SCHOUWTOONEEL DER NATUUR, O F SAMENSPRAAKEN Over de Bysonderheden der NATUURLYKE HISTOIE, Die men bekwaamst geoordeeld heeft om den jongen Lieden leerzucht in te boezemen, en hun verft and op te leiden. VEERTI E ND E DEEL, Uit het Fransch vertaald Door ï>. LE CLERCQ, Te DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, MDCCLXXXIv   INHOUD DES VEERTIENDEN DEELS. DERDE VERVOLG DER LEERZAAME KUNSTEN. Een-en - Twintigste Onderhoud. Bladz. I Gebruik der groote gegooten werken, a Het gieten der Klokken. 18 I. De evenredigheden. . . ttji De enkele evenredigheden. ihid. De deelen van eene Klok. ibid. De betrekkelyke evenredjghédén. 30 De rv der dikten. 33 KIF. Deel. * De  1 N H O U D. De ry der middenlynen. Bladz. 39 De maatftok of verdeeling van den rand. 42 De Diapafon of Klokmaat van een octaaf. 48 II. Het maaken van den vorm eener Klok. 52 Gereedfchap , noodig tot het maaken van den vorm. 53 Het werk. 56 III. Het gieten. 75 Het gewigt van den Klepel. 78 De beweeging van den Klepel. 79 Kanonnen en Mortieren. 8i Onderzoek van eenige uitwerkfels, aan het luiden der Klokken toege- fchreeven. 83 Schynbaar wonder. S4 Van het vermogen der Klokken op den donder. 85 Verklaring van het verlchynfel, dat men te Reims ziet. 85 Toepasfing. 09 De maaten of evenredigheden der klokken. in De  INHOUD. De betrekkelyke evenredigheden. Bladz. i De Verm en het Gereedfchap van het gieten. 113 Beginfels der bouwkunst vandeHee- ren Felibien en Bof rand. Hf De kuil. ibid. Wapening. iaa Het model van pleister en de vorm van pleister. 126" De holen. 127 De lekken, de gooten en de lucht- gatan. 133 'De vorm van pap. i'3J De bovenlle uven. 141 De tappen. 145 VIERDE VERVOLG DER LEERZAAME KUNSTEN. Drie- en- Twintigste Onderhoud. Bladz. 155 Het geld. 'bid. De oude manier van geld maaken. 161 Hedendaagi'che manier van geld maaken. I<53 Het werktuig om het geld op Ihede te teekenen. • • De  I N H O U D. e nrnntfchroef. Bladz. ï6> Het Uurwerk. ï0-g De Raderuurwerken. xCg Het Tafelflingerwerk. 170 De Snik. ^ Denkbeeld van een gemeen zakuurwerk. l86 Het werktuig, dienende om letters te drukken op de fnede der munten, afgebeeld. x^ HERZA MELING DER KUNSTEN. Viêr-en-Twintigste Onderhoud. Bladz. 207 Vraage over de nuttigheid der kunften en weetenfchappen. ibid. Tegenwtrping gehaald van het gevaar dat de fraaije Letteren loopen. 217 D EKOOP HAND EL. Vyf- en- Twintigste Onderhoud. Bladz. 225 De ftoffe van den Koophandel. ibid. De  / N H O UB. De handelingen van den Koophandel 226 Wisfelbrief. 22g Lof van het woordenboek van den Koophandel. 2g0 Verbetering van dat woordenboek. 231 De geest des Koophandels. ibid. HET DOEL VANHET REIZEN EN TAN DEN KOOP HAND E L. Vervolg des Vyf-en- Twintigsten Onderhouds. Bladz. 238 Onze twee manieren van reizen. 240 Ongenoegzaame beweegreden om te reizen. 246 Stokregel, die den Godsdienst van eenen Franfehen Reiziger buiten gevaar fielt. 348 Gezelliger te worden, eerfle doel van het reizen. 2^0 Tweede vrucht van het reizen, de ervarenheid. ar. De Burgerlyke en de Natuurlyke historie zyn eenen Reiziger hoognoodig- 255 Eene edele kennis van zaaken te hebben. 259  INHOUD. DE STAATKUNDE, O F DE REGEERING DER VOLKEN Zes-en-Twintigste Onderhoud. zS? DeAdvokaat. „go De Arts. ~ De Rechter. 2gS De Krygslieden. Ó02 De eer. „0, De verfcheiden Regeeringsvormen. «14 De Koning. ^.jl Het Volk. |g Voordeel der Vriendfchap. i*\ Voordeelen der gemeenfchap. 342 Einde des Inhouds. SCHOUW-  SCHOUWTOONEEL DER NATUUR. VEERTIENDE DEEL. DERDE VERVOLG DER LEERZAAME KUNSTEN XXL Onderhoud. Onder de Runden, die ons leeren, fff. vatzyn 'er veele, wier arbeid altoos vóór volgde» onze oogen is. Andere zyn 'er, die ©ns niet anders roonen dan haaré rTQ. sten, ■ XIV. Deel A wroch-  Bt. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Gebruik der groote Gegooten Werken. ft SCHOÜWTOONEÏI wrochten; maar wier werkkunst, zich verre van ons houdende, het licht fchynt te fchuwen. Ik hebbe hier in het oog die groote gegooten ftukken werks, die, uit vreeze voor toevallen van brand, altyd achteraf gemaakt, of zelden ondernomen worden, maar onze nieuwsgierigheid wekken, door de moeijelykheid zelf der uitvoeringe. Zoodanig zyn de klokken, die federc zoo lang het teeken en fein der Christelyke vergaderingen geweest zyn, en de beelden in het groot van metaal, die de duurzaamfte gedenkftukken van hec voorleden zyn. Wy kunnen hun gebruik en hunnen arbeid afzondcrlyk befchouwen. Het gebruik deezer werken verfchilt veel van het geene men daar van denkt; en zy zeggen beide meer dan zy fchynen te zeggen. De Ridderbeelden, welken men opgerecht heeft, het eene op de plaats van Lodewyk den Grooten te Parys, het ander op het Stads plein te Bourdeaux, zyn niet Hechts verordend, om den vreemdelingen en den nazaat de trekken des aangezichts van Lodewyk den XIV, en van Lodewyk den XV te torn-  der Natuur, XXI. Onderh. 3 roonen; maar zy zyn mee eenen getuigenisfen van de genegenheid en het goede oordeel deezer beide Steden. De naamen van Girardon en le Moine zyn al zoo onvergangklyk geworden als deeze gedenkftukken, en zullen het vernuft der Kunftenaaren vereeuwigen j alleen door het gezicht van deeze deftige werkftukken. De beelden van Bertrand du Guêclin en den Maarfchalk dé Turenne geeven ons eenig denkbeeld van deeze mannen, die ons lief en waard zyn, zonder dat wy ze gezien hebben, en herinneren ons, met de teekens hunner waardigheid, de gedenkwaardigfte daaden hunner gefchiedenisfe. Maar leeren zy ons niets meer? Geplaatst weezende, gelyk zy zyn, naast de Graflieden onzer' Koningen, onderrechten zy ons van de genegen erkentenisfe van Karei den Wyzen en Lodewyk den XlV voor deeze getrouwe Dienaaren. Zal onze Adel elderseene krachtiger vermaaning tot liefde voor het gemeen en tot de waare eere vinden ? De gedenkfehriften der Martelaaren, en alle Iteenen of metaalen gedenkftukA a ken, III. Vervolg der. Leerzaame Kunsten.  4 SciIOÜWTOÓNEÉL Ifl Vervolg der LEfcRZAA- me Kunsten. ken, die ons van de onwrikbaare Mandvastigheid van de getuigen der waarheid overig zyn, leeren ons niet alleen de foort van folteringen, welken men hen heeft doen lyden, en de eerbied, dien men, na zoo veele eeuwen, nog voor hunne deugd heeft; maar zy leeren ons iets merkwaardigers. De wonderbaare overeenftemming deezer gedenkftukken, met andere van allerlei foort over de ganfche aarde verfpreid, maakt, ten voordeele van de inftellinge van onzen Godsdienst, eene glansryke wolke van getuigenisfe, eene verwantfchap van bedryven, en eene onderlinge waarborg van waarheid, dien men in de onbetwistelykfte bewyzen der ongewyde gefchiedenisfen niet vindt. Het is eveneens met het fein des Gebeds, als het ons het vieren van het Pafcha of de openbaaring des Euangeliums, den Heidenen gedaan, of de edelmoedige belydenis van cem'gen Martelaar aankondigt. Dit fein doet meer dan eene Godsdienftige vergadering aankondigen: het is een gedenktccken van eene gebeurtenisfc, waar van onze Vaders aangedaan zyn gevycesr; en  derNatuur, XXL Onderh. 5 en de getrouwe wederkomst deezer zelfde feesten brengt aan het eene jaar het getuigenis der voorige jaaren over, zoodanig dat de werkelyke plegtigheid het einde is van eene keeten, die achttien eeuwen te famenvoegt. De Deïst, die de aankondiging deezer feesten hoort, laat ze vieren van die geenen, welken hy verftandeloozen of flechthoofden noemt: wat hem belangt, zyne overvliegende kennis heeft hem vrygemaakt van eene onderwerping, die zyne lïerke reden met die der gemeene verftanden zoude verwarren. Maar als hy weezenlyk een recht gezond verftand heeft, kan hy, als hy eene fcheuring maakt met anderen, die op het aankondigen van de uure des gebeds een' zelfden weg volgen, zich zeiven op deeze wyze aanfpreeken, Ik onthoude my van de bywooninge der vergaderingen, werwaards deeze item my roept. Maar kan ik my daar in' overtuigen, dat ik myn eigen weezenlyk belang volge? Voor eerst, verre van eenig gevaar te loopen, door dezelve door myne tegenwoordigheid goed te keuren, kan het geene, dat A 3 mm III. Vervolg der Leerzaa- me KüN-> stem,  6 ScHOüWTOONEEZi HL Vervolg der. Leerzaame Kunsten. men 'er hoort, niet anders dan nut voor de maatfchappye weezen. Men looft en pryst rer den Schepper; en men dankt 'er hem voor al het goed, dat hy ons dagelyksch fchenkt. Wat ons Deïsten belangt, wy gclyken in dit opzicht den os en den ezel, die geene feesten hebben te vieren, omdat zy geene dankzeggingen te doen, noch geene genade te verwachten hebben 5 en wy zouden liever de opening der openbaare baden hooren luiden, gelyk gebruikelyk was by de Heidenen dan de inluiding van eene feest, verordend om ons beter en vroomer te maaken. Inderdaad, al was de Pastoor, die den dienst in de Christelyke vergaderingen waarneemt, zoo Hom als een visch, is de dienst, dien hy doet, veritaanbaar voor den geenen, die hem wil hooren; en alles, wat deeze dienst te kennen geeft, is eene fterke noodiging tot alle onderlinge hulpe van broeder., fchap. De naam alleen der plegtigheid, welke deeze klok aankondigt, is eene lee- StpKt as iiermrum.  berNatuur, XXI. Onderh. 7 Jeering, eene beweegreden van dankbaarheid, een voorbeeld van liefdadigheid. Het geene, dat 'er gezegd en gedaan wordt, ftrekt om myne gema-; linne te vermaanen, om myne hulpe in alles te zyn; om mynen zoon en myne, dochter in te boezemen, dat zy moeten trachten my te behaagen, door hunne naerlligheid en goede zeden; om myne huisbedienden in te fcherpen, dat zy my met genegenheid moeten dienen. Men leert hun zelf, dat het goed, 't welk zy zonder genegenheid doen, zonder verdiende en geheel verloren voor hun zal zyn, en dat de liefde de wet vervult. Als alles, wat rondom my is, kan komen tot de oeffeninge der liefde, die het eeuwige voorwerp deezer feesten is, zal ik geene reden hebben om re klaagen, ten minde niet over anderen. Ik zal alleen over my zeiven kunnen klaagen, als ik de paaien der tucht te buiten ga. Maar ik voele my genootzaakt ds gedichtfels myner reden te volgen, en kan niet op my verkrygen dat ik myu gedrag alleen naar myn belang fchikke. Het voldoet my niet dat de feesten, A 4 waar [II. Ver» /olg der Leerzaa- ITEN.  lil. Vervolg der Leerzaame Kunsten. 8" S C H O U W T O 0 N E E h Waar toe ik genoodigdworde, bekwaam zyn om demenfchea gezellig en gedienftig te maaken: ik zag gaerne dat zy de waarheid tot haar beginfel hadden, en dat de daaden, welken men 'er in verkondigt, en de goederen, welken men 'er in belooft, volkomen zeker waren. Welken regel moet ik anders volgen, dan het zuivere licht van myn verftand alleen ? Ik zie niets anders, waar op ik vast gaan kan. En hoe kan ik myn zegel hegten aan plegtigheden, waar aan myne reden zich ftoot? Maar moet myne reden zich niet laaten overtuigen door daadelyke bewyzen? En meent zy vaster te gaan op de gronden haarer wysbegeerte ? Wat is 'er dat wy klaar begrypen, als wy buiten de getalen, de maaten, en de eerfte pligten der menfchelykheid gaan? De Natuurkunde van Newton, die nog heden zoo veele fraaije vernuften verblindt, door haaren meetkundigen toeltel, eischt zy niet dat wy onze rer den aan haar onderwerpen? Men moet meer dan ligtgeloovig zyn, om in het middenpunt van ons ftelfel of fpheer te plaatfen een lichtend lighaam, dat van pbgenblik tpt oogenblik eene fteeds nieuwe  der Natuur, XXJ. Onderh. 9 ïpicuwe zelfftandigheid, die zich zonder afbreekinge honderden van millioenen teerlingfche mylen verre uitftrekt, in het ronde verfpreidt. Waar krygtdezon deeze vervaarlyke klomp van eene zelfftandigheid, die zich fteeds vernieuwt; en waar blyft deeze zelfftandigheid, na haare uitfchietinge"? Kan myne reden daareenige mogelykheid in ontdekken? De Menschwording is, in tegendeel, moogelyk: myn hoogfte belang wenscht dat zy waar mooge zyn: en als zy daarenboven door daaden beweezen is, moet myne reden zich volkomen voldaan houden. De reden van veele anderen, die de Menschwording voor eene zekere waarheid aangenomen hebben, heeft zich zoo wel als de myne moeten ftooten aan de zwarigheden, welken zy 'er in gevonden heeft: zy bekennen inderdaad, dat hun geloove in den eerften opflag een zweemfel van dwaasheid heeft, maai dat zy' er zich aan hebben moeten overgeeven, als zich voortgefleept voelende door tastbaare bewyzen eener Godlyke ppenbaaringe, Merker dan alle menfehelyke redeneeringen, dewyl het aan God jftaat zich te voegen naar onze kleenheid, A j.' ' er III. Ver, volg der Leerzaa» me Kunsten.  in. Ver- VtiLC DER Lf krzaa3M£ KUNSTEN. IO ScHOUWTOONEEL en zyne wegen en gedrag omtrent den mensch te richten en te bellieren naar zyn welbehagen. Weshalve is het onnoodig dat ik my wapene, gelyk ik gewoon ben, met honderd tegenwerpingen, die de daaden niet vernietigen of veranderen, en dat ik yverig naar de moogelykheid van verleidinge vorfche, als 'er bewys van openbaaringe is. Dit is het (luk, dat onderzocht moet worden : laaten wy den draad der voorwerpen, die zich opdoen, volgen, en zien hoe verre hy ons zal brengen, en waar hy ons zal leiden, tot een'regel Hellende geenen ftaat te maaken op de klaarheid , die ons vertoond wordt door onze reden, welke wy zoo wehTelende, zoo veranderlyk bevinden, en die ons, gelyk wy zeker weeten, zoo dikwyls quid pro quo gcgeeven, en zelf zoo dikwyls,den bal misgellagen heeft; maar laaten wy (leunen op de bevindinglyke klaarheid, die zich zelf bevestigt door tastbaare en overeenftemmende bewyzen. De groote uitgeftrektheid der feesten , waartoe men my noodigt, geeft voor eerst haare groote oudheid te kennen. Het  derNatuür, XXL Onderh. n Het is «ene openbaare bekende daad, dat de torens van de Kerk van Parys en het fein, dat men 'er in geeft, eene duurzaamheid ten minde van veertien eeuwen hebben, en dat dit gebouw ficchts de vernieuwing van een ander is, dat met dezelfde torens, die het zelfde fein gaven, voorzien was. Het poortaal en de toren van St. Germain des Prez zyn ten naasten by twaalf eeuwen oud: om de dichting daarvan te vinden, moet men tot de kleenzoonen van Klovis opklimmen. Het geheele zuiderdeel van Europa is vol (lichtingen van denzelfden tyd, als ik zoo even genoemd hebbe, of zelf van vroeger tyden; en men vindt 'er dezelfde gebruikelykheden in; eenen toren, om het werktuig van famenroepinge te draagen en heel verre te doen hooren; een groot gebouw, om het volk te ontvangen; eene traii, die de Kerkendienaars van het volk fcheidt; eenen kan fel, om den geloovigen Gods woord te verkondigen; eene Schrift, welke men hun met luider flemme voorleest, en die niet verandert; eene doopvonte, een altaar, en eenen Pastoor, Alle deeze dingen zyn in de oudheid III. Vervolg der Lekrzaame Kunsten.  12 ÏTCHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaame Kunsten. heid naauw met elkander verbonden, gelyk zy nog zyn. Zy verklaaren elkanderen , en ftrekken alle tot cjn zelfde einde. Maar indien deeze dingen, federt dertien en veertien honderd jaaren, altoos vereenigd gevonden zyn; is het geene, dat wy heden zien en hooren , voor meer dan veertien eeuwen in gebruik geweest; en vinde ik desgelyks, onder de overblyffels der diepfte oudheid, eene Kerk, een poortaal en eenen toren, om het volk te famen te roepen, dan moet ik zeggen, dat in die tyden en op die plaatfe de vonte, het altaar, de Pastoor, het Euangelium en het geloof der Menschwordinge was. Dit alles is ondeelbaar. Als men hooger opklimt, en de gedenkftukken, die vóór het gebruik van ons fein geweest zyn, opzoekt, vinden wy de torens, gefchikt om het mede te deelen, niet meer: men vindt beroerde tyden, tyden van vervolginge. De aankondigingen en de openbaare gebouwen der vergaderinge daarin verboden zynde, kunnen wy niet verwachten de voetftappen daarvan zoo ligt te vinden. Maar andere gedenkftukken, talrykcr, luister-  der Natuur, XXL Onderh. x$ luisterryker en leerzaaraer dan torens en muuren, zyn in hunne plaats gekomen. De plaaifcn, die beroemd geworden zyn door de bloedftorting der getuigen,; zyn vergaderplaatfen geworden, vervolgens in zoo veele tempels, en dikwyls in groote famenwooningen en vermaarde lieden veranderd. In de ganfche verzamelinge van alle gedenkftukken des Christendoms, vindt men overal dezelfde denkbeelden, dezelfde naamen, dezelfde zeden, het zelfde gebruik, dezelfde werktuigen. Wy kunnen de gebouwen noch het fein, dat de eerfte geloovigen te famen riep, niet toonen: maar wy vinden, door de boeken , door de feesten en zeden, die eenpaaiiglyk tot ons overgekomen zyn, eene volmaakte eenvormigheid in her overige; een predikftoel, een fchrift, eene vonte, een altaar, een Pafcha, een Pinkfter, eenen Driekoningendag, dezelfde plegtigheden als tegenwoordig, dezelfde offeranden, denzelfdenmaaltyd, denzelfden Pastoor. De noodiging, welke ik weigere aan te neemen, ftrekt my dan een verwyt, dat ik vergaderingen en gebruikelykheden, die KL Vervolg der. Leerzaams Kun- iTEN.  14 ScHOÜWTOONËEt, lil. Vervolg dek. Leekzaame Kunsten. die zeventien-honderd jaaren in zwang geweest zyn , verlaaten hebbe. Zy verwyt my de eigenzinnigheid, de vermetelheid van feesten, die zoo oud zyn als de daaden, welken zy aankondigen, te verwerpen, en dat ik de getuigenis der difcipelen, die geftorven zyn om liaan de te houden het geene zy gezien hadden, voor valsch uitkryte. Maar hoe! hebbende bazuinen, die den Arabieren de feest van de Hegira aankondigen, ook de kennis van eene daad niet Van jaar tot jaar vermeerderd, zonder daarom de waarheid van Mahomets Godsdienst te bewyzen? Zekerlyk heeft de eenpaarigheid van het vieren der Hegira, onder de Mahometaanen,de vlugt vanMahometh,die, door de Overheid van Mecha vervolgd, genootzaakt was naar Medina te vlieden, zeer wel beweezen. Het is eveneens met de jaarlykfche en onafgebroken viering van des Voorloopers dood, en van dien van Christus en zyne Getuigen. De daaden, eenpaariglyk getuigd op deeze wyze, door luisterryke en algemeene feesten, zyn aan weérskanten ontwyffelbaar. Die volilandige getrouw-  der Natuur, XXI. Ond&rh. 15 trouwheid van zoo vcelc verfcheiden volken, in van jaar tot jaar dezelfde feesten te vernieuwen, maakt de gebeurtenisfen zoo zeker voor ons, als of zy gisteren gefchied waren. De bazuin, die federt tien eeuwen, jaar op jaar, den Mahometaanen van Arabië, Perfië en Afrika de Hegira aangekondigd heeft, brengt hun allen het oogen* blik dier vlugt weder te binnen. Insgelyks, wanneer de klok, onder ons, de plegtigheid der Martelaaren aankondigt, moet de indruk dezelfde zyn, als of hun bloed op nieuw droomde. IVhar dat de vlugt van eenen man, door de Overheid vervolgd, zeker zy, doet niets tot de waarheid der zendinge, welke hy zich aanmaatigt; en de Hegira te vieren is Zich te verheugen met eene enkele beuzeling. Mahomets feesten herinneren de gedachtenis van ov» nutte daaden, gelyk de Heidenfche feesten daaden, die eikanderen om verre ftooten, aankondigen: in plaatfe dat Martelaaren te pryzen, met het vieren van hunne gedachtenis, die zoo algemeenlyk geëerd en zoo teeder geliefd werd van de eerfle geloovigen, zoo veel III. Ver. VOLG DER Leerzaams Kunsten.  16 SCHOUWTÓONEEL Ut. VeS- volc der- Leerzaams Kun^ STEN. veel is als het bloed en de asch der geenen, die gedorvon zyn om te getuigen dat hun geloof geene meening was, maar dat zy verkondigden en getuigden het geene zy gehoord, gezien en getast hadden, met hun te vergaderen. Het is zoo veel als met hun de eerde, de klaarite bewyzen van den Christelykcn Godsdienst te verzamelen, en dezelve aan anderen over te brengen. De uitfpoorigheid^ waar toe de onweetendheid zich daarin heeft laaten vervoeren , onderdek de weczenlykheid van den voorgaanden eerbied. Indien de Deïst, in plaatfc van zich te' laaten bedwelmen door eene weidelende overtiatuurkunde, die elk zegt het geene hy gaarne hoort, zich ter goeder trouwe aan het tastbaare hield, en aan het geene natuurlykcr wyzc voortvloeit üit de overcendemminge van tien duizend gedenkltukken, famenfpannende om ons van dezelfde waarheden te overtuigen, zoude het fein onzer gebeden, in plaatfe van hem ongerust te maaken cn te bedroeven, gevoelens van hoope en blydfchap in hem verwekken: hy zou zich getrouwelyk fchikkc-n naar deeze  der Natuur, XXL Onderk. ij deeze feesten, wier nuttigheid hy zyns óndanks bemerkt; en hy zou eerbiet toónen voor deeze eerwaardige vergaderingen, die met eene onafgebroken keten aan de eerde dagen des Christendoms gehecht zyn, eh ons niet alleen de daaden herinneren, maar ook betoogen.Onze boeken, bekleed met omflagen en gegooten figuuren, onze doopvonten, onze groote kandeiaaren, ën al ons hedendaagsch gereedfchdp zyn van dezelfde gedaante als andere, die onze tempels zelfs in oudheid te boven gaan. De verordening van de eene en de andere is dezelfde. Daaruit ontftaat eene fpraak, die niet verandert. Alle die groote gegooten vaten, welken de Kerk in haaren dienst gebruikt, fpannen desgelyks, fchoon op verfcheiden wyzen, te famen om ons te leeren. Alle vertoonen zy ons, zoo wel als de dienst of het voorwerp, dat hun eigen is, gedenkteekens en getuigen van de overeenkomst der Kerkzeden en des geloofs. Zy draagen het jaartal en de naamen der geloovigen, welken ze aan de maatfchappy gefchonken hebben. Maar de nutte lesfen, welken zy ons geeven; XIF. Detl. B klim- III. Ver. VOLG DER Leerzakme Kunsten.  [ij. VERVOLG der. Lf.ERZAA- me Kunsten. l8 SCHOÜWTÓONEÏL klimmen veel hooger op dan de eeuw, die ze van metaal heeft zien gieten. Men kan niet onbewust zyn van de reden, waarom zy van eene zoo duurzaame (toffe gemaakt zyn, te Weeten, oöl in de plaats te komen van voorgaande sedenkftukken, die te bros waren en van ouderdom vergingen. Wy vinden 'er dan de gefchiedenis en de overtuiging der eerftetKerke in, gelyk wy de bewyzen van de gebeurtenisfen der burgerlyke historie in de kolommen, in de graf kruiken en graffchriften, in het halfverheven fnywerk, ftokbeelden, zegels, wapens of andere overbly'ffels der oudheid vinden. Laaten wy van het gebruik van dit c-creedfchap overgaan tot het vernuft, % welk het maakt. Hoe kan men zulke harde ftoffen beheeren, en een gloeijend metaal behandelen? Laaten wy eerst met het gieten der Klokken beginnen: daarna zullen wy zien hoe de groote beelden gegooten worden. Het gieten der Klokken. De arbeid van het Klokgieten kan tot xte volgende drie artykels gebragt wor* den:  der Natbur, XXI. Onderh. 19 den: 1 °. De maaten of evenredigheden eener Klok; a°. het maaken van der, vorm; 3°. het fmcken en gieten van het metaal. I. De evenredigheden. . DeKlokkegieters ondcrfeheiden twee foorten van evenredigheden, de enkele en de betrekkelyke. De enkele zyn de geenen, die gevonden moeten worden tusfchen de declen van eene klok, en welke de bevinding getoond heeft noodzaakelyk te weezen, om haar een'aangenaamen klank te geeven. De betrekkelyke zyn zulken , die eene begeerde overeenkomst brengen tusfchen eene klok en eene andere, om een accoort of overeenltemming tusfchen beide te brengen. De deelen van eene klok zyn i°. de poot of de benedenfte kring, die dur. afloopende het eind van de klok maakt: 20. de rand, die ook de buik geheeten wordt: het is dat deel, waar tegen de klepel Üaan moet, en dat men om deeze reden dikker houdt dan de andere: 50. de zwei jen: deeze zyn de diepte B 9 van III. Vervolg der. LEhRZAA- me Kun- STEN. >De enkele evenredigheden. De deeleft van eene klak.  20 SchoüWtooneéL III, Vérvolg der. LeerzAame Kunsten. van het midden der klok, of liever het punt, beneden het welke de klok begint te zweijen en breed uit te loopen tot aan haaren rand: 40. de keel, of het toevoegfel: dit is het deel, dat breed afloopt, en by gevolg tot onder toe een toevoegfel van metaal noodig heeft; dit toevoegfel heet ook zwelling: 50. de bovenfte vaas, of dat deel van de klok, dat zich boven de zweijen verheft: 6°. de fchedel, die het dekfel van de klok maakt, en van binnen den ring van de klepel draagt: 70. de ooren , die takken van metaal zyn, aan het brein vast zittende, gekromd en uitgefneeden, om de yzeren fpillen, aan welken de klok moet opgehangen worden, door te laaten. De Klokgieter begint met het neemen van de dikte van den rand der klok, die gegooten moet worden, of de dikte van den rand dergrootfte klok, als 'er een accoort of overeenftemming te maaken is. Deeze rand is de grondregel van zyn' geheelen arbeid. Om de dikte te neemen, gebruikt hy eenen pasfer met kromme beenen; en hy brengt deeze maat op eene ry, verdeeld in voeten, dui-  der Natuur, XXL Onderh. 21 duimen en lynen. Zoodanig is, by voorbeeld, de maat NA (27 plaat fjg. 1.) De rand GE is dezelfde maat als N A, welke men verdeelt in drie derdedeelen.1 Elk derdedeel wordt lyf geheeten. Men geeft één lyf dikte,; dat is, een derde: van NA, of een derde rands, aan het' brein IH R. Men geeft desgelyks één lyf, of een derde rands, aan de baar L, die eene kalot of byvoegfel is, waar mede men den fchedel verfterkt tot in H. Deeze kalot dient in de groote klokken , om meer vastigheid te geeven, dan de dikte van één lyf alleen doen zoude. De baar komt niet in R, en bedekt den geheelen fchedel niet; het'fcheelt anderhalven rand. Dit deel- kan volgens andere maaten verfterkt worden, gelyk ik u hier beneden zal zeggen. De dikte van de klok, van den fchedel HR tot aan de zweijen FD, is eenvormig en van één lyf. Deeze loopt vervolgens altyd breeder af, tot aan den rand G E. De poot GE A is een driehoek, wiens grond G A de diagonale of hoeklyn is van het vierkant der zyde GE, door zich zelve of door EA, die haar gelyk is, vermeenigvuldigd. Alle deeze JiB 3 niè'n, III Vervolg per, Leerzaa. ut Kun- iTEN. ÜXVII. )laat, ig. X.  ÏIT. VERVOEG DER. Leerzaamf. Kunsten. Marmon. Uniy. tont. 2. lib. 7. sa ScHouwTooNin niën, toe aan den rand GE, zyn cirkelftukken, wier middenpunt men vindt, "door de middenlyn en de hoogte der klok te bepaalen. Vanoccio fpreekt, in zyne Pyroteclinia of Vuurwerkkunde, in het begin der zestiende eeuw gefchreeven, zeer verwardelyk van deeze maaten. Hondert iaaren na hem heeft Vader Merfcnne, die zich de meetkunst en de overeenftemming of harmony beter verftond, ons een zekerer middel aan de hand gegeeven, en beter beredeneerde evenredigheden aans;eweezen. Men geeft,volgens hem, zeven-en-een-halven rand aan de middenlyn van den fchedel, vyftien randen aan de middenlyn van de benedenfte opening, en twaalf randen aan de hoogte van A tot R, daar de fchedel aanvangt. Om de dikten en de kromten te krygen, moet men op de linie van de hoogte AR, in twaalf randen verdeeld, twee loodrechte lynen trekken, GE op den afftand van éénen rand, en FD op de hoogte van zes randen. GE, genomen op de maat E A, zal de grootfte dikte weezen, om den flag van den klepel te verdraagen. \ D  der Natuur, XXI. Onderh. 23 zal de zwei weezen. Om het punt D te vinden, moet men de lengte van een' en een' halven rand neemen op de loodrechte lyn, in 6 getrokken, waar'het midden van de linie RA is. De gieter, vaste punten hebbende, zal zon deimoeite de middenpunten der kromme lynen vinden, die de hangltukken der klok uitmaaken. Hy opent zyn pasier op de wydte van dertig randen of dcelen A N; en een been van den pasfer zettende inR, trekt hy met het andere been een ftuk van eenen cirkel naar buiten. Dan zynen pasfer in D zettende, en eenen boog', die kruisling door den eerden gaat, trekkende, vindt hy in het punt der kruisiinge het middenpunt der kromte R D. Hy brengt het middenpunt een derde rands of één lyf nader by, trekkende met dezelfde openinge, uit de punten H, F, twee boogen, en befchryfr uit het punt der doorfnydinge de binnenfte kromme HF. Zyn pasfer, van F en van G op de wydte van twaalf randen geopend, zal hem de kromme F G geeven. Van de punten D, E, zal zyn pasfer, geopend op de wydte van zeven randen, hem het middenpunt van B 4 de III. Ver- volg der Leerzaame Runsten.  •4 SCHOUWTOONEEL Vervolg der Leerzaame Kunsten. de kromme DE geeven, om het by~ voegfel te maaken. Deeze eenvoudige maaten, die misleiden nog geheim onder de Klokgieters gebleeven, en- aan de nieuwigheden, welken zy goed zouden vinden daar in te maaken, overgegeeven zouden zyn, indien Vader Merfenne ze niet geopenbaard hadde, zyn, zoo wel als de gedaante der klok, van eene zeer oude uitvindinge. Het zal hier niet ondienftig zyn de reden van dit maakfel naar te vorfchen, omdat de gedaante der klolc zelve ééhe van de grootfte fraaiheden der uitvindinge maakt, fchoon het voordeel daarvan piet voor het oog, maar voor het oor en. de beurs is. Indien men de klok, onder en boven, van eene gelyke middenlyn maakte, zouden de kosten te hoog loopen; en met meer kosten zoude men minder harmony of overeenftemming hebben. Hoe! zult gy zeggen, welke harmony kan men van eene enkele klok verwachten? Het geluidvan ééne klok is flechts één geluid; en één geluid alleen maakt geen harmony; want, als men harmony zegt, zegt men overeenftemming van ver- fchei-  der Natuur, XXI. Onderh. 25 fcheiden geluiden, accoort van eenigc klanken. De reden en de bevinding hebben den oude Klokgieteren geleerd, als zy hunne klokken van een beloop, en van eene gelyke breedte en dikte maakten, dat zy 'er met groote kosten een zeer dof geluid uit zouden trekken. Het is niet genoeg het bovenrte van de vaas eenige nettigheid te geeven: al tastende' heeft men, door veele proefneemingen, bevonden dat de dikte merkelyk verdund moest worden. Als men veel ftoffe heeft willen gebruiken en de klok overdik maaken, hoorde men Hechts een gebrom, gelyk dat van de groote klok te Amboife, waartoe men drie-en-dertig duizend ponden métaals gebruikt heeft,' om een geluid te maaken, dat men niet zoude hooren, indien men niet gewaarfchuwd werd, dat de klok luidt. De kosten verminderende , door de achtervolglyke en. eenparige inkrimping der klok in haare hoogte, en door eenè achtervolglyke en éenpaarige vermindering der dikte toe een zeker punt,' kreegen de Klokgieters éen fcheller geluid: maar zy werden gedwarsboomd door een beletfel, dat hun B 5 ein- iii. Vervolg der LtERZAA- me Kunsten.  IJL Ver- VÓLG DER. Leerzaams Kunsten. 26 S CHOUWTQO I^EEL eindelyk bragc tot de gedaante, die heden in gebruik is. De klok is klinkende in haare ganfche uitgeftrektheid. Het geluid van den rand, die dikker is, is het geluid dat meest doorfteekt, en wel zoo fterk, dat het fomtyds den klank van de bovenfte vaas verdooft. Maar het gebeurt dikwyls, dat men ze alle beide hoort in de kleenfte klokjes,en nogduidelyker in de groote. Weshalve kan ééne klok alleen harmony maaken; en de overeenftemming van twee klanken zal aangenaam of onaangenaam zyn,volgens de reden van de bovenfte middenlyn met de onderfte. Als de bovenfte vaas net de helft is van de onderfte, en van zeven en een'halven rand tegen vyftien, heeft men de reden van twee tot één, of van het geheel tot de helft. En gelyk de fnaar van eene viool de zwaare ut geeft, terwyl haare helft de fcherpe ut geeft, zynde de middenlyn van de bovenfte vaas in dc reden van één tot twee, of van de helft tot het geheel, zal de bovenfte vaas de fcherpe ut klinken, terwyl de onderfte de zwaare zal doen hooren, 't welk aangenaamlyk overeenftemt, en in byna alle klokken gehoord wordt,  der Natuur, XXI. Onderh. 27 wordt, zonder gemerkt te worden, omdat twee nette o&aaven veel naar eentoonigheid of eenftemmigheid gelyken. Maar als de bovenfte vaas wat brceder of fmaller is, zal zy met het geluid van den rand een' zevenden, of een' negenden , of eenigen toon van een' anderen tusfchenval kunnen doen hooren. Deeze zevende maakt eene wanluiding: en de negende, die geen fraai accoort is, kan, verminderd wordende, eene valfche octaaf maaken, met den doorfteckenden toon van de tweede klok. Dit is een ander wangeluid. Niet alleen hoort men fehier altyd de fcherpe o&aaf, gevoegd by het geluid der randen: maar daar zyn klokken, in welken men, by de twee voorgaande geluiden, nog hoort den klank van de keel, of van dat deel, dat beneden de zweijen breed afloopt. Volgens den trek, dien men aan dit deel geeft, zal het min of meer ingezonken, en min of meer dik weezen. Zie hier het geene my dunkt dat aan de verfcheidenheden der dikten gebeuren moet,'t welk een noodzaakelyk gevolg is van de verfcheidenheid der manieren, welken de Klokgieters III. Vbr- v*lg DF.r LeniZAAIvUNbTEN.  fi8 ScHOUWTOONEEt ÏIÏ. Vervolg der Leerzaams kunsten. ters in hunne rrraaten of evenredigheden volgen. Als gy eenige druppen waters ineen glas giet, en met uwen vinger, in dat water gedoopt, over den rand van het glas wryft, begint het geheele vat te klinken, en verandert van toon, naarmaate gy 'er min of meer water in doet. Het vocht, om zoo te fpreeken, een lighaam met het glas maakende, wordt deszelfs toon zwaar, als de hoeveelheid van ftoffe vermeerdert: en het geluid wordt fcherp, naarmaate gy de hoeveelheid van het vocht vermindert. De keel van de klok zal, by den doorfteekenden en heerfchenden toon van den rand en de oclaaf\ die de bovenfte vaas geeft, eene tiercé of eene quart, of eenig ander accoort, goed of kwaad, voegen, volgens den aart van den trek, die, deeze deelen dikker of platter maakende, daar meer of min metaal in toelaat. Dit derde geluid is niet moeijelyk te bemerken in de twee fchoone klokken van St. Germain des Prez. De gaauwe Klokgieter en de kenners der harmony ftemmen toe, dat zy van deeze foort nog niets volmaakters gehoord hebben, dan de overeenftemming van deeze vermengde  derNatuür, XXI. Onderh. 29 de geluiden, ten getale van vyf in de twee brommers van de hoofdkerk var Reims, en van drie zeer duidelyke in de grootfte, die van vier en-tachtig duizend ponden is, gelyk het opfchrift meldt. Als men deeze alleen luidt, flaat zy met eene gelyke nettigheid de twee o&aaven i en een' derden toon, die de quart maakt met de zwaare en omgekeerde quint met de hoogfie o&aaf. Als men de beide klokken te famen luidt, zyn de twee zwaare geluiden, die zeer zilverachtig en malsch zyn, altoos vermengd met twee zeer nette quarten, die uitneemend helder zyn. Men hoort ze al zoo klaar, als de twee benedenfte toonen. Van deeze vier benedenfte too•nen, altoos overkraaid van de hoogftë o&aaf der grootfte klok, komt eene overeenftemming voort, waar van de geenen, die 'er de minfte kennis van hebben, aangedaan zyn, en die Hechts twee toonen, in plaatfe van vyf, meenen te hooren. Maar de famenjoop deezer verfcheiden geluiden, die het uuwerkfel van het vernuftige maakfel der klok is, en be~ haagen kan als hy net is, kan valsch of twyfr III. VeRt volg der Lefrzaame Kunsten.  30 SchouwtoonéeL lil. Vervolg der. Leerzaame Kunsten. De betrc keljke evenredi| heden. twyffelachtig worden, en een voortreffelyk metaal zeer onaangenaam maaken * als de gieter eene kwaadc fchikking in de maaten zyner klok maakt, of als hy, eene klok weder in één accoort hebbende te brengen, in de nieuwe klok andere evenredigheden brengt, dan men in de andere heeft gevolgd. Een ongeregeld geluid,'t welk gepaard gaat met dat der randen, wordt wanflcmmig bevonden, en maakt eene valfche overeenftemming, fchoon men Hechts één geluid meent te hooren: het oor floot 'erzich aan, zonder dat men weet waarom. Indien deeze geluiden, alreede kwalyk overeenkomende in eene klok, zich met die van eene andere gaan verwarren, wordt de wanflemming nog grooter. Om net te be-paaien, welke uitwerkfels noodwendig voort moeten komen van zulke of zulke eenvoudige evenredigheden, zoude men eene veel geleerder befpiegeling moeten bezitten, dan een gieter van het platte land, die niets anders kent dan zynen geWoonen fleur, en de regels, welken hy van zynen baas ontvangen heeft, k- Geen minder wanorde heerscht in de betrekkelyke evenredigheden, die het ;" accoort  der Natuur, XXI. Onderh. 31 accoort van verfcheiden klokken bepaalen. De arbeiders richten zich daarin naar hunne klokmaat, van wier gebruik men hun vergeefsch zoude verzoeken onderrecht te worden. Zy maaken een groot geheim van deeze maat. Maar Vader Merfenne heeft ze voorlang openbaar gemaakt, en betoogd dat zy gebrekkig, ftrydig met de regels Aerhdrmony, en onderhevig aan vergisfingen was, die hun arm en berooid konden maaken , door de noodzaakelykheid, waar in zy hen kan brengen, om op hunne eigen kosten een groot mislukt accoort te moeten vergieten. Heden, zoo ,wel als voorheen, vindt men niet dat zy ergens zeker in gaan: in plaatfe van een' verftandigen en beredeneerden raad te volgen, ziet men dat zy zich blyven houden aan den fleur hunner baazen, dewyl zy byna geen accoort leveren , waarin men hun geen derde of een vierde van een' toon moet toegeeven. Maar het is een vreemd misbruik der toegeevendheid van het gemeen, dat zy Zich hunne feesten laaten aankondigen met zulke bedroefde toonen, als onze nieuwfte klokken gceven. Indien wy al- ttL Ver- . VOLG DER. Leerzaa- VIE KUNITEN.  3* SCHOUWTOONEEt, III Ver VOLG l)fr Leerzaame Kunsten. altoos zulke toonen hoorden, als die van de brommers van St. Germain des Prez, zoude men den klokgieteren ligt eene vaste weetenfcbap, eene wiskunst toefchryven, en denken dat zy onfeilbaare regels hadden. Maar welke achting kan men hebben voor hunne weetenfchap, als men de verdrietige reeks van vier of vyf halve toonen hoort, die in het gelui van St.Germain 1'Auxerrois jammerlyk klinken? De voorbyganger, dien zy in 't eerst bedriegen, begint dra met zulk een gebeyer te lage hen, of den klokgieter te vervloeken: maar de kundige ooren, welken men in deeze wyk vindt, zouden zich der onweetendheid van den baas kunnen ontfermen, en zyn werk onfeilbaar maaken door verftandiger regels, indien zy de moeiten daartoe aanwenden, en hy naar hen luisteren wilde. Terwyl wy verwachten dat eenig gaauw meetkunltenaar over deezen arbeid , waaraan het land en de fteden deel neemen, grondig en echter op eene werkdaadige wyze handele, zullen wy ons bedienen van de verbeteringen, die Vader Merfenne in den trant der klok-  der Natuur, XXI. Qndèrh. 33 gieteren gemaakt heeft. Ik meen de aiaatftok of ry der dikten en de ry der middenlynen. De ry der dikten is een ftok van zulk eene lengte ais men noemen wil, maar dien wy hier een* halven voet gceven, en wiens vier zyden wy hier door ontvouwing naast eikanderen vertooilen in ABFB. Fig. 1, 28 Plaat. Om alle maaten van eene klok te re* gelen, moet men haare middenlyn bepaalen. De middenlyn wordt gericht naar de dikte van den rand; en deeze dikte moet gefchikt zyn naar het gewigt der klok. Weshalve zullen wy beginnen met den regel der dikte of van den rand. De bevinding heeft geleerd, dat men, om met een' goeden uitflag vyfen twintig ponden metaal tot het maaken van eene klok te befteeden, haar de dikte van zeven lynen, of zeven twaalfde deelen van eenen duim, kon geeven, geteekend KA op de zyde A: maar men kan haar eene minder dikte geeven; eu deeze eerfte dikte van de kleene kan een regel voor alle de volgende zyn, gelyk de ganfche ó&aaf naar de dikte vart de groote geregeld kan worden. De eerfte XIV. Deek _ € dikte, UI. VüR, vnr.G der Leerzaams Kunsten.- Dc ry der dikten. XXVIII Plaat, Fig, 1.  34 ScHOBWTOONEÈI» UI. Vervolg der Leerzaame Kunsten. dikte, op de zyde D, komt overeen met het gewigt van 2°~-> en zal dienen voor de tweede klok. De eerfte dikte, op de zyde F, komt overeen met het gewigt van 43|,en is voor de derde klok. De eerfte dikte, op de zyde B, komt overeen met het gewigt van 50^, en zal dienen voor de vierde klok, die dus een derde dikker zal weezen dandekleene K A. Voor de vyfde moet men wederkomen tot de eerfte zyde van de ry A, en daar hooger opgaande de tweede dikte neemen, die overeenkomt met het gewigt van 84*, en die dus de helft dikker zal zyn dan K A. Men volgt deZelfde orde voor de volgende; en als'er meer dan acht klokken zyn, begint men weder met de derde dikte van de zyde A der rye. Als men zich niet bevindt in het geval der gewigten, die op deeze ry geteekend ftaan, gebruikt men den regel van drieën, om de dikte, die op het voorgeftelde gewigt past, te vinden naar evenredigheid van een gewigt der ry en der daartoe overeenkomftige dikte. Ik onderftel dat de maat KA den rand van eene klok van vyf-en-twintig ponden  der Natuur, XXL Qnderh. 35 den geeft: de rand der klok, die ver volgens komt, moet, om den onderden hbogen toon te maaken, een achtfte dikker zyn: en als zy den laagen toon maakt, moet de rand een negende grooter weezen, omdat de reden van den cerften toon van negen tot acht, en die van den tweeden van tién tot negen is. Als men eene derde klok begeert, die de onderlle tiercé majoor maa'it, moet haar rand een vierde dikker zyn dan die der eerfte. De derde klok, die de onderfte quart zal maaken, zal zyn' rand een derde dikker hebben. De" vyfde, die de quint zal maaken, zal een rand hebben, die de helft dikker is. Als eene eerfte klok twee lynen of twee twaalfde deelcn van eenen duim dik is, zal de vyfde drie lynen dik zyn; dus met de andere, volgens de reden van eiken toon of tusfehenval van de eene klok tot de Andere: maar men moet de reden der toonen, die de randen of de dikten m gelen, reerlingswyze, dat'is tweemaal door zich zelve vermeenigvuldigen, om de zwaarten te weetcn. By voorbeeld,' om het gewigt van de tweede klok te > vinden, als zy den hoogen toon met de ' C 2 eerfte III. Vervolg des. Leürzaamé Kunsten.  36 SCHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaame Kunsten. eerfte maakt, moet men de reden van negen tot acht teerlingswyze vermeenigvuldigen, dat is, dat men negen en acht tweemaal door zich zelve moet vermeenigvuldigen. Negen maal negen is 81; en de uitkomst 81, met negen vermeenigvuldigd, geeft 729. Acht met acht geeft 64, en de uitkomst 64, met acht vermccnigvukligd, geeft 512, den teerling van acht. Zoo dat het gewigt van de tweede klok, in den hoogen roon, tot het gewigt van de eerfte moet zyn als 729 tot 51a; weshalve moet men een getal vinden, dat tot 25, het gewigt van de kleene, zy als 729 tot 512." Indien dan 512 geeft 729, hoe veel zal geeven 25? De regel van driën zal geeven 35 en eene kleene breuk. Maar in het geval van den laagcn toon, als men negen en tien teerlingswyze vermeenigvuldigt, zal de evenredigheid het gewigt 30 en eene kleene breuk geeven, gelyk men ziet in de eerfte dikte van de zyde D. Een ander voorbeeld zal deeze ry voort billyken. Wil men het gewigt weeten van de klok, die de onderfte otlaaf zal maaken van de kleene klok, die van 25 ponden is? De fnaar  derNatuur, XXL Onderh. 37 fnaar van een fpeeltuig, als zy het dubbel van eene andere fnaar is, geeft de onderfte o&aaf: en de helft van eene fnaar is de fcherpe o&aaf van de geheele fnaar. Dus geeven de dubbele middenlyn en de dubbele dikte de onderfte octaafvan de klok van 25 ponden. Maar welk is het gewigt van de dubbele of de o&aaf? Geen 50 ponden. De reden van het gewigt, dat zich naar alle kan. ten en op de hoogte van de klok verfpreidt, moet teerlingswyze vermeenigvuldigd worden. De twee getallen 1 en 2, die de reden van de o&aaf uitdrukken , teerlingswyze vermeenigvuldigd zynde, zullen voortbrengen 1 en 8. Gelyk nu 1, de teerling van een, ftaat tot 8, den teerling van twee, dus is 25, het gewigt der kleene klok, tot het gewigt van de o&aaf, dat wy zoeken. Nu is de eenheid achtmaal begreepen in acht. Dan moet achtmaal 25 zyn in het be geerde getal. Dit getal is 200, 't welk het getal is der ponden van de achtfte klok, of van de vierde van de tweede ry klokken, geteekend op de zyde B van den maatftok of ry. Deeze voorbeelden zyn genoeg, indien niet C 3 om III. Vervolg der Leer zaame Kunsten.  38 Schouw tooneei IH. Ver.- vór.p der JLferzaa- iTEN. om te werken, ten minftc om te weeten hoe men werkt. De valfche klokmaat of de St. Jacobs ftaf der klokgietcrcn, wiens acht zyden gy in de 27 Plaat Fig. 4 ontvouwen ziet, geeft gebrekkige, dikten, met betrekkinge tot het gewigt. Oordeel daarvan door de dikte van het gewigt van twee- honderd ^ waar by een * ftaat. Het is de o&aaf van XXV, en moest flechts het dubbel weezen van de dikte XXV,. genomen op de vierde zyde van den maatftok van Vader Merfenne, in de 28 Plaat. Maar zy is grootcr cn by gevolg niet jtiist. De Klokgieters necmen wyders op deezen'maatftok de dikte, betrekkelyk met het gewigt van cenevoorgeiïelde Klok, en vinden insgelyks het gewigt, met betrekkinge tot eene gegeeven dikte, door den pasfer aan den eenen kant op het Arabisch cyfergetal, en aan den anderen kant ophetRomeinfche cyfergetal te zetten. De gewigten, welken zy meenen met deeze dikten over een te komen, zyn hier op deezén maatftok van eene klok van XVIII. duizend tot een klokje van zeven ponden. ï\Ta den maatftok der dikten en der zwaar-  der Natuur, XXI. Ottderh. 39 zwaartcn gade geflagen te hebben, moeten wy de ry der middenlynen of den diapafon, die de acht klokken van eene èblaaf regelt door de maaten der middenlynen, befchouwen. Als men de dikte van den rand der groote klok heeft, is haare middenlyn en de maaten der zeven andere ligt te vinden. In plaatfe van hier den maatftok van een accoort, wiens grootfte klok yyfofzes voeten middenlyns heeft, te geeven, zullen wy ons vergenoegen met eenen maatftok van een' halven voet, gelyk de linie AB, Fig. 2. Plaat 28, om 'er de maaten der acht klokken van een klokkefpel op te neemen. Wy zullen hem verdeden in tien 'gelyke dcelen; en ondcrftellende dat de heele maarftók of de tien deelen de middenlyn van de grootfte klok maaken, zullen wy 'er negen van neemen voor de tweede klok. De acht, die 'eroverblyven, zullen voor de derde zyn. Indien AB de maat van de middenlyn der grootfte is, zal CB de maat van de tweede weezen; en de derde zal D B tot haare maat hebben, en de tiercé majoor met de eerfte maaken. Vervolgens moet men AB in vier gelyke C 4 dee- III. Ver- volg der Leerzaams Kunsten. De ry der middenlynen.  40 " SCHOUWTOONEEI III. Ver- Vur.G dek. Lf.erzaame Kunsten, dcelen fnyden, en 'er een deel afneemen: de drie andere zullen juist den begeerden halven toon maaken, en de nette middenlyn E B der vierde klok geeven. Zoo is het gewoone accoort. Als men eene vylde klok E B wil hebben, moet men AB in drie deelen fnyden, en het derdedeel AF daaraf neemen. Het overfchot FB is de begeerde middenlyn. De zesde klok GB zal men krygen, als men CB in driën deelt, om 'er twee deelen van te neemen. Men kan de zevende vinden, als men B F in vyf deelen fnydt, en een van de vyf deelen daar afneemt. Het overige BH is de begeerde middenlyn. Eindelyk zal men de achtfte klok of den toon van de o&aaf vinden, als men AB in twee helften deelt. BI, de helft van BA, zal de fcherpe o&aaf maaken. De zangkundige getalen der acht toonen ftaan naast deeze ruimten, om 'er de juistheid van aan te wyzen: maar de linie BA***, die met haare verdeelingen de regel der klokgieteren is, wordt in verfchciden Hukken, aan deeze of aan geene zyde van de waare en noodzaakelyke tus{chenruimte, gevonden. Om  derNatuur, XXL Onderh. 41 Om deeze maaten op het begeerde' accoort toe te pasfen, bedient de klokkengieter zich van den maatftok AB, Fig. 1. Plaat 29, verdeeld in voeten, duimen, en lynen of twaalfde deelen van eenen duim, van de keep A af. Hy zet den poot der klok, tot model of regel voorgefteld, in de keep, die als het middenpunt eener zachte beweeginge wordt, welke men het ander eind van de ry B doet maaken. Men herhaalc dezelfde beweeging tot twee- en driemaal, om door een onveranderlyk teeken de plaats, waar de klok veerstop den maatftok komt, zeker te weeten. Deeze maat genomen zynde, heeft hy net de middenlyn van het model, en door deeze zyn gansch accoort, als hy op deeze middenlyn de verdeelingen doet, welken wy zoo even op eene middenlyn van zes duimen gemaakt hebben, en hy voorts zyne maaten neemt op de door ons aangeweezen wyze voor elke klok. De werkdaad van Vader Merfenne wordt, voor de evenredigheden der dikten en der gewigten, nog gevolgd van de arbeiders, die ze kennen: maar ia 7,9o. De geleerde orgelist, zich nietverlaatende op eens anders gebruik noch op zyne eigen redeneeringen, heeft zelf geregeld en gegooten een accoord van acht groote uurwerksklokken, volgens deeze laatfte manier; en zyn accoord is juist bevonden. Doch dit is Hechts in het kleen; en ik meen volgens zyne zeD * , dig- III VeHvol g der Leerzaa. «e kuniten.  5a Schodwtooneel III. Vervolg der Leirzaame Kunsten. digheid en uw belang te werk te gaan, als ik u zegge dat deeze weetenfchap tot nog veel grooter trap van zekerheid en nettigheid te brengen is. Myn voorneemen is vooral niet u voor in te neemen met eene manier, waar mede gy, in.lien de gelegenheid voorkwam om 'er gebruik van te maaken, ondank zoudt kunnen bchaalen. Ik heb hier niet anders voor, dan u ten naastenby aan te wyzen hoe de vcrfcheiden werken der maatfchappye ingericht worden. II. Het maaken van den vorm eener Klok. De {toffen, welken men tot het maaken van den vorm noodig heeft, zyn 1. Klei: de fynfte en die best aan een hangt is de beste. Men moet zorg draagen van 'er de minfte (teentjes en alles, wat berden of ongelykheden op de oppervlakten van den vorm zoude kunnen brengen, uit te haaien. 2. Gebakken Heen: men gebruikt dien Hechts voor den bol en voor den fmeltoven. 3. Paardendrek, koeijenhair en hennep , die gemengd worden met de aarde, om  der Natuur, XXI. Onderk 53 om de berden voor te komen en het ce ment meer gebondenheid te geeven. 4. Wasch: met deeze doffe maakt men de opfchriften, de wapens en andere figuuren, waar mede men de klokken wil verderen. 5. Ongel: men mengt dien met het wasch in gelyke deelen, om 'er een geheel van te maaken: dit maakt men door het vuur handelbaar als week deeg, om 'er eene dunne laag van te leggen "op de kap of den rok van den vorm, eer men 'er de letters op legt: wat verder zal ik reden van dit gebruik geeven. 6. Houtskool, die alleen dient om den vorm te droogen en te bakken. Gereedfchap, noodig tot het maaken van den vorm. De dellaadje van vier planken, naast eikanderen gelegd op twee fchraagen, die tot aan den middel hoog zyn: men brengt 'er de klei op, nat gemaakt met water, waar men den paardendrek by doet, om alles met eikanderen te mengen, en wel door één te flaan, met het volgende gereedfchap. De klopper of fpatel, drie voeten D 3 lang UT. Ver. volg der. Leerzaams Kunsten.  54 SCHOÜWTOONEEL til. Vervolg DER LEtRZAA- me Kunsten. lang of langer, aan het eene eind rond gemaakt als een fteel, die tot handvat-, fel dient, C, Fig. 2. Plaat 29. en aan het ander eind zes of zeven duimen breed. De kanten AA zyn aan den rand dunner dan in het midden B, en. maaken twee eggen of fcherpe kanten, waar mede men de klei klopt met harde Hagen, om het koeijenhair op den paardendrek overal wel door te Haan, en alles wel te mengen. De werkpasfer is het voornaamde gereedfchap, om den vorm te maaken s hy bedaat uit twee beenen of liever dangen, die veel van eikanderen verfchillen, en door een derde Huk faam* gevoegd zyrii De Figuur 3. vertoont deeze Hukken van één gefcheiden. De eerde dang is eene plank van eene hoogte, naar de klok gefchikt, en waarop de klokgieter het profil of de doorfnyding van den vorm, dien hy maaken moet, teekent. De 3de Figuur vertoont Hechts eene van die kromme liniën: men kan ze alle vier zien inde 4de Figuur, die den pasfer, geheel in één gezet, vertoont. De tweede dang is een yzeren bout, ein-  der. Natuur, XXI. Onderh. 55 eindigende met eene punt in D: het bovenfte deel draait in een gat, gemaakt in een ftuk houts, dat dwarsch over den kuil ligt, waar in de vorm gemaakt wordt. Zie Fig. 4. Met derde ftuk van den pasfer is een yzeren ftaaf, dik genoeg om 'er, in A , eene groef of gat, dat door en door gaat, in te maaken. Het einde B heeft eene pen, verordend om geftoken te worden in eene opening van de tweede ftang, doorboord in B. Deeze pen heeft ook een gat, tot het ontvangen van eene bout, dienende om het ftuk van fluitinge fterk te hechten aan de tweede ftang. De fteun C van de tweede ftang dient ook veel tot de vastigheid der fluitinge. De groef A van dit ftuk van fluitinge is gemaakt, om de plank of de eerfte ftang van den pasfer te ontvangen en in te laaten. Men fteekt de plank door de groef of het gat, waar in zy geklemd wordt met dunne wiggen, zoo breed als de heele plank. Het voorncemen, waarom men haar vastzet, is haar de fchuinte te geeven, welke zy hebben moet om de middenlynen der klok D 4 te III. Ver- VOLG DER. Leerzaame Kunsten.  56 SCHOUWTOONEEL ïll. Vervolg der. Leer zaah£ Kunsten. tc maaken, zoo van de bovenfte als heE onderfte. Zie Fig. 4. De borden van den klokgieter, planken van vast hont, waarop gefneeden zyn de letters, kokerroiien, wapens, naam of cyfer van den gieter, beelden van Heiligen, enz. Al dit fnywerk moet ten hoogfte alleen anderhalve lyn diep weezen, Het werk. Men begint den arbeid met het delven van eenen kuil (getcekend AA AA Figuur'4.3 van eene genoegzaame diepte, om den vorm van de klok onder de aarde te kunnen bevatten,daarinbegreepen de ooren, die een' hal ven voet beneden den grond der piaatfe, waarop men werkt, moeten blyven. De kuil moet wyd genoeg weezen, om den doorgang vry te laaten tusfchen den vorm en de zyden van den kuil, gelyk ook tusfchen den eenen vorm en eenen anderen, als men verfcheiden klokken in een' zelfden kuil wil gieten. Men zet in het middenpunt van den kuil eenen ftaak, ftyf in den vasten grond geflagen. Deeze ftaak dient tot ftcun  derNatuur, XXL Onderh. 57 fteun van een" yzeren ftuk (EE Ft- ■ guur 3, en D D Figuur 4.) waarop de ■ tap van den bout of tweeden ftang van 1 den pasfer draait. Zie E E, Figuur 4. 1 Vervolgens metfeit men rondom den ftaak een blok van klinkers, dat volmaaktcïy k rond, vyf of zes duimen hoog, en van eene gelyke middenlyn met de klok is. Zie Figuur 4. Dit deel dient tot grond en fteun van al het overige. De deelen van den vorm zyn de noot of bol, wiens dikte getcekend is, Figuur 4., tusfchen de geflipte linie 4.4. en de linie 3, 3. Dit deel moet de holligheid of de ziel van de klok maaken. Men heeft dezelfde dikte niet vertoond aan de andere zyde der Figuur, om geene verwarring te maaken met de geflipte linie van de plank der profilen of doorfnydingen. Het tweede deel van den vorm is het model, of de klok zelf, vertoond in alle haare dikten, tusfchen de liniën 2. 2. en 3. 3. Figuur 4. De kap, welke men ook den rok en den overtrek heet, het derde deel van den vorm, is vertoond door de dikte, begreepen tusfchen de liniën 1.1, 2. 2, D 5 3» 31 II. VeR- rOLG DER, _,EER.ZAA, ilE lvUN. 1TE1S'. J  58 Schouw tooneel ÏTI. Vervolg der Lüi-.rzaa- mt- Kunsten. 1 3,3; en eer men den pasfer in één zet, neemt men met het houwmes en den beitel al het hout van dc plank weg, volgens de 'linie 3. 3. om de kromte te krygen, die de uitwendige vlakte van den bol, dat is, de inwendige gedaante van de klok moet maaken. Vervolgens zet men den pasfer in malkander, door het bovenile deel van den bout door het dwarshout AA te fteeken: men zet den tap in het middenpunt van het yzeren ftuk DD, vastgemaakt op den ftaak B B: vervolgens ftcekt men de plank der kromten door de groef A van het ftuk van fluitinge H, en klemt haar daar ter dege vast in. De pen van het ftuk H wordt geftoken in het gat I van den bout, en alles vastgehecht door middel van de fpie L. Figuur 4. Alles op die wyze gefchikt, en de plank der kromme liniën gehouwen en aitgefneeden zynde volgens de kromme ;yn 3. 3. Figuur 4, dat is, volgens de kromme lyn, die de uitwendige vlakte 13n den bol, het eerfte deel van den 'orm, moet maaken, begint men dien 30I op te haaien. Hy Wordt gemaakt van klinkers of mop-  der Natuur, XXI. Onderh. 59 moppen, waar van de hoeken afgeflagen zyn, om het mecfelwerk de nette rondte, die het hebben moet, te geeven. De moppen worden, op eene ge-: lyke hoogte, in eene laag van enkel leem gelegd. Men draagt zorge om de moppen, gelyk in ander mecfelwerk, zoodanig in het verband te leggen dat de eene de voege van twee andere bedekke; en men mydt vooral dat de voegen van de eene laag niet in die van eene andere laag loopen, Op elke gelegde mop brengt men den ftang des pasfers, waar op de kromme lyn van den bol getrokken is , daar by, om de mop zoodanig te leggen, dat 'er tusfchen haar en de kromme lyn ten hoogfte een twaalfde duim tusfchenruimte blyve, die vervolgens aangevuld zal worden met verfcheiden' laagen van cement. Als de bol opgemetfeld is ter hoogte van den ftaak B, Figuur 4, draagt men goede zorg om het yzeren ftuk D D, Figuur 4, in het werk vast te metfelen; en men gaat met den arbeid voort tot op de hoogte van 3. 3. zelfde Fig. laatcnde eene opening 3. 3, om de kooien * [II. VeR.'OLG der 1-eerzaame KüN- iten.  6o SCHOUWTOONEEL III. Ver.- VOLG DER Li£.-.RZAA- me Kun. sten. len, die den bol droog moeten maaken , door te laaten* Men beftrykt dit metfelwerk met een cement van leem, gemengd met paardendrek; en om het overal gelyk en glad te maaken, begint men den werkpasfer te gebruiken op deeze wyze: een man* tegen de plank der kromten drukkende, ichuift ze voort, en doet ze twee of drie maal draaijen om den bol: de kromte, die aan beide kanten fchuinsch afgefneeden is, over het metfelwerk fchuurende, neemt het overtollige cement weg, en laat 'er niet meer op, dan zy 'er niet van wegneemen kan. Het overtollige, dat 'er door het fchuuren van de plank afgaat, wordt door eenen anderen arbeider, die het in zyne handen ontvangt, en het ftrykt-op de plaatfen, waar de plank vervolgens over ftaat te gaan. Dus krygt de bol eene bolrondte, volmaaktelyk gelyk aan de holrondte van de kromte. Het eerfte beftrykfel of raapfel gedaan zynde, maakt men terftond vuur in den bol, met hem half vol kooien te doen door de opening 3. 3. Figuur 4, die men, terwyl hy gegloeid en gebakken wordt,  deu Natuür, XXI. Onderh. 61 wordt, toelegt met eene plak of koel; : van klei, afzonderlyk gebakken. Het zal niet ondienftig weezen hier S het rechte gebruik van den ftaak B B,! Figuur 4- aan te merken. Het fchynt dat men dit ftuk zoude kunnen ontbeeren, als men den bout E Ë lang genoeg name om zynen tap op het ge-1 metfelde blok CC te zetten. Maar dit doende, zoude het onderfte deel van den bout gioeijende geworden zyn door het vuur, waar van hy omringd zoude geweest zyn. De minde beweeging zoude hem, by gevolg, in die groote lengte doen buigen, en hem daardoor onnut gemaakt hebben: hierin voorziet de ftaak B D, waar op men den werkpasfer doet draaijen. Als men den bol begint op te metfelen, hebben de pasfer en het yzeren ftuk geen ander ftcunfel dan den ftaak; maar als de bol opgetrokken is tot de hoogte van D D, wordt het metfelwerk op zyne beurt een fteunfel en vastigheid voor het ftuk DD, Wiens einden in de dikte van den bol vastgemetfeld zyn: met het eerfte vuur wordt de ftaak verteerd; en het geWie II. Vf.r. 'oi.g der -.eerzaa- n, Kuw- tkn.  6*2. ScHOUWTOONEEt, III. VerVolg der. LeeRzaa- *if. K.un* stek. heele gewigt van den pasfer blyft op het ftuk DD rusten. Men laat het eerfte vuur een halven dag in den bol branden, en fomtyds zelf een' geheelen dag, als de vorm groot is. Als men bemerkt dat het eerfte beftryk* fel volkomen droog is, legt men 'er ter* ftond een tweede op, vervolgens een derde, en, als het noodig is, een vierde : de plank van den pasfer bcfchaaft die laagen van cement, en maakt ze effen. Maar men gaat van het eene beftrykfcl niet over tot het andere, voor dat het laatstgelegde droog geworden is, door een nieuw vuur van kolen, dat in den bol geftoken wordt. Men houdt den bol voor volmaakt, als de plank, daar overgaande, al het nieuwe cement daar van wegneemt, zonder'er iets op te laaten: en men eindigt met eene laag van asch, met water heilagen, en op den geheelen bol geflecht, door de beweeging van den pasfer. De asch dient om de minfte reeten te ftoppen, en aan het metaal, als het gegooten wordt, den ingang te fluiten. De bol of noot voltooid zynde, neemt men den pasfer uit één, om van de plank ■ weg  • der Natuur, XXI. Onderh. 63 weg te neemen de ganfche dikte, begreepen tusfchen de liniën 2, 3 en 2, 3, dat is, de dikte van het model, of liever de dikte van de toekomende klok; zoodanig dat de plank, dus gefneeden langs de kromte 2,2, de uitwendige gedaante van de klok vcrtoone. Men fnydt de ganfche lengte der kromte aan beide zyden fchuinsch, of gelyk de rug van een fcheermes; en men her/lelt den pasfer terftond weder op zyn plaats, om het model, of het tweede ftuk van den vorm, te beginnen. Het wordt gemaakt van klei, gemengd met koeijenhair, welken men met koekan op den bol legt, en die zich vereenigen en binden, als men ze met de hand eenigzins drukt. Dit ruuwe werk wordt tot volmaaktheid gebragr, door verfcheiden lagen van cement van dezelfde ftoffen, maar veel dunner. Elke laag wordt geflecht en befchaafd door den pasfer, en met vuur gedroogd, eer men eene andere begint. De laatfie Jaag van het model, is een mengfel van ongel en wasch, waar mede het overal dun beItreeken wordt: zy dient om de fcheiding van het model met de kap of rok, waar III. Ver- VOLG DER LfERZAA.; me KLW sten.  64 Schouwtoosjeél III. Vervolg der Leerzaa- me KUN»TEN. waar van wy terftond zullen fpreeken j te bevorderen en ligt te maaken. Na het beftrykfel van wasch en ongel, valt'er, om het model tot volmaaktheid te brengen, niet anders meer te doen, dan 'er de opfchriften, wapens, loofwerk, en andere fieraaden op te leggen. Om dit te doen, houdt men in een kommetje, op een konfoor ftarmde, eenig wasch gefmolten, 't welk men met een penceel op het model legt, in zulk eene gedaante als men wil; en vervolgens worden deeze letters of figuuren, door zoo veele penfeelflreeken, als 'er toe vereischt worden tot de begeerde hoogte gebragt: dus moeten alle lieraaden, welken men op de klok wil brengen, eerst door een' goeden Teekenaar, met gefmolten wasch, op het model gelegd worden. Eer men de kap of den overtrek begint, neemt men den pasfer uit eikanderen, om de plank eene nieuwe gedaante te geeven, door al het hout, bcgreepen tusfchen de liniën i. *, i. 2, wegteneemen, dat is, al het hout, dat de plaats van de dikte, welke men de kap moet geeven, beflaat. De  berNatuur, XXL Onderh. 65 De eerfte Jaag van den overtrek of kap verfchilt van de andere in ftoffe, en in de manier van ze te leggen. Men neemt 'er wel van dezelfde aarde toe, maar die naauwkeurig gezift is: naarmaate zy met water nat gemaakt wordt, mengt men 'er, in verfcheiden reizen, eene dunne laag koeijenhair onder, dia wel ontward en van alle vuiligheid gereinigd is: men maakt alles tot eene foort van dunnen bry of pap, dien men zoetjes over het model giet, om de verheven letters en figuuren, welken men 'er van wasch opgelegd heeft, niet te befchadigen. De .ftoffe breidt zich, door haare vloeibaarheid, zonder dat men 'er aanraake, van zelve over het geheele model uit, en bedekt de verheven letters en figuuren, wier holligheden zy net vult. Men herhaalt deeze werking, tot dat alles omtrent een' duim dik zy. Men laat deeze laag droog worden, waardoor zy van zelve en zonder vuur, binnen twaalf of vyftien uuren, eene korst maakt, welke men overdekt met eene tweede laag van cement van dezelfde ftoffe, maar zoo dun niet als die der eerfte. Als deeze laag XIV. Deel. E door III. Vervolg der Lkerzaame Kunsten.  66 SCHOUWTOONEEL, Hl. Vervolg der. Leerzaawe Kunsten. door de droogte eenigzins ftcvig geworden is, brengt men den pasfer weder op zyne plaats, en Het vuur in den bol, met deeze voorzorg, dat men het niet ftcrker maakt dan het noodig is om het wasch der opfchriften te doen fmclten , en allengs in de eerfte laagen dc holligheden der letteren te maaken, door het uitloopcn van het gefmolten wasch. Na deeze werkingen, gaat men voort met het leggen der laagen van den overtrek, met behulp van den pasfer. Behalve het koeijenhair, gebruikt men 'er ook hennep toe, dien men in de lengte en in de breedte over de laagen legt, om alles vaster aan één te binden; en over dien hennep legt men weder laagen, welken men met den pasfer flechc en befchaaft. Men moet aanmerken, dat men den overtrek vier of vyf duimen laager maakt dan het fteenen blok CC is, Fig. 4; en dat hy 'er digt tegen aanzit, op dat het gefmolten metaal onder het gieten niet buiten den vorm vliete. Het wasch, dat door de hetre afgelopen is, wordt weggenomen, eer men begint te gieten. Alles,  berNatuur, XXL Onderh. 6j Alles, wat tot nog toe gezegd is van het maaken van den vorm, raakt de ooren van de klok niet, die een' afzonderlyken arbeid eifchen. Dc gieter neemt daartoe waar den tyd, dien het droogen van de korden van cement hem geeft, in de verfcheiden laagen van den Vorm. De ooren zyn zeven in getale: zes van dezelven zyn van de gedaante, vertoond in A, Figuur 5. Het zevende, dienende om de andere famen te voegen, is vertoond in B. Het is eigenlyk Hechts een deen of dut, rechtop gezet, om de kromten vast en hecht te maaken: daarom is het zwaarer dan de zes ooren, die 'er zich in vereenigen, en zwaarer boven aan dan onder. Het heeft boven aan eene opening C, om eenen beugel of bout, naar beneden gekromd, door te laaten en te ontvangen. Men ftcekt eenen arm van dén beugel, door de opening van den deun; en men fchuift 'er dien in voort, tot aan zyne bogt: dan brengt men de armen opwaards, om ze te deeken door twee gaten, geboord door het juk, waar aan de klok vast gemaakt moet worden, en boven opdat E 2 juk III. Vit* VOLG DER Leerzaame Kun- -ten.  68 SCHOUWTOONEEL III. Ver- volg oer. I.ferzaa- me Kunsten. "-juk worden de twee einden van den beugel vast gemaakt met twee zwaare fpié'n, die geflagen worden door gaten , die in de einden gemaakt zyn. Men kan zich den .tand der ooren, in de fluitinge of verzamelinge, ligt verbeelden. De fteun B fïaat in het midden van den fchedel of de kruin der klok, maar zoodanig dat de opening, waar de beugel doorgaat, gekeerd is naar den kant van het timmerwerk, waar op het juk rust. De twee geflipte vierkantjes, welken men (Figuur 5.) ter zyde de opening ziet, wyzen de plaatfen aan, waar de zyöorcn aan den fteun zyn. Daar zit één oor aan de eene zyde van de openinge, en een ander aan de andere zyde, op een' byna gelyken afftand tusfchen beiden om den beugel door te laaten: zoo dat de klok hangt aan twee ooren aan den eenen kant van het timmerwerk, dat haar draagt, en met twee ooren aan den anderen kant. De twee voorfte ooren zitten op de twee zyden van den fteun 3 en 3. en maaken een' rechten hoek aan de plaats, waar zy aan den fteun vast zitten. Het maaken der ooren begint met dat der  der Natuur, XXI. Onderh. 69 der modellen, dat is, met (lukken berei de klei of potaarde, welken men met de hand fatfoeneert volgens de gedaante, welke men wil dat de ooren en de (leun zullen hebben. Als deeze (lukken gemaakt zyn, bakt men ze in het vuur, om 'er de holligheid op deeze wyze van te krygen: men neemt het model van het oor, en drukt het in een' vierkanten koek van cement of van potaarde en kocijenhair, die week genoeg is om aan de minde beweegingen van des arbeiders hand te gehoorzaamen. Men drukt 'er het oor voorzichtig in, tot aan de helft zyner dikte; en men laat het'er zoo lang in, tot dat de koek droog is, en het oor 'er uit kan genomen worden, zonder dat hy breeke: men herhaalt dezelfde werking twaalfmaal, om zoo veele halve vormen te krygen, die de zes volkomen holen of holten voor zes ooren maaken. Men doet het zelfde om de holligheid of den vorm van den deun te krygen; en men gloeit en bakt alles in het vuur, om ze te famen te brengen. Men kan in Fig. 4. zien dat het hovende deel, in het maaken van de vorm, onvolmaakt en open gebleeven is, om E 3 'er III. Vervolg der. Leerzaame Kunsten.  70 Schouw tooneel, III. Vervolg der Lefrzaame Kui\j. sten. 'er de kooien, noodig om het metfelwerk en de laagen te droogen en eenigzins te bakken, in te doen. In deeze holligheid, die door de drie fïukken van den vorm gaat, zet men de ooren: zie hier hoe men daarmede te werk gaat. Men fteekt eerst in die holligheid de yzeren ftift van het oor of den ring, waar aan de klepel vast gemaakt zal worden. Vervolgens maakt men eenen koek van potaarde volmaaktelyk rond, en van eene middenlyn, bekwaam om de wydten van 3. 3.0114.4. (Figuur4), en van de dikte 3. 4, dat is van de dikte van den bol, te vullen. Deeze koek,na in het vuur gebakken te zyn, wordt gelegd op de opening 3.3, en daarop gofoldeerd met eene foort van bry of pap, op zynen geheelen omtrek geftort, en die droog wordende, het dekfel aan den bol vast hecht. Het ledige van het model, of de wydte 2. 2, en 3. 3, wordt op eene eenvoudiger wyzc gevuld: men gebruikt 'er klei toe, even vochtig genoeg om vast te zitten: men plakt ze, in verfcheiden reizen, op het dekfel van den bol 3.3: men drukt ze ftyf aan, door haar zacht  der Natuur, XXI. Onderh. ?j zacht te ftampen met eenen ftamper of platte fteen; en men gaat met deezen irbeid voort, tot dat de kleiklomp getornen is tot de hoogte 2. 2. Figuur 4. Dan maakt de werkman, door middel van een'houten troffel, in water nat gennakt, het bovenfte gelyk met 2. 2. Op dit dekfel of op deeze laag van 2 tot 3, die vervolgens weg genomen zal worden, vergadert men de holten der )oren, door de holte van den fteun cerstin het middenpunt, en vervolgens de anlerc in de hierboven aangeteekende one te plaatfen. Als alles ter dege gezet ü, verfterkt men de buitenkanten der hoten met cement, om ze boven aan den fteun vast te hechten, en om ze ondeaan op haare ftede te houden, door eer?n koek van cement, die de ganfche cocmng van den overtrek vult, van 1. 1. ot 2. 2. Figuur 4. Men laat alles droogn, totdat het zonder gevaar van te breken weggenomen kan worden. De y>rm is voltooid. Nu moet 'er plaats genaakt worden voor het metaal, dat haa' moet vullen en de klok maaken. Deze plaats is de geene, die het model of het tweede deel van den E 4 vorra III. VERvolg. bek Lkerza/ime Kunsten.  J72 ScHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaame Kunsten. vorm beflaat. Deeze moet dan uit zyne plaats genomen worden. Men begint met het wegneemen van dc muts, dat is, van de holen der ooren, die, door hunne vereeniging met den fteun en den koek, die de geheele ledige plaats 1.1. 2. 2. vult, (Figuur^ een geheel uitmaaken, dat vervolgers wel gebakken moet worden. Onder den koek ziet men de holen of opcninp;n van den fteun en der ooren, waar d>or het metaal moet loopen, eer het ir de ledigheid van den vorm kome. Wen ziet deeze openingen in de 6. Fisiur, die het onderfte van de fluitinge jf de muts vertoont. A de fteun. B B coren, geplaatst, het eene aan den eenerkant, en het andere aan den anderen knt van het uitftek der klok, boven deplaats, waar tegen de klepel flaat. CC, CC, ooren, twee aan twee geplaats aan den kant der armen van het juk.waar aan de klok vast gemaakt wordt. De rok of overtrek van zyne^oren ontlast zynde, fchikt men benedn het blok in C C, Figuur 4. vyf of ies ftukken houts van twee voeten lang, en dik ge»oeg om het onderfte van .en overtrek op  derNatuur, XXI. Onderh. 73 op eenige liniën na te bereiken. Deeze ftuk ken, dus op gelyken afftand geplaatst rondom het blok, fteekt men 'er houten wiggen tusfchen, welken men 'er met houten hamers inftaat, om den overtrek te verwrikken, van het model, waar hy op rust, los te maaken , met de handen of met een werktuig' daarvan te fcheiden, in de hoogte opteheffen en uit den kuil te ligten. Als de overtrek afgenomen, en het wasch weggenomen is, flaat men het uitgediende model in ftukken, welken men als onnut verwerpt: men vergeet ook niet de laag aarde 2. 2, 3. 3, te breeken en weg te neemen, omdat het metaal, door die ledige plaats, uit de holligheid der ooren zal inloopen tusfchen de kap en den bol, om de plaats van her. weggenomen model te vullen. Men berookt den geheelen overtrek of rok, die buiten den kuil is, van binnen met het zwart van rook van ftrooi, 't welk dient om de oppervlakte van de klok gel'ykeren effener te maaken;want die rodk vult de kleene holligheden ten eerden. Vervolgens brengt men den rok of kap weder op zyne plaats, hem E 5 zet- :n. Ver- /OLG DER, Leerzaa- ME k.UNITEN.  74 SCHOUWTOONEEL ITI Ver- volg der Leer zaa- me KUNsten. 1 < c c 1 1 zettende net zoo als hy geftaan heeft, doorliet middel van teekens,welke men 'er onder aan gemaakt had, eer men hem verzette; zoo dat hy nu net dezelfde plaats heeft, en dezelfde tmfchenwydte laat, die tusfchen hem en den bol was, eer men het model tusfchen beiden weggenomen had. Nu moet men de muts, die de holen der ooien bevat, weder op den overtrek zetten. Maar alvorens zet men luchtpypen op de ooren: A Figuur 5. vertoont een van die luchtpypen met geflipte liniën. Zy dienen om 'oortogr te geeven aan de lucht, die uit den vorm uitgaat, naarmaate het metaal 'er inkomt. Een diergelyke luchtpyp wordt gezet op het oor, dat aan den anderen kant van den fteun of het middenöor B is. Deeze beide luchtpypen van gebakken aarde worden aan de ïolen der ooren, en aan eikanderen '•astgemaakt met een ftuk van gebakken :ement, welks boveneind zich verfchei-, len duimen boven de aarde verheft, om en uitgang der lucht te bevorderen. Eindclyk zet men dee-en zwaaren lomp van de muts, de ooren en de Jchtpypen op den ovenruk; en hy wordt  der Natuur, XXI. Onderh. 75 wordt 'er op gefoldeerd met eene laag van bry of cement, welke men met geglommen kooien hard maakt of bakt. Nu is alles gedaan wat den vorm betreft. Nu dempt men den kuil, en ftampt de aarde rondom den vorm ftyf toe, naarmaate men ze inwerpt. III. Het gieten. De fmeltöven of het fornuis beftaatuit twee plaatfen, waa; van de eene voor het vuur, en de andere voor het metaal is. De eerlle is eene foort van fchoorftcen , geteekcnd B, Figuur 7, wiens onderfte deel onder de aarde is, en dient om de asch te ontvangen in D. Het is van het bovenfte deel gefcheiden door eenen rooster C, het hout draagende, dat men in het bovenfte deel gooit, door de opening A, welke men altoos gefloten hout met eene yzeren plaat. Het deel van den fmeltöven, verordend om het metaal te bevatten, is eene kalot of gewelf, getcekend EFG, wiens bodem GG gemaakt is van eene klei, vast toegeftampt: al het overige van den oven is van moppen. Dit deel van den fmeltöven heeft vier openingen; de eerfte III. VERvolg deh Leerzaams Kunsten.  j6 ScHOTJWTOONEEL III. Vervolg der Li-f.rzaahe kun-sten. de in E, door welke de vlam van den fchoorileen zich, mee alle haare .werkzaamheid, (breidt op het metaal. De tweede opening in G, die gedopt blyft met een deurtje of klap van gebakken aarde of van yzer, is niet vry dan na het fmelten van het metaal, aan het welk zy doortogt geeft in eene pyp of buis, eindigende met eene tuit of uitloop, die tot den top van den vorm reikt. De beiue andere openingen van den fmeltöven, waarvan de een is in II, de andere aan den overkant, dienen om het metaal te zuiveren naarmaate het fmelt, en om 'er het vuil af te haaien, door middel van rakeldokken of planken van twee voeten, aan lange deelen vast gemaakt, als foortcn van harken. Het is ook door deeze twee openingen dat de oven zich ontlast van den dikken rook, die een gedeelte van het metaal koud zoude kunnen maaken of doen dollen. De grond of haerd van den oven moet fchuinsch afloopen van E tot in G, aan de klap of het deurtje, en van het deurtje tot aan de tuit H. Men draagt ook zorg, dat het onderde van de opening E boven den grond van den oven  der Natuur, XXL Onderh. 77 oven op eene genoegzaame hoogte zy, om het gefmolten metaal te beletten in den oven, door de opening E, over te loopen. Nu blyft 'er nog alleen over, dat ik. iets zegge van de keur van het metaal en zyne hoeveelheid. Het roode koper is ongetwyffeld het beste. Het geele, fchoon Hechter om de kalamynfteen, die 'er mede vermengd is, kan beitaan. Geene andere foorten van koper moeten 'er toe gebruikt worden. Deeze mengfels zouden het metaal te bros en te dof van geluid maaken. Het fynftc tin, by het koper gevoegd, naar evenredigheid van vyf - en - twintig ten honderd, dat is, een vierde tin tegen drie vierden fyn koper, maakt eene volmaakte vermenging. Men fmyt het tin niet in den oven, voor dat het koper van zyn vuil gezuiverd zy, en kort voor dat men wil gieten. De hoeveelheid van het metaal, dat men in den oven doet, is gefchikt naar de grootte der klok. Maar men doet voorzichtig, als men wat meer neemt. De reden daarvan is ligt te bemerken. Het III. Ver, volg der Leerzaame Kunsten.  *8 SCHOUWTOONEEL ÏII. Ver- volg der. Leerzaams Kunsten. Het gewigl van den klepel. i < ] I 1 Het metaal verliest drie ten honderd in het vuur; en het is goed alle ongelegenheid, die uit een toevallig verlies kan ontdaan, te voorkomen. Als de klok, met haare ooren aan het juk vastgemaakt, opgehangen is aan het timmerwerk, zoodanig dat zy 'er met weinig wryvinge op rollen kan, en gewapend is met enkele, dubbele, of viervoudige fpaaken, naar de grootte van de klok, en de noodzaakelykheid om de wippinge ligt te maaken; maakt men den yzeren klepel aan zynen ring of oor Vast met een' lederen riem, dien men toegespt. Eenigen geeven den klepel iets minder dan vyf-en-twintig ponden voor eene klok van vyf - honderd, een weinig minder dan vyftig voor duizend, maar in tegendeel wat meer dan vyflionderd voor twintig-duizend ponden. Deeze regels zyn nog niet wel vastgeleld. De omü-andïgheden kunnen verchillen, en den werkbaas noodzaaken >m, naar zyne voorzichtigheid, eenige 'eranderingen in het gewigt van den ;lepel te maaken,' totdat hy zoo verre :ome dat hy een genoegzaam (ïerk geuid doe hooren, zonder gevaar te loo- pen  berNatuur, XXI. Ondcrh. 79 pen van de kfek te doen bersten door al te fterk een' flag. Als men het oog flaat op de opening van eene klok, waar aan de laiders trek ken om haar te doen gaan, verbeeldt men zich dat dc klepel,'op eiken gangheen en weder op den inwendigen rand der klok moet vallen, omdat deeze klepel eenen hoge met den ring maakt en 'er los in fpeelr. Maar de beweeging van aandrift, door den ring allengs aan het lighaam van den klepefmedegedeeld zynde, zet deeze zich llyf uit door de middenpunt vliedende kragt, welke het geheele bewogen lighaam krygc, gelyk men ondervindt in de beweeging van een wierookvat of van eenen flinger. De klepel befchryft dus met de klok een gedeelte van eenen cirkel, blyvende ten naastenby op een' gelyken afftand van de twee randen. Maar naarmaate de klok aangetrokken wordt, ondervindt zy, al klimmende, een' altyd grooter wederliand. Haare flingering dus verflauwende en ophoudende, verflaauwt de ring desgelyks, houdt op, en laat terftond af van aan het lighaam des klepels eenige werking in te drukken. Deeze, m. VERVOLG DER. Leer zaavie Kunsten. De .eweeginjj mi den ilepel.  ScHOUWTOONEEl, III. Vervolg der Lef.rzaa- we kunsten. Deeze, die eene veel minder zwaartekracht ondervindt dan de klok, en los op zynen ring draait, volhardt in zynen worp, als de klok den haaren eindigr. Weshalve moet de klepel den bovenden randraaken; gelyk het water, dat men in een vat fcbudt, ten eerfte dezelfde fnelheid als het vat krygt. Als gy de bewccging van het vat verflaauwt of fluit, beweegt het water zich nog naar zyne eerfte richting, en fpreidt zich uit op de randen. De klepel zou de klok, indien hy 'er tegen floeg als zy weder valt, kunnen breeken. Dit uitwerkfel zoude van de flrydigheid der beweegingen te vreezen ftaan. Maar in het oogenblik, dat de klok weder valt, daalt de ring ook en befchryft eene nieuwe kromte. Hy fleept den klepel dan met zich, en trekt hem van den rand der klok. De klok dient het gemeen niet alleen door haar geluid: zy behelst een opfchrift en eenen naam, bekwaam om gedachten beroemd te maaken, omdat weldaaden recht edele (lukken zyn. Men maakt het volk ook oorzaaken van blydfchap bekend, door (pellen van drys  der Natuur, XXI. Onderk. 81 drie of vier otlaaveti, waarmede men, in fommige landen, gewoon is de torens der hoofdkerken of fïadhüizen te fieren. Behalve dat men daar gezette uuren heeft, dat de klokkenist het klavier des klokkefpels beweegt, om de geheele burgery der ftad te vermaaken, heeft zy alle uuren, zelfs alle half uuren, het vermaak van een aangenaam deuntje te hooren, 't welk het uitwerkfcl is van eene ton van koper of yzer* waarin pennen gefchroefd zyn,die door het draaijen der ton het klavier op de geftelde maat nederdrukken, en de hamers der klokken ophaalen, die, zoo •draa de pennen onder het klavier doorgegaan zyn, op de klokken nedervallen. Lieden, zeer ervaaren in de harmony en het accoort der fpeeltuigen, hebben fomtyds een ontwerp gemaakt, om het :gemeen meer deel te geeven aan de aangenaamheid der muzyk, dan het 'er nu aan kan hebben, om dat Zy te flaauw is om tot deszelfs gehoor te kunnen komen, ofte oneigenlyken verbloemd om wel verdaan te worden. De wensch deezer liefhebberen was een goed getal van klokken en een fpel van orgeltromXIF. Deel. F petten III. Vervolg der Leerzaams Kunsten.  8a ScHOUWTOONEEL ÏIT. Vervolg dkr Leeuza.vme Kunsten. Kanonnen en Mortie. icn. petten vereenigd te zien, om gezamenlyk door de beweeging van een zelfde klavier te klinken. Niets is aangenaamer voor het volk dan een rnuzyk van klokken, en te gelyk niets overeenkomftiger met groote plaatfen, dan het fterk geluid van de tongen der trompetten, en cindelyk niets bekwaamer om de fchraalheid van flaggeluiden, die zich dra verliezen, te verbeteren dan de volheid van doorflaande klanken, die zonder verzwakkinge zyn. Het gieten van (tukken Kanon en Mortieren verfchilt eenigzins van dat der Klokken. Eertyds werden zy met eene ziel, dat is, hol gegooten. Een middel van klei, dat men op den cylinder, die het hol maakte, liet droogen, maakte de dikte van het metaal, dat deszelfs plaats moest vullen. De uitwendige gedaante kreeg het door de holligheid van de kap of den rok. Nu vergenoegt men zich alleen met deezen rok, en men maakt het gefchut min onderhevig aan berden, door het zelve vol en zonder hol te gieten. Zy worden, als zy gegooten zyn, geboord met ftaalen booren, die door den arbeid van vier paarden  der Natuur, XXL Onderh. 83 den gaan. Maar ik bemerk dat ik u van oorlog beginne te fpreeken, in plaatfe van voort te gaan met u te onderhouden over de kunfl.cn, verordend om ons te onderwyzen» Men heeft aan het luiden der klokken zekere uitwerkfels toegefchreeven, wier onderzoek nuttig kan weezen, her \ zy om de maatfchappy te ontheffen van ] eenige dwaalingen, het zy om eene j redelyke nieuwsgierigheid te voldoen. * Men geeft het luiden der klokken de kragt om onweders te vcrdryven en den blikfem af te weeren. Dit ftuk moet onderzocht worden, om zich de moeite tebefpaaren, als zy vruchteloos is, of om dit gebruik aan te beveelen aan de geenen, die het niet volgen, als het nuttig kan weezen. De liefhebbers der overeenftemminge meenen, ten andere, dat alles, wat geraas maakt, als 'er op geflagen wordt, zich bevindt in eene overeenkomst of eentoonigheid, het zy van o&aaf, het zy van quint, of van eenigen anderen tusfehenval, met eene klok, welke men luidt, of met de fnaar van een fpeeltuig, welke men roert. Het fchynt my toe dat deeze meening F 2, be* III. Veiu volg der Leerzaa. me Kunsten. Onderzoek im eenige litwerkéls aan het uiden de* Uokken oege:hreeven.  Hl Vervolg der Leerzaa. me Kun., sten. Schynbaar wonder. 84 Schouw tooneel beflist kan worden, terwyl het oor zelf rechter is. Men kan hun echcer het gebruik betwisten, 't welk zy fomtyds van deeze gefchikthcid der lighaamen gemaakt hebben, om reden te geeven van zekere duistere of ongemeene uitwerkfels, gelyk het verfchynfel is, dat zoo vcele liefhebbers, om de plcgtigheid der zalvinge onzes tëgenwoordigen Konings in 't jaar 172a te Reims gekomen, bezig hield. By ons zyn weinig menfehen, die niet hebben hooren fprecken van de verwonderenswaardigc overeenkomst, die 'er bevonden wordt tusfchen eene der twaalf klokken van de Abtdy van St. Nicafius in die Stad, en de eerfte der vyf penanten of fteunpylaaren aan de zuidzyde. Het wonder, zoo 't een wonder is, beffaat daar in, dat, by het luiden van de klok, die dc vyfde is boven de groote, de eerde penant, fchoon achttien voeten verre van den toren flaande, en veertig voeten langer dan de klok, cn zonder eenigen fchyn van gemeenfehap of betrekkinge met haar zynde, zich begint tebewecgen, zoo dra de klok in bcweegingc gebragt is: men ziet  der Natuur, XXL Onderh. 85 ziet haar heen en weer gaan gelyk de klok, en haare beweeging ftaaken, als dezelve niet meer geluid wordt. Als de andere elf klokken luiden, zonder deeze, fchynt de pylaar het te weeccn: zy houdt volftandig haare rust, en geeft het minfte teeken van leven niet. Maalais dc geliefde klok mede luidt, kent de pylaar haar terftond, en begint tc danfen met eene getrouwheid, waar van men de reden gaerne zoude weeten. Laaten wy beginnen met het vermogen en de kragt op den donder: wy zullen vervolgens trachten het andere onderwerp , dat wezenlyk iets zonderlings heeft, op te helderen. Laaten wy den tyd niet fpillen, met te doen zien dat het geluid, verre weg gevoerd, en de beweeging der lucht, veroorzaakt door het flingeren van eene of verfcheiden klokken, zeer bekwaam zyn, volgens het gevoelen van eenige roenfehen, om het onweder te verdryven, en, volgens de meening van andere, om de wolk te doen berften, en den val van het vuur, nog in de lucht hangende, te bepaalen en te doen vallen op de kerk, waar men luidt. • De F 3 be- III. Ver. volg 11er Leerzaame Kuitsten. Van het vermogen ier Klokten op de» donder.  Hl. Vervolg der Leerzaams Kunsten. Verklaa. ring van let ver- 86 ScnouwTooNtEt bevinding kan dit gefchil beflisfen, en ons de voorzichtigfte party doen kiezen. Sedert dertig jaaren, ben ik getuigen geweest van vyf onweêren, in welken de blikfem op vyf verfcheiden torens, in welken alle klokken in beweeginge waren , gevallen is. Geloofwaardige lieden hebben my twintig diergelyke ongevallen verhaald. De vergclyking der kerken, in welken men gewoon is te luiden op naderende onweders, met die, waar in men het niet doet, is geheel ten voordeele van haar, die haare klokken ftil houden, zoo lang het onweder duurt: en indien zy ons niet kan doen verzekeren, dat het geluid of het flaan der lucht, het vuur des Hemels, nog onzeker waar het vallen wil, eenen weg baant, kan men ten minfte, na zoo veele voorbeelden, denken dat het luiden een middel zonder kragt is tegen het vuur der lucht. Het geraas van den donder vermaant de geloovigen kraggg genoeg tot bidden; en waarom zoude men dan, men groote kosten, een geraas maaken, dat nergens toe dient. Belangende het byzonder gefchil, aangaande de overeenkomst, welke men  derNatuur, XXI. Onderh. 8? federt honderd jaaren gezien heeft, tusfchen eene der fteun - pylaaren van St. Nicafius kerk* te Reims en eene zekere klok, heeft men toevlugt genomen tot fympathi'ën of medeneigingen, aanlokkings- en aantrekkcns - kragten, Wat grypt de Natuurkunde, in haare onzekerheden, niet al aan? De gevoelens, die meest aangenomen werden, komen op twee uit; het eene dat 'er van de klok, vlak tegen over de pylaar liaande, fchoon laager dan zy, een gedeelte luchts voortfehoot, die tegen de voorzyde van het blok van de pylaar aanfloeg; het andere dat, dewyl 'er eentoonigheid is tusfchen de deelen van de klok, en de innerlyke deelen der fteenen van de pylaar, de overeenkomst zich vertoonde, als men deeze klok luidde, gelyk men de fnaar van eenen vedel, fchoon ongeregeld, ziet fungeren, als zy op eenen toon gefpannen ia met eene andere, welke men roert. Omtrent het begin van deeze eeuw9 deed de Abt de Louvois, op de begeerte van eenige Natuurkundigen, de groote openingen, die aan de oostzyde van den muur zyn, tusfchen den, tojea en F 4 de III. Ver- volg de» Lebrzaavi ■ Kunsten» fchynfel lat men te R.eims ziec  88 S C H O tj W T O O N E E L III. Ver. volg def Leerzaa. we Kunsten. de pylaar, floppen, gedeekelyk met zwaare wollen dekens, en gedeekelyk met gewascht linnen. Toen was de fchoot der lucht geflopt, of ten minfte haaren flerken flag van de pylaar geweerd: en echter beefde zy naar gewoonte, zoo dra men de klok begon aan te trekken. De voorflanders der eentoonigheid meenden nu de zaak geheelenal gewonnen te hebben; maar een klokluider ontnam hun de overwinning, door den klepel lostemaaken en uit de klok te neemen. Want het zy hy haar in deezen Haat alleen aantrok, het zy dat hy ze mede ftil deed gaan, terwyl de andere luidden, het uitwerkfel volgde en was altoos het zelfde. Men moet dan van het flootcn der geflagen lucht, en van de fympathetifche fchuddingen der eentoonigheid afzien. Om tot de rechte oorzaak te komen, moet men het ftuk beter vertoonen, dan het van tc voren gedaan is, en het met zyne voornaame omftandigheden bekleeden, Zie hier de afbeelding van het gebouw, zonder welke wy elkanderen niet zouden kunnen verftaan. Het poortaal van St. Nicafius, welks on-  der Natuur, XXL Onderh. 89 ongemecne fchoonheid ons onderwerp thans niet is, is te famengerteld uit vier groote lighaamen of ftukken metfelwerk, elk van een weinig meer dan vyf tig voeten, en wier fchikking veel doet tot het uitwerkfel, dat wy willen verklaaren. Het voornaamfle ftuk, zwaarer dan de andere, verheft zich tot boven de zygewelven der kerke, en heeft voor zich drie galderyen, wier boogen en alle fieraaden op een groot getal van marmeren pylaaren rusten. Het tweede ftuk verheft zich tot boven het gewelf van den buik der kerke, ter hoogte van honderd voeten van den gelyken grond. Het derde ftuk beftaat in twee torens, van een zeer luchtig maakfcl en geheel doorluchtig, maar aan eikanderen gehecht door twee fteenen galderyen van pylaaren, die van den eenen toren tot den anderen loopen, en daar van een zelfde geheel maaken. De vierde order beftaat in twee groote fpitszuilen van fteen, verzeld van acht kleene. Elk van de drie eerfte ftukken heeft twee inwykingen, om van den gelyken grond af aan de fchynbaare beginfels der torens en fpitszuilen te bereiden, met'er het F 5 ooj til. Ven- VOLG DER, ■ Leerzaame Kunsten.  IH. VERVOLG DKR. Lberzaa- ME KöN•9TEN. 9© SCHOUWTOONEÈL oog heen te leiden niet door eene platte en fteile oppervlakte, maar door eene trapswyze vermindering, die weinig zichtbaar is. Deeze vier ftukken of lighaamen van buiten vier verfcheiden orders maakende, maaken flechts één weezenlyk geheel. Als de beweeging zich mededeelt aan een deel, verfpreidt zy zich door het geheel zoo veel zy kan; en als wy den toren A of den toren B zullen noemen, moet men hem neemen van het onderfte der kerke, tot aan het kruis ingeflooten. Het drukken van het gewelf wordt, aan elke zyde van de kerk, tegengehouden tot aan het kruis van't gewelf door vyf penanten offteunpylaaren, die drie-en-negentig voeten hoog zyn, en een weinig meer uitftek hebben, dan de zyruimte der kerke breed is. Omtrent den zuidertoren B en de fteunpylaaren aan den zelfden kant zyn geene gebouwen. De andere toren A en de fteunpylaaren in 't noorden zyn bevestigd en verfterkt, door een' zeer zwaaren muur, die van den toren tot aan het kruis loopt, en daarenboven door het groote vierkant van het klooster,  der Natuur, XXL Onderh. 91 fcr, dat alle deeze pylaaren in zyn metfelwerk befluit, en daar van een geheel maakt, dat moeijelyker te verwrikken is. In de noordertoren A zyn de twee grootfte klokken: zy flingeren of liaan van het oosten naar het westen, of volgens eene linie, die evenwydig met den buik der kerke is. In den zuidelyken toren B zyn de vier klokken, die accoort met dc twee groote maaken. De twee middenfte hangen wat hooger, dan het einde van de pylaar C, en 'laan in haaren toren van het zuiden naar het noorden. Dc twee kleene hangen dertig voeten hoog in haar gebinte of timmerwerk, dat veertig voeten hoog is, en flaan 'er in naar een' ftrydigen kant met die der mjddenfte, of evenwydig met den buik der kerke, 't welk men vooral moet aanmerken. De zes andere klokken, hangende in de looden fpitszuil, die op de kerk gezet is, fchynen geenen invloed te hebben op de beweeging, wier oorzaak wy zoeken: en de vier van den zuidertoren het voomaamfte onderwerp van ons onderzoek zynde, zullen wy de twee kleene 1 en 2, en de twee middenbaare 3 en 4 noemen. Het is de klok 2, welke Hf. Veil. volg nv.%. Leerzaams Kun- iTSN.  9^ SCHOUWTOONEEL III. VfR- voi.r, di;r Leerzaams Kun- ke men vooral moet kennen, omdat zy het is, die indruk op de eerfte pylaar maakt, fchoon dezelve achttien voeten van den toren ftaat, de klok honderddertig voeten hoog hangt, en de pylaar flechts drie-en-negentig voeten hoogte heeft. Deezefchikking,zoo onbekwaam om eenige gemeenfehap tusfchen de klok en de pylaar te doen zien, heeft veele Natuurkundigen verlegen gemaakt. . De liefhebbers, die het ftuk op de plaats gaan zien en onderzoeken, houden zich een weinig te veel op,damnet de klok, dan met de pylaar, en te weinig met zekere omftandigheden, die hun behulpzaam zouden kunnen weezen, om de gemeenfehap van beweegingc tusfchen twee lighaamen, die geene gemeenfehap fchynen te hebben, te begrypen. Na den grooten wenteltrap, die, door eenen hals, gewrocht in de twee bouworders, leidt naar het gedeelte van den toren, dat doorluchtig is, en waar in de klokken hangen; loopt 'er langs de vier hoeken van het derde lighaam een andere kleene fteenen wenteltrap, die naar de fpits leidt, en wiens trappen in de open lucht zyn. Men kan rus-  dePv N at uur, XXL Onderh. 93" rusten en gaan zitten op bet midden van den tweeden wenteltrap, terwyl de klok 2 küdt. Als men zyne gedachten verga dert, érmaauwkeurig acht geeft op het geene men in zich zeiven ondervindt, voelt men zich wiegen van het oosten naar het westen; en fomtyds meent men de nabuurige voorwerpen in beweeginge te zien. Het zekerlte is de oogen toe te doen, om minder verftrooid van, gedachten te zyn. Dit deed Czaar Pieter, toen hy in 't jaar 17 [7 zyne aanmerkingen over deeze byzonderheid maakte. Hy klom op den toren, en ging zitten op den tweeden wenteltrap. Men meende dat hy 'er zat te flaapen; maar het fchynt dat hy de oogen alleen toegedaan had, om zich, niet eene doorflaande aandacht, te verzekeren van de beweeging des torens, waar van men hem géJ waarfchuwd had. Hy gaf vervolgens aan zynen Geheimfchry ver op, wat zyn gevoelen was over de overeenkomst der beweegingen van de klok en de pylaar: en overal, waar hy begeerde dat men hem bragt, het zy by het Graf van St. Remy, het zy in de hoofdkerk of elders, fchreef de Geheimfchry ver altoos ITT. 'v-er- volg der l.eerzaa- me Kunsten.  94 Schouw tooneél III. vervolg der Lerrzaa- ME KUN0TEN. toos wat hy hem voorzei. Wy kun> nen het onderzoek van dit groote vernuft volgen. De beweeging van den toren neemt aan, naarma3te men hooger komt: ik heb het veel gevoeliger dan op den trap bevonden, toen ik geklommen was op het gewelf, waar de fpits op rust. Men kan de ondervinding niet ligt hooger brengen, omdat de fteenenYpits, die zes zyden van buiten heeft en volmaakt rond van binnen is, op zich zelf Haat, en zonder timmerwerk of ladders is, zoo dat men niet tot de bovenfte openingen kan komen. Maar de leidekkers, loodgieters en metfelaars, die 'er van buiten aan werken, of hunne ladders van touw vast maaken onderaan het kruis, om de voegen te beflryken, of eenige andere dingen te hermaaken, vernaaien dat zy, als de klok 2 geluid wordt, zich in de lucht her waards en derwaards voelen voeren, met grooter bcwecging en meer ruimte dan aan het laatfle gewelf; en tic men de vier klokken luidt, fchynt ie linie, in welke zy bewoogen worien, hun kringsgewys te zyn. Laaten wy naar den noorder toren Qver-  der Natuur, XXL Onderh. 95 overgaan: zie hier wac'er in waargenomen wordt. De twee klokken, fchoon zeer groot en flaande naar den zelfden kant als de klok a, geeven den toren eene veel zwakker beweeging, en geene aan de fteunpylaaren, ten miniton niet zoo fterk, dat men eenige fchudding bemerken kan. Het fchynt dat de verlegenheid vermeerdert, hoe' verder men zich in het onderzoek van dit verfchynlel inlaat: en ik ftond op eenen tyd zeer verbaasd, toen ik tot in de fpitszuU van den noordertoren geklommen was, waar in niet geluid werd, en in den anderen toren de twee middenbaare klokken 3 en 4 hoorde luiden, welken my toe dien tyd toe niet hadden gefcheenen eenig merkelyk uitwerkfel voort te brengen. In dit oogenblik voelde ik my fterk wiegen van het zuiden naar het noorden, en van het noorden naar het zuiden. Hoe3 op den toren, waar niet geluid werd? Ja, op dien toren zei ven. Om daar volkomen zeker van te weezen, maakte ik mynen kousfeband los, en bond 'er onderaan eenen fteen, dien ik op het gewelf vond, terwyl ik het andere eind tegen m de kleene. Eenige flcsfen wyns, an de luiders ten beste gegecven, ïoedigden het werk aan: cn niets te' reezen hebbende voor dc klok, troken zy haar zoo fterk aan, dat deftctmylaar, die nooit naar haar had willen listeren, zoo luchtig begon te danfe/i ais  derNatuur, XXL Onderh. 1o$ als voor de klok 1. De tweede deunpylaar begon kort daarna mede te daniën. Met heen en weder gaan van deeze fcheen alzoo zichtbaar als dat van de andere. Eindelyk bragt men de vier klepels over op de tweede. Hier fcheen het uitwerkfei drie maal zoo fterk te moeten weezen. Ook zag men de eerfte, tweede en derde deunpylaar zich te gelyk beweegen. Nog eenige klepels, of eenige flesfen wyns meer, zouden de kerk hebben doen indorten, geloove ik: zoo hevig was de fchudding. Maar wy oordeelden het uiterde niet te moeren waagen. Alles werd weder in den vorigen ftaat herfteld. De geenen, die gelast waren om met potten vol waters de beweeging op verfcheiden piaatfen van het gewelf des grooten buiks, cn in de doorgangen, gemaakt in dc blokken der fteunpylaaren boven den laagen buik, waar te neemen, verhaalden, dat op het liaan van de klok 2 het water fchudde tot in de laatfte fteunpylaaren, cn dat by het naderen tot den toren het water heen en weder fchommelde, het zy onder de eerde G 5 fteun- [II- Ver. volg der. Leer mame Kuisten,  106 Schouw toon e el III. Ver- volg der Lf.f.rzaabiKunstkim. ( I 1 fteunpylaaren, het zy op het groote gewelf, maar dat het water tot over den rand gekomen was, toen de klok met de klepels bekaden was. Ik zal niet blyven ftaan op deeze nieuwe proefneemingen, noch op anderen, die men 'er bygevoegd heeft. Het is onuoodig bewyzen op bewyzen te hoopen, als het verftand reden heeft om voldaan te zyn. Indien deeze verklaaring u vernocgt, moet ik u zeggen, dat gy dezelve met my verfchuldigd zyt aan de naarvorfchingen van Dom Jan Garreau, Bencdicli ner Monnik, die my in 1708. deeze proefneemingen, met het geene 'er ip volgde, mededeelde. Deeze natuurjunde Hond my veel beter aan, dan die /an Ariftoteles, welke men my ondervees. Wy hoopten dat Dom Garreau :yne ontdekking in het licht zoude gee■en: maar dcwyl hy geftorven is, zonler dat gedaan te hebben, hebbe ik u :yne gedachte zoo klaar voorgeftcld, Is my mogelyk geweest is. Ik had nog eene andere gedachte, die liet anders dan het natuurlyke gevolg an de voorgaande is, te weeten, dat men,  derNatuur, XXL Onderh. 107 men, om de lastige bezoeken te ontgaan die de Abtdy door dit verfchynfel krygt, en om een wonder weg te neemen, dat, door een rukwind geholpen, het poortaal of de zuidelyke fteunpylaaren, zoude kunnen doen inftorcen, flechts de klokken 1 en 2laager behoeft te hangen, en waterpas met de middenbaare 3 en 4 te doen flaan naar die kanten, die kruisling over eikanderen gaan, en vooral meer dan twintig, of meer dan vyf-en - twintig voeten moet afneemen van het gebinte, dat haar draagt, Gy bemerkt de reden waarom. Als men het timmerwerk meer dan de helft laagcr maakt, zal men niet kunnen beletten dat het zich eenigzins beweege. Het zal zyne beweeging altoos mededcelcn aan den toren. Maar de beweeging zal echter minder zyn, en bygevolg ook het gevaar: en dit zal veel gewonnen weezen. Sedert den dood van deezen Geestelyken', heeft een voorval zyne begeerte en voorzegging aireede gebiliykt. Een heftige wind heeft eene zyde van de galdery der pylaaren, die de beide torens te famenvocgt, aireede doen in- ftor- CU. Vervolg der Leerzaavi e KüTj» ■ ten.  Io8 SCHOUWTOONEHI, III. Vervolg dkr LleÉRZAAIIE KUNSTEN. Horten. Zy is hermaakt: maar het bouwwerk van deeze zuilen en van het ganfche gebouw is van eene buigzaamheid, die te dikwyls op. de proef gefield is; en omdat het aan allen indruk toegeeft, zal het mogelyk nog eens inflorten. Het is omtrent honderd jaaren geleden, dat het ronde glas van den buik', aireede in ge (lort door deeze fchuddingen , in dc kerk gevallen was. Het zelfde ongeval gebeurde in den aanvang deezer eeuw: ik was op die plaats; en men deed my zien dat het graf van Meester Hugo le Berger, aan den ingang van den buik der kerke begraaven, volmaaktclyk heel gebleeven was, fchoon de ganfche vloer rondom in Hukken was geflagen. Alle die ftukken fleen van de ftylen van het groote glas waren, in die inftortingen, hier en daar verfpreid, en fcheenen, uit eerbied voor den Bouwmeester, telkens zyn graf ontzien te hebben. Dat zyn graffteen, zyn beeld en het opfchrift onbefchadigd gebleeven zyn, is zuivere waarheid. Wat nu dit herhaalde ontzach belangt, gy kunt het, als gy wilt, voor bloempjes houden : en die mag men ftrooijen op het graf  derNatuur, XXL Onderh. 109 graf van deezen grooten meester, die 3 met den bouwmeester, die achttienjaa- ] ren van te voren het heerlyke gebouw 1 der Hoofdkerken van dezelfde Stad had5 aangevangen O), byna gelyk gefield kan worden. Het is een bewys van een ongemeen verlland in Hugo le Berger, dat hy met een' goeden uitflag heeft durven waagen op zulke teere ftutten, als deeze beide torens zyn, tien fpitfen van fteen te zetten, waarvan de twee grootfte vyftig voeten hoog zyn op eenen grond van zestien voeren; gelyk het eene wyze fpaarzaamheid is in den bouwmeester der Hoofdkerke, dat hy zyne beide torens niet beladen heeft met het zwaare gewigt van twee fpitfen, welken hy 'er op zoude hebben' kunnen zetten. Het fraaifte, dat deeze gemaakt heeft, is misfehien zyn poortaal niet, waar op de fieraaden met handen vol geftrooid zyn. Het bewerp van den buitenkant zyner kerke, die zoo deftig als eenvoudig is, lokt de oogen van ken- O) De Hoofdkerk werd begonnen in taiï. St. Nicafius in 1229. De bouwmeester werd *ei in begmven in, 1363, Marlet Hp. R*m. IT. Ver- OLG DER. ,EERZAA-> IE KUN* TEN.  III. Vervolg der Leerzaawe Kunsten. i 1 1 1 1 « I 1 } g V d | n ▼ Cl" I IO SCHOUWTOONEEL kennei-en veel derker; en ik twyfFel niet of deeze dubbele fchoonheid zal uw gezicht lang gevestigd houden op de tee« kening van het andere poortaal, welke ik u zende: het is een model van die gelukkige zinnelykhcid, die in alle eeuwen behaagt, en in alle kimden, waar in zy zich kan doen bemerken, gevolgd zal worden van alle lieden van een goed oordeel. De omtrekken des beelds van Hugo ie Berger en het opfchrift, federt vvfaonderd jaaren in weezen geweest, zvn rekken, diep in deen gegraveerd', en net gefmolten lood gevuld'. Deeze m*i lier om de nakomeling te onderrechten tost weinig, duurt lang; en de ver* cheidenheid van de kleuren van lood n deen maakt de figuuren cn letters ïesbaarcr. Men zoude zekcrlyk het 3od en het tin kunnen gebruiken, om echte en duurzaame gedenkdukken van root bellag te maaken: maar de zeilde 'eekheid deezer metaalen, die toelaat at men 'er, zonder ze tc fmelten, zule figuuren op drukke als men wil, «akt dat zy niet ligt te bewaaren zyn oor fchennis: en van alle metaalen'is  derNatuur, XXL Onderh. 111 'er o-een, dar beter is, tot het maaken en oprechten van gedenkftukken, dan koper (a). XXVII. PLAAT. De maaten of evenredigheden der Klokken. Fig. ï. De trek of de maaten eencr klok , volgens de manier van Vader Merfenne. Fig. i. . («) Ik heb zoo even verftaan, dat het timmerwerk van den zuidertoren van St. Nicafius, voor eenige jaaren vernieuwd, en onvoorzichtiglyk van dezelfde hoogte ais het oude is gemaakt , en dat de Klokken 'er in floegen naar dezelfde kanten als in het oude, 't welk nog dezelfde üüwerKfels voortbragt, fchoon flaauwer. Hetzelfde bericht behelst, dat de voegen des eerften en tweeden fteunpylaars weder beftreeken zyn, gelyk ook hunne fluitingen met den muur der Kerke, uit welke ftukken_ gevallen waren, die weder toegemetfeld zyn, 't welk de fchudding zoo veel verminderd had, dat z> niet ligt te bemerken was, maar dat zy nog zichtbaar genoeg was in den derden: waardooi bevestigd wordt het geene wy getracht hebber aan te toonen; en het bewvst dat de oorzaali van de fchuddinge der torens, en der gehecli Kerke, altoos dezelfde blyft, zoo zy niet vermeerderd is. III. Vervolg der Leerzaame Kunsten.  112 SCHOUWTOONEEL ITT. Ver- voeg der Leerzaasir Kun* «TEN. Fig. 2. De trek of het ftaal van eene klok, volgens de manier, my medegedeeld door Mr. Cochu, Orgelist te Chalons aan dc Mame. Fig. 3. De maatftok of verdeeling van den rand. Fig. 4. De maatftok of fchaal der gewigten en dikten, zoo als de Klokgieters dezelve gebruiken, ontvouwen in acht zyden. XXVIII. P L A AT. De betrekkelyke evenredigheden; Fig. i. De maatftok of fchaal der gewigten en dikten, volgens Vader Merfenne. Fig. 2. De maatftok der fhiddjtnlynen. Dc linie AB, mét zangkundige getallen, is de maatftok van Vader Alurfenne. De linie A***B zonder getallen, is de fchaal der oude Klokgieteren. Het verfchil, dat niet heel mer* kelyk is in de tusfchen wydten deezer twee fchaalen, wordt in het groot in de uitvoeringe heel merkelyk. Fig. 3. De Diapfon A B C D of fchaal  XIVDeel. XXVIIDizat-.MzJz.MZ . Haliier -yaii eme IvioL   De IClck-Scala, . XIVDeel. XXVIII flaatr.%1aJz.llZ. 1   der Natuur, XXI. Onderh. 113 fchaal der acht klokken, begrypende de toonen, de dikten en de middenlynen, XXIX. PLAAT. De Vorm en het Gereedfchap van het Gieten. ' Fig. 1. Het onderfte deel eener klok van vier voeten, zes duimen en eenige liniën middenlyns, en dé voetmaat met zyne keep. j - • Fig. a. De fpatel. of klopper. . , . Fig. 3. AA, BB, eerfte been of zyftuk. r ACBD, tweede been of tap van dén werkpasfer. A c B, derde ftuk of ftuk van fluii tinge. | '» • : E E, yzeren, ftuk, waar op de ƒ duim of tap draait. Figi 4. De kuil en de vorm, enz. ! Fig. 5. Stand van den fteun en één oor. • ■ Fig. 6. Platte grond van het onderfte van de verzameling der ooren. Het metaal loopt door deeze zeven gaten., XIV. Deel H De UI. 'Vml VOLG DER. l.EERZAA,* ME kün»TEN,  ï'ïï. Ver. volg DER. Leerzaa- me KUN- D £ SI4 SCHOUWTOONEEL De befchryving van het gieten verklaar! het overige. Fig. 7. Smeltoven of fornuis. Fig. 8. Zyftuk der ooren , of de ooren, van ter zyde gezien. Fig. 9. Het juk, met de twee ftukken van het timmerwerk, die hetdraagen. XXX. PLAAT. Het gezicht van het poortaal en van de eerfte fteunpylaaren, aan den zuidkant van St. Nicafius kerk te Reims, om reden te geeven van de zonderlinge beweeging, die deeze fteunpylaaren krygen , als men de tweede der vier klokken van den nabuurigen toren' hiidt.  XIVHeel. XXIXPlaat. Dlaa'x. 114.. J)& ybmv, /i£t Gieten, en, ket liarujen, der ^Klokken,   Tf r r>..r YYX 7>7.7*t-. 3UJz. 114,. . - " ■ -Tl Het Portal w StVic^sivs ïzr.MXi** LV^ / /ƒ _ qedeette.v«n.cten.lïren B ■   D E BEELDEN VAN METAAL GEGOOTEN. XXII. Onderhoud. y . . Die groote halfverheven ftukken werks, en die heerlyke ridder- of ftand-beelden, welken men federt eene eeuw en langer, met toejuiching van het gemeen , heeft begonnen te vermeenigvuldigen, zyn in hunnen eerften oorfprong Hechts een wanfchapen mengfel van zeer kleene brokjes koper en kalamynfteen. Met wat geduld en welke behendigheid zyn deeze korrels koper niet gezuiverd van vreemde ftoften, Waar mede zy vermengd waren; hoe faamgefmoiten tot zeer groote klomH % pen? !f{. >} %. [ÏI. Vervolg der Leerzaa. meJCun- 5TE-N.  ï 16 ScHOüWTOONEïl III. Vervolg der Leerzaams Kunsten. pen, die duurzaamer zyn dan marmer; hoe gefatfoeneerd en gebootfeerd in diervoege, dat zy de trekken des aangezichts van de groote mannen van onzen' tyd aan alre volgende eeuwen zullen vertoonen ? Deeze ïtofle, in hét eerst zoo onvereenigd, krygc door het 1'melten eene Hevigheid, die 'er. een lighaam van' maakt, dat onkwetsbaar is voor den gefladigen aanftodt van winden, regen en hagel, en zoo vast dat de tyd 'er zyne fcherpe tanden naauwelyks in fchynt te durven zetten. Het is ook dezelfde vastigheid, die het evenwigt ligt maakt, en de verfcheiden koperen Hukken in hunnen Hand houdt, terwyl zy zich naar verfcheiden kanten verre van den voornaamen klomp uitHrekken," en meerendeels zorider fleun blyven. Zoodanig' is het hoöfd of dë Haart Van een' vankoper gegootert paard: zoodanig is de' arm, dien een Koning Óf een~Veldheer' uitHrëkt, om zyne bevelen te geeven. Hier over verwondert men zich in het fchoone paard, dat men op het Koningsplein onder Lodewyk den XIII. ziet. Hier over verwondert men zich' nog  ber Natuur, XXII.Onderh. 117 nog meer in het beeld, 't welk de Stad van Parys in 't jaar 1699 deed oprechten , in het midden van de plaats van Lodewyk den Grooten. Het reuzebeeld van den Koning en het paard, dat in eens (a) gegooten is, en meer dan festig duizend ponden koper begrypt, heeft zyn' geheelen fteun Hechts op drie voeten van het paard, niet tegenftaande de bogt der haasfen, die deeze deelen breek- f«) Na het gieten is 'er een klomp van eenen-twintig duizend ponden metaal overgebleeven, van een - en-tachtig duizend ponden , die in den fmeltöven gedaan waren. Dit beeld, •waar van de Heer Girardon het model gemaakt heeft, is één-en-twintig voeten hoog. Het beeld, waarvan de Heer le Moine het model gemaakt heeft voot dë Stad van' Bourdcaux, is desgelyks met ééne goot uitgevoerd, en is van veertien voeten zeven duimen. Maar dat vaa Hendrik den IV. op de nieuwe brug, en dat ran Lodewyk den XIII. zyn elk van twee ftukken, afzonderlyk gegooten, en toen te famensebraet ' De ftoel van St."Peter te Romen, die tachtig voeten hoog is, is eene verzameling van verfcheiden losfe ftukken: en de Heer Bofiand is, in de fraaije befchryvinge, welke hy heeft uitgegeeven'van het beeld, 't welk de Stad Patvs in 1699. deed gieten, van gedachte dat het vermaarde reuzebeeld van Rhodes eene verzameling van plaaten of geflagen koper was, gelyk het beeld van den Ryks- Opperveldheer Montmorenci, dat men te Chantilli ziet. H 3 [II. Ver^ volg der" Leerzaame Kunsten.  ï 18 ScHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaa'me Kun- sten. breekbaarer fchynt te moeten maaken, en ondanks de losfigheid van eenen deer zer drie voeten, die dë aarde begint te verhaten. Voeg hier by, dat een groot derdendëel en meer van deezen klomp geenen dragt heeft, en zynen voornaamrten fteun vindt in de vastigheid, die het met het geheele lighaam onfcheidbaar vereenigt. Om de hardigheid van het metaal, heeft dc kundenaar het moeten neemen in eenen tyd van buigzaamheid, wanneer het weeker was dan het wasch zelf, op het welk hy zyne eerfte gedachte had uitgedrukt: en het oogenblik, in het welke hy die onbuigzaame ftoffe naar zynen zin heeft kunnen richten, is dat, waarin hy haar in eenen vuurftroom veranderd had. Laaten wy deeze weetenswaardige werking, die zelden voorvalt, ten,minfte het weezenlyke daarvan, met weinig woorden verklaaren, en deeze verklaaring, zoo weinig als het mogelyk is,-'belemmeren met de byzondere kunstwoorden ■ der arbeideren. Wat de kleene gegooten werken belangt, die in Brusfelsch zand of in vormen van gebakken aarde, die het  berNatuur, XXII' Otiderh. 119 indrukfel van een model ontvangen heb- 3 ben, gegooten worden, deeze nutte ] arbeid is ligt te begrypen, en kan bo-1 yendien overal gezien worden. ! Het gieten van beelden hangt af van zes of zeven voornaame voorbereidingen, welke zyn de kuil, de vulling of ziel, het wasch, de overtrek of buitenfte vorm, het onderfte fornuis, om het wasch te doen fmelten en uitloopen, en het bovenfte fornuis of fmeltöven, om het metaal te fmelten, en te gieten in het ledige, welke het wasch yerlaaten heeft. 1. De kuil is een gat, op eene drooge plaats in de aarde gegraaven, en dat mén eenige voeten dieper maakt, dan het beeld" hoog zal weezen. Dit gat is rond, eirond of vierkant, volgens de witfteekende ftukken en deelen, die aan het beeld zullen weezen. Men bekleedt deezen kuil met een' grooten muur, om het afvallen of inftorten dei aarde voor te komen. Men gaat anders te werk, als het beeld ongemeen groot zal zyn, of als men eerst gaerne het uitwerkfei der figuur ziet die van wasch gemaakt zal worden, door haar te be* H 4 fclwu' H. Ver- 'OLG DEK -BER-ZAAiE K.UNTEN. Beginfels ier bouwkunst van Ie Heeren Felibien ea Bofrand. De kul.  III. tlRVOLG DER Ï.ÊERZAA- Me Kunsten. ISO SCHOÜWTOONEH fchouwen van verre op verfcheiden afftanden; of dat men vreest dat het water m de aarde zal dringen, en tot de figuur komen , na zwaaren regen. Dan arbeidt men op den gelyken grond; en als men het model gedaan heeft, omringt men het met een' zwaaren muur, die bekwaam is om de perfing van het gloeijende metaal, en van de aarde, welke men 'er tot boven toe in gooijen en ftampen zal, te verdraagen. t Het zy men op den gelyken grond, het zy op den bodem van eenen kuil wil arbeiden, men vangt het werk al-; toos aan, met het leggen op den grond van een blok metfelwerks van moppen, gehouwen fteen en leem,, onder het Welke men een fornuis, maakt, als het werk niet .overgroot is, qf anders gal-, deryen, 'dat is, ruimten^ gefcheiden door muuren van klinkers of gehouwen fteen, en bekwaam tot berging van het hout en de kooien, welken men 'er hier en, daar in ontfteeken. moet, om overal de noQdige. hette te brengen, als het werk heel groot. is. Dit blok yan fteen, dat tQt bekleeding van deii grond dient, wordt bedekt of zelfs om: B tl-A .i , /. ti varf-  der. N at uur, XXII. Onderh. iai vangen van een' zwaaren yzeren rooster, die 'er een onwrikbaar geheel van maakt. Volgens de kennis der nette maaten, welken men heeft van het ftuk, dat 'er in gegooten zal worden * draagt men vooral zorg^ dat men de zwaarfte ftaaven van deezen rooster doet draaijen op zwaare blokken van metfelwerk, ter onderfteuninge van die zwaare yzeren ftukken, die 'er rechtop op gezet worden, en de ziel, de vorm en vervolgens het geheele koperen beeld zullen, fchraagen* zonder dal ?er iets wyke of toegeeve. Men legi op den rooster, 'wiens ftaaven drie duimen van eikanderen liggen, eenen vloei van klinkers en leem, die wel geflager en bereid is, om 'er de ziel op te zet ten. Ik behoef hier'niet te fpreeket van de* loots, 'die' over het geheel op geflagen wordt, om onder het dak i kunnen arbeiden,; en die geheel vai hout is, uitgenomen aan de zyde va het fornuis of den fmeltöven, waar he veiligst is eenen muur te maaken', om dat het hout ligt vuur vat.' -." 2. De vulling of ziel (het ftuk, d; wy, in de befchryving van het giete H 5 d( III. Vervolg der, Leerzaamé Kunsten- t 1 1 1 t t a X  122 Schouw toone'el Iir. Ver. volg der Leerzaame Kunsten. .Wapening. der klokken, om de gelyknis, liefst bol genoemd hebben ) is een wanfehaperi klomp, aan welken men ruwélyk den Hand en de omtrekken geeft, die het beeld moet hebben. De ftoffe der vulünge is van twee foorten; of een mengfel van leem, paardendrek en koeijenhair, die één lighaam maaken, dat volkomen handelbaar, en met eenen bekwaam is om heel hard te worden; of wel een mengfel van pleister en geftampte moppen, 't welk op het zelfde uitkomt. Deeze klomp is van binnen aan den eenen en den anderen kant, en van boven naar beneden, voorzien van yzeren ftylen, die haar in eenen vasten rand houden, en een' onverzettelyken fteun geeven aan alles, wat men 'er op legt. De verzaameling deezer ftylen heet wapening. Het gebruik der vulünge is niet alleen het wasch, en den overtrek of kap, waar van wy terftond zullen fpreéken, vast te houden, maar ook het metaal te fpaaren en het gewigt van den klomp te verminderen, door 'er van binnen eene groote ledigheid in te maaken. Deeze ftylen en het vulfel wor-  er Natuur, XXII.Önderh. 113 worden, geheel of ten deele, gehaald uit het binnenfte van het metaalen beeld, door middel van eene opening, die in dén buik of liever in den rug van het paard gclaaten, en daarna weder toegemaakt wordt, door 'er een ftuk van het zelfde metaal in te foldeeren, zoo wel als 'in de andere gaten, die de zwaarfte yzeren ftylen, recht op of fchuinsch' gefield en door den vorm gaande, noodzakelyk moeten laaten in het beeld, dat 'er in gegooten is. Ik zeg dat dit yzerwerk en de vulling 'ei geheel of ten deele uitgehaald worden. omdat binnen in het beeld plaatfen zyn waar by de hand des arbeiders niet ko men kan; en ten tweede omdat, n: dtft 'er de yzers, die dc vulling en dei vorm voor eenen tyd moeten onderftcu nen, uitgehaald zyn, men die yzers welken de voorzichtigheid des Gieter daar in gebragt heeft, op hunne plaat zal laaten, om door eene foort va' evenwigt de zwaarte der deelen, di den last draagen, te hulpe te komen en om eenen fteun te geeven aan d uiterlyke deelen, die veerst uirfteekcr Dus zal men in elk van de drie beene va iii. Vervolg der, l.EERZAAME KUN' STEI». i > 3 1 T 1 *  III. Vérvolg der Leerzaame Kun» iriN. Ï24 SCHOÜWTOONEII van het paard, die het beeld op des grond zullen draagen, een' yzeren ftyl laaten, die uit het binnenfte yah het been en den hoef zal komen, om vastgemaakt te worden iri het pedeftal of voetftuk waar op het paard zal moeten ftaan: en vermits dit paard als voortgaande vertoond moet worden, zoodanig dat het Hechts twee voeten op den grond heeft, zal een van de twee andere los in de lucht blyven, zonder eenigen fteun. Onder den'voet, die zich minder van den grond verwydert, zal men den ftyl, die 'er doorgaat, moeten doen uitkomen om den ganfcheti klomp (e helpen draagen. Maar dat eind van den ftyl, dat een zweemfeï van aanftoo-' tinge heeft, en daarom onbehaaglyk voor het oog moet fchynen, kan be» hendiglyk verborgen worden achter de bladen van eenige plant, waarop het paard in zynen weg trapt. Deeze behendigheid heeft de Heer le Moine gebruikt. Dus behoudt men de losflgheid van den ftand zonder de vastigheid te binderen. Het zal desgelyks noodzakelyk weezen de yzers der aanvullinge, die de uitfteekende deelen helpen vast- hou-  berNatuur, XXII. Onderh. i 2 3 houden en fchraagen, te laaten zitten. By voorbeeld, men zal niet nalaaten, gebruik tè maaken van eene zwaare kromme yzeren roede, aan den eenen kant vastgemaakt in de ftylen, die in-, wendig door de haasfen van het paard gaan, eriaan den anderen kant binnen door den geheelen ftaart lóopen. Na_ het gieten, zal men die ftylen met dè roede in het beeld laaten. Gelyk dit ook plaats- moet hebben omtrent eenè andëre kromme roede, welke men van den bek' des paards door hét geheele hoofd doet gaan, en haar dan neder laat langs den hals, om eenen fteun voor deezen klomp te zoeken op dén voorden voet, die het voorfte deel van het beeld fchraagt. Hy fchraagt deezeri zwaaren last" echter niet zonder de achterhaasfen. De yzers, die onder uii deeze komen , maaken eert ■ geheel mei de ftaafdie door dé voorfte draagendl haas van het been gaat. Weshalve zoude het hoofd van het paard nier Kunner zakken, zonder riétopl'igten van deftaven of ftylen der achterhaasfen, en he geheele gewigt van den rug, dien met vooral wel verziet aan den kant,' di« te in. vW /olg der. Leerzaam e Kun* STEN.'  ÏII. Vervolg 11er Leerzaa- me kunsten. Met mod< *ttn plei3atr en de SCHOD W T O O N E E L tegen de uitfteekende deelen en tegen den opgeheven voet overftaat. Dus blyft alles in een' onwrikbaaren ftaat. Zoo dat deeze yzeren ftaaven 'er. ingebragt worden, om 'er altoos in te blyven. Dc andere en byna de geheele vulling zyn Hechts ftc/geringen die men wegneemt zoo veel men kan, als het beeld gegooten is. • ■ 3. Op deeze vulling legt de beeldhouwer eene laag van wasch, welke hy: ten minfte een zesde duim dikte geeft in kleene beeldjes,- en meer voor grooter figuuren. Het wasch, voltooid zynde met de kleederen, den zwier, het gelaat en de trekken, welken hy wil dat het koper zal aanneemen, kan men het beeld aan het oordeel van verftandige Heden overgeeven, om 'er de noodige veranderingen en verbeteringen aan te maaken. De overtrek of kap, die door. zyne weekheid den indruk van het wasch zal aanneemen, zal dien indruk behouden, na dat men het wasch, door mid-del van vuur, zal hebben doen fmelten en geheel wcgloopen. 1 Men heeft, vooral voor de groote werken, nog eene andere manier om .de vul-  der Natuur, XXII. Onderh. 127 vulling te maaken en het wasch te leggen: te weeten, eene voltooide figuur te maaken, waar aan niet meer te verbeteren valt. Men kan ze maaken van potaarde, die zich ligt laat behandelen, of'liever van pleister, als de toebercidfels tot het gieten lang moeten duuren. Daar door ontgaat men het hinder van de groote hette en de groote koude, die de potaarde doen krimpen en vertrekken, maar niets op de pleister vermogen. Op dit wel uitgevoerde model legt men by deelen ook verfcheiden ftukken van .pleister, die 'er alle trekken net van aanneemen, en 'er zonder letfel van weggenoomen kunnen worden, door middel van de boomolie en het fmeer, waar mede men het deel, dat men nabootst, beftrykt. Deeze ftukken of deelen, regelmaatig doorgefneeden en van het model afgenoomen, heeten holen: men ziet ligt waarom. Men brengt deeze holen alle te famen weder op het model, en legt ze net naast eikanderen tot boven toe. Daar door ziet men dat zy zich zeer naauw vereenigen, en op de figuur net tegen eikanderen fluiten. Men nommert ze, om de ganfche fluiting op [II. Vervolg dér, Leerzaame Kun-. 5TEN. vorm ya» pleister. De holen.'  Ïa8 SCHOÜWTOONEEZ," ïlf. Ver. Volg der Leerzaame Kunsten. de vulling over te brengen, als hetnoüdig is. Men vult ze met wasch, na da*t men ze met olie beftreeken heeft; en men geeft het wasch eene dikte, overeenkomllig met het beflag, dat is, met de behoefte der deelen van de figuur. By voorbeeld, men geeft den ftaart van het paard Hechts een' halven duim dikte, om het gewigt van het metaal te verminderen in dit lange ftuk, dat uitfteeken moet. Men geeft acht en tien liniën dikte aan den buik van het paard, en aan byna al het overige dêr figuur: maar de beénen, die het ganfche gewigt draagen zullen, moeten digt van wasch Zyn, tot aan de haasfen; en:dus zullen ook de beenen geheelenal ,' uitgenomen den yzeren ftyl, die'er doorgaat, desgelyks van digt koper en zonder holligheid weezen, als het metaal de plaats van het wasch zal gevuld hebben. : Nu moeten deeze (tukken wasch ver-, zameld worden rondom hetgefticht van. yzer, dat wy de wapening noemen, en dat gelyk is aan'een' romp, dié op dea grond gezet is. Na het maaken vaneenè. teekening, net ftrookende met alle punsen, die mat de uitwendige randen deezer  de pi N at uur, XXII. Onderh. i 29 Zer holen op hét model loodrecht overeenkwamen j begint men* volgens de liniën en nommers van deeze teekening. de onderdei holen, vol van hun wasch, by clkandéreh te brengen; en men draagt wel zorg om de minde tusfehenopeningen en voegen der verfcheiden Hukken met wasch te vullen. Als deeze ftukken Wel famengevoegd zyn, en een' eerden zwachtel of omtrek maaken, giet men ze van binnen vol met eene pap van pleister en gedampte klinkers. Dus wordt, als gy ziet, de vulling en her. "wasch, wiens plaats, als het gefmolten en weggeloopen zal zyn, het metaal moet vullen, te gelyk gevormd. Op deezen eerften zwachtel van holen lege men een'tweeden , en maakt hunne voegen met wasch wel digt, gelyk men die van den eerften zwachtel gedaan heeft. Men gietdesgelyks.de holligheid 4 welke zy tusfchen zich zelfs en den romp laaten, vol van dezelfde pap van pleister en gedampte klinkers, welke men overal laat loopen tusfchen de ftylen der Wapenirtgc. De vulling wordt dus voltooid, naarmaatc men 'er de holen met hun wasch by ryen oplegt, totdat men ' XIF. Deel. I alles ÏIÏ. Ver : VOLG DEft Leerzaams Kunsten.- •  VOLG DER Leerzaa*1e Kunsten. 130 SCHO UWTOONEEL alles bedekt met de laatfte. Men begrypt dat verfcheiden holen of vierkanten deezer laagen, vooral aan het onderfte van een ridderbeeld, waar aan alleen beenen te maaken zyn, vaste ftukken zullen weezen, zonder graveerfels of wasch, en Hechts dienende tot fteunfel van de bovenfte laagen, en om de vulling te bekleeden, wiens ftoffen eerst vloeibaar, vervolgens hard worden, en ftand kunnen houden met de wapening, zonder den omllag van den vorm, dien men van het wasch zal ligten en wegneemen. De olie, die tusfchen de holen en het wasch is, maakt dat de holen^ 'er ligt afgenomen kunnen worden. De kanten der ftukken, de keepen en kerven, die ze vereenigen, zyn desgelyks geolied, om niet vast aan elkander te gaan zitten. Alle deeze ftukken of holen weggenomen zynde, vertoont de geheele figuur zich van wasch. Men verbetert ze op de plaatfen, die het noodig hebben, en vooral langs de voegen der holen, waar het wasch niet heeft kunnen indringen, zonder uitfteekende ftreepen op de figuur te maaken, waardoor zy onriïerd wordt. Als  der Natuur, XXII. önderh. iaï i Als het werk van een zeer groot beflag is, neemt .men, als men het dienftig oordeelt, nog grooter voorzorgen: en dit is eenigermaate eene derde manier om de vullinge te maaken. Men brengt de laagen der holen by de wapening: men plakt op yder ftuk wasch, in zyn hol zittende* eene, twee én drie laagen van een mengfel van klei en pleister, of eènig ander mengfel, volgens de byzondere kennis der arbeideren. . Men verdikt deeze inwendige korst tot zes. duimen, door elke laag te droogen met komfooren en een maatig vuur, om het wasch niet te doen fmelten. Als men, door oplegging en drooging, eene korst van zes duimen, die de omtrek der vullinge maakt, gekreegen heeft, kan men deezcn omtrek fchooren met een gewelf van klinkers, aarde en pleister, dat men 'er van binnen in maakt. Een ingang, in dit gewelf gemaakt, laat toe dat men 'er in k'ruipe en alles langzaam drooge. Dan Vult men het.binnenfte der wapeninge en des gewelfs; en men voltooit de ganfche vulling zoodanig, dat de korsten, met welke het binnenfte van het wasch I 2 der III. Vervolg der Leerzaamé Kunsten.  I32 ScHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaa- ME KüNSTEI*. der holen bezec is, op het harde deunen, zonder dat men voor verzettinge of inzakkingc te vreezen hebbe. Hec voordeel van deeze manier van werken is hiet alleen, dat' mert het uitwerkfei van de laamgevoegde ftukken wasch kan befchouwen, als men alle holen van de figuur weggenomen heeft, zoo dat men haar van wasch gelyk het model bloot kan zien; maar ook dat men op zyn gemak alle die genommerdc ftukken wasch kan uitneemen, verbeteren, veranderen en weder in zetten, zoo als men begeert. Het is des gieters werk verandering in zyne voorzorgen te maaken, naar het vooruitzicht, dat hy van de noodzaakelykheid en de uitwerkfels heeft. By voorbeeld, eer hy de ftukken of koeken der vullinge vol legt, zal hy gooten of buizen zetten, die noodzaakelyk moeten gaan naar plaatfen, die ongenaakbaar zullen worden. Hy doet ftylen metfelen onder de einden van de ftaaven der wapeninge, die door en door de vulling gaan. Alles wat vullen, of vertrekken, of drukken kan, wordt vast gemaakt met yzeren houvasten, of gehecht met yzeren klampen, of bekneld met  derNatuur,XXII. Onderh. 133 met banden van yzerdraad, of zelf met een netwerk van het zelfde draad, door' het 'er op vast te hechten met breede j koppen van fpykers, die wel ingedree-! ven worden. Om kort te gaan, hy legt zich toe om de vryheid van den doortogt van het metaal overeen te brengen met de onbeweeglykheid der iteunfelen. Ata het wasch in alle zyne Hakken ] elk afzonderlyk verbeterd en voltooid \ is, door dezelven te vergelyken met de f overeenkomltige deelen van het model, brengt men ze weder op de vulling, om 'er verfcheiden wasfehen buizen of fchaften, waarvan eenige zich uit alle deelen van de figuur verheffen, en welker uiterfie einden men alle wel dekt, op vast te maaken; de andere gaan naar beneden en naar ter zyde. Deeze heeten lekken, en zullen dienen om uitloop te geeven aan het wasch, als het gefmolten en weggenomen moet worden. De andere Jheeten gooten en luchtpypen. De gooten zyn breeder, en ten-getale van twee of dqe in het opperde deel. der figuur, en verfpreiden zich met minder takken, om het gefmolten metaal tc brengen in alle deelen i 3 van [II. VERvolg der i-eerzaa- ie Kuisten. )e lekken, 0 gooten, ndeluchtaten,  Ï34 ScHOUWTOONEEL ïïï. Ver. volg der Lekrzaa«e Kun- STEN. van den vorm, waar van wy nóg niets gezegd hebben. De luchcpypen zyn doortogten, om de lucht een' vryen uitgang naar boven te geeven, terwyl het metaal door alle wegen, die het naar beneden moeten leiden, loopen zal. Zonder deeze voorzorg, zoude de lucht, geweldig uitgezet door de hette des metaals, meer plaats trachten te beflaan, en, geenen. uittogt vindende, den vorm breeken, of groote holligheden maaken in het metaal, die zoo veele gaten of groote blaazen zouden zyn, bekwaam om alles te ontfieren. Eer wy den vorm , waar in het metaal moet loopen, beginnen te maaken, moeten wy niet vergeeten aan te merken, dat.de arbeider, die de wasfchen ftukken maakt, net weet hoe veel wasch hy verbruikt heeft tot de'holen, de lekken, de gooten en de luchrpypen, opdat de gieter voor elk pond wasch, dat 'er toe gegaan is, ten minfte tien ponden metaal tot de fmeltinge gebruike. Ik zeg ten minfte,'omdat 'er fomtyds by toevallen, welken men gansch niet kan 'voorzien , eenig metaal buiten den ?orm kan loopen, en omdat, als alles vi . r " ,. . . v , , ■ . . . wet  ber Natuur, XXII. Onderh. 135 wel gelukr, liet metaal, dat "er overfchiet, niet verlooren is. 4. Maar hoe zullen wy nu alle trekken, die op het wasch gedrukt zyn, bewaaren, vooral nu 'er alle die pypen op uitfteeken, als pennen van een egelvarken. Hier toe zullen wy komen door den vorm , waar mede men het lighaam der figuur en de pypen bedekt. Deeze vorm verfcheelt veel van den vorm van pleister, wiens deelen door hunne verfcheiden holen gediend hebben, om het wasfchen model te maaken. Deeze vorm beftaat uit één ftuk: zy wordt langzaam, en met laagen, eerst zoo fyn als een enkel vernis, vervolgens dikker en dikker, gemaakt, tot alle die laagen, op eikanderen gelegd, eindelyk eenen vasten vorm maaken, die in de holte alle trekken, welken men op de figuur verheven gezien heeft, begrypt. Men begint, ten dien einde, met het maaken- van eene pap of mengfel van fyne klei en aarde, van oude fmeltkroezen fyn gewreeven en wel gezift. Eenige doen 'er by paardendrek en pis, welke zy laaten weeken en rotten met de aarde, om alles fyn te maaken en I 4 ver¬ in. Ver- volg ber Leerzaame Kunsten. De vorm van pap.  136 ScHOUWTOONEEL | ITT. Vervolg der Lekrzaawe Kunsten, verfcheiden maal te ziften. Het mengfel met water en wit van eijeren nat gemaakt zynde, (leekt men 'er eene kwast in, en bedrykt 'er voor de eerde maal de ganfche figuur en de wasfchen buizen mede. De eerde laag wel droog zynde, legt men 'er op dezelfde wyze met dezelfde kwast eene tweede op. Men kan, in de vierde of vyfde laag, een weinig koeijenhair in het mengfel doen. Dus legt men met de kwast tien, twaalf of zelfs twintig laagen, en begint geene nieuwe, voor dat de voorige wel droog zy. Nu is het tyd om het mengfel dikker te maaken. Men doet 'er roode aarde en pleister is. Men Jaat 'er allengs de fyne aarde en het cement van fmeltkroezen uit. De laatde laagen worden doflelyker en eindelyk een recht metfelwerk, dat men van buiten nog vaster maakt, door verfcheiden platte daaven, die van boven naar beneden gaande en geboogen worden naar de kromte van den vorm, en eindelyk met yzeren banden, die alles omvangen en beknellen. Men heeft voornamelyk zorg gedras* gen, om de eerde laagen van den vefn?.-.  derNatuur,XXII. Onderh. 137 yorm, die het wasch onmiddelyk raaken, zoo fyn te maaken als het moogelyk geweest is, omdat zy de trekken van het beeld getrouwelyker vatten, en zich beter binden zullen in het bakken , dat de vorm en de vulling moeten iyden. 5. Als het werk van eene middenbaare grootte is, kan men voldaan met eene fornuis, geplaatst onder den rooster, die het ganfche werk draagt. Een maatig vuur, twee of drie daagen gedookt, zal genoegzaam zyn om al het wasch, dat tusfchen den vorm en de vulling zit, te doen fmelten: men ont» yangt het in vaten, geplaatst onder de lekken, die onder uit den vorm deken. Na dat men het wasch weggenomen heeft, vult men den kuil met brokken van klinkers en tegels, tot boven aan den vorm. Men dookt het vuur aan, dat door de vulling en den vorm dringt. De rook vliegt door de brokken klinkers, die het vuur als in één middenpunt houden, dermaate dat de vulling cn de vorm allengs gloeijende worden. Om daar van wel verzekerd te weezen, heeft men eene yzeren pyp in den vorm 1 5 ge¬ ril. Vervolg der Lferzaame Kunsten.  I38 SCHOUWTOONEEL III. Ver- VOLG DER Leerzaaüe Kunsten. geftoken, na daar in alvorens een gat gehoord te hebben. Door middel van dit gat, dat weder gedopt zal worden, zoo wel als die der ftaaven van de wapeninge, kan men door de yzeren pyp de randen van dert vorm en de vulling zien, die niet gloei jende kunnen worden, zonder een genoegzaam fchynfel te geeven, dat ze in den donker zichtbaar maakt, en den gieter verzekert dat zy genoegzaam gebakken zyn. Als de grootte van het werk galderyen of gangen vereischt heeft, eer dan een fornuis, om het vuur aan alle kanten te verfpreiden, haalt men in den kuil eenen muur van klinkers op, die zoo hoog als de vorm is, en bakmuur heet. Men laat 'er verfcheiden openingen in, welken men, als men wil, met eene yzeren plaat toemaakt. Tusfchen den bakmuur en den muur, waar mede de wanden van den kuil bekleed zyn, of dien men op den gelyken grond opgehaald kan hebben, is overal een vrye doorgang, om het vuur onder de galderyen te brengen, als men het begeert, door de openingen van den bakmuur. Al het overige van het bihnen- fte  der Nat uur, XXII. Onder h. 139 fte deezes rhuurs is gevuld met brokken van klinkers en pannen, om de hetté tegen te houden en fterker te maaken. Het eerfte vuur doét het-,wasch fmelten én uidoopcn. Hét onderfte wasch voelt de hette des vuurs eerst, en' fmelt eerst om te loöpen in het vat, dat het ontvangen moet buiten den bakmuur. Het bovenfte wasch valt achtervolglyk en loopt desgelyks uit. Het vuur maakt alles vloeibaar, en doet het, het eene voor en het andere na, fmelten en den zelfden weg volgen,- Het paard, de man en de kleederen., alles is vernield; daar blyft niéts over dan eene ledige plaats, tusfchen den wanfehikkelyken klomp van de vullinge en den buitenftenvorm, die de indrukfels der figuur en der gooten behouden heeft. Het wasch, dat in den vorm heeft kunnen dringen, zal door het bakken uitwaasfemen. Men neemt het uitgeloopen wasch weg: men ftopt'de lekken zorgvuldig: het vuur, aangeftookt en verfcheiden 'dagen aangehouden, maakt eindelyk de vulling cn den vorm gloei-, jende. Als men- dit gewaar wordt, doorde yzeren pyp, is net bakken gedaan. Men fll. Vervolg dek. Leerzaa- HE KUKiTEN.  I40 SCHOUWTOONEEL III, Ver- VOI.G DER LhERZAA- he Kunsten. Men neemt het vuur en dc brokken van pannen en klinkers weg, om tot de delvinge of begraavinge tc komen, welke beilaat in den ganfchen kuil of dc geheele plaats met aarde te vullen, cn deeze aarde van Jaag tot laag toe te dampen, zoo vast dat eene laag van zes voeten flechts vier voeten beflaat. Wat pleister, met deeze aarde gemengd, is eene goede voorzorg, omdat de pleister de vochtigheid deezer aarde indrinkt, en haar belet den vorm re fchaaden, door waterdeeltjes, die 'er in zouden kunnen trekken, en zich op de nadering der hette van het gloeijende metaal uitzetten, en, by gebrek van uittogt of ruimte, alles doen berden. Men komt eindelyk, fomtyds na twee en drie jaaren arbeids, tot het gieten, als men verzekerd is dat, door het bakken cn de begraaving, de vulling en de vorm van pap, en de buizen, die de lucht zullen uitlaatcn, een' vasten dand gekrecgen hebben, die dooiden droom van gloeijend metaal niet te brceken noch tc verzetten is. 6. Ter zyde van den kuil, en twee of drie voeten hooger dan dc top van den vorm,  der Natuur,XXII. Öndei'h. 141 vorm, is geplaatst het fornuis of de fmeltöven, waar in het metaal gefmolten moet worden. De afltand van hei bekken en den fmeltöven moet kleen zyn, uit vrecze dat een gedeelte van het metaal, voor de lucht bloot zynde, onder wege koud worde, en den uitloop van het overige eensklaps ftuite, 't welk het ganfche werk verbrodden zoude. De bovenfte oven beftaat uit eenen haard en eene kalot, en is daarenboven verzcld van eenen panöven, eene aschkolk en een bekken. De haard, met zyne randen, is beftreeken met eene fyne klei, die wel bereid is, om geenen doortogt aan het metaal te laaten. Men weet hoe veel een teerlingvoet kopers weegt, en hoe veel plaats een teerlingvoet beflaat; en naar deeze kennis richt men zich, om den oven de noodige ruimte te geeven, om het geene men 'er in wil doen te bevatten. De kalot is een gewelf van klinkers, dat heel laag is om de vlammen beter neder te zenden, en op den klomp koper te doen vallen. Dit gewelf heeft ter zyde vier openingen, die tegen el- kan- III. Vervolg der L.!f.'< zaame Kunsten. De bovenfte oven.  Ï42 Schouw tooneel. iil. VERvolg der Leerzaame Kunsten. kanderen over zyn, en twee kleene fchoorfteenpypen boven in, om een' vryen uittogt te geeven aan den dikken rook, die., vol vochtigheid zynde, een gedeelte van het gefmolten metaal zoude kunnen klonteren en ftremmen, en, gelyk men zegt, tot een' koek maaken. Van de vier openingen ter zyde is de eerfte die der pyp of goot, die het gefmolten metaal op den vorm zal brengen. Men houdt deeze opening van binnen toe met een' yzeren bos of ftop, zoodanig gemaakt dat hy niet van buiten uit kan, maar naar binnen, als men wil, met eene yzeren fpaak kan geftooten worden. Men ftopt dit hol met een ftuk yzers, omdat het yzer het bezwaarlykfte van alie metaalen fmelt, en omdat de trap van bette, die hec koper fmek, niet. genoegzaam is om het yzer te fmelten. . De opening, tegen over die van de goot, dient om dc vlam van den panoven te ontvangen ,' haar over den ganfchen haard te venpreiden, en haar te brengen tot aan de goot, waar zy breekt om weder op het metaal te vallen. De twee openingen, die aan dc twee  derNatuur, XXII. Onderk. 14 3 twee andere zyden van de kalot zyn, zyn gefchikt deels tot den uittogt van den dikken rook, maar voornaamelyk om het metaal der fmeltinge tc roeren. Deeze roering gefchiedt, als het gefmolten is, met houten rakelftokken, of met lange yzers, waar een plank vooraan vastgemaakt is op de wys van eenen fchofFel of hark. Men fteekt deeze rakelftokken door de gaten, om het geene, dat in dc fmeltinge dik blyft, te fcheiden, om den koek re breeken, als 'er een in 'r, metaal gemaakt wordt na het begin der fmelting, en om het flyk en de vuiligheid, niet tot het metaal behoorende, daarvan weg te neemen. Deeze openingen en de twee fchoorfteenert hebben deuren van plaatyzer,, fluitende in fponningen', om op bevel van den gieter geflooten te Worden. De panöven is eene vierkante plaats, van klinkers of tegels gcmctfeld, diep in de aarde naast den fmeltöven, waar van wy zoo even gefproken hebben. Deeze panöven is, door een' zwaaren rooster, gedeeld in twee plaatfen, welker onderfte de aschkolk heet, en verordend is om de asch te ontvangen, die door III. Vervolg der Leerzaams Kunsten.  144 SCHOUWTOÖNEEL III. Ver- . volg der Lef.rzaa- mè kunsten; door den rooster valt, en om crneri droom luchts in te iaaten, bekwaam onl het vuur fterker te maaken. Dd bovenfte plaats is cigenlyk dc panöven, en ontvangt cn verteert het hout, dat op den rooster geworpen wordt. Hy heeft twee deuren; de eene is klecner cn wordt geflooten met een yzeren deurtje, om geopend tc worden als men 'er hout moet doorgooijen, en ge-> flooten tc worden voor de vlam, welke men gaerne elders brengt; dc andere is grooter cn bcilaat uit de vier muuren, die krom en naamver toeloopcn, om zich te gaan fluiten in de opening van dc kalot, waardoor de vlam zich zal verfpreiden onder het ganfche gewelf, cn géftadrg wederom flaan op het metaal. ïIet bekken is eene ondiepe kom, gemaakt van fyne aarde, volmaaktelyk gebonden. Het heeft de gedaante vaii een lang vierkant, gemeenfehap hebbende met de goot van den fmeltöven, voor welken hy geplaatst is. De haard en de goot moeten een weinig hooger zyn dan dit bekken, cn eene fchuinte hebben, die het metaal in het bekken kan  derNatuur,XXII. Ondeth. 145 kan laaten afloopen. Voor de begraaving heeft men zorg gedraagen, om de gooten van den vorm, waar het metaal door moet loopen, en de luchtpypen, gemaakt van dezelfde pap als de vorm, tot in de buitenfte lucht te doen uitkomen, door ze te bekleeden met eene pyp van plaatyzer, om het breeken te voorkomen. Het bekken, dat zoo vol gaten is als 'er gooten zyn, wordt boven op den vorm gezet, zoodanig dat zyne gaten, die als breede tuiten zyn, met hunne onderfte opening net in den mond van elke goot komen. De luchtpypen fteeken, rondom de randen van het bekken , uit in de lucht. De tuiten op den bodem van het bekken worden geftopt met tappen, die lange pennen van hout zyn, eindigende met eene yzeren tap, die net fluit in de binnenfte rondte van de tuit, waar het metaal in en doof zal loopen. Deeze tappen, recht op ftaande, en met hun bovenfte eind vast gezet zynde in een dwarsch yzer, dat men naar begeeren op en neder kan doen gaan, door de beweeginge eener wippe, kunnen alle tuiten, op eenig gegeeven fein, of op één woord XIV. Deel K van III. Ver. VOLG Dc.R, LïERZAA- we Kun- tTEN. De tappen*  I46 ScHOUWTOONEEL III. Vervolg der Leerzaame Kunsten. van den baas, te gelyk geopend worden. Boven de goot of het kanaal van den fmeltöven hangt, aan eene keten, een lange yzeren ftaaf of een zwaare boom van hout, vooraap van eene yzeren punt voorzien. Als men deezen boom , terwyl zyne punt tegen het kanaal gekeerd is, te rugge trekt en weder op de bos of ftop laat vallen, zal deeze bos in den oven gefiooten, de goot geopend worden, en het metaal loopen. Men ziet eerst uit den fmeltöven een zeer witten rook uitgaan, die een teeken van een volkomen gefmolten metaal is. Nu is het tyd om te gieten. De rakelftokken worden weggenomen: men laat de plaaten der twee openingen vallen. Twee fterke arbeiders, voor het bekken ftaande, vatten den boom aan, en keeren zyne punt naar de goot van den fmeltöven: twee andere vatten de touwen van de wip der tappen aan. In dien Haat zyn alle oogen op den baas van het werk geflagen. Deeze ligt zynen rotting op. Terftond wordt de boom tegen de bos geftuoten, en met twee of drie ftooten ver-  f>£r Natuur,XXII. Onderh. 147 verre in den fmeltöven geworpen: her metaal loopt uit, en vloeit in het bekken , en vertoont zich voor de tuiten welken het nog toe vindt, Tertlond gaat de wip met de 1 toppen naar boven; en de koperen itroom valt luchtig binnen in den vorm. ■ Geen toeval houdt hem tegen. Met metaal loopt in het bekken , en daar uit in den vorm. Reeds begint het kragtig te minderen in den fmeltöven; en de gieter, altoos lettende op de toevallen, die zyn metaal onder de aarde kunnen overkomen, ziet het met een onuitfpreekelyk genoegen ovcrloopen in het bekken. Nu gaat hy henen, en heeft zyn werk volbragt. Alle toebereidfels, nu uitgediend hebbende, worden weggenomen. Men begint met den klomp metaal, die in het bekken overgebleeven is, weg te neemen: men neemt de aarde weg, die rondom den vorm gebragt is: men breekt den oven af en den vorm in (lukken. Het beeld, opgedolven zynde, wordt door kragt van werktuigen opgerecht , en alle bedenkelyke voorzorg gebruikt, om geene van de uitfleekende deelen te breek en. De beeldhouwer K 2 komt, 1». Vervolg DEBi, LEEK.ZAAME kunsten*  I48 SCHOUWTOONEEÏ, IH Vervolg der Leerzaame Konsten. komt, en neemt het beeld onder handen. Hy "doet de pypen, die 'er op uitfteeken, afzaagen. Hy geeft zynen arbeideren beitels van allerlei foort, kleene en groote hamers, krabbers,vylen, kretzers en graveeryzers. Alles wordt fchoon gemaakt: alle korften, blaazen en ongelykheden worden geflecht. Hy zet den arbeideren het model voor,'t welk hy in 't kleen gemaakt heeft, en dat hun allen tot een richtfnoer moet verftrekken. De trekken, waar hy meent dat het meest op aan komt, ziet hy zelf na, en verbetert het gebrekkige, dat hy'er aan vindt, uit vreeze dat zy onder handen, min bedreeven dan de zyne, te veel zouden lyden of gekrenkt worden. Het werk, wel fchoon gemaakt en geheel verbeterd zynde, wordt beftreeken met een vernis, dat aan het ganfche lighaam, en aan de ftukken, die 'er, na de gieting, in en aangefoideerd zyn, een zelfde oog geeft. Zoodanig is de kunst, die best van alle op eene edele wyze de dienften, aan de maatfehappy gedaan, beloont. Het voegt den geenen, die den eerften rang  berNatuur, XXII. Onderh. 149 rang in de maatfchappy hebben, haar groote dienflen te doen, en haar te bezorgen het geene haar tot Iteunfel en groot nut kan {trekken; en zy verwachten, voor hunne poogingen, geene andere vergelding dan lof en liefde. Het past allen leden der maatfchappy echter famen te fpannen, en alles te doen wat zy kunnen, niet alleen om hunne liefde en dankbaarheid voor hunne weldoenderen uit te drukken, maar ook om deeze uitdrukking zoo duurzaam te maaken als het goed, dat zy 'er van ontvangen hebben. Als de Cefars van hunne krygstogten te rugge kwamen, rechtte Rome hun gedenkteekens op, die den verflindenden tyd best konden tegenftaan. Die geenen, welken zy van koper gemaakt heeft, zyn duurzaamst bevonden. Maar fchoon het elke eeuw vryftaat haare byzondere zinnelykheid te volgen, dunkt my dat men ons met reden kanverwyten, datwy, in de betuigingen onzer dankbaarheid, meer gezet zyn op klatergoud of korte flikkeringen, dan op weezenlyke en duurzaame fchoonheden. Wy zoeken alles, wat blinkt, fchittert en gerucht K 3 maakt: III. Ver. VOLG DER Leerzaame Kunsten.  150 ScHOUWTOÖNEÏL til. Vervolg der Leerzaawe Kunsten. maakt: en wy doen fomtyds grootöf kosten, om een half vierde uurs lang de lucht vol vuurpylen, gemaakte Harren en gouden en zilveren regen, en dë aarde vol voetzoekers 'te zien, dan men eertyds heeft behoeven te doen, om het ridderbeeld van IYlarcus-Aurelius te gieten , of om de zuilen van Trajanus of Antoninus op te rechten* of om dö friumfboogen, die ons nog de daaden van Titus en Konrtantyn vertoonen, te bouwen. Laat onze liefde voor eenen goeden en werkzaamen Koning blyken: dit is eene uitllorting des harten, welke te fluiten niet redelyk noch moogelyk zoude zyn. Maar in plaatfe van ons te bepaalen aan feesten, die flechts geraas maaken, en aan vergangkelyke vreugdevuuren, behoorden wy onze blydfchap aan de ganfche nakomelingfchap te vertellen, en aan onze laatire nazaaten mede te deelen door düurzaame gedenkltukken, die van eenig nut zyn. De pleinen en plaatfen, die voor de behoefte van eene groote lTad noodig zyn, kunnen met zulke betuigingen van de liefde en dankbaarheid van het gemeen ver-  derNatuur, XXII. Onderh. 151 verfierd worden. Onze markten, meerendeels krom en belemmerd, kunnen breeder en gemakkelyker gemaakt worden. Het gemeene volk brood te geeven , door zynen arbeid, ltrekt om de dienften, die het ons doet, ligt te maaken, In plaatfe van eene ruime vleeschhal, gebouwd in den loop der rivier, beneden Parys, op het zwaaneneiland; in plaatfe van eene nieuwe markt, op den grond van het paleis van Soisfons gebouwd, kan men een werkhuis bouwen , waar in de arme lieden altoos een nutte bezigheid kunnen vinden, wanneer zy ledig gaan. Of zoo men begeert dat de kosten, tot eene feest verordend, geheel betreed worden tot werken, die'alleen tot fieraad dienen, zou* de men het volk eene overdekte wandeling kunnen fchenken, en 'er eene lange ry van beelden in plaatfen, die bekwaamer zyn dan zelfs boeken, om het te onderwyzen in de gefchiedenis van groote mannen, die het land, of in den oorlog of in de regeeringe, of in de kun Hen wel gediend hebben. Dit fchouwfpe zoude tot aanmoediging, zoo wel als to tydverdryf, verftrekken voor menichei K 4 va [II. Vervolg der. Leerzaame Kunsten* i t - i 1  m. Vervolg der. Lei rzaa- Me Kun. sten. i i i 1 i < 152 SCHOUWTOONEH van allerlei ftaaren; en de ledige voetzuilen zouden ais zoo veeleplaatfenzyn, welken veele edele zielen zouden trachten te vullen. Maar waar men 'slands penningen ook toe befteede, gelyk aan markten,wandelingen, rioolen ^poorten, kaaijen, fonteinen, waterbakken en koperen kommen, dewyl het geene, dat tot nut van het volk dient, alle dagen genoemd wordt, fchynt het bekwaamst om de groote gebeurtenisfen en de groote mannen beroemd te maaken. Het zal de markt van Conti, degaldery van Bourbon, het werkhuis van de HerftelJinge les Konings zyn. Het zal de boog van Fontenoy, het bolwerk van Saxe, of de Pompen van Lodewyk den XV weezen. Laaten wy voorts de koperen beelJen, en de gedenkftukken van groot jeflag, overlaatcn voor onze Koningen, :n voor andere helden, befchermers van ten ftaar, wier gedachtenis zy goedvinlen met die teekens van achtinge en gelegenheid te vereeren. Maar daar zyn mdere vrcedzaamc dienften, bewerpen, ■vaar in de zuivere liefde voor het vaierland uitblinkt, en die het gemeen :rkennen kan door gedenkpenningen, fny-  »er N at uur, XXII. Onderh. 153 fnywerk, en opfchriften. Is'er, onder het overgroot getal van inwoonders deezer Had Parys, wel één, die op de fraaifte plaats van het bolwerk niet gaerne eene tafel van koper geplaatst zoude zien, waar op men voor altoos de beeld 1 tenis en den naam van den allerminnely liften proost der Kooplieden zaage? Debiilykheiden de genegenheid zouden niet nalaaten by dit gezicht te voegen de geheugenis van die overheden, die, vol van yver voor het gemeen, altoos eens onder eikanderen en met hun opperhoofd, fchoon van buiten gedwarsboomd door hinderpaalen, die van dag tot dag vermeerderden, eindelyk zoo verre gekomen zyn, dat zy den uitloop der vuiligheid van eene waereldftad in de Seine gebragt hebben; eene onderneeming, welke die van den vyfden der Roomfche Koningen evenaart of te boven gaat. Door middel van een fteenen riool, zachtelyk hellende op eene myl gronds, en door behulp van een' fterken val van water, die het vuile water en den drek* van alle zytakken van het riool medefleept, hebben deeze vaders des volks aan de lucht van K 5 Paryj III. Vervolg der. Leerzaams Kunsten.  ïlï. Vervolg der Leerzaams Kunsten. VIER- 154 ScHOUWTOONEEL Parys haare zuiverheid, en aan hunne medeburgers het gebruik der openbaare wandelingen, die voorheen befmet waren, wedergegeeven, en eindelyk aan driemaal-honderd duizend inwoonders, zoo van het land als van de fraaiite wyk deezer iïad, blydfcbap en gezondheid medegedeeld. Beroemde Turgot, ik geef u eenen lof, die zoo verdiend is aan uwen kant, als zuiver aan den mynen. Ik deel met eene millioen andere burgers, in het genot deezes fchoonen werks en andere weldaaden. Maar moet de dankbaarheid alleen plaats hebben in het geene ons perfoonlyk raakt? In tegendeel, ik ben meest aangedaan van de uitgeflxektheid der gewigtige dienden, welke gy aan het gemeen gedaan hebt: en indien ik een dichter of een gieter ware, zoudt gy aireede eene dankzegging, zoo duurzaam als de onderneemingen, welken gy, met zoo veel yver als geluk, ten gemeenen beste uitgevoerd hebt, van my ontvangen hebben.  VIERDE VERVOLG DÉR LEERZAAME KUNSTEN. XXIII. Onderhoud. In de noodzakelykheid, waar in wy zyn om eene keur cc moeten doen, dewyl wy alles niet kunnen bevatten, zullen wy onze aanmerkingen, over de leerzaamfte kunilen, eindigen mee den arbeid der munten en uurwerken. Dit zyn ook twee van de beste middelen, om regel en orde in de maatfchappy te brengen, door 'er narichten, welken zy niet ontbeeren kan, in te geeven. Het geld is, in zynen oorfprongk, een klompje gouds, zilvers of kopers, van een bepaald gewigt, om de verkryging der noodige dingen ligt te maa ken, door eene waardige en onbederf lyk< IV. Ver. volg der Leerzaa,. me Kunsten. Het geld.  I56 ScHODWTOONEïL IV. Vervolg der. Leerzaame Kunsten. lyke ftoffe daarvoor in ruilinge te geeven. Dc noodzakelykheid, waar men, als men handel wilde dry ven, oudtyds in was, om altoos eene fchaal by zich te draagen, om te weegen het geene men verruilde, en eenen toetsfteen om verzekerd te weezen van de deugd van het metaal, dat men voor de koopmanfchappen kreeg, zagen de overheden der fteden, waar veel gekoft en verkoft werd, of de vorften, die heerschten, zich genoodzaakt deeze dierbaare metaalen te doen verdeelen, nu in rolletjes, dan in fchyven van verfcheiden gewigt; en daar een bekend teeken op te liaan, 't welk het gewigt en de gehalte van het metaal uitdrukte. Het was een bericht (*) en een borgtogt, wiens gewisheid vermeerderde met de moeijelykheid en het gevaar van 's Vorften merk na te maaken. By een geluk , waar men in het eerst niet op gedacht had, diende dit geld tot het maaken van eene keten van gedenkftukken, die de kennis der tyden, der plaatfen, der (*) Moaettvtn monere, berichten, waatfchouwen.  derNatuur, XX1I1. Onderh. 157 der Helden en Vorften tot den nazaat deed overgaan. Dit gebruik van het geld fcheen zoo nut, dat men opzettelyk nieuw geld fioeg, om eenige gedenkwaardige gebeurtenis te vereeuwigen, of om de beeldtenis van een' geliefden Vorst te bewaaren. Men heeft oudtyds zelfs ftukken geflagen, en men llaatze nog gemeenlyk, niet om voor gemeen geld in den koophandel te dienen, maar om de erkentenis, het zy van eene ftad of van een genootfchap, uit te drukken, of om de gedachtenis van eenig aanmerkelyk voorval of van eenige groote overwinning te vereeuwigen. Dan heer men ze Medailles of gedenkpenningen; en als zy ongemeen groot zyn, noemt men ze Medaillons of pronkpenningen. Men geeft aan de ftukken gelds der oudheid ook den naam van gedenkpenningen, als men ze vergadert om eene reeks van Vorften en eene keten van gebeurtenisfen te maaken. Deeze verzamelingen zyn bewysftukken der oude historie, en de bekwaamfte middelen om de gefchiedenis wél te lecren, door de zekerheid der getuige- nis- IV. Vervolg der. L.eerzaa- me Kunsten.  I58 ScHOUWTOONEEL ÏV. Vervolg her Leerzaame Kunsten.- nisfen. Weinig doffen zyn 'er, waar over men zoo wel gefchrecven heeft; en na de natuurlyke historie is 'er niets', dat weetenswaardiger voor ons is. II,heb dikwyls fchrandere lieden van groote geleerdheid hooren klaagen, dat 'er heden te weinig liefhebbers i'maak hadden in de historie, beweezen door gedenkftukken van die tyden, in welke de zaaken gebeurd zyn; en deeze klagt heelt zoo veel meergronds, omdat de boekzaalen, de verzamelingen van gedenkpenningen, en andere overblyffels der oudheid, niet zeldzaam by ons, en voor de liefhebbers der oudheid geflooten zyn. Somtyds befchuldigde men de openbaare opvoeding, in welke men de jeugd met al te veel naauwkeurigheid dingen van weinig belang leerde, terwyl men geencn meester vondt, die haar in weezen, of ten minfte in hunne figuuren, de hoofden en de ruggeftukken van eene reeks van Keizerlyke, Gottifche of Byfantynfche gedenkpenningen vertoonde. Somtyds gaven deeze geleerden zich zeiven de fchüld daar van, en hielden het voor een groot verzuim, dat zy niet overal de liefde en de  derNatuur, XXIII. Onderh. 159 de betrachting der oudheid aangemoedigd hadden, door behulp der graveerkunst, met de kosten op zich te neemen , de een van eene plaat van gedenkpenningen, de ander van eene andere; of met het verfchot, noodig tot eene fraai je reeks van hoofden, tempels, graflieden, gereedfchap en gedenkflukken van allerlei foort onder zich te verdeden. Dit zoude de plaatfnyders aanmoedigen, en deeze nutte verzamelingen in zul ken laagen prys brengen, dat niemant zoude onderneemen dezelven na te maaken. Men zoude dè maatfchappy geen grooter dienst noch heerlyker gefchenken kunnen doen. De historifche zekerheid is de eenigiTe vrucht niet van deeze bewysftukken. liet groote nut, dat men doet, als men afbeeldingen, in het koper gefneeden. bezorgt aan de geenen, die de gedenkflukken zelfs niet kunnen bekomen, is dat men alle fraaije weetenfehappen ligt maakt, en den goeden fmaak bevordert. Men klaagt dat die den geleerden vry gemeenlyk ontbreekt, 't welk niet te verwonderen is in menfehen, die hei fpraakkunflige vejüaaten hebben, alleen om IV. Ver-- 1 VOLG DER Leerzaame Kunsten.-  I<5o ScHOUWTOONEEL ÏV. Vervolg der Ieerzaawe Kunsten. om zich aan het overnatuurkundige over te geeven; in plaatfe dat de' betrachting der aaloudheid hen befchaaft, en hunnen arbeid vruchtbaar en genoeglyk maakt door het vermaak van het rastelyke. Alles vervliegt en wordt vergeeten, als men zich vergenoegt met enkel leezen: maar alles blyft in orde in de geheugenis, als het zich verknocht vindt met de trekken van het aangezicht eens Keizers, met het onderfcheidenlyk merk eener volkplantinge, met de fieraaden van een eeuwgetyde, van eene zegepraalende inkomfte, of van eene gelukkige wederkomfte. De historie is eene reize, die onze inbeelding in verre landen en in de vroegfle eeuwen doet. Alles trekt 'er ons heen, naarmaate de voorwerpen ons voor oogen geiteld worden. Van alle gedenkltukken zyn 'er geenen, welken men zoo kragtig heeft vermeenigvuldigd als de munten; en deeze vermeenigvuldiging is veroorzaakt door de behoefte, en door de gemakkelykheid van het werk: en geéne zyn 'er, die door de vastigheid der (toffe beter in weezen zyn gebleeven; geene eia-  derNatuur, XXIII. Onderh. 16*r eindelyk, die door de orde zelf van hun vervolg bekwaamer bevonden worden om de gebeurtenisfen aan één te fchakelen. Eertyds werden de munten op eene andere wyze gemaakc dan heden. Men fhecdc eene metaalen plaat in verfcheiden vierkantjes, wier hoeken men mee de fchaar afknipte. JN'a dac men deeze Hukken net op het gewigt, dat zy moesten hebben, gebragt had, nam men elk ftuk weder onder handen, om het mee kleene hamerflagen net rond te maaken, en in zulken ftaat te brengen, dat hec alleen gellagen behoefde te worden, dac is, de indrukfels te ontvangen, welken het hebben moest-'om gangbaar te zyn. De ftempelfnyder vervaardigde, gelyk hy nog doet, twee ftaalen ftukken van gedaante als wiggen, eindigende mee eene platte oppervlakte, volmaakt rond van omtrek. Daarin fneedt hy een hoofd, een kruis, een wapen of andere figuur, volgens het gebruik der tyden, met een kort randfehrift. De eene deezer ftempelen of wiggen ftil moetende ftaan, en de andere beweeglyk zyn,, had de eerfte eene ftaart met vier zyden, XJV. Deel. L om IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. De oude nanier va.ni reid maaten.  l6l SCHOUWTOONEEL IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. om net te fluiten in het vierkante gat van het blok, dat, wel vast ftaande, de wigge al zoo onbewecglyk hield, als of zy in eene fchroef geftaan hadde. Op dit rechtopftaande ftuk werd hec ronde metaal gelegd, om aan den eenen kant deszelfs indruk, en aan den anderen kant het indrukfel van den boveniten ftempel, dien men 'er op zette, te ontvangen. Deeze beweeglyke ftempel, ftaande met zyne ronde cn gegraveerde oppervlakte op het ftuk metaals, had aan zyn ander eind eene vierkante, platte en breede oppervlakte, waarop men verfcheiden ilagen gaf met een' grooten moker, totdat het dubbele indrukfel aan elke zyde van het ftuk metaals eene genocgzaame verhevenheid, en het metaal de holte der figuuren van de ftempelen geheel gevuld had. Dit ftuk geflagcn zynde, lei men een ander in de plaats: en dus werden zy munten van behoorlyke waarde, die de keur van fyn, hec gewigt en het merk hadden, door de muntrechters bepaald om gangbaar te zyn. Men had de twee ftaalen ftempcls zoo hard gemaakt, dat zy dc herhaalde .mo-  uerNatuur, XXIII. Onderh. 163 mokcrflagen konden verdragen; en men geeft ze nog dezelfde hardigheid. Men heeft het geldmaaken veel verkort en verbeterd door verfcheiden geestige werktuigen, en door de gelukkige teepasfirig van de zekerfte natuurkundige procfneeniingen over de manier van de verfcheiden metaalen te zuiveren, te kleuren en te flaan. De kleenigheden, die niet mocijelyk te leeren en van geene groote aangelegenheid zyn, ter zyde hatende1, kan men zich houden aan het uitwerkfei door werktuigen, welken nien 'er toe gebruikt. Zie hier eene korte befchryving van het werk der drie fraaifte ftukken, zynde de plctmolen, het werktuig om letters op fnede der munten te prenten, en de flingermolcn of fchroef. Als men de plaaten gehaald heeft uit de vormen, waar in zy gegooten zyn, flaat men ze niet meer op het aanbeeld, gelyk men eertyds plagt te doen: maar men doet ze verfcheiden maal door de koperen rollen van de pletmolcn gaan, opdat dezelve, by trappen toegedrukt wordende, de plaat tot eene juiste en eenpaarige dikte zouden brengen. In L 1 plaatfe IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Da heden daagfche manier van geld maaken.  I64 ScHOUWTOONEEL IV. Vervor.o der Leerzaams Kunsten. plaatfe van deeze plaat, gelyk voorheen, in vierkante ftukken te fnyden, of te flukkelen, gelyk de muntgezellen zeggen, fnydc men 'er net zoo veele ronde ftukken uit, als 'er uit kunnen komen, niet met de fchaar, maar met behulp van eenen doorflag, die wel aangefcherpt, rond van gedaante, vanbinnen hol, en zoo groot van middenlyn is als het ftuk, dat hy moet vormen en uit de plaat wegneemen. Na dat deeze ftukken gewogen, met de geyktc ftukken vergeleeken, en by gevolg gevyld en geraspt zyn, om 'er het te veel af te neemen, worden zy vervolgens wit gekookt, en gaan van de eene uit de andere hand over tot hec werktuig, dat ze op fnede tekent, en eindelyk tot de fchroef, die ze elk afzonderlyk drukt tusfchen twee ftempels, en in één 00genblik de beide oppervlakten van hec ftuk dwingt om de holten der beide figuuren, die op de ftempels gefneeden zyn, volmaaktelyk te vullen. Hec werktuig,^ welk dient om het lood totplaaten te pletten, geeft een genoegzaam denkbeeld van het geene, waar van men zich bedient om de gouden cn zilveren plaa-  derNAtuur,XXIII. Onderh. 165 plaaten te verdunnen tusfchen rollen, die zoo groot van beflag niet zyn. Ik zal my hier aan de figuur van het werktuig, om op fnede te ftempelen, en aan die van de fchroef bepaalen. I. De voornaamfte ftukken van het eerfte zyn: „ twee ftaalen veêren of „ ftrooken omtrent eene linie dik: de „ helft van de letters zyn gcfneeden op ,, de dikte van eene deezer ftrooken, „ en de andere helft op de dikte van „ de andere; en deeze twee ftrooken „ zyn recht, fchoon de ftukken, die 'er „ mede beftempeld worden, rond zyn. „ Als men een ftuk op fnede wil tee„ kenen of ftempelen, zet men het tus„ fchen de ftrooken, zoodanig dat dee„ ze ftrooken, plat liggende elk op eene „ koperen plaat, die tegen een dik hou„ ten bord vast gemaakt is, het insge„ lyks platliggende ftuk op dezelfde „ plaat aantreffen, waardoor deszelfs „ fnede raakt op eiken kant de dikte „ der ftrooken, waar in de letters hol „ gefneeden zyn. Een van deeze ftroo„ ken zit met verfcheiden fchroeven „ vast;en de andere plaat wordt voorc„ gefchoven door middel van een geLJ'3 „ tand IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Het werktuig om op fnede te teekenen. Boixard Traité des Monoycs.  166 -Schouw t o oneh IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. „ tand rad, of met een rondfel, dat „ vat in de tanden krygt, die op de „ oppervlakte van de ftrook zyn. Üee„ zcloopende ftrook doet het ftukzoo„ danig draaijen, dat het, als het zynen „ keer gedaan heeft, op de fnede gc„ teckend is, door de lterke drukking, „ welke het tusfchen de kanten der bei,, de ftaalen ftrooken geleden heeft. Men ,, moet aanmerken, dat men kleene ,, cn groote ecus of Franfche kroonen „ flechts teekenen kan met het om,, fchrift Donilne falvum fac Regen, ,, omdat derzelver omtrek groot gc„ noeg is, om deeze letters op hunne „ 'fnede te ontvangen. Maar het bcflag „ der andere ftukken, zoo gouden als „ zilveren, niet groot genoeg daar toe „ zynde, kan alleen een koordje op de „ fnede ontvangen, 't welk dient niet „ alleen tot fieraad der munten, maar „ ook om zc voor dc fchaar der geld„ fchroeijcren te beveiligen". Dit werktuig gaat zoo vaerdig, dat één ecnig man twintig duizend ftukken op eenen dag kan teekenen. Met is uitgevonden door Castaing, een Ingenieur, dien Lodewyk de Groote heerlyk beloonde ,  derNatuur,XXIII. Ondcrh. 167 loonde, en die het dn alle onze munten begon werkftellig te maaken in het jaar 1685. „ II. Men munt de ftukken, zoo „ gouden als zilveren en koperen, met „ eene fchroef, waar aan de ftempels „ vast zyn : de fchroef, waarop het beeld „ gefneden is, is onder in een' vierkan„ ten koker, voorzien van fchroeven „ en moeren, om haar onwrikbaar vast „ te houden, en de andere is boven in „ e?n'diergelyken koker, ook voorzien „ van fchroeven en moeren, om den „ ftempel vast te houden. Men legt „ het ftuk, dat men munten wil, op „ den iiilftaanden ftempel des beclds. •„ Men draait de fpaak der muntfehroe„ ve met' haare touwen om, 't welk „ de fchroef, waar hy doorgaat, doet „ draaijen met zoo groot eene kracht, „ dat zy, den anderen ftempel druk„ kende op dien des beelds, het ftuk, „ geweldig geperst door de beide ftem„ pels, derzei ver indrukfels,met éenen „ trek aan de touwen van de fpaak, -„ en in één oogenblik ontvangt. Hec „ geld, dus gemunt, gaat over naar de „ Opziendcrs dér munt, om gefchouwd L 4 ,,. te [V. Vèr- /olg der. Leerzaa- «e kun>t£n. De muntehroef.  IV. Ver- volg der I.fekzaa- me Kunsten. ï68 5.CH0UWT00NEEL „ te worden, en uit hunne handen In „ die van het gemeen". Het Uurwerk. Wy hebben het Uurwerk gefpaard voor het laatfte der werktuigen, die to: .onderrechcing van den mensch dienen. Het uurwerk ftrekt door zyne nuttigheid, zoo wel als door zyn geesdg maakfel, tot groote cere des mcnfchelyken vernufts. Hetplompfte, he; ouderwetfte, al gaat het nog met een onrust, en al heeft het eene klok, die een fchor en dof geluid geeft, laat niet af van tot het volk te fpreeken, en in gelyke tusfchentyden de berichten, wel* ken men 'er van verwacht, mede te deelen. Het doet zich den ganfchen dag hooren. Het waakt altyd, en fpreekt, van het vallen van den nacht tot het rygen van den morgenftond, eiken mensch aan, in de tusfchentyden van deszelfs fluimeringe. Het geeft het eerfte fein des gebeds; het doet de poorten der fteden openen en fluiten, beroept ds vergaderingen, en kondigt alle foorten van werk en arbeid aan, naarmaate zy op  berNatuur, XXIII. Onderk. 169 op eikanderen volgen. Het is het richtfnoer der maatfchappye. De Rader -Uurwerken. (*) De rader-uurwerken zyn werktuigen , faamgefteld uit verfcheiden verfchiilende Hukken, alle door de gelykheid hunner beweeginge famenwerkende, om den tyd in gelyke deelen te verdeelen. Hec beginfel der beweeginge in de uurwerken is een gewigt of eene veêr, die de raders doet omloopen; en het is of een flingerwerk, of een onrust, met eene flangtrekkige veêr, die deeze beweeging richt, en gelyk en eenpaarig maakt. De uurwerken Haan of Haan niet. Om een uurwerk te doen fiaan, moet men het getal der raders en veêren vermeerderen , benevens verfcheiden andere ftukken, waar in veele verandering gebragt wordt, naar het vernuft en de byzondere zinnelykheid van den uurwerkmaaker. Men noemt mouvement of beweeging van (') Zit de verhandelingen van het uurwerkmaa&en van Huigens, Derham , Sulfy en 1'hious.t. IV. Vers volg der Leerzaame Kunsten.  I70 ScHOUWTOONEEL IV. Ver.: VOLG DER Leerzaal me Kunsten. van een uurwerk de vergadering der ftukken, die de naald of den wyzer van de wyzerplaac doen omgaan, of die hec uurwerk doen ftaan. Als een uurwerk de uuren flaat, in den zelfden tyd als hec dezelve wyst, heeten alle deelen-, die den wyzer doen omgaan, eerfte beweeging; en de deelen, die hec dagwerk doen gaan, worden tweede beweeging genoemd. Het eigen merk vaneen goed uurwerk is, dat het een' geregelden gang heeft. Als het dan ras, dan langzaam gaat, kan het de maat des tyds niet weezen: opdat dan een uurwerk tot het voorgeftelde einde diene, moet hec u regelmaatig, dat is, naar de regels der kunst gemaakt zyn: 2. hec moet in die gelykheid van bewceginge, die dc nettigheid van zynen gang maakt ^ gebragt en onderhouden worden. Wy zullen, in het vervolg, onderftellen dat de ftukken van een uurwerk wel gemaakt zyn, en dat van hunnen kant niets die gelykheid van beweeginge ftoort. Het Tafelflingerw.erk. Het beginfel van beweeginge van een tafel-  derNatuur, XXIII. Onder h. i 71 tafel - uurwerk is eene veêr. De veêr is een ftaalen en wel geflagen reep, die op zich zeiven gerold wordt, en verfcheiden keeren maakt, in dc gedaante van eene j'pircle Unie of flangetrek. Hoe ïterkcr men haar oprolt, hoe meer kragt zy doet om zich te ontwinden: om deeze veêr dus in een' flangetrek té winden cn tc fpannén, fluit men haar in eenen hollen cylindcr, gcheeten trom of ton A, waar eene fpil doorgaat, welke men as hect, cn die haar ook voor as verftrekr. De veer zit met één van haare einden vast in deeze as, die zelf vast is: dc veêr is met haar ander eind aan den omtrek van de trom of dc ton gehecht; zoo dat de ton draaijende, terwyl dc as onbeweeglyk blyft, de veer zich noodwendig op de as moet rollen; cn als de ton naar een' anderen kant draait, dan ontrolt zich de veer. Als de veêr opgewonden is,-tracht zy zich zelve te herftellcn, zoo dat zy, den omtrek van de ton om voerende, mei eenen omvoert het geene 'eraan vast is: zy werkt op het raderwerk, dat uit vyl raders beftaat1; zonder daarin te begrypen de raders tusfchen de wyzerplaai en IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Fig. I. en II. Plaat xxxii.  IV. Vervolg der. Leerzaame Kunsten. I72 ScHOUWTOONEEL en de plaat, waar aan zy gehecht is. Het rad A is onder om de ton, en heeft vier-en-twintig tanden: het rad A vat in de tanden van het rondfel des rads B, dat men het middenrad noemt. Het rondfel heeft veertien tanden, en het rad B tachtig, zoo veel als het rad A. Het rad B vat in de tanden van het rondfel des rads C, genoemd het rad met de lange fpil, omdat de fpil van dit rad door de wyzerplaat gaat; het heet gemeenlyker het minuutrad, omdat zyne fpil den minuutwyzer draagt. Het rondfel heeft zeven tanden, en het rad acht-en-zeventig. Het minuutrad C vat in de tanden van het rad D, geheeten kroonrad. Het rondfel van dit rad heeft zes tanden , en het rad zes - enzestig. Hec rad D vat in de tanden van het fchakelrad E. Het rondfel van dit rad heeft zes tanden, en het rad drie - en - dertig. De veêr zoude zich fchielyk ontfpannen, en het raderwerk en de wyzers van de wyzerplaat zeer fchielyk doen omdraaijen, indien 'er niec iets haare werking matigde. Maar door behulp van een hangend gewigt, dat van dq rech-  d e r N at uur, XXIII. Ottdefh. 173 rechter naar de flinker, en van de flinker naar de rechter hand flingerc, vindt men middel om de kragt van de veêr, die in de trom is, te matigen. Dit gewigt hangt aan een yzerdraad of rondje van eene zekere lengte. Deeze verzameling van hec gewigt en de roede heet flinger: dc roede is met haar bovenfte eind. vast aan eene vlakliggende fpil, die beweeglyk is rondom haare punten of tappen: deeze fpil heeft twee lepels, tegen welke de tanden van het fchakelrad ftooten. Deeze lepels zyn zoo verre van elkandercn, als de middenlyn van het fchakelrad ** lang is; en hunne vlakken of platte oppervlakten maaken eenen hoek van omtrent honderd graaden. Als een deezer lepels aangeftooten wordt, is de andere in de lucht: omdat nu het gewigt, dat flingert, zyne gangen en keeren niet kan doen dan in een' zekeren tyd, wordt het fchakelrad beurtlings tegengehouden, door eenen van beide de lepelen; en hec wordt zoo veel langer tegengehouden, als de fchommelingcn van den flinger langwyliger zyn. liet is zigtbaar, dat op eiken flingerflag het fchakelrad tegen IV. VerS VOLG DER Leerzaame Kunsten.  174 S C II O U W T O O X E E L IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. gen eenen lepel floot; en het zyn aïpyd de tegenovergefteide tanden, die deeze wederzydfche ontmoeting maaken: weshalve hangt dc gaauwheid, met welke het raderwerk omgaat, van de fchielykheid of traagheid der flmgerfiagen af. Nu kan de veêr, die in den trom is, zich niet ontwinden, dan voer zoo verre het raderwerk zynen indruk gehoorzaamt: weshalve is het klaar dat de flinger, den gang van het raderwerk vertraagende, de kragt van de veêr matigt. De bcurtlingfche ontmoeting der lepelen, van de lepelfpil cn der tanden des fchakelrads, heet echappement of ftryking. Eene goede ftryking is eene weezenlyke deugd van een uurwerk. Als zy niet gebrekkig zal zyn, moet zy. de gclyktydigheid, of de gelykheid der duurzaamheid van de flagen des flingers, niet ftooren: want de flinger doet alle zyne flagen of fchommclingen in gelyke tyden: maar de ftryking kan, door dc ongeiykheid haarcr flootingen, de gelykheid der flingcrflagen flooren ; en de meesters der kunst, wecrende hoe veel eene goede ftryking tot de geregeldheid van een uurwerk toebrengt, leg-  d e r N at u u r , XXIII. Onderh. 175 leggen zich byzonderlyk toe op het ontdekken van de gebreken der oude ftrykingen, en trachten ze te verbeteren of nieuwe, die volmaakter zyn, te vinden. Men roemt die geenen, welke Mr. Gourdain uitgevonden, en met den zelfden goeden uitflag op de zakuurwerken toegepast heeft. De raders, waar van wy zoo even gefproken hebben, dienen om de ontwinding der tromveêr tc regelen; en het getal hunner tanden moet overeenkomen met het getal van de flagen des flingers: maar daar zyn andereraders, die verborgen zyn tusfchen de wyzerplaat en de plaat, waar zy tegen vast gemaakt is, en die dienen om de wyzers tc doen omgaan: men noemt derzelver vergadering cadratuur. Om deeze fchikking der raderen te bevatten, en het uitwerkfei daarvan te befeffen, moeten wy ons weder te binnen brengen het geene hier boven gezegd is, dat de fpil van her minuutrad door het middenpunt van de wyzerplaat gaat: deeze fpil fluit met wryving in eene pyp of kanon. Op deeze pyp zit de minuutvvyzer, die de laatfle naar bui- [V. VeR- ror.o der L-eerzaa* me kunsten.  tj6 ScHOÜWTOONEEL ÏV. Ver- VOI.C DER LeERZAA- me Kunsten. miten is. Deeze pyp heefc ook eert •ondfel, vattende in het keerrad F. Dit •ad heeft een rondfel met zes tanden, rattende in het wyzcrrad G, dat twee;n-zeventig tanden heeft. Dit rad heeft In zyn middenpunt eene opening, waar 3e fpil en het kanon van het minuutrad doorgaan. Op dit wyzerrad zit een pypje, dat een lighaam met hem maakt, ?n den uurwyzer G draagt. Het gezegde kan genoegzaam doen verftaan, waarom men de uur- en minuutwyzers ter rechter en ter linker zyde kan draaijen, zonder de beweeging des uurwerks te hinderen. Want dewyl het kanon van het minuutrad geene andere vastigheid aan de fpil van dit rad heeft dan zyne wryving, volgt ten eerüe dat, als 'er niets is dat deeze wryving overhaalt, deeze pyp of kanon met het minuutrad zal omdraaijen: maar dat, als eenige oorzaak de wryving overhaalt, dit kanon dan draaijen zal naar welken kant men wil, zonder het minuutrad; en om dat de minuutwyzer op deeze pyp zit, zal hy ook omdraaijen. Ten andere dewyl het rondfel van dit kanon vat in het rad F, en hec  öêr Natuur,XXtil Onderk \77 het rondfel van dit keerrad F in het Wyzer-rad G, aan wiens kleen pypje de uur-wyzer gevoegd wordt, volgt dat, dewyl de minuutwyzer zal draaijen zonder het minuütrad, de uurwyzer ook zal omgaan. Van daar komt dat men, als het uurwerk voor of achter is, de wyzers voort of te rugge kan 1'chuiven, om ze op het uur te zetten. Laaten Wy nu zien hoe de raders met de verdeelingen, volgens welken wy onderfteld hebben dac zy gemaakt zyn, den minuutwyzer eens doen omgaan in een uur, en den uurwyzer eens doen omloopen in twaalf uuren. Ten dien einde zullen wy aanmerken dat, als men het getal der tanden van een rad deelt door het getal der tanden van het rondfel, waar in het vat, het quotiënt of de inhoud het getal der omloopen, die het rondfel doet, terwyl het rad maar éénen omloop doet, te kennen geeft. Wy hebben gezegd dat het minuutrad C 78 tanden heeft, en het vat in een rondfel van 6 tanden, 't welk dat van het kroonrad D is: nü is 6 in 78 net 13 maal begreepen: weshalve gaac het rondfel vart het kroonrad, en XIF. Deel. M by IV. Vervolg deR Leerzaa- me KUNSTENi  I78 ScHOUWTOONEEL IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. by gevolg ook het kroonrad, 13 maal om, terwyl het minuutrad eens omgaat: desgelyks heeft het kroonrad 66 tanden, en vac in een rondfel van 6 tanden, 't welk dac van het fchakelrad E is: weshalve als men 66 deelt door 6, zal de inhoud 11 het getal der omloopen weezen, welken het fchakelrad en zyn rondfel doen, terwyl het kroonrad Hechts eens omloopt. Het fchakelrad E heeft 33 tanden; en elke tand, als hy voorbyfchiet, wordt ontmoet door de twee lepels van de lepelfpil: dan ftoot, in éénen omloop van het fchakelrad, de lepelfpil 66 maal tegen de tanden van dit rad; nu doet de flinger eenen flag of fchommeling, telkens als een lepel van de lepelfpil tegen het fchakelrad ftoot: weshalve doet de flinger 66 flagen in éénen omloop van het fchakelrad. Laaten wy het gezegde .weder opneemen: het minuutrad doet eenen omloop, terwyl het kroonrad 13 maal omloopt; en het fchakelrad doet 11 omloopen, terwyl het kroonrad "er flechts één doet; weshalve, terwyl het minuutrad eens omloopt, doet het fchakelrad 11 omloopen 13 maal, of 143 om-  de&Natuür,XXIII. Onderh. 179 omloopen: maar terwyl het fchakelrad eens omloopt, flaat de flinger 66 maal: terwyl dan het fchakelrad 143 omloopen doet, doet de flinger 66 flagen 143 maal, of 9438 flagen. Nu moet het minuutrad zynen omloop in één uur doen, dewyl de fpil van dit rad den minuutwyzer draagt, die den wyzerplaat in één uur rond moet gaan; endan moet de flinger in den zelfden tyd van één uur 9438 flagen deen: maar als de flinger dit getal flagen in één uur doen zal, moet zyne lengte 64 liniën* en een vyfde, of 5 duimen 4 liniën en j- weezen. Als.' hy langer was, zoude hy in gelyken tyd:minder flagen doen; en de voorgeftelde getallen zouden op zulken uurwerkf.raret gepast zyn; gelyk ook niet, indien hy korter ware; want dan-zoude hy meer dan 9438 flagen in één uur doen. Weshalve ziet men, als de getallen, welken men geeft aan het minuutrad, hot kroonrad en het fchakelrad, bepaald zyn, zoodanig dat het minuutrad zynen omloop in één uur doet, dar. men ook eenen flinger van eene zekere lengte moet hebben. Met eenen flinger van 5 duimen 4J- linie zal M 2 het IV. Ver. VOLG DER Leerzaame Kutf- sten.  18ö ScHOUWTOONEËL VI. Vervolg der Leerzaa- me KUNsten. het minuutrad, met den wyzer, dien het draagt, en het kanon, gelyk ook zyn rondfel, éénen omloop in één uur doen: het keerrad F zal zynen omloop ook in den zelfden tyd van één uur doen, dewyl het zoo veele tanden als het rondfel van het kanon heeft: nu heeft het wyzer-rad G, dat den uurwyzer draagt, 72 tanden: weshalve, indien men dit getal deelt met 6, het getal der tanden van het rondfel van het keerrad F, is de inhoud ia het getal der omloopen, die dit rad zal doen, terwyl het wyzerrad éénen omloop doet: dus zullen het keerrad F en het minuutrad 12 maal omloopen, terwyl het wyzerrad eens onsflfcöpen zal; dit rad zal dan eens de ronde om den wyzerplaat doen in 12 uuren, dewyl het minuutrad dezelfde ronde doet in één uur. De twee eerfte raders A en B bepaalen net den tyd , dien het uurwerk gaan kan, zonder opgewonden te worden. Het middenrad B heeft 84 tanden, en het vat in een rondfel van 7 tanden, dat aan het minuutrad C vast is: als men 84 deelt door 7, is de inhoud 12 het getal der omloopen, die het rondfel 7 en  derNatuuRjXX///. Owafef'A. 181 en het minuutrad C doet, terwyl het middenrad B eenen omloop doet: nu doet het minuutrad C 24 omloopen in eenen dag, dus doet het rad B 'er twee in den zelfden tyd. Ten andere geeft men het rad A 84 tanden, en hec vat in een rondfel van 14 van hec rad B: als men derhalve 84 deele door 14, is de inhoud 6 hec getal der omloopen, welken het rondfel 14 en het rad B doen, cerwyl het rad A eenen omloop doet: nu doet het rad B twee omloopen in éénen dag, dus doet het 'er 6 in drie dagen; en omdat het rad A éénen omloop doec, terwyl het rad B 'er zes doet, volgt dat het rad A eenen omloop doet in drie dagen: dan doet de veêr, die in de trom is, 'er ook eenensin den zelfden tyd, en ontwindc eenen zyner keeren: weshalve als de veêr, zich op zich zeiven rollende, en om de as van de trom windende, vyf keeren doet, zal het uurwerk 3 maal 5 dat is 15 dagen gaan, zonder opgewonden te worden. Maar om dat de veêr, indien zy zich geheel moeste ontwinden, omtrent het einde geene kragt genoeg zoude hebben, geeft men haar, in plaats van 5 M 3 kee- IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten.  l8s SCHOUWTOONEEL IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Fig. IV en V, Plaat XXXII. keeren 8 en een' halven keer. Maar vermits, niet tegenltaande deeze voorzorg, de kragt der veêr noch ongelyk blyfc, en eenigzins naamver is op het eind dan in het begin van haare fpanning, hebben de uurwerkmaakers, om deeze ongelykheid te vereffenen, een geestig middel bedacht, brengende in de uurwerken eenen fnik, die deezen werktuigen eenen gelyken gang geeft, die niet verflaauwt op het einde. Zoo dat de uurwerken nu niet meer zonder fnik gemaakt worden; en dat de geenen, welken wy Fï%. I en II. vertoond hebben, en zonder fnik zyn, onder de uitgediende geiteld moeten worden. De Snik. De fnik heeft de gedaante van een'geknotten kegel, of liever van eene klok: het is een geftadige hevel of fpaak, die de ongelykheid van de werkinge der veêr, die in de ton zit, verbetert, zoodanig dat haare kragt, die zich zelve ongelyk is, gelyk wordt als zy dezelve op het raderwerk oeffent. Daarom is de fnik van eene ongelykc dikte in haare hoogte. Als men de veêr ipant, begint  derN h-TVVVi,XXIII.Onderh. 183 gint de fnik van onderen zich te bedekken mee de ketting, en als de kettin . tot boven aan de fnik gekomen is, is de veêr zoo fterk gefpannen als zy kan, ten minfte zoo fterk als men waagen durft haar te fpannen. De fpanning der veêr dan zynde in de grootfte kragt en werking, welke zy op het raderwerk kan oeffenen, vermindert men dezelve, door haar den fnik te doen trekken, (en door den fnik het raderwerk) met de ketting op den fmalften keer der fnik te leggen. Zy trekt dan met den kortften hevel. De werking telkens flaauwer en flaauwer wordende, trekt zy met eenen hevel, die telkens grooter wordt. Dus wordt het achtervolgende verlies der kragten van de veêr goed gemaakt, door eene achtervolgende verlenging van den hevel. Zie hier de manier, op welke de keeren van den fnik gefneeden worden. Men moet de as AB wel vast zetten, op dat de trom C C om deeze as draaijende, de veêr 'er zich oprollende gefpannen worde: ten dien einde bewoelt men de ton met eene fnaar of zyden koordje, en bindt aan het afhangende eind van M 4 het IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. F<£. Ut.  IV. Vervolg der. Leerzaame Kunsten. ucii, wam nee uen waterpasnggencien draad ontmoet: op deeze wyze zal men op het koordje zoo veele verdeelingen hebben, als men gewigten van eene once by het gewigt G zal gevoegd hebben: als men deeze werking vervolgt, tot dat het koordje lang genoeg is om alle keeren van den fnik te vullen, zal men voorzien zyn van alles, wat noodig is om dezelve te trekken, i. Men moet de hevelslengten vinden, die overeenkomen met de verfcheiden gewigten, die de verfcheiden verlengingen van het koordje gegeeven, of de achtervolgende fpanningen der veêr voo.rr> 184 SCHOUWTOONEEL het koordje het gewigt D van vier oneen, 't welk de ton zal doen draaijen om dc as AB; en het koordje, zich omwindende, zal langer worden. Dit gedaan zynde, moet men eenen draad EE waterpas fpannen, dat is, evenwydig met de as A B, en daar op de punt G teekenen, waar het gewigt, HU blyvende, den daad ontmoet: men moet dit gewigt opvolglyk vermeerderen met eene 0119e, telkens wachtende tot dat de trom ophoude met draaijen, en vervolgens op het koordje het punt teeke-  derNatuur, XXIII. Onderh. 185 voortgebragt hebben. Als men, by voorbeeld, de lengte van den arm G H wil vinden, als de veêr trekt met eene kragt van 6 oneen, of dat de ton een gewigt van 6 oneen ophoudt, en dc halve middenlyn BC van den grond van den fnik onderlleld wordt in 24 deelen verdeeld te weezen, moet men deeze evenredigheid maaken: gelyk 6 oneen ftaan tot 4 oneen, dus Haat B C van 24 deelen tot GH van 16 deelen. Men zal de andere armen vinden, door zoo veele evenredigheden, als men verdeelingen op het koordje geteekend heeft. 2. Om op den fnik de verfcheiden hevelslengten , welken men bepaald heefi op de wyze als zoo even gezegd is, te teekenen, moet men den fnik fnyden, door dien te verminderen van ondei naar boven, zoodanig dac de eerde verdeeling van her koordje zy cusfehen BC en de hevel, die mee hec gewigc van 5 oneen overeenkomt; dat de tweede verdeeling van het koordje zy tusfchen der hevel, die met het gewigt van 5 oneen overeenkomt, en den hevel GH, die overeenkomt met het gewigt van 6 oneen > en dus na vervolg totdat de laatfte M 5 ver- IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. fig. IV,  ï86 ScHOUWTOONEEL IV. Vervolg der LeerzaaMe kunsten. Tig. V. Plaat XXXIII. verdeeling van hec koordje zy tusfchen op één na den laacften en den laacften hevel, die de korfte van alle is, en waar mede het opperfte deel van den fnik moet eindigen. Denkbeeld van een gemeen Zakuurwerk. De gemeene zakuurwerken wyzen minuuten, en, als men wil, fecondcn. Zy hebben vyf raders, zonder te rekenen, die der cadratuur, eene trom, die de veêr of eerfte beweegfter bevat, eenen fnik, eene onrust, eene fpirale of flangtrekkige veêr en eenen heugel, dienende om deeze veêr te verkorten en te verlengen, of, dat het zelfde is, ftyver of flapper te maaken. De veêr van de trom werkt om den fnik, door middel van eene ketting, die zich nu op de trom, dan op den fnik, of gedeeltelyk op de trom en gedeeltelyk op den fnik windt. Van de vyf raders is het eerfte A het fnikrad: hec heeft dezelfde fpil als de fnik; zoodanig echter dat de fnik draaijen kan, zonder het rad; maar het  derNatuur, XXIII. Onderh. 187 het rad draait niet, zonder den fnik; de fnik draaic zonder het rad, als men de veêr, die in de trom is, opwindt;want met den neutel doet men den fnik en de trom omdraaijen; en dan gaat de ketting over van de trom op den fnik. Naar dien kant alleen kan de fnik draaijen , zonder het rad A, dat men in de onderlie Vde Fig. op zyn plat, en in de bovenfte op zynen kant ziet in A. Deeze Vde Figuur is niet anders dan de ontzwachteling der ftukken, waarvan verfcheiden verborgen zouden blyven, indien men ze in het verfchiet der vergaderinge vertoonde. Als de veêr opgewonden is, en men den neutel wegneemt, ontmoet de grond van den fnik, die met kromme tanden Hgefneeden is, en in de dikte van het fnikrad A gedoken zit, een klinkje van koper, beweeglyk rondom een vast punt I, dat de tanden toelaat voort te fchieten, als men het uurwerk opwindt, en dat ze tegen houdt, als men den fnik naar een' tegengeftelden kant wil draaijen. Alsdan gehoorzaamen de fnik en het fnikrad te faomen de ketting, als flechts een zelfde lighaam maakende; en om- dai !V. Vervolg der Leerzaaue Kunsten»  188 SCHOUWTOONEEL IV. Ver- volo der Leerzaame Kun. sten. . dat de veer van de trom, door middel van de ketting, werkt op den fnik, en by gevolg op het fnikrad, wordt al het raderwerk getrokken, en de beweeging gaac over tot op de wyzers van de wyzerplaat. Het tweede rad B heet minuutrad, en zyne fpil gaat door de wyzerplaat. Het rad C heet het kleen middenrad. Het rad D heet kroonrad, en het rad E fchakelrad of ftrykrad. Alle deeze raders hebben een rondfel, uitgenomen het fnikrad A. Deeze vyf raders zyn zichtbaar, als men het zakuurwerk open doet: maar daar zyn 'er, die verborgen zyn tusfchen de wyzerplaat en de eerfte plaat. Zy dienen tot de wyzers van de wyzerplaat. De cadratuur beftaat uit twee rondfels en twee raders. Het eerfte deezer rondfels zit aan eene pyp of kanon, waarin met wryvinge de fpil van het minuutrad gaat, zoodanig dat het kanon ter rechter en ter linker kan draaijen, zonder het rad van de fpil, waar het omzit, als men eene kracht aanwendt, die deeze wryving overhaalt. Dat kanon heet kanon van het minuutrad. Het rondfel des minuutrads vat in het keerrad F, wiens  derNatuur,XXÏII. Ondefh. i§9 wiens rondfel het wyzerrad G ontmoet. Dit wyzerrad zit aan eene pyp, in welke de fpil en het kanon van het minuutrad los zonder wryving gaan. Dit kanon draagt den minuutwyzer, die de rondte van de wyzerplaat by gevolg in den zelfden tyd doet, als het minuutrad: en de pyp van het wyzerrad G draagt den uurwyzer, die zynen omloop ook doet in den zelfden tyd als dit rad. De vcrdeeling, welke men gemeenlyk aan de raders en de rondfels geeft, is de volgende: aan het fnikrad 48 tanden; aan het minuutrad B 54 tanden; en een rondfel van 12 tanden; aan het kleene middenrad C 48 tanden, en een rondfel van 6 tanden; aan het kroonrad D 48 tanden, en een rondfel van 6 tanden. Men zoude met getalen, die met deeze verfchillen, dezelfde beweeging kunnen té wege brengen, en de wyzers van de wyzerplaat doen omgaan; te weeten, den minuutwyzer in één uur, en den uurwyzer in 12 uuren. Laaten wy ons met onze uitrekening houden aan het geene in gebruik is. Als men het getal 48 der tanden van het IV. Vervolg der Leerzaa- me KONsten. Plaat xxxiii. tie lovetifli fig. v. Plaat xxxiii.  I90 SCHOUWTOONEEL IV. Ver. volg Der Leerzaa.we Kunsten.. hec rad A deelt door het getal der tanden van het rondfel des rads B, is de inhoud 4 het getal der omloopen, welken het rad B en zyn rondfel doen, terwyl het rad A Hechts eens omloopt. Als men ook het getal 54 van het rad B deelt door het getal 6 van het rondfel des rads C, is de inhoud 9 het getal der omloopen of keeren van het rad C en zyn rondfel, terwyl het .rad B eenen keer doet. Als men het getal 48 van het rad C deelt door 6, het getal van het rondfel des rads D, is de inhoud 8 het getal der keeren van dit rad en zyn rondfel, in den tyd dat het rad C 'er één doet. Eindelyk als men het getal 48 van het rad D deelt door het getal 6 van het rondfel des fchakelrads E, is de inhoud 8 het getal der keeren van het rad E en zyn rondfel, terwyl het rad D 'er één doet. Laaten wy nu zien hoe veele keeren het fchakelrad doet, terwyl het minuutrad B 'er Hechts één doet. Het rad C doet 9 keeren, terwyl het rad B 'er één doet. Weshalve, terwyl het rad C 9 keeren doet, doet het rad D 9 maal 8 of 72 keeren: maar terwyl het rad D eenen  derNatuur, JTX/77. Onderh. 191 eenen keer doet, doet het rad E 8 maal 72 of 576 keeren: by gevolg, terwyl het rad B eenen keer doet, of dat het rad C 9 keeren, en het rad D 72 keeren doet, doet het rad E 57Ö keeren of omloopen; maar het rad B doet eenen keer in één uur, omdat zyne fpil den minuutwyzer draagt: weshalve doet het rad E 576 keeren in den zelfden tyd van één uur: nu ftooten de lepels van de onrust K, in eenen keer van het fchakelrad E, elk tegen alle tanden van dit rad; en nadien het 15 tanden heeft, volgt dat de twee lepels te famen, in eenen keer van het rad, 30 maal flooten: maar telkens, als het lepelrad tegen eenen tand van het fchakelrad Hoor, doet de onrust eeneflingering: dus doet, ia éénen omloop van het fchakelrad, de onrust 30 flingeringen, en in 576 omloopen of keeren 576 maal 30, of 17280 flingeringen, in één uur. Dit is het getal der flingeringen, die de onrust in den tyd van één uur doet. Maar de onrust moet niet te zwaar noch te ligt zyn, maar van eene zwaarte, die met dit getal van flingeringen overeenkomt. Als zy te zwaar is, zullen IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten.  IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. ip2 ScHOUWTOONEEL len haare flingeringen te traag weezen: zy zal 'er minder dan 17280 in een uur doen, en het zakuurwerk zal te langzaam gaan. Als zy in tegendeel te ligt is, zal zy in den zelfden tyd een grooter getal van flingeringen doen, en het uurwerk zal te rasch gaan. Dewyl de minuutwyzer eens omgaat in één uur, onderflellende dat de onrust in dien zelfden tyd 17280 flingeringen doet, zoo volgt ook dat het kanon van het minuutrad en zyn rondfel in één uur omdraaijen: nu heeft dit rondfel 12 tanden, en het keerrad 36; weshalve zoo/men 36 deelt door 12, is de inhoud 3 het getal der keeren van het rondfel, geduurende één omloop van het keerrad F (Plaat XXXII. Fig.V.]. Het wyzerrad G heeft 40 tanden, en het rondfel van het keerrad 10; als men derhalve 40 deelt door 10, is de inhoud 4 het getal der omloopen van het keerrad F, geduurende den tyd dat het wyzerrad G eens omloopt: maar terwyl het rad F vier keeren doet, zal hec kanon van het minuutrad, zyn rondfel en de minuutwyzer 4 maal 3 of 12 keeren doen: terwyl dan het wyzerrad G en  atucn, XXIILOnderh. i93 •n de uurwyzer eenen keer doen, doet i 3e Énihuütwyaer n keeren; en omdat ieezc wvzer in écn uur omgaat, volgt» Jat de uurwyzer in ia uuren omgaat. Her, minüurrad B doet vier keeren, 1 :erwyl het fnikrad A eenen keer doet; } weshalve windt een omgang van de ket- : ting zich van den fnik, en gaat over de trom: als de ketting dus 8 keeren op den fnik maakt, zal het zakuurwerk 3a uuren kunnen loopen: als dc ketting meer of minder keeren doet, zal het uurwerk langer of minder dan 32 uuren kunnen loopen. Maar omdat de veêr, als zy beneden aan den fnik trekt, te zwak is, windt men het uurwerk alle S4 uuren op, niet wachtende totdat de ketting geheel van den fnik op de trom gewonden is: en men windt het uurwerk eer des morgens dan des avonds op, omdat het in \ laatfte geval ligtst wordt vergeeten, en men gevaar loopt des nachts zonder kennis van het uur te zyn. Om de flingeringen van de onrust gelyk te maaken in duurzaamheid, legt men 'er eene fpiraale of flangtrekkige veêr onder. Deeze veer is een zeer dur XIV. Deel. N er V. Ver- 'OLG DER vEERZAAIE KUNTEN. ]oyenjle ■ig. V. Haat. «xm. Fig- VI. 1 1  194 S CHOUWTOONEEL IV. Vervolg der Leerzaame Konsten. j ] en zeer fmal ftrookje ftaal, flangtrekkig gebogen, en mee een eind M aan de fpil van de onrust, waar zy loodrecht doorgaat, en met het ander eind aan een vast punt N gehecht. Daar is een ftuk van een rad O o, geheeten rat eau of hark, dat men ter linker of ter rechter zyde doet gaan, naar dat men den wyzer P draait van het roosje, dar. naast de kloof R is. Die roosje leidt het radje S, wiens tanden vatten in die van den hark. Nu gaat de flangtrekkige veêr door een oogje of een fchuifje X, dat aan den hark zit en 'er van beftierd wordt. Als nu het fchuifje, dat de (langtrekkige veêr in het punt X vasthoudt, dir punt nader brengt by N, daar deeze veêr met een haarer einden rast is, dan wordt deeze veêr verlengd, m de flingeringen van de' veêr, en "by gevolg ook die van de onrust, worden minder in getale in den zelfden tyd; zoo Jat de beweeging der wyzers en van het '•eheele uurwerk vertraagd wordt: maar i!s de fchuif van het vaste punt N ver■vyderd, en. naar den kant van L gechoven wordt, wordt de flangtrekkige 'eer daar door korter, en daarom fty- ver  è e r N at u u r, XXIII. Onderh. 195 ver .en werkzaamer gemaakt: weshalve zullen haare flingeringen , en daarom ook die van de onrust, fchielyker gefchieden, en het uurwerk zal rasfcher gaan. Om het zakuurwerk rasfcher of langzaamer te doen gaan, door het omdraaijen van den wyzer van het roosje. P, dat het radje S bedekt, moet men weeten, dat men aan den eenen kant van het Romeinfche cyfergetal XII. de cyfers I. II. III. IIII. V. enz. op hec roosje ziet, en aan den anderen kant de cyfers XI. X. IX. VIII. VII. enz. Laaten wy onderftellen, dat de wyzer van het roosje op het nommer XII Ha. Als men het uurwerk rasfcher wil doen gaan, moet men den wyzer draaijen op de nommers I. II. III. IIII. enz. Als men het in tegendeel langzaamer wil doen gaan, moet men den wyzer brengen op eenig cyffer aan den anderen kant. Om een flingerwerk, dat feconden wyst, te Hellen, zal het genoegzaam zyn de optelling der Hukken van de V en VI figuuren der XXXIII plaatna tc zien. N 2 PLAAT IV. Vervolg der. Leerzaame Kunsten,  IV. Ver.- völg der Leerzaawe Kun- sten. I96 ScHOUWTOONEEL PLAAT XXXI. De Munten. Fig. A. Het werktuig, dienende om letters te drukken op de fnede der munten. Fig, B. De Muntfchroef. PLAAT XXXII. Het Uurwerkmaaken. Fig. L Het raderuurvverk, van ter zyde gezien. lrig. II. Het raderwerk en de cadratuur, van voren gezien. Fig. 111, IV en V. Manier om den fnik te maaken. PLAAT XXXIII. Het Zakuurwerk en Slingerwcrk met minuuten. Fig. V. Het zakuurwerk. A. De trom, de ketting en de fnik met zyn rad. A. Platte grond van het rad, \ welk de fnik met zich omvoert. B. Het  Werkéuic/erv om, ~te munten.. XIVDeel. XXXI Plaat. 3laJz.lgS. tem.  IV. Vervolg der Leerzaame Kunsten. Fig. IX. \ 20Ö ScHOüWTOONEEt brtiikt wordt. Gaauwe uurwerkmaakers hebben nog andere bedacht. Het touw omvat de punten van de rol of het rad DD (Fig. VII), en zakt aan den eenen kant naar de katrol C ( Fig. IX.), die het gewigt g draagt. Dit touw ryst weder, en gaat onder de kas over het rad d, dat met behulp van eene veêr en een klinkje gedraaid kan worden naar d e, maar niet naar een' ftrydigen kant. Als men derhalve het touw trekt van d in e, geeft het rad toe: e moet neder gaan; en het gewigt, dat aan de katrol c hangt, gaat op, alzoo het Heeds blyft weegen op c, en by ge* volg op de raders, welken het trekt. Het touw gaat neder in f, en omvat de katrol, waar aan het kleene tegenwigt hangt, 't welk dient om de touwen te fpannen, en met de puntjes, die in de fponning van de rol zyn, te beletten dat het touw, door het groote gewigt voortgefleept, niet te ligt afglippe. Het touw gaat weder op van c naar de kas, waar het gaat over DD der Figuur VII en komt weder tot d der Figuur IX. HER-  • xmZcd.XXXlII FUai-. ZlzJ^zof- %z& — ~llar»>er/:J e/i Stirycrwk met een ae^iair.   HERZAMEL ING D E, R KUNSTEN. XXIV. Onderhoud. Na het meerendeel der werken, welken 'smenfchen geest heeft uitgevonden, en die hy, ten dicnfte der maatfchappyc, volmaakt, of oeftent. en beftiert, zouden wy eene. vry weetenswaardige vraag, die zich opdoet, kunnen onderzoeken; te. wee.ren, wie van beide, de kunften of de weetenfehappen, meest tot het geluk des menfehelyken geflachts toegebragt hebben: cn om deeze. vraag tastbaarer te maaken, zullen wy ze op eene min aigemeene wyze voorftcllen. Een. man kan zich lang ophouden niet de betacjitinge der be- Voott- TR.F.FFEtYKHEIDDER KUiV5TEN. Vraage over de nuttigheid der kunften en weétenfchappen.  <208 SCHOUWTOONEEL VoOR- treffelykheid der Kunsten. befpiegehnde en beredeneerde Spraakkunst, der Redekunde, der Overnatuurkunde, der diepde Meetkunst, en met deeze toebereidfels toegang tot de verhevende Wysbegeerte zoeken, zyn best doende om de gevoelens van Descartes, Gasfendi, Stair, Newton, Clark, Leibnitz, Hartfoeker, *s Gravefartde, Keil en Suedenburg, over den aart der geesten of der lighaamen, te verdaan. Een ander, met een' tamelyken voorraad van de gronden der Meetkunst, en van bevindinglyke kundigheden, zal eene rechte kennis zoeken te verkrygen van de werkingen des Koophandels, van de fraaide deelen van den Landbouw, vooral van de tuigwerkkunde, en van de gemeende werken des levens, zonder de Landbefchryving en de Gefchicdenis des menfcheiyken geflachts te verwaarloozen: nu vraag ik, welk van deeze beide verdanden netter, uitgelTrekter en bekwamer geworden zal zyn, om de maatfchappy door zyne dienden aan hem te verpligten. Ik zal my hier vergenoegen met aan te houden op de tastbaare dienden van het gedrag, dat zyn nut en waarde door  derNatuur,XXIV. Ondeth. 209 door de uitwerkfels doet gelden, en her andere laaten voor het geene het is. Kan men het goede liefhebben, en nie' wenfehen de verfcheiden deelen der Nattmrlyke Historie, en byzonderlyk de bevindelyke Natuurkunde, die een van haare fraaiile ftukken is, overal te zien aankweeken? De reden van deezen wensch is tastbaar. Als men de betrachting der fraaije letteren afgedaan heeft, zonder welke men altoos ruw en onbefchaafd zal zyn, kan een vernuft, al is het flechts middelmaatig, de bevindelyke natuurkunde niet met eenige nettigheid nafpcuren, zonder fmaak te krygen in de waarheden, wier kennis zich over alle zaaken des levens uitftrekt; zonder meer juistheid te verkrygen in de middelen, welken hy verkiest om wel te llaagen, en volftandiger te worden in de uitvoeringe van alle zaaken , welken hy onderneemt; eindelyk zonder eenige fchranderheid te verkrygen, het zy om de arbeiders, die met hem te doen zullen hebben, te beftieren, het zy om zyne vrienden fomtyds met goeden raad te dienen. Een man, die dit XIV. Deel. O pad Voor* ' trefpeLYKHElp der Kunsten.  aio Schouw tooneel voortreffelykheid der Kunsten. \ < pad volgt, zal altoos verder komen dan een ander, die het niet kent. Laaten wy deeze doffe brengen tot drie voorftellingen, die elkander onderling helpen bewyzen, en wier laatfte uit de twee vorige voortvloeit. 1. De weetenfchap van 's menfehen behoefte, en van de middelen om 'er in te voorzien, maakt den man, die met recht geleerd kan heeten. 2. De historie van den mensch en de natuur, de tuigwerkkunde en de geheele bevindelyke Natuurkunde, zyn eigenlyk het voorraadhuis van de fteunfels der maatfchappye. 3. De historie van alles, wat de aarde voortbrengt, de historie der maatfchappye , en der bevindelyke Natuurkunde, zyn dan de beste bronnen der waare weetenfchap. De eerfte voorftelling is buiten kyf. Iemand, die ze niet zoude willen aanïcemen, zoude een flecht denkbeeld ran zyn verftand en hart geeven. Want 3e maatfchappy verwerpt volftrekc alle weetenfchap, die nergens toe dient. 5en man zoude vruchteloos dingen, iie buiten de maatfchappy zyn, en die niet  derNatuur, XXIV.Onderh. 21 x niet tot haar gebruik kunnen {trekken. nafpooren en doorgronden: zulk een geleerd man behoort niet langer tot onzen kloot. De maatfchappy flaat hem met den ban, of, om beter te zeggen, hy fcheurt zich zeiven van haar af. Het tweede voordel heeft geen bewys noodig. Men zoude het alleen kunnen verduisteren door eene dubbelzinnigheid. Men ziet alle dagen, zoude men kunnen zeggen, menfehen vol verdand en goed beleid, in zeer veele dingen van gebruik, die echter niet veel leezen, de lesfen van den Abt Noliet niet kennen, en de Natuurlyke historie van Plinius nooit ingezien hebben. Deeze tegenwerping doet klaar blyken,dat het vernuft voor de boeken is, en dat het geene, 't welk in de boeken daat, van de waarneemingen des menfehelyken verdands voortkomt. Do verdandige man van goed beleid, waar van men zoo even gefproken heeft, heeft de zaaken in haar zeiven gezien, en zyne kundigheden uit de eerde hand gekrecgen. Schoon hy ze niet gehaald heeft uit de boeken, noch uit de lesfen O 2 van voor,treffelykheid der Kunsten.  212 Schouw tooneel voortreffer.ykheid der Kunsten. van eenen meester, hy is daarom niet verdoken van eene goede natuurlyke redenkunst, noch zonder eene groote oeffeninge van rcdeneeringe. Het is in tegendeel omdat hy net redeneert, dat zyne keur valt op zaaken, die van gebruik zyn, cn dat hy zich telkens bedient van dingen, die hem bekend zyn om tot de kennis van het geene hy niet wist te komen. Het ontbreekt hem niet aan eene zekere meetkunst, omdat de noodzakelykheid hem gewent alles naar juiste maaten te fchikken, en over- ■ al nette evenredigheden in te brengen. Zyne voornaamde verdiende is, dat hy, overeenkomdig met mynen wensch, een net waarneemer en bedroeven is. Zyne oogen en handen hebben hem geleerd het geene hy weet. Het fchrander hoofd, dat men my tegen werpt, is de natuurkundige, dien ik zoeke. Hy is myn rechte man, en, met of zonder boeken, wenschte ik dat veele hem geleeken. De boeken, het reizen en het onderzoek zouden hem verder hebben kunnen brengen. Maar op wat wyze, en in welken trap, men de weetenfchap verkryge; op welke wyze de : gces-  derNatuur,XXIV. Onderh. 213 geesten opgeleid en de veriïanden gevormd worden, zy worden nuc naarmaate van hunne ■waarneemingen en ondervindinge. Vandaar hebben de menfehen en hunne werken altoos alle hunne waardy ontleend: en dat de weetenfehappen in onzen tyd eenige weezenlyke aanwas hebben gekreegen, is omdat zy, federc eene eeuw, onderfteund en geholpen zyn geweest door een groot getal proefneemingen en waarneemingen. Zy alle, in wie deeze zinnelykheid heerscht, zyn verftanden, die eene gelukkige rusteloosheid en eene onvermoeide leerzucht hebben", die hun gezicht over alles laaten gaan, niets over het hoofd zien, hun oog op geen voortbrengfel der natuur laaten vallen, zonder te onderzoeken welk gebruik 'er van te maaken is; noch geen -werk der kunst befchouwen, zonder hunne gedachten te laaten gaan over de verbetering, die 'er in is te maaken, en over de volmaaktheid, waar het roe te brengen is. Zy beginnen terftond met proefneemingen, en dooien fomtyds gelukkig, dewyl zy in hunne proefneemingen by geval iets vinden., O 3 dat VbOFt- rREFFElykhfid 3er. Kunsten.  214 SCHOUWTOONEEL Voor. TREfFELYKHEID bf.r Kunsten. dat nutter is dan het geene zy zochten, en het gemiste rykelyk vergoedt. Het beste, dat men federc honderd jaaren ontdekt heeft, zyn wy aan de ondervinding verfchuldigd. Aan die van Toricelli over de verheffing des waters, en geenszins aan Dcfcartes, zyn wy de nutte kennis van de uitwcrkfelen der lucht verfchuldigd. Defcartes heeft, in zyne befchouwinge, getracht ons wys te maaken, dat eene zelfde wet van kringswyze beweeginge, zonder eenigen anderen raad, bellier of orde van Gods wegen, genoeg geweest is om uit de ftoffe eene dwaalfterre, een mensch, een paard, een gekurven diertje, mannelyk en vrouwelyk, met hervoortbrengende zaaden der zelfde foorten, voort te doen komen: maar de waarneemingen en proefneemingen van Redi, Valisneri en Reaumur hebben ons, van dit averechtfche gevoelen, tot beter verftand gebragt; een armhartig en befpottelyk gevoelen, dat de organifatie of werktuigelyke van een lighaam aan de gesting, aan de verrotting, met één woord aan de bloote beweeging, toefchreef. Aan de waarnee-  derNatuur,XXIII.Onderh. a15 neemingen over het licht van Gregori, den Schot, en niet aan Newton, zyn ] wy den verrekyker met weêrflxaalinge i verfchuldigd. Hy was gevonden en in ! het koper gefneeden, eer Newton te voorfchyn kwam *. En indien men van deezen zeggen kan, dat hy het licht en | de kleuren beter gekend heeft dan iemant, die voor hem geweest was, moet men met eenen zeggen, dat hy deeze kennis verkreegen heeft, door het licht in alle zyne wegen bevindelyk te volgen, zonder toen aan de aantrekkingskragt, of aan eenig Systematisch misfchien te denken. Het rechte geluk onzer eeuw is, dat zy het gekakel der gefchillen vaar-wel .gezegd, en een overgroot getal goede verftanden gewend heeft alleen op het bevindelyke te vertrouwen, door het in de ganfche natuur, en tot in de winkels der ambachts - lieden te zoeken. Deeze manier van de waarheid te betrachten heeft elk een zoo verltandig gefchecnen, dat zy ingang gevonden heeft zelfs by lieden van den hoogften rang, welken zy met de waare weetenfchap verzoend heeft, omdat het beO 4 vin* VoOR- :reffe- .YfCHEID >er Kun- ten. » Zie optica Pnnota 1663.  tl6 ScHOUWTOONEEL voor.- TUF.FFE- lykheid dek. Kunsten. ! ] ] vindelyke zich vertoont zonder onzekerheid, zonder kibbelary, zonder ichelden en ky ven. De geleerden hebben den Adel eertyds voor verachters van de weetenfehappen uitgekreeren. De Adel verlchoonde zich, dan met de nutteloosheid en de leelykheid hunner hairkloveryen, dan met de llrydigheden hunner byzondere gevoelens, die genoegzaam te kennen gaven dat hunne weetenfchap onwis was. Niets diergelyks is in de bevindelyke Natuurkunde. Zy behaagt aan Grooten en Kleenen. Zy trekt ze alle door tegenwoordige uitwerkfels, en door eene aangenaame hoop voor het toekomende. Met eene algemeene toejuiching openen zich by ons, en by onze nagebuu-. ren, bevindelyke Jeeroeffeningen, die de ganfche natuurkunde, en alles ten diende der maatfehappye bevatten. De Lesfen, die de Abt Noliet federt v'yftien aaren gehouden heeft, hebben een' Jvergrooten opgang gehad, die eer aanleemt dan verflaauwt. Onze Jandfchap>en leeven raad met hem, of noodigen iem om haar te komen onderwyzen. Men heeft zyne werktuigen willen hebben,  derNatuur, XXIV. Onderh. 217 ben, of hem z,elven hooren in de Akademiën van Bourdeaux en Geneve, in! de Hooge Schooien van Reims en Tu-: rin. Hy heeft den grooten Adel, Prin fen en Prinfesfen, Koningen en Koninginnen tot toehoorders gehad. Men kan echter niet ontveinzen, dat veele geletterde lieden niet zonder vreeze zien dat de Natuurlyke historie, de bevindelyke Natuurkunde, die 'er het vervolg van is, en de betrachting van de werken der maatfehappye, in onze eeuw overal zoo wel ontvangen worden. Zy meenen dat dit gunitige onthaal de letteren met een fchielyk verval dreigt. „ Men bemerkt het gevaar niet, zeggen „ zy; en het is echter zeer weezenlyk„ Vreest men niet alle bevalligheid des „ vernufts te bederven en weg te nee„ men, èn de geesten zoo fomber, „ zoo fchraal te maaken als onze oude „ fchoolgeleerden, door hen te gewen„ nen met verdriet Natuurkundige Stel„ lingen, die zich niet anders dan met „ ftelkunftige karakters willen uitdruk„ ken, te ontcyferen? Men zou zich „ evenwel het onvermaak van den weg „ kunnen getroosten, als het eind heel O 5 „ aan- VOOR.rRFFFE.vkh".id)fr Kuniten. Tegenwerping gehaald van het gevaar dat de fraiüje Letteren loopen.  218 Schouw tooneel VOOR- treffei.1KHEID Df r Kunsten. 3 „ aangenaam of heel nut was. Maaralle „ deeze Jastige tochereidfels ftrckken „ om ajfiniteiten, electriciteiten, mc„ naden, of andere diergelyke duistere „ kragten in te voeren, die al zoo on,, bekwaam zyn om ons den aart der „ weezens te doen begrypen, als eer„ tyds het woord van facultas concoc„ trix om de verteering der maage te „ verklaaren. „ De fchraalheid van verftand is het „ eenigde verwyt niet, dat men doen „ kan aan de geenen, die de fraaije let„ teren verachten of verwaarloozen, en „ aan zeer duistere en twyffelachtige „ gevoelens den naam van weetenfchap „ geeven. Welken ftyl, wat aange„ naamheid van geest kan men ver„ wachten van jonge lieden, gewend „ aan de geestelooze manier, op welke „ onze hedendaagfche Wysgeeren, ge„ lyk'sGravefande, Zwammerdam en „ anderen de zaaken verhandelen ? Kan „ men de Natuurkunde op een' ftyver , en laager trant, fchoon met veele , fchranderheid, verhandelen dan de , eerfte ? Kan men, fchoon met veel , nettigheid, de natuurlyke historie op „ ccne  derNatuur, XXIV. Onderh. «1o „ eene naarer, kouder, ongevalliger en „ walgelyker wyze verhandelen, dan dc „ tweede gedaan heeft? Zal men de „ woestheid en bastaardy niet weder „ invoeren, als men de leeroeffeningen „ der jeugd begint met hun de Natu„ ralisten en Wiskunflenaars te doen „ leezen?" Zulk eene vrees heeft de opgang der natuurkunde den geletterden lieden aangejaagd. Men kan voorzeggen, dat hunne bekommeringen zonder grond zyn. Het Gemeen is de beste van alle meesters; en men kan voorzien wat men van zyne lesfen te wachten hebbe. Het zoude den geenen, die zich op ftraat vertoonde met een zwaaren vederbos op den hoed, en met allen verderen opfchik van een* tooneelfpeeler, voor een harsfenloos hoofd houden. Het zoude den geenen, die in tegendeel zyne bezoeken ging doen met den nachtrok aan, en met het fteenen en kermen van een' jichtigen, voor een norfen gek houden. Het gemeen handelt dc fchryvers niet genadiger. Het heeft federt lang de fchrifter van de hand gefchoven , waarin het fraa vernuft zich zocht te verwonen, en me zyn< Voor- trkffelykheid df.r Kunsten.  220 SCHOUWTOONEEI, voortreffe1.ykheid ber Kunsten. ] ] 1 ( i l zyne bevalligheid te pronken, eer dan ons te dienen. Maar het heeft defchriften der geenen, die ons tot nut trachten te zyn, zonder een' voeglyken opfchik te vcrwaarloozen, altoos met genoegen ontvangén. In den tyd, toen 'er geene plaats was dan voor de fchoölgeleerden, maakte hec gemeen zeer weinig werk van hunne fchriiten, en wilde liever onweetend blyven, dan met verdriet van hun leeren twisten, kibbelen en hairklooven. Men heelt het, in cegendeel, altoos bereid gezien om de fchryvers te leezen, die by de nettigheid hunner weetenfchap de bevalligheden van den ftyl wisten te voegen. Het weet altoos de behaaglyke fchryvers uit te pikken; sn hec leesc nog heden hec geene, voor verfcheiden eeuwen, op een' aangenaanen cranc gefchreeven is. Hec leest Steeven Pafquier, wiens ftyl, als niet latuurlyk zynde, ook altoos verdrooten reeft, weinig meer; en hec leesc deAaneekeningen van 1'Ecoile, zynen cydge)oot, die, op eenige woorden na, onler ons opgevoed fchynt. Het gemeen s de hardigheid van IYIezerais ityl, in yne groote JMstorie, al lang moede  derNatuur,XX//^'. Onderh. aaï geweest: en na drie-honderd jaaren verwondert het zich nog over den losfen zwier, hec gezond verftand en de beichaafdheid, welken Comminus aan de Hoven van Vrankryk en Bourgonje verkreegen bad. Het is dan zeker dac men onze"hedendaagfche fchryvers, die ovei nutce doffen met bevalligheid gefchreeven hebben, altoos zal leezen. Hei gemeen heeft nimmer eenigen fchryvei verworpen, over welk foort van zaaken hy ook gefebreeven hebbe, als hj Hechts getracht heeft nut ce zyn, er niet veriloken is van de zinnelykheid, befchaafdheid en nettigheid, welker men recht heeft te eisfehen van iemant. die zich in 't licht en voor alle ooger komt vertoonen. By geluk zyn de denkbeeldige en Syfïematifche lieden de flordigfte; het is fchier een vaste regel, dai men de geleerdheid moet wantrouwen, naarmaate zy duister en ruw voor der dag komt. Onze Naturalisten en onz< waarneemers zyn, integendeel,gemeen lyk goede fchryvers; en hun getal i niet kleen. Niets is losfer, levendige en verftaanbaarer dan het Italiaansch vai Valifneri. Het Latyn van de Aanteeke ■' ningei Voor- - treffelykhf.id der. Kunsten. i i l 1  222 SCHOUWTOONEEL VoOR- treffëlykheid der Kunsten. '4 1 ningen van Zanotti, Geheimfchry ver van de Akademie van Boulonj'e, evenaart dac van Julius Cefars Aanteekeningen. Evelyn, Mortimer, Laurence en MiJler hebben veel roems ingelegd by hunne landgenooten en by allen, die •hunne taa! verdaan, omdat zy ons hec geene, dat zy aangaande den landbouw ondervonden hadden, met een zeer verftaanbaaren en netten ftyl medegedeeld hebben. Wat nut kan men niet haaien uit de historie der droogeryen en planten, voornamelyk, van die in de Geneeskunst, welke wy bezitten, als zy zoo bevallig gefchreeven is als die der Heeren GeöfTroy en Lemeri. De Heer Bazin heeft het nutte mee hec aangenaamc volmaakcelyk vereenigd, in zyne belchryving der Honingbyën. Welke dienden hebben wy niec omvangen, en moeten wy niet verder verwachten, van den fchranderen Schryver van de aankweekinge der Perfikboomen? Is 'er ;enig liefhebber, die niec met eene on;emecne gretigheid leest alles, wat uit lc uitmuntende penne des Heeren de leaumur voorkomt? En om onze voor-' iceidep niet te haaien uit Akademiën, die,  derNatuuRjAX/T7-. Onderh. 223 die, vooral op zakelykheid en nettigheid gezet zynde , alle beuzelachtige werken en allen barbaarfchen ftyl verwerpen , zyn Joblot en Baker niet zulke goede fchryvers als kundige arbeiders? Ziet men in de fchriften van Juliaan le Roi en Pieter Gaudron niet dezelfde nettigheid, welke men in hunne uurwerken vindt. Sully, offchoon een vreemdeling, fchryft zeer wel in onze taal, en wordt geleezen van allen die eenige liefhebbery voor het uurwerkmaaken hebben. Zeer gemeen is het te Parys en in onze landfchappen, Ingenieurs , Tuigwerkkundigen en zelfs ambachts - lieden te zien, die eene goede opvoeding by hun natuurlyk vernuft hebben. Het is by onze nabuuren,noch by ons, niet meer zeldzaam te zien, dat; een man van vernuft, een liefhebber, een man van fatfocn, of een hooge amptenaareene werkplaats, om het eene of het andere ambachc te oeffenen, achter eene fchoonc boekzaal hebbe. Het is nog gemecner, dat onze kundenaars en ambachtslieden in hunnen winkel eene kas met uitgezochte boeken hebben , waarin gy dc. Redevoering over de VooR- TREFFEr.YKHElD der Kunsten.  224 S C H O U W T O O N E E L Voor- trf.KFEI.YKHlilD t>i-R Kunsten D E de algemeene Historie naast de Wiskundige Werkfchool van Bion, en Rollins aaloude Historie naast deTuigwerkkunde van Trabaud (a) zult vinden. Zy, die zich over den opgang der bevindelyke Natuurkunde bekommeren , zouden veel beter doen, dat zy zich zelfs vermaanden, veeleer de nutteloosheid of de vuidigheid van eene bloote letterkunde te vlieden, dan uit tc vaaren tegen den opgang der gebruikelyke weetenfchap, die, zich overal zoo befchaafd ais werkzaam toonende, hen zelfs tot nayver behoorde te noopen: zy leert hun het nut der weeterfchappen paaren met de bevalligheden des vernufts. iriV^r^' Mouvme"t & & rEguilitre, ge•rukt hy Defmnt en Saillent. S  D E KOOPHAN DEL. XXV. Onderhoud, Hec geene, dat de kunften en de ambachten tot ons gebruik vergaderen of' maaken, deelt de.Koophandel ons mede door ruilingen. Hy ontlast ons van het geene, dat wy te veel hebben, en brengt ons het geene, dat ons ontbreekt, in de plaats. Dit alleen is genoeg, om zyne nuttigheid te doen bevroeden. Alle onze voorgaande gefprekken zyn fchier eene geftadige vertooning van de ftoffen des Koophandels; en het is onnoodig weder daar van op te haaien. Eenige der zelfde gefprekken hebben de plaatfen, waar de grootfte handel gedreeven wordt, tot hun onderwerp gehad, en inzonderheid de tegenwoordige verfpreiding van den koophandel, zoo van onze maatfehappyen, als vari XIV. Beel. P on De Kook handel. De ftoffe van den Koophandel,  ©e Koop. «andel. De handelingenvan den Koophandel. ] < 1 1 | | < j 22Ö SCHOUWTOONEBL onze Europeaanfche volkplantingen in de verfcheiden waerelddeelen. Wat de gewoonde en met eenen de fraaifte handelingen en werkingen van den koophandel betreft, ik weer, myn waarde Vriend, dat het goede ondcrwys, 'twelk gy genooten hebt, u het voordeel van dezelve te kennen niet geweigerd heeft. Gy weet van welk nut zy zyn, en hoe alles in zyn werk gaat, om dat gy meestérs gehad hebt, die van de betrachcinge der fraaye letteren sn der natuur uwe eenigfte bezigheid niet gemaakt hebben, maar den tyd hebben weeten uit te koopen, voor de be:rachtinge van de behoeften der maatehappe, en van de middelen, die 'er in voorzien. Men heeft u de maaten, gewigten en het geld der ouden tot de egenwoordige waarde gebragt; en men ïecft voor u die van onze nabuuren met le onze vergeleeken. Hoe dikwyls heb>e ik u zien wederkomen van eenen koopnan, van uwe vrienden, om my een net 'erflag te doen van wisfel en wisfelbrie'cn, om eene betaaling van de eene plaats >p de andere te remïtteeren of overtemaaifiö, zonder het gevaar, dat onaffcheide- lyk  dèr Natuur, XXV. Onderh. nz? lyk van her overvoeren van geld is, te ondergaan? Ik heb u het verfchil tusfchen het billyke voordeel van den wisfel en den woeker, dien men tegen de; wetten van eene geleende hoofdfom eiseht, hooren verklaaren. Ik heb u' de rederten, Waarmede men den eigendunkelyken woeker tracht te verdeedigen, hooren bybrengep, en als beuzelpraatjes verwerpen; om dat wy daar omtrent geene zekerheid vinden dan in den regel, door de Kerk voorgefchrceven, en door de waereldlyke rechtbanken gehandhaafd, om de reden uit haare twyffeling te redden, en om de begccrlykheid te breidelen. Ik heb u onwankelbaar gezien in den wyzen grondregel, die de leering der Kerke ftelt voor de redeneering, om dat de Kerk het bederf der byzondere menfehen belet, door de billyke maatiging der voordeelen; in plaatfe dat de begeerlykheid, zelf de haatelykfte, zich altoos achter het fcherm van eene valfche vvysbegeerte weet te verfchuilen. Zy weet haare leelykheid niet alleen voor anderen maar ook voor zich zelve te vermommen, door in te beelden de toevlugt te weeP 2 zen Dé Koon  228 ScHOÜWTOONEEL De Koophandel. Wisfelbrief. » zen der geenen, die in verlegenheid zyn. De begeerlykheid laat nooit na haare knevelary te Herken met eenige redeneeringe, dikwyls glimpig, maar altoos ydel, om dat zy zonder zekerheid is. Men heeft niet nagelaaten u aan te toonen, hoe voordeelig het is, uw geld te Lyons., te Rome, te Londen, of te Amfterdam te remitteeren of over te maaken, dooreenen brief aan uwen medehandelaar, om uwe fomme te trekken op eenen wisfelaar of anderen koopman , daar woonende. Men heeft u geleerd , wat verder gebruik van dien wisfelbrief te maaken is, door dien op een ander te doen overgaan, als eene koopmanfchap van goede waarde. Men heefc a niet onbewust gelaacen van de voorzorge, welke men gebruikt van te prote fleer en of tegenbetuigingen te doen, of het gevaar als de geene, die den wisfelbrief betaalen moet, de betaaling weigert. Eindelyk men heeft u doen be;rypen, de noodige paaien en de rifiro, van den handel van papier, dat de :er(te handelingen tusfchen lieden van vertrouwen kan bevorderen, maar dat ontaart,  der Nat uur, XXV.Onderh. 229 aart, als het eene gangbaare munt wordt: wy hebben in ons Ryk meer dan eens de bederflvke ondervinding daar van gehad. Het metaalen geld is een vast goed, eene weezenlyke betaaling voor alles: maar het papieren geld is ilechts een (trookje perkament of papier, van geene weezenlyke waarde of nut door zich zelf, en het crediet of aanzien, dat de penne van eenige byzondere menfehen, die het met hunne naamen onderfchreeven hebben, daar aan geeft, gaat eensklaps te niet met het verval van het Crediet of aanzien of van de zaaken deezer byzondere menfehen. Vermirs gy deeze handelingen niet kunt leeren door het gebruik, noch altoos de lesfen van uwen vriend der koopman hooren, hebbe ik u, by zyv.t onderrechtingen, naarftig zien leezer de Verhandelinge van den Koophandel van Samuel Ricard, fomtyds den Vol maakten Koopman van Jacob Savary en gewoonlyker het Woordenboek vat den Koophandel, gefchreeven door zy ne twee zoonen, den eenen opziende: van onze ftoffenreederyen, den anderei P 3 ka De Koophandel. 1 l  Be Koop- handll. Lof van hec Wooi denhoek van den Koophandel. 230 SCHOUWTOONEEL kanonik van Sc. Maur, een zeer goed ichryver en nog beter burger. . „rDaa,r is gee" boek minder dan die Woordenboek bekwaam om eenen overnatuurkundigen, aan afgetrokken bezegelingen gewoon, te vergenoegen. Daar is 'er geen, dat aanlokkelyker is Voor lemant, die liefde heeft voor de gebruikelyke weeeenfehappen, en voor hec welzyn der maatfehappye. Gy hebt 'er dikwyls dagen en nachten in doorgebragc, nu een aangenaam cydverdryf en eene genoeglyke Jeering vindende m de jaarmarkten van Archangel Lyons, Bander-Abasfi, of Porto Be'lo, dan in een {tuk der natüurlyke historie, op een' anderen tyd in de manier, op welke de kooplieden hunne boeken richten en fluiten, of op de wyze, op welke zy hunne betaalingen doen, ofhunne maatfehappyen aangaan, of in de vaardige rechts-pleeging, door welke de gcfchillen van koopman met koopman voor den Conful afgedaan worden, of in de gewoonte van het geene, dat men ter zee waagt, te doen verzekeren door eene compagnie van asfuranm, met vyf, of zes, of zeven ten honderd  der Natuur, XXV. Onierh. i%1 derd te geeven op de te rug komst van het verzekerde fchip, zodanig dat'er, meer gelukkige te rug komlten dan fchipbreuken of genomen fchepen zynde, dë winst groot is voor de verzekeraars, en de gerustheid voor de verzekerden volkomen. Ik zal nimmer vergeeten de aanmerking, welke gy op een'cyd maakte over de aangenaame verfchcidenheid van zaaken, welken men in dit boek vindt, en over de noodzaakelykheid om de meeste dingen, daarin vervat, te weeten. Men meent echter dat de aanteekeningen, naar welken de Heeren Savary hun werk gericht hebben, verbeterd kunnen worden. Dat wensch en hoop ik: maar van nu af aan is het de béste wysbegeerte, die tot ons gebruik kan dienen. Ik wensch dat alle gezonde veritan den Wysgeeren moogen worden oy. uwe wyze , en leeren hoe zy de maat fchappy, voor welke zy geboren zyn best kunnen dienen. De menfehen ge iukkig te maaken, door middel van di onderlinge mcdedeclinge hunner byzon dér.e gewrochten, en dervoortbrengfel E 4. va De Kook HANDEfc, Verbetering van dat Woordenboek. 1 De getsc i des Koop» ' handels. S 1.  Vs Koop. i 1 i < r h ü u di k< hs ge ini ee; fcf me i &3* S C H O ü W T O O N E E L van hunne byzondere woonplaatfen, en door dit middel in hunne onderling behoeften te voorzien, is zekerlyk de pryswaardigrte wysbegeerte: dit maakt den rechten burger; maar hec is metee- CptnSryVing VM geCSt d6S De hver te zeggen, zal ik u het gefprek, vaarvan ik onlangs toebehoorder ben geweest, by brengen. Het draaide geleelenal op zekere vraagftukken, dit tuk betreffende, welken gy zoo wel Is ik van harte wenschtopgelofl te zien. in misfehien zal het des te meer indruk op  derNatuur, XXV. Onderh. 238 op u maaken, omdat het gehouden werd tusfchen twee mannen, die beide om de nettigheid, zoo wel als om de uitgeftrektheid van hun verftand, beroemd zy: de een een zeer aanzienlyk edelman; en de ander een koopman, door en door in den handel ervaaren. * II E T De Koof. uns£l.  Het DOEL VA N HET R e r z e n EN VAN DEN KOOPHANDEL. De Koophandelen het Reizen. VERVOLG des XXV. Onderhouds. Help my bidde ik u, zei de Edelman tot den Koopman, opdat ik de opvoeding en de bevordering van mynen derden zoon, die my zeer ter harte gaat, tot zyn beste voordeel vol, brenge. De twee oudden zyn in den dienst. De leeroeffeningen van den jongden zyn op een' vry goeden voet. ^ Door  der Natuur, XXV. Onderh. 239 Door het gefladig gebruik, waar toe ik hem aangezet hebbe, om de Latynfche Schryvers te vertaaien, en my daar een goed verflag van te doen, het zy in het Fransch, het zy in hecLatyn, heeft hy, myns bedunkens, niet alleen eenige nettigheid van verftand, maar ook een tamelyk oordeel verkreegen, zonder het welk ik de geleerdheid weinig achte. Hy fpreek het Latyn vry vaerdig: en hy drukt 'er zich vry zuiver in uit. Deeze bekwaamheid, welke ik hem zoeke te doen verkrygen, is. een groot behulp in het reizen, dat ik altoos met hem voorgehad hebbe; en ik blyf nog by dat voorneemen. Maat daar is eene zekere manier, om het reizen met vrucht te beginnen; en om» het nut voor hem te maaken, neeme ik toevlugt tot uwe ervaarenheid. Myn Heer, antwoordde de koopman, ik zal u niets zeggen dan het geene gy. zoo wel kunt weeten als ik. Dat ik u myne aanmerkingen zal mededeelen, is omdat gy het begeert, en omdat ons gcfprek niet ligt over eene aangenaamer ltoffe kan gaan. Meu De Kod». SANDEL EN HET Reizen.  De Koop. handel EN HET Reizen. Onze twee manieren vai reizen. 240 SCHÓÜWTOONEBI, Men kan de jonge edellieden op twee manieren doen reizen. De eerfte is hen in den Krygsdienst te doen gaan Daar van te fpreeken voor een' kiW man zoude onnoodig zyn. Ik zal my , vergenoegen met u te zeggen, dat men by die manier van reizen, om ze nutter te maaken, zoude kunnen voegen het geene ik aangemerkt hebbe dat aan de tweede ontbreekt, waar van ik u alleen zal fpreeken. Deeze is, o-eMc ieder weet, een' jongen Heer door eenen Hofmeester, gemeenlyk Gouverneur genoemd, te doen leiden door de fchoonfte fteden van onze nabuuriee landen, en voornamelyk van Italië Deeze reizen, buiten den krygsdienst ondernomen, zyn zoo zeldzaam onder ons, als gemeen by de vreemdelingen, Men ziet ons zelden in hun land, ten zy m oorlogstyden; en de vrede is naauwelyks gefloten, of men ziet zegeftadig onder ons. Doen zy beter dan wy, die weinig reizen; en als wy reizen, leggen wy onzciehen zo wel aan als zy? My dunkt dat wy aan beide kanten ongelyk hebben: wy behoorden meer  der Natuur, XXV. Onderh. 241 meer te reizen, en wy reizen kwalyk. Wy reizen weinig. Dat is bekend; en het wordt ons dikwyls verweeten. Hoe verfchoonen wy ons? Wy zeggen , dar wy het met onze natuurlyke voordeeJen kunnen afzien. Wy vinden by ons de zoetigheid van eene befchaaf-. de famenlecvinge. Men verwaarloost in Vrankryk noch den Koophandel, noch de Künflen, noch de Weetenfchappen. Wat behoeven wy verre, en met groote kosten, te gaan zoeken het geene wy by ons vinden ? Dit is het antwoord van het vooroordeel, onderfleurid door de luiheid, en gedreeven door de eigenliefde. Niecs is bekwaamer om den geest en zelf de beste gaaven te houden in eenen flaat van zwakheid, om niet te zeggen van gefladige kindsehheid en onvermogen j dan dat mert ze befluic in éénen kring van voorwerpen, waar zy nooit buiten komen. Zie een' goeden munnik, die Van zyne jeugd af aan in afzonderinge geleefd heeft, of een' bejaarden man ^ die zich altoos in eenen hoek van een' afgeleegen landfchap gehouden heeft.- XIV. Deel. Q Bei- De Koehandel, fN1 HET r-EÏZEN.'  242 ScHOUWTOONEEi, De Kco#- handel en het Reizen. Beide zullen zy u, in alle hunne redenvoeringen , brengen op het kleen getal denkbeelden, die hun door het hoofd zweeven: en fchoon het gedrag van den Pater Prior, den Pater Keldermeester, en den Pater Scholaster, of van myn Heer den Drost en myn Heer den Richter, u weinig kan vermaaken, zult gy van niets anders hooren; 't en zy gy uwen man naar de andere byzonderheden van zyn order of zyn fteedje vraagt: in zulk een geval zult gy gediend worden: maar gy zult een gefprek, dat nooit verdergaat, haast moede worden : en om dat wy anderen niet kunnen onderhouden dan van onze denkbeelden, moeten wy by tyds een' redelyk overvloedigen en uitgekipten voorraad daarvan opdoen. Wy allen, die een zelfde' volk uitmaaken, wy gelyken naar de inwoonders der verfcheiden wyken van eene zelfde ftad. De fatfoenlyke lieden, die omtrent het plein van Maubert woonen, hebben eene andere uitfpraak, dan de inwoonders van de voorftad van Sr. Germain. Het is in den grond echter dezelfde taal, en op weinig na dezelfde uitfpraak. Dus kan een Paryzenaarvol- mon-  dérNatuur, XXV. Onderh. 243 mondiger fpreeken dan een Picardyerof een Champanjer, en met meer aardigheid fchertfen dan een Franchecomténaar of een Breton. Maar het onderfcheid is zeer gering. Gy Zult omtrent het overige alles gelyk vinden. Dezelfde denkbeelden, dezelfde zeden , dezeifde belangen, en dezelfde grondregels , en by gevolg dezelfde paaien. Wy hebben dan van ons gewoon verblyf en zelfs, van eene reis door ons eigen land, weinig vrucht te wachten. Wy moejen derhalve overgaan onder een' anderen hemel, en by volken, die anders denken dan wy. Het eerfte, dat wy 'er doen zullen, is dat wy zullen zeggen, dat men daar den Franfcké'i zwier niet volgt, dat men 'er van de Franfche manieren wykt, dat men in Vrankryk anders kookt en eet. Maar een ver'tandig vreemdeling zal zeggen, dat de reden niet aan den Franfchen zwier noch aan de Franfche manieren bepaald is; hy zal ons doen begrypen, dat onze vork onder het eeten honderd reizen doet van de rechter naar de linker, en zoo veele wederreizen van de linker naar dc rechter hand; Q 2 è&i De Kooi- handel en het Reizen.  244 ScHOUWtOONEEL Eb Koophandel in het Reizen. dat zy het veel eenvoudiger en gemakkelyker vinden haar in de linker te laaten, en de linker te gewennen dienst te doen, zynde twee-honderd reizen minder; eene befpaaring die niet te verachten is. Hy doet ons aanmerken, dat hunne gerechten gezond zyn; in plaatfe dat hy, toen hy zich aan eene goede tafel in Vrankryk bevond, met zynen lepel uit eene ragout of gekruide fpys, welke men prees, eenen frikkedil van gehakt vleesch en beenderen haalde, ontbonden in brandewyn, en welke men vermomde onder den naam en de gedaante van eenen vogel; of wel een mengfel van ham en reebokkenvleesch, vol venkel en fpeceryen, zoo dat hy, indien geene myn, ten minde eene granaat, die gereed was om vuur te vatten, in zyne maag Hak. Deeze kleenigheden zyn genoeg, om ons te doen begrypen dat 'er veele andere dingen onder ons in gebruik zyn, die op eene redelyker wyze ingericht zouden kunnen worden: en dat wy alleen , door het beproeven der verfcheiden manieren, der verfcheiden zinnelykheden, der verfcheiden gewrochten, het  derNatuur, XXV. Onderh. 245 het zy der natuur, het zy der kunst, de uitgeltrektheid van denkbeelden, het oordeel en de ondervinding, die ons ontbreeken, mitsgaders de middelen om onze voordeden verder voort te zetten, verkrygen kunnen. Wy beginnen met te onderftellen dat het geene, dat onder ons in gebruik is, de regel is van het geene gedaan moet worden: maar is deeze ftokregel billyk? En hebben wyweezenlyk het recht verkreegen, om ons tot voorbeelden des menfchelyken geflachts te ft ellen? Laaten wy den tyd niet fpillen met het bewyzen van het tastelyk voordeel dat 'er voor ons is in het maaken van denkbeelden van vergelykinge, door behulp van het reizen. Dat Hemmen wy alle toe: dit blykt door het onthaal, dat de vreemdelingen by ons ondervinden, door het geftadig vraagen, dat wy hun doen, en door onze begeerigheid om het geene, dat van buiten komt, te zien of te hebben. Men verftaat wat dit zeg-< gen wil: en wy beginnen aireedeeenigzins den vreemdelingen de bezoeken, welke wy van hun ontvangen, te geeven, Men heeft aireede verfcheiden jonge Q 3 Fran- De Kooï-" han del , en het Reizen.  246 SCHOUWTOONEEL De Koop- handel en het Reizen. Ongenoegzaajne beweegredeiom tc re zen. Franfchen gezien, die gewaagd hebben over de Alpen te kliminmen, en hec naauw van Kalais over te fteeken.- Wy willen hoopen dat het de mode zal worden. De hovaardy doet dikwyls veele dingen onderneemen, welken de reden in 't vervolg verbetert en tot voordeel doet gedyen. Indien ik zag dat myne vrienden voorgenomen hadden hunnen zoonen een I tochtje buiten 's lands te laaten doen, l* zoude ik hun doen aanmerken, hoe verkeerd men zyne rekening maakt, als men gaat reizen met een beuzelachtig oogmerk, of dat de beweegreden, die 'er ons toe noopt, te bepaald is. De koopman bedoelt niet anders dan zyn voordcel. Een liefhebber van oudheden pryst zynen zoon het opzoeken van zeldzaame gedenkpenningen en de fraaifte overblyffclen der oudheid aan. Een liefhebber der fraaye kunnen geeft zynen zoon eenen teekenaar mede, die hem op den geheelen weg nergens anders van zal fpreeken, dan van Titiaan, Tintoret of Michiel-Angelo, en van de vergelykinge der Romeinfche Schoole mee de Lombardifche, of van de Vlaamfche met de Fran-  d er N at uur, XXV. Onderh. i\y Franfche. Een vader, die zoo veel nier weet, ltelt zich een ander einde voor: hy wil dat zyn zoon zich bekwaam maake, om mede wat in te kunnen brengen in een gezelfchap. Hy moet het klokkefpel van Antwerpen gehoord, het uurwerk van Straasburg, den toren van Piza, den waterval van Tivoli, het hondshol by het meer Agnans, den mond van den Vefuvius en de vasten-avonds vermaakelykheden van Venetië gezien hebben. Men moet eenen jongman van een aanzienlyk gedacht, die tot het beltier van een gewigtig voorneemen, tot de regceringe, tot de landvoogdye van een landfchap, met één woord toteenig hoog ampt kan geraaken, edeler oogmerken inboezemen. Hy moet reizen, niet als een leerling, maar als een volwasfen man; niet met eenen hofmeester, maar meteen' verftandigen vriend,. Zyne reize zal hem vorderlyk weezen, naarmaate hy aireede ervaaren en leergierig zal zyn. Laaten wy de toebereidfels van zynen togt vervaardigen. Daar zyn reizigers, die meenen dat zy, om hunne reize gerust te beginnen, •niet anders noodig hebben dan brieven Q 4 van ÉÉ De Kooï' HANDEL EN HET Reizen.  De Koob- HAND f. kis Hit Reizen» Stokregel , die den Godsdienst van eenen Franichen reiziger buiten gevaar ftelt. •48 ScHOUWTQONEEL van aanbeveelinge, in alle (leden, waar zy voorhebben zich eenigen tyd op te houden, om overal wel ontvangen te worden, en ingang in voornaame huizen te vinden. Dit is eene wyze voorzorg. Andere zyn 'er, die eene nette onderrechting zoeken van de wegen, van de beste herbergen, van de wyze om overal hunne verteering te richten, van de middelen om zich te bevryden van hette en koude, en van de koelte der nachten. Zy zyn op alles bedacht. Maar zonder nadeel van deeze noodzaakelyke kleenigheden, zullen wy onzen Franfchen reiziger een toebereidfel, dat van oneindig meer gewigt is dan die alle, aanbeveelen. Laaten wy hem eenen grondregèl die zynen Godsdienst tegen alle gevaaren van de reize dekke, mede' geeven. De ftokregel, die hem tot vcrdeediging en geleide moet verftrekken, is zeer eenvoudig en ligt te vatten; te weeten, dat de Christelyke Godsdienst niet op vaste gronden gefield of geleerd wordt door ovematimrkundige redeneer ringen, maar dom- eene openbaaring, den menfehelyken geflachte oudtydsgedaan, en door eene zending van getuit  der Nat uur, XXV. Onderh. 249 gen, die van eeuw tot eeuw niet heeft! nagelaaten het geene, dat zy van hun- \ ne voorgangers gehoord hadden, tot : ons over te brengen. By dit beginfel moet hy alleen een Nieuw Testament en eene Navolging van Jefus Christus hebben, om hem te onderhouden in gevoelens, die zyne blyde gerustheid duurzaam en gelyk aan de zuiverheid zyner zeden maaken. Wy beleeven tyden, waarin men vry dikwyls ziet dat de Telemachus, die reist, berer is dan de Mentor, dien men hem medegeeft. Maar terwyl wy den jongen reiziger fterken tegen den aanval van eene hoovaardige wysbegeerte, en de poogingen van een duiïtere reden, moeten wy hem ook eene liefdaadige verdraagzaamheid en onkreukbaare zachtmoedigheid inprenten omtrent de geenen, die in het ftuk van Godsdienst anders denken dan hy. Al zoo fterk als wy hem aanbeveelen zynen Godsdienst onwrikbaar vast aan te kleeven, vermaanen wy hem den geenen, die 'er van gefcbeiden blyven, geen kwaad hart toe te draagen. Die uiterlyke verdraagzaamheid is bil Q 5 W )E lv09S[ANDEL[N HET s.EIZEW.  250 SCHOUWTOONEEL De Kooi HANOKL EN HET Reizen. Gezellige: te worden eerfte doe van 't reiden. - lyk en noodig: zy doodt noch mishandelt niemant; zy dwingt het gemoed niet; dat behoort onmiddelyk onder de Goddelyke rechtbank: zy" baat niemant, omdat zy het ganfche menfcheJyk geflacht bemint. 'Weshalve kan de reiziger niet te vast {tellen dat de geest der liefde de ziel des CttiristeadoïnS is; en dat deeze geest, alle bitterheid in rech. te Christenen doovende, hen door deeze zachtmoedigheid, die hun altoos byblyft , het beminneiykfte deel dermaatfchappye maakt. Het is niet noodig zyn huis te verlaaten, om een Christen te worden; daarom begeeft men zich eigcnlyk ook niet op reize. Het is genoeg dat de Godsvrucht van den jongen Heer geene fchade lyde. Laaten wy nu zien, waarom hy zyne reize heeft ondernomen. Het is om hem gezelliger en ervarener te maaken in het geene hyalrcede wist. Alshy deeze twee ftukken in het reizen niet verkrygt, Zou hy beter t'huisgebleeven zyn. Het zy dat de geene, die reist, ge1 roepen werde tot het beftier van groote zaaken, het zy dat de koophandel zyn beroep zal weezen, zoo is de eerfte vrucht  der Natuur, XXV. Onderh. 551 vrucht van zyne togten volmaakt gezellig te worden. De oprechte liefde , die de grond van zyne godsvrucht is, is ook het waare zaad van deeze beminnelyke hoedanigheid, welke wy in onzen reiziger gaarne zouden volmaaken. Als hy het weezenlyke welzyn der maatfehappye zoekt, zal hy 'er van bemind worden. Als hy met y ver zoekt de .menfehen te dienen, zal hy een voorwerp van hun vertrouwen en eerbied worden. Echter gebeurt het nog dat een man, met veel zucht voor hetmenfehelyke gedacht, nog eenige overblyffels van een' ongelyken aart, bruske en heftige, of verftrooide en onachtzaame manieren behoudt. Het eerfte nut van het reizen is alk hardigheid geheelenal af te leggen, er allen fchyn van trotsheid tot den wortel uit te rooyen. Daar is geen zachter vyl, dan eene lange verkeering me menfehen van allerlei aart en zeden De fchoonfte diamanten zyn ruw gc weest, eer zy in des dypers handei kwamen. Het verblyf te Parys vai een' jongen heer, die zyn landfcha] verlaaa:, om zich cenigen tyd in deez hoofd De Koob UANOtL■ EN HET Reizen. 1' 1 )  Be Koophandel»en het Reizen. i j i 4 ( I c 1 »5a SCHOUWTOONEEL hoofdftad op re houden, is flechts als eene eerfte ontbolftering. De vcrfcheidenheid der zaaken en der ianden, welken hy in het reizen ondervindt, moet hem zynen rechten luister geeven. Een jongkman, die van de eene naar de andere ftad reist, en vooral van het eene tot een ander volk overgaat, ziet zich genoodzaakt zyne voorneemcns, zyn antwoord en gedrag te fchikken naar vereisch der omflandigheden. Hy neemt overal waar wat behaagen kan, én waar men zin in heeft. Hy moet alle reden en manieren, die verveelen ofaanfloot geeven kunnen, zorgvuldiglyk myden. Ünnoodig is het daar lang op te blyven daan. Het is ondervonden en bekend, kt de ryken, en vooral de grooten, ïich moeten begeeven buiten den kring Ier lieden, die zich voor hun vernederen, als zy geene kinkels van fatfoen, jeene flomme afgoden willen blyven. Dit eerfte voordeel van met verfchei!en volken te verkeeren kan door een lubbel hinder gedwarsboomd werden: net kan of al te groot een behaagen vinen, in de verandering, of wel geveinsd wden. Ik beken dat, hoe meer men door  der Natuur, XXV. Ondefh. 253 door een' geiladigen ommegang de : menfehen leert kennen, hoe meer men 1 in ftaat is om hen re fchaaden, of in gevaar van eenen afkeer van hun te krygen. Voor deeze kwaaien is geen ander hulpmiddel, dan een oprechte Godsdienst : en dit is de grond van alle hoedanigheden , welken ik onderfteld hebbe in den geenen, die reist. De Christelyke Godsdienst alleen maakt den mensch gelukkig, door zyne begeertens te bepaalen: de Christelyke Godsdienst alleen geeft hem eene befchaafdheid, die zynen medemensch ten nutte poogt te {trekken. Ik vrees een' booswicht, naarmaate hy, door het reizen en den ommegang met allerlei foort van menfehen, doortrapt geworden is. Maar een man van veritand, die veel gezien heeft, en daar by een goed Christen is, zal zich altoos gereed toonen om elk te dienen, elk ten nutte te zyn; en daarom zal hy van elk bemind worden. Ieder zoekt zynen ommegang; ieder wil gaarne met hem te doen hebben; en om dat hy elk genegen is, is al dewaereld hem genegen. Behalve de hoedanigheden, die den mensch )e Kooei and el [n het H.eizeh, Tweedi vrucht  De Koophandelen Hut Reizen. van het reizen, de ervarenheid. i 254 ScHOUWTÖoNEEL mensch recht gezellig maaken, zullen wy in onzen reiziger ook altoos eene zekere kennis van zaaken vinden, die ons by gebrek van oeffeninge en ervarenheid ontbreekt. Deeze nutte vrucht van het reizen is altyd boven het bereik van een reizend kind. Spreekt gy hem van de werkingen eh het nut van eene groote ftofferederye, alles gaat voorby zyne ooren, zonder 'er in te komen, ffy heeft van eene vulmolen, waar gy hem ingebragt hebt, niets anders gehoord en gezien, dan het geraas, en het danfen van de hamers. Spreekt gy hem van het graf en van de byzonderheden van het leven van eenen Vorst der XIIfe- eeuw; noch de historifche gevallen, noch de zeden van den tyd, noch de byzondere trant van beeldhouwen, aan die eeuwen eigen, kan zyne leerzucht gaande maaken. Zyne 00?en zyn gevestigd op het zinnebeeld iet getrouwheid, dat aan den voet der meelden leit: het hondje is het eenigfte,lat hy van het gehceie graf onthouden ïecft. Een volwasfen man alleen is in flaat >m te zien, en voordeel te trekken ak-  derNatuur, XXV. Onderh. 255 uit het geene hy ziet, vooral als hy zich j voorzien heeft van twee werktuigen, die \ zyn gezicht behulpzaam kunnen zyn, en ] zonder welken hy nooit recht zien kan. Hy heeft eene tamelyke kennis van de ; burgerlyke historie des lands, waar hy , voornecmens is naar toe te gaan, eh eene ; nog grooter kennis van de natuurlyke historie noodig. Hoe kan hy met nut de verfcheide gedenkftukken van een land zien, wiens gefchiedenis hem onbekend is! Om deeze gedenkftukken gaauwer te vatten, en ze in zyne geheugenis beter aan de perfoonen, de tyden en de gebeurtenisfen te hechten, is het goed dat hy zich van te voren eene tamelyke lyst, volgens het alphabet, gemaakt hebbe, niet alleen van het fchrift van elke eeuw, maar van de kleederen, oeffeningen, fieraaden en gewoonten dier tyden. Daardoor kan hy komen tot de kennis der handfchrifcen, der munten, der beelden en van alle gedenkftukken. Laat hy 'er zoo goed en zoo kwaad als hy kan eene figuur van teekenen, en alles in zyne geheugenis of in zyne aanteekeningen brengen: dc denkbeelden, welken-hy opgedaan )e Koof- [anbe.l. :n het Ieizen. . 5 e Bur- :erlyke •n de Na* uurlyke listorie is :enen reizigerfioognooüg.  SCHOUWTOONEEL Èfe Koo». Handei, IN HET Reizen. heeft ftrekken, hem tot een aangenaam gezelfchap, dat hem niet verlaat. Alles houdt hem op in zyne reizen en wandelingen: alles geeft hem tydverdryf in zyne eenzaamheid. Hy is nooit alleen , omdat hy zich weet te onderhóuden met de menfehen van alle tyden. Hy ontdekt hunne oorlogen, hunne uitvindingen, hunne fpellen en hunne uitfpanningen. Hy zal u met den eerften opflag van het oog zeggen: dat is een tapyt van de regeering van Lodewyk den XI. Dac zyn kapfeis en ■fchoencn van de vrouwen der vyi'tiende eeuw. Dat is de bouwkunst, die in zwang geweest is onder Karei den VIII , en onder Lodewyk den XII, maar die af begon te gaan onder Francois den I, en geheel in onbruik geraakt is onder Hendrik den II. Hy is nergens meer een vreemdeling: hy doet den inwoonderen der plaatfen, waar hy doorreist, letten op gedenkftukken, welken zy niet kenden: hy gelvkt Cicero, die den burgeren van Syrakufe wyst waar het graf van Archimedes hunnen landgenoot is. De Historie en de fraaye Letterkunde kunnen den geest van eenen reiziger ver-  der Natuur, XXV. Onderh. 257 verfieren, en hem in het nafpooren der oudheid groot licht byzetten. Maar de Natuurlyké Historie, die onze liefhebbers der oudheid te veel verwaarloosd hebben, kan hem veel verder brengen, en hem tot eene baak, het zy in de weetenfchappen, het zy in zaaken van regeeringe^ doen verftrekken. Wy kennen zekere weetenfchappen en zekere vermeende geheimen, waar van men veela ophef öf groot geheim maakt: maar die inderdaad geene zekerheid, veel min eenige nutte toepasfing hebben. Het is zoo niet gelegen met de Natuurlyké Historie. Laaten wy de fraaiiie deelen daar van neemen, by voorbeeld, het bevindelyke van het geene in de Natuur en in de ambachten gezien wordt. Voeg daar de (toffe des ajgemeenen koophandels by. Een jongkman, die alles ' wat het menfehelyke vernuft maakt en fatfoeneert, mitsgaders de fraailïe poogingen, weikeu men gedaan heeft om het Verfcheiden gebruik deezer gewrochten nutter te maaken, in eene goede orde in zyn hoofd gebragt heeft, kan niet reizen, zonder met aandacht en voordeel zekere dingen, welXIV Deel, R kerf De. Koophandel en het Reizen.  458 SCHOÜWTOONEEI De KOOPHANDELEN HET Reizen. ken te bezien anderen niet eens in hunne gedachten zouden krygen, naauwkeurig gade te flaan. Alles houdt hem bezig: alles is voor hem gemaakt; terwyl anderen fchier alles over het hoofd zien. Hier let hy op de eenvoudigheid van een werktuig, dat, zonder den arbeid of den tred van het paard te veranderen, beurtlings de twee emmers van eene put naar ftrydige kanten doet gaan. Daar flaat hy gade het gelukkige gebruik van eene magt, die elders twee of drie maal minder weêrftand verwinc, of, dat het zelfde is, twee of drie maal minder kragt doet. Hy fpreekt met verwonderinge van de vol Handigheid van eene regeering, die zich door millioenen van onkosten niet heeft laaten affchrikken van het water te doen aftappen van eene groote uitgeftrektheid gronds, waar het gebrek van verval en fchuinte de lucht befmette, en alle hoop van beteringe benomen fcheen. Hy erkent eene weldaad, waar aan hy geen deel heeft, en waar van de inwoonders het genot hebben, zonder dat zy het willen bemerken. Alle zyne kundigheden groeijen, naarmaate hy voortgaat, gelyk  der Natuur, XXV. Onderh. 259 Jyk een fneeuwbal, die, in de fneeuw voortgerold wordende, fteeds grootcr! en grooter wordt. Om de togten van mynen reiziger zoo nut als vermaakelyk te maaken, heb ik begeerd dat hy eenen voorraad van tuigwerkkunde zoude opdoen ; maar niet om eenen natuurkundige van hem te maaken. Ik heb eene vry tamelyke kennis van de ftoffe des koophandels van hem gecischt; maar ik wil 'er geen' koopman van maaken. Fraai is het een natuurkundige of een koopman te zyn; maar ik heb het nog beter met mynen reiziger voor. Hy moet zich, in zyrtc reizen, de voor- j werpen der natuurkunde en des koop- . handels zoo gemeenzaam maaken, aL \ de werkingen der ambachten, wier gewrochten zyne kamer rtofleerert of zyn paard uitrusten. Hy wil hoch tapytwerker, noch zadelmaaker, noch lrnit worden. Hy verflaat die dingen, zonder drift of nayver. Men zal hem niet op het paardje zyner laatdunkendheid zien ltygen, om tegen een' misdag van een' ambachtsman uit te vaaren. Hy fpreekt met bezadigdheid van alles. K 2 Men 3t. Kooï- 1ANDEL 'N HET ïetie edele :ennis van ;aaken te .ebben.  SÖO SCHOUWTOONEEL De KoopHandelen het RgIZEN. Men luistert overal naar hem, omdat de Item der bevindinge overal met een zoet gezag (preekt. Spreekt men in een gezelfchap van eenige ftoffe van gebruik, waarin men zich niet gaarne «oude vergisfen, elk is even driftig om zyne gedachte te zeggen. De verftandige reiziger laat anderen voorgaan. Hy is de laatfte, die met bedaardheid zegt het geene hy in diergelyke gevallen met een' goeden uicflagheeftziendoen; en elk treedt in zyn gevoelen. We> dergekomen in zyn vaderland, zal hy 'er rechter, en zeer bevoegd rechter van alles zyn, wat betrekking heeft tot het bevindelyke, tot het tuigwerkelyke en tot het maaken van alle ftoffen, die vervoerd worden. Als 'ereendykmoet gemaakt worden, om het geweld van het water te ftuite-n, als 'er eene waterleiding te maaken, eene gebrekkigebrandfpuit te herftellen, eene zoutkeet in ftaat te brengen, door de bevordering van de uitwaasfeming des waters en van het vallen van het zout; met één woord, als 'er eene werkplaats, die geheele huisgezinnen of zelf het gemeen aangaat, op te rechten is» men zal zyne toevlucht nee-  der Natuur, XXV. Onderh. 261 neemen tot den raad van eenen, die, de beginfels deezer dingen geleerd hebbende0, zyn land verlaaten heeft, om'er de oeffcning van te krygen, door zich overal op te houden om 'er naartevraagen, te verneemen en te leeren wat het was. In raadflagen over diergelyke werken, wat figuur maakt toch iemant, die niets gezien heeft; of zelf iemant, die, veele landen doorreisd hebbende, nergens van weet te fpreeken, dan van de Venus van JVIedicis, of van op den doedelzak te fpeelen, op den Italiaanfchen trant? Om een' Saletjonker of een dartel kwantje te maaken, behoeft men de jeugd niet te dben reizen. In ons land is gelegenheid genoeg, om het veriland en het hart van eenen jongkman te bederven. Maar men moet noodwendig gereist, veel en met aandacht gezien hebben, om den roem van een uitmuntend verftand te Verkrygen. De ondervinding alleen heeft fomtyds recht tot het matigen van de laatdunkendheid en de vermetenheid der beloften van zekere vernuften, die allesmeencn te vinden in de eenzaamheid van hun kabinét, of in het aanleeren van eenige R 3 wis- De Koophandel EN HET Reuen.  252 ScHOUWTOONEEL Be Koophandel EN' [IET ItEIZEN. ( wiskundige waarheden , en zich inbeeld den dac hunne bewerpen niec meer te» genftand zullen vinden in de maacfchapr pye, of in de nacuur, dan de liniën hunner meetkunst op hec papier. Indien hec prysfelyk ware middelen te zoeken om ryk te worden, zou de weg, dien ik voorgefteld hebbe, de besce en de rechtfteweezen, om iemant zoo verre te brengen, dathy gevat zoude zyn op de rechte behoefte der maatfchappye, en op de grootfte belangen der Vorften, Maar ik boude my aan hec eenigfte doel, dat ik eerst in het oog gehad hebbe, te weeten, om mynen reiziger nut en beminnelyk te maaken. Het zy dat zyne maagfchap, zyne ftad of zyn Vorst met hem te raade gaa; zyn grootfte genoegen is dat hy het gemeene welzyn bevordert, eer dan zyn eigen belang. Daar is altoos iets flechts, iets gerings, iets eens edelen gemoeds onwaardig, in alles op zich zeiven over te brengen, of geen deel in eenige onderneeming te neemen, dan voor zoo verre men 'er zyn eigen voordeel in vindt. Ik heb mynen reiziger edeler oogmerken afgevergd, omdat het een edelman of een recht burger is, dien ik doe reizen. Dit  der Natuur, XXV. Onderh. 263 Dit gefprek eindigde te dra in den zin van het gezelfchap. Het is jammer, zei de edelman, dat gy uw onderwerp wat beknopt verhandeld hebt. Maar gy hebt evenwel niets onaangeroerd gelaaten. Na de nettigheid der middelen, welken gy ons voorftelt om het gedrag en den geest van eenen jongen Heer te vormen, is 'er niets dat my meer genoegen geeft dan de edelmoedigheid , welke gy hem inboezemt. Gy brengt in uwe oogmerken de verhevenheid van eenen man van (iaat \ en dat verwondert my niet: maar zult gy niet verwonderd zyn, dat gy inmyeen' voorftander van den koophandel^ zult vinden, zoo verre dat ik 'er myn' derden zoon meene toe op te trekken ? Het is voornamelykmetditoogmerk, dat ik hem doe reizen: de [voorraad, dien ik hem medegegeeven hebbe, is de tuigwerkkunst, welken ik hem hebbe laaten leeren, de gewoonlyke natuurkunde, en de ftoffe of de voornaamfte voorwerpen des koophandels. Daarin is hy niet minder geoeffend, dan in de Franfche en Latynfche taaien. Wil hy er de Engelfche en Italiaanfchebyvoegen, R 4 dat De Koop- ïandel en het Reizen.  2Ê>4 SCHOUWTOONEEL De Koop. handel en het Reizen. dac zal hy kunnen doen in de landen, waar deeze taaien gcfproken worden. Gelyk gy u niet zult behoeven te verfchoonen dac gy in uwe onderrechcingen de rolle van een' man van groot aanzien gefpeeld hebt, zal ik niet veel moeite hebben om my te verfchoonen, dat ik de gevoelens van eenen braaven koopman hebbe. Niets is wyzer ingefteld dan de paaien , die den adeldom van jaag» iftaaten fcheiden. Deeze voorzorg onderhoudt den edelman in gevoelens, die hem beletten zich te vernederen, cn ontfteekr in het harte van den ryken burger eene zucht, eenen nayver, die hem tot de f'raaifte onderneemingen kan verheffen. Het is billyk dat de overgang van den eenen tot den andeieu fland moeijelyk gemaakt zy. D* geene, die een' hooger rang poogt te bereiken, moet blyken geeven van ccne ongemcene dapperheid of van eene bekwaamheid, die tot groot nut van het gemeenebest iTrekke. Een edelman, in tegendeel, die zich geneigd voelt om van zyne voordeden af te flaan, en zich te begeeven onder den gemeenen hoop, of  rder Natuur, XXV. Onderh. 265 pf tot den arbeid der handen met het: geringe volk, wordt wederhouden door1 de vrees voor verachtinge en verwyt. Deeze wederzydfchezwaarigheden houden ze aan beide kanten in hunnen ftaat, en verfchaftën, in alle de ftanden der maatichappye, menfehen, die haar nut kunnen weezen. Maar in één ftuk is de ftaat van eenen Burger zoeter dan die van eenen Edelman. De Burger, die weet door welken weg men tot eere en den adel komt, behoeft dien niec tebecreeden: het ftreke hem zelf tot geen verwyt, dat hy zich binnen de paaien van den geringften ftaat houdt. Dat hy yverig is, om zyne kost dagelyks mee zyn ambacht te winnen, zal mogelyk de grootfte lof zyn, dien men hem kan geeven. Het is niet eveneens met den Edelman. Het is niet genoeg dat hy zich niet vernedei t tot handwerken en anderen arbeid, waar toe elk bekwaam is: hy moet uitmunten en zynen adeldom onderhouden door werkzaamheid, die 'er het beginfel van geweest is. Maar het is heel gemeen edellieden te zien, dieniet weeten hoe zich'nut te maaken, en zich R 5 te De Koo». jandel in HET R.eizen.  c66 Schouw tooneel I>e Koophandel EN HET Reizen. ( j | J | 1 < te onttrekken aan de vergetenheid, die de gewoone (tralie van een vadzig keven is. Hy richt zich naar de beuzelpraatjes, welken men hem van kindsbeen af verteld heeft, dat 'er niets is dan het draagen van wapenen en de krygsdienst , die hem bezigheid kan en mag verfchaffen. Waar door het gebeurt, dat een lange vrede, of een ongenoegen, in den krygsdienst opgevat, hem en de zynen in de beklaaglykfte onvermaardheid houden. De voorbeelden hiervan zyn ontelbaar in gedachten, die eertyds vermaard waren, en vooral in landfchappen, waar hec goed onder de kinderen in gelyke deelen verdeeld, en de fchoonfle goederen daardoor in zoo veele (tukkengefneedenworden, datzy, ia eenige gedachten en nieuwe fmaldeeüngen, verftrooid of oneindig kleen ivorden. Dan is 'er niets, waarvooreen ïdelman meer vreest dan voor den krygslienst, dien hy aanmerkt als een middel )m zich voorts te bederven, Hoe veee menfehen zyn op deeze wyze verloo•en geweest voor den Staat! Zy fchyien te meenen dat de Staat de Edellielen, die verlegen zyn, kan en moet onder-  derNatuur, XXF.Onderh. 267 derhouden. Men klaagt; men befchuldigt de verbastering der oude gouden tyden; men vaart uit tegen de Staatsdienaars, en zelf tegen den Koning. Maar kan dc Koning jaariyks honderd miliioenen van zyne fchatkist afzonderen, om 'slands lediggangers te voeden? En honderd millioenen zouden op verre na niet toereiken, om alle klaagers den mond te (toppen. Maar de koophandel en de bekwaamheid geeven hun honderd middelen aan de hand, om hunne kinderen voort te helpen, en hunne huisgezinnen in eere te herftellen. Ik fpreek noch van het bellier hunner landgoederen, noch van de opkomfte en het verkoopen van hun aangefokc vee, of van hun hout of koren. Deeze oplettendheid heeft nicmant ooit ontaart. In tegendeel ziet men heel dikwyls dat de geenen, die deeze zorg geheel-enal aan eenen renstmecster overiaaten. voor die onachtzaamheid geftraft wor den, door een onvermydelyk bederf dat, fchoon het eerst fchoorvoetenc fchynt aan te komen, hen fchielyl overvalt, als een dief by nacht: et men ziet nergens zulk een zweemfe vai De Koof<; iandei. sn het Rejzen. [ t I l  268 ScHOUWTOONEEL Be Koophandel rn het RaxZEN. van rykelykheid, noch eene verteering met zoo veel eere uitgehouden, danby Heeren, die niet weigeren hunne goederen zelf te beftieren. Een edelman geboren te zyn, is geboren te zyn om te gebieden, en om menfehen of onderneemingen te beftieren. Maar hoe zal een man, die het geene, waar hy en zyn huisgezin hun eerfte beftaan in moeten vinden, in wanorde laat, zich tot eenig beftier of bevel durven aanbieden ? En al was hy daar onbefchaamd genoeg toe, wie zoude het hem durven vertrouwen? Een man, die geen orde heeft, heeft geen herfens. De Koning, de wetten, en een algemeen gebruik wyzen hem nog andere middelen aan, om zyne zaaken met eere in ftand te houden. Als hy van geld voorzien is, kan hy, in plaa:s van zyne hoofdfomme te verteeren of renteloos te laaten, deel neemen in het omhouwen van een bosch, in de zeevaart, of in eene maatfchappy zonder naam, of, als 'er groote verkoopingen gedaan worden, geld fchieren om deel te hebben aan de winst van eenen hanr del, die door de heftiering van anderen  derNatuur, XXV. Ondefh. 269 gedreeven wordt. Dit alles blyft ver- : borgen: en al gefchiedde het openlyk, zoude hy 'er zich niet meer over behoeven te fchaamen, dan over het verkoopen van zyne twyg, zyn koren, of zyn akkerhout. Het eenigfte, dat fchandelyk fchynt, is tot armoede te vervallen, by gebrek van de hulpmiddelen van reddinge, die zich opdoen, by tyds aan te vatten: Maar men pryst den handel in het gros niet genoeg, als men zegt dat hy niets fchadelyks inheeft, en dat een edelman dien mag dry ven, zonder zynen ftaat te kort te doen. Ik durf zeggen, dat hy 'er de zekerfte middelen in vindt, om zynen jonger zoon voort te helpen, of een' fraayen naam, die door de behoeftigheid verduisterd is, weder op te helderen. Wat is de rechte oorfprong van den luister en eerbied, die aan den adelftand verknocht zyn? Het is de gedachte, welke men heeft, dat de edellieden tot het gemeene welzyn zyn geboren. Met dit oogmerk wordt een man, die eene ftad, een bende krygsvolk, eene maatfchappy, of eeneenigen bur- oe Koor? HANDEL EN HET Reizen.'  270 SchouwtooNeel 9e Koop. handel en het Reizen. burger, die den lande lief en waard is, gered heeft, met eene nieuwe eere en nieuwe vergeldingen befchonken. De voorzichtigheid, de wysheid, de werkzaamheid, de dapperheid en heldenmoed trekken eenen man uic dert gemeenen Hand, als deeze deugden ten diende van den Staat gebruikt worden. Want men veracht den onverfaagdden man, als hy Hechts een zeerooverofeenfpitsboef is. Welk aanzien is men derhalve niet verfchuldigd aan eenen edelman, die met verdand het oprechten van eene volkplan tige onderneemt, ofzulken, die vervallen Zyn, weder doet bloeijen? Elk weet dat wy gebrek beginnen te krygen aan zwaar timmerhout; welke erkentenis Zoudeh wy dan niet verfchuldigd zyn aan eenen man, die op zich name landloopers en lediggangers of vrywilligers genoeg naar Louifiane over te brengen, om 'er de fchoone bosfehen, waarmede de velden daar bedekt zyn, om te houwen en ten nutte te maaken; het zy door de overftroomingen van' den Misfifippi te Huiten met dyken; het zy door het bouwen van fchepen daar ter plaatIe; het zy door de fchepen, die alle  derNatuur, XXV. Onderh. 271 le jaaren van de timmerwerven van ] Brest en Rochefort derwaards gezon- \ den worden, met een goed getal ] van eiken Mammen te ballasten! Welke achting betoont de Staat niet aan de geenen, die, op het aannaderen van een' duuren tyd, met één of verfcheiden fchepen in zee fteeken, en ons by tyds een' eerften voorraad van koren van Londen, van Dantzig, of van de Barbaryfche Kust aanbrengen, en dien zy wysfelyk van nog overvloediger onderftand doen volgen! Om zich geliefd by het gemeen te maaken, behoeft men geene geheele heiren in de pan gehakt, of den ganfchen Staat gefpyzigd te hebben. Voedt men niet eene meenigte van menfehen, en bevrydt men geene geheele landfehappen van eene eeuwige ellende, als men 'er door het uitfehieten van penningen, of door een wys beftier, oprecht of in ftand houdt ftoeteryen, die den landbouw behulpzaam kunnen zyn, en de ruiterbenden van den Staat te paarde zullen helpen, of fmitfen en yzermolens van een bekend voordeel, of groote werkplaatfen, of plantaadjes van hout op ver- )e Koo»> [andel ;n het I.eizen.  2/2 S.CHOÜWIOONEEt' j&t Koop HANDEL en het Reizen. verloren gronden, of plawaadjes van' meekrappe, van wouw, van verwersbrem, van mulle, van witte moerbeziën, of van andere werken, die een groot getal van huisgezinnen bezig zullen houden, en met deeze veele anderen , die van den blooten landbouw niet genoegzaam zouden kunnen beftaan, de kost geeven. Men fla het oog op het kafteel van St. Gobin dat eertyds een ver- valle flor, een Heerenhuis van een naar aanzien en half ingeftort was. Het geeft tegenwoordig, in zynen omtrek alleen, meer dan vyf honderd arbeiders werk, en doet buiten zyne muuren beftaan vyf honderd huisgezinnen, wier handen het gebruikt, en wier vruchten het trekt. Ik fpreek niet van het geld, dat deeze werkplaats uit vreemde landen in het Koningkryk brengt. Het kan weezen dat een dooiend Ridder, een edelman, vol valfche denkbeelden van de waare eere en den rechten adeldom, dat handwerk met verachting (V) Werkhuizen van gegooten en geblaazerc fpiegeiglazen, tusfchen Lae-n, Ja Fereen Chauny.  der Natuur, XXV. Onderh. 273 aanziet. Het kan weezen dac het volk daaromtrent het hout wat duurer moe, becaalen en eene verandering, die den weezenlyken voorfpoed des ganfchen gewests, maakt, verwenscht. Maar hoe verkeerd is zulk een oordeel , als men het in het licht befchouwt? Het gemeene welzyn moet de regel onzer achting zyn, gelyk het de grond van den rechten Adeldom is. Dit waren de gedachten van Lodewyk den XV, toen hy, uit de Nederlanden toefchietende tot hulpe van de Llzas, waarin een vyandlyk leger gevallen was, verfcheiden mylen uit zynen weg toog, om het werk van Sc. Gobin met zyn bezoek te vereeren, en zich van dien geheelen arbeid naauwkeurig deed onderrechten in alle de geringde omHandigheden. Van het zelfde oordeel was Lodewyk de XIV, toen hy de fchoonfte voorrechten en den Adeldom fchonk aan' de Heeren Cadeau en Van-Robais, oprechters der Werk-huizen van Sedan en Abbeville. Ik verzwyg veele anderen. Zyne Majefreit heeft die Heeren deeze vrvdommen niet vergund, eri XIV. Deel. S heti De Kooi* HANOEL RN HET Reizen.  SJ"4 SCHOUWTOONEEL Be Koop- handel en het Reizen. hen niet tot deeze waardigheid verheven, in hoope dac hunne nakomelingen hunne goederen zullen befteeden tot het koopen van eenig werkeloos ampc, en adelyk zullen leeven, mee niecs meer te doen; maar in tegendeel, opdat deeze geflachten hunnen fiand zouden onderhouden, op dezelfde wyze als zy 'er toe gekomen zyn, door eene werkzaamheid, die recht heilzaam voor den Staat is, door hunnen handel met de vreemdelingen verder voortezetten en uittebreiden, en duizenden van burgers te doen beftaan. De Werkplaats van Abbeville alleen houdt meer dan twee - duizend - vyf - honderd menfehen bezig, in eenen omtrek van duizend vierkante voeten, en deelt haaren overvloed aan al het omgelegen land mede. Onze Franfchen, verre van langer gezet te zyn op Engelfche en Hollandfche ftoffen, of van hun geld naar Londen te zenden, om in hunne huizen te weeten hoe laat het is, gebruiken nu geene andere flinger-en zakuurwerken, dan die in ons eigen land gemaakt worden, en by den vreemdeling gewild zyn, om hunne nettigheid en fraaiheid. Onze  der Natuur, XXV. Onderh. 275 ze lakens en ftoffen worden gedragen : te Milanen, te Lisfcbon, te Kadix,j in de geheele Levant, en vooral in ; de Franfche en Spaanfche voikplandngen. Nu vraag ik,of een Edelman, als hy een heir van arbeideren in eene goede orde beiiiert, of door zyne waarneemingen een nut werktuig, om den arbeid te verkorten, uitvindt, of eene ftoffen - reedery, die meer opbrengt dan het fchoonfte landgoed, oprecht of tot volmaaktheid brengt; ik vraage, zegge ik, of zulk een Edelman tot minder eere en voordeel voor zyn vaderland ftrekt, dan of hy eenen post in den oorlog verdeedigd, of het overfchot van eene verflagen bende krygsvolks herzameld en gered had. Het ia veel ligter twee of drie gevaaren te on» dergaan in zyn leven, dan, door eene geftadige oplettendheid, een doorftaanden yver en nieuwe proefneemingen, eene volkplanting, eene ftoecery, of eenige andere onderneeming, die eene meenigte van menfehen doet beftaan» op te rechten, of in ftand te houden, en te doen bloeijen. Stel aan den eenen kant, bidde ik Sa u, )e Koot- lANDMj . SN HET ÜEIZKM.  De KoopHandel en het Reizen. 276" SCHOUWTOONEËL u, de geringheid der oogmerken vatt eenen jonger zoon, die arm en belast is met het opzicht over het vee van eene voorhof, of de fieltery van een' doorliepen jonker, die overal leent of befchaart, om den mond op te houden: zie aan den anderen kant het beleid en de welgelleldheid van eenen edelman, die in zyn kantoor de voordeden van eene gelukkige onderneeminge naziet én oprekent. Hy verfchynt niet in hec openbaar, zonder de betaamelykheid, die aan zynen naam voegt. Elk zoekt hem aan: hy doet alle, die zich onder zyne befcherming-begeeven, leeven en beilaan. Wie, bidde ik u, van hun ontaart ? Ik houde (taande, dat de edelman , die zich door het fpel en lichtmisfery bederft, verbastert; maar dat de Adeldom van eenen Rousfeau (a) of de Julienne (£) den eerbied van het gemeen recht waardig is: het bemint de geenen, die hun welzyn bevorderen. Op O) Bewindhebber over eene groote laken-reeicry te Sedan. O) Bewindhebber over de laken - verwcry iri dc Gobelins te Parys.  der Natuur, XXV. Onderh. 277 Op deeze wyze zouden onze jonger zoenen , in plaatfe van een last voor hunne oudfte broederen te weezen, hun behulpzaam kunnen zyn, om den krygsdienst uit te houden, hunne zusteren tot een' fteun ftrekken, en in een huis, dac dikwyls diep in fchulden verzonken is, penen nieuwen luister brengen door rykdommen, op de rechtmaatigfte wyze verkreegen. Het zal uen edelen gedachten niet alleen zeer voordeelig zyn,. als zy hunne jonger zoonen ryk zien worden, door eenigen koophandel in het groot. De ftaat zelf zal door dit gebruik altoos bekwaame onderwerpen vinden. Een jongman, die den prikkel zyner geboortein zich voelt, zal zyn uiterfte best doen, om zich boven het gemeene volk te verheffen, en zyne rykdommen altoos beter weeten te gebruiken, het zy door den krygsman, zynen nabuur, met zyne beurs edelmoedig te onderdennen, het zy door zyn vaderland te verderen met de oprechting van nieuwe handwerken, van eene groote nuttigheid. Het is wyders kennelyk, dat die nieuwe onderneemingen doorgaans voortkomen van S 3 men- Dë Ko*i', handel en het Reuen..  De Kóóphandelen het Reizen. 278 Schouwt o oneel menfehen, die, na voorafgaande leeroeffeningen, eenen goeden voorraad van bevindelyke kundigheden buiten 'slands hebben opgedaan. Ik heb eene andereaanmerking te maaken over het voordeel en de middelen van reddinge, welken de koopman aanbiedt. Te weeten, dat de adelyke huizen, door het verachten van de foort va' koophandel, waar toe de Staat en de Koning hen noodigen, de gelegenheden om aan de maatfchappy lief en waard te worden van de hand wyzen, en aan de gemeene kooplieden het voordeel der fchuone gelegenheden overlaaten. De gevoelens der Edellieden daalen en krimpen met hunne goederen: en het is in tegendeel natuurlyk, dat de kooplieden zich tot de grootfte oogmerken en bedry ven verheffen, naarmaate zy vermogende worden, of dat hunne kennis vermeert: dit kan beweezen worden door voorbeelden, of door redeneeringen. Het is onnoodig voorbeelden van de laatfte foort by te brengen: die doen zich by meenigte op. Wat den burgeren belangt, die door eene loffelyke vlyt en kennis in ftaat geraakt zyn, om ket  der Natuur, XXV. Onderh. 279 het vaderland te dienen, en zich eindelyk in den zelfden rang met de edelen gefield zien, laaten wy, in plaatfe van nieuwe voorbeelden, waar van niemant onkundig is, daarvan by re brengen , opklimmen tot de voorleden eeuwen, en ons onze bewyzen in het groot neemen. Het is met de huizen gelyk met geheele Heden, en zelfs met Gemeenebesten. , De geest des koophandels wordt 'er het zaad van de bekwaamheid, van de fneedigheid, vernuft en van eenen duurzaamen rykdom. Wy kunnen ons herinneren tot .welken trap van grootheid en luister de kooplieden de lieden van Tyrus en Karthago bragten. Zy waren werkzaam, gelukkig en by al de waerclc geacht, zoo lang zy HechtsKoopfteder bleeven. Zy vergisten zich deerlyk, en bewerkten haar eigen bederf, toer de geest der overwinningen daar voo: den voortrefFelykHen aller geesten den geest der welvaart, begon tezwich ten. De kooplieden hebben Genua ei Venetië vermaard gemaakt; en de ver zwakking van den ouden bloei deeze twee Heden kwam nergens anders va S 4 vooi De Kooi handel en het Reizen. [ » l r 1 t  *8o SCHOUWTOONEEÏ, De Koop. handel en het Reizen. voorc, dan van het verval van haaren koophandel, veroorzaakt door de vermeerdering van dien der Portugeezen in de Indiën, en door de inkomst der Lngelfchen in de Middenlandfche Zeelaaten wy hier by voegen, door den hoogmoed van zekere huizen, die al te groot een' afftand fielden tusfchen den Adeldom en den Koophandel. Zoo lang de Graaven van Vlaanderen de arbeiders in wolie en de onderneemers der reederyen van lakens, ftoffen en kamelptcen begunftigden, bloeiden de fteden van Brugge en Gent dermaate, dat niets by haaren luister kon haaien. De onverfchilligheid, welke men in het vervolg van tyden voor deeze handwerken toonde, deed ze vervallen, en bragt deeze beide fteden, fchier niets anders meer behouden hebbende dan de inkomst haarer landeryen, tot een' zeer Hechten ftaat, waaruit zyzich niet hebben weeten te redden. De arbeiders, gedrukt :door belastingen, bragtcn, om die quellingen te ontgaan, le reedery der lakens naar Antwerpen en Engeland over, waar zy rykdommen sragten, welken men 'er niet gewoon was.  der Natuur, XXV. Onder li. i%\ was. Dit is het eerfte tydftip van de grootheid van Londen. Zyn verdere opgang komt voort van den zelfden geest. Her. ganfche eiland is geheel van gedaante veranderd, eerst door de recdery zyner wolle, en vervolgens door de vermeerdering van de beweegingen zyner zeevaart. Het verval van Antwerpen is voortgekomen van den uittogt zyner ambachtslieden naar Holland, en van de flremming zyner zeevaart, die het met zyne haven verlooren heeft. Hamburg, met veele andere Hanzefteden, gedreigd met eene fchielyke omkeering van voorfpoed, door hei verval van haaren handel in de Oostzee, dien zy zich genoodzaakt, zag te deelen met verfcheiden andere volken, welken men 'er van te vooren niet in gezien had, heeft de verfcheiden takken van haaren koophandel in andere zeen\ weeten uit te breiden, en daai door haare eerfte welvaart weder bekomen. Holland ontvangt Gezanten van gekroonde Hoofden, en zendt hun wede Gezanten, Het wykt de voortreffelyk S 5 ft' De Koop- hanbelt en het Reizen. i j  282 SCHOUWTOONEEL De Koophandel en hkt Reizen. fte Staaten niet in luister, en geeft geenen toe in overvloed van het noodzaakelyke of hetgenoegelyke, noch in ftoute onderneemingen, noch in goede regeeringe: en wat zyn die Hollanders inderdaad? — Een hoop kooplieden, die eere Hellen in het geene zy zyn. Laaten wy hen, volgens de begeerte van eenige fyjhmatifchen, in de" eenvoudigheid van hunnen eerden ftaat befchouwen, dan zullen wy in de moerasfen van dit modderige land, dat van natuure niet heel bewoonbaar is, eene hand vol visfehers, kaasboeren en foldaaten vinden. Maar die tyd is niet meer. Sedert dat zy door den geest des koophandels gedreeven zyn, heeft dit hoekje van onzen kloot eene nieuwe gedaante gekreegen. De meiren zyn uitgemaalen, in de zee geworpen , en tot fchoone landcryen gemaakt: de gronden, waarop de woonin?en gebouwd zyn, worden 'erdagelyks hooger en vaster. De fteden zyn voorpeelden van zindelykheid en gemak: het hovenieren en de landbouw zyn 'er le nutte vruchten van het uitmaalen Ier wateren geworden. Laaten wy, by dce-  der Natuur, XXV.Onderh. 283 deeze onwaardeerlyke uitwerkfels van hun vernuft en vlyt, een gekriel van inwoonders voegen, eene krachtige, werkzaame en rustelooze nayver in alle kunften, eene zeevaart, die zich naar alle deelen der Aarde uitftrekt, onczagchelyke oorlogsvloten, de krygskunde en de fynfte ftaatkunde, in top geheven en in eere gefteld: dit alles is 'er met den geest des koophandels ingevoerd. Deeze geest bewerkt dan het heil en de eere der huisgezinnen, zoo wel als der Staaten. Nu vraag ik, of de Adeldom iets beters kan doen, en of hy zich door zulke bedryven onteert. Ik zal nog alleen twee ftaaltjes van de grootheid der oogmerken, welke de koophandel en de ervaarenheid kunner inboezemen, bybrengen. Het eerfte is dat van Jacob Cceur, een koopman van Bourges, die alleen meel dingen deed, dan alle handelaars var Vrankryk in zynen tyd te famen, et die door de wysheid van zynen raad zoo wel als door de zekerheid van zy ne kas,, het Huis van Bourgonje ver sederde, de Kroon van Vrankryk o] he Du Kooï- bandel. en het Reizen. I i t » t  284 ScHOUWTOONEEL De Koophandel en het Reizen. 1 I I ( s j c: het hoofd van den wettigen erfgenaam Karei den VII zette, en door hem deed overgaan in de takken van Valois en Bourbon, die hem opgevolgd zyn. Het ander voorbeeld is dat van de kooplieden van Saint-Malo, die, met alle hunne landgenooten verlloord, dat men, in de byeenkomst van Geertruidenberg, Lodewyk den/ZIV vergde zyne krygsmagren te geï^uiken, om zynen zoonszoon Filips den V te dwingen van den troon van Spanje af te klimmen, fchoon de uiterftewillè van Karei den II hem daar op geplaatst had, de winilen, welken zy kort ce voren met den handel op de Spaanfche Volkplantingen in Amerika gedaan hadden, verzamelden, en twee en-dertig millioenen in goud in de Koningklyke fchatkist aragten, in eenen tyd, dat zy door eeie reeks van ongelukken en oorlogs-r ampen uitgeput was. Deeze twecenlertig millioenen, by tyds in de mimen des Koningkryks gebragt, wakkerlen den kryg en alle betaalingen weder an. Het Huis, dat in Vrankryk, in ipanje en in Napels heerscht, zal nooit e verlegenheid vergeeten, waarin het zich  Der Natuur, XXV.Onderh. 285 zich in die omftandigheden belemmerd zag, noch hec gelukkige middel om zyn recht te verdeedigen $ 't welk her, indienhachelykenoogenblik, vond in de beurs en den y ver deezer edelmoedige kooplieden. Indien kooplieden een zoo edel gebruik gemaakt hebben van hunne rykdommen, welken onderftand en fteun kan de Scaat dan niet hoopcn, als de rykdommen de vrucht van de werkzaamheid der Edelen zullen zyn? De Koning cn de Staat hebben, in tegendeel,' noch dienst, noch edelmoedige gevoelens te wachten van eenen man, die dwaaslyk meent dat hy den luister zyner geboorte met werkeloosheid en vuidigheid moet onderhouden; gelyk de Kerk niets kan hoopen van eenen geestelyken amptenaar, die van de bekwaamheid van eene tooneelfpeelfter oordeelt, of, volgens vaste grondregels, redeneert over de beste manier van mouches of vliegpleistertjes te leggen. De fpellen, de vermaakelykheden, en de ydelheid kunnen voor zekere menfehen een zweemfel van adeldom nebben. Maar men is heel anders tc moe' De Kóóp* handel. sn het R.eizen.  Dt Koophandel en het Ruizen. DE 286 SCHOUWTOONEEL moede, a's men te gelyk een goed burger en een recht edelman is. Devadzigheid kan niet anders dan de neigingen verbasteren: en de Staat erkent de dienden der fnedigheid en kloekheid, niet minder dan die der dapperheid en onverfaagdheid. Om alles met één woord te zeggen, de waare eer beflaat in de bevordering van het welzyn van den Staat. Ik ken my zeiven, en kan aan myne begeerten paaien dellen. Maar als vader zoude ik my zoo gelukkig achten, indien myn jongde zoon een Jacob Cceur wierd, als of myn oudde den roem van eenen Turenne evenaarde.  D E STAATKUNDE OF DE REGEERING DER VOLKEN. XXVI. Onderhoud, Alle kunften en ambachten, zoo de geenen, welken wy doorloop en hebben, als die zich buiten ons beftek bevinden, zyn zoo veele takken van het bewind, dat de mensch van het eene tot het andere einde der aarde voert. Door de kloekheid en behendigheid, welken hy De Staat- tUNDE 01 je Re- jeering 9er. Vol» sen.  De Staatkunde ob de Regeerino der Volken. i 1 1 288 SCHOUWTOONEEL hy in zyne verfcheiden proeven verkrygt, fatfoeneerc en bootfeert hy hout,' (leen metaalen of klei naar zynen zin Hy doet katoen, wolle, zyde, en hennep honderd verfcheiden gedaanten aanTT\ ■ ?C ,onBüi^tafte ftoffen, de vluchtigfte elementen gehowzaamen hem ; en het vuur zelf is hem onderdanig; Daar is niets omtrent hem waar op hy niet beproeft wat zyne fchranderheid v™g, en dat hy niet vroeg of laat aan zyn befticr onderwerpt De gedachte, welke hy van zynen eigendom en zyne rechten heeft, is zoo groot, dat hy verwonderd ftaat als hv eenig voortbrengfei der natuur, waarvan hy nog geen gebruik heeft leeren maaken, gewaar wordt. Het geene, dahem daar over vertroost , is dat hy denkt dat de dieren, die hem dienen, htm gebruik daarvan maaken; of zoo 'er in t geheel nog geen gebruik van p-c■naakt is, merkt hy zulks aan ais een verwyt van luiheid of onwectendheid, dat hem tot oneere ftrekt. Hoe zoute hy verzuimen te bezigen het jreenr iy voor zyne oogen en voor de hand welt, hy, wiens behendigheid verre ge-  derNatuur, XXVI. Onderh. 289 genoeg gaat, om het onzichtbaare te vatten? Hy vindt vat op den wind zeiven. Hy vergadert hem in eenen grooten bak; en door de behendige verdeeling, welke hy 'er van doet inde verfcheiden pypen van den orgel, haalt hy uit eene llomme kist de helderfte klanken, de lieiTelykfte overeenftemmingcn, en de netfte nabootfing der menfchelyke ftemme. Hy doet meer. De kragt der winden wordt de zyne: hy weet hun oppervlakten voor te houden , waarop zy hunne kragt oeffenen, en welken zy omdryven om zynkooren te breeken, het water uit zyne landen te maaien, en honderd andere dienften voor hem te doen. Dus is hy in alles, wat hy voortbrengt en beheert, het beeld van den Schepper en Onderhouder van het Heelal, omdat hy niet ophoudt met uit te vinden, hervoort te brengen en te regeeren. Maar de mensch, die alles regeert, heeft zelf noodig geregeerd te worden: en vermits 'er,"na de ondeugd, niets is, dat den mensch laager ftelt dan de luiheid en de vadzigheid, is'er, na de deugd, niets, dat hem nader by zyn voor- XIV. Deel. T beeld De Staatkunde of de REceering der. Volken.  De Staatkunde of de Regeeringder Volken. De Advokaat. 290 SCHOUWTOONEEL beeld brengt, dan de groote kunst van volken te regeeren, van de geesten te beftieren, van de lighaamen te behoeden, en van de bekwaamheden, zoo wel als de goederen, tot het gemeene voordeel en welzyn te doen dienen. De menfehen, welken wy tot nog toe befchouwd hebben, zyn amptelooze, die niets meer dan betrekkingen van nut met eikanderen hebben, maar geen vermogen over huns gelyken oeffenen. Zy helpen ze: maar regeeren ze niet. Hier doen zich dan nieuwe fchikkingen en nieuwe fïaaten op, in welken alles verandert. De geenen, die zich in dezelve bevinden, zyn openbaare en beampte menfehen, aangefleld, (ik onderzoek nog niet door wie of met welk recht) tot verfcheiden aanzienlyke bedieningen, die hen verheffen boven de gemeente, die ten hunnen opzichte afhankelyk is, naarmaate van de uitgeftrektheid hunner magt, of van de meerderheid hunner kennisfe. De Advokaat en elke Redenaar of fcheidsman, die fpreekt om eens anders belangen in het licht te (tellen en voor te Haan, oeffent de minfle van alle mag- ten.  derNatuur,XXVI.Onderh. 291 ten. Hy heeft geen ander recht, dan dat van gehoord te worden. Men is aan zyne woorden niet onderworpen, dan voor zoo verre men meent dat zy met het recht en de bilJykheid overeenko men, of dat men vry willig beloofd heeft zich aan zyne uitfpraak te gedraagen. Hy is zonder roededragers of dienaars, en van alle dwangmiddelen veritoken: maar de kunst, met welke hy allengs de geesten weet in te neemen, maakt 'er hem allengs meester van, en doet hem de lieffelykiie van alle heerfchappyen verkrygen, te weeten, diederovertuiginge. De bevalligheeden der welfpreekendheid, de geleerdheid en het goede oordeel geeven eenen Redenaar een' grooten naam, en belooven hem veele overwinningen. Maar hy is van te voren verzekerd van de overwinninge, als hy een eerlyk man en zoo afkeerig is van kwaade zaaken voor te Haan, als hy door de fnedigheid van zyn verftand bekwaam is om de valsheid daarvan te ontdekken , en in den helderen dag te Hellen. Dit fraaye vernuft, de waarheid en het recht voorgedaan hebbende, vak weder in de gemeente, en is niet meer T 2 dan De Staatkunde or oe Re- 3eering 3er Vor.- ïEN.  29^ SCHOUWTOONEEL De St.»at- k&jJDE OF DS RïGEERIN'G diir Vol. ken. Be Arts. dan anderen. De= diepe vernederingen en de piegtige toeftcl zyn niec voor hem. Maar hy komc nergens, of gaacnergens voorby, zonder dac de menfehen coc elkanderen zeggen: dac is hy. Zy die hem niec hebben kunnen hooren, achcenzich gelukkig dac zy hem gezien hebben. Hy kenc hec gevaar van deeze uitftortingen van achcinge en genegenheid; en zyne deugd, die alle zyne bekwaamheid aan de waarheid en de billykheidgewyd heefc, behoedt hem voor de laatdunkendheid.- Hy weet dac de laacdunkendhcid al zoo weinig hec merk is van een grooc verfland, als de zedigheideenen fnorker te kennen geeft. De hooge trap van achcinge, waarop wy den grooten Redenaar plaatfen , is gegrond te gelyk op eene weezenlyke bekwaamheid, en op onze onervarenheid in het voordellen van ons eigen recht. Het is eveneens met de magt, welke wy een' gaauwen Arts over onze lighaamen geeven, en met de eere, die hem in de maatfchappy p;egeeven wordr. Hy is dezelve niec minder verfchuldigd aan zyne bekwaamheid, dan aan onze begeerte om te leeven. Indien ik hier vaa  der Natuur,XXVLOnderh. 293 van de orde der weetenfchappen te fpreeken hadde, zoude ik de Welfpree kendheid en de Geneeskunst den eer Hen rang geeven. Maar geen ander oogmerk hebbende, dan u te onderhou den over de verfcheide trappen van magt, die den mensch over zyns gelyken' gegeeven zyn, moet ik hier den Arts, die eene zoo weezenlyke en ge•wigtige magt over ons leven oeffenr, niet uitfluiten. De fchimplust heeft •dikwyls in eenige byzondere Anzen gebreken en befpottelykheden aangemerkt, waar uit zy algemeene gevolgen getrokken heeft, met een duidelyk voomeemen om de Geneeskunst in verachtinge te brengen. Maar als deeze manier van doen doorgaat, is 'er gecne weetenfchap of beroep, dat niet voor denzelfden hoon bloot flaat: ook trekt een goed Arts zich dat zoo weinig aan , dat hy zelf met de al te groote beloften, het ydele gebruik, en de beuzelachtige behandelingen in de kunstoeffeninge zyner Mede-Artzen fpot. Men ziet hem nooit in den ftand van eenen man, die zich verweert. Hy lacht, in tegendeel, met het dwaaze vertrouT 3 wen De Staatkunde of de Re- geertn» der. Vol ken.  De ■ Staatkunde oï de R.e- guering der Volken. 1 j < t É h n k SCHOUWTOONEEL X '&de ,yde/s fomyAs in ev we! lfP°T'SZWySen- **** Z a ud° Paalen zvner k«nsc, cn weec dat her veel is, als hy'smenfehen lighaam kent, gelyk een goedftuurman de zee. De ondervinding, de kloekheid, en de- vlyc van den eenen en den anderen doen der maatfehappye zeer veel goeds en beletten veele onheilen. lUaar zy kunnen ons niet bevryden voor blinde klippen, noch voor zwaare ftormen: en wy kunnen niet meer kkagen over de paaien van de Stuurnans en Geneeskunst, dan over de Wet * Natuur, d.e ons het genot der rykiommen zoo onzeker maakt, en ons jeven binnen zulke naauwe paaien belooten heeft, Dc niaSc van den Arts gelykt naar "e van het llomeinfche oppergez glebber&ürap. Men maakt hem mees- uurrÏÏeS' Z0° k"g als heCSe™* uurt. Maar zoo dra het ophoudt, oudt zyne bediening 0p. Verre van og over dc gezondheid te willen heerhen, houdt hy zich niet voor beraam, dan naarmaate hy de lighaamen  d e r N at uur., XXVI. Onderh. 295 men gewent om de geneeskunst te misfen, weder tot den gemeenen trant van leven over te gaan, en bekwaam te weezen tot alles, zonder zich in't vervolg te onderwerpen aan ydele en lastige voorbehoedfels. Niemant weet beter dan hy, hoe gevaarlyk het is door ongewoone middelen en redeneeringen te willen heerfchen over het geene, dat de natuur zoo wysfelyk onder het vaardige beflier onzer zinnen en der gemeene ondervindinge gefield heeft. Het is de eenigfle verpligting niet, welke wy aan de Artzenhebben, datzy de huisgezinnen verblyden, door de herHelling en behoudenis van eenen vader, moeder, zoon of dochter. Zy hebben de maatfchappy grooten dienst gedaan, door den opgang en de bevordering der weetenfchappen, die hun byzonderlyk verpligt zyn. Daar zyn weinige geleerden, die 's menfehen heerlyke goederen beter in het licht gebragt hebben, dan de Artzen der laatfte eeuwen. Zy hebben, met reden, de natuurlyké historie aangemerkt als ons recht vaderlyk goed en hun byzonder voorwerp. Is 'er één hoek van den T 4 aard- De Staatkunde of de Rereering 3ER. volvEN.  2C-6' SCHOUWTOONEEL Staatkunde of de Regeeringder Volken. 1 1 S i i r \ z aardkloot, dien zy niet doorfnufFeld hebben , om 'er den mensch eenige nieuwe fchatting aan te wyzcn? Schoon inzonderheid bezig met te zoeken al het geene, t%t tot voedfel of tot de gezondheid kon dienen, hebben zy ons andere nutte dingen, welken zy op hunnen weg vonden, medegedeeld; en daar zyn weinige kunften of ambachten, die niet aan hen gehouden zyn voor het eene of het andere fraaije gefchenk. Met deeze prysivaardige leerzucht, die zoo gemeenon3er hen is, zynzy, by geluk voor ons, sveral'verfpreid, cn altoos by de hard 3m alles te zien. De meenigvuldige reilen, welken zy doen naar plaatzen, waar :y ontboden worden, worden dikwyls jut voor de Janden, door de waarneenjng cn ontdekking van eenig voorled, dat men 'er niet kende, of voor Ie weetenfchappen, door de uitvind* ;e van iets, dat ieders oogen ontfnapt ras. Dc gcfladigc ommegang me: ïenfchen van allerlei ftaaren, en het ezicht der menfehelyke dienden, maaen de Artzen gemeenlyk befchaafd en leêwaarig. Hunne deuren en handen yn niet ge fl oo ten voorde geenen, die ver»  derNatuur, XXVI. Onderh. 297 verlegen zyn. Een goed Arts zoekt niets zoo zeer, dan de maatfchappy te verpligten: en na dat hy het gemeen : met nut gediend heeft, zyn alle ftaaten van menfehen even begeerig, dat hy zyne rust by hen kome neemen. In alle fteden worden jonge lieden aangemoedigd, door den raad of den roem van eenen Arts. Elk weet dat de Artzen ons den onwaardeerlyken dienst gedaan hebben , om de Griekfche taal te doen herbloejen, dc bastaardy te verdry ven, de zuivere Latynfchc taal en de bevindelyke natuurkunde in te voeren. Als gy de moeite flechts wilt neemen om de lysten der Berichten van de vermaardfte Akademiën cn natuurkundige Genootfchappen van Vrankryk, Italië, Engeland'Holland en Berlyn na te zien, zult gy, onder de bekendmaakingen van de fraailie werken van allerlei foort en van natuurkundige uitvindingen, naamen van Genees- of Heelmeesters vinden. Ik 'cheide deeze beide ftaaten niet: de een is flechts een tak van den anderen. Zy hebben hunne voorwerper verdeeld, om ons met des te meer zekerheid te kunnen dienen: en hunne T 5 ee- De Staatkunde oï. )e Re- jeering jer Vorsen. ■ :'  ap8 SCHOUWTOONEEL Db Staatkunde of de Re- ceering der Volken. De Rechter. i i eere en belang beftaat in onaffcheidelyk vereenigd te blyven. De magt, welke de Advokaat en de Arts over ons oeffent, is even vry willig aan onzen kant. Laacen wy overgaan tot Staaten, die ons de wet Hellen, en in veele dingen den meester over ons fpeelen, maar noodzaakclyk zyn, om het recht en de rustte handhaaven in de maatfchappy, die zonder dat niet kan beHaan. De verfcheiden trappen vanditMeesterfchap, dac wy liever met den Latynfchen naam vanMagiftraat noemen, beginnen de menfehen in een' hooger aanzien en rang te Hellen. De Rechter kan in het verflag, dat hy aan zyne amptgenooten doet, of in den raad, dienhy voorllelt, alle gaaven vaneenen Redenaar toonen. Dat hy minder beweeging in zyne redenen brengt, is niet ïlleen om meer deftigheid re behouden , maar om met des te meer bezadigdheid te vonnisfen: men verwacht ran hem, dat hy niet om te zetten, niet Irifrig of vooringenomen zy. Gelukf.r Volken. De verfcheidenrcgeeringsveraien. ( < 1 I ( 1 3H Schouwtooniel lykheid, is zoo veel als de heldendeugd den rugge toe te keeren. De tabberd en de degen hebben onelbaare arapten en bedieningen, gelyk Op^ienderfchappen, geheime onderhandelingen, Gezantfchappen, Landvoogdyen , Drostampten , Stadvoogden, Landvoogden van Volkplantingen, Maarfchalkfchappen , Admiraalfchappen, en andere Officieren om bevel te voeren over de heiren te wateren te lande: alle deeze bedieningen en veele anderen onderftellen in de geenen, die ze bekJeeden als opperhoofden, of die 'er deel aan hebben als onderhoorigen, dezelfde liefde voor het vaderland! Maar volgens den aart der dienden vereifchen zy verfcheiden heden van kennis, en verfchiliende trappen van grootmoedigheid of wakkerheid. Zy ontzwachtelen verfcheiden bekwaamhelen. Eene goede opvoeding, een ar•eidzaame geest, en eenige kennis van Ie rechten en belangen der verfcheiden 'olken, geeven de eerde fchetfen laarvan. Maar om deeze gaavéh verolgens te vermeerderen, is de oeffe- ning  der Natuur,XXFI.Onderh. 315 ning de beste leering. De werkelyke oeffening der regeeringe , en de behandeling der zaaken zeiven, kunnen alleen iemand de kunst van regeeren in den grond leeren. Zoekt men by de onvermoeidheid van arbeid, by de juistheid der oogmerken, by de fchranderheid der voorzorgen en alle gaaven, die door de oeffening volmaakter worden, nof een zekerder middel om eene algemecne goedkeuring te verkrygen, dat kan men vinden in eene onfehendbaare vroomheid, en in den roem van eene onkreukbaare oprechtheid. Maar deeze vroomheid gaat die, waarmede men zich gemeenlyk vergenoegt, verre te boven. Deeze beftaat fchiet alleen in de vrees om zich door flechte ftukken te verklcenen, en de achting dei menfehen te verliezen. Eene vroomheid van deeze foort is zekerlyk eene fehraale deugd, en heel onvruchtbaai van groore u'itwcrkfels. Die, waarvar ik fpreck, is fteeds werkende en altoos dezelfde. Een held verandert voor dt oogen van zynen kamerdienaar het gedrag niet, dat hy voor de oogen van het ge meen gehouden heeft. Alles, wat hj doet De Staatkunde Of be regeeringder Voliï ken. p t  De Staat- künde of de r'eoeering der. Volkan. ] 1 i a c 316 SCHOUWTOONEEJC doet, fïrekt toe het gemeene welzyn; en zyne tedere liefde voor zynen evenmensen (fraaie in alle zyne bedryven door. Het geene, dac wy tot nog toe gezien hebben, heeft ons kunnen overtuigen, dac die liefde alleen de groote mannen maakt; niec alleen omdat zy alle lafhartigheid, alle laagheid van gemoed, en alle onrechtvaerdigheid wederhoudt; maar ook omdat zy de bron der fraaye onderneemingen en wyze beraamingen Terwyl wy naar de beweegredenen en het behulp van den Godsdienst wachten, kan de ganfche Staatkunde, zoo wel als de geheele zedenkunde, in deezen beknopten ftokregel befioóten worden, Heb de menschenlief, en doe hun het geene gy wilt dat U geschiede, Deeze fpreuk zal zich in haaren vol* en dag vercoonen, naarmaate wy konen tot hec beginfel, 'c welk de menchen onder de heerfchappy van eenen an hun gefield heefc. Laacen wyovcr He trappen des openbaaren gezags, cn ver alle onderboorige regeeringen, heen  der Natuur, XXVI. Onderh. 317 heen flappen, om den mensch op zyne hoogde plaats te dellen: wy zullen hem op den troon zetten. De lamst van regeeren laat zich minder dan eenige andere ondcrwyzen. By geluk noodzaakt ons beroep ons niet dezelve te leeren: en het is zelf om ons van de zorg der regecringe te ontlasten, dat wy eenen Koning hebben. Maar wy kunnen niet onverfchillig zyn aangaande den aart der goederen, die voor ons uit het Koningdom voorcvloeyen, noch aangaande den aart der verpligtingen, die ons aan het zelve verbonden houden. Iemand, die over den oorlog zoude willen handelen, zonder in den oorlog gediend te hebben, zou zich zekerlyk doen befpotten. Het kan nog veel ongerymder fchynen de regeering der Staaten tot ftokregels te willen brengen, zonder eenige ondervinding van regeeringt te hebben. God alleen maakt de groote Koningen, door hun eene groote lief de voor hunne onderdaanen inteboeze men: en het volk kan zich niet bete: met het duk van regeeringe bemoeyen dai De • Staatkunde or de Re- OEERIKCt der Volken. De Koning. \  De Staatkunde of de Receeringder Volken. Het Volk Sl8 S C H O U W T O O N E E L dan door wel te leeren welke depligten van een goed volk zyn. De mensch is geboren om ce heerfchen. Hy is meeseer van zyne bedryven, en richt hec geene hy bezit, of het geene by door zynen arbeid fatfdeneert, naar zynen zin. Alles, watzyn heerlyk goed vermindert, of zyne vryheid eenigzins befnoeit of krimpt, fchync zyn recht te krenken. Van daar die heimelyke tegenkanting, welke wy in ons harce tegen alle heerfchappy gewaar worden. De allerrechtmaatigile regeering zelf fchynt ons niec overeen te komen mee hec gevoelen, dac wy van onze verordeneering hebben. En wy bedriegen ons daarin niec: fchoon wy geboren zyn , om in maaefchappy te leeven, waren wy echcer niec geboren om onderdaanig ce weezen aan ons gelyken. Hec kwaad, dac in de maatfchappy gekomen is, cn de verdorvenheid onzer harren, heeft de onderwerping en het voeren des zwaards noodmkelyk gemaakt. De onderlinge voordeden, welken wy inonzefamenleeving dnden, zouden ons door onze onvoorzien-  derNatuur, XXVI. Onder h. 319 zichtigheid dra ontfnappen, of ons door de begeerlykheid der boozen benomen worden, indien deeze maatfchappy niet door eene geregelde en magthebbende regeering gehandhaafi wierd. Zoo dat onze rust haaren grondflag vindt in de invoering des gezags en der magt: maar de grootfte ftut deezer ruste beftaat in de handhaaving van het gezag en de magt; en ten dien einde moet hec volk, door kragtige en onwrikbaare 'beweegredenep, overtuigd weezen van de noodzaakelykheid zyner gehoorzaamheid. De noodzaakelykheid eener regecringe om de onrechtvaerdigheid te beteugelen en in ontzag te houden, ziet men verwardelyk. Maar men bindt 'er zich altyd niet fterk genoeg aan; en de wysgeeren, die meest hun werk maaken om de paaien onzer onderwerpinge vast te ftellen door de reden, worden door de onzekerheid hunner bcginfelen verftoorders der maatfehappye., Als men de onderdaanen, die eenen ftaat uitmaaken, gade (laat, zal men ten eerfte zien dat zy omtrent de Oppermagt en haare bedienaars eene al zoo fcha- Staat- J sunde o* de re- bkerino der Volken.  Staatkunde of he Regeeringder volken. SÜO SCHOÜWTOONEEL fchadelyke onverfchilligheidtoonen, als die geene, waarmede zy gewoon zyn alles , wat rondom hen is, te behandelen. Het is iets onbegrypelyks dat menfehen, die hunne eigen rust beminnen, de geenen, waarmede zy famen moeten leeven, telkens oordeelen en veroordeelen, gelyk wy gewoon zyn te doen. Echter zyn hunne gebreken het genadige onderwerp onzer klagten; en wy draagen goede zorg om ze alle openbaar te maaken, terwyl wy hunne goede hoedanigheden heelen en verbergen. Deeze onvoorzichtigheid verbreekt allengs alle banden van eenigheid: zy flopt de bron der dienften , door het verkoelen der vriendschap; en het gebeurt zelden, dat wy in verlegenheid met vertrouwen heul durven zoeken by de geenen, die dc bitterheid onzer berifpinge gefmaakt hebben. Dus verloopen onze dagen in eene foort van inlandfchen oorlog, die ons berooft van ontelbaare genoegens en weezenlyke goederen, welken wy onderling zouden kunnen genieten, door een weinig toegeevendheid en ftilzwy. gendheid. Is ons gedrag, dat aireede zeer kwa- lyk  der N,atuur, Onderh. 321 Iyk aangelegd fchync omtrent de menfehen, die ons gelyk zyn, beter omtrent de geenen, die boven ons zyn? Elk, die ons eenig bevel bekend maakt, van den kleenïten amptenaaraftotdenhoogften Staatsdienaar toe, geeft ons gelegenheid om te morren. Men zoekt, zegt men, ons aan alle kanten te overvallen en te verongelyken: men plaagt ons zonder reden, om ons te doen begrypen dat wy eenen Heer hebben. Dus maakt de gewoonte van klaagen ons gemelyk en knorrig; en fchoon onze getrouwheid daardoor niet wankelt, vermindert het onze genoegte kragtig, omdat wy onze voordeden niet zien willen. Een burger van Nanci, te Parys komende met den postwagen, houdt zich gebelgd over het bevel, dat hy voorde hameide ontvangt om zyn valies te openen , en het onderzoek daarvan toe te laaten. Men vindt onder zyn goed eenig Neurenbergsch yzerwerk, dat men niet zonder twist laat doorfchieten, en boeken van Leipzig, welken men naar de Schepenskamer zendt. Hy doet zyn valies weer toe, en klimt met een ver- XIV. Deel. X ftoord De Staatkunde of de Regf.er.ingder Volken.  De Staatkunde of de Regeerino der Vol. KEff. güü SCHOUWTOONEEL ftoord gelaat weder in den wagen. Wat leven! wat kwelling! wat tyranny ! onderwege ilaat men de fchraapzucht van vrekke waarden ten doel: op myne aankomst zie ik een legioen van wachten op my aanvallen; hier een tolbediende; daar foldaaten; elders weêr eene andere plaag. Waarom laat men ons niet ongemoeid van het eene tot het andere eind van het koningkryk reizen? Waarom befnoeit men my myne vryheid overal? Brengt dan het recht der volken nier. mede, dat elk zich kleede en zyn huis floffeere, zoo als hy het verftaat? Ik mag, als ik wil, eenen vriend wel een Duitsch flot of een (luk Holiandsch linnen, of een' Sitfchen nachtrok aan een' anderen, vereeren. Ik heb gaarne de werken van de Duitfche Stookers en de Engelfche Artzen by my. Het fchynt dat niemant daar iets op te zeggen kan hebben. Maar neen: overal worde ik opgehouden. Het is overal: dat moeten wy zien: dat is verboden: dat is een nadruk; te Parys is 'er privilegie van. Hier moet ik wachten: daar moet ik loopen, ora de ftukken van een kleen va-  der Natuur,XXVI. Onderh. 323 valies weêr by een ce haaien: en nog is men onzeker of men, na veele moeite, alles wel weêr zal krygen. Dat zyn Franfche manieren, die de eer niet heb ben van my te behaagen. Uitgenomen eenige nieuwmodifche vloeken, breng ik u woord voorwoord by de klagten van een' Reiziger, waarby ik my voor eenige weeken bevond, en die niet al te wel in zyn' fchik fcheen dat hy onder ons genaturalifeerd of ingelyfd was. Hy verweet zelfeen'koopman van Vitri, die naast hem zat, dat hy al te geduldig was. Myn Heer, ancwoordde de vreedzaame Champanjer, die, geduurende hec onderzoek van zyne kisc, in den wagen was gaan zitten, omdat het vry fterk regende, vergun mv u ce zeggen dat gy, by uwe oprechtheid, wat te opvliegende zyt. Gy zult nooit gelukkig weezen in de waereld, ten zy gy u een weinig leert maatigen. Ik heb u niet wel te vrede gezien, federt het voorval van die twee eyeren, waarvoor de waard re Chalons u fchier zoo veel deed betaalen, als ons voor een' zeer goeden maaltyd., dien. hy ons voor X a een De Staatkunde of de Regeekino der. Volken.  324 SCHO UWTOONEEL De Staatkunde of de Regeeringder Volken. een middenbaaren prys had opgedischt. Dat komt 'er van, als men zich afzondert. De Keuren zyn wysfelyk ingefteld, en gemaakt voor menfehen, die in maatfchappy leeven. Een waard, die met den postwagen gasten verwacht, bereidt vruchteloos eenen maaltyd voor hun, als zy zyne tafel verfmaaden. Vruchteloos fielt een onderneemer, met groote kosten, eenen geregelden postwagen aan, als de Koning zyne onderneeming niet onfeilbaar maakt, door een uitfluitend voorrecht. Wy maaken ftaat, gy en ik, om morgen in de postwagen van. Lyons te gaan zitten. Misfchien zullen de tien pistoolen, welken men ons afzaleifchen voor de vracht en de kost, u een dwang fchynen, omdat gy naar uwen zin wilt leeven. Dat is, zegtgy, ftrydig met 's menfehen vryheid. Maar gy befchouwt den mensch, gelyk wy hem eertyds in onze Overnatuurkunde aanmerkten ; maar deeze mensch is van de andere waereld. Uw mensch, ftiptelyk het genot van zyne vryheid behoudende, zal nimmer te Lyons komen, ten zy hy eenen wagen voor hem  der Natuur, XXVI. Onderh. 325 hem /alleen doe maaken. Dan heeft de postwagen uit; en alle goede inftel lingen vervallen. In plaatfe dat, alswy ons zonder krakkeel onderwerpen aar den geftelden prys der tien pistoolen, dat niet te veel is, de wagen, al waren wy 'er flechts met ons beide op, zoo wel ryden zal als voor acht perfoonen. Het is eveneens met alles waarover gy gemord hebt aan de hameide, en met het geene oorzaak geeft tot veele andere klagten. De paaien van het menfchelyke verftand, en de listen der eigenbaat, ftellen de allerwysto keuren en de regeering, die het best met ons voorheeft, bloot voor veele belemmeringen, vergisfingen en onvoorziene toevallen. Maar deeze letfels, waarvan men veel ophef maakt, vooral als zy ons werkelyk hinderen, zyn niet te vergelyken met de oneindige voordeelen, welken de regeering een geheel volk, en allen huisgezinnen, waaruit het beftaat, aanbrengt. Onder de befcherming der Oppermagt en der wetten, blyven alle deeze huisgezinnen in het genot van hunne rechten, van het verjaagen van fchelmen X 3 en De Staatkunde of de regeerins der Volken.  3*6 ScHOUWTOONEEL De Staatkunde op df. Regieringder Volken ■') en dieven, van de vryheid der wegen, van her geraak en de zekerheid van wagens en fchuiten, van den volftandigen dienst der kunften en ambachten, van de dagelykfche vervullinge der winkels, pakhuizen en markten, van de zindelykheid onzer wooningen, en van honderd gemeene inftellingen, die ons onderwerpen, alleen om ons gelukkig te maaken. Geef onze huisgezinnen aan hen zelfs over; en zy zullen zich onderling vernielen, door altoos ftrydige oogmerken en belangen, die nooit overeen zullen komen. Het gebrek van gemeenfehap, van fteun, van zindelykheid, en overeenkomst van belangen, zou ons verblyf eerlang niet alleen een woest aanzien geeven, maar den geheelen ftaat beroeren, en het onderfte booven keeren. Deeze gevolgen van de onal'hangelykheid doen ons ten eerfte bemerken, wat wy aan den Koning en aan de werktuigen, die het merk van zyn gezag draagen, verfchuldigd zyn. Zoo dat wy voor ons zei ven arbeiden, als wy den Koning en zvne wetten eeren: dan hebben wy ons zelfs lief. De  derNatuur,XXVI.Onderk. 327 De koopman, die de grondregels van een' goeden burger had, vergeleek vervolgens drie foorcen van vryheden met eikanderen; de eene, die geregeld is door wetten, welken eene lange ervarenheid ingevoerd heeft; eene andere , die naar de meeningen der wysgeeren gericht ware; en eene derde, die aan de eigenzinnigheid van de byzondere menfehen overgegeeven zoude weezen. Hy bewees ons heel net, dat deeze laatfte, welke hy de woeste vryheid noemde, en wier gevaarlykheid metbemerkt, niet fchadelyker was dan de filofofifche vryheid, omdat meeningen en eigenzinnigheid byna van dezelfde geflalte en waarde fcheenen, en dat, alles wel ingezien, de gefchiktheid van onze eenhoofdige regeering de meeste voordeden en de minlle Ietfels had. Het geene, dat hy daar ovei zcide, zou hier vry wel te pas komen: maar de kortfle weg is eensklaps ot te klimmen tot het beginfel, dat eenet mensch, of een kleen getal van menfchei onbetwistbaar magtigt om de meenigti te gebieden, en de meenigte verplig hem of hun te gehoorzaamen. X 4 Dl De Staatkunde 01 de Re- GK.ERINO der. Volken. l i É t  328 ScHOUWTOONEEL De Staatkunde of de Regeeringder Volken. i ( i i i I 1 v Die beginfel is zekerlyk in ons belang, en in eene gezonde wysbegeerte te vinden. Maar zoo hec nergens anders dan daar te vinden ware, zoude ik de Koningen en de volken beklaageq over de groote onzekerheid, waarin zy zich zouden bevinden. Waar zyn inderdaad de Koningen toe geroepen? De geene, die de oppermagt, het hoogde bewind over eene groote maatfchappy voert, en haar in orde houdt, doet hetgrootde, dat het menfehclyke vernuft kan onderneemen. De Kerk te voorzien van Opzienders bekwaam om baar, tot de meeste eere van Goden het grootfte heil der menfehen , te beftieren; len Staat te bezorgen door verdandige tiechters, die de wetten en algemecne orde handhaaven; onzen koophandel en mze verdandhoudingen, tot aan beiIe einden der aarde, uit te breiden en e beveiligen; voor de welvaart van de nwoonders van Quebec en Pondicheri e zorgen, zoo wel als voor die van den >urger van Parys of Verfailles; door ragtige poogingen de onderneemin;en van Mogendheden, wiereifchen boen fchreef gaan, te maatigen; het be- teu-  d'erNhrvv^,XXFLOnderh. 329 teugelen van de baatzucht der vreemde kooplieden, die met hunneaangebragte waaren onze pakhuizen zouden willen proppen, en niet anders van ons trekken dan geld; de opvoeding der jeugd en dc weetenfchappen te beguniligen • den landbouw, de kunften, weetenfchappen en ambachten aan te moedigen; de vertiering der vruchten en der gewrochten van alle handwerken te bevorderen; overal den nayver te wekken ; dit alles is het werk van eenen Koning. Hy bevat alle voorvallen en alle perfoonen, in de algemeenheid zyner keuren en zyner weldaadige neigingen. Hy oeffent eene foort van overaltegenwoordigheid in zyn Ryk. Schoon op den troon gezeten, is hy overal: van het eene eind zyner heerfchappye tot het andere, befpeurt men overal den zelfden geest en dezelfde werkzaamheid. Zyn naam alleen brengt 'er alles aan den gang, en verdryft 'er de onrechtvaardigheid, of noodzaakt haar zich te verfchuilen. Alle byzondere menfehen blyven onder zyne befcherming in flaat; of als zy 'er in gefloord worden. verzoeken en ondervinden zy zyne verX 5 rao- De Staatkunde 01 be Regeeringder Volken.  33^ S C HO UWT00NEÈL Staatkunde op de Rbgeerinober Volken. mogende befcherming. Hy is geen God: maar het levendigite beeld van God op aarde. Indien iets het merk der godlykheid aan de Oppermagt kan geeven, is het dat men haar onwrikbaar maake. Nu is noch het billykfte belang, noch de gezondfte wysbegcerte zelfs, in ftaat, om eene regeering op onwrikbaare gronden te ftellen: het Euangelium alleen kan het doen. Weshalve indien de veiligheid van den burger naauwverbonden is met de veiligheid en de onbeweeglykheid van den troon, vanwaar de Vorst alles in tucht en orde houdt, is het Euangelium, dat de Koningen van de gehoorzaamheid der onderdaanen verzekert, ook de veiligfte grondflag van de rust der volken. Zy kunnen den Koning onderdanig zyn, of door de vrees voor zyne magt, of in gemoede en door de overtuiging van den pligt, die hen aan hem verbindt. Gy bemerkt ten eerfte het verfchil deezer twee gehoorzaamheden. Gy ziet hoe veel onzekerheid in de eene, en hoe veel vastigheid in de andere is. Moet de reden, moet de Godsdienst  berNatuür, XXVI.Onderh. 331 dienst in dit ftuk het gemoed bepaalen, en de overtuiging werken? Ik gel00 , dat de reden , en de Godsdienst hier el kanderen de hand ieenen. De Christelyke Godsdienst geeft ons het groodte denkbeeld van de Koningen , waaraan men zich by eede onderworpen en verbonden heeft. Hy onderfcheidt hunne perfoonen en perfoonlyke hoedanigheden wel ter dege van hunne magt: maar hy onderfcheidt hunne magt niet van Gods ingeftelde orde*: zoo dac men, de Mogendheden wederftaande, God zeiven wederftaat*. Hy wil dat elk, niemant uitgezonderd. den Koning en zyne bedienden gehoor zaame*, hen eere geeve, fchattingen en lasten betaale, niec alleen uit vreeze voor de ftraffe, maar door de overtui ging van pligt*. Hy laat geen voor wendfels van opftand over, zelf nie dat van 's Vorften godloosheid of af goderye. Hy wil dat men een' Hei denfchen Keizer zei ven geeve het gee ne men hem verfchuldigd is: en me) zoude niet langer een navolger, ee> leerling van Jefas'Christus weezen, ai men den Koning met getrouw bleef nie VI Staatkunde o* 5f Rf- 3P.ERING der Volken. *Rom. I3--I. *'lbid. V. 2. *I Pet. 2- *Rt>m. ï$i 5. en 7. i l S »  33a Schouwtooneel De Staatkunde oi de Regeer ing der Volken. niet meer dan of men Godeniet getrouw ware. Dus roeit het Euangelium alle muitery , alle ongehoorzaamheid met wortel met al uit. Het fielt het heil en de fchat-kist van den flaat in zekerheid , door ons de weigering van fchattingen te betaalen toeterekenen voor eene misdaad, voor eene weigering van te betaalen het geene wy fchuidig zyn. Het gedrag der Christenen, die, gedurende de drie eerlte eeuwen der kerke , op het land en in de fteden woonden, en in de heiren van ongeloovige keizers dienden, is de verklaaring des Euangeliums. Zy kosten zich, door de vlugt, aan de wreedheid der keizeren onttrekken: maar dan zou het keizerryk gebrek gehad hebben aan boeren, foldaaten en ambachtslieden; en daarom bleeven zy in hunnen pligt. Omdat zy des Zaligmaakers leer zeer wel kenden, bleeven zy Tiberius, fchoon een' afgodendienaar, Nero", fchoon een* vervolger, en Juliaan, fchoon een' afvallige, onfehendbaar getrouw. Men bemerkt ligt, dat het Euangelium, de groote maatfehappyen overtuigende ran den pligt, die haar aan haaren Vorst ver-  d e n N at u v b ., XXVI. Onderh. 333 verbindt, een kragtig, gemakkelyk en voor het volk vatbaar middel ftrekt, om de openbaare orde te handhaaven, door de behendigheid der Koningen; en dat men, als men hunne verkiezing aan het goeddunken des volks overlaat, of hun gebied op losfe fchroeven fielt, tegen den zin des Euangeliums aangaat, die hunne perfoonen en rechten even heilig en onfchcndbaar maakt. Geeft de reden ons hier een al zoo onvertuigend lichc, of dat al zoo bekwaam is om de volken in hunnen pligt te houden? Moeten de Koningen meer flaat maaken op de reden, dan op de leer des Euangeliums, en het volftandige voorbeeld'der Heiligen? Zie hier het netfle, dat de reden ons fchynt te leeren, aangaande dit gewigtige onderwerp. Als 'er op de aarde of op een eiland flechts een eenige vader is, met de kinderen, welken hy by ééne of by verfcheiden vrouwen verwekt heeft, is de vader inderdaad en van rechtswege de opperfle rechter van deeze maatfehappye. God, die de infleller deshuwelyks en der kinderteelinge is, is ook de infleller van dit vorflendora. Om hei De Staatkunde oï de Rerreringder. Volken.  334 ScHOÜWTOOBEEt De Staatkunde of de Regeeringder. Volken. i ] gemakkelyk en onfeilbaar te maaken, verbindt hy de ouders en de kinders mee heimelyke banden, die de oeffening der vaderiyke heerlchappy ligt maaken. Een ontaart kind, dat zynen vader mishandelde, zou derhalve Gode zeiven wederilaan. Indien dit hoogmoedige kind iets tegen het leven of de vryheid zyner broederen beilaat, moet de vader, als rechter en handhaaver der gemeene ruste, deezen oproerigen of moorddaadigen zoon zyne vryheid of het leven beneemen. Als het den kinderen, het zy van eene eenige of van verfcheiden vrouwen, vryItaat te faamen te rotten, en tegen hunnen vader te muiten, hem revonnisfen, te verdry ven of te dooden, dan is de' deur der misnoeginge en der nieuwigheden geopend. " De geene, die in de plaats van den afgezetten vader gezet wordt, zal zelf nog ongenadige* gehandeld worden, door een'anderen misnoegden. Daar is geene orde, geene behendigheid voor den lïaatdeezes huis;ezins te hoopen, als 'er de majefteit les vaders niet ongefchonden in blyft. -.aaten wy de Helling veranderen. Zyn  derNatuur,XXVI.Onderh. 335 Zyn 'er verfcheiden huisgezinnen op een zelfde eiland; hunne behoefte, die: van God voortkomt, en de geftelthe : den, welken God opzettelyk in de na-; tuur gebragt heeft, zetten deeze huis-: gezinnen aan, om zich te vereenigen, en zich onderling behulpzaam te zyn, als één eenig huisgezin. Dan moet de veelheid der vorften ophouden in het geene, dat het voeren des zwaards en de handhaavinge der gemeene orde betreft. De meenigvuldigheid van rechteren zou eene bron van tegenkantingen, weêrftand, beroerte en muiterye worden. Als een vader eenen misdaadiger, die zyn zoon niet is, met de dood wil ftraffen, doet hy indragt in eens anders recht: hy wordt een geweldenaar. Wil men dit doodfchuldige kind voor de rechtbank van zyn' eigen vader brengen, deeze zal te zacht een rechter weezen. Ten andere, zoo veele hoofden, zoo veele zinnen, zoo veele belangen , zoo veele oogmerken, die tegen eikanderen aanloopen. Gelyk één huisgezin één natuurlyk hoofd moet hebben, moet dit groote huisgezin, uit veele kleene beftaande, één aangefteld, een* ver- Be Staatkunde ob je Re- 3eering )er Voj> ien.  De Staatkunde op ce Regeeringder Volken. * Peter fatratut. 336 ScHOUWTOONEEL verkoren hoofd * hebben. Hec moet eenen of meer vaders hebben, die het gezag des oppervaderfchaps gezamenlyk oeffenen. God, oorzaak zynde der behoefte en der nacuurlyke gefteldheden, die de menfehen noodzaaken broederlyk te leeven , is dan ook oorzaak van de oppermagc, die de orde in de huisgezinnen moet houden: en den Koning te dooden of te verjaagen, is hec huisgezin vernielen, en cegen God zei ven aanfpannen: ce meenen hec rechc daartoe te hebben, is zoo veel als de deure voor muicerye te openen, en den muitelingen de wapens in de hand te geeven. Laacen wy hec menschdom niec langer aanmerken, als in eenen hoek van de waereld befloocen. Laacen wy de menfehen neemen, zoo als zy zyn, als eene maatfchappy, die de ganfche aarde bedekt. Zyn de Vorftendommen, onder de menfehen, van die nieuwe oogpunc befchouwd, nog noodzaakelyk? Indien onze eer en ons heil willen, dac wy ons onder die algemeene maatfchappy begeeven; indien zy, gelyk men niet twylfelen kan, ons het genot van de  der Natuur,XXVI.Otidérh. 337 de goederen der aarde geeft; kan men dan onze byzondere maatfehappyen, in verfcheiden Koningkryken opgerecht, niet voor fcheuringen houden? Ons te vereenigen tot één lighaam van burgery van eene ftad, of tot één lighaam van inwoonders van een Gemeenebest, is dat niet breeken met het menfchelyke geflaeht? is dat niet zich van het menschdom afzonderen? heet dat niet gefeheiden van hun te willen leeven en tegen hen te famen te rotten? Noch Parys, noch Konftantinopele, maar de waereld behoorde ons vaderland te weezen: en in plaatfe van dé vierigheid van eenen burger, die zyn vaderland yverig voorftaat, te betoonen, moest de mensch overal de onpartydigheid van eenen burger der waereld behoudem Dit zou zeer waarachtig zyn, Ware de mensch rechtvaerdig, uit zich zeiven tot wyd uitgeftrekte onderhandelingen bekwaam, en in ftaat om veele dingen van verfcheiden aart te verrichten. Maar de noodzaakelykheid van onderftand waarin hy is, om tegen de onXIV. Deel. Y recht-- De Staatkunde o» de Re- geerino der Volken.  333 ScHOUWTOONEEL DB Staatkunde of de Regeeringder Volken. rechtvaerdigheid befchermd, of voorzien te worden van het geene niet binnen zyn bereik is, moet hem noodwendig aanzetten, om zich onder de wetten eener magtige gemeente te begeeven. Het is zulk eene gemeente alleen , die hem kan verzekeren van de inzameling der vruchten zyns vaderlands, door den dienst der boeren; die de onrechtvaerdigheid beteugelt, en de goede orde kan onderhouden, door de waakzaamheid der Overheid; die het geweld van buiten kan afweeren, door de dapperheid der krygsmagt; die elk van de voortbrengfels van de vier deelen der waereld kan voorzien, door den koophandel ter zee en te land. Een man, die noch door het recht zyner geboorte, noch doorverkreegenpoorterfchap, deel heeft aan de befcherming van een' welbeftierden ftaat, ziet zich blootgefteld voor de beledigingen van zyns gelyken, en met eenen verftoken van de voordeden der algemeene maatfehappye. Het is als een misdragt, van yder verlaten; en niemant trekt zich zyner aan: hy is een landlooper, die noch huis, noch haard, noch verblyf heeft. Als  derNatüur,XXVÏ.Ottderh. 330 Als geene Burgerftaat hem aanneemt of te werk fielt, kruipt hy al bevende op de aarde, vreezende gelyk een haas. die tusfchen een' hoop van jaageren doorloopt. Als men het oog laat gaan over die wyde zeen, die de woonpiaatfen der menfehen fcheiden, beelden wy ons in den eerflen opflag in, dat die groote vergaderingen van watergefchapenzyn, om hen voor altoos van eikanderen gefcheiden te houden. Maar de tweede gedachte, welke de ondervinding ons ingeeft, is dat de zee het vervoeren van waaren , het reizen , en de algemeene verflandhouding en gemeenfehap ligt maakt. Het is eveneens met de byzondere maatfehappyen, die in den eerflen opflag met de algemeene maatfchappy des menfchelykengeflachtsfchynen te flryden, en welken men in 't vervolg bevindt de rechte beginfels daarvan te weezen, en te (trekken om alle menfehen eikanderen te doen dienen. Hy, die gewild heeft dat de mensch heer der aarde zoude zyn, heeft ook goedgevonden hem door zyns gelyken in het bezit zyner Y a heer- De Staatkunde of de Regeeringder Volken.  340 SCHOÜWfOONEEL De Staatkunde of de Regeeringder Volken. heerfchappye te ftellen, en om de ganfche aarde te doen bewoonen en bebouwen, heeft hy twee onfeilbaare middelen gevonden; hy heeft ze voor eerst in verfcheide hoopen of volken verdeeld, door middel van zoo veele verfcheiden taaien; en hy heeft vervolgens elk aan eenen hoek der aarde vastgemaakt door eenen tweeden band, die de liefde des vaderlands is. Wy voelen de verborgen zucht, die 'er ons houdt, of'er ons naar toetrekt, alswy 'er ons buiten bevinden: wy bemerken ook de onwaardeerlyke weldaad van de verdeeling der taaien, die, het verhaten van het vaderland moeyelyk maakende, de verfcheiden maatfchappyen beveiligt voor het verloopen haarer leden. Deeze zoo wyze en kragtdaadige voorzorgen kunnen geen werk der wysbegeerte weezen? Zodanig zyn de kundige middelen, die eene aanbiddelyke Voorzienigheid gebruikt heeft, om den mensch te noodzaaken kleine byzondere maatfehappyen aan te gaan, opdat hy daardoor deel kreege aan het genot van de algemeene maatfehappye, en van haare voordee- len.  derNt\TWR,XXFI.Onderh. 341 len, hem zoo dienftig, ja zoo hoognoodig, om de kleene uitgeftrektheid , zyner byzondere vermogens. Hy kleeft 1 zekere perfoonen aan, door een uit- J werkfel der achtinge, welke hy voor ] hunne bekwaamheid gekreegen heeft, of wel om hunne goedhartigheid. Hy ; maakt vrienden: en de vriendfchap, , die hem, door haaren wyzen raad, eenen Arts of eenen Advokaat, een' goeden Uurwerkmaaker of een' voortreffelyken Plaatfnyder maakt, omzwachtelt en ontvouwt zynen geest, brengt zyne gaaven in het licht, en maakt hem nut voor de famenleevinge. Deeze byzondere verbindtenis is dan niet nadeelig voer de algemeene maatfchappy. Hy gaat in eene geestelyke orde, of in een gilde van ambachtslieden: hy vindt 'er beproevingen en keuren, die zyne onzekerheid vestigen, en hem met nut houden aan een werk, dat hy elders niet had kunnen leeren, en misfchien niet kunnen noemen. Het is dan zyne hoedanigheid van een' goeden geesteiyken, df van een' goeden flotemaaker, die hem in den dienst zyner landgenooten en der vreemdelingen beY 3 fteedt. De Staatkunde of >e Re;eeu.ingIfR V01.;en. Voorled der /riendchap.  342 SCHOÜWTOONÏÏE, De STAATKUNDE OF DE RECEERING der Volken. fteedt. Maar als hy te veel yver voor zyne orde, zyne vrienden, of zyn vaderland toont, ftaat het altyd vry hem weder tot de liefde van het menfchelyke gedacht te brengen. Alle menfchelyke verbindtenisfen en genootfchappen zyn aan de liefde des menfchelyken geflachts onderworpen; en wy kunnen deeze liefde nooit krenken, zonder tegen eenen eerften pligt en tegen onze waardfte belangen aan te gaan. Onze vrienden en ons genootfchap kan of groote gaaven of groote geleerdheid bezitten , of wel uitmunten in zekere kunden of weetenfchappen; maar is het ons grootde belang niet, dat anderen al zoo geleerd, of al zoo bekwaam en bedreeven, of zelfgeleerder, bekwaamer en gaauwer zyn? Wy daan ons genootfchap met veel genegenheid voor; en wy verheugen ons kragtig in het goed, dat het doet: maar wy zullen zoo afgundig niet weezen, om het goed, dat van anderen gedaan wordt, te dwarsboomen, als of het een kwaad ware. Wy zullen ons wel wachten van goede werken met den zwadder onzer lasteringe te bekladden, of van  der N at uur, XXVI. Onderh. 343 van goede werklieden te verachten en te verdrukken, vermits het zoo wel onze pligt als ons geluk is, niet zoo veel te verkrygen en zoo ryk te worden als ons mogelyk is, door andere te berooven; maar de weetenfchap, dedienften en den vrede, met genoegen, in de maatfchappy te zien aangroeijen. Het geene wy zoo even gezegd hebben van de voordeden, welken het menfchelyk gedacht vindt by de oprechting onzer kleene byzondere maatfchappyen, is niet minder waar, en worde veel tastbaarer, als het zaake is van eenen grooten Staat, gelyk de onze. Vrankryk kan buiten 's lands zich gedraagen op eene wys, die het beftendig doe bloeijen , door zyne wapens alleen te gebruiken, om het zyne te bewaaren, en met alle volken eenen feil* ly ken en vasten koophandel te beginnen, waar in het met andere zyn voordeel vinde, zonder deeze te berooven van het voordeel, dat zy met ons hoopen te doen: of het kan zich haatelyk maaken, door een bedrieglyk, afgundig en inhaalig gedrag, door alles in zynen boezem te willen leiden. Zich Y 4 be- De . Staatkunde of de RE3eering 3 er Vor.- £en.  344 ScHOUWTOONEEt De Staat - kunde op de Regeeringder Volken. bedienende van het timmerhout, dat het in zyn land, en nog overvloer diger in zyne Amerikafche volkplanr tingen vindt, kan het zyne zeevaart dermaate vermeerderen, dat het de voordeden zyner nabuuren naar zich trekke. Het kan liftige keuren maaken, die als zoo veele Krikken, en bekwaam zyn om alle onze nabuuren den lust te beneemen om met ons te doen te hebben, uit vreeze van kwellinge en onlusten. Het kan den handel zyner eigen onderdaanen zodanig begunitigen, dat zy hi het algemeen alles uit de eerfte hand gaan koopen, en zelfs met hunne eigen fchepen alles, wat zy te veel hebben, naar vreemde havens gaan brengen; zodanig dat onze nabuuren listig uit onze havens gehouden zouden worden, door de geringheid van het voordeel, dat 'er voor hun te doen zoude zyn, of door het ongenoegen, dat zy 'er zouden vinden in den handel, dieh zy met ons zouden willen dryven. Vrankryk kan zelf meer doen: het kan zich, by voorbeeld, meester maaten van het meerendeel des deftigen koop-  derNatuur, XXVI. Onderh. 345 koophandels van eene geheele zee, gelyk de Oostzee, en den geenen, dien de Natuur het meeste recht daartoe ge geeven heeft, daarvan berooven. Daar wordt flechts eenige behendigheid en kloekmoedigheid toe vereischt. Men zal beginnen met het Noorden te bekommeren over den opgang van Moskovië. De zeevaart, de kunften en ambachten, die 'er beginnen te bloeijen, de magtige heiren, die 'er op de been en in eene zeer goede tucht gehouden worden, de veroverdelandfchappen van Lyfland en Aflrakan, de vernedering van de Krimeefche Tartaaren, de cyns, dien het van Groot Tartarye trekt, eene landftreek van meer dan 800 mylen lang, en vier ofvyf-honderd breed, geeft dit alles niet genoegzaam te kennen dat de Rusfen de algemeene Monarchy met groote fchreden naderen, of dat zy ten minfte zoeken het ganfche Noorden den voet op den nek te zetten? Weshalve is hetnoodzaakelyk, dat 'er eene Mogendheid zy, die aldaar het evenwigt houde. De Noordfche Vorften daar van overtuigd hebbende, kan Vrankryk zich aanbieY 5 den Db Staatkunde ob de Regeering.der Volken.  346 ScHOUWTOONEEL De Staatkunde of de Regeeringder Volken. den om hun deezen gewigtigen dienst te doen: en om hen met nadruk te bevryden van het juk, dat hen dreigt, zal Vrankryk in de Oostzee eene magtige vloot zenden, die zich meester zal maaken van den neutel deezer zee, door Denemarken de vesting Kronenburg te ontneemen. Het is niet genoeg dat het zich meester van de Sond maake: het zal zich nestelen op het eiland Rugen of elders, om zich eene tweede fchuilplaats te bezorgen. Deeze ondernecmingen zyn verfchoonlyk, als het aankomt op het algemeene evenwigt en de gemeene behoudenis. Na deeze heilzaame voorzorgen, en met zoo glimpigen voorwendfel, zal Vrankryk groote voordeden in die llreeken doen. Het zal 'er zyne wynen, zyne brandewynen, zyne zyden en wollen ftoffen, zyne gouden en zilveren boordfels en veele andere waaren brengen. Het zal weder vandaar brengen timmerhout, maden, teer, koper, pelreryen, de beste zyde en droogeryen van Afia. Uit kragte van het recht van befcherminge, zullen wy ons inlaaten in alle de gefchillen der Noord- fche  der Natuur, XXVLOnderh. 347 -fche volken, om in troebel water te visfchen. Wy zullen hunne havens influiten. Wy zullen hunne fchepen aanhouden. Wat zyt gy voor volk? Zet de booc uit. Wat hebt gy in? Vertoont uwe connosfementen of vrachtbrieven. Men zal u voorthelpen als het tyd is. Blyft in ons oog. Dus kundig wordende van alles, wat 'er omgaat, en eens anders handel fchortende door gemaakte verwylingen, of door bekommeringen , die ons al zoo nut zyn, zullen wy overal het voordeel van den eerften handel poogen te krygen. Wy zullen den oogst invoeren, anderen de naleezing komen doen. Dit is ligt te bemerken. Maar het is niet genoeg, dat wy, om onze maatfchappy aangenaam te maaken voor het menfchelyk gedacht, het verwyt van overwinnaars ontgaan: wy moeten ook dat van monopolisten of opkoopers myden, omdat een overwinnend volk zyne nabuuren van minder guldens zal berooven, dan een volk van opkooperen hun guinies fchade zal doen. Dus ziet men dat men, in 'tkleenen jn 'tgroot, in de vriendfchap, inmaat- fchap- De Staatkunde of de Regeeringder Volken.  De Staatkunde of de R.egeering ber Volken. 348 SCHOUWTOONEEL fchappyen, om onderling belang opgerecht, in de liefde zelfdes vaderlands, de maatfchappy des menfchelyken geilachts nooit moet te kort doen noch krenken. De waare eer en alle pligten vermengen en vereenigen zich in één punt, waarvan wy de noodzaakelykheid en vruchtbaarheid aireede befpeurd hebben, HEB DE MENSCHEN LIEF, EN DOE HUN HET GEENE GY WILT DAT U GESCHIEDE. Laaten wy nu weder opneemen het geene de reden ons leert van den oorfprongk en de noodzaakelykheid der openbaare orde. Elk huisgezin kenc zyn hoofd: de natuur wyst het aan in den vader; en ten zy de vader zinneloos worde, oeffent hy zyne rechten. Hy kan geholpen worden, door den raad en de kloekzinnigheid van eeneu oudften zoon: maar alle fchikking, en alle magt vloeyen uit de bevelen des vaders voort. Elke Staat kent desgelyks zyn hoofd: het is een zoon, die zynen vader op den troon opvolgt, of eene  dïrNatuur,XXVI.Onderh. 349 eene onfterffelyke vergadering, wiens aflyvige leden terftond door andere aan- \ gevuld worden. De orde is ingefteld; 1 en zy is beraamd en bevestigd met be- [ eediging des volks, opdat het niemant meer vryftaan zoude de maatfchappy te ftoorenv uit begeerte naar verandering. Alle foorten van regeeringen worden op deeze wys zoo vast, en krygen het zelfde ontzag en denzelfden eerbied, als het vaderfchap zelf, dat'er de oorfprongk en het voorbeeld van is. Weshalve is het eene muitery of eene weezenlyke omkeering van de orde, wanneer men in eenen Burgerftaat of Gemeenebesteen enkel huis op den troon wil plaatfen: het is desgelyks eene muitery en eene omkeering van het gemeene welzyn ineenerflykKoningkryk, als men een ander huis in de plaats van de wettige linie wil ftellen, of de Monarchy in eenen Burgerftaat wil veranderen. Altyd en overal hebben de menfehen zich gefchikt naar de orde, door God ingefteld, met het involgen der noodzaakelykheid die hen in een lighaam van Staat vergadert, en die deezen Staat onder eene gemeene regeering fielt. Dus De Staatkunde o* )e re5eering5er v"olsen.  35° SCHOUWTOONEEL Staatkunde of de regeering d«r Volken Dus leeren on sdeere den de ervarenheid , zoo wel als hec Euangelium, dac wy de menfehen moeten liefhebben als ons zelfs, en dat het wederflaan van de mogendheden, ingefteld om de menfehen te behoeden, zoo veel is alsGodzelven te wederftaan. Maar wat groot verfchil, tusfchen den indruk, dien de redeneering kan maaken, en dien hec Euangelium maakt! Laat ik het geene, dac ik uit eene filofofifche redeneeringe afgeleid hebbe, aan eenen hoop filofoofen, of aan een groot volk voorflaan, om te zien wat zy 'er van zeggen zullen. Ik fpreek eerst de wysgeeren aan. Och! neen : zal de een zeggen: ik fpreek u tegen, aangaande den oorfprongk uwer Opperheerfchappy. De oppermagt heeft niet gemeens met de vaderlyke magt. De eene heeft geene gemeenfehap met de andere. Toto coelo distant. Niet God, maar het geweld, heeft ons de Koningen boven het hoofd gezet. Gy hebt alle beide mis, zal de andere zeggen: God heeft inderdaad de hand daarin niet gehad: maar een wys overleg, en de overtuiging der noodzaakelykheid, heeft de eerfte Ko-  derNatuur,XXVI.Onderh. 351 Koningen gemaakt. Waarom zoude ik toevlugt neemen tot Gods raad, als onze ;behoefte de zaak genoegzaam en duidelyk verklaart? Waarlyk, zegt een derde, moet God 'er de hand in gehad hebben, dewyl hyde;zaaken hier beneden zoogefchikt heeft, datwy ons by elkander zouden voegen, en ons aan eene gemeene regeering onderwerpen. Maar maakt u niet wys, dat God de maatfchappy het middel van verhaal, of de magt om haaren Koning te oordeelen, benomen hebbe, indien deeze Koning niec wel regeert. Wel hoe zult gy het dan maaken met die Koningen, die eikanderen onderling vernielen, en met de inlandfche oorloogen, die zoo veele Gemeencbesten beroerd of omgekeerd, en duizenden van menfehen het leven gekost hebben , zegt een verwonderaar van Plato? Hebben die onheilen u nog niet geleerd, dat alle regeeringen nadeelig zyn aan de maatfchappy? Nooit zal 'er eene ongefloorde rust op aarde zyn, en nooit de menfehen recht gelukkig weezen, ten zy men ze weder tot eene volkomen gelykheid brenge. AU» De Staatkunde op oe Re- 3eering 3er Volken.  35^ ScHOUWTOONEEL Dl Staatkunde oh de Regeeringder. Vol- S£EN. Alle die bewefpen van gelykheid kun^ nen overnatuurkundig goed zyn^ antwoordt een Machiavelist.... Maar als ik vyf-en-twintig wysgeeren hoore, zal ik vyf - en - twintig gevoelens hooren, door vyf-en-twintig bewyzen geftaafd. En het wonderlykfte is, dat elk gevoelen, naar hun zeggen, klaar is door zich zelf, en dat de bewyzen alle kragtig en onwederfpreekelyk zyn. Zal ik my in de bogten en kromme wegen van dien doolhof inlaaten ? Ik wil het vernuft van de uitvinderen deezer Hellingen wel erkennen, maar geen Haaf van hunne gevoelens weezen; gelyk ik ook niet eifche, dat zy zich aan het myne onderwerpen. Maar indien dei Koningklyke magt geene beter voorftanders heeft dan de wysgeeren, die hemels - breedte van eikanderen verfchillen, in dit ftuk zoo wel als in veele andere, zal deszelfs oorfprongk altoos duister zyn; en de gronden onzer gehoorzaamheid zullen in eenevreemde verwarringe blyven. Het geene, dat ik gezegd hebbe, fchynt my eenvoudig en nut voor de geinen j  berNatuur, XXVI. Onderh. 353 nen, die 'er naar wil hooren: laaten wy trachten het den volke voor te houden Maar ben ik daartoe bevoegd? Wai recht hebbe ik toch, om my te yleyen dac myne gedachten beter aangenomen zullen worden, dan die van anderen? Ik heb meer reden om te gelooven dat men my minder gehoor zal geeven. Ik zal my vruchteloos Merken . als ik kan, met de denkbeelden van andere wysgeeren, die van het zelfde gevoelen zyn als ik: in welken leerdoel , en op welke wys, zal ik den volke, door myne wysbcgeerte, doen verdaan wat zy aan hunnen Koning fchuldig zyn? Wy zullen onze leer in een boek brengen: maar het volk leest niet. Zullen wy, die zonder last en niet gemagtigd zyn, het volk by één roepen? Het zou ons niet willen hooren, of voor dweepers houden. De wysbegeerte heeft in alle eeuwen boeken gemaakt, en mondelyke redevoeringen gedaan. Maar haare denkbeelden hebben geenen opgang buiten de fchool: zy durven zich naauwelyks vertoonen voor de menfehen; en zy zouden ook vruchteloos in het openbaar verfchynen. Zy XIV. Deel. Z heb- Dt Staatkunde ot de Regeeringder Volken.  354 SCHOUWTOONEEL De Staatkunde OT de Re- gf.ertng der Vor- ken. hebben eenen zwier, waaraan het volk zich floot. Zy vinden'er dikwyls flechts gebrabbel in. Men heeft, federt, twee duizendjaaren, vanPlatoosgemeenebest gefproken; en nooit heeft het volk 'er naar getracht: zy hebben nimmer naar haare oprechting gewenschc. Hebben zy beter kennis aan Machiavel, Hobbes, ofBayle, of Puffendorf, of aan eenigen der geenen, die wel of kwalyk gefilofofeerd hebben over het rechte welzyn van den mensch en van den burger? Maar hoe naarflig, hoe eerbiedig ziet men het volk toeluisteren, als de zendeling van den Mesfias ten kanfel ftygt, en, na beweezen te hebben dat de magt, die Jefus Christus eerso door hem zeiven, en vervolgens door zyne gezanten geocffend heeft, niet van deeze waereld is, en geene verandering in de orde der Ryken en Staaten gebragt heeft, deeze woorden, Geeft den Keizer dat des Keizers is, met alle gevolgen komt te ontvouwen. Ik onderzoek niet of de leer des Euangeliums een wettig recht heeft op de gehoorzaamheid der geesten. Maar het is zeker dat zy talryke maat- fchap-  dkrNatuür,ZJTW.OnArA. 355 fchappyen in haaren pligt houdt, door middel van overtuiginge, en dat zy be ginfels en gronden ftelt, welken het volk verdaan kan, en die alle ongetrouwheid, muitery, en wcderfpannigheid met den wortel uitroeijen. Als de volken wysgeeren worden, ziet men dat zy zich vrymaaken van het Euangelium , en van de banden, die hen aan hunne Vorften verbinden. Als wettige, maar driftige Geestelyken hunne eifchen tegen gekroonde hoofden hebben verdeedigd, door zich te bedienen van het ontzag dat de volken voor hun hadden , hebben zy toevlugt genomen tot filofofifche verklaaringen en uitleggingen: en het Euangelium zelf, dat zy niet nalieten te prediken, fprak hun tegen. Het Euangelium, en zyne predikers van alle eeuwen, die voorlang de overhand hebben verkreegen, hebben, door een gewysde van weinige woorden, de heerfchappy aan Christus gezanten ontzegt, om dezelve geheel over te laaten aan de Heeren der volken. Tot dus verre hebben de Vorften. en de volken weinig verpligting aan. Z 2 de De Staatkunde op de Regeeringder Volken.  35<5 SCHOUWTOONEEL De Staatkunde of BF. ReCF.F.RtNG dpr Volken. de wysbegeerte, maar oneindig veel aan den Chrisrelyken Godsdienst, die met meer kragt dan de wysbegeerte, en dan hec geweld zelf, de openbaare orde kan handhaaven en onderhouden, door de harten der onderdaanen aan hunne Koningen te onderwerpen. Maar, myn waarde Vriend, indien de Godsdienst zoo overvloedig eene bron van goederen deezes levens voor ons is, moet hy ons ter harte gaan: en indien hy, by de rechte gronden der openbaare orde, ons van een toekomend heil verzekert, is het zekerlyk het hoogde belang van eenen burger en van eenen Christen de waarheid van het Christendom te kennen, en te weeten waarom men geen vertrouwen kan (lellen in de ftelfels der wysbegeerte, terwyl de zekerheid des Christcndoms ons de redelykde gerustheid aanbrengt. Om uwe verfcheiden vraagen te beantwoorden, hebc gy my, waarde Ridder, bewogen om u te onderhouden van de verfcheiden fchoonheden der Natuur, en byzonderlyk van 's menfehen voortreffelykheid, het zy men  derNatuur, XXVI. Onderh. 357 men de voordeden zyns verflands befchouwe, het zy men het behulp, dar hy uit de maatfehappye trekt, betrachte. Ik heb uwe begeerte aangemerkt als eene wet. Ik heb mynen last voor wettig gehouden. Maar hy is tot dus verre onvolmaaktelyk volbragt. Alles, wat ik u gezegd heb, blyft onheilig en onnut, of is niet veel meer dan eene liefhebbery, een enkel tydverdryf, ten zy het veredeld worde door de zekerheid van den Godsdienst. Zonder dien is alles vergangelyk en ydel. Door hem wordt alles duurzaam, geheiligd en nut. Mei één woord, onze erffenis is daar, ol wy hebben 'er geene. Maar om te weeten of wy eene erf fenis hebben , die ons inderdaad gemaakt of nagelaten zy, moet men niei filofofeeren noch redenceren. De reden heeft hier niet anders te doen, dar te zien of wy een recht hebben •, zy heef gewettigde fchryvers gelast, omonshe befcheid onzer rechten, dat onder hei berustende is, voor te houden. Di vraagftuk is eenvoudig: en eensklaps on tdbaare zwaarigheden van de hand fchui Z 3 ven De Staatkunde o? be Regeering DER VOL» KEN. I l t  r De Staatkunde of de regeering drr Vot- Einde des Veertienden Deels. 358 SCHOÜWTOONEEL vende, brengt het alles tot de zekerheid van het bericht der zinnen. Het brengt alles tot een middel, dat grooten en kleenen, wyzen en onkundigen kan voldoen. Hier vinden wy ons beide, waarde Vriend, van één en het zelfde huis. Onze rechten zyn dezelfde, onze befcheiden dezelfde, onze onderpanden dezelfde; en alles, wat ons aangaat, heeft dezelfde openbaarheid. Dit verdient zeker een nader onderhoud.