VERKL AARIKQ VAN DE TYTEL-PLAAT DES XI en XII DEELS. .De inwnonders van eene groote Stad in Duitsland, vernomen hebbende dathet Franfche heir hunne nabuurfchap naderde, zonden eenige Gemagtigden, om den Maarfchalk de Turenne eene beurs van honderd- duizend r^ksdaalders aan te bieden, om hem te bewee-j gen hun grondgebied te myden. Heeren, zei hy tot de Gemagtigden, ik •yrees dat gy verloren moeite gedaan, hebt. Ik ~~hebbe de orde van mynen t.ogt opgefchreeven. Ik zal ze nazien. Uwe Stad /iaat 'er niet op: zoo dat ik geen geld van u neemen kan. Dit antwoord bewyst, dat een recht Held een vriend des menfchelyken geflachts is, en dat alle menfchen hem waard zyn. Leeven van Turenne door Ramfai.  „ irTüe/v/aatr w Aef-XI? Steef.   SCHOUWTOONEEL DER NATUUR, O F SAMENSPRAAKEN Over deBysoNDERHEDEN der NATUURLYKE HISTORIE, Die men bekwaamst geoordeeld heeft om den jongen Lieden leerzucht in-te boezemen, en hun verfland op te leiden. ELFDE DEEL. Uit het Fransch vertaald, Door P. LE CLERCQ. Te DORDRECHT* By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, M D C C L X X X I I I.   INHOUD DES ELFDEN DEELS, DE O ORS P RÖNGK der MAATSCHAP PT E. Eerste Onderhoud. Biadz. i l)e menfehen, welken men kluizenaars noemt, zyn echter burgers. 5 Oorfprongk der maatfehappye. » HET IlUÏVE LI'IC Tweede Onderhoud* 28 Nadeel der veelwyverye* : 35 Onrechtvaerdigheid yau de echtbreuk. 4? ,Het overfpe.1. ïbid* * 4 t® &  vin 1 N II O U D. DE qP VO E D ING. Derde Onderhoud. Bladz. 66 Oplosfing der vraage: of eene moeder haar kind door een ander mag laatcn opvoeden. 7r DE OEFFENINGEN der. KINDSHEID. 1 ï Vierde Onderhoud. 8i De grondflag der befchaafdheid, ibid. Liefde voor de waarheid. 90 j\ankwe,eking der reden. ibid, Gevaarcn van ysfelyke gefchiede- nisien. 91 Oplettendheid op de nitfpraak. 93 Zucht voor den arbeid. 95 VERVOLG der OPVOEDING E. Vyfüe Onderhoud, 97 Brief van eenen Vader des Hüisgezins over de eer ft e aankweeking van den geest. 9^ De' Opvoeding der Meisjes. ibid. Eerde leeroeffening in de Historie. 1 o De  I n h o u d. m De Landbefchryving der verfcheiden eeuwen. B!adz. 121 Gematigd gebruik der Tydreekeninge. 125 De Fabel door Schilderyen. 141 De Opvoeding der Jongens. 151 De fuperficieek of oppervlakkige Opvoeding, ibid. Het beginfel van de kunst van te behaagen. i55 De toegevendheid. ibid. Voorrecht van het fpel. 161 Het air cavalier, of de ridderlyke zwier. i6i Eerde kering van het leezen. 177 Het Scherm. ibid. Het Drukkantoor. 18 r Het Kantoor maakt het leezen ligt en verkort het. tSa Het Kantoor verftrekt in plaats van fehryven. 186 De vcrmaakelykheden der kindsheid. 200 Eenigfte middel om de leevendigc taaien te leeren. 206 . De Rudiment® of beginlesfen. 209- Gevaar van de Schryvers te loerenlerftaan zonder eenfgc regels. 2fi Niets te hooren of te fehryven dan dat goed is, eerde middel om eene taal te leeren. 213 Gevolgen der themata of delfelen, met moeite gemaakt. 219 * 5 / Ce*  x INHOUD. Gevolgen der gewoone themattt, vaerdig gemaakt. Bladr. 22* Het overzetten in het Latyn door regels maakt de kinderen fuf. 22S De vertaaling en de compojitie of famenvoeging. 23» De eerfte indrukfels moeten nooit valsch zyn. 232 Gevaar van dikwyls menfehen, die kwalyk fpreeken, te hooren. 244 Nodige voorzorgen. 249 De geenen , die wel fpreeken , na te fpreeken, tweede middel om eene taal wel te leeren. 255 Wy hebben alle noodige hulpmiddelen om trapswyze te gaan. 258 Dit gebruik geeft meer tyd. 266 Het fpaart de gezondheid der meesteren. 267 Het helpt de gaaf van fpreeken. 268 Het bevordert de keur der meesteren, aóo; Het herftclt dc kwalyk aangelegde leeroeffeningen. 270 Het kweekt den goeden fmaak aan. 27a Hulpmiddelen. ibid. Nettigheid in de eerfte indrukfels noodig. - 974,. Voordeel van de jeugd te doen fpreeken over aaneengefehakelde verhandelingen, ibid. Voordeel van de kindsheid oplettend te maaken door dingen, waarin zy zin heeft, 277 'De.  I N H O U Dt. xx De gevolgen der printen. Bladz. 277Het leezen der landbouweren. 278 Natuurlyke Historie. 289, De oeffening der geheugenis. 283 Alle dagen een ftukje uit de Historie in de moedertaal te fehryven. 284 Verfcheidenheid van oeffeninge om de meesters te verligten , zonder de leeroeffeningen te hinderen. Bladz. 28$ Opgegeeven vraagflukken. 294 Latynfcne vaerzen. 295 Het gevaar der uitbreidingen, aan alle foorten van verltanden voorgefchreeven. 301 Voorbereiding der Schryveren. 303 Byzonder leezen. 304 De tyd om eene goede Spraakkunst te leeren. 311 Middel om de reden aan te kweeken, ibid. Nuttigheid der Schooien: noodige voorzorgen. 314 De kennis der dingen fluit de kennis der taaien in, welken ze uitdrukt. 320, Vracht deezer oeffeninge voor de verkeeringe. 321; Byzondere vrucht deezer oeffeninge voor jonge lieden zonder goed. 32a Men moet beletten dat de jonge lieden tot het fraaije vernuft vervallen. 325 Gevaar van al te zeer te blyven ftaan op geestige gedachten. 327 D E  DE VERSCHEIDENHEID i>zr STA4TEN. Zesde Onderhoud. Bladz. 342 Oorzaak van de ongelykheid onder de menfchen. 34 S Oorzaak van de nöodzaakelykheid der ruilingen. 34$ Oorzaak der gewillige flavernye. ibid. Verdeeling van de ftaaten der maat- fchappye. 35» .E«n ryke ledigganger doet de .maat- •fchappy te kort. 363 Qorzaaken der Bedelarye. 3?S Einde des Inhouds. SCHOUW-  N O O D I G BERICHT VAN DE UITGEEVERS. j£ hans hebben wij het genoegen om het Schouwtooneel der Natuur , door den Heer Pieter le Clercq vertaald, en, voor zoo yer het bij ons op nieuw ter perfe geweest is, in taal en fiijl verbeterd, volgens de Inteekening, aan den kunstminnenden Lezer mede te deelen; wel is waar. eenigen tijd later dan wij ons voor gefield hadden, dog waar van d& voornaamfte rede in het jongst verf reeken lang geduurd hebbendé winter faifoen gelegen is, als welk bij Drukkers en Graveurs eene aanmerkelijke vertraaging veroorzaakt heeft. * On-  Bericht van de Uitgeevers. Onze begunftigers ontfangen dan hier mede dit fraaije Werk, welk niet alleen de bijzonderheden der Natuurlijke Hijlorie. maar tevens het wetenswaerdige in alle hefchaafde wetenfchappen , kunften en handwerken bevat, en dus voor den mensch ten uiterfte nuttig is. Het vertaalde Werk van den Heer te Clercq beflaat in 14 Deelen; doek wij weten niet wat de oorzaak is, dat hij het 15'. en 16'. Deel niet vertaald heeft, het zij hij daarin door den dood is belet, of dat hij eenige reden gehad heeft om zijne aangenomen taak niet te voltoojen. Deze twee {lukken handelen ever den Godsdienst; en dewijl die den mensch voornamelijk ter harte moet gaan, en hem ten hoogflen noodzaaklijk is, vonden wij het vreemd, dat het verhandelen van dien allernuttigjlen {ligt was achtergebleven, te meer, om dat  Bericht van de Uitgeevers. dat het volftrekt tot het Werk behoorde, en het zelve, buiten die vertaaling, onvolmaakt bleef. Om derhalve den Lezer met geen onvolledig Werk te laten zitten, en hem gelegenheid te geven , om zich de Verhandeling van den onontbeerlijken GodsdienstpUgt eigen te maken, dacht het ons noodig den taalkundigen Vriend, wien wij de verbetering van den ftijl hadden aanbevolen, te verzoeken de vertaling van het 15e. en i6e. Deel op zich te nemen. Dit volvoerde hij met ijver; en op zodanige wijs, dat geene gezindheden zich met reden daarover kunmn fioren. In het begin waren wij voornemens deze twee Deelen te gelijk met de vorige (lukken uitte geven; maar vermits de pers ons langer dan wij dachten ophoudt, vinden wij raedzaam den Heeren Intekenaren in hun verlangen te  Bericht van de Uitgeevers. te voldoen, volgens ons Bericht van Infch rijvmge. Het i5e. en l6tm ^ waarm^ de drukpers al ver gevorderd is, zullen wij m korten tijd op deze /lukken laten volgen, én den Bezitteren van dezer zo wel als den voorigen druk de vrijheid laten, zich ook hier van te voorzien. Intusfchen wenfchen wij den Lezer een voordeelig gebruik van het tegenwoordige, en een beflendig welvaaren. VOOR DEN BINDER. J&s zsz xIxp,r voor>beide - «KrtpMfc,*, daarin op LeCZ\T In a,n Deel op plaat XXX ftaat pag. 373, dog dlt  DE OORSPRONGK DER MAATS CHAPPTE. Eerste Onderhoud. Zoo veele goederen, waarvan de mensch omringd is , en die meerendeels alJ; jaarcn vernieuwd worden , naarmaat" van zyne behoeften; die toette! van werkXI. Deel. A tui- SCHOUWTOONEEL DER NATUUR. ELFDE DEEL. Belangende het geene den Mensch in Maatfchappye betreft. De Oor. sprongk der MaaT» SCHAffY»  2 SCHOÜWTOONEEL De Oor- sprongk der maatschappïe. tuigen, verordend om hem de bezitting van die goederen te verzekeren ; dat verfland , bekwaam om derzelver gebruik te volmaaken en derzelver grooten Oorfprongk te verheerlyken; alle die voortreffelykhcden , die voor den mensch alleen te famengevoegd zyn, hebben ons den befchouwer der natuur , den vruchtgebruiker, den lyftochtenaar der aarde, en dén Heer van alles, wat zy begrypt , geopenbaard. Zyne kennis en zyne bevinding moesten over zynen ganfehen eigendom gaan : ook zien wy hem in het volle bezie zyner waardigheid en voorrechten, als hy zich bezig houdt met het richten van zyn gedrag en van zyne werken. En hy behoudt zyne achtbaarheid, zoo lang hy zich gedraagt als landbouwer en voogd, waartoe hy geboren is; maar hy maakt zich befpottelyk, als hy, buiten zyn perk gaande, onderneemt de natuur te verklaaren, en het geene dat God voor zyn' eigen raad bewaard heeft, aan zyn veritand poogt ce onderwerpen. Eén ding fchynt hem vry laag te zetten, enden- glans der waardigheid, waar-  der Natuur, I. Onderh. 3 Waartoe wy hem verheven gezien hebben , te verduisteren. De mensch i: hier geen eenig heer; de aarde is vol menfehen. Kunnen wy dan eenen rang, dien hy met millioenen van zyns gelyken gemeen heeft, nog eene voortreffelykheid, eene uitfteekendheid of hoogheid heeten? Daar zyn goederen, welken men met yverzucht mag bezitten, en waarin wy geen genóotfehap, maatfehappy of verdeeling kunnen dulden. Het is niet eveneens met ons -heerlyk goed. De mensch is in deszelfs bezit gefield , alleen voor zoo verre hy met zyns gelyken in maatfehappye treedt; en hy verliest inderdaad alle zyne rechten, naarmaate hy aflaate van gezellig te zyn. Schoon de Godlyke Voorzienigheid haare gunsten zoodanig uitdeelt, dat zy ze dikwerf doet ftrekken tot een' loon van ons onderzoek en onze naarvorfchingen , om onzen arbeid daar door aan te moedigen, moet echter het gezicht van zoo veele waardige eigendommen , van zoo veele werkingen van een' onfeilbaarenuitflag, ons den men >ch A 2 nier, De Ör,R> STRONGK DER MaAÏsch4ppyé.  4 SCHOUWTOONEEL De Oor-^ sraoNGK DER MAATSCHArPÏE. niet al te hoog doen zetten, noch ons zeiven beguichelen. Wy zouden ons inderdaad bedriegen, indien wy waanden dat het den menfche gegeeven is alles, wat wy gezien hebben, het eene voor en het ander na, door hem zeiven te ontdekken en te verkrygen. De vruchten des verftands en de vruchten der aarde zyn niemand van ons in eene genoegzaame uitgeltrektheid gegeeven, ten zy door de bedieninge van andere menfehen, en met de vcrpligtinge van wederdienst. Terwyl elk mensch zyn vernuft ten dienfte van het gemeen te werke ftelt, bewyst de maatfehappy hem haare dankbaarheid, door hem alle andere behulpfels, welken hy noodig heeft, te verfchaffen. Zy levert hem de uitvindingen van alle eeuwen, en de voortbrengfels van alle plaatfen. Zy befpaart hem tyd en moeite. Alles is eigenlyk aan de maatfehappy, en aan geenen mensch in het byzonder , gegeeven: door haar alleen, krygt de mensch deel aan de verfcheidenheid en den overvloed van des Scheppers gefchenken. Gelyk de vruchten der aarde , zyn de  der Natuur, I.Ondcrh. 5 de menfchelyke gaven en bekwaamheden van het eene tot het andere eind van ons verblyf verfpreid, opdat de inwoonders elkander zouden afeifchen het geene zy weeten, gelyk zy elkander medeelen het geene zy bezitten. Hy, die uit de maatfehappye uitgaat, doet dan een dubbel kwaad. Hy fpik zynen tydmeteen moeijelyk en lastig zoeken naar het geene de maatfehappy hem op eene vaardige wyze aanbiedt, en hy verwaarloost of begraaft onrechtvaerdiglyk eene begaefdheid, welke hy voor haar ontvangen had. Hier uit is te voelen en te tasten dat God niet voorgehad heeft hier eenzaame kluizenaars, maar burgers, te plaatfen. Men moet echter de afzondering niet met de eenzaamheid verwarren. Om een burger te weezen , behoeft men zich niet altoos in het gedrang der menfehen te bevinden. Het woelachtigfte leven is dikwerf het onnutite. Hy, die zich uit een beginfel van godsvrucht afzondert, is geen eenzaame menfehenhaater, die van het gemeene welzyn afziet, maar een voorzichtig burger, die de gevaaren, welken hy A 3 te De Oorsprong k der Maat- SCHArPYE. Zy, welken men kluizenaars noemt, zyn echter burgers.  6 Schouwtooneel De Oor- sprongk ©er Maat. schappïe. te fterk voor hem oordeelt, tracht te ontgaan. Hy zal een Paulus of een Hilarion weezen, die zich aan den haat en woede zyner vervolgeren of aa>n een beklaaglyken val poogt te onttrekken; of een Rancé, die de verdorvenheid der eeuwe , wier kwaadaardige indruk hy al te wel ondervonden heeft, wil myden; _of een Mabillon, die alle zyne vermogens te famen trekt, om des te minder van zynen recht kerkelyken arbeid en geestelyke bezigheden afgetrokken te worden. Maar zulke luiden verbannen de liefde voor het welzyn hunner broederen niet uit hun harte; zy trachten, in tegendeel, het welzyn van derzelver beste deel naar hun uiterlte vermogen te behartigen. Daar zyn afzonderingen, waarin men fiechts zeer geringe en gemeene gaven te werk fielt, gelyk die van eenen hof te bebouwen, die van zieken te bezorgen en te dienen, of van ftoffen te weeven, of ftecnen te houwen.-Maar deeze foorten van arbeid , verre van berispelyk te zyn omdat zy achter af gefchieden , fixekken in tegendeel tot nut en ten voorbeeldc der maatfehap- pye  der Natuur, L Onderh. f pyê rer plaatfe, waar de arbeid en de broederlyke famenwooninge in byzondere achcinge zyn. Het Evangelium roept ons overal tot dat werkzaam en behulpzaam leven. De verzaaking, welke zy eischt, is geene verzaaking der maatfchappye; zy begeert niet dat wy de famenlevinge haaten en daar uitgaan; maar zy eischt de verbreeking der banden van die eigenliefde , die alles op zich zelfs t' huis brengt, en, in plaats van zyne broederen ten diende te daan, alleen van hun gediend poogt te worden. Verre van ons den haat toe "te laaten, wil het ons de werkeloosheid en de onverfchilligheid niet vergunnen, dewyl het , ons gebiedende alle menfchen lief te hebben als ons zelfs , ons beveelt dat wy alle onze broeders of alle onze evennaastens, die binnen het bereik van onze hulpe zyn , helpen zullen, telkens als zy onzen byftand noodig hebben; en het leert ons zelf de vyandfchap niet dan met weldaaden te beantwoorden. Een mensch , die zich in eene woestyn zoude begeeven, om zich van alle pligten der famenleeA 4 vin- De Oor- SPRONGK t>er MaATSCHAPPYE.  De Oor.- SP ONGK DER MAATSCHAPPÏE. Oor- fprongk der Maatfchappye. 8 SCHOUWTOONEEL vinge te ontdaan, zoude een weetniet of een gedrocht zyn ; en verre van een Christen te weezen, zoude hy zelf geen wysgeer zyn , fchoon het weinig zaaks is alleen een bloot wysgeer te weezen. De Wysbegeerte, die zich beroemt de menfehen gezellig te maaken en tot eene geregelde maatfehappy te brengen, heelt inderdaad den waaren oorfprongk der maatfchappye , noch de rechte fteunfels, die haar kunnen fchooren, niet geweeten. In het onderzoek des beginfels, dat eenige huisgezinnen by elkander heeft getrokken, geeft zy de eere van het bondgenootfehap aan den nood, die hen drong, en aan de overdenkingen van eenige Wetgeeveren. Waarin zy al zoo verkeerdelyk geredeneerd heeft , als toen zy waande dat de beweeging, die de natuur onderhoudt , dezelve had kunnen vormen ; en dat de verrotting , die de wormpjes, uit den torre en de vlieg voortgekomen, voedt, de fchikfter en vormlter van alle hunne byzondere leden en ingewanden was. Vandaar alle die natuur- en zedekundige ftelfels, waar-  der Natuur, /. Onderh. 9 waarvan God uitgefloten en geheel buiten gehouden wordt. Het kan, volgens die Leeraars, geen filofofeeren heeten, toevlucht tot God te neemen, De Oorspro nok df.r maatschawye; als men de vormende oorzaak der weezens wil nafpeuren, dewyl alleen wat flyk en warmte veronderlteld zynde, uit dezelve na malkander eene zon , eene aarde, viervoetige dieren, vogels, eene zee met haare visfchen, eenen man met zyne getrouwe egade, koren, bloemen en water om ze te befproeijen , met één woord , eene waereld , met al wat 'er in is, uit voort zal komen. De groote Descartes heeft dat alles zien voortkomen uit zyne ftoffe, met haare draaijende beweeginge, zonder dat God 'er eenige orde in gebragt hebbe; en andere hebben na hem de Natuurkunde nog veel verder gebragt. Descartes had God noodig, om zyne eerfte ftofie en de beweeging , die alles vormen moest, te krygen: dit zyn de twee ecnigfte dingen , welken hy van God eischte. De nieuwelingen, na dat zy met Descartes de zon en de maan, eenen man en eene vrouw uit het ftof hadden zien voortkomen, niet alsvoortA 5 breng-  IO SCHOÜWTOONÏEL De Oor- SPRONGK EER MAATSCHAFPYE. brengfels van eenen byzonderen wille of raad van God, maar' als noodwendige uicwerkfels van de beweeginge der draaikringen, hebben niet kunnen zien dat het noodzakelykcr ware om hetflyk of de Itoffe en de beweeging aan eenen raad of eenig overleg toe te fehryven. Weshalve hebben zy den raad en den wille van eenen Schepper van de hand geweezen, en niets anders erkent dan de (toffe. Volgens hen moet de Zedenleer verhandeld worden op dezelfde wyze, zonder dat God 'er inkome. Wat is zy anders dan het ganfche lighaam der regelen, welken de menfehen onder elkander moeten volgen? Weshalve moet men deeze regels zoeken in de oorzaak en in het voorneemen, dat de menfehen by elkander brengt. Nu is het, volgens hen, zeker dat niets anders dan de nood en de beraamingen der wetgeeveren de menfehen vereenigt hebben. Daarom moet men de rechten en pligten der famenleevinge niet verder dan het belang uitltrekken. Van daar die zachte zedenleer van Epikurus, die de maat vm alle onze ph'gten past op de volmaak-  der Natuur, I. Onderh. n maakte genoegte van alle onze vermogens. Van daar de al zoo befpottelyke begin fels van Hobbes en Machiavel, die niets wettigs noch eeilyks kennen dan het geene den wetgeever behaagt, omdat dit hoofd der maatfchappye, door de plaats, welke hy bekleedt, in ftaat zynde om de behoeftigheden des ganfehen lighaams te kennen, zyn wil de regel wordt, zeggen zy, der billykheid en zelfs van den godsdienst, dien men volgen moet. De hedendaagfche Deïsten, weinig verfcheelende van de oude Epikuristen, merken den mensch aan als een dier, dat geene voorrechten heeft, die hem onderfcheiden van de andere dieren, zyne medegenooten en tafelgenootcn. Want oorfprongkelyk gingen de menfehen en de beesten dezelve beziën zoeken, en aaten dezelfde eikels. Om een beter deel te krygen van de vruchten der aarde, is de mensch in maatfehappy getreeden met een' anderen mensch; en de pligten der maatfchappye zyn niets anders dan vergoedingen voor verfcheiden nuttigheden: de fhyder maakt kleederen voor den fchoenmaaker; en deeze fchoeit den fny- De Oor.- sprongk der Maat» schappye.  ia Schouw tooneel De Oor- SPRONGK DER MAAT SCHAPPYE. fnyder in vergeldinge. Waaruit volgt, dat ik niet fchuldig ben iets te doen voor den geenen , die niets voor my doet, en dat ik niemand nuttig behoeve te zyn, dan om het nut, dat ik van hem hebbe, te vereffenen. Stoïken hebben de zaak een weinig anders begreepen, en het belang wegneemende bevryden zy zich van allen herf'chuld, 't geen in eenen zin in het zelfde beginfel valt. Want vermits zy zich overtuigd houden, dat de mensch genoegzaam voor zich /elven is, en dat de fmart des lighaams noch de beledigingen van een ander geenen vat hebben op een verftand, dat redeneert, houden zy zich op zich zelfs: zy hebben geen medelyden met de geenen, die zich ongelukkig noemen; en dezelfde vervreemding van eigenbaat, die hen belet iets van anderen te eifchen, ontflaat hen van allen, fchuld aan anderen. Dus vernielen de wysgeeren,die den mensch tot een eenzaam dier maaken, by gevolg alle zyne pligten; en de meeste, die 'er een gezellig dier van maaken, {tellen dezelve op niet veel vaster gronden, als zy ze alleen op eigenbaat pasfen.  derNatuur, I. Onderh. 13 Laaten wy,na met dewysgeerenraad geleefd te hebben, de ondervinding hooren. De taal van deeze fcheelt hemelsbreedte van de hunne, en luidt gelyk die der H. Schrift. Laaten wy waarneemen wat onder de dieren gebeurt: de neigingen in de werktuigen, welken zy ontvangen hebben, regelen hun lot, en geeven des Scheppers voorneemen te kennen. Eenigen, gelyk de honingbyen en bévers, leeven gaerne in maatfchappye ; en hunne werktuigen worden ongenoegzaam voor hun als zy alleen zyn. Die zucht voor de famenleevinge brengt ongetwyffeld hun recht welweezen voort. Muar het is geenszins het inzicht van het nut, 't welk de famenleeving hun aanbrengt, dat hen neigt om zich te vereenigen. Hun geluk is het uitwerkfel van eenen Herken indruk, die de gewaarwording van de nuttigheid hunner maatfchappye voorgaat. In tegendeel ziet men andere dieren , wier genegenheden en werktuigen, kortom alles, hen tot afzondcringe neigen. Wel is waar, dat de moeder haaren voeflerlingen in het eerst eene tcedere vriendfchap bèwyst,fchqortzygeenen De Oorsprong»;der Maat schappye*  De Oor- 5prongk Der MaaTschafpye. 14 ScHOUWTOONEEL nen wederdienst van hun verwacht; en die onbefchryffelyke teederheid en zorg, die haar voor haare jongen ingegeeven is, duurt zoo lang als de nood en behoeftigheid van dezelven. Als zy zoo verre gekomen zyn, dat zy haar kunnen misfen, verandert haare liefde in onverfchilligheid, en dikwerf in haat: men ziet ten minde dat zy ze met hardigheid van haar verjaagt. De vader, die niet verordend is om hen te voeden , bewyst hun geene genegenheid; gemeen'yk kent hy ze niet. Dit alles waarfchuvvt de jongen, dat zy eerlang zelfs in hunne eigene behoeftigheden zullen moeten voorzien. Als de fcheiding gefchied is, kennen de vader, de moeder en dekinders elkander niet meer. Hunne werktuigen zyn inderdaad niet gefteld om zich onderling te helpen, of om gemeene wooningen voor zich te maaken. Zy hebben geene kennis van maaten noch getalen; zy kennen niets dan hun voordeel,en kunnen niets anders vatten. Kan een paerd met zynen hoef den hamer en den winkelhaak behandelen? Kan het hart zich met zyne hoorns eene fchuit of tente maaken?  der Natuur, I. Ottderh. 15 ken ? Zy hebben noch gereedfchap, noch begeerte, noch vernuft, dat hen by elkander kan brengen. Alles neigt hen om elk afzonderlyk en op zich zelfs te leeven; en zy, die zich by een houden , verzamelen zich by kleene hoopen, volftrekt aan eene zelfde plaats bepaald zynde. De mensch alleen , fchoon hy menfehen genoeg om zich heeft, ftrekt zyne verhandelingen veel verder uit: en treedt in onderhandeling met eenen anderen mensch, die door groote zeen van hem gefcheiden is. Die zucht voor de famenleevinge is in den mensch een gefchenk des Scheppers, zoo wel als zyne armen. Het is de verwachting der nuttigheid niet, die den mensch armen, handen, gewrichten, en de wonderbaare verfcheidenheid van beweegingen heeft doen krygen. De noodzakelykheid, waarin hy zich bevindt, om zich te kleeden en eene wooning te bereiden , heeft de wol niet op de vacht der fchaapen doen groeijen, geene bosfehen omtrent hem doen voortkomen, en geene laagen van fteen onder zyne voeten uitgeftrekt. Deeze hulpmiddelen en gereedfehappen trekken een onderftand voor De Oor- SPRGNGK der Maat* schappïe.  l6 SCHOUWTOONEEL De Oor- strongk ptR Maat- SCHATPTE. voor zyne behoefte; maar zy zyn zynen nood voorgegaan. Een voorneemen, een oppermagtige wil heeft den arm gemaakt, om fteenen te houwen; maar de Wysbegeerte zoude zich verkeerdelyk de uitvinding der armen en der fteenen aanmaatigen, omdat zy aangemerkt heeft dat de eene en de andere van nut zouden kunnen zyn. Al zoo verkeerdelyk fchryft zy den oorfprongk der maatfchappye toe aan de onderlinge behoeftigheden, en aan de uitvinding van Nimrod of van Draco. Men moet de onderlinge hulpe ongetwyffeld in Gods voorneemen zoeken, als eene onfeilbaare vrucht van de maatfehappy en een billyk loon van de eenigheid. Maar de zucht voor de famenleevinge is voor alle nuttigheid, die 'er van voorkomt. Zy is Gods voorneemen; zy is onze ftaat, zoodanig dat wy, onze nuttigheid komende op te houden, daarom niet buiten de maatfehappy zyn, noch ontflagen van de banden, die 'er ons aan verbinden. Zy zyn een werk van Gods handen. De Wysbegeerte heeft weezenlyk getracht dezelven te verbrecken, toen zy in  der Natuur,/.Onderh. 17 in de oude en nieuwe gezindheden alle onze pligten heeft durven meetcn met de maat van onze genoegten of van onzen nood en behoeften. De nood alleen is een flecht meester, waarvan men niets goeds te verwachten heeft , zoo dra hy lui geworden is door den overvloed , of moedwillig door de ma.°t. Om de maatfehappy, die de aarde bedekt, op te rechten, heeft God niet gewacht naar de onderrechtingen van de behoefte , noch naar die der wetgeeveren. Hy heeft krachtdadiger en onfeilbaarer middelen gebruikt. Hy heeft den mensch armen en verfcheiden bekwaamheden gegeeven: maarzy worden hem onnut, als hy ze niet gezamenlyk met zyns gelyken in het werk fielt. Hy wyst hem een bekwaamen voorraad aan om zich te kleedcn, te voeden en eene wooninge voor zich te bereiden: maar de mensch verliest het gebruik van het noodzakelyke, als hy zich van de maatfehappy fcheidt. Dat hebbe ik u voorheen aangetoond *. In dit alles bemerkt de mensch den vinger * Zie den Brief achter het II. Deel. XI. Deel. B De Oor- 3prongk der MaaTschappye,  18 Schouw tooneel De Oor- sïrongk eter M aatschappye. gervan God; en hy fchikt zich naar's Hemels voorneemen, als hy gezamelyk met zyns gelyken arbeidt: maar gelyk de aanmerkingen, welken hy kan maaken over de noodzakelykheid van te eeten, de gewoonte van te eeten niet ingevoerd noch de fpyzen voortgebragt hebben; zoo hebben desgelyks de wyste overdenkingen aangaande het voordeel, dat menfehen vinden by de onderlinge hulpe, welke zy elkander bieden , de maatfehappy niet meer voortgebragt , dan zy andere menfehen voortgebragt hebben.. Alle te famen, de zaken , die hen bezig houden, de gemeenfchap, die hen vereenigt, hebben zichtbaarlyk eene inltelling, die van een'hooger ooifprongk is dan van den tyd en de overleggingen der Wysgeeren ; en daarom zyn de pligten, de grondflag der famenleevinge, zoo oud en zoo onveranderlyk als de raadrtagen en voorneemans van God, hunnen oorfprongk. Het is derhalve de beweeging niet, die de natuur en de verfcheiden weezens gevormd heeft; noch de nood of de Wysbegeerte en Staatkunde, die de verfcheiden deefenende verfcheiden neigingen  der Natuur,/. Ondevh. 19 gen der maatfchappye gewrocht heb ben; maar de maatfehappy en de natuur zyn hef werk van eene aanbiddclykc Voorzienigheid h die de beweeging gebruikt om het Heelal te onderhouden, en de maatfehappy haaren gang doet gaan^ zoo door het bellier der fchranderfle verltanden, als door den prikkel der behoefte. De Wysgeerett, tot oorzaak dermaatfchappye gemaakt hebbende het geene 'er Hechts het behulp en de fteufi van was, voerden alleen valfche pligten in, die bekWaamer waren om de maatfehappy te doen wankelen, dan om baar te bevestigen. De ondervinding, die ons tot eene onveranderlyke oorzaak leidt, betoogt eene zucht voor de maatlchappye en de pligten , die fteeds dezelfde zyn , welke veranderingen ook in onze belangen en genoegten moogen ontdaan. De leden, waar uit zy beftaat, kunnen ons fchaaden of met goederen overlaaden: maar de Verzadiging kan orts niet ontflaan van voor haar te arbeiden , rtoch de rpyt oils toelaaten haar te verlaaten , vermits j volgens de van God ingeilelde orde, ons ft a ver- ' De Oor- sprongk der Maat SCIIAPPÏEi  20 SCHOUWTOONEEL De Oor- 3prongk der maatschaw'ye. vernuft en onze armen haar coebchooren. De Heidenen, door een valsch licht geleid , en de jooden , zelfs verlicht door eene openbaaring, die eerst ontgonnen én Hechts eene voorbereiding was, hebben kunnen waancn dat zy niet gehouden waren hunne liefde verder dan over hunne vrienden uit te ftrekken. Schraale lesfen en een onvolmaakt licht hebben de voorbeelden van liefddaadigheid niet heel gemeen kunnen maaken, noch die van broederlyke zachtmoedigheid vermeenigvuldigen. Om een gedeelte van het nood-, zakelyke goed ftand te doen grypen, heeft men de leeringe te hulpe moeten komen , dan door geflrenge wetten , dan door denkbeelden van eere, van wraak, van liefde voor het vaderland. De driften zyn de leer te hulpe gekomen , en hebben het gebrek der rechte grondbeginfelen, welken men verloren of verduisterd had, vergoed. Maar de drift, het bekrompen ^oogmerk, en het korte vooruitzicht weeten , al zoo weinig als de behoefte , zoo verre te gaan als zy moeten, noch Uil  der Natuur, I. Ondcrh. 21 rtil te houden waar het dient. Om kort te gaan, de reden is niet genoegzaam geweest om volmaakte burgers te maaken. Alleen de oprechte en teedere liefde van alle menfehen, aangemerkt als kinders van een' zelfden Vader , en als broeders van een' zelfden Zaligmaaker; alleen het Christendom kan , zonder twist en zonder onzekerheid, alle billykheid en rechtvaerdighcid omtrent de menfehen betrachten : alle andere grondregels zyn verdacht en ongenoegzaam. De liefde alleen ontziet zich haaren naaften te fchaaden *: hoe zou de men den geenen, dien men liefheeft, kunnen verongelyken ? Het Christendom is dan de volmaaktheid der maatfchappye , vermits het de onrechtvaerdigheid en'het ongelyk tot in hunne wortelen uitrook, door het wegneemen van den wrok , de bitterheid en den haat. Een Wysgeer kan een burger fchynen en zyn vaderland beminnen, zonder de rechtvaerdighcid lief te hebben. Maar hy, die de rechtvaerdighcid en zelfs zyne vyanden lief heeft, bemint geB 3 wis- De Oor- sprongk der maatschappye. ' Rom. [3:10.  22 Schouwtooneel De Q»r- SÏRONCK DER M VATSÓÊl&ïfYK- * J»sn. 13 : 34i 35- wisfelyk zyn vaderland. Echter is het, om een Christen te zyn, niet genoeg het Christendom te kennen en te belyden. Alle beltraffingen, welken men tegen de Christenen inbrengt, met voorneemen om het Christendom aan te tasten, misfen haar doel. Men is geen Christen ,-dan voor zoo verre men zyne broeders lief hebbe; en hy, die niet lief heeft, blyft, fchoon met een' fraaijen naam gefierd, der gerechtigheid dood. Het merk, waaraan de leerling van den Leeraar.der liefde te kennen is, is de menfehen lief te hebben, gelyk hy ze lief gehad heeft *. Indien de haat het bederf der maatfchappye en de liefde haar zekere band is, is het klaar dat een recht Christen niet na kan laaten een recht burger te zyn; en dat ik den rechten burger in het Christendom zoeke, is om dat ik hem nergens dan daar weet te vinden. Overal elders zie ik 'er niet anders van, dan de fchyn, ontbloot van grondregels en beftendigheid. Weshalve is het vry onnut, de eerlle pligten en de rechte kennis der maatfchappye te gaan haaien uit de redeneeringe, of uit eene wysbegeerte, die altoos  der Natuur, /. Onderh. .23 roos onzeker en bcfchroomd in haaren gang is. Ik zal my wel wachten Ariftoteles of Puffendorf tot myne meestens te neemen. Zy zullen my eenige gebruikelykheden en fchikkingen, die wysfelyk ingeftcld, fchoon zy willekeurlyk en menfchelyk zyn , kunnen leeren; maar uit de openbaaringe zal ik zekere tn vaste kundigheden haaien. De woncbrbaare uitwerkfels van dien wcldoendcn geest, dien het Evangclinm inblaast, toonen ons dat het den geenen, die den mensch en de maatfehappy gemaakt heeft, alleen betaamde ons te leeren, wat haare leden tot volmaaktheid konde brengen. Het oude volk, met het pand der beloften beladen , heeft hy geleid door harde wetten , overeenkomftig met de hardigheid hunner harten, zoo wel als met de bewaaringe van let pand. Maar wy vinden alle pligten en alle fchoonheid der maatfchappye in de eerfte fcheppinge van den mensch, en in het Evangelium, 't welk dat pand, de hcrftelling van zynen val, begrypt. Eene der gewigtigfte waarheden des Ouden Testaments is deeze : Dat God den mensch naar zyne gelykenis gefchaB 4 pen De Oor- sprongk der maatschappye.  24 SCHOUWTOONEEL De Oor- 4PR.omgk der MaaTSCHaPPYE. pen heeft, om over de ganfche aarde te heerfchen. Een der aangelegenfte ft kregels des Nieuwen Testaments, en het oogmerk der openbaaringe, is dat wy, uoa nei nebbende , elkander zoo lief moeten hebben ais ons zelfs. Deeze beide waarheden helpen elkander wonderlyk. De eerlte leert ons onze pligten: de tweede verfclaaft ons het micdel om ze te oelïenen, en om het zoet, dat uit die onderlinge plichtsbetrachtinge natuurlyk voort moet komen, te fmaaken. De bevinding bewyst ons dit: Hoe meer achting de menfehen voor de eenigheid en de broederfchap getoond hebben, hoe gelukkiger zy geweest zyn. De menfehenhaater, in tegendeel, die uit de maatfchappye uitgaat, heeft geen recht tot het brood, dat God door de handen van zyns gelyken vermeenigvuldigt. Hy verliest de oefening zyner heerfchappye over de dieren: zy zullen hem in de eenzaamheid ftraffeloos beledigen : hy is een koning, die zyn ryk verlaten heeft; hy bevindt zich alleen buiten zyne grenzen ; en men kent hem niet meer voor het geene hy is. Maar  der Natuur, I. Onderh. 25 Maar fchoon de menfchenvlieders , gelyk, by voorbeeld, de Bonzen in China , de Brachmannen der Indien , en zoo veele andere wilde Wysgeeren, die hun leeven doorbrengen in afzonderinge en verrukkingen, waartoe God hen niet geroepen had, aangemerkt kunnen worden als verlaters der maatfchappye, zyn zy 'er, eigenlyk gcfprooken, geene vernielers van. Het zyndwaazcn; cn hunne dwaasheid is beklaaglyk, maar niet gsvaarlyk. De rechte vernielers der maatfchappye zyn die Wysgeeren, die zich tegen het Christendom kanten,en de eerfte banden verbreeken, door ongebonden vermaakelykhedcn, door onvcrzaadelyke begeerïykhcid, en door de verachting der geopenbaarde wetten. Wat gedachten zouden wy hebben van eenen man, die opcnlyk zeide het geene Cartouche zynen leerlingen inboezemde, in het diepfle van de Villcrs-Cotteretfche bosfehen: dat men een cerlyk man, en zelf nut voor zyn Vaderland kan zyn, als men zynen naasten befteelt, mits dat men hem het leven niet beneeme. Deeze leer , zal men zegB 5 gen, De Oor- sprongk der maatschappï E.  26 SCHOI'WTOONEEL De Oor- SPRChNuK DER MaaT«cijappye. gen, ftoort'de openbaare rust, en keert de orde der geheele maatfehappy om; en Cartouches zachtmoedigheid is eene buitenfpoorigheid , vermits de toelaatinge van dieverye den manflag twee wyde deuren opent; want hy, die zyn goed zal willen verdcedigen, zal doodilaan; en hy, die het rooven wil, en tegenltand vindt, zal ook doodflaan, of oin het goed te krygen, of om zyn eigen leeven te verdcedigen. Zoodanig en nog fchadelyker en verderfFelyker is de redencering der geenen, die het onteeren van eens anders bed voor eene onverfchillige zaak houden; die het voor eenq beuzeling achten , het hart van eene vrouw van haarenechtgegenoot te vervreemden; en die, tot verachtinge des huwelyks en der onfchendbaarc huwelyks-pligten, en tot verfmaadinge der ecre en der kuisheid, de eerfte belangen der maatfehappya met voeten, treedende, opcnlyk in druk deeze wonderlyken ftokrcgel hebben durven opperen en beweeren: dat David, indien hy te beftrafFen geweest is, die flraf ondergaan moest, niet omdat hy Bathfeba na zich genomen heeft, maar al-  of nuttelooze leermeesteres. Wy moeten 'er eene zekerer hebben. HET der Natuur, /, Onderh. 27 alleen omdat hy haaren gemaal Urias heeft doen dooden. Als de Wysbegeerte kwalyk redeneert, leidt zy de geenen, die haar hooren, op den doolweg; en als zy het rechte wit treft, ontbreekt het haar aan gezag om zich te doen gelooven: zy ftrekt dan eene gevaarlyke De Oor- 51'UONGK DER MaAÏ<| schappye.  28 Schouw tooneel Hrt Hu- wêlyk. H U W E L Y K. HET Tweede Onderhoud. Het Huwelyk is de aankweekcr en de fteun der maatfchappye. Het is 'er de aankweeker en oorfprongk van, dewyl alle menfehen uit' éénen man en ééne vrouw gefprooten zyn. Het is 'er de grondflag en de fteun van, dewyl het menfcheiyke geflacht vergaan zoude, indien het Huwelyk afgefchafr wierd. Laaten wy eerst onderzoeken welk het eerfte voorbeeld deezer vereeniginge is: wy zullen haare voordeden en pligten des te beter en te ligter leeren kennen. Den man niet alleen willende laaten, kon God hem ten eerfte verfcheiden vrou-  der Natuur, II. Onderh. 29 vrouwen of flechts ééne geeven. Indien de veelheid der vrouwen tot welzyn van den man en tot voordeel der maatfehappy geftrekt hadde, zoude God Adam niet, geduurenJe eene talryke reeks van jaaren, zonder ander gezelfchap dan ééne echtgenoot gelaten hebben. Hy zoude de bevolking der aarde niet met eene onvolmaaktheid begonnen hebben. Indien hy dan geoordeeld heeft dat ééne vrouw eene genoegzaame hulp voor Adam was, móet zyn oordcel ons tot eenen regel en voorbeeld van den echten ftaat ftrekken: en alle de geenen, die deeze eerfte en aaloude orcle, hebben willen veranderen, waren onkundig van het welzyn der maatfchappye, en Verre van het door hunne verandering te bevorderen. Dan om tot een vermeend voordeel te geraaken , dan om een mogelyk of ingebeeld misval te voorkomen, hebben de Wysgeeren, hunne redeneeringen voor de ingeitelde orde trekkende, van tyd tot tyd zeer verfcheiden ftelfels aangaande het Huwelyk bedacht. De goddelyke Plato zag duidelyk , of meende te zien, dat het eene vol- ft'rek- Het HuWELÏK.  30 Schouw tooKeil Het Hu- ftrekte noodzakelykheid was , dat de vrouwen gemeen waren. Mahomet en zyne aanhangers, voorftanders van een gemakkelyk D eis mus, verzeld met eenige geringe oeffeningen, die niet lastig zyn, zien nog klaarer de noodzakelykheid om zich van den byzonderen eigendom der vrouwen, door opfluiten en andere voorzorgen, te verzekeren, en van 'er elk drie te hebben, of zelfs zoo veel als zy kunnen onderhouden. Andere Deïsten weeten de banden van een öpenlyk en wettig Huwelyk overeen te brengen met heimelyke maar korte minneryen , en geeven niet minder voor, dat de zuivere reden hen tot dit ftelfel leidt. Wat heeft de reden niet Ondernomen te verdeedigen en in te voeren, door zich op de klaarblyklykheid te beroepen ? Wat ons belangt, waarde Ridder s Wy doen de eer der reden niet beftaan in het invoeren van nieuwe regelen, maar in het volgen van den reeds gemaakten én ingeflelden regel, en in de verecniging van man en vrouwe overeen te brengen met den wille van den Infteller des Huwelvks. Het  der Natuur, II. Onderh. 31 Het is om den vrede, de goede opvoeding, den noodigen voorraad, den troost en de zekerde hulpe in de maatfehappy te brengen, dat God den man ten eerfte den pligt opgelegd heeft om zyne vrouw lief te hebben, en haar getrouw te blyven, en dat Hy hem de bétrachting deezer pligten ligt gemaakt heeft, door hem haar te doen- aanmerken als zyne wederhelft, dat is, een deel van zich zeiven. Hy wilde dat zy het geene, 't welk zy in hec genootfchap van haarenechtgenoot moestweezen , in haare fcheppinge zyn zoude, en dat , vermits zy waarlyk been van zyne beenderen en vleesch van zyn vleesckwas, van beide alleen een eenig geheel werd. Zoo groot een denkbeeld geeft de Heilige Schrift ons van het Huwelyk; en als wy het tot dien oorfprongk brengen, zien wy 'er de voorcreffelykheid en behendigheid van. De behendigheid van het Huwelyk is zoodanig, dat een man al zoo min van zyne vrouw moer fcheiden , als hy van zich zeiven kan fcheiden. De voortreffelykheid daarvan is zoodanig, dat deeze verbindtenis al- He't Ho- welïk.  32 ScHOUWTOONEEL Het Hu- WELlü. alle andere overtreft, en de aankleeving, welke een man voor zyn ouderen moet hebben, gefield is achter de liefde, welke hy aan zyne vrouw verfchuldigd is. In het vervolg van tyden zag men het voorbeeld van Lamech, een der nakomelingen van Kaïn, en de begeerte, het zy van talryke nazaaten na te laaten, het zy van geenen nazaat te ontbeeren, de veelwyvery en de vryheid om ze te verftooten byna overal invoeren. God heeft de Aartsvaders, die in dit gebruik opgetrokken waren, aan geene geftrenger wetten willen onderwerpen: hy gaf hun de beloften j maar verordende hen niet om 's menfehen hart te verbeteren en de eerfte orde te herftellen. Dit groote werk was bewaard voor zynen Zoon, voor zyn Woord, die de groote Hervormer des menfehelyken gefiachts moest zyn, gelyk hy 'er de Schepper van was. Deeze Zoon, de vryheid der echtfehcidingen en der eigenwillige vereenigingen met een meesterlyk gezach affchaffende, brengt het Huwelyk weder tot de eenheid der eerfte inftellinge, en beneemt den mensch de magt om het geene dat God te [amen gevoegd heeft, te fcheiden Die  der Natuur, II. Onderh. 33 Die weinige woorden, welken ik uit de Heilige Schrift, zoo oude als nieuwe, bygebragt hebbe, bewyzen meer waarheden , en brengen de maatfehappy meer weezenlyk nuts en goeds aan, dan alle ftelfels der Wysgeeren, en dan alle verhandelingen der Staatkundigen over het Huwelyk, Alle redeneeringen en fchikkingen, welken men over dit fttrk gemaakt heeft, f trekken eer om den byzonderen mensch, die een vyand van dwang is, te behaagen, dan om de orde, de rust en de betamelykheid onder hen menfehelyke geflacht te bevestigen. Het voegde de oorzaak der maatfchappye alleen haaren Haat en weezenlyke voordeden ten eerfte op vaste gronden te zetten,door de naauwe vcrpligting,denman opgelegd, om zich met ééne vrouwe te vergenoegen, en onaffcheidelyk aan haar vereenigd te bly ven. De Wysbegeerte en de begeerlykheid betrachten, in hunne gevoelens, niet dan eenige byzondere of zeer bepaalde voordeden, en misfen de weezenlykfte en algemeenfte goederen. De onverbreekbaare trouw van éénenman met eene eenige vrouwe, kan XI, Deel, C ia Hét Huwelyk.  34 SCHOUWTOONEEL in 't byzonder eenige ongenoegte, eenig hinder of zelfs hartzeer in hebben; maar dit belet niet dat deeze fchikking niet voor alle andere te kiezen zy, om de algemeenheid der voordeden, die 'er voor het menfchelyke genacht uit voortkomen. De reden en de uitkomst toonen 'er ons eene wysheid in, die den grooten Infteller deezer orde waardig is, dewyl de grootite verineenigvuidiging des menfchdyken geflachts, met de grootfte rust der huisgezinnen, eene VJueht van deeze orde is. Men heeft aangemerkt, dat het getal der jongens en der meisjes, die uit eik Huwelyk geboren worden, overal byna het zelfde was *. Indien de kryg, de zeevaart, en de zwaare arbeid een vry groot getal jongens vroeg doen omkomen, worden 'er van de andere kunne nog vry meer in het graf gefleept, door. haare tedere gefteltenis, en vooral door het gevaar, 't welk de vrouwen in het kraambedde bopen, of door het be- * De Majoor Graunt heeft het getal der jongen, tot de meisjes, die er geboren word*n, berouw den als 14 tot 11. Met Hu- WELïï.  der Natüur, II. Onderh. 35 bederf van haar zog, als zy haare kinders door vreemde vrouwen laaten opvoeden ; zoo dat wy, zonder gevaar te loopen van ons te veel te vergisfen, het getal aan beide kanten ten naastenby gelyk moogen ftellen. Laaten wy op den aardbodem honderd jongens en honderd meisjes plaatfen, en redeneeren als of'er voor het tegem woordige geene meer waren. Het geene, dat in dit kleene getal waar zal weezen, zal niet minder waar zyn in het geheel des menfchelykengeflachts. Men kan in de Huwelyken deezer jonge lieden zich houden aan de eerfte inftelIing, of aan het gebruik, dat men naderhand ingevoerd heeft. Laasen wy zien, wat goeds en wat kwaads 'er van kan komen, als wy de gewoonte der Oosterfche Volken volgen. Twintig van deeze jongens, den mannelyken ouderdom bereikt hebbende, en door hun vernuft tot eer en ftaat gekomen, zullen, volgens de magt, welke hun aanzien en de toeitemming der andere hun geeft, elk drie vrouwen trouwen. Het is, in deezen Maat van vryheid,zekerlyk eene groote gematigdheid, dat zy C 2 'er Het Hu- welvk.  36 SCHOUWTOONEEL Het Huwelyk. 'er niet meer neemen. Tien anderen, min vermogend en min aanzienlyk, zullen'er elk twee neemen. Nu zyn'er nog zeventig vryers en twintig vrysters uic te huwelyken. Laat tien vryers, zoo ryk niet als de vorige, maar echter in ftaat om ééne vrouw te onderhouden, zich elk met ééne vergenoegen : dan zullen 'er zestig jongkmans overlchieten, en, benevens tien dochters, die ongetrouwd zullen blyven, en beide alsflaaven gehandeld, of aan eene gemeenfchap, zonder regel of orde, overgegceven zullen worden. Daar zyn menfehen , die deeze fchikking en verdeeling vry net zullen vinden ; maar het is te weeten of zy nut zy. Laaten wy dan met dc nuttigheid beginnen; ik ben 'er mede te vrede; wy zullen vervolgens komen tot het geene, dat door de Hipte billykheid en de bloote betaamlykheid geëischt wordt. Het groote nut, dat men hier zoekt en eischt, is de grootfïe vermeenigvuldiging der huisgezinnen. Het is, volgens de ondervinding, veel by de Oosterlingen , die met drie vrouwen leeven, dat zy by elke vrouw drie of vier kin- ders  der Na tuur, II. Oiiderh. qt ders hebben. Jakob had .'er alleen der tien by zyne vier vrouwen. Laaten wy echter, om den voorlhmderen van de veelheid der vrouwen de maat vol te meeten , onderftellen dat elke vrouw vyf kinders heeft. Dat zyn vyftien kinders voor elk huishouden met drie vrouwen. Laat elke vrouw in de huizen, waar 'er Hechts twee zyn, zes kinderen hebben, dat is, twaalf voor elk huisgezin. Men kan onderftellen dat elke vrouw, die afzonderlyk eenen man voor haar heeft, acht kinders krygt. De andere vrouwen, die geenen" vasten Haat zullen hebben, zullen geene of weinig kinders krygen. En het zal, in de oi> gebondenheid van haar gedrag , veel zyn, zoo zy haare melk zuiver kunnen bewaaren, en elk twee kinders opvoeden. Dus zullen de vrouwen, verdeeld gelyk wy gezegd hebben, gceven i. De 60, die de 20 eerfte ] 60 maal Huwelyken maaken, J 5kinders. Of voor twintig huis- 20 maal houdens j 5 kinders. Dat is, 300 kinders. C 3 2. De Het Hu-' welyk.  Het Hu- welvk- 38 ScHOÜWTOONEEt 2. De twintig, die de tien'ï » ti 11 ° 1 / 20 maal nuweiyKeti van aen twee- > den rang maaken, J Of voor tien huishou- 1 o maal dens, 12 kinders. 6 kinders. Dat is, 120 kinders. 3. De tien van de der- 10 maal de orde 8 kinders. Dat is, 80 kinders. 4. De tien, wier ftaat 10maal niet vast is, 2kinders. Dat is, 20 kinders. 80 120 300 In 't geheel - - 520 kinders. Het is klaar, dat in die verdeelinge de geene, die de meeste vrouwen heeft, ook de meeste kinders heeft,en dathy, die zich met ééne vrouw vergenoegt, het zwakfte huisgezin heeft-, waaruit fchynt bcfloten te moeten worden, dat de éénheid van vrouwen in het hu we- lyk  der Natuur, //. Onderh. 39 Iyk eene orde is, die met de grootfte vermeenigvuldiging der huisgezinnen, en by gevolg met de talrykfle vermeerderinge des menfchelyken geflachts, ftrydt. Maar het is verre van daar. Laaten wy ons den oogenblik, waarin de honderd jongkmans gereed Monden om te trouwen, weder vertegenwoordigen , en de verdeeling zoo veranderen , dat elk van hun, volgens Gods eerfte inftelling in den hof van Eden, zyne vrouw kryge: dit is het zelfda geval als dat van Adam, die de cenigfte vrouw, die in de waereld was, ten wyve kreeg. Verfcheiden van deeze vrouwen zullen achticn, twintig, of méér kinders krygen ; andere veertien en vyftien; eenige negen en tien; andere minder. Laaten wy, om de geheele fomme te krygen , het geringe getal door het meerder verheffen. Laaten wy eensklaps negen of tien kinderen neemen van de vruchtbaarfte vrouwen,enflechts twee of drie aan de onvruchtbaarfte geeven. Deeze rekening zoude op tien of twaalf kinders voor elke vrouwe uitkomen. Maar laaten wy elke vrouw C 4 niet Hut Hu-  40 .SCHOUWTOONEEL Het HUwelyk. niet meer dan negen kinders geeven, of om zoo veel tc zekerer te weezen dat wy 'er haar niet te veel geeven, het getal van elk aan acht bepaalen. Dan zullen de honderd yrouwen te famen acht honderd kinders ter waereld brengen. Het welk twee honderd tachtig meer is, dan in het geval der veelwy very ; en het zoude, naar allen fchyn, wel de helft meer weezen, aan beide kanten onderftellende dat zy alle in het leven blyven. Dus, fchoon de veelheid der wyven meer' kinders in een huisgezin kan brengen, ( het welk het groote voorwerp der begeerte van eenige Wysgeeren niet fchynt,) geeft zy 'er veel minder aan het geheel van een volk, en aan het menfchelyk geflacht; het welk met Gods klaarblykelyk voorneemen ftrydig is. De Wysbegeerte itemt in het algemeen toe, dat de vermeenigvuldiging des menfchelyken geflachts het einde des Huwelyks is. Hoe zal zy dan de eerlte en Evangelifche inltelling, die, fchoon zy eiken man flechts ééne vrouw toelegt, die vermeenigvuldiging veel vermeerdert, durven beltraffen en haar de veel- wy-  oer Natuur, II. Onderh, 41 wyvcry, of de gemeenfchap der vrouwen , die beide het menfchelyke geflacht van zoo veele kinderen berooven, voortrekken? Maar om aile gefchil en ydele twistredenen weg te neemen, behoeven wy Hechts aan te merken dat verfcheiden of veele van deeze honderd vrouwen, die met haar drie of vier flechts eenen man zouden hebben , nooit zoo vee- Ie kinders zullen krygen , dan of zy elk alleen eenen man hadden. Ten andere zullen zy , die aan eene bcestelyke gemeenfchap overgegeeven zyn , veel minder vruchtbaar wee/en, of in het geheel geene kinders krygen. Het is derhalve eene klaare waarheid, dooide gemeerie bevinding bewcezen, dat honderd vrouwen, volgens den ftyl der Oosterlingen getrouwd, aan het menfchelyke geflacht, uit flechts honderd mannen beftaande, minder kinders zullen geeven, dan of men honderd paar volks, en honderd onderfcheiden huisgezinnen van die honderd jongkmans en honderd dochteren gemaakt hadde. Het algemeene belang , het allerwaardigfte zekerlyk om van alle Wysr C 5 be- ïïet Huwelyk.  Het Huwelyk. itl SciIOUWTOONEEL bcgeerige verftanden betracht te worden, verzekert ons tot hier toe, dat de eenheid van wyven een groot voordeel boven haare veelheid heeft. Maar alles moet zich onderling behulpzaam zyn, en deeze eerfte beweegreden van voorkeur kan weggenoomen worden, door al te groote ied'els en misvallen. Men kan van de gemakken en ongemakken deezer beide ftaaten niet oordeelen , ten zy door den eenen met den anderen te vergelyken. Laaten wy terftond in Lamechs tenten treeden, en zien hoe hy met zyne twee vrouwen Ada en Zilla leeft. Hy is de eerfte, die dit voorbeeld gegeeven heeft. Waarfchynlyk heeft hy alle gevolgen deezes nieuwen Huwelyks van te voren rypelyk overwogen. Heeft hy 'er de vermeende voordeden in gevonden? Ik zie in dit huisgezin niets anders dan verfcheidenheid van belang en driften ; dan minyver en gekyf tusfehen die twee vrouwen; dan listen, aanklagtcn, betichtingen, kwaadaardige uitleggingen om elkander den voet dwarsch re zetten, en elkander uit het hart van den  der Natuur,//. Onderh. 43 den man te verbannen; dan krakkeel en woede tusfchen de kinders, yverige voorftanders van hunne moeder; dan fniartelvk Het Hu~ WELïK. droefheid, hartzeer, en een fmartelyk onderzoek voor den man. Hy vreest zyne eigen wooning. Hy vindt 'er alles in oproer. Alle dagen verneem^ hy nieuwe befchuldigingen, of zier eene ftille fpyt, die het hart des ganfche huisgezins knaagt; of hy hoort ze tegen elkander op de hevigftewys uirvaaren. Van vader wordt hy rechter; en het hulpmiddel, waartoe hy gedwongen meent te zyn, is nog droeviger dan het kwaad, waarvan hy zich wil bevryden, dewyl hy dien huiskryg door den dood der oproerigiten dempt. In tegendeel is de eenheid van een Huwelyk, dat voorzichtig aangegaan is, na een genoegzaam onderzoek en bevindinge van gelykheid van aart , van ' die plaagen vry; het fluit eenheid van belang in , eensgezindheid en by gevolg den vrede, en dus de zoetlte en genoeglykfle maatfehappy, welke men kan bedenken. De eenheid in het Huwelyk is dan onvergelykelyk voordeeliger dan de veelwyvery, voor het menfehe- ly-  44 Sc H O U W'T OONEEL Het h Ijwel vk. lyke geflacht om'de grboter vermeenigvuldiging, en voor de byzondere huisgezinnen om de grooter rust. Deeze waarheid zoude nog vry tast-* baarer worden , indien ik op de bes fchryving vart den Haat der geenen, die yeele vrouwen hebben , de fchildery van de fchandelykheden en ongelukken, waartoe hunne gierigheid het overige des menfehelyken gellachts noodwendig brengt, deed volgen. Begryp eerst de helft der maatfchappye, dat is, alle vrouwen , onteerd door het mistrouwen, dat men van haare deugd opgevat heeft, voor al haar leeven gekerkerd in een Serrail , genoodzaakt te verkeeren met de geenen, die zy meenen meest te moeten haaten,' en eindelyk overgegeeven aan de eigenzinnigheid van een kleen getal van onbefchoften, die geen ander middel weetcn om zich van haare trouw te verzekeren , dan yzeren traliën , floten en fchildwachten. Verbeeld u, aan den anderen kant, de helft der mannen buiten ftaat geftcld óm de wyze wetten der natuur te volgen, het zy door de onmogelyk- heid  der- Nat UjUr, II. Onderh. 45 heid van eene fatfoenlyke, deeglyke en getrouwe echtgenoot te vinden; het zy door de geweldige voorzorgen, welke die geweldenaars neemen ora hunne vrouwen te beveiligen tegen de onderneemingen der geenen ,v die 'er geene hebben. Maar ik zoude uwe zedigheid kwetfen door het verhaal van die afgrysfelykheden; en indien haare fchildery ergerlyk is, hoe drydig moet de zaak zelf dan niet met de eerde inzettinge des Scheppers, en met alle eerde gevoelens van menfehelykhcid weezen? Het Evangelium, dat die ysfelyke geweldenaaryen afgefchaft heeft, heefc dan de orde in de maatfehappy herdeld. Boven de verfcheiden gedaanten van Huwelyk, die, volgens de tyden en de plaatfen, eenige beftendigheid door de menfehelyke fchikkingen gekreegen hebben, zyn 'er twee andere foorten van gemeenfchap, waarin men geene andere wet erkent dan zyn eigen hoofd Het Hu- wel vk. De achrfcreuk eQ hocrery, en drift, en waarin men geen aanzien heeft voor de eere der huisgezinnen, noch voor het voordeel des menfehe- iy-  40 SCHOUWTOONEEL Het Huwelyk. lyken geflachts. Ik meen die verkeeringen, welken men onderhoudt met getrouwde of met vrye vrouwen; die fchandelyke verkeeringen, by geval begonnen door eene becstelyke drift, die niets ontziet, en zich wil verzadigen, in weerwil van de ftemme der reden, en met verachtinge van het gemeene welzyn. Ik zal hier niet onderzoeken, of de echtbreuk en de onwettige verkeering van vrye menfehen de maatfehappy ontficren en bederven, noch of die^ verbindtenisfen, alleen by geval aangegaan , den geenen die op aarde Gods beeld, de bewerker van alle befiendig goed, de voorftander en fteun der goede orde moet zyn, ontëeren. Daar is niemand , die niet in zyn gemoed voelt dat deeze zaak niet in gefchil getrokken behoort te worden, ten zy hy zyn verftand trachte te bedwelmen door redenen , die flechts fpitsvindigheden der eigenliefde zyn. Maar eene zaak, die wel verdient onderzocht te worden, en wier oplosfing die der voorgaande influit, is wie van beide de maatfehappy meer verongelykt; de gee-  derNatuur,//; Onderh. 47 geene, die eens anders vrouw verleidt; of een ander, die met eene vrye dochter vleefehelyke verkeering houdt, en nalaat den Haat „zyner kinderen, door wettige huwelyksbanden , te verzekeren. Het Ha. WELYK. Het'over- fpel. '-uiiu: wy ünuui'ZOCKCn. De echtbreuk is, ik bekenne het, de vereeniging van twee bedorven harten , van twee verbasterde zielen, van alle deugd- e«. eere ontaart, en die een voor- Onrechr- vacrdighcid der echtbreuk. Wy oordeelen met reden, en overeenkomltig met het gevoelen van alle volken, dat 'er, na den mandag, geene Ih-afbaarer misdaad is dan de echtbreuk, omdat zy de wreedile van alle rooveryen, en eene belediging is, die oorzaak van moord , doodllao- en de jammcrlyklrc ongelukken kan zyn. De andere foort van verkeeringe of vcrecnigingegeeft, in het gemeen,geene gelegenheid tot dezelfde onheilen als het overfpel. Het kwaad, dat zy aan de maatfehappy doet, is zoo fchynbaar niet; maar daarom is het niet minder weczenlyk; en fchoon het zoo aflchuwelyk niet fchynt, is het, om zyne gevolgen , misfehien veel grooter. Dit zullen wy onderzoeken.  48 .Schouw to.onëel beeld * voorwerp van afgryzen voor eikanderen behoorden te weezen , naardien twee deugnieten elkander zoo veel te minder achten , als zy elkander beter kennen. De echtbreuk kan zeer nadeelig zyn voor de kinderen, die 'er uit voortkomen, omdat zy geene moederlyke teederheid, van wegen eene vrouw, die niet anders in hun ziet dan oorzaaken van ongerustheid of verwytingen van ongetrouwheid, noch eenige waakzaamheid over hunne zeden van eene moeder, welke alle zedigheid uitfchudt en geene zucht meer voor de deugd heeft, te wachten hebben. Maar fchoon dit eene groote wanorde en eene afgrysfelyke zonde voor God is, lydt de maatfehappy'er weinig by , zoo lang dit kwaad verborgen blyft. De kinders hebben de kost, en worden eenigermaate fatfoenlyk opgetogen. Het is niet eveneens met de onkuifche verkeering van twee vrye lieden. Wat is inderdaad de Verordening der' aanlokfelen, die den-mensch trekken'? Welke is het rechte einde der vermaaklykheden ? Waarom heeft, by voor- Met Huwel ïk.  der Natuur, //. Onderh. 49 beeld, de algoede God een' aangenanmen fmaak gegeeven aan het voedfel, dat de mensch nuttigen zoude ? Waarom voelt deeze een' fterken trek, om zich door behulp der fpraak te onderhouden met zyns gelyken? De reden, verftoken van die voorkomende genoeglykheden, en beiloten in haare overdenkingen , zoude de behoeften des lighaams hebben kunnen verzuimen , of de maatfehappy, waartoe God haar veroordeeld had, verfmaaden. Het vermaak is een fcherpe vermaaner, die dé reden tot haar einde dryft; maar deeze reden kent de waarde van den tyd en de gezondheid. Zy befiuit het vermaak des onderhouds en der tafel binnen de paaien van het noodige, en verre van zich te laaten beheeren door deeze aanIokfels, beheert zy dezelven. Het is eveneens met alle andere vermaakelykheden , inzonderheid met die geenen, welken God aan den echrenltaat gehecht heeft. Zy ftrekken om het menfchelykè geflacht te doen wasfen; en het uitwerkfel volgt de inzetting der voorzienigheid , als deeze vermaakelykheden aan eenen regel gebonden zyn. Maar het XL Deck D b* Het Huwelyk.  50 ScHOÜWTOONEEL Het Hu- WEi-IK. bederf der vruchtbaarheid en de oneer der maatfchappye zyn onfeilbaare gevolgen der ontuchtige gemeenfchap. Vooreerst is zyhet bederf der vruchtbaarheid. De vrouwen, die geene plig^ ten kennen , verfmaaden de hoedanigheid van moeder, en worden het zelden ; of als zy zien dat zy het worden, vreezen zy den oogenblik , waarin de haatelyke vrucht hunner ongebondenheid het licht zal zien. Zy zien die ongelukkige kinders met fpyt ter waereld komen; het fchynt dat dezelve 'er geen recht toe hebben, en 'er niet behooren te weezen. Zy zyn 'er mede verlegen, en voorkomen hunne geboorte dikwyls door moordaadige middelen; of zydooden ze, als zy geboren zyn; of, om ze zich door zachter middelen kwyt te maaken, leggen zy ze te vondeling; of, op zyn best, zy verbergen ze op plaatfen, waar zy altoos onkundig van hunne ouderen blyven. Van deeze kinderen , hier en daar in afgelegen oorden verfpreid, groeit een Hecht graauw, zonder opvoedinge , zonder middelen en zonder beroep. Niemant trekt zich hunner aan; niemant kent ze. Door de on-  der Natüür, II. Ondern. 51 Het Hu- WtlïK, onhandigheid, waarin zy zyn opgetrokken , zyn zy zonder leering, zonder Zeden, en zonder ingetogenheid. Dikwerf maakt de fpyt van zich in een* veriaaten Haat te zien hen verwoed, en vervoert hen tot de gruwelyklte ongeregeldheden. Het minfte kwaad, dat die onwettige minneryen kunnen voortbrengen, is dat zy de aarde vullen met ongelukkige burgeren , die van niemant befchermd worden , en eene ergenis en voorwerpen van verachtinge voor de maatfchappye zyn. Weshalve is 'er niets ftrydiger met den aanwas en de rust der maatfchappye , dan de leer en het fchandelyke leven van die valfche Wysgeeren, waarnaar men in de waereld luistert, en die niet dan van het welzyn der maatfchappye fpreeken , terwyl zy den rechten grondflag der famenleevinge omwroeten. Hoe heilzaam is, aan den anderen kant, de leer en de yver der Kerke,die grooten en kleenen de waardigheid des Huwelyks aanpryst, en elk raadt om zich in eenen heiligen en eerlyken D a echt  5a Schouw tooneeL) He-t HUwil wk. echt te begeeven, terwyl zy haar ui terfte best doet, om die ongelukkige vruchten van eene beestachtige wysbegeerte in hunnen verlaaten ftaat te hulpe te komen, te voeden, te kleeden en te onderwyzen. Wat is het oogmerk van den Wysgeer , die het met de gemeenfchap van Plato, of met den ongebonden Haat van Epikurus houdt? Niet anders dan ontflagen te blyven van de zorgen , de moeite, den last en de kosten, welken een geregeld huishouden eischt, dat is, dat de maatfehappy alles voor hem, en hy niets voor haar zal doen. Maar laat ons echter niet weigeren te hooren naar de redenen dier verheven Wysbeerte, die verder ziet dan de Kerk, en zoo veel in de Openbaaringe te berispen vindt. De navolgers van het Epikuristendom achten zich zoo nutteloos niet in de waereld. Ik heb hen hooren zeggen, dat hunne minneryen niet altyd zoo onvruchtbaar waren; dat men in eenen ftaat allerhande flach van menfehen moest hebben; en dat, indien het Gemeenehest aan den eenen kant wel opgetrokken of geleerde burgers  der Natuur, II. Onderh. 53 gers noodig had, het zich aan den an deren kant niet kwalyk bevond by anderen, die wel met het fcheermes of de fchoenborftel kosten fpeelen, of die goede fchoudcrs hadden om het musket te draagen. Hunne oprechtheid behaagt ons, dewyl zy rondborftig bekennen dat de geboorte en de opvoeding der Koningen, de geboorte en de opvoeding der geenen , die de hooge ampten en waardigheden in den ftaat bekleeden, mitsgaders van hun,die met een eerlyk beroep of fatfoenlyk ambacht hun brood winnen, gelukkige vruchten van den Huwclyken ftaat zyn: maar aan den anderen kant kan ik niet wel verduwen, dat zy zich onbefchaamd de voortplanting van de hef des volks en den aanwas van het graauw toefchryven ; dat zy zich eene eer, waarin de kruijers, zakkedraagers, bedelaars en landloopers, dat is, het beestachtigfte, onbefchoftlte en oriverftandigfte flach van menfehen,het beste deel hebben, durven aanmaatigen. Zoo dat ik niet kan zien, dat de maatfehappy aan die luiden, die hunne on* gebondenheid den naam van wysbegeerD 3 ;e Het Huwelyk.  Het Huwelyk. Het einde vin den aart des mans en der vrouwe. 54 ScHOUWTOONEEL te geeven, veel verplicht is voor het vermeerderen van den droelém , het lehuim en -uitvaagfel des menfchelyken geflachts. De bevinding leert, dat het welzyn der maatfchappye volmaaktelyk met Gods Woord overeenkomt, in de inftellinge der eenheid en der onverbreekelykheid des Huwelyks, dewyl men, die banden verbreekende , de eerlyke gevoelens, den duurzaamen onderftand, de achting, de vriendfchap, de voorzichtigheid, de oeffening en betrachting van alle deugd, en de behulpfels, die alle ftaaten krachtdadiglyk in weezen houden, vernietigt. God, de onwaardeerlyke gevolgen dier vereeniginge in het oog hebbende, heeft haare pligten ligt gemaakt, en het gelukkige uitwerkfel daarvan bevorderd door de hoedanigheden, die hy in den man en de vrouwe gelegd heeft. Den man heeft hy den tytel van hoofd, voogd en befchermer van het huisgezin opgedragen. Om hem in ftaat te ftellen om zyn huisgezin gelukkig te maaken, door de inkomst van zynen arbeid, en door de werkzaamheid zyner befcher- min-  der Natuur, TI» Qnderh. 5$ minge, gaf hy hem eene voordeel igt geltalte, een gelaat vol van majeltek, eene (lerke getemperdheid, eene leevcndigheid van bewecginge , die eene vyandin der werkeloosheid is. Daarom zelf is het tydverdryf van zyne kindsheid woelachtig en luidruchtig geweest. Na dat de mannelyke ouderdom zyne begeerten gerypt, en eene zekere orde in zyne denkbeelden gebragt heeft, fchynt hy veel bezadigder. Maar fla hem gade in zyne fchynbaare rust. Een inwendig vuur verteert hem. Hy fmeedt ongetwyffeld een ontwerp, zoo hy niet aireede vertrokken is om het uit te voeren. Hy moet uiterlyk arbeiden, het oog over alles laaten gaan, en zien wat 'er omgaat en hoe het 'er toegaat; hy moet den overvloed en de rust in zyn verblyf onderhouden. Dan herltelt hy het geene, dat door de ongeregelheid der jaargetyden bedorven is; dan verhelpt hy de bouwvalligheid zyner wooninge. Als hy zynen arbeid door eenige uitfpanningen fchort, zyn de zittende minst van zynen fmaak. Hy zal den loop te paarde of te voet, de fchyf of de fcaatsD 4 baan Het Huwelyk.  t$6 SCHOUWTOONEEL Het Huwelyk. baan verkiezen; hy zal gaan kolven of met den kloot fchieten, jaagen of visfchen. Zyne vermaakelykheden zyn oeffeningen. De werkzaamheid maakt hem fterk; en hy leeft eerst te recht als hy zyn lighaam mag oelTenen. Hy gelykt de planten, die in de fchaduvve kwynen, en niet wel vaaren ten zy in de open lucht. Zyne ganfche zinnelykheid en zyn ingefchapen aart T hem dus in eene gezonde raddigheid en lustig houdende , Hellen hem in ftaat om zyn huisgezin te doen bloeijen, en zyn goed te vermeerderen door de geftadigheid van eenen voordeeligen arbeid, of door middel van eene wettige befcherminge. De verordening' der vrouwe is zeer vcrfchillende met de zyne ; en haare hoedanigheden komen tastbaarlyk met haare verordening overeen. Schoon zy als een redelyk fchepfel , zoo wel als haar man en het ganfche menfehelyk geflacht, recht heeft tot de heerfchappye der aarde , heeft zy flechts den tweeden rang in het huisgezin. Zy is den man onderworpen; zy is zyne hulp, maar eene hulp hem gelyk. Zy is  der Natuur,//.Onderh. 57 is achtbaar in het huis, door haar ei- ] gen recht, en door de magt, welken1 zy van haaren man ontvangen heeft. Maarzy is niet bedeeld met dezelfde maat van fterkte en werkzaamheid. Dit is een uitwerkfel eener wyze voorzorge, die haar heeft willen bepaalen aan de kleenftê zorgen, en haar het werk binnens huis tot haar deel doen neemen, terwyl de man buitens huis een waakzaam oog houden en werken zoude. Het is om haare hulpe fteeds lieffelyk voor den man, en haare tegenwoordigheid altoos aangenaam voor het ganfche huisgezin te maaken , dat God haar bevallig eh zachtmoedig gemaakt heeft. Zy wordt gehoorzaamd, omdat zy behaagt: maar als de zachtheid en weldoende neigingen, waarvan zy van natuure de uiterlykheid heeft, in haar' fteeds doorftraalen, dan wordt zy fteeds gehoorzaamd; en men fchept vermaak in het volgen van haare bevélen, niet alleen omdat zy behaagt, maar omdat men achting en liefde voor haar» heeft. 's Mans ftem is ontzagchelyker,maar het gezag, der vrouwe is niet minder D 5 nut. Het Hu. welïk.  58 Schouw tooneel Het Hu- welkk. nut, en van geene minder uitwerkinge. Zy oeffent het met voordeel, dun door de nette acht, welke zy op de geringde kleenigheden geeft; dan door haar overleg, dat men gedadig in alle zaaken van het huishouden noodig heeft; dan door haarcn goeden raad, of door de gemaatigdheid haarer bedradingen; zelfs airemet door haare dilzwygendheid. Haare traanen zelfs zyn niet zonder gezag. Maar haar alleronfeilbaarst vermogen komt haar van haare zachtzinnigheid en deugd. De fchoonheid en tederheid, die de vrouw van natuure afgezonderd en zittende houden, ontdaan haar alleen van het ruwde werk. Zy zoude meenen dat haare bevalligheden haare eer te kort deeden , indien zy haar vormden tot een beeld, van het gebruik van handen en voeten verdoken. Gelyk zy haar deel heeft aan de eer der regeeringe, deelt zy ook in de zorgen der regceringe. Hoewel haare werkzaamheid in kleener ruimte befloten , en aan geringer voorwerpen bepaald is, zyn haare bezigheden echter gedadig, en van eene geftadige noodzakelykheid. Zy  der Natuur, II. Onderh. 59 Zy heeft het opzicht over alles, wat 'er gekoft wordt; en het koop en komt alle dagen weder: zy deelt alles om, Het Hu. welyk. «lilt ua^vu vv^v*».!. ~j . befchikt alles wat de voeglykheid, de orde, en de plegtigheden van den huize betreft. Haare tegenwoordigheid is overal noodig, en doet het huishouden zynen gang gaan. Niets ontfnapt aan haar doorzichtig oog; zy bemerkt den minften misflag; maar zy beltraft niet alles, wat beftraffelyk is. Het is genoeg dat zy doe blyken, dat haare ftilzwygendheid geen uitwerkfel van haare onachtzaamheid, maar van haare gemaatigdheid is. Dus houdt zy het huis in de afhangkelykheid van haar gebied. Zy weet dat haare beitraffingen, die eerlang krachteloos zouden weezen, indien zy te dikwerf herhaald wierden , een' nuttigen indruk zullen maaken, als zy zelden komen. Maar haare oogen, fchoon vreedzaam, houden elk in zynen pligt; en haar geduld maakt haar zoo achtbaar, dat zy genoodzaakt is, door haare vrolykheid, en altoos weldoenden aart, den last en de geftrengheid eener zoo geiiadige waakzaamheid te verzachten. Schoon  Het Ho- WELYK. 60 ScHOUWTOONEEL Schoon de orde, de zinnclykheid er} de vrede, welken zy in haar huis onderhoudt, zeer aangenaame voordeden in hun zeiven, en bekwaam zyn om haar te doen pryzen , heeft zy een ander oogmerk. Alle haare poogingen hebben een gewigtiger einde, het genoegen van haaren gemaal. Vooral begeert zy dat hy, na zynen dagelykfchen arbeid t'huis komende, vry kan gaan zitten om uit te rusten , zonder klagten, die lastiger voor hem zyn dan de moeijelykfte bezigheden, te moeten hooren. Alles is op zyne wederkomst befchikt en geregeld. Zy wil dat hy de nist en de blydfchap met de orde ten zynen huize vinde. Zy weet geen zekerer middel om hem zyn huis aangena im te maaken; en als zy genoodzaakt is te kiezen tusfchen eenen flipten regel van zuinigheid, en eene ongefloorde rust in huis, geeft zy altoos de voorkeur aan de laatfle. Eene geringe verkwisting ziet zy door de vingeren, en merkt den vrede aan als het dierbaarfte, dat zy kan bewaaren, en het grootfte van alle belangen. Als de reden en de nood eifchen, dat zy  der Natuur, 77. Onderh. 61 zy haaren gemaal van eene ernftige zaak, of van een voorval, dat hy weeten moet, onderrechte, weet zy het zoo Het HUwelyk. te fchikken, dat zy hem, zoo dra hy zyne voeten in huis zet, eerst te fpreeken komt, opdat geene onbefcheide tong hem het geene, dat hem kan ontroeren , bekend maake. Zy bereidt hem zachtelyk, om het zonder ontfteltenis te kunnen aanhooren; en niet alleen verzoet zy 'er de bitterheid van; maar na dat zy hem den noodigen tyd, tot de bedenkingen,die daar over te doen zyn, en tot de maatregels, die genomen moeten worden, gegeeven heelt, weet zy een al te naar onderhoud af te wenden, en de onnoodige hcrhaalingen af te fnyden. Zy draait het gcfprek op andere genoeglyker voorwerpen. Zy houdt zynen geest bezig met andere huisfelyke zaaken; en door haare behendigheid zyne denkbeelden op andere dingen trekkende, verflxooit zy allengs eene gedachte, die fmartelyk wordt, als zy alleen is. Zy geeft hem dus allengs die kalmte van hart, welke zy weet dat zoo noodig is voor den mensch, als de gezondheid zelf. Schoon  ïhtr Huwelyk. 62. SCHOUWTOONEEL Schoon zy haar onderhoud voorzïchtiglyk weet te veranderen, gaat zy altoos recht door zee; zy weiffelt nooit. Maar die rondborftigheid gaat zoo verre niet , dat zy zich de vryheid aanmaatigt om haaren man alles af te vraagen. Veel minder tracht zy , door gevaarlyke vleijery, haaren man over te haaien om het geene, dat hy voorneemens was te zwygen, te openbaaren. Zy verfoeit deeze haatelyke ftreeken, die oorzaak van groot hinder kunnen worden. Verre van hem wantrouwen te geeven, door eene onrustige begeerte om alles te weeten, of door de onbefcheiden vryheid om alles re bedillen, vertoont zy hem flechts ééne drift in haar, te weeten om hem vry,vernoegd en gelukkig te maaken. Deeze begeer»te, die in haar gansch gedrag doordraait, enhetroerfelis, zoowel van haare voorZorgen enitilzwygendheid,als van haare redenen, maakt haar gezelfchap recht aangenaam en lieflèlyk. Haar gemaal is gelukkig , omdat zy ernftiglyk en altoos begeert , dat hy gelukkig zy. Hy wordt niet geërgerd door verwytingen, noch twist, nochbeftraffingen van zyn doen en laaten. In-  der Natuur, Il.Onderh. 63 Indien hy, als hy deezen goeden aart met wederzydfche oplettendheden beantwoordt,^ waarde daarvan bemerkt, hoe hoog moet hy dan denfchat, dien hy bezit, niet waardeeren, als hy dezelfde gelykheid van gemoed, dezelfde vrolykheid ondervindt, in wederwilvan de norfche bejegeningen, verftrooijingen van gedachten, die naar verfmaading zweemen, en in wcderwil van billyke redenen van klagte? Het goede hart zyner gemalinne ontdekt zich dagelyks door nieuwe blyken, op welke proeven het gelteld worde. Deeze onveranderlyke zachtzinnigheid der vrouw krygt, op den duur, eene nieuwe waarde, en een' nieuwen trap van achtinge in het harte van den man. De tyd en de gewoonte, die het geVoel des genots verzwakken , dienen alleen om hem des te beter van zyn geluk te overtuigen. Hy ziet alles gaan naar zynen wensch, en zelfs zynen wensch voorkomen. Aan het vernuft en de genegenheid zyner gemalinne , is hy die vaerdige onderwerping, die volftandige gehoorzaamheid, die een recht koningkryk van zyn huis maakt, geheel HeT HO- WiLVK,  64 SCHOÜW IOONSEL Het Hu. welvk. heel verfchuldigd. Dus wordt de vrouw eindelyk het voorwerp zyner oprechte achtinge, en zyne grootfte vertrouweüng , in wier fchoot hy zyne geheimite gedachten uitftort. De tyd alleen ftelt de verdienfte van haare langkmoedighcid en van haar goed hart in den dag. De toegeevendheid en zachtmoedigheid , verre van zyne vrouw in zyne oogen te verkleenen, verheffen haar in tegendeel, vroeg of laat, tot de hoogfte plaats, die haar van rechtswege niet toekwam. Maar om deeze heerfchappy nut en beftendig te maaken, wacht zy zich wel van zich dezelve aan te maatigen. Zy gebruikt ze alleen, om den vader des huisgezins te doen gehoorzaamen en ecren, en om de orde en de rust in hét huisgezin te vestigen. Voordeelen, die in alle opzichten begeerlyk , en alleen waardig zyn om op aarde gezocht te worden! Maar vermits zy alleen yerkreegen zyn door de zachtmoedigheid Van de moeder des huisgezins, zouden zy verre te zoeken geweest zyn, indien zy heerscha-chtig geweest ware, ofte indien zy, door  der Natuur, II. Ondev^t. 6*5 door bitfche klachten, en geftadig fchreeuwen en raazen , eene gehoorzaamheid , die niet vaerdig beweezen wordt, dan alleen aan het gezonde verftand, aan eene deftige uitwendigheid, en aan de bezaadigdheid van geest, hadde willen afdwingen. XL Deel. E DB Het HfWELïfe:'  C6 Schouw tooneel, D E OPVOEDING. De Opvoï- •INfi. Derde Onderhoud. Als de Hemel het Huwelyk met eene vruchtbaarheid gezegend heeft , dan wordt het gedrag der ouderen door nieuwe gevoelens beftierd. De moeder is aan haar kroost gebonden, met banden eener teedere liefde, even bekwaam om haare moeijelykheden te verzachten , als om haar waakzaam te maaken. Het kind, 't welk haar verveelt door zyn gefchreeuw, en haar zelf haare nachtrust beneemt, fchynt eene plaag voor haar te moeten weezen. Maar het geene, dat men bemint, behaagt altyd ; en daar is geene genegenheid zoo groot, als die de Schepper in het hare  derNatuur, HL Onderh. 6j hart van eene moeder gelegd heeft. Het minfle teeken van wederliefde, van wegen het kind, een glimlachje, dat anderen niet bemerken, vult het hart der moeder met eene onuitfpreekelyke blydfchap , en vergoedt haare zorgen rykelyk. De liefde des vaders is bezadigder. Indien hy zoo gevoelig ware als zyne vrouw , zoude hy zyn huis niet kunnen verlaaten, om zyne Zaaken buitens huis waar te neemen. De moederlyke liefde verzekert hem, dat alles daar in zyne afweezenheid wel bezorgd zal worden, en dat zyn kind niets ontbreeken zal. Hy volgt zyn' gewoonen arbeid, en gaat gerust waar zyn beroep hem dryft. Maar fchoon 's vaders liefde zich uiterlyk zoo fterk niet vertoont, zy is niet minder werkzaam. Naar* maate dat zyn huisgezin aanwast, verdubbelt hy zyne zorgen. Nieuwe beweegredenen zetten hein aan, en vermeerderen zyne poogingen. Hy wil zyn ukerfte best doen , om de welvaart en den overvloed in zyn huis te houden , en vroeg zorg draagen, dat zyne kinders zich met den tyd fatfoenE i lyk De Opvoeding.  68 SCHOUWTOONEETj De Opvoeding. lyk in de waereld neder zullen kunnen zetten. Dus kent men de liefde des vaders aan de geftadigheid zyns arbeids, of aan den yver, met welken hy zyn beroep waarneemt. Zyne blydfchap vermeerdert, naarmaate het kind groeit; en zyne vreugd ftraalt onmaatig door , als de eerfte fpranken van het licht der reden zich in het wicht beginnen te vertooncn. In wederwil van de woelachtigheid, die dient om de kindsheid lustig, luchtig en rad te maaken , haar het èene fpel niet doende ftaaken, dan om het ander te beginnen , tracht de moeder het zachtelyk te neigen tot de oeffcning der betamelykheid en der pligten. 's Vaders achtbaarheid houdt het in ontzach, bedwingt of voorkomt de ftoutigheden, en houdt de wulpsheid in toom. De kinders zyn gelukkig, dat zy alle oogenblikken de oplettendheid en de blyken van zorge en liefde hunner moeder ondervinden , en geftadig teekens van vaders goedheid ontvangen: maar hun grootfte geluk is, te bemerken wien zy alles verfchuldigd zyn , en hunne wcldoenders op hunne beurt te eeren. Men  oer Natuur, III. Ofidcrh. 69 Men doet zyn uiterde best om hun dit gevoelen in te prenten, op dat het hun de bekwaamde teugel zal drekken, om hunne begeerten te maatigen, zoo lang tot de kennis van den godsdienst dezelven richte. Men laat hun fomtyds toe de hand, die hun goed doet, te kusi'chen: maar zy zien omtrent hen niet dan drafle gezichten en een zweemfel van verfmaadinge, als de vader hun zyne tegenwoordigheid ontzegt, en hen in eene foort van ballingfchap zendt. Naarmaate zy grooter worden, groeit hunne eerbied en erkentenis met hunne jaaren. Zy worden de liefde en zekerde vrienden van hunne ouderen, fomtyds hun deun , ja zelfs hunne voedfters. Maar laat ons van nader by zien door welke trappen , en door welke voorzorgen, de Voorzienigheid alledeezen goederen werkt. Zy geeft ongetwyffeld den vader deezen voorraad, en fchenkt deeze behoeften des leevens, welken hy van jaar tot jaar in zyn huisgezin brengt. liet is eene al zoo tastbaare Voorzienigheid, die de borden der moeder, nacht en dag, vult met een wit vocht, om het E 3 kind De Or-voeding.  De Opvoeding. 70 SCIIOUWTOONEEL kind te voeden ; een vocht, zoo gepast op de zwakheid van het fchepfeltje, tot wiens voedfel het verordend is. Het is dezelfde weldoende Voorzienigheid , die dit kind , dat zonder de minfte ervarenheid is, de borst der moeder door zyn fchreijen leert eifchen, om dezelve , die in zyne eerfte behoeftigheid alleen voorziet, gretig te drukken. Maar deeze Voorzienigheid, die zich aan de jaaren en de reden ontdekt, verbergt zich voor de oogcn der kindsheid, die haar gezicht niet hooger verheft dan tot de hand , van welke zy alles onmiddenlyk meent te ontvangen. God toont haar met opzet de vaderlyke milddadigheden, zonder haar noch de zyne te laaten bemerken. Het fchynt dat hy haar haare ouders, die zyne ftedehouders zyn, wien hy de zorg zyner nog recdere fchepfelen betrouwt, dierbaar en waard tracht te maaken. Niet alleen wil hy ze wel deelgenooten maaken van den arbeid, waar door hy het leven des groeijenden huisgezins beveiligt, het kleedt, voedt en onderwyst; maar hy Iaat hun in eenen zin alle de eer van de op-  der Natuur, III. Onderh. 71 opvoedinge. Ook in dit ftuk, is de mensch waarlyk Gods beeld, wiens verftand hy navolgt, door het richten van de beweegingen, waaraan hy het lighaam zyner kinderen gewennen wil, mitsgaders van de denkbeelden en neigingen, welken hy in hunnen geest wil prenten. Wy moeten de teederfte jeugd niet verlaaten , zonder iets te zeggen van het beruchte gefchil, te weeten, of de moeders verpligt zyn haare teedere zuigelingen op te voeden, dan of zy zich in gemoede van de zorge des eerften voedfels mag ontlasten op eene vreemde moeder? Zy, die niet getrouwd zyn, houden deeze vraag voor zoo wonderlyk, dat zy meenen dat zy het natuurlyk verftand te kort doet, en niet voorgefteld behoorde te worden, en dat niets anders dan eene groote ziekte, of eenig ander volftrekt onvermogen, de moeder kan ontdaan van haar kind te voeden met de melk , welke de natuur haar voor haar kind gegeeven heeft. De vaders en de moeders, aan den anderen kant, meenen dat het hun vryE 4 'ftaat De Opvos-" ding. Vrage : of een Moeder haar kind door een ander mag laaten opvoeden.  ?a ScHOUWTOONEEL Dï OrVJE- plNG- ftaat anders daarvan te moogcn oordeelen. Ik zal hier de fterkite redenen voor en tegen bybrengen zonder iets te beflisfen, om u het vermaak te laaten van dezelven te vergelykcn, en u te houden aan het gevoelen, dat u redelykst en noodzakelykst fchynt. De moederlyke liefde is het werk der Voorzienigheid. Zy heeft de moeder die teedere zucht voor haar kroost ingeboezemd, om des te beter voordeszelfs behoudenis te zorgen; en by het zoete genoegen, dat de moeder ondervindt, als zy zelfs haare vrucht zoogt, vindt zy 'er een dubbel belang in, te wéeten, haare en haars kinds gezondheid- Dat wonderbaare vocht, dat eerst overvloedig in de borften der moeder wordt , als* het kind ter waereld gekomen is, en het door zyn fchreijen eischt, kan doodelyk voor haar worden, bedorven by gebrek van uittogt, zich inwendig uitftorten , zich ergens zetten, en haar ten minfte eene gevaarlyke koorts doen krygen, als zy haare vrucht aan andere handen betrouwd heeft. Zy wordt altoos, min of meer, geftraft overdcezc foort van hardigheid, wel-  eer Natuur, HL Onderh. 73 welke zy daardoor voor haare vrucht fchync te toonen. De Opvoeding. Daar is ten andere eene loort van overeenkonist tusfehen het bloed, dat in de aderen des kinds vloeit, en de melk welke de moeder hetzelve geeft: weshalve moet dit voedfel vorderlyker voor de vrucht zyn dan vreemd voedfel. Wel is waar,dat de moeder langer onvruchtbaar zal blyven , omdat eene tweede zwangerheid haare zelfilandigheid ten voordeele van het nieuwe kind, dat zy ontvangen zoude hebben, en tot groot nadeel van het kind, dat zy in haare armen heeft, zoude doen gedyen. Maar fchoon dit hinder het getal der burgeren fchynt te moeten verminderen, kan men zonder gevaar verzekeren, dat zy, fchoon zy minder kinders ter wacrcld brengt, 'er meer in't leven zal houden: omdat haare kinders fterker, en beter yan alles voorzien zullen zyn , dewyl de moederlyke liefde de zucht van eene minnemoeder oneindig te boven gaat. Voeg hier by dat een kind, dat door zyne moeder gezoogd wordt, haar teederer zal beminnen. Dan groeit allerlei behulp en de oppasfingen, welE 5 ken  74 SCHOUWTOONEEL De Opvoeding. ken men in de zwakheid der eerfte jeugd niet te veel kan vermeenigvuldigen, te gelyk aan met de liefde, die 'er voor zorgt. Niets kan de moederlyke liefde evenaaren en vergoeden. Die der minnemoederen is 'er alleen eene flaauwe nabootfing van. Zy is zoo flerk noch waakzaam niet ; en door eene ongetrouwheid , wier gevolgen zoo fchadelyk als veelvuldig zyn , worden zy moeders, fchoon zy beloofd hadden flechts zoogmoeders te weezen. Deeze weinige woorden bevatten veel waarheden. Men flemt toe, zeggen de geenen, die zich voor het gebruik van minnemoederen verklaaren , dat men verfcheiden moeders, welken het mogelyk zoude zyn te behouden , indien zy haare kinders door andere lieten opvoeden, ziet omkomen. Maar het isbeter haar bloot te Hellen voor één gevaar, dan 'er haar honderd te doen loopen. Het is, door een onfeilbaar gevolg van de manier, op welke men de meisjes in het meerendcel onzer Meden optrekt, niet zonder gevaar dat zy moe-  der Natuur, IILOnderh. 75 moeders wordenden mee een zeergroot gevaar worden zy minnemoeders. Daar zyn vergelykingen, die haar bewys mede brensen; elk zal bekennen dat het De Opvoeding. met een meisje, in de rust en fchaduwe der afzonderinge opgetogen, is als met de planten, wier bladers men geel maakt, door ze op te binden om haar de lucht te benecmen. De vrouwen fchier van alle ftaatcn zyn by ons, door de geringe lighaamsoeffening , welke zy neemen , en door zich buiten de lucht in de fchaduwe van haare kamers te houden, van eene zoo teedere geitcltenis, dat een kind te voeden haar zwaar vallen, en het kind geen genoegzaam voedfel by haar vinden zoude. Dat wy bcgeeren dat eene moeder toevlucht tot eene andere melk neeme , is niet om haare weelde te billyken, noch om haar in Haat te Hellen, om zich over te geeven aan het fpel en het ydel tydverdryf der gczelfchappen, 't welk eene vronw, met een' zuigeling op haaren fchoot,niet voegt; maar wy ontlasten haar van het zoogen Van haar kind uit voorzichtigheid: wy durven zeggen, dat hef een noodzakelyk gebruik is, 't welk wy geenszins uit  De Opvoeding. 76 ScHOUWTOONEEL uit enkele toegeevendheid inwilligen. Wy meenen daar in alleen naar de ftem der natuur te luisteren, en het belang der maatfchappye te betrachten. Wy hebben geen ander voorneemen , dan onzen kinderen een gezond en overvloedig voedfel te bezorgen. Wy zoeken hun, met de melk eener gezonde boerinne van een' goeden aart, iets van de fterkte van haare getemperdheid mede te declen. Ten andere liaan wyze fchikkingcn , door de regeering gemaakt, ons voor het gedrag der minncmoederen in. Zoo dat de moeders, de kinders en de ftaat zich wel bevinden by het behulp, dat wy in het hedendaagfche gebruik vinden. Gy, die zeer wel bewyst dat het voorneemen der natuur is dat de moeder haar vrucht voede , gy zegt niets of wy ftemmen het toe. Wy zyn het, ten andere, beide eens in eene tweede waarheid, welke is dat men geene toe-, vlucht tot het behulp van eene minnemoeder moet neemen, dan in geval van nood. Wy moeten hier nog een derde by voegen, te weetcn, dat het behulp niet allaat van geoorloofd te zyn, omdat het  der Natuur, III. Onderh. 77 liet gemeen geworden is. Wy zouden met u gaerne zien dac de moeders haare kinders zelfs zoogden: maar wilt gy An ^r^liPiri wplk» He vrouwen neemen De Op'voï- ding. de vrylicia, weitce ue vruuwcu neemcu om haare kinders aan vreemde borften te leggen, beteugelen, begint met de opvoedinge te verbeteren. Maakt dat men de dochters der Edelen en der burgeren gewenne aan de open lucht en den arbeid des velds. Brengt door uwe vermaningen te wege, dat het gemeen uwen raad volge en de meisjes tot den arbeid gewenne, en haar bekwaam maake om zwaare pakken te torfchen, om hitte en koude te verdraagen, en daardoor in ftaat gefteld te worden, om haare kinders, zonder gevaar van haare gezondheid, of zelfs haar leven, te voeden. Maakt dat zy opgetrokken worden als de dochters van Bethuel en Laban. Dan kunt gy den regel in zwang brengen, en de uitzonderingen affehaffen. Wy eifchen het ontflag van dien regel' met leedweezen , zeer wel weetende dat het aan moeders, die van eene fterke getemperdheid zyn, niet toegedaan kan worden: maar wy zouden in de fteedfche jeugd gaerne de  78 ScHOUWTOONEEL De Opvoeding. de fterkte en de gezondheid zien, welken men op het land bemerkt. Wy. Meedelingen zyn daar verre van; en het is, in de verzwakkinge onzer lighaamen en in de verflaauwinge onzer zeden, eene prysfelyke , en wy durven zeggen Christelyke gewoonte, dat men de eerfte opvoeding der fteedfche jeugd aan vrouwen op het land betrouwt ; dewyl die eerfte opvoeding de eerfte grondflag der maatfchappye is. De goede keur der minnemoederen onderfteld zynde, verbindt dat gebruik de welgeftelde huisgezinnen aan de armfte met naauwe banden. Alle rykdommen en alle onderftand der liefddadigheid zyn byna geheel in de fteden befloten. Het land zendt het bette , dat het voortbrengt, derwaards; en vermits het geenen eigendom heeft, behoudt het naauwelyks genoeg om zyne inwoonders te voeden. De kinders der fteden, die in de dorpen te minne befteld worden, brengen 'er eenig geld in, en verligten de ysfelyke armoede, die 'er heerscht. Daar is aireede eene al te groote koelheid en afftand, tusfehen deinwoonders der  der Natuur, III. Onderh. 79 der fteden en die des platten lands. Deeze zyn in verfcheiden maanden van het jaar vcrfteken van arbeid en van onderftand. Hun de waardfte panden der fteden vertrouwende , doet men de maatfehappy een' dubbelen dienst: men komt den nood der dorpen te hulpe, wier welvaart de eerfte wortel is van binnenlandfchen koophandel en neeringe; en de kinders, die in de armen van hunne moeders kwynen zouden, krygen eene goede gefteltenis. Alle dagen ziet men kinders frisch en gezond van hunne minnemoederen komen: en van tien teederopgevoede moederen, die zelfs de zorge en het zoogen van hunne kinders op zich hebben willen neemen, heeft men 'er altyd acht gehad , welken men de kinders van de borften heeft moeten neemen, om de moeders en het kind te behouden. Laaten wy dan de bron van de gezondheid onzer kinderen niet ftoppen, door de moeders te verbieden haare kinders op het land te doen opvoeden. Ziet men inderdaad niet dat die goede landlieden, die de eere gehad hebIsen van een' jongen burger welgevoed en De Opvoé<* ding.  JDe Opvoe; ding. DE ■80 ScHOUWTOONÈEL en dik en vet weder naar de ftad te hebben gebragt, aldaar het halve burgcr- lctiap verkrygen. De minnevader is altoos welkom by zynen heer. Men helpt hem voort zoo veel men kan; men ftaat hem by ih verlegenheden. Als de minnemoeder'in het huis komt, is het 'er feestdag; het ganfche huisgezin ftaat haar ten dienst. De moeder ziet met vermaak, dat haar zoon vriendfchap bewyst aan de geene, die in zyne eerfte jeugd voor hem gezorgd, en hem in haare plaats gezoogd heeft. Die liefde blyft duuren; en men ziet eene foort van brocderfchap verwekt tusfchen kinders, die aan dezelfde borften gezoogd zyn; en de rykfte laaten de behoeftige niet verlegen.  »sr Natuur, IV. Onderh. 81 D E OEFFENINGEN DER KINDSHEI D. Vierde Onderhoud. Het is aan het voorbeeld, en aan de eerfte oplettendheid van de ouders, dat de kinders hunne eerlle denkbeelden, hunne manier en taal, en gemeenlyk ook hunne neigingen verfchuldigd zyn. Het is de pligt van de moeder, wier bewind altoos in het binnenfte van haar huis befloten is, de kindsheid, welke zy altoos onder haar opzichte heeft, eene aangenaame uitwendigheid te geeven , en haar eene goedaartigXI. Deel. F ' heid, DE OEFfeningender Kindsheid. De grondflag der b«» fchaafdheid.  82 SCHOUWTOONEEL De Oeffeningender Kindsheid. heid , die eens anders nood tracht te vcrligten, in te boezemen. Zy weet de bruske en boerachtige manieren zachtelyk te beteugelen. Zy laat de gebaarmaakingen, het roepen en fchreeuwen, buitens tyds, aan het gemeene volk over. Zy komt, door haare zorgen, die door zachtzinnigheid aangenaam en door volhandigheid onfeilbaar nut worden, allengs, en byna zonder fpreeken, zoo verre, dat zy aan het hoofd van haare kinders, mitsgaders aan den Hand der fchouderen, aan den gang en aan de houding des ganfehen lighaams eenen goeden zwier geeft. Zy bemerkt ligtelyk dat de ftyf heid en dwang de lesfen en de kunst fchjelyk volgen: ook weet zy by haare lesfen zulke tastbaare voorbeelden, en zoo veel vrolykheid by haare onderrichtingen te voegen , dat alles door de enkele wennis der nabootfinge gemakkelyk wordt. Hoe het lighaam van haaren zoon of haare dochter gewend zy aan den zwier, dien zy 'er aan heeft willen geeven , is zy niet vergenoegd als die befchaafdheid, door kunst verkreegen, niet vry is van alle gemaaktheid ,  der Natuur, IV. Onderh. 83 heid , en de losheid en zelfs onachtzaamheid der natuur niet heeft. Maar naarmaate da reden des kindo zich ontbolftert, en zy kans ziet om'er zich van te doen verllaan, doet zy haar best om hem beter dingen dan bloote uitwendigheden in te fcherpen. Zy weet dat eene uitwendigheid, door de opvoeding verzacht, fomtyds flechts eene fraaijc mom is, die alleen dient om te bedriegen, als men , met een' behaaglyken zwier en fchyn van eerbied voor anderen, geene waare zucht heeft om hen te verpligten. Zy weet dat de rechte befchaafdheid in het hart zit, of nergens; dat zy zich uit het hart op alle bedryven verfpreidt; en als de hand, het oog en de tong anderen eene goedwilligheid en vriendfehap, die niet in het harte is, betoonen, het geene men befchaafdheid heet dan een enkel guichelfpel is, indien geene rechte trouwloosheid. Door een gevolg van deeze weetenfehap is het dat zy, na zich van de gedweeheid der jonge jaaren bediend te hebben, om de werktuigen en de inbeelding des kinds gebogen te hebben tot de gebruikelykheden, en beF ,2 " taa- De Oef*. feningen der Kindsheid.  84 SCHOUWTOONEEI De Oeffenivgender Kindsheid. taamelykheden der maatfchappye, zich met veel meer zorge toelegt, om de reden, in haare geboorte, alle grondregels van eene weezenlyke goedaardigheid en van de allergediendelykde goedgunftigheid in te boezemen. Zy tracht de kindsheid allengs , en op honderd verfcheiden manieren, deeze gewigtige waarheid in te prenten , dat alk menfehen, die rondom ons woonen, en zelfs heel verre van ons, krachtdadig arbeiden om ons gelukkig te maaken ; dat 'er geene zyn, aan welken wy geene liefde en erkentenis fchuldig zyn; dat een kruijer, die zwaare pakken op zyne fchouders draagt, te achten is om zyne dienden , zoo wel als de veldheer, die aan het hoofd van een groot heir voor ons ftrydt ; dat de maatfehappy geene andere verachtelyke leden heeft, dan die niets ten haaren behoeve of tot haar nut willen doen; maar dat men , in de uitdeeling van onze erkentenisfe, de meefte cere moet bewyzen aan de geenen, welken God het hoogde verheven heeft, omdat hy die orde heeft ingedeld, en dat wy aan alles gebrek zouden hebben, indien alb le  der Natuur, IV. Otiderh. 85 le menfehen gelyk waren. Deeze wel geaarte moeder blyfe met vermaak op die ftuk ftaan , niet alleen omdat de kindsheid het zonder moeite vatten kan, en omdat de bewyzen daarvan zoo veele lustige fchilderycn zyn; maar omdat het een middel is, om het hart deugdzaam te maaken, en daarin de eerfte zaaden van trotsheid en verachtingc te vernielen, door den indruk der billykheid zoo wel als des belangs. Schoon de godsdienst haar de menfehen vertoont als vereenigd door een' goddelyken indruk , en door banden, die eerwaardiger dan die der behoefte en des noods zyn , gebruikt zy , om haar kind te leeren, niets dan het geene natuurlyk is, om het naar haar te doen luisteren. De krachtiger beweegredenen , welken wy hebben om elkander als broeders te beminnen, worden gefpaard voor eenen ouderdom, die beter in ftaat is om de waarheid en de gevolgen van eene zoo heilzaame leer te begrypen. Zy fchikt de maat des lichts , dat zy haaren kinderen voorhoudt, naar hunne werkelyke bevatting, en volgt omtrent hen Gods gedrag met F 3 het D" Oeffeninge»der Kindsheid.  De Oeffeningendsr Kindsheid. 86 Schouwt ooneel het menfchelyk gedacht. De eerfte lesfen, aan den mensch gegeeven, lieten hem onvolmaakt, totdat de verkondiging des Evangeliums, en de genade des Heilands, de harten tot alle waarheid bekwaam gemaakt hadden. Onze huismoeder laat zich aan allesgelegen zyn, en bedient zich van alles. De minde fchyn van trotsheid of wreedheid bekommert haar. Zy geeft acht op de geringde dingen, welken haare kinders doen. Zy volgt ze met de oogen, en daat ze getrouwelyk gade, als zy meenen dat men geene acht op hen geeft. Dus geeft zy hun gelegenheid, om hunne neigingen te toonen; en zonder hen te bedaff'en , 't welk hen geveinsd, en vervolgens ongevoelig zoude maaken,' richt zy haar gefprek en dat van haare dienstboden zoodanig, dat de kinders een afgryzen van zulke of zulke neigingen krygen. Indien zy, by voorbeeld , ziet dat zy geen medelyden met eens anders ongeluk hebben, of dat zy 'er zelfs een begin van wreedheid in bemerkt, drekkendc om hen .kwaadaardig te doen worden, tracht zy erndig hen weemoedig te maaken, door be-  der Natuur, IV. Onderh. 8? beweeglyke vertellingen; en verre van die natuurlyke hardigheid van harte in hun te vermeerderen, door geftrenge kastydingen, die minder bekwaam zyn om het hart te veranderen, dan het verbolgen en begeerig naar de onaf hang- De Oef- feningen der Kindsheid. kelykheid te maaken, weet zy hun behcndiglyk een vermaak in weldaadigheid te doen fcheppen; dan door middelen , welken zy hun in de hand geeft; dan door zielroerende elenden, welken zy voor hunne oogen doet brengen. Alles, wat een goed hart en meêwaarigheid doet blyken, het zy in haare eigen of in eens anders kinders, wordt terftond beloond of gepreezen. In tegendeel is 'er niet dan verfmaading en fchaamte voor alle teekens van gierigheid , onmededoogendheid en kwaadaardigheid te wachten. Het is eveneens met de zaadenvan alleandere gebreken: zy verflikt ze als zy kan, telkens met eene nieuwe behendigheid,die metdeomftandigheden verandert. Deeze poogingen zyn niet van korten duur; en zy laat het niet by de gelegenheden , welken het geval voortbrengt. Zy doet ze zelf voortkomen, F 4 om  88 SCHOUWTOONEEL De Oeefeni gitn der Kindsheid. om hiare kinders te brengen in de volHandige wennis der goede neigingen, welken zy in hunne harten tracht te prenten. Alle dagen arbeidt de behendigheid der goede huismoeder, met eene volftandige aanhoudingc, om haaren kinderen eene beftendige zucht voor de weldadigheid in te boezemen. Met dit oogmerk worden alle blyken van vriendfchap, en van een' goeden aart, het zy die zich van zeiven opdoen, het zy men die by gelegenheid op het tapytbrengt, zoo hoog gewaardeerd, en met zulken lof en toejuiching ontvangen , dat de onbeweeglyklte gemoederen daarvan allengs aangedaan worden, de fraaiheid daar van beginnen te bemerken, en zich geneigd voelen tot derzelver navolging, al ware het flechts uit yverzucht. Men heeft ten minfle iets gewonnen, als men de ongeftuimigheid der eigenliefde gcmaatigd , en eene drift, die het ganfche menfchelyk geflacht verveelt, beteugeld heeft door eene andere ftiller en min ftoute drift. Dus in plaats van verdrietige lesfen, die op het hart affchampen, te herhaalen, of de vrees, die het niet verbetert, te gebruiken, weet  der Natuur, IV. Onderh. 89 weet onze verftandige moeder zich beurtiings van duizend nieuwe en aangenaame middelen te bedienen , om haar huisgezin eene zucht voor de De O.efeningewder Kindsheid. waare eer in te boezemen, dat is, om het vriendelyk, verpligtend, beleefd, en yverig. in het betrachten van de pligten der menschlykheid te maaken. Maar zy verwacht van den meester der harten dien geest van liefde, die alles volmaakt, en de rechte befchaafdheid in de harten ftort, omdat hy altoos tot goeddoen neigt. Naarmaate de jaaren haar toelaaten haar kroost de rechte waarde van alles te doen bemerken , leert zy het van den fchyn der befchaafdheid niet te oordeelen gelyk de meenigte, die eene ydele deugd waardeert, en de waare liefde haare achting weigert. Zy weet hetzelve behcndiglyk te doen bemerken , hoe weinig de waereld haar belang weet, als zy de liefde veracht, wier waarde zy zoo wel kent, dat zy ze nabootst, en als zy de kunst van te behaagen roemt, die, als zy niet van harte komt, inderdaad niet anders dan de kunst van te bedriegen is. F 5 Met  00 SCHOUWTOONEEL De Oef- fen1ngen der Kindsheid. Liefde voor de waarheid. Mcc dezelfde zorgvuldigheid, waarmede wy onze waardige huismoeder hebben zien arbeiden , om de harten van haar kroost weldoende te maaken , en tot de betrachtinge van alle deugden te neigen , zullen wy haar zien yveren, om 'er eene onveranderlyke oprechtheid in te planten. Haar hart zal niet gerust zyn , en zy zal zich niet vrolyk in huis toonen, dan naarmaate zy ziet dat de waarheid 'er ten hoogfte in gewaardeerd wordt, en dat zy, door eene lange reeks van voldende bewyzen , bemerkt dat 'er niemand den mond meer ooent dan Aankweekin.; der reden. 1JH-1I1UUU ULII Upi-llL UCUI om waarheid te fpreeken. Zy heeft, in den omgang der wacrcld , geleerd dat hy, die geene eerbied voor de bekende waarheid heeft, geene eerbied heeft voor God noch voor zynen medemensen. Haar voornaamlte werk maakende óm haaren kinderen deweezenlyke hoedanigheden , die hen tot goede burgers en oprechte harten zullen maaken, in te boezemen, is haar gewoon tydverdryf en vermaak, hunne nog wankelende reden met vaste fchreeden te lee-  der Natuur, IV. Onderh. 91 leeren gaan. Uitleggingen van alles, wat zich opdoet, kleene verrasfingen, nieuwigheden, behendig voorgefteld, wandelingen , gedaan om gelegenheid tot nieuwe vraagen te geeven, groote verfcheidenheid van historiflhe pren*ee, alles wordt in het werk geileid, om de nieuwsgierigheid der jeugd te wekken, en om het ydel van een verftand, dat flechts naar denkbeelden wacht om zich te kunnen oeffenen, te vullen. Maar zy heeft het oog over alles, wat zich opdoet om zich in dien nog teederen geest te drukken. Zy draagt zorg dat 'er geene valfche denkbeelden in komen, of zy verzwakt hunnen indruk. Zy is by tyds in de voorbaat geweest, om die nog zwakke reden te beveiligen voor den indruk van vertellingen van hekfen , van diefftallen , van moorden, van doodftraflèn, van wonderlykc droomen, van eunjers, 1 prooken, en kaboutermannetjes. Het is de moederlyke liefde niet genoeg, verzekerd te weezcu van de goede zeden en de ingetogenheid haarer dienstboden; zy wil dat alles, wat de reden onteert of verzwakt, uit haar huis ver- ban- De Oef- feningen der KlNDSï HEID. Gevaarcn van ysfclykï gefchiedenisfen.  03 SCH0UWT00NEEL De Oef- fewingen der Kindsheid. bannen zy. Zy weet dat de geheele geleerdheid van het gemeene volk in die foort van historiekennis beftaat , en dat zulke vertellingen diepe kwetftjuren in de inbeeldinge maaken , en f^r diL-wprf rra vf>rl'r>f>rdhoid . dif» nipt- weer te recht te brengen is, of eene vreesachtigheid en eene neiging tot den fchrik j die noch door de jaaren noch door de overdenking te geneezen zyn, in te weeg brengen. Al haar volk heeft, in dit ftuk, zulke flipte bevélen van haar ontvangen, en haare voorzorgen zyn zoö wel genomen, dat het kind, 't welk geen weezenlyke gevaaren noch ingebeelde kwaaien kent, zich zonder fchroom en bekommeringe in donker bevindt, zoo wel als in het helderfle daglicht, en de eenzaamheid flechts houdt voor het geene zy is, dat is, een gebrek van gezel fchap. Eene verflandige moeder, hoe hoog van geboorte, zal niet eifchen dat haare dienstboden zich uit eerbied voor dit kind zullen vernederen ; maar zy begeert dat men zyne nog zwakke reden ontzie. Zy ziet mét geduld dat het  der Natuur, IV. Onderh. 95 het verftand Zich langzaam ontzwachtele , en zich noch weinig vertoone. Maar zy weert zorgvuldig alles, wat den tcederen geest des kinds kwetfen, of 'er eene kwaade plooi aan geeven kan. De taal des kinds neemt aan met zyne reden, en fomtyds zoo fnel, dat men zich verwondert over de netheid De Oef- FKMIMGFPf der Kind». HEID. Oplefcndhcid op d» uitfpraak. van den famenhang der woorden en van hunne uitfpraak. De moeder, die wel weet dat de taal van de keuken veel van de haare verfchcelt, houdt het kind altoos by haar. Daardoor weet zy zeker dat, als haare eigen uitfpraak goed is, die van haar kind zuiver zal zyn. Het oor, dat niet anders hoort dan frauije geluiden en juiste buigingen, weet ze wel te vatten, en brengt ze ,met eene volmaakte getrouwheid op ' de tong. Het is een wedergalm. Het is net moeders taal. Brengt dat kind van Verfailles naar Bordeaux, of van Parys naar Marfeille. De toon zyner ftemme en de keur zyner woorden lokken elks aandacht. Elk is begeerig om het te hooren. Het zyn flechts gemeene dingen; en zy fchy- nea  94^ .! SCHOUWTOOBEÜL De OefFeningenDek Kindsheid. nen wonderbaar. Wat kan de oorzaak van deezen ongemeenen indruk weezen? Is het de nieuwigheid? Gansch niet. Alle dagen ziet men vreemde troniën in ' de lieden , en alle dagen hoort men 'er eene nieuwe uitfpraak, die noch de aandacht noch de nieuwsgierigheid wekken. Deeze bekoorlyke uitfpraak, door geene le^fen te leeren , is het onfeilbaare gewrocht van eene moeder, die wel fpreekt, en wie het niet verveelt haar zoontje altoos by haar te houden. Vergenoegd dat haare zorgen, aangaande de uitfpraak, de famenvoeging der woorden en denkbeelden, en de manier van zich te houden en inneemende te zyn, wel flaagen, fpreekt zy daar niemand van, uit vreeze dat die prysfelyke yver niet in zwakheid ontaartc, en zich niet buiten pas ontdekke in een gezelfchap, dat 'er weinig belang in heeft. Zy is by haar zelve wel vergenoegd over den uitflag van alle listen en middelen , welken zy gebruikt om het geene, dat vertoond moet worden, te verfieren. Maar het zyn kunstwerken , die achter het tooneel verborgen blyven. Ter-  der Natuur, IV. Onderh. 95 Terwy] de moeder zich alle dagen toelegt, niet alleen om de uitwendigheid .te verfraaijen, door eenige nieuwe byvoegingen, maar oneindig meer om de zid-té verfieren met haare waare fchoonheid en rechte eer, welke beftaat in oprecht en weldadig te zyn, verfchafc de vader aan zynen kant alle middelen, om zyne kinders tot den arbeid te gewennen. Hy begeert niet dat men De Oeffeningender. Kinds heid. Zucht voor den arbaid. ooor eenige goasaiemuge «cutumgcu, alle morgen geregeld waargenomen, het recht verkryge om den ganfehen dag met onnutte en eigenzinnige bezigheden, of liever tydvcrdryf, door te brengen. Hy wil dat 'er eene goede orde' in zyn huis onderhouden worde. Hy wil de vlyt zyns huisgezins zien vermeerderen met de jaaren; en zyne onverzettelyke begeerte, om in dit ftuk gehoorzaamd te worden , komt voort uit zyne liefde, die de waarde der bekwaamheid en de noodzakelykheid van een bezig leven kent. Hy kan zich troosten , dat hy zynen kinderen flechts tamelyke goederen nalaat: maar hy tracht hun ten minde eene krachtige zucht voor den arbeid in te boeze-  Dé Oeffeningender Kindsheid. VEIl- 96 Schouw tooneel, zemen ; en hy bereikt zyn oogmerk", door de zachte overtuiging van zyn voorbeeld, en door de plooi der ge-, woonte. De vrees om zich in de eerfte bezigheden der jeugd te vergisfen, verph'gt hem om de verfcheiden manieren van haaren geest en vernuft aan te kweeken, te onderzoeken, te vergelyken, en de besten te verkiezen.  der Natuur, V. Onderh. 97 VERVOLG DER OPVOEDINGE, Vyfde Onderhoud. Vermits de beproefde en door den uitflag bevestigde denkbeelden veel zekerer zyn, dan die alleen eenen fchyn van reden en juistheid voor zich hebben , zal ik hier, in plaats van myne eigen gedachten over de eerfte opvoeding te berde te brengen, gebruik maaken van het affchrift van eenen Brief, in welken een vader,een achtbaar man, wiens oordeel in de waereld geroemd wordt y eenen vriend opening doet van het ontwerp, dat hy in de opvoedinge van zyne kinderen, met een' volmaakt XL Deel. G . goe- Brief over de Ot « voedün».  98 ScHOOWTOONEÏt Brief over de Opvoeding. goeden uitflag , altoos in 't werk gefield heeft. Brief van eenen Vader des Huisgezins over de eerfte aankweeking van den geest. Het is waar, Myn Heer, dat de verfcheiden zorgen, welken ik tot de opvoedinge myner zoonen en dochreren hefteed hebbe, van een' goeden uitflag geweest zyn; en dat de ondervinding my derhalve recht geeft om u te antwoorden omtrent het geene, waar over gy met my te raade wilt gaan. Ik zal alles, wat betrekking heeft met denbyzonderen aart en vorderingen van myne kinderen, voorbygaan, om my alleen te houden aan het geene u aangaat, dat is, aan de middelen, die my best gefcheenen hebben. Ik zal ze u op eene algemeene wys, en los van alle omftan- rUo-Vipiil unnrftellen. De Opvoeding der meisjes. Laaten wy met de opvoedinge der meisjes beginnen, omdat zy befloten is in eene mindere uitgeftrektheid van oeffeningen en kundigheden, dan die der jongens. Alle foorten van opvoedinge, welken men aan de meisjes geeft, kunnen  der Natuur, V. Onderh. 99 hén tot twee gebragt worden; de eene, volgens welke men zich vergenoegt mee een' goeden zwier, eene befchaafde uitwendigheid en eenige geringe bezighe- ver de Of'-' voedin». den, zonder daar eenigen weezenlyken en doorltaanden arbeid by te voegen; de andere, in welke mert, zonder de uitwendigheid te verwaarloozèn, eene jonge juffer gebruikelyke kundigheden tracht in te fcherpen, en haar te gewennen om zich gelukkig te achten, naarmaate zy zich nuttelyk bezig houdt- Als men zich houden wil aan de eerfte manier,die veele voorftandersheeft, zal haare eenigfte zorg zyn te behaagen door de bevalligheid der houdinge* en door de onbedwongenheid en lustigheid der manieren. Men moet zich wel wachten van haar iets in het hoofd te brengen, waartoe overdenking of eenige infpanning van geest noodig is,- en 't welk haare vrolykheid , het vuur haarer oogen of haare poezelheid zoude kunnen krenken. Dus overgegceven aan de vadzigheid haarer geftcltenisfe , en aan het geval der uitfpanningen, die in gebruik zyn, zal zy haare dagen in het zachtfte gemak doorbrengen. Handen Ga en  IOO SCHOUWTOONEEL BlUEF O- vep- de Ofvoeding. en voeten hebbende, zal zy niet kunnen werken of gaan. Zonder denkbeelden, zonder iets, dat haar ter harte gaat, en door een noodzakelyk gevolg zonder oordeel, behalve over het ftuk van kleedinge, zullen de vermaakelykheden, het fpel en de pligtpleegingen haare eenigfte bezigheid en de eemgfte oeffening van haaren geest zyn. Telkens zal men de geringheid van haar verftand zien, aan haare onverfchilligheid voor alles, wat weetenswaardig is, en door het belang, dat zy in vodderyen neemt. Het gezicht alleen van een deftig boek verveelt haar; en een man, die,"in de plaatfe van altyd te fpottcn en te beuzelen, in een gezelfchap wilde redeneeren, zoude zy aanzien voor eenen van onze tegenvoeteren , nog kersversch in onzen halven kloot aangekomen. Alle haare weetenfehap 'n befloten in de lyst der gebruikelyke pligtpleegingen en de hoofdftukken der mode. Zy zal, by voorbeeld, van geenen trap afklimmen, noch van de eene in de andere kamer overgaan, zonder een' behulpzaamen arm, die haar onderftenne : of zoo zy zich fterk genoeg bc-  der Natuur, F. Onderh. 101 bevoelt om de reize te waagen, zal het weezen als zy alleen is: maar in gezelfchap zal zy altoos gedachtig zyn, dat alleen te voet te gaan, zonder fteun, al te burgerachtig is. Allengs begint zy die fraaije denkbeelden, en honderd andere, even gewigtig, aan te zien voor het zuiverfte natuurlyk verftatj^; en de verwaarloozing dier kleenigheden fchynt haar eene geheele verduistering van het licht der reden, terwyl zy zonder fchaamte redenen, waaraan de deugd zich ergert , aanhoort, en een tweegevecht, even ftrydig met de menfchelykheid en met den godsdienst, pryst. De groote kunst van te behaagen, welke zy geftadig hoort roemen, en waarmede wy inderdaad zoo veel op hebben, dat verftandige vreemdelingen ons bil lyk verwyten dat wy gek van welgemanierdheid zyn; die kunst, zegge ik, vult de ganfche ruimte van haaren geest; en dus brengt zy haare jeugd nutteloos door. Zy gaat van het eene tydverdryf over tot het andere, zonder eenige bezigheid te kennen, dan die van haare gedaante te verfraaijen. Als eene rechte tooneelfpeelfter, die naar geene anG 3 de- Brief over de Opvoeding. .  B*ief o- ver de OPvoeding. 102 ScHOUWTOONEEL dere verdiende dan die der vertooninge ftaat, zal zy nooit bekwaam weer zen tot eenig beftier , nooit verftandig, en zelfs nooit natuurlyk zyn- Als zy haar hul- of quadrilletafel verlaat, zyn haar verftand en kennis ten einde, en haare handen ftyf. Een al te lange rust , z<*ider beweeginge, ftremt den omloop der vochten. Hierop volgt lusteloosheid ; en deeze heeft eenen ilecp van ziekten , die de juffer toevlucht doen neemen tot pillen en dranken, al zoo onaangenaam als de ziekten zelfs: eindelyk volgen honderd foorten van dampen , welken men vruchteloos poogt te geneezen door artfenyen, omdat die meeste dampen flechts zwaarmoedige gedachten zyn , en 'er geene artfenyen , die de gedachten kunnen geneezen, gevonden worden. De onfeilbaare vrucht van eene zoo ydele opvoedinge is eene lange zwakheid van geest, waarvan echter veele vrouwen geneezen worden,als onvoorziene voorvallen haar dwingen om te denken, en gebruik van haare reden te niaaken. Wat kan men intusfchen , troor dat dit geneesmiddel kome, welks bit-  der Natuur, V. Onderh. 103 bitterheid dikwerf heilzaam bevonden wordt, toch hoopen van een hoofd vol tooneelfpélen, romans en valfehe denkbeelden ? Als zy weinig geest heefc, 1 1 _i nu Brief over.de Opvoeding, zal zy genoodzaakt zyn altoos ltü te zwygen; ten zy het praaten haar zoo vermaake, dat zy fpreeken wil van het geene zy kwalyk begrypt en nog Hechter uitdrukt. Als zy vernuft en geest heeft, zal zy, by gebrek van haar verftand verrykt te hebben met kundigheden , die het bezig houden, en met gevoelens , die haar bellieren, de ganfche werkzaamheid van haaren geest oeffenen op het geene, dat zy rondom zich ziet. Zy zal het met des te vieriger en met zoo veel te meer gevaar doen, omdat haare luchtigheid, en zelfs de netheid van haare fchimpfcheuten, haar zal doen pryzen van het dwaaste deel van onze en haare kunne. Gemaal, dienstboden, buuren, verwanten en vrienden zullen beurtlings het voorwerp van haare beftraffinge en fpotterny worden : haare tong zal fteeken, als die van eene adder, en niemand ontzien. Welk verfchil is 'er tusfchen zulken woelachiigen en ontftuimigen geest,die G 4 door  104 ScHOUWTOONEEL Brief oVf.R de Op. VOEDING. door de leering niet geregeld is, en eene jonge juffer, welke men fteeds met zachtheid een groot denkbeeld van den godsdienst ingeprent, en van de noodzakelykheid van eenen nuttigen arbeid overtuigd heeft. Al had zy flechts een heel middenmaatig verftand, is het zeker dat zy, met de goede gevoelens, welken men haar ingeboezemd heeft, en met de bekwaamheid om zich bezig te kunnen houden, dan met het werk haarer handen, dan met het leezen van een goed boek, gelukkig leeven en geëerd worden zal van allen, die haar kennen. Maar laaten wy tot het waare oogmerk der opvoedinge komen. Zy ftrekt om een jong meisje in ftaat te ftcllen, om zich zelve te kunnen bellieren, en eens een huishouden en dienstboden te rcgeeren. Men kan haar dan bchendiglyk, en altoos met een' vrolyken geest, grondregels, waarvan zy aangedaan wordt, die haar kunnen leiden, en welken zy door overtuiging kan aanneemen, in het hart drukken. By die eerfte zucht voor het zaakelyke en de waarheid, moet men niet nalaaten te voegen de oefténingen der dingen, die haare-  der Natuur, V. Onderh. 105 re handen bezig moeten houden, en haar nut en dienstig voor het huisgezin, of zelfs voor de maatfchappye maaken. Brief over de Opvoeding. Voor haar zelve te borduuren is flechts eene zoete bezi ;heid. Maar voor arme lieden te naaijen is eene edele en grootmoedige bezigheid. Wy moeten ons niet v'leijen omtrent het verltand onzer kinderen; en in plaats van ons op te houden met fraaije bezigheden , welken men vervolgens zal moeten laaten vaaren, na veel tydverlies en kosten , misfchien om weder tot het noodige te komen, laaten wy ons eerst van dat noodige verzekeren; het fraaije mag volgen als het kan. Daar is geene dochter, die zoo weinig geest hebbe dat men haar de historie niet zoude kunnen leeren. De verhaaien maaken de kinders oplettend ; en de gaaf welke het meerendeel van hun hebben om dezelve allengs na te vertellen in eene vry goede orde, is het aangenaamfte en zekerlte middel, dat men bedenken kan om eene meenigte van leerzaame denkbeelden in hunnen geest te brengen, zonder lesfen en zonder moeite aan hunnen kant. Deeze oefG .5 lé-  Brief over de Op- voebins. ÏOÓ ScHOUWTOOHÏEL fening, als zy doorftaande is, leert hen allengs net denken en gemakkelyk fpreeken. Zy flxekt zelfs tot een grooter voordeel. De godsdienst, die de bron van de voortreffelykfte onderrichtingen en de troostelykfte hoope is, kan op eene historiefche wys geleerd worden. Eene jonge jufTer kan dan fchielyk een oneindig getal van zaaken en gebeurtenisfen leeren, die haare leering zelfs medebrengen ; en zy zal ligt eene voor haar genoegzaame weetenfchap verkrygen , als zy de gefchiedenis desEvangeliums, en der eerfte oprechtinge der Kerke Hechts onthoudt *. Alle voorvallen deezer gefchiedenisfe zyn binnen het bereik van alle verftanden, en verlichten het meer dan de redevoeringen van alle Wysgeeren te famen. De Wysgeeren twisten, verveelen en doen dooien. Het Evangelium behaagt en prent zoo veele ftokregels, zoo veele grondregels van gedrag in, als het gebeurtenisfen vertoont; omdat eene daad altoos verftaanbaar, en bekwaamer dan eene fchraale les is, om de jeugd be- haa- • De Handelingen der_ Apostelen^  der. Natuur, V. Onderh. 107 haagen te doen fcheppen in het goed, dat zy doen moet , en om haar het kwaad, dat zy myden moet, haatclyk Bmef o* VER DE Olfc' VOEDJNö. te maaken. Het is waarlyk een boeit, dat de dwaazen wysheid geeft, der blinden oogen verlicht, en grooten cnkleenen onderrecht, Het is de algemeene Redenkunst; dewyl men het niet kan leezen zonder meer netheid van gedachten te verkrygen, en zonder aangezette worden tot grooter rechtheid van zeden. By de gefchiedenis der vier Evangeliën, en der predikinge der Apostelen, moet men een' goeden Katechismus voegen, omdat de Christelyke leer naar eene gezindheid van Wysbegeerte zoude gelyken , indien wy haar zelfs uit Gods woord moesten haaien, en indien zy ons niet mede gedeeld wierd door geleerde mannen, die alle ftukken voor ons overwogen, en de H. Schrift naar de regelmaat des geloofs verklaard hebben, Men kan 'er een beknopte Historie des Ouden Testaments by doen, beneevens de Zeden der Christenen, een kleen boekje *, dat het merg der Kerkelyke Historie begrypt. Pk * Gedrukt by Mariette,  108 SCHOÜWTOONEEL Brief o■«fcER de Opvqeding. Die kan de eerfte boekzaal van een jong meisje weezen, en waaraan zy genoeg kan hebben, om zich verfcheidenjaarenach¬ ter een te oeffenen, zoo lang tot men bevindt dat zy'ermerkelykdoor gevorderd is, en tot hooger leering kan overgaan. Na dit eerfte noodzaakelyke , dat voor alles moet gaan, zie hier een tweede , dat gemeenlyk te veel verwaarloosd wordt, en 't welk ik meen , na den godsdienst, den voorrangi in de opvoedinge te moeten hebben; te weeten, vaardig re kunnen rekenen, en gemakkelyk eenen brief te fehryven. Zonder deeze dubbele bekwaamheid, kan men van geene jonge dochter verwachten, dat zy ooit in ftaat zal zyn tot het minfte beftier, of tot de onderhouding van eenige orde. het leeren der redenkunst is aan niemant ontzegd. De plompfte verftanden, die in zekere opzichten minst fchrander zyn, flaagen 'er wel in, en dikwerf beter dan de vlugfte geesten, mits zy zich dikwerf oeffenen. Alles hangt alleen af van het geduld , dat altoos met eene goede vordering bekroond wordt. Het  der Natuur, V. Onderh. 109 " Het is veel raoeijelyker een jong meisje, dat niet veel geest heeft, zoo verre te brengen, dat zy een' goeden «1 r*rr\p\iUi\zpr\ hriof kan fchrvven. De Brief over de Opvoeding. en ordenlyken briet kan lcliryven. uq fpclling der levendige taaien, en vooral van de onze, fchynt de kennis van veele regels en veele uitzonderingen te vereifchen: men zoude haast gelooven dat men, alleen om wel te fpellen, onze fpraakkunst in den grond moet verHaan ; en dit is voor kinderen eene fchraale en verdrietige oefféning , die 'er byna geene onderwyst en byna allen affchrikt. De zwaarighcid van ordenlyk te fehryven moet onzen aandacht wekken omtrent de middelen, om eene jonge juffer daartoe bekwaam te maaken, vermits deeze bekwaamheid haar in ftaat ftelt, om zich niet te laaten bedotten, en om anderen te kunnen dienen, laa • ten wy zelfs zeggen om een deftig huisgezin wel te regeeren. Al hadde zy zeer veel geest, men zal haar onfeilbaar lui maaken in het fehryven, of befpottelyk in het geene zy fehryven zal, als men van haar begeert ©f hm raadt veel geest te brengen in de brie-  Brief o- VÉU DE OfVOEDING. ÏIO S C H 0 U W T O O N E £ t brieven, welken men haar zal voorftellen te fehryven. Ik zoude liever willen beginnen met haar te raaden geen geest ter waereld in haare brieven te brengen, en haar te kennen te geeven dat een brief mishaagt, naarmaate hy teekens draagt van de moeite, welke men genomen heeft om 'er geestig in te zyn; dat een brief niet anders is dan het beeld des gemeenen gefpreks, in wiens plaats hy komt; dat men zich gewennen moet tot afweezenden te fpreeken, gelyk men tot aanweezenden fpreekt; dat men ee* ne tyding moet overbrieven gelyk men die vertelt in een gezelfchap; dat men om eene gunst moet verzoeken, voor een ontvangen gefchenk bedanken, en eindelyk alles zeggen op de allereenvoudigde wys, als of de menfehen voor ons tegenwoordig waren. Men heeft niet weinig gewonnen, als men de jeugd gewend heeft natuurlyk te zyn, en zich op de gemeende wys uit te drukken. Men maakt ze daar door dout. Zy begint van dag tot dag beter te bemerken, dat het geene zaak is eenen brief te fehryven : zy heeft geene bedradingen te wachten. Alle be-  der Natuur, V. Oticlevh. in berisping valt op eenige fpelfouten; en deeze berisping valt niet lastig; veel min is zy aanftootelyk. Brief over de Opvoeding. In de rechte of veriierde brieven, welken eene jonge Juffer zal fehryven aan haare Nicht, aan eenen Koopman, aan eenen Hovenier, aan eene Kappemaakfler, of, zoo gy wilt, aan den Grooten Mogol, zal men altoos pryzen het geene, dat onbedwongen, en gezegd is op dezelfde wys als elk fpreekt. Maar men moet zich wel wachten van het fyne en geestige daar in te pryzen. Gy zult haar overtuigen dat het fehryven gemakkelyk is, als gy pryst het geene noch moeite noch overdenkingen gekost heeft; en als gy fchynt u weinig gelegen te laaten leggen aan het geene flikkert en aardig is, zult gy vermyden haar neuswys te maaken. Alles wat men geest noemt, is niet aangenaam , dan voor zoo verre het zelf fchynt te vloeijen. Het verliest alle zyne verdienlte , als het niet heel natuurlyk is. Zoek dan niet naar het geestige, maar naar het natuurlyke. Maak dat uwe brieven onbedwongen fchynen : de geest zal volgen, als de bron,  Iia ScHOUWTOONEËL bron, waaruit zy voort moet komen, geestig is: maar deeze zal altoos zoo veel geest opgeeven als men van noode heeft: en ik voeg hier by , dat, als gy het geestige fieraad wilt byzcttcn, gy dit allerbest kunt doen, dooide eenvoudige taal , die naast by de taal des gemeenen onderhouds komt. Om eene Juffer, van tien of elf jaaren, in flaat te ftellen om zoo natuurlyk en gemakkelyk te fehryven als te fpreeken, is 'er een middel, dat ik voor onfeilbaar durve opgeeven , mits men zich de moeite der herhaalinge getrooste : men moet haar dikwerf een ftukje uit de gefchiedenis vernaaien, dat haar kan behaagen , en het haar na doen vertellen, om het terllond te fehryven zoo als het haar verhaald is. Men zoude haar verlegen kunnen maaken , indien men begon met het opffellen van brieven, wier famenhang en vervolg zy in haar hoofd zoude moeten zoeken. Hier valt niets te zoeken. Het geval is eenvoudig. Zy vertelt het in goede orde na. Het behoeft nu flechts gefchreeven te worden. Als zy het geene, dat men haar verhaald Brief over de Opvoeding.  der Natuur, V. Onderh. 113 haald heeft, wat los weet na te fehryven, zal het al zoo gemakkelyk vallen een kleen briefje, wiens inhoud men haar een of tweemaal voorgezegd heeft, Brief o • ver de Opvoeding. op te ftellen. Om deeze beginlels te fterken , en om de fpelkunst naauwer te binden aan de gemeende voorwerpen des levens, en de gebruikelykfte fpreekwyzen der taaie, kan men haar een geheel jaar, en l.-.nger, weezenlyke of ingebeelde brieven doen fehryven aan bekende perfoonen over onderwerpen, wier denkbeelden net, zeer eenvoudig en zeer bekend zyn aan eene jonge Juffer. Eerlang zal het flechts een fpel voor haar zyn te fehryven over het geen» haar aangaat, en zich met eenen wel te kwyren van geringe dingen, welken men haar zal belasten. Met zal een vermaak voor haar weezen , te zien dat zy nut kan weezen voor dienstboden, die niet kunnen fehryven. Maalais de vader kar zal willen gebruiken, en zich van haare penne bedienen, zonder dat hy iets anders behoeve te doen, dan haar zyne gedachte te zeggen, zeg my, bidde ik u, wie van beide, de"XL Deel II va-  114 SCHOUWTOONEEL Brief overde OPvoeding. vader of de dochter, het zoetlte genoegen in zyn harte voelen zal? De vraag is niet ligt op te losfen: maar, volgens myn gevoelen, zal de vader met het grootlte vermaak aangedaan zyn. Het kan gebeuren, dat, fchoon zy eene vry groote vaerdigheid van fehryven verkreegen heeft, de fpelling hier en daar nog gebrekkelyk blyft. In zulk een geval kan de jonge Juffer haarfchrift vry lydelyk maaken, en zelfs zeer naby de volkomen netheid brengen, als zy de buigingen der tyden en der perfoonen, wegens het geene men conjugati'én of tydvoegingen heet, uit een goede fpraakkun-st, dikwerf nafchryft. Maar ik- zoude haar het hoofd niet willen brecken met eene lange verklaaringe van de regelen der taaie, die haar verfiand te boven zouden kunnen gaan , en haar eenen tegenzin in het leezen doen krygen. Het geene, dat ik zoo even gezegd hebbe, zal moogelyk het eenigfte deel weezen , dat onze jonge Juffer in de weetenfehappen zal neemen. Zy zal uit het geene, dat zy van haaren godsdienst weer.  der Natuur, V. Onderh. 115 weet, en uit de gewoone predikinge des Evangeliums, en uit eenige goede boeken van eène bekende nuttigheid kennis genoeg haaien om zich wel te gedraagcn omtrent God en de menfehen: zy zal in haare rekenkunst en haar fehryven middelen genoeg vinden, om de orde in haar huis te houden, om tot verpligtinge en blydfchap van haarer» gemaal te (trekken, om de gangen haarer dienstboden en hoevenaaren gade te flaan , met één woord om zich te doen achten van haars gelyken, en zich te doen ceren van haare onderhoorigen, door de orde, de waakzaamheid en oplettendheid haarer beftieringe. Alszy geest heeft, 't welk men wel moet onderfcheiden van eene zekere luchtigheid, waarby dikwerf weinig kennis en nog minder oordeel is, dan is het zoo veel te noodiger dat men haar natuurlyk vernuft, 't welk, by gebrek van goed en uitgekipt voedfel, tot de gevaarlykfte verkeerdheid kan vervallen, bezigheid verfchaffe. Vermits het ten andere eene groote zaak is, een zeer gering verftand, door de leering, tot H 2 een Brief 0ver de Oï VOEDINtt.  Il6 ScHOUWTOONEEL BR-iEF o- VF.R DF, ÓPVOEDING. een bekwaam onderwerp, dat onder de verftandigen gerekend kan worden, te maaken , is het ook eene groote genoegte voor eenen vader, die een' gelukkigen geest in zyne dochter ontdekt, dat hy dien vermeerderd en tot een nut gebruik aangelegd heeft, door uitgekipte oeffeningen. De groote gaaven van een' jongeling kunnen de fteun van een gansch huisgezin worden: maar een meisje, vaneen voortreffelyk vernuft, moet zich vergenoegen met'er de troost en het vermaak van te weezen. Een verftandig meisje trekt natuurlyker wyze het huisgezin, vrienden en vreemdelingen tot zich. Eene fchoone gedaante lokt het eerfte gezicht: maar allengs verlaat elk haar, en fchept zyn vermaak in het gezonde verftand. Eene juffrouw of vrouw, die een goed verftand heeft, en zich net weet uit te drukken, is de band van het gehccle genacht , niet alleen omdat zy zich t' huis houdt, en van een aangenaam gezelfchap is ; maar omdat , in alle voorkomende zaaken, de goede raad, de vrede en de overtuiging van haare lippen vloeijen. Zul-  der Natuur, V.Onderh. nj Zullen wy, om haar die beminnelyke hoedanigheid, die haar van elk zal doen eeren en aanzoeken, te doen verkrygen, beginnen met haar jaaren lang Latynfche themata of opftellen te doen maaken? Zullen wy haar van het Latyn doen overgaan tot de Overnatuurkunde, en de verheven Meetkunst? Meenen wy haar door dit middel te bereiden, tot het befeffen van de duistere leer der draaikringen, die de beginfels van alle gefchaapen weezens zyn; of der verborgen fprongen der dwaal Herren, die dan digt byéén gekomen en dan verwyderd in onmeetelyke ruimten zyn, zonder behulp van eenige lighaamen, die haar voonftooten of fcheiden? Eene Juffer zoude alle die kundigheden , indien men zulke twyffclachtige dingen kundigheden mag heeten, kunnen verkrygen, en echter in diepe duisternis fen blyven. Zy zal gevaar loopen van te meenen dat haare reden zich zelve genoeg is , fchoon weezenlyk van duisternis tot duisternis overgaande. Het minfte kwaad , . dat 'er voor haar in fteekt, is dat zy 'er niets in vindt, dat haar gelukkig of bekwaam kan H 3 maa- Brief 0ver de Opvoeding..  Brtet over de Opvoeding. 118 ScHOUWTOONEEL maaken, om iets tot het geluk van anderen toe te brengen. Laaten wy haar ontheffen van eenen zoo moeijelyken arbeid en kwelling van den geest, die» klaarblykelyk haar tot niets zaakelyks kan leiden, tot niets, dat bekwaam is, om haare natuurlyke gaaven te vermeerderen , en haar gelukkig verlland te volmaaken. Indien men echter zoude meenen, dat men van de moeijelyke betrachtingen die der Latynfche Taaie moete uitzonderen , cn dat de fpraak der oude Romeinen haar te ftade kondc komen, zoude men haar dezelve moeten onderwyzen, op eenen trant , waarvan ik dikwerf zelf de proeve genomen , en zien neemen hebbe. Het zal tyd zyn om u daar van te fpreeken, als wy tot de leeroeffeningen der jongens zullen komen. Het einde der weetenfchap, welke men zich voorllelt eene Juffer van een' luchtigen geest te doen leeren, is haar zaakelyk te maaken, zonder haare vrolykheid te verminderen. Men zoude eene manier om haar bezig te houden, die haar zwaarmoedig of naargeestig kon  der Natuur, V. Onderh. ito kon maaken, of haar ydel en los zoude doen worden, even zeer moeten laaien. Ik kenne flechts eene foort van Jludie of leeroeffening, die alle recht tegeerlyke voordeelen in zich vereenigt, zondereenig hinder, dat men vreezen kan. Deeze leeroeffening is niet anders dan eene vermeerdering dier geene, die tot de eerfte aankweekinge 'van den geest des kinds gediend heeft. Het is weer de Historie, maar breedvoeriger en omftandiger befchreeven. Dit woord van fiudie of leeroeffening moet een jonge Juffer niet affchrikken; want de Historie is eene bron van vermaak, dat aanneemt, naarmaate men 'er in vordert. Zy is alleen fchraal en onbehaaglyk in haare korte begrippen: maar men moet 'er behendig het te veel zoo wel als het te weinig in myden; en men kan deeze aangenaame betrachting zoo fchikken, dat eene Juffer haaren godsdienst daarin grondig leere; dat zy 'er 's menfehen hart volmaaktelyk in leere kennen; dat zy 'er regels van gedrag en gevoelens uithaale, om haar bekwaam te maaken tot alle goed; dat zy haar verftand en onderhoud verfiere met duizend en duiH 4 zend Brief overde Orvoedinq.  ER-IKF o- v :r de Opvoeding. Eerfte fhidit.' der HiS' tune. ISO S CHOUWTOONEEL zend weetcnswaardige dingen; dat zy 'er haare moedertaal zuiver in lecie fpreeken en fehryven ; eindelyk, datz/ 'er in alles een vaardig oordcel van het goede in verkryge, met een' volmaakten afkeer van alles wat valsch , of ydel, of boven onze krachten is. Tot deeze zoo nutte betrachting heeft men flechts een weinig orde en aanhouding van noode. Zy eischt geene fterke poogingen van geest, noch groote afzondering. Als een jong meisje den inhoud der vier of vyf kleene boekjes, welken wy de kindsheid tot haare ecrfte boekzaal gegeeven hebben, wel weet, en in de dubbele oeffeninge van rekenen en eenen brief wel en vaardig te fehryven genoegzaam bedreeven is, dan is het tyd om den grondflag van het vaste en aangenaam gebouw der historiekunde te icggen. Ten dien einde moet men de jonge leerlinge eene weetcnswaardige keten van de aanmerkelykffe gebeurtenisfen, en groote ftaatsveranderingen, die van ecu we tot eeuwe voorgevallen zyn, van het begin der waercld tot aan onze tyden , in een goed verband voor houden,  der Natuur, V. Onderh. 121 den , en by die zaaken fteeds de befchoinving der landen en fteden, waar zy gebeurd zyn, voegen. Dit is eigenlyk eene historiefche Landbefchryving, wier eerfte voordeel is, dat men die lan^e reeks van naamen van plaatfen niet afzonderlyk met moeite, en ik mag 'er wel by zeggen met groot verdriet, en ook met weinig vrucht, omdat zy zon lift verpieren als moeiielyk geleerd Brief o- ver de OE- voeding. De Landbefchryving der verfcheiden eeuwen. zoo ligt vergeeten als moeneiyK geieera worden, van buiten behoeve te leeren. Een ander voordeel, dat gelyk of grootcr dan het eerfte, en onaffchcidenlyk van deezen leertrant is, is dat hy het gezigt der plaatfen op de kaart, met de omftandigheden van eenige gedenkwaardige gebeurtenis zoo vast famenbindt, dat de gedachte van de eene de geheugenis van de andere wekten fterkt. 'r.iaar de landkaarten zyn aan een groot letfel onderhevig. Zy verwarren de inbeelding door eenen verwarden hoop van naamen en voorwerpen, waarin het verftand moeite heeft om de plaats, welke het werkelyk in acht moet neemen, te onderfchciden: en als het die plaats ontdekt heeft , wordt haar indruk altoos verzwakt door het gezicht H 5 van  122 ScHOUWTOONEEE Brief over de Orvoeding. van verfcheiden andere. Weshalve moet men noodzakelyk kaarten van elk land hebben, om 'er niets in te laaten zien, dan de naamen en voorwerpen, dienstig tot het deel der gefchiedenis, dat men verhandelt, zonder dén geest en het oog te bezwalken door eene meenigte van naamen, die, voor het tegenwoordige niet ter zaake dienende, onnut zyn. Men zal deeze historiefche Aardbefchryving dan beginnen met eene vertooninge der bloote aarde, zonder eenige naamen van woonplaatfen, die nog zonder inwoonderen veronderfteld wor den. In de onzekerheid van den ftaat, waarin de zee, die, op eenige plaatfen van den kloot, zich zichtbaarlyk van plaats tot plaats vertoont, ooifprongkelyk geweest is, zal men zich vergenoegen met den bodem der Perfifche Golf en den loop van den Tiger en den Euphraat te tekenen, om 'er het aardfche Paradys op te plaatfen, tusfehen het punt van den famenloop deezer beide (Iroomen , en het ander punt, waar hunne wateren zich fcheiden, om in de Perfifche Golf te loopen, het eene naar het  der Natuur, V. Onderh. 123 het oosten, en het andere naar het westen tegen over het Peerel - Eiland. Het goud van Arabië, de naamen der volken, die de oevers federt bewoond hebben, cn verfcheiden merken, door Mofesbygebragt, vestigen de inbeelding, en zyn Brict ijver de Opvoeding. ons behulpzaam in het vinden van die eenige rivier, die door deezen wellustigen hof ftroomde, en vervolgens van de vier bedden of hoofden, die daar buiten vier verfcheiden naamen hadden. Daar zyn gebeurrenisfen gehecht aan eenige bekende plaatfen, federt Adams val tot den zondvloed. Na dit tweede en gedenkwaardige tydftip verandert de aarde. Men kan haar afbeelden met haare vier deelen, met haare inwendige en omvloeijende zeen, ten naallenby gefchikt, gelyk wy ze heden zien; dewyl alle gedenkftukken, die ons ovcrgcbleeven zyn , famenfpannen om ons, in de diepftc oudheid na den zondvloed, dezelfde zeen , dezelfde rivieren , bergen en vaste landflrceken te vertoonen. Op deeze tweede waereld, of op de kaart van Afia alleen, kan men zich vergenoegen met aan de bron  124 ScHOUWTOONEEL Brief ov.-.r de Opvoeding. bron van den Tiger het Gordieefchc gebergte, waarop de arke vast bleef zitten , te plaatfen, met het befchouwen van de vlakten van Scniar of Mefopotamië tusfehen den Tiger en den Euphraat, en den toren van Babel, dien de afkomelingen van Noach bouwden, opdat hy van verre gezien zoude worden in een vlak land, en hun tot een teeken * van herzamelinge konde dienen, terwyl zy begeerig waren om elkander niet te verhaten, niet tegenftaande de noodzakelykhcid van te fcheiden en zich uitte breiden, waarin zy zich bevonden , om zich van leeftogt te voorzien. Eene derde kaart zal de verflrooljing hceten, en het gedacht van Sem in Afia toonen, dat van Japhct in Europa en in het noorden y»a Afia, van waar het zich uitflrekt in Amerika door Tartarye in Groenland, en cindelyk dat van Cham, uitgebreid van Chufiilan tot in het dieplte van Afrika. In de volgende kaarten zal men net en byna alleen afteekenen de plaatfelyke historie van Gods volk, van Abraham * Sehem o-y/Aa Signum.  der Natuur, V.Onderh. 125 ham af rot aan de veroveringe van Je- 1 ruzalem onder Vcspafiaan. De aangren- ^ zende landen moeten 'er zich niet verder in vertooncn, dan noodig is om de paaien van elk verblyf aan te wyzen. Men zal 'er dan in zien 1? Abrahams reizen; 20 de gelegenheid der volken van hem afkomftig, Ismaëlyten, Idumeërs , Israëlyren , Medianytcn, enz. 30 de reizen vanMofesen Jofua; 4°de verdeeling des beloofden Lands, en de gelegenheid der Stammen; 5? Davids overwinningen ; 6° de reistogten van Salomons en Jofaphats vlootcn; j° de verdeeling der Koningkryken van Juda en Israël; 8° de ondergang des laatften door den aanwas der Asfyriërs; 90 de gevangkenis der Jooden te Babyion; 10? hunne" verftroóijing, hunne daar op volgende verdry vingen, en hunne verfcheiden verblyfplaatfcn, tot de komst der tyden, waarin zy den Heiland, dien zy verworpen hebben, móeten erkennen. Brtef over de Opvoeding. Gematigd gebruik der Tydrekeninge. Het zoude dienftig zyn by alle mr fteekende gebeurtenisfen een jaartal te voegen. Maar ik zal hier niet begeeren, dat men het verftand van eene jonge Juffer belemmcre met de kibbelaryen der  12.6 SCHOÜWTOONÏEI Briep over de Opvoeding. der oude tydrekeninge. De Geleerden zelfs behoorden zich daarmede niet lang op te houden. De H. Geest, die eone yjjj tv nuuutu, ivc 11. vjtcsL, me eene orde gehouden heeft in het verhaal der gebeurtenisfen zyns volks , heeft niet noodig geoordeeld aan de ydelheid der netheden te voldoen. Hy leert ons dat zulk een Aartsvader, deeze of geene beroemde mannen, geleefd of geregeerd hebben, de een 60 jaaren, de ander 59, deeze 70, die 120 : maar hy zegt niet al tyd of het 60 jaaren en veertien dagen, of het 59 jaaren en zes weeken, of het 90 jaaren en zes maanden is; alle deeze byvoegfels, by elkander geteld, met eenige anderen, maaken op de geheelheid der voornaame fommen verfcheiden jaaren uit, en de tydrckcning daardoor zoo duister, dat haare gefchillen niet te beflisfen, en by gevolg onnut zyn. Maar de onbetwiste jaartallen bevorderen de orde en vestigen de geheugenis. Een ander middel, om de tyden ligt te onthouden, zoude weezen de geboorte onzes Zaligmaakers voor een gemeen punt te neemen, om 'er alle tellingen van te beginnen; zoodanig dat, gelyk wy  der Natuur,^. Onderh. 127 wy na Christus geboorte alle gebeurtcnisfen, die daarna voorgevallen zyn, tel len, mende dingen, die 'ervoor gefchied zyn, ook met het getal der jaaren voor deMenschwording telde. Dus,in plaatfe van Abrahams reize te plaatfen in zulk een jaar der waereld,of desjuhaanfchen tydperks, 't welk of onzeker is, of wel van eene zeer overtollige geleerdheid afhangt, zoude ik liever zeggen; de roeping van Abraham gebeurde omtrentnegentien honderd jaaren voor Christus geboorte ; omdat deeze rekening ten naastenby zeker is, en een denkbeeld, dat ligter te vatten is, uitwerkt. Dus wordt J. Christus het middenpunt vau alles gemaakt. Na deeze eerfte fchets der gewyde historie, met eenige netheid verhandeld, zal men de ongewyde historie op dezelfde wys verhandelen, door op eene kaart van het oude Afia de groote koningkryken van Asfynë , Medië, Babel, en Perfië te vertoonen; en men moet langs en rondom de Middtmlandfche Zee, de voornaamfte Phenicifche voortplantingen niet vergeeten. Men zal de reizen naar Tarfis of Andalufië met gertipte li- ni- Brief over de Opvoeding.  iaS SchouwTooneel Brief o\'£r de Op ■ voeding. niën aanwyzen, dan door de Middenlandfche Zee, en dan door de Roodc Zee, op welke de Pheniciërs eene haven of ftapelplaats hadden, en vanwaar zy naar Spanje ftevenden, door Afrika om te zeilen, groote winften doende met hunne ruilingen op die vreemde kusten. Men moet een denkbeeld van het oude Griekenland, en van de Middenlandfche Zee geeven, zich daar toe bedienende van de reizen van Ulysfcs, Eneas en Telemachus, zonder de aangenaamheid der byverdichtfelen te verwerpen, metwaarfchuwing dat alles verdicht is. Niets gaat ligter uit de geheugenis'dan de weetenfchap der plaatfen: evenwel vergeet men nooit de oorden, waar de geest fterk aangedaan geweest is , door het wonderbaare of door de nieuwigheid. Weshalve moet men in de gefchiedenis die reistogtcn uitkippen, waarvan men omftandig befchecvcn verhaaien heeft, verzeld van voorvallen, die verfcheiden plaatfen merkwaardig maaken: zoodanig zyn de reizen van Cyrus, van Cambyfes, Xerxcs, van Alexander, van Agathokles, van Annibal, van Scipio, vanJuliusCxfar, van Trajanus, van  öerNatuür, V. Onderh. iap van Konftantyn, van Juliaan, van Karel den Grooten, van Tamerlan. Een enkel voorbeeld zal de nutheid van deezen leercranc aantoonen. Na den krygstogt van Alexander by de Triballen en de Ulyriërs , zien wy hem komen te Thebe in Beötië, welke ftad hy plundert , omdat zy weigerde in het verbond der Griekfche lieden tegen Perfië te trecden. Vandaar trekt hy op naar den Heilefpont, waar hy overtrekt , en komt by den Grahikus: hy gaat wyders naar Iönië, naar Cil.cië; hy trekt naar Isfus, naar Tyrus, naar Gaza , naar Jeruzalem, naar Egypte, naar de zandige Woestynen van Aramon, vanwaar hy weder naar Egypte trekt, en den grondflag van Alexandrye legt. Vervolgens gaat hy Darius aan geene zyde van den Tiger zoeken, ontmoet hem in de vlakten van Arbele, dryr t hem op de vlugt naar Medië, en trekt geheel Aha, tot diep in het Oosten, door: vervolgens neemt hy zynen weg zuidwaards naar den Indifchen Oceaan, en lterfi: eindelyk te Babel. Als men de Landbcfchryving van alJe die togten wegneemt, is men het XI. Deel. I, fpoof Brief overde Opvoeding;  I30 SCHOUWTOONEEL Brief o- verde Opvoeding. fpoor byscer; en men weet niet waaf die dingen gebeurd zyn. Men ziet 'er noch de aaneenfchakeling noch de redenen van. Zonder dat behulp , begrypt men niet waarom de Koning van Macedonië zoo veel tyds befteedt met de veroveringe van Syrië en Egypte, in plaats van naar den Tiger zynen vyand ten eerfte te gaan zoeken. De Historiefchryvers merken wel aan, dat, indien Alexander ten eerfte tot in het hart van Afia getrokken was, en achter hem de havens der Middenlandfche Zee in Darius magt gelaaten had, aldaar vlooten zouden hebben kunnen Tiitloopen, om Griekenland en Macedonië te verwoesten, terwyl hy in Alia was. Maar deeze reden wordt eerst tastbaar, door het gezicht van de gelegenheid der plaatfen. Neem desgelyks de Historie van de Aardbefchryvinge , of tracht de orde der plaatfen te onthouden, zonder behulp van eene reize, of eene gefchiedenis, die uwen geest hechte aan den togt van eenigen reiziger of overwinnaar , u alleen bezig houdende met de redenen, die hem eene plaats doen ver-  der Natuur, F, Onderh. 131 verlaaten , of hem naar eene andere doen trekken ; dan zult gy de gelegenheid van het beroemde Tyrus, of van Alexandryë, al zoo ligt vergeeten , als die der onvermaardfte dorpen. Met denkbeeld van eene gedenkwaardige gebeurtenis , of van eene merkwaardige byzonderheid, in den doorfogt van eene groote Landltreek, aan elke rust gehecht , fcbakelt het geheel genoeglyk aan één , en brengt het in de geheugenis in orde. De plaatfen zelfs, welke men nog niet kest, of die opzettelyk op de kaart achtergelaten zyn , om de verwarring te myden, kunnen al zoo gemakkelyk gevat en onthouden worden als de andere , zoo dra men weet dat zy liggen by deeze of geene plaatfen , welken men aireede kende. Dus kan men plaatfen voegen by de gebeurtenisfen der Griekfche, Romein-fche, Franfche , Lombardifche, Sarazynfche en Normanfche Historie, naar de kennis, welke men meent dat de jonge Juffer noodig zal hebben > of naar de vaerdigheid van haar begrip. Ik vrees dat men de gebeurtenisfen der I 2 mid- BaiEF over de Opvoeding.  l?l ScHOUWTOONEEt -Eurtr over de Opvoeding. middeneeuwe , in dat onderwys, wat te veel verwaarloozen zal. Is het genoeglyker en voordeeliger voor haar, Sertorius in zyne togten te volgen , dan die der Normannen na te gaan , en te zien hoe zy zich nederzetten in Holftein , in Neüftrië, in Neder-Italië en in Engeland. Is 'er iets bekwaamer om haare aandacht te wekken, dan de aankomst van den Norman Rollo, die met de dochter van eenen onzer Koningen trouwde , en van een' Zeeroover een zeer goed Staatsman wierd, of de overwinningen en wyze wetten van Rogier in Sicilië, en van Willem in Engeland ? War nieuw en aangenaam tydverdryf zal zy niet vinden in de ontdekkingen van Vasco de Gama in Oostindië, of van Christoffel Columbo in Amerika, en in alle nieuwe oprechtingen van de Europeaanfche volkplantingen, op de beste kusten van verre afgelegen waet relddeelen? Deeze historiefche Landbefchryving, door een' bekwaamen meester aan eene jonge Juffer in eene goede orde onderweezen, zal voor haar een fleutel worden,  der Natuur, V. Onderh. 133 den, door wiens behulp zy de Historie en de Aardbefchry ving omllandiger doo< haar zelve zal kunnen leeren: zy zal 0veral wceten waar zy is; niet behoeven te vraagen waar de dingen, wier bcfchryving zy leest , gebeurd zyn , en den famenhang der plaatfen en voorvallen met genoegen bemerken. Zy kan dan den meester misfen, zelf eene aaneenfchakeling der gefchiedenis opftellen , en die met haare eigen hand fehryven. Door het leezen van de overzettingen der oude Sehryveren, en de voorrreffclyke Historiën, welken wy hebben, zal zy gewaar worden dat het geene, 't welk men haar tot hier toe heeft onderweezen, hoe bevallig men het haar door geftadige nieuwigheden voorgcfteld hebbe, nog het fraaiitcniet is, dat men uit de historie haaien kan; dat het merg deezer aangenaarnè leerwyze bellaar in de kennis wan 's menfehen harte , en in de aanmerkingen, die elke gebeurtenis mede brengt, zonder dat de fchryver dezelvcn maake; dat men de gebeurtenisfen met haare «mflandigheden noodwendig bekleed - I 3 most Brief ijver de Opvoeding.  13 + SCFIOUWTOONEEÏ, teRIEF O- ver de Opvoeding. moet zien, om van de beweegredenen te oordeelen, om te bemerken of alles wel of kwalyk beraamd is geweest, met één woord om te oordeelen wat elke daad prysfelyks of befrraffelyks in heeft. Zy zal ligt bemerken, dat men zich tot hier toe ontzien heeft op alle die aanmerkingen te blyven ftaan, uit vreeze van de levendigheid van haaren geest te verdooven ; dat men niets anders getracht heeft, dan haare nieuwsgierigheid gaande te maaken, haare leerzucht te wekken, en haar den weg te wyzen; dat het nu tyd is dat zy den meester ontbeere, en op haare eigen wieken dry ve. Zie hier de boeken, waarin zy de ftoffen van haar historiesch gebouw zal kunnen vinden: het ware te wenfehen dat zy 'er zelf bouwmeesteres van wierdc, en alles met haare eigen hand fchreeve, indien zy eene kennis, die in Hand blyve, en eene vaerdigheid , die haar bekwaam maake, zoekt te verkrygen. i° Het werk der zes dagen. 2? De Historie des Ouden Testaments met bedenkingen *. 3? Verklaaring van de Boe- * Drie vol. in ij. te Parys by Dcfaint.  der Natuur, V. Otidsfh. 135 Boeken der Koningen (a~). De Historie der Jooden door Humfrei Prideaux , een werk dat wat langwylig, maar net en 'vol oordeel is (b~). 5? Het Leven van Jefus Christus, door den Heer Tourneux. 6? De Redevoeringvan den Heer Bosfuet over de algemeenc Historie. Eindelyk de Kerkelyke Historie van den Heer Fleury. Het is een gebruik de jonge Juffers eenig kort begrip van deeze historiën op te geeven, en het haar van buiten te doen leeren. Door dit behulp fchynen zy fomtyds veel te weeten, fchoon haare vveezenlyke vordering op weinig zaaks uitkomt. Laaten wy den valfchen fchyn daar laaten , en als eene jonge Juffer een' vaerdigen geest heeft, moeten wy het Zaak lyke eerst zoeken , 'c welk onfeilbaar van het aangcnaamë gevolgd zal worden. Dit zaakelyke is net te denken, en zich, het zy met de penne, het zy met de ilemröe , op eene edele en onbedwongen wys (a) Zes vol. in 12. te Parys by Barbuty. (J) Zeven vol. te Parys by Cavclier, uitge^ gecven door Vader Tournemine I 4 Briet ijver de Op* voedinq.  136 Schouw tooneel • Brief ovek. de Opvoeding. wys uit te drukken. Nu is deeze gelukkige gewoonte niet beter te verkrygen, dan door het leezen van een ftuk uit de gefchiedenisfe , het vervolgens voor zich zelve of aan een ander op te zeggen , en het op ftaandevoet op te fehryven. • Deeze oeffening zal zekerlyk met meer nut en lust gefchieden, als men ze teritond onderneemt , zoo wel als die van het kort begrip der Aardbefchryvinge, onder het bellier van een' fchranderen meester •, die in ftaat zy om de feilen tegen de historiefche netheid , of tegen de taal, of tegen de regelmaatighcid der fpellinge te verbeteren. Het grootfte behulp om den lust van eene jonge Juffer aan te moedigen , is de netheid van haar oordeel te pryzen, in het overflaan van eenige omftandigheden van kleen belang; in de zorg, welke zy zal hebben gedragen, om een edel gevoelen of eene groote onrechtvaerdigheid in klaarer dag gefield te hebben ; in de gevoeligheid, welke zy getoond zal hebben over eene leevendige en bewecglyke fchildery. Eerlang zullen twee goe-  der Natuur, V. Onderh, 137 goede vriendinnen , twee zusters, die eikanderen rekenfchap van haare leer oeffeningen doen, eikanderen voor meester verftrekkerr, F)p frpmvrffl Mciwïn Brtf.f ovf.r d e Opvoeding. De gewyde historie, gehaald uithoeken , zoo wel gelchrceven als die ik aangeraaden hebbe , en daarin op die wyze volhard , het zy in de eenzaamheid van het kabinet , het zy onder jonge jufvrouwen, door eene geftadige gewoonte om lang van één ïtuk te fpreeken en net te fehryven, kan niet feilen voor haar eene fchool van zedenleer , welfpreekendheid en goed oordeel te worden. Het weezenlyke nut, dat 'er van zal voortkomen, is niet haare geheugenis te overlaaden met eene lange reeks van gebeurtenisfen. Zy zullen 'er zelfs veel van moogen vcrgeeten; vry weinig ligt daaraan gelegen. Het rechte voordeel van deezen leertrant is allengs, en door eene oeffening ,wier vrucht duurzaam is, een' aangenaamen draai aan het verftand en den ftyl te geeven. - Als de Jufvrouwen verder willen weiden in.het veld der ongewyde historie, kunnen zy zeer goede behul.pfels. I 5 daar-  Ï38 ScHOUWTOONEEL Brief 0ver. de Op. voeding. daartoe vinden. Zy kunnen zich vooral bedienen van de werken van den Abt Rollin, van Vader Daniël, van Vader d'Orleans,van den Abt de Vertot, enz. Deeze fchryvers hebben den zuiverden ftyl, die ook zonder de minde gemaaktheid is. Als zy de uitmuntende vertaalirigen van de Griekfche en Latynfche Hisroriefchryveren, die tot byzonder gebruik van de Jufferfchap gedaan zyn, daarby voegen, zullen zy zich dikwerf tegengehouden zien door veelvuldige toefpeelingen , dan op de gebruikelykheden der oudheid, dan op de Goden en godsdiendigc plegtigheden en kerkgebruiken der Heidenen. Zy zullen daar omtrent veele verlichting vinden in de oude Historie van Rollin, tot ophelderinge der voornaam de gebruikelykheden. Maar hy heeft niet alles. Misfchien verkrygen wy met den tyd over deeze nutte doffe een werk , dat genoegzaam is, zonder wydloopig te zyn. In de betrachtinge der historie komt de kennis der fabelen de Juffers niet alken te pas; maar men kan ze niet ont- bce-  der Natuur, V. Onderh. 139 beeren , als men het onderwerp van veele fchilderyen wceten, en de werken der beste dichteren zonder verhin- Brief ver de opvoeding! dcringe leezen wil. De Juffers kunnen zich, tot dat dubbel oogmerk, bedienen van het kleen woordenboekje der Fabelkunde *. Als het verftand byna zyn volle kracht gekreegen heeft, is het in ftaat om de ydelheid van fabelachtige verhaalen te bemerken. Maar het hadde gevaarlyk geweest daarmeede in de tederfte jeugd te beginnen, en eenen onervaren geest bezig te houden met diergelyke vertellingen, waarin men nog de waarheid, die onder de fchors der verdichtfelen verborgen is, niet heeft doen blykcn. Het is echter vry gemeen de gewyde Historie en de Herfcheppingen te famen te doen gaan, zoodanig dat eene jonge Juffer, voorliet minfte, zoo zeer aangedaan Is over het lot van Phaëtons zusters, * Te Parys by Defaint. De Holhndfche Jufferfchap zal zich met vrucht kunnen bedienen van Pomeis Befchryving der Goden en Godinnen , te Amfterdam by Wor en de Erve Onder dc Linden; waar achter een Register is, dat voor een Woordenboek kan verftrekken.  Ï4-0 ScHOUWTOONEEE Brïet over de Opvoeding. fers, als over dat van Haak, gereed ora geofferd 'te worden, en met zoo veel ernst fpreekt van den God jupiter als van den God van Abraham. Als zy een juist denkbeeld van den godsdienst en fmaak; in de waarheid gekreegen heeft, dan zal het tyd weezen om haar de armhartige onderwerpen, waar op de godsdienst der Heidenen draaide , aan te toonen. Men moet den pcrfoonen en gebjurtenisfen der fabel een zweem iel van befpottelykheid bvzetten, uit vree ze dat die zotternyen den geest, door al te leevendige afbeeldingen , zullen treffen. Het is genoeg de ongerymdheid van hat wonder aan te wyzen, om deszelfs indruk te verzwakken. Het is tydverlies, en men doet_ de reden te kort, met haar verfcheiden jaaren met diergelyke vodderyen bezig te houden. Men kan met eene zoo elendige betrachtinge niet te fchielyk voortflaan. Maar dewyl het noodig is daarvan eenige kennis te hebben, is hetgemakkelyk de fabelachtige historie, in minder dan eene maand, af te doen, en dezelve in eene goede orde in de ge- heu-  ber Natuur, V. Onderh. 141 heugenis te prenten, door dezelve door fchilderyen aftebeelden. Men begint met de hemelfche er aardfche Goden onder verfcheiden ran oen te brengen. Behalve de verfchei- Brtf.t o- ver de Or«- voedin&. D" Fahcl do«r fchilderyen. den dienden, doet men eiken God door zekere toeëigeningen en zekere voorvallen kennen. Jupiter draagt den Blikfemdaf, Neptunus eenen Drietant, Merkurius een' Slangedok , en desgelyks met de andere. Men kent Juno aan haare Paauw, Venus aan de Duiven, die haare Koets trekken , Diana aan haare Wasfende Maan of haaren Hond, Eskulapius aan zyne Slange. Dit heet ik hunne toeëigeningen, waaraan zy te kennen zyn. Na hunne toeëigeningen, zyn zy ook te kennen door deeze of geene voorvallen , welken zy gehad hebben. Als alles verteld en nagezegd is, alleen met de demme zonder fehryven, vat men elk voorval weder op, om 'er eene fchildery van te maaken, zonder de ^erfonaadjen te noemen. Men begint met de jonge juffer te verzoeken, zich eene Stad, of eene Zeehaven, of de Zee, of Markt, of welke andere plaats  I42 SCHOUWTOONEEL Brief over de Opvoeding. plaats gy wilt, te verbeelden, orn 'cf den grond der fehilderye van te maaken. Men verzoekt haar vervolgens zich daar deeze of geene perfonaadjen in te verbeelden, geplaatst in deezen of geenen Hand, vervoerd van deeze of geene drift, beginnende of voleindigende deeze of geene daad. Nu moet zy raadcn, wat men met woorden gcfchilderd heeft, en reden van alles geeven. Verklaar my, zal men tot haar zeggen, eene fchildery, wier gefchiedenis men u alrecde verhaald heeft: men ziet 'er eene prachtige zaal in, lampen aan den zolder hangen, eenen Koning, die aan tafel zit, en een afgryzentoont voor eene fpyze, welken men hem opgedischt heeft, eindelyk een' van de gasten, die opflaat, en een' wolfskop op den fehouder heeft. Wat fchildery is het , waarin men eene Godin ziet aankomen op eene Koets , door twee Paauwen getrokken , in een duister hol, waarin zy ontvangen wordt door eenen Koning, die zynen fcepter uitftrekt naar eene meenigte van vliegende en opgeblazen aan-  der Natuur, V.Onderh. 145 aangezichten, die een onftuimig gelaar vercoonen'? Wat behelst die andere fchildery , in welke men op den kant van de zee drie figuuren ziet , half vrouw half visch, die eenen man, gebonden aan de mast van een fchip , dat zy voorby de kust zien vaaren , fchynen te noodigen? Als men haar verfcheiden maal naar den naam van alle die beelden vraagt, zal men de moeite befpaaren om daar omtrent iets op te geeven, of te doen fehryven. Op die wyze komt 'er niets ia het verftand, dan het geene men 'er in wil doen komen; in plaatfe dat een boek dikwerf meer zegt, dan een jonge Juffer dient te weeten. Men ontziet hier iets, dat nog dierbaarer is dan de tyd en de reden. Deeze leertrant hêt werk veel verhaastende, en zeer naar den fmaak, ik zegge niet der kindsheid, maar der jeugd zynde , kan men 'er een nut gebruik van maaken , om de fraaifte Hukken der fabelachtige oudheid te herhaalen, en in de geheugenis te prenten. Eepe JuiTer, die gevat is op de gewyde ea Brief over de Opvoeding.  144 SCHOÜWTOONEEL; Brief oVeb. de OpVoeding. en ongewyde historie, zal niet alleen net op diergelyke vraageh antwoorden, maar zich met vermaak bezig houden, met het maaken van fchilderyen , en derzelver uitlegging voorftellen, aan eene goede kennis of genegen vriendinnc. Waarop is, by voorbeeld, betrekkelyk eene fchildery, verbeeldende een perk, in het welk de foldaatcn elkander dooden, of aanmechtig en verwardelyk hals over kop vlieden, en elks omtrek bcftuwd is met een kleen getal van foldaaun , die eene' lamp houden in de rechter, en in de linker hand eene trompet, waarop zy blaazen? Welke gefchiedenis zoude men verbeelden, met het fchilderen van eenen berg , wiens fchuinte met wynftokkcn beplant ware, terwyl de wyngaarden bedekt waren met verfcheiden osfen, aan de horens voorzien met brandende fakkels, wier vlam de nabuurige ftreeken eenigzins verlichte? Voeg 'ër twee heiren by, waarvan het eene in wanorde boven op den berg vlugt; het ander ftaat gerust aan den voet in de vlakte, waarin men verfcheiden toortfen verre van eikanderen ziet branden, terwyl de fol- daa-  der Natuur, V. Onderh. 145 duaten, met d^n helm op het hoofd, van lagchen fchateren. Maar deeze oeffening, (trekkende om de geheugenis te verfieren, of om tot uitfpanninge na den arbeid te verftrekken , moet flechts fpeelende gefchieden. De aanhouding van den arbeid, en de lof, dien men 'er aan geeft, moet alleen weezen voor de netheid van den zin, voor de losheid van ilyl, en nog meer voor de klaarblykelyke onderfcheidinge van waare fchoonheden der deugd. Het oordeel, ryp geworden zynde door de gewoonte van de historie na te vertellen en te fehryven , zal niet lang befloren blyven in de kennis der gebeurtenisfen. Het oordeel, eens opgefchranderd, zal de beste van alle meesteren worden. Het zal eene geestige Juffrouw de bevalligheden van den ftyl onfeilbaar doen bemerken, en haar aanzetten tot het leezen van de regelen der welfpreekendheid en der dichtkunst, die gebragt kunnen worden tot het waare, het waarfchynlyke en het betaamelyke. Zal zy geen lust fcheppen in het leezen yan de overzettingen, welken eenejuf- XI. Deel. K fet Brief 0- ver de OPvoeding.  I46 SCHOUWTO ONEEL BruEF otêk. de Opvoeding. fer gemaakt heefc van Homerus gedichten, en van Virgilius doorSegrais, wiens kracht eenige verouderde woorden ligt over het hoofd doet zien? Wat genoegte zal zy niet vinden in de vertalingen der voortreffelyke Griekfche , Latynfche en Italiaanfche Historifchryveren, die fchier alzoo beweeglyk fchilderen, al s de dichters en als de fchilders zelfs ? De nieuwsgierigheid, die wel ge'eid is, blyft nooit ledig en keert zich ligt naar een' goeden kant. En men kan niet twyffelen, of zy zal trachten eenige kennis van de fraailte byzonderheden der natuurlyke Hsstorie te verkrygen; een arbeid, even bekwaam om ons de voorzienigheid in alles te ontdekken , als om ons onze rykdommen te doen kennen. Allengs ontdekt zy in onze taal andere fchatten , die oneindig meer te waardeeren zyn, dan wat ik zoo even genoemd hebbe; ik meen die godsvruchtige boeken , die zoo zaakelyk als bevallig gefchreeven zyn, een fchac vah werken , in welken onze landaart geene andere behoeft toe te geeven. Wy mogen niet meer tot onzen lof zeggen, ... Zoo  der Natuur, V. Onderh. 147 Zoodanig is het uitwerkfel en het voorrecht van de lecroeffeninge der historie. Zy verveelt niet, cn verwekt in een hart liefde voor de waarheid; waarna men het, aangaande al het overige, op die uitmuntende drift kan laaten aankomen , en haar aan haar eigen gedrag overgeeven. In plaatfe dat, als gy de nog teedere verftanden ten eerfte belaadt met zedenleer , ftokregelen , en , dat nog erger is, met duistere dingen en gefchillen , zy niet anders voelen dan den last van hunne taak, en haaken naar het einde van die oeffeninge, die hun mishaagt. Maak de jeugd begeerig, om de nutte en gebruikelyke waarheden te weeten, maar houdt haar in het eerst niet anders daarvan voor, dan het geene haar kan behaagen. Houdt u dan aan het historicfche, dat is, het zaad van alle zedenleer. Maar laat, geloof my, de zedenleer in haar zaad; zy zal 'er, in den tyd der rypheid, van zelve uit voortkomen, zonder dat gy 'er eenige moeite toe behoeft te doen. Als men, by de eerfte aankweeking van den geest , het werk der handen gevoegd heeft, het zy borduuren, taK 2 pyt- Briep o-' ver de Opvoeding.  148 SCHOUWTOONEEL Brief overde Or- voeding. pytwerk, linnen- en wollennaaijen, of eenige andere nutte bezigheid,ten dienfte van het huis, zal de gewoonte van den geest meer en meer aan te kweeken, zoo krachtig worden, dat men, als vier of vyf goede vriendinnen, die by elkander komen met haar werk, om elkander een ftuk huisraad -te helpen maaken, of om voor arme lieden te naaijen, ftraks zien zal dat de eene altoos de andere zal voorleezen , en deeze aangenaame bezigheid niet zal ftfbreeken, dan om tyd te geeven tot het maaken van overdenkingen en aanmerkingen, die nog nutter zullen zyn dan het leezen zelf. De arbeid der handen, zoo prysfelyk in zich zeiven, en zoo noodig voor de Jufferfchap, om haar van eene zoo laffe als fchadelyke ledigheid te bevryden, bezorgt haar nog een ander voordeel, dat haar waard behoort te weeeen. De arbeid der handen ftrekt een dekfel voor de weerenfehap. Het verbergt den lust, dien zy in het leezen hebben; eenen zeer geoorloofden lust, maar die alle haare waarde verliest, en de Jufferfchap een zweemfel van be- fpot-  der Natuur, V. Onderh. 149 fpottelykheid geeft, als hy zichtbaar is. Zy loopt dit gevaar niet, als haart handen bezig zyn. In tegendeel ont- Brief 0ver de Opvoeding. ' eert eene Juffer, die geene handwerken kent, haar zelve al zoo veel, als of zy boven haare deur één van deeze twee bordjes zette. Hier houdt men Speeltafels. Hier is men geleerd. 'Dezelfde voorzichtigheid, die eene Juffer verplicht om haare zucht voor de boeken voor eens anders oogen te verbergen, eene zucht, die voor haar eene bron van kennisfe en vertroostingc is, verplicht haar met des te meer reden, om alle partydigheid, alle bitsheid en alle klagt en gefchil, over het ftuk van godsdienst en godsvrucht, te myden.' Zy bemint haaren godsdienst teederlyk. Zy vindt dien duidelyk en zonder twist ontvouwd in de geloofsbelydenisfen der Kerke, in het Evangelium, in de gewoone Predikaatfiën, en in eene meenigte van klaare boeken, die de algemeene achting haar aanwyzen. Met deeze zoo vaerdige en zekere hulpmiddelen, oeffent zy haaren godsdienst in de nederigfte ftilte. Zy beftraft niets in de Bedienaars des Woord s, K 3 noch  15° ScHOUWTOONEEL Brief overde Opvoeding. noch in de andere ftaatcn van menfehen, om dat zy geenen last heeft om hen te verbeteren. Zy zwygt in het geene zy niet weet , en zelfs in het geene zy weet. Zy waakt alleen over haar eigen gedrag , overtuigd zynde dat de zachtmoedigheid, die in de famcnleevinge de roem der vrouwen is, niet volmaakt is, dan voor zoo verre zy onkreukbaar en algemeen is. Deeze bondigheid van oordeel zal het ganfche huisgezin in vreede houden, en haaren gemaal gelukkig maaken. Deeze zoude een fpceler , een verkwister, en zonder godsdienst kunnen weezen , zonder dat hy daarom na zal laaten liefde en eerbied voor haar te hebben. Men kan fchier voorfpellen dat zy hem winnen, en weder tot zynen pligt en het Evangelium brengen zal. Eene altoos volhardende deugd, die nooit lastig is, is dekrachtigfte van alle Predikingen. By aldien een zoo bondig oordeel een zoo krachtig hulpmiddel is in de hindcrpaalcn der famenleevinge, welk een fchat zal het niet worden in' de afzonderinge ? Laaten wy nu tot de andere opvoeding  der Natuur, V. Onderh. 151 ding komen , en , gelyk wy met die : van de meisjes gedaan hebben, dezel : ve brengen tot twee algemeene bewerpen, die inderdaad de twee gewoon Jykile weegen zyn, fchoon met eenigt verfcheidenheid, die hier minder, daai meer, in elk van dezelven befpeurd wordt. Volgens het eerde bewerp, dat wy voor zullen dellen, tracht men de jeugd te vormen tot het geene, dat wy m aovAahlp. hnmme of een aangenaam man ÏR.1EF O/ERDE OfBOLDING. De Opvoeding der Jongens. De fyperficieels of op pervlakkige Opvoeding. agreaoie nomine 01 ecu ann^u^,. hceten. Ik zie dat dit voorneemen vry algemeen is, en dat, fchoon men dikwerf heel anders fpreekt, de poogingen, welken men doet, en de moeite, welke men neemt, daar toe drekken. Laaten wy zien wat men ten dien einde doet, en wat die aangenaame of die zoete man is, die doorgaans eene groote achting by de menfehen verkrygt. Wy zullen vervolgens overgaan tot een ander bewerp , volgens het welke menby de ganfche maatfehappy aangenaam kan zyn, zonder dat men ooit voorneemens zy te behaagen. Het is vooreerst het gebruik het kind te leiden langs den grooten weg K 4 dcr  15* ScHOÜWTO ONEEL Brief over de Opvoeding. der gewoone leeroeffeningen , en hec van Ichdolé tot fchoole te doen opgaan. Men w int veel by die gewoonte. "Men ™t(ln„ „i„U 1... ! i onthaar zich van eene lastige kindsheid. Men zal den gemeenen trant gevolgd en alles, wat noodig was, gedaan hebben. Men zegt, dat die openbaare opvoeding een miidel is , om eenen jongeling, in de laage en voornamelyk in de hooge fchoolen, middel te geeven, om met lieden van een' hoogen rang1 en van vermogen kennis te maaken, en eene vriendfehap, die in het vervolg in zommige gelegenheden van groot nut kan weezen , aan te kweeken. Men begeert zekerlyk niet dat hy veel Grieksch of Latyn leere, dat hy godsvruchtig en geregeld van gedrag worde. Waar zoude hem dat toe dienen in de fraaije waereld? Men heeft wel andere dingen te leeren. Maar het is niet kwaad dat een jongkman eenen brief kunne fehryven ; dat hy eenig denkbeeld van de historie hebbe; vooral dat hy de Goden en Godinnen van het Heidendom kenne; dat hy alle hunne voorvallen en gefchiedenisfen, en hunne wonderbaare herfcheppingen weete;  der Natütjr, V. Onderh. 153 te; met één woord, dathy de fabel kunde verftaa:1 zy verliert het verftand.. zy verfchaft hof- en huis-fieraaden; zy is onfcheidbaar vast aan de zang- en Brief over de Opvoeding. fchilderkunst: kan men haar ontbeeren in de fchouwfpelen, en in de verkeering en ommegang der fatfoenlyke waereld? Men moet een oogmerk hebben in alles wat men doet. Met zoo verheven oogmerk, omtrent de opvoeding, fpreekt men voor deeerftemaal beleefdelyk tegen den geenen, die dezelve in het huis op zich neemt. Waarna men hem , als hy zich weer vertoont, ontvangt met dat onverfchillige gelaat, waarmede men een huisdier, dat ftil in het vertrek komt, eenige eerbewyzing doet zonder gezien te worden, en weer uitgaat zonder dat men het merke, gewoon is te bejegenen. Men zal hem evenwel pryzen als het kind geestig is; maar als de jongeling bot is, zal het hem geweten worden. De tyd der leerceffeningen verftreken zynde , want men ziet alleen op den tyd en niet op de vordering , brengt men den jongkman in de waeK 5 reld;  154 SCHOUWTOONEEI Brief ijver de Opvoeding. rejdj men bezorgt ■ hem een ampt en eenen naam,' maar zonder hem vervaard te maaken vnm- Ar Aipnfi-nn <»» ....... ^ VUWi Ut UHlJlLlll (jij de pligten, die 'er aan vast zyn. In tegendeel men wyst hem middelen aan om het geene, dat hem daar in mogt onrbreeken, te vergoeden, en om zich van de lastige dien Hen te ontdaan, het op de bekwaamheid van opdcrhoorigen te laaten aankomen, en den fchyn te houden; dus wordt alles flechts een fpel. Het voornaamfle, dat men hem aanbeveelr, is de kunst van te behaagen. Behaag, zegt men tot hem, en wees verzekerd dat gy flaagen zult, hoe gy het ook maakt. Wel is waar, dat een amptenaar, die geen hoofd heeft om te arbeiden, van kennis ontbloot is , en de betrachting der pligten verwaarloost , alle menfehen, die met hem te doen hebben, in het algemeen over hem zal doen klaagen: men zal hem beurding wettel, omwegen, draaijcn, misleiding, en onrechtvaerdigheid zelve verwyten, omdat zyn gedrag niet ftrekt tot goeddoen, en om aangenomen te worden van den geenen, die hart en nieren door-  der Natuur, V. Onderh. 155 doorgrondt. Maar hy zal niet nalaater 1 gepreezen te worden in de wacreld, ^ en 'er zich met eene foort van goeden naam in houden, als hy flechts weet te behaagen. De kunst om te behaagen, die by- ] na de eenigde van aangelegenheid in j de waereld is, dewyl zy 'er in verdreki 1 voor verdiende , bekwaamheid , ken- > nis-en deugd, kan gebragt worden tot zekere algemeene middelen, die ais de bronnen zyn, waaruit alle aangenaamheden vloeijen. Na de toegeevendheid, die als de ziel van deeze kunst is, en die alle pligten past op de begeerte der geenen , aan wie men zyn hof maakt, zyn de twee middelen, die-in het algemeen meest met de zinnelykheid der waereld overeenkomen, het fpcl en het geene wy air cavalier of de ridderlyke zwier heeten. Ik zal 'er in het vervolg eene nette befchryving van doen. 1? Een van de eerde pligten van den aangenaamen man is grof fpel te fpeelen, en zyn geld met een bedaard aangezicht te kunnen verliezen. Een fraai fpeeler is eene foort van held, die Brief over de Opvoeding. Het beginfel van de kunst van te behaagen. De toegeevendheid.  156 SCHOUWTOONEEL Brief 0ver. de Opvoeding. die altoos gereed is om anderen te verpligten , en zich naar hunne begeerte te voegen. Het is een beminnelvke wysgeer, dien gy altoos in denzelfden toefhvnd zult vinden. Hy neemt het geld, dat hy wint, met een onverfchillig gelaat naar zich; en hy betaalt met een lagchend weezen groote fommen, welken hy verloren heeft. Zyn hart is dikwerf van fpyt gezwollen, maar zyn aangezicht fchynt altoos in dezelfde bedaardheid. Elk pryst zyne gelykmoedigheid, en ziet hem aan voor een'man, die vry van baatzucht is. Wel is waar, dat die fchynbaare kalmte de ontroering van zyn bloed niet belet; de zwaarmoedigheid bederft zyne gefteltcnis; en de weldoende held fterft van kommer en ellende. Maar eer hy vervalt tot de wanhoop, of tot de droevige noodzakelykheid, om het verval zyner zaaken in de afzonderinge te verbergen, geniet hy eenigen tyd de eerfte zoetigheden, die aan den ftaat van eenen fpeeler vast zyn. Het fpcl geeft hem ingang by de Grooten, en doet hem op hunne gunst en befcherming hoopen. Daar zyn  der Natuur, V.Onderh. 157 zyn tyden , waarin de ftandvastigheid van het lot, dat hem geftadig doet winnen . hem de vlciicnde gedachte, dat Brief over de Opvoeding. ECU, 11C11I UI- viv.ljv.iiv.». &— 1 hy onder eene gelukkige planeet geboren is, vast in de gedachte prent. Eenige voorleden ongelukken zyn niet bekwaam om eene zoo redelyke overtuiging te doen wankelen. Veranderen de tyden, en komen 'er ftormen op, die hem al het voordeel" van zyn eerfte geluk beneemen, zyne wysbegeerte ftaat pal. De reeks zyner rampen, fchoon zy vry lang duuren, wordt nu en dan door eenige flikkeringen vanhoope afgebroken. De ftar, onder welko hy geboren is, verliest hy nooit uit zyn gezicht. Hy heeft 'er te veel blyken van gezien. Hy heeft flechts een weinig moeds noodig; en met deeze hoop fpcelt hy, bezwaart telkens zyne goederen en bederft zich. Laaten wy den ftaat van eenen fpeelcr niet ontrusten, door een lastig vooruitzicht. Het is zeker dat een man, die gelukkig geboren is , niets heeft te vreezen. Ik geloof het: maar is het genoeg dat men verzekerd is in eenen ftaat te winnen, om dien te aanvaarden?  I58 SCHOUWTOONEEL Brief oVér de Opvoeding. den ? Laaten wy de edele beweegreden, die menfehen, op her fpel gezet, by elkander brenp-en. nnder7r,f»Von uiui^cu, unuerzoeKen , en het gevaar daar laaten. Men zoude kunnen denken dat de reden, waarom een fpeeler overal welkom fchynt, is dat lieden, die niets te doen hebben, gaerne menfehen zien, die hun gezclfchap houden, en gelegenheid geeven om het vermaak van eene zoete uitfpanning te genieten. Ik wil wel gelooven dat dit oogmerk mede eenigdeel heeft aan de vriendfehap, welke zy hem toonen. Zy weeten hunnen tyd niet te befieeden; en daarom zoeken zy menfehen, die hun den tyd helpen verdryven. Het is dan redelyk, dat zy achting hebben voor eenen man, die toegecvend genoeg is om hun die hulp te verfchafTen. Maar daar is een geheimer en fterker reden, waarom men hem, overal daar hy komt, met een vriendelyk gelaat ontvangt. In die ganfche zoo genoemde fatfocnlyke waereld, die niet (preekt dan van verplichten, van een edel hart, vry van baatzucht en van fraaije gevoelens, te toonen, vindt men niemant, die zich aan  der Natuur, V. Onderh. 159 aan de fpeeltafel zet, ten zy met dc : oprechte begeerte en de vaste hoop. , om te winnen. De begeerte om te winnen hcerscht ftcrk in de geenen, die eene groote zucht voor het fpel hebben. En zoo gy my vraagt naar de rechte beweegreden, die hen nacht en dag aan de fpeeltafel als genageld houdt, ten koste van hunne rust en gezondheid, zal ik u, zonder te vreezen dat ik my vergisfe, antwoorden, dat het de hoope om te winnen is; het is lou- ter baatzucht. Het is, om rechtuit te fpreeken * enkele gierigheid. Een fpeeler, en zelfs een fraai fpeeler, is flechts een befchaafde vrek. Is 'er één vrek in de waereld, die de geene, waarvan hy winst verwacht, niet met een bly gemoed en een vrolyk gelaat ontvangt? Voor zulke lieden liaan alle deuren open. Een fpeeler houdt dan een' anderen fpeeler voor eenen man , die hem dient, en op wiens kosten hy ftaat maakt zich te verryken. Dit zyn dc fterke banden hunner vriendfchap. Men zal my moogelyk tegenwerpen, dat het niet genoeg gezegd is, een' fpee- Brjef oVEu de Opvoeding.  ÏÓO SCHOÜWTOONEEL FiRIEF o- ver de Opvoeding. fpeeler met een' vrek te vergelykem Een vrek neemt groote moeite; en zyn winften zyn dikwerf de loon van een' geftadigen arbeid. Een vrek befpaart het geene hy overwint, en ftapelt den eenen dukaton op den anderen. Maar zyn geld is dikwerf de wettige inkomst zyner eigen goederen, zyner landeryen, of zyner rentebrieven. Hy zet "zich aan eene fpeeltafel , met geen ander geld dan vyf of zes pistoolen; en hy zoude 'er gaerne van opftaan met den gewonnen rykdom van millioenen. Zonder verdienlïe en zonder moeite, is hy vaardig tot het inzamelen van rykdommen, welken de Voorzienigheid verordend had, tot loon van een' eerlyken arbeid, en van eene wettige bekwaamheid. Hy is gereed om alles naar zich te neemen , zonder iets daar voor in plaats te geeven. De fpeeler gaat verder. Hy toont zich beleefd tegen een' anderen fpeeler, alleen met éen ernftig voorneemen om hem uit te fchudden en op den dyk te zetten, om meer van hem te ' aaien dan hy heeft, en hem te noodzaken geld te leenen, om zyn verlies te betaalen, zonder dat hy kans  der Natuur, V. Onderh. lót kans ziet om het wederom te geeven: dat leenen wordt dus een recht diefftal. Weshalve is het fpel geenzins de band van eene eerlyke maatfchappye, noch een enkel tydverlies , noch eene bewimpelde gierigheid, maar eene rechte rovcry , een diefftal, door de gewoonte toegelaaten. Zie daar dc tegenwerping in haare volle kracht. Ik ftëmme 'er in, en ben verre van haar te wederleggen. Die zucht voor het fpel, zoo wee zenlyk tot het merk van den aangcnaamen man behoorende , zoo noodzakelyk om een' man van de waereld te maaken, laat echter niet na haare byzondere voorrechten , die vry groot zyn, te hebben. Het fpel verflint de middelen, en bederft de gezondheid der Edelen; maar het heeft die verdienfte, dat het hun voor kennis, verftand en bekwaamheid kan verftrekken. Het ontflaat de lieden der wet van de verkryginge der weetenfehap , die anderZins aan hunnen ftaat vast is: het belet hun echter niet op het kusfen te zitten , of te flaapen als 'er gepleit wordt, en vervolgens over eens'anders XL Deel. 1. Ie- Rrtf.f o- vf.r df. Orvoeding. Voorrecht van het fpel.  lé2 SCHOUWTOONEEL Brief ovek de Opvoeding. Het air cavalier, of de riddertyke zwiejr. leven en goed te vonnisfen. De zucht voor het fpel heeft ook nog een ander voordeel. Zy verzwakt de meeste fterke driften , en houdt ze in toom. Zy vermindert de kosten, die aan den echten ftaat vast zyn. Zy ontllaat eenen vader om het kostgeld zyner kinderen te betaalen. Zy vernietigt allengs de naauwgezetheid, en verfchopt alle gevoelens van billykheid. Iemant zyn geld, op eene bedrieglyke wyze, afhandig te maaken, is nog een van haare voordeden. Zy doet aan alle kanten leenen, en geld op eene gelukkige kaart opneemen, en bevrydt een hart van de verpligtinge van wedergeven. Men moet bekennen dat een fpeeler dikwerf meer kwaad doet dan een beurzefnyder, en zelfs dan een dief, die 's nacht in een huis komt breekeu. Maar de kracht der gewoonte is zoodanig , dat zy een' dief opknoopt, en een' fpeeler minnelyk ontvangt. 2" Na de toegeevendheid en grof fpel , is 'er heden geen zekerer middel om verre te komen in de kunst van behaagen, dan het zoo genoemde 1 ■ air  der Natuur, V. Onderh. 163 air cavalier of de ridderly-ke zwier, en de verwaandheid van den Petït Maltre. De krygslieden, welken de vryheid van hunnen ftaat van de ingetogenheid en ftatigheid der lieden van den tabberd ontflaat, hebben natuurlyk een zweemfel van rondborftigheid en eene' luchtigheid van geest, waarop ik niets* te~ zeggen hebbe. Het air cavalier?waarvan ik fpreek, en dat ik kennelyk' gemaakt meen te hebben, door de onbedachtzaamheid van den Petit Maltre, die ik 'er bygevoegd hebbe, is flechts eene valfche nabootling van de rondborftigheid en luchtigheid der krygslieden. Het beftaat in alles op eene fpotachtige en heftige wys, die zonder overleg, onverdacht, en zonder regel fchyne, te zeggen. Ik zoude gaerne een Redenkunstenaar dit air cavalier per genus & dijferentiam zien bepaalen. Hy zoude daar zekerlyk mede verlegen zyn. Het gedrag van den Petit Maltre fchynt een vyand van alle oplettendheid: maar het begrypt zulk een overgroot getal van kleene manieren van doen, dat eene korte omfchryving dezelven niet kan bevatten. Zonder zoo veel te filofoL a fee- BRrË? IJVERDE Ofc>  IÖ4 ScHOUWTOONEEL Brief over de Opvoeding. feercn , zal ik het waagen eene befchryving te doen van de aardigheden, die het merk van eenen Petit Maitre, een flach van volk, dat heden in zoo groot een aanzien is, uitmaaken. Het air cavalier is een famendelfel van eene mecnigte van kleene manieren van doen en van fpotachtige woorden, die, op hun pas en op eene luchtige en onbedwongen wys geplaatst en gefproken, meer zullen kunnen behaagen dan het gezonde verftand, de weetenfchap en de voortreflelykftc , gaaven. Zoodanig zyn, by voorbeeld, dag op dag een naauwkeurig onderzoek te doen naar de nieuwde modes, net te oordeelen over de rechte plaats van eene gesp of lint of ftrik, in tyd van nood altoos by de hand te hebben de lieffelykruikendfle oliën en wateren; een' goeden voorraad van in zwang gaande vertellingen op te doen; de minde dingen, die gezegd worden, op eene geestige wys te verklaaren; eene fynigheid en een voornemen, waarop mep niet gedacht had, daarin te vinden; zich fcheef en fchots in alle redenen, die gefproken worden, in te wikkelen , om ze zacht-  der Natuur, V. Onderh. 165 zachtjes op de fpotterny te brengen, of ze 'er met haircn op te deepen; ge zwind te zyn, als een vogel, om op een' gevallen waaijer te vallen; nu en dan eene hand , aan eene jufvrouw, die vaster op haare kooten gaat dan de jonker, aan te bieden; volgens de orailandighcden te veranderen van fuikerzoete pligtplegingen, die in zwang zyn; de tydingvan een nieuw Huk Italiaansch muzyk, zoo even voor de eerde maal gefpeeld door Guignon en le Clerc, of van een' nieuwen Roman, vol van de voortreffelykde zedenleer, of van eene Opera, vol edele gevoelens, aan te kondigen. Aan eene tafel munt deP Op voeding. penbaaring voor een fprookje te houden. De reden leert hem alle die fraaije dingen; zy alleen brengt hem tot den hoogen trap van wysheid om niet in God te gclooven. Nu is hy een wysgeer, maar een wysgeer van den eerften rang, een man, die recht verlicht is. Maar evenwel op voorwaarde, dat hy zyne tong wel hefttere , en weete te zwygen. De vrucht van die fraaije opvoeding zal hem eerlang gerust ftellen , aangaande het toekomende.; en by gevolg zal 'er niets meer over zyn, dat hem kan beletten, zich zclven in alles te voldoen. Zoude hy in deezen ftaat niet gek zyn , dat hy zich iets aan een ander liete gelegen leggen ; en redeneert hy niet gevoeglyk , als hy voor zyne naasten niets over heeft dan pligtpleegingen, en voorbedachtelyk den draak fteekt met het ganfche menfchelyke gedacht. Ik ben verre van te denken, dat men dit doel in het bewerp der opvoedinge hebbe. Maar omdat men 'er in verzuimt alles op Christelyke oogmerken, en op de liefde van onzen evennaaften t'huis te brengen, is dccze aangenaa- me  der Natuur, V. Onderh. 173 me man , dien men naar wensch volmaakt heeft, niet meer dan een too ncelfpeeler. Ik hebbe hem ook alleen op zyn tooncel vertoond. Wat zoude hy zyn, en hoe zouden wy hem bevinden , indien wy hem achter de fchermen, of in de omftandigheden van zyn gedrag" volgden? Laaten wy ons wachten van de famenleeving door de gevolgen van eene opvoedinge , die geen ander oogwit heeft, dan de uiterlyke bevalligheid, tc bezwaaren. Het minde kwaad, dat van een zoo ydel voorneemen komen kan, is, dat gy uwen voedfterling maakt tot een' laatdunkenden beuzelaar, wiens hcele weetenfchap zal beltaan in wisjewasjes, welken hy voor iets groots zal houden. Laaten wy dan van de uiterlykheid onzer kinderen geene groote zaak maaken, hoewel men ze niet moet verwaarloozen. Om de kinders gezellig te maaken, moet men hun kundigheden, die van gebruik zyn, en beweegredenen, die hun dienen kunnen, het zy om hunne driften te beteugelen, het zy om hunne harren tot alle burgerlyke pligten tc neigen, inboezemen. Het Bribf o- ver de opvoeding,  1^4 ScHOUWTOONEEL brief o- ver de Opvoeding. Het is zoo veel te noodiger de jongens met dit dubbele oogmerk op te trekken , omdat zy tot raad en fteun van hunne huizen moeten ftrekken, en dat hunne bekwaamheid, zoo wel als hunne ampten , hunne deugd dikwerf voor grooter gevaaren blootftelt. Weshalve moet men dat goede werk vroeg beginnen, de toebereidfels zelfs in de eerfte jeugd maakende, zonder zich te ftootenaan kinderachtige kleenigheden, noch aan de traagheid der eerfte vorderingen. Alles, wat men dan doet, is duister en zonder fraaiheid. Het is een verborgen grondflag ; maar het is de grondflag. Ik zoude al zoo lief, het leggen van de grondflagen van een Paleis • aan eenen opperman betrouwen, dan de eerfte jeugd van een jongsken aan eenen huisbedienden, zonder opvoedinge en zonder kennisfe. Zoo dra als de tong van uwen zoon los begint te worden, is het van eene oneindige aangelegenheid, dat hy niets dan goeds en redelyk hoore en zie. Wy hebben gezien hoe eene huismoeder hem eene goede uitfpraak kan doen krygen, en eene zuivere taal leeren  der Natuur, V. Onderh. 175 ren fpreeken, als zy hem by haar houdt: haare tegenwoordigheid zal de volmaaktfte en min lastige fchoole voor hem zyn. Dezelfde kracht, die het oor op de tong heeft, heeft het oog op de houding ; en niet tegenflaande de natuurlyke ongeregeldheid der kindsheid, fchikt het oog, als het aan den goeden zwier gewend is, het lyf van zelf tot de nabootfinge van eene onbedwongen en bevallige houdinge. De kinderen bootfen beurtling na den togt der foldaaten , de gebaaren der predikanten, de kluchten van eenen hansworst, de ernsthaftige redenvoeringen van eenen kwakzalver, de gebaaren der ambachtslieden, met één woord alles,wat zy zien. Breng ze daarom dikwerf in tegenwoordigheid van befchaafde lieden. Dit is de fchool der manieren en houdinge. De lesfen deezer uiterlyke befchaafdheid zullen dan des te minder gevaarlyk weezen , omdat het kind dan nog alleen van de manieren kan oordeelen , en dat 'er in die uitwendigheden niets is, dan hem kan bederven ; dat kind zal behaagen, zonder dat het trachte te behaagen. Indien Brief over de Opvoeding.  1?6 ScHOUWTOONEËE Brief over de Opvoeding. dien gy hem, in tegendeel, te zeer afgezonderd houdt van de menfehen, zal hy eene boerachtigheid, welke hem te ontwennen u veele moeite zal kosten, aanneemen , en daardoor den fraaiften aart ontfieren. Met is niet zeldzaam kinders, welken men te lang afgezonderd gehouden heeft, bedeesd en verlegen te zien, als zy by de menfehen komen. Zy fchynen ontroerd, en weeten niet hoe zich te houden. Ik heb gewild dat myn zoon leezen leerde, toen hy nog flechts vyf jaaren oud was. Men zoude daarmede nog eer kunnen beginnen; en het middel, dat. men gebruikt om de jongens gemakkelyk leezen te leeren , kan ook vodr de meisjes dienen. Maar dewyl de eerfte meest noodig hebben dat men hunne leeroeffening vroeg beginne , hebbe ik gemeend het ftuk der eerlte beginfclen tot hier toe te kunnen verfchuiven. In den ouderdom van vier of vyf jaaren te leeren leezen, zal men zeggen, is een middel, om het vrolykkeven der kinderen, waarvan men ons alpoos, tot den ouderdom van acht of ne- gea  der Natuur, V. Ottderh. if? gen jaaren, het genot gelaten heeft, ge- I weltiig te verkorten. Ik bekenne dat * men, door een kind van vier jaaren met den gewoonen ernst te willen leeren leezen, een middel is om zynen geest uit tc blusfchen, of hem voor altoos eenen tegenzin in het leezen te doen krygen. Die tegenzin zal in afkeer veranderen, als hy de moeijelykheden van de fpraakkunst en van de wysbegeerte der fchoolen zal moeten doorgaan. Deeze tegenwerping gaat door; weshalve moet men de leeroeffeningen ge : noeglyk en aangenaam maaken, en haare beginfels, zoo wel als het geheele vervolg, behendig richten. De kindsheid kan en wil niet anders dan fpeelen. Wy zullen dan de letters, en de beginfels der leeskunst, een fpel voor haar maaken. En als het flechts met fpeelen te doen is, kan men beginnen met den ouderdom van vier jaaren. Ik houde veel van het fcherm met twee of drie gaatjes, door welken men het kind de letter of cyffer laat zien, omze het zelve te leeren kennen en noemen, als men ze beurtling te voorfchyn doet komen , door middel van XL DeeL M een 3RIÜF O/EK DE OP* ^OEDINS. Eerfte kering van het leeze». Het fcherm.  ^78 ScHOUWTOONEEL Brief over de Opvoeding. een beweeglyk ftuk bordpapiers, achter het fcherm vastgemaakt. Men verandert die bordpapieren naar vereisch van nood. Op het eerfte zyn alleen de vyf klinkers getekend, in het groot en in het kleen, naast eikanderen. Het tweede toont alle medeklinkers naar vervolg. Een derde zal de famenhang der klinkeren met eenige medeklinkers bevatten. Door deeze beweeglyke bordpapieren , verfcheidendlyk gefneeden, vindt men middel om voor het oog des kinds te brengen wat men wil. De geheele deugd deezes werktuigs beftaat in de eenheid van het voorwerp, dat gy het wicht vertoont; in plaats dat deletter , die gy het kind wyst in een boek, verzeld is van veele andere. Gy wilt dat het 'er flechts ééne zie; en het ziet 'er altoos veele. Ik zal niets zeggen van de zorg, welke men draagt van het kind het fcherm te belooven, lang voor dat men 'er mede beginne; noch van de voorzichtigheid van het niet te toonen , ten zy het wel te vrede zy, noch van de behendigheid van het te weigeren , als het ftout geweest is. Dit alles dient flechts  der Natuur, V.Onderh. 179 Hechts om zyne begeerte te fcherpen; en men moet het zoo maaken dat deeze oefening fteeds met vermaak en lust gefchiede, en altoos afgebroken worde eer de onlust kome. Het fcherm is zonder moeite of kosten te maaken, gelyk ook het letterkoffertje. Dit is een kleen kistje van, eenen voet lang, en drie of vier duimen breed, en verdeeld in vyf of zes huisjes of bakjes, om 'er zoo veele hoopjes kaarten in te bergen, op welker onderfte zyde men een wit papier geplakt heeft, opdat het oog 'er niets anders op zie, dan de letters, waarmede men het wil treffen. De letters zyn getrokken op de kanten van die kaarten. Het eene hoopje dient om afzonderlyk eiken klinker, welken men eerst moet leeren, te toonen. Een ander bevat de medeklinkers. Het derde de hoofdletters. Het vierde bevat de letters van loopend fchrift. Het vyfde zal lettergreepen, of woorden , of cyffers bevatten. Men verandert ze als 't noodig is. Men fchuift de eene kaart op de andere, niets anders laatende zien dan de letters-, by eikanderen gebragt M a op Brief o-'. ver de o?" voed1n*.  l8o SCHOUWTOONEEI Brief overde Ofvoeding. op eene tafel; men maakt 'er lettergreepen van, welken het kind allengs zal leeren uitdrukken door één eenig geluid, al zoo ligt als de enkele letters; als 'er altoos geduld, lust, vermaak en beftendigheid by zyn. Men kan twee ievooren balletjes met ruiten doen fnyden, en op het eene de klinkers, en op het andere de medeklinkers zetten, vervolgens de balletjes rollen, en het kind laaten raaden naar de klank der letteren, die op de bovenfte ruiten ftaan , door den bal, waarop de klinkers ftaan, nu aan de rechter, en dan aan de linker hand te brengen. Men kan ook de kindertafel tolletjes tot het zelfde gebruik laaten maaken. Op de zes zyden van het eene de vyf klinkers en den dubbelen klinker y , en op de drie andere de achtien medeklinkers , en met deeze tolletjes, een voor een fpeelende, het kind de letters gemakkelyk leeren. Men kan ook letters van bladlood fnyden, en die het kind tot een' prys belooven en geeven , als hy ze kan noemen. Die middelen en verfcheiden andere zyn  der Natuur, V. Onderh. 181 zyn door den uitflag goed bevonden. Maar ik zal ten eerden komen tot het nutfte van allen, van welke verfcheiden andere flechts Hukken en brokken zyn: ik meen het Druk-Kantoor, 't welk eene uitvinding is van den Heer du Mas van Montpellier , die zynen tyd en middelen, aan de uitvinding en invoering van dien leertrant, te koste gelegd heeft. Dit kantoor is een kasje, dat meer breedte dan hoogte , en vier of vyl ryen van huisjes heeft, waarin men in eene goede orde verfcheiden hoopjes van kaarten legt, boven op welke gefchrceven zyn de merken der letteren, lettergreepen, en alle enkele of famengeftelde geluiden, welke men noodig heeft. Voor elk huisje ftaat gefchreevcn wat het bevat. De deur, die de geheele voorzyde van dit kasje dekt, gaat met een dubbel hcngfel open, van boven naar beneden, en vertoont, als zy neder gelaaten is, eene tafel voor het kind. Het gaat voor die tafel ftaan, om 'er, gelyk de zetter van eene drukkerye , de merken van alle klanken, welken het haalt uit de verfcheiden huisM 3 jes, Brief over de Opvoeding. Het DrukKantoor.  ï82 S CHOUWTOONEEL Brief o- „VËR DE OPVOEDING. Hec Kantoor maakt het leezen ligt en verkort het. jes, waar het dezelve in gefchaard ziet, in orde op te leggen. Het eerde voordeel van het kantoor beftaat daarin, dat de naamen, die elke letter 'er in heeft, meer verwandfchap hebben met de klanken , welken zy uitdrukken , dan in de oude benaaminge, 't welk het leezen veel ligter maakt; en dat 'er een groot getal van klanken uitgedrukt worden door verfcheiden letters, om welken te bevatten eene kaart genoeg is, als of het een enkele klank of één eenige letter ware, het welk het werk krachtig verkort. Het tweede voordeel van het Drukkantoor, en dat het voor allen anderen leertrant moet doen ftellen, is dat het een kind gewisfelyk tot de volmaaktheid der leeskunst opleidt, door de kindsheid een zoet tydverdryf te verfchaffen. Men ziet 'er alle dagen kinders door leeren leezen, terwyl zy nog niets verftaan van het geene zy leezen, omdat hunne oogen en ooren geftadig, en zonder verwarring , getroffen Worden door de geduurige wederkomst van alle bedenkelyke klanken , altoos ge-  der. Natuur, V. Onderh. 183 gehecht aan de letters, welken zy behandelen en fchikken. Zoo dat 'er een onophoudelyk tydverdryf komt, by de netheid der figuuren. Het grootfte kruis van dien wuften en woelachtigen ouderdom is lang op eene plaats te blyven zitten. Een boek is niet alleen bekwaam om het teedere verftand te verwarren , door de veelheid der figuuren; maar het is ook een plaag voor de kinderen, omdat het hen, met hunnen wederzin, op ééne plaa>ts als gekluisterd houdt. Maar zie hier nog eene andere oorzaak van verdriet. Dwing de kinders, gelyk men in de openbaare fchoolen genoodzaakt is te doen, om twee of drie uuren lang ftil te blyven zitten, totdat de tyd en hunne beurt kome om eene kleene les op te zeggen : deeze rust is eene groote moeijelykheid, ja eene ftraf voor hun. Dus zitten zy vyf of zes uuren 's daags op de pynbank; zoodanig dat zy voor den tyd van dat lastige en naare zitten fchrikken •, en het geeft hun een onaangenaam denkbeeld van het leezen, dat dikwerf in eenen onoverkomclyken afkeer verbastert. Kent men het beM 4 gin- Brief over de Opvoeding.  184 ScHOUWTOONEEL ver de Opvoeding. ginfel wel, dat de voeten der kinderen beweegt? Men zoude het voor kwikzilver of falpéter aanzien. Het kantoor , verre van de kinders in eenen dwang te houden , oeiTent alle hunne vermogens te gelyk. Het geeft hunne handen en hunne oogen werk; en, dat van de grootfte aangelegenheid Voor hun is, zy gebruiken 'er hunne voeten voor. Zy moeten de kaarten uit haare huisjes haaien , alle oogenblikken van den eenen naar den anderen kant loopcn , de kaarten naast elkander in eene orde fchikken, hunne gedachten daarby hebben, en de kaarten vervolgens weder brengen in de huisjes waar haar opfchrift voor ftaat; en dit geeft hunnen voeten weder nieuw werk. Onder eenen hoop van kinderen zyn eenige zetters, andere toekykers cn bedillers : men kan pryzen ftellen op de netfte werking , gelyk ook op de netfte berisping. Als de hoop talryk is, gebruikt men verfcheiden kantooren. Verfcheiden kinders kunnen dan te gelyk ftaan. Ten minfte zyn zy niet veroordeeld tot de lastige noodzakelykheid van geftadig te zitten. Als 'er klaa-  der Natuur, V. Onderh. 185 klanken , die wat ongemakkelyk uit te drukken zyn, voorkomen, vertoon: men hun onder in de huisjes, die der zeiver letters bevatten, dan bloemen, dan vruchten, dan fraaije prenten, wier uitlegging een nog nutter lokaas voor hun wordt. Daardoor worden de moeijelykfte klanken het meeste gezocht; en zy weeten 'er zich volmaaktelyk wel van te kwyten. Het laatlte voordeel, dat met het voorige te vergelyken is , is dat het kantoor de kinders verfcheiden jaaren aan één kan bezig houden, en hun groot licht geeven in het geene men begeert dat zy zullen leeren. Het zoude, zegt men, heel goed zyn dat de kinders, in den ouderdom van vier jaaren, kosten leezen, indien zy vervolgens kosten leeren fehryven. Dus zoude men verfcheiden jaaren uitwinnen. Maar men heeft dikwerf bevonden, dat dit vroege leezen geen nut aanbrengt. De geest is niet ryp en heeft geene bevatting van het geene het leest. De hand is nog niet genoeg geoeffend om te kunnen fehryven. Weshalve is het best die oeffeningen nog wat te verfchuiven. M 5 De Brief, o- vekdeOi? VOEDING.  Brief o- ver. de Of- VOEDIKG. Het Kantoor verftrekt voor fehryven. lB6 SCHOUWTOONEEI, De leertranc van het kantoor is de eenigfte, die op deeze zwarigheid gepast is, en geelt hetgeenemen begeert. Het kantoor leert niet fehryven; maar het verilrekt voor fehryven, dewyl te kunnen drukken zoo veel is als te kun¬ nen fehryven: het eene en het andere fchildert de gedachten. Befpeurt gy in een kind, dat in den ouderdom van vyf jaaren kan leezen, 't welk heden zeer gemeen is, eene gelukkige geheugenis, en groote bekwaamheid tot de fraaije letteren, die zoo nut zyn in alle ftaaten des levens, gy kunt hem al fpeelende Hebreeuwsch, Grieksch,< Gottisch en de fchriften der verfcheiden eeuwen leeren leezen. Het gezicht alleen van deeze fchriften fchrikt elk af, die 'er niet aan gewend is, en belet veele goede verltanden, die 'er volmaaktelyk in zouden gelukken, om zich op die zoo nutte kennis toe te leggen. Het Druk - Kantoor leert deeze fchriften in de eerfte kindsheid kennen, zoo gemakkelyk als eene groote A van eene kleene a tc onderfcheiden is. Ik hebbe werkelyk op myne kamer een kind van vyf jaaren, dat volmaaktelyk en  der Natuur, V. Onderh. 187 en zeer gcmakkelyk het Grieksch van alle fchryveren, welken men het in dc hand wil geeven, kan leezen. Dit is het zelve in acht dagen geleerd. Men Brief, o • ver de Opvoeding. legt de alpha in het huisje van de a, en de gamma in dat van de g, en desgelyks met de andere. Dus vindt het kind ééne letter meer in die huisjes. Het zal onverfchilliglyk een g of een y gebruiken in het drukken. Neem vervolgens alle letters uit de huisjes, en laat 'er de Griekfche alleen' in, de abreVtatiën of verkortingen in een byzonder huisje plaatfende : binnen eenige dagen, zal het u met Griekfche letters al het Fransch, dat gy het zelve voorlegt , drukken. In de volgende maand zal het u den fchryftrant der middeneeuwen leveren. Die beftaat in twintig of dertig nieuwe letters, welke te leeren flechts een fpel voor het kind zal weezen. Een tweede maand is over genoeg, om het Gottifche van de vyftiende en zestiende eeuwen af te doen. Indien gy geene kans ziet om milken vaardigen opgang te maaken, noch zoo vroeg den grondflag der befchaafde geleerdheid te leggen, kunt £7  188 S CH0UWT00NEEL Brtef ov .rde Or- «oeding. '7 u troosten met het vermaak van uw kind de moedertaal te hebben leeren leezen, zonder tegenzin en zonder fchreijen. Daar zyn weinig kinders, wien het kantoor niet dient om fpoedig te leeren leezen. Maar hoe traag deeze leering ook voort mogte gaan in een kind, dat niet ligt kan leeren, het zal 'er ten minne vry door zyn van de beftraffingen en hinderpaalen, die uit den ouden leertrant fchyncn voort te komen , en den Haat van het kind dubbel ongeiukkig te maaken. Laaten wy, zoo lang de kinders geen fehryven geleerd hebben, het kantoor tot zyn rechte gebruik doen dienen. Het verflrekt hun voor fehryven. Wel nu, zult gy zeggen, dit is eene uitwinning van tyd, die niet tc verwerpen is. Indien onze kinders kosten fehryven, zouden wy ze ten eerfte aan de Spraakkunst en het maaken van Latynfche thevnata of opftellen kunnen zetten. Ik houde het eene en het andere voor heel noodzakelyk. Maar het is, myns bedunkens, nog te vroeg om daaraan te beginnen. Weet gy wel dat die Grammatica of Spraakkunst eene ver- za-  der Natuur, V. Onderh. 189 zameling is van vervaarlyk afgetrokken dingen, van dingen, die des te moei jelyker voor een kind zyn, omdat zy niet onder de zinnen vallen; dat die nog Brief ovf.r dc Opvoeding. zwakke geest nog niets begrypt van het geene men hem zegt; dat zyne geheugenis flechts woorden onthoudt; dat zyn oordeel geen denkbeelden vat en famen brengt. Weshalve is het dc onbillykheid zelf, dat gy wilt dat hy redeneere, en door een rechtmaatig gevolg eer den eenen naamval dan den anderen, en het gerundium in dum eer dan het fupinum in u gebruike, terwyl alle die dingen nog' volftrekt gelyk voor hem zyn. Dit is zekerlyfe »iet van hem te vorderen: hy weet niet wat hy doet, en heeft geene bevatting van eenig ding, behalve van zyne verlegenheid en de fcherpte van uwe beftraffingen. Om ons fehryven, dat is, het kantoor, dat 'er voor vcrilrekt, beter te gebruiken, laaten wy ons daarvan bedienen, om de geheugenis te ftoffeeren, en het oordeel allengs aan te kweeken : deeze twee punten gegeeven zynde zullen wy in vier maanden mcerfpoe- den,  I90 S C HO UW TOONEEl' Brief ijver de Opvoeding. den , en altoos op eene genoeglyke wys, dan wy in vier jaaren gedaan zouden hebben, en akyd met tegenzin, indien wy met regelen en themata begonnen. Smyt vooreerst in de huisjes van het kantoor de paradigmata of voorbeelden van de werk en naamwoorden, zoo der Moedertaale als der Latynfche. Dit is eene eerde noodige voorraad, om het kind van verre te bereiden torhet leeren der oude taaien, en om het met eene de fpelling van de zyne te leeren. Maar dit is voor het tegenwoordige al het gr animatie aak, dat hem dient. Eene andere voorbereiding, ook nut voor de weetenfehappen, waartoe het kantoor van een overgroot gebruik kan wee/en, is de verzameling van de benaamingen , zoo in de Moeder- als in de Latynfche taaie , der voorwerpen , die meest in gebruik zyn , en min of meer onder de zinnen vallen. Dit hebben Vader Pomei (a) en Comenius (&) getracht te doen in hunne Woord- (e) In zynen Ind'mihis XJmverfalis. (J) In zyn buck, vry befpottelyk den tytel voerende van Janna Linguaru;» unica njirssa.  der Natuur, V. Onderh. 191 Woordlysten. Zy hebben 'er de ftoffen der Moeder- en Latynfche taaien in willen by één brengen, fpoediger dan men gemeenlyk de Itöffen der Moeder-taaie in het hoofd der kinderen verzamelt, door hun de naamen van alle voorwerpen, welken zy zien, te zeggen. Maar het verfchil is hier groot. In het gebruik des levens doen de voorwerpen het oog aan, en de naamen voegen 'er zich ligt by in de geheugenis. Het is niet eveneens met eene lyst van woorden, welken gy een kind in een boek voorhoudt. Het is een fchraal register, dat fchier zoo dra vergeeten als geleerd is; omdat alle Hukken zonder verband zyn. Het kantoor vestigt de denkbeelden beter. Gy brengt in een huisje de huisdieren, in een ander de wilde, bier de vogels, elders de gekurven diertjes of de visfchen. Het kind weet waar al dit volk woont. Het drukt ze beurteling op zyne tafel en in zyne geheugenis, en brengt ze vervolgens weder in goede orde, elk in zyn vertrek , waar zy behooren. Het zal derzelver naamen onthouden in de Moedertaale, in de Latynfche, en in welke Brief o- ver de op" voeding»  I92 ScHOUWTOONEEL Bp-ief over de Opvoeding. ke gy wilt. Vraag het vervolgens naar eenen Walvisch, eenen Kemel of eene Geit; het zal 'er ö de Latynfche naamen van noemen , vooral als gy het eenige byzonderhedcn van deeze dieren verteld hebt. Om beter te doen, en zich nog meer van een' goeden uitflag te verzekeren, maak eene verzameling van prenten, die deeze dieren verbeelden, met de naamen van het gereedfchap, waar mede de natuur hen voorzien heelt, en hunne manier van leeven, en verdeel die prenten in de huisjes van het kantoor; eerlang zult gy Hechts een van die woorden behoeven uit te fpreeken in de Moedertaale of in het Latyn; en men zal u uit zyn byzonder huisje het voorwerp , dat gy eischt, haaien. Plaats in een kasje het afbeeldfel van eene Stad , wel gefneeden, en op een tweede blad dc naamen der Hukken , waaruit zy beftaat; leg in een ander huisje de figuur van eenen tempel, of van een fchip, met de naamen van alle zyne deelen , gelyk Mali, antennes, rudentes, vela, fori, tranftra, remighimy en al het overige. Door  der Natuur, V. Onderh. i$3 Brief r> ver de OPr voeding.' . Door deeze weinige voorhee'lden zier gy dar de orde der huisjes , het gezicht der voorwerpen, en de gewoonte van op elk duk zyn' eigen naam toe te pasfen , of dien te drukken , op het zien van het voorwerp, in de geheugenis een' ryken voorraad van ltoffèn, die op hunnen tyd zullen dienen , zal Verzamelen en bewaaren. Maar wy moeten de voornaamlle deugd van het kantoor niet uir het oog verliezen: deeze is dat het kind, of van buiten , of onder eens anders opgeeven, zich oeffene in het drukken. Dit is dan eene rechte fchryfoeffening voor het zelve, fchoon het nog niet fehryven kan. Deeze vërfcheidert voordeden hebben het Druk - Kantoor ten Hove, te Parys, te Lyons en overal doen aanneemen. Het heeft gediend tot de opvoeding Van Myn Heer den Daufym Maar eene zaak maakt dcszelfs verdiende nog grooterhet verkort de moeite en den tyd krachtig in de fehoolén der armen. Wy hebben gezien, hoé bekwaam men de geheugenis kan aankweek en- XI. Deel. N door'  Brief o- ver de Orvoeding. 194 S C H O U W T O O N EE L door de kracht van den druk, en door de'orde der denkbeelden. De geest wordt 'er niet minder door aangekweekt dan het geheugen. Hy leert het gebruik van alles. Het oordeel, dat hy dus leert geeven over het geene hy ziet, is het eenigfte , dat de jaaren toelaaten. Maar regels, redeneeringen , en nette toepasfingen van eenen grondregel der Syntaxis, of Woordvoeging , van hem te eifchen , dat is hem te veel gevergd. Dat is een misbruik gemaakt van het gezag, dat men over hem heeft. Onderwyl wordt hy vast in het leezen. Men fchaft het kantoor af; en dan heeft mea een zeker middel om de kindsheid tekunnen overtuigen, dat zy gelukkig is dat zy leezen kan. Dit middel is, het kind in 't eerst niets in de hand te geeven dan fraaijc fabels, of eenige gefchiedenis, die vermaakelyk zy, en zynen geest zoo aangenaamlyk bezig houde, dat het droevig worde als men het zelve het boek ontneemt. Als het leezen vast en vaardig is, zal het van het fehryven gevolgd worden. Als men het wel begint, kan her  der Natuur, V. Onderh. 195 het eene genoeglyke nieuwigheid voor een kind verftrekken. Men kan zich in het eerst vergenoegen met eene pen, in inkt gedoopt, te laaten gaan over de trekken van een goed fchrift, met potlood gefchreeven. Deeze gewoonte alleen zal het brengen tot 'eene tamelyke hand van fehryven. Daar zal een tyd komen , waarin het, zyn geest fterker en zyne hand vaster zynde, gemakkelyk de gronden der nette fchryfkunst zal leeren. Eerst komt alles aan op het fnyden en het houden van de penne , vervolgens op de uitvoering van de drie uitwerkfelen der penne, Welke zyn de volle trek, de fyne trek, en de gemengde linie , die de overgang is van de volle ftreep tot de fyne. Het zwak worden der vingeren, en de ligtvaardigheid om die trekken met eene luchtige hand te maaken , behoorde het werk der eerfte maanden te weezen , eer dan de gedaante der letteren , die flechts een fpel is, als de hand de grondtrekken vast heeft. De eerfte vrucht van zyn fehryven zal weezen, het kind een geheel jaar en langer te houden tot het dagelykN a fchr Brief o- VERDE O VOEDING,  Ï05 ScBOOWTOOtlEEi „BRIEF 0- ver. de OpVoeding. fche fehryven van een ftuk uit de göIchiedenis of een kleen briefje , datmen het zelve eerst opgeeft en vervolgens uit den geest laat fehryven: om de verandering, en om met eenen de gronden der cyfferkunst te leeren, kan men het kind het eene of bet ander doen uitrekenen, volgens eenigen van de regelen dier kunst. Want zoo deeze kunst zyne zusters te ftade ian komen, gelyk ik gezegd hebbe, is zy eenen zoon nog veel nutter en noodiger. De boeken, welken ik in haare boekzaal geplaatst hebbe, zullen desgelyks voor hem kunnen dienen; en hy heeft 'er voor eerst nog geene andere noodig. Schoon een vader in zynen zoon geene fchranderheid van geest ziet, noch in den ftaat zyner zaaken geene reden heeft om hem te fchikken tot de befchaafde letteren, kan hy hem echter die foort van leering, die bekwaamst zal zyn om uitgeftrektheid aan zyne reden te geeven, en hem zyne Moederraai net te doen fpreeken, niet weigeren,. My zal het eene en het andere onfeilbaar te boven komen, als hy zynen  oer. Natuur, V. Onderh. to? neti zoon alle dagen met een vrolyk gelaat oefent, door hem te vertellen wat zyne kleene boekzaal bevat. Alles , wat 'er in is, is historiesch, en gemakkelyk te onthouden. Nadat hy zynen zoon heeft doen leezen, niet op een' eenïoonigen trant, maar met de gewoone buigingen des gemeenen gespreks , by voorbeeld , een hoofdlluk des Ouden Testaments, of van de Zeden der Christenen , vraagt hy zynen zoon, wat hy 'er van begreepen en onthouden heeft. Alles, war. het kind hem zoude kunnen zeggen, na het van buiten geleerd te hebben, zal flechts door de geheugenis gegaan zyn, en de geest zal 'er weinig of geen deel in hebben genomen, 't welk daarom van geen, of ten hoogfte flechts van een gering nut kan weezen. Maar het geene, dat uw zoon door oordeel zal zeggen, zal hy op (taande voet gedacht en gezegd hebben. Dit is het uitwerkfel alleen van de orde der denkbeelden. Dit is een recht werk van den geest. Als de tong terltond uitdrukt het geene de geest begreepen heeft, worde deeze daardoor aangekweekt, ' N 3 »m- Brief over de Opvoeding, '  brief o- verde Opvoeding. * Dat zyn de naamen van de Schryveren der beste Franfche Beginfelen der Meetkunst. I98 SCHOUWTOONEEL omdat alles zonder moeite en zonder omflag gefchiedt. De uitflag deezer oeffeninge hangt van haare aanhoudinge af, en die is zoo veel te gemakkclyker voort te zetten, omdat hier geene moeijelykheden, geene hinderpaalen zyn, die het kind onlustig of onwillig kunnen maaken , 't welk men vooral moet myden. Om zynen lust fteeds gaande te houden, pryst men het kind, als 't het minile ding flechts wel en vaardig doet. Het meent iets groots gedaan te hebben; en men laat het by dat geloof. Indien een vader zynen zoon, als hy twaalf of dertien jaaren oud is , een' pasfer en een liniaal in de hand geeft, met eenen Rivard of le Clerc *, heeft hy geen ander gereedfchap noodig, om zeer groote dienden te trekken van een verftand, dat niet levendig en van natuure niet.verre ftrekkende is, en waarin men zelfs flechts eene zeer gemeene fchranderheid kan befpeuren. Een koker met Mathematifche Infirumenten is  ser Natuur, V. Onder h. 199 is de flcutel der Landmeetkunst, der Bouwkunst, der Sterrekunde, der Gezichtkunde , der Stuurmanskunst ,^ der ph Her sreheeie Tliitr- brief O- v er de Opvoeding. VeStmgDOUW , dl uti ^uwtv i"'b werkkunst. Te kunnen leezen, fehryven, eenen brief opftellen, en zyne eigen taal tamëlyk wel te kunnen fpreeken, dikwerf verflag te doen van iets goeds, dat men geleezen heeft, dit heet ik gemeen en het eerfte noodzakelyke. Daar is geen wel opgevoed kind, noch fatfoenlyke ftaat, die deezen voorraad kanontbeeren. Laaten wy nu overgaan tot het geene de grootfte zorg , en den langiten tyd in de opvoeding der jongens eischt. Gy merkt wel dat ik fpreeken wil van het leeren der oude taaien. Welke moet men hem doen leeren ? Welk is de zekerfte weg om daarin wel te (laagen? Vermits wy zeer bekwaame meesters en groot behulp hebben, om het leeren van de fraaije letteren te bevorderen, en gemakkelyk te maaken, zal ik my byzonderlyk houden aan de oeffening der eerfte beginfelen, omdat zy het deel is , dat meest verwaarloosd N 4 wordt,  200 ScHÖUWTOONEEL brie* o- ver de Opvoeding. De vcrmakelykheden der kindsheid. wordt, en flechtst van alle ingericht is» De mishagen, die daar in begaan worden, zyn zoodanig, dat onze bekwaamde meesters en beste boeken dikwerf verloren fchatten zyn , zelfs voor de kinderen, die 'er het meeste voordeel van zouden kunnen trekken. Voordat ik u ondcrhoude over deeze ftoffe, waarin zoo veele menfehen belang hebben, en die de deur opent tot zoo veele fraaije bedieningen enampten in de maatfchappye, is het billyk dat wy ons een' oogenblik ophouden met de vermaakelykheden van deezen ouderdom. Het tydverdryf der oogen, cn de beweeging des lighaams , zyn de twee driften, die hem beheerfchen. Men kan ze beiden gelykelyk met voordeel gebruiken, ten nutte 'der geenen, die de taaien grondig zullen leeren, en der geenen, die 'er weinig of in het geheel niet van zullen leeren. Beiden hebben zy eenige kennis van de kunden noodig ; en daartoe kan men hen brengen langs een' vermaakelyken weg. Het oogmerk, en het voorneemen zullen by u blyven; maak uw bewerp, zonder ooit te zeggen  der Natuur, V. Onderh. iqi waar gy heen wilt. Vooral geen dwang, geene al te geregelde herhaalingen. Ais men de kindsheid wil vcrmaaken, moet zy niets anders zien dan haar vermaak en hanre vrvheid. Brief qver de Opvoeding, en naare vrynem. Na 'e prenten, de beste middelen, welken men bedenken kan om de wuftheid van dien ouderdom te vestigen, en met welken gy, zonder de kindsheid achter weege te laaten, haar naar welgevallen kunt overbrengen in de oude waereld, en in de verfcheiden deelen der hedendaagfche, hebt gy niets, dat pangenaamer en nutter indruk op haar kan maaken, dan de werktuigen en de ambachten. Men kan zich vergenoegen met haar deeze, het eene voor en het ander na te toonen, door hun oorzaak te geeven om te vraagen, en hunne vraagen over dc mededeeling der beweeginge, of over de uitvoering des ganfehen werks te beantwoorden, liever dan hun lesfen, die geregeld op elkander volgen, te geeven. Maar het zekerfte middel om hen oplettende, en hunne handen behendig te maaken, zoo wel als om hun verftand te fcherpen, is hurme nieuwsgierigheid te oeffenen N 5 over  öoa Schouw iooneïl ï5r.tef O- ver de Opvoeding. over dingen, die hun coebehooren, en over werktuigen, welken men hun in vollen eigendom heeft afgedaan. Geef hun een oud uurwerk, een kleen dukje timmerwerk , famengehecht met pennen, die 'er uitgenomen kunnen werden, een braadfpit, eene kraan in het kleen,eene hei of eenig ander werktuig in het kleen, welks dukken uitmalkanderen genomen en gcnommerd moeten worden, om ze vervolgens weder in een te zétteri, en het werktuig in zyn eerden Haat te brengen. Dy het getimmerde, welks dukken zy eerlang zullen noemen, kan men een kisje vol dukjes hout, gefneeden als klinkers, voegen. Gy zult de kinders haast zien metfelen, en geheele muuren, ja gebouwen zien optrekken; gy zult het vernuft en de voorzorg overal zien doordraaien. Eene draaibank, fchrynwerkers gereedfchap, en een geheel werkhuis van kunstwerktuigen, vroeg gegeeven aan de Heeren Abten Noliet en de la Deuille, aan den Heer de Fouchy, Geheimfchryver van de Akademie derWeetenfchappen, hebben 'er geene draaijers, noch fchrynwerkers , noch kunstwerktuigmaakers van  der Natuur, V. Ondêrh. 203 van gemaakt, maar mannen, bekwaam om licht aan alle kunstenaars en am bachtslieden te geeven, en tot eer van Brief over de Opvoeding. ons land te ltrekken. De kennis van verfcheiden taaien eischt geen overvliegend verftand in eenen man ; en vermits men het zich niet behoeft te fchaamen, dat men 'er nietveel kent, mag ik, zonder dat ik daar grootcn roem uit kan trekken, u zeggen, Myn Heer, dat ik zoo verre gekomen ben, dat ik 'er twee of drie vry wel verlta, behalve myne Moedertaal. Ik laat my daarvan niets anders voorfhan, dan alleen dat ik in dit opzicht, door myne bevinding, het recht vcrkreegen hebbe, om geloofd te worden omtrent de middelen, welken men by de hand kan neemen, om de taaien te leeren, zonder daartoe veel tyds te befteeden. Schoon de taaien zelfs ons door haar zelve geene kennis geeven, zyn zy een middel om die tc verkrygen. Zy maaken ons den toegang tot de oudheid eh dc weetenfehappen ligt. Het Latyn, het Grieksch cn Hebreeuwsch, zyn de eerlle bronnen der geleerdheid; en als men het leeren van dozelven aanvangen wil-  204 SCHOÜWTOONEEL Brief over de Opvoeding. wilde op de bekwramfte wys, om ze fpoedig meester te worden, zoude men tyds genoeg vinden om 'er vroeg het Engelsch en het Italiaansch by te voegen. Zy, die zich op de weetenfchappen denken toeteleggen, kunnen, aangaande de hedendaagfche taaien , met de twee evengemelde toe. Het Hoogduitsch was eertyds zeer noodig voor reizigers; maar het Fransch is nu voorlang in de plaats gekomen, en de taal der Hoven en der verltandhoudinge geworden in alle Steeden van Europa, Onze van ons afgefcheiden broeders hebben dezelve overal gebragt. Daar zyn talryke Franfche genootfehappen opgerecht te Breslau, te Berlyn, te Koppenhagen, te Londen, in Zwitferland, in gansch Holland , en tot aan de Kaap de Goede Hoop. Verfcheiden Franfche boeken, die van den fmaak der vreemdelingen geweest zyn, hebben veel toegebragt, om onze taal gemeener te maaken. Ook is ons Koningkryk ten naasten by gelecgen in het middenpunt van de volken , die meest tot reizen genegen zyn. De Spaanfche taal, in tegendeel, in eenen hoek Vals  dér Natuur, V.Onderh. 205 van de Waereld befloten, en niet veel fraaije werken hebbende, uitgenomen geestelyke boeken, waarvoor wy andere in plaats hebben, noodigt niemant Brief 0verdeO? VOEDINöi om dezelve te leeren, dan eenige Kooplieden, die op Spartje handelen,fchooft zy de welluidendfte van alle hedendaagfche taaien is, en die naast by den rykdom der Griekfche komt, het zy door de verfcheidenheid haarer fpreekmanie* ren, het zy door de meenigte van haare uitgangen , die altoos volmondig zyn , en door de nette lengte haarer uitdrukkingen, die altoos wel klinken» Men legt zich, in tegendeel, toe op de Italiaanfche raai, in wederwil van de geftadige wederkomst, die men 'er in vindt van de vier klanken a, redt men zich zoo men best kan. Men is gelukkig * als men zoo verre gekomen is dat men ze wel verftaat. Als men 'er zich van bedient om te fehryven, of om in het openbaar te fpreeken, is het niet zon-1 der moeite, en zonder gevaar van Prifcianus braave oorvygen te geeven, of tegens hem te zondigen. Maar als mert 'ér een geWoonlyk gebruik van maakert Wil, vervalt men altoos tot den draai en dc fpreekwyzen der Moederraale. De bevinding van het armhartige Latyn $ dat in de Duitfche, Vlaamfche en andere fchoolen heerscht, waar men het gebruik heeft om de jeugd altoos Latyn te doen fpreeken, is genoeg om aftezien van die gewoonte, die een' jongkman belet zyne eigen taal wel te fpreeken, en hem gewent aart een Hecht Latyn, dat bekwaam is om hem byna algemeenlyk den fmaak te bederven; want hy, die kwalyk fpreekt, fchryft kwalyk , en zal de fraaiheid van iets, dat wel gefchreeven is, niet kunnen zien. De gewoonte van flecht Latyn te fpreeken .moet zekerlyk veel invloed op den geest heb-  der Natuur, V. Onderh. 209 hebben, en hem de kennis van fraaije fchriften beneemen, dewyl zy hem be rooft van die kiesheid, die keurigheid, die alleen van de aangenaamheid van den ftyl kan doen oordeelen. Deeze kwaade leering heeft ook dat Hecht uitwerkfel, dat veele menfehen, zelfs die goede Schryvers geleezen hebben, op eene zoo barbaarfche manier fehryven en onderwyzen , 't welk den Noordfchen Geleerden door een' van hun verweeten is, in een kleen werkje, dat in het Latyn den tytel van Noordfche Geleerdheid voert. Onze voorgangers hebben zeer we! begreepen, hoe noodzakelyk het is te beginnen met den jonge lieden het declineer en of buigen der naamwoorden, cn het conjugeeren of tydvoegen der werkwoorden te leeren, en om de famenftelling der woorden te brengen tot zekere zeer gemeene manieren van fpreeken , welken zy den naam van regelen gegeeven hebben. Die algemeenheden dienen gemeenlyk tot voorbeeld en beginfels; het zy om de voornaamite deelen der reden te onderfcheiden en te kennen, in de verklaaring van een' Griek- XI. Deel. O fchen Brief ijver de Ofvoedin». De Ru/l' mem*.  2IO ScHOUWTOONEEL Brief ijverde Opvoeding. fchen of Latynfchen Schryver; het zy om den geest te oeffenen, door de netheid der navolginge, in de famenftelling van eenige fpreekwyzen. Ik fpreek hier van de eerfte gronden der reden, en niet van meenigen ongewoonen draai, noch van verbloemde uitdrukkingen. Een jonge leezer zal altoos in duister zyn, en telkens tegengehouden worden, als gy hem niet door kenbaare merken overal leert onderfcheiden, i °, bet noemende geval, of het onderwerp, waarvan men fpreekt; a° het voornaame werkwoord , dat het oordeel, 't welk men 'er van ftrykt, uitdrukt, het zy dat dir het weezen beteekene of eene werking uitdrukke; 3? het regimen, of de beheerfching van dat werkwoord, dat is, den naam van het voorwerp, waarop die werking overgaat, of waarvan zy voortkomt ; 4? het invallende werkwoord , dat een bykomend of verklaarend oordeel uitdrukt, en door een Huk van verband verknocht is, het zy aan het neemende, het zy aan het beheerfchende geval; 5° de voorzetfels, dienende om de betrekkingen, die de zaaken met elkanderen hebben, net aan te wyzen;en een  der Natuur, V. Onderh. au een vry kleen getal van andere deelen, die gemeenlyk in alle foort van redenen dezelfde zyn. Ik bekenne dat deeze regels een zeer overnatuurkundig aanzien hebben, dat niet zeer vermaakelyk is, voornaamelyk voor kinderen. Wat zal men daar uit befluiten? Dat men'er geheel van moet afzien? ganschniet; maar dat men ze tastbaar moet maaken door genoeglyke voorbeelden, en derzelver getal brengen tot het enkel nocdzakelyke, tot het geene zich byna overal vertoont. Het gebruik zal het overige leeren. Het is veel beter dat de kindsheid de moeite neeme om die eerfte regels eens ter dege te leeren, en de zeven of acht gronddeelen *, waaruit de redebe ftaat, net weete te onderfcheiden, dan eeuwig blind te werke te gaan, en he< Latyn zonder regels overtezetten. Wel is waar,dat de jonge lieden, met behulp van eenen meester, die voorgaat, en met eene goede geheugenis, die hem getrouwelyk kan volgen, geheele fchry- vers * Het Latyn heeft 8 fpraakdeelen; doch de levendige taaien hebben 'er 9, omdat 'er de Lid., of Geflachtwoorden, welken het Latyn ontbeert, bykoraen. O 2 Brief over de Op. vobdins. Ge vaar van de fchryirers te leeren verftaan zonder eelige regels»  212 SCHOUWTOONEEL Brief over de Op- vqbding. vers zullen kunnen verklaaren, en veel zullen fchynen te vorderen. Maar zoo dra zy den meester kwyt zyn, en die oefening van het geheugen afgebroken hebben, zal alles vervliegen: by gebrek van eenige grondregels, die de geheugenis vestigen, zullen zy verlegen zyn met het minde Latyn, dat men hun zal voorhouden ; zy zullen den ligtften fchryver niet meer verftaan , als zy 'er zich weder toe zullen willen begeeven. De kennis van de deelen der rede, en de eerfte regels, volgens welke die deelen famengefteld worden , zyn derhalve volftrekt noodig, omdat het hulpmiddelen zyn, welken men nooit kwyt zal raaken, en die altoos den voortgang des verftands zullen geleiden en ligt maaken , het zy men eenen fchryver moete vertaaien, het zy men eenige woorden der Moedertaale in het Latyn wille brengen. Laaten wy alle de wonderbaare leerwyzen, de korte middelen en nieuwe uitvindingen daar laaten en zeker gaan, dat is, ons houden aan de manier van den Abt Rollin,' en vooral aan het verftandig gebruik , dat hy wenfchender wyze voor- ftelt,  der Natuur, V.Onderh. 213 Hek , daar hy het tegendeel in zwang vindt *. De leertrant van den Abt Rollin is, zich gelladig beurtlings bezig te houden met vertaalingen uit het Latyn in dc Moedertaale, en uit de Moedertaale in het Latyn, aan het eerfte altoos den voorrang geevende, vooral in de eerfte lcerjaaren, vervolgens in het geene, dat men in het Latyn overbrengt, eer 1 J„ r„U~,„T„~a,i ra 1^ot>"l^l-._ Brief o- ver de Op» voeding. Niets te hooren of te fehryven dan dat goed is, eerfte middel om eene taal tc leeren. den Itylvan goede lenryveren te oetracnten, dan bloote regels te volgen. Zyne Verhandeling der Leeroeffcningen begrypt zekerlyk eene edele manieren een heilzaam gebruik. Men moet echter bekennen , dat het geene, 't welk hy ons daar over gegeeven heeft, eer op de volmaaktheid ziet dan op de eerfte beginfcls, ten opzichte van welken hy zich vergénoegd heeft met de dingen ten halve te zeggen; en dit is het,Myn Heer, dat u bewogen heeft om my voor uwen lieven zoon te vraagen naar het geene, dat ik opgemerkt hebbe wegens de gebrekkelykheid der eerfte leeroeffeningen, die niet kwalyk aangelegd kunnen zyn, zon- * Traite'des Etudes, art. van het Latyn leeren. O 3  SI4 S CH0UWT00NEEL Brief óv-er de Opvoeding. zonder het goede uitwerkfel der volgende krachtig te dwarsboomen. Gemecnlyk doet men de kinders beginnen met het ilrydige, dat 'er gedaan behoorde te worden. Men hoore daarover de geleerden, die best in ftaat zyn om 'er wel van te kunnen oordeelen. Quintilianus in zyne Injlitütiones; de Heer le Fevre van Saumur in de verklaaringe van den ieertrant, dien hy met zynen zoon gehouden heeft, en door welken hy hem, in den korten tyd van twee jaaren, het Latyn volmaaktelyk leerde; de Heer Arnaud in het met de hand gefchreeven werk, dat men van hem heeft over de manier om de befchaafde letteren te onderwyzen; de Heer Lancelot in zyne twee uitmuntende Spraakkunsten; deAbtFleuri; de Heer du Guèt, de Heer de Crouzaz, en allen, die best over de opvoeding gehandeld hebben, hebben flechts eene (lera over de manier om de taaien te onderwyzen. Zy brengen die kunst tot deeze vier woorden : weinig regels en veel gebruik. Maar gelyk het gebruik van geftadig Hecht Latyn te fpreeken fchadelyk is, moet ook het gebruik van dikwerf op- ftel-  der Natuur, V.OndcrJi. &15 ftellen der Moedertaale in kwaad Latyn te brengen niet minder fchadelyk zyn. Men moet dan eene voorzorg gebruiken , ten opzichte van het maaken van Latynfche themata, welken men in de fchoolen compofitiën of famenvoegingen heet. Niet dat men het geheel achrerde Brief ijver de Opvoeding. bank moet werpen; men moet het zelfs meermaals doen, door het te richtenniet naar een denkbeeldigen en nieuwen trant, maar naar het algemeene gebruik van te fpreeken gelyk de fatfoenlyke lieden, als men wel wil leeren fpreeken. Het opftel, of thema, dat men een kind geeft, kan op ftaande voet gemaakt worden , zonder woordenboek en naar een voortreffelyk Latynsch voorbeeld ; of het kan met overleg en behulp van een woordenboek gemaakt worden, zonder eenig voorbeeld voor oogen te hebben. Het thema, op ftaandevoet en met de ftemme gemaakt, door behulp van het geene alvoorens vertaald geweest is, gelyk veele bekwaame lieden raaden, en desgelyks het thema, dat met de penne gemaakt wordt, naar een goed voorbeeld van Latiniteit, zyn beide opftellcn van eene overgroote nuttigheid. Het o 4 zyn  il6 S CHOUWTOONEEL Br'epover de Opvoeding. zyn zoo veele navolgingen; en de taaien worden alleen geleerd door het nazeggen en navolgen. Geen woordenboek; geene verlegenheid; geen fchreijen. In plaatfe van één- thema 's daags, kan men'er op deeze wys twaalf maaken. Een kind, dat de regels kent, weet ze zonder moeite toe te pasfen, met behulp van een voortreffelyk Latyn, dat ten regelmaat dient, en wiens famenftelling het nog in het hoofd heeft. Als het Latyn, waarna het zyn opftel maakt, zuiver uit een' goeden fchryver en niet uit 's meesters hoofd gehaald is, kan men, door het vertaaien , het rechte gebruik der taaien en der fchryveren verkrygen. Wy hebben gezien wat groot gevaar men loopt, om eene onherlïelbaare verkeerdheid van geest inde kinders te brengen , door van hun te begeeren, dat zy in hunne gemeenefamenfpraaken zich altoos bezig houden met bet Latyn, dat zy niet verdaan, en geifadig zullen rabraaken; in dit gevaar is'er, om hun die taal te leeren, niets anders meer op, dan vertaaien en componeeren of famenftellen. Maar wy vervallen tot dezelfde hindernis en verkeerdheid, als wy van hun  der Natuur, V. Onderh. &17 hun eifchen dat zy zullen componeeren ineenetaai, welke zy niet verftaam Daai is dan niets anders meer op, dan dat men Vinn Latvnfche themata doe maaken, Briee over de Opvoeding. hun Lratymcne ummuvu uut ma»».»..... het zy met dc ftemme, het zy in hetbyzonder, naar een goed voorbeeld, dat vooraf gaat. Wat de Compofitiën belangt in een Latyn, dat zy geheel van zeiven zullen famenftellen, men moet die fpaaren , totdat zy meer gevorderd zullen wee/en, en wanneer hun hoofd, vol zuiver Latyn, hun overvloed vanfpreekmanieren kan verfchaffen. Gy zult, beter dan veele andere, kunnen bevroeden, het geene ik daar over zal aanmerken, omdat gy vader zyt. Als uw zoon zeven of acht jaaren oud zal zyn, zult gy hem zekerlyk voorzien van eenen meester, die de algemecne Spraakkunst zeer wel verlta, en zich klaar uitdrukke. Maar weet die man, dien gy met zynen voorraad van regelen uwen zoon tot Leermeester zult geeven, hoe men de jeugd moet leidenV Kent hy de gevolgen der eerfte indrukfelen? Zie, bidde ik u, van welken gevolg zyn leertrant zal weezen. Het zy uw zoon eenen meester in het O 5 by-  ai8 S chouwtooneïl Brief o- ver de Orvoeding. byzonder hebbe, het zy hy op gemeene fchoolen ga, het jonge kind zal nergens van hooren fpreeken, dan van rege¬ len en zeer moeijelyke bepaalingen, üp het verdriet van eene lange lesfe, zal nog eene langer compofitie volgen. Verbeeld u dien zoon, wiens vorderingen u zoo waard zyn, dan blokkende op eene onverftaanbaare fyntaxis; dan dwaalende in den doolhof van een groot woordenboek, waarin hy niet vindt het geene hy zoekt, en waarin het geene hy vindt hem verlegen maakt, door zich in de meenigre van voorbeelden te verWarren. Als hy by geluk iets vindt, dat hy meent hem te kunnen dienen, heeft hy zoo veele dingen waar te neemen, en zoo veele gevaaren te myden, dat hy niet weet hoe hy het ftellen zal. De keur van het werkwoord, de vox, de modus, de tyd, het getal, de perfoon, en als dit alles opgehelderd is, heeft hy nog flechts één woord. Het volgende verfchaft hem weder nieuw werk en nieuwe zwarigheid. Het arme kind ziet niet dan hinderpaalen en ftruikelfteenen; en als het den eenen mydt, ftoot het tegen een' anderen. Als  der Natuur, V. Onderh. 219 Kh het niet vaardig van geest, of vol vuur is, hoe zal het, met een' be daarden geest, al dien omflag van regelen, die hem verlegen maaken of verdrieten, in acht neemen? Het zal'ernimmer een gat doorzien. Zes aaren zullen verloopcn met eenen arbeid, dien het met tegenzin zal doen; en gy zult het Brief over de Ofvoeding. Gevolgen der thema* ta , mot moeite gemaakt. J11V.L 1 " B te maaken. Het behaagen, dat hy krygt, in zynen medeleerlingen de loef af te lleeken, zal hem eenige jaaren aanéén gewennen , om niets meer te willen zeggen,- dan met moeite en diep overleg, om zyn' verkrecgen roem ftaande te houden. Maar men moet nog een ander letfel,dat nog erger is dan het eerfte , daarvan verwachten: tegen drie, die met nut geblokt hebben, zullen 'er tachtig zyn, die hunnen geest op de plèi gebragt zullen hebben, zonder dat 'er iets goeds van vöorkome. Zeg my, bidde ik u, is dat moeïjelyk verraaien natuurlyk, en is de gewoonte van alles , wat men zeggen wil, te pasfén cn sa .. '-- • te  oer Natuur, V. Onderh. 22? temeeten, niet, volgens eene overbe kende ondervinding , oorzaak dat een jongeling altoos op regels en voorbeelden van fpreekwyzen denkt, als hy fpreeken wil? Hy is in diepe gedachten; hy is verleegen; hy componeert, in plaats van te fpreeken; of hy zet zyne gedachten over. Hoe moet men dan aanvangen, om de aankomelingen de regels vast te leeren, zonder hunne natuurlyke levendigheid te dooven, door de traagheid van al te overlegde vertaalingen? Dit kan gefchieden, door hun met de itemme, en zonder boeken, die regels in kleen getal te leeren, en hun vervolgens de toepasfing van deeze regels te doen maaken op eenige regels van eenen gemakkely ken Schryver, dien men hun eerst doet overzetten uit het Latyn in de Moedertaale, vervolgens uit de Moedertaale weder in het Latyn brengen , volgens dezelfde regels der fpraakkunst. Hier zyn dan, gelyk in de fchoolen gebruikelyk is, de grammatica, de vcrtaaling, en de compefit'm of overzetting van de Moedertaale in het Latyn. P 2 1? Brief o- /er de OPvoeding.  228 ScÖOÜWTOONÉErj Brie» o- Ver de Opvoeding. i ° Zoo dra uw zoon de naamwoorden en de voornaamwoorden wel heeft: leeren buigen, de regelmaatige werkwoorden wel conjungeeren of in tydvoegingen ftellen, en een groot getal naamen werkwoorden, die van den gemeenen trant afgaan , van buiten geleerd heeft, alles uit voorbeelden, zeer net gedrukt, en welken men hem dikwerf doet nafchryven, is het tyd om da regels te leeren. Geef hem dan een los blad in handen, het zy gedrukt of met uwe hand gefchreeven, of liever met de zyne nagefchreeven, waarop gy omtrent vyftigzeer korte voorbeelden by één gebragt hebt, waarby mendevoornaamfte regels van de famenftellinge der Latynfche woorden kan voegen. Men kan'er nog minder neemen, Zie de eerfte deezer voorbeelden, i. Mala mens. Malus animus. Cultus ager. Culta novalia. Tenerum gramen. 2. Fumus procedit. Sequimur. 3. Rem omnem audies. Audita eloquar, enz. Uit het gemak en de zuiverheid deezer voorbeelden, kan men oordcelen van de verkiezing der andere, en waar men ze moet haaien. Een of twee, altoos van tast-  oer Natuur, V. Onderh. 11^ tastbaare dingen, zyn genoeg voor yderen regel. Het is te wenfchen, dat het geheel niet meer dan eene of twee bladzyden in o&avo befla; zoodanig dat een kind, met éénen opflagvan het oog, altoos het einde van zyne taak zie, en het verzeeïterd zy altoos het eerfte noodzakelyke te weeten, als het de reden weet te geeven van hetgeenedit blaadje bevat. ïn plaats van Hechte voorbeelden en valsch Latyn, gelyk die , waarvan de kleene fchoolen wedergalmen, neem de voorbeelden, die Terentius, Phedrusen Cefar u, op den eerften opftag van hunne werken, verwonen, of die met voordacht uitgekipt zyn, door Sanftius en Lancelot. Maar de Minerva van den eenen, en de Griekfche en Latynfche Spraakkunftèn van den anderen, en alle andere Spraakkunftèn, zelfs zoo 'er nog bJeter zyn, moeten alleen voor u weezen. De tyd zal komen, dat uw Leerling oud en verftandig genoeg zal weezen, om 'er zich op zyne beurt van te bedienen. Maar , geduurende de eerfte Leeroeffeningen, moet de kindsheid niet weeten, en in lang niet weeeen , dat 'er eene Grammatica in de P 3 wae- brief O- ver. de Opvoeding.  £J0 SCHOUWTOONEIL Brief o- ver de Oi voeding. ver de up- j„„ „ „ a\~„~j:^,,„ i_„ blaadje en goede Schryvers. Verwerp Be vertaaling en de tvmpojitie. alle fpraakkunften, alle verhandelingen van de fyntaxis, van de woordledekens, van elegantia, van anomalia, en wat van dien bogt meer is. Maak hem den toegang tot de goede Schryveren ligE. De eerfte jaaren eifchen niets meer. Het gebruik der Schryveren zal hem het overige leeren , veel genoegelyker en fchielyker, dan alle die verdrietige, die walgelyke verzamelingen van regelen. Gy valt zelfs in flaap, als gy ze flechts open doet, en het grootfte kwaad, dat zy zullen doen, is niet dat zy den geest van uwen zoon zullen vermoeijen, zonder hem het Latyn te leeren; maar zy zullen oorzaak weezen, dat alle boeken, welken gy hem vervolgens in handen zult geeven, hem zoo veele grammaticaals verhandelingen zullen fchynen. 2? Zoo dra die eerfte toebercidfels in eene tamelyke orde gebragt zyn, moet men 'er gebruik van maaken, alles toepasfende op eenen fchryver, dien men uit het Latyn in de Moedertaale, en uit deeze weder in het Latyn brengt. Maar wel- waereld is. Het moet niet anders ken-  oer Natuur, V. Onderh. 231 welken fchryver zal men neemen ? Heeft men'er, die ligt genoeg zyn voor de kindsheid? Zyn zy niet alle boven haar Brief o- veu de Op- , voeding. bereik? Is het niet best zich voor eerst te houden aan deeze gemeene kleene fprcekmanieren ? 1.; Le&io. cui ftudes. 2. Joannes laborat ad lucrandas pecurdas. ^.Vapulo a praceptore. \.Qfoulor a matre. 5. Nicolaus celavit me ham. rem. 6. Rès quas .docti fmnus a. magiftro, &c. Deeze voorbeelden zyn wel niet heel fraai, noch zelfs met heel net, vooral het derde en vierde. Maar de meesters zyn 'er aan gewoon. Het is een flender; zy zyn gcmakkelyk voor hun; en moet het gemak, dat zy "er in vinden om hunne geleerkeid op te helderen, ons niet over dit Latyn doen hcenllappen, dat zekerlyk zeer armhartig is, maar- evenwel goed genoeg voor deaankomelingen? 1 Deeze redeneering, die veele ouders gcrusr ftelt, doet een .zeer groot kwaad aan de maatfehappy , dewyl zy toeHemt in een gebruik, dat gansch ftrydig is met het oogmerk der leeroeffeningen. Ik heb de verftandigfte Hoogleeraars, en alle menfehen van kennis en oorP 4 deel,  Brief ovêr de Opvoeding. De eerfte indrukfels moeten nooit valsch zyn. 232 ScHOÜWTOONEEl deel, hooren klaagen, dat het jammer was, de eerfte jaaren der kindsheid dus ren prooije te geeven aan Schoolmeesters , die niets anders weeten en willen weeten dan regels, en alles op hunne regels t'huis brengen. Allen, die deeze verkeerdheid opgemerkt hebben , bekennen dat men de eerfte regels niet moet verwaarloozen , dewyl zy dienftig zyn om de Schryvers te leeren verftaan; maar het fpyt hun, dat zy de Schryvers en den rechren aart en draai der taaie zien verwaarloozen, en achter het leeren van regelen ftellen. Men houdt de jeugd inderdaad vier en vyf jaaren bezig met componeeren uit het Latyn, naar valfche voorbeelden; en men laat haar gemeenlyk toe alle haare fpreekwyzen in den vorm der Moedertaale te gieten : gelyk dat Joannes qui laborat ad lucrandas pecuriias. Ons heugt allen, dat wy op dien trant onderweezen zyn; en" wy kunnen aan den eenen kant aanmerken, hoe veel verdriet en hartzeer hy gekost heeft, zelfs aan de geenen, die 'er het tarnde nut van gehad hebben; en ean den anderen kant > hoe veel groo- tcr  der. Natuur., V. önderh. 233 ter en fpoediger de opgang der geenen, die in hunne leeroeffeningen gedaagd hebben, indien het eerfte Latyn, dat men hun in hunne kindsheid heeft ver.de Opvoeding. doen vertaaien en componeeren , niet gebrekkig geweest ware, zoude geweest zyn. Natuurlyker wyze onthouden wy best het geene wy in onze kindsheid leeren. Wat ongelyk doet men kinderen dan niet, als men ze gewend aan eene taal, welke zy naderhand verkeren moeten *? Wat zoudt gy zeggen van eenen Spaanfchen Edelman., die, zynen zoon het Fransch willende doen leeren, de gril in het hoofd kreege om te zeggen: het Paryfche Fransch is voor eerst nog te moeijelyk voor mynen zoen. Ik zal beginnen met hem twee jaaren te bcftellen in een dorp van het Limofynsch. De Schoolmeester aldaar zal hem voor eerst genoeg kunnen leeren. Vandaar zal ik hem brengen in de na- * Nfturd tcnacisjimi flmus eorum qua rudjbus ttn, r.h 'pe'rclphhui non asfuefcat ergo (pucr ), $e dam infuus quiilem est, Sermoni qui dedifccndus £{. Quintïl. lib. i. c. \, i 5  S34 SCHOÜWTOONKEL veu de Opvoeding. nabuurfchap van Orleans, waar men war beter fpreekt; en als hy by trappen in de taal fterker geworden is , zal ik hém aan het Hof brengen , i om daar het Fransch in zyne volmaaktheid te leeren. Men moest, in tegendeel, den jongen Don ten eerllen te Parysf of te Verfailles gebragt hebben. Daar zoude hy niets gehoord hebben dan zuivere taal; in plaats dat men veelemoeiten zal moeten neemen om hem het Limofynsch te verleeren, zoo wel in den draai der. taaie als in haare uitfpraak: te Parys en te Verfailles zelfs zal het eene en het andere lang Limofynsch blyven. Verfchoon u niet met te zeggen,dat men de zwakheid der kinderen in acht moet neemen. Dat is weezenlyk noodig; maar niet zoo verre, dat men de kindsheid eerst flecht Latyn moet leeren, om haar vervolgens tot het goede te doen komen. Men maakt de leeroeffeningeH niet ligter door het barbaarfche Latyn, waarmede men aanvangr: en het geene, dar flecht of gebrekkig is, kan nooit een trap weezen, om tot het goede en rechte te komen. Dc  der Natuur, V.Onderh. 235 De noodige toegeevendheid voor de zwakheid der kinderen beftaat in hen niet te bezwaaren met groote lesfen , en flechts een kleen getal woorden famen te knnm» Mior rW^p wnnrden moeten * Schryvers, die aanmerkingen over de Franfche taal uitgegeeven hebben. Brief over de Of- VOSDINGy brengen. Maar aeeze wouwen uiun.»-* goed en op een recht Latynfchen trant gefchikt zyn. Eene huismoeder belaadt den geest haarer kinderen niet met al te lange en te veel aaneengefchakelde redenen. Nog minder zal zy hun de regels van Vaugelas en Bouhours * voorhouden: zy zoude zich niet doen verftaan; maar zy vergenoegt zich, als zy tot haar zoontje fpreekt, met vier of vyf woorden by een te brengen; die woorden zullen net, en volgens den rechten aart der taaie gefchikt en wel uitgefproken zyn. Het zy voor de Moedertaal, het zy voor het Latyn, de eerfte beginfels moeten noodwendig net en zuiver zyn, omdat zy den fterkften indruk maaken \ en nooit moeten zy zoodanig weezen, dat 'er andere in hunne plaatfe moeten komen, of dat zy door andere verbeterd moeten worden. Daar moo-  'i^6 SCHOUWTOONEEL Brief over de Opvoeding. moogen verfcheiden trappen van kracht zyn in de redenen, waarmede men de kinders aanfpreekt. In de uitgeftrektheid der bevattinge en kennisfe , welke men meent aat zy neooen, Kunnen verfcheiden trappen weezen; maar in de netheid der woorden en denkbeelden moet noch meer noch min plaats hebben; en van de komfle in de kleenfte fchoole, totdat zy uitgeleerd zyn, moet alles, wat men in den geest der jeugd geprent heeft, echt en recht zyn. De echtheid der woorden en der fpreekwyzen zyn in de taaie, 't geen de gezondheid in de fpyzen is. Het eene voedfel is fterker dan het andere. Alle maagen zyn niet bekwaam, om alle foorten van fpyzen te verteeren. Maar daar moeten 'er geene inkomen, dan die gezond en voedzaam zyn. Onze eerfte meesters ftorten met hunne beginfels en met die voorbeelden, welken zy altoos vaardig hebben, in den geest der kinderen een vergift, welks kwaade uitwerkfels men in het vervolg dikwerf met groote moeite niet kan beletten. De onechtheid der voorbeelden wordt  oer Natuur, V. Onderi. 237 gevolgd van een nog grooter hinder, dat zoo veel te kwaader is, omdat het drie, vier jaaren en langer duurt; te weeten, Brte? 0» VER DB Op* VOEDINPj dat men de jeugd alle dagen geregeld houdt aan het compofeersn of overzetten uit het Fransch in het Latyn, volgens eene gedrukte Leerwyze, die haar eerst bezig houdt met de fchikkingen der woorden van haare taaie. Als gy, zegt die Leerwys, in V Fransch het woordkdeken on (men), het woordiedeken que (dat), of de bezittende voornaamwoorden son, sa, 8Es (zyn, zyne) enz, zult vinden, moet gy het activum of bedryvende in pasfivum of lydende veranderen; zoo zult gy voortgaan : die voorzorg ftaat u te neemen. Het kind brengt nooit twee Latynfche woorden by elkander, zonder acht te geeven op de famenzetting der twee Franfche woorden, naar welke zyn boek hem gebiedt zich te richten; het zy om ze in het Latyn te laaten in de zelfde orde, als zyne Methodus of Leerwys 'er niet tegen heeft; het zy om eenige ligte verandering in de fchikkinge te maaken, als de Methodus het goedvindt. De aart van zyne Moedertaale gaat in al-  238 ScHODWTOONEEÖ Brief o* Ver de OpVb^ding. alle zyne werkingen voor; en het Latyft volgt flechts: dus leert hy, in drie jaaren tyds, ten hoogde twintig voorbeel- J 1 t • i den, in welke het Latyn, in zynen draai, niet volkomen met de Moedertaale overeenkomt; maar daar zyn 'er weezenlyk meer dan duizend. Wanneer zal hy die kennen? Hoe vaster hy wordt in den trant zyner Methodus, hoe verder hy van het rechte gebruik afgaat. Behalve de twintig of dertig artykels, welke zy in 't geheel behelst, houdt de Latynfche compofitie altyd den gang van het Fransch, 't welk het kind eenenflyl in alles en overal gelyk aan èaxjoannes qui laborat ad lucrandam pecuniam, in het hoofd brengt. Indien die eerfte redenen u niet genoeg opgehelderd fchynen, zie hier een grondregel , die meer lichts op dit onderwerp zal fpreiden. De tong volgt den staat van het gehoor. Hy, die doof gebooren is, is noodzakelyk ftom ; en de fpraak kan niet anders dan gebrekkig wezen , als het gehoor aan een' verkeerden draai gewoon is. Daar uit kunt gy oordcelen aan welke gevaaren de kindsheid, hier en daar in dc fchoole verfpreid, bloot ftaat. Het  d e r N a t u u r , V. Onderh. 239 Het was natuurlyk haar te doen beginnen met de kleene gewyde historie van Sulpicius Severus, of met het kort i,0»rm mn A-nrr>line. Virrnr. daarvan af- ÏRIEF IJVER DE OTti. VOEDING. DC^lip van jrorwuM ' ) »-U — neemendc dat niet van hem is. Meri behoorde voort te gaan met uit Cornelius Nepos, Cefar of andere goede Schryveren , die , fchoon eenvoudig, daarom niet te minder zuiver Latynsch zyn, eenige (tukken te neemen, zonder daar iets in te veranderen of te verfchikkcn. Maar de meeste meesters oenenen de kindsheid met fpreekmanieren, welken zy voor zeer nut houden, omdat zy, gelyk zy zeggen, naar het verftand der kindsheid gefchikt, en daar opzettelyk voor bedacht zyn. Wy achten die meesters bekwaam tot eene betere compofitie; maar wy klaagen hier óver hunne toegeevendheid zelve, over het wegneemen der rechte Latiniteit. Die fpreekmanieren,welke zy de kindsheid in de plaats voorhouden, verfcheelen nog meer van echt Latyn, dan de taal onzer plompfte boeren van die der befchaafdfte Hovelingen. Men vindt den aarr en den grond der Franfche taaie in onze dorpen ; zoude echter de min-  S8B.TEF O\>£R DE OP■57Ü6DI.JMG. 240 Schouwt o one Ei minlte burger te Parys zyn' zoon wel op eene fchool ten platten lande heitellen, om te. leeren leezen, fpreeken en een' goeden brief fehryven. Andere meenen veel beter te doen, als zy de jeugd ten eerlten eenige gefchiedenisfen, getrokken uit het Latyn Van de Vulgata of de gemeene overzettinge des Bybels, doen vertaaien. Maar als men den kinderen de fraaifte Hukken der gevvyde historie, of wel de Spreuken en Prediker van Salomon wil toonen, is het beter haar dezelven te doen leezen in eene frnaije Franfche overzettinge dan in de Vulgata, die ons niet gegeeven is, om ons den rechten aart der Latynfche taaie te leeren, en om de waarheid te zeggen, daar ook geheel onbekwaam toe is. Daar zyn 'er, die by de gemeene bcginfels eenige historiën voegen, welke zy uit de ongewyde fchryveren haaien, de orde der Latynfche fpreekmanicr veranderende, cn 'er de eene of de andere zedenles bydoende. Maar de zedeleer is lang, en het verhaal heel kort, t welk zeer onbiilyk is. Het Latyn der zedenlesfe kan wet anders dan verdacht wee-  der Natuur, V. Onderh. 241 weezen , dewyl het nieuw Latyn is 5 en dat van den ouden Historiefchryver, zvne eerde fchikking verliezende, heeft zyne aangenaamheid verloren, door het Brtef over de Opvoeding. ■ ar do est: het is geen Latyn meer. " Na deeze toebereidfels, bekwaamer om het oor te bederven, dan om het kiesch te maaken, is het een gebruik de jeugd alle dagen eenige regels uit een' ouden fchryver te doen verraaien, 't welk van alle oeffeningen de nutlte en verftandigïle is , maar by ongeluk de kortfle; en nog fchynt men zyn best te doen, om het goede uitwerkfel daar van te beletten , maakende het geene, dat zy de conflructie noemen van het Latyn, doch dat weezenlyk de deflruBie of verwoesting daarvan is; naardien men het ontwricht , en woord voor woord naar den aart der Moedertaale fchikt. Zoude hec niet genoeg zyn het voorwerp, waarvan men fpreekt, cn het werkwoord, dat het oordcel, 't welk men 'er van geeft, uitdrukt, te doen bemerken, en het overige zoo te laaten als het is? Verfchik vervolgens het Fransch zoodanig, dat alle woorden met de Latynfche overeenkomen, zonder deeze te misplaatfeii. ■ XL Deel Q Het  SïHOVWTOONEÏL Biuép oVJE.k. de Opvoeding. Het kind zal lagchen, om de misfelyke wanorde van het Fransch, en zal u alle deszelfs ftukken dra weder op hunne rechte plaats brengen. Deeze kleene arbeid oeffent zyn oordeel; en men behoeft niet te vreezen, dat men de Moedertaal daardoor te kort zal doen. Haare draai is het kind al te bekend, om'er zich in te vcrgisfen: het heeft in het Fransch zoo veele meesters, als 'er menfehen zyn, die tot hetzelve fpreeken. Het hoort de Moedertaal overal net fpreeken : en in tegendeel het weinige zuivere Latyn, dat het eiken dag hoort, wordt cerftond gebragt in eenen ftaat, die het onkenbaar maakt. Eene taal beftaat niet alleen in woorden, maar vooral in de fchikkinge haarer woorden. Is het onverfchillig te zeggen een witte neusdoek of een neusdoek witte ? Deeze manieren van fpreeken komen beide met de regelen van de Syntaxis overeen: zy ftryden alleen met de orde der woorden, welke de Syntaxis niet leert: deeze leert, in dit opzicht, niet anders dan dat het zelfftandige naamwoord met het toevoeglyke moet overeenkomen , in getal, gedacht en geval. Hoe zal een kind  der Natuur, V. Onderh. 243 Jiïnd zich dan gedraagen in het overzetten , als gy hem het zuivere Latyn, •dat gy hem vertoont, fchikt in de or.de der Moedertaale, dat is bederft, en hetzelve daar door de kennis van de ïechtc orde der woorden onthoudt'? Hoe zal hy een denkbeeld krygen van den. ■rechten draai der Atheenfche of Roomfchc taaie , als gy ze uit malkander neemt, haaren aart vernietigt, en haar .befpottelyk maakt, zoo dra zy onder de oogen der jeugd komt? dat Latyn gelykt een Oranje - Appel, die door de ftookkundige werking doorgegaan is. De geest is 'er uit. Na de werking, blyft 'er noch Oranje-AppeJ noch Latyn meer. Op het uit elkander neemen van het Latyn, volgt het ander gebruik , dat nog fchadelyker is, te weeten, dat van themata te maaken naar gegeeven regels, in plaats van te componeer en met de Ü-emme, of met de penne, naar het Latyn van een' zuiveren Schryver, dat men even te voren in dc Moedertaal overgebragt heeft, en dat men uit het hoofd weder in het zelfde Latyn moet brengen. Wie moet hier het lot der Q 2 kinds- BrieP q» ver de Opvoeding.  Brief overde OpVoeding. €Jcvaar van dikwerf menfehen , die kwalyk fpreekeji, te hooren. 224 S CHOÜWTOOHEH kindsheid niet beklaagen ? De grootfte volmaaktheid, welke men van haaren arbeid verwacht, is dat zy, in den tyd van vier of vyf jaaren, zoo verre kome, dat zy geene feilen in het bargoensch der themata meer bega. Men befteedt alle dagen veel tyds, om haar te toonen in hoe veele opzichten zy hier en daar tegen de regels aangaat; en de feilen, welken men in heele en halve verdeelt, worden befpot en uitgekreeten. De geheele fchool moet ze weeten. Maar het is niet genoeg, dat zy de feilen, welken zy zelf in dat zoo genaamde Latyn heeft begaan , hoort opnoemen en herhaalen ; zy moet de feilen en plompheden van anderen ook. hooren; zoo dat haare ooren van mets anders dan van barbaarsch Latyn getroffen worden. Alles, wat 'er vier en vyf jaaren na eikanderen in haare ooren klinkt , is juist het geene, dat men haar niet moest daen hooren. Dit gelykt vry wel naar den trant van dien Edelman , die zynen zoon wonderlyk wel in de Franfche taaie meende te onderwyzen, door alle kinders van de omgelegen dorpen voor hem  der Natuur, V. Onderh. 245 tc doen fpreeken, en hem van de feilen, welken zy tegen de taal en de uit fpraak begingen, te waarfchouwen. De jonker, die zyn hoofd vol had vanboerfche klanken en bclagchelyke fpreekvovjrm. wist ze zeer net na te fpree- vtR de Opvoeding. ken. Alle die jonge boertjes kost hy zeer natuurlyk nabootfen, door hunne verfcheiden koetertaai wonderlyk wel gevat te hebben. Maar hy had zyne eigen taal daar door niet beter geleerd; hy fprak die 't flechtst van allen. Die Edelman fchynt niet geweeten te hebben, dat men noch de muzyk noch de taaien kan leeren, door het hooren van valfche klanken en verkeerde fpreekwyzen. Het thema, dat de meester, op zyne manier verbeterd, opgeeft, verbetert het kwaad niet. Het heeft geene andere verdienfte, dan net overeenkomfiig te zyn met de regelen: en omdat men deszelfs Latiniteit verzwakt heeft, ten dienfte der kindsheid, is het een Latyn van een zeer flecht voorbeeld geworden. Het is, juist gefproken, eene nieuwe kwetfuur, welke het oor krygt en met cgrbicd ontvangt. Q 3 /ie'  246 S CHOUWTOONEEL Brief 0ver de Opvoeding. Zie daar dan eene lange reeks van indrukfelen, die bekwaamer zyn om het gehoor te bederven, dan om het bekwaam te maaken. En het zal voort onherftelbaar bedurven worden , door het Hechte Latyn, dat hy twee jaaren zal hooren, onder het leeren van zekere Wysbegeerte. Het is vruchteloos te zeggen , dat het oor verbeterd zal worden door het hooren van eenen Turnebe of Herfan (V), onder welken de jongman de welfpreekendhcid zal leeren. Eens ambachtsman zoon, die aan de taal van het volk gewend is, zal niet beter leeren fpreeken, fchoon hy altemet Bourdaloue of Masfillon hoort prediken ; en een jongman, die niet anders geleerd heeft dan de regels getrouwclyk volgen, heeft te weinig voorfaad, om voordeel te trekken van de lesfen van eenen le Beau, eenen Jou* venei of Crevier. In wederwil van hunne goede lesfen , welken hy niet lang genoeg kan hooren, zal zyn oor hem weder brengen tot den draai der Moe- (*) Twee beroemde Hooglecrüar's der Vhiyerttsit van Parys. '  der Natuur, V*Ondevh. 247 Moedertaale en het flechte Latyn zyner themata, omdat het 'er meer aan ge wend is dan aan het goede. Vcrgeefsch Brief ijter de Or- zal men dien jongman zeggen, dat het tyd is om de kindfche fchoenen uit te trekken, en tot het zuivere en echte Latyn te komen. Zyn verftand zal 'er de noodzakelykheid wel van zien: maar het oor is aan het kwaad gewoon; en het oor doet hier alles. Het voordeel, dat men voorgehad heeft te trekken van de inftellingc cn dc orde der openbaare Leeroeffeningen, is dubbel; te weeten, om de jonge lieden, die 'er toe overgaan, in ftaat te ftellen, om de beste Schryvers der oudheid te verftaan; en te maaken dat de kinders, die geest hebben, bevallig leeren fpreeken en deftig fehryven. De verkeerdheid der Leeroeffeningen, welken wy gezien hebben , vernietigt fchynbaarlyk dit dubbel einde: en dat dit kwaad fomtyds in eenige van hun verzacht en herfteld wordt, gefchiedt door de onvermoeide vlyt van fchrandere meesteren, die hun de fraaifte Hukken der oudheid niet alleen doen verraaien , maar ook verklaaren, door hun Q 4 der-  248 SéHOÜWTOONEEL ërief 0- ver de Opvoeding. derzelver fraaiheid te doen bemèrkerr, en vooral niet famen te ftellen dan volgens een voorbeeld, dat 'er uit gehaald is. Schqon menfehen van kleen gezach, gelyk de fchoolmeesters, in wederwil van de verftandigfte Hoogleeraaren, die 'er hunne ftem geftadig tegen verheffen, in de eerfte leeroeffeningen zeker kramers Latyn en eenen leertrant, die derzelver goede uitwerkfels krachtig hinderen of geheel vernietigen, ingevoerd hebben, moet hun gevoelen geene wet voor ons verftrekken. De vaderlyke liefde ziet niet zonder fpyt de jeugd leiden langs wegen, die haar niet tot het rechte oogmerk brengen: cn gelyk wy onze kinders gaerne hunne laatfte leeroeffeningen onder de beste meesters laaten doen , moeten wy het hinder der eerfte trachten te verbeteren, omdat deeze, als zy kwalyk beftierd en aangelegd zyn, het goede uitwerkfcl der volgende vernietigen, of ten minfte krachtig dwarsboomen. Eenige vrienden van den Heer Rollin deedenhem, in zyne laatfte jaaren, de ongenoegzaamheid der gemeene rudimama of beginlcsfen bemerken, mits-  der Natuur, V. Onderh. 249 gaders van die der voorbeelden, gehaald uit de Vulgata of gemeene overzettinge des Bybels , of van eenig ander Latyn , dat men van zyne orde beroofd ï r- 1 ■_ J /l 1 „. Brief o- - ver de Opvoeding. ■ heeft: daarom ried hy toen iterker aan, dan hy in zyne verhandelingen over de leeroeffeningen gedaan had, dat men altoos moest beginnen met voorbeelden, uit goede Schryveren gehaald. Eindelyk, in zyn aanhangfel van die verhandelinge, melding maakende van de jonge Jufvrouwen , welke men meent dat het Latyn noodig kunnen hebben, fpreekt hy recht uit , cn veroordeelt het opftellen van themata, als een leertrant, van wiens befpottelykheid, langwyligheid en nutteloosheid hy volkomen overtuigd was. Men kan zynen wensch , mitsgaders de beste raadgeevingen en ondcrrechtingen van de Hec-. ren le Fêvre, Arnauld en Duguet brengen tot de vier of vyf volgende voorzorgen, welken men in het onderwyzen der jeugd.moet neemen, en die wel voor ftokregels van goed onderwys kunnen doorgaan. 1 ? Om op één blad by een te brengen een genoegzaam getal zeer korte Q 5- voor- lNOOdipi Voorzorgen.  25° Schouwt ooneei. Brief o- VER DE OPVOEDING. voorbeelden, maar zuiver en altoos uit goede Schryveren getrokken, om met de ftemme de eerfte beginfels te ver- klaaren , zonder den kinderen eenige andere Grammatica te vertoonen dan dat blad, gevoegd by de paradigmata der naamwoorden en der werkwoorden , zoo onregelmaatige als regelmaa- tige'o 2? Om geene toevlugr te neemen tot eenig laag of zelf opgeheld voorbeeld, noch tot eenig verdacht Latvn; maar het ligtlle , dat in de Schryvers gevonden wordt, te doen overzetten, en dikwerf op uitgepikte plaatfen, de kleenlle regels, welken men niet ontbeerenkan, toetepasfen. 3. Om nooit dc woorden der Latynfche fpreekwyzen, welken men overzet, te verplaatfen, maar alleen het onderwerp en het voomaame werkwoord, Waarop de gedachte draait, aan te wyzen; dan laatltelyk de zelfde Latynfche fpreekwys, in haare volkomen geheelheid, te hcrlcezcn, om 'er den d;aai van tc doen vatten. 4" Om geene thema tc doen opftcllen, het zy met de ftemme, of met de per/-  der Natuur, V.Onderh. 251 penne, en in het byzonder, dan met behulp van een zuiver en vermaakelyk Voorbeeld , dat alvorens verklaard en uitgelegd is. k° Om geen verbeterd famenftel , Brief o- VER d- cvp' voeding. j ■ b~-w" » dat niet gehaald zy uit de Schryvers der beste tyden , op te geeven. De Leertrant voor het Grieksch zal dezelfde weezen als voor het Latyn. Door dit middel wordt alles gemakkelyk en zeker;, het zy men een' jongeling oeffene , om op lbaande voet en met de ftemrne iets opteftellen naar een volmaakt Latyn; het zy men hem de vertaaling van het geene, dat hy zoo even geleezen heeft, opgeeve, om het in zyne kamer alleen in het Latyn te brengen; omdat hy den tekst noodig heeft, cn'er zyn gemak in vindt, geeft hy 'er des te beter acht op. Alles, wat hy 'ervan onthoudt, ftrekt hem tot geleide. Het veelvuldig gebruik maakt hem vaster in zynen voortgang; en hy kan niet dooien. Indien hy zich hier en daar vergist iii de Syntaxis, helpen zyne regels hem weder te recht. Wykt by van den rechten draai der zuivere Latiniteit, dan komt zyn' voorbeeld dat  252 5 C H O UW TOONEId Brief o- ver de OPvoeding. 'er hem weder op brengt, hem te (lade. Indien hy , in wederwil van dit behulD . echrer hior nf A^r ran-a„ j„ _ r , w^...^. Wl Ucl[U lCj,cn ae Syntaxis, en de rechte fchikking der Latynfche woorden (welken men, ten opzichte van die der Moedertaale, wel eene omkeering mag noemen) zondigt, herinnert men hem zyne regels, en brengt hem zyn voorbeeld weder voor oogen. Hier fpreekt de meester met volkomen zekerheid: en in plaats van zyns leerlings oordeel te bederven door verbeterde opltellen van zyne uitvindinge, die niet dan zeer twyffelachtig kunnen weezen, heeft hy het genoegen van onfeilbaar te zyn in allen draai der taaie, welken hy hem voorhoudt; en hy kan ze hem met een goed gemoed aanpryzen. Om deexe orde tc rechtvaardigen, zal het genoeg zyn aan te merken dat al het zuivere Grieksch cn echte Latyn , dat wy nog hebben, in de goede Schryvers vervat is. Dat zyn • de eenigfle fatfoenlyke luiden van het oude Athenen en het oude Rome, waarmede wy kunnen verkeeren , om hunne taal te leeren. En een verftandig meester  der Natuur, V. Onderh. 253 'ter zal altoos beter dan een ander be merken, dat zyne leerlingen eer zullen vorderen door dc taal der ouden, dan door de zyne te hooren. Brief over de Orvoedin». IICC 10 UlIUUUUlg UIC1 LC U11UI-1/-U4-IV>.11 , of de oude Romeinen , -in hunne gemeenzaame faraenfpraaken, de omkeering der woorden, welken wy in het algemeen in hunne fchriften vinden, nalieten. Vermits ons oogmerk is die fchriften te verftaan, en dezelven vervolgens na te volgen, moeten wy ons oor aan hunnen trant gewennen, die daarom vooral allereerst ingeprent moet worden, omdat, gelyk gezegd is, de eerfte indrukfels van den langften duur zyn. Laaten wy ons dan wachten, het ooider jeugd eenige jaaren na malkander te treffen met klanken en denkbeelden, anders gefchikt dan wy in die fchriften vinden. Men behoeft de kindsheid daarom niet met volledige volzinnen aan boord te komen. Men moet het eenvoudigfte en ligtfte uitpikken. Maar in dat eenvoudige is een trant cn welluidendheid, welke men behouden moet: dan doet men de jeugd de taal der Schryveren hooren, in zuiver maar geen basterd  2-54 ScHOOWTOOREEIj Erkf o- .verde 0P- Voüding. terd Latyn. Het oor zal daar aan ge* wennen; gelyk eene ;onge Juffer, welke gy ren eerfte naar Lo den zendt, liever dan r.nnr Sr. Ormain en Layey allengs den draai van het Engelsen, die .te Sr. Gennain bedorven is, in die hoofd-ftad des Koningkryks, terllond in zyne •volle zuiverheid zal vatten; en wel verre van dat zy genoodzaakt zal weezen de I' ngelfehe woorden te verplaatfen, om ze net te doen overeenkomen met de orde van haare Moedertaal, zal zy de Engelfche fpreekmanierdes te beter leeren, omdat men het niet doet; want dewyl zy die altoos alleen hoort, moet zy ze .zich vaster in haare geheugenis prenten. Het is een groot voordeel, om eene taal wel te leeren , als men niemant, die kwalyk fpreekt, hoort, en dikwerf lieden, die wel fpreeken, hooren mag. Nu is het zeker dat de meesters, die het Latyn den draai der Moedertaal geeven, het in dat oogenblik kwalyk fpreeken, en dat zy het niet wel fpreeken, tlan wanneer zy het in zyn geheel laaten. Het voordeel van het oor eischt dan, dat men noo.it aan de om- kee-  der Natuur, V.Onderh. 255 kocring raake : deeze bJyve onfchendbaar. Maar het is niet genoeg, dat men het gehoor en de inbeelding wel doe: de tong moet allengs bezoeken wat zy vermag ; en gelyk een Paryzcnaar Parysch fpreekt naar de geenen welken hy rondom hem hoort fpreeken, zal uw jonge leerling, na Terentius en Cicero gehoord te hebben , hen nafprceken en net gelyk zy. De taaien leert men niet, dan door het gebruik, en vooral door het goede gebruik. Laaten wy dan, in het leeren van het Grieksch en het Larun hpr mirlrlpl znekon. Hnr ons fnne* Brief over de O^é voeding* De gecneij die wel fpreeken ns te fpreeken.Tweede middel om eene taal wel te le*, ron. digst tot het goede gebruik kan brengen. Zal het weezen, vyf en zes jaaren themata , welken men verbeterd heet zonder Latynsch te zyn, te fehryven ? Zal het weezen, het oor te bederven met alle lompe feilen, die bymeenigte gevonden worden in de themata, welken men alle dagen, uuren lang, moet hooren leezen? Zal het weezen, nooit te kikken in het Latyn, en, na zich lang bedacht te hebben, alleen met de punt der penne te fpreeken ? Neen: daardoor kan men niet anders dan kwalyk leeren fpreeken,  256* ScHOUWTOONEEIi BrIEP o- Vcr de Opvoeding. #5! ' ' ken, of ftamelen, of zwygen. Doe alles, wat men overal doet, als men eene taal leeren wil. Doe uwen zoon ten eerfte de zuivere taal der burgeren van het oude Rome hooren; leer hem vervolgens hen nafpreeken. Zoo zy krakkeclen, zoo zy eikanderen begroeten, zoo zy een verhaal of eene redeneering doen, laat uwen zoon u in dezelve bewoordingen hunnen twist, hunne manier van groeten, hunne vernaaien en hunne redeneeringen nazeggen. Laat Phedrus hem eene zoete fabel vertellen; uw zoon, die 'er zin in gekreegen zal hebben, zal u dezelve getrouwelyk navertellen; eerst in zyne Moedertaale, om de orde der denkbeelden te vvectcn: nu is nog flechts eene fehreede meer te doen: laat hy ze u in het Latyn vertellen, zonder ze van buiten tc kennen; en hy zal het doen, als hy ze verfcheiden maaien herleest. Verklaar hem het tooneel van het vrouwtje van Andros, waarin Simon Davus te kennen geeft, waarom hy zich gelaat als of hy zynen zoon wilde uithuwulyken , en vervolgens het tooneel, waarin die oude man DavHs dreigt, hem voor zyn * je-  der Natuur, V.Onderh. 257 reven lang de molen te doen draaijen, zoo hy zich in het allerminlïe verfhout her. voorneemen van dat huwelyk te dwarsboomen. Uw leerling zal 'ergeeri /./.„ « j — +*üüï.tA, rwk-u**, \na Brief 0ver de Of- voeding. éeri woord van verhezen. Doe hem leezen , hoe de reiziger Mcnechmus, door de huisbedienden van zynen tweeling broeder, Voor hunnen Heer aangezien Wordt, en de koddige twist, die uit dat vergfyp ontflaat: hyzal'er om lagchen, en her in zoo goed Laryn navertellen, als Plautus gedaan heeft. In het eerst zal hy Wat haperen, maar na verloop van eenige maanden zal hy 'er vast hl Worden. Verkiest gy Hukken van zedenleer, fpraakkunst of welfpreekendheid, de zinnen van de twee derden, die u hooren, zullen elders weezen; eri zy, die u aandachtig volgen, zullen hunnen geest bederven, door het verkrygen van een' al te ernstigen en zelf ftyven plooi, die grooten invloed op hun fpreeken zal hebben. Daarom zult gy wel doen, als gy hen in het eerst tot de leering door het vermaak trekt; dan zullen zy alle toeluisteren , en natuurlyk zyn in alles, wat zy zeggen. Ik bekenne het , zult gy zeggen, XI.Desl. R vr«-  258 Schouw tooneel brief 0- ver. de Opvoeding. Wy hebben alle noodige hulpmiddelen , om vrolyke onderwerpen, en op eene gemeenzaame wyze behandeld, behaagen de jeugd en verheugen haar het harte. Als men haar gewend dezelfde dingen terftond in het Latyn te brengen, zal zy u dezelven, byna woord voor woord, cn met den zelfden draai, in het Latyn zetten. Dat zal eerlang Hechts een fpel voor haar, en een heel nuttig fpel zyn, dewyl het haar, zonder uitltel, de gewoonte van het fraaifte Latyn, en dien onbedwongen zwier, die het merk van den ftyl des gemeenen gefpreks is, zal doen krygen. Maar de fchryvers, die bekwaamst fchynen om dit goede uitwerkfel voort te brengen, zyn by ongeluk vol dingen, die met de goede zeden niet kunnen beftaan: en Plautus, die nog luchtiger en poetfiger is dan Terentius, is vol kluchten, die eengezond verftand niet kunnen behaagen, cn alleen goed zyn om het gemeene volk tc doen lagchen. Gy weet datlloratius daar over klaagt. Het is zoo ligt als noodzakelyk die beide gevaaren te voorkomen , en de eerfte leeroeffeningen vermaakelyk te maaken, zonder de godsvrucht of het ge-  der Natuur, V. Onderh. 259 gezonde verftand ergens in te kwetfen. Hebben de meesters de geheele oudheid niet tot hunnen dienst? Staat het niet aan hen uit te zoeken , weg te neemen , en de uitgepikte dingen by elkander te brengen, gelyk zy gevoeg]yk zullen oordeelen, tot de werkelyke behoefte hunner leerlingen? Zy hebben voorraad in overvloed, en een' uitmuntenden voorraad. Fraaijc ftukjes uit de gefchiedenisfe, zoete zamenfpraaken , tooneelen vol aangenaame fchildcryen des burgerlyken leevens; alles is voor hun: zy behoeven flechts te kiezen en te neemen. Zoo de plaatfen, die hun behaagen, nietafzonderlyk gedrukt zyn, kunnen zy ze doen drukken , of opgeeven, om nagefchreeven te worden, in plaatfe van themata door hen zelfs opgefteld. De kinders zullen het geene, dat zy uitgefchreeven hebben , nog beter vatten : het gemak zal aanneemen met het vermaak. Neem dan veele aangenaame vernaaien. Breng eenige vermaakclyke tooneelen, nu van Plautus, dan van Terentius, by eikanderen, en maak ze tot eenfatfoenlykbeII 2 dryf, Brief o- ver de OPvoeding. traps wy2e te gaan.  \ Brief over de Ot- voeding. 260 SCHOUWTOONEEL dat aan één hangt. Hoe beter het aan één hangt, en hoe vermaakelyker het is, hoe zekerer gy het verftand uwer leerlingen zult wekken en aankweeken: men heeft fomtyds flechts drie of vier tooneelen noodig, om een volflagen en genoegelyk bedryf te maaken. Het is nog beter dat gy de uitgepikte ftukken, op uw manier, aan één voegt, dan de jeugd in het geheel niet re oeffenen in den trant der oude famenfpraak, die zoo bekwaam is om een' natuurlyken ftyl te krygen, haar van het fraaije vernuft af te wenden, en de leeroeffeningen , door eene redelyke luchtigheid, leeven by te zetten. Het uitpikken der ftukken, die bekwaamst zyn , om de jeugd aan een' goeden ftyl te gewennen , kan den meester zeiven eene aangenaame bezigheid verfchaffen, en hem zeiven leeren : het ftaat hem vry zelf eene verzameling te maaken , of zich van de reeds gemaakte te bedienen. Een geleerd man heeft onlangs te Parys, by de Broeders Guerin , verfcheiden deelen van uittrekfelen, met dat oogmerk gemaakt  derNatuur, V.Onderh. 261 maakt (a~), doen drukken. Het eerfte deel heeft aan zyn hoofd de uitneemende historie van Sulpitius Severus, en alle historifche verzamelingen , uit de eenvoudigfte fchryveren getrokken. De volgende uittrekfels gaan by trappen hooger. Het tweede deel bevat de fraaifte ftukken der goede dichteren , en onder andere dertig kleene tooneelftukjes, geheel uit Plautus en Terentius getrokken. Het bedryf is veranderd; en men merkt wel waarom. Deeze bedryven eindigen fomtyds wat te fchielyk; maar daar in is geen gevaar. De uitgeever heeft 'er dit gebrek liever aan willen laaten, dan het door eigen byvoegfels te vervullen. Deeze uittrekfels zyn vcrzeld van een woordenboekje, om 'er het gebruik ligt van te maaken. Ik hebbe tot nog toe niets beters gezien dan deeze verzameling , het zy voor de aankomelingen, het zy voor de jonge meesters, het zy voor fatfoenlyke lieden, die zich, zonder veel omflag, weder tot de betrachtinge der fraaije lct- (a) Lathi Sermonis exemplaria è Scriptoribus probatisfimis. R 3 Brief overde Opvoeding.  262 SCHOUWTOONEEL Brief over de Ot- VOED1NG. fcyna geen een van die regelen is, die niet verfcheiden uitzonderingen toelaat; dat 'er zelfs een regel kan zyn, wier uitzondering alzoo veel in gebruik is als de regel zelf; dat hy wel zal doen , zich in het fehryven en fpreeken letteren willen begeeven, of dezelven zonder veel moeite onderhouden. Maar wanneer moet men ten naastenby een' jongman voor de vuist doen fpreeken , en altoos volgens een zuiver Latyn, dat hy even van te voren overgezet heeft? Als men bemerkt dat hy de grondregels vast heeft, en dat zyn hoofd, door veel over te zetten uit het Latyn in de moedertaal, en vervolgens dat Fransch of Duitsch of Engelsen zelf weder in het Latyn te brengen, vol van gemeene fpreekwyzen, die het meelte voorkomen , begint te worden, dan is het tyd om hem eenige waarheden, welken men hem tot dien tyd toe vcrzweegen heeft, bekend te maaken; te weeten , dat die regels, welken men hem zoo dikwyls gezegd en herzegd heeft, om hem den toegang der fchryveren ligt te maaken, op verre na geene onfehendbaare wetten zyn; dat 'er  der Natuur, V.Onderh. 263 ken aan den regel te houden; maar dat die groote regelmaatigheid, in het ftuk van taaien , weinig om het lyf heeft, dat men met die regelmaatigheid van famenftellinge de fcholen kan verhaten, zonder de fchryvers, wier aart en draai alle verfcheiden zyn, te verftaan; dat de fraaiheid van eene taal in een oneindig getal van uitgangen beftaat, waarvan regels te geeven onmogelyk en zelfs befpottelyk is; dat die dingen niet, dan door een veelvuldig gebruik der beste fchry veren, geleerd kunnen worden; dat het een vry kleen nut zoude zyn, die verfcheiden fpreekmanieren flechts aan te merken, als zy zich vertoonen, indien men geene zorg droeg om ze zich gemeen en eigen te maaken, zich zelf daar van bedienende; dat, om dit gebruik te verkrygen, men het flechts voor eene wet en gefladige gewoonte moet houden, terftond voor zynen meester of by zich zeiven in het byzonder te herhaalen in het eerfte eene halve bladzyde, vervolgens allengs een geheel vervolg van het overgezette; dat men zich zeer wel tot de nabootfinge kan oeffenen, door de verR 4 an- Hriep overde Opvoeding.  2Ó4 SCHOUWTOONEEL Brief overde Opvoeding. andering van het onderwerp en der omHandigheden, bezoekende des fchry vers bewoordiging na te volgen, cn alles, zelfs den zwier zyner fpreckwyze, te vatten; dat indien 'er een middel is om vaerdigheid en bevalligheid in zyne fpraak te verkrygen, het dit en geen ander is; dat men, als men zich in eenzaamheid gewent dikwyls te fpreeken gelyk Saluftius, gelyk Cefar, gelyk Titus Livius of Cicero, elk zyn eigen meester kan zyn, en zoo netalsgcmakkelyk leeren fpreeken; maar dat, fchoon het ons niet gegeeven was daardoor tot de bekwaamheid van den prediklloel, of tot de welfpreekendheid der vicrfchaare, of tot een volmaakten fchryfftyl te komen , de onfeilbaare vrucht van die gewoonte echter zoude weezen verre in de fchry vers te vorderen, en hen gemakkelyk te verftaan. Dit is ten minfte een middel om zich zeiven op eene veritandige wyze te vcrmaaken. Om de deugd van deezen eenvoudigen leertrant, zoo naby de manier komende, op welke wy de leevende taaien leeren, moet hy werkltellig gemaakt  der Natuur, V. Onderh. 265 maakt worden, zoo draa de reden zich begint te verwonen. Een kind, dat oordeel heeft, zal 'er verre door komen; en wanneer het eene goede geheugenis heeft, zal het 'er ook door flagen. Hy, die het zwaarst van begrip is, zal meer vcrligting vinden, als hy kan volftaan met na te zeggen het geene hy dikwyls gehoord heeft, dan of hy in zyn woordenboek arbeidde, om eene fpreekwys, waar van hy het eerfte woord niet weet, te fmeeden. Hy, die 'er weinig of niet door zal leeren, zoude nog veel meer verlegen en verward zyn in den doolhof der beredeneerde opftellen volgens regels: hy is een van die verftanden, die niet tot de weetenfchappen gefchapen zyn. Alle andere zullen 'er voor de vuist door leeren fpreeken, mits dat die oefening door haare groote ge^ ftadigheid eene gewoonte worde. Wel is waar, dat het geene zy verfchaftcn van het hunne nog niet is: maar het is veel dat hun geest eene reeks van gedachten , welken hy zoo even gehoord heeft, in haar geheel overbrenge; dat de riem hunner tonge los beginne te worden; en dat het geene, 't welk zy R 5 ver- Brief ijverde Opvoeding.  2.66 ScHOUWTOONEEL Bkirf ovek. de Opvoeding. Dit gebruik geeft meer tyds. fcheiden jaaren lang uitbrengt, zekerlyk de taal is der befchaafdftc volken, die ooit op aarde geweest zyn. Want het middel, om de taal van Anakreon en Demosthenes te leeren, verfcheelt niet van het geene, 't welk ons fpoedig gemeen kan maaken met Horatius en Cicero. Maar laaten wy zien of deeze leertrant, die de natuur zeifis, nog geene andere voordeden heeft, die ons het geftadige hooren en weêrhooren der Latynfche Schryveren, en het maaken van themata naar hen, moeten doen ftellen voor hetmaaken van themata, wier Latyn van te voren niet gehoord geweest is. i ° Deeze laatfte manier zal een' onsindigen tyd kosten , om uwen zoon mymerenae en verirroom van gedachten te maaken. De andere zal zynen tyd befpaaren; en in plaatfe van honderd regels, met verdriet afgedaan, in eene week en in pasfelyk Latyn overgegoten , zal het gebruik van op ftaande voet en met de ftemme over te brengen , of met de penne een echt Latyn te herftellen, hem zeven of acht honderd regels doen afdoen, en in 't ver-  der Natuur, V. Onderh. 267 vervolg nog veel meer. Dus komt hy tot het gebruik, en, dat in het ftuk van taaien het meeste te betrachten is, het goede gebruik. 2? Men ziet wel dat deeze oeffening de tong der leerlingen veel meer doet gaan dan die des meesters, die hier zyne longen fpaart, het vermaak genietende van jonge Redenaars te Brief over de Opvoeding. Het fpaart de gezondheid der meesters. hooren, 01 ten imnire van ventanaen te zien, die zich beginnen te ontzwachtelen. Het zoude hem zyne gezondheid kunnen kosten, indien hy geitadig de regels voor zyne leerlingen wilde herhaalen, of hun in het byzonder elk zyne verfcheiden overtreedingen aantoonen; 't welk aan den kant van den meester met eenige heftigheid, en aan dien der fcholieren met verdriet gefchiedt. Maar het fchreeuwen en de ongeftuimheid heeft geene plaats in onze manier om de jeugd te onderwyzen. Dc betaamelykheid en de vrolykheid zyn 'er alroos by: de meesrer zwygr. Het is byna nooit zyne beurt om te fpreeken, en altoos die van zyne leerlingen. De een helpt den ander. Die van het voorbeeld wykt, dat zy allen  £68 S CH0UWT00NEEL Brief o- ver- DeOPv0edin8. Het helpt de gaat'van fpreeken. len moeten volgen , wordt 'er door zynen medeleerling weder bygebragt. De meester fchept vermaak in hunne poogingen en vorderingen. Maar hy is niet meer dan Rechter, en een Rechter fpreekt weinig. 3? Het grootfte voordeel van dit gebruik is de jeugd dagelyksch ftouter te maaken in de oeffeninge van de fpraak, die in alle ftaaten des leevens fchier even noodzakelyk is; in plaatfe dat het gebruik der moeijelyke en droomerigc opftcllen, als men'er het geftadige gebruik der woordclyke famenftelling niet by voegt, meer ftommen dan redenaars maakt. Ik zag veele jongelingen, ten hoogfte van veertien jaaren, die in het byzonder ieder week, zonder nadeel van hunne gemeene leeroeffeningen , verfcheiden boeken van Quintus Curtius en Titus Livius, fomtyds van de Mariane, of van Barclays Argenis lazen, en met eene groote vaerdigheid alles, wat zy geleezen hadden , uuren lang verhaalden. De gebeurtenisfen vertoonden zich alle op eene ry, met de kracht en den draai van hun voorbeeld. Dee-  der Natuur, V. Onderh. 169 Deeze taal, zoo lustig als zuiver, die hun vervolgens in de wysbegeerte, in de medicynen en elders bybleef, deed hen in alle hunne oeffeningen uitmunten. 40 Ik zie hier nog een ander voordeel in, dat ik niet minder fchat dan al het voorgaande. Dewyl het noodzakelyk is den kinderen geene andere r^nn i^pno-dznnmp moesters te feeven . Brief over de Opvoeding. Het bevordert dc keur der meesters. CU1U UCU^UiiliUllt: IIIUCSICIS Lï- t^-v-vv-n , zal men zich ligt kunnen troosten, als de meesters geene overgroote bekwaamheid , of geene uitfleekende vaerdigheid van geest bezitten. Als het flechts een man is, die godvruchtig, befchaafd en van een goed natuurlyk veritand is, is hy bekwaam genoeg om de jeugd wel te onderwyzen, hen alleen doende fpreeken naar volmaakte voorbeelden: hy vertoont zich byna niet. Hy ftelt alle goede Schryvers beurteling in zyne plaats: hy wil dat zyne leerlingen deeze alleen kennen en volgen, en dat zy fpreeken en denken gelyk dezelven. Met dit behulp kan hy , zonder een Muretus, een Mapheus , of een Buchananus te weezen, zyne fcholieren verre brengen, zelf in het ftuk van oor-  2?0 ScHOUWTOONEEL brief 0ver de Op voeding. Het her- ftelt de kwalyk aangelegde leerocffe- ningen. oordeel. Wat genoegen is het voer ' eenen vader, verzekerd te zyn van den goeden opgang van zynen zoon in de fraaije letteren, zonder dat hy te vrecze hebbe voor de onbefcheiden lesfen van een fraai vernuft, dat flechts los voortflaat. 5? Laaten wy een ander voordeel, dat ik vinde in geftadig de eenvoudigfte, en vervolgens by trappen moeijeiyker Schryvers te vertaaien en na te fpreeken, niet over het hoofd zien; te weeten, dat van kwaalyk aangelegde of vergeeten leeroeffeningen te herftellen: want in tegenwoordigheid van een' goeden vriend, die u hoort, kan een ligt Schryver, gelyk Phedrus of Nepos u voor Meester verflrekken. Als gy u vergist, waarfchouwt hy zelftj daar van; en zyne berispingen verveelen niet. Men kan in het gebruik van eerst in de Moedertaal, cn dan in het Latyn het geene vertaald is te herhaalen, allengs vaster worden door het achter laaten der Moedertaale. Men moet, zoo veel als men kan myden, geene twee taaien van verfcheiden aart by elkan- dc-  der.Natuur, V. Onderh. 271 deren brengen, dewyl de indruk van de eene den indruk van de andere verftompc. Tref de inbeelding van een o-pperiV kind door een fraai verhaal, of Brie* over de Opvoeding. geestig rwiuu ■ ■ ---r ' door eene achtervolgende rede, het zy Grieksch, het zy Latyn. Als dc jongeling het verliaat, moet gy niets tusfchen het leezen van den Schryver en de herhaaling van zyn Grieksch of zyn Latyn inwerpen. Alles is gewonnen, als hy u terflond verflag kan doen van het geene hy geleezen heeft. Dit is een bewys dat de indrukfels net in zyn hoofd geprent zyn: hy weet wat zyn Schryver hem gezegd heeft. Waarom dan langer toevlugt te neemen tot eenen tolk, die onnut geworden is. De tyd zal komen, dat gy hem den dwang des dichtkundigcu ftyls in de onbedwongen bevalligheden der gemeene fpraak zult zien veranderen. Als hy, met bedaarde zinnen, eenen dichter in maatelooze rede brengt, zalhy hem niet van al zyn vleesch berooven, om hem in het geraamte te zetten, gelyk la Rue in zyne uitlegginge van Virgilius gedaan heeft, maar hem overal eene redclyke iyvigheid laaten, gelyk' Jouven- ei  Brief ó- VER »E OPVOP.ÜING. Het kweekt den goeden fnuik aan. 2/2 SCIIOU#IOONEEL ci in die wn Honüffe heeft gedaan, 6° I fetis fchicr onmoogelyk., dat men de fraaiheid der ouden bemerke , en zoo verre kome dar men Zich kan uitdrukker: golj k zy , zo::dcr «ft' goed oordeel te krygen, dat verder ga. Het' Hulpmiddelen. zal aan den draai' van onze Moedertaale zelve blyken: en fchoon zy haaren eigen byzonderen aart hebbe, zal zy, door de verkeering van Cicero enTitusLivius, eene kracht enzinrykheid. krygen, die haar al te groote eenvoudigheid luister by zal zetten. Men kan daar van oordeelen, door den ftyl van den Heer Bosfueten den Heer Rollin, twee mannen, die beter dan iemant in Vrankryk in het Latyn hebben kunnen fehryven, en met eenen den aangenaamen draai aan onze taaie wisten te geeven. Men kan dit gebruik der echte en zuivere Latiniteit van verre te hulpe komen, en ligt maaken door behendige middelen; by voorbeeld, door het gebruiken, van de eerfte kindsheid af, van het middel, waar van wy iets gezegd hebben toen wy van het Druk-Kantoor fpraken. De behendigheid-, die de ma-  der. Natuur, V. Onderh. 2^3 manier, op welke alle kinders de gemeene taaien leeren, best nabootst, is hun alle {lukken van historifche prenten in het Latyn te brengen. Gy weet dat de prenten het grootfte vermaak van dien ouderdom zyn. Zy geeven u gelegenheid , om de jeugd eene groote meenigte van voorwerpen, die de kinders gemeenlyk niet voor oogen hebban , by hunne rechte naamen te doen noemen. Dit is een voorraad, die u zal dienen. Als gy in 't vervolg bezoekt uw kind eene korte historie in het Latyn te doen onthouden, of alleen twee of drie woorden in die taaie by één te doen brengen, om een voorwerp beter te doen befeffen, moet gy hier in de kindsheid krachtig ontzien. Een woord, dat alleen gaat, kan haar niet fchaaden; zoo dat gy haar zoo grooten voorraad van Griekfche of Latynfche woorden kunt opleggen als gy wilt: maar drie woorden, welke gy haar by één toont, als zy eene Hechte figuur met eikanderen maaken, kunnen fchaaden. Zy moeten dan op het Grieksch of Romeinsch gefchikt zyn, gelyk wy dc onze in de Franfche. orde fchaaren. In alle taaien XI. Dsd. S zyn Brief 0ver de Op« voeding.  S74 ScHOUWTOONEEÊ BRIE* O- ver de Opvoeding. IVetheid in dc eerfte indrukfeien noodig. Voordeel van de jonge lieden te doen fpreeken ever de aaneengefchakeldeverhandelingen. zyn de fpreekwyzen, om zoo te fpreeken , gemaakt. Als gy 'er een woord tegen het gebruik in brengt, h het als of gy een man groot zeide, in plaats van een groot man. Als gy het aardfche Paradys aan uw kind vertoont, is het niet onverfchillig te zeggen :'est muiier qua peccavit prima, of prior muiier peccavit. De eerlle draai is een gallicismus of Franfche fpreekmanier; de andere is Latynsch. Dewyl de woorden aan de voorwerpen kleeven, en te famen in één hoofd komen, zoo moeten 'er noch voorwerpen noch fpreekwyzen in komen, die 'er niet met fatfoen in kunnen blyven. Zoude men, door een gevolg van deeze redeneeringe, die door de bevinding bekrachtigd wordt, de jeugd, als de reden eenigzins aangekweekt is, en de gronden van den godsdienst haar bekend zyn , niet kunnen oeffenen met over kleene aaneengefchakelde , en in zuiver Latyn gefchreeven verhandelingen te antwoorden, gelyk de Poëtifche Goden van Vader Jouvinci, de zeden en gewoonten van het Roomfche Gemeenebest van Vader Cantel, een goed Bit-  der Natuur, F. Onderh. üittrekfel van Cellarius oude Aardbefchryvinge, of de hedendaagfche Aard befchryving van Vader Fournier, die de kennis der landen ligt maakt, door de fchikking der rivieren? Deeze verhandelingen zyn de jeugd behulpzaam, om haar de oude Schryvers te doen verftaan, en dat is, na de zuiverheid van den ftyl, de voornaamfte reden derachtinge, welke ik 'er voor hebbe. De kinders , die eene ftaalen geheugenis hebben, onthouden alles, wat zy eens hebben begreepen: zy weigeren alleen aan te neemen verhandelingen, welken men over woorden maakt. Toon haaf dan zaaken, toon haar voorwerpen , die haar oplettend maaken. Zoo dra zy, door middel van de Moedertaal , begreepen hebben wat die voorwerpen, waar van men haar vervolgens in het Latyn fpreekt, beteekenen, wordt het haar byna onverfchillig of men ze haar in 't Latyn of in de Moedertaal afvraagt. Het verftand bemerkt niet, dat men het bezig wil houden eer met de eene dan met eene andere taal; want als het voorwerp behaagt , weet het naauWelyks dat 'er eene taal is om het uit te drukS 2 ken, Brief f> ver DE Ot' voeöin*.  C.?6 S C "H 0 U W T O 0 N E E L Brief o- VF.r de OPVuüi-ing. ken. Het is eene zekere zaak , dat de beginfels van alle taaien zoodanig zyn ; en het zyn tevens de beginfels der reden. Gy zult my mogelyk dapper bekyven, Myn Heer. Het Latyn der Schryveren , welken ik zoo even genoemd hebbe, is hedendaagsch Latyn: misfchien zult gy het niet veel vertrouwen; en ik bekenne dat ik daar omtrent voor het minst zoo befchroomd ben als gy: zoo dat, niet tegenltaande ik met alle vier ingenomen ben, wy niet met hun zullen beginnen: laaten wy de verftandigfte party kiezen. Laaten wy onzen eerlten en zeer ruimen voorraad in de aaloudheid opdoen; dewyl wy niet zeker zyn dat het goede Latyn elders gevonden wordt dan daar. Maar als dc voornaamfte leeroeffeningen de oude Schryvers lang tot onderwerp gehad hebben, kan men tot eene zoo groote vacrdigheid en gebruik gekomen weezen , dat de verhandelingen der hedendaagfche Latynisten daar met nut by geleezen kunnen worden , dewyl zy met de bevalligheid der {toffe en der maniere van zeggen , eene keten van denk-  der Natuur, V.Onderh. 277 denkbeelden,welken men noodigheeft, W elders niet dan by losfe ftukken en ftollen kan vinden, in eene goede orde vertoonen. Laaten wy nog iets beters doen: laaten wy het vermaak der kinderen, en hunne zichtbaarfte genegenheden zelfs te baat neemen. In welken trap van vaerdigheid of traagheid gy de reden neemt, kunt gy verzekerd weezen dar dc historifche prenten haar altoos zul len behaagen. Breng de naamen der voorwerpen, welken zy vertoonen, in het Latyn zoo veel het u goeddunkt: Brief «ver de Opvoeding. De gevolgen deiprenten. zoo draa gy de kindsheid fpreekt. van dingen, die gezien kunnen worden, zal de reden, fchoon traager, zich by het gezicht voegen.' Na het aanlokfel der prenten, wier verdiende is de leeroef leningen te bevorderen, door ze aangenaam te maaken, zie hier nog een ander, waar mede men desgeiyks groot voordeel kan doen. De kinders, zoo wel als volwasfen menfehen , hooren gaerne van voorwerpen der velden fpreeken : dit is in ons eene zucht, die niet dan met het leven eindigt. Maar zy is eeniger maate werkzaamer in de jeugd, S 3 ZO» Voordeel van de kindsheid oplettend te maaken door dingen daar zy zin in heeft.  Brief o- ver de OPvoeding. Het Jeezen der Landbouwers. Ü78 ScHODWTOONEU zoo omdat haar hare nog door de ydelheid en pracht der fteden niet bedorven is, als omdat alles, wat den landbouw betreft, nog de bevalligheid der nieuwigheid voor haar heeft. Indien zy zoo krachtig aangedaan wordt van de plaatfen der Landgedichten van Vireïlius. die niet met te veel geleerdheid beladen zyn ; hoe groot een' zin en nut zouden zy niet vinden in het leezen van de fraaije plaatfen , waar van de twaalfhoeken van Columella vol zyn? De verdiende van deezen Schryver, die zoo weinig leezers vindt, is niet alleen dat hy van eene eeuw is, waarin het zuivere Latyn nog in zynen vollen luister fland hield: maar daar by handelt hy van zeer gebruikelyke dingen op eene eenvoudige, en by gevolg met de zaaken overeenkomftige, doch evenwel bevallige wyze. Gy behoeft my niet te gelooven ; lees hem ; en gy zult bevinden dat 'er weinige zyn, zoo 'er eenige zyn, die de deftigheid beter met de eenvoudigheid gepaard hebben, en dat men zyne eenvoudigheid mag noemen eene edele eenvoudigheid, welke ik voor de grootfte volmaaktheid  der Natuur, V. Onderh. 279 heid en de bron der waare verhevenheid houde. Pailadius , die geleerd hnersch was, klaagt ergens over Brief over de Opvoeding. maar ooerscn was, — o de geenen , die , voor hem van den landbouw gehandeld hebbende , daar toe de bevalligheden der welfpreekendheid gebruikt hadden. Men weet op wien hy het gemunt heeft: maar dat heet heel recht hair hebben , en niet te kunnen verdraagen dat anderen met natuurlyk gekrulde lokken pronken. De verhandelingen der vriendlchap en der pligten, die my heden behaagen en bezig houden, verdrooten my fomtyds in myne jeugd. De reden daar van is tastbaar. Het nutte, het eerlyke, het billyke en het betaamelyke, en alle' die verftandelyke denkbeelden, hebben weinig vat op dien ouderdom: maar open hem het Landhuis van Columella, en o-y zult elk zien toeloopen. De ftand van het huis, het goede gezichtpunt des hemels, de kennis der zuivere lucht, de teekens van gezond water, de bouw van het koren , het planten van de wynftok en den olyf, de manier om vruchten in te leggen en te bewaaren; met één woord alles, wat gy S 4 *  F.RIEF OVËR DF. OrVOEDING. Natuurlyke Historie. 280 ScHOUWTOONEEL 'er de jeugd in zult willen vertoonen, zal eene aangenaame nieuwigheid voor haar zyn. Zy zal u overal volgen: men behoeft den weg flechts van disteIcn en doornen te zuiveren,met achterlatinge van alles wat «ïoeijelyk is, en vooral zekere omlïandigheden van het bellier der ftoeterye, die niet op dien ouderdom gepast zyn. Deeze bevallige en fchrandere Schryver niet gemeen zynde, moet men de jeugd noodwendig opgeeven het geene men haar wil doen verraaien ; en men geeft alleen het fraaije op. Maar het fraaije is 'er met fchaarsch in; en gy kunt den geest geen gezonder voedfel, noch kundigheden, die nutter voor defamenieevin"zyn, verfchaffen. Omtrent het einde der IeeroeiTeningen, als de jonge lieden zich met eenige vaerdigheid en fierlykheid kunnen uitdrukken , of ten minfte de moeijelykfte fchryvers zonder moeite kunnen verdaan , zoude het eene edelmoedigheid zyn in eenen meester, die hunne bevorderinge recht ter harte neemt, hun zynen laatlten dienst te bewyzen , met het maaken van eene aan-  der Natuur, V. Onderh. 281 aangenaame verzameling van de fraaifte ftukken der Nacuurlyke Historie, uiteekiüt in Varró, Columella, Palladi- BaiEF o- VEB-DEOP VOEDING. us en vooral in Plinius, daarby voegende het behulp van Agricola over de ertzen en bergftoffen, van Rondelet over de Visichen , van Willughbi over de Vogels, of van andere nog nieuwer Schryvers. De reden deezer laatfte oeffeninge is niet alleen gegrond op de groote vaerdigheid der jonge lieden om verflag te doen van alle de verfcheiden byzonderheden der natuur, en om zich daar door te bereiden tot de zakelykfte van alle Wysbegeerten: wy hebben een ander goed in het oog, wiens verwaarloozing den geenen, die de fraaije letteren onderwyzen , tot een billyk verwyt zoude (trekken. De Redenaars, de zedelyke Wysgeeren en Historiefchryvers, welken men in de gemeene leeroeffeningen gebruikt, zyn op verre na niet genoeg om de taal te leeren. De Natuurlyke Historie alleen kan de kennis der taaie volmaaken , door de groote verfcheidenheid haarer ftoffen; gelyk de kluchtige dichters, door de luchtigheid en S 5 los-  *8a Schouwtooneil Brief o- ver de Opvoeding. losheid van hunnen zwier , daar roe? ook dienftig zyn: vooral als men vaardig wil leeren fpreeken. Her hpkwciomfl-Q ™;AAni j Het bekwaamde middel, om de verfcheiden deelen der Natuurlyke Historie gemakkeiyk te doen onthouden, is dezelve te hechten aan de verfcheiden deelen van den aardbol, in elk waerelddeel aanwyzende waar de weetenswaardige zeldzaamheden, en de voortbrengfels , waar mede het vernuft , het onderzoek en de vlyt der menfehen zich meest bezig houden, gevonden worden. Als gy de Natuurlyke Historie te hulpe komt door de Aardbefchryving, zal de Natuurlyke Historie de Aardbefchryving zeer genoeglyk maaken. Maar het zy gy deeze verfraait door eene verftandige optelling van plaatfelyke omiTandigheden, het zy men zich vergenoege met haar te verzeilen in de ftaatsveranderingen en omkeeringen der verfcheiden volken ; het is en blyft noodzakelyk, om in 't algemecne alle foorten van Leeroeffeningen te volmaaken, dat de jonge lieden de oude Landbefchryving verftaan. Indien men, deeze weetenfehap in dien tyd  der Natuur, V. Onderh. 183 tyd verwaarloost, blyft zy voor'altoos achter. Een goed meester kan dezelve uit de kennis der oude waereld van Cellarius O) onderwyzen door de oude kaarten van Willem de 1'Isle, eeni- „ 1. II .'„„J^r Brief o- ver de OPvoeding. ge van Sanfon, ot die van nornius cuuu by te voegen. Cellarius heeft dertig jaaren aan dat voortreffelyke Werk gearbeid ; en het genadige gebruik der oude Schryveren heeft zoo wel den zwier en het zweemfel der oudheid aan zynen ftyl gegeeven , dat men wel mag fpreeken gelyk hy. Dat uittrekfel moet alleen de plaatfen, die vermaardst in de Historie zyn, behelzen. Als men alles zoude willen zeggen, zoude men het werk te langwylig, en by gevolg verdrietig voor jonge lieden maaken. Het is een goed gebruiK den geenen, die eene goede geheugenis hebben , de fraaifte plaatfen der Dichtercn en Redenaaren van buiten te doen leeren. (a~) Twee Beden in 4». een goede druk te tcipfich onder des Schryvers opzicht gedrukt. Een goede en fchoone druk van het eertte Deel te Cambridge, en van het tweede te Am- öerdam'. De «effening der geheugenis.  284 SCHOUWTOONEEL Brief o- vek de Op voeding. Alle dagen een (Hikje uit de historie in de moedertaal te fehryven. ren. Maar vermits 'er veele jonge lieden zyn, voor wie het fterk van buiten leeren eene drafis, kan men zich vergenoegen met hun alle dagen in de moe. dertaale flechts een kleen linkje van de gewyde of de kerkelykc Historie, dat men hun voorgeleezen heeft, te doen opzeggen. Men zal nog beter gediend worden, als men het hun aan het hoofd van hunne vertaalingen of opftellen doet fehryven. • Behalve de nuttigheid der lloffe, en het gemak van die taak, waar toe elk bekwaam is, zult gy verzekerd weezen, dat de jongelingen geen eenen dag zullen laaten voorby gan, zonder zelfs iets in de moetertaale gefchreeven te hebben. Men kan ligt zien waar toe dat drekt. Maar waarom verzuimt men het dan? Daar zyn honderd andere middelen, honderd behendigheden, welke de genegenheid uitvindt en beurtlings in het werk delt. Maar het doel, dat een bekwaam meester altoosmoetbeoogen, is ZYNE LEERLINGEN TOTHETBESTE GEBRUIK TE BRENGEN. Het zy hy hun eene fraaije reeks van Schryveren hebbe doen overzetten, en dik. wyls  der Natuur, V. Onderh. 285 wyls herhaalen; het zy dat hy hun verfcheiden Latynfche verhandelingen van den Landbouw, van de Natuurlyke Brief over.de Oe- VOEDIfiG. Historie, van de Aardbefchryving, van de gewoonten en gebruikelykneden deiouden , of van de ongewyde gefchiedenisfe, verzameld hebbe; het zy hy hen geoeffend hebbe in de moedertaale , in de gewyde gefchiedenis en in den godsdienst; hy zal nimmer beter flaagen dan door alles door de oeffcning der tonge te famen te binden, en hun onophoudelyk te vraagen over het geene zy geleerd hebben. Als hetvoorwerp hun behaagt, zal het Latyn, dienende om het uit tc drukken, zich daar niet meer van fcheiden. Dus worden dc taaien geleerd, en het verftand aangekweekt. Dit zyn de gronden der weeteqfehappen; dit dc middelen om de weetenfehappen gebruikelyk te maaken. In de laatfte jaaren, en vooral wanneer eene gelukkige vaerdigheid van te bevatten en uit tc drukken den arbeid der jongelingen aanmoedigt en den meester ftouter maakt, zoude ik het voornaamelyk houden met alles, wat  Brief o- VER DE 0PVOBOINO. a86 Schouwtooneh wat een zweemfel heeft van redevoeringe, van overlegginge of redeneerin* ge. Ik zoude een* jongeling van een geiuKKig verltand gaerne brengen tot dien analytïquen of ontknoopenden geest, tot dien onbedwongen en regel maatigen trant, die in alle ftaaten"des levens gezocht en gepreezen wordt; dewyl'er geen ftaat is, waarin men nier, op Maande voet fpreeken, een bewerp verklaaren , en verfrag van het geene men gezien, behandeld, beftierd of befteld heeft, doen moet. Wy moeten ons niet vleyen dat wy Colberts, Torcis, Defpreaux of Bosfuets zullen maaken. Echter zoude onze leertrant zulke mannen kunnen voortbrengen , en zelf, als men de zaaken wel belegt, gaaven en bekwaamheden, welken een valfche en verdrietige leertrant in de nietigheid gelaaten zoude hebben , te voorfchyn brengen; maar de eer der meesters beftaat daarin , dat zy het oordeel hunner leerlingen fterk maaken, door hen te gewennen altoos zuiver te fpreken, zonder belemmeringe, of laagheid. Zy verhinderen de laagheid, als zy de jeugd traps-  der. Natuur, V. Ondtrh. 287 trapsgewyze gewennen aan de taal der befchaafdfte Schryveren : zy befpaaren haar de belemmering , als zy haar i_ i r mnaAa nnciL'Pn dnnr BRIEF OVER DE OW, VOEDING. de harfens met moede maatten , aoor de noodzakelykheid van op twaalf verfcheiden regels acht te geeven , om twee woorden te famen te brengen: zy maaken haar net van geest en juist van oordeel , als zy haar gewennen om alles, wat zy zien , te ontbinden en te ontknoopen. Ondervraag uwe jongelingen over de aaneenfchakeling van een Dichtftuk; over het oogmerk en de bev/yzen van eene redevoeringe; over de omftandigheden, waar in zulke of zulke Vorsten der gefchiedenisfe zich bevinden ; over de belangen , die hen dryven; over de zwaarigheden, die hen dwarsboomen; over het geene zy behooren te doen in zulke of zulke gevallen \ over de misdagen, welken men in hun gedrag meent te befpeuren ; en vooral over onze onkundigheid der redenen, die hen kunnen verfchoonen. Als het ons niet mag gebeuren daardoor groote Dichters of Historifchryvers van den eerften rang te maaken 5 zullen wy ten min-  BlUEF Q' ver de Opvoeding. Verfcheidenheidvan oeffeningen om dc meesters teverligten, zonder de leerlingen te Minderen. ne b88 Schouwtooneel minften het getal der fchrandcre en ver■ tandige burgeren vermeerderd hebben. De beste van alle lecrwyzen is zekerlyk de geene, die alle voordeden, die moeijelykst famen te brengen zyn vereenigt. .Schoon wy hier de zaak der kinderen verdeedigen, en hun belang ons de wet fielt, willen wy de billyke rust der meesteren niet verwaarloozen. Wv bpn-PP^ J w vyy begeeren niet dat zy eeftadig bezig zyn, vooral in het byzonder, met hunne leerlingen te doen fpreeken; noch dat zy het gebruik der verfcheide foorten van opftellen en navolgingen laaten vaaren. Het zal wyslelyk gedaan zyn dezelven alle te behouden , het zy om zich te voegen naar de behoeften van verfcheiden verbanden, zy het om den arbeid van de meesteren en leerlingen te verligten, door hen van de eene oeffeninge te verpoozen door eene andere van een' verfcheiden aart Al ware een volwasfen man de vaerdigfte uitfpraak magtig geworden zoude hy daarom niet ontflagen weezë„' van een onderwerp te overdenken, noch van eenige orde te brengen in het gee-  der Natuur, V.Onderh. 289 ne, dat hy voorheeft daarvan te zeggen. Het is dan ook betaamelyk, en tot best van den leerling en tot best van den meester ftrekkende , dat men op de oeffeninge van fpreeken, die van leezen en famenftellen doe volgen. Ik zal Brief överde Opvoeding. nog eenige andere oerteningen aanwyzen, na nog een weinig ftaan gebleeven te hebben op de voorzorgen, die tot vermindering ftrekken van het gevaar, waar voor men eenen jongeling bloot ftelt, als men hem de penne toevertrouwt, en hem de vryheid laat om zich zeiven eenen ftyl te maaken, In eenen uitmuntenden Brief, over het leeren der Griekfche en Latvnfche Taaien , dien men vindt in de Verhandelingen over de Weetenfchappen van Vader Lami van het Oratorium (V), raadt de Abt du Guet het gebruik aan, waar van wy zoo even gefb'ooken hebben, te weeten, van de fraaifte plaatfen van Cicero, eri Salustius of Cefar, die men eerst weder uit het Latyn ih 't Fransch (d) Deeze fraaije en nette Verhandeling isveriuischt, en gedrukt by Wor en de Erve Onder de Linden, te Amfterdam. XL Deel. T  apo Schoüwiooneeii Brief over de OrVoeding. men zich, m het ftuk van doode taaien , moet fchikken en voegen naar den aart der oorfprongkelyke teksten. Maar het is, gelyk hy begeert, dienftig dat men eene poozing van ten minfte vier en twintig uuren maake, tusfchen de overzetting en het opitel, opdat de indruk des voorbeelds verzwakt worde, en men zie hoe verre men 'er van geweeken is, welke moeite men ook gedaan hebbe, om het zich te herinneren en het te volgen. Maar ik meen dat 'er geen voordeel te haaien is by het dikwyls herhaalcn van Hechte opltellen, om zich te overtuigen van de voortreffelykheid van Ciceroos ofCefars ftyl, door de wanhebbelykheid van den onzen. En inderdaad , wat zoude een man, uit de Ardennes of uit Dauphiné gekomen, winnen met de manieren, op welke men iets in goed Fransch moet zeggen, te vergelyken met de wyze, op welke men zich in zyn Land — zou- Fransch overgezet heeft , weder in her Latyn te herftellen. Dat groote vernuft, die het fyne van de Griekfche, Latynfche en Franfche taaien in den grond verftond, begreep zeer wel dat  der Natuur, V. Onderh. 29I Zoude uitdrukken? Men moet alleen goede eri zuivere taal hooren, zonder wederkeer tot de Hechte en plompe. Men leert niet wel fpreeken, door eene geftadige opmerking der feilen: daardoor leert men het kwaad flechts kennen j maar niet verbeteren. Laaten wy ons wel wachten, dat wy hietweêr vervallen töt het hinder der openbaarefchoolen, daar men geheele jaaren toebrengt met het verbeteren van misdagen, van ftyl en taalfeilen, om te leeren hoe men niet moet fpreeken. Het eenigfte middel f om nut uit de öpftellen te trekken, is te bezoeken of men twee óf drie bladzyden der Moedertaale $ waarin men kort te voren het Latyn overgebragt heeft, en waarvan de indruk nog versch is, weder net in het zetfde Latyn kan brengen. Ik bekenne dat dit werk ligt is: maar het is daarom des te prysfelyker als het nut is. Nü is het veel beter één uur te befteeden$ om zonder moeite eene meenigte vati bevallige en nette uitdrukkingen by een te brengen, dan met veel ploégeri en blokken eenige fchoolfpieekwyzen,die niet om elkanders gezelfchap T a ge- VER DE opj VÜEDINQ.  292 S CHÓUWTOONEEL Brief ijverde Opvoeding. gemaakt zyn, plomp aan één te rygen. Veele menfehen zyn'er, wier onregelmaatige ftyl men aan dit gebruik moet toefchryven. Is hier niet eenig gevaar te duchten? De jongeling zal zynen last door dit middel verligt vinden; en het gemak der oeffeninge zal, indien niet het opftel, ten minfte het verftaan van goed Latyn , flechts fpeelen gaan voor hem doen zyn; dit is zeker. Maar hy zal veel tyds overig hebben , waarin hy noch zyn zedenvoogd zullen weeten wat aan té vangen of te doen. Men klaagt hier van weelde: de tyd , dien men over heeft,is de rechte vrucht, de overwinst van deezen leertrant. Die tyd zal heel nuttelyk befteed worden met leezen van bekwaame boeken, om de leerzucht te wekken, en den geest op te leiden en aan te kweeken. Maar eer ik u daar van fpreeke, laaten wy voortgaan met de aanvvyzinge der andere hulpmiddelen , die de gewoonte van fpreeken en fehryven kunnen volmaaken. Het gebruik van zonder voorbeeld famen te ftellen , en zonder krukken ce gaan, is zonder twyffel een der nutfte. Maar welk  der Natuur, V. Onderh. 293 welk is het nette pum der leeroeffeningen, waarin men die lamenheilmg V0EDING. zonder gevaar kan plaatfen ? Als een jongeling, die verfcheiden jaaren niets anders gehoord heeft dan zuiver en net Latyn, het hoofd vol zal hebben van de taal der fchry veren, mag men hem wel toetfen, en hem fterker maaken door {louter opftellen. Men kan hem geheele Tooneelen van Plautus of Terentius, of eenige brokken van Vaugelas overzetting van Curtius, of van Ablancourts vertaalinge van Cefar opgeeven. Dan zal het aankomen om Cefars of Curtius of eens anders goeden Schryvers ftyl na te volgen, zonder door eenig voorbeeld geleid te worden , maar door alles zelf te doen. Men zal u Terentius of Salustius niet woord voor woord leveren : maar gy zult echter bevinden dat het Latyn is. Uwe leerlingen hebben de vormen in het hoofd ; en , volgens hunne byzondere zinlykheid, zult gy den eenen zien zweemen naar den vloeijenden ftyl van Cefar; de ander zal trek tot den welluidenden zwier en de deftigheid van Cicero doen blyken. Als 'er iets flechts in hun opftel T 3 in-  Briei ovir de Opvoeding. ap4 Schouwtooneel inkruipt, zal het oorfprongkelyke hen allen te recht helpen. ' Gy zult 'er vinden, die hunne Schryvers verftaan, en echter nipt- nsloaro.-. ^u„„i.i..-„. • Opgegee- ve vraagftukksn. en eenter niet nalaaten gebrekkig in hunne opftellen te weezen. Maar dit ongeluk is zoo groot niet als men waant. Eene Juffer, die haare raai verftaat en vaardig en wel fpreekt, kan veele feilen begaan in het fehryven' van haare brieven. Jemant, die de fchryverswel verftaat, zonder heel net in het Latyn te fehryven, is niet zeer te beklaagen. In het gebruik des levens zal het verftaan van het Latyn heel dikwyls teftade komen , en het te fehryven misfchien nooit. Ik beklaag alleen de geenen , die in zes of zeven jaaren eenige themata zonder feilen hebben leeren maaken, maar het Latyn der beste oude Schryveren niet verftaan. Dit is echter het oogmerk der meeste leeroeffeningen. Eene foort van zeer nutten arbeid en opftellmgen voor dien ouderdom,en ook bekwaam om den ftyl en het oordeel van hun, die verder gekomen zyn, te oeffenen, is hun eene meenigte van vraagftukken en tegenwerpingen over de  der Natuur, V. Onderh. 295 de Aardbefchryving , de gefchiedenis en de gewoonten der ouden, of andere dingen, welken zy vast beginnen te kry- Brief over de Opvoeding. UUIgVU, -j —o gen, te doen fehryven, en van hun te eifchen, dat zy de voorgemelde vraagftukken net beantwoorden en de tegenwerpingen oplosfen. Maar gelyk 'er eene kunst is om te vraagen, en om het antwoord aan te brengen door een vraagftuk, dat 'er op gepast is, zoo is 'er ook een onfeilbaar middel, om de zaaken en de verftanden te verwarren door ruime vraagflukken, of door algemeenheden , die de aandacht van den antwoorder op geen één net ftuk vestigen , noch gaande maaken door iets, dat hy in het hoofd heeft. Daar is veel voordeel te deen met het opftellen van vaerzen voor de geenen, die 'er in fiaagen. Deeze arbeid brengt den geest in beweeginge , en kan een ftyl verfraaijen door het vuur van eene gelukkige inbeeldinge. Maar men kan 'er veel tyd mede fpillen, als men voor vernuft houdt het geene flechts eene gril zonder bekwaamheid is. Het groote getal van armhartige dichteren, die ons alle dagen hunne mengeldichten T 4 ko- Latynfche vaerzen.  Brief over de Opvoeding. 296* SCHOUWTOONEEL komen opdringen , flxekt een bewys van het geene ik zegge. Het maakfel der vaerfen is tastbaarer dan de fchikking des fierlyken ondichts. Onder de jongelingen zult gy altoos zien, dat zy, die de lterkfle inbeelding hebben, Zich tot de dichtkunst laaten verlokken. In tegendeel befpeuren de mees-, ten in het eerst de bevalligheden van het ondicht Hechts flaauwelyk: zy zyn ook minder te bemerken, omdat zy fyner zyn, meer veranderingen en geene regels hebben , gelyk het maakfel der vaerzen. Het is ook zeer gemeen gevorderde Leerlingen Latynfche vaerzen, waar by vuur en klank is, te zien maaken , terwyl hun ondicht hard of laf is. Weshalve moeten wy in 'teerst niet fterk op het vaerzemaaken aandringen, waarin zy fomryds niet (laagen, dan ten koste van eene eenvoudiger manier van fehryven , die veel hooger te achten is. Veele van hun, die 'er in uitmunten, gelyken danfers, die, tot elksverwonderinge, de leevendigfte pasfen en beweegingen maaken, terwyl hun natuurlyke gang flyf en zonder bevalligheid is. Maar onder de menfehen, die al-  deb. Natuur, V. Onderh. 297 alle kunnen gaan en fpreeken, is het noch gemeen noch wenfchelyk, een groot getal van perfoonen te zien, die zich met figuurlyk danien of den poëti- Briefo ' ver de Oivoeding. fchen ftyl bezig houden. Deeze foort van opftellen onverfchilliglyk van alle fcholieren te eifchen, en, dat nog erger is, dezelve dikwyls en zelfs met ftrafheid te eifchen, maakt dat de geenen , die 'er gefchiktheid en bekwaamheid toe hebben, zich daar al te fterk op toe leggen , en dat anderen hunnen geest vruchteloos pynigen. Maar als het oor en de tong eenigzints bedreeven is in de aangenaamheden van het ondicht, moeten wy de jeugd het vermaak, dat zy kunnen vinden in de Latynfche dichters, zoo oude als hedendaagfche, niet benyden. Echter meene ik, dat men daar omtrent eene voorzichtige keur dient te doen , en hun niet onverfchiilig alle dichters in handen te geeven. Om hun allen het maakfel der vaerzen , en iets mc^r dan dit maakfel , te doen bevroeden, kan men , zonder hun veel tyd te doen verliezen , de drie volgende oeffeningen, waar toe T 5 al-  298 ScHOUWTOONEEL Brief ijver de Opvoeding. alle verlamden bekwaam zyn , voorftellen, De eerfte ftap is de ftukken van eenige fraaije vaerfen uit eikanderen te brengen, om ze hun weder in de orde te doen fchikken met de ftemme, en zonder zich long te bedenken. De tweede ftap is zekere epitheta of bynaamen, of andere lieraaden, die het onderwerp vereischt , uit de vaerzen weg te neemen, en dezelven door de jonge leerlingen weder te doen aanvullen. De derde oeffening , welke ik van een' gaauwen meester gezien, en na hem met vrucht werkfteUig gemaakt hebbe, is hun met elkander of elk alleen een gedichtje te doen maaken, waarvan men hun het bewerp opgeeft, en het zelve, fchikt naar hunne kracht en naar dat zy gevorderd zyn. De naaryver fpeelt dan zyne rol, en maakt elk gaande over ieder vaers, dat'er gemaakt moet worden. Daar komt van den eenen kant een gelukkig woord, 't welk gevolgd wordt van een ander, dat van eene andere zyde, en in 't eerst beter fchynt. Men vergelykt ze : men wil het  der Natuur, F.Onderh. 299 het eerfte behouden. Elk brengt het zyne voor en tegen in. Men brengt redenen by, om het eene toe te laaten, Ar. iiitOniutlA non Yiar nnAcr TP CTPP. Brief o- ^er de ob" /oed1nq. en de uitlluiting aan net anoer te geeven. Daar worden fomtyds fraaije dingen gezegd , tot verdeeuiginge van dc twee fpreekwyzen, welken men ééfO beide," met verwerpinge van alle vorige, denkt te behouden. In dien Koeten twist komt 'er onverwacht eene derde voort, die alle andere te boven gaat en de plaats in bezittinge houdt, Het grootfte voordeel van dcczen arbeid, die meer verniE.uk dan W heeft, is dat hy dc perftapdefl ttOÖÖ anders bezig houdt dan met den firs i ften zwier, de fierlykfte fpreekwyzen en de fchoonfte beeldtenisfen der dichtkunst, in plaats van hen in eenzaamheid ydele denkbeelden na te doen jaagen, of ongelyke lappen en ftukken aan één te laaten naaijen , om een recht Arlequins kleed te maaken. Eindelyk kan men de leerlingen, die verre gevorderd zyn , en zucht toonen voor de poëzy en een vernuft, dat u hoop geeft om hen verder dan anderen daar in te brengen, iets, dat aan één  Brief overde Ofvoeding. 300 ScHOUWTOONEEL één hangt en van langer adem is, voorfchryven , om hun hunnen geest daar in 't byzonder óver te doen oef¬ fenen , terwyl men de anderen bezig houdt men iets , dat meer overeenkomst met den aart van hunnen geest heeft. Maar gelyk het de uiterfte ongerymdheid is, van de kinderen het opftellen in ondicht te eifchen in eene taal, welke zy niet verftaan, en wier aart, eigenfehap en zwier, hun geene regels kunnen leeren, zoo is het niet minder ongerymd van een' ganfehen hoop fchoolieren te eifchen , dat zy zich, uuren lang, het hoofd zullen breeken over acht of tien vaerzen, zonder dat zy 'er het maakfel of de bevalligheid van bevatten. Beter zoude het voor hun zyn een briefje in dc moedertaale met een losfen ftyl te fehryven , dan zich te vermoeijen met het maaken van ellendige vaerzen in 't Grieksch of in 't Latyn. Men doet haar drie en vier maal 's weeks vaerzen maaken, 't welk op byna twee duizend vaerzen 's jaars uitkomt. Laaten wy voor drie iaaren flechts  der Natuur, V. Onderh. 301 flechts drieduizend by malkander neemen , en van de waarde van het geheel oordeelen naar de laatfte, die al¬ leen eenigzins minder flecht zullen weezen dan de vorige. De quantiteit of hoeveelheid is 'er in acht genomen; maar daar is wyders noch bevalligheid noch fmaak by: alles is laag en gemeen. Als wy komen aan het optellen van de verkeerdheden , die in elk vaers gevonden worden, zoude men vyf of zes misflagen met drieduizend moeten vermeenigvuldigen, om den gehcelcn bogt der feilen te krygen. Zoo dat het hier mede is gelyk metThetLatyn, door regelsopgefteld. Het kind eert zyne regels, terwyl het zynen geest door kwaade gewoonte bederft; en het fpilt met droomeryen, die zichtbaarlyk fchadelyk zyn eenen tyd, die het tot de oeftening zyner natuurlyke gaaven , welken men achter wege laat, had moeten bcfteeden. Het is zichtbaar dat verfcheiden leerlingen het zelfde gevaar zullen loopen in den arbeid der amplificatien of uitbreidingen , en der ftukken van welfpreekendheid, waarin het verftand alles uit zich zelf moet haaien, zoo de zaa- Brief 0- ver de opvoeding. Het gevav der uitbreidingen aan alle foorten van verftandcnvoorgefchreeven.  302 ScHÓÜWTOONÉEi Briep over de Opvoeding. zaaken als den ftyl. Weinige gelukken 'er in ; naauwelyks zes van honderd. Wat reden heeft men dan ohi van de anderen uitvinding^ fchikking ^ redeneering j beweeglykheid en welfpreekendheid te eifchen? Het is als of men een welluidend gezang eischte van menfehertj die noch kunst noch keel hebben. Mert mag de leerlingen van goedé hoope wel aanzetten tot het opftelleri van kleene ftukjes. Dit is zoo veel als gereedfehap te geeven aan de geenen j die tot dé Tuigwerkktinde geboren fchynen. Men mag de jongelingen, die genegen zyn om hunne krachten te beproeven * ook wel tot die foort vari werkjes toelaaten. Het geenë dat rneri uit eigen beweegingéj zonder dwang $ onderneemt, gelukt byna altoos. Zoodanig zyn de flaauvve beginfels der geenen , die op den predikftoel en voor dë gerechtbank uitmunten. Maar het moet den geenen, dié 'er niet wel in kunnen flaagen, tot geene fchande gerekend worden dat zy zich met iets anders bezig houden. Het is zelfs nut dat de genegenheden en gaaven verfcheiden zyn: eri ver-  der Natuur, V. Onderh. 303 vermits die verfcheiden genegenheden, bekwaamheden en gefchiktheden tot één ding, eer dan tot een ander, een der Brief »ver de Of* voeding. fraaifie gefchenken is, die de Voorzienigheid de menfchelyke maatfehappy gedaan heeft , is het werk van een' gaauwen Leermeester bekwaarne onderwerpen voor alle ftaat-en te bereiden, door de aankweeking der verfcheiden gaaven, die zich vertoonen. De oeffeningen met liefde verfcheiden maakende, naar de verfcheklenheid der gaaven en het bereik der verftanden, opent hy hun eene deur, om te komen tot het geene, waar toe hun vernuft bekwaamst is, en om zonder verlies af te zien van opftellingen, waar toe zy niet geboren zyn. Een gaauwLeermeester, die de kostelykheid van den tyd kent, weet behendig een groot deel van denzelven te befpaaren, door die oplettendheid om zynen leerlingen den arbeid ligt te maaken. Hen houdende alleen aan dingen, die hen door eenige biyken van een' goeden uitflag aanlokKen', mag hy hen nu en dan op hunne eigen wieken laaten dryven , om te beproeven wat hun l/oorberei3;ng der Schryvers.  J04 S CHOUWTOONEÉL- Brief over de Op voeding. Byzonder leezen. hun vernuft vermag;. In plaatfe dat in de eerfte jaaren de meester de vertaalingen altyd zelf doet, den leerlingen altoos als by de hand houdt om hen te leiden, en hun overal den weg baant, zal het haast tyd worden dat de jongeling voorga, en zelf de noodige voorbereiding tot verftand der Schryveren maakt in het byzonder, en de uitlegging der ganfche taak in het openbaar doe. Men begrypt hoe de herhaalingen , de Analyfes of oplosfing , de vraagftukken en de opftellen, de gewoonte der taaie in hem kan fterken. De huis opftellen vaerdig voortgaande, omdat zy zonder woordenboek en zonder lang bedenken gemaakt worden, zullen hem alle noodige vryheid overlaaren, om zyne fchryvers te leezen. Zoo dat de tyd, dien hy over heeft, eene uitfpanning voor hem zal worden, zoo nut als de leeroeffeningen zelfs. De jonge lieden den trant der echte Latiniteit eens gevat hebbende , en vaster gaande door hét lang gebruik van een' altoos zuiveren ftyl , mag men hun de vryheid geeven om op zekere tyden boeken^ dit in de Moedertaal  der Natuur, V. Onderh. 305 taal wel gefchreeven zyn, te leezen: en op andere tyden kan men hun toeflaan zich te oeffenen in de werken der hcdendaagfche Schryveren, die het zuiverde Latyn hebben, en eene Boekzaal fchynen, die opzertelyk voor hun gemaakt is. De Samenzweering van Portugal, door den Abt de Vertot, zal veele dra overtuigen, dat men Franfche boeken met groot vermaak kan leezen. Zy zullen u eerlang vraagèn om de Staatsveranderingen van Èngelahd en Zweden, en de levens van Theodofius, van Ximenes, vanTamerlan: zy zullen u verzoeken om de aloude historie van Rollin , of om de historie van Vrankryk of van Maltha. Men moet Haat maaken óm een' goeden voorraad van diergelyke'bocken op te doen, om elk te gery ven'. ,, , De nieuwe Schryvers,- die federt twee eeuwen zuiver en deftig in het Latyn gefchreeven hebben, zyn zoo veel te aangehaamer voor ons, omdat de gewoonten van hunnen tyd, en by gevolg ook hunne denkbeelden, ten naastenby de zelfde zyn als de onze. Men heelfc byna nérgens uitleggingen of nazoek XL Deel > noc& brjefó- ver pe Opvoeding.  Brief over de Opvoeding. 306 SCHOUWTOONEEL noodig; alles is ten eerfte te vatten. In den ledigen tyd, die de vaerdigheid onzer opftellen eenen leerling overlaat, kan men hem by de aangenaame gedachte laaten, dat hy nu alleen voortgaat in het leezen der Latynfche Dichteren, Histor-iefchryveren en Redenaaren. De Fabels van Phedrus zullen flechts een fpel voor hem weezen. In plaats van hem Martialis, die hem heel verlèegen maaken en weinig ftichten zoude, in handen te geeven, koop hem het Dele&us Epigrammatum, 't welk eene Latynfche Voorrede heeft over het verfchil der rechte fchoonheid met de opgefmuktc, om het zuivere goud van het klatergoud te doen onderfcheiden. In plaats van de Pharfalia van Lucianus en van de Thebais van Statius, die hem finaak in de opgeblaazenheid zouden doen krygen, geef hem de Dichtkunst, het Schaakfpel en de Zydewurmcn van Jeroen Vida. Wat fierlyk Latyn! Welke verfcheidenheid van maat en welluidendheid ! Hoe gelyk is hy met Virgilius, om de rykheid van het verhaal cn het vuur der fchilderven .' In plaatfc van Catullus, Propertius en Claudia- -nus,  der Natuur,/7. Onderk. 307 nus, kunt gy de zoetvloeijende vaerzen van Sannazaar of van Commire ftellen. Men zal 'er de al te eenpaarige toonvallen van Claudianus,noch de gevaarlyke fchilderyen van de anderen in vinden. Commire zal 'er derzelver verfcheiden aart van Gedichten r die alle even zeer behaagen, genoegzaam in vergoeden. Het geene uw leerling zal verliezen, door weinig van Ovidius werken te leezen , zal hy vergoed vinden in de geestige en luchtige Elegiën van Vader Sidron. Hoe krachtig zal eene gelukkige inbeelding aangedaan worden, door de geestige gedachten, die in de kleene dichtftukjes en de heilige gezangen van Santeuil doorftraalen! Indien het echter gebeurde, dat, in wederwil van zyne verhevenheid en zyn vuur, het verdriet de leezers mogt bekruipen, gelyk ongetwyffeld gebeuren zal, op de geftadige wederkomst der tegenftellingen, die dikwyls indiengrooten Dichter voorkomen, kan men hun iets anders in de handen geeven. Wat ryke verfchcidenheid van gedachten en fierlyke fpreekwyzen; wat reeks van aangenaame beeldtenisfen zonder franje, V a zon- Brief o- ver de opvoeding.'  -308 SCHÖÜWtOONËEI. Brief ijver de OP' voeding. zonder blanketfel, en daarby verrukkend fchoon Latyn, en gevoelens, die het hart beweegen , zullen zy niet vinden in de verzaameling der heilige gezangen van den Heer Coffin (a). Onze eeuw heeft in deeze foort van Dichten niets volmaakters voortgebragt: het is een Chriften Horatius. Men zoude meenen dat Terentius ook Christen geworden was, indien men geloof mogt geeven aan den tytel van Terentius Christianus, geplaatstvoor eene verzameling van tooneelllukken, omtrent het begin der voorleden eeuw te Haarlem gemaakt. De onderwerpen zyn alle uit de Schrift gehaald: de ftyl is eene nabootfing van Terentius manier van zeggen. Die verleidende tytel, en het leez*en van eenige Tooneelen, in zuiver Latyn gefchreeven,- hadden den Abt Rollin en Vader Porée een zeer groot denkbeeld van dit werk gegeeven; cn zy hebben het vry laat te recht lee* een kennen. Indien zy het geheel doorleezen hadden, zouden zy 'er noch de fchranderheid, noch de zachtheid en fyn- (<0 By Deftint en Saillant gedrukt.  DtR. Natuur, V. Onderh. 309 fynheid van Terentius in gevonden hebben : zy zouden zich zekerlyk hebbet dien Schrvver, die zich Brie» VER DE OïVOKDING. byna overal lomp toont, altoos voor zedenmeefter wil fpeelen, en onder-, neemt Tooneelfpellen te dichten, zonder de minfte kennis yan het gebruik des Tooneels te hebben; terwyl hy telkens tegen de voeglykheid aangaat door laage karakters, door walgelyke plompheden, en, dat het ergfte is, door fchildcryen, die niet heel Christelyk zyn. Laaten wy elders beter zoeken, als wy dep arbeid der jongelingen willen, fchorten, of dien verandering. by zetten, door het leezen van boeken, die hen tot de natuurlykheid des gemeenen gefpreks kunnen brengen. Zy zullen de Samenfpraaken yan Erasmus met genoegen leezen. Minder zouts, maar meer deftigheid en. zuiverheid van ftyl, zullen zy vinden in de brieven van Paulus Manutius. Zy zullen zin hebben in het Latyn van Politianus overzetting van Uerodianus: misfehien zal de ftyl, dien Justus Lipfius zich zeiven gemaakt heeft in zyne nutte verhandelinge van deKrysrswerktuigen, hun vergenoegen. V 3 Mer?  3IO SCHOUWTOONBU Xaief o- VER DE Of' VOEDING. Men vindt 'er Plautus zwier en fpreekmanieren dikwyls in. Zy zullen mee vermaak de ouden met de nieuwen vergelyken, en net weeten te bepaalen tot welken bekenden ftyl der oudheid men dien van Sigonius Historie van Italië, dien van Stradaas Historie der Nederlanden, en vooral dien van Marianaas Historie van Spanje, moet brengen. Men kan hun verfcheiden zuivere Latynfche overzettingen, welken wy van Xylander, van Camerarius, van Leunclavius, van Henrik Stefanus, en van verfcheiden anderen hebben, in handen geeven. De zeventiende eeuw verfchaft hun een ryken oogst van allerlei foort van boeken. Van alle.Latynfche werken, welken men hun in handen geeft, zoude ik altoos de voorkeuze geeven aan de geenen, die by de zuiverheid van ftyl eene aanlokkelyke vermaakelykheid van ftoffe hebben. De jonge lieden volgen dan het aanlokfel der nieuwsgierigheid. Zy komen aan het einde van een werk, zonder fchier te denken in welke taaie het gefchreeven is. Dit kan heeten eene taal door het gebruik leeren: dus komt men, in het ftuk  der Natuur, V.Onderh. 311 fluk van taaien, tot het gewenschte oogmerk. Hoe dienltig hun de leiding van een goeden leermeester zy, door BR.IEÏ a- ver. de Opvoeding. De tyd om eene goede Spraakkunst te leezen. Middel om de rede aan te kweeken. het gebruik, en eindig met de Spraakkunst. Dat leezen in het byzonder, zonder moeite en by wyze van tydverdryf, brensrt een nog grooter nut voort, dan eenen leerling fterk te maaken in het gebruik der taaie. Het verftand kent geene kindsheid, dan voor zoo verre 6 V 4 het de verklaaringen en de ophelderingen, waarmede hy eene openbaare les verIzeït, is het voordeel van het byzondere leezen der leerlingen hun van geen minder nut: zy vinden 'er een geheim getuigenis van hunne vaerdigheid in, dat hen ftreelt: het aanlokfel wordt fterker en verandert in zucht. Raad uwen leerling dan eene goede Spraakkunst te kezen. De zucht zal hem alles doen ondcrneemen. De jongman, aangenaamlyk overtuigd van zyne vaerdigheid, zal zich nergens door laaten atfchrikken. De Latynfche taal is zyn lust geworden; en alles, wat hem dienen kan om zich daar in te volmaaken, 2al welkom weezen. Begin dan met  gRIEF 0- ver de Opvoeding. gia SCHOOWIOONEÏL het ledig blyft van denkbeelden, en zonder beyindinge oordeelt, of in het geheel niet oordeelt. Men verbetert dit gebrek, niet door hem, in de ftilte der eenzaamheid, twaalf of veertien regels 's daags te doen opftellen, maar door hem te gewennen, om van den morgen tot den avond van een groot getal voorwerpen, aangenaam door hen zelfs, en op eene aangenaame wyze uitgedrukt, te hooren fpreeken; om vervolgens reden van alles te geeven, en het zy in de Moedertaale, het zy in het Latyn of in het Grieksch, in 't algemeen verflag te doen van het geene gelcezen, opgegeeven, verhaald, verJdaardcn uitgelegd of begreepen is. Het is bjllyk de voorwerpen onzer kundigheden en de taaien, door wier middel wy 'er ons van willen onderrechten of daar van fpreeken, op eene verfcheiden wys te verhandelen. Dat de kennis der voorwerpen, dje ons aangaan , ons op eenig onderzoek en op een', ernftigen arbeid kome te ftaan, is tc dulden. Als eenige ontdekking, of epmge andere nutte weetenfehap, de vrucht onzer poogingen is, is derzelver  der Natuur, V. Onderh. 313 ver indruk zoo veel te dieper en duurzaamer. Maar voor de taaien moet men eenen anderen trant volgen. De Brief 0ver de OfVoeding. uitkomst leert genoegzaam dat men, ais men de jeugd tracht te onderwyzen door regels, en uit hunne ftipte gehoorzaamheid aan de regels van hunne vorderingen wil oordeelen, de eenen voor altoos afkeerig, en de anderen befpottelyk maakt. Gy zult "deezen leertrant altoos gevolgd zien van langwyligheden, ftamelingen, en, dat het ergfte is , van laatdunkendheid. Het gebruik, in tegendeel, opent alle deuren, geeft aan alles, wat men zegt, een zweemfel van vrymoedigheid, en ftoffeert den geest met denkbeelden, die hem ontbreeken. Deeze oeffening zal een' ruimen voorraad van kundigheden, die zonder dit behulp niet kan aangroeijen, in het verftand van uwe leerlingen overlaaten. De reden kan, zelden twee nieuwe denkbeelden by elkander zien, zonder dezelve te vergeIyken, en zonder hunne overeenkomst te onderzoeken.: Zy keurt het eene, goed: zy verwerpt het andere: zy Verwondert zich: zy wordt bewogen, V 5 9?  3X4 SCHO0WTOONEEL Brief o- verde Op VOEDING. Nuttigheid der Schooien noodige Voorzorgen. of vertoornt zich volgens den aart der dingen, Welken men hnrfr mra.ni.ia. en onder het herdenken van het oordeel , dat andere daar van geeven, mengt zy geftadig het haare. Kan men de ondervinding, die haar nog ontbreekt, door een beter middel vergoeden? Mits men dc wyzè voorzorg gebruike, om de jongelingen nu en dan uit hunne fchoolen in huis te doen komen , het zy om hen te gewennen aan uuunerra aer belchaafde waereld en aan de Vpeglykheid, het zy om hun een goed hart te doen krygen, door vernieuwingen van vriendfehap; doét rhen iiur.. den grootften dienst, als men hen in de afzonderinge gewent aan geftadige bezigheden, door hun het verkrygen der noodige kennis ligt te maaken, zoo door de verwydering van het gewoel en aftrek, als door den prikkel van lof en nayver. De ouders merken doorgaans het voordeel van die afzonderinge: het Maat alleen te vreezen dat zy het nut daarvan zelfs zullen verhinderen, door hunne kinderen te dikwyls uit de fchoole te doen komen, of hun al te aanlokkelyke vermaake- lyk-  der Natuur, V. Onder h, 315 lykheden of fchouwfpelen toetelaaten, die hun een' afkeer van hunne afzonderinge doen krygen, door de vergelvkinae welke zy 'er van maaken met Rrief over de O?' voeding. jyKinge wcikc zy er vuu nuuuvcu iin-u de vryheid en de uitfpanning, welken zy in huns vaders huis vinden. Maar aan den anderen kant kan die afzondering, die ingetogenheid, die een bewaarder der jeugd is, een" groot gevaar worden voor een goed verftand, als die beste jaaren alleen hefteed worden aan eene nette toepasfing van eenige regels der woordlchikkinge, der maatklankkunde, en der uitbreidinge. Dat verftand doet éénen pas volgens eenen regel: hy waagt een' tweeden volgens een anderen : twintig regels komen te gelyk, om den derden te richten. De voortgang is traag; en ten deele door dender, ten deele door overdenking, komt de jongeling 'er eindelyk door, of hy meent 'er door te komen. Hy gaat voort; en na dikwyls met gevaar de gevaarlyke doortogten van pcenitet, tadet, futurum fuisfe ut, bezocht te hebben, brengt hy zonder toeval zyne dagelykfche taak ten einde. Maar trek hem van zyn*  3ï6" S C H O ü W T O O N E E L Brief p- ver de Ql?VOJEpiMÓ. zyne regelmatige en platte opftellen; ontr neem hem de penne en zyne regels; hy is alles kwyt; hy weet niets anders dan dit. Gy zult hem voor Ijet overige zoo (lom vjnden a}s een visch, het zy in de Moedertaal , het zy in het Latyn, omdat zyn verftand nooit ander voedfel gehad heeft, dan dat gy hem ontnomen hebt. De bevinding leert dat de geenen, die gewoon zyn niets te zeggen, of op het papier te brengen, dan met zich over zulk of zulk een' regel te bedenken, die foort van werktuigen gelyken, welke gy niet het allerminfte van de eenpaarigheid van hunnen gang kunt brengen, zonder ze te bederven en hunnen dienst te, vernietigen. Zy worden ontfteld, en alles ftaat ftil. Waarom, bidde ik u, leeren de kinderen hunne moedertaal zoo ligt en zonder leeroeffening ? Waarom leert onze Jufferfchap zoo net denken, en zich zoo zuiver uitdrukken, zonder Desmarets en Vaugelas te kennen. Waarom leeren de reizigers de vreemde taaien zoo gemakkelyk, dikwyls zonder één boek te openen? Omdat  der Natuur, V. Onderh. 31? zy, in plaats van de taal door verdrietige leeroeffeningen' magtig te worden, om tot de kennis der voorwerpen te • _• 1. 1 imn 1-ior ITOTlVVlf Brief oVer de Op* voïding. komen , zich bedienen van net gezicnt en het gebruik der Voorwerpen, welken zy kennen, om de taal, die 'er aart verknocht is, fpoedig te leeren. Plutarchus kreeg heel laat in den zin orn de Latynfche taal, welke hy verwaarloosd had, (e leeren,- en kwam zeer fpoedig zoo verre, dat hy'de Latynfche Historiefchryvers verftond, omdat, zegt hy zelf, in het begin van de levens van Cicero en Demosthenes, „ de kennis", „ welke hy Van dë gevallen had, heni „ zeer behulpzaam was om die nieuwé „ taal, in welke hy zé' befchreeveffzag, „ te verftaan". Dit is dé ofde der natuur , dewyl het die der algemeene bevindinge is. Wy moeten 'êr ons dan weder toe begeeven , in het leeren' van Grieksch en Latyn. Weinig redeneeri'ngen over de woorden , en veele aangenaamheid in de ftoffen. Zonder iets in den arbeid der fchoolen te veranderen , laaten wy alleen eifchen' dat men, in plaats van verdrietige en afgetogen be-  318 ScHOUWToONEEL Brief over de Opvoeding. befpiegelingcn over de taal, altoos eene fraaije reeks van ftoffen gebruike, bekwaam om den geest te lokken en re vestigen, om de woorden, die dezelve uitdrukken, te onthouden, en dat al het Latyn, 't welk men wil dat de kinders zullen fpreeken of opftellen, hun van re voren bekend zy, opdat zy, arbeidende om het Latyn, zoodanig als zy het gehoord hebben, te herflellen, nooit buiten den aart der taaie gaan. Ons heugt nog allen, door welk vreemd Latyn onze ooren hebben moeten doorgaan: welke armhartige manieren van zeggen, in de vier of vyf eerfte jaaren.' en. was het Latyn der ampüficatiën of uitbreidingen, welken men ons verbeterd opgaf, wel een veel zekerer voorbeeld? De bearbeide redevoeringen, die onze meesters fomtyds in 't openbaar deeden, ftrekken een klaar bewys van hunne misdagen en van hunne ongelykheid van ftyl en met eenen van de dagelykfche opftellen, waar mede men ons bezig hield. De eene had geene andere fraaiheden dan de 'Spitsvinnigheden der beide Pliniën, en toonde  der Natuur, V. Onderh. 319 toonde geen beter gehoor dan Seneca. De andere meende tot de krachL van Tkus Livius te zyn gekomen, cn boot- BRTEF 0- ver de Opvoeding. ltc aeszeiis naraigneiu «meen guiuuwilyk na. De meesten, meenende eene groote vergadering door deftigheid en grootsheid te behaagen, hebben de hoogdraavende woorden van Ammianus Marcellinus en Apuléus, fomtyds zelfs den fchorfchen zwier van Sidonius Apollinaris doen herleeven. Zoo dat het gebeuren kan, myn Heer, dat de jonge lieden zich zes jaaren aan één geoeffend kunnen hebben in Latyn, waarvan het eene platter, het andere vair fcher is. Wy moeten derhalve het geen ons waardst is niet ovcrgeeven aan bet geval, of aan de gewoonte; ik meen de eerfte leering, waarvan de plooi des vernufts en het geluk van onze kinderen zal afhangen. De meesters zullen zich nooit vi.n hunnen pligt ontrent hen kwyten, ten zy ze edelmoedig genoeg , zyn om alle opftellen van hunne eigene uitvinding uit de fchoolen te verban» nen, om de kinders alleen te oeffenen in de taaie, door voorbeelden, het zy dan lange of korte, getrokken uit de zui-  BRTF.F OVERDE 0?VOEDINO. Pe kennis der dingen fluit de kennis der taaie in die 2e uitdrukt. 320 S C H O U W T O O N E É L zuiverfte Schryveren: men moet altoos het zekere vóór het twyffelachtige kiezen'. Maar het is niet genoeg dat de meesters geene valfche voorbeelden voor grondregels venten, of (dat' het zelfde is) hunne eigen opftellen niet tot voorbeelden voorftellen: zy moeten daar en boven voor het Grieksch en Latyn doen wat wy doen voor het Franfrb . -—j uct 1 lumtn, ten behoeve der vreemdelingen, die het onder ons komen leeren : men wyst hun de voorwerpen , die hun meest aangaan'. Men' fpreekt 'er van in hunne tegenwoordigheid, en zy zeggen het géerie zy hooren na', of fehryven het op. De meesters moeten desgelyks de oogen en den geest der jeugd leiden op wel uitgekipte Voorwerpen, die door hunne bevalligheid en verftandige verfcheidenheid bekwaam zyn, om haare nieuwsgierigheid te wekken én gaande te houden: maar zy moeten 'er zelfs niets van zeggen'. Zy moeten de Grieken en Romeinen ten eer fte doen fpreekeri, err dan zien of hunne leerlingen hét geene, dat zy gehoord hebben, getrouwelyk nazeggen, hetzy ze het na malkander opzeggen, of by dee  dër Natuur, V. Onderh. 321 deelen, als men hun hier of daar naar vraagt, of het op hun gemak opfchryven. het zy op den zelfden dag of Brief o- M.r de OP* voeding. Vrucht deezer oeffeninge voor de verkeerinse. eenige dagen daar na, acht geevende dat zy zich niet vergisfen, noch m de eigenfchap van de woorden, door den Schryver gebruikt, noch in de orde en den zwier zyner fpreekmaniere. Dan zullen de meesters onfeilbaar flaagen in hun onderwys, door de geltadigheid der oeffeninge, cn zonder zelfs uitlteekende gaaven te bezitten: zonder iemant te beguichelen door voorgewende geheimen of nieuwe manieren van onderwyzen, als zy flechts de kracht en het nut van het goede gebruik begrypen, zullen zy het genoegen hebben, dat zy hunnen leerlingen de zuivere taal der i *n nonmim n-plfprrl behben. / beste eeuwen geleera neemen. > Door deeze gewoonte, wel achtervolgd , niet alleen van dikwyls te fpree kenö, maar van net te denken, van op eene deftige wyze te fpreeken en te fehryven verre van eenen jongeling onbekwaam rot alles te maaken, door hem te veel in zich zeiven te laaten, - op'mt gy hem eene wvde deur om tot de taaien, tot de wectenfehappen en XL Deel. X tot  522 SCHOUWTOONEEt Brief o- VER DE OPVOEDING. Byzondere vrucht deezer oeffeninge voor jonge lieden zonder joed. tot de verkeering met de befchaafde waereld te komen. Alle dagen , alle uur fpreekt hy voor de vuist, en in het openbaar, en dat vyf of zes jaaren na malkander. Is het niet zichtbaar, dat de traagheid des geenen, die meer juistheid van verftand dan geheugenis heeft, wakker zal worden door de meenigvuldigheid deezer oeffeningen; dat hy zyne geheugenis zelve zal aankweeken door de aaneenfchakeling der denkbeelden; en dat de geene, die eene fterke geheugenis heeft, zyn oordeel ook zal aankweeken, door de gewoonte van te oordeelen. Onder de jonge lieden, die de openbaare leeroeffeningen doorloopen, zyn 'er altoos, die van middelen ontbloot zyn, en in de ftichtingen der fchoolen hunne lighaams-behoeften moeten zoeken. Deeze bemerken doorgaans het goed, dat men hun doen wil, beter dan de ryken, en leggen zich gehoorzaamlyk toe op alles, wat een arbeidzaam meester hun aanraadt. Deeze pryst hun de Griekfche en Latynfche Spraakkunftèn van Lancelot aan, of de Par- ÜQÜ-  der Natuur, V. Onderh. 323 thulte van Turfelinus, of de geestige gedachten van Vader Bouhours , of andere aanmerkingen over het gebruik der Latynfche en Franfche taaien. Met deeze boeken, die zekerlyk lof verdienen , meenen de jonge lieden met een' vollen fprong te komen tot de volmaaktheid van ftyl, en tot het nette gebruik der taaie, waar op zy zich toeleggen. Ik twyffel niet of hunne opftellen zullen 'er eenigzins beter en reeelmaatiger door worden; men zal 'er hier en daar meer orde in zien, of liever eenige fraaye lappen, welken zy, zoo goed en kwaad als hun mogelyk was, aan een hebben genaaid. Maar zeven of acht jaaren aan malkander in de afzonderinge der fchoolen leevende, zullen zy, buiten de vryheid der eenzaamheid en de langwyligheid der beblokte opftellen, hun verftand en kennis niet kunnen toonen, en uitwendig zoo bloode, zoo plomp, zoo ongelikt fchynen, als zy van te voren waren. Zoodraazy zich zich voor de menicnen vertoonen, en voor de vuist fpreeken , verlaat hen de helft van hunne reden + en dikvvyls fchynt zv geheel vernietigd-X a ZuL Brief ijVER de OP ■ VULDnNG,  324 S'CH OÜWTOORÏKI) Brie» 0- ver de Opvoeding. barbaarsheid by de blooheid te voegen < Laaten wy de gaaven der armen niet met het Hof der fchoolen begruizen en bezwalken; laaten wy hen behulpzaam zyn , dewyl het gemeen zyne beste hoop op hen vestigt. Laaten wy hen leiden langs eenen weg, die hen, zoo wel als de ryken, tot de onbedwongenheid der befchaafde verkeeringe baant. Hoe zouden zy, als zy, tien jaaren achter één, de taal van het Hof van Augustus in alle haare zuiverheid hooren, barbaarsch kunnen weezen? Hoe zullen zy bloode kunnen zyn, als die tien jaaren bedeed worden in eene geduurige verwisfeling van redevoeringen voor de vuist te doen, van gefchillen om op te losfen, en van opftellen, zonder uitftel of lang bedenken , op het papier te brengen. Gy hebt gezien, Myn Heer, hoe gevaarlyk het voor onze lieve kinderen is, dat hunne ooren , verfcheiden jaaren achter één, getroffen worden door den indruk van eenebefpottelyketaal,welke mea Zullen vervolgens de regels der fluitredenen, hétfuturu n contingens en de ma* teriaprima hun te hulpe komen, om de  ber Natuur, V. Onderh. 315 men hun vruchteloos zal trachten te verleeren. Gy ziet desgelyks hoe bekwaam de traagheid der ftille opftellen Brtif. *■ ver.de Op? voeding. Men moet beletten dat de jonge lieden tot het iraaye vernuft vervallen. lost, or wy wuiucu v«i' vrecze bevangen. Gelyk wy met reden beducht zyn voor dien traageu gang, die de werkzaamheid van hunnen geest kan bederven, en hun zwaar van fpraak maaken, vreezen wy niet mitïrW do valfche flikkering, waarvan "de jonge lieden zich laaten verblinden, in het naerftig leezen van goede SchryX 3 veren,, fchynt, om hen fomber en befchroomd te maaken. Ik heb dit hinder door geen ander middel getracht weg te neejnen , dan dat, 't welk Cicero zoo fpoedig aan de taal van Demosthencs gewende; dan dat, 't welk Sadoletus, Bembus, Muretus, de Manuciën, en Petavius zoo fchielyk aan de taal van Cicero gewende; dan dat, 't welk Sulpicius Severus en Vader Turfclinus gewende aan de kortheid van Saluftius ftyl; dan dat, 't welk aan eenige hcdendaagfche Schryveren de aangenaamheid van Terentius ftyl heeft gegeeven. Maar naauwlyks zyn wy van eene ongerustheid voor onze kinderen verr,c ,iMr mnrHpn van eene andere  Briep o- ver de Opvoeding. 326" Schouw tooneel veren, 't geen de jongelingen dikwyls tot de zotheid des fraaijen vernufts doet vervallen. Dit gebrek volgt dikwyls zelfs de moeite , die de bekwaamde meesters neemen, om het oordeel vari hunne leerlingen te fcherpen. Zy hebben dikwyls geklaagd over de valfche of beuzefóchrige gedachten, welken men in dë .werken des vernufts vindt; en zonder dat zy het weeten, brengen zy zelfs hunne leerlingen daar toe. Elk weet dat men, om de jeugd te gewennen gezond over alles te oordeelen , haar vroeg verfcheiden foort van gedachten leert onderfcheiden. Men doet haar eerst die gedachten opmerken , welke vol grootsheid en verhevenheid zyn, nu omdat derzelver voorwerp grootsch is, dan omdat de hoogdraavendheid der woorden de majedeit van het onderwerp daarin met reden verzelr. Op een' anderen tyd, doet men haar letten op den aart van eene fierlyke en gebloemde gedachte , of van eene andere , die Hechts eenvoudig is, maar die door de bevalligheid der eenvoudigheid behaagt. Men wyst haar ook aan, wat een dokregel  der. Natuur, V. Onderh. 327 ïegel is, bekwaam om ons oordeel of: ons gedrag te richten; mitsgaders wat' eene fchildery is, die het voorwerp als vertegenwoordigt, door de leevendigheid en kracht der uitdrukkingen. Men toont haar ook wat eene teedere gedachte is, die het hart met een fraai gevoelen aandoet, of eene fyne gedachte, die den leezer de helft der zaak zegt, om hem het vermaak te laaten van het overige te raaden, en om deel te hebben aan de uitvinding dier gedach■c. Men geeft haar dus duidelyke teetens , waaraan zy verfcheiden foort van baaiheden kan kennen, aan de hand: en dit is een zeer nut gebruik; maar bit heeft zyn gevaar. Gelyk men den ge?st bederft, zonder dat men het weet, door een lang gebruik van kwtad Latyn, kan men dien beder ven, zonder dat men het weet, dooi het /eelvuldig gebruik van fraaije ge dachten. De jongeling, dien men tel kens (taande houdt op die iuisterryklle plaat'én , en over de andere los laat heenloopen, gewent zich, om met zyne meesters zich over alles, wat geestig heet, te verwonderen. Hy teekenc X 4 het Brief «- ver de Op ) voedino. Gevaar, van al te zeer te blyven ftaan op geestige gedachten.  3^8 SCHOUWTOONEEL BRIEF IJVER DE CV VOEDING. het geestigfle aan, dat hy in zyne boe' ken vindt. Hy zoekt naar geestige werken , en naar verzaamelingen van geestige gedachten. In alles, wat hy leest of hoort, zal hy alleen op het geestige letten. Alles, wat niet geestig is, dat niet flikkert, kan hem niet behaagen; het doet hem zelf niet aan. In alles zal hy geest zoeken, zelfs daar men niet voorneemens in geweest isgeest te brengen; en hy zal geest brengen waar geen geest in te pas komt. Hy zal het natuurlyke verlaaten: en op die wys zal het geene dat men bekwaam oordeelde om zynea geest aan te kweeken, by geval dienen om zynen geest te bederven. Weshalve moet men zich wel wacaten, van hem de flikkerendfle plaat'enaan te pryzen, als of het overige der redevoeringe min ryk en minder te waardeeren ware. Men zal hem liever aanbeveelen kundigheid en ftukjei uit de historie, bekwaam om zyne reden aan te kweeken, te verzaamelen, dan flikkerende gedachten, die bekwaam zyn om hem afkecrig te maaken, niet Van het waare, maar van het eenvoudige,  der Natuur, V. Onderh. 329 dige, Tarnen te raapen. Men moet hem in tegendeel doen begrypen, dat eenvnnthVe en e-emeene dingen al zoo fraai Brief o- t ver de Opvoeding, i ö 0 — zyn in hunne eenvoudigheid, als de leevendiglte en ongemeende , omdat zy beide haar voegelyk voorwerp maaien, volgens zyne byzondere gedaante, en met zyne rechte kleuren. By aldien men echter een weinig meer blyft ftaan op zaaken, die den geest fterkst aandoen, is het niet omdat haar luister ons dezelve hooger doet fchatten; maar omdat zy een' zonderlingen zwier hebben,, en. het billyk is dat men. onderzoeke van welken aart zy zyn, zonder het welk niets fraai kan heeten ; of de perfoon, dc plaats, de werkelyke drift dezelve ekchte; of 'er niets opgeblaazens , niets laags, niets gemaakts of ilrydig met de omdandigheden in gevonden worde. De jonge lieden, die zoo verre gekomen zyn, dat zy de Schryvers kunnen verdaan, dus te brengen in de gewoonte om het verhevene te onderfcheiden van het bevallige , het eenvoudige van het geene op den groot-, fchen trant der fprcuken uitgedrukt is, X 5 het  J3Ö SCHOUWTOONEEL BRfKF OVEfR DE OrVOEDiNG. hét beweëglyke van het gebloemde, eene krachtige fpreekwys, welke de eene krachtige Ipreekwys, welke de finart of de toorn in Virgilius voortbrengt, van de fieraaden, die de kunst met handen vol ltrooit in Ovidius; dan kweekt men hup oordeel aan, door hen de onichendhaare en reedere zucht voor de waarheid te doen houden voor de e'enigfte bron van het fraaije, en de begeerte om geest te toonen als eene bron van beipotrelykheid: dus geeft men hun lesfen van oordeel, door hen in alles te brengen tot de juiste verfcheidenheid der vrolykheden, en hun oordeel te fterken door Hukken van vergelykinge. De werkman, die den fleen van deszelfs bank in de kuilen losmaakt, en hy, die hem in de open lucht houwt, kreunen zich beide weinig aan de verordening van den fleen. Zy volgen hunne maaten; en dat is al wat zy doen. De Bouwmeester gaat op eene andere Wys te werke. Hy overweegt ofhy best dient in den grondflag of in den gevel; en hy richt het houwen van den fleen naar de plaats, welke hy hem in de verzameling denkt te geeven. Dus arbeidt een goed meester, of een vader, die zyn  derNatuür, V. Onderk sJt zyn kind lief heeft, niet als werklieden, die aan eenen dender gewoon zyn, maar als een verdandig Bouwmeester, die verfcheiden werkingen tot een zelfva ™rvmf»rk Vnn hreny de geenen, die koorn hadden, om een gedeelte van hunnen overvloed in ruilinge van hun te erlangen, voor andere voortbrengfelen, die den landbouweren zouden ontbreeken. Uit dezelfde ongelykheid der gronden en llaaten , moest ook voortkomen dat de geenen, die van alles onvoorzien waren, aan anderen hunne armen en dienst aanboden, om voedfel en andere behoeftigheden, die hun ontbraken, en welken zy niet misfen kosten, van hun te krygen. De werkelyke gelleldheid der natuur noodzaakt zichtbaarlyk de menfehen tot werken, om zich bezig te houden en zich or> derling te vieren. God is geene oorzaak van de boosheid der menfehen, maar van de gelleldheid, die de boosheid maatigt. Hy is dan oorzaak van de  dïr Natuur, VI. Onderh. 34? de ongelykheid der ftaaren, die het eerfte uitwerkfe 1 is van de goede en kwa: de hoedanigheden der verfcheiden landen , en van de noodzakelykheid, „,11 Hp menlchen zich bevinden, om m De ver- ; SCHEI' DENHEfD , DER Sl'aaten. waarin ue meni\.nt-n »u u^y^-^^-, het geene hun ontbreekt te bekomen, door middel van zich te belasten om anderen het geene, dat hun ontbreekt, te verfchaffen. Weshalve wil God, dat de menfehen zich onderwerpen aan eene orde, waarvan hunne behoudenis afhangt,, en dat de arbeid, die hen doet beftaan, verfcheiden zy. Het is eene uitvinding zyner voorzienigheid, dat de menfehen, die elkander niet beminnen, en, in hunnen haat, fteeds vaerdig zyn om elkander te vernielen, zich echter by elkander houden en famenfpanncn, om zich eene onderlinge hulp te bieden. Het is met dc menfehen, die op den ganfehen Aardkloot verfpreid zyn, gelyk met de inwoonders van eene groote Stad. Deeze geeven zich allen uit voor lieden van zeker beroep. De meesten zetten zelfs hunne naamen, en het geene zy doen kunnen, op de posten hunner deuren. Zy arbeiden r alle»  3$6 SCHOUWTÖONEEÏ, .De'ver.schet DÉNIlEm "dér'Staa- ten. allen ongctwyffcld voor hun zeiven; en alle dienen zy echter de maatfehappy. Dc een biedt u fchoenen aan: een ander maakt een' hoed. Deeze zal rj visch, en de ander een fhik ftof ver- . '.~ <-tn uur. hui ver- koopen, die weder vruchten of drank. Alle uithangborden van Londen, Parys, en Amfterdam zyn aanbiedingen van dienst. In de fteden en overal elders, meent elk voor zich zei ven te arbeiden; en hy heeft niet mis: maar de dingen worden van het een einde der aarde ten toon gefield, als of alle inwoonders geen ander oogmerk hadden, dan de maatfehappy re dienen. Alles , wat voor de maatfehappy gemaakt Wordt, wordt voor my gemaakt, zoo wel als voor allen die haar uitmaaken. Weshalve moet ik God danken, voor de verfcheidenheid, welke hy in de ftaaten gebragt heeft, om 'er de onderlinge verftandhouding en hulp in te onderhouden: ik moet hem danken, omdat hy die hulp onfeilbaar gemaakt heeft, door eiken byzonderen mensch aantedryven door een prikkel der behoefte. De Wysbegeerte, die akyd gaerne twee-  der NAtuur, VI. Ohclerh. 35i tweede oorziaken tot eerfte oorzaaken maakt, heeft niets anders meer willen zien, dan de redeneeringen der wetgee t7di-pn Ptl dp driften der menfehen, om DÉ VER.' 1 SCHElI1F.NHF.ir>DER STAA» TEW. veren eu uc umun viv.» uinuki^N, v^... 'er de inftelling der werten en de geheele orde der mtiatfchappye uit voort te doen komen. Wy bekennen dat het gebit en de fpooren het paerd regecren. Maar het gebit en de fpooren ftaan zelfs onder eene regeering. De bevinding toont ons, dat de doldriftigheid en uitfpoorigheid van 's menfehen hart gemaatigd moest worden: maar de behoefte en de wederwaardigheden, die het beteugelen en temmen, hebben God tot haare oorzaak en haaren beilicrder. Hy, die deeze overeenkomst der na• tuur en der maatfchappye met de getnigenisfen der openbaaringe bevroedt, zal ligt bemerken dat de mensch niet is als' hy behoorde te weezen, en dat dc verfcheidenheid der (laaten een werk der Voorzienigheid is, die altoos de uitwerk fels der boosheid van 's menfehen hart tracht te verminderen, - en den mensch te dwingen, om uit belang te doen het geene hy uit deugd behoorde  ?|a Schouw toom De ver- . tCHEtDENHEIDPER STAATEN. Vcrdee- ling van dc Staaten der maatichappye. de te doen. Men .-bemerkt ge vokrlyK md,en er een godsdienst is, die de men* lenen aanzet, om te doen het ^eene WV znn pifpn tra„;.^„ i_ i . ° «jr ^ even gezien hebben, door een beginfcl van liefde voor de menfehen dat die godsdienst rechte en goede burgers zal maaken, omdat de uitwcrkfcls der liefde nog onfeilbaarer zvn dan die der behoefte en des belangs. Het Christendom, niet het uiterlyke, maar dat in het harte is, js dan de volmaaktheid der maatfehappy. Indien wy eene naauwkeurige optelling wilden doen van alle llaaten deezer maatfehappy, die het werktuig des geluks is, dat wy op ,de aarde kunnen genieten, zouden wy bevinden dat zy ontelbaar zyn; en wy zouden met veel vermaak alles zien wat voor ons gedaan wordt. Best is het, dat wy die dieniten tot zekere foorrpn Alle menfehen arbeiden, om uit de aarde te haaien het geene zy voortbrengt of bedui t, of om het geene zy er van gekreegen hebben te bewerken! of om het geene tot gebruik des menfchelyken gedachts dient te vervoeren en uit te deelen, of eindelyk, om de maat-  der Natuur, VI. OndefJi. 353 maatfehappy gelukkig te maaken, eenigen door den dienst der armen, de anderen door den arbeid des hoofds. Men vindt een' anderen zeer talryken De Verscheidenheid der staaten. hoop van menfehen, die alles van de maatfehappy trekken, en van wie zy niets in ruilinge weder ontvangt; Hebben zulke menfehen recht om 'er in toegelaaten te worden ? Laaten wy hunne onrechtvaerdigheid eerst in haaren vollen dag ftellen, niet om ons, door fchimp en fpotting, over hen te wreeken, maar om eenige van hun aart de maatfehappy weder te geeven, door hen te beweegen om haar te dienen; De Romeinen vereerden den man, dié een' burger het leven gered had, met eene kroon: maar indien wy, door verftandige voorzorgen, een' eenigen van hun, die, om hunne ledigheid * anderen rot eenen last zyn, aan het arbeiden kosten brengen, zouden wy niet meer doen dan hem het leven redden. 'Na God is niets ons dierbaarer, en niets moet ons liever weezen dan de famenleeving. Om ons daar toe des te krachtiger te verbinden, heeft God den mensch niet in het bezit van zyn XL Bed. Z heer-  35* SCHOUWTOONEEI. De verscheidenheid oer staaten. heerlyk goed willen ftellen, noch hem het genot van de voortbrengfels der aarde geeven, ten zy door de medehulp van zyns gelyken. God verbergt zich zeiven, in de uitdeelinge zyner goederen, en laat niets anders zien dan 'smenfehen hand, door welke hy ons dezelven geeft. De erkentenis klimt ongetwyffeld op tot God, die zich ontdekt aan de waare vroomen. Maar onoplettende en onverfchillige harten kunnen niet nalaaten de maatfehappy, die hen doet leeven, te erkennen, noch haar eenige vergoeding weigeren voor het geene zy 'er van ontvangen. Niemant wordt gedwongen, om in de maatfehappy der rechtvaerdigen te treeden : maar de Voorzienigheid dryft alle menfehen, en verplicht hen, door eene foort van noodzaaklykheid, om leden van eenen burgerhaat te zyn, wiens hulp en fteun zy niet kunnen ontbeeren. De opvoeding, de klceders, de kost, de orde en de rust, de bewaaring zelf der heilzaame waarheden, ja alles krygen wy door het beitel der menfehen. God wil dat wy zoo veele weldoenders in hun  der Natuur, VI. Onderh. 355 hun bemerken,als wy werklieden zien; opdat, vermits wy hen nooit kunner misfen, onze arbeid en erkentenisfe, door eene billyke wedergaaf, ook de lengte onzer dagen in duurzaamheid evenaaren. De reiziger Robinfon Crufoe, wiens gedwongen eenzaamheid waarfchynlyk, zoo niet waar is, achtte zich ongelukkig in zyn eiland, alleen omdat hy zyns gelyken niet kon vinden, om van hem geholpen te worden, en om hem op zyne beurt te helpen. Maar zich van het gellrande wrak begeeveti hebbende, om zyn leven te bergen, had hy zynen fnaphaan, zyn kruid en lood, eene byl, eene zaag en ander dienftig gereedfchap voorzichtiglyk met hem genomen naar het onbewoonde eiland, waar hy gedwongen zoude zyn alleen te leeven. Genoodzaakt om het gebruik der maatfehappy te misfen, behield hy echter haare nutfte uitvindingen, zonder welken hy eerlang zyn graf op dat eiland gevonden zoude hebben: hy bootfte, met dat gereedfchap , haare werken na; en door deeze voorzorg alleen kon hy zyn leven Z % be- De VEft- scheidenheidder staaten.  35^ Schouw too n ee i' Dë- verscheidenheid der staa- ten. behouden. Die ganfche gefchiedenis, of roman zoo gy wik, is eene aaneenfchakeling van voorbeelden, om te doen voelen en tasten dat de mensch zyns gelyken niet kan ontbeeren, en hun derhalve wederdienst verfchul- digd is. Maar is dit inderdaad zuiver waar? Laaten wy zien wat een menfchenfchuw Wysgeer, die in het misnoegen, dat het menfchelyk gedacht hem geeft, niets meer aan iemant ter waereld, maar alles aan zyn eigen verftand, waarvan hy een zeer groot denkbeeld heeft, zoude willen verfchuldigd weezen. De Wysgeeren hebben zoo dikwyls gezegd , dat de wyze genoegzaam voor zich zeiven is, dat 'er mogelyk wel iets aan zoude kunnen weezen. Deeze zaak dient onderzocht, en de proeve genomen te worden. Om zich eens vooral te ontdaan van eene maatfehappy van lastige en onweetende menfehen, begint myn fpytige Wysgeer met hun alles, wat hy van hun had, in het algemeen weder te geeven, kleeders, kunften, ambachten, gereedfehap, werktuigen, weeten-  der Natuur, VL Onderh. 357 tenfchappen en godsdienst, Hy heeft alles vergeeten, alles verlaaten. Als een ftyve Kartefiaan, meent hy dat zyne reden hem plaats voor alles zal De verschei- ■ denheid der staaten. houden. Hy vertrekt met naar m ccuc diepe eenzaamheid. Hy gaat, om zoo te fpreeken, alle zyne gedachten op nieuw vergieten, en uit zyn hootd eene aaneenfchakeling vaw gezuiverde denkbeelden haaien, waaruit by gevolg alle noodige uitvindingen voort zullen vloeiien. 0 Vruchteloos voorneemen! oydele hoop! men moet leeven eer men kan filofofeeren. Ik fbreek van de vruchteloosheid der poogmgen, welken hy doen zal om de rechte wys, op welke God van hem gediend wil zyn, uitte vinden; en deeze dienst is eene vrye openbaaring van Gods eigen willekeurige verkiezing; eene openbaaring, wiens voetftappen en draad in de maatfehappy, dat is, in de kerk, gevonden worden; maar daar zyne reden hem niets van kan leeren. Ik vergenoeg my met aan te merken, dat de behoeftigheden des levens, zelfs dc allergemeenfte, hem in de grootfte verlegenheid van de waereld zullen brengen. h Z 3 De  De verscheidenheidder Sta*, ten. 35$ Schouwtooneel De dieren komen ter waereld met alles, wat zy noodig hebben. De mensch, als hy geboren wordt, en onze wysgeer, als hy in zyne woeltyn komt, heeft noch kleeders noch voorraad. Maar de eerfte vindt in de —*« <-»- (-v-ülï; viiiui m ae Iieide van eene moeder, en in den arbeid van hun, die hem omringen, het dekfel an voedfel, dat hy noodig heeft. Onze naakte menfehenhaater, dan geperst door den honger, dan ge» blocdritst door den hagel, en beurtImgs verbrand van hitte, genepen door de koude, en overftroomd van den regen, begint met goeden ernst te bedenken, hoe hy kleermaaker, bouwmeester en hovenier zal worden. Of er eene onderlinge trekking der Kffhaamen is, of dat die aantrekking «echts eene natuurkundige fabel is • of het vuur het beginfel der aanlokkingskracht is of niet; of de veéracht?gheid der lucht, uitgezet door de wederkomst der warmte, het beginfel van de opklimminge der vochten in de planten is, dan of zy eene andere oorzaak heeft; alle die gefchillen moet fty daar laaten; hy moet dc beféhou- wende  der Natuur, VLOnderh. 359 wende wysbegeerte vaarwel zeggen. Hy heeft wel andere bezigheden, wei noodiger onderzoek te doen. Ik wil hem zien zweeten van moeite, en uit- -j-i u„;J ninHcir nv De verscheidenheidder Stapten. teeren van moedeloosheid , omdat hy geenen fteen kan bearbeiden, om hem het fatfoen van de fpade te geeven. Hy ziet 'er geene kans toe, en bemerkt, tot zyne fpyt, dat het vruchtelooze moeite is, het gereedfchap van den ouden landbouw na te maaken. Maar terwyl hy overlegt en bedenkt, cn nieuwe proeven neemt, gaat de zaaityd voorby; en zyn land is nog niet omgefpit. Daar is niet aan gelegen. Liever van eikels geleefd, dan bo°oze menfehen nagevolgd, en iets aan eens anders reden verfchuldigd te weezen. Hy wil in het geheel van niemant geholpen zyn. Maar met welk gereedfchap zal hy zich een dak maaken, zoo als hy het begreepen heelt? Hoe zal hy zich eene bank, waar op hy, vermoeid zynde, kan n nniflsr bv eene vertee- DE VERSCHEIDENHEIDDER S.TAATEN. Een ryke lediggangcr doet de maatfehappyte kort. aan te piy^c-u, umuai «.vu». . — -— ring doet, die tot nut der maatfchappye llrekt. Het is waar, dat de Voorzienigheid een groot goed weet te trekken uit onze verkeerdheden, uit onze begeerlykheden, en zelfs uit onze onrechtvaerdigheden. Dus kunnen de doortraptfte en bedrieglykfte armen de deugd der geenen, welken zy misleiden, oeffenen. Dus brengen de dwaaste verteeringen een geld, dat omloopt, en het loon van veel arbeids wordt, in eens anders handen. Maar indien de ryke en weelderige lediggangers eenig goed doen, is het zonder voorneemen: gewillig doen zy veel meer kwaads dan goeds. Het Euangelium, altoos overeenftemmende met het waare welzyn der fa-  3^4 ScHOUWTOONEEL Be verscheidenheid oer staa- famenleevinge, en billyker dan de Wysbegeerte, beftrafc zonder uitzonderinge elk één, die niet wil werken, en veroordeelt hem tot niet te eeten. Al konde de luiheid van den armen of van den ryken oorzaak geeven tot eenige goede uitwerkfels, wil het zelfde Euangelium niet, dat men het goede zoeke, door het kwaad te doen ofte dulden, en nog minder door het aan te moedigen , als men het niet keeren of wegneemen kan. Het voegt alleen eene vlecfchelyke reden, of aan eene rafelfchuimende wysbegeerte, de overdaad en weelde te pryzen, en eene verwe van deugd te geeven aan de luije dartelheid, die met anderen deel heeft in het genot der vermaakelykheden. De Christelyke Wysbegeerte weet van geen weiffelen of toegeeven. Zy wil dat wy ons onthouden van alles, dat met het merk van kwaad geteekend is. Zy gebiedt dat wy, het goede doende met de eenvoudigheid der duive , de listigheid der Hangen hebben om het kwaad te ontdekken, en het gevaar voorzichtiglyk te ontvlieden. Laaten wy dan het kwaad, en het gevaar, dat on-  der. Natuur, VI. Ondefh. 365 onaffcheidelyk van de overdaad is, cn de bcdelarye befchouwen,om ze te vergelyken, en om onzen haat voor de eene en de andere te meeten met de maate De ver* schei- denheh» der Sta*-» ten. der onheilen, die 'er uit voortkomen. Voor eerst is de ryke, zoo wel als de arme, die niet werkt, buiten de orde , die den mensch tot een' nutten en ernftigen arbeid veroordeelt. Beide zyn zy onrechtvaerdig , omdat zy zich de vrucht van eens anders zweet, kunst of behendigheid willen toeëigenen, zonder moeite voor moeite, en vlyt voor vlyt weder te geeven. Zy zyn zoo veele hoofden en armen, die voor de maatfchappye , welke hen onderhoudt, verloren zyn. Deeze luiheid is eene gemaakte ziekte, die de eene helft van het huisgezin lam houdt, en de andere helft met een' zwaaren en drukkenden arbeid belaadt. Tot hier toe is de onrechtvaerdigheict aan beide kanten vry gelyk. Maar brengt de arme de maatfehappy niet het grootfte nadeel toe ? De ryke zoekt 'er niets anders in dan vreugde, vrede en rust. Hy maakt elk niet bekommerd over hem: maar de arme is een las-  $66 SCHOUWTOONEEL De verschei denheid -ber staa. tsn. lastige en forntyds gevaarlyke buurman. My maakt, als hy farnenfpant met een ander van dezelfde foort, het begin van een rot, dat met nrillpn t,»,!. , t,.!!.^!! UCIIIIIC en met fieltery eindigt. Men kent hunne ftreken en het liedje, waar in zy eer ftellen (a): Al klaagen zy in 't openbaar, Zy leeven lui en vry, Zes maanden van het jaar, Van fnood bedrog en guitery, Zes and're maanden nog, Van guitery en fnood bedrog. Indien wy ons met reden ftooten aan de bedelary, door de ftoornis en overlast, dien zy noodwendig aan het overige der maatfehappy doet; indien wy ons billyk belgen op het zien van menlehen, die yrywillig onnut zyn, en zich verkroppen van de lekkerfte fpyzen cn den edelften wyn, terwyl de arbeidzsfii- (a) Con arte ed ïngannoSe viye mezzo 1'anno: Con inganno e con arte Se vive 1'altra parte.  der Natuur, VI. Onderh. 367 me ambachtsman te lydig fchraal moet leeven, moet dit vee, dat onder ons krielt, ons nog veel meer vertoornen door de oneer, welke het ons aandoet. Men kan met reden zeggen, dat het ... . moA won frhnndp rppkenr. Df. verscheidenheid der STAATEN. I ons met het mcrK van ïcnanae ceeKenc. Hoe vindt inderdaad een man, die twee armen heeft, middel om van onzen arbeid te leeven, ten zy door ons met zyne grillen te bedotten, of omdat wy geen verftands genoeg hebben , om eikanderen daarin te verllaan dat wy onzen broederen werk, en daar door middel verfchaffen om te leeven? Hoe kan het weezen, dat wy onze dagen in gerustheid zoeken door te brengen , en dat wy, door onze milddadigheden, een oneindig getal van fnoode luiaarts aanmoedigen, om onder ons openbaare fchoolen van bedrog en guiterye op te rechten; om de aandacht en de godsvrucht der openbaare gebeden te ftooren, door luidruchtige en onbetamelyke bedelaryen; om ons met hun gefchreeuw te volgen tot in onze huizen; om ons te bekommeren in onze reizen, door de gedachten van het geene de nood of de moedwil vermag, als  3Ö"8 ScHÖUWTOONËËL De VERSCHEIDENHEIDDÉR STAAt|N. als hy door de eenzaamheid beeunstigd is? ö Onze vryheid is wysfelyk geregeld door de wetten: maar de bedelary kent 'er geene, of zy weet ze te leur te ftellen. De plakkaaten en de luizeVangers doen deeze fchooijersj die Parys overliroomen, nu en dan verdwynen. Maar zy hebben, voor hun vertrek, elkandcren de leuze gegeeven. Zy verfpreiden zich by hoopen in de' groote lieden der ftabuurfchap. Men vindt net dezelfde bedelaars weder in de kerken van Orleans, Van Dijon, van Iroijes, van Reims, van Amiens en Kouaan. Als het onweder over is, maaken zy weder teMonrargls, te Soisfons, te Bauvais en te Pontoife te komen. Zy komen alle met kleene hoopen weder, en zich houdende als menfehen , die goed te Parys ter markt brengen , bevinden zy zich weder in dit geliefde middenpunt hunner neefmge. Ik hebbe deezen handel twintig jaaren lang waargenomen. Onder de geenen, die het beroep nieuw begonnen hebben, zie ik altoos weder de ouden, welke ik kenne, en die den aart- kome-  der Natuur, VI. Onderh. 369 komelingen de ftreeken van het ambacht leeren. Het zyn altoos dezelfde aanzichten, en dezelfde voorfchriften van bedelarye. Wy bewyzen hun vriendfchap. Wy betaalen hun vaste renten \ De verscheidenheid der SlAA" ten. en klaagen als wy ze op den verfchyndag niet zien komen. Wy waarfchouwcn hen Van de maatregelen, die tegen hen genomen worden.' en alles, wat eene wyze regeeririg onderneemt, om hun getal te verminderen, wordt door onze toegeevendheid te leur gefteld. Wy haaten de luiheid, en kweeken ze aan. Het is onbegrypelyk dat 'er een groot getal van bedelaaren kan zyrt in een fchoon land, en dat men 'er echter een gezond verftand meent te hebben. Zie daar het geene zich ten eerfte Voor het verftand opdoet, als men de gevolgen van de werkelooze armoede befchouwt: zy is onze roede en fchandc. Men kan de ledigheid der ryken niets diergelyks verwyten. Het fchynt dat wy 'er otts niet over behoeven te fchaamen, vermits zy in geenerhande manier ons werk is, noch ons in 't allerminfte ongerust kan XI. Deel. A a maa-  De verscheidenheid DER STAATEN. S73 SCHOÜWTOONEEI. maaken; vermits de maatfehappy, verre van de verteeringen der weelderige ryken te duchten, daar weezenlyke voordeelen van trekt. Maar het kwaad, dat zy doen, is nog weezenlyker. Hy, die veele goederen heeft, heeft veel van de maatfehappy ontvangen; of, om beter te zeggen, hy is alles aan haar verfchuldigd. Zy heeft zyne inkomften vermeerderd; zy heeft hem ryk gemaakt, door den koophandel, of door de voordeden der openbaare bedieningen. Het fchynt dat elk hem viert, elk zyne gunst zoekt, door eene meenigte van dienflen en eerbewyzingen. De ganfche maatfehanpy tracht hem te behaagen. Het is billyk dat hy zich ontrent haar zocke te kwyten door wederdienftcn , zyner rykdommen waardig, en die hem in ftaat ftellen om de fteun der behocf tigen, en een vader des vaderlands te worden. Hy had deezen naam kunnen verdienen, door aan zyne geboorteftad een gezond water of eene openbaare bron te verfchafTen. Hy zoude aan zyn vaderland wedergeeven het geene hy daar aan fchuldig is, dooide  der Natuur, VI. Onderh. 371 de oprechting van eenige fabrycq of handwerk in zyne ftad, in welke veele ledige handen eene kostwinning zouden vinden, en die min ryker menfehen niet durven onderneemen , uit vrpfze vnn Vr zich rlnnr re hederven. De verscheidenheidder Staa- ten. vreeze van er zich door te bederven. Hy zoude zich, op eene edele wyze, van zynen pligt kwyten, door het uitmaalen van een fchadelyk meir, of het uitdroogen van een Hinkend en luchtbefmettcnd moeras, of door de oprechting van fchoolen, om de jeugd uit liefde te doen onderwyzen, of door het ftichten van een gasthuis voor noodlydende zieken, of van een hofje tot onderhand van oude behoeftige menfehen, of door andere liefddaadige ftichtingen, dienende om daghuurders, in tyden als zy geen werk hebben, te doen beftaan, vooral in duure tyden , door het planten van hout voor de gemeente, door het hermaaken der wegen, of door eenigen anderen arbeid, nut voor het gemeen. Eene wyze fpaarzaamheid zoude den ryken in ftaat ftellen, om welbeileede milddaadigheden te doen, en zyne medeburgers gelukkig te maaken, door Aa 2 zelf  S/ü ScHOUWTOONEEL De verscheidenheid DER. STAATEN. zelf de fchaduw van bede'larye wegteneemen. Hy zoude zyne weldaadigheid kunnen vereeuwigen, zonder de werkclyke gevoeglykheid van zynen ftaat of zyn huisgezin te verkorten. Maar den dienst der maatfchappye bekreunt hy zich minst. Hy houdt haar zeer gelukkig, dat zy hem heeft, en de vruchten van zyne weelde en vermaakeiykheden mag trekken. Zyne eenigfb eerzucht, zyne fterkfte drift is de geenen , die boven hem verheven zyn, naar te bootfen, en den luister, die den hoogen adel, den hoogden amptenaaren, of zelf een' eerden Staatsdienaar voegt, te vertoonen. Hy meent dat hy ongelukkig zoude weezen, of dat het hem tot oneer zoude drekken, indien hy niet ten minde twee weluitgedoste en welgcloonde kamerdienaars had, een' om op zyne klcederen te pasfcn, en den anderen om zyne kleenodiën re bevvaaren. Een geheimfchryver is een noodzakelyke bediende voor hem: zou Myn Heer zelf zyne brieven fehryven? dat waar te groot een last. En omdat het hem niet minder moeijc- lyk  der Natuur, VI. Onderh. 3-3 lyk zoude vallen, en ten andere te burgerachtig zoude fchynen, zyne goederen te bellieren, kan hy alzoo wei nig eenen rentmeester misfen. Hy zal vyf en zes honderd guldens loons aan #>pn nnnprknk srpeven. om hem van De ver- sch eide;- heid der staa ten. een ujjpciKurv g^v-v-u, langzaamer hand te vergeeven. Om de nagerechten met de pracht zyner maaltyden zeivete doen overeenkomen, moet hy ook een' fuikerbakker in zynen dienst hebben, om hem van papieren glas geitellen, die alleen bekwaam zyn om kinderen te behaagen, te maaken. Hofmeester, lakeijcn, twee of drie welbefpannen koetfen, zoo veele koetfiers, llalknechts, pollillon, looper, deurwachter en veele anderen, wier naamen en dienden ik voorbyga; kortom, die ganfche doet wordt rykelyk geloond en wel gevoed, om hem alle dagen eenen dienst van weinig uuren te doen, of alleen voor de. pronk, om op zekere tyden dechts tc toonen dat Myn Heer een groot getal van dienstboden heeft. Wy klaagen niet over de verteering, welke hy doet, maar over de wys zyner verteeringe. Zyne'groote goederen, die, indien hy A a 3 'er  3."4 SCHOÜWTOONÏH De verscheidenheid der STAA- 'er een nutrig gebruik van wilde maaken , het vernuft van veele menfehen zouden hebben kunnen wekken, en den overvloed brengen in de plaatfen, waar hy ze verzamelt, voeden elders menfehen, zonder bekwaamheid, en die hunne hoedanigheid van burgeren afgeftaan hebben, toen zy in zynendienst overgingen. Hy bederft alles, wat hem omringt. Het is zyn grootfte kwaad niet, dat hy armen en verftarden, die nutte beroepen aanvaard en bekleed zouden kunnen hebben , aan de maatfehappy onttrekt en zich toeeigent , fchoon het eene groote onrechtvaerdigheid is zich den dienst van vyfen-twintig en dertig menfehen, waar aan een Vorst genoeg zoude hebben, aantemaatigen, rerwyl het veel voor hem zoude zyn, indien hy 'er twee en drie in zynen dienst had. Zyn groorfte misdaad omtrent de maarfchappy is, dat hy ze allen bederft, door hen niet dan met beuzelachtige voorwerpen bezig te houden, en tot deelgenooten zyner ledigheid te maaken. De wellustige man alken, gefteld op weelde en vermaak, verwildert dien tal-  der Natuur, VI. Onderh. 375 talryken hoop van dienstboden, die geenen regel meer kennen. De befmetting flaat voort, door de ganfche buurt, welke hy met de dwaaste begeerte om hem na te volgen vervult, en eindelyk tot op het land en onder de De verscheidenheid der staaten. kinderen zyner hoevenaaren, welken hy eenen afkeer van hunnen ftaat geeft. De boeren zoon, de zoon van den Werkman en daghuurder, vergelyken hunnen zwaaren arbeid en fobere kost met de ledigheid en den overvloed van de lediggangeren, welken deeze man van vermaak in dienst heeft. Het verblyf der fteden, en vooral de huizen der ryken behaagen hen. Zy zouden goede hoe venaars, landmeeters, ftoffewerkers, of linneweevers geweest zyn; maar zy zeggen het landleven vaarwel, om zich te begeeven in dienst van een' ryken man, die ze zoo lui en zoo trotsch maakt als hy zelf is. Alles, wat zy zien en hooren, ftrekt om hen nog meer te bederven. Het ganfche huis bootst den Heer ftil na: cn het voornaamfte, dat den weelderigen man cn zyne navolgers gerust ftelt, is dat God tc groot is, om zich met de beAa 4 z'ig-  376" ScHOUWTOONEEL 1?E VERSCHEIDENHEIDDER STAATEN. lyke burgers voortkomen; en waar ftaat die fchool niet open? Daar door geeft men zich heden voor een fraai vernuft uit. Men fchynt gezellig; en men verbreekt de banden, zonder welke geene» duurzaame gezelligheid of maatfehappy kan beftaan: men wordt een fterk redeneerder, voorgeevende dat Hy, die zyne hand opent om ons zyne goederen te fchenken, geene acht geeft op onze manier om dezelven te gebruiken. Het noodzakelyk uitwerkfel van deeze fraaije leeringen is de natuurlyke rechtheid der verftanden te bederven, het geweeren toe tc fchroeijen, en dc orde om te keeren. Het verfchil, tusfehen de uitwerkfels der bedelarye en die der weelde, is dat de bedelary geene andere dan verbeeste zielen en de min vernufrigfte verftanden trekt; zoo vuil, zoo verachtelyk, zoo walgelyk is zy: in plaatfe zigheden der menfehen te bemoeyen; en dat men het geene, 't welk God niet ziet, flechts voor de menfehen moet verbergen. Dit leerftuk is eenvoudig , en befpaart veel onderzoeks. Uit zulk eene fchoole moeten wonder-  der Natuur, VLOnderh. 277 plaatfe dat de weelde de maatfehappy berooft van de fraaije geesten, welken zy onnut maakt, en van de deugden, welken zy te njete doet door de verlei,Wff'p nnnloklvkheder. Daar de ver- Da VERSCHEIDENHEID der Stapten. denite aanlouiyKneaei'. *" maakclykheden de overhand hebben, moet men noch liefde voor de orde, noch zucht voor het gemeenebest zoeken. Laaten wy #erdcr gaan; die weelde, welke wellustige menfehen voor nuttig voor ten minde burgerlyk houden, is inderdaad de omkeering der rechte burgerlyke regeeringe. De weelde doet de fchatten, welken zy verteert, in o-eene andere handen overgaan dan in zulken, die betrekking met haare vermaakclvkheden hebben, cn zy verwaarloost de andere geheel en al; c welk eene zoo ongelyke en zoo onbezonnen verdeeling der rykdommen en der vruchten der aarde maakt, dat fchier alles by eenigen, en byna niets of zelf in 't geheel niets, by anderen gevonden wordt. Waaruit volgt, dat de weelde cn de ledigheid der ryken de fcherplle roeden der maatfchappye zyn, vermits zy, na nog grootcr kwaaA a 5 . * ien  De ver. schet- DENIIr'D dïr staaten. Oorzaaken der bedelarye. 3?8 SCHOUWTOONEEL Jen dan de bedelary veroorzaakt te hebben, door de verftanden te bederven iaar en boven de voomaamite oorzaak der bedelarye worden, door de ongeregeldheid hunner verteeringen. Ik zeg de voornaamfteVniet de eenigfte oorzaak: wy brengen allen, hoewel verfcheidendlyk, tot het zelf- rif» rr^c —wv.1JtiucuuiyK, tot het zelfde kwaad toe, en wy moeten leeren hoe, als wy het willen verbeteren. Dit brengt ons tot de tweede vraage, te weeten, of'er eenig hulpmiddel is voor de onordentlykheid van den weelderigen ryken en voor de luiheid der armen. Maar het is het werk alleen van Hem, die de harten in zyne hand heeft, de ledigheid en grilligheid der ryken te hervormen. Wy zyn noch gezonden noch gemagtigd, om hun gedrag te regelen; en wy zien geene andere menichelyke hulp voorhanden dan eene verHandige en deugdzaame opvoeding. In tegendeel, fchoon de bedelaars zoo dom, en zoo ongezeggclyk zyn, dat het onnoodig fchynt hun eenige voortogen te doen, om hun den bedelzak te doen afleggen, is het echter mogelyk en noodigj.an de wegneeming van hunne  der Natuur, VI. Onderh. 379 re vurigheid te arbeiden, omdat het hulpmiddel by ons is. Deeze mogeJykheid beftaat niet in de verdubbelmge onzer aalmoefen, niet in de vermeerdering van onzen last, maar daarin dat Einde des Elfden Deels. DE verscheidenheidder staa- ten. ringe van uu^" »»i - men alleen op arbeiders doe overgaan alles, wat aan luije lediggangers gegeeven wordt. Wy zullen in het volgende deel zien of de zaak doenlyk zy. Hier in zyn de wenfchen van den man van weelde en van den Christen vereenigd. De Christen begeert niets zoo zeer, dan alle zyne broeders verzadigd, en alle rechtvaerdighcid uitgevoerd te zien. De man van weelde zoekt alleen een ftil leven, in eene ongeftoorde gerustheid, te leiden. Zoo 'er een bekwaam middel, om den eenen en den anderen te voldoen, voorhanden is, is het dc vernietiging der bedelarye; naardien het geene, dat tot heul der armen kan ftrekken, den wensch van alle liefdaadige harten zal vervullen, en de rust der ryken in het byzonder, en die van de maatfehappy in het algemeen bevorderen.