MOSAÏSCH RECHT, of de ZIEL der WETTEN van MOSESj HAAR E BETREKKING, TE DIER TYD, OP DE REGEERINGS-WYZE, ZEDEN, LANDSTREEK, GODSDIENST, KOOPHANDEL, ALOUDE GEWOONTEN, enz. DOOR JOHANN DAVID MICHAËLIS, HOOGLEER AAR IN DE IVTSE EG EER TE TE GOT~ TINGEN , LID VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPTE DER WEET.ENSCHAPPEN TE HAARLEM , enz. enz. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. DERDE DEEL, Tweede Druk, Te HAARLEM, By J. van W A L R É > MDCCLXXXIIi. 4EM0NSTR.-GEREF. GEMEErëTfc üOTTthOiM.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. LEE Z E R ! Het Derde Deel des Mofaïfchen Rechts van den Heer MicHAëLis, het welk ik U thans aanbiede, was reeds eenen gemimen tyd gereed om het licht te zien. Al in den zomer des voorleden jaars is het laatfte blad afgedrukt ; maar door eenen Brief van den Prof. MicHAëLis werdt my toen geraaden, naa de Uitgaave van 't Vierde Deel in het Hoogduitfch te wachten, om dat, gelyk de Hoogleeraar dacht, de eerfte bladen van het zelve beter by het Derde Deel zouden voegen. Lange heb ik dus na dit Vierde Deel gewacht, het welk my nu eerst voor weinige dagen gezonden is. Maar ik zie niet, wat ik daar van zoude afneemen , om by dit deel te voegen : althans , alles wel overwoogen hebbende, is het my voorgekoomen , dat het best ware , de fchikking van het oorfpronglyke zelf te houden. * 2 Het  VOORBERICHT. Het Vierde Deel begint met Kerklyke Wetten : en wel eerst vindt men §. 183. by wyze van Voorreede , eene Verdediging des Schryvers , om zich van het vermoeden te zuiveren , waar in men vallen kon , dat hy de Plechtigheden van den Levitifchen Godsdienst , niet als affchaduwingen van Christus aanmerkte : die fchynt my ook gevoeglyk by de overweeging van deeze Ceremoniën geplaatst, dewelke onmiddelyk volgen; want §. 184 tot 186. handelen over de Befnyding; %. 187 tot 191. over de Offeranden; §. 192. over de Tienden; §. 193. over de Eer Relingen ; §. 194 tot 196. over den Sabbath ; §. 197 tot 199. over de Hooge Feesten ; §. 200 en 201. over andere Feestdagen; met §. 202. begint een ander Huk, naamlyk de befchouwing der Wetten , die over de Spyze handelen. Indien ik door geene gewichtige beletfelen verhindert worde , zal ik myn best doen , om U dit Vierde Deel , noch dit jaar , in uwe Moedertaal te doen leezen. Gebruik ondertusfehen dit met genoegen , en vaar wel. h. S. L . t . . . , dat ï. Maart 1 7 74-  INHOUD. Van PERSOONEELE RECHTEN en VERPLICHTINGEN. §. 144. "XTan Geloften in bet algemeen. Zy V worden voor gewichtig , en als van Godt aangenomen, gehouden. Bladz. ï 145. Tot eene Gelofte wordt, als iets we- zenlyks, vereijcht , dat dezelve mei den monde is uitgefproken. Verdeeling van de verfcheidene foorten van Ge~ loften. - g i;4<5. Schikkingen , ter Verminderinge van de Ongemakken , die uit Overylde Geloften konden voortvloeiden. - 32 van SCHULDZAAKEN, PANDEN en RENTEN. §. 147. Algemeene aanmerkingen over het groot onderfcheid tusfchen het Israëlitifche Schuld- recht, en dat van onze dagen. 36 3 j. 34S.  INHOUD. §. 148. Rechttpleeging over Scbuldzaaken. Uitvoering van bet Vonnis, en bet Voormerp van bet zelve. - Bladz. 42 J. l0^lGevangnis/en zyn by de Jnoden geen middel om tot betaaling te noodzaaken , veel minder de Pynbank. - 56 §. 150. Van Onderpanden. - - ■ 60 §. T5i. Van Borgtochten. 69 J. 151. Oorzaaken dér billykheid van Renten , die men kennen moet, om over de Wetten van Mo/es , die de Renten verbieden , beboorlyk te kunnen oordesien. 71 153* ^aamen van ^ Renten , en den Woekeraar. Verdeeling van de Renten in zoodanigen , die voor Geld , tn anderen die voor Vrugten gegeeven noorden , #« aanmerkingen over de laat/le. 75 §. 154. Mo fes laat toe , Renten te neemen van Vreemdelingen , maar verbiedt dit , in zyne eerfte Wetten , van arme Israëliten te doen , en in de volgende , die by 40 Jaartn laater gaf, van Israëliten in bet algemeen. - 81 §• 155» Byzonderc Omftandigheden van den Israëlitifeben Staat , die dit verbod billyker deeden zyn , dan het by ons zyn zoude , of wel bet zelve , Staatkundig hefebowwt, raadzaam maakten. 86 §. 150.  I N H O U D. §. i $6. Mo/es ziet het kenen aan als eene Aalnoes, waar toe by de Israëliten vermaant , nogtans zonder hen daar toe, door de Wetten ie dwingen. Bladz. 100 §. 157. In het Zevende Jaar mocht men eenen armen Schuldenaar niet maanen , om dat 'er dan geen Oogst was. - roS §. 158. Nieuwe Schuldboeken. ( Novïc Tabu§• ï59- Van geleende Last-beesten. - 11& Van Het Beschadigen van eens Anders . Eigendom , als mede het Geduag ten opzichte van het zelve. §. 160. Vergoeding der Schade aan het Eigendom van eenen anderen. - 119 5. 161. Van bet geen op den Akker van eenen anderen geoorlooft en ongeoor looft was. Ayr en en Druiven te eet en, was g-eoorlooft, maar met dezelve in tenig vat te vergaderen : ook Jiont bet met vry zyn Vee in een vreemd land te jaagen , ' of het zelve daar in te laaten weiden, iss $. \6t. Van het geen men aan eenen anderen te bewaarcn gegeeven bad , of bet depoficum. - • 127 J. 163, Recht op het geen men gevonden had. 131 * 4  ï N H O U D. van VERPLICHTINGEN en RECHTEN omtrent DIEREN. §. 164. Billykbeid en Medelyden jegens Dieren in bet algemeen. - Bladz. 135 §. 165. Verdeeling van het Gedierte , 200 als bet zelve eenen Wetgeever voorkomt. 141 §. 166. Van buislyke Dieren , inzonderheid van Rundvee , Ezelen en Paarden. - 144 §. 167. Sabbath voor dt Dieren. - 156 5. x68. Mo/es verbood Dieren te ontmannen. 158 §. 169. Verbod , om , geduurende den tocht door de Woefiyne , geene Runderen , Scbaapen of Bokken te Jlachten , wanneer fne/j ze niet teffens offerde. Het gebruik , het welk Mojes hier van Rechten maakt, waar aan de Israëliten al in JEgypten gewoon waren. 166 J. 170. Recht van het Wild. . 177 $. 17 x. Wet, betreffende de Vogelnesten , die men buiten zyn eigen grond gevonden had. m • • 179 PO-  I N H O UD. POLICY - RECHT» tan den STAAT , de KERK , en het BURGELYK of GEMEENE L E £ V E N. Staats • Policy . Recht. J. 172. Het Volk moest van tyd tot tyd getek worden. - - Bladz. 193 $. 173. Van den tyd der Tellinge,en den Cynspenning. Misverftand der Jboden ten opzichte van den zeiven. - 197 §. 174. Van de Telling des Volks door David. 213 RECHTEN in ZA AKEN , die tot dek OORLOG behooren, zoo als KRYGSDIENSTEN, LEGER WETTEN, U1TDEELING van den BUIT. 5. 175. Van de geenen , die verplicht waren om dienst te doen : de Uitkiezing der Manfchap : algemeen Opontbod. asa 5- 176. Van wien de Monfiering des Volks , of de Afzondering der Manfchap tot den Oorlog gefchiedde. Het aanftellen van Officiers. - - 227 5. 177. Van de geenen , die van den Krygs- dienst ontjlaagen waren. - 533  1J& UHOOHU D. J. 17S. Recht van den Buit. - Bladz. 23$ S- 179* ^B ^ /0<5ri; "'flK Èuit in bet byzonder , die men al by den aanvang van den Oorlog in handen leeft ; dat is , bet geen men van den Vyand ter leen ontfangen had. Met welk Recht de Israëliten de goude en zilver e Vaten , die zy van de Mgyptenaaren geleent hadden, behouden hebben. - 240 §. 180. De gevoelens van anderen over dec- ze Zaak. - - 249 $. 181. Van den Buit, dien mtn in den Oorlog zeiven gemaakt hadt , en deszelfs uitdeelinge. • «154 §. 182. Zinlykbeid en Policy des Legers. - 256 J. D.  Pag. ï j. d. michaëlis OVER HET MOSAÏSCH RECHT. DERDE DEEL. VAN PERSOONEELE RECHTEN EN VERPLICHTING EN. § Ï44- Van Geloften in het algemeen. Zy noorden voor gewichtig gehouden , en als van Godt aangenomen. DAar de Allerhoögfte niet uitdruklyk verklaart heeft , of Hy Geloften van de Menfchen aanneeme , kan het, om 'er niets meer van te zeggen , ten minften niet anders dan als ten hoogften onzeker worden aangemerkt , of de Geloften wel door hem aangenomen worden. Men vooronderftelle eens dat dit niet gefchiede, dan zoude men uit dezelve geene de minfte verplichtingen kunnen afleiden : want niet uit eene belofte alleen, maar uit III. Deel. A het  a 5 '44' Van Geloften. het beloovén van den eenen , én het aanneemea van den anderen , ontftaat de verplichting , om Woord te houden*. Dat Godt Geloften aanneemt, kan niet zoo vol uit geftelt worden, daar hy van onze Geloften geen het mihfte Voordeel heeft, en dezelve den Menfchen doorgaans van even zoo weinig nut zyn. Hoe ! zoo iemand Gode Gelofte deed van eene ondeugd of misdaad , by voorbeeld , Overfpel te zullen pleegen, of, gelyk de Poolfche Gefchiednislèn ons daar van een Voorbeeld opleveren , eenen Koriings - moord te doen ; zoude Godt zulk eene Gelofte wel aanneemen ? Niemand , dan een booswicht , en Godtslasteraar zal dit durven zeggen , en het is al affchuwlyk , het maar te denken. Dan het is genoeg , wanneer men maar eerst deeze uitzondering maakt , om het gewicht van Geloften zoo te verzwakken , dat het onzeker worde , of zy wel eenige verbindende kracht hebben. Want eene groote menigte van andere Geloften , zoo als , een licht, het welk voor andere Menfchen van nut zoude hebben kunnen zyn , nutloos , tot fchrik der Uilen , in een ledig gebouw te laaten branden ; eene zekere bepaalde fomme Jaarlyks aan Aalmoezen te geeven , die misfchien in het vervolg , by verandering vaa omftandigheden , onze naaste bloedverwanten noödiger hebben ; of eenige luiaarts tot hun eigen -nadeel , en tot nadeel der famenleëvinge , het brood geeven zullen ; of niet te willen trouwen , den neigingen die de Schepper uit wyze Oorzaaken in de natuur gelegt heeft , te wederflreeven, en zoo veel van ons afhangt , daar toe mede te werken, dat het Menfchlyk Geflacht niet voortgeplant worde ; zulke of dérgelyke Geloften , zeg ik,  § 144» Van Geloften. $ ik , zouden misfchien , voor den Rechterftoél èët wysgeerige Zeden - leere , als zondig gevonnist watden. Zelfs het Vasten , wanneer het naamlyk weefclyks éénen dag gedaan wordt, en in eene ganfchlyke onthouding van fpyze en drank beftaat , wordt van kundige Artzen als eene langfaame manier van zelfsmoorden aangezien (a) : het is waar , 'er zullea geene ziektens uit ontftaan , maar de Ouderdom des lichaams , dat is , het verflappen der Vaten , zal vroeger volgen , en het geen daar uit voortvloeyt is dan wederom , dat men op die wyze gevaar loopt van , ook zonder ziekte , aan eene verzwakking door Ouderdom , ( marasmus Jenilis } te fterven. Zeker iemand deed in een oogenblik van overyling Gelofte , van nimmer wederom Kanten te zullen, draagen : maar zo nu juist in die landen , daar de .meeste menfchen met Kant - maaken hun brood winnen , duure tyd en hongersnood woedt, Q wy hebben 'er noch in het jaar 1771 een voorbeeld van gezien) zoude men dan niet zeggen moeten , dat hy Gelofte gedaan had , van juist aan het beste en werkzaamfte gedeelte der Armen de nuttigde aalmoes te zullen onthouden, En eindelyk kan 'er noch deeze bedenking in ons opkomen , die, zo Godt zyn welbehaagen aangaande het doen van Geloften niet verklaart heeft , zeer verftandig is 1 of het geen , waar van ik Gelofte doe , het beste is , wat ik m deeze of geene Omftandigheden konde doen * of niet. In het eerfte geval is het buiten dien myn plicht , want het geen ik als Godts welbehaagen vooronderlïellen kan , is , te doen het geen , vólgens myne inzichten het best is ; in het tweede (a) Richter, de'Jejmionm JSfoxis, Gettirigü. '1752. A a  4 §. i44« Van Geloften. de , is het Zonde , te doen , het geen ik misfchien eenige Jaaren , naa dat ik de Gelofte gedaan heb , niet meer als het beste zal aanzien. Dit alles zyn Overweegingen, die men in de Christelyke en Wysgeerige Zedenkunde kan en moet maaken , en het fchynt zekerlyk , dat in de dagen des Nieuwen Verbonds in het geheel geene Geloften ons verbinden , dewyl Godt ons nergens verklaart heeft, dat hy dezelve zal aanneemen. Dan het Israëlitifche Volk had deeze Verklaaring onmiddelyk van Godt, fchoon hetzelve nergens vermaant wierdt , Geloften te doen. By deeze Verklaaring van de zyde des Allerhoogften , waren de Geloften der Israëliten verplichtend, en wel niet flechts volgens de Zeden -leere, maar ook volgens het Burgerlyk Recht, en het was de zaak der Priesteren , zorg te draagen dat dezelve gehouden wierden. De voornaamfte plaatzen, die hier van handelen , zyn het ijde Hoofdftuk des derden r en het softe des vierden Boeks van Mofes. Om 'er noch een paar algemeene aanmerkingen by te voegen : men merkt in de Wetten van Mofes noch eenige byzondere gunst jegens het doen van Gelofte , nocb eenigen byzonderen afkeer van het zelve. Het fchynt den Wetgeever , en Godt zeiven die hem gezonden had ,: vry onverfchillig geweest te zyn , of men Geloften deed of niet (b ). Hy vermaant het volk nergens om het te doen , hy fpreekt 'er eenige reizen in dien fmaak van , als of dezelve overylc konden gedaan worden , en in laatere Schriften des Bybels vindt men zelfs waarfchuwingen tegen overylde Geloften (c> Mo- (È) Dcut. XXIII. 33. (e) Pred. Sal. V. 1: 6.  5. 144* Van Geloften. 5 Mofes fchynt dezelve , als een Oud gewoonte - recht zyns Volks behouden te hebben , en daar voor alleen maar te zorgen , dat de Rechten van eenen derden, eenen Vader, by Voorbeeld, of man, door dezelve niet gekrenkt wierden , noch dat zy hem, die in overylden drift Geloften gedaan had , te zeer ten laste (trekken konden ; om welke rede hy ook zekere macht aanftelde , om dezelve te verminderen , of te laaten af koopen. Dit is ten naasten by de kern zyner Wetten. Aan verfcheidene andere Geloften , die in Vervolg van tyd gemeen geworden zyn , denkt hy in het geheel niet , en heeft daarom ook , ten aanziene van deeze , niets bevolen. De gewoonlykfte Gelofte , van welke hy noch al dikwils in het voorby gaan gewag maakt , en als bekend vooronderftelt , (d) was, dat men Gode een Offer toezeide ( iets , het welk heden ten dage in het geheel niet meer kan gedaan worden ). Door andere Geloften werdt Gode , die toen een zichtbaar heiligdom , en zyne Priesters had , iets gefchonken , of zekere onthouding , die voor de gemeene belangens niet nadeelig was , en daarenboven doorgaans niet altoos duurde , belooft. Voor een Volk , het welk' Geloften van deezen aart heeft , en geenszins voor Menfchen, welken het naderhand in het hoofd zoude komen, eene altoos duurende onthouding van het Huwelyk te belooven , fchreef Mofes zyne Wetten. Dit deedt hy in den Naame van Godt , en op Godlyk bevel. Hier door heeft zyn Recht, met be- (<0 Levit. VII, 16. XXII, 23. XXXIII, 58. Num, XV , 3. 8. Deut. Xiï , 6. 11. 17. A 3  4 H4* Van Geloften. ïsetrekkinge toe de Geloften , een zeer aanmerklyk voordeel boven onze Rechten. Godt alleen ksra eigenmondig verklaaren of by- Geloften aanneeme , dan niet ; en zo Hy ze aanneemt , maar volgens zekere verzachting, en onde? allertere bepaalingen , en weldaadigheden der Wetten, die ik ftraks nojÊmeri zal; dan kan het geweeten daar by berusten. Maar een Wetgeever , die van Godt met geene volmacht bekleed is , kan in den naame Gods niets kwy; (endden ; hy kan zich wel, en dat is het verftandigfte , met Geloften in het geheel niet bemoeijen , zoo lang door dezelve de Rechten eenes derden , of des algemeens , niet vermindert worden , en de geheele vraage , over derzelver kracht om te verplichten , den zedekundigen , en der Menfchen eigen geweeten ©verlaaten; maar dan kan hy het kranke geweeten ook door geen ontflag te hulpe komen , noch de nadeelen , die fomtyds door overylde Geloften , ini huishoudingen ontftaan , op eene wyze , die het geweeten te vreden (lelt, wegneemen. Dit alles is alleen het werk van eenen Wetgeever,. die in den Naame van Godt (preekt, en door Wonderwerken aantoont , dat hy 'er Recht toe heeft, Dan het komt my hier niet op de waarheid der zaake aan , maar alleenlyk op naare rechtmaatigheid , vooronderftelt zynde dat zy waar is , dewyl ik niet op eene Godtgeleerde wyze , maar als een Rechtsgeleerde van Geloften fpreeken wil, Ir dien een Proteftantfch Vorst Wetten over Geloften wilde maaken, zoude hy wel zeer goed kunnen zeggen , hoe men in de Rechtbanken zich daar omtrent moete gedraagen ; dan het geweeten , welks zwakheden en willekeurige Opvattingen men niet moet aantasten ?  §. 144' Van GtLQfTE»* t ten r zo men een veel grooter kwaad vermyde* wil, zoude hy niet kunnen geruster (lellen , zoo ra$ het zelve met zyne oplosfmgen niet te vreden was. Hy zal derhalven verftandigst handelen , met dit voor zvne Predikanten over te laaten , die, zo zy zelve niet bygeloovig zyn, den menfchen van hunne Kindsheid af deeze , waarlyk gewichtige , waarheid moeten inprenten : alle uwe Geloften verplichten u tot niets , dan alleen tot het geen reets zonder gelofte uw plicht , en van godt bevolen is en dit zal waar blyven, zoo lang gy, in het Nieuwe Testament, geeneVer- klaaringen van de zyde godts vindt, dat hy Geloften aanneemt. £en Roomfch Catholyke Wetgeever zoude , met hulpe der Geestlyke macht, ligter, maar zo die hem tegen is, moeijelyker , zyn oogmerk bereiken : Want de Paus of hy , die van den Paus volmacht verkreegen had ' zoude Geloften in den Naame Gods kunnen aanneemen , van dezelven ontQag verleenen, en de plechtigheden vastftellen , onder welke dezelve al of niet melden zouden. Het geweeten zal zich daar bY gerust ftellen , zoo lange het zelve gelooft, dat de Paus daar toe van Godt met Volmacht bekleed js • Maar wanneer het begint te onderzoeken , # hy dit ook door zulke Wonderwerken beweeze» hebbe , als Mofes zynen last om in den naame God» Wetten te geeven , kan die gerustheid ligtlyk wederom verdwynen. A 4 $• H5  S §. I45. WïZENLYK VEREISCHTE §• 145- Tot eene Gelofte wordt, als iets wezenlyks , vereifcht , dat dezelve met den monde is uitgefproken. Verdeeling van de verjcheidene foorten van Geloften. Mofes fchynt , ora eene Gelofte van kracht te doen zyn , als vvezenlyk te vorderen, dar dezeK-e met den monde daadlyk uitgefproken, en niet flechts in het hart gedaan zy. Hy noemt het, Num. XXX; 3» 7-> 9' »3« Deut- XXIII: 24. by herhaaimg, de Uitspraak der lippen, of, het geen uit iemands Mond gegaan is : wanneer iemand derhalven iets alleenlyk in zyn hart gelooft had , en het noch niet over zyne lippen gekomen was , fchynt Godt deeze Gelofte noch niet aangenomen , en dezelve als een enkel voorneemcn om eene Gelofte te doen , en niet als een daadlyke Gelofte, aangezien te hebben. Deeze bepaaling is zeer goederderen , en noodzaaklyk om veele bekommernisfen by nauwgezette IMenfchen te verhoeden. Zoo eene Gelofte , in het hart gedaan , van kracht is , zal men dikwils niet recht kunnen onderfcheiden , of iets, het geen men dacht, een enkel voorneemen , dan eene wezenlyke Gelofte, geweest zy: hier zyn derhalven , even als in eene burgelyke overeenkomst met Menfchen , woorden , volkomen uitgefprokene woorden , r.codig , om in geene onzekerheid te geraaken , die zo veel te grievender zyn zoude, om dat in dit geval geenszins onze zichtbaare medemenfch op de vervulling van onze belofte dringt , die van zyn Recht iets kan laacen vaaren , of voor wien men zynen toeftand kan  Van- -Gelofte n. 9 -kan ontdekken ; of die , zo hy 'ér niet opdringt, door zyn ftilzwygen van zyn twyffelachiig recht geoordeelt wordt af te zien : maar het Geweeten j vordert , in den Naam van Godt , die zich daar over nooit verklaart , ja het twyffelend geweeten vordert de vervulling eener moeylyke Gelofte , die misfchien nimmer gedaan is , en het antwoord op alle onze tegenwerpingen alleenlyk met een verfchriklyk ftilzwygen. Op eenen anderen tyd zal men , juist by gebrek van duidelyk uitgefprokere Woorden , niet recht weeten , wat, en hoe veel het zy , her welk men Gode in- drift- en overyling belooft heeft. In beide gevallen zal een nauw gezet gemoed gelooven, dat hy in Godts voordeel en tegen zich zeiven de uitfpraak doen moet , ten mififten-, dat hy op die Wyze veiligst handelt : en daar van daan komt het, dat hy dikwerf geheel onverftandige dingen , tot zyn grootfte ongemak werkftellig maakt, of van zyn dwaalend geweeten ontrust en gepynigt worcit. By fommige Menfchen , van een ongemeen nauw geweeten , gaat dit noch veele gra^den vei der : dezulken , tefièns van een zwaarmoedig geftel , kunnen geene invallende gedachten , die hun , ondanks zich zeiven , in een onbedacht oogenblik voor den geest kwamen , van Geloften ; noch het geen zy niet willen , van het geen zy willen , onderfcheiden ; even eens gelyk veelen zich , voor vyftig of honderd Jaaren , me:, zoogenaamde , hooge Geestelyke aanvechtingen bekaden vonden , zich angstig kwelden over Godtslasterlyke gedachten , die zy waanden dat hun de Satan ingaf. Men fchreef 'er boeken over , die fomtyds noch heden ten dage op verkoopingen , onder den «tel van , tela ignita Santance, ( vuurige pylen des Satans) voorA 5 ko-  S' WeZ«NITK V*RBfSCHTR komen; men handelde in de Gpdtgeleertheid van de hooge aanvechtingen , en men gaf aanwyzingen, om den Satan te keer te gaan , die men noch eens zeer gevoeglyk zoude kunnen by een zamelen onder bet opfchrift, Aanwyzingen, om aljli; üurüh , ja ALLE OOGENBLIKKEN GoDTSLASTER- i«yke Gedachten te hebben ; want hoe meer men zich voor eene Gedachte hoede , die is§a voor zeer verfehriklyk houdt, zoo veel te meer zal dezelve in ons opkomen. Het wonderlyk geluid , Xaldnipter, is my noch nooit in myn geheele leeven voor den Geest gekomen \ en ik vorm dit woort thans voor het eerfte om tot een Voorbeeld te dienen : maar zo iemand my voorfpelde , en ik hem geloofde , dat ik in dat uur den kanker bekomen zoude, waarin het woord Xaldnipter, vyf maaien in my opkwam , zoude ik waakend niets anders denken , dan Xaldnipter , en in mynen flaap Xaldnipter droomen : en op dezelfde wyze zal iemand , die gelooft gezondigt re hebben , wanneer 'er eene Godtslasterlyke gedachte in hem opkomt , geduurige Godrslasterlyke gedachten hebben, en iemand die zich begint te verbeelden , dat invallen van Geloften , op dewelken iets in hem ja gezegt heeft, GelofEen zyn , en hem verplichten , nimmermeer voor dwaaze Geloften zeker zyn. Zyn geval zal eene wezenlyke en ernftige krankheid van zyn gemoed worden 5 hy neeme zich noch zoo voor , altoos in zyn hart op die invallende gedachte neen te zeggen , ( byna gelyk een myner beste Vrienden , een Franfehraan , die in Duitfchland woonde , en over de zuiverheid zyner taaie zeer yverig wgs , zynen landslieden raadde , dat zy , by iedere Hoopuij&hc fpreekwyze , ger-  Vak G e i ö> f t e n» -1% , Minimus, die zy hoorden, in hun zak zouden knippen , of 'er eene zotterny by denken ) nochtans zullen hem fteets eene menigte van Geloften omringen '\ die hy vreest gedaan te hebben. Tegen dit kwaad , het welk wezenlyk veelé duizenden in hee geheim kwelc , is geen beter middel, dan in het geheel geene Geloften voor verplichtend te verfdaaren | die niet ten vollen , döidelyk , en met volkome bewustheid , uicgefproken zyn. Mofes maakt ook één en andewnaal, by gelegenheid van Geloften , van eenen Eed gewag , Num , XXX: ii. r4- dan by deeze beëedigde Geloken ftelt by dezelve- weldaadigfoeden der Weten , en cmtfiagverleeniogen in, die by gereeene Geloften plaatze hadden De Eed fchynt hier derhalven geen onderfcheid , of grootere heiligheid der Geloften gemaake te hebben ; want zoo wel , als,Godt, die door Mofes zyn welbehaagen liet bekend maaken , iemand van zyne Gelofte ontdaan kon , even zoo wel kon hy het ook van den Eed doen. Daarentegen was zeker foort van Geloften, Cherem genaamt, (in het Hollandfch pleegt men het door Ban, Verbannen , het geen Verganken is , te vertaaien , dan by eene zaak, die onder ons ten eenenmaale onbekend is , is het beter , het Hebreeuwféhe Woord maar te behouden ) volgens zeker oud herkomen , heiliger , en men kon daarvan minder cv.zllaagen worden, dan van alle anderen. Mofes zegt nergens , wat Cherem zy , en door welke plechtigheden of byzondere Uitdrukkingen , het zelve van andere Geloften onderfcheiden worde , maar hy vooronderftelt dit als eene bekende zaak : Nochtans kan ieder één uit Levit. XXVIï: zi. zien , dat'er een  ia §. 145* VVezenlyk Vereischte een onderfcheid tusfchen Cherem en eene Gèlofte moet zyn, want, zo iemand zynen Akker door eene Gelofte Gode gegeeven had , en dien verzuimde wederom in te losfen , moest dezelve op dezelfde wyze als een Akker die Cherem was , voor eeuwig , en zonder dat hy hem ooit wederom konde losfen, Godts Eigendom worden: envs. 28, 29. wordt uitdruklyk gezegt, dat een Cherem niet wederom mocht gelost worden , gelyk andere Geloften , maar Gode heilig blyven , en , zo het een menfch was, flerven moest. Ik heb airede gezegt, dat wy van de gebruiken en plechtigheden , dewelke Cherem van andere Geloften onderfcheidden , niets weeten ; de afflamroing des Woords fielt ons niet ééns in flaat , om het te gisfen , want het Stamwoord heet in het Arabifch , Heiligen , maar alles , waar van men Gelofte gedaan had , was geheiligt. De wyze om iets Cherem te maaken , die ons het meest bekend is , beflond daarin , dat men vyandelyke Steden, tegen welke men in den Oorlog voorhad, met de grootfle flrengheid te handelen , by voorraad Gode heiligde , en hier door het Volk te meer tot den Oorlog aanmoedigde. In zulk een geval werden niet flechts alle Inwooneren der Stad om 't leeven gebracht, maar ook , naar dat de Gelofte gedaan was, van geenen Israëliet buit gemaakt, de dieren gedood , het geen niet verbrand konde worden, zoo als Goud, Zilver en andere Metaalen, by den Schat van het Heiligdom gebracht , het overige , benefFens de geheele Stad verbrand , en 'er een Vloek opgefleld, zo iemand dezelve wederom opbouwde. Het geen met Jericho gebeurde, Jof. VI: 17-19. 21- 34, levert ons hier het merkwaardigfle Voorbeeld, Geduu- ren-  Van Geloften. 13 rende het leeven van Mofes vinden wy eene zelfde Gelofte tegen den Koning van Arad, Num. XXI: 1, a, 3. Voor het overige was de meening niet, gelyk wy uic het eerst genoemde voorbeed zien , dat 'er nimmer wederom huizen op de Verbaftne plaatze mochten gebouwt worden; maar eene Stad bouwen is hier te zeggen , dezelve versterken (a). Jofua. zelf fchynt dit op deeze wyze te verklaaren , want hy drukt zich, by het uitfpreeken van den Vloek, dus uit: Vervloekt zv , die deeze Stad , Jericho , wederom opbouwt } voor zynen eeRstgeboornen Zoon zal hy dezelve Grondvesten, en voor zynen jongsten Zoon de poorten in maaken. Het begin derhalven om eene Stad te bouwen , is dat meri fa) Deeze betekenis van dit Woord is in het Hebreeuwfch en Syriefch in het geheel niet ongewoon. By Voorbeeld , Rama , de Koning ven Israël wordt 1 Kon. XV : 17 gezegt, eene Stad gebouwt te hebben , die al "lang te vooren in de Gefchiedenisfen voorkomt p om den Koning van Juda binnen zyne Grenspaalen te besluiten. Hier blykt klaarlyk, dat 'er van niets anders dan van de verfterking eener Stad , die te vooren al gebouwt was , gefprokert wordt. In de Edesfynfche Chronyk (p. 53, 54. van myne Syrifcbc Cbreftomatbie') wordt verhaalt , dat Conftantyn de Groote in het jaar 349 Amida gebouwt heeft en nochtans leezen wy van die Stad al lange te vooren in de gefchiedenisfen : maar Conftantyn bevestigde dezelve ia dat jaar tegen de Parthers ; verder leezen wy , dat by in het jaar 350 Tela gebouwt heeft , die te vooren Antipolis genaamt werdt. Hier blykt duidelyk , dat de Stad toen niet nieuw aangelegt, maar alleenlyk verfterkt is; daar Zelfs haar yoarige naam wordt langewkent,  i* §- r45- Wezënlyk Vereischte men dezelve grondvest : dit kan zekerlyk niet te zeggen zyn , den eeriten Steen tot een enkeld huis te leggen, ("wie noemt dat immer, zoo by Hebreeuwen als andere Volken eene Had grondvesten ? ) maat den eerflen Steen van den muur der Stad leggen : en bet einde van den bouw eener Stad is, dat men 'er de poorren aanmaakt. De Gefchiedenis bevestigt deeze betekenis , van bet woord boüwèn , noch meer: jericho lag zoo byzonder voordeelig tot allerlei Neering , ora dat in dié ftreek de gewoone Overtocht over den jordaan was , dat de plaatze , daar die Stad gtftaan had , niet lang geheel woest konde blyven. J£n Jericho , of gelyk de Stad toen heette, de Palmenitad , komt ook ten tyde der Richteren al wederom als eene Stad voor , die de Moabiten veroverden (V) , en ten tyde van David vond men buiten kyf wederom eene Stad Jericho , 2 Sam. X: 5. Desniettegenftaande had men noch niet misdreeven tegen de Verbanning van Jofua ; maar eerst honderd Jaaren ten minden naa den dood van David , bouwde iemand , Chielo genaamt , Jericho Wederom op , en verloor toen hy den grondfteen lag , zynen eerstgeboorfien , en toen hy 'er de poorten in plaatfte, zynen jong/ten Zoon, 1 Kon. XVI: 34. Wanneer eéne Stad der Israëliren den Afgodendienst invoerde , moest zy op dezelve wvze Verbannen , of Gode geheiligt worden , en voor altoos ongebouwc blyven , Deut. XIII: 16-18. In het vervolg hier van meer , als wy van het Lyfrecht ipreeken. In (<0 Recht. III; is» vergcl. met Deut. XXXIV: s- "  In deeze gevallen betekende dan» Geheilig* te fcYt*, ten naasten by zo Veel, als by de La» tynen , ejus Caput Jovi jaerum «ito, of jacer esto » Den Misdaadiger der Godtheid te heiligen , maakte dfe fcwytfchelding ïyrièt ftraffe önftiooglyk , en koh int Staaten , daar eene Volksregèering plaatze vond, va» nüt zyn , öm vööï te kómen, dat geen ovettreedor dfet Wetten, die in de günst des Volks ftónd* of des* zelfs medelyden wist gaande te maakêri> de ftraflfe ontduiken konde- Wanneer 'er derhalven aan dé Onderhouding der Wétten ongemeen veel gelegen lag * nam men Geloften en Godtsdienst te hülpeï ioö haw* delde Mofes tégen de Afgodêry, waarvan het Verbod» volgens §. 32 , en hèï Roómfche Volk ter beveiliging hunner Gemeens - mfcfmefl < WièunipkhU ^ ö ). Het fprèekt van zélf, dit dit Mèestêtftükder Weïgeevende Wysheid niet verkwist , noch by aikïléie gemee^ nè Misdaaden , die de Grondwetten van een ftaat niet raakten , gebruikt moest worden j en noch grooter was hét misbruik v*n Ctoetm , tóen Saul by een willekeurig onbedacht bevel by eedè verklaarde , dat hy , die het overtrad , fterven zoade , en dus werkelyk den Overtreeder van zynen inval Cherem maakte | om welke rede zich het volk ook aan den Eed Zynes Konings niet ftoor* de , <»■) Liviiï* f. III. c. $5 ipf.squsqus tnbunis ut facrofanÏÏi viderentur y cujus rei propt jam memoria abokverat, rtïatit quibusdam es magtu intervallij cmmcHiit rcttovarünt ; quum religone inviolatos tbs , tuin lege MÉM fectrunt, fancknio ut > f ui tribunis plébis. . .. mimsfet, ejus caput fevi Jaerum esfet } familia ad acdtm Cereris , Liberi Libertcqut vtnéa irtt.  i6 §. 145. Wezenlyk Vereischte de , maar Jonathan vry fprak , die den dood had moeten ondergaan , om dat hy een weinig honingsgegeeten had , 1 Sam. XIV: 24-45. Dan waarfchynlyk vinden wy een noch lomper mistiruik van Cherem , door navolging van vreemde en Heidenfche zeden voortgefprooten , in de Ge-, fchiednislë van Jefta , Rich. XL 30 - 39. Deeze dappere Barbaar , die van een Onecht kind , 't welk van de Erfenisfe zynes Vaders was uitgeflooten , een Roover , en van een Opperhoofd der Roveren , Veldheer geworden was ( a ) , had eene Gelofte gedaan , dat hy , zo hy de Ammqniten overwinnen mocht, het eerlte , 't geen hem nit zyn huis te gemoed kwam , Gode ter brandofferande geeven zou je. Deeze Gelofte was zoo ongerymt, enteffens zoo Itrvdig met de Wetten van Mofes , dat zy onmooglyk van Godt konde aangenomen worden , of verplichtend zyn. Want hoe ! zo hem een hond of ezel het eerst ontmoet had , konde hy dien offeren '? Volgens de Mofaïfche Wetten mochten op het altaar in het geheel geene onreine dieren komen , ja zelfs niet ééns alle reine , maar onder het viervoetige gedierte , alleen runderen , fchaapen en bokken. , Hoe ! zo hem zelfs het allereerst een Menfch te gemoed kwam ? Het offeren van Menfchen had Mofes op het fcherpfte verbooden , en dit als eenen Gruwel de Cananiten voorgeftelt: waar van beneden meer , by de befchouwing van het lyf- ftraffelyk Recht: doch Jefta , die al vroeg uit zyn Vaderland verdreeven , en onder eenen troep van Roveren in het land Tob tot een' Man (a) Richt. XI. 1 -11.  Van Geloften. t% gegroeyt was, wist misfchien niet veel van de Mofaïfche Wetten , en was een flecht Rechtsgeleerde , en ruim zoo flecht Godtgeleerde. Onder nabuurige Volken vondt het opofferen van Menfchen plaatze ; inzonderheid werden de Cananiten van zulk eenen affchuwelyken Godcsdienst door Mofes en andere Bybelfche Schryveren befchuldigt, en de Griekfche en Latynfche Schriften verhaalen 'er ons noch veel meer van (a). Het kan derhal ven zeer wel zyn, dat Jefta niet Hechts aan dieren , maar ook aan eenen (laaf dacht, die hem misfchien het eerst ontmoeten zoude, en denzelven , naar de wyze der Heidenen, beloofde te zullen offeren. Zyne Woorden zyn : Zo gy de Ammoniten in mtne hand geeft , zal, dat geene , het welk my by myne gelukkige te huis komst, het eerst uit de deüre van myn huis, te gemoed komt, jehovah toe behoor en, en ik zal iie t hem ten Brandoffer brengen. Tot zyn grootfte ongeluk was het zyne eenige dochter, die kwam om hem geluk te wenfchen : de onweetende Barbaar werdt door het gezicht van haar op het diepst (a~) Die het geen Grieken en Latynen daarvan zeggen , taamiyk volleedig by een vergadert wil vinden, zie Bryant ObftTvations and Inquiriesrelatingto yarious parts of ancient Hiftory, pag. 2,67 - z%$. onder de afdeedeeling, «»9-g»3-«9wi* x«» Tsx»»9wia: eene Verhandeling, wel waardig, om vertaalt te worden, dewyl de een en ander fomtydsgetwyffelt hebben, of die plaatzen in den J5ybel, welke het verbranden der Kinderen, als eene Gewoonte der Cananiten verbieden, wel wezenlyk van bet opofferen der kinderen handelen, en dezelve liever van een enkel doorgaan tusfehen de Offervuuren verftaan wilden. III. Deel. B  18 §• H5- Wezenlyk Vereischte diepst getroffen; en nochtans was hy zoo bygelocH vig , zoo onkundig ten aanziene van den Godtsdiensc en de Wetten van zyn eigen Volk , dat hy waande , zyne Gelofte niet te kunnen innaaien. Zyne Dochter was ook heldhaftig genoeg , om aan de Gelofte van den Overwinnaar te voldoen , en verzocht flechts den tyd van twee Maanden , om met haare Vriendinnen , in eenzaame Valeijen , op eene Romanieke wyze te beweenen , dat zy ongetrouwt zoude moeten derven. Het door Eergierigheid of Bygeloof gewillig Offer, kwam naa dien ty.d werkelyk te rugge , en Jeita , (laat 'er , deed baar , gelyk hy belooft had. Dit kan zekerlyk niet anders betekenen, dan hy doodde haar, en verbrandde het doode lichaam tot eene brandofferande. Het grootfte gedeelte der Uitleggeren zoude , wel is waar, deeze plaatze gaerne op eene andere wyze verklaaren , dewyl men Jef;a voor eenen heiligen houdt , die iets zoo verfoeijelyks niet kan gedaan hebben. Het Offeren van menfchen , zegt men , ftrydt tegen de uitdruklyke Wetten van Mofes. Ik beken het : maar hoe veel heeft Onkunde en Bygeloof in de waereld uitgericht , dat tegen uitdruklyke Wetten van Godt ftrydt ? Heeft men onder de Christenen geene Vervolgingen om den Godtsdienst , verraaderlyke Moorddaaden , en allerleie zulke affchuwlykheden gevonden jj die ruim zoo zeer tegen het Evangelium aanloo. pen , als het Offeren van menfchen tegen de Wer- ten van Mofes doen kan ? Maar zoude de Hoogepriester zulk eene Offerande aangenoomen » en op het Altaar gebracht hebben ? dit geloov ik niet: dan wy leezen ook geen woord van den Hoogenpriester , maar alleenlyk van Jefta. Kan hy de. Opoffering niet zelf volbracht hebben ? Ik fh toe da:  Van Geloften. 19 dat dit ftrydig was met de Levitifche Wet, dewelke wilde , dat iedere Offerande door den Priester, en op die plaatze , daar-de Tabernakel en het Altaar ftonden , zoude gebracht worden. Dan dit bevel is van de Israëliten ontelbaare maaien overtreeden , en door eene tegen overgeflelde gewoonte byna ten eenenmaale afgefchaft. Jefta , die uit bygeloovige Onkunde eene veel affchuwlykere daad , die niet flechts door burgelyke Wetten , maar zelfs door de Wetten der Natuure verbooden was , verrichtte , en zyne Dochter op eene Cananitifche wyze opofferde , kan ook zeer wel die mindere , en wezenlyk reets gemeen gewordene , misdaad bedreeven hebben , dat hy zyn Offer aan geene zyde van den Jordaan , in het land , waarin hy zelf Heer was , opofferde. Men vergeet by de zwaarigheden , die men tegen eene zoo duidelyk verhaalde gebeurtenis maakt, wie Jefta ware : een Vlugtling uit zyn Vaderland , die in vreemde landen eenen troep rooveren by één gebracht had , en derzelver aanvoerer geweest was ; noch waar hy thans regeerde , aan geene zyde van den Jordaan in het land Gilead. Men heeft zoo weinig nadenken ■ gehad , dat men noch eene gewichtige Omftaridigheid , die in het hoofdftuk , het welk terflond op deeze gefchiedenis volgt, verhaalt wordt , (Recht. XII.) onbemerkt gelaaten hebbe. Jefta geraakte , flraks op zyne overwinning over de Ammoniten , in Oorlog met den Stam van Efraïm ; maar de Tabernakel was te Silo, in bet land , het welk den Stamme van Efraïm toebehoorde ; de Hoogepriester had by gevolg aan eene Offerande , die Jefta wegens zyne Overwinning over de Ammoniten wilde brengen , zekerlyk geen deel kunnen hebben , en dezelve zal dus ook B 2 niet  .se §• X45- Wezenlyk Vereischte niet op het Airaar te Silo , maar in het land , alwaar Jefta Heer was, gebracht zyn. Het is onbegrypelyk , dat niet een uitlegger aan deezen Oorlog tegen de Eframiten gedacht heeft , maar dat de eene helft zoo eenvouwig is, om te loochenen , dar jefta zyne Dochter geoffert heeft, om dat de Hoogepriester dit Offer niet zoude aangenomen hebben , en de andere , die voor het overige beter denkt, zoo goedhartig, om op deeze tegenwerping te antwoorden , dat de Hoogepriester daarom , dewyl hy het zelve aannam, ook wel kan afgezet zyn : een twist , die ik niet verder, vernaaien wil , om dat dezelve het niet verdient : de onoplettenheid is te groot, wanneer men het einde van het elfde hoofdftuk by het begin des, twaalfden al vergeeten heeft. Wy vinden by Mofes noch ééne plaatze v^n Cherem , dewelke vooronderftelt, dat men fomtyds ook zynen eigenen Akker heiligde ; en zoodanig een akker , die Cherem was, kon niet , gelyk andere die door eene gemeene Gelofte waren overgegeeven , wederom gelost worden , Levit. XXVII, 28 , 29. Het geen men ter zelfder plaatze van Menfchen leest, die iemand Gode door Cherem heiligde , en daarom gedood moesten worden , fchynt op de flaaven te zien , die in den Oorlog gevangen waren ; en daar van hebben wy dus reets gefproken. Genoeg van het maaken van Cherem : ik keer' weder tot gemeene Geloften , die op eene minder heilige wyze gedaan waren. Mofes zelf verdeelt deeze , in het derrigfle hoofdftuk van zyn vierde Boek , in twee foorten. r. Ge-  Van Geloften. ïi ïi Geloften in de naauwfle betekenis van dat woord, Neder , wanneer men beloofde iets te zullen doen , by Voorbeeld, Gode een Offer te brengen , of hem iets anders toe te heiligen. Het geen men op deeze wyze aan Godt gaf, waren a. Onreine Dieren. Deeze konden door den Priester gewaardeert, en door hem die de Gelofte gedaan had , door een vyfde gedeelte boven de bepaalde waardye te geeven , losgekocht worden, Levit. XXVII, 11,12. b. Reine Dieren en zulke die men gemeenlyk tot offeranden GEbruikte. Ten opzichte van deeze , gold het Recht der loskoopinge niet, ook mochten zy niet verruilt worden , op ftraffe, dat beide dieren verbeurt zyn , en tot Godts eigendom behooren zouden , Levit XXVII, 9, 10. c. Akkeren en Huizen.. Deeze konden op prys geflelt, en gelost worden , Levit. XXVII, 14-24. d. De Persoon zelve die de Gelofte deed , ook deeze kon men waardeeren , en men nam losgeld voor hem aan, Levit. XXVII, 1-8. De gewoonlykfte manier van. Geloften te doen was zekerlyk die, waar by men Gode een Offrr beloofde , het welk dan doorgaans op eenen Off.-rmaaltyd verteert werdt. Levic. VII, ió-a*. Tot deeze B 3 kort  22 §. 145- Wezenlyk Vereischte foort fchynen ook de zoogenaamde tweede Tienden te moeten gerekent worden , van welke Mofes dikwerf fpreekt, zonder dezelve ooit, als iets nieuws , in te ftellen , en die het Volk, naar allen fchyn uic hoofde eener Gelofte van deszelfs Stamvader moest opbrengen. Jacob naamlyk had , toen hy voor Efau vlugtte , belooft, dat hy , zo Godt hem wederom behouden in Paleftina te rugge bracht, alles, wat Godt hem zoude geeven , wilde vertienen , Gen. XXVIII, 22. Deeze Gelofte van hunnen Stamvader fchynen zyne nakoomlingen noch altoos voor verplichtend gehouden te hebben ; ten minden Mofes vondt eene tiende onder hen , die men van de tiende aan den damme van Levi gegeeven , wel moet onderfcheiden. Mofes maakt daaromtrent zekere fchikkingen, Deut. XII, 17-19. XIV, 22-29. XXVI, 12-26 , waarvan ik , in de afdeeling , van de tien* den , fpreeken zal. In het voorby gaan ; by wil dezelve tot offermaaltyden, of in het derde Jaar tot andere weldaadige Gastmaalen gebruikt hebben , toe welke men Priesters, Leviten, Vreemdelingen, Weduwen , Weezen , en Armen noodigen moest en 'er ook de {haven deel aan laaten hebben : voor het overige heb ik hier fleches van den oorfprong deezer tweede tiende , dien ik uit zekere oude Gelofte afleide, gewag willen maaken. Van het losfen eenes akkers , dien men Verlooft had , heb ik al in het tweede deel , §. 73 , het geen noodig was gezegt. Zo men dit voor het einde van het Jubeljaar niet gedaan had , werdt de Akker, zonder dat die ooit naderhand konde gelost worden » een onherroeplyk , een eeuwigduurend Eigendom des Priesters. Ie-  Van GeloPt'en. a$ Iemand , die Gode eene Gelofte van zich zeiven deed , werdt eene lyfeigene van hec Heiligdom. V« 12O Dan zoodanig iemand was evenwel aan zvne Gelofte niet volftrektelyk gebonden , maar de «ee der losfinge ftond hem open , waar over men , zoo wel als over den prys, dien de Wetten bepaalden , « 124. kan nazien. Alleenlyk moet ik hier eenen Misflag , dien ik toen begaan heb , aanwyzen, en verbeteren : ik volgde het gewoon gevoelen, dat de Priester word, aangefproken , wanneer men Levit. XXXVII, 2,3. vindt, Volgens Uwe Schatting , en gy zult Schatten. By de overzetting des Bybels in het Hoogduitfch heb ik het eerst bemerkt , hoe onwaarfchynlyk deeze aanfpraak van eene in het geheel niet genoemde perfoon zy , en dat dezelve aan Mofes moete gericht zyn, ten miniten , zoo lang men den gewoonen Hebreeuwfchen text volgt ; want dat hier verfchillende leezingen , zyn , die den zin kunnen veranderen , wil ik ook met verzwygen , fchoon ik myne Leezers met het bybrengen van dezelven , niet lastig zal vallen.. Volgens den gedrukten Hebreeuwfchen text dan , werdt de Schatting van perfoonen geenszins den Priester, die het Geld zelf ontfangen moest, maar aan Mofes en zyne navolseren in deeze bezigheid , dat is aan de Waereldyke Overheid overgelaaten , en wel zoo , dat zy nooit boven den prys , die in de Wetten bepaalt: was , mochten gaan , maar wel , naar dat de Onhandigheden waren , en wanneer hy , die zich door eene Gelofte had overgegeeven , arm was, daarvan iets laaten vallen. In de Schriften van Mofes zeiven vinden wy , wel is waar , niet, dat Ouderen ook Gode eene Geloue B 4 van  «4 §• 145- Wezeniyk Vereischte van hunne Kinderen gedaan hebben ; dan naderhand komen 'er evenwel-Voorbeelden van voor, waar van dat van Samuel het meest merkwaardig is. Zyne Moeder, die gaerne een Kind wilde hebben, beloofde ( zekerlyk eenige honderd jarren naa den dood van Mofes) dat zy , zo zy eenen Zoon kreeg , dien Gode fchenken wilde ; en vervulde haare belofte, i Sam. I, ii. II, ir. Waarfchynlyk zoude, indien den Zoone deeze overgaave lastig gevallen ware, hem de weg open geftaan hebben , om zich te losfen ; maar het is niet uitdrukiyk by Mofes té vinden, om dat hy van deeze geheele manier van Geloften te doen, van Ouderen omtrent hunne Kinderen , in het geheel niet (preekt , en dezelve , naar alle gedachten in zynen tyd noch geene plaatze vond. 3. Het tweede foort van Geloften beftond in Ontzeggingen { Ablobungen) , door welke men zich verplichtte , om zich van het een of ander , Wyn by Voorbeeld , of zelfs wel op zekeren dag, van fpyze te onthouden , en dus , te vasten. Mofes onderfcheidt dezelve Nunr XXX. ten eenenmaale van andere Geloften , en noemt ze Is/ar , of Is/ar al Nefefch: een band , dat is een Verbod ; of, een Verbod, door het welk iemand zyner begeerte iets onttrokken heeft; by gevolg, om het duidelyker uit te drukken, eene Ontzegging inzonderheid , eene Ontzegging van eeten en drinken. On-  Van Geloften. *$ Onder deeze Ontzeggingen behooren de Geloften der Nafireers, die Num. VI. befchreeven worden , fchoon zy ook met de eerfte foort van Geloften iets gemeen hebben , en om zoo te fpreken , een mengfel van beiden uitmaaken. . Een Nafireer mocht, zoo lang zyne Gelofte duurde geenen wyn of Herken drank drinken , niets van den Wynftok , by voorbeeld , druiven of Razynen genieten , by ge. n dood lichaam komen, noch zich op eene andere wyze , met zyn weeten , verontreinigen ; ook was hy verplicht om zyn hair te laaten wasfen. Wanneer de tyd van zyne Gelofte verloopen was , moest hy zekere Offeranden, brengen , die Mofes bevolen had , en behalven deeze de Offeranden welke hy noch meer mocht belooft hebben , zyn hair affnyden , en op het Altaar verbranden , en by den OfFermaaltyd wederom voor het eerst wyn drinken. Dan deeze fchikkingen behooren eigenlyk meer tot de plechtigheden , door Mofes voorgefchreeven , dan tot het Mofaïfch Recht, zoo als ik het zelve hier verhandel. Dit alleen moet men hier noch weeten , dat de Gelofte der Nazireers niet van Mofes het allereerst zvn ingeflelt , maar uit een Oud herkomen , waarfchynlyk der Egyptenaaren , zyn voortgevloeit, en dat hy 'er in zyne Wetten flechts eenige Voorfchriften over gaf, eensdeels om de plechtigheden en Rechten deezer Geloften vast te ftellen , anderendeels om te beletten , dat niemand eenen anderen dan alleen den waaren Godt , eene Gelofte van Nazireerfchap doen , noch ter zyne eere zyn hair mocht laaten wasfen. Hoedaanige Oogmerken hy by de inllelling dier plechtigheden gehad hebbe , om dezelve als voorbeelden , en fchaduwen van het toekomflige te doen dienen , B 5 be-  ê6 §. 145. Wezeniyk Vereiscüte behoort hier niet onderzocht te worden , daar ik thans alleen het Rechtsgeleerde der Wetten van Mofes in aanmerking neem , maar dat behoort tot de Godtgeleertheid. Dan dat 'er al , na dat Mofes zyne Wetten gaf, Nazireers onder de Israëliten geweest zyn , kan men zien uit de volgende omftandigheid. Het geen Mofes van de Nazireers heeft vastgeftelt, is Num. VI. te vinden , en werdt die vastftelling gemaakt in het tweede Jaar naa den uitgang uit Egypten ; maar in eene vroegere Wet van het Sabbath, Jaar , die in het eerfte Jaar al werdt bekend gemaakt, ontleendt hy eene fpreekwyze van de Nazireers , zulke Wyoftokken , die in dit Jaar niet gefnoeit worden , Nazireers noemende, Levit. XXV, 5. De zaak moet bygevolg airede voorhanden , en al federt lange voorhanden geweest zyn , om dat dergelyke figuurlyke fpreekwyzen , inzonderheid in de Huishoukunde , den Akker of Tuinbouw , doorgaans eerst langfaam op de eigenlyke betekenis van her lang bekende Woord volgen. Gemeenlyk duurde het Nazireerfchap niet altoos, weshalven Mofes ook bevolen heeft, welke Offeranden men , by het einde en de aflegging van dien Staat, brengen moest. In laatere tyden zien wy in Simfon een Voorbeeld van eenen Nazireer, die door zyne Ouderen voor zyn geheele leeven verlooft was; hoewel echter het woord , Nazireer , hier niet in de bepaaldfle betekenis genomen worde , waar in het anders in de Wetten van Mofes voorkomt , nademaal Simfon zich juist voornaamlyk bezig houdt met Philiftynen om te brengen , voor welker doode Ur> haamen anders een Nazireer zoude hebben moeten  Va» Geloften. 2? ten vlieden , i.en einde zich niet te verontreinigen. Maar van zulk eenen eeuwigen Nazireer handelt Mofes in zyne Wetten in het geheel niet , en zegt ons dus ook niet, of men zich voor Geld van dergelyk eene Gelofte , gelyk van alle anderen ontdaan konde , wanneer het iemand te moeilyk viel , by voorbeeld , zich geduurende zyn geheel leeven van Wyn te onthouden. Volgens alles, wat wy uit zyne Wetten bemerken kunnen, zal deeze Gelofte hebben kunnen afgekocht wórdenGeloften om altoos ongetrouwt te blyven vinden wy noch in de Wetten van Mofes , noch in de geheele gefchiedenis der Israëliten , zoo verre ons dezelve in den Bybel befchreeven is. Waarfchynlyk is het geenen Israëliet ooit in de gedachten gekomen , ^dat men Gode eenen dienst bewyzen konde , door de Oogmerken der Natuure-, en des Scheppers te verydelen , en , zo veel immer mooglyk , tot vermindering van het Menfchlyk Gedacht toe te brengen. Deeze foort van Godtsdienst of heiligheid , is zoo ftrydig met alles wat een menfch natuurlyker wyze denken kan , dat het niet te verwonderen zy , dat Oude Volken daarop in het geheel niet gevallen zyn , en dat die al te zonderlinge Godtsdienst, eenige duizend jaaren laater, op zynen Uitvinder wachten moest. In den Israëlitifchen Staat werden buiten dien noch veele zaaken gevonden , die het ontdaan daar van tegen konden houden. Al te lang ongetrouwt en kinderloos te blyven , was eene fcbande , en de OmdandighekJ alleen, ongetrouwt te derven, werdt voor het Vrouwlyk Gedacht fchanlelyk geoordeelt, dewyl het zelve geloofde tot de liefde en de voortplanting van het Menfch-  a5 S. 145' Wezbnivk Vereischte Menfchdom gefchaapen te zyn : de grootfte zegen , dien Mofes in den naame van Godt beloofde , waren veele kinderen , en Onvruchtbaarheid zyn Vloek : de Vermeerdering des Volks , en de bevordering van het trouwen was een der oogmerken zyner Wetten en noch eenen zeer geruimen tyd naa Mofes hielden de itTcngfte Zedenleeraaren onder de Jooden het voor zonde , zo eene Mansperfoon, naa 't vierentwintigfte Jaar , ongetrouwt bleef. Tot den Godtsdienst vereifchte men in het geheel geene ongetrouwde perfoonen , en een Priester kon zelf niet anders , dan uit het Huwelyk eenes Priesters voortkomen , nademaal het Priesterfchap erflyk was : de dochteren hadden geen erfdeel, van het welk zy , ongetrouwt blyvende , zouden hebben kunnen leeven , en 'er waren geene openlyke fchikkingen , om eene dochter die niet wilde trouwen ( eene Nonne ) te onderhouden. De eerfte Voorfiag daar toe zoude waarlyk aan het Israëlitifche Volk , en misfchien wel aan Mofes zeiven , zoo zyn voorgekomen, als ons de Voorfiag eener beftellinge , om aan Menfchen , die niet willen arbeiden , brood te geeven. Zoo weinig dacht men toen aan Gelofte van deezen aart , dat Samfon en Samuel, beide Nazireers, van hunne geboorte af, getrouwt zyn , Recht. XIV, i. XV , 2. 1 Sam. VIII, 1. 1 Chron VI, 13. Men zal hier uit kunnen oordeelen , wat men van het voorgeeven van hen te houden hebbe , die denken, dat de Dochter van Jefta , om haares Vaders Gelofte te vervullen , eene Nonne geworden is. Door verregaande onkunde en onoplet 145* Wezenlyk Vereischte zyne Dochter volgens de Zeden , die toen onder de nabuurige Volken plaatze vonden, zoude geoffert heb- liten niet. Het denkbeeld, dat zy haaren Maagdlyken ftaat twee Maanden lang in eenzaame Valeijen wilde beweenen, kan zeer natuui lyk zyn maar wanneer het uitgefproken wordt, was het in den mond eener Jonge dochter, die in de liefde noch onbedreeven behoorde te zyn , wat ongevoeglyk, zo anders haare traanen niet vloeiden, om datzy in haare jonge jaarenen noch ongetrouwt fterven moest; maar om dat zy geen'man mocht neemen. Men verbeeldde zich in onze dagen eene dochter, die na een klooster geweezen, te vooren ingezelfchap van haare Vriendinnen zich twee Maanden lang in een afgelegen dal ophield, om over haaren maagdlyken ltaat te weenen: het zoude eene vreemde vertooning maaken. . . Eindelyk naa twee maanden komt zy te rugge, en nu deed Jefta, vs. 39, het geen hy belooft had. Belïaat die daarin, dat zy niet trouwt, dan deed hy het immers toen niet eerst, wantzy waste vooren ook niet getrouwt geweest: hy zond haar immers ookniet in een klooster. Wat deed hy haar dan nu ? zond hy hy haar misfchien na den Tabernakel aan den Hoogenpriester? zulk een Voorfiag om eene dochter, die beftemt was, om altoos ongetrouwt te blyven, onder eene menigte van Priesteren, die beurtsgewyze in de Tabernakel moesten komen , en trouwen mochten , te zenden, zoude waarlyk noch vreemder luiden, dan te vooren, haar weenen. Dan by Ongeluk kan Jefta ook dat niet eens gedaan hebben, want de Hutte was in den Stam vanEfraim, enmetdeezen (Tam, raakte Jefta, terftond naa zyne Overwinning over de Ammoniten, in Oorlog. Sommige verdichten, dat hy voor haar alleen een klein huisje gebouwt heeft, en haar daar in opgeflooten. Dit zou noch het beste zyn, maar in de woorden van den ouden Gefchiedfchryver zal men het niet gemaklyk kunnen vinden.... Met een woord, hetgeheele Verdichtfel, het welk zoo ftrydig is met de zeden der Israëliten, kan niet eens met de woorden des Gefchiedfchry- vers  Van Geloften. 31 hebben , alhoewel Mofes zoo zeer fchyne gevreest te hebben , dat de Israëliten in dat ftuk de Cananiten mochten navolgen , en daarom hen dikwerf voor het opofferen van menfchen waarfchuwde, en 'erflraffe op zette , zo het iemand in den zin mocht komen , om zyne kinderen te offeren , en eindelyk alhoewel de Gefchiedkundlge boeken, zoo wel alsdePropheeten, de Israëliten van zulk eene affehuwlyke navolging der heidenen befchuldigt hebben : daarentegen neemen zy aan als iets dat zeer wel te begrypen is, dat Jefta Gelofte gedaan heeft van altoosduurende kuifchheid zyner dochter , alhoewel de Israëliten geene heilige Maagden , of Nonnen kenden. Zo men al vooronderftelt , dat hy zyne Gelofte zoo verklaarde , dat zy , wel in het leeven blyven, maar nochtans Gode moest geheiligt worden , dan zoude zy eene Slaavin van het Heiligdom geworden zyn , en dus , volgens de Zeden der Israëliten , zoo wel hebben kunnen trouwen , als Simfon en Samuël getrouvvt geweest zyn. Dan waarfchynlyk is zy , in eenen meer eigenlyken zin , opgeoffert. §. 14& vers overeen gebracht worden. Men zoude eenen Roomfchgezinden,die beloften van kuisheid voor Go* de welbehaagivk houdt, cn 'er in zyne Kerkgeduurig Voorbeelden van ziet, zulk eene uitlegging dier plaatze niet kwaalyk kunnen neemen; maar hoe Lutherfchen en Gereformeerden, die Geloften van dien aart afkeuren , dezelve hier hebben kunnen aanneemen, komtmyonbegrypelyk voor. Jofephus dacht in zynen tyd noch aan 'niets anders, dan aan den dood ze! vender dochter van Jefta, en maakte alleenlyk de aanmerking, dat het een Offer, 't welk tegen de Wetten ftreedt, en Gode mishaagde, geweest is. Amig. L. V. c. 7. §. 10.  3* §. 146*' Geloften in $• 146- 4 Schikkingen , ter Vermindéringe van de Ongemakken , die uit Overylde Geloften konden voortvloeiden. Dat zekere Geloften , welker letterlyke Vervulling hem , die dezelve gedaan had , te naadeelig of moeilyk zouden geworden zyn, voor zekeren gewaardeerden prys konden afgekocht worden , heb ik al in het voorbygaan , in de voorgaande §. aangemerkt. Zo iemand van zich zeiven , in eigene perfoone , Gode eene Gelofte gedaan had , fchynt de pryswaardeering door de Waereldlyke Overheid , maar in andere gevallen , zoo als by huizen , akkeren , en vee door den priester gefchied te zyn (a) , en wel in beide Gevallen volgens hun eigen Goeddunken , in dier voege , dat zy nimmer boven den prys , dien de Wetten bepaalt hadden , maar wel onder den zeiven , in hunnen eifch gaan mochten. Op die wyze was 'er derhalven , ten minden in fommige gevallen , een gevolmachtigde Rechter , met het Recht om iets te laaten vallen , die den last van overylde Geloften verminderen konde. 'Er kunnen andere , noch veel gewichtigere gevallen plaatze vinden , in welken een Rechter noodzaaklyk is , die van Godt zeiven het Recht ontfangen heeft , om zekere Geloften kragtloos te verklaaren , of voor Geld te laaten afdoen : by voorbeeld , wanneer eene Gelofte iets , het geen zondig is , behelst , en hy die de Gelofte deed , by (a) Levit. XXVII: 11 -i*. 18. ■  O v e r y L i n g E 'gedaan. 33 by zich zeiven niet volkomen zeker is , of het zondig zy ; of wanneer de Gelofte door veelerleie onvoorziene omftandigheden door den tyd al te moeylyk , of zelfs wel voor de Gezondheid nadeelig wordt. Het Verband des Rechts , voor zoo verre het zelve te vooren is bygebracht , fchynt in te fluiten , dat men zich ook in deeze gevallen tot den Priester kon keeren , en het ontflag door hem gegeeven , als door Godt zeiven verleent , aanmerken. In den Prediker van Salomon (b) , wordt van zekeren Godtlyken Boode gewag gemaakt, tot welken iemand , die eene overylde Gelofte gedaan had , fprak : het was eene dwaaling : deeze Boode kan zekerlyk niemand anders dan de Priester geweest zyn. En waarlyk , zo de Godtheid Geloften aanneemt, fchynt zekere door Godt aangebelde macht, om ontflag te verleenen , noodtzaaklyk te zyn , tot vermyding van veele Ongelukken , en veele folteringen des Geweetens : en juist om die reden kan ik niet gelooven , dat in den Natuurlyken of Christlyken Godtsdienst eenige de minfte Geloften verplichtend zyn , en van Godt aangenomen worden, om dat noch de Natuurlyke noch de Christlyke Godtsdienst ons iemand, met zoodanig eene macht van de Godtheid voorzien, aanwyst, tot wien wy ons zouden kunnen keeren , wanneer wy overylde , dwaaze , of zelfs zondige Geloften gedaan hebben. Mofes geeft, in het 3 ofte Kapittel van zyn vierde boek , noch een zeer merkwaardig bevel , ten aan- (b) Pred. Sal. V: 5. III. Deel. C  34 §• i4^« Geloften in aanzien van Vrouwen en Dochteren , die zekere Gelofte gedaan hadden. Als een Vader hoorde, dat zyne Dochter , die noch in het huis van haaren Vader was, eene Gelofte gedaan had , dan konde hy de Gelofte vernietigen, en in zulk een geval was zy daarvan ook van Godt ontflaagen ; dan hy moest niet lang wachten met dat te doen ; want zo hy van dit zyn Recht geen fpoedig gebruik maakte , en zich over de Gelofte van zyne dochter niet binnen een etmaal verklaarde, werdt dezelve krachtig. Het zelfde Recht had een Man , met betrekkinge tot de Geloften zyner Vrouwe; en wel ftrektedit zich noch, in tweeërlei opzichte, verder uit. Want in de eerfte plaatze had een man ook het vermogen, om Geloften te ontbinden , die zyne Vrouw voor haar trouwen gedaan , en haar Vader bekrachtigd had , en ten tweeden, fchoon hy kwaalyk deed, wanneer hy eene Gelofte van zyne Vrouw , die door zyn ftilzwygen bevestigt was , te laat vernietigde, werdt nochtans de Vrouw in dit geval van de Verplichting, om aan haare Gelofte te voldoen, ontflaagen. Hy, de Man, zegt Mofes vs. 16, zal haare Schuld dr aagen : Zy was bygevolg onfchuldig in de oogen van Godt , wanneer zy haaren Manne gehoorzaamde , en haare Gelofte niet vervulde. Wat de Geloften van eenen Zoon betreft, die noch onmondig was , en onder de opvoeding zyner Ouderen ftond , ten dien opzichte vinde ik niet, dat Mofes iets ukdruklyks bevolen heeft. Ook vinde ik geene Wetten tegen baatzugtige Overreedingen tot het doen van Geloften , en dus juist  OVRKYLINGE GEDAAN. 35 .juist dat niet, het welk men , in Pvoomfche landen , voor het noodzaaklykfte (luk in het Recht der Geloften , gewoon is te houden. Deeze gaaping zal niemand vreemd dunken , die zich herinnert, dat wy van Mofes geen famenflel van Wetten , gelyk de Infiituten , maar alleenlyk enkele bevelen , die by zekere gelegenheden bekend gemaakt zyn , over hebben. Waarfchynlyk werdt in zynen tyd noch niets van dien aart gevonden , het welk Wetten tegen zulke overreedingen noodzaaklyk konde maaken. Het Gemeenebest, aan 't welk hy Wetten gaf, was in deszelfs eerfte opkomst, en tot noch toe had geen Israëliet eenige vaste bezittingen. Misbruiken fluipen eerst van langzaamerhand binnen , en om deeze reden moeten de Wetten, over het doen van Geloften , by een Volk het welk goederen bezit, en al federt eenige honderd Jaaren Priesteren gehad heeft, van eene andere gedaante zyn , en meer zeggen , dan in de eerfte veertig Jaaren. Hier komt noch by , dat de Priesters der Israëliten noch Zielzorgers , noch Biegtvaders waren , ja niet eens met de overige Israëliten in dezelfde Stad woonden , en bygevolg tot dergelyke hebzugtige overreedingen geene gelegenheid hadden. By zoodanige Omftandigheden hebben geheele Eeuwen kunnen verloopen , eer men noch het eerfte Voorbeeld van dergelyk een misbruik gezien had : en waarlyk weet ik 'er my niet één van , uit de geheele Gefchiednisfe der Israëliten , te binnen te brengen. C s ,VAN  36 §. 147- Recht der Schuld -vorderinge Van SCHULDZAAK E N 1 PANDEN en RENTEN. S- H7- Jlgemeene aanmerkingen over het groot onderjcheid tusfchen het IsraSlitifch Schuldrecht , en dat van onze dagen. ■ Niets is 'er misfchien , waarin de'Israëlitifche Wetten zoo zeer van de Onzen , ja zelfs veelligt van alles , wat wy ons als billyk en mooglyk verbeelden kunnen , afwyken , als in zaaken die de Schuldvorderingen betreffen. ' Hier draagen zy op eene zichtbaare wyze kenmerken van eene hoogen Ouderdom , en het blykt hier duidelyk , dat zy voor een Volk , het welk eene geheel andere Staatsform had , gefchreeven zyn , eer noch de Vittery uitvluchten bedacht , of Weldaadigheden der Wetten noodzaaklyk gemaakt had : men vindt hier een mengfel van Goedertierenheid , die wy in onze Wetten niet kennen , en van Ernst, dien wy, ten minnen in de Wetten van Duitfchland niet zien. De Omllandigheden des Volks, aan het welk Mofes Wetten voorfchreef, waren zekerlyk in alles , wat maar eenigszins op fchuldzaaken betreklyk is , van de onzen ten éénenmaale verfchiilend ; en by gevolg moesten het ook de Wetten zyn. Ik zal eenige byzonderheden opnoemen. De Israëliten waren een arm Volk, dat nauwlyks uit de flaaverny verlost was : wy zyn ( veelen misfchien , die Aalmoezen ontfangen , niet uitgezonden ) ryk , in vergelykinge van den middelmaatigen ' toe-  BY DE ISRAÖLITEN. 37 toeftand , in welken zy zich bevonden hebben : Geld eer leen te geeven , was derhalven voor eerst by hen eene Almoeze ; en men leende doorgaans , niet gelyk by ons, om met het Geld winst te doen , maar uit armoede. Deeze toeftand moet noch wel eenige leeftyden naa den dood van Mofes voortgeduurt hebben ; want het duurt doorgaans langen tyd, eer een arm Volk ryk wordt. Nochtans maakte Mofes zulk eene fchikking , dar, zoo ras de Israëliten palaaftina hadden ingenomen , niemand meer zonder vaste bezittingen gevonden wierdt: ieder had eenen erflyken Akker , dien hy tot op het vyftigfte Jaar , maar niet voor altoos vervreemden konde. Dus was de armoede nooit een hinderpaal , om veilig te kunnen leenen : aan eenen Schuldenaar , die in het geheel niet kon betaalen , en die niets had , waar aan men zich houden konde, was gemeenlyk niet te denken. Dan vooronderftelt zynde , dat een Israëliet zynen Akker niet meer had , noch eenige Meubilen , dan was onder de Israëliten het Lyfeigendom ingevoert: hy kon verkocht worden , en met zyn eigen lichaam betaalen. Een zeer fpoedig middel, maar het geen by ons ten éénenmaale vervalt , om wederom aan zyn Geld te geraaken. De Vittery was nog onbekend ; want nauwlyks was het Volk , uit één enkel huisgezin een Volk geworden en wel onder de flaafachtigfte dien- (a) Indien degewoone tydrekeninggoed is, volgens Welke de Israëliten zif laaren in iEgypten gewoont heb- C 3  38 §. 147. Recht der Schuld-vorderinge dienften » by welke het niet veel tyds over had » om aan pleitgedingen te denken , zyne zaak , des noods, zelfs den Rechter vóórhelde , en van Pleitbezorgers niet wist. De behandeling van het Recht was doorgaans in oude Staaten zeer kort; maar voornaamlyk heeft dit plaats in Afien , en de ongemeene fpoedigheid der Rechtspleegingen heeft daar noch tot heden toe ftand gehouden. Men kan zich derhalven daar geene langdraadige pleitgedingen over fchulden , gelyk by ons , verbeelden , maar op éénen dag werdt misfchien de geheele zaak afgedaan : en zo een fchuldenaar geenen kans zag , om zyne fchuld te loochenen , kon hem niets, daar van ontflaan , Cgelyk thans in fommige fchrifciyke Verplichtingen figuurlyk gezegt wordt) dan daadlyke betaaling. Indien deeze niet volgde , behoefde men niet lange te zoeken , waaraan zich te houden: de Vrugten van zynen Akker tot op het Jubeljaar, en alles wat hy bezat, tot zyne Perfoon toe, en ook deeze niet uitgeflooten , konden verkocht, 'of van den Schuldeifcher in bezit genomen worden. Ook was de ftaat , waarin de Israëliten gebooren werden , volkomen gelyk : men vond geenen Adel, met byzondere Voorrechten , ongemeene Uitvluchten , en een beftaan uit goederen , die met fchulden al hebben, dan moet het volk alle 1? of 16 Jaaren in menigte verdubbelt zyn. Op deeze wyze konde het zelve in het Jaar, waar in Mofes gebooren werdt ( 80 Jaaren, voor den uitgang uit iEgypten ) nier meer dan 18800 Mannen , 16 Jaaren te vooren , Hechts 9900; 32 Jaaren vroeger, 4950; en 48 Jaaren voor Mofes tenboogften , maar 2475- Mannen uitgemaakt hebben.  ) BY DE ISRAë LITEN. 39 ai overlaaden zyn. Al wie niet betaalen konde, werdt verkocht. Ik keur hier mede alle de Voorrechten , en Weldaadigheden der Wetten voor onzen Adel , niet af; een groot gedeelte der Adelyke goederen zyn inderdaad geen Eigendom van hen , die dezelve bezitten , maar van den Leen - heer , en uit zekere inzichten verleent ; zy kunnen dus billyker wyze niet zoo , gelyk een volkomen Eigendom van den fchuldenaar , op zynen eifcher vervallen , zelfs niet eens wat derzelver inkomften betreft. Ik bedoel alleenlyk te zeggen , dat by de Hebreeuwen geen dergelyke Adel gevonden werdt, die uit hoofde van deszelfs perfoonen en goederen eene uitzondering konde maaken ; en dat uit dien hoofde hun Schuldrecht ook van eenen merkelyk anderen aart moest zyn, als het onze. Mofes bedoelde in het geheel niet den Koophandel aan te moedigen , maar zyn Oogmerk was , dat het o-eheele Volk, van den Landbouw , of zo het dit laatfte liever had , half tegen zynen Zin , en by wyze van Oogiuikinge , van de Veehoederye leeven zoude. Dus kon men by het Schuld - recht in zyne omltandigheden in het geheel niet letten op het bevorderen van den Koophandel. Wanneer men dit alles by elkander neemt , moest 'er ten opzichte van Schuldzaaken , een geheel ander Recht, en zekerlyk ook een veel korter uitkomen , dan wy in ons Vaderland kennen. Met betrekkinge tot de betaaling , was het Hebreeuwfche Recht fcherper dan het onze ; nochtans zoo dat het zelve éenen middenweg hield , C 4 tus-  4o §. Mfi. Recht der Schuld-vordering» tusfchen onze al te groote zachtheid , die dikwerf al het geloof ( crediet) wegneemt, en de vreeslyke fcherpte van het nabuurig Engeland , het welk om de zachtheid zyner Wetten gepreezen wordt, maar in dit ftuk waarlyk in ftrengheid zeer verre gaat. In Duitfchland zyn de weldaaden der Wetten voor eenen Schuldenaar zoo groot , dat iemand , die geld uitleent, 'er zich zeer flecht by bevinde ; ( zo men alleenlyk het wisfelrecht uitzondert , het welk op geheel andere gronden gebouwt is ) en in eenige deelen van Duitichland , daar het Recht van waardeeringe , Jus taxationis , gevonden wordt, kan niemand op eene gerech'tlyke belasting ( Hypotheek ) van 10000 of icoooo Ryksd: , honderd daalders leenen , zo hy niet van de Wilkeur des Schuldenaars of der Rechtbanken wil afhangen , maar hy moet altoos te gelyk op het eerlyk gezicht van hem zien , die van hem leenen wil. Van zoo verfchriklyk eene uitzondering der Wetten , als een yzere brief is, zal ik niet ééns fpreeken : de vreeze voor den zeiven maakt op het laatst het leenen ten uiterllen gevaarlyk , zoo lang een Vorst niet wezenlyk genadig genoeg geweest is , om van deeze genade afÏÏand te doen , in plaatze van welke hy liever of voor den Schuldenaar betaalen , of in eenen alle Schuld-eifchen vernietigen moest. In Engeland daarentegen is de ftrengheid te groot. De vordering behoeft maar beweezen te zyn , en de fchuld niet terftond voor den Rechtbank betaalt wordende , moet de arme Schuldenaar , zo hy geene genoegzanme borgen Hellen kan , van den Rechtbank terftond na eene verfchriklyke , en voor hem duure , gevangnis verhuizen , waar uit hy niet gelaaten wordt, tot dat hy  B Y DE ÏSRAëLITEN. 4* hy den laatften penning, ook aan den Cipier , die alroos op zyn voordeel uit is , en de Gevangenen fteets tot het maaken van nieuwe fchulden aanzet , betaalt heeft. In deeze Gevangnisfen , zegt men , dat dikwils twintig duizend Schuldenaaren bewaart worden (eene menigte , waar van men een leger tegen den Vyaud maaken konde , zo zy in de gevangnis hunne gezondheid en het halve gebruik van hunne leden niet al verboren hadden) en door hunne elenden en werkloosheid omkomen. Een Engelfche Vrederechter zelf heeft die fchriklyke bewaarplaatze in zynen Vondeling , getrouwlyk en fchilderachtig befchreeven ; hoewel noch maar alleenlyk van de ryke zyde : de gevangnisfen der armen , zyn noch veel elendiger , en veroorzaaken den Rechter niet zelden de Hospitaal - koortze , eene krankheid die aan de pest grenst. Tot zulk eene hoogte van wreedheid , welke men ook al zoo dikwils in Engeland voorgeftelt heeft om te veranderen , is het Israëlitifche Recht ten tyde van Mofes niet geklommen. Het is waar , hy liet eenen Schuldenaar , die niet betaalen konde, ten Slaave verkoopen : dan tusfchen flaaverny , die een middel is om zyne fchnld af te doen , eh eeuwige gevangnis , door welke een Schuld - eifcher noch niet eens aan zyn geld komt, indien de Schuldenaar arm is , is noch een groot onderfcheid. Een lyfeigen knecht ademt de vrye lucht in , hy behoudt zyne Gezondheid en het gebruik zyner ledematen , die door eene langduurige gevangnis zoo erg als verlamt worden ; hy heeft bezigheden , en behoeft het harde verdriet van niets te doen te hebben , niet te lyden ; zyn Heer zorgt voor hem , al ware het ook maar alleenlyk uit eigen belang ; en hy behoeft zich ten minnen , om de C 5 baat-  43 §. 148. Rechtspleeging baatzugt van eenen onmeedogenden Cipier te voeden , niet dieper in fchulden te fteeken :, hy kan zich ook zonder kosten rein houden , zyn lieer zoude zelf niet gaerne zien , dat hy van Ongedierte verging ; en zo hy in zyn werk naarftig en gehoorzaam is , heeft hy grooten kans om de gunst van zynen Heer te winnen , waar door het lot der flaaven al dikwils zeer verdraaglyk wordt. In andere ftukken , zoo als by voorbeeld , het opbrengen van zekere Renten , en de vernietiging van alle Schuldeifchen in het Jubeljaar , zyn de Mofaïfche Wetten zachter, dan alle die by ons in gebruike zyn. §. 148. Rechtspleeging over Scbuldzaaken. Uitvoering van het Vonnis , en bet voorwerp van het zelve. Zoo veel in het algemeen ! Nu moest ik nader melden , welke byzondere fchikkingen Mofes , met betrekkinge tot Schuldzaaken gemaakt hebbe. Hier zyn inderdaad groote gaapingen in zyne befchreevene Wetten ; want byna van alles, wat een Rechtsgeleerde hier terftond in den beginne verwachten zoude zwygt Mofes ten éénenroaale, dat is , hy het het' by de oude gewoonte , die hy voor zich vond , berusten. Wy hebben , dit heb ik al meer aangemerkt O) , van hem geen famenftel van Rechten op de wyze der lajtïtuten , maar alleen en- 00 §• '6-  OVER S C H U L D 2 A A K E N. 43 kele Uitlpraaken , in eene gefchiedkundige orde opgetekent : overal derhalven daar het oude herkomen , het welk hy voor zich vond , duidelyk fprak , en dus geene bevestiging behoefde , en hy ook niet noodig oordeelde iets te veranderen , daar gaf hy geene Wetten, en op alle die plaatzen blyven 'er, wel niet in het Recht zelf, zoo als het toen geilek was, maar in onze kundigheden van hetzelve , gaapingen over. De form van Pleidooien fchynt zeer beknopt, en , zonder voor Uitvlugten of Vitterye veel plaatze over te laaten , enkel naar de natuurlyke billykheid ingericht , geweest te zyn, gelyk men by een Volk, het welk nog geene arglistigheden kent, voor de uitvinding van Vitteryen , en daar alles mondeling , zonder Pleitbezorgers wordt afgchandelt , verwachten kan. Mofes oordeelde het ten minften nergens noodzaaklyk , te zeggen , hoe een Schuld voor den Rechter moeste bevveezen worden. Hier is derhalven in onze kennisfe yan het Mofaifch Recht , niets dan enkel gaaping , die ik niet zal trachten te vervullen , dewyl het door de natuurlyke billykheid zoude moeten gefchieden , van welke ieder Leezer , zonder myne hulpe, kan oordeelen. Ik kan niet ontveinzen te gelooven , dat deeze fpoedige , Afiatifche Rechtspleegingen , door welke misfchien binnen één kwartier uurs gewichtige gedingen over Scbuldzaaken konden afgedaan worden, ook aan veele en groote misbruiken onderhevig geweest zyn , zo de Rechters onredelyk waren. Het boek van Hiob, van het welk ik geloof, dat he: noch voor de Mofaifche Wetten, ( misfchien door Mofes zeiven , tusfchen het 4©lte en Sefie Jaar zynes Ouder- dorns)  '44- §- 14S- RechTsfleeging doms) gefchreeven is , en de zeden van nabuurige Volken van Arabien behelst, fchetst ons fomtyds ongemeen treffende toneelen van de onderdrukking der Schuldenaaren , door onrechtvaardige Schuldeifcheren , die by eene langdraadigere manier, van Rechtspleegen nauwlyks mogelyk zouden zyn , by voorbeeld : Kap. XXII; 5 - 9. XXIV : 5 9. Ik zal 'er my noch dikwils op moeten beroepen. Ondertusfchen heeft juist deeze fpoedige Rechtspleeging ook haare voordeden : en het fchynt: dat het nadeel daar mede verbonden , het welk , gelyk alle bederf, dat langzaam voortgaat , zich langzaam vertoont, ten tyde van Mofes noch van weinig belangs geweest is , om dat het Volk noch eerlyk en broedfirlyk was, en Mofes naar zyn beste weeten goede Rechters inftelde. Hier komt by , dat hy door eene fnelle beroeping van den eenen Rechtbank op den anderen , het geen waarlyk duister was, van den Rechter over 10 tot dien over 50 , van deezen toe dien over 100 , en vervolgens tot dien over toooliet komen , waar by ieder denken moest, dat een Vonnis , het welk klaarblykelyk onrechtvaardig was , het oor van Mofes zelf bereiken konde. Ten mistten onder de Wetten van Mofes vinden wy niet ééne , dewelke tegen deeze misbruiken dier fpoedige Rechtspleegingen zoude kunnen gegeeven zyn , met hoe leevendige verwen dezelve ook in het boek van Hiob zyn afgefchildert. By eenen Israëliet waren , behalven het onderpand , het welk hy kon gegeeven hebben , en waarvan ik naderhand in hetbyzonder zal fpreeken , noch altoos verfcheidene zaaken , aan welke men zich houden konde (objecta exfec:aionis) te vinden , nochtans  over Scbuldzaaken 45 tans heeft Mofes nergens bepaalt in hoedaanige orde deeze (lukken aangetast, en ter betaalinge gebezigt moesten worden , • maar het ook in dat opzicht by het oude herkomen , 't welk men tot dus verre gevolgt had, laaten berusten. De nukken , om zich te doen betaalen , die men by alle , zelfs de armfte, Israëliten doorgaans verwachten konde , waren de volgende : I.) Zo ras het Volk in Palteffina gekomen was ,' be Erelyke Akker: in zoo verre, gelyk ik al te vooren §. 41 , 73. heb aangemerkt , nimmer een Israëliet zonder eenen erflyken Akker , of ten minden zonder het Recht op eenen erflyken Akker van zyne Voorouderen , die naa het Jubeljaar wederom op hem vervallen moest, konde gebooren worden. Een Schuldeifcher had bygevolg doorgaans' met eenen Schuldenaar te doen , die vastgezeeten was, en eigene goederen had. Het is waar , deeze erflyke Akker konde den Schuldeifcher nimmermeer ten beftendigen eigendomme voor altoos worden toegeweezen , om dat geene Akkeren mochten vervreemt worden : maar hy konde zich natuurlykerwyze aan deszelfs voortbrengfelen , tot op het Jubeljaar , houden., Dit laatfle leezen wy wel niet met ronde Woorden in de boeken van Mofes , dan men behoeft zich daar niet over te verwonderen , nademaal hy aan het Volk zyne Wetten voorfchreef , toen het noch geene erflyke Akkeren bezat , maar in de Woeflyne zwerven moest. Ondertusfchen kan men evenwel uit de  46 §. 148. Rechtspleeging de Wetten, dewelke bepaalden hoe men zich te gedfaagen hadde , wanneer iemand uit armoede zynen Akker, dat is eigenlyk , de Vrugten van denzelven verkocht , duidelyk afneemen , wat hier omtrent in Rechte gegolden hebbe , en onder hoedaanige bepaalingen een Schuldeifcher zich van de 42 OoglTen , die tusfchen twee Jubeljaaren vielen , konde doen betaalen. Men kan die Wetten vinden , Levit. XXV : 14 , 15 , 16. 25- 28 ; en ik heb van dezelve bladz. 25 , enz. van het tweede deel C§- 73-) gefproken. Uit hoofde van armoede, zynen Akker verkoopen , betekent buitendien zekerlyk niets anders , dan denzelven te verkoopen , om zyne fchulden af te doen. j2>) Huizen. Deeze konden, zo men alleenlyk de huizen der Leviten daar van uitzondert , voor altoos verkocht worden , Levit. XXV : 29 , 30. 3.) Kleed eren. Hier over verklaart Mofes zich nergens uitdruklyk ; maar uit het Verband van dit (luk met het Pand-recht , wordt het waarfchynlyk , dat de noodzaaklykfte kleederen niet konden worden aangetast, of den Schuldenaar van het lyf gefcheurt, gelyk misfchien onder nabuurige Volken door ongemeen wreede Schuldeifcheren gefchiedde (#)» want hy belast zelfs (a ) In het boek van Hiob wordt van den Onrechtvaardigen gezegt: dat hy een pand afperst , zonder geleent te hebben , en den na4kten de kleeheren heëft uitgetrokken , Kap. XXII : 6- en XXIV : 7. naakt moeten dan de schuldenaa- ren j,  OVER ScHULDZAAKEN. "47 zelfs eenen Schuldeifcher , die het opperkleed van eenen armen ( een groot vierkant laaken , het Welk men by dage om het lichaam liaan, en des nachts als eene deken gebruiken konde ) ten onderpande ontfangen had , het zelve noch voor Zonnen ondergang weder te geeven (a). Indien een Schuldeifcher geen recht had op de kleederen , die hem tot een onderpand gegeeven waren , dan konde een Rechter hem zekerlyk noch veel minder zulke kteederen , die niet verpandt waren , toeleggen. En waarlyk , het is ook al te barbaarfch, iemand de kleederen van het lyf te rukken , en hem naakt te laaten gaan: hem ten lyfeigenen te verkoopen , is noch znlk eene wreedheid niet, want een Slaaf zal door koude en nattigheid zyne gezondheid niet verliezen , dewyl zyn Heer hein van Ipyze en kleeding moet verzorgen. Het fchynt dat de Wet van Mofes , het Opperkleed betreffende , die ik te vooren heb bygebracht, door eene zeer zonderlinge misvatting gelegenheid gegeeven heeft , tot een Recht , het welk in den hoogden graad ongerymd is. Mofes fpreekt eigenlyk van een Onderpand , en dan fpreekt het van zelf, dat niemand zyn onderkleed ten pande zal geeven , en naakt , met het geen hem geleent is , na huis gaan : daarentegen kan het zyn , dat het menig- werf REN, DIE ALLES TOT PAND GEGEEVEN HEBBEN, OVERNACHTEN , EN ZY HEBBEN GEEN DEKSliL IN DEN VORST. (a) Exod. XXII: ir, 26.  48 5* Rechtspleeging werf gebeurt was , dat iemand , tot groot nadeel voor zyne gezondheid , zyn opperkleed verpandt had , en dus des nachts , zonder dekking liggen moest. Hy gaf daarom , ten behoeve van dit Opperkleed eene Wet, en had in geenen deele noodig van het Onderkleed te fpreeken. Dan dewyl men zich enkel naar den letter zyner wetten richtte , en deeze letter niets van het Onderkleed zeide , zoo eifchte ten tyde van Christus een wreedaart het onderkleed van zynen Schuldenaar , en trok hem dit, met hülpe der Overheid van zyn lichaam , maar liet hem , met groote nauwgezetheid , het opperkleed behouden , waar aan Mofes dit voorrecht gefchonken had. Ik befluit dit uit de duistere uitdrukkingen van Christus in zyne Bergpredicatie ( a ) , Matth. V : 40 \ maar die door de voorgeftelde gis- ' (a) Dat %irm eigenlyk het Onderkleed is , 't welk men onmiddelyk op het bloote lichaam draagt, hebben de Uitleggers van deeze Woorden, inzonderheid RaPhilius , aangetoont : «t<« daarentegen is het bovenkleed, het welk iemand kan afleggen, zonder daarom naakt te zyn , Mark. X: jo, ( daar een blinde het afdoet, om in het gaan niet gehindert te worden) en het welk Petrus omdeed , naa dat hy zich reeds omgordt, en bygevolg zekerlyk zyn onderkleed aan had, Hand. XII : 8. Theophylactus fchryft by de plaatze van Mattheus : xtTe" is eigenlyk , het geen wy anders vaotctfiitrot NOEMEN : V«rio» is dat kleed , het welk men om zich slaat. Hy VOegt 'er wel is waar by : de eenaamingen wouden ook dikwils onverschillig , de eene VOOR de andere gebruikt ; maar , dewyl zy hier tegen eikanderen overgeftelt worden , blykt het duidelyk , dat men ze nu in derzelver eigenlyke betekenisfe neemen moet.  over ScHÜLDZAAKén. 49 gisfing , en door dezelve mee Exod. XXII : 25, 26. te vergelyken , genoeg wordt opgehelderc : zo iemand met U rechten wil , en U uw onderkleed (%rtO»K) neemen , dien laatook het bovenkleed (ipa™») Wanneer iemand met eenen anderen wil rechten , en , niet iets anders , maar het kleed van zyn lichaam eifcht , moet hy buiten twyffel zeker Recht, of ten minden zekeren fchyn van Recht ten zynen voordeele hebben , anders zoude zyn eifch door geenen Rechter aangenoomen , maar Zonder zyne party eens te roepen , als ongerymt van de hand geweezen worden. Men zoude zich de Rechtbanken als op eene geheel ongelooflyke wyze verdorven of onverltandig moeten verbeelden , zo men hier aan wilde twyffelen. En is dit waar , dan zoude ik niet kunnen begrypen , hoe iemand een Recht kunne hebben op myn Onderkleed , indien ik hem niets fchuldig ben. Het geval , het welk Christus hier vóórhelde , is naar allen fchyn van deezen aart : ik heb van iemand geld geleent, en om dat ik buiten ftaat ben , om hem het zelve weder te geeven , wil deeze wreede Schuldeifcher my , en wel door hulpe van den Rechter , myne kleederen uittrekken. Myn Opperkleed kan hy niet eifchen , dewyl Mofes door een uitdruklyk voorrecht voor het zelve gezorgt heeft; hy maakt zynen eifch daarom op myn onderkleed , het welk ik op myn bloote lichaam draag. Hier fpreekt het zoogenaamd Jummum jus ( ftrengfte Recht) voor mynen Schuldeifcher , en misfchien , naar het geval is , de grootfte billykheid, en de menfehlykheid zelve voor my. In zulk een geval nu wil Jefus , dat ik zoo verre af zyn zal , van zelf Onrecht te doen , of tegen mynen wreeden III. Deel. D v Schuld-  $o §. Rechtspleeginö Schuldeifcher verbittert te worden , en hem myne wraak te dreigen , dat ik , zo het onderkleed ter betaalinge niet toereikt , hem liever ook het Opperkleed daar by geeve , het welk hy door geen rechterlyk Vonnis bekomen konde. 4.) De Persoon van den Schulden a ar. Hy zelf, ja zyne Vrouw en kinderen , zo hy die had , konden verkocht worden. Dit middel om zich betaalt te maaken , wordt wel, even zoo min , als een der voorgaanden , door Mofes uitdruklyk aangeweezen ; dan het fpreekt uit het geheele Verband zyner Wetten van zelf; en men vindt ook dat het gebruiklyk was. Wanneer hy Levit. XXV : 39 , van Israëliten fpreekt , die , wegens Armoede , tot lyfeigenen verkocht waren , zal dit zekerlyk doorgaans tot betaaling hunner Schulden gefchiedt zyn ; want van de zoodanigen , die ter voldoeninge van eenen diefftal verkocht werden , wordt daar niet gefproken , maar het is met ronde woorden , w a n n e r r. u w, b r o e- dhr nevens U verarmt , en U ten Slaave verkocht wordt.. Onder de nabuurige Volken was dit zelfde Recht in gebruike: in het boek van Hiob leezen wy van eenen onmêedogenden , die den Zuigling van de borst fcheurt, en het kind der behoeftigen tot onderpand neemt, Hiob XXIV : 9. Deeze hardheid tegen eenen Zuigling , die zeer dikmaals onrechtvaerdig konde worden , zoude zekerlyk geene plaatze hebben kunnen vinden., daar het-niet gebruiklyk was , iemand , die niet betaalen kan , zelfs met Vrouw  OVER SchULDZAaKEN, 5? Vrouw en kinderen als lyfeigenen weg te neemen. 2 Kon. IV : 1. vinden wy van eenen Schurdeifcbër verhaalt, die de twee Zoonen van zynen Schuldenaar , welke zonder betaaling geftorven was , tot zyne Slaaven eifchte; en 'er was geen middel om hen voor de Slaaverye te bewaaren , dan de Schuld daadelyk te betaalen. Jef. I : 1 , wordt het als iets, het geen zeer gemeen is, aangemerkt, dat een Schulde^ naar zyne kleederen aan dien verkoopt, die hem geld gefchooren heeft , het welk hy niet ligtlyk vryvvillig zoude gedaan hebben , zo men hem daar toe niet by wyze van rechten had kunnen dwingen. Zoo verrë gaan de voorbeelden , die ik voor dë Babylonifche Gevangnis gevonden heb", en die eigenlyk tot het Mofaïfch Recht behooren. Toen de Israëliten uit de gevangnisfè wederkeerden , vinden wy , Neh. V. eenige Ryken , die zich van het zelfde Recht tegen hunne Arme broederen , die hun fchuldig waren , wilden bedienen , en niet flechts derzelver Akkeren ^ maar ook hunne Zoonen en Dochteren zich ter beraalinge toeeigenen , en eindelyk de Schuldenaaren zelve tot lyfeigenen neemen. Dit was , naar myn gevoelen , overëenkomltig met het Mofaïfch Recht ; dan tegen het zelve ftreed , dat zy van hunne broederen renten getrokken hadden , en zich als Woekeraars ten hunnen opzichte gedraagen : om welke reden 'er tegen hunne eifchen , die door buitenfpoorigen woeker ongemeen opgeloopen waren , inderdaad zeer veel te zeggen was. By deeze byzondere omftandigheid neemt Nehemia zich der Armen aan , en dwingt de Ryken, tegen welken hy het gemeen te hulpe roept, om hun alle die fchulden kwyc te fchelden ; waa'rby hy zich nochtans nimD 2 mer  5» §. I48. RECHTSPLEEGiNG mer op de Wetten van Mofes, maar op zekere innerlyke billykheid beroept , en den Ryken eenen eed afëifcht , dat zy naderhand op de betaaling deezer Schulden niet wederom dringen zouden. Deeze geheele handeling van Nehemias heeft eigenlyk geene betrekking op het Mofaïfch Recht , maar is van dien zelfden aart, als toen te Rome, toen de last van 's Volks fchulden te drukkend was , van nieuwe tafelen gefprooken werdt: het was iets geheel buitengewoons , het welk door den woeker , dien men tot dus verre , tegen de Wetten, genomen had, en door de armoede des Volks , 't welk nauwlyks uit de elenden der flaaverye verlost was , rechtmaatig of noodzaaklyk werdt. Maar het optekenen van deeze gebeurtenis kan ligtelyk iets toegebracht hebben , dat in vervolg van tyden de Joodfche Rechtsgeleerden zich tegen de Verkooping eenes Schuldenaars verzetten. Het laatfle voorbeeld van dit Recht vinden wy in de gelyknis van Christus , Matth. XVIII: 25 , alwaar de Schuldenaar zelf , die daarenboven een Man van grooten Haat was , zyne Vrouw , Kinderen , en al wat hy had , zouden verkocht worden : doch het is niet volkomen zeker of in deeze gelyknis wel Zeden der Jooden gefchildert zyn , want Christus fielde eenen Koning voor , die van zyne knechten rekenfchap afeifchte , maar de Jooden hadden toen al federt dertig Jaaren geenen Koning meer gehad. Naderhand , toen de Jooden onder Volken begonden te leeven , die een ander Recht hadden , is dit verkoopen van Schuldenaaren tot Slaaven zoo  over Schuldzaaken. 53 zoo in verval geraakt, dat hunne voornaamfle Rabbynen het wel eens verwerpen , zeggende , dat niemand ten Slaave verkocht kan worden , ten zy hy geHolen hebbe. Dit is waar in hunnen tyd , maar niet van het oud Mofaïfch Recht, of den tyd voor de Babylonifche gevangnisfe («). Een Schuldheer , die zynen Schuldenaar ten Slaave nam , fchynt in het Hebreeuwfche Recht, in eenen eigenlyken zin Noges (//) geheeten te hebben; hoewel ik dit niet met zekerheid beweeren kunne. Deeze waren' doorgaans de middelen om betaalinge te vinden , ( objecla exfecutionis ) die men by eiken Israëliet, hoe arm ook , verwachten konde , indien hy ze niet al te vooren verkocht , of door eenen eifch , tegen hem gedaan , verlooren had. Dan by de meesten kwamen 'er noch de volgende drie Hukken by. 50 Hun (a~) Ter wederlegginge van deeze Rabbynen is in Helmftad 1741 , eene disfertatie uitgekomen , onder den titel : de detitore obcerato fecundum jus Hebraïcum et Atticum creditori in fervitutem adjudicando , quam, prcejide Julio Carolo Scblcegero, examini fubmittü Auctor , Carol. Ludov. Wilpert. In dezelve wordt gedeeltelyk van andere gronden gebruik gemaakt, als van welke ik my hier bedient hebbe. Có) JWU. Het woord wordt menigwerf gebruikt van het fcherp invorderen van fchulden by Executie, en op andere plaatfen van flrenge Heerfchappye. Een nader onderzoek van deszelfs betekenis mocht al te taalkundig , en voor eenen Leezer, die alleenlyk het Mofaïfch Recht wil weeten , onaangenaam worden. ■ D 3  54 §• ï4«^. Rechtspleeging 5. ) Hun Vee. Ten deezen opzichte heeft Mofes niets bevolen ; alleenlyk zien wy uit het boek van Hiob , dat Schuldeifcheren gewoon waren om zich dikwils op eene harde en onrechtvaardige wyze, aan het vee hunner Schuldenaaicn te houden , Hiob XXIV: 3. Maar zo de Schuldvordering zuiver was , en men den Schuldenaar niet te hard drong , om hem te benadeelen, dan konde 'er , volgens een Recht , het welk het verkoopen van eenen Schuldenaar en zyne kinderen toeliet, tegen dit middel, om zich betaalt te maaken , niets in te brengen zyn. 6. ) Huisraad. Hier van wordt ééns, in het voorbygaan , gewag gemaakt. Sp. XXII: 27, vinden wy eenen borg , die niet betaalen kan , in gevaar , dat hem door den Schuldeifcher het bed van onder zyn lichaam weg genoomen worde. ( Dit is het opperkleed niet, 't welk ter bedekkinge diende , en daarom van Mofes bevoorrecht was , maar het bed zelf, op 't welk men ligt). 7. ) Opschik. De Israëliten , en noch meer hunne naaste broederen, die van Abraham afftamden , de Ismaëliten en Midianiten , droegen veelerleye foorten van goude fieraden , inzonderheid Oorringen , die men den kinderen al gewoon was aan te doen. Deeze laatfle werden niet zelden door het bygeloof den Goden Geheiligt, men noemde ze ook Heiligdommen, en zag ze aan als Amuletten tegen toverye en ziektens.. Het kan zyn , dat men ze ook buiten bygeloof , en om zoo veel te meer  OVER S C HU LDZAAKEN.' 55 meer alle Afgoderye te vermyden , den waaren Godt geheiligt heeft. r Zulke Goudene optooifelen , als Oor- en Neusringen enz. waren inderdaad een der gereedfte middelen ter betaalinge ; nochtans heeft de gewoonte dezelve zoo noodzaaklyk kunnen maaken , dat het den Ouderen zeer hard moeste voorkomen , wanneer men hunne kinderen daarvan beroofde *, voornaamlyk , wanneer zy zich verbeeldden , dat zulke gewyde kleinoodien dezelve voor allerlei kwaad befchermden. Waren die dingen Gode geheiligt, dan moest een Schuldeifcher , zoo het fchynt, die kleinigheden de onfchuldige kinderen laaten behouden , en zich aan het geheiligde niet vergrypen. Het is waar alle deeze voorgeevens of klagten der Ouderen konden van weinig gewichts zyn , zo het een zuivere fchuld was ; maar was zy dat niet , en misfchien door onwettigen woeker opgeloopen , dan was het al eene grootere wreedheid , wanneer men den zuigling een geheiligt cieraad ontroofde. Misfchien wordt Mich. II , 9. hier van gefproken. Aan baar geld , het welk een Schuldenaar by kasfe had , als een middel ter fbetaalinge, kan men niet wel denken; want waar eene fpoedige Rechtspleeging plaatze vinde, en men zynen Schuldenaar ten flaave kan verkoopen , zal hy, die geld heeft liggen , het zekerlyk niet tot dit uiterfte laacen komen. Ik beken hier nochmaals den grooten mangel onzer kundigheden , ten opzichte van dit gedeelte des Mofaïfchen Rechts, in zoo verre wy niet weeten, in welke orde , en onder hoedaanige bepaalingen , men deeze onderfcheidene (tukken ( objcBa exjecuiionis ) D 4 moeste  5f5 §. 149. Het Mosaisch Schuxdrecht spreekt moeste aantasten. Over het algemeen zouden wy van dezelven noch minder weeten , dan ik daar van gezegt hebbe , zo wy , het geen Mofes fomtyds van het Onderpand gezegt heeft, of ook de klagten over woekeraaren , die by hunne onrechtvaardigheden , zich nochtans van den gewoonen rechterlyken arm bedienden , om tot het geen hun niet toekwam te geraaken , niet te huipe genomen hadden. §. 149. Gevangnisfen zyn by de Jooden geen middel om tut betaaling te noodzaaken , veel minder de Pynbank. Van andere Middelen om den fchuldenaar tot betaaling te noodzaaken (a) , met naame , van Gevangnisfen of Gyzelingen , wist Mofes en zyne Wetten niets. Ook zyn dezelve inderdaad onnoodig , daar men den Schuldigen kan verkoopen , of hem zynen Schuldeifcher ten flaave overgeeven. Het lyfeigendom doet ten minflen een gedeelte der fchuld'af, en is zoo grouwzaam niet: de Gevangnis daarentegen ïs enkel een onheil voor den Schuldenaar , het welk nieuwe Schulden , en kosten voor zyn onderhoud nood- (a) Ik fpreek hier van geene Gevangnis, in welke men den Schuldenaar plaatst, wanneer hy zyne Vryheid door de Vlugt wil zoeken , maar alleen van zoodanig eene, waarin men hem ter zyner Straffe opfluit, wanneer zyn Vonnis gevelt is, en hy geene de minfte gedachten'heeft, om te vlugten , en waarin hy moet biyven , tot dat hy zynen Schuldeifcher te vreden geftelt hebbe.  van geene G e v angnissen. 5? noodzaaklyk maakt. Ik kan my niet beter uitdrukken , dan met het gewcone : carcer non folvit , ( Gevangnis doet geene fchuld af). Daarenboven zullen wy by het lyfftraffelyk Recht zien , dat Mofes in gevallen van Misdaaden niet eens van de Straffe der Gevangnisfe gefproken heeft , fchoon die in Egypten gewoonlyk ware : zoo veel te minder zal men by hem de Gyzeling kunnen verwachten , die in gewoone gevallen , en zo men alleenlyk ondeugende bankroeten uitzondert , zoo zeer tegen het Oogmerk haarer inftellinge aanloopt. In laatere tyden , in beken het, kan de Gyzeling wel, als een middel om tot betaaling te dwingen , in gebruike geraakt zyn : en het fchynt , dat Christus , anderhalf duizend Jaaren naa Mofes één en andermaal in zyne Gelyknisfen van dezelve , als eene bekende zaak , fpreekt. Is dit waar , dan behoort zy daarom evenwel noch niet tot het Mofaïfch Recht, maar tot die vreemde dingen meer , welke de Jooden geduurende de langduurige overheerfching van andere Volken , waar onder zy geleeft hebben, aannamen. De ééne plaatze , op welke ik het oog heb , kan men Matth. XVIII , 30. vinden ; alwaar een voornaam Schuldenaar , die niet in Haat is om oogenbliklyk 25 Gulden te betaalen , in de Gevangnis geworpen wordt: alleenlyk is het niet zeker , of deeze Gelyknis volgens de gewoone gebruiklykheden der Joo• den , dan van vreemde Volken , voorgeflelt zy. In de andere plaatze , Mattb. V , 26. Gï zult niet uit de Gevangnis komen, tot dat gy den laatsten penning betaalt hebt , wordt misfchien niet eens van eenen Schuldenaar gefproken. De famenhang van het voorgaande D 5 fchynt  58 §• 149' ^ET MOSAISCH ScHUTDRECIIT SPIiEEKT fchynt eer op iemand te zien , die wegens zekere beleediging is aangeklaagt. Volgens den aart der Syrifche taaie zoude, den laatsten pending betaalen , ook zeer wel kunnen betekenen, zoo lange Gevangen zitten tot dat de geheele misdaad geboet is : en in Galilea daar Christus deeze redevoering hield , fprak men Syrifch. Een nQch verfchriklyker , en waarlyk ten êénenmaale affchuwlyk denkbeeld van het Schuldrecht der Hebreeuwen , vormen veelen zich van hunne kindsheid af uit Matth. XVIII, 34. alwaar de Koning eenen zyner knechten , die hem een verbaazend groote fomme fchuldig was , aan de pynigers over gaf, tot dat hy alles betaalde. Men zoude zeker geen onmenfchlyker middel, om iemand , die niet betaalen kan , tot betaaling te dwingen , kunnen bedacht hebben , dan den P y n b a n k. Zo men al moest vooronderflellen , dat hier eigenlyk van Schuldenaaren , en den Pynbank gefproken wordt, zoude evenwel dit grouwzaam dwangmiddel noch niet tot het Mofaïfch Recht behooren, het welk .in het geheel van geen pynigen weet, zelfs niet eens by halsltraffelyke misdaaden , om de belydenis der fchuldigen of de ontdekking zyner medepligtigen van hem af te persfen : over het algemeen vinden wy in de gezamenlyke Boeken des Ouden Testaments , dat is , {dit moet ik 'er by voegen , dewyl ik anders iigtelyk voor Roomfch Catholyke Rechtsgeleerden onverftaanbaar zoude kunnen zyn) in die Boeken , die wy noch in het Hebreeuwfch hebben , en die voor den tyd van Alexander den Grooten gefchreeven zyn , geen eenig Voorbeeld van het Pynigen, geen  van geene G e v a n gn is se n. 59 geen bet minst bevel , om zich van dat middel te bedienen , en met één woord, niet het geringde , 'c geen daarop betreklyk is. 't Is noch niet genoeg: wy hebben geene de minde reden , om uit deeze gelyknisfe op de zeden der Jooden een belluit te trekken ; want naar allen fchyn werdt dezelve niet volgens hunne Gebruiken , maar volgens de Zeden en Gewoontens van een noch Oostlyker gedeelte van Aden voorgedelt. In dezelve wordt van eenen Koning gefproken , die zyne bedienden rekening laat doen ; en al federt dertig Jaaren hadden de Jooden geene^n Koning meer gehad. Dan , behalven dit alles, wordt in deeze Gelyknisfe niet van eenen gemeenen Schuldenaar , maar van eenen bedrieger gefproken , die zyne handen aan de Koninglyke kade geflaagen had , en die men heden ten dage zoude ophangen , al had hy dezelve geene tienduizend talenten te koit gedaan. Met deezen handelde de Koning in den beginne zeer genadig , toen hy alleenlyk bevél gaf om hem te verkoopen , gelyk men met gemeene Schuldenaaren , die niet in daat waren om te betaalen , gewoon was: dan , naa dat hy door eene onredelyke drengheid tegen iemand van zyn foort, die hem eene enkele kleinigheid , misfchien dertig ( 25 Hoogduitfche ) Guldens fchuldig was , zich aller genade en barmhartigheid onwaardig gemaakt had , liet hy Zyne rekening Crimineel onderzoeken , en drafte hem als eenen dief van de openlyke fchatkist. Hierby komt noch , dat het onzeker is , of de Pynigeus, welken hy werdt overgegeeven hem wel op den Pynbank brengen moesten. In het vervolg , wanneer wy van het Lyf * en halsdraffelyk Recht fpreeken , zul-  6o §. 149. Het Mosaisch Schuxdr. spreekt enz. len wy zien dat de Lyf- en leevensftrarFen door de lyfwachten van den Koning pleegen ter uitvoer gebracht te worden, dat de knechten , die deeze lyfwacht uitmaakten, Tabbachim, dat is, pynigers genaamt werden , dat men zelfs Staatsgevangenen in hunne bewaaring ftelde , en dat al ten tyde van Jofeph de Gevangnis voor Koninglyke bedienden in het huis van het Opperhoofd der lyfwacht gevonden werdt. Misfchien werdt hy derhalven alleenlyk tot eene eeuwige gevangnis veroordeelt. Doch hy moge veroordeelt zyn , waar toe men wil ; het zyn geene Joodfche , veel minder Mofaïfche Rechten , maar de Rechten van andere Volken , die een Oostelyker gedeelte van Afien bewoonden , volgens welke hy behandelt werdt. §• »5°. Fan Onderpandetf. Het moet onder de Israëliten , in Mofes tyd , zeer gemeen geweest zyn , op een Pand te leenen, en wel op een Pand , zoo als men dat Woord in het Recht der Natuure verftaat , te weeten , met het Recht voor den Schuldeifcher , om , in gevalle men hem niet betaalt, zich het zelve zonder eenige verdere hulpe der Overheid , toe te eigenen , en het als gekocht aan te zien voor het geen hy op het zelve te leen gegeeven had. By eene Verpanding die niet voor den Rechter gefchiedt , kan ongemeen veele hardigheid en benadeeling van zynen naasten plaatze vinden , wanneer een arm man , die iets leenen wil , in nood" is,  §. 150. Van Onderpanden. 61 Is , en om die reden mee alle de Voorwaarden , door den ryken gemaakt , te vreden moet zyn. Veele weeten dit ook noch hedendaagfeh door de geduurige ervaarnis ; en hy , die , buiten kennisfe der Overheid , op panden leent, is doorgaans tenens een woekeraar , die , ik niet weet, of meer een Voorwerp van algemeenen haat, dan van Verachtinge heeten moere. Dan onder een arm Volk , zoo als men zich byna alle Volken in hunnen Oorfprong moet vóórhellen , zyn deeze onheilen , die uit het verpanden voortvloeijen, noch veel drukkender. Een Arme vindt zich daar in eene veel grootere Noodzaaklykheid om Geld te leenen , dan wy ons met mooglykheid kunnen verbeelden , dewyl hy niets verdienen kan ; en een Landman , die het ongeluk van een flecht gewas , hagel , fpringhaanen , of iets anders van dien aart geleeden heeft , is dikwerf verplicht , niet om geld , maar om brood te leenen , of van honger te fterven ; in zulk een geval zal hy alles , wat een Ryke vordert , tot onderpand geeven, al ftrekte het hem ook naderhand tot zyn grootfte nadeel. Hier komt by , dat hy geene verfcheidenheid van overtollige zaaken heeft , die hy zoude kunnen verpanden , gelyk dit veel al in onze dagen , by iemand die geld wil leenen , plaacze vindt , zoo als kleederen , hemden en andere ftukken die hy over heeft , huisraad , en fnuistereijen , die zelfs by onze arme lieden in gebruike zyn , maar hy is genoodzaakt om dat juist te geeven , het welk hy niet mislen kan , het kleed van zyn lichaam , gereedfehappen voor den landbouw , zyn Vee, en , wie zoude het kunnen denken ? misfchien wel zyne eigene kinderen. By zulke Omftandigheden moet een hebzuchtig eifcher van Onderpanden  6% • 150. Van- Onderpanden. den een Voorwerp worden van den algemeenen haaf 4 en , in eenen byzonderen zin , een Vloek des gantfch^n Vclks. 'c h hierom dat tn het boek van Hiob, waarin de Zeden der Arabieren gefchersc worden, zoo afe zy vmma tyds voor den Uitgang der Israëliten uit Egypten geilek waren - onder de trekken , om eenen rechttn booswicht af te fchilderen , niet vergeeten wordt , dat hy op een Onderpand leent. Kap. XXII, 6. perst hy den armen zelfs een pand af, zonder geleent te hebben : (het toppunt van Onrechtvaerdigheid , het welk plaatze kan hebben , wanneer het Pand moet gegeeven worden , eer men het Geld ontfangen heeft ) doop zyn toedoen moeten anderen naakt loopen , ( Kap XXII , 6. XXIV , 7 , 8,) waarfchynlyk , dewyi hy hun bruine noodzaaklykfle kleederen ten Onderpande heeft afgedrongen , en dezelve niet Hechts? onbacmhardglyk , maar zelfs onreclv.vaardiglyk te rugge gehouden. Kap. XXIV , q. wordt van hem gezegt dar hy den Os eener Weduwe tot pand neemt ; zy is daar door buiten Haat om haaren akker te bouwen , en om te winnen , het geen zy ter betaalin^e van haare fchuld noodig heeft, en de Os die misfchien voor eene beuzeling verpand werdt, en door dit middel voor den vervaltyd niet wederom gelost kan worden , blyft het vaste eigendom van den fchraapzuchtigen Schuldeifcher; de Weduwe verliest 'er dus noch tienmaal meer by , dan hy op zulk eene onredelyke wyze winnen kan , zo het hem niet naderhand noch behaagt , haaren geheelen Akker na zich te fleepen ; dewyl zy dien nu niet meer behoorlyk bearbeiden kan , cn daar door genoodzaakt is , om al dieper en dieper in fchulden te vervallen , en haare elenden dagelyks te verdubbelen : en eindelyk vs. 9 , leest men van hem , dat hy zelfs het kind van eenen be-  §. 150. Van Onderpanden. 6$ behoeftigen ten Pande neemt; bet welk hy dus ook wanneer het op den behoorlyken tyd niet wederom gelost worde , als een lyfeigen behoudt , voor eene uitgeleende fomme , die daar mede geene de minfte evenredigheid heeft. • Mofes doet geene poogingen , om deeze byzondere Verpandingen C buiten kennisfe der Overheid ) geheel en al aftefchaffen , of zulke fchikkingen daar omtrent te maaken , als wy in onze Wetten vinden , dat het pand, het moge gegeeven zyn onder welke voorwaarden , men ook wil, nochtans aan den meestbiedenden moet verkocht worden , en van de Kooppenningen den Schuldeifcher alleenlyk zoo veel uitgekeert , als zyne vordering bedraagt. Deeze zyn uitvindingen van een meer uitgewerkt Recht, van Volken die tot ryperen wasdom gekomen en ryker geworden zyn; uitvindingen, die evenwel noch hedendaagfeb niet in gebruike kunnen gebracht worden , en dus maar weinig baaten. By een arm Volk zouden zy zelfs fchadelyk kunnen worden , indien het mogelyk ware dezelve in te voeren ; want niemand zoude lust hebben , om eene kleinigheid ( en kleinigheden juist zyn het, die een arme dikwils noodig heeft, wanneer hy Geld leent) op zeker Opderpand uit te fchieten, wanneer hy wist dat 'er zoo veele Omftandigheden mede vermengt waren , en de weg , om wederom aan zyn Geld te komen, niet zeer kort en eenvouwig was , maar de Overheid daar eerst mede moest gemoeyt worden. Het eigendom van eenen anderen in ons huis te bewaaren , is buiten dien al eene lastige zaak ; en zo hier noch by komt, dat wy ons zelve daar niet van betaalt mogen maaken , maar eerst verplicht zyn om te klaagen , zullen wy bever  04 §. i$o. Van Onderpanden. ver zulke kleinigheden in het geheel niet fchieten willen. Op deeze wyze zoude het voor iemand , die in kommerlyke omllandigheden was, moeilyk , zo niet onmoogiyk zyn , het een of ander , inzonderheid eene kleinigheid ter leen te bekomen ; en dit is voor een armoedig Volk ten minften een even groot kwaad , als het fchaggeren met Panden. Wanneer men dit weet, zal men het Mofes niet euvel duiden , dat hy deeze fchikkingen der Wetten , die men heden noch meer in boeken vindt, dan waargenomen ziet, en die waarfchynlyk toen noch niet waren uitgevonden , in zyne Wetten niet heeft overgenomen ; zy hadden voor zyn Volk gevaarlyk en voor de armoedigen onder het zelve ten uiterlten drukkend kunnen worden. Hy liet het Onderpand in eenen eigenlyken zin een Onderpand blyven , en maakte het geld leenen daar door gemaklyker ; alleenlyk maakte hy eenige Wetten om de grootfte misbruiken daarby voor te komen. v In ééne van dezelve verbood hy den Schuldeifcher , in het huis des Schuldenaars te gaan, om 'er zyn pand uit te haaien. Hy moest buiten , voor de deur blyven ftaan , en wachten tot hem hetzelve gebracht wierdt, Deut. XXIV, 10, n. Iemand die in verlegenheid is , en dien de nood fterk dringt om geld op te neemen , is al te zeer afhanglyk van eenen Ryken , en jegens dien zoo demoedig , dat hy met verfcheidene zaaken , die zelfs tegen voorige affpraak , en tegen de billykheid ftryden , te vreden zyn zal. Zo nu een Schuldeifcher zelf in het huis kan gaan , dan zal hy al ligt het eerfte, het beste , dat hy ziet, mede weg willen neemen , en voorgeeven dat het Pand , waar  §. 150. Van Onderpanden. waar over zy het eens geworden waren , niet toereikt , of hy zal iets anders, het welk hem beter aanftaat , en voordeeliger voor hem worden kan , in plaatze van het eerfte kiezen , terwyl de andere hec niet zal durven waagen, om 'er veel tegen te fpreeken. Misfchien waren 'er zulke gevallen nu en dan gebeurt, die deeze Wet veroorzaakt hebben : zoo herinner ik my iets desgelyks op de hooge Schoole van lieden , die hun werk maaken van den Studenten op zeker Pand geld te fchieten', en tot dat einde by hen op hunne kamers kwamen , gezien te hebben ; en nochtans zyn de Studenten zelden zoo demoedig en onderworpen , als een ander Schuldenaar zyn zal. In andere Wetten , door Mofes om die zelfde reden gegeeven , verbood hy zekere onontbeerlyke zaaken , tot een Onderpand te neemen, of te behouden ; zoo als 1. Het Opperkleed der armen , 'v welk hun teffens des nachts tot bedekking diende. Exod. XXII, 26". Deut. XXIV ,12,13. Dit moest men , zo men het al ten pande genomen had , nochtans voor zonnen ondergang wedergeeven; want zege Mofes , of liever Godt door Mofes , het is zyne eenige behekking; waar mede hy zyn naakte lichaam bekleedt. waar zoude hy dan onder slaapen ? indien hy het my klaagt , zal ik hem hooren , want ik ben barmhartig. Om dit Gebod beter te verdaan , moet men weeten , dat het Opperkleed der Tsraëliten CJimla) een groot vierkant Huk UI. Deel. E lakeo  66 §• i5c* Van Ondertanden. laken was» het welk men om het lichaam floeg, en waar van zich de armen des Nachts ook als eene deken bedienden. Shaw heeft het zelve onder zynen tegenwoordigen Arabifchen Naam het best befchreeven ( a ). Dit laken kon men by dag afdoen , en het was wezenlyk zoo moeijelyk om 'er mede te gaan , dat een arbeider liever zonder het zelve , en , gelyk de Ouden het menigmaal noemden , naakt ging. Dan des Nachts was het lieden van geringe Omftandigheden ter hunner bedekkinge onontbeerlyk , om zich niet te verkouden , en daar door hunne gezondheid te verliezen , het welk in zuidelyke landen te meer te duchten is, om dat daar de Nachten des Zomers by uitftek koud zyn. Bi de Hoogduitfche Overzetting des Bybels heb ik Ca) Reize door Barbaryen , Natuurkundige Aanmerk. Kap. UI. Afd. 7. bladz. 319. van de Holïandfche Vertaaling: „ deeze Hykes zyn vanverfchei- denc grootte, hoedanigheid , en fynheid , de ge„ woone lengte is achttien Voet, en'de breette vyf „ of zes Voet. Zy dienen den Arabier en Kabyler tot „ eene volkomene kleeding by dag," ("dat is, als zy geheel gekleed willen zyn, het wordt-tegen eene halve kleeding, of het onderkleed overgeftelt) „ en „ als hy in zyn kleed Jlaapt (of neder ligt) gelyk de/r„ ralliten oudtyds deeden, Deut. XXIV, 13. ltrekken „ zy hem ook des nachts voor bed en dekfel. Eet „ is eene losfe maar moeilyke kleeding , die dikwils s, los gaat, en op den grond valt, zoo dat men tel- kens verplicht is , ze op te raapen , en op nieuw „ om het iyf te Haan." In de Engelfche Uitgaave van 1757. vindt men deeze plaatze, op pag. iiq (in de üoogduitfche Vertaaling pag. 156).  $„ Ko. Van Onderpanden. <5? ik die woord , fimla , vol uit door Bettuch ( Bedlaken ) vertaalt , om dat ik geen woord wist , waarmede men Opperkleed en Bedlaken teffens kon uitdrukken ; en men zal noch op meer plaatzen zien, dar, het een Laken , en wel inzonderheid een Bedlaken geweest is , by voorbeeld Gen. IX, 23. Exod. XII, 34. Deut. XXII, 27. Dan dit behoort hier eigenlyk niet, maar tot §. 26. pag. 44. van myne JoodJche Oudheden , die Wel in het byzonder maar voor myne Studenten zyn opgeftelt, maar die ik nochtans, om dat men dit van my begeert heeft, op de eerstkomende Misfe aan eenen Boekhandelaar zal mede geeven , om dezelve gemeen te maaken ; dus ik ze hier mag aanhaalen. 4. Een Molen en Molensteen. Deut. XXIV, 6. De Israëliten hadden geene gemeene Water- of Wiöd-Molens : tot de eerften zoude 'er in.de meeste ureeken geen Water genoeg geweest zyn ; en de laatften zal men in dien tyd waarfchynlyk noch niet uitgevonden hebben. Ieder een moest by gevolg het koorn , om zyn brood te bakken „ in zyn eigen huis maaien , en daartoe had hy of een' handmolen , of eenen die iets grooter was, en van ezelen gedraayt 'werdt. Zulk een handmolen , of de Heen van den anderen , was zekerlyk een pand , 't welk den Schuldenaar Iterk drong tot eene fpoedige betaaling; want , al ware hy ook niet eens volkomen arm , hy zoude daar door in eenen nood geraakt zyn , die met de geleende fomme in het gehéél niec overéénkwam , zo hy buiten (laat geweesc -was, om op den rechten tycl te betaalen. Hy E s e»  6? §• l50t Van Onderpanden. en de zynen zouden, al hadden zy noch zulken Overvloed aan graanen , broods gebrek gehad hebben. Wanneer men de oogmerken deezer byzondere Wetten nagaat , zal men ligtelyk kunnen denken , dat een ander even zoo onontbeerlyk of noch onontbeerlyker Onderpand , by voorbeeld , de noodige Gereedfchappen tot den Landbouw , even zoo wel en noch meer behoorden weder gegeeven te worden. Nochtans verwondere men zich niet, dat Mofes dit Voorbeeld niet genoemt heeft ; hy fchreef zyne wetten in de Woeftyne, eer de Israëliten landen te bebouwen hadden , en hy maakte toen fchikkingen om de Misbruiken weg te neemen , die toen in zwance gingen. Nochtans is de Wet , Deut. XXIV , 12, j 3. in zoo algemeene Uitdrukkingen voorgeftelt', dat men gemaklyk zien kunne, dat het Opperkleed , onder het welke iemand flaapen moest, flechts ten Voorbedde genoemt wordt , en daarin over het algemeen verbooden het behouden van zulke Onderpanden , waar door een behoeftige in grooten nood en verlegenheid zoude kunnen geraaken ; waarby de Wetgeever belooft, dat Godt het wedergeeven van zulk een Pand als een Aalmoes zal aanzien. En dit was het inderdaad , eene Aalmoes , die 'den Schuldeifcher geen nadeel konde toebrengen ; want ten laatften konde hy zich evenwel , door eene fpoedige rechtspleeging , noch aan het geheele vermogen van zynen Schuldenaar , of, zo hy geen vermogen had , aan zyne perfoon houden , en hem , by mangel van betaalinge voor zynen Slaaf houden. De Wetten gaven hem zekerheids genoeg ; met dat onderfcheid alleenlyk, dat hy zich  §. 150. Van Onderpanden. 6q zeiven niet betaalt maaken , maar klaagen moest. Dit Woord , klaagen, luid by onze langdraadige manier van rechtspleegen verfchriklyk , voor hem die het doen moet; maar by den fpoedigen rechtshandel der Afiatifchen vervallen alle deeze harsfenfchimmen en zwaarigheden. 5- 151. Van Borgtochten. Van Borgtochten en hét geen daar toe behoort kan ik my niet herinneren in de Boeken van Mofes iets gevonden te hebben; maar zoo veel te meer in de Spreuken van Salomon , die op meer dan ééne plaatze daar tegen waarfchuwt. Deeze Stoffe behoort derhalven eigenlyk niet tot het I^lofaifch Recht. Dit is niet te zeggen , dat ten tyde van Mofes niemand voor eenen anderen borg gebleeven is , of, dat men geene Borgtochten , hoe genaamt, aannam : maar dat men dit toen alleenlyk volgens de Natuurlyke billykheid en zeker oud herkomen befliste ; dat 'er zelden Borgtochten plaatze vonden ; en dat 'er geene moeilyke twistgedingen over ontftonden , die eene beflisfing van den kant van Mofes noodzaaklyk maakten ; om deeze reden weeten wy niet, wat, ten aanziene der Borgtochten , ten tyde van Mofes , in Rechte gegolden hebbe. In den tyd van Salomon daarentegen , toen allerleie Neeringen en de Koophandel begonden te bloeijen , moeten de Borgtochten menigvuldiger, en daar door veele onvoorzichtige borgen zeer ongelukkig geworden zyn. Zy worden met dezelfde geftrengheid behandelt , als of zy E 3 de  fo §• 151. Van Borgtochten. de eigenlyke Schuldenaaren geweest waren; hun Bed-. de werdt hun , wanneer zy niet betaalen konden , van onder het lichaam weggenomen , Sp. XXII , 27. Salomon , die zelf, als Koning, Wetten konde maajten , fchynt het Cara&er van eenen borg juist niet voor zeer zedelyk goed gehonden , noch hem als eenen Man aangezien te hebben , die veel medelyden en gunst des Rechters verdiende. Welke oorzaaken hy hier toe moge gehad hebben , behoort hier niet, maar in de Zedenkunde onderzocht te worden. Een Man , die voor groote fommen gereedlyk borg blyfc, fchynt wel zeer vriendlyk, maar niet in eenen hoogen graad redelyk te moeten genaamt worden : iejnand , die alle de omftandigheden van hem , voor wien hy borg blyft , niet zeer nauwkeurig kent, of niet terftond by zich bellooten heeft, om de fomme voor welke hy ftaae, des noods als eene Aalmoes aan te merken , en zonder eenigen fpyt voor den Schulderaar te willen betaalen , is , in eenen zedelyken zin , een bedrieger uit goedhartigheid , en voor het algemeene welzyn zeer fchadelyk. Dan dit alles gaat my hier niet aan , zoo min als de ukerlyke plechtigheden , by het borg ftaan gebruiklyk , die waarfchynJyk in het geeven van de hand ( a) beftonden; want al wat wy van de borgtochten weeten , is van laateren tyd dan Mofes. ("a) Spr. VI, 1-4 Het fchynt dat de hand niet den Schuldeilcher , maar den Schuldenaar , voor wien men borg bleef, in tegenwoordigheid van den Schuldeifcher gegeeven werdt. Want Salomo waarfchuwt, om den Vreemdeling de hand niet te geeven , $sc is , voor geenen Onbekenden borg te blyven , en wil,  §. 152. Aigem. Aanmerk, over Renten. 71 Oor zaaien der billykheid van Renten , die men kennen moet , om over de Wetten van Mofes , die de Renten verbieden , beboorlyk te kunnen oordeelen. Renten van Israëliten te neemen , was, volgens de Wetten van Mofes , ongeoorlooft ; niet, als of hy de Renten , op zich zelve befchouwc, hadde afgekeurt, want hy ftaat uitdruklyk toe dezelve te neemen van Vreemdelingen : maar hy verbood dit ter begunftiginge der behoeftigen onder de Israëliten f a ). Om zyne Wetten , deeze byzonderheid betreffende , beter te verftaan en te kunnen beoordeelen, moet men de Gronden onderzoeken , op welke de billykheid van Renten berust. Dezelve zyn volgende : 1. Het gevaar om de Hooftfomme te verliezen > welk gevaar , zoo wel als het werklyk verlies van eenige voorgaande fommen , billy- ker wil , dat men dien , aan wien men de hand gegeeven had ? en in wiens hand men nu was, dringen zal, om te betaalen, by gevolg had men dezelve den Schuldenaar gegeeven. (a) Het geen ik hier van de Renten fchry ve. kan men voor een gedeelte uitvoeriger vinden in myne disfertatio , de mente ac ratione legis Mofaicce ufuram probibentis, de eerfte die ik te Gcettingen, op den p Oótober Ï745. gedaan heb. Zy is volkomener afgedrukt in het tweede Deel van myn Syntagma Commentationum,d^ §' I55* Billykheid van dit Verbod. de grootfte misflag zyn , die een Wetgeever begaafï konde , zo hy dezelve verbieden wilde \ want zonder Renten kan geen Koophandel beftaan. Een Koopman heeft het geld van eenen ander noodig , immers hy kan het zelve met zeer veel voordeels , om zynen Handel verder uit te breiden , gebruiken ; maar wie zoude hem het zelve zonder intresfe willen leenen , daar het by hem zekerlyk in veel grooter gevaar is, het welk een ander , ja hy zelf niet overzien kan , en hy met het zelve zoo veel hoopt te winnen ? Indien het mooglyk ware , in Duitfchland , op eene daadlyke wyze , alle Renten , en het geen van den zelfden aart is, ( by voorbeeld, dat de Kooplieden doorgaans van den eenen Mis - tyd tot den anderen borgen, maar hem , die terftond betaalen wil, dezelfde waaren beter koop geeven ) indien het mooglyk ware , dit allea te doen ophouden , zoude 'er eene verfchriklyke ftremming van den ganfchen handel, en eene menigte van bankroeten uit voortvloeijen. Voor Holland en Engeland zoude dusdanig een Verbod noch nadeeliger zyn. Ook is zekerlyk in eenen Staat , naar maate deszelfs koophandel grooter is , het verbieden van Renten te minder noodig ; want de Rente wordt doorgaans minder , wanneer de Koophandel toeneemt, en het land ryker maakt. Dan Mofes gaf aan geen Volk , het welk handel dreef, maar het welk uit enkel Akkerlieden beftaan moest, zyne Wetten ; aan een Volk het welk het allernaast met de oorfpronglyke inrichting van de Romeinen overeen kwam ; en hy had niet eens het oogmerk , om den Koophandel aan te moedigen (a) : zyn Verbod (a) Eerfte Deel, §. 39.  §. 155- Billykheid van dit Verbod. 97 Verbod van de Renten flreed derhalven niet met de Staatkunde, fchoon het zelve by ons , Staatkundig befchouwt, ten uiterften verderflyk zoude zyn. Deeze ééne zwaarigheid zoude 'er noch kunnen ontliann , of Mofes zyne eige Wet niet krachtloos , en voor de Israè'liten , welken hy daar door zocht te gemoec te komen , drukkend gemaakt hebbe , door toe te laaten , dat men van Vreemdlingen Renten neemen mocht. Want indien dit vryftaat , zal 'er immers het natuurlyk gevolg van zyn , dat men den Vreemdlingen , den Sidoniers, of in het algemeen den Phce.iitiers geld zal leenen , en' het zelve den Israëliien weigeren. Ik beken dit, met betrek- kinge tot groote fommen ; maar iemand , die in armoedige omflandigheden is , zal zulke fommen niet ter leen zoeken , én voor zoodanigen alleen zorgde Mofes: hem is het daarentegen onverfchillig , of een Ryke geld ter leen zoude kunnen bekomen , om dat hy geenszins ten oogmerk had de Israëliten tot een handeldryvend Volk te maaken. Wanneer een Arm Man geld wil leenen , is het hem om eene kleine fomme te doen ; en in dat fluk zouden hem de Vreemdlingen niet ligtelyk in den weg zyn. Want men kan wel begrypen, dat iemand, die niet vlak aan de grenfen woont , fchoon hy de Buitenlanders zeer goed kent, geene kleine fomme, zelfs niet op intresfe , buitenslands zal willen uitleenen , en noch het allerminst aan eenen Koopman. Men verbeelde zich by ons eens zulk een geval: een Koopman uit Hamburg, by voorbeeld , zoekt te Gottingen geld op te neemen , en hy wil hoogere Renten geeven , dan men by ons gewoon is : iemand die 20000 Ryksd. had om uit te leenen , zoude zich misfchien UI. Deel. G door  98 §. 155. Billykheid van dit Vlrbod. door hoop van winst laaten verlokken , tot dat einde alle zyne Omftandigheden zorgvuldig onderzoeken , en, zo het noodig ware, zelf wel na Hamburg reizen ; dan , zo de geheele zaak om 100 Ryksd. te doen ware, zoude geen verftandig Man het, zonder de byzondere Omftandigheden nauwkeurig te onderzoeken , waagen ; en dit onderzoek zoude hem meer moeite en zorgen kosten , dan het gering voordeel waardig was ; hy zoude dus zyn geld , zo hy het niet beter wist te beleggen, liever geheel rcntelocs bewaaren. Dus denken wy 'er over , daar nochtans door behulp der posten de briefwisfeling tusfchen Hamburg en Göttingen gemaklyker en fpoediger gemaakt is, dan zy wel eer was tusfchen plaatzen , die flechts twee of drie Mylen van eikanderen ftonden : hoe veel meer moesten de Israëliten daar over dus denken , toen de waereld noch door geene Posten en Briefwisfelingen zoodanig verëenigt was , toen men voor eiken maan - brief eenen byzonderen bode moest afzenden , toen de Hoofdfomme en Renten door boden gezonden moesten worden , of men die telkens zelf brengen moest \ waarby noch kwam , dat de Cananiten , in Wetten , Zeden , en Godtsdienst van hen ten eenenmaale verfchillende , een gehaat Volk waren. Men voege 'er by, dat, volgens het oude Recht, by eiken Oorlog , al het geld , hetwelk tusfchen de twee ftrydige Volken uitgeleent was , verlooren ging , en het dus hier door al veel gevaarlyker werdt, aan Vreemdelingen geld te leenen : verder , dat by de Israëliten het Recht der Phoenitiers niet bekend was , het welk in Schuldzaaken zeer van het hunne moest onderfcheiden zyn , om dat de Staat der Phoenitiers op den Koophandel gegrond was; dat niemand uit dit Volk ligrlyk zulke verzekering konde gee-  §. 155- Billykheid van dit Versod. 99- geeven , als men by eenen Israëlitifchen Schuldenaar vond , om dat zy zelden eenen eigen Akker hadden ; en eindelyk , dat over het algemeen geen geld aan meer ongelukken bloot ftaat, dan het geen aan eenen Koopman gegeeven wordt. Wanneer ik dit alles overweeg , zoude ik denken , dat een Israëliet aan eenen Phcenitier zelden anders , als op een gewichtig Onderpand geleent zal hebben ; en een recht Koopman zal daarop zelden willen leenen , inzonderheid daar hét vervoeren van het Onderpand de zaak noch moeylyker maakt. Het is eene Vraag , die eiken kenner der Wetgeevende Wysheid zal invallen , maar die ik by mangel van gefchiedkundige berichten , niet in Haat ben om te beantwoorden , of 'er ten tyde van Salomon • toen de Koophandel begon te bloeijen , nieuwe Wetten gemaakt zyn , om den Kooplieden het bekomen van geld ter leen gemaklyker te maaken ; by voorbeeld , dat het beleenen op tmresfe wel verbooden bleef, maar het integendeel veroorlooft werdt, geld in den handel op te fchieten , met den Koopman in Compagnie te treeden , en , naar evenredigheid zyner gefchoote penningen , den winst met hem te deelen ? Ook is het noch onzeker , of Salomo zyne Onderdaanen tot den Koophandel zocht op te wekken , dan of hy denzelven alleen ten voordeele der kroöne wilde gedreeven hebben ( a ) : in het laatöe geval konde hy het by de Wetten van Mofes , daar over gegeeven , volkomen laaten berusten. (a) Eerfte Deel. §. 39 , S9> G a  IOO 5.156. McSES VERMAANT TOT LEENEN, §. 156. Mofes ziet bet leenen aan ah eene Aalmoes , waar toe by de Israëliten vermaant, nochtans zonder ben daar toe , door de Wetten te dwingen. Mofes zelf was 'er zoo verre af, van san Ryken te denken , die misfchien geld ter leen zouden zoeken , en aan hun het bekomen daar van gemaklyker te willen maaken , door het neemen van Renten toe te laaten , die voor Armen zoo drukkend zyn ; hy was hier, zeg ik , zoo verre van af, dat hy het Leenen inderdaad als een foort van Aalmoeze voor Armen aanzag, waar toe hy , fchoon hy die , in eenen {hengen zin , niet beveelen konde , nochtans als Wetgeever vermaande. Eene eer voornsamfte plaatzen , die daar van handelen , is te vinden Deut. XV : 7 , 8. En in de volgende verfen gaat hy noch dien éénen (tap verder, dat hy het voor laage (a) Gierigheid verklaarde , wanneer iemand in het zesde Jaar. zynen verarmden broeder niet Leenen wilde , om reden , dat hy in het Ca) Het geen Lutherus in zyne Overzetting , Belialsftuk., noemde (SySs "Q"ó betekent eigenlyk, ee.ne laage Gedachte. Belial geeft , wel is waar , in het Nieuwe Testament, en in het fpraak - gebruik naa de babylonifche gevangnisfe , waar uit de Jsraëliten over he't algemeen wel voorzien van nieuwe naamen voor den Duivel wederkeerden, den Duivel te kennen ; dan in het Oude Testament heeft dit wcord nimmer deeze betekenis, maarheet, volgens deszelfs affiamming van Beli nikt, enjaul hoog zyn, of laag (niedertraechtig), of het is eene benaaming der Onderaardfche Wsereld, zo als FT. XV1I1: j.  MAAR DWINGT NIEMAND. ÏOI het volgende Jaar hem niet mocht rnaanen , maar daar mede tot het achtlte jaar wachten moest. Hy verklaart dit leenen in het zesde Jaar voor eene eiaenlyke Aalmoeze , die Godt door zynen zegen in^andere ftukken vergelden zoude , vs. 10 , en het wedergeeven van een pand , het welk de fchuldenaar niet wel konde ontbeeren , bygevolg ook het Leenen zonder pand , voor zulk eene Aalmoeze (a ) , waar van de Goedertierene Schuldeifcher Godts byzonderen zegen in het tydlyke verwachten konde , Deut. XXIV : 13. Deeze zeden-leere des Wetgeevers, die hy één enkele maal in zyne Wetten laat invloeijen , is voorwaar zeer gepast. Eenig geld aan naarftige en hun brood zoekende armen ter leen gegeeven , het welk men tot eenen penning weder betaalt krygt, ja zelfs, waar voor men voor af al de grootfte.zekerheid der waereld heeft, en geen het minst gevaar loopt van het te verliezen , kan eene grootere weldaad zyn , dan een gefchenk , het welk men hun geeft : want dit gefchenk zal wel ligt genoeg zyn om brood te koopen , ("a) np>:f- Het geen D. Luther, letterlyk, eene Gerechtigheid, vertaalt, hebben de 7oOverzetteren reeds , Aalmoeze vertoikt, en ik volg hen in myne Hoogduitfche Vertaaling des Bybels, om dat dit woord, Gerechtigheid of Goed werk, niet alleen in het Arabifch , Syrifch, Chaldeeuwfch , en Rabbynfch, de gewoone benaaming van eene Aalmoeze is , maar ook in den Hebreeuwfchen Bybel eenige maaien in diebetekenisfe voorkomt. Deeze byzondere betekenis voegt ten minften beter voor Deut. XXIV: 13 , dan de algemeene, Gerechtigheid. G 3  102 §. MOSES VERMAANT TOT LEENEN, pen , maar niet om 'er eene kostwinning mede te beginnen , om voorts hun geheele leeven daar hun brood mede te winnen Veertienduizend vierhonderd duiten , dagelyks éénen . in den tyd van 39 of 40 Jaaren aan eenen armen gegeeven , zvn in het geheel geene Aalmoeze , maar of wreedheid , of dwaasheid , om dat zy hem tot luiheid noodigen , en hem van den Arbeid ontwennen ; want hy moet die duiten dagelyks gaan ophaalen , en zo hy daar in ftaar toe is , was hy ook wel in fbat om ze te verdienen (0). Deeze zelfde 14 00 duiten in 300 fchellingen verdeelt , en hem daar van drie jaaren lang , alle weeken twee gegeeven , maaken eene betere Aalmoeze uit, die hem tot zyn Onderhoud kun* nen baaten , zonder zynen tyd te verwoesten : in beide gevallen bekomt hy, die het geeft * zyn geld niet wederom. Maar indien deeze zelfde 14400 duiten , dat zyn , negentig gulden , éénen Manne, die buiten zyn toedoen in het onderfpit is , en daar mede wederom iets beginnen wil , in ééne onverdeelde lom me gefchonken worden , kunnen zy hem op éénmaal gelukkig maaken, en hem in ftaat delkn , om zich en de zynen te onderhouden, en het klein Kapitaal zonder eenigen hinder wederom te geeven. Zelfs zyn 'er gevallen , in welke het mooglyk is, dit met eene waarfchynlykheid , die vry naa aan de zekerheid grenst } te voorzien. Kan men nu wel twyffelen , of zulk een gefchenk van negentig gulden is eene grootere weldaad , dan wanneer het zelve eerst , in fchellingen , of duivers , of zelfs wel door het bygeloof van werkheiligen , in duiten verfmolten wordt ? Dat (a) Zie,.§. 14-. an het Tweede Deel.  MAAR DWINGT NIEMAND. ' I03 Dat geen Wetgeever dit foort van Aalmoezen , in eenen burgerlyken zin , en met bedwang der Overheid , beveelen kan , ziet een ieder ligtlyk van zelf. Zonder dwinglandye aan den éénen en flaafsche onderwerping aan den anderen kant, kan geene Over* heid in eenen Staat, zelfs niet in zulk eenen , die maar uit ééne Stad beftaat, weeten, wie Geld hebbe liegen ; en wie arm zy , in onderfcheidmge van eenen bedrieger , die zich arm veinst; dit kan msgelyks zonder wetlooze en geweldige middelen niet wel op eene rechtsgeleerde wyze bellist worden : dus zoude eene Overheid in gewoone gevallen niet kunnen Oordeelen , of Cajus , die Geld ter leen zoekt, arm zy, en medelyden verdiene , en of Titus , dien men om het zelve heeft aangefprooken , meer gelds hebbe liggen, dan hy voor het tegenwoordige noodig heelt. Daarenboven zoude het de onverdraaglykfte dienstbaarheid van Ryken omtrent Armen zyn , indien zy verplicht waren , hun Geld aan deezen uit te leenen. Ter Aalmoeze geeft men , het geen men mhTen wil; dan in het ftuk van Geld leenen eifcht een ander de fomme , die hy zelf naar zyn goeddunken bepaalt heeft, en indien men genoodzaakt is, om hem die te geeven, ftaat men onder fcherpere fchatting , dan een Onderdaan van den Vrymachriglren Monarch in het Oosten. In een land daar de Wetten dit vorderden , zoude ieder een zich maar voor arm behoeven uit te geeven , om over al het losfe Geld zyner Medeburgeren te kunnen befcbikken ( disponeeren ) , en ieder wel vermogende zoude de vlugt moeten neemen. Ik merk derhalven de plaats Deut. XV : 7 - i r. niet als eene eigenlyke Wet aan , die door het Gezag der Overheid moest gehandhaaft worden , maar als G 4 eene  104 §. X5<5- MOSES VERMAANT TOT LEENEN , eene Vermaaning van den Wetgeever. Dezelve is zekerlyk noch wat van eenen anderen aart, als die 'van eenen Zeden - leeraar of prediker; want, zo men dezelve up eene merkbaare wyze in den wind (laat, laat zy zekeren burgerlyken vlek , zeker verwyt naa ♦ waar tegen men zich niet verdeedigen kan , en 't welk men geduldig moet aanhooren ; nochtans is zy van eene burgerlyke , verplichtende , Wet niet minder onderfcheiden ; want zy laat het aan het Oordeel van eenen iegelyken over, het geval waar op zy het oog heeft, te bepaalen : by Voorbeeld , by het Leenen, onderzoekt geene Overheid , maar ieder weet zelf, zonder daar van aan iemand rekenfchap te geeven, of hy Geld leedig hebbe , en het zelve ter leen geeven kunne ? Ook is het zyne zaak te onderzoeken en te oordeelen , of iemand , die Geld van hem ter leen verzoekt, inderdaad Arm zy , en of hy genoegfaame zekerheid voor zyn Geld hebbe? want de Wetgeever vermaande tot leenen, maar niet tot weggeeven aan bedriegers , die den fchyn zouden aanneemen , of zy Geld ter leen zochten. Dat zulk eene vermaaning , door beloften van den Godtlyken Zegen bekragtigt , beter ftrookt onder Wetten , die op onmiddelyk bevel van Godt gegeeven zyn , dan onder andere , welker Opftelier niet in den Naame der Godtheid fprak , behoef ik niet te zeggen. Ondertusfchen zoude heden ten dage een Wetgeever ook noch wel tot dergelyk Leenen aan Armen kunnen vermaanen ( a) , en in verwachtinge der (a) Somwylen gefchiedt dit ook werklyk . B. V. wanneer 'er gebrek aan Graanen is; en het Empruntfor. cé  MAAR DWINGT NIEMAND. I05 der Godtlyke Goedkeuringe ( Sub Spe rati ) zynen Zegen belooven ; zo 'er geene andere omftandigheden ■ waren , die zulks verhinderden. Indien een Schuldeifcher geene genoegzaame zekerheid voor zyne penningen heeft , zal een Wetgeever te vergeefs tot Leenen vermaanen, en waarlyk dergelyk eene vermaaning in zynen mond zeer kwalyk voegen. Dit heeft plaatze , by voorbeeld , wanneer de Wetten voor eenen Schuldenaar byzonder gunftig zyn , (eene zoogenaamde barmhartigheid , maar over welke de Armen zoo wel , als zy die door naarftigheid hun brood zoeken , klaagen moeten , om dat zy het voor beiden moeylyk maakt , het geen zy nu en dan noodig hebben , ter leen te bekomen ) of, wanneer de Rechtspleeging langfaam voortgaat, met groote onkosten vergezelt is , en een Schuldenaar niet geheel tot voldoening derzelve veroordeelt wordt, maar de bemiddeling daar van aan het goeddunken van den Rechter wordt overgelaaten ; of eindelyk , als de Schuldenaar niet genoeg heeft , waar aan men zich'by wanbetaaling houden kan. In alle deeze Gevallen zoude men denken , waarom geeft de We'geever geene grootere zekerheid , of waarom maakt hy geene betere Wetten ? of , (in gevalle de Vorst zelf in de Wetten fpreekt) waarom wordt hy zelf, indien hy zoo mêedoogend is, geen borg voor hem , dien hy wil , dat wy leenen zullen , en neemt zelf de Schade voor zyne rekening , die door de zachtheid zyner Wetten ontdaan kan ? Dit alles verviel by het LViofaïfch Recht van zelf, waar door cê in den Oorlog ter betaalinge van geëifchte Schattingen , heeft, noch eenen krachtigeren JNaam , en meer Wezenlykheid. G 5  io5 §. 157. Voorrecht van het door ieder Schuldeifcher , zo hy maar wilde, alle mooglyke zekerheid hebben konde. Daar ieder Schuldenaar een gezeeten man is, daar hy , zyne vrouw en kinderen , by weigering van becaalinge , kunnen verkocht worden, en daar men fchielyk en zonder onkosten Recht bekomen kan ; daar zegge ik kan een Wetgeever het waagen , om tot gewilligheid in het uitleenen te vermaanen, en den onbarmhartigen , die deeze weldaad , die hy zonder zyn nadeel en met alle veiligheid bewyzen kan , den behoeftigen weigert, laaghartig te noemen. S- 157- In het Zevende jaar mocht men eênen armen Schuldenaar niet maanen , om dat 'er dan geen Oogst was. Maar ééne Weldaad fchonk Mofes in zyne Wetten den Schuldenaaren , en deeze was buiten twist, by een Volk , 't welk uit Akkerlieden beftond , noodzaaklyk. In het Zevende Jaar, wanneer alle akkeren braak moesten liggen, mocht men geenen Armen om eenige Schuld maanen , om dat hy dan naamlyk geene inkomften had , om van te kunnen betaalen. De Wet , die hier van handelt , vinden wy Deut. XV : 1 - 11. Schuldenaaren , die niet arm waren , hadden geen deel aan deeze Weldaadigheid des Rechts, want 'er volgt onmiddelyk vs. 4. op , ten zy dan, dat hy geen arme onder u zy, enz: Welke woorden fommigen zoo wonderlyk hebben opgevat , als of Mofes in eene Wet, die hy ten voordeele der Armen gaf, beloofde dat onder de Israëliten in het  Zevende Jaar. 107 het geheel geene Armen zouden gevonden worden ; eene verklaaring , die hen in groote verlegenheid brengt , om Mofes niet tegen zich zeiven te doen ftryden , dewyl hy vs. n. van het zelfde Hoofdftuk zegt , dat 'er altoos Armen onder de Israëliten zyn zouden (a). ("a ) Doorgaans verklaart men dit op deeze wyze , dat 'er in het geheel geene Armen onder de Israëliten zouden geweest zyn , indien zyde Geboden van Godt gehouden hadden," en dat Mofes dit vs. 4, f. bedoelt heeft; maar om dat Godt vooruit zag dat de Israëliten nimmermeer aan deeze Voorwaarde zouden voldoen, betuigde hy, dat het nooit aan Armen ontbreeken zoude. Men Helle al, dat deeze verklaaring goed is, en dat Godt bedoelt heeft, niet flechts het Volk jn het algemeen in het lichaamlyke te zegenen, maar ook , vlak tegen deji gewoonen "loop der dingen aan , te bewerken , dat onder het Volk, zoo lang het zyne Geboden hield, in het geheel geene Armen gevonden wierden , Cvoor zeker een groot ongeluk voor een Volk , in het geheel geene Armen te hebben !) maar dat hem zeer wel bekend geweest was, dat het Volk deeze Voorwaarde nooit zoude vervullen, wat behoefde hy dan by eene Wet, die over het leenen aan Armen "fprak , te zeggen, hoewel 'er in het geheel geene armen onder ü zyn zullen. Naa dat ik dit gcfchreeven hebbe, valt my de Vertaalina; van Lutherus in de handen , en ik bemerk dat veel van het geen ik hier gefchreeven hebbe, mynen Leczeren duister zyn zal, zo zy vs. 4. byhem vinden: >er zal geenszins een bedelaar onder u zyn. Ik merk daarom aan, vooreerst, dat hier niet van Bedelaaren, maar van Armen gefprooken wordt, ten tweeden, dat de Woorden van den Grond-text niet wel op zyne wyze kunnen overgezet worden, maar dat de Vertaaling 'dus behoort te luiden : hoewel geen arms  io'j $. 158. Nieuwe Schuldboeken. Nieuwe Schuldboeken (Nova; Tabuls). Veelen hebben deeze Wee zoo willen verdaan , als of op hec Zevende Jaar alle Schulden moesten kwyt gefcholden worden : en de Thalmud heeft deeze Verklaaring al aangenomen , zoo nochtans, dat hy het nadeel deezer algemeene kwytfcheldinge door allerleie Zedelesfen zoeke voor te komen. Ik heb al vroeg in dit Werk verklaart (a) , dat ik hier met het geen men in den Thalmud vindt niets te doen hebbe , en de Thalmudisten voor Hechte uitleggers der Mofaïfche Wetten houde. Zo iemand evenwel hier begeerig zyn mocht, om te weeten wat zy 'er van zeggen , en den Thalmud zei ven niet verftaat, die zal in het Tractaat Schebiith , P. 1. p. to'3 , 199. in de Latynfche Miscbna van Surenhuzen , en D. l. p. 144. in de Hoogdukfche van R a b e te recht kunnen raaken. Ik zal hier alleenlyk myne redenen zesgen , waarom ik deeze Uitlegging der Wet, Deut. XV : 1.;- 11. niet aanneeme. De ms OXDr.r u zyn' zal , of ten zy dan dat hy fdie Geld leent ) geen Arme onder u wake. Aan het laaclte geef ik den Voorrang, om dat ik niet kan geJooven , dat Godt, onder eene Voorwaarde, die hy wist, dat nooit gehouden zoude worden, iets 't welic zoo zeer tegen den gewoonen loop der iN'atuure aanloopt , beiooven , en dan in het elfde vers terftond alle bopp wedorom weg neemen zoude. Men kan deeze pla3tze in myne Hoogduitfche Vertaaling des Bybels nazien. Ca) g. iS.  158. Nieuwe Schuldboeken. 109 De' fchikking , dat in ieder Zevende Jaar alle Schulden moesten kwyt gefcholden worden , is zoo ongerymd , onrechtvaerdig , en voor alle Staaten verderflyk, dat men dezelve geenen Wetgeever, zelfs geenen woelachtigen Gemeensman (_ Tribuno Plebis) kunne toefchryven , zo hy dezelve met geene ronde woorden , die in het geheel geenen twyfel over laaten , gemaakt heeft. Daar kunnen , dit beken ik , buitengewoone Gevallen voorkomen , die eene vernietiging van alle Schuld - vorderingen noodzaaklyk maaken , inzonderheid zo dezelve door onmaatigen Woeker of andere konstgreepen der Ryken zoo aangegroeit zyn , dat de Staat daar by niet langer kunne (taande blyven. Dus werden by de Romeinen fomwylen Nieuwe Schuldboeken , Nova Tabula in voorfiag gebracht, voor welke nochtans , wegens de verbaazende omwentelingen van zaaken , die zy in het Gemeenebest veroorzaakten , ieder braaf burger , hy zelfs die zelf Schulden had, als voor een groot Onheil vreesde. Ja men kon het , als eene Staatkundige Vraage , opgeeven : ook dit wil ik niet ontkennen , of het niet mooglyk zoude zyn , alle 50 of 100 Jaaren ééns alle oude Schulden te vernietigen , om langdraadige twistgedingen over oude zaaken te vermyden , het Eigendom van ieder burger beter te beveiligen , en voor te komen , dat geene kinderen of kindskinderen onder den zwaaren last van Schulden hunner Voorouderen behoeven te zugten ? Zulk eene Periodieke vernietiging van alle Schuldvorderingen , by welke men nochtans, zo zy billyk zoude zyn , eene fpoedige Rechtspleeging, om alle twistzaaken voor het Verval ■ Jaar te kunnen afdoen , meet vooronder- ilel-  ïio 5* 15S. Nieuwe Schuldboeken. Hellen , zoude met het Recht der Verjaaringe groote Overéénkomst hebben; en ik zoude 'er niets tegen weeten in te brengen , indien Mofes ( gelyk J osephus wil) tegen ieder vyfdgfte Jaar eene vernietiging van alle Schuldeifchen bevolen had. Dan alle Zeven Jaaren de Schulden te vernietigen , en nieuwe Schuldboeken , ( Tabulas novas , eer» woord, het welk den Romeinfchen Staat deed beeven , zoo dikwerf het uit den mond van eenen Gemeensman gehoort wierdt ) in te voeren , welke onrechtvaerdigheid , en welk ongeluk ! Wie zoude , by zulke Wetten , dwaas genoeg zyn , om Geld uit te leenen ? En zoo veel te erger was het voor hun , die deeze Weldaad noodig hadden , te erger door deeze verkeerde goedertierenheid van den Wetgeever. Dan , het geen al het voorgaande noch te boven gaat, welk eene zinlooze Vermaaning zoude het zyn, die men vers 9. en 10. van dat Hooftfluk vindt, om aan armen te leenen , en de laagheid niet te hebben van te denken , dat het Zevende Jaar naby was , maar hun, het mocht zoo naby zyn als het wilde , te leenen , het geen zy zouden noodig hebben: welk eene zinlooze Vermaaning , zo hy op het Zevende Jaar al zyn Recht verlooren had ! By zulk eene Vermaaning zoude of geen Eigendom , of geene Eer veilig zyn ; een Arme zoude , wanneer hem dit behaagde , in het Zesde Jaar Schatting van de Ryken kunnen eifchen , dat. is van hen Leenen , om het hun nimmermeer weder te geeven. Die eene aalmoeze verzoekt , moet het aan het goeddunken van den anderen overlaaten , wat die hem geeven wil ; en al ware het dat een buitenfpoorige Vriend der Armen beval , dat  §. 158. Nieuwe Schuld eoeken. ui dat men geenen Armen ongetroost zoude weg zenden , konde men evenwel zyne Gifte daar naa fchikken ; maar wie Geld ter leen vraagt, bepaalt zelf de fomme , die hy hebben wil ; en indien hy in het Zevende Jaar niet verplicht is om te betaalen, zal hy in het Zesde , onder den naam van Leenen , den Ryken zoo veel kunnen afpersfen , als hem zeiven behaagt. Is 'er iemand die hem geld weigert , om dat hy zich niet wil laaten bedriegen , dien zal hy op eene geheel wettige wyze kunnen uitfchelden , en hem eenen laaghartigen noemen , zonder dat deeze zich daar over beklaagen kan, of dien hoon door geweld der Wetten té keer gaan ; en dit is weinig minder dan hem eenigszins eerloos (infaam ) verklaaren. ' Zoo fcherp perst geen Afiatifche dwingland zynen ongelukkigen Slaaven hun Eigendom af, en hier zoude het ieder Arme doen kunnen. Welk eene verfchriklyke Slaavery , niet onder éénen Dwingland , ( deeze wordt noch wel ééns verzadigt , of weet juist niet altoos wie zyner Onderdaanen Geld hebbe, en het zelve geeven kunne) maar onder duizenden , onder ieder éénen , die maar eenen gelapten rok aan heeft ! Al hebben zy geen ander dwangmiddel , de Eer der Ryken ten minften , die zy volgens de Wetten befchiropen kunnen , is in hunne handen. Van de onredelykheid deezer zaake zal ik geen woord zeggen , ieder kan die zelf voelen , zo hy zich maar verheelt , dat morgen alle Schuldeifchen zouden vernietigt worden , en heden een Arm man tot hem kwam , die van hem geene Aalmoeze , welke hy zelf bepaalen konde , maar geld ter leen , en wel zekere Somme , naar zyn eigen welgevallen , ter leen verzocht, terwyl de Wet hem vermaande , om voor al zoo on- barm-  na 5. 158. Nieuwe Schuldboeken. barmhartig of gierig nier te zyn , om hem dit te weigeren, üit alleen moet ik vraagen : welk Land zoude by zoodanig een Recht beftaan kunnen ? Wie zoude lust hebben om geld te winnen en Ryk te worden , zo hy daar door alle Zeven Jaaren éérs van de Onbefcheidenbeid van eiken Armen moest afhangen *? Indien iemand waarlyk Ryk was , zoude hy of een land , daar zoo onredelyke Wetten waren , hoe eer hoe liever verlaacen moeten; en dan ziet het inderdaad voor de Armen flecht uit, die zekerlyk door de Ryken moeten gevoed worden ; of hy moest zich urm veinzen , gelyk men onder de Regeering van eenen hebzugtigen Dwingland doen moet , die de bezittingen der Ryken onder allerleie voorwendzels zoekt na zich te haaien. Heeft Mofes door zyne Wetten , die wy tot dus verre overwoogen hebben , verdient, dat men hem zulk eene zinloosheid toefchryve ? Waarlyk dit denk ik niet: en is het dan niet billyk , aan zyne Wet van het Zevende Jaar, geenen zoo dwaazen , maar eenen verflandigen zin te geeven? Het woord waarvan Mofes zich bedient, en Lutherus door kwytjcbeiden vertaalt heeft, Scbcmitta, heeft dat, met meer andere Rechtsgeleerde woorden , gemeen, dat het, wat deszelfs afdamming betreft, zoo duidelyk niet is, als men wel wenfehen zoude ; evenwel kan men 'er ook niets in vinden, het geen eene volkomene kwytfchelding der Schuld aantoont. Indien men de Syrifche en Arabifche taaien daar mede vergelykt , fchynt hen woord in de eerfte plaatze , te laaten hangen, of, te laaten vallen te betekenen; dan ik kan dit hier niet aantoonen , om dat men , ter plaatze , daar die gedrukt wordt, geene Arabifche  §. 158. Nieuwe Schuldboeken. 113 fche letteren heeft, en de grootfte helft van myne Leezers in de Oosterfche Taaien onkundig is , en dus niet gaerne breedvoerige Onderzoekingen over de afltamming van een Woord , welke zy wel ontbeeren kunnen , zal willen leezen. De geheele fpreekwyzé luidt vs. 2 , 3. dus, een Schuldeifcher moet in het Zevende Jaar Zyne hand laaten vallen * C Scbamot Jado) dat is zekerlyk niets anders, dan den Schuldenaar in het Zevende Jaar niet aantasten , manum non injicere zoude men in het Latyn zeggen 5 en zo 'er al noch eenige twyfel overbleef, hoe Mofes dit wilde verftaan hebben, zoo verklaart hy het zelf in het tweede vs. dus , dat hy zynen Schuldenaar niet maanen moest. Ziet hier hoe ik de Woorden vertaale , voor iemand die dezelve liever in flecht duitfch , wanneer zy maar meer met het Hebreeuwfch overeenkomen , om 'er zelf over te kunnen Oordeelen , leezen wil : naa verloop van zeven JaAREN zult gy Schemitta maaken. Maar Schcmitta is , wanneer een S chu ldeisch e*r , DIE zynen Naasten Geld geleent heeft , zyn» hand laat vallen ; hy moet zynen Naasten en Broeder niet maanen. Nu kan ieder zelf Oordeelen , welk van beide Mofes bedoelt hebbe te zeggen, of: 1.) In hit ZevendeJaar moeten geene Schulden kunnen worden ingemaant, of men moet deswegen niet kunnen klaagen: het welk een zeer verHandig bevel was , om dat een Israëliet in het Zevende Jaar geene Inkomiten van zynen Akker trok. of: UL Deeh H <§,) j§  i?4 §• l5%' Nieüwr. Schuldboeken. 2..j In het Zevende Jaar moeten alle Schulden geheel en al en voor altoos vernietigt worden , zoo dat een schuldeischer zyn recht verlieze , OM ze in het ZfvENDE , of Achtste , of eenig ander der volgende jaaren in te vorderen. Dit laatfte zoude met het braak liggen der Landen , in het Zevende Jaar geenen den minden verdandigen famenhang hebben , maar eene wil' keurige Wet zyn , die op geene goede redenen gegrond was. Waarlyk het is ook zeer moeylyk om zulk eene Wet in de Woorden van Mofes te vinden ; en uit Jofephus is het , gelyk wy aanftonds in het voorby gaan zullen zien , zeker, dat de jooden voor den Ondergang van Jerufalem zoo wonderlyk een Recht niet gekent hebben , fchoon de Rabbyuen het naderhand , toen bet Volk geen Gemeenebest meer had , op hunne leerftoelen verzierden. Eene geheel andere Vraage is het : of Mofes in het Vyftigde , dat is het Jubel - jaar, eene volkomene vernietiging van alle Schuldvorderingen , die men nu als verjaan kon aanzien , bevolen hebbe ? Ik heb reets toegedaan , dat men in de Staatkunde als eène Vraage zoude kunnen opgeeven, of zulk eene bepaalde Vyftig Jaarige Vernietiging of Verjaaring , zoo als men het wil noemen, nuttig zy ? Zy is ten minden zoo onredelyk niet als eene Zeven jaarige ; want in Vyftig Jaaren had een Schuldeifcher tyds genoeg , wanneer 'er goed Recht ware , om wederom aan zyn  §. 158. Nieuwe Schuldboeken, ju £yn Geld te komea , en kort voor het Vyftigfte Jaar kon men zoo voorzichtig zyn , van niet meer' uit te leenen , dan men kans zag om voor dien tyd weder te bekomen ; gelyk Mofes ook ten aanziene van het Vyftigfte Jaar geene zoodanige Vermaaning om gewiiliglyk te leenen , als by het Zevende gedaan heeft. Door zulk eene Wet zoude het vertrouwen (crediet) niet gekrenkt worden ; een Man van middelen zoude Veertig en meer Jaaren lang geene zwaarigheid maaken , om Geld te fchieten , wanneer 'er maar goed Recht te bekomen was, en ten hooglten in het acht en negen en veertigfte Jaar , dus doorgaans maar éénmaal in het leeven van ieder Menfch , zoude men niets ter leen knnnen vinden. jRaarenboven kan ik niet ontveinzen , dat 'er andere en geloofwaardigere Getuigen dan de Thalmud gevonden worden-, die van deeze nieuwe Schuldboeken op' het Vyftigfte Jaar fpreeken. Josethus , die 33. Jaaren voor de Verwoesting van Jerufalem gebooren is, en dus wel konde en moest'weeten , wat ten dien opzichte ouder zynen Landgenooten plaatfê vond , zoo lange zy noch een eigen Gemeenebest in Palteftina hadden , fchryft in het derde Boek van zyne Joodfche Oudheden , Kap. XIÏ, §. 3. Dit Vyïtigste Jaar heet by de HEbreeuwen , het JubEL-JaAR: in het zelve werden de schuldenaaren vam hunne Schulden vry. Hy is dus een zeer geloofwaardig getuigen , dat ten zynen tyde alle Schulden , niet iri het Zevende Jaar , gelyk de Thalmud zegt , maar in het Vyftigfte evenwel , voor vernietigt gehouden werden. Maar of dit wezenlyk het -Oogmerk van Mofes geweest zy , dan of dë Jooden , naa hunne Wederkomst uit de CabyloniH a fghs  x\6 §. 158. Nieuwe Schuldboeken. fche Gevangnisfe hem ten dien opzichte kwaalyk verdaan hebben ; kunnen wy noch mee geene zekerheid zeggen. Inderdaad zege Mofes nergens , dat alle Schuldvorderingen in het Jubel-jaar re met gedaan moesten worden ; maar het fchynt alleenlyk uit het Verband (de Analogie") zyner We:ten , van het verkoopen der Akkeren , en het lyf-eigendom , te volgen. Dan zelfs deeze gevolgtrekking is noch can eene groote zwaarigheid onderhevig. Dit fchynt wel zeker te zyn , dat geen Schuldeifcher zich naa bet Jubel-jaar aan den akker , of de perfoon zynes fchuldenaars , of ook die van zyne Zoonen en Dcchieren houden konde ; dan daarom heeft hy zynen geheelen eifch noch niet verboren , het gereedfte en algemeende middel om zich betaalt te maaken ( ObjeÜum exfecutionis) heeft Hechts geene plaatze. Wy kunnen hedendaagfeh onze fchuldenaaren , of derzelver Vrouwen en Kinderen , niet tot onze flaaven maaken , ot dezelve aan anderen verkoopen , en zo zy geene landeryen bezitten , kunnen wy ook daar op geen beflag lessen , maar daarom verliezen wy evenwel onzen eifch noch niet, en wy zullen doorgaans noch wel iets anders weeten te vinden , om 'er ons van betaalt te maaken. Ik wil derhalven ook hier wederom liever bekennen , dat 'er in onze , of (om niemand anders daar in te mengen ) in myne kennis van dit gedeelte des Mofaïfchen Rechts , eene gaaping open blyft. Naa de terugkomst der Jooden uit de Babylonifche Slaaverye vinden wy inderdaad éénmaal , onder het Stadhouderfchap van Nehemias , eigenlyke Tabulas novas, ( Nieuwe Schuldboeken ) nochtans niet volgens de Wet van Mofes, maar die den Ryken werfe den  §. 158. Nieuwe Schuldboeken. 117 den afgeperst, in een buitengewoon geval van hooge noodzaaklykheid , door eenen geweldigen oploop des volks , en eene redenvoering des Stadhouders , die in dit geval deed , het geen te Romen menig een Gemeensman gaerne zoude gedaan hebben. De gefchiednis , die evenwel niet tot het Mofaïfch Recht behoort, maar die men enkel als eene uitzondering moet aanmerken , kan men Neh. V: 1-13. vinden. Een arm Volk , even uit de. Elenden wedergekeert , noch zonder eenigen handel, dus ook niet talryk , en bygevolg juist in die omftandigheden , waar in Schulden , en de verplichting om Renten te geeven , het allermeest drukken ; dit Volk had een" begin gemaakt, om Jerufalem wederom op te bouwen : fommige Ryken hadden gedaan , het geen door de Wet van Mofes uitdruklyk verbooden was , dat is , op Renten , en wel , gelyk het fchynt , op zeer hooge Renten geleent , vs. 11 : het gewicht der Schulden was hier door derwyze aangegroeit, dat een groot gedeelte der Armen deszelfs ftukken lands den Ryken had moeten overgeeven , en andere genoodzaakt waren om hunne Kinderen aan dezelven te verkoopen , of wel in perioone derzei ver lyfeigenen te worden. Zy die deezen noodlotrigen ftap noch niet gedaan hadden , zagen zich nochtans in de noodzaaklykheid geftelt , om binnen kort daar toe te komen , wanneer hunne SchulJeifcheren op de betaaling dringen zouden. Dc Schulden , welke den Armen derwyze drukten , naa dat zy door woeker gezwollen waren , waren gedeeklyk in een geval der hoogfte noodzaaklykheid H 3 ge*  i io §1 159. Geleende Last-eeesten. gemaakt , ter betaalinge naamlyk van de Schatting aan den Koning van Perfiën. Hier over nu ontftond eene algemeene klagte. Nehemias een zeer eerlyk en onbaatzuchtig Patriot , die niet eens voor zich zeiven de gewoone Inkomften voor zyn Stadhouderfchap begeerde , maar , gelyk hec fchynt, enkel van zyne bezolding , als Schenker des Konings van Perfiën leefde (a) , een Man nochtans T uit partydigheid en liefde voor zyn Volk niet zeer gemaatigd , floeg den kohiten weg in , om dit kwaad te herftellen ; te weeten , hy vergaderde eene groote menigte Volks tegen de Ryken , fprak hen behoorlyk aan , ftelde hun voor , dat het Volk , nauwlyks uit de elenden verlost , reets wederom in eene flavery , die niet minder drukkend was, gebracht, en het bouwen der Stad , en des lands op deeze wyze verhindert werdt , en hy dwong hen tot eene belofte , die hy hen terftond bezweeren liet , dat zy niet alleenlyk hunnen armen medebroederen de Schulden zouden kwytfchelden , maar hun ook alle de Akkeren en Slaaven , die zy hun ter betaalinge hadden afgeperst, wederom overgeeven. §. 159- Fan Geleende Last - beesten. Wanneer een Geleend Last-beest, een Os, Ezel, of Paard , omkwam , of befchadigt werdt , maakte Mofes onderfcheid tusfchen het geen verhuurt , en het geen uit beleeftheid om niet geleent was. Het eerfte behoefde niet betaalt te worden , en zo een Ei- ( ) Nehem. V ; 14 -J9 3 II : 1-7,  §. i6o. Vergoeding van 't beschadigde. 119 Ekenair het voordeel van , zyne Last-beesten te verhuuren , trekken wilde , moest hy ook volgens, de bekende regel , Cafum fert dominus, de fchade draagen. Het geen men daarentegen uit Vriendfchap uitgeleent had, moest hy , die 'er zyn gebruik van nam , betaalen ; uiigezondert alleen , wanneer de Eigenaar by het ongeluk tegenwoordig , en dus zelf geruige was, dat de andere door geene onvoorzichtigheid , noch op eenige andere wyze aan het zelve deel had, Exod. XXII: 13, 14. HET BESCHADIGEN VAN EENS ANDERS EIGENDOM, ALS MEDE HET GEDRAG TEN OPZICHTE VAN HET ZELVE. S- ufo- Vergoeding der Schade aan het Eigendom van eenen ander. Al wie het Eigendom van iemand anders befchadigt , is natuurlyker wyze tot Schavergoeding verplicht : en even zoo natuurlyk is het, dat men ook voor het nadeel , het welk onze Lyfeigene of ons Vee veroorzaakt heeft , inftaat , of by weigering van dién, den Lyfeigenen of het Vee aan den anderen ter betaalinge overgeeft. Mofes , die geene eerfte inftellingen des Rechts (in(iit'uten') fchreef, leerde dit nergens in algemeene (tellingen , maar vooronderftelde de natuurlyke billykheid als bekend uit het oud herkomen. Nochtans maakte hy de volgende uitdruklyke fchikkingen ten opzichte van byH 4 zon-  J20 §. IÓO. VïRGOEDINö zondere befchadigingen , uit welke men gemaklyk op alle andere gevallen een belluic kan trekken. i.) Al wie eenig Vee, het welk eenen anderen toebehoorde, ombracht, moest stuk voor stuk betaalen. Deeze fchikking vinden wy als in het voorby gaan, Levit. XXVI: 18, midden tusfchen Wetten, die hals - ftraflyke misdaaden betreffen; Mofes had te vooren van den doodflag gefproken , en bedoelde nu deeze bepaaling te maaken , dat het geene halsftraflyke misdaad was , wanneer iemand het Vee van eenen ander doodfloeg, maar dat men hier met Schavergoeding beftaan kon. Dewyl hy Wetten gaf aan een Volk, het welk van den landbouw en de veehoederye leefde , daar elk dus doorgaans zyn eigen Vee had , en hem, die ten dien opzichte eenige Schade leed , geld zoo veel niet waardig was als Vee , ( want hy kon het geld niet voor den Ploeg fpannen , wanneer de Akker bearbeid moest worden , en fomtyds kan men voor geld niet terftond eenen Os vinden , ten minften niet voor eenen redelyken prys ) om deeze redenen, zeg ik , beval hy , dat de Vergoeding der Schade , niet in geld , maar in Vee gefchieden moest. Het fprak van zelf, zonder dat de Wetgeever dit uitdruklyk behoefde te verklaaren , dat dit Vee niet geringer moest zyn , dan het geen by verboren had. a. ) Wanneer een Os eens anders knecht dood ftiet , moest de Eigenaar van den Os , den knecht met dertig Zilverlingen , als den middel- maar  VAN HET BESCHADIGDE. 121 maatigen prys (a) betaalen; Exod. XXI: 32. Daarenboven werdt de Os gefteenigt; dan daar van behoef ik hier niet te fpreeken , daar wy noch alleen over Schadeloosstellingen , en niet over ftrafFen handelen. 3. ) Indien een Os eenen anderen dood ftiet, zoude het eene zeer duistere twist geworden zyn , zo men had willen onderzoeken , wie van beiden Oorzaak van het gevecht geweest zy ; beide Eigenaaren behoorden hier derhalven billyker wyze de Schade te draagen. De Os naamlyk , die den anderen had dood geftooteri, werdt verkocht, en het Geld , het welk daar van kwam , zoo wel als de doode Os , onder beiden verdeelt, Exod. XXI: 35. 4. ) Maar indien het te vooren bekend geweest was , dat de Os eenen flootigen aart had, en de Eigenaar hem niet had bewaart, maakte dit eenig verfchil: de Eigenaar van den flootigen Os moest hem , die den zynen verlooren had , eenen anderen in de plaatze geeven , en hy zelf behield den dooden , Levit. XXI: 36. 5. ) Indien iemand eenen kuil gegraaven , en niet toegedekt had , of indien hy eenen ouden kuil, die hem toebehoorde, had open gelaaten , en een beest, eens anders Eigendom zynde, ( Mofes noemt Osfen en Ezelen ten voorbedde , en begrypt 'er dus alle anderen onder ) daar in viel, moest hy , dien de kuil toebehoorde , het beest betaalen , en het zelve dan voor zich houden , Exod. XXI: 33 , 34. 60 Dac, 00 §• «»4. H f  isz 5- t.6i. Gebruik en Misbruik 6.) Dat, door onvoorzichtigheid der Herderen , op het Veld menigwerf brand ontftaat, engroote Schade veroorzaakt werdt, is zelfs by ons overvloedig bekent: onze Wetten kunnen hier zeiden van Schavergoeding fpreeken , manr zy moeten doorgaans Lyfftraffen eifchen, om dat onze Herderen te arm zouden zyn , om de Schade te vergoeden , en niet ligt door de onvoorzichtigheid van iemand anders op het Veld brand veroorzaakt wordt. Onder de Israëliten daarentegen waren de Herderen doorgaans de Ryklten ( a ) , en zo al een flaaf deeze onvoorzichtigheid beging , moest een Heer billyker wyze even zoo wel voor zynen flaaf boeten , als te vooren voor zyn Os« Mofes beval daarom , dat, zo 'er op het Veld brand ontftond , en Schade veroorzaakt werdt, hy, die den brand ontdoken had , de Schade betaalen moest. Exod. XXII: 5. Dat men hier uit geen befluit kan trekken op den brand , door iemands onvoorzichtigheid, in eene Stad veroorzaakt , zal ieder een kunnen zien , die met Rechtzaaken en Wetten maar eenigszins bekend is. 5. 161. Van het geen op den Akker van eenen anderen geoorlooft, en ongeoorlooft was. Ayren en Druiven te eeten was geoorlooft, maar niet dezelve in eenig vat te vergaderen; ook jlondhct niet vry zyn Vee in een vreemd land tejaagen, of het zelve daar in te laaten weiden. Wanneer iemand den Akker van eenen snderen voorby ging , ftond het hem vry , eenige Ayren af te (a) §. 4. bladz. 212, 213.  van e-enen Vreemden Akker. 323 te plukken , om ze te éeten ; maar het was verboden 'er een Zikkel in te flaan , Deut. XXIII ; a6. Dit komt vry wel overéén , met het geen by ons plaatze heeft ; want geen Eigenaar van een ftuk Lands, ten zy hy op eene belachgelyke wyze gierig ware , zal eenen Voorbyganger verbieden , eenige koorn-halmen af te plukken en op te eeten. Wel is waar deeze vryheid ging misfchien volgens de Wetten van Mofes noch verder , want al had een arme zelfs geheele handen vol halmen uitgetrokken en mede genomen , kan ik niet zien , dat men hem dit volgens de Mofaïfche Wetten ter misdaad zoude hebben 'kunnen toerekenen , of dat men recht zoude gehad hebben , om hem daar in te verhinderen. Ik zal het niet waagen om hier van iets op eenen beflisfenden toon te zeggen , om dat deeze Wet zeer beknopt is voorgeftelt, alleenlyk merk ik aan , dat deeze zelfde Wet , die by ons onredelyk en ten hoogfren nadeelig zoude kunnen worden , onder een Volk het welk uit niet dan Akkerlieden beftond , eene geheel andere gedaante had : want in een land , daar doorgaans ieder burger, of hoe men hem anders noemen wil , ieder die tot het Volk behoort, zynen eigenen Akker heeft, zal de eene uit hebzucht des anderen Vrugten niet afplukken , want hy zoude moeten verwachten , dat de andere het op zynen Akker ook doen zoude , en hem dus met gelyke munt betaalen. Hy zal dus waarfchynlyk alleen , onder het wandelen of op de reize , tot zyn vermaak van eens anderen Ayren willen eeten , en dit kan men hem gemaklyk toe laaten. Ten aanziene der Wynbergen heeft Mofes , in het onmiddelyk voor af gaande vers , (Deut, XXIII: -5\  124 Gebruik en Misbruik 35.) een bevel gegeeven , het welk ons vreemder en harder voor de Eigenaaren zoude kunnen voorkomen. Hec moest eenen Vreemdling , die in eens anders Wynberg kwam , vry ftaan zoo veele Druiven te eeten , als hy zoude begeeren , met deeze bepaaling evenwel , dat hy niets in eenen korf of ander vat mocht mede neemen. Eer ik tot Verklaaringe deezer Wet overgaa , moet ik voor af zeggen , dat ik in geen Wyn ■ land gebooren ben , maar juist op de uiterfte grenzen, daar men Druiven teelen kan, te Halle, alwaar de Wynbergen al zoo zeldfaam zyn, dat by zulk eene Wet geen Wynberg zoude kunnen ftand houden. Iedere tros druiven is onder dergelyk eene luchtftreek , wel geene zeldfaamheid, ( want dat kan ik van myn Vaderland niet zeggen ) maar nochtans verkoopbaare waar, en geld waardig. Misfchien zoude derhalven iemand die een Zuidelyker Vaderland had , daar men meer Wyns teelde , deeze Wet van Mofes beter kunnen verklaaren , en voor zich zeiven billyker vinden. Dan om van dit alles niet te fpteeken , het geen misfchien kenneren van Wyn - landen zouden kunnen zeggen , komt 'er noch deeze Omftandigheid by , die by al onze landen vervalt , dat ieder Israëliet zyn eigen ftuk lands had , het welk hem by zynen Vader was nagelaaten ; zo hy nu in eene landftreek woonde , daar men Wyn kon teelen , (en dit vond meest overal in Palaïftina plaatze , om dat dac land bergachtig is) dan had hy ook naar allen fchyn zynen eigenen Wynberg , zoo wel als zyn buurman. Hier was dus het recht , om in den Wynberg van eenen anderen zyne begeerte te verzadigen , eene , in de meeste gevallen voor ieder eenen even  van eenen vreemden AkKER. 1^5 even gunftige, fehikking , waar door men gelegenheid had , om zynen trek te voldoen, waar men maar Druiven zag , die daar niet zoo, als by ons, te koop waren ; voor reizende lieden was het eene verkwikking , die niemand kostbaar viel , en hun evenwel zeer aangenaam was; en voor zoodanige inwooneren, die geene eigene goederen bezaten , dat is , voor Armen , eene foort van Aalmoeze , ten minnen eene goedheid , die de verzadiging van hunnen trek hun niet als dievery en onrechtvaerdigheid toerekende. Indien deeze laatfte zekeren Wynberg te dikwerf bezochten , was het door geene Wet verbooden, den zeiven toe te fluiten , of hen af te wyzen. Alleenlyk konde men hen , wanneer zy in eenen Wynberg waren , en daar Druiven plukten , en aten , van geene dieverye befchuldigen. Men zal in meer gevallen kunnen zien , dat de Wetten van Mofes zekere infchiklykheid of toegeevenheid voor den Appeteit gebruiken , dien zy geenszins pynigen , of op eene proeve nellen , die iemand tot diefïïal zoude kunnen verleiden O). Dit is van veel gewichts , om het zedelyk Charafter van een Volk zuiver te bewaaren : honger of een byzondere trek lokt menig eenen , die voor het overige ecrlyk genoeg is, om dien aan Druiven , Ooit, of andere Eetwaaren , die niet zorgvuldig bewaart worden , te verzadigen : houdt hy dit in zyn hart voor diefftal , dan is de groote afïïand tusfchen eenen.eerlyken Man , en eenen Dief, al weg genomen; en zo dit meer dan ééns gefchiedt, wordt hy eindelyk een Dief in eenen ilrcngen zin, dewyl by dan het geCo) §. 130,  &6 j. 161. Gebruik en MïSÈt&M enz. gevoel van zyn Geweeten ,! en zyne Eer verlooren heeft. Indien het zonder groot nadeel van den Eigenaar gefchieden kan , is het beter hem eene kleine fnoepery te veroovlooven , en hem , ais eenen eerlyken Man by een goed geweeten te bewairen. Op dergelyke zedelyke bedenkingen zien Wetgeeveren' ibmtyds al te weinig ; en het is evenwel mooglyk , een geheel Volk te bederven , en 'er alle Eerlykheid uit te verbannen. Daarentegen wilde Mofes niet toelaten , dat men zyn Vee op eens anders land .zoude laaten weiden ,• en hier is hy , de Wetgeever van een Volk , het welk van zwervende en in algemeéne woeftenyen weidende Herderen afiramde , hier is hy het verfle af van onze rechten , die de Weiden gemeen maaken , eh waar door Duitfchland zoo ongelukkig wordt. Al wie zyn Vee in eens anders Veld , of Wynberg dreef, en het daar het graazen , moest het Wei ■ loon ( a ) betaalen , Exod. XXII: 4 , fchoon ik niet weere , of men daar door hec Wei-loon voor een geheel Jaar , dat (a) Dus vertaal ik het Hebreeuwfche 2Ü'J3. Anderen hebben het door Goedheid , of mt beste overgezet: ik zal den grond, waarop ikmyner vertaalinge den voorrang geeve , zoo goed als hier gefchieden kan, blootleggen. 5£2' moet volgens de Overéénkomst \an beide Taaien , tiet Arabifche fatab zvn : dit betekent weiden , afweiden , en daar van , Mantab eenk Weide , EEfoé plaatze , die d.aaglyks' afgeweid wordt. Het Hebreeuwfche 2Q*Q komt insgelyks Gen. XLV1I: 6. van het land Gujen voor, het welk zekerlyk de Vrugtbaarfte Akker van iEgypten niet geweest is , maar de piuatze om het Vee ce'weiden. Men zie bladz. 6$. van het Eerfte Deel.  §. l6-2. Van'T GEENE men'TE BEWAAREN GAF. 127 dat maar alleenlyk van dien tyd af, dat hy zyn Vee daar had ingebracht, verftaan moete. Hoe goedertieren by derhalven ook jegens Armen ware , die op iemands Akker enkele Ayren , of geheele Schooven , die men mocht vergeeten hebben, zamelden, hy wilde nochtans geenszins , dat iemand , door een Recht van algemeene Weide , verhindert wierdt , om van zynen Akker als een volkomen Eigendom , gebruik te maaken, en den zeiven terftond naa den Oogst we» derom op het voordeeligst aan te leggen. Al wie de klagten der huishoukundigen over de gemeene Weiden kent, die by ons zoo moeylyk zyn om afcefchaffen , zonder iemand onrecht te doen , en nochtans het beste gebruik der Akkeren zoo zeer verhinderen , zal over het Gewicht en de Wysheid deezer Wet kunnen Oordeelen , die by de verovering van een nieuw land zonder eenige zwaarigheid kon ingevoert worden. §. 10*2. Van het geen men aan eenen anderen te bevoaaren gegeeven had , of het dëpofitum. Wy moeten noch fpreeken van het gedrag , het welk Mofes wilde , dat men omtrent vreemde Goederen zoude houden , zoo wel die iemand in bevvaaringe gegeeven waren , als die men gevonden had. Van beiden fpreekt het van zelf,. dat men ze niet te rug mocht houden, maar den Eigenaar, wanneer hy ze opeifchte , moest wedergeeven. Dit vooronderftelt Mofes als genoeg bekend , en zo hy het al uitdruklyk mocht zeggen , zal 'er niemand belang in ftellen , dat de plaatzen waar in dit gefchiedt, by één  11% §. iö2. VAN HUT GtEiy WEN AAN eene» één gezameic, en hem hier onder het oog gebracht worden ; maar ons ligt aan de byzondere bepaalingen geleegen , die hy noch by dit algemeene gevoegt heeft, en die men in eene iïrenge betekenisfe , Mofaïfch noemen kan. Om dan eerst van het Eigendom, het welk men iemand heeft toevertrouwt te fpreeken, en het welk wy kortheidshalve het depojitum zullen noemen, Mofes teld 'er de volgende voorbeelden van op: Geld, Huisraad , Kleederen , Rundvee , Ezelen , Scha apen , of ander Vee , Exod. XXII: 6,8,9. en men vindt in zyne Wetten, ten dien opzichte, deeze byzonderheden. Hy vooronderllelde, indien het depofiium ontkent werdt , het doen van eenen Eed als gewoonlyk en veroorlooft , en hy , dien men voorgaf , dat het zelve in bewaaringe gegeeven was, moest den Eed doen. Dit komt maar in het voorbygaan voor, by gelegenheid , dat de Offerhande bepaalt wordt , welke iemand , die zich eener Meineedigheid bewust was, brengen moesc; van welke voortreflyke uitvinding der Wetgeevende Wysheid , om eenen Meineedigen tot inkeer te brengen , en zyn Geweeten onophoudelyk te ontrusten , naderhand in het pynlyk Recht meer gezegt zal worden , Levit. V : 21. Wanneer iemand een depojiiutn , van welken aart het ook zyn moge , leevenloos of leevendig , loochende , of voor gaf, dat het zelve hem ontvreemd was , kon men hem aanklaagen. Indien het dan bleek , dat hy het in der daad ontfangen , en valfchlyk verloochent , of voor gegeeven had , dat  ANDEREN TE BEWAARRN G2GÉEVEN HAD. I2'fe niet muilbanden ( b ) : volftrekt geen dier , hoe genaamt, ontmannen ( c ): de Koe niet met haar Kalf, noch de Ooy het Schaap of de Geit met haar Lam , op éénen dag Machten (0') : het Lam niet in de Melk van zyne Moeder , dat is, niet in boter, die uit haare Melk gemaakc is , bereiden , maar in Olie braaden (c) : wanneer men buiten zynen eigenen Grond een Vogelnest vond , de Moeder niet met de Jongen wegneemen , maar de Moeder laaten vliegen (ƒ _): op den Sabbath moest men zynen dieren mede rust geven , en hen Sabbath laaten houden ( g ) : en het Sabbath , jaar moest tc ffens voor Wild eene weldaad zyn , en aan het zelve vryltaan , om in dit Jaar op de Velden , die dan braak moesten liggen, hun voedzel te zoeken ( b ). Dan my fchiet noch iets te binnen , het geen veele Leezeren misfchien vraagen zullen ; te weeten : doet het Mofaïfch Recht niet vlak het tegen overgehelde , van het geen wy te vooren als een zeer verftandig Recht van Engeland voorgeftelt hebben ? t>) §. 163. (b) §. 130. (e) Levit. XXU: 24. Verhandeling over de Schapenfokker y der Oosterlingen , §.12. (d) Levit. XX111: z8. (O Exod. XXIII: 18. Commentatio de legibus a Mofe eo fine latis, ut Israelitis JEgipti cupidis Palceflinam caram faceret. §. -10. Cf) Deut. XXII : 6,7. Men vindt eene Verhandeling over deeze Wet in het tweede deel van myn .Syntagma Commentationum N°, 4. Cs) Exod. XX : io« (b) Levit. XXV: 7. *  O M T RENT DIEREN. IÏCJ ben ? Maakt het niet juist Slachters tot Rechters, daar de Hoogepriester de Opperfie Rechtsgeleerde was , en de Rechterampten voor het grootst gedeelte door Leviten bekleed werden Ca ) ? De Priester moest immers het Offerdier flachten , e^i de Leviten hem daar in helpen : of het een Slachter van Offerdieren zy , of een gemeen Vieefchhouwer , die over ons leeven kan oordeelen , maakt weinig onderfcheids ; de een zoo. wel als de andere heeft zich door het ombrengen van dieren , tegen Menfchen bloed , en hunne fmarten hard gemaakt. Ik zoude hier verfcheidene gegronde aanmerkingen kunnen maaken , by voorbeeld dat 'er een groot ondeifcheid is tusfchen den Gewoonen en den Oppertten Rechter , voor wien alleenlyk de zwaarfte Rechtszaaken , door zich op hem te beroepen , of wanneer men zyn gevoelen in netelige gevallen vraagt , gebracht worden. Indien deeze ( in het geval , het welk wy op het oog hebben , de Hoogepriester ) al niet zeer aandoenlyk was over het vergieten van Menfchen bloed, zoude het zulk een groot ongeluk niet zyn, om dat de zaak , eerst naa langduurige voorafgaande onderzoekingen , voor hem komt, en hy in geene hartstochcelyke beweeging is , ook dikwerf den aangeklaagden nooit gezien heeft. By ons moet immers het Vennis des doods van eenen Onderdaan dikwerf ter onderrekeninge overgegeeven woiden aan eenen Held , die gewoon is flagvelden te zien , met duizenden van verflagene lyken bezaayt; en wy bevinden ons daar evenwel niet kwaa- lyk (O §• ji.  140 §. 115+. Van het Medelyden Jyk hy , om dat hy geen onderzoeker van her feit, of Engelfche Jury , noch ook opfteller van het eerfte vonnis is, maar de laatfte inftantie , die fonryds genade bewyst , daar andere veroordeelt hebben ; verder dat Mofes eigenlyk niet bevolen heeft perfoonen uit de Leviten tot Rechteren te kiezen , fchoon hy misfchien vooronderstelt hebbe , dat dit gefchieden zoude , om dat deeze hun werk van Geleerdheid maakten ; eindelyk dat zeer veele Volken het Rechter- en Priesterampt veréénigt Ivhben., en bygevolg dat ivlofes in dit ftuk alleenlyk het oude herkomen volgde. Dan ik zal dit alles met ftilzwygen voorbygaan , en maar alleen aanmerken dat de Priesceren of Leviten ten tyde van Mofos niet zoo veel met het (lachten van Offerdieren te doen hadden , als in laatere tyden , toen de leeven&wyze des Volks verandert was Een Israëliet, die een Offer bracht , moest het zelf (lachten , en de Priester verrichte flechts met het zelve de heilige handelingen op hec Altaar. Ten minften de Wee maakt deeze fchikking , Levit. I , en III, en het konde ook op dien tyd gefchieden , om dat Moles zyne Wetten aan een Volk voorfchreef , het welk uic niet dan Akkerlieden en Herderen beftond , en waarin doorgaans ieder één kennis had van Dieren ce (lachcen. Eigenlyk had de Priester derhalven niecs anders dan de openbaare Offeranden voor hec geheele Volk te flachten , by voorbeeld, hec daaglyks Morgen- en Avond Offer ; en deeze waren niet zoo menigvuldig , dat dit zeer dikwils aan éénen en denzelfden Priester konde ce beurc vallen, of hem onbarmnarci» ger maaken, dan andere Israëliten. Het is waar, dat dit door den tyd veranderde; en veele Eeuwen naderhand , gelyk men in de boeken der Chronyken zien kan,  omtrent dieren. I4I kan , flachtre een Offeraar zelf niet meer , het geen hy ten Offer bracht.( a ) ; waarfchynlyk om dat veele Israëliten in dien tyd daar mede niet meer wisten onuegaan , toen had derhalven zekerlyk het Rechterampt om zoo te fpreeken in handen van Slachters kunnen vallen , zo niet de Leviten , die in de Steden tot Rechteren waren aangefïelt, even door dit hun Rechterampt van den dienst des Altaars afgehouden , en als ontflaagen waren geworden ; want een Rechter moest buiten twyfel in die Stad , daar hy dat Ampt bekleed , tegenwoordig zyn. Eigenlyk heb ik met deezen tyd niet re doen , maar met het oorfpronglyk Mofaïfch Recht , en by mangel van gefchiedkundige berichten kan ik niet zeggen , of, en zo ja , op welke wyze men toen een onheil hebbe weeten voortekomen , het welk een gevolg was van de naa veele Eeuwen veranderde leevenswyze onder den gemeenen man , of van het vergeeten der Oude gebruiklykheden by het doen van Offeranden. §■ 165. Verdeeling van bet Gedierte, zoo als bet zelve eenen Wetgeever voorkomt. De dieren , zoo als dezelve eenen Wetgeever zouden moeten voorkomen , zyn 1.) Huislyke, die aan iemand in Eigendom toebehooren. (a) i Chron. XXXV :  2.) Wilde , die in eenen eigenlyken zin niemands Eigendom zyn. Deeze raattre kunnen wederom in vier foorten verdeelt worden. a.) Eetbaar Wild, of gelyk Mofes dezelve noemt , reine , maar nochtans Wilde dieren , ( zoo als Herten , Reeën , Buffels , enz. I.) Andere , die wel niet gegeeten worden , maar nochtans zelden menfchen aanvallen , en die ik daarom Onschadelyke noemen zal. Zelfs de Roofvogels behooren , onder deeze Clasfe , want hoewel zy van hunnen roof van andere dieren , inzonderheid van weerlooze Vogelen leeven , waagen zy het evenwel niet ligtelyk om menfchen aantevallen , of hen te befchadigen. By ons zouden deeze dieren misfchien meer gehaar zyn , ,dan by de Israëliten , om dat by ons niet flechts een landman , maar ook wel gegoede, en middelmaatige bewooners van Steden , Hoenders houden , en dus het geheele land den Havik als eenen Roover moet aanmerken. Dan de Israëliten hielden zich in het geheel niet met de Hennen - melkery op. In de Gefchiedeniflê van Abraham , Ifaüc en Jacob , die zoo hnishoukundig befchreeven is , en van Vee fokkery zoo dikwerf fpreekt , komt niets van Hoenders voor; ook niets in de Wetten over de Offeranden : de naam daar van ontbreekt zelfs in dep Hebreeuwfchen Bybel, ( een boek , het welk anders de naamen van x zulk eene menigte van dieren noemt) indien dezelve niet misfchien in een boek , dat omtrent  soorten VAN dieken. l^g trenc hec begin der Babylonifcbe Gevangnisfe gefchreeven is, voorkomt (a) , en door de affchryvers onkenbaar gemaakc is. De Israëliten moeten derhalven geen Hoenders gehad hebben , en het is dus niec ce verwonderen , dar de Roofvogels , die , van eenen anderen kant befchouwt , inzonderheid in warme landen , van zulk een uitneemende nnttigheid zyn , in de Weccen van Mofes niet als zoo haatlyk voorkomen , als dezelve doorgaans by ons gehouden worden , daar men eene belooning uidoofc voor de geenen , die ze ombrengen. Voor deeze twee eerfte Soorten van Wild zorgde Mofes in zyne Wetcen. c) Verscheurende dieren , die de men- (a) 1'D (Dagag) Ik ben in een vermoeden, waar van ik bier de redenen niet kan bybrengen dac naamlyk Jerem. XVII : 23 , in plaatze van "Jj*7 . jj-j moet geleezen worden, en deeze plaatze dus vertaalt: DE HEN LOKT , IJET.GFEN ZY NIET GEBOOREN H!,KFT. Eene Hen fteelt lomtyds vreemde eijeren , broeit ze uit , en lokt dan de kuikens, als of het haare eigene waren ; zyn dezelve nu niet eens van haar geflacht , maar Eenden , by voorbeeld , dan verlaatén zy de Hen ras. die zich haare Moeder waant Met "zulk eene fteelende Klokhen zoude dan een Gierigaart vergeleeken worden, die onrechtvaardige goederen na zich gehaalc heeft Zy verlaatén hem , envervliegen. —Deeze Verklaaring is zekerlyk met ontwyfelbaar , en 4 zojeremias daar niet van Hoenders fpreekt, dan komt in het geheele Oude Testament geen woord van dezelve voor, maar eerst in dien tyd , toen de Jooden onder de heerfchappye der Romeinen waren.  144 §• *66*' Recht der huislyke dieren» menfchen aanvallen , en Slangen; ik zoude ze met één woord dieren, die met den MENSCH in VïANDSCHAP lee- ven, (menfchen feindliche) kunnen noemen. Om aan deeze foort eenige gunst te bewyzen, of dezelve in het leeven te bewaaren , heeft Mofes in het geheel geene Wet gegeeven. d.) Vissen. Ook voor deeze zorgt het Recht van Mofes niet ; en het is niet te verwonderen. In het woest Arabien, daar hy zyne Wetten fchreef, had men geene Visfen : Palseflina had ook geenen zoodanigen Overvloed aan Visryke Wateren , dat men al voor af in de Woeflyne Wetten tot derzelver Onderhouding zoude hebben moeten geeven , maar Mofes konde dit aan de toekomflige burgerlyke Regeering van zulke Stammen , die aan de visryke Zee Genezareth zouden woonen, overlaaten. §. 166. Van huislyke Dieren , inzonderheid van Rundvee , Ezelen , en Paarden. Onder de huislyke Dieren was , volgens de Huishouding en denkwyze der Israëliten , een Os verre het voornaamfte ; en dit had in de Wetten van Mofes , zelfs in de wyze , waar op zy gefchreeven zyn , wanneer zy eenige fchikkingen, omtrent dieren betreffen , zekeren zichcbaaren Invloed. In zulke gevallen is hy gewoon maar één rein of  Recht der huislyke dieren* 145 of onrein dier te noemen , en hec geen hy daar van zeide , moest by alle gelden: fprak hy van reine Dier ren, dan noemde hy doorgaans den Os, van reine en onreine teffens, den Os en Ezel; en van onreine alleen, den Ezel, Exod. XXI: 3 3. XXIII:4,5,1a. XXXIV: 20. Deut. XXII: 4. (a ) zelfs in de Tien Geboden wordt de Os en Ezel tweemaalen op deeze wyze genoemt, Exod. XXI: 14. Deut. V: 14, 18. Deeze voorrang , dien het Volk en de Wetgeever aan het Rundvee gaven , moet men gedeeltlyk aan deszelfs nuttigheid in hunne huishoudinge, gedeeltlyk aan den hoogen Ouderdom deezer Wetcen , die juisc door die innerlyk kenmerk zeer blykbaar wordt , gedeeltlyk aan het langduurig verblyf der Israëlicen in iEgypcen toefchryven. By een Volk , het welk zich met den Landbouw bezig hield , of liever een Volk, het welk uit Akkerlieden beftond , had het Rund , vóór alle andere Dieren , die toe fpyze kunnen dienen , uit dien hoofde eenen ongemeen grooten voorrang in de Huishoudinge , dat het zelve gewoonlyk in den Landbouw gebruikt werdt; en wel niet alleenlyk om den ploeg te trekken, maar ook om te dorfchen , of eigenlyk, om het graan uit te trappen Qb ) : Want niemand dacht 'er in dien tyd aan, om met Paarden te ploegen, maar men deed dit of met Osfen, of met Ezelen ; maar de laatfte mochten door geenen Jood gegeeten , noch ook de Melk (a) Exod. XXII: 3, 8, 9. zyn plaatzen, daar noch behalven den Os en den Ezel het Schaap genoemt wordt, om eenige Dieren ten voorbeelde byte brengen (b) P avjlsen Berichten van den Landbouva dtf Oosterlingen §. 40 , 41 , 42. I1L Deel. K  146 f. 166. Recht mr huislyke dieren". Melk der Ezelinnen gedronken worden ; gelyk wy ook niet gewoon zyn , om dezelve tot fpyze te gebruiken. De Huishoukundigen zyn van gedachten , dat onze Landbouw ook noch heden ten dage in eenen beteren ftaat zoude zyn , indien reen met Runderen , die noch in pryze, noch aan onderhoud zoo veel kosten , als de Paarden, en welker Vieefch en Melk men tot fpyze gebruiken kan , ploegde; waar by noch deeze omftandigheid komt, dat het Paard doorgaans het eenige , waarom het zoo geacht wordt , den vrolyken en ligten gang verliest, wanneer het den ploeg moet trekken. Dan zo men ook alle deeze aanmerkingen der Huishoukunde , die men thans , inzonderheid in Engeland , wederom met yver begint voorteftellen , met ftilzwygen voorbygaat; de dwaaling om met Paarden te ploegen , was toen noch in het geheel niet gebooren. Hoe verder men in oude tyden opklimt, zoo veel te meer zal men vinden , dat oude Volken , de goede dienften van den Os in den Landbouw met eene dankbaare toegenegenheid-, en eene zekere erkentenisfe beantwoordden. Men zag dit Dier aan als eene hulpe der Menfchen , en verbeeldde zich eenen noch ouderen tyd, eene gulde eeuw, waar in het ongeoorlooft was , Runderen te eeten , waar aan wy onze Graanen , van welke wy brood moeten maaken , fchuldig zyn. De taal van Virgilius ten dien opzichte is zelfs op de Schoole bekend (a) : Jn- ( Doch hier van naderhand meer , in het lyfftraffelyk Recht. Tot even deeze hoogachting, en , zo ik het dus mag noemen , dankbaarheid jegens Osfen , zal misfchien ook moeten gerekent worden, dat Mofes Deut. XXII : 10. verbood , Osfen en Ezelen te zamen voor éénen ploeg te fpannen , in welke Wet nochtans anderen iets Zinbeeldigs zoeken, fommige een, waarlyk dan zeer duister , Verbod van vreemde Huwelyken , ( die evenwel inderdaad niet verbooden waren (b)) anderen eene vermaaning , om zich van den omgang met de Heidenen te onthouden. In plaatze daar van zoude ik liever zeggen : Mofes fchikte zich naar de denkwyze van den ouden tyd, maar leerde ook teffens , in het voorbeeld van Osfen , dat men zynen knecht of daglooner , die voor ons arbeidt , en ons ons brood helpt winnen , niet beneden zyne waardye achten moet, en gewende de Israëliten , al by dit, onder hen , hoog geacht Dier , tot deeze foort van dankbaarheid ; met één Woord , zy moesten hier even zoo , gelyk ik bladz. a8i. des tweeden deels heb aangemerkt, van het minder toe het meerder leeren befluicen. Van de Paarden , die by onze Huishouding, alsmede de wyze , op welke wy Oorlog voeren, in den eerflen rang der Dieren ftaan, en voor welke dejongfte Wetten zelfs derwyze zorgen , dat Paardendiefftal het ftrengst beftraft worde, vinden wy in de Wetten Ca) Exod. XXf: 37. (b) Deel II. bladz. 202. §. ico; l\ 3  3go §. \66, Recht der hüïslyr.s dieren. ten van Mofes niets, dan alleenlyk het Verbod, waar van wy §. 54. N° 5. gefproken hebben , dat de Koning geene al te fterke Ruitery , noch een onmaatig getal van Paarden houden moest. Het tiende Gebod zoude, zo hetzelve ons het eerst ware voorgefchreeven , dus hebben moeten luiden : gv zult niet begee ren uwes naasten Paard, noch zynen Os, noch iets het geen' zyn Eigendom is: maar in plaatze daar van leezen wy Exod. XX : 13. Gy z u t t niet begeeren uwes naasten Os , noch zynen Ezel, noch iets het geen zyn Eigendom is. De reden daar van is , dat het Paard ten tyde van Mofes , tot op dien van Salomon onier de Isrcëliten zeldfaam was, en zy gewoon waren tot Last- dieren, Osfen , ( inzonderheid Buffels , die fneller loopen , en in Afien gemeen zyn ) Ezelen , Muil • ezelen , en Kameelen te gebruiken. Ik zal in het vervolg van de oudfte Gefchiedenis der Paarden fokkerye, in één der volgende Deelen van myne Mengelwerken ( vermifchte Schriften) fpreeken ; hier zal ik 'er dit weinige van overneemen , waar van ik nochtans het bewys, tot op die Verhandeling , zal fchuldig blyven. De Rykdommen en kudden der Aartsvaderen , Abraham , Izuak en Jacob , faeflonden in Schaapen , Bokken , Runderen , Ezelen , en Kameelen ; Paarden hadden zy niet. Deeze troffen zy hec eerst, zoo wel als de Reis - wagens , die anders in oude tyden zoo zeldzaam waren , in iEgypten aan : en ten tyde van Mofes had de Koning van JEgypten Scoeteryen , en eene zeer groote Ruitery , die ook inc'erdaad tot be-  RhCHT DER HUISEYKE DIEREN. 151 befcherming van die, by uitftek vlakke, land, als ook om het zelve in onderwerpinge te houden, en buiten 's lands veroveringen te maaken, van veel dienst konde zyn. Hiob had onder zyne kudden msgelyks geene Paarden ; (geene Stoeteryen , moest ik eigenlvk zerzEen :) men vindt wel in zyn boek eene ongemeen fchilderachtige en heerlyke befchryving van het Paard > dan het is het Oorlogspaard , waar van gefproken wordt. Toen de Israëliten uit: jEgypten trokken , was hun , zoo wel als den Arabieren , op welker grenzen zy kwamen, de Paardenfokkery noch even zoo vreemd , als den Aartsvaderen ; zy fpanden Osfen voor de Wagens, op welke de Tabernakel , naa dat die uit eikanderen genomen was, beneffens de andere Heiligdommen , moesten vervoert worden ; en in den Oorlog tegen de Midiamten veroverden zy Schaapen, Runderen> Kameelen en Ezelen ; maar geene Paarden. In het boek der Recnteren hebben de Kananiten Paarden en Krygs- wagens , maar de Israëliten niet, om welke reden deeze ook doorgaans geenen moeds genoeg hebben , om zien op het vlakke veld te waagen, en zich meestal met hunne veroveringen op de gebergtens bepaa en. 1 en tvd- van Saul was in Arabien de Paardenfokkery ook noch niet ingevoert, en in zekeren Oorlog met eenige Arabifche Volken , bekwamen de Israehten , Kameelen , Schaapen en Ezelen tot buit, maar geene Paarden. De vyanden van David brachten tegen hem eene fterke Ruitery te Veld ; en in de Pfalmen komt het Paard doorgaans alleenlyk aan de zyde der vyanden van Godts Volk voor 3 de Israëliten waren daar inderdaad noch zoo weinig aan gewent, dat David , toen hy , naa eenen aanmerkelyken (lag gewonnen te hebben , een aanzienlyk getal der Rukerye krygsgeK 4 * van"  152 $. i66. Recht der huislyke diere*. vangen maakte , de meeste Paarden verminkte , en ze dan wederom liet loopen , om dat hy ze tot niets wist te gebruiken. Salomon was de eerfte , die Ruitery had , fchoon dezelve met betrekkinge tot die men thans heeft, zeer maatig ware ; hy dreef ook handel met iEgyptifche Paarden , tot voordeel der Kroone. (§. 59. 0.) Op. dien tyd evenwel was iEgypten noch het Vaderland der beste Paarden , en men had toen in Arabien geene Paardenfokkeryen , want anders zouden de Koningen van Phamitien geene ^Egyptifche Paarden , uit de tweede hand , van Salomon , voor eenen prys , dien hy zelf gefteld had , maar liever Arabifche Paarden uit de eerfte hand genomen hebben. Ook dit was zonderling , dat het eene Paard zoo veel gold als het andere, 150 Sikkelen naamlyk; waar uit wy zien kunnen dat men de deugd van een Paard noch niet met het oog eenes liefhebbers aan zag. Zelfs op dien tyd , toen Jerufalem door Nebucadnezar ingenomen , en voor de eerftemaal verwoest werdt , fchynt Arabien noch geene Paarden geleevert te hebben , want die van Tyrus kochten hunne Paarden in Armenien. Arabien derhalven , waar van een groot gedeelte in handen der Israëlicen was (a) , moet geenszins, (zoo als Buffon oordeelt) het eerfte en natuurlyke Vaderland der Paarden zyn , maar deszelfs Paarden eerst laat uit andere landen bekemen hebben : en dac de Arabifche Paaiden naderhand de beste in de geheele waereld geworden zyn , moet men waarfchynlyk aan ééne en dezelfde oorzaak toefchryven , die tegenwoordig de Engelfche Paarden zoo uitmuntend maakt , de lief- («) §. 23 s 24.  Recht der huislyke dieren. 155 liefhebbery des Volks tot Paarden- Wedloopen (0). Daar deeze een gewoon vermaak voor het Volk zyn , daar Wetten voor gemaakt , en pryzen by uitgedeelt worden , zal ieder een zich daar op toeleggen om allerbeste Paarden te winnen ; en deeze Wedloopen vindt ik, dat by de Arabieren gemeen xyn. Tot dus verre het kort uittrekfel , en de hoofdzaaklyke Inhoud van eene Verhandeling , die noch niet in het licht is. Wanneer men dit in het oog houdt , kan men zich niet verwonderen , dat de Wetten van Mofes van een Dier ftilzwygen , het welk by ons zoo hoog geacht wordt. Mofes , die in ^gypten was opgevoed , en door de Ruitery van Pharao ver- ( a ) Ten minften wordt dus van kenners der Paarden fokkery geoordeelt , die de Deugden der Engelfche Paarden , welke zoo verre gaan , dat de Koning van Pruisfen met groote kosten Paarden voor zyne Cavallery uit Engeland laat komen , aan de Wedloopen toefchryvcn. Want, om dat men hier door zyn Paard zoo veel gelds kan winnen , ontbiedt een Engelfchman met de grootfte koste , zelfs uit Arabien , de beste Hengften, waar door de vlugheid der Arabifche met de groöcte der Engelfche Paarden verbonden, en over het algemeen de teelt veredelt wordt. —— Misfchien was onder alle nieuwigheden » die de Graaf Struensee in Denemarken invoerde, het Wedloopen der Paarden , eene der nuttigde, fchoon te kostbaar, en van eenen anderen kant voor hec Volk nadeeüg. Indien hy het, niet by Koppenhagen, maar tot vermaak der Hamburgers naby Hamburg begonnen had, de ryke Hamburgers daar fmaak in gevonden, en op zyn üngelfch hadden willen wedden, zoude de Deenfche Paardenfokke ry daar by op vreemde kosten zeer veel gewonnen hebben. K 5  154 §• I^6. Recht der huislyke dieren. vervolgt werdt, kon niet onkundig zyn , van het gebruik , 't welk men in den Oorlog , of om te ryden, van een Paard kan maaken, al ware hy ook de Schryver niet van de by uitftek fraaije Poëcifche befchryving des paards, die wy in het boek Hiob , Kap. XXXIX: 19- 25. vinden opgetekent (a). Maar, terwyl hy een Volk van Akkerlieden , en geenszins 't welk uit veroveraaren van vreemde landen beftaan zoude , wilde ftichten , en Palseftina , wegens haare ligging , niet veele Paarden ten haarer befcherminge noodig had , (§. 54 , N\ 5.) konde hy zeer gevoeglyk nalaaten , de Paardenfokkery , die by dit Volk noch niet in gebruike was , by het zelve in te voeren. Dezelve neemc buiten dien zeer veel lands tot onderhoud der Paarden weg , het welk anders , om voedzel voor Menfchen te winnen , zoude kunnen gebruikt worden : eene waarheid , die thans in Engeland zoo dikwerf gehoort wordt, daar men den hoogen prys des koorns, waar over geklaagt wordt , voor de helft aan de buitenfpoorige menigte van Paarden wil toefchryven. Ook reed men toen minder , en bediende zich byna in het geheel van geene Wagens , Qfur fast garnicbt ) om dat 'er de wegen noch niet toe gefchikt waren (b): maar indien men ryden wilde , was in (a) Het zy my geoovloofc, mynen Leezeren hier in gedachten te brengen, dat ik het boek vau Hiob voor een zedelyk Gedicht houde, en denke , dat Mofes 'er de Opfteller van is ? Die 'er meer van wil weeten , zal het in myne Prologomena in Jtbum, edita in ufum Auditorium Kunnen vinden. ( b ) Daar men met eenen Wagen zal ryden, moet een goede Ryweg zyn, waar op de Wagen niet omflaat. in een  Recht der huislyke dieren. 155 in het arme Arabien het vergenoegzaam Kameel, het welk zoo weinig Voeder noodig heeft, en gewent kan worden , om alle vier dagen maar ééns te drinken , het voordeeligst Last - beest. Het is zekerlyk zoo gemaklyk niet als het Paard , maar zoo men gemaklyk wilde ryzen , gebruikte men den Ezel, die in het Zuiden veel vrolyker en van edeler aart is , dan by ons in het Noorden, ( waar van ten voorbedde dienen kan, dat in iEgypten een Paard in Gallop moet gaan, om eenen Ezel , die draaft, by te houden ( a ), en daarenboven in een bergachtig land niet zoo ligt flruikelt, maar vaster tred heeft, dan een Paard. Dan behalven dit alles was 'er noch ééne omlrandig- heid , een volmaakt vlak land kan men dien het ligst vinden, en in iEgypten reisde men al ten tyde van Jofephmet wagens, Gen. XLI : 43. XLV: 19,21,27. XLV1: 5. Maar in een bergachtig land zoude dit niet lukken» indien het zoo is, als de natuur het opgeeft, hier te fmal voor eenen Wagen, daar te fchuin afloopend, en niet door den vlyt van veele jaaren, naa de uitvinding van Vragtwagens, van Rywegen voorzien , door konst in het'geheele land aangelegt. Kooplieden.in PalsÜina of Arabien zullen zekerlyk geene Vragtwagens hebben uitgevonden , want men had daar, om zyne goederen te vervoeren , het Kameel, het welk daar toe zeer gefchikt is, en weinig aan Onderhoud kost. Onze Wagens geeven ons inderdaad een groot gerriak, het welk wy boven de Oude Waereld voor uit hebben ; maar wy moeten ons niet. verbeelden, dat dezelve van alle tyden afhebben plaatze gevonden; of zelfs, dat zy altoos mooglyk geweest zyn. Ieder Volkheeftzynen tyd, in welken de Rytuigen in gebruike kwamen : 'er zyn noch landen , waar in zy noch niet zyn opgekomen , maar in welke men of te Paard ryden , of te voet gaan moet. (a) Maillet Defcr, de 1'Egypte ,lettre IX:p. 29.  156 §. i6j. Sabbath voor de dieren. heid , die Mofes konde beweegen , om de Paardenfokkerye , die voor zyn Volk onnoodig was , niec in te voeren , hy laat dezelve Deur. XVII: 16. merken. /Egypten naamlyk was toen het land , het welk wegens de beste Paarden beroemd was , en het bleef het ook noch veele honderd Jaaren naderhand : de Israëliten gaven dikwils blyken van hunnen trek , om na iEgypten wedertekeeren (a) ; het was dus niet raadzaam , door de Paardenfokkery in te voeren , hun iEgypten aangenaam , en Palajftina , waar in men tot dus verre noch geene proeven , om Paarden te fokken , genomen had , onaangenaam te maaken ; want doorgaans denkt men , hoe valfch jhet ook zyn moge, dat het beter of Hechter foort van Paarden alleenlyk van het land afhangt , waar in zy geteelt zyn. S- 167. Sabbath voor de dieren. Tot de goedertierenheid van Mofes jegens de huislyke dieren behoort ook , dat zy mede genot moesten hebben van den Sabbath , en op denzelven uitrusten , Exod. XX: 10. XXIII: 12. Deut. V: 14. Dit was zekerlyk om der menfchen wille noodig, want een dier kan niet wel eenigen arbeiddoen, zonder dat menfchen daar aan deel neemen : dan Mofes zegt evenwel uitdruklyk , dat hy hier mede insgelyks voor de rust en de verkwikking der dieren zorgde ; op den Zevenden dag, dus luiden zyne woorden , zoet g y ("a) Commsntatio de legibut , a Mofe eo fine latis, ut Isra'üüu JEgypti cupidis Palafiittam caram faceret.  Sabbath voor ce dieren. 157 gy rustdag houden, op dat uw Oï en ezul kust hebbe , en uwe knechten en de Vreemdlingen zich verkwikken. Zulk eene verwiflèling, van den arbeid en éénen dag rustte, fchynt inderdaad tot langduurigere inftandhoudinge van de beesten noodig te zyn. Het beest, het welk den éénen dag aan den anderen eenen zelfden arbeid doet , wordt fpoediger ftyf , en onbekwaam voor het gebruik. Ten minden wy zien dit aan de Paarden , die wy wat van naderby kennen. ( Want dat een Schryver , die niet op het land opgevoed is , van het werk der Oflen minder weet, en dus liever van Paarden fpreekt, zal de Leezer hem niet kunnen euvel duiden. 5 Een Paard, het welk alle dagen drie Mylen verre moest loopen , zoude fchielyk gedaan hebben , alhoewel het zelve , indien het rustdagen tusfchen beiden heeft, in eenen zelfden tyd eenen grooteren weg kunne afleggen ; by voorbeeld , in tien dagen zeer wel eenen weg van vyf en derig Mylen , wanneer het drie rustdagen heeft, en de overige zeven dagen , telkens vyf Mylen afdoet. Dit is zoo bekend , dat men in iedere Ryfchoole (Manege) behalven den Zondag doorgaans noch één of twee rustdagen aan de Paarden geeve , om ze moedig en vrolyk te houden, daar in tegendeel de Post-paarden", die altoos voort moeten , fpoediger ftyf en onbruikbaar worden. Waarfchynlykj is dit by andere Lastdieren op dezelfde wyze geftelt. fchoon zy zoo veele rustdagen niet noodig hebben , als een Paard. Deeze goedertierenheid jegens de Last • beesten , en het aandeel, het welk zy aan den Sabbath hebben moesten , was derhalven ook , zo men het met het oog eenes Huishoukundigen befchouwt, voordeelig , en voor  158- §. i<58. Het ontmansen van voor een Volk , welks rykdommen voor he: grootfte gedeelte in Vee beftonden , eene wyze Wet. §. 168. Mofes- verbood dieren te ontmannen. Mofes verbiedt allerley ontmanning van dieren, Levit. XXII: 24. Om dat men over de betekenis zyner woorden getwist heeft, zal ik eene zoo letterlyke Vermaling van dezelve geeven, dat ieder daar van zelf kunne oordeelen : een dier dat gedrukt, verpeet , uitgescheurt of gesneeden is (deeze waren de vier wyzen van ontmarminge) zult gy jehovah niet brengen, en zult het im uw land niet maaken. Twee dingen zyn het derhalven , die Mofes verbiedt, 1.) oefneede dieren te Offeren, en 2.) gefaeede dieren°in het land te maaken, dat is , dieren te ontmannen. Das verftond men ook deeze Wet ten tyde van Josephus , want hy fchryft , dat het volgens de Wet van Mofes niet Geooiïlooft was Menschen of Vee te ontmannen. ifavcll traan iinofaecs , pj« ctvS-garrgs , juijrs ?uv «kor \^mv. Jntiq. I. IV: c. 8. g. 40.) Maar dit laatfte is fommigen al te ongeloofwaardig voorgekomen , en Clericus meent, dat het onbegryplyk is , hoe men zich zonder gevaar van ongefneede Stieren by den Landbouw zoude hebben kunnen bedienen (a> Men wil daarom , dat het woord, Maa- O) Quombdo fine piriculo pijjtnt tour is integris uti in agricultura , aliisque operibui, vix intelligere est.  dieren ver boode n. i>q Maaken , insgelyks van het Offeren moet verdaan worden, en men kan niet ontkennen , dat het zelve in het Hebreeuwfch fomtyds deeze betekenis heeft. Nochtans kan ik aan hun gevoelen myne toeflemming niet geeven , om volgende redenen. i.) Zo de laatfle woorden van dat vers het Offeren van gefneede dieren verbooden , zoude Mofes noch ééns zeggen , het geen hy te vooren al duidelyker gezegt had , en hec was dus eene volftrekte herhaaling (tautologie ). Ik fta toe , dat deeze reden op zich zelf niet beflisfend is , want wy vinden menigwerf, dat iets herhaalt wordt, het geen al eens gezegt was: maar het gefchiedt nochtans zelden in Oude Wetten , inzonderheid in die van Mofes , die de kortheid beminnen. Dan hier komt noch by a.) Dat 'er bygevoegt wordt, in uw land. Dit kwam in hec geheel niec ce pasfe , wanneer 'er van Offerhanden gefproken werdc , die niet overal in het land , maar alleenlyk op die plaatze , daar het Heiligdom was , of, gelyk het in de Vertaaling van Lutherus wordt uitgedrukt, daar Godt zyns Naams Gedachtekis gesticht had, moesten gebracht worden. Dit byvoegfel behelst eene duidelyke tegenoverftelling van het land tegen die byzondere plaatze, daar men offerde, en verbiedc dus op eenige plaatze des lands, hoe genaamt , dieren te ontmannèn , of het zoude wederom in eene zoo korte Wet overtollig zyn. 3) Alhoewel ik de Jooden die 'ten tyde van Josephus leefden, voor niets minder, dan onhe-  i5o §. 168. Het ontmannen van onbedrieglyke Uitleggers der Wetten van Mof« houde , en verzekert ben, dat zy zeer dikwerf gedwaalt hebben , vetvalt nochtans door het getuignis van Josephus de zwaarigheid , die Clericus geoppert heeft. Men ziet 'er naamlyk uit , dat de Jooden in den tyd van Jofephus deeden , het geen Clericus zoo onmooglyk voor kwam , geene Stieren fnyden , en evenwel met Stieren ploegen : het moet derhalven mooglyk geweest zyn. Waarlyk deeze laatfte tegenwerping zoude niet wel eenen Oosterling kunnen invallen; zy is alleen by eenen Europeër mooglyk , die maar alleen de Osfen kent, zoo als wy dezelve door Merk voeren in het Stal, door konst moediger maaken, dan zy van natuure zouden geweest zyn , en daar by niet weet , welk een krachtig middel de Oosterlingen hebben , om ze in den teugel te houden. Clericus zag de Bullen in Holland , het rechte land der Veehoederye , en dacht , dat zy in het Oosten even zoo moedig waren. Hy had ook moeten vraagen, of een Koe in het Oosten wel een derde gedeelte van den Melk geeft , dien men daar van in Holland haaien kan. Nieuwe Reisbefchryvers geeven het antwoord op deeze vraage , het welk hy in zynen tyd niet wist, maar hy had nochtans wel mogen vraagen. Daar by ons de meeste Stieren gefneeden worden , heeft men by eene geheele kudde maar éénen , of, indien dezelve groot is, en over de honderd beloopt , eenige weinige Bullen , die voor den ganfchen hoop moeten genoeg zyn. Deeze voert  BiERÈft VÉRBÓODEN. lót Voert men in het Stal , zoo veel men maar rnimer kan , om ze moedig te maaken , en in ftaat te (tellen om , op eene wyze, waar toe zy van natuüre niet zoo volkomen bekwaam waren , voor zoo Veele Koeijen te voldoen , misfchien één voor vyftig of honderd. Zyn zy daar niet toe in Haat, en in dat werk , waar toe zy alleen gehouden worden , zonder eenigen anderen arbeid te doen', te traag, dan klaagen terftond de Eigenaars der Koeijen over hem , die volgens zeker verdrag en voor geld den Bul moet houden, al ware hy ook Raad en Burgemeester. Dat zulk een fterk gemeste Bul veel meer moeds bekomen moet, en menfchen aanvalt, is zeer gemaklyk te begrypen : hy heeft zoo veel te eeten , als hy maar lust, en geenen anderen arbeid te doen , dan dien eenen , waar voor hy gehouden Wordt. En evenwel is hy doorgaans eenen kleinen herders Jongen, wiens ftok, voor aan met een ftukje lood voorzien , hy by bevindinge en door zyn gevoel kent, zoo gehoorzaam , dat men 'er zich over verwonderen moete ; en hy is alleenlyk tegen Vreemden kwaadaartig. Indien deeze Bullen niet genoeg gevoêrt worden , dan klaagen de Eigenaaren der Koeijen over zyne Nonchalance } (of hoe zal ik het anders noemen , de Duitfche naam past in geen boek) en hy gaat dan zoo bedaard over de ftraat , dat men niet zeer voor hem behoeve te vreezen. Nu moet men bedenken , dat men , wanneer in het geheel geen Rund mag ontmant worden , ook de Osfen niet zoo fterk voederen , maar Hechts met het andere Vee in de Weide dryven zal ; en daar eeten de beesten nïet zoo veel, ten minften niet zoo veele voedfaame fpyze , als in hec Stal , maar loopen meer wandelen , gelyk het fommige liefhebbers noemers , III. Deel. L w§ar-  i6*2 §. 168. Het ontmannen van waarom zy ook hec naavoêren op het Stal zeer fterk aanraaden , by Koeijen , die men wil, dat veel Melk zullen geeven. Wanneer de Hebreeuwen , zelfs de Dichters onder hen , eenen verfchriklyken en kwaadaarcigen Os befchryven willen , noemen zy hem den Os van Basan , om dat daar ln het gebergte eene vettere Weide is: dan zoo fterk gemest en moedig wordt evenwel geen Os alleenlyk van de Weide , als van het naavoêren in het Stal: en zo hy daar by den ploeg moet trekken , vergaat al vry wat van zyne dartelheid. Ook hadden de Oosterlingen voor de dieren , waar van zy zich tot den arbeid bedienden , een middel om ze te dwingen , het welk by ons niet gemeen is. Zy doorbooren hun den Neus op beide zyden , fteeken 'er eenen ring in , (in het Hebreeuwfch Chacb genaamt) en maaken dien vast aan twee touwen: indien het beest dan te veel beweeginge maakc, behoeven zy maar aan den eenen kanc aan hec couw ce trekken , en die is de zwaarfte tuchtiging, dewyl men bet zelve dan de lucht beneemt: heeft hec die een en andermaal gevoelc, dan zal het, zoo ras het zulks maar eenigzins gewaar word , zich gemaklyk laaten leiden. De Arabieren fpreeken veel van deeze Neusringen in hunne Gedichten (4 $' iöS., Het ontmannen van De Wet Levit. XXII: 24 , in welke het ont„ mannen van alle dieren zonder cnderfcheid ten éé„ nenmaale verbooden wordt, heeft> wel is waar , „ met betrekkinge tot Schaapen , minder zwaarighe„ den , dan wanneer men haar op Paarden en Rund„ vee toepast; evenwel , naa dat ik den brief aan „ Collinson geleezen had , heb ik dezelve noch „ beter kunnen begrypen , dan te vooren. De on„ gefneede Rammen , die men niet noodig heeft om „ de Schaapen te befpringen , kan men met groot „ voordeel gebruiken , om daar van meer Wolle te winnen. Geheele kudden van Rammen worden , gelyk wy bl. 748 , 749. gezien hebben, in Spanje „ afzonderlyk geweid , en nooit by de Schaapen ge„ laaten. Deeze geeven meer Wolle , dan Hamels en Ooy Schaapen ; drie Rammen naamlyk zoo veel, als vier Hamels of vyf Ooy Schaapen : ook >, leeven zy langer, naardien zy eerst in het achfte », Jaar hunne tanden verliezen, door welk Ver„ lies de dieren buiten (laat geftelt worden , ora „ het gras te kauwen , het welk by de Hamels in het „ zesde , en by de Ooy - Schaapen al in het vyfde „ Jaar voorvalt." „ In Spanje fnydt men de oude Rammen, en (lacht „ ze; fchoon dit al eene geringe lekkerny zyn moe„ te : maar dewyl de Israëliten dezelve in het geheel niet mochten ontmannen , en een oude ongefneede „ Ram zekerlyk eene al te walglyke fpyze is , kan „ men niet twyfelen, of zy zullen de oude Rammen, wanneer zy geen gras meer konden kauwen , ge„ dood hebben , gelyk men by ons doet. Uit den „ Griekfchen Text, Deut XIV : 4 , blykt, dat de M Zeventig Overzetteren i volgens het gebruik van „ hunne  dieren v"srbooden. 165 „ hunne tyden , 'er geen het minde denkbeeld „ van gehad hebben , dat men Schaapen en Bok„ ken-vieefch , wanneer die oud geworden wa„ ren , ter fpyze gebruiken zoude , want zy om„ fchryven dus de woorden van Mofes : de Vol- „ gende dieren moogt gy eeten, het „ KalfvandeRunderen,het lam van „ deSchaapen, en het Jong van de Bok- ,5 ken. ( MoiT^OV ïtt (SoUV , XCit U[AVM t» 7r£0@>M?M , „ xal ££ a,iym ) ^ z'e °°k u'c ^e Natural „ biftory of Aleppo , van Russel , p. 50. dat te „ Aleppo Jooden en Turken niet eens gewoon zyn „ Rundvleefch te eeten ; weshalven ik te minder „ twyfele , of een Volk, het. welk in het geheel niet „ ontmannen mocht, zal den Ram, die, om dat „ zyne tanden waren uitgevallen , niet meer kauwen „ kon , gedood , en alleen maar zynen Vacht ge,, bruikt hebben." Zoo veel fchreef ik op dien tyd , toen ik van Schaapen en Bokken handelde: thans voeg ik 'er noch by, dat men ook van het Rundvee het Bul - kalf vroeg gedacht zal hebben , zo men het niet in den landbouw gebruiken wilde , en ongefneede Stieren , die voor den ploeg waren oud geworden , en niemand nu op zyne tafel begeerde , gelyk wy te vooren van de Rammen zeiden , doodgestoken. L § $. 16$.  l66 §. lf)0. O r H E L'd E R I N G VAM S- 1^9. Vtrbod, om, geduurende den tocht door de Woejlyne , eenig» Runderen , Schaapen of Bokken te /lachten, wanneer men ze niet teffens offerde. Het gebruik bet welk Mofes bier van Rechten maakt, waar aan de Israëliten al in Mgypten gewoon waren. Zekere Wet, Levit. XVII, 1-7. opgetekent, die het (lachten van Rundvee , Schaapen en Bokken, zonder het teffens te Offeren , in de Woeftyne , verbood , en op eene zeer gelukkige wyze iets van het Recht ontleent , waar aan de Israëliten in ÜLgypten al gewoon waren , verdient noch opgeheldert te worden. Men kan dezelve eenigzins met het Recht der oudfle tyden vergelyken , waar van ik §. i66. gefproken heb , het welk het flachten van Rundvee zelfs wel op leevensftraffe verbood : met dat ondeifcheid alleenlyk, dat het Recht, waar van ik thansfpreek 1.) Schaapen en Bokken mede infloot; 2.) het flachten daar van niet volftrekt verbood , maar by het offeren veroorloofde ; en 3. ) uit andere beginfels voortkwam. De woorden zelve zyn : al wie onder de IsRAëLITEN RüNDVEE, ScHAA- pen of Bokken , het zy in het leger, óf buiten het zelve slacht , en ze niet voor DE TENTE der ZaMENSPREE- kinge (of, gelyk men dezelve volgens de Vertaaling van Lutherus noemt, de hutce des fh'chts) brengt , om ZE jehovaii TEN offer te EKENGEN, DIEN ZAL HET ALS eene bloedSCHULD  L 8 v i t. XVII : i - 7- 167 SCHULD worden toegerekent, hy heeft BLOED vergooten, en ZAL UITZYnVoLK uitgeroeyt worden ; en dit daarom , op DAT de ISRAëLITEN hunne offeranDEN , die ZY tot hier toe op het veld geoffert hebben , voortaan jehovah VOOR DE de ure van de tente DER Z amenspreeking e brengen, dezelve den priester GEEVEN1 , en ter eer e van jehovah als Gastmaal-offeranden slachten; en op dat DE priester het bloed daar van tegen den altaar , voor de tente der Zamenspreekinge, Jehovah spren- ge , en de stukken vets jehovah ten OFFER-REUK verbrande; maar niemand voortaan zyne Offeranden den satyrs brenge , WELKE zy met afgodischen y VER NALOOPEN. DlT ZY een e blyven" de Wet voor de Nakomelingen. Men heeft deeze Woorden van Mofes doorgaans zoo willen uitleggen , dat men deeze dieren nergens anders dan voor" de Tente der Zamenkomfte offeren , maar voor hec overige dezelve flachten mochc, waar men wilde; en dan zoude deeze Wee niecs anders behelzen , dan de daarop onmiddelykvolgende O) , die niet Hechts den Israëliten , maar Israëliten en Vreemdlingen gegeeven is. Dan dit ftrookt in geenen deele met de Woorden van Mofes : het werkwoord D?1ty , het welk hy in het derde Vers gebruikt, betekent over het algemeen flachcen , en wordt geenszins door het gebruik byzonder tot Offeranden bepaalt. (a) Vers 8,9. L 4  ï6S §. 169 Opheldering van paalt. Indien Mofes , in plaatze van dit, het werkwoord rOf gebruikt had, zoude deeze Verklaaring kunnen doorgaan, maar nu flrookt dezelve niet. Ook zoude men niet ligtlyk hebben kunnen befluiten , om zyne Woorden dus te verwringen , indien men niet gedacht had , dat 'er zich al te groote zwaarigheden opdeeden, wanneer men Helde, dat al het flachten van dieren , het welk niet voor den Tabernakel, en om te offeren gefchiedde, verbooden was (>♦). Hoe ! dacht men, (a) De Heer D. Lilienthal heeft in zyne Notitia duorum codicum biblia Hebraïca continent, p. 109. eene nieuwe proeve genomen, om de zwarigheid weg te neemen , dan het komt my voor, dat hy ze noch grooter maakt. Hy wil dar. men het woord Niet , vs. 4, het welk in het ééne Koningsbergfche Affchrift ontbreekt, moet uitlaaten ; maar als dan zoude immers deeze de natuurlyke zin zyn, al wie Rundvee , Schaapen ok Bokken voor den Tabernakel ten Offer brengt , en het offert , die laad eene bloedschuld op zich , ïn zal uitgeroeyt wordcn. Doch de Heer Lilienthal wil , dat 'er doodflraffe op gedek wordt, wanneer iemand iecs te vooren op eene andere plaatze, bet zy binnen , of buiten het leger genacht had , en het dan den Priester bracht, om het te offeren, en mee het bloed daarvan het Altaar te befprengen. Maar, bidde ik u , was het wel in het geringde noodig, hier doodftraffen op te dellen? De Friester had het immers maar, wanneer het hem gebracht werdt, niet behoeven aan te neemen; en dac was genoeg geweest. Zoude ook wel iemand zoo onzinnig geweest zyn, om eerst iets eenen Vreemden Godt te offeren, (want dit is het toch, waar voor Mofes vers s - 7. bevreest is ~) en het dan noch den Priester voor het Altaar te brenéen, om daar mede alle dukken van den Offerdienst, den waaren Godt ter liere , te verrichten. Men zou denken, dat hy dit laatde mee zoude gedaan hebbe i, indien hec eerfte  L e v i t. XVII: i - 7. 169 men , bedoelde Mofes den Kinderen Israëls hec eeten van Vieefch te verbieden ? Deeze zwaarigheid kan gemaklyk weg genomen worden. Mofes verbiedt zeer zeker door deeze Wet, indien men dezelve geheel letterlyk en ten drengden opvat , den Kinderen Israëls het eeten van Vieefch niet. Van die Offerhanden , die in het Hebreeuwfch Scbelamim (a) genaamc worden, en die ik in de Hoogduicfche Vertaaling des Bybels, Vreugden - Offeren genoemt hebbe , ( misfchien zoude het woord , Maaltyds Offeren , het welk ik hier zal gebruiken , noch beter geweest zyn ) werden alleenlyk de Vette nukken die buiten dien geen Israëliet van één deezer dieren eeten mocht (b) , op het Altaar verbrand , en dan kreeg 'er de Priester noch een gedeelte van. Indien dan een Israëliet, Rund- Schaapen - of Bokken - Vieefch wilde eeten , hy moest het ten Offer brengen , en dan op eenen Offermaaltyd verteeren. Zulk eene Wet zoude ons hard vallen , om dat wy veel meer aan het Vieefch eeten geëerde zyn oogmerk geweest ware. En op hoedaanige wyze zoude hy het bloed kunnen brengen, om 'er hec Altaar mede te befprengen, indien het beest buiten het leger geflacht was ? Het bloed moest dan immers al lang geilolt zyn. CO O'öV- Cb,) Lev. lil; 16, 17. VII: 13, 24, Welke deeze Vette nukken geweest zyn, zal men Lev. III; 3 , 4. 9, 10. 14, if. kunnen vinden , en daar mede de Aanmerkingen vergelyken , die ik by de Hoogduitfche Vertaaling des bybels gevoegt hebbe, indien men het één of ander, by voorbeeld, wat de Vetftaart ( Fettfcbwanz ) zy, niet verdaan kan. L 5  i7o §. i5$. Opijbldering van gewoon zyn, en het zelve, zo wy alleenlyk de eigenlyke armen uitzonderen , tot onze daaglykfche fpyze hebben : daarentegen zyn Volken , die onder eene Zuidelykere luchtftreek woonen doorgaans zulke groote Vieefch-eecers niet, als zy die onder een kouder klimaat leeven , en zelfs in onze Noordlyke landen zien wy dikwils , dat onze trek tot vieefch in de heete zomerdagen minder wordt. Het komt hier derhalven , gelyk Montesquieu heeft aangemerkt, by de wetten , veel aan op de luchtftreek ; in het eene land kunnen zy gehouden worden , in het ander is het dikwils onmooglyk ; en het groote onderfcheid , het welk men tusfchen de maagen in het Zuiden en in het Noorden vindt, is zelfs uit de Gefchiednis der Monniken Ordens bekend ('a ). Maar behalven dit alles kunnen de Israëliten in de Woeflyne , toen zy noch geen eigen land hadden , maar zelden vieefch gegeeten hebben , indien zy hunne kudde nief binnen korten tyd verteeren wilden : ( hoewel eigenlyk niet meer , dan twee en één halve Stammen , kudden Vee's hadden b ) , en de overigen daar van waarfchynlyk over het algemeen fchraal zullen voorzien geweest zyn). By zoodanige omftandigheden konden de Israëliten zich gemaklyk te vreden ftellen by eené Wet, die voor ons onverdraaglyk zoude zyn : en hoewel dezelve eigenlyk niet met een ftaatkundig Oogmerk , maar, gelyk wy terftond zien zullen, uit af keer tegen Afgoderye , gegeeven wierdt , nochtans bracht zy iets wezenlyks toe ter onderhoudinge en ver- ( «) Mosheim Jnjlüutiones biflorice ectlejïajlicis antiqu.e'et recent-Lris , Sec. IV , Pars 11. cap. III. «. XLV' „ p. 169 S (&) Num, XXXU.  Levit. XVII : i • j, 171 verbeteringe der Veehoederye; en dus hebben oudere Volken hec Rundvee ,. en in de naaste daar op volgende eeuw de Koe verbooden te flachten, om dat men te gemoete zag , dat de Landbouw, die toen begon te bloeijen , eene groote vermenigvuldiging van Rundvee vereifèhen zoude. Om de oorzaak deezer Wet te weeten » behoeven wy niet te giften : Mofes geeft dezelve vers 5 , 6,7. uitdruklyk op. By de neiging tot Afgodery , die het Volk uic jEgypten mede bracht, ftond het te duchten , dat, zo iemand zulke dieren flachtte , als men gewoon was coc Offerdieren te bezigen , hy daar zekere Bygeloovigheid by hebben , en ze den éénen of anderen Afgod offeren zoude. Eene vreeze, te gegronder , om dat het in die oude tyden zoo zeer in gebruike was , het Vieefch, 't welk men eeten wilde, te offeren , en de Israè'liten , gelyk ik gezegt hebbe , in de Woeftyne maar zelden Vieefch eeten konden. Men gistte derhalven , en wel niet zonder reden , al wie dieren gedacht heeft , die gewoonlyk op het Altaar gebracht worden , die heeft geoffert : Mofes wil daarom , dat de Israëliten deeze gewoone Offerdieren niet dan onder zeker Opzicht zullen flachten , en ze liever alle den waaren Gode offeren , ten einde het onmooglyk zy , het één of ander heimlyk , en onder voorwendfel, dat men het alleenlyk flachtte om het te eeten , tot een Afgoden - offer te maaken. Nu zal men kunnen begrypen , waarom Mofes, die groote Vyand van Afgoderye (a ) , ftraffen des doods geftelc hebbe op de Overtreeding van deeze Wet; (a) §. 32.  i/* §• ióo. Opheldering van Wet ; hec flachten naamlyk van deeze dieren , wanneer hec niec voor den Tabernakel s en om ce offeren , gefchiedde : of deeze ftraffe ce hard zy , behooren wy hier niec te onderzoeken ; wanneer wy van het lyfitraffelyk Recht handelen , zal ik daar van fpreeken. Hier moeten wy alleenlyk noch deeze Uitdrukking , die uit zeker ouder Recht ontleent is, ophelderen: het zal hem als eene bloedschuld worden toegerekent, hï heeft bloed vehgooten. De Israëliten kwamen onlangs uit een Land , waar ïn het gemeen was , het ombrengen van zekere geheiligde dieren met den dood te ftraffen , en wel , gelyk Cicero al heeft aangemerkt , eigenlyk om iiaatkundige redenen , om dat zy voor ^Ëgypten van ongemeene nuccigheid waren, alhoewel meifzich doorgaans van andere voorwendfelen bediende. Somcyds itrafce men zelfs het dooden van zulke dieren met minder genade , dan den moord van menfchen , waar van Diodorus Siculus een merkwaardig voorbeeld verhaalt ( a ). Sommige dieren waren in geheel iEgyp- (a) In het eerfte boek, §. 83. Al wie een* Ibis of Kat (die daarom in Mgyptm heilig waren, dewyl hec Land anders door Slangen en Muizen zoude verteert geworden zyn ) voorbedachtlyk of by ongeluk ombracht, kon den dood voiitrekt niet ontgaan, hec Volk Tiep tericond by één, en doodde den affchuwlykenmisdaadiger, zelfs wel, zonder eenig RechterlyK Vonm's arce wachten. Noch op dien tyd, toen Romen reeds de k'hrik der Waercld, en inzonderheid van Mepten waSrtfi men daar de Vriendfchapder Romeinen zocht, bun flus alle mooglykc goede dienften poogde ce bewyzeu, en m het byzonder da iEgyptifche Koning, Pto- lomasus  Levit. XVII : i - 7. 173 /Egyptenland heilig , en als onkwetsbaar ( unverktzlicb) , zoo als de Ibis, de Kat, de Koe ; anderen , het Schaap by voorbeeld, Hechts in zekeren ftreek ( Canton ) van ZEgypten ; en byna elk gedeelte van dat Land had zyne heilige dieren. Deeze byzonderheid is buiten twyfel zeer Oud , want Mofes gaf reeds aan Pharao te kennen ( opgeheldert. Het fchynt, dat deeze Wet, die alleenlyk voor hun verblyf in de Woeftyne gegeeven werdt, geduurende dien tyd niet eens ten vollen in gebruike geraakt is , en dat Mofes in het ter uitvoer brengen der gedreigde leevensftraffen niet zeer ftreng moet geweest zyn. Amos ten minden zegt, Kap. V: 25. dat de Israëliten Gode veertig Jaaren lang in de Woedyne geene Offeranden gebracht hebben. Van de openbaare Offeranden , die Aaron bezorgen moest, de daaglykfche by voorbeeld, en die op hooge Feestdagen waren vastgedelt , kan dit niet wel verdaan worden ; zyne meenig moet derhalven zyn , dat byzondere perfoonen (privati*) die Maaltyds- of Vreugden-Offeren , van welke wy tot hier toe fpraken , niet gebracht hebben. Zouden zy zich van Vieefch - eeten ten éénenmaale gefpeent hebben ? men kan dit niet wel denken ! en terftond in het volgende vers vaart Amos voort met te zeggen , dat zy Afgodery bedreeven hebben. Waarfchynlyk is dan deeze Wet, die met zoo veele fcherpte werdt voorgeftelt, evenwel niet in ftaat geweest , om den geheimen Afgodendienst , en het Offeren aan Afgoden op byzondere plaatzen , geheel en al te verhinderen. Maar evenwel zy kon die dwaasheid  §. 170. Recht van Het Wied. 177 heid beteugelen en verminderen ; en dit is dikwerf by Wetten , die zulke ftraffen dreigen, het geheele Oogmerk , maar niet, om juist alle overtreeders terftond van kant te helpen. Recht van het Wild. Het Wild, het welk een Israëliet op zynen Akker Vond , kon hy buiten twyfel als zyn Eigendom aanmerken , en jaagen , vangen , of dooden , zoo als hy wilde; want eenen Adel, die een uitfluitend Voorrecht had om te jaagen , en zich daarvan zelfs op eenen vreemden grond bedienen konde , had men niet; Ook in eenige Eeuwen noch geenen Koning. De eenige bepaaling , die Mofes in het Recht des Eigenaars maakt, betreft Alleenlyk het Zevende Jaar. Het geen in dit Jaar op den Akker , die dan braak lag , van zelf voortkwam , moest, volgens Exod. XXIII : 11. Levit. XXV : 7. insgelyks voor het Wild zyn : het is derhalven klaar , dat niemand het in dat Jaar van zynen Akker verjaagen mocht, en naar allen fchyn mocht men het ook geen leed aandoen , indien het daar zyn voedfel op zocht. Deeze fchikking diende teffens , om het Wild , het welk in de Zes voorgaande Jaaren , onder een Volk dat uit niets dan Akkerlieden beftond , die eikanderen Volkomen gelyk waren , zeer moest afneemen , wederom te Vermenigvuldigen ; nademaal het zelve Uit hèt nabuurig Arabien en van den Libanon kwam overloopen , wanneer het overal eene veilige én vette Weide vond. III. Deel. M VêéM  I78 §• l7°' Tv E C U T V' A N Deeze is de eenige uitdruklyke Wet, door Mofes ter Onderhoudinge van het Wild gegeeven , het Welk nochtans voor de Israëliten van groot belang zyn moest, om dat hy zoo dikwerf Herten en Reeën onder hunne fpyze tek , en wel in diervoege , dat , toen hy hun veroorloofde , voortaan overal in Palsftina Runderen , Schaapen en Bokken te flachten , en van derzelver Vieefch te eeten, hy daar van de fpreekwyze ontleent, zeggende , dat zy het eeten mochten gelyk Reeën en Herten. Uit het verband van zyne Wét over de Vogelnesten , waar van wy in de volgende Paragraaf zullen fpreeken , zoude men by wyze van befluittrekkinge 'er misfchien noch moogen byvoegen , dat niemand eene Ree, wanneer zy drachtig was, of haare Jongen noch voerde , mocht ombrengen. Dit zoude al iets betekenen , want het is altoos de gtoote regel van alle Jaagers , de Reeën te fpaaren ; maar om eene Wildbaan in ftand te houden is het evenwel niet genoeg. Over het algemeen geeft Mofes in het geheel geene bevelen , hoe men in Bosfchen , Heiden , en Woeftynen , en dus op gemeene plaatzen Jaagen moest; ja uit zyne Wetten , kan men ten dien opzichte niet eens iets by gisfinge opmaaken. Maar zal men zeggen , hoe heeft by zulke fchikkingen het Wild , in het welk Mofes evenwel noch al eenig belang fchynt geilek te hebben , zelfs maar in de Bosfchen kunnen onderhouden worden , daar men geenen Adel had , die , met een uitfluitend Voorrecht om te Jaagen , van dit Recht een fpaarzaam gebruik maakte ? Myne gedachten zyn deeze : voor den Libanon had de natuur al taamlyk wel gezorgt, want dat Gebergte is te groot en te ruw ,  het Wil d- 179 dan dat het-Wild daar op geheel zoude hebben kunnen uitfterven : en ten opzichte van andere [treeken , kon Mofes het zeer wel aan de INakomelingfchap , wanneer die eerst in Pateftina woonde , overlaaten , om zulke Wetten te maaken , als met de gelegenheid van elke plaatze best zouden overeenkomen ; want dit is insgelyks onbetwistbaar, dat dezelfde Jagt - Wetten in het geheele land niet kunnen doorgaan. Van eenen anderen aart moeten zy zyn op deGrenfen, daar eenen nabuurig Jaager het overloopend Wildfchiet, of daar zyn Wild tot ons overloopt ; van eenen anderen aart, daar men na by Bosfchen is; en eindelyk wederom van eenen anderen aart , daar men in den landbouw zoo veel belangs fielt, dat men het Wild byna voor eenen Vyand houden moete. Van den Wetgeever eenes Volks , het welk noch in de Woeftyne omzwerft, kan men deeze fchikkingen in het geheel niet verwachten , die , zo zy goed zullen zyn , eigenlyk geene algemeene Wetten , maar naar iedere byzondere plaatze gefchikt zyn moeten ; en het was genoeg dat zyne Wet van het Sabbathjaar over het algemeen voor de onderhoudinge des Wilds zor* ge droeg. ' 5- W' Wet betreffende de Vogelnesten , die men buiten zyn eigen grond gevonden bad. Eén zoo veel te meer merkwaardige Wet heeft Mofes gegeeven voor de onderhoudinge der Vogelen*; eene Wet , die waarlyk overal , inzonderheid in onbekende landen , daar men VolkplanM '3. tin-  i8o 5- 171- Recht 'oer. tingen heen zendt , verdient na gevolgt te worden *, maar eene Wet teffens, die een Linnjeus beter verftaan zoude , dan menig een Godtgeleerde Uitlegger. Deeze hebben dezelve dikwils op eene zonderlinge wyze verklaart. Heuman was van gedachten, dat deeze Wet alleenlyk voor kinderen gegeeven was (a ) , om dat 'er werdt bygevoegt, opdathetuwel caa, en gy lange leeft: en de HeerNoNtre hield dezelve , wat meer is, voor een Huwlyks verbod, om naamlyk geene moeder en dochter teffens ten huwlvk te neemen , indien men dezelve gevangen genomen'had ( b > Zo iemand zich eens verlustigen wil , hy leeze beide die Verhandelingen : dan ik denk dat ieder Jaager , ja ik mag 'er wel byvoegen , elke Boeren Schout QJmtmann) oordeelen zal, dat hy deeze Wet beter verftaat, en wel merken kan, dat hier voor de onderhouding der Vogelen gezorgt wordt. De Wet , waar op wy thans het oog hebben , is Deut. XXII: 6 , 7. opgetekent. Wil men dezelve uitvoeriger opgeheldert, of zekere tegenwerpingen weggenomen zien , men kan daar over myne Disfertatie nazien , die den titel heeft Lex Majaïca Deut. XXII : 6 , 7. ex biftoria naturali et moribus JEgypthrum Ulujlrata , en wel , zoo als dezelve met eenige vermeerderingen , in het tweede deel van myn S\ntasma Commentalionum N». 4 , herdrukt is. Ik zal bter alleenlyk een Uittrekfel geeven , van het geen ik daar gefchreeven heb. ö & Mofes (a~) De ligis Divinaparadoxe, Deut. XXII: 6\ 7. exhibita, fenfu tt Scopo, Disfertaiio Goettinga 174»( b ) Disfertatio de Tfippor et Deror.  Vogelnesten. 181 Mofes verbiedt, wanneer men op den Weg, het zy op boomen of langs den grond , een Vogelnest vindt, daar de moeder op eijeren of jongen zit , het geheele nest weg te neemen , men mag 'er de jongen of de eijeren uit neemen, maar de Moeder moet men laaten vliegen. Het blykt duidelyk , dat hy niec fpreekt van Vogelen , die op iemands eigen grond nestelen: by voorbeeld, dat hy eenen Israëliet geenszins verbiedt , een Musfchen of Zwaluwen - nest aan zyn huis , van het welk hy hinder had , geheel te verwoesten , of op zynen Akker en in zynen Wynberg , alle Vogelen , zoo veel hem immer mooglyk was , te verdelgen. Hy beveelt alleenlyk , wat hy wilde gedaan hebben , wanneer men dergelyke nesten op de weg, bygevolgbuiten zyn Eigendom , vondt \ en hier door verhoedde hy , dat geene foort van Vogelen , die in dat land natuurlyk waren , ten eenenmaale uitgeroeyt , of te zeer vermindert konde worden. Dit is ook noch in fommige landen ten opzichte der Patryfen , eene regel van de Jagt, die , zonder eene eigenlyke Wet, door verftandige Jaagers in acht genomen wordt , en welker overtreeding hun het verwyt van anderen op den hals haalt. 'Er zoude derhalven niets anders tot opheldering van deeze Wet te zeggen zyn , indien Mofes alleenlyk van Vogelen fprak , die men gewoon is ter fpyze te gebruiken , en voor welke men dus ook behoort zorge te draagen , dat zy niet geheel uitfterven. Dan dit is geenszins zyn oogmerk , maar hy drukt zich zoo algemeen uit, dat men niet kunne nalaaten , zo men zynen Woorden geen geweld wil aandoen , dezelye van alle foorcen van Vogelen , M 3 zelfs  iHi §. 171. Recht der ^cüa die fchadelyk zyn , ja van Roofvogelen optevatcen. En die vastgettek zynde 'zoude hec menig eenen vreemd kunnen voorkomen , dac Mofes ook voor de onderhoudinge vanTchadelyke Vogelen heek zorge gedraagen ; en evenwel is 'er waarlyk niets, het welk beter ftrookt met de Wetgeevende Wysheid ; inzonderheid , wanneer men eene Volkplanting "in een vreemd land overbrengt. Eene foort van Vogelen , die men in een land vindt, en waar van de Inwooneren overlast hebben , geheel en al uitteroeijen , of ook maar al te zeer te verminderen , is niet zonder zwaarigheden. Men kan dezelve over het algemeen als een gefchenk der natuure aanzien , die ze tot zeker oogmerk bepaalt heeft: hoedaanig dit oogmerk zy , ondervindt men doorgaans te laat , wanneer men ze verdelgt heeft, en 'er dan het nadeel van ontwaar wordt. De Wetgeevende Wysheid moet hier van Natuuikundigen leeren. De Ridder Linnsus , dien 'niemand weigeren zal , als eenen doorkundigen kenner aan te neemen , heeft die al opgemerkt in zyne Verhandeling , Hifioria naturahs cm bom ? en hy brengt twee merkwaardige voorbeelden by , het eene. van de kleine Kraaij in Virginien , die men uit hoofde van het nadeel, t welk zy deed , met groote kosten uicroeyde , en naderhand gaerne noch eens voor den zelfden prys wederom in hec land gebracht had (a) : en hec andere van den ( fl) Het geval wordt in het Hanoverfch Magazyn, waar van ik de woorden hier, tot opheldering der beknopte uicdrukkinqe van Linnsus , zal overneemen , (jaar  Vogelnesten. i^S den jEejptifchen Berg-valk, zoo als hy denzelven noemt Hes ferce omnes , dus bende hy , orbem a cadaveribus mundant , ut faluber et mtidus evadat , Waant proportionem debitam Jervant inter anunatia, ne mm genus omnia excedat. ( Alle deeze wilde Vogelen zuiveren den grond van doode hchaamen , zv houden denzelven gezond en fchoon , en bewaaJ ' ren (laar 1767. p. 62a. j dus yerhaajt: -men bad in de EnYeljche Colanien in Noord-America bemerkt dat zekere föaay (Gra'cul* quiscüla LxM) de Erf \e\)f' zocht, en men befloot , om dit door eene ganfcblyke Uaroeiiine deezer Kraaijen voor altoos te beletten. Het gefchiedde: dan een Kever, ( Dermestus pisorum ) die daar te vooren ook al nadeel aan de Erwten oad toegebracht, vermenigvuldigde daarop derwyze, dat er weinig Erwler overbleéven. Een liefhebber en kenner der l\atuurkunde oordeelde dit geval zyner overweeemge waardis , en befpeurde , dat de Kraaijen met de Erwten , maar de Rupfen van deeze Torren op de Erwten-landen Zgezocbt en gegeten hadden. Had men derhalven deeze fogel niet uitgeroeit , dan hadden de Kevers niet zoo zeef kunnen toeneemen , en de Inwoners zouden meer Erwten gehad hebben. — Ik zal 'er noch by voegen, om dat lt toch nu aan het affchry ven ben , het geen dit zelfde Magazyn onmiddelyk daarop verhaalt van de Kraaii in Zweeden: met een weinig mmdemadeels, ■ondervonden deeze zelfde waarheid voor eenigentyd in Zweeden. De gemeene Kraaijen ( corvüs corn1x) Jcbeenen te veel graagte te hebben naa eemge jonge Wortelen van bet Gras , om dat zy dezelve uitpikten en van de aarde beroofden. Men gebood daarom allen Vht aan te wenden , om deeze Vogelen'Sditteroeijentot dat 1enaZopjlmd , die bewees , dat de Kragen geenszins de Wonden vin het Gras , maar de hoogs Jcbadelyke Rupfen van eenige Inficten , die zich met deeze Wortelen Voedden, opzochten en verteerden.. M 4  ï 34 §• l7ï' Recht der ren de vereifchte evenredigheid tusfchen de dieren , ten einde eene foort alle de anderen niet overtrefFe). Het geen de Heer LinnjEüs hier den Berg-valk noemt , is dezelfde Vogel, die by Gesner , Pcrcnopterus , en in het Hoogduitfch Geteb - Adieu (a) heet , en thans doorgaans by zynen gewoone Arabifchen naam , onder welken dezelve ook in den Hebreeuwfchen Bybel voorkomt ( b) , R aham genaamt wordt. Hasselquist heeft -leezen Raham , of, gelyk hy hem noemt, Rachame , breedvoerig Qc-j befchreeven , en inzonderheid de groote nuttigheid aangeweezen , die men in iEgypten van deezen Vogel heeft. In Cairo is het overal zoo vol van geftorve dieren, dat derzelver flank noodzaaklyk ziekcens zoude moeten veroorzaaken : overal , daar de Caravanen heen trekken , vindt men Ezelen en Kameelen , die onder weg geflorven zyn : maar de Raham , die niets , ?t geen leeven heeft , aanraakt , verteert de doode lichaamen , en reinigt het land van dezelve ; hy volgt zelfs de Caravanen , die na Ca) Bladz. VIII, IX. van het Vogelboek, (de Gier of Arend Gier in het Hollandfch). (b) Levit XI: 19. Men kan myne Aanmerking over deeze plaatze, onder de Vraagen van de Reizigers na Arabiën , Bladz. 333-336. naleezen. (c) Reize na Palcëflina, S. 286- 289. der Hoogduitfche Vertaaling (tweede Deel bladz. 26-30. der Hollandfche) of, leerhandeling der Zweedfcbe Academie der IVeetenfcbappen ,^Band XlU , S. 203. der Hoogd. Overz. ■ Ufum prceftant majorem, ut incolce JEgyp- li venerabunda Jalis mente providentiam Creatoris in ülo agnoscere pos/ent , fchryfc Hasselqhist in zyn La» tyn ,.maar leerzaam genoeg in het geval, waar van ik thans fpreek,  Vogelnesten. 185 m Mecca gaan : en men erkent de weldaad , die hy aan het land bewyst, zoo zeer , dat vroome en gegoede Muhammedaanen zekere fommen gelds voor den Raham vast hellen , voor welke men daaglyks eenige dieren flachten moet, die aan eene ontelbaare menigte van Rahams , ter plaatze daar men doodftraffen uitvoert, des Morgens en Avonds prys gegeeven worden (a). Ook fchynt het, dat zy de Stad van de lyken der misdaadigen zuiveren , die gerechtlyk omgebracht zyn. In myne Disfertatie over deeze Wet heb ik noch eenige dergelyke voorbeelden , die in /Egypten en te Palaeftina t' huis hooren , bygebracht, van Vogelen , die men niet eeten kan , en nochtans als weldaaden der natuure moeten aangemerkt worden , by voorbeeld , van den Ibis, die zich met Slangen voedde , en door de iEgyptenaaren voor heilig gehouden werdt, om dat hy in de Woeftyne de Slangen verflond , eer zy in iEgypten kwamen ; van de Seleuciden , of , gelyk de Perfiaanen dezelve noemen. Abmelek , die het land van de Springhaanen zuiveren ; van den Mvlagrus , die de Vliegen-zwermen , dewelke in iEgypten zoo vreeslyk zyn, verflond , en om die rede zelfs de eere gehad heeft , van door de /Egyptenaaren als een Godt met Gebeden en Offeranden te hulpe geroepen te worden. Dit alles kan men , zo men wil , daar ter plaatze na- (a) Deeze Aalmoezen , en dat de Vogel den Muhammedaanen heilig is, getuigt Swah insgelyks, in zyne Reisbefchryving , S. 386. der Hoogd. Ver" taaling. , M 5  i%5 §. 171. Recht der naleezen ; ik zal de zaak noch maar door een binnenlandfch voorbeeld ophelderen. Welk een verdriet veroorzaaken de Musfchen den Eigenaaren van Tuinen en Akkeren ! In het Jaar 1745. zag men hier en daar Velden , die derwyze van deeze Vogelen uitgevreetcn waren , dat men nauwlyks zoo veel, als men gezaait had, wederom kon inoogften,: en in de Tuinen , die zy bezoeken , haaien zy de uitfpruitende Erwten zoodanig uit den grond , dat men daar in geene Erwten teelen kan. Men moet derhalven zekerlyk zoo veel mooglyk zoeken te verhinderen , dat zy in aantal niet te zeer toeneemen , en ieder Eigenaar heeft buiten twyfel op zynen eigen grond recht, om ze uit te roeijen ; men kan hem bygevolg de poogingen , die hy daar toe aanwendt , niet euvel duiden. Dan daar het nadeel , het welk zy deeden , voor dertig Jaaren zoo ongemeen groot werdt , inzonderheid in 't pruisfifche , alwaar de Wetten zich meer met de Huishoudinge ( Q&zonomie ) bekommeren , begon men , zo ik my niet bedriege , op het aanraaden van iemand , Kketschmak genaamt , de' Musfchen in het Pruisfifche zeer hevig te vervolgen , even als of men dit gedacht ten eenenmaale zocht uit te roeijen. De vervolging was redelyk ; zy was maar wat te hevig: men had het getal der Musfchen moeten zoeken te maatigen , maar dezelve niet al te zeer verminderen ; en Kretfchmar was een al te groote vyand van deeze Vogelen ; een Huishoukundige , zoo ais iemand met een goed natuurlyk verirand, die niet geftudeert heeft, hec worden kan ; maar gqen kenner van de Natuurkunde. Hec uicwerkfel der al te hevige vervolging bleef uiet lang verborgen : de Rupfen namen derwyze toe,  Vogelnesten. i«f toe , dat men wel dra genoodzaakt wierdt, om zyne ' hevigheid -te maatigen. De Musfchen eeten gaerne Rupfen (a), en eene zekere byzondere foort, die in het Wittenbergfch tydfchrift ( inielligentzblat ) (b) befchreeven is, heeft dezelve inzonderheid tot vyanden. In Noord - America had men noch een ander nadeel van de al te groote vermindering der Musfchen ; de Muggen naamlyk vermenigvuldigden zich, toen de Vogel die anders dezelve, ter fpyze gebruikte , niet meer gevonden werdt, op vochtige plaatzen derwyze , dat zy aan Menfchen en Vee een veel grooter ongemak toebrachten (c). Deeze voorbeelden zullen de Helling waarfchynlyk maaken, dat wy , ten minden met betrekkinge tot de Vogelen , zoo veel vertrouwen op de Goedheid en Wysheid van den Schepper der Natuure behooren te dellen , dat wy niec ligtlyk befluiten om eene foort geheel te verdelgen , die Hy ons misfchien , als een groot en onontbeerlyk gefchenk voor ons Land, ge- gee- (a) De zaak is bekend. Toen in het Jaar 1761, naa het einde van den Oorlog, de Musfchen byonsdeStad verlieten, en verre-weg in het Veld vloogen, om dac zy daar aan het uitgedrooid Koorn overvloedig voedfel vonden , kon men de Tuinen in en om Göttingen van de Rupfen niet zuiver houden. Wil men een gedrukt getuignis , men kan het in de Bronswykfcbe ylankondigir.gen ( bïaunfweichifchen Anzeigen) 1760. p. 367. vinden. Ik moet , leest men daar , ter EERE der MüSSCHEN ZEGGEN , DAT ZY IN HET VoORJAAR , NIETS LIEVER DAN DE JONGE RüPSEN TUSSCHEN DE BLADEN EN BLOEMEN OPZOEKEN. £b) Stuk 31. van het Jaar 1771. (c) Hanoverfch Magazyn van het Jaar 1767. Stuk 39. p, ÓZ2,  i&8 Recht u e R geeven heeft. Men kan ze verminderen , wanneer zy ons lasdg vallen \ maar nochtans behoort dit zoo te gefchieden, dat het gedacht behouden worde. By viervoetige Roofdieren en Infedten hebben wy dergelyke bevindingen niet; ik zal daarom van deezen nietè zeggen. Dat men in Engeland , of ook in hec volkryk Duitfchland , tusfchen den Wezer en den Oder , in het geheel geene Wolven heeft, daar van heeft men noch nooic hinder gehad , alhoewel ik noch mee geene zekerheid weete ce beflisfen, maar hec aan Nacuurkundigen moece overlaacen om die ce doen , van waar hec kome , dac men in een Land eer viervoecige Roofdieren dan gevleugelde zonder nadeel kan uicroeijen ; wilde Kaccen eer , om hee voordeel fpreekend ce maaken , dan Uilen, die nochtans beide van Muizen leeven. Hier komen noch drie byzondere omftandigheden by, die eenen Wetgeever der Israè'licen voornaamlyk bezorgc moescen maaken voor de onderhouding der Vogelen. i.) Hy voerde ééne Volkplancing in een Land, hec welk zynen Volke tot hier toe onbekend was , en daar het ligtlyk in de verzoeking konde komen , om eenen Vogel,. die hun lastig viel, te verdelgen , even gelyk de Virginiaanen ( insgelyks Coloniscen ) mee hunne Kraaijen deeden. a.) Palseftina ligt onder eene luchtftreek , daar men vergiftige Slangen en Scorpioenen heeft, en tusfchen Woeftynen en Gebergten , uit welken hec met Slangen zoude vervult worden , indien  Vogelnesten. 189 indien men de Vogels uitroeide , die zich met Slangen voeden. 3.) Uit deeze zelfde Woeftynen zoude het Volk met geheele legers van Springhaanen en Muizen bezocht geworden zyn , indien 'er niet zekere Vogelen geweest waren , die dit ongedierte al in de Woeftyne te gemoet vloogen , en 'er het Land van bevrydden ; om van de Vliegenzwermen , die in het Oosten, inzonderheid in Pateftina zoo vreeslyk zyn , en van welke ik in myne Disfertatie over deeze Wet gefproken hebbe , thans geen gewag te maaken. Of Mofes deeze Wet teffens als een Zinbeeld der barmhartigheid hebbe willen voordellen , en daar door om zoo te fpreeken , byzonder heiligen; zoo dat de Israëliten het uicneemen der Moeder met haare Eyeren of Jongen als eene grouwzaamheid móesten aanmerken , waag ik niet te beflisfen , daar hy zelf geen woord van barmhartigheid of onbarmhartigheid fpreekt. Myne gedachten of twyfelingen daar over zal men in myne Disfertatie over deeze Wee §. 5, 6,7, 8. kunnen vinden: in welke ik (§. 4.) insgelyks van de Wetgeevende Wysheid der iEgyptenaaren fpreek , die mede voor de onderhoudinge van zekere dieren zorge droegen. By hen vond nochtans ten deezen opzichte grootere fcherpte plaatze , en zy mengden 'er bedrog onder , (by voorbeeld , dat de Zielen van Menfchen in de lichaamen van dieren voeren) waar van Mofes , die in de Wysheid der iEgyptenaaren opgevoed was , zich altoos zuiver bewaart heeft: Hy fprak , gelyk men van  igo §. i7i. Recht der van- eenen Waarheidlievenden Wetgeever , die van Godt gezonden is, verwachten zoude. Dat Mofes gaene ftrafre lteit op de overtreeding van deeze Jagtregel, (zoo zoude ik deeze Wet het liefst noemen) maar alleenlyk den geenen, die dezelve waarneernen , voor hun medelyden jegens die dieren , of liever jegens derzelver Moeder , den Godtïyken Zegen belooft (op dat het ü wel gaa , en gy lange leeven moogt, byna • op dezelfde wyze , als by het vierde Gebod) kan aan niemand vreemd voorkomen , die eenig denkbeeld heeft van Wetgeevende Wysheid. Die een Vogelnest vindt , en het zelve geheel wegneemt , de Moeder zoo wel als de Eyeren of Jongen , doet het doorgaans zonder getuigen , zoo dat hy niet gemaklyk kunne ontdekt worden. Het oogmerk van Mofes was geenszins , het aanbrengen aan te moedigen ; veel meer zullen wy in zyne Crimineele Wetten zien , dat hy , uitgezonden alleenlyk in eenige weinige byzondere gevallen, het aanbrengen verbiedt, by gevolg den Rechter verbiedt, aanbrengers gehoor te geeven. Ik heb in het voorgaande gezegt , dat het in foramige plaatzen van Duitfchland , ( ik zal Meklenburg en Saxen Hechts ten voorbeelde neemen ) daar men de Patryzen niet fchiet , maar vangt-, eene regel onder de Jaagers is , het Hoen los te laaten : men kan dit daar geene Wet , in eenen eigenlyken zin , noemen ; het is alleenlyk , gelyk ik het al meermaalen genoemt hebbe , eene Jagtregel , en de overtreeding van dezelve wordt door niets anders geftraft, dan dat men hem , die zich daar aan fchuldig maakt, voor seenen rechten Jaager , maar voor eene foort van Moffelaar of Stroo-  I Vogelnesten. i 5zoeken.  5» lj&" Telling dss Volks. 195 Het is inderdaad met eene gezonde Staatkunde zeer overéénkomdig , het Volk menigwerf nauwkeurig te tellen ; zo men het nalaat, handelt men byna gelyk een Koopman, die geene rekening houdt van zyne inkomden en uitgaaven , en zelfs zyn eigen vermoogen niet kent. Dit is in de jongde fchriften , inzonderheid in Zweedfche , die van het zoogenaamd Tabell - werk ( de registers of lysten des Volks) handelen , zoo düidelyk voorgedelt , en het nut, of liever de noodzaaklykheid van dergelyke tellingen des Volks , zoo klaar aangetoont , dat het byna een onbeleeftheid tegen myne Leezeren , teri minden eene nutlooze herhaaling van bekende zaaken zoude zyn , daar meer van te zeggen. Eene dooling in het getal der burgeren zoude voor eenen daat van het uiterde gewicht kunnen zyn , en, by voorbeeld wanneer dezelve in het vertrouwen bp valfche fchattingen , zonder tellinge , by dè gis gedaan , (zoo als men dezelve dikwils, belachlyk genoeg , in Aardryks - en Gefchied - kundige boeken vindt) eenen Oorlog begon , hem den Ondergang te wege brengen. Het eenige , het welk ik hier moet aanmerken , is dat de Godtsdienst zekerlyk geenszins het tellen des Volks verbiedt , gelyk onkundige Geestlyken zich dikwerf verbeelden, dtó daarom ook in Zweeden in den beginne tegen deeze tellingen , zwaarigheden géoppert hebben , die zy Uit de Gefchiednis van David , welke zy niet verdöndeh , ontleent hadden. De Godtsdienst verbiedt dit Zoo weinig , dat Godt in den eenigen daat, waar aan hy bürgerlyke Wetten heeft voorgefchreévén , het als bekend voorondes delde , dat het Volk zöude „ en moest getelt worden. H a Deeze  ip5 §• 172. Telling des Volks. Deeze tellingen evenwel zagen by de Israëliten alleenlyk op volwasfene Mansperfoonen , van so Jaaren en daar boven (0) , in welke eigenlyk de kracht van eenen llaat gelegen is. By de Leviten waren zy eenigszins van eenen anderen aart, daar telde men op tweeërleie wyze , alhoewel daar ook geene andere perfoonen , dan van het Manlyk Geflachc getelt wierden , naamlyk 1.) Alle die ééne Maand , en daar boven oud waren ; en volgens deeze telling werden zy tegen de eerstgeboorne Zoonen der Israëliten uitgewisfelc, en Gode geheiligt, Num. III. «.) Van bet dertigfte tot het vyftigfte Jaar, om in het Heiligdom dienst te doen. Op deeze wyze waren zekerlyk de tellingen der ïsraè'liten niec cot alle die eindens dienftig , waar toe men zich tegenwoordig van dergelyke Volks - tellingen , die met de lysten der geenen , die gebooren en geftorven zyn, in zeker verband ftaan, bedient: men kon daar geene dienst van hebben om de evenredigleid , die tusfchen beide Genachten plaacze heeft, te bepaalen , want die van het Vrouwlyk Geflachc werden in hec geheel niec getelt; ook niet, om de Zedekundige en Staatkundige vraage te beantwoorden , of de Veelwyvery met de natuur overéénkomftig , en voor eenen Staat voordeelig zy : even zoo weinig om Tontinen , of Weduwen - kasfen opterich» ten , of tot veelerleie byzondere en gewichtige Vraagftukken der ftaatkundige Rekenkunde. Maar 'er bleek evenwel altyd , de fterkte , de wasdom of vermindering Ca) Num. 1: 3.  §• '73* Van uen ÏYD DEI'' Tellinge, enz. 197 ring des Volks uit, en bygevolg juist dat, het welk de Overheid van eenen Staat volftrekt noodzaaklyk weeten moet: en men heeft rede om zich over de langduurige onkunde van laatere tyden te bewonderen , waar door men klaagen moet, dat eene zaak , die voor zoo veele duizend Jaaren al in gebruike geweest is , by ons eerst in de tegenwoordige Eeuw wederom heeft moeten ingevoert worden, en dat dit noch daarenboven moeite , die in fommige landen te vergeefs geweest is, gekost heeft. S- »73- Van den tyd der Tellinge , en den Cynspenning. Misverfland ■ der Jooden ten opzichte van den zeiven. Mofes heeft met geen Woord bepaalt, hoe dikwerf deeze Tellingen gefchieden moesten , gelyk hy over het algemeen eigenlyk niet bevolen heeft, dat men het Volk moest tellen, maar dit alleenlyk als zoo raadfaam vooronderftelt , dat geen verftandig menfch het nalaaten zoude. Maar hier hebben de Jooden van laatere tyden eenen zonderlingen misdag begaan. Zonder het Volk jaarlyks , en op het laatst zonder het zelve ooit te tellen , verilonden zy evenwel de Wet Exod. XXX : 11 - 16 , alwaar'bevolen werdt, dat ieder die getelt was eenen halven Sikkel hoofdgeld geeven moest , zoo , als of Mofes eene jaarlykfche Telling bevolen had. De Gefchiednis van hunne dooling is te gewichtig, dan dat ik ze hier mee ftilzwygen zoude kunnen voorbygaan. N 3 Eene  198 $• 173. Van den ïyb Eene jaarlykfche Telling zoude zekerlyk te veel zyn. By een groot Volk kan men zulk eene Telling, indien dezelve nauwkeurig en met behoorlyke zorgvuldigheid zal gedaan worden , niet wel binnen een Jaar ten einde brengen ; en indien dit werk met overhaasting gedaan wordt , kunnen de verkeerde fommen , die men 'er uit brengt, aanleiding geeven tot groote misdagen. Zelfs de eerde Telling van Mofes begon in het eerde Jaar , en wel noch eer men eenen aanvang met den bouw des Tabernakels gemaakt had , en werdt eerst in het tweede Jaar geëindigt: want daar twee Tellingen uit te maaken , in welke het eerde Jaar 603550 hoofden , en in het tweede wederom 603550 hoofden gevonden werden , zoo dat het geheele Volk geduurende eenige maanden , wat het getal der volwasfene Mansperfoonen betreft , onverandert zoude gebleeven zyn ; is eene gedachte , die naauwlyks in iemand zal opkomen , wanneer hy de geduurige afwisfelingen van geboorte en derfgeyallen kent ( a ). Het blykt dan zekerlyk wel zeer klaar, dat Mofes de Telling in het begin des eerden Jaars , noch vóór den bouw des Tabernakels, waar toe ieder eenen halven Sikkel moest opbrengen , begon , en den halyen Sikkel, die tot den Tabernakel - bouw (a ) Men zie hier van meer in de Kanttekening van de tweede §. der Verhandeling, de cenfibus Hebraurum, of ook in de aanmerking in de Hoogduitfche Vertaaling des Hybels Num. I: 1. De geheele bouw van de Tabernakel was al in het eerde Jaar geëindigt, en evenwel werdt daar toe het losgeld van 60355-0 getelde perfoonen gebruikt; zy moeten derhalven voor den bouw getelt zyn. En nochtans beveelt Gode eene Telling m de tweede maand van het tweedejaar, en die leverde wederom het zelfde getal, 6035-50, uit-  ©ER TELLINGE, ENZ. 100 bouw dienen moest, van ieder eenen aannam ; maar de optekening der getelde perfoonen en de te boek Helling van hunne naamen , eerst m het tweede Jaar volbracht. Daarenboven bepaalde Mofes den halven Sikkel , die by de Telling moest gegeeven worden , tot een gebruik , waar toe dezelve maar ééns konde bedeed worden , naamlyk om aan de houte wanden, en de pilaaren des Tabernakels zilvere onderftukken te geeven , en noch eenige andere dingen die tot het Heiligdom behoorden , van zilver te maaken , of daar mede te bekleeden , Exod. XXXVIII : 25 - 28. Men kan daarom niet wel denken , dat hy , naa dat het Heiligdom al oebouwt was, zynen Volke eene jaarlykfche fchatting heeft willen opleggen , die inderdaad den armen moeilyk had moeten vallen , gelyk ieder hoofdgeld doet, en waar van hy nergens te kennen geeft, tot wat einde dezelve vervolgens , naa dat de labernakel voltooit was , moeste gebezigt worden. Naar alle waarfchynlykheid eifchte hy derhalven het hoofdgeld, of, gelyk hy het noemt, het losgeld , alleenlyk by de eerfte Telling : en waar yk by de tweede Num. XXVI , vindt men niet het. geringfte fpoor , het welk ons zoude kunnen doen denken, dat de Israëliten toen een nieuw hoofd - of losgeld betaalt hebben : ook zoude men niet kunnen begrypen , waar toe deeze nieuwe fchatung zoude gedient hebben , daar Mofes nochtans het hoofdgeld van de eerfte Telling zoo naauwkeung berekent heefc Hier by komt, dat men , in den tyd van veertig Jaaren , in de boeken van Mofes van niet meer dan twee Tellingen gewag gemaakt vindt , en dit zoude iemand op de gedachte kunnen brengen , dat , volgens de Staatkunde van N a Mo-  2oo §. 173. Van den t v d Mofes, het Volk binnen eiker, leeftyd (deezen rekent men doorgaans ten naastenby tusfchen de 33 en 40 Jaaren ) ten minden éénmaal moest getelt worden, om te zien of het toenam of verminderde, en om alle fouten in de geflachtregisters te verbeteren. By de Romeinen gefchiedde de fchatting (Cenfus) meerrnaalen, te weeten alle vyf Jaaren , maar evenwel niet jaarlyks. Geduurende de Babylonifche gevangnis was by de Jooden alle geleercheid , en kennis van hunne eigene vaderlyke Zeden verboren gegaan: en 'er werden daarenboven bygeloovig- Godtsdfendige lieden onder hen gevonden, welken het Volk volgde, haamlyk de Pharifeën. 'Er ontdond derhalven , ik kan met geene zekerheid zeggen , hoe vroeg of laat ( a ) eene verklaaring der Mofaïfche Wet Exod. XXX: 12. volgens welke iedere volwasfe perfoon alle Jaaren eenen halven (a) Men meent twee plaatzen van vroegere tyden gevonden te hebben, in welke reeds vóór, of onmiddelyk naa de Babylonifche gevangnis deeze Wet in diervoegen zoude verdaan zyn. ik wil dezelve niet verzwygen : maar zy overtuigen my niet. 1.; De Koning Joas verwyt 2 Chron. XXIV: 6. deu Hoogenpriester, dat hy.zich van de Leviten DE SCHATTING VAN MoSES VOOR DEN TABERNAKEL , niet had laaten opbrengen , daar nochtans de Tempel vervallen was , en 'er op nieuws aan gebouwt moest .worden. Sommigen verdaan dit van den halven Sikkel. Dan het is ten minden noch zeer onzeker, want'het kon even zoo wel de vrywillige gifte zyn , die Mofes tot den bouw des Tabernakels van de Israëliten aannam, f Exod. XXIV : 1-9. XXXV: 4-29. XXXVI: 4-7.) en dit moet men te meer denken , om dat loas terdond daarop eene Kist in den Tempel'liet plaat-  der T e l l i n g e , enz. 201 ven Sikkel voor den Tempel geeven moest : dit is zeker , dac dezelve ten tyde van Christus , Philo , en plaatzen , en uitroepen , dat men de Schatting van Moses in ds Woestyne ("dat is, de fchatting die weleer in de Woeftyne gegeeven was} zoude opbrengen, en in de kist werpen, ïChron. XXIV: 8-u. Hier kon derhalven ieder een zoo veel brengen, als hy wilde, en 'er werdt niet van . zeker hoofdgeld , maar van eene vrywillige gifte gefproken. Deeze gefchiednis fchynt bygevolg hier niet te pas te komen. 2.) Naa de wederkomst der Jooden uit de Babylonifche gevangnis, verplichtten zy zich onderJNehemias, en op zyne aanmoediging, om jaarlyks het derde gedeelte van eenen Sikkel aan den Tempel en voor de openbaare Offeranden te geeven, Neb.. X: 33,34. —■ Hier is het zichtbaar, dat'er niet van den halven Sikkel gefproken wordt, want zy belooven maar het derde gedeelte van eenen Sikkel: en even zoo zeker is het, dac zy het niet doen, uit hoofde van zeker Gebod, het welk zy meenden, dat Mofes gegeeven had, maar geheel vrywillig: want 'er wordt gezegt: en wy hebben onsjzelven een Gebod opgelegt , om jaarlyks het derde gedeelte van eenen Sikkel voor. den Tempel te geeven ; enz. In deeze vroege tyden is dan die Verklaaring der Mofaïfche Wee , van welke wy hier fpreeken, zekerlyk noch niet ontftaan , de Uitleggers hebben gcdwaalt, en op dat dit geene te onbefcheide befchuldiging van anderen fchyne, wil ik 'er gaerne by voegen: ik heb met hen gedwaak , en wel fchriftlyk. Dan ik neem myne dwaaling gewilliglyk te rug, nu ik gezien heb , dat noch het boek der Chronyken noch Nchemias van het hoofdgeld by de Telling 'fprecken kan. N 5  zal §. 173. Van dek tyd en Jofephus al federc langen tyd ingevoert was, en de kracht eener Wet verkreegen had. Volgens Match. XVII: 24. kwamen zy , die gewoon waren den halven Sikkel (t<* weegen ; de Grieken hadden eene Munt, Stater van weegen genaamt , deezen Stater namen zy voor hunnen Sikkel , en muntten denzelven dus volgens de waardye van dat Griekfche Geld , dat is , ten naasten by ( want de vergelyking is niet volkomen nauwkeurig ) van een lood Zilvers , zoo dat deszelfs waardye het naaste met die van eenen Hanoverfchen Gulden , waar van vier eenen Ducaat maaken , overéénkwam. Éeneti halven Sikkel van deeze , veel hoogere , Munte moest men jaarlyks , zonder ooit getelt te worden , als een Hoofdgeld , door Mofes al^ leenlyk by de Telling gevordert, aan den Tempel geeven. Dit geheele Hoofdgeld behoort derhalven niet tot het Mofaïfch Recht, maar is eene laatere Uitvinding van het Joodfche Recht naa de Babylonifche Gevang-  D ER TütLINÖE, tUt; 20^ vangnis. Dan ook dit heeft men noodig te weeten ; en daarenboven omfangen noch twee plaatzen des Nieuwen Testaments , die op dit Recht eenige betrekking hebben , licht uit het geen wy te vooren gezegt hebben. Zy zyn beiden duister : de eene heeft men fomtyds in het geheel niet verftaan ; en van de andere hebben zich vroome lieden , die zich voor Kinderen Godts en Jongeren van Christus hielden , dikwerf bedient, om zich voor hunne eigene geweetens wegens hunne ftuikeryen en het benadeelen van tol of accyns , te verontfchuldigen. Zulke verontfchuldigingen zyn voor den Staat zeer nadeelig: want deeze geheime bedriegeryen kunnen door geen toezicht, hoe zorgvuldig ook ; maar alleenlyk door het geweeten , den Godtsdienst, de Eer en de Opvoeding verhindert worden; en zo zy niet worden tegengegaan , zo zy daarentegen door het befmetlyk voorbeeld van vroome lieden , of Predikanten toeneemen en algemeen worden , is het naaste gevolg daar van , dat de Imposten verhoogt worden , en anderen meer moeten opbrengen , tot dat eindelyk de naarftigheid en alle kostwinningen onder het gewicht der belastingen bezwyken moeten. Deeze is myne verontfchulding voor twee Aanmerkingen , die eigenlyk niet tot het Mofaïfch, maar tot een laacer Joodfch Recht behooren. De ééne is : men zal nu de Gefchiednis Matth. XVII : 24 - 27. kunnen verftaan , die zoo dikwerf in het geheim misbruikt is , en het geweeten van vroome fluikers gerust geftelt heeft (a). 'Er wordt Ca) Ik vroeg eens iemand (ik moet het 'er by voegen,  2o8 5" J73" Van d f. n t y .t> worde van geene fchatting aan de Waereldlyke Over- gen , eenen Man van letteren en niet ontbloot van fchranderheid ) die eenen hoogen graad van Godtsdienftigheid bezat , en, gelyk men deeze foort van lieden noemt, een Piëtist was , hoe hy befluiten konde om den accyns te benadeelen , ( hy deed het voor myne oogen) zonder zich een geweeten daar over te maaken. Hy wees my na de Woorden , en de Kinderen Godts , of de Jongeren van Jesus moeten vry zyn, nochtans moeten zy geene ergenis geeven. Het was, gelyk men uit het woord, Accyns , zien kan, niet hier re lande ("in het Hanoverfche) maar in Pruis'en: en juist in dat land kan men zien, hoe veel nadeels 'er uit deeze wyd uitgebreide dwaalingen ontftaa, die uit onkunde gebooren worden. De fluikeryen zyn daar zoo verre gegaan, dat de Koning zich genoodzaakt gezien hebbé, om de Imposten te verpachten. Pachters zyn daar gehaat , maar trouwloosheid in het opbrengen der belastingen heeft dezelve ing&voert. in het Hanoverfche zugt alles onder eene zeer drukkende.belasting, die mea hetfixum noemt, maar de flechte trouw der O.nderdaanen heeft dezelve noodzaaklyk gemaakt, om dat ten opzichte van de Licent, die men gemaklyker konde opbrengen, te veel geflooken werdt. By zulk een groot ongeluk der landen, behoorde de Godtsdienst te hulpe genomen , en de waarheid , dat iedereen , die fluikt, in de oogen van Godt een dief is , gepredikt te worden. Maar zo men het omkeert, en zelfs uit onkunde zich van den Godtsdienst bedient, om het bedrog te bewimpelen, dan ontftaat 'er het grootfte ongeluk voor het land uit. Onkunde der Geestlyken , en de gedachte , dat voor eenen Dorp - Leeraar weinig geleertheids genoeg zy , zo hy maar wel praaten kan, is dikwerf de oorzaak van eên ongeluk, waar door geheele landen gedrukt worden: en deeze zelfde landen konden meer bloeijen, en by hunne belastingen ■wel te vreden zyn , indien men over het Artikel vaD de Overheid niet dacht gelyk de Dweepers.  der Telling-b, enz. zcp Overheid gefproken , gelyk menig een , die der Griekfche fpraake onkundig was , gedacht heeft , toen hy in den vertaalden Bybel het ongelukkig gekooze woord Cynspenning ( zinsgrojcben ) vondt , maar van den halven Sikkel 3 die jaarlyks tot onderhoud van den Tempel moest gegeeven worden. Dit was inderdaad geen Godtlyk Gebod , en Jefus had het derhalven uit dien hoofde met recht kunnen weigeren , om dat het op eene verkeerde Uitlegging der Wet mstte , en een enkel voorfchrift der Oudften was. Doch hy weigerde het niet, maar vroeg alleenlyk aan Petrus , of waereldlyke Vorften van hunne Zoonen ook Hoofdgeld vorderen ? Neen ! was het antwoord: Nu dan , fprak Jefus, zoo behoefde ik ook eigenlyk geen Hoofdgeld voor den Tempel te geeven , dewyl ik de Zoon van Godt ben ; nochtans , op dat niemand zich daar aan ergere , of het als eene verachting van den Tempel aanmerke , zal ik het zelve gaerne geeven , gelyk ik my tot dus verre daar aan noch nooit onttrokken heb. ■ Indien 'er van eene fchatting voor de wae- reldlyke Overheid gefproken was , zoude dit alles geenszins ftrooken; en men ziet uit Match. XXII: 15-2*. wel duidelyk, dat Jefus niet moet geweigert hebben , den Cynspenning voor den Romeinfchen Keizer opcebrengen. Het antwoord van Christus is op deeze wyze , en indien men maar weet , dac iifyotxp* den halven Sikkel betekene , zeer verftaanbaar : en hy bedoelde flechts Petrus te kennen te geeven , dat hy de Mesfias, de Zoon van Godt was. Myne andere aanmerking betreft de zoo even gemelde plaatze , Match. XXII : 15-,2a , die UI. DesL O alle  2 i© §. ij2' Van des tyd alle Jaaren op den Predikftoel verklaart, maar noch daar , noch in de Commentarien , die ik nagezien heb , zoo uicgelegt wordt , dat een nadenkend Toehoorer of Leezer begrypen kunne , hoe de woorden , Geeft den Keizer , het geen des Keizers, en Gode, het geen Godts is, hebben kunnen dienen, om de Vraage te beantwoorden , die Jefus was voorgeftelt, is het Recht, dat men den Keizer schatting geeft, of niet? en wel zoo te beantwoorden , dat de Vraagers verbaast heen gingen : men is veel meer genoodzaakt , om zich te verwonderen , dat zy zich met zoodanig een Antwoord lieten afzetten. Immers ik ben niet verplicht, om dat ik eene Munt heb , die het beeld of Opfchrift van zekeren Vorst draagt, om dezelve uit dien hoofde aan hem te geeven , anders konde de Koning van Frankryk , zoo dikwyls als wy eenen Louis d'Or hebben , op ons ook eene fchatting leggen. Ook zoude deeze gedachte niet ftrooken : de Keizer had het Munt - recht onder de Jooden , bygevolg waren zy verplicht, om hem Cyns te geeven. Zy hadden inderdaad , niettegenftaande Judsea een Roomfch Wingewest geworden was, het Munt - recht zelve noch in handen , en vryheid om Sikkelen voor het.Heiligdom te munten; ook zal niemand beftuiten , om dat 'er munten met dit of ander Opfchrift in een land gevonden worden , dat hy, wiens beeld op de Munt ftaat, de Heer van dat land is. Het Koninglyk Munt-recht zelf, het welk iemand zich met geweld had aangemaatigt, zoude noch geen bewys zyn, dat hy onze Wettige Vorst was. Jefus had , dit moet men vóór en boven alles jfj hec oog houden , niec Pharifeeuwen te doen. Deeze  DïR ïellinge, enz. 211 Deeze waren ,' wel is waar der Romeinfche Heerfchappye minder geneegen , dan de Sadduceeuwen , maar zy hielden hec evenwel niet voor eene zaak , die tegen hun geweeten aanliep , zich aan dezelve te onderwerpen dus dacht 'er eene vierde Secle over , die by gelegenheid van de eerfte fchatcinge oncftond , en door Jofephus zeer zorgvuldig van de Pharifeeuwen , Sadduceeuwen en Esfeenen onderfcheiden worde ( a ) Ouk is de vraage niet, of het recht zy , den Keizer te gehoorzaamen ? of hem tollen en andere belastingen optebrengen ? maar zy fpreekt alleenlyk van dei, Cynspenning , of, gelyk wy het zouden noemen , van het jaarlykfch Hoofdgeld. De Joo^ den derhalven , een minften de Pharifeeuwen, moetert gemeene hebben by dit Hoofdgeld iets byzonders te vinden , waar door hun geweeten bezwaart werdt. En wat mag dit wel geweest zyn ? Op eene gefchiedkundige wyze kan ik deeze Vraage niet beantwoorden ; want Jofephus zegt ons niets van hunne zwaarigheden tegen het Hoofdgeld : dan uit het antwoord van Christus, en de gefchiednis van den halven Sikkel , die wy te vooren verhaalt hebben , komt het my waarfchynlyk voor , dat fehynheilige Yveraaren het voor eene foort van Kerkroof aanzagen, zeggende : het jaarlyksch hoofdgeld , behoort Gode, die heeft ons het zelve in zyne Wetten zelf opgelegt ,. en wy vinden zwaarigheid in ons geweeten , om den Keizer te geeven, hüü geen (a) Antiquitatum Lïor. XVIII: cap. i. Het gehea* le "Hoofdftuk , maar inzenderheid §. i - 6. O 2  ais §• 173- Van den tyd geen Godts is. Die was enkele Victery (Chicane ). Had de Keizer toen gedaan , het geen Vespafianus deed , naa de Verwoesting van Jerufalem , had hy bevolen dac men den halven Sikkel, dien men tot dus verre voor den Tempel had opgebrachc , voortaan aan hec Kapicool geeven moest, een Jood had zich dan zekerlyk in zyn geweeten zeer bezw are kunnen vinden. Maar de Keizer dacht in het geheel niec aan bunnen halven Sikkel , maar eifchte een geheel ander Hoofdgeld , het welk daar van ook in de fomme verfchilde ; geenen halven ( Hanoveric>en ) Gulden , maar eenen Denarius , of vierde van eenen Gulden. Nu is het antwoord van Jefus voortrefhk. Hy laat zich eenen Cynspenning tconen 5 zy brengen hem eenen Denarius : (het fchynt dat ieder Jood , die in Palseftina woonde , toen juist zoo veel aan hoofdgeld moest opbrengen ). Hy vraage hen : wiens is het Beeld en het Opschrift? zy ancwoorden : des Keizers. Zulk een Denarius , met des Keizers Beeld en Opfchrift , zoude men , by betaalinge van den halven Sikkel in den Tempel niec eens aangenomen hebben ; want men eifchte daar Sikkelen des Heiligdoms , en die moest een Jood inwisfelen , indien hy ander geld had medegebracht , tot welk einde men in den Tempel zelf wislëlaars had , welker tafelen , wy leezen, dac Je lus tweemaalen om verre (tiet. Het natuurlyksc antwoord derhalven was : gy ziet , dat de Keizer geenszins dat hoofdgeld van o voedert , het welk gy gewoon zyt voor. den Tempel optebrengen: hyvordert lENi n Denarius, en die zoude in den Tempel niet eens aangenomen worden. Gy kunt derhalven den KEIZER jaarlyks  der Tellinge, enz. aig lyks met een goed geweeten de zes stuivers (vier guren Groschen) hoofdgeld in Keizerlyice Munte, met zyn Beeld en Opschuift betaalen ; en Gode de vastgestelde twaalf stuivers, die tot Onderhoud van den Tempel GEëiscHT worden, en IN heilige MuNTE. Dit drukt Jefus korter en fraaijer uit wanneer hy zegt: geeft dan den Keizer, het geen desKeizers, en Gode het geen godts is. Ik keere nu weder tot het eigenlyk Mofaïfch Recht (a). $• i?4- Van de Telling des Volks door David. Daar Mofes in zyn Recht het tellen des Volks, als iets , het geen van tyd tot tyd noodig was , vooronderltelde , volgt 'er zekerlyk uit , dat de Christlyke Godtsdienst het niet verbiedt ; en dac het eene bygeloovigheid is , door onkunde voortgebracht , wanneer men het tellen des Volks in eenen (a) Ik heb een treurig voorgevoel , dar de onfeilbaare Frankfortfche Courant-Schryver, die der Waereld , wat zynen naam betreft , tot dus verre noch onbekend is, en my by alle gelegenheden zyne gratrifchap doet ondervinden , ja zyne geheele Courant , met zyne byzondere wyze van dikwerf herhaalde geestigheid , byna alleenlyk tegen my Schryft, deeze in Frankfort gedrukte Uitweiding niet ongeftraft zal laaten , daar hy my veel kortere buitenftappen niet hedf: kunnen vergheven, om ook iets te zeggen te hebben. O s  si4 §• I74- Davids Telling. eenen Staat , als iets het geen tegen het geweetea ftrydt, afkeurt. Maar nu ontftaat 'er eene Vraage : zo de Wet van Mofes het tellen des Volks vooronderftelde , en Mofes inderdaad hec Volk tweemaalen getelt heeft: waar in beftond dan de Misdaad van David , toen hy het Volk liet tellen ? En nochtans zegt de Bybel ons , dat hy gezondigt heeft, en daarom door Godt met de Pest geftraft werdt, door welke 'er van het getelde Volk 70000. menfchen omkwamen. De Gefchiednis kan men 0 Sam XXIV , en '1 Chron XXI. vinden , en ik verzoek myne Leezeren , dezelve geheel door te leezen , indien zy het volgende verftaan willen. Men is doorgaans van gevoelen , dat David zich alleenlyk door zynen Hoogmoed bezondigde , en zich zeiven een geheim Vermaak wilde aandoen , door te weeten , over hoe veele Onderdaanen hy wel Koning ware. Zekerlyk de (lechtfte wyze , om de onbecaamlykheid zyner handeling aan te toonen. Indien Godt allen geheimen hoogmoed der Koningen » en iedere zonde die zy mee hunne gedachten bedryven , door Pest-ziektens ftraffen wilde, moest de Pest nimmermeer ophouden. En het zoude dan waarlyk noch zeer zonderling zyn , dat Joab eene Misdaad , die enkel in geheimen hoogmoed beftond , zoo zeer toonde te verfoeijen , en ze den Koning zoo nadruklyk zocht ce ontraaden. Hy ftelc hem naamlyk het gevaar daar van voor , zeggende: Godt vermemgvuldigde het Volk honderüvouwig , dat de Koning het zje 1 Maar waarom wjl de Komng  5.174. Davids Telling. 215 zufcK eene zaüK hebben? (a) of, gelyk het in het boek der Chronyken wordt uitgedrukt : Godt vemenigvüldige het Volk honderd vouwig ! Het is geheel ten dien. stb des Konïngs ! Maar waarom zoekt de Koning dit? en waarom zal 'er eene schuld op ISRAè'l gebracht worden (£)? Maar beide deeze plaatzen zeggen ons , dat het bevel des Konings met zulk eenen nadruk herhaalt werdt , dat Joab zich genoodzaakt vondt , om aan het zelve te gehoorzaamen. Joab was anders geen man van een nauw geweeten : hy heeft in zyn leeven twee opzetlyke verraaderlyke Moorden , en wel in koelen bloede, gepleegt, alleenlyk om eenen mededinger üit den weg te ruimen (c) : en toen David hem bevel gaf , om Urias op eenen gevaarlyken post te plaatzen , was hy ook niet te naauwgezet , om die bevel te gehoorzaamen , maar hy fchikte de Orde der Bataille derwyze , dat 'er, behalven Urias, noch eene zeer groote menigte der beste manfchap fneuvelen moeste. Zyn geweeten zoude derhalven naar allen fchyn by een bevel, daar de zaak zelve geoorlooft was , en het kwaad enkel in zekere verborgen hoogmoed des harten beftond , geenen hinder gehad hebben. Men zoude hem als eenen Hofprediker , en halven Dweeper moeten aanmerken , zo men dit denken wilde ; en hy was waarlyk geen van beiden. Het moet in de oogen van Joab iets meer , dan een enkele b Moord (a) a Sam. XXIV : 3. Cb) 1 Chron. XXI: 3. (O 2 Sam. 111: 13 - 3?- XX; 8-13- i Korf 11:5,6. O 4  sr6 §. 174. David s Telling. Moord geweest zyn , waar toe hy weigerde de hand te leenen. Jofephus bedacht noch iets anders , en met grootere waarfchynlykheid , waar in hy dacht dat het zondige en ftrafwaardige in deeze daad van David moest geftelt worden. David , zegt hy , liet het Volk tellen , zonder dat zy den halven Sikkel aan het Heiligdom gaven , dien Mofes bevolen had. Dit vervalt , wel is waar , buiten dien , zo het waar is , dat Mofes den halven Sikkel niet by alle Tellingen , maar alleenlyk by de eerfte geëifcht heeft. Maar geftelt al , dat ik hier mis had , en dat de Uitlegging , die men ten tyde van Jofephus van den halven Sikkel maakte , beter was ; komt dezelve hier evenwel buiten twyfel niet te pas. Beide Schryvers , van het tweede boek van Samuël , en van het eerfte der Chronyken , fpreeken van den halven Sikkel geen enkel woord ; David verbood ook geenszins denzelven te geeven ; hy beval alleenlyk , dat het Volk moest getelt worden; ieder bygevolg, die nauw gezet van geweeten was , had dien uit zich zeiven kunnen betaalen , en de Hoogepriester den zeiven uit hoofde van zyn Ampt invorderen. In dit ftuk fchynt de Telling van David ten minften even zoo onfchuldig als de tweede van Mofes , (INum. XXVI.) by welke insgelyks van den halven Sikkel geen het minst gewag gemaakt wordt, Ook verzoeken Joab , en de andere Veltoverften in geenen deele , dat de Koning het geeven van den halven Sikkel beveelen wilde, maar alleenlyk dat hy van het tellen des Volks zelf wilde afzien. En zo men dit alles al niet in aanmerkinge neemen wil, David, die zoo veele Millioenen Sik-  $. 174* Davids Telling. 517 Sikkelen verzamelt (0), en behalven zoo veel van zyne eigene bezittingen tot opbouw des Tempels gegeeven heeft , David, zeg ik, moest waarlyk op dat oogeilblik zinloos geweest zyn , indien hy , ftrydig met alle zyne andere oogmerken , den halven Sikkel der getelde Onderdaanen , het geen in vergelykinge met het andere maar eene kleinigheid was, en niet uit zynen eigen zak kwam , aan den Tempel - bouw niec had willen gunnen , waar van hy zelf de bellekken gemaakt had. Voor zoo verre ik de Gefchiednis verftaan kan , liet David het Volk noch uit wyze voorzorge van eenen voorzichtigen Koning , noch uit enkele nieuwsgierigheid tellen , maar om het zelve , door deeze telling, tot geduurige krygsdienften te laaten opfchryven , C enrolheren) , waarfchynlyk om dat hy , naa verfcheidene Oorlogen , die hy met voordeel gevoerc had , door eene zucht tot veroveringen (conqueranten ■ geist) bezielt werdc. Hy laat het Volk ten minften door geene Priesteren tellen , gelyk wel eer gebruiklyk was, maar door Joab en anderen Veld overften ; zelfs het woord het welk hier voorkomt, Safar ( Tellen , en Schryven ) fluit op andere plaatzen hec tellen tot Krygsdiensten in, en betekent ook zonder eenig verder byvoegfel zoo veel als het krygskundig woord , dac by ons in gebruike is, enrolleeren , of op de rolle ftellen. Die gaac zoo verre , dac Hajfiofer , de Schryver, dien Krygs - overften ce kennen geeft, die de Monfter • rolle heeft , en de manfchap toe hec doen van krygsdienften uiczoekc; en dat de Officiers Schryvers ge- (a) 1 Chron. XXIX.  si8 §• l7i' Davids Telling. genaamt worden. Men zal 'er iets van in de volgende Paragraaph vinden , en noch meer in myne, reeds dikwerf gemelde , DiJJertatie , de Cenfibus JJebricorum , §. 3 . inzonderheid in de volgende Uitgaave , die ook ten deezen opzichte merklyk zal vermeerdert worden. De Zonde van David, of liever om niet zoo Godtgeleerd, maar meer Staatkundig te fpreeken , zyne Onrechtvaerdigheid en Dwinglandy ten opzichte van een Volk , het welk zich op geheel andere Voorwaarden , en met Voorbehouding van veele Vryheden (a) aan hem onderworpen had , beftond by gevolg hier in : Tot dus verre had , wel is waar, de oude en natuurlyke Regel der Volken, quot Cives tot Milites , (zoo veele Burgers , zoo veele Soldaaten ) in zoo verre gegolden , dat ieder Burger in geval van nood , ter befcherminge van den Staat de Wapenen draagen moest; doch zulke gevallen vonden zeer zelden plaatze , en buiten dezelve was geenzins ieder Israëliet verplicht , om een Soldaat te zyn , en zich in tyden van Vrede, of zelfs by eenen middelmaatigen Oorlog , aan zekere krygs - tucht te onderwerpen. David had zyne Lyf - Guarde , die in den Bybel onder den naam Krf.ti en Pleti , welken Iken het best verklaart heeft ( b ) , voorkomt: maar hy had zoodanige fchikkingen gemaakt , dac behalven deeze noch 24000 Mannen ééne Maand lang dienst moesten doen , en dan (a) 1 Chron. XXIX. (b) Disjertatio de, Creibi et 'Pletbi. Zy is de Negende onder zyne Disfertationes Pbihkgico - Toeologicx die by elkanderen uugegeeven zyn.  §.i74« Davids Telling, gij) dan door andere 24000 afgelost worden, zoo dat 'er tweemaal honderd en acht en tachtig duizend Mannen in de Wapenen geoefent wierden. Dit was zekerlyk genoeg om het land te befchermen , en de nabuurige Volken in ontzag te houden , inzonderheid zo men de gefteltheid van die tyden , en de voordeelige gelegenheid van zyn Ryk , die ik op eene andere plaatze (a) heb afgefchetst, in aanmerking neemt; dan David was 'er niet mede te vreden. Zyn oogmerk was , waarfchynlyk dewyl hem eene drift om Veroveringen te maaken kwelde, den Staat. ten naastenby op de wyze van den Romeinfchen , krygskundig te maaken , en het Volk derwyze onder zekere krygsdifciplien te brengen , dac ieder Onderdaan op de Rolle geilek wierdt, tot dat einde onder Overften en mindere Officiers ftond, en op zekere tyden Krygsdienften moest doen , om in het behandelen der Wapenen bedreeven te worden. Of die, indien het tec befcherminge van eenen Staat niet, ftreng genomen , noodzaaklyk is, hard voor het Volk zy, zal ieder een door zyn eigen Gewaarwording , of ook uit de Jongfte Gefchiednisfen van fommige landen , kunnen beoordeelen. Zelfs heeft een zeer Krygszuchtig Koning , in eenen Staat die tot den Oorlog zeer genegen en ten eenenmaale Monarchiek is , die daarenboven geenszins de ronde en door Bergen en Woeftynen groootlyks beveiligde gelegenheid van het ïsraëlitifch Ryk heeft, het Opfchryven (enrolleren') van eiken Onderdaan, het welk veertig Jaaren te vooren was ingevoert, uit eige beweeging wederom afgefchaft, pm dat hy het te hard oordeelde , en 'er te veele Kne-  Z20 $. Davids Telling. Knevelaaryen kunnen plaatze vinden (a) , indien alle Burgeren dus onder Krygs- bedienden liaan. Was die bet Oogmerk van David , dan kan men begrypen , dat Joab , anders een zeer ondeugend Man , en reeds tweemaalen een Moordenaar , zoo Patriotfch was, of ten minften zoo veele Staatkundige voorzichtigheid bezat, om den Koning een bevel, het welk een Volk , dat tot hiertoe vry geweest was , in de ergfte Slaavery van Krygs - tucht bracht , en voor het zelve onverdraaglyk moest zyn , op het nadruklykst te ontraaden. Zelfs had men kwaade gevolgen te duchten gehad , indien de Onderdaanen niet geduldig genoeg geweest waren , om zulk eene nieuwigheid te verdraagen : doch het Krygsvolk , 't welk den Koninge getrouw en in veele Veld - tochten geoefent was , kan hen wel zoo geduldig gemaakt hebben ; en waarlyk de Uitdrukking , en z y (Joab met de anderen , welken dit Werk was aanbevolen) legerden zich by Aröer , 2 Sam. XXIV : 5 , fchynt aantewyzen , dat de Telling , of liever , het Öpfchryven van het Volk door het gezag van het Krygsvolk onderfteunt moesc worden. Iets van den zelfden aart y als David hier voorhad , heeft misfchien zyn Afftamling in het achtfte lid , Usias , ter uitvoer gebracht. 2 Chron. XXVI ; 11-14. De fchikkingen , die deeze Koning ten aanziene van Oorlogszaaken maakte , worden niet ge" ( a ) Erpresfungen und Avanitr. ftaat 'er in het Hoog. duitfeh: het eerfte heb ik overgezet, maar het laatfte beken ik niet te verftaan. Vert.  §. if4- Davids Telling. aai gepreezen , en Jefaias fchynt 'er zelfs , Kap. II: 5 8 afkeurender wyze van te fpreeken Ondertusfchen ftond het evenwel niet volkomen gelyk . of David dan of Ufias het gantfche Volk op de Rol liet fchryven. David heerfchre over een Machtig Volk , in het welk wel anderhalf Millioenen bekwaam waren , om de Wapenen te draagen ( a ) , en zyn Ryk had eene ronde gedaante , en veilige Grenfen , van den Euphraat af tot aan de Middellandfche Zee. Ter beveiliginge dan van zynen Staat was zulk eene hardheid niet noodig. Ufias daarentegen had het gebied alleenlyk over twee Stammen , die ten naastenby uit driemaal honderd duizend Mannen zullen beftaan hebben ; en zyn Land had het voordeel van zulk eene Ronde Gedaante niet, maar byna niets dan Grenfen. Hier kon ter zelfsverdeediginge noodig zyn , immers meer verfchooninge verdienen , het geen ten tyde van David onnoodig , en dus ook . in zulk eene harde zaake, dwinglandy moet genaamd worden. (a) §■ 27. . . RECH-  223 §■ 175' K R Y O S ■ Z A A K ï S, RECHTEN IN ZAAKEN , DIE TOT DEN OORLOG BEHOOREN, ZOO ALS , K RYGS DIENSTEN , LEGERWETTEN, UITDEEL ING VAN DEN BUIT. 5- !75- Van de geenen , die ver-plicht waren om dienstte doen : de Uitkiezing der Manfchap, algemeen Opontbod. Ik moet de Stelling der oude Senaten , van welke ik reeds te vooren by eene andere gelegenheid gewag gemaakt heb , noch eens herhaalen : Quot Cives tot Milites. ( zoo veele Burgers , zoo veele Soldaaten ) Niets is op zich zelf redelyker : alwie befchermt wil zyn , moet zelf ook zich en zyne Medeburgers willen befchermen. Vindt iemand het hard , of komt het hem , gelyk ik het wel eens op den Predikftoel heb hooren uitdrukken , als eene Hemel - tergende Zonde voor , dat hy met geweld zoude geperst worden om dienst te doen , ik twyfel zeer of hy wel recht hebbe , zo hy geene byzondere Voorrechten heeft, die hem van den dienst vry maaken , om te verwachten , dat anderen hem befchermen zullen: men verbeelde zich eenen Postwagen , die den weg moet neemen door een bofch, waarin men gevaar loopt van Struikroovers: men voege 'er by dat 'er zes perfoonen op zit-  g. 175* Krygs - Zaaken. 223 zitten , die byna alle begeeren ontflaagen te zyn, van zich tegen de Roovers te weeren, maar nochtans willen , dat de anderen hun leeven in gevaar zullen Hellen. Niets zoude 'er redelyker zyn , dan dat één of twee onder hen , die moeds genoeg hadden , om hun leeven te befchermen, naa dat de troep onder hun bereik gekomen was , verklaarden : zoo gylieden het op ons beiden gemunt hebt, zullen wy vuur geeven ; met de Overige bloodaarts kunt gy doen wat gy wilt ; zelfs willen wy wel zoo lang van den Wagen afgaan , tot dat gy uwe zaaken met hen verricht hebt. De Grondftelling van die, zeernatuurlyk, Recht, al wie zelf befchermt wil zyn , moet ook willen befchermen , was in zoo verre in de Mofaïfche Wetten aangenomen , dat zelfs by die tellingen , die Mofes zelf liet doen , ieder die twintig Jaaren en daar boven oud is, met dit byvoegfel genoemt worde , al wie tot het leger uitgaat, ( itmh Niff' ) dat is, al wie bekwaam is voor den Krygsdienst. Num. I : 3-46. XXVI: 2. In de Wetten betreffende die geenen , dewelke van den dienst vry waren waar van wy §. 177. zullen fpreeken , wordt insgelyks vooronderftelt , dat ieder een , die zoodanig een Voorrecht niet had , verplicht was om dienst te doen , en daar toe kon gedwongen worden. Maar een Staat zal zich evenwel van dit Recht tegen zyne Burgers niet ligtlyk ten (Irenguen bedienen , inzonderheid indien het Volk groot is , en eenige honderd • duizenden van ftrydbaare Mannen beloopt. Zelden heeft men om eenen Kryg te voeren het geheele Volk noodig : en indien het eenige honderd - duizenden opbrengt , die de Wapenen  224 ï' -75* Krygs-zaaken. penen kunnen draagen , zoude het raoeilyk vallen , zulk eene menigte , geduurende den Veldtocht, van onderhoud te verzorgen , om van het verwaarloozen van den Landbouw niet eens te fpreeken , en overéénkomftig met deeze bedenkingen vinden wy ook , dat Mofes doorgaans een zeker maatig getal liet afzonderen. Men vindt 'er volgende voorbeelden van : 1. ) Toen de Israëliten al vroeg , in het eerfte Jaar, met de Amalekiten in Oorlog geraakten , moest Jofua de Manfchap uitkiezen , die te Veld zoude gaan , Exod. XVII: o , i o. 2. ) By gelegenheid van den Oorlog tegen de Mi* dianiten werden van eiken Stamme duizend Mannen geleevert , en dus , alle met eikanderen gerekent, flechts 12000. Strydbaare Mannen , 't geen het vyftigfte gedeelte des Volks noch niet uitmaakt , in het Veld gebracht, Num. XXXI: i-6. In deeze beide gevallen hadden de Israëliten noch geenen Landbouw dien zy konden verwaarloozen , maar zy zworven in de Woeftyne om : en evenwel trok het geheele Volk niet te Velde. 3. ) Eene volgende Gebeurtenis , wel is waar , eerst naa den dood van Mofes voorgevallen : dan zy behoort evenwel , nademaal dezelve tot voldoening eener gelofte , aan hem gedaan , diende , tot het eigenlyk Mofaïfch Recht. De twee en een halve Stammen , aan geene zyde van den Jordaan , hadden hunne landen , die ter Veehoederye zeer gefchikt waren , onder die voorwaarde van Mofes  §. 175- Krygs-Za a k e n". q.z$ Mofes bekomen , dat zy Palseftina aan deeze zyde van die Riviere zouden helpen veroveren. Num. XXXII: 17 - 32. In het boek van Jofua worde ook verhaalt , dat zy hun woord geftand gedaan hebben; dan flechts veertig-duizend trekken 'er uit hun midden over den Jordaan: en nochtans waren 'er zekerlyk meer ftrydbaare Mannen onder. Immers in den Stamme van Ruben vond men by de tweede telling, weinig tyds eer het Volk over den Jordaan trok, 43730, in den Stamme van Gad 40500 , en dus in deeze beide Stammen al 84230. Mannen ; en hier kwam de halve Stam van Manasfe noch by , die zekerlyk ook wel tusfchen de twintig en dertig - duizend Mannen zal bedraagen hebben. In den hevigften Oorlog derhalven gingen 'er van honderd - duizend Mannen flechts veertig - duizend te Veld , en hier door werdt de belofte voldaan , die zy aan Mofes gedaan hadden. Men vindt flechts een en ander Voorbeeld , dat het geheele Volk , hoewel flechts voor weinige dagen (want anders was het ook niet wel mooglyk geweest) te Velde ging. Het eene is in het twintigst Hoofdftuk van het Boek der Rechteren opgetekent, toen de overige Stammen dien van Benjamin , om zich over Rechts - weigering te wreeken , den Oorlog aandeeden. De Gefchiedfchryver behoefde hier geene aanmerkingen te maaken , het was genoeg dat hy maar een eenvouwig verhaal leverde , men ziet de kwaade gevolgen van zulk eenen algemeene Veldtocht, en de al te groore menigte , duidelyk genoeg. Twee dagen naa elkanderen leeveren de elf III. Deel. P Stam-  s.26 S* '75* Krygs-Zaaken. Starnmen dien van Benjamin (lag, en 'er komt noch een derde by , naa dat zy eenen Boet - dag gehouden hebben ; voorzeker tegen alle Krygsregelen , die meer opmerkzaamheids op eene goede gelegenheid om (lag te leeveren vereifchen , en inzonderheid niet ligtlyk zullen goedkeuren , dat dit twee dagen naa elkanderen gedaan wordt: maar men kon die menigte niet lange by één houden , en wilde zich , terwyl zy 'er was, van dezelve bedienen. De Onderneeming viel ook zoo ongelukkig uit, dat eene menigte van viermaal honderd - duizend Mannen , juist om dat zy zich niet roeren kon , en geene gelegenheid had om flaags te naken , tweemaalen naa elkander door een Vyandlyk leger van 26700. Mannen nadruklyk geOaagen wierdt. Het andere Voorbeeld viel onder de Regeering van Saul voor, die alle Israëliten, driemaal honderd en dertig duizend in getal , tot eenen Oorlog tegen de Ammoniten Het oproepen , ( 1 Sam. XI.) en ook hier was de zaak in weinige dagen afgedaan. In dit laatite geval had geene de rninfte uitzondering plaatze ; maar Saul liet Runderen aan Hukken hakken , de nukken na alle de Stammen omzenden , en uitroepen , dat men met de Runderen van ieder éénen , dia zich niet by het leger voegde , op dezelfde wyze zou doen. Dit algemeene Opontbod , waar by noch zeker foort van eenen Eed gevoegd werdt (zynen Runderen zal even zoo gedaan worden) heeft de meeste overéénkomst met de fchielyke wyze van Werven , die de Romeinen Cotijuratio Ca) noemden. HoeCO Men doet 'er doorgaans de uiricggiDg van by de  §. 176". Van df. Monstering , enz. 227 Hoedaarjige nieuwe , zoo pryswaardige , als al te harde fchikkingen. David, dien men byna den Schepper van den Krygstueht der Israëliten zoude kunnen noemen, gemaakt hebbe , behoort niet tot het Mofaïfch Recht, maar tot de Gefchiednis , en 'er zal,in het vervolg in het leeven van David van gefproken worden. Ik heb te vooren daar van al iets in het voorbygaan als met den Vinger aangeroert. Van ixsien de Monftering des Volks, of de afzondering der Manfchap tot den Oorlog gefchiedde. Het aanflellen van Officiers. Ten aanziene van de wyze, op welke men zich , zoo de Woorden van Virgilius, Mneid. Vilt: 4, f. Simul omne tumultu. Conjurat trepido Latium. ( Het zal misfchien fommigen Leezeren niet onaangenaam zyn , als ik hun herinnere , dat deeze ééne der drie wyzen van werven was by de Romeinen in gebruik , en door Servius , by de aangetekende plaatze, onder de Naamen, Sacramentum, Conjuratio, en Evocatio befchreeven; de tweede, Conjuratio ( Zamenzweering) genaamt, had plaats in tyden van Oproer of binnenlandfche Oorlogen , en wel op deeze wyze : Hy , die het bevel over het leger zoude hebben, ging na hec Kapitool, ftak uit het zelve twee Standaarts, het eene voor het Voetvolk, het andere voor de Ruiterye, en riep uit: een iegelyk, dien de Behoudenis van hetGemeenebest ter harte gaat, volge my; de geheele menigte, die op dit Opontbod, vergadert was, deed te gelyk: den Krygs-eed, van waar dezelve den naam ont ng van Zamenzuoeeringen : Rosini Antiq, RomLibr. X: cap. III. pag. 73*6, Vert. )  z&8 §. ^'AM DE Monstering, enz.' zoo wel by bet Opontbod van al het Volk , als ook by het afzonderen van een zeker bepaald getal tot het doen van Krygsdienften , gewoon was te gedraagen , vinde ik flechts hier en daar deeze weinige byzonderheden opgetekent. Indien 'er geen buitengewoon geval plaats vond ( a ), vooronderftelde Mofes , dat die Schryvers , QSchotcrim $. 51.) die de Geflacht-Registers moesten opmaaken , de uitkiezing der Manfchap , of, in gevalle het geheele Volk te veld trok , de Monftering zouden doen ; want hun draagt hy op, het geen daar by gefchieden moest , het ontdaan van fommigen van den dienst , en het aanftellen der Officiers , Deut. XX: 5, 8, 9. Wanneer een zeker bepaald getal van Mannen afgezonden: werdt, fchynt men daar mede op dezelfde wyze te werk gegaan zyn , als men by het afzonderen der ( a ) Zulk een buitengewoon geval fchynt terftond by den eerften Veldtocht, dien de Israëliërs tegen de Amalekiten moesten doen, Exod. XVII: 8-13, voorgekomen te zyn. Het was nauwlyks ééne Maand geleden , dac zy uit ^tgypten gegaan waren , en onder een Volk, het welk van de jeugd af aan flaavery en flagen gewoon is, vindt men zelden veelen, die dapper genoeg zyn om in den kryg te gaan. Zo men hier den tienden óf vyftigften Man wilde uitneemen , zoo als het lot hem opgeeft , zoude men waarfchynlyk niet veel anders dan'een leger van bloodaarts op de been brengen. Hier werdt derhalven Josqa , die het bevel zou hebben , opgedraagcn , dat hy zyne Manfchap zelf moest uitzoeken , en dus alléén de besten neemen , die moed en bekwaamheid hadden om in den Oorlog te gaan , of ook wel zich zelve daartoe aanboden , £sod. XYH : 9.  §. 176. Van de Monstering, enz. 3.29 der tienden van het Vee gewoon was : (Levit. XXVII: 32.) die de afzondering deed , had eenen {taf in de hand , met welken hy den Man aanraakte , op welken het lot viel, en bepaalde hem daar door om in het Veld te gaan. Hier was alle partydigheid buitengeflooten , en alles kwam op het geval aan , zoo als de Rolle van het geheele Volk door Sterfgevallen en Geboortens gemaakt was. Wanneer in het lied van Debora de Stammen bezongen worden , die alleen moeds genoeg gehad hadden , om den Veldtocht te onderneemen , wordt van Sebulon gezegt, dat 'er uit deezen Stamme waren tegenwoordig geweest , die den Staf des tellers gegreepen hadden , Recht. V: 14. In laatere tyden wordt van een Opperhoofd van alle deeze Schry veren , onder den Naam deSchryver , (Hasfchoter) gewag gemaakt , die waarfchynlyk de geheele Monfterrol van allen die tot den Oorlog bekwaam waren , in handen had ; en behalven deezen worde 'er noch van den Sofer , den Schryver of Teller , gefproken ; het woord heeft beide deeze betekenisfen , maar om ook in onze taaie eenig onderfcheid te kunnen maaken, zal ik het door Teller vertaaien. Onder deeze beiden ftond het krygsvolk ; en toen Ufias deed , het geen David begonnen, maar wederom nagelaaten had , dat is , toen hy aan het geheele Volk eene Krygskundige gedaante gaf, en het zelve op de rolle liet Hellen, had hy eene menigte van omtrent driemaal honderd duizend Mannen onder Jegiel den Schryver, (Hasfcboter') en Maaseja den Teller, ( Hasfofer ). De eerfte fchynt eigenlyk een bureerlyk Amptenaar, en alleen de laatfte een 5 . p 3 Milh  23° §. ij6. Van de Monstering, enz. Militair geweest te zyn; gelyk de Sof er ook door Jeremias , Vorst des Heiks , of Veldoverfte , genaamt wordt. Want toen Nebucadnezar naa de Verovering van Jerufalem , die geenen met den dood liet {haffen , dewelke de belhamels van de muiterye geweest waren , was de Sof er , die het Volk des lands tot het doen' van krygs- diensten had aangezet, en„dien Jeremias teffens bet hoofd des legers noemt, onder dit getal , Jerem. LII: 25. Nu zal men zich misfchien te binnen brengen , dat ook reeds onder de vooinaamfle Bedienden van David iemand onder den Naame Sof er voorkomt ( a) , van welken iedereen maakt , het geen hem goed dunkt , Lütherus den Kancelier, Clericus eenen Geheim - Schryver van den Koning ; ( Kabinets Secretaris) maar naar allen fchyn is het de zelfde , die onder Ufias , en by Jeremias voorkomt ; de Generaal naamlyk , wiens werk he: was de Monfter rol der in dienst zynde Armee , of van de tweemaal honderd en acht en tachtig duizend Mannen , die beurtsgewyze Krygsdienilen moesten doen , te bezorgen , en de Manfchap uic te kiezen , die voor den Oorlog bekwaam was Uit het geen wy tot dus verre gezegt hebben , zal men ook de eenigszins duistere plaats , Maccab. V: 42. kunnen ophelderen , alwaar wy leezen , dat Judas, toen hy {lag wilde leeveren, de Schryver en des Volks (yMppirttis ts aan den beek plaat- fa j fl Sam. VIII : 17. XX : 25. 1 Chron. XVllI: 16. (b) Men zie myne Verhandeling de cenfibus Hebrceorum §. 3. alwaar noch iets meer van deeze zaak gevonden wordt.  §. 176. Van be Monstering, enz. 231 plaatfte , en hun gebood , dat zy niemand moesten ïoelaaten aan de andere zyde van den beek te blyven , maar ieder eenen dringen, om over denzelven te trekken , en aan den dag deel te neemen. Deeze Schryvers zvn geene Schriftgeleerden , veel minder noch , zoo als Luther hec vertaalt heeft , Priesters, maar dezelfde Schryvers , welker post het was, het volk te monfteren , en 'er de Manfchap uit te neemen om dienst te doen. Naa dat de Schryvers de Monftering over het Volk gedaan hadden, moesten zy Officiers aanftellen, Deut XX : Q. Het Krygsvolk naamlyk beftond uit eeene Soldaaten van beroep , maar uit Akkerlieden , die men daar toe uitkoos , en die nimmer te vooren in Regimenten of Compagnien verdeelt geweest waren • men ftelde dan den braafften en meest bedreevenen tot Veld - Overften. Zekerlyk zal dit door den tvd , toen de Krygskunde eenen hoogeren trap van Volmaaktheid beklommen had en een Koning vermogend genoeg was, om altoos dienst doende Officiers te bezolden , zelfs wanneer het landvolk opontboden, of tot den Oorlog uitgezocht werdt, op eenen anderen voet gekomen zyn : by Voorbeeld , onder d Regeeringe van David , toen 'er alle Maanden beurt om beurt vierentwintig duizend Mannen Krygs- dienften moesten doen. Mofes verbood dit ook £«, maar beval flechts, hec geen hy wilde dat men doen zoude , zoo lang men noch geene zoodanige Officiers had , die Krygslieden van beroep waren. P 4 §* -77-  -j2 §• x77' Ontslag van den Krygsdienst. $• * 77- Van de geenen , die van den Krygsdienst ontflaagen waren. Mofes heefc uitdruklyk eenige gevallen vastgeftelc, waar in men van den dienst ontflaagen was, en die de Schryvers telkens by het doen der Monfteringe bekend moesten maaken ; dezelve zyn , op één na, alle wezenlyke gunden en voorrechten , van welke men zonder eenige fchande gebruik kon maaken , maar dat ééne het welk wy uitzonderden, heeft zulk eene fchandelyke oorzaak, van welke men, wat meer is, openlyk belydenis moest doen , dac de meesten , zo ik my niet bedriege , zich daar van niet zullen bedient hebben , alhoewel zy het anders van Rechtswege en met een goed geweeten hadden kunnen doen. Tot de eerfte foort van Vry-verklaaringen , dewelke hem, die 'er gebruik van maakte, geene fchande aandeedden , behooren de volgende Gevallen : 1. ) Alwie een huis gebouwc, en het zelf noch niet betrokken had , moest vry zyn , op dat hy , zo by in den Oorlog omkwam , het huis niet voor eenen anderen mocht gebouwt hebben , zonder zelf 'er eenig nut van te trekken , Deut. XX: 5. 2. ) Alwie eenen Wyn' - of Olyfberg ( a ) geplanc , en 'er de eerfte Vrugten noch niec vry . Ca ) D13 Sluit beide, den Wyn - en den OIvf berg, in; hoewel die woord in de eerfte betekenisfe hét meest bekend zy.  §• ï'77* Ontslag van pen Krygsdienst. 233 vry (a) van genooten had, was op dezelfde wyze , en om de zelfde rede van den Krygsdienst ontflaagen , Deut. XX : 6. Men kon de Vrugten , al ware het ook dat de Olyf- boom of Wyngaard terftond in 'c eerfte Jaar Vrugt gedraagen had, niet eer vry genieten, dan in hetvyfdeJaar, derhalven had men uit hoofde van het aanleggen van eenen Wyn- en Olyf berg, waarfchynlyk ook van eenen Ooft - tuin ( b ), voor den tyd van vyf volle Jaaren , Ontflag van den Krygsdienst. 3.) Alwie zich verlooft , en zyn Huwlyk noch niet voltrokken had , was om de zelfde oorzaak vry , op dat hy naamlyk in den Oorlog niet mochte fneuvelen , en zyne Bruid eenen anderen ten deele vallen , Deut. XX: 7. ' 4.) Ook een jong getrouwd Man was , het eerfte Jaar naa de Bruiloft , van krygsdienften , en alle andere perfooneele lasten ontflaagen , Deur. XXIV : 5. Deeze vier ftukken hebben behalven derzelver zichtbaare billykheid , noch een zeer groot Staatkundig (a) Vry geeft hier te kennen, wanneer dezelve niet meer heilig zyn. In het vierde Jaar waren de Vrugten van eenen nieuw geplanten boom Gode heilig , en mochten niec anders dan op plechtige Maaltyden gegeeteu worden. (b) Al het land, het welk tot een eigenlyken tuinbouw gebruikt werdt, Ichynt den Naam , CTD ce draagen , en dus mede onder deeze Wet begreepen te zyn ; nochtans weet ik dit niet met dezelfde zekerheid , als het geen ik te vooren van de Olyf bergen gezegt heb. . , ? 5  -3-1- S« 177' Ontslag van den Krygsdienst. kundig voordeel , dat zy naamlyk den Landbouw en hec aangaan van Huwlyken bevorderden , hec welk nimmermeer noodiger is, dan in tyden van Oorlog. Hec groocfte nadeel van den Oorlog beftaac misfchien daar niet in , dat 'er veele duizenden in de Veldflagen omkomen , maar dat de Landeryen uit vreeze ongebouwt blyven , en 'er weinig Huwlyken geflooten worden , en dus dac, door vermindering van hec gecal der geboorrten , hec volgend Geflachc moet afneemen. Hoe zacht de laatfte Oorlog , van ï?57 toc 1762 1 hier m hec Hanoverfche ook geweesc zy , en hoe zeer men den Franfchen den roem van eenen zeer goeden Krygscuchc, en van billykheid of" zelfs beleefcheid jegens de Inwooneren niet kunne becwiscen , nochcans de Huwlyken wierden zeldfaam. De Predikancen klaagden , wel niec alle of niet alleenlyk uit liefde voor het Vaderland , ( Patriotismus) maar om dat zy 'er zeiven by lyden moesten , en te weinig hadden om van te leeven (a) , over het verminderen van de Huwlyken èn de zeldzaamheid van het Doopen : en het bleek •naa het fluicen van den Vrede , in de algemeéne tellingen , dat het getal der Inwooneren een vierde verminderc was , alhoewel hec zeker ware , dat geenszins het vierde gedeelte der Inwooneren (dat is , alle Mansperfoonen , die de Wapenen kunnen draa- C a ) Een groot gedeelte der Inkomften van de Predikancen in Dui/fchland beftaat in hec geen hun voor het trouwen , doopen enz. gegeeven worde; veelen hebben geene vasce bezolding, maar moeren alleenlyk van dergelyke toevallige Inkomften leeven; zoo dat hun belang met het vermenigvuldigen der Huwlyken en Geboortens wel degelyk vsrbonden is. Vert.  g. 177. Ontslag van den Krygsdienst. 235 draagen ) in den Oorlog gefneuvek was ; want den meesten tyd konden de Hanoverfche Onderdaanen niet eens in de legers gebruikt worden , om dac het land door de Vyanden was ingenomen. In oude tyden waren deeze nadeelige gevolgen van den Oorlog noch veel grooter , om dat zy met grootere Wreedheid gevoert werden : het geweldaadig onteeren der Vrouwen en Dochteren , het welk de Mansperfoonen wel het allermeest van het Huwelyk affchrikt , kent men byna flechts uit de oude Gefchiednisfen , en in de laatften Oorlog heeft men 'er, uitgezonderc op ééne plaatze verre buiten ons land, in hec geheel niet van gehoort. Welke verwoeftingen en ontvolkingen moet dan een Oorlog, die met alle Wreedheid gevoert werdt , veroorzaakt hebben ? Deeze nadeelige gevolgen van den Oorlog werden in zekeren opzichte vermindert, door deeze gelukkiglyk uitgedachte Ontflag - verleeningen zoo ras het vuur des Oorlogs dreigde te zullen uitbreeken , of daadlyk uitbrak ; dan moest natuurlykerwyze iedereen , die niet gaerne mede te Veld ging , en zich zeiven nochtans niet in het openbaar voor eenen laf harcigen verklaaren wilde , zyne gedachcen laacen gaan , om eene Vrouw te neemen ingevalle hy noch Ongetrouwt was, of eenen Wynberg aan te leggen , of eenige andere van die dingen te verrichten , die de nadeelen van den Oorlog herftellen kunnen. Dan de laatfte oorzaak , die iemand van den dienst ontfloeg , maakt zekerlyk zulk eene goede vertooning niet. Al wie vreesachtig en verfaagt was moest vryheid hebben om te vertrekken, op dat hy anderen met zyne vreesachtigheid niet aanftak , Deut. XX: 8. Deeze  23^ §• -7'^ Recht van den Buit. Deeze Wet heeft niet veel opheldering noodig % inzonderheid daar wy van eene ongeregelde krygsbende fpreeken ; want by onze Armeeën daar het Volk in geleederen gefchikt is, veroorzaakt de fcherpe Krygstucht , dat een bloodaart zoo goed moet vechten , als de dapperfte , om dat hy in een beilooce gelid ftaat. Dan dit alles was voor eenige duizend Jaaren noch geheel anders, noch niet zoo konftig , of werktuiglyk geftelt. Een bloodaard had ondertusfchen zeer veele zelf - verzaaking noodig , om zich van deeze vry - verklaaringe te bedienen ; en veele lafhartigen zullen misfchien liever hunner vreeze geweld aangedaan , en zoo veel te beter gevochten hebben. 5- 178. Recht van den Buit. '5-»: ... • Overal daar geen Soldaat, die van den Staat betaalt wordt , maar ieder Burger, of zekere uit de burgerfchap getrokke Manfchap , of Vrywilligen te Veld gaan , fpreekt het van zelf, dac het geoorloofc en gemeen is , buit te maaken : want daar moet toch iecs zyn , waar door een Menfch , die zyn leeven in gevaar geftelc heeft , zich eenigzins becaalt kan maaken , en het geen de Scaac hem niet geeft , moet hy van den Vyand , dien hy overwint , kunnen hoopen. Indien die geene plaacs vond , en men van den Veldtochc niecs anders voor zich zeiven ce wachcen had , dan dac men 'er of zyn leeven zoude verliezen , of kreupel worden , cerwyl men noch zonder eenige Soldye van zyn eigen geld ceeren moesc, zoude 'er waarlyk zeer veele liefde voor hec Vaderland noodig  |; 178. Recht van'Den Buit. 237 dig zyn , om iemand op deeze voorwaarden tot hec doen van eenen Veldtocht te beweegen : en zo by gevolg deeze liefde niet algemeen was, en het Volkniet op eene meer dan gemeene wyze bezielde , zoude het Vaderland wel ras uit mangel aan lieden , die tot deszelfs verdeediging de Wapenen opvatten , onder een vreemd jok bukken moeten. Overal derhalven daar men geen geregeld Krygsvolk heeft, het welk eene bepaalde Soldye heeft, moet Buit de belooning des Overwinnaars, en de Oorlog in zekeren Opzichte een middel zyn om winst te doen : en die ging by de Israëliten zoo verre , dat de Ephraïmiten , den Stammen die aan den Oost-zyde van den Jordaan woonden , beneffens derzelver Rechter , Jefta , den Oorlog aandeeden , onder voorwendfel , dan Jefta tegen de Ammoniten Oorlog gevoert had , zonder den Stam Ephraim te hulpe te roepen. (Recht. XII.) Het voorwendfel zoude al te wonderlyk zyn * indien de Ephraïmiten , door dit niet te hulpe roepen , niets verlooren hadden : maar by eenen gelukkigen Oorlog was Buit te maaken , en deezen wilden zy voor de Stammen , die aan geene zyde van den Jordaan woonden , niet alleen overlaaten. Over het algemeen was het Buit maaken in den Oorlog by de oude Volken algemeener in gebruike , en daar van meer voordeels te verwachten , dan by die van laatere tyden. Wanneer de Volken nader komen aan den Staat der Natuure , by gevolg meer op het enkele Recht der Natuure , dan op dat der Volken , het welk door onderlinge overeenkomst ontftaan is , acht geeven ; wanneer zy by hunne Oorlogen noch geene Veroveringen.van nieuwe Winge- wes  westen , welker Inwooneren zy tot Medeburgers vaa hunnen Staat willen maaken , en die tot deszelfs verfterking dienen zullen , op het oog hebben , maar wraak, eene ganfehlyke vernieling van hen , die zy overwonnen hebben , of het maaken van Buit bedoelen ; wanneer de Krygskunde noch geene plaats heeft, en een Volk , 't welk zonder Soldye te Veld trekt, het groot voordeel van een leger, het welk geenen Buit, maar Overwinningen zoekt, noch niet kent; wanneer een uitgebreide Koophandel, en het, allen Volken even noodzaaklyk , Crediet, het beveiligen van vyandlyke eigendommen , zelfs in den Oorlog , noch niet aan raadt , met één woord in de kindsheid der Volken en Oorlogen, zal het Buit maaken eene zeer gemeene manier zyn om winst te doen, en Wetten vereifchen , die deszelfs uitdeeling betreffen , waaraan wy , welker Oorlogen eene geheele andere gedaante hebben , nauwlyks denken. By de Israè'liten gold derhalven , zoo wel als by hunne Vyanden het Recht van Buitmaaken. Wy hebben in het voorgaande al gezien («) , dat dit een gedeelte der Koninglyke Inkomften uitmaakte , en David in de beginne zyn Volk , het welk dienst deed, daar uit onderhield , ( byna op dezelfde wyze , gelyk , noch niet zeer lang geleden de Housfaaren by ons geene Soldye trokken , maar van den Buit moesten leeven :) verder dat men Vrouwen en Kinderen als een gedeelte van den Buit aanzag , en in Slaaverye voerde , zoo dat men Vrouwen en Slaaven had , die in den Oorlog gevan- , gen 00 §• Ï9- 7»  §. 17S. Recht van den Buit. 239 gen waren (#). Die Buit-recht bleef ook, zelfs tot op de laatfte tyden der Koningen zoo gemeen, dat Jefaias , toen hy op eene dichtkundige wyze eene zeer groote Vreugde befchryven wilde , daar van zyne uitdrukkingen ontleene, zeggende: men zal zich VERBLYDEN , ALS in den OoGST , of GELYK wanneer Buit UITGEDEELT wordt, Jef. IX : 2. Dan het zal, tot opheldering des Mofaïfehen Rechts, van meer dienst zyn , tot de tyden van Mofes terug te gaan. Mofes fpreekt reeds in zyne oudfte Gefchiednisfè van de Patriarchen , van welken de Israëlitert afftamden , van het buit - maaken : by Voorbeeld , hy verhaalt : dat de vier Oosterfche Koningen , die ten tyde van Abraham in Palseftina vielen , in geene deele het land poogden te veroveren , of zich daar in te vestigen , maar dat zy alleenlyk Buit maakten, waar onder ook menfchen begreepen waren, en toen wederom na hun eigen land afzakten ( b ) : dat Abraham , die hen floeg , insgelyks Buit maakte en van den zeiven den Priester des eenigen waaren Godts de tienden gaf (c) : en dat de Zoonen van Jacob, dewelke Sichem , uit Wraakzucht, die voorzeker wreed genoeg was in haare Uitwerkfelen , verwoestten , by die gelegenheid mede Buit maakten Qd). Dan dit zyn dingen , die iedereen buiten dien ligtlyk gisfen kan , of toch , die voor hem van luttel belangs zyn : het eenige , het welk noch eenigszins merkwaardiger is , beftaat daarin , dat de Koning van Sodom Abraham , (a) §. 64. ioo. 123. (b) Gen. XIV: n 12, Cc} Gen. XIV : 20. (d) Gen. XXXIV i 27,  54° §• Ï79' OvER DE GELEENDE VaTEN. ham, die de gemeene Vyanden van dat land geflaagen had , aanbood , dat hy hem alles , het geen hy tot Buit gemaakt had , wilde laaten behouden, indien hy hem flechts de gevangene menfchen wedergaf. Gen. XIV: 21-24. Het fchynt derhalven , dat, volgens het Recht des Oorlogs of der Volken van dien tyd , het Eigendom van mynen Vriend , het welk ik uit de handen der Vyanden verlostte , myn Eigendom werdt: want de Koning van Sodom begeerde alleenlyk ten aanziene der Menfchen eene Verzachting van zyn Ongeluk ; en alhoewel Abraham edelmoedig genoeg was, om volftrekt niets van deezen herwonnen Buit te begeeren , voegt hy 'er nochtans uitdruklyk by , dat hy hier mede geenszins wilde befchikken over het Aandeel, het welk zynen Bondgenooten , Aner , Efchhol , en Mamre , die hem in het verflaan der Vyanden geholpen hadden , van den Buic toekwam. §- 179- Van die Soort van Buit in het byzonder , die men al hy den aanvang van den Oorlog in handen heeft , dat is , bet geen men van den Vyand ter leen ontfangen had. Met welk Recht de Israëliten de goude en zilver e Vaten , die zy van de JEgyptenaa- ■ ren geleent hadden , behouden hebben. De Buit , dien wy van onze vyanden maaken , kan van tweeërleie foort zyn: fommige dingen hebben  der M g y p t en a a e e n. 24i ben wy al in den beginne van den Oorlog in handen , en die behoeven wy dan maar te rugge te houden , naa dat zy , die wel eer onze Vrienden waren , Vyanden geworden zyn : andere moeten wy door hec behaalen van Overwinningen , of door het doen van eenen Inval in de vyandlyke Landen poogen te verkrygen. Tot de eerfte foort behooren volgens hec oud en oorfpronglyk Oorlogs - recht, zoo het zelve door grondregels van Koophandel noch niet verzacht is , alle die dingen , die wy te vooren van onze Vyanden geleent hadden , en op dien tyd , wanneer de Oorlog eenen aanvang neemt , in handen hebben : deeze werden dan gemeenlyk aangemerkt als aan hem , die 'er tot dus verre het Vrugt-gebruik van gehad heeft , in eigendom vervallen te zyn. Ten minften in het oud Roomfch Recht gold de ftelling van Cclfus («) die in de Pandeclen aangevoert worde: Qiice fes hoftiles apud non funt , non publicce , fed occupantium funt. ( Vyandlyke goederen , die wy onder ons hebben , vervallen niet aan den Staat, maar aan hem die 'er bezit van genomen heeft *) ( b ). In- fja) L. ƒ!. §. 1. De adquirendo rerum dominio. Of, zo men de plaatze anders, dan de Rechtsgeleerden gewoon zyn, bygebrachc wil zien, libro 41. tit. 1. ft. (b) lk vinde my hier genoodzaakt, my zeiven in zekeren opzichte uit te fchryven, en dat te herhaalen het geen ik m myne Aanmerking op Exod. XII : jó. gezegt heb. Ik durve hier in het Mofaïfch Recht deeze ftoffe met geen ftilzwygen voorby gaan , en myne Leezeren zouden zich over my kunnen beklaagen, indien ik hen in eene zaak die hier met zoo veel recht moet verhandelc worden , flechts na myne OverzetIII. Deel. Q ring  -42 £• l79* ^V'ER ÖE Geleende Vaten Indien het Krygs-recht van laatere tyden in dit opzicht zachter is , en de goederen die twee Oorlogvoerende Volken eikanderen onderling ter leen gegeeven hebben , veilig maakt , moet men de oorzaak deezer zachtheid daar in zoeken , dat ieder Voik » het weid in den Oorlog gemengc is , belang heeft in zyn Crediet , en men den Koophandel als den bron van Rykdom aanmerkt; en dus moet men de oorzaak daar van niet zoo zeer in het Recht, als wel in de onderlinge Overeenkomst , en het algemeen Voordeel zoeken. De Koophandel van een Krygsvoerend Volk , het welk zich van het uiterfte Recht des Oorlogs wilde bedienen , en zynen Vyanden , volgens de oude Romeinfche' wyze , de betaaling van zyne Schulden weigeren, zoude geweldig gekraakt worden : en dikwerf moet een Volk , met hét geld het welk hy van zyne Vyanden , en zulke , die zyne Vyanden konnen worden, de Franfchen by voorbeeld, met het geld der Engelfchen ; en Engelfchen , Franfchen en Rusfen met dat der Hollanders , den Oorlog gaande houden. Hier vereifcht het eigen belang , dat men de Schuldvorderingen zyner Vyanden , zelfs in den Oorlog , erkenne : want anders zoude men geen geld van zyne Vyanden , ja niet ééns van andere Volken , die flechts eene mooglykheid konden zien , om immer met ons in Oorlog te geraaken , ter leen kunnen bekomen. Zouden de Hollanders wel zulke ver- tmg des Bybels wees. Ik zal my zeiven dus moeten uitichryven , en wel grootendeels ook de Woorden overneêmen , die ik daar gebruikt heb ; want zo ik moeite wilde doen, om my hier met andere Wooiden uittedrukkcn, zouden zy misichien de bestenDietzyn, en dus myn ftyl gedwongen worden»  D E 11 /E- G V P T E N A A U E N. - 4 3 verbaazende. fommen in de Engelfche Fondfen leggen , indien 'er eenige ftaatkundige mooglykheid was , dac Engeland by het ontftaan van den Oorlog , de Schuldeifchen van zyne Vyanden , volgens de Pandecten , verbeurd verklaaren konde , zonder zich zelf voor den tyd van eene geheele Eeuw ongelukkig te maaken ? Was dit mooglyk , ieder Hollandfch Koopman zoude dan moeten vreezen , dat Engeland , om' eens van eene fchuld van omtrent zestig miliioenen ponden fterlings ontflaagen ce raaken , en dezelve met Kruid en Lood te betaalen , den eenen of anderen tyd eens eene oorzaak , om Holland den Oorlog aan te doen , zoude opzoeken : by voorbeeld, dat hec den Haring -Vangst op zyne Kusten niet langer dulden wilde , enz. Het was ook mooglyk , dat 'er , zonder zulk een voorneemen , op de ééne of andere wyze tusfchen deeza twee handeldryvende Volken Oorlog ontftond ; indien nu de Hollandfche Kooplieden hier voor begonden te vreezen , en hun geld opeifchten , dan zoude 'er niets gewisfer zyn , dan dat Engeland binnen weinige weeken Bankroet Ipeelen moest. En nochtans ziet men fomtyds , dat in den Oorlog verboden wordt , aan vyandlyke Onderdaanen fchulden te betaalen , ja zelfs dat de Wisfelbrieven , die anders in den Koophandel heilig zyn , door de Overheid vernietigt worden. In den laatflen Oorlog van 1756, tot 1762. deed de Keizer die fomwylen , en de Koning van Pruisfchen heeft misfchien ook eens in Overweeging genomen , om iets dergelyks te doen , toen hy den Kooplieden te Berlyn liet aanzeggen , dat zy met de betaalinge van zekere Wisfelbrieven geenen haast moesten maaken: dan deeze Kooplieden deeden , terftond een Voordel j het welk zoo Q 2. ras  244 §• l79- Ov£K ce Geleende Vaten ras aangenomen werdc , als het gedaan was (<0> zoo dac de Koning liever twee Milhoenen van zyn eigen geld voor de Kooplieden becaalde en ze der Stad Berlyn fchonk. In oude tyden daarentegen , en eer de Menfchen , Vrienden en Vyanden , door den Koophandel derwyze aan elkander verbonden waren , was niets gemeener , dan dac de fchuldeifchen van Vyanden , zoo dra de Oorlog ontftond , voor vernietigt gehouden werden : en zo ons die vreemd mochc voorkomen , moeren wy in het oog houden , dac men de reden daar van alleenlyk in de verandering van onze Zeden en Staatkunde , door eenen meer uitgebreiden Koophandel veroorzaakt , maar niet in de Onrechtmaatigheid der zaaken zoeken moet. Werpt iemand my tegen , dat byzondere perfoonen daar onder evenwel lyden moeten ; ik antwoorde , dat dit by alle Buitmaakinge , en Schade • verhaalinge , of Eige - recht - verfchaffinge ( Represfalien j by voorbeeld het wegneemen van Vyandlyke Schepen , op dezelfde wyze geilek is , en dat dit nochtans , volgens ons Krygsrechc , als geoorlooft wordt aangezien , want ieder Jid van den Staat, die ons vyandlyk behandelt heeft, moet voor het geheele lichaam lyden. Ik heb hier van breedvoeriger gefproken , dan hec misfchien iemand in den beginne noodig zal gefcheenen hebben , om dat juist op dit Recht, het te rug houden van het geleende by het ontftaan van eenen Oorlog , die daad der Israè'liten rust , die eene der (a) Gefehiednis van eenen pair lotjeben Koopman, Bladz. 80- 85.  DER /EgYPTENAAREM. 245 der gewichtigfïe tegenwerpingen tegen Mofes , en teffens tegen den Godtsdienst heeft uitgeleevert , naamlyk , dat de Israëliten de goude en zilvere Vaten , dewelke zy op bevel van Mofes van de iEgyptenaaren leenden , denzelven niet wederom gegeeven hebben. Het geval was dus geflelc : Den Israëliten werdt door Mofes bevolen , dat zy van de ZEgypcenaaren goude en zilvere Vaten moesten leenen , om op hun feest te gebruiken , het welk zy noch in iEgypten vierden , het Pasfah ; maar hy gaf 'er hun geene de minfle fchaduw van , dat zy deeze geleende goederen moesten , of konden , te rug houden ( Exod. XI : i.) ; want het geen lange te vooren (Exod. III: aa.) als tusfchen Godt en Mofes was afgefproken , was den Israëliten onbekend. Men kan ook gemaklyk begrypen , dat het onmooglyk voor de iEgyptenaareh een geheim zoude hebben kunnen blyven , indien zesmaal honderd duizend Mannen dit geweeten hadden : want onder zulk eene menigte van 600000 Mannen , en even zoo veele Vrouwen , zullen zekerlyk wel eenige oprechte Vrienden van die iEgyptenaaren , dewelken zoo gewillig waren om hun te leenen , geweest zyn , en al ware dit niet , 'er zouden zich wel eenige praatzieken onder' bevonden hebben , die het geheim verklapten , en de ./Egyptenaaren op hunne hoede deeden zyn , om niec te leenen. Ik ben daarom van gedachte , dat alle Israëliten ter goeder trouw deeze Gereedfchappen ter leen vroegen , en met het vast voorneemen , om dezelve weder te geeven , zonder iets te weeten van het geen Q 3 de  %\6 §. 179. Over de Geleende Vaten de Voorzienigheid in hec geheim beflooten had , en eerlang by de uitkomst blyken zoude. Op het onverwachtst worden zy in den zelfden nacht , waarin zy bet Pasfah vieren zouden , van hunnen maaltyd af en uit /Bgypten gedreeven , gelyk men Exod. XII. laczen kan : men liet hun geenen tyd , om iets vooraf te bezorgen , zelfs niet om het deeg van hunne brooden te laaten gesten , maar zy moesten oogenbliklyk het land verbaten. Pharao en de iEgyptenaarén drongen hier zoo fterk op , dewyl men in ieder huis eenen dooden had , en zy vretsden , dac hén allen die lot treffen zoude , zo de Israëliten noch langer in iEgypten bleeven. Nu onderzoeke men , 'hoe wy zelve in zoodanigen gevalle met geleende Goederen zouden handelen , zo wy alle volmaakt eerlyk waren , cn ons van alle onze plichten jegens onze Schuldeifchers niet flechts volgens ons geweeten , maar zelfs volgens dc fcherpheid der Wetten poogden te kwyten. Wy zouden het niet laaten liggen , want dan zonde het niet in handen van den rechten eigenaar komen , maar misfchien door den cerften , die het vond weggenomen worden : ook zal ons niemand iets leenen , onder Voorwaarde , dat wy het zullen laaten liggen , wanneer wy na elders Vertrekken T maar dat wy het zelve in onze bewaaringe'zullen houden , tot dac wy het hen wederom ter hand kunnen ftellen. Wy zouden het derhalven medeneemen , maar met een vast voorneemen , om hec by de eerfte gelegenheid den Eigenaar, weder te geeven. Op deeze wyze moesten de Israëliten insgelyks te werk gaan , indien zy goede Schuldenaaren zouden kunnen heeten : men kan hen bygevolg niet bcfchuldigen , dat zy deeze geleende " Vaten mede namen , met oogmerk om ze te ent-  DER iE G YPTEN AAREN. 247 ontvreemden , maar om "ze te bewaaren , en eens veilio- aan den rechten Eigenaar weder te geeven ; zoo ras die dezelve te rug eifchte, of 'er zich eene goede gelegenheid , om dit te kunnen doen , op deed Dan binnen weinige dagen veranderde de zaak geheel en al. De .Egyptenaaren , die den Israëliten vryheid hadden gegeeven ; om uit het land te mogen trekken , ja die hen daaruit gedreeven hadden , raakten eensklaps op andere gedachten , en vervolgden hen met een groot leger. Dit was eene Schennis van beloften tusfchen twee Volken , en van de zyde der iEgyptenaaren een aanvallende Oorlog. En nu komt alles op de Vraage aan , waarvan wy te vooren gefproken hebben : of naamlyk een Volk , het welk van een ander met eenen onrechtvaerdigen Oorlog overvallen wordt, de goederen van hunnen Vyand bemachtigen moge ? of het dit doen moge ten aanziene der goedeien die aan byzondere leden van dat Volk , het welk zich op dusdanig eene vyandlyke wyze tegen hen gedraagen heeft , in Eigendom toebehooren ? of het de hand moge (laan aap bezittingen van den Vyand , die het op dien tyd onder zich heeft , en dezelve' als rechcvaerdigen buit aanzien ? Indien dit geoorlooft is, dan 'ftond het den Israëliten vry , de goude en zilvere Vaten der /Egyptenaaren , die hen nu als Vyanden behandelden , op bevel van Mofes te behouden. De Voorzienigheid , dewelke de dingen derwy/.e beftierde , dat Pharao zyn woord brak , en hun daar door zelf het Recht gaf, om de goederen van zyne Onderdaanen aan te tasten , had hun dezelve gefchonken ; en tegen zulke Gefchenken deiVoorzienigheid zullen wy zekerlyk niets in te brengen hebben. Indien wy , by voorbeeld , door eeQ 4 nca  a|8 §. 179. Over de Geleende Vaten nen anderen Staat onrechtvaerdiger wyze aangetast worden , geeft ons deeze Staat het Recht , om , zo wy kunnen , hem te veroveren ; geftelt nu , dat wy de Overwinning behaalen , is het dan onrechtvaerdig, het geen wy verovert hebben , te behouden ? De Voorzienigheid zelve heeft ons , door die onrechtvaerdige aantasting , en door de overwinningen , welke zy ons verleende , machtiger gemaakt , en deeze Verovering gefchonken : en zonder eens aan de Voorzienigheid te denken , maar in plaatze daarvan alleenlyk de fortuin te noemen , wy zouden dezelve met recht behouden kunnen. Het geen wy nu met recht kunnen doen ten opzichte van eenen geheelen ftaat , zullen wy buiten twyfel ook met betrekkinge tot een gedeelte van deszelfs goederen zonder onrechtvaerdigheid doen mogen : wy zullen de geleende Goederen , die door de Vyandelykheden aan ons vervallen zyn , insgelyks mogen behouden ; en zo men dit voor ongeoorlooft wilde verklaaren , zoude men inderdaad onze geheele Rechtsgeleerdheid en Zedenkunde moeten veranderen. §. 180.  der jEgYPTENA aren. 249 Vervolg van het Voorgaande. §. 180. De Gevoelens van anderen over deeze Zaak. Dit is, het geen ik ter rechtvnerdiginge van het gedrag der Israè'liten , omtrent de /Egyptenaaren , te zeggen heb , het welk men eigenlyk geenen Roof van de goude en zilvere Vaten , maar eene terughouding van het geleende, naa dat de vrede aan DE zyde der /ëgyptenaaren gebroken was, behoorde te noemen. Nochtans dewyl men over deeze zaak , dewelke tot dus verre noch nooit in dit licht befchouwt is, veel getwist heeft, zal het niet ongevoeglyk zyn hier by te voegen, wat anderen ter verdeediginge van Mofes en de Kinderen Israëls gezegt hebben ; fchoon het zelve, myns bedunkens, niet voldoende zy. 1.) In de eerde plaatze zegt men, Godt , de eigenlyke en rechte ElGENAAR van alle dingen OP den aardbodem , kan het Eigendom daar van Schenken , aan wien hy wil. Het is waar, Godt kan dit doen : maar doet hy hec werkelyk ? 'Zal hy aan een Volk vryheid geeven , om. te fteelen ? Godt bindt zich ook aan zekere regelen van welvoeglykheid : en een Godtsdienst, die den eenen veroorloofde , aan het Eigendom van den anderen de handen te Haan , zoude eene zeer haatlyke gedaante hebben , en fommigen als eene Uitvinding van het eigenbelang voorkomen. Zo Godt wil, dat de O e Men-  ü-o §• |8o. Over de Geleende Vaten Menfchen den Geopenbaarden Godtsdienst zullen aanneemen , zal hy denzelven zich in eene beminnelykere gedaante iaaten vertoonen. Niemand loochent ondertusfchen , dat Godt door zyne Voorzienigheid de goederen deszer aarde op eene andere wyze kan verdeelen , dan dezelve tot dus verre verdeelt waren , en dat men in zulken gevalle dergelyk een gefchenk der Voorzienigheid op eene zeer rechtvaerdige wyze zoude kunnen bezitten, By voorbeeld : wanneer iemand eenen zak met geld verlooren heeft, en de Voorzienigheid hec zo belliert, dat wy dien vinden , zonder nochtans den rechten Eigenaar te kunnen ontdekken : wanneer een Schip op onze kusten ftrandt, en wy niet weeten wie de Eigenaars van het Schip en de Goederen zyn , kunnen wy ons dezelve met een goed geweeten toeeigenen. Op dezelfde wyze zet de Voorzienigheid Koningen af , en anderen in hunne plaatze aan : zy laat toe , dat de één een dwingland wordt , en daar door zyne Onderdaanen aanleiding geeft , om hem van den troon te ilooten ; en dac de andere onrechcvaardige Oorlogen beginc, waardoor hy gewichtige gedeeltens van .zyn Ryk kwyt raakt; en wie twyfelt 'er aan , of hy , dien het Volk in zyne plaatze • tot Koning beroept , kan den troon , zoo wel als de Overwinnaar , dien de Voorzienigheid eenige Landen of Steden gefchonken had , deeze Vrugten zyner Overwinninge , als een recht- vaerdig verkreege goed aanmerken. Dan tusfchen zulk een werk der Voorzienigheid , en een bevel om te rooven , of Wingewesten en Kohingryken te veroveren is een groot onder-  der jEgvptekaaren. cyi ■fcheid. De Voorzienigheid fchenkc op die wyze , zoo als ik de zaak heb voorgeftek, wanneer Zy , by gelegenheid dac de /Egyptenaaren eenen onrechcvaerdigen Oorlog beginnen , die Gode, te vooren wisc, den Israëliten laat aanraaden , dat zy van de ZEgyptenaaren leenen moeten : hier in is , zoo veel ik kan zien , niets aanftootlyks ; en indien Godt my door eenen propheet of in eenen droom openbaarde , dat hier of daar een fchat begraaven was, of bloot op het Veld lag , zoude ik my even zoo weinig bezwaard vinden , om dien weg te neemen , als of ik hem by geval gevonden had , zonder te weeten wien dezelve toebehoorde. Maar indien Gode door Mofes toe de Israëliten gezegt had , leent , maar met oogmerk om het nimmer weder te geeven , want ik Schenk u , het geen gy ter leen o nt fan gen zult , dan zoude Mofes my omtrent voorkomen, gelyk de Paus, toen hy America weg gaf. c.^) Verder zegt men : de Isracliten hadden de /Egyptena aren lange zonder loon g e d i e n t ; en z y konden zich des we gen by hunnen Ul ttocht met R e cet betaalt maaken ( ö). Dit gaat in zoo verre door , dat een vry Volk , het welk op geheel andere Voorwaarden na ^gyp- (a) Op hoe belachlyk eene wyze de Jooden zich van dit Voorwendfel van Recht" bedient hebben , heb ik in het tweede deel §. izo , bladzi 377 , verhaak.  252 §• 180. Over de Geleende Vaten iEgypten getrokken , en daar tot flaaffche dieniten gedwongen was , uit dien hoofde eenen eifch op de /Egyptenaaren had , en zich betaalt konde maaken. Indien dit in den Oorlog, en met openlyk geweld gefchiedt was , 'er zoude niets tegen in te brengen zyn ; want Volken die geenen gemeenfchaplyken Rechten of Hoogeren hebben , om hunne zaak aan te kunnen verblyven , kunnen , het geen hun toekomt, met geweld neemen , indien het hun op eenen zachten weg geweigert wordt. Maar mochten de Israëliten zich ook door bedrog betaalt maaken ? mochten zy leenen , beloften doen , van het te zuil» n wedergeeven , en dan de Vriendfchap en het Vertrouwen der /Egyptenaaren misbruiken , en het geen zy geleent hadden diefsgewyze medeneemen ? dit komt my voor met alle braafheid en goede trouw te ftryden ; en iemand die zoo handelde, zoude myas bedunkens , niet verdienen , dat men hem ooit wederom iets ter leen gaf ( a ). De misdag , dien de Onderzoekers , Tegenfpreekers en Verdeedigers zonder onderfcheid begaan hebben , beftaat daar in , dat zy zich zeiven iets geheel (a) De Hr. Superintendent Mösche , die zich , door zyne ophelderingen van duistere Schriftuurplaatzen , in den Bybel- vriend , by zyne Landgenooten , en nu ook door middel der Vertaalirge van den Heer Kienkf. , by de Nederlanders veraiend gemaakt heeft , ftelc in het derde Vertoog van dat Weekfchrift noch een ander gevoelen voor , waar van onze Autheur geen gewag maakt. Vert.  der /Egyptenaar en. £.53 heel ongelooflyks, en wel zonder eenig gezag , of gefchied kundig getuignis , verbeeldt hebben ; dat naamlyk zesmaal honderd duizend Mannen en even zoo veele Vrouwen , van Mofes in heu geheim bevel kreegen , om van de iEgyptenaaren te leenen , met Oogmerk , om het hun nooit weder te geeven , en dat zy dit geheim bewaart hebben ; want indien het zelve uitgelekt, of maar door éénen Israëliet zynen beste vriende geopenbaart was geworden , zouden de iEgyptenaaren zekerlyk zoo onnozel niec geweest zyn , om hun iets ter leen te geeven. Zulk een geheim , dat , al ware het ook maar éénen dag, onder zoo veele honderd duizenden verborgen bleef, die buiten twyfel voor het grootfte gedeelte gemeenzaame Vrienden onder de ./Egyptenaaren hadden , alhoewel de Koning hen haatte en drukte , is zoo verwonderlyk , dat ik ligter aan ieder eigenlyk wonderwerk , het welk door geen grooter gezag bevestigt was , zoude willen geloof liaan : en dit neemt men , zonder dat Mofes daar één woord van zegt, als of het van zelf fprak , aan ; bouwt daarop tegenwerpingen tegen den Godtsdienst , of wederlegt dezelve in de Vooronderfteiling van een zelfde , wilkeurig aangenome , verdichtfel. Anders heeft men juist geene zeer gtoote gedachten van de Geheimhouding van het Vrouwlyk geflacht , en hier zouden wel eenige honderdduizenden van Vrouwen geweest zyn , die een geheim wisten te bewaaren. 5- Bi.  ê54 §• iSi. Veiideeling van ben Buit. f. 181. i^?H ifoz'f, fl7f» f«e?z in den Oorlog zeiven gemaakt haat , en deszelfs uitdeeling. De Buit, welken men wezenlyk met de Wapenen in de hand op den Vyandlyken grond maakte, beftond of in Menfchen en Vee, of in Goederen , zoo als Goud, Zilver, Vercierfelen, Kleederen. Met deeze twee foorten van Buit ging men , volgens het Recht van Mofes op eene onderfcheidene wyze te werk, gelyk wy Num. XXXI, de voornaamfteplaats, die van deeze zaak handelt, kunnen zien. "* De Buit, die in Menfchen of Vee beftor.d , was niet voor hen , die den zeiven verkreegen had , maar werdt byéén gebrachc, getelt > en op de volgende wyze verdeelt : 1. ) Zy , die tegen den Vyand te Veld getrokken waren , bekwamen de ééne helft , maar waren verplicht, om daar van het Vyf honderdfte Gedeelte aan den Priester te geeven. 2. ) Alle overige Israëliten , die niet mede in het Veld waren geweest ontfingen de andere helft, waar van zy nochtans het Vyftigfte gedeelte aan de Leviten moesten geeven. Onbezielde dingen , dewelke tot Buit gemaakt waren , bleeven eigenlyk voor hem , die 'er op deeze wyze een Recht op verkreegen had , gelyk men vs. 48-54. van het zelfde sifte Kapittel zal kunnen zien. Want Wer leezen wy dat de Bevelhebber 16750 Sikkelen Gouds tot Buit gemaakt had , en dezelve vry- wil-  §. 181- Vf.rseelin'g van den Buit. £55 williglyk aan hec Heiligdom toewydde ; en van de gemeene Soldaacen worde gezegc , dat ieder den Buit, voor zich behieldc Naar alle gedachten moet men volgens die Herkomen insgelyks de plaacze , JoC XXII : 8 . opvacten , en hec geen daar van het deelen des Buits mee de Broederen , die c'huis waren gebleeven , gezegc worde, alleenlyk van buic- gemaakt vee , maar niet van Goud , Zilver, Koper , Yzer , Kleederen enz. verftaan. De rede van dit onderfcheid is niet verre te zoeken. Indien de Wet de Israëlicen verplichc had , om insgelyks hec Goud , Zilver en andere kostbaarheden , die zy buit gemaakt hadden, ter gemeenfehaplyke verdeelinge overtegeeven , zoude het niet mooglyk geweest zyn , voor de onderhoudinge deezer Wet zorge te draagen ; en eene Wet voor welker Onderhoudinge men geene zorge draagen kan , moet, zo men verftandig wil handelen , liever niet voorgefchreven worden : ieder Veldtocht zoude de Israëliten , den éénen vóór , den anderen naa , gewent hebben om iets te verbergen en achter te houden , en het Volk zou daar door van langzaamerhand alle beginfelen van' Eerlykheid verlooren hebben , en in Dieven verandert zyn. Wanneer wy 1 Sam. XXX : 20 - 25. leezen , dat David de gewoonte invoerde , om den Buit tusfchen hen , die tegen den Vyand geweest, en hen , die in hec Leger te rug gebleeven waren , te verdeelen , fchynt dit geene Vernieuwing der Oude Wet van Mofes , die misfchien toen in verval geraakt was , maar een Recht te zyn, het welk geheel andere perfoonen betrof, en ook eene andere foort van deeling inftelde. Mofes liei het Volk met de Soldaaten deelen, en gaf aan  256 §• l82. ZlNLïKHELO IN 'x LEGER. aan 12000 Soldaaten even zoo veel, als aan het geheele Volk het welk ten naastenby uit óoocoo Mannen beftond. David daarentegen liet de Soldaaten , die met de Vyand Slaags geweest waren , en de Soldaaten die ter bewaaringe van de Bagage te rug gebleeven waien ("de eerfte 400 , en deeze laatfte 200 Mannen) met eikanderen deelen , en wilde, dat de laatften even veel deels aan den Buit zouden hebben , als de eerften ; dat is te zeggen, dat ieder Soldaat , die by de Bagage gebleeven was , even zoo veel hebben moest , als ieder van die geenen , die met de Vyanden wezenlyk handgemeen geweest waren. §. 182. Zinlykbeid. en Policy des Legers. Voor de Zinlykheid en Policy des Veldlegers , die voor deszelfs gezondheid en goede Orde zoo gewichtig zyn , droeg Mofes zorg in eene dubbelde Wet, Deut. XXIII: 10-15. 1.) In het Leger moest niemand zich ophouden , die Levitifch onrein was , maar hy moest zoo lange , tot dat hy wederom rein was , op eene plaatze buiten het Leger blyven. Nu werdt men eenen geheelen dag lang Onrein zoo wel door elke Huwlyksgemeenfchap , als ook door eene bevlekking in den flaap: (pollutio nofturna') Het laatfte geval, by het welk men noch het allereerst eene-  g. 182. Leger - wetten. 35? eene Uitzondering zouden hebben kunnen verwachten , noemt Mofes uitdruklyk , zeggende , dat ieder één , die zelfs maar door zulk eene bevlekking Onrein was , tot aan den Avond buiten het Leger blyven moest. ( Men merke wel aan , dat hy daarom zeer wel in den Slag gaan mocht; want daar werdt buiten dien ieder een Onrein, door de doode lichaamen der Vyanden. ) Hoe vreemd dit ons ook toefchynen moge , moest het nochtans ter bewaaringe der goede Zeden in hec Leger veel toebrengen : want niemand kont Ontucht of Hoerery pleegen , zonder zich door zyne afzonderinge van het Leger , die tot een ftuk van Godtsdienst geworden was , te ontdekken , of ten minften verdacht te maaken , zo men geene andere Onreinheid by hem konde vermoeien. Wel is waar , by onze Armeeën , die uit geworven , en altoos dienst doende Soldaaten beftaat , zoude die middel misfchien weinig baaten , en een Franfch Soldaat zoude zich wel ligt geheel en al fchaamen , in het Leger te zyn ; en uit enkele Galanterie fomtyds voorgeeren , dat hy Onrein was. Dan , daar een getrouwd Burger , in gezelfchap vaa andere Burgers uit dezelfde Stad , te Veld gaat , en het bederf in Zedea den hoogften trap noch niet beklommen heeft , daar zal deeze Wet buiten twyfel veel hebben kunnen toebrengen , om kuifchheid en eerbaarheid in het Leger te bewaaren. 2.) In onze Legers is de plaatze , alwaar het Volk zyn gevoeg doet , doorgaans buiten de Legerplaatze , omtrent vyftig of honderd treil derj  §•--*$*• Ï^.SGjËR " WETTE K. den voor het i^otó : eene zelfde afgezonderde plaatze, buiten het Leger, ftelde Mofes door zyne Wet voor ahoos , maar by voegde 'er noch by » dat ieder één , die in het Veld ging , behalven zyn© Wapene© , noch eene Schop C a } of Spade moest by zich hebben , daar mede relkens een kuiltje graavea , en wederom toedekken. Al wie ook in* onze Legerplaaszen geweest is , wanneer de Wind juist van dje geheime plaatze na bet Leger toewaayc ,. die sai nlx. kunnen -twyfeieia , of de fchikking van Moiès noch beter zy » en om eene zuivere lucht te houden , meer gefchikt geweest , dan de onze : alleenlyk kan men van dezelve misichien in onze Legerwetten geen gebruik maaken , dewyl by ons de Armee dicht in een gedrongen moet flaan , en dikwerf langen tyd op eene zelfde- plaatze vertoeft. De Schop is anders ook voor de Soldaaten geen nutloos Werktuig in het Veld. Men kan , door middel van dezelve , veel fpoediger een Leger verkerken , o£ eene belegerde Stad , volgens de oude wyze, met eenen Wal omringen , die by de Romeinen Valium , by de Hebreeuwen nSV© genaamt wordt. Mofes (a> Dus is het door Luthe rus zeer goed vertaalt. Het woord betekent anders ook eenen fpitfen Paal , zoo als die zyn , waar mede men de Tenten in den grond vastmaakt ; dan deeze betekenis komt hier niette pas, en in bet Chaldeeuwich wordt het ook duidclyk van een treed yzer Werktuig , om den grond op te feooren , het Ploeg-yzer-, by voorbeeld , gebruikt.  $. i82. Leger • wetten. 259 Mofes gaf aan deeze beide Wetten noch eene Godsdienftige gedaante , en wilde , dat men dezelve uit eerbied voor Godt, die in het Leger der Israëliten op eene byzondere wyze tegenwoordig was , zoude gehoorzaamen. Dewyl Godt in eenen byzonderen zin de Koning en Bevelhebber der Israëliten was , en in hun Leger op eene gunftige wyze tegenwoordig , om hun de Overwinning te geeven ; ook de Arke des Verbonds , zyn eigenlyke Zetel in het Allerheiliglte , mede in hét Veld genomen werdt ; moest het geheele Leger der Israëliten als een Heiligdom aangemerkt , en door niets onteerd worden , het welk voor het Heiligdom niet voegde. Dan , men moet liever insgelyks in het oog houden , dat de Oosterlingen , met betrekkinge tot de uiterlyke zuiverheid , by hunne Heilige plaatzen , de betaamlykheid beter in acht neemen , dan men by onze Kerken gewoon is ; en ik herinner my , dat zeker Engelfchman , die on voorziet) tiglyk aan den Muur van eenen Turkfche Mofchee deed , het geen te Londen daaglyks aan dc Muuren van de Kerken gedaan wordt , op het zelfde oogenblik door de Turken als een Schender van hun Heiligdom werdt aangetast , en geen ander middel vondc , om eenen zekeren dood te ontgaan , dan dat hy den Turkfchen Godtsdienst aannam. EIND E. v