MOSAÏSCH RECHT, OF DE ZIEL DER WETTEN van MOSES; HAARE BETREKKING , TE DIER TYD , OP DE REGEERINGS-WYZE , ZEDEN, LANDSTREEK , GODSDIENST , KOOPHANDEL, ALOUDE GEWOONTEN, enz. door fOHANN DAVID MICHAËLIS, HOOGLEERAAR IN DE WTSBEGEERTE TE GOTTINGEN , LID VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPTE DER WEETENSCHAPPEN TE HAARLEM, enz. enz. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. PIERDE DEEL: Tweede Druk. te haarlem, ïty J. v & K W A L & mdcclxxxv. <«hjüN8TR.-6EREF. GEMEEN!' ROTTER o AM.   INHOUD. KERKLYKE ZAAKER §. 183. "^Sf oor afgaande Aanmerkingen. Bladz. 3 184. Over de Befnyding. Wie befneeden moesten 'voorden. . . . .4 §. 185. Oüer ie Befnyding der Mgyptenaaren en Abysfynïers ; en onderzoek of de Befnydinge der Mgyptenaaren ouder zy , dan die der Hebreeuwen , of omgekeert. .. . , 17 §. 186. Oogmerken der Befnydinge. . 32 §. 187. Verdeeling der Offeranden. . 45 §. 188. Het was niet geoorlooft op alle plaatzen te offeren , maar a//ecK op dfe plaatze, die Godt vervolgens bepaalen zoude; en tot dien tyd toe daar alleen, alwaar de Tabernakel of de VerbondsArke gevonden werdt. , . 50 ? 2 $, 189.  I N H O U D. o . ^- ^ t*' • ) §. 189. Over den invloed der Offeranden in het Burgerlek Gemeenebest. Bladz. 60 O U 0 3 E §. i het' gebruiken van Wyn by de Offeranden. . 72. §. 191. Verder over het gebruik van Olie by de Offeranden. . . 93 §. 192. Ctoer de-Tienden. . 98 $. 193. Ouer treffende, verbooden; Zoo als, een teken aan zyn lichaam te hebben, het Hoofdhayr en den Baart op de wyze der Arabieren te draagen , als mede Jommige manieren van Rouw - draagingen, . ; \ Bladz. 385 §. 2*5. Van Gewicht, Maat en Elle. Eerst eenige algemeene Aanmerkingen. 389 §. 2*7. Schikkingen van Mof es , ten opzichte van het Gewicht, de Maat en Elle. 395  Bladz. ï j. D. MICHAÈLIS, OVER HET MOSAÏSCH RECHT. VIERDE DEEL. KERKLYKE ZAAKEN. §. 183. Voorafgaande Aanmerkingen. Ik fta gereed , om in het Policy - Recht van Mofes toe de Kerklyke zaaken over te gaan. Ik moet derhalven eene Aanmerking voor af laaten gaan , ten einde ik, door het verkeerd opvatten van myne meening , geen gevaar loope, om aan fommige welmeeqenden , die niet genoeg aan hee oogmerk van dit Boek denken,' tot ergernisfe te ftrekken, of door anderen verkettert worde. Wy zullen hier van verfcheidene Levitifche Wetten fpreeken , dewelke Godt , als Voórbeeldfelen' van toekomftige dingen , gegeeven had , en die aan het Volk van Israël, hoewel eenigfincs duister, noch- IV. Deel. A w»  'i $. i83« Voorafgaande Aanmerking» tans volgens de eige verklaaring van het Oude Testament , d© Leere des Evangeliums, bekend maften : dan van deezen kant befchouw ik die Wetten hier fiiet, maar alleenlyk zoo als zy den Rechtsgeleerden , of hem , die in ftaat is om over de Wetgeevende vvysheid op eenen Wysgeerigen trant te denken , voorkomen. Ik loochen onderrusfchen daar mede niet, dat zy zu*k eene betreklyke betektnis, dergelyk een Propheetifch oogmerk , op Christus hebben ; ik fpreek 'er hier om geene andere rede niet van , dan om dat dit met myn tegenwoordig oogmerk niet overéénkomt. Wil iemand deeze teremonieele Wetten van den anderen , den eigenlyken Godtgeleerden kant, befebouwen , en is hy zoo eigenzinnig , dat hy my volflrektlyk tot eenen Voorganger of Leidsman hebben wil , onder bedreiging van my te zullen verketteren , indien ik het weigeren mochte , dan heeft hy flechts myn Ontwerp der Typi/cbe Godigeleerdheid , volgens de Uitgaave van het Jaar 1763 , na te leezen: en ik verzoek den 2oodanigen , dat hy aan den eenen kant niet van my eifchen wil, dat ik tor verdriet van andere Leezeren hier , daar het de plaats niet is, zal fchryven, het geen ik reeds in een Werk , dat in meer handen is , dan myn Mofaïsch Recht zyn kan , gefebreeven hebbe ; en ten anderen dat hy niet gelieft te beiluiten , dat ik loochene , het geen ik , volgens myn oogmerk, in het Mofaïfch Recht niet zeggen kan. Een enkeld Voorbeeld zal genoeg zyn , om dit voor billyke Leezeren duidelyker te ma'aken. Dat ik de Offeranden , die Mofes had ingefteld , voor affchaduwingen van Christus houde , en van oordeel ben , dat zy niet flechts in het Nieuwe Testament door  §. Ï83- Voorafgaande Aanmerking. g> door de Apostelen op die wyze verklaart zyn , maar dat Godt ze ook in der daad met dat oogmerk gevorderd heeft, en dat men ze reeds in het Boek der Pfalmen van dien zelfden kant vindt voorgefteld , kan aan niemand onbekend zyn , die myne Stellige Godtgeleerdheid (a) , of myne Verklaaring van den Brief aan de Hebreeuwen , of eindelyk myne Voorleezingen (Critifches Collegium) over den Veertig (len Pfalm , gelcezen heeft; al ware het ook , dat hy het even gemeld Oniwerp der lypijche Godtgeleërtheid nimmer gezien had. Dan in het Moj'aïfch Recht fpreek ik van de Offeranden niet, voor zoo verre zy Voorbeelden van Christus zyn , maar ik befchouw ze alleenlyk van baare Rechtsgeleerde en Staatkundige zyde. Indien ik anders deed, dan zoude ik het oogmerk , het welk ik my zeiven heb voorgellelt , misfen ; geen Mofaïfch Recht , maar eene Mojaïfche Godtgclcerthtid in Voorbeelden fchryven , en daar door voor eiken Leezer , dien het hier juist niet om eigemlyke Godtgeleertheid te doen was, onverdraaglyk worden. Ik zoude aan deeze Voorrede niet gedacht hebben, dewyl ik my ter goeder trouwe verzekert hield, dat men in het Mofaifch Recht niets anders zoude zoeken , dan het geen de Titel van het Boek beloofde ; dan ik heb best geoordeeld, by voorraad , zoo veel my immer mooglyk was, alle Ergernisfe voor te komen , naa dat ik twee Beoordeelingen van myn Eerfte Deel gezien had ; de ééne van een' waardigen Man , dien het, niettegenftaande hy zeer gunfting o; §. 9h A &  £ §. 183. Voorafgaande Aanmerking. ten mynen opzichte dacht, nochtans bedenklyk voorkwam , dat ik in het geheel niet van Christus gefproken hebbe ; de andere van eenen naamloozen Dvveeper, in de Hallifche Nieuwspapieren : welke laatfte evenwel weinig tyds daarnaa , by eene verandering der Schryveren van die Bladen , zonder dat ik 'er iets toe gedaan hebbe, voor een fmaatfchrift verklaart, en de onbekende Schryver verzocht is , om het vervolg van zyn laster-fluk te laaten af haaien , dewyl men niet geneegen was, om het ter drukpersfe over te geeven. §• 184. Over de Befnyding. Wie befneeden moesten worden. Iedere Perfoon van het Manlyk Gedacht, die een Lid der Israëlitifche Kerke wilde worden,, moest zich laaten befnyden : Door dit middel werdt men derhalven een Lid van het Volk en de Kerk van Israël. 'Er vindt, wel is waar, in de Zuidlyke Landen , ook zekere Befnyding van het andere Gedacht plaatze; dan met deeze hebben wy hier niets te doen, want zy was by de Israëliten niet in gebruike, en Mofes fpreekt in zyne Wetten alieenlyk van de Befnyding van het geen Manlyk was. Drieè'rleije Perfoontn waren 'er , die befneeden moesten worden: 1. Alle  g. 184. Over de Besnyding. 5 1. Alle natuurlyke Nakomelingen van Abraham , by gevolg ook alle geboorene Israëliten. Gen. XVII. 9-14. Levit. XII. 3. By deeze Wet moet ik een paar Aanmerkingen maaken , die de gefchiednis betreffen. De eerfle is: de Israëlitifche Arabieren hebben dit Gebod zo heiliglyk gehouden , tot den tyd van Muhammed toe , dat men dit als de eenige rede , waarom de Muhammedaanen befneeden worden , aan te zien hebbe. Muhammed heeft in den Koran nergens de Befnyding bevolen: maar hy zelf was een Israëlitifch Arabier , en predikte zynen Landgenooten. Dit Volk nu , het welk hy zynen Godtsdienst het allereerst leerde , en het welk denzelven wel ras door overwinnende Wapenen verder voortplantte , had te vooren reeds de Befnyding als een heilig gebruik, en voerde dezelve (in der daad door misverftand) overal als een fluk van Godtsdienst in. De Muhammedaanfche Befnyding is waarfchynlyk geene navolging der Jooden , maar een overoud gebiuik der Ismaëliten , hec ' welk zy zoo wel als de Israëliten, van hunnen gemeenfchaplyken Stamvader , Abraham , ontfangen hadden , en als een Godtlyk bevel eerbiedigden. Deeze was myne eerfte Gefcbiedkundige Aanmerking ; zie hier de tweede : Toen de Joodfche Koning , Joannes Hyrkanus , honderd en negen en twintig Jaaren vóór de geboorte van Christus, Idumtea verovert had , gaf hy den Edomiten eene vrye keuze , om , of ten Lande uit te gaan, of, onder voorwaarde van zich te laaien befnyden, daar in te, blyven. ( Jofephus Anuq. Judaic. L. XIII. C. IX. g. i.). Zy koozen het laatfte , en weiden van dien A 3 tji  6 §. 1^4' Over de Besnyding. tyd-af met de Jooden één Volk. Jdfephus ze^c het 'er wel niet uitdruklyk by , maar het is evenwei waarfchynlyk , dat Hyfkanus zich op het gebod der Befnydinge zal beroepen hebben , het welk allen Nakomelingen van Abraham gegeeven was, en Gen. XVII. gevonden wordt. De Edomiten (tarnden , zoo wel als de Jooden , van Abraham af ; en uit Jerem. IX. vs. a i, 25. alwaar de Edomiten mede onder de Volken getelt worden, die aan hum vxeesch besneeden waren , maar onbijsneeden van harten , fcnynt te blyken , dat de Befnyding onder hen noch ten tyde van Jeremias , dat is , toen Nebucadnezar Jeruzalem voor de eerfte maal verwoestte, in gebruike was. Maar naderhand moet dit gebruik by hen verlooren gegaan zyn , want anders was het niet noodig geweest , dat Hyrkanus het zelve wederom invoerde. Het fchynt, dat deeze Veroveraar de Edomiten ten vollen met de Jooden heeft willen veréénigen , en dat hy om die rede van hen vorderde , dat zy de , wel eer gebruiklyke , plechtigheid der Befnydinge ondergaan moesten. Ten minden , dit Oogmerk, hetwelk voor eenen Veroveraar zeer wel voegde , werdt zoo volkomen bereikt, dat Jofephus 'er van getuige : van dien tyd af is het , dat zy Jooden geworden zyn. Dit was geene eigenlyke Religie - dwang, maar alleenlyk dwang van Naturaltfatie ; hoewel men het niet eens dwang kunne noemen , zoo lang men aan iemand , die 'er zich niet aan wilde onderwerpen , vryheid liet omte vertrekken. Ook moet 'er zekere rede geweest zyn , die een geheel Volk zoo gemaklyk deed be-. fluiten , om zich aan de onaangenaame en fmartlyke voorwaarde des Overwinnaars te onderwerpen , en in het Land te blyven ; want onder ons zoude men ze:  g. 184. Over de Besnyding. 7 zekerlyk veele duizenden vinden, die liever verkooren te vertrekken , of hun leeven op het nieuw ter herwinninge van hun Land te waagen , indien de Turken ons eens overwonnen , en de Befnyding van ons vorderden. Dan, gelyk gezegt is , de Befnyding was niet zoo zeer eene verandering , die den Godtsdienst , als die het burgerlyke der Natie betrof : dit alleen uitgezondert, dat men zich daar door verplichtte , om alleenlyk den eenigen waaren Godt te dienen , dien , gelyk Hagedorn zegt, tVyzen, Heiligen en Bar baar en , gevoelen , denken en bekennen ( a ). Daarenboven was de Befnyding wel eer by de Edomiten een oud gebruik hunner Voorvaderen geweest, en zy was het noch in dien tyd by de nabuurige , en met hun vermaagfchapte Israëliten. 'Er is dus één Voorbeeld van Religie dwang in de Gefchiedni^fen minder : manr al moest 'er dit onder getelt worden , zoude het evenwel noch niet gelyk liaan met het gedrag van Lodl-wyk den Veertienden , die, ftrydig met de Heiligde O ereenkomtren , de Hugenooten in zyn Ryk to« Catholyken wilde maaken , en hun niet eens toeliet, ten (a) Volcrens het Gedicht van Pope the Univerfal praytr genaamd , waar in hy het Opperweeën dus aacfpreekt: Futber of Al l in every Age, ln every CU me ador'd , By faint , by javajie and by fagè , $mwb, Jove or Lord. Ver t> A 4  f §. i84. Over-de Besnyding. ten Lande uit te gaan ; maar het zoude dan toch Religie dwang , maar van eene zachtere en billykere foort geweest zyn, gelyk die van Leopoldus .Antonius Eleutheïuus , Aartsbisfchop van Saksburg » die in het Jaar 1730. tusfchen de twintig en dertig duizend Onderdaanen, om des Godsdiensts wille , uit het Land liet vertrekken ; het onderfcheid zoude daar alleen in beftaan , dat de Aartsbisfchop 'er fchade van had , en Hyrkanus voordeel. Uit het zelfde grondbeginfel, en om dat zy van Abraham afftamden (a), fchynt Akistobulus ook de Itut^ers genoodzaakt te hebben , om zich te laaten befnyden , indien zy in het Land wilden blyven. Josephüs Antiq. L. XIII. C. XI. g. 3. 2.) Ieder lyfeigen Knecht der Israëliten , of liever der Nakomelingen van Abraham in het algemeen, moest befneeden worden. Gen. XVII. ia, 13. en 27. Exod. XII. 44. Het ftond niet aan hem , of dit gefchieden zoude of niet: ook werdt 'er niets gezegt van eenig onderwys, het welk 'er voor af moest gaan , noch eenige Voorwaarde by gevoegt , zoo als : indien hy van de waarheid van den geopenbaarden Godtsdienst der Israëliten overtuigt is. De Befnyding was dus niet , het geen wy verandering van Godtsdienst noemen , ook geen Sacrament, zoo als wy het in het Nieuwe Testament hebben , waar door zekere Geestlyke Weldaad! wordt CO ëèn, XXV, vs, ly.  . §. 184. Over de Besnyding. j> wordt medegedeelt (a); maar zy:was by lyfeigeneri eene enkele burgerlyke verplichting , om geenen anderen Godt dan den eenigen , dien alle Menfchen erkennen , te dienen ; en die was buiten dien eene Wet, welker Overtreeding in Palaeftina met den dood ge'trafc werdt. Indien zich een flaaf al aan zekeren Godtsdienst verbond , dan was het nitt de Godtsdienst, die den Israëliten geopenbaart was, en dien zy in hunne harten geloofden , maar hy verbond zich dan aan den natuurlyken Godtsdienst, die door uitwendige tekenen zichtbaar gemaakt was. In tegenoveriïellinge van deezen laatften , moest geen uitwendige Afgodendienst gepleegt worden : maar tot het verborgen geloof des harten kon geen fiaaf doorgedwongene Befnyding verplicht worden. Doch ik heb hier van al §. ia8. uitvoeriger gefproken. 3.) Indien een Vreemdling begeerig was , om een Lid van de Kerk en het Velk der Israëliten te worden, en deel te hebben aan her. genot des Paafch - lams , dan moest hy zich laaten beihyden, Exod. XII. 48. Het hing derhalven ten éénenmaale van zyne verkiezing af, of hy befneeden wilde worden dan niet: alleenlyk werdt hy in het laatfte geval geen burger onder de Israëliten : ( nicht nationalifirt ). Ja doorgaans werdt vooronder- ftelt, (a) Die begeerig is om hier van meer te weeten , kan hec in myne Dogmatica §. 133, vinden* A 5  i» §. 184. Over de Besnyding. fielt, dat geen Vreemdling , zelfs Zoodanig een niet, die kost en loon van Israëiiten trok , wanneer hy maar geen lyfeigen flaaf was, van het Paafchlam eeten mocht; en by gevolg werden de Vreemdlingen aangemerkt , als Lieden die onbefneeden zouden blyven. De eigene woorden van Mofes zyn vs. 45. van het even gemelde Hoofdftuk : Vreèmdlingen en Daglooners moogen? van het zelve niet eeten. vs. 48. In- diln een Vreemdling , die onder ülie- i>en WOONT , TER eere van JeHOVAH , HET paaschfeest wil vieren , dan moeten alle manspersoonen in zyn huis besneeden worden, en dan wordt hy als een inboorling aangemerkt , en mag van het Paaschlam eeten. Maar geenen Onbesneedeken staat vry daar van te eeten. De Befnyding was derhalven geen overgang tot het Geloof der israëliten ; want dit kon ook een Onbefneedene aanneemen , maar zy was het middel om Burger onder hen te worden , en een openbaare afftand van uitwendigen Afgodtsdienst. Dit vereifcht noch eene uitvoerigere befchouwing , en eene duidelyke aanwyzing van die Perfoonen , die, noch volgens het burgerlyk Recht van Mofes, noch ook volgens eenig ander Godilyk Gebod , behoefden befneeden te worden. Van Vreemdüngen , die onder de Israëliten woonden , Was 'er geen het minst bevel, dat zy zich moesten lanen befnyden , maar zy hadden hier in ten éénenomle hunne Vryheid. E.eo Vreemdling kon zelfs  §. 184. Over de Besnyding. it zelfs OfFeranden in den Tempel brengen (a) zon« der befneeden te zyn , en dit |blykt niet flechts daar uit, dat Mofes daar van ftil gezweegen heeft, en 'er geen Verbod van gevonden wordt ; maar men weet ook , dat , ten tyde van den Tweeden Tempel, toen de Jooden noch veel ftrénger waren, van Heidenen , van eigenlyke Afgodendienaaren , Offeranden in den Tempel zyn aangenomen. Een iegelyk, die maar wilde, al ware hy ook nog meer, dan enkel onbefneeden , kon den waaren Godt vereeren , en Hem OfFeranden brengen. Zelfs iemand , die den geopenbaarden Godtsdienst der Jooden voor Godtlyk hield, had door denzelven geene de minfte verplichting, om zich te laaten befnyden; eene Helling, die men zoo dikwerf uit het oog verlooren heeft , dewyl men zich de Befnyding altoos als een Sacrament heeft voorgeftelt, het welk van de zelfde waardye was , als den Doop onder de Christenen , en zonder eenïg bewys der Heilige Schriftuure , op deezen willekeurigen grondflag het gevolg bouwt, dat, federc den tyd van Abraham , de Befnyding voor allen en eenen iegelyken , ter eeuwige Zaligheid , noodig geweest is. Mofes heeft nergens bevolen , ja niet eens by wyze van Vermaaninge gezegd, dat iemand, die geen Nakomeling van Abraham , of Lyfeigen van iemand zyner Nakomelingen was, zich moest laaten befnyden, uitgezondert in het geval, wanneer hy (a) Uit verwacht Salornon in zyn Gebed ter inwydmge van den Tempel , i Koningen Vllf, vs. 41, 4^ en 43,  ï? §. 184. Over de Besnyding. by van het Paafchlam wilde eeten : by de eerfte inftelling der Befnydinge , Gen. XVII. wordt insgelyks alleenlyk van de Nakomelingen en Knechten van Abraham gefproken. In alle de Historifche Boeken des Ouden Testaments by eikanderen gevoegt, vindt men geen het minfte fpoor , waar uit men zouden kunnen zien , dat de Befnyding noodzaaklyk gehouden werdt ter zaligheid voor Vreemdlingen , die den waaren Godt erkenden , of dat zy van hen gevotdert werdt als een gedeelte hunner Geloofsbelydenisfe; men befpeurt dit niet eens in de uitvoerige Gefchiednisfe van Naëman s Kon. V. alles doet zich daar in veel meer zoo op , dat men aan geene Befnydinge van Naëman denken kunne. In laatere tyden , lange naa de Babylonifche Gevangnisfe, kwamen 'er, wel is waar, onder de Jooden onverltandige Yveraars , tegen welke Paulus zich in zyne Brieven fterk verzet heeft, die zelfs den Heidenen de Befnyding, als noodzaaklyk ter Zaligheid voorfchreeven. Dan hier tegen kantte zich niet alleen Paulus , maar ook reeds vóór hem andere gemaatigde en zeer Godtsdienflige Jooden, zonder dat deeze in het minst dachten op het geen daar uit , met betrekkinge tot het Christendom voortvloeide. Jofephus heeft ons hier van een merkwaardig voorbeeld opgetekent, in het twintigje Boek van zyne Oudheden , Kapitt. It. §. 5. Izates , Koning van Adiabene , (dat is , van Asfyrien in den bepaaldften zin) had wel eer , toen ïiy noch Prins was (a), een Jood leeren kennen, met (a) In het Hoogduitfch ftaat: als sin eppanagirte$ Frittz, Ik heb gemeent, dat de woorden, toen by nocb  §. 184. Over be Besnyding. 13 met naame Ananias , en was door hem van de waarheid van den Joodfchen Godtsdienst overtuigt. Toen hy , naa den dood zynes Vaders , aan de regeering kwam , vernam hy , dat zyne Moeder Helena , dien zelfden Godtsdienst zeer genegen wasi en niet lange daar naa begon hy zwaarigheid te maaken , of hy zonder Befnyding wel een oprecht Jood konde zyn ? Hy befloot derhalven , zich te laaten befnyden: maar zyne Moeder, die misfchien zoo teder van geweeten niet was, verzette zich daar tegen om ftaatkundige redenen , dewyl het naamlyk te gevaarlyk was , en het te duchten flrond , dac de Asfyriers eene van zyne Broederen op den troon zouden willen plaatzen. Zyn Leeraar in den Joodfchen Godtsdienst, Ananias, werdt dan om raad gevraagt ; en deeze verklaarde zich zeer nadruklyfc voor het geen 's Konings Moeder gezegt had , ëa voegde 'er by , dat hy zelf den Koning terftond zoude verlaaten , wanneer hy zich liet befnyden, dewyl hy gevaar liep , om als iemand , die den KoNINGE iets ónbetaamlyks geleert had , ( ter verantwoordinge getrokken en geifraft te worden : dat de Koning , ook zonder befneeden te zyn , den waaren Godt konde dienen ; dat dit het weezenlykfte was , het geen hy doen moest, ingevalle hy de voorouderlyke zeden der Jooden wilde aanneemen. Deeze Ananias antwoordde zeer verftandig , en overéénkomftig met de Wet van Mofes, nocb Prins uoas , in onze taal genoeg waren. yJppanage of Appennage betekent anders het inkomen, hét welk aan jongere Broeders, van Koninglyken Gcflachte , gegecven wordt. Vert,  ï4 §• 184. Over de Besnyding. Mofes , die geenen Heiden de Befnyding beveelt, als een bewys , dat hy den waaren Godtsdienst aanneemt : hy antwoordde ten naasten by op de zelfde wyze , als de Apostel Paulus , of de Christeiyke Kerk te Jerufalem, welker uitfpraak wy in het tiende Hooldftuk van de Handelingen der Apostelen vinden opgetekent , geantwoord zoude hebben. Koning Izates volgde hem ook eenen tyd lang , en berusrte daar by : maar naderhand kwam 'er een onverflandig Yveraar uit Galilsea, Eleafar genaamt, die op de Befnyding drong, (en wel juist zoo , als Apostel Paulus in zyne Brieven dat foort van Yveraars voor de Befnydinge befcbryft:) de Koning gaf hem gehoor , en liet zich befnyden. By geluk had het geene nadeelige gevolgen voor hem, dewyl de Asfyriers , zyne ünderdaanen , het niet kwaalyk opnamen , dat, hun Koning een volkomen Jood geworden was. Inderdaad was dit in dien tyd geen Godtsdienst, die op den troon buiten de mode was, maar wy vinden meer Syrifche en Arabifche Koningen, inzonderheid onder de Beheerfcheren van gelukkig Arabien , die deezen Godtsdienfte, den eenigen verftandigen, die flechts eenen Godt vooronderflelde, toegedaan waren. Dit aanftaan van den GalilEeer op de Befnyding, was de Yver der laatfte tyden vóór de Verwoestinge van Jerufalem ; en men vindt 'er te vooren in de geheele Gefchiednisfe van Jofephus geen Voorbeeld van : ook kan men Jofephus niet leezen , zonder te bemerken , dat hy op de zyde is van den gemaatigden Ananias, die de Befnyding afraadde, terwyl hy van den Yveraar voor de zelve eenvouwiglyk verhaalt, wat hy fprak , en met hoedanig een gevolg. Deeze zelfde tegen de Wet aanloopenden Yver  §. 184. Over de Besnyding, *$ Yver van Jooden , die de Wet predikten , en de Befnydinge den Heidenen zochten op te dringen , is uit de Brieven van Paülus bekend genoeg, die dan in zoo verre uit het verhaal van Jofephus eea nieuw licht bekomen. 'Er was toen onder de Jooden eene nieuwe Seóte , die de Pharifeeuwen zelve in Yver verre overtrof C«), net Volk ten laatften in den Oorlog inwikkelde , waarin het geheel Gemeenebest onderging , en van welke men byna zeggen moet, dat zy ten éenenmaale raazende was: dezelve had , over het algemeen , Phanfeeuwfcbe Grondftellingen . maar zy bracht dezelve tot een uiterfte , inzonderheid in Burgerlyke zaaken , en had haaren afkomst van zekeren Galilseer, Judas genaamd. Het geen Jofephus , die een gemaatigd Pharifeeuw was , en deeze lieden in het ongelyk ftelt van hunne ftandvastigheid op het einde vaa den Joodfchen Oorlog , verhaalt , komt na by de Raazerye , hoewel het voor het overige een bewys zy van hunne dapperheid, en hun van eenen anderen kant tot Eere fi-ekke. Maar dat zy Dweepers waren . is onbetwistbaar. Dan , om wederom op de Befnyding te komen : Jofephus verhaalt ook, dat de Joodfche M trillingen , die onder zyn gebied Honden, zelfs twee Arabifche Emirs, die tot hem hunne toevlucht namen , hadden willen dwingen , om zich te laaren befnyden : maar hy voegt 'er ook by , dat hy dit niet heeft willen toelaaten, maar zyn V Ik onder het oog bracht, dat 'er in den Godtsdienst geen geweld moest plaatze hebben , maar dat het aan ieder éénen was over- (a) Antiquit. XVIII. Cap.  t6 §. 184. Over de Besnyding» overgelaaten , op hoedanig eene wyze hy Godt wilde dienen. (Vita Jofephi , §. 23.). Nu zal men kunnen zien , met wiens gevoelen die Godtgeleerden het naast oveiéénkomen , die zich verbeelden , dat, onder de dagen van het Oude Testament , ieder, die Zalig wilde worden , of den eenigen waaren Godt dienen , zich moest laaten befnyden : voorzeker dit is niet hét gevoelen van Paulus, zelfs niet dat van Ananias of Jofephus. 'Er is noch eene gewichtige Aanmerking , die Paulus maakte , Galat. V. 3. die zicb laat befnyden , is fchuldig, de geheele Wet te houden. In der daad ieder , die zich liet befnyden, ging even daar door tot het Volk van Israël over, en verplichte zich zeiven , om alle de Mofaïfche Wetten , die aan geen ander Volk gegeeven waren , maar de Israëliten alleen aangingen, te houden. 'Er kan derhalven niets met de waarheid overeenkomftiger gegedacht worden, dan deeze Aanmerking van den Apostel. Over het algemeen zal men den Brief aan de Galaters beter verftaan , wanneer men deezen twist der Jooden kent, en in het oog houdt, dat Godt aan niemand anders , dan de Nakomelingen en Lyfeigenen van Abraham , immermeer de Befnyding bevolen heeft, maar men zal teffens zien , dat Paulus die Vraage , dewelke aan het Hof van Asfyrien voorkwam, noch nauwkeuriger , en met grootere zorgvuldigheid voor het geweeten van hen die zich daar omtrent bezwaart vonden , beantwoordde , dan Ananias by Jofephus. Hoewel Ananias hieromtrent noch veel kan gezegt hebben, het geen Jofephus niet opgetekent heeft, ja zelfs het geen hy niet wist, dat gezegt was: want by hec gefprek  185. Over de Bessydinc, enz. 17 gefprek van Ananias met den Koninge van Asfyrien zai zekerlyk Jofephus, die roen nauwlyks gebooren was, niet tegenwoordig geweest zyn. 5- 185. Over de Befnyding der Mgypemaren en Abys* Jeriexs : en onderzoek of de Befnyding der Mgyptenaaren ouder zy , dan die der Hebreeuwen , of omgekeert ? Tk moet hier vryheid verzoeken tot eene Uitwyding , die byna geheel Oudheidkundig is : dezelve betreft eene Vraage , die ik anders doorgaans voor de Gefchiednisfe , of de Joodfche Oudheden overlaate , maar die ik thans hier ter plaatze moet voortellen , dewyl zy van zoo veel Invloeds is , in het geen wy naderhand , met betrekking tot het Oogmerk der Befnydinge , zeggen zullen. Dat 'er, behalven de Israëliten , noch andere Volken zyn , die de Befnyding gehad , en zelfs dit gebruik tot op heden toe behouden hebben , is bekend : maar onder deeze komen 'er, by de befchouwing van het Mofaïfch Recht flechts twee in Aanmerkinge , de Mgyptenaaren naamlyk , en jEthiopiers; by welke de Befnyding van onheugelyke tyden af, en zoo lange vóór het begin der Griekfche Gefchiedkunde , heeft plaatze gehad ; dat Herodotus al beleed , dat het door haaren hoogen Ouderdom niet kon bepaalt worden , wie van beiden dezelve eerst gehad , of van den anderen tnochte overgenomen hebben. IV. Deel. B De  18 §. 185. Over de Besnyding De oudfte Griekfche Schryver , die van de Befnyding der Mgyptenaaren uitdruklyk gewag maakt, is Heuodotus , in zyn tweede Boek , § 36. en 104. alwaar men insgelyks de Kanttekeningen van Wessllino kan nazien. Waarfchynlyk zal Hechts het kleinfte gedeelte van myne Leezers zich met het leezen van Griekfche Schryveren bezig houden ; ik zal daarom liever tot hun gemak hun de plaatzen geheel vertaalt mededeelen : §. 36. ( of volgens anderen §. 33.-zegt hy : Andere Volken , die alleen uitgezond e r t , dewelke de Mgyptenaaren navolgen , laaten hunne Schaamdeelen, zoo als dezelve van INatuure zyn, maar de Mgyptenaaren besmyden ze. En §. 104. (of §.98.) brengt hy onder de Hukken , in welke de Colchiers met de Mgyptenaaren overéénkomen , en uit welke hy befluiten wil , dat zy een overblyfèl van het Leger van Sesostris zyn , ook het volgende by : Noch gewichtiger is het, dat alleen die van Colchis de Mgyptenaaren en Mthiopiers , van de vroeg/le tyden af, de Bejnyding hebben. Want de Phcenitiers (a), en Syriërs in Palceftina bekennen zelve, (a) Ten aanziene der Phcenitiers fchynt Herodotus zich te vergisfen , hoewel Or-igenes iets dereeJyks van hun zegt, by Rom. II. vs. 13. bladz. 49*. des Vierden Deels , volgens de Benediflynfche Uitgaave, ( die van Carel de la Rue, denk ik, die een Uemctyner Monnik was ). Vert. fi) Deeze zyn, gelyk Jofephus reeds te recht lieert aangemerkt, de Israëliten , die by Heiodotus en andere Grieken dikwils Syriers genaamt worden , en deezen naam ook met recht kunnen draagen, de' wyl  der Mgyptenaaren enz. 19 zelve , ^a? 2y J/ï gebruik van de Mgyptenaaren gelee-t bebben. Maar de Syriërs , die aan de Rivieren Tbennudon en Parlbcnius (c) woonen , en derze Iver wyl hunne Voorvaderen uit Mefopotamien, hetwelk in het Hebreeuws C'THS D"ïf< ( dram of Syrien , tüsfcben de twee Rivieren) af-Komftig waren, en zich om die rede zelve onder de Syners rekenden , Deut. XXVI. vs. y. (Hec geen op die plaatze in myne Vertaalin"; ftaat , een omzwervende Mefopotamer , betekent eigentlyk een omzwervende Arameeër'). Alleen* ]yk had deeze Griekfche Schryver , die de Gefchiednisfe der Jooden niet genoeg kende, daar in mis, dat zy , naar zyne gedachte , zelve beleeden , de Befnyding van de Mgyptenaaren te hebben. Zy bekenden, dat hunne Voorvaderen in iEgypten gewoont hadden , en dit zal Herodoot misfehien misleid hebben : maar de Befnyding leidden zy van een veel ouder be* vel van Godt' af. Cc) Wie deeze Syriër s aan de Rivieren Tbermodon en Parthenius, (twee Rivieren van klein AGen , die in het Zwarte Meir vloeijen ) moogen zyn , is, zoo veel ik weete , noch niet onderzocht : Wesfehng fpreekt in zyne Aantekeningen op Herodotus , dib anders zoo veele duistere zaaken ophelderen, van dezelve niet één woord. — — De Asfyrifche Koning Tiglath Philefar heeft, naa de verwoestinge van hec Syrifch Koningryk Damascus , eene Synfche Volkplanting by de Riviere Cyrus ( in de laatere Geograpbie Kor ) gebracht , en* dus in der daad in de Nabuurfchap Colchis , zoo met in Coichis zelf. Zouden 'er van deeze , misfehien nieuwe Volkplantingen , over het Zwarte Meir gegaan zyn, die zich by de Rivieren Parthenius en Thermodon nedergelaaten hebben ? Deeze zouden zeer wel hebben kunnen befneeden zyn , want Damascus was ten tyde vaa David en Salomo lang onder de Israëliten gewceit ; urn niet te zeggen, dat behalven deezen de Ouden B 2 noch  20 §. i85« Over de Besnyding zeiver Nabuuren , de Makranen , zeggen , dat zy die gewoonte eerst onlangs van de Colcbiers hebben overgenoomen. Deeze zyn de eenige Volken , die zkb befnyden , en deeze alle fchynen het gedaan te hebben in navolginge van de Mgyptenaaren. Maar van de Mgyptenaaren en Mtbiopiers kan ik niet zeggen , welke van deeze beide Volken de Be/nyding van het andere ontleent hebbe , want dit gebruik is zeer Cud. ' Maar dat andere Volken bet van de Mgyptenaaren leerden , wordt, dunkt my , hier door krachtiglyk beweezen , dat die Pbisnitiers, dewelke met de Grieken omgaan , in deeze byzondsrbeid de Mgyptenaaren niet meer navolgen , en zich niet laaten bejnyden. De tweede, Diodortjs Sicultjs, fchryfe Boek I. Kap. 28. reeds veel voorzichtiger: bommigen houden insgelyks de Colcbiers in Pontus , en * de Jooden tusfeben Arabien en Syrien voor Mgyptifebe Volkplantingen , om dat deeze Volken hunne Kinderen van het Manlyk Geflacht weinig tyds naa derzelver geboorte befnyden ; welke oude gewoonte zy uit Mgypten Jcbynen medegebracht te hebben. Doch noch fomtyds aan eenige Syriers, die geene fsraëliten zyn , de Befnyding toefchryven. IvJisfchien zyn zelfs de Colchiers'met hunne gekroesde Hairen , dewelke zich lieten befnyden, geene .Nakomelingen van de Mgyptenaaren , maar van de Syriers , die uit Dainascus na de Riviere Kor trekken, of ten minden misfehien zyn zy uit eene vermenging van deeze Syriers met de Oude lnwoonders ontftaan. Doch dit is flechts eene gisfing , die ik, voor het geen zy is, uitgeeve, en om welker noodlot ik my verder jniec veel bekommere.  der Mgyptenaaren enz. n Doch dit ziet men evenwel uit hem , met volle zekerheid , dat de JEgyptenaaren in zynen tyd al van voor onheugelyke Jaaren af, de Befnyding moeten gehad hebben. De derde is Strabo , die in zvn zeventiende Boek, 1140. (of 824.) onder de gewoontens der Mgyptenaaren rekent, dat zy Jongens en Meisjes befnyden , gelyk ook de Jooden deeden, die nochtans oorjpronglyk Mgyptenaaren waren. Hier by komt Philo de Jood , die in Mgypten gewoont heeft, en by gevolg een zeer geloofwaardig getuige is : deeze verdedigt, in zyn Boek ie Circumci/ione ( pag. 210. van het tweede Deel , volgens de Uitgaave van Mangy,) de Joodfche Befnyding tegen de fpotterny van derzelver vyanden , met het Voorbeeld der Mgyptenaaren , hec welk hy bybrengt: Zy is evenwel, zegt hy , by andere Volken , inzonderheid by de Mgyptenaaren , die men voor een der talrykfte , oud/Ie , en geleerdfle Volken houdt, in gebruik , en wordt door dezelven zeer yverig waargenomen. Josephus brengt niet flechts Herodotus zonder hem tegen te fpreeken by , ten opzichte van de Befnydinge der Mgyptenaaren \ zoo als Antiquit. Lib. VIII. Kap. XI. §. 3. en in het eerfte Boek tegen Apion , Kap. XXÏI. ( In de eerfte plaatze wel wat overylt , en met eenig misverftand , maar nochtans met de zeer gegronde Aanmerkinge, dat 'er in Palseftina geene andere befneedene Syriers gevonden worden , als de Jooden : in de tweede nauwkeuriger, en met byvoeginge van de zelfde B 3 Aan-  22 5. ,if?5> Over be Besnyding Aanmerking) ; maar hy brengt ook aan Apion, die' een /Egyptenaar was , en met de Befnydinge der Jooden den fpot dreef, onder het oog : dat de Mgyptenaaren zelve dit gebruik gehad hebben, EN volgens ue meening var HeRODOIUS , DIE gewoonte zelfs tot andere VoLKEN overgebracht' (Libr. 2. contra Apionem , §. ij.) hoewei teffens uit deeze plaatze blyke , dat niet alle de Mgyptenaaren befneeden waren ; want hy laat 'er terilond op volgen , dat Apion zelf, dien hy voor eene Mgyptenaar verklaart had , in zynen ouderdom eerst, wegens zeker ongemak, befneeden is: hy moet by gevolg te vooren onbefneeden geweest zyn. De Befnyding by de Mgyptenaaren was naamlyk , gelyk wy binnen kort zuilien zien , alleenlyk eene Verplichting der Priesteren. Dat Pythagoras zich heeft moeten laaten befnyden , om tot de geheime Lesfen der Mgyptifche Priesteren te worden toegelaaten, is te bekend , dtin dat ik het zoude behoeven te bewyzen. Zyn Voorbeeld bevestigt ondertusfchen , bet geene ik zoo even van de Befnyding der Mgyptenaaren gezegt hebbe. Maar de plaatze van Origenes, die over het algemeen zegt, dat niemand den toegang tot de Wetenfchappen en Heiligdommen van Mgypten verkrygen konde , die niet befneeden was , is van zoo veel gewichts , dat ik dezelve geheel moet affchryven. Men vindt dezelve in Comment ar io in Epifi. ad Rom. , Kap. II. vs. 13. pag. 495. van het vierde Deel, volgens de Uitgaave van Mangey. Nam apud JEgyptios , qui in fuper(litionibus vefiiis (zegt hy tot de Heidenen,) & vetufiisfimi babenturt & eruditisjïmi, a quibus pro- P ) \  der Mgyptenaaren enz. 23 pe omnes reliqui ritum Sacrorum & cerimonias muluati Junt ; apud hos inquam nullus aut Geometrie ftudebat , aut Jjlronomtce , qua apud illos prtecipua ducuntur nullus certe Aftrologia èf Genefeos, qua nihil divinius putant , Jecreta rimabatur , niji circumcifiane fufcepta. Sacerdos apud eos , aruspex, aut quorumlibet Sacrorum Minijier , vel , ut 0 appellant , Propheeta omnis , circumcijus e[i. Lite-ras quoque facerdotales veterum flLgyptiorum , quas hieroglyphicas appellant , nemo discebat , mi ft circumcifus. Omnis hierophantes , omnis vates , omnis cozli ( ut putant) infernique myfter confcius, apud eos ejfe non creditur, nifi circumcijus. Origenes, die ongemeen geleerd, eti in Mgypten gebooren was , was zekerlyk in Mgyptifche zaaken zoo bedreeven , dat niemand zyn getuigenis zal wantrouwen. Van andere Schryvers , van laateren tyd , die hunne kundigheeden alleenlyk uit Herodotus en Diodorus getrokken hebben , en noch daarenboven Twist-Schryvers waren, die den Christlyken Godtsdienst te keer gingen , Celsus by voorbeeld, en Juliaan den Keizer , zal ik niet fpreeken , om dat hun getuignis van minder gewichts is : alleenlyk merk ik aan , dat Cyrillus in zyne wederlegging van Keizer Juliaan toeftemt, dat de Befnyding by de Mgyptenaaren in gebruike was (a). In den Bybel zeiven fchynen de Mgyptenaaren als befneden voorgeftelt te worden. Wanneer 'er Jerem. CO Contra Julianwn, Libr. IX. pag, 2.9S. B 4  §4 §• 185. Over de Besnyding Jerem. IX. vs. 35, 16. gezegt wordt: de tyd hmtt dat ik bet Oordeel houden zal over alle Bejneeaenen , die den Voorhuid hebben (a) , over Mgyptct, , over Juda , over Ednm , over Amman, over Muab, ow?r' a/Zew me? ronrf gefchorene hairen , die in de fVoefty ne woonen : ivant alk Heidenen zyn onbejneedm , en Israël heeft een onbefneeden hnrt ; worden de «rfEgyptenaaren , Edomi.ten , Ammoriren, Moabiten , en Bedoyneli van Arabien, duidelyk hefchreeven als Volken, die zoo wel als de Jooden belleden waren , maar daar by een onbefneeden hart hadden. Van noch meer gewichts is de plaatze , Jof. V. vs. 0. wegens den hoogen Ouderdom des tyds, van welken zy fpreekt. Naa dat de Israëliten , die noch onbefneeden gebleeven waren, zich by hunne komst in Palsftina hadden laaten befnyden , verklaarde Godt: dat Hy ze nu van het verwyt der mgyptenaaren verlost had. De Aegyptenaaren moeren by gevolg op dien tyd al befneeden geweest zyn , en den Israëliren , die uit hun Land vertrokken waren , het nalaaten der Befnydinge verweeten hebben. Nochtans hebben anderen reeds ten deezen opzichte aangemerkt, dat misfehien het geheele Volk der Aegyptenaaren niet befneeden was , maar dat eigentlyk alleen de Priesteren deeze plechtigheid moesten ondergaan , hoewel het ook anderen, die geene . ("O In de Nederlandfche Vertaaling zoo wel als die van Lutherus , leest men , alle de bejheedene met de onbefneedene ; en volgens deeze Vertaaling zoude men uit deeze plaats geen bewys kunnen opmaaken.  der Mgyptenaaren enz. 05 geene Priesteren waren , rry ftond , dit na te volgen. Men vindt het één en ander het allerduidelykst voorgeftelt, by Vonk, in fpecimine cricico in varios auclores , rjf obfervationibus mtscellaneis , pag. 60. Ik zal hier alleenlyk de woorden van Horapollo bybrengen : de Cvnocephalus betekent (in de Beelden - fpraake der M^yprenaaren) eenen Priestkr , —— om dat dezelve be- sneeden gebooren wordt, en de priesteren de besnyding zorgvuldiglyr waarneemen. De Befnyding is noch tot op deezen dag by de Mgyptenaaren in gebruik gebleeven , en wel niet alleen door den Muhammedaanfchen Godstdienst , maar ook als eene oude gewoonte des Volks, en dat zelfs by gemeene lieden. Uit de Bcfcbryving van Jrabien , van den Heer Kapitein Niebühr, blaiz. 76 tot 80. ziet men , dat in Mgypten dikwils de Muhammedaanfche Dochters befneeden worden , hoewel dit geen ftuk van den Muhammedaanfchen Godtsdienst , noch by de Turken in gebruik zy , en dat de Koptifche Christenen gewoon zyn hunne Zoonen te befnyden. Dat de Abysfynen , niettegenftaande zy Christenen zyn , en de Befnyding geenszins voor een Godlyk Gebod houden , dezelve evenwel als een oud gebruik onderhouden , en wel by hunne Kinderen van heide GeDachten , is uit Job! Ludolphi JHifteria JEthi»pïc-at Libr. III. Cap. 1. bekend. Hier is dan nu twist over ontdaan , naamlyk of de Israëliten de Befnyding van de Mgyptenaaren , dan of de Mgyptenaaren dezelve van de Israëliren cnileent hebben: Een twist, waar in misfehien geene van beide partyen volkomen gelyk heeft. B 5 Hec  26 §. iSj- Ovlr de Besnyding Het ééne Volk moet dezelve buiten eenigen twyfel eerst, en het andere laater bekomen hebben; maar daaruit volgt niet , dat het ééne dezelve van het andere heeft overgenomen. Herodotus en Diodorus Siculus waren van gedachten , dat de Israëliten de Befnyding uit Aegypten hadden medegebracht Men ziet terfïond uit hunne uitdrukkingen , en de misflaagen , die zy in hunne Vernaaien gemengd hebben , dat zy maar weinige zekere berichten van de Jooden hadden : want anders zoude Diodorus met volle zekerheid hebben kunnen zeggen|, dat de Jooden uit Aegypten afkomftig zyn , het welk hy niet dan twyfelachtig bericht, en waar van Herodotus in het geheel geen gewag maakt. Hun getuignis, of liever hunne meening is zelfs hier van geen gewicht, om dat de zaak zoo verre tot de hoogfte oudheid, van welke de Griekfche Gefchiednisfen niets weeten , opklimt, dat zy beiden hadden behooren te zeggen , gelyk Herodotus van de Mgyptenaaren en Mthiopiers getuigde , dat deeze gewoonte te oud was , om door hen beflist te worden , By welk van deeze beide Volken dezelve eerst hebbe plaats gevonden. Uit den eigenen Schryver der Hebreeuwen , Moses , die meer dan duizend Jaaren voor Herodoot geleefd heeftr ziet men klaar, dat de Voorvaderen der Israeliten reeds befneeden waren, toen zy na Mgypten trokken , en dat zy de Befnyding niet eerst by hun Jangduurend verblyf in dat Land hebben aangenomen. Dat Josephus Herodoot , zonder hem tegen te fpreeken , bybrengt, doet niets ter zaake : zyn oogmerk is alleenlyk , uit hem te bewyzen , dat  der Aegyptenaaren enz. . 27 dat de Jooden geen onbekend Volk geweest zyn , en dat Sesostrus> Judsea verovert heeft. Mistte Herodotus hier in een ander geval, zoo was het de zaak van Jofephus niet, in het voorbygaan alle zyne misdagen aan te wyzen en te verbeteren. Niemand , die eenig denkbeeld heeft van Gefchiedkundige waarfchynlykheid , zal hier geloof flaan aan de Griekfche Schryveren , die van eenen veel laateren tyd zyn , en noch daarenboven de fout hebben , dat zy vreemde Volken , die zy barbaars noemen , met verachtinge aanzien , en derzelver fpraake, of binnenlandfche Schryveren niet kennen . alhoewel zy de Gefchiednisfen dier Volken befchryven willen. Hun ja of neen geldt in gevallen zoo als deeze , daar wy binnenlandfche Gedenkfchriften hebben , die ons het tegendeel zeggen , niets het geringde. Dan men moet van deeze Vraage eene andere, die men doorgaans met dezelve verward heeft, zorgvuldiglyk onderfcheiden ; naamlyk : Was de Besnyding op dien tyd , toen Godt dezelve , volgens het getuignis van moses , aan abraham gebood » op den Aardbodem noch ten ee- nenmaale onbekend ? of was dezelve misschien al te vooren by andere gr0ote VoLKEN in gebruik geweest , zoo als by voorbeeld , by de /egypt enaanen en mthiopiers ? Ik kan niet ontkennen , dat my het laatfte hier het waarfchynlyksï voorkomt, en wel om de volgende redenen. Het zeventiende Hoofdlïuk des eerften Boeks van Mofes, ziet 'er in het geheel niet uit, als of daar  2S. $. 185. Over de Besnyding daar in eene te vooren geheel onbekende en völko* men nieuwe Konst-bewerking der Heelkunde bevolen wierdt , en wel eene Konst- bewerking, die zoo fmartlyk, en met zoo veel leevensgevaar vergezeld is , als de Befnyding by volwasfenen. Abraham ontfangt éénvouwiglyk dit bevel, dat hy zich, en al wat in zyn huis manlyk was , moest laaten befnyden. Dit zoude misfehien meenig Europeer heden ten dage niet eens verftaan, daar wy nochtans zoo veele befneedene Jooden onder ons hebben, indien 'er geene befchryving werd bygevoegt, en hem duidelyk gezegd , wat de Voorhuid zy , ( een woord , het welk de meesten , die geene Ontleedkundigen zyn , enkel uit den Bybel kennen zonder recht te weeten , wat het zelve eigentlyk betekene,) en hoe men dezelve befnyden moete. Was derhalven noch nergens onder eenig Volk de Befnyding in gebruik geweest, dan had 'er noodzaaklyk eene zeer uitvoerige befchryving dier Konstbewerkinge moeten bygevoegt worden. Dan wy vinden daar geen woord van : het enkele woord, de Voorhuid aan het Vleesch desnyden , was voor Abraham duidelyk genoeg. Men zoude byna denken , dat, zoo lange nergens de Befnyding in gebruik was , de Voorhuid niet eens eenen naam in de gemeene taal zoude hebben : dewyl dit gedeelte des lichaams niet in het oog valt, en men juist niet noodig heeft van hetzelve te fpreeken. Zelfs in onze taaie hebben wy den naam Voorhuid alleenlyk uit den Bybei; en noch is de famenvoeging duidelyk , waar door men aan dezelve een Woord heeft zoeken te geeven , het welk zy waarfchynlyk in den beginne niet hadt. Maar by Mofes vind men al een Woord, welks Afllam-  j>er /Ecyptenaaren enz. 29 Afftamming men niet eens verder kan naafpeuren, Orla (a), de bekende benaaming der Voorhuid. ,— Men kan op meer dan éénerlei wyze befnyden : gelyk de tegenwoordige Befnyding der Jooden , van die der Muhammedaanen , Aegyptenaaren en Aethiopiers , in der daad verfchilt. Maar Godc zegt in de eerlte plaatze , daar de Befnyding werdt ingeftelt, daar zoo weinig van , dat wy niet eens met eenige waarfchynlykheid kunnen weeten , welke van deeze manieren van befnyden Hy bevolen hebbe : maar Abraham moet dit verfiaan hebben; en bygevolg moet dit woord opdien tyd door de gewoonte zelve duidelyk geweest zyn. Al wilde men hier zeggen , dat Godt aan Abraham eene befchryving dier Heelkundige Konst-bewerkinge gegeeven heeft, maar dat Mofes dezelve met ftilzwygen voorby ging , om dat zy in zynen tyd bekend genoeg was; zoude bet evenwel noch onbegryplyk blyven , hoe zy noch op dien zelfden dag, (en dit wordt Gen. XVII. vs. 26,27. uitdruklyk gezegt,) aan het geheele Huisgezin van Abraham konde verricht worden , het welk reeds eenige Jaaren te vooren , zonder Kinderen en gekochte Slaaven mede te tellen , in drie honderd en achttien Knechten , die in zyn huis gebooren waren , en de Wapenen konden draagen , beftond. Hiertoe werden buiten twyfel menfchen vereifchr, die in het doen van deeze Konst - bewerking al zeer geoeffent waren : zonder deeze, zoude hec zoo fpoedig niet hebben kunnen voortgaan; maarhy, die de Befnyding doen moest, zoude daarvan eerst asm  3o §. 185. Over de Besnyding aan eenige van de minstwaardige knechten proeven hebben moeten neemen, die misfehien dikwils zouden mislukt zyn , om op deeze wyze dit werk van langzaamerhand te leeren. En hoe kan men , zonder het grootfte wonderwerk re vooronderilellen, waartoe Mofes ons evenwel geene de minde aanleiding geeft, zich verbeelden , dat, indien alle de knechten van Abraham te vooren onbefneeden geweest waren , zy zich, op zyn bevel alleen , aan zulk eene fmartlyke handeling zouden onderworpen hebben. Men verbeelde zich flechts , hoe het in onze dagen gaan zoude , indien de één of andere Edelman eenige honderden Boeren op zyne landgoederen op éénen dag wilde laaten befnyden. Zy zouden zich alle daar tegen verzetten , en ten minften zoude hem niemand behulpzaam zyn , om anderen tot eene zaak te dwingen , waar toe hy naderhand op zyne beurt door hen ftond gedwongen te worden. En wat zoude Abraham alleen, die geene hulpe van eenige Overheid hebben konde , in zulken gevalle gedaan hebben ? Is het derhalven niet het allernatuurlyksc te denken , dat veelen van zyne Knechten reeds vóór dien tyd befneeden waren , en dat hy door hulp van deezen, de overige tot gehoorzaamheid gedwongen heeft ? Maar is dit zoo, dan moet de Befnyding, behalven in Aegypten , noch by eenige andere Volken in dien tyd geheel en al ongewoon geweest zyn. In het vierendertigfte Hoofdft. des eerden Boeks van Mofes eifchen de Zoonen van Jacob , als eène Voorwaarde , van Sichem, die hunne Zuster wilde  der Aegyptenaaren enz. 31 de trouwen , dat hy en zyne geheeJe Stad zich moest laaten befnyden ; en wel met byvoeginge van deeze reden : IVy kunnen dit niet doen , dat uoy onze Zuster eenen Onbefneedenen zouden geeven. Het zoude ons tot Jcbande (trekken. Dit zoude waarlyk ten hoogften belachlyk geweest zyn, indien 'er op dien tyd in de geheele VVaereld geene andere Befneedenen , dan in het gedacht van Abraham geweest waren : anderen zouden hen misfehien befpot hebben , maar niemand voorzeker zoude het fchandelyk voor hen geoordeelt hebben , dat zy eene Dochter aan eenen Onbefneedenen uithuwelykten. Ondertusfchen, komt deeze eifch den Bruidegom zoo weinig ongerymd voor, dat hy alle de Burgers van zyne Stad overreed, om zich met hem aan de Befnyding te onderwerpen. Men herinnere zich daarenboven , dat de Befnyding buiten allen twyfel by de Aegyptenaaren in gebruik was, toen de Iraëliten uicAegypten trokken , en dat zy den Israëliten het verzuim van deeze gewoonte in de Woestyne verweeten ; en men zal nauwlyks anders kunnen denken , dan dat de Befnyding reeds vóór den tyd der Israëliten in Aegypten gebruiklyk geweest is. Want dat de Aegyptenaaren , die altoos zoo veel yvers betoonden , om de zeden en gewoontens van hunne Voorouderen te bewaaren , die over hec algemeen van Vremdlingen eenen afkeer hadden; maar inzonderheid Hebreeuwfche Herderen , met verachting aanzagen (0) , dat deeze , zegge ik , van eenige vreemde Herderen, die in Godtsdienst mtt hen (a) Gen. XL1II. vs. 32, cn XLVI, vs. 34.  %% %. 186". ÖOCMERltïtl hen zoo veel verfchilden , de Befnyding zouden overgenomen hebben , is eene zeer onwaarfchynlyke gisfing. Voegt men 'er nu noch by , dat de Befnyding noch heden ten dage , zelfs in zulke landen , daar. zy door den Godtsdienst niet bevolen wordt , in Aegypten , meen ik , en Abysfinien dand gehouden heeft , en in deeze warme landen fomtyds om der gezondheids wille nodig is, dan wordt het ten minden zeer waarfchynlyk , dat deeze beide Volken , die buiten dien veel ouder zyn , en welker land men om zoo te fpreeken , als de natuurlyke zetel der Befnydinge kan aanmerken , dezelve vroeger gehad hebben dan de Israè'liten , die zekerlyk eerst lange naa hen ontdaan zyn. §. 186. Oogmerken der Befnydinge. Het eerde oogmerk der Befnydinge, het welk zich met den eerften opflag vertoont, en waarover Godt by haare Indellinge zich met ronde woorden verklaart heeft (a) , bedond daarin , dat de "Nakomelingen van Abraham door middel van dezelve een Verbond met den Allerhoogden moesten maaken, om geenen anderen Godt, maar Hem alleen aan te bidden en te vereeren. Hoe de Befnyding een teken van dit Verbond zyn kunne, kan men te gemaklyker begrypen, wanneer men weet , dat zy by de Aegyptenaaren een gebruik was Ca) Gen. XVII.  der Besnyding e. 33 was der Priesteren : Abraham en zyne Nakomelingen móesten, zoo ras zy befneeden waren, aangemerkt worden , als of zy zich tot Priesteren van den waaren Godt geheiligt hadden, om Hem alleen te dienen. Zy behoort derhalven tot die Grondftelling van het Mofaïfch Recht, de Verbanning yan Afgoderye , Van welke ik, §. 32. gefprooken hebbe. Maar behalven dit zinbeeldig oogmerk , kan de Befnyding , onder eene warme luchtftreek , noch wel zekere nuttigheid van eene andere natuure gehad hebben , dewelke Godt bewoog , om onder veele andere mooglyke Verbonds-tekenen juist die te kiezen : en inderdaad Christus fchynt dezelve , Joh. VII. vs. 22, 23. als een voorvaderlyk gebruik, het welk voor de gezondheid dienftig was , aan te merken. Myn oogmerk is niet, op eene geleerde wyze alles by één te zamelen , het geen over dit Onderwerp gefcbreeven is , maar alleenlyk vin het zelve te fpreeken , zoo als het my nu voorkomt , naa dat de Heer Niebuhr myne 52fte Vraage aan het Reis- gezelfchap na Arabien , die daarover han* delt , beantwoord heeft Qa). Ook ga ik het Programma van den Heere Lyf-arts Vogel, het welk hy in het Jaar 1763. heeft uitgegeeven, onder den titel: Dubia de u/u chcumïïfionis Mcdtco , met ftilzwygen voorby. Het zelve behoort niet tot myn oogmerk , om dat het over ons Onderwerp meest van vooren (a priorij, en zonder berichten uit die Lan- ( a ) Niecuhr Befchryving van Arabien , uit eigene uoaameemingen , bladz. 74. en verv. van de Nederd. Vertaaling. IV. Deel C  34- 5» 18 (5. Oogmerken Landen , van welken gefproken wordt, handelt $ en dus eigenlyk flechts zwaarigheden tegen de nuttigheid der Befnydinge voor de gezondheid in Europa oppert ; zwaarigheden ondenusfchen die men op Laudflreeken , dewelke zuidlyker liggen , niet terftont moet toepasfen ; en die men inzonderheid niet kan laaten gelden als tegenwerpingen tegen Schryvers , dewelke in die landen geleeft hebben , indien men niet wil vooronderftellen , dat daar ter plaatfe alle natuurlyke omfiandigheden volkomen overeenkomen met die van andere landen, dewelke aan Europeaanfche Artfen bekend zyn. Of de Befnyding in Europa , en by de doorgaande lichaamsgefteltheid die een Hoogduitfch Artfenykundige bewoon is aantetreffen , voor de gezondheid van nut kunne zyn, was ten minfien myne vraage niet. De Ouden , die van de Befnyding der Mgyptenaaren, inzonderheid der Priesteren fpreeken, zien dezelve dikwerf, als eene foorr van zindeiykheid aan. Volgens Philo , in zyn boek de Circumeijione , (pag. au. des tweeden deels , naar de uitgave van Mangey,) zoude de Zindeiykheid des gebeelen hchaams , die inzonderheid den Priesterhand voegt , het tweede, oogmerk , of de tweede aanpryzing der Befnydinge zyn : en hy voegt 'er by , dat de JEgyptifcbe Priesteren om die rede ook gewoon zyn het Hayr aftefnyden, dewyl in het Hayr en onder den Foorhuid vecle vuiligheden vergaderen , ate zy behoorden weg ie neemen. Aan deeze Zindeiykheid nu fchynt men het veel gewichtiger Voordeel, waaraan Philo de eerfte plaatze gaf, te moeten toefchryven. Deeze Schryver naamlyk , dien men , ten minilen in zaaken die Mgyp-  D Ë R Ë E S N Y D I N G fe. 35 Mepten betreffen, geen geloof behoort te weigeren , zegt op dé zoo even aangeweeze plaatze : Er zyn meer redenen , die dit Oude Gebruik adhpryzen; maar inzonderheid de volgende : ï'oereerst, de Befnyding komt eene zeer fmart'yke Krankheid Voor , en die moeijelyk te geneezen is : men npelht dezelve , 'waarfchynlyk wegéns den brandenden fyn, Carbonkel (a), en de onbefneedenen zyn aan dezelve het meest onderheevig. De tweede is , de Zindeiykheid, enz. Deeze plaatze van PtiiLO word volkomen opgeheldert , en haare wa'drheid bevestigt , wanneer men 'ér mede vergelykt , hec geen de Heer Niebuhk zegt , op bladz. 74. ter bearifcWoordihge" van myne 5'ifte Vraage : „ Zy is in de ,, heete landen voor die geenen die zich met vlytig ,, Wasfchen , zeker zeer ndetig. Dus verzekerde de Aftz (è) der Ëngèlfchen té Haleb , dat zig in de heete landen meer vogtigheden onder hec hoofd der roede verzamelden , dan in de koude,, re landen ; en een myner Vrienden in Indiè'n , die zich in deeze heete landen alleen naar de Eü,, ropifche wyze gereinigd hadde , had een foort „ van gezwellen onder het roedenhoofd gekregen , ,, welken niet zo zeer te dugten zouden geweesc zyn , indien hy befneden ware geweest. Hy „ wafchte naderhand dit lichaamsdeel fliptelylt, en „ federt dien tyd befpeurde hy niets meer van dien „ aart. Het wasfchen des lichaams en vooral der „ heifa) In het Griekfch , in het Nederduitfch Gloeijende Koole. &) RussttL, een Broeder van dien Rusfel, die de Natural Hifttry ef Aleppo gefchreeven heefc. C 3  $6 §• 186. OOGMERREK v heimelyke deelen , is dus in de heete Landen noodzaaklyk , en het is rafsfchien om deeze re„ den, dat de fiigters van deGodtsdienftenderJoo„ den , der Mohammedaanen , der Gebers, der „ Heidenen in Indie , enz. het zel»/e bevolen heb„ ben. De thans onder hen woonende Christenen „ moeten nu ook , zo wel welftaanshalven, door „ dien men hen anders veragten zou , als om de „ Gezondheid , de reinigheid in agc neemen. „ Dewyl nu een Befnedene zich met minder „ moeite kan wasfchen \ dan een Onbefnedene, „ vooral , wanneer hy, gelyk de Mohammedaa„ nen , maar ééne hand daar toe mag gebruiken , „ zo verfchafc de Befnyding den geenen , die 'er „ zich van bedienen , ook een groot gemak * en „ dit konde reeds voor eene Oorzaak genomen „ worden , waarom die Natiën , by dewe'lken Zy „ eens ingevoerd is , dezelve behouden." Hoe weinig de Heer Niebuhr ook bedcele , dit voor het Hoofdoogmerk der Befnydinge op te geeven , zo zeker wordt evenwel door zyn Verhaal de zaak zelve , dat de Befnyding in heete landen een behoedmiddel is tegen de zoogenaamde Carbonkels, gelyk ze van Philo genoemt worden. Josephus verhaalt ons ook noch een merkwaardig Voorbeeld , in zyn tweede Boek contra Jlpionem, §. 13. Dezelfde Apion naamlyk , die op zulk eene haatlyke vvyze tegen de Jooden gefchreeven , en met hunne Befnydinge den fpoc gedreeven nadr , moest zich eindelyk zelf, wegens een ongemak aan zyne heimelyke deelen , laaten befnyden ; dan die geichiedde'te laat, en hoip hem niecs^  der Besnydinge. 37 niets ; Apion flierf aan zyn ongemak in groote fmarten', en Jofephus merkt dit als eene rechtvaardige ftraffe aan voor zyne fpotternyen , met eene gewoonte , die zelfs by de Mgyptenaaren heilig geacht 'werdt. Philo tracht der Befnydinge noch een ander natuurkundig Voordeel toe te fchryven ; hy is, naarnlyk van gedachten , dat dezelve iets toebrengt om het Huwlyk vruchtbaar te maaken. Ik zal, het geen hy hier van zegt, liever in hec Latyn bybrengen : Quana gravisfima commendatio e/t, quod ad mukïtudinem fobolis confert. Sic entm dicitur Jemen, neqae disperfum neque circum fluens prcsputio reftius ejaculari, in deque fieri, ut gentes circumcijce fint fsscundisfimcc numerofisfimes. Of dit zoo zy , zal ik niet onderzoeken , maar voor de Geneesheeren overlaaten ( a ). Dat de Volken die befneeden waren , juist altoos de talrykde en vruchtbaarfte geweest zyn , kan men ten minden uit de Gefchiednisfen niet bewyzen. Deeze fpreeken van onbefneedene Volken , die zeer vruchtbaar , en van befneedenen , die het in het geheel niet waren : noch heden ten dage zyn de landen der befnéedene Muhammedaanen , in vergelykinge van het onbefneeden Duitfchland , Woestenyen , alhoewel zy noch dour den Oorlog , noch door hec verhuizen na andere landen , zoo veele Inwooneren verliezen. De invloed der Befnydinge in de Vruchtbaarheid der Menfchen kan ten minden niec grooc (a) Men zie , by voorbeeld , de Disfertatie van den Joodfchen Artz Salomon Bernh. Wolfsheimer, de caufis joecunditatis Hebrceorum , nonnullis cedicis facri prceceptis nitentibus. lialas 1742. C3  33 §. 186. Oogmerken groo; zyn , en ik geloof, dat een Geneesheer, die over hec algemeen in het gevoelen van Philo was , evenwel zoude toeüemmen, dat, het geen hy zegt, aiieeuljk by zeer zwakke natuuren plaats kan hebben ; niet eens by middelmaatig fterke , die aan de zwakken grenzen. Behalven bet geval van zwakheid kunnen fommige Manspersonen , welker Voorhuid te lang of te bekrompen is, noodig hebben, dat zy door de Befnyding voor het Huwlyk bekwaam gemaakt worden, dewyl het zelve by hen, zonder Befnydinge, met groote ftr.arten vergezelt gaat. Hier van fprak de zesde afdeeling myner 52lte Vraage aan de Reizigers na Arabien , en de Heer Niebuhr houdt dit in zyn Antwoord , het welk ik aan den voet deezer bladzyde geheel zal meeedeelen (a), voor één Ca ) „ De waare nuttigheid der Befnydenis is wel „ ceezc , dat daar door veele Mansperfoonen eerst „ tot den byflaap bekwaam worden. Men vind zoo „ wel in de Oosterfche landen als in Europa lieden , „ by dewelken deswegens een foort van befnvding 3, nóodzaaklyk i;. Ik geloof daar van te Moful een bewvs gezien te hebben. Een aldaar wooaende „ Christen, die reeds eenige iaaren met zyne tweede ,1 jonge Vrouw geleefd hadde, zonder Kinders ge„ teeld te hebben , beklaagde zich, dat zyne Vrouw hem telkens verweet, dat het zyne fchuld was, „ dat zy zich eenen onvru%tbaaren boom moest laaten „ noemen. Ik verzekerde hem , dat ik geen Artze- nykundige was, gelyk hy het daar uit vermoedde, 3, om dat ik de Sterren waarnam , en de Mohamme„ daanfche Sterrekundigen tevens Artzen pleegen te „ zyn. Daar hy egter zyn verzoek dagelyks herhaal„ dë, dat ik hem Artzenyen wilde geeven, begeerde „ ik ten laatften met hem naar zyn huis te gaan , en ,. zyne Vrouw te fpreekea, Hier in wilde hy in het „ eersc  DER BESNYDINCE. 39 één der gewichtigfte voordeden van de Befnyding. Des niet tegengaande geloof ik niet , dat eenig Wetgeever of Volk by bet invoeren der Befnydinge op dit voordeel het oog gehad heeft: want dergelyke gevallen komen te zelden voor , en men ziet dezelve, zoo veel ik uit het antwoord van den Heer INiebuhr kan befpeuren , in het zuidlyk Afien niet meer dan in Europa. Zeker Si eerst in het geheel niet bewilligen, wyl hy dugtte, „ zvne nabuuren mochten gewaar worden, dat hy een „ vreemdling in zyn huis bragtte. Egter fchroomde „ de Vrouw, die zig anders van geen Vreemdling zou „ hebben laaten zién , ganfch niet, om met baaren „ ge waanden Artz te fpreeken, dewyl de Europefche „ Artzen en Monniken de Vrouwen der Oosterfche „ Christenen zonder agterdocht bezoeken kunnen , „ terwyl een ander eerlyk reiziger voor de deur ftaan 3, blyven, of met het gezelfchap des Mans genoegen s, ne'emen moet. Zy klaagde, dat de Man zo zelden „ met haar wilde te iioen hebben. De Man antwoor„ de tot zyne verdediging, dat zy niets van hem ver„ langen zou, inzien zy de fmerteondervond, welke het hem veroorzaakte. Hier by herinnerde ik my9 „ dat een Europefche Artz eenen myner Europefche „ Vrienden juist om dezelve reden den riem aan het „ roedehoofd losgemaakt had. 13y nauwkeuriger na„ vraagen en onderzoek, welk ik met een ernftig ge„ laat deed , bevond ik ook hier , dat de arme Man „ konde geholpen worden , indien hy zig aan dezelfs, de Operatie wilde onderwerpen. Jk beiluit hier- uit , dat by aldien hy in zyne jeugd ware befnee,, den geworden , zyne Vrouw zig waarfchynlyk niet over hem-beklaagd zou hebben, en hy zelve een ge9, rustcr lecven en erfgenaamen hadde künnen hebben. Doch zyn gebrek wierd niet verholpen ; want de 5, Vrouw verzekerde: zy zou niet dulden, dat'ereea }) mes gebruikt wierdt. " C 4  40 §. i86. Oogmerken Zeker groot Natuurkundige , welkers naam ik verzwygen zal , tot dat hy my vryheid geeve , om den welven te noemen , gaf voor eenige Jaaren in zeker opftel als in het voorbygaan eene gisfing op : riaamlyk , dat de Befnyding misfehien van eenige zedelyke nuttigheid zoude zyn. Dit zoude inderdaad van zeer veel gewichts zyn , en myne Lezeren Zouden het met recht als eene onverfchoonbaare nalatigheid in my aanmerken , indien ik myn best niet gedaan had , om nader te verneemen , welke zeJelyke nuttigheid deeze geleerde Man aan de Befnydinge toefchreef. Ik deed het terftond in den eerden brief den besten , dien ik hem fchryven nioest : by antwoorde eerst met weinige woorden , pp den ai (Ie April 1770. dat de Besnyding, volgens zyne gedachten , een middel was , cm de Zelfbevlekking te verhinderen ; en voegde 'er naderhand noch in eenen anderen brief, dien ik nu juist niet by de hand hebbe , by : dat de Zelfsbevlekking waarfchynlyk aan Menfchen , die be* fLeden zyn , te veel pyn veroorzaakte. Dit zoude voorwaar een zeer groot voordeel zyn van het Gebod , het welk de Befnyding gebiedt , inzonderheid in warme landen , alwaar de wellust, ' de oorzaak der Zelfsbevlekkinge , veel heviger is, en de Jongens eenige , ten minfien twee , Jaaren vroeger huwbaar worden. En men zoude zich dan byna gedwongen zien , om te vraagen , waarom Godt zulk een weldaadig gebod, het welk het middel behelsde tot voorkominge van zulk eene gevaarlyke Zonde , die door de grootile oplettenheid van Ouderen en Opzieneren niet ten eenenmaale kan beteugelt worden , waarom Godt, zegge ik, dit Gebod  der Besnyding e. 4i Gebod in het Nieuwe Testament afgefchaft, en het zelve niet liever door den Christlyken Godtsdienst algemeen gemaakt hebbe ? Of waarom Hy onze natuure van den beginne niet anders gefteld , en by de iVlenfchen tot eene algemeene Regel gemaakt hebbe , het welk thans zeer zeldzaam voorvalt, tn niet dan eene uitzondering is, naamlyk zonder voorhuid gebooren te worden ? Indien deeze zedelyke nuttigheid der Befnydinge konde beweezen worden, dan was het de zaak van eiken Wetgeever niet flechts om zedelyke , maar ook om ftaatkundige redenen , dit behoedmiddel tegen de zelfsbevlekking weder in te voeren, en door burgerlyke wetten het befnyden der Jongens kort naa hunne geboorte te beveelen : want 'er kan bynaa niets nadeeligers voordevolkrykheid van een Land gevonden worden , dan de genoemde misdaad , wanneer zy gemeen wordt. Dit alles heeft my oplettender gemaakt op de Vraage , of de Befnyding niet wel zekere zedelyke nuctigheid konde hebben : maar ik heb 'er my zeiven evenwel niet van kunnen overtuigen. Ik zal de redenen, die het my onwaarfchynlyk maaken , voor zoo verre dezelve my nu voor den geest komen , bybrengen. Vooreerst is het onbetwistbaar, dat de Befnyding geen behoedmiddel zoude zyn tegen die foort van zelfsbevlekkinge , die zonder eenige lichaamlyke werkinge , alleenlyk door de verbeelding veroorzaakt wordt, en met de pollutiones nodturne de meeste overeenkomst heeft , met dit onderfcheid alleenlyk , dat deeze in den flaap , en als onwillig, maar geene waakend gefchiedt, en door eigenlyk C 5 toe-  4^ §. iS6. Oogmerken toedoen van hem , die zyne onkuifche gedachten toe op zekere bepaalde hoogte nagaat, en dezelve opzetlyk koestert. Deeze foort van zelfsbevlekkinge , by welke niets dan de verbeelding werkzaam is , is misfehien noch dimmer , dan de eigenlyke , zoogenaamde Manujtupratio. Zy tast de vermoogens der Ziele met meer ge weids aan , om dat de verbeelding alleen hier alles doet. Die gedachtenloosheid der Zelfsbevlekkeren derhal ven , dewelke geduurig nader komt aan weezenlyke Krankzinnigheid , en die door Tissot befchreeven is, moet in het byzonder van deeze een gevolg zyn , en zy moet voornaamlyk veel tot merklyke verzwakking der vermoogens , zoo van hec lichaam als van de Ziüc toebrengen. Gezeifchappen, tot welke zy anders hunne toevlucht behooren te neemen , die zich van die afichuwlyke misdaad zoeken los te maaken , zyn niet eens in daat , om deeze foort van Zelfsbevlekkinge voor te komen , om dat de Verbeelding van diepdenkende menfehen , die aan de gefprekken geen deei neemen . ook midden in de grootfte gezelfchappen kan werken. Tegen deeze ajlerergfte foort vsn zelfsbevlekkinge zoude dus de Befnyding in het geheel niets kunnen uicrichcen. Maar ik twyfele zelfs, of zy wel een middel zy om de eigenlyke zoogenaamde Aianuftupratio »oorre'-omen ; hoewel ik gaerne wil gelooven , dac 'er wchien eenige byzondere foorten van zelfsbeviek- kjage. zyn , die eenen Befneedenea fraartlyk zouden kunnen valles. Immers, men leest zelfs in .: hwifcoa zeer veel van eisenlyke Mam- jiupraimv ; en men vindt 'er zelfs, al te vergezochte , \ oo. iftea ia , om dezelve voor te komen :  der Besnyding e. 43 men (aj: dezelve moeten by gevolg ook by Be. fneedenen mooglyk , en niet zoo imartlyk zyn, dat de fmait alleen als een behoedmiddel tegen dezelve zouden kunnen aangemerkt worden. Een Joodfch Artz , dat wat veel practyk had onder zyne geloofsgenooten , zoude hier het best over kunnen oordeelen : de eenige van dien aart, dien ik in perfoon gekent hebbe, de Heer Hirschel te Berlyn, was juist weinig tyds te vooren gelïorvcn , toen ik hem 'er na wilde vraagen. Maar misfehien zal een ander Joodfch Geneesheer myn boek leezen , en deeze Vraage beantwoorden. Het geen de Befnyding by de Menfchen doet, fchynt de natuur reeds by veele foorten van Aapen gedaan te hebben , die , gelyk befneedene Volken het gewoon zyn te noemen , Besneedene van Geboorte zyn (Z>). Horapollo zegt dit van den Jap met den hngen honden/noet ( Cynocephalus ) uit- (a) Dewyl het niet gevoeglyk js zulke plaatzen in het Nederduiifch mede te deelen, en myne meeste Leezeren geene Schriften van Rabbynen of den Thalmud kunnen nazien , wyze ik dezelye des noods na het Lexicon Cbaldceo - Tbalmudicum van Üuxtorff, pag. 112, 113., daar zy een paar van zulke plaarzen in het Latyn vertaald zullen; vinden. (b) Befneedene van geboorte noemt men die geenen, welker Voorhuid te kort is, en te weinig bedekt. Men vind zoodanigen ook onder de Menfchen ; en de Jooden telden zeven Heiligen , die dus van natuure befneeden waren. Die 'er meer van wil weeten , heeft flechts myne Oosterfcbe Bibliotheek, op bladz. 94. na te zien.  44 i86. Oogmerken enz. uudruklyk (c). Indien dan de Befnyding een behoedmiddel was tegens de Manuftupratie , zoude men moeten denken , dac de natuur zelve van deeze Aapen , die befneeden gebooren worden , deeze vuile daad ten éénenmaale onmooglyk gemaakt had. En evenwel zyn 'er de Aapen , inzonderheid eenige van de grootfte foorten, tot raazend worden toe , aan overgegeeven. Dewyl ik my geen Boek kan te binnen brengen , waar na ik myne Leezeren zoude kunnen wyzen , zal ik 'er alleenlyk byvoegen , dat ik in Casfel, het hok van eenen grooten Aap voorbygaande, die, wat meer is, van namure zeer flerk befneeden was , denzelven in korten tyd deze verachtlyke en affchuwwaardige daad verfcheidene maaien zag bedryven : toen ik den Oppasfer myne verwondering daar over deed merken , verhaalde hy my , hoe ontelbaar dikwils dee2e Aap die deed., en welke lichaamlyke gevolgen hy zich daar door op den hals haalde. Indien het my geoorlooft was , het woord Zonde dus te misbruiken , zoude ik zeggen, dat Manuflupratie eigenlyk de Zonde der Aapen is. Kan dan de Befnyding wel een middel zyn , om deeze misdaad voortekomen ? My komt het derhalven noch voor het tegenwoordige voor, dat wy ons by het Voordeel, hec welk de Befnyding aan de gezondheid toebrengt, moeten bepaalen : gelyk Christus dit ook Joh. VII. vs. 22, 23. als een Hoofdoogmerk van haare inftelilellinge fchynt aan te merken : Mofe;, zegt hy , heeft u de befnyding bevolen , die wel niet van MoJes afkom/lig ia , maar van de Vaderen ; en gy bejnydt op den Sabbath. Is bet dat een men/eb be- fnce- [C) Libr. I, §. 13, ysnaTJj ■XttiTirpii/tiiiij.  §. i87- Over de Offeranden. 45 fneeden wordt op den Sabbath , of dat de Wet van Mofes niet gebrooken worde , boe kunt gy dan op my toornig zyn , om dat ik den geheelen menjcb op den Sabbath gezond gemaakt hebbe. Nochtans bekenne ik , dat deeze plaatze zeer verfchillend word uitgelegt. Die begeerig is om 'er iets over te leezen, kan by den Heer Pr. Ernst August Schuxze in zyne Exercitationes Philofophica , fase. u exer■cit. 3.. te recht raaken. i 187. Verdeeling der Offeranden. Van de OfFeranden der Israëliten fpreekende, zal ik alles met flilzwygen voorbygaan , het geen tot de Godtgeleerdheid of Oudheden behoort , derzelver Godtsdienftig Oogmerk , dat zy Voorbeelden zyn , de Plechtigheden , met dewelke zy verricht wierden , en wat van dien aart meer zyn mooge. Ik befchouw dezelve hier alleenlyk , zoo als zy op het Burgerlyk Gemeenebest der Jooden betreklyk waren : en zelfs het geen daar van te zeggen valt, zal voor het grootfte gedeelte niet te deezer plaatze , maar in het vervolg, misfehien by de befchouwing der Misaaaden en Straffen , gezegt worden. Ook zoude ik myne Leezeren zekerlyk op geene zeer aangenaame wyze bezig houden , indien ik over de bepaaling (.definitie) van eene Offerande wilde twisten : dan de volgeude Verdeeling der Offeranden , die ik. hier herhaale uit het geen ik by Levit. j, hebbe aangemerkt, is volftrekt noodzaaklyk , om het geen ik daar van in het vervolg zai zeggen , te kunnen verflaan. '^Ww': }zAi>nsn'vv!ln» ito De  40* 5- ÖveR de Offerande*. De Offeranden naamlyk , zyn of I.) Bloedig, dat is van Dieren, die gedacht werden. D eze Dieren moesten rein z>n , en aan het offeren van Menfchen, waar van Volt Ai re de Israëliten befchuldigt, kon men bygevolg, volgens dé Mofaïfche Wetten , in het geheel niet denken, en zy zouden het Altaar ontheiligt hebben. Dit gaat zoo verre , dat, toen Jollas de Alraaren op de tterkfte wyze ontheiligen wilde, op welke Jeroboam aan het Goude Kalf geoffert hadt, hy 'er beenderen van Menfchen op liet verbranden , ft Kon. XXIII. vs. 15- '20. Jk loochen hiér door niet, dat de Israëliten irt navolginge van de Afgoderyen der Cananicen , niet fomtyds Menfchen geoffert hebben : maar dit was iets , hec geen in de Wet van Mofes op het ftrengst verboden was , en het geen in hét Critnineeie Recht, onder de lyfftraflyke Misdaaden zal voorkomen. Ook mochten geenszins alle reine Dieren zonder onderfcheid geoffert worden. Visfchen kwamen in het geheel niet op het Altaar, om welke rede het ook nergens verbooden is, het bloed dor Visfchen te gebruiken , maar alleenlyk het bloed der Vogelen en viervoetige Dieren , Levit. VII. vs. 26. Alle reine Vogelen fchynt men tot Offeranden te hebben mogen gebruiken , Levit. XIV. vs. 4-7. ondertusfehen waren de Duiven evenwel verre weg de gewoonlykfte Offeranden onder het gevleugeld Gedierte. Van de viervoetige Dieren waren flechts drie foorcen, Rundvee naamlyk , Schaapen en  |. 187. över dè Offeranden. 4* en Bokken, voor het Altaar belremt, en 'er mocht in 't geheel geen Wild geoffert worden. Daar van daan die fpreekwyze in de Wetten van Mofes , om te kennen te geeven, dat men by het flachten van zeker dier alle Godtsdienftige oogmerken en alle denkbeelden om het te offeren, verbannen moest 5 het moet als een Ree of Hert gegeeten worden, Deut. XII. vs. 15. 22. XV. vs.22. Ook heeft men ten .opzichte deezer Offeranden met Bloed noeh aan te merken , dat zy tegen de wyze van offeren der oude iEgypnaaren , ten minde van fommige gedeeltens van lEgypten flrydig waren , als welke alle bloedige Offeranden voor affchuwlyk hielden , en geene andere dan zoodaanige , by welke niets, het geen leven ontfangen had, gedood werdt, voor zedelyk goed , en der Godtheid welbehaaglyk hielden : hier komt by, dat de Dieren, die de Israëliten gewoon waren te offeren, met opzet derwyze waren uitgezocht , dat men in verfcheidene landftreeken vaniEgypcen, daar men deeze Dieren heilig oordeelde of als zinnebeelden der Godtheid aanzag , iemand zoude gefleemde hebben , die dezeiven hadt willen offeren. Mofes zelf maakt deeze aanmerking, Exod. VlII vs. 2 2. en het geen hy zegt komt volkomen overeen met hei verhaal der Griekfche Schryveren, dat de YEgyptenaaren dikwerf op hunne Feesten, over de Offeranden die men gedacht had , tot een bloedig; gevecht gekomen zyn. Deeze bloebige omranden werden wederom verdeelt. -— a,) JEri  48 §• i87- Over de Offeranden. a. ) In Brandofferen dewelke geheel en al, en wel op het Altaar, moesten verbrand worden , en b. j In Zoen-en Schulo-Offeranden. Deeze bracht men wegens eene Misdaad , waar . aan men zich had fchuldig gemaakt: van deeze kwam flechts een gedeelte op het Altaar, het overige was of voor den Priester, of het werd buiten 't Leger verbrand. Over derzei ver onderfcheid, waarin wy by ons tegenwoordig oogmerk juist niet veel belangs hebben , kan men de aanmerkingen naleezen, die ik over Levit. V. 1-4- en VI. 2, 3. gemaakt hebbe. Ik ben naamlyk van 'gedachten , dat men een Zond- of Zoen.Offer moest brengen , wegens eene daadlyke Zonde , maar een Schuld - Offer voor eene Zonde van naalaatigheid : dan hier aan zal eenen Lezer, die het Mofaïfch Recht van eene ftaatkundige zyde wil befchouwen , niet veel geleegen liggen. c. ) In Maaltyds-Offeranden (Scbelamim) van deeze werden alleenlyk de vette ftukken , by voorbeeld , het Nierbed , en de Staart van eene zekere foort van Schaapen op het Altaar gebracht , een zeker klein gedeelte was ten voordeele des Priesters , maar al het overige was voor den Offer maaltyd , en de Offeraar verteerde het met zyne Gasten. Of a.) Offeranden zonder Bloed , die uit het Ryk der Planten genoomen werden , en die Lu the-  §. 187* Over de Offeranden. 49 Luthlrus in zyne Vertaaüng Spys-Offeranden noemt. Mincha , (geschenk) is derzei ver nader befchryving : zy bellonden uic Meel , Brood , Koeken , Ayren , geroost Koorn. Men konde dezelve niet brengen om voor Zoen-OfFeranden te dienen , dan alleenlyk in gevalle hy, die zich bezondigt had , in zulken hoogen trap arm was, dat een OfFer van twee jonge Duiven , of twee Tortelduiven zyn vermogen te boven ging. By fommige Offeranden van Meel moest ook Olie gegeeven , of de Offerkoek met Olie gebakken worden. Maar dit gefchiede niet, wanneer zy Zoen-Offeranden voor onvermogenden waren. By alle zoodanige Offeranden moest men Zout doen , en wel zuiver Zout , dat is Salpeter, Levit. II. vs. 13( Men zie myne Verhandeling , de Mtro Hebr. §. 7.). Tot een aanhangfel van beide deeze foorten van Offeranden , dienden , 3.) De Drank- Offeranden : zy beftonden in Wyn , die voor een gedeelte op het voorhoofd der Offerdieren fchynt gegooten te zyn , om dezelve daar door Gode te heiligen , terwyl het andere gedeelte voor de Priesteren was , om het zelve by hun aandeel van de geflachtte Offerdieren, waarvan ik reeds gefproken hebbe , als mede van de Offerkoeken , te drinken. IV. Deel D $.-i88.  50 $. 188. OvER de plaatze, $. i 8 8. Het was niet geoorlooft op alle plaatzen tt offeren , maar alleen up die plaatze , die Godt vervolgens bepaalen zoude ; en tot dien tyd toe daar alleen , alwaar de Tabernakel of de Verbondsarke gevonden werdt. Alle deeze Offeranden mochten niet overal, daar het den Offeraar flechts behaagde , gebracht worden; maar het moest gcfchieden op die plaatze, die ttn gemeenfchapiyken gebruike des Volks, tot verrichting naamlyk van den openbaaren Godtsdienst gefcaikt was. In de Woestyne was du reeds bevolen , en 'er zelfs de uitroeijing op geflelt, indien iemand op eene andere plaatze , dan voor den Tabernakel offerde, Levit. XVII. vs. 8,0. Deeze Wet moet niet lecterlyk waargenomen , noch de flraffe , zoo als zy gedreigt was , voltrokken zyn ; want de tweede Wet, die Mofes , veertig Jaaren naüerhand , en weinig tyds vóór zynen dood over de plaatze gaf , daar men offeren moest, zegt uicdrukkelyk : dat zy in Palaflina alles niet mochten doen , bet geen zy thans tn de Woeflyne , elk naar zyn welgevallen , gewoon waren , nu zy zich noch met op de vaste plaatze van bun verblyf bevonden (a). Men kan dezelve vinden Deut. XII. vs. 3 - 14. en 'er wordt in belast, dat men Godt nergens anders een Offer moest brengen , dan op we plaatze , dl welke Hy zelf tot eenen zetel van den Godtsdienst verkiezen zoude. Ter plaatze, al- CO Deut. XIL vs. 8, 9.  DAAR MEN OFFEREN MOEST. 5! alwaar de Tabernakel of Verbondsarke gevonden werdt, mocht en moest men in gewoone gevallen offeren , want die plaatze had Godt dan op dien t\d daartoe verkooren : ondertusfchen floot deeze Wet evenwel ook geen verbod in , om op eenige andere plaatze zyne Offerande te doen , indien die door eenen Propheet geboden werdt: want zoo ras dit geval gebeurde , hadt Godt immers die plaatze verkooren. Men moet zich derhalven niet verwonderen , wanneer men zier dat de Propheeten foratyds verre van den Tempel geoffert hebben ; zoo als , by voorbeeld, Elias op het voorgebergte Carmel, 1 Kon. XVIII. 10-40. De Wet zag alleenlyk op gewoone gevallen , en liet hec dan evenwel onbepaald, welke plaatze des beloofden lands Godc in hec vervolg zoude verkiezen , om 'er of den Tabernakel op te flaan, of eenen Tempel te bouwen. Volgens de wyze van denken der Menfchen van dien tyd , moesten den Israè'liten veele plaatzen in Palsflina heilig fchynen , op welke Abraham, Izaatc en Jacob Godtlyke verfchyningen gehad , of Altaaren gebouwt hadden ; by voorbeeld , Sichem, Hebron , Machanaim, Penuel, Bethel en andere meer. De verwachting van gelykfoorcige dingen , eene regel , die wel niet zeer redenkundig, maar nochtans zoo natuurlyk is , dat wy dezelve al dikwerf in onze manier van denken volgen , deed het hun waarfchynlyk voorkomen, dat Godt menigmaalen verfchynen zoude , daar Hy eens verfcheenen was , ten minften dat Hy daar inzonderheid de OfFeranden en Gebeden , die men tot Hem opzond , mee een genadig oog zoude aanfehouwen en aanneemen. Maar de Wet verklaarde uiidruklykdat hec niet D 2 gcoor-  52 §. 188. Over de plaatze,; geoorloofc was, op alle deeze plaatzen te offeren, maar alleenlyk op die ééne plaatze , dewelke Godt zich voorbehield , om daar toe naderhand vaat te ftellen. Het Hoofdoogmerk deezer Wet was buiten eenigen twyfel, om door een geduurig openiyk opzicht op de Offeranden , den Afgodendiende en andere foorten van Bygeloof voortekomen. Dit kan men duidelyk zien uit Levit. XVII. vs. i • 9. Ware het geoorlooft geweest, overal, daar men wilde, te offeren , dan zoude men , by de algemeene neiging tot Afgoderye van die tyden , dikwils onder voorwendfel van den waaren Godt te offeren , heimlyk den Afgoden een offer gebracht hebben ; en zelfs op die plaatzen, waar aan men eene byzondere heiligheid toefchreef, en naar men dus waarfchynlyk Gode het allermeest zoude geoffert hebben, zouden ligtlyk uit hebzucht valfche Godtfpraaken hebben kunnen ontdaan; waartegen Mofes insgelyksfeheen te willen voorzien. Deut. XII. vs. 4, 5, 6. De Wet van Mofes is zoo zorgvuldig , om het offeren alleenlyk op ééne plaatze toe te laaten, dat, toen het Verbod, om Runderen, Schaapen en Bokken , anders dan by het Altaar, en om ten Offer te dienen, te dachten, (hec geen wy §. 169. hebben opgeheldert,) wederom ingetrokken werdt, en ieder éénen toegedaan , om in zyn huis te moogen flachten , zoo veel hy wilde , dat 'er , zegge ik, evenwel eene uitdruklyke waarfchuwing wierdt bygevoegt , om zulk een Dier , hec welk men in zyn eigen huis gedacht had , vooral niet als eene Offerande aantemerken. Het moest als een Ree o> Hjjrt, die men niet ten Offer konde bren^tn, ge gee-  DAAR MEN OFFEREN MOEST. 53 GE. TEN WORDEN, EN DE ONREINEN MOESTEN DAAR VAN ZOOWEL EET EN , ALS OE REIN EN , het Welk by een geofferd Dier eene ontheiliging zoude geweest zyn, Deuc. XII. vs. 15, 16. 20-22. By ons zoude dergelyk eene waarfchouwing van den Weigeever niec noodig zyn 1 dan men verbeelde zich een Volk, by het welk het eeten van vleefch zoo gemeen niec is , als by ons; daar men byna nimmer een beest flacht , dan tot plechtige maaltyden ; en daar de Offermaaltyden doorgaans de gasteryen uitmaaken ; en men zal kunnen begrypen, dat men onder dat Volk by het flachten van die dieren, die men gewoon was op het Altaar te brengen , ligtlyk aan eene foort van Offerande zonde hebben kunnen denken, en dezelve, ten minften in zyne denkbeelden, misfehien ook wel door zekere byzondere plechtigheden , tot eene Offerande maaken, indien de Wetgeever daar niet tegen gezorgt had. Mofes maakte dezelfde aanmerking ten opzichte der eerstgboornen van Runderen , Schaapen en Bokken , die het één of ander lighaamlyk gebrek hadden: men mocht dezelve in zyn huis flachten en eeten, maar in geenen deele voor heilig houden , of als eene Offerande aanzien. Deut. XV. vs. 21, 22. Welke plaatze Godt naderhand tot den Zetel van Zynen dienst , en de plaatze om te offeren , zoude ftellen , hier van heeft Mofes geen woord gezegt : hy gaf den Israëliten zelfs geene de minfte gelegenheid om het te gisfen , maar liet dit ten éénenmaale aan den tyd over. Aan Jerufalem zal misfehien , vóór den tyd van David , niemand , by het leezen der MofaïTche Wetten gedacht hebben , alhoewel van deeze Stad in de gefchiednisfen van D 3 Mofes  54 5- 183. ■ Over de plaatze, Mofes by üitftekenheid gefproken wordt, als van de plaatze, alwaar de eenige waare Godt , reeds ten tyde van Abraham eenen Priester had , denwelken deeze de tiende van den buit gaf. Gen. XlV. vs. 18 - ao. ( a ). Nu zal men kunnen begrypen , van waar het kwam , dat de Samaritaanen de Boeken van Mofes voor Godclyk hielden , en evenwel niet te Jerufalem , maar,op den,;berg Gariiim | na by Sicbem , hunnen Tempel hadden en offerden. Uit de Boeken van Mofes konden zy niet wederlege worden : ik beken het , Josephüs verhaalt , dat de Jooden en Samaritaanen , in tegenwoordigheid van Ptolomaeus Pnilomecor getwist hebben , welke Tempel de rechte zy , na dat beide partyen te voren onder Eede verklaart hadden , dat zy hunne bewyzen alleemlyk uit de WeT zouden neemen : maar ik wenfehte wel te weeten , wat de Jooden toch uit de Wet hebben kunnen bybrengen , zoo wel vóór Jerufalem , als tegen Sichem , waar van nochtans in de Schriften van Mofes als van de oude Offerplaatze der Aardsvaderen gefproken wordt (£), alwaar , het geen meer is , de Wet in fteen gehouwen , een Aftaar gebouwt, onder het doen van Offeranden het Wetboek bezwooren , en zegen en vloek uitgefproken was Inderdaad Jofephus fpreekt Ca) Indien iemand eenigszics mochte twyfelen, of Salem wel waarlyk Jerufalem zy, dien verzoek ik de Voorrede tot myne Typifcbe Godtgeleerdbeid , bladz. 13 — 7*. van den tweeden druk na te leezen. (b) Gen. XII. 6,7. XXXIII. 18 — 20. CO S- 69,70. Deut. XXVII. i -8.  DAAR MEN OFFEREN MOEST. 55 fpreekt ook van geen één bewys , het geen uit de Wet ontleent was , maar wel van gronden die uit de Gefchiedenisfe genomsn waren ; en nochtans werden de Samaritaanen , dewyl zy in dien twist te kort fchooten , aan het leeven geftrafi ! Het geheele verhaal fchynt een verdichtel te zyn. Jofephus is over het algemeen genomen een zeer goed Schryver, die achting verdient: maar het was evenwel niet onmooglyk , dat hem ééns eene verdicnte gefchiednis in handen viel , en dat hy uit mangel aan genoegzaame kundigheid om daar over te oordeelen , het valfche van dezelve niet bemerkte. Deeze geheele zonderlinge Gefchiednis, is ondertusfchen wel waardig , juist om dat zy , door het geen wy van het Mofaïfch Recht weeten, tot een verdichtfel gemaakt wordt, dat men haar aan den voet deezer Bladzyde eene plaatze inruime (a). Zoo Ca) Antiquit. Libr. XIII- cap. 3. §. 4- »* Dejoo„ den en Samaritaanen , welke laatften totden Zetel :! van hunnen Godtsdienst eenen 1 empeI hadden die ' ten tyde van Alexander op den Berg Ganfim ge! bouwt was, geraakten te AIexandneninverfch.il, „ en de oneenigheid ging zoo verre, dat Ptolomsus, „ over hunnen twist wegens den Tempel, Kecnter wierdt. De looden beweerden dat de Tempel te !! Jerufalem , maar de Samaritaanen , dat die op Ga' riöm het was, die volgens de Wet van Moles ge- bouwt was zy verzochten den Koning, dathyzelt „ met de voornaamften zyner Hovelingen de gronden „ van beide partyen wilde aanhooren , eene uitipiaak „ doen , en de onderleggende party met den dood " ftraffen." C Een zonderling verzoek, dat de Advokaat , die zyne zaak verliest , met den dood zal geftraft worden , inzonderheid wanneer beide partyen , het geen zy verdedigen, met zoo veele goede trouwe  56 §• l8:). OvKR DE PLAATZE, Zoo lang 'er noch geen Tempel gebouwr was , (iets hec geen Mofes noch bevolen , noch verboo- den voor waar houden , als zy hier fehynen gedaan te hebben. Dit alleen maakt de geheele Geichiedenis verdacht. En het zoude , dunkt my , beter geweest zyn , indien zy te vooren bedongen hadden , dat de 1 empel van die geenen , die in hunne bewyzen te kort (chooten , met meer zoude bezocht worcen > „ Voor de Samaritane n fprak Sabbseus en Theodolius, „ voor de Jooden Andronicus en Jvle;,falam. Maar „ vooraf verbonden zich beide parcyen door eenen „ lied by Godt en het leeven des Konings, dat zy „ uit de Wet hunne bewyzen zouden neemen " ( en ondertusfchen zegt de geheele Wet 'er geen woord van, welke plaatze Godt naderhand zoude verkiezen) „ en wel onder handhaaving van den Koning , zoo „ dat hy, die men zou bevinden, dat zynen Eed ge„ broken had , flerven zoude. De Koning zac dus „ zelf, beneffens veele van zyne Hovelingen , om te „ oordeelen ," ( eene groote genade voorzeker , en infchiklykheid ! maar evenwel ook eene zonderlinge Pechtbank in eene zaak, die den Godtsdienst betreft, en wel eene Godtsdienst, die in de wezenlykfteHukken van dien des Konings ten éénenmaale verfchilde en waar van hy weinig denkbeelden konde hebben. Had men toch ook eenige Geleerden tot Byzitteren m deezen Rechtbank genomen l) „ en hoorde beide „ partyen. De Jooden te Alexandrien waren wegens de Verdeedigers van hunnen Tempel in groote be„ kommernisfe," (daar hadden zy waarlyk wel redenen toe, indien zy hunne zaak uit de Wet moesten bewyzen ,) „ want niets konde 'er droeviger voor ,, hen zyn, dan dat deeze oude en beroemde Tempel „ zyn aanzien zoude verliezen. Sabbseus en Theodo„ fius heten Andronkus eerst fpreeken ; deeze maak„ te dus het begin met Bewyzen uit de Wet, en de „ opvolging der Priesteren, en toonde, dat de Voor„ ftanders van deezen Tempel het Priesterfchap door eene  DAAR MEN OFFEREN MOEST. den heeft ,) moest men dcrhalven volgens deeze Wee op die plaatze offeren , daar de Tabernakel ftond , in welks Voorhof, naar het bevel van Mofes , het Brand- Offer-Altaar gevonden werdc: nochtans fcheen het van zelf re fpreeken , dat, wanneer de Arke des Verbonds, als het grootlte Heiligdom van den Israëhtifchen Godtsdienst, en boven welke Godt zyne wooning had , juist op eene andere plaatze was , zoo als, by voorbeeld , wanneer men dezelve mede in het Veld genomen had , men ook aldaar konde offeren. Hier van daan, dat 'er door den tyd meer dan ééne Offer- plaat- „ eene rechte erflyke opvolging van Vader tot Zoon 5, verkreegen hadden," ("dit kon hy zekerlyk niet wel uit de Wet van Mofes bewyzen , daar Mofes zoo veele honderd jaaren voor het bouwen van den Tempel te Jerufalem geftorven is O »» verder", dat alle Koningen van Afien dezen Tempel met Heiligdommen en kostbaare gefchenken vercierd , maar aan „ den Tempel op Garifïm zoo weinig acht geflaagen „ hadden , als of dezelve 'er in hec geheel niet ge„ weest ware." ( Dit is noch minder een bewys uit de Wet van Mofes , maar uit de gefchiednis naa de Babylonifche Gevangnisfe ; en wel alleen ontleent uic de hoogachting of onverfchilligheid van Heidenfche Koningen voor den éénen of anderen Tempel. Wy hebben nu noch in het geheel geene bewyzen gehoorc uic de Wet van Mofes , en men zoude denken , dac de Scherprechter aan de Advokaaten van den Joodfchen Tempel werk zoude gevonden hebben, maar!) „ door deeze en foortgelyke redenen overcuigde An„ dronicus den Koning , en deeze deed de uitfpraak, „ dat de Tempel te Jerufalem overéénkomftig met „ de Wet van Mofes gebouwt was. Sabbaeus daar„ entegen en Theodolius werden van het Leeven ter „ Dood gebracht.¥ D s  58 5* 188. Over de plaatze , plaatze gekomen zyn, die eigentlyk niet tegen de Wet van Mofes ilreeden, als welke alleenlyk het offeren op elke wilkeurige plaatze verbooden had. By voorbeeld, ten tyde van David was de Tabernakel en Brand-Offer-Altaar op de zoogenaamde groote te Gibea ; en deeze was toen de plechtige Offerplaatze, i Sam. VII. vs. i. i Chron XXI. 20 , 30 a Chron. I. 3 - 6. 1 Kon. II. 4, 5. De Verbond* Arke had David na Sion laaten brengen , en 'er daar eene hutte voor opgeflaagen, 2 Scm. VI. it. en ook daar werden Offeranden gebracht, en de Pfalmen fpreeken dikwerf van Jerufalem en Sion , als de plaatzen , die Godt verkooren had. Hier kwam noch eene derde plaatze by , naamlyk de Berg Moria , op welken David , volgens Godts uitdruklyk bevel offeren moest , en alwaar naderhand de Tempel gebouwt werdt, 2 Sam. XXIV. ifi- 25. 2 Chron. III. j. Doch het bleef niet by deeze plaatzen, tot welke Godt vryheid gegeeven had , maar deeze Wet van Mofes is in dien tyd , toen de Israëliten Koningen hadden , ten éénenmaale buiten gebruik geraakt. Weinig tyds naa de verovering van Palaeftina , aan deeze zyde van den Jordaan , hielden de Israè'liten , wel is waar, zich aan dezelve met zoo veel yvers ' dat de Stammen aan deeze zyde van den Jordaan' de twee en een halve Stammen, die aan de overzyde woonden , om geene andere redenen, dan om dat die eenen tweeden Altaar gebouwt hadden , met den Oorlog dreigden , en deeze bedreiginge ook waarlyk ten uitvoere zouden gebracht hebben , indien men hun niet verzekert had , dat op denzeN ven nimmermeer zoude geoffert worden, Jof. XXII. vs.  daar men offeren moest, 59 vs. 10 — 34. Dan deeze Yver moer dodr den tyd zeer verflauwt zyn. Ten tyde van David vind men deeze Wei reeds zoo geheel en al buiten gebruik , dat Abfolon , die eene bekwaame plaatze zocht , om zynen opfland tegen zynen Vader te beginnen , en zich zeiven ten Koninge te laaten kroonen, vryheid verzocht om van Jerufalem na Hebron te gaan , dewyl hy eene gelofte gedaan had, om te Hebron te offeren ; en dac dit verzoek hem wierdt toegeftaan, 2 Sam. XV. vs. 7, 8, 11. En nochtans was te Hebron noch de Tabernakel noch de Verbonds Arke: maar men hield deeze plaatze misfehien voor heilig , dewyl Abraham daar wel eer geoffert, en Godtlyke verfchyningen gehad hadc. Duvid had noch eenen Zoon , die zich , geduurende het leeven zynes Vaders , van de Kroon zocht meester te maaken, met naame Adonias: ook deeze fchync zyne oproerigheid by eenen Offer - maaltyd begonnen te hebben; en dit gefchiedde te Enrogel, eenen Water - bron , die ten naasten by eene halve Myl van Jerufalem , aan de oostzyde van den Oiyf- berg geleegen was , 1 Kon. I. vs. 9. In hec begin der regeeringe van Salomo offerde het Volk, gelyk wy 1 Kon. III. vs. 2. uitdruklyk gemeld vinden , op de hoogtens , dat is , hier en daar in hec land op heuvelen , die men der Godtheid had toegewyd, en voor heilig aanzag. De Gefchiedfchryver, die ons dit verhaalt, (waarfchynlyk JNathan) (a) , voegt 'er, wel is waar, by : want de Tempel was toen noch niet gebouwt : dan de Gefchiedfehryveren, die naa hem gefchreeven hebben, \erhaalen ons, dat deeze zelfde overtreeding ook r.aa O) * Chron. IX. vs, 19.  óo. §. i88. Over de plaatze, enz. naa den Bouw des Tempels zelfs onder de Godrvruchtigfte Koningen, heeft ftand gehouden (a)y toe dat eindelyk eerst lange naa dien tyd , Hiskias en Jollas begonnen hebben , dit Verbod van Mofes met grootere zorgvuldigheid te onderhouden. Indien zekere plaatze ééns den naam had van heilig te zyn , dan kostte het moeite , om dit den menfchen wederom uic het hoofd te brengen : en het blykt uit de klagten der Propheeten, dat dit offeren op de hoogtens dikwils tot Afgodery is overgeflaagen. Naa hunne wederkomst daarentegen uit de Babylonifche Gevangnisfe hebben de Jooden deeze Wet zeer nauwkeurig gehouden , en nergens als voor den Tempel te Jerufalem geoffert: men weet in de Gefchiednisfen maar van ééne eenige Overtreeding van dit Verbod naa dien tyd , naamlyk toen Onias uit al te groote gedienftigheid , en om aan eene voorzegging van Jefaias, die toen misfehien al lange \ervult was, de vervulling te geeven , in ^E), Dit is , om 'er ftaatkundig van te fpreeken , eene zeer uadeelige zaak, die in alle Noordelyke Landen plaatze vindc, alwaar men zyn Geld huiten 's Lands moet zenden , om 'er Wyn voor te koopen : de Staatkunde van /Egypten daar en tegen zocht zulk eenen fchadelyken Handel voorcekoomen , en wel te yveriger , om dat zy over hec algemeen tegen den Buitcnlandfchen Koophandel was. Maar hoe zal men het invoeren van Wyn beletten ? Door het te verbieden ? Maar dergeiyke Verboden zyn veel te zwak , wanneer hec op den fmaak , en het genoegen aankoomt , en byna niets anders dan een bevel, om denzelven zonder Tol intevoeren , en zoo veel te duurder aan den Buitenlandfchen Koopman te betaalen , die het gevaar loopt van zyne verbodene Waaren vei beurt verklaart te zien. Somcyds zyn allen , die Wyn lusten, hec met eikanderen ééns, zelfs Toezieneren- en Oppasferen op de grenzen met de Burgers: de (a) Herodotus , libr. III. c. 6. Uit geheel Griekenland , als mede uit Pbcenitien, wordt jaarlyks tweemaaien in aarde kruiken Wyn na JEgyptcn gebracht. (6 ) Maillet Defcription deïAZgypte, de negende Brief, bladz. 17. van het tweede Deel. On ne fait point ie Pin en Mgypte, car je crois qu'on doit comter pour Tien celui, que font; quelques Coptes pour leur ufage particulier. Ainji on peut dire , que tout le Fin qu' on boit ici, Dient de debors, Le meilleur vient de Cbypre.  by de Offeranden. 81 de één is ook niet af keerig van Wyn en heeft medededogen met de zwakheden van het menfchlyk geflacht , en de ander vult hem de handen , of fpreekt met hem af, om het een zeker gedeelte te laaten verbeurt verklaaren , en het overige te behouden. Iemand , die onze Wetten tegen den overdaad , en de fluikeryen kent, die ten dien opzichte pl.iar.ze vinden, zal my hier geene tegenwerpingen maaken. De Mgyptenaaren namen een krachtiger middel, dat naamlyk van Godtsdienflig bedrog , te hu'pe. Zy gaven voor dat de Goden eenen afkeer van Wyn hadden , ja zelfs , dat dezelve het bloed was van de oude vyanden der Goden ( a). Iemand , die die gelooft, zal immers zoo iets affchuwlyks niet begeeren te drinken , maar zich by Water, Bier, Brandewyn , en andere geestige dranken houden. Van de Mgyptenaaren , deeze groote Leeraars der oude waereld in de Wysgeerte , het Bygeloof en de Weetenfchappen , breidde zich deeze af keer van Wyn, (a) Plutarchus in zyn Roek over Ifis en Ofiris , §. 6. Vóór den tyd van Pfammeticbus dronken zy geen, Wyn , en brachten denzelven ook niet ten Offer , want zy bielden hem voor iets , waar van de Goden eenen af~ keer hadden , en voor bet bloed van ben , die wel eer tegen de Goden geoorloogdbadden; (dat is, der Reuzen , en by de iEgyptenaaren van den boozen God Typhon, en zyne aanhangers) zy gelooven naamlyk, dat, toen deeze omgebracht, en door verrotting met de aarde vermengt waren, daar uit Wynjlokken ontftaan zyn, en dat bet daar van daan komt, dat de Wyn de Menfchen dol en raazende maakt ; voor zoo verre zy dan naamlyk bet Bloed hunner Voorvaderen drinken. IV. Deel E  g2 § 99. Over den W y n Wyn , fomtyds wel met eenige verandering, maar nochtans in de hoofdzaake , en zelfs in het ondcrfcheiden van Wyn en Druivenfap , even eens , tot meer andere Volken en Seélen uit. De tvlanfebaseh, die eigentlyk eene Philofophifche Secte in Perfien uitmaakten , hielden den Wyn voor het bloed , of ook wel voor de galle , dat is , vergif (a) vnn het boos weezen , het welk zy verdichtren , en verbooden den Vroomen deszelfs gebruik ( b ) ; zoo dat de Manicbjeen onder de Christenen , ( dat is , de Christenen , die de Perfiaanfche Wysgeerté in het Christendom overgebracht , en het zelve daar naar verandert hadden ,) het gebruik van den Wyn , by het Heilig Avondmaal zelf, niet toelieten. Arderc Christlyke Seftèn hebben den afkeer van Wyn noch onmiddelyker uit YËgypten overgenomen ; en dc Joodfche Sefte der Eslenen , die denzelven voor een vergif hield , het welk de eigenfehap bezit van raazend te maaken , had voornaamlyk haaren zetel in /Egypten. Ook onder fommige Arabifche Volken haatte men den Wyn uit ftaatköndrge oorzasken , dewyl het met hunne denkbeelden van vryhnd (treed, vaste ftukken gronds te hebben : want men kan door dezelve gedwongen worden , om zich aan eenen Overwinnaar of Dwingeland te onderwerpen ; zy zyn , om zoo te fpreeken , onderpanden van onze ge- Ca) Men zie myne 4Sfte Vraage aan de Reisgesooten na Arabien. (b) Augustusus de Moribus Manicbeeorum libr. II. §. 44. Die 'er iets uitvoeriger* over wil naieezen, kan het vinden in Beausobke Hijloire des Manicbeëns, Livre IX. chap. 7,11- pag. 771 & fuiv.  sï de Offeranden. 83 gehoorzaamheid ; en hy alleen is in de gedaante der Arabieren recht edel en vry , die alle zyne Bezittingen met zich kan noemen , een zwervend Herder , by voorbeeld , die , met zyne Kudde , diep in de Waestyne kan trekken , daar hy door geenen Overwinnaar kan gevolde worden : en de Nabatjeers gingen zoo verre , dat zy op leevensftratFe verbooderi, een huis te bouwen , te zaaijen, te planten, of Wyn te drinken ( a ). Anderen waren wel niet zoo ftreng , maar onthielden zich evenwel om der Eere wille , als mede dewyl het een oud gebruik was van het bezie van veele goederen , en van hec gebruik des Wyns. Jeremias maakt Kap. XXXIV. vs. 6, 7. gewag van eene Arabifche familie , die rn^t de Israëlïten na Palaiftina getrokken zvnde , aldaar reeds veele honderd Jaaren gewoont had , en het gebod van haaren Sramvader , Jonadab , heiliglyk onderhield , om naamlyk geen huis te houwen , maar in tenten te woonen y Ca) Diodorus Sicdlus , B. XIX. §. 94. Hunne Wetten verbieden Koorn te zaaijen , iets, boe ook genaamt , bet geen vrucht draagt , te planten , Wyn te drinken, en buizen te bouwen ; en op de overtreedivg bier van is de doodftraffe gejtelt. De oorzaak hier van is , dewyl zy gelojven , dat iemand , die iets dergelyk: in eigendom bezit , ligtlyk van iemand , die maebtiger is . fob gedwongen worden , om Z'ch zynen bevelen te onderwerpen. Èehalven de plaatze van Ammjanos , B. XIV. 4. , die Wes^feling in zyne Kanttekeningen byb'engt , kan men noch Ar vieux in het 3de deel zyner Reizen, bl. 109. en Niebuhr Befchryving van ArabUn , bladz. 389. nazien Tot op deezen dag is de Akker- en dus ook de Wynbouw , naar het oordeel der Bedoynen , beneden de waardigheid van eenen echten edelen Arabier.  84 §. 19^ Over den Wyïï wonnen , niet te zaaijen, geenen Wynberg aante° leggen , of te bezitten , en , daar het hier voorraamlyk op aankoomt , geenen Wyn te drinken : want een Volk of Geflacht , het welk in het geheel geenen Wynberg mag hebben , behoort ook geenen Wyn te drinken ; anders zal het wel haast lust bekomen om ook Wynbergen aanteleggen. Het kan zyn dat de Arabieren de Godtsdienftige gedaante, die zy aan dit Verbod om Wyn te drinken , het welk zynen oorfprong eigenlyk aan hunne liefde voor de vryheid verfchuldigt is , 'gaven , van de Mgyptenaaren ontleent , of toch aan het zelve , op het voetfpoor van dit eerst befchaafd en verftandig Volk, het eerwaardig aanzien van Wysgeerige Zedekunde gegeeven hebben. Nochtans kan ik het één en ander met geene gefchiedkundige bewyzen ftaaven. IV'iaar dit is onbetwistbaar dat de afkeer van W7yn in Arabien , ten minften twee duizend Jaaren vóór Muhammed, heeft plaatze gehad . en dus geenszins als eene uitvinding van hem kan befchouwt worden. Jeremias, die denzelven in zynen tyd aantrof als een overoud gebruik van zeker Arabifch Geflacht in Palseftina , leefde 1200 Jaaren vóór Muhammed, en deeze familie was ten minften 800 Jaaren vóór Jeremias uit Arabien na Palseftina getrokken. Muhammed vond derhalven dit gebruik of deeze zedekundige Wet, waar door het gebruik van Wyn verbooden werdt, reeds als eene zeer oude inftelling , toen hy zich voor eenen Propheet uitgaf. Hy predikte den natuurlyken Godtsdienst, zoo goed als hy denzelven verftond; fchoon hy zekerlyk in zoo verre een bedrieger was, als hy voorgaf, waarheden, die hem voor hec grootst gedeelte zyn gezond verftand leerde , door eene Godtlyke openbaaring oncfangen te hebben , en in zoo  by de Offeranden. 85 zoo verre een Dweeper , als hy geloofde , dat een ieder, die tot het eeuwige leeven was uitverkooren , door eene inwendige werking van Godt verlicht, en van derzelver waarheid overtuigt werdt. Ue leerftellingen van den natuurlyken Godtsdienst , die hy predikte, vond hy zelf niet uit, ontleende ze ook niet van de Jooden of Christenen , maar volgde voor het grootfte gedeelte zekere Seéte van Arabifche wysgeeren , ( wy zouden ze Naturalisten noemen , ) die flechts éénen Godt , en een toekomftig leeven geloofden , en by de Arabieren Hanifin , dat is , Piofaanen, genoemt werden , dewyl zy het beitar.n van derzelver Goden loochenden , ten naasten by op dezelfde wyze , als men wel eer de Christenen Ongodisten genaamd heeft, om dat zy aan de Goden der Heidenen niet geloofden. Het geen deeze Philofophifche Secte nu, waar of valfch, leerde, bracht hy, zelfs haare algemeene Volks-vooroordeelen in de Zedenleere niet uitgezondert, grootendeels in zynen Godtsdienst over, die hy voorgaf dat hem van den Hemel geopenbaard was , dewyl het hem als waar voorkwam. Den afkeer van. Wyn vond hy by dat gedeelte des Volks , het welk men voor edel hield , misfehien ook by de wysgeerige Secle der Hanifin ; hy kt.urde denzelven goed , ter metr, dewyl 'er uit het misbruik van den Wyn ontelbaare buitenfpoorigheden gebooren worden, en nam hem diarom in zynen Godtsdnnst over. Hy deed dit, het geen meer is, volftrekt op dezelfde wyze , als wel eer de Mgyptenaaren of Manichajen , onder voorwendzel naamlyk , d:t de Wyn een werk , dat is eene uitvinding van den Duivel zy" ; en met het zelfde onderfcheid , het geen beide Mgyptenaaren en Manichajen tusichen Wyn en WvndnüivtN F 3 maaken ,  86 §. Over den Wyn maaken , waarvan wy binnen kort nader uillen fpreeken. Hy zal 'er naar alle waarfchyniykheid toen weinig aan gedacht hebben , dat zyne Godrsditnst zich zoo fpoedig in arie deelen van de Waereld , van den Ganges af 'Ot de Atlantifche Zee toe , zoude uitbreiden , en den algemeenen afkeer der Arabieren van Wyn , zoo veele andere Volken. tor derzelver groot nadeel , opdringen- Men heeft hem dikwils een ftaatkundig oogmerk by dit zyn verbod toegefchreeven ; men wil naamlvk , dat hy het gebruik van Wyn verbooden hebbe , ten einde zyne Arabieren zich niet zullen dronken drinken , tn dan hunne veldflagen verliezen. Indien hy zulke oogmerken gehad heeft, moet hy wezenh k ten a-er Hecht Staatkundige, of Veldoverfte , of kenner van de rr,e fchen , zoo als men het wil noemen , geweekt zyn : een Volk , het welk van kindsbeen af gewocn is Wyn te drinken , loopt minder gevaar, om dófté dronkenfehap van het geheele leger geflagen te wordt, n Maar een Volk, het welk aan geen Wyndrinken gewoon was , zoude wel eens door een krygslist dionken gemaakt, en dan geflagen kunnen worden ; en wy weeten inderdaad uit oude gefchiednisfen dergelyke voorbeelden van de Scythen (. a), en de Istriers , welker gewoone drank toen waarfchynlyk noch geen Wyn was (b ). Ten minlten Muhammed laat nimmermeer iets van zulk een oogmerk > waarom hy den Wyn verbood , merken ; en (a) Jüstinus Libr. I. cap. VIII cmisfi; bojlibur infuetos barbaros vino Je onerare patituT , priusqut Scytbce ebrietate, quam bello vincuntur. (6) FtORüs Libr, II. cap. io,  S Y DE GFFEUANDEN. 87 «n men heeft 'er zekerlyk ook geene gefchiedkundige berichten van. Het zal mynen Leezeren niet onaangenaam geweest zyn , hier deeze aanmerkingen over den waarfchynlyken oorfprong van dit verbod in den Muharameduanlchen Godtsdienst te vinden. Ik keer thans weder tot de Mgyptenaaren. Hunne Koningen , en andere zeer ryke en voornaame lieden onder hen , konden zich over het verbod van Wyn noch wel troosten : eene behoorlyke onderfcheiding tusfchen Wyn- en Druivenfap gaf hun vryheid om het verfch uirgeperste fap van Druiven te drinken. Andere Seéten , die den Wyn voor een werk des Duivels houden , maaken dit zelfde onderfcheid , de Mam* ebreen (a )l by voorbeeld, en Muhammedaanen ( b ) : ook is die onderfcheid zichtbaar genoeg, want het zeif- (a") Augustinus de Moribus Manicbceorum libr. IL 44. volgens de'ftcned-ctyner Uitgaave , Tom. II. pag. 7fï. qua tanla perve^fio eft, vmum putare fel principis tenebrarum , & uvis comedendis non parcere. (b~) De eigene woorden van Muhammed zyn , in de k5 de Sura van den Coran, vs. 11. Godt laat ook Koorn en Olyfhoornen , en Palmbomen en Druiven groeien : en vs. 6?. zegt hy van de Druiven :. zy kunnen tut aronkenfebap , £72 ook tot een goed voed fel gebruikt worden. Dit is geenszins , gelyk Maraccius op eene onbillyke wyze voorgeeft, tegenftrydig met het geen hy zegt Sur. V. 92. Wyn , Jpel , beelden , en dobbelAeenen zyn jchandelyk. en een werk dei Duivels; maar hy bedoek den Wyn te verbieden , daarentegen hec eêten van Druiven en Rozynen te veroOrlooven. Dezelve worden ook inderd: ad van de Muhammedaanen geseeten, die om die rede zelfs in Arabien WyngaarE 4, dea  88 §. icq. Over den Wyn zelfde Sap heeft, na dat het gegest of niet gegest heeft , zeer verfchillende uitwei kielen : wanneer hec noch in de Druiven is, heeft het in het geheel geene dronkenmaakende krachc ; als Most Veroorzaakt het eenen kleinen en ras voorbygaanden roes , door het werken wordt het van Most dronkenmaakende "Wyn , en daar uit wederom , door eene andere foorc van gesunge tot Azyn , in welken ftaat het geheel regen ft rydige uitwerkingen doet, en eene verkoelende kracht heeft. Hoe ten tyde van Jofeph de Koning van Mgypten het Druivenfap dronk, zien wy uit den droom van zynen Opperfchenker, Gen. XL. 9-13. dkn het voorkwam , als of hy Dmiven nam , derzelver Sap in eenen beker (a) met water mengde, en denzelven den Koninge over gaf. Dit was enkel overdaad voor ryke lieden , die het land nimmermeer van geld konde ontblooten ; want men zal uit andere landen , noch Druivenfap , eer het gewerkt heeft en tot Wyn geworden is, noch verfche Druiven .in eene menigte ontbieden. Mofes voerde de Israël iten na een land , welks voornaamfte natuurlyke voortbrengfelen Druiven waren (b) , en hy verzuimt ook niet, om deeze by- zon- den aanleggen. Men zie NiEnuHR Befchryving van Arabien , bladz. 147. en bchalven deeze veele anuere Eeisbefchry vingen. Ca) Zoo iemand hier in het Hebreeuwfch eenige zwaarigheid Vindt, die zoeke de oplosfing daanan in hec Arabifch Lexicon van Gor.'irs pag. 1147. Sacbat, cf, *oo als" ik dit Hebreeuwfche Woord bever zoude Liicfp'ee!:cn , Scbacbat (Slachten) , betekent ook, Cen Wyn mei Water vermengen. (&) Num, XIII, v§, 23. Deut, VII, vs, S. Noch heden  by de Offeranden. $9 zonderheid , die Palseftina boven /Egypten had , het welk wel overvloed van Koorn had en brood opleverde , maar/ in het welk men zich juist niet veele goede cier belooven konde, te roemen, zoo dikwerf hy de begeerte na dit nieuwe land in zyn Volk zocht optewekken. Was het eene goede Staatkunde in /Egypten , wegens den mangel van dat land , het drinken van Wyn te verbieden , het was niet minder verftandig in eenen Wetgeever van een Volk , hec welk in PalEeftina moest woonen , niet alleen niets dergelyks te doen , maar ook te verhoeden , dar de afkeer der /Egyptenaaren van Wyn , zyne burgeren nimmer in een land volgde , het welk daar overvloed van opleverde, en dus dat deszelfs grootfte uatuurlyke Rykdommen niet nutloos gemaakt wierden. Indien men de wetgeevende wysheid van deeze beide Volken , /Egyptenaaren en Israè'liten , met elkanderen vérgèlykt, fchynen zy , wel is waar , int zoo verre onderling overeen te komen , dat zy beide voor het land voegde , waar in het Volk woonde - maar hedendaags, daar dit land in handen van Muhammedaanen is, (dewelke het teelen van Druiven juist niec begunltigen , hoewel zy het aankweeken van Wyngaarden niet verbieden ,) en naa zoo veele verwoestingen , heefc Palffiftina dit voorrecht boven andere nabuurige landen behouden. Dat er Jaarlyks 300 Kameelen, met Rozynen belaaden , van Hebron na iEgypi-en gaan , heb ik te vooren reeds aangemerkt. Van den Wyn zeiven , die noch tegenwoordig in Palasftina gewonnen worde, zal men in de befchryving , hen , van den Heer Opper- Confiftorie • Raad» i< sching, bladz. ;6ï. en in myne Oosterfche Bibfoeek. LII. Deel , bladz. 118, 119, noch eenige by« zonderheden vinden opgetekent.  go 5- I0°* Over den Wyn maar hit groor-fte onderfcheid, het welk tusfchen beiden plaatze heeft, kan men evenwel ook zien. 1. ) De Wecgeevende wysheid van Mofes is billy- ker. De Staatkunde der ,/E^yptenaaren bediende Zich van een Godcsdienftig bedrog: Mofes nam ook den Godtsdienst te hulpe maar op eene geheel en al onfchuldige wyze, en zonder daar eenig bedrog of bygeloof mede te vermengen. Het waren flechts plechtigheden , die hy inftelde , en door welke de Wyn voor altoos rein , en deszelfs genot onzondig verklaart, dus alle andere Zedenieere, die denzelven mochten verbieden, al by voorraad tegengegaan wierden. 2. ) De Staatkunde van iEgypte poogde den Bur¬ ger van een gedeelte zyner natuurlyke Vryheid te berooven , en wel juist in eene tyd , waar by het zoo zeer op ons genoegen en onzen fmaak aankomt: die van Mofes daarentegen zocht hem in zyne natuurlyke Vryheid te bewaar.n. Ik zoude hier van nu kunnen aftrappen , maar daar ik van dit onderwerp zoo veel hebbe moeten zeggen , kan ik my niet bedwingen , om 'er noch ééne Aanmerking by te voegen. Het verbieden van Wyn komt my als eene der grooifte fouten in de wetgeevende wysheid voor , en wanneer men 'er den Godtsdienst mede vermengt , en deezen den Wyn doet verbieden of gehaat maaken , als een groot ongeluk voor het Menfchlyk geflacht Hoedanige gevolgen deeze oneerlyke ftaatkunde in /Egypten gehad hebbe , gelukkige of ongelukkige , kan ik wegens den  by de offek.anden. 9ï den groenen afftand van tyd niet zeggen : ik oordeele over dergelyk een Verbod alleenlyk, zoo als de Muhammedaanfehe Godtsdienst , die zich in een zoo groot gedeelte van den aardbodem heeft uitgebreid, ons het zelve in zyne gevolgen vertounc. Ik fpreek niet , dit moet ik vooraf zeggen , van landen onder eene zeer heete luchiftreek , want of daar het verbijden van Wyn nadeelig zoude kunnen zyn , weet ik niet: de Wyn fetrynt voor die luchtftreek niet wel te voegen, en 'er te veel verhittend te zyn , gelyk ook lömmige landen onder dezelve , nietiegenftaande zy uitmuntende Druiven voortbrengen , niets dan IVlost hebben ( a) : ook niet van landen , die in het Noodden geleegen zyn, en welken de Natuur geenen Wyn gegeeven heeft. Deeze kunnen denzelven ten nunlten misfen , zoo lange het Volk noch genoeg lichaamlyken ai beid verricht, en by deszelfs éénvouwige leevenswyze blyft : hoewel men misfehien in noordlyke landen ook wel ras kwaade gevolgen van het verbieden van Wyn befpeuren zoude, of fchoon niét zoodanig als in die landen , dewelke de Natuur zelve voor den Wynbouw gefchikt heeft. liet gevolg , het welk daar van te duchten is , en het geen ik thans op het oog heb , beftaat hier in : het volk , het welk van tyd tot tyd meer befchaafd wordt , meer lichaamlyke rust en ledigen tyd heeft , daardoor meer verdriet cn Hypochondrie ondervindt , zoekt iets , (a) By voorbeeld Abysfinien. Zie Jobi I.udolph Rifloriam JEtbiopicam , libr. 1. cap. o. en in de Comnienrarius over dezelve, n. LXXXf. pag. 139. Als mede Lojbo Relation Hiftorique a'Abesfinie, Tom. I. pag. 91.  $2 §. 190. Over den Wyn, enz. iets , hét welk in de plaatze van den vervrolykenden Wyn dienen kan , en het is ongelukkig genoeg om dit te vinden. Het minder gevaarlyke is Brancew'yn, de gewoone drank in noordlyke landen , hoewel hy thans ook in Turkyen al vry algemeen is, en van veelen geoordeelt wordt niet verbooden te zyn: het gevaarlykfte is Heulfap ( Opium ) , het welk in Perfien en Turkyen zoo lterk in zwang gaat , en welks gevolgen Chardin en andere Reizigers zoo befchryven , dat iemand , die hen geleezen heeft, zekerlyk geene lust zal hebben, om over den Mufcammedaanfehen Godtsdienst, wegens deszelfs verbod van Wyn drinken , eene Lofreden te houden. Ook zal geene Wet, ja zelfs geen Verbod van dsn Godtsdienst , het Wyn drinken volkomen beletten , om dat alle Menfchen de Wetten en den God:sdienst Biet gehoorzaam zyn, .en onder de Muhammedaantn wordt Wyn genoeg gedronken : maar dan is het geVolg van zulk een verbod , dat dezelve in het geheim , maar fchielyk , met groote teugen , meer gezoopen dan gedronken wordt. En in zulken gevalle veroorzaakt hy fpoediger en grootere dronkenfehap, dan wanneer men hem langzaam en in een aangenaam gezelfchap drinkt. Men hoon ten minden onder de Muhammedaanen zeer veel , en misfehien meer dan onder de Christenen , van verregaande buitenfpoorigheden , door dronkenfehap veroorzaakt. Wanneer men men alles by eikanderen voegt, is het verbieden van Wyn , een hard en nadeelig uitwerkfel van fene kwaalyk begreepe ftaackunde. f. 191.  §. 191 Over de Olie, enz. ^3 §• 1 9 Verder over het gebruik van Olie by de Offeranden. Tot de Spys- of Meel• Offeranden moest men, alleenlyk twee zeldzaame gevallen uitgezondert ( a ), Boom - Olie gebruiken , om dezelve daar mede te bereiden , en tot Koeken te bakken. Exod. XXIX. vs. 2. Levit. II vs. 1 , 5, 7, 15. en Vf. vs. 8, 14. (of, volgens andere Bybels, 15, 21.) VII. vs. 12. Ik heb met deeze Wet , voor zoo verre zy misfehien figuurlyk is , en eene heilige plechtigheid betreft , thans niets te doen , ik befchouw dezelve hier alleenlyk volgens haaren ftaatkundigen invloed in den ftaat; en deeze was by een Volk , hec welk uic /Egypten na Palseitina gebracht werdt , en noch altoos eene geheime neiging voor /Egypten had , van veel gewiches. Zy bond het Volk geheel ongevoelig aan zyn nieuw-sVaderland , en maakte dat het voor hec zelve in het toekomftige onaangenaam had moeten zyn in /Egypten te woontn , en daar by gaf dezelve even ongevoelig aan het Volk aanleiding , om hec kweeken van Olyf hoornen , waar toe de natuur PalEeftina op eene byzondere wyze fchynt bekwaam gemaakt te hebben , niet te verwaarloozen. Het (a) Deeze gevallen zyn, (1) wanneer dit Mee!Offer tot een Schuld Offer voor Armen diende , Levit V vs. m. 12). Wanneer het een zoogenaamd Gerichts- Offer was , dat is , eene Offerande, waar by eene Vrouw , die van Overfpel verdacht gehouden werdt, den eed van zuiveringe deed.. Winner. y. vs. 15-.  94? ^. ipr. Over de Olie Het grootfte gedeelte van Mgypten leverde , zo"> als S t r a b o vei haalt ( a ) , in het geheel ge ene Olie: alleenlyk in de Landftrcek van Heracleo was men in ftaat cm Olie te maaken; in ce tuinen rondom Alex.indrye , ( die 'er evenwel ten tyce der oude Koningen van Mgypten noch niet waren , want die plaatze was voor den tyd van Alexander den Grcoten woest en onb-caouwt ) had men Olyfboomen , maar men maakte geene Olie. Het gevolg daarvan was, en is noch heden ten dage , dat men zich in Mgypten , tven als by ens , van Boter bediende , of ook Wel zyn Gebak met Honing maakte : en noch in onze dagen zyn de Reizigers, die van iEiiypten na Arabien gaan, gewoon Boter mede te neemen , hoe onfmaaklyk dezelve ook zyn mooge , want doorgaans vindt men dezelve op de reize , door de groote hitte , in de kruiken gefmolten. Dat gedeelte van Arabien , door het werk de Israëliten trokken , en waar in zy zich , des noods , als zwervende Herderen hadden kunnen ter neder flaan , was insgelyks op de meeste plaatzen zonder Olie. Palaeftina daarentegen geeft niet alleen veele , maar ook uitneemende fchoone 01ie(£), vn Hasselquist pryst dezelve boven die van Provence. Door dit gefchenk der natuure worden de fteenachtige plaatzen en bergen, die anders (a) Bladz. 1163. ( &) Mofes fpreekt daar al met lof van Deut. VIII. vs. S. en XXXII. vs. 13. Men zie ook Ezechiel XXVII. vs 17. alwaar van Olie gefproken wordt als de waare, die uit het Joodfche land werd uitgevoert. Shaw, pag. 537 — 32.9. C of bladz. 292.,293. der jammerlvke Hoogduitfche Vertaalinge ) en Relands Falejtina, bladz. 380, 381.  EYDE OfEERANDEN. 95 ders onvruchtbaar zouden zyn , niet alleen nuttig, maar zelfs voordeeiiger gemaakt dan de beste lauderyen zyn kunnen : de eenige lcndffreek in Pa'seüina , die Straiïo (ö), dewelke zoo dikwerf op eene verkeerde wyze wordt bygebracht, als onvruchtbaar befchryft , is rondom Jeruzalem; en dit zal ook wel zoo zyn met betrekkinge tot den Landbouw : maar de Jooden zeggen nochtans , dat een morgen Lands om Jeruzalem wel eer veel hooger in prys geweest is, dan in hec overig gedeelte van Païa?(tina. Ik zoude dit op hun enkel woord ciet gelooven , indien hec eenige de minfie onwaarfebynlykheid behelsde , want Joodfche belichten , van 'hooren zeggen en mondlyke overlevering , hebben by my weinig gewichts. Maar natuurlyker wyze moest in dien tyd, toen men in P..l33ftina het land noch behoorlyk bouwde , een morgen by Jerufalem juist om die rede meer dan elders, een fluk bouwland van die zelfde grootte , opbrengen , dewyl men daar Glie en Wyn kon teelen. Men denke flechts aan den Olyf berg , die aan de Oostzyde der Stad lag. Een morgen lands , met Olyfboomen of Wynrtokken beplant , zal , hy mooge zoo fteenachrig en dor zyn als men zich maar immer verbeelden kan , zeer gemaklyk tienmaal meer waardig zyn , dan een morgen bouwland, het welk noch zo vruchtbaar is. En hiermede ftemt Abtjlfeda. overeen , die in zyne Aardrykskundige Befchryving van Syrien , bladz. 10. zege : dat de Landjlreek cm (a~) Poek 16. bl. 1104. waarmede men vergelyke, hetgeen Reland in zyn Falceftina, bladz. 390 ,"395, heeft aangemerkt,  gó §. 191- Over de Olie om jerufalem ééne der vruchtbaar ft en in geheet Paiceftma is. Nu verbeelde men zien de gevolgen eener Wet, die by de OfFeranden beval , het gebak met Olie, en dus niet met Boter te maaken, en by ieder Spysüifer eene zekere hoeveelheid Olie te gebruiken. De Priesteren 1 en deeze waren by de Hebreeuwen de voornaame lieden van geboorte , gewenden zich can gebak met Olie bereid ; en daar de maaltyden doorgaans Maaltyds-OfFeranden waren, leerde men ook daar dergelyk Olie-gebak kennen. Hetgeen men eens op een Gastmaal als eene lekkerny geproeft heeft, en vindt dat het wel fmaakt, of hoert dat voornaame lieden gewoon zyn te eeten , laat men eerst flechts nu en dan , en vervolgeus , zo onze omttandighêden zulks toelaaren , meermaale-n op zyne dagelykfche tafel brengen. Op deeze wyze was dit het zekerde middel, om de Israëücen aan Olie - gebak te gewennen , en die dit ééns geproeft heeft, zal het altoos boven Boter-gebak verkiezen. Het fmaakt, indien de Boom - Olie verfch en zuiver is , veel beter dan het beste Boter-gebak ; en hier komt noch by , dat de Boter inderdaad zeer fpoedig kan bederven , en dan aan hec gebak , en alle andere fpyzen , die daar mede toebereid worden , eenen onaangenaamen byfmaak geeven. De meeste misflagen in de keuke worden door flechce Boter veroorzaakt: en dit is eene regel die aan onze (hoog-) duitfche Huismoeders, inzonderheid in het zuidlykfle gedeelte van Duitfchland , ook niet onbekend is. Uit dit gewennen nu der Israëlicen aan Oliegebak, moest, gelyk ik reeds gezegt hebbe , na- tuur-  CVDÈ OtfFERANÖËN. 9t tuurlyker wyze voortvloeijen : vooreerst, dat men meer werks maakte van het voortkweeken van Olyfboomen , waar in zulk een byzondere rykdom van het nieuwe Vaderland der Israëliten beftónd , en dus dat men zich deszelfs natuurlyke fchatten behoorlyk ten nutte maakte : en ten tweeden , dat hec Volk eindelyk den trek geheel verloor , om wederom na /Egypten te keeren. Dat de Israëliten ten tyde van Mofes , noch dikwils met genoegen aan /Egypten dachten , en zelfs wel genegen waren , om zich wederom in den vorigen toeftand van flaavernye te begeeven , weeten wy uit de gefchie ienisfe, die ons door Mofes is nagelaaten : en hunne begeerte na dit hun oude Vaderland had zulke diepe wortelen gefchooten , dat Mofes het noodig oordeelde , eene byondere fchikking tegen het wederkeeren naa /Egypten , in de altoos-duurende Grondwet des Ryks, voor de Koningen te laaten invloeijen , Deut. XVII. vs. ió. (aj. Maar indien een Israëliet eerst de voorcreflyke Gaaven van zyn nieuwe Vaderland recht leerden kennen , en zich aan hec gebruik van wyn en olie gewenc had , dan moest de begeerte na een Land eindelyk van zelf by hem verdwynen , waar van hy wist, dac het aan olie en wyn gebrek had. Dit oogmerk , het welk men vermoeden kan dac de Wetgeever by deeze zyne Wetten gehad heeft, is zoo volkomen bereikt, dat i.) De Boter by de Israëliten ten éénenmaale buiten gebruik geraakt is. In alle de He- breeuw- (a) Zie §. 21. bladz. 64, 65, ir. Dseh G  pS §. 192. Over de Tienden. breeuwfche boeken des Bybels by eikanderen genomen, waarin anders zo veele woorden die tot de huishouding behooren , gevonden worden , vinden wy zelfs den naam van Boter niet, want het woord fiN#ft het geen men Hiob XX. 17. XXIX. ö. Deut. XXXII. 14. Recht. V. 25. Jef. VII. 15, 16 •tot 22. dus gewoon is te vertaaien, betekent eigenlyk geen Boter , maar dikke melk. In Palseitina fchynt derhalven de Boter even zo zeldzaam geweest te zyn , als tegenwoordig in Spanje , en men fchynt zich daarom alleenlyk by de Olie, die zoo veel fmaakiyker is, gehouden te hebben. 2.) Nimmer is by de Israëliten , van den tyd van Jofua af, tot de eerfte verwoesting van Jerufalem toe, de begeerte wederom wakker geworden , om zich na .ZEgypcen te begeeven. Naa dat Nebucadnezar deeze Stad verwoest had , cn hec overgebleeve Volk, naa een nieuw ongeluk , zich in Palaeftina niet meer veilig oordeelde, toen eerst namen zy , tegen het Verbod des Allerhoogften , hunne toevlucht wederom toe iEgypten , Jerem. XLII XLIV. | 192. Over de Tienden. Van Landeryen, Tuinen, Wynbergen, enden aanwas der Kudden , moesten de Jsraëliten eene dubbelde Tiende geeven , en wel aan Godt, als wiens eigendom hec geheele land , gelyk Hy als de Ko-  T92- Ovêr de Tienden. 99 Koning der Israëliten , werdt aangezien." ( %. 35 en 37- BH 24.)- Nochtans in den grond befchouwt , was alleenlyk de eerile Tiende èene wezenlyke belasting , en van de andere werdt zulk een gebruik gemaakt, dat zy gemaklyk te draagen was. Vooreerst ontfingen de Leviten van alle Akkeren en Kudden der Israëliten de Tiende tot hun onderhoud ; waarvan ik reeds §.51. gefproken hebbe. Deeze Tiende alleen verdient den naam eenèr belastinge op Vee en Landeryen ; maar zy was ten hoogften billyk, dewyl de ftam van Levi getn eigen land in de verdeelinge van Palajftïna bekomen had, en nochtans aan het Gemeenebest de gewichdgfte dienlten deed , waar voor hy eene ruime belooning verdiende (§.52). Van deeze Tiende moesten de Leviten wederom het tiende gedeelte aan de Priesteren afftaan , dewelke dus een honderdlle gedeelte hadden van alles , het geen de Landeryen en Kudden der Israè'liren opbrachten. De Wetten , die •hier van handelen, kan men Levit. XXVII. 30 33. JNum. XVIII. 21-32. vinden. Somtyds moet hec den Israëliten best gevoegt hebben , hunne Tiende aan de Leviten in geld of andere waaren te brengen; en dit ftond hun , ten opzichte der Vruchten des Velds vry ; onder deeze voorwaarde nochtans, dac zy dan het vyfde deel daar boven moesten geeven : daarentegen met betrekking tot Runderen , Schaapen en Bokken , was het verwisfelen. der Tiende geheel en al verboden , Levit. XXVII. vs. 32, 33. Van deeze manier , om zyne Tiende te losfen , en het voordeel, het welk daar by kan plaatze gevonden hebben , om welks wille men gewilliglyk 20 ten honderd boven de bepaalde waardje gaf, heb G % ik  ioo 5. 192. Over de TiendeA. ik geene genoegzaarne kundigheid, dewyl ik niet weet, of de Israëliten verplicht waren , om op eigene kosten hunne Tienden in de Steden der Leviten te leveren of niet. Zoude het ook kunnen geweest zyn, dat men de Tiende reeds voor den Oogst en terwyl de Vruchten nog te velde ftonden, waardeerde, en dan, volgens deeze waardeering, hon» derd en twintig ten honderd betaalde? De tweede Tiende vooronderftelt Mofes in zyne Wetten altoos als bekend , en reeds voor zynen tyd in gebruike. Misfehien is zy even de zelfde, die Jacob belooft had , Gen. XXVIlI. vs. 22. en was als eene oude gewoonte tot op de nakomelingen voortgeplant. De Wetten , die daarvan fpreeken , (in geene van welken dezelve evenwel wordt ingeltelt,) kan men vinden Deut. XII. vs. 17- 19. XIV. vs. 22.29. XXVI. vs. 12-15. Zy behelzen de volgende omflandigheden: Men gaf deeze Tiende niet aan iemand anders, maar verteerde ze zelf by Offermaaltyden en andere Gasteryen , op welke men , behalven zyne Vrienden , die men daar vrywillig by wilde verzoeken , Leviten , Weduwen, Weezen, Vreemdlingen, Armen , ja zelfs zyne eigene Knechten moest noodigen , en door dit middel aan dezelven eenen vrolyken dag geeven. (§.128 en 143. No. 3.) Eigenlyk was dezelve alleen voor de Offermaaltyden bepaalt : de Israëliten moesten naamelyk alle Jaaren driemaalen , op de hooge Feeseen , in den Tabereakel of Tempel komen ; hier beltond hun Godtsdienst gedeeltlyk in die Maaltyds • Offeranden , die wy te vooren befchreven hebben , en deeze moes' ten van de Tienden gegeeven worden. Maar dewyl  §. 192. Over de Tienden. ioï wyl men het niet altoos zoo konde fchikken , dat juist alle Tienden in één en het zeifde Jaar by hec Altaar verteert wierden , was 'er bevolen, om hec derde Jaar ten deezen opzichte volkomen af te rekenen ; en het geen men dan noch te kort gefchooten was , moest men in zyn huis , wel niet tot Offeranden , ( want deeze mochten nergens anders gedaan worden , dan ter plaatze, daar hec Altaar was ,) maar nochtans tot vriendlyke en weldaadige Maalcyden befteeden. In dit Jaar moest men ondertusfehen zyne rekening geheel fluiten, en Gode op eene plechcige wyze betuigen , dac men alle Tienden tot deeze iViaaltyden verbruikt had. Indien iemands woor.ing van de plaatze des Heiligdoms zoo verre af lag , dat het overbrengen van zyne Tienden derwaarts hem te veel zoude gekosc hebben , dan was het hem geoorlooft , tot zynenc zyne Tienden tot geld te maaken , en voor dit geld op de plaatze van den openbaaren Godtsdienst te koopen , hec geen hem goed dacht, om 'er OfferMaalcyden van aan te richcen : alleenlyk was hy verplicht om by dat geld, het hy van zyne Tienden gemaakt had , noch een vyfde gedeelte (twintig ten honderd ) te voegen ; iets het geen buiten twyfel zeer biilyk was , want ter plaatze daar zulk eene talryke menigte van Volk vergaderde , moescen de Eetwaaren natuurlyker wyze veel duurer zyn, dan hy ze Mn zyne afgelegene woonplaatze had kunnen verkoopen. Men heeft doorgaans uit deeze Tienden , die toe Offer • maaltyden en andere weldaadige Gastmaalen moescen gebruikt worden , twee Tienden willen maaken ,wair van men .de ééne tot Maaltyds^ofG 3 feran»  ioa §. Over de Tienden. feranden , de andere tot vriendlyke Maaltyden in zyne eigene wooning moest doen dienen : en op deeze wyze zouden de Israëliten drie Tienden hebben moeten geeven , waarby naderhand noch de vierde, die voor den Koning was (a) , zoude gekomen zyn. Dit zoude, inzonderheid voor geringe lieden , inderdaad wat veel geweest zyn: maar wanneer ik een.vouwiglyk de Woorden van Mofts lees, kan ik aan dezelve geenen anderen zin geeven , dan dien ik reeds gezegd sbebbe ; naamlyk da' deeze flechts eene en dezelfde Tiende is, die anderen verdeden , en tot de tweede en derde maaken. Beide de Tienden, zo die den Leviten gegeeven werdt , als die men tot Offermaaltyden gebruikte, moesten van de Jaarlykfe Vruchten des Velds , en het aangefokte Vee gegeeven worden : maar Mofes is juist niet zeer naauwkeurig in het optellen der dingen , die men vertienden moest, en het fchynt niec noodig geweest te zyn , zyne nauwgezetheid en zorgvuldigheid ten deezen opzichte tot kleinigheden uitteftrekken. Althans Christus fchynt Matth. XXIII. 23. de verregaande nauwgezetheid der Pharifeeuwen , in het geeven der Tiende van Munte y Dille en Kumyn , juist niet van eenen zeer gunftigen kant te befchouwen. Wol, Melk , en dergeJyke, dingen werden in het geheel niet vertiendt. Over het algemeen bedoelde Mofes de Tienden voor het geweeten en de vryheid des Volks zoo min lasiig te maaken als mooglyk was : het geeven en berekenen daar van liet hy aan elks geweecen over, (a) §• S9* No, a.  §. Over de Tienden. 103 óver, zonder eenig gerechdyk of priesterlyk onderzoek daar omtrent re beveelen ; maar evenwel ook zonder te verbieden , 'dat de Leviten toezagen , of zy, het geen hun toekwam , wel on'tfdngeii hadden". Ten aanziene der tweede Tiende , verzekerde by zich van de goede trouwe, zyner burgeren alleenlyk dooide betuiging , die zy alle drie Jaaren doen moesten : maar om nu ooit niemand , die teder van geWeeren was , te beangftigen , beval hy nergens Tienden te geeven van zoodanige kleinigheden , by welke de moeite , om 'er op te letten , misfehien groocer zoude geweest zyn , dan die geheele Tiende waardig -was , en gaf aan. ieder'eene vryheid , (het geen hec geweeten ook wonderlyk te baat kwam, ) om zyne Tiende af te koopen , indien hy flechts het vyfde deel meer gaf, dan haare eigenlyke waardye. Een verftandig Wetgeever kan , by het inflellen van belastingen , niet wel te zorgvuldig zyn voor het geweeten zyner Burgeren : want indien zy eens tegen hun overtuiging leeren handelen , dan gaan zy fpoedig verder ; dan is het zedelyk Characler van een geheel Volk , ten minden in zeker byzonder fluk , bedorven ; en de belasting vereifcht zoo veele Opzichters , dat, niet alleenlyk de Vryheid van ieder eenen , zelfs van die wel gezint zyn, op eene onaangenaame wyze gekrenkt worde, maar dat tenens ook het grootfle gedeelte, van het geen de belasting kan opbrengen , door de bezoldingen van Toezieners, Boekhouders , Ontfangers , en welken naam zy ook meer moogen draagen , al vooraf verlöoren gaa. Had men zich al tegen het Heiligdom fchuldig gemaakt , dat is, zekere Tienden niet gegeeven, dan kon men zich evenwel noch in het vervolg., wanneer het geweeten eens wakker werdt , zonder verdere G 4 , bur-  104- §• 193- PE EïRST«EB00RNEW burgerlyke fchande , van deeze fchuld ontdoen. Men behoefde maar een vyfde gedeelte meer te geeven , en een Schuldoffer te brengen, Levit. V. ts. 14 —- x6. Over de Eerstgeboornen en Eerstlingen. Behalven de Tienden , gaven de Israè'liten noch van al wat leeven had onder het geen zy bezaten : de Eerstgeboornen, en van Vruchten de Eerstlingen , en ook deeze waren, even als de Tiende, van tweeërleije natuure , de ééne voor den Priester , de andere voor Offermaaltyden. i.) De eerfien werden den Priester gebracht, en maakten een gedeelte zyner bezoldinge uit. Sedert dien nacht, in welke Godt, by gelegenheid der uitvoeringe van de Israè'liten uic ./Egypten , alle Eerstgeboornen der /Egyptenaaren had doen fterven , de Eerstgeboornen daarentegen der Israè'liten verfchoond had, was, ter naagedachtenisfe van deeze gunst, al het Eerstgeboorne Gode heilig. Ondertusfchen had men daar by dit onderfcheid in het oog te houden : Dieren , die geoffert konden worden , (Runderen, Schaapen en Bokken) mochten niet gelosc , maar hun bloed moest op hec Altaar gefprengc, en derzelver Vet verbrand worden; het vleefch was voor den Priester, wiens  in Eerstlingen. io5 wiens inkomst van de Offeranden het uitmaakte , Num.XVlU.vs. 17, 18. Al het overige , het geen niet tot eene Offerande kon dienen , zoo als menfchen en onreine dieren , konde los gekocht worden. Ten aanziene der Eerscgeboorne Zoonen was dit eene verplichting der Ouderen ; maar by onreine dieren , Ezelen by voorbeeld , Kameelen , Paarden enz. flond het aan de willekeur van den eigenaar. Het losfen van een Kind gefchiedde, wanneer het zelve ééne maand oud was ; ftierf het zelve vóór dien tyd , dan behoefden de Ouderen het niet te losfen , maar het werdt dan aangemerkt, als Gode, en den Priester, dien het tct dus verre noch toebehoorde , geftorven te zyn. De Priester moest het Kind, het welk los gekocht zoude worden, waardeeren : zy ftonden derhalven alle niet op den zelfden prys ; maar het fchynt dat zieklyke Kinderen , of ook die van behoeftige lieden , laager gelchat werden : nochtans moest de Vader iets geeven , al ware het maar om daar door het recht te erkennen, hec welk Godt op de Eerstgeboornen had. Evenwel 'er was eene bepaaling gemaakt , boven welke een Priester nimmer gaan mocht, te weeten vyf fikkelen , dit is, volgens de gewoone , maar verkeerde rekening , vyf gulden (waar van 'er achttien éénen mark uitmaaken ) maar naar myn oordtel, veel minder. Dit losgeld was voor den Priester. (Num. XVIII. vs. 15, i6.). G 5 On-  io<5 §. ip3- Over ee Eerstgeboornen Onreine Dieren werden gelost, door een Schaap of Bok voor dezelve in de plaatze te geeven : maar zoo derzelver Eigenaar dit niet wilde doen , dan moest hy deeze Dieren den nek breeken. ( Exod XIII. vs. 13.). Of de Priester zoodanig een Dier, het welk de Eigenaar niet had willen losfen , na zich konde neemen , ingevalle hy geneegen was om het op te kweeken ; hier van vinde ik niets gemeld : maar dit zal niet ligt voorgevallen zyn, want iemand die zich aan de Weetenfchappen heeft overgegeeven, en geene vaste goederen , dus ook geene Landeryen of Velden in eigendom heeft, zal niet ligt lust bekomen, om eene Veulen op te kweeken , noch daar by zyn voordeel vinden. De plaatzen , die hier over handelen, zyn Exod. XIII. vs. 1, a. 11 -16. Levit. XXVII. vs. 26. Num. XVIII. vs. 15-19. Naa den Oogst en de inzameling der Druiven , werden den Priester Eerstlingen gegeeven van Koorn , Most, Oly, ook het eerfte Brood , dat van nieuw Graan gebakken was , als mede de Eerstlingen van de fcheeringe der Schaapen: doch dit was een gefchenk, welks grootheid niet bepaald was , maar van den geever ten eenenmaale afhing. Deeze Eerstlingen kwamen in het geheel niet op den Altaar, maar waren alleenlyk voor den Priester, om welke reden hec ook geoorlooft was daar Honing en Zuurdeeg by te doen. De plaatzen , alwaar men deeze by zonderheden vindt opgetekent, zyn de volgende : Levit. II. 12. Num.XV. 19-21. en XVIII. 11-13. Deut. XVIII. 4,5-  'en Eerstlingen. 107 .) De andere foort van Eerstgeboornen , was voor hec Altaar , en moest tot Maaltyden gebruikt , en dus door hem zeiven , die de Offerande deed , en de' Gasten die hy daar by genoodigt had , verteert worden. Hier door onderfcheidc zy zich genoeg van de voorige foorc van Eerscgeboornen , die Gode geheiligt was. Van deeze worde gefproken Dcut. XII. 6. XIV. 23. XV. 19-23. Uic alle welke plaaczen febyne ce blyken , dac die gebruik der Eerstgeboornen reeds door eene oude bekende gewoonte was ingevoert, (iep dezelfde wyze , als wy by de cvveede Tiende gezien hebben ,) en dac Mofes een deezen opzichce geene nieuwe Wee gegeeven , maar een oud gebruik bevestigt heeft. Ondertusfchen ziet men ter loops uit Deut. XV. vs. 15. dat hier alleenlyk van het Manlyk geflacht gefproken wordt ; en over het algemeen fchynt in de Wetten van Mofes nimmermeer iets, hec geen van hec Vrouwlyk geflachc is , Eerstgebooree genaamc te worden , nieccegenftaande het zelve hec eersc gebooren was. Nochtans zoude ik hier over , dewyl het op den geest dier Wetten weinig invloed heeft , en, alles wel befchouwt, niet tot de Hoofdzaak behoort, met niemand willen twisten. Maar men vraagt nacuurlyker wyze , hoe kunnen 'er twee Eerstgeboornen zyn ? Ik weet deeze byzonderheid op geene andere wyze uit te leggen . dan dat het geen naa het eigenlyke Eerstgeboorne wederom het eerst gebooren werdt, tot deeze Oncrraaultyden moest ge-  ïo8 §• 193. Ovbr de Eerstgeboornen enz. gebruikt worden. In myne Vertaaling des Bybels heb ik het gewaagt daar aan den naam Zweiterstgebobrnes (tweede eerstgeboorne ) te geeven , om dat ik het op geene andere wyze kort, en met één woord , wist uic te drukken. Ik zal deeze benaaming om die zelfde reden hier insgelyks behouden. Die tweede eerstgeboorne diende dus over hec algemeen , even als de cweede Tiende, tot Offermaaltyden : maar indien het zelve eenig lighaamlyk gebrek had , dau was de Eigenaar niet alleenlyk van de verplichting om het te offeren , ontflagen , maar het offeren daarvan was hem zelfs verboden , en hy kon het voor zyne gewoone dagelykfe Maaltyden gebruiken. Op dezelfde wyze moest men ook eenen Korf met Veld- en Tuin ■ Vruchten, dien Mofes Eerstlingen noemt, op de Feesten medebrengen , en naa denzelven voor den Priester nedergezet, en Gode , tot een dankerkentnis wegens het land , het welk hy den Israè'liten gegeeven had, geheiligt te hebben, tot zyne Offer • maaltyden befleeden , Deut, XXVI. Hoe veel deeze Eerstlingen moesten bedraagen, bepaalde de Wet niet, maar liet dit der willekeure van den geever over. In laatere tyden kan hier in eene verandering gemaakt, en door gewoonte of Wetten eene zekere hoeveelheid van het geen de Landeryen , Tuinen en Wynbergen opbrachten , tot Eerstlingen bepaald zyn ; maar dit gaat my hier niet aan , daar ik van het Mov fa'üch Recht fpreeke. $• 194  •§ 194* Over den Sasbath. top $. 194; Over den Sabbath. Eenige voorafgaands Aanmerkingen. De zevende dag der Weeke was tot eenen dag van Godtsdienst, rust, volkomen ontflag van allen lichaamlyken arbeid en vermaak gefchikt. Hy is onder den naam , de Sabbath , genoeg bekend. De Wetten die daar van fpreeken., ftaan Exod. XVI. vs. 22-30. XX. 8-ir. XXIII. 12. XXXI. 12 i7. XXXIV. ar. en XXXV. 1-3. Num. XV. 32 36. Deut. V. 12-15. Ik zal thans eigenlyk van deezen dag niet fpreeken, voor zoo verre hy voor den Godtsdienst gefchikc was, maar denzelven enkel als eenen dag van rusc en genoegen befchouwen ; ééusdeels, om dat hec eerfte meer tot de Godtgeleerdheid of Zedenkunde behoort, maar ook anderendeels , om dat wy 'er weinig van weeten , hoe de Sabbath in de oudtfte tyden tot verrichting van het geen wy Godtsdiensc noemen , gebruikt wierdc. Het is waar , naa de Babylonifche Gevangnisfe weeten wy , dat de Jooden op den Sabbath in hunne Synagogen by elkanderen kwamen om te bidden , den Bybel voor te leezen , ook wel eene verklaaring van denzelven , of eene redenvoering ter vermaaninge aan te hooren, maar wy kunnen daar van geen befluit trekken op den tyd van Mofes, van welken wy niets weeten , dan hec geen hy ons zelfs heeft opgetckent, en in welken de Wet, die toen noch geene verldaaring noodig had,  tio 5- 194' Over den Sabbath. had (a) . flechts éénemaal in de zeven Jaaren werdt voorgeleezen. Om de Mofaïfche Wetten van den Sabbath beter te kunnen verdaan , en met de algemeene regelen van wetgeevende wysheid te vergelyken, moet ik eenige Aanmerkingen maakeö. Dat ieder Volk , het welk in de onderhouding van zynen Godtsdienst belang ftelt, ik wil juist niet zeggen eenen. dag , maar nochtans zekeren tyd voor den Godtsdienst behoort af te zonderen, fpreekt van zelf, en het bewys van deeze ftellling moet ik voor de Godtgeleerdheid , of wysgeerige Zedenkunde overlaaten , waaruit ik dezelve hier als bekend kan overneemen. Maar buiten dien heeft hetzelve dagen van rust en vermaak noodig: dagen , zeg ik , want het zy my geoorlooft , dit woord te gebruiken , om zekeren tyd te kennen te geeven , dewyl hetzelve met onze gewoone manier van fpreeken overeenkomftiger is , zonder daar door juist eenen volkomenen dag van 24 uuren , of ook bepasldlyk den dag te verftaan , die van den opgang der Zonne tot haaren ondergang gerekend Wordt. Door geftadigen arbeid , wordt het lichaam verzwakt , verliest die vlugheid en fterkte , die hec door afwisfeling van arbeid, rust en vermaak bekomt, en wordt daarenboven vroeger oud. Lichaamlyke arbeid , ik beken het, doet de menfchen , over hec algera) De taal , waar in de Wet was voorgeftelc, was toen noch niet uitgeftorven , of veroud ; maar hec was des Volks moedertaal, die door ieder eenen verftaan werdt.  §. 194» Over. den Sabbatït. ui algemeen genomen , in krachten toeneemen, en iemand , die zyne handen gewoon is te gebruiken, een Boer by voorbeeld , zal zekerlyk fterker zyn , dan iemand die met dezelve geduurig in den fchoot zie, of ze alleenlyk gebruikt , om de pen te voeren : maar deeze arbeid moet niet onophoudelyk en zonder tusfehenpoozingen van rust voortduuren , of men zal daar door wederom verzwakt worden : iemand, die dag aan dag zonder ophouden moet werken , zal, inzonderheid indien hy dit van jongs af heeft moeten doen , ligtlyk ftyf, en tot alle andere verrichtingen onbekwaam worden ; daar en boven zal zulk een menfch , over het algemeen klein van gewas blyven , en , gelyk een Paard , het welk dag aan dag tot den arbeid aangezet wordt, vroeg gedaan hebben. Verandering is de grootfte regel voor de gezondheid ; eene regel , die zoo verre gaat, dat de beste voorschriften van den verftandigfien Geneesheer der gezondheid naadeelig worden , wanneer men ze al te nauwkeurig waarneemt. Zelfs de beweegingen , die tot verfterking van ons lichaam , en tot eene uitipanning dienen , wanneer wy 'er flechts nu en dan gebruik van maaken , wandelen by voorbeeld, te paard ryden , en andere dergelyke meer , worden lastig en nadeelig, indien ze daaglyks, en wel zonder ophouden herhaalt worden. Iemand die daaglyks te voet reisde , en geenen rustdag tusfchen beiden had , zoude wel van hypochondrie , maar niet van andere ongefteltheden , die zyn lichaam konden verzwakken , bevryd blyven : een Postryder , die daaglyks , zelfs den Zondag niet uitgezondert, voort moet, wordt gemeenlyk voor den tyd oud , en men kan het zelfs wel aan zyn postuur zien , dat zyne kostwinning niet van de gezondften geweest is: en dit zelfs in Landen ,  iiü §. 104* Oven dkn Sabbath den , daar de Posten zoo onverdraagelyk langzaam voortgaan . dat de hevigheid der beweeginge voorzeker de oorzaak niet zyn kunne van het nadeel , het welk het geduurig ryden zyner gezondheid te wege brengt. Een Rui'er , wanneer hy te Veld is, of een Liefhebber der Jacht, zal voor zekeren tyd misfehien meer en fterker te paard ryden , en wel in allerleije foorten van Weder, maar men befpeurt aan hem evenwel het vroeg verouderd en gekromt ligbaam van den Postryder niet, die zich daaglyks aan deeze beweeging moet blootrtellen , en dien men wel haast wegens zyne onbruikbaarheid moet affchaffen. IVlaar al ware dit alles dus niet gefteld , zoo zoude hy evenwel in zyn geheele leeven geen vergenoegd Leeven hebben , die altoos het lastige eenerlei doen moet. En evenwel behoorde ieder menfeh het aangenaame des leevens eens te fmaaken , al ware het ook maar nu en dan voor éénen enkelen dng , over welken hy zich al by voorraad verheugen zal: waarom is hy anders in de Waereld ? en hy , dien dit nimmermeer gebeurde, zal al vroeg rimpels krygen , en onbruikbaar worden. Dan dit is hec niet alles ; hy behoort niet flechts zekeren tyd te hebben, waar op hy van den arbeid , dien hy anders alle dagen doen moet, kan uitrusten , maar deezen tyd moet hy ook eigendyk tot zyn vermaak kunnen gebruiken , en met gezelfchappen, dansfen , maaltyden » of wat het meest tot zyne verlusriginge kan dienen, en flechts niet tegen de Wetten van eene gezonde Zedenkunde aanloopt, doorbrengen. Door dergelyke afwisfelingen van vermaak » wordt hec gemoed wederom vrolyk , en verliest den plooy , dien de altoosduurende éénzelvigheid daar aan gegeeven had ; deszelfs krachten zoo wel als die van het lichaam, worden  in het zelve daarenboven de vryheid , om deszelfs Godtsdienst, die niet altoos volkomen eveneens , en als op ééne leest gefchoeit kan zyn , zoo in te richten , als door hunne omftandïgheden, behoeftens , of zekere ontftaane misbruiken raadzaam zoude zy zeggen , de Israëliten , al voor het ontfangen dér Tien Geboden, op den Sabbath geen Manna wilden zamelen , en daarom des Vrydags eene dubbele hoeveelheid vergaderden. Van dit bewys kan ik my niet bedienen , om dat ik die plaaize op eene andere wyze , dan men doorgaans gewoon is, en vs. 2,3. in hec plus quam perfectum hebbe overgezet, want by bad, gezegt, enz. En dus moest ik het vertaaien , want het zoude immers dwaas zvn . wanneer men Mofes eerst naderhand , naa dat men hem geze.t haj , dac de Israëliten om des Sabbaths wille eene dubbele hoeveelheid hadden ingezamelt, liet zeggen: dit is bet bevel van Godt , morgen is de Sabbat0 , ter eere van, Jehovab, enz. Daarenboven, dewyl men in her He. breeuwfeh maar één prcsteritum heeft , kan **£3i p den Sahbath als Bode voor loon hebben moogen gaan ; ook mocht niemand op dien dag ryden , dewyl in zulken gevalle zyn Paard , Kameel , of Ezel geenen rustdag zoude gehad hebben. Maar tot zyne verlustiging mocht men zoo verre gaan , als men wilde ; en indien fommige Israëliren zich misfehien op den Sabbath met dansfen vermoeit hebben , ftreedr dit niet alleen niec tegen de Wetten van Mofes , maar dit was zelfs eigenlyk met zyn oogmerk overeenkomfiig. Het geen Mofes op den Sabbath gebied j noemt hy zelt n-$3j>, of nn?3J» n3N*7ö . dat is, vol. gens de atuumming van hei woord , dienst - arbeid. Maar dus wordt alle lichaamlyke arbéid genaamt , dewyl men v of zynen knecht beveelt denzelven te d en , of 'er eenen daglooner toe huurt. Ieder één wist toen uit de oude gewoonte van de Sabbaths vieringe , zoo wel, als uic het gebruik der fpraake , wac men onder deezen lichaamlyken arbeid of, gelyk hec ook anders genaamc wordt, fDXSö bezigheid , verdaan moest, zoo dac Mofes hec befpottplyke verklaaring ï En het zonderlingfte daar by is , dat een Jood in Londen op die wyze zeer gemaklyk twee goede Uuitfche Mylen ver op den Sabbath zoude kunnen gaan zonder den Sabbath teichenden. Andere dwaasheeden der Rabbynen , ten opzichte van d'en dag , zal ik niet bybrengen : maar deeze konde ik niet geheel en al met ftilzwygen voo> by gaan , om dat ik zie, dat in der daad fommige geleerden onder de ( hristenen van gedachten ge\veést zyn , dac de byztmderheden va'n den Sabbachs- weg van Mofes afkomen.  12,6 §. 195- Schikkingen van Mosks het nergens noodig oordeelde, 'er eene befchryving van te geeven. Men vindt 'er een paar voorbeelden van in zyne gefchiednisfe ; naamlyk wanneer iemand buiten het leger ging , om Manna te zamelen , Exod. XVI. vs. 22 30. of hout te zoeken , Num. XV. vs. 32. Maar indien iemand op den Sabbath iets had opgenomen , het welk hy voor zich vond liggen , of, terwyl hy juist voorby eenen Akker ging , ayren afplukte, gelyk de Jongeren van Christus , Matth. XII. vs. 1. deeden , ziet men ligtlyk , dat dit van eenen geheel anderen aarc was, dan of men uitging om Manna of hout te zoeken. Zonder vitterye kan men dit geenen lichaamlyken arbeid noemen : en een Sabbath , waar op dingen van die natuure verbooden waren , zoude meer een dag van ftraffe, dan van verlustiginge geweest zyn. Mofes maakt in zyne Sabbatbswetten in het geheel geen gewag van den arbeid der ziele , dewyl het , volgens de omftandigheden en leevenswyze van zyn Volk , niet noodig was: want zoo veel arbeid van den geest, als 'er tot den Godtsdienst vereifcht wordt, zoude buiten dien even zoo wel geoorlooft geweest zyn , als de licbaamlyke arbeid zelf , die daar toe noodig was ; volgens zekere uitzondering der algemeene Sabbaths - Wet, waar van wy in het vervolg noch fpreeken zullen. Wat hy zoude gedaan hebben , indien hy met een Volk te doen gehad had , zoo als wy thans zyn , waar onder veele Geleerden gevonden werden, die zich ten éénenmaale met de beoeffeninge der Weetenfchappen bezig hielden , begeer ik hier niet te onderzoeken. Eenige  'aan'gaande den Sabbath. 127 Eenige dingen , die fommige Godtgeleerden, dewelke oordeelen, dac het derde Gebod (a ) ook voor ons noch eene verbindende kracht heeft , noodzaaklyken arbeid noemen-, en onder die benaaming voor geoorloofc houden, waren nochtans wel deeglyk begreepen, onder het geen Mofes als lichaamlyken arbeid verbooden heeft. Vuur aan te leggen , en fpyze te bereiden, was op den Sabbath niet geoorlooft, Exod. XVI. 23. en XXXV. vs. 3. Dit zal ons misfehien , by onze luchrsgeftelrheid en levenswyze , als een zeer lastig verbod voorkomen, inzonderheid wanneer wy aan dagen , die van middernacht tot middernacht duuren . denken : Rustdag en dag van verkwikkinge zyn geene naamen, die voor eenen Sabbath zouden voegen, op welken men van den morgen tot den avond niets warms mocht gebruiken , en zelfs des winters getn vuur aanleggen ; men zoude dien eer eenen dag van pcenitentie moeten noemen. En waarlyk de Jooden , die in onze landen woonen , ondervinden hec ongemak van zulk ©enen Sabbath , die beter voor een andere luchtlhvek voegt : Het is waar , zy hebben de gewoonte , om in byzondere , daar toe dienftige ovens , hunne fpyze derwyze te bereiden dat zy , indien het vuur iu den oven kort voor hec aan- C«) Nauwlyks is het noodig , den Leezer te herinneren . dat de Schryver de verdeeling der Tien Geboden volgt, zoo als die by de Lutherfchen in gebruik is. Lutherus heeft dezelve niet ingevoert maar uit de Roomlche Kerk behouden , en zoo hv dezelve al niet als de beste had aangezien, was hec zekerlyk der moeite niet waardig, om daarom een harnas aan te gorden. Vert.  ia$ §' 195» Schikkingen van Moses aangaan van den Sabbath wordt aangeftoken , op den volgenden middag hun eeten gaar en warm op de cafel kunnen hebben ; maar zy hebben evenwel daar van dat ongemak , dat hec eeten op deeze wyze dik wils bederft («) , indien zy niec eenen zeer bekwaamen Kok hebben , dien echter de ryk'en onder hen alleen in itaat zyn om te houden. Ook moeten zy zich dikwerf op den Sabbath van Oppasfers van den Christlyken Godtsdienst laaten bedienen , en zy zouden ongelukkig zyn , indien zy die niet konden bekomen , of alleen in het land woonden. Veele Geesdyken onder de Christenen , die van gedachte zyn , dat hec derde Gebod ons ook , onder de huishouding van het nieuw Verbond , verplichte , en dat op onzen Zondag mede allerlei arbeid , alleenlyk werken van noodzaakiykheid en liefde uitgezonden:, verbooden is, verzuimen evenwel niet op den Zondag in hunne huizen te laaten kooken en braaden , en toonen daar doof, hoe weinig deeze Wee met onze luchtgefteltheid , en de inrichcing van hunne keukens overcenkornc. In Palseftina had de Sabbath , die daarenboven met Zonnen ondergang zyn begin nam , geene van deeze onaangenaavne gevolgen, en konde, ondanks het verbod om niet te kooken, en geen vuur aan te fteeken , wel de gewoone dag zyn, waarop men Maaltyden aanrichtce. By ons heeft men zynen voornaamften maaltyd des middags, mm in landen dfe (O My is door eenen welbemiddelden Jood, dien ik daar naa vroeg , verzekert , dat hy ten minften twaalfmaalen in een Jasr zich getroosten moest, op den Sabbach bedorve fpyze te eeten.  AANGAANDE DEN SABBATH. Ï20 die meer Zuidwaarts liggen, des,avonds, dewyl men in den zomer des middags te weinig trek heeft om te eeten. Dit begint al by Itaüen, hetwelk nochtans zoo zuidlyk niet gelegen is als Palasflina : cosua (de Avond - maaltyd ) was de voornaamfte lVluahyd der Romeinen , en tot het houden van Gastmaalen gefchikt. Het middagsmaal gelykt dan meer naar een dejeuner (ontbyt), waar op men ligtlvk met eene koude keuken te vreden is. Een Israëliet kon by gevolg des avonds , wanneer de Sabbath begon , voor zich en zyn huisgezin niec flechts warme fpyze op de tafel hebben , die des Vrydags namiddags gereed gemaakt was, maar ook zyne Vrienden zoo kostbaar onthaalen, als hy maar wilde. In de kortfte dagert des Winters gaac de Zonne in Palaeftina nooit voor vyf uuren onder ; en dit is juist byna de tyd , waarop men aan eenige Hoven het middagmaal begint, het geen de Ouden , volgens hunne eenvouwigheid in het fpreeken, cosnam , den Avondmaalcyd zouden genoemc, en met denzelfden ftnaak , als wy by onze figuurlyk benaaming , gegeeten hebben : hoewel het eene gemaklyke zaak ware voor de Israëliten , in die dagen het eeten noch één uur warm te houden , indien hun de tyd van Zonnen ■ ondergang te vroeg was. Op den langften dag gaat zy nimmermeer na zeven uuren onder , en dus juisc op den burgerlyken tyd van hec avond • eecen. Die des middags ook warm eecen wilde hebben , moest doen, gelyk onze tegenwoordige Jooden gewoon zyn ; hoewel ik geloove , dat dit, by het gebrek van hout, hec welk in veele plaatzen van Palaeftina plaatze vond , niet zoo dikwerf zal gelchied zyn , als heden ten IK Deel. I dage:  i»o §. 195. Schikkingen van Moses dage (a) : anders moest hy des middags het koud eeten voor lief neemen. Of het Verbod , om geen vuur aan te fleeken , zich ook tot hec vuur hebbe uitgeflrekt , hec welk men noodig had om zich te vei warmen , dan of dit alleen op het vuur in de keuken zag, kan ik met geene zekerheid zeggen ; en byna twyfel ik aan het t-erfte : maar zo men dit verbod al in den Itrengften zin wil opvatten , moec men in het oog houden , dat men hec , onder eene zoo gemaatigde luchcftreek , in'den Winter zeer wel kan harden , al is hec , dac men voor den ondergang der Zonne flechcs een vuur aanlegt , op eene zoodanige wyze nochtans , dat 'er van deszelfs warmte toe den volgenden dag overblyve: en dit noch te meer , dewyl men in zuidlyke Landen zich minder door ftooken , en meer door warme kleeding tegen de koude zoekt te dekken. Dit is reeds by de Franfchen in gebruik , die flechts een weinig zuidlyker woonen dan wy : en men zege, dac noch heden (a) Óm hout te fpaaren, kon men, weliswaar, gelyk onze jooden in groote lieden insgelyks gewoon yyn , zich van gemeenfehaplyke bak- ovens bedienen, in welken het eeten gekookt, en tot op den volgenden middag warm gehouden wordt. Waar dit zoude evenwel volgens de V\ et van Mofes, zoo lange die door geene konst-greepen der Rabbynen veranderd werdt , eenige zwaarigheid gehad hebben , dewyl men zyn eeten niet door zyne Dienstboden , voor ■welke de Sabbath mede ingefteld was , uic deezen gemeenfehaplyken Oven zoude hebben rooogen laaten haaien , en in zyn huis brengen : want iets op den Sabbath over dc'ftraat te draagen , was zekerlyk ■verbooden.  AANGAANDE DEN SABBATH. Igl heden ten dage in Pa!a*flina meer Pelfen gedraagen worden , dan in Duitfchland ( a). Doch ik ben inderdaad van gedachte , dat het verbod , om geen vuur aan te leggen , enkel op het vuur in de keukens ziet: want, indien het insgelyks verbooden geweest was vuur ter verwarminge aan te leggen , zoude ik denken , dat, dewyl het in fommige Üreeken van Palseftina , by voorbeeld omtrent den Libanon , in den Winter al vry koud is , de noodzaaklykheid de Israëliten wel zoude geleert hebben om iets , dat naar eenen kachel zweemde , uittevinden. Dan men vind in de Befchryvingen van hunne Gebouwen, vóór den tyd der Babylon/fche gevangnisfe , noch van kachels , noch van fchoorfteenen gewag gemaakt: maar hunne Koningen zelve hadden des winters, in plaatze van eenen vuurhaard, flegts eene draagbaare machine , beftaande in eenen poe, die met vuur voorzien werdt (bj. In een ander opzicht noch voegen de Sabbaths» Wetten van Mofes wel zeer goed voor PalEeftina , maar niet voor de luchtftreek, onder welke wy leeven. Zy veroorloofden naamlyk zelfs in den zaayén oogst - tyd geenen arbeid , Exod. XXXIV. 21. Dit zoude by ons zeer hard zyn , daar wy in den oogst- (a) Buschinc , Aardryhkundige Befcbryving van rffien, bladz. 326. van de tweede Uitgaave. (b) ftH Jer. XXXVI. 22. Men zie hier over de. Disjertatie van de Heer D. Rau , de Mdibus Hebraorum , pag. 78. waar by ik noch maar alleen zal voegen , dat het Hebreeuwfche woord fltf» in hét Arabifch in der daad eenen Pot betekent , indien de Cbetb met een klinkftip daar boven ( Cba) gefchree-ven wordt. I I  132 §• IP5« Schikkingen van Moses oogst-tyd dikwils regenachtig Weder hebben ; en in natte Jaaren zoude menig een zyne Vruchten moeten zien bederven , indien hy zich van het goede weder , wanneer dit eens op eenen Zondag viel niet bedienen mocht, om dezelve t'huis te haaien : en het is hierom , dat de ftrenglte Sabbaths-wetten van onze dagen , (zelfs de zoodanigen , waar in fommige Geestlyken , die voor het Godtlyk recht des Sabbaths yverden , de hand gehad hebben ,) dit als een noodzaaklyk werk aanzien , en om des Oogsts wille ten deezen 'opzichte doorgaans eene uitzondering maaken. Maar dit was in Paleeftina niet noodig, want ten tyde van den Oogst had men daar over het algemeen zulk beflendig Weder, dac het 1 Sam. XII. vs. 17. als iets zeer buitengewoons worde aangezien , wanneer 'er geduurende den tarwenoogst een Donderbuy opkomt. In de warmfte plaatzen van Palaflina begint de Oogst ten naasten by met ruim half April (a), en naa verloop van zeven weeken houd dezelve in het geheele land op, zoo dat de Oogst-tyd tot in het begin van Juny voortduure ; maar de Regentyd eindigt doorgaans in April ; fomtyds regent het ook noch in de tweede helfte van die Maand (b) , volgens den ouden (a) Commentatio de Menfibus Hebrtttrum, §. 2, 3. ■ (&) Shaw's Reizt, bladz. 335-. der Engelfche, of 290. der Höogduitfche Uitgaave. Deeze beftendigheid van het Weder , geduurende dezeven vreeken van den Oogst, die tusfchen den tweeden Paafch- en den eerften Pinxter-dag der Jooden invielen , fchync Jeremias op het oog te hebben , Kap. V. 24. en den Jooden als eene wefdaad van Godt, die hun zulk een gelukkig Land gegeeven had , toe te rekenen. Zyne woorden luiden dus; Vit Volk aenkt niet, . Vegten op den Sabbat» behandelden ; vervolgens onder de Grieken , eerst onder de Griekfche Koningen van iEgypten , daarna oncter die van Syrien. Toen eindelyk de Syriers de Jooden , om hunnen Godtsdienst, begonnen te vervolgen , en hen dwongen om den Afgoden te offeren , vluchtten veelen der Godtvrugiigaen onder hen na de Woestyne, en zochten met Vrouwen en Kinderen eene veilige fchuiipiaatze in groote onderaardfche holen. In één van deeze holen werden zy op eenen Sabbath van de Syriers inge- floo- welk te Lande dienst deed , maar van Oorïogfcheepenj, die men zekerlyk van de Jooden niet verwachten zal. Driehonderd Scbeepen , zegt hy , gaven de Phoenitiers en de Syriers in Palceftina. Ik zoude eer denken , dat de looden , die by de Perien , en naderhand by Alexander den Grooten in gunst waren , hier een klein bedrog gefpeelt, en onder voorwendfel van hunnen Godcsdiensc en den Sabbath, verzocht hebben van het doen van Krygsdienflen ontflagen te zym Ten miniïen men vindt een Voorbeeld van dergelyk een bedrog , van hec welk zy zich op eenen anderen tyd , toen zy naamlyk onder het gebied der Romeinen ftonden, bedienc hebben : zy beklaagden zich by Agrippa, dac men hen dwong om Krygsdienflen ce doen, en fielden dac voor als eene zaak , die cegen hunnen Godtsdiensc iireed tjofepb. Antiq. VI. c. i. 5. 3.) met dac gevolg, dat zy er inderdaad van ontflagen wierden (§. s ) daar zy nochtans, federt den tyd der Maccabseers niec alleen altoos, wanneer hec de nood vereifchte, op den Sabbath gevogten hadden , maar ook hunne eitrene Koningen in den Oorlog dienden. Op dezelfde wyze kan dan ook onder de Koningen van Perfien , alleenlyk , om het doen van Krygsdienflen van zich af te fchuiven, deeze verkeerde uitlegging van het Gebod over den Sabbath opgekoomen zyn , die naderhand voor de Jooden zelve nadeelig werdt.  NIET VERBOODEN. I/f' flooten , en zonder eenige tegenweer (aj omgebracht , ja zelfs, gelyk Jofephus hec verhaalt, verbrand (b). Nauwgezette lieden voorzeker; maar zonder een verftandig Man aan hun hoofd te hebben ! Door hun voorbeeld werden eerlang de overige Jooden , die onder den Priester JVlatthatias ftreeden , wyzer , dewelke hec befluic namen , om ook op den Sabbath ce vegten , zoo dikwerf zy in de noodzaakelykheid gebrachc werden , om die te doen : nochtans fchynt het, dat zy zelve op deeze dag den Vyand niet wilden aantasten , maar rustdag hielden, indien hy zich Uil hield (c). Deeze bepaaling komt ook wel niet overeen mer de regelen van goede Krygskunde; want men zoude daardoor dikwils de beste gelegenheden moeten laaten verlooren gaan ; en Mofes had nimmer iets dergeJyks gebooden , noch eenig onderfcheid tusfchen verdeediging en aanval gemaakt: ondertusfehen is dezelve , door de ten eenenmaale ongelooflyke dapperheid der Maccabseers , voor de Jooden niet nadeelig geweest , en zy bevogten in der daad hunne Vryheid , op den Sabbath verdeedigender wyze , en op andere dagen door zulke nadruklyke aanvallen , dac de Veldlegers der Syriers hec niet tegen hen Ca) i Maccab. II. 31 — 38. 'Er wordt verhaalt, dat zy zelfs geenen fteen na de Syr.ers geworpen , noch hunne fpelonk geflooten hebben , maar alleenlyk uicgeroepen : Wy willen in onze onfcbuld fier ■venHemel en Aarde zyn onze getuigen , dat gy ons onrecbtvaardiglyk ombrengt, Qb) Anliq. Libr. XII, cap. 6. §, 2. (c) 1 Maccab II. 39 —41. Jofepb. Antiq. Libr. XII. cap. 6. §, 2. Libr. XIII. cap. 1. §, 3.  14* §. iqö. Vegten op den Sabbath hen houden konden. Eerst langen tyd daarna , toen zy eenen anderen Vyand gekreegen hadden , werdt dit overblyffel van bygeloof nadeelig voor hun , en bracht hen wederom onder vreemde heer* fchappye. Pompejus belegerde den Tempel , die op eene ongemeene wyze verfterkc was , en Jofephus is van gedachten , dat hy denzelven nooit in zyne macht zoude bekomen hebben , indien hem de volgende Krygslist niet gelukt ware. My wist , .dat de Jooden op den Sabbath niet vogten , indien zy niet aangetast wierden : hy onthield zich dsrhalven op den Sabbath geheel en al van hen aan te tasten , en liet zelfs geene fleenen na den Tempel werpen ; maar hy befleedde daarentegen dien tyd , om onophoudelyk aan de Nadernisfen (Approchen) te laaten arbeiden , de ftormtuigen op te regten en de muurbreekers in gereedheid te brengen : de Jooden zagen dit , door eene kwaalyk begreepe Godtsdienftigheid , geduldig, aan ; en door dit middel werdt Pompejus meester van den Tempel. Maar dit voorbeeld volgden de Jooden niet, teen Titus Vespafianus Jerufalem belegerde ; zy ftreeden toen met gelyken yver zonder onderfcheid van dagen. Dat de Jooden dikwils onder de Romeinen krygsdienflen hebben moeten doen , en dat de onderfcheidene Herodesfen Krygsvoik hielden en Oorlog voerden , in welken zy , naar alle gedachten , den Sabbath niet zullen uitgezondert hebben , merk ik flechts met één woord aan , zonder my daar mede breedvoerig op te houden. In gelukkig Arabien is de Joofche Godtsdienst langen tyd de heerfchende geweest (a) , en heeft zich daar tot by de zes- hon- (a) Oosterfcbe Bibliotheek, D. 4. bl. ij-f-—  NIET VERBO0DEN. Ï43 honderd Jaaren lang op den troon gehouden: wat deeze Aribieren , die den Joodfchen Godtsdienst beleeden , ten aanziene van het Oorlog voeren op den Sabbath , voor Wetten hadden , is my onbekend. Het Bygeloof van de Leeraaren des Thalmuds, en van onze hedendaagfche Jooden, is voor my te minder van eenig aanbelang, dewyl zy tegenwoordig geen byzonder Volk meer uitmaaken , en door anderen befchermt worden. Alleenlyk merk ik noch de ongelukkige gevolgen aan , die 'er , noch in onze dagen , uit hunne verkeerde opva-ting van het Sabbaths- recht, voor hun voortvloeien. Indien een geheel Volk de Wapenen niet draagen , noch den ftaat verdeedigen kan, zal het ook met andere Burgers nimmer kunnen gelyk geftelt worden , noch met hun dezelfde voorrechten genieten : het zat met groote belastingen moeten bezwaart worden , om door de beurs te vergoeden , het geen het met de hand of den degen niet doen kan : hec zal ook billyker wyze geene vaste goederen kunnen bezitten , want indien dit gefchiedde , en het by geval het grootfte gedeelte des lands van tyd tot tyd aankocht, zoude de ftaat, dewelke Burgers noodig heeft, die pro aris di?focis ( voor Godtsdienst en Vryheid) , des noods , vegten kunnen, van Jaar tot Jaar weerloozer worden: men zoude het zelve alleenlyk , wegens deszelfs Rykdommen , in het land dulden , en , dewyl het zich Zelve niet befchermen konde , befchermen , maar daar by ligtlyk als eene fpons aanzien , die men nu en dan eens uitdrukt: en wanneer dit Volk iets misdoet , of iets misdaan moet hebben , of wanneer men dezelven , ten minften de Armen onder hen moede is, zoo zal men het geheele Volk, of  i/>4 §• J97* Over d~. hooge Ffesten. of toch de Armen onder het zelve , ten lande uicjaagen , dewyl men aan Inwooneren , die den ftaat niet kunnen verdeedigen , en arm zyn , niet veel verliezen kan. Of men met de Jooden zoo leeve , of niet, kan aan niemand onbekend zyn (a)De Wet van Mofes heefc ondertusfchen geene de niinfte fchuld sen alle deeze , voor hun zoo onaangenaame , gevolgen : want dezelve verbood hun niet op den Sabbath Oorlog te voeren. S- »97- Drie hooge Feesten , hoe dezehen gevierd wierden. Buiten den Sabbath , had Mofes het vieren van noch andere Feesten bevolen. Drie van dezelven , die wy gewoon zyn Hooge Feesten te noemen , zyn daar in van den Sabbath en alle andere Heilige dagen aanmerklyk verfchillend , dat zy zeven , en zelfs Ca) Indien een Nederlander in deeze fchetzegeene de minfte overeenkomst ziet met de bandelwyze, die onder ons, ten opzichte der Jooden gehouden word ; dan zal by zich gelieven te herinneren, datdebyzondere geftekheid van ons Land, de natuurlyke Regeeringe van het zelve, de middelen waardoor het zelve beftaat enz. eene geheel andere , en zekerlyk in veele opzichte eene veel Christelykere Staatkunde noodzaaklyk maaken. Het is voorzeker geen gering voorrecht van ons land, dat zich de belangen van gezonde ftaatkunde en menfehlykheid in het zelve zoo wel veréénigen , dat de laat'ften voor de eerften geene plaats behoeven te maaken. Vert.  §. 197. Over de hooge FbEstEM. 145 zelfs één daar van volle acht dagen achter eikanderen duurden , en dat op dezelve alle Mansperfonen onder de Israé'iicen , op die plaatze , daar zich het ' Heiligdom bevond, moesten byeenkomen («), hoewel dit laatfte by de twee anderen zoo nauwkeurig niet waargenomen wierdc, als by het eerfte , het Pasfa. Deeze hooge Feesten waren de volgende: 1. Het Pasfa-Feest, ter gedachtnifle van hunnen uittocht uit .ZEgypten. Dit moest op den Avond, die op den veertienden dag der eerfte Maand volgde, met her eeten van het zoogenaamd Paafchlam (b) beginnen , en zeven volle dagen, tot den eenentwintigden naamlyk , duuren. Maanden , die met de Nieuwe Maane beginnen , kunnen , wel is waar, niet zeer nauwkeurig met onze maanden vergeleeken worden; nochtans kan men ' 'er dit evenwel met zekerheid van zeggen , dac de eerfte maand der Israëliten in onze April moet gevallen zyn. Hec was die maand, in welke men in Palseïtina rype Koorn-ayren konde hebben , waar van zy zelfs den naam Maand der Ayren bekoomen heeft : ook moesten op den ióden deezer maand , die dus de tweede dag van het Pasfa-feesc was , de eerstlingen der rype Ayren Godc gebracht woi> (a) Exod. XXIII. vs. 14-17- (bj Exod. XII. XXIII. ij". Levit. XXIII. 4-S. Num. XXVIII. 16-37. Zoo men twyfelen mocht, of dit Feest op den Avond vóór, of naa den veertienden beginnen moest , leeze men de Gottingfcbs Aankondigingen ( Anzsigen.) van hec jaar 175-8. ftcc JV- Deel. K 135^  34°* §• *97' Over de hoog» Feesten. worden (a) , en van dien dag af was het geoorlooft den Oogst te beginnen, die doorgaans eerst naa verloop van zeven weeken geheel en al geëindigt was , dewyl dezelve in de warmde Streeken van Palseftina veel vroeger , maar in de koudere, by den Libanon , laater begint. Nu kan men in de warmde plaatzen van Palaeftina, by voorbeeld rondom Jericho, in de laatfte helft van April rype Ayren hebben (£) ; by gevolg moest deeze Maand der Ayren altoos in onze April vallen. Op dit Feest moest ieder Israëliet, die flechts konde, zich na de plaatze van het Heiligdom vervoegen, om aldaar het Paafchlam te eeten ; het welk , dewyl het een Offer was , nergens anders , dan by het Heiligdom, mocht geflacht worden: en al wie, buiten noodznaklykheid, verzuimde het Paafchlam te eeten , moest met de uitroeijing, eene ftraffe, waarvan wy in 't vervolg zullen handelen, gedraft worden (c). Maar zoo ras deeze Offer-maaltyd geè'indigc was, dond het eiken Israëliet vry om, zelfs den volgenden morgen , wederom na zyn huis te gaan, indien hem dit goed dacht (d): eene I3ffte ftuk, inzonderheid bl. 1176. Indien men deeze Bladen niet heeft, kan men dit ftuk , 't welk wederom afzonderlyk gedrukt is, by den Heer Richard te Gottingen byzonder bekomen. t7. Over de hooge Feesten. 151 pen t en op déezen geenerlei arbeid gedaan, worden. Dit geeft zekerlyk klaar genoeg te kennen dat de vyf dagen tusfchen deeze beiden niet als heilig uitgeroepen werden, en dat het op dezelve vry ftond te arbeiden. Hec woord Chaggy waarvan Mofes zich bedient, by de inilelling der Feesten, betekent ook niet zich van arbeid te onthouden, maar het betekent by de Arabieren of eene Bedevaart doen (welke betekenis nochtans daaruit fchynt ontdaan te zyn , dat de Muhammedaanen op hec Feest der oude Arabieren , of het Feest van Muhammed, na de Cadba te Mecca eene Bedevaart moeten doen ) of rondom eenen kring gaan, dat is, eene zekere foort van omgang, die dansfend gelchiedde , rondom de Heilige Plaatze doen. Het taalkundige, 't welk hier vaa zoude kunnen gezegt worden, moet ik te deezer plaatze met ftilzwygen voorby gaan : maar , zo men de woorden, waar van Mofes t by de inilelling der hooge Feesten gewoon is zich te bedienen , Gy zult een Füeit houden dewyl wv klokken hebben, in plaatze hiervan werden dezelve by de Hebreeuwen , die geene klokken hadden , uitgeroepen. Noch heden ten dage worden in Turkyen , en andere Muhammedaanfche Landen niec flechts de Feestens, maar ook de Uuren dei Gebeds uitgeroepen. In groote Steden, daar men Torens! heeft, gefchiedc dit van de Torens : maar in hec Leger derTsraëliten, ten tyde van Mofes, en naderhand m de Steden, die geduurende eenen zeer geruimen tyd zonder Torens geweest zyn, moest het door Omroepers op de ftraaten gedaan worden; gelyk onder ons in het burgerlyke veelerlye zaaken door Omroepers wordea bekend gemaakt. K 4  152 §• 1197' Over. hoogs Feesten. den (fl ) in diervoegen wilde vertaaien , dat men- de afftamming van hec woord mede in aanmerkinge nam , zoude de Verraling dus moeten luiden1: Gy zult Jehovah eenen dans doen —. of, Gï zult jeuovah eei\en omgang doem. Maar , zal men nu misfehien vraagen , waarin belfond dan eigenclyk de viering van hec Feest geduurende de vyf overige dagen ? Ik verzoek by voorraad alle ftrenge Zedehleeraaren , dac zy zich niec ergeren : in Offeranden, Offer - maal cyden , en Dansfen , waarby plechcige liederen op de Godcheid en haare Weldaaden den Allerhoogften coegezongen werden ; in Vermaaklykheeden dus, die mee den Godcsdienst verbonden , door den zeiven beteugelt, befchaafder gemaakt en geheiligt waren. Van deeze natuure was het vieren der Feesten by de oude Volken in het algemeen , zelfs de Heidenen niec uitgezonden , met dit onderfcheid nochtans , dat de Verdichtfelkunde (Mythologie') ons, van daar, ce veele fchandelyke dingen van de verfierde Godcheden verhaald , waar van hec gevolg was, dac de vermaaklykheden op hunne Feescen niec alleenlyk door den Godcsdiensc niet binnen de paaien van eerbaarheid gehouden wierden, maar zelfs in eenen eigenlyken zin, door middel van zulk eene affchuwlyke Godenleere , tot ongebondenheid overfloeg. Vooreerst dan [heb ik gezegt, dat de hooge Feesten der Jooden geviert werden , door Offeranden en ] Offer - maaltyden. Men zal zich uic het voorgaande herinneren , dac de cweede tienden en [tweede] eer- ftelin-  §. 107- Over de hooge Feesten. 153 [telingen toe Offeranden moesten gebruikt worden , (•§. 192, 193.) ; maar dewyl men nergens anders, als ter plaatze van het Heiligdom , zyne OfFeranden mocht brengen , konde een Israëliet, wiens woonplaatze van het Heiligdom eenigszins afgelegen was , zich van deezen plicht niet anders kwyten , dan wanneer hy derwaarts heen ging; en door de gezegde Wetten was 'er al by voorraad zorge genoeg gedraagen , dat ieder Israëliet, die iets te vertienden had , dat is iedereen , die flechts niet ten eenenmaale behoeftig was , niet eerst door 'langduurige zuinigheid behoefde op te leggen , het geen hy tot zyne Offermaaltyd gebruiken wilde. Hy konde 'er, wel is waar, het zy door eene gelofte of anderszins , noch andere vrywillige OfFeranden byvoegen ; maar, al deed hy dit niet, moest hy evenwel Offer-maaltyden aanrichten , om zyne Lerstlingen en Tienden te verteeren. Op deeze wyze beftond het Feest uit dagen van vrolykheid , in welke men Gasten noodigde , of ten Gastmaale genoodigd werdt, en de Armen en Lyfeigenen zelve moesten aan deeze vrolykheid deel hebben. Dit werdt Deut. XVI. vs. 11 —17. met ronde woorden eerst van het Pinxter- en LoofhuttenFeest , en vervolgens van alle drie Feesten bevolen ; en wanneer 'er vs. 2. van dat zelfde Kapittel gezegd wordt: Gy zult den Heere uwen Godt het Paafcb Offer flachten , op die plaatze , die Hy tot zyne JVooning verkiezen zal, van Schaapen, Bokken en Runderen, is het zeer zichtbaar, dat hier niet flechts van het Paafchlam gefproken wordt , maar dat 'er op het Pasfa-feest , buiten die, noch andere Offeranden moesten gebracht worden. Men zie ook 2 Chron. XXXV. 7. 9. 12. Noch ééne byzonderheid moet ik hier by aanmerken: Mofes noemc het houden van K 5 deeze  *54 §♦ iP7' Over de hooge Feïsten. deeze Maaltyden in zyne Wetten doorgaans , zich voor Jehovah verheugen Deut. Xll vs. 7—»S XIV. 26. XVI. 11. 14, 15. XXVI. 11, XXVII. 7.' en hy voegt 'er noch wel by , om het oogmerk deezer ingeflelde Feest offeranden te zichtbaarer te maaken , dat men zich tusschun zynen 4k5kid voor Jehovah verheugen moest , dat is. den arbeid van den overigen tyd des Jaars door deeze èrdiykè M :1cyden afbreeken , en zich denzelven doo- hec genoegen deezer Feest-dagen gemakJyker maaken. Dac het doen van danfen, by welke men Lof-lie. deren zong , van oude ryden af ééne der byzonderheden , die by het vieren van Feesten onder, jde Hebreeuwen in gebruik waren , geweest is , -.veeren wy zelfs uic hec verhaal van A lofes. Zoo ras de Kinderen Israëis door het Roodc Alcir géyfpkken waren., zongen de Israè'licifche Vrouwen by eenen plechtigen dans het Lof-gezang , 't welk by die ge^geubejd vervaardigt was, en Mirjam voerde, met de J .u/e (a) in haar hand , den dans aan. Exod XV. vs. 20, 21. Toen Ca) Ik gebruik de Spaanfche henaaming van die Speeltuig, die uit het Arabifch afdamt, en die alleen de zaak op eene voldo.ndc wvze uitdrukt. Adufe , in het Hebreeuwfch ftfl ( Too'f) is geen Ketel-trom zoo als wy hebben , die zekerlyk voor een Vrouwsperfoon niet zeer genjaklyk zvb wude , maar een vel het welk tusfchen eenen mètaalen Hoep gefpannen ■was ; op welk fpeeltuig de Vrouwen met ééne hand floegen , terwyl zy hetzelve met de andere vast hielden. Aan dit fpeelruig hingen fchellen, die by het omdraaven van het zelve geluid gaven. In R*u*»el zyne Natural Hijiory of Altppo, vindt men pag. 94. meer van deeze Adufe, en zelfs de Af beelding daar van op de 4de Plaat. m  §. ip7- °ver de hooge Féésten. '155 Toen de Verbonds-Arke na Sion gebracht werdt, danste David, hec geen IVlichal hem euvel duidde , ^ Sam. VI. 16. 20—-22. en de Zangeren en Snaarenfpeelers waren van wederzyde met Maagden omringt, die op de Adufe floegen , Pf., LXVÏII. 26. Waarfchynlyk hébben dezelve daar by ook gedansr. Hec Feest, het welk niet verre van Silo gehouden werdt, cn door den Maagdenroof der Benjamken , die daar by voorviel, bekend is, Recht. XXI. vs. 19 — 23. beftond insgelyks in eenen Dans: de jonge Dochters uit Silo waren op eene zekere plaatze in het Veld by eikanderen gekomen om te dansfen , en werden daar door de Benjamiten , die zich achter de Wynbergen verborgen hadden , overvallen en gefchaakc ( a ). §. 191. (a) Den Israëliten werdt derhalven inderdaad bevolen te dansfen , wanneeer Mofes hun in den naame van dodt gebood : Gy zult Jebovab een Feest houden ; en een Israëliet kon dergelyk een gebod, volgens zyne Zeden, en het gebruik zyner fpraake , niet anders dan op deeze wyze verftaan, dat 'er op eene plechtige wyze moest gedanst worden. Het is dan zekerlyk te meer te verwonderen , dat fommige barfe en al te ftrenge Godtgeleerden , in de dagen des Nieuwen Testaments , het dansfen als zondig veroordeelen. Veele dingen konden den Israëliten , wegens de hardigheid hunner harten, in eenen burgerlyken zin veroorlooft zyn, fchoon dezelve door eene gezonde Zedenkunde gewraakt wierden; maar indien Mofes inderdaad een Godtlyk Gezant, en geen bedrieger ge■ weest is, dan kan niets van het geen hy gebood, niets van het geen tot den Godtsdienst der Israëliten behoorde , misdaadig geoordeelt worden. Het zy my geoorlooft, 'hier gewag te maaken van zekere Vraage , die my fomtyds voorgeftelt is, wanneer ik deeze Aanmerking tegen hen, "die het dansfen af-  f£5 S- l9$' Het Oogmerk der Febsteïï. ■ *» %. 198. Staatkundige Gevolgen , Oogmerken , ék i'ef AT«J cfer Feesten. Uit het gcen/wy tot dus verre gezegd hebben , aan , dat dc drie Jaarlykfche Feesten voor de' Isra- afkcn rdcn , heb ingebracht. Men vroeg naamelyk: Hebben eertyds perfobnen van beide geflacbten ook met elhameren gedanst, of dansten misfcbien Mannen en Vrouwen afzonderlyk ? ■ Ik verftond waarlyk in den beginne het oogmerk deezer Vraage niet . maar naderhand hoorde ik , dat men de ongeoorjooftheid van het danfen eigéntyk deed beftaan in het verwekken vanbooze lusten , inzonderheid veroorzaakt door hec aanraaken der handen , en dat men hetzelve aanmerkte als met ontucht des harten verbonden. Ik ben, wel is waar, van gedachte, dat dit vry wat meer zoude bewyzen, dan de vyanden van hec dansfen daarmede voo.- hebben te bewyzen; naamlyk het zou bewyzen dac geene Mans- en Vrouwsperfoonen in ééne en dezelfde Kerk mogen gaan, dewyl ook daar dikwerf onkuifchheid in het hart gepleegt wordt; of dac het zelfs onbetaamlyk zy , met een perfoon van het ander geflacht te wandelen. Daar my deeze Vraage zo dikwerf is voorgekomen , zal ik hier het antwoord byvoegen 'c welk ik gewoon ben op dezelve mondeling re geeven. 1. ) Daar wy van eene zaak fpreeken, die tot zulk eenen vroegen tyd behoort , en van welken wy geene nauwkeurige berichten hebben, kan ik met geene zekerheid beflisfen , of Lieden van beide gedachten, in de eerfte tvden , al dan niet, met eikanderen gedanst hebben. Maar nochtans 2. ) Dit is uit 2 Sam. VI. 16-21. en Pf. LXVIIk 25-- 27. onbetwistbaar, dat het ééne geflacht by de dansfen van het andere tegenwoordig geweest is.  §. ig%. Het Oosijïerk der Feesten. 157 Israè'liten tyden van Verlustiginge waren , langer van duin- dan de Weeklykfche Sabbathen , en den Volke is , en dezelve heeft aangezien ; ja dat Jonge Dochters daarby op de Adufe floegen , en ryen van Mansperfoonen in haar midden hadden. Die was buiten twyfel even zoo wel in ftaatom ongeoorloofde begeertens gaande te maaken , als gemeenfehaplyke dansfen. 3.) Indien het zoo zeker en onvermydelyk was s dat het dansfen onkuifche gedachten veroorzaakt, als fommige vyanden van het zelve ons willen doen gelooven ; zoude in eene zoo warme Inentftreek , als Palaeftina , hec gevaar zekerlyk nocb veel grooter geweest zyn , wanneer Mansperfoonen met Mansperfoonen , dan wanneer de beide Sexen met eikanderen dansten. Het eerfte konde zelfs onnatuurlyke lusten ontfonken , terwyi hec laatfte de dansfers alleenlyk in gevaar bracht van eene mindere zonde, of by ongehuwde lieden wel eene hevige, maar nochtans eene geoorloofde liefde, die in een Huwlyk konde emdi. gen , veroorzaakte. De Vraag behoort eigenlyk tot de Zedenleer, maar dewyl de geopenbaarde Zedenleer in dit geval haare gronden , waarop zy befiisfen zal , uit het Mofaïfch Éccht ontleenen moet, zal men my deeze buitenftap te goede houden; te meer, dewyl ik van oordeel ben, dat het Verbod van dansfen , het welk thans onder de Godtgeleerden zoo gemeen wordt, en noch voor vyftig Jaaren, als een kenmerk der • Piëtisten werdt aangezien, zeer kwaade gevolgen ce weege brengt, voor zoo verre het zelve , inzonderheid in de huizen der Grooten , het geweeten der Kinderen ontrusc , en dezelve al vroeg gewent , om uic gehoorzaamheid jegens hunne Ouderen , of uit vreeze van befpoc te worden , opzetlyk en met vooibedachten raade tegen hujhe overtuiging te werke te gaan.  158 §. 198. Het Oogmerk der Feesten. Volke noch boven deeze ter uitfpanninge gegunt. Zeven dagen tot dat einde bedeed , zyn eene verkwikking voor lichaam en geest; en men fchynt naa dezelve, als het ware, van nieuw op te leeven. Zy zyn dienftig voor de gezondheid des lichaams; en het geitel van iemand, die van zyne jeugd af aan zich nu en dan met dansfen vrolyk gemaakc heeft, zal fterker en vlugger zyn , dan van hem , dien altoos één en dezelfde arbeid heeft bezig gehouden : deeze laatfte zal door dat middel , wel is waar, tot dat byzonder werk dubbele krachten bekomen , maar ondertusfchen ftyf, tot allerleije andere beweegingen des lichaams onbekwaam, en genoegzaam Jam worden : eene aanmerking , in welke hec geoeffendfte foort van Geneeskundigen mee Werf-Officieren , door eene zelfde ondervinding geleerd , zullen overeenftemmen. Daarenboven wordt de Geest door fooregelyke Feesten opgeruimder en vrolyker : men keert met grooter lust en meer vaardigheids , tot Zynen voorigen arbeid weder, wanneer men ééns , geduurende eene geheele week, op eene betere wyze dan men gewoon was , geleeft heeft; iets , het welk zekerlyk niet altoos behoort te duuren , maar in eenen eigenlyken zin een Feest zyn moet. Het fchynt over het algemeen , een der Oogmerken van het Mofaïfch Recht te zyn , te bezorgen , dat ieder die leeft , by de veelvouwige ongemakken , ook fomtyds het vermaak des Jeevens fmaake , en dat zelfs de armften onder het Volk , waar onder ik ook de Lyfeigenen telle , daar van niet uitgeflooten wiarden ; want ook voor deeze droeg de Wetgeever zorge by het inftellen der Feesten. De woorden dfe ik eens, zonder aan eenige Geleenheid of Mofaïfch Rech t  §. 198. Hst Oogmerk der Feesten. 159 Recht te denken , in zeker Gedicht ( c. pag. 8f.  §. 198. Het Oogmerk der Feesten. t5j handel : want, om 'er dit thans alleen van te zeggen , Kooplieden , die fchrander en opmerkzaam genoeg zyn , om te zien welke goederen het best gecrokken worden , zullen daar heen trekken , om 'er hunne Waaren veil te bieden. Dat de Jaarmarkten in Duitfchland het allereerst op die wyze ontdaan zyn , blykt uit den naam Misfe, dien de voornaamlten van dezelve noch tegenwoordig draagen. Men deed misfehien op zekere plaatze , en zekeren bepaalden dag, ter gedachtnisfe van deezen of geenen Heiligen , in de oudde Roomfche tyden eene Misfe ; ( by voorbeeld des Woensdagsna Paasfchen op het Ezels - veld by Querfurt, dus genaamd van zekeren Ezel , die in de Kerklyke Gefchiednisfe bekendis) (a). Dewyl'er op die plaatze eene groote menigte van menfchen by één kwam , ter veirichtinge van hunnen Godtsdienst, lieten 'er zich ook Kooplieden vinden, die allerlëie Goederen te koop hadden ; en dus ontdond uic eene Misfe , die door eenen Roomfchen Priester gedatm werdt, het geen wy thans in de taaie der Koop* (a) Waarfchynlyk wordt hier gedoelc op den Ezel van den H. Antonius van Padua. Onder de Wonderwerken van deezen Antonius wordt naamlyk verhaalt, dat hy op zekeren tyd, om de Leere der Trans fubliantiatie te bewyzen , eenen Ezel , door honger vermagert, voeder liet voorzetten, maar denzelven teffens beval , aan eene Hoftie , daar tegenwoordig, eerbied te betoonen , het welk, dus luidt de Vertelling , den Ezel terdond met kniebuiginge deed , zonder in het minde het voeder aan te raaken. Nochtans beken ik niet te weeten , of men dit .houdt op hec Ezels - Veld by Qjaerfyrt aefchied te zyn, Vsrt. h 3  l6(> §. Het Oogemrk der Feesten. Kooplieden eene Misfe noemen. Op deeze wyze heeft Dui-fchland aan zekere , wel niet van Godt geopenbaarde , maar alleenlyk van menfchen uitgedachte Godtsdienftigheid , of Godtsdienftige byeenkomst , een groot gedeelte van zynen handel en koopmanfchap te danken , die noch ftand gehouden heeft, niettegenftaande nu byna geen Ongeletterde meer weet, waarom de groote Jaarmarkt, die zoo nuttig is , de Misfe genaamt worde (a). By de Muhammedaanen hebben foortgelyke Feesten eene zelfde uitwerking gehad. Óndanks de moeilykheid der reize door de Woestyne , en het gevaar van Rooveren , waar voor de Karavaanen te vreezen hebben ; niettegenftaande de groote onverdraagzaamheid van hunnen Godtsdienst , die geenen Onbefneedenen , zonder gevaar van befneeden (a) Men ziet deezen oorfprong der Jaarlykfche Markten niet minder duidelyk in de benaaminge , die wy gewoon zyn daar aan te geeven, Kermis; waarfchynlyk zoo veel als Kerk-mis betekenende : ten zy men met anderen liever Keersmis leeze , en aan het Feest der Verfchyninge denke , door last vaa Paus Pelagius en Keizer Juftiniaan den Ëéfften ingefteld, en op bevel van Sergius en Juftiniaan den Tweeden onder anderen door ori'tfteeking eener groote menigte van Kaarsfen geviert, waarvan ook dit Feest Marien Ligtmis genaamt wordt, dewyl men op dien zelfden dag (den 2. Fcbr.) van de reiniging van Maria in de Roomfche Kerk gcdachtnis viert. Daar is 'er , die van dit woord noch eene andere uitlegging geeven: maar hoe het zy , de naam Mis of Misfe, laat ons geenen twyffel over , of foortgelyke Godtsdienftige byéénkomften , als waarvan onzen Sehryver gewag maakt, hebben insge'yks tot onze groote Jaarmarkten de eerfte aanleiding gegeeven. Vert.  §. 198. Het Oogmirk der Feesten. 16*7 fneeden te worden, toelaat te Mecca te komen ; en eindelyk , niettegenftaande de geduurig afwisfelende tyd van den Bedevaart, door hunne wonderlyke rekening naar Maan - Jaaren veroorzaakt. Alle welke omftandigbeden anders ligtlyk tot verwoestinge van eene bloeijende Jaarmarkt zouden kunnen ftrekken. En niettegenftaande dit alles, zeg ik, veroorzaakt de jaarlykfche Bedevaart der Muhammedaanen na Mecca, eene der grootfte Jaarmarkten , die 'er in de Waereld gevonden wor» den , en op welke het uiterst gedeelte van het Oosten byna met het uiterfte van het Westen , hunne Waaren ruilen en handel doen. Deeze zelfde gevolgen nu , moesten , zónder dat de Wetgeever 'er zich verder mede bemoeide , noch in eenen veel hoogeren graad uit de Feesten der Israëliten voortvloeijen , op welke het geheele Volk te Jerufalem by één kwam ; hoewel alleenlyk met betrekkinge tot den binnenlandfchen handel , die ondertusfchen altoos de weezenlyke Tak van Negotie is. Men kan zich gemaklyk verbeelden , wat 'er natuurlyker wyze volgen moet, wanneer zoodanige Feesten eens in gebruike zyn. Ieder een zal dat geen , waarvan hy overvloed heeft, en het geen hy gaarne tot geld zoude willen maaken , mede brengen , indien het flechts eenigszins kan overgevoerd worden : daarenboven zal men , dewyl "er veele uic dezelfde plaatze na het Feest gaan , allerlei middelen uitdenken , om het vervoeren hunner goederen gemaklyk te maaken; want voor een gedeelte zullen zy hunne Tienden, die zy op het Feest verteeren moeten , zonder ze ce verkoopea, willen raedeneemen, en zy hebben tot L 4r hun  i63 g. 198. Het Oogmerk der Feesten*. hun gemak rioch andere zaaken noodig, die een Rytuig (Vervoenuig zoude hier beter pasfen , indien dit woord fiollandfch ware , ) noodzaaklyk maaken. Dit Rytuig QPoiture is misfehien beter naam ) is in die Landen ook niet duur, want het beftaac niet in Wagens en Paarden , maar in Ezels en Kameelen , last draagende beesten van Arabien en het nabuurig Palaeftina , die tot voortzetting van den handel daar ongemeen voordeelig zyn. Het zal aan geene koopers mangelen, dewyl hetganfche Volk by één vergadert is: ook zullen 'er zich fpoedig, om hunnes eigenen voordeels wille, Kooplieden in het groot (en gros) opdoen, die de goederen van ieder in het byzonder zullen inkoopen, inzonderheid de Manufacluuren ; en zy zullen dezelve , dewyl zy op het Feest wél zoeken te leeven en geld noodig hebben , op geenen onredelyken prys houden. Iemand die iets zoekt in te koopen , zal tot op het Feest wachten , als wanneer hy eene ruime keuze heeft; en dit zal insgelyks groote Kooplieden derwaarts trekken, die hunne goederen trachten te verkoopen', en alles veil hebben , waar toe zich maar Koopers willen opdoen. Dat Mofes geene zorge gedraagen heeft, om den Buitenlandfchen Koophandel te bevorderen , heb ik §. 39. al te kennen gegeeven, en de waarfchynlyke reden van deeze handelwyze bygebracht, die in onze handeldryvende dagen , Cdoor welke Duitfchland arm , en ten buite zyner Nabuuren wordt, gelyk men uit de Registers der Engelfchen kan zien,) zoo ongerymd fchynt: maar hec voornaamfte gedeelte van den Koophandel, waar door ieder een den overvloed van zyn Land , indien het fleches  §. iqo. Lwloed der Feesten , enz. 169 flechts vervoerd kan worden , tot geld maaken , en voor dat geld uit de eerfte hand bekomen kan , het geen hem ontbreekt , en op andere plaaczen des lands gevonden wordt; dit gedeelte van den Koophandel , zeg ik , moest door de Feesten der Israëliten veel levendiger zyn, dan wy het immer in Europa hoopen kunnen. Het Volk, hec welk eenen nationaalen Godtsdienst van den Allerhoogften ontfangen had, en welks Koning Godt zelf zyn wilde, had ten deezen opzichte een voordeel, het welk men by andere Volken niet verwachten kan : want. indien een waereldfch Vorst, en niet Godc zelf, zulk eene Bedevaart tot een gemeenfchaplyk Feest wilde inftellen , zoude ieder een , die maar konde, zich daar van ontflaan , of toch die reize ongaerne aanvaarden ; en indien men een Godtsdienftig bedrog te hulpe nam , zoude dit vooreerst bedrog zyn , en ten tweeden zoude het ras ontdekt worden , en het Staatkundig gebouw , het welk men door dat middel zocht op ce richten, genoegzaam van zelf inftoften. §. 199. Gewichtige invloed dor Feesten op den Almanak ; mitsgaders over de wyze, op welke de misrekeningen , daar uit voortkomende , verholpen wierden. De Hebreeuwen hadden Maan - Jaaren : dit is duidelyk; want zy wisten van geene Zcnne-maanden ; hunne Maanden begonnen met de Nieuwe Maan , en één van dezelve werd de Maand der Ayren genaamd: naamlyk) de eerfte in hec Jaar, L 5 Exod.  '7° $• l99- Invloed der Feesten 'Exod. XII. vs. a. want by een Zonne- Jaar zoude ieder van de twaalf Maanden nu eens in hec begin, dan eens in hec einde des jaars, hebben moecen vallen. Dewyl nu een Maan - jaar omtrent elf dagen korter is, dan een Zonne-jaar, zouden zy, indien zy geene Scbrikkel - maanden gehad hadden, van hec Zonne-jaar ten eenenmaale afgeraakt zyn : het zoude hun gegaan zyn , gelyk de Turken , by welken ieder Maand alle tyden des Jaars doorloopc, en nu eens in den Zomer, dan eens in den Winter, nu eens wederom in de Lente enz. vale. Buiten twyfel baart dit veele ongemakken, 'Er knnnen door dat middel onophoudlyk veele onrechtvserdigheden gepleegc worden ; by voorbeeld , iemand die voor den tyd van drie Jaaren eenen Akker gepacht en betaalt heefc, kan daardoor den Oogst van hec derde Jaar, die hem nochtans met recht toebehoort, verliezen , wanneer het Koorn op het einde van hec derde Jaar, hec welk nu al 33 dagen vroeger komc, noch niec ryp is , en de Oogsctyd van dat Jaar al in het vierde vale , zouden alle deeze moeilykheden worden weggenomen : 'er moesc eene menjgce van febik hingen gemaakt worden , die alcoos hec Zonne jaar tot eenen grond hadden, maar die voor het Volk , hec welk in den gemeenen wandel van geen Zonne-jaar weec, zwaar om te begrypen zyn. Ook kunnen 'er verfcheidene zeer nutcige burgerjyke iriffèïhngeri, het Zaad, den Oogst, de inzameling dit Druiven , de vernieling van hec Ongedfert enz. betreffende, niec wel zoo gemaakt worden , dat zy voor ieder eenen gemaklyk om te verftaan en na te komen zyn. De gefchiednisfen van 'zoo-  op den Almanak. 171 zoodanig een Volk worden, door toedoen van hunne verwarde tydrekening , duifterer , inzonderheid wanneer dezelve roet die van andere Volken, die volgens Zonne-jaaren rekenen, moeten vergeleeken worden. Hoe zal nu een Wetgeever deeze , voorzeker niet geringe , onheilen , die uit het rekenen naar JVlaan- jaaren voortvloeijen , wegneemen ? — Hy behoort dezelve afte'fchaffen , zal misfehien hec eerfte antwoord zyn , dat veelen zal invallen , en Zonne-jaaren in te voeren : en misfehien is men wel te onvrede op Mofes , dac hem deeze zelfde voorflag niec voor den geest gekomen is. Deeze voorflag zoude , ik beken hec, zeer goed zyn , indien men een cyde van Mofes flechts de waare langte van een Zonne-jaar gekent had. Dan hier haperde hec aan, cn de Sterrekunde was noch ce zeer In haare kindsheid. Her gewoone Jaar der Ouden van 360 dagen , is buicen ecnigen twist noch aan meer zwaarigheden onderhevig , dewyl hec zich, noch naar de Zonne , noch naar de Maane richt. En men vooronderftelle al , dac de iEgypcenaaren al een tyde van Mofes een Zonne-jaar van 365 dapen gekent, en het zelve gereker.c hebben , gelyk het door Diodohüs Sicultjs befchreeven wordt, in twaalf maanden te bëftaan , ieder van dertig daten , nïot v)f Scfo ikksl-dagen , die op het einde des 'Jacrs daarv.oesten by gevoeg! worden (fl),- dan Was die Zonne-jaar nochtans veel ce gebrekkig, dan dat een Wetgeever het zelve , in plaatze van hec oude Maan-jaar, zoude hebben kunnen invoeren , indien (a) Diodorus Sicuïüs, Libr. I, c. 49, fo,  17° §• I09' Invloed der Feesten indien hy flechts van den Sterren-hemel , of den loop der Natuure zoo veel kundigheids had , dat hy de allergroflle fouten niec over het hoofd zag. In honderd jaaren tyds was die Jaar al 24 , en in vierhonderd jaaren byna 97 dagen vooruit: ja naa verloop van 1506 jaaren moesc ieder maand , en in dezelve elke dag , reeds door alle tyden en dagen des Jaars geloopen , en 'er een geheel Jaar meer zyn , dan 'er wezenlyke Zonne-jaaren verloopen waren. Zelfs ten cyde van Csefar was de Sterrekunde noch in zoodanig eene kindsheid, dac de Juliaanfche tydrekening geenen fland houden konde , dewyf hy , ondanks de grootfte zorgvuldigheid der toenmaalige Hemel - befchouwers, het Zonne-jaar nochtans elf minuucea te lang geffelc had , welke misflag door den cyd kan gezien en gevoelt worden. Mee is waar , Godt, die Mofes tot eenen Wetgeever der Israè'liten gezonden had , en hem met pnmiddelbaare Openbaaringen verwaardigde , kende coen reeds de juiste langce van een Zonne-jaar veel nauwkeuriger, dan immermeer eenig fierveling dezelve zal kunnen uitrekenen , ja tot op de minfte breuke van eene Secunde. Hy had dus het rechte Zonne-jaar, veel nauwkeuriger, dan wy hec ooit zullen vinden , aan Mofes kunnen bekend maaken. Dan op deeze wyze is Godt niet gewoon te handelen , maar Hy laat bet aan de naarftigheid der menfchen over , om waarheden van dien aart , die tot INatuur- of Wiskunde becreklyk zyn , te ontdekken: en Hy zoude niet goedertieren, niet gelyk een Vader handelen , die zyne Kinderen tracht op te voeden , en tot eigen nadenken te gewennen , indien Hy hun door eenen Propheet de waare lengte van een  op den Almanak. 173 een Zonne-jaar, of andere foortgelyke waarheden, die zy zelve door oefFening kunnen ontdekken , en geene onmiddelbaare of volllrekte noodzaaklykheid voor hen hebben , bekend maakte. En waarlyk de Waereld was toen ook noch zoo weinig gevorderd in de konst om den tyd te berekenen , dat zy niet eens wisten van den dag in uuren, veel minder van de uuren in minuuten , en deeze in fecunden teverdeelen , dewyl hun het Konstwerkcuig , het welk daar toe vereifcht wordt , het Uurwerk, mangelde. In het geheele Oude Testament vind men niet eens vroeger , dan in de Schriften van Daniël , en dac noch maar alleen in het geen hy Chaldeeuws gefchreeven heeft, het woord , hec welk de Uuren van eenen dag zoude kunnen betekenen ; 'er worde altoos eene omfchryving gebruikt, osn dit woord uic ce drukken , gelyk by voorbeeld in de Wetten van Mofes de tyd cusfehen Zonnen-ondergang en volkomene duisternis , de cyd genaamt worde, tusfchen de twee avonden. De groottte wysheid derhalven van den Wetgeever belfond ten deeze opzichte daar in , dat hy wisc of bemerkte , dac hec Zonnejaar, zoo als men hetzelve cot dus verre kende, gebrekkig , inderdaad zeer gebrekkig was , en dac hy in hec geheel geen Zonne-jaar invoerde , maar hec Volk by hec Maan-jaar liec blyven, hec welk zichcbaar genoeg door enkele befchouwing des Hemels kon gekenc worden , terwyl hy ondertusfehen hec gebreklyke van' die tydrekening, zoo het raooglyk ware , zocht te verbeteren , en dezelve op de ééne of andere wyze mee hec Zonne-jaar nader te doen overeenkomen. Juist dit was het , het geen Mofes deed. Een eigenlyk Sterrekundig Zonne-jaar kon hy niet coc zynen  174 §• 199' Invloed der Feesten zynen wegwyzer aanneemen , om naar aanwyzinge daar van de afwykingen van het Maan-jaar te veibeceren ; maar hy nam een huishoudelyk Zonnejaar te hulpe, het welk nimmermeer eene afwyking van eene ganfche maand toeliet , zonder dezelve weg te neemen , en welks berekening ieder gemeene Boer konde nagaan. De Feesten , die op zekeren bepaalden dag der Maand moesten geviert worden, waren alle becreklyk op her begin en einde van den Oogst, en op de inzameling der Druiven ; en men zoude dezelve nimmermeer op de behoorelyke wyze , zelfs niec eens mee behulp zyner verbeeldinge , hebben kunnen vieren, indien het Maan-jaar flechts in den tyd van 36 maanden 33 dagen van het Zonne-jaar was afgeweeken. De eerfte maand des Jaars , die met onze April het meest overéénkomt, noemde Mofes niet, gelyk dezelve by andere Oosterlingen en zelfs in de taaie der Hebreeuwen heet, hiifan , maar met eene benaaming , die teffens eene befchryving van.dezelve influic, Maand der Ayren; en wil, dac dezelve als de eerfte van de maanden des Jaars zal gehouden worden : hy gebood óp den lóden van deeze maand , die de tweede dag van hec Pasfafeesc moest zyn, de Eerftelingen der Koorn-ayren Gode te offeren Indien 'er nu, naa het einde der twaalf maanden van het verloopen jaar , op den dag der INieuwe Maan Koorn- ayren op het Veld gevonden wierden , of ten minden , indien men konde verwachten , dat zy 'er in hec midden der maand , al was het ook maar in eene kleine hoeveelheid 5 en maar even genoeg , om 'er een fchoof van te maaken , zyn zouden r dan begon met deeze Nieuwe Maan  op den Almanak. 175 Maan de Maand der Ayren, en met dezelve het Jaur: maar indien hec , door afwykinge der maanden van hec rechte Zonne jaar , gebeurde , dat hec einde der twaalfde maand zoo verre ten achteren was, dac men in hec midden der eerstvolgende noch geene Ayren verwachte , en dus hec Pasfa niec vieren konde , dan moesc men deeze derciende maand noch by hec voorgaande Jaar rekenen ; dac is, om hec met andere woorden uittedrukken , men moesc tusfchen hec einde van hec ééne , en hec begin van hec andere Jaar, noch ééne maand invoegen die de Jooden'in hunnen Almanak thans Vcadder ( de tweede Adar) noemen. Of die gefchieden moesc of niet, was geene duistere vreage , en behoefde niec eerst door Sterrekundigen , naa voorafgaande befchouwing der Planeeten beflisr ce worden : ieder Landman kon die door hec enkel ge/.ichc van het Koorn , hec welk in hen zuidelyk gedeelte dis lands te veld flond 4 gemaklyk gewaar worden. De Priesters behoefde flechts bekend te maaken , dat deeze de dertiende maand , de Schrikkelmaand , of hoe men dezelve anders wil noemen, zyn zoude : en een dergelyk bedrog, als Verres eens in Sicilien , om 'er zyn voordeel mede te doen , fpeelde, door op eene willekeurige wyze eene geheele maand in hec Jaar ce voegen , zoude hier niec wel mooglyk geweest zyn, dewyl de Koorn-ayren , die onbedrieglyk kenteken der eerfte maand , en de Schoof, die op den 16. van dezelve moesc vergadert worden , die bedrog te duidelyk zouden ontdekt hebben. Op dezelfde wyze was het met de overige Feesten gefielt. Een Oogstfeest , het welk midden in den Oogst, tot merk- lyke  1-7(5 §.199- ÏnvxóeÖ der Feesten hke verhindering van denzelven , of hec geen noch flimmer was , vóór dien tyd gekoomén was ; een Loof-huctenfeest midden in den tyd der Druivenzamelinge, of, zoo als het ook zoude hebben kunnen vallen, in den Regen-tyd van November en December., zoude zulke fcbreemvende ongerymdheden geweesc zyn , dac ieder een dezelve zoude hebben kunnen zien , en zy door zich zelve hebben moeten vervallen. Hier door gefchiedde het , dat, wel is waar , hec Maan-jaar der Israëliten alcoos van het eigenlyk Zonne-jaar min of meer afweek , (en dit kon niet anders zyn , want al kwam de tyd der Nieuwe Maane ook juist op den eerften April , zoo was het Maan-jaar evenwel elf dagen eer ten einde , dan het Zonne-jaar;) maar nochtans dat het nooit eene volle Maand van het Zonne-jaar'verioopen kon, maar altoos wederom door invoeging van eene Schrikkelmaand coc hec zelve cerug gebracht wierd. Niec één Jaar, op zich zelf genoomcn , was een Zonne-jaar , maar , of cien of elf dagen korter , of, wanneer de dertiende Maand 'er by kwam , achttien of negentien dagen langer dan hec zelve : nochcans waren 365 zulke Jaaren buicen eenigen twyfel 305 wezenlyke Zonne-jaaren , zomen een zeer gering verfchil uiczonderc ; en indien deeze rekening millioenen van Jaaren had voorcgeduurr, dan zouden duizendmaal duizend Jaaren , die naar den Oogsc gericht en om deszelfs wille door fchrikkelmaanden by het Zonne-jaar gehouden waren, op eene kleine verfchcidenheid na , duizendmaal duizend Zonne-jaaren geweest zyn. " ,Ean  o i> den Almanak. 177 Een Scerrekundig Jaar , hec welk niet mee de Vol maakt de nauwkeurigheid bepaald is, heeft eene geringe ai'wyking , die men in den aanvang byna niec kan merken, maar geduurig al groour en grooter wordt ; en die , al bedroeg dezelve flechts ééne minuut, in den tyd van ruim vyi'maal honderd duizend jaaren , elke Maand reeds in alle mqogiyke tydperken des Jaars zal gebracht hebben : een huishoudelyk Jaar kan t'elken byzondere keere groote fouten hebben , en moet ze hebben, wanneer hec zich teffens naar den loop derMaane richt : maarde eene 'afwyking neemt altoos de andere weg , en verbeten dezelve ; en naa verloop van zoo veele mlllioenen van Jaaren, als men flechts kan denken, kan geene van deszelfs Maanden 29 dagen verloopen zyn , maar dezelve moet altoos weder tot den rechten tyd des jaars , waarin zy behoorr, terug gebracht worden. Hadden de Eabylonicrs, gelyk men voorgeeft , Sterrekundige waarneemingen van VfER • honderd EN zeventig - duizend Jaaren gehad , dan zouden zy , zonder eenige hulpe der Scerrekunde , alleenlyk door middel van hec huishoudelyk Jaar, de waare langte van hec Zonne jaar hebben kunnen uicrekenen , zonder eenig gevaar te loopen, van zich, ook maar ééne enkele «littéuc te vergisfen. Zy hadden niets anders behoeven te doen , dan hec getal der dagen van deeze 470000 Jaaren , van welken zy voorgaaven deeze Waarneemingen te hebben , mee hec getal der Oogden, die in dien tyd gevallen waren , ee verdeelen (divideeren) ; en zy zouden hec juiste Zonne-jaar tot op eene minuut gevonden hebben : want 470000 minuureh zouden al meer dan drie vierde deelen van een Jaar uicraaaken, en de Oogst, zal in het JV. Dfel. M een»  §. 200. Dfi overige Feesten" eene Jaar zekerlyk niet meer dan eene maand vroe» ger of laater dan in het andere komen. Uit dè verdeeling der dagen , in welke duizend Oogsttyden gevallen waren, zoude men het Zonne-jaar al zonder eene misrekening die één uur bedroeg, kunnen opmaaken; en boe grooter men het getal der Oogsttyden neemt, waarvan men de rekening wil maaken, zoo veel te kleiner zal de misrekening zyn. Ik zal voor het overige hier niet onderzoeken , hoe de Maanden der Hebreeuwen met onze Maanden overeenkomen ; men kan het in myne Verhandeling de Menfibus Hebraorum vinden. §. a o o. Van de overige Feesten der Israè'liten. Behalven deeze drie hooge Feesten , van welke wy tot dus verre gefproken hebben , flelde Mofes noch J3 of 14 andere Feestdagen in. Vooreerst werd de dag der Nieuwe Maane als een Feestdag aangezien , nochtans in diervoege , dat men op denzelven , alleenlyk de Nieuwe Maan van de zevende maand uitgezondert, allerleien arbeid doen mocht. Deeze inftelling gaf den Israëliten 12 , of, zoo het een Schrikkeljaar was , 13 Feestdagen. Of men ten tyde van Mofes onder Nieuwe Maan den eigenlyken tyd der Nieuwe Maane , wanneer dezelve met de Zonne in Conjunctie is, te verftaan hebbe, dan of men 'er den dag mede bedoelde, waarop de Maan by helder weder het eerst wederom zichtbaar wordt, (het nieuw licht . der  DER ISRAEilTEN. 179 der Maane ,) is eene vraage , over welke de oude Jooden al getwist hebben. Het kan ons, by ons tegenwoordig oogmerk , vry onverfchillig voorkomen : nochtans, dewyl Mofes het Jaar niec volgens Sterrekundige Berekeningen maar op eene huishoukucdige wyze , en volgens kenmerken , die voor den gemeenen man zeiven zichtbaar waren , gefchikc heefc , komt my de gedachte van die geenen als de waarfchynlyk Me voor, dewelke meenen, dat men door Nieuwe Maane het eerfte licht der Maane te verftaan heefc. Het vieren der Nieuwe Maane fchynt enkel in zekere Plechtigheden en Offeranden beftaan (a), en ten oogmerke gehad te hebben , te verhoeden dat deeze dag, of die der Volle Maane , op geene bygeloovige wyze geviert wierdt. 'Er kunnen ook op dien dag wel kleine vermaaklykheden en dansien in het Land gehouden zyn , maar Mofes beveelt of bericht daar niets van. Dat by Saul op den dag der Nieuwe Maane groote tafel was , kan men 1 Sam. XX. vs. 5, 6. 24—29. zien. Eene enkele Nieuwe Maan was van de anderen op eene merklyke wyze onderfcheiden , en moest, gelyk de Sabbath, mee onchoudinge van allen arbeid geviert worden : dit was de dag , waar mede de zevende Maand , die ten naasten by met onzen Oótober overeen komt, haar begin nam (F). Mofes noemt deezen dag het Feest der Bazuinen ; zynde het oude Nieuwjaars - Feest, het welk uit voor-„ (a) Num. XXIX. vs. 11 — 15. (,b) Levit. XXÜI, 233 24. Num, XXIX.  i^o §. a»o. ' De overige Feesten voorgaande tyden noch overgebleven was. Het Jaar der oude Hebreeuwen eindigde weleer jfiet ce eerfte Nieuwe Maane, die in Oétober kwam ; <.n dit was geene ongefchi'.ue grensfcheiding der Jaaren , dewyl men op dien tyd in zuidlyke Landen doorgaans den Oogst geëindigt, zyne Wyn-druiven verzamelt, zyne Tuinvruchten t'huis gebracht had. Dit zoo natuurlyk einde van het oude , en begin van het nieuwe Jaar, veranderde Mofes niet: hy verklaarde , wel is waar , de Maand der Ayren (April), ter gedachtnisfe van der Israëliten uitgang uit /Eg\pcen , voor de eerfte Maand des Jaars , nochtans zonder eene byzondere viering van haare Nieuwe Maane te beveeien , of dezelve van de andere Nieuwe Maane door eenige plechtigheden te onderfcheiden : hy liet hec Jaar , gelyk te voren, met Oclober beginnen , dewyl dit voor den Koophandel , de Pachteryen enz. het gemakhkst w-as, en het allerminst aan uitzonderingen onderworpen. Onder ons Duitfchers zelfs, welker land veel ncordelyker ligt , en by welke de Nieuwjaarsdag in het geheel niec naar de Huishoukunde gerichc worde, is men by hec verpachten van Landeryen en Tuinen gewoon, een ander Jaar aan te neemen , bet welk van het einde van September tot het einde van September , of van Martini tot Martiti , dac is , van en tot den Tienden November , bepaald, word ( a\ De Maand Oclober was derhalven in v ■ Patsra) Op dezelfde wvze wordt in Holland by het maaken van Huurcontracten enz. het Jaar van en tot den derden Mey of Novembu gefekent, waar voor men op fommige jflaaecQ dia twsaifden van d>e ïvjaanden neemt. VsrU  DER IlRAELlTEN. l8l Palseftina zekerlyk niet ongefchikt, om 'er het Jaar mede te beginnen , yoornaamlyk , dewyl Pachters of Upkoopers van Druiven , die misfehien in de koudfte flreeken van Palseftina wat laater ryp werden , zich van deüelve konden verzekeren , doordien het Dankfeest voor derzelver inzameling op den i«jden dag der zevende Maand eerst zyn begin nam , en op den 2 aften geè'indigt werdt: zullende zy , in zulke plaatzen niet vergeeten hebben, hunne overeenkomst (accoord') tot dien tyd toe uit te ftrekken ; dat is , vooraf te bedingen , dac zy tot op dien dag den eigendom op de Wyngaarden behouden moesten , zoo dikwerf zy dezeiven pachtten, of voor een zeker getal van jaaren inkochtten. Bjiten de Nieuwe Maanen , was 'er noch een Feest, of liever Boet-dag, op den tienden van .den zevenden Maand , onder den naam van den Verzoen-dag, of het Feest der Verzoeninge, bekend. Deeze was misfehien onder alle de andere van de grootfte Heiligheid , en daarenboven de eenige Vasten-dag der Israëliten. Op denzelven mocht noch arbeid gedaan , noch fpyze genomen worden , Levjr. XXIII. vs. 26 — js. Hoedani- . ge Offer-plechtigheden op deezen Verzoen-dag moesten plaatze hebben , ftaat ons hier niet te onderzoeken ; dit onderwerp behoort by het onderzoek der Hebreeuwfche Oudheeden , of by dat der Voorbeelden en Affcbaduwingen van het Oude Verbond. M 3 §•  ii2 $. 20i. Berekening S- *oi. Berekening van alle de Sabbatthen , Vier dagen , heest en , en Boet'dagen der Israè'liten. Veele myner Leezeren zullen rfiisfcbien in deezen tyd, waarin verftandige Roomfchgezinden beginnen te zien , dat hunne Kerk meer Feest-dagen heeft ingertelt, dan wel met het welzyn van eenen Staat beftaanbaar is , of door eene gezonde Staatkunde goedgekeurt kan worden , en waarin zelfs de Protestanten zulke Feest-dagen, die zy voor overtollig houden , beginnen af te fchaffen ; in deezen tyd , zeg ik, zullen myne Leezeren misfehien begeerig zyn , om eene berekening van alle de Sabbatthen , Vierdagen, Feesten , enz. die Mofes den Kinderen Israëls voorfchreef, voor zich te hebben ; om dezelve met eenen opflag te kunnen overzien , en ze te vergelyken met het geen men in onze dagen gewoon is, genoeg of te veel te noemen. Ik zal, om de zoodanigen te voldoen , een Jaar van 52 Weeken aanneemen ; want , hoewel het gewoone Maan-jaar der Hebreeuwen flechts 50 weeken en 4 dagen had , kon het Schrikkel- jaar van 56 tot 57 weeken alles wederom vergoeden , en met ons Zonne r. jaar, over het geheel genomen , overeenkomftig maaken, In een Jaar van twaalf Maanden derhalven had' den de Israè'liten de volgende Feestdagen : ' j. Twaalf  Dl r Feestdagem. I8S dagen. 1. Twaalf Nieuwe Maanen. 12. 2. Het Pasfa-Feest. - - 7- 3. Pinxteren. - - 7- 4. De groote Verzoendag. - 5. Plet Loof-hutten-Feest. - 8. 35- Van deeze 35 dagen nochtans moesten , het ééne Jaar door het andere gerekent, vyf op den weeklykfchen Sabbath vallen , en dus van hec getal der Feestdagen , indien men het zelve by dat der gewoone Sabbathen wil optrekken (adde$ren), afgetrokken worden : en onder deeze 35 Feestdagen waren flechts acht Feest - Sabbathen , op welke men niet mocht arbeiden. Een Israëliet had derhalven , volgens de Wet van Mofes, indien ik 'er de 52 weeklykfche Sabbathen by telle, te zamen genomen, 82 Heilige dagen in het Jaar , (83 in het Schrikkel - jaar ,) naamlyk 59 op welke men van zynen arbeid rusten moest, en 23 op welke men , zo men wilde , vryheid had om te werken ; en op fommige van deeze 23 dagen , had men juist de grootfte drokte en Koopmanfchap. Maar Vasten-dagen had men niet meer dan éénen, en dat in een Land, het welk in het Zuiden ligt, en waar in het vasten gemaklykcr en gemeener is, dan by ons. Iedereen kan dit nu met het afTcharTen der Feestdagen onder ons vergelyken ; waar by ik dit alleen moet aanmerken , dat de Wetgeevende Macht, wel is waar, pryswaardig handelt, wanneer zy zo veele M 4 F&st"  184 §• 201, Berekening Feestdagen niet wil dulden , op welke onder den dekmantel van Godtsdienst alle arbeid verboden is ; maar dat men daarby doorgaans te weinig aan dagen van uitfpanninge denkt, die men moet wenfcheh dat der menigte , buiten de dagen van Godtsdienst , in eene behoorlyke hoeveelheid t mochten overgelaaten worden. Men ziet de zaak dikwils te eenzydig aan , zoo als zy van veele Godtgeleerden wordt voorgeftelt, en verdeelt de dagen des Jaars alleenlyk in twee foorten : i, In dagen van ernftige Godtsdienfligheid , op welke geen arbeid geoorloofc is; en 2. in Werkdagen, op welke men moet arbeiden, en waarop een Meester «yne knechten , ja zelfs de Overheid de Meesters tot den arbeid kon aandryven. Maar op deeze wy«e telt men de derde foort van Feestdagen , die elgenlyk alleen to: uitfpanning en vermaak moeten dienen , en op welke men , zoo men wil, zyn werk verrichten kan , in hec geheel niet onder de dagen , die in eenen geregelden Staat bevoorrecht zyn. Of dit behoore te gefchieden, dan of Mofes het beter getroffen hebbe, verdient van alle Wetgeeveren overwoogen te worden. Dagen van uitfpanninge , eigenlyke dagen van geoorloofc vermaak , zyn voor dat gedeelce des Volks , het welk door den arbeid beftaan moet, niet flechts aangenaam en wenfche]yk , maar ook voor hunne lichaamen èn geesten heilzaam. Het zal ze misfehien zelf neemen , indien de Wet ze hun niet geeft, en dezelve dan op eene onmaatige wyze neemen : maar zoude hec dan niet beter zyn , dac de Wetgeevehde Macht haare gedachten daarop vestigde , en zulke dagen aan die geenen gaf, die te veel Eerbieds voor de Wetten hebben, om, flrydig met-dezelve, zich zeiven  der Feestdagen. ï*S zei ven deeze vryheid aantemaacigen , en daar door veröoedde , dat anderen , die ongehoorzamer en woester van aart zyn, geene aanleiding of verzoeking hebben , om zich zeiven daarin op eene onmaacige wyze toe te geeven ? Noch ééne aanmerking moet ik hier byvoegen: Mofes verbood niet , in het vervolg , behalven de Feesten , die hy zelf had ingeftelt, noch anderen in te voeren. Het jaarlykfche Feest (a) , waarop de jonge Dochters , even buiten Silo op den weg van Bethel na Sichem , plechtige dansfen hielden , fchynt van deezen aart geweest te zyn. Misfehien hadden andere Steden insgelyks hunne byzondere Feesten: en men fchynt uit 1 Sam. XX. vs. «9. te moeten befluiten , dat byzondere Familien ook hunne jaarlykfche Familie-Feesten gehad hebben; Jonathan wendt ten minften voor, om Davids afweezenheid van de Koninglyke tafel te verontfchuldigen , dac hy by een Familie-Offer moest tegenwoordig zyn. Dit was wel niet Waar, maar het moet nochtans geen ongewoone zaak geweest zyn , anders zoude jonathan iets dergelyks niet hebben kunnen voorgeeven. Dat men in laatere tyden , in en naa de Babylonifche Cevangnisfe , by het geen Mofes bevolen had , noch verfcheiden andere Feesten en Boetdagen gevoegt heeft , weeten zy, die in de'Joodfche Oudheden geene Vreemdlingen zyn : hier toe behooren fommige Vascen - dagen , geduurende die Slaavernye geviert , en naderhand wederom afge- fchafc, (a) Recht. XXI. vs. 19. M f  186 §. 2oi. Berekening fchaft (s) , her zondeilinge Feest Purim ', waarop de Jooden noch in onze dagen door flagen vsn Haman wraak neemen (b), en het Feest derTempeiwyinge, het welk zeer verftandig, en by eene ongemeen gewichtige gelegenheid ingeltelc is ( c), Hec is myn zaak hier niet van deeze Feesten te fpreeken, want zy behooren niet tot het Mofaïfch Recht. Daar heeft ten opzichte der Feesten van de Israëliten eene merkwaardige byzonderheid plaatze , die wel verdient met een wysgeerig oog befchouwc te worden : ik vind 'er my ondertusfchen niet bekwaam toe ; myn oogmerk by deeze aanmerking is alleen , om 'er anderen oplettende op te maaken. Ik weet niec , of men het aan het geval, dan aan eene byzondere wetgeevende Wysheid hebbe toe te fchryven , maar de zaak zelve is onbetwistbaar, dac verfcheidene Volken in de kortfte dagen veele Feesten hebben. Onder ons zelfs heeft dit plaatze , en iemand , die aan zyne kindfche jaaren denkt, zal zich kunnen herinneren , dac hem deeze treurige (a) Zachar. VII. vs. 5-7. cn VIII. vs. 19. Qb~) Esther IX. vs. 19-32. Dat ik dit Feest zonderling noeme , zal niemand , die het zelve kent, nry euvel duiden. Tot het Mofaïfch Recht behoorc het zekerlyk niec; en of het Boek Esther , waarin di: Feest wordt ingeftelt, onder de boeken die dcor Godtlyke Ingeeving gefchreeven zyn , eene plaatze verdiene , ftaat ons h;cr niec te onderzoeken ; in myne Oosterfcie Bibliotheek , Deel 2. No, 19., zal men myne gedachten zoo wel, «Is die Tan anderen, over deeze zaak kunnen vinden. Qc) 1 Maccab. .IV, vs. ƒ9. Joh. X. vs, 2ï.  oer Feestdagen. ï8? ri-re tyd des Jaars , door hec vrolykfte Feest, het geen wy hebben, dat van Kersmis naamlyk (welks onfchuldige vermaaken dikwerf door ontydigen yver veroordeelt worden) en anderen, die op hetzelve eerlang volgen , niet zelden aangenaam gemaakt is. Deeze Feesten kunnen niet nalaaten tot de gezondheid des lichaams, en de vrolykheid des gemoeds veel toe te brengen. Nochtans heefc Motes in de maanden December en January in hec geheel geene Feescen ingeftelc (a): zyne meeste Feesten , bet Nieuw-jaar , de groote Verzoendag , en dat der Loofbutcen , het welk het vrolyksc van allen was , vallen in Ocïober. Is dit onderfcheid enkel toevallig , of moet men 'er andere oorzaaken van opzoeken ? Heefc men in de maand December in Palaeftina de Feesten niet zo noodig als onder ons, daar dezelve wegens de grootere kortheid der dagen treuriger van gedaante is ? Behoort hier insgelyks in aanmerking te komen , dac men op hooge Feesten wegens de Offeranden , die als dan moescen gedaan werden , -eene reize na de plaatze des Heiligdom» doen moesc, waartoe het weder in December niec zeer bekwaam is ? En heeft men dus alleenlyk als een gevolg der Wet, die wy $. 188. hebben opgeheldert, aan te zien , dat de Israëliten omtrent deezen tyd der kortfte dagen geene Feescen hadden ? — In (O De Autheur fpreekt hier buiten twyfel van bvzondere of buitengewoone Feesten , met van zoodanige die alle Weeken of Maanden wederkeerden ; alhoewel Mofes dan in December en January geene byzondere Feesten inftelden , moesten nochtans de ■Nieuwe Maanen en Sabbathen, die in deeze maanden vielen, gelvk de andere geviert worden. Vert.  i88 §. 202. Over reine en - In vervolg van tyd hebben de jooden in der daad een groot Feest van acht dagen in de maand December gehad : hun Feest der Lichten , of der Tempel - wyinge , door Judas Maccabseus ingeflelt, ter gedachtenisfe van de reiniging des Tempels , komt op den 25lTen der maand Kislev , die mee onze maand December het meest overéén koomt. 1 Maccab. IV. vs, 59. Josephus Antiquit.*Xl\. 6 en 7. Dan dit Feest , het welk uit de tyden der Maccabrers af komftig is, behoort niet tot het Mofaïfch Recht. POLICY-ZAAKEN. Wat men onder de benaaming , reine en onreine Dieren , te ver/laan hebbe. De fchikkingen van Mofes , betreffende reine en onreine Dieren, worden door fommigen geoordeelt by de Kerklyke Wetten te hooren : nochtans dewyl zy in het geheel geene Godtsdienftige plechtigheid , maar alleenlyk eene burgerlyke byzonderheid betreffen , zal ik ze hier, onder de PoÜcy-Wetten verhandelen , gelyk men buiten twyfel by ieder ander Wetboek, waarin zekere fpyzen verbooden wierden , doen zoude. Vooral moet ik de benaaming , reine en onreine Dieren verklaaren , waarby men zich doorgaans zekere vreemde, en ons ten eenenmaale onbekende , verdeeling der Dieren voorftelt, en zich dan verwonderc, dac Mofes reeds veele honderd jaa- reft  onreine Dieren. 189 ren voor het geeven zyner Wetten , by gelegenheid van het verhaal, hec geen hy als Gefchiedfchryver van den Zondvloed doet , van reine en onreine Dieren gewag maakt (a) , en ons daar door rede weeft om re denken , dat men reeds langen tyd , vóór bet bekend worden van zyne Wetten , reine en onreine Dieren gehad heeft. Ook by ons , en byna by alle Volken , heefc deeze zelfde verdeeling plaats , fchoon by ons dezelfde uitdrukking , ©m dit onderfcheid aan te toonen , niet in gebiuik zy. Reine en onreine Dieren betekent niet anders, dan Dieren, die men gewoon of ongewoon is tot Spyze te gebruiken. Hoe veele Dieren kennen wy, die niet vergiftig zyn , en zeer wel konden gegeeten worden , die wy ondertusfehen niet eeten; en van welker vleefch wy fomtyds eenen afkeer hebben , om dac wy van jon°s af daar niet aan gewoon zyn ? Ik zal 'er flechts eenigen ten voorbedde noemen , die myne Leezeren het meest in het oog zullen vallen. Van dien aart zyn dan in de eerfte plaatze Paarden. In Belegeringen , zal een Franfchman ligtlyk befluiten om Paardenvleefch ce eeten : een Duitfcher zoude doorgaans liever in het geheel geen Vleefch hebben. De IVlarfchalk van Saxen heeft zelfs deeze byzonderheid , in zyne Reveries fur la Guerre , opgemerkt , en 'er een gunftig gevolg voor de zeden des Duitfchen Krygsvolks uic setrokken (b\ Oude Paarden , zoo als men in 6 Bela- f>) 'Gen. VII. vs. 2. 3, 9. ( b ) Hy zegt, dat ceen Duitfch Soldaat Paardenvleefch eet i ma?.r dat een Franfchman daar geene awaa-  i»s §. 202. Over reine en Belegeringen gewoon is te flachten , zullen zekerlyk niet zeer aangenaam van fmaak zyn , hoewei men my verzekert, dat dezelve ook niet zeer walgelyk is : dan verfcbeidene Polakken van aanzien hebben my verzekert , dac op hunne Goederen in Zuid-Polen , de Wilde Paarden in de groote Bosfchen eene foort van Jacht opleveren , die wy onder ons niet hebben ; dac men dezelve fchiec, (wy zouden ze zekerlyk opvangen en cemnien,) en dat zy zeer goed fmaaken. Wy hebben dus misfehien , door onzen afkeer van Paardenvleefch , eene lekkeruy minder; hoewel wy ons daar mede troosten kunnen , dat dezelve in Ouitfchland , daar zoo ontelbaar veele Paarden voor den Landbouw de posten , ( by onze flechte wegen , die daar van een grooter getal vereifchen , dan anders noodig zoude zyn,) en het doen van Plaifiertochten , gebruikt worden , en daar Oostenryk en Pruisfen zulk eene fterke Ruitery houden , zeer duur zoude uickomen. Wy doen buiten twyfel wel , dat wy ons aan zulke duure fpyze niet vergaapen ; hoewel 'er zekerlyk by de meesten een afkeer van Paardenvleefch by komt, en men hec over hec algemeen voor eene gvoote beleediging zoude aanzien , indien men ons , zwaarigheid in vindt: (hy doet dit dikwils met groote graagte uit armoede, om dac hy, by eene geregelde Krygstucht, zynen Waard geene fpyze mag afdwingen ; gelyk my die uic den laatften Oorlog noch bekend is ). Hier door, zegt hy , gebeurt het niet zelden , dat de Franfche Soldaaten ook van Paarden eecen , die omgevallen , en door Ziekte geftorven zyn ; en hier door , dat men in hunne Legers meer aan Krankheden bloot ftaat.  onreine Dieren. ioï ons, zonder dat wy het wisten , op zulk gebraad onthaald had. ■ Ezelen , Honden en Katten zoude by ons noch veel minder gegeeten worden, hoe zeer zy ook op zich zelve wel eetbaar zyn; en die gaat zoo verre, dat'er plaatzen zyn , welker lnwooners van hunne Nabuuren , wanneer die hen willen befchimpen, voor Ezel-of Katten-eeters gefcholden worden ; eene beleediging , die zo dikwerf bloedige gevegten veroorzaakt heeft. ■ • Konynen worden op fommige plaatzen van Duitfchland gegeeten , op andere voor onrein gehouden. . Tegen Kikvorfchen en Slakken heeft hec grootfte gedeelte van ons eenen affchuw ; en alleenlyk by eenige voornaame lieden worden dezelve , in navolginge der Franfchen, op de tafel gebracht. Springhaanen maaken een der ge- woonelykfte gerechten in het Zuidelyk Afien uic; maar Hiob Ludolph, die 'er de proef van willende neemen , Springhaanen op het best liet toebereiden , en zyn Volk noodigde om 'er van te eeten , dewyl het (gelyk hy hun zeide) zeer goed fmaakte , bekent zelf ( a ) , dat hy, zeer bang was, dat men hem zoude voorflaan , eerst van deeze fmaaklyke fpyze te proeven : ja Rösel zocht, tegen eene menigte van getuignisfen , dat Springhaanen gegeeten worden , te bewyzen , dat men ze niet kan eeten , en dat alles, wat men 'er van verhaalt , verdicht is (£> Zoo verre kan de ongewoonte ( a ) Jobi Ltjdolphi » Disfertatio de Locuftis. ( b ) In zyne Infetcen - belustigungen , in het Voorbericht voor de Verzamelinge van Springhaanen en Krekels.  103 §■. 202. Over reine es, woonte van zekere fpyze eenen Man brengen , dia anders zoo verllandig is, en alles zoo nauwkeurig onderzoekt, gelyk men van Rösel niet lochenen kan. Hec is waar , hy was in dac ftuk minder bekwaam om onparcydig ce oordeelen , dan iemand uic andere plaatzen van Duicfchland; want de Franken hebben over hec algemeen dat Volks • gebrek , dat zy zich verfcheidene dingen als oneetbaar voorftellen , waar aan zy flechts niec van jongs af gewoon zyn ; en veele fpyzen , die men in NederS-ixen niec flechts eetbaar noemt, maar voor weifmaakend houdt , zyn , naar hun oordeel , in het geheel niet voor menfchen. Dikwils vermaakt men zich aan gemeene tafelen met hun , wanneer zy daar voor uitkomen , en van deeze of geene fpyzen , zonder eenige bewimpeling zeggen , dat zy alleen voor Varkens goed zyn. Ondertusfchen ziet men 'er uit , hoe groot het onderfcheid der gewoonte zy , by één en het zelfde Volk , het welk de zelfde taaie heefc ; en welken invloed deeze gewoonce hebbe in hec bepaalen van hec geen men eetbaar of oneetbaar te noemen heeft. ■ ■ Van onze grootle Lekkernyen , Oesters , zuilen veelen in Duitfchland , die 'er van jongs af niec aan gewoon zyn , eenen afkeer hebben , al is bet ook , dat men zc hun noch zoo zuiver en verfca opdifcht. Het geen Mofes dan in dit geval deed , was in de Hoofd - zaake niets anders, dan dat hy de oude gewoonte des Volks in eene Wet veranderde. De zelfde Dieren waren voor het grootfte gedeelte te vooren reeds door de Israëliten en hunne Voorouderen voor rein of onrein gehóuden ; dat is, van  ö in reine Dieren. 193 van hen al of niet onder de gewoone fpyzen aangezien ; en wy zien in het leeven van Jofeph , dac de ,/Egvptenaaren , die ten aanzien van hunne fpyzen wederom andere gewoontens hadden , en dezelve noch veel ftrenger onderhielden , met de Stamvaderen der Israëlicen niet eens aan ééne tafel konden eeten (a)- Dan deeze Voorvaderlyke Gewoontens maakte hy nu tot eigenlyke Wetten , floot misfehien noch fommige Dieren , die men te vooren tot Spyzen gebruikte , uit, en bracht alles tot een zamenftel (Syflema), het welk, Natuurkundig befchouwc» zeer eenvouwig was , en waar van ik naderhand zal fpreeken : waarfchynlyk ging men te vooren aan de ééne of andere zyde buiten de grenzen van dis zamenftel, toen het de gewoonte noch alleen was, waar naar men zich moest richten. Zoo ras men weet, wat de benaaming , reine sn onreine Dieren, betekene, vervallen verfcheidene , voor een gedeelte befpotlyke , dwaalingen , van welken fommige groote Geleerden zelve niet geheel vry geweest zyn. Onrein, van Dieren gebruikt, fluit in het gehsel geen verlaagend denkbeeld in : onder alle Dieren was de Menfch het alleronreinfte , dat is, men mocht hec allerminst Menfchen - vleefch eeten. En dus is hec by alla Volken geftelt , die men niet onder de Menfchen-eeters tellen kan. Leeuwen en Paarden behooren onder de onreine Dieren, maar waren (a) Gen. XLIII. vs, 3a, IK Deek  194 §• 202. Over reine e« ren nochtans by de Hebreeuwen zoo min in verachting , als by ons. Eene andere dooling is het, wanneer men zich verbeeld , dat de Jooden geene onreine Dieren in hunne huizen mochten hebben , of zich met dezelve ophouden , waar uit noch een vreemd fpreekwoord onder de Duitfchers ontdaan is ( a ). Men herinnere zich flechts , dat Ezelen en Kameelen de gewoone Lastbeesten der Israëliten waren , waarby naderhand noch Paarden kwamen ; en nochtans waren alle deeze drie foorten van Dieren onrein. Zelfs is den Jooden het houden van Zwynen , en het handëldryven met dezelve zoo weinig verbooden , als de koopmanfchap in Paarden , die onder dit Volk zeer veel gecefent wordt. Zelfs fommige waarlyk geleerde Mannen hebben zich overyld ,.door te denken , dat het beeld van een onrein Dier ten minften niet voor den Tempel der Jooden zouden gevoegc hebben ; en zich van deeze vooronderftelling bedient , om de befchuldiging te wederleggen", dat de Jooden in het Heilige der Heiligen het beeld van eenen Fzel zouden gehad , en het zelve aangebeeden hebben ; het welk hun ten tyde van Antiochus Epiphanes verweeren werdt. Het is zeker , dat de Jooden geene Beelden gewoon waren aan te bidden , en een onpartydig getuige, die zelf in net Allerheiligfie geweest is , Pompejus de Groote naamlyk , heeft hier van den Romeinen een getrouwer bericht gefa) Wie eine Sau im Juden-haufe, (gelyk een Zwyn in een Jooden-hu is.  •-onreine Dieren. • 195 gegeeven (tf); maar dac 'er Beelden van onreine Dieren in den Tempel geweesc zyn , Kan niet betwist worden. De Cherubynen waren een foorc van Sphinnen ; voor een gedeelte hadden zy de gedaante van een menfchelyk lichaam, (zy hadden menfchelyke handen en voeten, daar bencffens eene geitalte , die bekwaam is om recht op te ftaan) daar by vleugels, en het hoofd nu eens van die, dan wederom van een ander Dier; van een Menfch by voorbeeld, van een Leeuw, Os, Arend enz. (b). ÏN'u moesten , volgens uitdruklyk bevel van Mofes , op de Ai ke des Verbonds, het grootite Heiligdom der Israëliten , twee Cherubynen gegooten , en in alle de Tapyten van den Tabernakel Cherubynen gewerkt worden (c): ook had men aan de wanden des Tempels afbeeldingen van Cherubynen , en deeze hadden, zoo als Ezechiel dezelve, (in zyn ( a ) TAcitus l. f. hifi. c. 9. Templuni jure viüoria, ingresfus efi. Inde evulgatum , nulla intus Deum effigie •üacuam jedem ê? inania aroma. Pompejus kon niets waarachtigers zeggen , indien hy verhaalde, wat zyne oogen gezien hadden. Geen beeld van eenige Godtheid was 'er in hec Heilige deiHeiligen , want de Cherubynen lagen nedergebukt ter aarde, en zagen 'er in het gebed niec als Godeheden uit. 'Er was een.zetel voor de onzichtbaare Godtheid, de Ai'k'e, des Verbonds en de Cherubynen , maar op deezen zetel vertoonden zich aan hec oog geene Godtheid, noch eenig beeid derzelve. ( b ) Men zie myne Verhandeling de Cberubis tquis tonantibus Hebrxorum, (O Exod. XXV. vs. 17-21. XXVI. vs, i, N 2  ipr5 §. soa. Over reine en onreine enz. zyn gezicht van den Tempel, die van alle misbruiken gezuivert was,) gezien heeft, Menfchen en Leeuwen-hoofden («> Van den heiligen Kandelaar des tweeden Tempels , die in zegenpraal is omgevoert, hebben wy de afbeelding noch op den Triumphboog van Titus (b) : deszelfs voet heeft insgelyks Sphinxen , die ieder een terftond voorbeelden , en wel niet van eetbaare Dieren , ook niet van Engelen zal aanzien. Men vindt zelfs in zommige alfchriften van den Bybel , van laatere tyden , in de groote letteren , waar mede een nieuw boek of hoofdftuk begint, afbeeldingen van Sphinxen en Leeuwen ( c ). Geene beelden van onreine Dieren waren den Hebreeuwen verbooden, of onheilig , maar zy mochten alleenlyk hec vleefch van zulke Dieren niet eeten ; en derzelver doode lichaamen verontreinigden , even zoo wel als die van menfchen , de geenen , die dezelve aanraakten. Doch van deeze verontreinigingen naa den dood by eene andere gelegenheid, (a) Ezech. XLI. vs. 19. (b~) Reland de Jpoliis Templi Hierofolymitani in arcu Titiano Romce conjpicuo , pag. 6. Men vind daar niet flechts de befchryving maar de afbeelding zelve. (c~) Zoo men'er een voorbeeld van in prent wil zien , men zal het in Blanchini Euangeliario quadmplici verfionis hal® , P. II. T II. in de Plaat voor pag, 604. kunnen vinden. §• 203.  §. 203. Het eeten van onreine enz. igy §. 203. Oogmerk der Wetten, betreffende onreine Dieren. Het hoofdoogmerk deezer veranderinge van oude en algemeene gebruiklykheden in vaste en onveranderlyke Wetten, zal waarfchynlyk geweest zyn om de Israëliten meer van andere Volken af te zonderen. Zy moesten een byzonder Volk blyven, in Palteltina by eikanderen woonen , niet in andere Landen verftrooit raaken, niet te veel omgangs met andere Volken hebben, ten einde niec met Afgoderye , waar heen toen de heerfchende fmaak van hec geheele menfchlyk geflacht overhelde, noch met de ondeugden van nabuurige Volken , in het byzonder der Cananiten , befmet ce worden. Het eerfte het verhoeden van Afgoderye , en het bewaaren van den Dienst des eenigen Godts , was de groote grondregel der Mofaïfche Weccen , van welke ik §. ir. gefprooken hebbe : en het andere, het Volk te behoeden , dat het niet met veelerleie tot dus verre onbekende ondeugden , ( beestachtigheid , jongenfchendorye , bloedfchande, huwlyken van te na bellaande Bloedverwanren, waar by een Volk niec lange gelukkig kan blyven , Waarzeggeryen, het opofferen van Menfchen enz.) befmet worde, en de goede zeden te bewaaren, die thans noen onder het zelve gevonden worden ; dit, zeg ik , aoude ieder Wetgeever van veel belangs moeten oordeeien , indien hy wetten geeven moest aan een Volk, het welk zulke ondeugende Nabuuren had , als de Cananiten ons door Mofes, en veele SchryN 3 vers  io8 §. 203. Het eeten van onreine vers onder de Romeinen , befchreeven worden. Mofes zelf fchynt die oogmerk, Levit. XX. 25 , 26. te kennen te geeven , en wel onmiddelyk naa dat hy de Israè'liten vermaant bad , om de Cananiten in de even genoemde ondeugden niet na te volgen: Gy zult, dus voert hy den Allerhoogften fpreekend in , reine en onreine Dieren , reine en onreine Vogelen , van eikanderen ónderjchéidèn , en u aan geene viervoetige , vliegende of buipende Dieren , dis ik als onrein heb afgezondert, verontreinigen ; gy zult my heilig zyn , \want ik Jehovah ben heilig, en heb u van andere Fuiken afgefcheiden , op dat gy myn Eigendom zyn zoudt. De verfcheidenheid van reine en onreine fpyzen, kan natuurlyker wyze een zeer krachtig middel zyn, om een Volk van anderen aftezonderen. De meeste gemeenzaame Vriendfchappen worden aan de taiel begonnen , en ik zal met hem , met wien ik nimmermeer eeten of drinken kan , fchoon ik wegens myne verrichtingen veel omgangs met hem hebben mooge , nochtans nooit zoo gemeenzaam worden , als met anderen , daar ik nu en dan eens van termaaltyd onchaalc worde, en die ik insgelyks aan myne tafel kan noodigen. Indien dit zelfs zoo verre gaat, dac wy, door onze opvoeding, als eenen afkeer van zyne fpyze hebben, dan is dit een nieuwe hinderpaal voor eenen gemeenzaamen omgang. Men brenge die over op hec geval, waar van wy thans fpreeken. Alle Nabuuren der Israëliten hadden fpyzen , die den Israëliten van jongs af verbooden waren. De iEgyptenaaren weeken hec verse van hun af, want deeze hadden zelve, v*n vóór onheuglyke tyden , eene foort van noch ftren -  Dieren , waarom verbooden ? 199 ftrengere algemeene Volks* Wetten , hunne fpyze betreffende , waar door zy noch krachtiger van den omgang met andere Volken werden afgehouden. Het geen de Israëliten op hunne tafelen brachten , walen voor een gedeelte by de Mgyptenaaren Dieren, die zy wel niet voor onrein , maar nochtans voor heilig hielden , en aan de ééne of andere Godtheid derwyze toegewyd , dat men ze niet dooden mocht: ten minften men zoude , volgens de Mgyptifche Leere van de verhuizinge der Zielen , hebben moeten vreezen, dat men van zyne eigene Voorouderen gegeeten had , indien men het Vleefch van zulke Dieren had genooten , in welke de Zielen der Voortreffelykften onder het Menfchdom gewoon waren zich te verplaatsen. Dit ging reeds , eer de Voorvaderen der lsraeliten in Meypten kwamen , zoo verre dat de Mgyptenaaren niet alleen met dezelve niet van eene zeilde - fpyze , maar ook niet aan dezelfde tafel met hun konde eeten (<0 : en zy hadden van zwervende Herderen, (om dac deeze juist gewoon waren, Runderen, Schaapen en Bokken te eeten waarvan men in het ééne gedeelte van Mgypten deeze in het ander geene voor verbooden fpyze aanzag ,) zulk eenen afkeer, dat zy dezelve niet eens in hun midden Heien woonen (A), maar hun eene afzonderlvke"'ftreek Lands inruimden. Een Mgyptenaar mocht niet'eens het Keuken - gereedschap van een (fl) Gen. XLII. vs. 32. C&) Gen. XLVI, vs. 33 > 31N 4  soo §. 203. Het eeten van onreine Vreemdling gebruiken , die zich niet naar de Spyze-wetten van Mgypten richtte , noch ook hem kusfen : (hoewel ik niet weete , of men dit laatfte Verbod wel altoos zoo heilig gehouden hebbe ; inzonderheid , wanneer de fchoonheid van eene Griekfche Dochter den geelen /Egyptenaar deed vergeeten , dat zy , öm haarer fpyze wille , onrein was). Met één woord , het komt my niet vreemd voor , te denken , dat Mofes in dit ftuk zyne wetgeevende wysheid vari de Mgyptenaaren ontleent heeft, en om de afzondering deezer beide Volken beftendig te maaken, by de Israëliten in eene Wet verandert, het geen te vooren niets anders dan een oud gebruik was, bet welk zy van hunne Voorvaderen bekomen hadden. De Cananiten, of, zoo als zy vólgens hunne Griekfche benaaming heeren , de Phceniciers , aten niet flechts zulke van Mofes verboodene fpyzen , die onder ons in gebruik zyn, maar ook andere J waar van wy insgelyks eenen afkeer hebben , en onder welke de Gefchiednisfen ons Honden opnoemen. Justinus verhaalt ons (a), dat Xerxes, die als een Don Quichot over alles wilde heerfchen {der einen Don Quichot von Univerfal. Monarchen /pielen wolte ) , de Carthagers , onder bedreiging van hun anders den Oorlog te zullen aandoen, verbood, Menfchen te offeren, hunne Dooden te verbranden , en Hondenvleefch te eeten. Hier komt het eeten van Hondenvleefch voor als een gewoonte der Carthagers , die zy , gelyk de beide andere ftukken, C«) Justinus, Libr. XIX. Cap. r.  Dieren,' waarom verbooden? (lukken, buiten twyfel van hunne Voorvaderen, de Phceuiciers, hadden overgenomen (a). Tusfchen de Israëliten en Arabieren was zekerlyk het onderfcheid , wegens de bloedverwandfchap deezer beide Volken , het kleinlte ; maar nochtans groot genoeg , om eenen gemeenzaamen omgang onder dezelre te verhoeden. De Kameelen maaken niet flechts den grootften rykdom der Arabieren uit, maar ook hunne voornaamfte fpyze : Haazen zyn een ander gewoon voedfel voor de Arabieren , en indien deeze hun verbooden waren , zouden zy op hunne reizen door onvruchtbaare Woestynen 'er zeer Hecht by ftaan , want daar zal men noch hec eerst Haazen , en wel in eene taamlyke veelheid, vinden (b) ; het zelfde moet van den Arabifchéri Berg-muis Jarboa, die twee pooten heeft, gezegt wordeu : (nauwkeuriger gefproken, behoort deeze Berg-muis onder de viervoetige Dieren, deszelfs agterfte pooten zyn zeer lang , en zyne voorpooten dier.en (a) By Shaw vind men eene zeer waarfchyniyke gisting, dat naamlyk de Inwooneren van Zaab , een Landfchap in Sahara, in hec zuidlyk gedeelte van hec Konmgryk Algiers, aan de Eiviere Gir , die noch heden ten dage als Honden-eeters bekend zyn, die gebruik van de Carthagers behouden hebben. Men zie Sh*w's Travels , pag. 67. van de goede Engelfche Uitgaave van 1757. of bladz. 61. van de Hoogduitfche Vertaaling. (fc) Itineraire de V Arabic deferte , 0» Lettres fur un Foyage de Balfora d Alzb , fait par M. M. Pl au sted 6? Elliot , pag, 18,19. en'op raeer ar.d plaatzon, N 5  202 §. ao3« Het eeten van onreine dienen hem meer voor handen) (a): maar alle deeze drie lborcen van Dieren waren den Israëliten verbooden. Behalvea die hoofdoogmerk , kan Mofes by deeze of geene Dieren insgelyks zeer wel andere byoogmerken , de gezondheid van zyn Volk betreffende , gehad hebben ; maar men heefc deeze niec by alle onreine Dieren , die hy verbood , te zoe-. ken. By het verbod van Varkens-vleefch kan men dusdanig een by-oogmerk, dunkt my, vry duidelyk zien ; en elk verrtandig Wetgeever zoude zyn Volk in dezelfde omlhndigheeden , en onder dezelfde luchtftreek, hec Varkens-vleefch op de ééne of andere gefchikce wyze , moecen trachten te oncneemen , of liever het gebruik daar van recht uic verbieden. Iemand die mee ziekcens der huid , al ware hec ook maar gemeene Schurft , bezochc is, moec, zoo hy zyne gezondheid herftelc wil zien , zich van Varkens-vleefch fpeenen. Ook beeft men reeds voor Jangen tyd opgemerkt, dac hec eecen van dac Vleefch eene groocere vatbaarheid voor fchurftïge ongemakken een gevolge heefc. Onder die geheele luchtftreek nu , waar onder Palaeftina ligc, en noch verder na hec Noorden en Zuiden , is Melaatsheid eene gemeene Land-ziekte; en de Israëliten waren , toen zy uit M^ypten kwamen , mee deeze krankheid , die aan Mgypcen noch byzonderer eigen is , dervvyze befmec , dac Mofes penoodzaakc was , om verfcheidene Wetten te maaken , (a) Men vind eene naaukeurige befchryving van dit Dier by Hassülquist Reize na Paleftina , D. z. bl. 13-17. der Mederduitfche Uitga'ave, Vert,  Dieren", waarom verbooden? «03: ken , die alleen op dat ongemak betreklyk waren. Zoude hec gevaar deezer befmettinge vermindert , en het Volk onder die luchtftreek maar eenigszins .voor Melaatsheid beveiligt worden, Varkensvleefch moest deszelfs fpyze niec zyn. Dan dit Verbod . onderfcheid zich ook van alle de overigen genoeg , door twee byzonderheden : vooreerst, de Arabieren , die andere fpyzen eeten , welke den Jooden verbooden zyn , houden nochtans het Varkensvleefch voor onrein , en in gevolge van hunne oude Zeden , verbood Muhammed hec zelve in zynen Koran , en ten tweeden , ieder kundig Geneesheer zal zynen Lyderen , die met ongemakken der huid gekweld zyn , het Zwynen - vleefch verbieden ; en zelfs in Duitfchland , het welk van deeze ongemakken noch al caamlyk vry is , meent men dezelve in het byzonder in zulke plaatzcn te befpeuren , daar veel Zwynen-vleefch gegeeten wordt. Nauwlyks kan ik my bedwingen om niet te gelooven, dat onder de verboodene Dieren één is, het welk de hedendaagfche Jooden niec alleenlyk zeer dikwüs tot fpyze gebruiken , maar met welks Vet zy ook kooken en braaden \ de Gans naamlyk. De taalkundige redenen, die ik voor deeze gedachte hebbe , kan ik hier niet breedvoerig bloot leggen- Dit mag ik 'er hier van zeggen , dat men bj deezen Vogel ook terftond zoude kunnen bemerken , op welke gronden de Wetgeever der Israëliten denzelven zouden verbooden hebben. By is nuamlyk nadeeüg voor een Volk , het welk mee ongemakken der huid geplaagc wordt,- of tot dezelve overhelt. Ik btkvn hec, hec zoude vreemd zyn , dat de Jooden hunne voorige Wet, die voor bunn©  304 §. 203. Het eeten van onreine hunne tegenwoordige omfhndigheeden niet meer voegt , zoo verkeerd zouden verftaan hebben , dac zy byna al hun gebak mee het Vet van eenen verbooden Vogel zouden bereiden , en den Vogel zalven voor eene geliefde fpyze houden : dan by één' der naamen van de Vogelen , die verbooden zyn , ontflaat 'er in der daad eenige taalkundige waarfchynlykheid , dat men "er of den Gans , of de geheele Cfa^fe van Watervogelen , onder welke Ganzen en Eenden behooren , door te verftaan heeft. Ten minften moet de Gans by de Oude Jooden geene zoo gewoone fpyze geweest zyn , als dezelve by de hedendaagfche is , daar wy den naam van deezen Vogel in den Bybel of in het geheel niec vinden , of denzelven onder de verboodene Dieren moeten zoeken : en nochtans vondt men in ./Egypten buiten twyfel zoo wel Ganzen , als in Syrien (aj. Men (a) Plinius Hifi. Nat. Libr. X. §. 28. Dat de Zee by Apamei in Syrien , eene memgce van Ganzen heefc f ( wilde Ganzen n?amlyk ) verzekert A bulfeda ons in zyne befchrvving der Zeeën. Men kan , zoo men Arabifch verftaat, de plaatze in Auulfed.e Tabuia Syrice , pag. 158. nazien ; want zy behoort in het Arabifch , en niet in de Latynfche Vercaalinge geleezen ce worden. By de iEgypcenaaren was de Gans een afbeeldfel van den God Ofiris, (Kircheri Qedipus , Tom. III. % 6. pag. 241.); en daar van daan komc het nv'sfenien , dat eenige Socrarifche Wysgeeren, die de iEgypcenaaren in veele Hukken navolgden , By dk Ganzen zwoeren, hoewel hier uit eerlang arghscige meineedigheid gebooren wierdc. Men zie Suidas, onder  Dieren , waarom verbooden ? 205 Men heefc ook Zedekundige oorzaaken van hec verbod van onreine Dieren willen opzoeken , en aan hec eeten van fommige fpyzen zekeren invloed in hec Zedelyk Charafiter trachten toe te fchryven : by voorbeeld , de Kameelen zyn zeer wraakzugtig, en men meent daarom, dat het veelvuldig eeten, van Kameelen-vleefch de Arabieren eveneens geaart maakt. Ik denk dat dit niet genoeg blykc, om 'er op dien grond voor uit te komen. Men vindt 'er onder de Europajers , welken de wraakzugt insgelyks als eene heerfchende en algemeene Volks • ondeugd wordt toegefchreeven , en die of vermaak vinden om zich , zelfs in het geheim , te wreeken, zoo als de Italiaanen , of die door een wonderlyk Point d'bonneur , tot onverzoenbaare wraake genoopt worden , gelyk de Portugeezen ; en die ondertusfchen noch Kameelen • vleefch eeten , noch den melk van wyfjes Kameelen drinken. Ik zoek hier mede ondertusfchen den invloed dei: gewoone fpyzen op het Zedelyk Charaécer der menfchen niec geheel en al te loochenen : maar ik ben noch niet overtuigt , dat het genot van zekere Dieren tot fpyze, nu en dan (niet eens daaglyks) herhaalt, hec zelve derwyze zoude kunnen veranderen , en den Wecgeever genoegzaame reden geeven , om die Dieren te verbieden ; ook geloof ik nietdat het eeten van het Vleefch van fommige Dieren in ons volkomen dezelfde hartstochten zal gaande maaken , die aan deeze Dieren eigen zyn , maar dat deeze werking op eene andere wyze gefchieden zal, J. 204.  2o5 §.204. Welke Dieren voor l> 204. Welke Dieren Mofes voor onrein verklaarde. De Wetten aangaande reine en onreine Dieren vinden wy Levit. XI. en Deut. XIV. Ziet hier een Uittrekfel van dezelve , zoo als het vereifcht Wordt voor iemand , die ze zelf niet wil gadeflaan , maar dezelven alleenlyk als Wysgeer in overweeging neemen : ï. Wat de Viervoetige Dieren betreft: Mofes brengt de gewoontens , die tot dus verre onder de Israëiiten hadden plaats gevonden, en alles wat hy buiten deeze noch noodig oordeelde in te Hellen , toe een zeer éénvouwig en natuurlyk zamenlïel QSyflema). Alle Dieren , welker voeten gefpieeten zyn, ■ en wei geheel door gefp'eet en , boven op zoo wel als onder , en die daarenboven herkauwen , verklaarde hy rein : alle anderen daarentegen , by welke geene van beide byzonderheden gevonden werdt, of toch welken één van deeze kenmerken ontbrak , waren onrein. Men moet zich in der daad verwonderen , dat ben al zoo vroeg eene zoo geregelde en gefchikte verdeeling der Dieren aantreft, die noch heden ten dage , naa dat de Natuurlyke Historie der Dieren zoo zeer uitgewerkt is , niet heeft opgehouden , van des kundigen , als gegrond aangemerkt , en overgenomen te worden. Onder-  ONREIN VERKLAART. 207 Ondertusfchen kon men , ten aanziene van fommige Dieren , in eene twyfeling komen, of zy wel geheel gefpleetene klauwen hebben, of onder de Clasfe der herkauwende behooren. By voorbeeld , of de Haazen herkauwen dan niet, is zoo weinig zeker, dat men zelden , indien men 'er twee verfchillende Bofchwachters na vraagt, het zelfde antwoord bekomen zal (a). In zulken gevalle moet de Wetgeever, om alle dubbelzinnigheden weg te neemen , door zyn gezag beflisfen ; dat is niec te zeggen , hy moet den Natuurkundigen beveelen , wat hy gelooven moete , maar hy moet bepaalen , welke Dieren men , by de uitlegging zyner Wetten , en in de Rechten , onder de Clasfe van herkauwende Dieren, met gefpleetene voeten , te tellen hebbe. De Kameelen herkauwen, maar of hunne klauwen geheel gefpieeten zyn , is eene zaak , waarvan men zoo weinig zekerheids heeft, dat men in de Memoires der Academie van Parys , niet eens een voldoenend antwoord op deeze Vraage vindt. De voet van een Kameel is in der daad in twee klauwen verdeeld , en de fpleer gaat ook tot onder in den voet geheel door; en voor zoo verre zoude men dit Dier als rein hebben kunnen aanzien. Dan dezelve gaat geenszins door , over den geheelen voet , maar alleenlyk in het voorde gedeelte : van achteren is de voet niet gefpieeten , en daarenboven van een vast - verbonden kusfentje voorzien , waar- (a) Men zie de Aanmerkingen by myne Hoog» duitfche Vertaaling des i-ybels, bepaaidiyk by Levit. XI. VS..Q.  goS §. 204. Welke Dieren voor waarop het Dier gaat Daar deeze zaak dan zoo duister is , verklaart Mofes ( b ) , dat de voeten der Kameelen niet ten vollen gefpieeten zyn. De fa) Om van eene zaak , waar Van in de beste Schriften of niet nauwkeurig genoeg gefproken was, of waar omtrent men zelfs zoo veel gedwaalt heeft, eenige zekerheid te bekomen, fchreef ik, toen ik het Eerfte boek van Mofes vertaalde, aan eenen myner Vrienden te Kasfel eenen brief, dewyl ik in de Vorstlyke Diergaarde te vooren twee Kameelen gezien, maar toen vergeeten had te onderzoeken , het geen ik nu begeerig was om te weeten. Hy antwoordde my den 5den September 1771. op deeze wyze : — De twee tomen liggen voor op den bal van den Voet, en zyn hoornachtig. Zy groeijen door den tyd redelyk verre uit , en men moet ze afzaagen , indien ze aan bet Dier geen ongemak zullen veroorzaaken. Ik bezit tbans twee zulke afgezaagde hoornachtige toonen. De /pleet kopt geheel door , gelyk de Tekening aanwyst, en ik heb gisteren met myne eigene banden tusfchen de twee klauwen gevoelt, en bevonden dat de /pleet byna een vinger lang doorloopt. Die van Parys behoeven derbalven niet te zeggen, „ dat de Voeten der Kameelen alleenlyk boven a, aan het einde gefpieeten zyn." Dezelve zyn insgelyks "beneden , wel de langte van eenen vinger, boewei vooraan Jlecbts-y daar de toonen zyn, gejpleeten. Ook wyst d$ Tekening aan , dat de geheele Voet boven op eeneft /pleet beeft tot aan de koot , maar die niet doorgaat. De Tekening , die dit alles opheldert, en door den Heer Hoogl. Tischbein gemaakt is, zal de üitgeever myner Vertaaiinge des Bybels in het vervolg laaten in het Koper brengen, en by het Derde boek van Mofes voegen : zy die de eerfte Uicgaave hebben , zullen dezelve dan ook kunnen bekomen. Het is alleen door vergetelheid veroorzaakt, dat zy niet, gelyk ik by Levit. XI. vs.4. betuigde YOorneeaien« te zyb, by het Vyfde boek gevoegt is. (&) Levif, XI. ys. 4,  ONREIN VERKLAART. 20£ De Wetgeever fchynt niet/gewilt te hebben, dat de Israëliten den Kameel , die by hunne Voorvaderen altoos voor rein gehouden , en by de gezaroendykex van Abraham af komüige Arabieren (Ismaë'liten , Midianiten enz.) alcoos dus gebleeven was, eeten zouden % waarfchynlyk om hen daar door van de Arabieren , met welke zy anders zoo na vermaagfchapt waren , en in veele opzichten zoo veele overéénkomst in Zeden hadden , af te zonderen ; misfehien ook óm te verhoeden , dat de Israè'liten geenen lust bekwamen , om in Arabien te blyven (a), of'er zich in het vervolg , uit genegenheid voor de zwervende Veehoederye , na toe te begeeven : want in Arabien is men altoos in eene onaangenaame omftandigheid , wanneer men geen Kameelen-vleefch eeten , noch den Melk van wyfjes Kameelen drinken mag. «. By de Visfchen heeft Mofes wederom eene zeer gemaklyke en geregelde verdeeling aangeweezen ; alle Visfchen naamlyk die vinnen hebben en gefchubt zyn, had men voor rein, alle de overige voor onrein te houden. 3. Ten (a) Num. XXXÏI. leezen wy, dat twee en een halve Stammen hunne begeerte te kennen gaven, om aan de overzyde van den Jordaan te blyven , dewyl het Land daar zeer bekwaam was om Vee te hoeden , en dat zy daarom van hun Erfdeel aan deeze zyde dier Riviere afïtand deeden. Mofes Hemt, wel as waar . in hun verzoek , maar men ziec evenwel gemaklyk, dat zy eigenlyk niec volgens zyn oogmerk te werk ginget>, Zie insgelyks §. 44. IV. Dceh O  aio §• 204. Welke Dieren voor 3. Ten aanziene der Vogelen verbiedt by fommige foorten by naame als onrein , en veroorlooft dus hec gebruik van alle de anderen , waar van hy geen gewag maakt, zonder eene geregelde ( Systematifche) Verdeeling ten gronde te leggen. Maar welke Vogelen hec zyn , die hy verbiedt, is dikwils door gebrek aan genoegzaame kundigheid in de Hebreeuwfche taaie, niet meer mooglyk om tebepaalen; en de Jooden, die de Mofaïfche Wetten noch heden ten dage voor verplichtend houden, bevinden zich in het onaangenaam geval , van de Wetten, waar naar zy zich gedraagen moeten , veeltyds zelve niet te verftaan, en zyn genoodzaakt, om dezelve dikwerf by enkele gisfing uit te leggen. 4. Gekorvene Dieren, (Infeclen) Slangen, ongediert enz. zyn verboden: inzonderheid heeft Mofes zorge gedragen, om verfcheidëne foorten van Haagdisfen als onrein te doen aanmerken ; waar uit men zoude kunnen befluiten , dat men zich van dac Gedierte in fommige gedeeltens van Mgypten , of ook by andere nabuurige Volken , tot fpyze zal bedient hebben : waar van ik evenwel, dit moet ik 'er by zeggen , nergens eenig uicdruklyk bericht gevonden heb (a). Dan (a) Eene foort van Haagdisfen , Gecko genaamt, is venynig , en wel dermaaie , dat derzelver venyn, wanneer het in eenige fpyze komt, den dood aanbrenge, ( Hasselquist R'eize na Palceflina, 2dedeel, bl. 128. der JNederd. Vert.) en dus geheel anders als de Slangen, welker venyn dan alleennadeeüg is, wan-, neer  ONREIN VERKLAART. * I ï t Dan Mofes maakt hier noch eene uitzondering ten voordeele van alle gevleugelde Injecten, die, behalven de vier pooten, waarop zy loopen, noch twee hoogere fpringvoeten hebben (a), en verklaart dezelve , metnaaroe, de Springhaanen, in alle derzelver trappen van ouderdom , en onderfcheidene gefteltheden , voor rein. Springhaanen zyn in Palsellina , Arabien, en andere nabuurige Landen , eene der gewoonlykfte fpyzen , en het Volk zoude 'er flecht by ftaan , indien zy dezelve niet eeten mochten. Want wanneer een zwerm van Spring- neer het in eene wonde geftort word, en die men zeer wel kan eeten , ja welker vergift men zonder eenig gevaar kan doorzwelgen, indien men maar eenen volkomen gezonden mond heeft, zonde' de minftekwetzinge, waar door hetzelve in het bloed zoude kunnen gebracht worden. Deeze foort van Haagdisfen zullen zekerlyk geene nabuurige Volken gegeeten hebben , en het was dus onnoodig, dat zy door Mofes verbooden wierden. fa~) Degeleerde Autheur trekt dit uit Levit. XI. 21. Ondertusfchen zal men , de gewoone Vertaaling van Lutherus raadpleegende , het tegenovergeftelde vinden van het geen daaruit befloten wordt. Daar ftaat naamlyk , eismshet niet twee beenen op de aarde huppelt. De Grondteer fchynt deeze Vertaaling te wettigen , alwaar 1&X ftaat enz. Dan deeze leezingkomc zekerlyk niet met den zamenhang overeen , want de Dieren, die vs. 22. worden opgenoemt, hebben buiten twyfel behalven hunne pooten noch twee fpringers ; «n men heeft daarom met onzen Schryver de leezing van fommige handfcnrifcen te volgen ; die in plaatze van 5 Y? hebben, gelyk dit ook te recht in deü Scaatea Bybel gevolge is. " l'ert, O a  *2l2 §. 204. welke 1jieren voor Springhaanen de Velden verwoest, wordt dezelve in zekeren opzichte zelf een behoedmiddel tegen den hongersnood , die door deeze verwoesting kan veroorzaakt worden ; en dit gaat zo verre , dat arme lieden fomcyds de aankomst van zulk eenen Springhaanen- zwerm , die hen zonder kosten voed, met verlangen te gemoete zien. Men eet de Springhaanen niet alleen op dien zelfden tyd, waaneer zy het land als bedekken , verfch , maar men vergadert 'er ook voorraad van voor het toekomftige, en weet ze , naa dat zy in eenen oven gedroogt zyn , langen tyd tot fpyze te bewaaren Qa)* Behalven het gezegde, gebood deeze Wet noch, dac men hec aas van onreine Dieren niec zoude aanraaken ( b ). De meening daarvan is ondertusfchen niet, dat men het in geenen deele , noch om eenige reden mocht aanraaken: want dan zoude hetzelve altoos hebben moeten blyven liggen daar het lag; en wy zullen in het vervolg zien , dat hec moesc begraaven worden : maar alleenlyk , dac hy , die hec aanroerde , coc op den avond als onrein moesc worden aangezien. Dan van het geen hier coe becreklyk is , zullen wy naderhand , by de befchouwing der Weccen , raakende allerleie Verontreinigingen , fpreeken ; ik maak 'er hier flechts met één woord gewag van , op dat men het hier niet geheel vruchtloos zoeke. Aan (a) Nikbuur Befchryving van Arabien, pag. 171. Ook leeze men het overige , het geen deeze Heer, aangaande hec eeten van Springhaanen , van pag. 170 tot ijs. heeft opgetekent. Cb) Levit, XI. vs. 8. 24, 2j. 27, 31»  ONREIN VERKLAART. 213 Aan Vreemdelingen , die onder de Israëliten woonden , was het eeten van onreine Dieren niet verbooden : en waarlyk, het kan nimmermeer in den Wetgeever opgekomen zyn , zyn Verbod van zekere fpyzen tot eene zedekundige Wet te maaken , waar naar zich alle menfchen te richten hadden. Indien zyn oogmerk by deeze Wetten geweest is, de Israëliten van andere Volken af te zonderen , dan moesc zyn werdch en begeerte zyn, dac andere Volken die fpyzen zouden eeten , die hy den Israëliten verbooden had : en men vooronderftelle eens , dat een ander nabuurig Volk dezelfde fpyzen voor onrein gehouden had , dan zoude Mofes aan zyn Volk naar alle gedachten andere Spyze-wetten gegeeven, en fommige van deeze Dieren voor rein , andere voor onrein verklaard hebben. Indien een Vorst aan zyne Krygslieden zekere Coquarde geeft, om hen daar door van anderen te onderfcheiden , begeert hy immers niet, dat ieder één deeze Coquarde zal draagen ; maar hy zal die geenen, die dit uic zich zeiven nadoen, veel eer noodzaaken om die Coquarde at te leggen. Deeze Wetten van de reine en onreine Dieren zyn nimmermeer , zelfs niet in de dagen des Ouden Testaments, Godtsdienftige voorfchriften geweest, die ieder één , uic welk Volk hy ook af komftig zyn mochte , tot verkryging der eeuwige gelukzaligheid had waar ce neemen ; maar alleenlyk , indien ik het dus mag uitdrukken , eene Coquarde voor de Israëlicen, eene zoodanige nochtans, die zy nimmer mochten nalaaten ce draagen , indien zy het uitdrukkelyk bevel van Godt niec wilden overcreeden , en aan welke zy, door hunne eerfte O 3 op-  2ï4 §• 2©5- Andere opvoeding, zoo fterk gehecht waren, dat het hun zekerlyk zwaar moest vallen , om dezelve immermeer af te leggen. Andere verboodene Spyzen. Behalven de onreine Dieren , waren 'er noch andere Spyzen verbooden. Allerleie fpyze en drank , ja zelfs bakovens en pannen QCasJerollen) werden verontreinigc, indien 'er het aas van het ongediert, waar van Levit. XI. 20, 30. gefproken wordt, Mollen , Muizen , en fommige foorten van Haagdisfen , van welke daar gewag gemaakt wordt, in gevallen was, en wel in diervoege, dat men in die ovens en pannen niet meer bakken of kooken mocht, Levit. XI. 32 — 38. Dit noodzaakte de Israëliten tot eene zindeiykheid en naaukeurigere oplettenheid , waar door ongelukkige vergiftigingen konden verhoed , ten minften zeldzaamer gemaakt worden. Dikwils leest men van drank , door Padden vergiftigt, die in het vat gekroopen waren : van de Haagdisfe Gecko verhaalt Hasselquist een voorbeeld, naamlyk dat het eeten van Kaas, in eene winkel gekocht, waar Sn dit Diertje geloopen had , voor twee Vrouwen en eene jonge Dochter byna doodlyk geweest is. Katten en Muizen vergiftigen insgelyks fomtyds hec eeten , wanneer het niet bedekt is , door het zelfde venyn , het welk men , om dit ongediert te vernielen , bier en daar nedergelegd had , en door hetzelve  VERBOODENE SpYZEN. S.15 zelve op het eeten wierdt uitgefpoogen. Ook herinner ik my, dat eens alle menfchen in eene geheele Stad , die van zeker brouwfel Bier gedronken hadden , over hevigen buik-pyn klaagden ; en het fcheen, hoe zeer dit ook door den Raad en die van het Brouwers Gilde geloochent wierdt , dat 'er op eene foortgelyke wyze Rattenkruid onder het Mouc gekomen was. De Israëliten mochten geen Dier, dat door ziekte geftorven of verfcheurt was, eeten ; het was gelyk de Wetgeever zich uitdrukte, voor de honden ; ondertusfchen veroorloofde hy aan de Vreemdelingen , die in hec land van Israël woonden , het zelve , zo zy het begeerden , tot hunne fpyze te gebruiken , Exod. XXII. 30. Deut. XIV. 21. Deeze Wee, die men ook by de Arabieren vindt Q a ), kan Ca') De voornaamfte plaatze in den Coran, die hier van fpreekt, en die misfehien teffens tot eene opheldering der Wet van Mofes uit de Zeden der Arabieren kin dienen, vindt men Sur. V. 4. Ükbediene mv by deeze aanwyzing van den Coran van Marraccius, eensdeels , om dat men dien van Hinkelman niet meer te koop vindt, maar ook anderendeels , om dat mvne meeste Leezeren waarfchynelyk geen Arabifch zullen verftaan , en dus bever zien ,d1 ik hen tot eenen Coran mee eene Latynfche overzetting wyze ) ; dus luide dezelve : U u verbooden be„ geen omgevallen is, Bloed , Zwjnenvleefcb , ff^™-£?-> bei Verflikte, het geen door eenen (lag of val geftotven cf door andere geboomde Dieren dood gejiooten w-, ( die heeft naamlyk zyn meeste bloed noch by z,ch en wordt by de Arabieren genoegzaam als verflikt aangezien,) o/ verder bet geen van mhê IMeren wfbeurt w, indiAgy hetzelve nocb niet ten laaïfitn geflacht hebt. Vólgens deeze woorden dan eeten «e Arabieren, zoo b O 4 wel  2it5 §. 205. Andere kan ons niet vreemd voorkomen , want dezelve be* helst niets anders, dan het geen onder ons, Hoogduitfchen , door oude gewoonte in gebruik is. In het bewaaren van de gezondheid heeft zy zekerlyk eenigen invloed («): De IViarfchalk van Saxen merkt, gelyk ik reeds gezegt hebbe , in zyne Revertes fur la Guerre, aan, dat het heilzaam voor de Durfche Veldlegers is, dat in dezelve geen Paardenvleefch gegeeten wordt, en dat een Hoogdukfch Soldaat het voor zich te fchandelyk zoude oordeelen zulks te doen ; dewyl men op die wyze ook in geene vejzoeKinge geraakt , om van Paarden te eeten , wel als wy, van zulke Dieren J* die wel van anderen gebeeten , maar nochtans , eer zy van deeze wonde geftorven waren , geflacht zyn. De overige plaatzen zyu Sur. IJ. 17f. XVI. ny. Ook kan men hier over de Befchryving van Arabien van den.Heere NieEuiiR, p. 178, 179. nazien , alwaar men zal vinden , dat de Zeden der hedendaagfche Arabieren noch wat ftrenger zyn , dan hec voorfchrift van Muhammed ; gelyk men doorgaans de zwakheid heeft, om by de geboden van den , waaren of valfchen, Godtsdienst noch iets te willen voegen , om meer te doen , dan zy eifchen , dat wy doen zullen. Ca) Dit is inzonderheid waar , voor zoo verre zy het eeten van Dieren verbiedt, die van anderen dooi gebeeten of verfcbeurt zyn : dan ten aanziene van die Dieren, die door Ziekte'geftorven zyn, is deeze aanmerking aan ccmge uitzonderingen onderhevig. Ten minften de beklagenswaardige Runder-fterfte heefc ons gelegenheid gegeeven om te onderzoeken, of het eeten van zulke door ziekte geftorvene tieesten , hec welk onder de arme lieden genoeg gefchiedt, der ge* zondheid ook eenig nadeef te weege brenge , en ik weet niet, dat de bevinding dee^e vraage poch ooi? ■jïiet ja beantwoord heeft. Vert.  VERBOODENE SPTZEN. 2ip ten , die van zelve geftorven zyn , iets waardoor de Franfche Soldaaten zich dik wils groote Ziektens op den hals haaien. In dit geval moet men den Marfchalk van Saxen ten minften als eenen kenner van den invloed , dien de Spyze- wetten op de gezondheid hebben , gehoor geeven. In Palaeftina en Arabien komt 'er noch eene byzondere omftandigheid by (a) , die de nuttigheid van zulk een Verbod grooter maakt; men vindt daar naamlyk veele dolle Wolven , en by gevolg ook veele dolle Honden en Vosfen , op welke de Watervrees ( Hydrophobie') door byten overgegaan is: indien men nu op het Veld een Üier vindt , dat verfcheurt , maar niet opgegeecen is , ftaat het alcoos te duchten , dat het misfehien van een dolle Hond, Wolf, Vos enz. zal gebeeten zyn , en deeze zoo vreeslyke en doodlyke ziekte op htm , die 'er van eet, kunnen overbrengen. Immers hec is in zulken gevalle beter te veel, dan te weinig, te verbieden. Vleefch mee bocer te kooken en te branden, was verbooden. De Wet, die toe driemaalen toe herhaalt wordt, zege ( b) : Cy zuil bet Bokje niet knoken, (_a) Om van Buitenlanders verftaan te worden» moer ik 'er by voegen , dat wy in ons gedeelte van Duitfchland , tusfchen den Wezer en Oder , geene Wolven hebben. Worde by ons al eens een Hond! dol , dan is dit fpoedig in den geheclen omtrek bekend , en men zoude niet lange m twyfel ftaan , om. vast te ftellen , dat het een of ander Dier , hec welk men verfcheurd op hec veld gevonden hade door deezen Hond dus mishandelt was, O) Exod. XXIH. vs.. 19. XXXIV. vs. 2.6. en Bmu XlV. vs. iu O >-  2i8 g. 405. Andere ken of braaien (0) in den melk zyner Moeder. Hier moe- men weeten , dac de Oosterlingen eene zeer groote menigte van naamen of omfchryvingen hebben , die alle uit betrekkingen , gelyk men ze by menfchen noemt, van bloedverwandfchap ontleent zyn , en dus door byvoeginge van het woord Zoon, Dochter, Zuster, Broeder, Vader en Moeder gemaakt worden: dus betekent Moeder van het Bokje in het Arabifch niet anders, dan een Schaap bet melk gelamt heeft: verder, dat Mofes gewoon is zyne Wetten by enkele voorbeelden te geeven , zonder juist alle byzondere gevallen op te noemen, waarop zy betreklyk zyn , zoo dat hetgeen hy van Schaapen- melk zegt, buiten twyfel ook van Koeijen - melk moet verftaan worden: dat alle boter oorfpronglyk melk is , en men geene fpyze met boter bereiden kan , zonder ze teffens met melk te bereiden : en dat de Jooden deeze Wet in der daad zoo hebben opgevat, als of hun daarin verbooden wierdc, met boter te kooken of te braaden, gelyk zy zich noch heden ten dage wachten om geen boter in hunne fpyzen te doen. Geene Wet heeft van de Uitleggeren meer geleeden , dan deeze. Daar is 'er zelfs, die dezelve in eenen lecterlyken zin van het kooken van een Lam C&) SlJO betekent niet flechts kooken, Cdeeze betekenis heefc het buiten twyfel, wanneer 'er by ftaat in watert maar ook braaden. Zie Deut. XVI. vs. 7. 2 Chron. XXXV. vs. 13. alwaar dit woord van het toebereiden van het Paafch-lam gebruikt wordt, het welk nochtans gebraaden moest worden. (_&) §. 166. terftond in het begin.  VERBOODENE SpYZLN. 21? Lattl in den melk van het Schaap , waarvan het geworpen was, wilden verftaan hebben, en zich moeite hebben gegeeven, om fpooren van zulk een zonderlinge manier van kooken op te zoeken , zonder eenen ervaarnen Kok te raadpleegen , en van dien te verneemen , of dezelve wel mogelyk zy ? of een Schaap in één of twee dagen wel zoo veel melksgeeve, dat men 'er een Bokje in kunne kooken ? — Wel tienerleie oorzaaken van deeze Wet heeft men trachten vast te ftellen, en dus den Wetgeever oogmerken willen toefchryven , waar van het ééne altoos noch onwaarfchynlyker is dan het andere , dat alleen uitgezonden, dat Mojes eene daad , die zulk een onbarmhartig aanzien had , niet heeft willen toelaaten, om de Israè'liten tot medelyden te gewennen ; hoewel hier noch altoos de vraage overblyve : hoe kwamen de Israëliten toch op die Vreemde gedachte , om een Bokje in melk, en wel in den melk van zyne eigene Moeder te willen kooken ? De misdag der Uitleggeren , Rabbynen , of wie meer deeze Wet heeft willen verklaaren , beftond daarin, dat Zy de ftaatkunde, die voor Palseftina voegde, uic hoofde van de byzondere regels van huishoukunde , die in dat Land vereifchc worden, geheel en al uic hec oog verboren : hadden zy hier hec oog op gevestigc, dan zouden zy over de verklaaring van eene zoo verftandig© Wee, die het Volk aan Palaeftina bond , en hec zelve verpÜchcte tot dat werk , waarvan zy zich het meeste voordeel konde belooven, zich niet lange hebben behoeven te bekommeren. Palreftina is hec beste Land om Boom-olie voort ts brengen ? het welk wy kennen j /Egypten had 'er  32C §. 205' Andere 'er gebrek van, en moesc zich daarom met boter bthelpen , die nochtans in warme Landen niet zoo lang goed blyfc , als by ons , die onder eene koudere Luchtftreek leeven : byzonderheden , die jk inde 191 fte §. reeds heb aangemerkt. De Israëliliten hadden zekere innerlyke neigingen tot /Egypten; maar hun Gemeenebest moest in Palaeftina gegrondvest worden, en hec geheele Volk in dat land by elkander blyven woonen , zonder immermeer wederom daar uit te trekken. Het was dus hier van veel gewichts , de Israè'liten aan zekere ftnaaklyke fpyzen te gewennen , die men in /Egypten niet bekomen konde. Iemand die van zyne jeugd af gewoon is, aan het geen men mee bocer gebraaden of gekookc heefc , kan 'er zich zekerlyk mede behelpen , hy merkt den kvvaaden fmaak , dien de boter by het mjnfte gebrek ( a ) aan het eeten geeft , als iets, het geen onvermydelyk is , aan , en is 'er mede te vreden. Daarentegen die eens aan recht goede Boom-olie gewent is , zal dezelve niet gaarne voor boter , zelfs niet voor de allerbeste, willen verruilen; en misfehien zelfs wel van gefmolte boter min of meer afkeerig worden , die men hier eikanderen zoo ryklyk by hec gebraaden vleefch toedient , om niet te zeggen eikanderen tegen wil en dank veeltyds opdringt. Die is zekere keurigheid, (verregaande keurigheid, zullen vee' len myner Leezeren in Duitfchland denken ,) maar zy (a) By voorbeeld , wanneer dezelve te oud geworden is, of op eene verkeerde plaatze geftaan, of van het voeder van de Beesten eenen byfmaak bekomen heeft.  verboodene spyzen. aai Zy kan nuttig worden voor een Volk, het welk irj een Land , zoo als Palaïftina , moet gevoert worden. Wanneer dit Volk zich de boter ontwent heeft , en aan Boom-olie gewoon is , zal het zich niét wederom in /Egypten wenfchen , alwaar het, niettegenftaande de ruime Oogden , nochtans niet zoo goed zoude kunnen geeven. Daarenboven zal het deri O'lyf- boom , het natuurlyk voortbrengfei van dat Land , op de beste wyze voortkweeken ; en ook dit is geen gering voordeel. lk berhaale by deeze gelegenheid , het geen ik te vooren reeds aangaande hec gebruik van Olie by Spys- offeren gezegt hebbe : ondertusfchen is dit onderfcheid tusfchen beiden , dat wy daar alleenlyk een gebod zagen , om by -de heilige Maaltyden , en wel in het byzonder toe hec bereiden van gebak, Olie ce gebruiken ; cerwyl hier by alle gekookte en gebraadene fpyze zonder onderfcheid het gebruiken van boter verbooden wordt. Om deeze Wee noch heiliger ce maaken , gaf Mofes aan dezelve om zoo te fpreeken , de gedaante van eene zinnebeeldige Zedenleere : in plaatze van eenvouwig te zeggen , Gy zult niet kooken oi; büaadfn met botf.r , drukte hy zich dus uit: Gy zult het bokje niet kooken of braaden in den melk zyner moeder. Een Dier in den melk zyner Moeder, die door den Schepper der Natuure tot zyn onderhoud gefchikc was , te kooken , kan iemand als eene wreedheid voorkomen. Het is waar, de boter waarmede wy, die ook in dac ftuk zoo veel handel dryven , Lammeren of Kalveren braaden , is zelden van den melk van dat zelfde Schaap , of die zelfde Koe, waarvan deeze jonge zyn ; maar by eenen Israëlitifchen Huisvader, die geenen melk of boter van ande-  2a? J. 205. A N D E R Ê anderen behoefde te koopen , maar alles byna wat hy noodig had , op zyne eigen werf vondt, was dit anders geftelt; indien hy een Lam in boter , die van Schaapen - melk gemaakt was , had willen braaden , dan zonde dit doorgaans boter van deszelfs Moeders melk geweest zyn. De zelfde verHandige list, om aan een gebod, het welk niet dan als een burgerlyk Voorfchrift kon worden aangemerkt , de uiterlyke gedaante van een Zedekundig Gebod te geeven, en hetzelve daardoor te eerwaardiger te maaken, is ons al §. 171. voorgekomen. Naa dat de Jooden , federt hunne verftrooijing, in Noordelyke Landen gekomen zyn , op welke Mofes , by het geeven zyner Wetten , het oog niet gehad heeft, heeft deeze Wet, die voor efene geheel andere luchtftreek voegde , een geheel ftrydig uitwerkfel gehad. Boter mogen onze Jooden niet gebruiken , om 'er mede te kooken, bakken of braaden ; goede Boom-olie hebben zy in ons Land niet, zy nemen 'er derhalven Vet, doorgaans Ganzenvet, toe. Over het algemeen zoude Vet zekerlyk het nooit geweest zyn , waaraan Mofes tot dat einde den voorrang gegeeven had, daar hy het Nierenvet, den vetten ftaart der Schaapen , enz. geheel en al verbooden heeft: in het byzonder zoude hy waarfchynlyk het Ganzenvet het allerminst veroorloofd hebben , het welk niemand denken zal , dat voor een Volk voegt, dat met Ziektens der huid geplaagt is , en het welk een Geneesheer zynen Lyderen, die hy van dergelyke ongemakken herftellen zal, altoos wel uitdruklyk zal verbieden. Ook kan ik noch niet nalaaten te denken , dat Ganzen onder de onreine Vogelen zullen  VERBOODENE SPYZEN. aaj Jen behoort hebben : en al ware dit dus niet geilek , nochtans hebben de oude Israëliten deezen. Vogel zelden gegeeten , en deszelfs Vet niet gebruikt , gelyk onze tegenwoordige Hoogduitfche en Poolfche Jooden gewoon zyn ; anders zoude men in den Bybel ook wel iets van Ganzen vinden. Wy zien in dit Voorbeeld, hoe eene Wet, die voor de eene luchtftreek voegt, in andere Landen nadeelige gevolgen kunne te wege brengen, die tegen het oogmerk des Wetgeevers vlak gekant zyn : in Palaeftina verbood de Wet het gebruik van boter, om het Volk aan Boomolie te gewennen , en in Duitfchiand gewennen zy 'er zich door aan Ganzenvet, het welk tegen de oogmerken van Mofes lynreeht aanliep. §. 206. Verbod van Vet en Bloed , bet welke beiden op bet Altaar moest gebracht , en te heilig , om bet voor Spyze te gebruiken , geoordeeld worden. De zoogenaamde Vetftukken van Rund-Vee, Schaapen , en Bokken , waren voor de Israëliten insgelyks verboodene Spyzen, Lévit. III. vs. 17. en VIL vs. 2.5. Men zoude dit ook onrein kunnen heeten ; maar eigentlyk werdt het als te heilig , en alleen voor het Altaar gefchikt, aangemerkt. Allerlei Vet was hier door evenwel nies verbooden , (deeze Wet zoude byna onmooglyfc geweesc zyn om te houden ,) maar alleenlyk die vette ftukken , die Mofes zelf by gelegenheid van zyne  §• a°6* ^ET EN Bloed zyne Offer-Wetten , en zyne aanwyzing van het geen op het Altaar verbrand moest worden , als zoodanig heeft opgenoemt; naamlyk : I. Het Vet, waarin eet Ingewand seslooten is; Omentum in het Latyn, het Net, in fommige plaatzen van Duitfchhuid (ook in Holland) genaamt. Al het Vet, het welk aan het Ingewand zit, Mejemerium, in het Hoogduitfch Gekrbfe. 3.. Het Nierbed. 4. De Vettestaart van zekere foort van Schaapen , die doorgaans van 15 tot 50 ponden weegt, en waarover men of myne Aanmerking over Levit. III. vs. 9. of, indien men iets uitvoeriger, wil, Bochart zyn Hirozoicon, P. I. libr II. cap. 45. pag. 494. kan naleezen. De befchryving, die ik , by Levit. III. vs. 9. daar van gegeeven hebbe, is uit Rus se l Natural tiifiory of Aleppo overgenomen. Nergens heeft Mofes gezegt, wat men met deeze ftukken Vets moest doen , indien men in zyn eigen huis Vee flachtce, en dezelve dus niet als een Offer op het Altaar konde verbranden ; het is daarom waarfchynlyk , dat dit door een oud gebruik bekend zal geweest zyn , en by gevolg, dac dit gebod, om deeze vette ftukken niec tot fpyze te gebruiken, geenszins eene geheel nieuwe inftel- ling  VERBOODEN. 3.15 Jing was : alleenlyk in dat ééne geval , wanneer een Dier niet door het flachimes ftierf, en by gevolg onrein was, gaf by den lsraëüter. uitdruklyk vryheid , om deszelfs Vet , tot allerleie gebruiken, dié zy mtiar wilden , uitgezonden tot fpyze , te bezigen , Levit. VU. vs. 24. Of dit nu ook ten aanztene der vette ftukken van zoodanige Runderen, Schaapen en Bokken , die men binnens huis flaehte , en niet op hec Altaar bracht, vrygeftaan hebbe , kan ik niec zeggen. Vreemd kan het iemand voorkomen , dat deeze vette ftukken , die in de fpyze wezenlyk van zoo veel gebruiks zyn , in het byzonder dat hec Nierenvee , hec welk de meescen onzer voor eene lekkernye'houden , en door Mofes zeiven dus werd aangezien O) , in het geheel niec mochcen gegeeten worden. De Wetgeever zal zekerlyk redenen gehad hebben , waarom hy , of zulk een zonderling gebruik van hunne Voorouderen in eene Wee veranderde , of , in gevalle deezen ce voren Vee aten, dergelyk eene Wet gaf , welker onderhouding hun zoo Ca) Deut. XXXÏII. 14. betekent de uitdrukking, die ik door beste farwe vertaalt hebbe , eigentlyk : Nieren-vet der Tarwe ; volgens eene manier van fpreeken, die in onze ooren , daar wy vryelyk van het Nieren-vet eeten , al te hard is , maar den Hebreeuwen nochtans gemeen was. Men zie ook Pfalm LI vs. 17. CXLV11. vs. 14. en Num. XVIII. vs. 12. Onder andere nabuurige Volken, ten nimften onder de Cananiten, welker fpraake eigenlyk Hebreeuwfch is, en van welke deeze fpreekwyze naar alle gedachten afkomibg zyn zal, zal het eecen van het Nieren-vet waarfchynlyk in gebruik geweest zyn. IV. Dek P  226" §• 2o6". Vet en Bloed zoo veel kosten moest. Het kan zyn , dat ééne van deeze redenen geweest is , dat hy hep daar door van de Maaltyden, en door dat middel van alle vertrouwde vriendfchappen met nabuurige Volken zocht af te houden : maar misfehien was de voornaamtle reden , dewyl het eeten deezer vette ftukken , en het gebruik van dit Vet , zoo by gekookte fpyzen als by gebak en gebraad , voor een Volk , het welk 3an Ziektens van de huid onderheevig is , nadeelig moet geoordeeld worden , en deeze Ongemakken daar door ligtlyk zouden toeneemen. Teffens noodzaakte deeze Wet het Volk, om zich met den grootrten yver op het kweeken van den Olyf-boom toe te leggen. Het gebruik van Boter was den Israè'liten verbooden ; van hec Vee van Runderen , Schaapen , en Bokken , dat men anders by gebrek van Boter tot bakken , kooken en braaden kan gebruiken , mochten zy zich niet bedienen; wat bleef hun dan over, dan zich met allen vlyt op het kweeken van Olyf-boomen toe te leggen , ten einde zoo veel Olie te teelen als maar immer mooglyk was? Dusdanig een Volk, het welk van zyne eerfte jeugd^af aan de welfmaakende en voortreffelyke Boom olie van Palseilina gewoon is , en nimmermeer geleert heeft zich van andere vettigheid by zyne fpyze te bedienen, werd door deeze byzonderheid alleen genoeg belet, om zich niet in andere Landen te veifirooijen : en naa dat de Voorzienigheid , hunnes ondanks , de israè'liten in alle deelen der Waereld verfpreid heeft, valt hun dit verbod van Boter en Vet in der daad zeer lastig ; en zy zouden zich by ons nauwlyks weeten te redden , indien zy geene uitleggingen van de Wet van Mofes maakien , die naar alle ge- dcch-  dachten met zyn oogmerk weinig overeenkomen , en daarenboven zich niet van Ganfenvet bedienden, het welk daar tegen wel het allermeest aanloopt. Met het verbod van Vet , is op beide plaatzer» een ander, dat naamlyk van Bloed eeten veiboo* den, ( Levit. IiL vs, 17. VII vs. aó, 27.) 't welk nochtans behalven deeze noch op vyf andere plaatzen voorkomt, (Levit. XVII. vs. 13, 1+ XIX- vs* 26. Deut. XII. vs. 16. 33, 94* XV. vs. !*3 ) , en waar naar zich niet alleen de Israëliten , maar ook alle Vreemdlingen , die onder hunne befcheiming leefden , op leevensftraffe richten moesten, Levit. XVII. vs. 10. De veelvuldige herhaaling van één en het zelfde Verbod , die men hier aantreft , en anders ongewoon is, de ftraffe der uitroeijinge , op deszelfs overtreeding geftelt, en de bedreiging van eene byzondere Godtlyke Wraake , die den Bloed-eeters zoude vervolgen (a) , geeven genoeg te kennen , dat de Wetgeever meer belangs moet geftelt hebben in de onderhouding van du , dan van alle andere Verboden , die onreine Spyzen betroffen , ook dat de Israëliten grootere verzoekingen moeten gehad hebben , om dit Verbod te overtreeden. Ik bekenne het, wy zouden 'er geene groote verzoeking toe hebben , indien ons het eeten van Bloed verbooden ware \ en men zoude eer denken , dat iemand , die van jongs af niet aan het zelve gewoon was , daar van eenen afkeer hebben zoude. Hec is waar wy eeten zeer gaarne Bloed - beulingen , als mede Haazen of Ganzen mee der- (a) Levit. XVII. vs. 10. P 2  2a8 §• 2o6« Vet en Bloed derzelver bloed bereid ; maar ik weet my niet tej berinneren , dat ik ooit by iemand zulk eenen byzonderen trek tot deeze fpyze befpeurc hebbe , uitgezonden alleen in het geval , wanneer de Bloedbeuling verfch gemaakt was: en dit zoude juist hec geval zyn , waarin iemand, die niet al te vooren aan het eeten van Bloed gewoon was, daar van het eerst eenen afkeer bekomen zoude. Daarerboven zyn de Beulingen , die van Runderen - bloed gemaakt worden , op geene ftukken na zoo fmaaklyk (a) , als de onze , die wy yan Varkens - bloed maaken ; en van deeze kan hier in het geheel niec gefproken worden. De verzoeking derhalven , dit wil ik 'er uic befluiten, die de Israëlieten hadden, om deeze Wee te overtreeden , moet uit ics anders , dan uit zekeren trek om Bloed te eeten , voortgevloeic zyn : en dit noch zoo veel te meer, daar het fchynt ce blyken , dac hec Bloed - eeten eigendyk nooic een Voorouderlyk gebruik by hen geweest is; want zelfs de Arabieren, die van Abraham afïïammen , eeten geen Bloed, en Afgoden offer, Bloed, bet Verflikte, het geen aan Ziekte geftorven of verjebeurt ts , en Varkens ■ vleefch , zyn juist de Spyzen , die Muhammed zynen Arabieren verbooden heeft. Eer ik overgaa , om de redenen van zulk een buitengemeen ltreng bevel , tegen het eeten van Bloed gegeeven , ce onderzoeken, moet ik noch aan- (a) De Beulingen van Runderen-bloed , hebben zekere meelachtigheid, die men al befpeurt, wanneer er onder het Varkens-bloed, door bedrog, blotd van Runderen gemengt is.  VERBOOD E Sï. Ö2(> aanmerken , dac hec zich alleen bepaalde tot het B'oed van viervoetige Dieren en Vogelen , terwyl hei Bloed van Visfchen veroorloofd was , Levit. VIL vs. 06. XVII. vs. tg. Dit is zoo onbetwistbaar , dac zelfs onze hedendaagfche Jooden , die anders op eene buitenfpoorige wyze zelfs aan de le'ter der Mofaïfche Wetten gehecht zyn , geene zwaarigheid maaken , om Karper te eeten , die in zyn bloed gekookt is. Nu komen wy tot de oorzaak van dit zoo gewichtige Verbod : dezelve is betreklyk op dat eene groote Hoofd-oogmerk van den Wetgeever, om allen Afgodendienst buiten zynen ftaat te houden CJ. 3 2.). Het eeten , of wel zelfs het drinken van Bloed , was in Allen by het offeren aan de Afgoden , en het doen van Heidenfche Eeden , zeer gemeen (a> Dit was onder de Afiacifchen , en in het byzonder onder de Phtcniciers zoo zeer in gebrmke, dac de Romeinfche Schryvers het als eene gewoonte , die te Romen vreemd , maar aan die Volken byzonder eigen was, opgetekent hebben: en gelyk men in de Romeinfche Vervolgingen de Chiiscenen noodzaakcen, om te wierooken , zoo dwong, men hen in de Perfiaanfche Verdrukkingen , om Bloed te nuccigen. Het eene werdt in hec Westen , het andere in het Oosten , als eene aanneeming van den Heidenfchen Godcsdiensc aangemerkt , om dat het beide Afgodifche Plechtigheden waren. ( a ) Men zie myn Critifcbes Collegium over Pfalm XVI. vs. 4. pag. 107—-in. en myne Ferklaaring van den Brief aan de Hebreeuwen , Aanm. 109. by Kap. IX. vs. zo. P3  a«o §* 206. V.e f en Bloed waren. Hierom dan was hec, dac Mofes die den Israëlieren , en alkn Vreemdelingen , die in hun Luid woonden , zoo fcherp , en op ifr .ffen des~ douds v-rbood : een verbod , om het welk (door 'er eene zedelyke gedaante aan te geeven ) noch meer te heiligen en eerwaardiger te maaken , Godt liet verklaaren : dat alle de Israëliten , wegens dé zonden , die zy daaglyks bedreeven , en die do<-t de Offeranden , welken zy op het Aitaar brachten , nooit ten vollen konden ytrzoerit worden , al het bhel der Dieren , die zy jlach-.en , Code Jcbuldig waren , en dat zy hel niet mochten eeten , dewyl het b/ord ter verzoeninge der zonden be/lemt was , Lëvit. XVil vs. 11, 12 en 14. Maar ook om die zeilde reden , dewyl het gebruik van Bloed eene Afgodifche Plechtigheid van nabuurige Volken was , was het gevaar voor de lsraë!ieten te groocer , om zich daar toe te laaten verleiden , en wel niet om dat zy het naar hunnen fmaak vonden , maar om dac zy eene fterke neigirg tot Afgoderye hadden , dewelke toen by alle Volken gemeen was. By verfcheidene andere Heidenfche gewoontens, ging Mofes , wel is waar , op eene andere wyze te werk ; naamlyk hy heiligde dezelve , voor zoo verre hy gebood , dac men ze in hei vervolg , onder eene andere beteekenisfe , eer eere van den waaren Godc verrichcen moesc : dan dac hy met hec drinken van Bloed by hec Eed-zweeren, en het doen van Offeranden , niet op dezelfde wyze handelde , maar hec gebruik van Bloed liever een eenenmaale verbood , is niet te verwonderen. Het eeten van Bloed is in eenen Zedckundigen zin , en zelfs,  verboodeN. a3. ,plfi zoo hec flechts niet onmaatig gedaan word , J?G^eskundw befchouwt, eene onverfchil i- evenwel hec Bloed drinken » **r BW« dikwrls herhaalt, een Vol»: >m w wn gewennen , ten tnn ta «gen bet bloed ongevoelig maaken . maai: m van een Volk betoon aan honne_Zeden geenen Zoodan,gen Plooy te geeven J dezelve beh | n et eens den uiterlyrten cnyn i ■e doen. Daatenboven ts het n de r daad r,e geheel -„der eenig gevaa , Bo d ,e dr ^ want te veel tor *•» - « „ bebben; in- ffll Xeff et dtoos de zeilde ui.we.ku.jS "»„ ffig bloed, maar "f^;^" tig^lret Ë? " DeSygew ome^, om by ha ben. Dergei\k eei* & drinken  $25 $. sc& Vet en Bloed zyn («)» met dar onderfcheid alleen . dar deeze opzetlyk by zyne Offerande zoo veel bioeds dronk als genoeg was om hem hec leeven te beneemen' daar CO. Libr. V. Cap. 6. Tbemiflocks inftituto Jacrificiu exceptum patera tauri /angmnem bavfc éf ante ip/am aramquafi qumdamjutatis cUra viEtima'concinit. Zynemeenmgis, üat IThemiftodes, die den Konimr van Perüen beloofd hadt , Griekenland onder zynl h^rfehappye te zullen brengen , uit hefde rot lyn Vadeiland , en om zynen beloften geen seftand "te doen by gelegenheid van eene Offerande f uit "ene drinkfchaale het bloed van den Offerftier,'waar van H^ngK Kl;mige d!;0pp,en hem Seen nudee' zouden gedaan hebben, gedronken heeft , om z,ch zeiven den dood te veroorzaaken. Of het geval w:.ar zv is onzeker, en ieder Leerling weet uit Cornelius keias, dac men met geene zekerheid kan zeggen, of < hemiftodes aan eene Z.ekce , dan of hv op eene andere wyze geftorven zy Onder^fchi z'et men evenwel uit dit verhaal , wat 'er gemaklyk gefch.edea konde byald.en men Offer-bloed dronk , en iede? Geneesheer van eenige kundigheid zal weeten dat mand bloed drinkt, het geval zeJf n,et \m zal voorkomen. Het eenige Voorbeeld dat ik hfmvnen tyd daar van gehoord hebbe was dat van eenen Man, die zeer ongebonden leefde, en in het byzonder voor^ eenen Vraat bekend ftoncl; deeze had, by een Slachtmaal tegenwoordig, zoo veel Bloed-worst gegeeten, ?»n, Ir Wfi ni" °"midddyk «eftierf, maar nochtans er m zulk eene Slaapz.ekte , die den dood gcivk was, door verviel , dat men hem ^ oor dood hield op eene verhaaste wyze ten grave bracht , en raa verloop van eemgen tyd, toen men hem wederom opgroef, befpeurde dat men hem leevendie begraaven had : hy was in het graf van zyne bezvnmina wederom bygekomen, en had den geneden ar jt van iemand,,  VERBOODEN. 233 daar m.'o hec, in hec geval, waar van ik nu fpreek , by ongeluk , of door eenen bygeloovigen yver zoude doen. Die iemand, die leevendig begraaven is, en alie zyne krachten vereenigt , om zich aan den onvermydlyken dooJ te ontrukken , ondervonden. Ik zelf heb" den Man gekenc. Die geval is zekerlyk niet genoeg, om het Bloed-eeten Zedekundig te verbieden ; zoo als iommigen willen, en zelfs de Geneesheer Bartbolinur op veel zwakkeren grond , en zonder eenige Geneeskundige bevindingen beweert heeft: want het was enkel zyne overdaad . die hem in dat onheil bracht ; en waarlyk , ik zoude te vooren altoos eer gedacht hebben , dat een Man van te veel Wyns te drinken, dan van te veel Bloed-worften te eecen , zoude geftorven zyn : en nochcans zal iemand om die reden het drnkèn van Wyn voor ongeoorlooft houden. Ik merke dit aan , dewyl ik weet dat veele veiftandige en godtvruchtige Christenen , door de onvolledige , en onbehoedzaame verklaaringen , die 'er doorgaans van Hand. KV. vs. 20— 29. gemaakt worden , zich noch dikwils over het eeten van Bloed in hunne geweetens bezwaart vinden , en ik niet gaarne, by net verhandelen van het Mofai'fch Recht , door het aanwyzen der nadeelige gevolgen , die 'er niet uit hec Bloed eeten zelfs , maar uit het onmaatig gebruik daar van , het welk by alle Spyzen ongeoorlooft is, voortvloeijen , iets zoude willen toebrengen , om die twyfeLng hunnes geweetens, die hen veeltyds zeer beangftigt , noch grooter te maaken. Indien ik dac deed, zouden veelen mynér Leezeren , het geen zy door my van het Mofaïfch Recht leeren , in der daad te duur'betaalen. By voorraad kan iemand , die aan de zedelyke geoorloofc heid van deeze fpyze moetic twyfelen , daar over leezen , hec geen ik in myne Porapbrafis der kleine Brieven van Paulus, onmiddelyk achter den Brief aan de Galacers, bv wyze van een P S Aan-  234 §• 20f5. Vet en Bloed verbooden. Die gaf Mofes redenen genoeg , om hec bloed drinken niet cor een ftuk van Godcsdiensc te maaien : en zoo ras men die niec wilde doen , moest het zelve , om dat hec tot den Afgodendienst der Heidenen behoorde , volgens de grondregelen van Mofes . op het allerfcherpst verbooden woraen. Men ?z\ zien nu ook niet meer verwonderen , dac bet B oed eeten niet flechts Handel. XV. 20 — 2y. als verbooden voorkomt , maar ook dat het by Je Arabieren in den Koran met Afgoden - offer word? gelyk geftelt. In het Oosten naamlyk maakte hit o er het algemeen wezenlyk een ftuk van den Afgodendienst uit. Van het Ontmannen der Dieren, als iets, het geen door Muies verbooden was, hebbe ik §. 108. reeds gefprooken , waar heen ik myne Leezeren dan nu wyzen kan. Aanhangfel gefchreeven hebbe : myn oogmerk is ondertusfchen , dewyl ik zie, dat zoo veele verftandu;e Christenen door deeze zwaangheid beangftigt wo,den , eens opzetlyk en breedvoerig over dit ftuk te fchryven. Maar hier, daar ik van het Mofaïfch Recht moet fpreekeD , kan ik dit niet doen. WET-  g. 207. Levitische' Onreinheden. 035 WETTEN van LEVITISCHE ONREINHEDEN van MENSCHEN, HUIZEN, HUISRAAD enz. §• 207. Van de Leviti/che Onreinheden in bet algemeen. Onrein worden in de Wetten van Mofes zulke Perloonen genaamt , welker aanraaking , ja zelfs den omgang met welke , andere menfchen moesten vermyden , indien zy zelve niet wilden on.eir , dat is , van den omgang met anderen uitgefloqien worden , en welken daarenboven op zwaare ftraffe verbooden was , zich op de plaatze van den Godtsdienst, of by de Offer-maaltyden te laaten vinden. De tyd der duuringe , en de trappen van Onreinheid" zelve , waren verfchillende. Sommigen konden door zekere Plechtigheden onmiddelyk naa Zonnen - ondergang wederom rein worden; maat by anderen kon dit niet gefchieden , dan acht dagen naa dat de natuurlyke oorzaak van hunne onreinheid had opgehouden. Een Melaatze moest van anderen afgezondert, op eene byzondere plaatze woonen , zich werklyk ep zekeren afftanu van andere menfchen houden , zich aan zyne kleeding doen kennen , en indien iemand naby hem kwam , denzelven Onrein ! Onrein ! toeroepen , om hem te waarfchuwen : anderen mochten flechts niemand die rein was , onmiddelyk aanmaken , indien zy hem  536. §, 207 Levitische Onreinheden, hem niec insgelyk onrein wilden maaken , en waren gehouden , om aan geenen Reinen eenigen hindernis toe te brengen , zich buicen hec Leger op te houden , Num. V. vs t — 4. waar uit ik evenwel noch niet durve beflui en , dat zy naderhand ook niet in de Stad , of hunne eigene huizen hebben mogen blyven ; hoewel die zeker zy t dat zy zich in dezelven afgezondert moescen houden , om joor beroering niemand anders op dezelfde wyze onrein te maaken. Dat dit eene ongemaklyke toeftand geweest is , die ieder eenen moe't beweegen , om zich voor allerleie verontreinigingen zoo veel mooglyk te wachten , behoeve ik nier te zeggen. Iemand , die verontreinigt was , konde zonder zekere Piechtigheden , door Mofes tot dat einde voorgefchreeven , zoo als Offeranden , Wasfchingen , Befprengingen , enz. in eenen Burgerlyken zin niet wederom rein worden , al ware het ook, dac de Naruurkundige Onreinheid reeds geweeken was : en indien hy , zonder voorafgaande reiniginge, zich verftouc had , in hec Heiligdom te komen , of Offer-Maaltyden by te woonen , had hy het leeven verbeurt , dewyl de ftraffe der Uitroeijinge daar op gefteld was. Onrein te worden, of zelfs zich al willens en weetens te verontreinigen , was in geenen deele ftrafbaar ; een Arts, by voorbeeld , die de geneezing van eenen Lyder , die mee eene onreine krankheid bezochc was, bezorgde , werdc , door denzelven aan ce raaken , onrein (a) ; al wie eenen Dooden begroef, was zeven , (O Levit. XV. vs. 7.  §. 2o8. Van de Melaatsheid. 237 zeven dagen lang onrein («) ; en nochtans moest die niet alleen gefehieden , maar her was zelfs een der oogmerken , die Mofes door deeze zyne fchikkingen zocht te bereiken , de Israè'liten daar door tot het begraaven van hunne Dooden te noodzaaken : noch ééns , al wie, volgens het uitdruklyk bevel van Mofes zeiven, de roode Koe, die ter reiniginge gefteld was , flachtce en verbrandde , de Priester zelf, die by deeze verrichting tegenwoordig was , al wie de Asfche daar van vergaderde , of het Wy-water fprengde , werdt onrein, Num. XIX. vs. 7 , 8. 10. 21. Dan zich niet te laaten reinigen, was ten hoogden ftraf baar, en eene misdaad, waar op Godt de Uicroeijing gefteld had, Num. XIX. vs. 20. §. 208. Van de Melaatsheid. Eenige algemeene Aanmerkingen over de natuur van deeze Ziekte , en over het geen den Wetgeever by deeze , of andere ongemerkt besmettende Ziektens te doen ftond. De grootfte , en volgens de wergeevende Wysheid noodzaaklykfte burgerlyke onreinheid , werdt veroorzaakt door de Melaatsheid , eene beftnerly. ke , maar langzaam en als ongemerkt aanfteek>.nde Ziekte , die zeer bedrieglyk en zacht begint, doorgaans alleen met een klein Vlakje, dat geen ongemak (a) Num. XIX, vs. u-16.  238 f. 208. Van de Melaatsheid. gemak veroorzaakt, maar ook door geene midde* ]en te verdryven is, door den tyd grooter wordt , en van langzamerhand tot eene krankheid overgaat , die met de verfchriklykfte toevallen , by voorbeeld, het verderven en afvallen van geheele ledemaaten , verbonden is, en wanneer dezeive eenen zekeren trap van zwaarte bereikt heeft, nimmermeer kan geneezen worden. De dood volgt doorgaans zeer onverwacht , op eene flaauwe koortfe ( febrieula ), en dat dan zoo plotslyk , dat men in Vrankryk een voorbeeld weete van eenen Melaatfen , dewelke des nachts voor zynen dood , die op zulk een klein koortsje volgde , noch fterk genoeg was , om zich van den Huwiyksplichc te kwyten. Indien iemand van deeze Ziekte breedvoeriger wil leezen , die zal , behalven myne Aanmerkingen over Hiob II. vs. 7. myne Vraagen aan het Reisgenootfchap na Arabien , No. n. 28. en 36. moeten raadpleegen : lk heb daar veele dingen, die te vooren geheel onbekend waren , van Fran-. fche en Engelfche Geneeskundigen overgenomen , die deeze Ziekte in de laatfte helfte van deeze Eeuw , op een gedeelte der Zuidelyke Kusten van Vrankryk , en de Suiker- Eilanden van America, alwaar dezelve door Africaanfche Slaaven gebracht was , leerden kennen , en onderzochten , en wel met zulk eene naauwkeurigheid , dat zy met het verhaal van Mofes veel meer overeenkomen , dan eenig ander Schryver , die van zynen tyd af tot het Jaar naa Christus 1750. geleeft heeft: ik moet 'er daarom hief noch byvoegen , dat dit aan den Heere Eyking , Hoogleeraar en Opziener der Boekerye , aanleiding gegeeven heefc, om de meeste van deeze  §. 208. Van de Melaatsheid. 239 ze Engelfche en Franfche Berichten in het HoogcUntfcb te vertaaien. Men vind ze hier en daar verfpreid in de Hanoverfche Verzamelingen en Magazynen , te weeten in de Verzamelingen tot Nut tn Vermaak ( Beytragen zum Nutzen und Vergnügcn ) het 32de en 4Ï5de Stuk van het Jaar 1762. en in het Hanoverfch Magazyn, S:. 86, 87. van het Jaar 1703. en 63,64. van het Jaar 1764. Ik geloof, dat men deeze Stukken , die voor myne Leezeren van zoo veel gewichts zyn , in Hanover , ter plaatze daar men de Nieuwspapieren uitgeeft, (im Intelligenz Comtoir), afzonderlyk zal kunnen bekomen : zo niet, dan zyn ze waardig om met eenige kleine veranderingen herdrukt te worden. Ik kan niec nalaaten ééne plaatze daar uit af te fchryven , en op den rand te laacen drukken , die hier juist te pasfe komt, om ce doen zien , wat eenen Wetgeever in dit geval te doen daa , en wat de algemeene begeerte des Volks , wanneer deeze Ziekte zich begint te • openbaaren , van hem vordere ( a ). - Ik (a) Peyssonel, die als Geneesmeester na het Eiland Guadeloupe gezonden werdc, om de Melaatsheid , die zich daar openbaarde , te onderzoeken , fchryft op den 3. February 1-^7: „ Het is omtrent „ 25 of 30 jaaren voorleden , dat zich op dit Eiland „ by verfcheidene perfoonen eene byzondere Ziekte „ geopenbaart heeft. Hec begin van deeze Zie. ce is j, zeer gering: by de Blanken ziec men flechcs eeni„ ge donker-roode vlakken op de huid , die naar het „ zwarce zweemen ; maar by de Zwarcen zyn deeze „ vlakken van eene koper-roode verwe Deeze vlak„ ken zyn in den beginne mee geene de minde fmar„ een r.och eenige andere coevallen verbonden: maar „ men kan dezelve ook door geene middelen , hoe ■ » ge-  240 §. 2o8. Van de Melaatsheid. Ik heb zelf te Göttinjren een voorbeeld van Melaatsheid gezien aan eenen Kledermaaker, die genaamt verdry ven. De Ziekte neemt ongemerkt " Toe , en vaart eenige jaaren lang voort, meer en " meer zichtbaar te worden. De vlakken worden grooter , en verfpreiden zich zonder onderfcneid ?! over de huid van het geheele lichaam : fomtyds , zyn zy een weinig verheven, hoewel vlak. Wanneer de Ziekte toeneemt , zwelt het bovenfte ge! deelte van den Neus op , de neusgaaten worden arooter, en de Neus zelf week. Aan de kinbakken " liet men Gezwellen ; de wenkbrauwen zyn opgetrokken ; de Ooren worden dik ; de toppen van " de Vingew , als mede de Voeten en toonen zwellen ; de nagels fchilferen ; de gewrichten van han' den en voeten gaan los en verfterven , m de v.akte ' der handen , als mede aan de voetzooien komen ! diepe drooge Zweeren , die fterk coeneemen , en naderhand vvederom verdvyynen. Met één woord, ' wanneer de Ziekte haare laatfte roile fpeelt, word de I vder affchuwlyk om aan te zien, en valt in " ftukken. Alle deeze toevallen komen zeer lang" zaam op, het een naa het ander , en 'er worden dikwils veele jaaren vereifcht, eer zy allen ten ' vooTfchyne komen : de Lyder heeft geene groote fmarcen , maar voelt aan handen en voeten eene ü foort van verftwinge. Deeze menfchen worden , geduurende dien geheelen tyd, niet verhindert in de zoogenaamde Naturalia ; zy eeten en drinken , eelvk zv te vooren gewoon waren ; ja zelrs , wan" neer de verfterving hen van hunne vingeren en too" nen berooft heefc, is het verlies van deeze ver" ftorvene deelen daarvan her, geheele gevolg want ' de wonde geneest van zelf zonder eemge hulpc of " heelmiddel. Maar wanneer die arme menichen m V, het laatfte cydftip der Z.ekte komen , zyn zy afj; (chuwelyk mismaakt , en grootelyks medelyden » waardig. M Men  §. 208. Van de Melaatsheid. 241 die ook aan de Ziekte , die men langen tyd voor eene geheel andere aanzag , en daar door onge- nees- Men heeft bemerkt, dat deeze fchriklyke Ziekte noch andere zeer droevige eigenfchappen heeft , ' zoo als : vooreerst , dat zy erflyk is , waar door fommige Familien met dezelve meer dan andere bezocht wordeft ; ten tweeden , dat zy befmetlyk „ is , voor zoo verre zy door byflaap , ja zelfs door „ langduurigen omgang voortgeplant wordt ; ten derden, dat zy ongeneeslvk is, ten mmften dat ', 'er tot noch toe geene middelen om dezelve te „ geneezen bekend zyn. Men heeft met kwik- mid„ delen , met zweetdryvende arczenyen , en alle an, dere middelen en voorfchrifcen, die men in Venus'' ziektens gewoon is te gebruiken , de proeve genomen , maar vruchteloos : in plaatze van te hel' pen , bevorderden zy den ganfchlyken ondergang van den Lyder ; want de middelen , die men m ' Venus-ziektens dientlig oordeelt, deeden deeze krankheid eerst recht doorbreeken , men zag er ' de verfchriklykfte toévallen van , en alle zy , met welke men op deeze wyze handelde , üierven ! eenige jaaren vroeger dan andere." ( ln hec yoorbv saan , indien het my geoorloofc is dit. woord tusfchen beide ce fpreeken: de ongelukkige Kleermaaker te Gcettingen was ook ongeneeslyk gemaakt, door dien men hem langen *yd , cegen alle zyne betuigin* «en van het tegen'' .cl aan , als iemand die met de Venus-kwaaien behebt was , gehandelc had , eer hy in handen van een kundig Geneesheer , den Heer •Lyfarts Vogel , kfcam , hoewel het toen reeds te laat was). „ Eene zeer rechtmaatige vreeze , om met deeze wreede ziekte befmet te worden ; de moeilykheid om befmette perfoonen op het enkel gezicht te L kennen , eer de Ziekte tot zekeren trap geklom,, men was; de langduurigheid van cyd , waarin de*  §• 208. Van de Melaatsheid. neeslyk werdt , geftorven is. De Heer Mtjr- ray j, zelve verborgen bleef, veroorzaakt door de zorg. „ vuldigheid der Lyderen, om ze geheim te houden; ,, de onzekerheid der toevallen in den beginne, wan,, neer men ze al van andere ziektens moest kunnen „ onderfcheiden ; dit alles, zeg ik, veroorzaakte ,, onder alle de Inwooneren van dit Eiland eene bui,, tengemeene bekommernis. Zy hielden eikanderen ,, onderling verdacht, dewyl deugd en aanzien gee,, ne middelen waren, om zich tegen dien vreeslyken geesfel te beveiligen. Zy noemden deeze ziekte ,, Melaatsheid , en gaven aan hunne Opperden en Bevelhebberen verfcheidene fmeekfchriften over , waarin zy denzelven alle deeze bovengemelde omHandigheden voordelden, zoo wel als het algemeen „ belang, de onrust door het wantrouwen in dit nieuw „ aangebouwd Land veroorzaakt, de ongemakken , „ en den haat, die dergelyke befchuldigingen onder „ hen te wege brachten , de Wetten welêer tegen „ Melaatfen gemaakt, en hunne verdooting uic de burgerlyke famenleevinge. Zy verzochten eene „ algemeene bezichtiging van allen , die men van „ deeze ziekte verdacht hield, ten einde die geenen , „ welke men zoude bevinden , dat met dezelve in„ derdaad befmet waren , in byzondere Zieken-hui„ zen , of op zekere afgezonderde plaatCén mochten ,, gebracht worden." Hy verhaalt daarop , hoe het Hof dit verzoek toe* gedaan , en hem na Guadeloupe gezonden hebbe, om de bezichtiging te doen : en befchryft de ziekte , zoo als hy ze gevonden heeft- Hoe zeer de Lyders 'er op uit zyn , om dezelve te verbergen , en hoe noodzaaklyk het dus zy voor de Wetgeevende Macht, om 'er zich mede te bemoeijen , ziet men uit No. 9. van zyn bericht.: „ Byna alle , zegt hy , ,, dewyl zy hunne ziekte zochten verborgen te hóu- den , poogden my te misleiden , door valfche oor- „ zaa-  §. 2ofl. Van de Melaatsheid. 243 ray heeft dezelve in een opzeclyk Werk be- fchree- , zaaken van hunne wonden en zweeren voor te wen', den. Het grootfte gedeelte gaf voor, dat de RotL ten hunne toonen afgevreeten, of dat zy zich eens gebrand hadden , waar uic die zweeren ontftaan , waren. Deeze waren de uitvluchcen , die ieder ), van hun ons trachtte diets te maaken." Van de befmetlykheid dier ziekte fpreekt hy No. ïi , 12. op deeze wyze : „ Wy werden door onze , waarneemingen ten vollen overtuigd , dat deeze Ziekte befmetlyk en erflyk is , alhoewel de be- fmeccing niet zoo krachtig en hevig zy , als by de „ pest en pokken , zelfs niet, gelyk by den hair„ worm , fchurfc , ruide en andere ongemakken der * huid. VVy waren van gedachte, dat deeze befmettende kracht zich op geene andere wyze werkfaam betoont, dan alleen door eenen langduu„ rigen omgang mee iemand, die deeze Ziekte heeft, of door vleefchiyke gemeenfehap. Zelfs hebben ** wy bemerkt, dat zoodanig een omgang, of vleefch" lyke gemeenfchap de Ziekte niet altoos voortplant, " want wy hebben gezien dat getrouwde Vrouwen *' die by haare Mannen bleeven , en omgekeert dac V Mannen die met hunne Vrouwen gemeenfchap ge? " had hadden , niet befmet wierden , zoo dat de " één by aanhoudenheid gezond bleef, terwyl de " andere Melaats was. Wy zien , dat geheele huis*' gezinnen met Melaatfe Pérfoonen omgaan, by de*' zelve woonen , en evenwel niec befmet worden £ en daarom , hoewel de bevinding zoo wel als hec " bericht het welk ons door menfchen ,^ die deeze " Ziekte hadden , gedaan is , haare befmetlykheid *! bewyzen , zyn wy nochtans van gevoelen , dac by zulke Lieden , die befmet zullen worden , reeds „ eene byzondere geiTeltheid zyn moet, die hen voor „ de befmettinge vacbaar maakc. Q a  B44 $' 2°8« Van de Melaatsheid. fchreeven CO- Vroegere Geneeskundigen, die van de Melaatsheid , ook wel onder den naam van Elephantiajis gefchreeven hebben, in hec byzonder AketjEus Cappadox , en Paulus /E^neta , die dit zeer breedvoerig gedaan hebben , gaa ik hier roet ftilzwygen voorby, dewyl ik 'er in een ander Stuk , hec welk noch niet gedrukt is , een Uictrekfel van gemaakt heb (b~). Dat de Melaatsheid befmeclyk is , is onbecwistbaar ; maar haare befmetlykheid is, indien ik het dus mag uitdrukken, ongemeen eigenzinnig. Het gefchied niet fpoedig , en voor de befmetcing door enkele aanraaking veroorzaakt , ( de vleefchelyke vermenging uicgezondert) fchynt men zich te kunnen beveiligen. Het is aanmerklyk, dac dezelve niec altoos door Huwelyks-gemeenfchap wordt voortgeplant, want men heeft getrouwde lieden gezien , waar van de eene Melaats was, en de andere rein bleef, hoewel zy eikanderen den Huwlyks-plicht niet onthielden. Dan by alle deeze uic- Ca) Johannes Andreas Murkay, de Vermïbus in lepra obviis , jun£ta leprofi biftoria Goettingte 1769. (b) In eene Verhandeling over de byzonderheden die men in het boek van Hiob vindt, en te kennen geeven, dat de Schryver van dat boek iEgypten moet gekent hebben: waarin ik ook in hec voorbygaan van de Ziekte van Hiob wat breedvoeriger gewag maake. Deeze Verhandeling is in 'c jaar 17^4.. i7f<. in deïVergaderingen van het Genoocfchap der Weecenfchappen ce Gceccingen voogeleezen ; maar dat deel der Commencarien , in hec welk dezelve behoort is noch niet gedrukt, en het is niet geoorloofc de Verhandelingen van dat jaar afzonderlyk uittegeeven.  §. ao8. Van de Melaatsheid. 245 uitzonderingen toont de bevinding nochtans in het groot, dat deeze Ziekte langzaam, maar verfchriklyk is in haare befmettinge , en zich kruipende verfpreidc: dit is het eenpaarig bericht van alle die plaatzen , daar zy immermeer geheerfcht heeft: in deeze Eeuw werdt zy door Africaanfche Slaaven in de Suiker-Eilanden van America gebracht, en eerlang had zy zich in haare geheele verfchriklykheid over meer dan één Eiland uitgebreide. Ook hebben wy dezelve in Duitfchland gehad: men had die plaage van de zoogenaamde Heilige Oorlogen mede gebracht, en om haaren wille bouwde men byzondere Gasthuizen , in welke noch in de voorgaande Eeuw hier en daar de laatfte overblyffels der befmettinge te vinden waren : dan, waarfchynlyk , dewyl onze Luchtftreek , leevenswyze , en kleeding (0) aan dezelve geen voedfel gaf, is zy eindelyk in zoo verre verdweenen , dat men daar van nu flechts zeer zeldzaam een enkeld voorbeeld, als eene groote merkwaardigheid , kunne opgee- ven. (a) Misfehien is 'er geen Land zoo ryk aan Linnen , als Duitfchland, het welk 'er zoo veele andere Landen van voorziet. Hier van daan is het, dat iedereen , die dit flechts niet rechtftreeks door zynen Geneesmeester verboden is, over het bloote lichaam een linnen hemd draagt, en dit vry dikwils met een ander, dac fchoon is, verwisfeit; daarentegen draa» gen Oosterfche Volken veel wolle kleederen over het naakte lichaam , welke kleederen zy ook zoo dikwerf niet kunnen veranderen als wy het hemd. Iemand dien wy arm noemen, heeft evenwel doorgaans meer dan één hemd : in verfcheidene Landen van Afien zoude dit al een kleine rykdom, en een dozyn hemden een foort van weelde (luxus) zyn. Q3  S46" §• 20S. Van de Melaatsheid. ven. De Heer Werlhof betuigde my wel eer, in zyn geheele leeven , en onder zoo veele Lyders als hy behandeld had , niet meer dan éénen gevonden te hebben, aan welken hy de echte kenmerken van de Aiabifche Melaatfchheid bemerkte, maar die aan niemand de befmetting overdeed ( a), ook niet aan de Melaaifchheid, maar, eerst 15 jaa-^ ren naderhand, aan eene Borstziekte fHerf; en dus misfehien de eigentlyke Melaatsheid der Oosterlingen niet eens gehad had : en die Kledermaaker te Gcettingen , wiens ziekte de Heer Murray befchreeven heeft , ftierf wel aan de Melaatsheid , maar ook zonder iemand befmet te hebben. Zyn huis is naa zynen dood verkocht, en door éénen myner goede Vrienden bewoont, die daar van nimmermeer eenige nadeelige gevolgen befpeurt heeft. Ook ( a ) De eigene woorden van deezen grooten en voorzichtig oordeelenden Man, verdienen, dat zy niec. verlooren gaan. Ik km my, zegt hy, maar éénen ■ Lyder te binnen brengen , aan welken ik de rechte kenmerken van de Arabifche Melaatscbbeid gezien hebbeDeeze was een Lieutenant van de Artillery, die in de belegering van Philigsburg langen tyd in vochtige Ba~ rakken gehuisvest bad. Men had bem driemaalen doen kwylen. maar bet ongemak was van tyd tot tyd erger geworden. Toen by bier in zyn Vaderland kwam, daar by Vrouw en Kinderen bad, behield by zyn ongemak tot aan zynen dood, dewelke 1 f jaaren daarna door zekere Borstziekte , die toen beerfebte , veroorzaakt werdt; by bracht de befmetting op niemand over. Nochtans durvt ik niet vastfiellen , dat zyne Ziekte , niettegenftaande deeze kenmerken . dezelfde ftoffe • ah de Arabifche Melaatsheid , die zekerlyk dikw.ls befmetlyk is, ten gronde gehad beejs. Hanover den 17. Mev, iy6z.  f. 208. Van de Melaatsheid. 247 Ook is de Ziekte erflyk , maar niet altoos ; zy wordt alleenlyk tot in hec derde en vierde lid overgeërft, en wel zoo, dat, volgens het getuigenis van Franfche Geneeskundigen , in het vierde lid niet meer de volkome Melaatsheid , maar alleenlyk de Hinkende adem overig zy. Ook by deeze overerving heeft deeze Ziekte eene zonderlinge eigenzinnigheid , die men goedertieren zouden kunnen noemen , indien zy de menfchen niec geduurende hun geheele leeven in de marrelende vreeze voor een onzeker kwaad liet. De Zoon van eenen Melaatfen zegt men, dac fomcyds niets anders, dan eene byzondere vatbaarheid voor de befmettinge , overerft, die dikwils eerst naa veele jaaren , maar ook veeltyds nimmermeer haare werking doet O). Die (a) Ik zal hier wederom van de Woorden van Peyssonel gebruik maaken. Het geen ik in den Text meer zegge, heb ik uit andere Franfche Geneesheeren , die deeze Ziekte , zoo als zy nu noch in fommige plaatfen van Frankryk gevonden worde, befchryven , uit de Reisbefchryvingen «an Niebohr , en andere geloofwaardige Schryvers van deezen tyd , overgenomen. Hy zelf zegt, No. 13, 14. „ Wat „ de erflykheid deezer Ziekte betreft, die is ontwy„ felbaar : wy hebben geheele huisgezinnen gezien , „ die befmet waren ; en byna ieder Kind van eenen „ Melaatfen Vader , of eenen Melaatfen Moeder , „ werd insgelyfcs vanlangzaamerhand Melaats; noch„ tans hebben wy in fommige andere huisgezinnen „ eenige gezonde Kinderen gezien , en eenigen die „ Melaats waren; ook dat een Vader aan Melaats„ heid geftorven was, en zyne Kinderen oud wrer„ den , zonder van die Ziekte gecrofièn te worden : „ om welke redenen wy, hoewel zy buiten twyfel „ erflyk zy , nochtans oordeelen , dat het daar mede q4 even'  24.3 §. ao8. Van de Melaatsheid. Dit heefc men in het Oosten bemerkt , en daarom laat men daar de Kinderen van Melaatfen zekeren Proeftyd houden , om te zien , of zy de Ziekte overgeërfc hebben dan niet (a): en in Frankryk heeft „ eveneens geftelt is, als met die Familien, in welke „ de Teering, het Graveel, en andere erflyke krank„ heeden gevonden worden, die dikwils van Vader „ op Zoon overgaan, zonder dac zy juist altoos ee„ nen regelmaatigen loop houden ; nochtans zoo dac „ zy nu eens den eenen, dan den anderen der Nako„ nielingen treffen. „ Nooit hebben wy met zekerheid kunnen bepaa„ len , in welken ouderdom zich de Ziekte liet eerst „ by die geenen openbaare , die van befmette Oude,, ren voortgeceelc zyn : nochtans wy hebben , zoo s, veel de gelegenheid dit ons toeliet, bemerkt, dac „ deeze Toevallen by die van het Vrouwlyk geflacht „ doorgaans met de 'Maandelykfche Reiniging begin„ nen , en ongemerkt voortgaan , tot dac zy haare „ eerfte of cweede Kraambed gehad hebben; maar „ dat zy van dien cyd af zichtbaarer en verfchriklyker „ worden ; maar by het Manlyk geflacht kan men in „ het geheel geene vaste rekening maaken." (a) Niebuhr Befcbryzing van Arabien, pag. 137 in de Kanttekening. De Christenen te Aleppo neerpen het Kind van melaatfe Ouderen , zo dezelve insgelyks Christenen zyn , terftond van den Moeder af, en geeven het aan eene gezonde Vrouw , om het op te pasfen. Indien 'er dan naa verloop van drie maanden , by het Kind geene teekenen van Melaatsheid gezien worden, word hetzelve in de Srad opgevoed: maar befpeurt men , dac het Kind met de Ziekte ook befmet is , dan wordt hec aan deszelfs Ouderen , in hec afzonderlyk Kwartier der Melaatfen, wederom ter hand geftelt. De Vrouw, die hec zelve gezoogt heeft, behoeft niet te duchten, dac zy daar door befmet zal worden,  §. 2o8. Van de Melaatsheid. 249 beeft men door bevinding geleert, dat de overgeërfde Melaatsheid , zelfs naa verloop van veertig jaaren , naa eene hevige aandoening des gemoeds , inzonderheid naa eenen geweldigen .fchrik , op éénmaal mét een Vlakje by iemand kan ten voorfchyn komen , by wien ze tot dus verre fcheen geflaapen te hebben (a). . Op dezelfde wyze , als ik tot dus verre de Melaatsheid befchreeven heb, fpreekt Mofes van de ftraffe des Allerhoogften op Afgoderye. Godt is gewoon de Israëliten met Melaatsheid te dreigen , in gevalle zy zyne Geboden zouden overtreeden : de bekrachtiging van het Eerfte Gebod, zoo als de Lutherfchen de verdeeling maaken , of het Eerfte en Tweede, naar de verdeeling der Gereformeerden, luidt dus: Ik Jehovab uw Godt ben een yverig Godt, die de misdaaden der Vaderen aan de Kinderen van de geenen die my haaten , tot in bet derde en vierde Lid Jïraft, Exod. XX. vs. 5. Dit heeft men zekerlyk van de Melaatsheid te verftaan. Vraagt men , wat den Wetgeever van een Volk , by bet welk de Melaatsheid eene gemeene Ziekte is, ten minften by het welk dezelve in zwang gaat, ten dien opzichte te doen ftaa; en wat voorzichtigheid niet alleen en rechtvaardigheid , maar ook gelyk in Guadeloupe , de roepende ftem van het ganfche Volk van hem vordere ? Het fchynt op volgende ftukken uit te komen, 1. De («) Medical Obfervations by a Society of Pbyjicians at London , Tom. 1. pag. 204.  2So $. 2o8. Van de Melaatsheid. t. De Melaatfen moeten van de Reinen afgezonderd worden , en in zekere afgezonderde Kwartieren woonen. Het trouwen kan men hun , wel is waar , zonder de uiterfle hardheid niec verbieden, dewyl de natuurlyke driften by hen even zoo fterk , of, gelyk andere willen, noch fterker zyn, dan by gezonden zelve : men moet het dus laaten gefchieden , .dat zy naar alle gedachten een nieuw geflacht van Melaatfen in de waereld brengen. Maar al wie met hun gemeenzaam wil omgaan , by gevolg ook hunne Vrouwen , en die Kinderen welke zy zelve opgevoed hebben , moeten te vreden zyn, om met hun op die zelfde afgezonderde plaarze te blyven , en geenen omgang te hebben met anderen die rein zyn. ^ Indien dit niet gefchiedt, zal de Ziekte zich op eene vreeslyke wyze verfpreiden, en veele huisgezinnen zullen'er toe op derzelver nakomelingen mede befmet worden. Niemand zoude veilig kunnen zyn voor de befmetting, indien zulk eene afzondering geene plaatze vond : maar nochtans behoort iedereen, die zich in eene burgerlyke Maatfebappye begeeft , van dezelve dat nut te hebben, dat hy zekere natuurlyke veiligheid tegen zulke befmettingen bekomt; of zy moet hem vryheid geeven , om zich zeiven deeze veiligheid te bezorgen, door diezelfde middelen , die in den ftaat der natuur geoorlooft zyn; door die.zelfde middelen, waarvan wy ons in tyden van Pest, zoo te water als te land  §. 208. Van .du melaatsheid. 251 land bedienen, wanneer iemand, die de befmeclyke Ziekte heefc , aan onze Kust wil landen , op onze Grenzen komen , in onze Huizen dringen , of ons op eenige andere wyze door zyne nabyheid in gevaar brengen. Daar nu geen verltar.dig Wetgeever deeze eige beveiliging, die aan zoo veele misbruiken onderworpen is , kan veroorlooven , in zulke gevallen , daar de befcherming der Overheid mooglyk is, zoo volgt 'er nacuurlyk uit, dat hy behoort zorge te draagen, dat men van dezelve, zoo veel mooglyk, tegen dergelyke gevaaren beveiligt word. 2. Dewyl de Ziekte zoo ongemerkt voortgaat, zoo moeilyk te kennen is, en ook, het geen Peyssonel met ftilzwygen voorby gaat, fomtyds haar begin neemt aan zulke plaatfen des lichaams, die door de kleederen bedekt worden (a) \ zoo behoord 'er iemand te zyn, fa) Aretjeus Cappadoje, de Caufis &fignis Morborum, lib. II. cap. 13. pag. 60. onderfcheid twee foorten van Elepgantiafis , (Melaatsheid van de flimfte foort) 1. eene, die men het eerst in het aangezicht ziet, en die men dus vroeg kan kennen. Dus was het by dien man te Gottingen gefield , van welken ik nu reeds meer dan ééns gefprooken heb : hy antwoorde my op myne vraage, zonder te weeten, waarom ik hem daar na vroeg, dat hy al voor Jangen tyd , te weeten omtrent 10 jaaren , een klein vlakje, het welk hy te vooren niet had gehad , in zyn aangezicht befpeurt had, maar zonder 'er toen arg in te hebben. Indien men onmiddelyk naa het verichynen van zulk een vlakje, waar van oude en nieuwe Schryvers gewag maaken , doet, het geen 'er vereifcfic word,  252 g. 2o8. Van de Melaatshbid. zyn , met behoorlyk gezag bekleed , voói wien men ieder éénen, die maar eenigszins van Melaafsheid verdacht gehouden wordt , zonder tegenfpraak kan doen verfchynen l om bezichtigt, en wel nauwkeurig onderzocht te worden. By het minde bewys van Melaatsheid , moet ieder Burger het recht hebben , om bezichtiging en onderzoek te eifchen, en by, die dan rein bevonden word, moet te vreden zyn met dac voordeel , dat hy nu voortaan van niemand meer gefchuwt zal worden. Indien 'er geene zoodanige fchikkingen gemaakt zyn , zal niet alleen de geene , die waarlyk befmet is , en zyn ongemak op alle moogiyke wyzen tracht te verbergen , anderen , die voor de befmeccing vatbaar zyn , aanileeken ; misfehien zelfs iemand die rein is trouwen , en dus zyne Bruid , of zy haaren Bruidegom , tot merklyk nadeel van de nakomelingfchap , en de gemeene belangens van den Staac, misleiden: maar ook zy, die men ten onrechte verdacht houdt, zullen by dac algemeen mistrouwen van en tegen alle, het welk Peyssonel befchreeven beeft ] zoo als hy hec op hec Eiland Guadeloupe zag, zicb zeiven en anderen toe een'last zyn. Iemand , word , wil men , dat de geneezing mooglyk is. 2. ken, die zich hec eerst aan de ellebogen, kniën en de gewrichten van handen en voeten openbaart. Deeze ioort is al meer verborgen, en Aret^eus oordeelt dezelve gevaarlyker, om dac men dezelve doorgaans te Iaat gewaar worde.  2o8. Van de Melaatsheid. 253 Iemand, die zich zeiven rein kent, zal zich van ieder eenen afzonderen, die hem maar eenig6zins, al was het ook maar door een onfchadelyk vlakje of eenige zomer-fproeten , verdacht voorkomt; hy zal hem zyn huis en zynen bmgang verbieden, ja misfehien in eene drift, of door angst gedreeven, zich van geweldige middelen , die hem de zelfsverdeediging aan de hand geeft , bedienen ; en het zoude hart zyn, indien men hem wegens eenige buitenfpoorigheid , daar door veroorzaakt, indien zy flechts niet te verre gaat, wilde ftraffen : aan den anderen kant zal hy , dien men onfchuldig in verdenking gehouden heeft, dit als eene groote verongelyking aanmerken; daar zullen vyandigheden, wederzydfebe beleedigingen , en daadlykheden uic voortkomen, en ondertusfchen is zyn ongeluk, dat hy van andere menfchengemyd wordt , weinig minder, dan of hy waarlyk na het gezelfchap der Melaacfen verdreeven wierdc. Ja zy zelve , die volkoomen rein zyn , en aan geene de minfte verdenkinge bloot liaan , maar die alleen van hunnen kant anderen in verdenking houden , hebben het ongeluk, van zich altoos in vreeze, die misfehien in niets anders dan hunne verbeelding gegrond is , voor befmettinge te bevinden , en van zoo veele hunner medeburgeren, die hun ontmoecen , zekeren afkeer ce hebben. Die is niecfleches eene kwelling des gemoeds, maar ook naadeelig voor de gezondheid van het lichaam , die daar door in geen gering gevaar geftelt wordt. Vreeze is by befmet- lyke  254 §• 20^* Van de Melaatsheid. lyke Ziektens zeer fchadelyk voor de gezondheid : ik ben wel niet van gedachten , dat de Melaatsheid , even als de Pest, hem die het meest bevreest is , het eerst zal treffen ; maar'er zullen uit eene geduurige en dikwils vernieuwde vreeze, en het opfluiten binnens huis , het welk daar doorgaans een gevolg van is , andere Ziektens voortkomen. 3. Zy , die naa gedaan onderzoek gezond , of toch rein van de Melaatsheid bevonden worden , of van welke men getuigen moet, dat zy van dezelve ten eenenmaale herftelt zyn , moeten op eene wettige wyze rein verklaard worden. Hoe veel belangs de zoodanigen zelve daarin hebben , behoef ik niet te zeggen : dan, 'er ligt ook der geheele Maatfchappye aan gelegen ,. dat men met zekerheid weet, wien men voor rein te houden hebbe , om door geene noodlooze vreeze ontrust te worden. Deeze Reinverklaaring moet niet te ligtlyk gedaan worden, niet volgens Geneeskundige grondregels a priori (van voren ), want anders zal men zich daar op niet volkomen verlaaten, en de voorige ontrustende vreeze ftand houden : maar zy moet naa genoegzaame, langduurige en wel onderzochte waarneemingen gefchieden. Hier heeft men juist het tegendeel van die verftandige grondregel , die een Rechter behoort in het oog te houden, dat men naamlyk liever lofchelmen wil ongeftrafc laaten , dan éénen on- fchul-  §. 2o8. Van de Melaatsheid. ^55 fchuldigen ter dood brengen : want hier is het beter tien Reinen , die men dus zonder grond verdacht houdt, noch eenen tyd lang als Melaatfen aan te zien , dan éénen Melaatfen rein te verklaaren ; want door dit laatfte vervalt terftond al het voordeel , dat niet flechts tien , maar duizend , en by een groot Volk veele duizenden van deszelfs reinverklaaring trekken moesten ; men ftelt 'er zich dan niet gerust door , en het algemeen mistrouwen van allen tegen allen vindt wederom plaatze. Misfehien zullen fommige Leezeren denken, dat hier juist noch het gewichtigfte ftuk ontbreekt. Moest, zal men vraagen , de geneeswyze van deeze Ziekte ook niet voorgefchreeven worden? Voorzeker , dit zoude ik noch eifchen noch wenfehen, vooral niet by eene Ziekte , die men van ouds voor ongeneeslyk hieldt, en tegen welke men , zo zy zekeren bepaalden trap bereikt heeft , zelfs nu noch geene Hulpmiddelen kent. Wanneer zekere gemeene Volks - ziekte , de Pest, by voorbeeld , of Roode Loop, voor eenen korten tyd begint te woeden , is de Overheid wel gewoon, na voorafgaande raadpleeging met de Geneesheeren van haare Stad , de beste middelen tegen deeze Ziekte openlyk bekend te maaken ; maar nochtans alleenlyk als raadgeevingen, en geenszins als geboden: dan wanneer men van eene gewoone Land-ziekte , of van zoodanig eene Krankheid, die geduurende eenige Eeuwen zonder tusfehenpoozinge in zwang gaat, en aan den anderen kant, wanneer men niet van zekere bekendmaaking (Publicatie') , maar van eene onver-  25f* §• 208. Van de Melaatsheid. veranderlyke Wet fpreekt , zouden Wetten , de Geneeswyze en haare Voorfchriften betreffende, die meer deeden, dan het een of ander nadeelig Geneesmiddel verbieden , aan derzelver oogmerk weinig beantwoorden. Om niet te zeggen , dat de Artfen , die op dien tyd , wanneer de Wet gemaakt werdt, leefden , zeer wel een nadeelig middel konden aanpryzen , waar van men ten aanziene van de Pest ( a ) en Kinderpokjes zulke merkwaardige voorbeelden heeft; en dat de menfchen in de keuze der Geneesmiddelen , waar by het op hun eigen leeven aankomt , niet gaarne hunne vryheid geheel verliezen ; is het genoeg , aan te merken , 'dat 'er geduurig nieuwe en betere Geneesmiddelen en handelwyzen met de Zieken , waar van de oude Geneeskundigen niets wisten, worden uitgevonden. Moet dan een Wetgeever, die zelfs voor volgende Eeuwen zyne Wetten voorfchryft, al by voorraad, en zonder ze te kennen , deeze Geneesmiddelen uitfluiten ? Neen , hy laate het voor de Nakomelingschap , en de Artfen, die dan zullen leeven , over , om zulke Geneesmiddelen te gebruiken, als men dan best zal oordeelen ; inzonderheid, daar fommige Ziektens, naa verloop van tyd derwyze van gedaante veranderen , dat men in de eene Eeuw daar tegen geheel andere middelen uitvinde, dan in de 'andere Maar (a) Hodges de Peste, pag. 14- Mead de Peste in het Tweede Deel van zyne Opera Medica , pag. 88 en 89. (6) Het voorbeeld der Venus-ziekte zal dit genoeg kunnen ophelderen.  $, 2o8. Van de Melaatsheid. 257 Maar , zegt men misfehien , Mofes was een Wetgeever , die naar Godtlyke ingeevingen handelde , en Godt zoude derhalven het beste middel , om de Melaatsheid te geneezen , door hem hebben kunnen bekend maaken , en voor altoos in zyne Wetten vastftellen 1 Zekerlyk zoude Godt dit hebben kunnen doen , doch Hy is niet gewoon op deeze wyze te werke te gaan , maar het aan de menfchen zelve over te laaten, om door eigen vlyt, Geneesmiddelen tegen de ongemakken , die Hy hun toezendt, uit te vinden (a). Hier komt noch by : indien 'er al zeker onfeilbaar middel tegen de Melaatsheid gevonden wierdt, zoude het evenwel met het overige van den inhoud der Mofaïlche Wetgeevinge niet wel overéén komen , dat middel bekend te maaken : want de Melaatsheid was juist de ftraffe , welke de Voorzienigheid den Overtreederen der Wet van Mofes , inzonderheid den Afgodendienaaren , gedreigd had. Zoo min als het tegen de goedertierenheid van Godt ftrydt , dat in de Waereld , die door Hem gefchaapen is en onderhouden wordt , Ziektens, ongeneeslyke Ziektens , en andere natuurlyke onheilen gevonden worden , waar van Hy zich tot ftraffe der Zondaaren kan bedienen ; even zoo min ook ftrydt het tegen de goedertierenheid van Godt, als eenen Burgerlyken Wetgeever , indien Hy zeker onfeilbaar middel tegen de Melaatsheid , het welk 'er fa) Men kan hier wederom te pasfe brengen, het geen ik bladz. 172. aangaande Wiskundigeen Natuurkundige Waarbeden, (want dus behoorde men te kezen , en niet gelyk 'er [in het Hoogduitfch] ftaat, Narichten) gezegt hebbe. IV. Deel. R  258 §• 2op. De Melaatsheid was eene 'er misfehien wel te vinden was, en zyner Alweetenheid hier onbekend zyn kan, niet door eene onmiddelbaare Openbaaring bekend maakt. $. 209. Be Melaatsheid was eene gewoone Ziekte van die Luchtftreek en dat Folk, waaronder en aan het welk Mofes zyne Wetten gaf. De Melaatsheid is noch heden ten dage, naa verloop van zoo veele Eeuwen , eene gewoone Ziekte in geheel 'Syrien , waar van Palaeftina een gedeelte is ; by gevolg eene gewoone Ziekte van.dat Land, waarin Mofes de Israèliten voerde. In iEgypten, daar zy te vooren gewoond hadden , zege men , dat dezelve noch gemeener en van boozer natuure is, zoo dat zich de Romeinen wel eens verbeeldt hebben , dat men nergens , dan in iEgypten , de Elephantiajïs bekomen konde : Eft Elephas morbus , qui propter flumina Nili Rafcitur JEgypto in media , nee prceterea usquam. De luchtftreek moet hier iets toe doen. Dezelve Zal , wel is waar, deeze Ziekte niet van zelf voortbrengen , want 'er zyn Landen onder dezelfde of eene noch heetere luchtftreek geleegen, die zonder Melaatsheid geweest zyn ; zoo als by voorbeeld de Suiker Eilanden in America, die tot de tegenwoordige Eeuw toe , waarin Africaanfche Slaaven deeze Ziekte in dezelve gebracht hebben , daar van vry gebleeven zyn : maar de luchtftreek van dat Land is de oorzaak, dat die Ziekte niet wederom zoo vol-  gemèene Vólks-ziekte. 253 volkomen uicfterft als in Duitfchland , alwaar thnns een Arts de Lepra Arabum , zoo als de Geleerden deeze Ziekte noemen , Gode zy dank , doorgaans alleen uic boeken , of alleen by den naam kent. Onder de tsraëüten was de Melaatsheid zekerlyk ook op dien tyd , coen Mofes hen uic /Egypten voerde , niets -vreemds. Het geen veele Grieken en Romeinen daar van zeggen , dac de Israëliten , om hunner Melaatsheid wille , of wegens andere befmetlyke Ziektens , uit iEgypten zouden weggejaagt zyn , kan ik hier niec onderzoeken, daar myn oogmerk niet is eene gefchiednis op te ftellen. De getuigen althans, zeggen niet eens dat geen , het welk men hen laat zeggen , of uic hunne fchriften naa vertelt, en zy komen ook niet overéén in hun gecuignis : ook is hec hier de plaatze niet om hen te verhouren. Dan die zoude ik hier wel willen aanmerken , dat men de vraage , van welke fommige Vyanden van den geopenbaardeu Godtsdienst zoo veel ophefs maaken , en waar over fommigen van deszelfs Voorftanderen zich zoo driftig aanftellen , tweezins te verftaan is. Naamlyk hec is geheel iets anders , wanneer men vraagt : was de Melaatsheid op dien tyd, toen de Israè'liten uit Mgyptcn trokken, onder dezelve eene gewoone Ziekte ? En wanneer men vraagt: heeft men hen wegens hunne Melaatsheid uit JEgypten weggedrceven ? Het laatfte heefc geene de minfte geloofwaardigheid. Welk verftandig Vorsc zal een Volk van 600000 Mannen, en dus , Vrouwen en Kinderen medegecelc , eene menigte van cwee en een halve millioenen, wegens eene Krankheid verdryven , die in zyn eigen Land natuurlyk is? Dan , zonder my in,het onderzoek R s van  aóo $. 209. De Melaatsheid was ee«e van deeze waarfcbynlykheden of onwaarfchynlykheden in te laaten, die hier daarenboven weinig zouden afdoen , om dat ieder Schryver byna, die 'er van fpreekt, de zaak op eene andere wyze verhaalt, en ik hunne gezegdens hier niet ter toetze kan brengen , zoude ik deeze vraage liever willen verdeden, en dan dien Schryver daarover hooren, die ten minden 1000 jaaren vroeger geleeft heefc, dan alle Grieken en Romeinen, die van deeze zaak ooit gehandeld hebben ; eenen Schryver daarenboven, die het geval van naby konde weeten , dewyl hy de Israëliten zelf uit ^Egypten gevoerd had ; ik meen Mofes. Deeze verhaak ons : 1. Dat de Israè'liten geenszins wegens hunne Melaatsheid uit ./Egypten verdreeven zyn , maar dac zy vrywillig dit Land wilden verhaten, en 'er zich zelfs, als met geweld uit losgefcheurt hebben. Dit verhaalt hy in een Boek , het welk eigenlyk voor de Israëlken gefchreeven was , en waarin hy hun anders niet fpaart met veele en fcherpe verwyten. Hy zegt'er dit by, dat op zekere nacht eensklaps alle Eerstgeboornen der /Egyptenaren geftorven zyn, ( dit zoude men de Pest kunnen noemen , maar van de Melaatsheid ziec men nimmer zulk eene flerfte,) en dat de Israëliten, die reeds langen tyd vergeefs verzocht hadden om te mogen uittrekken , om die rede noch in dien zelfden nacht mee geweld uicgedreeven wierden; eenegebeurtnis die door Griekfche enLacynfchefchryveren, die de gefchiednisfen der zoogenaamde Barbaaren doorgaans zonder eenige kennis van $?< der-  GEMEENE Vo IKS - Z IE KT E. fltSl derzelver eigene Schryvers en taaie , uit de derde , ja fomtyds uic de tiende hand hadden , van gedaante verandert, en verkeert voorgeleek zal zyn. 2. Maar nochtans dat de Melaatsheid toen buiten twyfel onder de Israëliten eene bekende Ziekte was , en zelfs fterk in zwange ging. Zyne Weccen zelve, ten opzichte der Melaatsheid gegeeven , leveren hier het duidelykst bewys van; want wie zal Wetten maaken betreklyk op eene krankheid, die onder het Volk of in het geheel niet, of ten minften zeer zeldzaam gevonden word ? Welk Wetgeever zal ieder éénen , die een klein puistje , vlakje of zweertje heeft, noodzaaken om zich van het hoofd tot de voeten te laaten bezichtigen, en hem dan noch zeven dagen lang opgefloten houden: indien de Melaacsheid geene zeer gemeene Ziekce is, en men daar door niec zonder gegronde rede op de gedachce komt, of niet wel dat vlakje een begin van Melaatsheid zoude kunnen zyn. Daarenboven fpreekt Mofes al in zyn tweede boek , Kap. IV. 6—8. van de Melaatsheid, als van eene Ziekte , die hem op het eerfte gezicht bekend was, en die hy by gevolg dikwils te voren moest gezien hebben : ook verhaalt hy Num. V. 1—4. dat men de Melaatfen buiten het Leger gefloten heeft, en hun eene afgezonderde plaats buiten de Legerpiaacze der israëliten aangeweezen. En waarlyk men kan niet wel iets anders by een Volk verwachten, het welk uit iE^ypten kwam, R 3 'daar  262 §. 209. De Melaatsheid, enz. daar de voornaamfle zetel deezer Ziekte was, 'Er waren noch andere omflandigheden, die iets hebben moeten toebrengen , om de Melaatsheid onder de Israëliten fterk te doen verfpreiden. Zy waren naamlyk arm en onderdrukt geweest; en ongemakken der huid , ja byna alle befmettelyke Ziektens , treffen inzonderheid arme lieden , die zich niet zindelyk , of van befmette perfoonen afgezondert kunnen houden. Zy hadden voor een gedeelte in de vochtige en moerasfige {treeken van /Egypten gewoont (a), en ook dit is gefchikt om de Melaats, heid te bevorderen ; ja eene zeer vochtige wooning is in ftaat, om, zonder eenige voorgaande befmetting , de Melaatsheid zelve , ten minffe eene Ziekte, die 'er zeer gelyk aan is, voort te brengen Hier komt noch eene voornaame omftandigheid by; naamlyk hunne woonplaatzen langs den Nyl en de Moerasfen veroorzaakten , dat zy om niet Vifch konden eeten , Num. XI. 5. Maar niets is meer gefchikt , om Huid-ziektens voort te planten en te verflimmeren , dan wanneer men van Vifch leeft, of toch veel Vifch eet; en men heeft noch heden ten dage in Noorwegen , zo al geene Melaatsheid, nochtans eene Ziekte , die 'er zeer naby komt, en, foortgelyke toevallen oplevert , dewelke men aan bet veel Vifch - eeten toefchryft. Zoo voordeelig het verblyf der Israè'liten in /Egypten voor het verfpreiden der Melaatsheid fchynt ge- Ca) §. 21. bladz. 66. van het eerfte Dëel. (è) Men zie den brief van den Heere Werlhöf, d;e ik by de voorgaande §. in eene der Kanttekerjingen geplaatst hebbe,  <§. 2io. Wetten van Moses enz. 263 geweest te zyn , even zoo dienftig om dezelve te verminderen , zal het waarfchynlyk geweest zyn , dat zy , geduurende den tyd van 40 Jaaren , in de drooge Woestynen van Arabien omzwerfden , daar zy niet gemaklyk Vifch konden bekomen \ gelyk zy zich ook hier over, hoe nuttig het ook naar alle waarfchynelykheid voor hun geweest zy, beklaagt hebben , Num. XI. 5. Wel is waar, Arabien is, gelyk andere Landen , dewelke óp die breedte liggen , niet geheel zuiver van de Melaatsheid \ maar eene zeer drooge lucht bevordert de befmettinge nochtans niet zo zeer , als die van fommige gedeelïens van iEgypten, ja zelfs van Palseftina, die vochtiger is. Ook is de manier van in tenten te wonen, heilzaam by befmetlyke Ziektens. Of de zonderlinge leevenswyze der Israè'liten , daar in beflaande , dat zy 40 Jaaren lang Manna moesten eeten , van eenigen dienst hebbe kunnen zyn , om het bloed te zuiveren , en de ongemakken der huid te verminderen , laat ik voor Geneeskundigen over , om te onderzoeken : hec is hier voor my van weinig gewichts , dewyl deeze Vraage' niet tot de Wetten , maar tot de Gefchiednisfe der Isxaëlicen behoort. §. aio. Wetten van Mojes, betreffende de Melaatsheid* De Wetten van Mofes, betreklyk op de Melaatsheid , vindrmen in het i$de en 14de Kapittel ?an het derde Boek , als mede Num. V. vs. 1 — 4- et* Deut. XXIV. vs. 8, 9. Het geen zy behelzen , komt uic op de volgende ftukken: R a 1.'Mofes  264 §• Wetten van Moses , ï. Mofes beveelt niets tegen het trouwen van Melaatfe perfoonen ; dit was derhalven geoorloofc en gebruiklyk. Wel is waar, het is te beklaagen , dat Melaatfe Ouderen Kinderen teelen , die tot in het derde of vierde Geflacht zullen befmet zyn , immers gevaar loopen van befmet te worden dan, het is hier mede eveneens geftelt , als met alle andere Ziektens, die van Ouders op Kinderen kunnen gebracht worden. Eene Wet, die zulke perfoonen het Huwlyk verbood , zoude niet alleenlyk zeer hard zyn , maar ook uitwerkfelen hebben , die tegen het oogmerk van den Wetgeever lynrecht gekant waren : daar de wellustige driften by lieden , die met Melaatsheid bezocht zyn , zoo wel als by gezonden, of zejfs, zoo als Paulus ,/Eg ineta wil , noch fterker dan by deezen gevonden worden , zouden zy, indien men hun verbood te trouwen , tot vertwyfeling gebracht worden , en dezelve dikwils , al wierdt 'er ook de zwaarfte ftraffe op geftelt, of geweld, of bedrog tegen onbeftnette Vrouwsperfoonen pleegen , en daardoor het kwaad maar meer verfpreiden. 2. Hy beveelt, dat ieder een , dié maar eenigzins verdacht gehouden wordt, zal bezichtigt worden. Niemand, op wiens opperhuid men flecht* een puistje of vlakje vond , waar uit men eenige argwaan zouden kunnen trekken; niemand , dien de hayren , op eene wyze die verdenking konde baaren , uitvielen ; niemand eindelyk, die zich gebrand had , en by wien op het deel , het welk daar door gekwetst was , te lang eenige verdachte vlak gezien werdt, mocht van deeze bezichtiging worden vrygelaaten : juist op dezelfde wyze, als  BETREFFENDE DE MELAATSHEID. 265 als men te Guadeloupe begeerde , dat met foortgelyke Lieden zoude gehandelt worden.' Deeze voorzichtigheid , inzonderheid met betrekkinge toe den geenen , die zich gebrand hadden , was te noodzaaklyker, dewyl Melaatfe lieden, die deeze hunne ziekte , waar over zy zich fchaamen , willen verbergen , dikwils voorgeeven , dat zy zich gebrand hebben : Ook kan het wel zyn, gelyk fk in myne Aanmerking over Levit. XUI. vs. 24. al gezegt heb te vermoeden , dat ieder ander ongemak , of elke kweJuure, by lieden , die eene gefteltenis hadden , dewelken hen voor Melaatsheid vatbaar maakte , tot Melaatsheid oveifloeg ; en dus , dat dit ongemak dikwils by foortgelyke gelegenheden ontftondt. Ja men zegt zelfs , dat deeze Ziekte veeltyds by gelegenheid van eenen hevigen fchrik , of andere fterke aandoeningen , uitbreekt. De bezichtiging gefchiedde door eenen Priester, In de hoedanigheid zoo wel van eenen Bedienaar der Burgerlyke Wetten , als van eenen Geneeskundigen. Dat de geheele Stam van Levi zich op de Geleerdheid leggen moest, hebben wy al in hec Eerfte Deel, §. 12. gezien. By de Mgyptenaaren , dewelke drie foorten van lieden hadden, die de zaaken van den Godtsdienst moesten waarneemen , naamlyk 1. Propbesten , die de voornaamfte Clasfe van Priesteren uitmaakten. 2. Bierogrammateis, of lieden, die in de Beeidfprcakige Schriften bedrecven waren, en tkh met meest alle de deelen van Geleerdheid ophielden, . En. -3,' Neokoros , dat is, Tempelwachters, by deeze, zeggs ik , was het werk der laatften c'gealyk de GeneesR 5 kunde.  266 §. 2io. Wetten van Moses, kunde. Dan by de Israëliten fchynt deeze weetenfc ap , gelyk ook billyk is , eenen hoogeren rang g< had, en fommigen onder de Priesteren zelve zich op dezelve gelegc te hebben. Deeze dan waren het, die, als peritt in arte (in de konst bedreeven) de bezichtiging moesten doen. De Tekenen , waarop zy acht moesten geeven , werden hun in de Wet zelve omlbndig genoeg voorgefchreeven , en wel zoo nauwkeurig, dat zy, met het geen laatere Geneeskundigen , die misfehien niet eens aan den Bybel dachten , welken zy ook nimmer aanhaalen , op de Amerikaanfche Suiker-Eilanden daar van gevonden hebben , veel meer overéén komen , dan men te vooren zoude hebben durven verwachten. Ind ien 'er by de eerfte bezichtiging noch eenige twyfel over bleef, of het geen men zag een teken van Melaatsheid ware dan niec , dan werdt de verdachte perfoon , geduurende den tyd van zeven dagen opgeflooten , om te zien, of het vlakje , waar uic men argwaan fchepte , zich verder verfpreidde , verging , of bleef gelyk hec was , en deeze opflüicing konde herhaalt worden. Naar alle gedachten heeft men in dien tusfehentyd middelen gebruikt , om dien vlak te doen verdwynen ; gelyk men op de Suiker - Eilanden van America in foortgelyken proef- tyd gewoon is. Indien dezelve binnen die zeven dagen grooter wierdc, of ook volkomen eveneens bleef, alshy geweest was, zonder bleeker te worden , dan gaf hy een fterk vermoeden van Melaatsheid , en de verdachte perfoon moesc onrein verklaart worden. Indien het vlakje  betreffende de melaatsheid. 267 vlakje verdweenen was, en naa dac men de bezichtigde perfoon reeds had losgelaaten , wederom ten voorfchyn kwam , dan moesc dezelve op nieuw weder opgeflocen worden, enz. Ik kan hier hec geheele Hoofdftuk niet aiïchryven. Het behelst zeer naauwkeurige regelen , die met de nieuwfie -waarneemingen op de Suiker-Eilanden van America overéénkomen : hec zelve is waardig om opgeheldert te worden, maar deeze opheldering zoude voor een Werk, waar in men van het Mofaïfca Recht handelt, al te Geneeskundig , en ook al te breedvoerig vallen. 3. De Onreinen werden van het andere Volk afgezonderc. Al in hec cvveede Jaar van den tocht der Israëliten moesten de Melaatfchen buiten hec Leger hun verblyf houden , Num. V. vs. i — 4. En deeze Wet was zoo fcherp, dat zelfs de Zuster van Mofes, toen zy Melaats geworden was , buiten het Leger gebracht wierd, Num. XII. 14—16. Toen de Israëliten in hun Land gekomen waren, en in Steden woonden , vatte men de meening van deeze Wet op die wyze op, dat de Melaatfchen op eene afgezonderde plaatze , Beth Chofschith (Huis of plaatze der onreinigheid) genaamt, moesten woonen ; en van deeze afzondering was een Koning zelf niet vry , wanneer hy met die Ziekte bezocht werdc, 2 Kon. XV. vs. 5. Dan , dewyl een Melaatfe niec altyd in zyne Wooning kan blyven Qa), en hy dus fomtyds reine lieden ontmoeten Ca) Noch heden ten dage wordt aan Melaatfe. lieden in het Oosten het uitgaan niet vofftrekc verbooden , want men merkt hen. niet aan als met de Pc-ervoIg: en nochtans getuigen oude Geneeskundigen , dat de zoodanigen zelfs , die deeze Ziekte al in den hoogften graad hadden, en daarom na de Woestyne gebannen waren , fomtyds , misfehien door eenig middel , het welk hun onbekend was , ot zekere byzondere levenswyze , rein geworden zyn. Het is waar , alle Geneesmiddelen , die ons tot dus verre bekend zyn , zyn ce zwak , om zulk eene geneezing te volbrengen ; maar men kan nochtans niec zeggen , dac dezelve de krachten der natuure, die voor ons noch verborgen zyn, en de uitwerking van een zeldzaam toe-  z-'O 5- 210. Wetten van Moses , toeval te boven gaat; ja in het boek van Hiob * het weik waarfchynlyk door Mofes zeiven befchreeven is , fchynt zulk eene geneezing , die zelfs aan Hiob onmoogiyk toefcheen , niet als voiftrekt onmoogiyk te wordan aangemerkt ; immers het iaat hem ten minden wederom geheel gezond worden. 6. De Wetgeever droeg byzondere zorge voor twetërleie lieden , dewelke hy. geenszins wilde , dat men voor onrein zoude houden. De eerden zyn. die , dewelke zekere Ziekte der huid hebben , die door hem niet Melaatsheid , maar Bohak genaamt wordt, Levit. XIII. 38,39. Zyne woorden zyn deeze : Indien een Man of Vrouw witte Vlakken op de huid bekoomen , en de Priester ziet dat de verwe van deeze Vlakken zwak en bleek is , dan is het Bohak , die op de huid uitgebroken is : zy zyn rein. Dewyl men tot dus verre niet wel geweeten had, hoedanig eene Ziekte deeze zy , en het woord in het Arabifch noch in wezen is, gaf ik het aan het Reis-gezelfchap na Arabien als eene Vraage op (0). De Heer Niebühr heeft dezelve, bladz. 135. van zyne Befchryving van Arabien, (bladz. 128. in het Nederduitfch ) , dus beantwoord : „ Bohak is noch „ befmettende noch gevaarlyk. Een zwarte Knaap „ te Moccba, die met deeze Melaatsheid behebc „ was, had hier en daar op het Jyf witte Vlek- ken. (a) 28de Vraage, aan het Arabifch Reisgenootfchap, No. 8.  betreffende de melaatsheid, 2? i „ ken (a). Men zeide , dac hec gebruik van Zwavel dezen Jongeling voor een cyd geholpen , „ de Ziekte echter niec ten vollen weggenomen ,, had." En bladz. 237. (bl. 130. in het Nederduitfch) geelt hy uic de Papieren van den overleeden, Heer Fokskal noch hec volgende uittrekfel. „ Den 17. Mey 1763. zag ik zelve de Melaatsheid „ Bohak aan eenen Jood te Moccha. De Vlek„ ken dezer Melaatsheid zyn van ongelyke grootte, „ zy zyn niet glanzig. Én zyn of weinig of niets „ boven de huid verheeven , en veranderen de kleur der hairen niet. Haare kleur is denker „ wit , of iets naar het roode De overige huid „ des Melaatfchen , welken ik zag , was zwarter ,, dan de ïnwoonders gemeenelyk zyn , doch do „ Vlekken waren niet zo wit als de huid der Euro,, peëren , als zy niet van de Zonn' verbrand is. „ De Vlekken dezer Melaatsheid vertoonen zich „ niet op de handen , noch omtrent den Navel, „ maar wel aan den Hals en in het Aangezigt , „ maar niet aan dat deel des hoofds , welk fterk „ met hairen bewasfen is. Zy breiden zich allengs „ uic. Zomtyds blyven zy maar cwee maanden, 5) zomtyds ook wel een of twee Jaaren , en ver- dwynen langzaamerhand van zeiven. Deeze „ Krankheid is noch aanftekende , noch erflyk , en veroorzaakt aan het lichaam geen ongemak." Hier (" a ) Ik herinner my , in het zesde fluk der nieuw» ïle berichten van de Zendelingen na Oost-Indien, iets denielyks geleezen te hebben Een Geneeskundige in Tranquebar zoude derhalven deeze Ziekte , met geringe moeite, noch nader en zekerer kunaen befchryven.  272 §. aio. Wetten van Moses, Hier uit kan men genoeg begrypen , waarom iemand , die met Bohak behebt was , niet onrein verklaart moest worden , te weeten , dewyl dit ongemak , het welk meer eene wanftahigheid of origelykheid (Anomalie) , dan eene Ziek-e van de huid moet genaamt worden , en daarenboven aan hec lichaam geen nadeel toebrengt , noch befmetlyk isnoch overerft. Dat dit naa verloop van 33oo Jaaren naa den tyd van Mofes noch op deeze wyze bevonden wordt , is eene byzonderheid , die in der daad zyne Wetten eere aandoedt, zelfs by die geenen , die dezelven niet voor Goddelyk willen erkennen. De tweede foort van Lieden , voor welke de Wetgeever zorge droeg, maaken die geenen uit, welken het hoofd kaal wordt. By ons, en in ieder ander Land, waarin de Melaatsheid niet zeer gemeen is, hebben zy wezenlyk zulk eene voor* zorge van den Wetgeever niet noodig ; niemand zal het ooit invallen , hen voor Melaats te houden , al ware het, dat zy vóór den tyd , ja zelfs in hunne jeugd , kaal wierden. Dan dewyl het uitvallen der hairen fomwylen, met andere tekens vergezelfchapt, een veel betekenend kenteken van Melaatsheid is , en 'er werkelyk eene byzondere Melaatsheid van het hoofd gevonden wordt, die zich , met eene zonderlinge, deezer Krankheid eigene, grensfeheiding , nu eens aan het voor- dan eens alleen aan het achterhoofd vertoont, zoo konde hy, die op deeze wyze kaal werdt, vooral wanneer hy niet reeds eenen zeerx hoogen trap van ouderdom bereikt had , in verdenkinge geraaken, als of by Melaats ware. Zelfs het woord Kaalkop  BETREFFEND): DE MELAATSHEID. 273 Kaalkop ( Kareach ) betekent jn het Hebreeuwfch volgens deszelfs aiftamming , iemand die Zweeren heeft , en dus misfehien oorfpronglyk eenen Melaatfen. Mofes doet derhalven hier eene uitfpraak, die men in onze Wetten niet te wachten heefc , naamlyk , dat iemand , by wien men niets anders vondt , dan een hoofd, het welk begon kaal te worden , om die reden niet verdacht moest gehouden worden van Melaatsheid , maar dat men hem als rein had aan te zien. De plaacze kan men Levic. XIII. vs. 40, 41. vinden. Om dezelve te verftaan , moet men weeten , dat de Oosterlingen naauwkeuriger dan wy twee foorten van kaalheid onderfcheiden , naamlyk eene , die van het voorhoofd begint, en eene andere die aan het achterhoofd haaren aanvang neemt; en dac de Hebreeuwen zelfs voor iedere foort een byzonder woord hebben. De Arabifche Dichters noemen de eerfte edele Kaalhoofdigheid , dewyl zy door hec veelvuldig draagen van den Helm , ( by ons het draagen van Paruiken) pleegt te oneftaan ; en de cweede Kaalhoofdigheid van Slaaven. Nu zal men de woorden van Mofes kunnen verftaan : Indien iemand de Hairen op het hoofd uitvallen , die is een Kaalkop ( Kareach ) en rein : worde hy voor aan het voorhoofd kaal, dan is hy een Bles ( Gibbeach ) , en hy is rein. In hec volgende vaarc hy voorc met te zeggen , in welken gevalle men iemand , diens hoofd kaal is, van Melaatsheid te verdenken hebbe, of «ich verzekeren kunne , dat hy waarlyk mee die Ziekce behebc is. 7. De Geneeswyze en de Middelen , waarvan men zich tegen de Melaatsheid te bedienen had, IV. Deel. S beafc  2->4 5- 2IO« Wetten van Mose*, heefc Mofes in zyn Wetboek niet voorgefchreè* ven : en daar ieder trap en elk nieuw toeval der krankheid eene verandering van geneeswyze vereifchce , zouden deeze voorfchrifcen voor zyn Wetboek van te groocen omflag, en dan noch evenwel maar alleenlyk voor Geneeskundigen verftaanbaar geweest zyn , terwyl zy aan den anderen kant by gemeene Lyderen , die zich zelve wilden geneezen , tot de grootfle misbruiken gelegenheid zouden gegeeven hebben. Daarentegen fchynt Mofes allen , die befmet waren, na de Priesteren te wyzen , waar van fommigen ten minften zich in de Geneeskonst oefenden. Letterlyk vertaald, luiden zyne woorden dus: Wacht u voor de Melaats* heid, u zeer wachtende , en doende naar alles , bet geen u de Priesteren uit den (lamme van Levi zullen leer en. Gelyk ik het hun bevolen hebbe , zult gy u in acht neemen, (dat is, zorgvuldig zyn,) om het le doen , Deut. XXIV. vs. 8. De zorgvuldigheid tegen de Melaacsheid , dewelken hier geboden worde, fchynt daar op ce zien , i. dat men zich wachte voor de befmetting en voor den omgang met Melaatfen ; 'en 2. dac men zich ook wachce voor zonden , die Godt mee deeze Ziekte zoude kunnen ftraffen : maar het doen fchynt te doelen , op het geen men doen moest , om van dit ongemak wederom herftelt te worden , dat is, op. de middelen ter geneezinge. Volgens deeze verklaaring heb ik die woorden met eene korte omfchryving vertaald , dewyl de leccerlyke overzetting te duister , ten minften te onduitfeh zoude geweest zyn : Wacht u zeer voor de Melaatsheid ; neem u veor de befmetting zoo veel in acht , als gy kunt ; en gebruik 'er tegen, het geen de Priesteren uit den /lamme  BETREFFENDE DE MELAATSHEID'. 2?5 (lamme van Levi u zulten voorjcbryven : ga narmkeuriglyk te wcrke , gelyk ik bei bun bevolen hebbe. Mofes fchynt de Priesteren een breedvoerig voorfchrift gegeeven te hebben , hoe zy in ieder byzonder geval met de Melaatsheid handelen moesten; wel te verftaan , dat men , indien men in hec vervolg noch andere en betere middelen zoude ontdekken , deeze insgelyks gebruiken moest. In dit voorfchrift, hec welk in zyn Wecboek niet gevonden wordt, begeerde hy niet als een Propheet of Afgezanc van den Allerhoogften , maar alleenlyk als een Geneeskundige , of als iemand , die uit de ervaaringen van iEgyptifche Artfen het beste by een vergadert had , te worden aangezien. Of hy dit onderricht hun in fchrifc nagelaacen , dan alleen by monde medegedeelc hebbe, kan ik niet zeggen : by de /Egyptenaaren , en langen tyd by fommige andere oude Volken, beftond de Geneeskunde in eene mondeling yoorcgeplance verzameling van ondervindingen en voorfchriften. 8. Hoe heilzaam de Spy ze-wetten van Mofes voor een Volk, het welk mee ongemakken van de huid bezocht was , geweest zyn, heb ik te vooren al gezegt , toen ik van deeze Wetten handelde. Veele van dezelve zouden noch heden ten dage, en naa dat zy reeds lange hebben opgehouden , als Godtlyke Wetten , van eene verbindende kracht te zyn voor het geweeten , voor een Volk, het welk in Paisftina woonde, van nut zyn. S 2, $. sn,  tf6 §• 2ir« Melaatsheid van $. 211. Melaatsheid der Kleederen en Huizen. Twee Wetten van Mofes, betreffende de Melaatsheid aan Kleederen en Huizen , kunnen iemand op het eeifte gezicht zeer vreemd voorkomen , dewyl men in Europa van zulk eene Melaatsheid niets gehoort heeft, en men, by het hooren van den naam , doorgaans gewoon is aan iets te denken, het welk met de Melaatsheid der menfchen in verband ftaat. Geleerden , die in hunne kamer over den Bybel fchryven , weecen dikwils niets anders dan van hunne Boeken , zy kennen de natuur, ja zy kennen veeltyds hun eigen huis niet, in het welk die Melaatheid , waarvan Mofes fpreekt , misfehien wel gevonden wordt, en zy zyn te zeer aan zich zelve bepaalt, dan dat zy 'er Geletterden na vraagen zouden. Misfehien behoorde de Verhandeling over de Melaatsheid van Kleederen en Huizen eigenlyk hier niet te ftaan , maar onder de Policy-wetten over Gebouwen , Manufaftuuren en Kleederen geplaatst te worden ; dan men zal dezelve hier toch zoeken: en al ware die dus niet , zoo moet ik over deeze beide Wetten eenige algemeene Aanmerkingen maaken , die 'er by zouden lyden , indien ik ze van eikanderen afzonderde. Vooreerst dan , wanneer men van Melaatsheid van Kleederen en Huizen hoort fpreeken , moet men zoo eenvouwig niet zyn , om zich te verbeelden , dat dit het zelfde ongemak is , het geen by de menfchen Melaatsheid genaamd wordt. Menfchen  KLEEDEREN IN HUIZEN. *77 fchen , Kleederen en Sceenen, hebben geenszins de zelfde ongefteldheden; maar de naavnen van menfchlyke Krankheden worden volgens zekere Analogie , of gelyk de Spraakkundigen her noemen , volgens zekere Figuur , op de ongemakken van andere dingen toegepast. Men fpreekt, by voorbeeld , te Bern van Kanker der Gebouwen , (in de Nederlanden van Kanker in Boomen, Bloemen, Bollen enz.) maar men verftaat 'er den Kanker niet door, zoo als die by de Menfchen gevonden wordt. Zoo wel als Kanker der Gebouwen eene. Zwitferfche uitdrukking is, is ook Melaatsheid der Gebouwen eene Hebreeuwfche. De overleedene Heer Forskal fchreef my uit /Egypten , dat men daar een paar Ziektens der Boomen heeft, door Infeclen ontftaande, die men Melaatsheid noemt; ik zal zyne woorden hier niet bybrengen , om dat ik denke , dat men alles in het Dagverhaal van zyne Reize, het welk eerlang zal uitgegeeven worden, en het welk ik niet gaarne zoude willen voorkomen , breedvoerig zal kunnen vinden. Ten tweeden , wanneer men van Wetten hoort, door Mofes ren opzichte der Melaatsheid van Kleederen en Gebouwen gegeeven, moet men niet denken om iets waar van Mofes geen woord fpreekt, dat zulk eene Melaatsheid , naaraelyk , menfchen befmetten kan. Mofes is 'er zoo verre af, van hier voor te vreezen , dat hy veel meer beveelt, wanneer een huis van Melaatsheid verdacht werdt gehouden, vóór de bezichtiging van het zelve, al het huisraad daar uit te brengen, op dat de Priester niec genoodzaakt zoude zyn , om het zelve onrein te verklaaren. Indien in de muuren van een huis eeS 3 mg  27g §. 2ii. Melaatsheid van nig vergif Hak, 'bet welke in de menfchen konde overgaan , dan zoude dit een wonderlyk bevel geweest zyn. Stek u voor , bid ik u , dat men , indien zeker huis verdacht gehouden werdt van met de Pest befmet te zyn , bevel gaf, om , eer men het zelve onderzocht, zorgvuldiglyk daar alles uit te neemen , wat 'er in was , op dat hetzelve niet insgelyks voor befmet behoefde verklaart te worden; zoude dat niet te zeggen zyn, de befmetting opzetlyk verfpreiden ? En ondertusfchen zoude het zelfde , hoewel in eenen minderen graad gefchied zyn, indien de Melaatsheid der huizen voor menfchen befmetlyk geweest was. Kan men van Mofes, zoo als men hem tot dus verre als Wetgeever heeft leeren kennen , iets dergelyks verwachten. De Melaatsheid der Kleederen befcbryft Mofes in zyn derde Boek, Kap. XIII. vs. 47—59. als beftaande in groene en roode vlakken , die hoe zeer men dezelve ook wafcht, nochtand ftand houden , zich uitbreiden , en waarby het doek nu eens op de ééne , dan eens op de andere zyde kaal wordt ; ( hy noemt dit bet uitvallen, of afvallen van het hair , indien men zyne woorden te deezer plaatze, die voor Geleerden eenige duisterheid hebben , om dat men doorgaans te weinig kennisfe heeft van "Wolle-manufacluuren , letterlyk en met flipte ge. trouwheid vertaaien wil): ook fchynen deeze tekenen van Melaatsheid zich fomtyds. alleen aan de fcheering (Jufzuge) of, gelyk men het aan Wolle ftóffen noemt , aan de Ketting {[aj , en op eenen anderen tyd alleen aan den Inflag te vertoonen. Dit fa) Aufzug (fcheering) is eigentlyk het woord , dat  KLEEDEREN EN HUIZEN. 279 Dit moet zekerlyk voor iemand , die niet gewoon is met Wolle, Linnen , Fabrieken, Juchtleder , en wat van dien aart meer zyn moge , maar alleenlyk met Boeken om te gaan , duister zyn : het best, dat hem zal in de gedachten komen, zonder daar by evenwel te kunnen berusten , zullen ftok-vlakken (Jlockfiecken) zyn. Ik heb van alles noch geen bericht kunnen bekomen, maar ten aanziene van Wol, en Wolle ftoffen, heb ik by den grootften Manufa&urier in het Hanoverfche vernomen. Deeze heeft my gezegt, dat men , het geen hy in myne Vertaaling des Bybels , by de gemelde woorden las, by wolle ftoffen wel deeglyk aantreft, en aan de zoogenaamde geftorve Wol (fterbe-ivolle) moet toegefchreeveh worden. Geftorven Wol , voer hy voort, noemt men de wol van een Schaap, het welk niet met het mes gedood , maar aan eene Ziekte geftorven is , is de Ziekte van korten duur geweest, dan is de Wol niet ten eenenmaale onnut voor het gebruik; maar indien het Schaap langen tyd ziek geweest is, dan is deszelfs wol zeer flecht, en inzonderheid vallen 'er de buitenfte punten af. By braave Manufacturiers houdt men het voor onbetaamlyk , zulke geftorven Wol tot eenige ftoffe te verwerken , die van menfchen zal gedraagen worden; dewyl het Ongedierte daar ligtlyk inkomt, inzonderheid wanneer zulk een Kleed genoegzaam op het bloote lichaam gedraagen, en door hetzelve verdat by Linnen weevers in gebruik is t in de Wol - Fabrieken noemt men het, gelyk men my onderricht heeft, Kette: (Ketting) : de zelfde zaak wordt 'er door te kennen gegeeven. S 4  28o §. 211. Melaatsheid van verwarmt wordt: toen ik hem zeide, dat men in die Landen , dewelke ik by myne vraagen op het oog had , by gebrek van Linnen , en uic armoede, Wolle Kleederen op het blooce lichaam gedraagen had , en noch droeg ; was hy van gedachten, dat daar deeze onaangenaame uitwerking noch grooter moest zyn , dan onder ons , daar men ( het geen luxe voor het Oosten is) onder het Wolle Kleed op het bloote lichaam noch een linnen hemd draagt. Des noods , zegt by , is men gewoon de geftorven Wol tot Voet-dekken en Paarden-kleeden te verwerken. Hy zelf wenfchte dat men eene Wet had, ten naasten by gelyk die van Mofes was , waar door het gebruik van deeze geftorven Wol op eene voldoende wyze tegengegaan werdt: of eene Wet , volgens welke iemand , die deeze Wol verkocht had, ja zelfs een Manufacturier, die dezelve voorbedachtelyk tot ftoffen , waar uit de menfchen Kleederen draagen , verwerkt had , na- druklyk geftraft werdt. ■ Ook is my door Hamburgers verhaalt , dat onder hen met geftorve Wolle mede veel bedrogs gepleegc , en dezelven dikwils voor goede Wol verkochc worde; waarvan zy zeiden hec gevolg te zyn , dat hec geen daar van bereid is, niec "alleenlyk fpoedig kaal worde, maar dac 'er zelfs eerst kleine gaatjes, en dan geheele gaten inkomen. Uic deeze byzonderheeden kan men de betekenis deezer Wet, voor zoo verre dezelve Wolle en Wolle ftoffen becrefc, vry duidelyk opmaaken. Men begrypc nu hoe hec kwaad (die Krankheh') fomtyds alleen in de Ketting , fomtyds alleen in de Jnflag beftaan kunne ; wanneer men naamlyk , tot het  KLEEDEREN EN HUIZEN. 28l het eene geftorve Wol , tot het andere goede Wol genomen heeft. Of deeze geftorve Wol door den tyd ook andere kunne aanfteeken, is my onbekend: dan , hec moet het werk van eenen verftandigen Wetgeever zyn , zulke ftoffen buiten gebruik te brengen , en van alle waarde te berooven , die , ten minften eerst, en wel binnen korten tyd kaal, dan van zelf vol gaten worden , en waarin, daarenboven , zeer ligt Ongedierte huisvest ; hoewel dit uit de Wolle zelve niet ontftaan kan , maar dezelve alleenlyk als eene gefchikte plaatze voor hetzelve , om 'er in te nestelen , moet worden aangemerkt. Zonder zulke , op eene onbehoorlyke wyze bewerkte ftoffen te verwyzen , zal de Policy ic onze dagen nauwlyks ooic in ftaac zyn , om haar oogmerk te bereiken. Waarfchynlyk vondt ook , in die vroege tyden der Waereld , toen alles genoegzaam in zyne Kindsheid was, de Kooplieden noch zoo veel niec wiscen als thans , en men by kleine onafhanglyke Volken van geene Policy over de Manufaftuuren , geene Perfoonen , die daarover het opzicht hadden, wist; waarfchynlyk, zeg ik , vondc toen ook meer bedrogs mee geftorven Wolle plaacze, dan in onze dagen, zonder dat men de oorzaaken recht kende van de uitwerkfelen , die men gewaar werd : en deeze moesten in die luchtftreek , inzonderheid in /Egypten , het welk vol Ongedierte is, veel erger zyn, dan by ons. Het beste middel daar tegen was, het Melaatfe ftuk , gelyk Mofes hetzelve noemt, te vernietigen : want dan zal iedereen fchielyk voorzichtig worden , om niets te maaken , het zy voor zich zeiven, of om het te verkoopen , het welk voor Melaats zoude kunnen verklaart worden ; en men zal fpoedig merS 5 k^ ,  sSa §. 21 r. Melaatsheid v,n ken , indien men 'er nadeel van gehad heeft, of geene Kooplieden meer tot zyne Manufactuuren vindr , om dat de voorige Koopers 'er fchade van gehad hebben , waar de fout ligge. Het verbieden der geüorven Wolle , al wist de Wetgeever ook noch /oo wel , dat daar de fchuid in lag , is op zich zelf nier voldoende ; want men zal dezelve, ondanks het Verbod , evenwel in het geheim gebruiken , en het daarna ontkennen , vooral wanneer 'er niemand is, die 'er amptsbalve her opzicht over heeft : maar wanneer de (toffe, by welke mm die verfchynfelen gewaar wordt, tegen wil en dank zelfs van den Eigenaar, verdaan wordt ; zal ieder een oplettend gemaakt worden , en zich voor fchade Jeeren wachten. Mofes beveelt derhalven, eerst de plaatze, daar men kenteekenen van Melaatsheid ziet , die door geen wasfen willen verdwynen , af te fcheuren ; en by aldien de Melaatsheid dan evenwel noch wederom mocht uicbreeken , het geheele ftuk te verbranden. Van deeze Wet, voor zoo verre zy op Juchtleder en Linnen betreklyk is, kan ik niets met gefchiedkundige zekerheid zeggen , dewyl ik geene groote Fabrikeurs of Kooplieden in hec gros van een van deeze beide ftoffe kenne: en met enkele gisfingen wil ik myne Leezeren niet lastig vallen , dewyl die hen even zoo goed als my zullen in de gedachten komen. Maar misfehien vind myn boek ook eenen Leezer, die daar meer van weet, dan ik te Görtingen daar van weeten kan , en my zyne kundig-  KLEEDEREN EN HUIZEN. BÖ3 kundigheden in het vervolg mededeeld , waarom ik inzonderheid myne Leezers in Holland verzoek ; want onder deeze zal men noch wel de besie kenners van deeze zaaken vinden. Naa dac men by Wolle ftoffen nu hec fpoor gevonden heefc, zal het niet moeilyk vallen , het zelve verder naa te gaan. Alleenlyk verzoek ik van berichten , die men op zyne Studeer - kamer bedacht heefc , en geleerde gisfingen , verfchoont te blyven. Van hun , die groote Linnen - of Jucht-leder-Fabrieken ; of den handel in Linnen , Jucht-leder en Pelteryen in het grooc kennen , verwacht ik de ophelderingen , die hier vereifcht worden. De Melaatsheid der Huizen beftond , volgens Levit. XIV. vs. 33 — 37. in groenachtige en naar hec roode zweemende Kuiltjes , die men aan muurwerk gewaar wordt ; en dezelve fchynt zich geduurig verder eri verder uitgebreid te hebben. Indien men niet aan eene Ziekte gedacht had, met welke menfehen kunnen bezcchc worden , en door de benaaming Melaatsheid , al ce leccerlyk genomen , zich niet had laaren verbysteren , men zoude waarfchynlyk reeds lange verftaan hebben , wat de Melaatsheid der Huizen zy, waarvan Mofes fpreekt. De bloote befchryving van Mofes, is zoo duidelyk , dat ik meer dan één Voorbeeld van Kinderen weete , die dezelve weinig tyds te vooren geleezen hebbende, en in den kelder van hunne Ouderen komende , daar met ontfteltenis deeze Melaatsheid meenden gewaar ce worden , het hunne Ouderen duidelyk of bedekt te kennen gaven , en uicgeiaggen werden. Ondertusfchen verdienden zy niec uitgelaggen, maar onderweezen te worden ; en een goed  284 §. «li Melaatsheid van goed gezicht vertoonde hun , het geen zoo veele Geleerden vruchtloos gezocht hebben. Met één woord , het geen wy hec Salpeter noeman , het welk in de Gebouwen komt, heeft ten naasten by de kentekenen , maar ook teffens de fchadelykheid, (dewelke daarom veieifchc, dat de Poiicy 'er het opzicht over hebbe) van de Melaatsheid der Huizen , van welke Mofes gewag maakt. Ik heb deeze gedachte hec allereersc te kennen gegeeven , in myne cwaalfde Vraage aan hec Reisgenootfchap na Arabien , hoewei flechts met weinige woorden , en als voor Mannen van verftand : ik heb 'er geen antwoord op bekomen , dewyl die Heer , wiens post het eigenlyk was om deeze Vraage te beantwoorden , Fors kal, geftorven , en zyn Dagregister {Diurium) nog niet gedrukc is («); maar de waar- (a) Ik ben alleenlyk door iemand , die wel eer een van myne Toehoorers geweest is , en nu eene Hebreeuwfche Arcboeologïe , (_ over de Hebreeuwfcbe. Oudbeden,) gefchreeven heefc, waarin hy my bybrengt, zoo dikwils hy lust heefc om my cegen ce fpreeken , maar mynen naam verzwygt in alle die plaatzen , waar in veele , die vóör zynen tyd , met hem te gelyk, en naa hem myne Toehoorers geweest zyn , eene zeer zichcbaare overéénkomst tusfchen zyn Werk en myne Lesfen bemerken , het geen hem zelfs van myne Vyanden verweecen worde ; door deezen , zeg ik , ben ik onderrichc, dat de Hebreew nxien geen gepolyst -Marmer gebad bebben : dewyl ik gefchreeven had : ,, Komt het Salpeter in muurwerk , 5, inzonderheid in gepolyst Marmer, zoo als ik het 5, in den hoogden graad te Eisleben in de Kerk ge„ zien hebbe , dan fchynt dit met de Befchryving „ van Mofes niec kwaalyk overéén te komen. ' Ik fprak  KLEEDEREN EN HUIZEN. 285 waarfchynlykheid is my , zoo dikwerf ik dit denkbeeld overdacht hebbe , geduurig grooter voorge-. komen , en hier is hec de plaatze , om hec zelve wac breeder voor te Hellen. Onze fprak van Salpeter , zoo als ik het gezien had , en noemde de plaatze : dit deed ik in eene korte vraage aan verftandige Lieden , die ik naderhand liet drukken , zonder dezelve voor ieder flecht-hoofd, (fur jeden imbecilkn,) duidelyker te maaken. Of de Hebreeuwen Marmer konden polysten , of niet , gaat my hier niec aan ; hoewel die ook zonder genoeg» zaam bewys door den Heer Faber gezegt worde : ( Deeze is die zonderlinge Leerling wel eer , maar nu by aanhoudendheid myne yverige Leeraar, zoo dikwerf hy goed vindt mynen naam te noemen ; jammer is het maar , dac hy fömcyds zyne Lesfen met wat veel lompheid voorftelt). Dan, het geen my by het gepolyst Marmer zoo zeer in het oog gevallen was, moest , nacuurlykér wyze , ook by het ongepolyste gefchieden , alhoewel het zich daar zoo duidelyk niet vertoont, en myn oogmerk was alleenlyk deeze Ziekte der Muuren te doen kennen. Ook acht ik my verplicht , om van mynen kant den Heer Faber te onderrichten , dat Eisleben in hec Graaffchap Mansfeld , maar niet in Palcefhna ligt, en dat het de Geboorteplaatze van Dr. Lüther is. Wanneer ik dan fpreek , van het geen ik te Eisleben gezien hebbe, en daar gepolyst Marmer noeme, fpreek ik noch niet van Palceftina , noch minder van het oude Palsftina , ten tyde van Mofes. Indien Hy , daar, hy in zoo veele dingen het met my eens is , fomtyds niét/begon te vitten , om het mét my niec eens te zyn , zoude hy deeze onderrichting niec noodig gehad hebben. Wanc zoo éénvouwig is by niec; maar een kwaad hart maakt de lieden fomtyds éénvouwig , wanneer zy, om de vertooning te maaken , als  286' §■ 2ii. Melaatsheid van Onze Muuren en Huizen worden dikwils van ■•■ iets , hei geen voor t vreet en verteerende is, aangetast: , het welk wy doorgaans Salpeter noemen. De Verfchynfelen , die men 'er van ziet, zyn omtrent zoo , gelyk Mofes dezelve befchreeven heeft, met dat onderfcheid alleenlyk , dat men deeze vlakken zelden groen - of roodachtig vinde : nochtans meen ik ze ook van de laatfte koleur aangetroffen te hebben ; maar dewyl ik my niet wel kan te binnen brengen , waar zal ik my liever op den Heere Hoogleeraar Beckmann beroepen , die my , toen ik hem daar na vroeg gezegt heeft, ook roodachtige Vlakken gezien te hebben , en wel te Lubek. Men vindt by ons deeze ongefteltheid der Muuren zeer dikwils in Kelders , maar zy klimt ook hooger op tot in de Gebouwen zelve, inzonderheid , wanneer 'er langs de muuren een Riool loopt , of ook wanneer 'er andere onreinigheden bykomen. In myne Geboorteplaatze , Halle , is dat ongemak aan de Gebouwen zeer gemeen, gelyk het Land daar omtrent overal zeer Salpeter ■ ryk is , en van de Boeren - huizen het zoogenaamd Salpeter , door Lieden , die men Salpeter - zoekers noemt , afgefchrapc wordt (*)> het welk altoos weder- als- of zy zich van de werken van deezen of geenen niet zeer bedient hadden, of uit andere inzichten , volftrekt laaken willen , en hun dan juist op dien tyd niets voorkomt, het welk zy gevoeglyk kunnen laaken. (a) Het is eigenlyk geen Salpeter, maar het behelst het Zuur (acidum), waar uic het Salpeter gemaakt wordt.  k'leedirin en huizen. wederom uitflaat, wanneer 'er flechts iets van de roet Salpeter bezwangerde deelrjes< aan den Muur blyft zitten; en hier pasfen die Salpeter-zoekers wel zeer zorgvuldig op, ten einde aan die muuren van het Boeren - huis , die van tyd tot tyd mee nieuwe aarde aangevult en verbetert worden , over eenige Jaaren wederom eenen nieuwen Oogst te kunnen vinden. Doch nergens heb ik het in zulk eenen hoogen trap gezien , dan te Eisleben in de Kerk , waarin Dr. Luther gedoopt is. Ik werdt in het Jaar 1757. aan de linkerzyde van het Koor , eenen , zoo hec my voorkomt, Marmeren Lyk ileen gewaar, waarop de letters , die 'er wel diep ingehouwen ftonden , evenwel op veele plaatzen , door de menigte van zulke kuiltjes , nauwlyks meer leesbaar waren , daar ik andere Graffchrifcen , die van twee toe viermaalen zoo oud waren , zeer gemakkelyk leezen kon : lk vroeg 'er den Koster na O), die my zeide , dat het ""Salpeter in dien Steen gekomen was, en 'er my noch meer van verhaalde , dat ik niec wei onthouden heb , dewyl ik 'er toen niet aan dacht, dat hec my cot opheldering- van den Bybel noch zoude te pasfe komen. Te Bern heefc den Heer Aporhekar, And re a , over zekere Ziekce hooren klaagen , waar door inzonderheid de Bik-fteen worde aangetast, zoo dat dezelve daar door affchilfere, en om zoo te fpree- 1 ken f» Het had naamlyk ook wel kunnen zyn , dat gelyk men zegt, het Weder in het Marmer geweest was ; dan , daar toe fcheen my de Verwoesting in dien Steen , die noch niet zeer oud was. te groot se zyn. °  s88 §. sri. Melaatsheid van *> f ken kankerig worde (<0 : nY zeg£» dat men die Ziekte daar deGu noemt, en insgelyks aan het Salpeter , het welk in den Steen is , toefchryft. Het Genootfchap der Natuur-onderzoekers te Dantzig gaf voor eenigen tyd eene Prysvraage op , over de oorzaaken van bet nadeelig invreeten dts Salpeters aan de Muuren , en de middelen die 'er zyn , zoo wel om dit kwaad by nieuwe Gebouwen voor te komen , als ook om de geenen , die 'er reeds van aangejloken zyn , daar van wederom te zuiveren. Deeze Vraage is door den Predikant Lüther beantwoord, en zyn Antwoord met den Prys bekroond , zoo nochtans dat zyne Verhandeling , hoewel zy misfehien de beste zal geweest zyn , en uit dien hoofde de Prys verdient hebt, aan kenners evenwel, en onder anderen aan onzen Hoogleeraar Bekmann, weinig genoegen geeft (*). Men vindt wel doorgaans in deeze Gebouwen of Muuren geen eigenlyk Salpeter , maar alleenlyk zeker Zuur van Salpeter, Qacidum nitri) uic het welk men, door byvoeging van een vast zuiver Zout , ( alcali fixum ) Salpeter kan maaken. Nochtans zyn 'er fomtyds ook andere Zuuren (acida) de oorzaak van , zoo als by voorbeeld, gelyk de Heer Bekmann my gezegd heefr, het Zuur van Zout ( acidum Jahs ) ; en in andere Proefneemingen heeft de Heer Apothekar A n- dre a Ca) Hanoverfch Magazyn, 1768. zevende ftuk, bladz. 100. (&) Joh. Bekmann Pbyjïcalifcb• eeconomifebe Bibliotbek , derde Deel, bladz. 594»  keeederen en huizen. 289 dkea bevonden , dat de weezenlyke deelen van deezen uitflag mee die van Sal-epfan zeer veel overéénkomst hebben , en dus een Zuur vart Vitriool (Acidum Vilrïoli') en magnejia zyn (a). De nadeelige uitwerkfelen van deezen uiiflag der Muuren , of, indien ik den gewoonen naam mag gebruiken , van dit Salpeter in de Gebouwen, zyn de volgende : (») ovoaüswcg Iss iRim 3^n ( Q9onow it De Muuren worden week , en wel in diervoege , dat het kwaad zich geduurig verder uitbreide, en voortvreete. Ten laatften moet 'er op volgen , dat zy inftorten. - > <—■ Misfehien is dit noch , ten minften in de meeste plaatzen van Duitfchland, het geringst nadeel , want het is zeker , dat veele Huizen des niettegenftaande zeer oud worden ; hoewel men dezelve dikwyls op nieuw bepleisteren , en 'er dus geduuiig de hand aan houden moet, dewyl de Kalk , waarin het kwaad gekomen is, los gaat, dat is , zich van den Muur zeiven los maakt, voorwaarts begint over te hangen , en eindelyk geheel afvalt. Ik zelf heb te Haile in een Huis gewoont, het welk meer dan honderd jaaren oud was , en noch gemaklyk honderd jaaren ftaan kan , en waarin evenwel het Salpeter aan de ééne zyde , reeds van voor onheuglyke tyden, tot op de tweede verdieping was doorgedrongen. Maar de (a) Pbyjlcalifcb• ceconamifebe Bibliotbek 3 Vierde Deel , bladz 250. IK Detl. T  198 $. 2it. Melaatsheid van de Muuren van dac Huis waren tusfchen de drie en vier voeten dik , en van zeer goede Steenen opgetrokken , gelyk men die te Halle in het byzonder zeer goed heeft. Op andere plaatzen zal dit kwaad waarfchynlyk veel flimmer zyn , en ik meen groote redenen te hebben , om te denken , dat dit inzonderheid in de vochtige Landilreeken van ^Egypten , waarin de Israëliten woonden , het geval zal geweest zyn (a). Indien ik my de Moerasfen , by de Grieken liucolia genaamt , aan de uitwatering van den Nyl, eu de groote menigte van Salpeter , of toch van Zouten, die daar mede vertnaagfchapt zyn , en die /Egypten oplevert , vertegenwoordige , kan ik gemaklyk begrypen, dat het Salpeter in de Gebouwen daar meer verwoestende moet zyn , dan by ons: de Reizigers komen niet veel in dit gedeelte van /Egypten, maar te Alexandryen, Cairo , en verder langs den Nyl op te Asjevan , alwaar het Land geheel anders geftelc is: wy kunnen derhalven van dat gedeelte geene berichten verwachten , die tot ons oogmerk dienftig zyn. Zelfs de weg langs den Zeekant van Damiaten af tot Alexandryen toe , dien Abülfeda zoo voortreflyk befchreeven heeft is, zoo veel ik my (a) Zie het Eerfte Deel van die Werk, §.it. bl.66\ (6) Men zie Abulfrdze De/cripi : Mgypti, onder Damiata, doch niet volgengs de Vcrtaaüng van den Heer Reiskë , want daar ontbreekt die geheele plaatze , maar volgens de Arabifche uitgaave , die ik thans  RLEEDEUEN ÉN HUIZES. 2Jt my daar van kan te binnen brengen , door geenen Reiziger ooic befchreeven, en veele dingen, daarop becrekiyk, zyn zelfs aan hem onbekend geweesr. Dewyl myn Boek hec geluk heefc, inzonderheid in Holland, veeIe Leezers te vinden , onder welke 'er mis* fchien wel zullen zyn , dewelke gelegenheid hebben, om van die Landen eenig nader bericht te bekomen , verzoek ik de zoodanigen , om daar toe hunnen vlyt aan te wenden , en wanneer zy eenige berichten ontfangen hebben , dewelke zeker zyn en tot eenige opheldering kunnen dienen , my dezelve mede te deelen, a. Verfcheldene dingen , dewelke aan zulke Muuren, die van het Salpeter aangetast zyn, hangen of ftaan , worden daar door befchadigt en bederven. Ik heb zelf verfcheidene ftapels van Boeken gezien , die hier door genoegfaam geheel bedorven waren; en het gaat op de zelfde wyze met andere goederen, die geene vochtigheid offcherpe zuuren verdraagen kunnen. Dit nadeel kan dikwyls grooter en gewichtiger zyn , dan het langïaam bederf van hec huis zelf; want dit vertoont zich in weinige jaaren al zeer aanmerklyk , ja zelfs wel in zoo verre , dac zulke goederen ten eenenmaale te onbruik geworden zyn. 3. In- thans volgens een Codex van Parys heb laaten afdrukken , bladz. 3C-. T 2  §. 2r i. Melaatsheid van 3. Indien hec Salpeter in kamers, dewelke men bewoonc, menigvuldig is, doet hetzelve nadeel aan de gezondheid , inzonderheid wanneer men zyne flaapplaacze tegen den muur heeft, die daarmede befmet is. Het algemeene van deeze aanmerking was my te Halle reeds bekend , daar men om die rede niet gewoon is, zulke kamers tot woonkamers ce gebruiken : dan de Heer HoogLeeraar Bekmann heefc 'er my noch een voorbeeld van verhaak, hec welk zeer merkwaardig is , naamlyk van iemand , die in eene zoodanige kamer woone.nde , fcherpe zinkingen Ca) (fahz-flüsze ) .kreeg , die de Geneesheer alleen aan zyne wooning toefchreef. Hy betuigde my, deezen ongelukkigen Lyder , die in de beklaaglyke omftandigheden was , van zich van geene becere wooning te kunnen voorzien, dikwylsen wel in gezelfchap van den Geneesheer , dien hy hem bezorgt had , bezocht te hebben. Welgeftelde Lieden by ons , of die maar niet arm zyn , kunnen deeze fchadelyke uitwerking van het Salpeter in hunne huizen voorkomen: het komt zelden verder, dan in de onderfte verdieping-; men woont daarom in de tweede , die 'er niet ligt fterk van aan- (a) Het komt my voor , dat de uitdrukking , die ik hier gebruike , fcberpe zinkingen, niet volkomen met de benaaming , Saltz-flüsze , overéénkomt. Ik beken dat foort van zinkingen , die men in het Hoogduitfch Salt-flüsze noemt , niet te kennen ; ook heb ik die benaaming in het Lexicon Medicum van Blancard , niet kunnen vinden. Vert.  KLEEDEREN EN HUIZEN. 203, aangetast wordt. In de benedenfte verdieping beeft men dan keukens , bezoekkamers , en wat van dien aart meer zyn moge. Maar by een volk het welk in de bouwkunde noch niet verre gevordert was, en zich doorgaans met huizen van ééne verdieping behelpen moesc , konde men de nadeelige gevolgen van deeze Melaatsheid der huizen niet zoo wel ontgaan. Nu zal men de fchikkingen , die Mofes ten opzichte van deeze Melaatsheid der Muuren gemaakt heeft , gemaklyk kunnen verftaan. Dezelve hebben ten oogmerke , deeze fchadelyke , en zich geduurig verder uitbreidende ziekte der Gebouwen , al terftond in den beginne tegen te gaan , en dezelve weg te neemen, wanneer zy noch weggenomen kan worden ; ieder eenen , door hec nadeel hec welk daarmede verbonden is , oplettend te maaken , en hem te beweegen om zorge te drragen , dat zyn huis niec met deeze Melaatsheid befmet worde : en dit kon men doorgaans verhoeden , inzonderheid wanneer 'er geen gemerfeldeen ceffens vochcige kelder onder hec huis is , en eindelyk bedoelde Mofes ieder eenen ten opzichte van zyne nabuuren te beveiligen , daar men anders, en wel met recht , voor dergelyk eene befmetting van zyn huis , met deeze Salpeter - ziekte , door andere , zoude hebben moeten duchten. Hy bedient zich tot dat einde van de volgende by zon derheden. Vooreerst verklaart hy , dat de Huisheer zelf fchuldig is , indien hy dergelyke verdenkingbaarende vlakken of kuiltjes gewaar wordt, om het te kennen ce geeven , ten einde hec huis van eenen T 3 des-  294 §• HU Melaatsheid van deskundigen, en deeae is hier wederom de Priester , die zich op deeze uiterlyke kenmerken moest hebben toegelegt , konde onderzocht worden. Deeze ééne byzonderheid was reeds gefchikt, om het kwaad , zoo ras hec begon gezien ce worden , tegen te gaan , en ieder eenen daar op opmerkfaam te maaken. Hadden wy in nieuw aangelegde Steden foortgelyke fchikkingen , dan zoude het Salpeter in dezelve waarfchynlyk nooit de overhand neemen. Ook zoude men de oorzaak van het Salpeter, het welk zich hier of daar al begon te openbaaren , fpoedig ontdekken , en uit den weg ruimen , daar het thans in onze Steden gedulc wordt, en toe zulk eene hoogce gaac , dat 'er de geheele lucht door vervalfcbt worde. Hierop moest de Priester het huis bezichtigen ; doch hier gaf de Wetgeever dit voorrechc aan deszelven bewooner, dat hy het te vooren geheel ledig konde maaken; ja zelfs de Priester was amptshalven verplicht om te beveelen , dat dit waarlyk gefchiedde : want alles wat men in zulk een huis vond , het welk voor onrein verklaard werdt, zoude insgelyks onrein zyn. Men ziet 'er zeer klaar uit, dat de Wetgeever niet van gedachten geweest is , dat het huisraad , het welk men in zulk een melaats huis vond , iets anders konde befmetten ; want anders zoude hy hetzelve immers niec ten huize uic hebben laaten. brengen , zoo lang de zaak noch in twyffel ftond : maar misfehien handelt hy hier dus , om zekere vreeze des Volks toe te geeven ; en dit behoorde ieder Wecgeever te doen : dac is , hy moet niec alleenlyk zeggen , deeze of geene zaak befmet niet, en gy behoort ce gelooven dat dezelve  KLEEDEREN EN HUIZEN. *95 ve niet befmet : want vreeze voor befmetting , zy moge al of niet gegrond zyn, is ook een kwaad, Waar tegen wy gaarne wenfchen beveiligt te blyven, en het welk ons, indien de Wetgeever nalaat ons daar tegen te beveiligen, zal aanzetten , of om ons zeiven met geweld deeze veiligheid te bezorgen , óf bevreest en fchuw , ons van ieder eenen af re zonderen. Of misfehien bedoelde Mofes door dit middel den Eigenaar van zulk een huis zoo veel te redelyker te maaken , om de eerfte twyfelachtige blyken , die hy mocht gewaar worden , zónder terughoudinge op te geeven. Want indien hy dit niet deed , en men had dan op verzoek van zyne nabuuren , of op het aanbrengen van anderen , die daar by belang konden hebben , zyn huis eens beginnen te onderzoeken , en het dan Melaats bevonden , dan zoude al zyn huisraad onrein geweest zyn. Indien men , by de eerfte bezichtiging niet ten vollen overtuigd wierdt , dat het vermoeden van Melaatsheid zonder grond geweest was, maar'er. zich waarlyk zekere twyfelachtige vlakken of kuiltjes opdeeden , dan moest het huis acht dagen lang geflooten blyven , en dan noch eens bezichtigt worden. Indien zich het vermeende kwaad dan niet verder verfpreid had, werdt het als iets toevalligs aangemerkt , waar door het huis niet verontreinigt werdt : daarentegen indien het grooter geworden was, kon men het daar voor geenszins houden , maar men bad het voor eigenlyke Huizen - melaatsheid (of Salpeter ) aan te zien : de fteenen , die daarmede befmet waren , moest men uitbreeken , en op eene onreine plaatze buiten de Stad brengen , T4 4e  so6 §. 211. Melaatsheid van de muuren van het geheele huis affchrappen , en dezelve van nieuws af bepleisteren. Dit is het ten naastenby , het geen men heden ten dage noch behoorde te doen , indien men een huis van dit zoogenaamde Salpeter wilde zuiveren. De fteen , of p'aatze, die daarmede bezwangert is, moet'er volstrekt uitgebroken worden : ook is her affchrappen en het op nieuws bepleisteren niet minder nood» zaaklyk , want in den kalk zet het Salpeter (of om eigenlyk te fpreeken , het Zuur van Salpeter , aci* dum nitri) zich juist het allermeest: by onze groote huizen zoude het ondertusfchen niet volflrekt noodig zyn , dit laatfte het geheele huis over te doen ; maar de Hebreeuwen hadden zeer kleine huizen , en zelfs de Tempel van Salomo , die zoo lange naa den tyd van Mofes gebouwt werdt, was, niettegenftaande deszelfs pracht zoo zeer geroemt worde , op verie na zoo groot niet , als menig huis te Göitingen , en nochtans is het zeker , dat wy daar geene paleizen, maar alleen goede burgerhuizen hebben. Indien de Melaatsheid dan wederom op nieuw uitbrak , moest het geheele huis afgebroken , en deszelfs bouwftoffen op zekere onreine plaatze, buiten de Stad , gebracht worden. Mofes wil derhalven in het geheel geene Melaatfe huizen dulden. Het nadeel, het welk dezelve aan de gezondheid van derzelver bewooners, of aan de goederen, die men daar in had , zouden kunnen toebrengen , geldt by hem meer, dan de huizen zelve. Iemand, dien dit vreemd voorkomt , en die misfehien het huis , hetwelk door deeze Wet moest afgebroken Worden , bejammert, denkt waarfchynlyk aan onze  KLEEDÏREN EN HUIZEN. 297 ze groote en prachtige huizen van veele verdiepingen , tot welker opbouwing groote fommen befteed zyn , en in welke men op de tweede verdieping doorgaans voor alle nadeehge gevolgen van het Salpeter veilig is: dan ik heb reeds gezegt, dat de huizen toen gering en laag waren ; ja eene menigte van jaaren naderhand, ten tyde van Salomo, waren de gebouwen , over welke men zich toen zoo verwonderde , ondanks het goud en zilver , het welk 'er als aan verkwist fcheen , in vergelykinge van de middelmaatige burgerhuizen onder ons , klein en behoeftig. Daarentegen , indien men het huis by de tweede bezichtiging rein bevond , moest hetzelve op eene ftaatlyke wyze , onder het brengen van een Offer , rein verklaart worden , op dat ieder een met ze•kerheid mochte weeten , dat het waarlyk rein was , en het algemeen dus zich ten dien opzichte volkomen zou kunnen gerust ftellen. Door deeze Wet werdt inderdaad meer dan één kwaad weggenomen : het voortvreeten van het Salpeter , ja het begin daar van zelf; ( want men zal zich voor allerleie onreinigheden , waaruit het ontdaan kan , leeren wachten , indien men weet, dat 'er zoo nauwkeurig op gelet wordt) het gevaar , van door onoplettenheid zyne goederen in een huis, waarin deeze beftnetting is , te laaten bederven, of zelfs aan zyne eige gezondheid fchade te lyden ; de onredelykheid om in eene kamer , die door het Salpeter befmet en dus ter bewooninge onbekwaam is, zyne flaaven by de Hebreeuwen, by ons zyne dienstboden , of, gelyk men het op fommige plaatzen ziet, den Gouverneur van zyne kinderen, te laaten T 5 woo«  208 §. ai i. Melaatsheid van woonen , en vlak tegen den muur , die voor dè gezondheid zoo nadeelig is , te doen flaapen ; dit alles werdt daar door voorgekomen. Niemand , die dit overweegt , kan over deeze Wet te onvrede zyn ; en des noods zoude men kunnen vraagen , waarom wy dezelve niet insgelyks in Steden hebben , die nieuw aangelegt worden ? Het is zekerlyk zonderling , dat wy ten platten Lande, hoewei alleenlyk op fommige plaatfen (a), vlak het tegendeel van deeze Wet hebben. Dan het doet daar geen nadeel , om dat daar de omftandigheden geheel anders geflelc zyn , en men het Salpeter , het welk men tot het maaken van Buskruid noodig heeft , dikwils affehrapt ; en men ziet dus op eene merkwaardige wyze , hoe verfchillende de Wetten behooren te zyn , naar de verfcheidenheid van Landen en tyden , voor welke zy dienen moe- ' ten. Wy hebben veel Salpeter noodig , naa dac het Buskruid uitgevonden is: dewyl nu in Salpeterryke plaatfen van Duitfchland , ( by voorbeeld , in den Saal-kreits) van onheuglyke tyden af, de Boerenhuizen flechts wanden van aarde hebben , waar aan het Salpeter door meer dan ééne onreinigheid der Dorpelingen zich aanzet; is hec een oud recht, door (a) De Nederduitfche Leezer gelieve zich te herinneren , dat de Hoogleeraar hier van Duitfchland fpreekt , en wel , gelyk men te vooren reeds gezien heeft, en , uit het geen hy ncch verder zeg:, insgelyks duidelyk blykt , van zeker bepaald gedeelte van Duitfchland , daar men veel Salpeter heeft, en de Boerenhuizen van zulke Salpeter • ryke aarde of kley gebouwt zyn; gelyk ik zelf die dikwerf in de Dabimrfchap van Halle enz. gezien hebbe. Vsrt.  KJ.EEDEREN EK JiUIZEN. 299 « door de gewoonte bevestigt, dat een Salpeterzoeker dit mag affchrappen , waar van noch het huis noch deszelfs bewooners eenige de minde fchade hebben : dan hy zal hec nimmer tot op den grond , daar het Salpeter eigenlyk uit voorkomt, affchrappen. Deeze wanden zyn zoo dik , en worden door het affchrappen zoo dikwerf gereinigt , dat ik ten minden nooit van eenig nadeel gehoorc hebbe , het welk door het Salpeter der gezondheid ware toegebrachc , en aan de Gebouwen zelve , in [ fommigen van ] welke zeer welgedelde Boeren woonen , is niet veel ce bederven. Nochcans zoude ik wel begeerig zyn , om van den eenen ol anderen Geneeskundigen van die ftreek te weecen , of hy nimmer eenige nadeelige gevolgen daar van befpeurt hebbe ? S. 212. Van den onreinen Zaadvloed. De Gonorrhaa of Zaadvloed , was insgelyks eene . Ziekte, waar door men in eenen burgerlyken of Kerklyken zin onrein werdt : ik wil het gaarne voor Geneeskundigen , die fomtyds aanmerkingen op deeze benaaming gemaakt hebben , overlaaten om te onderzoeken , of men die Ziekte wel Zaadvloed behoore te noemen , dat is, of de vloeijende doffe wel eigenlyk Zaad zy : ik gebruik deeze benaaming , om dat dezelve algemeen aangenomen is, en ik hier geen oogmerk hebbe, om de Geneeskunde te verhandelen. Misfehien zoude hun de uitdrukking , waar van Mofes zich bedient, Vloed  300 §. aI2- Van den onreinen Zaadvloed. Vloed uit de Sciiaamdeelen C eigenlyk het Vleiïsch ) beter voorkomen ; dan deeze kon ik niet gevoeglyk in myne Hoogduitfche Vertaaling des Bybels brengen. Het geen Mofes, ten opzichte van deeze Ziekte, beeft vastgeftelt, vinden wy Levit. XV , vs. i -13. Het is twyfelachtig van welken Zaadvloed by fpreekê ; van de zoogenaamde Gonorrhcea benigna , die ten allen tyde bekend geweest is , alleenlyk uic zwakheid haaren oorfprong heeft , en met geene fmarte verzeld gaat; of van de Gonorrhcea virwenta ? Hec laatfte moet ons met den eerften opflag zeer onwaarfchynlyk voorkomen , dewyl men noch de lues Venerea , noch de Gonorrhcea virulenta die zich omtrent 50 of 60 jaaren daarna heeft beginnen te openbaaren , voor de ontdekking van America gekent heeft , en hec onbetwistbaar is , dat men dezelve by Griekfche , Latynfche , noch Arabifche Geneeskundigen vóór de 15de Eeuw befchreeven vindt. En nochtans kan men , wanneer men de Wet van Mofes leesc , zich nauwlyks bedwingen om niet te denken , dat ten zynen tyde , wel niet de eigenlyke lues Vcnerea , maar nochtans de Gonorrhcea virulenta onder de Israè'liten moet plaatze gevonden hebben : en dit gaat zoo verre, dat alle Geneeskundigen , die ik de woorden van Mofes Levit. XV , vs. 3. toe dus verre heb voorgeleezen , en gevraagt of dezelve ook op de Gonorrhcea benigna pasten , my éénpaarig verzekert hebben , dac zy dezelve van niets anders dan van de Gonorrbea virulenta wisten te verftaan. Ik  §. sia. Van den onreinen Zaadvloed. 301 Ik wil my eigenlyk daar niet op beroepen , dat Mofes alles , waarop dusdanig een Zieke gezeten of gelegen heefc , mee zoo veele voorzorge voor onrein verklaarc, als of men ten minlle rede had , om door die-dingen anders voor befmetcing te duchten ; daar de Gonorrhcea benigna ondertusfchen in het geheel niet befmettelyk is: want hierop zoude men my kunnen antwoorden , dat hy , mee. becrekkinge tot de Maandlykfche Reiniginge, foortgelyke fchikkingen , hoewel niec mee de zelfde om handigheid , gemaakt heefc. Dan de volgende redenen komen my meer beflisfend voor : 1. Hy fpreekc vs. 3. van tweeërleie foorten deezer Ziekce , waar van de eene is , wanneer zy vLOEijENDB is , en de andere , warneer zich deeze vloed verstopt heeft , en hy zegt, dat de Ziekte in beide gevallen onrein is. Die is nu juist hec geval by de Gonorrhcea virulenta, dewelke, hec geen meer is, verftopc zynde zonder geneezen ce zyn , het allergevaarlyksc geoordeelt worde: daareneegen weet geen Geneesheer re zeggen , wat dit betekene , indien men het van de Genor- ■ rhaa benigna te verftaan heefc ; wanc zoo ras men deeze geftopc heeft , is hec geene Gonorrhcea meer , en de geneezing is volbracht. 2. Hy beveelt vs. 7. uitdruklyk , dat men hem voor onrein te houden heefc, die de heimelyke deelen van den Kr ank en aanraakt. Deeze byzonderheid fchync.geene becekenis te hebben, indien Mofes hier van de Gonorrhcea  302 §. 212. Van den onreinen Zaadvloed. rhcta benigna gefproken heeft; want daar by zal dit geval niet ligtlyk plaatze hebben : en ondertusfchen vooronderftelt Mofes dar het gefchiedt , en wel zoo dikwerf gefchiedc, dat hy het daarom noodig oordeelde , ten dien opzichte eene Wet te geeven. Men ziet, dunkt my , dat ons dit insgelyks aan de Gonorrhcea virulenta doet denken , als by welke foraryds Heelkundige bewerkingen ( Cbirurgicale Operatien ) vereifcht worden. 3. Ook moet ons , het geen vs. 8. van het Speekfel gezegt wordt , en wy anders by geene Wet, die van Levitifche onreinheden handelt, aantreffen, zonderling voorkomen. Nauwlyks kan men nalaaten , hier by aan de Gonorrhcea virulenta te denken , dewelke door kwyling (falivatie) geneezen wordt. Ook weet ik wel , dat het Geneeskundig gebruik van Kwikzilver weleer onbekend was: maar kan 'er geen vroegere tyd geweest zyn , waarin deeze Ziekte plaats vond , en waarin men hec middel tegen dezelve, al ware het maar als een geheim der Artfen of Priesters , kende ? worden niet veele dingen , die langen tyd te vooren bekend waren , maar naderhand vergeeten zyn , op het nieuw uitgevonden ? Doch wy weeten niet eens den naam , dien hec Kwikzilver in het Hebreeuwfch heeft : deeze derde grond van waarfchynlykheid zy derhalven by die geftelt, waaröp ik my niet wil beroepen. Ik  §.2i3. Van den onreinen Zaadvloed. 303 Ik wil niets beflisfender wyze zeggen , want ik voel de kracht der tegenwerpinge , dat de lues Vetleren of Gonorrhcea virulenta van den tyd van ïiippocrates af, tot op de ontdekking der nieuwe Waereld onbekend geweest is. Dan de voornaamfte Schryver, die over deeze beide Ziektens gehandelt heefc, Astruc , komt hier evenwel myner gisfinge te hulpe. Hy wyst de verfchillende tydperken (perioden ) aan , die deeze Ziekte , dewelke tot ons uit America overgebracht is , gehouden heeft, en hoe dezelve in ieder tydperk vermindert zy ; waar by hy met deeze gedachte befluic , dat het, indien 'er Hechts geene nieuwe befmetting uit America zelf overkomt, niet onwaarfchynlyk is te vermoeden , dat zy noch meer zoude verminderen , en eindelyk onder ons in het geheel niet meer gevonden worden. Misfehien is het geen hy met zoo veele waarfchynlykheid op het nieuw verwacht , tusfchen den tyd van Mofes en Hippocrates reeds éénmaal gefchiedt, want tusfchen deeze beiden is ten minden een tyd van 1000 Jaaren verloopen ; en ik denk , wegens zekere tyd-rekenkundige redenen , die ik hier niet kan bloot leggen , dat de afftand tusfchen beiden zelfs noch groo qo il'jfr rri f toiQ twynè «eA fa) Reize na Palaflina, bladz. 288 , 2S9. [in de' Nederd. Verc. Deel II. bladz. 129]. (&) Herodotus Libr. II. cap. 66, 67, 74, yf. Diodorus Siculcjs Libr. I. cap. 83. waarmede men ook de aanmerkingen van Wesseling kan vergelykerj.  §. ait5. Het Aas van Dieren. 333 bedde van begraaven zoude hebben kunnen ftrekken ; want eigenlyk was dit eene bygeioovigheid, die tegen den Godtsdienst van Mofes en de Israëliten vlak gekant was. Maar zy begroeven ook andere Dieren : Beeren , zegt Herodotus , Boek II. Kap. 67. die V nochtans in JEgypten weinige gevonden worden , en Wolven , die echter niet veel groot er zyn dan Vos/en («) , begraaven zy , daar zy dezelve vinden. Dit fchynt geene heilige begraaving te zyn , maar alleen te gefchieden ,* om zich van zulke doode Aazen te ontdoen. Ik moet hier nog éénmaal gewag maaken van de verfcheidene iöorten van Haagdisfen , die Mofes opnoemc, alle met naame voor onrein verklaart, en daar by voegt, dat een iegelyk , die dezelve, dood zynde, aanraakt, en ieder Vat, drink-gereedfchap enz. waarin dezelve , dood zynde , geraken , voor onrein moet gehouden worden , Levit. XK vs. 30 - 38. Het komt my voor , dat hier iets ten gronde legt , het geen aan die luchtftreek , en misfehien in hec byzonder aan iEgypten eigen is. In /Egypten is eene zeer groote menigte van Haagdisfen, ook eene verfcheidenheid van foorten , die voor eenen kenner van de Natuurlyke Historiesder Dieren gewichtig is , en waar van 'er veelen door Hasselquist befchreeven zyn ( b ). INu heb ik uic (a) Dit is ia Africa op meer dan ééne plaatze zoo : zy zyn zoo grooc niet als by ons. (&) Reize na Palce/lina, bladz. 344—363. No. LUI. tot LIX. [ JNederd. Vert. Deel II. bladz. 109- 134]-  33 4 §• 2ï<5, Het Aas van Dieren. uit den mond van zekeren Geneeskundigen gehoort , die het van eenen zyner Konstgenooten te Cairo had , dac men naa de overiiroomingen van den Nyl , doode en roetende Haagdisfen in eene zeer groote menigte op hec land vindt liggen : en de Arcs te Cairo hield dit voor eene voornaame oorzaak van de Pest , welker Vaderland altoos /Egypten is. Zelf kan ik 'er niet over oordeelen ; ook zal ik de naamen deezer Heeren niec noemen , tot ik 'er vryheid coe bekomen hebbe, die ik nu , door den groocen aftfand hunner woonplaatzen , van hen niet kan verzoeken ; want het zoude zeer wel kunnen zyn , dat ik by het voorftellen van dit bericht , dat alleenlyk in het geheugen bewaart is , eenen misflag begaan had , dien ik in alle gevallen liever wil, dat men my , dan mynen Vriend , die een Arts is, toefchryve. Ik verhaal de zaak alleenlyk , zoo goed als ik dezelve my wederom kan te binnen brengen ; ik heb 'er mee Geneeskundigen in dat Land over gefproken , en deezen kwamen de gisflng van hunnen /Egyptifchen Amptgenooc, wegens hec zeer vlugge Zouc der Haagdisfen , juist niet onwaarfchynlyk voor, hoewel zy dezelve daarom noch niec ten eerden voor waar of ontwyfelbaar verklaart hebben. Het fchynt toch in het algemeen , dat de Pest, die nergens anders dan in /Egypten van zelve ontltaat , in die oude tyden daar ter plaatze niet volkomen zoo gemeen geweest is, als heden ten dage. In de fchriften van dien tyd verneemt men 'er daar niet zoo veel van , en wy vinden Landen , die met ./Egypten geduurigen koophandel onderhielden , ( het zeer ongezonde Romen , het welk alle jaaren zyn koorn uit /Egypten kreeg) maar die met hunne waaren evenwel de  §. aio". Het Aas van Dierem. 335 de Pest niet zoo geregeld mede omringen , als het veel gezonder liggende Conftantinopolen , als Smyrna , en zoo veele andere ongelukkige plaatzen in Turkyen. Zoude de rede daar van ook voor een gedeelte daarin kunnen beftaan , dat men ia oude tyden in iEgypten , door eene zeer groote zindeiykheid , en in het byzonder door het begraaven van alle doode Dieren , die de Nyl terug liet , waar onder de Haagdisfen de gevaarlykftea zyn, derzelver Pest-veroorzaakende gevolgen voorkwam ? en dat men heden ten dage vlak het tegendeel doet, en hec alleenlyk voor de Vogelen overlaat , om door het verteeren der Aazen de lucht eenigszins ce zuiveren ? Deeze Vogelen hield het oude /Egypten ook in eere , dezelve hield men voor heilig en onkwetsbaar ; maar men liec hun niec alles over; men floeg de hand mede aan het werk , en begroef rottende Dieren of Infedten. Misfehien heefc Mofes dan hier iets , het geen de Israëliten in /Egypten al gewoon waren , en daar, om de lucht zuiver te houden wel noodzaaklyker , maar evenwel ook in Palaiftina en alle andere Landen niet zonder nuc was , tot eene Wet gemaakt : nochtans op zulk eene wyze , dat hy niet met uitdruklyke woorden beveele , Gy zult ze begraaven : want by zulk een gebod vraagt men altoos : tuit moet bet doen ? en die hec behoort te doen , trekt 'er geld voor , en laat hec evenwel na : maar hy deed hec , door zeker ongemak aan het aanraaken van een Aas ce hechcen , hec welk ieder eenen natuurlyker wyze oplettend moesc maaken , ora hetzelve uit den weg te ruimen. Hoe zy dac wilden doen , hoe hunne Policy toe dat einde fchikKen , en , indien zy , welken hec opzichc daar over  33^ §. *i6\ Het Aas van Dieren. over was aanbevolen , nalaatig waren , hoe zy dezelve tot hunren plicht moesten houden , liet hy aan hun zelve over : want dit vereifcht geduurig nieuwe middelen , geduurig nieuwe poogingen om nalaatigheid en onderkruiping tegen te gaan , of voor te komen. Genoeg dat hy , het geen op zich zelf nadeelig was , naamlyk den vuilen flank van. rottende Dieren te dulden , ook zoo bezwaarend' maakte , dat iemand die al tegen flank ongevoelig was , en wegens de gevolgen voor zyne gezondheid geenen kommer had , nochtans , uit hoofde van het ongemak , dat hy 'er anders daaglyks van had , zindelyk zyn moest, en 'er anderen insgelyks toe aanzetten. 5- Wetten , betreffende verontreinigde Vaten. Zonderlinge gunst omtrent Kopere , en fcherpheid tegen Aarde - gereed)cbappen. Dewyl een fluk huisraad op meer dan ééne wyze verontreinigt kan worden , als by voorbeeld : 1. Door het invallen van een onrein Dier in hetzelve , Levit. XI. vs. 33. 2. Wanneer hetzelve open ftaat in eene tent of kamer , waarin iemand fterft, of een Lyk ftaat, (§• ai5-> 3. Wanneer het door iemand , die met de Gonorrbcea befmet is , wordt aangeraakc, Levit. XV. vs. 12. Zoo V  §. 417. Verontreinigt Huisraad. %%? Zoo maakt Mofes een onderfcheid , het we!k voor zulke gereedfcbappen , die van aarde gemaakt waren , zeer ongunft/ig was. Dezelve moeten , wanneer zy verontreinigt zyn , gebroken worden : daarentegen werden houte gereedfchappen door wasfchen alleen wederom gereinigt , Levit. XI. vs. 33. XV. vs. is. In den beginne zoude men kunnen denken , dat hier zulk een onderfcheid geftelt is , dewyl men aarde-gereedfchappen waarfchynlyk gebruikt, om 'er de fpyze in toe te bereiden , terwyl het houte alleenlyk een ftuk huisraad , by voorbeeld , een kas , fchuiflade , kist enz. is , en de zindeiykheid by keuken-gereedfchappen noch eenen ftap verder, dan by ander huisraad behoorc te gaan. Dan op deeze wyze kan zekere andere plaatze , Levit. VII. vs. a8. ( volgens andere Bybel s, vs. ar.) niet verklaart worden. Indien men Offervleefch in een' ketel of pot , van aards of ko* per gemaakt, gekookt had , was het één en ander , (hoe zal ik zeggen ? ) onrein , of voor het gemeene gebruik te heilig : en dan was het genoeg , wanneer het kopere gereedfchap gefchuurc werdt , maar dat van aarde moest gebroken worden. Op de zelfde wyze heeft men waarfchynlyk ook by weezenlyke verontreinigingen met kopere gereedfchappen gehandett. Hier fchynt het, als of Mofes de aarde kookgereedfchappen niet zeer gunftig was; want anders hadden dezelve immers even zoo wel , volkomen zuiver , kunnen uitgewasfchen worden. Het is waar , zy zyn van mindere waardye , en 'er is zoo veel niet aan verbeurt, als aan kopere : maar, indien dit verlies dikwils komt, bedraagt hec even- IV. Deel. Y wel  338 $• ai7. Verontreinigt Huisraad. wel al iets, en is inzonderheid voor arme Lieden gevoelig. Was hec misfehien , om dac de Wetgeever de Israëliten hec gebruik van aarde gereedfchappen , by welke men , om dac zy ligdyk kunnen breeken , meer verlies ce duchcen heefc, dan by die van koper , die op zich zelve duuier zyn , zochc af te wennen , en hun het gebruik van kopere potten en ketels , die eene veel beftendigere bezitting zyn , aan te raaden ? Ik durve hec niec beflisfen. Daar kunnen ook zeer wel andere oorzaaken geweesc zyn , die wy niec kunnen raaden , zoo lange wy niec weecen , hoe de aarde gereedfchappen in die oude tyden geftelt geweesc zyn. Maar ik mocht evenwel deeze partydigheid der Wetcen van Mofes niet geheel en al met ftilzwygen voorby gaan : dewyl de gunst, die hy hier aan kopere gereedfchappen betoont, aan menig eenen zeer zonderling moet voorkomen , die in Duitfchland den wedergalm der waarfchuwingen tegen kopere keuken-gereedfchappen gehoon hebben, en niec recht weeten, hoe zy zulk eene vreemde tegenftrydigheid der oude Wecgeevende Wysheid tegen die van onze tyden zullen overéénbrengen. De Franfchen zouden noch meer rede hebben om zich over eene Wet te verwonderen , die in Frankryk weezenlyk zeer nadeelig zoude moeten zyn. De geheele zwaarigheid komt hier op uit: het gebruik van kopere gereedfchappen in de keuken is met veel gevaars verbonden , dewyl 'er zich ligtlyk koper-roesc aanzet, het welk nadeelige toevallen , of, in eene grootere hoeveelheid gebruikt, den dood veroorzaakt ; waar van raen , voornaamlyk in Frankryk , jammerlyke voorbeelden gezien heeft.  §. t op de wyze der Arabieren te draagen , als mede fommige manieren tan Rouwdraagingcn. De Oosterlingen zyn gewoon met Alhenna , het Welk een onuitwisbaar donker-blauw nalaat , allerlei figuuren en trekken in de huid te branden ; fomtyds tot cieraad , dewyl zy weezenlyk denken i dat het fraai (laat , fomtyds uit bygeloot , ter eere van den eenen of anderen Afgod , of ook wel alleenlyk tot zekere gedachtnisfé. Sjmmigen draaien deeze ingebrande merken bloot in het aangezicht en op de handen , maar andere op zulke plaatzen van bet lichaam , die door de klederen bedekt worden : by voorbeeld zy , die .het Heilige Graf, of andere Heilige plaatzen in Palaeftina bezocht' hebben , hebben doorgaans dergelyk een merk op hunne armen. Deeze gewoonte is bu'ten twyfel oud : doch het bewys daar van behoort by het verhandelen der Oudheden. Hier moet ik alleenlyk zeggen , dat Mofes dezelve , Levit. XIX. vs 22. verbiedt : fchoon het onzeker zy , of hy dezelve in het algemeen , dan alleenlyk als een bewys van rouwe over , en ter gedachtnisfé van eenen dooden verbooden hebbe. Het eerfte komt my het waarfchynlykst voor : en waarlyk deeze vieemde mismaaking van het lichaam , al is het , dat de befpotlyke Godin der mode dezelve voor eene fchoonheid verklaart, verdienden wel overal JK Deel. B b ver-  386 §. 2 2J. MiSMAAKINGEN VAN HST verbooden re worden. Indien de mode verandert , kan men dat merk niet wederom weg doen , en men maakt zich dus by andere Volken , die zoo dwaas niet zyn , befpotlyk. Men merke het niet als eene tegenwerping tegen myn gezegde aan , dat men in den Bybel zinfpeelingen vindt , die van deeze merken ontleent zyn ; want behalven dat 'er verfcheidene dingen , lïrydig met de Wet van Mofes , in gebruik gebleeven , of naa eenigen tyd wederom ingevoert zyn , kunnen 'er immers wel fpreekwyzen en zinnebeelden uit de zeden en gewoontens van andere nabuurige Volken afgeleid worden. Een paar Arabifche gewoontens, den baart en hec hoofd-hair betreffende, worden Levit. XIX. vs. 27. verbooden. Sommige Arabifche Volken fchooren zich het hoofd-hair rond , en de lokkan , of het hair aan de flaapen van het hoofd geheel weg, ter eere van zekere Godtheid die de Grieken met Bacchus vergelyken (a). Het is geen wonder , dat Mofes die niec wilde hebben , want die was eene Afgodifche gewoonte. Noch heden ten dage zyn de Arabieren gewoon , gelyk de Heer Niebuhr verhaak (b~) , den Knevelbaart , waarmede fommige andere Oosterfche Volken zoo veel ophebben , of geheel en al af te fcheeren , of toch denzelven zeer korc ce houden ; en hec is hierom , dat de Arabieren al by Jeremias , die met afgesneeden Knevelbaart-, Ca) Herodotus Libr. 111. c. 8. (b) BefchryviDg van Arabien, bi. 68. /  lichaam verbooden. 387 genaamt worden '<«), Ook dit wil M>fes niet dulden , maar hy verbiedt , den Knevelbaart ie bederven Cb), of' , gelyk wy zouden zeggen , dcn- (a) Jerem. VIII. vs. if. XXV. vs. 23. (bj Wanneer ik hier het Hebreeuwfche woord Peab C ^ tan den Knevelbaart veritaa , wyk ik niet fleebts van de oude verklaaringe der Jooden , maar ook van my zei ven af: want tot hier toe , en zelfs noch in myne Hoogduitfche Vertaaling des derden Boeks van Mofes heb ik de gewoone loodfehc uitlegging gevolge , dewelke 'er den uoek door verftaat\ dien bet^bair , bet welke buiten bet ronde des boofds uitloopt , aan de fLiapen , aan bet achterhoofd , en by fommige menfejen voor aan bet uo irh-ofd , maakt, en dus du Gebod , om den hofk m t te bederven , en het voorgaande , hut hoofd met ro,\d te scheeren , als gelyk luidende aanziet. De redenen , d^e mv beweegen , om dit gewoon gevoelen te verhaten", zyn : 1. Dewyl Mofes hier uudmklyk den baart noemt, het Peab van uwen baart zult gy niec bederven. Wie zal ooit, ik wil niet zeggen het hair aan de flaapen des hoofds , want hier zoude noch een Barbieren - twist over kunnen ontftaan, maar den hoek, dien de huiren by fomnngen in het midden van het voorhoofd maaken , en het hair , het welk achter aan het hoofd groeit , tor den baart rekenen ? 2. Dewyl het woord in het Syrifch weezenlyk den Knevelbaart betekent. Ik zal het wet Chaldeeuw • fche letteren fchryven , om dat men misfehien op de Dmkkerye geene"Syrifche hebben zal , NfijGngen en benadeelingen aanleiding geelt. Dan dit is het nier alles ; zeil's in één en het zelfde Land is de Maatftaf zekerlyk niet eveneens. De Lands-wetten gehieaen het wel, maar wanneer men van Stad tot Stad, yan BaiHuwagie wc Bailluwagie gaat, zal men waar- fchyn-  Gewicht, Maat en Elle. 393 fchynlyk niet dan eene zeer veranderde overéénkomst vinden ; die niet alleen op zich zelve reeds nadeelig is , maar ook voor de onredelykheid eene noch wydere deure opent. Het nadeel van deeze afwykingep en ongelykheid is buiten twylél zeer groot ; dikwils kan men daar door geenen volkomen zekeren koop fluiten , en wy ontfangen in dit geval byna altoos voor ons geld minder van den Koopman dan wy betaalen. Wy denken dikwils , dat wy ons veel voordeels doen , dewyl wy voor beteren prys koopen ,(terwyl wy ons zeiven dan juist het meest benadeelen , doordien de Maatftaf kleiner , en by den zelfden naam , de zaak grootlyk verfchillende is. Op tenen anderen tyd zyn wy de Verkoopers , en de Kooper heeft eenen groort ren Maai Maf; inzonderheid geldt dit van vreemde Kooplieden , die door het Larjd reizen , en daar hunne Waaren opkoopen , of over het algemeen van Kooplieden in het groot ; en dan lydt de Verkooper fchade. De onrechtvaardigheden , de bedriegeryen en het zelfsbedrog, het welk hier uit nntrtaat , waar door eindelyk de Ste* den aim worden , en bloeiende werken , door de fchade , die men te laat gewaar wordt , in verval geraaken, kunnen or.moogiyk alle befchreeven worden. In oude tyden , toen men noen geen gemunt geld had , maar het zilver by het gewicht uitgaf, ( zoo als dit ons overal in de boeken van Mofes voorkomt ") moest noch eene ergere foort van benadeeling of zelfsbedrog, uit de ongelykheid en verandering van Gewichten voortkomen. Men konde daar door, naar dat het gewicht was, of iemand meerafperfen, dan men bedongen had , of minder ontfangen. Bb 5 Met  394 S' 22Ö. ALGEMEbNE AANMERK. OVER Het befluit van deeze aanmerkingen is : ieder Land behoorde echte modellen van deszelfs Gewichten , Ellen , Schepels enz. te hebben , die zorgvuldiglyk van deskundigen bewaart, en voor alle vervalfching beveiligt werden : ik zegge met voordacht niet flechts , elke Stad , want dan konde de ééne Stad wederom Maaten en Gewichten hebben , die van die der overige verfchilden ; maar het geheele Land behoort gemeenfchaplyk zekeren algemeenen IVlaatfcaf te hebben , waar naar alles gewoogen of gemeeten , en volgens welken alle Gewichten en Maaten kunnen goed gehouden worden. In Engeland heefc men den voorflag gedaan , (ik weet niec , of men denzelven ter uitvoer gebracht hebbe, en ik kan 'er thans niec na verneemen) om deeze echte modellen op de Beurfe van Londen met eene ongemeene zorgvuldigheid te laaten bewaaren , en wel achter veele flooten , zoo dat 'er altoos verfcheidene perfoonen zouden moeten tegenwoordig zyn , indien dit oude heiligdom van de geheele natie eens tot het één of ander gewichtig einde moest geopent worden (a). Dan (a) Deeze voorflag zoo wel als de fchade , die tiit de verandering van Maaten en Gewichten , dewelke anders onvermydelyk is , ontftaan moec , is in een helder lichc geplaacst , in een zeer leezenswaardig Werk , onder den titel: Esfay upon Mony and Coins, in het Jaar i?58- uitgegeeven. Dac de Wetgeevende Macht daar acht op geflaagen, en deeze zaak in ernflige overweeging genomen heeft, heb |k gezien uit het geen men van de voorvallen in het parlement, London-Magazine van Juny 17*9. bladz. 289,  Gewicht, Maat en Elle. 395 Dan noch éére aanmerking : Het ontbreekt ons doorgaans aan Opzieners van Gewichten , Ellen en Maaten , die tot deeze bediening bekwaam zyn. De Magilhaat , die veeltyds geen denkbeeld heefc van het"gewicht deezer zaake , en niet weet , welke gevolgen een misflag in het klein begaan , en geduurig voortgezet , hebben kan , laat die opzicht cikwils , niet uit ontrouwe , maar uit onbedrevenheid in de Meetkunde , aan geringe Amptenaaren over: en hoe veele Steden zullen 'cr niet wel in Duitfchland zyn, waai niet eene Magifhaacs-perfoon gevonden wordt, die zoo veele Meetkunde ver ftaat , als tot het voeren van dit opzicht vereifchc wordt. §• 227. Schikkingen van Mn/es, ten opzichte van het Gewicht, de Maat en Me. Eer ik overgaa om re doen zien , hoe Mofes 2ich , ten opzichte van die Vraagrtuk der Wecgeevende Wysheid gedraagen hebbe , zal hec niec nucloos zyn , eene aanmerking over de /Egyptenaaren te maaken , in welker weetenfehappen Mofes was opgevoed. De middelfte foort von Priesteren onder hen , die , naar hunne kundigheid in de beeldfpraakige Schrif- 289 , 290. en van Junv r7<5o. bladz. 282. gemeld vindc: maar ik weet niet, of het Parlement 'er werk* lyk eene Acte over gemaakt hebbe.  396" S-2a7- Schikkingen van Moses omtrent Schriften , Hierogrammateis genaamd worden , hield zich , gelyk met andere ftukken van Gelee theid , zoo ook in het byzonder met de kennisfe van Maat en Elle bezig. Jk zal over deeze zaak alleen Clemens van Alexandrye bybrengen ; zoo evenwel , dat ik de geheele plaatze , waarin hy van de Hierogrammateis handelt , hier affchryve fa) : Hierop volgt de Hierogrammateus, die aan het hoofd pennen , in de hand een boek , en lineaal heeft , heneffens eenen koker {b) , waarin inkt en de penne, waar mede zy fchryven , gevonden wordt. Deeze moet de zoogenaamde Hierngly. phen , de Kosmographie, en de Geographie verftaan, vervolgens den loop der Zonne , der Maane , en der vyf Planeeten , inzonderheid noch de byzondere Geographie van JEivpten , en de be/cbryving van den Nyl. Ook moet hy de befchryving van de heilige Vaten y .(a) Stromatum Libro VI. p 74-7. volgens de Oxfordfehë uitgaave ; volgens andere p. 269. of 6 55, (6) Deeze woorden , benepens eenen koker, ontbreeken , wel is waar , in het Griekfch , maar het blykc uit de zaak zelve , dac zy 'er weleer moeten ge'ftaan hebben ; want in de lineaal zal zekerlyk geen inkt geweest zyn. Ik ben van gedachten , dac 'er nog iets meer verlooren gegaan is , en dac de plaatze in haar geheel ten naastenby dus geiuidt heefc: en aan zyne zyde eenen koker waarin de inkt en penne , waar mede zy febryven , gevonden werdt. Ten minften op deeze wyze vertooDen zich de Geleerden in hec Ooscen noch hedendaags , om zich als Geleerden te doen kennen ,• en zy deden het al ten tyde van lizechiel. Men zie de Disferlatie van mynen zaligen Vader , onder den titel : Ritualia codicis Sacri ex Curano Illujlrata . §. 2.  HET GEWICHT , DZ MaAT EN ElLE. 397 ten , en de plaatzen die voor dezelve geheiligt zyn , van de Maaten , en van al bet geen kennen , bet welk tot heilige handelingen gebruikt wordt. Hier zier. men niet alleen duidelyk , dat deeze foort van Priesteren de Maaten moesten kennen , maar het wordt ook waarfchynlyk , dat Maaten en Ellen tot de Heiligdommen behoort hebben , en dat men voor de heilige modellen van dezelve, zekere heilige plaatze, die een ieder niet wist te vinden , gefchikt had. Hier mede zoude ook overéén komen , dat de Maat en het Gewicht van den yEgyptifchen Mercurius , by hen Thoth genaamt , gelyk men wil , nauwkeurig befchreeven geweest is : dergelyk eene befchryving kdti door enkele woorden , zonder modellen , met geene roooglykheid gefchieden ; maar de voornaamfte boeken van deezen Mercurius , of, zoo ais de Heer Jablonski dacht, de Godt Thoth zelf, waren de heilige , met beeldfpraakige letteren befchreevene, fleenen der ZEgyptenaaren (e-t>iA«j) , die voor een gedeelte in de geheimlle vertrekken van het Heiligdom , en wel in diepe onderaardfche gangen verborgen waren. Onder deeze ftcenen kunnen dan ook wel fommige het model der Eilen , of ook van den Cubits geweest zyn , die met de Maat voor drooge en vloeibaare Waaren gelyk was. Men ziet hier Wetgeevende Wysheid : en als ik my Mofes alleen als menfeh voorftelle , zonder aan de Godtlykheid zyner zendinge te denken , dan heefc hy van de iÊgyptenaaren geleerc , maar hen teffens zeer verre overcroffen , en veel rede'yker gehandelc, dan zy volgens hunne Staackunde , die van Geheimen en Priesteren-list genoegfaam te zanten  393 §. 207' Schikkingen van Moses omtrent men geflelt was; want, hoewel hy den Heiligen S aai tot wachters over de heilige modellen aanbelde , en denzelven verplichtte , om Maaten , Gewichten en EUen met alle meetkundige nauwkeurigheid te leeren kennen ; nochtans maakte hy uit dingen , waarin iedereen belang heeft , geen geheim der Priesteren , maar Helde eenige modellen van dezelve voor ieders oogen , en befchreef dezelve in zyne Boeken , die hy ten diende van al het Volk gefchreeven heeft. Maar voegt men 'er hy , a!s hy een afgezant van Godt was, dan heeft Godc zHf hem bevolen te doen , het geen in dit lluk reeds vóór hem een verftandig Volk uit eigen beweeginge gedaan had , maar nochtans op eene vee! redeUkere wyze en openlyker , ook inderdaad in eenen hoogeren graad van volkomenheid. Vooreerst dan waren in den Tabernakel , op meer dan ééne wyze , en voor een gedeelte in het gezicht van ieder eenen , ten minden voor veele Eeuwen , de modellen van Gewichten , Maaten en Ellen voor de nakomelingfchap te vinden. Sommige derzelver konden , wel is waar, door den tyd en een langduurig gebruik , eenige verandering ondergaan : dan even daarom waren 'er meer dan één model , op dat de afwyking van het één , door het ander wederom zoude kunnen te recht gebracht worden ; en (bmmigen waren in het Heiligdom zelf, en dus minder aan zulke veranderingen blootgeflelï. Men zal misfehien in de befchryvinge van den bouw des Tabernakels , niet zonder verdriet, zeer veel van Ellen gelee^en hebben, het welk voor ons van  het Gewicht , de Maat en Elle. 399 van weinig belang is: misfehien heeft men wel onder het leezen gedacht , waarom fioeg Mofes dit niet liever over ? ik zoude hec hem guarne hebben willen fchenken. De één zoekt onder deeze gecallen der Ellen , om 'er evenwel eenig nut van te trekken , allerlei voorbeelden en geheimnisfen : maar zoo weinig ik over hec algemeen genegen ben , om hec zinnebeeldige van verfebeidene Ceremonieele Wenen van Mofes te loochenen , voeg ik my evenwel in die geval by den zoodanigen niet; en ik kan niec begrypen , welke zedelesfen of Heilige godcgeleerde Waarheden 'er in 1© ellen langte , ij ,elle breedce , en eene halve elle dikte kunnen verborgen zyn. Een ander , wiens gezicht niet beter gettelc is, wordt , om dac deeze dingen hem van geen r,uc zyn , zoo gramfloorig , dac hy in arrenmoede een befluic trekt, hec welk de geheele Godtgelcerdheid raakc, naamlyk , dat die alles niec op Godts bevel van Mofes kan gefchreeven zyn , dewyl hec hem niec nuttig fchynt , dat hy 'er geene (lichting uit trekken kan : even als of Godt den Bybel voor hem alleen moest hebben laaten fchryven , ( een eifch , dien men nooit ten opzichte van eenig menfchlyk Boek , doen zal ) of, als of in een Boek , het welk op onmidlyk bevel van Godt gefchreeven is , niets konde gevonden worden , het welk niet tot verbetering der zeden dient; en eindelyk , als of den geopenbaarden Godcsdienst niet leerde , dat Godc zich vernederc heefc, om de burgerlyke Wetgeever van hec Israëluifch Volk ce willen worden. Juist deeze , zoo dikwerf herhaalde , bepaaling van hec getal der Ellen , was één der gewiehcigfre (lukken voor de Policy der Israëliten , en verdient, met betrekkinge tot de wysheid  400 §. 227. Schikkingen van Moses omtrent heid van den Wetgeever , die 'er m doordraait, onze verwondering. Ik zal van de Elle , dc Maat, en hec Gewicht afzonderlyk fpreeken. 1. De juiste grootte eener Elle was voor de nakomelingfchap op menigerlei wyzen bewaart. Het getal der Ellen van den Voorhof en deszelfs behangfel f « ) , van de Tapyten , waar mede de Tabernakel bedekt was (b), van de Berderen , die uit zeer duurzaam hout gemaakt waren (c > , van den Tabernakel zeiven , die 30 Ellen lang, en tien breed was, van het Brand - offer Altaar eindelyk , het welk met koper overtrokken was {d) , is opgetekenc , en wel Sri een Boek opgecekent , het welk ieder Israëliet leezen moest. Het is waar , de Tapyten , en het hout, het welk aan de luchc was bloocgefielc , zal veranderingen ondergaan hebben , boewel misfehien de ééne afwyking in ftaat geweest zy , om de andere wederom goed te maaken : maar ieder gemeen Israëliet , dewelke hier kwam tot verrichring van zynen Godtsdienst, konde daar evenwel een taam- (O Exod. XXVIT. vs. 8-19. (b) XXVI. vs. 1 - 13. (C) XXVI. vs. if , 164 (d) XXVII. vs. 1.  Bet Gewicht, be Maat en llië. aoï taafnelyk juist gezicht'hebben van de grootte eener El!e , des noods ook het één en ander wat nauwkeuriger nameeten , en zich in ftaat ftellen om te oordeelen, of men in zynen tyd de oude Elle noch had of niet. Men had al minder verandering te duchten by de oude Modellen , die in het Heiligdom ' zelf van den Elle - Maat gevonden werden. De Tafel der Toonbrooden (a) , het ReukAltaar (b) , en de Verbonds - Arke (c~) , waren in derzelver hoogte , lengte en breedte , met één woord , in alle derzelver grootheden opgegeeven. Ook deeze waren van Acacia hout , en alleenlyk met Goud overtrokken. Dan , het onveranderlykst model der Ellen , was het geheel goude Dckfel van de VerbondsArke , het welk twee en een halve Elle lang , en anderhalve Elle breed was, Exod. XXV. vs. 17. Het is waar, dit bleef in het Heiligdom verborgen, indien niet een zeer zeldzaam geval , by voorbeeld, een Veldtocht, het zelve aan het licht bracht. Maar dit model was daarom ook te onveranderlyker , en men konde het zelve , wanneer het de nood eens vereifchtte, zelfs na verloop van veele Eeuwen, raadpleegen , om te zien of, en zo ja , welke afwykingen de overige modellen van den Elle • maat ondergaan hadden? Ik Ca) Exod. XXIV. vs. 23. (b) ,—XXX. vs. 2. (C) XXV. vs. 10. IK Deel Cs  4oa §. 227. Schikkingen van Moses omtrent Ik beken hec, dat 'er eindelyk eens een tyd moest komen , waarin alle deeze Ellemaaten onbruikbaar werden \ wanc niets, het geen aardfch is, is onverganglyk. Maar men konde naar dezelve te vooren nieuwe modellen maaken ; en dit is ook werklyk gefchiedc. Toen de Tabernakel, gelyk men in den gedrukten Hebreeuwfchen Texc leesc, 4Ü0 , of zelfs volgens eene andere leezing , die Paulus en Jofephus in de Hebreeuwfche Bybelen vonden , die een hunnen tyde in Palsefcina in gebruik waren , 592 Jaaren oud was , en buiten twyfel vry wat vervallen moet geweest zyn , begon Salomo zynen Tempel te bouwen. Toen konde men uit de overblyffeien van den Tabernakel de juiste grootte der Elle van den tyd van Mofes noch weeten. Deeze werdt in den Tempel overgebracht , en dit fteene gebouw , hec welk noch minder aan veranderingen blooc ftond , (inzonderheid in een warm Land , daar geen harde vorst de fteenen uic eikanderen kan dryven , gelyk men die onder ons ziet,) was óo Ellen lang, en 20 breed ; en bewaarde , om van andere middelen , die Salomo misfehien tot dac einde in hec werk geftelc heefc, niet ce fpreeken , toe op den tyd van Nebucadnezar, die deezen Tempel verwoescce , de oude Mofaïfche Elle. De onderfcheidene Goude Gereedfchappen van den Tempel, de zoogenaamde kopere Zee , en de kopere Zuüen , Baas en Jacbin , welker hoogce en omcrek befchreeven is , deeden hec zelfde. Hebben wy ook zulke oude , en van zulke bewyzen van echt-  het Gewicht, de Maat en Elle. 403 echtheid voorziene Gedenkftukken van onze Elle, zoo als dezelve vóór 480, 502, of, ( om tot den tyd van Nebucadnezar te rekeren ,) 903. of 1015 Jaaren geftelt geweest is ? Ik weet het niet, maar ik vraag flechts; want - men zal het my niec kwaalyk neemen , dat 'er veele dingen zyn , die ik niet weet: en zyn dezelve , (dit vraag ik eigenlyk niet, dewyl ik van het tegendeel overtuigt ben , ) zyn zy in een boek opgetekent, het welk in ieders handen is ? Door het geen ik alleen in de befchryving van den bouw des Tabernakels vinde, daar die oogmerk, om alcoos eene zelfde Ellemaat te bewaaren , niet eens in her oog loopt, ben ik tot de gedachten gebracht, dac Mofes noch meer gedaan , en den Priesteren andere en eigenlyke modellen van eene Elle zal gegeeven hebben , die zy voor het daaglyks gebruik moesten houden , en waar van zy wederom een echt model heilig bewaaren moesten. Doch dit zegt hy ons niet; en zo het al gefchid is , moesten toch die modellen , waar van hy in zyn Wetboek fpreekt, dienen om te verhoeden , dat de andere nooit door nalaatigheid of bedrog konden verandert worden , zonder dat deeze verandering der Nakomelingschap zigtbaar werdt. Dit is wezenlyk noch meer, dan het geen in het Jaar 1758. de Schryver van het voortreflyk Werk, Esfay upon Mony and Coins , in voorflag brachc en het Parlement in overweeginge nam. Indien hec zelve, volgens het plan van Cc 2 Mofes,  404 $ A27- Schikkingen-van Moses omtbevt Mofes , de Eile voor altoos regen vervalfchin-T wilde beveiligen, moest het de Pauls Kerkt door Meetkundigen , noch eens op het aliernauwkeurigffe doen meeren , over <3eeze meeting het één of ander echt Gefchrift laaien opHellen , en het zelve in den duidelykften , en voor ieder eenen hevatlyken fiyl , zonder wydloopigheden , in een boek plaatzen , het geen men wist, dat ieder Engelfchman- in het vervolg even zoo wel zoude" kezen , als ieder Israëliet , ten minften alle zeven Jaaren eens, de Boeken van Mofes hoorde voorleezen : men zcude 'er by voorbeeld den Catechismus , of den Almanak toe kunnen gebruiken , die dan nooit zonder dit AanhangfU ran St. Paulscbureh motst gedrukc mogen worden. Myne Leezers zullen nu , hoop ik , met de Ellen van Mofes wederom verzoent zyn ; zy zoeken in derzelver getallen nu geeené geheime voorbeelden meer , zy maaken nu ook uit de Ellen , door welke zy zich eigemlyk niet kunnen flichttn , of zedelyk beter worden , verder ge maar alleenlyk als eenen Leerling der bovengemelde i^Egypcifche wysheid' denken , zoude men evenwel wel kunnen vermoeden , dat alle deeze Gereedfchappen hunne zeer nauwkeurig bepaalde grootte zullen gehad hebben. Het zelfde gisfe ik van de Schaalen des Brand-offer-Altaars ; ook zal 'er misfehien tot het bakken der Schouwbrooden , welker meel in de Wet by de Schepel bepaald was, een' echte Epha in hec Heiligdom geweesc zyn. Vóór den Tabernakel ftond het kopere Wafchbekken. Waarfchynlyk zal in de nauwkeurigere befchryving der Gereedfchappen , die den Priesteren ter hand geftelt . werdc, opgecekenc geweest zyn, hoe veel waters in hec zelve ginge, zoo wel wanneer hec geheel, als wanneer het tot zekere bepaalde hoogte vol was, gelyk in der daad deeze twee- Cs) Num. IV.  het Gewicht , de Maat en Elle. 407 tweeërleije inhoud der zoogenaamde kopere Zee in de gefchiedkundige Boeken des Ouden Testaments gemeld wordt, 1 Kon. VII. 26. 2 Chron. IV. 5. 3. Het Gewicht bepaalde Mofes op deeze wyze: Twintig Gera maaken éénen Sikkel van het Heiligdom drieduizend Sikkelen van het Heiligdom maaken éénen Kichar (b) of eenen Talent. Dan dit zoude de Nakomelingen * noch niet veel geholpen hebben; want de vraage zoude natuurlyk geweest zyn : hoe veel is een Gera ? en zo men antwoorde, een twintigje gedeelte van eenen Sikkel; zouden zy wederom hebben moeten vraagen ! cn wat is een Sikkel ? was dan hec antwoord anderwerf geweest , cwincig Gera ; dan zouden zy zich in de zelfde verlegenheid bevonden hebben 9 waarin men verhaak dac de booze geesc was , tóen hy den rechtzinnigen Köler over zyn Geloof ondervroeg. Indien de Sikkel door den tyd kleiner werdt, dan moest ook de Gera in de zelfde evenredigheid afneemen. Dan Ca) Exod. XXX. 13. Lev. XXVII. 25-. Num. III. 47. XVIII. 16. (b) Dit ziet men uit Exod. XXXVIII. vs., 25-, 26. alwaar 301775- Sikkelen op honderd Talenten en 1775: Sikkelen gerekenc worden. Ten opzichte van den Talent heeft Mofes geene Wet gegeeven, zoo als hy aangaande de Gera en den Sikkel gedaan heeft, waarfchynlyk om dat men over eenen Talent niet twistte, maar ieder een denzelven op 300 Sikkelen rekende , terwyl in tegendeel de ééne Sikkel meer , de andere minder Gera zal gehad hebben.  408. §. zij. Schikkingen van Moses omtrent Dan ook in dit geval was voor modellen gezorgc. De vyftig berderen , uic welke de wanden van den Tabernakel te zamen geftelt waren , rustte ieder op twee zilvere Onderftukken : elk van deeze honderd onderftukk n was één Talent zwaar , Exod. XXXVIII. vs. 27. Hier had men derhalven reeds honderd echte modellen van een Talent, en uic dteze konde men naa verloop van tyd den Sikkei noch altoos weder vinden. Al ware het ook, dac dezelve door hec afflyten iets verbore, konde dit evenwel in evenredigheid met derzelver zwaarte weinig uitmaaken, daar in tegendeel by kleinere gewichten , (den Sikkel en Gera) het verlies door afflyten meer bedraagen moest. De Goude Kandelaar in den Tempel , woog met al zyn toebehooren wederom éénen Talent, Exodus XXV. vs. 39. en buiten twyffel was in de Lyst , volgens welke de Gereedfchappen van den Tabernakel aan de Priesteren en Leviten ter bewaaringe ter hand geftelt werden , noch nader bepaalt, hoe veel de Goude Kandelaar op zich zeiven alleen , hoe veel de goude Snuiter, of wat tot denzelven meer behoorde ; vervolgens hoe veel elk goude Gereedfchap van de Tafel der Toonbrooden, en hec goude dekfel van de VerbondsArke met de Cherubynen gewoogen hebben. Op deeze wyze had men eene menigce van zulke echte modellen der Gewichten ; en zoo 'er al aan hec één , door het aflchuuren by voorbeeld van een weinig gouds , eene kleine vermindering kwam, was hec andere wederom  het Gewicht, de Maat en Elle. 409 derom in ftaat , om die nfwyking weg te neemen. . ■ Ook moec men hie'r niet vergeeten , dat deeze modellen , waar van fomrnigen in veele duizend Jaaren door het afvryven niets konden verliezen , om dat zy zoo heilig bewaart werden , niet van yzer of koper waren , welke metaalen door den tyd roesten , en daar door eenigszins verliezen kunnen, indien 'er eenige vochtigheid , maar vooral innen 'er eenig zuur aan komt , maar van zilver en goud , het welk alle vochtigheid en gemeene zuuren trotlèeren kan. Aan opzetlyke diefsgewyze affchaavingen van het goud kan men hier niet denken : het voordeel van zulken Tempel roof zoude voor ryke lieden ( en zoodanig waren zekerlyk de Priesteren ) te klein geweest zyn ; en al ftelde men zich dezelve ook noch zoo ongodtsdienftig voor, kan men evenwel niet denken , dat zy zich om een weinig Goud - ftoffe in gevaar zullen hebben willen begeeven , van gefteenigt te worden. Ook moesten zy de ftukken , die zy onder hunne bewaaring hadden , indien het geè'ifcht werdt , op het gewicht wederom overleveren , en zelfs eene geheime ontroering , door de heiligheid van het goude model veroorzaakt, was genoeg om ieder eenen van alle gedachten , om 'er de hand aan te {laan, af te fchrikken. Mofes had derhalven , zoo goed als het in deeze waereld maar immer mooglyk is , voor onveranderlyke en zekere modellen der gewichten zorg gedraagen. IV. Deel D d Maar  4IO §. 227. SCHIKKINGEN VAN MoSES OMTRENT Maar nu moesten 'er noch Opzieners over de Maaten en Gewichten zyn ! Deeze waren, ttn naasten by gelyk in Egypten , de Priesters en Leviten • . want deezen waren de echte modelkn van Maaten en Gewichten overgegeeven , en wel ieder , ftuk voor ftuk , aan enkele peifoonen (a) , op dat ieder in ftaat zoude zyn, wanneer het goude of zilvt-e Gereedfchappen waren , om dezelve by het gewicht weder over te leveren ; en boven dien had de geheele Stam van Levi zyn onderhoud , op dat hy zich rp de Weetenfchappen zoude leggen ( §. 52.) Ook vinden wy 1 Chron. XXIII. vs. 29. uitdrukiyk gemeld, dat David , toen hy aan eiken Leviet, hetgeen hem te aoen ftond , aanwees , ook fommige tot Opzieners , over de Maat, de Elle en hec Gevvichc ( b ï geftelt heefc. v J Op deeze wyze waren dan Je M.atflaven der dingen werklyk geheiiigt, en de woorden van Salomo in eenen zin , waaraan men maar zelden onder het leezen CO Num. IV. het geheele Hoofdftuk. U;t vers 3*. ziet men noch daarenboven, dac dc gereedfchappen van den Tabernakel, zelfs die van Jeene groote waardye waren, aan de Leviten ftuk voer ftuk, of gelyk er eigenclyk ftaat, met naame eer hand eeflelr waren. Ieder byzonder ftuk had derhalven zynen naam , omtrent gelyk naaderhand de Pilaaren Boas en Jacbin. vi fx . nva .>-J/a% ftcv nacm iab (b) Letterlyk over alle verdeeling 'en maate Ver deelmg wordt hier voor allerleie afmeetingen( men" luren) genomen, en Lc.therus heeft in deeze n'aar" ze den zin met kwalyk g.-croffen , wanneer hv de. zelve dus vercaalc, over alle gewicht en moate  het Gewicht, de Maat en Elle. 411 leezen van 'dezelve denkc, waarachtig : eéne rechte weegschulk en gewicht 13 den HeeRE heilig \ en zyn werk zyn alle gewichten , Spreuk. XVI. vs. II. Dan Mofes Verbood daarby nergens, ten minften weet ik my geen zoodanig verbod te hërin•neren , zich van eene vreemde maa'te , of vreemd Gewicht te bedienen ; en dewyl hy zoo dikwils den heiligen Sikkel noemt, ook Levit.XXVil vs. 25. uitdruklyk zegt : dat alle waardfeiungen van eene gelofte volgens den heiligen SiKKEL moeten geschieden ; fchync het daar uit te blyken , dat 'er noch een andere Sikkel geweest is , dien hy niec verbood; fchoon hy wilde , dat alles , wat in zyne wetten van waardeeringen, boetens, enz. gevonden wordt, van den onveranderlyken Sikkel des fieiligdoms zoude verftaan worden. En waarlyk 'er fchynen , behalven deezen heiligen,, noch verfcheidene vreemde , en dan noch één , door laatere wetten bekrachtigde Koninglyke Sikkel geweest te zyn (a) , die waarfchynlyk ongelyk veel kleiner , dan die van Mofes geweest is, en van welken ik op eene andere plaatze (b) gefproken hebbe. Misfehien is dezelve op deeze wyze opgekomen : dewyl het nier verbooden^ was , in het gemeene leeven zich van ander gewicht te bedienen , ontftond eindelyk uit deeze ivryBeid een veel kleinere , maar veranderlyke Sikkel., en , om de onzekerheid van deszelfs waardye , zoo wel als de fchaade , die daar uic ontftaan" konde , voor '\' (.a) 2 Sam. XIV. vs. 26. O) Commentaiiones de Siclo ante exilium Baby tonicum. , Dd o  412 § 227. Schikkingen van Moses omtrent voor te komen , gaven de Koningen , do:>r wetten , aan deezen Sikkel eene juistere bepaalinj: , zoo dat nu tusfchen Israè'liten en Israè'liten flecbt- cweeërleie Sikkelen geoorlooft waren , de Heilige naamlyk , en de KoringKke. Mofes zelf fchynt, wanneer hy alleenlyk als Gefchiedfcbryver handelt , niec alcoos zyne Elle te volgen , by voorbeeld in zyn vyfde Boek, Kap. III. vs yt. alwaar hy de doodkist fden Sarg ) van Og . dca Koning van Bafan befchryft, als >egkn Ellen lang , zulke Elle.v naamlyk , die ken naar d£n ElBOOG benes Maï^S meet , ln vier BtEEü ; by welke plaatze ik de aanmerking verzoek naa te leezen , die ik, in myne Hoogduicfcre Vertaling des Bybels, by deeze woorden gevoegd hebbe. Zekerlyk is meer dan éénerlei gewicht en maace eene onvolkomenheid in de Policy , en men zoude daarom kunnen vraagen , waarom is Mofes niet noch éénen fcap verder gegaan , om alle andere maaten uitdruklyk ce verbieden ? Dan men moec hier de omftandigheden van de Israëliten in aanmerkinge noemen , die zelve geen handeldryvend Volk moesten zyn (S- 39- ) 5 en by gevolg in het ftuk van Koopmanfehap van andere volken afhingen : van de Phcenkiers-wegens den handel ter zee , en van de Arabieren wegens den handel met Caravaanen , die door het land der Lraè'iiten hunne reize namen. Zoodanig een volk kan niet geheel én al naalaaten , zich ook van eene vreemde Elle of vreemd gewicht te bedienen , indien bet niet van den Koopman , in wiens macht de geheele handel is, wil benadeelt worden : alleenlyk behoort bet zelve ook eenen eigerene.i onveranderlyken maatftaf te hebben, naar wtlke.i het alle  het Gewicht , de Maat «r En.» 4*3 'alle andere maatftaven berekenen kari i en deezen behoort het zelve altoos te gebruiken*, wanneer hec onder eikanderen , burger met burger, handelt. Dit laatfte kan zekerlyk dóór misbruik naagelaacen , en ook- onder de burgeren eene vreemde Elle enz. in trein gebracht worden ; en ik ben van oordeel, dac juist zoodanig een misbruik gelegenheid gegeeven heeft, om den te vooren gemelden Koninglyken Sikkel in te voeren. Doch anderen houden den Koninglyken en Heiligen Sikkel voor één en het zelfde • zo men dit aanneemt, vervallen.verfcheidene byzonderheden , die ik hier ter neder geftelt hebbe. Dat Mofes eene oprechte Weegfchaale , eene op rechte Maat, Elle en Gewicht wil gebruikt hebben, fpreekt van zelf. De Wetten r die dit beveelen , vindt men Levit. XIX. vs. 35 37. en Deuteron. XXV. vs. 14 16. Wanneer 'er verbooden wordt «roote en kleine Schepels, grooc en klein Gewicht te hebben , is de meening van dit verbod niet, dat men behalven den Sikkel by voorbeeld van het Heiligdom , geenen anderen , en dus in den koophandel mee vreemdlingen , hunnen Sikkel niet mogt gebruiken , maar alleenlyk dat men de zelfde foort van Gewichten niet dubbeld moest hebben , om volgens het ééne , het welk zwaarer was , in te koopen, en volgens hec lichcere wederom af te leveren. Deeze Wetten fchynen ten tyde van Mofes taamlyk heilig gehouden te zyn , dewyl hy niet eens van eenige ftraffe gewag maakt, die op derzelver overtreeding volgen zoude , maar deeze ééne Aanmerking: genoeg oordeelt: Al wie zulke Onrecht- b fa 6 D d 3 vaar-  414 S- 22?". Schikkingen van Moses enz. vaardigheden begaat , is jehgvah uwen GoDT een Gruwel. Juist deeze oinftandigheid , dat men. de Weegfchaale., het Gewicht, de Maate en Elle als iets, het geen Gode geheiligt was, aanzag, konde een Volk , by het welk noch redelykheid en Godtsvrucht gevonden werdt, van een bedrog , het welk in zekeren zin heilig■ fchennis was, te rugge houden. Maar men vindt in laatere tyden by de Propheeten groote klachten over valfch Gewicht, enz. Van het Zilver Geld , het welk niet gemunt, maar gewöogen werdt, hebben wy §. 82. reeds gehandelt.