van den heer v. Schenk Brill mi • juiste licht te stellen. Plaatsen wij hiertegenover de «oen neer j. lak., aan som nex o  den heer v. Schenk BriH • luiste licht *a „4~n„ Pkaisen wij hiertegenover | neer J. jjif. j;aT, „ ... , ,« —' nem  GEDENKSCHRIFTEN t  tWEE VO0RGAAN8E deblèn, öi provemens and advantagé, dat is, een jong zee officier, die zijnen tijd, geduurende zijn verblijf te Parijs, zoo wel ter zijner befchaving, als tot zijn voordeel wenschte te befteeden. Alleen de jongheid en het gebrek aan ondervinding kunnen de onderneeming van den Heer Monke verfchoonen; want om zijne landgenooten te doen deelen in het zoort van vor. deringen, welke hij toen te Parijs maakte, bied hij hun in deeze vertaaling al het vergif aan, hetwelk men in dien tijd aldaar verfpreidde om dat geen te doen ontftaan, wat de waereld thans kent en waarvan zij, hoop ik, een afgrijzen gehad heeft. Ik zal u niets zeggen van dat Leven van Voltaire, wiens oorfprong gij wel kent en het welk Hechts jonge lieden heeft kunnen verleiden , die geene kennis hebben van onze eeuw, en die nog met een zoort van bewondering worden aangedaan op het zien van mannen die groot zijn, al is het ook in ondeugden en fchelmerij: maar dewijl het een kunstgreep der Godloofeö is, hunne kampvegters voorteftellen als ftervende op het bed van eer en bedaartheid, moet ik dat geen, wat gij van den dood van Voltaire, in eene van die omftandigheden, welke met alle andelen te zamen hangen, gezegt hebt, onderiieunen. Wan- (*) Ik heb Wedaad dit leven van Poltaire gezien, de Icbïij* ver van heizdve is Wijn Heer de Pillettc, A 3  W IETS OMTRENT DE Wanneer ik in het jaar 1781 te Parijs was, zag ik daar dikwerf eenen van die perfoonen, die gij, volgens het algemeen gevoelen als getuigen hebt aangehaalt, ik bedoel den Heer Tronchin: hij was een oude kennis van Voltaire te Genève, van waar hij naar Parijs was gekoomen als eerfte geneesheer van den vóórlaatften Hertog van Orleans : hij wierdt in deze laatfte ziekte van Voltaire geroepen , en ik heb uit zijnen mond alles vernoomen, wat te dier tijd te Parijs en buiten af verfpreid wierdt omtrent den verfchriklijken toeftand waarin zich de ziel van dezen flegten mensch, bij de aannaadering van den dood, bevond. De Heer Tronchin deed zelf, als geneesheer, alles wat hij kon, om hem tot bedaaren te brengen, want zijne hevige aandoeningen verijdelden alle uitwerking der geneesmiddelen; maar hij kon zijn oogmerk niet bereiken, en hij was genooodzaakt hem te iaaten liggen, wijl het zoort van zijne krankzinnigheid een afgrijfen in hem verwekte. Zulk een hevige toeftand kan, in een lighaam, hetwelk allengskens vervalt, niet lang duuren; de verdooving, welke de voorbode is van eene ontbinding der werktuigen, moet noodwendig daarop volgen, gelijk zij gewoon, lijk de hevige aandoeningen, door droefheid veroorzaakt, volgt; en het is deze laatfte toe» ftand van Voltaire, die men met den naam van bedaardheid verfiert heeft. De Heer Tronchin wil-  TWEE VOORGAANDE DEELSN. V wilde niet dat men zich daaromtrent vergiste; uit dien hoofde verfpreide hij, terftont, in de hoedaanigheid van getuige, de waare omftandigheden, welke gij verhaalt hebt; hij deed het, met oogmerk dat het tot een gewigtige les zou dienen voor die geenen, welke tot hun derf bed wagten, om te onderzoeken in welke gefteltheid zij behooren te fterven. Niet alleen de toeftand van het lighaam, maar inzonderheid die van de ziel kan de hoop verijdelen, dat men als dan in ftaat zal zijn, dit onderzoek te kunnen in het werk ftellen; want God is even zoo rechtvaardig en heilig als hij goed is; en fomtijds laat hij toe, dat de ftraffen, welke befterat zijn voor die geenen, die zich zoo fchul« dig maaken, reeds voor het einde van hun leven, door de knagingen van het geweeten, eenen aanvang neemen, om de menfchen nadruklijk te waarfchouwen. Deze ongetrouwheid in de omftandigheden omtrent den dood van Voltaire, is de eenigfte niet, aan welke zich de fchrijver van het boven gemelde werk heeft fchuldig gemaakt; hij heeft er nog uitgelaaten, de omftandigheden, die zeer wel bekent zijn, van zijne eerfte aandoening, na dat hij uit de kerk was gekoomen , en zijne betuigingen daaromtrent, welke gij, volgens echte ftukken, hebt medegedeelt ; daaden, die de benaauwdheden voorafgingen, welke zijne medehelpers hebben trachten te verbergen, en A 3 waar.  ,»t ï E T 'S OMTRENT DE waarvan zij waarfchijnlijk zelve de oorzaak waren. Zij omöngelden hem, en hielden hem aldus terug van dat geen, hetwelk alleen zijne ziel had kunnen bedaaren, wanneer het hem had opgeleid, om ten minften, geduurende den korten tijd, welke hem nog in deeze waereld overig was, het kwaad, het welk hij in dezelve gedaan had, te herftellen. Maar deze bedriegerij was niet in ftaat om die geenen, welke de gefchiedenis van Voltaire kenden, te misleiden ; want om niet te fpreeken van de huichelachtige handelingen, welke hij fomtijds, uit vrees voor dit leven, verrichtte, zoo is het ge» jioeg bekent, hoe de plotzlinge vrees voor het toekoomend leven hem insgelijks tot zulke handelingen heeft aangefpoort. Ik zal er u een voorbeeld van aanhaalen, hetwelk mij te Gottingen in December 177Ó is verhaalt, door den Heer Diè*e, tweede opziender der boekerij van die hooge fchool; gij kunt er, naar uw goedvinden, gebruik van maaken. Wanneer Voltaire zich in Saxen onthield, en de Heer Dièze bij hem als geheim fchrijver was, wierdt hij gevaarlijk krank. Zoo draa hij zijnen toeftand bemerkte, liet hij eenen Pries». ter roepen, biechtte, en verzogt hem zeer fterk , dat hij het Sacrament aan hem wilde toedienen, hetwelk hij indedaad ontving, na dat hij, 2qo lang als het gevaar duurde, boete gedaan had; maar zoo draa ajs het gevw voorbij was»  TWEE VOORGAANDE DEELEN. VII was, zeide hij tegen den Heer Dièze, terwijl hij tragtte te lachen met zijne kleinhartigheid, zoo als hij ze noemde: „ Gij hebt gezien, mijn „ vriend, hoe zwak de mensch zij?' De aanhangers van dezen godloozen mensch hebben ook die oogenblikken van vrees bij hem en bij anderen van zijne medeplichtigen, aan deze menschlijke zwakheid toegefchreeven : Zij hebben voorgegeven, dat de ziekte zoo wel de ziel als het lighaam verzwakt, en dikwerf kleinmoedigheid veroorzaakt. Het lijd geen twijffel of deze daaden der godloozen, die, bij het naderen van den dood, tot inkeer komen, zijn kenmerken van eene groote zwakheid; maar waar moet men dezelve zoeken? In hun verftand? Neen, want het verftand maakt zich alsdan los van alles, wat hetzelve geduurende het leven beneevelde: deeze zwakheid heeft enkel plaats in hunne eigene overtuiging dat zij ge» zondigt hebben. Deze menfchen worden door den hoogmoed, en eenige andere verkeerde hartstogt weggefleept, en trachten eenen aanhang te maaken; de hartstogten en de onkunde bij andere menfchen verfchaffen hun ook opgang: door hunnen voorfpoed bedwelmd, meenen zij in ftaat te zijn, de wetgeevers der waereld te worden'y zij beproeven het, en een blinde hoop volgt hen. Wanneer zij dus tot het toppunt van geluk , het geen hoogmoedige menfchen zoo zeer A 4 ver*  Vijl IETS OMTRENT DE verlangen, zijn gekoomen, geven zij zich geheel aan hunne driftige begeertens en begrippen over: de waereld bied hun alsdan nieuwe vermaaken aan, waarvan zij de geoorloofdheid alleen naar hunne neigingen bereekenen, en zij worden zoo langer zoo meer bedwelmd door den wierook, welke die geenen, die even als zij over alle Heilige wetten heen geflapt zijn, aan hun verkwisten. Maar wanneer eene gevaarlijke krankheid den geheelen ftoet van bewonderaars, den geheelen drom van vermaaken, alle hoop op nieuwe overwinningen agteruit doet deinzen, wanneer zij merken, dat zij al« leen en naakt naderen tot dat toekoomende, hetwelk zij, niet alleen voor zich zei ven, maar voor alle die geenen, welke zij door hunne verdichtfelen verleid hebben, om zich volgens hunne regelen te gedraagen, hebben beflist. — Indien zij in dat verfchriklijk oogenblik, wanneer de hoogmoed niets meer heeft hetwelk haar onderfteunt, de gronden herdenken , op welke zij het algemeen geloof aan eene Openhaaring, die gefchikt was, om tot eenen algemeenen en ftelligen regel voor de menfchen te dienen, hebben aangetast, — dan worden zij zelve door de zwakheid van deze gronden, die zij nu niet meer door drogredenen durven verbergen, getroffen,' en niets is alsdan in ftaar, om hen, indien hun gevoel niet weldraa wordt witgedooft, te bevrijden van het beangstigend denk"  TWEE VOORGAANDE DEELEN. denkbeeld, dat zij, zelf voor den Infteller van deze Openbaaring, reekenfchap zullen moeten geven. Men moet in onze tegenwoordige dagen geene moeite ontzien om deze wezentlijke zwakheid van de Hoofden der Zamenzweerers tegen den Christlijken Godsdienst, overal in hunne gefchiedenis aan te toonen, tot welzijn van die geenen, welken zich verbeelden, dat zij, na bedaart en grondig onderzoek, overtuigt: zijn geworden, en die zich daarom, zonder nadenken, zonder eenigen twijffel aan hunne lesfen overgeven: het is van belang, zeg ik, hun aan te toonen, dat deze menfchen geene grondige overtuiging gehad hebben, en dat hunne navolgers dezelve even zoo min bezitten, en dat zij zelve hunne ongelukkige hersfenfchimmen alleen te wijten hebben aan - de verdoovende uitwerking van den wierook hunner bewonderaars. Ook ben ik voorneemens, om tot ftaaving van al het geen gij omtrent Voltaire' gezegt hebt, dat geen, hetwelk de betrekking, die ik wel eer met hem gehad heb, mij omtrent hem heeft leeren kennen, binnen kort in het licht te geven. De tijden, die wij beleven, verplichten alle die geenen, welke het plan van deze feéte tegen de Openbaaring van nabij hebben zien fmeeden, de afgrijslijkheid van hetzelve, en de fchandelijke omftandigheden , waarvan hunne vrijwillige onkunde de oorzaak was, te ontdekA 5 ken 3  % IETS O M T R. E N T D £ ken; dit is de rede Mijn Heer, dat ik mij met alle waare vrienden der menschlijkheid vereenig, om u te danken voor uwe edelmoedige pogingen in deze weldaadige loopbaan. Ik ben enz. Uw dienstwillige dienaar Wind/ar, den 23 QStober 1797. , De ]Luc. Laat iemand, na zulk een getuigenis gehoort te hebben, voor den dag koomen en zeggen, dat Voltaire als een held geftorven zij. 2. Er is in het tweede deel van deze gedenkfchriften eene daadzaak van eenen anderen aarr, roaar die nogthans insgelijks gewigtig is, en die, met een weinig meer grond, eenige tegen* fpraak verwekt heeft. Het is die van den Heer Sinetti, welke in het jaar 1776, als afgevaerdigde van het Oosten, van Parijs naar Rijsfel kwam. Ik weet niet hoe het gekoomen zij, dat ik dezen Sinetti officier van de cavallerij genoemt heb;hij diende onder de infanterij, of gaf zulks ten minHen voor. De dwaaling is ten opzicht van de daadzaak van weinig belang; maar zij verongelijkt twee andere officieren van denzelfden naam, die onder de cavallerij dienen, en wier gevoelens, diensten en getrouwheid aan hunnen Souverein volmaakt het tegengeftelde zijn van dien Sinetti, dien voorbaarigen apostel der Omwending, Deze  TWEE VOO Kf* AAW DE D JE(.EN. « Deze dwaaling heeft aanleiding gegeven tot onderzoek. Een achtingwaardig man, die belang ftelde, om de waarheid van deze zaak te weeten, heeft eenen brief gefchreeven aan den Graaf de Martange, die, zoo als ik dagt, in het jaar 177Ó officier onder het regiment van la Sarre en zeedert lang generaal was. In het eerfte antwoord van den Graaf; die mijne Gedenkfchriften nog niet geleezen had, merkt men, dat hij in de veronderftelling is, dat ik de Militaire Loge van Rijsfel befchuldig, als of zij de zamenzweering van het Jacobijnismus gefmeed en begonnen had. Men begrijpt ligt, hoe zulk een voorgeven moest worden opgenoomen. Maar ik heb ook niets diergelijks gezegt: ik heb integendeel gezegt, dat de officieren van la Sarre dien Zendeling van het Groote Oosten niet anders befchouwt hadden, dan als eenen overdreven zot, die fpoedig merkte, dat de Vrij Metzelaars, officieren van la Sarre, de Metfelaars van zijn J'oort niet varen— De Graaf de Martange fchrijft verder in dien zelfden brief, dat hij nooit eenen anderen Sinetti gekent heeft, dan den officier van de cavallerij, die eenpaarig van alle menfchen gepreezen wordt. Hoewel men niet altijd kan veronderfteld worden iemand gekent te hebben , dien men flechts voor een oogenblik, en voor meer dan twintig jaaren, gezien heeft, zou mij nogthans dit voornaamentlijk doen denken, dat de Graaf er niet bij tegenwoordig geweest is,  SOI IETS OMTRENT DE is, toen het geen ik verhaal, gebeurde. Men zal mij wel toedaan, te zeggen, dat er een tweede brief van den Graaf is, waarin hij zegt, dat hij mijne Gedenkfchriften heeft geleezen, en in dezelve eene aaneenfchaakeling van bewijzen heeft gevonden, welke hem doen denken, dat de perfoon , die mij deze gebeurenis heeft medegedeelt, mij misfchien eenvoudig omtrent eenige omftandigheden of eenige naamen misleid heeft. — Tot bewijs dat ten minden de omftandigheden de zaak niets veranderen, dient, dat de Ridder de Mijon, die zeker een man van eer is, en die officier is onder het zelfde regiment, dien ik ook als getuigen heb aangehaalt, zulks niet heeft willen ontkennen, offchoon men hem daartoe allerlei aanzoeken gedaan heeft. Een tweede bewijs is, dat verfcheide officieren hebben verklaard, zich in het gemeen het gebeurde wel te kunnën herinneren, hoewel zij de omdandigheden, door een tijdverloop van twintig jaaren, vergeeten hadden. Eindelijk een derde bewijs is, dat die geen, welke er belang bij meende te hebben , dat dit verhaal herroepen wierdt, de oprechtheid heeft gehad, mij te belijden, dat hij, na alle onderzoekingen die hij in het werk gedeld had, erkende, dat de zaak op zich zelve waar was, zoo dat ik, indien ik den naam van eenen getuigen verlies, den zijnen bijna in de plaats zou kunnen dellen, zoo niet als getuigen, ten minsten als rechter. ik  TWEE VOORGAANDE DEELEN. Xlll Ik had ook waarlijk al te veel voorzigtigheid gebruikt, dan dat ik zou hebben kunnen bedrogen worden omtrent het wezentlijke van eene zoo gewichtige daadzaak, die ik buiten dien wist, maar die ik niet wilde openbaar maaken dan op het verhaal van eenen ooggetuigen. 3. Er is nog iets, waarvoor ik mijne leezers moet waarfchouwen; te weeten, dat in de twee eerfte deelen der Gedenkfchriften aanhaalingen voorkoomen, die men met moeite vinden kan, wegens het plaatfen van verkeerde getallen, of wel wegens de verfchillende drukken, inzonderheid omtrent de brieven van Voltaire. Ik heb het gezegt, en ik herhaal het, dat er geen ééne aanhaaling in voorkomt, voor welke ik niet inftaa, uitgenoomen de vergisfingen in de getallen. Ik zal dit werk niet eindigen zonder er eene lijst van de drukfouten bijtevoegen, die ten minsten de voornaamfte zal verbeteren, door het jaargetal en de dagteekening van de brieven ©ptegeven. VOOR.  VooRLOOPiöE aanmerkingen OVER DE ILLUMINAATEN, ËN BE WERKEN, • DIE TOT BEWIJZEN VAN DEZE GEDENKSCHRIFTEN ZULLEN DIENEN. j)e zamenzweering, die ik in deze Gedenkfchriften nog moet openbaar maaken, is die der llluminaaten van de Ongodisterij, die ik in de opgaave van het Plan van dit werk heb aangekondigt, onder den tijtel, van Zamenzweering der Sophisten van de Godloosheid en der Regeeringloosheid tegen alle Godsdiensten, en tegen alle Regeeringen, Gemeenebesten zelve niet uitgezonden, tegen alle burgerlijke Maatfchappijen ,en tegen allen eigendom van wat aart ook. De naam van llluminaaten, welken deze fedte, die in hare beginfelen de verderfli jkfte, in hare oogmerken de uitgebreidfte, en in hare middelen de listigfte en flegtfte is, heeft verkoozen, is zeer oud in de Jaarboeken der verwoestende Sophisten. Het was weleer de naam, dien Manès en zijne aanhangers zich aanmaatigden; gloridhtur Manichael fe de coelo illuminatos, zegt Gaultier, op het woord Manichaei, derde afdeeling, dat is, de Manichaers, of volgelingen van Manes beroemen zich, dat zij van den hemel verlicht zijn. De eerfte Rofekruisfers, die in Duitschland te voorfchijn kwamen, noemden zich ook II-  VOORÏ.OOPIGE AANtöERKINGE», lïluminaaten. In onze dagen maaken de Martinisten en verfcheiden andere feftes insgelijks aanfpraak op het Illuminatismus. Om aan de gefchiedenis getrouw te blijven, die hare zamenfpanningen en hare leerftukken van eikanderen fcheid, breng ik dezelve tot twee zoorten. Er zijn thans llluminaaten van de Ongodisterij, en llluminaaten van de Theo/bphie Ci\ Deeze laatfte zijn meer bijzonder de Martinisten, wier leerfteliel ik in het tweede deel heb opgegeven, en de Sweden burgers, van welke ik op zijn tijd en plaats, Hechts dat geen zeggen zal, wat ik van hunne fecte heb kunnen te weeten koomen. De llluminaaten, wier zamenzweering ik gaa openbaaren zijn die der Ongodisterij. Demeenigte van brieven, gedenkfchriften en boeken, die ik over dezelve ontfangen heb, zeden ik mijn Plan heb bekent gemaakt, heefr mij zoo veel ftof verfchaft, dat ik niet in ftaat ben dezelve in één deel te ontwikkelen. Ik heb gemerkt, dat die fecle hare ontwerpen, en de wetten, welke zij zich zeiven heeft weeten te geeven om haar doel te bereiken, op zulk eene zonderee In de* zestiende eeuw ontftonc een aanhang van Wijsgee. ren, die den naam van Thtofophisten omhelsden, en die, weinig hetromven Hellende op de bepanlingen der menschlijke rede of de pogingen van overdenking, alles aan eene Godlijke inlicuing en herhaalde proefneeming toefchreeven. Zie Mosheim\< Ktrkh GefMt&nis van ét Zestiend» Eevyy, hlafc. 348. ViRT AALBR.  JEW VÓ0RL00PIGE ATNMERKINGEN, derlinge wijs heeft zaamverbonden, dat ik het noodig geoordeeld heb, eenen aanvang te maaken, met mijne leezers haar geheel wetboek (Code) te leeren kennen, dat is den geheelen gang van hare graden, van hare verborgenheden, en van haar beiluur. Daar dit onderwerp alleen een geheel boekdeel vereischt, heb ik mij verpligt gezien, er nog een vierde bij te maaken, voor hetwelk ik het historisch gedeelte van het Illuminatismus, en de toepasfing van de drievoudige zamenzweering op de gebeurenisfen in de omwending, befpaar. Ik heb mij op de bijzonderheden van het wetgevend gedeelte der feéle, met destemeer naauwkeurigheid bevlijtigt, wijl er nog geen één werk beftaat, waarin men haar wetboek in zijn geheel vind. De wetten zijn nog verfpreid gebleeven in de onderfcheiden gedenkftukken, welken men van deze fefte heeft weeten meester te worden. Ik heb dezelven bijeen verzamelt; men zal daar uit beter kunnen begrijpen, welk gevolg zij hebben en hebben moesten. Hier ben ik inzonderheid eene naauwkeurige rekenfchap van de werken, waaruit ik mijne bewijzen ontleent heb, aan mijne leezers ver« fchuldïgt. Om aan deze verpligting te voldoen, zal ik daadelijk eene lijst geven van de voofnaamfle werken, en tevens eene voldoende opgaaf, opdat men omtrent derzelver echtheid zou kunnen oordeelen. i. Het  VOORtOOPIOE AANMERKINGEN. XtHt ï. Het eerfte van deze vooftbrëngfelen (+) is eene Verzameling onder den tijtel van: Een gedeelte der oorfpronglijke fchriften CEcrits originaux) van de fe3e der llluminaaten te Landshut, ontdekt bij gelegenheid van het onderzoek, gedaan aan het huis van den Heer Zwach, weleer Raad der Regeering, op den u en 12 OBober 1786, en gedrukt op order van Zijne Keurvorstlijke Hoogheid, te Munchen, bij Ant. Franz, hof-drukker Cf> 3. Het tweede is een bijvoegfel tot deze Ecrits originaux, in den jare 1787 te Munchen, op bevel van Zijne Keurvorstlijke Hoogheid gedrukt (§), waarin bijzonder vervat zijn die fchriften', welke ten tijde van dat onderzoek nog zijn gevonden op het kasteel van Sandersdorf, een vermaarde fchuilplaats der llluminaaten. In deze twee werken vind men alles bij elkander (*) Tot meerdere duidlijkhe'id voor den lezer hebben Wij be« grepen, de originele tijtcls der werken, in deze lijst veivat, in de noten te moeten opgeven, te meer dewijl rnen voor 't overige in dit werk het Fjaniche en ook de Franfche tijtels gevoed heeft. (f) Einige original fchriften des Ittuminaten Ordens, welche Sey deal gewefenen Regierungfrath Zwach, duréh yorgenommené haus-vifitation zu Landshut den 11 und 12 OStob. 1786, yorgi. fuhüe» worden. Aiif hachflen befehl feiner Churfiirfllichen Durchleucht zum druck bef arden. Munchen, gedruckt bey Ant. Frans Churji. Hof-huchdrucker. C§) Nachruhten yon weitern original fchriften, &è> III. Deel. B  XVIII VOORLO0FIOE AANMERKINGEN. der wat noodig is, om duidelijk overtuigt te u-orden, van het beftaan eener allernaauwkeurigst befchreevene zamenzweering. Men vind in dezelve de grondbeginfelen, het oogmerk en de middelen van de feéte, de voornaamfte deelen van haar wetboek, de aanhoudende briefwisfeliïig van hare ingewijdden (adeptcs}, en voornaraentlijk van haar opperhoofd, de reekenfchap, die zij elkander geven van hunne vorderingen en van hunne hoop. De uitgevers hebben zorg gedragen, dat zij opgeven van welke hand de voornaamfte ftukken of brieven zijn opgeftelt. Men vind aan het hoofd van het eerfte deel, en op het tijtelblad van het tweede deel, een zeer opmerklijk bericht, het welk op bevel van den Keurvorst is gegeven, en in deze woorden vervat is: „ Die geenen, welke eenigen twijffel „ mogten hebben omtrent de echtheid van deze „ Verzameling, behoeven zich Hechts te ver„ voegen tot de geheime archiven van Mun„ chen, alwaar men bevel heeft, hun de oor„ fpronglijke fchrifren (Ecrits originaax) te too» „ nen. Munchen den 26 Maart 1787." Ik verzoek mijne leezers, dat zij dit bericht niet willen vergeeten, zoo dikwerf als ik deze Ecrits originaux zal aannaaien. 3. De echte llluminaat (Véritable illuminé), of het waare en volkoomen handboek der plegtigheden van de llluminaaten ■> behelzende de voorbc rei-  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. reiding, den graad van aankoomeling (noviciat), van Miacrval, en van de kleine en groots Illuminaat, zonder bijvoeging of uitlaating (*). Om over de echtheid van dn werk te kunnen oordeelen, zal het genoeg zijn, de volgende plaats bij te brengen van den Baron Knigge, bijgenaamt Philo , behalven de (lichter der fecte den vermaarditen onder de llluminaaten 5 en zelf die geene, welke op zich genoomen had, om het wetboek van de fede op te (lellen, en die, zoo als hij zelve zegt, hetzelve bijna geheel heeft opgeftelt. „ Alle de graden," zegt hij, . zijn „ dit jaar, juist zoo als ik ze heb befchreven, „ in het licht verfcheenen te Edesfe (Frankfort „ aan den Mainj onder den tijtel van de Echte „ niumlnaat. Ik weet niet wie de uitgever daar van is, maar zij zijn volmaakt zoo als ik ze „ heb gefchreeven, dat is, zoo als ik die heb * opgeftelt (f)." Ziet daar dan wederom een echt gedenkftuk over de fecte, het welk door deszelfs fteller zelve is erkent. 4. Ik voeg hier bij, het werk, het welk dezelfde Philo heeft in het licht gegeven onder den tijtel: Laatfie opheldering (Dernier éclaircisfement), of laatjle morden van Philo, en antwoord op verfcheide vraagen omtrent mijne verbintenis met O) Dtr achte üluminat, &c. Ct) Dernitr Muinisfemtni dt Philo, $. & B 2  ft» VOORLOOPIGE AANMERKINGEN». met dë llluminaaten (*> Deze Philo geeft hief 2ijne eigen gefchiedenis, en die van zijn lïluminatismus, van het geen, waarin hij met de hóófden der feéte was overeengekoomen, en van zijne werkzaamheden voor dezelve. Het is eene reekenfchap, die.wegens de verwaandheid, welke daarin doordraait, walglijk is. Men ontdekt er een van die zoogenaamde wijsgeeren, die de godsdienftige zaaken met al die verachting behandelen, welke zij zelve waardig zijn. Doch dit doet niets ter zaak, het is iemand, die alles wat hij voor de fe&e gedaan heeft tragt te verdeedigen men kan dus ten minden op zijn getuigenis daat maaken. 5. Laatfte werken van Spartacus en Philo (Derniers travaux de Spartacus & de Philon} (|). Dit is, behalven de Ecrits originaux, het voornaamde.werk, het welk over het Illuminatismus is in het licht verfcheenen. Het behelst twee graden van hetzelve, die de merkwaardigde zijn, zoo om de verborgenheden, welke de fe&e in dezelve openbaart, als om de wetten, welke zij daarin aan de ingewijdden geeft. — Er is geen de minde twijffel omtrent deszelfs echtheid. Deze graaden en wetten verfcheenen, met een bewijs van Philo aan het hoofd, waarin hij getuigt, (♦) PhiloV endlhhe Erklawtig, és, . _^ (f) Die neufien afieken des Spartacus mi Philo.  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. SXf /uigt, dat zij met het oorfpronglijke overaenkoomen, en waren door het zegel van de orde bekragtigt. Wij hadden dit bewijs mee - noodig. Wanneer men weet wat leezen is, kan men ligthjk zien, dat die graaden en wetten niets anders zijn dan eene verzameling, en dikwerf, vooral inde gewigtigfte ftukken, niets anders dan eeti aflehrijving. van de redenvoeringen , voorfchriften, engrondbeginfelen, welke in de Ecrits originaux vervat zijn. De uitgever is een man, die alle graaden van het Illuminatismus is doorgegaan. Hij is behendiger dan Philo en weet zich meester te maaken van zijn geheim, en van alle de geheimen der fecte. Om het Illuminatismus recht te leeren kennen, laat hij zich illumineeren, en hij daagt hier in zoo wel, dat men geen Illuminaat zal vinden, die er meer van weet dan hij, 6. De zelfde uitgever heeft insgelijks eene Rritifche gefchiedenis der graaden van het llhtminatismus (Histoire critique des grades de Piliu> minisme) Q gefthreeven, een werk dat insgelijks zeer gewigtigis, waarin alles wordt aangetoont en bewezen door de brieven van groote ingewijdden zelve. 7. De bcfiurende Illuminaat (1'Uluminé diageanQ, of, de Schotfe Ridder. Dit is een tegen- ftufc (*) Kritijlhe Gefchichte Her illamhatsr. grede, »3  XXII VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. ftuk van de laatfle ■werken van Spartacus en Philo, Het bevat den voornaamften der tusfchen-graaden van het Illuminatismus. De uitgever heeft hier liet zegel van 3e order niet voor zich; maar de leezer kan dien graad vergelijken met alles wat daar over gezegt is in de Ecrits originaux, zelf met de beoordeel ing, die het opperhoofd daar van geeft, die hier niet zeer te vreeden is over zijnen verzamelaar. Deze overeenftemming zal bij kenners wel opwegen tegen het zegel van de order. 8. Merkwaardige verklaaringen omtrent de Illw minaoten (Dépöfitions remarquables fur les Illuminés). Ér Zijn drie van deze verklaaringert itl rechten, die met eeden zijn geftaaft. Zij zijn geteekent, i. door Cofandey, Kanunnik en Profesfor te Munchen; 2. door Renner, Priester en Profesfor aan dezelfde academie; 3. door Utzfchneider, Raadsheer van de Keurvorstlijke Kaamer; 4. door George Grunbcrg, Lid van de Academie der Wetenfchappen, en Profesfor in de Wiskunst. Wijl alle deeze verklaaringen gefchied zijn, zal het niet noodig zijn, dat ik de bewijzen, welke zij opleeveren , aandringe. Het zijn vier kweekelingen, die niet wagten tot dat zij tot de groote geheimen van de fefte gekoomen zijn, om er hun oordeel over te vellen, en ze te verlaaten. Zij worden gerechtlijk afgevraagt, wat zij gezien en gehoort hebben, zij ant-  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. XXIH antwoorden met befcheidenheid, en naar waarheid. Ik zal deze hunne verklaaringen flechts in het historisch gedeelte mededeelen. o. Bij de boeken, die ik als onwederfpreeklijke getuigenisfen kan bijbrengen , moet men met recht nog voegen de Perdeedigingen (Appologies) van de llluminaaten zelve. Deze heeieti maaken zich niet fchuldiger, dan zij zijn. Ik zal ten minften mijn voordeel doen met hunne belijdenis. 10. De lijst zou al te groot worden, wanneer ik alle de boeken, die tegen de fefte zijn uitgekomen daarop wilde plaatzen; maar ik moet hier ten minften eene uitzondering maaken omtrent die van Hofman, piofesfor aan de hooge fchool te Weenen. Ik heb weinig van Doctor Zimmerman gezien. Men heeft mij gefchreeven, dat hij ftukken geleevert heeft tot een Weener dagblad, hetwelk voornamentlijk tegen de fecle is ingericht, Ik hoor dikwijls gewag maaken van Stark, als een man, die meenigen ftrijd tegen de fecte gehad heeft; ik bezit niets onder zijnen naam, dan eene verdeediging aan het publiek gericht, ftrekkende tot antwoord op de lasteringen, waarmede de llluminaaten zich niet ontzien hem nog verder te bezwalken, niettegenftaande hij hun op eene ontegenfpreeklijke wijs wederlegt heeft. Onder de naamloofe fchrijvers verdient als B 4 een  XXIV VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. een uitmuntend werk aangehaalt te worden, Het Eindelijk Lot der Vrijmetzelaaren (Dernier fort des Franc-Macons) (*), eene redevoering, uitgefprooken bij het fluiten van eene Vrijmetzelaars-loge. De fchrijver van deze redevoering geeft de redenen volkoomen op, welke de loge hebben bewoogen van haren arbeid aftezien, zedert de llluminaaten in de Vrijmetzelaars-loges zijn ingedrongen. Ik heb nog eenige fragmenten (Fragmens de Biographie) gezien van de levensbefchrijving van den Heer Bode , een vermaard Illuminaat,, welke fragmenten zeer te pas koomen in het historisch gedeelte. Ik heb eindelijk, voor het zelfde onderwerp, verfcheide andere werken geleezen, die ik Hechts zal aanhaalen, wanneer de gelegenheid zich daartoe aanbied. Ziet daar genoeg, óm te kunnen opmaaken, dat ik niet, zonder der zaaken kundig te zijn, voor de llluminaaten heb gefchreeven. Ik wenschte, dat ik yit erkentelijkheid voor die geenen, welke mij veele nieuwe hulpmiddelen, brieven en gedenkfchriften, die ik niet hoog genoeg kan waardeeien, hebben medegedeelt,hunne naamen noemen mogt; maar deze erkentelijkheid zou hun veel onheil berokkenen. Deze verlichte en deugdzame mannen vinden in het algemeen nut, welk zij meenen, dat mijn werk hebhen zal, eene ' ' ■ ' ; EtidUckes Schiokfal des frtymaiirer Orden;.  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. XXV' genoegzaame belooning, Het zal hunne fchuld niet zijn, wanneer mijn werk die waarde niet heeft, welke zij daarin wenfchen te vinden. Ik vind mij, hoe ongaarne ook, verpligt te antwoorden op tegenwerpingen, die mijn vertaaier mij reeds heeft gemaakt, en die mij öngetwijffelt van de zijde mijner lezers nog zullen gemaakt worden, bij gelegenheid en uit hoofde van een werk onlangs in het Engelsch uitgegeven door Robifon, onder den tijtel van Proeven eener zamenzweering, gevormt door de Vrijmetzelaars, de llluminaaten, en de letterkundige genootfehapJ>em tegen alle Godsdienften, en Regeeringen van Europa. Dit werk verfcheen juist in het licht, toen ik dit derde deel van mijne Gedenkl'chriften wilde ter perfe bezorgen. De Heer Robifon, die eerst mijne twee voorige deelen niet kende, heeft de goedheid gehad daarvan, in zijn Aanhangzel, melding te maaken. Ik houde mij zeer vereert met zijne goedkeuring; ik kan niet afzijn hem de mijne te betuigen wegens den 'ijver dien hij betoont in het openbaar maaken der vijanden van het algemeene welzijn. Ik zie met vermaak, dat hij zeer goede gedenkfehriften moet gehad hebben. Zonder dat wij elkander kennen, hebben wij over dezelfde ftof en voor dezelfde zaak, gearbeid; maar het publiek zal mijne aanhaalingen, en die van den Heer Robifon onder het oog kreigen; en het zal daar- E 5 in  PKVÏ VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. in merklijke verfchillen aantreffen. Ik vrees dat men ons van ftrijdigheid zal befchuldigen; ik vrees dit niet voor mij zelve, maar voor de waarheid, die door deze ftrijdigheid zou kunnen lijden. Het verfchil, het welk men in ons zou kunnen aantreffen, koomt voornaamentlijk daarvan daan, dat wij eenen onderfcheiden gang houden. De Heer Robifon heeft eene gemaklijke wijs verkoozen, maar waarin men, ongelukkig, zeer op zijne hoede moet zijn. Hij verzamelt dat geen wat hij van onderfcheide afzonderlijke ftukken onthouden heeft, en giet het, volgens zijn geheugen, in denzelfden vorm ; hij gebruikt nogthans fomwijlen de woorden van den Duitfchen fchrijver, en hij past dezelve toe, wanneer hij het noodig acht. Hij heeft behalven dat veel gezien en gehoort, en dit alles mengt hij in zijne aangeftipte aanhaalingen. De voorzichtigheid, welke hij gehad heeft, om zijne leezers in de voorrede daarvan te verwittigen, zal niet voldoende zijn om voortekoomen, dat niet eeuigen onder dezelven ons van ftrijdigheid befchuldigen. Het gebeurt zelf, dat hij, omtrent eenige perfoonen, dingen als waar verhaalt, die, zoo als de briefwisfeling der llluminaaten ons zeeker leert, Hechts door hen zijn uitgedagt, tegen hunne vijanden, en waarover ik in het historisch gedeelte afzonderlijk zal moeten fpreeken. Ik z?l mij, onder an-  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. XXW anderen, in dit deel wel wagten, dat ik het Illuminatismus niet voorftel als een uitvïoefel van de Vrijmetselarij ; het is bewezen, zelf uit de brieven van den infteller, dat hij eerst vrijrnetfelaar is geworden, nadat hij zijn Illuminatismus reeds had opgericht, en wel in het jaar 1777; en dat hij, twee jaaren daarna, de ge> heimen van dezelve nog niet kende. Ik weet wel, dat daarom het Illuminatismus niet minder fchaadelijk is, maar ik zal daarover, zoo min als over eenige andere Hukken niet kunnen fpreeken gelijk de Heer Robifon. Ziet daar de zwaarigheid; ziet hier mijn antwoord. Vooreerst zal men zien, dat de Heer Robifon en ik overal overeenkoomen, omtrent het wezentlijke van de daadzaaken, en van de zamenzweering der Loges van de llluminaaten; over het wezen van hunne grondftellingen, van hun» ne graaden; en dit moet voor het publiek genoeg zijn. Ten tweeden, de Heer Robifon heeft de verfoeilijke en hoogst gevaarlijke fecte in het algemeen befchouwt; hij heeft dezelve gefchildert als een reifiger, die het verfchriklijk, wanftaltig, afgrijsfelijk en haatlijk gedrocht gezien heeft; maar hij heeft zich geene moeite gegeven, om deszelfs gedaante, zeden, en hebbelijkheden in bezonderheden aftemaalen. Zou het wel voorzigtig zijn, dat men zijn verhaal ge.'  XSVIJI VOORLOOPIGE AANMERKINGEN. geheel verwierp, onder vorwendfel dat erom* Handigheden in voorkoomen, die niet grondig bewezen zijn, en dat eene zeekere wanorde in hetzelve heerscht? Om kort te gaan, de aanhaalingen die Robh fin, bij wijze van brieven, geeft, zijn, wanneer men een of twee brieven, die men vertaalingen zou kunnen noemen, uitzondert, geene aanhaa* lingen; men zou zijnen tijd verfpillen , wanneer men dezelve in de fchriften der llluminaaten wilde zoeken. Het zijn uittrekzels die van alle kanten, zelfs uit redevoeringen over de verborgenheden, welke in het geheel de ge? daante van brieven niet hebben, genomen zijn» De Heer Robifon geeft er zijne wending en zij? nen ftijl aan; En voornamentlijk, hij geeft ophelderingen, hij laat de llluminaaten duidelijker fpreeken, dan zij zouden verkiezen. Zelf dan wanneer hij vertaalt voegt hij er fomwij* len bij, en dit heeft mij reeds verfcheide vraa«s gen veroorzaakt. Wat mij aangaat, ik, die het gezag en den invloed niet heb, welken de Heer Robifon bezit, gebruik alle omzichtigheid, wijl ik weet, dat ik die noodig heb (*). Het geen ik aanhaal, heb (*) Ik vrees, dat men ons ook nog zal tegenwerpen liet verfchil, het welk gevonden wordt tusfchen de graaden der Roofekruisfers, die aan den Heer Ilolifon ter faewaaring zijn toever^ trouwd ,  VOORLOOPIGE AANMERKINGEN* xxrs heb ik voor mij, ik vertaal het; en wanneer ik, het geen dikwerf gebeurt, wonderlijke dingen, die men naaüwlijks zou kunnen gelooven gezegt te zijn, vertaal, haal ik de plaats zelve aan, en noodig elk een uit,,om dezelve te vertaaien, of zich die te laaten vertaaien en de echtheid daarvan te doen aantoonen. Ik vereenig de onderfcheide getuigenisfen, insgelijks altijd met het boek in de hand. Ik noem geen e'éne wet in het Wetboek van de order, zonder dat ik dezelve of haare beoefFening bewijs. Uit dien hoofde kan men ook niet meer zeggen, dat ik van eenen fchrijver verfchil, die in het wezen der zaak met mij overeenkoomt, hoewel hij de bezondere omftandigheden anders dan ik verhaal. Men kan, men moet hem trouwd, en tusfchen die, waarvan ik in het tweede deel van deze Gedenkfchrifien gefprooken heb. Hierop antwoorde ik: i. Dat ik drie graaden van Roofekruisfers ken, die zeer van eikanderen verfchillen; 2. Dat de vraagen, en de boeken, waarin de leer en de plegtigheden vervat zijn, ten minften bij elke natie zeer onderfcheiden zijn; 3. Dat ik mij bedient heb van die, welke voorkoomen in het werk van den Abt Le Franc, door Robifon aangehaak. 4. Dat de Heer Robifon erkent, dat de graad van de Zon (le grade du Soleil), die hij in handen heeft, ten naasten bij de zelfde is, als die, welken ik aanhaal. Ik heb er ook tene verzameling van bekoomen, die in het vvezentlijke op het selfde nederkoomt; e„ deze graad, in de Vrijmetzelaarij, zou alleen genoeg zijn, om dat geen te bewijzen, wat de Heer Robifon en ik daarvan zeggen, met betiekking tot den Godsdienst cn de Mogendheden.  XXX TOORLOOPIGE AANMERKINGEN. hem recht doen, gelijk ik van harten doe, dat hij in het wezentlijke van de zaak waarheid gefprooken heeft, hoewel ik met hem niet overeenftem in eenige daadzaaken, en bezon, derheden, die echter van dien aart niet zijn, dat zij de fecte in een minder haatelijk licht ftellen, en de bewijzen voor haare zamenzwee* ringen verzwakken.  ZAMENZWEERING van DE SOPHISTEN der Godloosheid en der Regee- rin GIiOOSHEID. EERSTE HOOFDSTUK. Spartacus Weishaupt, Stichter van het Illuminatismus. Er zijn menfchen, die met zulke kwaade elgenfchappen worden gebooren, dat men in verzoeking zou koomen, om hen voor een uitvloeifel te houden van dat rampzaalig wezen, aan het welk een rechtvaardig God geene andere vermogens heeft overgelaaten dan om kwaad te doen. Terwijl zij met een foort van zwakheid getroffen zijn in de lesfen der wijsheid, hebben zij voor het overige alles wat zij noodig hebben, om fchadelijk te zijn; zij bezitten dien geheeJen overvloed en rijkheid van denkbeelden, van kunstgrepen, van listen en hulpmiddelen, die er  '1 SPARTACUS WEISHAUPT, er vereiocht worden o'jfi te gebieden irï de fchobj der leugen, van de verdorvenheid, en der godloosheid. Zij zullen de Sophisten overtreffen in de kunst om aan de dwaaling de taal der misleiding; aan de driften en ondeugden den fchijn der detfgdetf; en aafl de godloosheid dén mantel der wijsbegeerte te leenen. In het hol der zamenzweerers zullen zij uitmunten in het beraarnen van fchelmftukken, in het voorbereiden van omwendingen , en in het berokkenen van den ondergang van godsdienst en burgerftaat tevens. Nergens zijn zij onbeduidend, dan waaide kennis van het waare en het eerlijke eenen aanvang neemt. Wanneer de hemel, door het menschdom getergt, toelaat, dat een van deze wezens in de waereld verfchijnt, behoeft hij deze aarde flechts aan hetzelve over te geven, om door dezen geesfel genoeg over dezelve gewrooken te zijn. Met alle deze trekken, onder alle deze voorteekenen, wierdt op het einde van het jaar 1748, in Beijeren, een godlooze gebooren,wiens naam was Johan Weishaupt, in de jaarboeken van zijne fecte bekent onder den naam van Spartacus. Deze godlooze mensch was, tot fchande van zijnen doorluchtigen befchermer, eerst Profesfor in de rechten aan de hooge fchool van Ingolftadt, thans is hij, als een verraader van zijnen Vorst, en als een verraader van het geheelitlj uitzijn vaderland gebannen, leeft gerust in  STICHTER V\AN HüT ILLUMINATISMUS'. | in zijne fchuilplaats aan het hof van Ernst Lo. Mvijk, Hertog van Saxen-Gotha, alwaar hij, met den tijtel van honorair raadsheer vereert, ten kosten van het land met jaarwedden gevoed wordt; Hij is een haatelijk verfchijnrel in de natuur* een ongodist zonder knaagingen, een listig huichelaar, zonder dat hij ééne van die verheven begaafdheden bezit, die aan de waarheid uitmuntende verdeedigers verfchaffen, maar die alle die ondeugden en dien geheelen ijver in zich vereenigt, welke aan de godloosheid en de regeeringloosheid groote zamenzweerers oplevert; hij is een vijand van den helderen dag, en gelijk aan den ongeluk voorfpellenden nagtuil, dien de zon verblind, en die in de duisternis van den nagt omzweeft; deze rampzaalige Sophist zal, even als de Sathan,-in de gefchiedenis niet anders bekent zijn, dan wegens het kwaad, hetwelk hij gedaan heeft, en hetwelk hij voornam om te doen. Zijne kindsheid ligt in het duister, zijne jongelingfchap i3 onbekend; .van zijn huislijk leven is Hechts één enkele trek, uit de duisternis waarmede hij zich omringt, bekend geworden; en deze trek getuigt van zijne verdorvenheid, van zijne overgegeven godloosheid. Hij is een bloedfchendend Sophist, hij heeft de weduwe van zijnen broeder verleid; een onmenschlijk vader, die het zwaard en het vergif vraagt, om zijn kind ///. Deel. c ^* te  f SFARTACÜS WEISHAUPf, te vermoorden. Hij is een vloekwaardig huichelaar, die de kunst en de vriendfchap op allerlei wijzen tracht te bewegen, dat zij het ongelukkig flagtoffer, het kind, wiens geboorte de zeden des vaders zou verraaden, wilden verflikken. Hij vreest niet voor de fchande van deeze misdaad, maar hij is, zoo als hij zelve fchrijft, beducht, dat zijne flegtheid openbaar worden, en hem zijn gezag en invloed beneemen zou bij zijne kweekelingen, die hij, onder het voorkomen van deugd, tot fchelmftukkea opleid. Hij is een gedrochtlijk Sophist, die de duivelen verwijt, dat zij zijne fchande niet hebben bedekt door die gruweldaaden, welke de God der natuur in den zoon van Juda met zijnen blixem geflraft heeft. Hij beklaagt zich, en maakt zich aan zulk eene verregaande ontrouw jegens dien zelfden God fchuldig, dat hij hem de oorzaak noemt van zijne onreine en verfoeilijke gewoontens. Hij is een verftokte en fchaamtelooze meineedige, die bij alles wat heilig is betuigt, dat hij of zijne vrienden nooit kennis gehad hebben van die vergiften, van die geheime middelen, om de fchande te bedekken; dat hij of zijne vrienden, veel minder, dezelven hebben aangeraaden, gezogt of gebruikt; hij daagt alle overheden uit, en dringt er op aan, dat zij de befchuldiging bewijzen5 zij brengen de brieven van den meineedigen ?oor den dag; men ziet hem tot drie maal aan ca-  STICHTER VAK HET ILLUMINATISMUS. É énderfcheide vertrouwelingen verzoeken, dat zij die afgrijslijke middelen zouden haaien, laaten haaien, en hem dezelven mededeelen; men hoort hem aandringen op beloften, die voor drie jaaïen omtrent die zelve middelen gegeven wa« ren; men hoort «hem klaagen over de weinige uitwerking van de gebruikte middelen; men hoort hem, de vreesachtigheid of de weinige ondervinding van zijne gedienftige geesten befchuldigen, hen bidden en fmeeken, dat zij nieuwe poogingen zouden in het werk Hellen, fcn hun waarfchuuwen, dat het nog tijd is, maar dat die tijd haast voorbij zal zijn. Welke gruweldaaden, welke fchelmfhikken, welke af. grijslijkheden vereenigen zich in dezen éénen trek! Hoe zeldzaam moet de mensch niet zijn, die zich daaraan heeft kunnen fchuldig maaken • Zulk eene zwaare befchuldiging eischt van mij, dat ik bewijzen voor dezelve bijbreng. Men leeze dan eerst dezen brief van Weishaupt aan zijnen ingewijdden Hertel, den derden in het tweede deel der Ecrits origimux van de Illuminaaten in Beijeren. „ Laat ik u thans, zegt „ Weishaupt tegen dezen ingewijdden, als een „ mijner vertrouwde vrienden, den toedand van „ mijn hart openbaaren. Ik verlies mijne rust, „ ik word ongefchikt tot alles, en bjjna hoo„ peloos. Ik ben op het punt van mijne eer en „ mijne achting, die mij zoo veel invloed gaf bij y„onze wereld, te verliezen. Mijne fchoonC 3 „ zus-  6 SPARTACUS WEIStfAUPT, „ zuster is zwanger. Ik heb haar naar Munchefi h gezonden, om vrijheid van te trouwen te ver» „ zoeken, maar wat zal ik doen, wanneer die „ vrijheid geweigert wordt? Hoe zal ik iemand* „ die ik geheel tot fchande gebragt heb , in „ hare eer herltellen? Wij hebben reeds verfchei» „ de middelen gebeezigt om het kind af te drijven, „ zij was zelve tot alles beflooten; maar Euri„phon is al te vreesachtig, en ik zie anders „ weinig kans. Indien ik verzekerd was van de „ ftilzwijgenheid van Celfas (.Bader, profesfor te „ Munchen) die zou mij wel kunnen helpen ; „ hij heeft het mij reeds voor drie jaaren belooft. „ Spreekt er hem eens over, indien gij zulks „ goedvind; bedenkt eens, wat men zou kun„ nen doen. Ik zou niet gaarne zien, dat Cato „ er iets van wist, uit vrees, dat hij het aan „ alle zijne vrienden zeggen zou. Ik weet niet „ welke duivel...." Hier verbied ons de eerbaarheid, die uitdrukkingen te vertaaien, welke aantoonen, dat Weishaupt de verfoeilijkfte gewoonte, die men bedenken kan, gehad hebbe. Hij vervolgt zijne vertrouwlijke briefwiï- feling aldus: „ Tot nog toe weet er niemand „ van als Euriphon; het zou nog tijd zijn om „ het te beproeven, want zij is eerst inde vierde „ maand." Offchoon Weishaupt dit geheim voor Cato wilde verzwijgen, zag hij zich nogthans genoodzaakt, hem daar over te ichrijven, en, na zich op zulk eene wijs te hebben uitgedrukt,  «TICHTER VAN HET ILLUMINATISMUS. • drukt, waaruit men kan opmaaken, dat hij die fcbamlelijke gemeenfchap nog aanhield, zegt deze gedrochrlijke huichelaar: „ Het geen mij u in dit alles het meeste fmert, is, dat ik mijn n gezag en invloed, voor een groot gedeelte, bij „ onze aanhangeren, verlies, wijl ik hun eene „ zwakke zij de.getoond heb, Waar agter zij ziel} „ gcwislijk verfchuilen zullen, wanneer ik hun de „ zedeleer voorpreêken, en hen tot deugd en eer„ baarheid vermaanen zal (*)." Men hoore nu dezen zelfden Weishaupt met onbefchaamde kaaken in zijne verdediging zeggen: „ Ik meen, en ik moet het voor God er, „ kennen, en ik wil dat men dit gefchrijf be„ fchouwe als de plegtigde verzekering, dat ik » zoo lang als ik leef, niet heb hooren fpreeken „ van die geheime middelen (om de vrugt af te * drijven) of van die vergiften; dat ik nooit iets „ gezien heb, veel minder ooit in de gelegen. „ heid weet geweest te zijn, in welke iemand „ van mijne vrienden, flechts op het denkbeeld „ zou gekomen zijn,om dezelven aan te raaden,te „ geven of er het .minde gebruik Van te maaken, „ Bit zij gezegt tot getuigenis en bevestiging der » verheid (j)." Dus neemt hij zijn toevlugt tot de verfoeilijkde huichelarij en onpefchaamdde meineed. Doch (*) Ecrits originaux, ifte Deel, Cifte Bri«f aan Cat?* (f) Jntroduiïion is fin apologie, blajz. tf. C3  % SFARTACUS WEISHAUPT, Doch het is inzonderheid van meer belang of» Weishaupt als zaamenzweerer te leeren kennen. Laaten wij, om te weeten wat hij geweest is in de fchool der oproerigheid, der godloosheid en der regeeringloosheid, nederdaalen in den kolk der zamenzweerers. Ook daar fchijnt hij op eenmaal tot de hoogstmogelijke flegtheid gekomen te zijn. Ook daar verfchijnt hij> van 'r, oogenblik af aan, dat het oog der gerechtigheid hem ontdekt, aan het hoofd van eene zamenzweering , waarbij alle de zamenzvveeringen van de clubs van d'AIembert en van Voltaire, alle de zamenzweeringen, die ih de holen van Or> leans zijn gefmeed, niets anders zijn dan kin» derfpel, en het 'werk van eenén Sophist en gaauwdief, die de kunst van omwendingen te maaken eerst begint te leeren. Men weet niet, en het is moeilijk om te bewijzen-, of Weishaupt, eenen leermeester gehad heeft, dan of hij de uitvinder geweest zij van die gedrogilijke leerftellingen, op welke hij zijne fchool gevestigd heeft. Er is flechts ééne overlevering, die ik zal mededeelen, zoo als die door eenigen van, zijne ingewijdden wordt opgegeven. Volgens deze overlevering begon, omtrent het jaar 1771, een koopman uit Jutland, Kolmer ge» naamt, na dat hij eenigen tijd in Egijpteu had doorgebragt, Europa te doorkruisfen, en aanhanger» aöaaken, aan welken hij, volgens gijn voorgeven, de oude verborgenheden van Mem»  STICHTER VAN HET ILLUMINATISMUS» J Memphis openbaarde. Ik heb door meer bijzondere verhaalen vernomen, dat hij zich te Maltha ophield, alwaar hij zich enkel bezig hield met de verderflijke grondbeginfelen van de oude llluminaaten, van den Haaf Curbicus, onder het gemeen te verfpreiden. Deze beginfelen begonnen reeds ingang te vinden, en het geheele eiland wierdt met eenen geweldigen .ommekeer bedreigd, toen de wijsheid der ridders dezen nieuwen Illuminaat noodzaakte, zijn heil in de vlugt te zoeken. Men zegt, dat de beruchte graaf of kwakzalver Cagliostro, en eenige anderen van zijne aanhangers, die wegens hun Illuminatismus in het graaffchap van Avignon en te Lijon bekend zijn, zijne discipelen waren. Men verhaalt,dat hij, overal door het land rondzwervende, Weishaupt heeft aangetroffen, dien hij zijne verborgenheden mededeelde. Indien het genoeg was, om zijn vertrouwen te winnen„ dat men godloos en geheimhoudend was, zo had nooit iemand er meer recht op, dan Weishaupt, die behendiger en flegter was dan Cag/iostro, en die, van de medegedeelde verborgenheden, een veel beter gebruik voor zijne fchool wist te maaken, Hoe het ook omtrent dezen eerften leermeester moge gelegen zijn; het fchijnt dat de Beijerfche Sophist denzelven niet nodig gehad heeft. Hij deed, in eene eeuw van allerlei dwaalingen,' dat geen, wat men natuurlijk van zulke men' C 4 fcherj  ï» SPARTACÜS WEISHAÜPÏ, fchen moest verwagten, te weeten, dat een ongelukkig inftindl, in de keufe van flaatkundjge of godsdienftige denkbeelden, altijd tot de verderflijkfte doet overhellen. Buiten twijffel had hij een denkbeeld, hoe wanftaltig ook, van de llluminaaten, om dat hij den naam van dezelven ontleent, en het geheele fchadelijkfte gedeelte van hun leerftelfel op nieuw te voorfchijn brengt. Dit denkbeeld nam waarfchijnlijk toe door zich, bij voorkeur toe te leggen op de beoeffening Van de verderflijke grondbeginfelen van het Maniche'ismus, wijl men hem de beoeffening yan deze zelfde verborgenheden aan zijne leerlingen hoort aanbeveelen, als hebbende eet} naauw verband met zijne fchool, en behelzende eenen voorfmaak van die verborgenheden, welke hij hun wilde openbaaren (*). Maar daar hij in zijn hart een Ongodist was, en eenen afkeer had van alle theofophie, zo tïak hij den óYaak met den dubbelen God. van het oude Illuminatismus$ hij ontleende niets anders van Manes, van den flaaf die tegen alle regeeringen opftond, dan de algemeenheid der regeringloosheid. Hij kende de Sophisten van den dag en hoe zeer zij ook voor volksregeeringen waren, fcheenen hem deze gewaande wijsgeeren nog al te agterhoudend omtrent de gevolgen van hunne ge- i ï$fi#ïlpK: :--.r.3b . T. * (*) Zie den graad, getijttlt Ittumiuatus iingtns oier Ssottifcher fttttet, bladz, 72.  STATOR. VAN H£T ÏLJ.U.UINAT/Wus. j| gelijkheid en vrijheid. Hij ontleende niets anders van hen dan hunnen haat jegens God, dan de zuivere ongodisterij. De eene bragt hem tot het befluit; dat alle ftaatkundjge en burgerlijke wetten geene waarde hadden, en een ander deed bij hem het zelfde befluit omtrent alle godsdienftige wetten gebooren werden: uit deze twee leerftelfels vormde hij een gedrogtlijk geheel, waarvan het gevolg was, dat hij den vutirigften en dolzinnigften wensch opvatte, om allen godsdienst, alle regeering en eigendom af te fchaffen. Hij meende de mogelijkheid, ten minften in het verfchiet, te zien, om alle menfchen dien zelfden wensch in te boezemen; en hij vlijdde zich denzelven eenmaal vervult te ?ien. Voor eenen Sophist van den gewoonen ftempel zou deze hoop flechts dwaas geweest zijn; maar voor een hoofd als dat van Weishaupt % hetwelk geheel voor de fchelmerij gevormt was, was het de hoop van eenen booswigt. De Beijerfche Sophist kende zijne geheele fterkte ; hij zag de moogelijkheid van alle zijne fnoode pntwerpen; hij dagt enkel aan de vereeniging derzelven, om zijne leerftelfels eenen algemeenen ingang te doen vinden. Om een beftaan te kunnen vinden had hij zich, in de laatfte jaaren yan zijne opvoeding, toegelegt op de beoeffening der rechtsgeleerdheid: het zij dat hij van dien tijd af aan de ontwerpen,, welken hij koes9 5 ter  %- SÏARTACUS WEISHAUPT, terde, ontveinsde; het zij dat hij alle zijne leerftelfels nog niet gevormd had, hij was nog geen agt en twintig jaaren; oud, toen het hem gelukte, zich tot profesfor in de rechten aan de hooge fchoöl van Ingolftadt te zien benoemen. In zijnen brief aan Zwach zegt hij, in het jaar 1778, den io Maart, dat hij nog geen 30 jaaren oud is; en in dien zélfden brief deelt hij hem zijne wijduitgeftrekte ontwerpen van het ïlluminatismus , die hij reeds twee jaaren te vorèn gevormd had, mede. Hij moest zich zeiven bekwaam kennen tot jeene zeer groote veinzerij; hij had buitenge» woone hulpmiddelen noodig, om zelf op het ampt van openbaaren uitlegger der wetten, het middel tot vernietiging van alle wetten eri in alle landen te vestigen. Het was nogthans aan de hooge fchool van Ingolftadt, dat Weishaupt zich wonder wel geplaatst achtte, om, zelf onder den fchijn 'van zijne beroepsbezigheden met ijver waar te neemen, de omwending, welke hij bedoelde, met eene onzigtbaare hand te leiden en te beftuuren. Hij woog den invloed, (welken zijne hoedanigheid van leermeester hem op zijne kweekelingen verfchafte; hij voelde, dat hij in ftaat was, om door geheime lesfen dat geen uit te voeren, waartoe de openbaare lesfen, wélke hij houden moest, niet in ftaat waren. Daar Weishaupt zag, dat het menschdom, van  SRC1ÏTER VAN HET ILLUMINATISMUS. het eene einde der aarde tot aan het andere, aan GodsdienfHge leerftukken, en aan het gezag der wetten onderworpen was, kon hij zich niet vergenoegen met flechts die geenen voor de godloosheid en' regeeringloosheid te winnen, welke als zijne discipelen aan zijn onderwijs waren toevertrouwd: Zijn naijver overwoog het geen de wijsheid der heiligen gedaan had, om het rijk des geloofs overal uit te breiden en ftaande te houden. Er be* Honden nog eenige overblijffelen van dat genootichap, hetwelk de Paus, gedrongen door de onvoorzichtige ftaatkunde der koningen aan de heimelijke aanflagén eener Wijsbegeerte, die de koningen en opper-priesteren een zeer vijandig hart toedroeg, had Opgeoffert*. Weishaupt gevoelde wat de wetten verfchuldigt waren aan mannen, die nog onlangs in de ge-heel e uitgestrektheid der Catholijke landen, in de ftedeq en op het land , het ampt Van onderwijzers def jeugd, van redenaars, van Christlijke opzienders, en veele zelfs dat van apostelen bij afgodifche en woeste volken, hadden waargenomen» Hij voelde wat de koningrijken verfchuldigt zijn aan alle die godsdienftige lighaamen, welke* door de volken voor te (lellen, wat zij aan God verpligt zijn, hen aan hunne pligten jegens den Vorst en jegens de maatfehappij verbinden. Hoe zeer hij ook eenen afkeer had van den dienst der kinderen van Bvnedi&ïs% van Franciscus, en  #4 SPARTACUS WEISHAUPT, fgnatius, bewonderde hij nogthans de infteliins' gen van deze heilige ftichters ; hij bewonderde inzonderheid die wetten en het beftuur der Je» luiten, die zoo veele menfchen, over de ge» heele aarde verfpreid, overal onder één en het zelfde opperhoofd, tot bereiking van hetzelfde doel deeden werkzaam zijn; hij voelde dat men hunne middelen kon navolgen, en zich nogthans oogmerken kon voor.ftellen, die lijnregt daar tegen over ftonden Hij zeide bij zich zeiven: waarom zou ik dat geen, wat alle deze menfchen voor de altaaren en voor de koningrijken gedaan hebben, niet tegen de altaaren en koningrijken doen kunnen? Waarom zou ik door de aanlokfelen der verborgenheden, en door de benden van ingewijdden, welke onder mijne wetten ftaan, in het duistere niet kunnen afbreeken, wat zij op den klaaren dag opbouwen? Waarom zou ik zelf dat geen, wat Christus yoor God en den Keizer gedaan heeft, door mijne discipelen, wanneer die mijne apostelen zullen geworden zijn, niet tegen God en den Keizer doen kunnen? Door dezen rampzaligen naijver aan Weishaupt toe te fchrijven, zullen de gefchiedfchrijvers Biet genoodzaakt zijn, hunne toevlugt te neemen tot ijdele gisfingen. Deze wenfchen en deze taal zijn vervat in alle zijne vertrouwlijke brie» (*) Miraieau Monarch. Prusf. 5de Deel, Art. Religion, Madz.9?,  STICHTER VAN HET ILLÜMINATISItfUS. fj brieven, ook in zijne wetten, die hij aan zijne leerlingen geeft, ja zelf in de verwijtingen, welke hij hun doet, dat zij de onderworpenheid van de metgezellen van alle deze godvrugtige inflellers, niet navolgen (*> Zijne beroemdfte ingewijdden hebben ons gezegt, dat zij deze wenfchen, in den geheelen gang van zijn wetboek vinden Toen Weishaupt alle deze ontwerpen vormde, wist hij nog niet, waarin het oogmerk der Vrijmetfelarij beflond; hij wist niets anders, dan dat de Vrijmetfelaars geheime bijeenkoomften hielden : Hij zag, dat zij door eenen geheimzinnigen band vereenigt waren, dat zij zich aan zekere tekenen en woorden kenden, tot welk land of tot welken godsdienst zij ook mogten behooren. Hij vormde zich in zijne gedachten eene nieuwe vermenging, waarvan het gevolg zijn moest, een genootfchap, hetwelk tot zijne middelen verkoos, zoo veel het een en ander hetzelve dienftig zijn kon, het beftuur der Jefuiten, en de geheim/Jnnige ftilzwijgenheid of het duistec beftaan der Vrijmetfelaars; en tot zijn oogmerk, de voortplanting van het voor de maatfchappij allerichadelijkst leerftelfel der oude (O Ecrits originmix, ïfte Deel, 2?rte Brief aan Cato. C|0 Ibidem, ïfte bed, InjiruStio pro >ecipientibus, 13de Art., 2de Brief nan Ajvc; verftheids Brieven aan Calo; laatft; opliet, dcringen van i MIt,  ÏÖ - SPARTACUS WEÏSHAUPT, llluminaaten, van een leerftelfel, hetwelk onder alle de leerftelfelen der nieuwere wijsgeeren, het meeste gekant was tegen den godsdienst. Geheel ingenomen met dit rampzalig ontwerp* liet Weishaupt het oog vallen op die kweekelin« gen, welken de regeering hem aanvertrouwde* om dezelven tot Overheden var» het Vaderland * en tot verdedigers der wetten te vormen; en hij nam het befluit, om met hun zijnen oorlog tegens de wetten en het vaderland te beginnen» Hij zag in het verfchiet, hoe zijne eerfte discipelen, die hij zonder moeite had kunnen verleiden, door anderen vervangen wierden; hoe zoowel deze als geene, door zijne hand gevormd* binnen kort meester wierden, en hem andere ingewijdden vormden. Hij zag hunne benden aanwasfen, zich vermenigvuldigen in de fteden en op de dorpen, en zelf aan de hoven der vorsten. Hij hoorde reeds bij voorraad de eeden, die hem in 't verborgene der loges , de begrippen, de harten en de armen onderwierpen, van die nieuwe benden, die door zijne wetten beftierd, door zijnen geest en door alle zijne bevelen bezield, bezig waren om in het geheim de autaaren te ondermijnen, en den ondergang van de koningrijken te bewerken. Hij berekende den tijd en glimlachte op het zien van de algemeene uitbersting, waartoe hij Hechts eenmaal het teken zou hebben te geeven. De nieuwe Erostratus had naauwlijks den ouder-  STICHTER VAN HET ILLUMINATISMUS. fy dercfom van agt en twintig jaaren bereikt, of de grondflag der wetten, welken hij aan het verdei flijk genootfchap wilde geven, was reeds ge* Jegt. De middelen der misleiding waren reeds in zijn hoofd ontworpen, offchoon zij nog niet in zijn wetboek waren gerangfchikt. Hij begon met er de proef van te neemen op twee van zijne kweekelingen, de een was genaamt Mas. fenhaufen, dien hij den bijnaam gaf van /Ijax , een jongeling van twintig jaaren, en die naderhand raadsheer te Burkshaufen is geworden; de andere was genaamt Mcrz, dien hij Tiberius C) noemde; deze was ten naasten bij van dezelfde jaaren, doch zijn levensloop heeft niets merkwaardigs, uitgenomen zijne fchandelijke zeden, waarover zijn verleider zich naderhand zelve fchaamen moest. Weldra waren de twee discipelen even godloos als hun meester, en Weis. haupt keurde dezelven waardig om tot zijne verborgenheden te worden toegelaten. Hij droeg hun den hoogden graad op, dien hij toen had uitgevonden; hij noemde hen Areopagiten (f); wijdde zich zeiven tot hun opperhoofd in, en wilde dat men hunne gedrogtlijke vereeniging den (*) Mijne drie eerfte metgezellen, fehrijft WcUhaapt aan ZvacU Waren Aja*, gij ell Merz. Zk den Brief van den i5 Febr. i77i. W De Jreopegu-i was een gerichtshof te Athenen; zij die -nr in zitting hadden, «ierden Areopagiten genoemt. »E VBRTAAIER,'  #« SPARTACUS WEISHAUPT', den naam van Order der llluminaaten gaf Het was den iften Maij 1776 toen deze inwijding plegtig geviert wierdt. De leezer geve acht op dit tijdperk; het toont zeer zwakke beginfelen; het is de Franfche oriiwending maar zeer weinige jaaren voorafgegaan; het is tevens het tijdperk, waarbij men moet verwijlen, om den oorfprong te vinden van eene feifle, die alle dwaalingen, alle zamenzweeringen, alle wandaaden van alle ingewijdden der godloosheid, der muiterij en der regeeringloosheid, welke vereenigt zijn onder den naam van Jacobijnen, tot het hoogfte toppunt heeft gevoejt. Het is tevens het tijdperk van die zelfde fecte, wier zamenzweering en middelen ik voor mij had , toén ik in de inleiding tot deze gedenkfchriffchriften, maar al te zeker zeide: „ Tot welken „ godsdienst, tot welke regeeringsvorm, tot wel„ ken ftand gij in de burgerlijke zamenleving „ behoort. Indien het Jacobijnismus zegepraalt, „ indien de oogmerken en eeden van deze fecte » vervuld worden, danjis het gedaan met uwen „ godsdienst en met uwe priesters, met uwe „ regeeringsvorm en met uwe wetten, met uwe „ eigendommen en met uwe overheden. Uwe „ fchatten, uwe velden, uwe huizen, zelf uwe „ hutten zullen uw eigendom niet meer zijn. » Gij (*) Ecrits originaux, ïfte Deel, 4de Aid., en nèe Brief aan Phü. Strozzi.  STICHTER VAN HET ILLUMINATISMUS. 10 g Gij hebt gemeent, dat de omwending zich al* i, leen tot Frankrijk zou bepaalen, en de onw u wending in Frankrijk is flechts eene eerfte „ proef der Jacobijnen." In de wenfchen van deze vreeslijke fecte zij t gij nog flechts in het eerfte gedeelte van de ontwerpen, welke zij gevormt heeft voor deze algemeene omwending* die alle troonen en outaaren omverwerpen, alle eigendommen vernietigen, alle wetten affchaffen, en met eene ontbinding van alle maatfthappijen eindigen moet. De voorfpelling is droevig, en ik Heb, hélaas, maar al te veel bewijzen voor handen, om dezelve te betoogen. Ik zal mijne bewijzen omtrent de zamenzweeriogen van het Illuminatismus uit deszelfs wetboek en archiven ontieenen. Ik zal eerst dat wetboek geven; het zal ons het voorwerp, de uitgeflrektheid, den garig, de middelen, en alle de oogmerken der zamerizweeringeh van de feclre leereh kennen. Dit eerfte deel zal het ontwerp van hare zamenfpanningen en een uittrekfel, eene ontleeding van de wetten, welke zij aangenomen heeft om haar oogmerk te bereiken, behelzen. Het tweede zal de gefchiedenis uitmaken van hare vorderingen zedert haren oorfprong, tot op het oogenblik, dat zij, door alle de revolutionaire benden verrijkt, zonder uit hare hooien te voorfehijn te komen, zich gaat vereenigen met de Jacobijnen, en met hun eenen verwoestenden m- D 00S.  ié HET WETBQrX ZN ALGEMEEN oorlog gaat voortzetten, die eenen volftrektért ondergang bedreigt van alle godsdienften, van' alle koningrijken, van alle maatfchaplijke wetten en van alle eigendommen der burgers. Mogï ik, door dat geen te zeggen, wat de fecte gedaan heeft, wat zij nog doet, en wat zij voorneemens is te doen tot algemeen verderf, dé volken en de hoofden der volken kunnen leeten, wat hun zelve te doen ftaat, om zich eindelijk te bevrijden van de rampen, waarvan zij reeds het einde meenen bereikt te hebben, en waarvan zij flechts het begin ondervinden. TWEEDE HOOFDSTUK. Het Wetboek de}- llluminaaten; het algemeen Leerflelfel; verdeeling van dat Wetboek. D oor het wetboek van de fecte der Illumïïiaaten verflaa ik hier de grondbeginfelen, en de leerftelfels, welke zij gevormt heeft omtrent den godsdienst, en de burgerlijke maatfchappij, of liever tegen allen godsdienst, en tegen alle foorten van burgerlijke maatfchappijen. Ik verftaa er door het beftuur en de wetten, welke zij aangenomen heeft, en die hare ingewijdden beltuuren, om het geheelal tot hare leerftelfels te  LEERSTELSEL DER ILLUMINAATEN. ét te brengen, en dezelve te doen werken. Dit wetboek was niet zoo zeer het voortbrengfel van eene vuurige verbeelding* en onberaden ijver voor eene groote omwending als wel van een bedaard nadenken omtrent de middelen, die dezelve zeker moest maaken. Weishaupt had er den wensch niet van gevormt zonder de hindernisfen te zien. Toen hij den naam van groote ingewijdden gaf aan zijne eerfte kweekelingen, welken hij had kunnen verleiden, had hij zijne groote verborgenheden nog niet aan hun durven openbaaren. Te vreeden zijnde, dat hij den grondflag gelegd had, maakte hij geenen haast met een gebouw op te trekken, het welk hij gaarne duurzaam wilde maaken, opdat hij geen gevaar zou loopen van hetzelve te zien inftorten, bij gebrek van noodige voorzorg tot deszelfs hegtheid. Zedert vijf geheele jaaren hield hij zich bezig met het overleggen en beraadflagen van den gang, welke zijne zamenzweering hebben moest. Ondertusfchen maakten hem zijne eerfte discipelen, die nu zijne apostelen geworden waren, aanhangers; hij zelve vermeerderde het getal van zijne ingewijdden, hij beftuurde ze door zijne brieven; hij fchikte zijn onderricht naar de omftandigheden: hij wist zijne beloften zoo kunftig in te richten, dat zij altijd benieuwt bleeven na de hoogfte verborgenheden. Hij kondigde zijne vertrouwlingen eette zede/eert D a et m  44 ■ HET WETBOEK EN ALGEMEEN eene opvoeding, en eene jlaatkunde, die geheet nieuw zouden zijn, aan; en deze konden ligtlijk vooruit zien, dat zijne beloften op eene zedeleer zonder teugel, eenen godsdienst zonder God, en eene Maatkunde zonder wet, en zonder af hanglijkheid zouden nederkomen (_*), maar hij durfde zieh nog niet geheel openbaaren. Zijn wetboek fcheen hem nog onvolmaakt, zijne Urikken waren nog niet behoorlijk gelpannen. Hij wilde de voltooijing van hetzelve meer aan den tijd en de ondervinding dan aan zijn eigen nadenken verfchuldigt zijn. Aldus fchildert hij zich zeiven af, wanneer hij op het aandringen van zijne kweekelingen, die begeerig waren om zijne laatfte geheimen te weeten, en hem aijn draalen verweeten, genoodzaakt was, te antwoorden: „ De tijd en de ondervinding moe„ ten ons leeren. Ik ondervind dagelijks, dat ö het geen ik thans doe, veel beter is, dan w het geen ik voorleden jaar deed. Laat mij n derhalven bedenken, wat dienltig is om het „ oogmerk te bereiken, en wat daarvan verwij„ dert; wat onze lieden uit zich zei ven zoudea* „ kunnen doen, en wat men van hen niet kan n verwagten zonder hen te helpen en te be„ ftuuren — herinner u, dat het geen haastig „ verricht wordt, weldraa vergaat — laat mij i „ maar £*) Ecrits origin. ïfte deel, Brief aan Marius en Cm.  Ï.EERSTELSEI» PER ItLUMINAATEN. aj , maar begaan: de tijd en ik zijn zoo goed\\al$ p twee anderen C*V' De bedenkingen van Weishaupt liepen niet over het voorwerp van zijne werkzaamheden; dit voorwerp bleef in zijne ziel onveranderlijk hetzelfde. Weg met den godsdienst, weg met de maatfchappij, weg met de burgerlijke wetten, weg met allen eigendom, was fteeds' het bepaalde doel van zijne zamenzweeringen, maar hij moest zijne ingewijdden daartoe brengen, zonder zijn geheim of zijn perfoon bloot te Hellen, en de booswigt kende de fnoodheid van zijn oogmerk al te wel, om niet ongerust te zijn. Wij hooren hem ook aan zijne vertrouwelingen fchrijven: „ Gij weet in welke omlïan„digheden ik mij bevind; ik moet alles door „ vijf of zes perfoonen beftuuren ; ik moet vol„ ftrekt onbekend blijven, geduurende mijn ge„ heele leven, zelf bij het grootrte gedeelte van „ onze zaam verbondenen — dikwerf word ik ont„rust door de gedachte, dat-ik met al mijn „ nadenken, met alle mijne dienften, met al „ mijnen arbeid, niets anders doe, dan mijnen „ ftrop draaijen of mijnen galg bouwen', dat „ de onbefcheidenheid, de onvoorzichtigheid „ van één mensch, het fchoonfee gebouw kan „ omver werpen (f)." . Qp 0 Ecrits origin. ifk deel, 3e, 4e, ^e.ooe Brieven enz. «ri Marius en Cato. Cf) Ecrits origin. iRs deel, ne en 25e Brieven aan Catoi D3  HET WETBOEK EN ALGEMEES Op eenen anderen tijd zich zeiven willende vertoonen als boven alle vrees verheven, en niet te min aan zijne ingewijdden eenige onvoorzichtigheid verwijtende, zeide hij hun: „ Indien onze zaaken thans zoo flegt gaan, dan „ zal weldraa alles verlooren zijn; de fchuld M zal als dan op mijn hoofd neêrkomen, en ik „ zal, als de aanlegger van alles, ook het eerfte t, flagtoffer wezen. Doch dit is het niet, wat * mij bevreest maakt; ik zal alles voor mijne „ rekening durven neemen; maar wanneer de u onvoorzichtigheid der broederen mij het leven B moet kosten, behoor ik ten minften zorg te „ draagen»,-dat ik mij niet behoefte fchaamen, „ voor menfchen die denken, en dat ik mij zei= „ ven het fchandelijk verwijt niet behoef te „ doen, dat ik niets dan een onberaaden en „ vermeetel mensch geweest ben (*)." : Aldus vereenigden zich in dezen beruchter* zamenzweerder alle drijfveeren, om zijn wetboek zoo voorzichtig te maaken, dat hij bevrijd bleef voor de ftraf, en van den goeden uitftag zijnes zamenzweeringen yerzeekerd zijn kon. Eindelijk gelukte het Weishaupt, na dat hij vijf jaaren'lang met nadenken, en met raadpleggen met zijne vertrouwelingen had hefteed, om, vooral met behulp van den Baron Knigge, dien Wij eene vermaarde rol onder de llluminaaten zul- (*_) Eaiis origin, ïfte Deel, 22c Brief »an Cuto,  LEERSTELSEL DER ILLUMINAAT EN» 2| zullen zien fpeelen, den gang te bepaalen, welken zijne verborgenheden houden moesten, en het wetboek van zijne fecte opteftellen, datjs een geheel daarteftellen van de grondbeginselen, de wetten en de regeeringsform, welke de llluminaaten hebben aangenoomen, om het groote doel van hunne zamenzweering te bereiken. Voor dat wij onze leezers in den grooten doolhof van dit wetboek voeren, zullen wij een algemeen denkbeeld geven van het leerftelfel het welk aan deszelfs opfteller alle de wetten daartoe heeft ingegeven. Hoe meer men nadenkt over dat gedeelte van het wetboek, het welk wij onze leezers zullen Jeeren kennen, wanneer wij over de verborgenheden van het Illuminatismus zullen handelen, 200 veel te duidelijker zal men zien , dat Weishaupt de beginfelen van Gelijkheid en Vrijheid welke de Wijsgeeren der eeuw verfpreid hadden, omhelst hebbende, aan dezelve flechts eene nieuwe wending gaf, om alle de gevolgen der godloosheid, en der volftrektfte regeejingloosheid te bereiken. De Sophisten, kweekelingen van Voltaire en Jean Jacques, waren allen begonnen met te zeggen: Alle menfchen zijn gelijk en vrij; hieruit trokken zij, met bitrekking tot den Gods. dienst, het befluit, dat niemand, zelfs niet in den naam van een God, die zich zeiven open■° 4 baart»  *4 HET WETBOEK EN ALGEMEEN baart, het recht had om hun geloof wétten voortefchrijven; en daar dus het gezag der openbaaring vernietigd was, hadden zij den Godsdienst geenen anderen grondflag gelaaten, dan de fpitsvindigheden van eene rede, die door de hartstochten geduurig verbijsterd wordt. Met betrekking tot de regeeringsvormen, zeiden zij m insgelijks, alle menfchen zijn gelijk en vrij, en zij maakten daaruit dit befluit op: Alle burgers hebben een gelijk recht, om wetten te, maaken, of op de oppermacht. Wehhaupt redeneerde op dezelfde beginfelen; ziet hier waarop zijne verborgenheden hoofdzaaklijk rieêrkoomen: * De gelijkheid en de vrijheid zijn de wee. v zentlijke rechten, welke de mensch in zijnen oorfpronglijken volmaakten ftaat uit de hand „ der natuur ontving; het eigendom maakte de, y eerfte inbreuk op deze gelijkheid; en de ftaat9 kundige maatfchappijen of de regeeringsvor» tj men maakten de eerfte inbreuk op de Vrij-, „ heid; de godsdienftjge en. burgerlijke wetteq zijn de eenigfte fteunfels van het eigendom; „ en vart de' regeeringsvormen; om den mensch ^ derhalven in zijne oorfpronglijke rechten van U gelijkheid en vrijheid te herftellen, moet men ^ beginnen met de vernietiging van allen Gods» p dienst^, en van alle burgerlijke maatfchap?t pijen, en men moet eindigen met d.e, affchafi. I siiig van alle eigendom," ' . He^  LEERSTELSEL DER ILLl/MINAATBK. 8J£ Het ftaat mij niet alleen te bewijzen, dat ook dit bet groote doel was van zijne zamenzweering en van de omwending, welke hij als een gevolg van deze zamenzweering, met alle zijne ingewijdden, voorbereidde. Om dit groote doel van alle zijne verbintenisfen ten duidelijkften te bewijzen, zou ik flechts behoeven aantehaalen, de zegenwenfchen, welke de Hierophant (*y van de llluminaaten uitfprak over de benden, die zonder wetten, zonder maacfchappjj omzwerven, en zijne vervloekingen, oyer de menfchen, die zich eene vaste woonplaats, en hunne hoofden verkiezen, en een vaderland vormen. De zamenzweering zou inzonderheid in haar geheel ontdekt kunnen worden, in deeze bedreigingen van den zelfden Hierophant: Jaa de vorsten en de volken zullen van de aarde verdwijnen; jaa, de tijd zal kooien, wanneer de menfchen geene andere wetten zullen hebben dan het boek der natuur; deeze omwending zal het werk zijn van geheime genootfchappen: ziet daar een van onze groote verborgenheden Ct> Maar offchoon ik het beuaan cener zamenzweering duidelijk beweezen had, zou- C*) Een Hierophant is zoodanig een die de gebruiken en pleg. tigheden van den Heidenfchen godsdienst regelde, en het volk' im in onderwees. BE VSRTAAl»*.» (t) Zie hierna facturs fur its mdttfg. D 5  ff JfET WETBOEK EN ALGEMEEN zouden nogthans fomraigen in het gevoelen kua» nen yerkeeren, dat de bedoelingen der Illumijnaaten veel te hersfenfchimmig zijn, dan dat dezelve eene ernftige oplettenheid zouden verdienen, en dat zij yeel eer eene diepe verachting dan eene ernftige voorzorg waardig zijn. Dat zij, die zoo denken, hooren, wat de Hieïophanten tegen hunne ingewiidden zeggen; Laat de lagchcrs lagchen, laat de /potters /potten; hij die het geen voorbij is, met het tegenwoordige vergelijkt, zal zien, dat de natuur op haren weg voortgaat, zonder in haren gang gehindert te worden. Hare treden zijn voor den. mensch, die niet gewoon is optemerken, onzichtbaar, maar zij kunnen den Wijsgeer niet ont/nappen (*). Het is derhalven tot welzijn van de maatfchappij niet genoeg, dat ik het beftaan en de uitgeftrektheid van de zamenzweering der feéte heb aangetoond; ik moet mijne leezers nog opmerkzaam maaken op de gevaaren, waarmede zij en de geheele maatfchappij, door deze zamenzweering bedreigt worden. Weishaupt had de hinderpaalen van zijne zamenzweering vooruit gezien; men zou zelf kunnen zeggen, dat hij ze voor grooter hield dan ze in de daad waren. Wat zijne vermaardfte ingewijdden tot fchande van zijne landgenooten meen. (!) au.  LEERSTELSEL OER ILLUMINAATEN. «jg speenden te moeten zeggen, verdient tot hunne eer gezegt te worden: Weishaupt, omringt var» getrouwe Beijerfchen, die aan hunnen God en hunnen vorst verknogt waren; Weishaupt, die de menfchen daarteboven meer in de befpiegeling en uit de boeken, dan in de zamenleving beftudeerde, was voor een groot gedeelte onkundig van dat geen, wat de wijsbegeerte der eeuw reeds ten voordeele van zijne leerftelfels gedaan had (*). Het gedacht, het welk tot de huuwbaarheid gekoomen was, fcheen hem nog al te zeer gehegt aan de oude gevoelens omtrent den Godsdienst en de regeeringsvormen. Deze dwaaling, die helaas, door de ondervinding wederlegt is, deed hem zijne hoop uitftellen, en vermeerderde zijne omzichtigheid , om vroeg of laat van den goeden uitlag 2jjner onderneemingen zeker te kunnen zijn. « Hij zeide bjj zich zeiven, en tegen zijne vertrouwlingen, „ ik kan de menfchen tot mijn „ oogmerk niet gebruiken zoo als zij zijn, ik » moet ze vormen,- elke clasfe van mijne order u moet een proeffchool zijn voor de volgende; B en dat alles kan niet dan door den 'tijd ge* „ fchieden (f)." Weishaupt heefc voor een zeeker en ontwijfelbaar beginfel aangenoomen, dat „ de groote :;- kunst, tmtiers éclaircisfemens de Philon. CV) Ecrits oriaïn. ïfte Deel, B;ief aan Cato.  SO HET WETBOEK EN ALGEMEEN ïcunst, om eene omwending van wat aart ook zeker daarteftellen, gelegen zij in het verlichten der volken, dezelven voor'hem te verlichten, is het aigerneen gevoelen ongemerkt op den wensch na veranderingen te brengen, die altijd de voorwerpen van eene voorbedachte omwending zi^n." „ Wanneer het voorwerp van dezen wensch niet openbaar mag worden, zonder den geenen, die denzei ven gevormt heeft aan de algemeene wraak bloot te ftellen, moet men het gevoelen door geheime en vertrouwde genootfchappen Weeten voort te planten." „ Wanneer het voorwerp van dezen wensch eene algemeene omwending is, moeten alle de leden van deze genootfchappen , als hebbende een doel, en de een op den anderen fleunende, op eene onzichtbaare wijs, en zonder het voorkomen yan geweldige middelen, tragten te heerfchen, niet over het aanzienlijk/Ie, of over het geringjle gedeelte van een enkel volk, maar over menfchen van allerlei rang, van allerlei volk en van allerlei Godsdienst; overal denzelven geest- blaazen; in de gr.ootfie jlilte, en met den meesten ijver, alle menfchen, die over de oppervlakte van de aardt* yerfpreid zijn, tot het zelfde doel voeren (*). „ Wanneer dit gebied door de vereeniging en de meenigte van ingewijdden eenmaal is, ge. (*) Discours fur-Itt ' myflèris,  LEERSTELSEL DER ILLTJAIINAATEN. 31 gevestigt, laat dan het geweld het onzichtbaar gebied vervangen; bind alk de geenen, die tegctifland bieden, de handen; onderdrukt enfmoort alle fnoodheid in hare geboorte, dat is te zeggen, verplettert alle de overige menfchen, die gijniet hebt kunnen overtuigen (*\" Weishaupt wist zeer wel, dat deze lesfen niet zonder onderfcheid aan allen konden gegeven worden, daarom fpaarde hij dezelven, even als de ontdekking van zijn laatfte oogmerk, voor zijne verborgenheden. Indien hij menfchen aantrof, die dezelven waren voorgekoomen, wist hij hunne proefjaaren te verkorten. Maar hij had de denkwijs en den arm van een geheel geflagt noodig; en daarom ftrekten de wetten," uit welke hij het wetboek van zijn Illuminatismus heeft zamengeftelt, om het getal der ingewijdden te vermeerderen, dezelven langzamerhand te rangfchikken, en door eene onzichtbaare hand hunne gedachten, wenfchen, daaden en algemeene póogingen te beftuuren. Volgens deze wetten is de fecte verdeelt in twee groote clasfen, waarvan elk hare onderdeden, en graaden heeft, die geèvenredigt zijn aan devoorderingen der ingewijdden. De eerfte clasfe is die der voorbereiding. Zij wordt weder verdeelt in vier graaden; als die van  j,l HST WETBOEK EN ALGEMEEN van Aankonmeüng (Novice), Minerval, kleine Iliuminaat, en groote iHurninaat. Tot deze zelfde clasfe behooren dé tüsfchengraaden, die men de graaden van indringing (dHntrufion} zou kunnen noemen, welke de fecTre ontleent heeft van de Vrijraetzelaarij als een middel van voortplanting. Onder deze graaden der Metzelaarij, neemt het wetboek der llluminaaten de drie eerfte zonder verandering aan£ en het fehikt den graad van Schots Ridder, die ook de beftuurende Illuminaat genoemt wordt, meer bijzonder naar zijne oogmerken, als eene laatfte voorbereiding tot zijne geheimen. De clasfe der verborgenheden fcheid zich van zelve in tweeën, in kleine en in groote verborgenheden. Tot de kleine verborgenheden be* hooren, het Priesterfchap (Je facerdoce") van de fecte, en deszelfs beftuur, de eerfte graad is die der Priesteren de tweede der Regenten of Vorsten. De groote verborgenheden hebben tot graaden, de Magus of de Philofooph; en eindelijk de Mensen-Koning (PRommc Roi). Die tot deze •laatfte graaden ingewijd zijn, maaken den raad uit en hebben den graad van Areopagiet (*j). In alle deze clasfen en graaden is er eene gewichtige rol, welke aan alle broederen gemeen C*) Ecrits origin. ze Deel, 2e Hoofdft., b!adz. 8. en Naai ifcaux cclaircisfemetis de Philon, bladz. 89 enz. I  LEERSTELSEL DER ILLUMINAATEN. gj meen is; te weeten die, welke het wetboek be» ftempelt met den naam van broeder Aanneemer of Werver (Frère infinuant ou EnMeur}. Van deze rol hangt de geheele Merkte der fefte af; daardoor worden aan alle graaden voorwerpen verfchaft. Weishaupt gevoelde het gewicht van deze rol zoo levendig, dat hij al zijn vernuft daaraan befteedde. Laaten wij ook onze eerfte zorg daaraan befteeden, om die te leeren kennen. DERDE HOOFDSTUK. Eer/ie deel van het Wetboek der llluminaaten, de broeder aanneemer of werver. D oor den naam van broeder aanneemer, moet men hier verftaan den illuminaat, die zijn werk maakt, om leden voor zijne order te winnen. Er zijn broeders, die voornaamentlijk tot dat werk gelast zijn; te weeten, die geene, welke men de apostelen, de zendelingen van de order zou kunnen noemen, die door de hoofden, in de onderfcheide fteden en provintien, of zelf in afgelegen landen gezonden worden, om nieuwe loges opterichten. Deze hebben, behalven de algemeene regelen voor eiken broeder wer▼er, bijzondere onderrichting, welke flechts aan de  yAN BET' WETBOEK DER ILLL'MIMATEffi de hoogere graaden eigen is. Deze moeten; volgens de brieven van Weishaupt, nu eens dé zwakften en dan wederom de fchranderften van de broederen zijn. Bij de eerden is hij zekerder van hunne blinde onderwerping aan de regelen, welke hij hun geeft, en die hij hurt Hipt beveelt te volgen; bij de tweeden maakt hij ftaat, dat zij, wanneer zij flechts ijverig zijn, zulke regelen niet zullen overtreeden, die de order, of hunne perfoonen zouden kunnen in gevaar brengen, al is het dan ook dat zij minder ftipt zijn, en fomtijds eenige regelen overtreeden; en hij vlijd zich, dat zij dit door de eene of andere nieuwe list zullen weeten te vergoeden. Er is geen e'e'n illuminaat, hoe veel of hoe weinig verftand hij ook hebben mag, die niet ten minften e'è'n of tweemaal, met een goed gevolg, de rol van broeder aanneemer fpeelen, en een of twee leden voor de order werven moet, op ftraf van altijd op de laage graaden te zullen blijven ftaan. Er zijn eenige uitzonderingen voor de broederen van hooger rang, maar over 't algemeen is de wet, omtrent dit ftuk, voor allen uitdruklijk (*> Tot belooning Verheft de wet de broederen, wier ijver zij wii aanvuuren, boven alle de aankoomelingen, welke zij voor de order hebben aangeworven; en op deze wijs, zegt zij, „ kan (*) Ecrits osigiii,, refjrtne des ftatuts, art. 18.  VAN HET WETBOEK DER, ILLÜMfNAATEN. 33 „ kan elk Illuminaat zich een klein rijk vormen, „ en in zijne kleinheid, grootheid en macht ver, s, krijgen (*)." Zoodaanig is derhalven de eerfte pligt, die eiken Illuminaat opgelegd is tot voortplanting van de fecte; zoodaanig is ook de rol, die men vooraf behoord te kennen om te weeten tot welk eene hoogte de infteller den geest der verleiding heeft kunnen verheffen. De onderfcheide deelen van dezen rol fplitfen zich in drieën. De eerften zijner rege. len, leeren den broeder aanneemer de per/oonen onderfcheiden, op welken hij zijne keufe moet bepaalen, en welken hij moet uitfluiten. Uit de anderen ziet hij, hoe hij zich moet gedraagen , om den geenen, welken hij waardig keürt, tot de order te brengen; de laatften eindelijk behelzen de kunst om de aankoomelingen te vormen, en ze aan het Illuminatismus te verbinden, alvorens zij nog zijn toegelaaten. Om de voorwerpen te leeren kennen * welke bij kan aanwerven, moet elk Illuminaat beginnen, met zich te voorzien van een fchrijf. boekje, in de vorm van een dagboek Kdiarium). Hij is een befpieder van alles wat rondom hem is; hij letgeftaadig op de perfoonen, met welken (*) Ibid. III. Deel. E  $6 VAN HET WETBOEK DER IlXUMINAATEN. ken hij verkeert, vrienden, bloedverwanten, vijanden, onverfchilligen, alle zonder onderfcheid zullen de voorwerpen zijner nafpooringen zijn; hij zal hunne fterke en zwakke zijde, hunne driften , vooröordeelen, verbintenisfen, vooral hunne daaden, hunne belangen,hun vermogen, en, met één woord, alles wat hem het naauwkeurigst onderricht omtrent hen geven kan , trachten uittevorfchen. Elke dag zal hij in het fchrijfboekje, alles wat hij van dien aart heeft opgemerkt, aanteekenen. Deze befpieding, waartoe elk Illuminaat geduurig verpligt is, zal twee voordeden heb« ben ; het eerfte is algemeen voor de order, en hare hoofden, het andere voor den ingewijdden. Alle maanden moet hij tweemaal overzien, wat hij heeft opgemerkt, en alles te zamen aan de hoofden ter hand ftellen; en daardoor wordt de order onderricht, wie dat in elke ftad, in elk gehugt de menfchen zijn, waarvan zij befcherming te honpen, of tegenftand te vreezen heeft. Zij weet alle de middelen, die zij in het werk moet ftelien, om de eerften te winnen , en de laatften te verwijderen. Wat den ingewijdden aanneemer betreft, hij leert de perfoonen beeter kennen, die hij kan voorftellen, en die geenen, welke hij meent te moeten uitfluiten. Hij verzuimt niet om in de aanteekeningen, die hij elke maand zend, de  VASSi HET WETBOEK DER IIXUMINAATEN. Z? de redenen voor het een en voor het ander openteleggen Terwijl de broeder aanneemer aldus bee?.ig is met anderen te leeren kennen, neemt hij zich wel in acht, dat men hem niet als Illuminaat leert kennen. De wet is uitdruklijk voor alle broederen ; zij is inzonderheid noodig, om de poogingen der wervers wel te doen gelukken. Daarom is het ook, dat de wetgever hun het geheel uitwendig voorkoomen van deugd, van volmaaktheid aanbeveelt, en hen gebied te zorgen, dat zij geene ergernis, fen geven, waardoor zij hun gezag en invloed op de harten zouden verliezen ff> De wet zegt inzonderheid tegen de broe.iers Wervers : legt u toe op eene uit*, en inwendige volmaaktheid; en vreezende, dat zij zouden denken dat deze volmaaktheid gelegen zij m het overwinnen van hunne driften, in zich te onthouden van de vermaaken der waereld, voe^t er de wetten hunnen örwigte nog bij: Legt u toe op de ku"M van te vermin, en u anders voorteftellen dan gij wezentlijk zijt , om anderen optemerken en uittevorfcjhen Om deze rede vind men* m den korten inhoud van het wetboek der llluminaaten, deze drie groote ge- C) Ecrits origin. Rêforme des ftatuts, Art. 9, ,3, &c. ƒ„. JlruBions pour les infin. 2e Afd. No. i.Pour les mfinués No.I3." (10 Ecrits origin. ilte Deel, ie & 9e Brieven. E 2  38 VAN HET WETBOEK DER ILLÜMïNAATEtf. geboden: Zwijgt /lil, zijt volmaakt, en vermomt u, bijna onmiddelijk op elkander, op de zelfde bladzijde volgende (*). De broeder aanneemer, bijzonderlijk doordrongen van deze geboden, en vooral van het laatfte, moet zich tce'eggen om te weten welke de perfoonen zijn, die het Illuminatismus verwerpt, en welke hij kan aanneemen. Zonder een uitdruklijk verlof zal hij geen heiden of Jood tot de order toelaaten; maar hij zal alle monniken op dezelve lijst zetten; en inzonderheid de ex je/uiten als de pest vlieden (f). De rede van deze uitfluiting behoeft men niet ver te zoeken. Van Godsdienst te fpreeken, en zohder voorzorg Jooden, Turken of Heidenen toetelaaten, zou al te fpoedig doen zien , waarin die Godsdienst beftond. Door de Geestelijken toetelaaten, zou men zich in gevaar ftellen van verraaden te worden door zijne eigen ingewijdden. De werver zal insgelijks afwijzen alle onbefcheiden fnappers, alle menfchen, wier hoog. moed, waanwijsheid, onbeftendigheid en baatzugtigheid doen vermoeden, dat men hun te vergeefsch ijver voor de zaak zou tragten inte- boe- (*) Ecrits origin. ïfte Deel bladz. 40 N°. 4, 6 & 8. (■)■) Noitnatix Travaux de Spartacus et Phiton. InfiruBion des Pref ets et Superieurs tocaux, b'adz, 153, ze. brief, en Ecrits origin. InftruSio pro rtcif, No. 5, !■  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN, boezemen; alle de geenen, die zich in de dronkenfchap te buiten gaan, en den goeden naam, die de order noodig heeft, zouden kunnen fchaaden, eindelijk alle die geenen, die wegens hunne laage en lompe zeden al te onhandelbaar wezen zouden, dan dat men zou kunnen hoopen dezelven te buigen en nuttig te zullen maaken C*> Het Hoofdftuk van de uitfluiting zegt nog, blijft weg met de dommen, de lompen en zwak ken; intusfchen moet hier eene uitzondering gemaakt worden. Toen Weishaupt de zwakken uitfloot, wist hij wel dat er een zoort van goede menfchen is, die men domooren zou kunnen noemen, maar die men het niet moet zeggen, om dat men eenig voordeel van hunne dwaasheid trekken kan. Zoodaanigen zijn die geenen, welke eenigen rang in de waereld hebben, gelijk zeekere Baron van En, en die, hoe wel zij geen verftand bezitten, nogthans geld hebben: „ Het zijn goede menfchen, zegt li de Wetgever der llluminaaten, en die hebben „ wij noodig. Die goede menfchen vermeerde„ ren het getal en vullen de kas; begeeft u „ dan aan 't werk" — die Heeren zullen wel toebijten; maar laten wij ons wel in acht nee- ' men, dat wij hun onze geheimen niet ontdekken ; (*) I-jflrult. pro recipiënt, bladz. 94 en Letu Si Weishaupt pasfim. E3  4 VAN HET WETBOEK DER ILLUMfNAATSN. ken; dat zoort van menfchen moet altijd in het denkbeeld blijven, dat de graad, dien zij hebben, de hoogire is Eindelijk zijn de vorften ten halve uitgefloten» Het wetboek der llluminaaten zegt, dat zij niet dan zeldzaam zullen worden toegelaaten, en dat zij alsdan nog niet ligt hooger zullen klimmen dat tot den graad van Schots Ridder, dat is te zeggen, dat men ze voor de deur der verborgenheden zal houden ftaan. Wij zullen den wetgever naderhand een middel zien vinden om deze deur voor de vorften te openen, zonder hun nogthans er iets meer van te zeggen (+> En vooral zonder hun met zeekere wetten van de order bekend te maaken (§). Ik weet niet of er nog een diergelijk middel is om eene uitzondering te maaken op den regel , waardoor de vrouwen uitgeflooten worden ; zeker is het, dat deze regel, langen tijd provifioneel was, en dat verfcheide broeders het voorneemen hadden, om denzelven aftefchafFen. De Vrije-Metzelaars hadden hunne vrouwlijke ingewijdaen, de llluminaaten wilden die ook hebben ; zij hadden er zelf twée'erlij zoort noo> dig. Het ontwerp, gefchreven door Zwach, de boezemvriend en vertrouwling van Weishaupt , (*) Ecrits origin. zie de eerfte brieven aan Ajax en Cato. Cf) Gratie da Regent, bladz. 164, letti N. (§) InflruB. du Proyincial, N°. 16.  VAN HET WETBOEK DER IIAUMINAATEN. 4! haapt, dien hij den onvergelijkelijken man noemt, is in deze woorden vervat. Plan eener order van vrouwen — deze order zal twee clasfen hebben, waarvan elk haar genootfchap zal vormen, en zelf hare bijzondere geheimen zal bezitten. De eerde zal beftaan uit deugdaaame vrouwen; de tweede uit wufce, ligtzinnige, wellustige, ausfchweifcnden" „ Beide deze clasfen van vrouwen moeten niet weeten, dat zij door mannen worden beftuurd. Men zal de twee opperde doen geloven, dat er boven haar eene moeder-loge van dezelve kunne bedaat, die haar de bevelen geeft, welke zij eigentlijk van de mannen ontvangen." „ De broeders, die gelast zijn met het beftuur over dezelven, zullen haar de wetten laaten toekomen, zonder zich bekend te maaken. Zij zullen de eerden leiden door het leezen van goede boeken, en de anderen vormen tot de kunst om hare driften in het geheim te bevredigen.'* „ Bij dit ontwerp is een voorbericht gevoegd, waarin het oogmerk en de nuttigheid der zusteren llluminaaten, in dezer voege wordt opgegeven : „ Het voordeel, hetwelk men zich ,, van deze order kan belooven, zou zijn, dat „ men aan de wezenlijke order al het geld , in „ de eerfte plaats, bezorgde, het welk de zus„ ters, bij hare intreede zullen betaalen, en verE 4 „ vol*  4! VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN." * volgens dat geen, het welk zij zouden belo» ven te betaalen voor de geheimen, die men „ haar te ontdekken heeft. Deze inrichting zou „ daarteboven dienen kunnen, om die broederen „ welke eene neiging tot vermaak hebben de ge„ tegenheid te verfchafen, om die te voldoen(*y " Bij dit ontwerp van Zwach, die zeer te recht de Cato der illuminaaten genoemd wordt, waren nog gevoegd de afbeeldfels van vijf-en-negentig ongehuuwde en gehuuwde vrouwen van Manheim , uit welke , naar alle waarfchijnlijkheid, de grondleggers van beide clasfen moesten gekoozen Worden. Daar verfcheide omftandigheden den wensch van dezen nieuwen Cato niet gunftig waren, kwamen veele broederen met het zelfde ontwerp te voorfchijn. De Heer Distfurt, onder zijnen waaren naam, te Wetzlar, als bijzitter van de Keizerlijke kaamer, en tevens onder den naam van Minos bij de broeders illuminaten bekend, onder welken hij tot den graad van Regent, en tot de waardigheid van Provincial verheven was, fchijnt de eer der uitvinding aan broeder Hercules, en zelfs aan broeder Cato te betwisten. Niemand, ten minften, verlangt fterker dan hij, dat het genootfchap der Zusteren moge worden opgericht. Hij heeft er zich aan Knigge reeds over uitgelaaten; hij dringt er op nieuw bij Weishaupt op aan; (*) Ee its origin. ift§ D. 5de Afdel.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 43 aan; hij wanhoopt bijna, dat men de menfchen, zonder den invloed van de vrouwlijke ingewijdden, tot het groote doel van de order zal kunnen opleiden. In de hitte van zijnen ijver, bied hij zelf zijne vrouw en zijne vier fchoon-dogters, tot eerfte ingewijdden aan. De oudfte is volmaakt zoo als de wijsgeerige zusters moeten zijn, zij is vier en twintig jaaren oud; zij is in het ftuk van den Godsdienst ver boven hare kunne verheven; zij denkt even als haar vader. Hij is Regent en vorst der illuminaaten; zij zou Regentesiè en vorstin daarvan zijn. In de hoogfte verborgenheden, zou zij met haren vader, en de vrouw van den ingewijdden Ptolomeus met haren man, briefwisfeling houden. De twee vorstinnen der illuminaaten zouden alleen weeten, dat de order der ingewijdde vrouwen, door mgew^dde mannen beftuurd wordt; zij zouden voorzitten wanneer de vrouwlijke minervals onderzogt wierden, en zouden eindelijk aan de waardigften de groote oogmerken der zusteren tot hervorming der regeeringen, en tot geluk van het menschdom openbaaren (*). I Niettegenftaande alle de plannen, en den ijver der broederen, om eene order van vrouwlijke illuminaten opterichten, blijkt het echter niet dat hun wetgever ooit daarin heeft toegeftemd; maar hij vergoedde het gemis van deze or- (*) Ecrits origin. ode D. Brief van Alims, bhóz. 169. E5  44 VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. order, door de ingewijdde regenten te onderrichten, dat er, zonder het geheim der order aan de vrouwen tc openbaaren, een middel was, om den invloed, dien zij zoo meenigmaal op de mannen hebben, ten voordeele van het illuminatismus aantewenden ; hij onderrichte hen zelf, dat, wijl de fchoone fexe een groot gedeelte van de waereld onder hare heerfchappij heeft, „ de kunst om haar door vleijerij te winnen, „ eene der waardig/ie oefeningen was voor eenen „ ingewijdden; dat zij alle min of meer wierden „ geleid door verwaandheid, nieuwsgierigheid, „ door de vermaaken of door de nieuwigheid; „ dat men ze daardoor moest zien te vangen, „ en ze voor de order nuttig maaken (*)." Maar hij bleef nogthans volharden om de fnappers en de vrouwen van alle graaden uittefluiten. Niettegenftaande alle deze uitfluitingen, blijft er voor de broeders wervers nog een ruim veld, om hunnen ijver te oeffenen, omtrent die geenen , welke de wetgever hun aanbeveelt. Tot dit getal behooren in 't algemeen de jonge lieden van allerlei ftaat, van de agttien tot de dertig jaaren. Zij wier opvoeding nog niet voltooit is, zijn bij de order ook het aangenaamfte, het zij dan dat zij hoopt, dat hare grondbeginfelen het gemaklijkst bij hen ingang zullen vinden, het •(*) Nouveau travaux de Spartacus S? Piiilon, injlruiï. pour tous les grades de Regent, No. 6;  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 45 het zij dan dat zij van hun meer erkentelijkheid en ijver verwagt, voor eene leer, die zij geheel aan haar zullen te danken hebben '*;. Door deze voorkeur omtrent de jonge lieden, worden menfchen van zeekere jaaren geenszins uitgeflooten, indien zij Hechts in ftaat zijn om dienst te doen, en reeds de beginfelen van het illuminatismus hebben ingezogen ft)." De order geeft eenen bijzonderen voorkeur aan die geenen, wier ftand gefchikt is om haar befcherming en aanzien te bezorgen. De broeders wervers worden onderricht, dat'zij'zich vooral bij dit foort van menfchen moeten indringen ora er ingewijdden van te maaken. Er zijn menfchen die de gaaf hebben van hun woord te kunnen doen, en tevens behendigheid en ijver bezitten; deze menfchen, te weeten procureurs, advocaten en zelfs doctors, zijn, zoo als Weishaupt tegen zijne wervers zegt, fomtijds waare duivels, die men niet gemaklijk kan befiuuren, maar het is nogthans altijd een goede vangst, wanneer men ze krijgen kan (§). De broeder aanneemer wordt nog onderricht, dat de order noodig heeft, kunstenaars, ambachtslieden van allerlei foort, fchilders , graveurs, (*) Ecrits origin. Injlruii. pro recipiënt, bladz. 54., No. 4, G5> No. 18. (+) Ecrits origin. 2de D. 11c Hoofdft. Sect. & grade de Rcgettf. (§) Ecrits origin. ïfte D. Brief aan /tjtx;  46 VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. veurs, goudfmeden, flootenmaakers, maar vooral boekverkoopers, postmeesters en fchoolmeesters. Naderhand zal men hem zeggen welk gebruik het illuminatismus van alle die menfchen maaken moet (*). Somtijds moet uit deze meenigte eene- keuze worden gedaan volgens aanwijzing van den Wetgever. „ Zoekt mij, zegt hij bij voorbeeld tegen zijne wervers, behendige, fneedige jongelingen. Wij hebben ingewijdden noodig, die zich weeten intedringen, die listig, vruchtbaar in het uitvinden van middelen, moedig en onderneemend zijn. Wij hebben buigzaamen, gedweeën, gehoorzaamen, leerzaamen en gezelligen van nooden. Zoekt mij ook machtigen, edelen, rijken en geleerden. Spaart geen moeite om mij die menfchen te bezorgen. Indien de hemel u niet gunftig is, neemt dan uwe toevlugt tot de hel; fieBere fi nequeas fupcros, acheronta moveto Cf)." Wat dc verfchillende godsdienften betreft, de wetgever der illuminaaten geeft aan de volgelingen van Luther of Calvijn de voorkeur boven de Roomsgezinden. Hij heeft de eerden veel liever voor ingewijdden; en deze aanmerking behoorde ten minften de oogen te openen van die geenen onder de Protestanten, die vast ge- io> (*) ItijlruB. injinuat. No. 4. Brief van l^elshaupt ptisfim $? grade de Regent. (.10 Zie 3de Erief aan djax.  VAN ÖET WETBOEK DER ILLUMtNAATÈN. 47 loven, dat alleen de Roomfche Godsdienst het voorwerp van den haat der revolutionnairen is* Het is zeeker, dat zij den Roomfchen Godsdienst de eer aandoen, van denzelven het meest van allen te haaten, als volmaakt ftrijdig met hunne godloosheid en met hunne godsdienftige en burgerlijke regeeringloosheid; maar was het om aan de Protestanten hunnen Godsdienst -te laaten, dat Weishaupt, in de hoop van hen veel nuttiger voor zijne zamenzweeringen te maaken, hun *eene zoo duidelijke voorkeur gaf? Men hoeft aan deze voorkeur niet te twijffelen, wanneer men Weishaupt hoort fchrijven aan den ingewijdden, welken hij last geeft om eenen man te zoeken, die gefchikt is voor zijne verborgenheden, en om vervolgens eene volkplanting van zijn illuminatismus opterichten: Wanneer die man een Protestant was, zou het mij zoo veel te aangcnaamer zijn (*)• De beruchtlle ingewiidde van Weishaupt toont geduurig dezelfie voorkeur. Hij wil zelf, dat men zeekere plaatfen uit de verborgenheden weglaat,'om de Roomfchen niet te ergeren. Hij fchijnt geduurig te zeggen, gelijk Frederik de tweede: Wij Protestanten gaan veel fpoediger te werk (f> Deze voorkeur geeft, buiten twijfel, ten minften dezelfde ontwerpen te kennen, en toont dezelfde huop, (») Ecrits origin. ïfte D. Brief aan Tibere, bkdz .223. Ct) Deihier fylaircLpsmwt de Pbilon.  48 VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. hoop, van de burgerlijke en godsdienftige wetten der Protestanten te vernietigen. De Protestanten in Duitschland hebben dit zeer wel gezien ; en veelen hunner hebben het illuminatismus hevig beftreeden. Weishaupt geeft een voorkeur van eenen anderen aart, aan menfchen die in de fteden geze'éten en woonachtig zijn, gelijk de kooplieden en de kanunniken, wijl zij zijne leer met meer ijver uitbreiden, en in hunne ftreek vestigen kunnen (*> Om de redenen die nog ligter te begrijpen zijn, zullen zich de broeders wervers vooral toeleggen om ingewijdden te maaken onder de fchoolmeesters, en in de militaire kweekfchoolen, en andere van dat zoort, en zelf, zoo zij kunnen onder de hoofden van kerklijke feminarien (+). Zij zullen geene moeite ontzien om de amptenaaren van den vorst te winnen. Het wetboek zegt, dat hij die deze in zijn belang krijgt, meer gedaan heeft, dan wanneer hij den vorst zelve gewonnen had ($0. Eindelijk, de provincial, of het hoofd der wervers moet alles aan- nee- (*) Injlrnttions Au Proyincial lllumini, Ecrits origin. ïfte D. ade Hoofdft. bladz. 26, No. 12. (t) Ecrits origin. ïfte D. 2de Hoofdft. bladz: 26, No. 11 en 13. (§) ibid. No. 15.  VAN HET WETBOEK DER. ILLUMINAATEN. 49 neemen, wat zich tot het Illuminatismus buigen laat, of voor hetzelve nuttig zijn kan (*> Op deze lijst van de perfoonen welke moeten aangenoomen worden tekend Weishaupt nog bijzonder aan, welke bij voorkeur moeten gekoozen worden. ,, Wanneer alles gelijk ftaat, zegt hij tegen „ zijne wervers, ziet dan op de uitwendige ge,, daante, op wel gemaakte menfchen, op fchoo„ ne jongelingen. Die menfchen zijn gewoon. „ lijk zagt van aart en gevoelig van hart, Wan„ neer men ze weet te vormen, zijn zij zeer „ gefchikt tot onderhandelingen. Zii neemen ,, op het eerfte voorkoosnen in. Zij hebben „ zeekerlijk zoo veel oordeel niet als die men,, fchen van een zwaarmoedig geftel; men kan „ ze niet gebruiken om een' op/land te maaken, » of om het valk tot oproer te verwekken; maar „ daar moet men ook al zijn volkje voor weew ten te Vinden. Ik mag bijzonder gaarne te „ doen hebben met die menfchen, wier ziel » men in de oogen kan leefen, die een vrij „ en openhartig voorkoomên hebben, en die de „ oogen zoo helder durven opflaan. Let toch * vooral wel op de oogen, zij zijn de Jpiegel „ der ziel en des harten. Vestigt zelf uwen „ aandach op hunne houding, gang en ftem.'» Dat alles is dienftig om ons die geenen te lee- ren C) Ibid. No. ïS.  5» VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN* ren kennen, die voor ons gefchikt zijn (*). Voor het overige alle de geenen, die eenig ongeluk ondervonden hebben, niet door enkel toevallige omflandigheden, maar door eenig onrecht, dat wil zeggen , zulke, die men zeer zeeker onder de misnoegden kan reekenen. Ziet daar de menfchen, die men tot het Illuminatismus, als tot hare fchuilplaats, roepen moet (f)* Deze voorzorg in de keuze der perfoonen , welke tot de order mogen worden toegelaaten, fchijnt haren wetgever nogthans niet gerustftellend genoegd Voor dat de broeder werver den perfoen, welke hij gefchikt oordeelt om ingewijd te worden, daar toe brengen kan, moet" hij al dat geen, wat hij in zijn fchrijfboekje omtrend de zeden, gevoelens, gedrag en betrekkingen van den perfoon, dien hij aanbied, opgeteekent heeft, bijeenzaamelen, van dit alles moet hij een naauwkeurig tafereel maaken, hetwelk de hoofden vergelijken met dat geen, wat zij reeds omtrent dien peifoon weeten, of met het geen zij van andere ingewijdden hooren, of zelf vorderen zij dat er nieuwe navorfchingen gedaan worden, wanneer de eerften niet toereikend of voldoende zijn. Zelf dan wanneer de keuze van den broeder aanneemer goedgekeurd wordt, is alles nog niet afgedaan. Het hoofd moet (*) He Brief aan Marius en Cato. £t) Inftrucl. des fupfyieus Locmix,, Lett. H.  VAN HET WETBOEK DER ItLUMINAATEN. $X moet nog bepaalen, aan wien der broederg wervers het zal worden toevertrouwd den voor. geftelden perfoon tot de order te brengen. Want ook in dit opzicht heeft liet wetboek alles bepaald. De broeders wervers ziin niet alle zonder onderfcheid even zeer gerechtigd, om die oningewijdden , die zij hebben opgegeven , te gaan fpreeken. Het wetboek laat niet toe, dat een jong ingewijdde zijne kragten beproeft met iemand die het voordeel heeft van meer jaaren en meer ondervinding te bezitten, of dat een eenvoudig kunftenaar een' man uit de regeering tot de order zou voeren. Het hoofd moet den werver uitkiezen en benoemen, die het best gefchikt is voor de omftandigheden, de verdienften, den ouderdom, de waardigheid, de gaven van den nieuwen candidaat Wanneer de zendeling gekoozen isr die de verovering doen zal, begint hij zijne ftrikken te fpaniun; en dit is het tweede gedeelte van de rol des wervers; alle ftappen, die hij doen moet, zijn insgelijks in het wetboek bepaald. Gewoonlijk noemt men den geenen candidaat, die eenige begeerte toont, of eenige poogingen doet, om in eene order te koomen, of de eene of andere waardigheid te verkrijgen. De Illuminaaten geven den naam van candidaat, aan (*) Inflructio pro recipttnt. Ecrits vigiiu ïfte, O, bladz. 54 No. 2 & 7. III, D4tl. F  58 VAN HET WETBOEK DER ILLDMINAATEtt* aan die geenen, welke de order zelve gaarne onder het getal van hare leden b'geert te hebben. De rerfbon hetfr dikwerf noeh kennis van, noeh begeerre na de fecte; het is de post van den broeder werver om hem den wensch inteboezemen een lid van dezelve te worden. Er zijn voor deze groote kunst twee onderfcheide wijzen. .De eerfte beftuurt den gang van den broeder werver bij candidaaten, die door hunne kunde en rijpe jaaren reeds vermaard zijn, de tweede wijs is die, welke hij moet volgen bij jonge lieden van de agttien tot de dertig jaaren, en die nog vatbaar zijn voor eene tweede opvoeding. Wanneer de broeder werver een van die perfoonen heeft aangetroffen, die ten naasten bij de beginfelen van de fecte hebben ingezogen; die zich aan hem voordoet als iemand, die in de verborgenheden der oudheid bedreeven is. Dan kost het hem weinig moeite om zijne rol te fpeelen; zijn wetboek verfchaft hem al de middelen daartoe, ©m deszelfs lesfen getrouwlijk optevolgen, „ moet hij vooraf « gewag maaken van het vermaak hetwelk er „ gelegen is in dingen te weeten, die elk een „ niet kent, in het helder licht te wandelen, „. terwijl het gros der menfchen in duisternis „ verkeert; hij moet zeggen, dat er leerftukken ., zijn, die enkel door geheime overleveringen w worden voortgeplant, wijl zij boven het be- „reifc  VAN MET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 53 a reik van gemeene verftanden zijn. Hij moet „ tot bewijzen bijbrengen, de Gijmnofophisten ,i onder de lndiaanen, de priesteren van IJls „ in Egijpten, die van Elcufis en de fchool „ van Pijthagoras, in Griekenland." Hij moet zich waapenen met eenige plaatfen uit Cicero* Sencca, Aristides of Ifocrates; eri om niet onvoorziens verrast te worden, moet hij die plaatfen van buiten leeren, welke zijn wetgever* uit voorzigtigheid, in zijn wetboek heeft ingelast. Hoewel het niet moeilijk zou vallen om aantetoonen, zelf uit de fchrijvers, van welke deze plaatfen ontleent zijn, hoe weinig deze oude verborgenheden den aandacht van die geenen, welke tot dezelven waren toegefaaten* bepaalden op zulke gewichtige onderwerpen, als de voorzienigheid yan God, den oorfprong en de order van het geheelal, zoo brengt nogthans de werver alle de plaatfen bij, als een bewija van eene geheime leer* omtrent deze groote onderwerpen, van eene leer die geheel gefchikt is, om het leven aangenaamer en het kwaad draaglijker te maaken, en om onze denkbeelden omtrent de Majesteit van God uittebreiden. Hij moet er bijvoegen, dat alle wijzen der oudheid deze leer kenden; hij moet meer dan eens ipreeken van de onzeekerheid, waarin men zich tegenwoordig bevind, omtrent het wezen van de ziel, hare onfterflijkheid en bettemming; hij moet aan zijnen candidaat vraagen, of hij niet F 2 gaar*  54 VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. gaarne eenig voldoende antwoord omtrent deze gewichtige onderwerpen zou willen hebben. Hij moet te gelijker tijd zegge», dat hij zoo gelukkig geweest is, in alle die leerftukken ingewijd te zijn, en dat hij aan zijnen candidaat hetzelfde geluk kan bezorgen; maar dat men die kennis niet op éénmaal verkrijgt; dat er menfchen zijn, die de kunst bezitten om dezelve van verre te vertoonen, en door wier hulp men zelve de uitvinder wordt van deze nieuwe waereld (*)." Wanneer de broeder werver geflaagt is, om door deze taal de nieuwsgierigheid van zijnen voornaamen candidaat optewekken, moet hij zich nog van zijne gevoelens omtrent eenige Hukken verzeekeren. Ten dien einde (lelt hij voor eenige vragen fchriftlijk te onderzoeken, eenige beginfelen te behandelen, welke tot eenen grond/lag moeten dienen, en over welke men overeen moet ftemmen, om verder te gaan. Het wetboek zegt niet welke vragen dit moeten zijn, wijl dezelve verfchillen naar mate van het geen de broeder werver nog weeten moet omtrent de Godsdienftige en ftaatkundige gevoelens van den candidaat, om zich van zijne genegenheid te verzeekeren. Wanneer de oplofüng niet wel beantwoord aan de wenfchen. van de (ecte, laat de werver zijne vet- (*) Ecrits origin, sde D. ade Hoofdft. ïfte Afdel.  VAN HET WETBOEK DER H.LUMIN AATEN» verovering vaaren. Wanneer de candidaat-fophist befer gezind is, zoo wordt hij aan de deur der veborgenheden gebragt. De broeder werver acht het genoeg hem de laagere graaden te verklaaren, en de proeven te toonen, waarvan de orde hem, uit hoofde van zijne verdienden, ontheft (*). Heeft de broeder werver te doen met eenen candidaat, die nog jong is, of die nog .zoo ver van de beginfelen der fecte is verwijdert , dat zij het noodig oordeelt hem te vormen; hier ontdekt Weishaupt de kunst van zijne ftn'kken te fpannen, en zijne flagrofferen daar in te doen vallen zonder dat zij het merken. „ Laat het „ uwe eerlte zorg zijn, zegt hij tegens zijne „ wervers, de genegenheid, het vertrouwen, „ de achting te winnen van die perfoonen, welft gij gelast zijt voor de order te winnen — „ gedraagt u in alles zoo, dat men daaruit be* „ gint te vermoeden, dat er iets meer agter u „ fchuilt, dan gij wel merken laat; dat gij tot „ het een of ander geheim en machtig genoot„ fchap behoort — wekt in uwen candidaat, „ niet op éénmaal maar langzamerhand, een „ verlangen op, om in een diergelijk genoot„ fchap toegelaaten te worden. — Er zijn, om „ dit verlangen inteboezemen, eenige redeneeH ringen, eenige boeken, waarvan gij u moet voor- CO Ecrits origin. ade O. 2de Hoorft. ïfte Afdd. F3  50 van het Wetboek der illuminaaten. H voorzien; tot dit foort behooren, onder ande» „ren, die boeken, welke handelen over de „ eensgezindheid en de Merkte van genootfchap„ pen," De wetgever draagt zorg, dat hij hier de lijst van die boeken opgeeft; en het genootfchap der illuminaaten geeft zich de moeite, om aan zijne ingewijdden een zeeker getal van dezelven te verfchaffen. Die van Meiners en Bafedow, worden door Weishaupt, inzondenheid, meenigmaal aangepreezen, als zeer gefch kt„ om tevens geneegenheid tot,en de begint felen van geheime genootfchappen inteboezemen ; maar piets evenaart de kunst, waarmede hij zelve aan den broeder werver de redenen opgeeft, welke den jongen candidaat, van de voorgewende noodzaaklijkheid van geheime genoot* fchappen, kunnen overtuigen, „Men toont hem, bij voorbeeld, zegt,het „ wetboek, een kind in de wieg; men fpreekt „ van deszelfs gefchrei, geween , zwakheid: „ men doet hem opmerken, hoe dit kind, het „ welk aan zich zeiven overgelaaten, zoo geheel „ onvermoogend is, door de hulp van anderen, „ fterk worden kan. — Men doet hem zien, „ dat al de grootheid der vorsten op de veree„ niging van hunne onderdaanen fteunt — men „ verheft de voordeden van de maatfchappij „ boven die van den ftaat der natuur. Men „ koomt vervolgens op de kunst om de men„ fchen te kennen en te beftuuren. — Men zegt » bsrn  VAN MET WETBOEK DER. ÏLLUMINAATEWo '„ hem hoe ligt één enkel man van verftand, ti honderden en duizenden zou kunnen beltuu„ ren, indien men zijne voordeelen kende. — „ Dit alles wordt bewezen door den foldaaten„ ftand, en door de dingen, welke de vorsten, „ uit hoofde van de vereeniging der volken, in w ftaat zijn om uittevoeren." „ Nadat gij over de voordeelen van de mnatfchappij in het algemeen hebt gefprooken, gaat over tot de gebreken van de burgerlijke maau fchappijen, en zegt hoe weinig hulp men daar vind, zelf van den kant zij tier vrienden, hoe noodig het thans wezen zou dat men elkander onderfieunde. Voegt er bij, dat de menfchen, zelf over den hemel zouden zegepraalen, wanneer zij meer vereenigt waren; dat hunne verdeeldheid alleen hen ouder het juk houd. — Dit kan men ophelderen door de fabel van twee honden, die de wolf niet kan overwinnen, dan na dat hij ze verdeeld heeft; en door verfcheide voorbeelden van dit foort, die gij verzamelen moet „ Om te bewijzen welke groote en gewichtige dingen door geheime genootfehappen kun ■ nen worden uitgevoert, moet de broeder werver zich beroepen op het voorbeeld der Vrij wetfelaaren, op de verborgen genootfehappen der (*) Extrait del inflruMions pour les frères chargés ffenróle?. ie recevoir les Candidats; Ecrits orgin. ïfte D. 9 en I2ile Afdel, item, dans le grade d'illuminé majeur, inflrutfiox fur le ntlmt *ijst> document A= F 4  5» VAN SET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. der oudheid, en zelf op de Jefuiten - hij moet beweeren, dat alle gebeurenisfen in deze waereld van middelen en verborgen oorzaaken afhangen, in welke deze genootfehappen eene voornaame rol fpeelen - hij zal in zijnen kweeheling de begeerte doen ontjlaan om in het verlor gene te heerfchen, in zijn kaamer eene geheel andere flaatsregeling voor de waereld te ontwerJ>en, en dte geenen te regeer en, die denken, dat zij ons regeeren (*)." ., Wanneer gij zoo ver gekoomen zijt, zegt het wetboek, begint dan te laaien blijken, dat gil zelf eenig deel aan die geheimen hebr. Geeft vooraf eenige wenken, waar uit hij het kan opmaaken. Begint uwen kweekeling opmerkzaam te worden, houd bij hem aan, tot dat gij dit befluit in zijn hart leest. „ Van dit oogenblik af aan, zou ik, wanneer ik kon, in zulk een ge* nootfchap gaan." „ Indien de broeder werver geflaagt is, om dezen wensch bij zijnen kweekeling te doen ontftaan, heeft hij nogthans alle de ftrikken niet voltooit, welke het wetboek hem leert fpannen. Om zijne geheimfte gedachten te leeren kennen, moet hij den fchijn aanneemen van hem te raadpleegen; hij maakt eenige bedenkingen tegen het geheim van deze genootfehappen, die hij (*) Ecrits origin. ïfte D, 9 en 12de Afd. No. 11 en 12. ïl. hnt'mê majeur, docum. A, Letr. K, L-,  VAN BET WETBOEK BEK ILLUMINAATEN. ff hij zelf zal oplosfen, wanneer zij al te fïerken indruk m igten maaken — nu eens , zal hij, om de nieuwsgierigheid nog meer optewekken, eenen brief, met cijffers gefchreeven, in de hand houden, of hü zal hem half-open op de tafel leggen, en den candidaat tijd laaten om de cijffers te zien, en hem vervolgens toedoen, met het voorkoomen van een man, die gewichtige briefwisfelingen houd, welke geheim moeten blijven — dan eens, zal hij, terwijl hij op de betrekkingen en daaden van zijnen kweekeling naauwkeurig acht geeft, hem eenige dingen zeggen, die, volgens zijne gedachte, niet anders kunnen geweeten worden dan door die genootfehappen, voor welke niets verborgen is, en die aan allen verborgen zijn (*)." Dit alles kan verkort worden, naar maate de vriendfehap of de gezindheid van den candidaat den vertrouwelijken omgang verhaasten. Indien dit alles niet genoeg zijn mogt, moet de werver zich wel wagten, dat hij hem niet laat glippen; hij moet door anderen tragten te doen, het geen hij zelf niet heeft kunnen doen — hij moet onderzoeken , of hij een van die regelen heeft overgeslagen, welke hem zijn voorgefchreeven, om volk te werven — hij moet zijnen ijver en vriendelijkheid verdubbelen. Al was het zelf noodig, dat hij zich verneederde om te heerfchen; ÖB (*) Ecrits origin. ibid. No. 17—22, F5  <** VAN HET WETBOEK HE*. tttüMïNAATgM» de broeder werver zal dit uitdruklijk bevel van zijnen wetgever niet vergeeten; „ Leert ook w fomwijlen voor knegt te fpeelen, opdait gij „ eens Heer wordt (jföft Alle deze vriendelijkheid en gefprekken moeten den candidaat eindelijk uitlokken, om zijn gevoelen te zeggen. Laat hij zich aanneemen, dan treed hij in de order der aankoomelingen; blijft hij weigerachtig, dan leere hij van die geenen, welke daarvan ondervinding hebben, het lot, dat hem te wagten ftaat. „ Ongelukkig, driewerf ongelukkig is de jongeling, dien de illuminaaten te vergeefs tot hunne fe&e tragten ovtrtehaalenl Indien hij hunne ftrikken ontkoomt, moet hij zich ten minften niet vleijen, dat hij hunnen haat omkoomen zal, laat hij zich zorg vuldig verbergen; de wraak van geheime genootfehappen is geene gemeene wraak. Zij is het onderaards vuur van de woede; zelden houd zij op haar flagtoffer te vervolgen , voor dat zij het vermaak gehad heeft van het zelve opgeoffert te zien (rt> Zoodaanig is de raad aan alle die geenen, die, na dat zij onder het geleide van den broeder werver eenige flappen gedaan hebben, weigeren hem verder te volgen. Het zou mij weinig moeite kosten, om een aantal voorbeelden van dit foort bijtebren- gen. O Ecrits origin. 3de Brief aan Ajax. Ct) Hofhaan avis important (Sc. ade D. Voorrede;  TAN *m WETBOEK DEK ILLUMINAATEN. (fj gen. Eens meende ik bijna een geheel tegen, overgefteld voorbeeld gevonden te hebben in den Heer Camille Jourdan, dien zélfden afgevaardigden, die met Barthelemi en Pichegru ter deportatie was verweezen, maar die zeer gelukkig aan het driemanfchap ontfnapte. Ik hoorde hem met veel lof fpreeken van eenen der wervers van de illuminaaten, die er lang op uit was geweest, om hem tot de order overtehaalen. Hij was verwondert, dat ik die wervers affchilderde als menfchen die in alle ftretken der boos» heid en veinzerij door en door bedreven zijn. Hij beweerde dat de illuminaat, waarvan hij fprak, een zagt, zeedig, gemaatigd man was, dat hij zelf veel eerbied voor het Euangelie had, kortom, een der deugdzaamfte menfchen, die hij ooit gezien had. Ik bragt hier tegen in het geheel gedrag, het welk de broeder werver, naar mijne gedagten, gehouden had, en alle de middelen, welke hij in het werk had gefield, voor dat hij zijn prooi had laaten vaaren. Camille antwoordde op dit alles, „ dat is waar, zoo gedroeg hij zich. Zijn ijver voor de fecte verblindde hem, en deed hem zijne toevlugt neemen tot die middelen, om mij, zoo als hij het noemde, te bekeeren; maar met dat alles, niemand kan zoo hartlijk over de deu^d en den Godsdienst fpreeken, als hij deed, of hij moet ook een eerlijk man zijn. — Wel aan, ant-  4* VAN HET WETBOEK DER ItLÜMÏNAATEN* antwoordde ik, ik wed, dat ik u zal zeggen, wat zijn laatfte toevlugt was. De laatfte pooging, die hij in het werk ftelde, was, dat hij u voorftelde, dat gij u op zeekere vraagen, fchriftlijk zoud antwoorden, gij hebt het gedaan; hij vond uwe gevoelens volkoomen ftrijdig met de zijnen; hij heeft u niet meer gezien; maar hij is uw vijand geworden, en heeft niet opgehouden met u te lasteren* — Wat dat aangaat, hernam Camille, dat is alles volkoomen waar. Ik heb het .aan hem niet te danken, dat ik mijn geheel vermoogen en alle mijne vrienden niet verlooren heb. Te vooren prees hij mij zeer, naderhand fchilderde hij mij af als een gevaarlijk mensch; ik weet niet, wat hij al van mij ging verhaalen; maar ik kon maar al te duidelijk befpeuren welken indruk zijne gefprekken maakten. — Zou men het kunnen gelooven? Camille kon niet dan met moeite tot het befluit koomen om te erkennen, dat zijn werver geen deugdzaam man was. Laat ik hier het voorbeeld van den Heer Stark ook nog bijbrengen. Ik wist niet wie die Stark was; maar ik zag dat hij zeer gehaat wierdt van de illuminaaten. Ntcolat en Miraleau ftelden alles in het werk, om hem bij de Protestanten in den haat te brengen; zij fchilderden hem af als een Roomsch priester, die eenen heimelijken last heeft, hoewel alles aantoont.  VAN HET WETBOEK DER. ILLUMINAATEN, fjj toont, dat hij een Protestant is C*j. Ik wilde weeten, wie die Stark was, en ik vernam, dat het een der kundigde leeraars onder de Protestanten was; dat hij, wegens zijnen ijver voor den Godsdienst, tegenwoordig leeraar, groot amïverzorger, en raad van den Landgraaf van Hesfen-Darmftat is; maar dat hij, even als veeIe andere geleerden, gelijk Hofmann en Zim* vierman», het ongeluk gehad had, van aangezogt te worden door de illuminaaten, en hen niet te volgen. Pat de illuminaaten zich door hem van eenen ingewijdden bij den vorst hadden willen verzeekeren, en dat hij zelf zoo ftout was geweest, zijnen werver te antwoorden: Indien gij eenen jieun noodig hebt, dan ben ik veel te klein, en mijn vorst is al te groot om u te befchermen. De candidaat, bij wien de broeder werver niet beeter Haagt, dan bij den Heer Stark, heeft dezelfde lasteringen, dezelfde vervolgingen te wagten. De wet van de order is onveranderlijk ten opzicht vooral van die menfchen, wier bekwaamheden de illuminaaten vreezen. Men moet ze winnen, of in minachting brengen \') Maar het wordt tijd, dat wij den candidaat, die z>ch leerzaarner getoont heeft, in zi;ne voorbereidende graaden volgen. (*) Mirabean Monarchie Prusfsenne 5de D. Art. Rel. (t) InftmtT* peur le R/^ent tilumini Ng. 15. VIER-  TWEEDE DEEï. VIERDE HOOFDSTUK, Tweede Deel van het wetboek der Illuminaaten * eerfte voorbereidende graad; de AankoO' meling en zijn Leermeester. In de eerfte jaaren van het Illuminatismus, was de tijd, voor den proefftand van den aankoomeling bepaald, drie jaaren voorden kwee= keling, die maar agttien, twee voor den gee« nen, die tusfchen de agttien en de vierentwintig, en één jaar, voor den geenen, die bij de dertig jaaren oud was (*> De omftandigheden hebben hun geleerd, dezen tijd te verkorten; doch hoe de aankoomeling ook moge gefteld zijn, hij moet nogthans den proefftand, offchoon die verkort is, doorftaan, of dien voorkoomen* om de andere graaden te bereiken. Geduurende dien tijd heeft hij geen ander hoofd, dan den werver zelve, aan welken hij zijne roeping te danken heeft, en geduurende den geheelen tijd van zijnen aankoomeling-ftand, mag de broeder werver hem niemand anders van de order leeren kennen. Deze wet is gemaakt om al het gevaar voortekoomen, waarin de aankoo- me- C*) Reform des ftatvts No. 7.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. fjj meirng, door zijne onvoorzichtigheid, de order zou kunnen brengen, en opdat de werver alleen daar voor verantwoordelijk zou zijn; want het wetboek zegt uitdruklijk, wanneer de kweekeling onverhoopt een onvoorzichtige fnapper is, zal hij ten minden maar één broeder verraaden (*)• Ook moeten de eerfte lesfen van den broeder werver, die nu voortaan zijn leermeester geworden is, gaan over het gewichten de ftiptheid van de geheimhouding in het illuminatismus. Hij begint met zijnen leerling te zeggen: „ De ftilzwijgenheid en de geheimhouding „ zijn de ziel van de order; en deze geheim„ houding moet gij in acht neemen, zelf om„ trent die geenen, welke gij misfchien thans „ voor onze broederen aanziet, en omtrent die „ geenen, die gij in 't vervolg zult leeien ken*■ nen- Gij moet het als een beginfel, dar on„ der ons vast aangenoomen is, aanmerken, dat „ de openhartigheid dan alleen eene deugd is, „ wanneer men met zijne hoofden te doen heeft; „ het wantrouwen en de agterhoudenheid, maaken „ den grond/lag uit. Gij moet nu of in het ver„ volg, aan niemand, de min;te omftandigheid „ van uwe intreede in de order verhaalen, zelf „ niet welken graad gij hebt; of wanneer gij „ toegelaaten zijt. Kortom, gij moet zelf aan „ de broederen nooit dan in de hoogfte noodzaak' C*) Ktformt dts ftatuts, No. 16,  66 TWEEDE DEEL „ zaaklijkheid, iets zeggen, het geen op de „ order betrekking heeft (*)." Door deze ftrenge wet, is de illuminaat dikwerf voor den illuminaat zelve eene verborgenheid. De aankoomeling zal deze geheimhouding niet anders leeren befchouwen dan een middel, om den geheelen ondergang voortekoomen, aan welke de order door de minfte onvoorzichtigheid zou worden blootgefleld (f). Om zich des te beeter van het diep ftilzwij. gen des aankoomelings te verzeekeren, zal de broeder werver hem geene de minfte omftandigheid mededeelen: hij zal hem geen één gefchrift, hetwelk betrekking heeft op de order in de handen geven, voor dat hij hem de volgende verklaaring gedaan heeft: „ Ik onder„ gefchreevene beloof op mijne eer, en zonder „eenige bepaaling, dat ik nooit het zij door „woorden, door teekenen, gebaarden, of op „ eenige andere wijs, hoe ook genaamd, en „ aan wie het ook zijn moge, het zij bloedver„ wanten, bondgenooten of beste vrienden, iets „ zal openbaaren, van het geen mij door den „geenen, die mij ingeleid heeft, in vertrou„ wen is gezegt, met betrekking tot mijne in„ treede in een geheim genootfchap, het zij „ dat CO Ecrits erigin. Statuts de Tordre No. 20; Reform des fla* tuts 27, Verlt. Mum., ftatuts Génir. No. 31 en 32. (t) Sommaire des Statuts, No. 15. B.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. i, dat ik aangenoomen word of niet. Ik ven £ bind trnj tot deze geheimhouding des te gewillii, ger, wijl de geen, die mij ingeleid heeft, mij „ verzeekerd, dat in dit genootfchap niets om„gaat, hetwelk nadeelig is voor den Staat, den t, Godsdiensten dezeden. Wat de fchriften aan,, gaat die mij zullen worden ter hand gefteld, „ en de brieven die ik omtrent dit zelve on„ derwerp zal ontvangen, ik beloof, dat ik dei, zeiven terug geven zal, na dat ik er de noo„ dige uittrekzels, voor mij alleen, van zal „ gemaakt hebben (.*)." Deze boeken of fchriften betreklijk de Order, worden aan den aankoomeling, in den beginne, niet dan in klein getal, voor eenen zeer korten tijd, en onder belofte van ze buitén het bereik van nieuwsgierigen te houden, gegeven. Naar maate hij in graaden op. klimt, bekomt hij er meer, en mag hij ze langer houden; doch dit gefchied niet, voor dat hij aan de order bekend gemaakt heeft, welke maatregelen hij heeft genoomen, om voorte. koomen, dat , in geval van overlijden, geene van deze gefchriften in handen van oningewijd, den raaken Ct> In 't vervolg word hij gewaar, dat de broederen Illuminaaten nog andere VOorCO Ècrits origin. Et yêritabU Illum. art. KeyerS. Ct) l»Jl- des inftnuês No. 8. Ecrits origin. Lc ycritaUe Uitte miné No. 12. III. Deel. Q  6i TWÉÉDE DEEL voorzorg weeten te gebruiken, om de in hellingen en het beftaan van de order geheim te houden. Hij zal, bij voorbeeld, uit hare wetten zien, dat, wanneer iemand van de order krank is, de andere broederen hem geduurig moeten bezoeken, vooreerst om hem te verflerken of om voortekoomen, dat de vrees voor den dood, hem niets doe openbaaren; en voorts om alie papieren van de order, welke de kranke misfchien aan huis heeft, zelve mede te neemen, zoo draa de ziekte gevaarlijk begint te worden Hij zal eindelijk leeren, dat de broederen llluminaaten , om zelf het minfte fpoor van hunne order niet te ontdekken, niet overal onder den zelfden naam mogen beftaan, maar dat zij den naam van eene andere order, of van een eenvoudig leesgezelfchap moeten ontleenen, of zelf wel zonder eenigen naam, van wat aart ook, die hen van het algemeen zou kunnen onderfcheiden, beftaan moeten. Het eerfte gefchrift, hetwelk men den aankoomeling in handen geeft, om hem aan deze diepe geheimhouding te gewennen, is een foort van woordenboek van het Illuminatismus. Hij moet voor alle dingen zich toeleggen op de taal van de fecte , dat is te zeggen op de kunst om met de hoofden en andere leden te kunnen fpree- (*) Statuis du Mtniryal N°. 12,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. «5o jpreeken, zonder van ongewijdderi verdaan te worden. Met behulp van deze taal, moeten de Illuminaaten onder elkander kunnen fpreeken , en vooral aan eikanderen fchrijven, zonder dat ongewijdden raaden kunnen, wie dé broeder is, waarvan zij fpreeken, in welke taal, uit welke plaats, op welken tijd, en aan wien, of door wien de brief gefchreven is. Men leert den aankoomeling al vroeg, dat de broederen om niet ontdekt te worden , in de fecte nooit den naam draagen, onder welken zij in de waereld bekend zijn. Misfchien weet hij, dat bijna dezelfde voorzorg gebruikt word in de laatfte graaden van de Vrijmetfelaarij, waar de Iloofekruisfers, zoo als zij het noemen, hunnen Caracfceristiken naam, dat is te zeggen hunnen krijgsnaam , bekoomen. Zoodraa, de aankoomeling zijne intreê doet, ontvangt hij zijnen Cara&eristieken naam ; en zelf deze naam zal eenige overeenkomst hebben met de aanflagen, waartoe men hem voorbereid. Hij moet zijn best doen, om dien naam eenmaal waarlijk Caracteristiek te maaken; hij moet de gefchiedenis van zijnen nieuwen patroon leezen of fchrijven, hij moet uit de eigenfchap of de daden van zijnen held leeren kennen, welk foort van dienst de order van hem verwagt (*). DeCO Ecrits origin. ïfte D. Infiruiï. des infmués No. 7. en 2de D. 13de Brief. G a  ?® TWEEDE DEEL Deze naam, zal, zoo veel doenlijk is, bereekeni zijn naar het denkbeeld, hetwelk de aankoomeling van zich zeiven heeft gegeven. Wanneer hij eenigen aanleg, of geneigdheid betoond heeft, om eenmaal de bedenkingen van de Wijsbegeerte tegen het Euangelie weder op te warmen, zoo zal zijn Caraéleristieke naam zijn Celfus, Porphirius, of wel Tindal, Shaftsburij. Ontdekt men in hem eene neiging tot haat jegens de Koningen, of bekwaamheden voor de ilaatkunde van'de order, Z00 noemt men hem Brutus, Cato, Machiavel. Men zegt het hem nog niet, maar men zal het hem eenmaal raaden laaten, wat hij doen moet, om dezen naam te verdienen. Men zegt het hem ook niet, maar wanneer hij tot de hoogde verborgenheden komt, zal hij insgelijks Jigtlijk kunnen opmaaken,waarom Weishaupt, toen hij zich tot opperhoofd van de Illuminaaten aandelde, voor zijn Ca» raderistiek verkoos den naam van Spartaous, het zoo berucht hoofd der flaaven, die te Rome tegen hunne meesters opdonden (*). Even gelijk de perfoonen zo veranderen ook de landftreeken en deden in deze taal van naam; de aankoomeling moet eene nieuwe aardrijkskunde leeren. Op zijne nieuwe kaarten word Beijeren, het Vaderland van den dichter, 4chata\ Zwaben noemt men Pannonien; Franken- C*5 Ecrits origin. ïfte D.^de Afdcl,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN, Jl jkenland , Oostenrijk en Tijroi zijn Wijnen , Egijpten en Peleponefus. — Munchen is Athetien; Bamberg, Antiochiën; Infpruck, Samos; Wenen is Rome, en Wurtzburg, Canhago; Frnnkfort aan de Main bekoomt den naam van Theben; Heidelberg dien van Utica. Ingolftadt, de eerfte hoofdplaats, is onder den naam van Ephefus nog niet genoeg bedekt, zij heeft nog eenen meer geheimzinnigen naam, dien de meer gevorderde ingewijdden alleen weeten, namentlijk dien van Eleujts. Indien de aankoomeling ooit geroepen word om ver van zijn Vaderland de rol van werver te fpeelen, zoo word het nieuw aardrijkskundig woordenboek naar maate van zijne zending, voor hem uitgebreider. Hij begint niet voor dat hij het woordenboek van de landftreeken, die hij voor de order moet overwinnen, bekomen heeft (*). Hij moet zich nog gewen, nen aan de Hegira (f) en den Almanach der Illuminaaten. Hij tekend zijne brieven, en alle de brieven die hij ontvangt zijn geteekend volgens de Perfiaanfche tijdrekening, Jezdegert genaamd, en beginnende met het jaar 630. Het (*) Ibid. 2de en 3de AFdel. (t) Hegira is de jaartelling der Turken, beginnende met Mahomets vlugt van Mecca, welke voorviel op den 6 Julij 622 van de Christlijke jaartelling. Het is een Atabiesch woord, hetwelk vlugt beteekend» DE VBRTAALERs O 3  7l TWEEDE DEEL Het jaar der Illuminaaten, begint zelve dep eerften Pharavardin, welke overeenkomt mei den m Maart. Deze eerfte maand heeft niet minder dan 41 dagen; de andere maanden worden , in plaats van Ma'ij, Junij, Julij, Augustus, September en Oótober, genoemd Marpa. ha/clit, Chardad, Thirmeh, Merdedmeh, Shakarimeh, Meharmeh. In plaats van November en December, zeggen de Illuminaaten, Abenmch, Adameh; voor Januarij en Februari], fchreven zij Dimeh en Benmeh. De maand April heeft bij hen maar 20 dagen, en zij noemen die Asphandar De aankoomeling moet zich ook nog gewennen, om aan de getallen de waarde en beteekenis der letteren te geven , welke de order aan dezelven gehegt heeft, tot zoo lang dat hij een tweede foort van zinnebeelden Qtièroglijphes) leert kennen, die de meer gevorderden onder de Illuminaaten in plaats van getallen gebruiken (f). De (*) Le yeritable illumine, ïfte graad. (t) In de Cijffergetallen van de Illuminaaten 5 koooien de ge. taliën met de letters op de volgende wijs overeen: 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 , a b cdefghiklm J3 14 15 16 17 iS 19 20 21 22 23 24 f 0 Pqrstuwxyz De karakters voor hun geheimzinniger fchrift ontbreeken mij. Zij zijn to vinden op liet einde van den graad de illuminaat befluurder, dien zij ook den Schotfchen Ridder noemen. Dit 'fchrift is veel rnoeiëlijker ais dat van de Vri njetfelaars.  MN HET WETBOEK DfR IttUMIiXAATEN. p$ De aankoomeling moet zich ook gewennén, om nooit den naam van de order te fchrijven. Dit woord hetwelk al te eerwaardig is, om door ongewijdden geleezen te worden, word altijd uitgedrukt door eenen cirkel met een punt in het midden; den naam van de loge fchrijven zij door een langwerpig vierkant (*). Op deze eerfte oeffening volgt het wetboek, hetwelk aan de jonge broederen, onder den naam van in/lellingen der Illuminaaten, gegeven word. Deze inrtellingen zijn niets anders dan de eerfte ftrik. De jonge kweekeling ziet dezelven met verwondering op deze wijs beginnen. „ De eerwaardige order verklaart, tot gerust„ ftelling en zekerheid van alle hare.broederen, j, zoowel aankomelingen als werklijke leden van „ dit genootfchap, en tot voorkoming van alle „ verkeerde vermoedens en ontrustende twijfFe„ lingen, dat zij volftrekt geen oogmerk heeft „ eenige ontwerpen, onderneemingen of aan/lagen te maaken, welke nadeelig zouden zijn voor den „ Staat, den Godsdienst en de goede zeden ; en „ dat zij niets diergelijks in hare leden begunftigd. „ Haar geheel oogmerk, en alle hare pogingen „ ftrekken alleen, om de menfchen belang te m leeren ftellen in de volmaaking van hun ze„ delijk carafter, hun menschlijke en gezellige „ gevoelens inteboezeraen, de ontwerpen der „ boe» (*) Ecrits origin, G 4  ?4 TWEEDE DEEL ,, bonzen afteweeren, de lijdende en onderdruk„ te deugd te hulp te koomen; de bevoordering „ van den verdienfrelijken man te begunftigen , en waarheden, die voor het grootfte gros der „ menfchen nog verborgen zijn, algemeen te M maaken. Zoodaanig is niet het fchoon/chijnentl » voorwendffel, maar het waare oogmerk van de order (*)," De aankoomeling, dien zulk eene nadruklijke verklaaring niet mogt gerustdellen, zal ten minften meenen, een waarborg voor de oogmerken van de order te vinden, in de verpligting, die hij zich ziet opleggen. Zijn voornaame pligt is, zijn hart te vormen, opdat hij de genegenheid met alleen van zijne broederen, maar zelf vaa zijne vijanden moge winnen. Hem word ftellig gelast, dat hij zich met al zijn vermogen o°p Zijne uit- en inwendige volmaaking moet toeleggen,, Deze wet word, wel is waar, fpoedig gevolgt door eene andere, die hem gebied de kunst tg leeren, om te veinzen en zich te vermommen maar zijn broeder werver is bij de hand oiu hem te onderrichten, dat deze kunst een ge. deelte uitmaakt van de waare volmaaktheid. Er zijn behalven deze nog veele andere plichten, welke de aankoomeling moet vervul* ign. lV|en zegt hem dat de broederen Illumï». naa» (* • "rei ïUumhié; (latuts gener. wem Ecrits origin. ïfte D« ffte Afdel,  yAN HEÏ WEÏBOEK DER ILLUMINAATEN. fanaten flechts eene ziel, éénen wil en éénerlij gevoelens moeten hebben; dat er, om deze gevoelens inteboezemen een zeker aantal van boeken is, die het genootfchap heeft uitgekoozen, en waarmede hij zich moet voeden. Indien de aankoomeling iemand was, wien de verkleefdheid aan het Euangelie opmerkzaam maakt op de A-rikken, welke zijnen Godsdienst gefpannen worden zoo zou de keuze der boeken alleen genoeg zijn, om hem te doen zien, dat het voornaamfte doel van zijnen werver is hem te overtuigen, dat het er weinig op aankoorat of hij een Christen is, om tot die volmaaktheid te koomen, waarvan de inftellingen fpreeken. De zedeleer, waarin hij zich moet oeffenen, is die van Epicletus, Seneca, Antonitis en Plutarchus, allen onbekend aan het Christendom. Zij moeten zich ook nog toeleggen op de zedeleer der hedendaagfche Sophisten, als Wieland, Meiners, Bafedow, wier doel geenszins i* om door middel van het Christendom eerlijke menfchen te maaken. Onder den fchijn van eene eerlijke en gemaatigde wijsbegeerte, behelst deze zedeleer ook onkuisfche en godlooze ftel. Jingen, zoo als die ontworpen is in het 'werk VEfprit van den Sophist Helvetius (♦). Maar de broeder werver moet verzekerd zijn , dat bedenkingen van dien aart niet meer in ftaat zijn om ir4. CO Ecrits or'^'w. réfitgiae des {latuts, No. pj,. O 5  ?ö tweede deel indruk te kunnen maaken op zijne kweekelingen Daarenboven is niets beter gefchikt om hen te verftrooijen, dan het geduurig ieezen van deze voortbrengfelen, welke aan de kweekelin^n worden gegeven, en de zorg om alle die boeken te verwijderen, welke hun andere denkbeelden zouden kunnen bijbrengen; en hun leermeester moet niets verzuimen , om zijne aankomelingen ïn dit ftuk aan de oogmerken van de order te doen beantwoorden. Hij moet niet alleen dikwerf met hun fpreeken, hij moet ze bezig houden, hij moet ze zelf onverwagt gaan bezoeken, om ze te verrasfen en te zien in hoe verre zij zich onledig houden met het wetboek, en verfcheide andere fchriften, welke de order hun toevertrouwd. Mij moet zich rekenfehap doen geven van het geen zij gelezen hebben; hij moet uittrekfelen vorderen, hen met zijne uitlegging behulpzaam zijn, en kortom alles in het werk flellen, waardoor hij met zekerheid kan weeten, welke voorderingen de zedeleer van de order in hunne ziel maakt Er is eene oeffening, die den aankomeling bij de Illuminaaten nog noodzaakljjker is, namentlijk die der wetenfchappen, welke in het wetboek de grootfic van allen word genoemd. Deze voortreflijke wetenfchap is de menfchenkennis. De broeder leermeester moet dezelve aan zijnen kweeCO InJlruB. pro hifinuant. & recipiënt, •',  V4N HET WETBpEit DER. ILLUMINAATEN. 7% kweekeling voordellen, als de gewichtig/Ie van alle wetetifchappen (?> Om deze kunst van de menfchen te kennen, f.e leeren, ontfangt elke aankomeling het model van een dagverhaal in de vorm van een fchrijfboekje, en de leermeester zegt hem hoe hij dit moet gebruiken. Met dit dagverhaal gewapend, moet hij zich toeleggen om alle menfchen, waarmede hij verkeert, te leeren kennen. Om verzekerd te zijn , dat zijne kweekelingen in dit ftuk naauwkeurig zijn, moet de leermeester dit dagverhaal van tijd tot tijd nazien. En opdat zij meer bedreeven zouden worden in na het leven te tekenen, oeffent hij zijne kweekelingen aan fchrijvers en helden der oudheid, wier caracler hij hun fchetfen laat. Deze oeffening word in het wetboek dikwerf en voornamentlijk aanbevolen (t> Door zich geftadig in deze groote kunst te oefFenen, leert de aankomeling dezulken, welke hij zelf misfchien eens zal aanwerven, onderderfcheiden van die geenen, welke hij van het Jlluminatismus zal moeten afweeren. Om die rede moet zijn leermeester hem onophoudelijk aan- (*) Le yeritatle Uhminé, inflrult. fur Tart, de former les eüycs, No. 12. (t) Le yeritdble illumitié, injlrutt. de former les elèves; Ecritt origin. reforme des jlatuts, No. o, 10, 13 en 14;nnftrudf. po infmuant, 5, pro rcciph-nt. 16 &c.  fa TWEEDE DEEL aanzetten, die geenen voortejlellen, die hij voor de order gefchikt acht Terwijl de aankomeling dus bezig is, weet hij niet, dat zijn leermeester hem zelf gedurig opmerkt; dat deze van zijnen kant, insgelijks opfchrijft, verzameld en aan de hoofden overgeeft, alles wat hij heeft opgemerkt, omtrent de gebreken, of de vorderingen, omtrent de zwakke of fterke zijde van zijnen kweekeling (t\ Hij weet vooral niet, dat de voorname oeffening van zijnen leermeester beftaat, in hem zoo naauw aan het Illuminatismus te verbinden, dat hij, langen tijd voor dat hem de geheimen van de order bekend zijn, door de fterkfte banden, te weeten die van vrees en fchrik, aan dezelve yerknogt is. Deze groote kunst om de aankomelingen aan het Illuminatismus te verbinden, beftaat vooreerst in het heerlijk denkbeeld, hetwelk de werver hun geeft van de oogmerken der fecte, en in de gelofte, die hij hun weet aftelokken, dat zij zich blindeling en volkomen zullen onderwerpen aan alles, wat de hoofden hen, tot bereiking van het doel der order, zullen gelasten. Hier {ch\)nt Weishaupt inzonderheid het beftuur van de geestelijke orders, en vooral dat der (*) Inflrudt. pro recipiënt. No. 13. Cf) Injlrudt. pour Finjinuant, No, 3 en 4;  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 79 Jefuiten, te hebben willen naarvolgen, door namentlijk eene volkoomen verloochening van hunnen eigen wil en oordeel in zijne ingewijdden te vorderen (.*;. Maar juist hier moet men het verbaazend onderfeheid bemerken, hetwelk tusfchen de gehoorzaamheid der geestelijken, en tusfchen die der llluminaaten gevonden word. Onder alle de geestlijken, die den regel volgen van Bafilius, Benediötus, Dominicus, of Franciscus is er geen e'én of hij weet, dat er eene Item is, die hij meer moet gehoorzaamen dan zijne hoofden. De Item van zijn geweeten, van God en van het Euangelie. Er is niemand onder hen, die, in geval de hoofden iets mogten gebieden, hetwelk ftrijdig is met zijne verplichting als Christen, of als eerlijk man, niet ziet, dat hij eene uitzondering moet maaken op de gelofte van gehoorzaamheid, die hij gedaan heeft. Maar Weishaupt gebied zijne ingewijdden eene onbepaalde gehoorzaamheid, de Item van het geweeten mag hen niet terughouden, zelf dan niet, wanneer zij gelast worden de fchroomlijklTe wandaaden uit te voeren, indien het groot oogmerk van de order daardoor flechts word bevordert. „ Ons genootfchap, „ dus luidende woorden van het wetboek, vor„ dert van deszelfs leden, de opoffering hunner yrij- (*) Zie Mirabeau, Monarchie Prusfienne, 5de D. Esfai far les Illuminds, Cap. 3, Derniers cclmcisfemens de Philon, bl.öi.  *° tweede deel „ vrijheid, niet omtrent alle dingen, maar vol „/trekt omtrent alles wat dienen kan tot bereU • ki"S van zijn oogmerk, Nu is er billijke rede om te denken, dat de middelen, welke de hoof„den beveelen te gebruiken, goed zullen wezen. „ Zij hebben omtrent dit oogmerk meer doorzicht, » zij kennen het beter; en om die rede alleen „ zijn zij tot hoofden aangejlelt — zij zijn gefchikt „ om u te leiden in den doolhof der dwaalingen en duisternisfen; en daar is de gehoor„ zaamheid niet alleen een pligt, maar ook een „ rede van dankbaarheid Zoodanig is de gehoorzaamheid der Illuminaaten; men zal in hun geheel wetboek geen ééne uitzondering aantreffen. Het is zelf niet genoeg van te vooren te waarfchuuwen, dat het geene uitzonderingen gedoogt. Voor dat de aankoomeling zijne proeven befluit, zullen wij hem in de noodzaaklijkheid zien gebragt, om ftelli» te verklaaren hoe hij gezind is omtrent de be* bevelen, die de hoofden hem zullen geven, en die hij misfchien ftrijdig zou oordeelen met zijne verpligting, Zijn onderwijzer moet zich eerst van zijne geheimen zoeken meester te maaken. Onder voorwendzel, dat de aankoomeling zich zeiven moet leeren kennen , terwijl hij zich in de kunst om anderen te kennen oeffent; moet ■(*) Rêforme des fiatuts No. i, 4 en 25; ie yerit. llhminê. Sïatuts génir. Noa 11 en 12.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMÏNAATEN. tï rnoet hij zijn eigen beeld teekenen, alle zijne betrekkingen, gelijk ook die van zijne famielie openbaaren. De broeder leermeester geeft hem ook een model van het fchrijfboekje, hetwelk hij moet aanvullen, om aan de orde dit bewijs van vertrouwen te geven, en de tijd zal koomen wanneer hij nog een veel grooter bewijs zal moeten geven. In dit fchrijfboekje moet de aankoomeling zelve opteekenen, zijnen naam, zijnen ouderdom, zijne bezigheden, zijn Vaderland, zijne woonplaats, het foort van ftudie, hetwelk hij heeft gekoozen, de boeken, of de geheime fchriften, die hij misfchien bezir, zijn inkoomen, zijne vrienden en zijne vijanden, de redenen van zijne vijandfchap, zijne kennisfen en zijne befchermers. Onder dit tafereel moet hij een tweede voegen, hetwelk alle deze voorwerpen vervat, omtrent zijn vader, zijne moeder, en hunne andere kinderen. Hij moet vooral melding maaken van de opvoeding, die zij gehad hebben, van hunne hartstochten, vooroordelen, hunne zwakke en fterke zijde. Men ziet uit het voorbeeld, hetwelk gevoegd is bij de oorfpronglijke fchriften, dat dit laatfte gedeelte van dit tafereel, niet zeer vleiend is. In dit voorbeeld teekent de aankoomeling Frans. Antoon St,.., oud aa jaaren, zijnen va- dei  tweede Deel der als ophopend, en van eenen krijgsman* aart; zijne moeder een weinig gierig; hebbendé beiden tot hunne zwakke zijde de vleierij eri de baatzugt; beide levende naar den ouden trant, en de oude openhartigheid; zijnde in hunnen Godsdienst eigenzinnig en hoogmoedig , moeiëlijk van een kwaad voor neemen terug te brengen, vooral haatdragend jegens die geenen , welken zij tot vijanden hebben; zij zeiven nogthans weinig gehaat, om dat men hen weinig vreest, en zij niet veehmacht hebben om te kunnen fchaden (j*> Terwijl de aankomeling dus bezig is meü zich zeiven, zijne geheimen en die van zijne naastbeftaanden te openbaren, tekent de broeder werver in een nieuw fchrijf boekje dat geen nog op, wat hij gedurende den proeftijd omtrent zijnen kweekeling en deszelfs naastbeftaanden heeft kunnen ontdekken. Wanneer het opperhoofd, na beide deze tafereelen met elkander vergeleken te hebben, verklaart, dat de aankomeling tot de laatfte proef zal worden toegelaten, dan koomt het oogenblik van gewichtige vraagen. Deze vraagen zijn vier en twintig in getal, en luiden als volgt : i. Zijt gij nog voornemens om in de order der Illuminaaten te komen? 2.. Hebt gij wel rijpljjk overwogen, dat gij eenen O Ecrits origin, Tail, de J, Franc, St,,,  VAN H'T WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 83 eenen gewichtigen (lap waagt, met verbintenis' fin aantcgaan die gij niet kent? 3. Welke hoop, welke oorzaaken fpooren u aan. om onder ons te koomen? 4. Zoud gij daartoe genegen zijn, al hadden wii zelf geen ander oogmerk dan de volmaaking van den mensch? 5. Wat zoud gij doen, indien de order eene nieuwe uitvinding was? 6. Wanneer gij ontdekte , dat er in de order onbetaamlijke en onbillijke dingen voorkwamen, hoe zoud gij u gedraagen ? 7. Wilt en kunt gij het welzijn van onze order als het uwe befchouwen ? 8. Men kan voor u niet verbergen, dat de leden, die in ons genootfchap koomen, zonder eenige andere drijfveer dan de hoop, van macht, grootheid en aarzien te zullen verkrijgen, bij ons niet zeer bemind zijn. Men taoet dikwerf weeten te verliezen, om te kunnen winnen. Weet gij dir alles? 9. Kunt gij alle leden der orde liefhebben, zelf die geenen van uwe vijanden, die gij misfchien daar in vind? 10. Wanneer het mogt gebeuren, dat gij die geenen van uwe vijanden, die gij in de order mogt vinden, moest goed doen,dat gij ze moest aanbeveelen, nf verhoogen; zoud gij daartoe geneegen zijn? ///. Deel, H 11,  •* tweede deel. 11. Geeft gij daarteboven aan onze order of genootfchap het recht van leven en dood? op welken grond geeft of weigert gij haar dit recht ? 12. Zijt gij geneegen, om aan de leden van onze order, bij alle gelegenheden, de voorkeur boven andere menfchen te geven? 13. Hoe zoud gij u wreeken over een ongelijk, het zij groot of klein, u door vreemden of door onze broederen aangedaan ? 14. Hoe zoud gij u gedrangen, wanneer gij berouw mogt krijgen, dat gij in onze order gegaan zijt? 15. Wilt gij geluk en ongeluk met ons deelen ? 16. Belooft gij, dat gij nooit uwe geboorte, uw ampt, uwen ftaat, uwe macht gebruiken zult ten nadeele en tot verachting der broederen? 17. Zijt gij lid van eenig ander genootfchap * of zijt gij voorneemens het te worden ? 18. Is het uit losheid of wel in hoop van weldraa de gefteldheid van onze order te zullen kennen, dat gij deze beloften zoo ligt doet? 19. Zijt gij voorneemens om onze wetten naauwkeurig natekoomen ? 20. Vsrbind gij u tot eene onbepaalde gehoorzaamheid? en weet gij wat,dit in heeft? 21. Hebt gij geene vrees, diè u zou kunnen terughouden van in onze order te koomen? 22. Wilt gij, wanneer het noodig is, uw best doen,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. S om de order voortteplanten, dezelve bijfiaan met mven raad, uw geld^ en alles wat gij hebt? 23. Hebt gij vermoed, dat gij op eenige van deze vraagen zoud moeten antwoorden ? En welke vraagen zijn het, waarvan gij dit vermoed hebt ? 24. Welke verzeekering zult gij ons van deze beloften geven? En aan welke Jlraf onderwerpt gij u, wanneer gij dezelven verbreekt (*_)? Om te weeten hoedaanig de antwoorden moeten vervat zijn , die de aankoomeling fchriftlijk doet, onderteekent en met eede bevestigd, zal het genoeg zijn voor een oogenblik den aandacht te vestigen op het protocol van de aanneeming van twee broederen, zoo als die in de archiven van de fecte word voorgefteld. Op die vraag: Hoe zoud gij u gedraagen, wanneer gij ontdekte, dat er in de order onbetaamlijke en on • billijke dingen voorkwamen? Antwoord de eerfte van deze aankoomelingen , die 22 jaaren oud, en Erans Antoon St.... genaamd was: „ Ik zou „ zelf die dingen doen, wanneer de order mij dezelve gebood, wijl ik misfehien niet be« ,„ kwaam ben om te oordeelen, of dezelve we„ zentlijk onbillijk zijn. Daarenboven, al waren „ dezelve ook in een ander opzicht onbillijk, j, zoo houden zij nogthans op zulks te zijn, zoo- draa (') Ecrits origin. ïfte D. Protocole de la reception de deus novices, 17de Afdel. H 1  té TWEEDE DEEL „ draa zij een middel worden om tot het geluk „ te koomen, en het algemeen oogmerk te bereiken." Op die zelfde' vraag antwoord de aankoomeling Frans Xavier B : „ Ik zou niet weige- „ ren die dingen te doen, indien zij tot het al„ gemeen welzijn kunnen dienen," Op de vraag omtrent het recht van leven en dood, antwoord de eerfte van deze aankoomelingen: „ Jaa ik ken dit recht aan de order der „ llluminaaten toe; en waarom zou ik het aan „ dezelve weigeren, wanneer de order zich in „ de noodzaaklijkheid bevond, om dit middel te » gebruiken, en zij zonder dat groote onheilen „ te vreezen had? De Staat zou er weinig bij „ verliezen, wijl de doode door zoo veele an„ deren zou vervangen worden. Voor 't overige „ beroep ik mij op mïm antwoord op de zesde „ vraag;" dat is te zeggen, op dat antwoord, waarin ik heb belooft, dat ik zelf iets doen zou bet geen onbilli k is, indien mijne hoofden het mogten goedvinden, en mij zulks gelastten. De tweede aankoomeling antwoord op dezel£ de vraag: „ Dezelfde rede. die mij, in de be„ ftuurders der volken, het recht van leven en „ dood over de menfchen doet erkennen., beweegt n mij, dit recht, met alle bereidwilligheidaan „ mijne order toetejlaan, die zoowel werkzaam is „ tot welzijn van het menschdom, als de befluur„ ders der volken zulks verpacht zijn." Op de belofte van eene onbepaalde gehoorzaam-  VAN MET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. %? zaamheid antwoord He eene: „ Jaa zeeker, deze n belofte is gewichtig; intusfchen be/chouw ik de„ zelve als het eenigfte middel waardoor de order „ haar oogmerk kan bereiken" De tweede is minder bepaalt: „ Wanneer ik, zegt hij, onze „ order befchouw als nieuw en nog weinig uif,, gebreid, ben ik eenigzins huiverig zulk eene „ fchriklijke belofte te doen, wijl ik grond heb „om te twijftYlen. of niet zomtijds gebrek aan „ kennis, of zelf eenige heerfchende hartstocht, „ haar misfehien dingen zouden kunnen doen „ beveelen, welke ftijdig zijn met het geluk „ van het algemeen : maar wanneer ik mij de „order als meer uitgebreid voordel, denk ik, „ dat een genootfchap, hetwelk faamgefteld is „ uit menfchen van zulke verfchillende ftanden, uit de aanzienlijkfte en geringde, het best in „ ftaat is om den loop der waereld te kennen, „ en de middelen te onderfcheiden, waardoor „ de goede oogmerken van de order bereikt „ kunnen worden." — Hij eindigt met te belaoven, dat hij aan alle de wetten van de order zal getrouw zijn, en haar met zijnen raad, met zijn vermoogen, en met alles wat hij heeft zal bijftaan. Waar onder hij zijne eer en zelf zijn leven verpand Wanneer de aankoomeling dezen eed heeft afgelegd, word dezelve na de archiven van de or» (♦) Zie lis Aeuti_ Pniocoles* H §  8g TWEEDE DEEÏi order gezonden, en de broeder werver eindigd, zijnen last, met zijnen kweekeling, die nu tot den tweeden graad van de voorbereidende clasfe gefchikt is, in denzelven inteleiden. De aankoomeling word op den daartoe bepaalden tijd, des «achts, in eene flaauw verlichte kaamer geleid. Aldaar wagten hem twee menfchen op, en deze zijn, na den broeder werver, de twee eerfte Illuminaaten, die men hem vergunt te kennen. De een, die agter eene met floers bedekte lamp half verborgen is en eene gebiedende en ftrenge houding heeft, is het hoofd, of wel de broeder, die tot de inwijding benoemd is; de andere, die gereed zit, om de acte van inwijding te fchrijven, diend voor fecretaris. Een bloote degen ligt bij den geenen, die de inwijding verrichten zal, op tafel. Niemand, behalven de aankoomeling en de geene die hem inleid, word toegelaaten. De eerfte vraag, die hem gedaan word, is om te weeten, of hij volhard bij zijn voorneemen om tot de order toegelaaten te worden. Wanneer hij jaa antwoord, word hij na eene geheel duistere kaamer gezonden, om zijn voorneemen op nieuw in overweeging te neemen. Nadat men hem teruggeroepen heeft, doet men hem verfcheide vraagen op eikanderen, welke alle flrekken om zich te verzeekeren, of hij gezind is om zich geheel aan de wetten van het Illuminatismus te onder. wer»  VAN HET WE1&0EK DER ILLUMINAATEN. §<} sjerpen. De geen, die hem ingeleid heeft, Aaat in voor de gezindheid van zijnen kweekeling, en vraagt tot loon voor hem de befchcrming der order; daarop zegt de geen, die de in'vijding verricht, tegen den aankoomeling: „ Uwe begeerte is billijk. Ik beloof u in „ den naam van de doorluchtigfte order, die „ mij mijne macht gegeven heeft, en in den „ naam van alle hare leden, befcherming, recht „ en bijftand...." „ Daarenboven betuig ik u op nieuw, dat gij „ onder ons niet vinden zult, het geen ftrijdig is „ met den godsdienst, de zeden en den flaat." — Hierop neemt de geen, die de inwijding verricht, den blooten degen, die op tafel lag, en zet de punt Op de borst van den aankoomeling, terwijl hij aldus voortvaart: w Maar indien gij „ niet anders waart, dan een verraader, een „ meineedige, zoo weet, dat alle onze broede„ ren zullen geroepen worden om zich tegen u „ te waapenen. Denkt niet dat gij zult ont- . „ fnappen, of eene zeekereplaats vinden. Over„ al waar gij zijt, zullen u de fchande, de „ knaagingen van uw geweeten, en de wraak „ van onze onbekende broederen vervolgen en „ pijnigen." Hij legt den degen weder op de tafel, en vervolgt dus: „ Maar wanneer gij bij „ uw voorneemen blijft, om in onze order toe„ gelaaten te worden, legt dan den eed af die „ u word voürgeileld." H4 He*  ** TWEEDE DEEL ,Het formulier van dezeri eed luid dus : „ In de tegenwoordigheid van den Almachti» gen God en voor u, gevolmachtigden van de „ allerhoogfte en voortref!ijkfte order, tot welke » ik begeer toegelaaten te worden, erken ik » hier, dat ik van natuur geheel zwak ben, en „ dat ik geene genoegzaame krachten heb. Ik „belijde, dat ik, niettegenftaande alle de „ voorrechten van den rang, eerampten, tijtels „ en rijkdommen, welke ik, in de burgerlijke „ maatfchappij bezit, flechts een mensch ben, „ gelijk andere menfchen; dat ik alle deze din,, gen kan verliezen door andere menfchen, ge* lijk ik ze door menfchen heb verkregen; dat „ ik hunne goedkeuring en achting volftrekt „ noodig heb, en dat ik mijn best moet doen, „om die te verdienen. Nimmer zal ik de „ macht, of het aanzien, hetwelk ik bezit, tot „ nadeel vaa het algemeen welzijn gebruiken. „ Ik zal integendeel, met alle mijne krachten, „ de vijanden van het menschdom en van de' „ burger lijkt maatfchappij wederftaan." Leezer let op deze woorden, en herinner u dezelven wanneer wij tot de verborgene graaden van het Illuminatismus zullen koomen; gij zult alsdan begrijpen, hoe Weishaupt de ingewijdden, door den eed, van de burgerlijke maatfchappij te zullen handhaven, tot den eed leidde, om geen het minfte fpoor van dezelve overtelaaten. «.Ik beloof, zegt de aankoomeling verder,' » dat  VAM HEI WETBOEK DER ItXÜMTNAATIN. Jl v dat ik alle gelegenheden greertg zal aangrij„ pen, om de menschlijkheid van dienst te zijn, „ mijn verftand en mijnen wil te befchaven en M en alle mijne kundigheden te gebruiken tot „ het algemeen welzijn, voor zoo verre het heil „ en de inftellingen van mijn genootfchap dit zul-^ „ len vorderen." „ Ik beloof een eeuwig ftilzwiigen, eene on„ fchendbaare getrouwheid en gehoorzaamheid „ aan a'le mijne hoofden, en aan de inftellingen „ van de order. Ten opzichte van het oogmerk „ der order, doe ik volkoomen affland van mijne m eigen inzichten. en mijn eigen oordeel. „ Ik verbind mij, om de belangen van de „ order als mijne eigene te befchouwen; zoo „ lang ik lid van dezelve ben, beloof ik haar „ met mijn bloed, met mijne eer en mijn goed „ te dienen. Indien ik ooit, door onvooi zich„ tigheid, drift of fnoodheid tegen de wetten „ of het welzijn van de doorluchtigfte order „ handel, onderwerp ik mij aan alle ftraffen, die „ zij zal goedvinden mij opteleggen. „ Verder beloof ik, dat ik de order in alle „ oprechtheid, zoo veel doenlijk is, met raad „ en daad helpen, en daarin niet zien zal op „ mijn eigen belang; dat ik de vrienden en „ vijanden van de order als mijne eigene vrien„ den en vijanden belchouwen, en ten hunnen „ opzichte zoo handelen zal, als de order mij gebied. Ik ben insgelijks bereid, om alles te H 5 v doen  P% 'TWEEDE DEEL » doen wat 'm miJ'n vermogen is tot voortplaa? „ ting en uitbreiding van de order. „ Ik doe in deze beloften afftand van alle helm„ lijke bepaaling of bedinging, en ik verbind mij „ om dezelven allen naartekoomen, volgens den waat, ren zin, dien de woorden voor/lellen, en dien het » genootfchap, door mij dezen eed voortefchrijven, f» daa^aan hegt. Zoo waarlijk helpc mij God enz:0- Wanneer deze eed, door den aankoomeling geteekend, en jn bet boek der broederen ingeicbreeven is, verklaart de geen die de inwijding verricht, dat bij tot de order toegelaaten word? en hij voegt er bij , dat het hem echter nog nier vergunt zal zijn om alle de leden van dezelve te kennen, maar alleen die geenen, die met hem den zelfden rang en het zelfde opperhoofd zullen hebben. - Van dit oogenblik af aan tot den graad van Meerval verheven, leert Ui alle de teekenen, aan welke de broederen yan dezen graad elkander kunnen herkennen, welke teekenen alle yan dien aart zijn, zoo als zij bij de Vrijmetfelaars plaats hebben. Hem word bevoolen ene lijst van zijne boeken aan de hoofden overtegeven, vooral wanneer hij kostbaare boeken heeft, die voor de order nuttig zijn. Men^ geeft hem daarteboven de volgende vraagen *, waarop hij fchriftljjk moet antWoorden. i. Welk doel zoud gij wenfchen, dat onze order zich voorftelde ? a. Wel-  VY.M HET WETBOEK DER. ILLUMINAATEN. 93 De zorg die hij draagt om aan alle deze boeken hetzelfde gezag te geven, za? genoeg zijn, om de kweekelingen den bijbel omtrent op dezelfde wijs, als de heidenfche Wijsgeeren te doen beoordeelen. — Wanneer deze les afgeloopen is, worden de kweekelingen beurt om beurt ondervraagt „ over de boeken, „ die zij zeedert de laatfte bijéénkoomst hebben „ geleezen, over de aanmerkingen of de ont„ dekkingen, die zij gemaakt hebben, en over „ het geen zij ten voordeele van de order ge. „ daan hebben." De broederen kunnen de boeken, waarmede zij zich bezig houden, en waarvan zij verflag doen moeten, niet naar hunnen eigen fmaak verkiezen. Elk van deze academiën heeft, voor zoo (*) Zie le ritt MneriaL CD lbid.  VAN HET WETBOEK DER. ILLUMINAATEN. 97 200 veel de omftandigheden dit gedoogen, eene boekzaal in den fmaak van de order. De fefte draagt daarenboven zorg die boeken te verfchaffen welke tot bereiking van haar doel ftrekken. Zij heeft drie bijzondere middelen om hare boekzaalen te verrijken: het eerfte is het geld, het welk de broederen daartoe aanbrengen; het tweede is de voorzorg om die boeken van hare leden te eisfchen, die zij misfchien noodig heeft; het derde is gegrond op dat groote beginfel van Weishaupt, dat alles wat nuttig is, ook deugdzaam is. Daar het nu voor de order zeer nuttig is, dat zij zich zeiven die zeldzaame boeken, of die kostbaare handfchriften, welke de vorsten, heeren, of zelf de geestlijken in hunne boekerijen hebben, verfchaft, zoo worden die Illuminaaten, welke den post van opzienders der boekerijen bij vorsten of groote heeren waarneemen, uitdruklijk gelast, om toch geen zwaarigheid te maaken, die boeken heimelijk te ontfteelen, en aan de fecte te bezorgen. Dezelve fcherpt Weishaupt zijne ingewijdden wel zeer ernftig in, dan eens zegt hij hun, dat zij er toch geen geweeten van zouden maaken, om dat geen, wat zij in de boekerij van het hop vin« den, aan de broederen te geven; dan wederom zend hij hun eene lijst van de boeken, die zij bij de Carmeliren moeten wegneemen, er bijvoegende , dat alles zou ons yeel nuttiger zijn — wat  9* DERDEDEEL wat doen die fnaaken met alle die boeken Voor het overige hoe zeer de ftichter zorg fchijnt te draagen, zeekere boeken voor zijne Minervals te verbergen, zoo kan men nogthans uit de wijze, waarop hij de boekerijen van de order inricht, genoeg zien, dat hij geene zwaarigheid maakt, hun een aantal van dezelven in handen te geeven, die allen het zelfde oogmerk hebben, en inzonderheid die geene, die gefchikt zijn om aanvanglijk den Godsdienst bij hen in verachting te brengen, Hij wenscht, onder anderen, in deze boekerijen te zien eene zoogenaamde onpartijdige gefchiedenis van de kerk, en hij neemt zich voor, om er met er tijd, eene op zijne wijs te fchrijven, of daartoe de hand te leenen. Hij wil, dat men zich niets laat ontfnappen van Sarpi, van het Magazin de le Bret, en van alles, wat tegen de Geestelijken is gefchreeven (t> Hij had zelf onder het getal van de boeken, waarmede zijne boekerijen moesten worden verrijkt, de godlooze werken, die op den naam van Freret uitgegeven zijn, gefteld. Er heeft in deze fchoolen eene andere wijs, om de ingewijdden aan de order te verbinden, plaats. Zodraa als iemand tot de order der Illuminaaten is toegelaaten, moet hij verklaaren, op (*) Ecrits origin. ïfte D. 45fte Brief. (f) Ibid.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. po op welk foort van kunst of wetenfchap hij zich : voornaamentlijk meent toeteleggen; wanneer zijn ftaat, verftuft, of bijzondere omftandighe•den hem niet tot de letterkunde roepen. Indien dit het geval is, moet hij, door bijdraagen in "geld, de dienften, welke de broederen van zijn verftand niet kunnen wagten, betaalen. (*> Indien zij zich voor de ftudien verklaaren, gaat de order met hen eene verbintenis aan, dat zij hun alle mogelijke hulp zal toebrengen, waardoor zij zich kunnen onderfcheiden in de kunst of de wetenfchap, welke zij hebben verkoozen, met uitzondering nogthans van de Godgeleerdheid .en Rechtsgeleerdheid (f). Deze hulp voor de minervals is van tweeè'rlij foort. Vooreerst,moeten zij, om verzeekerd te zijn, dat zij de weetenfchap, waarop zij, volgens hun voorgeeven, zich toeleggen, niet verwaarloozen, alle maanden, ten minften éénmaal, rekenfchap geven van de voorderingen, die zij ■gemaakt, van de ontdekkingen die zij gedaan, en van de fchrijvers, waarvan zij uittrekzels ge. maakt hebben. Ten tweeden, worden de ande» re broederen, die zich op hetzelfde vak toeleggen, verzogt, elkander zoo veel zij kunnen te helpen. Indien een minerval zwaarjgheden ont-» moet, die hij niet oplosfen kan, kan hij zich bij (*) Ecrits origin ïfte D. Sommeire de rinfiitut, N°. g, (t) Staluts du Mineryal i. LIL Deel. I  J«« DERDE DEEL bij het opperhoofd vervoegen, die ze of zelf oplosfen, of verzenden zal na verfcheide andere leden van de order, welke in die ftof het meest ervaaren zijn, en die het hunne moeten toebrengen om hunnen broeder te verlichten (♦}. Eindelijk om aan dezen graad van minerval al den fchijn van een letterkundig genootfchap te geven, Hellen de hoofden s'jaarlijks de een of andere vraag in het algemeen voor. De antwoorden of verhandelingen worden, even gelijk bij academiën, beoordeeld, en de bekroonde verhandeling, word voor reekening van de order gedrukt. Hetzelfde voordeel word aan alle ingewijdden aangeboden voor alle werken, die zij in het licht willen geven, indien zij niet ftrijden met de oogmerken van den (lichter (f> Deze werken zullen bijzonder naar den fmaak van Weishaupt wezen, wanneer het van die blaauw-boekjens zijn, die hij pasquillen noemt, die het volk doen lachen, ten koste Van de priesters, en van de Godsdienftige waarheden; verdraaijingen van de klaagliederen van Jeremias, grappige nabootfingen van de profeeten, met een woord heekelfchriften, die de menfchen tot het oogmerk van de fecte voorbereiden. Dit zijn de beste bewijzen, welke de minerval van zijne voorderingen geven kan. De C*) Statuts du Minerval N°. I. (t) Statuts du Minerval No. 6 cn 10.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 101 De fecte heeft hare boekverkoopers, die deze fchriften aan den man zullen helpen, en de order zal het voordeel daarvan in hare kas Horten V*). Het verdiend nog opmerking, dat de broeder minerval, of zelf de ingewijdden van de andere graaden, wanneer zij in hunne kunst, of in de eene of andere zaak, voordeelige geheimen ontdekken , verplicht zijn dezelven aan de order te openbaaren, die deze geheimen, wanneer zij door de broederen geduurende den tijd, dat zij leden van de order waren, ontdekt zijn, als de hare zal befchouwen; en die dit niet doet, word voor een valfche broeder gehouden Ct> De minerval mag, om zelf op zijne relfen niet uit het oog verlooren te worden, geene reis onderneemen zonder de hoofden daarvan kennis te geven, die van hunnen kant verplicht zijn, hem brieven van aanbeveeling mede te geven aan de broederen, die hij op zijne reis zal ontmoeten. Maar daarentegen moet hij in zijne brieven fteeds verflag doen van alles wat hij ziet, het welk voordeelig of fchadelijk voor de order zou kunnen zijn (§> Wij C») Ecrits origin. lett. de Weishaupt 15 Ftor. 1778 en 4 Avril 1779. (t) Zie fommaire de rinfl. No. II, en U Fait. Munt* (§) Statuts du Minerval, No. fi. Ia  Ï64 BERDE DEEL Wij moeten niet vergeeten te Zeggen, dat de beftuurder der Illuminaaten in deze acadesnifche bijeenkomften, ten minften éénmaal in de maand, alle de voornaamfte gebreeken, waaraan zich de broederen hebben fchuldig gemaakt, in oogenfchouw neemen moet. Hij moet hen zeiven ondervraagen over die, welke zij misfchien hebben opgemerkt; en de inftellingen zeggen, dat het onvergeeflijk wezen zou, wanneer een ieder in den tijd van een maand, niet iets had opgemerkt (*). Maar waartoe dient dan toch zoo veele waakzaamheid, waarom word 'er zoo veel zorg hefteed omtrent de minervals? Een enkel woord van den ingewijdden, die onder het-opzicht van 'Weishaupt de wetten van de fecte in' order gefchikt heeft, Zal voldoende zijn om deze vraag te beantwoorden. Volgens het zeggen van Knigge leert dé fecT:e uit den arbeid, die zij Van- hare: minervals eischt, kennen, of zij yan 'dien'aart, en die gefteldheid van ziel' zijn, dat zij alle die beginfelen van godloosheid en regeeringsloosheid kunnen bevatten, van welke zij éénmaal belijdenis zullen moeten doen, om tot de hoogde graaden te geraaken. Wanneer, na al dezen arbeid, nog iets in den broeder minerval overblijft, het geen de ingewijdden Godsdienjlige neigingen noemen, geeft ' men (*) Zie ftllunüné Mir.ery. iiiflruH. No. 4.  I/AN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. JC§ «jen hem de drie eerfte graaden van de Vrijmetzelarij, en men laat hem zijnen tijd doorbrengen met de beuzelachtige ftwlie van hunne beeld/praak; maar hij kan niet hoopen, dat hij bij hen ooit iets anders; wezen zal dan minerval, en men. zal hem voor onbekwaam aanteekenen in het register der fecte (*). Heeft hij integendeel weinig verkleefdheid aan den Godsdienst en zijnen vorst betoond; is men geflaagd, met hem eene waare geestdrift voor het Illuminatismus inteboezemén, dan verheft men hem tot de hoogere graaden. En om te weeten of de beginfelèn van de fecte, welke hem voorgeftelt wierden, indruk op hem gemaakt hebben, heeft de orde middelen genoeg- Zij heeft alle de vraagftukken, die hij beantwoord heeft, en dan nog daarteboven de.geheele verzaameling van opmerkingen, die de broederen yerfpieders omtrent hem gemaakt hebben. Onder deze vraagftukken, welke hij geduu,rende zijnen academifchen loop moest beant^ woorden, waren er eenige die over het geheim, der fecte handelen, en andere, die de veiligheid der ingewijdden en hunne opperhoofden tot onderwerp hadden. Om de opperhoofden in ondoordringbaare nevelen van duisternis te verbergen, en hen veilig te doen zijn in deze fchuilplaats, moet zelf de dood hgre verfchrik- kin- £*) Zie iernier mot de Philon, bladz. 90. 13  104 DERDE DEEL kingen bij de broederen verliezen. De minerval volbrengt zijnen academifchen loopbaan niet, voor dat hij getoond heeft in hoe verre deze verfchrikkingen hare kragt op hem verlooren hebben, en of hij bereid is, dezelven alle te ondergaan, of dezelve liever door vergif en zelfmoord voortekoomen, dan de minfte ontdekkingen omtrent de fecte te doen. Men zal hem, bij voorbeeld, vraagen of het gedrag van Cato te berispen of te prijzen zij, en men zal uit zijn antwoord zien, of hij bereid is den gifbeeker te drinken voor het welzijn der broederen. Men zal hem het groote beginfel van de fefte, te weeten, dat het den mensch geoor» looft is, dit leven te verhaten, wanneer hem zulks behaagt, voorftellen; hij zal daarover zijne aanmerkingen moeten maaken, doet hij dit als een fcholier, die nog aan God gelooft, en die meent dat de zelfmoord hem zou mishaagen, dan is de minerval de man niet, die bereekend is voor het geheim der Illuminaaten; en hij word uitgeworpen C*> Er zijn in deze clasfe nog andere vraagftukken te beantwoorden om de fecte gerust te ftellen. Zij moet inzonderheid weeten, wat de jonge academist denkt omtrent de middelen, welke zij gebruikt, en omtrent die middelen, van welke hij misfchien zelve e'énmaal het werk- (*) Zie hierna het Hoofdftuk der rechterlijke uitwerpingen,  9TAK HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. log werktuig wezen zal. Men zal hem derbal ven nog onderzoeken omtrent het berucht beginfel van Weishaupt: Het oogmerk bil/ijkt de middelen; dat wil zeggen, er zijn geene middelen, zelfde dieverij, het vergif, de doodftag en de laster riet, welke niet billijk en geoorloofd worden, wanneer men dezelve gebruikt tot bereiking van de oogmerken, die de fefte goedvind, billijk, en heilig te noemen (*). Eindelijk worden aan den minerval der Illuminaaten nog zulke vraagftukken voorgefteld, waaruit men zijne gevoelens omtrent de koningen en priesters kan ontdekken (t> De inge? wijdde voorzitter zal wel zorg draagen, dat hij zich hiermede niet inlaat; hij zal de fchimpfcheuten, de fpotternijen en lasterlijke uitdrukkingen van zijne kweekelingen niet opentlijk toejuichen; hij zal dit overlaaten aan de broeders, die gelast zijn om de minervals te bezoeken, die de beginfelen inprenten, zonder te zeggen hoe zeer zij met de verborgenheden van de order overeenkoomen; maar hij let op die geene van zijne kweekelingen, welke deze fchimpredenen of lasterlijke uitdrukkingen het greetigst aanhooren, en ze met genoegen herhaaien ; die ze met de meeste geestdrift in hunne academifche voortbrengfelen laaten invloeijen, deze worden waardig gekeurd, om tot eenen hoQf CÓ WA Ct) Mi. M  I6Ö VIERDE DEEL hoogeren graad verheven te worden. Hun ftaat van minerval eindigt, en zij worden kleine llluminaaten. ZESDE HOOFDSTUK. Vierde deel van het wetboek der llluminaaten; derde graad; de kleine Illuminaat. De graad van kleine Illuminaat, heeft niet alleen tot oogmerk om de broederen fteeds meer voortebereiden tot de geheimen, die hun naderhand zullen geopenbaart worden, maar ook om hen bekwaam te maaken tot voorzitters in de academiën van minervals, in welke zij zich door hunne vermoogens en ijver voor de fecte hebben onderfcheiden. De wijs, op welke dit tweeledig oogmerk moet bereikt worden, is vooral oprnerklijk, uit hoofde van eene dier kunstgreepen, om welke uittevinden Weishaupt alleen bekwaam was. De kleine Illuminaaten hebben, even als de academiën van minervals, hunne zittingen. Hun voorzitter is werklijk een van die ingewijdden, die tot de hoogfte verborgenheden van het Illuminatismus, onder den naam van priesters, gekoomen is. Daar hij in deze vergaderingen de eenig-  VAN ÏIET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 10? eenigfte is, die deze verborgenheden kent, moet hij zijne kweekelingen in het denkbeeld tragten te houden , dat hij in den graad, waarin hij' zich bevind, hun geen geheim te leeren heeft. Hij moet nogthans in hunne zielen de meeste van die gevoelens doen ontftaan, van welke de geheimen flechts de ontwikkeling behelzen. De kleine Illuminaaten moeten, zonder het te merken, om zoo te fpreeken, de dwaalingen van Weishaupt zelve uitvinden, zij moeten ze als vruchten van hun eigen vernuft befchouwen, en uit dien hoofde ijveriger zijn om die te verdeedigen en voortteplanten. De ingewijdde moet zich, volgens de uitdrukking van het wetboek zelve, kunnen aanmerken als de Jlichter eener. nieuwe order, opdat hij even vuurig verlangen mooge, dat dezelve zegepraaïe. Tot dat oogmerk word er bij gelegenheid van de inwijding tot den nieuwen graad eene redevoering gedaan j deze redevoering is met opzet zoo duister, dat zij de wanflaltigfle dwaalingen aan de ziel voorftellen kan, zonder dat zij eene van dezelve duidelijk ontdekt. De fluier, die dezelve be* dekt, is niet dik genoeg, om ze te verbergen, noch doorlchijnend genoeg, om ze duidelijk te kunnen onderfcheiden. Alles wat de nieuwe ingewijdden, bij de eerfte leezing daarvan kunnen begrijpen, is dat het oogmerk van de order. hunne bewondering en ijver ten hoogden waardig is, dat zij met de fterkfte geestdrift moeten I 5 ' be-  IOS VIERDE DEEL bezielt zijn om dit oogmerk te bereiken, en om tot dit laatfte doel van het Illuminatismus te koomen; en dat er, om dit geluk te genieten, van hunnen kant meer daaden dan woorden noodig zijn. Maar waarin beftaat nu dit oogmerk, en welke zijn de zwaarigheden, die zij moeten overwinnen? Wat moet een ingewijdde doen om dit oogmerk te bereiken? Dit is eigentlijk het ftuk, het welk raadfelachtig en duister word voorgeftelt, en waaromtrent de ingewijdde zijn vernuft kan oeffenen. Om alle die dwaalingen, welke men hem nog niet durft openbaaren, zelve te kunnen uitvinden en voortbrengen, geeft men hem die zelfde redevoering voortaan tot text voor die redevoeringen, welke hij moet opftellen en uitfpreeken voor de yergaaderiag der broederen. De voorzitter kiest met opzet de raadfelaehtige plaatfen uit, die nogthans, uit hoofde van hare duisterheid, gefchikt zijn, om het gevoelen van zijnen kweekeling, hetwelk hij wil leeren kennen, te ontwikkelen. Hij geeft deze raadfels tot het onderwerp van hunne opftellen ; en hij vordert vooral, dat het befluit derzei ven practicaal zij (*). Om een denkbeeld te geven hoedaanig deze opftellen behooren ingericht te zijn, zal ik ten minften een gedeelte van den text bijbrengen. «Er (*) Le vèiitable illurnini, InfiruSions pour lis fupMeurs de te grade.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 109 „ Er zijn, ongetwijffelt, in deze waereld algemeene misdrijven , die de wijze en e rlijke man gaarne wilde doen ophouden. Wanneer wij bedenken, dat elk mensch in deze waereld, die zoo fchoon is, gelukkig wezen kon, maar dat ons geluk meenigmaal word geftoort door de rampen van den eenen, en door de Jïechtheid en de dwaaling van den anderen; dat de Hechten macht hebben over de goeden; dat zich enkele perfoonen te vergeefs daar tegen verzetten, en tegen hen opftaan; dat de ftraf bijna altijd den braven man treft; — dan word natuurlijk de begeerte opgewekt, om een genootfchap opgericht te zien van kloekmoedige en edele menfchen, die in ftaat zijn om de flechten het hoofd te kunnen bieden, de braven te onderfteunen, en zich zeiven rust, tevredenheid en veiligheid te verfchaffen fjjj om alle deze uitwerkingen daarteftellen, door middelen, die op den hoogften mogelijken graad van menfchelijke kragten fteunen. Zoodaanig oogmerk zou in een geheim genootfchap, niet alleen volkoomen onfchuldig, maar ook voor eenen wijzen en denkenden mensch ten hoogften waardig zijn (*>" Hoe veel dingen bied deeze text alleen, den kleinen Illuminaat ter ontwikkeling en verklaaring aan! In zijn eerfte opftel moet hij raaden, welke die algemeene misdaaden zijn, die de fecte wil (*) Phc. de ce gradt, '  ÏI© VIERDE DEEL wil doen ophouden; welke de dwaalingen, en wie de Hechten zijn, die het geluk van deze waereld verftooren, door de macht, welke zij over de braven uitoefenen-; welke die geheime genootfehappen zijn , die den" wensch der wijzen zullen vervullen, niet door eenen op/land van enkele perfoonen, maar door.üfc» hoogstmogelijken graad van menschlijke krachten; en eindelijk, welke die order van zaaken ,is, omtrent welke men zoo veele krachten moet befteeden, om over de plaatshebbende order te zegepraalen. f Hoe meer de broeder, die dit moet verklaa• ren, in den geest van de fecte indringt, des te meer zal hij waardig gekeurt worden, om het tweede oogmerk van zijnen graad , te vervullen. Hij moet nog niet voorzitten in de academie der broederen; hij word, nog voor gen aankoomeling in de kunst van als hoofd te regeeren, gehouden. De order vertrouwt hem niet meer dan één of twee kweekelingen van Minerva aan; maar om hem over de kleinheid van zijne kudde te troosten, zegt zijn lastbrief, dat, al had hij in dit leven niet meer dan één of twee menfchen voor de order gevormt, hij iets grootst verricht heeft. Om dezen last, hoe beperkt dezelve ook zij, wel waarteneemen, word de kleine Illuminaat niet aan zijne eigene wijsheid overgelaaten; er is een lastbrief, waarna hij zich moet fchikken. Ik heb te vooren gezegt, dat, in dit deel der  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. m der gedenkschriften- omtrent het Jacobijnismus, fflijn oogmerk niet alleen was om de zamenzweering der Illuminaaten te bewijzen, maar Voornaamentlijk om door' het aantoonen van de middelen, welke de feéte heeft, het gevaar te doen befeffen, waarin de maatfchappij verkeert. Onder deze middelen moeten zeeker de wetten in het oog vallen, die Weishaupt zijne kleine Illuminaaten voorfchrijft, welke hij, door de macht die hij hun geeft, en door de wijs, waarop hij hun die eerst over een of twee leden leert uitoeffenen, tot eene veel uitgeftrektere heerfchappij, voorbereid. Deze wetten en onderrichtingen fchijnen mij een meesterftuk van duivelfche fchranderheid, die helaas veel vindingrijker en ijveriger is in de fnoodheid en de verleiding, dan brave menfchen in de deugd. Dit gedeelte van het wetboek van Weishaupt draagt den tijtel van, voorfchriften om nuttige medewerkers voor het Illuminatismus te vormen. Ik zal een uittrekzel geven van een groot gedeelte van dezelven; laat de leezer bedaart nadenken, en oordeelen, wat hij te vreezen heeft van zoo veéle voorfchriften, wetten en kunstgreepen, welke allen zijn ingericht om ingewijdden te vormen van de verfchriklijkfte en algemeenfte zamenzweering. • " „ Hebt fteeds het oog op alle de broederen, die aan uwe zorg zijn toebetrouwt; geeft inzonderheid acht op uwen kweekeling in de om. ftan-  112 VIERDE DEEL ftandigheden, in welke hij in verzoeking is om dat geen te zijn, wat hij niet wezen moet. Dit zijn de oogenblikken, waarin hij zich moet vertoonen; als dan zult gij kunnen zien welke voorderingen hij gemaakt heeft. Vestigt ook het oog op hen in die oogenblikken, wanneer hij denkt, dat men geen acht op hen geeft, wanneer men niet zeggen kan, dat begeerte na lof, vrees voor berisping, of fchaamte, of de gedachte aan de ftraf invloed hebben op zijn gedrag. Zijt als dan naauwkeurig in het fchrijven van uwe opmerkingen; gij zult daardoor onbedenklijk veel winnen voor u zeiven en voor uwe kweekelingen." „ Laat uw oordeel zich niet richten naar uwe eigen neigingen. Houd iemand niet aanftonds voor een voortreflijk man, wijl hij eene fchitterende hoedaanigheid heeft; houd hem niet voor flegt, wijl hij een in het oog vallend gebrek heeft. Dit is eene groote dwaaling van hen, die zich in het voorkoomen Iaaten inneemen." „ Houd iemand vooral niet terftond voor een m uitfteekend vernuft, om dat hij fchitterd in „ zijne gefprekken. Het zijn de daaden alleen, „ die toonen of iemand fterk overtuigd is." „ Vertrouw niet ligt op rijken , en machti„ gen ; hunne bekeering gaat langzaam voort." „ Het geen men moet tragten te vormen is het hart. Hij, die zijne ooren niet fluit voor de  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. rij de klagten der ongelukkiger!; die rtandvastig is in den tegenfpoed, en onverzetlijk in zijn voorneemen ; hij die zich bekwaam gevoelt tot groote onderneemingen, en vooral hij die zijnen geest tot opmerkzaamheid gevormt heeft, is de man , dien wij hebben moeten. Wij begeeren die bekrompe en zwakke zielen niet, die zich buiten hunnen kring niet weeten te verheffen." „ Leest met uwe kweekelingen die gemaklijke boeken, die zij ligtlijk kunnen begrijpen, die rijk zijn in beelden, en de ziel verheffen. Spreekt veel met hen, maar laaten uwe redenen uit het hart, en niet uit het hooft voortvloeijen. Uwe kweekelingen zullen ontbranden wanneer zij zien, dat gij geheel vuur zijt. Doet hun reikhalzen naar het oogenblik, wanneer het groot ontwerp zal vervult wordend „ Wekt inzonderheid liefde voor het oogmerk op. Stelt het hun voor als groot, als gewichtig en verbonden met hunne belangen, en geliefkoosde hartstochten. Schildert hun de rampzaaligheid van de waereld levendig af; zeg hun wat de menfchen zijn en wat zij wezen konden; wat zij doen moesten; hoe zeer zij hun eigen belang miskenden, hoe zeer ons genootfchap zich daarmee bezig houd, en wat zij omtrent dit oogmerk kunnen verwagten, uit het geen wij reeds in onze eerfte graaden doen." „ Mijd alle gemeenzaamheid, en elke gele- .gen-  114 VIERDE DEEL „ genheid, in welke gij uwe zwakke zijde zoitd „ kunnen toonen; fpreekt altijd met waardigheid „ van, het Illuminatismus." „ Boezemt achting en eerbied in voor onze „hoofden; doet hen gevoelen, hoe noodzaak„ lijk de gehoorzaamheid zij in een wel inge0i richt genootfchap." ,i Wekt den ijver op door de nuttigheid van onze poogingen voorteftellen; mijd 'de droefheid, en de onnutte bovennatuurkunde. Stelt dat geen, wat gij van uwe kweekelingen vordert, hun duidelijk voor; legt u toe om te weeten, op welke wijs gij met een ieder van hen moet te werk gaan. Men kan van den mensch killes maaken, wanneer men zijn voordeel weet tc doen met zijne heerfchende neigingen.,'> „ Om hen den geest van opmerkzaamheid bijr tebrengen, moet gij beginnen met kleine proeven in de verkeering. Doet hun gemaklijke vraagen omtrent de kunst om iemand te doorgronden, niettegenftaande alle zijne veinzerij. Houd u als of gij hun antwoord voor beeter hield dan het uwe; dat geeft hun vertrouwen; en gij zult bij eene andere gelegenheid uwe eigen gedachten kunnen zeggen. Deelt hun uwe opmerkingen mede omtrent het gelaat, den gang, de ftem. Zegt hun fomwijlen, dat zij voortreflijke bekwaamheden bezitten, dat zij irt dit duk niets anders dan de oeffening misfen. Prijst den eenen, om den anderen aantefpooren. .Ver-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN» 11$ „ Verzuimt thans, daar gij weet hoé veel moei$ ie er aan vast is, om de menfchen te brengen i, waar men ze hebben wil, geene gelegenheid, om „ de goede beginfelen, overal waar gij kunt, te „ verfpreiden; en allen met, moed en ijver te be- zielen. Maar merkt hier wel op; hij die alle it menfchen op éénmaal wil veranderen, zal nie> j, mand veranderen. Deelt, in de Heden, in „ welken gij woont, dezen arbeid met de.lllumi* „ naaien van uwen graad. Kiest een of twee, „op zijn hoogst drie Minervals, van die gce„ nen, die het meest vertrouwen in. u jlellen, „ en de hoogfle achting voor u hebben; be/leed „ alle uwe zorg ,en moeite aan hen. Gij zult „ veel gedaan hebben, wanneer gij in uw leven „ twee of drie menfchen vormt. Vestigt uwen aani, dacht geflaadig op die geenen, welken gij uit„ gekoozen hebt. Wanneer het eene middel niet „ lukt, zoekt dan een ander, tot dat gij het „ rechte gevonden hebt. Onderzoekt waartoe U „ kweekeling gefchikt is; welke tusfchen beide be„ ginfelen hem ontbreeken, om de grondbeginfelen „ te erkennen. De groote kunst beftaat daarin , „ dat men van het juiste oogenblik gebruik weet „ te maaken. Daar vind men drift, hier koelH heid, die men noodig heeft. Richt het zoo in, „ dat uw kweekeling zijne yoorderingen aan zich „ zeiven, en niet aan u toefchrijve. Spreekt hem ' „ niet tegen , wanneer hij driftig word; het is „ als dan het oogenblik niet om iets te onder nee- LU, Deel. K „ men  amen, al heeft hij ongelijk.' Valt nooit de. gé' „ volgen maar altijd ket rbeginfel aan. . Wagt het „ oogenblik af, wanneer gij uwe gedachten zult » hunnen zeggen, zonder het voorkomen te hebben, » van hem tegen te fpreeken. Het beste middel „ zou-Wzen, met een' ander af te fpreeken, dat £ SÜ felwjnen zoud in de verkeering met elkander „ te twisten, waar hij,% dien gij yoorneemens zijt % te overtuigen, geen partij maar toehoorder is: „ als dan kunt gij uwe bewijfen zoo fierk aandrin» gen als u mooglijk is.'''' „ Stelt de gebreken , die gij in hem wilt „ vèrbeeteren, niet vöof als de zijne. Verhaalt % de za'ak als1 of een'ander die gedaan had. „ Vraagt hem om raad, en laat hij aldus zijn „ eigen richter wezen." «■ Tot dit alles is tijd noodig. Doet niets met haast; uwe kweekelingen moeten volgens ze'ekère gronden en op eene gemaklijke wijs werken. Dikwerf leezen, nadenken, hoorén, dezelfde zaak zien, dit zijn de middelen, waardoor men -die gemaklijkheid verkrijgt, welke hebbelijkheid word* |. „ Wilt gij zijn gevoelen leeren kennen, ftelt hem darr voor dat hij eene redevoering houde over vraagen, welke op u oogmerk betrekking hebben, onder voorwendfel van zich daardoor te oeffenen. Dit zal hem zelf leeren nadenken over de beginfelen; en gij zult daar uit leeren zien, welke beg-infelen gij bij hem moet uitroeijen." * Leert,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. tfjt „ Leert, vermaant, maar gebruikt geene koele opgefchikte redeneering; fpreekt eenige nadruklijke en krachtige woorden, wanneer het te pas koomt, en zijne ziel zich in eene behoorlijke gefteldheid bevind." „ Vordert nooit te veel op éénmaal. Zijt , „ vooruitziende, vaderlijk, zorgvuldig. Laat , „ de hoop nooit vaaren. Men kan van de meni „fchen alles maaken wat men wiV „Onderzoekt de drijfveeren, de beginfelen, „ naar welke uw kweekeling in zijne opvoeding „ handeld. Indien zij voor ons niets deugen, „ verzwakt ze langzamerhand; Helt andere in „ derzei ver plaats en verfterkt ze. Maar gij „ moet hier met voorzichtigheid te werk gaan." „ Ziet wat de Godsdienst de fecte en de ftaatkunde de menfchen laaten doen — men kan hun i met geestdrift bezielen voor dwaasheden. De kunst om de waarheid en de deugd een overI wigt te geven, moet derhal ven beftaan in de I wijs, waarop men de menfchen kan inneemen. i Bedient u tot bereiking van het goede, van dei zelfde middelen, die de bedriegers tot het kwaade ! beezigen en gij zult flaagen. Dat de ftegten I machtig zijn, koomt alleen daar van daan, dal; ! de braaven al te weinig werkzaam en te vreesachtig zijn. Er zijn omftandigheden, waarin men, ter verdediging der rechten van den mensch, moet weeten driftig te worden, en zijne verbolgenheid ■ te toonen? K 3 , Zegt  110 VIERDEDEEL u Zegt uwe kweekelingen, dat zij in de ofder niets anders moeten zoeken dan een goed oogmerk, en dat zij in het geheel niet zien moeten op oudheid, macht of rijkdom." „ Zegt hun, dat, wanneer zij elders een genootfchap vinden, hetwelk hen fpoediger en zeekerder tot het doel brengt, het ons alleen leet dóet, dat wij hetzelve niet kennen;- — dar wij intusfchen de wetten van onze hoofden gehoorzaamert, vreedzaam voortarbeiden, en nie* mand vervolgen. — Gedraagt u naar deze regelen, en nog ééns, gij 2u.It veel gedaan hebben voor de waereld, wanneer gij twee menfchen volgens onze beginfelen vormt." „ Draagt ook zorg, dat gij het oogenblik waar' neemt, wanneer uw kweekeling met deze waereld entevreeden is, wanneer niets naar zijnen zin gaat; wanneer de machtig/Ie zelf gevoelt hoe noódig hij de hulp van andere menfchen heeft om eene beetere order van zaaken daarteftellen. Dan is het tijd om bij dit gevoelig hart aantehouden, deszelfs gevoeligheid te vermeerderen, en te toonen, hoe noodzaaklijk geheime genootfehappen zijn, om tot deze beetere order van zaaken te koomen " „ Maar verlaat u niet te ligt op de duurzaamheid van deze aandoeningen. De verontwaardiging kan het uitwerkfel zijn yan vrees, van eene voorbijgaande hoop, of van eene hartstogt, die mén-wilde voldoen. Dit is nog geene hebbelijkheid.  VAN HPT WETBOEK W.R UXUMINAATEN. I Tg beid. De menfchen worden niet zoo fpoedig goed. Werkt fteeds met onvermoeide» ijver voort, en laat niet af. Een hart dat ligt aangedaan word, kan nog veranderen.'' „ Belooft niet te veel, om meer te kunnen houden. Wekt den neêrflagtigen op, onderdrukt den al te fterken ijver. Boezemt in te» genfpoed hoop, en in voorfpoed vrees in." „ Ziet daar onze regelen, om u tot eenen goeden leermeester en beftuurder der menfchen te maaken. Wanneer gij dezelven opvolgt, zult gij het leeger der uitverkoornen vermeerderen. Wanneer uw eigen geluk u dierbaar is, beijvert u dan, onder ons geleide, om zoo veele dui? zenden van menfchen, die gaarne goed willen zijn, van de noodzaaklijkheid te bevrijden om flegt te wezen. — Gelooft ons, het is de ondervinding, die het ons geleert heeft: dat men de ondeugd hare macht moet beneeraen, en dat dan alles in de waereld wel zal gaan. Maar dat de ondeugd machtig is koomt daarvandaan, dat de menfchen zich laaten verdeelen, of de zorg om omwendingen daarteftellen aan den tijd overlaaten, dat zij intusfchen liever hunnen rug willen krommen, en onder het juk huigen, dan de ondeugd kraehtdaadig wederflaan. Indien zij wisten, dat de deugd niet enkel in lijdzaamheid, maar in werkzaamheid bcjlaat. Zij zouden uit hunnen ilaap ontwaaken. — Wat u aangaat» vereenigt u met de broederen; ftelt K 3 ver»  ,120 VIERDE DEEL vertrouwen in ons genootfchap; niets is voor hetzelve onmoogeiijk, wanneer wij deszeifs wetten opvolgen. Het oogmerk van onze poogingen is om den verdienstlijken man zijne belooning, den zwakken hulp, den mensch zijne waardigheid te bezorgen, en de flegten in kluisters te Haan. Dit is een tweede Gaman, het beloofde land, een land van overvloed en zegen, hetwelk wij, helaas! flechts van verre ontdekken (*}." Meenigmaal was ik voorneemens dit uittrekfel met mijne aanmerkingen aftebreeken; maar welk leezer is niet in ftaat, om zelf deeze bedenkingen te maaken : Welk een ijver, welk éen ongewoone drift heeft aan Weishaupt zoo Veele lesfen, zoo gefchikt om de harten zijner kweekelingen inteneemen, kunnen ingeeven, en vereenigen? Is hij een vader, een leermeester, dien de liefde voor zijn kind, voor zijnen kweekeling de heilzaamfte lesfen inboezemt? Intusfchen is dit flechts een gedeelte van de lesfen, die de kleine Illuminaat fteeds voor den geest hebben moet, om kweekelingen voor de fecte te vormen. Tot dit oogmerk is hij alleen niet in ftaat. Alle broederen van dezen graad, moeten de zorg en het opzicht over den minderen graad onder elkander verdeelen; jeder moet zelf de onbeduidendfte omftandig- he- O UittreSfel der Mtóftiijii CcnD voor de kleine lüiiminateri.  VAN HET WETBOEK DER lLLUMtlVAATEN, {2i> ïreden in zijn fchrijfboekje aanteekenen. Deze «antèekeningen moeten : vervolgens vergeleeken en bij elkander gebragt worden, en uit dit geheel moet het tafereel gemaakt worden, volgens hetwelk ieder kweekeling door zijne opperhoofden zal beoordeeld worden (*). Intusfchen waarin beftaan die beginfelen, volgens welke deze kweekelingen moeten worden gevormt? Waarin beftaat die verheve deugd, die het gevolg van zoo veel zorg weezen moet? Wij zullen dit weïdraa zien, het zijn de beginfelen der fnoodheid zelve. Deze verheven deugd is niets anders, dan al dat geen, hetwelk de menfchen kan voorbereiden tot het rijk des verderfs, en van algemeene regeeringloosheid.. Wij zullen het zien, die zelfde man, die tegen zijne kweekelingen zegt: Bediem u tot bereiking van het goede van dezelve middelen, die de bedriegers tot het kwaade beezigen, is zelve niet anders dan het hoofd der bedriegers , die zijoe.kweekelingen tot wandaaden voorbereid, die meer ijver en listen gebruikt om de maatfchappij ongelukkig te maaken, dan de braaven vlijt en wijsheid, om de deugd te bandhaven, en de wetten te onderfchraagen. Om de harten der ingewijdden des te krachtdaadiger voortebereiden, word, de kleine Illuminaat zelve nog geholpen eri bewaakt door de groote Illuminaaten, n .'; ubbMntyioiï'&ft Sfebtg' sb •;. ; '■ ', da? (*) InJlruB. C. Afdel. II, A. 2. K 4  ISS V IJ r D ï 1) E.E t dat is te zeggen, door die geenen, welke den hoogften graad van de voorbereidende clasfe bereikt hebben. ZEVENDE HOOFDSTUK. Vijfde deel van het wetboek der Illuminaaten^ vierde graad; groote Illuminaat, en Schone aankoomeling. XJe graad, die op dien van kleine Illuminaat volgt, word, dan eens Schotfe aankoomeling, en dan wederom groote Illuminaat genoemd. On. dér deze dubbele benaaming heeft hij ook een dubbel oogmerk. Als Schotfe aankoomeling is hij geënt op de Vrijmetselarij, en dient flegts tot eenen ftrik aan de ligtgeloovigheid der kweekelingen, die zich niet waardig betoonen em tot de verborgenheden van de fecte toege. iaaten te worden. Hij dient enkel voor inleiding tot den graad van Schots-Ridder, waarmede de loopbaan der misleidden een einde neemt. Als echte graad van de fecte, boeit hij den ingewijdden fteeds naauwer en op een meer zonderlinge wijs; hij dient tot eene meer onraiddelijke. Voorbereiding tot de groote verborgenheden: en eindelijk verfchaft hij aan het lllumjpatisnaus de leer-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. ÏOj Vermeesteren van deszelfs academiën. Laateri wij eens zien, waarin die zonderlinge wijs be, ftaat door welke de ingewijdde aan de order verbonden word, en die hem, wanneer hij ooit in verzoeking koomt, om zich van het Illuminatismus af te zonderen, zal terughouden iets? van die kunstgreepen, welke hij misfchien tot nu toe ontdekt heeft, of van deszelfs beginfelen en 't groote oogmerk te openbaaren. Voor dat de geen, die aangenoomen moet worden, tot dezen nieuwen graad word verheven, word hem te kennen gegeven, dat men beflooten heeft hem te bevoorderen, wanneer hij een voldoende antwoord geeft op de volgende vraagen : 1. Kent gij eenig genootfchap, hetwelk op eene beetere inrichting fteunt, plechtiger en vaster is dan het onze, en het welk door zeekerder en gereeder middelen naar het doel van uwe wenfchen ftreeft ? 2. Zijt gij in ons genootfchap gekoomen om uwe nieuwsgierigheid te voldoen, of om u met het beste gedeelte van het menschdom te vereenigen tot het welzijn van het algemeen? 3. Heeft u dat geen, wat gij van onze wetten kent, voldaan? wilt gij volgens ons plan arbeiden, of hebt gij eenige bedenking tegen ons in te brengen? 4. Daar er geen derden voor u is, moet gij u op dit oogenblik verklaaren, of gij ons wik K 5 ver-  ?2* VIJFDE DEEL jg**< of voor altijd aan ons verbondea t v11,^ ^ V?" e£nig ander genootfchap? 6. Vordert dit genootfchap dingen die met ons belang ftrijden, aIs om aa„ hetzeIve ^ geheimen te openbaaren, of alleen voor hetzelve te arbeiden ? '7. Vooronderfteltdatmen dit ooit van u mogt vorderen, verklaart op uwe eer of gij gS zyt om zulks te doen ? Wanneer hij deeze vraagen beantwoord heeft, meuwbmee:..hem * de order een Pieuw bewijs van vertrouwen van hem verwagt. Dit bewijs bedaat daarin, dat hij eene openbart.ge , getrouwe en ongeveinsde gefchiedenis van z,jn geheel leven fchrijft. Men geeft hem be« hoorhjken tijd hiertoe; en Weishaupt kon met recht van de broederen, die in dezen venna, den ftnjt verwart waren, zeggen ; Nu heb ik ze tn mijn macht, ik tart ze uit dm zij : * heb ook hunne geheimen. Het zou waarlijk te vergeefs zijn wanneer de ingewijdde wilde veinzen. Hij zal zien dat de kleinte omn.„! d-gheden van zijn leven, en inzonderheid di" welke hij het meeste wilde verbergen, .«1 broederen bekend zijn. S / ' bet aan d.„ , dle geenen' welke 6' 3311 Üe gel00v^en ter vereering voor/ieItj doet  V/N HE.T WETEOEK DER ILLUMINAATEN» 1 «J doet de fecte der Illumiminaaten, om niemand tot hare verborgenheden toetelaaten, in wien zij nog flechts de geringde fpoor van Godsdienftige of burgerlijke deugden, die hem verdacht kunnen maaken, aantreft. Jaa de booswigten willen elkander kennen in hunne hooien, en weeten of hunne medepligtigen even fnood zijn als zij zelve. Ik weet niet, waar Weishaupt het gedeelte van zijn wetboek het welk het gedrag der broeders uitvorfchers regelt, heeft van daan gehaalt; maar men verbeelde zich eene reeks van ten minften vijftien hondert vraagen omtrent het leven, de opvoeding , het lighaam, de ziel, het hart, de gezondheid , de driften, de neigin* gen, de kennis, de betrekking, de gevoelens, de woonplaats, de kleederen, de geliefkoosde kleuren, de naastbeftaanden, de vrienden, de vijanden, het gedrag, de gefprekken, den gang, de gebaarden, de fpraak, de vooröordeelen, de zwakheden, kortom omtrent alles, waar uit men het leven, het ftaatkundig, zedelijk, godsdienstig , inwendig en uitwendig karakter van iemand kan leeren kennen, en weeten, wat hij gedaan of gedagt heeft, en alles wat hij in elke omHandigheid doen of denken zou: men verbeelde zich nog omtrent elk van deze ftukken, twintig of dertig , en fomtijds honderd onderfcheide vraagen, de eens dieper dan de andere; zoodaanig is de catechismus op welke de groote v Illu-  Illuminaat moet kunnen antwoorden, en waarnaar hij zich moet fchikken in het fchilderen van het leven en het geheele katakter der broederen, of zelf van de oningewijdden, die de order dient te kennen. Zoodaanig is het wetboek van den uitvorfcher, volgens het welk het leven van den candidaat moet gefehetst zijn, voor dat hij toegelaaten word tot den graad van -groot Illuminaat. Dit wetboek word in de Hellingen van de order genoemd, nosce te ipfum, kent u zeiven. Deze zelfde fpreuk dient tot een leus voor dezen graad ; maar wanneer een broeder dezelve uitfpreekt, antwoord de andere nosce aüos, kent anderen, en dit antwoord drukt het oogmerk van een wetboek, het welk men den volmaakten befpieder zou kunnen noemen, veel beeter uit. Men oordeele uit de volgende vraagen : Omtrent het gelaat van den geenen die aangenoomen word , „ is zijn wezen hoog van kleur of bleek? is hij wit, zwart, blond of bruin? heeft hij een levendig, doordringend," flaauw, kwijnend, verliefd, trots, vuurig of neêrflagtig oog? Ziet hij, wanneer hij fpreekt iemand recht in het wezen en vrijmoedig, 0f ziet hij hem van ter zijde aan? Kan hij lijden, dat men hem ftijf aanziet? Heeft hij een listig of een openhartig en vrijmoedig, een droefgeest.g, diepdenkend of afgetrokken, ligtzinnig, onbeduidend, vriendelijk of een ernftig voor- koo.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN.' lij koomen ? Leggen zijne oogen diep in het hoofd, of puilen ze uit, of ziet hij in de lugt? Is zijn voorhoofd gerimpelt en hoe loopen de rimpels? van den eenen kant van zijn voorhoofd naar den anderen of van boven naar beneden? enz." Over zijne houding „ is dezelve eedel of gemeen, vrij of gedwongen? hoe houd hij zijn hoofd? recht op of hangende? na vooren of na agteren toe of op zijde? ftaat zijn hoofd vast of beeft het? is het in de fchouders gedooken, of beweegt het zich naar beide kanten? ' „ Is zijn gang langzaam, haastig, gematigd, doet hij groote of kleine fchreden, is zijn tred fleepend, lui, dansfend? enz." „ Is zijne fpraak geregeld, of ongeregeld, of afgebrooken? beweegt hij, wanneer hij fpreekt, de handen, het hoofd, of het lighaam met levendigheid? Nadert hij die geenen, met welken hij fpreekt? Vat hij hen bij den arm, bij de klederen, bij de knoopsgaaten?... Spreekt hij veel of is hij ftilzwijgend? en waarom zwijgt hij? Is het uit voorzichtigheid, onkunde, eerbied of luiheid? enz." Omtrent zijne opvoeding „ aan wien is hij dezelve verfchuldigt? Is hij altijd onder het opzicht van zijne ouders geweest? hoe is hij opgevoed, en door wien? heeft hij achting voor zijne leermeesters ? aan wien weet hij zijne vorming dank? heeft hij gereist? en in welk land?" Men oordeele uit deze vraagen over die geenen,  li8 VIJFDE DEEL nen, welke omtrent het verftand, het hart en dé hartstochten van den ingewijdden gedaan worden. Ik zal flechts de volgende hier van opnoemen : „ wanneer hij in twijfelachtige omftandigheden verkeert, welk befluit neemt hij dan? het nioedigfte of het laffte? het verftandigfte of het domfte? denkt hij nog een derde uit? is hij ftandvastig en onbeweeglijk niettegenftaande de hinderpaalen? hoe laat hij zich vangen? door loftuitingen, vleierij, laagheden, door de vrouwen, het geld, door zijne vrienden? enz. — Indien hij een liefhebber is van het heekeldicht, waaromtrent hefteed hij dit talent het liefst? omtrent den Godsdienst, het bijgeloof, de huichelaarij, de onverdraagzaamheid, de regeering, de ministers, de monnikken? enz." De uitvorfchers moeten nog verfcheide andere bijzonderheden in de gefchiedenis van hunnen inwijeling laaten invloeien. Elke trek, dien zij van zijn karakter geven, moet door daadzaaken worden beweezen, en wel inzonderheid door zulke daadzaaken, die iemand yerraaden op het oogenblik, wanneer hij er het minst om denkt (*). Zij moeten den broeder zelf in zijnen flaap uitvorfchen: Zij moeten weeten te zeggen, of hij jlaaperig is, of hij droomt en of hij praat in zijnen droom; of hij vast flaapt, en of hij ligt vakker word, en welken indruk het op hem heeft, wan' C) LetL de ÏVshhaupt.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMlNAATEtf. I39' wanneer hij jpoedig, met geweld, en onverwagt wakher gemaakt word? Indien de loge op een van deze vraagen geen voldoende antwoord ontvangt, of omtrent het een of ander gedeelte van het leven van den genen, die aangenoomen ftaat te worden, geen genoegzaam bericht krijgt, worden verfcheide broederen tevens gelast, om daarna onderzoek te doen. Wanneer eindelijk de uitkoomst beantwoord aan de wenfchen der fecte, word de dag tot de aanneeming bepaald, Wij zullen de onbeduidende bijzonderheden van de Vrijmetfelaars-plegtigheden, op welke deze graad fteunt, overflaan, en flechts van die omftandigheden, welke meer aan het Illuminatismus eigen zijn, gewag maaken. Wanneer de ingewijdde in eene duistere kamer gebragt is, vernieuwt hij aldaar zijnen eed van diepe ftilzwijgenheid omtrent al het geen hij in de order zien of leeren zal. Vervolgens geeft hij de gefchiedenis van zijn leven, verzegeld, over in handen van den geenen, die hem inleid ; deze gefchiedenis word in de loge geleezen, en vergeleeken met die, welke de broederen zelve van hem ontworpen hebben. Na dat dit gefchied is, koomt de geen die hem inleid terug en zegt tegen hem: „ Gij hebt ons eene kostlijke proef van uw vertrouwen gegeven, maar inderdaad wij zijn hetzelve «iet onwaardig, en wij hoopen, dat uw ver*  vertrouwen zal toeneemen, naarmaate gij ons zult leeren kennen. Menfchen, die niets anders bedoelen, dan zich onderling te verbeeteren , en de geheele waereld van hare rampen te verlosfen, moeten voor elkander niet veinzen. Laat dan hier alle agterhoudenheid vaaren. Wij tragten het menschlijk hart te leeren kennen — ook fchaamen wij ons niet elkander onze gebreken te ontdekken. — Ziet hier dan het tafereel, het* welk de broederen van u ontworpen hebben. Gij zult er ten minften eenige trekken in vinden* die u gelijken. Leest en antwoord vervolgens, of gij voorneemens zijt, voortaan in een genootfchap te blijven, hetwelk u nog, zoo als gij zijt, de hand toereikt." Indien de verontwaardiging over de verfoeilijke befpieding, van welke dit tafereel een bewijs is, misfchien fterker wezen mogt in het hart van den kweekeling, dan de vrees om een genootfchap aftezweeren, hetwelk voortaan zulke wapenen tegen hem heeft, zou hij terftont zijn ontilag verzoeken; maar hij gevoelt alles, wat zulk een ftap hem in het vervolg zou kunnen kosten. Daarteboven hij is zelve al te zeer gewoon aan het werk van uitvorfcher, dan dat hij iich over deze uitvorfchingen omtrent zijn per. foon zou kunnen beleedigt achten. Men laat hem dezelven eenigen tijd nadenken. Het verlangen, om tot den nieuwen graad verheven te worden t onderdrukt alle andere gedachte; hij word in de  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. J31 de loge der broederen ingeleid, en daar word een gedeelte van het gordijn, hetwelk de geheimen bedekt, opgeligt, of liever, daar zijn nog eenige geheimen van hem, die men hem weet aftetroonen, om te weeten, in hoe verre zijne wenfchen met die der fefte overeenkomen. Na eene gefchikte voorrede, zegt de geen die hem inleid, „ Ik heb u nog eenige vraagen » voortehouden, omtrent dingen, waarover wij » het gevoelen der broederen, die toegelaaten M zullen worden, noodzaaklijk moeten weeten:" De Ieezer geve acht op deze vraagen, en wanneer wij tot de verborgenheden van de order zullen gekomen zijn, zal hij dien trapsgewijzen voortgang welken de verborgenheden van lieverlee in het hart van den ingewijdden gelegt heeft, even als of hij die alle zelve uitgevonden en bedacht had, beeter begrijpen. Z. „ Vind gij dat in deze waereld de deugd beloond, en de ondeugd gettraft word? Ziet gij integendeel niet; dat de Hechten, voor het uitterlijke, gelukkiger, meer gezien, en machtiger zijn dan de braaven ? met een woord', zijt gij te vreeden met deze waereld zoo als zij thans is?" 2. „ Zoud gij, indien gij kont, om de tegenwoordige order van zaaken te veranderen, niet gaarne de braaven vereenigen , om ze daardoor machtiger te maaken dan de flegten?" 3. „ In welk land zoud gij, wanneer het van , ///. Deel. h uwe  tf 3'B VIJFDB DEEt uwe keufe afhing, liever gebooren zijn , daft in uw vaderland?" 4. H In welke eeuw zoud gij wenfchen geleefd te hebben." 5. „ Welken ftaat of Weetenfchap zoud gij, wanneer het u vrijftond, verkiezen?" 6*. „ Wie is, in het vak der gefchiedenis< UW geliefkoosde fchrijver of u meester ? " 7. „ Gelooft gij niet dat het uw pligt is, aari uwe beproefde vrienden alle uitwendige voordeelen die in uw vermoogen zijn te verfchaf* fen,omhen voor hunne braafheid te beloonen, en hun het leven aangenaamer te maaken? Zijt gij bereid om dat geen te doen wat de order van de broederen in dezen graad vordert, te weeten, dat elk onzer zich verbinde, om ieder maand aan onze hoofden kennis te geven van de ampten, het zij burgerlijke, militaire of geestelijke, en van andere waardigheden van dien aart, die *//ij zelve te vergeven hebben, of die wij door onze aanbeveeling kunnen verwerven; op dat onze hoof. den daardoor gelegenheid hebben, om waardige leden van onze order tot deze ampten voorteJlcllen?" Het antwoord van den ingewijdden word op» gefchreven en in het register van de order geplaatst. Men begrijpt ligt, dat dit antwoord de grootfte ontevredenheid over de tegenwoordige order van zaaken moet uitdrukken, en bezigen, hoe zeer de Candidaat verlangt naar eene  VAN HET WETBOEK DER ILLUMlNAATEW. tjj eene omwending, die de gedaante van het geheelal verandert. Men begrijpt inzonderheid wel, dat hij zal belooven niemand te zullen verkiezen, het zij in alle die plaatfen, die het vermogen, dé macht en het aanzien van het IIluminatismus kunnen vermeerderen, dan de broederen , die waardig zijn om verheven te worden. De geen die de inwijing doet, fpreekt hem nadat hij deze belofte gedaan heeft, op deze wijs aan. „ Broeder gij ziet het, het is dus dat wij, i, na de beste menfchen beproeft te hebben, t, dezelven van langzaamerhand tragten te be„ honen, en te onder fteunen, om ongemerkt eena tt nieuwe gedaante aan de waereld te geven. „Wijl gij zelve gevoelt, hoe weinig de men„ fchen tot hiertoe aan hunnë beftemming heb„ ben beantwoord, hoe zeer alles in de burger„ lijke inrichtingen ontaart is, hoe weinig de „ leeraars der wijsheid en der waarheid hebben „ uitgewerkt om de deugd beminlijker en de „ waereld gelukkiger te maaken; zoo kan het „ voor u ook niet bedekt zijn, dat de fchuld „ hiervan in de middelen, die de wijzen tot dus v verre gebruikten, gelegen zij. Deze middelen „ moeten derhal ven verandert worden, om aan „ de wijsheid en de waarheid eindelijk haar ge„ bied wedertegeeven. Dit is het hoofdöog„ merk van onze order. O mijn vriend! o mijn „ broeder! o mijn zoon! wanneer wij hier, daar ■La „ wij,  134 V IJ * D E DEEL „ wij, verre van de oningewijdden afgezonderd * „ bij den anderen vergaderd zijn, bedenken, „ hoe zeer de waereld aan de flegten is overge* w geven, hoe zeer de vervolgingen en het onge„ luk het deel is van den braaven man, en hoe „ het beste gedeelte yan het menschdom aan j, eigenbelang word opgeofferd ; zouden wij dit „ ziende kunnen zwijgen, en ons vergenoegen met „ie zuchten? zouden wij dit juk niet tragten af„ tefchudden? — Jaa gewis/ijk broeder, verlaat u „ hieromtrent op ons. Zoekt getrouwe medehel„ pers; zoekt ze niet in het oproer, niet in den „ ltorm; zij zijn in het duistere verborgen. Ben dekt door de fchaaduwe des nagts, yolvoe„ ren zij in de eenzaamheid en zwijgende, of in „ klein getal vergaderd, als volgzame kinderen, „ onder de aanvoering van hunne hoofden, het 4, groot werk. Zij roepen de kinderen der wae„ reld, die hun leven in dronkenfchap doorbren„ gen, tot zich. — Hoe weinige luisteren na „ hen! Hij alleen, die de oogen heeft van den „ vogel van Minerva, die zijnen arbeid onder „ de befcherming van de maan gefteld heeft, is „ zeker dat hij hen vinden zal." En, vreezende dat deze aanfpraak den broeder nog niet duidelijk genoeg met het oogmerk van zijnen graad mogt bekend maken, opent de geheimfchrijver het wetboek van de loge, getij* teld, algemeene befchouwing van het leerjlelfcl der trder. De Illuminaat leert uit dit hoofdftuk, dat  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 135 dat het oogmerk van zijne order is, om de zuivere waarheid uittebreiden, en de deugd te doen zegepraalen. Doch er word nog niet verklaard, wat de order door zuivere waarheid bedoeld. Men zegt hem alleen, dat hij, om dezelve uittebreiden, moet beginnen met de menfchen van hunne vooröordeelen te geneezen, het veriland te verlichten, vervolgens alle krachten te vereenigen, om de weetenfchappen van de nuttelooze fpitsvindigheden te zuiveren, grondbeginfelen, die van de natuur ontleend zijn, vasttettellen> _ Tot dat einde, zegt de geheimfchrijver, moeten wij alle de bronnen van kennis en wetenfchap openen; wij moeten de onderdrukte, talenten beloonen, den yernuftigen man uit het ftof oprichten, ons van de opvoeding der jeugd meester maaken, de fchranderfte bollen ten m\auwften vereenigen, met moed, maar tevens met voorzichtigheid, tegen het bijgeloof, de ligtgelovigheid en de dwaasheid ftrijden, eindelijk onze leden zoodanig vormen, dat zij omtrent alle voorwerpen, juiste, waare, en zich gelijk zijnde begrippen hebben.'' „ Tot dat einde zijn onze fchoolen van Minerval's, en de mindere graaden der Vrijmetft, iarij ingericht, op welke onze order allen mogelijken invloed tragt te verkrijgen, om dezelven tot ons oogmerk te beftuuren. Wij hebben voorts hoogere graaden, in welke de broederen, die alle voorbereidende graaden doorgegaan zijn, L 3 het  til VIJFDE DEEï, het laatfte doel van onzen arbeid en van alle de werkzaamheden der order leeren kennen." „ Om dit doel éénmaal te bereiken, moeten wij aan de ondeugd hare heerfchappij omneemen, den braaven man, zelf in deze waereld, zijne belooning doen vinden. Maar in dit groot oogmerk verzetten zich de priesters en vorsten tegerp ons; wij hebben te ftrijden met de fiaatkundige in~ richtingen der volken. Wat moeten wij in dezen toeftand van zaaken doen? Moeten wij de omwendingen begunftigen, alles omver werpen, geweld verdrijven, en dwingelandij met dwingelandij verwisfelen? Verre zij het van ons, dat wij zulke middelen zouden gebruiken! Alle geweldige verandering is laakbaar, wijl zij de dingen niet verbeeterd, zoo lang als de menfchen blijven, die zij zijn, et} wijl de wisheid geen geweld noodig heeft" „ Het geheele plan van de order ftrekt, om de menfchen te vormen, niet door opgepronkte redeneringen, maar door befcherming en belooning der deugd. Men moet de befchermers der wanorder ongevoelig de handen binden, en hen beftuuren, zonder dat men over hen fchijat te heerfchen" n Kortom, men moet een algemeen beftuur, eene regeeringsvorm, die zich over de geheele waereld uitftrekt, oprichten, zonder dat men de banden der burgerlijke famenleving losmaakt. Alle andere regeeringsvormen moeten onder deze nieu-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 1%? nieuwe regeeringsvorm hunnen gang kunnen gaan, en alles doen, wanneer zij onze order niet verhinderen haar doel te bereiken, dat is het goede over het kwaade te doen zegepraalen." „ Deze zegepraal van de deugd over de ondeugd, was weleer het doel van Christus, toeft hij zijnen zuiveren Godsdienst inftelde. Hij leerde de menfchen wijs zijn, en zich, tot hun welzijn, door de besten en wijsten te laaten beftuuren. Toen was de prediking voldoende $ de nieuwheid deed de waarheid de overhand krijgen. Thans hebben wij krachtiger middelen noodig. De mensch moet, door zijne zinnen geleid, fterker aanlokfelen in de deugd vinden, Pe bron der hartstochten is zuiver, elk moet de zijne binnen de grenzen der deugd kunnen vol' doen, en onze order moet hem de middelen daartoe verfchafen." „ Alle onze broederen moeten derhalven op dezelfde wijs opgekweekt, en ten naauwften met elkander verbonden worden, en één en hetzelfde oogmerk hebben. Er moet zich eene bende van onvermoeide menfchen rondom de machtigen der aarde verzamelen, die hunne pogingen overal heen richten, en het doel der order tot heil van het menschdom volgen.... Maar dit alles moet in (tilte gefchieden; onze broederen moeten elkanderen onderfteunen, de braaven in de verdrukking te hulp koomen, en zich meiester zoe» L 4 ken  ,3' V IJ F D E DEEL ken te maaken van alle posten, die macht geven, ten voordeele van de zaak.'''' „Wanneer wij in élk land een zeker getal van deze menfchen hebben, zoo kan ieder van hen twee anderen vormen. Indien zij vereenigd en ..verbonden blijven, dan is er niets meer onmogelijk voor onze order, en dus heeft dezelve in het verborgene reeds veel gedaan tot het ge. luk van het menschdom." „ Gij ziet u een ruim veld voor uwe werkzaamheid geopend. Gedraagt u als onzen waardigen mede-arbeider, onderfteun ons met al uw vermogen. Bij ons blijft geen arbeid onbeloond." Op deze lesfen volgt de Meezing van twee hoofdftukken, die méér bijzonder ingericht zijn voor de werkzaamheden van den nieuwen grooten Illuminaat. Het eerfte kent hij reeds het is het wetboek van den broeder aanneemer of werver. Hij word bewaarder van hetzelve, wijl het voortaan zijn post is om de kweekelingen van eiken aanneemer te beoordeelen. Het tweede hoofdftuk is het wetboek of de kunst van den ttityorfcher. Het word hem toevertrouwd, wijl hij deze kunst voortaan inzonderheid zal moeten uitoeftenen, daar hij voorzitter is in de academiën van de Minerval's; en wijl hij wel verpligt is om te leeren hoe zijne nieuwe broederen zich daar gedragen, zal hij in ftaat zijn hun beeld zoo getrouw te treffen, of hunne ver-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN, 13Q vërborgenfte fchuilhoeken der ziel, beter dan zij zelve, te doorgronden. De gunst, die hij nu verkreegen heeft, laat tusfchen hem en de verborgenheden flechts één tusfchenbeide graad, te weeten dien, welKe de order Schots-Ridder noemt, ■» ..1 1 1 - AGTSTE HOOFDSTUK. gesde deel van het Wetboek der Illuminaat en$ tusfchenhcidc-clasfe, Schots-Ridder van het Illuminatismus. Onder den naam van tusfchenbeide-clasfe in het Illuminatismus zou men gevoeglijk kunnen verdaan alle graaden die Weishaupt van de Vrij» metfelarij ontleend heeft. In dien zin moeten daartoe ook gebragt worden de drie graaden vari leerjongen, gezel en metfelaar. Maar deze graaden zijn voor de fecte niet anders dan een middel , waardoor zij zich in de loges der Vrijmetfelaars indringt. Om haar oogmerk minder te openbaaren, laat zij deze graaden zoo als zij (*) N. B. Dit geheele hoofdftuk is flechts een uittrekfel uit den graad van den grooten Illuminaat, en uit de inftrucliën, weifee in den echten llluminast bij de plcchtighedsn van dit wetboek gevoegd zijn. I* 5  ?4® ZESSftDEEfc bij de gewoone Vrijmetfelaars zijn. Hierdoor heeft de broeder Illuminaat toegang tot de loges, zonder eenig tegken van onderfcheiding , en vergenoegd zich met die Metfelaars optemerken, die hij tot zijne .order zou kunnen brengen. Het zelfde kan echter niet gezegt Worden van de hoogere graaden der Schotfe Vrijmetfelarij. De fefle. heeft gemeend hierin iets te vinden, hetwelk meer met haar oogmerk oyereenkoomt. Zij had daarteboven eenige van •die hoogere graaden nodig, het zij om die Vrijmetfelaars loges, die zij van hare eige kweeker Üngen vormt, te beftuuren, het zij om in de anderen te heerfchen en vóórtezitten. De eerbied, met welke de Vrijmetfelaars over het algemeen hunne Schotfe Ridders behandelen, bewoog den Illuminaat fnigge, om zich meer bijzonder van dezen graad meester te maaken ? opdat hij denzelven voor het Illuminatismus kon veranderen. Het wetboek van de fecte maak* er tevens eenen ftilftaanden en tusfchenbeiden graad van. Het is een ftilftaande graad voor die geenen van haare kweekelingen, die zij meent dat nooit waardig zullen worden om to? hare verborgenheden te worden toegelaten; maar het is flechts een tusfchenbeide graad voor die geenen, in welken zij eenen beeteren aanleg ontdekt (*). Ni> C) ecrits origin. 2de D. ïfte Hoofdft. nde AfdeJ.  VAN HET WETBOEK DEK. ILLUMINAATEN, I^f Niemand van de broederen kan, hoe ook zijne beftemming wezen moge, tot dezen nieuwer» graad komen, zonder dat hij vooraf bijzondere bewijzen heeft gegeven van zijne voorderingen irj de kunst van uitvqrfchen, waarin hij zich voor. namentlijk heeft moeten oeffenen, zeedert hij to$ den graad van grooten Illuminaat gekomen is. Het geheim Capittel der Ridders heeft hem van tijd tot tijd verfcheide vraagen voorgefteld, om te weeten in hoe verre hij den toeftand der ziel kan heoordeelen uit uitwendige teekenen. Men heeft hem, bij voorbeeld, laaten antwoorden op de vraag „ welk karakter heeft iemand, wiens oo„ gen altijd rondgaan en die dezelven nimmer op „ iets gevestigd houd? Aan welke trekken kan „ men den wellustigen, den zwaarmoedigen, den s vreesachtigen kennen (*}?" Een tweede bewijs van zijne vorderingen moe» beftaan in de levensgefchiedenis van den held» wiens naam hij bij zijne intrede in de order tot zijnen caracteristieken naam bekoomen heeft. Zijne eigene gefchiedenis, welke hij in eenen voorigen graad gefchreeven heeft, heeft alles gezegt, wat hij is, en alles wat hij gedaan heeft: deze moet aantoonen, wat hij in anderen prijst of laakt, en inzonderheid, of hij in het leven van zijnen held de eigenfchappen of den dienst heeft weeten te ontdekken, die de (*) Zie den graad i» dn 4de Afd. No» t er) 3.  "*4a ZESDE DEEL order van hem verwacht met hem denzelven tol een voorbeeld te geven (♦). Wanneer alle deze eerfte pligten vervult zijn, moet hij nog eene fchriftlijke verzekering geven, dat hij de hoofden van het Illuminatismus Voor de geheime onbekende maar wettige hoofden van de Vrijmetfelarij houd; dat hij het ftelfel van Vrijmetfelarij, hetwelk in het Illuminatismus plaats heeft, toegedaan is, en altijd toegedaan zal blijven; als zijnde het beste en nuttigfte, hetwelk hij kent; dat hij afftand doet van alle andere genootfehappen; en eindelijk, dat hij, overtuigt van de voortreflijkheid van het Illuminatismus, deszelfs beginfelen altijd zal aankleven; dat hij zich verplicht acht, om, onder het opzicht en volgens de bevelen van zijne hoofden, tot welzijn van het menschdom, in den zin en volgens het oogmerk yan de order■-, te arbeiden (f). Wanneer de Schotfe Ridders deze beloften hebben bekoömen, noodigen zij den nieuwen broeder tot het geheim Capittel; dit is de naam, dien zij aan-de loge van dezen graad geven. Zij is met groen behangen, rijkelijk verlicht en kostbaar verfiert. De overfte van de Ridders zit op eenen groenen troon onder een pragdg Verhemelte; met laarzen en fpooren aan zijne iSPt • t, tr,-3±:x: izi, . •• Si ad >,iv. yoch t*) Zie de 2de Inftruaie voor dien graad, No. 8. Ct) IWd. Lettres reuver fles.  Van het wetboek der illuminaaten. 14* voeten. Een groen kruis fchittert op zijn fchoots» vel, en de fter van de.order op zijne borst; het lint van St. Andriesgaat kruislings van de rechter naar de flinker zijde; en hij houd den hamer in de hand. Aart zijne rechter hand ftaat de broeder zwaard-draager, met den degen van de order; aan zijne flinker hand, de ceremoniemeester, hebbende in de e'e'ne hand eenen ftok, en in de andere hand het ceremonieboek. De Ridders zijn gelaarst en gefpoort, hebben den degen op zijde, en het kruis met een groen lint aan den hals; de officieren van de order zijn door eene pluim van de anderen onderfcheiden, en de priester van de order is in het wit gekleed, en dit zijn de perfoonen die de loge uitmaaken. De overfte fpreekt den geenen, die aangenoomen ftaat te worden, dus aan: „ Gij „ ziet hier een gedeelte van de onbekende ben„ den, die door de naauwfte banden vereenigd „ zijn, om voor de menschlijkheid te ftrijden. „ Wilt gij u waardig maaken om voor het hei„ ligdom te waaken? Uw hart moet rein zijn, en uwe ziel moet in een heilig vuur „ ontvlammen voor de waardigheid der natuur. „ De ftap, dien gij doet is de gewichtigfte van „ geheel uw leven. Wij maaken geen fpel van „ iedele ceremoniën. Wanneer wij u tot Rid„ der flaan, verwagten wij eedele en groote on„ derneemingen van u, die met dien tijtel over„ eenkomcn. Wij heeten u welkoom, indien n gij  '44 Zesde deel » gij voorneemens zijt om ons getrouw te we» è zen; indien gij als een braaf en eerlijk mart § aan ónze verwagting beantwoord. Maar mogt 0 gij niet ander$ dan eèn valfche broeder we„zen, dan Zijt gij vervloekt en ongelukkige n Dan ftorte de groote bouwmeester van het » geheelal u in den afgrond; — Knielt nu, en » legt op dezen degen den eed van de order af." Hierop gaat de overfte zitten * de Ridders flaan en houden den blooten degen in de hand; die aangenoomen word fpreekt den volgenden eed uit: „ Ik beloof gehoorzaamheid aan de * doorluchtigfte hoofden van de order." „ Ik beloof, dat ik, voor zoo veel hei: va:n * mij zal afhangen, niet zal gedoogen, dat een „ onwaardige tot de heilige graaden worde toeé gelaaten, dat ik de oude Vrijmetfelarij zal ip helpen zegepraalen over alle de valfche leer„ ftelfels, die in dezelve zijn ingefloopen; dat „ ik, als een waar Ridder, de onfchuldigen, de „ armen, en de ongelukkige braaven bijftaan, y> en nimmer een vleijer van de grooten of een „/laaf van de vorsten wezen zal; dat ik dapper „ maar voorzichtig zal ftrijden voor de deugd, „ de vrijheid en de wijsheid; dat ik, tot welzijn „ van de order en van de waereld, eenen dap* „ peren weêrftand zal bieden aan het bijgeloof „ en aan de heerschzugt. Nooit zal ik mijn ei,, gen belang boven het algemeen welzijn Hellen. „ Ik zal mijne broederen tegen den laster ver- „ (fee-  Van het witboek oer illuminaaten» 145 ■„ deedigen. Ik zal mij toeleggen om dei. waaj, ren Godsdienst en de leer der Vrijmetfelarij „ uittevinden , en ik zal mijne ontdekkingen aan „ de hoofden mededeelen. Ik zal mijn hart 'U voor mijne hoofden even als voor mijne waare é vrienden openbaaren. Zoo lang als ik in de ,, order ben, zal ik het als het grootfte geluk befchouweh, daarvan een lid te zijn. Voor i, het overige beloof ik, dat ik mijne huislijke, „ maatfchaplijke en burgerlijke plichten on* fchendbaar zal vervullen. Zoo waarlijk helpe w mij God; dit zweer ik ook bij het geluk van w mijn leven en bij de rust van mijn hart." Tot vergelding van dezen eed, verklaart de overfte aan den geenen die aangenomen word, dat hij hem, volgens het oud Schots gebruik, tot Ridder flaat van de order van St. Andries. Hierop zegt hij: ,, Staat op, en wagt u voortaan, dat gij voor niemand knielt, die zoo wel maar een mensch is als gij C*)." Bij deze ceremoniën voegt de Illuminaat Knigge een aantal andere, die enkel dienen om de Godsdienftige gebruiken te befpotten. Van dien aart is onder anderen, de drievoudige zegenwensch , dien de priester der Illuminaaten over den nieuwen Ridder uitfpreekt, van dien aart is inzonderheid het avondmaal, waarmede deze plechtigheid word geëindigd. Dit is eene ver- foei- (*) ld. 7de Afdel.  ZESDE DEEL fceiüjke naaaping van de verborgenheden van het H. avondmaal. Doch hoe god]oos ^ naaaping ook zijn moge, Weishaupt vind dezel.ve walglijk, wijl zij den fchijn yan godsdienflig. heid heeft, en na bijgeloof fmaakt (*). Maar de voorfchriften, die den nieuwen Ridder gegeven worden, zijn geheel in den fmaak van den Beyerfchen ftichter, inzonderheid de redevoering, in welke men den broeder redenaar uit alle ftelfeh der Vrijmetfelarij, het meest ge. kunfteld, het godlooste en meest verwoestend ftelfel ziet uitkiezen, om hetzelve voor de verborgenheden van zijne Vrijmetfelarij uittegeven, en daardoor meer rechtftreeks den weg te baajien tot de verborgenheden van zijn Illuminatismus. Men herinnere zich hier het geen in het tweede deel van deze gedenkfchriften gezegt is over die openbaring der Martinisten , ten tijtel voerende, Dwaalingen en waarheid. Volgens deze openbaaring is er een tijdperk geweest, waarin de mensch van zijne zintuigen en van de floffe bevrijd, nog vrijer was van de wetten en van het juk der regering, aan hetwelk hij alleen door zijnen val onderworpen is; volgens deze opesbaaring moet de mensch thans alle poogingen in het werk flellen om het juk der regeringen aftewerpen, zijne oude zuiverheid weder te ver- krij- (?) Zie tinto mot ét Pbjlon, t.'sdz. ico,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 117 krijgen* en zijnen val te herftellen. Nog eens* volgens deze openbaring zóu ik het dwaaze idealismus hebben kunnen aantöonen, hetwelk onze zintuigen in eenen ijdelen fchijn veranderd, opdat de ontreiniging van dezelve flechts een herfchenfchimmige misdaad zijn zou; eindelijk is, volgens deze openbaaring, dit verderflijk en verwoestend ftelfel in alle. tijden de leer en het geheim der waare wijsbegeerte geweest. De tusfchenbeide graad van Weishaupt was gefchikt om zijn Illuminatismus met de loges der Vrijmetfelaars te verbinden; natuurlijk was het, dat hij uit alle de ftelfels van de loges het meest gekunftelde en gedrochtlijkfte verkoos. Men verwondere zich derhalven niet, dat men den ongodist, den Godverzaaker en Materialist Weishaupt in dezen graad lesfen ziet neemen bij den Martinist die een tweederlei beginfel en een tweederlei ziel ftelt. Maar men merke wel op; wanneer hij, om zijne kunftenarij vol te houden, genoodzaakt is, om de woorden geest of ziel te gebruiken, waarfchuwt hij den inwijeling, dat de fecte zich enkel van dezelven bedient, om zich naar het gewoon fpraakgebruik te fchikken. Alle de lesfen, die hij hier aan zijne Schotfe. Ridderen geeft omtrent het groot oogmerk van de Vrijmetfelarij , fchijnen waarlijk geheel ontleent te zijn van het leerftelfel der Martinisten. Vooreerst heeft er in de vroegfte tijden eene groote omwending plaats gehad, die UI. Deel. M de  JT3 IÊSD1 DEEL de menfchen van hunne oorfpronglijke waardigheid berooft heeft. Vervolgens word de mensch: voorgefteld als in zijne macht hebbende, om zijnen vooriger luister weder te verkrijgen, maat die döor het misbruik Van zijne vermogens zich verder bezoedeld en vernederd. Zijne ftorope zintuigen bedriegen hem omtrent de natuur der dingen. Alles wat hij in zijnen tegenwoordigen toeftand ziet is niets anders dan bedrog, fchtjn en verbeelding. Het zijn inzonderheid de fchoolen der wijzen, die, zedert deze groote omwending, in ftilte, dë beginfelen van de oude leer, de waare Vrijmetfelarij, bewaaren. Onder het getal van deze wijzen, verfchijnt wederom Jezus van Nazareth. De verfoeilijke Hierophant fchroomt niet, om den God der Christenen tot een van de grootmeesters van het Illu'. minatismus te maaken. Maar weldra word de leer van Christus verbasterd; weldraa ftiehtten priesters en de wijsgeeren op dezen Godlijken grondflag een gebouw van dwaasheden, van vooroordeelen en eigenbelang. Weldraa, eindelijk , /pannen de dwingelandij der priesteren en de heerschzugt der vorsten te famen, om het ongelukkig mensehdom te onderdrukken. De Vrijmetfelarij verzet zich tegen deze rampen, en tragt de waare leer te bewaaren; maar zij overlaad dezelve met zinnebeelden, en de loges worden wederom de fchoolen der dwaaling en der onkunde. De Ilhircinaaten alleen bezitten de ge- hei-  VAN HET WETBOEK DHR ILLUMINAATEN. c I49 heïmen der waare Vrijmetfelarij. Er zijn zelf nog een aantal geheimen, die de Illuminaaten moeten opfpooren. De nieuwe Ridder moet Zich toeleggen, om die uittevinden. Men zegt hem wel uitdruklijk , dat hij, door het vlijtig bejludeeren van de oude Gnostieken (*) en Manivheêrs, groote ontdekkingen doen kan, omtrent de waare Vrijmetfelarij. Men zegt hem, dat hij in deze ontdekkingen voornamentlijk te ftrijden heeft met de eerzucht en met alle die ondeug. den, welke hCt menschdom doen zugten onder de verdrukking der priesteren en der vorsten (f> De onzekerheid, in welke alle deze lesfen van Weishaupt zijnen kweekeling laaten omtrent de groote omwending, wier verwoestingen hij door eene nieuwe omwending moet herftellen, is geene van zijne minfte kunstgreepen. Voor de ingewijdden van de clasfe der vorsten, is deze graad de hoogfte gunst van de fedte. Weishaupt doet hen denken, dat de oude omwending (*) Gnostieken was de naam, dien eenige waanwijze menfeheu zich gaven, welke in de eerfte eeuw van liet Cliristendom zich van de Christenen afzonderden; zij gaven voor de bekwaamheid te bezitten, om de menfchen weder te brengen tot de kennis van ,het waare Opperwezen, welke in de waereld was verloren geraakt. Zie Moshemïs Kerkl. Gnfchied. ïfte Eeuw, IIdeDeel,Vde lloufdftuk, bladz. 181. DE VBR.TAALER. (f) Zie liet 8fte artikel van dezen graad. Inftrutt. fur les füjérogliphes Maconuiques. M a  . ZESDE DEEL ding niets anders geweest is, dan eene vereeniging der machtigen en der priesteren, om'het rijk van het bijgeloof en godsdienllige vooröordeelen te onderfteunen j dat de nieuwe omwending, welke moet daargefteld worden, beftaat in eene vereeniging der vorsten met de wijsbegeerte , om dit rijk te verwoesten t en de rede ,te doen zegepraalen. Indien de doorluchtige ingewijdde zich verwonderd, dat'men hem eerst heeft doên zweeren, dat hij nooit een vleijcr der grootcn of een jlaaf der vonten wezen zou, zoo .kan hem het formulier van getrouwheid aan de ■maatfchaplijke en burgerlijke pligten, weder gerust (tellen. Welke denkbeelden hij ook hebben moge van zijne aanneeming, als getrouw Ridder heeft hij nogthans den eed gedaan, dat hij de broederen Illuminaaten zal verdedigen tegen het bijgeloof en de heerschzugt, dat hij •de doorluchtige opperhoofden zal gehoorzamen, en dat hij den voortgang van de order, die hij :voortaan befchouwt als alleen in het bezit zijnde van de waare Vrijmetfelarij, met al zijn vermogen zal helpen beyoorderen. Indien er onder de ingewijdden van minder beduidènis gevonden worden, die zich niet kunnen verheffen boven hun geloof aan eenen God, én die Weishaupt tot zijne gevoelens van ongodisterij en regeeringloosheid niet kan overhaaien, zoo worden dezelve veroordeeld, om in 'de tusfchenbeide clasfe te blijven hangen. Weishaupt  VAN HET WETBOEK DHR ILLUMINAATEN. >5? laupt geeft hun tot voedfel alle de beeldtenisfen van 'de Vrijmetfelarij, die door de groote omvending moeten worden verklaard. Onder voor- , weödfel van eenen volmaakteren Godsdienst te ontdekken: heeft hij hun diets gemaakt, dat het Christendom tegenwoordig niets anders is dan bijgeloof en dwingelandij. Hij heeft hen met zijnen geheelen haat tegen de priesteren, en tegen den tegenwoordigen ftaat der regeeringsvormen bezielt. Het is genoeg dat zn hem helpen afbreeken; hij neemt zieh wel in acht dat hij hun niet zegt, wat hij wil opbouwen. Maar ontdekte de fecte onder deze Ridders de zulken die van zelve den zin van die groote omwending bevatten; deze worden door de broederen uitvorfchers onderfcheiden. Van deze moet inzonderheid dat geen verdaan worden wat het wetboek zegt: „ Laat de Schotfe Rid„ ders met bedaardheid bedenken, dat zij het opzicht hebben over eene groote inrichting tot. I weizijn van het menschdom." De Schotfe Ridders hebben wezentliik een groote rol te fpeelen in de order, zij zijn opzienders en beftuurders van alle voorbereidende graadert. Zij hebben tot dat einde hunne bijzondere vergaderingen, die geheime Capittsh genoemd worden. Het eerfte werk van deze Capittels is om in hunne ftreek voor de belangen van de order'te waaken. Hun eerfte lastbrief zegt uitdruklijk, * Schotfe Ridders moeten zich' bezig houden met gefchikte  l$2 ZESDE SJ! 1 plannen uittedenken, om de kas van de order te verrijken; - het is te wenfehen , \ dat zij middel zullen vinden, om de order in het, bezit te'/lellen van aanmerklijke inkomften, in hun gewest. — Hij die dezen dienst bewezen heeft moet niet twijffelen, of deze inkomften zullen tot een edel oogmerk worden gebruikt. — Elk een moet zich met alle zijne kragten toeleggen, om het gebouw, in zijne /Ireek, langzamerhand, hegt te maaken, tot dat de order op vaste grond/lagen /leunt Het tweede gedeelte van hun wetboek vertrouwt aan die zelfde Ridders het beftuur van de voorbereidende clasfe. Elk van hen moet met een zeker getal van broederen, die de academiën, van Minprval's beftuuren, briefwisfeling houden. ■ Het wetboek zegt hun, welke ftukken zij zelve kunnen beflisfen , van welke broederen zij de bevoordering kunnen verhaasten of tegenhouden; en welke rekenfehap zij aan de hoofden moeten geven. Om met de minderen briefwisfeling te houden, hebben zij het gewoone cijffer-fchrift van de order; en om aan de hoofden te fchrijven, hebben zij een bijzonder cijffer, hetwelk wezentlijke beeldfpraak is. Hun is eene bijzondere zorg aanbevolen over de groote Illuminaaten; het wetboek zegt, „ de Schotfe Ridders moeten zorg draagen, dat de gi:oote llluminaaten in de brieven, die zij alle ■ ■ 'o - . h maan- C*/. inftruaie van dien graad.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. IgJ maanden moeten fchrijven, niet vergeeten optegeven, welke ampten zij misfchien te vergeven hebben (*>" Ik heb in het voorige hoofdftuk gezegt, hoe nuttig deze voorzorg zij, om den ijver der broederen lebeloonen; de Illuminaat Knigge geeft zich de moeite van ons te doen opmerken, hoe nuttig deze voorzorg zelf den vorsten zou kunnen wezen. „ Vooronderstelt, zegt hij, dat een w vorst eenen minister heeft, die een Illuminaat „ is, en dien hij vraagt, welken perfoon hij . gefchikt acht tot eenen • openftaanden post 5 „ dan kan de minister, door middel van het w wetboek der uitvorfchers, het waare en gen trouwe beeld van verfcheide perfoonen aanbiew den, waaruit de vorst Hechts eene keuze te u doen heeft (f)." Ieder leezer voegt hier van zïlve bij, door middel der belofte, om alle openvallende posten aan de broederen te begever, en door middel der oplettenheid van de Schotfe Ridders, zal de Illuminaat minister geene anderen tot deze posten voorftellen, dan de ingewijdden, welke de order zelve verkiest: En het Illuminatismus zal weldra de befchikking hebber, over alle ampten, bedieningen en waardigheden, en over de geheele macht van den Staat. Ter- (*) Zie deze twede inftruélie, No. 12. CtO Bermen iclaircisf, de Philon, bl.dz. 95. M 4  'o9 ZESDE DEEL Terwijl de fecte dezen geheelen invloed op de. hoven uitoeffent, zijn de Schotfe Ridders gelast, naar invloed op de loges der Vrijmetfelaareate ftaan. Hunne wetten zijn in dit opzicht insgelijks opmerkelijk; ziet hier wat dezelven voornamentlijk omtrent dit Huk mede. brengen. ,, De geheime capittels zullen in elke ftad * van hun gewest, hoe klein die ook wezen „ moge, Vrijmetfelaars loges van drie gewoone ,, graaden oprichten. Zij zullen tot deze loges » laaten aanneemen menfchen van goede zeden, „ die de algemeene achting bezitten, en een ta„ melijk inkomen hebben. Deze menfchen moe„ ten opgezogt en tot Vrijmetfelaars aangenomen worden, al mogten zij ook niet nuttig zijn voor, „ het Illuminatismus tot onze verdere oomer„ken^r „ Wanneer er in deze fteden reeds eene ge-, „ woone Vrijmetfelaars loge is, zullen de Rid„ ders van het Illuminatismus eene andere die „ wettjgeris, trachten opterichten; ten mirften » zullen zij geene moeite fpaaren, om de jverM hand te krijgen in die geene, welke zij reeds n gevestigd vinden, het zij om ze te hervormen, » of om ze te doen fpringen (f n Zij zullen onze broederen nadrukiijk in- » fcher- (*) Derde intlruclie voor dien zelfden graad, No. t. (JJ lom. No. 3.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 155 „ fcherpen, dat zij, zondêr roedemming van de B hoofden, geene van deze gebaande gevestïg„ de loges mogen bijwoonen, in welken de H broederen, behalven hunne vóddekraara van „ papieren, niets anders van de Engelfchen „ hebben, dan eenige zinnebeelden en plegtig„ heden, die zij niet begrijpen. Alle deze Met„ felaars zijn geheel onkundig omtrent de echte „ Vrijmetfelarij, en omtrent haar groot oogmerk „ en haare waare opperhoofden. Hoewel er in „ die loges mannen van veele verdienden gevonw den worden, zoo hebben wij nogthans gewich„ tige redenen, om hun niet ligt onze loges te „ laaten bezichtigen (*)•" „ Onze Schotfe Ridders zullen toezien, dat in „ de ondergefchikte loges alles geregeld toegaat. „ Zij zullen inzonderheid acht geven op de voor' „ bereiding der candidaaten. Hier moet men „ zijn man onder vier oogen toonen, dat men hem „ wel kent. Brengt hem doorftrikvraagenin verlen genheid, om te zien 0/ hij tegenwoordigheid van „ geest bezit. Is hij niet vast in zijne beginfe„ len, toont hij zijne zwakke zijde, laat hem „ gevoelen, hoe veel hem nog ontbreekt, en „ dat hij nodig heeft door ons geleid te wor, den (f )." „ De afgevaardigde Meester der loges, die ,, doorgaans de rekeningen naziet, moet ook lid C) ïbid. No. 5, (t) Ibid. No. 9. Mg  f5» ZESDE DEEL j, van ons geheim capittel zijn. Hij moet de loges » doen gaoven, dat zij alken over hun geld be„fchikken; maar hij moet dit geld overeenkomjlig n het oogmerk van onze order gebruiken. Moet „ een van onze medebroederen geholpen wor* „ den , men ftelt het aan de loge voor. Indien ,, deze medebroeder geen Vrijmetfelaar is, koomt „ het er niet op aan, men moet nogthans door „ het een of ander middel zijn voorneemen tragten. {, te bereiken." » Men zal de hoofdfom niet aanfpreeken, op* » dat wij eens middelen of fond/en mogen hebben t, tot yeel grooter onderneemingen. Men moet „ 's jaarlijks het tiende gedeelte van het geen in „ deze loges ontvangen word naar het geheim „ capittel zenden. De fchatmeester, aan wel„ ken deze fondfen worden ter hand gefteld, „ moet dezelven bijeen vergaderen, en ze door H allerlei middelen tragten te vermeerderen (*}." „ Voor dat wij onze eigene fondfen aanraken, B om onze medebroederen te helpen, moeten » wij hun, zoo veel mogelijk is, uit de fond„ fen van de loges, die niet tot ons leerftelfel » behooren, zoeken te onderfteunen. Over het „ algemeen moeten wij het geld, hetwelk die foor. „ ten van loges zoo nutteloos ver/pillen, tot ons n groot oogmerk doen dienen Cf)." n Wanneer een verftandig Vrijmetfelaar in 0 onze W Ibid. No. ia. (f) ibid. No. 13.  VAN HET WETBOEK HER ILLUMINAATEN. ÏS7 „ onze order word aangenomen, komt hij on„ middelijk onder het opzicht van onze Schotfe ; Ridders (*>" Uit welk wetboek hebben dan Weishaupt, en zijn verzamelaar Knigge dit foort van lesfen gehaalt, waarvan zij de wetten hebben gemaakt voor hunne Schotfe Ridders? Veele leezers zullen ongetwijfTeld zeggen; uit dat van Mandrin, of van Cartouche, en van alle vermaarde ftruikroovers; maar geen van beiden behoefden deze vernuften. Het vernuft van Weishaupt was genoeg. Hij had dit beginfel uitgevonden: Het einde maakt het middel goed; hij paste het toe op dieverij, die zijne ingewijdden begingen in de boekerijen der vorsten of geestlijken; zijn verzamelaar Knigge past het toe op de kas van de eerlijke Vrijmetfelaars. En wij zullen de fecte nog gewichtiger toepasfingen daarvan zien maaken. Geen Illuminaat, dien de eer van zij» nen ftichter meer ter harte gaat, dan van den verzamelaar, werpe ons tegen, dat Weishaupt geen fmaak had in dezen graad van Schot/en Ridder. Weishaupt had er geen fmaak in; maar waar was het de dieverij en de fchelmerij, die hij uit deszelfs beginfelen zag voortvloeien, en welke hij afkeurde? Men vind geen enkel woord in zijne brieven, waaruit men deze afkeuring kan opmaaken. Knigge zou geantwoord heb- (•) Ibid. No. iS.  J$8 ZESDE DEEL hebben: Wat doen die halzen van Vrijmetfelaars met hun geld? gelijk Weishaupt geantwoord had; Wat doen die halzen van monniken met hunne tostlijke boeken? Weishaupt keurde dien graad af, niet om dat hij dagt, dat dezelve de beginfelen van de fefte te buiten ging, maar om dat hij hem voor al te armhartig hield; dit zijn de eigen uitdrukkingen van zijne verachting: Der «lende Seottifche Rittergrad. Hij wagtte zich wel, dat hij in de veranderingen, welke hij daarin maakte, niets liet wegvallen van de roverijen of diefftal, die ten dienfte der order moeten gedaan worden. Kortom hoedanig deze graad ook zij in het wetboek van de fecte, Weishaupt Hemde ten minften toe, dat dezelve zou dienen tot eene voorbereiding tot de verborgenheden voor zijne Epopten dat is, de priesteren van het Illuminatismus; en zeker, wanneer wij denzelven in dit licht befchouwden kon men misfehien, volgens de meening der fecte, nog naar waarheid zeggen, dat deze graad van rovende Ridders, armhartig en ellendig was. Ik gaa den Ieezer in ftaat Hellen , om er over te oordeelen. . CO Epopten wierden bij de Grieken genoemt, die geenen, wel. I?e tot de groote Eleufinifche verborgenheden waren toegclaaten. »E VERTA4LEJU 01 V"?8H3S UOS .. ; •'..''{!• • p ' ' h  TAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 155 NEGENDE HOOFDSTUK. Zevende deel van het Wetboek der Illuminaaten; clasfe der verborgenheden; de Epopt of de Priester der llluminaaten ; kleine verborgenheden. \^elke verzekeringen de fecte ook hebben moge van de voorderingen harer kweekelingen in de voorbereidende clasfe, zo vreest Weishaupt nogthans zulke te zullen aantreffen, dien het laatfte oogmerk van zijn Illuminatismus zou ftooten. Hij heeft nieuwe trappen nodig, om ze tot het waare doel van zijne zamenzweering te brengen. Van daar die verdeeling in kleine en groote verborgenheden; van daar die onderverdeeling van graaden in de kleine verborgenheden zelve. De eerfte ftap, dien de ingewijdde in deze clasfe doet, brengt hem tot het priesterfchap van de fecte; hij word van Schots Ridder Epopt; onder dezen naam moet hij bij de laagere clasfe bekend zijn, bij de hoogere graaden word hij Priester genoemd (*> De naam van kleine verborgenheden moet den leezer niet in het denkbeeld brengen, dat de- («) Zie Thihn & Spartacus, infirull. pour ce gradt.  ■ fcfc» ZEVENDE D E E L dezelven minder verdienen gekent te worden, onder dezen weinig betekenenden naam behelzen zij nogthans het grootfte gedeelte van het geheim. Voor dat de ingewijdde daartoe komen kan, moet hij alle de lesfen tegen den Godsdienst en de maatfchappij, die hij ontfangen heeft, in zijne ziel en in zijn geheugen vereenigen, om op de volgende vraagen een fchriftlijk antwoord te kunnen geven. i. „ Beantwoord de tegenwoordige toeftand „ der volken aan het oogmerk waartoe de men„ fchen op deze aarde geplaatst zijn? Bij voor» w beeld, bereiken de regeeringsvormen, de burM gerlijke maatfehappijen, en de godsdienften w der volken het doel, waartoe de menfchen w dezelven hebben aangenomen ? geven hun de h wetenfehappen, waarmede zij zich over het „ algemeen bezig houden, wezentlijk licht, w brengen zij hen tot het waar geluk? zijn de„ zelve niet gevolgen der veranderde behoeften, „ van den onnatuurlijken toeftand, waarin zich w de menfchen bevinden ? zijn dezelven niet enw kei eene uitvinding van ledige en fpitsvinnige „ hersfenen?" 3. „ Welke burgerlijke maatfehappijen, welke w wetenfehappen fchijnen u al of niet aan het n oogmerk te beantwoorden ? Heeft er voorheen » niet eene eenvoudigere order van zaaken beM ftaan? Welk denkbeeld vormt gij u van dezen „ vroegen ftaat der waereld ? " 3- Zou  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. Ifjl g. „ Zou het thans, daar wij door alle deze ^ gebreken Qof door alle de ijdele en nuttelooze H vormen van burgerlijke regeeringen) zijn door„ gegaan, mogelijk zijn, om tot deze eerfte en „ edele eenvoudigheid van onze voorvaderen te„ rug te komen? zouden onze vorige rampel* „ vooronderftelt dat wij er weder toe kwamen* „ dezen ftaat niet duurzaamer maaken ? Zou het „ menschdom als dan niet gelijk zijn aan ie„ mand, die, na dat hij in zijne kindfche jaa„ ren de vermaaken der onfchuld genooten, en „ in zijne jongelingfchap alle de dwaalingen der „ hartstochten opgevolgt had, door de onheilen „ en de ondervinding wijzer geworden is en „ zich nu beijvert om tot de onfchuld en de „ zuiverheid van zijne kindfche jaaren terug te „ keeren?" 4. „ Wat zou men kunnen doen om dit geluk„ kig tijdperk weder terug te doen keeren? Zou „ men daarin Hagen, door openbaare maatrege„ len, door geweldige omwendingen, of door „ eenen anderen weg?" 5. „ Geeft de Christlijke Godsdienst, in zijne „ zuiverheid, niet eenige kenmerken? kondigt w hij niet eenen diergelijken gelukftaat aan? be„ reid hij denzelven niet voor?" 5. „ ls deze eenvoudige en heilige godsdienst „ tegenwoordig nog bij de onderfcheide fectens „ te vinden? of is dezelve beter?" 7. H Kan men dien beteren godsdiensr kennen n en  J62 ZEVENDE DEEL „ en aan anderen leeren? Zou de waereld, zoo w als zij thans is, meer licht kunnen verdragen? * Zoud gij geloven, dat het goed zou wezen, „ voor dat men de ontelbaare hinderpaalen uit „ den weg heeft geruimt, aan de menfehen eerst „ een zuiverder godsdienst en eene verhevener „ wijsbegeerte voortedellen, en vervolgens de „ kunst te leeren om elk zich zeiven, naar zijn „ voordeel, te regeeren?" 8.,, Zou de tegenftand der menfchen omtrent „ deze weldaad niet ontdaan uit onze zedelijke „en daatkundige betrekkingen? Zouden onze „ redelijke en daatkundige betrekkingen, of een „ kwalijk begreepen eigen belang, of liever „ zouden onze ingewortelde vooröordeelen deze * hinderpaalen niet veroorzaaken? Dat zoo vee„ le lieden zich tegen de herdelling van het „ menschdom verzetten, is zulks niet toe te v fchrijven aan hunne gehegtheid aan de oude „vormen, en wijl zij alles verwerpen en laa„ ken, wat zij in dezelve niet zien, zélfs het „ natuurlijkde, grootde en fchoonde, dat met „ mogelijkheid kan uitgedagt worden ? Word ,, helaas ! thans het eigenbelang niet getrokken „ voor het grooter algemeen belang van het „ menschdom?" 9- » Moet men deze verwarringen niet in dilte „ en langzamerhand tragten te verbeteren, voor * dat men zich vleien kan, die gelukkige tijden n van de gouden eeuw te zien herleven? Moet „ men  VAN «ET WETBOEK DSR ILLUMINAATEN. iSj £ men intusfchen niet liever de waarheid in i, geheime genootfehappen voortplanten?'' 10. „ Vinden wij geene fpooren van deze ge"* ^ heime leer in de oude fchoölen der wijzen, w in de verbloemde lesfenj die Jezus Christus, „ de verlosfer en zaligmaaker van het mensch„ dom, aan zijne geliefrte discipelen gegeven „ heeft? Ontdekt gij de maatregelen van eene „ trapsgewijze opvoeding niet, in die kunst, „ welke, zoo als gij ziet, zedert de vroegfte „ tijden aan onze order is overgelevért (*)?*' Indien het antwoord van den candidaat op alle deze vraagen toont, dat hij niet zeer veel voordeel heeft gehad van zijne trapsgewijze opvoeding, zal hij de gunst, welke hij verzoekt, niet verkrijgen. Is dit antwoord dubbelzinnig, dan doet men hem nieuwe vraagen, of men gelast hem, zich duidelijker uittedrukken (t> Maar toont hij dat hij genoeg voorbereid is om de lesfen van den Hierophant, over alle deze groote ftukken, zonder weêrzin aantehooren j dan geven de hoofden hunne toeftemming tót zijne aanneeming; de vergadering van de Priesteren der Illuminaaten word bijeen geroepenj en de dag tot de aanneeming bepaald. De ingewijdde, die den aanneemeling zal inleiden, begeeft zich op het bepaalde uur naar zijn huis» en (*) Ibid. (t) M. lnftrult. bitér. fur tadmisf. aü gradc i* prétré. lil. Deeh N  i in zijne betrekkingen tot andere menfchen te beftuuren. In dezen eerften ftaat ontbraken »9 hem de gerieflijkheden van het leven, maar s, hij was er niét ongelukkiger om; wijl hij ze 95 niet kende, voelde hij derzei ver gemis niet. 9» Gezondheid was zijn gewoone toeftand, en 95 lighaamlijke fmert was de eenige onaangena», me aandoening, welke hij ondervond. — Ge9> lukkige ftervelingen, die nog niet verlicht 9, genoeg waren om de rust van hunne ziel te », verliezen, om die groote beweegraderen van ,, onze elenden te gevoelen, die begeerte na „ macht en onderfcheidingen die neiging tot zinnelijkheid, die trek na geld, die waare, ,, erfzonde, met alle hare gevolgen, als nijd, 9, gierigheid, onmatigheid, krankheden, en alle „ ftraffen der verbeelding. „ Weldra ontwikkelde zich in de menfchen 9, een ongelukkige kiem; en hunne rust hun „ oorfpronglijk geluk verdween. „ Naar mate de huisgezinnen talrijker wier- den, begonnen de nodige middelen tot hun „ onderhoud te ontbreeken; het zwervend of 9, herders leven hield op; het eigendom wierd geboren; de menfchen kozen zich eene vaste $, woonplaats, de landbouw vereenigde hen. De 5? fpraak ontwikkelde zich; en de menfchen, « die  VAN HÉT WETBOEK DER ILLUMÏNAATEN. !?5 ^ dié mi te zamen leefden, begonnen hunne ,4 kragten jegens elkander ié beproeven, de „ zwakken van de Herken té onderfcheiden. „ Hier zagen zij zeker hoe veel zij elkander ,, konden helpen i hoe de voorzichtigheid en „ de fterkte van één meftsch, verfcheide ver- eenigde huisgezinnen kon beftuuren, en hun» „ ne velden tegen vijandelijken inval beveili,, gen; maar hier werd de vrijheid geheel om,-, ver geworpen, en de gelijkheid verdween." „ Met behoeften, die tot nu toe onbekend ,i waren geweest, voelde de mensch, dat zijne ,, eigene kragten hein niet meer toereikende ,, waren. Om hier in te voorzien, onderwierp „ zich de zwakke onvoorzichtig aan den fter,, keren of wijzerert, niet om van hem mishan,, deld, maar befchermt, beftuurt en verlicht te worden. — Er heeft derhalven geene on„ derwerping plaats, zelf niet van den kant van „ den onbefchaafften mensch, dan in geval ik „ deri geenen, aan welken ik mij onderwerp, nodig heb, en Onder voorwaarde, dat hij mij „ kan bijftaan. Zijne macht houd op, zoodra „- hij zwak word, of een ander de meerderheid ,, bekoomt. Dé koningen zijn vaders; de va„ derlijke macht hoiid öp, zoo draa het kind „ zijne kragten heeft verkregen. De vader zou „ zijne kinderen beledigen} wanneer hij zijne „ rechten verder wilde doenvoortduuren. Elk H mensch, die meerderjaarig is geworden, kan » aieh  ij<5 ZEVENDE DEEL „ zich zeiven regeeren; wanneer een geheel volk mee-rderjaarig is, is er geen rede meer ,, om het onder voogdij te houden." „ Nimmer onderwierp, zich de fterkere. aan ,,, den zwakkeren; de natuur heeft den zwak.,,-ken beftemt om te dienen, wijl hij behoef. „ ten hgeft; den fterken om te heerfchen, om ,„ dat hij nuttig wezen kan. Indien de een zij„ ne fterkte verliest, en de andere. ze ver„ krijgtr, dan verwisfelen zij flechts van plaats, „ en hij die; eerst diende word heer. Hij, die „ een ander nodig,heeft, hangt .ook van hem „ af; hij heeft zelve affland gedaan van zijne „ rechten. Weinige behoeften te hebben is „ derhalven de eerfle flap tot de vrijheid. Daar„ om zijn wilden, en de meeste verlichte men„ fchen, misfchien de eenigfle vrije menfchen. „ Wanneer de behoefte duurzaam is, dan is de „ dienstbaarheid ook duurzaam. Dé veiligheid „ is eene duurzaame behoefte Wanneer de menfchen zich van alle onrechtvaardigheid ,, hadden onthouden, zouden zij vrij gebleven „ zijn; de onrechtvaardigheid alleen bragt hen „ onder, het juk. Om veiligheid te verkrijgen, „ plaatften zij de macht in de hand van één „ mensch, en daardoor fchiepén zij zich eene „ nieuwe behoefte; te weeten, de vrees. Het 3, werk hunner handen verfehrikte hen; om in „ veiligheid te leven, beroofden zij zich zeiven ?, van hunie veiligheid. Dit is het geval van „ onze  ▼An het wetboek der illuminaaten. Jfy onze regeeringsvormen. — Wanneer zullen wij tegenwoordig eene macht vinden, die ons ,, befchermt ? In de vereeniging; maar hoe „ zeldzaam vind men die vereeniging elders ,, anders, dan in nieuwe geheime genootfchap„ pen, die door wijsheid beter beftiert worden, „ en door de naauwfte banden vereenigd' zijn; ,, en van daar die neiging tot geheime ge„ nootfchappen , die de natuur zelve inboe* ,, zemt." ,, Zodanig is de waare en wijsgeerige gefchie,, denis van de heerschzugt en de vrijheid, van „ onze wenfchen en onze vrees. De heersch,, zugt wierd uit de vrijheid gebooren en de „ vrijheid word uit de heerschzugt gebooren. „ De vereeniging der menfchen tot eene maat„ fchappij, is de wieg en het graf van de ,, heerschzugt; zij is tevens het graf en de wieg van de vrijheid. Wij hebben de vrij„ heid gehad, en wij hebben ze verlooren om „ ze weder te vinden, en om ze niet weder te verliezen, om uit haar gemis de kunst te lee„ ren van ze beter te genieten. De natuur heeft „ de menfchen uit den onbefchaafden ftaat ge„ trokken, en in burgerlijke maatfehappijen „ vereenigd. Uit deze maatfehappijen gaan wij „ in andere over die verftandiger gekozen zijn. Nieuwe maatfehappijen bieden zich aan ons „ aan, en door deze komen wij weder tot den n ftaat, uit welken wij gegaan zijn, niet om „ den  V* ZEVENDE DEEL' ,i den ouden kring op nieuw te doorloopen, ,, maar om ons lot beter te genieten." „ De menfchen waren derhalven uit hunnen i, vreedzamen ftaat ponder het juk der dienst„ baarheid overgegaan. Eden , dat aards Para.,, dijs was voor hun verboren. Zij wierden „ aan de zonde eh de flavernij onderworpen, „ en zij waren genoodzaakt om in het zweet •„ van hun aangezicht hun brood te eèten. Er „ waren er onder deze menfchen, die beloof„ den de anderen te zullen befchermen, en zij wierden hunne hoofden. -* Eerst hadden zij „ het gebied over horden, over volkplantin„ gen. — Deze wierden overwonnen of vereenig' den zich, en vormden een groot volk. Toen kreeg men natiën en opperhoofden; toen de „ natiën en volken ontftonden,' hield de waereld „ op een groot huisgezin, è'én rijk te zijn, de groote band der natuur wierd verbrooken. De „ menfchen erkenden elkander niet meer onder o j eenen algemeenen naam. — De liefde tot zijn „ eigen volk (Le nationalisme) nam de plaats in van de algemeene liefde. Met de verdee„ ling van den aardbol en deszelfs landen, wierd „ de genegenheid van den eenen mensch jegens „ den anderen in naauwe grenzen beperkt, bui„ ten welke zij niet meer gaan mogt. Toen „ wierd het eene deugd zich zeiven grooter „ te maaken ten koste van die geenen, die niet « tot ons volk behooren. Toen wierd het » ge-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. I79 „ geoorlooft, om ter verkrijging van zijn doel „ de vreemdelingen te verachten, te bedriegen „ en te beledigen. Deze deugd wierd Vaderj, landsliefde genoemd. Hij die rechtvaardig was omtrent de zijnen, en onrechtvaardig je„ gens anderen, die blind was omtrent de ver„ dienften van vreemdelingen, en de gebreken „ van zijn vaderland voor deugden hield, wierd „ een beminnaar van zijn vaderland genoemd. — „ En waarom zou men toen deze liefde nog s, niet naauwer beperken? Waarom zou men de„ zelve toen niet bepaalen tot leden van dezelf- de ftad, of wel van hetzelfde huisgezin? „ Waarom zou elk toen zich zeiven maar niet „ alleen beminnen? Ook zag men toen uit de ,, liefde tot zijn vaderland, de zugt voor zijne „ geboorteplaats (localisme) vnor zijne famielie „ en voor zich zeiven geboren worden. En „ dus was de oorfprong der (taaien, der regee„ ringsvormen, en den burger'ijke maatlchap» „ piiën, hot zaad der tweedragt, en de vader„ landshefde vond hare itraf in zich zelve.... „ Verminderd, knot deze liefde tot het vader„ land 'if. en de menfchen zullen zich op nieuw „ leeren kennen, en als menfchen beminnen: ,, alsdan heeft er geene partijdigheid meer plaats; ,, de band die de harten vereenigt zet zich uit ,, en word wijder — Vermeerdert daarentegen „ de vaderlandsliefde, en gij leert den mensch „ dat het niet laakbaar is deze liefde nog naau■ III. Deel. O „ wer  15b ZEVENDE D É É t „ vrer te beperken, dezelve tot de leden van ,, zijn huisgezin te bepaalen, en ze eindelijk „ op zijn eigen perfoon alleen te vestigen." Doch laaten wij deze drogredenen en lasteringen van den Hierophant wat verkorten. Laaten wij hem, onder voorwendfel van zijne algemeene liefde, zijnen af keer-laaten betoonen tegen de naamen van Grieken en Romeinen, van Franfchen óf Engelfchen, van Itatiaanen of Spanjaarden, van Heidenen en Jooden, van Christenen en Mufulmannen, die de volken of de godsdienften onderfcheiden. Vergunnen wij hem te zeggen, dat onder alle deze naamen, de naam van mensch vergeten word; wat zal daar uit anders volgen, dan dat deze voorgewende algemeene liefde van den Hierophant en van alle de Sophisten der verwoesting, de dekmantel is van de . verfoeilijkfte huichelarij? De eenigfte rede, waarom hij voorwend, dat hij alle menfchen even zeer bemind, is om zich van de verplichting te ontflaan, van er één wezentlijk te beminnen. Hij verfoeit de vaderlandsliefde, wijl hij de wetten der volken en van zijn vaderland haat. Hij verfoeit zelf de liefde tot zijn huisgezin, en ftelt de algemeene liefde in hare plaats, wil hij zijne medeburgeren en bloedverwanten niet meer bemind dan de Chineefen, de Tartaaren, de Hottentotten of de Barbaaren, die hij nimmer zien zal; en wijl hij dezelfde ©nveilchiiligheid voor allen hebben moet. Hij ver»  VAN HET WETBOEK DEK. ILLUMINAATEN. iSl Verwijderd en rekt den band der liefde, om tjfenzelven kragteloos te maaken. Hij noemt zich waereldburger, om niet' meer een burger, van zijn vaderland, een vriend van zijne bekenden, een vader of broeder van zijne famielie te zijn. Hij zegt ons, dat hij alle van het e'éne aspunt tot het andere bemint, opdat hii niemand van die geene, welke in zijne nabijheid zijn, zou hoeven te beminnen. Ziet daar wat onze waereldburgers zijn. De inwijding, die door deze woorden van algemeene liefde bedrogen word, is opgetogen van eene bedwelmeilöe bewondering. De Hierophant gaat over tot de wetboeken der volken; de inwijding, die door alle de lesföR verblind word, leert nog dat deze. wetbofikefi volmaakt ftrijden met het wetboek der natuur; en hij word niet ge aar, dat zij" niej. v wetboek zelve de eerfte wetten der natuur, de liefde tot zijne maagfchap en tot zijn vaderland, vernietigt. Hij vrasgt niet, waarom dat. geen, wat hij voor zijne broederen of medeburgereu doét, hem zou verhinderen, die pligten te vervullen , welke hij omtrent vreemdelingen of wilden, verfchuldigd is. Nieuwe drogredenen maaken hém diets, dat de menfchen zich het, eerst daarin wezentlijk hebben misgreepen, dat zij de gelijkheid en de vrijheid van het onbefchaafde leven, aan de inlteiling van burgerlijke wetten hebben opgeöiFerd. ü a Hier  I8l ZEVENDE DEEÏ, Hier ziet men den Hierophant inzonderheid zijnen haat en lasterzugt in eenen ongemeen hoogdravenden ftijl botvieren; terwijl hij de verichillende tijdperken van het menschdom zedertr de oprichting van de burgerlijke maatfehappijen doorloopt, ziet hij in de jaarboeken der volken niets anders dan onderdrukking, heerschzugt» flavernij, aanhoudende oorlogen en omwr.rJingen, die altijd op dwingelandij uitloopen. Nu eens zijn het de koningen, die zich van benden, welke men foldaten noemt, omringen, om hunne heerschzugt door buitenlandfche overwin» ringen te voldoen, of om hunne flaaffche onderdaanen door de vrees te regeeren; dan weder Zijn het volken die zelve de wapenen opvatten om van dwingelanden te verwisfelen, maar die nooit de dwingelandij in hare hartader aantasten. Wanneer zij meenden, dat zij zich vertegenwoordigers verkoozen, zag men deze vertegenwoordigers zelve, vergeetende dat zij hunnen last en macht van het volk hadden, de aristocratie en oligarchie fmeeden, die op nieuw in alleenheerfching en heerschzugt uitliep. Altijd was het menschdom onder het juk der verdrukking en der dwingelandij vernederd* Door deze hoogdravende redenering, die door de gebaarden, de oogen en de ftem van de priesterin van Apollo vergezeld gaat, word de inwijding bedwelmt, en begint, even als de Hierophant, uitteroepen: Zodanig zijn dan de gevolgen  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. iSj gen van deze inrichting der burgerlijke maat* fchappijën! — O dwaaze volken, dat gij niet voorzaagt, wat u moest wedervaaren, dat gij zelve uwe dwingelanden de hand leende om den mensch te vernederen tot de dienstbaarheid, tot den ftaat van redeloze dieren! Vooronderftellen wij, dat een waar wijze deze lesfen hoort, zal zijn hart niet van verontwaardiging worden aangedaan? en zal hij den Hierophant niet toeroepen: Dwaas? welke Godfpraak heeft u geleert, om in de jaarboeken der maatfchappij niet anders dan roovers en monfters te zien? Vind men dan de gefchiedenis van het gehoelal alleen in de pest, de hongersnood, den ftorm, het onweêr en in de losgelaaten elementen ? Geniet dan de mensch in den maatfchaplijken ftaat geene heldere dagen? Is de zon voor hem dan enkel een fchadelijk gefternte, om dat de lucht fomtijds koud en bewolkt is? En zoud gij daarom uw huis willen verlaaten, wijl het mogelijk is, dat het door de vlammen verteert word? Zoud gij het leven en de gezondheid vervloeken, wijl er fomtijds een oogenblik van fmert en krankheid is? Waarom fchrijft gij de rampen, die het menschdom treffen, aan den maatfchaplijken ftaat toe? Waarom verzwijgt gij de nadeelen, waarvan hij ons bevrijd, en de voordeelen, die hij aan den mensch, door hem uit de bosfehen te trekken, verfchaft? Ö g Mut-  Z E f E N D E D E 1 L Maar deze ftem der rede dringt niet in het hol van Weishaupt. De Hierophant baauwt zijne Godfpraaken onbefchroomt na. Hij gaat over tot het groot oogmerk der inwijing, en tot de middelen , om deze rampen, wier oorzaak hij alleen in de inftelling der wetten of der regeeringsvormen ziet, te doen verdwijnen. „ O natuur! hoe groot en onbetwistbaar „ zijn uwe ïjechten! Zelf uit den fchoot der „ rampen en verwoestingen word het middel der „ verlosfing gebooren! de onderdrukking houd „op, wijl zij begunftigers vind; en de rede „ begint weder in hare rechten te treden, wijl „ men zich beijvert ons haar te verfmooren. „ Zelf hij, die anderen wil verblinden , moet „ hen ten minften door de voordeelen van het on„ derwijs en de wetenfehappen tragten te be„ heerfchen. — De Koningen zelve beginnen „ te begrijpen, dat het hun weinig tot eer ver„ ftrekt om over domme en onweetende hor^ den te heerfchen. — De wetgevers beginnen „ wijfer te worden, zij begunftigen het eigen„ dom en de nijverheid — verkeerde drijfvee„ ren planten de wetenfehappen voort; de Ko„ ningen befchermen dezelven om ze diestbaar te w maaken aan de onderdrukking... andere men„ fchen maaken daarvan gebruik; om weder „ tot den oorfprong van hunne rechten opte« „ klimmen. Zij neemen eindelijk hunne toevlugt „ tot dit onbekende middel, om de omwending  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. lt$ „ ding in den menschlijken geest te verbaas„ ten, en om voor altijd over de onderdrukking „ te zegepraalen. Maar de zegepraal zou van „ korten duur zijn; en het menschdom zou wel„ draa tot zime vernedering terugkeeren , wan-. „ neer de voorzienigheid den mensch, in de „ vroegfte eeuwen, de middelen niet had aan„ gewezen, die zij ons heeft doen toekoo„ men., om in het geheim tot welzijn van het „ menschdom bedacht te zijn, en het zelve M éénmaal uittewerken." „ Deze middelen, zegt het orakel der Illumi„ naaten verder, zijn de geheime fchoolen der „ Wijsbegeerte. Deze fchoolen zijn ten allen „ tijde de archiven van de natuur en van den „ mensch geweest. Eenmaal zal door deze fchoo„ len het menschdom in zijnen oorfpronglijken „ ftaat herfteld worden; de vorsten en de na„ tien zullen zonder geweld van den aardbo„ dem verdwijnen." Het menschdom zal één huisgezin worden, en de aarde zal alleen de verblijfplaats van den redelijken mensch zijn. De zedeleer alleen., zal deze omwending, ongemerkt, doen ontdaan. De tijd zal koomen, wanneer elke vader wederom dat geen wezen zal, wat Abraham en de aardsvaderen waren, de priester en de onafhanglijke befiuurder van zijn huisgezin. De rede zal dan het cdHigst wetboek zijn" „ Dit is een van onze groote verborgenhedent O 4 Lui»-  ZEVENDE DEEL Luistert na het bewijs van dezelve en leerthoe zij tot ons zijn overgekoomen." Ik heb het reeds gezegt; indien mijn oogmerk enkel was om te bewijzen, dat er eene zamenzweering beftaat, die door het Illuminatismus gevormt is, tegen alle maatfehappijen, en alle burgerlijke wetten, en tegen alle volkslighamen; dan zouden deze lesfen van den Hierophant alleen voldoende zijn; maar om het gevaar waarin wij verkeeren recht te hefeffen, moeten wij zien dat deze zamenzweeringen, hoe dwaas ook, in de fecte misdaad.ge zamenzweexingen worden; wij moeten weeten, door welke kunstgreepen zij de geestdrift doen ontftaan, en de benden van hare ingewijdden bezielen, „ Welk eene fchromelijke verblindheid heeft „ de menfchen in het denkbeeld gebragt, dat „ het menschdom altijd zoo geregeert en be„ heerscht moest worden, als het tot nu toe 9, beheerseht is?" „ Waar is dan de mensch, die alle de hulp„ middelen der natuur gekent heeft? Waar is „ hij die hare bepaalingen gemaakt, en die tot „ haar gezegt heeft: tot hier toe en niet ver9, der, tot die natuur, wier eenige wet is de éénheid in eene oneindige verfcheidenheid ? ,, Wie heeft haar geboden altijd den zelfden ■» kring te doorloopen, fteeds het zelfde fpoor „ te volgen? _ Wie is hij, die de menfchen, en wel de beste, de wijste, en de verlichtüe  TAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 187 ^, onder dezelven veroordeeld heeft tot eene ,, eeuwige flavernij? — Waarom zou het on- mogelijk zijn, dat het menschdom tot zijne », hoogde volkomenheid, tot de bekwaamheid om zich zeiven te regeeren, geraakte? Waar„ om zou hij, die in daat is om zich zeiven 5, te leiden, altijd moeten geleid woHen? Is het dan onmogelijk, dat het menschd.-m. <~>f » ten minden het grootde gedeelte vat: bef menschdom, uit zijne minderjarigheid geraki „ Indien deze zulks kan waarom kan geene het niet? Toont aan den eenen het geen gij den „ anderen geleert hebt, toont hem da groote 9» kunst om zijne driften te bcheerfchen , zijne 9, begeerten te regelen. Leert hem. in zijne „ vroegile jeugd, dat hij anderen nodig heeft, „ dat hij zich moet wagten van anderen te be,, ledigen, indien hij niet wil beledigd worden; » dat hij een weldoener van anderen moet zijn, i, indien hij weldaden wil ontfangen. Maakt 5, hem geduldig, toegevend, wijs en gediendig. „ Leer hem deze deugden door overtuiging, ondervinding, en voorbeelden gevoelen, en „ gij zult zien, hoe valsch het voorwendfel is, „ dat de mensch een ander nodig heeft om hem „ te regeeren, dat de meeste menfchen te zwak „ en te bekrompen van vermogens zijn, om „ deze zoo eenvoudige waarheden te begrijpen, en zich daarvan te laten overtuigen. Helaas! „ wanneer dit voorwendfel waar was, dan was O 5 ï, het  iM , V E N P E- -»• E E ï. . „ het gedaan met ons- gelukt Dan zouden -wij. w vruchtelooze pogingen aanwenden, om het 9, menschdom te,verbeteren en te verlichten" „ Maar o vooroordeel! o tegenftrjjdigheid.der. „ menschlijke gedachten ! Zou het gebied der 9, rede, zou de bekwaamheid om zich zeiven te regeeren voor het grootfte gros van het „ menschdom niets anders dan een hersfen„ fchimmige droom zijn? En aan den anderen s, kant maakt het vooroordeel, deze bekwaam„ heid tot het erflijk voorrecht van de kinderen „ der koningen, van regerende famielien, en ,, van alle die geenen, die door hunne wijsheid „ of door gelukkige omftandigheden zich zeL9, ven onafhanglijk gemaakt, hebben." Welk eene fnoode list heerscht in deze wendingen van den Hierophant! De arme inwijding verbeeld zich wezentlfjk in de grondflagen, waarop onze burgerlijke maatfehappijen gebouwd zijn, niets anders dan eene in het oog lopende tegenftrijdigheid te zien. Hij meent, ter goeder trouw, dat dezelve fteunen op ons geloof omtrent het erflijk voorrecht der koningen en hunne kinderen, van geboren te worden met alle de nodige wijsheid , om zich zeiven te regeeren, terwijl de natuur deze weldaad aan alle andere menfchen ontzegt heeft; en Weishaupt, d.ie in het geheim den fpot drijft met de ligtgelovigheid, en de dwaasheid van zijne inwijeüngen, weet zoowel als wij, dat dit denkbeeld zelf  VAN HET WETBOEK DES. l&LUMINAATEN. jg£ gelf bij het domfte gemeen nimmer in de ziel is opgekoomen» . Hij weet wel, dat wij de koningen bij hunne geboorte niet anders befchouwen dan het overige gros der menfchen, in de waereld verfchijnende met dezelfde zwakheden, dezelfde hartstochten, en dezelfde onbekwaamheid ; hij weet zoo wel als wij, dat het vermogen om zichzelven te beftuuren, en om anderen te.regeeren, door opvoeding, door onderricht, en hulpmiddelen, welke iemand geniet, verkregen word; en wij weeten even zoo goed als hij» dat het kind van den geringften bedelaar , met dezelfde hulpmiddelen, dikwerf een beeter koning wezen zou, dan de geboore vorst; gelijk het ook met eene daartoe bereekende opvoeding een voortreflijk regent, of een groot veldheer zijn zou. Maar volgt daaruit eenige tegenftrijdigheid voor de maatfehappijen die in de onzeekerheid, welke perfoonen gefchikt zijn voor de regeericg, en daaarentegen verzekerd van de kuiperijen en beroeringen , welke met de verkiezing van koningen gepaard gaan, deze rampen vqorkoomen door de rijken en kroonen eiflijk te maaken? Daarteboven hoe dwaas is het voorwendfel, hetwelk fteunt op de bekwaamheid, om zichzelven te beftuuren? Neemt den voorzie htigften en wijsten man, hij zal de eerfte zijn die u zegt: indien ik geene wetten, geene overheid, geenen koning nodig heb, om mij te beletten, dat ik niet onbillijk zij jeg»ns anderen, dat  t90 (ETIRDt S t 2 L dat ik niemand verdrukke en beroove; dan heb ik die noodig, om niet door anderen berooft en verdrukt te worden. Hoe minder ik voorneemens ben, anderen ongelijk te doen, des te meer heb ik noodig, dat het beftuur anderen belet, mij zulks te doen. Gij verkiest, mijne onderworpenheid aan de wetten, flavernij te noemenj ik noem ze mijne veiligheid, mijne waarborg voor de geheele vrijheid, die ik nodig 3ieb, om goed te doen, en gelukkig en gerust in de maatfchappij te leven Ik weet niet, dat er wetten zijn, die mij beletten, om als een eerlijk man te leven. De booswicht vind daar alleen vrijheid , waar hij, ftrafloos, kwaad kan doen. Deze vrijheid heb ik niet nodig, ik ben den geenen, die het hem belet, verpligt. Gij noemt hem eenen dwingeland, eenen despoot: ïk noem hem mijnen koning, mijnen weldoener. Hoe beeter ik in ftaat ben, om mij zei ven, jegens anderen, te beftuuren, des te meer ben ik hem verpligt, dat hij anderen belet, zich zeiven kwaalijk, omtrent mij, te gedragen. Men houde mij deze aanmerkingen, welke ik tegen den Hierophant der llluminaaten maak, ten goede. Ik weet wel, dat dezelven niet nodig zijn voor die geenen, welke denken; maar ik zou misfchien leezers kunnen aantreffen, die even ligtgelovig zijn als de inwijding. Daar ik in de noodzaaklijkheid ben het vergif van het Illuminatismus aan te toonen, wil ik mij zei-  17an het wetboek der illuminaaten. ij». zeiven niet te verwijten hebben, dat ik het middel daartoe fpaarde. Indien er zijn, die weinig doorzicht bezitten in de gevolgen van de drogredenen der Illuminaaten, zal ik hun zeggen, welke hoop de llluminaaten zelve hebben; ik zal met den Hierophant wederom voortgaan. ,, Hebben wij onze waardigheid dan zoo ge. „ heel verlooren, dat wij onze keetenen niet ,, meer voelen, of dat wij die zelve kusfen, ,, en de hoop niet meer durven voeden, de vrij„ heid weder te verkrijgen, niet door oproer of „ geweld, maar door het gebied der rede? Zul„ len wij dan wanhoopen, ooit te kunnen doen» „ het geen wij morgen niet kunnen? Laat men» fchen van bekrompen vermogens op hunne wij„ ze redenkavelen, en oordeelen; zij zullen „ nog oordeelen, maar de natuur zal handelen. Zij is onverbiddelijk voor hunne baau-jgtige „ eisf' hen en gaat voort, terwijl niets in ttaat ,, is haren maiestueufen tred te vei tra^gen. ,, Veele dingen kunnen niet naar onzen wensch ,, gaan; alles zal zich van zelve her.iellen, „ de ongelijkheden zullen effen worden, de „ kalmte zal den florm vervangen. Alles wat „ onze bedenkingen bewijst is, dat wij al te „ zeer gewoon zijn aan den tegenwoordigen „ ltaat der zaaken; of misfchien dat wij er al te veel belang bij hebben om niet toete„ ftemmen, dat het mooglijlü zij, tot eene al», gemeene onafhanglijkheid te koomen. — Laat dan  Ï9* ZEVENDE DEEL „ dan de lachers lachen en de fpotters fpotten. „ Hij die opmerkt, en dat geen, wat de natuur „ weleer gedaan heeft, met dat geen wat zij thans „ doet, vergelijkt,zal weldraa zien,dat zij,niet5, tegenftaande alle onze kinderfpellen, onveran* derlijk naar haar doel ftreeft : De onbedacht„ zame merkt haren gang niet; alleen de wijfes „ die met zijne oogen den onafmeetbaaren tijd „ doordringt, ziet denzelven. Van de hoogte der „ bergen ontdekt hij dat verafgelegen land, welks „ aanweezen zelf niet e'énmaal vermoed' word „ door de meenigte, die in het dal rondkruipt." I „ De groote middelen, welke Weishaupt aan den inwijding voorftelt, om dit beloofde land te bemachtigen, zijn de behoeften der volkeren te verminderen en hen te verlichten. De Hierophant zegt tegen den inwijding: ,, Hij die 9, de volken onder het juk wil brengen heeft niet meer nodig, dan behoeften te doen ge„ boren worden, die hij alleen kan vervullen — richt den koopmansland tot een zeker lig- chaam, het welk bellier voert op, dat is te „ zeggen, geeft aan denzelven eenigen rang, „ eenige waardigheid in de maatfchappij, en „ gij zult met dit ligchaam eene macht hebben „ doen ontdaan, die misfchien de vreeslijkfte „ en willekeurigfte is. Gij zult haar de wet „ zien geven aan het geheelal; en van haar al„ leen zal misfchien de onafhanglijkheid van „ het eene, en de flavernij van het andere ge- „ deel-  VM HET WET30EE DER ILLÜJMNAATEN. deelte der waereld, afhangen. Want hij, die « de behoefte kan doen ontftaan of vooruitzien, ,, die dezelve kan doen ophouden, verminderen ,, of voldoen, is meester. Wel nu! wie kan „ dit beter dan de koopman? Hij integendeel, j, die de volken vrij wil maaken, leert hen, „ die dingen, die zij zich zei ven niet kunnet* j, aanfchaffen, te ontbeeren. Hij verlicht hen, „ hij geeft hun kloekmoedigheid en vaste ze„ den. Hij, die de menfchen leert, maatig* „ ingetogen en van weinig te leven, en zich, „ te vergenoegen met het geen zij hebben, ia „ gevaarlijker voor den troon, dan die geen , „ welke den koningsmoord predikt. — Indien „ gij dezen trap van licht niet op eens aan alle „ menfchen kunt geven, zoo maakt ten minften „ een begin met u zeiven te verlichten en be,, ter te maken. Dient, helpt, onderfteunt el,, kander; vermeerdert uw getal ; maakt ten „ minften u zeiven onaf hanglijk, én laat den „ tijd en de nakomelingfchap voor het overige „ zorgen. Is uw getal eenigfins aanmerkelijk „ geworden, zijt gij door uv/e vereeniging ftérk „ geworden , draalt niet meer, begint u zeiven ,, vreeslijk te maken voor de IhooJen (dat is „ voor alle de geenen, die zich tegen onze oog„ merken verzetten;. Alleen om dat gij talrijk „ genoeg zijt, om onverfchrokken te durven ,, fpreeken, en gij wezenlijk onverlchrokken « fpreekt, zullen de fnoóden beginnen te fidde. „ ren. —  ZEVENDE DEEL w ren. — Veelen zullen» om niet door de metf nigte overmeesterd te worden, van zelve goed „ worden (gelijk gij) en zich onder uwe banie„ ren begeven. Weldra zult gij fterk genoeg „ zijn om anderen de handen te binden, hen „ onder het juk te brengen, en de ondeugd „ in hare geboorte te fmooren. Het middel om „ het licht a'gemeen te maken, is niet om het» „ zelve op éénmaal in de waereld te verfprei» den. Begint eerst met u zeiven; wend u ver„ volgens tot uwen nabuur; verlicht met uw » tweeën eenen derden, eenen vierden; laat deze tt insgelijks de kinderen des lichts vermeerderen »„ tot dat de menigte en de fterkte ons macht „ geven (*>" Ik zie in het handboek van de plegtigheden der Illuminaaten, dat, wanneer de Hierophant door deze lange godfpraaken vermoeit is, en wat verkiest uit te rusten, andere ingewijdden bij beurten kunnen optreden (f;. Ik wil mijne lee« zers ook wat laten uitrusten. Zij hebben behalven dat genoeg om na te denken, over alle die lesfen, welke Weishaupt geeft. Zij zullen zich zeiven afvragen, in hoe verre het volk zijne (*) Discours pour les petits myftères de tllluminisme. (fj Men heeft wezemlijk twee uuren werk om deze redevoe.' jting te leezen. Het gedeelte, waarvan ik liet uittrekfel gemaakt heb, loopt van bladzijde 44 tot 93, Ecrits origin. 2de D«; en in de laatfle arbeid van Spartacus en Phih van bladzijde 10 tot48, met een veej kleiner letter.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMIiVAATEW. IJK zfjne behoeften moet verminderen, om zonder wetten te kunnen leven. Zij zullen zien,-dat het eerfte, het welk zij zullen moeten ontbeeren, is, de oogst of het brood; want zoo lang als men zich op den landbouw toelegt, zal men wetten nodig hebben, welke den geenen die gezaait heeft, befchermen tegen den geenen die maaien wil, waar hij niet gezaait heeft. Om des te beter over den Hierophant te oordeelen, zullen zij vooral die omwending, welke alleen het wérk moest zijn van het onderricht, die ongemerkt, en zonder den minften fchok of oproer, moést worden uitgevoert, moeten vergelijken met dien tijd, die, terwijl hij aan de Jngewijdden het getal, de fterkte en de macht geeft, hen in ftaat ftelt, om alle anderen de handen te binden, en alle die geenen, welke nog eenige verkleefdheid betoonen aan die wetten, en die burgerlijke maatfchappij, welke de fecte wil fmooren, te onder te brengen, en te overheerfchen. ///. Deel. P TIEN-  59» OVER DE KLEINE VERBORGENHEDEN TIENDE HOOFDSTUK. Vtrvolg der redevoering over de kleine verborgenheden van het Illumimtismtts. In het geen wij nu nog moeten openbaar maaken omtrent deze kleine verborgenheden, fchijnt de Hierophant, die zijne lesfen hervat omtrent de noodzaakljjkheid van de volken te verlichten, om eene groote omwending uittewerken, in den eerften opflag te vreezen, dat de inwijeling het waare oogmerk van deze omwending, die voortaan het doel van alle zijne onderrichtingen zijn moet, niet duidelijk genoeg moge begrepen hebben. „ Maakt derhalven het onder„ wijs en het licht algemeen, zegt de inwijer. „ Daar door zult gij ook de onderlinge veilig„ lieid algemeen maaken ; de algemeene ver„ lichting en veiligheid maaken de vorften en „ de maatfehappijen onnodig. Of waartoe zou „ men ze als dan behoeven?" Hier ziet men dus den inwijding zeer duidelijk onderricht omtrent het groote doel, waarop de verlichting, die hij voortaan moet verfpreïden, behoort gericht te zijn. De volken te leeren, om de vorften en.de maatfehappijen, of alle wetten en burgerlijke inftellingen te kunnen  VAN HET ILLUMINATISMUS. lyj nen oncbeeren; zoodaanig zal het oogmerk van zijne lesfen wezen. Maar wat moet het onderwerp van deze lesfen zijn, om dit oogmerk te bereiken? De zedeleer, en wel de zedeleer alleen, zegt de Hierophant: Want „ indien het „ licht het uitwerkfel is van de zedeleer, dan „ worden het licht en de veiligheid verrterkt, „ naar mate de zedeleer toeneemt. De zede„ leer is derhalven de kunst die de menfchen „ leert meerderjaarig te worden, uit den ftaat „ van voogdijfchap te geraaken, in zijne manne„ lijke jaaren te treeden, en de vorsten te onfc„ beeren." Wanneer wij de fecte het woord zedeleer met geestdrift hooren uitfpreeken, moeten wij aan deze befchrijving denken. Want ?onder dezelve zouden ons de woorden van eerlijk man, of van deugd, van braaven en fnooden, in den mond der ingewijdden, onverftaanbaar zijn. Volgens deze befchrijving alieen, is die geen een eerlijk man, die zijn best doet om de burgerlijke maatfchappij, hare wetten en beftuurderen te vernietigen, en die geen een fnoodaart, die zijn best doet om de maatfchappij in ftand te houden. Vreezende dat de inwijding misfchien zou tegenwerpen, dat het onmogelijk zij deze leer bij het menschdom fmaaklijk te maaken, roept de Hierophant, om deze tegenwerping voortekoomen, dus uit: „Ach! De geen die w zulke bekrompe denkbeelden van zijn eigen Pa „we-  I8 OVER DE KLEINE VERBORGENHEDEN „ wezen en van de menschlijke natuur heeft, „ kent de kragt der rede , en de bekoorlijkhe„ den der deugd niet; hij is zeer achterlijk op „ den weg des lichts. Indien hij en ik daartoe „ kunnen koomen, waarom zou. een ander het „ niet kunnen ? Hoe 1 men zou de menfchen zoo „ ver kunnen brengen, dat zij den dood trotfee„ ren, men zou hen met al den geestdrift van „ Godsdienftige en ftaatkundige zotternijen kun„ nen bezielen, en de eenige leer , die hen tot „ het geluk leiden kan, zou alleen hun niet „ fmaaklijk kunnen gemaakt worden. Neen , „ neen, de mensch is zoo flegt niet, als eene „ willekeurige zedeleer hem maakt. H\j is flegt, „ wijl de Godsdienst, de ftaat, en de kwaade „ voorbeelden hem bederven. Hij zou goed zijn, „ wanneer men hem trachtte te verbeeteren, „ wanneer er minder menfchen waren, die be„ lang hebben om hem flegt te maaken, opdat „ hunne macht in zijne flegtheid een fteunfel „ vinde." „ Laaten wij eedeier denken van de menfche„ lijke natuur ; laaten wij moedig arbeiden; en n ons door de moeilijkheden niet laaten affchrik,j ken, laaten onze beginfelen, het algemeen „gevoelen, en de regel der zeden worden;. „ laaten wij eindelijk de rede tot den Godsdienst „ der menfchen maaken , dan is het raadzel op„ gelost." Deze dringende vermaaning zal den leezer, ongetwijffelt, in ftaat fteilen, om zelve een  VAN HET ILLUMINATISMUS* ig§ «en ander raadzel optelosfen. Hij herinnert zich nog wel die outaaren, dien eerdienst, en die feesten der rede, die ons de Franfche omwending vertoond heeft: En hij behoeft niet meer te vraagen, uit welk hol deze Godheid te voorfchijn gekoomen zij. De inwijding leert hier ook nog, dat geen verklaaren, wat misfchien, tot nu toe, in de lange beproevingen, welke zijne inwijing zijn voorafgegaan, voor hem raadzelachtig was gebleeven. „ Wijl de zede„ leer alleen," zegt de Hierophant, „ zoo veel „ vermag , wijl zij alleen inllaat is, om die „ groote omwending, welke de vrijheid aan „ het menschdom wedergeven, en het rijk des „ bedrogs, des bijgeloofs, en der dwingelandij „ vernietigen moet, uittewerken; moet gij thans „ begrijpen, waarom wij onze kweekelingen, „ zoodraa zij in onze order opgenoomen zijn, „ de fterke verpligting opleggen, om de zede„ kunde te beoeffenen , en zichzelven en ande„ ren te leeren kennen. Gij moet zien , dat wij, „ wanneer wij aan eiken aankoomeling toeftaan, „ zijnen vriend tot ons te brengen, daar door „ eene bende trachten te vormen, die met meer , recht de heilige en onoverwinlijke kan ge„ noemt worden, dan die der Thebanen, wijl „ deze ftrijd, in welken zich de eene vriend „ naauw aan den anderen fluit, aan het mensch„ dom zijne rechten, zijne vrijheid, en zijne oor„ fpronglijke onafhanglijkheid verfchaffen moet. P 3 n De  300 OVER t>E KLEINE VERBORGENHEDEN „ De zedeleer, die dit wonder moet verrich„ ten, beftaat niet in jjdele fpitsvinnigheden. „ Hét is die zedeleer niet, die; terwijl zij dén „ mensch vernederd, hem zorgeloos maakt om„ trentde goederen van deze waereld, hem ver„ bied de onfchuldige vermaaken van dit leven „ te genieten, en hem haat jegens zijne broede„ ren inboezemt. Het is die zedeleef niet, wel„ ke het belang van hare leeraars begunftigd, „ die de vervolging en de onverdraagzaamheid „ beveelt, die de rede dwarsboomt, het voor„ zichtig gebruik der driften verbied, en ons de „ ledigheid, de werkeloosheid en de verkwis„ ting der goederen aan luiaarts, als deugden „ voorfteld. Het js, inzonderheid, die zedeleer „ niet, welke den behalven dat reeds ongeluk„ kigen mensch, door de hel en de duivelen, „ koomt kwellen, en kleinmoedig en wanho- pend maakt." „ Het moet integendeel die zedeleer zijn, welw ke tegenwoordig zoo zeer miskent, door het „ egoïsmus zoo zeer misvormt en met zulke „ vreemde gevoèlens overladen is. Het moet „ die Goddelijke leer zijn, die Jezus aan zijne „ leerlingen mededeelde; wier waaren zin hij „ hun in zijne geheime gefprekken openbaarde." Deze overgang voert Weishaupt tot de ontdekking van eene verborgenheid der godloosheid , voor welke men hem , zijne groote Illuminaaten en vooral zijne Schotfe Ridders, vau ver-  VAN HET ILLUMINATISMUS. -201 verre heeft zien voorbereiden. Tot verftand van deze verborgenheid, moeten wij ons herinneren, hoe zijne broederen wervers, en zijne leermeesters begonnen, met hunnen Candidaat, hunnen aankomeling, en Minerval te zweeren, dat er in alle dè logeö van het Illuminatismus niets behandeld word, het geen ftrijdig is met den Godsdienst en met de regeering. Alle deze beloften heefr men van lieverlee uit het oog verloren; de kwekelingen hebben tijd gehad, om gewoon te worden aan de uitgalmingen tegen de priesters en de koningen. Men heeft reeds te kennen gegeven, dat het tegenwoordige Christendom alles behalven de leer isj die Christus heeft gedicht; het is nog de tijd niet om Christus zelve op de lijst der bedriegeren te dellen. Zijn naam en zijne deugden kunnen nog eerbied inboezemen aan eenige ingewijdden. Er zijn nog eeni^en of er kunnen er nog zijn, bij welke de ongodisterij, in hare ruuwheid, nog aanftotelijk zou wezen. Ten gevalle van dezen maakt Weishaupt nogmaals melding van Jezus Christus. In den vorigen graad had hij zich vergenoegd met te zeggen, dat de Godsdienst-leer van dezen Godlijken meester verbasterd was geworden; hij had vooral nog geen gewag gemaakt van de daatkundige omwending, van welke hij alle de grondflagen voorgeeft in het Euangelie te kunnen aantonen. Hier maakt de affchuuwlijke Soihist van den God der P 4 Chris-  302 OVER DE .KLEINE VERBORGENHEDEN Christenen alles wat de alom beruchte Fauchet daarna in het geftoelte der omwending van hem gemaakt heeft. Hier maakt Weishaupt van Jezus Christus den vader der Jacobijnen, en om in de taal der omwending te fpreeken, den vader en den leeraar der Sans-culntten, Om al de helfche list en voorbedachte fnoodheid, welke in deze verfoeilijke kunstgreep heerscht, te gevoelen, moet men eerst de vertrouwde brieven van den ingewiidden, die gelast was, om het wetboek van Weishaupt in order te fchikken, leezen. Even als deze gedrochtlijke iiifteller ziet Knigge van den eenen kant menfchen, die alle openbaring verwerpen; van den anderen kant, en zelf onder de kwekelingen van bet Illuminatismus, ziet hij er eenigen, die eenen geöpenbaarden Godsdienst nodig hebben, om te weeten, waaraan zij zich moeten houden. Hieromtrent verklaart hij zijn gevoelen aan den ingewijdden Zwach, aan wien hij dus fchrijft: „Om deze twee clasfen van menfchen te ver„ eenigen, in werking te brengen, en tot ons „ oogmerk te doen medewerken, moest men „ eene verklaaring van het Christendom kunnen „ vinden, die de bijgelovigen tot de rede terug„ roept, en die onze wijzen leert, om de zaak „ wegens het misbruik niet te verwerpen. Dit „moest het geheim zijn van de Vrijmetfelarij, „ en ons tot ons oogmerk voeren. Intusfchcn » neemt de heerschzugt dagelijks toe, en de „ geest  ▼ AN HET ILLUMINATISMUS. IOJ g geest van vrijheid wint ook tegelijker tijd „ veld. Hier moest men derhalven de uitenten „ vereenigen. Wij zeggen daarom hier nogmaals, „ dat Jezus geenen nieuwen Godsdienst heeft „ willen (lichten, maar dat hij den natuurlijken „ Godsdienst flechts in zijne rechten heeft wil„ len hertellen, dat hij, door de waereld eenen „ algemeenen band te geven, en door het licht w en de wijsheid van zijne zedeleer te verfprei„ den, en de vooröordeelen te verdrijven , be„ doelde, ons te leeren, ons zeiven te regeeren, „ en zonder de geweldige middelen der om„ wendingen, de vrijheid en de gelijkheid onder „ de menfchen te herftellen. Tot dat einde „ behoefde men flechts eenige fchnftuurplaatfen „ bijtebrengen, en aan dezelven eene verklaaring „ te geeven, om het even of deze verklaaring „ waar of valsch was, indien elke plaats in de „ leer van Jezus flechts eenen, met de rede „ overeenftemmenden zin had. Wij voegen er „ bij, dat deze zoo eenvoudige Godsdienst „ van Jezus vervolgens misvormt is, maar dat „ hij door het geheim onderricht in deszelfs „ zuiverheid.bewaart, en door de Vrijmetfelarij „ tot ons overgebragt is." „ Spartacus (JVeishaupï) had daartoe veèle „ bouwftoffen verzameld, ik heb de mijne er, „ bijgevoegd in het onderricht omtrent deze „ twee graaden. — Wanneer or.s volkje dus ,s ziet, dat wij alleen in het bezit zijn van het P 5 „ waa.  204 °VER DE KLEINE VERBORGENHEDEN „ waare Christendom, hebben wij niets anders „ meer te doen, dan er een paar woorden tegen » de geestlijken en de vorsten bijtevoegen. In„ tusfchen heb ik dit op zulk eene wijs gedaan, „ dat ik deze graaden aan Pausfen en Koningen „ zou durven geven , wanneer zij onze beproe„ vingen hadden doorgedaan. In onze hoogde „ verborgenheden, moeten wij eerst dit vroom „ bedrog aan onze ingewijdden openbaaren, veiv „ volgens den oorfprong van alle Godsdienftige leugenen en derzelver onderling verband „ fchriftlijk bewijzen, en eindelijk de gefchie„ denis van onze order verhalen c*>" Indien de leezer niet al te fterk van verorotWaardiging is aangedaan over dit bedróg, hetwelk men den naam van vroom durft géven, öm de overige lesfen, die de Hierophant der ïlluminaten aan zijne inwijdingen geeft, te kunnen aanhooren, zoo laaten wij nogmaals in het hol keeren, waar het drievoudig vernuft der Godloosheid, der huichelarij, en der regeringloosheid, zijne Godfpraaken doet hóorem „ Onze groote en verheve meester, Jezus i, Christus van Nazareth, verfcheen in eene eeuw, „ toen het verderf algemeen was, onder een „ volk , hetwelk het juk der flavernij zedert' „ onheuglijke tijden levendig gevoelde; en den, „ door (*) Ecrits origin. 2J0 D. Brief van Philo Knigge aan Cato Swach, bladz. 104 cn volgende.  VAN HET ILLUMINATISMUS. 205 „door de profeéten aangekondigden verlosfer, „ verwachtte. — Jezus kwam de leer der rede „ verkondigen. En om dezelve meerderen in„ gang te doen vinden ftelde hij dezelve , bij „ wijze van Godsdienst voor, waartoe hij zich „ bediende van de overleveringen , die hij van „ de Jooden bekoomen had. Hij verbond zijne „ fchool, wijslijk, met hunnen Godsdienst en „ hunne gebruiken, en bediende zich van dezel„ ven tot een omkleedfel van het wezen en het „ innerlijke van zijne leer Zijne eerfte disci„ pelen waaren geene wijzen, maar eenvoudige „ mannen, gekoozen uit de laagfte clafsfe des „ volks, om te toonen, dat zijne leer voor alle „ menfchen gefchikt, naar elks vatbaarheid in* gericht, en dat het geenzins alléén aan dè „ grooten gegeven was, de waarheden der rede „ te verftaan. Hij leerde niet alleen de Jooden, „ maar alle menfchen hoe zij, door het onder„ houden van zijne geboden , hunne verlosfing „ konden deelachtig worden. Hij ftaafde zijne „ leer door een volkomen onfchuldig leVén, en „ verzegelde dezelve met zijn bloed. „ De geboden, die hij tot heil van het mensch„ dom gaf, zijn God ert den naasten lief te heb„ ben; meer vordert hij niet.... Niemand heeft „ ooit den band der menfchelijke maatfchappij „ zoo in zijne waaren grenfen herfteld en beves. „ tigd, — niemand heeft zich zoo gefchikt naar „ de vatbaarheid van zijne toehoorders, en den » ver-  ~ao6 OVER, DE KLEINE VERBORGENHEDEN ,„ verheven zin van zijne leer, zoo voorzichtig :„ verborgen, dan hij. Niemand eindelijk heeft „ zulk eenen zeekeren weg tot de vrijheid ge„ baant, dan onze groote meester Jefus van Na? „ zareth. Hij verborg, wel is waar, over het 9 geheel genomen, dien verheven zin, en de „ natuurlijke gevolgen van zijne leer; want hij „ had eene geheime leer, gelijk wij op meer dan „ eene plaats van het Euangelie zien kunnen." Terwijl Weishaupt deze geheele gefchiedenis van den Mesflas fchrèef, fpotte hij reeds bij voorraad met den inwijding, die zich door dezen huichelagtigen toon zou laaten inneemen. Wat de anderen aangaat, hij wist, dat zij ge. fchikt waren om zijne verklaaringen voortekoomen, of ten minften daarin fmaak te vinden. Daarvandaan die onbefchaamdheid, waarmede hij hier het geheele Euaugelie verdraait, en daaraan een anderen zin geeft. Om daarin die geheime fchool te vinden, wier waarheden al. leen door hare ingewijdden mogen geweeten worden, haalt hij deze woorden van Jezus aan: u is het gegeven de yerborgenheden des koning* rijks der hemelen te weetcn, maar dien is het niet gegeven. Maar hij verzwijgt opzetlijk dit bevel: 't geen ik u zeg in de duisternis, zeg ge t in H licht; en 't geen gij hoort in de oore, predikt dat op de daken. Vervolgens haalt hij deze woorden aan: Gij weet dat de oycrften der, volken heerfchappij y oer en , doch alzo zal het, on-  VAN HET ILLUMINATISMUS. &cy. onder u niet zijn, zoo wie onder u zal willen de eerfte zijn,-■ 'die zij uw dienstknegt. Van dit en alle andere geboden der Christelijke nederigheid, maakt hij de bevelen eener verwoestende gelijkheid, die de vijandin is van alle overigheid, troonen en machten. Maar hij draagt wel wederom zorg , geen gewag te maaken, van de lesfen, welke Jezus en zijne apostelen zoo menigmaal hebben ingefcherpt, omtrent de •pligten, van den Keizer te geven wat des Kei' zers is, fchattingen te bet aaien, en in de wetten en overigheden Gods gezag te eerbiedigen. Weishaupt ziet in de broederlijke liefde, die Jezus gepredikt heeft, niet anders dan de liefde van zijne gelijkheid. Vermaant Jezus zijne discipelen , dat zij de rijkdommen niet zouden achten, zoo verklaart Weishaupt het als een middel om de waereld vooitebereiden tot die gemeenfchap van alle goederen, waardoor alle eigendom vervalt. Het flot van deze en meer andere Godlooze belachlijke verklaaringen is in deze woorden vervat: „ Indien nu het geheim oogmerk van Jefus» „ het welk door middel der verborgenheden be„ waait, en door het gedrag en de gefprekken „ van dezen Godlijken meester bewezen is, be„ ftaan hebbe in de menfchen hunne oorfprong„ lijke gelijkheid en vrijheid weder te geven; „ hoe veel dingen worden dan duidelijk en naM tuurlijk, die te vooren tegenjtrijdig en onver- „ liaan-  fiq8 OVER. DE KLEINE VERBORGENHEDEN „ ftaanbaar fcheenen! Nu begrijpt men in hoe „ ver Jefus de Verlosfer en Heiland der wae„ reld zij. Nu word de leer van de erfzonde, „ den val des menfchen en der wedergeboorte 9it duidelijk. Nu begrijpt men, wat de ftaat der „ zuivere, der gevalle en verdorve natuur, en v het rijk der genade zij. Toen de menfchen „ den ftaat hunner oorfpronglijke vrijheid ver• lieten» geraakten zij uit den ftaat der natuur » en verloren zij van hunne waardigheid (*;. „ Menfchen die in de maatfehappijen leven, „ le- (*) Wijl ik vreeze, dat men den Vertaaler wellicht verdenken mogt van de zaak overdreven, of er iets bijgevoegd te hebben wil ik bier de ooifpronglijke woorden geven, opdat men ze vergelijken kan. „ Nun hegreift man alfo in wie fern Jefus der „ Erlbfer und Heylani der welt feye. Nun kliirt Jich die lehre „ yon der erbfünde, yon dem fall des menfchen, yan der wieder„ geturt auf. Nun weifs man was der zujland der reinen natur „ der zujland der ge)"allen natur. und das reich der gna.de fey. Da der mensch aus dem flande feiner urfprönglichen freyheit M getreeten, fu hat er den fland der natur yerlasfen, und hat an „ feiner würde vctlohren. ■— Menfchen in ftaaten leien alfo nicht „ mehr im flande der reinen, fondern der gefallenen natur; wenn „ fie durch miisfigung ihrer hidenfehaften, und befchranckung ihrer „ iedürfnisfe, ihre urpprüngliche wurde wieder erhalten, fo ist „ diefs ihre erlöfung, der zujland der. gnade. Da zu getangea „ fie vermittelst der fittenlehrs; und die yolkomenjle dahin füh„ rende fittenlehre hat Jefus gelehrt. Wenn diefe yerbreitung der „ moral, die lehre Jefus algemein feyn wird, fo entflehet auf „ erden das reich der frommen und auferwahlten." (Nachtrag von weitern original fchriften &c. ade D. bladz. 106 en 7. Die neuesten arbeiteii des S.partecus, bladz.. $fc  VAN HET ILLUMINATISMUS. aofi) ig leven derhalyen niet meer in den ftaat der „zuivere, maar der gevalle natuur; wanneer „ zij door hunne hartstochten te bedwingen, v en hunne behoeften te verminderen, hunne , oorfpronglijke waardigheid weder verkrijgen» „ dan is dit hunne verlosfing, de ftaat der ge„ nade. Daartoe komen zij door middel van de „ zedeleer: en Jefus heeft de volmaaktfte zede„ leer, welke daartoe leid, geleerd. Wanneer „ deze zedeleer van Jefus algemeen zal bekend „ zijn, dan zal het rijk der godvruchtigen en „ uitverkorenen op aarde ontftaan.'' Deze taal is niet raadfelachtig; wanneer de verborgenheden, die dezelve behelst, eenmaal ontdekt zijn, behoeft de inwijeling flechts nog i£ weeten, hoe de omwending, welke daarin word aangekondigd, het doel der geheime ge. nootfchappen is geworden; en welk voordeel deze genootfehappen van hun geheimzinnig beftaan trekken. Om den inwijeling te onderrichten,. klimt de Hierophant hier wederom tot den oorfprong der Vrijmetfelarij op; hij maakt dezelve wederom tot de eerfte fchool, aan welke de waare leer was toevertrouwd; hij doorloopt als een ingewijdde hare beeldfpraak , weike hij naar zijn ftelfel verklaart. De ruuwe fteen der Metfelaren word voor hem een zinneoeeld van den eerden wilden, maar nogthans vrijen ftaat der menfchen. Hun gekloofde of gebroke fteen, is  410 OVER. DE KLEINE VERBORGENHEDEN is de ftaat der vernederde natuur, van - den mensch die in burgerlijke maatfchappijén leeft, niet meer één huisgezin uitmaakt, maar volgens zijn vaderland , regeringsvorm en godsdienst verdeeld is. De befchaafde fteen ftelt den mensch voor, die in zijne oorfpronglijke waardigheid en onafhanglijkheid herfteld is. Maar de Vrijmetfelarij heeft niet alleen hare uitlegging verloren, de redenaar der Illuminaaten zegt er zelf van: „ De Vrijmetfelaars verban„ nen, even als de priesteren en dé hoofden des „ volks, de rede uit de waereld; door hen is „ de aarde overftroomt van dwingelanden, be„ driegers, fpooken, doode lighaamen, en men„ fchen die de wilde dieren gelijk zijn." De leezer, die zich misfchien verwondert over dit tafereel der Vrijmetfelaarij, in den mond van den Hierophant der Illuminaaten, moet zich den haat herinneren, dien Weishaupt gezwooren had,, tegen alle fchoolen, waarin de naam van eene Godheid, hoedaanig die ook wezen mogt, bewaart wierd. De Jehovah of de groote bouwmeester der Vrijmetfelaaren, de dubbele God der Roofe Kruisfers met hun groot toverwerk, maken zelf de agterfte loges nog eenigermaate tot een fchool der Godgeleerdheid; hoe agterhoudend de Hierophant hier nog omtrent de ongodisterij zij, de inwijeling moet ten minften kunnen vooruitzien, dat, wanneer hij tot den hoogften trap der verborgenheden  VAN HJST ILLUMINATISMUS. 211 deh opklimt, de groote bouwmeester, en de dubbele God, aldaar even zoo min zullen ontzien worden, als de God der Christenen- Daarvandaan al die uitvaringen van Weishaupt tegen de geesten, de verfchijningen, en alle bijgelovigheden van de Vrijmetfelarij; daarvandaan die zelfde verwenfchingen tegen de Vrijmetfelaars die eenen God geloven, als tegen de priesters en de dwingelanden. Men merkt wel, dat Weishaupt de waare Vrijmetfelarij, het waare Christendom alleen in het illuminatismus wil gezogt hebben. Maar, voegt er de Hierophant bij, terwijl hij tot den inwijeling fpreekt, gelooft niet, dat dit het eenigfte voordeel is, hetwelk wij, en het geheelal met ons, van onze geheimzinnige vereeniging trekken. — ,, Wanneer deze geheime genootfchap„ pen ook ons doel niet mogten bereiken, zoo „ baanen zij ons nogthans den weg Zij geven „ de zaak een nieuw gewigt; zij ontdekken ge„ zichtspunten, die tot nu toe onbekend waren. „ Zij wekken den geest der uitvinding, en de „ hoop der menfchen op; zij maaken hen on„ verl'chilliger omtrent het belang van den ftaat; „ zij brengen menfchen van verfchillende natiën „ en Godsdienften op eene algemeene plaats bij „ elkander; zij beroven de kerk en den ftaat „ van de fchranderfte en werkzaamfte bollen. „ Zij brengen menfchen, die elkander, buiten „ dezelve, misfchien nimmer zouden gekend UI. Deeh Q „ heb.  *!2 OVER DE KLEINE VERBORGENHEDEN „ hebben, te zamen. Daar door alleen onder„ mijnen zij de grondflagen der ftaaten, al was „ het ook hun oogmerk niet. Zij ftooten en » verbrijzelen dezelven tegen elkander. Zij lee„ ren de menfchen het vermogen van veree, nigde kragten kennen, zij ontdekken hun de „ gebreken van hunne regeringen, zonder ons „ aan den agterdogt van onze vijanden, de over,, heden en de openbare regeringen, blootteftel„ len. Zij verbergen onzen gang en verfchaffen „ ons gelegenheid, om de beste onderdanen, die I ia"gen tijd bedrogen waren, en reikhalzend i, uitzien na ons doel, in onzen fchoot optenee„ men, en na eene behoorlijke beproeving in „ onze oogmerken iutelijven. Daardoor ver. „ zwakken zij den vijand. Wanneer zij ook „ niet over hem mogten zegepralen, zoo ver„ minderen zij nogthans zijn getal, en den ijver „ zijner verdedigers, zij verdeelen hunne ben. „ den om den aanval te verbergen. Naarmaate » deze nieuwe verbintenisfen of geheime genoot„ fchappen in fterkte, en voorzichtigheid, ten „ koste der oude, dat is ten koste der burgerij lijke maatfchappij, toeneemen, verzwakt deze 5, en moet ongemerkt inftorten." „ Daarteboven, ons genootfchap is, en moest » natuurlijk geboren worden uit die zelfde re„ geeringsvormen, wier gebreken onze vereew niging noodzaaklijk gemaakt hebben; wij bèta doelen niets anders, dan die betere order van « zaa-  VAN HET ILIUMIN A-TISMUS., 21J zaaken, waarop onze pogingen geftadjg gericht „zijn; te vergeefs zullen de vorsten dan alles „ in het werk (tellen, om onzen voortgang te. „ beletten. Dit vonkje kan nog lang onder de „ asch fmeulen ; maar.er zal zeker een tijd ko-, „ men, wanneer het zal in brand vliegen. Want „ de natuur word moede van altijd het zelfde „ fpel te fpeelen. Hoe zwaarder het juk der „ verdrukking word, des te meer tragten de „ menfchen zelve het aftewerpen, en destemeer „ breid zich de vrijheid, waarna zij ftaan, uit. „Het zaad is geftrooit, waar uit eene nieuwe „ waereld moet geboren worden; deszelfs wor« „ telen breiden zich uit, ze zijn reeds te Merk „ geworden en te zeer verfpreid, om niet ée'n„ maal vrugten voorttebrengen. Misfchien dat „ men nog veele duizende jaaren zal moeten „ wagten, maar de natuur zal haar werk, vroeg „ of laat, voltooien ; zij zal aan het menschdom „ zijne waarde wedergeven, waartoe het oor„ fpronglijk beftemd was." „ Wij zijn hier aanfchouwers en werktuigen B van dezen arbeid der natuur. Wij willen „ de gevolgen niet verhaasten. De menfchen „te verlichten, hunne zeden te verbeeteren , „ hun weldadigheid inteboezemen; ziet daar „ alle onze middelen. Wij onthouden ons van „ alle geweldige fchokken, wijl wij van eenen „ goeden uitflag verzeekerd zijn. Wij zijn ge„ lukkrg genoeg, dat wij het geluk onzer na-« Q 2 „ koo-  &f4 OVER DE KLEINE VERBORGENHEDEN * koomelingen in het verfchiet hebben moger* „ zien, en door onberisplijke middelen den „ grondflag daartoe gelegd hebben. De vrede B van ons geweeten word niet geftoort, door „ verwijtingen, dat wij den val en den onder„ gang van ftaaten en troonen bewerken. Dit » verwijt kan ons even min gedaan worden „ als dien ftaatsman, die den gewisfen en on„ vermijdelijken ondergang van zijn vaderland » heeft vooruitgezien. Geftaadig opmerkzaam „ op de natuur, volgen en bewonderen wij hasj ren verheven loop, en trots op onzen oor„ fprong wenfchen wij ons zeiven geluk, dat „ wij kinderen der menfchen en kinderen Gods » zijn." „ Maar hier moet gij wel op letten; wij doen „ de gevoelens geen geweld aan, wij dwingen „ u niet om onze leer te omhelzen. Verbind „ B aan niemand, dan aan de erkende waar„ heid. Gebruikt hier als een vrij mensch uw „ oorfpronglijk recht; zoekt, trekt in twijffel, „ doet navorfchingen ; weet of vind gij elders „ iets dat beeter is, deelt ons uwe inzichten ?, mede, gelijk wij u de onze hebben medege„ deeld. Wij fchaamen ons niet, dat wij beperk- te wezens zijn. Wij weeten dat wij menfchen „ zijn. Wij weeten, dat de menfehelijke natuur „ niet gefchikt, noch met zulke vermogens be„ gaaft is, om op ée'nmaal het beste te berei* ken. Zij gaat flechts trapsgewijze voort, Wan- „ neer  VAN HET ILtuMINATISMTJSÏ 21^ j, neer wij uit onze gebreken onderwijs trekken, „en het licht, hetwelk onze vaderen verkre„ gen hebben, tot ons voordeel gebruiken, zul„ len wij kinderen der wijsheid, en tevens va„ deren van een nog wijzer nagedacht zijn. „ Wanneer gij derhalven de waarheid in onze „ geheele leer meent gevonden te hebben, zoo „ omhelst dezelve volkoomen. Wanneer gij ziet „dat er eenige dwaaling onder vermengd is, „ de waarheid blijft nogthans even dierbaar. „ Indien u hier niets heeft kunnen behagen, „ verwerpt alles zonder vrees, en denkt, dat „ wij, ten minden omtrent veele dingen, mis* „ fchien flechts een nader onderzoek noodig „ hebben. Meent gij er dingen in te ontdek„ ken die laakbaar, of die prijslijk zijn, ziet „ en kiest wat uwe goedkeuring wegdraagt. „ Zijt gij zelf een meer verlicht fterveling, „ dan zal uw oog, ongetwijffeld , de waarheid „ hebben ontdekt, waar zij zich verbergt. Hoe „ nader de kunst, welke wij in het onderwijs „ van onze kweekelingen gebruiken, hen tot „ de wijsheid brengt, des te minder zult gij „ ons eenigen lof kunnen weigeren." Aldus eindigt de redevoering van den Hierophant. De inwijeling die dezelve heeft kunnen aanhooren zonder te zidderen, mag zich gefchikt achten voor het nieuwe priesterfchap. Voor dat hij de God ontëerende zalving ontvangt, voert men hem tot het voorportaal te$ 3* n»É.'  21-6 X)VEK DE KLEWE VERBORGENHEDEN rug. Daar doet men hem een witte rok aan; een breede zeiden band, van fcharlaaken kleur, dient hem tot eenen gordel; een rand van dezelfde kleur, op het einde en in het midden van den arm, hegt de mouvven.vast, en doet dezelven boogsgewijze ftaan. Ik befchrijf het priesterlijk gewaad der llluminaaten, (*) wijl het juist hetzelfde is, in het welk de Franfche omwending een' van hare poetzemaakers vertoont heeft, die God uitdaagde en tot hem zeide: „ Neen, gij beftaat niet. Wanneer gij den „ blixem hebt, neemt hem, en werpt hem op „ den geenen, die u in het aangezicht van uwe „ altaaren trotfeert. Maar neen, ik laster u, en „ nog leef ik. Neen, gij beftaat niet." De Epopt word in het zelfde gewaad tot de zaal der verborgenheden teruggeroepen, om hem tot dezelfde Godslasteringen voortebereiden. Een der broederen gaat hem' te. gemoet, en belet hem verder te gaan, voor dat hij tot hem gezegt heeft: „ Ik ben gezonden om te hooren, „ of gij de redevoering , die u voorgeleezen is, » wel verftaan i hebt — of gij eenige twijffelin* gen hebt omtrent de leer, welke daarin ver„ vat is — of uw hart doordrongen is van de „ heiligheid onzer beginfelen. — Of gij roeping, „fterkte van geest, genegenheid, en de ver» eischte belangloosheid gevoelt, om de hand „ aan (*) Nouytcux travcaux de Spanacus & PhiJon.  VAN HET ILLUMINATISMUS. Si?' w aan dit groote werk te flaan. — Of gij bereid „ zijt uwen wil opteofferen, en u door onze . doorluchtige hoofden te laaten beftuuren," Ik fpaar den leezer de walglijke godloosheid der plegtigheden , welke op het antwoord van den inwijeling volgen. De plegtigheid van den voorigen graad was eene belachlijke navolging van het H. Avondmaal; deze is eene fnoode naaaping van de priesterlijke wijing. — Er gaat een gordijn op, men ziet een outaar, boven hetwelk een crucifix is. Op het outaar is een bijbel; op een leezenaar ligt het handboek der plegtigheden van de order; op zijde ziet men een wierook-vat, en een klein flesje met olie. De deken, die het ampt van bisfehop waarneemt, is omringt van misdienaars. Hij bid voor den inwijeling, zegent hem, fnijd hem eenige haaren van den kruin, en doet hem de priesterlijke fieradiën aan, terwijl hij, volgens den geest der feéfce, gebeden uitfpreekt. Het formulier van de muts luid dus: Dekt u met deze muts, zij is meer waard, dan de koninglijke kroon. Dit is juist het formulier der Jacobijnen bij hunne roode muts. Om hem avondmaal te laaten houden geeft hem de deken een honingraat en een weinig melk, terwijl hij zegt; „ Ziet daar het geen de natuur den mensch „ geeft. Denkt hoe gelukkig hij nog zou we* „ zen, wanneer de fmaak voor het overtollige, ^ zijne behoeften niet vermeerderd, den balfem Q 4 » d«s  318 AGTSTE DEEL „ des levens vergiftigt, en hem den fmaak voor „ zulk eenvoudig voedfel ontnomen had." Al het geen voorafgegaan is, laat geenen twijfel over omtrent den zin van deze woorden. De plegtigheid wPrd geëindigd met den Epopt het gedeelte van het wetboek, hetwelk tot zij. nen graad behoort, te overhandigen. Ik zal er dat geen van zeggen, wat belangrijk is om té weeten, wanneer ik, na den graad van Regent, en na de groote verborgenheden te hebben afgehandeld, zal moeten fpreeken over het beftuur van het Illuminatismus. ELFDE HOOFDSTUK. Jgtfte deel van het Wetboek der Illuminaaten; de Regent of de Forst der llluminaaten. „ \^7anneer een van onze Epopten zich door „ zijne bekwaamheid genoeg onderfcheid, om „ deel te hebben aan de ftaatkundige beftiering ,, der order, dat is te zeggen, wanneer hij „ bij de voorzichtigheid ook tevens de vrijheid „ van denken en handelen bezit; wanneer hij „ beleid en moed, ftaudvastigheid en buigzaam„ heid, oprechtheid en eenvoudigheid, fchran« derheid en goedaartigheid, zonderlingheid en » OF-  Van bet wetboek dek illuminaaten. 41/ porder, verhevenheid van geest, erst en waarm digheid van zeden weet te vereenigen; wan„ neer hij op zijnen tijd weet te fpreeken of „ te zwijgen, te gehoorzaamen en te beveelen; „ wanneer hij zich de liefde en de achting van „ zijne medeburgeren heeft weeten te verwer„ ven, en zich tevens bij hen gevreest heeft „ gemaakt; wanneer ziin hart de belmgen van „ ons genootfchap geheel is toegedaan ; en hij „ het algemeen welzijn geduurig voor oogen „ heeft; dan, ja dan alleen zal de Provintiaal „ hem aan den nationalen opziender voorftel„ len als waardig om tot den graad van regent „ toegelaaten te worden." Dit zijn de eigenfchappen die de fecte vordert, om de broederen te verheffen, tot die waardigheid, welke in haar wetboek, nu eens den Regent, dan eens den Vorst der Illuminaaten genoemt word. Deze worden ten minften vereischt, zoo als wij reeds in de inleiding tot de regelen voor dezen graad zien. „ Drie dingen," laat het wetboek er onmiddelijk op volgen, „ verdienen hier voornaa„ mentlijk te worden opgemerkt. Men moet „ vooreerst zeer agterhoudend zijn omtrent de„ zen graad. Ten tweden, moeten die geenen, „ welke men daartoe verheft, zoo veel moge* „ lijk is, vrije menfchen zijn, die van geenen K vorst afhangen. Eindelijk moeten zij vooral p behooren tot het getal van die broederen, die Q 5 » mee-  * £ T ï T E D, E E . „ meenïgmaal get0ont hebben, hoe onteyreedet* B zij ?ijn met de algemeene ftaatsgefteltheid, „ of met den tegenwoordigen toeftand van hei; « menschdom, hoe zeer zij verlangen om de h waereld op eene andere wijs ce regeeren, en „hoe zeer de wenken, die mep hun in 'den h priester graad gegeven heeft, de hoop op eene * beetere order, van zaakenMn hunne ziel heb-' s, ben doen ontftaan." Bezit de voorgeftelde perfoon alle deze hoedaamgheden, dan moet de nationaale opziender, alle de ftukken omtrent zijn gedrag en caracter, m de archieven zorgvuldig nazien. Hij moes de antwoorden, welke hij heeft gegeven op de verfchillende vraagen, die hem voorgerteld zijn, onderzoeken, en nagaan waar hij zijne fterke en waar hij zijne zwakke zijde, getoond heeft. De opziender moet volgens den uitflag van dit onderzoek, op nieuws eenige van deze vraagen aan den candidaat voorftellen, omtrent welke hij zich niet duidelijk genoeg verklaart heeft j bij voorbeeld de volgende vraagen (*): i. „Gelooft gij, dat een genootfchap, het „ welk zich, geduurende den tijd dat de na„ tuur haare groote omwendingen doet rijp ,, worden, in de gelegenheid ftelt om de heer„ fchers der waereld te beletten, ook dan wan- » neer (*) Injlrutïions pour conferer le grade 'de regent, Nos. 1, 3, 3, nouyeaux trayaux de Spartacus cf Philon.  VAN HET WETBOEK D2R ILLUMINAATEN. |f| w neer zij wilden, kwaad te doen. laakbaar is? „ Een genootfchap wiens onzichtbaar vermogen „ de beftuurders belet hunne macht te mis„ bruiken? Zou het niet mogelijk zijn, dat elke „ ftaat, door middel van dit genootfchap, een „ ftaat in den ftaat wierd? 3. „ Is de tegenwerping, die men ons zou „kunnen maaken, dat zulk een genootfchap „ welligt hare macht zou misbruiken, niet zeer „ ongegrond , en door de volgende bedenkingen „ overvloedig wederlegt? Misbruiken de tegenü woordige beftuurders der volken hunne macht „ niet dagelijks ? en zwijgt men niet ftil omtrent " deze misbruiken ? Is deze macht intusfchen „ zoo veilig in hunne handen, als in die der, „ ingewijdden, welke wij met zoo veel zorg. „ opkweeken? Indien er derhalven een beftuur „ is, hetwelk buiten de mogelijkheid is om „ fchadelijk te kunnen zijn, zoo zal het gewis5, lijk onze order wezen, die geheel op de ze„ delijkheid, voorzichtigheid, wijsheid, vrijheid en deugd gegrond is? 3. „ Wanneer dit foort van algemeene zede. „ lijke regering zelf een hersfenfchim wezen „ mogt, zou het alsdan nogthans niet der moeite „ waardig zijn, om er de proef van te neemen?" 4. Zou de grootfte twijffelaar, of de geeu „ die het meeste achterdogt had, niet eene „ genoegzaame waarborg tegen alle misbruik van „ macht, van den kant van ons genootfchap, „ kun-  288 AGTSTEDEE& „ kunnen vinden in de vrijheid alleen, om her? . zelve elk oogenblik te verhaten, in het ge» luk van hoofden te hebben die beproeft, gedeeltelijk eikander onbekend, en uit dien w hoofde buiten (laat zijn, om zich ten nadee„le van het algemeen welzijn te vereenigen; ft hoofden, die daarteboven uit vrees voor de w werklijke beftuurders der onderfcheide ftaa» ten, zouden teruggehouden worden van kwaad N te doen, of fchadelijk te worden?" 5. * Zouden er nog andere middelen zijn om «het misbruik voortekoomen van het gezag . het welk onze order aan hare hoofden geeft ? „ en welke zijn die middelen ?'.' 6. „ Zou zelf het despotismus, al wilde men , zulks veronderftellen, wel gevaarlijk kunnen „zijn, in menfchen, die ons, van het eerfte „ oogenblik af aan dat wij in de order treeden, « niets dan verlichting, vrijheid en deugd prediken? Zou dit despotismus niet ophouden » zoodanig te zijn, alleen om die rede, wijl die » geene van de hoofden, welke gevaarlijke oog, «merken mogten hebben, zouden begrijpen, „ dat zij een middel hadden gekoozen, hetwelk » volmaakt ftrjjdig is met hunne bedoeling O) ? " Om te begrijpen, waartoe alle deze vraagen dienen, moet men niet vergeeten, wat vrijheid en algemeen geluk bij de fecte betekenen; voor, C*) ibid,  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 223 al moet men zich de les herinneren, welke den inwijeling reeds is gegeven: Wat is de zedeleer anders, dan de kunst om de menfchen het juk der minderjaarigheid te leeren afwerpen, da vorsten en ftaaten te ontbeeren, en zich zei ven te beftuuren? Wanneer men deze les eenmaal, wel begreepen heeft, dan kan de eenvoudigfte> mensch ligtlijk zien, dat alle die vraagen, hoe listig ook, hier op nederkomen: Zou eene fecte wel gevaarlijk zijn, die onder voorwendfel van de hoofden des volks, de koningen, ftaatsdienaars en overheden, te verhinderen van het volk te fchaden, zich meester begint te maaken, van den geest van alle die geenen, welke de konin* gen, ftaatsdienaaren en ovea*eden, omringen* of die, door eert onzichtbaar vermogen, alle de raadslieden, en uitvoerders van het openbaar gezag, in hunne magt zcekt te krijgen, om aan de menfchen de gewaande rechten van hunne meerderjarigheid wedertegeven, of elk een te leeren de vorsten te ontbeeren, en zich zeiven te beftuuren: dat is te zeggen alle koningen , ■üle ftaatsdienaaren, alle wetten, alle overheden, en alle Nopenbaar gezag te vernietigen? De inwijeling is lang genoeg voorbereid, door de lesfen van het Illuminatismus, om te weeten, hoedanig zijn antwoord wezen moet, zal hij dezen nieuwen graad bekomen. En wanneer er al eenigen twijffel bij hem mogt overig zijn, de plegtigheden van zijne inwijing zijn volkomen in  2^4 - AGTsraDEEI. in ftaat om dien te verdrijven. Het zijn geené van die plegtigheden, die Weishaupt ofibeduidend en Godsdienstademend vond. Hier is bijna alles van zijne uitvinding; men kan ligtlijk begrijpen hoe zeer men zijn verwoestend vernuft en zijnen haat jegens de wetten daar uit zal kunnen proeven, en waarom hij dezelven aan zijnen vertrouwden vriend Zwach aanprijst als oneindig gewichtiger, dan die van den vorigen graad (*). Wanneer de toelating van den nieuwen inwijeling befloten is, zegt men hem, „ dat, wijl hij „ nu voortaan verfcheide papieren van de order „ in handen zal krijgen, die van veel meer „ aanbelang zijn, dan die geene welke hem tot „ dus verre waren aanbetrouwd, de order ook „ door alle mogelijke voorzorg moet worden „ verzekerd. Hij moet zijn testament maken, „ en daarin wel uitdruklijk zijnen laatften wil „ te kennen geven, omtrent de geheime papie- ren, welke * in geval van eenen onverwagten „ dood, bij hem mogten gevonden worden. Hij „ moet zich voorzien van een rechterlijk be„ wijs, getekent door zijne bloedverwanten of „ door de overheid, omtrent de uitvoering van ,, dit gedeelte van zijn testament; zij moeten „ hem een fchriftlijke belofte doen, dat zijne n gebeerte zal worden vervult (ty Wan- (*) Ecrits orig. 2t)e D. 24de Erief van Weishaupt aan Cato» (t) Inforuü. pour conferer ce grade, No. 5.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMI.NAATEN. 4ï$ Wanneer deze voorzorg genomen, en de dag der inwijing bepaald is, word de inwijeling eerst in een kamer gebragt, die met zwart laken is behangen. Hier ziet men geen ander fieraad, dan een menschlijk geraamte op twee voetbanken rustende. Aa"n de voeten van dit geraamte ligt een kroon en een dagen — daar word eerst aan den inwijeling gevraagt, na de fchrittlijke belofte, dat zijn laatfte wil omtrent de geheime papieren zal worden ter uitvoer gebragt. Daar worden zijne handen, even als die van een flaaf, met ketenen beladen; en men laat hem in zijne eenzaamheid (*> De provintiaal van de order» die hier de rol van broeder inwijer waarneemt, zit in eene voorzaal alleen, op eenen troon. De geen die den Candidaat inleid, sn die hem eerst aan zijne eige overweging had overgelaaten, koomt eindelijk in deze voorzaal; en de volgende famenfpraak begint tusfchen den provintiaal en hem, zoo luidruchtig, dat da Candidaat alles verftaat: De Provintiaal. ,, Wie heeft dezen flaaf tot „ ons gebragt?" De Inleider. „ Hij is zelve gekomen, en heeft „ aangeklopt." Prov, ,, Wat wil hij hebben?" lal. „ Hij zoel" Na deze famenfpraak, waarvan men het oogmerk ligtelijk begrijpt, gaat de inleider den Candidaat wederom bezoeken, en zegt tot hem: „ Broeder, gij kunt, na dat gij reeds zoo veel „ hebt geleert, niet meer twijffelen of ons „ oogmerk is groot, gewichtig, belangloos en bil- (*) IbU. UI. Deel. R  3?* M A G T S ï E D E E t „ billijk. Het is u nu onverfchillig of gij onze' „ hoofden al of niet kent. Intusfchen moet ik „ u deswegen eenige ophelderingen geven." Deze ophelderingen zijn niets anders, dan een korte inhoud van de gewaande gefchiedenis der Vrijmetfelarij, beginnende met den zondvloed, en met dat, wat de fecte noemt, den val van den,mensch, het verlies van zijne waardigheid, en van de waare leer. Volgens deze gefchiedenis maaken die geene, welke in de ark van Noach den zondvloed ontkwamen, het klein getal wijzen of Vrijmetfelaars uit, die, in hunne geheime fchoolen, de echte leer hebben bewaart; en uit dien hoofde, zegt de onderwijzer, rekent de Vrijmetfelarij de familie van Noach en de Aardsvaderen onder hare leden. — Hierop volgt eene hoofdzaaklijke herhaaling van dat geen wat in den graad van Epopt gezegr is, omtrent het gewaande oogmerk van Jefus Christus, omtrent het verval der Vrijmetfelarij, en de eer, die voor het Illuminatismus bewaart is, ora de waare verborgenheden te behouden, of weder levendig te doen worden. — Vraagt men ons, zegt de onderwijzer, vervolgens, aan wien wij de tegenwoordige inrichting van onze order en den nieuwen vorm van de lagere graaden, te danken hebben, dan antwoorden wij: -., Onze (lichters moeten zeker kundigheden hebben gehad, wijl zij die aan ons hebben nagelaten. — Vol van eenen waaren ijver voor het  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 230 het weizijn van het algemeen, gaven zij wetten aan onze order; maar deels uit voorzichtigheid, en deels , om niet de fpeelbal van hunne eigene hartstogten te zijn, gaven zij het beftuur over bet gebouw, hetwelk zij gedicht hadden, ann anderen over ; zij traden terug. Hun naam zal fteeds onbekend blijven. — De hoofden, die ons tegenwoordig beftuuren, zijn onze ftichters niet; maar de nakomelingfchap zal deze onbekende weldoenders, die den ijdelen roem van ■eenen onfterflijken naam wisten opteofteren, dubbel zegenen. Alle de papieren, die eenig licht konden geven omtrent onzen oorfprong zijn verbrand." „ Thans «uit gij te doen hebben roet menfchen, die, van lieverlee door onze opvoeding ge vormt, het beftuur van onze order in handen hebben. Weldraa zult gij dit beftuur met ben deelen. — Antwoord mij flechts nog, of gij nog eenigen twijffel omtrent ons oogmerk hebt?" Daar alle deze twijffelingen reeds voor lang verdwenen zijn, naderen de inleider en de inwijeling tot een tweede zaal, en terwijl de eerfte de deur opent komt een gedeelte der ingewijdden hen te gemoet loopen , die hen tegeh houden; hierop volgt eene nieuwe zameufpraak in den fmaak van de eerfte: Wie is daar? Wie zijt gij? — Het is een flaaf, die zijne meesters ontvlugt is — geen flaaf mag Wer binnen koomen — hij is gevlugt Ra orp  230 AGTSTE S E £ tl om geen flaaf meer te zijn. Hij verzoekt Ö om eene fchuilplaats en befcherming. — Maar wanneer zijn meester hem vervolgt? — Hij is veilig; de deuren zijn geflooten. — Doch zoo hij flechts een bedrieger was? — hij is geen bedrieger, hij is opgevoed onder het opzicht der Illuminaaten. Zij hebben het Godlijk zeegel op zijn voorhoofd gedrukt* — De deur gaatoopen; de geenen, die dezelve tbehielden, geleiden den candidaat na eene derde zaal; daar ontmoeten hem weder nieuwe hinderpaalen, daar heeft op nieuw eene zamenfpraak plaats tusfchen eenen ingewijdden, die van binnen is, en tusfchen den broeder inleider. In dien tusfchen tijd is de provintiaal op eenen anderen troon gaan zitten, en hij laat zich dus hooren: „Laat hem binnenkoomen. Laaten wij zien of hij waarlijk het zeegel der vrijheid heeft." t*. De broederen brengen den inwijeling bij den troon; en daar begint de inwijer; „ Rampzalige! gij zijt een flaaf: en gij durft „ in de vergadering van vrije menfchen ver9, fchijnen! Weet gij wat u te wagten ftaat? M gij zijt door twee deuren gegaan om hier te „koomen, gij zult er niet flrafloos uitgaan, „ wanneer gij dit heiligdom verontreinigt." De inleider antwoord „ dit zal hij niet doen, » daar ftaa ik voor in. Gij hebt hem begeerig t-, gemaakt naar de vrijheid. Houd dan nu „ uwe belofte." , De  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 3.31 ie Prov. ,■> Wel aan! broeder, wij hebben „ u veele proeven laaten ondergaan. Uwe ,, eedele denkwijs maakt dat wij u onzer waar„ dig oordeelen. Gij hebt uw vertrouwen op „ ons geftelt en u zeiven zonder agterhoudend„ heid aan ons overgegeven; het is tijd, dat „ wij ü die vrijheid fchenken, die wij u zoo „ bekoorlijk hebben voorgefteld. Wij hebben „ u tot leidslieden verftrekt, zoo lang gij no„ dig had geleid te worden. Thans zijt gij „ bekwaam genoeg om u zeiven te leiden. Zijt derhalven voortaan uw eigen leidsman; zijt het voor uw eigen reekening. Zijt vrij» „ dat is te zeggen zijt een mensch, een mensch a-, die zich zeiven kan beftuuren; een mensch 3» die zijne pligten en onvervreemdbaare rech„ ten kent; een mensch die Hechts het ge> „ heelal ten dienst ftaat , die niets doet dan „, het geen voor de geheele waereld, en voor 3, het menschdom in het gemeen nuttig is.. .„ Al het overige is onbillijk. — Zijt vrij, on„ afhanglijk; zijt zelf onafhanglijk van ons; „ daar hebt gij alle de verbintenisfen, die gij, „ met ons hebt aangegaan. Wij geven ze u „ alle terug." Terwijl de provintiaal dit zegt, geeft hij in der daad aan de inwijdingen alle de fchriften die hen betreffen terug, dat is te zeggen, alle de eeden, beloften en aanteekeningen van de voorige graaden, de geheele gefchiedenis die R 3 sij  *3E' ' AG'fSTE DEEL zij zelve gefchreeven hebben , en alles wat.de broederen uitvorfchers omtrent hen hebben opgemerkt. Deze ftaatkunde is geene der minfte trekken van de fchranderheid.".waarmede het Illuminatismus is ingericht. De hoofden hebben tijd gehad om den ingewijdden te leeren kennen, ca zelf agter zijn verborgenfte geheim te koomöh. De broederen uitvorfchers kunnen niets meer in zijne ziel leezen. Hij kan zijne eëden en geheimen ferugneemen; zijne fchriften Worden 'hem wedergegeven; maar. het aandenken daarvan blijft.. De inwijer vervolgt dus. „ Voor„ taan zijt gij niets anders omtrentrems vérpligt, dan het geen uw hart u zal gebieden. Wij „ oeffenen geene dwingelandij over de men„ fchen, wij Verlichten ze. Hebt, gij bij ons „ te vreedenheid, rust, voldoening en geluk „ gevonden? Dan zult gij ons niet verlaaten. „ Hebben wij ons omtrent u bedroogen, of „ hebt gij u 'omtrent ons bedroogen? Dat is „ ongelukkig voor u; maar gij zijt vrij. Be„ denkt nogthans, dat vrije en onafhanglijke „ menfchen elkander niet beleedjgen ; dat zij, „ integendeel elkander helpen en befchermen. „ Bedenkt, dat men door een ander te beleedi„ gen, het recht geeft van zich te verdeedigen. ,» Wilt gij een eedel gebruik maaken van de „ magt die wij u geven, verlaat u op ons 9, woord, gij zult bij ons aanmoediging en be- ,, fcher»  VAN HET WETBOEK DEK ILlïuMINAATEN. 233 „ fcherrrring vinden. Indien gij uw hart voelt „ branden van eenen belanglozen ijver voor „ uwe broederen, o! flaat dan handen aan „ het werk, arbeid met ons voor het ongeluk„ kig menschdom, en uwe laatfte oogenblikken „ zullen gezegend zijn. Wij vorderen niets „ anders van u; wij begeeren van u niets voor „ ons. Vraagt het aan uw hart, Iaat het u zeg„ gen of ons gedrag ten uwen opzichte niet altijd eedel en belangloos geweest is. Wan„ neer gij, na zoo veele weldaaden ontvangen „ te hebben, ondankbaar zijn kont, zal uw hart „ alleen ons wreeken; wij laaten aan hetzelve „ over om u te ftraffen. — Maar neen, gij hebt „ u in de beproevingen ftandvastig getoont; „ blijft het altijd ; en beftuurt voortaan met „ ons het verdrukte menschdom; helpt ons hetzelve deugdzaam en vrij maaken. „ O Broeder! welk eene hoop , welk eene „vertooning! Wanneer éénmaal, het geluk, „ de liefde en de vreede op aarde zullen ver„ fchijnen! Wanneer, met de overtollige bé„ hoeften, de elende, de dwaaling en de ver„ drukking tevens verdwijnen zullen. Wan„ neer elk in zijnen kring geplaatst, zoo veel „ doet als hij kan voor het algemeen welzijn, „ en elke vader des huisgezins in zijne vreed„ zaame ftulp met onbeperkte macht heerscht! „ Wanneer hij, die deze heilige rechten wil,, de aanranden, geen fchuilplaats vind in het R 4 « Se*  '34 ACTS. Tt E. DEEL .. „ geheelal! Wanneer de ledigheid Biet mee? „ geduld; de drom van nuttelooze weetenfchap. „ pet? verbannen, en niets .anders geleert word, „ dan het geen den mensch. beetet maakt, „ hem tot zijnen natuurlijken ftaat terugbrengt, „ en zijne toekoomende beftemming doet nade„ ren! Wanneer wij ons-zeiven kunnen geluk wenlchen, dat wij dit gelukkig tijdperk heb» ben verhaast, en het als ons werk kunnen „ befchouwen! Wanneer, eindelijk, de eene r> mensch den anderen als zijnen broeder aan„ merken, en hem de hulpzaame hand bie9? den zaI! GÜ ^"n' in onze handen uw gep, luk en uwe rust vinden, indien gij ons ge„ trouw blijft aankleeven. Ook is, merkt.dit „ wel op, het teken van dezen graad, dat men „ den broeder.de opene armen aanbied, terwijl „ men hem toont, dat de handen rein zijn van alle onrechtvaardigheid en onderdrukking. „ Het merk, (Ja grifey (dus noemen de Vrij. n metfeIaars de wjjs, waarop zij elkander bij 9* de hand vatten of omhelzen om elkander te »! kennen) het merk beftaat daarin, dat men „ den broeder bjj de elleboogen vat als of men „ wilde beletten, dat hij valt. En het wagt„ woord is Vcrhsfing." Alles wat deze lesfen, omtrent het tekenen, het wagtwoord is voorafgegaan, toont zoo duidelijk welk eene verlosfing hier bedoeld word, dat men zich moet verwonderen, wanneer men, hoort,  VAN HOT" WETBOEK DER ILLCMINAATHN. S»S5 hoort, dat er. nog eenige verborgenheden zijn, die den broeder inwijeling nog moeten ontdekt worden. Intusfchen is hij nog niet tot de hoogde clasfe gekomen. Hij is nog maar vorsc der Illuminaaten, men heeft hem nog niet tot Wijsgeer, en tot mensch-koning, (homme-Roi) aangedelt. De inhuldiging tot vorst draagt zich op deze wijs toe, men geefc hem een fchild, laarfen, eenen mantel, en eenen hoed. Elk woord verdient wedefom te worden opgemerkt. Terwijl de inwijer het fchild aan den vorst der llluminaaten overhandigd, zegt hij: „ Wa- pent u met getrouwheid, waarheid, dandvas,, tigheid, en zijt een waar Christen; dé pijlen 9, van den laster zullen u niet treffen." Terwijl hij hem de laarfen overgeeft: „ Zijt 9, vaardig en vlug voor de braaven, en vreest ,,, geenen weg, waarop gij misfchien het geluk 0, vinden of verfpreiden kunt." Terwijl hij hem den mantel geeft: „ Zijt een .„ vorst over Uw volk; dat is, weest een open.,, hartig en wijs weldoender van uwe broede^, ren, en verlicht ze." Terwijl hij hem den hoed geeft: „.Wagt u, dat gij dezen vrijheidshoed nimmer voor „ eene kroon verwisfelt." Met deze fieradien uitgedost ontvangt de vorst der llluminaaten de omhejzing. Om te weeten hoe hij de pligten van zijnen nieuwen graad waardig zal kunnen uitvoeren, behoeft hij flechts R 5 het  S'3 Nu wij dezen brief hebben, is het niet noodig, dat wij den Hierophant zijne hoog* fte verborgenheden aan de ingewijdden hooren uitleggen. Ik weet, dat alle deze graaden, voor de laatfte clasfe van het Illuminatismus, tot twee gebragt zijn, ik weet, dat deze twee graaden, volgens de gemaakte fchikkingen, tusfchen den ftichter en zijne groote ingewijdden, beftaan in dien van Wijsgeer (mage ou phi]o_* B Ecrits origin. 2de D. tSi ü & S4[te Brieven aM Cato. Ct; Gcftts origin. 2de D. 4de Brief aan Caio,  VAN HET WETBOEK DER IIXOMINAATEN. SJ0 •fophe) en dien van mensch-koning (Phomme Hoi) (*). Ik fchroom niet te zeggen, dat ■Weishaupt, hoe wandaltig zijne zamenzweering ook zijn moge, zich [te veel laat voordaan op zijne godloosheid en fnoodheid wanneer hij zegt, dat de graaden van de clasfe der hoogde verborgenheden oneindig gewigtiger zijn dan die van Epopt en regent, vooral wanneer hij zegt, dat de graad van Epopt daarbij flechts kinderfpel is. De duivel zejve was niet in daat hem fnooder wenfchen en kunstgreepen integeven, dan hij reeds in die verborgenheden, welke hij de kleine noemt, had aan den dag gelegt. Wanneer zijne ingewijdden niet even dwaas als Godloos zijn, kost het hun weinig moeite om te zien, dat het geen voor hun nog verborgen is, niet zoo zeer de zaak, of het doel zelve, als wel de duidelijke verklaaring zij, dat alle Godsdienst door de ongodisterij, alle maatfehappijen door eene voldrekte onaf hanglijkheid vervangen, alle eigendom afgefchaft, alle kunsten en weetenfehappen verbannen, alle onze deden, huizen en vaste woonplaatfen verbrand moeten worden, om weder tot dien daat van wildheid .terug te keeren, dien zij met den naam van aardsvadeiiijken ftaat verderen. Ziet daar het woord hetwelk nog alleen moet worden ontdekt in (*) Ècfils origin. ade D. ïfte Brief van Vliihi en ftconie parHje, conytnlions des /Ireöpag'Uis.  t&O NEGENDE DEEL. in de hoogde verborgenheden. Deze zaak zelve was reeds in het hart der ingewijdden geprent. Weishaupt had geene moeite gefpaart om hun alle deze ontwerpen inteboezemen. Hij liet hen riet toe tot zijne hoogde verborgenheden, wanneer hij niet overtuigd was, dat zij deze ontwerpen goedkeurden, en daar aan een welgevallen hadden. ■ Daar Weishaupt zijne groote verborgenheden in twee clasfen verdeeld had, verdeelde hij ook alle zijne laatde geheimen in twee deelen. De eerde handelen over den Godsdienst, en'deze openbaart hij aan zijne Wijsgeeren. De anderen handelen over zijne zoogenaamde daatkunde, en die bewaart hij tot zijnen graad van menschkoning. Laaten wij deze graaden elk afzonderlijk befchouwen, en dit beginfel tot eenen grondflag leggen, dat de graaden van zijn Illuminatismus flechts eene aaneengefchakelde voorbereiding zijn tot de leer en de beginfelen, die in zijne hoogde verborgenheden vervat zijn. Ik zou hier mede voldaan kunnen, wanneer ik wilde bewijzen, dat het geheim, het welk hij Zijne Wijsgeeren te openbaaren heeft, op eene volflagen ongodisterij uitkoomt; of dat de ingewijdde tot dezen graad, al het vergif van de ongodisterij en van de vernietiging van allé Godsdienst reeds in zijn hart hebben moet; en dat het geheel geheim, het welk men hem ontdekt, daarin beftaat, dat men hem onbewimpeld te  VAN lïET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 34! £e kennen geeft, dat men hem juist heeft, waar men hem brengen wilde, dat hij tot dat einde alle zijne pogingen, voortaan, moet aanwenden, om den wensch van de fecte te bereiken, dat men in de vorige graaden het woord Godsdienst alleen bewaarde om de zaak zelve te vernietigen , en den naam in deszelfs plaats te ftellen; maar dat die naam zelve voortaan bij hem niets anders moet betekenen, dan de hersfenfchimmen van het bijgeloof en de dweeperij, zoo als die worden begunftigt door de heerschzugt, om het menschdom in flavernij te houden. Ziet hier zijnen brief aan zijnen vriend Zwach: „ Ik geloof bijna zelve, dat dc geheime leer „ van Christus, zoo als ik die verklaar, ten „ oogmerk had, om de vrijheid onder de Joo„ den te herftellen. Ik geloof zelf, dat de Vrij„ metfelarij niets anders is, dan een Christen„ dom van dit foort. Ten minden laat zich „ mijne verklaaring der beeldfpraaken daarop „ volmaakt toepasfen. Volgens deze verklaaring „ behoeft niemand zich te fchaamen dat hij een „ Christen is, want ik laat den naam, en ik „ ftel de rede in deszelfs plaats." Weishaupt vervolgt: „ Dit is intusfchen geene zaak van „ klein aanbelang, dat ik» uit deze duistere „ beeldfpraaken, aldus eenen geheelen nieuwen „ Godsdienst en eene nieuwe ftaatkunde heb „ weeten te trekken." En hier laat hij er op volgen: „ Men zou deoken, dat dit mijn hoogde  9^2 NEGENDE D. E E li „ fie graad was; ik heb intusfchen nog drie am r„ deren, die ongemeen veel belangrijker zijn, „ voor onze groote verborgenheden Ziet ;daar dan, wat zelf, volgens het getuigenis van JVelshaupt, de priestergraad zij. Dezelve is een •Christendom, het welk den naam van Godsdienst bewaart', maar waar aan zulk eene verklaaring is gegeven, dat wij in het .Euangelie niet anders vinden dan den fchijn van Godsdienst, door Jefus gebruikt om de Jacobijnfche vrijheid en gelijkheid intevoeren (f> Na dat hij zijne Epopten reeds zoo veire gebragt heeft, fchiet hem voor zijne Wijsgeeren niets overig te doen * dan zelf den naam van God en Godsdienst te vernietigen; hij zegt tegen den zelfden ingewijdden : „ Gij weet dat de eenheid van God „ een der geheimen was, die in de Eleufinifche verborgenheden wierd geopenbaard ; maar „ vreest niet, dat gij iets diergelijks in de mijne „ zult aantreffen (§)•" Indien de naam van God in de hooge verborgenheden van den Wijsgeer der Illuminaaten nog gevonden word, mag men vrijelijk denken, dat het nergens anders om is, dan om dien te lasteren, wanneer men ziet, dat Weishaupt juist voor dezen graad alle de voortbrengfelen van de (*) Ècrits origin. 2de D. 15de Brief aan Cato, (t) Let petlts mytfsres. (§; Idem ïfte O. 4de Brief aai den zelfden.  VAN HET WETBOEK DER ILLUIHNAATEN. 843 de ongodisterij fpaart, daar hij altijd aan zijnen geliefden discipel fchrijft: „ Laaten wij met „ onze eerstbeginnenden voorzichtig zijn omtrent „ de boeken over den Godsdienst en de daat„ kunde. In mijn plan fpaar ik die voor de „ groote verborgenheden. Laaten wij voor het „ tegenwoordige aan onze kweekelingen flechts „ gefchiedenisfen of redeneerkundige boeken ge- „ ven. Inzonderheid verdient de zedekunde on„ zen. aandagt. Robinet, Mirabeau (dat is, le „fystême de la nature, uitgegeven door Diderot, „ onder den naam van Mirabeau) le fystême focial, la politique naturelle, la philofophie de la „ nature en diergelijke zijn voor de hoogere „ graaden beftemd. Wij moeten ze thans voor on„ ze kweekelingen zorgvuldig verbergen, vooraj „ Helvetius de Phomme (*)." Ziet daar juist de lijst van boeken, die het meest tegen den Godsdienst zijn ingericht, en die bijna allen louter ongoditterij behelzen (f), voor de hoogde verborgenheden bewaart. Het gaat zelf nog verder: om tot deze verborgenheden te komen , en tot derzelver oogmerk gefchikt te zijn, moet de naam van God reeds uit het hart van den ingewijdden gewischt zijn. Kunnen wij er nog aan twijfelen, wanneer wij Weishaupt zien fchrijven: i, Brengt mij in kennis met den broeder Nume- „ nius, (*) Idem 3de Brief aan .den zelfden. tt) Zie over deze boeken les Lettres Helyknncs.' lil. Deel. S  NEGENDE DEEÏ. „ nius, en zoekt hem te beweegen, dat hij met „ mij briefwisfeling hnude. Ik zal mijn best „ doen om hem van zijne godsdienftige begrip„ pen te geneezen, en tot onze oogmerken ge» „ fchikt te maaken (♦)." Ieder mensch derhal ven, die nog aan God gelooft is niet gefchikt voor deze verborgenheden. Alle Godsdienst is derhalven onbeftaanbaar met dezelve. Twee jaaren na dat Weishaupt was gevlugt, fchrijft hij opentlijk, dat het ftelfel van zijn Illuminatismus, zoo als hetzelve, op openbaar gezag, is in het licht gegeven, niet dan een ruuw en onbekookt ontwerp is- en dat men dus uit de oorfpronglijke fchriften en uit zijrje eigene brieven hem en zijne ingewijdden niet beöordeelen kan. Hij geeft een nieuw wetboek in het licht, onder den tijtel : Het ftelfel van het Illuminatismus en deszelfs graaden en inftellingen, verbetert door Adam Weishaupt, Raadsheer bij den Hertog van Saxen Gotha. Laaten wij hem dan ten minften hier uit beoordeelen, en zijne verborgenheden uit zijne verdediging zelve, en zijne verbetering leeren kennen. Maar hier is Weishaupt niet alleen de Godlooze zamenzweerder, hij is ook de onbefchaamde Sophist en ongodist, die met het publiek den fpot drijft, die in het verborgene de fchoudèrs ophaalt over alle andere menfchen, en ons allen dat €*) 15de Biief aan den zelfden, 2de D.  VAN HET WETBOEK DER IIXUAKNAATEN. B+J dat geen fchijnt te zeggen , wat hij tegen de bedrogen broederen zeide: Arme menfchen l wat zou men u al niet kunnen doen geloven! Ik heb mij werklijk de moeite gegeven, deze verdeediging, die zoogenaamde verbeetering van het Illuminatismus, te leezen; Weishaupt zegt daarin, dat men zijne bekwaamheden veel eer aandoet, wanneer men gelooft dat hij binnen twee jaaren zulk een werk heeft kunnen in order brengen; hij hoopt, dat allen daarin zullen overeenfteinruen, dat de beginfelen, in deze graaden vervat, bekwaam zijn, om groote en verheven menfchen te vormen (*> Ik voor mij vind er niets anders in dan alle de kunstgreepen van het eerfte wetboek, om de kweekelingen op te voeden of te bederven, die hier weder op nieuw zijn opgewarmt. Ik voor mij vind er niets in dan beginfelen, die gefchikt zijn om iemand tot eenen zwakken ongodist te vormen. In den derden graad word in plaats van God, die met vrijheid en macht het geheelal regeert, het geheelal zelve voorgefteld als een werktuig, waarin alles verbonden is, waarin alles volgt, en alles beftiert word, door eene onbekende noodlottigheid, waaraan nu eens de naam van God, dan eens van natuur gegeven word. Onder den naam van voorzienigheid vind men een noodlot, het welk geen (*) Introduit, a fon Syst. corrigé. S 2  24<5 NEGENDE DEEt geen enkel flofdeeltje kan vernietigen, zonder dat de fteneh hun fteunpunt Verliezen , en het geheelal inftort; en met zulk eene nootlottige voorzienigheid rékent men nogthans deugd en ondeugd beftaanbaar (f). Maar welk leezer word niet van verontwaardiging aangedaan, over de onbefchaamdheid van dezen Godloozenzamenzweerder, die zijne nieuwe verborgenheden als eene waare verdeediging opdraagt aan de waereld en het menschdom ; en die, om te bewijzen, dat zijne eerfte verborgenheden geene zamenzweering tegen den Godsdienst behelzen, de onbefchaamdheid heeft van te fchrijven en in den mond van zijne nieuwe Hierophanten te leggen, eene redevoering, waarvan de tijtel alleen de openbaarfte zamenzweering tegen allen Godsdienst aankondigt. De tijtel dezer redevoering is: onderricht voor de ingewijdden die de dwaasheid hebben van eenen God te geloven en te dienen. Ik weet wel, dat men dezen tijtel ook zou kunnen vertaaien: Onderricht vooralle medeleden, die tot theofophifche dweeperijen genegen zijn. Doch indien beide deze vertaalingen in de taal van den Sophist niet ée'n en denzelfden zin hebben, izoo laaten wij,, alleen uit de inleiding van deze redevoering oordeelen welke vertaaiing de waare zij. „ Hij die aan het geluk der menfchen arbei- « den, (*) Dens k Systëme corrigé, k discours dt la ire clasfa  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. :2i}7 „ den, hunne rust en tevredenheid vermeerderen, „ en hun ongenoegen verminderen wil; moet de ,» beginfelen, welke hunne rust, tevredenheid „ en geluk verftooren, uitvorfchen en verzwak„ ken. Hiertoe behoorèn alle leerftelfels, die „ zich verzetten tegen de veredeling en de vol„ maaking van de menschlijke natuur ; die het „ kwaad in de waereld, zonder noodzaaklijkheid, „ vergrooten, of het grooter voorftellen , dan „ het is,- alle ftelfels, die de waarde van den„ mensch verkleinen, die zijn vertrouwen op „ zijne natuurlijke krachten verminderen, en „ hem daardoor alleen, lafhartig, traag, klein„ moedig, laag van geest maaken; die hem tot ,, dweeperij, voeren; die de menschlijke rede „ veracht maaken, en daardoor den weg baa„ nen tot bedrog. Alle Godgeleerde (theofo„ phiques) en geheimzinnige (myftiques) ftel„ fels; alle die minder of meerder betrekking „ daarop hebben, alle begihfels die haren oor„ fprong neemen uit de Godgeleerdheid, welke „ dikwerf zeer diep in ons hart verborgen is, „ en welke beginfelen den mensch eindelijk tot „ de Godgeleerdheid brengen." Men moet niet denken, dat Weishaupt in dit geheel onderricht eenige uitzondering maakt ten voordeele van den geopenbaarden Godsdienst; daarvan ontmoet men geen zweemfel. De Godsdienst van Jefus Christus is bij hem niets anders, dan de droomen van ïjthagortv, Plato en het S 3 J°*  S+8 » E G Eti DE DEEL Jodendom, onder eene andere gedaante voorgemeld. Al was de Godsdienst der Israëliten, hunne zinnebeelden en hun geloof aan den ée'nen God en den Mesfias, reeds door Abraham, Ifaac en Jacob, langen tijd voor hun verkeer m ligijpten en Babijlon, erkend en aangenomenal wierd het goude kalf, of de vereering van den God Apis, als eene ontheiliging van hunnen Godsdienst geftraft; zoo fchroomt mtshaupt nogthans niet in zijn verbeterd Wetboek te (lellen, dat deze Godsdienst niets anders is dan de droomen van de Egijptenaaren, van Zo roaster en de Babijloniërs, in eene andere gedaante overgebragt. Om zijne ingewijdden te verbeteren, leert hij hen de fchepping te verwerpen, als een verdichtfel dat bij de ouden geheel onbekend was, en allen Godsdienst tot twee flelfels te brengen; in het ééne is de waereld even eeuwig als God, een deel een uitvloeifel van God, uit en van God afgefcheiden om de waereld te worden; in het ander word de ftof voor even eeuwig als God gehouden, zonder nogthans God zelve te zijn, maar door God bearbeid en gevormt tot het geheelal. Op deze veronderftellingen bouwt hij de gefchiedenis van alle Godsdienften, die hij allen even ongerijmd voorfteld. Men mag vrijelijk geloven, dat alle de lesfen van zijn Illuminatismus, die hij voor verbeterd uitgeeft, reeds voor zijne vlugt waren opgefteld. Het is niet onwaar-  ▼AN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. S45> waarfchijnlijk, dat zij genomen zijn uit eene van die 'redevoeringen, welke hij veel gewichtiger noemt dan die van den Hierophant in den priester-graad. Hij doet in deze lesfen juist dat geen, wat Knigge als het groote doel van de hoogfte verborgenheden opgaf. Hij maakt eene verzameling van alles wat de wijsbegeerte geleert en gefteld heeft, uit deze leerftellingen leid hij het Christendom en alle Godsdienften af; en het befluit is, dat alle Godsdienften op bedrog en hersfenfchimmen gebouwd zijn; dat zij alle daar op uitlopen, den mensch lafhartig, traag, laag en bijgelovig te maken, en zijn geluk te verwoesten (*). Aldus doet deze onbefchaamde Sophist, onder voorwendfel van zich te rechtvaerdigen van de befchuldiging, als of hij alle Godsdienften had willen omver werpen, juist dat geen opentlijk, wat hij anders in het geheim zijner verborgenheden deed. Indien wij nog getuigen nodig hebben omtrent dit doel van de groote verborgenheden, het getuigenis van den ingewijdden Knigge is niet verdagt; en hij kan, noch wil, den ingewijdden, Zwach, in zijne geheime briefwisfeling, bedriegen. Zij hebben beiden het befluit der areopagiten, omtrent de wijs waarop de graaden van het Illuminatismus zouden worden in- (*; zie gAee^è rlernier dijcours de at UluminU'mt corngé. «4  350 NEGENDE DEEL ingericht, ondertekend (*> Laten wij-derhal. ven deze beide ingewijdden fo hunne gehdme briefwisfeling hooren. - Na dat Knigge had opgegeven, wat hij, volgens de onderrichtingen van Weishaupt gedaan had, om te bewijzen, dat Christus geen ander oogmerk gehad heeft, dan de hertelling van den natuurlijken Godsdienst, d»e, volgens het Illuminatismus niets anders is, dan de rechten van de gelijkheid en de vrijheid, zegt hij vervolgens: „ Na dat wij dus „ aan ons volkje hebben getoont dat wij alleen » echte Christenen zijn, mogen wjj een woord „ meer tegen de priesters en vorsten, zeggen, * lk heb dit n"gfhans zoo gedaan , dat ik geen „ zwarigheid zou maken, om zelf pausfen en „ koningen, na vooraf de proef te hebben door„ gedaan, in dezen graad opteneemen. In de „ hoogere verborgenheden moest men dit vroom „ bedrog aan A openbaaren, en den oorfprong „ van alle Godsdienftige leugens, en derzelver s, verband uit alle fchriften aan B verklaren (f)." Ziet daar dan het woord, hetwelk in de hoogere verborgenheden over den Godsdienst nog moet gezogt worden! Ziet daar het woordmeer tegen de priesters, het woord het welk alleen het vroom bedrog aan dé ingewijdden openbaart, het welk hun zegt: „ Herinnert u, dat 5» wij (*) Zie dit befluit in de Ecrits origin. ïfte D. sde Afdel, geteleend den 20 Adarmeh 1751, dat is den 20 Dec. i73u tf) Ecrits origin. 2de D. ïfte Brief van Philo aan Cate.  v> 5' 55 95 95 55 VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 251 wij u, van het eerfte oogenblik af aan , dat nrff n aanzouten om onder ons te koomen, ; gezegd hebbenj dat onze order in het geheel „ c:en oogmerken had tegen den Lroasaienst. „Herinnert u, dat deze verzeekering u op „ nieuw gedaan is, toen gij tot den rang van „aankoomeling verheven wierd, dat zij nog« „ maals is herhaalt, toen gij in de academie van Minervals wierd opgenoomen. nennnen. u insgelijks hoe veel wij u in de eerfte graaden vari zedelijkheid en deügd gefprooken i,j,i,ffl: maar. hoe zeer de oeffeningen, die l, wij u voorfchreeven, en de lesfen, die wij „ u gaven, de zedelijkheid en de deugd onaf'„ hanglijk maakten van den Godsdienst, hoe „wij u, terwijl wij dén Godsdienst preezen en verhieven , hebben weeten onder het oog „ te brengen, dat die Godsdienst geenzins te „ vinden was in die verborgenheden, en dien „ verbasterden eerdienst, welke de priesters „ daarvoor uitgeven. Herinnert u, hoe kun„ ftig, en met welk eenen geveinsden eerbied, „ wij u van Christus en zijn Euangelie gefproo„ ken hebben in onze graaden van Grooten Illu„ minaat, van Schots-Ridder,en Epopt, hoe wij „ dit Euangelie tot het Euangelie der rede, desi\ zelfs zedeleer, tot de zedeleer der natuur; en „ van den Godsdienst der rede, van de zedeleer „ der natuur, den Godsdienst en de zedeleer van „ de rechten van den mensch, van de gelijkheid S 5 " en  s*a negende deel „ en de vrijheid, hebben weeten te maaken. Her„ innert u, dat wij, terwijl wij u alle deze on„ derfcheide gedeeltens van dit ftelfel ingaven, „ dezelven als uwe eigen gevoelens deden ont» ftaan Wij hebben u op den weg geholpen; » f hebt meer geantwoord op onze vraagen, n ^n wij 0p de uwe. Toen wij u, bij voor„ beeld, vroegen, of de Godsdiensten der volken „ beantwoordden aan het oogmerk, waartoe zij „ dezelven hadden aangenoomen; of de zuivere „ en eenvoudige Godsdienst van Christus dat „ geen was, wat de verfchillende feöen tegen„ woordjg gelooven, wisten wij zeer wel, wat „ wij zelve daarvan moesten denken; maar wij „ moesten weeten, hoever wij gefiaagt waren, „ met onze begrippen in u te doen ontftaan „ Wij hebben veele vooröordeelen in u moeten „ verdrijven, voor dat wij u konden doen ge„ looven, dat die gewaande Godsdienst van „ Christus niet anders is dan het werk van „ priesters, bedriegers en dwingelanden. Wan„ neer het aldus gelegen is met het Euange„ lie, hetwelk men zoo verheven en zoo bewon„ dert heeft , wat moet men dan denken van „ alle andere Godsdiensten? Leert derhalven, „ dat alle uit het zelfde verdichtfel ontftaan s, zijn; dat zij alle, de eene zoo wel als de » andere, op leugen, dwaaling, harsfenfchim„ men en bedrog fteunen. Ziet daar ons ge« heim. Gij zult u thans niet meer verwon- » de«  VAN HET WETBOEK DER. ILLUMINAATEN. «$3 „ deren over de omwegen, die wij hebben „ moeten maaken, over de beloften, die wij „ u hebben moeten doen; over den lof, dien 9, wij aan Christus en zijne gewaande geheime „ fchoolen hebben toegezwaait, over de fabel „ dat de Vrijmetselaars langen tijd in het be„ zit zijn geweest van de waare en echte leer, .„ en dat onze order thans alleen deze verbor„ genheden heeft overgeërft. Hebben wij, om „ het geheele Christendom en den geheelen „ Godsdienst omver ;te werpen, den fchijn „ aangenoomen, als of wij alleen het echte „ Christendom en den waaren Godsdienst had„ den; herinnert u, dat het oogmerk de mid„ delen billijkt, dat de wijze tot bereiking van s, het goede de zelfde middelen moet beezigen, „ die de fnoode tot bereiking van het kwaade „ gebruikt. De middelen, die wij gebruikt „ hebben om u te verlosfen, en die wij in „ het werk (lellen om het menschdom, éénmaal, van allen Godsdienst te bevrijden, .,, zijn flechts een vroom bedrog, het welk wij „ eerst in den graad van Wijsgeer openbaa„ ren." Laaten wij bij deze verklaaring van het woord, hetwelk in de hoogde verborgenheden moet worden bekend gemaakt, nog voegen het getuigenis van iemand, die, offchoon geenszins gefchikt om zich onder de kweekelingen van Wmhwt? te laaten opfchrijven, en in de gehei-  254 NEGENDE DEEL- heimen van de fe« naam, die hun onbekend is. Onder die bena- mmg worden zijne fchriften, ten minften doorgaans, aangehaalt. Alles wat ik er meer van zeggen kan, dan het publiek reeds weet is dat de begeerte alleen om agter de geheimen van de fecte te komen, hetwelk hij als het beste middel befchouwde om derzelver gevolgen voor te komen, dezen ingewijdden in de proeven, die hij ondergaan moest, ftaande hield. ■Toen hij door alle graaden doorgegaan was, kwam hij eindelijk tot de hoogfte verborgenheden. Hij gaf dien van den priester-graad, en van regent in het licht, onder den naam van 'laatfte werken van Spartacus en Philo. Hij voegde bij deze graaden de onderrichtingen, wel-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. Ht$$; welke daar raeê gepaard gaan, en eene oordeelkundige gefchiedenis van alle graaden van het Illuminatismus. Al had ik geen andere verzekering van de waarheid der zaak, die hij openbaart, dan de naauwkeurige overeenftemming zijner gezegdens met alles, wat wij, bij een bedaart nadenken, in de oorfpronglijke fchriften van het Illuminatismus vinden, zou ik nogthans geen bedenking dragen hem te houden voor een man, die der zaak volkoomen kundig is en volkoomen waarheid fpreekt. Maar het certificaat, hetwelk hij aan het hoofd van den graad van priester -en regent geplaatst heeft, en waarvoor wij hem. den hartlijkften dank verfchuldigt zijn, ontneemt mij allen twijffel. Want ft weet iemand, die dit certificaat en het oorfpronglijke door Knigge gefchreeven, gezien en geleezen heeft; die het zegel van de order, het welk op het certificaatgedrukt was, heeft gezien. Ik maak gewag van deze omftandigheden, wijl het publiek , in een zaak van zoo veel gewicht, het recht heeft om te weeten, hoever mijn onderzoek gegaan is, en welk vertrouwen het kan ftellen op de fchriften, waar uit ik gefchept heb. Het werk van den Biedermann, hetwelk ik nu zal aanhaalen, is door alle Duitfchers, die over het Illuminatismus hebben gefchreven, tot eenen grondflag gelegt. Laaten wij derhalven hooren, wat hij op het einde van zijne oordeelkundige gefchiedenis, omtrent de groote verborgenheden zegt: „ ia  25Ö NEGENDE DEEL ,, In de twee graaden van Wijsgeer en mensch* koni"S heeft geene aanneeming, geene in„ huld,ging plaats. Men laat 2e]f niet toe dat » de ingewijdden deze graaden affchrijven„ men deelt ze hun door eene enkele leezina „ mede; en dit is de rede waarom ik ze niet „ heb kunnen voegen bij die ,welke ik in het s» licht heb gegeven." „De eerfte, die Wijsgeer genoemd word, „ behelst Spinofistifche ftellingen, volgens wel„ke alles ftoflijk. God en de waereld één en „ hetzelfde, alle Godsdienst onzeeker, en eene » uitvinding van heerschzugtige menfchen is r/*> Ik zou mij nog kunnen beroepen 0p het een! eeeen anderen ingewijdden, die zich in zijnen brief JT'e u'? vers van de Eu demonia 3e D. No. 2 srr , , . J' ,1 , 1 11 , * rt> 4» dus uitdrukt- „ Ik kan u in alle oprechtheid verzeekeren, dat ook ik d „ te verborgenheden gezien heb, en inzonderheid, dat ik S jaar i7S5 den graad van Wijsgeer in handen heb gehad e„ „ dat de korte befchrijving, die men in net laatfte lot yan de „ yrijmelzelaarlj daar van geeft, volkoomen echt is '• De fc, ver van dit laatfte lot, heeft even als ik, de, Biedermann flechts «agefehreven: dus bevestigt het getuigenis van den ingewijdden, dat van den Biederman; maar ik heb geene de n:infte kennis aan dezen mgewudden; ik zie a.Ieen dat hij zijnen brief ondertee. kend heeft, en de fchrijver, Van de Eu demonia verzoekt, hen, met te noemen zonder «oodzaaklijkheid. De Eu demonia is een maandwerk,hetwelk te F.ankfort aan den Main gedrukt word; de fclmjvers van hetzelve hebben aanfpraak op de erkentlijkheid van het algemeen wegens den ijver waarmede zij de fcfte bedtijden. Ik ben aan hun maandwerk de bevestiging van veele zaaken, dia ».«J m Beijeren of Oostenrijk «„en medegedeelt, verfchuldigt.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. $57 5, Veele gevoelens, zegt de fchrijver verder, „ die Philo en Spartacus reeds in de voorige „ graaden hadden ingeboezemd , kunnen doen » vermoeden, dat dit het punt is, waarop de» „ zeiven uitloopen." Dit vermoeden is zeker zeer gegrond. Deze natuur, die zoo dikwerf met God vereenigd, en even als God werkende voorgefteld word, die met oneindige kragten, en met dezelfde wijsheid als God, de ontwerpen, die zij gevormt heeft, bereikt; en honderd andere uitdrukkingen van dit foort, in den mond van den Hierophant, gaven duidelijk genoeg te kennen, dat de God van Weishaupt, even als> die van Spinofa of Lucretius, niets anders is, dan de ftof van het geheelal of de God der on* godisten. Want het doet niets af, wanneer tVAlembert zegt, dat het Spinoflsmus juist lijnrecht ftrijd met de ongodisterij £*> En dat Spinofa, even als d'Alembert, voorwendde, dat hij in plaats van ongodist te zijn, of het beftaan van God te ontkennen, veeleer alles tot God maakte. Deze verontfchuldiging is niet minder dwaas dan onbefchaamd. Ik meen derhalven overvloedig bewezen te hebben, dat het voornaame doel van de groote verborgenheden van het Illuminatismus, beftaat in de ingewijdden tot de wanftaltigfte ongodisterij te leiden, en alle volken djets te maken, dat de f*) Eloge de Monies^mtu.  NEGENDE DEEL de geheele Godsdienst niets anders zij, dan eene Uitvinding van heerschzugtige bedriegers; dat men om van de heerschzugt en het bedrog ver. lost te worden , en de zoo zeer gepieeze rechten van den mensch, de vrijheid en de gelijkheid weder te verkrijgen, moet beginnen met het affchaffen van allen Godsdienst, en alles wat tot den.Godsdienst behoort; en dat men moet ophouden aan God te geloven. Laaten wij voortgaan de verklaaring van denzelfden ingewijdden te leezen, hij zegt: „ De tweede graad, genaamt de mensch-ko„ ning, leert dat elke boer, burger en vader u des huisgezins een onbeperkt en onafhanglijk „ heer is, even als in de aardsvaderlijke tijden, „ tot welke de menfchen weder terug gebragt „ moeten worden; en dat derhalven alle over. „ heid moet worden vernietigd. — Deze beide „ graaden heb ook ik, die in de order alles „ ben doorgegaan, zelf gelezen (*>" Hoe ontegenzeglijk dit getuigenis ook moge wezen, zoo kost het nogthans moeite om te geloven, dat er menfchen zijn, wier dwaasheid en Godloosheid zoo ver gaat, dat zij met geen ander oogmerk z00 veele oplettenheid, zorg, ftandvastigheid en kunstgreepen,. in de opvoeding hunner leerlingen gebruiken, dan om hun eindelijk te kunnen zeggen: „ Alles wat wij tot „ dus C) Ibid.  VAN HET WETBOEK DF.R 1LL-UMIN AATBP?. Pj9 s,. dus verre vooru gedaan hebben, diende ,om „ u waardig te maken, met ons te arbeiden aan „ de vernietiging van alle overigheid, alle re„ geringsvormen, alle wetten, en burgerlijke ,, maatfehappijen. A'les diende, om u van He„ verlee te doen raaden, en dat geen diets te „ maken, wat wij u thans duidelijk zeggen: — „ Alle menfchen zijn gelijk en vrij; dit is hun „ onvervreemdbaar recht. Gij verliest de uit„ oeffening van dit recht, het gebruik der vrij,,, heid niet alleen onder de keningen. Overal „ waar eene andere wet, dan die van uwen ei„ gen wil plaats heeft, daar is geene vrijhejd. „ Wij hebben veel gefproken van de heersch„ zugt en de dwingelandij; maar de heersch„ zugt e" de dwhigelandi;, hebben niet alleen „ plaats in monarchale of aristocratifche rege» ,, ringsvormen: men vind ze eigentlijk in volks„ regeringen, v:aar het volk oppermagtig is en „ de wet geeft. Welk recht heeft derhal ven dit „ volk, ' :'die menigte en de meerderheid, om ,, mij en de minderheid aan zijne befluiten te ,, onderwerpen? Was het het recht der,natuur? ,, Toen de mensch zijne natuurlijke gelijkheid „ en vrijheid nog genoot, waren er immers even „ min oppermagtige en wetgevende voiken, ais ,, wetgevende koningen en heeren. Dit zijn ,, derhalven onze verborgenheden. — Alles wat „ wij u tot\dus verre gezegd hebben van de „ heerschzugtige dwingelanden, diende alleen ///. Deel. T „om  300 «ECENDE DEEL * om u eindelijk te brengen tot dat geen, wa* „ wij u te zeggen hebben OVer het volk Zelve, „ deszelfs wetten en dwingelandij. Deze volks„ regeringen zijn even min natuurlijk als de an„ dere regeringsvormen. Vraagt men ons, hoe „ de menfchen voortaan, zonder wetten, zonder „ overigheid, zonder openbaar gezag in hunne „ fteden vereenigd zullen kunnen leven; zoo is „ ons antwoord ligt te vinden, verlaat uwe fte» den en dorpen, en verbrand uwe huizen. „ Bouwden de menfchen, in de tijden der aards„ vaderen, fteden of huizen? Zij waren gelijk nen vrij. De aarde was hun eigendom; zij » was het eigendom van allen. En zij leefden „ overal gelijk. Hun vaderland was de waereld „en niet Engeland, Spanje, Duitschland of „ Frankrijk. Het was de geheele aarde, en niet „ flechts een koningrijk of gemenebest in eenen „ hoek van de aarde. Weest gelijk en vrij, en » gij zult Cosmopoliten of waereldburgers zijn. „ Stelt prijs op de gelijkheid en de vrijheid,' „ en gij zult zonder vrees kunnen aanzien, dat „Rome, Wenen, Parijs, London, Gonftan• tmopolen en alle andere fteden, vlekken of „ dorpen, die gij uw vaderland noemt, door de „ vlammen verteerd worden. - Broeder en „vriend, zoodanig is het groot geheim, het „welk wij in deze verborgenheden voor u „ bewaarden." Gewis het valt moeilijk om te geloven, dat Wèis-  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 2ÖI Weishaupt zulke dwaaze, verwaande, fncode en volllagen Godlooze ingewijdden heefc kunnen aantreffen, die in ftaat waren om deze verborgenheden te kunnen aanhooren, en dezelven voor uitfpraaken van wijsheid en de ve*hevendfte wijsgeerte te houden. Het zal vooral den Jacobijnen en den voorftanders van volksregeringen moeite kosten om te geloven, dat dit het punt is, waartoe hen de fecte brengt; dat zij, wanneer zij door hen alle regeringsvormen, welke eerst beftonden, vernietigd zal hebben, eindelijk ook die geene, welke zij zelve geftigt hebben, zal omver werpen. Wat heb ik intus. fchen, door deze taal in den mond van den Hierophant der hoogfte verborgenheden te leggen , gezegt, hetwelk de ftigter der fecte niet reeds zelve gezegt heeft? Wat behelst die gewichtige redevoering , welke hij voor de hoogfte verborgenheden bewaart? Wat behelst vooral die redevoering over het aardsvaderlijk, herderlijk, zwervend, of wild leven (*)? Welke volksregering, hoe onbepaald ook , is met dit aardsvaderlijk leven met die zwervende horde beftaanbaar? Waartoe behoeven wij de hoogfte verborgenheden bijtewoonen, om van de fecte zelve te weeten hoe verre hare zamenzweeringen zich uitftrekken? Wij hebben Weishaupt net tijdftip waarop de menfchen zich door wetten tot (*) Ecrits orig. 2de D. lode Brief aan Cato, T z  262 «ÏCRNDCDIir, tot maatfehappijen, welke volken en natiën genoemt worden, vereenigden, als de bron van alle rampen voor het menschdom hooren vervloeken. Wij hebben hem tegen de volken en tegen de vaderlandsliefde als tegen den oorfprong van het egoïsmus hooren uitvaaren. Wij hebben hem de wetten en de rechten der volken, als onbeftaanbaar met de wetten en de rechten der natuur hooren uitkrijten. Wat bedoelt dan de fecte door het verdrijven van de volken anders, dan het vernietigen en affchafFen van alle burgerlijke maatfehappijen? Wat betekenen die uitvaaringen tegen de vaderlandsliefde anders, dan de uitnodiging, om geen vaderland meer te erkennen? Wij hebbenden zelfden Hierophant tegen de ingewijdden hooren zeggen, dat de waare zedeleer niets anders zijn kan dan de %unst om de vorsten te ontbeeren, en zich zeiven te beftuuren; dat de.erfzonde der menfchen beftond in hunne vereeniging onder de wetten van de burgerlijke maatfchappij, dat hunne verlosfing beftaan zou in de affchaffing van den burgerftaat. Wij hebben hem, door eenen dollen haat tegen alles wat na wetten zweemt, en door zijne dweepzieke hoop vervoert, hooren uitroepen: Laat de lagchers lagchen, en de fpotters fpotten; de tijd zal nogthans éénmaal komen, wanneer de vorsten en de volken zullen verdwijnen, wanneer niemand eene andere wet, dan die yan zijne eige reden hebben zal. Hij heeft  van het Wetboek der illuminaaten. *f>$ heeft geen zwarigheid gemaakt om te zeggen, dat dit groote werk voor de geheime genootfehappen bewaart is; dat de natuur hare archiven aan deze geheime genootfehappen heeft toevertrouwd; dat de mensch door dezelven in zijne rechten van vrijheid en gelijkheid, in die onafhanglijkheid, waarin hij geene andere wetten, dan die van zijne rede heeft, moet herfteld wórden. Hij heeft uitdrtiklijk gezegt: dit is een van de verborgenheden van ons Illuminatismus (_*). Indien er nog iemand onder mijne leezers wezen mogt, dien het tafereel van het aardsvaderlijk leven, het welk, volgens de voorzegging van den listigen Weishaupt, weder moet terugkeeren, verleid heeft; zal ik hem nogmaals laaten hooren, wat dit aardsvaderlijk leven, bij deze gewaande apostelen der natuur, is. Niemand denke, dat hij, onder dit zonderling aardsvaderlijk leven, zijne velden, zijn huis, of het geringfte gedeelte van zijne bezittingen zal behouden; men hoore flechts war Weishaupt in de kleine verborgenheden daarvan zegt: „ De menfchen zouden gelukkig zijn, wanneer „ zij zich in den eerften ftaat, in welken de „ natuur hen geplaatst had, hadden gehandhaaft. „ Dan weldraa ontwikkelde zich een ongelukkig „ zaad in hunnen boezem; en hunne rust en » ge- £*) Zie den graad van Epopf. T 3  ?5< • ■fl-JPtllH DEEL „ geluk verdweenen. Naar mate de huisgezinj, nen talrijker wierden , begonnen de noodwen-„ digheden des levens te ontbreeken. Het her„ derlijk leven hield op, het eigendom wierd „ gebooren; de menfchen verkoozen zich eene „ vaste woonplaats; en de landbouw vereenigde „ hen." — Welke waren, volgens de fecte , de treurige gevolgen van de eerfte afwijking van het herderlijk of aardsvaderlijk leven? De Hierophant zal het ons zeggen: „ Hier wierd terftont „ de grond tot den ondergang der vrijheid gelegt; „ en de gelijkheid verdween." Dit herderlijk of aardsvaderlijk leven, tot hetwelk de fecte u, volgens haar voorgeven, zal terugbrengen, is derhalven niets anders, dan een tijdftip, toen nog geen eigendom plaats had, toen gij nog geen vaste woonplaatzen gekoozen, geene huizen of hutten gebouwd hadt, en toen uwe velden nog woest waren. Het ontftaan van dit eigendom, het oprichten van hutten, het bouwen van het land, was dus de eerfte doodelijke flag, die aan de gelijkheid en de vrijheid wierd toegebragt. Wilt gij «iet deze dolzinnig ge fnoodaarts, die u niets-anders dan deze gelijkheid en vrijheid prediken, tot hun herderlijk of aardsvaderlijk leven wederkeeren ? Maakt dan een begin met afftand te doen van alles, wat gij uw eigendom noemt; Verlaat Uwe huizen, uwe hutten en alle vaste woonplaatfen; doet afftand van uwe velden en ver- eenigt  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. ?6| eenigt u met de fecte, en zeg: De mensch, die het eerfte gezegt heeft, mijn veld, mijn huis, of mijn eigendom, heeft het eerst de vrijheid en de gelijkheid gelastert. Zeeker men moest met opzet willen blind zijn, wanneer men den haat en de zamenzweering van de fecie tegen alle eigendom en aanfpraak op hetzelve, niet wilde opmerken- Zij erkent geen eigendom, en het is ook wezentlijk onbeftaanbaar met dat geen wat zij gelijkheid en vrijheid noemt, of met die natuur, die alles gelijk uitdeelt aan allen, en die wil, dat dit goud, dit zilver, of deze velden zoo wel mij, als u zullen toebehooren. De voorderingen van het Sophisme zijn hier opmerklijk. Laaten de tegenwoordige ons omtrent de toekomende onderrichten. De Sophist der vrijheid en gelijkheid, de burger van Genéve, was de lesfen van den hedendaagfehen Spartacus voorgekomen, en had deze magtfpreuk voor den dag gebiagt. „ De eerfte die op den „ inval kwam, een ftuk lands aftefluiten en te „zeggen, dit is het mijn, en die menfchen „ aantrof, welke eenvoudig genoeg waren, om „ hem te geloven, was de eerfte ftichter van „ de burgerlijke maatfchappij." De Sophist van Genéve had er bij gevoegt: „ Hoe veele gruuweldaaden, oorlogen, moorden, elenden en „ rampen, zou hij het menschdom niet gefpaart „ hebben , die terwijl hij de omheining omver T 4 n wierp,  t65 NEGENDE DEEL „ wierp, of de omgraaving aanvulde , zijne na„ tuurgenooten had toegeroepen: wagt u dat gij „dezen bedrieger geen gehoor geeft; gij zijt „ verlooren, wanneer gij vergeet, dat de vrug„ ten aan allen,/ en de aarde aan niemand toe„ behoort (*)." Welke onheilen, welke grimwelen en rooverijen zou die zelfde Sophist de Frahfche omwending niet hebben gefpaart, wanneer hij zijne machtfpreuken teruggehouden, en meer doordagte lesfen, die meer waarheid behelsden, aan het menschdom gegeven had; en tot ons had gezegd: „ De eerfte, die op „den inval kwam, een ftuk lands aftefluiten, „ en te zeggen, dit hoort niemand toe, ik zal „ het bouwen, en vrugtbaar maaken ; ik zal al„ les doen wat de natuur van mij eischt, om „ daarvan voedfel te trekken voor mij, voor „ mijne vrouw en voor mijne kinderen, en dit „ ftuk lands zal mijn eigendom wezen. De God „ der natuur, die het nog aan niemand heeft „ gegeven, bied het als eene belooning voor „ zijnen arbeid aan' den geenen aan, die hetzelve bouwt. De eerfte, die dit fprak, en „ overeenkomftig den wil der natuur handelde, „ en die menfchen vond, welke verftandig ge„ noeg waren hem natevolgen, was de weldoenn der van het menschdom. Hij leerde zijne „kinderen, dat zij niet gefchapen waren, om » met C9^Discours fur Vinécaliti des condieions, 2de Afdel.  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 807 „met de dieren, of met elkander te twisten „ over de wilde voortbrengfelen der aarde. Hij „ zeide hun dat er huislijke en burgerlijke deug„ den waren, die den voorrang verdienden bo» ,, ven het zwervend, en zeer dikwerf woest en „ wreed herders-leven. Zijne nakomelingfchap „ was gezegent. Zijne gedachten vermenigvul„ digden. Kon hij alle de rampen niet voor^ „ komen, hij duitte ten minden de voornaamfte „ van alle rampen, te weeten de onvrugtbaar„ heid, die de kiem des levens fmoort, en den „ mensch alleen in de bosfchen doet omzwer„ ven, alwaar hij maar al te dikwerf aan den „ leeuw of tijger gelijk is, en doorgaans een „ prooi van deze verdindende dieren word." Wanneer Jean-Jacques dus gefprokeu had, zou hij de fchande vermijd hebben, van de vader van Weishaupt te zijn; maar de menschlijke dwaasheid, die men met den naam van wijsbegeerte beftempeld, verkwist den lof aan de magtfpreuken van den burger van Genéve; de Beyerfche Sophist maakt zich meester van het wetboek van Jean-Jacques, en de dwaasheid van den hoogmoed word door de dwaasheid van de fnoodheid geftrafr. Wat Jcan-Jacques tegen zijne Sophisten zeide, zegt de nieuwe Spartacus tegen zijne benden van Illuminaaten: De vrugten behooren aan allen, en de aarde behoort aan niemand. Hij zegt het in zijn hol en hij voegt er bij: Toen het T S ei*  *68 NEQENDE SEEï, eigendom ontftond, verdween de gelijkheid en de vrijheid; en het is jn den naam van deze gelijkheid en vrijheid, dat hij zamenzweeringen maakt, en zijne vloekgenooten uitnodigt om het aardsvaderlijk leven aan het menschdom weder te geven. Laat de naam van aardsvaderlijk leven u niet misleiden. De Hierophant der Illuminaaten fpreekt u van Abraham en de aardsvaderen, van den vader, die priester en koning, en oppermagtig heer in zijn huisgezin is. Verbeeld u hier niet eenen vader te zien, die omringt is van zijne kinderen, en die het zagtfte gebied over hen uitoefFent, fielt u geene kinderen voor, die volgzaam, gewillig en gehoorzaam de bevelen opvolgen van dat oppergezag, hetwelk de natuur gaf. Neen dit gebied is even harsfenfchimmig als het priesterfchap. Wij hebben in de groote verborgenheden genoeg kunpen zien, dat de aardsvader der Illuminaaten even min eenen God erkent, als de ongodist. Gij moet derhalven voor eerst van het aardsvaderlijk leven afzonderen het toneel van eenen vader, die voor zijne kinderen tot God bid, en als priester van den levenden God, in hunne plaats offerhanden tot hem opzend. Voorts moet het u niet bevreemden, wanneer gij in die zelfde verborgenheden van de fecte al het vaderlijk gezag, even als het priesterfchap ziet ver, dwijnen. Ik heb geene zwaarigheid gemaakt u te  van heï mraott der. illuaiunaaten • 269 is zeggen: wanneer de fette de overhand verkrijgt, zullen zelf uwe kinderen uw eigendom niet meer zijn. Die geheele oppermagt van den vader is niets anders dan eene wezentlijke zamenzweering tegen het vaderlijk gezag. Het bewijs hiervan is weder in het wetboek van de fecte te vinden. /Weishaupt heeft hier, even min als in zijne Godslasteringen, de eer der uitvinding. Jean. Jacqucs en de bende fchrijvers van de Encijclopedie, zeide reeds voor lang: Het gezag van den vader neemt een einde, wanneer de behoefte der kinderen ophoud. Dit beginfel leiden zij tot eenen grondflag voor alle oproer. Hij, dis Zijn Illuminatismus met geen ander oogmerk had uitgevonden, dan om hetzelve tot eene algemeene vergaderplaats van alle dwalingen tegen den Godsdienst en de maatfchappij te maaken, moest uwe kinderen zeker leeren, dat zij zelf in den fchoot van uwe famielie onafhanglijk zijn, en het recht hebben, niemand anders dan hunnen eigen wil te volgen, zoo dra zij fterk genoeg zijn om ongehoorzaam te kunnen zijn, en u te ontbeeren. Zegt tegen den Illuminaat, dat uwe kinderen uw eigendom zijn en u toebehooren, de Hierophant heeft reeds geantwoord: „ De vaderlijke magt houd op zoo dra „ het kind ophoud zwak te zijn; de vader zou w zijne kinderen beledigen, wanneer hij zich lan. _ ger eenige magt over hen wilde aanmatigen." Dit  270 NEGENDE D E E £ Dit is nog flechts het beginfel, hetwelk in de kleine verborgenheden ten grondflag gelegt is. Bedenkt wat hier uit volgt, of liever laat de omwending u zulks openbaaren. Dan zult gij zien, wat die oppermagtige vader des huisgezins betekent. Dan zult gij kinderen zien, die niet zoo dra de woorden van vrijheid en gelijkheid, of van rede kunnen ftamelen, of de bevelen van hunne ouders zijn bij hen louter heerschzugt , onderdrukking en dwingelandij. - De aartsvaderlijke koning, moet even min op de dankhaarheid en de liefde van zijne onderdaanen, dan op hunne gehoorzaamheid ftaat maaken. Toen de Hierophant hun de vrijheid en gelijkheid toeftond, had hij hen reeds geleert de liefde tot hun gedacht, meer te vervloeken , dan de liefde tot hun volk of tot hun vaderland; zijne lesfen hebben hen de liefde tot hun ge', flacht reeds leeren befchouwen, als het eerfte beginfel van het rampzaligst egoïsmus. Onderzoekt derhalven door welke banden uwe kinderen uw eigendom zijn; hoe zij u toebehooren, zoo dra zij zich, zonder te vreezen, tegen uw aardsvaderlijk oppergezag kunnen verzetten of zoo dra zelf hunne zwakke armen zoo veel kragten hebben, dat zij de vrugten kunnen vergaderen, welke hen voeden. Neen, die helfche fede kent geene banden. Alle de banden der natuur worden, zoo wel als die der regeering, m de hoogde verborgenheden van Weishaupt ver-  WN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 2£l verbroken. Het kind vergeet zijnen vader even als de tijger, zoo dra het in ftaat is zijn prooi te zoeken. En dit noemt de fefte, het geheelal terug brengen tot de natuur, tot de aartsvaderlijke regeering, tot dat tijdperk , toen de eerbied der kinderen voor den vader de plaats van de wetten der maatfchappij bekleedde! Ik weet, dat mijne leezers, hoe meer ik dit vloekgefpan openbaar maak, vraagen zullen. Maar wat willen die affchuuwelijke zaoienzweerers dan? Hebben zij dan zelve niets te verliezen bij de maatfchappij? Hebben zij geene kinderen, die tot hun huisgezin behooren? Zijn zij dan tegen zich zeiven opgeftaan, of zien zij niet dat zij hun eigen ongeluk bewerken ? — Gij die deze tegenwerpingen doet, kent de dweeperij der dwaaling niet, die door den hoogmoed, en de zugt tot onafhanglijkheid, door de Godloosheid en den haat of de wangunst word aangeblaazen. Gij weet niet hoe kunftig de Hierophanten van het Illuminatismus, de dweeperij weeten aantemoedigen en tot het hoogfte toppunt voeren. Meent echter niet, dat de fnoodaarts in de algemeene verwoesting die zij bedoelen, hun eigen belang geheel uit het oog verliezen. De fecte zegt tegen den zwakken ingewijdden, dat zijne kunst-behoeften zullen verdwijnen , zoodraa de vrijheid en gelijkheid beginnen te heerfchen; dat hij geene meerdere behoefte zal hebben, dan  2 72 WEGENDE DEEL dan de wilde; dat de natuur in dezelve zal voorzien : en de zwakke ingewijdde brand van verlangen na zijne gelijkheid. De fnoode ingewijdde denkt bij zich zeiven, dat hij, wanneer de vrugten der aarde aan allen toebehooren, en de aarde aan niemand, ten minften zijn deel wel zal weeten te bekoomen. Maar wat heb ik mij moeite te geven om te toonen, dat de fecte zich zeiven gelijk is. Wat gaat het haar aan, of gij hare oogmerken begrijpt. AI zijn de fnoodaarts volftrekt ftrijdig met zich zeiven , hunne fnoodheid is daarom niets minder, hunne wandaaden zijn nogthans even groot. Te vergeefs werpt gij ons verder tegen: Maar wat bedoelen zij toch met hunne dwaaze gelijkheid, met hunne ontwerpen tegen onze burgerlijke wetten, tegen de rechten en zelf tegen den naam van het eigendom? Zouden wij, om hun te behagen, zelf onze vaste woonplaatfen moeten verhaten? Zouden wij eerst onze kunsten en weetenfchap. pen moeten laaten vaaren, en vervolgens onze fteden, onze vlekken en dorpen verbranden, om als wilde horden rond te zwerven! Zou men de helft van het menschdom, en nog meer, moeten vermoorden, op dat de aarde niets anders dan deze verfpreidde horden aan hun oog zou vertoonen? Waar toe ftrekken dan die kunftcn en wetenfehappen en vooral die academien van Minervals bij de Illuminaaten? Hébben  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. S7J bén die dan geen ander doel dan om ons met alle de rampen en elenden van den onbefchaafden en barbaarfchen ftaat te overlaaden? Zijn dan de Illuminaaten een genacht van Wandaalen, van Hunnen en Vifigothen? Wordt dan Europa op nieuw met eene overftrooming van barbaaren uit het Noorden bedreigt? — Gij denkt misfchien, dat ik, om alle uwe vraageri te beantwoorden, eenige bepaalingen zal maaken omtrent de vloekwaardige bedoelingen van de fecte! Maar het geen ik u zal zeggen, moet u verbaazen. Ja gij zult moeten befluiten om afftand te doen van de kunften en weetenfchappen, gij zult uwe wooningen, niet alleen uwe paleizen , maar ook uwe fteden, uwe vlekken en uwe dorpen moeten verbranden, wanneer gij de fnoode ontwerpen van de fecte niet te keer gaat. Ja het zijn de Wandaalen, de Gothen, de Hunnen en de Ostrogothen, met alle hunne verwoestingen en met het gantfche heir hunner elenden, die in de benden der fecte op nieuw herleven, en die hunne fnoode ontwerpen, overal waar zij kunnen, zullen ter uitvoer brengen. En dit antwoord koomt niet van mij, de fecte heeft zelve, reeds in haar wetboek, dit antwoord aan u gegeven. Hebt gij niet gehoort, wat zij, omtrent uwe kunsten en weetenfchappen tot hare ingewijdden gezegt heeft? Wanneer zij hen vroeg, wie hen en het menschdom tot de flavernij gebragt had, leer-  S/4 W.EGENDE t E E t leerde zij hen te antwoorden: De maatfchappij, de ftaat en de regeeringsvormen, en de weetsnfchappen. Hebt gij niet gehoort, dat de Hierophant zijnen inwijeling een reikhalzend verlangen inboezemde na dat tijdftip, wanneer de drom van nuttelooze weetenfchappen van de aarde zal verbannen worden, en de mensch geene andere zal kennen dan die van. den wilden en onbefchaafden ftaat? Hebt gij hem niet hooren zeggen, dat de fecte het toppunt van roem en geluk zou bereikt hebben, wanneer zij dit tijdftip verhaast had (*_)? Zouden wij ons nog laaten bedriegen door den naam van academiën van Minervals, waarmede zij hare fchoolen verfiert? Mogen wij niet veronderftellen 9 dat men op dezelven niets anders leert, dan de weetenfchappen te gebruiken tot haar eigen, verderf en tot verwoesting van den Godsdienst en de maatfchappij? Hooren wij de fecte, hare ingewijdden, wanneer zij de academiën van Minervals verhaten en tot Epopten zuilen worden aangenomen, niet vraagen? „ Zijn de gewoone weetenfchap. » pen voor de waare verlichting voor het we, zentlijk geluk van het menschdom voordeelig; „ of zijn zij integendeel gevolgen van de be„ hoefte, van het vermeerderen onzer noodwendigheden, van den onnatuurüjken toeftand, „ van. de uitvindingen van ijdele haarkloovers?" Wij , C*) Ziet bier boven de vorst der Illuminaaten.  VAN HiT WETBOEK D£R ILLUMINAATEN. *75 Wij hebben deze vraagen, deze wenfchen en lasteringen tegen de wetenfehappen gehoort, en zouden wij nu nog geloven, dat de groote verborgenheden andere wetenfehappen willen be« waaren dan de wetenfchap om een onbefchaafd en wild, maar nogthans vrij en gelijk leven in de bosfehen te leiden? De revolutionaire verwoestingen , en eene groote menigte van gedenktekenen der kunst, die door de bijl der Jacobijnfche roovers zijn gevallen, hebben ons reeds veel gezegt omtrent dien haat en die dolle woede der hedendaagfche Wandaalen, maar de verborgenheden van de fecte hebben er ons nog meer van gezegt. Betoont vrij uwe verontwaardiging; zegt nogmaals: Wat is Weishaupt dan voor een mensch? Wat voor wezens zijn dan ingewijdden van zijn. Illuminatismus? Noemt hem en zijn vloekgenooten Barbaaren, Hunnen, Wandaalen en Ostrofüothen, maar ziet zij lagchen met u « en hij leert ziine ingewijdden hunne eer te ftellen in het ontwerp, om eenmaal ;>llc de ramoen en verwoestingen van deze bar-aaren nau-"olgen , en in de hoop van ze te overtreffen. Wilt gij weetsn wat die Noordfche volken bij hem zijn, die uit hunne bosfehen te voorfchijn kwamen, om de fchoonfte landen van Europa te verwoes* ten, deszelfs fteden te verbranden, en overal gedenktekenen van hunne vernieling agter te laaten? Hij ziet in deze zelfde verwoestende III. Deel. V hor-  %?4 NEGENDE DEES horden de waare natuur-menfchen, de diefbaaré overblijffelen van de aardsvaderlijke ftammen. Hij verbeeld zich, dat.de natuur door hunne bijlen de herftelling van den mensch in zijnen oorfprongljjken ftaat wilde beproeven, Ik heb u alle de lesfen van den Hierophant in zijne kleine-verborgenheden, nog. niet gezegt. Hoort welke lesfen hij aan zijne. Epopten geeft omtrent deze Noordfche barbaaren. In de gefchiedenis, die Weishaupt van het menschdom geeft, koomt hij tot dat tijdftip, hetwelk in alle de jaarboeken van Europa de overltrooming der Barbaaren genoemt word; en daaromtrent zegt hij het volgende: „ De natuur, die in de Noordelijke „ ftreeken den waaren ftam van oorfpronglijke „ menfchen, ongefchonden, zuiver en in volle „kragt bewaart, vertoont zich, en verfchijnt „ tot hulp van het menschdom. Diep uit deze „ armoedige en onvrugtbaare landen roept zij „woeste volken, en zend hen tot verwijfde, » door weelde verzwakte menfchen van het zui„ den, om dezelven nieuw bloed, nieuw leven9 » nieuwe zeden en wetten te geven, en dezel„ ven in hunne kragt te herftellen; tot dat het, „ niet behoorlijk verflikt, bederf der zeden, het „ beter gedeelte van het menschdom zelve be„ fmet. — Ach ! Wanneer er onder hen nog „ eenige wijzen over waren, die het geluk had„ den zich van de befmetting te bewaaren; hoe n zullen zij zich bedroeft, en gewenscht hebben het  VAN SET WETBOEK ÖER ILLUMINAATEN. SJ7 5, liet verblijf hunner voorouderen weder te zien, „ en op nieuw dè vermaaken te genieten , die „ zij welë'er aan den oever eener beek, in de „ fchaduw * van eenen vrugtbnom, naast het „ voorwerp hunner liefde, fniaakten! Zij voel„ den welk een geluk de vrijheid is, en hoe „ verkeert zij gedaan hadden , van al te veel „ magt aan e'e'n mensch te geven. — Het gemis „ hunner vrijheid deed' hen toen zien dat zij ^ gevallen waren, en op middelen bedagt zijn „om hunne flavernij , ten minften, te verzagj ten — maar zij vielen toen allen op de dwin„ gelanden , en nooit op de dwingelandij zei ve aan." Dus leert Weishaupt zijne ingewijdden, de verwoestingen der Barbaaren niet alleen navol* gen, maar door ftandvasiigheid en door aanhoudenheid overtreffen. Dus laaren zich alle vraagen, waarin hij zijne vrees te kennen geeft, dat zij, hunne vrijheid en gelijkheid verkregen hebbende, dezelve weldraa verliezen zullen, verklaaren. Hiertoe ftrekken ook die vermaaningen: „ Helpt elkander, vereenigt uj ver„ meerdert uw getal, word magtig en vrees„' lijk — gij zijt reeds vreeslijk, wijl gij de „'meenigte op uwe zijde hebt. De boozen, die „u vreezen, haasten zich om zich onder uwe „ vaandelen te begeven. — Nu zijt gij üerk „ genoeg om het overige gedeelte de handen te „ binden, te onderwerpen, en de boosheid eer» der in deszelfs beginfelen te fmooren." V a Dus  I78 NEGENDE D E E h Dus Iaat zich de dolle woede der omwending verklaaren, die reeds zoo veele kostbaare gedenkteekenen der kunst en weetenfchappen omvergeworpen , en vernielt heeft. — Een algemeene kreet van verontwaardiging fchijnt thans die verwoestingen te ftuiten ; De Wandaalfche Jacobijn fchijnt berouw te hebben. — Wagt flechts, en de tijd der groote verborgenheden zal koomen; de bijl, het zwaard en het vuur zullen de vervloekingen, door den Hierophant der fecte, tegen uwe wetten, uwe kunsten en wetenfehappen, uwe huizen en uwe fteden, uitgefprooken, vervullen. Dus laat zich vooral die wreedheid en bloeddorstigheid der omwending, dat aanhoudend verbannen en uit het land verjaagen, en het menigvuldig onthoofden, verklaaren. De tijd naadert om alle die geenen die de fecte boozen noemt, dat is dezulken, die zij niet kan winnen, alle brave burgers die voor den Godsdienst ijveren, de wetten handhaven, de maatfchappij en hunne bezittingen, de handen te binden, te onderwerpen, en zelf tot in de geboorte te fmooren. De fecte heeft, even als de Hunnen, de Wandaalen en alle de Barbaaren van het Noorden, begonnen; zij zal zich wel in acht neemen, van niet zoo te eindigen; dat is te zeggen, zij zal wel zorgdragen, dat zij de dolle zugt tot verwoestingen in hare ingewijdden niet laat verflaauwen. Zij moe».  VAN HET WETBOEK DER, ILLUMINAATEN. 2?9 moeten Wandaalen, Hunnen en Viflgothen blijven tot het einde toe, tot dat er geene hoop meer overig is, van den Godsdienst, de wetten en het eigendom te zien herleven. — Alle deze gruuwelen zijn niet anders dan de ontwerpen , die in de kleine verborgenheden van de fecte worden aangekondigt: Gelooft toch den hedendaagfchen Spartacus; hij heeft u gezegt, dat zijne laatfte verborgenheden niets anders waren dan een gevolg, eene ontwikke. ling, en eene meer ftellige en duidelijke verklaaring van zijne voorgaande geheimen. Hij heeft u gezegt, dat de volken, benevens hunne wetten en maatfehappijen, zullen verdwijnen, dat zij zullen verdwijnen door de meenigte, de magt, het juk en het zwaard van zijne ingewijdden; wat kan hij u derhalven in zijne laatfte verborgenheden nog meer zeggen, dan dat het zwaard zijner ingewijdden nimmer moet ophouden ilagtingen aanterichten, hunne woede nimmer verflaauwen, en hunne ftandvastigheid nimmer bezwijken moet? Dat zij Wandaalen moeten blijven, tot den einde toe, opdat niet de Godsdienst, de maatfchappij, de kunsten en wetenfehappen, het vaderland en het eigendom op nieuw geboren worden, en de gelijkheid en vrijheid van zijn Illuminatismus andermaal fmooren. Met dit laatfte woord der zamenzweering is de taak van Weishaupt geenszins afgeloopen. V 3 Zijn  280 NEGENDE DEEL Zijn hoogmoed zou weinig voldaan.zijn, wanneer hij aan anderen de eer der uitvinding overliet. Wij hebben hem tot dus verre misbruik zien maken van de ligtgelnvigheid zijner ingewijdden, hunnen ijver en eerbied voor de gewaande oudheid van zijne order zien opwekken, en de eer der uitvinding van de?e verborgenheden, van tijd tot tijd, zien toefchrijven aan de kinderen der aardsvaderen, aan de wijzen, aan den God der Christenen zelve, en aan de oprichters van de Vrijmetfelaars-loges. Nu veronderfteld men, dat de ingewijdde genoeg ingenomen is met de groote verborgenheden, om hem de waare gefchiedenis van het Illuminatismus vrijelijk te openbaaren (*V en de hoofden zeggen tot hem: Dit geheim' ge. nootfchap, hetwelk u met zoo veel beleid en kunst van de eene verborgenheid tot de andere gevoert heeft, hetwelk zoo veele zorg aangewend heeft, om alle beginfelen van den Godsdienst, alle die valfche gevoelens en begrippen van liefde tot het vaderland en tot uw geflacht alle die uitfluitende rechten en aanfpraak op de rijkdommen, op de vrugten van het aardrijk, uit uw hart te roeien, hetwelk zoo veele moeite heeft aangewend, om u in alles wat gij wetten des lands noemdet, de heerschzugt en de dwingelandij aantewijzen; hetwelk u vrij verklaart, « Ecrits orig. 2de D. Br. van mio Knigge aan Cato Zwack  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. S$I klaart, en u leert, dat u niemand kan gebieden, dan gij zelve, en dat niemand een ander recht 'over zijnen naasten heeft, dan het recht eener volkomen gelijkheid, eener volftrekte vrijheid, en eener volmaakte onaf hanglijkheid; dit genootfchap is geenszins het werk van eene bijgelovige en domme oudheid, het is de uitvinding van de hedendaagfche wijsbegeerte, van ons. De waare dichter en uitvinder van ons Illuminatismus is Spart acus, Weishaupt. Wij zien nog uit verfcheide brieven van Weishaupt, dat dit laatfte gedeelte van zijn geheim, te weeten waarin hij de eer der uitvinding aan zich zeiven toefchreef, voor het grootfte gedeelte van zijne Wijsgeeren of zijne menschkoningen, eene verborgenheid bleef. Alleen die geenen welke, onder den naam van areopagiten , den grooten raad der order moeten uitmaken, kennen den waaren ftichter en uitvinder; of er moeten eenige ingewijdden zijn, die zich door bijzondere omftandigheden de eer waardig maken, met dezen ftichter bekend te worden (*> Weishaupt kent geene grootere belooning, welke diensten zij ook mogen bewezen hebben, dan hun eindelijk te zeggen: Die algemeene omverwerping der outaaren, der troonen en van alle maatfehappijen, heb ik uitgevonden; mij koomt alle de eer daar van toe. DER" (♦) Berin orig. ïfte D. 25fte Brief aan Cttu% V4  :S2 LAATSTE DEEL DERTIENDE HOOFDSTUK. Laatfte deel van het wetboek der Illuminaaten f beftuur der feBe; algemeen denkbeeld van dit beftuur, en van het aandeel, hetwelk de laagerc clasfen van het Illuminatismus daarin hebben. i Xet is niet genoeg voor den ftichter eener lecte, die verderflijke bedoelingen heeft, dat hij het oogmerk yan zijne zamenzweering bepaalt, de beproevingen en de graaden, welke zijne ingewijdden, van lieverlee tot de ontdekking van zijne laatfte verborgenheden moeten voorbereiden, vastgefteld heeft. Zijne medepljgtigen moeten, door den zelfden geest bezield, Hechts één ligchaam uitmaken, en na het zelf' de doel ftreeven. Weishaupt was veel te listig om zulk een gewichtig deel van zijn wetboek over het hoofd te zien. Uit alles wat ik tot dus verre gezegt heb, heeft men kunnen zien, hoe alles te famen hing, en aan elkander ondergefchikt was in de opklimming van zijne verborgenheden; hoe alle de ingewijdden, welke in eene ftad, niettegenftaande het verfchil van hunne graaden, vereenigd waren, als het ware ééne en dezelfde academie van eedgenoo- ten  VAN HET WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 3»$ ten uitmaakten, die allen aan den ondergang van den Godsdienst en den Staat, in hun vaderland, arbeidden- .In deze academie worden de candidaat en de aankomeling beftuurd door den broeder werver, die hen in de loges van Minervals leid. Deze loges van Minervals worden door de kleine Illuminaaten geregeert; en deze worden door de groote llluminaaten beftuurt. Boven deze voorbereidende graaden is de tusfchenbeide- en Vrijmetfelaars-graad van Schotfe ridders, die aan den eenen kant het opzicht hebben over de groote Illuminaaten , en van den anderen kant over de Vrijmetfelaars van het Illuminatismus, en in het gemeen over alles, wat het wetboek, het laagerhuis van de order noemt. Op de Schotfe Ridders volgen de Epopten, de regenten of vorsten van de kleine verborgenheden, en eindelijk de Wijsgeeren, de mensch-koning van de groote verborgenheden. Deze vereenigde clasfen maken eene volkomen academie van eedgenooten uit. Overal waar zulk een academie beftaat, word het vaderland door eenen nabijzijnden ondergang bedreigt. De overheid en de burgers mogen bedagtzijn, dat hun Godsdienst, hunne wetten en hun eigendom ten onderden boven gekeerd, en vernietigd zullen worden. Doch bij de fefte, is het geheelal het vaderland van den mensch; of om naauwkeuriger te fpreeken : de fecte heeft £een vaderland meer. Het woord vaderland al" y 5 leen  a-A A T J T E- D E E tf "een is eene ontheiliging van de rechte» var* den mensch te weeten de gelijkheid en de vrijheid. Alles wat dus ijder Illuminaat in zijne academie doet, moet de feite insgelijks overal doen; die verftrooide academiën, moeten hunne pogingen vereenigen, en terwijl zij eene algemeene omkeering bedoelen, eensgezind werken. Pe ondermijners van den Godsdienst en den Staat, moeten hunne bijeenkomften, hunne onderaardfe toegangen hebben, opdat.de uitbers. tmg van elke plaats ter rechter tijd gefchiede, en de algemeene verwoesting, die de fecte-bedoelt, niet benadeele. Daartoe zijn hoofden en beftuurders, wetten en onderlinge aflpraaker» nodig; elk eedgenoot moet, waar hij ook werkt, verzekerd zijn, dat hij met zijne broederen eenftemmig en volgens een algerneen plan werkt, en dat zijne oogmerken niet zullen gedwarsboomt worden, maar dat hij, integendeel, overal me* dewerking en hulp zal aantreffen. Hoe algemeender de verwarring en wanorder Zijn moest, die Wehhaupt bedoelde, des te volkoomener moest de order, des te beeter de inrichting z.jn, waarnaar zijne vloekgenooterj moesten worden beftuurt. Tot dat einde was de eed, die den ingewijdden onderwierp aan de bevelen der hoofden , niet voldoende. Het was "Jet genoeg, dat hij zijne bezittingen, en zelf zijn leven, vrijwillig aa„ de heerschzugt der iecte oyerhet, wanneer hij door onbekende hoof- den  VAN HST WETJPEK DEK ILLUMINAAT 2 N. 2&£ den als een verraader of weerfpannige wierd veroordeelt. De hoofden moesten zelve onder elkander hunne wetten zo wel als hunne beginfelen hebben, opdat, alle op dezelfde wijs wierden aangevuurt, en beftuurt. Het kostte Weishaupt veel nadenken, om in dit ftuk zulk eene volkooroenheid te bereiken, als hij zich had voorgefteld. Vijf jaaren, na de oprichting van zijne fecte, fchreef hij: „ Ons „ werktuig moet in zijne eenvoudigheid zoo vol„ maakt zijn, dat zelf een kind het beftuureu „ kan.".. Lang daarnaa, fchreef hij: „ Laat ik „ mij aan mijne befpiegelingen overgeven , op „ dat ik tijd hebbe, onze leden in order te fchik„ ken, dat wil zeggen, elk een op zijne plaats „ te dellen; en de werkzaamheid en de bewe* „ gingen van allen te bepaalen en ondergefchikt „ te maaken ([*)• Hij was zoo geheel ingenoomen en vol van deze befpiegelingen omtrent het beftuur van zijne eedgenooten, dat de brieven, die hij aan de voornaamfte ingewijdden fchreef, als het ware, overvloeiden van daatkundige regelen - en lesfen. Men moet ze zelf geleezen hebben om te kunnen geloven, welk eene voorbedagte fnoodheid in deze lesfen, in deze middelen, en, in de geheele helfche daatkunde, gevonden Word; ziet hiet een voorbeeld daarvan: In (*) Brief van Ccta, 15 Maa/t 1781 en 16 Kbr. 17.83.  2Ë6 LAATSTE DEEL In dien zelfden brief, dien ik zoo even heb awigcuaiiu, van oen 15 Asphander irgi, geeft hij twee regelen op, om bij het onderricht voor zijne areopagiten gevoegt te worden. De eene is om op zijne hoede te zijn omtrent de candi- daten van de clasfe der rijken; wijl dezelven hoogmoedig, onkundig, en afkeerig van arbeid en gehoorzaamheid zijn, en met geen ander oogmerk in de verborgenheden tragten te koo¬ men, aan om den Ipot daarmee te drijven; de andere regel zegt, dat men zelf geen moeite doen moet, om te bewijzen, dat de Vrijmetzeïaarij van het Illuminatismus de waare zij, wijl men hier het beste bewijst, wanneer men volftrekt niet bewijst. Men hoote hem zelf over den derden regel, die hij wil, dat men in de verzameling van ftaatkundige voorfchriften zou voegen: „ Om meester te blijven van onze redeneerin19 gen» moesten wij onze kweekelingen onder het „ oog brengen, dat de hoofden, in dit Huk, „ veel vrijheid hebben; dat wij dan eens op „geene wijs fpreeken; dat wij dikwerf eene „ vraag voordellen, 0p eenen zeekeren en vas„ ten toon, om het gevoelen van onze kweeke„ lingen te verneemen, en hun gelegenheid te „ geven, hetzelve door hun antwoord te open„ baaren. Deze uitvlugt herftelt veele misftap„ pen. Laaten wij altijd zeggen, dat het einde „ zal toonen, welke van onze redeneeringen zij „ voor  VMf HEÏ WETBOEK DER ILLUMINAATEN. 28? w voor waarheid moeten houden. Men fpreekt 1 dus, dan eens op deze en dan eens op geene „wijs, om niet verlegen te worden, en om „ onze waare meening voor de laagere graa„ den verborgen te houden. Deze raad moet „ ook bij bet onderricht worden gevoegt. Het „ zou zelf nog beeter zijn, en meer nut doen, „ wanneer gij onze groote Illuminaaten raadde „ en gelastte, hunne gefprekken met hunne „ laagere broederen, insgelijks, dan eens op „ deze en dan eens op geene wijs interichten; „ en zulks om de boven genoemde redenen. — „ Ik bid u laat deze regelen, die zich in mee„ nigte voor mijnen geest vertoonen, niet ver» „ loóren gaan. Verzamelt ze lleeds, om onzen „ arcopagus daar na te richten ; want ik heb „ ze niet altijd voor den geest. Met er tijd „ kan er een uitmuntende ftaatkundige graad „ uit voortkoomen. Dit is het geen Philo n reeds zeedert langen tijd gedaan heeft. Deelt elkander ook die onderrichtingen welke gij „ nodig hebt mede, op dat er met er tijd een „ geheel uit voortkoome. Leest ze zorgvuldig, m om ze grif te weeten. Hoe wel ik ze weet, „ qn er ook naar handel, zou ik nogthans tijd „ nodig hebben, om ze bij elkander in order „ te brengen. Wanneer gij deze regelen gron„ dig Verftaat en naauwkeurig kent, zult gij „ mijne ontwerpen beeter begrijpen, en u beeter  283 laatste deel i Z fJ^T mar^Q w* handelen CV OP dat deze raad voor den leezer Ook niét verboren gaa, 2ai hij zich den zeiven le"en herinneren, om alle die helfche listen,™* hem ,„ dit nieuw gedeelte van het wetbo k der Illuminaaten, moet aantoonen, te JeToven .Jt *"e h^ ^-envoegingen van wS ™' eerden eindelijk a],e die wetten *** > rsr ;* ****de-^ gen moet, aangewezen vind. va^diLbeftUUr iS "iet aI,een ee»e verdeeling van pLatzen maar 0ok van magt en gezaf te vinden , om daar door de ondergefchiS te bevoorderen. De ingewijdden heoben Ï departement vastgeftelde loges; elke in ,mr opperhoofd ia * bereidende clasfe, waarover de tusfchen beide clasfe het opzicht heef, Er zijn, ten den, drftneten, fa welke verfcheide loges veF vat 21Jn, welke even .„ hun overfte beftui h^weTk dril!1," ™ Hetwelk de Ulluminaaten hunnen deeken noe perhoofd, wiens gezag zich uitftrekt over alïe ^ loges, en de deeken. van de provinlie, "„ dj* daarom , provintiaal word genoemt pTn w.dde, d,e alfa de provintiaalen van dezetfde  VAN HET? WETBOEK DER ÏLIUMINAATBN. 25g natie onder zich heeft, en die uit dien hoofde het nationaal opperhoofd genoemt word. Boven deze nationaale opperhoofden is de hoogfte raad van de order, welks leden areopagiten worden genoemd; de voorzitter van dezen raad is de waare overfte van het Illuminatismus. In de briefwisfeling en onderhandeling word volmaakt dezelfde order gevolgt. -De gemeene Illuminaat heeft gemeenfchap met zijn oppert hoofd; dit opperhoofd met den deeken, en zoovervolgens van de deekens tot de provintiaalen» en van deze tot de nationaale opperhoofdenDeze laatften houden alleen briefwisfeling met den areopagus. Zij weeten ook alleen, waar dezelve zijnen zetel heeft gevestigt. Er is in dezen areopagus sltijd een lid, hetwelk inzonderheid gelast is hunne brieven te ontfangen en te beantwoorden, of hun de bevelen te doen toekomen, welke van de nationaale opperhoofden, trapsgewijze, na de provintien de distrie» ten en de loges worden afgezonden. De areopagiten alleen weeten den naam en de woonplaats van den overlten, of er moet, zoo als ik reeds gezegt heb, de een of andere ingewijdde zijn, die door uitfteekende diensten zich zeiven waardig gemaakt heeft, den hedendaag» fchen Spartacus te leeren kennen, en met hem omtegaan. Alleen uit de regelen van de eerfte graaden kan men ligtlijk zien, hoe fterk en druk deze? brief.  22° LAATSTE DEEL briefwisfeling zij. IJder broeder moet, ten minften, alle maanden één brief aan de order fchrijven, om rekenfchap te geven van het geen hij, het zij vóór of tegen de belangen van de order, opmerkt. Hij moet ook verflag geven van de voorderingen, die hij en zijne broederen maaken; van de bevelen, die hij ontfangen heeft, en hoe hij dezelve heeft uitgevoert. Hij moet zelf, alle maanden, aan de hoogere opperhoofden laaten weeten, in hoe verre hij te vreeden is met her gedrag van zijn onmiddelijk opperhoofd. IJder broeder werver moet opgeven welke voorderingen zijne candidaaten maaken, en welke hoop hij heeft, dat hun getal zal vermeerderen. Hierbij komen nog de afbeeJdfels van de ingewijdden, en de uittrekfelen van de fchrijfboekjens, of de opmerkingen omtrent de vrienden of de vijanden van de order. Daar op volgen de registers van de inwijingen, de afbeeldfels, en de levensgefchiedenisfen van de inwijelingen, de rekenfchap die er omtrent de loges is gegeven; de rekenfchap, die de opperhoofden hebben gegeven, en eene verbazende menigte van andere ftukken, die de Illuminaat noodwendig aan zijne opperhoofden moet bekend maaken; zonder de lesfen en bevelen te rekenen, die de opperhoofden geftadig aan hunne minderen doen toekomen. ■ Behalven die geheime taal, tot welke ik den fleutel gegeven heb, en welks voornaam doel is  VAN HST WETBOEK DER ILLUMINAATEN. SpT is om deze briefwisfeling onverftaanbaar te maaien voor de ongewijdden, heeft de fecte nog bijzondere middelen, om alle brieven tot hare beftemde plaats te doen komen, zonder dat zij opgehouden worden. Deze brieven van de in? gewijdden, welke betrekking hebben tot het Illuminatismus, worden in de order genoemt quibus licet (die het geoorloofd is). Welk opfchrift ook uitgedrukt word door deze twee letteren Q. L. Wanneer men derhalven. in de oorfpronglijke fchriften leest, ,dat een ingewijdde tot geldboete veroordeeld is, wijl hij zijn Q. L. verzuimt heeft, dan betekent dit, dat hij geltraft is, wijl hij één maand heeft verzuimt aan zijne opperhoofden te fchrijven (*). Wanneer de brief geheimen of klagten behelst, die de ingewijdde aan zijn onmiddelijk opperhoofd niet wil bekend maaken, voegt hij bij het opfchrift de woorden foli of primo (den eenigen of den eerlten> Deze brief word geopend door den provintiaal of door het nationaal opperhoofd, of hij word bezorgt aan de areopagiten, of aan den overften, naarmaate van den graad, die de fchrijver van den brief bekleed. Behaluen dit algemeen middel der briefwisfeling en der ondergefchiktheid, heeft elke graad nog zijne bijzondere vergaderingen en zijn eigen (*) mie Brief van Spart'acus ann Cato, UI. Deel. X  SP* LAATSTE D È E ï gen gezag. Wij hebben gezien, dat de acade* mien van Minervals tweemaal in de maand harë gezette vergaderingen houden. De kleine Illuminaaten, die over dezelven gefteld zijn, ende groote Illuminaat of de Schotfe Ridder, dié voorzitter van dezelve is, hebben geen ander beftuur daar over, dan het opzicht over de oeffeningen en het gedrag hunner kwekelingen, waarvan zij verflag moeten doen aan de loges der groote Illuminaaten. In deze loges begint zich het gezag buiten de grenzen der vergadering uittebréiden. Aan de groote Illuminaaten worden alle fchrijfboekjens of berichten omtrent de aankomelingen of de Minervals verzon* den. Daar worden deze berichten in order gefchikt, met bijvoegfelen en aanmerkingen vermeerderd, en van daar naar de vergaderingen van den volgenden graad verzonden. Daar worden ook de bevoorderingen der aankomelingen 4> der Minervals, der kleine Illuminaaten, en de verfchillende zwarigheden en twisten, die in de laagere graaden kunnen ontftaan, beoordeeld; of de zaak moet van zulk een gewigt zijn, dat zij tot een hoogere rechtbank behoord gebragt te worden. Daar worden eindelijk de oorfpronglijke fchrijfboekjens en de antwoorden, die de broederen op de brieven gefchreven hebben, 'bewaart. Wanneer de groote Illuminaat iets verneemt omtrent andere geheime genootfehappen , of omtrent ampten en waardigheden, die men aan de  VAN HET WETBOEK DER. ULUMINAATEN. fiQJ de ingewijdden zou kunnen bezorgen, moet hij daarvan verflag doen aan zijne loge, die daarvan aantekening houd, en bericht geeft aan de beftuurende Illuminaaten, of de Schotfe Ridders C*> Toen ik de tusfchenbeide graad van Schotfe Ridders befchreef, en hunne bijzondere werkzaamheden opgaf, zeide ik, dat zij voornamentlijk beftemd waren, om her opzicht te hebben over de Vrijmetfelaars loges. Het aandeel, hetwelk zij in het algemeen beftuur van het Illuminatismus hebben, beftaat inzonderheid daarin, dat alle Quibus Licet van de voorbereidende clasfe door hun kapittel gaan, en geleezeri moeten worden, zelf die der aankomelingen, die misfchien te voren reeds geleezen zijn door de hoofden van de fchool der Minervals. Want deze hoofden kunnen niet dan bij voorraad over deze brieven bellisfchen. Den invloed, welken de Schotfe Ridders van het Illuminatismus op deze briefwisfeling uitoeffenen, maakt dat zij den naam van tusfchenbeide graad nog beter verdienen. Hunne Quibus Licet worden rechtftreeks naar de provintiaale loge verzonden, welke loge geheel beftaat uit ingewijdden, die tot de verborgenheden van de order toegelaaten zijn; maar de Schotfe Rid. ders leezen alle de Qjiibus Licet van de voor" (*') Li gredt illumini majeur InflruSt. IFl X 2  LAATSTE DEEL tfit. bereidende clasfe, behalven die aan den ptimê oï/eli gericht zijn. Zij houden alle de Quibus Licet van de lagere graaden, die van minder belang zijn, op, brengen die in order, maaken er uittrekfels van, en zenden ze aan den provintiaal. Bij deze uittrekfels voegen zij een omftandig verhaal van alles, wat er in de onderfcheide loges van de voorbereidende clasfe om^ gaat, en tevens de bevelen van de broederen, die in de geheimen ingewijd zijn, benevens die van ingewijdden van de hoogfte clasfe, die zij zelf niet kennen. Dus dienen zij om de twee Uiterftens met elkander te vereenigen (*> In deze algemeene ondergefchiktheid, is nogthans de voorbereidende en de tusfchenbeide clasfe niets anders dan het laagerhuis; de overften van deze loges zijn veel eer de werktuigen , dan de beftuurders. De veer, die hen in beweging brengt, is in de clasfe der verborgenheden te zoeken. Hier kan men de ftaatkunde van de order voornamentlijk ontdekken, uit de onderrichtingen en den last, welke aan de Epopten en de regenten gegeven worden. Deze onderrichtingen moeten wij ook onderzoeken, en zullen daartoe een begin maken met die der Epopten. VEER- C*) 2<7« InfttuBion de ce grade, No. 2.  VEERTIENDE HOOFDSTUK. Staatkundige lesfen, en beftuur der Epopten van het Illuminatismus. "Verlicht de volken, dat is te zeggen, ont-: neemt hun alles, wat wij godsdienftige en ftaatkundige vooröordeelen noemen; maakt u meester van de algemeene denkwijs, en gij zult alltf regeeringsvormen, die de waereld beftuuren, zien inftorten. — Dit was het middel, waarvan zich Weishaupt bediende, en daarop fteundë zijne hoop, dat zijne zamenzweeringen zouden gelukken, zoo als wij in zijne verborgenheden gezien hebben. Zijne ontwerpen ftrekten zich ook uit tot de weetenfchappen, ook deze moesten even als de godsdienst en de wetten verdwijnen. Dan tot bereiking van dit oogmerk moest hij zich bedienen van den naam en de gedaante der weetenfchappen. Tot dat einde maakte hij van dezen graad van Epopt een genootfchap hetwelk zich enkel met de weetenfchappen bezig hield; en richtte dit genootfchap zoo listig in, dat niet alleen de maatfchappij maar ook de weetenfchappen tevens moesten ■"allen. Men hoore de lesfen die de fecte aan hare Epopten geeft, en hoe zij hunne academie inricht. x 3 -De «95  ?93 S1AATKUND1GE LESSEN EN BESTUUR De twee overige Epopten worden geheimfehrijvers en medehelpers van den deeken genoemt. Wanneer de beezigheden aldus verdeeld zijn, moeten onze Epopten van alle beezigheden , zoo bijzondere als openbaare, afftand doen, en zich enkel onleedig houden met zichzelven te oeffenen in het vak der weetenfchappen, waarover zij gefteld zijn, en het opzicht te hebben over, en in het geheim behulpzaam te zijn aan de broederen van de laagere graaden, in die bezigheden, waarop zij zich toeleggen. Het groot doel van deze ^richtingen is om de kweekelingen achting inteboezemen voor de fecte, en in het denkbeeld te brengen, dat dezelve hun alle de middelen en onderricht zal verfchaffen, die zij noodig hebben. Het denkbeeld van de eer te hebben lid te zijn van een geleerd genootfchap, moet hen leerzaam maaken, en met eerbied vervullen jegens de opperhoofden, wier lesfen zij niet anders dan Godfpraaken befchouwen. Alle kweekelingen, die in de fchoolen der minervals wierden opgenoomen, moesten reeds in den aanvang verklaaren, welk vak der wetenfehappen , of welke kunst zij voor zich hadden uitgekoozen. Deeze verklaaring gaat van trap tot trap door de laagere loges, tot den provintiaal, die daarvan kennis geeft aan den deeken, door wien de Epopt, welke het beftuur  DER EPOPTEN. *rder worden geraadpleegt. Maar voor het zoo ver koomt, kaïi de Epopt zelf de ongewijdden cijnsbaar maaken, zonder hun nogthans te doen merken, dat de fecte tot hunne geleerdheid den toevlugt neemt, pn die noodig heeft of daar van voordeel trekt. Deze voorzorg, word den Epopt wel inzonderheid aanbevoolen; zij luid dus: Wanneer uwe. kennis en geleerdheid , en die van uwe kweekelingen niet toereikende is, kunt gij de meening van buitenlandfche geleerden raadpleegen, en hunne kennis ten voordeele der order doen dienen, zonder dat zij het merken. Deze voorzorg is des te noodiger, wijl een Epopt, daar-  PER EPOPTEN. daarna voornaamentüjk daan moet, om tot die hoogte te koomen, dat de order de geheele overige ongewijdde waereld misfen kan, maar integendeel zich voor dezelve onontbeerlijk maakt (*). Om niet dikwerf in de noodzaaklijkheid tg zijn, den toevlugt te neemen tot de hoofden? heeft de Epopt een middel, om zijn voordeel te doen met al de kennis en geleerdheid der kweekelingen van het didricfc, en hen in den Waan te brengen, dat alle deze geleerdheid van hunne onbekende hoofden afkomftig is. Dit middel bellaat hierin , dat hij de vraagen, waarmede hij misfchien verlegen is, aan de onderfcheide loges laat voordellen, en dat hij de antwoorden, die hem worden toegezonden, bij één verzamelt. Het zelfde word door alle Epopten in hun diftridt gedaan. Elk een verzamelt het merkwaardigde in de antwoorden der loges, waarover hij het opzicht heeft; elk een brengt het op de jaarlijkfche provintiaale vergadering. Daar worden andere Epopten gelast , alle deze verzamelingen in order te fchikken, dat geen er uittetrekken, hetwelk dienen .kan tot beantwoording der voorgedelde vraagen, of wel tot opheldering van nieuwe vraagen. Dit gefchied niet in ééne provintie alleen, maar in alle; en hier uit ontdaat eene andere yer- (*) Ibid. No. 2, 5> 6. 9« V  S05 STAATKUNDIGE LESSEN EN BESTUUR verzameling onder het opzicht van den natio» naaien overften of zelf van de areopagiten. Dit is een nieuwe fchat, waarmeê de Epopt zijne geheime boekzaal verrijkt, en die hem de middelen verfchaft, om het groot denkbeeld van de geleerdheid der hoofden, bij de kweekelingen, (taande te houden (*> En het is tevens een middel om ter eeniger tijd, ten nutte der fecte, een geheel famenftel van weetenfchappen te vervaardigen (t). Wil men weeten, welk gebruik ieder Epopt maakt van de weetenfchap, waarop hij zich toelegt, men geve acht op de vraagen die hijdoor dezelve moet beantwoorden, of door zijne kweekelingen laaten beantwoorden. Laaten wij deze vraagen, en derzelver oogmerk, uit de wet, die dezelve bepaald, beoordeelen. „ De Epopt, zegt het wetboek, moet aantee„ kening houden van een zeer groot aantal tt vraagen, die, uit hoofde van derzelver ge„ wigt, verdienen opgehelderd of voorgefteld te „ worden. Bij voorbeeld, in het vak der be„ oeffenende wijsbegeerte zal hij vraagen, in „ hoe ver de ftelling, dat alle middelen, die tot „ bereiking van een goed oogmerk ftrekken, ge-? „ oorlooft zijn, waar is? Welke bepaaling men „ moet maaken omtrent deze ftelling, om niet „ aan den eenen kant tot het misbruik der Je- ,» lui- CO No. 5 en 12, (|) No>-  DER. EPOPTEN. 303 „ fuiten, en aan den anderen kant in een llaaf3 Ü en fchroomachtig vooroordeel te vervallen? —. De vraagen van dezen aart worden aan den „ deeken verzonden, die ze laat toekomen aan „ de onderfcheide fchoolen van Minervals, om „ de kweekelingen met dezelven bezig te hou„ den: en uit hunne antwoorden ontftaat eene „ menigte van nieuwe, gewaagde en nuttige „ denkbeelden, waar mede wij onze fchatkamer „ verrijken (*>'' Wat de Godsdienst aangaat, deze is zelf niet eenmaal begreepen onder het getal der weeten • fchappen, in welke de Epopten zich moeten oeffenen. Maar er is eene wijs van denzelven te beftrijden en te lasteren, die in het wetboek niet is vergeeten. Om de vraagen, die over dit ftuk beantwoord of voorgefteld moeten worden, altijd gereed te hebben, moet elk Epopt een zakboek hebben, waarin dezelve volgens eene alphabetifche lijst zijn aangetekend. „ Bij „ voorbeeld, zegt het wetboek, op de lijst der „ geheime weetenfchappen en zinnebeelden , „ ftaat bij de letter K het woord Kruis, en daar „ onder de volgende aanmerking. — Om te „ weeten hoe oud dit zinnebeeld zij, leest dat „ werk, gedrukt in dat jaar, die bladzijde, of „ dat handfehrift, bladz. M. (t>" De Epopten hebben ook hunnen fchrijver der ge- £0 Ibid. No. S. CD Ibid. Ne. 15.  gOA STAATKUNDIGE LESSEN EN BÉSTUUR gefchiedenisfen en der jaarboeken ; het wetboek geeft de volgende wetten omtrent dezelven. — Elke prdvintie der Illuminaaten moet, in navolging der oude Jaarboekfchrijvers ën tijdrekenkundigen , haaren gefchiedfchrijver hebben. Deze moet een dagboek houden. — Behalven bekende gebeurénisfen, moet hij inzonderheid de anecdotes van de geheime gefchiedenis optekenen. — Hij moet zich toeleggen,- om alle mannen van verdienlten, hoe zeer zij ook in vergetelheid mogen geleefd hebben , bekend te maaken. — Hij moet den provintiaal met hen bekend maaken, die de broederen daarvan bericht zal geven. — Elke provintiaal moet zijnen bijzonderen almanak hebben, in welken (in plaats van de heiligen) opgetekend moeten worden voor eiken dag van het jaar, de naam van een man, die eerbied verdient, of die waardig Is vervloekt te worden, naarmaate zijn gedrag hem bij de fecte bemint of gehaat gemaakt heeft. De Epopt, die den post van Jaarboekfchrijver bekleed, moet, volgens die zelfde wetten, de merkwaardige gebeurénisfen ter kennis van de fchoolen der Minervals doen komen. — Hij moet wel acht geven, dat hij de laage en hatelijke daaden niet vergeet} vooral niet in perfoonen, die tot de hoogfte waardigheid verheven zijn, of in achting ftaan (*). Op (♦) No. ï5.  DER. EPOPTEN. 30$ Op de wetten voor den gefchiedfchrijver volgen die voor den Epopt* welke het opzicht heeft over het vak der Maatkunde, en wel inzonderheid met opzicht tot de kennis der menfchen. Wij hebben gezien van hoe veel gewigt deze kennis voor het Illuminatismus is, en hoe zeer zij dezelve van den geest der opmerkzaamheid doet afhangen. — Niemand der broederen kan tot de waardigheid van Epopt geraaken, of hij moet deze drie vraagen hebben beantwoord: Wat is de geest der opmerkzaamheid? — Hoe kan men dien verkrijgen? — en hoe worden goede opmerkers gevormt? — Wanneer een Epopt door zijn antwoord op deze vraagen zich zoo zeer heeft onderfcheiden, dat men hem tot het hoofd der opmerkers of der broederen uitvorfchers verkiest, dan worden hem alle aanmerkingen ter hand gefield, die, zoo als wij gezien hebben, met zoo veel zorgvuldigheid gemaakt zijn, omtrent het karakter, de bekwaamheden enz. der broederen. Vind hij in deze aanmerkingen het beeld van iemand, die biizonderen aandagt verdient, dan fielt hij hem» zonder zijnen naam te noemen, tot een voorbeeld in de vraagen, welke hij aan de fchoolen der Minervals voorhoud. Hij vraagt, bij voorbeeld, welke denkbeelden zal iemand, die zulk een karakter en zulke hartstogten heeft, omhelzen of verwerpen? — Hoe zou men, wanneer men dit weet, zulk eene neiging kunnen doen  »3C6 staatkundigs! lessen en bestuur, doen ontftaan? — Welke ingewijdde zou hétbest tot dezen last gebruikt kunnen worden? — Hoe moet zulk een man denken over de*] Godsdienst en de regeeringsvormen? — Kan men hem befchouwen als verheven boven alle vooröordeelen, en bereid om zijn eigen belangvoor de waarheid opteofferen? — Hoe zou men zich moeten gedragen, om hem meer vertrouwen en verkleefdheid inteboezemen, en wie zou daarin het best flaagen? — Eindelijk, tot welk ampt, in den ftaat of in het Illuminatismus, zou hij het best gefchikt zijn, en met het meeste nut bedienen ? De Epopt, die tot hoofd der uitvorfchers aangefteld is, verzaamelt de antwoorden op de. ze vraagen, fchikt die in order, en zend het befluit daarvan aan den deeken. De provintiaal ontvangt het van den deeken , en deeze oordeelt daaruit, of de bedoelde broeder een zeedig, belangloos, onbevooroordeelt en goedaartig .man is, of hij nuttig kan zijn voor de order, en tot welk foort van dienften men hem kan gebruiken. — Uit deze bijzondere aanmerkingen , trekt de Epopt ■ der uitvorfcheren algemeene regelen en grondftellingen omtrent de menfchen kennis. Hij fchikt dezelve in order en zend ze aan de opperhoofden (*). Door middel van diergelijke opmerkingen , om. O Idem Ne. 18.  der epopten. omtrent deze en' alle andere weetenfchappen, zal het Illuminatismus, zegt het wetboek vervolgens, zich weldraa in ftaat bevinden, om ontdekkingen van allerlij aart te doen , om nieuwe ttelfels voort te brengen, en uitmuntende proeven van zijne werkzaamheden, en zijnen geleerden fchat, te doen zien; het zal zich in de waereld den roem verwerven, van zich indedaad meester te hebben gemaakt van alle menschlijke weetenfchappen C*> En opdat het zijnen roem niet deele met het overige menschdom, en elk van het geen hij weet niet hetzelfde gebruik maake als het genootfchap, heeft het wetboek eenige voorzorg bepaalt. „ Eenige ftukken en ontdekkingen mo„ gen, met toeftemming van de hoofden, ge„ drukt worden ; maar geen ongewijdde mag „ deze boeken hebben; men zal dezelven alleen „ op de drukkerij van de order laaten drukken „ en flechts onder de broederen, naar maate „ hunner graaden, bekend maaken CtV' „ Opdat onze waardige medehelpers den roem „ van hunnen arbeid niet mogen verliezen, zal „ elke nieuwe ftelling , elk nieuw werktuig, en „ alle andere ontdekking den naam van deszelfs uitvinder altijd draagen, om zijne nagedagte„ nis bij de nakomelingfchap geacht te doen h zijn CD" «Om C*) Idem, No. 20. (f) Idem, No. 17. (§) Idem, No, 23. ///. Deel. X  3°8 staatkundige lessen en bestuur. » Om de zelfde rede mag niemand een'geheim, „ hetwelk hij in de order heeft ontdekt, aan » eenen ongewiidden mededeelen, Geen boek, „ hetwelk daarop betrekking heeft, mag zonder „ toeftemming dei- opperhoofden worden ge„ drukt; en uit dien hoofde is er ook eene „ algemeene wet, welke aan alle broederen, het m in het licht geven van één eenige hunner, „ voortbrengfelen, zonder verlof van de pro» vintiaalen, verbied. Wanneer er eenige broem deren uit de order moeten gebannen worden, » dan moet het plaatslijk hoofd vooraf daarvan „ kennis gekregen hebben, en op middelen be„ dagt zijn om niet alleen onze handfchriften, „ maar ook onze gedrukte boeken uit hunne „ handen te krijgen (*)." Het wetboek zegt verder omtrent de Epopten; „, Zij moeten rijpelijk overwegen welke de bew hoeften zijn van elke eeuw, en die van hun „ district; en daarover moeten zij in hunne fij„ noden ernftig raadpleegen, en den raad hunh «er opperhoofden inwinnen. Voorts, zegt het „ wetboek, moeten er fteeds nieuwe ontwerpen, „ gemaakt en ingevoerd worden, hoe men zich w in de provintie kan meester maaken van de „ opvoeding, het kerklijk beftuur en de leer- eq p preêkftoelen (f)." Om in deze ontwerpen wel te flagen, en zich, niet {*; No. 24. (|) No. 28.  DER EPOPTEN'. niet alleen van de leerdoelen, maar ook van de preêkftoelen meester te maaken, „ moet de „ Epopt zich den roem van eenen waaren geleern den weeten te verdienen. Overal waar hij zich „ vertoont, het zij hij voortgaat of ftilftaat, zit „ of ftaat, moet er een heldere kring rondom zijn „ hoofd fchijnen, die zijn licht verfpreid op alle „ de geenen, welke hem omringen. Men moet „ zich gelukkig achten, wanneer men de zuivere „ waarheid uit zijnen mond hooren mag. Overal „ moet hij het vooroordeel beftrijden, maar met „ omzichtigheid, en met dien eerbied, welke mert -„ aan den perfoon, waarmee men te doen heeft, „ verfchuldigt is (*)." Behalven de leer en predikftoelen, moet zich de Epopt der Illuminaaten ook tragten meester te maaken van de letterkundige waereld. „ In „ deze letterkundige waereld ziet men dan eens „ deze en dan eens geene fmaak heerfchen, en „ door zwakke breinen bewondert worden. Nu „ eens zijn het de voortbrengfelen van Gods„ dienftige dweeperij, op een ander tijd werken „ van eene overdreeven aandoenlijkheid;dan eens „ eene zugt tot wijsbegeerte, en wederom op „ eenen anderen tijd herderlijke toneelen, ro* B mans uit de tijden der Ridderen, heldendichn ten en oden, die de leezende waereld over„ ftroomen. Wij moeten die beginfelen van n onze, CO Ibid. a. Y3  310 STAATKUNDIGE LESSEN EN BESTUUR „ onze order, die het geluk van het mensch» dom bevoorderen , ook in den fmaak tragten „ te brengen, opdat jonge fchrijvers dezelven „ onder het volk verfpreiden, en ons, zonder „ het te weeten, dienen." „ Wij moeten ook, om ingang te vinden, met ,» den meesten nadruk en met vuur fpreeken „ over het algemeen belang van het mensch„ dom, en onvérfchilligheid tragten inteboeze„ men voor alle meer beperkte vereenigingen of „ maatfehappijen." Hier durft de fnoode wetgeever zich nog beroepen op het voorbeeld van Jefus, en zijne gewaande onvérfchilligheid omtrent zijne naastbeftaanden (*). Er is nog eene andere wet, die de Epopt moet volgen, om het beftuur over de letterkunde in handen te krijgen. „ Draagt zorg, zegt zij, dat „ de fchriften van onze ingewijdden in het „ openbaar worden gepreezen, en men derzelver „ lof uitbazuint: en dat de recenfenten onze „ fchrijvers niet verdagt maaken (f}." Wat die geleerden en fchrijvers aangaat, die, offchoon zij nog geene leden van het Illuminatismus zijn, nogthans diergelijke beginfelen hebben als wij, „ ftelt ze op de lijst van die „ geenen, die men moet aanwerven, De dee» ken moet derhalven eene lijst van deze men- » fchea (*; Ibid. 3. CD Ibid. 4.  DER EPOPTEN. 31* » fchen hebben, die hij van tijd tot tijd onder „ de broederen moet doen rondgaan (*)." De Epopten worden ook nng gelast , hunne kweekelingen eerbied en achting voor de fecte inteboezemen. „ Gij moet, zegt de wet, aan „ onze laagere clasfen zulk een verheven denk„ beeld van de eerwaardigheid en heiligheid „ van onze order geven , dat zij, bij voorbeeld, „ eene belofte op de eer van onze order, voor „ den plegtigften eed houden t.f> Hij, zegt „ Weishaupt, die eenen eed, op de eer van „ mijn genootfchap gedaan, verbreekt, zal eer„ loos zijn. Welken rang hij ook mag beklee„ den ; hij zal in de geheele order voor eerloos „ worden uitgekreeten; en zulks voor altijd „ zonder hoop. Ik wil dat men hen daarvan „ verwittige, en zij rijpelijk overwegen hoe „ verfchriklijk de eed, bij mijne order, zij; ik „ wil dat men hun alle de gevolgen daarvan „ duidelijk en levendig voorftelle C§> De Epopten die gelast zijn dezen eerbied inteboezemen, hebben eenen veel te aanzienlij» ken graad bij de order, dan dat zij deszelfs waardigheid zouden in de waagfchaal ftellen. Zij woonen de vergaderingen van de laagere graaden bij, wanneer zij zulks goedvinden; maar zij moogen geenen post in dezelven bekleeden, dan die van overlten in het kapittel dér Schot,» fchc (•) Ibid. 5. (t) Idera No' XXIX. (S) Ecrits ons, 2de P. 8fte Brief aan Catoi Y3  3'5 STAATKUNDIGE LESSEN EN BESTUUR étlZi fche Ridders. Hunne tegenwoordigheid zoii misfchien in de laagere graaden eene zeekere gedwongenheid kunnen veroorzaaken, die voor hunne opmerkingen hinderlijk zou zijn. De ingewijdden zouden zich wellicht inhouden in het bijzijn van den Epopt, en het is noodig dat hij hen in hunne natuurlijke gedaante befchouwt. Hij moet derhalven nooit anders onder hea verfchijnen, dan als huns gelijke. De wet verbied hem wel uitdruklijk zijnen graad, zijn ordens-kleed, en zelf den naam van de clasfe, tot welke hij verheven is, aan hun te ontdekken (*> Ontdekt hij onder deze kweekelingen eenigen, wier ijver en trouw bijzonder op de proef gefield, en bewezen zijn, dan kan hij dezelven tot zijne vertrouwlingen aanneemen; hij moet ze voorftellen aan den deeken, die ze bij zich ombieden, en tot zijne medehelpers neemen kan. De deeken kan ze zelf toelaaten tot het fijnode der Epopten, tot dat ze zich waardig hebben getoond, om alle verborgenheden, die tot dezen graad behooren , te weeten ({•). Hier eindigt het gedeelte van het wetboek, het welk alle Epopten moeten kennen. De volgende hoofdflukken zullen ons zeggen, welke nieuwe inflruclien zij te wagten hebben, wanneer zij tot regenten of vorften der Illuminatea aan gefield zijn. VIJF» C? M. No. XXXI. (ft na No. xxxir.  3i$ VIJFTIENDE HOOFDSTUK. InftruBien voor den Regent of den Vont def Illuminaaten, omtrent het beftuur der order. Ajle de inftruétien, die de wetgever der Illuminaaten aan de Epopten geeft , zijn gefchikt om de denkwijs der volken te bederven, zich van de weetenfchappen meester te maaken, en dezelven allen tot zijn ftelfel te doen dienen. Hiertoe word vlijt en arbeidzaamheid vereischt* die ieder een niet bezit. Er zijn ingewijdden» die, hoewel zij niet in ftaat zijn om zich zeiven te onderfcheiden, nogthans ijver en de nodige vermogens hebben, om anderen te beftuuren. Er zijn er ook, die wegens het wel Hagen hunner poogingen verdienen beloond te worden inet de hoogfte posten van de order. Uit deze dubbele clasfe van Epopten worden de regenten gekozen. En ook deze worden door den wetgever meer bijzonder onderricht omtrent het beftuur der order. De inftruétien, welke hij hun geeft * zijn in vier deelen gefplitst. Het eerfte deel voert den tijtel, van , Algemeen ftelfel van beftuur der order, het tweede Injlruc. tie voor den gtheehn graad van regent; het Jerde, InftruEtien voor de plaats lij ke oy er ft en; m Y 4 het  3'4 INSTRUCTIEN VOOR DEN REGENT" het vierde, Injirutlicn voor den provintiaal Toen ik de valftrikken van de laagere graaden ontdekte, heb ik, wel is waar, reeds gewag moéten maaken van veele dukken, die in dit gedeelte van bet wetboek vervat zijn; doch wij zullen, het zij dan tot ftaaving van het reeds gezegde , het zij dan om alle de onderfcheide voorwerpen onder één gezichtspunt te brengen, of om het gevaar van alle dezelven zaamgenomen des te beeter te doen gevoelen, den wetgever zelve volgen, op het oogenblik, het welk hij tot derzelver ontdekking1 bepaalt. Wat dezen graad van regent voor Weishaupt inzonderheid van veel belang maakte, was dat gedeelte der indruétien, waarin de geheele gang word ontwikkelt, welke in het beduur der broederen moet worden ge volgt. Wij zullen de oorzaak van deze voorkeur beeter begrijpen , wanneer wij de bevelen, die hij hun heeft gegeven, overwegen. Inftruclie A ; algemeen ontwerp van het beftuur der order. i. „ De grootmoogende hoofden van de doorluchtige order der echte Vrijmetfelaarij, bemoeien zich niet onmiddelijk met het bijzonder beduur van het gebouw. Zij maaken ons nog- thans (*} Nouytaux trayaux de Spartacus et PJiiïon, grade de regent.  DER ILLUMINAATEN. 3Ig thans gelukkig, door het belangrijker werk, waarmede zij zich om onzent wil bezig houden, door den raad, de lesfen, en de kragtige hulpmiddelen, die zij ons verfchaffen." 2. „Deze hoofden hebben eene clasfe van Vrijmetzelaars opgericht, aan dewelke zij het geheele plan van onze order toevertrouwen. Deze clasfe is die der regenten...." 3. „ In dit plan bekleeden de regenten de hoogfte posten. Zonder dezen graad kan men zelf geen plaatslijk overfte worden." 4. „ Elk land heeft zijn nationaal opperhoofd, die regelrecht met onze vaderen briefwisfeling houd, en aan het hoofd van deze vaderen is een generaal, die het roer der order in handen heeft." 5. „ Onder het nationaal opperhoofd, en deszelfs medehelpers, " Onder den tijtel van geheim zegt de inftructie voor den prefeét, dit artijkel is het gewichtigfte » om die rede moeten wij zelf in die landen alwaar wij misfchien fterk genoeg geworden zijn, om ons opentlijk te vertoonen, ons verJborgen houden. m De prefect, moet zijne ontwerpen altijd behendig bedekken, naarmaate de plaatslijke omftandigheden zulks nodig maaken. Hij moet met den provintiaal affpreeken onder welke gedaante de order moet voorkoomen. — Even als de Godsdienst voor de geestlijke orders in de Roomfche kerk, niets anders was, dan een voorwendfel, even zoo moeten wij, op eene edeler wijs t onze order verbergen onder de gedaante van een gezelfchap van kooplieden, of onder een ander voorkoomen." En opdat zij uit hoofde van het groot aantal .broederen geen gevaar moge loopen van ontdekt te worden, moet de prefect zorg dragen, dat hij doorgaans niet meer dan tien broederen in ée'ne kerk van Minervals bijeen doet vergaderen. „ Indien er hier of daar een grooter aantal „ van deze kweekelingen zijn mogt, moeten er „ meer loges aangelegt, of ten minften verfchil„ lende dagen bepaald worden, opdat niet allen » te» (*) Ecrits orig. ade D. Brief van den 2 Jannarij 1785.  WETTEN DER PLAATSELIJKE 0PP2RH00ÏDËN. 33? 9, tevens bij elkander koomen; en wanneer er „ in ééne en dezelfde ftad meer loges van mi„ nervals zijn; moet de prefecT: zorg draagen, „ dat de broederen van ééne loge niets weeten „ van de anderen." <— Ziet hier wat hij, om» trent het beftuur van het laager huis , nog moet in acht neemen. — Het ftaat aan hem de overheden der minervals te benoemen; maar tot het aanftellen van het hoofd dezer overheid heeft hij de toeftemming van den provintiaal nodig. Hij is verantwoordelijk voor de geenen die hij aanftelt. „ De prefect moet deze wetten vlijtig beoeffenen en ze ftipt nakoomen; hij moet zich geduurig het geheel voordellen, en zorg dra» gen, dat elk een de pligten van zijnen post waarneeme, en niets meer of minder doe, dan zijne inftructie van hem vordert; terwijl hij in dezelve alles kan vinden, wat hij noodig heeft om zijn gedrag te beftuuren." N. B. Zie, over dit geheel hoofdftuk, In. ftructie C. van den prefecT:, van bladz. 145 tot aan bladz. 1G6. III. Deel. Aa ZE-  34° 1NSTRUCTIEN VOOR DEN PROVINTIAAL ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 'Infirudlien voor den provintiaal der Illuminaaten. flijna alle de wetten, die wij zoo even onder Is smjkel der regenten en der prefecten hebben geleezen, waren doof Weishaupt opgefteld, om tot een voorfchrift te dienen voor zijne provintiaalen. Dit ziet men duidelijk uit de eerfte inrichting van de wetten, zoo als dezelve Voorkoomt in de tweede afdeeling van het tweede deel der oorfpronglijke fchriften van de fecte, van Bladzijde 17 tot 43. Het was zelf een van die ftukken, die Knigge befchouwde als een meesterftuk van ftaatkunde (*). Hij vond het zoo rijk in kunstgreepen, dat hij meende, de provintiaalen daarvan niet alleen bezitters te moeten laaaten. Wij hebben gezien, welk gebruik hij daarvan maakte, in de vooronderftelling, dat de regenten in het gemeen, en inzonderheid elk plaatslijk opperhoofd in zijn district, zich daarvan tot zijn voordeel zou weeten te bedienen. De areopagus en de overfte naamen genoegen in deze fchikking, maar voor de bijzondere inftructie van de provin* (*) Derniers eclaircisf.  DER ILLUMINAATEN. 3*1 vintiaalen, bleef nog over alles wat het onderwerp van dit hoofdftuk zal uitmaaken. I. „ De provintiaal moet zich toeleggen om de geheele inrichting van de order grondig te leeren kennen. Hij moet het geheel zamenftel van deszelfs wetten zoo vast in zijn hoofd hebben, als of hij zelve uitvinder daarvan was." 3. „ Hij moet het geheel beftuur en de geheele inftructie van de regenten en de plaatslijke opperhoofden tot eenen grondllag zijner werkzaamheden leggen, geen één voorfchrifc van dezelve moet hij ongebruikt laaten." 3. „ De provintiaal moet door de regenten van zijne provintie gekoozen, en door het nationaal opperhoofd bevestigt worden. — De hooge overheden, (dat is de areopagus en de generaal) kunnen hem afzetten." 4. „ Hij moet in de provintie, die aan zijne zorg word toevertrouwd, gebooren en opgevoed zijn, of ten minften dezelve grondig kennen." 5. „ Hij moet, zoo veel zulks moogelijk is, geheel vrij zijn van alle openbaare amptsbeezigheden, en van alle andere verpligtingen, opdat hij geheel voor de order kan werkzaam zijn." 6. „ Hij moet zich voordoen als iemand die alleen de rust zoekt, en die zich aan de beezigheden onttrekt." 7. „ Hij moet, voor zoo veel zulks gefchie. den kan, in het middenpunt van zijne povin- Aa 3 tie,  34- IflSTRÜCTIEN VOOR DEN PROVINTIAA& tie woonen, cp dat hij zijne zorg des te beiter uitftrekken kan over de onderfcheide cantons." 8. „ Wanneer hij provintiaal word, moet hfj zijnen eerften caraéïeristieken naam verwisfelen met dien geenen, welken de hooge opperhoofden hem zullen geven. — Die zelfde opperhoofden zullen hem een afdrukfel zenden van het zegel, hetwelk hij in zijne provintie moet gebruiken, en hetwelk hij op zijnen ring moet laten graveeren." 9. „ De regenten zullen hem de archiven, die zij, bij het overlijden van zijnen voorganger, tot zich genomen en verzegeld hebben, zoo dra hij zal benoemd zijn, ter hand ftellen." 10. „ De provintiaal, die onmiddelijk onder een van de nationaale opzienderen ftaat, moet alle maanden eene naauwkeurige rekenfchap van zijne provintie aan hem geven." „ Deze rekenfchap moet volgens het getal der districten of prefectuuren, die onder hem liaan, in vier deelen zijn verdeeld. Hij moet verflag doen van al het merkwaardige, hetwelk in elk van onze fchoolen is voorgevallen: hij moet daarin opgeven den naam, den ouderdom, het Vaderland, en den ftaat van de geenen, welke aangenomen zijn, en den dag waarop zijne antwoorden op de brieven zijn gefchreven; onze hooge overheden bebben, behalven eenige buitengewoone omftandigheden, niet nodig te weeten  DER ILLUMINAATEN, 341 ten omtrent eiken kweekeling, tot op de clatf: van regenten." 11. „ Behalven deze maandelijkfche rekenfchap, moet hij zich, zoo dikwijls als er gewigtige zaaken voorvallen, die niet aan zijne eige beflisfing overgelaaten zijn, aan het natio» haal opperhoofd vervoegen." 12. w Hij behoeft zich niet te bemoeijen met zijne mede-provintiaalen. Het gaat hem niet aan of de zaaken, buiten zijne provintie, wet Df kwalijk beftuurt worden. Heeft hij omtrent de anderen iets te vraagen, zo laat hij zich bij den nationaalen opziender vervoegen." 13. „ Heeft hij omtrent dezen opziender klagten intebrengen, zo moet hij zich bij den opperften vervoegen." 14. „ Alle de regenten van zijne provintie zijn zijne raaden; zij moeten hem in alle zijne onderneemingen behulpzaam zijn. Wanneer he$ zijn kan, moet hij er twee van als geheimfchrijyers bij zich hebben*" 15. „ Hij bevestigt alle de hoofden van de lagere clasfen, hij benoemt de prefecten, maar deze moeten bevestigt worden door den directeur, die zulks kan weigeren." 16. „ Hij heeft het recht om de broederen» die van de order onderhouden worden, na die plaats van zijne provintie te zenden, en hen daar te gebruiken, waar zij bet nuttigde zijn kunnen." Aa 3 17 en  344 INSTRUCTIEN VOOR DEN PROVINTTAAI. 17 en 18. „ Hij moet de caracteristieque naamen der broederen, en de aardrijkskundige benaamingen der loges, zoo als hem die van de hooge overheden worden toegezonden, aan de prefecten doen geworden;" 19. „ Het is zijn post, om de broederen, die uitgeflooten zijn, bekend te maken, opdat men in onze vergaderingen daarvan eene naauwkeurige lijst houde." 20. „ Wanneer hij verwijzingen te dpen heeft aan broederen, die het gevaarlijk zou zijn te beledigen, moet hij zich van eene vreemde hand bedienen, en zijnen brief ondertekenen met den naam van Bafile. Deze naam, die niemand in de order draagt, is opzettelijk hiertoe beftemd." 21. „ Hij moet van tijd tot tijd aan de lagere clasfen fchrijven; en op voordel van de Epopten, de boeken, waarmede hij de kweekelingen behoort bezig te houden, naarmaate van de behoefte van eiken graad, voorfchrijven. — Hij moet, wanneer hij kan, in de gefchiktfte oorden van zijne provintie, bibliotheeken, natuurkundigekabinetten, verzamelingen van handschriften, en diergelijke dingen, oprichten. Te weeten tot gebruik voor de broederen." N. B. Dit voorfchrift is getrokken uit het hoofdftuk van de prefecten; ik heb hetzelve 'hier geplaatst, wijl het rechtltreeks tot den provintiaal fpreekt. ' 22. „ De  DER ILLUMINAATEN. 3*5 22. „ De provintiaal npent de brieven van de kleine llluminaaten en de Schotfe Ridders, wier adres luid Soli. Hij opent ook de Quibw Licet van de Epopten, en zelfs de Primo van de aankomelingen, maar hij mag noch de primo van eenen Minerval, noch de foli van eenen Ridder of van eenen Epopt, noch de quibus licet van de Regenten openen." 23. „ Hij mag geenen broeder tot den graad van Regent verheffen, zonder verlof van den nationaalen opziender." 24. „ Het is zijn post om aan de deekens kennis te geven, van de keuze der weetenfchappen of der beroepen, die elke broeder, bij zijne intreede in de fchool der Minervals, gedaan heeft." 25. „ Om de archiven in order te houden, moet hij alle de fchrijfboekjens, de brieven, en de ftukken, van eiken broeder in een af*, zonderlijk paket bewaaren." 26. „ In 't gemeen, moet hij zijn best doen om, in het vak der weetenfchappen, medehelpers aan de order te verfchaffen," 27. „ Hij moet aan de deekens de verhandelingen en redevoeringen, die opmerking verdienen, en alles wat op de clasfe van priesteren betrekking heeft, bezorgen; bij voorbeeld, levensgefchiedenisfen , gefchiedkundige en caracteristique tafereelen, en diergelijke ftukken." 28. a Zijn er onder onze Epopten menfchen, Aa 4 die  34<5 INSTRUCTIEN VOOR DEN PSOVINTIAAl. die veel vermogens maar weinig gefchiktheid tot het ftaatkundig beftuur bezitten; zo moet hij zich toeleggen, om hen van dat gedeelte, waartoe zij geene bekwaamheid hebben, aftehouden," 29. „ Wanneer onze kapittels van Schotfe Ridders, uit meer dan twaalf leden beftaan, moet hij den bekwaamften in de clasfe der Epopten plaatfen." 30. „ In elk van deze kapittels moet hij een vertrouwd priester hebben, die hem tot befpieder dient." 31. „ Hij moet niet verzuimen zijne regenten bij een te doen vergaderen, en met hen in gewigtige zaaken raad te pleegen. De wijste menfchen hebben raad en hulp nodig." 32. „ De provintiaal ontfangt zijnen lastbrief van den nationaalen overften, — om die van pnze kapittels der Schotfe Ridders aftevaardigeen, heeft hij het volgende formulier: Wij „ Provintiaal en Grootmeester van de groote w loge van het Duitfche Oosten, doen kond en w te weeten, dat wij, uit kragt van dezen lastw brief, aan den eerwaarden broeder (hier volgt M de caracteristique, en de eige naam van deu * broeder) volmagt en vrijheid geven, tot op„ richting van een geheim kapittel van de hei„ lige Schotfe Vrijmetfelarij en tot het voort„ planten van de koninglijke kunst (fart royal) „ .volgens zijne inftructien, door het oprichten n van  1* E H. ILLUMINAATEN. 34V „ van nieuwe Vrijmetfelaars loges van de drie „ fijmbolifchei graaden. — Actum in het direc„ tori urn van ons district — (L. S.) Geheime „ Provintiaal van het Directorium » zonder ande„ re ondertekening." " , 33. » Om in weinig woorden alles te zeggen» de provintiaal is gelast om zijne provintie in ftaat te Hellen, alles goeds te onderneemen, en alles kwaads te verhinderen. — De broederen moeten zich op ons verhaten, dat wij geene anderen tot provintiaalen zullen aanftellen, dan die bekwaam zijn om deze posten waarteneemen; maar zij moeten ook weten, dat wij alle middelen in handen hebben om den geenen, dje de magt, welke hij van ons ontfangen h£jft, wilde misbruiken, te ftraften (*>" 34. „ Deze magt moet niet, dan tot welzijn .der broederen, gebruikt worden, men moet allen, die men kan, helpen; maar als de omftandigheden gelijk zijn, moeten de leden van ons genootfchap altijn voorgetrokken worden. Vooral moeten wij, voor dje geenen, van wier getrouwheid men overtuigende bewijzen heeft, onze hulp, ons geld, onze eer, onze goederen, ja zelf ons leven veil hebben ; en zoo de minfte Illuminaat beleedigt word, moeten wij^ allen zijne zaak opvatten." Dus eindigen de inftructien voor de provin* ti- (f) Graie des regens, ipjiruclion IX. Aa 5  34' VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS 3 tiaalen der Illuminaaten, Het volgende hoofd, ftuk zal alles bevatten, wat men, omtrent de hoogfte magten van de fecte, uit hare bekende archiyen, fcheppen kan. AGTTIENDE HOOFDSTUK. Vtn de nationaale direclleurs, de Areopagiten, en den generaal van het Illuminatismus, In het algemeen ontwerp van het beftuur der llluminaaten word [gezegt, dat ijder broeder, naarmaate van den rang welken hij in de order bekleed, zijne inftructien zal hebben. Ik heb niet kunnen te weeten koomen, welke inftructien de order voor hare nationaale opperhoofden beftemd heeft. Want dit gedeelte van het wetboek is noch in de oorfpronglijke fchriften, noch in de werken van Spartacus en Philo te vinden. Het fchijnt dat de Duitfche fchrijvers, die het beste onderricht zijn omtrent het Illuminatismus, en zich het ijverigst tegen hetzelve verzet hebben , even min hiervan geweeten hebben. Zelf zou ik geduurende eenigen tijd niet hebben durven beflisfchen, of die opperhoofden, welke nationaale beftuurders (directeurs) en die, welke opzienders (infpeéteurs) genoemt wor-  «REHPAGITEN, DEN OENERAAL enz* 345 worden, flechts een en denzelfden graad, in het beftuur van de order uitmaaken. Zij onderlcheidde dezelven, ten minften omtrent het jaar 1782% nog; wijl de brieven van Weishaupt, omtrent dien tijd gefchreeven, ons het geïllumineerde Duitschland vertoonen als in drie deelen , (taande onder drie opzienders, die elk de provintiaalen van hun departement onder zich hebben f»). Maar van den anderen kant, het algemeen tafereel, hetwelk de feéte hare regenten in banden geeft, en de laatfte werken van Philo, gedrukt in 't jaar 17S8 , fpreeken van geen beftuurende graad tusfchen de provintiaalen van de order en de nationaale opperhoofden, die voortaan, nu eens onder den naam van opperhoofden (Superieurs) dan eens onder dien van nationaale opzienderen, voorkoomen (|)- Het blijkt derhalven duidelijk, dat deze twee graaden , in de naadere rangfchikkingen van het wetboek, in e'én gefmolten zijn, en flegts eenen graad in het beftuur der fecte uitmaaken. Te vergeefs tragt zij de inftructie, die zij aan de natonaale opperhoofden geeft, voor ons te verbergen ; hun naam alleen geeft het belangrijke 'van de beezigheden, welke zij hun opdraagt» te kennen; en offchoon zij niet omftandig zegt, waarin de beezigheden beftaan, zoo kan men dit nogthans genoeg opmerken, uit dat geen, wat (*) Ecrits orig. üde D. 15de Brief aan Cato. . (t) DireSions Syjiem. No. 5. PhiloV endlhhc erklarung, bi. 81.  3gf VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS," wat zij, in de andere deelen van het wetboek» daarvan heeft laaten blijken. Herinneren wij ons het geen in het hoofdftuk der Epopten gezegt is omtrent de ftelfels» die deze clasfe moest ontwerpen, om zich meester te maaken van de weetenfchappen, en dezelven aan de oogmerken van de fecte dienstbaar te doen zijn. In de oorfpronglijke fchriften vind ik, behalven de reeds genoemde voorfchriften, nog eene bijzondere beezigheid voor de Epopten ; zij koomt voor in de tweede afdeeling, en draagt tot tijtel: Artijkel door de Areopagiten vastgefteld, in de maand Adarmeh 1151» volgens den gewooneri ftijl December 1781. Onder den tijtel van hooge verborgenheden, leest men dit: „ Wanneer er onder onze Epopten menfchen van uitfteekend vernuft en fchranderheid gevonden worden, zullen wij die tot onze wijsgeeren maaken. Deze verzaamelen de ftelfels der hoogere wijsgeeren, brengen dezelven in order en vervaardigen eenen Godsdienst voor het volk, dien de order binnen kort aan de waereld zal geven.'? Ik verlies geenszins uit het oog , dat ik over de nationaale beftuurders fpreeken moet; maar ik vrees, dat de leezer eene ftrijdigheid vinden zal tusfchen dit ontwerp om aan de waereld eenen Godsdienst te geven, en tusfchen het ontwerp om allen Godsdienst te vernietigen. Doch men behoeft zich flechts te herinneren, welk foort van  AREOPAGITEN, DEN GENERAAL Sfitt 35» Van Godsdienst Weishaupt aan zijne wijsgeeren wil geven; men behoeft zich Hechts in zijn geheugen te brengen, dat een van de laatfte verborgenheden van de fecte beftaat in de ontdekking, dat alle Godsdienst niet anders is, dan eene uitvinding van bedriegers, en men zal deze twee ontwerpen van de fefte ligtelijk met elkander kunnen vereenigen. Deze twee ontwerpen moeten langzamerhand ter uitvoer worden gebragt. De Godsdienftige denkbeelden zijn nog te vast in de ziel der menfchen gedrukt, om dezelven op eenmaal te kunnen uitroeijen en daarom meende Weishaupt, dat het noodig zijn zou, eenen Godsdienst in derzelver plaats te ftellen , die geheel op drogredenen gegrond is, en die, zoodraa de fecte geflaagt was in het uitroeijen van den waaren Godsdienst, van zelve ligtelijk zou vervallen. Zoodaanig is derhalven het geheele ftelfel, het welk de fecte wilde vormen, en beftuuren, om het hoofdoogmerk van hare zamenzweering te bereiken. Alle hare vernuftige en fchrandere bollen, zijn, onder het opzicht van de provintiaalen, beezig met het uitdenken en in order fchikken van deze ftelfels. Zij maaken de eerfte verzameling daarvan in hunne provirttiaale vergaderingen; maar daar koomen dezelven nog geenszins tot rijpheid. Zij worden flechts befchouwd als een ruuw omwerp , het welk ijder provintiaal aan het nationaal directorium  353 VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS , rium zenden moet» alwaar het een nieuw examen ondergaan, en tot meerder volkoomenheid gebragt worden moet (*). Het is een van de eerfte pligteo van eenen nationaalen beftuurder, alle deze ftelfels tegen den Godsdienst en de maatfchappij bij een te verzaamelen, en door zijnen raad te laaten beoordeelen in hoe ver dezelven tot het groot oogmerk van de fecte nuttig zijn kunnen. Dit werk kan hij alleen niet verrichten, daarom heeft hij de uitgelee* zenften van de natie bij zich. Deze uitgelezenften van de natie vereenigen hunne poogingen, en zien eerst welke ftelfels voor den fchar der weetenfchappen van de fe&e kunnen dienen. Zij voegen, er vervolgens al dat geen bij, wat hun eigen vernuft kan uitvinden. Wanneer deze ontwerpen en ftelfels nu tot dezen trap van volkoomenheid gebragt zijn, worden zij bij de archieven van den beftuurder gelegt, en zijn nationaale archiven. Tot deze neemen de provintiaale opperhoofden, wanneer zij twijffelingen hebben, hunne toevlugt; en al het licht, het welk over de onderfcheide gedeeltens van de natie moet verfpreid worden, ontftaat uit dezen fchat. Doch de oogmerken der fecte bepaalen zich niet tot ééne natie. £r is een hoogfte of opperfte raad., die over alle natiën het opzicht en het beftuur heeft weeten te bekomen. Deze raad (*) Infirudliüii pour le gratie ffEpopte, NoS. iz en 14.  Areopagiten, den generaal enz. 353 raad is faamgefteld uit twaalf pairs van de order O» en eenen voorzitter, die het hoofd* de generaal van de geheele order is. Deze raad, areopagus genaamd, is het middenpunt, alwaar zich alle ingewijdden, die over de geheele aarde verfpreid zijn, onderling mededeelen, even gelijk ieder nationaal beftuurder zulks is voor alle ingewijdden van zijne natie, en elk minder beftuurder voor de geenen, die onder hem ftaan. Het geen derhalven voornaraentlijk is optemerken in de wetten van den nationaalen beftuurder, is zijne onmiddelijke gemeenfchap met den areopagus , het algemeen plan van het beftuur der fecte, zegt: elk rijk heeft eenen nationaaleri beftuurder, die in verband ftaat en onmiddelijk gemeenfchap oeffent met onze vaderen, waarvan de hoogfte het roer der order in handen heeft (f). Dit is de rede waarom de provintiaalen gelast worden, zoo dikwerf en zoo naauwkeurig aan den nationaalen beftuurder verllag te doen van al het merkwaardige, hetwelk in hunne provintie voorvalt; in alle hunne twijffelingen, over alle ftukken van eenig belang, tot hem hunne toevlugt te neemen; en zonder zijne toeftemming en raad, in ftaatkundige zaaken, niets te onderneemen (§). Dit is ook de rede, waaren ) PliiloV endlielu erklarung, bladz. 119. " Spartacus fpreekt nog duidelijker in zijne geheime briefwisfeling, met zijnen vriend Zwacft* Van het oogmerk der Quibus Licet handelende, waarin zijne kweekelingen moesten opgeven» welke vooröordeelen zij in zich zeiven ontdekt hadden, welke van deze vooröordeelen de heerfchende waren, en hoe zij gedaagt waren in het uitroeien van dezelven, zegt hij: „ Hier uit H zie ik, wie genegen zijn, zekere bijzondere „ ftaatkundige waarheden, en verder, godsdien„ ftige begrippen aanteneemen. Eindelijk volgt „ de volkome inzage in de ftaatkunde en de „ grond (tellingen van de order. In dezen hoog„ ften raad, worden de ontwerpen beraamt,hoe „ men de vijanden der rede en der menschlijk„ heid van tijd tot tijd moet befpringen: hoe de „ zaak onder de leden van de order moet inge„ voert, en aan wien zij toevertrouwd kan wor„ den. Hoe een ieder, naarmaate van zijn in„ zicht daartoe kan gebruikt worden (f>" Uit het geen ik tot dus ver omtrent de ftaat» kunde en de grondftellingen van de order gezegt heb, zullen mijne leezers genoeg kunnen be- (♦) Dernier mot de Pliilon, bladz. 115. (t) Ecrits origin. Brief aan Cato, 10 Maart 1778. Hl. Deel, Bb  3'j6 V/N DE NATIONAALE DIRECTEÜR3 j befluiten welke wetten Weishaupt voor zijne'ri areopagus beftemd heeft. Wij hebben flechts eene fchets van deze wetten, welke voorkoomt in de negende afdeeling, van het eerfte deel der oorfpronglijke fchriften; en behalven deze 2ijn er nog verfcheide lesfen betreklijk dit onderwerp in zijne brieven verftrooit; men kan de volgende wetten daar uittrekken. „ De areopagiten maaken het hoogde collegie uit, zij houden zich alleen met de gewichtigfte zaaken bezig. — Zij kunnen, wel is waar, werven, maar zij laaten de kweekelingen, die zij voorde order gewonnen hebben, door eenen verftandigen ingewijdden onderrichten. Zij bezoeken deze candidaaten flechts van tijd tof tijd, om hunnen ijver aantemoedigen. — Zij dragen vooral zorg, dat de gang onzer Illuminaaten, overal gelijkvormig zij. — Zij vestigen inzonderheid een waakzaam ook op Athenen (Munchen, de voornaamfte loge der Illuminaaren, behalven die van Ingolftadt, alwaar Weis> haupt woonde, toen hijvzijn wetboek opftelde). Zij doen in deze loge aan niemand, dan aan Spartacus rekenfchap van het geen de order betreft. — Maar zij zenden alle maanden aan de broederen confcii, dat is* aan die geenen, welke in de hoogfte geheimen van onze order ingewijd zijn, eene verzameling van de belangrijkfte gebeurénisfen voor onze order; een foort van nieuwspapier. Nota bene, voegt Weishaupt hier  Areopagiten, den generaal enz. hier bij- dit nieuwspapier is tegenwoordig nog niets anders dan ons gewoon dagboek, de uit* gelezenen, de confcii, moeten dit van hunnen kant insgelijks aan de areopagiten zenden. De areopagiten zullen de brieven , welke klagtert over hen behelzen, niet mogen openen, maar dezelven aan Spartacus laaten geworden, die uit dezelven zal kunnen zien, of zij hunnen pligt volkomen volbrengen (*)." De areopagiten richten hunrte vergaderingen in naar de feesten, die in den almanak der illuminaaten zijn aangetekend. Dit voorfchrift wierd weldra onvoldoende bevonden. Weishaupt vermaande zijne areopagiten door eene nieuwe wet, dat zij zich alle postdagen, en op het uur, wanneer de brieven aankomen, in hunnen raad op hunne plaats moesten bevinden. Hoe kort het ontwerp van het wetboek voor den areopagus van het Illuminatismus ook wezen moge, men ziet nogthans welke deszelfs voornaamlle beezigheden zijn. Toen Weishaupt aan dezen hoogden raad zijne wetten gaf bleef nog een gewichtig duk onbeflist. De vraag was, of Spartacus zelve de oppermagt over dezen raad aan zich zou houden, even als deze raad dien over de andere broederen uitoeffende. De areopagiten klaagden over de willekeurige be- (*) Extra» de V'wpruB. a Caton, Mariiis Sf Scipion; gis Afdcl. Ecrits orig, ïfte D. Bb a  3^8 Van ï>e nationaale directêurs» beheerfching van Weishaupt (*). Weishaupt beweerde van zijnen kant, dat hij als ftigter der fecte, ten minden het recht had, dezelve zoo te beftuuren, dat zij bleef ftandhouden, en had weldraa berouw, dat hij, ten voordeele van zijnen raad, beftist had: » wetten, die be„ ftendig zullen duuren moeten bij meerderheid „ van ftemmen bepaald zijn (t>" Om zijne aanmaatiging te billijken, zegt hij: „ Waarover „ kunt gij klagen ? Wanneer heb ik mij onvrien„ delijk of trots jegens u gedraagen ? Wanneer „ heb ik eenen meest erachtigen toon omtrent „ u aangenoomen? Kan men mij niet veeleer „ verwijten, dat ik al te vertrouwlijk, al te openhartig omtrent mijne vrienden geweest „ ben?" Heeft deze toon zijne areopagiten ingenoomen, dan koomt Weishaupt tot de zaak, waaromtrent het hem te doen is. „ Leest en „herleest derhalven mijne brieven, zegt hij-; „ gij zult daaruit zien, dat het groot oogmerk „ van ons genootfchap bij mij eene ernftige „zaak is, dat ik altijd de order, de tugt, de „ onderwerping en de werkzaamheid behartigd „ heb , om u den weg te wijzen, langs welken „ wij alleen tot ons doel kunnen geraaken. „ Moest ik, toen ik zulk een gewichtig werk » be- r" (*) Biicf van Phito aan Cato, en vooral ckrnlers eclaifcisfetiMt d» Phitou. tf) Btiefvan den 8 Nov. 1778.  JkREÖPAGtTEN, DEN GENERAAL *HZ. 355 „begon, niet door kragt van fmeekingen, ver„ maaningén en raadgevingen, den ijver in mijne „ voornaamfte deelgenoofen, van welke alles „ afhing, opwekken en levendig houden? «•» „ Ziet hier de redenen, waarom ik het opper„ beftuur aan mij gehouden heb, zij zijn zee„ ker gewichtig. „ Vooreerst moet ik mijn volk kennen, en „ daarvan zeeker zijn. Om die rede moet ik „ niet door de zesde hand of door verwijderde „ betrekkingen onderricht worden, of mijne „ ontwerpen, die de uitgeleezenften van onze „ verborgenheden hebben goedgekeurd, al of „ niet worden gevolgt In de tweede plaats, „ ben ik niet de ftigter van deze zaak? verdien „ik deze achting niet?.... Moetik, wanneer „ mijn ftelfel eindelijk voltooid zal zijn, mijne n hand niet in alles hebben en ijder op zijn „ plaats houden? Het is een groot gebrek in „ een genootfchap, dat het hoofd van die gee„nen, welke onder hem zijn, afhangt, gelijk „ men omtrent mij heeft willen dóen. „ Doch op dat gij zoud weeten, hoe zeeï „ ik genegen ben mijne oude vrienden van de „ magt, die ik over anderen zou kunnen uit. „ oeffenen, tc verfchoonen, doe ik aüland vfl.n „ al mijn recht en gezag. Ontvangt mijne er-. „ kentelijkheid voor al uw geduld en ijver. Ik H vlij mij dat dezelve niemand nadeel aange„ bragt heeft, en dat veelen mij, omtrent de Bbs „ge-  3Ö0 VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS , „ geheime genootfehappen, inzichten te danken „ hebben, die zij niet ligt elders zouden ge„ vonden hebben. Ik acht mij zeiven genoeg „ beloont door de zuiverheid van mijne oog„ merken. Van dit oogenblik af aan gaa ik „ mij tot rust begeven. Daar zal ik bevrijd „ zijn van nijdige en wangunftige mededingers, „ daar zal niemand over mij te gebieden heb„ ben, dan ik zelf (*>'? De areopagiten, offchoon afkeerig van de heerfchappij die Weishaupt over hen uitoeffende, gevoelden nogthans, dat zij hem niet konden ontbeeren. Zij begaven zich dus op nieuw onder het juk van hun opperhoofd, het welk de voorwaaiden bepaalde, waarop het op nieuw het beftuur over hen zou aanvaarden. Alles is merkwaardig in deze voorwaarden, zoo wel de toon van den despoot, die dezelven bepaalt, als den aart en de uitgeftrektheid der magt, welke hij zich daarin aanmaatigd over den hoogften raad, en de uitgeleezenften der fecte. „ Ik zeg het u vooraf, opdat men er zich niet meer over verwondere. Ik zal ftrenger zijn dan ooit. Ik zal geen e'e'ne misftap door de "vingeren zien. Ik zal ze in den geenen, wiens meerderen ijver ik ken, minder verfchoo» nen, dan in de anderen; mijn oogmerk vordert dit (*) Ecrits orig. Ïfte D. «ofte Afclel.  ARBOÏAGITEN, DEN GENERAAL ««3. 3^1 dit noodzaaklijk. Aan wie zal ik mij vervoegen, wanneer ik het recht niet heb, tot de voornaamden van de order te fpreeken, daar de anderen niets met mij te doen hebben? Op dat alles welgaa, moet ons genootfchap flegts ééne taal één en hetzelfde gevoelen hebben. En hoe zullen wij dit bereiken, wanneer ik mijne denkwijs niet kan mededeelen aan mijn volk? Ik neem derhal ven mijne plaats in de Order weder, op voorwaarde: 1. „ Dat gij geen haar breed zult afgaan „ van het geen ik u zal voorfchrijven : Daarop p verlaat ik mij voortaan, of men zij ten min„ ften zoo beleeft, mij vooraf te waarfchuu» wen, wanneer men voorneemens is, daarvan „ aftegaan." 2. „ Ik vorder, dat men mij alle Zaturdagen „ verflag doe van het geen er voorgevallen is, „ en dit verflag moet, bij wijze van register, „ door alle de tegenwoordig zijnde uitgeleze„ nen, worden getekend." 3. „ Men leere mij alle leden, die aangeworw ven zijn, of nog aangeworven moeten worden, „kennen, door mij hun karakter te fchetfen, „ waarbij men een omftandig bericht voege van „ alles wat hun betreft, zedert hunne aannee„ ming." 4. „ De wetten der clasfe, in welke men „ werkt, moeten zeer flipt worden naargeko» men; niemand mag zich eene uitzondering Bb 4 „ daar-  362 VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS, „ daarvan veroorloven, zonder daarvan kennis „ te geven. Want waar zal de eenheid blijven, „ wanneer elk, op zijne wijs, veranderingen „ wil maaken? Het geen ik van u vorder, moet „'gij van de geenen, die onder u ftaan, vor„ deren. Indien er in de hoogfte rangen geen „ order plaats heeft, zal die in de laage ran* » gen even min gevonden worden (*)." Het was den 25 Maij 1779, toen Weishaupt 'deze wetten aan zijnen Areopagus voorfchreef. Uit eene vijfde voorwaarde fchijnt te blijken, "dat deze wetten flegts provifioneel waren, en dat Weishaupt flegts zoo lang het opperbeftuur over de order zou bezitten, lot dat dezelve zou gevestigd zijn. Weishaupt droeg wel zorg, dat zijne magt hem niet weder wierd ontnomen. Om dezelve te handhaven beroept hij zich in zijnen brief aan Zwach op Machiavel; dus laat hij zich hooren: Onze grootfte misftap ontftaat daaruit, dat elk zijn eigen gevoelens in de order wil invoeren, en men zich niet wil houden aan deze Godfpraaken van Machiavel. „ Men „ moet tot eene algemeene grondflelling aan„ neemen, dat een ftaat in den aanvang bijna „ nooit wel beftuurt word, dan door één mensch „ alleen, die het ontwerp vormt, en daartoe „ de nodige orders vastftelt. Iemand derhal„ ven, die verftand genoeg bezit om eenen ftaat » te (*) Ecrits orig. 2de D. 49 en softe Brieven.  'AREOPAGITEN , DEN GENERAAL «ftët i, te llichten, en deugd genoeg heeft om zulks it uit een ander beginfel, dan eigenbelang, en„ kei uit liefde voor het algemeene welzijn, en „ zonder agt te flaan op zijne nakomelingen, te m doen; moet tragten het gezag alleen in han„ den te krijgen, en nooit zal een verftandig t, man het eenen wetgever ten kwaade duiden, „ wanneer hij, om eenen ftaat te (lichten of ter „ vestigen, eene daad doet die van de gewoone „ wijs van handelen afwijkt. Het is waar, dat M de uitflag hem moet verontfchuldigen, wan„ neer de daad hem befchuldigt. Men moet „ het eenen wetgever niet ten kwaade duiden » „ die zich van geweld bedient om de zaaken in, „ order te brengen, maar wel den geenen, die „ hetzelve gebruikt, om ze te bederven." Op deze plaats van Machiavel laat Weishaupt verder volgent „ Maar dit heb ik nimmer kunM nen verkrijgen. De broederen hebben dac » geen wat de wet der noodzaaklijkheid, in de ¥( kunst van te regeeren, gebied, als heersch-. „ zugt befchouwd (*>" Eindelijk gelukte het, hem zijn oogmerk te bereiken, en zich tot op*, sperbeftuurder van de order te zien aanftellen(f?v Men kan ligt begrijpen, dat Weishaupt,*die zoo ijverig was in het uitdenken en te werk:, ftellen van alle die middelen, door welke hij hA <*) Ecrits orig. 2de D. ade Brief aan Cettó. ■(t) rit"» scneral de i'ordre^ Mo. 5. Bb S  VAk DE FATIGNAALE DIRECTEURS, het doel zijner zaamenzweering kon bereiken§ geenzins zal verzuimt hebben\ die wetten te bepaalen, welke het gedrag van zijne opvolgeren moesten beftuuren, hoe wel men tevens ligt kan nagaan, dat hij alle behoedzaamheid en voorzorg zal hebben in het werk gefteld om deze wetten geheim te houden. Men heeft zelf reden om te twijffelen, of Weishaupt wel zoo veel vertrouwen in zijne areopagiten ftelde, dat hij hun die wetten geheel heeft medegedeeld. In het Illuminatismus heeft elke graad zijne bijzondere inftruéHen, die aan de laagere graaden onbekend zijn. Te vergeefsch zou de gefchiedfchrijver zich vermoeijen wilde hij alle de listen en kunsrgreepen, die het wetboek van den generaal der order uitmaaken, doos? gisfingen ontdekken, alles wat hij hier doen kan, is dat hij al het geen Weishaupt in zijne brieven daarvan laat blijken, en het geen in fommige gedenkftukken van de fecte te vinden is, opzaamele. En hier uit ontftaan de volgen* de wetten: i. „ De generaal van de order der Illuminaaten, moet bij meerderheid van ftemmen worden verkoozen, door de twaalf vaderen van den areopagus 3. „ De areopagiten kunnen niemand anders tot (*) Derniers éclaircisfemens de Philon, bladz.  AREOPAGITEN, I52N GENERAAL CilZ. %6;< tot generaal' verkiezen, dan een uit hun midden C*>" 3. „ Men kan de eigenfchappen, die in eenen generaal van de order der llluminaaten vereischt worden, ligtelijk opmaaken, uit die geenen , waarvan hij bewijzen heeft moeten geven, voor dat hij tot den raad der areopagiten wierd toegefaaten. Daar hij beftemd is om over allen het beftuur te voeren moet hij meer dan allen doordrongen zijn van de beginfelen van, den infteller (fo.*- 4. „ De generaal kan even als de ftigter, om zich voor de kerklijke en waereldlijke overheid), te verbergen, eenigen openbaren post fchijnen waarteneemen ten voordeele van die zelve magten , wier vernietiging zijn eenig doel moet wezen. Maar hij mag als generaal van de order bij niemamd bekend zijn, dan bij de leden van; den areopagus, en bij zijne overige onmiddelijke agenten of geheimfchrijvers (§> Op dat hij" des te meer verborgen zou zijn, moet de ftad, •waar hij woont, drie naamen hebben; vooreerst, dien naam, welken zij in de aardrijkskunde der óngewijdden draagt, dan den naam, waaronder Zij in de aardrijkskunde van de order bekend ftaat; en eindelijk dierf, welken alleen de areo- pa« C*) Derniers iclmrcisf. deV hfion, bh&z.. 119. (|) Zie les mystères. (§J Eciits. orig. pasflm.  $66 VAN DE NATIONAALE DIRECTEURS, pagiten, en de uitgeleezenen, confcii genoemt, kennen (*)." 5. n De goede uitflag van onze poogingen, hangt voor een groot gedeelte af van het zedelijk gedrag van onze areopagiten, de generaal moet derhalven voornaamentlijk zorg dragen, dat zij geene ergernisfen geven, waardoor de goede naam van de order gevaar zou kunnen Ioopen Cf>" 6. „ Om al het gezag, het welk de deugd aan hare vereerers verfchaft, over zijne mindere broederen te bezitten , moet hij altijd het uitwendig voorkoomen hebben van een naauwgezet zeedig man. Om zich geheel overtegeven aan de beezigheden, welke zijn post van hem eischt, moet hij de wet die onze ftigter meer dan eens, in zijne brieven, heeft aangepreezen, als de groote regel, aan welke hij ^et welflagen van zijne onderneemingen te danken heeft, nimmer uit het geheugen verliezen: Multum fudayit et olftt, abfiinuit vettere et vino; Noch koude noch hitte heeft hij ontzien, en zich van den wijn en de vrouwe onthouden (§)." 7. » De generaal zal het middenpunt van onzen areopagus wezen, even gelijk de areopagus zulks is voor de geïllumineerde waereld. Dit wil (*) Ecrits orig. ïfte D. 3de afdel. (t) Idem 2de D. 9 en ipde brieven. ($) Idem itte D'. i6de b'rtef &c  AREOPAGITEN, DEN GENEBAAt tti% JÖ? Wil zeggen, dat elk areopagiet aan den generaal verflag zal doen van de briefwisfeling, welke hij met de nationaale opzienderen houd,, en van alle de geheimen, door den opziender ontdekt, op dat alle geheimen van alle kanten, zich eindelijk in den boezem van den generaal ontlasten (*>" 8. „ De werkzaamheden van den generaal en> alle zijne verflandige inrichtingen hangen af van de kennis die hij door middel der briefwisfeling bekoomt; hij moet dezelve ook mededeelen aan zijne areopagiten en elk hunner het volk aanwijzen, het welk onder zijn opzicht koomt, tevens bekend raaakende, wie als opziender over hetzelve aangefteld is, en reekenfehap moet geven (tV 9 „ De gewichtigfle ftukken, over welke de> ze briefwisfeling gaan moet, zijn r« Het getal der broederen in het gemeen, opdat men weete hoe fterk de order, onder elke natie, zij. Oh Het getal van die geenen, die .zich het meest, door hunnen ijver en verftand, onderfcheiden. 3. Van die geenen, welke aan de hoven, of in de kerk , bij de armeen of in de regeering, belangrijke posten bekleeden; en welk foort van dienst men van hun verwagten, of hun beveelen kan, in de groote omwending, welke onze order voor het menschdom bereid. 4. De alge- mee- C) VU» Suira, Cf) V.tm ai!e Dj 6 en 13de brieven &c, \  3ÖÖ V/.N pE NATIONAALE D.U.r.CTEÜRS., meene voortgang van onze beginfelen, en vaü ónze geheele leer onder het volk; in hoe verre de natiën rijp zijn geworden voor de ornwending; welke kragten de kerkelijke en burgerlijke magt nog overig heeft; welke menfchen er geplaatst of van hunne posten ontzet moeten worden; welke middelen men eindelijk zou kun. nen in het werk ftellen, om onze omwending te verhaasten of zeeker te maaken, en die geenen, welke ons tegenftand bieden, de handen •te binden (%? 10. „ Wanneer de generaal in deze briefwisfeling broederen ontdekt, die uit de order moeten gezet worden , zoo ftaat het aan hem om te oordeelen welke foort van ftraf op de afzetting volgen moet; het zij, dat de afgezette broeder in alle onze loges voor eerloos moet worden verklaard, het zij dat hij ter dood moet worden veroordeeld: want al het recht, het welk zij aan onze order hebben toegekend, in. zonderheid het recht over leven of dood, berust voornaamentlijk bij den generaal Cf)." 11. „De generaal zal zich ook, behalven met het ïtrafFen der onvoorzichtigen, der lafhartigen, en der verraaders, bezighouden met te (*J Zie hier boven de onderfcheide graden, en het geheel onderwerp hunner Qjiibus Licet, fchrijfboekjes &c. CIO Zie bier boven, de eed der aankomelingen (novices). S«" ttoUl.cn uit de Ecrits orjgitiaux 2de D. 8fte brief.  AREOPAGITEN, DEN GENERAAL etiZ. grjQ te onderzoeken, welke ingewijdden het bekwaamst zijn, om zijne oogmerken in elk rijk te begunftigen. Zonder zich aan hun bekend te maaken, zal hij eene keeten van gemeenfchap tusfchen zich en hen vast maaken. Hij zelve zal alle de fchaakels van deze keeten beftuuren volgens het ontwerp door onzen infteller voorgefchreven, als het groot middel, om uit het heiligdom, alwaar hij zijnen zeetel gevestigd heeft, tot aan de uiterfte grenzen der waereld te reiken ; bij voorbeeld om aan onze order de macht van onzichtbaare leegers te geven, dezelve op eens te doen verfchijnen, in beweging te brengen, te beftuuren, en de verbazendfte omwendingen daardoor uittewerken, zonder dat zelf die geenen; wier troonen zij omver werpen, den tijd gehad hebben van ze te merken." 12. ,, Het gebruik van de keeten is gemaklijk, hij behoeft flegts den eerften fchaakel aanteroeren. Een pennetrek is de veer, die al het overige in beweging brengt. Maar de uitflag hangt af van het oogenblik, hetwelk daartoe word gekoozen. In het binnenfte van zijn heiligdom houd zich de generaal bezig met het be« fpieden van dit oogenblik, en het voorbereiden der middelen. Het teken der omwendingen zal niet worden gegeven, voor dat de vereenigde, onverwagtte en plotslinge magt der broederen niet meer kan tegengcftaan worden." Men leeze wat Weishaupt van deeze keeten zegt  3?0 VAN DE NATIONAALE DIRECTEÜR.s' zegt in zijne brieven aan Zwach, en in zijne lesfen aan Bader. » Gij moet -echter tot nog toe niemand dan „ Cortez, onmiddelijk aan mij zenden, tot dat „ ik fchrijf, op dat ik intusfchen verzinnen, en „ het volk behoorlijk in order fchikken kan; „ want daarvan hangt alles af. Ik zal volgens „ deze figuur met u werken. „ Ik heb er twee onmiddelijk onder mij, aan „ welke ik mijnen geheelen geest mededeel, en „ elk van deze twee heeft weder twee anderen, „ en zoo vervolgens. Op deze wijs kan ik, zeer „ eenvoudig, duizend menfchen in beweging „ brengen, en aanvuuren. Op dezelfde wijs „ moet men de bevelen uitvaardigen, en in „ het ftaatkundige werkzaam zijn (*)." Weinig dagen daarna fchrijft Weishaupt aan Bader: „ Ik heb aan Cato een fchets gezonden „ hoe men, volgens een [geregeld plan in de „ fchoonfte order, eene groote meenigte van „menfchen kan rangfchikken..., Het is deze O „ vorm; (») Brief van iVdshaupt aan Cato 16 Febl. 1782.  AREOPAGITEN, DEN GENERAAL en%. K vorm," hier Iaat Weishaupt de figuur, die hij aan Cato had gezonden, nogmaals volgen , en gaat dus voort: „ De ziel van den eerlten ijve> „ rigften en fchranderften, deelt zich daagelijks „ geduurig mede aan A A — de eerfte A aan „ B B, en de tweede aan C C. — B B en C C M deelen zich op dezelfde wijs aan de onderfte „ agt, deze aan de overige zestien, en de zesden „ aan twee-en-dertig en zoo voorts mede. Ik heb „ aan Cato breedvoeriger gefchreven: Kortom ! „ elk heeft twee vleugel adjudanten, waardoor „ hij middelijk op alle anderen werkt. Alle „ kragt gaat uit het middelpunt uit, en veree„ nigt zich ook wederom daar. IJder kiest zich „ in eene zeekere ondergeschiktheid twee men„ feilen uit, die hij grondig tragt te leeren ken„nen, die hij gadeflaat, oeftent, aanfpoort, „en, om zoo te fpreeken, als recruuten dres^ „ feert, opdat zij naderhand met het geheele „ regiment afvuuren en exerceeren kunnen. Dit „ kan men dus door alle graaden inrichten (*)." Met deze les is het geheel anders , dan metdie geenen, welke, als het waare, tegen zijne bedoeling uit de pen van Weishaupt vloeiden, en die hij door zijne leerlingen liet opzamelen, om er zijn ftaatkundig wetboek van te maken. Laat ik mij bezinnen, en mijn volk in order fchikken. — Op deze wijs moot men de bevelen uit' (*) Ecrits orig. 2de D. 13 ie Biiof ain Celfits. lil. Deel. Cc  37* VAN DE NATIONAALE DIRECTEültS, iKZ. uitvaardigen, cn in het ftaatkundige werkzaam zijn. Deze woorden duiden geene provifioneele wet aan, maar eene wet, die voorbedagt en bepaald is, tot dat die tijd koomt om alle die benden, welke hij tót zijne verfchriklijke oeffenmgen afgericht heeft, op de been te brengen en aantevuuren; die tijd door Weishaupt en zijne Hierophanten, zoo uitdruklijk aangekondigd, om de geheele waereld de handen te binden, ten onder te brengen en te verwoesten. In het historiesch gedeelte van de fecte, zal ik nog moeten aantoonen, in hoe verre zij in baar heilloos oogmerk geilaagt is; en welke treurige gevolgen voor het toekomende daar uit te voorfpellen zijn; in hoe verre de omwending, die reeds zoo veele landen verwoest heeft, en zoo veele andere met verwoesting dreigt, haar werk was; hoe zij die geesfels van het menschdom, Jacobijnen genaamt, heeft voortgebragt; hoedanig de verfchriklijke uitwerkingen van het wetboek der llluminaaten tot dus verre geweest zijn, en welke men daarvan nog heeft te vreezen. Dit alles zal het laatfte deel uitmaaken van deze gedenkfehriften. Einde van het Derde Deel,  373 INHOUD. Aanmerkingen omtrent eenige Stukken, in de twee voorgaande Deelen vervat. . i—xiil Voorloopige Aanmerkingen over de Illuminaaten , en de Werken, die tot bewijzen van deze Gedenkfchriften zullen dienen. xrv—-xxx I.Hoofdst. Spartacus Weishaupt, Stichter van het Illuminatismus. Pag. r II. Het Wetboek der Illuminaaten ; het algemeen Leer ftelfel; ver deeling yan dat Wetboek. ao III Eerfte deel van het Wetboek der Illuminaaten, de broeder Aanneemer of Werver. go IV. ———— Tweede deel van het Wetboek der Illuminaaten; eerfte voorbereidende graad; de Aankoo ■ meling en zijn Leermeester. 64 V. —— Derde deel van het Wetboek der Illuminaaten ; tweede voorbereidende graad,« academie van het Illuminatismus, of de broederen van Mincrva. 93 VI. Vierde deel van het Wetboek der Illuminaaten ; derde graad de kleine Illuminaat. . iotf VII. ; Vijfde *deel yan het Wetboek Cc i der  ■ £74 INHOUD. der Illuminaaten; vierde graad; groote Illuminaat, en Schotfe aankoomeling. - Pag. 12a VIII. Hoofdst. Zesde deel van het Wetboek der llluminaaten; tusfehenbei- 1 de clasfe, Schots-Ridder van het Illuminatismus. . *39 IX, — Zevende deel van het Wetboek der Illuminaaten; clasfe der verborgenheden ; de Efop of de Priester dér Illuminaaten ; kleine verborgenheden. 159 5£, Vervolg der redevoering over de kleine verborgenheden van het Illuminatismus. • 196 XJ , jigtfie deel van het Wetboek der Illuminaaten; de Regent of de Vorst der Illuminaaten. 218 Xji. Negende deel van het Wetboek der llluminaaten; clasfe der groote verborgenheden; de Wijsgeer en de mensch-koning. 236 XIH* —^ Laatjle deel van het Wetboek . der llluminaaten; beftuur der feeïe ; algemeen denkbeeld van dit beftuur, en van het aandeel, hetwelk de laagere das» fin van het Illuminatismus daarin hebben. . • 2Sa - XIV. Staatkundige lesfen, e».beftuur der  / jf II O U D. 375 der Epopieti van het Illuminatismus. . Paë' 255 XV'. Hoofdst. Inftru&ie voor den Regent of den Vorst der Illuminaaten, omtrent het beftuur der order. 3IJ XVI. Vervolg der inftruÜicn omtrent het beftuur van het Illuminatismus; Wetten der Plaatslij- ke Opperhoofden. . 33Q XVII. InftruBicn voor den provinti- aal der Illuminaaten. . 3 4°' XVIil. ■— Van de Nationaale Direfteurs, de Areopagiten, en den gene raai van het Illuminatismus. 34S