MOSAÏSCI I RECHT, of DE ZIEL DER WETTEN van MOSES; HA ARE BETREKKING , TE DIER TYD , OP DE RKGEERINGSWYZE, ZEDEN, LANDSTREEK , GODTSDIENST , KOOPHANDEL, ALOUDE GEWOONTEN, enz. door. JOIIANN DAVID MICÜAËLXS $ HOOGLEERAAR IN DE Wl'SBEGEERTE TE GOTTINGEN , LID VAN DE HOLL AND SC HE MAATSCHAPPï DER iVEETENSCHAPPEN TE HAARLEM , enz. enz. UIT HET HOOGDUITSCII VERTAALD. V T F D E DEEL. TWEEDE DRUK. te HAARLEM, By J. van W A L R I, M D C C L X X X V I ï ^ONSTR.-flEREF.GFM^'T' ROTTER DAM.   INHOUD. LYFSTRAFFELYK RECHT. $• 228. (f^Srde in het voor ft ellen van het Lyf- \j) flraffelyk Recht. . Bladz. I §• 220. Ouderen moesten niet voor hunne Kinderen, noch Kinderen voor hunne Ouren flerven. a §• 230. Het Oogmerk der Straffen. . 7 %. 231. Verdeeling van de Straffen, beneffens eenige andere voorafgaande Aanmerkingen., ... 8 $ 232. De Lyfgarde , en de Generaal der Lyfgarde hadden in Mgypten, en onder de Koningen van Israël, met het ter uitvoer brengen van Dood-vonnisfm te doen : dan Mofes heeft in zyn Recht geene lieden tot dit werk aange fielt. . . . 1% ' * 2 §• 233-  INHOUD. §. aö* Over het geen Mo fes aangaande het ■ voltrekken van Doodvonnisfin bevolen heeft. . . : Bladz. 19 234. Het Zwaard en hei Steenigen waren in het Mofaifch Recht de éénige Dood0 ra feu, .. . . 22 §. 235. Van die Straffen , dewelke in Ontee- ringen 11 aa den dood beflonden. 28 5. 436. De Wetten van Mofes weeten van geepeEerloosheid , of zulke Straffen , waar door ieviand by zyn leeven eerloos verklaart werdt. . ,' 39 237. Uitroeijing uit het Volk , Verbanning : na zekere Steden , of wat Vr meer , ond."A' het woord baliingfchap kan begreepen worden. , , 41 §. 238. Geene Straffe van Gevangnis. 47 §. 239. Slagen waren eene gev/oone , fnaar niet onteerende Lyfflraffe. 53 5. 240. 'Wedervergelding by üchaamlyke bekedigingen. Bevcelen van Mofes ten opzichte van dezelve. , . 58 §. 241. Vergelyking van dit Recht met de yltheenfche en Romeinfche Wetten. 63 |. 242, Wat 'er vóór en tegen dit Recht ie zeggen zy* , *, 69  I N H O U D. $. 243. Over Geldflraffen.: ■ Bkdz. 96 J. 244. Zoen- en Schuld-Offeranden: hoe dezelve in zekeren opzichte eene Strafs waren , maar nochtans de gewoons Straffe wegnamen. . , 10a MISDAADEN. %. 245. Afgodery , of Dienst van andere Goden< Waar in dezelve bejlaa, en in hoe verre zy van Beeldendienst , die insgelyks verbooden is , en ook den waar en Godt konde beweezen worden y verfchille. . . . 11 * $. 246. Van de Straffe der Afgoderye. 120 % 247. Het Offeren van Menfchen , eene bygeloovige gewoonte der Cananiten, ten ftrengften verbooden. . . 129 5. 248. Van meer andere Afgodifche Gewoon- tens , dewelke verbooden zyn. j^g 249. Overtreedingen der Levitifche Wet, die eene Verloochening van den waaren Godt, en een evergang tot Afgodery fcheenen ; in het byzonder Sabbath-Schennis. . . |. 250. Beelden - dienst was eene Misdaad ; 1 maar niet het Schilderen en Beeldhouwen. Hieroglyphifche Steenen verbooden. . ■ . ■ , 167 * 3 % 25u  INHOUD. §. 251. Godtslastering. , Bladz. 177 %. 25 a. Straffe vaniemand, die-over tuigt was een valfch Propheet te zyn. . 190 §. 253. Aanmerkingen over het groot nadeel, het welk valfche Voorzeggingen en bygeloovige Waarzeggeryen , onder een Volk , het welk 'er geloof aan flaat, te wege brengen. . . 194, %. 254. Wetten van Mofes tegen het waarzeggen , en flraffe der Waarzeggeren. 204 255. Over Toverye. . , $07 $. 256. Van Meineedigheid. . . 21 g §. 257. Tegen onnut Vloeken en Zweer en zyn geen Wetten gegeeven. . . 237 MISDAADEN van ONKUISHEID. $, 258. Onnatuurlyke Zonden., . 239 J. 259. Over/pel. Wat het zy , het geen onder deezen naam verft aan wordt. 24^ §. 260. Straffe van Overfpel. . . 250 %. 261. Buitenftap in het Muhammedaanfck Recht , betreffende de Straffe van Overfpel; dien ieder Leezer , dewelke daar niet nieuwsgierig na is, kan overflaan, . . . 259 %. 262.  INHOUD. §, 2><52.' Soort der Leevensjïraffe, op Overfpel geftelt; naamlyk Steeniging. Bladz. 270 {. 263. Eed van Zuivering in zaake van Overfpel. . . . 38o §. 264. Straffe van Overfpel by eenen Lyf- eigene. . . . 289 §. 265. Bloedfchande; haare Rechtsgeleerde benaaming, en Straffe. . 294 §. 266. Voor het Verkrachten was geene by- zondere Straffe. . . 302 §. 267. Hoerery , zonder verzwaarende Om- ftandigheden. . . . 3G7 5. 268. Van openbaars Hoererye , Hoerenwaardfchap (lenocinium} eenes Vaders , Hoererye ter eere van zekeren Afgod , en Hoererye van eenes Priesters Dochter. . . . 313 269. Hoererye van eene Kinderlooze Weduwe , van eenen Verloofde , en van eene Dochter, die zich by het trouwen voor Maagd uitgaf, en dus haaren Bruidegom bedroog. , 323 §. 270.  INHOUD. 5. 270.- In het by zonder van de Wet, Deut; XXII. vs. ai., 22. dewelke wil, dat eene Bruid, die zich voor Maagd uitgeeft , en het niet is , zal gefieenigt worden. . . Bladz. 32$ %. 271. Huwelyks - Gemeenfchap , geduurende den tyd der Maandelykfche Zuivennge. J. a  Bfodz. t J. D. MIC H AÉLIS, OVER HET MOS A 1SG H R E C II T. V T F D E DEEL. LYFSTRAFFELVK REUIT. §. 228. Orde in het mor {lellen van het Lyfjlrajfelyk Recht. By de overweeging van het Lyffiraffelyk Reent, zal ik eerst dat weinige aanmerken , hec geen Mofes aangaande de toerekening der fyfisdaaden bevolen heelt: vervolgens zal ik de Straffen ophelderen , die in zyne Watten voorkomen , devvyl men zich van dezelve , zo men 'è'r ut'c het enkel geluid der woorden over oordeelt dikwijs een vallen denkbeeld , en door de dwaasheden der Jooden , die men afgelchreeven en gelooft heeft, een noch veel verkeerder begrip gewoon is te vormen : dan zal ik de Misdaacfen uooiioopen . V. Deel A £n  S J. 219. TjEREKEMtMG VAU en aanwyzen , welke der re tMoren opgehelderde Straffen , op elke misdaad geilek ij : en ten tóntften zal ik over het onderzoek der Misdaaden , en het voeren van een geding in Hals-zaaken , dat weinige by eikanderen brengen , het geen uic de Wetboeken van M >fes een dien opzichte byéén gebracht kan worden. §. Ouderen moesten niet voor hunne Kinderen, noch Kinderen mor hunne Ouderen fiervcn. Het eeni"-e , het weik men ren opzichte van de toerekening0 der misdaaden heek aan re merken vinden wy Deuc. XXIV. vs. ifc Mofes fchafte naamiyk het onnatuu.lyke , maar nochtans zeer oude Recht af, volgens het welk Kinderen voor hunne Ouders, en deeze voor hunne Kinderen , ten minllen by zekere foorten van misdaaden , moesten fterven. Onverzaadlyke wraakzucht , die met den dood van den fchuldigen alleen niet te vreden was , of kwaalyk begreepe ftaaikunde , heeft die alfchuwlyk Recht van zoo veele oude Volken uitgevonden.. De ftaatkunde had daar zekeilyk het oogmerk by » om 'er eene geheele Famiélie belang in tedoenhtb* ben , dat niemand van dézélvé zich aan eene misdaad teeen den Staat ( want voornaamlyk by deeze , en inlondeiheid by echigen toeleg op het leeven van eenen , voor dit leeven bekommerder, en yreesachtioen , Dwingeland , vond dit vreemde Recht het meest plaatze ) fchuldig maakte , dewyl toen op hét einde ieder lid van dezelve, fchuldig ot onfchuldk , daar voor boeten moest. Zy was kortztende genoeg om niet gewaar te werden , dai zy juist het  BÏISDA&DEN. g tegendeel vnn haar oogmerk uitwerkte : immers Kr. hangt geensziiis van iemand at alle misdaaden tegen den S aar, en alle lamen/.weeringen voor re komen, die door lieden van zyne famielie zou ien kuunen begaan worden : Indien hy dan orsdertusfchen by zu k een onnatuurlyk Recht zoo ongelukkig is , van i-rs dergelyks re bemeiken , het we k nochtans in de meeste gevallen niet genoeg zal zyn , < m zynen Broeder , Zoon 4 of Vader aan te Maaien ; zoo hy zich niet, hehalven aan het verwyt , het wjk yn eigen hart hem doeri zal , aan den at keer van her. geneele volk wil blootllellen , dan zal hy , om niet onlchuldig te iyden , liever wenfehen , da', hunne iamenfweering moge gelukken ; ai wa't in zvn vermogen is daar toe bybrengen , en in hunne verbintenisle deel Deernen. Juist deeze wreedheid vnn het Recht zal veele handen, die anders in rust zouden gebleeven zyn , tegen den Dwingeland , denweiken men Koning noemt , veiéénigen , rerwyi deeze achter den fcherm van dit barbaarfch~Rtêht Zich veilig waant. Inderdaad men moet het als eenë allerui muntendlre Wergeevende Wv^beid in die vroeglte tyden der w ereld aanmeiker; , en Vr zich over verwonderen , dut IVJolès zulk eene onrechevaardigheiJ niet alleen , maar ook zulk eene dwaaze Staa-kunde heeft afgefchaft, die by andere volken , de Grieken by voorbeeld , noch zoo lang naderhand heerfchrte , ons in onze kindlche jaaren by het leezen der gefeniednisfe van Alexarder den Grooten reeds als eene dwaasheid en affchuwiyk is voorgekomen , en ons toen wy verfhnd bogonnen te bekomen , deed denken : hoe gm.ckkig 2YT gy , DaT gy GEfcN GRIEK VAW ut i\imiM VAN AusXANDEK ZYT ! A 2 Hoe  4 §. 429- Tol rekening VAN Hoe verftandig deeze Wet van Mofes öoic zyn m~ fchvnt dezelve evenwel by nnsdaaden tegen den S-aat niet altoos in gebruik gebleeven, maar de Staatkunde van Allen machteer geweest te zvn dan het voorfchrift der gezonde rede het welk if- Lr het ge/ag van den Godtsdiénst onaerSfnt w«d" Vo, ens bet cc, He Boek der Kon,, een Kap. XXI wordt Naboth, weg.ns.eene^daad Sen den lioning , hem aangete.gt .^efteemgt; 'erS wordt daar geen woord van zyne K.nderen gemeld als of die mede géfteenigt waren , en noch^ men uit. Kon. IX. vs tf. Te We" alfletl h^ee'n van ze.f .prak, met üilzwygen konde voorby gaan. Daarentegen wo.d. van den loodfchen Koning Amazias , t Kon. XIV. vs. f 6: verhaalt , dat hy de moordenaaren van zynen Vader aan het leeven geftraft heeft , en er . als .ets merkwaardigs, by gevoeg-: maar de ZooNEn der KoNINGS - moorden AAREN liet HY met MÉDE oh«Soen i gelyk .n het WctboeK van Moses beVOLENIS, wan, God r'gébood ! KlNOKREN ZULLEM VOOR HUNNE OUDEREN , en UUdeken Hl» VOOR HUNNE lÜNO. UEN , MAAR een ieuek. zal AE- Snlyi voor zyne E1G6 schulösterven. Daar de Gefchiedfchryvvr het noodig oordeelde , du aan te tekenen , moet het ie Ho konde Mofes vetbieden, zegt men, Kinderen voor de misdaaden hunner Ouderen te dooden, d-ac hynochtans als eene bedreiging van Godt zeiven oy.  Èl 1 8 !) 1 i D.ï si 5 brengt, dat Gokt de mi-daaden dek vaderen bezoekt aam dr KlM> ttivN , Tol iN het derde en tierde lid ? Exod. XX vb 5. Maar voor eersc is 'er een groot ondeifchtid tusfchen hetgeen de Voorzienigheid , en het geen eene waereldlyke Oveiheid cicen kan. 1. De Voorzienigheid geeft aan Ouders de Kinderen, en kan het dus, wanneer Zy de Ouderen wil iiraffen , op zood .nig ecne wyze fchikken , dat juist de Ihafwaardige Vader eenen booswicht :ot Zoon bekome , die dus door zyn-j eigene misdaaden Itraffe verdient. Dit vervalt b> waereldlyke Monarchen; deezezou-den den Zojn moeten flrafFen , dien de misdaadige Vader al reeds had , hoe onfehuidig en beloonings.vaa'dig dezelve ook zyn mochte. ü. De Voorzienigheid heefi daarenboven het Rechr, geiyk de daaglykiche bevinding ons op de overtuigéndlïe wyz.e doet zien , om geluk en ongeluk i.i deeze wsereld niet altoos naar verdienllen uit te deelen ; en men kan zich daar niet over b^klaagen , dewyl dit leeven flechis eene Voorbereiding, een middel is, om ons voor een toekomllig leeven bekwaam te maaken, en de Voorzienigheid in Haat is, om zelfs de grooilte onheilen van deezen tyd, die Zy de Vroomen laat overkomen , ten hunnen beste te doen dienen. Ook uit vervak by de ftraffen eener waereldfche Overheid. Dan hier komt noch by , dat in deeze bekrachtiging van het vei bod tegen Afgcderyë , eigenlyk alleen van de Melaatsheid fchynt gefproken te worden , dewelke juist toe op het derde of vierde GeA 3 Aagt  £ §. a-'o. Toe rek f ni ng enz. Aagt pleegt over te gaan. Deeze erflyke Ziekte zal G>)dt den overtreederen van zyne Wet doch wel met he zeilde Ktcht kunnen dreigen , waar mede hy zeil oe natuur der wyze heeft ingericht, datfomrcige ziekers, dewelke naruurlyke gevolgen van zekere zt nde zyn , uok tot op de Kinderen worden voortga planr.' Die over deeze bedreiging van de Melaa-sheid wilde kluagen, zoude eerst met de Natuur een tv,istgtding moeren beginnen , om dat door h iiet l'poongheden der Ouderen cikwils de Teenr,g , Venus-kwaale , en andere foorcgelyke ZiekKt* meer op de Kinderen overgebracht worden.^ Ue ar.dere tegenwerping is ontleent uit de ie antwoord op , dat zy naar alle gedachten van de misdaad hunnes Vaders zullen geweeien henben : hy begroef zynen Koof in zyne .erte i b)y en dit -kan niet wel zonder medekennis van zyn bui-gezin gefchied zyn. liet tpictkt \an zelf, dat deeze regel , dat oe \ UEKS met OM de MISDAAD van HtJNNE KlNl e- KtN mok ien stkuvkn , enz. eigeiiKk aheen in hec zoogenaamd Lyllhaöelyk , en niet in het Kiygsjecrit geidt , gelyk dezeDe ook van de Romeinen en andere oude Volnen riet is opgevolgt , wanneer zy vvandlyke Steden üormenderhand hadden ii genomen. Van het Krygs-recht heb ik in hec voorgaande reeds gehanutk, doch in hec vervolg ° zal (a) Jof. VII. vs. 24 , 25t (h) — — vs. M.  g. 230. Het Oogmfrk der Straffen. j? zrI blyken , tot welk einde ik thans noch deeze aanmerking gemaakt heb bei Het Oogmeik der Straffen. Het Oogmerk der S raffen (lelt Mofes uitdrukJyk zoo voor . als' men het in ons Lyftrraffelyk Recht , in de Klaagfchrifieii der Advocaaten , en in de Vonnisten gewoon ia aan DE Straffes Ik zoude het inderdaad misfchien niet eens rot vermaak ïnyner. Leezeree , ce ;oternyen der Rab. bynen aangiande de Doodltrü.Ten , die men zelfs in Kec'itsgeleerde b «eken heeft overgebracht , duidejyk moeten verhaalen, en dan wederleggen, indien rnyn zalige Vader mv ten deezen opzichte niet derWyie in de hand gewerkt had , dat ik my ten vollen op hem beroepen kan. Hy gat in het Jaar 1730. eene Verhandeling over deeze floffe uit, die in hec jaar i?4y. vermeerdert, onderden onderfiaanden Titel ( a ) , by den Boekdrukker Grunert te Hal. Ie , ren anderenmaale is ui gekomen Op deeze beroep ik my in gevallen , daar in 'k van die Rabbynfche dr.iomen , die men d;ar wederlege kan vinden , afwyke. Het geen ik 'er van het myne noch byvoege , acht ik niet noodig telkens van de gedachten mynes Vaders te onderfcheiden, daar ik my de zyne toe-eigene; en zoo 'er iemand is , die evenwel volftrekt wil weeten , wat hier van het zyne , en wat van het myne gezegc zy , die kan , hec geen hy hier vindt , met die Verhandeling zelve vergelyken. Men kan dezelve buitendien niet wel volkomen misfen , dewy' men toch ook gaarne zal willen weeten , hoe de Kab'-ynen al in dit ifuk gedroomr nebben , en rnen my , als ik van het getvoone gevoelen alwyke , zonder het bewys daar by ie voegen , niet ligtlyk op rnyn woord alleen ge!oove:r zal : daarenboven behelst dezelve ook verfcheidene zaaken , die tot het JVlofaïfch Recht niet be- (a) Chkistiani Benemcti MicnAëus TraEtatio de Juiiciis posn sque r.apit dious , in /acra fcriptura commtmoratü , ac Het>rrum inprvnïs : üeruta bae edittone recogntia v&riisque accesfionibue uiiSta,  2 N HET ALGEMEEN. behooren , dewyl zy ook van andere Doodftraffen , die in den B^oel, zelfs in het nieuwe Testament voorkomen , handelt , en van dezelve verfcheidene byzonderheden , die in de gewoone Commentarim te vergeefs gezocht worden , byb'-engt, Indien zy Xiiet meer te bekomen mocht zyn , bied ik my a m , om dezelve, op verzoek dei Leezeren van het A'Jofaïfch Recht , met noch meer van myne byvoegfeJen tn vermeerderingen , op hec nieuw te laacen drukken , gelyk ik in het algemeen gaarne alle de Disjertaite* van mynen Vader , die hy my met zeer veele gefchreevene byvoegfelen heeft nagelaaten , hy elkan eren z'-ude willen uitgeeven. Ik heb gezegt, dat men niet alles by my zal vinden , het geen in den Bybel, of zelis in het' Oude Testament, Doodftraffen betreffende, voorkom-.: jk zal 'er hier de rede van b\voegen , en dan zal men my genoeg kunnen verontfchuldigen by die geer.en , die miTcbien iets by my zpuden willen Zoeken, het geen 'ot rnyn oogmerk niet behoort. . Sommige der Leevensltraffen die in den Bybel dóórkomen , waren aiieenlyk by andere Volken in gebruike , zoo ais het leevencig verbranden by de Lhal.'eeuwen («) , zoo wel als de Dichotm mie j , hti worgen of hangen by de Syiiers vau / Ca) ]erem. XXIX- vs. 22. Dan. III. (b ) bat is , wanneer men iemand het ééne lid van zyn lchaam vóór , het ander naa aflhydt , Dan. ]i. vs." 5 Ézech. XVI.\s hO XXIil. vs. 47. Men vergelyke h.er mede nog de ij&ë § der gemelde Visjertatie van mynen Vader , en , zoo kmg ik dezelve niet wederom met byvoegfelen uitgegeeVen hebbe , myne Uusurjclie Bibliotheek, Deel JV. bl. 29,  II §• -3'-' ^AN DEK CÜENEN , DIE van Dammcus (a) , het geen ieder eenen van zelf zal byvallen , het kruifigen by de Romeinen. Aüe deeze Doodftraffen hebben geer.e de minlte betrekking op het Mofaïfch Recht. Andere werden in tyden van Oorlog over de vyanden geoefent ; by vooi beeld , wanneer zy op doornen gelegt . en dan dorfchwagens over hunne licbaamen heen getrokken werden. Deeze behooren ook niet tot ons tegenwoordig onderwet p , maat iet h.t harde Krygarecht der oude tyden , §. 64. §• 23a. • De Lyfgarde , en de Generaal der Lyfgarde ba tan in JE-j,ypten , en onder de Koningen van Israël met bet ter uitvoer brengen van Doo^vonntsfen te doen : dun Mfts beft in zyn Re^hi gecne linden tut dit werk aangejtelt» Het Ampt van eenen uitvoerer van Doodvonnisfen was noch by de Israëücen , noch by hunne nabuuren , zoo veele al» wy van dezelve kennen , fchandelyk ; en konde zelfs met het Priesterfchap veréénigt zyn. Dan Mofes heeft in zyne Wetten in het geheel geen zoodanig Ampt ingeftelt, alhoewel hy hetzelve in jEgypten wel gekent had , en het naderhand , onder de Koningen van Israël wederom in trein gebracht is. Ia (a) 1 Kon. XX. vs. 31.  Doodstraffen ter uitvier bracht. ïg If) iEgypten , en te Babyion , vinden wy eenen zeer voornaamen Koningfyken Ampceacbin% genaarnt , het geen de LXX. i)ver/etrer> zeer verkeerd , door üversie K k , en Lu herus doof Hofmeester , vertaalt heb en. Lcc.erlyk overgezet zoude hec of Uppnjfe de> (lachtets, ( van die ilachters naamlyk, dewe.ke menlchen fLchten j of, indien men het Arabifen te hulpe neemt ( a") , Opperfle der pynigers betekenen. Het komt vry wei op het zeilde uit. Hoedanig een man hy omtrent geweest zy , kan men uic .te volgende plaatzen opmaaken. Gen. XXX V I. vs. 36. komt hy als een voornaam Hoveling des Ronings van /Egypten voor, in wiens huis, of Slot liever , de Staatsgevangenen bewaarc woiden , en onder wiens gezag zy liaan. (Gen. XXXiX XL. ) Te Babyion werdc hy van den Koning , Nebucadnezar , uitgc» zonden , om üoodllraff?n te volbrengen , Dan LL vs. 14. By Jeremias komt hy het allermeest voor. Hier is hy ee*n Krvgs-amptenaar , ( ie het bevel over een Leger h eic , ( Kap Lil vs 15 ) en wel een zeer voornaam Amptenaar , want hy wordt , Kap. XXXIX. vs. 13. voor andere Oorloos-bedienden , die in het tweede vers gemeld k irden , geilek , waar van de eene teffens < pper-Hofman, fcbal , en de andere het Opperhoofd van de Magi oi Geleerden was ; en in cit géheele verhaal als de bóofeperfoop aangezien : hy zend een gedeelte van het (a) Tdbicb, hec welk van hetzelfde wortelwoord afkamc , betekent in de Arabifche Godtgekerdjieid den Engel die de vtrdotmuen pynigi.  i4 $• 23,# DEN GFENn:N > DIB bet volk , om het , wegens deszelfs oproerigheid , te ttrafhm , in ballingfchap ( a ) , de armfren laat hy in het land blyven , om het/elve te bouwen * en geeft dezelve den Landvoogd over, dien de Koning had aangeftelt _ ( A ) ; hy verbrand de Sad en den Tempel "( O » en brengt de Gevangenen » die de hooidrolle in het oproer gefpeelt hadden , en dewelke dus met den dood rBoésreö gellraft worden, na Ribla, alwaar Nebucadnezar zich toen ophield , en zy het loon hunner weerfpannigbeid ontlangen zouden (rf). Dit gelvkr alles vry wel naar het werk van eenen Generaal der Lvfgnrde , wiens Ampt by zoo veele oude Volken mede brachc , Doodvonnitfen ter uitvoer te brengen : en hier by komt m ch de volgende byzoodere omftanriigheid. De Rab Ta'/bachim h buiten twyfel by Jeiemias een voornaam Krvgsamptenaar, en evenwei fchynt hy by de Verovering van Jerufalem niet tegenwoordig geweest te zyn , ten mir.iten hy was niet mede onder de Bjoylunifchè Generaals , die jerem. XXXIX vs. 3. werden opgenoemc \ en tetllond in eene poort der ver. o.-erde Stad post vatten Dit kan men rerliond gemaklyk begrvpen , indien men aanreemt dat hy Generaal van de Lyfgarde was , want dan moest hy amptsbalve by de petfoon des Konings zyn ; en INebocadnezar was op dien tyd , toen- Jerufalem verovert werdc, zelf niet by de belegering tegen- woor- («) Jerem. XXXIX. vs 9. Lil. vs. if- qo. (b) Jererr. XXXIX. vs. «0. XLI. vs. 10. XLilL 6. LIL vs. v\ (tX Jerem. LU. vs. 12- 14. Qd) Jerem. LIL vs. H > *1%  Doodstraffen tbr uitvoer br cht. woordig , maar verfchcidene dagreizen daar van af te' Ribla. Sommigen der Cuien hebben deeze veiklaaririg ©f volkomen in allen dècle aangeiiornerl , of zy ko« men ten mirllen zeer nuby dezelve. t>e C'haldeeuvtf heeft doorgaans, R'ab Kitr/tafa (a j , dat is riet te zeggen , Opperj.e der Mhordennn >n , want wie zal zulk eene bediening ónder zyne Hovelingen inflellen ? maar p<-b 7abhachim , in zyne Joodfche Oudheden , Beek X. K..p. ió §. 3. Dit ÖVJRR Dfe L-YFGA-ttijE oe- KoNINGS GKSTELT was {d) : de tweede ChalJet-uw fche Uverzetter der Boeken van lYlolts, oiëri men H.-hjdo Jonathan noemt, geeft hem de hemiaming van pnn~ ceps Spiculatorum \ e). ^picu^at^res , ofSpecula- tores (c) Ani q. 'juu IJbr. X. 8 , 5*. Srqctm--te. (d) #|ftW<* Ag , «T» fit tr»fn>T$v\tix.tm (O S'TüSpiflD T) Büxtorfs Lexicon, pag. uji. over' ore Latyoiche woord , het welk in de Quld.euwfcl.e Taaie geraakt is,  ld §• 233" PEN SEENEN ■> DÏE tores waren eene foort van Trauwanten , die met pieken gewapent waren , en door welke , geiyk men zelfs uit eene piaacze van het Nieuwe Testament . Mare VI vs. 27. kan zien , de K mingen hunne Doodvonnisfen liecen ter uitvoer brengen (a). De Arabifche , of om juister te fpreeken , veifcbeidene Arabifche Overzettingen des liybels , verraalén het door Bais Esjajjafin , Opperste der Saj 1afin , of Zwaarddra .gf.i^ ; maar deeze zyn wederom geene andere, ózn Spicu'atotes, wanc op de zoo even gemelde plaatze, 'Mare. VI vs 17 heeft de Arabifche Vertaaling het Giiekfche Sjrexav/UTaj door Sajjaf overgezet. 13y de iEgyptenaaren derhalven waren vóór en in den tyd van M-jfes , en by de Babjloniers ten tvde der Verwoestinge van Jerufalem, de Trauwanten van den Koning teffensde uicvoerers der ftraffen en Doodvonnisfen , en derzelver Genenal was met aile fatfoen Generaal-provoost. Dan men vindt by de Israëliten iflsgelyks het zelfde , onder de Regeering der Koningen De C>eiï en pleit, die in' de Gefchiednisfe van David dikweif voorkomen , en over welke wylen de Heer Iken ons eene uitmuntende Disfej,tatie gegeeven he.f; (/;) , waren de Lyfgarde van den Koning ; en Jo ephus geeft C a) Men zie W&tstein over deeze plaatze , by wien men , in een klein betrek zeer veel goeds ufe Gr ekfche en Latynfche Schryveren zal byéen gebracht vinden. Als mede Schwartz de fpeculatori. bus veteram Romanorum. „ . . Cé) Zy is de negende onder die , dewelke in het raar 1749- te Leiden in ééne Verzameling zyn uityegeeven , onder den Titel : ConuaDi IküNH Dis/er* tütiones Pbilologico - Tbeologice.  Doodstraffen ter uitvoer bracht. 17 geeft hun uitdruklyk deeze benaaming naar het my toefcbynt, hebben zy hunnen éénen naam , den , van het geen hun ampt by Doodltraffen medebracht , onclangen , en dezelve zoude door Afhamer , of uitroeijer, verdelger , moeren vertaalt worden (by Doch zonder op deeze woords-afleiding te bouwen , ziet men , uit het geen vari derzelver Generaal, Benaja , den Zoon van Jojacia , gezegr worde , vry duidelyk , dar zy by iiec uir oeren van Doodftraffen het zelfde werk hadden, als de Tabhachim der zïLgyptenaaren en Babylopms. Deeze , die wegens zyne perfoneele dapperheid ook onder de Helden van David voorkomt ' c > , en wiens titels eene zonderlinge la,menvoeging , die in onze voorfchrifren van brieven te fchryven, en de titels te onderfcheiden, ten éé enmaale onbekend is , zouden uitmaaken , had, ik weet niet of ik zeggen moet vyf, of drie bedieningen : dat is zeker dat de laacfte hem , in het begin ffl) Antiq. VI. 5, 4. Bxvcéta ril rui i, 319. van het Eerfte Deel gefchreeven hebbe. Indien de geene , die van het leeven ter dood moest gebracht worden , een moordenaar was, dan ftierf hy gemeenlyk door de hand van den Goël, van wien wy $. 231 -135* gefproken hebben , den welken hy toe dat einde weidt overgeleverc, en die buitendien, volgens een oud gebruik, hec recht had en behield , om den moordenaar van iemand zyner Bloedverwanten , overal daar hy hem vond , de Vryfteden alleen uitgezonden , zonder eenig gerechclyk onderzoek , ja zelfs zonder eenige waarfcHuwing , te dooden , Nura. XXXV. vs. 12 , 19, 21 . 34 , 27. Deur.. XIX. Vi. is. Hier was der. * ^ hal»  SIOEST TER UITVOER BRENGEN. 21 halven hec toebrengen der verdiende firaffe , hec geen fomtyds met vry wat wreedneids zal gefchied zyn , niet alleen niet fchandclyk , maar zelfs her. foint d'honneur eifchte , dat hetzelve door de eigé hand des Bioedwreekers volbracht werdt (a) : en juist om dit puim a"hmneur tegen te gaan , had iViofes een oud Recht , het welk anders zekerlyk ook niet zonder eene berispelyke zyde was , onbellreeden gelaaten ( 136.), In andere gevallen bepaalt Mofes gemeenlyk,' dat een getuige de eerlle hand aan de uitvoeringe der itraffe flaan , en door al het omftaande Volk gevoigt moec worden ; by voorbeeld , de getuigen moesten den eerllen Heen op den Misdaadiger werpen , en het Volk voortvaaren met hem te fteenigen, tot dat hy dood was, Deur. XIII. vs. 10. XVII. vs. 7. waar mede men noch Jofua VII. vs. 25. en Joh. VUL vs. 7. vergelyken kan. Volgens deeze fchikking konde niemand , zonder voorafgaand onderzoek en verhooring der getuigen , ter dood gebracht worden ; gelyk in zulke gevallen , daar de Lylw;.cht van eenen Koning gebruikt werdc, om DojdftrafFen te oeffenen , misleiden vry wat haastig en despotiek zal gefchied zyn. Ook fchynt de Wee-, geever maar zeer zelden zulk eene , ten eenenmaa]e onbegryplyke , boosheid verwacht te hebben , als 'er vereifchc wordt, o;n een valfch getuignis tegen het leeven van zynen naasten af te leggen, wanneer men weet, dat men zelf in koelen bloede met 'zyne eigene hand her begin der ftrafoeffèninge zal moeten maaken. Het komt my voor , dat iemand , die («) Zoo bleef het ook ten tyde der Koningen, 2 Sam. XIV. vs. 7, ia B 3  &i §• 2 34« Doodstraffen. die fl.'chts niet door de overgegeevenfle boosaanigbeid bezielt werdt , de fteen uit de beevende en bëfluitloóze hand zoude hebben moeten vallen. In zoo verre dan was dit ook een middel om valfche ge mgnbfen in Halszaaken te verhoeden. Het geen wy Deut. Xlil. vs. 13-15- insgelyks van het gtheele Volk leezen, het welk eene Stad mee het zwaard floeg , behoort al meer tot het KrygsItcht, oan tot onze tegenwoordige verhandeling. S- 234. Het Zwaard en bet Steer.igen waren in het Aiujaïjcb RcM de èenige Dvodfiraffen. Mofes heefr in zyn Recht eigenlyk maar twee Doodltr,ffen , waar van de céne waarichynlyk omtrent even zoo zwaar was als de andere, het Zwaard naamjyk , en bet Stenigen. Het zal menig eenen in dtn beginne vreemd voorkomen , dat ik deeze ftiaffen eikanderen zoo gelyk ourdeele ; ( hoewel zoo vreemd niet , als de Helling der Jooden , die door mynen Vader §. 4. van zyne Duftriatie wederiegt is , oat het steenigeh eene smartlykeue stua.ffe is , DAN eeevend1g v'ehbu AND ie WOi<« DhN ) doch hy hoore beide deeze llraffen maar eerst befchryven , en hy zal my toeltemmen , dat de ftraffe des Zwaards , wel is Waar , dikwils minder imartlyk , maar nochtans in veele gevallen even zoo gevoelig , en noch pynlyker kan geweest-zyn , dan het Seenigen. De llicffe des Zwaards beflond niet , gelyk by ons , en zoo als de Rabbynen uit de gewo. nte van andere Vplken aangenomen hebben , in het aiflaan van  £. a->4' Doodstraffen. 23 van het hoofd. Van onthoofden komt in de Wet* ten van Mofes nergens een woord voor , maar hec wordt in zyne gefchiednisfe, Gen XL. vs. 17. flechts een enkelde maal als eere doodftraffe der /Egyptenaaren genocm ; voor zoo vei re de Opperbakker des Konings van /Egvpren eest onhoofd , en dan zyn lichaam aan de G«ilg gehangen werdt. Ook vindt men in het ganfche Oude Testament nooic iets van het onthouden der. Mbdaadigcrs onder de Israëliten of Jooden. Daar by komt noch , dac Mofes , gelyk ik te vooren al heb aangemerkt , geenen Scherprechter heeft aangeltelt , en het onthoofden eene zekere konst vereifcht , om met hec Zwaard of de Byle juist den nek te treffen. Ja zelfs fchynt zyne Hoogwaardigheid (a), de Ceneraalprovoost van Salomo , üenaja , de Zoon van Joja* da , niet onthoofd te hebben. Des Konings bevel was : Ga op wem C Joab , of wie het anders was) tos , en oood 11 km ; en ce Held ging op hem los en DoouoE hem , i Kon. IL vs. as, 29, 31, 34, 46. Hier zyn zekerlyk de uiterlyke omftandigheden geenszins van dien aan, als of de Misdaadiger zoude onthoofd woid^n , want daar toe moest hy zyn hoofd geflrekt houden . ot het zelve nederleggen, indien 'er geene vreemde flachting uic ont- fa) Leezers , die zich te binnen brengen het geen aangaande de ondeifcheidene posten van deezen Veldoverften §• i?2 gezegc is, zullen de rede van deezen Titel , d,e in een Neêrlandfch oor anders zoo vreemd moet luiden , wel begrypem Deeze vreemdheid maakt juist de aartigheid dier uitdrukkinge uit Vekt. (b) is het Hebreeuwfche woord, B 4  24 £34' Doodstraffen. ontfban zoude. Joab was zelfs ra het Altaar ge-'' vlucht , en was niers minder vcorneemens , dan zyn hoofd naar het Zwaard gellrekt te houden ; anders zoude hy van het Altaar wel vertrokken zyn , en zich in handen van hec Gerecht overgegeeven hebben : maar hy wordt door de eerfte wonde de beste , die de Generaal-provoost hem konde toebrengen, by het Altaar afgemaakt, i Kon. I vs. 28- 4. Doch het zal best zyn , de gevallen op te noemen , in welke de ftraffe van het Zwaard plaat/e vond ; dan zal men zelf kunnen oordeeten , waar dezelve in befkian hebbe. Vooreerst wanneer eener geheele Stad of ganfchen ftamme , wegens zekere gemeenfehaplyke misdaad , de Oorlog werdt aangedaan , floeg men, gelyk de Hebreeuwfche uitdrukking zegt , alTes met de fcjbèrpte des Zwaards , Deut. Xïil. vs. 13- 16. Hier neef men bun en twyfel het Zwaard gebruikt , zop als men het best konde treffen. 'J en tweeden willen de Jooden , dat men tegen eenen Moordenaar de ftrafFe des Zwaards geoeffent beeft; en ik geloof, dat zy in de Hoofdzaake gelyk hebben (a) , alleenlyk moet men ook hier'aan gten Ca) Men kan 'er redenen voor vinden in de Dit» feriatie van mynen Vader, § 13. waarby ik noch alleen het volgende zal voegen : de Goë! wreekre het bloed van zynen Nabeftaanden op den Moordenaar , en wel zoo , dat hy hem , waar hy hem ook vond, ( de Vryffad alleen uitgezondert) konde dooden: h er toe was zekerlyk het eerst en bekwaamst werktuig de Degen , de Mesfen der Oosterlingen daar onder begveepen : en ook by de Arabieren leest men in hun. ne oude Gedichten , en is het noch hedendaagfeh de gewoonte , dat de Blpedwreeker doorgaans 'met den  §. 234' DO. 0D9TRAFFEN. 05 geen afflaan van hec Hoofd denken, want een naaste Bloedverwant , die de bloedwraak oeiTende , zal zekerlyk de konsc van onthoofden niet verdaan , maar , zo hy noch met eenige gemaatigdheid te werke ging, hem de eerfie doodwond de beste toegebracht lubben. Doch de ftraffe kan hier ook dikwils zeer grouwzaam geworden zyn , daar den Bloedwreeker ten dien opzichte geene bepaalingen gegeeven waren ; en waarlyk zy is het noch heden ten dage veeltyds in het Oosten, wanneer de Bloedwreeker in woede is. De naaste Bloedverwant van hem , die moorddaadig was omgebracht , konde •wraakzuchtig zyn , en den Moordenaar door veele fmartlyke wonden dooden , zoo dat hy 'er meer by leed , dan hy , indien hy geiteenigt geworden ware , zoude geleeden hebben ; inzonderheid dan , wanneer de Moordenaar zynen moord ook met wreedheden verzwaart had , in welk geval met hem volgens de regel van het Recht van wedervergeldinge , waar van wy in het vervolg zullen fpreeken , konde gehandelt worden. Maar wanneer men eenen Moordenaar op de zachtde wyze met ééne wonde doodde , zal dit misfehien gemeenlyk, waar toe ook niet veel konst vereifcht werdt , door het opfnydtn van den buik gefchied zyn : en vvaarfchynlyk heeft ook de Generaal-provoost van Salomo de lieden , op welke hy los ging , den buik opgehaalt. De redenen , die ik voor deeze gedachte heb , kan men §. 27. myner Verhandelingen de fxna bomicidii vinden. liet den Degen of het Mes uitgaat, en dién den Moordenaar zoekt in het lichaam te ftooten. B 5  26 j. 234. Doodstraffen. Het Steeniger. gefchiedde zonder veel komt; de getuigen vüeipen de eerde deenen , en dm volgde hen het volk terflond naa. Dat hy, dien men zoude Steenigt n , ergens aan vast heeft moeten gebonden worden , fpreekt zekerlyk van zelf: maar al het overige , het geen de Jooden van eene ftellaadje verhalen , waarop men hem plaatlle, en dan van boven neder wierp , enz. zyn Rabbynfche vérdichtfels , over welke men de meergemelde Disjertatie van mynen Vader § 5. kan naleezen. De fteeniging was geene zoodanige onfmartlyke dooddraffe . als by ons het onthoofden en voor het hoofd fchieten , maar dezelve was evenwel ook zoo buitengemeen hard riet , ten minden met ons Radeoreeken , wanneer niet al in den beginne de genadéfhg gegeeven wordt , niet te vergelyken. De eerlle deen . die het hoofd trof, moet den Misdaadiger gemeenlek door den dreun, dien dit inde harstenen veroorzaakte , van het gevoel berooft hebben ; tn indien di: onmiddeiyk in den aanvang gebeurde , leed hy , die gerteenigc werdt , niet zoo veel als by ons menig een die opgehangen is , en noch wel een paar minuuten aan de Galge fpartelt. Dan al gebeurde dit niet , u het evenwel, met betrekkinge toe de pyn , geheel iets anders of de beenderen verbryzelt , dan of 'er door het werpen van fteenen Hechts hevige kneuzingen veroorzaakt worden , welk laatile op het eerde oogenblik lang zoo pynlyk niet is , als het naa verloop van eenige darren zyn zoude : daarenboven is bet Radebreeken daarom juist zoo fmanlyk , om dat de lyder die verbryzelingen te vooren weet , om dezelve te ondergaan eerst wordt nedergelegt, en dezelve langfaam, de ééne vóór de andere naa , lyd't; daar integendeel ,  §. 234' Doodstraffen. 27 deel , in het geval vnn vSteenigen , Heen op (teen gewotpen werdc, en naar alle gedachten eer twee minuuten verloopen waren, van het leeven een einde maakte. IVJefl zal , indien men deeze omflandigheden in het oog houdt , my moeten roeflemmen , dat de fbaffe des Zwaards dik wils even zoo pynlyk , of noch pynlyker kan geweest zyn , dan het Steenigen : bygevolg dat tusfchen de Doodltraffen , die Mofes op de overtreeding zyner Wet»en geilek heeft, eigeniyk geène opklimming in zwaarte plaatze vond : waar door dan insgelyks de beuzelaary der Rabbynen vervalt , die rnyn Vader noch uit andere gronden wederlege heeft (a) : dat naamlyk , dewyl het Sletnigen harder (frajfe was , dan het leevendig vet branden , het leevcndig verbranden .harder dan het Zwaard , het Zwaard harder dan Worgen , zoo dikwerf ih de ld et ten van Mofes gezegt wordt , hy zat flerven , men de zacht[le fiicffe , het Worgen , kiezen moest. Worgen is in het geheel geene doodllraffe van het Mofaïfch Recht, noch by de Israëliten in gebruik geweest : die keuze tu'fchen harder en zachter viel weg : daar beide ftraffen eikanderen taamlyk gelyk waren : en het Steenigen was zoo zeer de gewoone doodflraffe , dat men daar aan natuurlyker wyze moest denken , wanneer Mofes geene andere bepaalde, of'er geene andere byzondere omftandigheden plaatze vonden. Dus had dan het Mofaïfch Recht , wel is waar, niet de allerzacht fte foorr van DoodflrafFen , by welke men genoeglaam op één oogehblik , en zonder gevoel van fmane fterft , zoo als het ondioofden ; en (<0 §. u. in de meergemelde Disfertatie-,  28 J. 234. Doodstraffen. en de rede daar van is, dewyl hec geenen byzonderen , daar in geoeffenden , Scherprechter ter voltrekkinge der Doodvonnisfen, had aangefteit: maar het had ook geenszins die ongemeen wreede draf* fen , van Radebreeken , Verbranden enz. ; veel minder zulke , dewelke op eene konftige wyze de fmarten verd-ioöelen en eenen langfaamen dood aanbrengen , waar van wy fomtyds in de nieuwspapieren leezen , inzondetheid als 'er in Frankryk een Konings-moorder a ir gelhaft is ; ook niet het fpitten en villen der Turken ; noch ook het Kruüfigen der Romeinen. En al is het dat men hier of daar , de fchikkingen duur Mofes in het Hals-fhaffelyk Recht gemaakt , hard vindt , nooit zal men 'er evenwel eigenlyke wreedheden aantreffen , die een inenfchiyk hart met atgryzen kunnen vervuilen. §•■ 232. Van die Straffen , dewelke in Onteeringen naa den duod beftonden. De Weccen van Mofes (lellen drieërleie (Iraffen , die coc onteering van eenen Misdaadiger naa zynen dood moesten dienen. j. Het vekbkanden. Die was by hem geene doodftraffe ; zoo min op de gewoone wyze geoeffent , waarop men weleer de Ketteren met het vuur (halte , als op de manier, die de Rabbynen verdicht hebben , naamlyk door den Misdaadiger gefmolten lood in de keele te gieten : maar het ontzielde Lyk eenes Misdaadigers werdc verbrand , gelyk dit noch in onze da-  §. 235. Schande naa den dood. 29 dagen by fommige groote misdaaden in gebruike is. Dit ziet men duidelyk uit het zevende Kapittel des Boeks van Jofua. In het 15. vers werdt de Kerk-roover, dien men toen noch. niet ontdekc had, al by vooi raad gevonnist , Om MET VÜUIi Vlili brand 1 li WOKden '• ett. dit vonnis wordt vs. 25. op deeze wyze aan hem volbracht , dat hy eerst gédeenigt , naderhand zyn lichaam verbrand, en eindelyk boven zyne beenderen eere kleine boogsé van üeenen toe eene fchandlyke nagedachtn^fe ( eln Jchar.dbugel von (lemen ) opgericht worde. Op de zelfde wyze heeft men het waarlcnynlyk te verdaan , wanneer Mofes één en andeimaal in zyne Wetten van verbranden fpreekt , Levir. XX. vs. 14. XXI. vs. 9. en daar het in zyuegéfchiednisfe voorkomt, Gen XXXVIII vs. 24. kan het ook niet wel anders verdaan worden ; want Thamar moest, toen haare zwangerfchap bekend werdt, volgens het Lewraat- Recht als eene Echtbreekder aangezien worden , en wy zullen in het vervuig zien , dac de druffe , op deeze misdaad geitelt, het deenigen geweest is. 2. Het ophangen aan een-n koom of paal dien wy eene Galge zouden noemen , ( wan' hec Hebreeuwfche woord betekent zoo wel het één als het ander, boom en paal). Ook dit is geene dooddraffe , maar werdt naa dea dood volbracht , gelyk by ons fommige Misdaadigers die eerst onthoofd [of op eene andere wyze gerecht] zyn , op het Rad gelegc worden. Ten minden wy vinden nergens hec min- 00 £ 9%  3° §• 235« Schande naa den dood. minde blyk ^ dat men leevendigen heefc opgehangen : het geen wy 'er van vinden , zyn de volgende plaatzen , door welke de overigen , die minder duidelyk zyn , en van ophangen, zonder eenig byvoegfel fpreeken , kunnen opgeheldert worden. In de eerde plaatze komt hier de Wet zelve , die hier van handelt , Deur. XXI. vs. 22. in aanmerkinge. Wanneer iemand van het LEEVEN TER dodd GUBKACH ! WOUDT , en aan een8n BOOM oe GALGE OVGEHA.-GhN , dan zal zyn lichaam enz. Hier wordt de arme Misdadiger eerst van het leeven rer dood gebracht, en daarnaa opgehangen Is 'er iemand die noch twyfelt, dan leeze hy Jol' X. vs. 26. daar wy vinden , dat de C ananitifche Koningen eerst verllaagen , en naderhand opgehangen werden': of Gen XL. vs. .9. 1^ drie dagen zal PhaKAO uw hoofd van V neemen , en u aan de galge laaten hangen- Hier heb» ben verfcheidene uitleggers zich vruchdoos afgedoofc . dewyl zy niet wisten , hoe men iemand zonder boofd aan de Galge konde hangen ; en derhalven wonderlyke verklaaringen uitgevonden (a). Zy dachten alleenlyk aan de (a) Het komt my voor, behoudens de achting , die men aan het oordeel en de LeleerdhHd van den Heere Michaölis fchuldig is , dat men die zwaarigheid zeer gemaklyk zoude kunnen ontknoopen, door met onze vertaaling te leezen Poarao zal uw buofi verbef en en u enz. of behaagt iemand deeze vertaaling niet, men kan door bet ooofi , hier , gelyk als elders , bet leven verdaan , en de plaatze dus opvat* ten 5  §. 2^5' Scff/'-nde naa dev d009. 31 de gewoonten van hun Land en de ftratTen, die daar in gebruike zvn , en begreepen , dac men evenwel maar éénen dood konde derven. In hunne verlegenheid maakten fommigen van bet Hoofd, een tapje; gel\k die door Piscatok en de zynen gefctiied is (a). Dan indien. men ten , Pbarao zal uw leeven van uw neemsn , door welk middel ? by zul u aan -ie galge laaien hangen. Maar hoe het zy , het gevoelen , rot welks bevestiging deeze plaatze hier worde bygebracht, kan by dezelve niets winnen of \crhezen ; want wv kunnen 'er in alle gevallen niets meer uit zien , dm wat in jEgypten gebruiklyk genree»! zy , en daar uit op het Mofaïfch Recht geen befluit trek en. Ook lchynt het my toe , dat jof. X. vs. *6. niet veel krachts aan dit gevoelen byzec , dewyl her geen daar verhaalt worde tot het Krygsrëcht over ov erwonnene vyanden behoort , het geen onze geleerd ; Schryver zelf, van het geen by eene gewt>oneburgerlykë Rechtspleeging plaatze voiid , doorgaans zorgvuld'iglvk onderfcheidt. Dus blyft dan Deut. XXI. vs, i,t. a'leen over ; hy welke plaatze men zekeriyk noch wel trenigen twvfel kan overhouden, of hec ophangep , volgens het Mofaïfch Hecht , wel altoos alleen naa eene andere doodJiraffs gefchied zy. Misfch en neemt onze Hoogleeraar wel eens gelegenheid , om deeze iTelling , dat ba ophangen by Mofes' geene doodjlraffe was, die- rnyn oogmerk mee is door deeze Aanmerkingen te wederleg, gen , uitvoeriger te behandelen , en 'er Uerkere grónden voo" aan te wyzen. Vert. (a) Piscator vertaalt deeze plaatze dus: Hy zal uw Tapje uittrekken , en voegt 'er by wyze van opheldering by : Pbarao bad een bord of boute tafel waarop de Ampten van zyne Hovelingen gejebreeven ftonden ; naast iedere van deeze aangetekende bedieningen waas een klein gaatje geboort , wa.trop de naamen van de geenen dis deeze posUn bekleeden , gejebreeven wa-  3a §• 235* Schande naa den dood. men aanneemt dat het ophangen aileenlyk tot fchande naa den dood piaatze vond , vervalt alle zwaarigheid (a). Die ophangen was onder alle middelen , orn iemand naa den dood te befchimpen , het allermeest onteerend ; want , volgens het geeuignis van IVJotes , werdt iemand die opgehangen was , als by Godt vervloekt aangezien { b ). Naamlyk , dewyl zvn dood noch niet genoeg gewe?sc was, om voor zyne misdaad te boeten, werdc hv in rechten aangemerkt , als iemand die den Godlyken Vloek in de andere waereld overnam , en ook daar itrafbaar was. De rede , waarom Mofes deeze liraffe voor zoo ten hoogiien onrecrende verklaart , ligt waarfchynlyk in het gevolg , het welk hy 'er uit afleid; , ovr het lichaam den n«cht OVER MET MOEST BLYVfcN HANGEN, MAAK NOCH 01' EILN SBLFDEN DAG HEGRAAVEN W0U.DEN ; OM UAl ANDERSZINS ZULK EEN VERVLOEKTE , wan* nxann , enz. Van wcar mat: hy toch deeze onbekende r.ieuwijhcid ( Ante/tot) , die nergens is opperekenc, bekomen hebben ? Zekerlyk niet u t de SE'vptifche Gefchiednisfe. (ö) Men zie §. §■ 18 , 19. van de meergemelde Disfertatie mynes Vaders ; als mede Tbeoi. Das/ovii 'Disf. de fuspendio bominis , lapidibus obruti, Witteber^ce 1634. , (ö) Deut. XXI. vs. 21, 23. over eemge verkeerde uitleggingen van deeze plaatze, die by de Jooden in gebruik zyn , kan men myne Disfertatie , onder den titel : Argumsnta immortalitatis animarum ex Mfe collecta , § 7.' nazien. Dezelve is in het Eerfte Deel van rsvn Syntagma Ojmmentationum te vinden.  §■ 235- Schande naa dem dood. 33 ■ W*NN6ËR HY BOVEN D^ AARDE BL8BF , HET Laiv'D ZOUiiE VERONTREINIGEN. Hy wü naam- lvk niet, dat iemand , tor nadeel dne gelegenheden niet nauwkeuriglyk in het oog gehouden wierdc 5 dan hoe verre die eigeniyk gegaan zy , kan ik niet zeggen. Hst is waar, volgens 2 Sara. XXI. vs. 6, 9-11. fchynen de opgehangene Lyken van eenige nakomelingen van Saul , die den Gibeoniten , om 'er zich op te wreeken , waren overgeleverr , langen tyd onbegraaven geweesc te zyn : maar aan den éónen kanc was die geen werk van e Ieraëliten , trnar van de Gibeoniten , die van de Cananiien afkomllig waren , en misfehien noch volgens hunne oude Rechten in hunne vier S eden leefden ; en aan den anderen kant heefc die geheele geval zoo wel in de zaak zelve , als in de uitdrukkingen zoo veel byzonders , dat men zoude kunnen twyfelen , of het wel (a) lofua VIII. vs. 19. X. vs. 26", 27, ?. DseU C  34 S- Schande naa den dood. wel een echt ftuk der Boeken van Samuel, clan of het misfchien ééne van die uitvoeiige ver» kiaaringen zy , waar van men 'er in deeze Boeken meer meent ontdekt te hebben. In het voorbygaan moet ik noch van eene zaak fpreeken , dewelke eiken Bybel- leezer zal in de gedachten komen. De kruiding van Christus, eene Romemfche doocftraffe , verfchilt in meer dan één opzicht van het geen Mofes ophangen noemt, en mtn moet zyne Wet , waaiby ieder opgehangene voor ver» vloekt verkiaart wordt , vooral niet tot eene voorzegging van den kruisdood onzes Zaügmaakers roaaken , gelyk fommige gedaan hebben. Maar naa dat Mofes zich o> er de geenen , die opgehangen waren . dus had uitgelaacen , konde die vreemde ftrafie van het kruis , die buitendien fchandelyk , en alleen by Slaavett in gebruike was , in de oogen der Jooden niet anders, dan ten hoogden afichuwlvk en onteerende zyn , en den gekruisten hun als eenen vervloekten doen voorkomen. Dit is het, hec geen Paulus zegt, Gal. III. vs 13 Daarenboven zien wy noch uit de gefchiednisfe des lydens van Christus, dat de Romeinen zich in dit geval , gelyk in veele andere dingen , in Palasftina naar de Wet van Mofes, ten minden naar de Verklaaringen der Jooden van dezelve, gericht hebben, voor zoo verre zy de gekruis. ten niet tot naa Zonnen-ondergang lieten hangen , maar dezelve eerst met dokken doodfloegen , en daarnaa van het kruis afnamen ( a ). Wel (<0 Jo!- XIX. vs. 31-34.  5- 2 35* Schande naa den dood. «e Wel is waar , eigerlyk eifchte de Wee van Molles dit niet , indien men dezelve niet volgens de letter alleenlyk , maar volgerfs haar oogmerk inziet; want iemand , dien men kruis» te , werdt leevendig aan her kruis gehangen , en leefde doorgaans aan hetzeKe tv.t op-den derden, ja zelfs wel tot op den zevenden dag ; ( eene alfchuwlyke manier van ftraff-m , aan welke Mofes nimmermeer gedacht had, en die waarlyk der Romeinen waardig was ) dan de Jooden volgden hier, hy hunne verklaaringen, de enkele letter der Wet , en de Romeinen waren uit ftaatkunde zoo toegeevende omrrei t hen, dat zy, het geen zy tot den ©odtsdüensr. betreklyk maakten , ongefchonden lieren ; boeWel zy in andere gevallen geene zwaarjghe'd vonden , in hun , om zoo te fpreeken , het vel over de ooren te trekken ; cm deeze reden lieten zy in Paltedina ook geenegekiubten den nacht over aan het kruis hangen. Het fchynt, dat de gebeurtnisfen van Syrien , die vry bekend zyn , hun deeze ftaatkunde geleert hadden , toen hec aantasten van den Godtsdiensr, uic de Jooden een Volk , zoo als zy ce vooren nooit geweest waren , gemaakt , en hen door wonderen van dapperheid in Vryheid geftelc had. De groote invloed , dien de Joodén in Romen zelf, en hec geheele Roomfche Rylc hadden , inzondeiheid by die van het andere Genacht, ( want inderdaad zeer veele voornaame Vrouwen waren den eenigen verlhndigen Godtsdienst , die niec meer dan éénen, Godt vooionderftelt , dien der Jooden $ toegedaan ) deed 'er noch meer toe, dat de JooG a dsn.  36 §. 535- Schande naa den dood. den by hunne Wetten ongeftoord gehanch-ïnfc ■werden : en de eerftemaal , toen de Komeieen, op eene zeer grove wyze van deeze ftaatkunde afweeken , verooi zaakte een paar vogelen , die men op eene hoonende manier >'èór de Joodfche Synagoge te Csefirea geoffert had , eenen oorlog , die de Pvomeinen waarlyk zwaar viel , wel is waar roemruch ig eindigde , toen Vespafiaan Jerufalem veroveide , maar nochtans in diervoege . dat de Komeinen duizendmaal duizend Onderdaanen minder , en in den grond befchouwt ( want hoe kan men een verwoest Land rekenen j een bloeiend wingewest , PaSaltina , vernietigt hadden. 3. Behalven het fteenigen van Leevendigen a's eene doodftraffe , waar van wy in de voorgaande § gefproken hebben , was 'er noch eene fteeniging naa den dood , dewelke daar in beftond , dat men op den .Misdaadiger , die gefteenigt of met het Zwaard gefttaft was , ook we! over de asfche en beenderen van zyn verbrande lichaam , deen-en wierp ; zoo dat daar uit een fteenhoop wierdt ; die tot zyne fchande naa den dood , en ter eeuwige gedachtnisfe der aan hem geocffende ftrafie ftrekken moest. IVJen zie dit Jofua VU. vs 2 , 26. als mede Kap. VUL vs. 19. daar, wel is waar , eigenlyk van eenen Vyandlyker K >ning gefproken wordt , maar die noebt .1 s volgens het ftrenge Krygsrecht als een LViisdaadiger behandelt wércit , gelyk ook Spr. XXVI. vs. H. ten minden volgens de uitlegging van Sciiultens. Een  J. 235. Schande naa den dood. 37 Een foortgelyk (leenigen der Graven vindt men ook by de Arabieren (a) , en wel niet Hechts omtrent optnbaare LVlisdaadigers, maar ook omtrent andere , die het volk naa hunnen dood befchimpen , en tegen welke het zynen haat te kennen geeven wil. De manier van denken van fommige enkele Volken , die anders nabuuren of aan eikanderen vermaagfehape wuien , fchynt in dit geval zeer verlchillende , en het geen by het ééne als eene befchimping naa den dood aangemerkt werdt, by het andere eene eerbewyzing geweest te zyn. Van de Jrogtodyten in vfiica , die men Helt, dat niet ■ ' verre van het tegenwoordig Abysllnien aan de Zeekust gewoont hebben , ( want de Abysfynen zyn van afkomsi Arabieren ) verhaalt D10noRUS S.tcüms dac zy gewoon waren hunne Lyken met doornen te omwinden , dan op eenen kleinen heuvel neder te leggen , en 'er al lachende zoo veele fteenen op te werpen , dat dezeive ais met eenen (reenhoop bedekt wierden ( b). Doen dit is het nier alleen ; maar het is ouk vun de inwooneren van het eigenlyk Ara» fa) In de Monumenta Antiquisjïma Arabum Hist n ce van wylen den Heere Schultens , zegt de Arabifche Gefchiedfchryver , "J'^berita , bl. 119. ibi m irtuus est Abu Rial, lapidaiumque ab Arabibus ejus Jep'ilcru n. H>c est Mud fepulcrum, quod etramnum ibidem kei lapidari fokt, Eén ander , Mesud genaamc , brengt bl, i^f. deeze zelfde gefchiednis by, en voege 'er noch dit vers by van zekeren Arabifchen Dichter: momneer Feresdak eens zal geftorven zyn , zoo fieenigt bem , gelyk gy bet graf van Abu Rial gejleenigi ftgbt. (.b) Diouorus Siculüs Libr. 111, cap. 33. C 3  83 ï' 235- Schande naa den doop. Arabien bekent , dat zy in plaatze van Graftekens hoopen ileenen voor hunne Lyken byéén ge'draagen hebben (a): en het is daar van daan , dat van hec zelfde woerd , het welk in bet Htbreeuvvfch fleenen te kennen geeft , ( Rigam) in hec Arabifche meer zelfftandlge naamwoorden allïaromen , die een praai-graf, zelfs zoodanig een betekenen , hec welk zeer tornaar is , en nier Hechts uit eenige op elkan der geworpene rteenen beftaat , maar in goede orde opgemetfeld is (b). Misichien komt hec daar ook van daan , dat zelfs by de Hebreeuwen de purper twee benaamingen heeft , die beide van hec woord Ragam afir kouiltig zyn , Argamam naamlyk en Rigma : want de purperflak ( Tyrius murex ) heelt , muien men haare fpitze zyde om hoog houdt , in C^) en zie myne Arabifche Chrestomathie. p, oft JDe Arabifche Scbokast van zeker Gedicht , w.ens yoo'dtn daar afgefchreeven zyn , verhaalt , dat de IVioedei van den Dichter voor hem had zoeken verborgen te houden , dat zyn Vader en Grootvader 'bu ten I anus vermoord waren , op dat hy niet, wanneer hy opgegroeit was , befluiten mochte , om op i e gev.niilyke bloedwraake uit te gaan ; dat zy tot dat e nde twee kleine heuvelen ten eenenmaale met Üeenen bedekt had , die zv hem toen hy grooc begon te worden , als de graftekens van z.ynen Vader en Giootvader gewoon was te verroonen. In dat gedeehe van Arabien bygevolg, moeten deGra* *en a s üeenhoopen uitgezien hebben. ( o ) Zie GoLii Lexicon, pag. q-<-. De Arabifche voorden zelve , kan ik uit gebrek aan drukletteren bier piet byvoegen , dcvvvl dit Boek niet te Gottin» gen gedrukt wordt. /  §. 236. Over Eerloos-verklaaringen. 3*> ii c'e uit r'yke gedaante met een zeer kondig V-rciért pi aai-graf veel overéénkomst («). §• 2 „6. De Wetten van Mofes weeten van geene Eerloosbeid , of zulke {Ut;ff en , waar door iemand by zyn leeven eerloos verklaart werdt. Volgens de Wetten van Mcfes derbalven vond 'er zekere eet loosheid voer Uooden plaatze ; maar niet voor Leevcndige. Daar van toch vindt men in deeze Wetten geen het minde fpoor. Slagen voor den Rechtbank waren even zoo weinig onieerende, als dezelve by ons voor Soldaaten zyn : ook was 'er met het veikoopen van iemand ten iyfeigene , zelfs in zuluen geval'e , wanneer dit rot betaalinge van zynen diefdal gefchiedde , geene de minde eerloosheid verbonden. Het biandmerken kende hy in zyne Wetten niet als eene dr.ffe , hoewel hec misfchien in het boek van Hiob ter loops , als eene gewoone draffe van andere Volken , word bygebracht: de Kerklyke Ban en l>er uitfluiten uit de Synagoge , zyn laateie uitvindingen van de Jooden , (c) Om niet vereert verdaan te worden , voeg ik 'er noch by dat ik hier uit geenszins wd reduiten , dat het weleer ook by de Voorouderen der LTaëltten in gebruik? geweest is , eerlyke Lieden onder hoopen van deenen ce begraaven. De Hebreeuwfche fpraake is mee de fpraake der Voorouderen van Abraham, naar de Cananicifche, die Abraham,-Haak, jacob en hunne Zoonen onder de Cananieen hadden aangenomen. C 4  40 S 23(>' Over Eerloos - vilrklaaringen. den , lange naa de Babylonifche Gevangnisfe, enten iyde van Aiofes had men niet eens Synagogen , bui en v\eike iemand zoude hebben kunnen gellooten worden. 1 iet geen over het algemeen tegen de Eerloosheid , of zoodanige flraffep dewelke iemand van zy.--e Eere berooven , zonder dat zy hem het leeven doen verliezen , te zeggen valt, weet ieder Rechrsgeleeide , die immer over het Recht op eert n wysgeerigen trant gedacht , of wysgeerige gedachten van anderen over hetzelve gehoort heeft. Doorgaan* maaken zy , door iemand zynen eerlyken naam te ontneemen , uit hem eenen volflagenen , en vpof het algemeene welzyn ten hoogden gevaariyKen', booswicht; ten minden hy , die denzeken cv or dat middel verlooren heeft, wordt gememiyk een nutloos lid'voor ds iVlaacfchappye. Juist om deeze rede, en dewyl men die gevolgen zag , beeft men op veele plaatzen de Geesfelroede algefchafc. Die in de famenieeving gedult wordt , moer Eete hebben ; anders is hem die groote band ontnomen , waar door de Maatfchappye hem in af hang'ykheid van haar houden kan : iemand , die geene Lcre te verliezen heeft , za| 'er weinig na vraagen , hoe anderen over hem oordeelen ; hy zal dus door geene denkbeelden van Eere of fchande van de atfchuwlykde daaden worden afgehouden ; vreeze voor ürafTe , zal het eenige middel zyn om hem te beteugelen ; en ook deeze niet, om dat hy weet , dat by dezelve ontvluchten kan. S- 2 37-  §. 237' UlTItOETJING , EN BALLINGSCHAP. 41 5- 237. Uitroeijing uit brt volk , Verbanning'na %e\cre Steden, of wat 'er meer, onder bet wootd balthigjchap , lan begrecpen worden. Verfcbeidene maaien komt in de Wetten van Mofes de ftraffe van Uitroeijinge t-oor , ook we! met dit byvoegkl : wy zal uit zynen VöLKE uitgerolit worüen (a). Op veele plaatzen zal dit mls- fa) Gen. XVII. vs. 14. Exod. XII. ifi 10. XXX. vs v- ?S. XXXI. vs. 14. Levit. VII. vS 20, 21, zu 27 XVi.I.I. vs. 29. XIX. vs. 8. XX. vs. 17., 3». XXII. \s. 3. XX111. vs. 29. Kum. IX vs. 13. XIV. vs. 30 X'iX. vs. 15, 20. Jk voeg 'et opzetlyk geene van die plaatzen By , in welke Godt zegt : Ik Zal den 7( oDrtMGEtN uit zyn VorK uiTRORijEN : wanc in deeze fchynt Godt zelf de wraake op 7. ch te neemen , en re dreigen , dat hy door verborgene wegen zyner Voorzienigheid het dus wilde fchikken , dut de Ivlisdaadiger üitgeroeit wierdt. Wel ts waar , veele Jooden willen ardeie plaatzen ook zoo verdaan hebben , en zy gceven voor, dat de uitdrukking by zal uit zyr,eri l iike worden uitgtroi.it, zoo veel betekent, als, hy zal zvn leeven niet hoog, niet boven de 60 jaaren brengen Dan zonder d.'e woorden geweld aan te doen. kan men aan dezelve deeze betekenis riet toelchiy en : ook is het ten hoogden onwaarfchynlyk . dat Godt de onmiddelbaare ftrrffing van 200 veele misdaaden zoude hebben willen op zich neemen, en z ch verplichten, om alle, die dezelve pleegden j ( by voorbeeld , die zich van zekere Levitifche onreinheid niet op de boven befchouwde wyze reinigden) voor hun zestigfie jaar uit dit leeven weg te rukken. Kunnen de looden zelve zich wel verbeelden, dat dit altoos gefchied is ? of indien wy in plaat* c f ze  42 $. 237- Uit r o e ijing, misfchien zoo veel b< t.ken n , als, hy zal gedood wou nu* , en dan heeft men 'er ééne der beide Lecveosftraffen-doür ie verftaan , van welke wy te vooren gefproken hebben. By fommige plaatzen is dit zelfs zeker , by voorbeeld Exod XXXI. vs 14. en Levi.. XVII. vs 4. , want by de eerlie wordt 'tr bygevoegt , hy zal SihRvnN ; en by de tweede, HET ZAL HEM ALS ELObOSCHCLD WOKDtN TOEGEKEKEN 1 , HY Hfc'EKT ItU'ED VEUGOJ l EK. Waar- fchynlyk moet men Levir. XVlII vs. io. deeze uitdrukking insgelyks van eene doodiiraffe opvatten , om dat daar./, o veele Misdaaden , op welke Moles elders Lgevertsltoafftn gcftelt heeft , onder deeze algtmeene betuiging verbooden worden : al WIE DEEZE AFSCHUWWAARDIGB DAAUEN BEWlYTT , Zal PIT. ZYN VoLK* WOUOEN UI1G1.R0EIT. ZoO ook Levit XX vs. 1-. wtc daar wordt gezegt , dat ten Óroeder en Zuster . die bloedfchande begingen , UIT HUN V< lk ZOUDI-N (h-IGEKOEH wor- dfn : het was curhahen eene ftraffe , die voor de oogen van hec overige Volk volcrokken werdt. IVien voege hier noch eene andere plaatze by , die van noch meer gevvichfs is , en zeer veele andere onder zich begrypt. Naamiyk het geen men IVurn. XIV. ze van de Jooden maar iemand anders , zelfs die in het geheel geene Godtlyke zendmg van Mofes gelooft , by voorbeeld , eenen Naturalist vraagen ; kan "hy gelooven , dac Mofes onverftandig genoeg zoude geweest zyn , om zoo dikwils eene onmiddelbaaie ltratte der Voorzienigheid te dreigen , die , indien zy niet vervult wierdt , en een Misdaadiger den ouderdom van 60 Jaaren bereikte, alle geloof aan de GodtIvkheid zyner zendinge zoude weggenomen , en enkel ODgelóovige gemaakt hebben.  & N BALLINGSCHAP. 43 XiV vs. ,0 vin k , fchynt Paulus van eene drafje des doods verllaa 1 te hebben , en dit teffens de gewoone uitlegging daar van , die men in zynen tyd in het JooJlche Hecht volgde , geweest te zyn ; want hy voorondeiltelc Hebr. X. vs 28. als iets, het geen algemeen bekend was ; indii:N hmand de CHihMOMF-KLE VV* ï VAN MüSES VOOUBEOACHTLYK BUEi KT , Cl£ IViOtl S'IEUVEN ZOMJEK BARMHARTIGHEID 1 a): en ingevalle deeze zyre vooronderftelling waar was , zal men op de meeste , zo niet op alle plaatzen , de uitroeijing van eene dooddraffe Verdaan moeten , want deeze werdt doorgaans op eene opzetiyke overtreeding van de Ceremonieele Wtt gedelt. Ondertusfchen kan een verfïandige evenwel vraagen , of die uitdrukking altoos deezen lirengen zin hebbe , en of dezilve nooit in eene zachtere becekenisle, voor bet ve>lies by voorbeeld van zyn bu>~ ger-recht , of uhbannrnge , kunne worden opgevat ? Het moec indeidaad iemand vreemd voorkomen , de th-.,ffe van uitbanninge , die by de oude Volken zoo gemeen was ,.by iVlofes in hec geheel niet te vinden.' By Gen. XVII. vs. 14. veidaac CleliiCJs , in eene zeer leezenswaardige Aanmerking , de uitroeijing op deeze wyze, daar dezelve als eene ftraffe voor de geenen , die zich verwaarloosden te laaten befnyden , worit aangemerkt : ook heb ik het gedaan in m>ne Hoogduitfche vertaaiing des Bybels , en wel op dien grond, om dat toen niet aan eenen Ca) Men gelieve hier by myne Verklaaring van 4en Brief aan de Heb'eeuiven na te zien , die ik iü het Jaar ijbi. heb uïtgegeeven,  44 8 237- UlTROEIJI n'c, eenen Volke , maar aan eenen Huisvader, die de Jyjmvader van het toekomdig Volk zoude zyn , We ten gegeeven werden. Nochtans , terwyl ik be/.i^ ben om dit te (chryven , worde ik van andere gedachten , en het doet my leed , dat ik bet in de n u ve uitgaave van die Vertaalinge niet kan verandeien , om dat het blad, waarop Gen XVII. itaat, reeds voor eenige dagen afgedrukt is. De redenen, waarom ik van gedachten verandert ben, zyn: i. Abianam was , wtl is waar , een Huisvader, en Zoo ook i/.aak en Jacob , maar zy oenvnden over bun buisgezin en knechten het Recht van Leevens11 affen ; , §. 31. bl. 51. van het Eerde Deel) riüü k.m derhalven zeer wel bevolen worden, eenen overoeeder van het Gebod der Belhydinge met den dood te ftraflèn. 1 Wanneer men in het oog houdt , dat volgens Hebr. X. vs. 28. alle opzetiyke Gvercreediïigeu der Ceremonieele Wetten met den ctooJ geitraft werden , kan men ook niet wel anders denken , aan dat op de voorbedachte overtreeding der liefnydinge , die her weezenlyklte ftuk van die Wetten uitmaakte , de dood moet gedaan hebben. Het is , wel is waar, buiten twyfel , dat 'er , naa de tiabylonifche Gevangnisfe , zekere uitroeijing heeft plaatze gevonden («), die van eene d lodltraffe verfchildè, en daar in bedond, dat al bet vermoogen , de geheele bezitting van eentn ÏVii-daadiger verbeurt verklaart , en hy zelfvan hec Volk afgezonden wierdt, Esra Vil, vs. 26. X. vs. ü. Dan (a) Het is waar, de benaaming verfchilt ook «enigszins ; want by Moles betekent uitroe jen , Ca. ratb , en by Ësra Scbere/cb , doch die zwaarigheid zoude wem.g oai het lyf hebben.  EN BALLINGSCHAP. 45 Dan van de tyden van Esra kan men op die van Mo» fes geen beflu.it trekken, liet geen de Rabb*nen ons verhaalen , die van één en derrig foonen van Uitroeijinge weeten te fpreeken , is , indien men vraagt , wat volgens hec Mofaïfch Recht plaa-ze had , van noch minder gewichts , en geener aandacht waardig : zo 'er iemand eens lust bekome om een Recht van den Tbalmud , en van de Rab* bynen te fchryven , voor dien moet deeze ftoffe bewaart worden. Met recht kan men zekerlyk vraagen , van waar bet toch kome , dat Mofes eene ihafFe , die onder ons zoo bekend is , by de oude Volken noch meer in gebruike was , en hun zoo geduch fcheen in. het geheel niet in zyn Wetboek beeft overgenom n : eene Itraffe , wat meer is , die juist , volgens zyn eigen verhaal , door Godt zelven aan den eerden Moordenaar , dien de waereict immer /ag , geóefc! fenc is (a ) , eene omftandigheid , die nut en twyfel vry wac gewichts heelc. Onder ons h de gewoone cegenwerping tegen de ftraffe van ukbannmge : dat men door dac middel eenen booswicht zyTien nahuuren toezendc , die even zoo weinig verplicht is , om hem te beherbergen , als wy , en die op de zelfde wyze ten onzen opzichte handelt-; zoo dat het eigenlyk niets anders dan eene ruiling van booswichten voor booswich en worde , dewelken door het omzwerven buicen hun Vaderland en | y gebrek van eene broodwinning, geduurig dimmer worden , dan zy ce vooren waren , en ren laatlten volleert in fchelmftukken wederom t'huis komen of (a) Gen. IV. vs. 11/-16,  4'Ö 2137. Uitroei j'iNG, of geduurende hun geheele reeven vagebonden bïy* ven üeèze tegenwerping is van gewicht , ren minden o-.-eral , daar men geen Siberien heefr» Nochtans komt het my niet voor, dat deeze juist de zwa^righeiJ van Mofes geweest zy. Wy kunnen uit §, 324 eene andere opimaken , die met het voornaame plan van zyne Wetten meer overéénkomt. Naamlyk ééne der grondtegelen . waarop hy zynen ftaat vestigde , was , de Israè'liren van alle Afgoderye terug te houden. In dien tyd , toen alle nahuu.i,e Volken Heidenen M aren, en toen het Veelgodendom noch de algemeene en befmetlyke /iekté van het menlehlyk genacht, was , -zoude het uitbanDer van taaien I.-raëliet te zeggen geweest zyn, hem t,-t het heidendom en ter Afgoderye over gèeven. l.h td zelf maakte deeze aanmerking, dat zvne Vv. a"den , die hem by Ü.nul i>i eenen kwaaden reukbiaéh en . en daar door noodzaakten , om tot zyne beveiliging uit het Land te vluchten , op de zelfde wyze te weike gingen, als of zy wilden , dat hy an— dere Goden zoude dienen, 1 ISam. XXVI vs 19. Het was eene foort van bannnige , dat hy , die iemand zonder opzet gedo id had , bu'fen de Vryftad niet veilig konde zyn , en dui gönoóüzaatsïi: was , om zyne Stad , huis , en goed te veilaaten , en zyn leeven binnen de v ryplaatze door te brengen , tot dat de Hoogepi>es;er hem den ongemeen grooten dienst bewees , van te derven, (g, 136. op l\um, XXXV. vs ) In eenen eigenlyken zin genomen , was dit, wel is waar, geene ftraffe, ma:\r een noodzaiklyk gevolg der Rechten en der gewaande eere van den LWoedwreeker ; nochtans was 'er eenige draffe voor zyne onvoorzichtigheid mede in gemengt. In 't vervolg , wanneer wy van  EN BALLINGSCHAP» £f de misdaad van Doodflag handelen , zullen wy 'er meer van zeggen. Salomo nam de vryheid , om iemand uit zyne Geboorteplaacze , na ee^e andere Stad , waar uit hy op üraffe des doods niet mocht komen , te verzenden , i Kor». II. vs. 36., hec welk men in onze tyden zoude noemen , iemand eene Lettre tie Cachet zenden , met bedre;s>inge van eene doodfhraffej Dan dit is geen Mofaïfch , m iar een veel jonger Recht , hec welk daaren'-ioven Hechts eenmaal , in een zeer bui entrewoon geval , op eene vry dapotieke wyze geoeffenc is. S- *3 s. Geene [Iraffe van Gevargnis. Onder de Lyfitnffen misfe ik 'er noch eene die juist onder ons de alJergemeeiiite is , die naam'yk van de Gevangnisfe Deeze foort van draffe was ann Mofes niec onbekend , want hy befchryfc dezelve , als in /Egypien gebruiklyk. jofeph werdt ter zy.ner Üraffe \ tot de gevangnis , en wel, gelyk hec my loefchynt . voor zyn geheele leeven veroordeelt, Gen. XXX X vs. 19, 20., en de beide Hovelingen des Konings van .ZEgypen, waar van Gen. XL. gefproken worde, fenynen o >k niec flechts ter bewaannge , zoo lang het onderzoek duurde, maar op overtuiginge van hunne misdaad, en in eenen eigenlyken zin tot hunne llraffe, in de gevangnis geweest te zyn. Terftond in den aanvange wordt gezegc , dat zy zich aan eene misdaad h;idden fchuldig gemaakt , Gen. XL. vs 1. . en die is nee, h;t geen de Oppeifchenker, na dat hy onr- flagen  4^ .5' 23§- Geene straffe (lagen was , zelf bekende , Kap. XLl. vs. q. , ook bekomt hy zyne vryheid niec by hec afloopen van zyn proces , maar op den geboortedag van t'harao , op welke de Koning genade wi.de bewyzen (a) , Gen XL. vs. 20, 21. Hunne gevangnis netekentj voor zoo veel ik het Hebreeuwfche woord Betb Hasfsbar (b ) weet uic ce legden , eigenlyk eene Si rafgeva gnis , van welke nieuwe uiciegginge ik hier de taalkundige redenen wel niec kan bybreigen , dewyl hec op de Drukkerye aan Arabifche Letteren mangele , en myne meeste-Leezeren daar mede ook wa-rfchynlyk niet zouden geditnt zyn , maar dezelve zvn aan myne gewoone Toehooreren bekend, in deeze Gevangnis , dewelke in het flon van den Generaal der Lyfgarde was, waren noch meerandere S aatsgevangentn , en van dezelve wordt fomcyds mee die byvoegfel gefproken , w.\amn les K-onings gevangenen bewaart worden. Noch ééue byzonderheid moec ik 'er byvoegen. Qee.ze Gevangcis fchvnc, wel is waar , geen flechc g.bouw , maar in alle opoo het ook niet doen. En zeker het woord nbp het welk hier voorkomt , betekent ook niet , vcracbtlyk zyn, hoewel ik niec loochene, dac daar van pSp afkomt, het welkJcban&e ( om zoo te Ipreeken , een brandmerk ) te kennen geeft ; maar het betekent braaden, roosten, branden , en hier van maaken de Hebreeuwen vervolgens D 4 zul&  56 §, 239. Slagen. vs. 2 , 3. van zyn vyfde Boek, de volgende by zonderheden. 1. De dagen moesten in tegenwoordigheid des Rechters gegeeven , en dit werk dus nooit aan de befcheidcnhcid der Gerechtsdienaaren overgelaaten worden. 2. Nimmer moesten dezelve willekeurig of by gisfinge maar volgens een te vooren bepaald getal worden toegedeelt. 3. Die getal moest nooit dat van Veertig te bo« ven gaan. Naa de Babylonilche Gevangnisfe hebben de jooden , door eene belachlyke nauwgezetheid , dit in diervoege • vvaargencmen , dat zy eenen Misdaadiger altoos éénen flag minder dan veertig gaven ; want. , zeiden zy , men zoude zich kunnen vertellen, en de veroordeelde daar door 41 flagen bekomen. De Wetgeever heeft aan zulke dwaasheden niet gedacht, maar gewilt, dat men zich niet vertellen zoude ; en de Jooden hadden met het zelfde recht kunnen goedvinden , om vier flagen minder dan veertig te geeven , dewyl men zich ook viermaal vertellen kan. Ondenusfchen is uit deeze Pharifeeuwfche nauwgezetheid , de fpreekwyze , veertig slagen min ééNEN , ontdaan , dewelke ons zelfs in het Nieuwe Testament voorkomt. Men zie 1 Chor. XI. vs. 24. en de geleerde Uitleggeren , by voorbeeld Wetstein over zulk eene fpreekwyze , als die der Latynen, urere lo* ris 1 ureu yïjrgis ;'lbericis perusle junibus latus.  .§. 239- Slagen. 57 over deeze plaatze. Josephi Antiq. IV. cap. 8. 3- 23. Met deeze lrrafFe was, gelyk men zich noch wel zal kunnen herinneren , uit het geen ik g. 2;,6. ger Zegt hebbe , geene onteering , die hem , dewelke ze ondergaan had , eerloos zoude hebben kunnen maaken , of in het vervolg eenigen burgerijken vlek voor hem te rugge laatcn , verbonden , maar dezelve beftond aüeenlyk in het phjjicaale der fmarte : en dit ging zoo verre , dat een Man , die van zyne jonge Vrouw kwaad gefproken had , getuchtigt, dat is , geflaagen wierdt , en daarenboven zyn recht verloor , om haar eenen fcheidbrief te moogen geeven , dat is dezelve zyn geheele leeven lang behouden moeste (a). Dit zoude waarlyk eene zeldzaame voldoening voor de Vrouw geweest zyn , indien haar Man door die flagen even zoo onteert ware geworden , als by ons iemand door de Geesfel - roede ; die iedere Vrouw byna , zelfs zulke die vooral nier van de beste afkomst zyn , niettegenltaande hec fcherpe Huwelyks-recht , hec welk onder ons plaatze vindt, voor eene genoegfaame rede zal aanzien , om haaren Man te verhaten , en om welke van hem afteweeren zy doorgaans liever zoude toelaaten , dat men van haare voorige kuifchheid zich geene hooge gedachten vormde. Deeze Itrafie kan derhalven in het geheel niet met ons geesfelen vergeleken worden , gelyk zy ook piet door een' Beuls-knecht (eeneperfoon , die by de Hebreeuwen ten eenenmaale onbekend was) (<0 Deut. XXII. vs. 18, 19, D 5  58 §. 239. S L A O E N. geoeffent werdc ; meer overéénkomst heeft derelve met die flagen , die ééne der Militaire ItrafFen uitmaaken , en voor de eere van eenen Soldaac in hec geringfïe niec nadeelig zyn. Josephus heefc zich te veel naar de veel veranderde zeden en denkwyze van zynen tyd gerichc , wanneer hy de flagen , die door Mofes , als eene burgeriyke ftraflv? , ingelrek zyn , voor eene ten hoogsten schandi-lyke fhaffe verklaart, en het als eene gedachte van Mofes , fchoon deeze dezelve nimmer te kennen gaf, oppert : dat een vrygeboren lsK ÊLIïT ZICH aan DEEZE , ten hoogsten SCIIaNuELYKE , aTR de Komeinfche Soldaaten , dewelke , zelfs in de tyden f toen zy noch een vry Gemeenebesc hadden , en Burgers van eene Scad waren , die Koningin der waereld genaamc werdc , zonder eenig nadeel voor hnnne eere , met flagen geüraft werden ? 5- 240. Wedervergelding by lichaamlyke beleedi' gingen. Beveelen van Mofes ten opzichte van dezelve. Wanneer men aan vrye Lieden eenige lichaamlyke beleediging of kweczuure had coegebracht ( want Slaaven maaken hier, als minder befchermde leden van hec Gemeenebest, eene uitzondering) («) vond eene Ca) Exod. XXI. vs. 26, 27.  g, 240. Het Recht van enz. 59 eene veel hardere draffe , die van wedervergeldinge , oog om oog , tand om tand , plaatze ; van welke ik wat breedvoeriger moet fpreeken , om dat zy van ons Recht zoo verre afwykt, dat zy ons indetdaad fumtyds barbaarfch , of , gelyk anderen zich gelieven uit te drukken , onchristlyk voorkome. üarbaarfch was deeze draffe evenwel zekerlyk niet, want juist die Volken , die wy ons als befchaafd voordellen , de Atheners en Romeinen , hadden dit Recht in de tyden van hunne vryheid :< dan 'er heeft eene aanmerklyke byzonderheid by hec zelve plaatze , naamlyk dat het eigenlyk alleen voor vrye Volken voegt , onder welken de armfte Burger even groote rechten heeft, als de voornaamde beleediger ; het kan ook wel in eene Jrifcocratie en Monarchie behouden worden , indien deeze fleebts in diervoege gedelt zyn , dat daar door de vryheid en volkome gelykheid in rechten van den geringden Onderdaan , met den aanzienlykden van het Land , in het geheel niet benadeelt worde. Maar daar hec oog van een voornaam Man meer waardig geoordeelt wordt, dan dat van eenen Boer , zoude hec een zeer ongerymd en ongemaklyk Recht worden ; en daar men , ter gunde Van Lieden van aanzien eenen ca/urn pro amico zoude willen maaken , is 'er mets gevoeglyker, dan by foortgelyke kwetzuuren, die men iemand heeft toegebracht, de draffe aan her oordeel van den Rechter over te laaten. Het fchynt, dat Mofes de wedervergelding uit een oud , en zeer natuurlyk herkomen , heeft overgenomen. Het is der moeite wel waardig, by een Recht , het welk ons zoo vreemd is, en nochtans onder oude vrye Volken zoo gemeen was , hem seiven te hooren, Zyne eerde Wet, die.daar van ban-  6o j. 240. Het Recht van: handelt, vooronderftek zeer klaar de wedervergelding als een oud gebruik, en hy past dezelve Hechts op dat hyzonder geval toe , wanneer twee Mannen met elkancieren vechtende , eene zwangere Vrouw ftooren , en haar daar door eenig ongemak veroorzaaken : in zulk een' gevalle is het vonnis »'an hem, die haar geitooten heeft, leevkn om les ven , oog OM OOG , tand OM tand , hand om HrthD , voet OM VOE1 , brand om bk and , wonde om wonde , buil om buil, Exod. XXI. vs 23,24,25. Inde tweede komt dit Kecht ook flechts in het voorhygaan voor , wanneer 'er , by gelegenheid eener (jodtslasteringe van eenen ./Egyptenaar , bevolen wordt, dat ten opzichte van Israëliten en Vreemdlingen bet zelfde HalsftrafFelyk Recht moest plaatze vinden , en 'er by wyze van een voorbeeld byge- Voegt : WIE. ZYNEN na AS I en KWETST , DIFN ZAL GESCHI5DEN , GELYK hy GEDAAN HEEFT , wonde OM WONDE OOG om oog ! TAND om TAND ! GELYK hy EEIsEN ANDtUEN GEKWETST HEEfT , ZOO zal hem WEDEROM GEDAAN WOKDEN , Levit. XXIV. vs. 19 , 20. Noch eene derde plaatze , dewelke beveelt , eenen valfchen getuigen dezelfde ftrafFe aan te doen , dewelke op die misdaad , waar mede hy iemand valfchlyk betichtte , geftelt is, Deur. XIX. vs. 19. deeze plaatze , zeg ik , handelt, wel is v^aar , niet van de kwetzuuren aan deeze of geene ledemaaten van het lichaam toegebracht, maar zy vooronderftek evenwel hec zelfde Recht van wedervergeldinge , als billyk en natuurlyk , het fteunE op het zelfde grondbeginfel , of, gelyk Montesquieu het noemt, op de zelfde Esprit des Loix. Het geen Mofes nu in diervoege , inderdaad alleen ter loops en op vooronderftelling van eea oud  Wedervergelding e. 6t oud herkomen , van de itraiTe van wedervergeldinge gezegc heeft t verftaa ik onder de volgende bepaahngen ; l. Wanneer de kweizing of voorbedacbtlyk , of toch door iemands fchuld gefchied was; ( by voorbeeld , ten opzichte van het laatlïe , indien twee Mannen met eikanderen vechten , het welk zy niet hadden behooren te doen en door dit ongeoorloofd en gewelddaadig bedryf eene zwangere Vrouw kwetzen , Exod. XXI. vs. 23-25) en niec, wanneer iemand of in her geheel daar aan geene fchuld had , of wanneer het door enkele onvoorzichtigheid veroorzaakt was , zöo als , wanneer men iemand by ongeluk en onvoorziens bet oog uitfliet. ledereen zal my de gegrondheid deezer bepaalinge toeltemmen , die zich te binnen brengt , dac Mofes zells eenen onvoorzichtigen doodflag niec volgens hec Recht van wedervergeldinge wil geltraft hebben , maar zulk eenen ongelukkigen doodflager eene Vryftad bezorgt, om hem tegen den bloedwreeker te beveiligen. En hier door vervalt terftond de tegenwerping , die men tegen het Recht van wedervergeldinge gemaakt heefc, en die GelLirs («) den Wysgeer Favorinus in den mond teg1: QuM ? Jk membrum alter tmprudcns 'rupertt ? quod enim imprudentia faclum en , re. iahari per tmprudentiam debet (b). Dezelve ge- (O Noties Atticee Libr. XX. cap. r. (b ) (Hel indien de één den anderen door onvoorZtcvti&btiU eemg lid gebroken beeft ? want bei geen door  6a §. 240. Het Regiit van gelykt waarlyk meer naar vïttery, dan mar eene bedaarde tegenwerping van eenen VVysgeer. Gellius geeft zich misfchien te veele moeite , om dezelve op te losfen , want waarfchynlyk fpreèken de Wetten der twaalf Tafelen in het geheel niet van zulk eene befchadiging door onvoorzichtigheid: doch zy moogen fpreèken , waar van zy willen , Mofes doet het ten minfren niet, en de tegenwerping geldt derhalven niet tegen hem. a. Iemand , die door eenen anderen gekwetst was , behield het natuurlyk ilechc , hec welk hem nergens ontnomen wordt , om niet te klaagen , of ook om van zyne begonne klachre wederom af te zien , en hem de ftrafTe kwyc te fchelden , indien de beleodiger het , door hem in geld fchadeloos te Hellen , gelyk wy fpreèken , of gelyk een Hebreeuw het zoude hebben uitgedrukt , door zeker losgeld mee hem had afgemaakr. Om niec ce zeggen , dat men die zeer natuurlyk Rechc als van zelf kan vooronderftellen , en dar het nauwlyks noodig is, het zelve by foortgelyk eene Wee uicdruklyk ce melden , komt hier noch by, dat by de Israëliten weleer , zelfs in het geval van eenen opzetlyken moord, hec losgeld in gebrui. ke was , gelyk hec noch is by de Oosterlingen ; zoo dat Mofes noodig oordeelde , hec aanneemen van losgeld in dit ééne geval te verbieden , Num. XXXV. vs. 31. Was hec van ouds door onvoorzichtigheid gefchied is , met volgens bet Recht van wedervergeldinge als onvoorzichtigheid geboet worden )> Vert.  Wedervergelding e. 63 ouds af, zelfs by eenen cpzeclyken moord in ) gebruike , men kan dan veiliglyk befluiren , dac menig een hec ook voor eenen tand , dien men hem uicgellaagen , of een oog , waar var» men hem beroofc had , zal aangenomen heb* ben : en ciewyl Molës dit niet verbood , bleef het ten dien opzichte by hec oude gebruik. In de Wetten der twaalf Tafelen hadden de Romeinfehe 1 ienmannen { Decemviri*) deeze bepaaling op deeze wyze uitgedrukt: ni cum eo paicit (zoo hy het niet met hem afmaakt). Dac Mofes 'er zulk eene bepaaling niet heeft bygevoegt, zal ons tt minaer verwonderen , wanneer wy ons herinneren , dat hy het Jus talionis ( Recht van wedervergeldinge) nimmer heeft ingeftelt r maar 'er alleenlyk als in hec voorbygaan gewag van maakt, of op het befchadigen van eene noch ongeboore vrucht toepast; in dit geval moest miafchien , en dit was juist niet onredelyk , geen losgeld of fchadeloosftelling in penningen plaatze hebben , dewyl hec de Rechten van eenen derden , die noch niec kun fpreèken, betrof, en het over het algemeen ook van belang is , dat aan zwangere Vrouwen , en de vrucht van haare lichaameu , de allernooglie trap van veiligheid bezorgt worde. $• 241. Vergelyhng van dit Recht met ie Atbeenjcbe en Rometnjche fretten. Maar is deeze fixaffe niet zeer onbefchaafd ? fmaakc zy niet naar de oude Baibaarfaihud ? Behoor-  6; $. üii. Aanm. over het Recht hoorde niec ieder Wergeever , die uit menfchlievenheid gaarne wilde , dat een Edelman zyne oogen behield , wanneer hy dezelve eenen , buiten den decswaardigen , Roer O) had uitgeflaagen , bier , zoo verre als het mooglyk was , van dit woeste Recht der oude tyden af te wyken ? Is Mofes niec ten hoogden te berispen , die bekwaam v/as , om zulk een Recht , ik wil niec zeggen , in ce (lellen , ( want dat heefc hy niet gedaan ) maar zelfs , om het uic vroegere tyden en een oud herkomen te behouden. Eer ik my met deeze vraagen inlaate , zy hec my geoorloofc , ce doen opmerken , hoe zeer dit Mofaifch Recht , het welk van hec onze zoo verre afwykc, met de uitdruklyke Wetten van die Volken , die wy voor befchaafd houden , en in burgerlyke Vryheid leefden , overéénkomen De Atheners hadden het Recht van wedervergeidinge ; en om dat men zoude kunnen vraagea , hoe men het zelve te beoeffenen bad , indien iemand eenen éénoogigen zyn eenig oog had uitgefiaagen , zoo beflisten zy , of om de Man te noemen , wiens naam noch in onze dagen vry wat geacht is , zoo beflistte Solon deeze vraage na de hardfte zyde : wie eenen eenoogigen zyn oog uitslaat , ' (ti) Nederlanders kunnen r.ich niet ligt gewennen, om cie denkbeelden van eenen Boer, en eenen nietsnvaardigen , by eikanderen te voegen. Veele Leezeren zullen derhalven deeze uitdrukking van den Heerc MiCHAênK wat vreemd vinden ; de zoodanigen gelieven hun misnoegen te bedwingen , tot zy hec vervolg van deeze en de volgende §. geleezen hebben. Daar is geen cwyfel aan , of zy* zullen met den goleerden Schryver verzoent worden. Vest,  van W ede r ver geld inge. C$ slaat , zegt hy , moet deswegens zyne beide oogen verliezen (a~). Dat Volk bygevolg , hec welk weleer het befchaafdfte Volk onder de Zonne was , en waar van men de zachtfte gewaarwordingen gewoon is toe te fchryven , doch het welk alleenlyk eene kleine zwakheid had , van geene flaaven te willen zyn , maar de natuuriyke gelykheid der menlchen , zoo veel immer gefchieden kan , in den burgerlyken ltaat te willen bewaaren , dit Volk juist had hec Recht van wedervergeidinge , en juisc dit Volk gaf 'er in een cwyfelachtig geval de ftrengfte verklaaring van, De Romeinfche Wetten , die der twaalf Tafelen genaamt, de eerlte grondflag van onze hedendaagfche Rechtsgeleercheid , die veel van de Grieken ondeenden , maar ook veel, het geen een oud herkomen onder de Romeinen zelve geweccigc had , behouden hadden , beveelen insgelyks de wedervergelding : zy drukken zich, zonder evenwel de harde verklaaring der Acheners , over hec zeldfaara geval eenes éénoogigen , daar by ce voegen , dus uit : fi membrum rupfit , ni cum eo paicit , talio esto (a). Zy veroorloofden dus den beleedigden , ( gelyk het byna van zelf fpreekc , dac die , al zeggen hec de Wetten niet uicdruklyk , geoorlooft zyn moet) voar zyn verloore lid geld aan ce neemen , en van zyne klachce af te zien. Men kan geraaklyk begrypen , dac die geval dikwils moest voorvallen ; wanc wie (o) Petiti Leges Atticce. Libr. VII. tit. 3. §.2. pag. 632. (b) Tab. VII. (Indien iemand eenig lid van eeneti anderen gebroken, en de zaak met met hem afgemaakt beeft; moet de wedervergelding plaats bebben)- Vert» V, Desl E  66 241. Aanm. over het Recht wie zal niec liever zoo veel gelds geeven , als hy maar kan opbrengen , dan zich toe Itraffe van eenig lid zynes lichaams te laaten berooven ? Hier komt noch by , dat ieder flag, dien men langen tyd te voren verwacht hteft , ongelyk veel fmartlyker is, dan een andere , die ons onverhoeds treft; wanneer ik iemand in drift eene vuistflag geeve , waar door hy een half dozyn tanden verliest , voelt hy zekerlyk daar het tiende gedeelte der lmarten niec van , die ik gevoelen zoude , wanneer ik pal moesc liaan , uicdruklyk mee dac oogmerk , om my eenen dergelyken flag, die even zoo veele tanden ontwortelen konde , te laaten geeven , of zelfs , wanneer ik dezelve door de hand eenes Kiezentrekkers , de ééne voor, de andere naa , moest laaten uitbreeken. Op de zelfde wyze is het met alle kwetzuuren geftelt , inzonderheid de zoodanigen die de ocgen of de beenderen betreffen : iemand die dezelve als eene llraffe , die hy zal moeten ondergaan , te gemoet ziet, voelt dezelve, in zyne verbeelding en door vreeze , honderd maaien , eer hy ze éénmaal weezenlyk voelt; ook is die fl'raffe , op dien tyd , wanneer dezelve ter uitvoer gebracht wordt, fmartlyker , dan eenig ander kwaad , het geen ons onverwacht overkomt , om dat lichaam en ziele, om zoo te fpreèken , door dit vooruitzicht, zich uitzetten , om dezelve in den hoogilen trap , waartoe onze gewaarwordingen maar eenigszins kunnen klimmen , te gevoelen. Waarfchynlyk zoude een Geneeskundige in dit laacfte geval de koortze , die op zulke wonden volgt, ook anders geftelt vinden ; doch hier van kan ik niets zeggen , zoo lang 'er geene proeven van genomen zyn ; fchoon ik denke , dac ieder Geneeskundige of Heelmeester, de zaak  van Wed er ver ge ldin ge. Gf 2aak enkel in de befpiegeling befchouwc zynde , hier. cwyfelen zoude , om het voorgaande met ja te beantwoorden. Bygevolg , dit kan men uit dit alles veiliglyk befluiten , iemand dié maar cenigszins in Maat is , om zoo veel gelds byéén te brengen , dat de beleedigde perfoon zich daar mede, gepaart met een nederig verzoek om vergiffenisfe , wil laaten te vrede Hellen , zal het gaarne belteeden , om zich van deeze ftraffe vry te koopen. Dit was zekerlyk te Romen ontelbaare maaien gefchiedt ; doch eindelyk geraakte dit Recht van wedervergeldinge , zonder dac men hec merkte , en wel in diervoege , dac de Rechtsgeleerden * die ik daar naa gevraagc hebbe, my den tyd , waarop dit gefchiedt is, niet hebben kunnen zeggen , ten éénenmaale buiten gebruike \ en de Romeinen begonnen , toen zy onder het gebied van onaf hanglyke Heeren ftonden , even zoo fyn in het Huk van Rechten ce denken , als wy cegenwoordig. Men kan die gemaklyk begrypen : de Romeinen verloeren door den cyd geduurig meer en meer van die nacuurlyke gelykheid , waarop zich de armen Jange tegen de ryken , de gemeenfle Burgers regen de voornaamile Regenten beroepen hadden, door Burgers die machtig geworden waren : en dat een aanzienlyk Man zyn oog zoude moeten verliezen, (hoe gemaklyk hy dit overcollige werktuig by zyne ledigheid ook misfen konde ) om dac hy den eenen of anderen armen zyn oog, hec welk deezen wel tot zynen arbeid en dus toe onderhoud zynes leevens ononcbeerlyk , maar het welk evenwel, alles wel overwoogen , niet meer dan hec oog van een gemeen Man was , had uirgeflaagen , kwam den Pi retor van tyd tot tyd hard voor ; en wie zal kunïieö Es m ■  68 241. Aanm. over het Rccht nalaaten den Prestor by zulke tedere gevoelens toe te juichen ? Evenwel was 'er eigenlyk niemand ftout genoeg , om het door eene uicdruklyke Wet af te fchaffen , maar in de Inflituten wordt gezegt (a ) : pxna injuriarum ex lege dundecim tabularum propt er membrum quidem ruptum talio er at, ■propler os vern fra£tum nummaria pce'.ee erant conjlitutitB , quaji .n magna veterum paupertate : jei postea pratores permittcband ipfis , qui injuriam pasJi erant , eam aftimare , ut jfatiex vel tanti reum condemnet , quanti injuriam patfus ceftimaverit , vei minoris , prout ei vifum fuerit. Sed pxna quidem injuriarum , quce ex lege duodecim labularum introdutïa e Deeze Wysgeer Favorinus , dien Gellius hier laat fpreèken , ipreekt inderdaad gelyk een vitter, of een Schoolphilofooph , die van de waereld onkundig , en alleen in het redentwisten geoeffent is : hy 1'tek zich hec Recht van wedervergeldinge voor, als of de beleedigde perfoon zelve het oeffende. Het is te verwonderen , dat Gellius dit zvnen Rechtsgeleerde , Cscilius , in zyn antwoord niet laar aanmerken , want diC is juist het groote voorrecht van ftraffcn die door eenen Rechter geftelt. worden , boven de eige wraakneeming, dat by dezelve geene weêrwraak plaatze vindt , en dat hy s die zulk eene ftraiFe ondergaan heeft , 'er zelfs maar zeer zelden toe in verzoekinge gebracht wordt, F 3  g,t §. 242--. Het Recht van maaien , ja oneindig maaien meer kwaads toe voegen. De betrekking tusfchen niets en iets , en tusfchen iets en het oneindige is evenredig , het verfchil gaat in beide gevallen alle getallen te boven. Of de Zedenleer , of Godt zulk een oneindig vermenigvuldigt kwaad toelaate , behoef ik hier niet te onderzoeken ; ook fpreèken wy thans eigenlyk niet van het kwaad in het oneindige te vermenigvuldigen , maar alleenlyk van hetzelve met eenige vergrooting te vergelden. Dan het zy eens zoo , dat hetzelve den beleediger oneindig verdubbeld wederom t'huis gebracht wierdt, dan zoude hy zich over niets anders kunnen beklaagen , dan dat hem Onrecht gefchiedde , gelyk hy te vooren Onrecht gedaan had. Maar om dit Oneindige eens geheel aan eene zyde te flellen ; van den ruuwften ftaat der natuure af, midden door zyn overblyffel, het oude Recht der Tweegevechten , been , tot op den ftaat van een Gemeenebest, het welk door de beste Wetten gevormt is, is het een vaste grondregel: al wie onheil en beleedigingen heeft uitgedeelc, heeft zich niet te beklaagen , indien het hem in eene grootere maate wederom toegeyoegt wordt. In den ftaat der natuure gaat de zelfswraak zekerlyk veel verder , dan de beleediging ; en zy zoude tot in het oneindige voortgaan , indien zy niet op het laatst, door raedelyden , of verachting van de zyde des geftraften , of door aandoeningen van edelmoedigheid , beteugelt wierdt: het oude Hoogduicfche fpreekv/oordt, hec welk een nationaal denkbeeld uitdruk»  Wedervergeldinge onderzocht. 85 drukte , was , op een muilpeer past een dolk ; het point d'honncur , de Tweegevechten, wil dat men over deeze beleediging, door den degen ; over flagen met eene zweep daarentegen , door het pistool wraak zal neemen ; en al denkt men 'er al niet volgens zoodanige kunstregelen over, men vindt 'er evenwel zekere voldoening in , en roemt 'er op, dac men voor éénen flag twee of meer in de plaatze gegeeven heeft. In eene burgerlyke Maacfchappye is hec oogmerk der ftraffen, van misdaaden af te fchrikken: een oogmerk, tot hec welk da enkele vergelding van een foorcgelyk kwaad niet genoegfaam zoude zyn , dewyl een misdaadiger altoos hoop heefc, dat hy niet ontdekt zal worden , of dat hy op eenïge andere wyze de verdiende ftraffe zal kunnen ontgaan ; en dus word de vrees voor de ftrafte , door haare onzekerheid , by hem groottyks vermindert : men ftrafc om deeze rede zwaarer, en fchrikt door ééns te ftraffen veele duizenden van de zelfde misdaad af. Kan zich iemand niet laaten welgevallen , anderen een vöorbeelde geftelt te worden , om dezelve van het beleedigen hunner medeburgeren af te fchrikken , dan moec hy zelf zich daar voor wachten. Immers boude men de meervouwige vergoeding van hec geftolene voor geene al. ce harde , maar voor de zachefte ftraffe , die op diefftal geftelt is 5 en nochtans moec by deeze ftrafte meer terug gegeeven worden , dan 'er geftolen was. Myn oogmerk is in myne Voorrede hec één en ander in hec algemeen te zeggen over de evenredigheid cusfehsn misF 3. da'a-  26 §. 242. Het Recht van daaden en ftraffen ; ik kan 'er hier dan nü van afftappen. Die alleen wilde ik hier noch doen bemer* ken. De tegenwerping , van welke wy thans fpreèken , gaat niet alleen tegen de wedervergelding by het befchadigen van iemands lichaam , waar tegen men zich bepaaldlyk bedoelt te verzetten , maar tegen alle ftraffen , die flechts in een onheil beftaan , het welk maar eenigszins gevoelig is, of door vreeze en het vooruitzicht , een verdubbeld onheil worden kan ; 'er vloeijen uit dezelve verfcheide ftellingen voort, dewelke hem , die zich van deeze redekaveling bedient, zeiven zeer wonderlyk zouden voorkomen •, ten minften by welke de algemeene veiligheid voor het leeven zoude verlooren gaan. Verraaderlyke moorddaaden , by voorbeeld , en Kindermoord , zouden, volgens deeze redekaveling, het allerzachtst, en vooral niet met den dood moogen geftraft worden. Een verraaderlyke moordenaar kan zeggen : „ hy , dien ik heb omgebracht, wist in hec geheel niet, wat „ hem overkwam ; ftoot en val waren één , en 3, hy ftierf, zonder te .weeten dac hy ftierf, 3, recht onverwacht , et) in 't midden van zy„ ne vermaaken. Moet ik om deeze daad fter3, ven , dan worde my de dood even zacht en „ onverhoeds aangedaan. Alleenlyk verzoek „ ik , dac men niet befluite, om my vogel „ vry te verklaaren , want anders zoude de „ doodsangst alle myne treden vergezellen , „ en ik door myne beangfte verbeelding, in 55 plaatze van éénen , honderd dooden fter- „ ven."  Wedervergeldinge onderzocht. 87 ven." Een Kindermoordenaar zoude het zelfde kunnen zeggen , en 'er noch byvoegen : „ dat het kind de vvaardy en het genot des le„ vens noch niet kende ; dat hetzelve zulke „ duistere gewaarwordingen moet gehad heb„ ben, dat de pyn, die hetzelve gevoelt heeft, „ nauwlyks kunne gerekent worden: dat men, „ wanneer hy ééns in den zelfden ftaat mochte „ geraaken , wederom in zyn Moeders hc„ haam keeren , en dan gebooren worden , „ des noods by eene Pythagorifche Zielsver„ huizing, die men zoude kunnen verwach„ ten, dat men dan, zeg ik, hem de ver„ diende ftraffe mocht doen draagen , maar „ dezelve tot zoo lang , gelyk dit de recht„ vaardigheid eifchte, uitftellen, want dat de „ dood bem thans te veel zoude aandoen. o Brengt men in , dat dit Recht te barbaar/eb 0 iu , Maar ik begryp niet, waarom hetzelve barbaarfcher zyn zoude , dan hangen en onthoofden : en even zoo goed als men die machtfpreuk kan ftellen , het is barbaarscii , even zoo goed geldt ook een andere , de we- derbetaaling IS. laag en hebzuchtig , Of , elke straffe , dewelke zachter is , DANi EENE eigenlyke vergelding , behoort IN EENEN staat van onderdrukkers en slaaven. , De ééne machtfpreuk is zoo goed als de andere , en geene derzelver bewyst het genngfte : hoewel de laatfte met den fmaak van onze tyden noch hec meest zoude overéénkomen , en misfehien ook wel het meest waar zy. 4. Het gezicht van zoo veele wanjlaltige menfeben , waar van den éénen door bet Recht van ' F 4 «*"  88 §. 242. Het Recht van wedervergeldinge een oog uitgcfloken , den anderen eene hand afgehouwen , eenen derden de neus afgebeeten was enz. , zoude zeer onaangenaam , en niet Jlechts voor den misdaad}gen zeiven , maar voor een geheel volk van zachte gevoelens , inzonderheid voor het andere gejlacht , vooral op dien tyd , wanneer hetzelve waant zich te kunnen verzien , eene ftraffe zyn. Dit fta ik toe , maar ik ben van gedachten , dat men de omftandigheden en het zedelyk beftaan van een Volk voor hec overige gelyk geftelt zynde , dit onaangenaam gezicht zeldzaamer hebben zal, daar het Recht van wedervergelding ingevoert is-. Iederéén zal zoo veel te voorzichtiger zyn , om in een gevegt, of in zynen toorn niemand aan zyn lichaam te befchadigen ; en met een opzetlyk voorneemen zal het zekerlyk niemand doen , wanneer hy weet , dat hy het zelfde lid zal moeten misfen , waar van hy eenen anderen berooven wil. Daarenboven is het zeker, dat het Recht van wedervergeldinge maar zeer zelden ter uitvoer gebracht zal worden , en in de meeste gevallen enkel eene bedreiging , een middel om af te tchrikken , blyven. Die iemand een oog of tand uitgeflaagen , of eenen arm afgehouwen heeft, zal alle mooglyke moeite doen, om vergiffenis en kwytfchelding by hem te verwerven : hy zal zich voor hem verootmoedigen , en hem om verfchooning verzoeken ; niec, gelyk men het fomtyds voor den Rechter ziet, met een trots gezicht , het welk verachting te kennen geeft; maar een Man van aan-  Wedervergeldinge onderzocht. 89 aanzien zal zelfs in zulken gevalle zynen minderen , dien by beleedigt heeft, oocmoediglyk en van grond des harten om vergiffenis verzoeken ; hem van dat oogenblik af, geduurende zyn geheele leeven als zynen weldoener eeren , en daarenboven gaarne eene voldoening in geld geeven , zoo groot als zy hem maar mooglyk is : de beleecligde perfoon zal alsdan ook medelydend , of edelmoedig , of indien geen van beiden by hem krachts genoeg mochte hebben, evenwel zoo geldzuchtig zyn, dat, naa dat de eerfte en hevigfïe opwellingen van wraakzucht , door des anderen vernedering en onderwerping , tot bedaaren gebracht zyn , het aangeboode geld en zyne hebzucht, gemaklyk het overige zullen uitwerken. Wy menfehen zyn van eenen wraakzuchtigen asrt, maar zoo ras onze vyand zich aan ons onderwerpt , of zich voor ons. verootmoedigt, zyn wy byna enkel vergeetelheid , enkel vergiffenis der verongelykinge ; en wel in zoo verre , dac hec dan voor fommigen onverdraaglyk zy, zich om vergiffenis te hooren bidden , cn zy dezelve op het berouw alleen van den beleediger verleenen : maar is 'er al iemand , die zulke edelmoedige denkbeelden niet heefc , dien zrd evenwel, naa dat zyne eerfte woede verzachc is , hec geld gedwee maaken. Op deeze wyze geraakte ten minften ce Romen het Rechc van wedervergeldinge, byna zonder dac men hec merkte , een éénenmaale buiten gebruik , en werdc in eene geldboete veranderc , die van het goeddunken des Rechters (hec geen de zaak wat haatlyk maakt, dewyl goeddunF 5 ken  Qo J. 242. Het Recht van ken van den Rechter een woord is , hec welk in de coren van vrye menfchen niec zeer wel luide) geheel en al afhing. 5. Naar eene gezonde zedenleere heeft men de wraakzucht af te keuren , die zich door niets dan vergelding der geleede verongelykinge wil laaten te vreden (lellen , en die volflrektlyk iemand by voorbeeld het oog wil uitgeflaagen hebben , die ons op deeze wyze mishandelt heeft. Ook die ontken ik nier; dan Zedenleer en burgerlyk Recht zyn twee verfchillende zaaken ; het laatfte moet, zoo lange het noch mee een Volk ce doen heefc, het welk niet uic enkel volkomen deugdzaame menfchen bellaac, wegens de hardigheid des harten veel toelaaten , om daar door grooter kwaad voor te komen (a) : By voorbeeld , zoo lange hec grooefte , of maar een groot gedeelte van hec volk noch wraakzuchtig is , moeten de Wetten aan iemand , die beleedigt is, voldoening bezorgen , of hec gevolg zal zyn , dac hy ze zich zelf bezorgc , en dus dac in ftede van firaffe der Overheid , de gevaarlyke zelfswraak zal in gebruike komen , dewelke alles buitenfpoorig behandelt, dikwerf den onfchuldigen treft, en wederom tot nieuwe wraak aanzet. Dan hier komt noch by , het geen ik te vooren reeds gezegt hebbe , de minlte menfchen, die beleedigt zyn , zullen onverbidlyk op hun Recht, van weder te vergelden, blyven liaan, maar de meescen mee berouw, vergiffenis-bede , (O Zie §. s.  Wedervergeldinge onderzocht. 91 de , en fchadeloosftelling in gelde , te vreden zyn. De Wet beveelt immers geene verongelukten , zich van het Recht der wedervergeldinge te bedienen , maar zy (lelt alleenlyk de Itraffe vast, die de beleediger moet ondergaan, indien hy de zaak niet mee den beleedigden afmaakt ; Zy fchrikt door dat middel ieder eenen van het verongelyken zyner medeburgeren af, dewyl men toch altoos moet duchten , dat de verongelykte perfoon zich misfehien onverzetlyk aan zyn Recht houden zal ; en dringt den beleediger , wanneer hy iemand aan zyn lichaam eenige fchade heefc toegebracht , om denzelven zulke voorflagen te doen, als hy anders niet ligtlyk zoude gedaan hebben. 6. Christus veroordeelt in zyn berg-predikatie de Wraakzucht, die oog om oog , tand om tand ei/ebt, Matth. V. vs. 38, 30., het Recht dér 'wedervergeldinge is bygevo/g Oncbristlyk. Deeze is inderdaad de zelfde tegenwerping , als de voorgaande , en dus reeds beantwoord. De Wet van Mofes , oog om oog , tand om tand , wordt door Christus niec afgekeurc, gelyk hy hier ook overal niec mee Mofes ce doen heefc, dien hy noch uitlegc, noch te keer gaat (a) , maar met zekere verkeerde zedenleere der i'harifeeuwen, die zy in de woorden van Mofes voorftelden. Deeze verwarden, gelyk zy meermaalen gedaan hebben hec (a) Verhandeling over de Hwolyks-Wetten van Mofes. (b) §. izo. van het Mofaïfch Recht.  pa §. 24a Het Recht van hec burgerlyk Rechc mee de zedenleere, en wanneer hec op de zedenkundige vraage aankwam : HüE verre is het my geooklooft , in de wraak te gaan , en myner wraakzucht voldoening te geeven ? antwoordden zy met woorden , die Mofes in het geheel niec tegen den beleedigden , maar tegen den beleediger of Rechter gezegt had , oog om oog , tand om tand. Dat Christus hier de Wetten van Mofes niec cegenfpreekc , noch voor heefc, deeze te berispen , ziet men , zoo ras men hem met Mofes vergelykt. Mofes fpreekc de Overheid , of den daader aan , dewelke iemand aan zyn lichaam befchadigc heefc en zegt: Gy daader zyt schuldig , oog om oog , tand om tand , te geeven ; en gy Rechter verplicht , om hem tot deeze straffe te veroordeelen. ChriSCUS daarentegen fpreekt buiten cwyfel den beleedigden aan , en verbiedt hem wraakzuchtig te zyn. Gy hebt gehoort , zegt hy , dat gezegt is , oog om oog , tand om tand ! Maar ik gebiede u , het kwaad niet te vergelden (ö) , maar indien u iemand op de rechte wang slaat , biedt dien ook de linker. Hoe men die laaclte ce verdaan hebbe , en of hec ook verbiede , voldoening ce eifchen ; of men in eenen lecterlyken zin de andere wang moec aanbieden , wanneer de ééne (a) «mw betekent niet alleen , wederjlaan, maar ook wederv er gelden, orri zoo te fpreèken , hec geen men ontfangen heefc, wederom toeweegen.  Wedervergeldinge onderzocht. 93, ééne gellaagen is, behoef ik hier niet te onderzoeken , want ik kan hier de berg-predikatie niet verklaaren. Maar zoo lange een volk niet uic Burgeren beftaat , die zich ten vollen naar de regels der berg-predikatie gevormt hebben , zouden burgerlyke Wetten , die niet , gelyk Christus zelf zich uitdrukte , om der harten hardigheid wille veel veroorloofden , maar eene zulke volmaakte deugd vooronderftelden, zeer onveritandig zyn. Mee het geen ik tot dus verre tot verdediging van het Recht der wedervergeldinge gezegt hebbe, bedoel ik in het geheel niet, hetzelve als hec eenige goede Recht , by hec ürafFen van dergelyke mishandelingen , ce doen aanmerken , noch ook dat men hetzelve in iederen Staac , waarin hec noch niet in gedruike is , behoorde in te voeren ; maar dat hec, daar het reeds is , in het byzonder in het Mofaïfch Recht , niet verdient berispr te worden. Ook in die geval gelde de aanmerking , dat één en het zelfde Recht voor alle Staaten niet even goed is Voor Zuidlyke Landen Ichynt het Recht der wedervergeldinge beter te voegen , en fomwylen noodzaaklyker te zyn , dan voor de onze ; nademaal in Zuidlyke Landen ( zoo als lcalien , Porcugal , Palceiïirsa , Arabien ) de wraakzuchc doorgaans veel heviger is, en duurzaamer in haare uicwerkfelen ; cerwyl wy onder den vyfcigften graad der breedte ligcer vergeeven en vergeeten , en by onze wraakzucht weezenlyk grootmoedig zyn. Daar het ééns plaatze heefc, gelyk Mofes het by zyn Volk vond , zoude het gevaarlyk zyn het af te fchaiTen ; want het ware ce duchten, dat het Volk van deszelfs Recht misfebien gee-  94 §• 242. Het Recht van geenen afftand zoude willen doen , en hec dan zelf oeffenen : noodloos fchync hec , die Recht onder ons in ce voeren , onder welke men zoo weinig van fooregelyke mishandelingen , iemand aangedaan , hoort of ziec: men ziec onder ons wrel menfchen mee één oog, maar geene , welken hec oog met opzec is uirgeflaagen , en ons Charaéter is in geenen deele geneegen , om iemand een ongemak , hec welk hem altoos byblyfe, te willen toeorengen. Een Duitfcher is daar doorgaans te edelmoedig toe; flagen wil hy uitdeelen , en zynen Vyand coonen , dac hy hem meester is ; maar zelfs een Boer zoude in zynen hevigften toorn , al wist hy byna geene andere ftraffe , die zynen beleediger deswegen by zonder konde worden aangedaan , denzelven evenwel niec gaarne een oog willen uitflaan , noch zulk een nablyvend bewys van zyne gramfchap terug laaten , over het welk zich misfehien het Character der Zuidlyke Volken , of lieden van een pruilzieken aart, Q de Nederfaxen noemen hec Glupi/ch) zoo als men ze onder ons zelden vindt, zich verheugen zouden. Daar geene noodzaaklykheid dringt, is hec altoos gevaarlyk , de Wetten te veranderen , en de ftraffen noodloos zwaarer te maaken : en van ongewoone misdaden zal een Wetgeever liever niec fpreèken, of toch tegen dezelve niec gaarne nieuwe Wetten maaken , om ze niet bekend te doen worden. Het is beter, dat hy dezelve onder den algemeen heerfchenden afkeer, die het volk daar tegen heeft , laac berusten. Ons zoude hec zelfs , daar wy aan hec Recht van wedervergeldinge niet gewoon zyn , wreed voorkomen ; en uic vreeze voor den algemecnen afkeer des Volks , zoude iemand , die beleedigt was, het nauwiyks dar-  Wedervergeldinge onderzocht. 95 durven wagen , om ingevolge van hetzelve vergoeding te eifchen , en dus zoude, gelyk dit dikwils gelchiedt , de zwaarfte ftraffe eene foort van ftraffeloosheid voor hem, die 'er zich aan fchuldig maakte , influitem Hoe nader een Volk aan den ftaat der natuure is , zoo veel te beter voegt hec Rechc van wedervergelding voor hetzelve : ook past hec beter voor eene Volksregeeringe Q Democratie) dan voor andere Regeeringsvormen ; hoewel het zich ook daar mede wel zoude kunnen verdraagen , en zich te Romen met eene Regeering , daar vry wat van de veelhoofdige (Jrijtocratie ) onderliep , wel verdraagen heeft. Ook is het volgend onderfcheid , waar aan men misfchien in de befpiegelinge in het geheel niet gedacht heeft, zichtbaar; ia een Land , waar in ieder Burger Soldaat is, en hec Vaderland door zynen arm helpt verdeedigen , kan het Recht van wedervergelding zeer wel ftand hebben ; daarentegen wanneer in een Land een byzondere Stand van menfchen is , die ten dienfte van hetzelve de wapens draagen , het zy dezelve , naar het gebruik van onze tyden, uit geworvene Soldaaten bellaar, of volgens de gefteltheid der middelbaare Leentyden ( Feudal-zeiten ) uit Adelyken , dewelke Leengoederen in plaatze van Soldye ontfingen ; in zulk een Land kan , ten minften wanneer de misdaaden in hetzelve gemeen geworden zyn , het Recht van wedervergeldinge niec gevoeglyk zonder uitzonderinge plaats hebben. Immers indien eenen Soldaac toe ftraffe een oog uitgefbken , of de rechterhand , arm , of duim befchadige wierdt, zoude deeze ftraffe hem niec alleen treffen, maar hy daar door ook tot befcherming van hec Land onbekwaam gemaakt worden. Hier moest der-  od §. 242. Het Recht van enz. derbalven voor het verdeedigende gedeelte een an* der Recht zyn, als voor het geen verdeedigc wordt, ten minften wanneer men van zulke verdeedigers van het Land , Soldaaten , geenen ruimen over» vloed konde hebben. Noch veele andere foorcgelyke zwaarigheden kunnen 'er by eene verandering van Recht opkomen ; dezelve blyft altoos te gevaarlyk , om ondernomen te worden. Nochtans moet ik zekerlyk teffens bekennen , dat het goeddunken van eenen Rechter by mishandelingen , die iemand geleeden heeft , my niet behaagt ; maar dat hier duidelyke Wetten behoorden te fpreèken , die den voornaamen en geringen Burger in dit Hak gelyk fielden , en den tand van eenen Boer van de zelfde waardye als die van eenen Edelman oordeelden, te meer dewyl deeze laatfte wittebrood kan bekomen , daar een Boer zich dikwils met harde korften behelpen moet. §• 243- Over Geld ftraffen. De Geldltraffen , indien ik dit woord eerst m den ruimlten zin mag gebiuiken , beftonden : 1. In Geldstraffen in eene bepaalde betekenisse , in het Ilebreeuwfch Onefch (a) gel («") Wltf- Ook bv dit woord heeft wederom plaatze , het geen ik elders reeds , ten opzichte van andere Rechtsgeleerde woorden der Hebreeuwen heb opgemerkt, dat dezelve naamlyk in de overige Oosteriche Taaien in zulk eene Rechtsgeleerde beteke- nisfs  243- Over Geldstraffen. 07 genaamc , die wel door de Wet bevolen waren , doch die evenwel doorgaans niet aan de Overheid , maar aan den beleedigden vervielen. Ook deeze waren wederom van tweeërleie natuure. a. Bepaalde , dat is, zoodanige, waar van de Wet ééns voor al de fomme had vastgeltelt; by voorbeeld , Deut. XXII. vs. 19. 29. b. Onbepaalde , dewelke ter bepaalinge aan zekere goede Mannen waren overgelaaten. Exod. XXI. vs. 22. 2. In vergoedingen der schade ; waar onder ook zoodanige behooren , waar van de Wet ééns voor al de fomme volgens zekeren prys bepaalt had. By voorbeeld , wanneer een ftootige Os , die door zynen Heer niet wel bewaarc was, eenes anderen knecht had doodgeftooten , Exod. XXI. vs, 32. 3. In dubbele , viervouwige , of zelfs wel vyfvouwige vergoeoinge van het gesfolene , en het wed erg keven van ander onrechtvaardig goed , met twintig ten honderd daarenboven. Exod. XXI. vs. 37. XXII. vs. 2 , 3. Levic. V. vs. 16. VI. vs. 1-5. 4. IN zeker losgeld , het welk de WfiT niet gebood, maar alleenlyk veroorloofde aan Di-n nisfe niet gevonden worden. (Men zie daar van bl. i8ó, 385 , 336). Ook kan men niet eens den oorfprong van deeze benaaminge der Geldftraffe vinden : de Arabieren hebben het ftamwoord wel, maar in eene geheel andere bctekenisfe. V. Dal. G  93 §. 243* Over Geldstraffen. den beleedigden te geeven , te/n einde hy van zyne kxachte m3chte afczien , en niet op lyfs - of leevens - straffen dringen. Hier werdc Kof er ( a ) Losgeld , of Pidjon Nefefch (£) loskooping des leevens' genaamr. In één geval wordt hec wel uitdruklyk toegelaaten , Exod. XXI. vs. 30. , daarentegen in het geval van eenen moord zoo wel als onvoorzichtigen doodflag , verbooden , INum. XXXV. vs. 31, 32. In omftandigheden, waarin het Recht van wedervergeldinge te pasfe kwam, verklaart Mofes zich daar omtrent niet; dan ik heb te vooren myne gedachten reeds te kennen gegeeven , dat, terwyl het in deeze gevallen niet verbooden is , en Mofes ook inderdaad nergens eene uitdruklyke Wet, die het Recht der wedervergeldinge betreft , gegeeven heeft, maar alleenlyk een oud herkomen ten. gronde legt, dac, zeg ik , het Losgeld ook in zulke omftandigheden , overéénJiomftig mee elks natuurlyke Vryheid , zal veroorlooft geweest zyn. Wanneer men in de oudfte Romeinfche Wetten de Muliïas ( welk Hoogduitfch woord , zal ik hier gebruiken , bet geen niec een denkbeeld van Geld influic ? wy zullen het Boetens noemen , zonder eenige nadere bepaalinge) niet in Geld, maar in Schaapen en Osfen geftelt ziet, dewyl het Vee hec eerfte geld by veele oude Volken geweest is , kan men CO ffflj p»)3  §. 243' Over Geldstraffen. 99 aien zich ligtlyk verwonderen , dac men by Mofes die in eenen noch veel vroegcren cyd leefde , en aan een Volk , hec welk voornaamlyk van Herde» ren afkomflig was , zyne Wetten gaf, deeze geheele foorc van ftraffen , niet in Vee maar in zilver bepaalt vindt. Doch deeze verwondering zal verdwynen, wanneer men §. 82. naleest. PalaMh'na i& bet eerfte Land geweest , waar in zilvergeld gebruiklyk was , en al veele jaaren voor den tyd van Mofes, had Abraham reeds in dit Land een Graf gekochc , hec welk hy mee 400 Gkkelen zilvers betaalde. De hoogfte Geldboete die de Wee van Mofe9 inftelde, was van 100 fikkelen zilvers, Deut. XXII. vs. 19. Naar de gewoone rekening zoude dit omtrent 100 gulden van ons geld (ten naastenby tao Hollandfch) bedra.agen ; maar naar myne begrooting nauwlyks het vierde of vyfde gedeelte van die fomme. Dan welke van beide deeze rekeningen men ook aanneeme , het fchync voor de hoogfte geldboete , daar in de Wetten van gefproken wordt, weinig. Maar men moet zich by deeze en andere geldboetens , die ons zoo klein dunken , te binnen brengen , dat in die kindfche jaaren der waereld noch zeer weinig zilver uit de aarde gegraaven , dat dus hec zilver zeer zeldzaam , en om die rede ook hooger in prys was. Ik denk , my niet te zullen vergisfen , indien ik oordeele, dac ten tyde van Mofes noch niec hec cwintigfte of dertigfte gedeelte des zilvers , hec geen wy thans hebben , uit den grond was. America , het welk eerst voor 300 Jaaren gevonden is, heeft ons hec meeste zilver aangebracht. Duitfchland, hetwelk zoo ryk aan.zilver is, had ten tyde van Tadrus G 2 noch  ioo §. 243. Over Geldstraffen. noch geene Bergwerken , ja men gistte niet eens , dat in hetzelve zulke onderaardfche Schatten verborgen waren.. Spanje was van ouds het Vaderland van het zilver ( a ) , en naar alle gedachten hebben de Phosniciers , in en vóór den tyd van Mofes, uic dat Land hun zilver gehaalc. Maar als men bedenkt, welke onnoemlyke fcha'ten de Zilvermynen van Spanje noch tot op den tyd van Plinius hebben uitgeleevert , en daar by in overweeginge neemt, dat vóór den tyd van Mofes flechts de minde Mynen van dit Land hebben kunnen ontdekt , of met het meeste voordeel bearbeid zyn , zal men van zelf moeten befluiten , dat het zilver , het welk Spanje zelf vóór den tyd van Mofes uitgeleevert heeft, zeer weinig kan geweest zyn in evenredigheid met dat geen . het welk men in de anderhalfduizend Jaaren , tusfchen Mofes en Plinius , ( terwyl men de Mynen hoe langs hoe meer leerde kennen , en in de konst , van dezelve te bearbeiden , geduurig toenam ) uit dat Land gehaalt heeft. Voegt men hier noch by, dat ten tyde van Mofes het goud niet voor geld , maar alleenlyk tot cieraad gebruikt werdt (£) , zoo zal men zien , dac toen misfchien nauvvlyks het vyftigfte gedeelte van hec geld , het welk wy chans hebben , in de waeteld geweest is : en zoo veel te hooger was het ook in waarde. Naar maate 'er van tyd coc tyd meer zilvers uit de aarde gegraaven werdc , moesc heczelve ook in waardye verminderen , inzonderheid coen men eindeer) Jerem. X. vs. 0. Ezech XXVII. vs. rï. Pln nius Hifi. Nat. Libr. XXXIII. cap. 4. §. 21. Strabo Libr. 111. p. 116 — 211. (6) §, ba. bladz. van het Tweede Deel,  §. 243' Over Geldstraffen. iot delyk ook het goud als geld begon te gebruiken , waar van wy de eerfte blyken in den tyd van David vinden : en waarlyk in zynen tyd waren de pryzen der dingen ook zeer veel anders geftelt dan te vooren ( a~) ; het geen onder de regeering van Salomo noch moet hebben toegenomen , toen de buitenlandfche handel zoo veel gouds en zilvers in het Land bracht.. Op die wyze moest 'er zekerlyk ééns een tyd komen , waarin de geldboerens , die Mofes had ingeftelt , te klein werden ; en noch voor hem , die dezelve' geeven moést , gevoelig , noch voor den geenen , die ze omring , eene genoegfaame vergoeding waren. Mofes deed in dit geval, gelyk alle andere Wetgeeveren gewoon zyn : hy bekommerde zich om dien , noch zoo verre afweezenden , tyd niec , en liet het voor de nakomelingfchap over , zelve wys genoeg te zyn , om niet Hechts de letter , maar ook het oogmerk zyner Wetten , te volgen , en dus de Geldcoecens , wanneer die noodzaaklyk zoude geworden zyn , ce verhoogen. De ftraffe bleef daar door de zelfde , en werdc 'er niec zwaarer door ; want ten tyde van Salomo kunnen twee fikkeien nauwlyks zoo veel waardig geweest zyn , als één in den tyd van Mofes: maar de israëliten hadden ook weezenlyk het Recht, zelfs om de ftraffen te verzwaaren , indien de gewoone nier meer genoeg affchrikcen , waar van v/y in het vervolg , by hec we- (a) Men zie myne Verhandeling , deprttiis rerum apui Hebrtzos. Dezelve is te vinden in het Derde Deel der oude Commentaria van het Genootfchap der Weetenfchappen te Goctingen, G 3  io% §. 244- Offeranden , eene wedergeeven van het geftolene , in de fpreekwoorden van Salomo een voorbeeld zullen zien. 5- 244. Zoen - en Schuld - Offeranden : hoe dezelve in zekeren opzichte eene ftraffe waren, maar nochtans de gewoone firaffe wegnamen. Nu moeten wy noch van eene byzonderheid des Mofaïfchen Rechts fpreèken , waar van ik §. i8y. flechts met een enkeld woord gewag gemaakt hebbe : dezelve beilaat daar in , dat in fommige gevallen op het brengen van een Offer eenen Misdaadiger de firaffe geheel en al kwyt gefcholden, of eene doodftraffe te niete gedaan , en in eene mindere ftraffe verandert werdt. Het Offer zelf was in zekeren opzichte eene ftraffe ; naamlyk éénsdeels , voor zoo verre het eene , hoewel geringe , boete was , die men in Vee betaalen moest, en anderendeels , voor zoo verre daar by eene openbaare belydenis van misdaad moest gedaan worden. Dit was, wel is waar, met geene eerloosheid (infamie) verbonden , maar nochtans natuurlyker wyze befchaamend : het zoude met onze Kerken - boete eenige overéénkomst hebben , indien deeze gebleeven was , zoo als zy in den beginne geweest is ; maar met deeze heeft men van tyd tot tyd te veel een denkbeeld van burgerlyke fchande verbonden , het welk zoo verre gaat, dat volgens fommige Rechten , die van Vrankryk by voorbeeld, zelfs door de grootfte booswichten, tot op den Konings-moordenaar toe , tegen wil en dank , en alleenlyk om hun fchande aan te doen , Kerken-boete (amende bonn-  TJITDELGING VAN MlSDAADEN. IO3 honorabk*) moec gedaan worden ; waar door deeze Kerken-boete , zoo als zy thans is , zekerlyk mee de Offeranden van bet Mofaïfch Recht, zeer weinig overéénkomt. Deeze lieten , naar het my toefchynt, in bet geheel geenen vlek naa, maar veroorzaakten veel meer zekere uitdelging der voorige misdaad ; al ware hec ook meineedigheid geweesc, waar voor hec Offer gegeeven werdc. Hoe men dezelve nu by deeze omftandigheden te noemen hebbe , akolitionem criminis (uitdelging der misdaad ), ofquaji poenam ( hec geen in plaatze van de ftraffe geflelt is ) , laat ik ter beflisfinge aan de Rechtsgeleerden over. Het eerfte, de vernietiging der misdaad , drukt Mofes doorgaans met deeze woorden uit: de Pkiesi er zal hem , wegens de misdaad die HY keg aan HEEïT , BY GoDï verzoenen , op dat hem dezelve VERGEEVEN worde. Als eene ftraffe aangemerkt, die iemands vermogen betrof (mulcïa), was dezelve over het algemeen zekerlyk zeer wel te draagen : want het groot» fte Schuld-offer , hec welk de Priester , of hec geheele Volk ingevalle van eene algemeene bezondiging , waar aan hec zich oncdekte fchuldig te zyn, konde brengen , beftond in éénen enkelen Osfe, met den wyn , die daar by behoorde, en het Spysoffer : en daar van af daalden deeze Offeranden toe op Schtiapen en Bokken , of wanneer iemand niet in ftaat was , om dit te geeven , tot op twee Tortelduiven , of twee jonge Duiven. Dit laatfte was zelfs noch met eene byzondere weldaadigheid, voor lieden die in de uiterfte armoede waren , vei bonden ; wanc iemand , diens vermogen niec grooc genoeg was, om twee Torcelduiven te geeven , konde , volgens eene uicdruklyke uitzondering , Levit. G 4 V. vs.  104 §• 244' Offeranden , eene V. vs. i r -13. met een weinig meels vry komen: voor arme lieden was deeze ftraffe bygevolg 200 Jigt gemaakt , als maar eenigszins mooglyk was , en iemand , dien het geweeten drong om eene geheime misdaad te beJydea , konde niet wel , door enkele armoede daar van afgehouden worden. Alleenlyk in één geval , het berooven naamlyk van het Heiligdom , was het der Overheid vrygelaaten , eenen beteren of flechceren Ram tot een Zondoffer te eifchen , en denzelven naar den prys van fikkelen te waardeeren. De Wet , die daar van fpreekt, ftaat Levic. V. vs. 15. indien iemand iets STEELT van HET geheiligde , OF ZICH OP eene andere wyze door vergissing DAAEÏ. AAN bezondigt , DAN MOET HY jtHOVAH een schuld-OFFER BRENGEN , eenen RAM , zonder LENIG LICHAAMLYg gebrek , welks waardy GY naar sikkelen zilvers , en wel NAAR SIKKELEN van HET HEILIGDOM , voorschryft. De perfoon , die hier wordt aangefproken , en de waarde van den Ram bepaalen moet, is zekerlyk de Priester niet, maar, gelyk men uit vs. 14. kan zien , IVloles , en dus naar alle gedachten , naa zynen dood , de burgerlyke Overheid. Doch ik wil hier over mee niemand , die anders denkt, twisten : maar dit ziet men klaar , dat in dit geval, naar dat de misdaad zelve geftelt, of naar maate hy , die zich aan het Heiligdom ver» greepen had , arm of ryk was, van hem een betere of gemeene Ram konde geëifcht worden ; en dus was het zeer wel mooglyk , deeze ftraffe , ook wat den prys betrof, dien dezelve meest kosten , gevoelig te maaken , want men konde eenen Ram, die'tienmaalen meer dan een gemeene kostte , vorderen , door 'er by voorbeeld zekere zeldzaame eu geo-  UITDELGItiG VAN MlSDAADEN. 10$ genfchappen van vervve, of wat het meer zyn machte , aan te begeeren , waar aan de lief hebbery misfchien gewoon was , eene groote waardy te hechten. Ook zal niemand dit te hard vinden , die weet, dat het berooven van het Heiligdom by andere volken noch harder geilrafc is (0). Ten (a) Dewyl ik hier van de verklaaring der plaatze , Levit. V. vs. 15-. die thans gemeenlyk worde aangenomen , afwyke , en men 'er gaarne de redenen van" zal willen weetcn , zal i< 'er hier rekenfehap van geeven. De grondtext, ten éénenmaale letterlyk vertaalt, zoude dus luiden : offeret . . . arietem de ovibus fecundum cejlimationem tuam argenti ftckrum fecundum Jiclum fanctüatis. JNu heeft men gemeent, dac Siclorum (cSp®'), zoo veel betekent, als twee Sikkelen , gelyk de Romeinfche Rechtsgeleerden , wanneer iemand beloofd had , iecs in diebus ce zullen doen , dit zoo verftonden , dat hy djt in twee dagen doen moest. Ook wil ik niet ontkennen , dac de Hebreeuwen het meervouwige dikwils op deeze wyze zonder nadere bepaalinge gebruiken ; en ik heb 'er zelf weleer de volgende voorbeelden van bygebrachc , Num. XXXV. vs. 30. i Sam. XXIX. vs. 3. Ezech. XLV1I. vs. 13. Dan. XII. vs.7. Hoewel 'er by de meescen noch wel iecs ce zeggen zy , inzonderheid wanneer men het gezag der Joodfche flippen ter zyde ftelc. De oudfte overzetting , waarin ik deeze verklaaring gevonden heb , is de vulgata : in deeze leest men dus : arietem inunaculatum de gregibus , qui emi potest duobus ficlis juxta pondus fanSiuarii; en uit deeze heeft Luthëküs dezelve overgenomen. Ik was weleer van de zelfde gedachte , gelyk men uit myne Hebreeuwfche Grammacica , bl. 234. en myne Verhandeling de pretiis rerum apud Hebrceos , p. 1ó7. zien zal. Dan het volgende heeft my naderhand aan deeze Verktearing dosn twyfelen. G >- riet  ïo6 §. 2|4. Offeranden, eenb Ten einde men m ftaat zy, om dit Recht van uitdelginge der misdaaden met één oog te kunnen overzien , zal ik de byzondere gevallen , waar in hetzelve plaats had , en van welke ik in het vervolg by de misdaaden breeder zal fpreèken , hier kortKyk vüorftellen. 1. Voor Het blyfc altoos noch onzeker, of de Hebreeuwen deeze fpreekwyze van het Romeinfch Recht wel gehad hebben , en tegen de vier enkele voorbeelden , die ik , meer dan een ander , byéén gebracht hebbe , kan men noch vry wat inbrengen : maar al waren dezelve onbetwistbaar, kan men evenwel noch niet begrypen , waarom men deeze zeldfaame betekenis van hec meervouwige , hier boven de gewoone te kiezen hebbe ; daar de woorden volgens hec gewoone gebruik opgevat, juist den besten zin uitleveren , én even hec zelfde zeggen , het geen Mofes buiten cwyfel kort daar naa , by gelegenheid van een ander Schuld-offer, in het ïbde vers zegt. Het zoude ook ten zonderling bevel zyn : hy zal eenen kam brengen , ZOO als gy dien zult WAARDEEREN , die TWttE sikkelen waardig is , enz. Want welke willekeur van hem , die de waardeering doen moest, bleef hier dan over ? Hy konde immers geenen , die flechter -was , aanneemen , noch éénen , die meer dan cwee fikkelen gold , eifchen ; en de Wecgeever had dan becer gedaan, met maar éénvouwig te zeggen, eenen ram DIE twee SlKKELEN waardig IS. DeS DOOds zie ik wel , wat men hier op noch zoude kunnen antwoorden , om deeze verklaaring te verdeedigen. Dan daar zich eene natuurlyke opheldering opdoet * die door de gelykfoortige uitdrukking van hec 18de vers wordt aangepreezen , verkies ik geene fpraakkonftige onregelmaatigheid (Grammaticale Anomalie) aan te neemen, om 'er eeae moeilyke verklaaring by ce winnen.  UITDELGING VAN MlSDAADEN. lOf I. Voor elke onopzetlyke overtreeding van de Levitifche Wee, al ware het ook eene zonde van bedryf , ( want de overtreedingen worden, in het geen Mofes van Zond - en Schuldofferen zegt, in zonden van bedryf, en zonden van verzuim verdeelt (#) ) moest een Zond-offer gebracht worden ; en daar mede was de andere üraffe kwyt gefcholden , die anderszins , by opzetiyke overtreedingen van die Wet , in uitroeijinge beftond (§. 237..). a. Al wie onbedacht gezwooren , en het niet gehouden had , moest een Schuld-offer brengen , en wel niet om dit onbedacht zweeren , maar om dat by niet hield , het geen hy bezwoeren had , Levit. V. vs. 4. 3. Al wie als getuige eenen valfchen Eed gedaan had , als het niet was , om eenen onfchuldigen te bezwaaren , ( want in dat geval vond hec Recht van wedervergeldinge plaatzemaar zoo , dat by niet te kennen gaf, wat hy tegen eenen fchuldigen wist in te brengen , of wat hem van de zaak in het algemeen bekend ware ; wanneer zyn geweeten daar over wroegde , konde hy zonder verdere fcraffe of eerloosheid , door openbaare be« lydenis en het geeven van een Schuld - offer , van zyne meineedigheid omflaagen worden , Levic. V. vs. 1. 4. Al wie zich aan het Heiligdom bezondigde , zoo als by voorbeeld , door zyne tiende niec volgens zyne beste weeten op te brengen , bracht (a ) Aanmerkingen , by myne Hoogduitfche Bybelvertaaling , Levit, IV. vs. 2. V. vs. 1-4. 17.  iog §'.244. Offeranden , eene bracht een Schuld-offer , en gaf, het geen hy te vooren ;a-> het Heiligdom te kort gedaan had , mer een toegifte van 2'jó ten honderd , en daar mede was zyne misdaad weggenomen, Levit. V. vs. 14. 16. 5. Het zelfde vond plaatze , wanneer iemand iets, het geep hem tc bewaaren gegeeven was , ot iets , hec geen iemand verlooren en gezocht , en hy gevonden had , of ook eene gedaane helofre geloochent, en wel onder Lede geloochent had ; voorts ook by allerlei onrechtvaardig goed , waarover zyn geweeten begon ie kmagen ; ja zelfs indien iemand iets met de daad gelloolen , en zich door eenen Eed van de verdenking gezuivert had , wanneer hy naderhand vrywillig , en alleenlyk door diang van zyn eigen geweeten , begeerig werdt , om het te vergoeden , en van zyne misdaaden omlLapen te worden , Levit. VI. vs. 1-7. O). Door dit Offer werdc dan zyne zonde volkomen uitgedelgc, en daar men anders her geftolen goed van cwee coc vyfvouwig moesc wedergeeven , gaf men hier niec meer dan twintig ten honderd boven deszelfs weezenlyke waardye. 6. Voor Overfpel met eene Lyfeigene gepleegt, werdc toegelaaten een Offer te geeven. Die nam, wel is waar, de firaffe niet geheel weg, maar verminderde dezelve evenwel van de dood ftraffe , dewelke anders op Overfpel geftelt was, coc flagen, Levic.XIX. vs. 20-22. Dat (a) Volgens zekere andere vcrdeeling der Hoofdftukken, Levic. V. vs. 20-20.  uit delging van Mispa aden. iep Dat zulk eene fchikking veel heefc moeren toebrengen , om het wedergeeven van onrechtvaardig goed , en hec innaaien van valfche Eeden ce wege ce brengen , heb ik elders reeds aangemerkc (a) , en kan van ieder eenen gemaklyk gezien worden ; ik zal 'er evenwel in hec vervolg , by het befchou werf der misdaaden zelve , noch van fpreèken. By zulke misdaaden daarentegen, welker gewoone (haffe door de Wet daar op geftelt , met de daad moest ter uitvoer gebracht worden , vond geene Offerande plaatze , gelyk ik reeds in myne aanmerking over Levit. IV. vs. 2. hebbe aangetekenr. De gewoone llraffe en her Offer hadden nooic ce gelyk plaatze , maar by hec laatlle werdt de Itraffe altoos of verzacht, of kwyt gefcholden. De tegenoverltelling is inzonderheid iNum. XV. vs. 27-31. zeer duidelyk , zoo dac deeze geheele plaacze hier verdiene geleezen te worden : Wanneer een menfeb door eene dwaaling zondigt , moet hy eene jaarige Ceite ten Offer brengen ; en de Priester zal hem , wegens deeze zonde , die hy in onweetenheid begaan beeft , voor Jehovah verzoenen , dat dezelve bem vergeeven worde. Voor den Inboorling , dat is voor den gebooren Israëliet , en den freemdling , die onder u woont , is de zelfde Wet , indien de zaak in onweetenheid bedrecven is; Maar al wie de Wet met opzet overtreedt, by zy vreemd of inboorling , die veracht Jehovah , en zal uit zynen Volke worden uitgeroeit ; want hy heeft het woord van Jehovah veracht , en zyne ff et gefchonden. Zulk een worde (a) In myne aanmerkingen , in de Bybelvcrtaalinge, by de "bovengemelde piaaczen.  iro $. 244. Offeranden, enz. de uitgcroeit, en fcbryvc dit niemand anders , da» zich zeiven toe. Paulus heefc die reeds aangemerkt, dac Offeranden geene eigenlyke vergiffenis der Zonden by Godt ce wege brachten , maar alleenlyk eene burgerlyke kwytfchelding , eji oncflag van de waereldlyke ftraffe , of gelyk hy hec noemc, eene lichaamlyke reiniging , Hebr. IX. vs. 13, 14. (3). Ook was David , mee betrekkinge coc zyn Overfpel mee Batfeba , en den dood van haaren Man , Urias , dien hy veroorzaakc bad , overtuigc, dac Godc geen Offer voor deeze misdaaden , die alle Offeranden te boven gingen , konde aanneemen , en hy waagc hec niec om hec Altaar door zulk een Zoen-offer , hec geen mee de Wecten van Mofes zoo weinig overéén kwam , te ontheiligen , Pf. LI. vs. 111. Al ware het ook , dat zyne woorden noch eene andere uidegging konden lyden , ( want ik brenge ze niec als een bewys by) bekomen zy evenwel uic hec geen ik te vooren gezegt hebbe, zoo veel lichts , dat men niec na eene andere verklaaring zal zoeken , zoo ras men maar weec , dac voor Overfpel mee eene vrye , en opzetlyken moord , inderdaad geen Offer konde gebracht worden. MIS* (O Typifche Godtgeleertheid, §. 21.  §. 245* Over Afgoderye. ui MISDAADEN. 5- 245» Jfgoderye , of dienst van andere Goden. Waar~ in dezelve be/taa, en in hoe verre zy van Beeldendienst , die insgehks verbooden is , en ook den waaren Godt konde beweezen worden, verjcbille. Daar hec onderhouden van den dienst eenes ééni. gen waaren Godts een hoofdoogmerk van den Staat was , dien Mofes gevestigc heefc , en deeze eenige waare Godt teffens als de Koning van het Israè'ütifch Volk werdt aangemerkt (a) ; ftaat de Afgoderye , dac is , de dienst van andere Goden , op den lyst der misdaaden , in het Mofaïfch Recht boven aan. Dezelve was niet flechts eene misdaad tegen Godt, maar ook tegen eene der voornaamfte grondregelen van den Staat , en dus in zekeren opzichte als Hoog-verraad aan te zien. Onder de Geboden , die Godt aan het Volk van Israël gaf, was dit derhalven het eerfte: Ik , Jehovah , ben uw Godt , die u uit het slaafsch gevangen huis , iegypten , gevoert hebbe : gy zült geene andere Goden voor myn aangezicht hebben , Exod. (a) Ik moet hier vooronderftellen, het geen ik in het Eerfte Deel , § 32-34., over dit onderwerp gefchreeven heb : is 'er iemand , dien hetzelve niet verfch meer in het geheugen ligt , dien verzoek ik het eerst noch eens na "te zien , eer by verder voortgaat.  ii2 §. 245- Over Afgoderye. Exod. XX. vs. 2 , 3. Hec is dan ook zoo veel te noodzaaklyker , deeze misdaad zoo ce leeren kennen , als zy , volgens hec Mofaïfch Rechc, zich waarlyk vertoont. Dat het Staatkundig verbod van Afgoderye , het welk van lichaamlyke ftraffen vergezelt werdt , niet eigenlyk op de leere , dac 'er maar één waare Godc is, gegrond was, maar op de Helling, dat die ééne waare Godt , die Mofes zond , de Israëliten uit de fhaverye verlost, en tot een Volk gemaakt had ; en bygevolg dat hec ook menfchen verbond , die (volgens het bygeloof der nabuurige Volken , het welk coen algemeen was) hec beftaan van meer Goden geloofden , maar ondertusfchen de voordeden en befcherming van den Israëlicifchen ftaat wenfchten te genieten , heb ik §. 33, in het Eerfte Deel reeds aangemerkt. Om deeze reden beftond ook de misdaad , op welke Mofes de ftraffe des doods ftelde, niet in gedachten of gevoelens, maar in de uicwendige vereering van andere Goden. Indien iemand al gelooft had , dac 'er meer Goden waren , hy zoude daar door evenwel, volgens de Wee van Mofes, voor de Overheid niec ftraf baaigeworden zyn , en 'er zoude geene inquijitio ethnkce pravitatis (geen onderzoek na Heidenfche verkeertheden ) by hem plaatze gebonden hebben : een Vreemdling , die zekerlyk niec terftond den Molaïfchen Godcsdienst had aangenomen , konde gerust als Vreemdling onder de Israè'licen woonen , (§. 138.) , en van de knechten en maagden , die in den Oorlog gevangen waren , konde de Wergeever onmooglyk verwachten , dat zy oogenbliklyk , naa dac zy buit waren gemaakt, de gevoelens van hunne harten zouden veranderen , alle vooroordee- len  245. Over Afgoderye- 113 Jen hunner opvoedinge afleggen , en de éénheid van Godt erkennen ; en evenwel veroorlooft hy , dezelve tot 1 yfeigenen te neemen , en fpreekc, ten minlfcn by de Slaavinnen , geen woordt van baaren Godtsdiensc te veranderen : dat ook de befnyding , die hy ten opzichte der knechten vorderde , geene verandering van Godtsdiensc , voor zoo verre dezelve in gevoelens van het hart beflaat, infloot, heb ik §. 128. en 184- reeds doen opmerken. Daarentegen dat was Afgoderye , en volgens het halsftraffelyk Recht ftraf baar , wanneer men 1. Beelden van vreemde Goden maakte , of in diervoege had , dac daar uic klaar bleek , dat men ze als Goden diende. 2. Zich voor vreemde Goden nederwierp ^ om . dezelve aan ce bidden- 3. Aan dezelve offerde ; of eindelyk 4. Zich zeiven daar aan heiligde. ' Ook moec men cwee misdaaden wel van eikanderen onderfcheiden , die wy fomtyds , naar'hec gebruik' van onze fpraake , onder eene gemeenfehnplyke benaaming , Afgodendienst ( laohlaina ) verdaan ; en , wanneer van den flaac des Isr'a'ëlicifchen Volks gefproken worde , niec zelden mee elkanderën verwarren ; naamiyk I. Wanneer tien, behalven den ebnigen waaren Godt , (Mofes noemc hom--; Jehovah ) noch andere Goden dipnde. Deeze was eigenlyk die misdaad van Haat , waarvan wy zoo even gefproken hebben , en zy is teffens de grootfle beleediging van hec gezond vernuft , en de menfehlyke rede. V. Doel, H 2. Blei..  flken worden ; en de ééne misdaad geduuiig AbgUXèr.y { Afgodery ) de andere Bilder'dienst (Beeldendienst) noemen. Ook in de Bybelfche gefchiednisfe vindt men deeze misdaaden van eikanderen onderlcheiden. by voorbeeld, volgens Recht. II, vs. 6-11 zyn de Israëliten niet Hechts ten tyde van Jofua , maar ook geduurende het volgend geflacht, zoo lang 'er noch oude Lieden leefden , die in hunne jeugd de groote daaden van Godt , en de ovei winningen , door Hem aan Jofua vei leent, gezien hadden , van den dienst van vreemde Goden zuiver geweest. Ln nochtans fchynt men tot dien vroegen tyd de gefchiednis van zekeren openbaaren Beeldendienst te moeten brengen , dewelke Recht. XVII en XV JII. verhaalt wordt (a). Micha maakte een beeldnis der ("a) Het begin deezer gefchiednisfe valt in dien tyd , m welken den (lamme van Dan mep geen Erfdeel onder de Israè'ltien ge geeven was, Recht XVII vs. <. en nochtans fchynt deeze Stam , reeds by het leeven van Jofua, eenige Steden, waar van Jof XIV vs. 40 - 46. gefproken wordt , en die de Mam van Juda te veel ontfangen had , bekomen te hebben. Men fchynt dezelve te móeten (tellen Vóór de ge* fchiednisfe van den Oorlog tegen de Henjamiten , dewelke Recht. XIX. XX en XXI. befehreeven :s , en dit beflu t ik niet alieenlyk uit de orde der I ioofd, Hukken , (want dit zoude "by eene verzameling van Gefchiednisfen , die niet volgens de tydrekening gefemke zyn , een te zw;,k be'wys zyn maar ik befluit het daar uit , dac, in ue ge'fcm'ednisfe van deezen Oor-  §. 245* Over Afgoderye. 1(7 der Godtheid , en wel buiten twyfel van den waaren Godt , want het werdt niet alieenlyk van zilver gemaakt, het welk Jehovah geheiligt was, ( Recht. XV11. vs. 3. ) , maar hy verheugde zich ook , toen hy zekeren Leviet tot Priester bekomen had , in hoope , dat Jehovah hem nu weldoen , en hem zegenen zoude' (a). Dit Beeld bleef niet heimlyk in Oorlog, Dan reeds als de Noordlykde grensfcheiding der Israëhten voorkomt , en geheel Israël van Dan af tot Beerscheha iof. byéén kwam , Rechc. XX. vs. 1. Dit vooronderdelc de gefchiednis , d:e Kap. XIX. vs. 28, 1 . verhaalt worde , als al rede voorgevallen ; de verovering naamlyk van Laifch , het welk in het Noordlykde gedeelte van Palajttina geleegen was , en naar den Stamvader van de veroveraars Dan genaamt werdt. Ondenusfchen leefde, ten tyde van deezen Oorlog tegen den Stamine van '*enjamm , Pinpxhas , de kleinzoon van Aaron , noch , Recht. XX v.s. zS. de, by het leeven van. Mofes , in de Woedyne reeds een volwasle Man was, ISum. XXVI vs 7-13. deihaKen was het gedacht, het welk de wonderwerken van Godt en de overwinningen van jofua gezien had , zekerlyk noch niec uitgellorven. Hier komt noch iets by : de eerde-Beelden-priester was een kleinzoon van Mofes, (men zie myne aanmerking over Recht. XVHI. vs. 30.) ca nóch jong : men ziet derhalven ligtlyk , dit deeze gefchiednis of tot den tyd van Jofua , of zo dat niec, ten minden tot de eerde cyderi naa zynen dood moec gebracht worden. Recht. X VII. vs. 13. Ik moec hier eenen mis. fjag in myne onlangs uitge^eevene vcrtaalmg des ttybels aant'eKenen. Volgens de Vryheid , die ik in myne Voorrede voor hec tierde Deel, bl. z6 — >_b. verzocht hebbe, gebruik ik voor Jehovah (ni!T) H 3 ibffi-  ji8 §. 245. Ovïr Afgoderye. in zyn huis verborgen , maar het werdt ook van an* deren als eene Godtfpraak geraadpleegt , en weinig cyds daarna te Dan in het openbaar opgericht , ja zelfs de kleinzoon van Mofes werdt uit armoede Priester by dir Beeld , en dit l'riesterfchap hkef Langen tyd eiflyk voor zyne nakomelingen , Recht, XV11I. vs. 4-6. 14-27. 30, 31. Gideon was een vyand van den Baalsdienst, hy hieuw het bofch van den valfchen Godt om verre , en verwoestte zyn Altaar: maar de zelfde Gideon maakte , als het ware uit dankbaarheid jegens Jehovah , die hem de overwinning geschonken had , van het veroverde Goud , een Beeld der Godtheid , en Helde het openlyk ten toone te Ofra , Recht. VI. vs. 25-33. VIII. vs 24-27. Jeroboam , die , om Staatkundige redenen , zyne Ünderdaanen van het bezoeken der hooge Feesten te Jerufalem poogde af te houden (a), liet, te Bethel en te üan , twee goudene Kalven oprichten , in dewelke de Godt, die de Israëlktn uit iEgygten gevoert had , dat is , de waare Godt , moest gedient worden , 1 Kon Xll. vs. 26- 31. De fomtyds Godt , om het onduitfche woo*d , Ieho« van , niet te dikwils te doen hooren. H'er heb ik vryheid toe verzocht, en ik denk 'er my noch verder van te bedienen : dan ik ben voor weinig tyds gewaar geworden , dat ik dit hier juist te ontyde gedaan heb ; want volgens myne Overzetting is Kt c niet zoo klaar , als het wel zyn konde , dat dit Beeld ter eere van den waaren Godt is opgericht ; en dus , dat het geene zonde tegen het verbod van Afgoderye, maar alleen tegen dac van deeldcnd;ens£ geweest is. («} Zie bl> 163 j iöj, van hef Vierde Deel,  §. 245» Over Afgoderye. U9 De Israëliten fchvnen zulk eene neiging tot Beeldendienst gehad "te hebben , dat hy ze te gemaklyker van de Godtsdienftige reizen na Jerufalem dacht af te houden , wanneer hy goudene Kalven voor hun oplichtte ; en het Kalf was al in de Woeityne hec Beeld geweest, waar onder Aaron , toen hy geenen moed genoeg had om den Beeldendienst te beletten , den waaren Godc vooiltelde, Deeze Kalvendienst bleef onder de Koningen der tien Stammen , tot op de Asfyrifche verdrukkinge , en wordt in de Boeken der Koningen de Zomoe van Jeuoboam , den Zoone van Nebat , genaamt , maar evenwel duidelyk van eigenlyke Afgoderye onderfcheiden , en als eene mindere Zonde voorgeüelc. Toen Ahab zich eersc door zyne bygeloovige Vrouwe Ifabel liec verleiden , om den dietse van Baal in te voeren , werdt dit duor den Gefchiedfehryver dus roorgeitelt : en als of bet noch vtet genoeg -ware , dat hy in de Zonde van Jeroboam , den Zoone van Nebat , voortvoer , trouwde by met IJabel , de Dochter van Rtbaal , den Kotiinge van Sidon , diende Baal, bad hem aan T en bouwde hem een Altaar , in den Tempel van Baal, dien Hy te óamai ien gebouwt had. En Ahab deed imer , dan alle de Koningen van hracl , die vóór hem geregeert hadden , om Jehovah te vertoornen , i Kon. XVI. vs. 31 -33. Van zynen Zoone Joram daarentegen wordt gezegt , 2 Kon. JU. vs. 3. Hy deed , het geen den Hcerc mishaagde , doch niet in de zelfde maate als zyn ïader en zyne Moeder gedaan hadden , want hy deed de Tiiaaren van Baal weg, die zyn Vader had opgericht : maar hy bleef noch hangen aan de Zonde van Jeroboam , den Zoone van Nebat , en gmg H 4 ««»  i 20 §. a45- Over Afgoderye. van dezelve niet af. Jehu beroonde zich , volgens 2 Kon. IX. en X. als eenen gellaagen Vyand en hevigen vervolger van den Basisdienst , die , tegen de ukdruklyke grondwetten van den Staat ', was ingevoerc , en , gelyk by zelf getuigt ( a ) , als eenen \ veraar voor Jehovah; hy werdt ook deswegen Kap. X. vs. 30. gepreezen , en hem de belofte gedaan , dat zyne nakomelingen to.t in hec vierde gedacht den Troon van Israël bezitten zouden. Maar evenwel wordt van hem vs. 31. aangemerkt , dat hy zich niet ontdaan heefc van de Zonde van Jeroboara , en hetzelve nadethand van zyne nakomelingen betuigt ; van zynen Zoon , Kap. Xlil. vs.6. van zynen Kleinzoon, Xllf. vs. n. van zynen Achter-kleinzoon , XIV. vs. 24 en'van zynes Zoons Achter - kleinzoon , Kap. XV. vs. 9. Men vindt ook in de Schriften der, zoogenaamde , kleine Propheecen , dit onderfcheid tusfchen den Basisdienst, en den Kalvendiensc in hec 002 gehouden. 5 Van de firaffe der Afgoderye. De eigenlyke Afgoderye was, gelyk ik reeds heb aangemerkc, de grootfte misdaad tegen den S aac zeiven, en cerftond in hec teifte Gebod verbooden. Alles wac daar coe , ook maar van verre , aanleiding konde geeven , of op eene wjarfchyi lyke wyze verdenking van Afgoderye veroorzaakt , is Mofes insgelyks gewoon ce verbieden ; en zyne laat- (c) a Kon. X. vs. 16.  §: 24C. Strafte der Afgoderye," iar laafde woorden in hec vyfde Boek zyn voor het giootfte gedeeice tegen de Afgoderye gerichc, en vermaanen de Israëliten op het nadruklykst tot den dienst van den eenigen waaren Godt. Ook wordt de Vloek en Zegen , dien hy , in het XXVI. Kap. van het derde , en het- XXVHE XXIX. en XXXII. van hec vyfde Boek , aan het Volk voorftelde r voornaamlyk met het overtreeden of waarneemen van dit Gebod verbonden. Wanneer eenig Israëliet in het byzonder vreemde Goden diende , ftond daarop de ftraffe der Steeniginge , Deuc. XVII. vs. 2-5. Dewyl hier niec op geheime gevoelens van hec hare gezien werdt ( a ), en men ook geene vreemde Goden door aanfpooring van zyn geweeten , maar wegens gewaande tydlyke voordeden , en dus uic hebzucht of vreeze , gewoon was te dienen (£) , was dit noch heerfchappy over iemands gevoelens , noch geweetensdwang , en bygevolg ook deeze firaffe niet onrechtvaardig. Maar , zoude men kunnen vraagen , was zy niet, buiten noodzaaklykheid te hard '? Moest 'er op zulk eene dwaasheid , die eer medelyden verdient, wel eene doodfiraffe geitel t worden ? In de eerfte plaatze behoef ik maar te herbaaien , het geen al zoo dikwils van anderen gezegc is : dewyl de eenige waare Godt de burgerlyke Wetgeever van hec lsraëlitifche Volk , en van hetzelve tot Koning aangenoomen was , werdt de Afgoderye eene misdaad tegen den Staat, en verdiende dus even zoo wel met den dood geftraft te wor- O) §• HfO) §• 33- II 5  j22 • §. 246". Straffe der Afgodekve. worden , als by ons Hoog-verraad. Die vreemde Goden wilde dienen , deed teffens alle de Wetren wankelen , en Hak zich tegen hem op , in wiens naame de S aat geregeert werdt. Maar daarenboven heeft men ook aan de veelvuldige onheilen ie denken , die door de Afgodery , met haar geheel gevolg van bygeloovigheden , veroorzaakt worden ; en wel in deeze waereld veroorzaakt worden , want van de toekomllige behoeven wy hier , daar wy van Burgerlyke Wetten handelen , niet te fpreèken. Welk een fpeelpop van Prietter-bedrog wordt 'er een Volk door . en wel zoo veel te meer , naar maate het den Staat van Kindfchheid des menfehlyken geflaebts nade. komt; naar maate deszells verltand minder geoeffent is , maar hec teffens daar by meer eerlykhtid en nauwgezetheid bezit ? Aan hoedaanige hebzuchtige uitzuigingen fielt zy de menfchen' bloot , onder het voorwendfel , van nu eens den éénen , dan eens eenen anderen Godt te offeren , of gefchenken te brengen ? Daarenboven zy kwelt hen door zoo menigerlei dwaaze vreeze. Niet zelden houdt zy hen , door bedrog van den Priester , die in den naame der valfche Godtheid antwoordt , van dingen af. die , Staatkundig befchouwt , nuttig of noodzaaklyk waren , of zy brengt hen in gevaar van hunnen ondergang , wanneer de bedrieglyke Godcfpraak hun , het zy in duidelyke of dubbelzinnige uitdrukkingen ( gelyk de Godtfpnak van Apollo Crasfus en Pyrrhus deed ) den Oorlog aanraadt. De Afgodtspriesrer , die deeze verderflyke Godtfpraak doet , heeft hec misfehien ( indien hy van den Vyand niec omgekocht is j met zyn Volk niec kwaalyk voor , en met zich zei ven noch beter; maar  §. 3 4Ö. Straffe der Afgoderye. 123 maar het kan zyn , dat hy zelf niet weet , wat hy zai aticwoorden , en in deeze verlegenheid eene verkeerde keuze doet ; of ook , het is mooglyk , dat hy den raad , dien hy geeft, waarlyk heilzaam oordeelt , terwyl hy endertusfehen in zyn eigen oordeel bedroogen is. Indien deeze zelfde raad van een verftandig en aanzienlyk Man gegeeven weidt , zoude dezelve te vooren kunnen onderzochc en overwoogen worden ; maar in den mond van den Afgodtspriescer bekomt dezelve zekere , voor den Staat zoo gevaarlyke , onfeilbaarheid , zoo dat hy zouder eenig onderzoek , en zelfs wel geheel anders opgevat , dan de Priester bedoelde , moece gevolgt worden Qa). Een oprecht, vroom Volk, het (a) Wat Pythia mooge gedacht hebben , toen zy de vreesachtige Grieken ( wanc als poltrons komen zy my voor ) den raad gaf, om zich tegen den aanval van Xerxes met houte muuren te verdeedigen , is ten hooglten twyfelachtig. Ongemeen verfchi! ende waren de gedachten , wat toch deeze houte muuren mochten betekenen : de natuurlykfte zin , dien men aan deezen raad konde geeven', zoude zekerly c geweest zyn : dat zy in de Bosjeben moesten trekken , waarvan 'er fommige in Griekenland byna geheel ondoorkomelyk zyn ; eerst den pas van Tbermopylen wel bezetten , en indien dit mislukte , zicb na de Bosfcben van Morea begeeven , in welke nocb beden ten dage de nakomelingen der Spartaanen , zicb onder den naam Mainoten on.ifbar.glyk van de Turken houden. JVIen koos eene geheel andere uitlegging, en de zaak liep gelukkiglyk af. Maar wat zoude 'er van Griekenland' geworden zyn , indien men , by voorbeeld , die verklaaring gevolge had , die van de houte muuren een oud houte Kasteel te Athenen maakte. Over het algemeen was deeze geheele Godcfpraak zoo geftelt, dat,  124. §.246. Straffe der Afgoderye. bet welk van rechtswege Staatkundige Vryheid behoorde te hebben , kan zich verbeelden , dezelve te hebben ; hec bedrog der Grooten , die de rollen , welke hec bygeloof' fpeelc , hennen , Iaat hetzelve den naam daar van behouden , ma.tr heerfcht over de menigte door enkel Bygeloovighederr , Godtfpraaken en Wichelaaryen , zoo als wy in de Romeinfene Gefchiednjsfen zien ; alieenlyk dat zy , naar m.iar de menfchen wyzer beginnen te worden', zich van deeze heerfchappye niet te dikwiïs durven bedienen , ten einde zy door geduurige éénzelvigheid van het middel en de uitwerkinge , gee- nen dat zy aan de dapperheid der Grieken met veel eere doet ; ten minden de tegenwoordige Koning van 1'ruisfen zoude dezelve noch gedaan, noch 'er gehoor aan gegeeven , maar dat groote Leger der Perfiaaren , van hec welk de Grieken zulken ophef maakten , op de eerfte vlakte de beste aangetast hebben * en daar zy zekerlyk zulke goede Soldaaten niec waren , als de Franfchen , zoude het hem naar alle gedachten noch beter, dan bv Rosbach , gelukt zvn. Doch zonder juist Rosbach te.noemen, hy zoude Gedaan hebben , gelyk by Uobenfnedber , dat is , den Vyand op het vlakke veld hebben laaten komen en hem aangegreepen ; en hy had 'er dat voordeel by gehad , dac een Leger , zoo ras het meer dan honderd duizend man fterk is , in geene behoorlyke werking kan gebracht worden , en daarom dan niet Herken is , dan een ander met minder manfehap. Djt voordeel had hy by Hubenfrisdberg tegen de Oosten- ' ry;ers niet , want die waren niec meer dun racbcig duizend man fterk , maar de Grieken zouden het cegen de Perliaanen buiten twvfol gehad hebben , indien alles wat hunne Gefchiedfchryveren van de wanfcrwpen groote Legers der Perliaanen zeggen , geene Grecismi, (Griekfche Groocfpraaken) zyn.  § 2 4- Straffe der Afcoperye. 125 nen achterdocht bekomen. Van de byzondere nadeden , die doorgaans uit waarzeggeryen voort* «Joeijen , zal ik in het vervolg fpreèken ; dit alleen moet ik hier noch aanmerken , dat 'er by het Veelgodendom niet (lechts ééne Godtfpraak is,, welker bedrog door verlhndige lebikkingen en voorzichtigheid noch eenigzins onfchadelyk zoude kunnen gemaakt worden , maar dat 'er hier en daar in allerlei hoeken Godtfprauken en bedriegeryen opkomen , die voor weinig gelds , en zonder eigenlyk een ondeugend oogmei k te hebben , oneindig veel onheils te wege brengen. Zoo is het Uygeloof , het welk veele Goden aanneemt , ten naastenby eigenaartig geilek, overal da^r het oprcchilyk gelooft wordt; maar onder de nabuuren der Israëliten was het met noch affchuwlykere gevolgen verbonden. Hoerery , f n hec onteeren der Dochteren , eer men ze mocht unbtiwelyken , beide ter eere van den Afgod , was 'er één der draaglykflen van ; en het opofferen van menfchen het allerveifchriklykfle. Ouderen werden door dit Bygeloof gedrongen , niet Hechts om hunne Kinderen tot den dood , maar om ze toe den alleryslykllen dood over ce geeven. Wat denkt men nu ? is het wel te hard , zulk eenen alfchuwlyken Godtsdienst, zelfs door doodlhaffen , uit het Land te houden ? Indien de Afgodendienst zoo weinig kwaads uitwerkte , aL fommige valfche God.sdienften , by voorbeeld , de Lvluhanimedaanfche , zoo als de Peifiaanen denzelven hebben aangenom* n ; men zoude zich over ue flrengheio deei.erlln.ffen kunnen verwonderen. Dan dezelve is zoo onlchadelyk niet. Het komt 'er in dit geval ah cos op aan, hoe veel nadeels een vad'cbe Godtsditnsi eeiien S aa te  i2ö §. Straffe der Afgoderye. te re wege.brenge ; en wy Christenen zelve kannen de Japanners geen ongelyk geeven , dat zy den Christlyken Godtsdienst , door deszelfs Predikers mee zekere dWaalitigerï befmet , die voor hunnen Staat gevaarlyk werden , door doodftraffen van hunne grenzen hebben uitgeflooten ; hoewel hunne veel hardere doodftraffen , met hevige fmarren verbonden , ons het Charafter van dit Volk juist van geenen gunftigen kant affchetfen , te meer daar zy niet te vrede waren , wanneer deeze Godtsdienst flechts nietgeoefent werdt, maar zelfs het verloochenen , of liever het lasteren van denzelven vorderden. Wanneer eene geheele Stad zich aan Afgodery fchuldig maakte , werdc zy aangezien als van den Staat afgevallen ; mee haar moesc volgens hec Recht van den Oorlog gebandelt , alle Inwooneren , ja het Vee zelf gedood , geen buit van hunne goederen gemaakt, maar alles mee de Stad verbrand , en zy zelve nimmer wederom opgebouwt worden , Deuc. XIII, vs. 13-19. Of de Kinderen ook om hec leeven moesten gebrachc worden , daar van worde in deeze Wet niets uitdruklyk gezegc: tegen deeze gedachte is, dat de Kinderen onfchuldig waren , en volgens §. S$£ niet voor de misdaad hunner Ouderen behoefden te boeten ; vóór dezelve dac hier volgens het Krygsrechc gehandelt werdc' volgens hec welk, wanneer men eene Stad ftormen' derhand heefc ingenomen , de onfcbuldïge mee den fchuldigen moec lydcn , en zelfs wel een Zuigeling niec verfchoonc worde ; als mede dat in den Oor log , die tegen den Sramme van Benjamin gevoerc werdc , wegens hec weigeren van Recht te doen , ook de Kinderen fchynen gedood te zyn , Recht. XX, XXI. want anders zoude de verlegenheid , om  §. 2^6. Straffe der Afgoderye. 127 orn voor de overgeblevene 600 Benjamiten Vrouwen ce vinden , niec zoo groot geweest zyn , en zy hadden maar eenigen tyd behoeven te wachten , tot dat de noch onm!wasfene Dochters , die onder de Kinderen geftelt waren, huwbaar zouden geworden zvn. Ik wil hier derhalven liefst niets befiisfen. De eigenlyke uitdrukking der Wet, die deeze llraffe eener Stad , dewelke tot Afgodery vervallen was , gebood aan te doen , was : dezelvi'. aan Jehovah heiligen (a), of, gelyk Ltstherus het heeft overgezet , dezelve verbannen. Zv werdt aangezien , als of zy Jehovah geheel en al ter Ifraffe, { de menfchen tot die van het zwaard, de Stad zelve van het vuur ) was overgegeeven ; en dus om zoo te fpreèken , als of zy een Offer voor haare eige Zonae zyn moest , gelvk uitdruk\yk van den buit gezegt wordt , Deut XIII. vs. ij. DA f DEZELVE Go de TEN BRANDOFFER , VAN HbT WELK NIETS MOEST OVl'RüLYVEN , ver lilt *ND MOEST wo oen. Dit was omtrent het zelfde denkbeeld , geiyk ik al eens te vooren heb aangemerkt , als de Romeinen gewoon waren aan de uitdrukkinge , faeer esto , Jo'JÏ facer euo , te hechten. ' Deeze Wet zal waarfchynlyk niet veel in gebruik gekomen zyn : ten miniton wy vinden in de gefchiednisfe van de BabylomIche Verdrukkingen daar van geene voorbeelden. Het fchynt , dat de Israëliten meest al eene Stad verfchoonden , die voor het eerst openbaare Algodery bedreef , dewyl veelen hunnei in hunne harten de zelfde grondltelliri- gen (a) dHPin Het woord betekefir in het Arabifch zoo veel als beilig zyn , heiligen.  iaS S' 24^« Straffe der Afgod?f.ye. gen van hec Veelgodendom koesterden , die toen byna over den ganfchen aardbodem waren aangenomen ; en dac dan de Afgodery niet by die ééne Srad bepaald bleef , maar zich wel ras verder , toe over het geheele Volk , verfpreidde. Indien dit gefchiedde, en het Volk als Volk zich door Afgodery bezondigde , dan hieldt Godt het aan zich om hen te ftraffen ; welke ftraffen dan in Oorlog , Hecht Gewas en andere onheilen voor hec Land zouden beftaan , en ten laatfkm in den ondergang van den Staat, door hec wegvoeren van hec Volk na een ander Land , eindigen, Levic. XXVI. Deuc. XX VIII, XXIX. XXXII.. Het moet iemand, die de Godtlyke zending van Mofes niec gelooft , vreemd voorkomen, dac die juist zoo is uitgevallen. Op de verleiding van anderen tot den dienst van vreemde Goden , maar inzonderheid op het vooYzeggen in den naame van eenen vreemden God , waar door de valfche Propheet, die reisfebien op eene natuurlyke wyze te vooren wist , dat deeze of geene zaak zoude volgen , hec Volk coc den dienst van eenen anderen God zochc ce beweegen , ftond de fteeniging, Deur. XIII. vs. 2 -12. Van de valfche Propheecen zal ik in hec vervolg meer fpreèken : maar cegen den geheimen verleider was de Wee zoo ftreng , dac hoewel Mofes den aanbrengeren in hec geheel nkc gunftig is, hy evenwel hier beveelt, den verleider zonder verfchooninge aan te brengen ^ al ware hec ook, dac hec. iemands eige Broeder , Zoon, Dochter, Vrouw of beste vriend was. AI-; leenlyk fchync men niet verplicht geweest te zyn om Vader, Moeder of Man aan ce brengen, Deuc. XIII. vs. 7 , 8 , 9.  §. 247- Het Offeren enz. 129 §• 247. Eet Offeren van Menfchen , eene bygeloovïge geivoonte der Cananhen , ten firengflen verbooden. Alle bygeloovige plegtigheden , daar onder zelfs fommige , die op zich zelve onfchuldig waren , maar evenwel eenige verdenking van Afgoderye konden veroorzaaken , waren verbooden. Onder deezen munt het opofferen van Menfchen , de afgryslykfte misdaad , tot welke iemand ooit door het bygeloof verleid , of over de natuur zelve gezegepraak kan worden , zoo uit in affchuwlykheid , dat ik van deeze onnacuurlyke wreedheid , die aan veele Leezeren der Wetten van Mofes ongelooflyk is voorgekomen * uitvoeriger zal moeten fpreèken. Tegen geene andere foort van Afgodendienst, zyn de Wetten van Mofes zoo fcherp, als tegen deeze : en evenwel heeft dezelve onder de Israëliten tot in zeer laace tyden plaats gehad , zoo dat juist de laatlle van hunne Schryveren , die hunnen ftaat overleeft, en in het begin der Babylonifche Gevangnisfe gefchreeven hebben , Jeremias en Ezechiel , daar van gewag maakén , en deeze gewoonte niet als een kwaad , dac van ouds in zwange ging, maar als iecs, hec geen noch voor weinig cyds , of coc op hunne dagen in gebruike was , befchryven. Zyne eigene Kinderen te zien lyden , is voor een Vader ten ukerften fmarclyk ; dezelve ce verbranden, kan ons in diervoege onmooglyk fchynen , dac wy ligdyk in verzoekinge zouden geraaken , om hec verhaal van zulk eene onmenfchlykheid rond uit voor een verdichtfel te hou- V. Deel, I den.  13° S- 247- Het Offeren den. Dan, de nabootfing van nabuurige Volken , voor welke Mofes in zyne Wetten reeds toonde beducht te zyn , heeft , ondanks alle de ftraffen , door den Wetgeever daar op gefteld , de onnaruurlyke gewoonte , van zyne eigene Kinderen te verbranden , ftand doen houden ; en het is hier uit, dat men zien kan , hoe noodzaaklyk het geweest zy , tegen zulk eene Afgoderye , die dergeiyke Offeranden voiderde, de allerftrenglte Wetten te geeven. Het leeven van Kinderen behoorde ten minften tegen de woede van eenen hebzuchtigen of tegen de dwaaze vreeze eenes krankzinnigen beveiligt te zyn: en wanneer men ziet, dat de ftraffen dit niet ten vollen hebben uitgewerkt , zoude men byna beginnen te denken , of het niec jammer waare, dat dezelve niet noch fcherper geweest zyn ? Het is a;n veele Joodfche en Christlyke Uitleggeren al te ongelooflik voorgekomen , dat de Israëliten hunne eigene Zoonen zouden geoffert hebben ; wanneer derhalven in de Wetten of Gefchiednisfen deeze uitdrukking voorkomt, zyne Zoonen den Moloeb (want deezen Afgod werden inzonderheid Menfchen geoffert) door het vuur laaten gaan , hebben zy daar aan deeze zachtere verklaaring zoeken te gee ven > zyne Zoonen den Moloch toewyden , en tot een teken deezer beiliginge hen tusjchen twee (Jffervuuren dóór laaten gaan (a ). Op deeze wyze fcheenen dan die Offeranden van Menfchen , die ons zoo ongelooflyk dunken , weggenomen te zyn. Ik beken Ca) ny voorbeeld Deut. XVIlf. vs. to. worde in de Vulgata dus overgezec: qui lufiret filium fuum aut filiam, aucens per ignem.  VAN MEKSCHEN. 131 ken het, dat men fommige plaatfen met eenige waarfchynlykheid dus zoude kunnen uitleggen, zo als Lev. XVIIL vs. 21. O) » Deut. XVIII. vs. 10. 2 Kon. XXI. vs. 6. XXIII. vs. 10. Jerem. XXXII. vs. 35. IVJen kan ook by 2 Chron. XXVIII. vs. 3. daar uiedruklyk gezegt word , dat Achas , volgens het affchwmhk gebruik der Polken , die Jebovah voor de hraëinen had uitgedreeven , zyne Zoonen met vuur verbrand heeft, de gewichtige tegenwerping inbrengen , dat hier eene verfcbillende leezing plaats heeft, en dat, in plaatze van iyyi hy verbrandde , byna alle ouden (b) met eene kleine verplaaczing alieenlyk van twee letteren, ""Q^'l hy liet door het vuur gaan , leezen. Dan de volgende plaatzen bewyzen hec (a) Van deeze plaatze heeft men het geen meer is, gelyk Clericus reeds heefc aangemerkt, eene andere leezing, waar door de zin zelf geheel verandert wordt, want voor TSyn (.baabir) leest de Sa. mariraanfche Text , en de Overzetting der LXX. •jnyn Qbaabid) dieneind maaken, ten dienfle heiligen. Om deeze onzekerheid heb ik in myne Hoogduicfche Vertaalinge flechcs eene algemeene uitdrukking , den Moloch te izyden, gekoozen , gelyk dit ook reeds door de Vulgata gefchied was : de femine tuo non dabis , ut confecretur Idolo Moloch. Hier mocht ik het te minder door Verbranden vertaaien , dewyl in die vers in het geheel van geen vuur gefproken wordt, en 'er niet , gelyk anders , ftaat: tranfire facere per ignem, maar alieenlyk tranfire facere. Ondenusfchen ben ik evenwel waarlyk van gedachte, dat in de overige plaatzen van verbranden gefproken wordt. (ib) De LXX. Overzetters , de Syriïche , Chaldeeuwfche en gemeene Latynfche Vertaalmg , hebben deeze verfchillende leezing , de Arabifche alleen \olgt de leezing van den gedrukten Texc. 1 2  iS» §. 247. Het .Ofperem het weezenlyk offeren van Kinderen op eene beflisfende wyze. 1. Ezech. XVI. vs. ar. Daar de eafte manier van fpreèken voorkomt , Gy hebt u.yne Zootien gcjlacht , en dezelve gegeeven , toen gy ze hun liet doorgaan. Hier betekent zekerlyk het doorgaan , of door bet vuur gaan , niets anders dan verbranden , daar de Zoonen eerst gedacht wierden. 2. Die plaatzen, alwaar het woord Sar af (a), verbkanoln , gebruikt wordt, by het welk men aan geene veranderde leeswyze kan denken; onder deeze behooren Deut. XII vs. 31. Jer. VII. vs. 31. XIX. vs. 5. 3. Pfalm CVI. vs. 37. 38. Hunne Zoonen en Dochtcren offerden zy den Duivelen. Zy vergooten het on fchuldig bloed van hunne Kinderen , ten einde zy den Goden van Canada mochten ojfferen , en het land werdt door het bloed veronthéiligt. Om evenwel een beter denkbeeld te bekomen , zoo wel van de Wetten , die Mofes tegen dit opofferen van Menfchen gaf, als ook van het overtreeden van dezelve , het welk , niet tegenftaande haare groote fhengheid, ruim Sco jaaren naa den dood van Mofes geduurt heefc, moet men weeten , dac ' menfeh- co «pp (b) Volgens 2 Kon. XXIH. vs. 10. liet Jollas een zeker gedeelte van het Dal Hinnom verontreinigen , ten e.nde men daar den Moloch geene Kinderen meer offe-  van M e-n 1 c h s »• 133 menfchlyke Offeranden, en wel juist die , dewelke zoo fmanlyk waren , by dewelke men geene vyanden of vreemdlingen , maar zyne eigene Kinderen, inzonderheid de fchoonfre , lieffte , of ook wel de eenige die men had , op het verfoeilyk Altaar van den affchuwlyken Afgod bracht, dat dit, zeg ik, in het byzonder het bygeloof en de zinloosheid der Phceniciers , of gelyk zy zich in hunne eigen taal noemden , der Cananiten , als mede van hunne nakomelingen , de Carthagers, geweest is. Veele zullen zich noch , van hunne fchooljaaren , de plaatze van Curtius weeten te herinneren ( a ) , aangaande de Tyn'ers , die voor eene belegering van Alexander beducht waren : Sacrum , quud quidem Diis minime eordi efle crediderim , multifeculis intetmijjum (è), repetendi , autïores quidem erant , ut nempe ingenuus puer Saturno immolaretur : quod Sacrilegïum verius quant facrum , Caithaginienfes, a condhonbus traditum , usque ad excidium urbis fuce fecijfe dicun- ©fferen mochte. Dit moet derhalven tot dus verre , en toe den tyd van Jollas toe gefchied zyn. Dit geval is , volgens de gewoone rekening , in het Siifte of naar eene andere, die door Jofephus en Paulus gevolgt is, in het ^fte jaar naa Mofes dood, voorgevallen. Ca) Libr. IV. cap. 3. §. 23. (b) Naar alle gedachten hadden de Perliaanen , geduurende de *oo jaaren , waar in Tyrus onder hunne heerfchappye was , deeze affchuwlyke Offeranden niet willen dulden, want zy hadden'daar zulk eenen afkeer van , dat Darius zelfs de Carthagers met den Oorlog dreigde , by aldien zy het offeren van Menfchen niet nalieten. j ustinus Libr, XIX. cap. 1. M  134 §• 247* Het Offeren dkuntur. Ac niji feniores obftitïjjent, quorum conJïlio cunSta agebantur , humanitatem dira Juperflim vicijfet (by Om maar een klein denkbeeld van de wreedheid en domheid van dit bygeloof te geeven , zal ik hier de geheele plaatze ter neder Hellen, waarin Diodorus Siculus verhaalt, hoe de Carthagers , C gelyk ik reeds gezegt hebbe, van afkomfte Tyriers, dat is Cananiten ,) zich by zeker onheil, het welk hunnen ftaat trof, gedraagen hebben ( b y De Carthagers , verhaalt hy , door Agathocles ter onder gebracht, waren van gedachten , dat het nalaacen van zekere Godtsdienftige gebruiken hunner Voorouderen , hun den toorn der Goden , en dit groot ongeval had op den hals gehaalr. In den beginne hadden zy , van al wat zy verkreegen , aan Hercules te Tyrus jcarlyks de tiende gegeeven ; naderhand in plaatze van dezelve Hechts eenige kleinigheden overgezonden , en daarom meenden zy was Hercules toornig geworden, Daar op vaart hy voort: ' "~ Ook Ca) (Daar was''er} die den raad gaven, dat men zekere Godtsdienjligbeid , die ik evenwel zoude denken, dat den Goden weinig aangenaam is , en die geduurende veele Eeuwen was nagelaaten , zoude hervatten ; naamlyk eenen vrygebooren jongen aan Saturnus offeren. Welke Godtlocsbeid liever als Godtsdienfiigbeid, de Carthagers , die dezelve by overleevering van hunne eerfte Stichters hadden , gezegt worden tot op de verwoesting, van hunne Stad gepleegt te hebben. En zoo *er de Oudften zicb niet tegen verzet hadden, volgens welker raad men alles gewoon was te doen , bel ysfelykst bygeloof zoude over de menjcblykbeid gezegepraald hebben). Ven. (b) Libr, XX. cap, 14.  VAN TVlENSCHEN, 135 Ook bielden zy de gramfchap van Saturnus voor eene oorzaak hunnir rampen ; want, daar zy bem te vooren de voornaamfle Jongens pleegen te offeren hadden zy , Jedert einigen tyd , in het geheim Jongens gekocht , dezelve opgevoedt, en dan overgezonden om geoffert te worden. Toen men deeze zaak begon ie onderzoeken , vond men met de daad, dat fommige dier geofferde Jongens zulke onder geJchoovene ( dac Is geene Zoonen van voornaame heden , maar gekochce en voor hunne Kinderen uitgegeevene flaaven ) geweest waren. Toen zy nu den l/yand voor hunne muuren zagen, begonnen zy zich zeiven te ver wy ten , dat zy in bannen Vaderlyken Godtidienst veiandering gemaakt hadden : en offerden , om het wedermn goed te maaken , twee honderd Jongens voor den Staat , en wel zoo , dat de voomaamftcn daar toe wierden uitgezocht. Duiten deeze gaven zich noch drie honderd aangeklaagden aan , (zoo ik hec wel verftaa , waren deeze zoodanigen, die befchu'digc waren zich aan hec Altaar omtrokken , en anderen , die men daar toe gekocht had , in hunne p'aatze te hebben laacen offeren ) om geoffert te worden. Te Canbago was een koper Beeld van Saturnus . het welk Zyne geopende banden tot op den grond liet zakken , en de Kinderen , die men daar op gelegt had , in een kuil van vuur wierp. Het fchynt . dat Euripides daar van daan ontleent beeft , het geen by van het Offer van Iphigenïa verdicht , wanneer by deeze , met Orestes, dus fpreekende invoert: I4 Maar  ïgö §. 247. Het Offeren Maar welk graf zal my, als ie s terve , ontfangen ? Van binnen heilig vuur, en een kuil in de aarde, Ook fchynt de Griekfche Fabel van Saturnus , die zyne Kinderen ombracht, van deeze gewoonte der Carthagers noch overgeblseven te zyn. Die komt zeer wel overéén , met het geen men anders van den Afgod Moloch verhaalt ( a ) , en Moloch fchynt de Oosterfche naam van die Godtheid der Phceniciers te zyn , die de Grieken Saturnus noemen , waarfchynlyk van den Planeet Saturnus zei ven , als welken de Phceniciers op eene byzondere wyze eerden , en dien zy ook noch Kevan ( den Rechtvaardigen ) noemden. Dewyl by het Mofaifch Recht zoo veel op het offeren van Menfchen onder de Phceniciers aankomc, en ik in de Verhandeling van den Heere Rry ant , over hec Menfchen - offeren der Ouden , zeer veel goeds daar omtrenr, uit de bronnen zelve , byéén gebracht vond , heb ik te wege gebracht, dat deeze Verhandeling vertaalt, en in hec zelfde formaac , als hec Mofaifch Rechc , gedrukt is , om dus , zo men dit goed vind , die paar bladen te kunnen koopen , en ze by dit Deel van het Mofaifch Recht te laaten binden. De Tytel is: Jaco3 Bryant over bet Offeren van Menfchen by de Ouden, bit bet Engelsch vertaalt 1774. Die Werk werdc niec by hec Mofaifch <«) Seldenus de Diis Syriis, Syntagma 3 U c« VI.  van M e n s c h e n. I37 Mofaifch Recht uitgegeeven , om dat een ander die uirgaave bezorgt heeft, den Heer Diederick naamlyk te Göcnngen en Gotha. De plaatzen van die kleine maar leezenswaardige Verhandeling , dewelke van de Phceniciers fpreèken , en dus eigenlyk tot bet Mofaifch Recht behooren, ftaan van bladz. 26. tot aan het einde. Voor af moet ik noch zeggen , wat ik door het opofferen van Menfchen in het Mofaifch Recht verItaa, dewyl fommigen , en onder deeze Bryant zelf, die uitdrukking in eenen ruimen zin neemen. Wanneer men de zoodanigen , die met recht konden gedood worden , zoo als Vyanden ten tyde van Oorlog , of openbaare Misdaadigers , zoo als men het wil noemen , der Godtheid toewydde , of heiligde , en wel met dit oogmerk , op dat men den Vyand niet zoude fpaaren , en de ftraffe voor den Misdaadiger ontwyffelbaar maaken , wordt dit door fommigen tot het offeren van Menfchen gerekent. Ik denk hier anders over. De dood van zulke menfchen is zekerlyk , indien 'er in het geheel geene Godtsdienftige plechtigheden by plaats hebben, niettegenftaande de Romeinen 'er van zeiden, Jacer esto, of 'fovi Jacer esto , volgens de gewoone begrippen der menfchen geen Offer: ook is het geen onrecht noch wreedheid , hun het leeven te beneemen , en dat, men der Godcheid eene gelofte van hunnen dood doet, of hen aan dezelve toewyd , is maar een middel , om te maaken, dat hun de ftraffe nooit kwyr gefcholden kan worden. In fommige gevallen , en ten aanziene van eenige misdaaden , kan men aan het algemeen beleng verplicht zyn , van zyn Recht, om genade te bewyzen , af te ftaan: In eene éénhoofI 5 <%«  133 §• 247« Het Oïferen dige regecring , zoo wel als daar hec bewind by den .Adel is , kan dir door eene belofte aan het Volk gefchieden , maar in eene Volksregeering niet wel anders . dan door eere b<ëedigde gelofte aan het geheele Volk aan de Godtheid gedaan ; en dit werdt dan genaamt, den Misdaadiger heiligen. Op dezelfde wyze konde men met eenen Misdaadiger te werke gaan , wanneer her gemeene belang eischtte , dat zyn leeven niet gefpaart wierdt. Wilde men dir al een Offer noemen , het zoude ten.minften zoodanig een zyn, waar tegen de ftrengfte Zedenleer niets had in te brengen , zo maar anders de redenen , waarom men befloot , den Vyande geen kwartier te geeven , of aan zekere foort van Misdaadigers geene genade te bewyzen , rechrvaardig en verftandig waren. In deezen zin heeft Mofts ook in het geheel niet verbooden , Vyanden of Misdaadigers aan Godt te heili» gen : zyne Wet heeft 'er zelfs een byzonder woord voor, Cberem geheiligt, en Hacha im heiligen. Men zie §. 145. van bladz. 11. af in het derde deel, en §. 216. Indien men Misdaadigers of gevangene Vyanden na het Alcaar had willen fleepen , en daar met zekere plechtigheden dooden , v gelyk men iets van die •natuure by fommige Volken aantreft,) zoude dit zekerlyk , volgens bet gewoon gebruik der taaie, een Offer hebben kunnen genaamt worden ; en , hoewel men het Recht had , om die menfchen te dooden , de wyze evenwel van dit te doen , kan op meer dan ééne wyze aanftootlyk zyn. Dan het fchynt, dac Offeranden van dien aarc onder de Cananiten niet in gebruike waren , dewyl zy tot een grondregel hadden , niets dan hec geen hec best, en hun hec liefst was,  VAN M E N S C II E N. 139 .was, den Goden te offeren. Deeze zal denklyk de rede zyn, waarom Mofes van dergelyke offeranden nergens gewag maakt. Hoewel zy zekerlyk , zelfs zonder een uitdruklyk verbod , volgens zyne Wet ongeoorloofc waren: want aan vreemde Goden mochc men in het geheel niet offeren , en op het Altaar van Jehovah mocht geen onrein dier, allerminst derhalven een Menfch , die voor het alleronreinfte gehouden werdt, gebracht worden (0). By gevolg ook van zulke Offeranden fpreek ik hier niet; maar alieenlyk daar van , wanneer men onfchuldige menfchen , die den dood niet verdient hadden, tot Zoen-cfferen ftelde ; gelyk de Cananiten jaarlyks deeden , en van welke ongelukkigen zy, in-' dien den ftaat eenig onheil overkwam, het getal grooter maakten. Deeze waren de menfchlyke Offeranden, die Mofes verbood, en wel doorgaans als eene gewoonte der Cananiten , die hy niet wilde , dat de Israëliten van hen zouden canneemen , Levit. XVIII. vs. 21. (vergeleeken met vs. 2. 24 — 30. ) XX. vs. j — 5. Deut. XII. vs. 30, 31. XVIII. vs. 10. ",[ In hec by zonder gebood hy noch , hoewel dit byna van zelf fprak , en uit de natuur zyner Wetten eigenaartig voortvloeide , dat men zelfs by Vreemdlingen geene dergelyke Offeranden dulden moest, Levic. XX, vs. 2. De Straffe , op hec offeren van Menfchen geftelc, was de Sceeniging , en wel zoo , naar hec my voorkom c , (a) §. T45- bladz, ic>, 17, in het derde Deel, als jcriede §. 215, 216.  ï4o $. 24'. Het Offeren komt, dat de omfbnders het Recht hadden , om iemand , dien zy met zulk eene Offerande bezig vonden , terftond, en zonder eenig verder gerechtlyk onderzoek , dood te fteenigen. Ieder Israëliet , dus luiden zyne wootden , Levit. XX vs. 2. of Vreemdling onder u woonende , dewelke één van zyne Kinderen den Mo/och geeft , zal fterven , bet Volk in het iand (dat Landvolk) zal hem met fteenen dood werpen. Op c'eeze wyze is Mofes anders niet gewoon van eene gerechtlyke fteeniging telpieeken , als van welke hy doorgaans zegt: Ml het Volk zal hem jleenigen , en de hand der getuigen zal de eerfte tegen hem zyn. Daarenboven komt my , het geen 'er onmiddelyk op volgt , dat , by aldien bet Volk des lands de oogen toffloot , en het niet wilde zien , dat hy zyne Kinderen den Moloeb gaf, en bem niet doodde, Godt zelf de wreeker zyn zoude. vs. 4 , 5. Dit, zeg ik , komt my in het geheel niet voor , als of daar van eene zaak, die voor den rechtbank behandelt werdt , gefproken wierdt. Ik ben van gedachten , dat Mofes by zulk eene ten eenenmaale buitengewoone en onnatuurlyke misdaad , die daatenboven niet wd in het geheim konde bedreeven worden , ook iets buitengewoons heeft willen beveelen ; dat naamlyk , zoo ras iemand zyne Kinderen wilde offeren , men de eerfte, de beste , moest zoeken te verlosten , en het Volk byéén komen , om dien onnatuurlyken Vader dood te fteenigen. Geene misdaad is 'er inderdaad , die meer Recht geeft, om dezelve op ftaande voet te ftraffen , dan zulk eene openbaare, tegen een weerloos Kind bedreeven, waar van men bet bewys aan het ontzielde lichaam, of zo het noch in tyds gered is , aan het Kind zelf altoos het onwuakbaarst getuignis in handen heeft: en  VAN ÏVÏSNSCH EN. I4I en daar de raazery om Menfchen te offeren zoo ver ging, als by de Cananiten , en alle aandoeningen der natuure zoo geheel en al verftikt had , moest men 'er zich wel door eene geheel buitengewoone , en ceffens fpoedige hulpe, tegen zoeken te verzetten. Op het Altaar van den waaren Godt, mocht wel is waar in het geheel niets , het geen onrein was , by gevolg zekerlyk geen Menfch , maar alieenlyk Runderen- Schaapen- en Bokken - Vieeich , mitsgaders reine Vogels geoffert woidm. Het bloed of vleefch van alle andere Dieren ontheiligde hetzelve. Maar daarenboven zocht Mofes noch te verhoeden , dat de Israëliten , het geen de Cananiten ten opzichte van den Moloch deeden , niet in den dienst van den waaren Godt overbrachten. IVahtieer Jehovah, dus fpreekt hy Deut. XII vs. 29— 31. deeze Volken zal verdelgt hebben , zoo wacht u, dat' gy niet naa ben in den zelfden ftrik valt. Verneemt me: naa hunne Goden , en vraagt niet , boe zy gewuon waren hunne Goden te dienen. Gy zult Jehovah uwen Godt met op zoodanige wyze aienen ; want alles , wat by haat, deeden zy hunne Goden ; zelfs 'in zoo verre , dat zy , om hun te dienen , hunne Zoonen en Dochter en verbrandden. Men moet zich waarlyk verwonderen , hoe het mooglyk geweest zy , dac fommige vyanden van den geopenbaarden Godtsdiensc de Israëliten , ( of gelyk zy dezelve noemen, de Jooden,) hebben kunnen befchuldigen , van Menfchen geoffert te bebben , en deeze befchuldiging zelfs toe eene tegenwerping tegen Mofes maaken. Indien zy dit aan den Mofsïfchen Godtsdienst willen toefchry. ven, maaken zy zich aan de befpotlykfle onrechtvaardigheid fchuldig , omtrent even zoo , als wanneer hec  142 §. 247* Het Offeren enz. het grauw in fommige landen, wel eer in Portugal en Spanje , en nu op het nieuw in Polen , zich verbeeldt , dat de Jooden bloed van Christen - kinderen drinken , daar zy ondertusfchen in het geheel geen bloed moogen gebruiken ; want door menfchenbeenderen werdt, volgens de denkwyze der Israëliten , het Altaar ontheiligt* Maar zoo zy willen zeggen , dat de Israëliten de Cananiten dikwils nagevolgt, en tegen hunnen Godtsdienst, en de uitdruklyke Wetren van Mofes aan , Menfchen geoffert hebben, dan hebben zy gelyk , want dit wordt dikwyls en met ronde woorden in den Bybel verklaart: maar dan is het geene tegenwerping tegen Mofes of den geopenbaarden Godtsdienst. De plaatze Levit. XVIII. vs. 21. zoude ook als* een verbod, om den waaren Godt, geene zulke Offeranden van menfchen, als men den Moloch gewoon was , te brengen , kunnen worden aangemerkt, indien men ze dus vertaalde: Gy zult geen van uwe Kinderen den Moloch geeven , om het hem te verbranden , en zult den naam van Jehovah uwen Godt niet ontheiligen: want dan zoude het fchynen , dac Mofes verbood , den naam van Jehovah te ontheiligen , door hem Offeranden van de zelfde natuure te brengen. Dan ik vinde by deeze overzetting eenige zwaarigheid ( a ) , en daarom heb ik liever eene andere gekoozen. \ $• 248. (a) Ik kan'er hier wel niet uitvoerig van fpreèken , om dac misfehien de minfle van myne Leezeren Hebreeuwfch verftaan zullen : Doch zoo zy geduld mee my willen hebben , zal ik 'er die evenwel van zeggen, OJ? V7n kan- zekerlyk betekenen den naam ont'  g. 248, Afgodische enz. 143 §. 248. Van meer andere Afgodifche Gewoonten:, dewelke verbooden zyn. De overige Afgodifche , of toch van Afgoderye verdachte gewoontens, die door Mofes verbooden worden , zyn de volgende : 1. Voor vreemde Goden een beeld te maaken. Dit was buitendien ook ten opzichte vanGode zeiven verbooden; maar Deut XXVII. vs. 15. fchynt in het byzonder van Afgodifche beelden gefproken te worden. 2. Zich voor zoodanig een beeld , of voor iets anders , het welk men op eene GodtsdienlHge wyze eerde , by voorbeeld , de Zonne , Maan en Sterren , neder re werpen , en hec aan te bidden ; Exod. XX. vs. 5 XXXIV. vs. 24. ontheiligen ; maar het kan ook iets anders te kennen geeven , en waarfchynlyk heefc men het hier op dezelfde wyze te verftaan, als Kap. XX. vs. 3. alwaar het in eenen zelfden famenhang voorkomt. En daar wordt het evenwel gewislyk niec gebruikt van de geenen die den waaren Godt, maar die den Moloch offeranden van Menfchen toebrachten. Nu betekent 'jbfl *• ontbinden, 2. afjchaffen, 3. ontheiligen. Ik vercaal hec dus in beide deeze plaatfen , door den naam van Jebovab af te fcb.iffen , en dit wil zeggen , gelyk wy in onze caale fpreèken , Godts naam vtrho cbenen , en tot bet Heidendom overgaan ; zoo veel in ons is doen ? dat de waare Guui hiel meer gtëert, noch zyn naam genoemt worde.  144 $• 248« Afgodische vs. 24. Deut. IV. vs. 19. Zich voor Menfchen , wanneer men ze maar niet voor Goden hieldt, op zulk eene wyze neder te werpen , of gelyk de Hebreeuwen het noemen , Hijchthachavot (a), was in het geheel niet verbooden , en zelfs , gelyk men uit de fchriften van Mofes kan 2ien , zeer gemeen : maar zoo ras men dit ten opzichte van iemand deed, dien men voor eenen Godc hieldt, werdt het eene misdaad. Adorare , heet deeze foort van eerbiediginge by de Latynen , en by de Grieken , die doorgaans uit hoogmoed deeze Eere den Koningen van Perfien weigerden , rr^n\>^tn: zy beltond , in zich op de kniën neder te werpen, en met zyn voorhoofd de aarde te raaken. 3. Altaaren , heilige Bosfchen en Beelden van Afgoden (b) mocht men, volgens het Mofaïfch Recht niet eens hebben , maar moest dezelve volftrekt verwoesten, Exod, XXXIV. vs. 13. Deut. VII. vs. 5. XII. vs. 3. By de llerke neiging , die de waereld in dien tyd tot Afgöderye had , was het noodzaaklyk , niets van deeze gedenkftukken over te laaten , op het gezicht van een Afgodenbeeld zoude de één of ander toch altoos eenig Godcsdienliig denkbeeld O) rnnnjprt (b) Waarom hier van geene Afgodts-Tempelen gefproken wordt , zal men in myne Aanmerking over Exod. XXXIV. vs. 13. of wat uitvoeriger , in myne Verhandeling de jfudceis, SJomonis tempore archite'cïu* ree parum peritis, pag. 6. kunnen vinden.  Gewoonten s. 145 berld bekomen , ten minden vreeze voor het zelve gehad hebben, tot dat hec eindelykdoor eene bygeloovige ontroering, door een Jam turn Religio pavidos terrebat agreftes JDira loei, jam tuin Silvam Saxumque tremebant , by een Bosch , het welk weleer heilig geweest was , het één en ander wederom toe een voorwerp van gebeden en Godtsdienftige verëeringen geftelt wierdt. Die gebod , om alle Afgodifche Overblyffelen te vernietigen , was zoo feberp, dat de Israëliten zelfs hec Goud en Zilver , het welk aan de Afgodsbeelden geweest was, volgens Deut. VII. vs. 25, 26. niet mochten houden of in huis brengen , om reden , gelyk 'er wordt bygevoege, dewyl bet tot bunne verleiding zoude kunnen dienen. Naamlyk , dewyl het ééns eenen Afgod geheiligt was geweest, zoude 'er by de alom verfpreide bygeloovigheid , die eenen Afgod als iets weezenlyks aanzag, noch zeker denkbeeld van Heiligheid, of geheime vteeze voor dit Goud hebben kunnen overblyven , en , op de Kinderen voortgeplant, aanleiding tot nieuwe Afgodery geeven. tVïofes verklaart het daarom voor iets , waar van Jehovah etnen afkeer had , en het geen men niet in zyn huis mocht brengen , om geenen Vloek op zich te laaden , gelyk het zelf vervloekt was. Dit bevel van iVlofes komt overéén met het geen men Jef. XXX. vs. 2a. vindt i V. Deel. K Hei  i4<5 S* 248. Afgodische Het Zilver en Goud, waar mede uwe ge/needene en gegootene heelden vertrokken waren , zult gy voor onrein buu len , en u daar voor fchuwen, als voor eene Vrouw in haare krankheid. Heenen uit ! zult gy daar tenen zeggen. Misfchien zal hier eenen liefhebber der Beeldhouwkunde en Oud'ieid eene traan van medelyden ontvallen , over die fchoone Beelden en andere Gedenklrukken der Oudheid , dewelke door dat bevel verwoest zyn : doch men drooge zyne traanen vryelyk af, want de konstftukken van dien tyd waren zekerlyk niet waardig , om verfchoont te worden ; de houte Beelden waren omtrent zoo , als de poppen van onze kinderen (a ), en de fteenen vooral niet beter , ja zelfs zoo goed niet , als de oude ^Egyptifche. Goede (tukken van Beeldhouwers-konst , over welker verwoesting iemand zoude kunnen kl lagen , zyn eerst lange naderhand uit de handen der Grieken gekomen : en buitendien zoude eer» verftandig Wetgeever , wanneer hy tn fchen de werken der Konst en de gezonde rede eene keuze moest doen , dat is , wanneer hec bewaaren van fchoone Afgodsbeelden , zelfs de Penus de Medicis niet uifgezoncerc. mee een zichtbaar gevaar , om de Nakomelingen wederom in eenen onredelyken en rampzaligen Afgodendiensc te ftorten, verbonden was, al 009 ( a ) Dit, denk ik , zal de mcening van den Autheur zyn ; hy zegt, fit waren ubótjauf das was wir Odgb\&en ntnnen.  Gewoonten s* 147 altoos liever die werken van Konst vernietigen , dan de gezonde rede van de nakoir elingen in gevaar (tellen. Maar, noch ééns , door deeze Wet werden geene Konst Hukken vernietig-: misfchien ziet menig een paruikenftok of mutfenbo! van de vooiige Eeuw, daar men een menfchlyk aangezicht aan gemaakt heeft , beter uit, dan in dien tyd een Godt der Cananiten. 4. Den Afgoden te offeren. ■ Het grootfte gedeelte en de meest gewoone ftuk ken van den Afgodendienst, beltonden in Offeranden , veel bidden was by de Heidenen niet in gebruike , en doorgaans ontbrak hun ook ftoffe om te bidden , daar zy niet van eene eeuwige Zaligheid , of de verkryginge van een deugdzaam hart , met deeze gemaakte Godtheden konden fpreèken, maar ten hoogden hun lofzangen toezingen , of enke'e gebeden , op deeze of geene lichaamlyke behoeftens betreklyk , toe hem opzenden. Dit zal altoos het geval zyn, daar de menfchen meer dan éénen Godt aanneemen. Om het heimlyk offeren aan de Afgoden te beletten , had Mofes noch twee byzonderheden belast * van welke wv § 169. en 188. reeds gewag gemaakt hebben : de eerfte was , om in de Woestyne geetie Runderen, Schaapen of Bok ken te flachren , zonder dezelve teffens aan den waaren Godt te offeren ; de tweede om maar op ééne plaatze , daar men 'er het oog over konde houden, zyne Offeranden te doen, ten einde 'er dus geene Offeranden , onder Voorwendfel van dezelve den Godt Israëls te K s bren-  148 §. 2-)8. Afgodische brengen , ter eere van valfche Goden gedaan wierden. 5. Van het geen anderen , door welke men op den Offermoaltyd genoodigt werot , aan Afgoden geoffert hadden, te et ten : by gevolg, op Offermaaltyden van vallche Goden te komen. Hier tegen heelt Moles, wel is waar, geene byzondere VV. t gegeeven , dan de zaak (preekt van zelve ; wanc op eenen Offumaalcyd te komen , was zekerhk eere even plechtige belydenis van zynen Godtsdienst , en dat men dien Godt, op wiens Offermaaltyd men verfcheen , waarlyk voor Godt hieldt , als by ons het komen aan het Heilig Avondmaal zyn kan. Dan , daarenboven , wordt deeze zaak in de volgende plaatze , als op zich zelve ongeoorlooft vooronderdek: Wacht u , dat gy geen Verbond n.aakt met de Inwoonerer. aes Lands , et) zy Afgoderye (letterlyk , Hoererye n et hunne Goden) bedryven , hun offeren, u tot den Maaltyd nooaigen , en gy van hunne OJ§eranaen cct , Exod. XXXIV. vs. 15. alwaar dit als een gevaarlyk gevolg van her dulden der Cananiten , en dus buiten tvvyfel als iets, dat kwaad en verbooden was , wordt voorgeltelt. Men ziet teffens uit deeze plaatze , waar in eigenlyk de misdaad van het eeten des Afgoden - Offers , die van de Jooden naderhand zoo verre werdt uifgeftrekt, beftaan hebbe. Indien iemand , die eene Offerande volbracht , eenen anderen op zynen Offermaaltyd nodigde , en deeze daar verfcheen , was dit, (wie zal'er anders over kunnen oor- dee-  Gewoonten s. 149 deelen ? ) eene deelneeming aan zynen Godtsdienfte: eene (telling, dewelke Paulus 1 Cor. X. vs. 14 — 33. op dezelfde wyze voordele, en door het Heilig Avondmaal der Christenen opheldert, als ik te vooren gedaanhebhe. Daarentegen wanneer iemana iets , het geen den Afgoden geoffert was , op eene andere wyze' in handen kwam , het zy hy het op eenen npenbaaren maikt gekuchr, of buitgemaakt haat , zoude het geene deelneeming oan de Afgoderye g- weest zyn , daar mede den honger te (fillen ; en geenzins zyne plicht, hec of te laaten bederven , of het den Afgodendienaar weder te geeven , ten einde hy hec toch vooral als een Afgoden-Offer eeten mochte. Ik vinde ook nergens by Mufes hec gering-t bewys van zulk een Verbod , hec welk met eene goede Staatkunde zoo weinig oveiéén kwam , en voor de Israëliten in den C >orIog zoo nadeelig zoude geweest zyn. Indien zy volftpekt niets hadden mogen eeten , het welk den Afgoden geofferc of gëheiiigt was, dan hadden de Afgoden-dienaaren , hunne Vyanden , in tyden van Oorlog, alle hunne Viuchten en Vee hunnen Goden Hechts behoeven te offeren , of 'er zekere Afgodifche plechtigheden over te verrichten, om een geheel leger van Israëliten , het welk in hun Land gevallen was , van honger te doen omkomen. Zoo verre heeft ondertusfchen eene ce verregaande nauwgezetheid der Jooden , in laatere tyden , deeze Wet van Mofes uitgeftrekt; dan dit behoort niet tot hec Moluïfch Recht , hoewel hec voor het K 3 ove-  igo §. 248. Afgodische overige, inzonderheid om zekere plaatzen van hoe Nieuwe Testament te verltaan , gewicht heobe ( a ). 6. Bloed fja-)' Het eerfte, inderdaad twytTelacheige geval, waar in deeze Wee uit nauwgezeiheid van geweeten misfchien verder is uitgeftrekt , en misfchien ook niet, komt in het eerfte ft.uk van Daniël voor ; daar wy leezen , dat Daniël en zyne jonge Vrinden zich van hec Vleefch en den Wyn , die hun van de tafel van Nebucadnezar gebracht werdc , onchielden , dewyl men daar van doorgaans a^in de Afgoden van Babyion offerden. Dit was nret ten vollen het gevti, waarvan Mofes fpreekr, want zy werden niet genoodigc Coc den Oflërmaaltyd zei ven. Nochtans zy fchynen geweeten te hebben , dnt vleefch en wyn , eer hec op de Koninglyke tafel kwam , geoffert werdt. Als onfeilbaar, of als Prophet-ren , worden zy ons jn hec geheel niet voorgefte't , maar alieenlyk als jonge heden van een nauw geweeten: de zwaangbeid derhalven , die zy maakten, om van deeze fpyze te éeten , beffist niets, wanneer het op het verklaaren der Wetccn van Mofes aankomt > hoewel het prys. waardig zy , dat zy , terwyl zy 'er zwaangheid over maakten in hunne geweetehs , den veiligften weg infloegen ; en dit is, in foortgelyke omftandigheden , de plicht van alle menfchen. Dan naderhand ging het veel verder. Vroome Jooden , die onder Heidenen woonden , onthielden zich geheel van Vleefch , al ware het ook op de markt gekocht , of hun op eenen gewoonen maaltyd voorgezet , wanneer zy , naa hec zorgvuldigst onderzoek , gewaar werden, dat het eenen Afgod geoffert was; ja het geen meer is, zy onthielden zich zelfs wel van Vleefch zonder eenige uiczonderinge , om dac het misfchien geoffert Vleefch was, en van Wyn in het algemeen , dewyl by deszelfs bereiding eenige Afgodifche plechrigbeden plaatgs. hadden, Zy merkten hec jiaamlyk in eenen vol* ftrcic-  Gewoonten 8» 151 6. Hloed eeten of drinken , baarde eene hevige verdenking van Afgoderye , en was daarom volhV.kc verbooden. Dn hebben wy reeds in het vierde Deel, $. 206. bl. 227 — 034. verhandelc De ftraffe , daar op geftelt, was hec uitroeijen uit den Volke ; en behalven deeze, dreigde Godc zelf dien te zullen ftraffen , en door byzundere fchikkingen zyner voorzienig. heid ftrekten zm als Afgodendienst aan, iets te gebruiken» het welk den Afgoden geheiligc was. Dewyl nu hec Afgoden-UtTer'aan de Jooden zoo affchuwlyk voorkwam en zy het niet flechis als eene onreine fpyze, d e zy met oordeelden , dat den Heidenen verbooden was. maar zelfs als eene deelneeming aan hunne Afgoderye aanzagen ; gebooden de Apostelen , dat de bekeerde Heidenen zich , om der Jooden wille , van het Afgoden-offer onthouden moesten. (Hand. XV. vs. qo- >o ). Hoe men dit te verftaan hebbe , kan rren ut de brieven > an Paulus zien ; in het byzondër uit Rom XV. 1 Cor. Vilf. en X, Zyne ftellingen zyn dee/.e : » Van het Afgoden offer in den Afgodts• tempel of ..p eenen Offermaaltyd te gebruken, is eene declneeming aan Afgoderye. 2 Hu'ten deeze omftandigheden , is het geoorlooft . vari het afgoden-offer te eeien , wanc een Afgod is niets , en heeft geen eigendom, maar alles op den Aardbodem , het Afgodenoffer zelf n et uiige; o..derc, behoorc den waaren Godt toe. 2. Nochtans behoorc men, cm der zwakken wille na te laaten van Afgoden offer te eeten, wanneer zy zich daar aan ftooten , en ons by wyze van waarfchuwinge zeggen, dat hec eeo Afgoden-offer is. K 4  i5* §■ 34S. Afgodische heid zyn misnoegen tegen hem te betoonen , die bloed at. 7. Het Voorzeggen in den naame van eenen vreemden Godt was op ftrarTe des douds verbooden ; insgelyks alle wichelaaryen en toveryen. Van alle deeze zaaken zullen wy vervolgens byzonder fpreèken. 8- Alle gewoontens en plechtigheden , door welke men zich eenen vreemden Godt wydde , waren verbooden , Levit XIX. vs. 28. Dit hebben wy §. 225. reeds afgehandelt. 9. Ontucht ter eere van eenen Afgod , by welke het hoeren-loon aan de valfche Godtheid en zynen Tempel verviel , was eene halslbnflvke misdaad. Hier van in het vervolg , als wy van de zonden van het vleefch fpreèken. 10. De Afgodifche plechtigheden der Cananiten moesten niet eens in zoo verre worden nagevolgt, dat. men ze in den dienst van den waaren Godt overdroeg, Deut. XII vs 29 — 31, De geheele plaatze verdient hier geleezen te worden. Wanneer Jebovab «tt> Uodt deeze Volken , welker Land gy nu veroveren wilt , zal verdelgt hebben, en gy in hun Land woonen zult , 200 wacht u , dat gy niet naa ben , en naa dat zy verdelgt zyn, met den voet in den zelfden [irik valt : verneemt niet na hunne Goden, en vraagt niet , hoe zy gewoon waren hunne Goden te dienen , om het op dezelfde wyze te doen. Gy zult Jehovah uwen Godt op geene zoodanige wyze dienen , want alles , wat hy baat, deeden zy hunne Goden , in zoo verre zelfs , dat Zy , om bun dienst te doen, hunne Zoonen en Doch-  Gewoonten^ 155 Docbteren verbrandden. De meening is in hec geheel niec , om alles, het geen de Heidenen een opzichce van hunne Goden deeden, voor dingen te verklaaren , die den Israëliten verbooden waren ; want het is zeker , dat Mofes verfcheidene verrichtingen by hec offeren , en andere plechrigheden , die by verfcheidene Afgodifche Volken in gebruike waren , den Israëlicen heefc voorgefchreeven ; en deeze Wet Ipreekt ook eigenlyk maar alleen van de Cananiten , welker Afgoderye , om dat er zoo veele menfehlyke Offeranden en andere gruwelen meede gepaart gingen , van die van andere Volken merklyk onderfcheiden wordt. Maar ook zelfs met deeze Cananiren hadden de Israëliten verlchtidene plechtigheden gemeen, zoo als de Offeranden , misfchien ook wel het vieren van den Zevenden dag, alieenlyk met dat onderfcheid, dac de Cananiten dien ter eere van hunnen gewaanden Befcherm - Godt Kevan of Saturnus zullen geviert hebben. Hec oogmerk van IVlofes is alleen dit: dat de Israëliten in het geheel geene plechtigheden van de Cananiten , die niet al te vooren onder hen gebruiklyk , of door de Wet vasrgeftel; waren , in bunnen Godtsdiensc moesten brengen, dewyl 'er onder deeze zoo veele verfoeijenswaardige dingen , en die den Allerhoogften ten uicerften mishaagden, voorkwamen, ( het offeren van Menfchen noemt hy daar onder ten voorbedde op ) dat Mofes vreesde, dat door dezelve na te volgen , wel ligt geheel nieawe ondeugden of onmenfehlykheden , by K 5 het  154 5- 219* Opzetlvke Overtkeedino het Volk, en zelfs by hunnen Godtsdienst, mochten opkomen, 'hr zullen, wel is waart ondi r de plechtigheden der Cananiten , ook wel een'gen , die onzondig waren , geweest zyn; maar het navolgen is gevaarlyk, en werdt daaiom over het algemeen verbooden. §• 249. Overtreedingen der Lcvinfche Wet , die eene Verloochening van den waaien Godt , en etn oveiriar.g tot y/Jgodery fcbeencn i in bet byïorider üabbaihjchenms. Iedere voorbedach e overtreeding van de Wet dei' Pkchiie.hedcn , ( d:t is , van die Wet , dewelke de byzondet heden van den Godtsdienst of de reinigingen voorfehieef) werdt zoo aargemerkt •, als of men daar door den dierst van den waaren Godt verzaakte , by gevolg tot der dierst van andere Goden overging , en derhal ven met U11 ttot-, ijinge, dat is, zoo als dat wootd hier febynt gebruikt te worden (a), met oen dood geftralt. De voomaamfte plaatze , die hier van handelt , is Num XV vs. 30, 31. alwaar als eene oorzaak dier fcheipe Itraffe ukdruk]yk gezegt wordt , dat hy , die de Wet voorbe- dachtlvk overtreedt , Jk ho va h vkracht, 1mt hy HET WOOkD van JlHOVaH VERACHT heeft. Dat (<0 §• 3i7« bladz. 41,  der LE vi ti sc he WET. i<5 Dat in de bygebrachte plaatze niet van elke opzetiyke overtreeding der Geboden van Mofes , maar alieenlyk van de YVec der Plechtigheden , kan gefproken worden , blykt uit de zaak zelve ; want hoe veele misdaaden waren 'er niet, die niet wel anders dan opzetlyk konden gepleegt worden , by voorbeeld diefftal, overfpel met eene Slaavinne, meineedighcid, het befchaadigen van iemands lichaam , op welke evenwel geene doodftraffe gefteld was. Dit is dan onbetwistbaar: maar wat hier moedwillig, of, gelyk in het Mebreeuwfch gezegt wordt, met opgeheeve hand (a), betekene , daar over zoude men eer in twyfel kunnen geraaken. Ik kan niec denken , dac die in eene lyfftraffelyke Wet hec zelfde te kennen geeft, het geen men in de Godtgeleertheid of Zedenkunde opzetlyk, of wel wektende noemt. Wanneer by voorbeeld een Jongen zich . of in zynen flaap , of met opzet bevlekt heefc, maar uic fchaamte , of vreeze voor zyne Ouderen, de zaak geheim boude, en dus de reiniging verwaarloost, die de Levitifche Wee bevolen hadc ; zou^e een Godcgeieerde en Zedenkundige die zekerlyk niet anders , dan eene opzeclyke en voorbedachte Zonde kunnen noemen , en naar maate deeze verwaarloozing hem meer angsc en tegenftreeving van zyn geweeten gekost had , naar even die maate zoude zyne zonden in eenen Zedekundigen zin meer weezenlyk zyn. Dan op zulke omftandigheden , die eene misdaad , dewelke voor het overige aan de gemeene rust geen nadeel toebrengc, verzwaaren , of van natuure veranderen kunnen } omftandigheden , die alieenlyk in (O non va  I5f> J. 249. OpIRTLYKE OvERTREEDtNC in de gedachte ven den misdaadigen verborgen zyn , en door een n Rechter niet gemaklyk kunnen ontdekt worden ; op zulke oiiidandigheden zal een burgerlyk Wergee'ver geenszins acht liaan : en althans zal hy ten dien opzichte zich niet van de ui d ukking bedienen , hei met opgehefve hand doen , diecn minllen zoo veel moet influiten , dat de Misdaadiger hit in hu geheel niet zoekt te verbergen , dat hy zich aan överweeding der Wet fchuldig maakt, hy zioide ook 1 iet ligtlyk van zulk eenen Misdaadiger zeggen , dat hy Jehovah veracht heeft. Het fchynt my om die redenen toe, dar men de uitdrukking, moedwillig , of met opgeheeve hand de Wet oven reeden , daar van te verdaan heeft, wan neer de overtreedir>g , naamelyk , in het openbaar , en mi de Wei te trotfeeren , (m coniemtum legis) gefchied was , en dus in zekeren opzichte eene verloochening van den Godtsdienst inllcot. Paulus maakt inderdaad Hebr. X. vs. 27 — 29. de toepasling van dee^e drengê draffe van Mofes op die geenen , dewelke den Christlyken Godtsdienst verloochenen , of, zoo als hy zich uitdrukt, die den Zoon Godts inel voeten treeden , en het bloed des Testaments , door het melk zy ontzondigt zyn , voor onrein verklaaren. Het geen wy draks van het nalaaten der Befn\denisfe zullen zeggen , zal dit noch meer bevestigen : voor het tegenwoordige zy het genoeg , aan te merken , dat de doodltn-ffen wegens het overtreeden der Levhifche Wet zeer menigvuldig moeten geweest zyn , indien men de fpreekwyze met verhüeve hand , als betekende zy wel weetende , of voohhed. chtlyk , in eenen Zedekundigen zin had op ce vatten i en dac wy 'er ondertu&fchen in de Gefchied-  den Levit ische Wet. «5? fchiedkundige Boeken maar zeer weinig voorbeelden ¥an aantreffen. Om eenige byzondere voorbeelden van dergelyke ovenreedingen . waar van Mof s aitdruklyk gewag maakt , en op welke hy de ür;' Opzetlyke Overtreeding op de Wetten van Mofes zyne gedachten gevestigc, heeft: want men verbeeldde zich , dat ieder een , die maar ééns op den Sabbath arbeidde , met den dood moest gelbaft worden ; en dan dacht men by de Wetten van Mofes tegen het ontheiligen van den Sabbath , aan de onze tegen het ontheiligen van den Zondag , die wy fomtyds tsok Sabbachs - Wetten noemen , en op welker overtreeding leevenslTraffen te ft?Hen . zekerlyk de grootfte ongerymdheid zyn zoude. Ik zal van het laatfte beginnen , en eerst hec verbaazend onderfcheid tusfchen beide deeze zoogenaamde Sabbaths- Wetten , en ontheiligingen van den Sabbath aantoonen. I. De Burgerlyke Wetten van Mofes vooronderftelden eenen Sabbath, die door Godt zeiven den Israëliten bevolen was , by gevolg eene Wet, die door geene menfchen konde verandert worden. Iets dergelyks kunnen onze Wetgeevers nooit vooronderftellen ; want hoewel het onbetwistbaar zy , dat voor den Godtsdienst en het onderwys in den zei ven , het zy door het Gemeenebest , het welk deezen Godtsdienst heeft, of door de Kerk, die denzelven op de Nakomelingen wil voortplanten , zekere bepaalde tyd dient vastgeftelc te worden ; wordt ons evenwel in de Schriften van het Nieuwe Testament uitdruklyk geleert ( a ) , dat Godt zelf thans geenen zoodanigen tyd vastgeftelt, geenen Sabbath bevolen , maar dit alles aaa de zorge der menfchen (4) Rom. XIV. vs. i — 6.  ma der Levitische Wet. t6i fchen overgelaaccn heefc. Zelfs dat wy den Zondag vieren , is wel eene vroege , waarichvnlyk van de Apostelen afkomftige, fchikking , maar echter nooic van hen in huune Brieven bevolen ; en zoo wel als wy andere Godsciienilige fchikkingen van dien tyd verandert , by voorbeeld , de Liefde-maaityden afgefchafc hebben, zouden wy ook zonder een Godtlyk gebod te overtreeden , eenen anderen dag , ook wel , gelyk wy inderdaad doen, eenen halven, of noch minder tyds , voor den gemeenfchaplyken Godtsdienst kunnen afzonderen. Twyfelt men al aan deeze Hellingen noch , gelyk zekerlyk fommige gezindheden onder de Christenen over dezelve geheel anders denken ; in de Lutherfche Kerk ., volgens onze Symbolifcne Boeken , zyn zy ten minften ontwy* ielbaar , want deeze leeren duidelyk genoeg , dat het vieren van den Zondag niec van eene Goddyke , maar vap eene Kerkiyke inflelling is. Nu zal men gemaklyk kunnen begrypen , dat het een groot onderfcheid maakt , wanneer hec vieren ven zekeren dag als een Godtlyk Gebod , en wanneer het alieenlyk als een Gebod der Kerke , die door den Staat befchermt wordt , moer worden aangemerkt In het iaatlle geval ieevensllraffen op de ovemeeding van dac Gebod te Hellen , zoude zekerlyk zeer vieemd zyn. 2. Hier komt by , dat, ge'\k wy meei maaien hebben aangemerkt, de waire Godt zelfs in eentn burgerlyken zin ae Koning der V. Deel. JL Isra-  IÖS §. 249. OPZETtYKE OvEUTREEDINO Tsraëliten was , en hunnen ftaat gevestigs had ; zoo dat dien Godt tc verloochenen teffens eene misdaad tegen den Staat ware. Nu was de Sabbath, volgens §. !<)$. dien Godt heilig , die Hemel en Aarde gefchaapen heeft, en moest tot een teken dienen , dat hy de Godt der Israëliten was: deezen eenigen waaren Godt derhalven fcheen men , door het ontheiligen van den Sabbath , te verloochenen. 3, De gebeurtnis , tot gedachtnis van welke wy deu Zondag vieren , de Opftanding van Christus , is een ftuk van den geopenbaarden Godtsdiensc, en het is mooglyk , dat iemand, die voor het overige redelyk denkr, aan den geopenbaarden Godtsdienst cwyfelc; ja in onze Staaten duldc men zelfs zoodanige , die geene Christenen zyn , zoo als Jooden en Nacuralisten. Daarentegen bet geen de Israëliten door het vieren van derj Sabbath moesten belyden , Godt, die Hemel en Aarde gefchaapen heefc , is een ftuk van den natuurlyken Godtsdienst, en wel een ftuk , zoo duidelyk en algemeen , dac iemand , door eene weezenlyke dooling van zyn Verftand , hetzelve niet ligtlyk zal in twyfel trekken. 4. By ons kan menig een , dewyl de ledigheid hem onverdraaglyk valt , in de verzoeking geraaken , om op Zondag te arbeiden , inzonderheid wanneer eene ce ftrenge Zedenleer alle onzondige vermaaken en gezelfehappen als eene ontheiliging van den Zondag voorftek : die verviel by de Mofaïfche ia-  dér Lëvitische Wet. 163 inuell'nge , volgens welke de Sabbath teffens een dag van geoorloofde vermaaken? en maabyden was. Dan die alles zoude ons misfchien noch niet voldoen , indien het waar was, dat alle arbeid, uic winzucht op den Sabbath gedaan , met den dood gedreigt werdt. Maar waarlyk, dit geloof ik niet; ik ben eêr van gedachte, dat men deeze Wet tegen het ontheiligen van den Sabbath op geene andere wyze te veritaan heeft , dan de overige die tot de zelfde Clasfe behooren ; dat is alieenlyk van eene kwaadaarrige ontheiliging , die der Wee ten crotze gedaan werdt. Indien iemand , by voorbeeld , uit gierigheid heimlyk in zyn huis had gearbeid , zoude men onmoogïyk kunnen zeggen , dat hy de Sabbaths-Wet met eene opo1 heeve hand OVCrtreeden had , inzonderheid daar deeze uitdrukking buitendien itfhet Hebreeuwfch hec denkkeeld van,iets, dat openbaar en qnverhölen is , influit (a). Waarlyk het zoude al fterk genoeg geweest zyn, dac Mofes deeze algemeene bepaaling maakte by de geheele foorc van halsftrafTelyke Overtreedingen der Levitifche Wet ; dan hier komt noch by , dac de voornaam e plaacze , daar de Ifraffe van eenen Sabbachfehender wordt vasrgeuelc , Num XV. vs. 32-36. onmiddelyk op de woorden volgt , die vs. 30, 31. waren vooigegaan ; Ai wie , b\ zy Inboorling of VreemHing , opzet lyk de Wet overtreedt , die veracht Jehovah , en zal Uit zyn i nik vitgeroeit worden want by beeft bet moord van (a) Exod. XIV. vs, 8. L 4  lt)4 §• 249. Opzetlyke Overtreedino Jehovah veracht, en zyne Wet verbroken. Zulk ten warde uitgeroeit , en fchryve dit aan niemand anders dan zich zeiven toe. En wanneer hier op terftond verhaalt wordt , dac de Israëliten eenen Man vonden , die op den Sabbath bezig was mee hout te zoeken enz., fchynt het, dat deeze gebeurtnis coc opheldering dier Wet wordt bygebrachc. Dit voorbeeld van den Man , die hout zochc op den Sabbath , is tellens het eenige in het geheele Oude Testament van eene doodflraffe, wegens ontheiliging des Sabbaths. Daar ondenusfchen de Propheeten dikwils regen het ontheiligen van dien dag fpraken , kan deeze misdaad niet zeldfaam geweest zyn , en de ftratTe des doods moet bygevolg alleen dan gegolden hebben , wanneer dezelve , het zy door dit in het openbaar te doen , of eenige andere omftandigheden, eene eigenlyke voorbedachte Godtloosheid werdc, of zelfs wel eene opzetiyke verloochening van dien Godt, tot wiens Eere de Sabbath geviert werdt, infloot. De foorc van doodftraffe , die in die geval moest plaacs vinden , naamlyk de fteeniging , werdc insgelyks by gelegenheid van deezen Sabbaihfcbender, Num. XV. vs. 32-36. vascgeftelc. Wanneer Mofes fchryfe, dac men den Sabbachfchender gevangen gezec heefc, dewyl het noch niet bepaalt , o? du1delyk was , wat jien hem doen zouoe , ver- ftaac men die doorgaans van de wyze om hem te dooden. Misfchien is die de meening geweest , hoewel de zwaarigheid alleen tusfchen tweeërlei doodftraffen , het zwaard naamlyk en de fteeniging, konde hangen , dewyl 'er in het Mofaïfch Hecht geene andere waren ingeftelt. Dan wanneer ik deeze gebeurenis in den famenhang mee de voorgaande Wet  DER LEVITISCHE W E T. I65 Wet leeze , valt my noch in , dac het niet duidelyk bleek , of zyne misdaad tot de overtreedingen , die uit onweeteriheid begaan waren , en die men met een Offer konde afmaaken , behoorde , dan of zy zich inderdaad als eene kwaadwillige verachting der Wee, op welke alleen de dood Hond , vertoonde ; en dewyl men hier omtrenc tot geene zekerheid konde geraaken , dewyl het eene byzonderheid betrof , die den misdaadiger alleen bekend was , dac men 'er daarom Godc na gevraagc heefc , en deeze als de kenner van hec menfchlyk hart geantwoord , dat het opzetlyke boosheid geweest, en deeze Sabbathfchendcr daarom des doods fchuldig was. Indien deeze aanmerking gegrond is , zoude hec geen ik ce vooren gezegc hebbe , daar door noch meer bevestigc worden , ,en men zoude dan ook kunnen begrypen , van waar het kome , dat onder de Jooden zoo ongemeen zelden een Sabbathfehender met den dood geftrafc is , en dac wy , bchalven die, geen een ander voorbeeld van dergelyk eene Itraffe aantreffen. Indien men dac zeldfaame geval uitzonderc , waarin een misdaadiger hec te vooren duidelyk gezegt , of op eenige andere wyze te kennen gegeeven had , dac hy bepaaldlyk met oogmerk om den Sabbath te ontheiligen, en tot verachting van den Godtsdiensc en de Wetcen , op den Sabbath arbeidde , kon men hem nooic anders , dan door zyne eige belydenisfe van die byzonderheid overtuigen , waar door zyne misdaad eigenlyk halsftraffelyk werdt : loochende hy die oogmerk gehad te hebben , dan werdc dezelve mede onder die dwaalingen gecelc, gelyk zy Num. XV. vs. U7. genaamt worden , die men door middel van eene Offerande konde afmaaken ; en dit L 3 - was  i66 $. 249. Opzetlyke Overtreeding enz, was zeer betamelyk , ivant op deeze wyze werdt de Sabbath evenwel in waarde gehouden. Waarlyk ik kan my nauwlyks wederhouden , om niet te gelooven , dat die de meening van Mofes geweest is; en op deeze wyze dreigde hy , wel is waar , op elke kwaadaartige Sabbathfchennis , en elke andere moedwillige Overtreeding van de Wee der plechtigheden , den dood , om den dienst van den eenigen waaren Godt, die tefTens Koning en Burgerlyke Wetgeever der Israëliten was , re doen eerbiedigen \ dan by liet voorbedachtlyk voor ieder eenen , die maar niet uitdrukiyk gezegt, of al te duidelyk had doen blyken , dac zyn oogmerk geweest was , daar door zyne verachting van den Godtsdienst der israëliten te kennen ce geeven , het middel over om zich te redden , door alleenlyk te verklaaren , dat zyne misdaad onder die Clasfe behoorde , die in de Wet als dwaalingen geboekt llonden. Zeer weinig doodftraffen konden 'er uit zulk eene Wet voo>tvloeijen , en evenwel was dezelve daar door niet nutteloos , want zy hielde ieder eenen af, van onder zulke omftandigheden den Sabbath te fchenden , of de Levitifche Wet te overtreeden , dac men hem bewyzen konde , daar door den Godcsdienst te hebben willen hoonen , en de Wetten verachten. Elke ovettreeding der Levitifche Wet , die niet uit moedwillige boosheid voortkwam , werdc Dwaaling genaamc , en konde door een Offer uitgewifehc worden , JNun?, XV, vs. 27, 2H,  §. 250. Beeldendienst. i6f §. 250. Beeldendienst was eene misdaad ; maar niet het Schilderen en Beeldhouwen. Hmogljphijche Steenen verbooden. Dit zy cenoeg gezegt van de Afgodery , en het geen tot dezelve |erekent, of als eene verlooehe«ing van den waaren Godt aangezien werdc. Ik kome nu toe den Beeldendiensr. Alle Beeldendienst, zelfs die met uitgezondert, dien men den Allerhoogften zeiven wilde bewyzen , wordt Excd.XX. vs. 4, 5- verbooden; en zo er by iemand noch eenige twyfel mochte» overblyven , kan hy hec Kap. XXXII. van dac zelfde Boek volkomen bellist vinden , alwaar het vereeren van em Goude Kalf, het welk zekerlyk niet als een Beeld van eenen /Egyprifchen Afgod , maar van^den maren Godt Jehovah , werdt aangezien , den Israëliten als eene zeer groote misdaad werdt toegerekend Ook heiinnerde Mofes den Israëliten , toen hy in zyne laatfte redevoering hen vermaanude en d c Gebod hun zocht in ce prenten , dat zy by de Wetgeving,' toen Godt zelf tot hen fprak , geen Beeld Ken, maar alieenlyk eene ftemme gehoort hadden • en hy befluic 'er uic, dac zy bygevolge Gode £een' Beeld , hoe genaamt , maaken moesten , Deut IV. vs 15 Hier blykt het immers tiaar dat men ook den waaren Godt geen Beeld mocht maaken. Dat dit niet fleebts een Zedekundig voorfchrift, maar de Beeldendienst eene eigenlvke misdaad geweest is, ziet men uit Exod. XXXil. vs! ™-th daar verhaalt,wordt , dat 'er wegens L 4  168 250. Beeldendienst, den Kalvcndiensc, alhoewel hec Kalf den waaien Godc moest verbeelden , 3000. Israëliten omgebracht werden. Ooit moesten de Israëliten by het be/weeren hunner Wetten, eenen plechtigen Vloek uitfpreeken , tegen den geenen , die een gegooten , of uit jicen of hout gcfneeden Beeld , een werk van de handen eenes Kanjienaars , ten gruwel des HesTen , zoude maaken , en op eene ver hor Re plaatze JleUen, Dept. XXVII. vs. 15. Daar is geene gewoone Straffe op den Beeldendienst geftelt 5 dan uit de gefchiednisfe , die wy zoo even hebben bygebrachc , Exod. XXXII. vs. 26-29. blykc , dac dezelve als eene halsftraflyke misdaad werdt aangemerkt , en met eene ftiafTe daar aan geëvenredigc, die tot het zwaard toe konde gaan , moest geboet worden. Nochtans dit was geene gewoone ftraffe , die , naa een voorafgaand gerechtlyl, onderzoek , ter uitvoer gebracht werdt ; maar de Leviten gingen te werke , gelyk zv waarfchynlyk ten tyde van Oproer, of by een ander buitengewoon geval moesten doen , dat is , zy trokken gewapent door het Leger, en doodden ieder , eenen , die zich aan Beeldendienst had fchuldig gemaakt, en dien zy' buiten zyne tente aantroffen. Ik weet niet , van waar bet kome , dat verfcheidene Schryvers , en door deeze zelfs fommige waarlyk geleerde Mannen , zich verbeelden, of zonder de zaak ce onderzoeken , eikanderen r,ae , Maan en Stükren aan tet ziüN , uit den famenhang kunnen rukken , en in diei voege opvatten , dat men nooit zyn gezicht mag opheffen , nooit Zonne , Maan of Üierren aanzien , maar dat men liever op handen en voeten behoort te kruipen. Wil men noch meer, en is men door zyne vooroordeelen te veel voor een gevoelen , het welk men dikwils by herhaaling vindt voorgeftelt , ingenomen , dan dac men door het geen ik tot dus verre gezegt heb , zich zoude hebben laaien overtuigen ; zoo voege men 'er in zyne gedachten by , dac Mofes zelf, op Godcs bevel , Beelden , , Beelden in hec Heiligdom heefc Jaaten maaken ; by voorbeeld i. Twee Cherubynen of Sphinxen in hec Allerheiligfïe , Exod. XXV. vs. lii- iO. 2. ClERAADEN van 60fwerk aan den Goüdkn Kandelaar, Exod. XXV. vs. 34. 3. Geborduurde Beelden van Cherusynen op het Voorhangsel van het binnenste Heiligdom , Exod. XXVI. vs. 33. 4. Op de Tapyten van het Heiligdom, Exod. XXVI. vs. 1. Waarfchynlyk ook 5. op andere Voorhangsels , dewelke geflikt moesten worden , Exod. XXVI. vs. 36. XXVIf. vs. 16. 6. Eene kopere Slang, Num. XXI. vs, 8, y. Kan iemand , niettegen- iïaan-  §. 350. Beeldendienst. 171 {taande dit alles noch denken , dat Mofes alle Beelden heeft willen verbieden ? De Jooden , van welker domheid en bygeloof men zoo veel fpreekt, hebben zyne meening nooit zoo opgevat : Salomon althans niet , want in zynen Tempel vondt men , buiten de Cherubynen in het Heilige der Heiligen , overal aan de wanden flguuren van Coloquinten , Bloemen , Palmboomen , Cherubynen enz. ; en zyne zoogenaamde kopere Zee rustte op twaalf kopere Osfen. Ook had de Tempel van Kzechiel Cherubynen met menfchen-hoofden en leeuwen-koppen. Naa de Babylonifche G^van.gnisfe was 'er niemand , dis aan zulk een verbod dacht. Van den Gouden Kandelaar van den tweeden Tempel , dien Vespafiaan in zegepraal mede gevoert heeft, is de afbeelding op zynen triumphboog noch in weezen , en dezelve heeft aan zynen Voet Beelden van Sphinxen ( a ) : Ook had de tweede Tempel aan het bovenwerk goudene Wynflokken met nederbangende druiven (Z>) , en boven de poorte vondt men insgelyks eenen gouden Wynllok met zyne druiven afgebeeldt (c). Zelfs de Joodfche affchriften van den Bybel zyn vervult met afbeeldingen van dieren , planten , boomen , fphinxen en andere figuuren , waaruit alieenlyk een Tychsen bekwaam is om te befluittn , dat deeze affchriften van Monniken , niet van Joo- O) Men zie de Afbeelding daar van by Reland, de fpoliis Templi Hierojolymitani , m arcu Titiano conJpicuis. (b) Josephus de Bello Judvco, L, V. cap. s> §. 4« <_ of eene alcoosduu, ren-.  §. 25r. Godtslastering 185 rende verachting terug laaten ; en dit was ten tyde , toen de Veelgodery heerfchrte , noch veel gewichtiger , dan tegenwoordig , want toen was de naam Godt , niet , gelyk onder ons , als waare het een eigen naam , maar ieder Godt, de waare zoo wel als de valfche , had zynen eigen naam , gelyk Mofes daarom ook den Allerhoogiten , die hem verfcheen , en zich zeiven verklaarde de Godt zyner Vaderen , dus de Schepper van Hemel en Aarde , de eenige waare Godt te zyn , evenwel noch vroeg, wac hy den Israëliten zoude antwoorden , indien zy begeerig waren, om zynen naam te weeten, Exod. III. vs. 13. Ten Tweeden , zekere naam der Godtheid , die in den dagelykfchen wandel niet genoemt wordt , zal iets zeer plechtigs hebben , inzonderheid wan» neer by van zulk eene gewichtige betekenisfe is , als de naam , Jehovah : hy zal derhalven by den Godtsdienst, by het Gebed , en het doen van eenen Eed , te dieper eenen indruk maaken ; welk laarfte ook een middel kan zyn , om valfche Eeden voor te komen , ten minnen om dezelve zeldfaara te maaken , want het onbekende en ongewoone vervult doorgaands het menfcbjyk hart met ontroering en eerbiednisfe. In waarheid , toen ik vóór drie jaaren het derde Boek van Mofes vertaalde , was ik noch van oordeel , dat men deeze Wee dus ce verftaan had. Sederc dien tyd heefc de grooce ftrengheid der ftraffe hec allereersc eenige twyfeling by my doen opkomen. Laat Mofes verbieden den naam van Jehovah te noemen : maar moest de overtreeding van dit Verbod daarom eene halgurafFelyke misdaad M 5 zyn ?  iU6 §. 251. Godtslastering. zyn ? Welke opklimming in de ftraffe is 'er, als hy gefteenigc wordt , die Godt lastert, en hy ook , die den naam van Godt flechts uitfpreekc ? Deeze zwaarigheid wordt noch gewichtiger , indien men deeze beide verfen , Levit. XXIV. v's 15. en 16. by eikanderen leest. Hier moet ik eenen misflag in myne Vertaalinge belyden : de woorden van het 15 vers , i-iy zal zyne Zonde draagen , omfchreef ik op deeze wyze, hy zal voor zyne misdaad boeten , dewyl ik in het gewoon gevoelen was , dat hier van de fteeniging , de ftraffe op Godtslastering geftelt, gefproken wordt. Maar indien ik alles letterlyk vertaale : Al wje zynen Godt lastert , die zal zyne Zonde draagen. Al wie den naam , Jehovah , uitspreekt , die zal sterven ; de gekeele vergadering zal hem steeniGen ; fchynt het, dat hy , die deezen naam uitfprak , van den Lasteraar onderfcheiden en harder geftraft moest worden ï en dit heeft Philo , hoewel mei een geheel ander oogmerk , reeds opl gemerkt f>). Dan hier komt noch by , dat de misdaad niet eens duidelyk is uitgedrukt , indien men hec 16de vers niec uic hec voorgaande verklaarc , en 'er iets byvoegc. Nakab kan even zoo wel schryven , als uitspreeken , betekenen , en het zoude dus fchynen , dat het fchryven van den naam Jehovah , het welk Mofes nochtans in zyne Boeken zoo dikwils gedaan heeft , zoo v/el als het uitfpreeken van denzelven , verbooden geweest was. Doch men vertaale hec al, door uitspreeken : maar is hec dan ten éénenmaale verbooden , dien (<0 T. I. p. 166.  §. 251' Godtslastering. 187 dien naam uit te fpreèken ? waartoe moet hy dan gebruikt worden ? of tot wac einde heeft Godc hem zich zeiven gegeeven ? Men zal zeggen , dat men deeze Wet onder zekere bepaaling te verftaan heeft: het zy zoo ! maar onder welke ? Mag een Priester alleen dit woord gebruiken , gelyk de Jooden denken ? en wanneer moet hy dit doen ? of moogen de Leeden 'er zich ook van bedienen , als het maar heiliglyk gedaan worde ? mag men dien naam by Eedzweeringen , mag men hem by hec gebed uiefpreeken ? is hec geoorloofc, daar van by hec onderwys van Kinderen gebruik te maaken ? is alleen hec lichtvaardig gebruik van denzelven verbooden ? Van die alles worde in deeze Wee geen woord gezegc, en nochtans is zy de eenige , die over die onderwerp handelt : ook worden deeze byzonderheden nier,, gelyk veele andere Wetten , door een oud herkomen opgeheldert , want de naam , Jehovah , was nieuw , en Mofes had hec allereersc dien Godc , van welken hy gezonden was , mee deezen wysgeerigen , prachtigen , en veel becekenden naam genoemc. Hier zoude dan de ftraffe des doods op iets geftelt zyn , het welk men niet rechc wisc, wac hec ware , en waar de misdaad eigenlyk in beftond. Deeze zwaarigheden deedden my , hec 16de vers nader mee hec 15de verbinden , zoo dac , den naam , Jehovah, uitspreeken, zoo veel betekene als , den naam , Jehovah , in eene Godtslastering uitspreeken : en die is ce waarfchynlyker, dewyl in hec geval , hec welk aanleiding toe deeze Wee gaf, de /Egypcenaar deezen naam uitgefproken en gelastert had, vs. 11. Dus zoude d:m  i88 5- 25i' Godtslastering. de zin dier woorden , die ik eerst letterlyk zal vertaaien , een Man , een Man (dat is , wie hy ook zyn moge , Inboorling of' Vreemde) die zy. nen Godt lastert , zal zyne Zonde draagen , en die den naam , Jehovah , uitspreekt , die zal sterven , de ganschë gemeente' zal hem strenigen ; de zin dier woorden , zeg ik , zoude dan hier op uitkomen : indien iemand Godc lastert, een ieder dien Godc , dien hy voor zynen Godc houdt , een Israëliet den waaren , en een Heiden eenen valfchen Godt, is dit eene zwaare zonde ; zelfs eene zonde in den Heidtn , die dac geen lastere hec welk naar zyne meening Godc is : een zoodanige zal zynen Rechcer niec onckomen ; nochcans behoefc de Overheid zich daar niec verder mede te bemoeijen ; zy kan het aan dien waaren of valfchen Godt overlaaten , dat die zyn Rechter zy. Hec was buitendien noch onzeker , wien iemand gemeene had , wanneer hy Godc vloekte-, en de Wee moesc bier het zachefte vooronderftellen. Maar is 'er iemand , die by zyne lascering uitdruklyk den naam , Jehovah , noemc, zoo dar. 'er geen twyfel over blyve , of hy den waaren dan eenen valfchen Godt hebbe willen lasteren ; die moec gefteenige worden. Op deeze wyze zoude dit Rechc , mee beerekkinge tot de Godtslasteringen een zeer groot onderfcheid maaken. Niec elke , maar alleen zekere byzondere Godcslastering moesc mee den dood geftrafc worden : by alle andere Godtslasteringen moest men de ftraffe aan Godt overlaaten , dewyl de Lasteraar toch niec overcuigc werdt, den waaren Godt gelastert te hebben ; en Godt zekerlyk wel in ftaat is, om , wanneer hy wil , zich zeiven Recht ce doen,  §. 251. Godtslastering. 189' doen ; zonder dac hy onze hulpe daar toe noodig hebbe. (Recht. VI. vs. 30, 31.). Dit fchynt voor die tyden zeer gepast ce zyn, en is eene groote verzachting van de fcherpheid deezer Wet. In cnze dagen zoude een Wetgeever den Godtslasteraar misfchien de uitvluchc wel willen overlaaten, om voor zinloos verklaart te worden. Eene Godcslastering by enkele gevolgtrekkingen , eene zoogenaamde Godtslascerlyke Leer konde ten minden , volgens deeze Wet, niet geftraft worden. In laatere tyden zyn de Jooden zeer fpoedig gereed geweest , om alles , wat hun niet behaagde, tot eene Godtslastering te maaken , en hunne zoogenaamde Zeloten ( yveraars) maatigden zich het Recht aan , om de gewaande Godtslastering , voor welke zy zelfs wel hunne ooren coeftopten , en waar over zy dus Hechte Rechters waren , zonder eenig gerechrlyk onderzoek , cerftond op heece daad door fteeniging ce ftraffen. De volkomen Godtslasteraar , die daar voor openlyk bekend is geworden , werdc niet eens op ftaanden voet gedood , maar in verzekeringe genomen , en Godt eerst gevraagc , wac men hem doen moesce. Al dien onwettigen yver van laatere Jooden moec men vooral aan hec Mofaïfch Rechc niec ce last leggen. 5. 25a,  190 S. 252. V a l s c h e 5- 252. Straffe van iemand, die overtuigt was , een valjch Propheet te zyn. Een valfch Propheet werdt met den dood geftraft , en wel in het byzonder met fteenisince Deut. XXVIII. vs, 20-24. Het geval , waarin iemand aangemerkt werdt, van deeze misdaad overtuigt te zyn , en dus, waarin hy geftraft konde worden , was van tweeërlei natuure. i. Indien iemand in den naame van eenen anderen Godt gepropheteert had , werdt hy , zyne voorzegging mocht vervult worden of niet, volftrektlyk voor eenen valfchen Propheet gehouden, en als zoodanig gefteenigr Deut. XIII. vs. 2-6. De (telling, daar is maar één eenig Godt, naamlyk die , dewelke de waereld gefchaapen heeft, is uit de Rede alleen van zoo eene zichtbaare waarheid , dat geene vervulde voorzegging dezelve twyfelachtig kunne maaken , of ons van de aanweezenheid eenes anderen Godts, behalven den Schepper der waereld , overtuigen : Voorzeggingen kunnen , zo al met by geval, ( want dit gebeurt zoo dikwils niet) nochtans daar door gemaklyk bewaarheid worden , dat een bedrieger iets voorfpelde , het geen men konde uitrekenen , en het geen hy ook uirgerekent had , maar aan het volk ondenusfchen onbekend was*  P R OPH EETEN. IQI was : van dien aart is , by voorbeeld , by zeer onkundige Volken , eene Zonne- of Maane - verduistering. Men zal hier van iets meer kunnen vinden in myne Aanmerking over Deut, XIII. vs. 2, 3. En deeze zelfde ftelling , daar is geen ander Godt dan de Schepper der waereld , werdc by hec Mofaïfch Rechc ook in diervoegen ten gronde gelegt, dat men , wanneer iemand in den naame van eenen anderen Godc propheteerde , niec verder behoefde te onderzoeken , of hy een bedrieger , dan een waar Propheec ware , maar hy zonder tegenfpraak als eenen bedrieger en verleider moeste aangezien worden. Op de zelfde wyze zouden wy chans ook denken, en wel niet alleen wy Christenen , maar zelfs de Naturalisten onder ons, indien 'er een Propheet in den naame van eenen Heidenfchen Godc opHoud : zonder hem met hec onderzoek na de waarheid of valfcbheid zyner betuiginge te verwaardigen , zouden wy hem of voor eenen bedrieger of voor eenen zinloozen aanzien. 1. Wanneer een Propheec iers voorfpelde in den naame van den waaren Godc, genoot hy , wel is waar , zoo lang men hem noch van geen bedrog overcuigc had , de voorrechten , waar van ik g. 36. gefproken hebbe , en die op de geheele gedaante van dén Israëiicifchen ftaat gegrond waren ; en toe dien tyd toe konde men hem geene ftraffe aandoen : maar wanneer dat niet Gebeurde , hec geen hy voorzegt had , werdc hy  ï$2 S- 252- V A L S C E S hy ais een moedwillig bedrieger aange» merkc, en als zoodanig gefteenigc, Deut. XVIII. vs. 21 , 29. Het fpreekt van zelf, dat men in deeze beide gevallen eene uitzondering moest maaken , wan* neer iemand niet wel by het hoofd was ; want zoodanig een kan zicb eigenlyk aan geene misdaad fchuldig maaken. Het is waar , Mofes maakt deeze uitzondering niet met uitdruklyke woorden s maar hy doet dit ook niet by andere misdaaden , en men zal evenwel niet willen gelooven , dat by voorbeeld een krankzinnig Zoon , die zyne Ouderen fioeg , even zoo wel van het leeven ter dood moest gebracht worden , als hy , die het by zyn volle verftand deed. En toch deeze uitzondering ligt reeds in de uitdrukkinge , Deut. XVIIL vs. 22., die Propheet is een moedwillig bedrieger , of letterlyk , deeze Pkopheet heeft het uit moedwil gesproken ; iets het geen van eenen krankzinnigen niet zoude kunnen gezegt worden. Ook ziet men uit Jer. XXIX. vs. 26. dac men zulke Propheeten , die men voor krankzinnige en geestdryvers hieldt, niet met den dood ftrafte , maar dezelve in eene gevangnisfe floot ; omtrent op de zelfde wyze , als wy zouden doen. Wegens het groot nadeel , hec welk valfche Propheeten door hunne waarzeggeryen kunnen te wege brengen , waar over ik in de volgende §. eenige aanmerkingen zal maaken , zyn leevensftraffen niet te groot ; inzonderheid als men mede in overweeginge neemc, dac men coc deeze misdaad niec , door zekere hartstocht , vervoert wordt , maar dezelve mee eene konftig aangelegde en tc voo-  Propheeten; 103 ■ vooren bedachre boosheid uitvoert. Zyn wy in onze.tyden zoo icherp niet , of werden by ons zelfs de valfche Propheeten in het geheel niet geftraft, maar geeven wy ze alieenlyk aan de algerceene verachtinge over , dan is daar de rede van , dewyl deeze verachting by ons zoo gereed is , om iemand te ftraffen , die zich voor eenen Propheet zocht uit ce geeven , dat men dit aan haar zeer Wel kunne overlaaten ; als mede dewyl men thars zeiden aan eenen valfchen Propheet zoo veel geboors geeft , dac hy nadeel zoude kunnen ce wege brengen. De waereld is daar coe te verftandig geworden. Hec is daarom ook , dac een kwaadaarcig bedrieger zich ook niec ligc meer mee voorzeggen ophoudc; wanc hy weet , dac 'er te weinig mede ce winnen is ; maar doorgaans is het een medelydenswaardige Dweeper, een Urasicius (die evenwel wegens zyne voorzeggingen onchoofd is) of bedroogene geestdryvers uic de geb?rgtens van Scvenna, Die alles was in oude tyden , en by een Volk , aan hec welk waare Propheecen belooft waren , anders geilek. Men zag de ontdekking van hec toekomftige coen byna als eenen diensc aan , dien de Godtsdienst: ons bewyzen moec ( §• 36 ) , en verwachete Propheeten , niec als iecs buitengemeens , maar als iets gewoonlyks; een valfch P10pheec vond derhalven ligtlyk gehoor , en de waereld was ten zynen opzichte zoo ligcgeloovig , dat by al het mooglyke kwaad doen konde. I5y zulke gélukkige vooruiczichcen fpeelden eigenlyke Bedriegers hunne rolle , en berokkenden zelfs wel rampen voor geheele Landen. y. Deeh N l =53-  -94 §• 253' Over. het nadeel 5 253. Aanmerkingen over bet groot nadeel , bet welk val/cbe voorzeggingen , en bygeloovige waarzeggeryen onder een Volk , bet welk 'er geloof aan Jlaat, te wege brengen. Van die verfchriklyk ongeluk , het welk zoo wei openbaare voorzeggingen van valfche Propheeten , als in het geheim geoeffende bygeloovige konden , tekenduidery , voorzeggende fterrenkunde , en allerlei foorten van waarzeggerye , veroorzaaken , moet ik hier waarfcbynlyk iecs zeggen , dewyl men het in onze tyden niet meer in zynen geheelen ómtrek kent , en men dus ligtlyk zoude denken , dac oude Wetten , die aan zulke bedriegeren den dood dreigden , te hard geweest zyn. Thans zal ik evenwel niet van dac geval fpreèken , wanneer deeze bedriegeryen onder opzichc van eenen Scaat , waarin men openlyke Godcfpraaken , Vogel-wichelaars, en befchouwers van geheime Sibyllynfcbe Boeken , enz. heefc , bedreeven worden : dan zyn zy een middel , om bec volk van zyne vryheid en de voorrechten , die het noch heeft, te berooven ; maar zy doen dan evenwel noch het grootlte kwaad niec om dat zy door eene wyze maatkunde befliert worden. Van deeze foorte van bedrog hebben wy 246. gefproken. Thans moecen wy dat geval befchouwen , waar niet de GodTpraaken door Scaatkunde , maar omgekeerc de Scaaïkunde door Godcfpraaken belliert wordt ; of wwin hec waarzeggen , niec zoo openlik, ncch onder het opzicht van  VAN WA A R ZEGG E R YEfT. ipi van eenen Romeinfchen Raad , het zy onder het gemeen , of zelfs wel in het Kabinet van eenen Dwingland , die 'er geloof aan (laat , en voor welken een Romeinfchen Raad in het Hof moec wegzinken , geoeffent word:. En om eersc van den Staat in het algemeen te fpreèken , in welker ongeluk kan deeze daar door geltort worden ? Wy hebben 'er federt onlangs noch een zeer verfch voorbeeld van gezien in hec ■ Turkfche Ryk , het welk , tegen alle regelen van Staatkunde , eenen Oorlog tegen Rusland begon , die noch veel dimmer had kunnen afbopen , en die in vertrouwen op voorzeggingen en Herren wichelary ( Ajlrologie) , waar aan de voorige ge« leerde Sultan zeer was overgegeeven. Juist terwyl ik bezig ben om dit te fchryven (1774.), eindigt het dien Oorlog door eenen nadeeligen vrede ; en dit is noch een geluk voor de Turken , want hunne zaaken Honden zoo gevaarlyk t dac waarlyk de voorzegging van eenige apncalyptifebe Tegen-propheeten , die aan hec Turkfche Ryk den ondergang dreigden , fcheen te zullen vervult worden ; hec welk eersc een Predikant in IYIekkelenburg voorfpelde , in hec Jaar 1773. te zullen gefchieden ; vervolgens door andere tegen 1774.. bepaalt is , cn eindelyk wederom door eenen anderen fooregelyken Dweeper coc 1775. ver» fchooven. Hier ziec men , wel is waar , een aartig toneel uit het Dolhuis , door Turkfche en Christen Propheeten uit verfcheidene Cellen vertoom ; met dac onderfcheid evenwel , dac zy by ons geen kwaad doen , dewyl wy 'er alieenlyk om lachen , terwyl zy hec Turkfche Ryk op het punc van zynen ondergang gebracht hebben. Her kan N 2 zyn,  ip6 §• 253- Over het nadeel zyn , dut de Bedrieger , die op deeze wyze den Scaat in ongeluk brengt , zelf bedroogen is, en aan de voorzeggende Sterrenkunde {/iflrologie^) geloof flaat: dan voor den Staat zeiven is hec nadeel daarom even groot. Citsescs en Phyrrus hadden de zwakheid , van by vreemde Godcfpraaken raad te zoeken , welken niets aan het welzyn van hun Land , maar alleen aan hunne gefchenken geleegen lag; en die 'er belang by hadden , om , door een dubbelzinnig antwoord , hunne eere te beveiligen ; zoo evenwel , dat zy gaarne iets aangenaams voorfpelden. En wat was het gevolg van deeze hunne dwaasheid ? zy werden beide in eenen ongelukkigen Oorlog ingewikkeit. Hoe menig Veldflag kan 'er, door coedoen van Waarzeggeren , verlooren worden , wanneer zy of moed geeven om op eene onbezonne wyze flag ce leeveren , ook wel eenen bepaalden dag als gelukkig aanwyzen , waarop de omftandigheden nochtans niec voordeelig zyn , en dus den aanval verhaasten ; of wanneer zy op hec befliafend oogenblik , waarop men den Veldflag niec ontgaan kan , der manfcbappe den noodigen moed beneemen. Misfchien had Ariovistus den flag tegen Caesar niec verlooren , indien de Duicfchen coen geene wichelaars geweesc waren. Eén der grootlte voorbeelden van het nadeel , dat zulke , meer dan alieenlyk ydele, konften te wege brengen , leverc Romen op , omtrent van den tyd van Csefars dood af. De zoogenaamde Chaldeeuwen en Wiskonftenaars, of welke naamen dac Volk al meer had , begonnen m hec ongodcsdienftig, maar teffens bygeloovig ltalien geloof te vin-  VAN W AAKZE GG ERYEN. tgj vinden , en wel van het gemeende volk af, tot den Troon toe. Zy voorfpelden een onheil, maar evtrj daar door bewerkten zy, dac het gefchiedde. Men verwondert zich , dat een wichelaar Csefar op den zelfden dag, waarop hy vermoord is , heefc kunnen waarfchuwen , en dac zulk een bedrieglyke konst met de uitkomst zoo nauwkeurig overéénkwam. Maar konde deeze waarfchuvving zelve het ongeluk niet waar maaken ? Hoe veele dolken van misnoegden waren 'er niet tegen Csfar geweest ? zekerlyk die niet alleen , die hem op dien noodiottigen dag getroffen hebben ! Her konde zyn , dac 'er alleen moed ontbrak om den (loot te doen , en deezen gaf de Waarzegger , die Cïefar dien dag als gevaarlyk voorftelde. Cffifar zelf dreef den fpot mee de dwaasheden der Wriarzeggerye , maar het was mooglyk dat de Vloekverwanten daar aan geloof floegen : iemand, dien dit laaclteonmooglyk fchynt, ieeze flecfles de gefchiednis van de betoovering ( niec hec vergifigen , wam 'er word van geen vergif gefproken , maar alleen van beelden en cedeltjes in den muur) van Germanicus, zoo als 1'acii us zelf, de verltandigue van alle Komeinfche Schryveren van dien tyd , dezelve verhaalt, zoo zal hy niet meer denken , dat Brutus en zyn Eedgefpan te verlïandig voor zulk eene dwaasheid geweest zyn. En waren zy dit niet , dan moet de wichelaar , die Csefar waarfchuwde , ik wil juist niet zeggen voor de opzetlyke , maar evenwel voor zyn toevallige Moordenaar gehouden worden. Men plaatze zich zeiven eens in die geval: indien eene oncelbaare menigce ons na het leeven ftondt, die alieenlyk door vreeze werdc afgehouden, om den flag ce waagen; en hec, al ware hec ook maar, door hec eikanderen in hec IN 3 oor  198 §. 2 53- Over het nadeel, oor te luisteren , bekend wierdt, dat 'er op deezen of geenen bepaalden dag geen gevaar te duchten was , maar dat wy op denzelven zekerlyk ons lee ven zouden verliezen ; wat dunkt u ? zouden dan niet alle degens getrokken worden , en ten minften een van dezelve ons trefTen ? By zulke omftandigheden kan alleen het leeven van hem veilig geoordeelt worden , aan dien zoo veel niet gelegen ligt , dac zyne vyanden juist het gelukkig oogenblik willen waarneemen, waarop zy hem zeker dooden kunnen. Men ftaat verleek , als men gewaar worde, dat Romen in cwee Eeuwen zoo veele volllagene Dwinglanden heefc opgeleverc , afs men anders nauwlyks in de gefchiednisfe der geheele waereld hoort noemen. Hec kan zyn , dac de Romeinfche Gefcbiecfchryveren partydig gefchreeven , en de zaak vergroot hebben , ( hoewel men Tacitus daar van niet kan befchuldigen ) maar zoo veel waarheid blyft 'er evenwel over, dac cwee Eeuwen ongemeen vruchtbaar geweest zyn in Keizeren , die by de IMakomelingfchap als Dwinglanden getekenc zyn. Te verwonderen is hec niec , dac deeze tyd zoo veele Dwinglanden en Vyanden van Romen , of van de geheele waereld , waarop zy van naby eenigen invloed hadden Qa), heeft voortgebracht ; en hec zoude niec te verwonderen zyn , al ware derzelver getal noch groocer. Romen , dac ongodtsdienlUg Romen , floeg geloof aan de grollen van Ca) In het Hoogduitfch ftaat ,.. oder der ganzen ibnen nabekommenden Welt ; dat is, lecterlyk vertaalt zynde : of van de gebeele bun nabykomenae Waereld. waar van ik de eigenlyke betekenis, die my wat duister feheen ^ hoop getroffen te hebben. Vert.  van Waarzecgeryen. 109 van Chaldeeuwen en Wiskonfienaaren , die gaarne geld wilden verdienen ; verfcheidene byzondeiheden , die deeze of geene huisgezinnen betroffen , navoifchien , en cp alle konstfireeken volkomen afgericht waren. Den éénen zeiden zy , om geld van hem te trekken , dat hy een Keizerlyke geboorte uur ( nativiteit ) bad , ( even zoo , als in onze dagen een panlikker iemand zegt , dat hy een Godtiyk verlhnd heeft , of dat de gedichten , door hem over Helde en wyn gemaakt, veel verruklyker zyn dan wyn zeiven ) en deeze waagde dan al eenen Hap : aan anderen , dat deeze of geene dag voor den Keizer of zynen Gunstling gevaarlyk v^as ; en ook die bleef niet zonder uitwerkinge. Door zulke waarzeggeryen, die men eikanderen onder de grootHe geheimhouding in het oor luisterde, werden onteibaare laagen voor het leeven der Keizerengelegt, waar van fommigen bekend werden, en gelegenheid gaven , om meer andere te gisfen : was het nu wel te verwonderen , dat een Keizer ieder eenen wantrouwde ? maar dit is ook te zeggen , dat hy een vyand van ieder eenen werdt ? Dit was noch maar de ééne helft van dit droevig toneel , en het werdc riet ten vollen vertoont, zoo lang de Keizer zelf met deeze bygeloovigheid den fpot dreef; maar by ongeluk deelde hy , dewyl veele dingen , volgens die voorzeggingen , gebeurden , met zyne Onderdaanen en Vyanden in die zwakheid , die wy nu eene zwakheid van oude Wyven zouden noemen , en vroeg op zyne beurte ook Bedriegers, om te weeten , van welken kant hem eenig gevaar mochte gedreigt worden. Iets moesten zy zeggen , dewyl zy anders geen geld verdienen konden, zy voorfpelden hem derhalven gevaaren , en befchreeven ook N 4 de  goo §. '253. Over het nadeel de perfconen , van welke het te duchten waare i maar met eene konflige duisternisfe en dubbelzinnigheid. Zy waien veilig , en hadden geld ontiangen ; maar de vreesachtige Keizer pastte nu hunne befchryvingen roe, opperfoonen, die zy gemeent, of niet gemeent hadden ; en men kan gemaklyk begrypen , dat hy , volgens de groote Regel van zelfsbehoudnisfe , liever deeze Lieden heelt willen van kant maaken , dan dac hy het door hen gedaan wierdt. Op deeze wyze pleegde hy de ééne wreedheid en onrechtvaardigheid naa de andere , maar alleen om zich zeiven te beveiligen ; en hy werdt eindelyk , alleen door geduurigen argwaan , die al verder en verder voortging , een vyand van hec menfchlyk gellachc , een Tyran , zoo als wy hem nu niec meer zouden weecen ce maaken. Men verbeelde zich hec geval maar eens , dac men dagelyks in een gezelfchap moesc zyn , waar van men dachc, dac veelen ons na hec leeven Honden , en geduurig mee Dolk of Piscool gewapenc waren : een zwartgallig tnenfch , die met deeze verbeelding vervult was , zoude zekerlyk met een onedele gelaac ieder eenen aanzien , en op iedere beweeging van zyne handen pasfen ; het fpreekc van zelf, dat die gezelfchap bem onaangenaam , en hy een vyand van hetzelve zoude worden. Noch veel dimmer zoude hec zyn , indien 'er eens mee de daad een paar fchooten op bem gedaan wierden, zonder hem evenwel te treffen ; wanc die zoude alle zyne overige verdenkingen wettigen en grooter maaken ; en nochtans konde hy hec gevaarlyk gezelfchap niec myden , van her welk misfchien niemand anders iets kwaads eegen hem in zyne gedachten h.sd j . Men plaacfe zich zeiven eens in die ora- ltaq-  van Waarzeggeryen. Handigheden. : zoude reen geenen degen en pistoolen voor zich neder leggen , ore in ftaat te zyn van zich te verdedigen ? Uf zouden wy , aan geduurige vreeze gewent, en altcos het flimst vermoedende , wanneer iemand maar in zynen zak taste , misfchien alleen om zynen neusdoek te zoeken , op eene wyze , die aan het oog van den vreesachtigen verdacht fcheen , hem niet liever voorkomen , dan van hem voorgekomen worden , en hem voor het hoofd fchieten. Indien wy op deeze wyze handelden , zoude men niet zeggen , dac wy Tyrannen , maar dat wy dol waren : maar zco dol kan iemand , ,door het leezen van zyne geboorteftond , door handwaarzeggerye (Chiromantie') , en alle foortgelyfe dwaaze konden gemaakt worden. In die omftandigheden bevonden zich inderdaad verfcheidene Koorofche Keizers , die wy Tyrannen noemen , fchoon wy , ondanks onze goede harten , in de zelfde omltandigheden misfchien even kwaad zouden geweest zyn : niets dan eene zeer groote dapperheid en verachting van hec gevaar , hec zy heczelve weezenlyk , of alleen maar in de verbeeldinge bcftond , konde hen bewaaren , cm geene Tyrannen ce worden en dit had inderdaad plaatze by Trajaan. Indien wy door een bofch ryden , naast ons een kaerel gaat , op wien wy geen goed oog hebben , wy een gelaade geweer in de hand draagen, en hy eenen verdachten greep doet, dan hebben wy waarlyk zeer veele dapperheid noodig , om niec op hem los te branden , inzonderheid wanneer ons kort re vooren iemand met de zelfde weezenstrekken als een ftruikroover befchreeven was. Wel is waar, de Wiskonftenaars werden dikwils uit Ita■ Jien gejaagt, ( gelyk men zegt, dac de tegenvvoorN 5 djg*  aoa $. 253- Over öet nadeel dige Sultan de Sterrenkykers van zyn Hof bandr ) maar nieuwsgierigheid, en een algemeen heerfchend zwak , van in de verborgenheden der toekomlte te willen indringen , lieten hen altoos wederom door eene achterdeure binnen fluipen. Het verdryven van dit volk doet evenwel zien , hoe zeer men hec nadeel bemerkte , hec welk zy te wege brachten. Dit zelfde gevolg van waarzeggeryen vertoont zich ook in het gemeene leeven , en in byzondere huisgezinnen. Het gaat in eenen eigenlyken zin , zoo als Ovipius zegt: Ftlius ante d'iem patrios inquirit in annos. Dikwils brengen zy ook hier hec kwaad weezen]yk te wege , het geen zy voorfpcllen. Iemand wordt, by voorbeeld , voorzegt , dat hy binnen het één of ander jaar fterven zal ; dan kan vreeze alleen hem eene ziekte op den hals haaien , of dezelve doodlyk maaken : waarvan We del een zonderling geval ontmoette , die eene ziekte genas , door de nietigheid van zulk eene voorzegging aan te toonen. Menfchen , die eikanderen geen het minfte kwaad hare toedroegen , worden vyanden , dewyl de Waarzegger den éénen voor zyn geld diecs maakce , dac by van deezen of geenen iecs kwaads te wachten had , en de opgegeevene kenmerken by ongeluk op zynen vriend ,pastten. Huwlyken worden gefchonden , dewyl een Waarzegger moed gaf, om eenen kans te waagen ; of door ontydigen argwaan ongelukkig gemaakc , en verfcheidene andere , alieenlyk door zulk eenen uverochtfen Waarzegger, die 'er niets van weet s en  van Waarzegger yen- , 203 en by voorbeeld in het wild heen zegt, zy, aan welke gy nu denkt , bemint u niet, door iets foortgelyks tegen gehouden. En hoe groot is niet de beleediging , wanneer een Waarzegger, by zekere gepleegde misdaad , diefïlal by voorbeeld , zonder iets hec geringde van de zaak te weeten , en alleen om geld te verdienen , onfchuldige in verdenkinge brengt , en wel in eene verdenkinge , tegen welke zy zich niet kunnen verantwoorden , en die hun ondenusfchen nadeelig is ? In zulk een geval zou. de hec zekerlyk niec onredelyk zyn, indien de Waarzegger zelf de ftraffe van die misdaad moesc draagen , mee welke hy in hec geheim eenen onfchuldigen beklad had ; het zy die gefchied was door iemand uitdruklyk te noemen , of ook door hem zoo te befchryven , dat de opgegeevene Kenmerken deezen of geenen in hec byzonder natuurlyker wyze verdacht maaken. De Christlyke Godtsdienst, dewelke, overal daar dezelve zuiver geleert wordt, alle deeze dwaasheden verwerpt , heeft onze tyden verftandiger gemaakt ; en eene betere beoeffening der Wysgeerte en Natuurkunde heeft hec haare'insgelyks daar roe bygebrachc :' heden ten dage vinden wy de voorbeelden van hec nadeel , hec welk eene dwaaze begeerce , om hec geen toekomftig is , te weeten , veroorzaakt, niec meer in zulken overvloed. Hec grooe toneel daar van blyft de gefchiednis van Romen onder de- eerfte Keizeren. Ten tyde van Mofes was het Bygeloof, om zoo te fpreèken , de gezonde rede (Senfus communis') van het geheele menfehdom ; alle nabuurige Volken floegen geloof aan Waarzeggingen : nu zal men hec bem niec euvel duiden , dat hy op dergelyk een  204 §. 254. Straffe van bedrog harde ftraffen dele , die wy m'et noodig hebben ; daar by ons onderwys , verachting van het kinderachtig Bygeloof, en befpottiog het meest in dit geval uitvoeren. S- 254. Wetten van Mofes tegen hrt waarzeggen , en firaffe der Waarzeggeren. De verfchillende foorten van Waarzeggeryen , tegen welke tVlofes Wetten gaf, duidelvk aan tè toonen en te befchryven, zoude meer voor een onderzoek der Oudheden , dan in dit Wérk voegen \ en daar toe teffens taalkundige onderzoekingen vereifcht worden , van welke de meeste Leezeren van het Mufaïfch Recht my liever ontdaan zullen. 1^'aar myn oordeel noemt hy , behalvcn het a!gemeene , Waarzeggerv , noch de enderfcheidene foorten op. Van dien aart is, het vraagen der dooden , die opgeroepen werden , en in plaatze van welke zich waarfchvnlyk een leevendige , die goede onderrichting bekomen had , in diepe onderaardfche gangen zal vervoegt hébben , die dan met eenen diepgehaalden adem , gelyk een doode , fpreèken moest ; waar van wy 1 Sam. XXV111. een voorbeeld vinden , het geen ik in het vervolg in de aanmerkingen by myne Bybel-verraaling zal ophelderen : vervolgens het waarzeggen uit (langen ; uit het voorttrekken der Wolken; misfchien ook bic de ingewanden. Van de Sterren -wicheiaary fpreekc Mofes ih zyne Wetten noch niet uitdruklyk , ten zy men misfchien hec laatfte woord , hec welk ik van  eenen Waarzegger, 205 van hec waarzeggen uit de ingewanden verfrond , dus had op te vacten, het welk ook wel zoude kun» nen gefchieden : dan in de fchriften der propheeten wordt 'er van gefproken , als van eene dwaasheid der Babyloniers , jef XLVII. vs. 12, 13. Alle deeze vergeeffche Konden , om hec tcekomftige uit te vorfchen , alle waarzeggery in hee gemeen , by welke men Godt niet door zyrse Propneeten, of door het Unm en Thummim ( Heilige Loten, die de Hoogepnester bezat) vroeg, moeseen niec gedulde worden. De Wetten vindt men Levit. XIX. vs. 26, 31. XX. vs, 6, 23,27. Deut. XVIÜ. vs. y . 12. . Wanneer iemand deeze Wetten alieenlyk als Vraager overtrad , dat is, indien hy eenen Waarzegger vroeg , fchynt Godt de ftraffe, die hy hem wilde aandoen , zich voorbehouden te hebben , en voor de wereldfche Overheid was hy niet ftraf baar , Levit. XX vs. 6. De Waarzegger zelf moest , volgens Levit. XX. vs. 27. gefteenigt worden. Deeze Wet fchynt zeer in verval geraakt te zyn ; maar Saul , de eerfte Koning der Israëliten , begon dezelve wederom met alle geftrengheid in te voeren. Hoe ilerk het vooroordeel zy , wanneer zeker bygeloof eens van het gjootfte gedeelte van het menfehdom is aangenomen , en het zwak der menfchen , om het toekomftige te willen vooruit weeten , een zwak , dat tot Raazery kan klimmen , ziet men aan zyn voorbeeld ttn allerktachtigfteu. Hy had de Waarzeggers en Waarzegrters verJreeven , en de Wet tegen hen ter uitvoer gebracht : en nochtans toen hy den Philillynen eenen zeer gevaarlyken en befiisfenden Veldflag moest leeveren , dien hy door geen middel konde ontgaan , laat by eene Waarzeg- fter  20(1 25}. Strafïe van fier opzoeken , en door haar Samuel oproepen , dewelke ook , (verfchync kan ik niec zeggen , wanc hy zelf zag Samuel niet , maar alleen de Vrouw ) maar evenwel mee hem fpreekt. Üp deeze wyze brachc Saul , dien hec aan geene perfoneele dapperheid fchynt ontbroken ce hebben , den laatteen nachc vóór den Veldflag door , dien hy becer in den Krygsraad , of op zyn bed , ( gelyk Alexander des nachts vóór den flag by Arbela deed ~) zoude doorgebrachte hebben. Samuel , wiens ltemme hy Hechts hoorde , verkondigde hem eene groote nederlaag , en dac hy in het gevecht zoude omkomen ; de omftandigheden fchynen zoo geftelt geweest te zyn , dac men dergelyk eene nederlaag wel verwachten konde ; maar men vooronderftelle al eens , dat zy van eenen anderen aarc geweest waren , dan had evenwel zulk eene , mee veel vertrouwen aangehoorde , voorzegging , zelfs van eenen Bedrieger , die zich voor Samuel uitgaf, byna noodzaaklyk eene dergelyke nederlaag moeten te wege brengen. De bygeloovige Koning, die den volgenden dag flag moesc leeveren , en zich den nachc te vooren , mee het vraagen der dooden in diepe onderaardfche holen (want daar woonden zy doorgaands) in plaatze van te flaapen had afgemae , viel van fchrik , zoo lang hy was , ter aarde , toen hy de woorden van den gewaanden Samuel hoorde ; mee eenen doodlyken fchrik en moedloos kwam hy op hec flagveld ; zyne natuurlyke dapperheid vermochc niecs meer, dan dac zy hem bewoog , zich midden in hec gevaar te begeeven , en niet te wyken , om niet als een vluchcJing , maar in den ftryd te fneuvelen ; daar hem toch verkondige was, dat hy en zyne Zoonen noch , vóór  EENEN WAARZEGGER. 207- vóór den avond in de andere waereld zouden zvn. Hy deedc dit , fneuvelde, en maakte daar door de overwinning zyner vyanden , en de hulploosheid der geiiagene Israëliten noch grooter. .Niets anders , dan byna noodzaaklyke gevolgen van he; bedrpg , het welk de Bezweerder te Lndor, die men doorgaands de Toveres van Endor noemt, gefpeelt had. Waarfchynlyk dacht zy juist Saul geen kwaad te doen , maar zy liet alieenlyk , om haarer kostwinninge eer aan te doen , den onzichtbaaren Samuel in duistere gewelven zeggen , het geen haar, naar de tosnmaalige gefteltheid der zaaken , waarfchynlyk voorkwam ; en misfchien ook wel , naa dat zy de gelprekken van Saul had laaten beluisteren ; want dit is het eerlte werk van zulke Bedriegers , tot op den Kwakzalver toe, van weiken hec gemeen zyne artfenyen koopt; die tot dat einde ook al meest hunne luister-kamertjes hebben. §• *55Over Toverye. Waare Tovery of Hekfery wordt gewislyk nergens gevonden , en niets was dwaazer en teffens. wreeder , dan hec geen vóór den cyd van Tiiomasu's byna overal plaatze vondt, en noch fomtyds op plaatzen , die van de gezonde rede verre af'geleegen zyn , wordt in het werk geftelt ; de Procesfen naamlyk over Toverye , volgens welke iemand , die daar van verdacht werdt , by wyze van Inquifiiie onderzocht wordt , of hy ook misfchien met den Duivel in een verbond ftaa , het welk  208 §. 255- T O V E R 1*. welk dan uit zeer wonderlyke tekenen worde opgemaakt. Met dat alles kan men evenwel niet zeggen , dat 'er in het geheel geene Wetten tegen Toverye zyn moesten ; dat is te zeggen , geene zoodanigen by welke verbooden wordt , zich van de ligcgeloovigbeid-des volks te bedienen , en de menfchen diets te maaken , dat men Toveren kan : doch zy behoorden hem alleen te treffen , die jets dergelyks , tot verfchrikking van anderen voorgeeft ; maar geenszins den ongelukkigen , wien anderen , buiten zyn toedoen , voor eenen Toveraar aanzien. Om de zaak noch niet eens van den Godtsdienftigen kant te befchouwen ; iets dergelyks voor te gesven is buiten twyfel eene febandelyke wyze van het algemeen te bedriegen : en dit is niet verplicht , het rnooge zoo eenvouwig zyn als het wil , om iemand te dulden, door wien het be* droogen wordt : het is daarenboven een bedrog , waar' door de zoogenaamde Toveraar zich zeer gewichtig kan maaken , en by het gemeen veel uitwerken , of aan deezen en geenen nadeel toebrengen. Hoe menig een wordt 'er door vreeze , om door zynen Buurman betovert te worden,, op eene belachlyke wyze gekwek , en dus' ongelukkig o-emaakt ? Maar niemand behoorde ons zelfs vreeze te veroorzaaken : of de Wetten moeten ons tegen zulk eene moedwilligheid beveiligen -, of wy keeren ten.minden in zoo verre weder tot den ftaat der Natuure , dac wy ons tegen hem , die ons wil doen vreezen , niet flechts verzetten , maar zelfs ons op hem wreeken kunnen. Het geval is omtrent van den zelfden aart , als wanneer iemand zich als een Spook toetakelt , en ons eenen  §. 255- T o v e r y. aof> eenen fchrik op den hals jaagt. Vreeze is immers ook een kwaad , en (leept dikwila meer andere onheilen , ja den dood zeiven , naa zich. Hier komc noch by , dat zy, die men Toveraars noemt, fomtyds , wel niec door eene byzondere kracht van den Duivel , maar nochcans door allerleie natuurlyke , am anderen onbekende, middelen, kwaaddoen, en om hunne (treeken te verbergen , den Duivel opgeeven. De Latynfche naam maleficium of vencficium , drukt die hec besc uit. Die zy genoeg gezegt van Toverye ia het algemeen , waar tegen de Wetten altoos zoo veel te noodzaaklyker zullen zyn , naar maace een Volk onkundiger , ligcgclooviger , en vreesachciger is. Ik zal 'er noch iecs byvoegen , betreffende haare verfchillende gedaante , en de betrekking , die zy op de Wetten heefc , zoo ten tyde van Mofes , als in onze dagen. Thans fchryfe men ze gemeenlyk ann den Duivel toe , en noemc ze Duivels-konften ; ja zelfs men wil, dat de naam Tovery , van Duivel, hec geen men anders (Zabel) plachc uiccefpreeken , afkomflïg is (a): gelyk hierom de yveriglte Goacgeleerden de weezenlykheid van Toverye wel eer als een Geloofs - Artikel beweerc hebben ; evenwel zoo , dac zy dien voor zeer goddoos hielden , (a~) Tovery heet in het Fïoogduitsch Zauberky, hec geen mee Zabkl vry wat in klank overéén komt, inzonderheid indien men , |elyk fommige ÜuitichetS doen , hec eerfte woord du* u'tfpreekc , dac de u nauwiyks gehoorc worde. Z*cbkkey zoude dus zoo veel als Duivekiry betekeren; 't welk een oorfprong]yk Hoogduitsch woord, en noch heden ten dage in geb'uike is. Vsrt, V. Deel. O  cio §• 255. Tover-?. den , die mee deezen Vyand van Godc een vei bond gemaakc hadden. Van die alles moec men , als men van de tyden van Mofes fpreekc, geheel anders denken. Van den Duivel worde in hec algemeen in de Schriften van vóór de Babylonifche Gevangnisfe weinig gefproken , en men fchync hem kleinen invloed op de ftoflyke waereld coegefchreeven te hebben. Een Toveraar fchreef de kracht van zyne bezweeringen liever aan andere Goden coe, en dus was de Toverye gemeenlyk een ftuk van Afgoderye , die in den Israè'litifchen ftaat op zulke zwaare ftraffen verbooden was. De rechezinnige Godtgeleertheid der Israëliten , ten ryde van Mofes , konde bygevolg Tovery niec anders dan als bedrog aanzien ; wanc niemand konde beweeren , dac zy op eene bovenna • tuurlyke wyze werkte , zonder hec aanweezen van andere Goden, en derzelver invloed op de ftoflyke waereld vasc ce ftellen. Laat ons nu tot de Wetten van Mofes overgaan. Niet meer dan tweemaalen maaken zy gew3g van , en verbieden , het geen wy Tovery zouden noemen, naamlyk Exod. XXII. vs. 17. en Deut. XVIII. vs. 10, 11. Ik moet hier iets van de twee benaamingen zeggen , die Mofes aan deeze bedriegerye geeft; benaamingen , die misfchien fomtyds mee eenig onderfcheid gebruikc zyn , maar die ewenwel in den Bybel gemeenlyk in eenen ruimen zin , voor Toverye in het algemeen, genomen worden. Men kan 'er eengszins uit afneemen , welke Toveryen in dien tyd het gemeenst waren , zoo zelfs , dac alle de overigen daar van haaren naam ontleenden. De ééne benaaming is Kef chef, (Tovery), en daar van daan Mecasfcbef, een Tovekaau, of van eene Vrouwsperfoon , Mccasfchefa , e e n e Tove-  §. 255- T o v ii r y. 211 Toveres. Eigentlyk fchynt dit woord iemand te betekenen, die eene veidubteiïng van Zonne of Maarte te wege brengt ( a ) , dac is , die , wanneer hy door Sterrékundige berekening weer , op welken tyd zulk eene verduistering zal voorvallen , allerleie rercooningen maakt, Liederen zingt, en zich aannek , O) Het werkwoord heet Cifcbaf ( , waar voor de Arabieren Cafaf zeggen : zy gebruiken de ƒ in olaatze van [ch. Men zie de Beoordeeling der middelen , om de Hebreeuwjcbe taal te verftaan , §. 31. 37. Dit woord Cafaf betekent in het Arabifch snydkn, van daar is het, dat zy zeggen: Godt snydt (Cafaf) Zon of Maan aan deelkn, dat is, 'er is aan.Zonne of Maane eene verduistering , zoodanig eene naamlyk , by welke Hechts een gedeelte van die Hemelhchaamen te zien is, en hèr overige fchynt weggefneeden te zyn. Eene verduistering van de Zonne of Maane wórdt daarom Cufuf genaamt. De Rabbynen , zoo wel , d.e in den Thalmud worden bygebrachc, als Maymonides, die in verfcheidene opzichten met recht hoog geacht wordt, zyn we! is waar , van veel te laaten tyd , dan dat ik my , op het geen zy zeggen , ter bevestigmge zoude kunnen beroepen : evenwel voor ditmaal zyn zy het met my eens , fchoon zy 'er eene groote dwaasheid onder mengen. Volgens hunne \ erklaanng zyn Mecas/cbe firn menfchen, die de natuur doen lieden , en bet tegendeel doen, van bet geen in de'i raad der Wachters , die de Hemelkringen beweegen , beflooten is , daar een menscb immers de natuur bvbnorie te laaten, zon als zy is. Men ziet ligtlyk . welke fodrt van menfchen dit bedoelt , zulke naamlyk , d'e , fegens de natuure , Zons- en Maans-verduisteringen maaken In het voorbygaan gezegt: ieder (lervèling z.d dt wel moeten nalaaten ; maar een Toveraar gnf -oor. dat hy het deed , en haalde zich daar door die eervouw^ge beftraffing, die de Rabbynen 'er byvoe^en , op den O z hals.  512 §. 255- T o v b ii r. ftelt, als of hy de Zon cf Maan betoverde: eene bedriegerye , die by veelen , in de Sterrekunde onbedreevene , Volken in gebruike is ; waar door een bedrieger zich geacht weet te maaken , den Volke fomtyds groote gefchenken afdwingt , om door dezelve de Zon of Maan van het gevaar , om voor altoos , en ten vollen verduistert te worden , vry te koopen , en die zich zelden alleen by dit Konstlluk . bepaalt. De tweede naam is, Chober Chaber , iemand die een Tover lied maakt, of opzegt. Dit gefchiedde misfchien by de meeste Toveryen ; maar het eenig geval, waar in wy in laatere boeken des Bybels uitdruklyk van Tover - Liederen gewag gemaakt vinden, is het bezweeren der Slangen ; ( Pfalm LV11I. vs. 5, 6 Pred. Salom X. vs. 11. ) ; misfchien , dewyl men deeze eene foort van bezweeringen , die weinig kwaads deed , en niets andeis , dan Gochelaary was , zal geduldt hebben , indien 'er in de liederen zelfs maar niets, het geen naar Afgoderye zweemde , voorkwam. Zy is wyd en breed in het Oosten , overal daar men flangen heelt , inzonderheid daar zy recht fenynig zyn , in gebruike : een Gochelaar , die voor een Toveraar wil gehouden worden , behandelt de gevaarlykfte flangen op allerleie wyzen, hy laat dezelve, zoo als men hec noemt, hals. Men kan , het geen ik hier van de Rabbynen heb bvgebrachc, in hec Cbaldeeuwfcb Rabbynjcb Woordenboek van Büxtorf, op het woord CJBQ naleezen, want hec is hier de plaacze niec, om myne Leezeren met hec bybrengen van plaatzen uit den Thalmud en de Rabbynen lastig te vallen.  cm uit het ryk der dooden in deeze waereld te komen. Dit Vrouwsperfoon van Endor behoorc derhalven niet onder de Clasfe der ToveresTen , maar onder die der Waarzeggers geilek te worden , gelyk ik daarom in de voorgaande §. ook van haai gefproken hebbe. §• 256. Van Miineedi'thcid. Ten opzichte der Meineedigheid , verfchik het Mofaïfch Recht zeer veel van onze tegenwoordige Rechten , en noch wel het allermeest van dat, hec geen in Engeland plaatze heeft: maar het heefc mee hec oude Romeinfche Rechc meer overéénkomst. Het verbiedc ( wie kan 'er aan cwyffelen ? ) alle Meineedigheid wel uitdruklyk , als iets , waar door men zich zeer tegen Godt bezondigt ; dan hec laac ook de ftraffe alleen aan Hem over , die Hy Exod. XX. vs. 7. uitdruklyk dreigt, zelf te zullen oefenen ; zonder de minfte ftraffe in te Hellen , die de waereldiyke Overheid den Meineedigen moeste aandoen : alieenlyk moet men hier eene uitzondering van dac geval maaken , wanneer iemand als een valfch getuige eenen anderen van zekere misdaad befchuldigc had ; want dan had , gelyk wy Deut. XIX. vs. 10. zien , hec Rcchc van wedervergeldinge plaatze ; hoewei men dit dan ook niec als eene ftraffe van zyne meineedigheid , maar van zyne "valfche befchuldiging, heefc aan te merken, en wel in diervoege , dac deO 4 zelve  2if5 §. 0.56. Metneedighbid. zelve Zelfs dan lfond hield , wanneer 'er geen Eed afgelegt, maar alieenlyk een valfch getuignis gegeeven was. Dit gaat zoo verre , dat eene vrywillige belydenis van Meineedigheid , geene de minfte burgerlyke Eerloosheid ten gevolge had , maar dat dezelve door eene Offerande konde uitgedelgt worden ; en dat, wanneer eener Vrouwe , die men van overfpel verdacht hield , een Eed van zuiveringe werdt afgeeilcht, en dezelve door haar gedaan werdt, Godc wel dreigde , op eene zichtbaare wyze , en volgens zekere nauwkeurige bepaaling , hec valfch zweeren in dit geval, noch in dit leeven , te zullen ftraffen . maar ondenusfchen aan de Overheid in het geheel geen Recht gaf, om haar, die op deeze wyze als eene O-'erfpeellter getekent was , op her nieuw voor haaren Rechtbank te roepen ,' of ftraffe aan te doen : men moesc haar geheel en al aan Godc overgeeven. Van deeze tweeërlei gevallen zullen wy in hec vervolg meer zeggen. Het Eedzweeren werdt derhalven in hec geheel niec van eenen burgerlyken , maar alleen van eenen Godtsdienftigen kant befchouwt; hec welk zekerlyk kan diehen-, om zekere zachte verklaaring voor te komen , die fomtyds iemand , die op het punt ftaac van eenen vallenen Eed te doen , of zyn Advocaat, die hem gaerne zoude willen helpen , aan hec eedzweeren geeft, om hec geweeten gerust te ftellen ; naamlyk , dat het niecs meer dan eene burgerlyke inftelling is, eene plechtige verzekering, waar by men zich aan de ftrafte van den burgerlyken Rechter , in gevalle van Meineedigheid , onder we 1 pc ; en geenszins eene aanroeping van Godc , om ons , byaldien hec geen wy zeggen niec waar is, of wy onze belofte  §. 256. Meineedigheid. ai7 ee riet naakomen , tydlyk en eeuwiglyk te ftraffen. De Eed bleef, daar de waereldlyke Overheid zich daar niec verder mede bemoeide , dan dat zy iemand dcnzelven afnam , het geen hy natuurlyker wyze is; dac is, eene aanroeping van Godt toe getuigen , en eene bede om den Meineedigen te ftraffen , het geen Godt aanneemt , dus zich zeiven verplichc, om getuignis te geeven , door den Meineedigen de verdiende ftraffe zonder eenige verfchooning te doen draagen , en deeze ftraffe niec ééns op zyn berouw en boetvaardigheid kwyt te fchelden , indien hy zyne meineedigheid niet openlyk bekent , of zyne beëedigde belofte , die hy voortaan niet meer denkt te houden, in het openbaar intrekt; wel te verftaan, zo deeze belofte van dien aart is , dat zy kunne ingetrokken worden. Van deezen geduchten , maar ondertu-fchen wysgeerig - waarachtigen , kanc , befchouwden de Israëlicen weezenlyk hec doen van valfche Eeden ; zy zagen hec niec alleen als eene zonde aan , maar zelfs al» eene zoodanige zonde , die van anderen grootlyks verfchilden , en veel gevaarlyker was. Salomo zege ( a ) , dac iemand , die mee dieven deel heefc, of, gelyk wy hem zouden noemen, i>e h eler , zyn eigen leeven haat , dewyl hy voor den Rechtbank den Eed hoort voorleezen , en de Zuak evenwel niet te kennen geeft. Naar zyn oordeel is hier hec niet te kennen geeven , naa dat iemand de Eed is voorgehouden , eene veel fchriklykere zonde , dan het fteelen zelf, dewyl het ronduit eene ftraffe , aan het leeven zelf, van de Godtheid vordert. Ook zie men Pfalm CXXXIX. vs. ip—22. en {a) Spreuk. XXIX. vs. 24. O 5  ai8 $• 25f>. Meineedigheid. en myne aanmerkingen by deeze plaatze. En waarlyk dit was omtrent zoo , als het by Volken , zoo lange zy redelyk en Godtsdienflig zyn , best moet geoordeelt worden : by de Romeinen had men weleer voor het Eedzweeren zulk een ontzag , dat de Grieken zelve het als eene ongemeene ftrydigheid met hunne zeden aanmerkten , dat men aan eenen Romein de grootfle rykdommen , zonder eenigen getuigen , veilig konde toevertrouwen , dewyl men verzekert was , dat hy het niet zoude durven waagcn , dezelve af te zweeren , nademaal hy voor den Eed te veel ontzags had ; daar men hec by eenen Griek niet eens met eene kleinigheid de proeve zoude durven neemen , dewyl by veelligt kltine zwaarigheid zoude maaken , om zich van de fchuld door eenen Eed te zuiveren. In deeze tyden van eerlykheid hadden de Romeinen geene ftraffe tegen Meineedigheid , behalven dat de Cen/or hem, die 'er zich aan fchuldig gemaakt had , als een flecht menfch tekende (a) , maar zy lieten de ftraffe aan de Goden over (b > : en hoe zeer ook in hec vervolg de vreeze voor de Goden , zoo wel als de oude eerlykheid uit Rome verdween , hield evenwel de voorouderlyke verftandige grondregel : Jurisjurandi contemti religio (a) Gellii noties Atticce, libr. Vit. cap. 18. (b) Volgens deeze Romeinfche denkwyze gaf Cicero, libr. II. de Legibus cap. 9. hec volgend opftel van eene Wet , die het Eedzweeren betrof: perjurii pozna divina , exitium ; bumana , declecus , en hier over fcheen zoo weinig twist te vallen , dat die Kap. 16. zeer korc worde overgeflaagen: Jam de perjuriis , zege hy , de incsstis, nibü fane hoe quidem loco aisputandum ejl.  §. 256. Meineedigheid. 219 trtigio fatis Deum uhorem halet, ftand tot op den tyd van Alexander Severus ( o ). Het is *eker, dac wy by onze burgerlyke ftraffen van Meineedigheid , riei beter ftaan; nochtans onder ons zyn zy noodzaaklyk , naa dat aan den eenen kanc goede trouw en eerbied voor den Godtsdienst niec meer zoo gemeen onder de menfchen zyn , en aan den anderen kanc de Eeden , door het ongelukkig vermenigvuldigen van dezelve , en door 'er zoo veele dingen m te mengen , die niets anders dan plichcen zyn , en veelvuldig overcreeden worden , hun gezag verlooren hebben. Ik moet hier noch een voordeel aanmerken , hec geen hec Mofaïfch Rechc boven dac van veele andere ftaaten had , uic hoofde van die byzonderheid , waar van ik meer gefproken hebbe , dac de ftaac van Israël door G xlt zeiven gevestigt was , en 'er eene eigenlyke Godtsregeeringe by de Israëliten piaacze had. 1 lec zelve zal duidelyker blyken , indien ik deezen ftaat mee eiken arceren vergelyke , en wel eersc mee zulk eenen , die alieenlyk den natuurlyken , en dan niet eenen anderen , die den Christlyken Godcsdiensc heeft , maar niec op zulk eene wyze van Godc gegrondvest is. Men verbeelde zich dan in de eeifte piaacze een Volk , hec welk niets dan den natuurlyken Godtsdienst beeft , maar deezen in zyne volkomen zuiverheid en geheelen omtrek ; dac is, het welk de Voorzienigheid , eenen Godc, die op onze gebeden achc ftaat , en een toekomftig, leeven gelooft. Voor zulk een Volk zal het wel waarfchynlyk , maar evenwel niet («; Libr- II. C. dt rebus, ered. & jure jur.  220 §. a$6. Meineedigheid. riet zeker zyn , dat Godt het handhaaven der waarheid , het geen men Hem by den Eed opdraagt , op zich neemt , en inderdaad dreigt, het valfch zweeren zonder verfchooninge te zullen (treffen. Uit de leere der Voorzienigheid, waar van wy weeten, dac yy in deeze waereld zoo veel kwaads orgeftraft laat , volgt dit met ; ook niet uit het leerduk van een toekomftig leeven , waar in belooning en ftraffe zullen uitgedeelt worden ; want Godt vergeeft de zonden op waare boetvaardigheid, en ootmoedige gebeden om vergiffenisfe ; en zoo wel als Hy ons op deeze voorwaarde andere leugens , of her fchenden van beloften , zonder dezelve juist openlyk te herroepen , kan vergeeven , even zoo wel zoude Hy die ook in Meineedigheid doen kunnen. Het volgt insgelyks niet uit de natuure van éenen Eed ; dezelve is eene aanroeping van Godt, en een gebed om ons (in gevalle wy valfchlyk zweeren ) zyn misnoegen te doen gevoelen : maar Godt verhoort alle gebeden niet, andeis zoude Hy dikwils veele wonderlyke en nadeelige wenfehen moeten vervullen ; en Hy is niet verplicht om het handhaaven van eenige belofte op zich te neemen , indien Hy het niet belooft heeft : gelyk menfchen , of menfchlyke Overheden ook niet verplicht zyn, om zich by alle verbintnisfen hunner onderdaanen tot handhaavers te ftellen , maar hunne vryheid behouden , om te kiezen , in welke gevallen zy dit al of niet willen doen. Hier is het derhal ven , ten minden , reeds twyfelachtig , of Godt op eene byzondere wyze een wreeker der meineedigheid zyn zal, en dezelve draffen wil : juist om dac hec twyfelachtig is , zal de één 'er dus, de andere zoo over denken ; het geweeten van den éénen en anderen , die eenen Eed moeten doen , zal, inzon- der-  §. i$6. Meineedigheid. s2i derheid zoo 'er eigenbelang of vreeze by komr , grootlyks verfchillem; veele Meineedigen zullen zelfs, uit hoofde van de wyze, op welke zy zich eenen Eed voordellen , hoop hebben, om ongedraft te blyven, en op het laatst zal men denzelven alieenlyk als eene burgerlyke plechtigheid aanzien. Ik voor my zoude, wel is waar , indien ik een Naturalist was , van gedachte zyn , dat Godt in hec geval der Eeden op zich neemt de waarheid te handhaaven, dewyl de menfchlyke famenleeving, indien het Eedzweeren niet heilig is, niet gelukkig zyn kan ; maar iedereen zal niec van myn gevoelen zyn- Wel is waar, de Chrisclyke Godcsdienst leert, dac Godt een wreeker der Eeden zal zyn, en wel niet alieenlyk in dien zin , waarin de Godrgeleerden dezelve voordellen , maar ook zoo als zy in den Bybel zeiven befch 3f' XA111' vs" IÓ~2Ï' P a  12.8 §• 256* Meineedigheid. figuur , door welke men deeze Steden of den Tempel, in plaatze van Godt noemde, die daar in woonde (#) •> gelyk wy ook dikwils den Hemel voor Godt zeiven neemen : bygevolg konde het ook niet wel , als eene beleediging dier Steden aangemerkt, lyfftraffelyk worden. Het befluit ftaat dan vast: Godt was de wreeker van valfche Eeden , en geenszins de Overheid. Doch hier by was zeker middel ingefteid , waar door iemand , dien zyn geweecen wegens eene meineedigheid knaa'gde , zich wederom van deeze fchuld konde los maaken; belydenis naamlyk , en Schuld» offer (&) , en wel het laatfte eigenlyk als eene uitdelging der misdaad , abolitio crimtnis, §. 244. Levit. V. vs. 1. 4. 22. C volgens eene andere verdeeling der Hoofdftukken , Kap. VI. vs. 5.). En zulk eene belydenis liet verder geene burgerlyke fchande naa , maar de zaak werdt door hec brengen van het Offer volkomen afgedaan. Niemand , hoop ik , zal dit bygeloof en Godcsdienftig bedrog noemen , al ware het ook dat hy den Godtlyken aanleg van den Israelitifchen Staat loochende : tot dus verre heeft toch ieder Wysgeer het voor zeker, ten minften , voor hoogst waarfchynlyk gehouden , dac de Godtheid geneegen is , op zekere voorwaarden van berouw en bekeeringe , de ftraffen der zonde kwyt te fchelden ; en, dewyl zy by de Mein- (a) Matth. V. vs. at. ( Metonymia continentis pro contento). (b) Jac Gütherius de Veteri Jure Pontificis urbis Romce, libr. II. cap. 3. merkt iets dergelyks aan by de Romeinen.  §• 256'. Meineedigheid. 239 Meineedigheid , door het geen haar ter handhaavinge van den Eed , ingevallc zy dit op zich genomen heeft, te doen ftaat, dewyl zy daardoor, zeg ik, min of meer bepaalt is ; dat zy evenwel geneegen zal zyn , om deeze ftraffe kwyt te fchelden , by aldien dit gefchieden kan , zonder de Rechten van hem , ten wiens behoeven de Eed gedaan is, te fchenden , dat is, indien de Meieedigheid openlyk bekent, herroepen , en de waarheid ontdekt wordt. Juist door zulk eene bekentnis wordt het oogmerk bereikt, waarom Godt op zich nam de waarheid te handhaaven ,'■ en Hy dus van deeze vrywiliige verplichting even zeer ontflaagen , als een menfch , die zich zelve ten borge geftelt had , ven zyne borgtocht in dit geval los zoude zyn. Was de Eed , dien men gebroken had, ter bekrachtiginge van zekere belofte gedaan , zoude 'er zekerlyk in den ftaac der natuure noch vereifcht worden , om de Godtheid van haare borgftelling te ontflaan , dat de Eedbreeker zich zeiven in de macht van hem , ten wiens behoeve deezen Eed gedaan was, begaf, en zyne ftraffe verwachtte : dan in eene burgerlyke famenleevinge vervalt dit ten eenenmaale , want daar is hy reeds in zyne macht, en hy , die door dit breeken van den Eed beleedigt is, en buitendien , zoo ras hy zich in de burgerlyke Maatfchappye begaf, van , het recht van zelfswraake afftand gedaan heelt, kan , op de belydenis van den Meineedigen , hem by de Overheid aanklaagen , in gevalle hem , door het breeken deezer beëedigde belofte, naadeel is toegebracht. • Van zeer veel gewichts was het, om de Eeden heilig te bewaaren , zulk een middel van herroepinge, waar snede geene fchande gepaart ging, in te P 3 ftelien.  230 $. 256. Meineedigheid. ftellen. Men doet eenen valfchen Eed , door eene hartstocht , of eigenbelang , of vreeze voor ftraffe , of door overreding van anderen voortgefleept, of uit enkele ligtvaardigheid en domheid , en men verdooft op dien tyd zyn geweeten , zoo het noch verdooving noodig heefc , of poogt het door valfche voorftellingen te misleiden': het geweeten , een zeer eigenzinnig ding, het welk nooit onze wenfcheu of begeercens volgt , maar naar maate wy het meer het zwygen beveelen , heeviger , en zelfs tot den trap van zwaarmoedigheid of raazery toe , tegenfpreekt, begint te ontwaaken ; de Meineedige heeft by dag , noch by nacht , rust ; zyn flaap wordt zelfs door het ontrust geweeten afgebroken , het welk juist in de ftilce en éénzaambeid van den nacht , zyne akelige ftemme het fterkst doet hooren; en nu zoude men wel wenfchen , zynen valfchen Eed wederom te kunnen herroepen. Indien die niec kan gefchieden , zonder zich , ik wil niet zeggen aan de ftraffe der Overheid , en het verlies van een paar vingeren , ( want daar van zoude men noch wel kunnen vry raaken ,) maar ten minften zonder zich aan zekere burgerlyke eerloosheid bloot te ftellen ; zal het geweeten maar zeer zelden by een menfeh , die zyne Eer lief heefc, knnnen zegepraaleu : hy verwachc liever de langzaamer komende ftraffe van Godt, en wenfcht dezelve des noods in deeze waereld te ondergaan , of neemt het beiluit , om in de toekomftige onzichcbaare waereld de hel te kiezen, dan dat hy in dit leeven éénsklaps alle eer verliezen , en , het geen meer is , zich zeiven daar van berooven zoude, Het tegenwoordige goed en kwaad weegt doorgaands meer by ons , dan het toekomftige , hec welk noch afweejreud is. Hec behoorde zekerlyk zoo niec te zyn, paar  §. 256. Meineedigheid; 231 maar het is evenwel zoo , en daarin beftaat juist de verdorvenheid onzer natuure , die een Godtgeleerde niet alleen , maar ook een Wysgeer ontwaar wordt; aan menfchen, die zulk eene natuur hebben , worden Wetten gegeeven , en van hun Eeden gevorderc. Men moet derhalven eenen weg open laaten , om zich , zonder burgerlyke ftraffe of eerlooshein , van eenen valfchen Eed , door denzelven openlyk te herroepen , los te maaken , en dit deed Mofes , zoo wel als de oude Romeinfche Wetten. Is 'er zulk een weg open , dan zal het, altoos onrustig , geweeten zeer dikwils de waarheid aan den dag brengen : zoo neen; een valfche Eed zal zelden herroepen worden; de menfchen zullen voor hec grootfte gedeelte hun geweeten verliezen , en den Eed leeren verachten , zoo dat het ten laatfte'.i nauwlyks meer fcbandelyk geachc worde , zynen Eed ce breeken , of meineedig ce zyn ; anderen worden zwaarmoedig, of zetten de Teering , door kwellingen van hun geweeten , die op zich zelve niet onredelyk zyn; eenige weinigen (en hier van zyn my voorbeelden bekent, fchoon ik ze hier niet "wel kan opnoemen ,) fchieten zich zelve dood , of maaken op eene andere wyze aan hun elendig leeven een einde. Hec eerfte van deeze gevolgen is hec allerverfchriklyksc, en befmec eindelyk geheele Volken , die een laatften zekerlyk onder die ziekte bezwyken moeten : volgens de gefteldheid van onze Landen , lyden eerst de inkomften van den Staat daar by op eene vreeslyke wyze , cn hec geen , door deeze verachting der Eeden, minder in 'sLands kasfe komc, moec door fcherpe middelen , die van langzaamerhand zekere flaavery invoeren , en onverdraaglyk worden , vergoed, of opgehaald worden: maar zoo hec gebeurt, dac deeze verachting van hec b P 4 Eed"  a-a $. 25^' Meineedigheid. E?dzweeren eens by hen , die den Godtsdiensc moeten prediken , gemeen wordt , en door hun voorbeeld coc hec Leger overflaac , dan is hec ongeluk van zulk een Land niec uictefpreeken. Het laatfle geval hebben wy in ons Land noch niet, maar Rome onder de Keizeren , het geen met het oude Rome , het welk voor het Eedzweeren zulken eerbied had , zoo weinig overéénkomt , levert 'er ons voorbeelden van op. Uit dergelyk een Recbc, als het MofaïTche of oude Romeinfche was, ontlraat noch een ander voordeel ; dat naamlyk yallche Eeden zeer gevaarlyk gemaakt , en daar door voorgekomen worden , dewyl ieder een moet denken , dat zyn geweeten hem eens zoude kunnen noodzaaken , om ce doen , hec geen hy ziec, dat door anderen gedaan worde; dat is , om zynen valfchen Eed te herroepen , het welk toch altoos eene zeer onaangenaame zaak moet zyn ; of ook wel, dac zyne medemakkers zich daar over in hunne geweerens zouden kunnen bezwaart vinden , en daar door tot het belluit gebrachc worden , om hunne Meineedigheid te bekennen , en 'er het Offer voor te brengen. Zeer veele valfche Eeden zyn van dien aart , dac 'er meer dan één aan moeten deel hebben , die hec mee eikanderen moeren affpreeken : laac men hun den weg van berouw en bekentenisfe open , dan heefc men het gelukkig geheim gevonden , om tusfchen deeze Bedgenooten al by voorraad verdenking te verwekken , hec welk hen verhinderc, om Eedgenooten ce worden ; of zoo zy hec al worden , en valfchlyk zvveeren , ieder hunner voor hec geweecen van zynen medeplichcingen doec vreezen. Bekent de ééne het eerst zyne misdaad , en brengt hy zyn Schuldoffer, dan is de andere ook als een Mein-  §. 256. Meineedigheid. 233 Meineedige bekent, en deeze komt dan , ten minften om zyne Eer te bewaaren , met zyne fehuldbekentnis en Offerande te laat. Wel is waar, volgens het Mofaïfch Recht, was hy evenwel niet ftrafbaar, en misfchien werdt zyn Offer, hoe laat hy het ook mochte brengen , evenwel aangenomen ; ten minften ik vinde niet, dat dit verbooden is : maar ieder een zal , zelfs al gebruiken de Wetren deeze voorzichtigheid niec , van zelf een onderfchcid tusfchen den eerften , die door zyn geweeten geperst, zynen Valfchen Eed herroept, en den tweeden weeten te maaken , die flechts achcer naa komc , en , door noodzaaklykheid gedrongen , het Offer brengt voor zyne Meineedigheid, By beiden was de misdaad uitgedelgc, niemand was in eenen burgerlyken zin eerloos ; maar ieder een zal evenwel zeggen , dac de laatde zyne eer en hun vertrouwen verlooren heefc. Ik wenfchtte inderdaad wel , dat heden ten dage noch iets van dit, of hec oud Romeinfch Recht konde nagevolgt worden : niet, dat in het geheel geene ftraffe op Meineedigheid geftelt werdt; want die is in onze tyden , waar in de Eerlykheid zoo weinig gevonden wordt , al te noodzaaïdyk , en de ftraffe moest maar op het allerfcherpst , en zonder eenig aanzien van perfoonen , geoefent worden , om 'er ons nut van te doen trekken ; maar dat 'er een middel was , waar door iedereen , die zich weleer aan eenen valfchen Eed had fchuldig gemaakt , zonder de minfte eerloosheid , of zonder dac hy ten aanziene van zynen goeden naame hec geringst verwyt ce duchcen had •, zich van zyne Meineedigheid vrywilliglyk ontdoen konde. Hec zoude een gewichtig Vraagftuk in de Wergeevende wysheid zyn : welk middel is 'er , om hec EedzwecP 5 ren  234 S« 25& Meineedigheid. ien wederom te doen worden , het geen het weleer by oude Volken geweest is, die ontzag voor eenen Eed hadden ? Het Verzoen- of Bekentnis - Offer, was niet alieenlyk voor eigenlyk zoo genaamde valfche Eeden , maar ook voor onbedachte en losfe Eedzweeringen bevolen, aan welke men niet voldaan had. Tot de eigenlyke Meineedigheid behoorde i. De valfche Eed van eenen Getuigen , niet waar door een Onfchuldige bezwaart werdc, maar wanneer men , het geen men tegen eenen Misdaadigen wist, niet verklaarde ; of, gelyk Mofes het noemt: Wanneer men de Jlem der Bezweeringe hoorde , (" want hy , die eenen Eed deed, fprak dien zelf niet uit, maar dezelve werdc hem voorgezegt, en hy dus bezwooren , ) Getuige was , het geen getuigt moest worden zelf gezien bad, of cp eene andere wyze wist, en de waarheid evenwel niet te kennen gaf, Levit. V. vs. 1. Het geen wy Spreuken XXIX. vs. 24. vinden , heldert dit door een voorbeeld op. Een lieeler , zegt hy , baat zyn eigen leeven , dewyl by bet verzweert : Hy boort de bezweering y in bet gerichte hem voorgezegt, en geeft evenwel niet- te kennen , wat hy van den dieffial weete. ' Ik heb reeds in myne Aantekeninge, by Levic. V. vs. 1. doen opmerken , dac deeze iöort van Meineedigheid als eene zonde van naalaatigheid werdc voorgeiïelc , en om die rede geen Zond-offer, maar een Schuld-offer  §. 256. Meineedigheid: 035 fer voor dezelve moest gebracht worden: dezelve beftond naamlyk alleen in het niet te kennen geeven van het geen men wist. Hier uit alleen volgt reeds , dat dit Offer niet konde te pasfe komen , wanneer men eenen onfchuldigen valfchlyk bezwaarde , en hem van eenen misdaad befchuldigde , die hy niet bedreeven had ; want in dit geval was zyne mcfpraak zekerlyk eene misdaad van bedryf, voor welke- men geen Schuld - offer geeven konde. In zulken gevalle vond hec Rechc van wedervergeldinge ( Deut. XIX. vs. 19.) plaatze; de valfche getuige werdt geftraft, niet als eene Meineedige, maar als iemand, die door zyn valfch getuigenis anderen had zoeken te doen geftraft worden, a. Wanneer men door middel van eenen valfchen Eed zich zeiven van de verdenkinge van diefftal zuiverde , of iets , het geen men gevonden had, door anderen ons ter bewaaring gegeeven was, eene belofte die men gedaan had , of wac van dien aart meer zyn mochte , loochende, Levit. VI. vs. 1—5. (volgens eene andere verdeeling, V. vs. 20 —24.). Ook ifi dit geval werdc hec formulier van den Eed iemand voorgezegc, zonder dac hy zelf fprak ; en hy beging dus, indien hy niets bekende , eene zonde van nalaatigheid. Dan ook voor ligcvaardige en onbedachce Eeden , die men verzuimt had waar ce maaken , of aan welke men niec konde of mochc voldoen , dewyl de zaak onmooglyk of ongeoorloofc was , moesc, * zpo  ü3tS §• 25(5. Meineedigheid. zoo ras men hec naai aa ten van deeze zyne belofce ontwaar werdc, een Offer gebracht worden , Levic. V. vs. 4. Hier bracht men dit Offer wederom eigentlyk niet voor zynen ligtvaardigen Eed , wanc deeze zoude als eene zonde van bedryf hebben moeten aangemerkc worden ; en misfchien zouden veelen zoo veele Lammeren niec in hunne Kudde gehad hebben , als zy zich dergelyke onnucce Eeden , en ligcvaardige becuigingen liecen oncvallen ; maar men brachc hec, dewyl men aan deeze becuigingen niec voldaan had. Die moesc grootlyks dienen , om den Eed in ontzag te houden , dewyl iedere Eedzweering , al was zy ook noch zoo onbezonnen , al behelsde zy ook eene belofce van dingen , die onmooglyk of onrechevaardig waren , evenwel in zoo verre als verplichcende werdc aangezien , dac men her niec voldoen aan dezelve mee een Offer boeten moeste : en dit was teffens hec beste middel , om de Israëliten hec ligevaardig zweeren te onevvennen ; wanc hec moesc iemand , die deeze onbecaamlyke gewoonte had , fpoedig beginnen ce verdriecen, dac hy, of toe zyn eigen ongemak zynen onbezonnen Eed moesc houden , of voor cenzelven eenen Schuld-offer brengen.  $. 257* Vloeken en Zweeren. 237 S- 257- Tegen onnut Vloeken en Zweeren zyn geene Wetten gegeeven. Daarentegen waren onnutte , en ligcvaardige Ee den door geene burgerlyke Wet verbooden , en op dezelve geene ftraffe geftelt: zulke Wetten , als men in Engeland tegen het Vloeken en Zweeren heefc , volgens welke men voor ieder God damn jou , God. damnme, damn damn, ik meene eenen fehelling (twee fchellingen Hollandfch) tot ftraf moet geeven , had Mofes niet ; en inderdaad , zy doen geenen den minften dienst, maar verraaden alieenlyk zekeren heiligen yver, zonder kennisfe van de waereld , want zy komen niet in gebruike. De Wetcen die in zeer yverige cyden in Engeland cegen hec Vloeken en Zweeren gemaakc zyn, zyn thans noch in volle kracht \ en voor weinige jaaren ftond eens een voorbeeld in de Nieuwspapieren van eenen Kaerel , die daar over was aangeklaagt, en zyne vry talryke Vloekwoorden werklyk had moeten betaalen ; maar ondenusfchen hoort men misfchien nergens zoo veel vloeken als in Engeland , ten duidelyken bewyze , dat zy, die deeze Wet bedacht hebben , wel goede vroome lieden , maar geene gelukkige Wetgeevers geweest zyn : het fchynt my toe, dac dezelve van den zelfden tyd is, waar in de Engelfche Sabbaths - Wetten haaren oorfprong ontfangen hebben. Door eene verkeerde verkharing der beide reeds gemelde plaatzen, (Levit. V. vs. 1. en Spreuken XXIX. vs. 24. ) , heeft men gemeent, dac onnuc Zwee-  •238 §• 257' Vloeken en Zweeren» Zweeren en Vloeken by de Israëliten \oor de Ovefheid Itrafbaar geweest is ; en het is wel mooglyk , dat deeze dwaaiing fomtyds in de Wetren van ChristJyke Staaten eenigen invloed gehad heeft. In de voorgaande Paragraapb , heb ik over beide deeze plaaczen myn gevoelen reeds gezegt: hier zal ik aileenlyk vraagen , of men zich Mofes en Salomo wel zoo onverftandig kan verbeelden, dat zy, niet Hechts het onnut Zweeren en Vloeken als voor de burgerlyke Overheid Itrafbaar zouden aangezien, maar zelfs van ieder eenen, die het hoorde , geëifcht hebben , dat hy het der Overheid te kennen gaf'? Dit zoude te zeggen zyn , het geheele Volk in Aanbrengers veranderen ; en nochtans zullen wy in het vervolg zien , dat Mofes in het geheel niet voor het aanbrengen geweest is. Indien de meening van Levit. V. vs. 1. was , dat men , zoo dikwils men onnilt Zweeren of Vloeken hoorde , het moest aangeeven , of, by aldien men het verzweeg, een Schuld - offer brengen ; zoude men , of in zyn geheele leeven niets moeten doen , dan naa den Rechter loopen , om dergelyke ontdekkingen te doen , of hec zoude den rykften manne wel ras aan Lammeren tot Schuld-offeranden ontbreeken. In Londen zoude men dan niet uit zyn huis moeten komen, dewyl men buiten twyfel op ftraat meer vloekwoorden hoort, dan men in ftaat is om aan te brengen ; en men van het Gemeen den welverdienden loon zoude moeten duchcen, Over hec algemeen zyn wy immers niec verplichc, om al hec kwaad , dac wy zien , aan ce brengen: en zulke onnucte Eeden of Vloekwoorden, als hec damn jou der Engelfchen , of het der T. hole der Duitfchers , doen daarenboven aan anderen zoo weinig nadeels, dat men in hec geheel niec begrypen kunne,  §. 257' Vloeken en Zweeren. 239 kunne , waarom hec zoude moeten aangebrachc worden. En zoude Salomo , coen hy eenen Heeler van geftolen goed van eenen zeer kwaaden kanc wilde fchetzen , wel gezegt hebben , dac hy gelyk is aan iemand , dewelke hoorc vloeken , en hec niec aanbrengc. Ik denk , dac niemand van myne Leezeren van deeze zonde van naalaatigheid vry zal zyn: en iemand , die elk Vloekwoord , hec geen hy hoorde, der Overheid wilde aanbrengen , zoude al besc in een klein vertrek opgefloten mogen zvn. Van zulken zal myn Boek niec geleezen worden. MISDAADEN van ONKUISHEID. $. 258. Onnatuurlyke Zonden. De Onnatuurlyke Zonden van Onkuisheid , waar van de Wetten van Mofes gewag maaken, en op welke zy ftraffe ftellen , zyn , Jongen - schennis , en schande met Vee. De Weccen , die daarvan Ipreeken, zyn Levic. XVIII. vs. 22, 23. XX. vs. 13. 15, 16. ook in zekeren opzichce , Deuc. XXIII. vs. 18, 19. XXVII. vs. 21. Möfes befchryfc in zyne Gefchiednisfen van vroege tyden Jongen -fchennis, als hec wanbedryf, hec welk ce Sodom en Gomorra gemeen geworden was, en ora hec welk Godc deeze Sceden omgekeerc heefc ( a ): Van daar , dac deeze ondeugd thans by de Godcge- 1 eer- Ce) Gen. XVIII, XIX.  5140 §• 2j8. Onnatuurlyke Zonden. leerden , ( want de Rechtsgeleerden gebruiken ik woord op eene andere wyze) Sodomiiery genaamt wordt. In het Mofaïfch Recht zelf wordt hy , die jongen ■ fchennis lydc, Keleb (een hond) gelyk by de Latynen Cynaius , of, indien hy zich tot die fchandlyke ondeugd verhuurt , Kade/eb, (ge heiligt ) genaamt, gelyk men in het Latyn zoude zeggen , puer facerrimus , dewyl in fommige gewy* de bosfehen , ter eere van zekeren Afgod , en ten voordeele van zyne Priesteren , openbaare huizen , Waar in deeze onnatuurlyke misdaad gepieegt werdt , gevonden wierden. Voor hem, die Jongen-fchennis pleegde , heeft de Wet geenen byzonderen naam. Schande met Vee wordt Tnebel, dat is, krankheid of raazery genaamt ( a). Mofes maakt uitdruklyk onderfcheid tusfchen twee foorten van deeze Godtloosheid; naamlyk, wanneer een Man met Vee te doen heeft, of eené Vrouwsperfoon zich aan het zelve bloot ftelr. Beide deeze foorten van ondeugden fchynen toen , by jEgyptenaaren en Cananiten , niet ongewoon geweest te zyn ; waarom Mofes dezelve onder die zeden van deeze Volken telt, die de Israëliten niet moesten navolgen, Levit. XVIII. vs. 3, 4. 22— 28. Van de /Egyptenaaren weeten wy , dat zelfs by fommige van hunne Godtsdiensc - oefeningen in het openbaar fchande met Vee gepieegt werdt. Op beide deeze misdaaden wordt Levit. XX. vs. 13. 15, 16. de firaffe des doods geilek, en waarfchynlyk door fteeniging ter uitvoer gebracht , hoewel (a) Verhandeling over de Huwelyks. Wetten vaa Mofes, bladz, 6j\  §; 258. Onnatuurlyke Zonden. 2|e ivel dit in de Wet zelve niet uitdruklyk gezegc worde. Indien men bedenkt j hoe verfcbriklyk een kwaad Jongen - fchennis voor een Land is , en hoe zeer deeze affchuwlyke ondeugd zich doorgaands in het geheim uitbreidt, zal men , naar regulen van S'aatkunde geoordeelt , deese ftraffe niet te hard vinden. Is dezelve ééns ingefloopen , dan zullen Jongens al vroeg , niet flechts door volwasfenen , maar zelfs door andere Jongens tot die misdaad verleid worden ; dezelve zal dan geene paaien meer kennen , inzonderheid daar zy fpoedig haare fchandelykheid en veraehtlykheid verliest , en als zekere foort van Galanterie , of de heerfchende fmaak van het Volk , moec worden aangemerkt ; en wat zal 'er dan anders uit voortvloeijen , dan de grootfte ontvolking en verzwakking van den Staat, waar tegen alle middelen vruchtloos worden ? want fchoon dit niet terftond in het eerfte geflacht befpeurc worde , dewyl dan die ondeugd noch niet by het groocfte gedeelte des Volks plaatze vindc , in hec derde of vierde zal het te zichtbaarer zyn. Jongen-fchennis is niet flechts een middel tegen den Echten Staat, (ook tegen hoererye, waaruit evenwel noch Kinderen zouden kunnen'voortkomen ) waarmede hy zich behelpt, die niet gaarne Vrouw en Kinderen wil , of niet kan onderhouden ; fchoon hy hec waarfchynlyk zoude doen , en dus meer arbeiden , en zuiniger leeven , indien hy deezen buitenweg niet open had ; en verminden op deeze wyze de Huwelyken , die naderhand in zulk eenen Staac (men denke maar aan de Romeinen, onder de Regeering der Keizeren ) nooit wederom recht in gebruik kunnen gebracht worden , ten zy dezelve door éen Volk , het welk deeze ondeugden niet V. DseL Q kent,  342 §• 258. Onnatuurlyke Zonden. kent , geheel en al verwoest worde : dit is. Jongen-fchennis niet alleen , zeg ik , maar zy veroorzaakt ook zekeren rgenzin tegen het andere Gedacht , die eindelyk by veelen eene voldrekte onmacht tot den Huwlyks-plicht , en wei op eene zeer natuurlyke wyze, voortbrengt. Nu volgt 'er reeds uit , dat alle , die aan deezen heerfchenden fmaak ,van het Volk zyn overgegeeven , tot hec Kinderteelen genoegfaam onbekwaam zyn, en daarom ter nauwernood durven waagen een Huwelyk aan te gaan. Dan ook hierby bepaalen zich cle beklaaglyke gevolgen dier ondeugd niet. Het andere Gedacht, hec welk of niec ten Huwelyk wordt aangezocht, of zich in het zelve bedroogen vindt , vcor zoo verre daar in niet aan eenen der weezenlyklte plichten van zulk eene vetbintnisfe voldaan wordt, begint zich te wreeken , maakt zich ook aan onnatuurlyke wellustigheden (hec zy Vcnus Lesb'ta onder eikanderen , of onkuifchheid mee onc manden ) fchuldig ; vangt van tyd tot tyd aan de Mannen te haaten , en beklimc den hoogden ttap van Zedenloosheid ; en dan volgt, het geen men te Romen onder de Keizeren zag, de groote zelJfaamheid der Huwelyken , en de ontvolking van een Land , het welk te vooren derk bewoont was , noch onbetwistbaarer. Ook wordt de gedeitheid ( Conftitulion ) der Mansperfoonen , die deeze lchennis lyden , wel niec altoos , maar evenwel dikwils geheel anders dan door Hoerery bedorven. Om eenen Scaate hec groocde onheil toe te brengen , zoude men daar deeze ondeugd moeten invoeren , want het valt zwaar haar wederom uit te roeijen , dewyl zy^veel heimlyker dan Hoerery, die aich doorgaands zelve verraadt, door de Kinderen / die  $. OiNNATCJÜBtYKE ZoNDEN. 243 dié 'er van voortkomen, wordt voortgeplant :*eri men zoude het byna künnen waagen , eene ftaackundige voorzegging te doen , wanneer men ziet, dar zy by een Volk, het mag zoo machtig en bloeijend zyn , als men zich immer verbeelden kan , in gebruike komt; de grond tot deszelfs toekomftige Verzwakking is gelegt, en naa verloop van honderd jaaren zal het niet meer dat groot en vermoogend Volk zyn , het welk het nu is. IVÏofes deed dan in dit geval , het geen veelei Wetgeevers gedaan hebben , dac is, hy ftelde Lee-» veositraffen op deeze wanbedryveo. Hec is waar j fommige Europeifche en Afiacifche Wetcen zyri zachter; de luchtftreek , en andere omftandigheden , by voorbeeld , dat die ondeugd reeds fterk in zwange gaat , of zeer zeldfaam is,- dat zy by nabuurige Volken gevonden wordt , ja zelfs de phyjïtaaie fterkte of zwakheid van het Volk , kunnen hier eenige verfcheidenheid in de ftraffen aanraaden. Dir. is ten minden zeker , dac deeze ondeugd meest in Zuidlyke Landen c'huis hoorc, van waar zy doorgaands eersc in anderen , die meer Noordlyk lig* een , moet gebracht worden : ook meenen Geneeskundigen te hebben opgemerkt, dat zy , welken de natuur met eene grootere maate van manlyk vermogen begunftigt heefc, fterkere driften hebben tot natuurlyke wellust, en niec zoo dikwils coc deeze ondeugd vervallen , die met dezelve niet wel beftaanbaar is; en daarentegen dat anderen , jegens welke zy ten deezen opzichte zoo mild niec geweest: is , uk zeer natuurlyke oorzaaken meer neiging coc onnatuurlyke wellusc hebben. In Zuidlyke Landen zullen , om die rede , de ftraffen harder moeten zyn , ingevalle zy haar oogmerk zullen beQ s . réi-  244 §• 25S. Onnatuurlyke Zonden. reiken , en de Wetten niet te zwak bevonden worden , om den voortgang van deeze Godtloosheid te fluiten. In geen Land misfchien zyn de Doodftraffen ftrenger ten uitvoer gebracht, dan , voor ruim veertig jaaren , in Holland , waar toe men in dien tyd zekerlyk byzondere redenen had , dewyl dit kwaad , het welk uit vreemde Landen was medegebracht , toen zeer verre verfpreid was. In Engeland , daar die ondeugd zoo algemeen en zoo openlyk veracht wordt, en daar de Mannen , wegens hnnne byzöndere leevenswyze en fpyze doorgaands fterker zyn , dan by de meeste andere Volken , zyn zachtere ftraifen , zoo als hec Hals-yzer , het welk daar in gebruike is , misfchien genoegfaam. Om de misdaad te affchuwlyker ce doen voorkomen , werdt , volgens de Wetten van Mofes, het Vee , waarmede iemand fchande bedreeven had , insgelyks gedood. Daar wy deeze byzonderheid ook in onze Wetten hebben , zal het niet noodig zyn , daar van meer te zeggen. Zelfs de voorzichtigheid raadt het ombrengen van dergelyke Beesten , in hec byzonder om die rede , dewyl zy , daar aan ééns gewenc , de menfchen zelfs wel tot zulk eene beestachtigheid aanzetten,  359« Overspel. 245 §• 252. Overfpel. Wat het zy , het geen onder deezen naam vcrftaan wordt. Echtbreuk of Overfpel is in het Hebreeuwfch , volgens hec gewoone gebruik der taaie , maar in het byzonder in het Mofaïfch Recht , geenszins alle ontucht van eene gehuwde perfoone, het zy dezelve Man of Vrouw zy , maar Vleefchlykc gemeenjchap eener getrouwds Vrouwe met eene Mansperfoon , die haar Man niet is ; en in dit geval worden beide deeze misdaadigen , Ovekspeeler en Overspeelster , .No'ef en No'efet genaamt. Indien een getrouwd Man , met eene ongetrouwde zich te buiten ging , wordt dit alieenlyk Hoerery genaamt, en behoorde in het geheel niet onder de misdaaden van welke ik thans fpreeke , en op welke Mofes als op Halsllraffelyke feiten den dood geilek had. Inderdaad het geheele verband van het iVJofaïfch Huwelyks-recht bracht die mede ; want volgens hetzelve , hadden Man en Vrouw niet, gelyk by ons, de zelfde Rechten, waar door alle lichaamlyke gemeenfehap met anderen werdt uitgeflooten ; maar een Man konde andere Vrouwen , Byflaaplters en Slaavinnen in zyn bed neemen , en de Vrouw had in het geheel geen Recht op hem , om te vorderen , dat hy haar alleen zoude toebehooren. Al ware het dan ook , dat hy mee eene Vrouwsperfoon te doen gehad bad , die onder geene van deeze drie Clasfen behoorde , dat is , die noch zyne Vrouw , noch zyne bvzit, noch zyne flaavin was, maar by voorQ 3 kseid,  9 t'6 §. 259. O.VERSPEL. beeld , eene openbaare Hoere , zoo was dit wel ontucht, maar ontucht, waar door de Rechten van zyne Vrouw niet gefchonden werden , en dus geene Echtbreuk , zelfs niet in dien zeer ruimen zin , waarin dit Hoogduitfche woord (Ehebrucb) by fommigen gebruikt wordt. Zyne Huwelykstrouw was daar door niet verbroken : hy had zich tegen de wysgeerige en geopenbaarde Zedenleere bezondigt , maar zyne Vrouwe had hy , volgens de uicfpraak der burgerlyke Wetten , niet verongelykt op eene wyze , waar over zy zich beklaagen of vergoeding eifchen konde. Daarby komt , dat de Hebt eeuwen zoo nauwkeurig zyn , in het gebruiken van het woord Echtbreuk , dat zelfs misdaaden , die ten opzichte der itratTe als gelykfoortig worden aangezien , ( by voorbeeld , wanneer eene Weduwe , die voor den Broeder van haaren overleedenen Man bewaar* werdt , met iemand anders vleefchlyke gemeenfchap had, waarop de dood flond ) evenwel maar Hoerery genaamt worden ; en wel niec alleen in de Wetten , daar men de woorden zeer nauwkeurig dienc te gebruiken , maar zelfs in den ftyl van gefchiednisfen , Gen. XXXVIII. vs. 24. Zo 'er al noch eenige twyfel , aangaande de be? tekenis , die dit woord in het gemeene leeven gehad heeft, mochte overblyven , dit is ten minften onbetwistbaar , dac hetzelve in hec Lyfllraffelyk Rechc niet anders dan in dien zin genomen wordt, dien ik reeds heb bloot gelegt: in de éénige Wee toch , waarin van de ftraffe gefproken wordt, Levit XX. vs. 10. wordt uitdruklyk gezegc: al wie WET eene getrouwde Vrouwe ■> uie EEt niets anders, dan effufio Seminis kan te kennen geeven. Q 5  ©5° §• z6o. Stkaffe van Overspel» $. 260. Straffe van Over/pel. De ftraffe van Overfpel was de dood , en wel , gelyk ik in het vervolg zal doen zien , de fteeniging, Levit. XX. vs. 10. Doch vooraf moet ik de klachtè van die geenen onderzoeken , welken dit te hard en als barbaarfch voorkomt. Niemand behoorde deeze klachte te doen , die niet tefiens alle DoodftratTen , op diefltal geftelt, afkeurt : zo ras 'er immers uit dit Overfpel een Kind gebooren wordt , is het een zoo groote diefltal , als men anders niet ligtlyk begaan kan. Alle onkosten der opvoedinge , die de bedrooge Man aan dit Kind betteedt, worden hem, en het geheele Erfdeel , het welk aan die Kind , dat men hem als het zyne heeft doen aanmerken , te beurte valt, en duizenden , ja tonnen gouds bedraagen kan , wordt aan zyne wettige Erfgenaamen ontdooien ; en iedere Echtbreuk , waar uit geen Kind voortkomt , is altoos ten minden eene pooging tot zulk eenen dieidal. Zo het dan waar is, dat men eenen Dief niec verongelykt, wanneer men hem ophangt, zal een Echtbreeke'r en Overfpeelfter den dood noch veel meer verdienen , dewyl zy , by dergelyk eenen ongemeenen diefltal , noch eene zoo groote en veelvouwige beleediging van den Man voegen ; eene beleediging van dien aart , dac de Wetten hem dikwils vry fpreèken , of een minften verfchoonen , wanneer hy den Echcbreeker, dien hy op de daad betrapc, fchoon dezelve weerloos zy , op ftaanden voet, in zoogenaamde juflo More overhoop  §, a()0. Straffe van Overspel. 251 hoop fteekt. Dit vooronderftelc , ten muitten , dat dergelyke wraakneeming met de natuur der beleediginge niet kwalyk overéénkomt. Wil men hier tegen inbrengen , dat de hevige prikkelingen der wellust zulk eene fterke verzoeking tot Overfpel uitmaaken , dat men hem , die onder dezelve bezwykt, met medelyden behoorde te aanfchouwen , dan toont men het oogmerk der ftraffen geheel uit het oog te verliezen. Zullen deeze in ftaat zyn , om ons van de misdaaden af te fchrikken ? het is zeker , dat zy te zwaarer moeten zyn , naar maate de drift , om die misdaaden te pleegen , grooter is : zy behooren het tegenwicht voor deeze drift uit te maaken ; is dezelve zwak , dan zal eene zachte ftraffe ook genoeg zyn , maar naar maate deeze fterker is , en naar maate dezelve , om zoo te fpreèken , meer gewichts in de ééne fchaale legt, zoo veel te meer tegenwichc, dat is , ftraffe , moeten de Wetten in de andere fchaale houden. De tegenwerping , uit de aartigheid en galanterie van deeze misdaad genomen , wil ik niet eens noemen ; om voor zulke galanterien veilig te zyn , heeft men zich in de burgerlyke famenleevinge begeeven , en daarenboven , in plaatze van eene onwettige bedgemeenfchap , eene Huwelyks- verbintenis aangegaan , die door de Maatfchappy gehandhaaft wordt, ln den ftaat der natuure zoude men buiten twyfel het Recht hebben , om zyn eigendom , en bygevolg ook zyne Vrouw , die door haare eige toe* ftemming ons eigendom geworden is,.te befchermen , en zich op hem, die ons van dien gevoeligen kant beleedigt, tot affchrikking van anderen ten ftrengften te wreeken : een Recht , het welk $pen te minder over het hoofd zal zien , dewyl raer>  252 §. 2<5o. Straffe van Overspel. men het zelfs by fommige Dieren ziet oefenen. Eene burgerlyke Maatfcliappy , aan welke wy ons Recht van zelfswraake opdroegen , en die ons dan naderhand tegen zulke beleedigingen op geene voldoende wyze wilde beveiligen , dewyl zy haar als enkele galanterien voorkwamen , zoude geene zeer wenfcblyke zaak zyn , inzonderheid , wanneer 'er noch by kwam , dat zy ons dwong , aan de Kinderen van onze Vrouw , zoo lange wy maar met geene volkome zekerheid kunnen bewyzen , dat zy onze Kinderen niet zyn , onze middelen naa onzen dood geheel of ten deele na te laaten , en dezelve by ons leeven als onze eigene Kinderen op te voeden. Tot deeze algemeene aanmerkingen , uit welke ik in het geheel niet wil befluiten , dat overal op Overfpel Doodftraffen moesten geftelt worden , C dit zoude waarlyk in veele Landen in het geheel niet te raaden zyn ; gelyk wy in het vervolg zullen zien ) maar alieenlyk dat een Overfpeeler zich over deeze hardheid der ftraffe niec met recht konde beklaagen, komen noch byzondere omftandigheden , die eenen Wetgeever der Israëliten deeze geftrengheid moesten aanraaden. By Zuidlyke Volken is de min-yver doorgaands grooter , dan by anderen , die meer in hec Noorden woonen , en Overfpel dus eene groocere beleediging voor den Man , dewelke ook meer wraake begeeren of neemen zal. Een verftandig Wetgeever moec zich de beleedigingen zoo voordellen , als by veer , dac zy aan zyn Volk voorkomen , indien hy hetzelve van zelfswraak wil afhouden ; en by voorbeeld , oorvygen en zvveepflagen , by een Volk hec welk meenc , over de eerften mee den de-  g4 26"o. Straffe van Overspel. 253 degen , over de laatfte met hec pistool te moeten wraak neemen , niec op de zelfde wyze ftraffen , als by anderen , die oorvygen en zweepflagen alieenlyk , voor het geen zy weezenlyk zyn , aanzien. Indien hy die niec doec , en beleedigingen minder ftraft , dan mee hec denkbeeld , bec welk zyn Volk zich daar van gemaakc heefc , overéénkomc , zal iemand , die beleedigc is , zich niec by de Overheid vervoegen , maar zelf wraak neemen. Ik ben voorneemens , in myne algemeene Voorrede hier van meer te zeggen. '• Van welken aarc de min-yver der Israëliten geweesc zy , zege Salomo ons zekerlyk ver- fchilde zy vry wac , van die van veele, meer op hun gemak bedachte , Mannen van onze luchtftreek en onze cyden , die. zich zeer wel mee een gefchenk laaten te vrede ftellen ; dan evenwel is zy noch, zeer maatig , in vergelykinge van die der Perliaanen , dewelke zelfs geen aanfehouwen van verre kan dulden , volgens het geen men van dezelve en haare moorddaadige Rechren by Chardyn vindt opgetekent Iemand , die het ongeluk of de onvoorzichtigheid had , van de Gemalin eenes Mans van aanzien , zelfs maar in het voorby gaan , en van verre te aanfehouwen , zoude , hy mochc zoo onfchuldig zyn als hy wilde , van de gefneedene door flagen mishandelc, en zelfs wel van zyn leeven berooft worden (b) : en de Vrouwen des Konings van Perfiè'n ce onemoecen , was ten tyde van (a) In zyn Spreukboek , Kap. VI. vs. 28. 35. \b) Voyages de Chardif en Perfe , Tom. VI. p. 23S. volgens de uugaave in klein formaat, Kap. XIII.  2'54 §• 2(5o. Straffe van Overspel. van Chardyn zulk eene Halsftraffelyke misdaad 4 dat toen de Koningin eens door een cnweler op de Jacht overvallen werdt , en zy in zeker Dorp moest inkeeren , niemand haar in zyn huis wilde opneemen , om niet ongelukkig te worden. Dit is , wel is waar , niet de natuurlyke , maar door weelde en hoogmoed tot een uiterfte gebrachte * konftige min-yver van Zuidelyke Volken ; doch zy behoort evenwel mede tot het afbeeldlél, het geen men van een in het Zuiden woonend , en ryk Volk , by het welk de Veelwyvery (die meer minyver vereifcht) plaatze heeft, zoude moeten maaken ; en men -moet zich daarenboven herinneren , dat in Perfiën de Muhammedaanfche Godtsdienst plaatze heeft, die ten opzichte van Overfpel zeer zacht is , en niets dan flagen tot boeting van de volbrachte misdaad geftelt heeft. Indien men dit gebruik der PerGaanen , hec welk met den Godtsdienst van Muhammed zoo weinig overéénkomt , mede in aanmerkinge neemt , zal men gemaklyk kunnen gelooven , dac Mofes aan den éénen kant zeer onredelyk mee zyne Burgers , dewelke geen Overfpel voor enkele galanterie hielden , zoude gehandelc , en ook ten anderen zich in het geheel niec volgens regulen van eene gezonde Staatkunde gedraagen , maar der zelfswraake , die zich zelfs door eenen verraaderlyken moord zal zoeken te voldoen , eene wyde deure geopenc hebben , indien hy op de misdaad van Overfpel eene mindere ftraffe , dan den dood , geftelc had. Hier komt noch by , dat, daar de min-yver zoo leevendig is, en de wraakzucht zoo verre gaat, als door Salomo befchreeven worde, en men geene de minfte hoop kan hebben , dat de befcheide Man , den vreemden  §. 2 6o. Straffe van Overspel* 255 den dien hy op het bed van zyne Vrouw vindt, volgens het bekende en noch niet oude geval in Frankryk , om zyn geflachc niet te ontëeren , ten venster uit zal laaten fpringen , om aan den bedienden , die voor de deure ftaat , te kunnen zeggen , dat hy niemand gevonden heefc ; dat men daar, zeg ik , van eenen Overfpeeler , zoo wel als van eenen Dief die by nacht komt , moet vooronderftellen , dat hy tot zyne befcherming moordgeweer by zich draagt,, en , gelyk men het noemt, teffens op moord uitgaat. Dit is het gewichtigfte. Maar her volgende heeft men evenwel ook niet geheel uit het oog te verliezen. De Wetten van Mofes hebben ten oogmerke , de Huwelyken te bevorderen , en hec Volk te doen vermenigvuldigen ; maar tot beide deeze eindens wordt voor alle dingen vereifcht , dac hec Huwelyk heilig zy. By de Israëliten hing het bezit van vaste goederen alleen van de geboorte af, en de Vader konde over dezelve in zyne Uiterfte Wil geene de minfte befcbikking maaken , maar zy vielen aan die geenen zonder tegenfpraak ten deele , die voor zyne Zoonen werden aangezien : daarenboven zocht zekere , voor den Staat voordeelige , verbeelding des Volks, de onfterflykheid van den naam in eene echte JNakomelingfchap : door het één en ander werdt de beleediging , door eene Overfpeelfter den bedroogen Man aangedaan , noch groocer , dan zy by ons is, en verdiende daarom ook, te zwaarer geftraft te worden. Hec geen ik coc hiertoe heb bygebracht, heefc zulk eenen gewichtigen invlued in hec ftellen van eene ftraffe op de misdaad van Overfpel, dac Dood- ftraf-  256 §. 2t;o. Straffe van Overspel, ftraffen by een ander Volk wei zeer nadeelig zou* den-kunnen zyn, en het Echtbreeken in zekeren opzichte ffraffeloos maaken. Zelfs in Duitfchland y en noch meer in Frankryk , zoude dit het geval kunnen zyn. Men geeve flechts acht op dit tweevouwig verfchil: i. Noordlyke Volken trekken de wraakzucht uit enkelen min-yver zelden zoo verre , dan anderen , die meer na het Zuiden woonen ; meestal willen zy geen bloed , inzonderheid geen bloed van de Vrouw zelve , door welker tereehtfleiling , volgens onze manier van denken , haar Man zelf zoude te fchande gemaakt worden ; maar zy ftellen zich met eene mindere wraakneerning en eene geringere ftraffe te vreden. Geen trek in ons Chara<5ter kan fterker zyn , om verwondering te verwekken, dan deeze : over kleinigheden van beleedigingen ontftaan by ons ontelbaar veele Tweegevechten ; Overfpel valt juist onder die geenen , die het point d'honneur der Tweegevechten ten ftrengften volgen, niet zelden voor; maar'er zyn zoo weinigen , die hier omtrent aan de fcherpfte zyde overflaan, dat men zeer zelden van Tweegevechten, waar door een Man zyne Eer zoekt te handhaaven, inzonderheid in Frankryk , hoort fpreèken. Zoo ras het op niets meer, dan de Vrouw, aankomc, fchynt de yverigfte voorftander der Tweegevechten recht een Man te zyn naar de Berg-predikatie , indien men haare voorfchriften letterlyk, en zonder eenige de minfte verklaaring opvar,  §. 2cjo. Straffe van Overspel. 257 vat. Het geen ik te vooren als zekere Franfche srefchiednis heb bygebrachc, wordt zelfs van Franfcben , als een bewys van eene zeer Voorbeeldige Tegenwoordigheid van Geest by dien Heer van aan den , met zulk eene toejuiching verhaalt, dac men fomtyds zoude beginnen te denken , dat zy zich zelve de Eer wenfchten , van dit voorbeeld gegeëven te hebben. Wegens Overfpel iemands dood te cifchen, zoude te Parys uit vreeze voor M oLiere niet wel mooglyk zyn ; en iemand , die deezen eifch deed , zoude zeer veel moeds moeten hebben, om der algemeehe befpottinge trots te bieden. Daar de denkwyzc- van een Volk zoo geftelt is, moet een Wetgeever zich even zoo wel naar dezelve fchikken , als IVlofes naar die der Israëliten , en niec dubbeld , of tienmaal zoo veele ftraffe eifchen , als die niet, dien zal gezwooren hebben. Van deezen Eed zullen wy in het vervolg breedvoeriger fpreèken. Dan juist deeze eifch van den Eed , voegt niet by de gelykheid van Rechten , dewelke getrouwde lieden by ons wederzyds hebben , zoo lange 'et geene zoo fterke bewyzen gegeeven zyn , dat een Rechter der befchuldigde Vrouwe eenen Eed van zuivering kan opleggen : daar in onze Sraaten ook geene onmiddelyke Godtsregeering plaatze vindt , en wy geene zulke uicdruklyke beloften of dreigementen hebben , dat Godt de Meineedigheid in dit geval, op deeze of geene bepaalde wyze , zal ftraffen , zoude hec Eedzweeren by ons zoo veel krachts niet beb' ben , om eene diepverborge waarheid aan her licht te brengen , dan by de Israëliten. § 261.  §. 2f5l. BUITENSTAP IN HET CXit. 259 $. 26l. Euitetifïap in bet Mubammedaanfch Recht , he* treffende de ftraffe van Overfpel ; dien ie>der Leezer , dewelke daar niet nieuwsgierig na is, kan overflaan. . Ik heb , voor weinige oogenblikken, in het voorby gaan , van de Muhammedaanfche Wetten gewag gemaakc. Van dezelve breedvoerig te handelen , komt , wel is waar , niet met het oogmerk van dit Werk overéén , en de Titel, dien ik aan deszelfs hoofd geplaatst heb , fpreekt 'er geen woord van : maar evenwel de ftrydigheid tusfchen het Mof/ifch en Muhammedaanfch Recht , is in dit geval al ce blykbaar , en de Vraage , die daar uit voorcvloeic , voor de Rechtsgeleerde Wysbegeerte te gewichtig, dan dat ik hec één en ander geheel en al onaangeroert zoude kunnen laaten. Een Volk , hec welk met de Israëliten onder eene en dezelfde luchtilreek , ja zelfs noch wel wat zuidelyker dan zy , woonde \ met hun den zelfden oorfprong heefc , ( wanc de Lmaëlitifche Arabieren , tot welke Muhammed behoorde , en de Israëliten , hebben eenen gemeenfchaplyken Scamvader , Abraham , ) en daar by een uicerlten minyverig en wraak«uchtig is , ftelc op de misdaad van Overfpel flagen ; cn wel, hec geen meer is, flagen , die daar geene Eerloosheid ten gevolge hebben, en ftraft dezelve dus minder , dan wy by ons gewoon zyn. Hier zal men my dergelyk eenen buitenftap niet flechts veroorlooven , maar dien, zelfs byna vorderen , en iets van die Arabifch Rechc weeten willen. Zoo ras men 'er over naadenk t, R 3 zal  üóo §. 2Ör. Bditenstap in het zal men beginnen te vermoeden , dat Muhammed, uit gevoel zyner eige zwakheid , medelyden met andere Echtbieekers gebade heefc , en eene misdaad niet mee alle ftrengheid wilde ftraffen , aan welke hy zich zeiven misfchien fchuldig kende. Hy was aan de Vallende Ziekce onderhevig , en lieden van dien aart zyn doorgaands , in hec ftuk van onthoudinge , niet altoos meescers over zich zelve. Dan dit vermoeden verdwynt ten éénenmaale , wanneer men de ■ plaazen zelve van den Koran inziet ; en wel hoe langs hoe meer naar maate men daar mede onpartydiger te werk gaat , en de verklaaringen der lSIuhammedaanfche Godtgeleerden over dezelve , even weinig voor echt en onfeilbaar aanziet, als wy by den Bybel de verklaaringen van onze Godtgeleerden voor onbetwistbaar houden ; maar Muhammed zeiven laat fpreèken: naamlyk hy fielt nergens zekere ftraffe voor de misdaad van Overfpel vast, maar bat bet blyven by de geene , die tot dus verre in gebruike was, zonder dezelve ééns te noemen. Hec is dus met de zaak geftelt: Sura IV. vs. 19. geeft Muhammed eene Wet, die men doorgaands zoo verftaat , als den Heer Botsen dezelve, bladzyde 74. , heeft overgezet : „ Was het, dat uwe Vrouwen'zich door Overfpel „ bezondigden , dan zoudt gy bun deeze misdaad „ door vier Getuigen moeien bewyzen , en gy baar „ dan zoo lange in byzondere vertrekken van uw „ huis kunnen opjluiien , tot dat of de Dood haar vry maakt , of Godt haar een middel aan do „ hand geeft , om baare gevangnisje te ontlomen: Eene Wet , waar van de Muhammedaanen geloven , dac dezelve noch in het zelfde Hoofdftuk door eene ar.deie Wee , van weiken wy in hec vervolg zuilen  MUHAMMEDAANSCH RECHT. 2f)I zullen fpreèken , en die , naar bun oordeel , flagen tot de ftraffe van Overfpel ftelc, wederom is afgefchaft. Ik beken hec, hec zoude zeer zonderling zyn , in één en hec zelfde Hoofdlluk, in hec 19de vers de Wee te geeven , en dezelve in het 3ofte reeds te herroepen. Wel is waar, iVluhammed fprak zich zelvsn zeer dikwils tegen, en beweerde, om die te verontfchuldigen , dac 'er geen Propheec was , die zich zeiven niec wel eens tegenfprak , het welk , zeide hy , op die wyze toeging : dac de Duivel her» fomtyds onder het fpreèken of fchryven iets ingaf, maar dac Godc dan zoo gecrouw was, van hem op eene andere piaacze hec cegendeel ce zeggen. Maar in die geval meenen de Muhammedaanen zelve , dat beide deeze verzen van Godc zyn , en dac deeze de ftraffe van gevangnisfe , door Hem zeiven korc te vooren geftelc , in hee 30de vers wederom affchafc, en in flagen veranderc , alhoewel in dac vers geen woord van (lagen gefproken worde : die zoude eene zeer fpoedige , en daarenboven zeer duiscere verandering zyn. Dan die alles aan eene zyde geftelc , leeze men de Wee zelve noch ééns na : zoude hec, in eene misdaad van dien aarc, niec zeer onverftandig , en genoegzaam een Vrybrief voor hec pleegen van Overfpel zyn? Byaldien uwe Vrouwen zich in Overspel verloopen, dan moet cy hun deeze misdaad door vier getuigen bewyzen! Is dac mooglyk? Zullen zy 'er vier Gceuigen by roepen , wanneer zy voor hebben Overfpel ce bedryven ? Vier Gecuigen , in piaacze van cwee of drie , die anders toe eene halsftraffelyke misdaad genoeg zyn ! Hec is al iecs zeer zeldzaams , indien de misdaad van Overfpel door twee Getuigen , die alles, wac daar toe behoort, R 3 wee-  a6a §. 26*1. Buitenstap in het weezenlyk gezien hebben , kan beweezen worden; maar worden 'er vier Getuigen toe vereifcht , dan zal zulk eene misdaad waarfchynlyk nooit beweezen , en dus ook nooit geftraft kunnen worden. Deeze Wet zoude waarlyk de gedaante hebben, als of de Duivel , die ik evenwel denk , dat daar aan geheel onfchuldig is, dezelve den Propheet had ingeluisterr. En let ten wy op de ftraffe , tot welke vier Getuigen noodig zyn : volgens de vertaaling van den Heer Boysen, die hier Sale volgt . konde hy haak zoo lang in bvzondere vertrekken van «et nuis opsluiten, of volgens het Arabifch, waar in van deeze byzondere vertrekken , die de huizen of tenten van arme lieden ook niet altoos hebben , geen woord gefproken wordt , haar zoo lange in DE huizen houden, tot »aT zy sterven , of GoöT haar eenen weg van uitkomst aanwyst. Eene zonderlinge ftraffe voorzeker voor deeze misdaad , daar een IVlan dan evenwel zyne Vrouw noch onderhouden moest! Buiten twyfel zal hy ze liever wegjaagen , te meer , daar de Koran hem hec Recht van Echcfcheidinge gegeeven heefc. In waarheid, in deeze Wee worde noch van getrouwde Vrouwen , noch van Overfpel , uitdruklyk gewag gemaakc ; maar dezelve zoude , nauwkeurig en volgens de letter vertaalt, dus luiden: Indien jommige van uwe Vrouwlieden ontucht bedryven , 200 neemt vier onder u tegen haar tot Getuigen , en wanneer deeze getuigt hebber., zoo bewaart ze in de Huizen , tot dat de Dood haar wegneemt , en C qf) Godt baar eenen weg maakt. Ik ben van pordeeJ, dat deeze Wet in hec geheel niec van de ftraffe  MuHAMMEDAANSCII ReCHT. 263 ftraffe handelt , die Mannen, wegens Overfpel, hunne Vrouwen zouden kunnen aandoen , maar van die, welke Ouderen en Broeders, uk hoofde van ontucht, tegen huune Dochteren en Zoonen mochten oefenen, en die te vooren zeer wreed was. Arvieux heeft reeds ten opzichte der Arabieren aangemerkt , dat Ouderen en Broeders noch heden ten dage , door de onkuifchheid van hunne Dochteren en Zoonen , veel meer waanen ontterd te zyn , dan getrouwde Mannen , dopr die van hunne Vrouwen ; dewyl, gelyk zy zeggen , Mannen hunne Vrouwen kunnen wegjaagen ; maar eene Dochter of Zuster nooit kan ophouden Dochter of Zuster te zyn (a ) ; en dat , ondanks den Muhammedaanfchen Godtsdienst, de Aiabieren zich noch in deeze dagen op eene Doch er , die hen onteert heeft, fomryds door haaren dood wreeken : zeker Bedoynfch Arabier trok met zyne Dochter , die zich hadt laaten bezwangeren', zonder iets van zyn voorneemen , om haar te ftraffen , te zeggen , ter Stad uit, en bracht haar in eene Woeltyne , op eene gruwelyke wyze , om het leeven O). Wil men Arvif.ux niet gelooven , dien fommigen, dewelken van de byzonderheden van het Oosten onkundig zyn, zonder eenigen grond verdacht gehouden hebben , dan zal men mis- (a) In bet XIX. Kap. van dat Deel, waar in hy de Arabieren in Palsftina befchryft. Men kan deeze plaatze in het eerfte Deel van myn Syntagma commenutionum geheel vinden; zoo wel als de denkwyze der Arabieren, met Gen. XXXIV. en a Sam. Xlll. XIV. yergeleeken. (fc) Op dezelfde plaatze. R 4  so*4 §. 261. Buitenstap in het misfchien aan de Plaatzen , uit dé Uefcbryvhg van yjrabien van den Heer Nibbuhr , die ik op den rand zal laaten afdrukken , meer geloof geeven (a). Dit denkbeeld van fchande vondt Muhammed reeds by zyne Arabieren ; zy verbleekten , gelyk hy zegt, en ( a) Bladz. %r. „ Een aanzienlyk Man , uit den „ Stamme van Montefidsj , had zyne Dochter aan „ zekeren Arabier te Kom uitgehuwelykt. Niec „ lange naa de bruiloft vroeg hem een Arabier, van „ eenen anderen Stamme , op een Koffyhuis, fpoc„ tender wyze : Of by de leader der jonge en fcboone yrouw van N. N. was ? teeze dacht, dat men „ de Eere zyner Dochter verdacht hield, en verliet; oogenbhkkelyk het gezelfchap , om haar Hoofd te gaan haaien. Biadz. 39. „ Ik hoor- „ de, dat een Man , wel is waar, zyne Vrouw, s, wegens Overfpel, zelf niet mocht dooden , maar „ dac" haar Vader , Broeder , of iemand anders van haare Naasrbeftaanden hec ongeftrafc, een minften voor eene kleine Geldboete, doen mocht, dewyl „ zy haare Vrienden, door haar ilecht gedrag, ten „ meeriten onteerc hadt. Men erinnerde zich daar van ce Basra en Bagdad voorbeelden gezien te „ hebben. Jn deeze laatlte Scad had een ryk Koop„ man eenen Jongeling by éénen zyner Nabeüaan„ den gevonden . en haar "niet alleen op de plaatze zelve in nukken gehouwen , maar hec ook door „ Getuigen en Geld zoo verre gebracht , dat de „ Jongeling , die de Zoon was van een aanzien'yk Burger , noch in dien zelfden nachc door de Over„ heid wierdc opgehangen. Ten bewyze , dac een Muhammedaan zynev Vrouw zelf niec mag dooJ3 den , verhaalde men my te Kahira, dat een r\k „ Man , die zyne Vrouw ter neder gefabek hadt , deswegen door haare bloedverwanten en de Over„ heid zoo lange vervolgt werdc, als zyne rykdoiu,v rnep duurden,"  MüHAMMEDAANSCH Rf.CHT. l6$ en veranderden van gelaat, wanneer hun de geboorte van eenen Dochter bericht werdt (a) , en zy ftonden in twyfel , of zy dezelve wilden opvoeden , of in den grond floppen , dewyl een Vader naamlyk beducht moest zyn , dat zyne Dochter hem eens tot fchande verflrekken zoude. De wraakzuchc van Ouders en Broederen ging daarom vóór en in den tyd van Muhammed , by fommige Stammen , zoo verre , dat zy hunne Dochters , die hun zulk eene fchande hadden aangedaan , leevendig begroeven. Hier fchynt'Muhammed derhalven der onmenfchlyke wreedheid van Ouderen en Bloedverwanten perk en. paal te ftellen , en de volgende byzonderhedc-n te beveelen. Vooreerst: Ouders en Broederen moesten in dit geval niet naar bun enkel vermoeden te werke gaan , maar de misdaaden der Dochteren eerst door vier Getuigen beweezen worden. Dit kan ten opzichte van Hoererye eener ongehuuwde Dochter zeer wel gefchieden , wanc de Getuigen behoeven de misdaad hier niet te hebben zi:n bedryven , maar alieenlyk te weeten', dat fa) Sura XVI. vs. $9, 6o, 61. Muhammed wil daar de Heider.fche Arabieren wederleggen , die de zoogenaamde drie Dochteren van Godt vereerden , en zegt : Gode geeven zy Dochters , en •wanneer men iemand hunner de geboorte van een Meisje bericht, wordt zyn gezigt donker , by zelf droefgeestig : wegens die kwaade tyding wil by zicb door niemand laaten zien , en by ftaat by zicb zelven m twyfel of by bet Meisje wil opvoeden , of onder de aarde laaten fteeken. Men zal hier van noch het één en ander in de Disfertatie van mvnen Vader ntualia codicis facri ex Corano illuftraM, §. 8. kunnen vinden. R5  2.66 §. 2tjj. Buitenstap in het dat de perfoon , die befchuldigt wordt, zwanger is, of een Kind ter waereld gebracht heeft: en zoo veele Getuigen eifcht Muhammed , Sura XXIV. vs. 4. uitdruklyk . wanneer iemand eene ongetrouwde perfoon van Hoererye befchuldigt, en voor zyne vjarongelyking niet met 80 flagen wil gellraft worden. Ten tiieeden : de eigenlyke ftraffe , in dit geval geftelt , vindt men elders , naamlyk Sura XXIV. vs. 2 , 3. alwaar op Hoererye honderd Oogen (laan , als mede , dat iemand , die niet aan eene zelfde misdaad fchuldig of'een ongeloovige is, zulk eene gefchonde Dochter niet trouwen mag. Men kan dit niet vooronderftellen , dat dezelve in het opfluicen in ééne der kameren van het huis , dus in een eigenlyk carcer domefticus, beflaan heeft: een groot gedeelte der Arabieren , aan welke Muhammed zyne Wetceri voorfchreef, waren immers Bedoynen , die in Tenten woonden . by welken zulk eene huis-gevangenis niet mooglyk is , en het huis van f;rme heden heeft ook niet altoos kamers genoeg, om 'er eene van tot eene Gevangenis te kunnen afzonderen. Hier by komt noch , dac het woord behouden, (dmpjicubonna ) , elders in den Koran in eenen goeden zin voorkomt, en tegen het vehwehpen van Kinderen , hier dan tegen het wegjaagen , wordt overgeftelt. Doch het (luit in zoo verre insgelyks zekere ftraffe in , als eene bedorven Dochter zich binnen de deure moet houden , en wel daar toe kan en moet genoodzaakt worden ; en als zy in het huis van haare Ouderen moest blyven , dewyl geen eerlyk Arabier haar trouwen mag. Die moesc duuren , coc dat de Dood haar wegnam , of Godc haar eenen anderen weg toonde ; dac is , by voorbeeld , wanneer een Arabier , die geene eerlyke Dochter mocht crou- wen.  Muhammedaanscu Recht. 26*7 wen, dewyl hy eene zelfde mesdaad begaan bad, om welke rede hy . volgens Sura XXIV. vs. 3. eene hoer moesc neemen , eene Vrouw noodig heeft , en haar uic hec huis haarce Ouderen verlost. Ik geef deeze geheel nieuwe verklaaring niec voor onbetwistbaar uic, noch keur die Uitleggeren af, dewelke deeze plaatze anders verklaart hebben : maat myne verklaaring komt my evenwel de waarfchynlyk» fte voor ; en dat in die woorden , welkers betekenis wy tot dus verte onderzocht hebben , van de ftraffe op Ovetfpel gefproken wordt , fchynt my al te zwaai om te gelooven. De andere Wet , in het dertigfte vers van het zelfde Hoofdftuk , die noch hedendaags by de Muhammedaanen geldt , zoo als zy dezelve , volgens hunne overleeveringen , uitleggen , ftelc eigenlyk in hec geheel geene ftraffe voor Overfpel vast , maar vooronderftelc dezelve als den Arabieren van ouds.bekend : wanc in dezelve wordt op ontucht eener Lyfeigene, die getrouwtis, de helft der stï bladz. 107. en in dien van S alk , bladz. 37.  öp Overspel;. 273 Wie heeft nu gelyk ; de Jooden , die Joh. VUL vs. 5. fpreekende voorkomen, of de Thalmud ? -—~ —— Indien deeze piaacze , zoo als ik geloof, waarlyk van Johannes is , dan kan 'er in hec geheel geert tWyfel overblyven , zelfs al neemt men de Godclyke irigeeving van Johannes niec - medé in aanmerking , maar al oordeelc men alleen volgens de gewoone regelen van gefchiedkundige waarfchynlykheid ; dac is , gelyk men hec noémc , alles gelyk geftelt zynde. Johannes leefde , toen Jerufalem noch ftond, en de Jooden hunnen Staat en eigene Wetten hadden ; en hy was zelf te Jerufalem, toen dac gefchiedde , hec geen hy Kap. VII. en VIII. verhaak heefc: de Mifchna daarencegen is byéén gezamelt, naa dat Jerufalem airede verwoest was , en 'er geene Joodfche Scaac meer gevonden werdc. Een gelykcydig Schryver , die daarenboven , van hec geen hy verhaak , zelf iecs gezien heefc, verdient zekerlyk in het ftuk van geloofwaardigheid den voorrang boven eenen anderen , die laacer leefde , en hec geen hy heefc opgetekenc, niec uic oude Gedenkftukken en Schriften , maar alieenlyk uit mondelinge overleeveringen van den Leeraar op den Scholier ( uic het geen deeze in het Collegie hoorde) genomen heeft; en bygevolg', wanneer de vraag is, welke ftrafte in Zynen tyd in gebruike ware , verdient hy noch meer den voorrang boven de uitfpraak van eenen , vry lange naderhand leevenden, Rechtsgeleerden, die niec zoo zeer zege, wat weleer in gebruike geweest zy , als wel , wac naar zyn oordeel behoore plaats te vinden. Doch van deeze aanmerking kan men zich niet bedienen tegen die geenen , dewelke het verhaal van de Overfpeelller Joh. VIII° vs. 1 — ir. voor onecht hóuden 5 hoewel 'er ten minften dit van overbiyve, dat dtg Vi Deel. S w-  274 §• t6z. Soort van Doodstr.ffs verhaal al zeer vroeg in hec Evangelie van Johannes moec geftaan'hebben, en ouder zyn dan de Mifchna; en bygevolg dac hec zelve , al ware hec door Johannes al niec opgeflelc, evenwel in zaaken, die de gewooncens der Jooden vóór de verwoestinge van Jerufalem becreffen , noch wel zoo veel , zoo niec meer geloofs zoude verdienen , als de "Vlifchna. Dan in deezen cwisc , die al in hec twyfelachtige vale, zal ik my hier niec inlaaten ; maar alieenlyk de volgende Aanmerkingen opcekenen , die ons nader coc volkome beflisfing zullen brengen. l. De Regel, die in den Thalmud ten gronde •gelegc worde, dac men naamlyk overal, daar fllE' Tcö zonder verder byvoegfel ftaat, daar door niec de Steeniging , maar het Wurgen te verftaan heefc, is valfch : Exod. XXXI. vs. 14. en XXXV. vs. 2 worde van den Sabbachfehender gezegc, hy zal den dood sterven, en nochrans, coen, volgens Num. XV. vs. 32 — 34. iemand op deeze misdaad betrepe wierdc , werdc hy op uicdruklyk bevel van Godc, en dus volgens zyne eigenmondige verklaaring , gefteenige. Ik neem die, gelyk noch hec een en ander , hec geen volgen zal , uic de Disfertatie van mynen Vader, de Pmtiis capitzlibus in Sacra Scriptura commemoratis, §. 12. alwaar men over de ongegrondheid deezer regel van den Thalmud meer zal gezegc vinden. 2. Hêc Wurgen is in hec geheel geene ftrafTe van het IVlofaïTch Recht; maar alieenlyk van de Rabbynen verdicht; komende van dezelve in 'den Bybel geen woord voor. Ook ten dee-  op Overspel. 275 deezen opzichte kan men de gemelde Disfertatie , §. y. naazien ; waar by ik die alleen ' noch voegen zal , dac ik my insgelyks by Jofephus geene plaatze weet te herinneren , op welke van deeze ftrafte gefproken wordt; noch minder van zulk eene zonderlinge te werkftelling van dezelve , zoo als zy door de Rabbynen befchreeven is. Dit zoude ter overtuiginge genoeg kunnen zyn , en men misfchien de overige aanmerkingen niet van my vergen ; want indien het wurgen in het gehee! niet onder de DoodftrafFen behoort, die Mofes heefc aangenomen , heefc hy hec zekerlyk ook niec geftelc op Overfpel. Dan evenwel een overvloede , en om dac men eikanderen de zonderlingfte tegenwerpingen tegen deeze Gefchiedenis van Joh. VIII. geduurig heeft naageklapc , en op eene zeer onredenkundige wyze de gistingen van Thalmudisren mee gefchiedkundige gecuignisfen gelyk geftelc, zalik hec overige hier by voegen : 3. Misdaaden van Onkuisheid , die noch niec eens volkomen Overfpel zyn , maar alieenlyk aan die wanbedryf grenzen, werden door fteeniging geftraft: by voorbeeld, wanneer eene Dochter zich valfchlyk voor eene Maagd had Uicgegeevcn, en dus den Man die haar crouwde bedroogen ; of wanneer eene Bruid Onkuisheid begaan hadc : Deuc XXII. vs. ao, si. 23, 24. Kan men nu wel gelooven , dac Overfpel zelf, in eenen eigenlyken zin gepleege, zachter zal geftrafe.zyn ? Het zal alle myne Leezeren vreemd voorgekomen zyn , S 2 dac  176 §. l62. SOORT VAN DcODSTRAtFE dat de Arabieren (volgens §. 261.) tusfchen Echtbreuk en Hoerery zoo weinig onderfcheid maaken; maar zy üraften evenwel de laatstgenoemde misdaad niet zwaarer dan de eerfte ; en dat Mofes tusfchen deeze beiden een zeer groot verfchil geftelt heeft , zal ons in het vervolg blyken : over het algemeen ftelt hy op Hoererye geene ftraffe , en wanneer hy dit ten opzichte der twee gemelde gevallen , Deut. XXII. vs. 20-24 doet, ziet men klaar, dat hy de misdaad dan als eene beleediging van den Man , die aan Overfpel grenst, aanmerkt. Vreemd is het, en tegen de gewoone denkwyze der Volken gekant, het geen H. de Groot zegt: dat Overfpel daarom zachter geftraft werdt, dan Hoerery eener Verloofde , dewyl een Man zyne Vrouw zelf onder zyn opzicht en bewaaring had , terwyl eene Bruid daarentegen onder bewairing was van haare Ouderen. 4. Indien de aanmerking gegrond is, die ik § 235. N. 1. gemaakt hebbe , dan is het fteenigen , al vóór den tyd van Mofes de gewoone ftraffe geweest op Overlpel. 5. Ezech. XVI. vs. 38. 40. fchynt het fteenigen als de bekende Straffe voor het pleegcn van Overfpel te worden aangemerkt. Godc zegt tegen Juda, die in eene figuurlyke manier van fpreèken , als eene Overfpeelller en KinderMoordenaares wordt voorgeftelt, vs. 38. hc zal u straffen , gelyk ah Overjpc elfiers , en de geenen die Blced vergieten , gestraft worden : en hoe die gefchiede , ziec men uic vs. 40. Men zal ü met steenen sieeni- gen ,  o v Overspel. 277 gen , en met messen aan stukken snyden. Doch op deeze plaatze alleen, die anderen zoo duidelyk gefcheenenheeft, zoude ik my in dit geval liefst niet beroepen, dewyl hier van eene dubbele misdaad, Echtbreuk en Kindermoord gefproken wordt ; gelyk by de Steeniging noch eene andere ftraffe , het aan ftukken fnyden met Mesfen , vvaarfchynlyk de Chaldeeuwfche Dichotomie (tf), die men in het Mofaïfch Recht niet kent (maar Ezechiel leefde onder de Chaldeeuwen , en woonde aan de Riviere Chaboras ) gevoegt wordt. Dan neemt men deeze plaatze by de overige bewy* zen j zoo laat zy niet na gewichtig te zyn. Ik heb om deeze reden ook niets tegen de gefchiednisfe van de Overfpeelller , van welke johannes fpreekc, in te brengen , die my in dezelfde maate te wel gevalt, als dezelve voor anderen aanftootelyk geweest is. Sommige Schriftgeleerden en Pharifeeuwen , die Jefus verdacht hielden , van verfcheidene Wetten van Mofes voor afgefchaft te verklaaren , en hem door dat middel eenen ftrik wilden zetten , brachten zekete Vrouw tot hem , die op de daad van Overfpel betrapt was. De daad zelve , zeiden zy , dat geene de minfte twyfel leed : Mofes had (a) Men zie de meergemelde Disfertatie van mynen Vader, de Posnis Capitalibus , §. 23. waar mede men voor eerst noch myne Oosterfcbe Bibliotheek , D. IV. bladz. 29. kan vergelyken. Indien ik befluiten konde , om eene Nieuwe Uitgaave van alle de Disfertatien mynes Vaders te bezorgen, zoude ik op die piaacze meer zeggen. S 3  278 §• atfa. Soort van Doodstrafie had bevolen Overfpeelfters te fteenigen : en bygevolg vroegen zy hem, wat zy in dit geval doen moesten'? De vraage was zeer ongerymd , en verdiende geen antwoord , want daar was in de geheele zaak niets tvvyfelachtigs: Jezus verwaardigt hen daarom ook met geen antwoord , maar bukt zich neder , en fchryft met zyne vinger in het zand ; het welk men dus zoude kunnen uitleggen , als of hy daar mede had willen zegden, ficui fcriptum eft! doet met haar , zoo als Moses geschreeven heeft. Toen zy voortvoeren met vraagen , en misfchien dachtten , dat hy niet wist, wat hy zoude antwoorden , richtte hy zich op., en zeide : Al wie onder u zelf o\SCffüLOiG IS , vvlrpe den eersten steen of haak : Daar op bukte hy zich wederom , en voer voort met fchryven ; waar door hy hun gelegenheid gaf, om ongemerkt te doen , het geen zy naderhand deeden. Men zoude het Antwoord van onzen Zaligmaaker omtrent op de volgende wyze kunnen uitleggen : Uwe vraage by eene zaak , die zoo duidelyk beflisc is, is zeer wonderlyk, en vertoont zich omtrent zoo, als of gy om redenen van eigenbelang deeze Misdaadige wenfchtte verfchoont te zien ? Hy , by wien dit geene plaatze heeft , al wie onder u zich zeiven geenes Overfpels bewust is, maake dan aanvang, om de Wet van Mofes ter uitvoer te brengen , en werpe den eerden fteen op haar. Hun geweeten bracht hun veele dingen in hun geheugen ; en toen Jefus wederom in het zand begon te fchryven , moesten zy vreezen , dat hy misichien meer wist, dan hun lief was, en misfchien aüerleie verdacht-maakende naamen , zoo niet geheele gevallen , die zy wenfchten dat verborgen bleeven , zoude ter neder dellen : ep daarom , toen zyn oog juist niet cp hen gerichc  o ï? Overspel. 279 was, floopen zy, de één voor, de ander naa, in ftilce weg. Toen Jezus zich wederom oprichtte , vroeg hy de Vrouw , waar haare Befchuldigers waren ? Of niemand het Straf-vonnis der Wet tegen haar uitgefproken had ? en toen zy zeide, niemand, antwoordde hy : dan veroordeel ik u ook niet! maar maak u niet wederom aan de zonde fchuldig. Wac is hier toch misdaan ? Jefus was noch Fiskaal noch Rechter ; hem ging de misdaad deezer Vrouwe zoo min aan , als iemand anders : Hy werdt, omtrenc gelyk by ons een Rechtsgeleerde , om zyn oordeel gevraagt; maar de Vraagers waren vertrokken , en begeerden geen antwoord. Nu was het immers zyne zaak zekerlyk niet, Aanklaager van deeze Vrouw te worden ; en een burgerlyk Rechter was hy niet. Het best by de geheele zaak was noch de uitkomst, bellaande daarin , dat zy , die voorhadden hem van gcringachting der Wetten van Mofes te befchuldigen, zelve in de omftandigheden geraakten , van niet naar dezelve te handelen , en dat hy, zonder zich aan eenig verwyt bloot te Hellen, door de daad toonde, dat hy niet begeerde een Yveraar voor de Wetten van Mofes te zyn , welker verbindende kracht ten einde liep. De geheele gefchiednis is zoo geftelt , dat men byna zoude moeten wenfchen , dat zy waar was , al was het ook , dat men als Criticus aan de echtheid dier plaatze twyfelde •, waartoe ik evenwel niet bekwaam ben : en waarlyk die dezelve verdicht, en in het Evangelieboek van Johannes gedoken had , zoude een fchrander Man moeten geweesc zyn. S 4 S- 2Ö3-  280 §• Eed van Zuivering S; 2f?3- iifi wzw Zuivering in zaake van Overfpel. Dnt het moeijelyk is , de misdaad van Overfpel te bewyzen , fpreekt van zelf. Dan het Mofaïfch Recht kwam hier den Manne te hulp , en veroorloofde hem t'eiken keere , wanneer hy de Huwelyks-trouw zyner Fhmvrouwe verdacht hield, van haar eenen Eed van Zuivering te vergen , dien zy op eene zeer heilige en geduchte wyze moest zweeren. Deeze Wet ftaat Nurrj. V. vs 11 — 31., en worde beflooten met het byvoegfel, dat de Man in dat geval geen verwyt , of geen e schuld heeft ; dat is, dac zyne Vrouw , naa dac zy zich door deezen Eed van die verdenkinge gezuivert heeft, hem over de fchande , die hy haar had aangedaan , niet kan aanklaagen. Die ziet men , mee den eerften opflag , dac zeep veel van onze Wetten verfchilt, want volgens deeze kan men niemand eenen Eed van Zuivering opleggen , die niet al vry wat van de waarheid der befchuldiginge overtuigt is. Dan , deeze groote verfcheidenheid des Hebreeuwfche van onze Rechten, was daar op gegrond , dat by de Israëliten Man en Vrouw niec , zoo als by ons, als gelyke partyen worden aangemerkt, maar de Vrouw voor het eigendom van den Man gehouden , waar aan hy niets, dan onderhoud en Huwelyks • gemeenfehap , in het geheel geene echte Trouw , fchuldig was ; ( want hec ftond hem , zoo hy wilde, immers vry, meer Vrouwen te neemen ) ; als mede , dat by hen de Yrouwen meescal gekocht waren. By ons zoude een.  IN ZAAKE VAN OVERSPEL. gSl een Vrouw , die dcor haaren Man op eenen Eed van Zuivering gevergc werdt, zeggen : zuiveren de Mannen zich ook door eenen Eed , wanneer hunne Vrouwen eens zwak genoeg zyn, van min-yverig te worden ? Dit verviel by de Hebreeuwen ten éénenrnaale , want , daar een Man zyne Vrouwe nooit belooft had , haar alleen te zullen toebehooren , had zy ook geen burgerlyk Recht om min-yverig te worden , boe zeer zy daar toe ook door haar natuurlyk geftel mochte aangezet worden. Voor getrouwde Mannen was dan die onderzoek zeer gemaklyk gemaakt , en eene welgegronde vreeze voor dien plechtigen Eed, bewaarde teffens de Kuifchheid hunner Vrouwen. In deezen Eed was ( een zeer Houte onderneeming voor eenen Wetgeever, wanneer hy zich der Godtlykheid van zyne zendinge niet volkomen bewust geweest was , ) eene zichtbaare lichaamlyke ftraffe bepaalc , en naadruklyk vastgeftelt, die zy, welke den Eed deed , zich toewenfehtte , en die Godt zelf op zich nam , over haar te brengen Haare heupen zullen vervallen, en haar lichaam opzwellen , vs. 21. IJ. en zy zal, gelyk men uit de tegenllelling, vs. 28. ziet, tot eenen vuuch7baaren byslaap onbekwaam worden. De Uitleggeren hebben 'er zich zelden om bekommert, wat dit voor een Krankheid geweest zy, maar hec aan Godt overgelaaten ; ondenusfchen komt het my voor, dat men hier de zichtbaarfte kenmerken vindc van een ongemak der Vrouwen , het welk zekerlyk ten hoogften zeldzaam is , en Hydrops Ovarii genaamt wordt. Door dit ongemak zwelt het lichaam , het welk van zelf fpreekt , maar teffens neemen de heupen zeer af, en de Lyderes worde door den tyd S 5 ten  282 $. 263. Eed van Zuivering ten éénenmaale onbekwaam voor de Huwelyks-gemeenfchap , wegens de onverdraaglyke fmarten , die haar dezelve veroorzaakt. Josephus heeft reeds werkljk aan de Waterzucht gedacht, met dat onderfcheid evenwel , dat hy de byzondere foort van deeze Ziekte niet zoo met haare juiste Geneeskundige benaaming . maar alieenlyk in het algemeen Buikwaterzucht (dj noemt, en 'er noch eenige andere dingen byvoegt , waar van men by Mofes geen het minst gewag vindt : van dien1 aart is , by voorbeeld , de flvlling die waarlyk zeer ongerymd is , dat, zoo de Vrouw onfchuldig was, zy binnen den tyd van tien maanden een Kind ter waereld biacht. Hoe ! indien haar Man het befluit genomen had, van niec met haar te doen te hebben , of zy airede re oud , of op eenige andere wyze onbekwaam om Kinderen te baaren , geweest was , zoude haar bet Kind dan misfchien , ten bewyze haarer onfchuld en ongefchonde trouwe , door een Wonderwerk gegeeven worden ? Mofes zegt 'er geen woord van, maar alleen , dat zy dan door den Eed niet onbekwaam zal worden , om Vruchten van haar Huwelyk voort te brengen. Ik heb reeds gezegc, dat zulk eene duidelyke bepaaling der ftraffe , die door Godc zal geoefent worden , vooral van zulk eene , die in eene Ziekte beftaat, dewelke zoo ten hoogften zeldfaam is , een onbegryplyk ftoute flap voor eenen Wetgeever zoude zyn , die voorgaf van Godt gezonden te zyn , zonder van de Godtlykheid zyner zendinge de grooc- fte ( Overspel eenbr Lyfeigene. 289 §. 264. Straffe van Over/pel by eene Lyfeigene. Die zy genoeg van de Strafte van Overfpel , in» dien hec door eene vrye Perfoon , die in eenen eigenlyken zin iemands Vrouw was, gepieegt werdt; Maar was de Misdaadige eene Lyfeigene , dan verminderde die voor haar zelve cn den deelgenooc haarer misdaad , groodyks de ftraffe. Men vindt dee* ze Wet, Levit. XIX. vs. 20-22., waarvan ik de woorden , in welke eenige duisternis is , uic myne UsuYmtrfitfrhé Hvhel- vertaaline zal bvbrengen : In¬ dien \ich iemand licbaamlyk vermengt met eene Lyfeigene , die eenen Man heeft , en zy niet gelost ,• *mrh haar de yrybeia ee cbomen is j taai er , dewyl zy niet vrygelaaien is , de dood niet op , maar flagen ; en de Mansperfoon zal jehovah eenen Ram ten Schuld-offer , voor de Tente der Samenfprtekinge, brengen; door middel van dit Schuldoffer door den Priester , van wegen de gepleegde misdaad , verzoent worden , en de zonde , die zy (a) beman beeft, baar ver geeven zyn. Men J v J ü ziet fa) Zy, de Mansperfoon : Ik worde hier in myne Overzetting eene dubbelzinnigheid gewaar , daar uit ontftaande , dac hec woord Mansperfoon , van hec Vrouwlyk geflacht is. Een Leezer van de Vertaaling zoude , zy , van de Slaavinne kunnen verbaan , waarop het evenwel niec ziet , want in het Hebreeuwfeh ftaat het manlyk geflaent. Ik wilde vs. „. niec zeggen: de Man zal Jehovah eek Of*er bkesgen , om dat die ook eemgszinfs dubbe - V. Deel. 1 tm*  290 §• 264- Overspel eener Lyfeiüeke. ziet zeer klaar, dat hier van eene Lyfeigene gefproken wordt, als mede , dac zy eenen Man had , en dus haare Onkuifchheid niet enkele Hoerery was , maar eene foorc van Overfpel , die , volgens de ftrengheid der Wetten , den dood zoude verdient hebben. Aile duisternis ligt alieenlyk in de woorden , die ik niet met volkome zekerheid, en daarby by wyze van omfchryvinge vertaalt hebbe , die eenen Man heeft. In het Hebreeuwfch fcaac A/ecberefetb leijcb. Het werkwoord Charaf heeft veele becekenisfen , die men ongelukkiglyk hier bybrengt (a) , maar hec betekent ook , vruchten van de BooiWEN af breeken (carpere, decerpere), en dus zoude ik het ook , dewyl de Duicfche Taal my geene gevoeglyke uicdrukking aan de hand geefc, met eene , die ik uit het Latyn ontleene , decerpta viro vercaalen. Naar myne gedachten was die eene Slaa- zinnig is, en niet de gewoone duitfche uitdrukking in de Wetten : en toen ik in plaatze van Man , de Mansperfoon fchreef, verviel ik , zonder het in den beginne te bemerkeD , in eene andere dubbelzinnigheid. (a) By voorbeeld: fommigen verraaien het , dje de Man veracht , en verftaan 'er eene Slaavin door , die door haaren Heer in zoo verre veracht wordt , dat hy haar niet in zyn bed Iaat komen ; C even , als of hy dit aan alle Slaavinnen in zyn huis verplicht wasj\ Maar dan vondc 'er immers niet eens de minfte fchyn van Overfpel plaatze , maar alleen Hoerery , indien de Slaavin met iemand anders Onkuifchheid pleegde. In de meeste oude Vercaalingen leest men , de verloofde , of, die toegezegt is : maar hoe het Hebreeuwfche woord dit betekenen • kunne , is niet gemsklyk te vinden.  §. 2Ö4- OvERSPEL EÉN ER LytÉTCEKE. 2QI Slaavin door haaren Heer in zyn bed opgenomen , öf, volgens §. 87, zynen Zoone ter bedgenooce gegeeven ; dewelke dus in eenen eigenlyken zin geene Vrouw was: maar misfchien fluic dit woord insgelyks het geval in , waar van ik evenwel niets minder dan zeker ben , wanneer eene Lyfeigene toe famenleeving ( Comubernium ) met eenen Knecht verbonden is (a) ; iets het geen zekerlyk zulke Rechten niet heeft , als het eigenlyk Huwelyk. Dan ik denk niec', dat die iaaefte hier gemeent is ; ik bepaal my derhalven by de eerfte verklaaring 5 fchoon ik hec woord zoo ruim vertaalt hebbe , dac 'er noch meer andere gevallen onder kunnen begreepen worden. Waarom de ftraffe bier zachter zy , en niec op hec leeven gaa , kan men gemaklyk begrypen. Eene Lyfeigene is de rechte Vrouw niec, maar alieenlyk eene Slaavin , die door haaren Heer in zyn bed is opgenomen ; misfchien wel zonder haare eige vrywillige toeftemming , en alieenlyk om dac zy , als Lyfeigene , doen moesc , hec geen haar Heer wilde : haare ontucht is bygevolg eene tusfehenfoorc tusfchen Hoerery en Overfpel; dezelve beleedigt , wel is waar , den Man even zeer als Overfpel , voor zoo verre zy hem eenes anderen Mans Kinderen , om dezelve op te voeden , en in het vervolg tot zyne Erfgenaamen , opdringt; maar tot haare verontfchuldiging dient, dac zy nimmer eene vrywillige verbintenis , ten opzichte van de Huwelykgemeenfchap en echte trouw gemaakt heefc, of heefc kunnen maaken i dewyl zy zelve niec vry f maar (a) §. 123. No. 3» m T ss  292 §. 264. Overspel eener Lyfeigene. maar zyne 'Slaavin was. Ik denk dac deeze rede beter gegrond is , dan die men fomtyds opgeeft: „ dat een Lyfeigene zulk eene goede opvoeding „ niet gehad heeft , als eene Vrygeboorne , en „ daarom minder Itrafbaar is." Want, om niet te zeggen , dat menig eene Lyfeigene , inzonderheid in voornaame huizen , beter opgevoede wordt, den menig eene Vryaeboorne onder de armen ; fpreekc de Wee immers niec van de gebporee , maar van haaren tegenwoordigen ftaat. Indien eene Slaavin vrygelaaten was, genoot zy dit voorrecht der Wee niec-; en evenwel had haare vrylaating, die ook wel naa her pleegen der Onkuifchheid konde gefchiedt zyn , haare voorige opvoeding in hec minst niet veranderc : en de Man , die op deeze onwettige wyze mee eene getrouwde Slaavinne te doen gehad had , genoot insgelyks het voordeel van deeze zacheere ftraffe , alhoewel de rede van eene llechtere opvoeding by hem geene piaacze vond. Men zal zich ook noch , uic hec geen ik §. 161. gezegc hebbe , weeten te herinneren, dat insgelyks by -de Arabieren de Straffe van Overfpel eener Lyfeigene , maar de helft is, van hec geen ten opzichte eener Vrygeboorne geftelt was. De ftraffe zelve , die op Overfpel van eene Lyfeigene ftond , waren (even als by de Arabieren) flagen ; waarby alleen noch die byzondere omftandigheid komt , dat het llagen met eene zweep fchynen geweest te zyn , gelyk ik §. 239. bladz 53. heb aangemerkt. Derzelver getal kan , volgens Deut. XXV. vs 2,3., niet boven 40 geloopen hebben. De fchuldige Man bracht, ter uitdelginge zyner misdaad , een Offer, volgens j, 244 , en verkreeg daar door kwytfcheldinge der ftraffe: of dee-  §. 2Ó4. OvERSPRL EENER LYFEIGENE. 1293 deeze kwytfchelding daar alleen in beftond , dat by van de gewoone ftraffe , den dood , vry raakte , dan of hy verder geheel ongeftraft, dus ook zonder flagen , gebleeven zy , kan ik met geene zekerheid zeggen : het eerfte komt my , zoo wel uit de overéénkomst met het Arabilch Recht, als ook uit hoofde der natuurlyke billykheid , het waarfchynlykst voor. Onder een Volk , by her. welk de lyfeigenf'chap gewettigt is , en een Man teffens het Recht, heelt , om zyne Slaavinnen tot byflaapen te neemen , behoorde zekerlyk deeze burgerlyk-geoorloofde bywooning ^ Concubinatus ) , op eene genoegfaame wyze , door de Wetten befchermt te worden , en zulk een', ik wil niet eens zeggen Echtbreeker , maar ten minnen fchender van deeze Concubinatus niet ten eenenmaale ongeflraft ce blyven. Doch ik wil hier niets beflisfen. Indien men het laatlte gevoelen wilde aannneemen , zoude het oogmei k deezer Wet kunnen geweest zyn , dergelyke verbintenisfen met zyne Slaavinnen zeldfaamer te maaken , en eenen Heer van ter zyde ( per in direcïum ) te noodzaaken , om aan eene Slaavinne die hy tot zyne eige , of zynes Zoons bedgenoot verkoos , teffens de Vryheid te fchenken : en dit is zeker , dat Mofes elders gewoon is , voor zulke Slaavinnen zorg te draagen («). Dit zoude dan één van de zoogenaamde ftratagemata (listen) der Wetgeevers , gelyk fommigen zich uitdrukken , geweest zyn, (a) Exod. XXI. vs. 9, 10, it. Deut, XX. vs. ïo- 14. §. 87, 88. T 3 S-  294 §, 265. Bloedschande. §• 265. Bloedfchatide ; haare Rechtsgeleerde benaaming , én Straffe. Van de Huwelyken , wegens al te groote bloedverwandfchap verbooden , heb ik in het Tweede Deel gehandelt: al wie nu zulk eene te nabeltaande Bloedverwartdte of trouwde , of buiten den Echt met haar te doen had , beging de misdaad , die wy Bloedfchande noemen. By Mofes heeft dezelve een andere benaaming , te weeten , de schaamte zyner Nabestaande ontdekken Qfchcer Ba/ar) oe zien ; eene benaaming , over welke zeer veel , maar weinig door middelmaatige kenners der Oosterfche Taaien , getwist is. Dewyl de twist hier door op eene onaangenaame wyze breedvoerig geworden is , en de meesten van myne tegenwoordige Leezeren , waarfchynlyk , geene taalkundige nafpeuringen zullen begeeren , ( caalkundig moet het onderzoek over lebeer Ra/ar zyn, en niet Godtoeleerd of Wysgeerig , indien het gegrond zal zyn, en niet met gisfingen te vrede ftellen ) wyze ik hen na het Tweede Hoofdlluk van myne Verhandeling , over de Huwelyks- Wetten van Mofes, die het Huwelyk onder Bloedverwanten verbieden, $J. n-18. Uit het zelfde Hoofdlluk der gemelde Verhandehnge zal ik ook maar kortlyk herhaalen , waar van men daar de verdere uitvoering en bet heavys kan vinden , dat het Hebreeuwfch Recht voor zekere foorten van Bloedfchande byzondere ^aaraen heeft. 2. Bloed-  §, i6$. Bloedschande. 295 ï. Bloedschande met zyne Schoonmoeder , heet Zhnma (a) , Schande met haar , die onder onze bescherming staat, zoo dat wy de eigenlyke befchermers haarer Kuifchheid zyn , en dezelve , om onzer eige Eere wille , tegen alle geweid of verleiding verdeedigen , of daar voor bewaaren moeten , Levit. XX. vs. 14. Verhandeling over de Huwchh-fVetter., g. 19- Deeze uitdrukking wordt fomtyds ook van andere misdaaden gebruikt , by voorbeeld in de Wetten : van de misdaad eenes Vaders , die zelf zyne Dochter , om winst, Hoerery laat bedryven , daar hy ondenusfchen de yverigfte bewaarer van haare Kuifchheid behoorde te zyn ; Levit. XIX. vs. 29. en buiten de Wetten : 1. van Schande met zyne Schoondochter (Z>) , welke misdaad aan de laatstgemelde zeer gelyk is , maar evenwel noch eenen byzonderen Rechtsgeleerden naam heefc ; 2. van geweld , eener doorreizende Vreemdlinge aangedaan , die volgens hec Rechc van Herbergzaamheid , hec welk by de Oosterlingen zeer verre gaar, door de Stad moesc befchermc worden , Rechc. XX. vs. 6. ; 3. van hec Hoerenwaardfchap eenes Mans , die zvne Vrouwe veroorlooft Overfpel te doen, C<0 In het Hoogduitfch gefchreeven Simma; want de Latynfche Z, moec hier, als by de Franfchen, de zachcfte S uicgefproken worden. O) Ezech. XXII. vs. u. T 4  296 f. 265. Bloedschande. doen , of ten minden al willens en weetens haar misdryf door de vingeren ziet , Ezech. XVI. vs. 45.; 4. in eenen zedelyken en dichtkundigen zin , en om het haatlyke der misdaad van eenen Vriend met de zwartde verwe af te fchilderen , die de Vrouw van zynen Vriendt verleidt, dewelke aan hem nochtans den groocften befchermer en verdeediger haarer Eere behoorde te hebben , Hiob XXXI. vs. 9. 11. 2. Bloedschande met zyne Schoondochter , wordt met het grootde Recht , Thebel , Onzinnigheid of Krankheid , genaamt , Levit. XX. vs. 12. Den zelfden naam draagt anders ook in Rechten fchande met Vee , Levit. XVIII. vs. 23. , en buiten hec Rechc kan hec wel zyn , dac dezelve ook in eene ruimere betekenisfe , van allerleie Bloedfchande mee zeer nabedaande perfoonen , gebruikt is ; inzonderheid in de caale der Dichteren. 3. Bloedschande tussciien Broeder en Zuster , draagc den naam van Cbefed, Liefde , die woord evenwel in eenen kwaaden zin genomen , Levit. XX. vs. 17. 4. het trouwen met zynes broeders Wë- duwe , worde Levic. XX. vs. 21., Nidda genaamc , hec 'welk ik niec rechc weec of men door Huwelyk van twee gelyken , dan door Huwelyk van Medeminnaars f verraaien raoeee ; dewyl naamlyk , indien zulke Huwelyken kunnen aangegaan worden , een Broeder ligclyk de Medeminnaar yan zynen Broeder worde, zoo deeze eene fchoo-  §. 265. Bloedschande. spy fchoone Vrouw heefc, en hy dezelve misfchien al by zyn leeven zal zoeken te verleiden. 5. Daarenboven noemen de Arabieren het Huwelyk met zyne Stiefmoeder , Nicahb-Elmakt , het Huwelyk van haat ; welke naam evenwel by lYlofes niet voorkomt. Waarfchynlyk hebben meer foorten van Bloedfchande haare byzondere benaaming in het Hebreeuwfch gehad ; maar wy kennen ze alle nier. Laat ons nu van de Straften dier Misdaad fpreèken •, en hier moet ik de daaden van Bloedfchande in vier Clasfen verdeelen. 1. Op fommigen ftaat de dood. Deeze zyn , Bloedfchande met zynes Vaders Vrouw , Levic. XX. vs. 11. , met zyne Schoondochter , vs. 12. en het Huwelyk Qconjugium funultaneum zoo wel als fuccssjivum ) met Moeder en Dochter , vs. 14. In de twee eerfte gevallen is de foort van doodftrafte niet uitdruklyk gemeld , maar 'er wordt alieenlyk in het algemeen gezegt, zy zullen sterven : verftaande hier door de Rabbynen , volgens hunne Regel , waar van wy reeds gefproken hebben , het wurgen , als , naar hun oordeel , de zachtfte doodftrafte. Dan het Mofaïfch Recht weet in het geheel niet van wurgen , en zyn dus naar alle fchyn deeze Misdaadigen , die zich aan Bloedfchande hadden fchuldig gemaakt , gefteenigc. Van het trouwen reet T s M^e-  sp8 §. 265. Bloedschande. Moeder en Dochter wordt gezegt, dat men hem en haar met vuur verbranden zal j het geen niec aan leevendige lichaamen gedaan werdc, maar gelyk ik te vooren reeds heb aangemerkt Cg. 235-) , naa dat men ze vooraf dood gefteenigt had. Haar komc in het Hebreeuwfch in hec meervouwige voor, hec welk men in hec ( Hoog) duitfch niec wel duidelyk kan uitdrukken , (illum et i'Uas comburent igne); dan de meening kan hier evenwel onmooglyk zyn , dac beide deeze Vrouwen moeten verbrand worden ; want de eerstgetrouwde van beiden was immers naar alle gedachten onfchuldig , en de tweede tot haar groot verdriet by haar ter Vrouwe genomen ; de Wet wil dan waarfchynlyk zeggen , dat de ééne zoo wel als de andere , indien zy fchuldig is , en zulk eene onnatuurlyke verbintenis aangaat, moesc gefteenigt, en , tot grooter bewys van affchuw tegen haar , verbrand worden : de Moeder , indien zy den Man of Weduwnaar van haare Dochter , en de Dochter , zo zy den Man of Weduwnaar haarer Moeder trouwt. 2 Mofes ftelc de uitroeijing op Bloedfchande en ongeoorloofde Huwelyken van Broeders en Zuscers, en Half-broeders en Halfzusters , Levic. XX. vs. 17. Wac uitroeijing hier berekene , den dood , of Uitbanning, of verlies van zyn Burgerrecht , kan ik met geene zekerheid zeggen ; dit behoorc tot het zeer twyfelachtige van 5. 237. De uitdrukking zelve , of de s fa men-  g. 20*5. Bloedschande, 299 famenvoeging der woorden , zy zullen voor de Oogen van hun Volk uitgeroeit worden, beflisc hier ook niets, wanc dezelve zoude zeer wel zoo veel kunnen betekenen , als , zy zullen zich voor de Oogen van hun Folk niet meer vertoonen , maar gebannen worden. Wat dezelve waarlyk hier te kennen geeve , en welke de betekenis van het Hebreeuwfche Uitroeijen ten tyde van Mofes geweest zy , is duister, en door den verbaazenden afftand van cyden te zeer verborgen. Rechcuic gezegc, eene doodftraffe komc my hier, in yergelykinge mee hec overige van hec Mofaïfch Rechc , wat ce hard voor , dewyl hier niec fleches van volle , maar ook van halve Broeders en Zusters gefproken wordt. Abraham had zelf zyne halve Zuster eer Vrouwe gehad : wei is" waar , Mofes verbiedc die den Israëliten ; maar kan men wel vermoeden, dat hy, daar zulk een Huwelyk evenwel niet toe de eipenlyke , door hem zoogenaamde , gruwefen der Cananicen , dac is, coc de affchuwlyke Zeden , die de Kenmerken van die Volk uicmaakcen , behoorde; hy op dezelve eene zelfde ftraffe zal geftelc hebben , als op Bloedfchande van de eerfte foorc , of, om zyne uicdrukking ce herhaalen ,• de zelfde als op de Gruwelen der Cananiten , om welke het land hen uitspuwt ? Dan zo men door Uitroeijing hier den dood te verdaan heefc, weec ik , daar 'er flechts rweeërleie doodftraffen waren , hec Zwaard en de Sieeniging , deeze uicdrukking nie: an-  300 §, 2Ö.5. Bloedschande. anders , dan van de laatfte op te vatten ; en dan zoude Abraham in een Huwelyk geleefc hebben , het welk zoo wel op ftraffe van Steeniging verbooden was , als eenig ander van die , dewelke door Mofes onder de byzondere gruwelen der Cananiten getelt worden. Is dat te denken ? 3. Op tweeërleie Huwelyken, dat naamlyk met de Weduwe van zynes Vaders Broeder , en dat met de Weduwe van zynen eigen Broeder , ( uitgezonden alleen in het geval van een Leviraats- Huwelyk ; waarin het trouwen van zynes Broeders of Vaders Broeders Weduwe geboden was , om aan denzelven, daar hy zonder Kinderen was geftorven , eene nakomelingfchap te geeven) werdc door Mofes Onvruchtbaarheid gettelt ; dat is niet , dac uir zulke Huwelyken , of onechtlyke gemeenfchap met deeze perfoonen , nimmermeer Kinderen zouden voorckomen , waartoe weezenlyk een altoosduurend wonderwerk noodig zoude geweesc zyn ; en noch minder , gelyk fommigen onbarmhartiglyk hebben voorgegeeven , dac de zwangere Moeder mee en beneevens de ongeboore Vrucht moest omgebrachc wor« den ; maar dar de Kinderen , die uit zulk een Huwelyk voorekwamen niec op rekening van den nacuurlyken Vader geftelc , maar deszelfs overleedenen Broeder of Vaders Broeder moescen coegefchreeven worden ; waar door dus deeze tweede Man , ingevalIe hy geene andere Vrouw daar by had , ( en die liecen ieders omftandigheden niec - • toe),  §. 2(55. Bloedschande. 301 toe), zyn Erfdeel (a) en gewaande onfterflykheid in de Geflachtregisters verloor Wil men de g). Van (a) Hof. IV. vs. 14. (b) B. I. Kap. 187. of volgens de priekfche Uitgaave van Wesseling, Kap. 199. De fcbandelykJle gewoonte onder de Babyloniers is deeze. Élk Vrouwsperfoon, die een Inboorling is, moet zicb éénmaal in baar leeven, in den Tempel van V"mus, aan eenen Vreemdling overgeeven. Veele, die bet voor onfatfoenlyk bonden , zicb onder den gemeenen boop te mengen , dewyl 7,y , uit boofde van baare Rykdommen , trots zyn, ryden op overdekte wagens na den Tempel, en houden by denzelven Jlil; ook worden zy van veele Bedienden ge volgt. Maar de meesten gaan op deeze wyze te werk:  3"« §. 263. Openlyke Hoerery. Van deeze foorte van 'openbaare Hoeren e , hebben by de Hebreeuwen , of liever al vcór dee- yer zitten veele Vrouwlieden in den Tempel van Ver.us, en draagen eenen krans , waar in zy eenen draad gevlochten hebben, op bet boofd. Sommige komen, andere vertrekken. Tusfcüen deeze Vrouwlieden beeft men lange en rechte Gangen , door welke deeze Vreemllingen gaan , en ééne uitzieken. Indien eene VrouwsperJoon bier ééns zit, wordt baar niet wederom loegetr.aten na buis te gaan . tot dat de een of andere Vreemdling baar geld in den fa boot geworpen , en met baar hui. ten den Tempel te doen gebai beeft. Die baar dit geld toewerpt, moet daar by zegden , ik roep de Godin My. Utta. aan. De Asfyriers geeven aan Venus den naam van Mylitta CWtfSlÓ )• Dt't geld mooge veel of weinig zyn , z;y mag bet met weigeren , want bet wordt in de heilige Schatkist gebracht. Zy volgt den eerjlen, d'e baar geld toewerpt, en wyst niemand als onwaardig af. Maar wanneer zy deeze Liefde-tol betaalt , en dus der Godinne die Eer beweezen beeft , gaat zy wederom na baar buis. — — Die bet voorn ebt van fcboon'oeid bezitten , worden fpoedig ontflaagen , maar de leelyken wachten langen tyd , dewyl zy aan de Wet niet voldoen kunnen : ja fommige mosten daar wel drii of vier jaaren toeven. Op zekere plaatze te Cyprus beeft men dezelfde gewoonte. Dat van dit gebruik der Babyloniers ook in Joodfche Schriften , naamlyk vers 42 , 43. des Briefs van Jeremias , die men onder de Apocrvphe Schriften telt , gewag gemaakt worde, heefc Wesseling in zyne Aanmerkingen reeds herinnert; die ook, ten opzichte van Cyprus, een paar plaatzen bybrengt. Deeze Cyprifche Tempel -^Hoerery behoort inderdaad noch nader tot het Mofaïfch Recht, dewyl dezelve waarfchynlyk Cananitifch was, want Cyprus* heefc lange vóór den tyd van Herodooc Phoenicifche, dat is , Cananitifche Volkplantingen gehad. Men zie myn Spicilegiiïdi Geograpbice Hebr-'exteres, bladz. 106 —top,  §. 2 68. Openlyke Hoerery. 319 deezen (a) by de Canamten , de openbaare Hoeren in het algemeen den naam Kede»cha, dac is , Geheiligde, bekomen. Mofes bepaalt, wel is waar, haare ftraffe niet dooreene byzondere Wet ; dan , dewyl dezelve eene foort van dienst eenes Vreemden Godts was, fpreekt het van zelf uic gelykfoortige Wetten, dac zy mee den dood moesc geftraft worden. Ook vinden wy met de daad een , hoewel zeer buitengemeen voorbeeld , waarin die gefchied is. De Midianiten fchynen de fchandelyke gewoonte gehad te hebben , dat hunne Dochteren , wanneer zy huwbaar geworden waren , zich voor de eerftemaale ter eere van Baal Peor moesten prys geeven ( b _), en wel by een byzonder Feest, daar t.oe aangeleid: tot dit Feest noodigden zy de Israëliten , dewelke voor een gedeelte de noodiging aannamen , en wel openlyk en ten trocfe der Weccen. Een der onbefchaamefte onder deeze Overtreederen werd deswegen door Pinechas, mee en benevens de Midianite, mee welke hy te doen had , op heeter daad doorftoken ; en deeze daad van Pinechas grootlyks gepreezen , Num. XXV. vs 1 — 15. Om te verhoeden , dac de üiensc of Tempel van den waaren Godc nimmermeer door zulke fchandelyke bedryven konden oncheiligt, noch iets derge- Ca) Gen. XXXVIII. vs. 21, 22. Deut. XXIII. vs. 18. ( b ) Over het waarfchynlyk Oogmerk zie men ' §. 92, bladz, 153. van hec cweede Deel.  320 §. 268. Openlyke Horeery. dergelyks door hebzuchtige Priesteren onder* eenig voorwendfel, hoe genaamt, ingevoert worden , was 'er Deut. XXIII. vs. 19. belast , dat volftrekc geen Hoeren-loon in den Tempel mocht komen; en dit verbod zag niet alleen op het loon van zulke' Hoeren , die men voor geheiligd hieldt, maar van alle an* dere zonder uitzondering , zoo dac, wanneer zelfs eene boetvaardige Zoudaares het weleer oncfangen HoerenToon door eene gelofte den Tempel had willen toewyden , zulk eene gelofte niet wierdt aangenomen. Alle deeze voorzorg van den Wetgeever heefc niet kunnen beleccen , dat men niet eindelyk in den Tempel zelve geheiligde Hoeren , ter eere van andere Goden , gehouden heeft, ja zelfs Jongens cot de ftomme zonde geheiligc, waar van men in de Boeken der Koningen ( a) bericht vindt. 3. Wanneer de Dochter van eenen Priester zich, gelyk Mofes zegt, ontwydde, of zich liet ontwyden, of zich gemeen maakte, door Hoerery ie bedryven , dan vergrootte de ftand haares Vaders, welks bedieninge zy oneere aandeed , haare misdaad derwyze , dat zy moeste verbrand worden, Levit. XXI. vs. 9. Verbranden verltaa ik hier wederom niet, van verbranden by levendigen lyve, maar van fteenigen , en daar op volgende verbranding (§. 235. No. 1.). Derhalven , hec geen onder fommige Stammen van Arabien weleer in (a) iKon, XXIII. vs, 7.  2Ó'8. Oi'hNLYKE HoEUERY. 32 f in gebruik geweest is , naamlyk Doch'eren , die haare Ouderen door Hoerery befchimpten , met den dood te firaffen , en zelfs wel leevendig te begraavcn ( a ) ; gaat m het Hebreeuwfch Recht in zoo verre by eene Priesters Dochter , dat zy aan het leeven geltrafc wierdt : hoewel de leevensflraffe van eenen anderen aart ware , dewyl die van leevendig begraaven in de Wetten van Mofes onbekend is. Misfchien kwam 'er noch by in aanmerkinge, dat de fchande deezer Hoererye niec flechts de waardigheid van haaren Vader, en in zekeren opzichte den Godtsdienst zeiven trof, maar ook, indien 'er naamiyk van open • lyke (a) Mert zie de Disfertatie van mynen Vader ? Rüualia qucedam Codicis S. ex Corano IHuftr. §. 13. Dewyl deeze Disfeitalie niet meer te bekomen is, en 'er myne Leezeren aan zoude kunnen gelegen zyn , eenig nader bericht van zulk een zonderling Recht re hebben, zal ik hier de geheele plaatze, zooveel hier gefchieden kan (dat is, met weglaating van Het Arabifch) affchryven. „ In Ojrani Capite LXXXI. vs. ,, 8,9. dies extremi j Udicii inter alia bis verbis defcris, bitur : & cum puella , qua; viva fepulca elf., inter-1 rogabitur , ab quodnam deli'ctutn incerfeéfcn fuent. „ Ad quem locum Aha — Mubarwned Elbofain, cogno* „ mine Eikara, in Commentario Ms. Arabico, qui olim „ Collegii Orientulis Tbeologici m hac Acaaemia fue„ rat , nunC vero Bibliotheek Orphanotropei Halevfii „ infertus efl , tradit, folitos fuifje Arabis fihas funs , s> fiftuprum admifïffent, vincis in terra defodere. lde>n. „ que Jac. Goiius , lex Arab. pag. 260S". feq. de Pas, ganis quondam Arabum quibusdam , e. §. Kiihlitis ft refer." F, Deel X  322 §. 268. Openlyke Hoerery. lyke Hoererye gefproken wofdr, dat dezelve door de Dochter eenes Priesters gepieegt , door den tyd de weg zoude kunnen büanen , om de verfoeijclyke Godtsdienst-plecbtigbeden der Heidenen - die hunne Goden door ontucht eerden, en uit Tempelen en gewyde bosfchen Bordeelen maakten , in den dienst des waaren Godts over te brengen , en denzelven daar door oneer aan te doen. Ten aan- ziene der misdaad zelve, die zo ftrenglyk moest geftraft worden, kan 'er noch eenige twyfel overblyven. Was bet elke ontucht , ieder ten valle komen , zelfs van eene bedrooger.e Priesters-Dochter; of wordt'er alleen van eene Hoere, die zich in het openbaar veil geeft,gelproken ? De uitdrukking (a) ontwyd of zich laaten ontwyden , gemeen worden , kan eene zachte of harde betekenis aanneemen , en in de Wet , Levit. XIX vs. 29. de- (a) bnp- De Oude Uitleggeren zyn het hier • overal onééns, dewyl het woord op meer dan ééne wyze kan verklaart worden 1. Sommige vertaaien het : Wanneer zy begint. Hoerery te bedryven ; dus de Syrifche Vertaaling, ook de Arabifche, die van KrpËnius uitgegeeven is, als mede de Samaritaanfche. 2. Wanneer zy oitiwyd wordt, of zicb laat ontwyden ; gelyk de LXX., Onkles, en de Arabifche Overzetting in de Biblia Polyglotta; evenwel zoo, dat het woord, waar van de laatfte zich. bedient, niet wel van eene andere , dan eene openlyke gemeene ! ïoere kunne verftaan worden. 3. üe gemeene Latynfche Overzetting, Si deprebenja fuerit in Jtupro; of by wyze van omlehryving ( Paraphrafe), en zonder iéts te bepaalen, of volgens eene andere leezing.  §. a68. Qpe*j:lt&è Hoerery. 323 dewelke ik No. 1. verklaart hebbe, worde dezelve van eene openbaare Hoere gebruikt, die voor ieder eenen veil is. Onder de laaitere Jooden (a) , hebben foinmigen deeze feherpheid der ftraffe, die hun onbegryplyk voorkwam , zoeken te verzachten , door te vooronderftellen , dat deeze Wet enkel van verloofde Priesters-Dochters fpreekc : maar dan zoude het eene zeer overtollige Wet geweest zyn, die daarenboven op eene verkeerde plaatze ftondt , (daar van de Priesteren en derzelver plichten of heiligheid gefproken werdt), wanc iedere Verloofde, die zich aan Ontucht fchuldig maakte , werdt gefteenigt, zoo als wy ftraks zullen zien ; het was.bygevolg niets byzonders, het welk by de Dochter van eenen Priester by uiiftek behoefde gemeldt te worden. §. 2 do. Hoerery van eene KinderJooze Weduwe, van eene Verloofde , en van eene Dochter , die zicb by het trouwen voor Maagd uitgaf, en haaren Bruidegom bedroog. Van eene andere Natuure zyn de drie volgende Verzwaaringen van Hoererye: 4. De tfffl) De laatfte Cbaldeeuwfche Vertaaling van den Pfeudo Jonathan. X 2  324 §• II o B R E R Y 4, De Weduwe eenes Mans , die geene Kinderen had nageiaaten , dewelke dus , volgens het Leviraars - Recht, op haares Mans Broeder of naasten Bloedverwant moest wachten , (§. 98.) werdc, ingevolge een oud herkomen , ten tyde, toen Jacob noch in Pateftina woonde , eener Overfpeelller gelyk geacht, en dus met den dood geftraft, wanneer zy met een' ander' Man Hoeiery pleegde, Gen. XXXVIII. vs. 24, 25. (wat het woord Verbranden daar berekene, kan men wederom §. 235. No. 1. nazien). Dit herkomen heeft Mofes, wel is waar, nergens bevestigc, maar ook nergens afgefchaft ; het bleef dus , byaldien het door geen nader herkomen buiten gebruik geraakt is , als een Rechc gelden : hoewel ik zekerlyk wel geloove , dac deeze ftraffe niec mee volle ftrengheid zal uitgevoert, of zelfs wel geheel in onbruik gekomen zyn , . dewyl de Israëliten juist niet yverig waren , om de Leviraats-Rechten voor te ftaan , die hun dikwils lastig vielen. Al wie Ruch III. vs. 10. leest, zal niet ligt oordeelen, dat het toen eene halsftraffelyke Misdaad zoude geweest zyn , indien Ruth zich met iemand anders gemeen gemaakt had : ten mintlen wy zyn niet gewoon eene Vrouw zoodanig te pryzen , om dat zy zich aan geen Overfpel fchuldig maakt. 5. Eene Verloofde , die onceert werdt, zonder te kunnen voorgeeven , dat haar geweld was aangedaan , werdt ook als eene Overfpeelller aangemerkt, en gefteenigc ; maar zoo zy dit konde omwjken door veorcegeeven , dat zy ver-  eener Verloofde. 335 verkracht was , wordt deeze uitvlucht aangenomen : de Man , die met haar te doen gehad had , werdc gefteenigt, het zy hy geweld gebruikt had of niec. Deeze Wet ftaat Deuc. XXII. vs. 23— 27. Ik zal dezelve, om dac zy de zaak zeer duidelyk voorftelt , hier geheel affchryven : Indien eene Maagd verloofd is , en haar iemand in de Stad aan treft , en haar beflaapt , zult gy ze beide voor de poorte der Stad doodfteenigen ; haar, dewyl zy, daar zy in dc Stad was, niet om hulp geroepen beeft; en hem , dewyl hy de Bruid (eigenlyk de Vrouw) van eenen anderen onteert beeft. Dergelyke fchandelykbeden zullen onder u niet geduld worden. Daarentegen, indien een Man eene Maagd, dewelke verlooft is , op het Veld aantreft , geweld gebruikt, en baar beflaapt ; dan zal de Man alleen , die haar beflaapen heeft , fterven; maar baar zal niets g°fchieden, zy verdient den Dood niet ; want de zaak is eveneens geflelt , als of iemand eenen anderen overviel, en hem doodfloeg : hy trof haar op het Veld aan ; zy riep wel om hulpe , maar daar was niemand , die haar konde te hulpe komen. Ik geloof wel dat Verkrachting in den allereigentlykften zin maar zeer zelden mooglyk is; maar wanneer eene Dochter op het Veld overvallen , en door dreigementen of flagen gedwongen werdt £ om zich te laaten fchenden, was dit inderdaad het zelfde geval, als of iemand vermoord of met geweld berooft wordt; en men moest van haar niec eifchen , dat zy zich als eene Amazoone - X 3 had  32 6 §. 269. Hoerery had behooren te verdeedigen , haare krachten en aiie haare voordeden weeten te gebruiken , of ook zich met eigenlyk gevaar voor haar lyf en leeven .tegen den Geweldenaar te weer ftellen. *5. Wanneer eene Bruid zich voor Maagd hadt uitgegeeven , maar te vooren , eer zy verlooft was, Hoerery gepieegt, en dus haaren Bruidegom bedroogen had , werdt dit aangemerkt , als gelyk aan Overfpel , en de Bedriegfter voor het huis haares Vaders doodgefteenigt, Deut, XXII. vs. 20 — 22. Eigenlyk" was het de Hoerery niet, dewelke dus geftraft werdt, maar het bedrog , het welk buiten twyfel voor den Man eenen even gevaarlyke beleediging was , als werklyke en allereigentlykfte Echtbreuk ; dewyl hy zich nooit van de getrouwheid zyner Vrouwe verzekeren kan , en in het vervolg te meer in gevaar is, naar maate hy zynen voorganger in de liefde zyner Echtgenoote minder kent, en dus ook minder in ftaat is, zich voor denzelyen te wachten. Indien eene Dochter , die zich eenes geheimen misftaps haarer jeugd , die geene gevolgen gehad had , bewu>t was, voor de ftraffe van Steeniginge wilde veilig zyn , dan behoefde zy niets anders te doen , dan niemand te bedriegen, Zy moest of, hoe demoedigend dit ook zyn mooge, haaren Vryer haare voorgaande misdaad belyden , en het dan aan hem overlaaten, of by haar op zulke voorwaarden neemen wilde; ( eenen Man konde zy evenwel noch wel bekomen , hoewel hy wat minder ware j en den besren had  eeker Verloofde. 327 had zy inderdaad ook niet verdiend ) : of, zoo zy zoo volkomen eerlyk niet wilde zyn , door tusfchenkomfte van haare Ouderen, met haaren Bruidegom over de natuurkundige tekenen van ongefchonde zuiverheid een verdrag maaken, (het welk evenwel niet veel minder dan zulk eene ronde belydenis infloot) en vooraf bedingen , dac op dezelve geenen achc moest gedagen worden , dewyl zy dezelve door eenen val , of fprong , of ongely. lyken Hap kon verlooren hebben , of dewyl men die in haar gedacht niec algemeen gewoon was ce vinden. Wilde zy noch het één noch het ander , dan moest zy als eene oude Vryster derven, het welk juist de fmaak der Hebreeuwen niet was ; maar wat zy ook verkoos , zy moest geenen Man bedriegen. Tot hier toe fchync alles goed te gaan , en men zal 'er niec veel cegen hebben , dat zy, die haaren Man werklyk bedroog , als eene Echtbrtekder gedraft werdc: maar konde deeze draffe , volgens de Wet van Mofes , ook niet wel eene onfchuldige worden aangedaan ? Eer men overgaat tot hst geen ik ter beantwoordinge deezer vraage zal Jasten volgen , gelieve men §. 92. noch eens geheel door te leezen. X 4 §. 270.  $28 §. 270. Over de Wet, In het by zon tier van de Wet , Deut. XXII. vs, 21 , 0.1. dewelke wil, dat eene Bruid , die zich voor Maagd uitgeeft , en het niet is , zal gefteemgt worden. Laat ons eerst op de woorden deezer Wet letten : Maar indien het waar was , en by haar niet als Maagd bevonden bad , dan zal men de jonge Vrouw voor de huis deur e van haaren Vader brengen , en de lieden der Stad zullen baar dood fteenigen, dewyl zy eene fchande in Israël begaan , en in bet huis baares Vaders Hoerery gepieegt beeft : en gy zult dergelyke fchande niet onder u dulden. In het voorbygaan : de Wet is in zulke woorden vervat , als of daarop insgelyks gezien wierdt , dat zy haaren eigen Vader zoo givflyk onteert had, als, volgens de denk* wyze van- Hebreeuwen en Arabieren , door ontucht eener Dochter gefchieden konde : dat zy voor de deure van het huis haares Vaders gefteenigt werdt , gefchiedde niet , om hem fchande aan te doen, maar om hem te wreeken. Dan , befchouwen wy nu de Tegenwerpingen , dewelke ieder eenen tegen deeze Wet zullen invallen, en die ik \j 92. reeds voor de Verhandeling van het Lyfttraffelyk Recht heb overgelaaten. Iemand, die juist niet geduldig , of vooringenoomen genoeg is , om eene Bruid , ook zonder zichtbaare bewyzen van onbevlekte kuisheid , voor vol aan te neemen , zal des noods goedkeuren , dat zulk eene jonge Vrouw , volgens 5- 92., haaren Ouderen wederom t'huisge■sondsa wordt. Maar zal zy , alieenlyk om dat men by  Deut. XXII. vs. ai, 22. 329 by haar geen teken van rrïaagdelyke Zuiverheid befpeurt , gefteenigt worden ? Kunnen 'er niec drie gevallen zyn , waarin zy of geheel en al onfchuldig, of toch te hard geftraft werdt ? i. Indien zy waarlyk , gelyk ik het bladz, 148. des Tweeden Deels genoemt heb, een Wanichepfel of Misvormde was , en van natuur in hec geheel geen zulk bewys van zuiverheid , als men by haar zocht , gehad had. Immers worden 'er zulke gevonden; hec is waar, onder millioenen misfchien naauwlyks één van deeze foorte ; maar zelfs dit ééne behoort niet onfchuldig ce lyden. Of, hec geen hec geval flechts een weinig verandert, maar haar evenwel onder de Misvormden zoude doen behooren , indien zy zoo geftelt was , als het Meisje , van het welk ik bladz. 146. in- het tweede Deel gewag gemaakt heb , het welk mee eenen Man zoude kunnen ce doen gehad hebben , zonder dat het Hymen gefchonden wierdt ; en men dus by haar misfchien de eerfte maale geene bewyzen van ongefchonde Kuisheid gevonden had , die evenwel naderhand zouden gevolgt zyn. Inderdaad, dit eerfte geval zoude eenen Wetgeever zoo zeldfaam kunnen voorkomen , dat hy zich misfchien van de verplichting ontflaagen rekenen zou , om 'er acht op ce' geeven : de geheele Mofaïfehe Scaac konde een einde gaan , zonder dac zulk een geval ook maar éénmaal voorkwam. Ik beken het, het zoude ce beklaagen zyn, indien eene onfchüldige, door de uitlpraak eener Wet, zoude moeten X 5 41er-  330 §• 27°- Over de Wet, fterven ; dan zoo'larg men geene alweetende Rechters heeft , maar dat zy menichen zyn , die volgens de Wetten moeten vonnisfen , is die evenwel niet vulftrekt te vtrmyden byaldien alle misdaaden niet ongeftraft zullen blyven. Hoe ! indien eenige Getuigen het ééns worden , om valfch te zweeren ? of zoo 'er zich by ongeluk zulke fterke blyken eener misdaad , waar aan men evenwel onfchu'dig is , opdoen , dat geen Recht r , dien de Alweetenheïd niet eigen is , niet kunne nalaaten , een Vonnis des Doods uit te fpreèken ? Beklaaglyk is het, buiten alle twyfel : dan op deeze wyze , en door deeze onvolkomenheid van alle Regelen , die een Rt chter , dewelke niet alweetend is , kan gebruiken , en die Godt zelf hem niet berer kan geeven , indien Hy den Rechter niec teffens alweetend maakt, worden zekerlyk in alle landen, z 'fsinDuitfchland , waarin het bes'e lyffhaffelyk Recht van de waereld plaats heeft , meer menfchen onfchuldig geftraft , als 'er onfchuldrge jonge Vrouwen , wegens natuurlyken mangel van het Hymen zullen gefteenigc zyn. Misfchien vervalt dus de eerfte Tegenwerping, en behoort dit onder de onvermydelyke gebreken van alle Rechtsoefening, die door menfchen beftiert worde. En evenwel zege my myn hart, dat hec beter te verdraagen zoude zyn , indien tienduizend zulke Bedriegfters van haare Mannen ongeftraft bleeven , (niec ongeftoorc in hec voortzetcen van haar bedrog, maar alieenlyk zonder geftraft ce worden , wegens het geen , waar van wy thans fpreèken) dan dac één  Deut. XXII. vs. 21, 22. 33» één eenig ongelukkig Meisje , het welk zon • der zulk een natuurkundig bewys van zuiverheid gebooren was, eene misvormde, zoo als wy vooronderftelc hebben , al ware het ook anders noch zoo bemmlyk , onfchuldig zoude gefteenigc worden. Daar blyft dan evenwelnoch iets van deeze tegenwerping over. 2. Maar gewichtiger is die, dewelke wy nu laaten volgen. Eene Dochter kan , zoo als ik §. 92. reeds heb aangemerkt, ook zonder gemeenfchap met eenen Man , door ontuchtige handelingen het natuurkundig bewys verliezen, het geen zy anders van haare ongefchondenheid geeven konde. Indien een Man zulk eene te rug zendt , kan zy zich niet beklaagen , maar zy moet dit als een welverdiend gevolg van haare zelfsbevlekkinge en ftomme zonde aanmerken. Maar indien zy van het gevaar, om zich door deeze handelingen , zelve ce fchenden , niets geweeten of vermoed , zich ter goeder trouwe voor eene reine Maagd in eenen natuurkundigen zin gehouden , en dus in het geheel geen oogmerk gehad heeft om haaren Man te bedriegen , fchynt hec evenwel voor haar en haare Ouderen hard , dat zy voor deeze zonde van onweetenheid , in eene onbedachte en onkundige kindsheid gepieegt, moest gefteenigc worden. 3. Indien eene Dochter waarlyk door bet kwecfen van haar lichaam , eenen val, of wac 'er van dien aarc meer was, hec natuurkundig bewys van ongerepte zuiverheid verlooren bad , en niemand zorgvuldig genoeg geweesc was 5 om aamemerken , dac iets dergelyks konde ge-  332 §• 27°- Over de Wet, gefchied zyn : moesc zy daarom gevaar loopen om gefteenigc te worden? Ook dit geval, ik beken hec , zoude wederom een hoogften zeldfaam , maar evenwel niet onmooglyk in eenen eigenlyken zin zyn. Inderdaad ik geloof niet, dat eene Dochter , alieenlyk om dat men by haar geene natuurkundige bewyzen van kuisheid vond , heeft moeten gefteenigc worden , indien 'er niec een ander bewys haarer misdaad , of haar eigen bekentnis by kwam. Die lichaamlyk gebrek was genoeg, om haar wederom weg ce zenden , en de zaak verder te onderzoeken , maar niec om hec Vonnis des Doods over haar uittefpreeken. De Wee is , wel is waar, zoo opgeftelt, dat iemand , die in zaaken van Rechten onkundig is, zoo ras hy dezelve hoort , zal moeten denken , dac eene jonge Vrouw, by welke men geene eekenen van zuiverheid gevonden hadc, terftond gefteenigc werdc : en die konde zyn nut hebben , om jonge Meisjes te waarfchuwen , die de Wee van Mofes alle zeven jaaren ééns openlyk hoorde voorleezen , en door haare welmeenende Moederen , of ook haare oudere Speelnooten onderrichc werden , wac die gevaarlyk teken van zuiverheid zy , zonder teffens de vitceryen en uitvluchten te hooren, die 'er, om de ftraffe te ontduiken , konden gemaakt worden. Dan éénsdeels moet men bedenken , dac Mofes hier van de ftraffe eener Bruid , die geene Maagd bevonden was , flechts in hec voorbygaan fpreekc, en eigenlyk eene Wee tegen Mannen geeft , die hunne jonge Vrouwen valfchlyk befchuldigen van niet zuiver bevonden te zyn ; en men dus van hem niet verwachten kan , dac hy hier de wyze van cegen eene jong- ge-  Deüt. XXII. vs. 21, 22. 333 pehuwde ce handelen , (modum proeedendi') indien zy waarlyk fchuldig was , ukvoerigiyk befchryven zal : anderendeels moec men noch her volgende in overvveeging neemen: i. Hec fpreekc zonder twyfel van zelf, dat onder een Volk , by het welk men op tekenen van kuisheid lette , ook meer en nauwkeuriger dan by ons werdt acht gegeeven , door welke middelen , zonder eigenlyke hoererye, die tekenen konden verlooren gaan. Waarlyk de Israëliten moeten hier meer van geweeten hebben , dan ik §. 92. heb kunnen zeggen. Men zal derhalven , alhoewel men in zulk een geval den jongen Manne zyne Bruid niet konde opdringen , haar dan nauwkeurig ondervraagt hebben, en haare Ouderen, inzonderheid haare Moeder , zullen zoo wel uit natuuilyke tederheid , als ook om hunner eigene Eere wille , allerleie dingen om haar te verontfchuldigen hebben uicgedachc. Hec is waar , de omliandigheid , dac de Man haar wegens mangel van hec natuurlyk teken van ongefchondenheid wederom t' huis zond , gaf (indien hy die naamlyk in hec openbaar, en niet liever in ftilte deed, ) gelegenheid om de zaak gerechtlyk te onderzoeken ; dan byaldien dit onderzoek op eene billyke wyze gedaan werdt, en men altoos daar op insgelyks acht gaf , dat men de Onfchuld redden moesc , zullen 'er zekerlyk altoos êer tien fchuldigen, door hec opgeeven van eene andere oorzaake, doorgekomen , dan ééne onfchuldige veroordeelt zyn. a. Mofes  331- §• 27°- Over de Wet, s. Mofes fchynt in her geheel niet re veronderftellen, dac eene Bruid, alieenlyk wegens hec misfen van hec Natuurkundig bewys haarer zuiverheid , en zonder dac de misdaad zelve by een gerechtlyk onderzoek bleek , konde of moesc gefteenigc worden ; wanc anders moesc hy immers , volgens het Recht van Wedervergeldinge Deut. XIX. den Man, die zyne Vrouw valfchlyk befchuldigde , ook ter fteeniginge veroordeelen. Die doec hy onder tusfehen niet, maar vonnist hem tot Hagen en eene Geldboete. 3. Volgens het Recht van Mofes moest niemand fterven , dan op de uitfpraak van twee of drie Getuigen. Dit zoude hier ontbrooken hebben , indien de Vrouw zelve niet bekende. Tot de daad zelve, ( het facïum ), en of zy geene Maagd bevonden was , behoorde immers mede , dac de Huwelyksplichc wezeuiyk volbrachc was, en daar van had men , zoo zy niec bekende , geenen anderen getuigen , dan den Befchuldiger. Deeze werdc gelooft, voor zoo verre hec op hec weder c'huis zenden aankwam , maar niec om 'er hec Doodvonnis op te vestigen. Maar geftelc al, dac zy beleed , dac de bywooning waarlyk voltrokken was; dan was 'er noch geen getuige, die verklaarde , door welk middel zy hec vermiste teken van voorige kuisheid verlooren had , en dus bleeven haar hier genoeg rechcmaatige of verfierde ulcvluchten over. Om hec dan mee weinig woorden ce zeggen , de zaak komc my dus voor: alleen om hec ontbiéeken van  Deüt. XXII. vs. ai, 22. 335 vin dit teken werd geene Bruid geftraft, maar flechrs haare Ouderen wederom t' huis gezonden ; doch nu was zy aan hec fcherpst onderzoek bloo'geftelt, en dewyl haare Ouderen zich het meest beleedigt acht* ten , had zy van deeze misfchien de ftrengfte vraagen te verwachten , ook indien zy fchuldig was, weinig hoop om de gedreigde ftraffe te zullen ontduiken. Ondenusfchen beveelt Mofes evenwel niet , die onderzoek plichtshalve (ex officia ) ce beginnen , indien 'er by voorbeeld een gerucht liep . dat zekere jonge Vrouw , om dat men haar niet zuiver gevonden had , haaren Ouderen wederom t' huis gezonden was: maar volgens den famenhang der Wet , had die alieenlyk piaacze , wanneer zy zelve de onbefchaamdheid gehad had , of haare Ouderen onvoorzichcig genoeg geweest waren, om den jongen Man, die haar , wegens het ontbreeken van hec naeuurlyk teken van zuiverheid , eenen kwaaden naam gegeeven had , -aan te klaagen ; en dan de waarheid der zaake bleek Voor haar derhalven , die" zich geener volkomen onfchuld bewust was , en niet zeker wist, dac zy de vereifchce cekenen van ongerepce kuisheid gehad h td ■ was 'er geen beter of verftandiger raad , dan ftil te zwygen, wanneer haar Man haar wederom weg zond, en hem niet ce veklaagen : waarfchynlyk zal zy zich zelve en haaren Ouderen deezen raad ook wel gegeeven hebben , en dan zie ik in de Mofiïfche Wecten geene de minfte oorzaak . die de Overheid konde bewoogen hebben , om onderzoek op de zaak te doen; ten zy haare Ouderen zelve haar voor fchuldig hielden, en uit onnatuurlyke wraakzucht wegens den hoon , die hun daar door was aangedaan , zelve aanleiding tot zulk een onderzoek gegeeven , of hec gezocht hadden. Nu  336 $• 270. Verboode Nu vertoont zich dan deeze lyfftraffelyke Wet nier; meer volkomen zoo vreeslyk , als in den beginne ; Zy was voor ongehuwde Dochters een krachtig middel , niet alleen om dezelve van hoererye, maar ook, indien baare Moederen haar het gevaar flechts leerden kennen , om haar van ftomme zonden van Onkuisheid , door welke het natuurlyk teken van onbevlekte Maagdom even goed konde verlooren raaken , af te fchrikken ; en in het ergfle geval was zy een middel8, om te verhoeden , dat gehoonde Ouderen zelve van hunne Dochteren geene wraak namen , gelyk de beide Arabieren, van welke Ar vieux en Ni eb uur verhaalen («), maar hen dezelve by de Overheid te doen zoeken. S. Huwelyks-Gemeenfchap , geduurende den tyd der Maandelyk/cbe Zuiver in ge. Met een Vrouwsperfoon, zelfs zyne wettige Huisvrouw niet uitgezondert, geduurende den tyd haarer Maandelykfche Zuiveringe, te doen te hebben , is Levic. XX. vs. 18. ( zoo als men doorgaands denkt, op ftraffe des doods voor Man en Vrouw ; het welk evenwel vry wat twyffelachtig is , ) verbooden. Waarfchynlyk was dit verbod , het welk de Arabieren insgelyks hebben ( b ) , van eenen vroegeren tyd ; (a) §• tbj Koran, Sura II. vs. 223. of, volgens de Uitgave van Hinckklman vs. 221. Doch Muhammed fpreekc eigenlvk van eene Geweetens-vraage, die  Hüwelvks-Gemeenschap. 337 tyd ; gelyk eene natuu>!yke noodooklykheid en zor= ge voor de gezondheid het in a'le warme Landen medebrengt , en het is zeer nnüw verbonden met de levitifche Onreinheid dtf Vrouwen , geduurende haare krankheid , het geen insgelyks eene veel oudere indelling was , en waarvan wy op het einde van §. 214. gefproken hebben. De oorzajk van dit verbod, waarop Mofes zulk eene zwaare ftraffe ftelde , is zekerlyk niet in eene algemeene (a) Zedekundige onbecaamlykhud van deeze die hem de Arabieren deeden , er op welke de Enge! Gabriël hem van een Antwoord voorziet; hy geeft hier geene lyfftraffelyke Wet. (<ï) De beide oorzaaken , waarom men wil , dat vleefchlyke gemeenfch.-p met eene Vrouw, ten cydö' van haare Maandlykfchc reiniging, ongeoorloofc is, naamlyk of, dat de Kinderen, me tiair wt voortkomen, aan de Vallende Ziekte «nderbevig zyn , of, dat deezi Huwelyks ■ xe >'een/cücip altons onvrucbtb mr is; ftrydtn tegen elkanderen. Jndien het laarfte zelfs maar in zoo verre waar is, dac 'er zeer zeden Kinderen uit voortkomen , moet het eerde ?ekerlyk iets zyn, hec geen men alieenlyk by wyze van befpiegeling vooronderftelt , zonder op eenige bevindingen te (leunen. ]n de Rechtsgeleerde Genee>kunde. ( Medicina forenji) neemen veele. wel is waar, de onvruchtbaarheid van zulk eenen byflaap als zoo onbetwistbaar aan , dat zy ook om die reden van oordeel zyn , dat aan eene Vrouwsperfoon , die iemand als V ader van haar onecht Kind aangeeft , en ondenusfchen niet kan loochenen , dat hy od den tyd van hanre gewoone zuivering met haar re doen gehad heefc, haar eifch ten éér.enmaale moet ontzegt worden. Dan om met te zeggen , dat zy deeze delling alieenlyk op gronden a priori, hec welk in de waare Natuurkunde weinig gewicht heefc , bouwen , fehvnt het, dac zy dé ver- V* Dseh 'Y febil-  33*> §• 271' Verboode deeze daad , maar in de zuidlyke Iuchtflxeek te zoeken , in welke , gelyk Geneeskundigen weeten , en men fchillende tydftippen der Maandelykfche Zuiveringe niet genoeg onderfcheiden, gelyk anderen doen , die de mooglykheid der bevruchtinge in den beginne en tegen het einde van dien tyd toeftaan , en dus in zekeren opz-ry wat gewicht geftelt te worden. In de gefchiednisfe van Frankryk wil men , dat een Koninglyk voorbeeld der Vruchtbaarheid van zulk een Huwelyks- gemeenfehsp, hoewel zekerlyk flechts onder byzóndere omftandigheden , en by zeldfaame Natuuren , die anders onvruchtbaar zyn , gevonden wordt. Fernel verhaak men, dat de onvruchtbaarheid wan Cathakin'a de Medicis weggenomen , en haar Erfgenaamen bezorgt heeft , door Hendrik den Tweeden te raaden , haar ten tyde haarer krankheid den Huwelyks-plicht te bewyzen. Bavi k , Dictionaire , Art. Femel , Note K. ( Ik heb deeze plaats aan den oudlten Heere l'rof. Mukkay te danken , die my dezelve , insgelyks by gelegenheid der Vrsage aan de Reijgenooten na Arabien. rce/ond). JUe ty^en der Manndlykfche ReinigiDge febyntn dan ten  Huwelyks-Gemeenschap. men van hen omflandiger verneemen kan , de Byllaap ten tyde der Vrouwlyke Ziekte , inzonderheid by fommige Vrouwen , voor de gezondheid van den Man , ja ook wel van beiden , zeet nadeelig is, en kwaade gevolgen heeft. Deeze zyn zelfs in Italien der burgerlyke Overheid derwyze gebleeken , dat in groote Steden , daar de Hoerhuizen onder het opzichte der Overheid zyn , nauwkeurig acht gegeeven worde, om de kamers van die Vrouwlieden, die haare reiniging hebben , van buiten te tekenen , of ook wel geheel toe te fluiten , op dac daar niemand binnen kome. Die gefchiedt niet wegens de zedelyke onbeenamlykheid ; wanc zo men daar op wilde letten , behoorde niemand ooit in zulke huizen te gaan , maar alieenlyk ter voorkorninge der , in dac Land gevaarlyke, gevolgen, dewelke, naar maare men meer zuidwaarts aan komt , geduurig erger en erger worden. Zonderling is hec, dac de Mansperf jonen , die meer ra hec Zuiden woonen , toe de Huwelyks-Gemeenfchap , op dien tyd , meer trek fchynen te hebben „ daar dezelve onder ons nochtans doorgaands voor walgiyk gehouden wordt. Muhammed , dezelfde Maten minden te moeten onderfcheiden worden : en het is over het algemeen eene (telling , die men zonder eenigen grond uit den Bybel , en tegen alle gezonde Wysgeerte aangenomen * en van fommigen Kerkvaderen , die dezelve op een Jïmile ("eene foortgelyke itelling) grondvesten , overgenomen heeft , dat elke Huwelyks-gemeenfchap, waarvan men geene vrucht venvachten kan , ongeoorloofc is, dewyl men naamlyk nooit eenen Akker bezaait, wanneer men het zaad niec met winst hoopc iq te oogden. Y 2  34Q §• s7r» Verboodë Muharrirried , die dit in zyr.e Koran verbiedt, zege men , dat in zyne gtfprc kken , die de Muhammedaanen heilig bewaaren , een Voorfchrift gegeeven heefc, hoe men deeze morfigheid , ( want zoo zoude ik dezelve in ons Land aanzien , en niet als eene zedelyke misdaad in eenen eigenlyken zin ,) zonder eenig nadeel hedryven kunne ; dan het is te vuil, om 'er verder van te fpreèken. Naar maate die Volken deeze onnatuurlyke vuiligheid meer voor hec toppunt van uitgekipre wellust hielden , naar even die maate was het noodzaaklyker dezelve te verbieden , indien zy , geneeskundig befchouwc, naadeelig is. Indien hier noch by komc , zoo als Astruc meenc, de Morbis yenerfis , l I c. XI. %. 3. dat de Vernis Ziekte , die by ons wol alieenlyk door befmettkig wordt medegedeek , maar die evenwel, indien men met de optelling van de geenen die dezelve medegedeek hebben , niet in het oneindige wil voortgaan , buiten en behalven de befmerting noch eene eerfte oorzaak hebben moet , dar deeze, zeg ik , in eene warme luebtftreek uit dergelyk eenen byflaap , onder eenige omftandigheden , die 'er kunnen bykomen , ohtftaan kan , zoude dezelve daarom te meer hebben moeten verbooden worden ; alhoewel Palsellina eigenlyk niec onder een heet klimaat, maar Hechts zeer zuidlyk ligge. Ik heb te voren ( § a1 a ) reeds aangemerkc, dac de Gonoirb^a Virulenta op dien tyd , toen Mofos zyne Wetten gaf, bekend , maar teffens aan hec afneemen en verminderen geweest is , misfchien zoo, als men dezelve , indien Astrup de waarheid voorfpelc heefc, in de negentiende Eeuw in Europa hebben zoude , zoo zy iteêktf gf?l? ttieuw voedfei uji haar oorfpropglyk Kli- tnaac,  Huwelyks» Gemeenschap. 341 maar, dac is , uic America, bekwam. Was die het geval een tyde van Mofes, dan vorderden alle reguJen van wysheid van den Wecgeever , den byflaap ce verbieden , uic welken men misfchien by bevinding wisc , dac die ongemak of op hec nieuw ontdaan , of coch geduurig wederom voedfel bekomen konde. Doch hec onderzoek daar van zoude ik aan Astruc overlaacen , indien hy maar niec, naa zoo lange geleefc ce hebben , als ftervelingen ooic kunnen begeeten , reeds geliorven was. Ik zal hier noch byvoegen, hec geeu ik in myne tiende Vraage aan hec Arabifch Reisgenoocfchap reeds had aangemerkt, dac, volgens hec verhaal van Hundektmarck , de üzcena Venerea, zelfs in Europa fomcyds uit lichaamlyke gemeenfehap van eenen Scorbutiken Man met eene Vrouw , op den tyd haarer reiniginge , een ongemak aan de geheime deelen ontdaat , het welk vry wac zweemc naar Venus-Ziekte : waar door de gisfingenvan Astruc bevesügc worden («)• Indien de omftandigheden van den tyd , waar in Mofes leefde , volkomen zoo geilek waren , als zy my voorkomen, dat de Conorrheea Virulenta noch in weezen , maar in zulk eene vet minderinge , als As truc , door eene Geneeskundige Voorzegging, ook Ca) Hetgeen dezelve noch meer bevestigt, is, dat de HeerlFiNK, thsns Koopman in Droogeryen te Leeuwaarden, die verfcheidene jaaren , als Chtrurgyn by de Kngelfche Armée, in Indien heeft doorgebracht, my verzekert, een minden tien Lyders, van de Lues Venerea geneezen te hebben, die, na de oorzaak hunner ziekce gevraagc, niets dan dergelyk eene gemeenfehap , ten tyde der zuiveringe, met eenige wawfchynlykhejd wisten op te geeven. Ven. Y 3  312 $. 271. Verboode enz. ook aan onze tyden vei kondigt beeft ; dan had men de gevolgen van den meergemelden verbooden Byflaap , iin minften by peifoonen van zekere licbaamsgeftel , by lieden die aan Scheurbuik onderhevig , Melaats , of ligtlyk met den Witten Vloed gekwek waren , enz. opgemerkt, en gevonden , dat der befmettinge daar door nieuw voedfel gegeeven werdt ; dan konde men het des noods ook wel verantwoorden, al ware het ook , dat alle Huwelyks -gemeenfehap , op dien tyd , op ftraffe des Doods verbooden was , ( hoewel het moeilyk zoude geweest zyn , deeze ftraffe ter uitvoer te brengen , dewyl het doorgaands aan befchuldiging en bewys zoude gemangelthebben). Dan ik kan weezen!yk niet gewaar worden , dat Mofes op de overtreeding van dit verbod leevens- ftrafte geftelt heeft. Hy fpreekt van Uiiroeijinge uit den Volke. Van deeze ftraffe heb ik § 237. gehandelt. Zy betekent niet altoos eene Doodltraffe , maar fom» tyds Uitbanning, of eenige andere afzondering van het Volk. Misfchien wil deeze uitdrukking hier niec anders zeggen , dan dat geen Israëliet met de zoodanigen gemeenfehap moest hebben , maar dezelve , geduurende hun gantfche leeven , voor Onrein aanzien. Hy ten minften doet kwaalyk , die zich over de ftrengheid deezer ftraffe beklaagt, dewyl hy ten éénenmaale willekeurig onderftelt , dac Uitroeijinge eene Doodftraffe te kennen geeft.