ponden stukken. mivoordeUjkheid der Redactie.) IRZITTERS-VACATURE.  ftandigheden, veel meer dan aan de oogmerken en aanflagen van de hoofden der omwenteling. Het is zeer waar dat de Jacobijnen gaarne zouden zien dat men zich aan dit gevoelen hield» dat de Jacobijnen ook waanen het recht te hebben van tegen onze Koningen te zeggen : Zoo wij uwen Troon willen aanvallen , wijt dit aan uzelven; het zijn uwe trouwloosheden en uw Despotisme die, meer dan Brisfot en S , Lodewijk den XVI onttroond hebben; die, meer dan Péthion en Robefpierre, zijn hoofd hebben doen  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. 1I| doen vallen. Het is inzonderheid de dwingelandij van Lodewijk de XVI die ons den openlijken wensch heeft ingeboezemd van geenen enkelen Koning op den aardbodem te laaten. Maar het is ook waar dat Mr. Griffith liever goed vindt, uitfpraak te doen over mijne bewijzen dan dezeiven te onderzoeken en te ontleden, uit vrees dat zijne lezers die bondig mogten vinden. Hij maakt geenede minde melding van de brieven, van de dellingen, van de club der Sophisten van Holbach, van de cemraale Commisfie, van de zendelingen van het Groot-Oosten, van de zoo nadruklijke bekentenisfen der zamenzweerers zelf, van de aanhangers Leroij , Condorcet, Gudin, Lamétherie, of van de zaamverbondene Journalisten van den Mercurius- Dit alles zou bewijzen dat Mr. Griffith zeer ftreng is in het ftuk van bewijzen, wanneer hij zulks wil zijn; en dat hij integendeel dezelven kan verzwijgen wanneer hij die niet kan wederleggen. Men zal zien dat het hem niet der moeite waardig is, melding te maaken van dien Walpole, die zoo dellig en zints zoo langen tijd fprak van de zamenzweering der Sophisten tegen den Troon. Mr. Griffith verkiest de oogen te (luiten, ik kan hem niet dwingen die te openen. 2. Mr. Griffith zegt ook dat ik volftrekt ongelijk heb met de gelijkheid en vrijheid tot het geheim der Metfelaaren te maaken. Hier zou ik bijna overhellen om Mr. Griffith aantemerken A a ali  I? VOORAFGAANDE AANMERKINGEN» als een* misleiden Broeder; doch hij hèeft zijn£ ïedenen om te doen fchijnen dat hij daar meer van weet dan ik. Hij toont ons verftandhoudingen en gezantfchappen, gevestigd tusfchen de groote Loges van London en Berlijn zedert 3776, in eenen tijd dat deze het middenpunt was, in hetwelke alle de ftraalen der nieuwe Wijs • iegeerte zich verëenigden; vervolgens voegt hij daaarbij: Waren deze gezantfchappen niet dan kinder/pel? of wel hadden zich eenige Timoldons in de Loges verborgen? — Ik beken openhartig dat, indien deze gezantfchappen, deze verftandhoudingen met eene Loge welke het middenpunt der Sophisten was geworden, mij waren bekend geweest, ik, in plaats van mijne bewijzen voor de zamenzweering der Vrije-Metfelaaren te herroepen, dezelven nog zou vermeerderd hebben. Vooral zou ik de uitzondering van de groote Loge van Londen minder algemeen gemaakt hebben , indien ik geweeten had dat dezelve Broeders bevatte die ook vijanden der Koningen waren even als die Timoléon, moordenaar van zijnen broeder Timophanes, even als een eerfte Brutus, moordenaar zijner kinderen, en even als een tweede Brutus, moordenaar van zijnen weldoener Cefar. Ik laat aan de Engelfche Vrije-Metfelaaren de zorg om de vermoedens wegteruimen die de Broeder Journalist op hen doet vallen. Maar men zal toeftemmen dat Mr. Griffith het zeer vreemd aanlegt om te be- wij-  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN, V wijzen dat ik ten onrechte eene zamenzweering zoek in de Metfelaars Loges, dewijl, in plaats van de Broeders Metfelaaren valfchelijk befchuldigd te hebben, al mijn onrecht zou be. ftaan in zulken te hebben uitgezonderd, die men het minde fchuldig kon gelooven. 3. Mr. Griffith wordt nog moeilijker om te overtuigen wanneer het de waarde Illuminaaten betreft, en hunne aanflagen tegen alle maatfchappijen, tegen alle eigendommen en tegen de wetenfchappen. Hier vloeien inzonderheid alle die ver wijtingen uit zijne pen van kwaade trouw en verraderij. De lezer zal kunnen oordeelen ;wie dezelven het meest verdient. De Journalist trekt zijne voornaamfte bewijzen uit de manier op welke ik twee texten van Weishaupt heb overgebragt. Ik beken dat de eerfte mij zeer belemmerde, niet om de moeilijkheid der taal, hoewel dezelve indedaad zeer onverftaanbaar was, maar om de zotheid en verbaazende tegenftrijdigheid die deze text bevat ter plaatfe waar men denzelven vindt. Om Weishaupt in zijnen letterlijken zin te vertaaien zou men hem moeten doen zeggen: „ Weinig behoefte; ziedaar den eerften flap tol „ de vrijheid. Het is daarom dat de wilden en „ de geleerd/Ie menfchen , of wel de menfchen die „ in den hoogflen graad verlicht zijn, misfehiea „ alléén vrij, alléén onafhanglijk zijn." Ik vond het zeer ongerijmd om onze geleerden voorte» A 3 ftei.  VI VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. ftellen als menfchen die de minfte behoeften hebV ben, of die het meest vrij, het meest ondfhanglijk zijn in de maatfchappij. Zij hebben voor eerst een eerlijk beftaan nodig, dat hen van alle zorg bevrijdt, om hunne ftudiën te kunnen verlichten. Zij hebben nodig dat anderen voor hun werken om hen te doen woonen, om hen te voeden en te kleeden. Zij hebben, meer dan anderen, die bedaardheid en rust nodig, die zoo noodwendig zijn voor de voorderingen der wetenfchappen. Zij zijn de ondankbaarden der burgers indien zij het publiek gezag miskennen, zonder hetwelk de wetenfchappen niet kunnen beftaan. Stel in uitgeftrekte velden of bosfchen eenen Academist alléén aan den eenen kant, en een' eenvoudigen landman of handwerker aan den anderen, en gij zult zien wie van beiden den anderen het meeste nodig heeft oin zich te redden. Dit is niet alles; Weishaupt geeft u zeer ftellig de wetenfchappen voor moeders der f.averniji hoe kan men dan nog begrijpen dat de geleerden de meest vrijen, de meest onafhanglijken der menfchen zouden zijn? Om deze ongerijmdheden aan Weishaupt te befpaaren, en bovendien wel weetende dat 'er, volgens hem, geen waarlijk verlichte menfchen zijn, zoo het niet zijn de wilden of zij die ons tot den ftaat der wilden willen terug brengen; vertaalde ik: » Weinig behoefte, ziedaar den eerfien flap tot ds  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. VS „ de vrijheid. Het is daarom dat de wilden in m den hoogjlen graad de verlichtfle menfchen zijn, M en misfchien ook de eenigfle vrije menfchen? doch ik zorgde ook den text van Weishaupt zelf aantehaalen: Darum find wilde, und im höchflen grad aufgeklarte, vielleicht die einzigc freije menfchen. Ik haalde deze woorden aan, ten einde ieder den zin daar aan zou kunnen geven die hem goed dagt. Mr. Griffith heeft gemeend beter te doen. Hij zelf heeft dien anderen text aangehaald , waar bij Weishaupt de wetenfchappen tot moeders der flavernij ftelt ; en hij doet hem niettemin zeggen dat de geleerden en de wilden mogelijk dc eenigjle vrije menfchen zijn, Ik verzet mij niet tegen deze vertaaling; zij drukt beter den zin uit der phrafe afzonderlijk genomen: de mijne is meer overëenkomftig met den zamenhang des texts. Ik veroorloof intusfchen dat men deze errata plaatfe: „ 3de Deel dezer Gedenkfchriften, „ pag. 176 regel 14, lees: Weinig behoefte, „ ziedaar den eerjlen flap tot de vrijheid. Het „ is daarom dat de wilden en de geleerden, of „ de in den hoogflen graad verlichte menfchen, „ misfehen de eenigfle vrije menfchen zijn" Doch ik wil ook dat men daarbij voege: Let wél op de dwaasheid en tegenftrijdigheid. 4. Het tweede verwijt van Mr. Griffith, door wien ik hier den fchrijver zelf van dit artikel verfta, dewijl het op zijnen naam gedrukt A 4 is,  VHI VOORAFGAANDE A ANME R KIN G B tfc is, het tweede verwijt van Mr. Griffith oves: mijne vertaaling is vervat in deze woorden; ^ De text van Weishaupt zegt uitdruklijk, „ van de daadelijke en onvolmaakte inrichtingen „ der burgerlijke maatfchappij, hebben wij over M te gaan tot nieuwe en beter gekozene inrich„ tingen. — Maar om Weishaupt het boosaar„ tig oogmerk toetefchrijven van de Anarchie „ te willen invoeren, brengt de Abt deze woorM den ongetrouw over, even als of de meening „ van Weishaupt was dat wij tot den ftaat der „ wilden moesten terug keeren." Vervolgens, als wilde hij toonen nog veele andere voorbeelden van ongetrouwheid in mijn werk te kunnen vinden, voegt de Journalist 'er bij: „ omw trent het artikel van de eigendommen zijn het H insgelijks dezelfde vrijheden, met geen min9, der verraderlijke oprechtheid gebruikt." On the topic ofpropertij, fimilar freedoms have been pfed with a not lefs treacherous ingenuitij. Op verwijtingen van dezen aart, Mr. Griffith' is mijn antwoord: Gij weet zeer fraai uwe gebreken op een' ander' te fchuiven. — Ondanks al het haatelijke en aanftootelijke van uwe aantijgingen, fchreef ik u zoo als men kan fchrijven aan eenen eerlijken Journalist die zich kan bedriegen, doch die, na foortgeljjke verwijtingen niet zal weigeren de rechtveerdiging die Ik hem toezend in een der volgende Nommers Ie plaatfen. Gij weigerde mij dit middel om uwe  «OGRAFGAANDE AANMERKINGEN. IJt uwe haatelijke befchuldigingen te wederleggen. Ik heb u gewaarfchuwd dat in alle gevallen mijn voorneemen niet was het publiek in de dwaaling te laaten waarin uw Journaal hetzelve zou kunnen brengen , eene dwaaling, te gevaar? lijker in de tegenwoordige oraftandigheden. Ik wilde uw tijd en plaats beftemmen om u in de oorfpronglijke Schriften de klaarblijklijkheid uwer lasteringen aantetoonen. Gij hebt alle deze middelen om der waarheid recht te doen geweigerd. Gij hebt dus geen meerder recht om gefpaard te worden, dan gij eenen man fpaart, die indedaad in zijn werk geen ander oogmerk had dan het algemeen belang, en dien gij hier tegen alle klaarblijklijkheid aan belastert. Gij vindt goed het befluit, welk ik u zeg ge? nomen te hebben, van het Publiek beter te onderrichten , voor een belagchlijk dreigement te neemen van u te zullen aanklaagen als een Illuminaat; en voegt daar bij dat ik meester blijf om u, of dit verwijt, of dit compliment te •doen <*). Wel nu, Mijnheer! gij zijt zelf mees? ter om alles wat ik hier van u zal zeggen voor 'een verwijt of voor een compliment te neemen; zonder dat ik echter weet of gij al of niet in de geheimen van het Ulurainatismus zijt ingewijd, ftel ik zeker dat een echt Uluminaat niet minder goede trouw zou kunnen betoonen, dan de, fchrij- (*J Monthlij Rtriey, -Jmiij 1798 Cvrespoaianct, A 5  X VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. fchrijver doet van het artikel dat ik heb te wederleggen. Wel verre van Weishaupt eene meening te willen toefchrijven die hij niet had toen hij deze woorden fchreef: aus den ftaaten tretten wir in neue klüger Gewak/te, heb ik dezelven dus vertaald : uit deze (burgerlijke} maatfchappijen gaan wij over tot wijzer oogmerken en keuze; en dewijl deze phrafe op haarzelve, noch in het Hoogduitsch, noch in het Fransch, iets juists betekent, heb ik mij vergenoegd met in een noot te waarichuwen dat de volgende phrafe duidelijk genoeg zou aantoonen welke deze keuze was De Engelfche Vertaaler heeft deze noot, die indedaad niets anders was dan eene overmaat van voorzorg, overgeflagen. Doch al had hij die, even zoo wel als ik, geplaatst, wat zou daar dan anders uit voordvloeiën dan eene bijzondere oplettendheid om Weishaupt geenen zin te geven ftrijdig met het vervolg van den text? Is het mijn fchuld dat alles wat vooraf gaat, en alles wat volgt, klaarblijklijk betoogt, dat deze Sophist ons tot den ftaat der wilden wil terug brengen? Ik zou den Journalist te veel fpaaren, of liever ik zou hem tot een flegthoofd maaken , indien ik zeide dat hij zich had kunnen vergisfen; want ziehier deze phrafe met het geen vooraf gaat en volgt: „ De natuur heeft de u men- (*) 3de Deel dezer Gedenkfehr. pag. 177.  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. „ menfchen uit den flaat der wildheid getogen en „ hen verêenigd in burgerlijke maatfchappijen; uit „ deze maatfehappijen gaan wij over tot wijzer » oogmerken en keuze. Nieuwe verbindtenisfen » bieden zich aan deze oogmerken, en door dezel» ven komen wij weder terug tot den jlaat van „ waar wij zijn uitgegaan, niet om op nieuw den „ ouden kring omteloopen, maar om te beter onze „ beftemming te genieten." Dewijl de Journalist het middel weigert, dat wij hem hebben aangeboden om hem den Hoogduitfchen text te toonen, dat hij denzelven dan hier leeze; dat bij dien vertaale of doe vertaaien door wien het hem zal goeddunken; ik daag hem uit voor alle uitleggers, om te bewijzen dat ik deze woorden in het minst vervalscht heb: Die natur hat das menfchengefchlecht aus der wildheit gerisfen, and in ftaaten vereinigt; aus den ftaaten tretten wir in neue klüger gewahlte. Zu unferen wunfchen nahen fich neue verbindungen und durch diefc landen wir wieder dort an, wo wir ausgegangen find; aber nicht um dereinst den alten zirkel wieder zurück zu machen, fondern um unfere weitere beftimmung nahcr zu erfahren. Ik vraag ftoutmoedig: welk verfland is ftomp of dom genoeg om hier niet te zien dat deze flaat, uit welken Weishaupt zegt, dat de natuur ons getogen heeft, en tot welken hij wil dat zij ons door zijne (geheime} verbindtenisfen terug brengt, de flaat der wildheid is? Daarenboven voegt  W VOORAFGAANDE A ANM ERKIN0EK. voegt Weishaupt 'er bij, dat hij deze verborgenheid zal verklaaren; en hoe verklaart hij dezelve? door meer dan veertig bladzijden te bezigen, om te bewijzen dat het oogmerk der natuur in de geheime focieteüen, is, tot zelfs den naam van Volk, van Vorst, van Natie en van Vaderland uitteroeijem Hij zegt Heilig, dat dip een haarer grootfte verborgenheden is. De gedrochtelijke Sophist voegt 'er bij, dat de erfzonde, de val der menfchen, niets anders is dan hunne vorming tot burgerlijke maatfchappijen; dat de Verlosfing niet is dan onze herftelling in denvoorigen itaat. Dus verklaart hij zelfs de leerilellingen van het Evangelium; dus verklaart hij den ruwen,den hoekigenen den gepolijnenfieen der Vrije-Metfelaaren; en men zal ons van valschheid, van behendige draaijen, van eene verraderlijke openhartigheid befchuldigen, wanneer wij de ongerijmdheid en fnoodheid van zijn Illuminatismus pntwikkelenl Mr. Griffith! neem gij het geen u toekomt; behoud de valschheid, de behendige .draaijen, de trouwloosheid, en laat ons onze oprechtheid behouden. 5. Wat is ook al dien iever van den Journa? list voor Weishaupt en voor Knigge, die twee waare voorbeelden voor het Illuminatismus? Om hen te rechtvaerdigen fpreekt hij van Théïsme, en van gevoelens die zij fcheenen te onderfteunen in hunne voordbrengfels voor het publiek; hij fpeelt den misleidden Broeder, door zich te gron-  *b»RA]?ÖAANÖE AANMERKINGEN* Stil gronden op den Sociniaan Bafedow, dien Weishaupt zijne nieuwelingen doet leezen. Wat bewijst dit in een' man die u fpreekt van geheime gevoelens van Weishaupt en van Knigge, en die u dezelven aantoont in de gantfche leerftellingen hunner zamenzweerende verborgenheden? In een' man die u in de brieven zelf van Weishaupt en van Knigge, volgens de ftudie van den Sociniaan Bafedow, die twee Atheïsten doet zien, die aan hunne aanhangers alle de fchriften geven en aanbeveelen , van de Atheïsten Boulanger, Robinet, Helvetius, Diderot en dat gantfche Atheïsmus, dat zelfs eerder dan Knigge wel gewenscht had de geheimen der fecte kwam ontwikkelen (*)? Wat zijn ook nog voor de zamenzweering, welke ik ontmasker, alle de ongerijmdheden die de Journalist uit de Duitfche Illuminaaten affchrijft omtrent de Jefuïten; alle die ongegronde vrees, welke hij voorwend voor de terugkeering van het Catholiekendom in de Protestantfche landen; even of de Protestanten en alle andere Godsdienften niet het grootfte belang hadden om het illuminatismus tegen te gaan? Zoo men Engeland wil misleiden, even als men eenigen tijd Duitschland gedaan heeft, is de konsrgreep reeds verlleeten. Mr. Griffith kan vrij Mirabeau en Bonneville nabauwen, of even als zij de zoogenaamde be- (♦) Ecrits orig. tome i, lett. 3 de Spamcus a Caton; Tt S, Jeu. 2 de Ptulon au même,  XIV VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. bewijzen verheffen der Jefuitifche :Metfelarij, ontdekt door den Illuminaat Lucien Nicolaï, wij zijn in ftaat deze groote bewijzen te bekragtigen. Wij zullen Mr. Griffith verzoeken ons dien befaamden Pelikaan aantetoonen die te Oxford ontdekt is, en vooral ons te zeggen hoe deze Pelikaan zich verplaatst vind door den Sperwer die. zijne vederen verwis/êlt; en hoe deze Sperwer de Jefititen aanduidt zeden langen tijd in de Engelfche Loges verborgen, en gereed om uit dezelven te komen om eene verfchriklijke verwoesting aanterichten. Hij zal ons ook wel gelieven te zeggen hoe klaarblijklijk deze aanduiding wordt wanneer men acht geeft dat Christof el Wien, Bouwmeester van St. Paulus , te Oxford Profesfor in een collegie was, en dat de Pelikaan en Sperwer in een ander collegie gevonden wierden. Doch wanneer M. Griffith alle deze groote bewijzen van Nicolaï zal ontwikkeld hebben, vrees ik dat de Engelfchen den uitvinder en den lofredenaar op dezelfde lijst zullen ftellen (*> En dat Mr. Griffith niet denke dat alles gezegd is, wanneer wijde fchouders opnaaien over deze fabel van het Catholicismus en van het Jefuitismus verborgen in de Loges der Vrije-Metfelarij. Wij kunnen, indien het moet zijn, nieuwe bewijzen aanvoeren, dat deze gantfche fa- <*) Zie het Momhlij Revieuw, Augustus 1798, pag. 46o&4$i,'  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. XV fabel niet verdicht is geweest dan om de oplettendheid der Protestanten aftetrekken van da aanflagen van het Illuminatismus. Wij zullen de Broeders Opper-llluminaaten aantoonen, Brunner, Catholiek Priester en afvalligen van Tiefenbach, en den afvalligen Nimis, den waaren Chabot van Duitschland, de aanhangers Dorscht Blau en Wreden, befaamde llluminaaten van Mentz, Spiers en Bonn, die onder elkander de middelen beraamden om deze fabel in Duitschland den nieuwen loop te geven, dien Mr. Griffith dezelve in Engeland zogt te geven. Wij zullen den brief aanvoeren van den aanhanger Brunner aan Nimis, gevonden in de papieren van Blau, en door de officieren van het gerecht aan den Bisfehop van Spiers gezonden. Mr. Griffith weet veele dingen betreffende de Metfelarij en het TUuminatismus; het onderwerp van dezen brief kan hem echter onbekend zijn. Hij moet hetzelve kunnen: hij zal de rol die hij fpeelt, en de dienften welken hij het Illuminatismus bewijst, des te beter begrijpen. De brief is gedagtekend van den 9 Junij 179a, dat wil zeggen , van eenen tijd dat de verë'eni» ging der Vorften het Jacobinismus met eenen naderenden val fcheen te bedreigen; hij vertoont ons alle de aanhangers zeer werkzaam met het ontwerp om het Illuminatismus eenen. nieuwen vorm, en daar door ook nieuwe kragten te geven. Het handelt in dit ontwerp om eenen lluijer te  . voörafgaAnde aa nmeriH tföcrï. te vinden, die, een groot konst-gevvrocht be» dekkende, aan deszelfs werktuigen de vrijheid geeft om zich te beWegen zonder gezien te worden , en om dus de oogmerken der fecte te bereiken zonder verdagt te zijn van zich met het Illuminatismus bezig te houden. De iluijer, zoo gefchikt tot het ontwerp der Broeders, is eene Academie van wetenfchappen, zamengefteld Uit twee clasfen van menfchen; als, geleerden, bekend door hunnen iever voor den Godsdienst, en voornaame Illurainaaten. Men moet ook tot befchermers honoraire leden, hebben; en zoo Dalbert, autheur van het onu werp, zoo Dalbert eenmaal in het Gouvernement komt (zoo hij, van Bisfehop, Keurvorst van Mentz wordt), is hij van alle For/len de besté tot ons oogmerk. Misfchien zullen wij hem ons geheel plan ontdekken, en het middenpunt onzer Academie in Mentz vestigen.^— Om allen agterdogt omtrent dè geheimen, in deze Academie verborgen, te ontwijken, zal het goed zijn dat elk der leden eene medaille op de borst draagt met de zinfpretik Reli» gioni et Scientiis (voor den Godsdienst en de Wetenfchappen), Om nog des te beter alle geheime oogmerken te bedekken, moet men in het bijzonder alle geleerde Jefuiten in dezelve zien te krijgen, bij voorbeeld Sattler, Sailer, MutfchcU en andere geleerde rechtzinnige Geestelijken, zulken als Gerbert en Schwartzüeber. — Men moet zelfs de oprichting onzer Academie doen aankon- di'  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN, XVII, tligen, niet door een" onzer aanhangers, maar% indien het zijn kan, door een1 Jefuit. Hebt gij dit gelezen, Mr. Griffith? Wel nu, zie hier dan ook. wat de Broeder Autheur van dit fraai ontwerp daar bij voegt: „ Zoomen bij „ dit alles nog fchreeuwde tegen het verborgen » Jefuitismus en tegen de voordgangen van het „ Catholicismus, dit zou niet dan te beter zijn; „ men zou daar door te meer het vermoeden „ eener geheime verbindtenis ontwijken, men „ zou (let wel op deze woorden, Mr. Griffith!> ,, men zou zelf kunnen helpen om dit valsch allarm £ te verfpreiden." Zie hier ook de Hoogduitfche woorden; vertaal gij die zelf in uw Journaal; maar voeg 'er ook den text bij, op dat men zie wie van ons beiden de verrader of de trouwlooze is. „ Wurde über hcimlichen Jefui„ tism, oder über grosfere ausbreitung des Katholi„ cism gefchrien, dejlo besfer ; dadurch würde aller „ verdacht einer geheimen verbindung nar um fa „ mehr befiitiget. Man kon te fogar diefen blinden larm Jelbst fchlagen helfsn.n Wanneer gij, Mijnheer! genoeg over dit plan der aanhangers zult gedagt hebben, zeg ons dan, bid ik u» wat gij beter kond doen om tot hetzelve behulp, zaam te zijn, dan gij doet met verflag te geven van het werk van Mr. Robinfon, van het mijn, en van de krabbelarij, gedrukt onder den titel van Eerjle brief van eerf Vrije-Metfelaar aan den Mt Barruel. Merk ook nog op dat dit plan IV. Deel. B der  XVIII VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. aanhangers is van Junij 1702; en ik vlei mij teri minften, dat gij uwe lezéren niet naar Bötiger zult wijzen, om hen te doen gelooven, dat men zedert 1790 in Duitschland niets meer van het Ilhiminatismus weet. Zelfs vlei ik mij dat gij op dit oogenblik denkt, even als ik, dat gif beter gedaan had met, 1. niets van deze werken te zeggen, of daarvan op eenen oprechter en redelijker toon te fpreeken ; met, a. het aanbod aanteneemea hetwelk ik u deed van u de oorfpronglijke Schriften te toenen; met, 3. den brief publiek te maaken dien ik u verzogt in uw Journaal te plaatfen; en met vooral, 4. niet voortewenden dat ik u gedreigd had u te zullen aanklaagen als een' Illuminaat. Want indedaad, Mijnheer! ik had geen' den minften lust om te beflisfchen of de Uluminaaten u al of niet tot hunne laatfte geheimen t oegelaaten hadden. Gij begint met toeteftemmen dat 'er eene zamenzweering beftaat der Sophisten tegen het Altaar; gij eindigt met omtrent de Uluminaaten te zeggen, dat, hoe buitenfpoorig de gevoelens van eenigen hunner opperhoofden ook mogen zijn, het algemeen oogmerk der verèenigdeLoges meerder het Socinianismus en liet Republicainismus dan wel de Anarchie fchijnt te zijn. Dit is ten minften toeftemmen dat 'er ïn deze Loges eene zamenzweering beftaat tegen den God van het Evangelium en tegen alle de troonen der Souvereinen. f-Iet is daarênboven de  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN. XIX de verdediging laaten vaaren van de hoofden , dezer verbindtenis, der Uluminaaten. Dewijl gij tot deze bekendtenis komt, heb ik ten minften het recht; van tot u te mogen zeggen : het-was wel der moeite waardig om mij zoo vinnig Van kwaade trouw te befchuldigen, om eindelijk te belijden, dat ik zéér wel in alles gelijk kon hebben. Want toch, .ik heb zorg gedraagen de graaden te onderfcheiden; ik heb door het wetboek zelf der Uluminaaten...aangetoond, dat zij zich vergenoegden met aan de eerfte clasfe den haat tegen d.e Koningen inteboezemen, en dat foort van Socianismas dat zoo nabij het waar Deismus komt. Dit was, dunkt mij, reeds bewezen dat 'er bij hun eene' zamenzweering beftond die de aandagt van het Publiek verdiende. Wanneer ik hen befchuldig van naar de volftrekte Anarchie te ftaan, is het alleen aan de opperhoofden en aan de voornaamfte aanhangers, dat ik dit afzonderlijk geheim verwijt, hoewel hun uiterst geheim hen thans ontfnapt tot zelfs op de open» baare predikftoelen. In het algemeen, MijnheerI doen zij dezelfde bekentenis die gij doet: het verheugt hen zelfs dat men weet dat Voltaire en die mannen die men groote Wijsgeeren noemt, zaamgezworen hebben tegen het Christendom; dat andere zoogenaamde Wijsgeeren der Loges zamenzweeren tegen de Koningen. Dit kan het volk doen gelooven dat zij geen kwaad doen met zich aan deze zamensweeringen over te B 2 ge.  VOORAFGAANDE AANMERKINGEN/ geven. Doch het is minder gemaklijk zameff» zweeringen aanneemlijk te maaken tegen allé eigendommen en burgerlijke maatfchappijen; eö het is daarom dat zij over het geheel het uiterfte oogmerk hunner aanflagen zorgvuldiger bedekken, en de fchrijvers die dezelven niet: ontdekken dan om afgrijzen daar voor inteboezemen, in mistrouwen poogen te brengen. Is het verblindheid, Mijnheer ! is het vooringenomenheid, die u denzelfden gang doet houden ; wanneer gij van het werk vatt Mr. Robinfon of van het mijne verllag doet. Vcrwagt niet dat ik dit zal beflisfen. Het is mij genoeg dat men weet dat ik wel verre ben van de verborgenheden der Uluminaaten vergroot te hebben. Ik laat aan het Publiek het recht van te beöordeelen of deze of geene Journalist hurf fpeelbal of hun medeftander is. IN-  INLEIDING, jS'echts weinig jaaren vóór de Franfche Omwenteling gebooren, uit het brein van eenen. man wiens gantfche eerzucht onder het fehoolftof te Ingolftadt bedolven fcheen, hoe is toch het Illuminatismus, in minder dan twintig jaaren, de vreeslijke Seéte geworden, welke, onder den naam van 'jacobijnen, thans onder hare zegetekens telt zoo veele omver geworpen Altaaren, zoo veele verbrijzelde of verdeelde fcep? ters, zoo veele omgekeerde Staatsregelingen, zoo veele overheerde Natiën, zoo veele Monarchen, gevallen onder haare dolken, gif kelken of beulen, zoo veele andere Monarchen, vernederd onder het juk eener flavernij vrede genaamd, of van eene nog fchandelijker flavernij onder den naam van Alliantie? Hoe heeft, onder dezen zelfden naam van Jatobijnen, te gelijk alle de geheimen , alie de aanflagen, alle de fecles der ongodsdienftige, der oproerige en der omördenende zamenzweerers in zich behelzende, hoe heefthet Illuminatismus zich het vermogen dier vrees verfchaft, welke, hetgantsch heelal in bedwang houdende, geen' enkelen Koning meer vergunt te zeggen: morgen zal ik nog Koning zijn; geen enkel volk.; morgen zal ik mijne wetten en mijnen Godsdienst nog bezitten; geen' enkelen burger: morgen zullen mijne middelen en mijne wooning cog de mijne zijn; morgen zal ik njet ontwaaB 3 ken  xxir INLEIDING. ken tusfchen den boom der Vrijheid aan de eene. en den boom des doods, de verflindende Guillotine , aan de andere zijde? Hoe hebben de geheime aanhangers van den nieuwen Spartacus, als onzigtbaare drijfveêren, alle'én de gruwelen en rampen van dezen geweldigen geesfel, Omwenteling genaamd, beftierd? Hoe bellieren zij nog alles wat de Secle beraamt om de verwoesting en volftrekte verdelgingder menfchelijke maatfchappijen te voltooijen? Deze laatfte Deelen geheel wijdende aan de verklaaring dezer vraagen, vlei ik mij echter niet dezelven te zullen kunnen oplosfen met alle de juistheid en naauwkeurigheid van menfchen die in de gelegenheid geweest zijn om de Secfce in haare fluiphoolen te kunnen volgen , zonder de hoofden of de aanhangers een enkel oogenblik uit het oog te verliezen. Het monfter is dwars door de afgronden heen getogen; zwarte nevelen hebben haar fpoor meer dan eens voor ons bedekt gehouden. Weishaupt nam tot zinnebeeld den fomberen nagtvogel, om dat hij de voordeden der duisternis kénde; doch de akelige graf-uil heeft ook zijn treurig geluid hetwelk, zijns ondanks, door de lucht dringende, zijn fchuilplaats verraadt \ en de verpestende flank van het vergif ontdekt de kronkelingen van den kruipenden en fehijnigen adder. Door het midden der wildernisfen wijst her bloed de fpooren der roovers aan tot in hunnen moordkuil ;  INLEIDING, xxin kuil; in fpijt der booswichten fpot de God, die acht geeft op hunne euveldaaden, met hunne geheimen ; één lichtftraal, die hij in hun fluiphol doet dringen , is genoeg om hen te verraden. Ongetwijfeld zijn 'er veele gruwelen in de duis« ternis gebleven; doch door de trekken te verzamelen die mij ontmaskerd zijn, zal ik genoeg doen om de fe&e aanteduiden overal waar de euveldaaden haaren noodlottigen invloed onbetwistbaar bewijzen. Een zwarte damp bedekt te vergecfsch den kruin der vuurbraakende bergen ; de zwavel en fulpher dié zij uitwaasfemen verraaden hun onderaardsch vuur, en de uitbarftingen duiden den afgrond aan waar de i'chokken zich voorbereiden. Zonder dus deze gantfche opëenftapeling van gruwelen te kunnen ontwikkelen, die de gefchiedenis der fecle zouden vervullen, alle deze geheimzinnige naamen, die ieder' haarer aanhangers zou doen kennen, alles in de duisterheid en onzekerheid laatende wat men nog niet heeft kunnen opfpooren, en ons flechts bepaalende tot het geene nauwkeurige en ern. ftige onderzoekingen ons bewezen hebben, is het genoeg mogelijk haaren gang en haare voorderingen te fchetfen, zedert haaren oor. fprong tot aan dit Congres, op hetwelk zij thans alle overwonnen Souvereinen roept, minder om een perk te ftellen aan de rampen des oorlogs, dan wel om zich te verheugen in de B 4 ver-  Stxiv INLEIDING. verfchriklijkheden die zij inboezemt; minder om aan de volken de overblijfzefs van hunne wetten en hunnen Godsdienst te verzekeren» dan om de middelen te beraamen om geene dé minfte fpooren daarvan overtelaaten. Ik zal dan wederom trachten den gefchiedfchrijver door dezen doolhof te helpen, op dat hij, de fehreden der Sèflre volgende, niet in denzelven verdwaale. Wij hebben genoeg gezien wat zij in haare verborgenheden zweert te doen tegen allen Godsdienst, alle maatfchappijen en alle eigendommen. Mogten de Souvereinen en de Volken in de befchouwing van het geen zij reeds gedaan heeft, van dat gedeelte haarer ontwerpen hetwelk zij reeds vervuld heeft, nieuwen iever en nieuwe drijfveéren vinden om al hunnen moed, alle hunne middelen ia het werk te (lellen tégen het geen zij nog heeft te vervullen! Het is om over dezelven te zegepraalen, en niet om te wanhoepen, dat men de door de Secte veroorzaakte rampen moet overpeinzen. Ik leg mijn penceel neder en wagt gerust ook mijne ontbinding af, doch ik betreur die der maatfehappij indien ik mijne lezers niet opmerkzaam gemaakt heb op de gevaaren, dan om hen op nieuw in dè gevoelloosheid te zien nederftorten, onder voorwendfel dat het geen tijd meer is om het lot, dat de Sefte voor de Natiën bereidt, tegen te gaan ofte ontwijken. Dat men trachte de volken te beveiligen; dat de volken zeiven hunnen Godsdienst s  INLEIDING. Xx» dienst, hunne wettenen hunne goederen trachten te beveiligen, en de middelen tot behoud zullen Hiet ontbreeken. Het is alleen in de hoop van tot derzelver ontdekkingen bijtedraagen dat ik hier nogmaals mijn geheugen en mijne pen bezoedel met de naamen van Weishaupt, van Illu* minaaten,van$'acohijnen, en dat ik nogmaals hun* ne gruweldaaden naarfpoor in hunne jaarboeken. De order welke ik zal volgen om de gefchiedenis der Sedte te ontwikkelen, zal die zijn van haare gewigtigfte tijdvakken. Het eerfte zal dat zijn wamt) Weishaupt de grondflagen legt van zijn Illuminatismus, waarïit hij zijne eerfte aanhangers en zijne eerde Loges vormt, zijne eerfte apostelen beproeft en hen uitzendt tot groote aanwinften. Het tweede zal dat zijn van eene noodlottige indringing, welke aan. Weishaupt duizenden en duizenden van aanhangeren verfchafte, en hetwelk ik zal noemen het tijdvak der geïlluminifcerde Vrije-Metfelarij. Zeer weinige jaaren zijn genoeg tot deze helfche aanwinften; de donder des hemels kondigt dezelven den aardbol aan; de feéte en haare zamenzweeringen worden ontdekt in Beijeren; dit is de tijd welken zij dien haarer vervolgingen noemt; de verblinde Mogendheden houden denselven voor dien van haaren dood. In haare moordkuilen geweeken, doch werkzaamer dan ooit, fluipt zij van fchuilhoek tot fchuilhoek,. P 5 tot  xxvi INLEIDING. tot zij aan dien komt van Pbilippe d'Orle'ans; hij geeft baar, benevens alle zijne agter-aanhangers, ook alle de Loges zijner Franfche Metfelarij, Uit deze gedrochtelijke verëeoiging worden met de Jacobiinen alle de gruwelen en rampen der Omwenteling gebooren. Dit is het vierde tijdvak van het Illuminatisme; het is dat van den Leeuw die zijne kragten voelt wedergekeerd; hij is uit zijn hol getreden, hij brult, hij verlangt flagtöffers. De Jacobijnfche Metfelaars Uluminaaten verlaaten hunne onderaardfche Loges; hurt gebrul kondigt de Mogendheden aan dat het voor hen tijd is om te beeven, dat de dag der omwentelingen gekomen is. In dit tijdvak eindelijk, begint de SecTre de. uitvoering haarer ontwerpen. Hij alleen weet in hoe verre de waereld gedoemd is om dezelven vervuld te zien, die de Jacobijnen veroorloofde gebooren te worden, even als Hij de geesfels der pest veroorlooft de Rijken te befmetten, tot zijn getergd geduld dezelven wreekt over een geflacht van godloozen. Ik ben noch Propheet, noch een zoon der Propheeten, doch uit alles wat ik te zeggen heb omtrent de gruwelen reeds door de Seéte gepleegd, zal men niet dan te gemaklijk kunnen oordeelen van die welken haar nog overblijven te plegen, en die zij zal plegen zoo delesfen, welken die zelfde God ons gegeven heeft, de Vorften en de Volken niet leeren wat zij moeten doen , om te verdienen dat Hij een perk itelle aan dezen geesfel. ZA-  Z AM ENZWEERING van de SOPHISTEN der. Ongodisterij en Regeering- lOOSHEID. EERSTE HOOFDSTUK. Eerfte Tijdvak van het Illuminatismus. 2jedert veele jaaren, en inzonderheid zedert de Vrije-Metfelarij in Europa veld gewonnen had, had zich in Duitschland, onder de kweekelingen der Protestamfche Hoogefchooïen, een aantal kleine geheime focieteiten gevormd, die elk haare Loges, haare Achtbaaren en haare verborgenheden hadden, op de wijze der Broeders Metfelaaren die uit Schotland en Engeland waren gekomen. Even als deze verfchillende Ordéns, fommigen genaamd de Har» monie, de Hoop; en anderen Broeders Conflan* tisten, Zwarte Broeders. De twisten en onëenighedea van deze jonge Broe-  % ÏESSTE Ï1JDVAS Broeders wekte meer dan eens de opmerkzaamheid der Regeering ; het publiek gezag deed eenige poogingen tot uitroeijing dezer geheime vergaderingen, doch altoos" zwak en derhalven altoos vruchteloos. Men had niet genoeg opgemerkt dat hunne gevaarlijke misbruiken, en de daar uit voord' vloeiende nadeelige gevolgen, niet waren deze onëenigheden en kleine fchoqltwisten aanteftooken; maar dat het was de jeugd eene begeerte inteboezemen tot afzonderingen, ontoeganglijk voor het oog der Regeering, tot die fluipve'rgaderingen, waar de geheimen zoo gemaklijk veranderen in verborgenheden der ongodisterij en in ontwerpen der rebellie (*). Het zou echter moeilijk zijn om te bewijzen dat in deze geheime gezelfchappen gevoelens of ont- CO Deze t-oges van fcboolieren waren in Frankrijk niet onbekend aan de Sophisten Metfelaars, Weinig jaaren vóór de uitroeijing der Jefuiten ontftond in hun collegie van Tulle eene dezer kleine Metfelarijen, waarvan de jonge leden zich noemden Chevalliers de la pure vérlté (Ridders van de zuivere ■waarheid'). De Jefuiten begreepen fpoedig'waar toe deze zuivere waarheid tn deze geheime vergaderingen (bekten. Alvoorens eenty ,mder niiddel te beproeven namen zij 'er een bij de hand waarvan in frankrijk het goed gevolg bijna zeker was. Een der Pro%sfor$ nam op zich deze kleine Ridders beiagchelijk te niaake ; liij maakte een liedje; hetwelk heimelijk vcrfpreid wierd omle\ hén die niet tot de Loge behoorden. De kleine Ridders konden niet weer verfchijnen zonder eenige der boercigfte verzen van dit ijedje te hooren. Winkelhaak, P.isfers Loge, alles verdweefl.  VAN HET ltiUMINATISMÜS. % èntwerpen gekoesterd wierden gevaarlijk vooï den Godsdienst of voor den Staat. 'Er waren 'er integendeel wier bekende grondftellingen in het algemeen ovérèehkomftig waren met de goede zeden. Het hulpmiddel kwam hier onge* twijfeld uit dezelfde bron voord als het kwaad, dat wil zeggen uit de inrichting zelve dezer Protestantfche Univerliteiten, welke van den eenen kant de fchoolieren het recht geeft ont Zich meesters te kièzeii in ieder vak, en van den anderen niet genoeg zorgt voor de belangen van een' eerlijk* Profesfor, die verheven is boven de kleine konstgreepen der hovaardij öf gierigheid. Vandaar kwam het dat een Meester, minder gefchikt tot het onderwijs •> maar ook minder kiesch op de middelen om zijnen roem en zijne fortuin te vermeerderen, flechts zijnen iever te betóonen had voor eene dezer kleine Ordens, of zelf eenige meer aantreklijke verborgenheden nittevinden; de fchoolieren kwamen in menigte tot zijne Loges toeloopen; zijne fchool telde fpoedig zoo veele discipelen als zijne Loges aanhangers, en de betaalingen vermeerderden even zoo fterk als zijn roem Maar Ook de vrees van welhaast voor eenen verleider der jeugd gehóuden te worden, indien hij zich van dit middel bediend had om dezelve te bederven, (Irekte ten hinderpaal aan de oogmerken zelfs die hij had kunnen hebben. Het gezag, daarenboven, dat hem uit de fchool in de Loge  4. EERSTE TIJDVAK loge volgde, ftrekte ten teugel voor de jonge aanhangers; en dit was gewoonlijk genoeg om de grove misbruiken niet de overhand te doen krijgen (*> De tijd was nog niet gekomen dat men bewijzen zou hebben van de partij welke de groote zamenzweerers uit deze geheimzinnige kweekfchoolen zouden trekken. Toen in Duitschland zich het gerucht verfpreidde van eene nieuwe Orde van Uluminaaten, gevestigd door Weishaupt in de Hoogefchool van Ingolftadt, geloofden de meeste men fchen dat dit ook niet anders Was dan eene dier kleine Vrije-Metfelarijen van de collegiën, waarvan het geheele oogmerk ophield voor de léden, zoo dra zij den loop hunner ftudiè'n geëindigd hadden. Men verbeeldde zich toen zelfs dat Weishaupt, toen reeds een groot vijand der Jefuiten, door deze inrichting niet anders zogt dan zich eene partij te maaken tegen die dezer Geestelijken, die, na de uitroeijing hunner Sociëteit, in Ingolftadt waren gehandhaafd geworden in hunne posten van openbaare Onderwijzers (t> De Uluminaaten verzuimden niet om dit gevoelen met goed gevolg vertrouwen te doen winnen, in eene omftandigheid van welke wij in het vervolg hun lot in Duitschland zullen zien afhangen. Het C*) Memoires d'un Ministro Protestant fur les Illuminês. (t) IMd.  VAN HET ILLUMINATISMUS» j Het was den eerden Mei van het jaar 1770 dat Weishaupt de fondamenten lag van zijn IU luminatismus. Op de lijst der aanhangers, gevonden in hunne archiven, vindt men zijnen naam, op dezen dag getekend aan het hoofd van alle de anderen. Men vindt 'er ook op dezen zelfden dag tot Arè'opagieten aangefteld Ajax-MaK fenhaufen en Tiberius-Mertz (*). Het is waar, dat hij deze twee eerfte aanhangers koos uit zijne discipelen die in de Rechten ftudeerden op de Univerilteit van Ingolftadt; doch in den gewoonen loop der ftudiè'n beftond zijne fchool uit jonge lieden van agttien tot twintig jaaren; juist de ouderdom waarïn de neigingen het meest luisteren naar de drogredenen der verleiding. Weishaupt begreep zeer we! dat hij deze tot zijne apostelen zou kunnen maaken, en hen vervolgens afvaardigen, om, onder zijn geleide, in hunne zending alles te doen wat hij te Ingolftadt deed. In het eerfte jaar van zijn UIuminatisme, den God des Christendoms naarbnotfende, gaf hij de bevelen aan Masfenhaufen om zijn nieuw Evangelium uittebreiden, in deze bewoordingen: „ Heeft Jezus Christus niet „ zijne Apostelen in de wereld gezonden om te „ prediken? Gij, die mijn Petrus zijt, waarom „ zou ik u werkloos en gerust t'huis laaten? „ Ga dan en predik. Hat doch Christus auch „ feins CO Ecrits orig. fcéh <.  # eerste Tijdvak k fetne apostel in die-velt gefchikt; und wariim ufollte ich meinen Petrus zu haufe las/en? Ite i, & prsdicate (*)• De nieuwe Cephas had zelf dit bevel van zijnen meester niet verwagt om hem bewijzen van zijnen iever te kunnen geven, ln het eerfte Vuur zijns drifts, en zedert de eerfte maand van zijne aanftelling, had hij reeds de rol van Broeder Werver gefpeeld bij Xavier Zwach. Wij zullen hem weldra door dezen nieuweling den voet zien ligten , doch deze aanwinst deed veel gebreken in hem over het hoofd zien. Xavier Zwach kwam onder het beftier van Weishaupt zelf, en wierd de begunftigde aanhanger; hij ontroofde in zeker opzigt zijnen Werver dei eer van de Loges te Munchen gefticht te hebben. Door dezen nieuwen apostel maakte de fecte in deze ftad voordgangen die Weishaupt ons affchetst in dezen brief aan Tiberius-Mertz, van den 13 Maart 1778. „ Met het uitfteekendst genoegen bericht ik „ u de gelukkige voordgangen mijner Orde» » dewijl mij bekend is wat deel gij daarin neemt» » en de belofte die gij mij gedaan hebt van ± alles wat in uw vermogen is daar toe te zul„ len bijdraagen; hoor dan. — In weinig dagen „ ben ik in ftaat geweest twee Loges te Mun« „ chen te vestigen. De eerfte beftaat uit Cato » en (*; Ecrits otig. lett. a Ajax, 10 Sq>U 1776.  VAN HET ILLUMINATISMUS. f „ en Hertel, aan wien ik den naam van Marius n heb gegeven, en uit Masfcnhaufen, dien wij „ Ajax noemen. Deze ontvangen hunne bevelen „ onmiddeli k van mij. Gij zult ook lid van hun,, nen raad zijn wanneer gij weder te Munchen ,, komt. Ik heb Ajax moeten terug houden, ,, hoewel hij mij zeer nuttig had kunnen zijn ; ,, want hij is de eerfte die kennis van de zaak „ heeft gehad, en ook is hij het die mij Cato „ befchikt heeft. Zoo de zaak nog te doen „ ware, zou ik hem niet neemen; doch ik héb m hem zoo wel de nagels gekort, dat hij mij ,, geene Itreeken meer fpeelen kan. Ik laar geen „ ftuiver van onze kas in zijne handen. Ik.heb „ dezelve aan Marius toevertrouwd. — Cato is „ te Munchen de albefchik, de man die alles be„ ftiert. Gij moet daarom voortaan briefwisfé„ ling met hem h-uden. Her is in deze Loge H dat alles gêregeld Wordt wat het algemeen bë„ ftier der Örde betreft; doch alles moet mij „ ter goedkeuring tbe^iphdën warden. „ Tot het tweede Collegie (of wel tot de m tweede Loge van Munchen > behooren de bo„ venftaande Broeders, benevens Berger onder „ den naam van Comelius Seipio, en een zekere „ Troponero, dien wij Coriolan noemen, een zeer „ uitmuntend man voor ons; hij is veertig jaa» ren oud, langen tijd in den koophandel ge„ weest te Hamburg, en zeer kundig in de finan„ tien waarin hij te Munchen thans lesfen geefr. IV. Deel. C „ Bij  3 ÊERStE TIJDVAK h Bij dezen zullen zich welhaast voegen Badèf „ en Werftenrieder, beide nog Profesfors in de „ zelfde ftad. Deze Loge houdt zich bezig met „ plaatfelijke zaaken, betreffende het geene ons „ te Munchen nuttig of fchadelijk kan zijn. Clau„ dius, neef van Cato, en de jonge Sauer, een „koopmails leerling, zijn in hun Nieuwelingn fchap. Beieramer, Zoroaster genaamd, en ze„ dert weinig dagen aangenomen, gaat zijn proef ,, doen te Landshut, Werwaards wij hem zenden „ om den grond te peilen. Michel, onder den „ naam van timon, en Hoheneichen gaan Frex„ fingen aanvallen. „ Gij zult 'er zeer weinig kennen van die van * Eichftadt. Met is genoeg u te zeggen, dat „ wij daar tot Diredteur hebben den Raadsheer „ Lang,Tamerlan genaamd. Zijniever heeft ons „ reeds Ödin, le tasfe, Ofiris, Lucullus, Sefoftris „ en Mozes befchikt. Zijn dit geen tamelijke „ voorderingen? Wij hebben te Munchen ook on„ zen eigen Boekverkooper. Wij laaten hem, „ op onze kosten, drukken Alphonfus de Vargas, „ over de listen en drogredenen der Jefuiten (*_). • Gij (*) Deze zoogenaamde Alphonjus de Vargas, wiens lasteringen tegen de Jefuiten Weishaupt hier aanhaalt, is juist die Gaspar Scioppiu?, minder bekend door zijne geleerdheid dan door de onbefchofiheid zijner imaadredenen tegen ieder die van een andêr gevoelen durfde zijn dan hij, en inzonderheid tegen Scaliger en tegen JacobuS den I, Kuning van Engeland, welke ïaatfte hem in .Spanje deed antwoorden door een dragt ftokflagen. Het is de- aelf-  VAN HET I&LtJMINATISMUif. $ * Gl'i zuIt welhaast een exemplaar daarvan heV * ben. Zoo gij Cato eene fomme gelds kune „ doen toekomen, gelijk gij mij hebt aangebo- * den , zal het ons aangenaam zijn 5 hij zal u » het handfchrift daarvoor zenden. » Ach! zoo wij door uwen iever en door uwö * inrichtingen ook iets in Zwaben konden doen, » zulks zou ons veel voordeel aanbrengen. Ik bezweer u dus* fla toch de hand aan het werk. n Binnen vijf jaaren zult gij verbaasd Jlaan over „ het geen wij gedaan hebben^ Cato is onverge„ lijklijk. Ziedaar het zwaarfte reeds te boven.1 i, Gij zult ons reuzen/lappen zien doen, O! wees „ dan toch ook werkzaam. Gij zoudt 'te ver. „ geefstli eene betere gelegenheid afwagten om „ magt te verkrijgen. Gij bezit alle de kennis „ en behendigheid die wij nodig hebben. Niet „ in dit Elijzeiim te bouwen wanneer men kan, * wanneer men de gelegenheid daar toe heeft, * is een dubbele misdaad. Daar zijn 'er zoo „ veel te Eichftadt gevonden; zou uw vader„ land ook niet een ander Eichftadt kunnen » worden? - Wat mij betreft, het nut dat ik ,, hier doen kan is zeer weinig. Antwoordt ten » fpoe- zelfde man d,e ctfaubo* en Duplesjls Mornal, zijne beste vrienden, zoo wél wist te (traden over hem te hebben durven tt** •preeken omtrent zeker punt van geleerdheid. Het «.eindelijk die zelfde man welke door fommigen genoemd werd de Attila door anderen de Cerberus, en eindelijk door anderen de B?«l „1 tmertenit. (Zie les DMcnnahes de Morcri & de Feller) C a  13 EERSTE T If D T 4 ï „ fpoedigften, neem uit dezen brief het gewoo„ ne uittrekfel, en zendt mij denzei ven terug, „ &c." Het oogmerk dezer vertrouwlijkheid, omtrent de voordgangen van het Illuminatismus, was minder om de nieuwsgierigheid te voldoen van den aanhanger aan wien dezelve gericht was, dan wel om hem aantefpooren om den iever van Cato en Tamerlan. deze twee werkzaame Werversder Sedfce, de een te Munchen en de andere te Eichftadt, naartevolgen. In weêrwil van de betuiging dat Tiberius hem niet nutteloos was geweest, vond Weishaupt zich echter Hechts middelmaatig betaald voor de eer die hij hem meende bewezen te hebben met hem te gelijk tot zijnen tweeden Arébpagitus en zijnen tweeden Apostel te maaken. Hij zag met verdriet, volgens zijne uitdrukking, dat deze tweede Apostei nog geen kind, noch neef in de Orde had, dat wil zeggen, dat hij nog geene enkele Loge gedicht had, en zelfs nog geenen enkelen Nieuweling had geworven (*"!. Hij vermaande hem te vergeefsch. Hij deed hem vermaanen door Cato, om zijnen iever optewek« ken; meer verkleefd aan zijne vermaaken dan naïeverig op zijne zending, bleef de Apostel koel; het bleef echter dus niet nd deze vertrouwlijkheid. Weishaupt droeg hem den last op (•) Lett. 3 a Caton.  VAN HET ILLUMINATISMUS. U op, een gefchikti perfooft te zoeken diéu men. naar Zwaben kon zenden om eene colonie va» de Sede opterichten. Tiberius, door. volgzucht aangefpoord, nam zelf dezen post op zich, en volvoerde denzelven zoo wél, dat de jaarboeken der SecTre hem befchrijven als weinig tijds daar. na te Ravensburgt in Zwaben, deze nieuwe colonie beltierende, en zich volmaakt kwijtende van de pligten zijns Apostelfchaps (*). De iever van dezen Tiberius, even als die van Ajax-Masfenhaufen, was zeer onbeftendig. Deze laatfte had reeds de kas der Orde beroofd, en Weishaupt beklaagde zich, dat hij hem, zoo in geld als in manfchappen , eene fchade had toe* gebragt welke in geen drie jaaren kon her field worden (fj. Wat Tiberius betreft, hij maakte in het vervolg zoo wél gebruik van de lesfen der godloosheid, die hij in de Orde ontving en gaf, dat zijn openlijk ergerlijk leven weinig overeenkwam met de huigchelarij welke Weishaupt nodig had om zijn Illuminatisinus vertrouwen bijtezetten, wij zullen in het vervolg hem ook van de lijst zien uitwisfchen. Ondanks de. ze dwaaling in de verkiezing der eerfte apostelen had echter de Setfte aan hun haare twee coloniën te danken van Munchen en van Havensburg, CÏ) Berin orig. T. i3 Lctt. i Caton, des 25 Aont & 2 Sent. même année. (*) Ecrits orig. Lett. 3 a Caton. c3  jlf EERSTE TIJDVAK burg, in de Géographie der Uluminaaten Athene. en Sparte genaamd. Die van Eichftadt, welke zij Erzerum noemden, had tot ilichter Weis? haupt zelf. Hij maakte gebruik van de eerfte vacantie om naar deze ftad te gaan, alwaar hij den tijd, dien de onderwijzers der jeugd gewoonlijk beftemmen om uitterusten van hunne werkzaamheden, geheel aan zijn Apostelfchap Wijdde, en als een ieverig opmerker onder lieden van allerlei rang en jaaren onderzogt welden voor zijne grondftellingen vatbaar waren. Hij wierp het eerfte het oog op een der voornaamfte Magistraats perfoonen, Lang genaamd. $£ijne overwinning kostte hem Hechts weinige dagen; hij maakte hem tot dien aanhanger Tafnerlan, wieps iever wij hem zoo zee? hebben Zien roemen in zijnen brief aan Tiberius. Ingevolge deze konstgreep, waarvan hij een artikel jn zijn wetboek maakte, fpeelde hij zijn rol van Broeder Werver inzonderheid bij zulke ftienfchen, die, eene zekere onderfcheiding genietende en meer in het midden hunner medeburgers verkeerende, ook meerder invloed hadden op de publieke denkwijze. D&ir poogde hij ook het Capittel zelf dezer ftad in zijne ontwerpen te doen toetreden ; want vandaar fchreef hijs » Ik geloof zelfs twee anderen te zullen w kunnen werven, en, dat meer is, twee Ca\ Monniken. Zoo ik Haag in mijne oogmerken, p pmtrent het Capittel^ zullen wij een' grooten • ftap  VAN HET ILLUMINATISMUS. 13 „ flap gedaan hebben (♦)." Het blijkt niet uit zijne brieven, dat deze Canonniken in den ftrik gevallen zijn, doch Weishaupt wist zich daar voor fchadeloos te ftellen door veele andere aanwinften. Dit was aanvanglijk een zekere Schleich, die hem ongemeen beviel, en die begon met de boekerij der Orde te verrijken met bet geene in de zijne Weishaupt het best aanftond. Het was vervolgens een zekere Lucullus, die, nauwlijks nieuweling, reeds op bevel van Weishaupt den rol van Broeder Werver fpeelde bij den Baron van Eckert, welke vangst Weishaupt uitmuntend vond. Het waren jonge lieden, die hij overhaalde om hunne ftudiën bij hem te komen eindigen, ten einde hunne geïïluminifeerde opvoeding te voltooien, Met één woord, in den tijd van eenige maanden, die hij in deze ftad doorbragt, was hij zoo voldaan over het goed gevolg, dat hij aan Masfenhaufen fchreefs „ Ik heb in deze vacantie voorzeker aln lée'n meer gedaan dan gijlieden allen te za„ men (f)." Toen zijne bezigheden hem naar zijne fchool terug riepen, was de Loge, welke hij te Eichftadt gevestigd had, zoo wel onderwezen, dat zij welhaast een voorbeeld wierd voor de anderen. Ook ziet men hem in het vervolg eene bijzondere genegenheid voor dezelve behouden, en haar dikwils ten voorbeeld ftellen C} Lett. 3 k Ajax. CD Au meme Lett. 4. c4  EERSTE T. I] D V A K , aan aanhangers -die verflaauwden. Zij was, ook de gcene die hij het groffte misleid had omtrent den oorfprong der Secte, en met welke hij het meest onbewimpeld fpot in zijne vertrouwde briefwisfeling met Xaverius Zwach, wanneer hij hem fchrijft: „ De grootfte onzer ;verborgenhe.„ den moet zijn, de nieuwheid der Orde. Hoe „ minder lieden wij hebben die dezelve kennen, „ hoe beter onze zaaken zullen gaan. Tot hier „ toe zijt gij en Mertz de eenigften die haar „ weet, en ik heb geen lust om,nog in langen „ tijd. jemand anders daarvan te onderrichten. Van „ onze lieden van Eichftadt. is ''er geen enkele die „ haar kent, en die niet bij leven en dood zweert „ dat onze Orde ouder is dan Methujalem C)" In Ingolftadt terug gekomen, zogt Weishaupt niets meer dan zijne openbaare bediening van uitlegger der wetten te verëenigen met die van geheime ftichter eener Sociëteit, .beftemd om. alle wetten omtekeeren. Hij vervulde de* eerfte met zoo veel naarftigheid en fchijn.van iever, dat hij verheven wierd tot Reftpr der Hoogefchool. Deze vermeerdering van openlijke pligten was voor he,m niet dan eene vermeer-, dering van huigchelarij. Dat. zelfde jaar, wel verre van zijne oogmerken uit het oog te verliezen, ftichtte hij eeene geheime fchool, in welke hij, om zich fchadelops te ftellen voor de lesfen die hij genoodzaakt was in het openbaar CO Lett. 2 a Philip, strozzi.  VAIJ HET ILLUMINATISMUS. 15 baat te, ge.vert»:ia:eene nieuwe foort van discipelen zich ftóf genoeg wist t» verfchaffen tot de voordplanting van zijn Illuminatismus. Profesfor en Rector der Univerfireit,'deed hij zijn voordeel met dezen dubbelen titel om de naastbeftaanden zijner fchoolieren vertrouwen inteboezemen. Hij maakte zijn huis tot eene dier kostfchoolen, waar de jonge lieden, gewoonlijk meer onder het oog hunner meesters , ook. meer beveiligd zijn tegen de gevaaren hunner, jeugd. Het oogmerk van dezen gedrochtelijken Pedagoog, die onder dit voorwendfel de ffti* denten van de Hoogefchool van Ingolftadt zijn huis en tafel aanbood, bevestigt zich in ver*, fcheiden zijner brieven. Hij hield bij de ou-: ders aan om hem hunne kinderen toetevertrou-, wen; en zich geluk wenfchende deze kostelijke panden verkregen te hebben; aan de aanhangers , bij voorbeeld, fchrijvende. dat hij den jongen Baron Schroeckenberg en den jongen Hoheneichen aan zijne tafel zou hebben, voegt hij daarbij: Deze zullen ook wel aan den angel moeten bijten die hun toegeworpen zal worden. Het was na gezien te hebben, hoe veele middelen van verleiding deze geheime fchool hem zou verfchafFen, dat hij fchreef: In hefaanfiaande jaar zal ik ook kostgangers bij mij neemen, en dit /leeds tot ons groot oogmerk {*). Zoo het ge- beur- (*; Lett. i a Ajax; 20 a Caton, T. I. C 5  EERSTE TIJDVAK beurde dat hij zulke discipelen niet van de o\i: ders kon verkrijgen op welken hij het oog had geflagen, of inzonderheid zulken die hij reeds in zijne ftrikken had en die hij vreesde dat ontfnappen zouden, had hij vertrouwde huizen werwaards hij hen lokte om hen niet uit het oog te verliezen. Dus fchreef hij aan zijnen Ajaxi „ Ik weet in mijne buurt geene andere „ wooning meer voor u dan bij mijne moeder. Het h zou mij aangenaam zijn zoo dezelve u beviel; „ te meer dewijl gij ligtelijk van haar den fleu, tel van het huis zoudt verkrijgen. Ik wil u „ niet dwingen daar te gaan, zoo gij iets be„ ters kunt vinden ; doch het geen hier inzonderw keid goed zou zijn, is dat ik dikwi/s een voor„ wend/ei zou hebben om in uwe kamer te komen , m en dat wij daar nog meer gelegenheid zouden 99 hebben am te fpreeken zonder dat ,er. iemand van „ wist. Onze verbindtenis zou 'er geheimer » zijn (*>" Dat men zich niet verwondere mij in deze cmftandigheden te zien treden; het zijn die eener Secte in haare geboorte, het zijn die van Weishaupt, de eerfte zijner kwekelingen om zich verzamelende, Gij zoudt zijne middelen kunnen verfoeijen, hij kent echter al het belang derzelven. Naauwlijks had hij twee jaaren deze geheinje fchool aan zijn Illuminatisme gewijd, en C9 lett. 5 k Ajax.  VAN HET ILLUMINATISMUS. %f t?n reeds gingen zijne opvoedelingen, zijner ontwerpen waardig, dezelven in andere fchoo* len voordplanten. Laaten wij, om van het ge« wigt der middelen door dat der gevolgen te oor> deelen, ons wederom houden aan hem zelf, *n zien wat hij deswegens zegt in den volgen* genden brief: „ Voortaan," fchrijft hij aan zijne twee groote Are'opagiten, Cato en Marius, m voortaan s, zult gij eenen anderen toon moeten aanneemen w met Timon en Hoheneichen. Ik heb hen het „ geheim geopenbaard; ik heb mij aan hun ont„ dekt als ftichter onzer Orde, en ik heb dit „ gedaan om veele redenen, „ I. Om dat zij zelf ftichters moeten worden „ yan eene nieuwe colonie in Freiftngen, hun va* „ derland, en dat zij daar toe bijzondere les*» fen nodig hebben, die het te lang zou ge„ weest zijn om hen door brieven te geven, „ omtrent den zamenhang van ons ftelfel en » omtrent onze inrichting. Ik heb dus, terwijl » zij nog hier bij mij zijn, den tijd waargenq. „ men om hen tot alles te vormen. „ x Om dat zij mij intusfchen den Baron ^ van E — en eenige andere fiudenten moeten. „ werven. M 3. Om dat Hoheneichen mijne wijze van, „ denken en fchrijven te wel kende, om niet » vroeg of laat te raaden dat dit; aUes mijn werk » was,  EERSTE V IJ D V A K „ 4. Om dat, van alle mijne kostgangers van B het laatjle jaar, hij de eenigfle was dir; geen „ kennis van de zaak had. ■ » 5. Om dat hij aangeboden heeft onze ge„ heime boekerij van Munchen te vergrooten en „ ons inzonderheid belangrijke werken te leveren *> uit die van het Capittel van Freifmgen, „ 6. Om dat zij, eind«lijk, na drie maan» den onderwijs dat ik hen nog heb te geven., » beiden in (laat zullen zijn om ons groote diens„ ten te bewijzen C*>" Uit dezen brief volgt klaarblijklijk, i. Dat van alle de. jonge kostgangers die Weishaupt aan zijne tafel had , van het eerfte jaar zijner zamenzweering af, geen enkele zijne ftrikken ontfnapt was. 2. Dat zij niet alleen in zijne geheimen, maar zelfs in de diepfte verborgenheden, waren ingewijd ; want dat hij zich hier aan hun „ontdekt als ftichter van zijn Illuminatismus, j's juist het laatfte en groofte zijner geheimen Ct> 2. Dat zelfs vóór deze laatfte lesfen aan zijne, kostgangers te geven , hij zich van hen bediende om die der ftudenten te werven, welken hij niet aan zijne tafel kon krijgen. 4. Dat wanneer Weishaupt des kweekeüngen. die hij tot zijne kostgangers gemaakt had aan men hem van die geenen zelf van wien hij de meeste hulp verwagtte, van de aanhangers van zijnen Aréopagus. De ftruikroovers hebben in hunne ondei aardfche moordkuilen ook hunne verdeeldheden onder elkander; de roovers, zaamgezworen tegen alle gouvernementen, kunnen het juk van een opperhoofd niet dulden. Weishaupt had wel voordeel willen doen met hunne fchranderheid, doch hij wilde hen de zijne niet, afftaan; hij kende te wel zijne meerderheid in het vak van aanflagen en konstgreepen. Hij had werktuigen nodig, veel meer dan raadslieden en medewetgevers. Naïever op het gezag en inwendige verdeeldheden ontftonden tusfeheri hem en zijnen Aréopagus; elk ander dan Weishaupt zoü gemeend hebben zijne nieuwe Sociëteit in de wieg gefmoord te zien; Weishaupt wist alle deze ftormen te doen bedaaren Beurtelings onderhandelaar, despoot en aanzoeker, trad hij in vergelijken, fchrcef voorwaarden voor, (*) Ext. des Lett. 3 a Ajax, & pasfira; des Lètt. i Caton . *ux Aréopag, fur-toat Lett. 59, T. 1, D %  z6 EERSTE TÏJDVAK Voor, vernederde zich tot verfchooningen, tot fmeekingen; hij beval onderwerping; hij toonde zich bereid om de vrucht zijns arbeids opteöfferen; hij dreigde zijne mededingers aan hunzelven overtegeven, hen te verlaaten en zelf eene nieuwe Sociëteit opterichten, die fterker en magtiger zou zijn, dewijl hij zorgen zou dezelve meer onderworpen te maaken (*). In het midden dezer ftormen ging Weishaupt voord met het fchrijven, vervolgen en voltooijen van dit wetboek der zamenzweeringen, waartoe de tijd en het vernuft van twintig Machiavels te kort gefchoten zouden hebben. In het midden zelfs dezer ftormen zou men gezegd hebben, en hij zeide het zelf, dat deze onweders zijne werk' zaamheid en gevolgen flechts vermeerderden. „ Ziedaar," fchreef hij aan zijnen waarden Cato, „ ziedaar mij op nieuw in oorlog met alle onze „ lieden; dit doet geen kwaad, het geeft beweging 99 aan net werktuig. Maar zoo ik mijn rol ver„ fta, ik kan de gebreken noch prijzen, noch „ ontveinzen. Ondertusfchen, onze zaaken gaan 9, goed ; en indien men mij volgt zal het geheel „ daar niets bij verlooren hebben (f>" In het midden dezer ftormen, bezig omtrent het geheel, bezig omtrent de bijzondere gedeeltens, dag en nagt, volgens zijne uitdrukking, fchrijyende, wer- (*) Zie T.i, Lett. 25, 27, 60; T. 2, Lett. 11, 10, ei,&c. Ct) T. 2, Lett. 19.  VAN HET ILLUMINATISMUS. 8/ werkende en overweegende alles wat zijn Illuminatismus kon verfterken of uitbreiden, volhardde hij met zijne openbaare en met zijne geheime fchool; hij vormde onophoudelijk nieuwe aanhangers; hij bewaakte zijne afgezanten, en volgde hen, uit het midden zijns heiligdoms, op alle hunne zendingen. Door middel van zijn quibus Heet trad hij in alle de omftandigheden van hun gedrag en beftierde hij hen; hij wees hen alles aan wat zij konden doen, en verweet hun het geen zij niet deeden tot de voorderingen zijner aanflagen. De briefwisfeling van Voltaire in dit vak is uitgebreid; zij gelijkt echter niet naar die van Weishaupt. Onder de geenen die het gerecht aan de duisternis heefc kunnen ontrukken, is geen enkele brief die niet den diepen zamenzweerer aanduidt; geen enkel woord dat niet tot hetzelfde oogmerk ftrekt als de verborgenheden, dat niet veele konstgreepen aantoont die in het werk gefteld, candidaaten die geworven, ingewijdden die bevoorderd, aanhangers die bemoedigd, beteugeld of berispt, vijanden die verwijderd en befchermers die ge?ogt moeten worden. Zijne Apostelen zijn mijlen ver; hij treed niet uit zijn heiligdom, en men zou zeggen, dat hij alle de geenen die om hun zijn kent en ziet. Hij fchrijft hun deu rang, de burgerlijke gefteldheid, dik wils zelfs den naam en het carader der geenen die zij moeten werven, de middelen en perfoonen waarin 3 van  ** PERSTE T IJ O V A SC van zij zich moeten bedienen, de plaatfen en gezelfchappen waar zij moeten verkeeren. Hij fchrijft hun de misdagen die zij begaan, de ergernis die zij gegeven hebben, en de beletfelen die daar uit ontftaan voor de gevolgen van zijn Illuminatismus; hij vermaant, hij bedreigt hen; in 't kort hij oefent over hun het opzigt even als of zij nog onder zijne oogen in zijn kostfehool waren. De aanwinften die zijne Aposte» len doen beftiert hij insgelijks, of wel hij weet hoe dezelven beftierd zijn. Hij regelt de proeven of verfchoont de nieuwe candidaaten van dezelven; hij wijst het onderwerp van hunnen arbeid aan, de gefchilftukken, de redenvoeringen, waar uit hij kan oordeelen van hunne bekwaamheden en van de dienften die hij zich van hun kan belooven ; en de werkzaamheden die hij hun voorfchrijft ftrekken allen om zich te overtuigen van de meerdere of mindere gefchiktheid van den nieuweling tot de grondftellingen der Orde. Hij is te gelijk de beftierer van het geheel, en die van de bijzondere gedeeltens. Dezelfde dag ziet hem bezig met alles wat tot zijne zamenzweering betrekking heeft en de middelen daar toe; met de wetten die hij moet geven om zijne Orde te (lichten s met de verbindtenisfen die aangegaan moeten worden om dezelve te verfterken, en met eenen handel om haar te verrijken. Met de listigheid van een' man die niets fcbjjnt te doen, ten minften  VAN HET ILLUMINATISMUS. fij> ften niets dan het geen zijne publieke pligten vorderen, zijn hem de middelen niet genoeg die zijn vernuft hem ingeeft voor zijne aanflagen, hij wil ook allée'n alle de ontwerpen der andere focieteiten in zich verëenigen; hij wordt VrijeMetfelaar, dringt door tot de verborgenheden van de agter-Loges der Roozen-Kruifers, en herfmelt die in zijne aanflagen; om zich te ver» binden aan alle rebellen, zoo wel als aan alle ongodisten, houdt hij briefwisfeling met het eedgenootfchap der Poolfche Metfelaaren. Om niets te laaten verlooren gaan van het geene de Sophisten der ongodsdienltigheid of der rebel* He, die hem zijn voorgegaan, het meest gefchikt hebben voordgebragt om de volken te verleiden, doet hij naarftig onderzoek en maakt hij uitgeftrekte verzamelingen daarvan, welke hij beftemt voor de geheime boekerijen zijner aanhangers. Hij berekent voor de kas der Orde het geen de libellen opleveren die zijne fchandelijke persfen in beweging houden. Voor deze zelfde kas bezigt hij de talenten der Broeders om in rijm en onrijm, in maandwerkjes en dagbladen , alle de oude drogredenen en lasteringen te verzamelen. Hij verdeelt onder de Broeders de onderwerpen om nieuwe fchimpfchriften zamenteftellen j en om zich te verlustigen van zijnen arbeid neemt hij op zich de Propheeten Vittebreiden, hunne klaagliederen in fpotteinij te verdraaijen, en de gerchiedenis der Kerk tot D 4 een  3° EERSTE TIJDVAK een fchandelijke roman te maaken (*> Alles dus wat de grootfte ongodisten, wat de voor? naamfte zamenzweerers gezamentlijk gedaan hebben, deed hij alléén. De gewijdde bladen fpreeken van eenen duivel, Legio genaamd, ongetwijfeld om dat deze kwade geest alléén tegen het menfchelijk genacht alles kon doen en deed, wat legioenen vijanden tegen hetzelve deeden en konden doen; indien men alles moest verklaaren wat de brieven van Weishaupt ons aantoonen wat hij gedaan heeft om de fefte te vestigen, zou men zeggen: Deze duivel Legio had zijn hart in bezit, hij woonde in hem, hij handelde door hem, en hij was alle zijne gevolgen aan hem verfchuldigd. Het beftaan zijner Orde werd nog niet vermoed in Ingolftadt, en reeds telde hij voor Beijeren alléén vijf Loges in Munchen; de an. dere Loges waren gevestigd te Freifingen, Landsberg, Burghaufen, Straubingen, en men was gereed om 'er ook in Regensburg en Weenen te ftichten; daar waren 'er reeds in Zwa•ben, in Frankenland en in Tirol; zijne Apostelen waren van den eenen kant in Milaan, en van den anderen in Holland. Zijn Illuminatismus was nog geen drie jaaren gevestigd, en reeds (*) Zie Tom. i, Lett. 6 k Ajax; a Caton 36, &c. a Phil. Strozzi, Lett. 2 & pasflm; Tom. 2, Lett. 32, pasfim;. Écrils «rlginaux, ' ' ,  VAN HET ILLUMINATISMUS. reeds telde hij meer dan duizend ingewijden onder zijne wetten ; *> Doch hij was ook een gedeelte zijner gevolgen verfchuldigd aan den iever en de werkzaamheid die hij zijne aanhangers wist inteboezemen. De gefchiedfchrijver vleije zich niet die allen te zullen kennen; ilc zal hem echter de geenen aanwijzen die in dit eerfte tijdvak van het Illuminatismus op de lijst der zamenzweerers, ni Weishaupt, het meest hebben uitgemunt. TWEEDE HOOFDSTUK. De voor naamfte aanhangers van Weishaupt, in het eerfte tijdvak van het Illuminatismus. C3»der dat legioen van zaamgezworen, of ten minften aangeworven Broeders, waarvan Weishaupt, in het derde jaar van zijn Illuminatismus, het getal op meer dan duizend bepaalde, is ongetwijffeld de merkwaardigfte die Xaverius Zwach, dien wij den onvergelijkelijkcn aanhanger hebben zien noemen. Hij was ook altoos de vertrouwde aanhanger. Hef is aan hem (*) Lett. -.5 a Caton, T. I, 13 Abemneh 1148, c'tft-a-dirs IS Nov, JJ7Ï. P 5  VOORN. AANHANG. VAN WEISHAUPT, hem dat de meeste brieven zijn gericht welke gedrukt zijn onder den titel van Oorfpronglijie Schriften; het is aan hem dat inzonderheid die geenen gefchreven zijn in welken Weishaupt zijne geheimen met de meeste vertrouw lijkheid ontwikkelt; hij is het, eindelijk, die verdiende zich door den Stichter der Secte te hooren zeggen: „ Ziedaar u in een post waar» in niemaand boven u is dan ik alleen. Gij „ zijt boven uwe andere Broeders verheven. w Een ruim veld opent zich voor uwe magt en „ voor uwen invloed, zoo onze Hellingen zich „ voordplanten (*)." Zoo veele gunstbewijzen en onderfcheidingen verönderftellen ook veele rechten op dezelven; om die van den begunftigden aanhanger te kunnen beöordeelen is'er een gedenkteken dat den gefchiedfchrijver bevrijdt van alle verder onderzoek. Dit gedenkteken vindt men aan het einde van het eerfte Deel der Oorfpronglijke Schriften, onder den titel van Tablettes de Danaüs tracées par Ajax, en date du dernier Decembre 1776. Danaüs is hier de eerfte caracteristieke naam van Zwach, hem gegeven als eenvoudig Candidaat. Men kan daar niet aan twijfelen, dewijl op de eerfte colom van het Register de Broeder Danaüs wordt aangeduid door zijnen waaren naam. Ajax is Masfenhaufen, die den rol van Broeder VerCO Ecrits orig. Lett. 27, T. 1.  IN HET EERSTE TIJDVAK. 3J Verkiezer fchap  IN HET EERSTE TIJDVAK. 37 „jchap welke tusfchen ons beftond," voegt de Werver hier bij „ en vooral de opletten heid w die ik gebruikte om eenen geheimzinnigen n toon en houding aanteneemen, hebben mij het * fpoor gebaand. Thans betoont hij veel drift » en grooten iever voor de Orde. „ ic« Co/om. Heerfchende driften." Die van den Broeder Zwach worden door den Broeder Verkiezer opgegeven in deze bewoordingen: „ Hoogmoed, begeerte naar roem, oprechtheid\ „ een warme gal, en ongemeen genegen tot „ het geheimzinnige; — eene groote gewoonheid „ om van zichzelven en zijne bekwaamheden te „ fprckenJ" De elfde Colom zegt ons dat de Candidaat een penfum te vervullen of eene redenvoering te doen had , en hetwelk volvoerd moest zijn den 29 April 1778. De twaalfde duidt de middelen en inkomften aan van den Candidaat; de uitgever laat hier de cijfers in blanco. Uit datwee volgende ziet men dat de dag welken aan Zwach bepaald wordt om zijne toelaage te betaalen is de 29 Mei voor het jaar 1777, en de 1 April voor het volgende jaar. Die waarop de Verkiezer de voorderingen van zijnen Can. didaat fchrijft, wijst door de getalen 1, a, 4 en 9 de geheime boeken aan die men hein heeft doen leezen; de bevelen die hij ontvangen heeft, benevens het verlof om andere Broe* den te mogen werven, Dewijl deze colom ge- fchikt  3§ voorn. aakhang. van weishaupt, fchikt is om de opvolgende voorderingen van den Candidaat aantetekenen, komt de Broeder Inwijder tot het tijdftip dat Zwach alle de nodige kennis Verkregen heeft om in de Orde toegelaaten te worden; en als dan befluit hij dat het tijd is om hem meerdere en wezentlijker kennis te doen verkrijgen, om hem tot hoogere graaden te bevoorderen» Ik zou mij minder opgehouden hebben bij dit register, indien ik niet gemeend had in deze Gedenkfchriften éénmaal eene omftandige fchets te moeten geven van dit onderzoek, waarvan het Illuminatismus zoo bijzonder de keuze der aanhangers en de gevolgen der ontwerpen deed afhangen (*). Laat (*) Veele lezers zouden nieuwsgierig kunnen zijn naar het tweede register, hetwelk dat van den Candidaat verzelt; zie hier 'liet wezenlijke daarvan: Het beftaat uit tien 'colommen, waar op men vindt de naamen en waardigheden der ouders van Zwach , -den ftaat hunner kinderen, hunner middelen, hunne vrienden en vijanden, hunne gewoone gezelfehappen, inzonderheid de opvoe. .ding die zij genoten hebben, en hun zedelijk caracler, genaamd hunne flerke zijde en hunne zwakke zijde. De uitgever heeft 'hier wederom goedgevonden eenige artikelen in blanco te laaten. 'De twee minst verdeelde zijn dat van de opvoeding en dat van . Ac-flerke.en zwakke zijde. Volgens den Bioeder Verkiezer hebben de ouders van Zwach flechts eene opvoeding gehad naar de oude mode, aie niet veel deugt; het caracler van den vader, of wel zijne flerke en zwakke zijde, zijn dus opgegeven : „ Naïeve„ rig op zijne eer, eerlijk, naarftig in de pligten Van zijn bèü roep, —. in fchijn bard en ftieng voor zijne onderhoorigei', 3, doch  IN HET EERSTE TIJDVAK. 39 Laat ons nu de trekken van dit register eens naargaan. Wat duiden dezelven aan in Zwach? Een' ongeregelden wellust, buitenlpoorige verwaandheid, naïever, veinzerij, zwarte droefgeestigheid. Dit is zeker veel meer dan nodig is om hem' uit alle eerlijke zamenleving te verbannen; doch hij denkt in het ftuk van Godsdienst en geweten juist zoo als het voor Weishaupt behoort; dat wil zeggen, hij is een volilagen Atheïst. Hij heeft daarenboven voor het geheimzinnige en voor de nieuwigheden al die neiging welke de rsvolutionnaire zamenzweerers behooren te hebben. Hij is een dier Philantropen, die niet voorgeven het menschdom te be« ,minnen dan om de wetten te'verachten die hetzelve regeeren; dit is meer dan nodig was om Xa- „ doch indedaad hen vuiirig beminnende, — tegen ieder' op „ eenen meesteriichtigen en laatdunkenden toon lpreekende. — „ in zijn gedrag en redenen van eene onvoorzigtige openhartig„ heid, — ten uiterften geheim en toegevend voor zijnen Vorst, „ hem met iever dienende, zonder ontzag voor grooten of klei■t nen, zelfs met gevaar van zijn beftaan te verliezen; — gevoe9, lig, medelijdend, gedienftig, moedig op zijne ondervinding» „ het oog houdende op alle zijne zaaken, 6cc." Wat de moeder betreft, „ dit is eene goede huishoudelijke „ vrouw, die geene oogen heeft dan voor haaren geliefden zoon „ Xayerius, &c." Veele dingen zijn in dit gedeelte van het register overgeflagen; doch de ouders van ieder' Illuminaat kunnen titer genoeg uit zien hoe zij worden afgefchilderd door de Proeders Wervers, en hoe verre de Sefte bij hen weet intedruigen «1 zich van alle hunne zaaken weet te onderrichten. tf. Deel. E  49 VOORN. AANHANG. VAN WEISHAUPT , Xaverius Zwach tot den begunftigden aanhanger te maaken. Ondertusfchen hadden de Iesfen van den Broeder Werver, gevoegd bij die zwarte droefgeestigheid welke den nieuwen Candidaat beheerschte, bijna het Illuminatismus beroofd van alle de dienden die hetzelve van hem kon verwagten. Onder deze lesfen is 'er een welke bijZonder ten oogmerk heeft den Nieuwelingen te ieeren den dood te verachten, en zichzelven eerder van het leven te berooven dan hunne meesters te verraden. Weishaupt bepaalde die les tot deze woorden: palet exitus, dat wil zeggen , de poort van het leven tot den dood is open, die wil kan daar uit gaan, vooral hij die zich op deze wereld niet we'1 bevindt. Dit is dezelfde les welke de decreten der Jacobijnen in deze bewoordingen gaven: De dood is niet dan een eeuwige flaap. Vervuld van dit denkbeeld, en zijn aanzijn hem tot last zijnde overrede de Nieuweling Zwack zichzelven dat hij als een wijze ftierf indien hij zich met eigen handen van het leven beroofde. Hij fchreef het geene hij noemde zijne gedagten over den zelfmoord. Dit zijn de gedagten van eenen Atheïst, wiens ondeugden hem ongelukkig, en wiens ongodsdienftigheid hem krankzinnig gemaakt hebben Hij maakte zijn tes- ta- O Zie Ecrits ©rig. T. i , Sects 20.  , IN HET ÜÊHSTS TIJDVAK. 4^ tament, en fehreef aan den Broeder Ajax den. volgenden brief: „ Munchen, den 30 October 1777. — Vriend! „ ik ga heen; dit is de beste, partij die ik kie„ /en kan. Vaarwel! twijfel niet aan mijne op„ rechtheid,, laat ook anderen daar niet aan twijV „ fden. Bevestig de verftandigen in -het oor„ deel dat zij over mijnen dood zullen vellen; „ befchouw hen met medelijden die denzelven „zullen lasteren; Wees een eerlijk man; her'„ inner u mijner, en doe mij niet vergeeten „ door het klein getal onzer goede vrienden. „ Wagt u van mij te beklaagen." Getekend .'ZWACH. ••.!.'!.'• In een pust fcriptum vermaakte hij .een ring» ter gHdagtenis, aan den Broeder Ajax', en verizogt.hem eenen tweedeh brief, aan de gantfche Orde gericht, aan de Broeders te doen toekomen. „ En gijlieden ook, Broeders;" zeide Zwach in denzelven, „ ik groet uliedeiï voor „ de laatftemaal; ik bedank u voor uwe goede „ gezindheid omtrent 'mij. Ik zweer u dat ik „ dezelve waatdig was; Ik zweer u dit bij „ mijne eer, het eenigst goed dat ik bezit, en „ het heiligst voor mij. Vereert mijne asch met „ uw aandenken; zegent dezelve terwijl- het dij„ geloof mij zal vloeken. Verlicht elfcnndere'n w onderling; zijt werkzaam om het menschdom „.gelukkig te maaken; eerbiedigt de deugd en t, beloont dezelve; ftrafc de ondeugd; ziet met E 2 me-  4* VÖORN. AANHANG. VAN WEISSAUET, » medelijden neder op de menfchelijke gebre* „ ken. Op den rand van zijn graf, met ernftï„ ge overweging in hetzelve daalende, en derf „ dood verkiezende uit overtuiging, dien verft kiezende tot zijn geluk; dus neemt van uliedert • affcheid uw Broeder en vriend, Zwach (*}." Het ware voor het Illuminatismus gedaan geweest met den begunftigden aanhanger, indien dit befluit zoo ftandvastig was geweest als hetzelve ernftig was. Men weet niet wat het veranderde; doch Zwach verkoos te leven, ent thans nog, de oogmerken der Secte voordzettende, heeft hij zijnen befchermer gevonden. Even als Weishaupt onder de begunftiging van Z. D. H. den Hertog van Saxen-Gotha, leeft hij onder de befcherming en als vertrouwd Raadsheer van den Vorst van Salm-Kijrburg, van wien hij te gelijk gewoon agent is bij de Keizerlijke Kamer te Wetzlar. In het oogenblik dat ik dit fchrijf fpeelt hij eene rol nog veel gewigtiger voor zijnen Vorst en voor die van het Duitfche Rijk. In het midden hunner Afgevaardigden, en zelf Afgezant van het huis van Salm-Kijrburg, hebbende tot Secretaris en tot medeftatider van zijn Illuminatismus den Heer van Ambmann, burger van Darmfladt, handelt hij op het Congres te Raftadt over den vrede met de aanhangers van zijn in Parijs zegepraa- lend' - £♦) va.  IN HET EERSTE TIJDVAK. t& Iend Illuminatismus, De gefchiedenis zal ongetwijfeld in het vervolg kunnen aantoonen met hoe veel konst hij aldaar de belangen zijner Secte wist te verè'enigen met die der Mogend» heden, en met zijné oogmerken om die allen uitteroeijen. Laat ons nu terug komen tot den tijd waarin Xaverius Zwach nog niet geloofde dat het vertrouwen der Broeders hem deze hooge beftemming voorbereidde, welke hem de eer aanbragt van over die der Souvereinen te be« llisfen. De gedagten over den zelfmoord waren echter niet nutteloos voor de Schoonzuster van den Candidaat. Vervuld van deze gedagten, zbgt zij den dood, en wierp zich van het hoogst eens torens af (♦). Wat hem betreft, verkiezende te leven, en beledigd door het lange Nieuwe'lingfchap, waarin de Broeder Ajax hem hield, vervoegde hij zich onmiddelijk tot Weishaupt zelf, die, hem toen onder zijn opzigt neemende, begon met hem te zeggen, dat Ajax hem bedrogen had, door de Broeders onkundig te laaten van den brief dien hij aan hun gefchreven had. Dewijl hij u bedrogen heeft, voegde hij daar bij, bedrieg gij hem ook op uw beurt. Bij deze les voegde Weishaupt ook het middel om dezelve te kunnen naarkomen. Hij maakte Zwach tot opzigter van den geen die waan- C*5 Ibid. nete. 2 3  4'$' VOORN. AA;lSHANÖ.";«ArJ'«'EISH"Al'?f , wfcafide hem rog onder zijn ^opzigt 'dB hebben C*>' Zwach wist toen te bewijzen dat zijn Werver zich niet bedrogen had toen bij hem: had befchreven als volmaakt meester in de konsi van veinzen; want, van toen af eerlle vertrouweling van Spartacus, en weldra toegelaaten tot de geheimen der Orde, vervolgde hij niette* min met bij zijnen eerften Werver de rol van Nieuweling voordtefpeelen. Hij was reeds opgeklommen,tor de hoogfte graaden, hij was niet alleen onder de Are'opagiten, maar zelfs Opperhoofd derzclven; hij hield geftadige briefwisfeling mét Weishaupt; en Ajax bleef hem befchouwen als zijn fchoolier; hij verbeeldde zich hem zelfs veel gunst te bewijzen met hem de brieven van Weishaupt te. Iaaten zien, die de gewaande Nieuweling reeds gelezen had eer zij den anderen toekwamen, gelijk hij daar toe last had van Weishaupt zelf. Deze rol van Zwach, zijnen Werver misleidende, verklaart alle'én het onderfcheid dat 'er is tusfehen het register van Ajax en de lijst der eerfte aanhangers die men vindt in de Oorfpronglijke Schriften (f). Diir waant Ajax dat Xaverius ZwaCh nog eenvoudig Candidaat is tot den 29 Mei 1778; en hier is de gewaande Nieuweling reeds Areopagitus, onder den naam ■ '** van (*) Lett. 1 k Philip. Strozzi. (t) T. pr. fedt. 4.  IN HET EERSTE TIJBVAK. 45 van Cato, den 22 Februari]- van hetzelfde jaar; en weinig maanden daarna heeft hij niemand meer boven zich dan Spartacus (*> Nooit was eenig Broeder Werver beter door zijnen Nieuweling den voet geligt. De verfchillende naamen, onder welken deze Nieuweling in de Oorfpronglijke Schriften voorkomt, heeft eene moeijelijkheid veroorzaakt die reeds fommige lezers zal verward hebben; doch de fteeds toeneemende vooringenomenheid van Weishaupt is genoeg om ook dit raadfel te ontknoopen. Weishaupt had Zwach aanvanglijk den niets betekenenden naam van Danaüs gegeven; zoo dra zijn haat tegen de Koningen hem bekend werd veranderde hij dezen naam in dien van Philippus Strozzi, dien beruchten Florentijnfchen Zamenzweerer, die Alexander de Medicis vermoord had, en die vervolgens, met de wapens in de hand tegen zijnen Souverein gevangen genomen, zich een' dolk in het hart drukte, onder het uitlpreeken van deze verzen, die door alle de woede van den haat zijn opgefteld: Exoriare aliquis noftris ex offibiis ultor. De gefeilde zelfmoord van Zwach fcheen Weishaupt niet minder lofwaardig; hij meende hem (*) ld. Lett. 27. £ 4  4<5 VOORN. AANHANG. VAN WEISHAUPT,' hem toen tot den Cato der Sefte te moetenmaaken. Het is onder dézen laatften naam dat Zwach te Munchen de voornaamfte agent der Uluminaaten, en de begunftigde aanhanger van den -Stichter wierd. Het geen hunne vertrouwlijkheid nog naauwer maakte was die Jbort van' fimpathie, die onder de booswichten even als onder de duivelen plaats heeft, en die hen tot het zelfde doelwit aandrijft wanneer het kwaad doen betreft. Zonder tot het kwaad het vernuft van Weishaupt te bezitten, had Zwach echter al den wil daar toe. Bij zijne intrede in de Orde gaf hij, tot zijn eerfte proef, zich uit voor een' volmaakt Atheïst (*). Zedert maakte hij zijnen haat bekend tegen alle Soevereinen, en zijne bewondering voor de volken die het juk hun. ner zoogenaamde tirannen verbraken (f). Men ziet zelfs eenigen ^der eerfte aanhangers zich verwonderen over de uitgeftrektheid der gruwelen en rampen die Weishaupt het heelal voorbereidt; omtrent zulken moest hij dus fomtijds vermijdingen gebruiken; hij moest fomtijds antwoorden op hunne tegenwerpingen; zijn Cato is altoos tot alles bereid; hij handelt altoos overeenkomftig de verborgenheden, naar maate Weishaupt het wetboek ontrold geeft hij hem ih CO Zie Disc. fur les Societés, Ecfits orig. T. i, ScA. ara. Ct) Zie fes penfées fur le fuicide.  IN HET EERSTÉ TIJDVAK. ip niets toe dan in de uitvinding daarvan. Bij deze fimpathie van ongodsdienftigheid en fnoodheid voegt zich nog de diepe ftaatkunde van Weishaupt. Hij heeft eenen Raad van Zaraenzweerers nodig; doch in dezen Raad wil hij agenten en geene gelijken hebben Om kragttfaadiger op dezen Aréopagus te heerfchen, wil 'hij die ook niet om zich hebben; hij weet te yél dat hoe meer in de geheime focieteiten een Despoot zich in zijn heiligdom verfchuilt, hoe "meer zijne bevelen door de Broeders geëerbiedigd worden. Zoo, in weérwil van de onzigtbaarheid waarin hij zich houdt, het gebied dat bij op zijne Aréopagiten uitoefent, nog hunnen naïever mogt gaande maaken, beeft hij ten minften aan hun hoofd dien Cato, die alles wat hij is in de Orde aan hem verfchuldigd is, en Wiens belang het dus is den geen te handhaven Van wien hij zelf al zijn gezag ontleent. Het Is daarom dat men Weishaupt zoo veel poogin^en ziet doen om hem in zijne partij te onderïteunen, en dat men hem zelfs zich ziet vernederen tot deze verzoeken: „ Handhaaf mij dan, n, bereid dan Aq zaaken en de gemoederen, ten ,» einde mijne bevelen aangenomen worden 00." Weishaupt bedroog zich niet in deze hoop. Wanneer zijn despotisme verdeeldheden deed gebooren worden tusfchen hem en zijne Aréopagi- teh, (*) Z.je ïoorai Ti i, Lett. 55. e i  4$ VOORN» AANHANG. VAN WEISHAUPT , ten, gelukte het hem bijna altoos door Zwach hen te herwinnen, hunnen iever voor zijne ontwerpen en hunnen eerbied voor zijne perfoon te verlevendigen. Het was inzonderheid aan hem dat het Illuminatismus deszelfs gevolgen in Munchen te danken had ; Cato fpeelde 'er den rol van Werver zoo kragtdaadig, dat Weishaupt meer dan eens genoodzaakt was dien iever te beteugelen. Hij had hem nodig tot het bellier der Orde; hij gebruikte hem zelfs tot het zamenftellen van onderfcheiden gedeelten van zijn wetboek. In 't kort, uit hunne briefwisfeling blijkt, dat Weishaupt geen' enkel' Aréopagiet had, die beter dan Zwach hem onderfteunde in alle zijne oogmerken en die behendiger den fpot dreef met zijn vertrouwen (*). Hij had geen' aanhanger die, te midden van zijne zamenzweeringen tegen zijnen Vorst, zijn vaderland en alle maatfchappijen, zich beter het voorkomen wist te geven van een' ieverig' dienaar van den Vorst, van het vaderland en van de maatfchappij. Te midden van alles wat hij deed voor de ontwerpen van zijn Illuminatismus , gelukte het Xaverius Zwach zich te doen benoemen tot Raadsheer van het Hof en Raadsheer van het bewind, met een jaarwedde van twintig duizend guldens Verrukt over de aanftelling van zijnen aanhanger, haastte Weis-* haupt (*) Zie toutes les Lettres k Caton dans les Ecrits orig.  IV HET EERJTE TIJDVAK. haupt zich om aan hem te fchrijven: ,, Ont„ vang mijne gelukwenfchingen met uwe nieuwe „ waardigheid. Ik wenschte dat alle mijne „ Aréopagiten insgelijks Raadsheeren waren met „ twintig duizend guldens inkomen; maar nog „ liever venschte ik, dat hun ambt weinig tijd' „ en arbeid vorderde. 'Er zou hen dan zoo veel „ te meer overblijven voor het groot oog,, merk (*>" De brief, welke dit compliment overbragt, was juist een der geenen waarin Weishaupt zijnen Aréopagiten het meest omftandig de leiding en voordgangen zijner zamenzweering befchreef. De tweede perfoon van dezen Aréopagus was een zekere Hertel, Catholiek Priester, door de Uluminaaten Marius genaamd. Het is van hem dat Weishaupt aan Zwach fchreef: „ Onze Ma,, rius is in den hoogden graad agterhoudend. „ Laat ons, omtrent Godsdicnflige onderwerpen , „ zijne zwakheid ontzien. Zijne maag is nog niet „ gefchikt om harde brokken te verteeren. Om„ trent al het overige kunt gij u gerust op hem „ verlaaten. Overlaad hem niet met werk, tot „ dat de gewoonte hem daarin handig gemaakt „ en bij 'er fmaak in gekregen zal hebben. „ Wanneer hij eenmaal den flag daarvan heeft, „ zal hij ons van veel dienst kunnen zijn C/D" On- (*) W. T. 2, Lett. 2. (t) Ecrits orig. T. i, Lett. 7 a Caton, Ju 27 Mars 1778.  5<» Voorn, aanhangers van wehhaupt f Ondanks deze agterhoudendheid liet Hertel zich wegweepen in alle de gevaaren der gehei. me focieteiten, en hij bezweek onder dezelven Om zijn voordeel te doen met die oprechtheid \ welke hij i„ de Orde bragt, maakte Weishaupt hem aanvanglijk Kasfier, en gelastte hem, door zijne fpaarzaamheid de dieverij van Ajax te herdellen. Marius kweet zich van dezen last tot volkomen genoegen van den Stichter. De Broeders beloonden zijne getrouwheid met hem te Munchen een Domheerfchap te bezorgen.door konstgreepen die hij zelf bewondert, en op het verhaal van welken hij belooft Cato te zullen onthaalen, doch hetwelk hij niet aan het papier durft vertrouwen (*> Op het oogenblik dat hij bezit nam van zijn Domheerfchap waren de Godsdienllige gevoelens, die hij zoo zorgvuldig had moeten betoonen, verdweenen. Hij fchetst ook van toen af aan zichzelven overgaande van zijn gees. tehjk beroep tot de Clubs der Uluminaaten, zich, openhjk doende voorzien van een kerkelijk inkomen, en zich heimelijk verheugende over de dien Men die hij de zaamgezworen Broeders bewees tegen de Kerk; dienden, welken hij insge, lijks te gcwigtig noemt om dezelven bij gefchrift te durven ontdekken (f),- dienden echter, die men gemaklijk raaden kan, wanneer men hem meer (*) Zie Lett. de Manui \ Caton 3 Nov. 1781. CtJ tbid.  in het eerste tijdvak. 51 meer dan eenig ander aanhanger met Zwach Ja, de vertrouwlijkheid van Weishaupt ziet deelen, In de briefwisfeling van dezen laatften zijn eenaantal brieven die aan hun in het gemeen ge1 richt zijn. 'JEr zijn inzonderheid vele bijzondere en voorloopige onderrichtingen, aan de Aréopagiten gericht j en in deze voorfchriften is het niet meer de oprechte, het is de afvallige Hertel, die, na Zwach, den eerften rang moet voeren en den eerften rol moet fpeelen (_*). Het is vooral deze ongelukkige Priester, die meer bijzonder fchijnt gelast te zijn geweest om de 'geheime boekerijen der Orde te voorzien, om daar voor alles te koopen of te fteelen wat dezelven tot tuighuizen der godloosheid, des be< derfs en der muitzucht moest maaken (f> Hij is het, eindelijk, dien Spartacus onder alle de Broeders het waardigst vond, om tot het vertrouwen toegelaaten te worden van het gedrochtelijk ontwerp dat wij hem hebben zien beraamen, en hij is het die hem in dit afgrijslijk geheim behulpzaam was, op eene wijze om zijne dankbetuigingen te verdienen (§). Beter nog dan deze eerlooze Priester toont ons de geneesheer Baader ujt welke menfchen deze (*)Zie les inftruclions pour Caton, Marius & Scipion. Id. t. 1, fect. IX. Ct) ld. t. 1, lett. 4ö; t. a, Jetc. 3. &c. (§) ld. t. 2, lstt. 3 & 4.  f)2 VOORN» AANHANGERS VAN WE/SHAÜPT, deze nieuwe Aréopagus was zaamgefteld. Hij was nog niet in de Orde , en men zag hem reeds de fnoodfte dienden van zijne konst aanbieden ; hij is die al te beruchte aanhanger dien Weishaupt aanduidt onder den naam van Celfus, wanneer hij aan Hertel fchrijft van den man die hem heloofd had hem te zullen helpen om .zijne eer te beveiligen door de verfchriklijkfte misdaad C*> Ongetwijfeld "was hij aan deze aanbiedingen den iever verfchujdig met welken men Weishaupt hem ziet zoeken, en de voordeden die hij hem befchikt wanneer hij aan Zwach fchrijft: ,, Zoo het mij gelukte den ge„ neesheer Baader te werven, zeg mij vooraf „ welke voorrechten zouden wij hem kunnen ,, geven onder onze Aréopagiten? Want zonder „ dat, zonder eenige bijzondere voordeden, zul„ len wij hem niet aan het werk krijgen (+>" Deze brief werd weldra gevolgd door een' anderen, uit welken men nog beter den prijs ziet dien Weishaupt aan deze aanwinst hechtte, en. alle de konstgreepen die hij in het werk Helde om zich van dezelve te verzekeren: „ Om „ mijn plan in Athenen (in Munchen) te doen „ gelukken," fchreef hij aan zijne Beijerfche Atheniënfers, „ heb ik nog twee mannen nodig, „ een Edelman en een Geneesheer. De iever „ van CO Zie 3de Deel dezer Gedenkfehr. I Hoofdft. (t) T. i, lett. 29, 30 Dc"c. 1,778,  IN HET EERSTE TIJDVAK. 53 „ van Cato dient ons tot het een en ander, en „ zal ons dus bezorgen het geen ons ontbreekt. „ De Graaf S (Savioli, die deze Cato ge- ,, vvorven heeft) zal Brutus heeten. Dit is een „ der gewlglte vangsten die wij in Athenen „ konden doen. Ziet hier de handelwijze die „ gij ten zijhen opzigte zult hebben te volgen. „ Cato moet met hem voordgaan gelijk hij be„ gonnen is, en zich van zijne ftilzwijgendheid ,, trachten te verzekeren. Dit gedaan zijnde „ moet hij hem onze hervormde inilellingen „ voorlezen, en hem vraagen of hij de zaak nutv tJg en goed acht. Zegt Brutus ja, dan moet „ Cato hem verder vraagen of hij ons in onzen „ arbeid behulpzaam wil zijn. Vervolgens moet „ hij hem zeggen dat, uit aanmerking der dien„ den die hij ons kan bewijzen, door ons zij„ nen naam te leenen, wij ten zijnen opzigfe „ minder iTreng zullen zijn omtrent de proeven; „ dat wij ons zullen haasten om hem tot onze „ diepfte geheimen intewijden; dat men alleen „ als eene voorwaarde zal eisfchen dat hij óns „ Baader of wel iemand anders levere; dat „ wij zeer wel weeten dat men hem niet moet n overladen met werk; dat men hem daarom „ verfchoont 'van de oefeningen bij onze inftel„ lingen voorgefchreven; dat hij niet anders „ daarvan doen zal dan het geene hij wil; dat „ wij hem bijzonder verkozen hebben om ons „ te helpen in het beftier der Orde. Zoo hij „ ons  54 VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAOTT,' „ ons Baader levert, zal deze dezelfde voor„ rechten genieten, die voordaan aan niemand 0 in Athenen meer zullen toegeftaan worden. „ Gij zult den Graaf den Graad van Minerval % voorlezen met alles wat vooraf gaat. Indien ,, hij fmaak en iever voor de zaak betoont, zult „ gij hem ook de inftellingen van den Graad M van llluminaat voorlezen; en wanneer hij ir „ eindelijk overtuigd zal hebben van zijnen M iever, wanneer hij, door volk voor ons te wer„ ven, volftrekt aan ons verbonden zal zijn, als „dan kunt gij hem alles ontdekken, zoo wel m als aan Baader (*). Het zij de Broeders van Munchen dezen geheelen gang reeds voorgekomen waren, het zij zij dit op eene andere wijze'hadden behandeld, althans de oogmerken van Weishaupt omtrent Baader waren in korten tijd vervuld. Want men ziet hem op de lijst der Aréopagiten reeds ingefchreven den 13 December 1778, drie dagen na den bovenftaanden brief. In de verdere briefwisfeling der Uluminaaten vindt men zijnen naam altoos onder de aanhangers die het werkzaamst en het meest in de geheimen gevaorderd waren (f). Eene nieuwe beweegreden om Boeder te werven, was dat hij, te Munchen openbaare lesfen ge. (*) T. 1, lett. 33, li Déc. 1778. (i) Zie vooial t. 2, lett. 13 de Spaitacus 3t Celie»  IN HET EERSTE T IJ O V A K. 5J gevende, bij de jonge ftudenten in de genees. kunde gemaklijk denzelfden rnl kon fpeelen dien Weishaupt met zoo veel vrucht te Ingolftadt fpeelde bij de jonge lieden die aldaar in •de Rechten ftudeerden. Dezelfde beweegrede had hem even vuurig gemaakt tot het werven van Berger, Profesfor te Munchen, doch ik weet niet in welk vak van geleerdheid. Deze, in de Orde bekend onder den naam van Scipio, werd onder het getal der Aréopagiten ingefchreven den 8 Julij van hetzelfde jaar. Vrije-Metfelaar zijnde alvoorens hij Uluminaat wierd, behield hij eenigen tijd voor zijne eerfte Loges eene genegenheid welke hem zijn affcheid deed vraagen. Deze voorkeur beledigde Weishaupt; zonder te fchijnen den afkeerigen Broeder te willen wederhouden, en nog geen gebruik kunnende maaken van bedreigingen, beval hij Zwach hem uit naam der Orde te verklaaren dat hij alle vrijheid had om zijne neiging te volgen; doch in denzélfden brief voegde hij alles wat men hém onder de hand móest doen verftaan, alles wat men hem inzonderheid moest zeggen omtrent de voortreflijkheid en de voordeden van het Illuminatismus boven de eenvoudlgè Vrije-Metfelarij. De Profesfor Berger werd zoo wel overtuigd, dat, om hem de voorkeur te geven hoven alle andere Aréopagiten, Weishaupt in het vervolg niets anders meer van hem vorder- IF, Deel. F de  5$ VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAUPT, de dan een weinig meerder werkzaamheid Het Illuminatismus had nimmer dit gebrek sian werkzaamheid te verwijten aan deszelfs Coriolanus, een Hamburgsch Koopman, naar Munchen geweken onder den naam van Troponero. Toen deze onder de Broeders geworven was bekleedde hij dien post nog niet in welken Weishaupt zoo veel voordeel zag tot de voordplanting zijner ontwerpen. Zwach had het denkbeeld opgevat om dézen ook tot een' Profesfor in zijn beroep te maaken; hij fchreef dit aan Spartacus, en deze antwoordde hem: „Die „ zaak is zeer wel begrepen, en voor Um en „ voor ons, om Coriolanus tot eètf Profesfor in de n ftnantiën te maaken. Doe flechts alles wat gij „ kunt om hem discipelen te bezorgen. Dit is „ eenefchoone gelegenheid om jonge lied.n te winn nen. Gij zoudt niet kwaad doen van u zelf „ onder het getal zijner fchoolieren te begeven „ om anderen daar door te lokken tfy Ik weet niet of Zwach wel haastig was in zijnen Aréopagus te verhaten om zich op nieuw op de fehoolbanken te zetten ; doch het geen de jaarboeken van het Illuminatismus niet twijffelachtig laaten , zijn de gewigtige dienften die hetzelve van dezen Coriolanus ontving. Weishaupt fpreekt zeer dikwils met lof van dezen aanhanger. (») T. i, lett. 46" & 58. (t) ld. lett. 3 a Caton.  , IN HET 6 ER6 TÉ Tij D VA Èt ' $f. ger. ' Men ziet inzonderheid dat hij zich Van herft bediende om de aanneemingen meet -gewigt bijtezetten. Coriolanus voegde bij dezë rjlcgtigheden alle de deftigheid van den Achtbaar'en der Loge; de jonge • aanneemelingeri vermoedden onder deze deftigheid zelfs niet de agtergeheimen der Roozen-Kruisfers, veel minder nog die van het nieuwe Illuminatismus. Omtrent dezen zelfden tijd bevonden zich onder de Aréopagiten de twee eerfte getitelde Uluminaaten, die Weishaupt had toegelaaten tot zijne laatfte geheimen. De een was de Baron van Bas/us, en de andere de Marquis de Cotiftanza. De eerfte had tot caracteristieken naam dien van Hannibal, en de tweede diert van Diomedes. Het is ongetwijfeld een zeer vreemd verfchijnfel in de zedelijke order, dat Barons en Marquifen Uluminaaten worden; dat menfchen, waaraan deze titel alléén elk oogenblik herinnert van hoe veel belang het voor hun is de eigendommen en maatfchappjjhjke order te handhaven, zich echter in de vreeslijkfte zamenzweering begeven welke tegen deze eigendommen en orde beraamd wordt; doch men vergeete de hinderlaagen niet van het wetboek van Weishaupt, noch de list met welke hij dezelven weet aanteleggen. Hoe het ook zij, de daadzaaken en jaarboeken van het Illuminatismus, de brieven, de verdedigingen zelfs van deze getitelde Broeders, fpreeken luider dan alle F 2 te.  5,8- VOOR^f. AANHANGERS VAN WEBÖAWT, tegenwerpingen. Deze Baron van Bas/us bekent, in zijne zoogenaamde rechtveerdiging, dat hi| hemzelf is die aangeduid wordt onder den naam van Hannibal (*), en de brieven van dezen zelfden Hannibal vertoonen hem niet alleen als Uluminaat, maar zelfs als het ambt uitoefenende van Apostel.der Uluminaaten, als verflag doende aan de Broeders van de gevolgen zijner zending naar Botzen, in Tirol, als eer Hellende in de belangrijke aanwinften die hij reeds in deze ftad gedaan heeft, als zich [beroemende aldaar voor de Uluminaaten geworven te hebben den Prefdent, den Vice-Prefident, de voornaamfie Raadsheer en van het Gouvernement en de eerfle Ambtenaar en Q). Andere brieven vertoonen ons nog dien zelfden Hannibal of Baron van Basfus naar Italiè'n reizende, en te Milaan bij zijne overwinningen voegende die van den Graaf W...... Keizerlijke'Minister ; en nog veele andere zoekende te Pavia onder de Profesfors van de Hoogefchool; en eindelijk begeerende dat men de Geographie der Orde zou uitbreiden ten einde ook zijn Apostelfchap te kunnen uitbreiden ($> Wat betreft den Broeder Diomedes of den Marquis Uluminaat, het zijn insgelijk zijne brieven die ons in hem den ieverigen discipel van (O P. «J. Ct) t. i, fcft. XLV. (i> ld. t. 2, feft. IV, lett. i & a.  IN HET EERSTE TIJDVAK. 5>) Van Weishaupt aantoonen. In dezen flichter der Secte en van alle haare ontwerpen waande hij, op eenige onbeduidende zwakheden, op eenige kleine gebreken na, den volmaaktften, den kunfligden, den ongemeen/ten der menfchen te zien. De uuren die hij het geluk had met hem door te brengen waren al te korte uuren; doch zij zijn toereikende geweest om 'hem te -vervullen met al dien iever welken hij nu in Twee* bruggen, dan in Nauplis of Straubingen, en dan wederom in Munchen ging uitoefenen. Hij ging derwaards vervuld met alle de konstgreepen die de nieuwelingen moest overtuigen, dat men 'er zelfs niet aan dagt om 'hunne llgtgeloo' vigheid te misbruiken. Hij ging derwaards doordrongen van alle de zedenkunde van Weishaupt, en gereed om die uitteöefenen, om de Secte te wreeken van eenen man die ongetwijfeld de oogmerken der geheimen begon te ontwikkelen. Hij fchroomt niet aan den vertrouwden Broeder te fchrijven, fpreekende van den valfchen Broeder: „O de fchelm! zou men niet kunnen, of „ om beter te zeggen, zou het een misdaad zijn „ een'duivel van dezen aart naar de andere we„ reld te zenden? O der fchurkc! Könnte man „ nicht, oder om besfer zu fagen, ware es nicht „ erlaubt, fo einen Teufel in die andere welt zu „fchicken (*)?" Noch CO Ecrits orig. T. i, Sect. XLIV, Lett. i & 2. F3  66 V008N' *ANHAK(JERS,VAN WEISHAUPT, Noch de oorfpronglijke fchriften, noch mijne uaarfpooringen, ontdekken mij de waare. titels van den Aréopagiet Solon. ■ Men ziet hem geen' grooten. rol fpeelen in de gedenkboeken der Orde., Zijn waare naam is Micht; hij droeg het kerklijk kleed te .Freifingen, Gelukkig nog indien het dit was wat hem in het vervolg bijna niets waardig maakte voor Weishaupt. Onder den naam van Aleibiades vindt zich ook op dezelfde lijst de Heer Hoheneicher, wiens hoedanigheid van zamenzweerer ip den Raad van Weishaupt hem niet verhinderde ook plaats te neemen in den Raad van Freifingen, in hoedanigneid van Raadsheer. De elfde dezer Aréopagiten is de Baron van Siïrockenftein; zijn oorlogsnaam is Mahomet. Wij zullen hem welhaast gantfche Provintiën van het Illuminatismus zien bellieren. Korten tijd na dezen Mahomet. werd een nieuw Aréopagiet ingewijd, onder den naam van Gertnamcus. Zijnen waaren naam niet kunnende ontdekken, wil ik ffiij deswegens aan geene gisfingen overgeven.. Dit zelfde tijdvak levert daarenboven, onder de, eenvoudig ingewijden tot.de eerfte graaden, een groot aantal belangrijke Broeders. Zoodanig is, bij voorbeeld, die Ma^gb.traatsperfoon van Eichftadt, Lang genaamd, en in de Orde bijgenaamd Tamerlan. Zoodanig is ook de Geheimfchrijver Gei/er. ik weet den caracteristieken naam van dezen niet;  IN HET EERSTE TIJDVAK. fjl niet; doch de brief van Weishaupt, over da aanwinst van dezen Broeder, toont ons al het belang dat hij hechtte aan wervingen van dezen aart, en al het voordeel dat hij daar mede wist te doen om zijn Illuminatismus vertrouwen te doen winnen. Deze brief is van den 10 Junij 1778. Men kan in het voorbijgaan opmerken, dat hij in de oorfpronglijke fchriften de eerfte is gedag» tekend in den ftijl der Perfiaanfche tijdrekening, naamlijk van den 10 Chardard 1148. M De „ aanwinst van den Geheimfchrijver Geifer,'' zegt Weishaupt daarin tot zijn' waarden Cato, „ is zoo nuttig voor ons, dat onze zaaken daar i door eenen geheel anderen keer zullen nee„ men. Zij zal inzonderheid dien al te fterken t* fchijn van nieuwheid doen verdwijnen. Het » is daarom dat gij, ik en de gantfche Orde ,, ons daar over moeten verheugen. Thans kun» v nen wij ons vleijen iets groots te zullen doen. * Door zich met ons te verëenigen zetten man» nen van dien ftaat en van dat belang onze „ ontwerpen meer gewigt bij. Zij dienen om „ onze jonge lieden in teugel te houden. Ver„ zuim niet aan Mijnheer den Geheimfchrijver ,„ mijne onderdanige complimenten en dankbe„ tuigingen te doen. Lieden van dit gewigt „ moeten bij ons het recht hebben zelf hun „ caracïeristieken naam, hunne bediening en de » foort van arbeid die hun behaagt te kiezen. F 4 n Draag  6ü VOORJM. AAHHANGGRS VAN .WBISH3WPT, „ Draag zorg mij .daarvan te onderrichten-, op „dat" ik de behoorlijke fchikkingen daartoe ,, maake (*)." • In deze clasfe van belangrijke Broeders moet men hier ook nog ftellen. dien Graaf Savioli< den Brutus van Weishaupt, den Baron Van Maggeuhof, dien hij tot zijn' i$ci0n4 en den Graaf van Papenheim, dien hij tot zijn' Alexan'der maakt. Laat ons, alvoorens op deze lijst nog belangrijker naamen vari Ministers, en Vorsten te zoeken, Weishaupt op nieuw zijne oogmerken hooren ontwikkelen, en 'zijne aanhangers aan het werk ftellen, vooral wanneer het ?er op aankomt om alle die Aristocratifche edelen in zijne ftrikken te lokken, en om hen tot eerfte werktuigen, tot apostelen en voordplanters te maaken van eene zamenzweering van welke zij de eerfte flagtöffers moesten zijn. „ Hebt gij dan niet," fchreef hij den 10 Phara* yardin 1149 (ji Maart 1779) aan zijne Atheniënfers van Munchen, „ hebt gij dan niet in „ uw Athenen eenigen dier vreemdelingen, die „ men aanvanglijk in onze Orde zou kunnen „inwijden, ten fpoedigften tot den giaad van „ Minerval verheffen, eenvoudig voorzien met „de kennis van dezen graad, en zonder hen „ meerder te zeggen, hen uitzenden om het „ ftelfel te vestigen, en om ons discipelen te „ wer? O) T. 1, Lett. 13 a Caton.  IN HET EERSTE TIJDVAK. 6$ w werven in hun vaderland, bij voorbeeld in „ Augsburg, Regensburg, Saltzburg, Landshut „ en andere fteden? Gij moest, om deze lieden n te vinden, u een weinig in de zamenleving „ indringen, en de gezelfchappen en openbaare y, bijëenkomften bezoeken. Dewijl gij reeds „ zoo veele dingen gedaan hebt, doet dan ook w nog dit. In Erzerum (Eichftadt) en in geheel „ Frankenland zoude ik angemeene voorderin„ gen maaken, zoo ik in dat land twee Edellie. „ den in onze geheimen kon krijgen, die ik zeer H wel ken, beiden yerflandige mannen en zeer ge„ acht om hunnen adeldom. — Deze aanwinst „ zou ons aanhangers verfchaifen van rang en „ adel, en vernuftige lieden die voor ons on* ,, der hunne gelijken zouden werven door ge„ heel Frankenland. — Wanneer wij eenen nieuj, wen graad geven in Athenen, zouden wij „ deze twee Ridders bij de plegtigheid kunnen „ roepen. Dit zouden nieuwe Candidaaten zijn „ voor eenen hoogeren graad. — Hun aanzien „ en hun adeldom zouden ons daarenboven „ dienen om Brutus en onze andere edelen een „ weinig te beteugelen. — Eindelijk zou TamcrM lan of de Raadsheer Lang, die niet gelooft „ dat 'er in Erzerum andere aanhangers zijn „ dan de geenen die hij kent, ten hoogden ver„ wonderd zijn, van menfchen van eenen hooge„ ren rang te vinden, die hij niet wist dat tot ,, de onzen behoorden, Edellieden waar voor F 5 hij  6f VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAUPT, n hij ongemeen veel achting heeft. Raadpleegt daar over (*)." In de volgende brieven ziet men dat die jonge Brutus, dat wil zeggen die Graaf Savioli den teugel van eenen anderen Graaf niet meer nodig heeft. Hij maakt zich ook tot apostel der Secte, en vertrekt tot eene onderneeming van welke Weishaupt zich veel voordeel belooft. Men kan oordeelen van den iever met welken hij zijnen last volvoerde, uit de eer die Weishaupt hem bewijst, door hem in het bijzonder de Br > ders aanteduiden , die als onnut moesten terug gezonden worden. Om nog beter te oordeelen van de dienden die hij bereid was te bewijzen , moet men hem zelf zijne erkentenis hooren uitdrukken voor de gunden welken, hij reeds van de Orde ontvangen had, en hoe bij zich vleit om nieuwe te verdienen. Zijq brief is gericht aan de voortreflijke Opperden, van het Illuminatismus, en is vervat in deze bewoordingen : „Ontvangt, Voortreflijken J de betuigingen * mijner levendige erkentenis , voor den derden * graad met welken gij mij vereerd hebt. Alles „ is in denzelven fchoon, groot en edel; alles „ daarin voldoet aan, het denkbeeld dat ik bij „ den tweeden daarvan reeds gevormd had. » Zeer zeker zal ik trachten mij uw vertrou- » wen 'CD T. i, lett. 39. )  ïn HET EERSTE TIJDVAK. „ wen waardig te maaken. Rekent voortaan „ op het mijne, en op mijne volmaakte en on* „ bepaalde verknochtheid. Niets ter wereld, „ neen, niets kan mij voortaan onttrekken aan „ uwe wetten en aan den wensch om door u w geleid te worden. „ Gij fchreeft mij vóór eenigen tijd dat ik „ niets meer aan het Hof moest zoeken, dewijl „ ik daar niets van verwagten kon. Ik heb dit n bevel gevolgd; doch dewijl de Ministers van ,, het bewind mij thans eenige blijken van gene„ genheid geven, hebben mijne zaaken eenen „ anderen keer genomen. De hevige ziekte „ van den Keizer aan het Vicariaat van het Rijk „ hebbende doen denken, heeft men de oogen „ op den Broeder Pericles geflagen, en op mij v tot den post van Raadsheer aan dit Hof; en „ ik heb thans de gtoottte hoop om Geheimraad h te worden. S.... houdt zich voornaamlijk „ met mij bezig, en ik heb dit te danken aan „ de vriendfchap der Broeders Celjus én Alfretk „ Zoo ik ooit eenig gezag verkrijg, zal de zee* „ voortreflijke Orde zien hoe zeer mijn hart aan „ haar verkleefd is, hoe ik haar geheel toebehoor. m Doch tot op dit oogenblik kan ik niet ander* * dan wenfehen aanbieden, enz. Hoe wel de gunstbewijzen die den Graaf SaVioli zoo veel iever ingeboezemd hadden, nog ve> (*) Ecrits orig. qiiibirs Iicet de Brutus, t. %.  66 VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAUPT, verre af waren van de laatfte geheimen, had hij echter eenen broeder in de Orde die ongetwijfeld zich niet vleide om zelfs tót dezen derden graad te geraaken. De Broeder Werver had hen onderfcheiden; de brief in welken hij hunne aanneeming aan Spartacus bericht , zal ons doen zien welke andere foort van dienften.de Orde van dezen laatften kon verwagten. „ Zie hier," fchrijft Cato aan Spartacus, n de » nieuwe hoop die ik heb voor de Orde. Na „ lange toebereidfelen heb ik eindelijk den jon„gen S.... (Savioli) geworven. Deze zal ons „ zijnen broeder leveren, die onze zaaken te „ Augsburg aan den gang kan maaken. Zij zijn „ beiden rijk» Ik neem den eerften aan als een „ftabené, dat wil zeggen als een dier Broeders „ die wij in de laagfte graaden moeten houden. „ Ik neem hem voor eerst aan om dat hij ons » bij gelegenheid zijn huis kan leenen, hetwelk ,, zeer gefchikt is voor onze vergaderingen, ten „ tweeden en voornaamlijk om dat hij ons met ,, zijne beurs behulpzaam kan zijn; damit 'er w on geld beitraget."" De zelfde brief vertoont in deze bewoordingen een tweede /la bené van dezelfde foort: „ De Broeder Livius (Rudorger} moet voortaan „ aangemerkt worden als behoorende tot dezelfI de c,asfe' Wè heeft mij openhartig bekend M dat hij noch tijd, noch lust had om zich aan » onze werkzaamheden overtegeven , doch dat » hij  1W HET EERSTE TIJDVAK. <$? „hij bereid was om zijn geld bijtedraagen tot „ de voordgangen der Orde, en om ons boeken „ te verfchaffen voor onze boekerijen en werk„ tuigen tot onderzoekingen. — Ik heb hem te £ verftaan gegeven dat hij wel onder ons kon „ blijven , doch enkel in de clasfe van zulken „ die ons met hun geld helpen Dus wist Weishaupt te gelijk de beurs, de onkunde , de ongodsdienftigheid en de dwaasheid zijner ingewijde Marquifen, Ridders, Baronnen en Regenten ten voordeele zijner ontwerpen aanteleggen. Reeds telde hij 'er van deze foort tot zelfs in de Keizerlijke Kamer van Wetzlar. Want zedert den 29 Augustus 1778 vindt men op de lijst der ingewijden dien zelfden Minos, dien Dütfurth, die zoo ieverig was om ook Zusters Uluminaaten aan de Orde te geven (f). Men vindt hem aanvanglijk geftraft met eene af ftelling, als verdagt bij de Broeders (gv. Doch welhaast maakte zijn iever en zijne onderwerping hem te gelijk de bewondering en de fpeelpop van Weishaupt. Men heeft deze behendige zamenzweerer, om de Broeders te beter te leeren kennen, van hun zien vorderen, dat zij zelf een fchets maakten van hunnen levensloop ; dat zij een omftandige bekentenis dee- (*) Torae 1, Sect. 32, Lett. de Caton a Spartacus. Ct) Zie 3de Deel dezer Gedenkfchr. 2de Hoofdft. CS; Zie la liste, T. tt Ecrits orig. Seét. 4.  *8 VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAUPT, deeden van hunne driften, hunne vooröordeelêri en hunne gewoonten. De Asfesfor van de Keizerlijke Kamer onderwierp zich zoo ftipt aan deze wet, dat Weishaupt meende zijne Are'opagiren daarvan te moeten onderrichten in deze bewoordingen: „ Minos, dis man die zulk een „ groot aanzien geniet, fchrijft in dit oogenblik de „ gefehiedenis van zijn leven. Hij is nog. niet tot „aan zijn zeventiende jaar, en hij\ heeft reeds „ drieënnegemig bladen, en hij is vijfenveertig „ jaaren oud. Dit is wel iets anders dan die alge. » meent belijdenisfen. Ziet daar wat men met de n menfchen doen kan wanneer men hun vertrouwen „ weet te winnen, en hen van de heilzaamheid der „ zaak kan overtuigen (*)." Vol van deze overtuigmg leerde de Keizerlijke Asfesfor zoo wéi de konst van anderen te overtuigen, dat wij hem in het vervolg Provinciaal der Orde zullen zien. Hoe ieverig Weishaupt'ook was om voor zijn Illuminatismus aanhangers van deze eerfte clasfen van den adel of van Magistraatspeifoonen te verkrijgen , beval hij nog meer bijzonder aan z.jne Wervers om nieuwelingen te maaken onder de Profesfors en Schoolmeesters, als het waare middel om jonge lieden van allerleien rang aan zich te trekken. Vandaar dat dien Hermes. Tnsrnégiste, van zijnen waaren naam Socher. opCO Ewits orig. Tomé a, Lett. 7 & l0.  . 'IK «Et EERSTE Tij D VA é. öpperfte der fchoolen te Landsberg, gelast tvierd om te Waaken tegen de Jefuiten, als de verklaarde vijanden van het onderwijs dat hij zijnen discipelen moest geven (*). Vandaar ook alle de zorg die Weishaupt betoonde om zijne Hoogefchool te Ingolftadt optevullen met Profesfors en Leermeesters, welke aan de Secte verknocht waren; vandaar al dien aandrang bij de aanhangers van Munchen om te bewerken* dat, door de tusfchenkomst van eenige Minister» de Jefuiten verjaagd wierden, om dat zij zijne Orde de vier Profesfors SchoMner, Steingenberger, Wurzer en Schlegel hadden doen verliezen ; om dat hem aan de Univerfiteit niet meer overbleven dan drie medebroeders om de Jefuiten te kunnen wederftaan (f). Vandaar deze geheelè lijst van Profesfors Illuminaatenr in de fteden waar de Secte zich vestigde, als daar zijn Krenner, Lemmer, Westenriedcr, onder de naamen van Arminius, Cortez en Pijthagorasi Deze laatfte verliet de Orde, en zijn oorlogsnaam werd gegeven aan den Bibliothecaris Drexlj doch als Profesfor kon men hem verplaatfen door Kundler en Lolling, en vooral door dien Baieram* mer, dien Weishaupt aanvanglijk zijnen Zoroas* ter noemt, dien hij vervolgens tot zijnen üon* fucius maakt, en dien hij niet naar Ingolftadt lokt O) T. i, Lett. 28. (t) T. 1, Lett. 36, 30 Janv. 177 J»  ?0 VOORN. AANHANGERS VAN WEISHAUPT, lokt dan om eenen medehelper te hebben door zijne hand gevormd in de konst van de jonge lieden te verleiden en te werven (*> Vandaar eindelijk dien iever om aanhangelingen in alle huizen van opvoeding te zenden, en Vooral dien aandrang van Weishaupt bij Cato en Marius, wanneer hij hen vraagt, of zij niet eenige Broeders hebben, bekwaam tot den rol van Aannee. mer, die men naar de Hoogefchoolen van Saltzburg, Infpruck, Frijburg en anderen zou kunnen zenden (f). Van alle de aanwinnen door deze Aanneemers onder de jonge ftudenten gedaan, zal het genoeg zijn hier te noemen Eckart en Kapfinder, een' zekeren Michl en eenen Ried/, geworven onder de naamen van Saladin, Thales, Timon en Euclides. Dit waren nog niet dan fchoolieren van agttaen of twintig jaaren. Sauer, 0f de Attila der Orde en zijn Keizer Cïaudius, of Simon Zwach, neef van den vertrouweling Cato, waren niet ouder. Op deze jaaren waren zij te aangenaarner aan Weishaupt; hij vond hen beter gefchikt om te vormen. 'Er ontbrak veel aan dat zijne andere aanhangers nog niet waren zoo als hij hen gaarne had gezien, dat wil zeggen, dat zij nog niet alle», even als hij, flechts éénen wensch, één oogmerk, één groot belang hadden, (*) Zie vooral T. i, Lett. 24. (t) ld. Lett. 40.  IN HET EERSTE TIJDVAK. 7'- den, dat, naamlijk, zijner ontwerpen. Hij vond ook in het begin bij allen die onderwerping niet welke hij nodig had om in hen niet anders te zien dan werktuigen zijner aanflagen. Zoodanig als hij zelf hen affchetst bezaten de aanhangers der Aristocratie, enkel door dat zij rijk waren, alle de ondeugden van hunnen /land; zij waren dom, hoogmoedig, lafhartig en lui; zij zogten niet in de geheimen te voorderen dan om hunne, nieuwsgierigheid te voldoen, of zelfs om te fpotten met den glans der graaden (*); en hij begeerde menfchen die deze glans verblindde, die door denzelven opgetogen wierden. De verwijtingen, die hij aan veele andere aanhangers doet, vertoonen ons eene bende Ingewijden zonder zeden, die door het geen zij in de Orde doen, niet anders zoeken dan hunne driften, hun belang en hunne gierigheid te voldoen, die dikwils door hunne ongeregeldheid en ergernis den Stichter bloot fielden, om gehouden te worden voor eenen bederver der jeugd (f); en hij had menfchen nodig, die, even als hij, in het geheim de fchandelijkfte driften wisten te bevredigen, en te gelijk al het uiterlijke van deugd, bedaardheid en wijsheid wisten aanteneemen, hetwelk hij zoo zeer behoefde om zijn Illumi» natismus vertrouwen te doen winnen. Wij hebben hem genoodzaakt gezien om in zijne vertrouw- O») Zie f. a, Lett. i. (f) ld. Lett. u. IV. Heil. G  VOORN, AANHANGERS VAN WEISHAUPT , trouwlijkheden de oneerbaarheid zijner zeden te ontdekken, zoo wel als de fnoodheid der middelen van welken hij zich bediende om zijne gewaande eer te beveiligen; en echter verwijt hij in deze bewoordingen aan zijne eerfte aanhangers het nadeel dat zijn Illuminatismus lijdt door hunne openlijk bekende bedorvenheid 5 « Ife n ontvang van Thebes (van Freifingen) nood„ lottige tijdingen. Zij hebben aan de gantfche „ ftad ergernis gegeven door in onze Loges „ toetelaaten dien Propertius, een vuige lichtmis, „ verzoopen in fchulden, een verachtelijk voof» werp.... In deze zelfde ftad is ook de Broew der D.... niet anders dan een flegte kerel. „ Onze Socratcs, die ons zoo veele uitmuntende* „dienften zou kunnen bewijzen, is geduurig „ dronken. Onze Augustus heeft zich den flegtn ften naam op den hals gehaald. Broeder Al. „ cibiades zugt den gantfchen dag, en droogt uit * aan de voeten zijner waardin. Tiberius heeft „ de zuster van onzen Diomedus willen verkrach„ ten en heeft zich door den man laaten be„ trappen. Hemel! welke menfchen heb ik dan Hdddr voor Aréopagiten! Wij lieden offeren n voor het welzijn der Orde onze gezondheid, „ onze fortuin, onzen roem op5 die Heeren ge. * ven zich over aan hunne vermaaken, aan den * WeI,ust» geven openlijke ergernis, en willen „niettemin alle onze geheimen weeten. Van * dit oogenblik af aan befchpuw ik Tiberius „ (Alerts)  TN HET EERSTE TIJDVAK. 73 Ü (Mertz) als op onze lijst doorgefchrapt. Ö * Aréopagiten, Aréopagiten! Hoe veel liever „ zou ik wenfcheu 'er in 't geheel geen te heb„ ben, of 'er ten minften te vinden die meer „ werkzaam en onderworpen zijn (*)/" Deze klagten zijn op verre na de eenigfte niet die het denkbeeld ontwikkelen, dat Weishaupt zelf had van zijne horde van aanhangers* De volgende brief toont nog beter de ongerustheid aan welke hun fchandelijk gedrag hehi veroorzaakte, en alles wat hij daarvan vreesde ten nadeele zijner Secte. Na tot hun gezegd të hebben: „ Verneemt dat gij in de ftaatkunde en w in de zedenleer nog verre agter zijt," voegt hij daarbij: „Oordeelt, oordeelt zelf, indien „ een man als onze Marcus Aurelius (een Pro„ fesfor van Gottingen, van zijnen waaren naam „ Feder) wist welk eenen hoop van lieden zonder „ zeden, van ontucht/gen, leugenaars, fehulden- * maakers, zwetfers en verwaande zotten gijlieden „ onder u hebt; indien zulk een man dit zag, „ welk denkbeeld zou hij zich van ons maaken? „ Zou hij zich niet fchaamen lid te zijn eener „ focieteir van welke de hoofden zulke groote „ dingen belooven en het fchoonjle ontwerp zoo „ /legt uitvoerenen dat alles door hunne hal- * ftarrigheid, en om dat zij niets aan hunne è verCO ld. T. a , Lett. $ G a  74 VOOm. AANHANG* VAN WEKÏfAüPÏ> » vermaaken weeten opteöfferen? Bekent opeiv w hartig, dat ik gelijk heb. Oordeelt of ik om „ eenen man te behouden als deze Marcus Au„ relias Feder, wiens naam alleen ons de keur „ van Duitschland waardig is, niet uwe gantfche „ Provintie van Griekenland (van Beyeren) be„ hoorde opteöfferen, en zelfs de onfchuldigen „ zoo wel als de fchuldigen? En zoo ik daar „ toe overging, wiens fchuld zou het zijn ? Is . het niet beter de verrotte leden aftefnijden dan „ het gantfche ligchaam te verderven ? Zoudt gij „ wel zoo onrechtvaerdig zijn van te willen zien „ dat eene focieteit van uitverkooren mannen „ de hervorming van het heelal liet vaaren, en „ dat om de ongeregeldheden en ergernisfen die w onder u beerfchen? O' dit zou erger zijn dan „ alle booswichten van alle tijden en van alle „ werelden. Die geenen dan van uwe Heeren » die dit plan niet aanftaat, die geenen die meer v, hunne eigen vermaaken en elendige driften „beminnen, die geenen, eindelijk, die geen „ belang ftellen in de goedkeuring van het beste „ gedeelte des menschdoms, en die, om dezel„ ve te verdienen, niet met ons willen werken, „ om van het menfchelijk ge/lacht niet dan eene „ enkele familie te maaken; zulken bid ik, oï „ ik bezweer hen, dat zij ten minften ons werk w niet verhinderen, en dat hunne ongeregeldw heden ons niet tot vruchten de fchaamte sn „ fchan-  IN WET SEKSTE TIJDVAK. *•$ ■„ fchasde doen oogften. Dit zou erger zijn dan m wezenlijke moordenaars, erger dan de pest (*X • Hoe gegrond ook deze verwijtingen waren in den tijd dat Weishaupt niet afliet dezelven te herhaalen, konden nogthans de voordgangen van zijn Illuminatismus hem bewijzen dat, hoewel zijne aanhangers zich aan hunne vermaaken overgaven, zij echter het groot oogmerk zijner verborgenheden niet uit het oog verlooren. De gefchiedfchrijver kan daarvan oordeelen ^uit de volgende Nota; dezelve zal ons hunne gevolgen aantoonen en het verflag dat de Broeders zorgden elkander daarvan te doen; te gelijk kan zij veele verborgenheden der omwenteling ophelderen. Nota omtrent de voordgangen der Illuminaa. len in Beijerent gevonden in de papieren van Cato-Zwach, door zijne hand gcfchreven, en gevoegd in het eerfte deel der oorfpronglijke Schriften. Deze Nota begint met deze woorden: Het getal in Griekenland beftaat in — Het zij Zwaeh dit getal der Broeders in Griekenland. dat is te zeggen in Beijeren, niet aangetekend beeft, het zij de Uitgever goedgevonden heeft hetzelve in blanco te laaten, het wordt althans hier niet gevonden. Mr, Robifon vult hetzelve in met 600; doch hij zegt ons niet op welk ge- C*) Ecrits orig. t. a, leu. 80. G3  *6 VOOJj.Ni AANHANGERS VAN WEISHAUPT, gezag; mij vergenoegende met flechts te vertaa* len, Vervolg ik met Zwach, . . n Wij hebben in Athenea (in Munchen) i. Burghaujfen , Straubingen en in Ephe„fen (Ingolftadt); wij zullen er binnen kort j, ook eene hebben in Corinthen (in Regensburg). „ Wij hebben (in Munchen) een huis voor „ ons gekogt, en wij hebben onze maatregelen „ zoo wél genomen, dat niet alleen de Burgers „ niet meer morren tegen onze vergaderingen, „ maar dat zij met achting van ons fpreeken wanneer zij ons openlijk naar dit huis of naar ,, de Loge zien gaan. Indedaad dit is zeer veel » voor deze ftad. Wij hebben in dit huis een kabinet van de „ natuurlijke historie, natuurkundige gereedschappen, eene boekerij; en dit alles groeit „ van tijd tot tijd aan door de gefchenken der m Broeders. „ De tuin is beftemd tot de kruidkunde. « De Orde bezorgt den Broederen alle ge. g leerde dagbladen. — Door verfcheiden gedruk- „ te  IN HET EERSTE TIJDVAK. ?f w te Hukken hebben wij den aandagt der Vorn Hen en burgers opgewekt omtrent zekere meer ,, aanmerkelijke misbruiken; wij verzetten ons „ met alle onze magt tegen de Geestelijken, „ en wij hebben goede gevolgen van dezen ar„ beid gezien. „ Wij, hebben de Loge volmaakt volgens ons ,, ftelfel ingericht; en wij hebben gebroken met H die van Berlijn. „ Wij hebben niet alleen de wervingen der n R. K. CRoozen-Kruisfers) beteugeld; maar » het is ons ook gelukt dezelven verdagt te ,, maaken. „ Wij zijn werklijk in onderhandeling wegens „ eene nauwere verbindtenis met de Loge van M .... en met de Nationaale Loge van Polen.*" Andere Nota van dezelfde hand omtrent da fiaatkundige voorderingen der Orde; „ Door de konstgreepen onzer Broeders zijn „ de Jefuiten van alle Profesfors plaatfen ver„ wijderd; wij hebben de Hoogefchool van In* „ golftadt van dezelven gezuiverd. Durch dia „ verwendung der Gebrüdern werden die Jefuiten „ von allen Profesfor /lellen entfernt, die Uniyer„ fitdt Ingolftadt ganz von ihnen gereinigt. „ De Hertogin Weduwe heeft, voor het ge„ (licht der Cadets, alles ingericht volgens het „ plan door onze Orde gemaakt. Dit huis is on* G 4 „ der  7* *OÖKN. AAKHANGERS VAN WHMMtOT, „der ons opzigt; alle de Profesfors zijn leden * onzer Orde. Vijf dezer leden zijn wél vol n zien, en alle de kweekelingen zullen ons zijn „ Door de aanbeveeling der Broeders is Pit. n lades Kerkelijk Raadsheer-Fiseaal geworden. Door hem dit ambt te bezorgen hebben wij „ het geld van de kerk ter befchikking der Orde » gefield. Ook hebben 'wij door het gebruik van w dit geld reeds de flegte beftiering herfteld van „ onze - en van - Wij hebben hetzelve uit „ handen der woekeraars getogen. Z M" dU Zelfde *********** 'wij altoos nieuwe „ Jirosders onder/leunen. " broeders van de Kerk zijn door onze „zorg allen voorzien van inkomflen, p,aatren m van Priesters of van Onderwijzers. Ook zijn » door onze zorg de Broeders Arminius en Cor. „ tez Profesfors geworden op de Hoogefchool te In. „ golftadt; op deze zelfde Hoogefchool hebben » wij beurzen bezorgd aan alle onze jonge dis» apelen. ë „ Op aanbeveeling onzer Orde doet het Hof „twee van onze jonge lieden reizen, die zich » Mans te Rome bevinden. * De DuiW™ fchoolcn zijn onder het opzigt „ der Orde, en hebben geene andere opzieners • dan onze Broeders. ijf befikren e°k de ***** van veUaadtg. » De Orde beeft een groot aantal Broeders, « die  IN HBT EERSTE TIJDVAK. ff „ die in de bureau van beftier zijn, iokomften „ en toelagen bezorgd. „ Wij hebben onze Broeders voorzien van vier » kerkelijke predikftoelen. „ Binnen kort zullen wij meesters zijn van het „ gantfche Barthelemifche gefticht, beftemd voor w de opvoeding van jonge Kerkdijken. Alle onw ze maatregelen zijn daar toe genomen, en de „ zaak neemt een' goeden draai. Door dit midt, del zullen wij geheel Beijeren kunnen voorzien „ van behendige en tot ons oogmerk gefchikte Pries» *W» „ Wij hebben dezelfde oogmerken en dezelf„ de hoop omtrent een ander gefticht voor Pries^ „ ters. „ Door verfchillende maatregelen, door onver„ moeide poogingen en door de medewerking van „ verfcheiden — is het ons gelukt, niet alleen „ om den Kerkelijken Raad ftaande te houden, i9 dien de Jefuiten wilden doen fpringen, maar ip ook om aan dezen Raad, aan de Collegiè'n en Univerfiteiten alle de goederen op tfe doen „ draagen over welken de Jefuiten nog het be„ ftier in Beijeren hadden, als het gefticht van „ Zendelingfchap, de gouden aalmoes, het af„ zonderinghuis en de kas der bekeerden. Onze ,, groote Uluminaaten hebben over dit ontwerp „ zes vergaderingen gehouden; verfcheiden hebben „ gantfche nagten op dezelven doorgebragt; en —" Dit laatfte artikel is door den uitgever der G 5 oor-  «O. VOORN. AANHANGERS VAfi WEISHAUPT. oorfpronglijke Schriften wederom afgeknot. Het Hof van Beijeren heeft niet goedgevonden de naamen bekend re maaken van deze verfcheiden, het zij Ministers, het zij anderen, die Weishaupt en zijne aanhangers in deze onhandigheden zoo behulpzaam waren. Doch onder deze verfcheiden (Ministers) vermoeden de Jefuiten iterk dat geweest is de Graaf van Senfeim; die van het Engelsch Collegie, toen te Luyk gevestigd, en meenen bijzonder de onthouding aan hem te wijten te hebben van tienduizend gul. dens, die zij tot dien tijd van het Hof van Beijeren ontvangen hadden. Ik weet niet in hoe verre deze vermoedens gegrond zijn; men zal het mogelijk beter begrijpen wanneer men dezen Graaf van Senfeim , onder den naam van Koning Alfred, op de lijst der Broeders zal zien verfchijnen; doch wat 'er ook van zij, het oorfpronglijk ftuk, dat ik hier boven vertaald heb bewijst genoeg, dat de aanhangers de verwij! tingen van werkeloosheid, die Weishaupt hun deed, niet altoos verdienden. Van hoe veele geheimzinnigheden en raadfelen bereid ons deze Nota, zoodanig als ik dezelve heb overgebragt, de oplosfing niet in de gefchiedenis der omwenteling 1 Ondanks den tegenftand en de ftandvastigheid van het grootfte gedeelte der Geestelijkheid in deze omwenteling, moet men zich verwonderen van overal een zeker getal Kerkdijken te zien, die zich in alle  IN HET EERSTE TIJDVAK. ll alle de afgrijslijkbeden derzelve hebben laaten weglkepen. Cato-Zwach ontwikkelt ons ten minften wat deze ontrouwe Herders waren. Snoode huigchelaars, door de Secte zelve gevormd, die hen in haaren fchoot gekoesterd had om hen in dien der Kerk te doen overgaan. Zij zeide tot hun: Veinst voor eenen tijd de Godsvrucht, den iever, het kenmerk der Priesters; wij zullen u hunne inkomften weeten te bezorgen ; wij zullen u tot Leeraars en Herders der volken maaken. Gij zult in het openbaar het leerftelfel van hun Evangelium prediken; gij zult 'er uiterlijk alle de piigten van, uitoefenen, en gij zult in 't geheim de onzen waarneemen, gij zult ons het fpoor baanen. Het is hier de zaak niet om te vraagen: hoe zijn 'er zulke monfters gevonden , die dezen duivelfchen rol hebben kunnen fpeelen tot zelfs in het Heiligdom? CatoZwach toont hen ons aan; zij noemden zich Priesters of Domheeren, Vicarisfen, Profesfors» Leeraars van de Catholieke Kerk; zij hebben hetzelfde gedaan, gelijk wij zien zullen, in de Protestantfche Kerk ; en beide Kerken hebben mannen tot Befchermers gehad, die zaamgezworen waren tot haar bederf, Het geen de zamenzweerers gedaan hebben in de Kerk, hebben zij ook in den Staat gedaan; zij hebben dit gedaan reeds zedert de eerlte jaaren hunner aanflagen. Het is al wederom, Cato-Zwaclt die ons hier de konstgreepen, de oog-  3* TOORN. AANHANGERS VAN WOMBAtJlVi oogmerken en de gevolgen der Sefle aantoont, ^ haare aanhangers weet intedringen in de raadsvergaderingen en in de bureaux vatl open. bwr beftier, en hen door den Vorst enTn Saat weet te doen bezoldigen; terwijl zij in den Raad der Vorften en Staaten alle hunne verraderlijke ontwerpen invoeren, hunne gantfche zamenzweering tegen Vorften Jt£L fcwS T°ndert ZiGh °Ver eene dewelke ich jnt gebooren te worden met alle de grondze fTr 71 hf JaC°HniSmus• in *■ boezem zelfs dier fchoolen door de Vorften gevestigd zegt van het gefticht, opgericht door de Hertogin Weduwe, verklaart ook dit raadfel Eindelijk zal de gefchiedfchrijver ook noaaioeten vraagen vanwaar de Secte alle die fchaf te« kreeg, die verkwist wierden tot de voordPlanting haarer Hellingen, tot de reizen haarer apostelen, tot het onderhoud haarer aanhangers Zij toont ons immers zelve, dat haare NieuW bngen opgevoed wierden ten kosten der publieke gebouwen, dat haare reizigers betaald wierden door Vorften, die hen aan de onderfcüdene Natiën waanden te zenden ter ontdekking van konften en wetenfchappen, en Z ZZ zweerers aan dezelven zonden. Zij toont zelve a.n dat haare aanhangers ingedrongen wierden ïi Jet heft.er van Kerkelijke goederen, en dat m uit deze zelfde goederen de fchulden haarer Lov  ï» fiET EERSTE] TIJDVAK. ges betaalden, de apostelen der zamenzweering voedden, en haare clubs herftelden en vermenigvuldigden. Dat de gefchiedfchrijver de voorwaarden overweege, op welken zoo veele Broeders hunne ambten en inkomften verkregen, en hij zal de fchatten der Seéte zien vermeerderen met alle de gedeelten der inkomften die zij wist intehouden boven die, welke zij aan de Broeders bezorgde in de Kerk of in den Staat. Doch 'er zijn in deze Nota raadfels van eenen anderen aart. Men ziet Cato-Zvzach zich te gelijk verheugen over eene Metfelaars Loge in Munchen, door de Uluminaaten opgericht, en over de zegepraal door deze Uluminaaten behaald op de Vrije-Metfelaars Roozen-Rruifcrs. Wat is dan toch te gelijk die medeftreeving, die begeerte om de Broeders Metfelaars naartebootfen, en deze oorlog verklaard aan de voornaamfte aanhangers der Vrije-Metfelarij ? Deze vraagen brengen ons tot de ontwikkeling van het voornaamfte middel uitgedagt ter voordplanting zijner ontwerpen. Zij vloeijen voord uit zijne eerfte poogingen, uit de verfcheidenheid zijner middelen, uit zijne gevolgen , en eindelijk uit de zegepraal zijner indringing in de Metfelaars Loges. Ik zal,tot de oplosfing derzelven,in de volgende Hoofdftukken alles verëenigen wat de archiven der Secte, de brieven, de gefchriften, de bekentenisfen haarer voornaamfte aanhangers ons het meest onderrichtends aanbieden omtrent dit  H TIJDVAK DER GElLLUMINiSEERDE dit groot ontwerp. De uitvoering daarvan behoor: tot het tweede tijdvak der-Sedte, tot dat geene hetwelk ons zoo ongelukkig geoorloofd is te noemen het tijdvak der geïllumineerde Vrije-Metfelarij, DERDE HOOFDSTUK. tijdvak der geïlluminifeerde Vrije-Metfelarij, proeven van Weishaupt omtrent de Metfelaars Loges ; aanwinst van Knigge en zijne eerjle dienjlen. Laat ons voor een oogenblik alles wat mefi in deze Gedenkfchriften gevonden heeft omtrent den aart, het oogmerk en den oorfprong der Metfelaars geheimen, onder de gisfingen en zinnebeelden fteilen; laaten wij verönderftellen dat hunne grondverborgenheden voortaan ondoordringbaar zijn; laaten wij zelfs de Achtbaare Broeders den roem en de, verdienden hunnef voorzaaten laaten verheffen; ongelukkig voor de kinderen zijn wij thans aan het tijdvak waarin al dien roem verdooft en geheel vedwijnt, waarin hunne redenaars zelf uitroepën: „ Broeders en „ Medgezellen ! geeft een' vrijen loop aan uwe * droefheid. Zij zijn voorbij die dagen vair u eene  VEIJE'METSELAIt IJ, enz. 85 eene fchuldelooze gelijkheid. Hoe heilig onze „ verborgenheden ook geweest zijn, de Loges „ zijn bezoedeld. Broeders en Medgezellen! „ laat uwe traanen vlieten; kleed u in rouwgé* „ waad, en komt onze tempels fluiten; de on„ gewijden hebben in dezelven weéten te drin„ gen; zij hebben die tot fchuilhoeken hunner „ godloosheid, tot moordkuilen hunner aanfla» „ gen gemaakt: zij hebben 'er hunne gruwelen n en de verwoesting der volken beraamd; be„ weenen wij onze Legioenen die verleid zijn. „ De Loges die zich voor de zamenzweerers „ geopend hebben moeten voor altoos voor ons, „ voor elk waar burger gefloten zijn." Deze akelige klaagtoonen, deze wanhoopige treurgalmen zijn de mijne niet; ik heb die gehoord uit den mond der Achtbaaren; zij zijnde lijkreden der Metielarij, uitgeiproken in tegenwoordigheid! der Broeders, voor de laatfte maal vergaderd in eene Duitfche Loge, en zugtende over het treu» lig noodlot hunner Orde (*_). Ongelukkig voor de eer der Broeders moeten wij hunne droefheid billijken, en kunnen wij niet verbergen hoe rechtmaatig dezelve zij. Wat ook voormaals alle haare geheimen waaren , de Vrije-Metfelarij is fchuldig geworden. Zoo zij zulks niet is door haarzelve, is zij het door Weishaupt. Zij heeft °f C*) Zie de Aanfpraak van eenen Redenaar der Metrelaars, tot iluiting hunner Loge.  TIJDVAK DER OEÏLLTJMINISEERDB Of hij heeft door haar de rampfpoedigfte def omwentelingen berokkend. Deze verfchriklijke waarheid kan niet bewimpeld worden i de ge. fchiedenis moet van dezelve fpreeken en de bewijzen daar voor leveren. Dit i8 hier de grootfte les welke zij nog te geven heeft omtrent de gevaarlijkheid der geheime Sociëteiten. Reeds in de eerfte dagen van zijn Illuminatismus had Weishaupt begrepen welke partij hij voor zijn ontwerpen zou kunnen trekken van de menigte der Vrije-Metfelaaren die in Europa ■verfpteid waren, indien hij tot eene verbindtenis met dezelven komen kon. . Ik moet u wat „ nieuws zeggen," fchreef hij in het jaar i7?7 aan zijnen aanhanger Ajax; „vóór den aann ftaanden vastenavond ga ik naar Munchen om „ Vrije-Metfelaar te worden. Laat u dit niet „ontftellen, onze zaaken zullen daarom niet .„ minder hunnen gang gaan . doch door dezen „ flap zullen wij eene nieuwe verbindtenis of een „ nieuw geheim leeren kennen, en wij zullen daar „ door jlerker worden dan de anderen (*;." Hij ontving indedaad de eerfte Metfelaars graaden in de Loge genaamd van den 7%^L.. Hij zag tot hier toe niet dan het fpel eener onfchuldige broederfchap; doch hij zag in dit fpel de gelijkheid en vrijheid al het genoegen der Broeders uitmaaken; hij vermoedde dus dieper ver- 0 Ecrlts orig. T. i, Lett. 6 k Ajax.  VRIJE-METSELARIJ, tUZ. 8?> verborgenheden. Men zeide hem te vergêefsch dat alle Godsdienftige en ltaatkundige gefchillen uit de Loges verbannen waren, dat elk waar Metfelaar volkomen getrouw was aan zijnen Vorst en aan het Christendom; hij zeide dit ook aan zijne Nieuwelingen, en hij wist hoe het in zijn Illuminatismus met alle deze verzekeringen ging. Hij geloofde ligtelijk, dat het even zoo zoude zijn bij de Vrije-Metfelaaren. Weldra verfchafte de vertrouweling Zwach hem het middel om tot hunne laatfte geheimen doortedringen, zonder verpligt te zijn de proeven daar* van te ondergaan. Deze aanhanger had in Augs» burg een onderhoud gehad met eenen Abt, Marotu genaamd. In dit onderhoud had Marotti hem de hooge graadcn gegeven-, en zelfs die der Schütfche Loges; hij had hem alle de verborgenheden verklaard, die, zeide hij, voljlrekt gegrond waren op den Godsdienst en op de Kerkelijke ge fchiedenis. Cato-Zwach leert ons hoè gunftig deze uitlegging moest zijn voor de aanflagen zijner godloosheid, wanneer hij ons zegt met hoe veel zorg en fpoed hij zijne ontdekking aan Spartacus-Weishaupt bekend maakte (*). Op de enkele tijding, en alvoorens nog de omllandigheden van dit onderhoud te weeten, antwoordde Weishaupt, die mede geene onderzoekingen ge- fpaard (♦) Zh U journal it Caton, diarium des Cato, Ecrits origimux, T. i. IV, Deel. H  88 TiJdvak der geïllumiotseerde ipaard had, aan den vertrouwden aanhanger. „ Ik twijfel of gij het waare oogmerk der Vrije„ Metfelarij wel weet; maar ik heb daar omtrent „ zelfkennis opgedaan, waarvan ik in mijn plan « gebruik zal maaken, en die ik bevaaren zal n voor onze meer gevorderde graaden (♦) " Cato gaf welhaast verflag aan zijnen meester van deze uitlegging; en als toen fchreef hem Weishaupt' „ De belangrijke ontdekking, welke gij gedaan * hebt in Nicomediën (in Augsburg) in uw on„ derhoud met den Abt Marotti, verheugt mij „ ongemeen. Maak gebruik van deze omjlandig„ heid en trek 'er al het voordeel uit dat gij zult „ kunnen (f)." Bij het lezen van alle deze vertrouwlijkheden vraagt natuurlijk ieder een: Wat toch betekent de bhjdfchap der twee gedrochtelijkfte zamenzweerers die ooit beftaan hebben, op de enkele tijding der geheimen, verborgen in de agtergraaden der Vrije-Metfelarij, i„ die zelfs der Loges die het waardigst waren aan de Schotfche Broeders? Was Weishaupt zelf dan vooraf door de Metfelaars onderricht van de uitlegging die Iwj geeft aan hunne zinnebeelden, en die hij wezenlijk in zijne verborgenheden te pas brengt £r waren dan reeds in deze agter-Loges 'der Mee- O ld. Lett. 31, du 2 Dec. i7yg. CD ld. Lett. du 6 Janvier fuivant. 0) Ziè 3de Deel «Uzer Gedenkfchr, graad van Épopt.  VRrtE-MfcTSELAftlt, êtiz. S0 Metfelarij eene ongodsdienfttgheid eh ofitwefpen, welken ter voorbereiding konden dienen tot de aanflagen van Zwach eh Weishaupt! Het anr> woord hier op is treurig; doth moet men zich zeiven hier omtrent verblinden én zich de waarheid daarvan ontveinzen? Moet men voor de eer der Metfelaaren de ftrikken verzwijgen dié men hun verbergt, en die men niettemin uitfpreidt voor hunnen Godsdienst en voor dieri der volken (*)? Voortaan verzekerd van zijne ontdekking, begon Weishaupt de oprichting te verhaasten vari eene Metfelaars Loge voor zijne aanhangers iri Munchen. Hij beval van toen af aan alle zijné Aréopagiten zich te doen aanneemen als VrijeMetfelaars. Hij maakte alle fchikkingen oni hetzelfde te doen in Eichftadt en in alle zijne andere coloniën (t> Ondanks alle zijne poögingen in dit vak waren de gevolgen zeer langzaam. Hij had de geheimen der Vrije-Metfelaaren, en de Vrije-Metlëlaars hadden de zijné niet; de Roozen-Kruifers zagen met verdriet eene nieuwe geheime focieteit verfchijnen* welke (*) Wij moeten hier wederom uitzonderen die Metfelaars welken zich aan de drie teifte graaden houden, en vooriil dezulken' die geene waare Mc fularj erkmuen dan in deze drie gr.iaden ; duch dat zelfs zulken niet vergeeteh, dat het juist hunne graaden zijri die ten dekmantel geftrekt hebben aan de groote ontwerpen. (f) Ui Lett* ia) H 2  OW TIJDVAK DER GEÏLLUMINISEERDE ke haare Loges niet bevolkte dan ten kosten der hunne, en die hen in mistrouwen begon te brengen door zich te beroemen, dat zij alleen de waare geheimen der Orde bezat. Hoe godloos die dezer Roozen-Kruifers ook waren, en hoe zeer hun ftelfel op hetzelfde uitliep, wat de nietigheid van het Christendom betreft, hielden zij echter daar omtrent eenen weg geheel ftrijdig met dien van Weishaupt. Hij fpotte met alle de dwaasheden hunnér fcheikunde; hij verfoeide inzonderheid hunne Théofophie. Hij lagchte met die dubbele Grond-oorzaak, met die goede en kwaade geesten, met die duivels, welke zoo veele Roozen-Kruifers nodig hadden voor hunne zwartekonst, hunne Geheirakunde en hunne faculteit van Abrac (*); in één woord, on« f*) Dit woord Abrac, verkort van Abraxas, is niet dan eene verëeniging van letteren, verzonnen door Bafilides, een Sophist van Alexandriën, en vermaard aardsketter van de tweede eeuw, om bet getal te verklaaren van drie honderd vijfenzestig vernuE. ten of geesten, van welken hij zijn' God maakte. Abraxas, zegt St. Hieronimus, is de verdichte God van Bafilides, verklaard door de getallen; en indedaad de letters welken dit woord uitmaaken leveren juist in het Grieksch dit getal van 3C5: ABRAXAS. 1, 2, 100, 1, 60, 1, 200. Bafilides grondde zijne gantfche toverkonst op het getal dezer geesten; en van daar die wetenfchap van Abrac, om te zeggen de wetenfchap der Zwartekonst. (Zie ïïieron. adv. Lucijer.Au. gastin lib. de lUref. — Tertul. de Bafüide.') Manés nam van dezen Bafilides eene menigte dwaalingen over, en vooral zijne Eons  VRjJE-METSELAfclJ, etlS. 9t ondanks al het voordeel dat Weishaupt voor zijne geheimen trok uit de zinnebeelden en uitleggingen der Metfelarij, verachtte hij echter alles wat niet dan enkele dwaasheid en Geheimkundige droomerij was bij de Roozen-Kruifers. Hij ontleende van hen alles wat hem dienen kon tot zijne ongodsdienftigheid, en dreef den fpot met hunne kinderachtigheden. Dit was de worfteling der ongodsdienftigheid, van den eenen kant vervallen tot de ongerijmdheden van het Atheïsme en van den anderen tot die van het bijgeloof. Vandaar deze verdeeldheden, dien naïever en die twisten, waarvan men de fpooren gezien heeft in de voordgangen van het Illuminatismus, gefchetst door Cato-Zwtich. Het was moeilijk te bepaalen welke der twee partijen het in dezen ftrijd zoude winnen, Weishaupt bedagt duizend middelen om te zegepraalen; doch hij had nog niet befloten welk gebruik hij van zijne overwinning zou maaken. „ Aanvanglijkfchreef hij aan Zwach, „ wilde ik van Londen eene „ conftitutie voor onze Broeders doen komen; en „ dit zou nog mijn gevoelen zijn, zoo men zich „ kon verzekeren van het (Metfelaars) capittel „ van Munchen. Men zou het moeten beproe- » ven «n zijne toverij. Deze faculteit van Ahrac hervindt zich in het handfchrift der Metfelarij van Oxford; zij toont de Broeders aan als vóór driehonderd jaaren even »oo bezig met deze faculteit als veele nieuwe Roozen-Kruifers. H3  8» IJJDVAK DEIl (JEÏiLyM!JNÏSSE|Pa w ven t- ik kan daar omtrent niets bepaald fchrit s, vén vóór dat ik zie welken draai onze zaaken „ zullen neemen. Mogelijk zal ik mij aan het „ hervormen houden; mogelijk zal ik een nieuw n Metfelaars ftelfel voor ons maaken. Mogelijk « wel zal ik mij bepaalen tot de Vrije-Metfelarij „ in onze Orde intelijyen, om dus van de twee p ligchaamen flechts e'én te maaken. tijd s, zal het beflisfen tctt. 57 h Caton, Mars 1780.  VRIJE-METSELARIJ, eng. 93 focus Weishaupt. Het geen de een uitvoerde had de andere reeds zedert lang ontworpen; en zonder de nauwe verbindtenisfen van den een' zou zeer waarfchijnlijk alle de werkzaamheid van den ander' zonder vrucht zijn geweest. In hun*> ne noodlottige zamenwerking hadden deze twee mannen juist alles wat nodig was, de een om wetten te geven aan de verderfiijkfle der Secles, de ander om haare verborgenheden voordteplanten en om legioenen aanhangers voor haare ontr werpen te verfchaffen. In zijne fnoode uitvindingen zou Weishaupt den Satan zelf hebben kunnen vervangen, geheel vervuld van zijne aanflagen tegen het men. fchelijk geflacht; Knigge zou kunnen herinneren aan een dier booze geesten, die, gevleugeld even als de pest, branden van ongeduld om overal heen te vliegen waar de Vorst der Hel hun het kwaad aanwijst om te doen. Weishaupt verëenigde in zijne ontwerpen zijne aanflagen langzaam, berekende zijne middelen, en vergeleek zijne poogingen; om zich van zijne keuze te verzekeren verfchoof hij dezelve. Knigge, in zijne loszinnigheid, handelde reeds alvoorens te overwegen. Hij zag het kwaad om te doen en hij deed hetzelve, altoos gereed om zich te hervatten wanneer zijne eerfle middelen mislukten. De een voorzag de hinderpaalen die hij zou kunnen ontmoeten en trachtte dezelven opteheffen; de ander fteeg over alles heen wat H 4 henj  TjTDVAIf. MR GEÏLLUMINIS EERDE hem voorkwam, uit vrees van zijnen tijd te verliezen met hetzelve uit den weg te ruimen. De een wilde geenen misdag begaan die hem in zijnen loop zou kunnen ophouden; de ander ging, ondanks zijne valfche flappen, altoos voorwaards. Verborgen in zijnen fchuilhoek zou voor Weishaupt het meeste genoegen zijn de wereld omtekeeren, zonder dezelve te zien en zonder gezien te worden. De nauwgezetheid om het misdrijf te begaan is bij hem het geene bij den eerlijken man het geweten is om de deugd uitteöefenen. Zijne gevolgen zijn voldoende voor hem; het vermaak van kwaad te doen haalt het bij hem over op den roem die hem hetzelve zou hebben kunnen beletten. Kuigge is een van die wezens die zich overal laaten zien, die zich in alles mengen, en die altoos willen fchijnen alles gedaan te hebben. Beiden zijn zij ongodisten, beiden wraaken zij den teugel der wetten; maar Weishaupt heeft van het begin af zijne grondftellingen gevestigd; hij heeft de gantfche uitgeftrektheid zijner gevolgen ingezien; zijne omwenteling moet dezelve wezenlijk maaken; en hij zal waanen niets gedaan te hebben zoo hij nog eenige Godsdienftige of maatfchaplijke wetten in wezen laat. De godloosheid van Knigge en zijne muitzucht hebben derzelver kindsheid en aanwas gehad. Hij heeft bij opvolging de openbaare en geheime fchoolen des ongeloofs doorloopen; hij zal zijne lesfën te veranderen eo  VfcIjE-MET3Kt.Aft.lJ, CM. 9S 8 tijdvak DER GETllUMINISEERDE alle de Metfelaars Loges hebben willen gaan; hij wist zich hunne hoogde graaden, hunne zeldzaamfte en geheimzinnigfte handfchriften te verfchaffen, en beftudeerde alle de afdeelingen daarvan (*> Even als of hij alle de afdwaalingen van het menfchelijk veritand in zich wilde verëenigen, voegde hij bij deze ftudie die der Sophisten van den dag, zich van den eenen kant voedende met alle de verbijsteringen der geheimkunde, en van den anderen met alle de zoogenaamde Wijsgeerige godloosheden. Hij deed voor zijne fortuin het geen hij voor de wetenfchappen deed , doch zonder gelukkiger daarin te zijn. Hoveling zonder gunst, verliet hij zijnen Vorst om opzigter te worden van een' fchouwburg; hij verliet het toneel voor den krijgsdienst onder de troepen van Hesfen-Casfel; door zijnen onrustigen en twistzieken geest kreeg hij zijn affcheid. Hij werd fchrijver, en na zijne fchotfchriften opgevuld te hebben met lasteringen tegen de Catholieken deed hij, ten voordeele van zijn fortuin, voor eenige dagen belijdenis van hunnen Godsdienst; zijne ontwerpen mislukten ; hij verliet dus op nieuw de Catholieken, hervatte zijne fmaadredenen tegen hun, rangfehikte zich wederom onder de Protestanten, en begon als Deïst te fchrijven (f> Dus, (*) Zie fes derniers éclaircisfemens, p. 24. Ct) W. p. 25.  VRlJE-METSBLARTj, 9Q Dus, had in de opvolgende werkzaamheden van het Hof, van het tooneel , van den krijgsdienst, van de Metfelaaren, de Sophisten, de afvalligen en de fchotfchrijvers, zich deze man gevormd, in wien Weishaupt den waardigften zijner aanhangers moest vinden en den werkzaamften zijner medehelpers. Door eene wonderbaarlijke zamenvoeging Heten, in den tijd dat deze twee wezens zich verëenigden, eene nieuwe konstgreep, eene waare zamenzweering van Knigge, en zijne oogmerken omtrent de Broeders Metfelaaren, aan Weishaupt naauwlijks de eer der uitvinding. Het verflag dat Knigge zelf daarvan doet zal deze zaak veriïaanbaarer maaken. Men was toen in het jaar 1780. Onder de begunftiging van Zijne Hoogheid den Prins Ferdinand, Hertog van Brunswijk, was eene algemeene vergadering van afgevaardigden der Metfelaaren opgeroepen te Wilhelmsbad tegen het volgende jaar: „Op deze tijding," zegt Philo Knigge, „ floeg ik een oog op ds verbaazende ,, menigte der Broeders. Ik zag dat dezelve „ beftond uit lieden van allerleien ftaat, uit ede„ len, rijken, magtigen, uit Broeders vol ver„ nuft en werkzaamheid. Ik zag alle deze lie„ den verëenigd door dezelfde geestdrift, zonder „ juist de beweegredenen te kunnen zeggen van „ hunne verëeniging; ik zag hen verbonden door „ den eed van een diep geheim, zonder te wee- > tea  TIJDVAK DER GRÏLLUMItt S ER DE g ten van welk geheim, ik zag hen verdeeld n van gevoelens, en wist niet aan welken kant u de dwaaling beftond, of welke de groote hin£ derpaal was aan het goede, dat de Vrije-MetU lelari'ï aan het menfchelijlc gedacht zou heb„ ben kunnen doen. — Wat zou ondertusfchen „ dit goede niet geweest zijn, wanneer men, de t, beoefening onderfcheidende van de befchouii wing, de bijzondere gevoelens aan ieders „ goedvinden had overgelaaten, en de gemeene * grondftellingen gevolgd had tot welzijn der „ menschheid in het algemeen en tot dat der M Bieders in het bijzonder ; wanneer men over„ een gekomen was omtrent dezelfde wetten om „ elkander te helpen, om onbekende verdienden a te verheffen, om door het vertrouwen en den B invloed der Metfelaars Orde alle groote eri * nuttige ontwerpen te onderfchraagen, om de „ bevoordering der Broeders te begunftigen en hen tallen werkzaam te ftellen in den Staat, naar n maate vari hunne bekwaamheden, en naar maate „ zij gebruik zouden gemaakt hebben van het „ voordeel dat de geheime focieteiten aanbieden in „ de konst óm de menfchen te leeren kennen en „ dezehen zonder dwang of geweld te beftieren fjï H Dit denkbeeld en mijne aanmerkingen volgende," gaat Knigge voord, „had ik alle * mijne pians van hervorming ontworpen, en „ de* €*) Demi.rs éclaircisftmens de Philon, p. 28;  VR!TE-MET8EI,AUIJ, evz, 161 te dezelven naar Wilhelmsbad gezonden. Ik ontrt ving zeer redelijke antwoorden; men beloofde a mij mijn werk in overweging te neemen in de „ vergadering die ftond gehouden te worden, „ Doch ik meende welhaast te zien dat de wel„ daadige en belanglooze oogmerken van de „ doorluchtige befchermers en hoofden der Met„ felaars Orde zeef kwalijk onderfteund wier* t, den; dat de geest van eigen belang konstgree„ pen in het werk ftelde om de zwarte ftellin„ gen van zekere clasfen te doen heerfchen; dat „ het niet mogelijk zou zijn alle deze hoofden „ onder ééne muts te verëenigen. Ondertusfchen „ maakte ik mijne ontwerpen aan verfcheiden „ Metfelaaren bekend: ik fprak hen dikwils van „ mijne vrees, toen ik, in Julij 1780, in eene „ Loge te Frankfort aan den Mafn, kennis „ maakte met Diomedes CMarquis van Conilanza), „ door de Uluminaaten uit Beijeren afgezonden h om hunne coloniën te vestigen in de Profesrt tantfche landen, — Ik deelde hem mijne ont„ werpen mede tot eene algemeene hervorming „ der Vrije-Metfelarij, en ik voegde daarbij, „ dat, daar ik de nutloosheid voorzag van de „ vergadering te Wilhelmsbad, ik befloten had „ met een zeker getal Metfelaaren, mijne getrouw we vrienden, die in Duitschland verfpreid „ waren, aan de vestiging van mijn flelfel te „ werken. Toen hij mij hetzelve had hooien „ ontwikkelen, waarom, zeide hij, zoudt gij u „ zoo  102 TIJDVAK DER GEÏLLUMINISEERDE „ zoo veel onnutte moeite geven om eene nieu„ we focieteit te llichten, daar 'er reeds eene „ beftaat, die alles doet wat gij wenscht te doen j „ die uwen iever voor de wetenfchappen en uw „ verlangen om werkzaam en nuttig te zijn in „ alle opzigten kan bevredigen; die, eindelijk, „ alle de kennis en magt bezit, die gij tot uw „ ontwerp nodig hebt (*}?" Dit antwoord van den Marquis, apostel van Weishaupt, was niet ongegrond. Tusfchen de ontwerpen van zijnen meester en die van Knigge was de gelijkheid treffend. Het wetboek van Weishaupt begon ook met alle die beloften van de onbekende verdienften en de verdrukte deugd te verheffen; van den aanhangeren de groote konst te leeren van de menfchen te leeren kennen, en dezelven te beheerfchen zonder dat zij het bemerkten. Even als Knigge had Weishaupt ook dien onzigtbaaren keten uitgevonden, die uit den boezem van eenen geheimen Senaat zich ongevoelig uitftrekt tot de hoofden en tot alle ftanden in den Staat; dien onderaardfchen Aréopagus, die zijne wetten zou voorfchrijven, en die verborgen Broeders, die noch listen, noch konstgreepen zouden fpaaren om dezelven in den Raad der Koningen te doen aanneemen (f)- Tot (*) ld. p. 32 &c. Cf) Ecrits wig. premiers Statuts dc Plltomin. & grade de fe&ent.  VRIJE - METSELARJJ, tnz. 10.3 Tot hier toe zijn de oogmerken, de aanflagen, de middelen van Knigge en die van Weishaupt dezelfde. liet is waar, dat Weishaupt niet verbindt dan om te ontbinden, hij fchrijft zijne wetten niet voor dan om ten eenigen dage zijne menfeuen zonder wetten te zien; het is waar, dat Philo dé Natiën als genoeg vrij zal befchou* wen, zoo het hem gelukt hunne Regeeringen en hunne Souvereinen te onderwerpen aan alle de decreeten die uit de fluipholen der Metfelarij zijn uitgegaan; doch zoo de vrijheid des eenen de ondergang der maatfehappij is, de vrijheid des anderen is het afgrijzen derzelven. Twee menfchen, die de eene of andere hebben kunnen ontwerpen, waren voor elkander gemaakt. Hun hoogmoed zal hen in het vervolg hunner aanfla. gen wel kunnen verdeelen, doch zij zullen maar al te lang eenpaarig«handelen tot het bederf der volken. Knigge kan niet genoeg uitdrukken hoe groot zijne verwondering en blijdfehap waren; wanneer hij hoorde dat het geene hij doen wilde reeds geheel gedaan was. Hij wierp zich in de armen van den apostel Uluminaat, en wierd on« middelijk ingewijd tot de graaden van Aankomeling, van Nieuwelingen van Minerval. Weishaupt bevatte weldra al het gewigt van deze aanwinst; in de kennis van revolutionnaire godloosheid vond hij zijnen discipel bijna meer gevoorderd dan hij wel wenschte. Knigge ftel- IV. Deel. I de  it?4 Tijdvak der geïllüminiseerde de zich om voor de Uluminaaten alles te doen wat hij zou gedaan hebben voor zijne eigen zamenzweering. Hij nam de zending op zich van den Broeder Diomedes, Nimmer was eenig Werver ieveriger en werkzaamer geweest. De lijst der Nieuwelingen e nBroeders, die hij voor de Orde aanwon,groeide fteeds aan; en hij koos dezelven niet meer, als Weishaupt, onder de jonge lieden die nauwlijks uit de collegiën kwamen, maar onder mannen van reeds rijpe jaaren, wier ongodsdienftigheid hij gelegenheid had gehad te leeren kennen; onder zulken vooral, van Welken hij in de Metfelaars Loges meer bijzonder de geneigdheid had opgemerkt tot de uiterile verborgenheden, In zijne eerfte bewondering Ion Weishaupt zijnen nieuwen Apostel niet genoeg roemen bij zijne Aréopagiten. „ Philo Knigge," fchreef hij hun, „ doet meer alléén dan gij-lieden kunt hdopen „ allen te zamen te zullen doen. — Philo is de „ meester bij wien gij les behoort te gaan nee„ men; — dat men mij zes mannen geve van „ dezen flempel, en met hen verander ik de „ oppervlakte des aardbodems (.*),*' Het geen Weishaupt het meest verrukte was die menigte welke reeds rijp was voor zijne ontwerpen, en die hem onthief van het grootite ge- (*) Ecrits orig. T. i, Lett. 56, &e. Derniers éclaiicisfemens, p. 49-  VRJTE-METSEI.AR IJ, e/lX. IOf| gedeelte der zorgen om de jeugd daar toe voortebereiden. Ook zien wij hem in het vervolg zine apostelen vermaanen om in hunne wervingen de manier van Knigge te volgen (*> Eene nog meer bijzondere reden tot blijdfchap voor hem, was dat hij zijne Secte als vanzelve en zonder dwang zag toetreden tot de Metrehars Loges, wier aanwinst hem zoo zeer ter harte ging. Doch uit deze voorderingen zelf werden ongelegenheden gebooren, die derzei ver bewerker afkeerig zouden gemaakt hebben, zoo hij niet juist de man was geweest dien Weishaupt nodig had om dezelven te herflellen. Misleid door zijnen Marquis Werver, even als deze Marquis zelf door Weishaupt gedaan was, en ftijf en fterk aan de oudheid en het alvermogen van zijn Illuminatismus geloovende, had Knigge nog niet anders dan de voorberei* dende graaden ontvangen; hij vermoedde niet dat de andere nog niet beftonden dan in het brein of in de porte-feuille van Weishaupt. Hij wagtte op de groote verborgenheden, en hield daar om aan voor hem en voor de oude Metfelaaren, welken hetgeen tijd meer was om, even als eenvoudige fchoolieren, optehouden bij hunnen graad van Minerval. Weishaupt nam aanvanglijk alle die uitvlugten te baat welken hem tot hier toe zoo wél gelukt waren, om zijne aan- han- (O IÜW. T. Sj .Lett. 7. I a  Iö6 TIJDVAK DER (SEÏLLUiaiNÏSEERliE hangers in onzekerheid te houden omtrent zijne uiterfte geheimen. Hoe meer hij dezelven op prijs ftelde door nieuwe proeven en nieuwe dienften te vorderen , hoe dringender Knigge wierd. Hij bragt hem onder het oog dat alle deze proeven en langduurige voorbereidingen Hoodzaaklijk konden zijn in Caiholieke Provin* tién, doch dat dit niet zoo was én de Protestantfche landen, die meer gevoorderd waren in Wijsgeerig vernuft (*> Weishaupt gebruikte nieuwe listen; Knigge hield aan ; zijne oude Vrije-Metfelaars, bedreven in hel ontcijferen van zinne*> beelden, begeerden zulke die beantwoordden aan de geestdrift die hij hun had weeten inteboezemen. Zij waren op het punt van hem niet dan als een' kwakzalver aantemerken zoo hij geen woord hield; het Illuminatismus ware verboren indien zoo veele Broeders het lieten vaaren door de overtuiging dat deszelfs groote verborgenheden niet dan iedele beloften waren. Deze dikwils herhaalde voorftellingen ontrukten Weishaupt eindelijk zijn geheim. „ Zijne brieven," zegt Knigge, „ bragten mij eindelijk de beken„ tenis, dat deze zoo oude Orde, om eigenlijk „ te fpreeken, nog niet anders beftond dan in „ zijn brein, en in de voorbereidende clasfen, „ die hij gevestigd had in de Catholieke landen; doch dat hij eene menigte uitmuntende bouw- » ftof- (fi Desniers éctakcisf. de Philgn, p. 35 julqu'a 55»  tRrjEiMlTSELAïl), «SÉ. \9f i, ftoffen had voor de hoogere graaden. Bij het „ doen dezer bekentenis verzogt hij mij hem „ zijne kleine list te vergeven; hij voegde „ 'er bij, dat hij tot dien tijd te vergeefsch m gezogt had naar bekwaame medehelpers; dat „ nog niemand zoo diep in zijne oogmerken was „ gevoorderd en dezelven met zoo veele werk„ zaamheid onderfteund had als ik, dat ik voor n hem de man was van den Hemel gezonden; „ dat hij zich aan mij overgaf; dat hij mij alle ff zijne papieren wilde ter hand ftellen; dat hij „ voortaan zou ophouden zich als mijnen meer„ deren te befchouwen, en zich zou vergenoe» gen met onder mij te werken; dat de Broe„ ders, onder vergoeding mijner reiskosten, mij K in Beijeren verwagtten, alwaar wij alle de no.„ dige fchikkingen zouden kunnen beraamen(*)." Zoo Weishaupt zich minder verzekerd had gehouden van Knigge, zou eene foortgelijke bekentenis de eenigfte misflag geweest zijn dien dit zaroenzweerend vernuft ontfnapt ware. Hij was de eenigfte ;man op den aardbodem die zijne hooge graaden en zijne laatfte middelen van verleiding nog als onvolledig kon befchouwen. Zijne verborgenheden en zijne redevoering voor den graad van Epopt waren gereed; juist alles wat men daarvan gelezen heeft in het Hoofdftuk dezer verborgenheden, bevond zich daarin zoo- CO ï$d. I 3  lèS ÏBJDVAS ÖER: GEÏLLUMINISEERDR zoodanig als ik het heb voorgedraagen (*}, Knigge heeft wel de godloosheid en de ontördenende grondftellingen daarvan kunnen vermengen; noch de duivelen, noch Knigge konden daarbij voegen. Het was even zoo met zijne middelen van verleiding. Alle zijne konst der Broeders Aanneemers en der Beftierende Broeders bevond zich of in zijne eerfte graaden, of in dien zijner Provinciaalen (f> Zijne befluitloosheden konden niet voordvloeijen dan uit de vruchtbaarheid zelve zijner middelen, uit eene volmaaktheid in de konst van verleiding, van welke hij alléén het begrip had. Hij had geene verlegenheid dan over het geene hij gedaan had te vergelijken met het geen nog beter zou hebben kunnen gedaan zijn voor de gevolgen zijner ontwerpen. In één woord, zoodanig als toen zijn wetboek was had hij hetzelve flechts te verzenden. Al had Knigge gebruik gemaakt van het geene hij gedaan vond, zou hij zelfs niet vermoed hebben dat men beter had kun* pen doen. Trotsch op de eer van eenen man uit verlegenheid te helpen, wiens aanflagen en Hellingen daarenboven zoo wél met de zijne overeenkwamen, fnelde hij ter zijner hulp; hij doorliep alle de papieren die Weishaupt hem overgaf; hij verfcheen in den Raad der Aréo- paco Zie 1'originat même de ce discours, Ecrits orig. T. Z, part. i. Ct) U>id.  V R IJE-MKTSELARIJ, f«*. 109 pagiten, en binnen weinig dagen bepaalde hij hunne befluitioosheid tot de verdeeling der clasfen en graaden, en tot die der kleine en groote geheimen. Het wezenlijk artikel, en welks beflisfing de omftandigheden dringender maakten, was de rang die men den Vrije-Metfelaaren in de Orde zou geven, om zich te verzekeren van de indringing in de Loges. Knigge had bewezen, dat men zich op hem kon verlaaten omtrent het getal der Broeders die|in deze Loges te vinden waren; zijn gevoelen werd gevolgd, de midden-clasfe der Vrije-Metfelaaren wierd voor altoos vastgefteld. Hunne afgevaardigden kwamen van alle kanten naar Wilhelmsbad. Het was van zeer veel belang voor Weishaupt en zijne Aréopagiten, dat op deze vergadering niets voorviel dat hinder zou kunnen toebrengen aan hunne ontwerpen omtrent de Vrije-Metfelarij. Om alle de bewegingen daarvan te beftie« ren , en om ten minften onderricht te zijn van alle de befluiten van dit Congres, had Knigge gezorgd van onder de afgevaardigden te doen plaatfen den aanhanger Minos, dat wil zeggen dien Dittfurt, Asfesfor van de Keizerlijke Kamer te Wetzlar, een der Broeders welke hij wist dat het meest vervuld was van iever en geestdrift voor zijn Illuminatismus. Wac hetn zelf betreft, hij achtte het raadzaamer zich eenvoudig nabij de vergadering te houden, haare handelingen te bewaaken en meer door zijne I 4 ver-  110 , TIJDVAK DER GaÏLLUMÏNISErRDE vertrouwelingen dan door zichzelven te werken. Het was bepaald dat hij zich zou vestigen aan de deuren der vergadering zelve, en dat Weis. haupt en zijne Aréopagiten zich op hem zouden veiiaaten omtrent alle de maatregelen die genomen moesten worden naar de omftandigheden. De meest dringende zaak was, ten fpoedigften de laatfte gedeelten van het wetboek te bepaalen, en vooral de graaden die den Broederen Metfelaaren moesten gegeven worden, die reeds te ver in de geheimen gevoorderd waren om veroordeeld te worden tot alle de proeven van de fchool van Minerva. Knigge had dit eerfte gedeelte zijner zending wel , fpoedig vervuld. Zijne vrije en vloeiende pen, vijandin van alle befluitioosheid, had welhaast eene keuze gedaan in de porte-fcuülc van Weishaupt. Ingevolge zijne overeenkomst met de Aréopagiten liet hij aanvanglijk alle die voorbereidende graaden van Nieuweling, Minerval en kleine Ulu« minaat, die zoo veele Broeders reeds ontvangen hadden, in hunnen eerften ftand. Het was ook bepaald dat de drie eerfte graaden der Metfelarij in hunnen gewoonen ftaat zouden blijven; hij verbond dien van groote ;Illuminaat aan de S'chotfche graaden. Hij verzamelde eindelijk, voor den graad van Epopt en voor dien van Regcnt alles wat de arbeid van Weishaupt het meest godloos bevatte, het meest verleidend in de grondftellingen, en het meest listig in de mid-  VRIjEfM. ETSELARlJ, enz. riï iniddelen, en daar uit kwam het wetboek der Sefte voord, hetwelk ik in het voorgaande Deel heb doen kennen. De befluitioosheid van Weishaupt deed hem altoos nog iets verleidender verzinnen; maar hij overwoog; Knigge wilde flechts handelen. Hét tweede gedeelte zijner zending, of zijne gevolgen bij de Vrije-Metfelaaren van Wilhelmsbad, hingen vooral af van een befluit dat genomen moest worden, hetwelk zijne geheimen, zijne graaden van Epopt en van Regent Uluminaat voor altoos vestigde. Weishaupt wierd op nieuw gedrongen, en hij keurde alles goed; hij jlelde Mj alles zijnen naam en het zegel der Orde. Knigge vond zich vrij in zijne zending van Wilhelmsbad. Wij zullen hem welhaast volgen nabij het Congres der Metfelaaren ; .doch ik heb vooraf te zeggen, hoe of uit welke menfchen deze vergadering beflond, en welke groote oorzaaken reeds de gevolgen en de zegepraal voorbereid hadden der nieuwe geheimen op die der Vrije-Metfelarij C)> VIER- C*) Zie, omtrent dit gelieele Hoofdftuk, les derniers Eclaircistftnfeos de P/iUon, depuis la page 55 jufqu'i li page 123; item, fa première leure a Caton, Ecrits origtaanx, T.2; ibid, fa eon. vention, ayec fes Aréopagites. : 15  119 i CONGRES DER VRlJEiMET-SELAAREN i—— _{ —— VIERDE HOOFDSTUK. Wm Ü3"'K* :' -n- ■•] ) ■ 1 li t ' "Tiji Ui !• . w Congres der Vrije-Metfelaaren te Wilhelmsbad, hunne verfchillende Sectes, en inzonderheid die der Uluminaaten Thdofophen. De Sociëteit, van welke de afgevaardigden uit alle oorden der wereld naar Wilhelmsbad kwamen, was waarlijk niet onbeduidend. Veele Vrije-Metfelaars meenen het getal hunner ingewijden in dat tijdvak te kunnen bepaalen op drie millioenen, die van de Loge de la Candeur, opgericht in Parijs, vleidden zich in hun Vertoog van den 31 Meij 1782, in Frankrijk allée'n een millioen te kunnen vinden. Mr. Stark, een der geleerdfte fchrijvers van de Orde, zegt zeer ftellig in zijn werk over de oude en nieuwe verborgenheden, dat men volgens de maatigfte berekening het getal der Broeders Metfelaaren op niet minder dan een millioen kan ftellen (*}. Dat de gefchiedfchrijver zich aan deze berekening houde; welke partijdigheid hij ook zou kunnen betoenen op het gezigt van deze Afgevaardig. den eener geheime Sociëteit, befta'ande ten minften uit een millioen aanhangers, op het gezigt de- C*) Chap. 15.  T E " W I L H C L M S B A D , enz. tij dezer uitgekozenen, van alle kanten naar dit geheimzinnig Congres toegeloopen, veele ernftige en voor de volken en Souvereinen gewigtige vraagen vertegenwoordigen zich nogthans zeer natuurlijk aan'onzen geest. Welke zaak van aanbelang riep toch uit alle oorden van Europa, uit het hart zelfs van America , van Africa en van Afia, naar eenen hoek van Duitschland de agenten, de afgezondenen van zoo veele menfchen , allen verbonden door den eecl van onfchendbaare geheimhouding omtrent den aart hunner vereeniging en het oogmerk hunner verborgenheden? Welken last en welke ontwerpen bragten toch de afgevaardigden mede van eene zoo geduchte zaamverbinding, welke in tïilte om ons in Heden en dorpen, in den fchoot zélfs onzer huisgezinnen en in alle Staaten verfpreid was? Wat gaan zij onder elkander beraadflagen en bewerkftelligen vóór of tegen de Natiën? Zoo het tot ons welzijn en tot dat van het gantfche menschdom is dat zij zich verëenigen, met welk recht gaan zij raadplegen over onzen Godsdienst, onze zeden of onze gouvernementen? Wie heeft hen onze belangen aanvertrouwd? Wie heeft de wereld aan hunne 'decreeten en hunne zoogenaamde wijsheid onderworpen? Wie heeft hen gezegd, dat wij wilden handelen of denken volgens hunne verborgene overleggingen en kuiperijen, of wel, ge-  fT4 CONGRES DER VRIJE-METSEIAARBN gelijk zij het noemen, volgens hunnen nijvere» en geheimen invloed? Zoo huune ontwerpen zamenzweeringen zijn tegen, of oogmerken van verandering van onzen eerdienst en onze wetten, met welk recht leven dan zulke oproerige Broeders en trouwlooze burgers in het midden van ons als leden van dezelfde maatfchappij, aan dezelfde Regeering onderworpen? Zoo het noch vóór, noch tegen ons is \ zoo het onder hun niet anders betreft dan de banden hunner broederfchap nauwer toetehaalen, de pligten van weldaadigheid en algemeene menfchenliefde voordteplanten; — voor het volk deze harsfenfchimmige voorwendfels 1 ad popukim phaleras! — zoudt gijlieden dan, die de oevers van de Seine of van den Taag , of die van den Tiber of van de Theems bewoonen, zoudt gijlieden dan nodig hebben om naar den Rhijn of de Elve te komen, om u te verëenigen en te raadplegen met menfchen die gij tot hier toe nimmer gezien had, die gij ongetwijfeld niet weder zult zien; gij zoudt die menfchen nodig hebben om van hun te leeren hen te beminnen en te onderileunen onder welken gij gewoon zijt te leven? De Amerikaan, de Rus en de Engelschman zouden dan naar Duitschland reizen, om in het binnenfte eener Loge te leeren weldaadig omtrent hunne Natiën te zijn f Spree*  TÉ WILHELMSBAD, É>«ï. 11$ Spreeken de natuur en het Evangelium dan niet duidelijk genoeg, elders dan in uwe Metfelaars prenten! of wel om het vermaak uwer Broeder» lijke fmulpartijen zoudt gij zeeën en Rijken doorgetrokken zijn ! Om uwe gezondheden in zïeg-zaag of in winkelhaak toetebrengen, om uwe lofzangen aan de onfchuldige gelijkheid uittegalmen , zoudt gij voor uwe geheimen het fluiphol kiezen dat zamenzweerers voor hunne aanflagen zouden gekozen hebben ! Vindt andere geheimen uit, of weest niet verwonderd van ons zamenzweeringen te zien vermoeden Ziet daar het geen de Regeeringen, de Souvereinen der volken, het geen ieder burger recht had te zeggen tegerf de Vrije Metfelaaren die naar Wilhelmsbad liepen ; doch dit wierd niet gezegd*, en echter zou dit mogelijk den Metfelaaren de zekere fchande befpaard hebben, van niet geworden te zijn dan de verachtelijke werktuigen en medehelpers van Weishaupt. Indien de geestelijke genootfchappen, indien het Bisfchoplijk ligchaam zelf in dien tijd hunne algemeene vergaderingen hadden gehouden, zou de Souverein gebruik gemaakt hebben van het recht om zijne Commisfarisfen op dezelve te zenden ; hij zou hen gelast hebben te waaken, dat 'er onder voorwendfel van kerkelijke gefchillen niets beraamd wierd, dat fchadelijk kon zijn voor den Staat. Alle Vorften lieten de Vrije-Metfelaars vreedzaam naar hun Congres te  J.Jfj CONGRES DER VRIJS ME ! S; LAAREW te Wilhelmsbad gaan. De Broeders kwamen van alle kanten voorzien met geleidbrieven van de publieke magt; geduureude meer dan zes maanden gingen en beraadflaagden zij ongeftoord in hunne uitgeftrekte en geheimzinnige Loge, zonder dat de Regeeringen goedvonden zich te bekommeren over het geen in dezelve omging ten opzigte 'van hen of van de volken. De ftaatkunde verliet zich ongetwijfeld op de Vorften die de Metfelaars onder hunne Broeders telden. Zij wist niet dat men omtrent aanhangers van dezen rang Hechts half vertrouwlijk was. Zij was onkundig dat voor de geheime Sociëteiten de groote naamen nimmer iets anders waren dan eene befcherming, onder welks bedekking men zich wist te ftellen, dan zelfs wanneer men het bederf van den befchermenden Vorst beraamde. Zij was vooral onkundig dat het waare middel om aan de geheime Sociëteiten te ontfnappen is, volftrekt geene enkele toetelaaten, zelfs zoodanige niet die in zichzelve onfchuldig bevonden zou worden, om dat de zamenzweerers geene veiliger fchuilplaats hebben dan de duisterheid om zich onder de onfchuld te vermengen , en om dezelve vroeg of laat in hunne ontwerpen mede te fleepen. Het geen waarvan de Souvereinen ongelukkig nog onkundiger waren, en het geen hen ftrenge voorzorgen had behooren te doen neemen was de ftaat waarin de Vrije-Metfelarij zich bevond  TE WILHELMSBAD, epZ. %\ Zoo de nagelaaten werken die aan Ramfaij toegeëigend zijn uit zijne pen vloeiden, zoo hij de waare Autheur is van de Wijsgeerige grondftellingen omtrent den natuurlijken Godsdienst en de Openbaaring,- onder zijnen naam uitgegeven in 1749, zes jaaren na zijnen dood , durf ik niet zeggen dat hij niet een groot gedeelte vergeeten heeft van de lesfen die hij van Fenelon had ontvangen, en dat in dat geval eene Encijclope'die der Broeders Metfelaaren beter zou geweest zijn dan die der Broeders Sophisten, Diderot en d'Alembert; ik zou niet durven inftaan dat de dwaalingen van de zielsverhuizing, en veele an- de- - {*) Zie der aufgezogene vorhang der freymaurerey, p. 302.  llS C3NGR.ES DER VRITE-METSELAAREtf dere Anti Christelijke dwaasheden, niet de ee* nigfte wezenlijke veranderingen zouden geweest zijn in de oude verborgenheden der Loges. Doch wat er ook geweest zij van deze hervorming door Ramfaij ontworpen, alles kondigde aan dat die, met welke de Broeders zich teWilhelmsbad gingen bezig houden, zou eindigen met de voltooijing der oude verborgenheden of aanflagen der Roozen-Kruisfers (*). Indedaad zon- (*) Ik meen hier iets te moeten zeggen van de aanmerkingen, die ik ontvangen heb van verfcheide Viije-Metfelaaren, omtrent het geen men gelezen heeft van hunne verfchillende graaden in het tweede deel dezer Gedenkfchriften. Volgens eenigen dezer Broeders heb ik 'er veel te veel van gezegd; volgens anderen heb ik op verre na niet alles gezegd. Men gevoelt dat de eerften tot het getal behooren der geenen die ik begreepcri heb in de uitzondering der Broeders, die te eerlijk waren om tot de uitertte geheimen tocgelaaten te worden; en de anderen tot zulken, die, na alles in de agter-Loges gezien te hebben, eindelijk bloosden en berouw hadden van de eer der laatfte graaden verdiend te hebben. Ik ben aan de eenen en anderen dank, maar ook antwoord verfchuldigd; ik ben dit vooral verfchuldigd aan die Duitfche aanmerkers , die mij omtrent hunne Metfelarij zulke oprechte als geleerde naarvorfehingen hebben doen toekomen. Zij hebben een te wél geoefend verftand, om zich te verwonderen van mij te zien aanmerken, dat hun ontkennend getuigenis natuurlijk moet verdwijnen voor ftetlige getuigen, die alles gezien hebben en alles toeftemmen. Ziet hier wat een zeer oud Metfelaar, van eene Loge fpreekende waarvan hij lid was, mij van dezelve zeide: v Ik weet dat eenige Metfelaars, in alle opzigten agtenswaar„ dig, zoo door hunne Godsdienftige en ftaatkundige begrippen, als door de onbevlektheid van hun gedrag, fomtijds eene zeke- „ re  TÉ WILHELMSBAÖ, CfiZ. U9 zonder iets van hunne godloosheid te verliezen, hadden deze geheimen en die der Schotfche Rid- li re Loge gevolgd zijn; maar ik weet ook, welke voorzorgen men 31 in hunne tegenwoordigheid nam, en ik kan verzekeren, dat ,, het grootfte gedeelte der Broeders, uit welken deze Loge beJ5 ftond, de ievérigfte bewerkers der omwenteling geweest zijn. „ Eenigen hebben aanzienlijke plaatfen daarïn beUeed, en een „ hunner i's zelfs tot het Ministerie gekomen." Deze vaorzorgen ftrekken ten antwoord aan alle de geenen die niets gezien hebben, welke oogen zij ook in de Loges mede bragten. Maar in de tweede plaats hebben mijne Duitfche aanmerkërs zelfs.bij de poogingeo, om het oogmerk der Vrije-Metfelarij in zichzelven te rechtvaerdyen, de openhartigheid van toeteftaarc, dat de Vrije- Metfelarij zeden meer dan driehonderd jaaren bedorven, is; dit is meer dan ik nodig heb om te bewijzen tot welke aanflagen dezelve heeft kunnen dienen. De voornaamfte tegenwerping dezer Heeren is, dat ik de Vrije. Metfelarij, die flecbts drie graaden heeft, vermengd heb met de oude en nieuwe Roozen-Kruifers, en met andere graaden van een nieuw maakfel. Ik antwoord hier op, dat indien alle Vrije-Metfelaars geei Roozen-Kruifers, echter alle Roozen-Kruifers VrijeMetfelaars zijn; dat ik omtrent de drie eerfte graaden de uitzondering maak welke zij verdienen; dat het niet minder waar is, dat in den flaat, waarin zedert langen tijd de Vrije-Metfelarij is, deze eerfte graaden niet dan een nieuwelingfchap zijn, om tot dien der Roozen-Kruifers te komen. Ik twist niet over de woorden; dat men mij andere geve, otu dit ligchaam uittedrukkcn, dit geheel >an Leerlingen, Medgezellen, Meesters, Elu's, Roozer.Kruifers, enz.; ik wil gaarne de benaaming veranderen, maar ik moet echter eene taal fpreeken die mijne lezers vcrftasn. Eindelijk weet ik ook, dat de Vrije-Metfelarij voormaals teftaah heft zonder Roozen-Kruifers; doch ik wenschte dat men mij bewees, dat in dien tijd haare drie eerfte graaden geene gehdmen hadden, IV. Deel. K «8  120. CONGRES DER VRIJE-METSELAAREN Ridders flechts eene nieuwe gedaante aangenomen, om zich meer te plooijen naar het vernuft der die tnans op de graaden der Roozen-Kruifers zijn overgebragt. Indien ik wilde zou ik, dunkt mij, het tegendeel bewijzen; en daar uit z°u volgen, dat in geenen tijd het ligchaam of het geheel der Vrije-Metfelaaren zuiver geweest is van zeer gevaarlijke geheimen, van wezenlijke aanflagen. Maar het is voor mijn oogmerk genoeg, ten minfl;en betoogd te hebben, wat de Metfelarij is in onze dagen; en dit is zeer zeker betoogd door den aart 2elf en de echtheid haarer agter-graaden. Bij de bewijzen, die ik daarvan gegeven heb, zou ik thans nog kunnen voegen, de na. druklijke tnemoriën, brieven en bekentenisfen van berouwhebbend de Metfelaaren, voorzeker geen mannen wier getuigenis in twijfel kan getrokken worden. De een is thans een achtbaar Magistraatsperfoon, die, in het jaar 1761 tot Vrije-Metfelaar aangenomen, een groot gedeelte van zijn leven in de geheimen der Loges heeft doorgebragt. De ander is een Krijgsman, even zoo ieverig geworden voor den Godsdienst als hij het voormaals was voor de Metfelarij. Dë eerfte, bekennende, dat alles wat ik van dp Metfelarij gezegd heb waarachtig is, voegt eenvoudig daarbij, dat ik niet alles gezegd heb. De ander fchrijft mij, dat ik deze agtergraaden eerder yerzagt dan vergroot heb. De eerfte geeft mij indedaad duidelijker begrippen omtrent de onderfcheiding der Roozen-Kruifers en van hunne drie graaden, waarvan de eene zuiver Christelijk, de tweede die van de Smelters of van de geheimleunde, en de derde van den zuiver natuurlijken Godsdienst waren. Een bijzonder oogmerk van dezen derden graad was, i° de Tempeliers te wreeken, 20 het Eiland Malcba te vermeesteren, om 'er de wieg van den natuurlijken Godsdiinst van te maken. Hij zeide mij daar omtrent dingen die men moeite heeft te gelooven; hij zeide mij, bij voorbeeld, in duidelijke bewoordingen s „ Op het einde van 1773 of in den loop van 1774, ontving de n Loge, van welke ik toen Groot-Meester was, eenen brief van „het  TE WILHELMSBAD, etIZ. 121 dér Sophisten of wel der kwakzalvers van dezen tijd. in Frankrijk alleen, onder de befcher* ming „ het Groot-Oosten, dien hetzelve ons verzekerde, het affchrift ,<, te zijn van dien, welken de Koning van Pruisfen aan hun g#„ fchreven had. Hij moest niet bekend gemaakt worden dan aar» „ de Ridders van Palestina, de Ridders van Kadosch, en aan het „ Schotsch beftier. Hij kwam mij toe door de Loges van ver* „ Jtandhouding • en hoewel dezelve reeds in eenige Loges gelezen „ was, was hij echter nog niet meerdan door drie ondertekend. „ In dezen brief vermaande men ons, om, ter volbrenging val „ den eed dien wij gedaan hadden, de verpligting te ondertekenen ., van op de eerfte oproeping irittetrekken, en onze per/bonen etl „ alle onze zedelijke en natuurlijke vermogens bijtedraagen tot de „ vermeestering van het Eiland Maltha, en van alle de goederen „ onder het halfrond gelegen, die toebehoord hadden aan dt „ voorzaaten van de Orde der Metfelaaren. Men kondigde, als het „ oogmerk onzer vestiging te Maltha, de mogelijkheid aan om 'er dt i, wieg te vormen van den natuurlijken Godsdisnst." Bij het lezen van dit artikel zeide ik tot den autheur dezer memorie: maar zoo ik dit fchrijf, men zal mij niet gelooven; men moge u gelooven of niet, hernam hij, ik heb zelf de» brief gezien en ont. vangen, dien mijne Loge echter weigerde te ondertekenen. — En ik voeg 'er bij: men moge het gelooven of niet, maar ik heb deze memorie, en ik ben verzekerd dat dezelve van een geacht en achtenswaardig man is. Wat mijnen tweeden aanmerker, mede eeö berouwhebbend Vrije-Metfelaar, betreft, deze onderricht mij in het bijzonder, 1° dat ik, flechts geloovende te raaden naar den oorfprong der Vrije-Metfelaaren, ik niet anders gedaan heb dan eene hunner overleveringen afiefchrijven, welke insgelijks aan de Broeder» leert, dat Manés de waare ftichter hunner Loges is3 20 „ Dat „ in de Loge van Ridder van Kadoschj ra alle de eeden, alle 5» de proeven, meer of minder fterk en godloos, de ontknooping Ka „ vm  122 CONGRES DER VRlJü.-MKTSELA'AKEN ining van de Prinfen van Clermont, van Conti* en van den Hertog van Orle'ans, waren de Broe* ders van het tooneel is, dat men den Aanneemeling drie figuure» „ voorftelt, verbeeldende Clement den V, Philippus den Schoo. „ nen en den Groot-Meester van Maltha. Hunne hoofden zijn „ omhuld met de verfierfelen hunner waardigheid. De ongeluk„ kige dweepei moet haat en dood zweeren aan deze drie ge„ doemde hoofden , terwijl lui in hen tot hunne opvolgers [preekt.„ Men doet hen deze drie hoofden afhouwen, dié, even als in „ den graad van Elu, of wezenlijk zijn, zoo men dezelven heeft „ kunnen bekomen, of met bloed opgevuld, wanneer het Hechts „ eene eenvoudige verbeelding is; en dat alles onder het geroep „ van wraak ! wraak 1 enz." Men ziet hier, dat ik indedaad dezen graad verzagt heb, want ik heb flechts gefproken van één hoofd dat afgedagen moest worden. Ik zal de fchrijvers dezer twee brieven niet noemen; doch twee andeie getuigen, die ilc noemen kan, zijn de Graaven van Gilliers en d'Orfeuil. De een, die veel met de Vrije-Metfelaars verkeerd had, hoewel hij met hen fpotte, had hen hun geheim ontrukt, door zonder proeven in hunne Loges te worden toegelaaten (*). Hij maakt geene zwarigheid om te zeggen, dat hij bij hun drie vierde gedeelten gezien heefc van het geen ik gezegd heb. De ander veroorlooft mij insgelijks te zeggen, dat hij, zeer langen tijd Meester der Loges geweest zijnde, niet dan zeer weinig verfchil heeft gezien in de graaden van Roozen-Kruifer zoodanig als ik die heb afgcfchetst, en die welken hij zelf gegeven heeft of zien geven. Ik heb indedaad op dit oogenblik twintig echte graaden der Vrije-Metfelarij. Ik heb 'er vier van Pvoozen-Kruifer, waarvan twee handfcbrifien en twee gediukien. De eerfte is mij geworden uit Duitschland, de tweede uit America, de derde is in Frankrijk gedrukt en de vierde in Engeland; allen hebben zelfs- aan- (*) Zi« de noot van den Vertaaler, sdeDeel, pag.2i5enatö..  te wilhelmsbad, «52. «3 ders Clermonteczen, de Broeders Afrilaanen, ■de Ridders van den Adelaar, de Aanhanger, de ver* 'aanmerklijke verfcheidenbedert, doch het zijn omtrent vijftien re. ■gels die zich in allen bevinden. Het zijn juist de allcgodloosten, of die welke den fleutel geven van het opfehtifc INRI. Het opflel, waarvan ik mij bediend heb in mijn tweede Deel, is dat der graaden, bekend gemaakt door den Abt le Fr.mc, in zijn Voile leve" en in zijne Conjaration ddconverte. Ik wist van onze Franfche Vrije-Met-felaaren, hoe overëenkomftig dit opflel was «iet het geene in hunne Loges omging; ik weet thans hoe hij •aan alle deze graaden kwam, waarvan hij de plegtigheden zoo Nauwkeurig beichrijfc; en zie hier hoe ik dit vernomen heb. Een dier achtenswaardige Kerkdijken, aan wien de wcldaadigheid der Engelfche Natie, eene fchuilplaats aanbood, een dier mannen, die bij de grootfle eenvoudigheid van zeden de kennis en beoefening hunner pligten voegen, Mr. de la Haye, Priester van Fié ? in het Bisdom van Mans, vernecmende dat ik over de Metfelarij fchreef, docb alvoorens gelezen te hebben het geene ik van dezelve zeide, vertrouwde mij een werk aan, waar mede hij zelf zich had bezig gehouden over hetzelfde onderwerp. Toen hij mij mijn gevoelen over hetzelve kwam vraagen: „ Op den iïijl ,, na," zeide ik tot hem, „ is uw werk reeds zedert lang ge. „ drukt; en de Jacohijnen bebben den Schrijver daarvan beloond met hem te vermoorden op den beruchten tweeden September." ïk toonde hem vervolgens het werk van Mr. le Franc, die indedaad flechts zerr weinig bij het zijne gevoegd had, en die inzonderheid in dezelfde dwaaling was omtrent den oorfprong der Vrije-Metfelarij, dien zij bei.len aan Socinus toefchtijven. „ Ik ■n was onkundig," zeide mij roen die waardige Geestelijke, „ van „ het werk van Mr. le Franc; doch ik kan u gemaklijk verMar„ ren waarom hetzelve zoo veel overeenkomst heeft met het „ mijne. Ik had in mijne Parochie verfcheiden Vrije-Metftiaars; „ ik tei inzonderheid in mijne nabuurfchap dien ongelukkigen K 3 „Fm.  124 CONGRES DER VRIJE METSELAAREN verheven Wijsgeer, zoo veele aanwinften door het Nationaal vernuft voor de Metfelarij gedaan, en „ Fesfier, vermaard lid van de Loge van Alencon, die zulk een sa vcrfcliriklijk Jacobijn geworden is> Verfcheiden dezer Metfc„ Jaaren erkenden hunne dwaaling; en ten bewijze van hunnen „ volftrekten affland van de Loges gaven zij mij alle hunne pa„ pieren en Metfelaars graaden over. Ik had eene verzameling „ gemaakt van mijne denkbeelden over deze graaden; Mr. le „ Franc, toen in ons Bisdom, noopte mij om dezelve te doen „ drukken. De vrees voor de Metfelaaren wederhield mij; ik. „ befloot Mr. le Franc liever een affchrift te geven van alles, oni ,. daarvan zoodanig gebruik te maaken als hij zou goedvinden. 3, Mr, le Franc vertrok naar Parijs; de omwenteling kwam, en „ ongetwijfeld oordeelde hij het toen nuttig, dit opftel publiek, „ te maaken en 'er zijnen ftijl cn zijne wending aan te geven. „ Hij heeft voorzeker beter gedaan dan ik. Indien het eenig 5, nut heeft gedaan, ben ik 'er hem dankbaar voor; doch het doet mij zeer leed, dat het de oorzaak geweest is van zijnen „ dood." Dit laatfte gevoelen en de oplettendheid, om Mr. le Franc vrij te fpreeken van alle misbruik van vertrouwen, fcheenen dezen waardigen Priester meerder bezig te houden dan de zorg om eisfehen te maaken op de rechten van zijn werk. Ik ontveinsde hem niet, dat ik Mr. le Franc ten hoogften roemde over den moed dien hij betoond had, cn van daarenboven aan zijn werk den ftijl en wending gegeven te hebben, van een' man van letteren. Doch het geen mij in deze gehcelc anccdote het meest beviel, was 'er een nieuw bewijs in te zien voor de echtheid der. graaden door Mr. le Franc publiek gemaakt, en die ik reeds zelf met zoo veel vertrouwlijkheid had aangevoerd. Het getuigenis van bekeerde Metfelaaren weegt wel op tegen dat van zulke Broeders die misleid zijn of die in hunne dwaaling blijven volharden, — Ik richt deze noot aan hun die nog eenigen twijfel spuden voeden omtrent de echtheid dezer Metfelaars graaden, . ' zoo-  TE WILHELMSBAD, enz. Iï5 en ieder dézer graaden was eene meer of minder nadere voorbereiding tot onze omwentelingen. Duitschland, aanvanglijk met Rofa , verbond alle deze voordbrenfels van het Fransch vernuft aan de oude Schotfche verborgenheden; en verdeelde zich daarna, met zijnen Baron Van Hund en Schubard', in den ftrengen regel en in den laaten regel; en daar uit fprooten, onder den naam van Vrije-Metfelaars Tempeliers, nieuwe graaden voord, fteeds dreigender voor de Priesters en Koningen , verdelgers der Tempeliers. In Duitschland verfcheen ook nog de Geneesheer Zinnendorf; en met hem kwamen nieuwe Roo/en-Kruisfers, niet hunne nieuwe verborgenheden van de geheimkunde, terwijl de bedrieger jaeger de zijne te Regensburg voordplantte. Van deze Sectes der Metfelarij was 'er niet eene welke niet egn of ander oud ftelfel van godloosheid of rebellie vernieuwde. Maar de ergfte van alle was een ander foort van Illumi- naa- zoodanig als ik die befchreven heb. Ik bericht de aanhaü. =gers, dat, verre van mij beledigd te achten door de bewijzen ■die zij zouden meenen ter hunner verdediging te kunnen inbrengen, ik verheugd zou zijn eene verantwoording te zien verfchij. aien, gegrond, niet op ongerijmdheden of onbefchoftheden, maar •op de gezonde rede. Ik gevoel dat 'er nog een zeer goed werk ■over de Vrije-Metfelafij'^de wereld te brengen zou zijn, naam. lijk, hunne brieven en mijne antwoorden, en veele dingen die snij nog overblijven te zeggen, zouden mogelijk het onderwerp "daarvoor kunnen opleveren.  1.6 CONGRES DER VRIJE-METSELAAR "N naaien, die zich Théofophen noemden, en die men al te dikwils vermengd vindt met die van Weishaupt. Zij zijn niet beter dan dezen, doch zij verfchillen echter met hen. De noodzaaklijkheid van hen in de gefchiedenis te onderfcheiden, noodzaakt mij om hier tot hunnen oorfprong opteltijgen, en om kortelijk hunne verborgenheden te doen kennen. Alle. de Uluminaaten Théofophen, in Engeland, Frankrijk, Zweden en Duitschland, hebben hunne grondftellingen ontleend van den Baron Emanuël van Swedenburg. Deze naam fcheen langen tijd geen hoofd eener Se&e aanteduiden. Swedenburg wierd dit zonder het misfchien te weeten, en door een dier ftraffen welke de voorzienigheid fpaarde voor eene eeuw van godloosheid, om den trotsch onzer Sophisten te vernederen. Zoon van eenen Lutherfchen Bisfehop van Skara, werd hij gebooren te Upfal in 1688. Na een groot gedeelte zijns levens doorgebragt te hebben in . de ftudie der meest verfchillende wetenfchappen, na, bij opvolging, Dichter, Wijsgeer, Bovennatuurkundige, Bergftofkundige , Godgeleerde en Sterrenkundige te zijn geweest, trof hem eindelijk eene dier koortfen welke lange fpooren nalaaten van de ongefteldheid der zintuigen Zijne overdenkin¬ gen (*) ik zie de aanhangers geen melding maaken van deze ziekte «!fjn Swedenburg'. Dit verwondert mij niet; doch liet geen ik daar*  TB WILHELMSBAD, e/tS. Hf £en, of zijne mijmeringen, geven befpiegelingen te kennen, waaraan hij zich aanvanglijk overgaf omtrent het oneindige, de fchepping, den geest, de ftof, en omtrent God en de natuur. Hij waande zich op eens door God aangedreven en gezonden om nieuwe waarheden te openbaaren. Hij verhaalt zelf, in deze bewoordingen , den oorfprong van zijn Apostelfchap: „ Ik hield zeer laat het middagmaal in mijne „ herberg te London, en ik at met zeer veel „ fmaak, toen ik, op het einde van mijnen „ maaltijd, bemerkte dat een foort van nevel m mijne oogen verduisterde, en dat de vloer mij„ ner kamer bedekt was mét affchuwelijke krui« » pende gedierten. Zij verdweenen, de nevel „ verfpreidde zich, en ik zag duidelijk, te mid„ den van een helder licht, eenen man in een' „ hoek der kamer gezeten, die met eene ver„ fchriklijke item tot mij zeide: Eet niet te veel. „ Op deze woorden werd mijn gezigt geheel „ donker; eindelijk klaarde hetzelve langzaamer„ hand op, en ik bevond mij alléén. Den volw genden nagt vertoonde zich dezelfde man, „ met een fchitterend licht omftraald , aan mij, .„ en zeide tot mij : Ik ben de Heer, de Schepper „ en Zaligmaaker. Ik heb u uitgekozen om den „ menfchen den verborgen en geestelijken zin der „ Hei' daarvan zeg, heb ik van eenen Geneesheer, die zulks vetnomea had van verfcheiden andere Geneesheeren van Londen, K5  ÏSfï C0N6fi.ES flER VRJ] E-METSEtA AREN „ Heilige Schrift uitteleggen; ik zal u ingeven m wat gij fchrijven moet. Ditmaal was ik niet »verfchrikt, en het licht, hoewel nog-zeer » glansrijk, hinderde mijne oogen nietj De » Hëëre was gekleed in purper; en de verfchij» ning duurde een vierdedeel uurs. Dezen i, zelfden nagt werden de oogen mijner ziel geö» pend en bekwaam gemaakt om in den Hemel, „ in de wereld der geesten en in de hel te zien, M waar ik verfcheiden perfoonen van mijne ken„ nis vond, fommigen zedert langen, anderen „ zints korten tijd gettorven (*}. Dit gezigt zou eenen man waardig fchijnen tegen wien men op eenen minder verfchriklijken toon zou kunnen zeggen: Eet Mei zoo veel, en drink vooral een weinig minder. Swedenburg dagtekent hetzelve van het jaar 174? ; hij leefde nog tot in 1772, fchreef onophoudelijk eenige nieuwe boekdeelen van zijne openbaaringen, reisde ieder jaar van Engeland naar Zweden, en genoegzaam eiken dag van de aarde naar den Hemel of naar de hel. 'Er is eene verbaazende ftandvastigheid nodig om alle zijne voordbrengfels te lezen; en waaneer men dezelven wél beftudeerd heeft, is het zeer moeielijk zijne denkbeelden te bepaalen omtrent den Schrijver. Sommigen zullen in den Uluminaat Swedenburg niet anders meenen te zien dan den man in eene geduurd.) Abiégé des ouvrages de Swedenb. prtTace.  TE WILHELM SU AD, enz. 12$ duurige verbijstering; anderen zullen den Sophist en den ongodist in hem erkennen; nog anderen zullen in hem den kwakzalver en den huigchelaar zien. Het zou ons niet moeilijk vallen alle deze verfchillende perfoonen in hem verëenigd aantetoonen. Wil men hem zinneloos zien en overgegeven aan alle de buitenfpoorigheden van eenen geestenziener? Dat men hem Hechts volge op zijne menigvuldige reizen naar de wereld der geesten, of dat men geduld genoeg hebbe om bem te hooren vernaaien al hef geene hij 'er gezien heeft. Dïirtr zal hij ons een paradijs toonen in volle verftandhouding met de aarde, en Engelen die in de andere wereld alles doen wat de mensch in deze doet. Daar befchrijft hij den Hemel en deszelfs velden , bosfchen, rivieren, fteden en Provintiën. Daar zijn fchoolen voor de Engelen kinderen; hoogefchoolen voor de geleerde Engelen, jaarmarkten en beurzen voor de Engelen die koophandel drijven, en inzonderheid voor de Engelfche of Hollandfche Engelen. DfUr zijn ook manlijke Geesten en vrouwelijke Geesten; deze Geesten huwen met elkander, en Swedenburg heeft zelf de bruiloft bijgewoond. Dit huwelijk is hemelsch; doch „ men moet daar uit niet „ belluiten, dat de hemelfche gehuuwden den „ wellust niet kennen. — De neiging om zich „ te vermengen, bij de fchepping ingefchapen, „ beftaat in-de geestelijke Bgchaamen even als in  I3« CONGRES DER VRIJE-METSELAAREN „ de ftoflijke Ugchaamen. De Engelen van beide y, kunne zijn altoos in den ftaat der volmaaktfle „ fchoonheid, jeugd en kragt; zij genieten dus „ de uiterfte geneugten der huwelijksliefde, en „ veel verrukkender dan de ftervelingen die „ kunnen fmaaken Wil men bij alle deze krankzinnigheden de draaijen en wendingen van den bedrieger zien? De fchriften en het leven van Swedenburg zullen daar eene menigte voorbeelden van opleveren. In zijne fchriften, voor eerst, is het altoos God zelf, of wel een Engel, die tot hem fpreekr. Alles wat hij verhaalt heeft hij in den Hemel gezien , en hij klimt derwaards zoo dikwils het hem goeddunkt. Hij heeft de Geesten tot zijn bevel; en deze Geesten openbaaren hem de verborgenfte dingen. De Prinfes Ulrica, Koningin van Zweden, vroeg hem, waarom haar broeder, de Prins van Pruisfen, geftorven was, zonder alvoorens te antwoorden op eenen brief, dien zij hem gefchreven had. Swedenburg beloofde den overledenen te zullen vraagen; hij kwam terug en bragt de Koningin dit antwoord: „ Uw broew der is mij dezen nagt verfcheenen, en hij „heeft mij gelast u te zeggen, dat hij uwen „ brief niet beantwoord heeft om dat hij uw „ gedrag afkeurde ; dewijl uwe onvoorzigtige „ ftaat- (*) Zie Swed. doft. de la Jéruf. celest. id. du monde fpiril.' «es Anglois, des Hollandois, &c abtég. aru Ciel.  TE WILHELMSBAD, efiZ. I3Ï „ ftaatkunde en uwe heerschzucht oorzaak wa„ ren van het vergoten bloed. Ik beveel u uit „ zijnen naam u nooit weder in Staatszaaken te „ mengen; en vooral geene onlusten meer te „ verwekken, waarvan gij vroeg of laat het „ flagtöffer zoudt zijn." De Koningin was ten hoogften verwonderd; Swedenburg verklaarde haar dingen van welken Hechts zij en de overledene Prins konden weeten; de roem van den Propheet nam daar door toe. Om te beöordeelen in hoe verre hij denzelven verdiend had , is het genoeg te weeten, dat men eindelijk ontdekte, dat de brief onderfchept was door twee Rijksraaden, en dat dezen gebruik gemaakt had' den van de gelegenheid om Swedenburg de le3 in den mond te leggen die zij de Koningin wilden geven (♦;. Een andere trek van den Propheet. — De Gravin van Mansfeld vreesde ten tweedenmaal eene fchuld te betaalen, waarvan de quittantie bij den dood van haaren man was verlooren geraakt; zij raadpleegde Swedenburg deswegens, en deze kwam haar uit naam des over- O) Zie Lett. Se M. Roltig dans le monalh Schrijft de. Berlin' Janv. 1788. Dit geval wordt ook, hoewel omftandiger, echter alzins overeenkomfrig met onzen Schrijver, verhaald door den Heer S. C. IVageacr, in zijti werk Die Gefpenjier, Kurze Erzdhlungen aus dem Rekhe dtr Wahrheit, IV. Th. we Erzdhl. S. 83; hit wete binnen kort ook in het Nêderdnitsch het licht zal zien. SE VBRTAAI.EB.il j  ■ *33 CONGRES. DER VRIJE MS-TSELAAREN overledenen zeggen waar fequittantie was. Hij kon dit gemaklijk weeten, want hij had dezelve; gevonden in een boek hetwelk hij van den Graaf had gehad. Het is de Koningin Ulrica zelve die deze gebeurenis zoo natuurlijk ver* klaart, en de discipelen van den Propheet wijzen ons niettemin naar het getuigenis der Koningin, tot ftaving van het mirakel (_*)• Zie daar reeds genoeg wat den kwakzalver en den googchelaar betreft; de man, wien wij het meest belang hebben in dit vreemd mengfel te leeren kennen, is de Sophist der godloosheid. Swedenburg is dit veel meer dan men over het geheel wel denkt; hij is dit op eene wijze, welke zou doen betwijfelen of hij niet even zoo huigchelachtig als godloos is. Niemand fprak meerder van liefde tot God en tot de menfchen ; niemand beriep zich meerder op de Propheeten en op het Evangelium; niemand vertoonde uiterlijk meerder eerbied voor Jezus Christus, meerder iever voor het Christendom; niemand nam inzonderheid beter de houding en den toon aan van een oprecht ernftig en Godsdienftig mensch. Ik zal 'er echter bijvoegen: niemand betoonde ooit zoo veel dubbelhartigheid en godloosheid; niemand verborg, onder het masker van iever, beter een gezet voorneemen om het C) Zie Alii égé de Swedcnb. preTace; & I'édiiion de Swedei b. paf Peineui, uun, Esfai fur les Illum. note 8.  TE WILHELMSBAD, eUZ. T33 het gantfche Christendom en allen Godsdienst uitteroeijen. Dat alle zijne aanhangers hier tegen fchreeuwen; het zal genoeg zijn, om deze befchuldiging te bewijzen, de twee Hellingen van hunnen meester bloot te leggen. Ik zeg de twee Hellingen ; want even als Swedenburg altoos twee zinnen had ter uitlegging en verdraaijing der heilige Schrift, de een inwendig en zinnebeeldig, en de andere uitwendig en letterlijk, zoa had hij ook twee ItelfeJs ; het eene waarfchijnlijk en blijkbaar voor de dwaazen en onnozelen; het andere geheim en agterhoudend voor de aanhangers; het eene,.dat niet fcheen te ftrekken dan om het Christendom te hervormen op de gevoelens van het krankzinnig Deïsmus,; het andere, dat ons geleidt tot alle de godloosheden van het Atheïsmus, van het Spinojismus, van het Fanatismus en van het Materialismus. Gaarne wilde ik mijnen lezeren de Iangwijn ligheid befpaaren; doch zoodanig is de aart onzer omwentelingen, dat men , om de oorzaaken daarvan te ontdekken, veele feétes moet beftudeeren en veele Hellingen moet naarfpooren. Men weet niet aan hoe veele Anti-Christelijke, godlooze en onderaardfehe factiën de wereld ten prooi was vóór de uitbarfting onzer rampen. Ik wraakte zelf eenigen tijd die nieuwe foort van Uluminaaten die zich Théofophen noemen. Ik hervind hen te Wilhelmsbad; de rol dien zij 'er fpeelen in verstandhouding met Weishaupt, en nog  134 CONGRES DER VRIJE-METSEMAREN nog meer die welken wij hen zullen zien fpëe> Jen met Weishaupt verëenigd, hebben mij genoopt hunne fedte te beftudeeren ; de gefchiedfchrijver moet toch een juist denkbeeld kunnen maaken van hunne ftelfels. Het eerfte, dat ik waarfchijnlijk noem, is voor die menfchen, welken nog de woorden nodig hebben van God, Godsdienst, Geest, Hemel en Hel; maar die God •overgeeft aan den Godsdienst van alle de dwaasheden, van alle de ongerijmdheden, van alle de kinderachtigheden van hetAnthropomorphismus(*), Om dat zij zich niet hebben kunnen ftaande houden in het Christendom. Voor deze foort van menfchen verdicht Swedenburg twee werelden, de eene onzigtbaar en geestelijk, de andere zigtbaar en natuurlijk. Deze twee werelden, ieder afzonderlijk, hebben den vorm van een mensck: zamengenomen maaken zij het Heelal uit, het. welk ook den vorm van een mensch heeft. De geestelijke wereld bevat den Hemel, de wereld der Geesten en de Hel. Déze Hemel, deze wereld en deze Hel zijn mede gevormd naar het beeld van den mensch, dat wil zeggen naar dat van God zelf. Want God is- ook mensch; 'er is zelfs niet dan de O) Anthropomorphiten of Aiialanen zijn zulken", die aan cor> eene nienfcheiijke gedaante toefchrijven, naar welke hij den mensca gefehapen heeft» DE VERTAALER»  T & WILHELMSBAD, enz. '35 de Heer , of God, die, eigenlijk gezegd, mensch *• ~ Deze God mensch is ongefchapen, oneindig , overd.'ömiegenweordig door zijne menschheid. — Hoewel God en mensch te gelijk, heeft deze God flechts ée'ne enkele natuur en één enkel wezen, en hij is vooral dén in perfoon. Daar is wel een God Vader, een God Zoon en een God Heilige Geest; maar Jezus Christus is alléén deze God Vader, God Zoon en God Heilige, Geest, volgens het geen blijkt uit de Schepping , de verlosilng en de heiligmaaking: en de Drieeenheid der perfoonen in God is, volgens Swedenburg, eene godloosheid die veele andere heeft voordgebragt. Dit leerftelfel tegen de Drieëenheid is een der artikelen op hetwelk deze Sophist en zijne discipelen het meest herhaald terug komen en het (terkfte aandringen, zelfs in de Catechismus die zij zorgen voor de kinderen te maaken. Hoewel 'er voor het overige Hechts ééne natuur en één perfoon zijn in dezen God mensch, Vader, Zoon en Heiligen Geest, zijn 'er echter in ieder mensch twee zeer onderfcheiden menfchen; de een geestelijk en inwendig; de ander uitwendig en natuurlijk. De geestelijke of inwendige mensch heeft een hart, eene long, handen en voeten, en alle de leden van het menfchelijk ligchaam zigtbaar en natuurlijk Daar (*) Alles wat men hier ^an dit ffcHèt leest is een nauwkeurig IV. Deel. L uit-  13/i •-• Congres óer vrije metselaarem Daar zijn ook nog in iéder mersch drié zeer onderfcheiden dingen, het ligchaam, de ziel eh de geest. Men weet genoeg wat het ligchaam is; Swedenburg verandert daaraan niets; maar zijn geest is die inwendige mensch, hebbende een hart en eene long, een geestelijk lichaam even 'gemaakt als het natuurlijk lichaam. Wat de ziel betreft, deze is de mensch zelf; de kinde~ ren hebben die van den vader. Het ligchaam is het omkleed/el, en komt van de moeder. Met dit ligchaam. dezen geest en deze ziel, is alles wat de mensch denkt cn alles wat hij wil, in hem door den invloed van den Hemel of van de Hel. „ Hij verbeeld zich werklijk zijne gedag„ ten en zijnen wil in zichzelven en van zich„ zeiven te hebben, terwijl niettemin alles in „ hem invloed is. — Zoo hij geloofde gelijk de „ zaak wezenlijk is, als dan zou hij zich het „ kwaad niet eigen maaken, want hij zou het „ van zich werpen in de Hel vanwaar het voord„ komt. Hij zou zich even zoo weinig het goed rt toerekenen, en heen gaande zou hij geene „ verdienfte daar uit trekken. Hij zou geluk„kig zijn; hij zou, door den Heer, en het n goed uittrekfel, of uit de werken die ik heb van Swedenburg, als daar is zijne Dottrine de la nouvelle Jérufalem, zijn Monde fpirituel, zijn /lpocalijpfe rêvélie; of wel uit de onderfcheidene verkortingen, zoo Engelfche als Franfche, die zijne discipelen van zijne wetk;n gemaakt hebben. /  f"E WILHELMSBAD, CUZ. „goed en het kwaad zien (*)." Het geeri hier op uitkomt: hij zou zien dat hij geen meester té noch van zijne gedagten, noch van zijne daaden; dat hij in niets vrij is; dat hij noch ïtraf, noch vergelding kan verdienen. Deze mensch , die zichzelven zoo grof bedriegt wanneer hij waant zelf iets te kunrtett denken of doen, is in eene menigte andere dwaalingen vervallen, dewijl hij de heilige Schriften niet verftaat. In deze Schriften der Openbaaring is alles zinnebeeldig; alles heeft tweeërleiën zin, de een hemelsch, geestelijk en inwendig; de andere natuurlijk, uitwendig en letterlijk. Het is inzonderheid door den geestelijken en hemelfchen zin niet begreepen te hebben, dat de Christenen hebben geloofd, dat de Zoon van God mensch geworden en aan een Kruis geflorven is voor de zaligheid van het menfchelijk gedacht. Swedenburg in den Hemel een Concilium bijwoonende, hoort en herhaalt nadruklijk deze woorden van eenen Godgeleerden fin. gel: „ Hoe heeft de Christelijke wereld dc gc„ zonde rede kunnen afzwecren , cn zoo uitfpoo„ rig kunnen zijn van hun grondlcerJtclfcl te vestigen op wondeifprcukcn van dezen aart, „ die klaarblijklijk aar.ïoopen tegen de godlijke g natuur, tegen de godlijke liefde, de godlijke M wijsheid, tegen de almagt cn de alüraiegcn- „ woor- (*) Extr. dc la Jér.ufüleni &des Arcanes, art. Influencé, Nol zff, h 2  JJ8 CONGRES DER VRIJE-METSELAAREN „ woordigheid van God? Het geen men wil daê „ Hij gedaan heeft, zou een goed meester niet „ tegen zijne bedienden, en zelfs een dier niet „ tegen zijne jongen doen (*)." De Engel van Swedenburg zegt hem ook nog veele andere dingen, die alle andere artikelen van den Christelijken Godsdienst omver werpen. Hij zegt iazonderheid iets zeer troostelijk voor de boosdoeners dezer wereld, die hij leert- fpotten met eene eeuwige Hel, en welken hij vooral leert dat het ftrijdt tegen de godlijke eigenfchappen, dat hij één' enkel' mensch van zijne barmhartig. heid zou uitfluiten;, dat dit ftrijdt tegen de godlijke order, welke de Christelijke wereld niet fchijnt te kennen (f). Een ander gedeelte van dit teerfte I-fel, mede zeer troostelijk voor de boosdoeners, is.het lot waar mede Swedenburg hen vleit in de andere wereld, en de tijd dien hij hun na den dood geeft om den Hemel te verdienen. Volgens dit nieuw Evangelium is het oogenblik in hetwelk de mensch gelooft te fterven juist dat waarin hij opftaat, en 'er is voor hem geene andere opftanding. In dit zelfde oogenblik verfchijnt hij in de geestelijke wereld in menfchelijke geftalte, juist zoo als in deze wereld; onder deze geftalte wordt hij Engel; en 'er zijn zelfs geene andere En- (*) Abr. de Swedenb. aft. Rédemption.\ CD Ibid.  T3 WILHELMSBAD, f»Z. 135 Engelen dan die het bij den uitgang uit deze wereld worden. Alle deze Engelen vinden zich in de wereld der Geesten; en óiir worden zij ontvangen door andere Engelen, die hen onderwijzen in den geestelijken zin der Schriften. Zij hebben tot dern'g jaaren toe, om dezen zin te leeren en om zich te bekeeren in de wereld der Geesten. — Doch laaten wij, uit vrees van ons tot den krankzinnigen Propheet terug te zien brengen, ons haasten om tot dat geene te komen wat op aarde de voornaamfte hoop zijner discipelen uitmaakt. Na hun alle de verborgenheden des Christendoms in derzelver geestelijken en zinnebeeldigen zin verklaard te hebben, dat wil zeggen, na alle zijne leerftels de plaats van die des Evangeliums te hebben doen vervangen, bericht Swedenburg hen, dat 'er een tijd zal komen waarin zijne gantfche leer in deze wereld zal aangenomen worden. Deze tijd zal die zijn in welken het nieuw Jerufaïem op aarde hervestigd zijn zal ; dit nieuw Jerufaïem zal de heerfchappij zijn der nieuwe Kerk, die van Jezus Christus, op aarde heerfchende ,even als dezelve alleen heerschte over de eerfte menfchen vóór den zondvloed. Dit zal de goude eeuw zijn van het waare Christendom, en als dan zal de omwenteling, door Swedenburg aangekondigd, benevens zijne voorzeggingen, vervuld worden. Zoodanig is het geene ik het waarfchijnlijk ftellel van Swedenburg noem. Men ziet genoeg L S boe  14«* CONGRES DER VRIJE METSELAAREM hoe toereikende het voor de aanhangers is , om in den geest hunner misleidden het waare Christendom geheel uittewisichen, en om van hun nieuw Jerufaïem het voorwendfel te maaken dier omwentelingen, die, om ons de oude tijden te herinneren, in den naam van God en van zijne Propheeten, alle altaarenen alle troonen moeten omver werpen, welken onder het tegenswoordig Jerufaïem, onder de tegenswoordige. Kerk en Gouvernementen aanwezig zijn. Laat ons, door alle de krankzinnigheden en voorzeggingen der muitzucht heen, nu dat andere ftelfel ontfluiëren, van hetwelk de voornaame aanhangers de wetenfchap fchijnen voer zich te behouden. Het is dat van het Materialunius, van het zuiverlïe Athtïsmus. Het is verholen in Swedenburg, maar het is echter volledig in hem; en hier is het niet meer de krankzinnige Propheet, het is de listigfte en huigchelachtigfte der Sophisten dien ik in Swedenburg zou hebben aantetoonen, zoo ik niet wist dat deze listen zelf en deze huigchelarij niet onbefïa'anbaar zijn met eene foort van natuurkundige afwijking, met eene wezenlijke verbijstering. Ik zal mij verklaaren. Daar zijn menfchen wier veritand dwaalt omtrent zekere voorwerpen , hoewel zij omtrent andere hun vernuft én alle de gewoone vermogens der gezonde rede behouden. • 'Er zijn dwaazen die volmaakt hun pntwerp volgen ; hunne grondstellingen zijn 1 J' bui-  TB WILHELMSBAD, ««2 I4I buitenfpoorig, doch zij verliezen de gevolgen niet uit het oog; zij beredeneeren dezelven, zij fchakelen die zelfs fomtijds met zoo veel konst aaneen als de fneedigfte Sophist zou. kunnen doen. Het is in deze clasie van menfchen dat ik meen Swedenburg te moeten plaatfen, en ik meen dit om dat 'er, behalven de raas? kallingen zijner fchriften , pmftandigheden ia zijn leven zijn die niet toelaaten daaraan te twijfelen. Het is dus, bij voorbeeld, dat hij .te Stokholm, na een' Generaal, die hem kwam bezoeken van wegens den Heer Euler, Bibliothecaris van den Prins van Oranje, langen tijd te hebben doen wagten; eindelijk uit zijne kamer kwam, den 0$qier ontving, en tot hem zeidei Ik vraag wel verfchooning, Mijnheer, de Generaal ! maar ik had juist Ss. Pieter en St. Pauhts bij mij, en gij begrijpt dat men geen fpoed maakt om die lieden wegtezenden, wanneer zij ons de eer doen van ons te bezoeken. — Het geen onze lezers insgelijks wel zullen begrijpen is het gevoelen hetwelk dit bezoek aan dezen Generaal van Swedenburg gaf, en het verllag dat hij daarvan deed aan den Heer Euler. Het is ook dus dat op eene reis van Stockholm naar Berlijn een zijner reisgenooten gewekt wierd door het gerucht dat Swedenburg maakte, en geloovende da.t hij zich niet wél bevond, ging hij in zijne kamer, vond.hem, in zijn bed, zeer onrustig, geheel bezweet, en h 4 over*  142 CONGRES DER VRlJE-METSELAAREW overluid vraagen en antwoorden doende van een onderhoud welk hij waande met de Heilige Maagd te hebben Des anderen daags vroeg hem deze reisgenoot hoe hij den nagt had doorgebragt; en hij antwoordde: Ik had gisteren van de Heilige Maagd zeer dringend eene gunst verzogt; zij hee,ft mij dezen nagt een bezoek gegeven, en ik heb een zeer lang gefprek met haar gehad. Het eerfte dezer gevallen kan getuigd worden door den Heer Euler zelf; en ik ben bijna even zoo verzekerd van het tweede. Zie hier in de gefchiedenis van den dag hunne overeenkomst met die eener Secte welke niets minder dan vreemd is aan de oorzaaken onzer .omwentelingen. Swedenburg had vóór zijne krankzinnigheid zich een ftelfel gevormd dat tot het Materialisme opleidde; né zijne ziekte bleef dit ftelfel in zijne verbeelding geprent; hij voegde 'er zijne manlijke en vrouwlijke Geesten bij, en veele andere dwaasheden van deze foort; maar voor het ove« rige volgt alles elkander, bindt alles zich zamen, en leidt ongelukkig alles op tot het Materialisme. De Sophisten en ongodisten bemerkten ongetwijfeld het voordeel dat zij van den geestenziener konden trekken; zij maakten hem tot een' Propheet, om zijne mijmeringen tegen het waare Christendom te ftellen. Dat men indedaad zijne ieverigfle en listigfte apostelen léze. Zie hier wat zij ons zeggen van zijne eerfte werken,  TE WILHELMSBAD, fhz. I43 -ken, om ons opteleiden tot bewondering van die .geenen welken zijne gewaande zending gevolgd zijn: „ Volgens de ontdekkingen van Sweden» „ burg beftaat elk menfchelijk ligchaam in ver„ fcheidene orders van gedaanten onder elkan* „ der onderfcheiden, volgens den waarfchijnlij„ ken graad van zuiverheid aan elk hunner „ afzonderlijk toebehoorende; te weeten, in den „ minderen graad huisvest de grond of boezem „ van den tweeden graad die zuiverer en meer „ inwendig is, en die insgelijks ten grond of „ boezem lirekt voor eenen derden nog meer „ verhevenen graad, die de zuiverfte en inwen„ digfte van allen is. Het is in dezen laatrtcn „ dat de metifchelijke geest woont, zijnde eene „ bezintuigde geftake, anima, een/lemmig han„ delende met den ligeliaamlijken geest, aki mus, ,, en aan denzelven hec leven mededeelende, „ terwijl het leven van den eerften oitmiddchjk „ afkomt van de geestelijke verrfd (*,)•" Laat ons, volgens deze befaamde ontdekking van den meester, van zoo veel belang voor de aanhangers, aan de dingen de uitdrukking geven die dezelven eigen is, laat ons aan dezen men» Jihelijken geest, aan deze bezintuigde geftalte die Swedenburg anima, en aan dien ligchaamlijken geest CO Dialogues fur Ia nature, le but & 1'evidence des Ecrits tliéoiogiques de Swedenborg, I.oudres 1790, p. 24 & 25. Li Kè^ne atiimal & l'Econcinie du règne anima! par Swëdenb. La"  144 CONGRES DER VRIJE METSELAAR EN geest dien hij animus noemt, hunnen waaren naam geven; wat zal ons dan voor de ziel en voor den geest overblijven dan deze bezintuigde ftof, die ligchaamen wier waare naam kiem is, en die in het rijk der dieren en in dat der planten even zoo wel ft of zijn als het ligchaam of de tak of de vruchten die 'er de voordbrengfels van zijn. Als dan is het ligtelijk te begrijpen wat voor Swedenburg deze ziel of geftalte zijn, en deze geest, die long, handen en voeten en alle de deelen van het menfchelijk ligchaam heeft. Deze ziel is de bezintuigde ftof, deze geest is de levende flof. De naamen veranderen, maar de ftof blijft met de fchande eener gedrochtelijke huigchelarij, welke van. God maakt het geen zij van de ziel gemaakt heeft, en die beiden ftoflijk maakt. Laaten wij, om het bewijs daarvan te hebben, in Swedenburg de volgende voorftellingen zamenvoegen. — Qod is het leven, om dat God de liefde is — fte liefde is zijn aanzijn, de wijsheid is zijn beftaan — de warinte van de geestelijke zon is de liefde, haar licht is de wijsheid Welke draaijen, welke konstgreepen om daar toe te komen van te zeggen, dat God niets anders is dan de warmte en het licht van eene zoogenaamde geestelijke Zon ! Want zoo God de liefde en de wijsheid is ; zoo deze liefde, deze wtjsheid niet zijn dan de warm- (*) A'pr. de Swed. art. Dieu.  TE W 1 I> II E t, * * Q A O , I4S warmte en het /«7j£ van deze zon, is het dan niet klaarblijklijk, dat God niets anders is dan de warmte en het licht van deze zelfde zon? Wanneer gij dus in Swedenburg uitdrukkingen vindt, en die zult gij dikwils vinden, even als deze: God is het leven, dewijl God de liefde is, en hij alléén .is het leven; lees dan: God is het leven, dewijl hij de warmte is; hij is alléén het leven, dewijl men niet leeft dan door de warmte; en gij zult den waaren zin van Swedenburg hebben. Dit alles zou nog eenig denkbeeld laaten van eenen geestelijken en onltoflijken God, indien deze zon, wier warmte en licht God zijn , even zoo geestelijk was in de daad als zij in naam is; maar laaten wij ons fleeds aan de zaaken houden, en ons niet door de woorden laaten misleiden. Deze geestelijke zon van Siyedenburg is niet anders dan de dampkringen, verzamelplaatfen van vuur en licht, wier hevigheid de natuurlijke zon voordbrengt. Deze heeft ook haare dampkringen , die bij drie trappen de (ioflijke 'zelfjlandigheden hebben voordgebragt, — Deze zelfde dampkringen van .de natuurlijke zon neemen af in werkzaamheid en in uitzetting, hunne laatfte werking vormt klompen, welks gedeelten zamengevoegd zijn door de persfing van zwaare cn vaste zelfjlandigheden, die wij /lofnoemen (_*). Zie .(.*) H. art. Cr^tkm,  Hti Congres der. vrije-metselaarew Zie hier dus in eene eenvoudige en verftaanbaare taal de Godheid van Swedenburg en deszelfs voordbrengfelen. Voor eerst, eene zoogenaamde geestelijke zon vormt zich in de hooge luchtftreeken uit het brandendst en fchitterendst vuur; de warmte en het licht van dat vuur zijn God zelf. Deze God, in dien ftaat, is, even als deze zon, niet anders dan de gantfche ftof in eenen ftaat van uitzetting, van beweging, van vuur en van branding. Zoo lang deze ftof in deze brandende luchtftreeken blijft, behaagt het Swedenburg niet dezelve ftof te noemen; hij noemt haar geestelijke zon. Minder fijne of minder brandende gedeelten zijn naar een uiterfte dezer luchtftreeken gedrongen; öiir verzamelen zij zich en vormen de natuurlijke zon. Dri&r. echter zijn zij nog geen ftof; maar nog fijner gedeelten van deze tweede zon verzamelen zich insgelijks aan het uiterfte haarer dampkringen; da^r voegen zij zich te zamen, verkoelen, verdikken, vormen zwaare klompen ; en daslr eindelijk vindt Swedenburg goed dezelven ftof te noemen. Zij zijn niet meer God of geestelijke zon ,' om dat zij niet meer in een* ftaat van vuur zijn. Wat is dan toch de God van Swedenburg anders dan dit gantfche vuur of de geheele ftof in vuur, en die ophoudt God te zijn wanneer zij ophoudt brandend en fchitterend te zijn? En wat is fnoode huigchelarij, zoo het flechts genoeg is de naamen der din-  TE WILHELMSBAD, enz. lq% dingen te veranderen om ons het zuiver Mate* rialismus te prediken? Dat men zich een denkbeeld maake zoo men. wil van den man die zoo veele ongerijmdheden en godloosheden heeft kunnen uityenten; 'er zijn ongelukkig andere menfchen, altoos gereed om de uitfpoorigfte dwaalingen aantegrijpen; fommigen als onbekwaam om het Sophisme daarin te onderkennen; anderen als reeds godloos en altoos verheugd over eene nieuwe godloosheid. Swedenburg vond discipelen van de eene en andere foort; 'er fprooten twee wezenlijke fectes uit voord, de eene openbaar en de andere verborgen. De eerfte beftond uit menfchen die zoo ligt de fpeelbal zijn der ligtgeloovigheid en der huigchelarij. Vóór Swedenburg noemden deze menfchen zich Christenen, die Jezus Christus aanbaden ; Swedenburg heeft aan zijnen God y/armte en licht, a.an zijne gcèstelijke zon den naam van Jezus Christus gegeven; en zij waanen zich, Swedenburg volgende, disciepelen van Jezus Christus te zijn.' Hij is ontegenfpreeklijk de verklaardfte vijand van de voornaamfte verborgenheden der openbaaring, inzonderheid van de Drieëenheid en van de Verlosfing des menschdoms door den Zoon van God die geftorven is voo-" de zondaaren; maar hij ipreekt veel van Openbaaring; hij weet eenen vroomen toon aanteneemen; met zijnen zinnebeeldigen en geestelijken zin veinst hij alles te willen hervormen in plaats  'I48 CONGRES DER ■ VRljE-METSEtAARE» plaats van alles te verwoesten; en zij zien niet dat hij met zijnen verbloemden zin alle de fiuit;redenen herhaalt der Sophisten tegen den geöpcnbaarden Godsdienst, Men verhaalt deze goede lieden zijne wonderbaarlijke verfchijningen, zijne voorzeggingen , zijne zamenfpraaken met Engelen en Geesten ; zij hebben geen het minfte begrip van eene gezonde oordeelkunde, en zij gelooven aan de wonderen van Swedenburg, even als de kinderen aan de fabelen hunner voed (Iers gelooven. Zijn nieuw Jerufaïem vooral bezorgt Swedenburg veele discipelen. Ik vind in het geloofwaardigst uittrekfel zijner werken dat in het jaar 1781 de ftad Manchester alléén zevenduizend van deze Hierofolimiten Uluminaaten telde; dat men 'er toen omtrent twintig duizend in Engeland kon rekenen (*). Zeer veelen van dit getal kunnen eerlijke en oprechte lieden geweest zijn'; doch zij wagtten niettemin met dit nieuw Jerufaïem die groote omwenteling, welke geenen anderen Koning of Vorst op aarde moest laaten dan den God van Swedenburg (f); en de omwenteling die zij in Frankrijk hebben zien beginnen is niet voor hen- dan het vuur dat de aarde moet zuiveren, en dat het Rijk van hun Jerufaïem moet voorbereiden. Zoo zij niet zien hoe ge- (*) ld. Prdface, note, p. LXVIH. C10' Zie- VOO; ai zijn 'jjtölatypfé réyHSe,' '  TE WILHELMSBAD, enz. I49 'geducht deze verwagting is voor de Staaten, "de revolutionnaire Sophisten hebben ons dit niet verborgen. Zij hebben openlijk verklaard alles wat zij hoopten van deze feSes die zich overal verhieven, vooral in het Noorden van Europa 0'« Zweden} en in America: Zij hebben uitdruklijk betuigd alles wat zij verwagtten yan het groot aantal feéïarisfen yan Swedenburg en van de uitleggers zijner fchriften {*). Dat men, in waarheid, de oogen fla op de boeken welken de Secte het hoogfte fchat, men zal 'er alle de voornaame grond:tellingen in vinden van de revolutionnaire gelijkheid en vrijheid, alle deze iroaadredenen zoo gemeen aan de Jacobijnen tegen de grooten, de rijken, de edelen en de gouvernementen. Men zal 'er in lezen dat hun Godsdienst of hun nieuw Jerufaïem niet aangenomen kan worden bij de grooten , om dat alle de grooten gebooren overtreders zijn van deszelfs eerfte injlellingen; dat het dit ook niet gedaan kan worden door de edelen, om dat, dewijl de ftervelingen edel hetben willen zijn, de fteryelingen beledigend en trotsch zijn geworden; dat het dit ook niet kan zijn door zuiken die niet voor de vermenging der rangen zijn, om dat de hoogmoed der rangen onmtnfcï.elijkhcid en zelfs wreedheid doet gebooren worden. Vóór de omwen- te- (•) Zie Obferv3!ioris cu Jocrrd de PbySque, par Laméibrie, Mn. 1790, P.-ifiee.  15° CONGRES DER VRIJE-METSELAAREN teling zelfs zal men de aanhangers hunne Btoe* ders dezen hoofdgrondregel van de omwenteling en van alle regeeringloosheid zien infcherpen, dat de wet de uitdrukking is van den aïgemeenen wil, en hen dus de volken -zien voorbereiden om geene wetten meer te zien in die wetten weihen tot hier toe gemaakt waren door hunne Souvereinen , hunne Parlementen of hunne Senaaten, gevende daar door het teken om die allen omvertewerpen, en dezelven te doen vervangen door de decreeten en grilligheden der menigte of van het graauw. Ondertusfchen beltond deze reeds zoo revolutionnaire Secte nog niet anders dan uit half ingewijdden of misleiden van het nieuw Jerufaïem. De voornaame aanhangers van Swedenburg waren geweken in de fchuilhoeken van de VrijeMetfelarij der Roozen-Kruifers, Dit was hun waar element, dewijl hun gantfche ftelfel grootendeels overeen kwam met dat der oude Roozen-Kruifers. Even als deze geleerden der agterLoges gaf Swedenburg ook zijn leerftelfel uit voor dat van de hoogfte oudheid der Egiptenaaren, der Wijzenen der Grieken; en doet hetzelve opftijgen tot vóór den Zondvloed. Even nog als deze Vrije-Metfelaars heeft zijn nieuw Jerufaïem ook deszelfs Jehova, en deszelfs verhoren, doch eindelijk aan Swedenburg geopenbaard, woord. Zoo men dit ook elders wil hervinden moet men hetzelve gaan zoeken bij volken  TB WILHELMSBAD, «»*. 15! ken die noch het Christendom, noch onze ftaat* kundige wetten kennen (*). Swedenburg wijst aan, dat men het ook nog zou kunnen hervinden in het noorden van China en in groot Tartarijen, dat wil zeggen, juist bij die menfchen welken het meest die gelijkheid, die vrijheid en die onafhanglijkheid behouden hebben, die de geleerde Jacobijnen voorgeven ouder te zijn dar< de burgerlijke maatfchappij en volftrekt onbeltaanbaar met dezelve. De oogmerken van Swedenburg zijn dus dezelfde met die der agter Loges* vijandinnen onzer Koningen en van alle onze Godsdienftige en burgerlijke wetten. Zijn God warmte en licht, of zijn God vuur en zon, zijne dubbele wereld en zijn dubbele mensch, zijn klaarblijklijk niet anders dan geringe afdeelingen van den God licht en van de dubbele Grondoorzaak van Manés. De oude Roozen-Kruifers moesten dus in Swedenburg dat geen hervinden wat hen de kinderen van Manés zoo hoog deed fchat- (♦) Zie hier de uitdrukkingen van Swedenburg omtrent dit woord: De hoe yerlo ystujlo quod ante verbum lfraelilicum in AJid fuerat, rejerre meretur hoe novum; quod ibi adhuc reftrvatuni fit apud Populos qui in magnd Tartarid habitant. Locutus futii cum Spiritibus £? Angelis qui in mundo fpirituali indé erant, qui iixirunt quodposfideant verbum, £? quod id ab antiquis tempoiibus posfederint. — Qjiarite de eo in Chind, £? fortè inyenietis MuA «pud Tartaros. ; Apocalypfis revelata, Cap. I, No. n.) Zijn dit dus niet fteeds de menfchen, die ons tot meester* en voi rbeelden geven zulke Natiën, die in eene wilde en barbaarfche enkunde, gelijkheid, vrijheid en regceringioosheid leven? IV. Deel. M  *52 - CONGRES DER VRijE-MEÏSELAAREN fchatten. Hunne kennis der Zwartekonst, die der oproepingen en die van de Eons der Geheimkunde, vertoonen zich insgelijks geheel in zijne manlijke geesten en vrouwljjke geesten. In *t knrt, dit nieuw Jerufaïem, deze omwenteling, die alle de zoogenaamde gelijkheid en vrijheid der eerfte menfchen moest aanbrengen, moesten een verbaazende *menigte aanhangers vinden irt de agter-Loges, die alle geftemd waren om dezelve aanteneemen. Het was indedaad didr dat de geheimen van Swedenburg zich kwamen vermengen met alle die der oude Broeders. De nieuwe aanhangers gaven zich den naam van Uluminaaten; ondanks het volltrekte Atheïsmm en Mater alhmus van hunnen meester fpraken zij, even als hij, van God en van geesten; zij veinsden den naam daarvan te behouden; men verbeeldde zich, dat zij aan de zaak geloofden en men noemde hen Uluminaaten Théofophen. Hunne gefchiedenis verliest zich in een' doolhof van godloosheid en kwakzalverij, even als de fchriften van hunnen meester. In onzen tegenswoordigen tijd is het genoeg te weeten, dat hunne hoofdplaats te Avignon was (*); dat zij ook (*) In een werk, getiteld La Loge Rouge devoilée aux Souyerains, leest reen, „ dat de inflelling dezer Uluminaaten Théofo„ phen fchijnt gebooren te zijn in Edimburg, waar de Roode „ Loge, onderfcheiden van de Blaauwe, zich gevormd had; dat „ deze Rootte Loge der Uluminaaten Théofophen zich aanvanglijli „ vestigde in Avignon," (pag, 9 en 10.) Ik heb mij moeite gege.  TE WILHELMSBAD, ettz. 153 ©ok te Lijon eene befaamde Loge hadden, en dat zij zich meer bijzonder in Zweden verfpreidden en voordgangen in Duitschland maakten. Hunne verborgenheden waren toen vermengd met die der Martinisten; of, om beter 'te zeggen, die der Martinisten waren niet dan een nieuwe vorm aan die van Swedenburg gegeven. Ook kende men hen in Frankrijk te gelijk onder deze twee naamen van Uluminaaten en Martinisten. In Duitschland begonnen zij zich geven om bewijzen voor dezen oorfprong te vinden, doch de fcbvijver geeft niets dan zijne bevestiging. Wat 'er ook van zij, de Uluminaaten van Avignon zijn genoeg bekend in Frankrijk. Zedert 1783 werd bunne Loge altoos aangemerkt als de moeder van alle de geenen die zich in Frankrijk vei fpreidden Bij gelegenheid van deze Roode Loge aangeklaagd aan de Sou. vereinen, moet ik aanmerken, dat dit werk geenzins dat is, welk ik aanhaal onder den titel van Dipofition faite par Kleiner. Het uittrekfel, dat ik van dit laatfte heb, befchrijft geheel andere omftandigheden. De fchrijver fpreekt daarin als ooggetuige. Hij geeft onder anderen de overlevering der Loge omtrent de lesfen die Weishaupt verönderfteld wordt van Krelmer ontvangen te hebben. Deze verklaaring zou een onfehatbaar gedenkteken zijn ; het is waarfchijnlijk daaröm dat de Uluminaaten dezelve vernietigd hebben. Ik ben ten minften genoodzaakt te zeggen, dat ik ondanks alle mijne naarfpooringen mij dezelve niet heh> kunnen verfchaflen. Bij gelegenheid van deze Roode Loge moet ik ook nog aanmerken, dat de fchrijver geaizins onderricht fchijnt van bet onderfcheid dat te maaken is tuifchen de Illumineren van Weishaupt en die van Swedenburg. In het algemeen kan men dit verwijt aan alle Franfche febrijvers doen. M a  •54 KONSTGREEPEN VAN KNIGOE zich te onderfcheiden onder dien van, Philaleten en van Weldaadige Ridders. Onder alle naamen waren zij van de toenmaalige VrijeMetfelaaren de geenen die het naaste bij Weishaupt kwarten. De ftellingen en middelen verfchilden genoeg om den naïever te voeden; maar van beiden kanten waren het dezelfde oogmerken tot eene omwenteling even zoo Anti-maatfchappelijk als Anti-Godsdienftig. Het was inzonderheid dezelfde iever om het getal hunner aanhangers te vermeerderen door hunne indrin» ging in de Metfelaars Loges. De beide fecles der Uluminaaten hadden ieder haare afgevaardigden te Wilhelmsbad. Het volgende Hoofdftuk zal ons hunne handelingen en hunne ge. volgen aantoonen. VIJFDE HOOFDSTUK. Konstgreepen en gevolgen van Knigge bij het Congres der Metfelaaren ; officiëele berichten van Ovcrften der Orde ; menigte van Broeders Metfelaaren in dit tijdvak geïlluminifeerd. Van alle de algemeene vergaderingen zedert twintig Jaaren door de Vrije-Metfelaaren in Brüns-  Bij HET CONGRES DER METSELAAREN, enz, I55 Brunswijk, Wisbaden en andere fteden van Duitschland gehouden, was nog geene gelijk geweest aan die van Wilhelmsbad, zoo ten aanzien van het getal der afgevaardigden als van de verfcheidenheid van Sectes waar uit dezelve beftond. Het waren in zeker opzigt alle de honfdftoffen van den chaos der Metfelarij in denzelfden fchuilhoek verëenigd. Knigge zegt zelf dat hij ook de eer had van afgevaardigd te zijn door zijne oude Broeders; dat hij ook de raadplegingen zou hebben kunnen bijwoonen ; doch hij voorzag hoedanig dezelven zouden zijn; hij meende meerder nut aan zijn nieuw Illuminatismus te kunnen doen] door den rol te bellieren , dien de Broeder Minos Dittfurt in het midden dezer vergadering moest fpeelen, en door dezelve flechts optemerken, en van buiten te handelen. Zijn eerfte plan van aanval was aanvanglijk die Metfelaars Tempeliers van den firengen regel te winnen, van welken hij alle geheimen kende en in wier Loges hij verkeerd had, om door dezen zich te verzekeren van de meeste Hemmen. Zoo hem dit gelukte zou het wetboek van Weishaupt, door het Congres gedecreteerd, op eenmaal dat worden der Metfelaaren over den gantfchen aardbodem verfpreid; en millioenen Broeders zouden zoo veele Uluminaaten zijn, gereed om op de bevelen van hun Opperhoofd uit hunne holen ten voorfchijn te komen. • M 3 De-  I5<5 KONSTGREEPEN VAN KK1GGE Dezen aanval ichetfiencte, zorgt Knigge zelf zijnen lezeren te onderrichten van het geen hem zijn ontwerp deed veranderen. „ Ik beken," zegt hij, „ dat mij altoos eene zekere neiging „ overbleef voor mijne oude Broeders van den :„ ftrengen regel. Ik had reeds zulk een groot aantal van dezelven geïlluminifcerd, dat ik mij „ vleide hun ftelfel met het onze te kunnen „ verëenigen. Mijn oogmerk was zekerlijk niet „ om aan het Congres zelf alle onze papieren „ over te geven, en ons ter befcheidenheid van „ alle de afgevaardigden te ftellen. Ik was daar „ toe door mijne zenders niet gemagtigd. En „wij, daarenboven, die dat vermogen niet be„ doelden hetwelk de grootheid, de rang en de „ rijkdommen geven; wij, die niet zogten te heer, „fchen in den-Staat en voor de oogen des volks; „ wij, wier gantfche \ gejlcldheid vorderde om flil* u zwijgend en in het geheim te handelen ; waarom „ zouden wij ons afhanglijk gemaakt hebben „ van eene Orde welke zoo weinig eenigheid „ had in haare ftellingen? „ Ik bood intusfchen mijne dienften aan; ik „ deed dit bij monde en bij gefchrift; ik kreeg „ geen ander antwoord, dan dat ik mijne papie^ ren zou zenden of dezelven het Congres aan„ bieden; dat men zou zien wat men daarvan ge* „ bruiken kon, en wat men moest afkeuren {*).H GeCO Detniers édaircisfemens de Philon, p, 83, &c. -  BIJ HET CONGRES DER METSELAAREN, «HZ. Itf Getroffen over deze verontwaardiging, geloofde Knigge zich ontflagen van zijne eeden en van alle pligten omtrent zijne oude Broeders. Zich niet vleijende alle de leden te gelijk te zullen mede fleepen, befloot hij dezehen één voor één aantevallen, en vervolgens het gantfche ligchaam te winnen, Loge voor Loge (*). Hij kwam overeen met den Asfesfor Minos, dat voortaan al hun aandagt, met betrekking tot het Congres, zich tot twee oogmerken zou bepaalen. Het eerfte was, te beletten dat de vergadering geen befluit nam ftrijdig met de belangen van hun Illuminatismus; het andere, zijne intrede in de Loges voortebereiden en gemaklijk te maaken; en het zoo wél aanteleggen, dat geen Graad, geen Groot-Meester zelfs, de Beijerfche Broeders zou kunnen beletten om in dezelven te heerfchen, of zich de middelen te befpaaren om vroeg of laat het wetboek van hun Illuminatismus met het wetboek der Metfelarij te verè'enigen. Hier toe ftrekte de geheele last, dien Knigge gaf aan zijnen mede-aanhanger Minos, toen hij hem opdroeg, het daarheen te bellieren om de vergadering te doen bef]uiten. » £• Een „ foort van vereeniging van alle de (tellingen „ der Metfelarij in de drie eerfte graaden, zon „ dat een Vrije-Metfelaar, die deze drie graa. „ den ontvangen had, voor wettig Broeder er- „ kent! • c*> ibid. M 4  151 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE; n kend wierd in alle Loges, van wélke clasfe „ en van welke Hellingen hij ook anders zou -h mogen zijn. 2. Dat in de gewoone Vrije-Met„ felarij nooit melding gemaakt wierd noch van „de hooge graaden, noch van de onbekende „ hoofdem 3. Dat alle toezending van geld aan „ de Overflen der Metfelaaren verboden wierd. w 4* Dat 'er gewerkt wierd aan een nieuw wet„ boek voor de Broeders. 5. Dat alle de Loges „ de verkiezing zouden hebben van haare mees„ ters en van haar befluur, dat wil zeggen, uit „ de hoofd-Loge aan welke zij onderworpen „ zouden zijn (*};" Knigge aan Minos de zorg opdraagende, om deze artikelen in het Congres doortedringen, bepaalde zich, om van buiten den rol van Broeder Werver en Verkiezer te fpeelen. „ Ik „ poogde te weeten," zegt hij fteeds zelf in het bericht zijner zending aan de Aréopagiten, „ en „ ik wist ook welken draai de zaaken in de „ Vergadering namen. Ik wist alle de verfchil„ lende Hellingen die men trachtte te doen „ heerfchen. Ik vestigde met de hoofden van „ het Helfelvan Zinnendorff eene briefwisfeling, „ welke ik nog aanhoude." it flelfel van Zinnendorff, gebrekkig zamengefleld uit de Schotfche en Zweedfche graaden, uit de Ridders van den Tempel en uit de Vertrouwelingen vajt St. O Ecrirs orig. T. st, rapp. de Pliilon;Dimeli u3a, Janv. l?83.  BIJ B.LT* CONGRES DER METSELAAREN, enz. 15J» St.Jan, werd toen juist bet meest algemeen in Duitschland gevolgd.) » Ik werfde door ver„ fchillende wegen de Commisfarisfen der andere „ clasfen. Ik zag verfcheiden van hun zich uit „ hunzelven tegen mij openen, mij opzoeken en m mij hunne geheimen aanvertrouwen, dewijl „ zij wel wisten dat mijne beweegredenen gele„ gen waren in het nut der zaak zelf, en niet „ in perfoonlijk belang. — Eindelijk vernamen „ de afgevaardigden, ik weet niet al te wel hoe% w het beftaan van ons Illuminatismus j zij kwamen „ genoegzaam allen lij mij, en verzogten mij „ hen aanteneemen. Ik oordeelde het nodig de „ getuigbrieven (onzer Candidaaten} van hun te „ eisfchen, en hen een volftrekt ftilzwijgen op„ teleggen;- maar ik zorgde wel zelfs niet het „ minfte gedeelte onzer geheime fchriften aan „ hun bekend te maaken. Ik fprak hen niet van „ onze verborgenheden dan in algemeene be« „ woordingen, al den tijd dat het Congres „ duurde (*>'' Deze handelwijze van Knigge en de zorg, welke hij droeg om te kennen te geven, dat de Vrije-Metfelarij ongetwijfeld verborgenheden had van het grootst gewigt, doch dat de waare en meest onderrichte Metfelaars, die alleen in het bezit waren dezer, verborgenheden, eldets waren dan in het groot Congres, vermeerderde de (*) ibid> M 5  160 KON STGR EEPE N VAN KNIGGE de nieuwsgierigheid en het verlangen naar zijn Illuminatismus. De oplettendheid van deze getuigbrieven te vraagen, de hoedanigheid van Candidaat, de belofte, die hij ten zeiven tijde van deze afgevaardigden vorderde, van niet té bewilligen in eenig voordel dat ftrijdig zou zijn met het belang der nieuwe Broeders, waren toereikende om hem te verzekeren tegen alle befluiten die door de Vergadering zouden genomen worden. De bereidvaardigheid» welke hij in deze afgevaardigden befpeurde, kon daarenboven zijne hoop vermeerderen. „ Ik moet hen M het recht doen," fchreef hij aan zijnen Aréo„ pagus, „ dat ik hen, ten minften het greotfte „ gedeelte, vervuld vond met den besten ml; dat, „ indien hun gedrag niet naar evenredigheid M was, zulks alleen kwam bij gebrek van in eene „ goede fchool te zijn geweest Ik had het w vermaak van te zien," voegt hij 'er bij (f), „ dat, zoo de uitmuntende oogmerken, die alie „ deze menfchen uit alle hoeken der Vrije~Met* „felarij bijeen, gëbragt hadden, niet kragtdaa„ diger waren, zulks was om dat zij niet overeen „ konden komen omtrent de grondftellingen. De „ mcesten toonden zich zeer genegen om ieder „ ftelfel te volgen, dat zij meer gefchikt zouden „ oordeelen voor hunne Orde, die nuttigheid en » die (*) Ibld. Ct) Zie fes derniers éclaircisfemens, p. 85.  BIJ HET C0N6RES PER. METSELAAREN, tUZ. iSj die werkzaamheid, het doel van alle hunne „ wenfchen." Welke achting de gefchiedfchrijver zich ook kan voorgefchreven hebben voor de Broeders Metfelaaren, is het echter niet te ontveinzen , dat het denkbeeld, welk Knigge hier geeft van hunne afgevaardigden, van hunne meest bevoorrechtte aanhangers, van die geenen welken de Broeders waardig', gekeurd hadden, om hen te vertegenwoordigen in de allerplegtigfte hunner vergaderingen,, een vreeslijk getuigenis tegen hun is. Men weet wat in den mond van Knigge deze goede wil en deze uitmuntende', oogmerken zijn. Zij toonen menfchen aan, welken tot de omwenteling aller godloosheid en aller ontordening niets ontbrak dan de middelen daar toe Hechts beter te kennen. Deze uitgebreide Sociëteit der Metfelaaren was dus, ten minften in dat tijdftip, zeer vergiftigd in haare agter-gehei ■ wen, zij was dus toen ten vollen rijp voorde zamenzweerers van de clasfe van Weishaupt zelf. Voortaan zeker van zijne gevolgen fcheen Knigge de Vergadering aan alle de wanorde haarer beraadflagingen overtegeven. De rol, dien de Uluminaat Minos in dezelve fpeelde, ondanks de onvoorzigtigheid, die Knigge hem verwijt, belette niet dat de voornaamfte fchikkingen, waar omtrent zij overeengekomen waren» door het Congres niet befloten wierden. Men verbood de Broeders elkander onderling als ketters te be»  163 K0NST6REEPEN VAN KNIGGE behandelen. Men kwam overeen, om in de Metfelarij niets wezenlijk te befchouwen dan derzelver drie eerfte graaden; men benoemde Commisfarisfen tot het opftellen van eenige regelen, waarvan de Vergadering het ontwerp gemaakt had, en tot dat van een algemeen wetboek. De keuze der hoogere graaden en derzelver ftelfels werd aan de Loges overgelaten. Al het overige van het Congres ging voorbij in raadplegingen die zoo verward en zoo onëenig waren als men van de verfcheidenheid der Sectes kon verwagten. Ik heb in handen het handfchrift van eenen zeer kundigen Metfelaar over deze Vergadering; het behelst zoo veele klagten als onderrichtingen. Ik lees daar in, onder anderen, dat de Hertog Ferdinand van Brunswijk verklaard wierd voor algemeen Groot-Meester der Metfelarij, en dat maar zeer weinig leden hem erkenden. Ik lees 'er ook nog, dat men het ftelfel wilde affchaffen der Metfelaars Tempeliers, van hetwelke een valfche Broeder de fchandelijkheid en de geheimen ont. dekt had in een werk, getiteld: De Jieen des aanfloots; doch dat zeer weinig Loges vóór deze affchaffing ftemden. Ik vind 'er ook nog, dat men de Sectes en de fcheuringen in de Kerk wilde vernietigen; doch dat de Sectes en de fcheuringen voordduurden, en dat de verwarring verdubbelde. Intusfchen moeien wij aanmeiken, dat, zoo eenig'  BIJ HET CONGRES DER METSELAAREN , tttg. 16*3 eenig ftelfel meer bijzonder begunftigd wierd in deze vergadering, het dat was der zoogenaamda Philaleien, de misgeboorten van Swedenburg. De befaamde Uluminaaten van deze clasfe, W,.. S aint-Martin, en la Chappe de la Henrière, hadden in de daad zich trachten te verbinden met den overwinnaar van Creveld en van Minden, men wil zelfs dat hunnen naam van Phila* leten en van Weldaadige Ridders dezen Vorst verblind had. Trotsch op zijne befcherming, fpaarden zij en hunne agenten niets om te Wilhelmsbad te zegepraalen; zij werden onderfteund; en hunne overwinning zou onfeilbaar volkomen geweest zijn, zonder het groot aantal afgevaardigden die reeds door Knigge gewonnen waren. Dus moest het gevolg dezer al te befaamde Vergadering zijn, de Metfelaars Loges, en met dezelven alle de Staaten van Europa, te hebben overgegeven aan de geheime kuiperijen van twee foorten van Uluminaaten , die het allergedrochlelijkst waren in hunne ftellingen, het vuurigst in hunnen iever, het listigst in hunne middelen, het ontördenenst en het godloost in hunne zamenzweeringen tegen den Godsdienst en tegen de maatfchappij. Ik weet niet, bij welke van deze twee Sectes de Graaf de Virieux was ingewijd; doch de eene en andere kon hem evengelijk de wijze inboezemen op welke hij zich uitdrukte over het gevolg van het Metfelaars Congres. Terug gekeerd  16*4 KONSTOREEPEN VAN' K Ni G 0 8 keerd in Parijs, geluk gewenscht met de wonderbaarlijke geheimen die hij van zijn gezantfchap medebragt, en gedrongen éoor de kwingflagen Van den Graaf de Gilliers, die de Vrije-Metfelaars nog niet anders befchóuwd had dan als menfchen met welken het gezond verftand recht heeft te fpotten, antwbordde de Graat de Fifieux eindelijk: Ik zal u niet zeggen welke geheimen ik mede breng, maar het geen ik meen u te mogen zeggen is dat dit alles veel ernjliger is dan gij wel denkt; dat 'er eene zamenzweering fineult, die zoo wél beraamd is, dat het den Godsdienst en de Gouvernementen moeilijk zal vallen om niet voor dezelve te bezwijken — Gelukkig voor hem, voegt de Graaf de Gilliers, dit geval verh aaiende, 'er bij, was Mr. de Virieux oprecht en verftandig. Het geen hij op zijn gezantfchap vernomen had boezemde hem zoo veel affchrik voor deze geheimen in i dat hij 'er volftrekt van afzag en een zeer Godsdienftig man wierd. Het is ook daaraan dat wij den iever moeten toefchrijven dien hij in het vervolg tegen de Jacobijnen betoonde. Ongelukkig voor de Staaten en voor den Godsdienst verfchilde het veel dat deze aanflagen hetzelfde afgrijzen inboezemden aan alle de afgevaardigden der Metfelaaren. Hun Congres geëindigd zijnde , haastte Philo zich om de vruchten zijner konstgreepen té plukken. Zij overtroffen in zeker opzigt zijne verwagting. Na  BIJ HET CONGRES DER METS EI. A AREN , €UZ. l6$ Na den afloop der vergadering kwamen alle deze afgevaardigden naar hem toe loopen ^ra tot zijne verborgenheden toegelaaten te worden. Diergelijke Candidaaten konden de lange proeven zijner Nieuwelingen en van zijne Minervale Loges ontbeeren; met hen moest hij onmiddelijk tot de verborgenheden overgaan. Hij wijdde hen in tot de graaden van Epopt en van Regent; en allen, verzekert hij, ontvingen dezelven met verrukking. Die höheren graden uur den mit enthufiasmus aufgenommen. „ Allen „ waren opgetogen over onze graaden, van Epopi „ en van Regent; allen waren buiten hunzelven ^ over deze meester/Jukken, dus noemden zij de„ ze graaden. Twee van hun maakten alleen„ lijk eenige kleine aanmerkingen over fommige „ uitdrukkingen, die men gemaklijk kan veran„ deren volgens de plaatslijke omftandigheden ^ (en vooral in Catholieke landen). Iedermann „ was zufrieden — meine leute waren entzückt „ über diefe mcijlerftücke (*)." Indien ik niet vreesde eerlijke Vrije-Metfelaars verbaasdheid en fmart te zullen veröorzaaken, zou ik hen bezweeren een oogenblik deze woorden te overwegen: Allen waren opgetogen; allen waren in verrukking! E/us, Roozen-Kruisfers, Broeders Tempeliers, Broeders van (*) Derniers éclaircisf. p. 125 & 13a; Eeiits orig. Lett. 1. de Philon i» Cxton, &c.  ïe*è KOSSTOUEEPEN VAN KNIGGE van Zinnendorf en Broeders van St. Jan, Ridders van de Zon en Ridders van Kadosch, volmaakte Wijsgeeren, allen hoorden en ontvingen met bewondering de godfpraaken van den Hierophant Epcpt, hechtten aan hunne oorfpronglijke verlichtheid de oude verborgenheden, toonden in hunnen Hiram, in hun Mac Benac, in hunnen Befchaafden Steen, de gantfche gefchiedenis aan dier oorfpronglijke vrijheid en gelijkheid, die geheele zedenleer welke niets anders is dan de konst om zich te ontdoen van Vorst, Van Gouvernement, van Godsdienst en van eigendom! In alle de Oostens terug gekeerd, voortaan verfpreid in alle uwe Metfelaars Districten, in alle onze Provintiën, gaan zij in uwe Loges die oorfpronglijke aanflagen brengen die voortaan uwe verborgenheden zullen genaamd worden. Verlaat dan deze fluipholen ; en leert in hen, die gij met uw vertrouwen vereerde, fnoode zamenzweererskennen, die met u den fpot drijven, even als zij ten eenjgen dage den fpot zullen drijven met alle Magten. Leert eindelijk in deze zoogenaamde Broeders eene bende zien van oproerigen, aan welken zedert langen tijd niets ontbrak dan het vernuft van Weishaupt, om alle de rampen onzer omwentelingen daar te ftellen. Van het tijdftip af dat alle deze afgevaardigden der Metfelaaren Uluminaaten wierden, zijn de voordgangen der Beijerfche Seéte geducht, en zij zijn zoo fnel, dat weldra het gantsch heel-  BIJ HET CONGK.ES DER METSELAAREN , enz. heelal met zamenzweerers vervuld zal zijn. Hun middenpunt is voortaan te Frankfort, bij Knigge, ten minften wat de werkzaamheden betreft. Knigge telt welhaast tot vijfhonderd aanhangers, door hem geworven» en bijna allen uit de Metfelaars holen gekozen (*). Rondsom hem vermenigvuldigen wel fpoedig de Loges ; Frankenland, Zwaben, de Kreitfen van den Boven- en Neder-Rhijn en Westphalen , hebben hunne Epopten en hunne Minervale fchoolen genoegzaam in elke ftad. Die van Weenen en die van Berlijn kondigen onmiddelijk daarna aan, dat Oostenrijk en Pruis, fen befmet worden met het Illuminatismus. Tirol is het reeds, en dezelfde Apostel brengt het ook in Italié'n. In het Noorden werken andere aanhangers in de Loges van Brusfel en in die van Holland, andere nog bereiden zich om de verborgenheden van Weishaupt naar Engeland over te voeren; zij zijn reeds in Lijfland; 'er worden onderhandelingen begonnen om dezelven al.de magt te verfchaffen van het Bondgenootfchap in Polen. Zoo de dagen van Frankrijk nog niet gekomen zijn, is het dat men dieper oogmerken omtrent hetzelve heeft. Deszelfs tijd zal komen, en Europa zal eindelijk weeten waarom dezelve is uitgefteld geweest. Doch ik ben aan de gefchiedenis betoogen ver- fchul- (*) Ecrits oiig. T. s, lett. de Philon a Caton, IV. Deel. N  ÏÈ8 KONSTGREEPEN VAN KN1 G&t fchuldigd; en daar toe is het niet genoeg het wetboek van Weishaupt te hebben bijgebragt; ik moet de Seéte ook aantoonen, daar zij van het Oosten tot het Westen en van het Noorden tot het Zuiden haare zamenzweeringen even als haare verborgenheden verfpreidt, en daar zij van alle kanten die menigte armen aanwint, die zij •nodig had tot onze omwentelingen; ik ga dus niet af van haare eigene jaarboeken. Zij zijn afgebroken, doch zij zijn altoos dreigend, altoos overtuigend. Het was nog geen jaar r.a den afloop van het Congres van Wilhelmsbad, en reeds vijf Provintié'n, geheel geordend naar de wetten van Weishaupt, onder het algemeen bellier van Knigge, waren in volle verftandhouding met den Aréopagus der Uluminaaten (_*). Geduurende zelfs de zitting van het Congres bevonden zich in de oorfpronglijke Schriften, niet enkel meer afzonderlijke hrieven omtrent de voorderingen van eenige Gandidaaten, maar officiëele berichten en verflagen van de Provincialen omtrent den algemeenen ftaat hunner Provintiè'n en de voordgangen hunner Nieuwelingen, hunner Ingewijdden en hunner Zendelingen. Laat ons deze berichten doorloopen; 'er zijn geen meerder echte gedenktekenen; ik gou mogelijk beter doen mer dezelven woordelijk te vertaaien, doch ik (*) Eerits orig. Lett. 3. de Philon it Weishaupt, Tom. 2»  BIJ HET CONGRES DER METSELAAR EN, etlZ. lO* ik zal dezelve Hechts uittrefeken, en zij zullen nog alle de kragt der klaarblijklijkheid behouden. Het eerfte dezer berichten is dat van den aanhanger wiens krijgsnaam is Mahomet C*> Deze Proviiicial van een nieuwe foort is de Baron van Schrockenjtein, dezelfde dieu Weishaupt in het eerfte jaar van zijn Illuminatismus in Eichftadt werfde, en dien hij onder het getal plaat fte dier zinnelooze Aristociaten die aan den angel moesten bijten. Deze Baron beet zoo wél aan denzelven , dat hij na verloop van zes jaaren een der voornaamfte Opperhoofden der zamenzweering was. In de geheimzinnige Geographie der Secte wordt de Provintie, welke hij voor Weishaupt beftiert Pannoniën genaamd; zijne Districten zijn Morea en het Latium; de Loges waar over hij het opzigt heeft, zijn in de fteden Olimpiën, Damicten, Tibur, Hispalis, Damascus, Sichem, Nicomediën en Surenten. Ik vind hem zijn verblijf houdende in Eichftadt en aan zijne Aréopagiten berichten, dat de naam van Surenten die is, welken hij geeft aan zijne nieuwe Colonie van Mompelgard, die hij meent te behooren tot het Hertogdom van Wurtemberg, en uit (♦) Dit bericht is van de maand Chardad 1152, dat wil zeggen van Junij 1782; het is bij gevolg ouder dan de fiuitihg van het Metfelaars Congres. Mahomet is niettemin in on/niddelijke betrekking met Philo Knigge; want men ziet dat deze d«B P10vincial nieuwelingen zendt om intewijden. (Ecrifs ciig rapport de Philon.) N i  17» KONSTGREEPEN VAN KNIGGE uit dien hoofde te moeten begrepen zijn onéef zijn District van het Latium. De oorfpronglijke Schriften zeggen daarenboven ,: dat Nicomediên in het woordenboek der Secte de ftad Augsburg is. Ik befluit daar uit, dat de Loges, over welke deze aanhanger het opzigt had, zoo veele aanwinften zijn van het Illuminatismus, gedeeltelijk in Beijeren en gedeeltelijk in Zwaben. '» In dit bericht zijn veele bewijzen van den iever, welken de Provincial betoonde tot voordplanting zijner Orde, Men ziet hem twee nieuwelingen bedreigen met eene daadelijke uitfluiting zoo zij zich niet werkzaamer betoonden ; en door bevoorderingen die geenen onderfcheiden welken uitmuntten in den rol van Werver. Laat ons, ten bewijze van de nauwkeurigheid * met welke hij zijne onderhoorigen affchetst, en van de voorzorgen die hij ingevolge hun caracter weet te neemen, het verflag lezen dat hij doet aan de Broeders van Olimpiën die hij bezogt had. „ Ik hebfchrijft hij, „ den Broe„ der Zeno leeren kennen; ik heb in hem geenen „ denker, en nog veel minder eenen verkiezer „ gevonden. — Hij houdt zich niet gaarne bezig „ met dingen die hij boven het menfchelijk „ verftand verheven gelooft te zijn; ook.zal hij „ zich met den Minervalen graad vergenoegen; „ maar hij belooft altoos goede Nieuwelingen voor „ ons te zullen werven. — Crautor bezit meerder „ vuur; ik heb hem zelf ingewijd in de Miner- „ vale  ttj HET CONGRES DER METSELAAREN , ftlZ. IJl „ vale fchool; men kan gisfen hoe ontevreden „ hij is over zijne gantfche geleerdheid, en hoe „ onrustig zijn geest is wanneer men hem ge» m ftoord ziet over dat zijn vader hem leerde „ fchrijven. — Seufippus was ziek; de anderen „ zijn nog jong, maar vol iever. — Deze Colo* nie is nog zwak.. — In uwe brieven aan Zens „ moet gij omziglig zijn. Hij heeft mij verklaard, h dat hij niet zou willen huisvesten met iemand » die aan ' de onfierflijkheid der ziel twijfelde. —• '„ Alle deze Broeders houden hunne geregelde „ vergaderingen ; echter durven zij hier geene „ lieden aanneemen onder den naam van Vrije„ Metfelaaren; zij verkiezen dit liever te doen „ onder den fchijn van eene letterkundige focie„ teit, en ik heb hen dit zonder zwaarigheid „ toegedaan." In deze ftad van het Latium, of van het Hertogdom Wurtemberg, dat Mahomet Damiëten noemt, is eene Academie, een Collegie voor de jonge lieden; een hunner Profesfors is de aanhanger Pirrhon, wiens eerlijkheid en werkzaamheid de Provincial niet genoeg kan roemen. Een merkwaardig bewijs van deze eerlijkheid is de volgende inrichting. „ Door de zorg van „ dezen Broeder," zegt Mahomet, „ wordt de „ gantfche Academie van deze ftad eene waare „ kweeklchool voor ons. Pijthagoras Drexl is „ het onbekende Opperhoofd dezer Vergadering, „ welke beftaat uit jonge ftudenten, allen van zeer N 3 „ edels  I/B KON STfJ REEPEN VAN 1CN1GGE „ edele ge/lachten. Hij heeft, om dezelven op. „ teleidrn en te vormen, een waarfchijnlijk Op„ perhoofd , gekozen uit deze jonge lieden zeiven. „ Men vordert van hun geene getuigbrieven; „ men onderhoudt hen eenvoudig in de hoop, „ dat, indien zij getrouw zijn aan de lesfen die „ men hun geeft, zij ingewijd zullen worden in „ eene Orde, welke beftaat uit alles wat men het „ beste vindt onder het mensehdom.n Ten einde deze lesfen , gegeven aan de kinderen in het geheim Collegie, niet verlooren gaan voor zulken die aan het Hof worden opgevoed, heeft de aanhanger Epimenides, bij zijnen waaren naam Falk, Hofraad en Burgemeester te Hanover, gezorgd den onderleermeester te illuminifeeren van een' jongen Vorst, die hier eenvoudig word aangeduid door de hoofdletters TH.... Deze tijding aan de Aréopagiten berichtende, doet de Provincial Mahomet hen te gelijk weeten, dat Machiavel, een zijner zendelingen, reeds de naamen zendt van alle ordentelijke lieden, met welken hij kennis gemaakt heeft in Zwitferland, en dat in dat land de zaaken niet kwalijk zullen gaan, mits Philo Knigge den iever van den Helvetifchen Apostel een weinig aanblaaze. Op dit officieel bericht volgt dat van Minos, den Asfesfor Dittfurt. Deze is insgelijks een Baron. Om hem te beloonen voor den rol dien bij te Wilhelmsbad heeft gefpeeld, heeft Knigge hem  BIJ HET CONSRES DER MRTSELAAREN , «BS. lf% hem Provincial of Overften gemaakt van de Broeders van de Wetterau, en ongetwijfeld ook van een gedeelte van Westphalen. Zijn kring heeft mede twee Districten, Daden en Lifdiên. Overladen met bezigheden, en meer werkzaam omtrent die van het Illuminatismus dan met die van het Rijk, vergenoegt hij zich voor tegenwoordig met een zeer beknopt verflag; hij noemt alleenlijk een twaalftal Broeders, waar onder vier Nieuwelingen, en onder welken inzonderheid den Broeder Bentharith, dien hij beftemt om eene Minervale fchool opterichten in Benfabè. In afwagting van nadere omflandigheden te kunnen melden , voegt hij hier zijn ontwerp bij omtrent de Zusters Uluminaaten, hetwelk hij zich vleit onder de befchikking te zullen ftellen van een' derden Baron, even als hij Asfesfor van de Keizerlijke Kamer. Omtrent denzelfden tijd {Merdemeh 1152, Augustus 1782) toonen de berichten van Knigge ons Minos aan, in briefwisfeling met den Leeraar Stark, om tot de aanwinst te geraaken van den Landgraaf van Hesfen-Darmftadt, door die van den Groot-aalmoefenier. Men vindt niet dat de Provincial verflag doet van deze zijne onderhandeling, doch Knigge fchijnt het gevolg daarvan te voorzien, wanneer hij aan de Aréopagiten fchrijft: „ Ik ben ten hoogften veiheugd, dat de Broeder „ Minos eene briefwisfeling begonnen heeft met n> den Leeraar Stark; dit zal hem leeren, dat N 4 „ men,  174 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE » men, om met een man van verftand te hatw * delen, zelf verftand behoort te hebben.'' Hoewel hij niet zeer veel aan dezen Provincial fchijnt toetefchrijven, verwagtte Knigge echter gewigtige dienften van hem, vooral zoo men zijnen iever een weinig kon maatigen. Onder den naam van Epictetes is het derde officieel bericht dat van den aanhanger Provincial van Albaniën, van denzelfden Broeder dien Knigge ons weldra aantoont in zijn opperbeftier van Paphlagoniën of den Paliz, de Loge dichtende van Manheim dat hij Sarinamen, en die van Frankenthal dat hij Paramaribo doopt. Albaniën fcheen toen onder het opzigt van eenen nieuwen Provincial overtegaan. Hoe dit ook zij, deze Epicletes-, hier Provincial van AU baniën, is een aanhanger meer bijzonder door Weishaupt zelf onderwezen in de konst der Broeders Wervers, onder zijnen waaren naam is het Mieg, Raadsheer en Protestants Leeraar te Heidelberg, waar hij gewoonlijk zijn verblijf houdt. Alles wat men van een' dusdanigen opvoedeling kan verwagten blijkt uit den lof dien Weishaupt hem geeft wanneer hij aan Celfits fchrijft: „ Verzuim niet om te Munchen alles te „ doen wat gij kunt voor onzen Epióletes.. Hij „ is genoegzaam de beste onzer aanhangers. Hij_ „ is een weinig te vuurig , maar voor het oveM rige onvergelijklijk. Hij heeft reeds bijna w den geheelen Palts onder de magt onzer Orde  BIJ H£T COWGU! DER METSJkLAAREN, efJZ. IJf 9 gebragt. 'Er is zelfs de kleinfte ftad niet of „ men vindt 'er één of twee aanhangers — hat „ er die ganze Pfaltz unter das commando des „ O's (ordens) gebracht. In jedem landftadtchcn „ find ein oder zweij (*}•" Deze brief, die van hetzelfde jaar is als het officieel bericht, befpaart een omftandig verflag. Onder het getal der Broeders van welken Epicletes melding maakt, zijn 'er echter eenigen die eenen bijzonderen aandagt verdienen. Zoodanig is voor eerst die Vfodorus, klein Uluminaat, of veel meer de Bluminaat B. E. die, op eene Catholieke Univerfiteit zijnde, en tot op dat tijdftip. zelf Catholiek, de Broeders geen grooter bewijs meende te kunnen geven van zijnen iever voor het Illuminatismus, dan Protestantfche leerftukken te onderfteunen, onder een voorwendfel hetwelk noch eenen Catholiek, noch eenen Protestant, maar wel eenen man aanduidt die allen Godsdienst niet anders dan als eene ftaatkundige zaak befchouwt. Alle de reden die hij aanvoert is dat het Collegie der Graaven van Westphalen een Protestants Collegie is. — Zoodanig is vervolgens de Broeder Erastes, van denzelfden graad, die overweegt hoe hij het best zal aanleggen om den leermeester te Illuminifeeren yan den Zoon des Vorften tan Tweebruggen, en om den jongen Vorst in den geest der Orde te doen (*) Ecritg orig. T. 2, Lett. 13, an. 278*. W 5  ï76 KONSTGREEÏEN VAN KNIGGE doen opvoeden. — Zoodanig is vooral de Broeder Pic de la Mirandole, dat wil zeggen een zekere Brunner, Priester te Tiefenbach, in het Bisdom van Spiers. ,, Deze," zegt zijn Provincial, * is nog Nieuweling, maar geheel verknocht „ aan de Orde. Den 10 September heeft hij „ zijne Godgeleerde leerftukken beweerd in fpijt * der Ex-Jefuiten. In zijn quibus licet verzoekt „ hij de Orde zorg te draagen dat de vesting Phi» lipsburg , door de Oostenrijkers verhaten , „ niet in lianden valle van een' vroom' Officier, » die het bevel van dezelve verzegt, maar in die „ van een' ander' officier (ongetwijfeld verdien„ (lelijker) die insgelijk daar naar ftond." Deze nieuweling Uluminaat, die toen reeds zoo oplettend was omtrent de vestingen, zar op nieuw in deze Gedenkfchriften voorkomen met de Broeders van Mentz, met hun zamenfpannende en deze ftad aan de Jacobijnen overleverende. Het vierde officieel bericht is van den aanhanger Agis. Deze heeft den titel niet van Provincial; hij neemt in dit tijdftip alleenlijk de bezigheden daarvan waar, om de menigvuldige werkzaamheden te verligten van den aanhanger Alberoni, dat wil zeggen, van eenen zekeren Bleubetrcu, eerst een Jood, en vervolgens Christen gewórden om Hofraad te worden van den Vorst van Neuwied, en Provincial der Uluminaaten. Agis zelf is een Kraber, gouverneur der kinderen van den Graaf van Stol-  ïlj HET C0N6R.ES DER M ETSELAAREN , BUK. lff Stolberg. Onze memoriëti zeggen 3 dat hij vervolgens, van de opvoeding van den jongen Vorst, in de gunst geraakte der Prinfes van Neuwied; dat hij aan dat Hof de huislijke rust Hoorde, en eindelijk in Duitschland bekend wierd onder eenen naam die de eer zijner doorluchtige befchermfter aan zeer veele uitleggingen blootftelt. De tijdingen die hij den Aréopagiten meldt zijn, dat te Men de Baron van Witte veel ieveriger wordt dan men van hem verwagt had ; dat hij op zich genomen had om in deze ftad de Metfelaars Loge te Illuminifeeren, en dat men, ingevolge de brieven die hij ontvangen had, hetzelfde kon verwagteri van de Metfelaaren in Brus/el. — De Broeder Agis vraagt of men het nodig zou achten dat hij zelf in verftandhouding trad met die gekken van de Scheikundige cabaal. — Alvoorens hen de geheimen der Orde te zeggen, wilde hij dat men zich enkel voordeed als ingewijd in de hunne. Hij bekent dat hij zelf de ftellingen van alle die lieden niet verftaat, hij verzoekt lesfen die hem een wei» nig agter het fijn van de zaak brengen, uit vrees van zich te verraden bij de Vrije-Metfelaaren, die hij volftrekt veracht, doch wier brabbeltaal men echter behoort te verdaan om hen voer de Orde te winnen. Deze onderrichtingen zijn hem zoo veel noodzaaklijker, dewijl een Broeder van het Diftrict. hem verlof vraagt om eenigen zijner brieven te vertoonen aan den Acht-  IJ>3 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE Achtbaaren van de Metfelaars Loge van Iris? om dus in e'énen trek en den Achtbaaren en de Loge onder het nét te hebben. Bij ditzelfde bericht beveelt de Broeder Agis in de befcherming der Aréopagiten den Broeder Archelaüs, bekend onder zijnen waaren naam B,arres, voormaals Majoor in Franfchen dienst, en thans al zijn vertrouwen dellende op het aanzien der Orde, om geplaatst te worden aan eenig Duitsch Hof, en het Kruis van verdiende te verëenigen aan dat van Frankrijk, met den titel van Hof-Majoor. „ Het is mij in het w hoofd gekomen," voegt Agis hier bij, „ dat „ de Ambasfadeur Ch— tot de onzen behoor„ de, dat hij veel invloed had op — (het Hof of de. Ministers), dus heb ik onze dienden „ niet geweigerd, Zoo wij in deze zaak daag„ den zou het gerucht onzer m(igt'zich zoo veel „ te meer yerjlerken. 'Er gaat bijna geene week „om, of dit gevoelen bezorgt ons menfchen, „ die enzen invloed komen affmeeken bij de „ Hoven van Verfailles, van Weenen en van „ Berlijn. Het is om te derven van lagchen. » Intusfchen wagten wij ons wel deze lieden M zonder hoop wegtezenden, wij zeggen alleen, „ dat wij die Hoven niet gaerne eiken dag lastig „ vallen." Ter zijde van dit artikel vindt men eene kanttekening van de hand van Knigge T welke zegt: Tfie duivel heeft hem deze fabel van onze almagt toch  BIJ HET CONGRES DER METSELAAREN, ttiZ. I79 toch in het hoofd gebragt! Die de kant-tekening gemaakt heeft kon ook het antwoord op dezelve doen. Want men ziet hem zedert, en zelfs vóór dien tijd, niets fpaiaren om de Broeders een groot denkbeeld te geven van het vermogen van zijn Illuminatismus, en zich vleijen van, door het in beweging brengen van zijn volk , voor zijne aanhangers eereplaatfen, inkomften en waardigheden verkregen ze hebben, die hij uit* deelde in naam der onbekende Oyerften, die zelfs nog niet eens beftonden. Wanneer deze Overften beftaan, ziet men hem juist even zoo doen als Agis, naamlijk, van eenen Graaflijken aanhanger de benoeming erlangen van Ca?ifelier Directeur, met een inkomen van twaalfhonderd guldens, vervolgens de papieren daarvan zenden aan zijnen Candidaat Wundt, Kerkelijk Raadsheer te Heidelberg; en öm dezen Candidaat het vermogen der Broeders te doen kennen, aan hem fchrijven, dat de Orde hem tot deze waardigheid had doen benoemen (*). Het artikel, bij hetwelke Knigge zijne aantekening gevoegd had, wordt onmiddelijk gevolgd van eene zaak die daarenboven genoeg zou bewijzen en het aanzien waarin de Uluminaaten bij zekere Hoven Honden, en het gebruik dat zij daarvan wisten te maaken tot de voordplanting hunner verborgenheden. „Deze week," » ver- (*) Dern. fclaircisl". p. 45, Ecrits orig.'T, 2, p, 202.  l8o KONSTGREEPEN VAN KNIGGE vervolgt Agis, „ gaan wij een' Luthersch' Ker„ kelijken aanneemen, die, door zijne behendig* „ heid, voor de gemeente (of Loge) dezer plaats „ eene inzameling Qcolleele') gedaan heeft yan ne„ genduizend guldens. Zoo dra het vrede zal „ zijn moet hij vertrekken naar Londen, voor „ zien van eene menigte brieven van aanbevee„ ling. De Pr.- F— V. B.- (in de kant„ tekening van mijn exemplaar vind ik gefchre„ ven door eenen man die van deze gantfche „ zaak wél onderricht was, en het geen men ook behalven dat gemaklijk kan raaden, de .„ Prins Ferdinand van Brunswijk"), Oom van dén „ regeerenden Hertog, heeft hem beloofd hem met .„ alle zijne magt te zullen onderfteunen. Wij „ willen hem ook in dat land voor onze Orde ip gebruiken. Hij moet de Engelfchën zeer fijntjes „ Illuminifeeren. — Eene groote Hollandfche „paruik, een mager en bleek gelaat, groote, „ wijd geopende oogen, eene vruchtbaare ver„ beeldingskragt, eene raenfchenkennis, verkre„ gen door een tweejaarig omzwerven in bedey> laars-kleding. — Gelooft gij niet, dat met dit H alles onze man wonderen zal doen? — Wij „ zullén hem dezen winter africhten, even als n de Hernhutters hunne apostelen doen." De aanhanger welken Agis-Krteber hier zoo wél affchetst, en op wien hij alle zijne hoop grondt van de aanwinst van Engeland voor het Illuminatismus, wordt hier niet bij zijnen krijgs- naam,  BIJ HET CONGRES DER METSBLAARBN, £742. l8l naam genoemd; eene aantekening in mijn exemplaar zegt mij, dat zijn waare naam Rantgen is, en dat hij een Hollandsen Protestant is van Petkam, in Oost-Friesland. Het vijfde officieel bericht is zeer afgebroken en zonder naam van den Provincial. Zoodanig als het nog beftaat, vertoont hetzelve ons echter gedeeltelijk den ftaat der Secte en haare voordgangen, geduurende de drie laatfte maanden van 1782, in de Keurvorftendommen van Trier en van Keulen , hier Picinum of Picentin genaamd. In dezen tijd verheugt de aanhanger Provincial zich over het aanzien waarin de Vrije-Metfelaars in zijn Diftricl kwamen, zedert hunne Loges geïlluminifeerd waren. „ Voor„ heen," fchrijft hij, „ was hier een Vrije-Mei„ felaar een voorwerp van fpottemij; thans be„ fchouwt men hen die het niet zijn met mede„ lijden. Ieder komt naar ons toeloopen, en de „ profaanen fmachten naar hunne inwijding. — „ Ieder wil zich onder de befcherming begeven „ van eene Orde die zoo veele magt heeft." Een bewijs van deze magt, hetwelk, men niet zou verwagten in deze archiven te vinden, is de ongenade en ballingfchap van den Abt Bed, dien de Prins Clement van Saxen, Keurvorst van Trier, tot hier toe met zijn vertrouwen vereerd had. Ik heb het genoegen niet van dezen eerwaardigen Geestelijken te kennen; maar ik herinner mij in Parijs zijne deugdzaame vrien. dei)  182 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE den niet veel goeds van zijne ongenade te heb» ben hooren voorfpellen Ik verwagtte als toen Biet hem zoo wél gewroken te zullen zien door het verflag van den Uluminaat Provincial, daar hij aan zijne medebroeders fchrijft: „ De beduchte gewetensbeul van den Keurvorst, de „ Abt B. heeft eindelijk zijn affcheid gekregen, „ benevens bevel om het land te ontruimen. „ Zedert de Keurvorst dezen Jefuit (*) in zij„ nen dienst had, was hij een verklaard vijand „ der Vrije-Metfelaaren en van alles wat in „ het algemeen ftrekte tot verlichting des „ menschdoms; thans, nu de Jefuit 'er niet w meer is, hebben wij de fchoonfte hoop om in „ Trier en in het Kcuryorftendom met vrucht te „ kunnen arbeiden."' Men kan denken hoe zeer zijne keurvorftelijke Doorluchtigheid , wiens deugd en Godsvrucht daarenboven zoo bekend zijn, verontwaardigd moet zijn geweest, toen hij in dit verflag de waare bron vond der inblaazingen van welken een zijner getrouwde dienaa» ren het flagtöffer geweest was, en vooral toen hij zag welke partij zijne grootfte vijanden, zoo wel als die van alle andere Mogendheden, zich vleiden te zullen trekken uit eene verblinding wel- O) Dit woord Jefuit onder de Uluminaaten betekend bier, even als op honderd andere plaatfen, niet anders dan een' man die vijand is van hunne grondftellingen, want de Abt Beek was nim* »ner een Jtfuit.  BIJ HST CONGRES DER MÏTSELIAREN , CTIZ. l8(3 welke zeer waaTfchijnlijk door hunne könstgreepen veroorzaakt'was. Nog een ander bewijs van de magt welke de Orde der Uluminaaten in dien tij.1 aan de Duitfche Hoven begon te verkrijgen. Onder den naam van Loge van Pinna > in het woordenboek der feite betekenende, Hachenburg, bericht de Provincial aanvangüjk de inwijding van Doctor Vogler, Geneesheer aan het Hof van den Graaf van Kirchenberg, en vervolgens voegt hij 'er bij: „ De zaaken der Orde gaan hier voortreflijk ; „ de Graaf is niet omringd dan van Uluminaaten. „ Geheimfchrijver , Geneesheer, Pastoor, Raads„ heer en, alles is ons, —» De gunftelingen van „ den Vorst zijn onze ieverigfte aanhangers, en „ mj hebben onze maatregelen genomen voor het „ toekomende. Dat de Orde zich overal zoo wél n yestige, en de gantfche wereld is ons.'" Deze wensch van den Provincial zou wel fpoedig vervuld zijn, indien de aanhangers overal zoo ieverig waren als die geenen van welken hij 'verflag doet omtrent hunne beftiering van Picinum en van Daciën. Inzonderheid is 'er e'én, die, in den ti|d [U-chts van drie maanden, aan de Orde dertien Nieuwelingen bezorgde, en het verdient opmerking dat elf dezer Nieuwelingen reeds Vrije-Metfelaars waren; onder deze Nieuwelingen waren vooral twee Lutherfche Geestelijken , die de Broeders aanduiden onder de naamen van Averroës en Théognis, IV, Deel. O De  I84 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE De eerfte betoonde zoo veel iever, werkzaam» heid en kunde, dat de Overften zich haastten om hem tot de hnogfte graaden te bevoorderen, om hem in hunnen Raad toetelaaten en om een gedeelte van hunnen arbeid op hem te laden. De tweede, Théognis, van zijn' waaren naam Fifcher, kwam, door de konstgreepen van den aanhanger Pau/anias, tot de Parochie van Wohbrïtck in Oostenrijk. nabij Lintz. In het bericht van Knigge aan de Aréopagiten vindt men omtrent dezen aanhanger het volgende : „ Zedert zijne aanftelling in zijne Parochie „heeft Thöognis van den Bisfehop van K*... „ eenen brief ontvangen , welks grondftellingen „ uit ons Wetboek fchijnen afgefchreven te zijn. „ De Prelaat fpreekt daarïn van een geheim ontwerp van hervorming, en verzoekt Théognis „ zijnen brief aan niemand te vertoonen. Onze „ Broeders van deze Colonie zijn fterk overtuigd „ dat deze Bisfehop tot de aanhangers behoort, „ en dat Théognis daar door zijne plaats beko„ men heeft; ook werken zij met vernieuwden „ iever." Waarom heeft de uitgever der oorfpronglijke Schriften zich vergenoegd dezen Bisfehop flechts door eenen enkelen hoofdletter aanteduiden? De Evangelisten hebben Judas-hcariot wel in alle brieven genoemd; waarom noemt hij niet den Prelaat Haskin, Vice-Prefident van den Geestelijken Raad te Munchen, Bisfehop van Khcr.  Brj het ConöreS dér metselAaren , e&z. jg£ Kherfon geworden voor de Kerk, en vervolgens Broeder Philo van Biblos geworden voor Weishaupt ? Met een weinig minder achting voor menfchen, die zelf zoo weinig hebben voor hunne waardigheid, zou het vermoeden vallen op hem die hetzelve verdient, en men zou weeten wie de man is, die, onder de gemijterden, het eerfte zijnen naam moest vinden op de lijst der zamenzweerers tegen Christus. Alvoorens deze lijst te geven zal ik nog iets zeggen van de laatfte officiëele berichten, die de jaarboeken der Secte ons verfchaffen. Deze Zijn gemaakt door Knigge zelf, en gedagtekend van Julij en Augustus 1782, en van Januarij daarop volgende (Tkirmeh, Merdedmeh, Dimeh 115a;. Men ziet uit dezelven, dat zijne zending naar Wilhelmsbad hem niet verhinderde om een waakzaam oog te houden op alle die Overllen, wier gegeven berichten ik hier uitgetrokken heb. Het was aan hem dat deze berichten aanvanglijk gezonden wierden ; hij zond dezelven vervolgens aan de Aréopagiten, en voegde 'er aanmerkingen bij , die zijn iever tot voordplanting der Secte hem ingaf. Het geene hij inzonderheid wraakte in de werkzaamheden zij. ner onderhoorigen, was een gebrek aan order; het was een ongeregelde gang, die hem de gevolgen minder fpoedig en minder zeker fcheen te maaken dan hij wenschte. Ook fchreef hij aan zijnen Senaat; „ Ik kan het niet genoeg O 2 „ her-  lB6 KON.STGREEPEN VAN KNIGGE „ herhaalen; het is wanneer wij het gantfche „ligchaam zullen geregeld hebben, wanneer „ iedere Provintie haaren Provincial, en ieder „ Opzigter drie Provintiën zal hebben; het is „ wanneer wij te Rome (dat wil zeggen, volgens » de Geographie der Secte, te Weenen in Oos„ tenrijk) ons Nationaal beftuur gevestigd zullen „ hebben; het is wanneer onze Are'opagiten, „ ontheven van den moeilijkften omflag, en daar „ door zeker van onbekend te zullen blijven, ti flechts het geheel zullen behoeven te bewaa„ ken, het ftelfel te voltooijen, en de voord„ planting in andere landen te begunftigen; het „ is wanneer zij de clasfe der beftierende Broe„ ders geregeld zullen kunnen onderfteunen; „ het is alleen dan, en niet eerder, dat wij ons „ oogmerk zullen bereiken." Bij het vervolg dezer lesfen, en onder het artikel Frankrijk, leest men : „ Hier raad ik „ niét van nog iets te onderneemen, alvoorens „ ik ontheven; ben van de menigte bezigheden, „ waar mede ik overladen ben. Ik zie zelfs „ voor eenen tijd af van de ontwerpen op den „ Elfas en de Lorraine." In afwagting van den tijd, om deze ontwerpen uittevoeren, overziet Knigge alle de berichten, hem door zijne Provincialen toegezonden; hij voegt bij het getal hunner Nieuwelingen die geenen welken hij zelf gemaakt heeft. Het geen hem meer bijzonüer bezig houdt, zijn de uiterfte maatregelen om  ssn HET CONGRES DER METSELAAREN, CftZ. 18? de aanwinst der Metfelaars Loges te voltooijen; het is deze groote indringihg, welke aan zijnen Aréopagus de millioenen armen moet verfchaffen, welken deze Loges bevatten , om die allen bekwaam te maaken tot de omwenteling van zijn Illuminatismus. In den tijd van zijn laatst officieel bericht, naamlijk in Januarij 1783, was deze indringing reeds ver gevoorderd, en Weishaupt was aan dezelve die gantfche menigte van aanhangers verfchuldigd, welke zijne zamenzweering reeds over geheel Duitschland uitftrekten. Dat men een oog fla op de kaart van het Rijk en op die der reeds geïlluminifeerde Loges ; in het Geographisch naamregister der Secte zijn zeer veele fteden , wier naam voor ons een geheim is gebleven ; ieder dezer naamen duidt ten minften eene Uluminaaten Loge aan, èene ftad waar de zamenzweerers zich gevestigd hebben; en dus blijft 'er nauwlijks een ftreek van Duitschland waar de Secte niet reeds is doorgedrongen. Laaten wij ons houden aan zulke fteden, die, ondanks hun zeiven, of de fchriften dér voornaamfte aanhangers, of hun gewoon verblijf ontdekken ; welke geduchte verbindtenisfen hebben zij niet reeds gevormd? De eerfte van alle de Provincialen, onmiddelijk onder de bevelen van Weishaupt, heeft onder zich, alleen in Beijeren, de Loges van Munchen, van Regensburg, Landsberg, Burghaufen, Straubingen, O 3 en  £88 KONSTGREEPEN VAN KNIGGE. en Freifingen. In de Kreitfen van Frankenland en Zwaben zit de Baron Mahomet vóór bij die van Eichftadt, waar hij gewoonlijk zijn verblijf houdt, bij die van Bamberg, Neuremberg, AugsBurg, Mompelgard, en bij die van het Hertogdom Wurtembcrg. In de Kreitfen van den Rhijn en in den Paltz heeft de Secte ten minften Tweebruggen, Manheim, Frankenthal, Heidelberg, Spiers, Worms en Frankfort aan den Main. Benevens hunne hoofdlieden heeft zij de Keurvorftendommen van Mentz, Trier en Keulen. In den Hanoverfchen Kreits heeft zij de Loges van Hanoyer zelf, van Gottingen en van Wetzlar; in Westphalen die van Aken, Neuwied en Achem* burg; in boven- en neder-Saxen die van Kiel, Bremen, Brunswijk, Gotha en Jena. Haare groote aanhangers Nicolat en Leuchfering vestigen haar in Berlijn; en de aanhanger Brutus toont ons reeds zijne Minervale Loges in volle werking te Weenen in Oostenrijk, even als zij het te Lintz reeds zijn. Hannibal, of die zaakgelaste van Weishaupt, de Baron van Basfus, vestigde dezelven te Infpruck, te Bolzana, en in de andere fteden van Tirol. Uit het binnenile zijns heiligdoms te Ingolftadt beftierde Weishaupt alle deze zamenzweerers; hij vervulde met hen het middenpunt en den omtrek van Duitschland. Reeds was hij in zeker opzigt de geheime Keizer daarvan, hij had meerder fteden in zijne zamenzweering dan het hoofd des Kei-  BIJ HET CONGRES DER IftETSFXAAREN, <»2. l8p Keizerrijks 'er onder zijne domeinen telde. In dit tijdvak viel in het wetboek van het Illuminatismus eene omwenteling voor, welke deszelfs magt vermeerderde, en die de gefchiedfchrijver behoort optemerken om te kunnen antwoorden aan hun die hem tegenwerpen het geen mij zelf tegen geworpen is: „ Het Illuminatis„ mus van Weishaupt werdt in Beijeren niet „ gebooren dan omtrent het midden van het jaar „ 177Ó; de Secte bepaalde zich tot de jeugd; „ zij vorderde een lang nieuwelingfchap; 'er wa„ ren dus jaaren en jaaren nodig voor de MiM nervale fchoolen, om haare aanhangers te „ vormen, en hen tot de graaden der zamen„ zweering opteleiden; zij moesten dus geflach„ ten en nogmaals geflachten hebben, om deze „ menigte van zamenzweerers te vormen, wier » benden en legers wij nogthans zich zien ver„ heffen in eenen tijd dat het Illuminatismus w nog zoo nabij deszelfs wieg is." Deze tegenwerping heeft ernftig kunnen fchijnen; in het tijdvak waarin wij thans zijn vervalt zij van zelve, Knigge is dezelve reeds voorgekomen, daar hij ons die menigte van aanhangers Vrije-Metfelaars aanwijst, reeds van rijpe jaaren, die dus deze lange proeven niet nodig hadden, en die, vooral in de Protestantfche landen, de Minervale fchool verachtende, zo? vee! te meer iever betoonden om toegelaaten te worden tot de laatfte graaden der zaraenzwee0 4 rinS  lp© KONSTSREEgEN VAN KNIGGE ring (*)• Weishaupt begreep weldra de oorzaak van deze nieuwe en fnelle voorderingen; het is ook daarom dat wij hem hebben zien afgaan' van dé. ftrengheid van zijri wetboek omtrent de Jangwijligheid der Minervale proeven, en hem zijne Wervers zien vermaanen, om, even als Knigge, menfchen te zoeken, die men fpoediger tot Knigge vo?gt 'er bij, dat in de Caiholieke Provintiën de Wijsgeerjge boeken, de verlichtheid der eeuw, dat wil ze°«cn de godloosheid van den dag, op verre na zoo veel -'oordgangen' niet gemankt hadden als in de Protestamfcbe landen. Dit wns volkomen waar wat Beijeren betreft; en behaagde het God, dat het overal zoo ware geweest, vooral in Frankrijk! Ploe het ook zij, „ de Minervale clasfe," zegt Knigge, „ wilde volftrekt niet „ vatten in de Protestamfcbe landen; en indedaad," vervolgt hij, „ alle deze voorbereidingen konden nergens goed zijn dan in de „ Caiholieke Provintiën, die in de duisternis gedompeld waren, „ en voor middelroaatige, ouderwerfche menfchen; — maar hoe „ minder onze broeders genegen waren voor deze vergaderingen „ van nieuwelingen i hoe meerder zij bij mij aandrongen om tot ,, de hoogfle graaden toegelaaten te worden." Mit der Minerval clasfe wollte es in Protestantifcheu lander darchaus nicht fort, md %ürklich war auch diefe anjlalt vorzüglich Uur in den finflerflen Catholifchen provinzen, und auf mittelmasfige alt tags menfchen anwendbar — je weniger aber die mitglieder geneigt waren verfammi. langen der Pjianz-fchule anzulegen, um desto eifriger drongen fie in mich, Urnen endlich die hbhere grade mitzutheilen. (Phil. endl. crWarung, p. 52, 53 & pasfim.) Bij deze woorden moet men opmerken, dat Knigge hier inzonderheid fpreekt van die Sophisten Vrije-Metfelaaren, onder welken hij aanhangers maakte, en die nog nader bij de verbolgenheden waren dan anderen, om dat zij meer gewoon waren aan de geheimen der Loges.  BIJ HET CONGRES OER METSELAAREN» f»Z. IJl tot de hoogde graaden kon bevoorderen. Men kan dezen nieuwen gang ook opmerken, in dit tijdvak, in de keus der aanhangers. Wanneer de Broeders Provincialen de jaaren hunner nieuwelingen melden, vindt men 'er maar zeer weinigen in hunne eerfte jeugd. Het zijn voortaan nieuwelingen van vijfentwintig , dertig , veertig en zelfs van vijftig jaaren. Ziedaar dus hoe de Secte zich reeds verfterkte met eene menigte armen, die niet naar de jaaren behoefden te wagten om zich te vertoonen eu te handelen, wanneer de dag der omwenteling da^r zou zijn. Eene opmerking welke den gefchiedfchrijver insgelijks niet moet ontfnappen , is de bekentenis die hij dikwils zal vinden in de oorfpronglijke Schriften der aanhangers, dat hunne groote voorderingen voortaan te danken zijn aan de gemaklijkheid met welke zij indringen in de Metfelaars Loges, en van het overwigt dat de verborgenheden van Weishaupt eiken dag in deze Loges verkrijgen. — „ Zedert dat verfchei„ den Vrije-Metfelaaren, en zelfs eenigen der „ ieverigfte Roozen-Kruifers, in onze geheimen li zijn ingewijd," zegt onder anderen de Illumitninaat Lulius, „Jchijnen wij een nieuw leven be„ komen te hebben, eene geheel andere kragt tot „ uitbreiding en voordplanting (*)." Het is ook aan dezelfde oorzaak dat de Aréopagiet lianni- bal, O Juut-dal de R. Lullus, Et-rits orig. T. s, Sedt. 6. O 5  tjll KONSTGREEPEN VAN KNIGGE bal. of Baron van Basfus, alle de gevolge» zijner zending toefchrijft. In het verflag dat hij Van dezelven aan de Broeders geeft, begint hij met zijne blijdfchap te betuigen over de Metfelaars Loges die hij overal in Tirol gevestigd vindt. In deze Loges doet hij zijne grootfte aanwinften ; hij werft 'er Raadsheeren van het Gouvernement, Profesfors van de Collegiën, Graaven, Keizerlijke Ministers, Prefidenten, VicePrefidenten, Postmeesters, allen vervuld met geestdrift voor hunne nieuwe verborgenheden. Op het zien zijner onverwagte voordgangen ontveinst hij niet dat hij dezelven te danken heeft aan de nieuwe order, welke Philo-Knigge in het Illuminatismus heeft weeten te vestigen. Hij bericht zijnen Are'opagus vervolgens „ dat de er„ vaar en Vrije -Metfelaars zich naar alle kanten „ wenden om het licht te zoeken; dat hij hen nauw» „ lijks de minfte opening heeft gegeven, of hun „ hart ontvlamt en hunne begeerte verdubbelt „ om ingewijd te worden; dat dit het waare „ tijdftip is om groote wervingen te doen in Wee„ nen, waar meer dan vierhonderd Vrije-Metfe„ laaren moeten zijn." Zoo hij van Milaan met minder hoop fpreekt, komt het daar door, fchrijft hij, dat in deze ftad geen Metfelaars Loges zijn; doch hij zal 'er vinden in Cremona-, in Pavia en in het overige van Italiè'n; ook verzoekt hij dat de Broeders bij hun Geographisch woordenboek de fteden voegen die hij nog móet doorreizen ,  BIJ HET CONGRES DER METSELA AREN, enz. igj zen, en de aanwinften die hij zich voorftelt te zuilen doen (*). En welke oorzaaken geeft Knigge zelf ons voor deze verbaazende menigte van aanhangers, in zulk eene korte tusfehenruimte van tijd voor zijn Illuminatisme gewonnen? „ Toen ik in de „ Orde kwam," fchrijft hij aan Cata~Zwach + „ ftootte gij als blinden tegen ieder' die zich „ Vrije-Mctfelaar van den ftrengen regel noemde ; „ ik zeide u, ik beweerde u, dat 'er onder deze w lieden uitmuntende menfchen waren (voor 0ns) „ Spartacus geloofde mij, en de uitkomst heeft „ het bevestigd. Onze beste aanhangers in Neu„ wied, Gottingen, Mentz, Hanover, Brunswijk „ en in den Paltz, zijn allen te vooren Vrije» „ Metfelaars van den ftrengen regel geweest. „ TJnfere beften leute in Neuwied, Göttingen , „ Maijntz, Hanover, Braunsweich , P/altz, find „ ehemalige mitglieder der ftriclten obfervantz."" Deze overwinningen intusfehen van het Mu.minatisrrius op de Vrije-Metfelarij, voldoen noch Weishaupt, noch Knigge. Voor hen moet de naam van Vrije-Metfelaar voortaan niet meer beftaari, dan om ten fluiër te ftrekken voor hunne verborgenheden. Laaten wij hunne nieuwe middelen en hunne nieuwe gevolgen voor het, volgende Hoofdftuk befpaaren (*.). ZESCO T. 1 & S , Ecrits orig. les quatres Lettres d'Hannibal. (*) £is. omtrent .dit gantfche HoovHftuk, in le fecond volume,  m NliVWE O VER WI NKIK GE N ZESDE HOOFDSTUK. Nieuwe middelen, nieuwe overwinningen van Knigge en Weishaupt op de Vrije--Metjelarij; oneenigheden tusfchen deze twee hoofden van het Illuminatismus; voltoojing hunner ontwerpen omtrent de Duitfche Metfelaaren, vóór de verwijdering van Knigge. ï"!oe groot ook het getal der Broeders Met felaaren was, die zich hadden doen Uluminifeeren onder de (landaards van Knigge en van Weishaupt, waren echter deze twee Opperhoofden niét zondér bekommering voor het nieuw Congres, hetwelk tegens het volgende jaar te Wilhelmsbad bepaald was. Knigge vreesde inzonderheid het nieuw Wetboek en den nieuwen vorm dien de Vrije-Metfelaars aan hunne Loges poogden te geven; hij wist dat 'er Broeders benoemd waren tot de overziening hunner wetten; hij wist inzonderheid dat het Congres de afgevaardigden gelast had om intedringen en zich te doen aanneemen in alle geheime genootfchappen, om in alle derzelver verborgenheden te wor- des Ecrits originaux, les rapports des Provinciaiix Illuminés, Provincial-berichte, depuis la page 159 j'usqu'a la page 221.  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, etiZ. 10$ worden ingewijd, en daarvan bericht te doen op de naaste vergadering. In de vrees van door dit nieuw Congres de vruchten zijner zending te Wilhelmsbad te zullen verliezen, trachtte hij de gezindheden te kennen van de Commisfarisfen, benoemd tot het opftellen van het nieuw wetboek, ten aanzien van zijn Illuminatismus. De voornaamfte dezer Commisfarisfen was Bode, reeds vermaard als Vrije-Metfelaar, en die het nog veel meer moest worden als II» luminaat. Zoon van een' gemeen' Brunswijker foldaat, en aanvanglijk opgebragt als pijper bij een regiment, geloofde deze Bode zich beftemd om een' anderen rol in de wereld te fpeelen dan dien van met zijne fcherpe en doordringende toonen het geraas der trommels te verzeilen. Hij had lezen en fchrijven, en zelfs genoeg Fransch en Engelsch geleerd om eenige vertaalingen te doen. Die van Tristram Shandi en van de reizen van Torick gaven hem eenigen roem zonder veel tot zijn fortuin te doen. Hij werd Boekverkooper te Hamburg; weldra weduwnaar van eene rijke erfgenaame, verliet hij zijnen koophandel; de Hertog van Weimar fchonk hem den titel van Raadsheer van Ambasfade ; en eindelijk verkreeg hij van den Landgraaf van Hesfen-Casfel dien van Geheimraad. Bij de Metfelaars bevoorderd tot den graad van Tempelier Commandeur, onder den naam van Rid*  •$6" NIEUWE OVERWINNINGEN Ridder van de Lelie der Dalen, Equts d Lili, convallium, had Bode al dat vernuft in de Loges gebragt hetwelk nodig was om het fpel hunner gelijkheid en vrijheid gewigt bijtezetten; en al het belang dat de godloosheid en onafhang. lijkheid ftellen om in de zinnebeelden dezer gelijkheid en vrijheid hunne verborgenheden te hervinden. Van de dienften die hij den Broederen bewees kan men oordeelen uit de eer welke Knigge hem meent te bewijzen, met hem genoegzaam al het weinige goede toetefchrijven dat 'er is in het ftelfel van den ftrengen regel, dat wil zeggen alles wat dit ftelfel het naaste bij dat van Weishaupt bragt.. Knigge fchetst hem af als reeds bejaard , doch de waarheid nog zoekende, die een veertigjaarig Metfelaarfchap hem niet had "kunnen leeren; nog onverfchillig omtrent alle ftellingen, hoewei haastig, oploopend en ieverzuchtig om een' heerfchenden rol te fpeelen; gaarne gevleid door de Vorften. Bij deze trekken van het tafereel voegen de gedenkfchriften der Duitfchers eene plompe, bijna mismaakte geftalte, welke echter den ouden Metfelaar niet belette den fraaièn geest te fpeelen , en den fentimenteelen bij de vrouwen. Zij geven hem daarenboven een' laatdunkenden en meesterlijken toon, vermengd met eene uiterlijke goedhartigheid, welke de Vorften voor eene aangeboren oprechtheid namen, en die zij hem minder zouden vergeven hebben, indien zij had-  VAN KNIGGE EN WEISHAUST, tiit. Itff hadden geweeten dat hij ten hunnen opzigte meerder dagt dan zeide ; en dat hij , hunne gunst zoekende, hen even zoo hartelijk verfoeide als hij alles haatte wat hij de zotheden noemde van den godsdienst, van de Jefuiten en van de Geestelijken, Alle deze gevoelens waren zeer gefchikt om hem onfchatbaar te maaken voor de Uluminaaten. Het geen hem meer bijzonder door Knigge deed opzoeken was de invloed welken Bode had op de Duitfche Vrije-Metfelarij. Deze twee mannen wierven elkander. „ Einde„ lijk," zegt Knigge, „ na veele wederzijdfche „ ophelderingen, gaf ik hem den graad van onze „ Schotfche Ridders." Bode vond 'er alle die beloften in van te zullen medewerken om zijne nieuwe Orde te doen zcgepraalen, en van zijne nieuwe Overfèen zijne Metfelaars ontdekkingen te zullen mededeelen; hij vond'er inzonderheid alle die geneigdheden welken ftrekten om de Uluminaaten de regeerende plaatfen in de Loges en derzelver kas te bezorgen. Het fcheen hem niets te kosten om alle deze verpligtingen aantegaan; alleenlijk vreesde hij, bij het einde van dit alles, in de onbekende Overften waarvan men hem fprak, Jefuiten en Priesters te zullen vinden. Men moest hem gerust ftellen, en 'er voor inftaan dat alle deze overften even zulke bittere vijanden der Jefuiten waren als hij zelf was. „Op deze voorwaarden," zegt Knigge, „ be„ loofde hij ons, i. Voor ons te zullen werken, . en  IJ?8 NIEUWE OVERWINNINGEN „ en ons in het nieuw ftelfel of wetboek derMet9i felaarij het bewind haarer Loges te bezorgen. „ 2. Zoo veel het van hem zou afhangen de „ Provinciale Bellieren of Opzigten in handen „ onzer Uluminaaten te zullen ftellen. — 3. De „ aanhangers van den ftrengen regel te zullen „ overhaalen om met ons te verbroederen. — „ 4, Bij het opftellen van het nieuw wetboek der Metfelarij altoos het plan onzer Orde in „ het oog te zullen houden, ten aanzien van „ de verkiezing der Meesters of Achtbaaren, „ enz. — 5. Onze overften mede te zullen dee,„ len het geene hij weet omtrent den oorfprong „ der Vrije-Metfelarij en dien der Roozen» Kruifers; de beloofde berichten voor den „ ftrengen regel op onze persfen te laaten druk„ ken, en dezelven aan onze lieden uittedee„ len ingevolge onze fchikkingen (,*),*' Deze beloften van Bode waren te voordeelig voor het Illuminatismus, om verworpen te worden; zij werden dus met graagte aangenomen; hij, die ze deed, wierd Broeder Amelius, en was weldra bevoorderd tot de hoogde graaden. Wij zullen wel fpoedig zien met hoe veel getrouwheid hij zijn woord hield. Maar terwijl Knigge deze belangrijke overwinningen op de Duitfche Vrije-Metfelaaren behaalde, beraamde Weishaupt eene andere, welke op eenmaal alle de C*) Eer. orig. Philo's bericht überJoniërijDimehj^w/Vr 1783,  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, etlZ. Ij)9 de Poolfche Loges aan hem moest onderwerpen. De Are'opagiet Zwach ontving in dien zelfden tijd, of ten minften niet lang daarna, het officieel bericht van Knigge omtrent Bode, en den volgenden brief van Weishaupt: „ Ik heb in „ het hoofd gekregen om in het Poolfche Bond„ genootfchap toetetreden, niet juist om het„ zelve agter het fijn van ons Illuminatismus te „ brengen, maar eenvoudig als Vrije-Metfelarij, „ om een ftelfel van zaamverbondcnc Loges te „ vestigen, en om vervolgens daar uit de beste „ voorwerpen te kiezen, ten einde den ftrengen n regel voortékomen en denzelven te vernietigen. „ Schrijf op het fpoedigst naar Warfchau, dat „ gij in Munchen en in verfcheiden andere fte„ den veele Loges kent, bereid om zich met „ hen te verbinden, op de volgende voorwaar»den: 1. Dat men zich zal vergenoegen met „ de drie eerde graaden. 3. Dat elke Loge de „ vrijheid zal hebben om zoodanige hooge graa„ den te maaken als zij Kal willen, en zoo veele „ als zij zal willen. 3. Dat iedere Loge onaf hang„ lijk zijn zal van alle andere, ten minften dat die „ van Duitschland het zullen zijn van de Poolfche n Loges. 4. Dat hunne vereeniging onderhou„ den zal worden door de verftandhouding en „ het wederzijds bezoeken der Broeders. — Zoo „ wij hier toe geraaken hebben wij het geene „ ons nodig is: laat mij voor het overige zorgen. IV. Deel. P „ Philo  Sba NIEÖWE OVERWrNNI'NG'EW „ Philo is reeds gelast om onze Loges aan den „ Rhijn en in Neder-Saxen tot dit ontwerp * voortebereiden. Stel geenen enkelen dag uit, „ want het gevaar en de tijd dringen, dewijl 5, St. Jan nadert, en het Bondgenootfchap moet „ vóór dien tijd plaats hebben te Weenen; de Loge „ van ** zou ook tot befluit kunnen komen. — „ Zend het manifest naar Warfchau, hetzelve s» moet terftond in de Loges rondgaan: Het „ Bondgenootfchap zal voorzeker talrijk zijn. „ Zie hoe ik alle omflandigheden weet aantegrij„ pen en 'er voordeel mede te doen. Zoo dra gij „ antwoord hebt zend het mij dan; verlies geen „ oogenblik. De gewigtigfte zaak voor ons is „ eene Verkiezende Metfelarij (fM-, écleEtique) te „ vestigen; daar mede zullen wij alles hebben „ wat wij verlangen. Maar zeg niets van onze „ Orde te Warfchau; het is altoos iets om dit „ wezenlijk punt te verkrijgen. Zend Philo uwe „ papieren omtrent Polen. Eene menigte van Metfelaars Loges zouden zich reeds bij ons „ gevoegd hebben, zoo zij niet vreesden voor „ blinde Loges te zullen gehouden worden; deze „ fchikking ruimt hunne zwarigheden uit den „ weg. De Engelfche Loge van Ëdesfe (van „ Franckfort) heeft reeds beloofd in deze voor„ waaiden te zullen itemmen. Vaardig terftond '„■ uwe brieven naar Warfchau af, zonder mij » dezelven vooraf re-zenden, op dat zij des te „ fpoe-  VAN KNIÜGE ÉN WEiSHAUJT , eHSt. aoï „ fp'oediger aankomen, en vraag ook een fpoedig „ antwoord (*)." Zoo zij, die geenen toegang hebben tot den Raad van Weishaupt, de redenen niet kunnen begrijpen van het belang, dat hij in dit ontwerp llclde voor de voordplanting zijner aanflagen, men ziet ten minften dat Knigge al het gewigt daarvan gevoelde, toen hij aan Zwach fchreef: „ Dat ontwerp omtrent Polen is een „ meesterftuk. Ik heb reeds aan Spartacus mijn „ opftel gezonden van rondgaande brieven voor „ de Loges." Volgens het oogmerk van Weishaupt moesten deze rondgaande brieven niet alleen voor de Poolfche Vrije-.Metfelaars zijn; zij moesten ook naar alle Metfelaars Loges gezonden worden. Zoodanig als men dezelven vindt in het tweede deel der oorfpronglijke Schriften, is het een zamenftelfel van alle de konstgreepen, die men van derzelver Autheur kon verwagten, om de Vriie-Metfelaaren in het net te lokken. Knigge begon met de grootfte loffpraaken omtrent hunne inftelling. Hij zeide hun dat hunne Orde door God en de Natuur lejlemd was om de rechten te herëisfchen der ver» drukte' menschheid, der vervolgde deugd en der vervallen wetenfchappen. In eene, zeer konftig uit waarheid en. leugens zamengeftelde, gefchiedenis poogde hij vervolgens te betoogen, hoe deze O ii Janvier 1783. P 2  290 NIEUWE OVERWINNINGEN deze Orde, zedert twintig jaaren, van haar groot oogmerk was afgeweken. Om dezelve tot haaren voorigen luister terug te brengen, nodigde hij alle Broeders, die met eenen waaren iever bezield waren, om zich te verëenigen met dat gedeelte der Vrije-Metfelaaren, hetwelk alleen in het bezit gebleven was der echte verborgenheden; met een Genootfchap, hetwelk hij hen voorloog tot hun behoud gevormd te zijn in het jaar 1762, en welks oogmerk inzonderheid was, zich te verzetten tegen de tirannie der Broeders van den ftrengen regel; een Genootfchap, vooral, dat hij zeide te beftaan uit de grootfte vernuften der Orde, uit mannen, die om hunne geleerdheid en ondervinding eerbied en achting verdienden. Eindelijk het plan zijner nieuwe verbindtehis fchetfende, voegt hij daarbij: „ Bij de inftellingen dezer echte Met„ felaaren houdt men zich onveranderlijk aan de ,9 drie eerfte graaden. — Verfcheiden Loges ver„ gaderen zich en kiezen uit hun midden eene „om hun Schotsen Beftier of Hoofdplaats van „ hun District uittemaaken, bij hetwelk iedere „ Loge haare afgevaardigden heeft. Dit Beftier beflist de onderlinge gefchillen, heeft het op„ zigt over de huishoudelijke zaaken, het inza„ melen der toelagen, en vestigt nieuwe Loges. „ Boven dit Beftier hebben wij geene andere „ Opperhoofden, die recht hebben om de pen» ning en intevorderen, wij hebben er Hechts •» aan  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, CtlZ. „ aan wie, alle drie maanden, nauwkeurig reke„ ning gedaan wordt van den huishoudelijken „ en zedelijken ftaat van elke Loge. Een zeker „ getal van Schotfche Beftieren verkiezen een „ Provintiaal Beftier; drie van dezen verkiezen „ een' Opzigter, en drie Opzigters verkiezen „ een' Directeur Nationaal. „ Het is hier de plaats niet om te roemen op „ het geen wij reeds in ftilte gedaan hebben, w en het geen wij nog voorneemens zijn te doen „ Het zal genoeg zijn te zeggen, dat wij fchoo» „ len hebben om die jonge lieden te vormen, „ die wij vervolgens in de-Orde inlijven, en die „ beftemd zijn om te arbeiden voor het toekom„ ftig geflacht, ten einde hetzelve gelukkiger „ en vreedzaamer dagen te bezorgen. De zorg „ welke wij aan deze kweekelingen befteeden „ is voor ons het roemrijkst gedeelte onzer „ werkzaamheden. Indien de Loges nadere in„ lichting verlangen, zal dezelve hun gegeven „ worden door die geenen welken gemeend heb. „ ben hun dit plan te moeten voordraagen (*)." Onze memoriën hebben ons geen genoegzaame onderrichting verfchaft om te beflisfen van de uitwerking, welke, en deze voorflag van Knigge, en de brief van Caio-Zwach op de Poolfche Vrije-Metfelaars deeden. In de noot van den laat- (*) Extrait de h Lettre circulaire, Ecrits orig. T. 2, -Part. 2 ( Ss&.6. « P3  20f nieuwe o v Sr winningen laatften over de voorderingéri der Broeders, vindt men alleenlijk dat hun Aréopagus werklijk in onderhandeling was over eene naauwc verbindlenis met de Nationaalé- ■ Loge van Polen. De gevolgen dezer konstgreepen ?.ijn ten opzigte van Duitschland minder' twijfelachtig gebleven ; doch dezelven worden meer bijzonder toegefchreven aan Bode. De aanwinst van dezen aanhanger had, indedaad, Knigge magtige befchermers verfchaft onder de Vrije-Metfelaarg van den hoogen adeldom, en vooral bij de Commisfie, gelast met het vervaardigen van hun niéuw wetboek. Het gebruik dat hij daarvan maakte vermenigvuldigde zoodanig het getal der aanhangers, dat Weishaupt zelf daar over verbaasd was, of zulks veinsde te zijn. De despotieke Stichter zag, niet zonder naïever, den opgang welken dit nieuw Opperhoofd natuurlijk moest maaken, en den lof dien de aanhangers hem gaven in bun quibus Heet; daarenboven deed eens diepe flaatkunde hem zijn eigen gezag befchouwen als te veel verdeeld door dat van Knigge, om in zijne aanflagen de eenheid van oogmerk en handelingen te kunnen behouden. Deze menigte van aanhangers , zoo fchiclijk tot de hoogfte graaden verheven, baarde hem eene geduurige ongerustheid. Onder alle deze nieuwe discipelen konden 'er zijn die, door het niet ondergaan der nodige proeven, hem zelf, zijne gantfche Secte en alle zijne ontwerpen in gevaar kon-  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, 28$ "konden brengen van ontdekt te worden. Hoewel Knigge in den graad van Epopt getrouwelijk alles gevoegd had wat in de verborgenheden het allerhaatelijkst was, durfde Weishaupt hem echter bij zijnen Are'opagus befchuldigen van dezelven verzwakt te hebben; en inzonderheid kon hij Knigge niet vergeven dat hij den roem van uitvinder en ftichter met hem zou deelen. Hij hield hem zelfs verdagt van in het geheim andere verborgenheden te vormen C*> Deze redenen werkten zoo fterk op het gemoed van den Uluminaat Despoot, dat Knigge zich eenflags van ïijnen post ontzet zag, in het oogenblik dat hij zich het meest toejuigchte over de dienften die hij aan de Secte beweest. Weishaupt ontnam hem het beftier , zijner Provintiën , en onderwierp hem aan zijne eigen kweekelingen. De wijze, op welke Knigge deze vernederingen opnam , kan niet beter worden uitgedrukt dan door zijne brieven aan Weishaupt en aan CatoZsvach. Deze laatfte had poogingen gedaan om deze twee gevaarlijke medeftrevers te bevredigen ; hij had vooral getracht de oorzaak hunner oneenigheden te doen vallen op Mahomet en eenen anderen Broeder. „ Het is noch Mahomet, „ noch die andere Broeder," antwoordde hem Knigge, B het is het Jcfuitismus van Weishaupt „ dat alle onze verdeeldheden veroorzaakt. Het ri f$st f,.fc?3bnoiriiiv I ii ' sbh! 3^4, (O Ecrits or'fg. T. 2, Lstt. 20. P4  NIEUWE OVERWINNINGEN „ is het Despotismus hetwelk hij uitoefent op men„ fchen, misfchien minder rijk dan hij in uitvin» dingen, in listen en arglistigheden, doch die „ hem echter niet wijken in goedwilligheid, „ voorzigtigheid en oprechtheid; op menfchen „ die hem gewigtige dienften bewezen hebben, „ en zonder welken de Orde niet dan uit eeni. » ge j°nge lieden zou beftaan en nog zeer arm„ hartig zou zijn. Ik heb reeds lang zijn voor„ neemen gezien om mij een' trek te fpeelen; „ doch ik heb onwankelbaar beflooten hem te „ bewijzen, dat ik, ondanks mijne overmaat van „ onderwerping en geduld, hem zal weeten te „ toonen dat 'er menfchen zijn met welken men niet ongeflraft den fpot drijft. Ik betuig dus „ rondborstig: niets zal mij met Spartacus we„ deröm op dien voet kunnen brengen waar op „ ik in het begin met hem was. Maar zoo „ lang ik zal Uyen zal ik alles doen voor het wel„ zijn der Orde ; en gijlieden CAréopagiten}, „ gijlieden, mijne beste vrienden! gij zult mij al« toos gereed vinden tot alles wat gij mij tot „ dat oogmerk zult voorltelleu." Na deze inleiding gaat Knigge over tot de optelling van alles wat hij voor Weishaupt gedaan heeft; zoo in de overziening van zijn wetboek, als in bet oprichten van Loges en in het werven van een aanzienlijk aantal Broeders. m Ik telde 'er reeds vijfhonderd," zegt hij vervolgens, „ toen het hem in het hoofd kwam „ Hechts  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, eti». 2ö? „ flechts een middelmaatig mensch in mij te „zien, die, bij gebrek van doorzigt, zijne „ zaak bedierf. Hij begon, buiten mijn weeten , „ briefwisfeling te houden met mijne onderhoo„ rigen. Ik heb brieven van mijne lieden ge„ zien, in welken hij mij behandelt als een' „ Nieuweling. — Thans ben ik onder Minos „ gefield, en genoodzaakt hem ieder maand mijn „ quibus licet te zenden. Zonder heerschzuch„ tig te zijn, zie ik niet wat mij zou kunnen ■ verpligten om eenen dusdanigen hoon te ver„ draagen, om mij door eenen Profesfor van „ Ingolftadt even als een' fchoolier te laaten „ behandelen. Ook heb ik mij van alle gehoor„ zaamheid ten zijnen opzigte onttrokken. Wat „ u betreft, bereid om uwe minfte bevelen te „ volgen , neem ik het beftier op mij van Op„ per-Saxen en Hesfenland , tot dat in deze „ Provintiën alles zal geregeld zijn. Vervolgens „ verwijder ik mij, zonder echter minder bereid „ te zijn u met alle mijne vermogens nagt en „ dag te dienen." Deze brief van den 20 Janurrij 1783, is, onmiddelijk gevolgd van eenen tweeden aan denzelfden aanhanger. In dezen ziet men hoe veel het Knigge kost de Broeders te verbaten. „ Maar," zegt hij tot Zwach, „ zoo ik mij aan eene on„ voorzigtige wraak overgeef, overweeg dan „ ten minften dit: „ Het was op bevel van Spartacus dat ik fchreef P 5 »  »08 NIEUWE OVERWINNINGEN „ tegen dë voormaalige Jefuiten en tegen de „ Roofen-Kruisfers, lieden die mij nimmer bele„ digd hadden. Het is ook door deze menfchen „ dat ik onëenigheden gezaaid heb tusfchen „ de Metfelaars van den ftrengen regel; dat ik „ de beste derzelven tot onze Orde gelokt heb, „ Ik heb hen het verhevenfte denkbeeld gege„ ven van de oudheid, de uitmuntendheid en » de magt onzer Orde, van de volmaaktheid * onzer Opperhoofden, van het onberispelijk „ leven onzer leden, van de belangrijkheid onn zer geheimen, van den ernst en de zuiverheid U onzer oogmerken. Verfcheiden van de gee„ nen die thans zoo kragtdaadig voor ons arbeid » den, waren altoos bevreesd dat wij naar hejt n Deïsmus overhelden; ik heb getracht hen te „ overtuigen dat onze Opperhoofden niets min; der bedoelden dan dit Deïsmus. Langzaamer„ hand echter doe ik wat, ik vil. Indien ik nu „ de Jefuiten en de Roozen-Kruisfers eens be „ kend maakte wie hun waare vervólger is; — „ indien ik eenvoudig aan fommige perfoonen „ eens ontdekte hoe onbeduidend nieuw zijne „ Orde is, — zoo ik hen eens onderrichtte dat „ ik het ben die een gedeelte der graaden ge„ maakt heeft; — Zoo ik hen verhaalde hoe „ik, na alle bewezene dienften , behandeld s, word; zoo ik hen het Jefuhismus eens deed „ kennen van dezen man, die ons allen bij den w neus ltidt, en die ons aan zijne heersthzucht » op-  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, «W*. 30j> I opoffert wanneer liet hem goeddunkt; — zoo „ ik deze geheimzoekers eens zeide, dat zij niet „ zullen vinden het geen zij verwagten; — zoo „ ik de fohdamenteele grondftellingen van Mijn„ heer den Generaal eens openbaarde aan hun „ die den Godsdienst beminnen; — zoo ik de „ Vrije-Metfelaaren eens wakker maakte omtrent „ eene verbindtenis welke de Uluminaaten agter „ haar heeft; — zoo ik zelf eene Orde ftichtte „ op een vaster, duidelijker en belangloozer „ plan, gèheel gegrond op eerlijkheid, oprecht„ heid en vrijheid ; — zoo ik in deze Orde alle M die verflandige lieden trok met welken ik ver„ bindtenisfen heb; — zoo ik in de uwe wijd en zijd zekere perfoonen plaatfte, door welken „ ik kan weeten wat in het vervolg in dezelve „ zou voorvallen; — zoo ik in Griekenland (in „ Beijeren) een teken gaf om eenflags de Orde „ en haaren Stichter aantewijzen ; — zoo ik in „ Rome (in Weenen) de allarmklok deed luiden „ door de Vorften, door Numenius en door de „ Roozen-Kruifers,... Ik fidder op de bloote n gedagte ! Neen, ik zal de wraak zoo verre H niet trekken; maar zoo ik geen voldoening „ erlang, zal ik alles doen wat mijne eer vor„ dert. — Men hergeve mij het onbepaald ver. „ trouwen dat ik genoot; en als dan ben ik „ bereid om nog groote dingen voor ons te doen. „ Ik ken onze lieden; ik weet wat ieder der „ Broeders aan de Orde gehecht houdt, en wel- it kë  a«0 NIEUWE OVERWINNINGEN „ke drijfveêren men moet doen werken om „ hunnen iever optewekken of om denzelven „ fchielijk uitteblusfchen. — Nog eens, ik zeg „het u: zoo men mij meester laat, verpand ik „ mijn hoofd, om van nu af aan de Orde te „ bezorgen, i. gewigtige geheimen; 2. een zwaar „ overwigt op de Metfelaars yan den ftrengen „ regel, of veel meer eene voljlrekte vernietiging „ der zeiven; 3. een" Jlerken invloed op de Metfe„ laars van Zinnendorff; 4. rijkdommen en eene » groote magt; en 'dit alles zonder iets aan onze „ infiellingen te veranderen" Wel verre van zich door deze beloften te laaten vangen, of zich door deze bedreigingen te doen affchrikken, fcheen Weishaupt daar door nog onbuigzaamer te worden. Hij kende zijne wereld; hij wist wel dat Knigge nimmer zou befluiten om hem te verraden, dewijl hij, in den grond, dit niet doen kon zonder ook zich zeiven blootteftellen. Deze aanhanger kon hem ongetwijfeld verlaaten, en een gedeelte zijner lieden met zich medefleepen; maar Weishaupt wilde dit nog liever dan weêrfpannige aanhangers onder zich te hebben, en vooral mededingers. „ Wat verfchilt mij," fchreef hij nu, „ die menigte van lieden die men niet kan ge» leiden, en die alles willen doen zonder ande„ ren regel dan hunne eigenzinnigheid V Het is „door hen die mij gehoorzaamen," zeide hij op andere tijden, „ dat ik groote dingen kan „ doen*  Van knigge en weishaupt, enz. 211 „ doen. Da^r waar men mij wederftand biedt „ fta ik voor niets in. Ik heb alles voorzien en „ ik heb alles voorbereid. Dat mijne Orde ge„ heel vernietigd worde, binnen drie jaaren doe „ ik dezelve op nieuw ten voorfchijn komen, „ fterker en magtiger dan zij thans is. — De „ hinderpaalen maaken mij niet dan te werkzaa„ mer. Ik verfta de konst van voordeel uit de„ zeiven te trekken; en wanneer men mij waant „ verflagen te zijn, als dan beur ik het hoofd „ op met nieuwe kragten. — Dat hij, die waant „ het elders beter te zullen vinden, mij ver„ Iaate. Het vervolg zal leeren wie zich beh driegt. Ik zal wel buigzaamer lieden weeten „ te vinden. — Ik zou geheele Provintiën opöf„ feren ; het wegloopen van eenige enkele we„ zens verontrust mij niet (*)." Onverzettelijk dus en ftandvastig in gehoorzaamd te willen worden, liet Weishaupt Knigge onder het verbod blijven; hij deed hem altoos zijne bevelen door zijne onderhoorigen toekomen; hij braveerde hem in zoo verre, dat hij hem zelfs het leusv/eordniet wilde geven, ten einde hij zichzelven zou aanmerken als uitgefloten. Zoo hij zich verwaardigde om aan hem te fchijven, was het op eenen toon die de vernedering verdubbelde. Knigge zelf geloofde reeds alle verftandhouding met dezen heerschzuchti- gen (*) Ecriis orig. T, 2, Lett. 8 * Caton.  2ia NIEUWE OVERWINNINGEN gen Despoot afgebroken te hebben, toen hij nog een' zijner brieven ontving, die fteeds trotr fcher en beledigender waren. Het antwoord dat hij hem fchreef is merkwaardig; ik zal hetzelve hier ter nederftellen, niet om dat ik geloof dat deze ieverzucht en deze verdeeldheden belangrijk zijn voor mijne lezers, maar om aantetoonen hoe alle deze lieden, ten midden zelfs van hunne onëenigheden en krakeelen, elkander kenden, en vooral hoe zij onder zich over het lot der Natiën befchikten; hoe al de roem dien zij zich onderling betwistten, die was van het meeste bijgedraagen te hebben tot de verwoesting van Altaaren en Troonen, van het beste de Vorften te hebben weeten misleiden, en het meeste recht te hebben om voortezitten in de fluipholen der kuiperijen en heimelijke aanflagen. Deze brief van Knigge aan Weishaupt is bij vervolg gefchreven, in den tijd zijner reizen van Franckfort naar Casfel, Brunswijk en Neuterhau ■ fen; de eerfte dagtekening is uit Casfel den 25 Februarij 1783, en men leest daar: „ Eene geheele onvoorziene omftandigheid „ noopt mij om u te fchrijven. Lees mij, zoo „ veel het u mogelijk zal zijn , zonder drift, „ in koelen bloede, en met onpartijdigheid. Ik „ beken dat ik gisteren nog, alvoorens den brief „ van uwe Excellentie te ontvangen, meende „ dat wij niet meer aan elkander moesten fchrijM ven, Ik heb vast befloten niet meer dan nog „ één  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, &1Z. Sl$ „ één antwoord van u te zullen wagten; zoo „ lietzelve op den toon is dien gij zedert eeni* „ gen tijd tegen mij gevoerd hebt, zal mij „ voortaan niets meer beletten om volflrekt alle „ onderhandeling met u aftebreeken. Houd dit „ niet voor iedele en belagchelijke dreigementen. „ Ik weet dat gij mij kunt misfen; maar ik weet „ ook, ten minften ik verbeeld mij, dat uv» „ geweten u niet zonder verwijtingen zal laaten, „ indien gij voordgaat met zonder oorzaak eenen „man te verftooten die uw werkzaamfte mede» „ helper is geweest. Wat moet ik 'er door ver„ ftaan, wanneer gij voorwendt op nieuw te kun„ nen beginnen, en met nieuwe medewerkers? „ Gij kunt zulks ongetwijfeld; doch indien gij „ dit wilde doen, zoudt gij de man niet meer „ zijn in wien ik eenige voorzigtigheid zou kun„ nen verönderftellen. Het geen ik u te zeg-» „ gen heb verëischt eenen blik op onzen weder„ zijdfchen toeftand. Laat ons onbewimpeld „ fpreeken. „ Gij hebt mij beledigd; gij weet zulks; doel* „ gij wilt mij dit niet bekennen, dewijl gij vreest „ uw aanzien te zullen verliezen wanneer gij „ zeidet: ik heb niet wél gehandeld met dien „ man. Gij poogt u te overtuigen , en anderen' te „ doen gelooven, dat het u zeer onverfchillig „ is of ik u verlaat dan niet; dat ik daarënbo„ ven niet gefchikt ben tot zulk een groot „ werk. Met dat alles gevoelt gij volkomen , dat  214 NIEUWE OVERWINNINGEN „ dat wij ieder onze gebreken hebben; dat men n de menfchen moet neemen zoo als zij zijn ; i, dat men niet verre zou komen zoo men alle „ zes maanden wilde veranderen van medehei' „ pers. Dus, in e'e'n woord, zoudt gij niet „ gaarne zien dat ik u verliet en zelf eene an„ dere Sociëteit oprichtte; maar gij wilt fchijnen „ mij niet nodig te hebben. . „ Nu ik, ik ben niet verwaand genoeg om „ te vorderen dat een man, wiens verftand bo« „ ven het mijne verheven is, zich vernedere „ om mij vergeving te vraagen. Maar ik ver„ zoek u ook het volgende te overwegen. Ik „ ben overtuigd van gehandeld te hebben naar „ mijn geweten en volgens een vast plan. Ik „ daag ieder uit om mij die onvoorzigtigheden „ te bewijzen, die de Orde een onherftelbaare „ fchade zouden hebben moeten toebrengen. Ik „ heb, integendeel , dezelve mannen befchikt H van uitmuntende verdienden. Zoo onder ver„ fcheiden honderden 'er eenigen zijn die niet „ alles zijn wat zij moesten wezen, zal ik uw „ eigen voorbeeld tot mijne veröntfchuldiging „ neemen; dewijl gij zelf mij vijf Provintiën „ hebt toevertrouwd, mij, dien gij thans be* „ fchouwt als een' jongen losbol. — in 't kort, „ jk heb gedaan wat ik doen moest. Het veri, fchilt mij weinig of gij dit toeftemt; doch ik „ ftel 'er belang in dat gij daarvan overtuigd „ zijt. Onze gantfche vereeniging moet rusten » op,  VAN WEISHAUPT EN KMOGE , enz. O l-| „ op een wederzijds en onbepaald vertrouwen. „ Zoo gij mij dit weigert, gij weet dat ik mij „ niet als een werktuig laat leiden, en dus ver? w wijder ik mij; niet uit eene dwaaee gevoeligheid, maar om dat ik zie dat ik u nutloos „ ben, en dat ik lieden weet welken ik zulks „ niet zijn zal, en die een volkomen vertrouwen „ in mij, ftellen. Nu ter zaak. Ik kan u berich„ ten dat zedert gister avond mijn groot ontwerp n tot rijpheid is gekomen. Luister dus. Zedert „ ik het beftier mijner Provintiën verlaaten heb, „ zijn zeer groote dingen het onderwerp geweest „ van mijnen arbeid, van mijne brieyen en van „ mijne gefprekken. Zints agt dagen heb ik hier „ (_in Casfel) geheime onderhandelingen met P— „ C—■ van H. C. (met Prins Carel van Hesfen„ Casfel, Schoonbroeder van den Koning van Denemarken.) Dit alles te zamen genomen, n heeft mij in ftaat gefteld om de volgende be- loften naartekomen, mits men mij behandele zoo „ als ik meen te verdienen? Deze beloften van Knigge zijn bijna dezelfde met die welken men reeds gelezen heeft in den brief aan Cato-Zwach, Hij voegt echter hier eenige wezenlijke omftandigheden bij. Bij voorbeeld, hij belooft niet meer eenvoudig van de Uluminaaten den waaren oorjprong der VrijeMetfelaaren en Roozen-Kruifers te zullen ontdekken ; maar zelfi van dien in de hooge graaden yan Weishaupt te doen vinden. Dit bijvoegfel is IV, Deel. Q geen  il6 NIEUWE OVERWINNINGEN geen onverfchillig voorteken omtrent de agtefgeheimen der Metfelaars Loges. Zonder RoozenKruifer geweest te zijn, had Philo Knigge langen tijd hunne geheimen beftudeerd vóór zijne intrede in het Illuminatismus. Hij had die ten minften beftudeerd als Ridder van den Tempel en Commandeur; echter was hij tot op dit tijdftip nog niet doorgedrongen tot hunne laatfte verborgenheden. Hij moest die dus leëren van Bode, van dien man, die , gelijk gantsch Duitsch» land weet, tot hier toe een der ieverigfte VrijeMetfelaaren was, en een der meest gevoorderden in hunne wetenfchap. Ik moet daar uit befluiten, dat deze uiterfte geheimen Hechts aan zeer weinig Broeders bekend waren; doch zoo dra Knigge dezelven vernam, keurde hij die overwaardig om bij de verborgenheden van Weishaupt gevoegd te worden; deze agter-geheimen der Metfelaars Roozen-Kruifers zijn dus weinig minder godloos, weinig minder gevaarlijk, dan de aanftagen van Weishaupt zelf; en al dien naijver welke nog tusfchen deze RoozenKruifers en de Uluminaaten beftaat, is niet anders dan eene ieverzucht omtrent de meerderheid in de aanflagen. Ik zal niet meer redentwisten met de misleide Broeders die het beftaan dezer affchuwelijke geheimen nog zouden willen ontkennen; ik wensch hen geluk van niet waardig te zijn gekeurd om in dezelven ingewijd te worden ; maar ik moet volhouden op de gevolgen die zij  VAM WEISH&JPT EN KNIGGE, ÉKZ. SI? zij daar uit moeten trekken, op de noodzaaklijkheid van voortaan een genootfchap te ontvlieden dat ten fchuilplaats heeft kunnen flrekken aan alle de godloosheden, aan alle de aanflagen die de zamenzweerers zich verheugen % daarin ontdekt te hebben. Knigge beloofde ook nog aan Weishaupt, op dezelfde voorwaarden, de Orde verfcheiden geheimen der natuur te zullen mededeelen; geheimen, voegde hij daarbij, wonderbaarlijk en verbaazend, zonder nogthans mirakelen te zijn; erfiaunlich und eintraglich, obgleich kcine wunder. — De belofte van zijne Uluminaaten rijk en magtig te maaken, vergrootte hij nog met die van de vrijheid van koophandel in Denemarken, Holftein en andere landen, met de nodige voorfchotten tot de onderneeming. — Eindelijk voegde hij bij de belofte tegen de RoozenKruifers, die van eene magtige partij tegen de Jefuiten. Deze brief bleef in de porte-feuillc van Knigge tot zijne terugkomst van Casfel in Brunswijk; hier hervat hij denzelven den 10 Maart, en vervolgt: „ De H— F— van B- (Hertog Fer„ dinand van Brunswijk) heeft mij in deze ftad „ ontboden om met mij over verfcheiden onder» „ werpen te fpreeken. Hier van zal ik op een' „ ander' tijd meerder zeggen; laat ons nu tot „ het noodzaakiijkfte komen. Ik heb het u ge„ zegd, en ik herhaal het onbewimpeld; zie Q a M hier  51 S N1EÜWE OVERWINNINGEN „ hier mijne voorwaarden: Zoo gij mij uw ver* „ trouwen hergeeft is alles afgedaan, en deze „ zaak blijft onder ons. Van dit oogenblik af „ wil ik niet alleen op nieuw mij ten allernsauw„ ften aan de Orde verbinden; maar ik beloof „ haar en blijf haar borg voor eene magt, waar„ van gij u geen denkbeeld kunt maaken. „ Weigert gij u aan mij te vertrouwen, dan „ is van dit tijdftip af onze verbindtenis verbro„ ken; ik richt een ander Genootfchap op , „ en.... doch geene bedreigingen; bedenk dit „ alles, en overweeg het rijpelijk." — Knigge neemt ook zelf den tijd om dezen brief te overwegen ; hij vervolgt dien uit Neuterhaufen den 2,6 Maart, en voegt daarbij: „ Ik ben op nieuw w hier aangekomen. — Nog eens, indien gij um „ belangen kent is de wereld aan ons; zoo niet, „ draag dan alle de gevolgen van uwe laage n handelwijze; — maar ik ftel nog eenig ver„ trouwen in uwe voorzigtigheid. Ik heb groo„ te, verbaazende dingen in het oog; — het „ hangt van u af daarin te deelen. Ik heb nog „ geenen enkelen ftap tegen u gedaan. Ik hoop „ dat uw gedrag mij gelegenheid zal geven om „ naar Athenen te fchrijven, dat ik u kwalijk 5, beoordeelde." Den 27 van dezelfde maand een nieuw Postferipum-, vervat in deze woorden: „ lk was op „ het punt om mijnen brief aftezenden, toen ik „ het bevel ontving, dat gij mij door F.... doet »toe-  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, tm. w toekomen. Och! gij moest dit niet doen. „ Wilt gij mij dan tot het uiterfte dwingen? — „ Waarlijk, gij zult 'er niet mede winnen. Denk „aan het aanzien, hetwelk ik, ik durf het „ zeggen, hetwelk ik uwe Orde gegeven heb. „ Indien ik eens aan zekere perfoonen uwe ge„ fchiedenis ging openbaaren en uwe grondftel„ lingen, indedaad zoo gevaarlijk voor de we„ reld, dat ik die in alle opzigt en heb moeten „ maatigen, wie zou u dan niet ontwijken? Wat „ is toch de graad van Epopt, in vergelijking van „ uwe middelen om een goed oogmerk te bereiken?"" (dit wil zeggen in vergelijking van die grondftelling: alle middelen zijn goed, wanneer het oogmerk zulks is.) „ Wat is dezelve ook in ver„ gelijking van uwe verregaande onrechtvaer„ digheden ten opzigte van Wolter en Levelling? „ O ! wat zijn toch de menfchen ! En hoe! „ Indien gij zelf eens een Jefuit waart! Ik beef „ bij de gedagte. — Maar in dat geval zou de „ hel zelve u niet uit mijne klauwen rukken." Het laatfte Post-fcriptum is van den 3r. „ Haast u niet," zegt hij in hetzelve, „ om mij „ te antwoorden. Cato zal u iets zenden dat u „ misfchien andere gedagten zal geven. — Neem „ u in acht, cave ne cadas, — De wraak is iets „ hetwelk ik bezwaarlijk kan wed£rftaan (*_)." Alle deze brieven fchijnen aanteduiden, dat Knig- .£*) Ecrits orig. T. 2, Lett. 1, 2 & 3 de Philon. Q3  229 NIEUWE OVERWINNINGEN Knigge vast befloten had om zich aan hét Des* potismus van Weishaupt te onttrekken; niet om afftand te doen van zijne aanflagen, maar om zelf ftichter te worden van een genootfchap van zamenzweerers. Intusfchen is het, te midden van deze inwendige verdeeldheden, opmerklijk dat deze beledigde mededinger, in dit zelfde tijdvak en in dezelfde brieven, zoo aan Weishaupt als aan Zwach, zijne gedagten mededeelt omtrent alles wat ftrekken kon tot voordplanting der Secte. Het is dus, dat hij in zijn Postfcriptum van den 26 Maart, eenflags zijnen toorn tegen Weishaupt vergeetende, hem meldt, dat de Broeder Accatius brieven van aanbeveeling verzoekt aan de Broeders in Italièn, om daar mede eenen anderen Broeder te voorzien, die zijne zending in die ftreeken bij die van den Broeder Hannibal gaat voegen: „ Deze zaak voegt zelfs Knigge daar bij, „ is van het grootst „ belang voor de Orde; want onze man is een „ uitmuntend Werver; en ik verzeker u dat 'er „ omtrent de Italiaanfche Monniken zeer onder„ fcheiden berichten zijn." 'Er konden indedaad in dat land Don Gerlo's, misnoegde Monniken, te werven zijn, en men moest ten dien einde afgaan van dat artikel in het Wetboek , dat dezelven van de Orde uitfloot; doch Knigge. was altoos minder flipt dan Weishaupt op het artikel der uitzonderingen. Men ziet hem ook ?sog in die welfde brieven zijnen Aréopagiten waar-  VAN KMGGE EN WEISHAUPT, ent. 241 waarfchuwen van acht te geven op de zaaken der Orde in Weenen; hen melden, dat hij gewigtige tijdingen had omtrent die ftad; en wat Polen betreft, dat, zoo hij 'er al niemand kende om het Bondgenootfchap te helpen bevoorderen, hij echter zijne lieden had in Lijfland. En, indedaad, men ziet uit zijne officiëele berichten, dat hij in dat gedeelte van Rusland een' Zendeling had, die van zoo verre mis/chien niet geregeld iedere maand zijn quibus licet 20a zenden; doch die voor de Orde zou werken beter dan nog een zijner apostelen had gedaan. Aber er wird wïrken wie noch keiner gewürkt hat. Zoo veel iever voor de Orde, voor de voordplanting haarer aanflagen, bewees klaarblijklijk, dat Knigge minder dagt om dezelve te verlaaten dan wel om zijnen eerften rang te herneemen. Dit bleek nog duidelijker uit het geene hij aan Cato fchreef, denzelfden dag dat hij zijne bedreigingen aan Weishaupt afzond. w Ik heb,** zeide hij, „ zeer groote voorüitzigten voor onze y, Orde, en dit doet mij op eenmaal alle de be„ ledigingen van Weishaupt vergeeten. — Ik „ verlang niet dat hij zijn ongelijk bekent, maar „ alleenlijk dat hij hetzelve weet." De brief eindigde met Cato zelf tot Rechter over het gefchil te ftellen; (worüber Sie, befster Cato, Richter fein mogen.) Weishaupt had niets meec nodig om te zien dat deze ftrijd tot zijn voordeel zou eindigen. Hij wilde geenen man ver> Q 4 H*  i1% NIEUWE OVERWINNINGEN liezen even als Philo Knigge ; maar hij wilde nog minder eenen mededinger dulden. „ Indien Philo in zich zeiven keert," fchreef hij van zijnen kant aan Zwach, „ indien hij tot mij te„ rug komt en zijn ongelijk erkent, zal hij mij „ zoodanig hervinden als ik bevoorens voor hem ,, geweest ben. Doch toon u geenzins haastig „ om hem optezoeken. Ik moet hem bewijzen „ dat ik hem ontbeeren kan. — Men moet zij„ nen hoogmoed niet voeden. Hij wil gebeden „ zijn, en juist daarom moet hij dit niet gedaan „ worden. — Zoo hij het welzijn der zaak ter „ harte neemt zal hij van zelf terug keeren, en „ ik zal hem met open armen ontvangen (*)." Alles wat Weishaupt hier het welzijn der zaak noemt, naamlijk de voordplanting, de zegepraal van zijn Illuminatismus, van zijne godloosheid en van alle zijne aanflagen; was het klaarblijklijk dat Knigge niet minder ter harte ging dan hem zelf. Dit gemeen oogmerk der fnoodheid herè'enigde hen nog juist zoo lang, als voor beiden nodig was om in Duitschland ten minften een gedeelte dier magt te verkrijgen, die Knigge aan zijnen Aréopagus beloofd had. Het is waar dat hij ons zegt, zijn affcheid ontvangen te hebben en een loflijk getuigfchrift van zijne bewezen dienften; het is misfchien waar, dat hij, gelijk hij ons zegt, dit affcheid ver» (») Etrits orig. T. i, Lett, 14.  VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, ««*. 143 verkregen heeft op de belofte van nimmer iets tegen de belangen of de oogmerken van het Illuminatismus te zullen onderneemen, van het diepfte ftilzwijgen te zullen houden omtrent de geheimen der Broeders, van nimmer hunne Opperhoofden in gevaar te zullen brengen, van zelfs zich niet te veroorloven dezelven te noemen; (feine Obern -weder zu nennen noch zu compromittiren.) Doch dit affcheid en dit getuigfchrift zijn gedagtekend van dien tijd, dat de ontdekkingen te Munchen hem reeds voorzorgen aanbeveelden, om zich niet blootgefteld te zien met de andere hoofden van het Illuminatismus. Hij zegt dit affcheid ontvangen te heb • ben den eerften Junij 1784; en de eerfte decreeten van den Keurvorst van Beijeren, tegen de geheime genootfchappen, zijn van den 22 derzelfde maand van hetzelfde jaar. Daarenboven zien wij vier maanden laater Philo Knigge nog als aanhanger vermeld door Weishaupt zelf, zonder eenige aanduiding van zijne verwijdering, hetwelk de dagtekening derzeive een weinig verdagt doet fchiinen. Wat 'er ook van zij, zedert hunne verdeeldheden tot op den tijd dat Knigge ons verzekert een einde gemaakt te hebben aan alle zijne betrekkingen met het Illuminatismus, waren ten minften veertien maanden verloopen; wij zullèn op zijnen tijd zien hoe wij dit ophouden van alle betrekkingen met zijne voormaalige medebroeders moeten verftaan. Q 5 H*  324 NIEUWE OVERWINNINGEN Het is ten minften zeer zeker, dat hij in dezen tusfchentijd van veertien maanden de erkentenis der Secte maar ai te wel wist te verdienen door nieuwe dieaften, inzonderheid door die geenen, welken zijne met Bode beraamde konstgreepen aan Weishaupt bewezen, door in alle de Duitfche Loges de ontwerpen van Bondgenootfchap of van indringing te voltooijen. De grootfte hinderpaal voor deze ontwerpen was de naïever der Roozen-Krutsfers, die der Broeders van den ftrengen regelen der Philaleten zich noemende Uluminaaten der Théofophie; de aanwinst van Bode, de reizen van Knigge naar hunne Hoogheden den Hertog Ferdinand van Brunswijk en Carel van Hesfen Caslel, de wijze op welke hij deze twee Vorften, toen de voornaamfte Hoofden der Duitfche Loges, wist te verblinden, de invloed dien hij door zijnen nieuwen aanhanger had op de Commisfarisfen, gelast tot het opftellen van het nieuw Wetboek, zullen zeer ligt doen begrijpen hoe hij zoo veele beletfelen overwon. Toen Bode wél overtuigd was dat da geheimen van Weishaupt, wel verre van het werk te zijn der Jefuiten en Priesters , niet anders waren dan eene zamenzweering tegen de Jefuiten, de Vorften en de Priesters, welken hij evengelijk verfoeide; toen hij de gantfche zamenzweering zich zag ontwikkelen in de graaden van Epopt en Regent, dagt bij aan niets meer dan om het woord ge-  VAN KNIGGE EN WEISHAUPr, 325 geftand te doen hetwelk hij aan Knigge gegeven had, van geheel voor [zijne Orde te zullen leven, en vooral van bij het zamcnjlellen van het nieuw Wetboek altoos de belangen der Orde in het oog te zullen houden. Geene belofte werd ooit getrouwer naargekomen, noch had een meer algemeen gevolg. Voor Broeders die hunne oude geheimen onophoudelijk de Gelijkheid en Vrijheid herinnerden, was niets verleidelijker dan de brief van Knigge over de verkiezende Metfelarij. Veele Loges waren uit haar zeiven tot zijn Bondgenootfchap toegetreden; Bode deed de wetten van hetzelve in het nieuw Met. Celaars Wetboek invoegen. Het was bij gelegenheid dezer wetten dat een Vrije-Metfelaar, die alle de gevolgen daarvan zeer wel voorzag» in de bitterheid zijns harten uitriep: „ O mijne „ Broeders! Waar zal ik beginnen en waar zal „ ik eindigen wanneer ik u fpreek van dezen „ Bode, bij de Uluminaaten bekend onder den „ naam van Jmelius? Oordeelt van de gewigti„ ge, of liever van de rampfpoedige dienften i; die hij hen bewees, hij, die zedert zoo lan„ gen tijd in de naauwfte verftandhouding was „ met een aantal onzer Broeders; hij, die in „ de meeste onzer algemeene vergaderingen „ zulk een' grooten rol gefpeeld heeft; hij, die „ onder het voorkomen van oprechtheid en „ Duitfche openhartigheid, eene ziel verborg, B opgevuld met godloosheid en met eene dweep- » ach-  «6 NIEUWE OVERWINNINGEN „■achtige neiging voor het Naturallsmus; hij, » die den ftrengen regel misnoegd gemaakt'heefc „ door deszelfs eerzucht te bedriegen. .Welk „ een aanwinst is in alle opzigten deze man niet „ voor de Uluminaaten! Zijne eerfte poogingen » keerden zich reeds tegen ons. Hij bewerkte * het geene dat Knigge niet kon bereiken. — „ Het is door hem dat de Uluminaaten boven drce„ ven in het nieuwe ftelfel dat men te Wilhelms„ bad poogde te vestigen; het is door hem dat » hen de deur geopend wierd tot ome Be/lieren. m en dat het hen gelukte te verbroederen met on„ ze Broeders van den ftrengen regel. De uitvinding van Knigge, zijn Werver, was 'de „ Metfelarij aan zijn Illuminatismus te onder„ werpen, en haar in zijne noodlottige verbindte» nis te fleepen, of wel haar te verdelgen. — » Tot de uiterfte verbaasdheid, tot de grootfie „ droefheid onzer echte Broeders, was het door „ Bode en hem, dat in gantsch Duitschland het „ groot fie gedeelte onzer Loges met dit Illumina* tismus vervuld en befmet wierden £*)." Ik vind ook deze klagten en bekentenisfen zeer dikwils herhaald in de berichten en brieven van verfcheiden Duitfchers, voormaals ieverige Metfelaars, doch thans de indringing van net Beijerfche Illuminatismus in hun Genoot- fchap CO Disc. d'un Vénéiable fur le dernier fort de la Franc-Ma. jonnerie.  VAN KNIGGE EJS WEISHAUPT, tflZ. *»7 fchap betreurende. Intusfchen verzetteden zich nog eenige Loges daar tegen. Die van Berlijn, de drie Globen genaamd, deed in 1783 banbrieven rondgaan tegen alle Broeders, die de Metfelarij zoo laag zouden vernederen, van dezelve tot eene focieteit te maaken van menfchen, die zamenfpanden tegen het Christendom of tegen het Gouvernement. Doch, het zij deze Loge zelve niet ingewijd was in de diepfte geheimen der Roozen-Kruisfers en in de andere graaden der zamenzweering, het zij deze banvloek Hechts eene bewimpeling was van haare eigene verborgenheden , de brieven maakten althans weinig indruk. De indringing hield aan , en dezelve werd zoo algemeen, dat de Secte bij haare voorfchriften voor den graad van Beftierend Uluminaat deze merkwaardige woorden meende te kunnen voegen: „ Van alle de in Duitschland wettig geves„ tigde Loges, is 'er Jlechts ééne enkele die niet „ verëenigd is met onze Overften; ook is deze „ Loge reeds bevolen haare werkzaamheden te „ ftaaken (*>" Deze verklaaring bewees echter nog niet dat het grootfte getal der Broeders Metfelaars reeds Uluminaaten waren; zij toonde alleenlijk aan dat 'er nauwlijks eene enkele Loge meer was van welke de Overften , het zij Achtbaaren, het zij Opzieners, het zij Schatbewaarers, niet in Bond- (*) Cr^de d'IUtuji. dirig. ftft. 3> N*> ï»  B2ö NIEUWE OVERWINNINGEN Bondgenootfchap waren met Weishaupt. Maar dit verfchafte hem reeds eene geduchte magt. Dit gaf hem. eene menigte zendelingen of agenten , overal in de vergaderingen der Metfelaaren verfpreid. De Loges werden in het net gebragt met de Overften; de onderhoorige Broeders konden geen' langen tegenftand bieden. Philo Knigge was bewerker van het grootfte gedeelte dezer gevolgen; ook ftond hij niet af van de vorderingen die eenen mededinger konden aanduiden. Weishaupt duldde 'er geen'; nieuwe onëenigheden ontftonden tusfchen deze twee Opperhoofden. Knigge verliet eindelijk de Orde, of fcheen ten minften dezelve te verlaaten. Men vindt niet dat Weishaupt het minfte leedwezen daar over betoonde. Zijne magt fcheen indedaad ook toen veilig voor allen tegenfpoed. 'Er was geen hoek van Duitschland meer (*), waar hij dezelve niet uitoefende. Reeds (*) Om een klaar en juist denkbeeld te geven van de wijze op welke alle deze Loges, en alle de daarïn verfpreide Illuminaaten, verftandhouding hielden met hun Opperhoofd, heb ik ge. nieend bier te moeten bijvoegen het Geographlsch en Staatkundig tafereel der Sefle, zoodanig als men het gefchetst vindt door Knigge zelf in de oorfpronglijke Schriften. Dit tafereel behelst, het is waar, niet dan Duitschland, zonder dat de Provintiën van het Huis van Oostenrijk daar onder begrepen zyn, om dat, zegt Knigge, de Broeders yan deze Provintiën eenen bijzonderen Direc. Uur Nationaal begeerden:, doth hetzelve zal toereikend zijn om 'er een begrip uit te vormen omtrent alle de andere Staaten. Om hetzelve treffender te maaken heb ik Weishaupt 'er bijgevoegd ais  GEOGRAPHISCH en STAATKUNDIG TAFEREEL van de DUITSCHE ILLUMINAATEN LOGES. IV. Deel, pag. 22g. SPARTACUS ÏTEISHAUPT, ALGEMEEN OPPERHOOFD FAN HET GANTSCIIE ILLUMIN AT nMUS. Hebbende onder zich den Aréopagus der Uluminaaten, beftaande uit twaalf der voornaamfte Aanhangers. De Aréopagiten hebben onder zich de Nationaal* Directeuren. Ieder nationaal Directeur heeft onder zich de Opzigters en Provincialen, zoodanig als men dezelven ziet afgedeeld ia dit Tafereel, door Knigge gefchetst voor de Duitfche Loges.' DIRECTEUR NATIONAAL van DUITSCHLAND. L ! Ie. Opzigter. Ile. Opzigter- f nie. Opzigter. 'Provincial van Beijeren Provincial van Zwaben Provincial van Frankenland Provincial van de Keurvorftendomtnen van den Rhijn Provincial van de Kreitfen van den Boven-Rhijn Provincial van Westphalen Provincial van Opper-Saxen Provincial van Neder-Saxen Schotfche Bellieren i Schotfche Bellieren t Schotfche Bellieren t Schotfche Beftieren t Schotfche Beftieren tt Schotfche Beftieren te Schotfche Bellieren # Schotfche Bellieren te i Munchen Saltzburg Regensburg Freifingen i Augsburg Sruttgard CEttingen Carlsruhe : Eichftadt Wurtzburg Baireut Memmingen Manheim, o Heidelberg Mentz Coblentz, o Trier Bonn, of Keulen Casfel Wetzlar Frankfort Darmftadt Spiers Neuwied Munfter Paderborn Oldenburg Dresden, of Leipzig Berlijn Weiniar, of Gotha Desfau Hanover Brunswijk Bremen Strelitz over over over f over over over over over Het Hertogdom Beijeren. Het Aartsbisdom Saltzburg Regensburg, Pasfau, Sternberg-, OttenW Leutemberg, Sultzbach. Den Opper-Paltz, Freifingen, Neutrorg. Augsburg, Conftans, Kempten. Wurtemberg, Zollern en Rijksfteden. CEttingen, Furftenberg en Rijksfteden. Baden, Leen- en Rijksfteden. Eichftadt, Land van Baireut en Rijksftedert. Wurtzburg en Bamberg. Baireut, Graaffchappen en'Heerlijkheden. De Ridderfteden en Hennenberg. Den Neder-Paltz. Het Keurvorftendom en Beiltev Het Aardsbisdom Trier. Keulen, Arenberg, Reineck, Ifenbure. Hesfen-Casfel. Wetterauen, Rijks- en Leenfleden. Hanover, Ifemburg, Frankfort- Darmftadt, Hamburg, LJfingeü. Spiers, Worms, Tweebruggefl- Het Land van Wied, Seyn, Meurs, Thorn, Esfen. Osnabrugge, Gulikerland, Kleef. Paderborn, Minden, Corvey, Nasfau. Ferdeh, Hoya, Schaivenburg. Het Keurvorftendom van Saxen en Zeitz. Brandenburg en Pommeren. De Hertogdommen van Saxen en Schwartzburg. Anhalt, Mansfeld, Stolberg en Kwerfurt. Het Keurvorftendom, Cellen Grubenhagen. Wolfenbuttel, Maagdenburg en Halberftadt. Breinen, het Holfteinfche, Hamburg en Hildesheim. Mecklenburg, Lubeck en Ratzburg.   VAN KNIGGE EN WEISHAUPT, enz. 820, Reeds zelfs itrekte zij zich uit tot verre aan de overzijde van den Rhijn en van den Donau. Voor het Noorden en het Oosten had hij zijne zendelingen in Holland, in Polen en in Lijfland (*). Zijne Apostelen in het Zuiden waren reeds overgegaan van Milaan naar Venetiën (f> In het Westen tastte hij reeds Frankrijk aan, en zijne agenten hielden hun verblijf in Straats&urg (§> Doch toen verhief zich tegen de Secte het onweder, dat in haare jaarboeken het onderwerp uitmaakt van haar derde tijdvak. ZE- als in onmiddelijke betrekking met zijne Aréopagiten, en dezen niet de Nationaale Directeurs. Met ean oogwenk zal men vervolgens kunnen zien op wat wijze de voorfehriften, de bevelen en de antwoorden onmiddelijk overgingen van het Opperhoofd aan de Aréopagiten, aan de Directeurs, aan de drie Opzigters, aan de Provincialen, aan de Diftricten of Schotfche Beftieren, aan de Loges en eindelijk aan de leden. (*) Philo's Bericht. (t) Zie les dépofitions Juridiques faites k Munich. .. (§) Ecrits orig. T. s, Lett. as de Weish. & Cat. 28 Janvier 1783.  23«> DERDE T IJ D V A K ZEVENDE HOOFDSTUK, Derde tijdvak van het Iïïuminathmus ; de Seéie ontdekt. Het was niet zonder reden dat Weishaupt ongerustheid betoonde over de overhaasting met welke Knigge zoo veele Candidaaten in de verborgenheden der Secte had ingewijd; maar Knig. ge had nog meerder grond tot het verwijt dat ,hij hem zelf deed, van niet altoos te wagten tot de Candidaaten tot de laatfte geheimen ■gevoorderd waren, alvoorens hen den rol te ontdekken dien het Atheïsmus daarin fpeelde, door hen de fchriften, uitgegeven onder den naam van Bou/anger. aantebeveelen als de onfchatbaarfte boeken der Orde (*> De gevolgen van Weishaupt hadden hem zoo vermetel gemaakt, dat hij omtrent den' Godsdienst geenen regel meer in acht nam met de eenvoudige fchoolieren zijner Minervalen. Ook had reeds in het jaar 1781 het Hof van Beijeren eenig vermoeden opgevat tegen de nieuwe Secte. Het had zelfs eenige naarvorfchingen bevolen, die de Uluminaaten wisten te ontwijken of vruchteloos te maa- £*) Ecritjs orig. T, 2, lett. a de Philon a Caton.  VAN HET ILLÜMINATISMÜS. &21 maaken Om nieuwe onderzoekingen voortekomen vond Weishaupt uit, den Keurvorst zelf tot befchermend aanhanger zijner ontwerpen te maaken. „ Ik begrijp," fclireef hij aan zijne Aréopagiten, „dat gij, om ons te verfterken, „ een gezantfchap aan den Keurvorst behoort „ te zenden om hem het Schutsheerfchap aante„ bieden der verkiezende Loges. De Broeders „ fflisfus, Apollo en eenige anderen der aanzien„ lijkrte leden, en zelfs Ceifus, zouden daar toe „ afgevaardigd kunnen worden. Zoo de Vorst „het aanneemt, — wel, dan zijt gij veilig „ voor alle vervolgingen, — en niemand zal „ meer fchroomen zich bij u te voegen en uwe „ Loges bijtewoonen (t>" Indien dit gezantfchap afgevaardigd ware ge» worden, kan men oordeelen hoedanig hetzelve zou onthaald zijn, uit de wijze op welke de Keurvorst een voorftel van denzelfden aart ontvangen had. Hij hield nog zijn verblijf in Manheim» toen een zi ner Ministers, onder een aanneemlijker voorwendfel, hem voorfloeg alle de vermaarde Wijsgeeren van dien tijd aan zijn Hof te roepen, hen jaarwedden te geven, dezelven bij zich te houden, in 't kort vooj deze zoogenaamde groote mannen alles te doen wat Lodewijk de XVI gedaan had voor de geleerden van (*) Ia. lett. t. d Epiclew. (10 ld- lett. du 7 Fev. 1783. IV. Deel. R  232 DERDE T IJ D V A Sr* van zijne eeuw. Deze eer fcheen aanvanglijk den Vorst te vleien ; doch hij raadpleegde deswegens met verftandige mannen, en begreep toen dat al de glans van dit ontwerp niet anders zou ftrekken dan om eene fecte te vermenigvuldigen, welke God en de Souvereinen even vijandig was. Carel Theodorus wilde niet meer hooren fpreeken van de befcherming der Sophisten. Dit geval is ons bekend geworden door lieden aan welken het medegedeeld was door den Minister zelf, die zoo veel iever betoond had voor onze zich noemende Wijsgeeren. Men weet niet op wat wijze het Hof van Munchen het eerst onderrichting kreeg van het Illuminatismus. Dezelve was aanvanglijk niet omftandig genoeg omtrent den geest der Se£te; doch zij deed niettemin in het algemeen het gevaar begrijpen van geheime verbindtenisfen. Den 32 Junij 1784 deed zijne Keurvorftelijke Hoogheid in deszelfs Staaten het volftrekt verbod afkondigen van alle genootfchappen, focieteiten en broederfchsppen die geheim of niet door de wetten goedgekeurd waren. De eenvoudige VrijeMetfelaars gehoorzaamden en floten hunne Loges; de Vrije-Metfelaars Uluminaaten, die hun. ne aanhangers zelfs aan het Hof hadden, waanden zich fterk genoeg om dit verbod te trotfeeren , en gingen voord met hunne vergaderingen te houden. Een werk in het zelfde jaar uitgegeven door den Héér Babo-> Profesfor te Mun. ' chen  VAN HET ILLUMINATISMUS. S33 chén , onder den titel van Eerfte waar/chuwing omtrent de Vrij-Metfelaarcn (Uber freij maurer erfte Warming}, begon meer bijzonder de oogmerken der nieuwe aanhangers te ontmaskeren. De Graaf Jofèph van Törring viel hen weldra met nog meerder kragt aan. De Uluminaaten vergenoegden zich niet met zoogenaamde verdedigingen tegen deze eerfte aanvallen te ftellen; de konstgreepen, door welken zij zich vleiden het onweder te zullen afkeeren, ziet men ten duidelijkften in de brieven van Weishaupt aan zijne aanhangers. „ Hoort thans naar mijnen raadfchreef hij hun den 18 December 1784. „ Zoo het tot on„ derzoek komt, begrijp ik dat geen der Op„ perhoofden zich in omftandigheden of bijzon„ heden moet inlaaten; maar dat zij rond uit „ moeten verklaaren, dat geen geweld ter we„ reld hen zal kunnen dwingen om aan iemand „ anders de nodige openingen te geven, dan „ aan den Keurvorst zelf. Als dan moet men „ hem mijne twee graaden der diepfte gehei„ men laaten lezen. Ten minften dus zal ik „ handelen indien men zich bij mij vervoegt. Gij n zult zien welk een' gelukkigen keer onze zaa„ ken dan zullen neemen. Gij hebt geleezen „ hoe de Broeder D... over den eerften graad „ dagt. Ik ben verzekerd dat de Keurvorst 'er „ even zoo over zal oordeelen. Ik hoop alles „ van het goede mijner zaak. Vol van moed K 2 „en  •34 DERDE TIJDVAK „ en zonder eenige bekommering, weet ik ten „ minften vooraf dat, indien ik moet bezwij„ ken, zulks altoos met eer zal zijn , al moest ^ het mij den kop kosten. Betoont u even zoo, » en fpreekt anderen moed in. —- Eene fchoone „ gelegenheid doet zich voor om grootheid van „ ziel te toonen; laaten wij dezelve niet nutloos „ laaten voorbij gaan. — Ik heb met den Broe„ der Cromwel gefproken over mijn oogmerk „ omtrent den Keurvorst; hij voorfpelt daarvan „ de beste gevolgen; wel te verftaan nogthans, „ dat men daar niet toe moet komen dan bij de „ uiterfte noodzaakhjkheid (*)." Dit middel van verdediging van den kant van Weishaupt zou onbegrijplijk zijn, indien men niet wist dat deze twee graaden, welken hij den Keurvorst wilde vertoonen, Hechts tot die bijgevoegde graaden behoorden, die hij gezorgd had te maaken tot verblinding der Vorften, dat wil zeggen tot die graaden van welken de Uluminaaten affneeden het geen voor zekere Candidaaten te ergerlijk zou kunnen zijn. Somtijds fneeden zij zelfs daarvan af het gantfche gedeelte der verborgenheden, en de redenvoering van den Hierophant, en namen niets daarvan in acht dan alleen de plegtigheid- Een tweede brief van Weishaupt ontwikkelt deze konstgreepen nog duidelijker. „Mijne Broeders 1" zegt hij (*) Utt. dü 18 Déc. 1784, Ecrits orig.  VAN HET ILLUMINATISMUS. 835 hij in denzelven, „ de maatregelen die gij nee„ men wilt zijn goed en overè'enkomftig met de „ omftandigheden. De memorie van onzen Me„ nelaüs (van Werner, Raadsheer te Munchen) „ is zeer fchoon en zeer goed. Ik verzoek u w alleenlijk daarbij te voegen, dat gij uwe graan den niet zult vertoonen dan aan den Keur„ vorst. De geenen die gij hem kunt laaten „ lezen zijn, i. de Nieuweling, 2. de Minerval, m S- de kleine Uluminaat. NB. Hier moeten de „ woorden dummjler mönch (domme monnik). >r veranderd worden in dummjler mensch (dom „ mensch); 4. de groote Uluminaat geheel uit, „ uitgezonderd deze .woorden die gij moet doorB fchrappen: De Priesters en de Jlegte Vorften „ zijn op onzen weg; 3. de beftierende Uluminaat, „ Doch van dezen moet gij niet anders aan hem „ geven dan de plegtigheden der aanneeming en „mijne redenvoering. Van al het overige vol„ ftrekt niets; — f>. Van den graad van Priester „ moet gij hem niets anders geven dan het geen h betrekking heeft tot de wetenfchappen. Ook moet „ gij denzelven eerst herlezen, en volftrekt geene. „ aanwijzing noch zinfpeeling daarin laaten op „ het overige, „ Dewijl men thans de brieven van Ephefen , (van Ingolftadt) opent, befpeur ik, dat men * het op mij gemunt heeft. — Ik zal morgen aan „ Alfred (aan den Minister Seinsheim) fchrij. , ven. — Deze brief zal het Hof vooraf onderR 3 » rich-  236 DERDE TIJDVAK „ richten van de wijze op welke ik mij meen te „ gedraagen Zegt onbewimpeld aan den Keurr H vorst, dat onze Orde een voordbrengfel zijner „ Staaten is, en dat ik' de Stichter daarvan ben. „ Als dan zal de zaak mij gaan betreffen. Doch „ ik denk niet dat men tot een perfoonlijk on„ derzoek zal komen, alvoorens blijken te hebn ben, die men niet kan bekomen dan door de „ brieven te openen. Betoont u groot, kloek„ moedig en onbevreesd. Mijn gedrag zal u „ bewijzen wat ik zijn zal. — Geeft wel acht, „ in de onderrichting voor den graad van Pries„ ter, op dat gedeelte welk betrekking heeft op „ de gefchiedenis; laat 'er niets in waar uit het n befteelen der archiven zou kunnen blijken'"' Deze brief was gedagtekend van den 2 Februari] 1785; alle de listen die Weishaupt daarin voorfchreef waren vruchteloos. Het Hof had kondfchap gekregen, ftellig genoeg om voorzorgen te gebruiken tegen deze helden der Secte. Weinige dagen na dat Weishaupt zijnen Aréopagiten alle deze onderrichtingen gegeven had, werd hij ontzet van zijnen post van Profesfor in de Rechten, als befaamd Meester der Loges, en als wederfpannig tegen het verbod uitgebragt tegen alle geheime vergaderingen en focieteiten. De verborgenheden van de zijne waren toen nog niet bijzonder ontdekt; alleenlijk werd het kennelijk, dat verfcheiden leden van zijn Illuminatismus, geërgerd door zijne leerftellingen of door  VAN HET ILLUMINATISMUS. 237 zijne ontwerpen, reeds zedert het jaar 1783 zijne Loges verlaaten hadden. Dit waren, onder anderen, de Priester Cofandey en de Abt Ren* ner, beiden Profesfors in de Taal- en Historie* kunde te Munchen. Welk afgrijzen ook het geene zij in de Orde gevonden hadden' in hun verwekt had, zelfs zonder tot de laatfte geheimen bevoorderd te zijn geweest, blijkt het echter niet, dat zij tot hier toe nog iets tegen dezelve ondernomen hadden; ten minften hadden zij geene genoegzaame opheldering gegeven aan den Souverein, toen zij den 30 Maart 1785 van wegens zijne Keurvorftelijke Hoogheid en van hunnen Bisfehop van Freyfingen bevel ontvingen om te verfchijnen voor de gewoone Vierfchaar, en op hunnen eed te verklaaren alles wat zij bij de Uluminaaten gezien hadden dat ftreed tegen de zeden en den Godsdienst. Men vermoedde toen nog niet dat de zamenzweering inzonderheid tegen het Gouvernement gericht was. De Heeren Cofandey en Renner deden hunne gerechtelijke verklaaring, de een den 3, en de ander den 7 April daaraan volgende. Ik moet in deze Gedenkfchriften ten minften een uittrekfel van de eene en andere geven. Hoewel zij beide volkomen overè'enftemmen, is die van den Heer Cofandey meer omftandig omtrent de grondftellingt-n der Uluminaaten; die van den Heer Renner is zulks meer omtrent hunne inrichting en het onderwijs hunner kweekelingen. Ik zal K 4 dus.  C38 DERDE TIJDVAK . dus beginnen met het uittrekfel van deze laatfte, en vervolgens tot die van den Heer Cofandey komen. Gerechtelijke verklaaring van den Profesfor Renner, betreffende de Uluminaaten. Na alvoorens zijne dagvaarding voor de Vierfehaar, benevens het onderwerp waar omtrent hij getuigenis moest geven vertoond te hebben, begint de Heer Renner aldus; w De Orde der Uluminaaten moet wel onder» „ fcheiden worden van die der Vrije-Metfelaa„ ren. Doch dit onderfcheid is niet bekend M noch bij eenvoudige Vrije-Metfelaars, noch „ zelfs bij nieuw ingewijden in den graad van „ Minerval. Ik was zelf in den ftrik gevallen, „ tot men eindelijk, na eene lange beproeving, „ het voegzaam oordeelde mij te bevoorderen ^ tot den graad van kleine Uluminaat, de eerfte „ waarin men den naam van Uluminaat aanneemt, p Ik werd zelfs aangefteld tot Overften van een „ klein getal Broeders." Hier verneemt de verklaarer, die, bij zijne jntrede in de Orde, gemeend had Vrije-Metfe. laar te worden, dat hij zulks nog niet is, dat veele Broeders het zelfs kwalijk genomen hadden, dat men hem de tusfchengraaden nog niet had doen doorgaan. Hij ontving dezelven, vond dje weinig voldoende in hun zeiven; » doch," voegt  VAK HET ILLUMINATISMUS. 235* voegt hij daarbij, „ ik zag daarin het voordeel „ dat He Orde trok uit de Vrije-Metfelarij. D$ „ Uluminaaten vreezen niets zoo zeer als bekend, „ te worden onder dezen naam. , Zij ontleenea „ den iluiêr der Vrije-Metfelarij niet anders dart „ om dat zij zich veilig achten onder den naam t, van een genootfchap , hetwelk befchouwd „ wordt als nietsbetekenend. ,— De Metfelaars „ Loges bevatten, volgens hunne uitdrukking, „ niet anders dan het uitfchot (der trofs von „ leuten) of het gros van het leger, in hetwelk „ zich een klein aantal lieden bevinden die zich, s, gelukkig mogen achten wanneer zij, na lange » en harde beproevingen, waardig gekeurd wor. „ den om heimelijk in het heiligdom der Orde „ te worden toegelaaten. Alle de andere Broe„ ders Vrije-Metfelaars, Leerlingen, Medgezel„ len en zelfs Meesters, moeten zich vergenoe» „ gen met hunne iedele plegtigheden en onder „ het juk blijven, het zij om dat hunne oogen; „ te zwak zouden zijn om het licht te verdraa-, n gen, het zij misfchien dat men niet genoeg „ ftaat zou kunnen maaken op hunne verknocht„ heid aan de Orde en op hunne geheimhou„ ding, twee wezenlijke verèischten voor de aanm hangers. Zoo zij eenmaal gedoemd zijn om in, „ deze duisternis te blijven, is 'er voor hun „ geen hoop meer om agter de verborgenheden te n komen; het geen de Overften uitdrukken in de„ ze bewoordingen: Ex Inferno, nulto eft redcmptio, R 5 „ On.  94» DERDE TIJDVAK „ Ondertusfchen worden de Vrije-Metfelaars, „ zonder het te bemerken, geleid door het Illu» „ minatismus, hetwelk groote voordeden trekt „ van hun aanzien en hunnen rijkdom. Het is „ voor deze lieden, zeggen de Overften, eene „ genoegzaame vergelding, te mogen verkeeren „ met de aanhangers des lichts, en in hun on„ derhoud bekwaamheid op te doen om zelf „ verlicht te fchijnen in het oog der profaanen. „ Die Uluminaaten, welken zich aanvanglijk „ niet vertoonden dan onder den dekmantel van „ een letterkundig genootfchap, hebben de vol„ gende inftellingen voor zich gemaakt. Hunne w Orde is verdeeld in clasfen, Graaden genaamd, „ om dat het licht zich volgens deze clasfen „ verfpreidt. — De eerfte graad is een foort van „ Nieuwelingfchap, hoewel ieder perfoon die „ Ingewijde wordt genaamd, en die door een „ der leden is aangegeven als waardig om aan„ genomen te worden, reeds tot een zeker punt „ moet gevormd en voorbereid zijn door zijnen „ Werver. Het is eene wet van de Orde, dat „ ieder Ingewijde ten minften een jaar lang de „ proeven moet ondergaan, ten einde de Inwij„ der, volgens de regels der Orde, hem naauw„ keurig kan opneemen, en vervolgensin een „ quibus Heet het gelijkend afbeeldfel kan fchet„ fen, benevens het caracter, de bekwaamhe„ den en het gedrag van den Candidaat. Wordt w deze het als dan waardig bevonden, zoo laat * men  VAN HET ILLUMINATISMUS. 24.I „ men hem toe tot de clasfen der voorberei„ dingen. — In mijnen tijd waren 'er twee van „ deze foort, die men Kerken noemde. Elk ^ derzei ven werden beftierd door vier leden, „ uitmaakende het geene de Magistraat genaamd, „ wordt. De eerfte dezer Magistraatspersonen „ was Oyerfle, de tweede Opziener, de derde „ Schatbewaarer en de vierde Geheimfchrijver» „ Deze moesten allen van eenen hoogeren graad „ zijn. Wij hadden ten minften iedere maand „ eene vergadering, waar alle de leden derzei ve „ Kerk moesten verfchijnen en aan de Overften „ eenen verzegelden brief béhandigen, met het „ opfchrift quibus Heet, of wel foli, of wel „ primo, behelzende een nauwkeurig verflag van „ het caracter, het gedrag, de gefprekken, enz. „ van de geenen die zij befpied hadden. „ Geen der leden is bevrijd van dit quibus „Heet, hetwelk, zonder geopend te worden, „ rond gaat van graad tot graad, tot aan hen» „ die het recht heeft hetzelve te lezen. De „ andere werkzaamheden dezer vergaderingen „ beftonden in het lezen van de inftellingen, „ van eenige bladzijden uit de oude Wijsgee„ ren, en van eene redenvoering beurteling* „ opgefteld door een, der leden, Gelijk de Broe„ ders over het geheel den Godsdienst niet zeer » beminnen, wordt de redenaar te meerder toe» gejujgcht, naar maate hij te vrijer is omtrent » dit  213 DERDE TIJDVAK „ dit onderwerp, en verkrijgt hij daar door den „ naam van een verlicht man. Somtijds echter „ noopt de tegenwoordigheid van eenige Broe„ ders, die nog zwak of verdagt zijn, den „ Overften om tekenen van een gewaand mis„ noegen te geven. — Het zou in hun een grove „ misflag zijn tegen hunne ftaatkunde, indien „ zij zich overgaven aan al te vrije redenee„ ringen, en al te openlijk de grondftellingen „ der Orde aan den dag legden. Elk lid zou » weldra dit gedrag als een gevolg van hun » ftelfel befchouwen. „ Om allen agterdogt te ontwijken en te zeke„ rer in hun oogmerk te flaagen, hebben zij „ weeklijkfche vergaderingen, die vrij zijn van „ alle plegtigheden. Hier redentwisten de kwee„ kelingen onderling over allerlei onderwer„ pen. Het is bij deze gelegenheden dat de „ Overften, en zulken die reeds doordrongen „ zijn van den geest der Orde, eene befpmtelij„ ke wending weeten te geven aan de Godsdien„ ftige yooröordee/en; want bij hen wordt alles „ wat tegen hun oogmerk ftrijdt vooroordeel get, noemd. Als dan weeten zij, door verleidelijke „ draaijen, aan hunne leerftellingen zulk eene „ aanneemlijke wending te geven, dat de aller„ fchroomachtigfte zich aangemoedigd vinden. w door het voorbeeld ; en dus gezuiverd van alle „ Godsdienftige vooröordeelen, worden zij voln komen als de anderen. Hij, bij wien deze „ konst*  VAN HET ILLUMINATISMUS. 843 i, konstgreep mislukt, is een verboren man „ voor de Orde. „ Het geen mij het meest getroffen heeft bij „ de Uluminaaten , is de wijze welke zij volgen « om hunne leden te kluisteren en hunnen geest h te kneeden. Zij verheffen de grootheid en » magt hunner Orde; zij fpreeken met den diep„ ften eerbied van haare voortreflijkheid; zij be„ dwelmen door de uitneemendfte beloften van » de befcherming der Grooten, die bereid zijn „ om, op aanbeveling der Orde, alles te doen ft tot bevoordering haarer leden , tot dat einde» lijk hun kweekeling het belang van het Illu„ minatismus als zijn eigen befchouwt of ten „ minften fchijnt te befchouwen, en alle de voor„ fchriften en bevelen, die hij ontvangt, als ft een pligt dien hij behoort te vervullen. Heeft „ een kweekeling, dus geftemd, de onvoorzig„ tigheid gehad van in zijn quibus licet eenig „ wangedrag te belijden; heeft hij hen eenig „ geheim geopenbaard hetwelk hem aanvertrouwd „was, als dan is de ongelukkige geheel verlooren „ voor zichzelven, en hij behoort ten eenemaal „ aan de Secte. — Zoo dra zij hem Hechts in „ hunne kluisters hebben neemen zij eenen ge„ heel anderen toon met hem aan. Zij bekom-„ meren zich weinig over zijn' perfoon. Hij „kan ons verlaaten, zeggen zij, wij hebben „ hem niet nodig. — Ik geloof niet dat één en„ kele het nog gewaagd heeft of het ooit zal „ waa-  DERDE TIJDVAK waagen om eenig misnoegen te toonen, veel „ minder om hen te verlaaten, vooral wanneer „ hij zich deze nadruklijke bedreiging herinnert. „ Geen Forst kan dien befchermen die ons ver. „ raadt. „ Hun fmaak in de verkiezing van kweekelin„ gen is uitmuntend. Zij lokken niet naar zich „ dan perfoonen welken zij oordeelen nuttig te „ kunnen maaken tot hun oogmerk. Staatsman„ nen , aanzienlijke of rijke lieden, Raadsheeren, „ Geheimfchrijvers, Profesfors, Abten, Gouverr „ neurs, Geneesheeren, Apothecars, zijn voor „ hun altoos welkome Candidaaten. „ De graat van groot Uluminaat is , zoo men „ mij deze uitdrukking veroorlooft, eene fchool, „ waar de kweekeling wordt geoefend even als „ een Spoorhond (wie die wahren Spürhunde „ abgerichtet werden)" Hier doet de verklaarer verflag van de wijze op welke zij de aanhangers en profaanen befpieden en dezelven affchetfen. Hij brengt voor het oog van de Regeering een aantal van vijftienhonderd of tweeduizend vraagen, welken beantwoord moeten worden om de geftalte, het caracter, de gewoonte, enz. aftebeelden van den geenen dien de aanhanger moet werven. — Vervolgens gaat hij voord: „ Deze wijze om den kweekeling te verlichten „ gaat altoos bij opklimming in eiken graad. — „ Een Broeder kan die van zijnen en van de „ mindere graaden kennen; doch zoo lang hij n «iet  VAN HET ILLUMINATISMUS. 245 „ niet van de Overften den post van Beftierer, „ van Bezoeker, of van Verfpieder verkregen „ heeft, zijn alle de andere aanhangers voor „ hem het geen zij onzichbaaren noemen. Dit „ geeft ongetwijfeld de grootfte fterkte aan de ft Orde. De opperhoofden flaan door dit middel „ eenen onderhoorigen gade, zonder door hem „ gekend te zijn \ zij weeten in hoe verre hij aan „ de Orde verknocht of getrouw aan het geheim „ is; en het geen nog gewigtiger is, in geval » van die ftormen, die zij zedert lang en bij iede» re gelegenheid vreezen, kunnen zij de Broe» ders onderfteunen, zonder in het minfte te „ doen vermoeden dat zij eenig deel aan dit „ gantfche ftelfel hebben; dewijl zij onbekend „ blijven bij de Broeders zeiven, en dus nog „ zoo veel te meer bij de profaanen. „ 'Er zijn menfchen, cn men kan dezelven ken* „ nen, die deze Orde met den grootften iever ver* h dedigen, zonder uittekomen voor Uluminaaten. » Dit gedrag verdient indedaad eene korte aan„ merking. — Deze verdedigers behooren al of » niet tot de Orde. Zoo zij niet tot dezelve bel hooren, hoe kunnen zij dan verdedigen het , geen zij niet kunnen weeten? Zoo zij daar toe • behooren, verdienen zij volftrekt geen geloof, , dan zelfs niet wanneer zij eenige fchriften tot .bewijzen bijbrengen, die uitgeftrooit worden , om verblinding te veröorzaaken omtrent het , plan der Orde, of zelfs dan niet wanneer zij v op  O46* DERDE TIJDVAK ^ op hunne eer zoo veel goeds van dezelve „ zeggen. Wanneer [men de onmogelijkheid wel „ overweegt om iets van het Illuminatismus te „ weeten zonder lid van hetzelve te zijn, wan„ neer men het voordeelige der onzigtbaarheid in „ aanmerking neemt, en zoo men daar uit iets „ omtrent deze verdedigers wilde befluiten, zou „ men moeten zeggen dat zij zelf tot de Orde „ behooren, en wel tot die foort van aanhangers „ welken de Iluminaaten onzigtbaaren noemen; „ (und zwar von jener art der yerfchv/undenen, „ wie man fie in der Ordens-fprache nennt.y Na dus het algemeen plan der Uluminaaten befchreven te hebben, voor zoo verre hij, zonder tot de laatfte graaden gevoorderd te zijn, daarvan kennis had kunnen bekomen, gaat de verklaarer over tot de grondftellingen die de Overften hunnen kweekelingen infcherpen, en ftelt boven aan deze, van welke zij een foort van fpreekwoord gemaakt hebben: Alle Koningen en alle Priesters zijn fichurken en verraders.... Wat den zelfmoord betreft , de Overften prediken dien de Broeders aan om hen voortebereiden tegen den tijd des onweders. „ Zij bezitten „ de konst om denzelven voortefteiien als een „ middel zoo gemaklijk en zoo voordeelig in „ zekere omftandigheden, dat het mij weinig „ zou verwonderen," zegt de Heer Renner, „ indien fommige kweekelingen de hand aan „hun leven floegen, vooral door de aantrek- „ lijk-  VAN HET ILLUMINATISMUS. j, lijkheid van eenen zekeren wellust, die zij „ zeggen dat verknocht is aan het vermaak van m zichzelven van kant te helpen, en dat zij door „ voorbeelden trachten te bevestigen „ Doch van alle hunne verfoeilijke grondftel,, lingen komt mij geene gevaarlijker vaor dan „ deze: Het oogmerk billijkt de middelen. Vol„ gens deze zedenleer zal het voor hun vol„ doende zijn, om een'eerlijk' man te lasteren, „ hem verdagt te houden van ten eenigen dage „ iets tegen de oogmerken der Orde te kunnen w onderneemen. Zij zullen zamenfpannen om de„ zen uit zijne plaats te verjaagen, zij zullen dien „ vergiftigen, zij zullen een' anderen vermoor„ den; in 't kort, zij zullen alles doen wat ,„ flechts bevoorderlijk kan zijn tot hun groot ^ontwerp. Verönderfteld dat de misdaad van „ eenen Uluminaat ontdekt zij, dan zal hem al„ toos het patet exilus overblijven. Dat is een „ kogel voor den kop, en hij ontfnapt het ge„ recht." Na deze aanmerking gaat de Heer Renner over tot het geen de Uluminaaten het zedelijk beflier. noemen, de Commisfie tot de zeden of zelfs het Fiscaalfichap. Deze commisfie zou een Collegie zijn, beftaande uit de fchranderfte, bekwaamfte en eerlijkfte mannen, dat wil in hunne taal zeggen, mannen die voor het grootfte gedeelte, behooren tot hunne clasfe van onzigtbaare Uluminaaten 5 en die, al het vertrouwen van den IV. Deel. S Sou-  S)A8 DERDE TIJDVAK Souverein bezittende, overëenkomftig hunneri last hem de zeden en de oprechtheid van iedet onderdaan zouden doen kennen; maar dewijl men niet zonder eerlijkheid de verfchillende ambten in den Staat kan bekleeden, zou ieder onderdaan ook eerst voorbereid zijn tot deszelfs dienst. — Een bewonderenswaardig ontwerp! doch indien het hen gelukte om het zelve uittevoeren, indien men hunnen regel volgde, wat zou dan worden van alle andere menfchen die niet tot hun Illuminatismus behooren? Gelukkig is dit ontwerp in tjjds ontdekt ; zonder dat zouden zij misfchien bewaarheid hebben het geen een Overften, die eenen anderen Overften van eenen nog hoogeren graad bezogt had, voorfpelde: Wanneer alle posten behoorlijk vervuld zijn+ en de Orde dan Jlechts zeshonderd leden heeft, kan ons niets meer wederftaan. De Heer Renner eindigt zijne verklaaring met te zeggen dat hij het uiterst oogmerk der Orde niet weet; dat de Opperhoofden onophoudelijk van dit oogmerk fpreeken, zonder echter ooit te zeggen waarin hetzelve beftaat. Hij gelooft dat het zeer gewigtig is; doch hij laat een ieder vrij om, na al het geen hij gezegd heeft, uitteleggen hoe dit oogmerk beftaanbaar kan zijn met de Godsdienftige en burgerlijke pligten. Hij bevestigt vervolgens met eede al het geene in deze verklaaring vervat is, welke hij overgeeft gefchreven en getekend met zijne eigen hand, - Ge*  VAN HET ILLUMINATISMUS. 245 Gerechtelijke verklaaring van den Heer Cofandeij, den 3 April 1785. Ik heb de verklaaring van den Heer Renner niet vooraf laaten gaan dan om dat dezelve omftandiger is omtrent het beftier van het Illuminatismus. Meer beknopt omtrent dit punt, is die van den Heer Cofandeij zulks minder omtrent de grondftellingen der Secte. Na in weinig woor. den aangetoond te hebben hoe de Vrije-Metfelarij ten dekmantel ftrekt voor de Secte, hoe de Candidaat bij opvolging geboeid en gekneveld wordt onder het juk der Overften , hoe gevaarlijk eene dienstbaarheid is, welke de kweekelingen onderwerpt aan menfchen die, te midden hunner grootftë werkzaamheden, werkloos fchijnen; gaat hij met den ongelukkigen Minerval over tot de graaden van kleine en groote Uluminaat. „ Hier," zegt hij, „ wordt de kwee„ keling een weinig verder ingewijd in de ftel„ lingen der Orde. Hij ontvangt echter dit „ licht niet dan zeer langzaam en met alle mo* gelijke voorzorgen. Hier leert hij een groo„ ter aantal leden en onder-Overften kennen; „ doch de Opperhoofden zijn altoos de onzigt„ baaren voor hem. » Om tot deze hoogere graaden bevoorderd „ te worden moet hij, in de taal der Seéte, alle „ Godsdienftige vooröordeelen afleggen. Ten n minften moet hij zich voor de Overften houS 2 n den  «50 DERDE T ]J ff V A l' „ den aïs of hij die had afgelegd. Want geeft „ religionnair (dit is hunne uitdrukking) zal tot „ den hoogden graad toegelaaten worden. Dann „ kein religionndr Ces ijl ihr aus.druck') mrd v in die höhere gr ad aufgenommen. „ Het zijn de Allervoortrerlijkfte Overften „ die den toon geven aan alle deze graaden. „ Hunne bevelen, hunne grondregels, hunne » gevoelens, hunne leerftellingen zijn de ziel, „ het voorbeeld, de geest en de drijfveêren van » deze inrichting. De Opperhoofden en Over„ ften van minderen rang zijn, of doorfleepen „ guiten, zwarte en leerftellige booswichten, of „ wel ligtgeloovige dweepers, geleid en fchan„ delijk bedrogen door de anderen. Het bewi]3 „ daar voor is in die foortea van magtfpreuken, „ in die grondftellingen die zij niet bij gefchrift „. geven, maar die zij de onderhoorigen onöp„ houdelijk infeherpen; ziet hier dezelven: „ i. Wanneer de natuur ons eenen te zwaaren „ last oplegt, moet men door den zelfmoord zich n daarvan ontdoen. Patet exitus. — Een Illumi„ naat, zeggen zij, moet veel liever zich van „ kant helpen dan zijne Orde verraden; ook „ roemen zij den zelfmoord als gepaard gaande „ met eenen geheimen wellust. „ 2. Niets door rede, alles door hartstocht; dit „ is hunne tweede grondftelling. n Het oogmerk , de voordplanting, de belan„ gen der Orde zijn hun God, hun vaderland, „ hun  VAN HET ILLUMINATISMUS. Sj* „ hun geweten ; alles wat tegen de Orde ftrijdt „ ds zwart verraad. „ 3. Het oogmerk billijkt de middelen. Dus, „lastering, vergif, moord, verraad, muiterij, M fchandelijkheden, alles wat het oogmerk kan w bevoorderen is geoorloofd. „ 4. Geen Forst kan hem èejchermen die ons w verraadt. „ '£r zijn dus dingen in deze Orde "ftrijdig „ met het belang der Vorften, — dingen die, „ uit hoofde van hun gewigt, aan de Vorften „ behooren geopenbaard te worden; — en de t, ontdekking daarvan zou in het oog der Ulu„ minaaten een verraad zijn, hetwelk zij reeds „ vooraf dreigen te wreeken!... — Zij hebben „ dus middelen om zich ongeftraft van hunne „ befchuldigers te ontdoen. Deze middelen » laaten zich raaden. „ 5. Alle Koningen cn alle Priesters zijn guiten w en verraders; of ook wel, alle Priesters zijn „ fchurken. „ In het plan der Uluminaaten moet de Gods„ dienst, de liefde voor het Vaderland en die » voor de Vorften uitgeroeid worden ; om dat, » zeggen zij, die Godsdienst en die Vaderlands. en Vorftenmin de neigingen der menfchen beft paaien tot bijzondere voorwerpen, en dezelven „ afleiden van het veel uitgeftrekter ontwerp » van het Illuminatismus. S 3 ft On-  £55 DERDE T IJ D V A S" „ Onder hunne middelen heb ik, onder ande* „ ren, opgemerkt het geen zij noemen het ze» „ delijk Befiicr of Gouvernement. Van dit gou„ vernement, hetwelk de fterkte van eiken „ Staat in hunne handen i zou ftellen (en het „ geen hier Collegie of Raad genoemd wordt) „ zouden, zonder beroep op den Vorst, alle gunst„ bewijzen, alle aanftellingen en alle weigerig- gen afhangen. Daar door zouden zij het vol„ ftrekt recht hebben om beflisfende uitfpraak „ te doen omtrent de braafheid en nuttigheid „ van elk bijzonder mensch. — Daar door zou„ den de profaanen verwijderd worden van het „ Hof en van alle eerambten; en, volgens hun. „ ne taal, zou een heilig legioen hunner voor„ ftanders den Vorst omringen , zijnen geest „ vermeesteren, en hem befluiten doen neemen „ naar hun goedvinden. Dit zedelijk Beftier of „ Collegie, hetwelk zij ook eene zedelijke Com„ misfie en Fiscaalfchap noemen, zou de Seéte „ het verfchriklijkst Despotismus geven over de „ vier Werelddeelen, en zou van de Souverer „ nen niet anders maaken dan onmagtige fcha„ duwbeelden of gekroonde flaven." Wij zullen dit zedelijk Collegie of Bejlier hervinden in eene andere gerechtelijke verklaaririg, en als dan zal ik aantoonen hoe het hier ten fluiër ftrekt aan de uiterfte oogmerken van ontordening en volftrekte verwoesting van alle maat-  VAN HET ILLUMINATISMUS. 253 maatfchappijen. — De Heer Cofandey eindigt met te neggen, dat hij bereid is zijne gedaane verklaaring met eede te bevestigen. Deze verklaaringen, hoe belangrijk dezelven ook waren, fcheenen echter weinig indruk gemaakt te hebben. Het zij dat de Vierfchaaren, grootendeels opgevuld met Uluminaaten zelf, veinsden niets ernftigs, niets bedreigends daarin te vinden; het zij dat de verwijdering van Weishaupt deedt gelooven dat de Seéte vernietigd en haare ontwerpen verïedeld waren; de Hemel zelf moest zich daarin mengen, en de donder kwam, om zoo te fpreeken, de Vorften en volken waarfchuwen dat zij noch de uitgeftrektheid der tegen hun beraamde aanflagen, noch alle de werkzaamheid der zamenzweerers niet genoegzaam kenden. — Afgezet van zijne publieke ambten te Ingolftadt, was Weishaupt naar Regensburg geweken. Hij had deze ftad tot zijn nieuw Eleufts, tot het verblijf zijner verborgenheden gemaakt; alle zijne ontwerpen waren hem in deze fchuilplaats gevolgd; en wel verre van dezelven verïedeld te waanen , verdubbelde hij zijnen iever om die voordtezetten. In het hart van zijn nieuw heiligdom had de wraak hem nog woedender gemaakt. Voortaan geheel overgegeven aan zijn Illuminatismus, en ontflagen van de zorgen die > hij aan zijne posten had moeten hefteden, was hij zoo veel te naarftiger om zijne zendelingen .voor. S 4  DERDE TIJDVAK tebereiden , ea om hen te onderrichten in de wij' ze op welke zij, in hunne bijzondere zendingen, alle de fondamenten der Altaaren, Troonen, Gouvernementen en burgerlijke maatfchappijen moesten ondermijnen. Onder het getal zijner aanhangers was eert afvallig Priester,Lanz genaamd; Weishaupt had deZen beftemd om zijne verborgenheden en aanflagen in Silefiën' overtebrengen. Zijne zending was reeds bepaald, en Weishaupt was bezig met hem zijne laatfte onderrichtingen te geven, toen eenflags de donder losbarstte boven het hoofd van den Meester en dat van den Apostel; de afvallige viel dood neder; een donderflag verplette hem aan de zijde van Weishaupt zelf (*). In hunnen eerften ichrik hadden de Broeders zamenzweerers geen' tijd om de brieventas van den ter neder geblikfemden aanhanger aan het oog des gerechts te onttrekken. Deze papieren leverden nieuwe bewijzen op, welke, aan het hof van Beijeresi gezonden, hetzelve eindelijk deeden befluiten, om nader onderzoek te doen wegens die geene welke de verklaaringen van de Heeren Cofandey en Renner reeds verfchaft hadden. De naarfpooringen werden bijzonder ingericht tegen zulken die men wist dat te Ingolftadt in naauwere verbindtenisien geftaan hadden met Weishaupt. De aanhanger Fifcher* eerfte Rechter (*) Zie de Apologie zelve der Illumlhaaten, pag. 62.  VAN II ET ILLUMINATISMUS.' ter en Burgemeester dezer ftad, en de Bibliothecaris Drexl werden gebannen. De Baron yan Frauenberg, en vijftien andere discipelen van Weishaupt, werden van de Hoogefchool verjaagd. Noch hunne ftraf, noch de donder zelf, had wroegingen verwekt in het hart van den meester. Men ziet uit den volgenden brief aan Fifcher op wat wijze hij het aanlegde om hunnen moed te onderfteunen, en hun al zijne geestdrift, dien geheelen geest van woede en wraakzucht inteblaazen, met welken hij zelf zijne ontwerpen voordzette. w Ik groet «, mijn Martelaar/" dus begint ■2ijn brief; vervolgens vertegenwoordigt hij aan ztjnen zoogenaamden Martelaar die plaats uit Seneca, waar de rechtvaerdige, met de rampfpoeden kampende, voorgefteld wordt als het waardigst fchouwfpel voor den Hemel; en gaat hij dus voord: „ Moet ik u geluk wenfchen, moet „ ik mij met u bedroeven over uw ongeluk ? „ Ik ken u te wél om mij aan dit laatfte ge„ voelen oveitegeven. — Ontvang dan mijne „ hartelijke complimenten van u onder de gee„ nen te bevinden, aan wien de nakomeling„ fchap ten eenigen dage recht zal moeten doen, M en wier ftandvastigheid in het verdedigen „ der waarheid zij zal bewonderen. — Gij zijt „ mij thans drie en viermaal dierbaarer;'thans, „ nu gij deelt in mijn noodlot en in dat van g 5 » zoo  05*> BERDE -TIJDVAK; „ zoo veele andere groote zielen. Ik laat aan „ uwe wijsheid over, of gij u gerechtelijk moet „ verzetten tegen deze fchreeuwende onrecht„ vaerdigheid, of wel, dat gij uwe ballingfchap » zonder morren en klagten moet ondergaan, „ en betere tijden moet afwagten. Gij zult „ geene hulp ontbeeren; de Broeders en ik zul» len zorgen in uwe behoeften te voorzien. „ De publieke papieren zullen ook deze zaak naar behooren bekend maaken. Dat Drexl intusfchen „ de wijk neeme naar Brünn. — Laat de fpot„ ters lagchen, en onze vijanden zich verheugen. „ Hunne blijdfchap zal verkeeren in geween. Acht „ u gelukkig met het beste gedeelte der Natie te „ lijden. Zoo ik iemand mijnen zegen kan „ fchenken, ontvang dien dan met beide mijne „ handen. Zijt gezegend, gij waardjle en /land„ vastigfte mijner helden!..,. Het moeit mij, „ dat dit alles juist voorvalt in het tijdftip dat „ ik naar den Rhijn-oever ga. — Ik vertrek in „ de aanftaande maand, en zal niet dan na verft loop van eenige maanden terug komen. InK tusfchen zal ik niet werkloos zijn, en het is „ niet zonder reden dat ik naar die flrecken ga. „ Doe dit aan de Broeders weeten. Wees kloekte moedig en ftandvastig. 'Er kan voor u geene » oneer uit voordkomen; vervolg gelijk gij „ begonnen hebt. Uwe vijanden zelf zullen ge| noodzaakt zijn' u te bewonderen. Vaarwel! « ge-  VAN HET ILLUMINATISMUS. !>S? „ gevoel en waardeer uwe' geheele grootheid. „ Uwe vijanden zijn zeer laag in hunne zege„ praal. Regensburg den 9 April 1785." „ P. S. Zoo gij geld nodig hebt zal ik te „ Munchen de nodige ichikkingen maaken dat „ men het u zende." Deze brief werd of onderfchept, of door eenen anderen weg aan den Keurvorst behandigd en hij zag eindelijk in denzelven alles wat men te vreezen had van eenen man, die zoo verre de boosaartigheid dreef van de zamenzweerera optehitfen en hen zijne wraakzucht inteblaazen. Hij benoemde toen eene geheime commisfie, om nieuwe verklaaringen intewinnen. De Ho£ raad Utzfchnelder, en de Heer Grimberger van de Academie der Wetenfchappen, mede bekend als het Illuminatismus zedert twee jaaren verlaaten te hebben, werden opgeroepen om getuigenis te geven. De Profesfor Cofandey werd op nieuw met hen opgeroepen. Hunne gemeene verklaaring zou den lezer een groot gedeelte bekend maaken van het geene wij reeds gezien hebben, het zij in die van den Heer Renner, het zij in het wetboek der Uluminaaten, omtrent de wijze op welke de Secte zich meester wist (*) Ecrits orig. T. 2, dcmiere Letrre & Noie.  SS» DERDE TIJDVAK wist te maaken van de Metfelaars Loges, en van derzelver inkomften, om de kosten goed te maaken van haare reizigers, en om haare kweekelingen te vermenigvuldigen. Men zou 'er daarenboven denzelfden gang in zien in de konst der Broeders Wervers, dezelfde eeden en dezelfde voorbereidingen tot de eerfte graaden» De verklaarers hadden niet gewagt om tot dien der verborgenheden te komen, om de Orde te verhaten. De grondftellingen die zij in dezelva ontvangen hadden zijn dus niet dan te merkwaardiger. Ik bepaal mij alleen om dat gedeelte van hunne getuigenisfen overtebrengen, hetwelk het allergewigtigst is. Misichien had ik mij moeten vergenoegen met aantemerken hoe zeer deeze nieuwe verklaaring overëenkomftig is met die welken men reeds gelezen heeft; doch herhaalingen omtrent onderwerpen van dit gewigt kunnen niet overtollig zijn, dewijl zij de bewijzen verfterken, door het getal, de hoedanigheid en de overëenftemming der getuigen. Gerechtelijke verklaar ing, gemeenfch&ppelijk gedaan door den Hofraad Utzfchneider, den . Priester Cofandey en den Academist Grimberger, den 9 September 1785. „ Bij de Uluminaaten is het oogmerk der eerfte „ graaden, te gelijk hunne jonge lieden te vor» men, en door verfpieding onderricht te zijn van  VAN HET ItLUSlINATlSMUS. S5P» B van alles wat 'er omgaat. De Overften trach„ ten van hunne onderhoorigen deplomatieke „ aften, documenten en echte titels te verkrij„ gen. Zij zien hen altoos met vermaak zich „ overgeven aan alle foorten van vtrraad, ge* „ deeltelijk om zelf voordeel te doen met de „ verraden geheimen, en gedeeltelijk om ver„ volgens de verraders zeiven in eene geduurige „ vrees te houden, door de bedreiging, van hun* w verraad openbaar te zullen maaken ingeval zij w zich weêrfpannig betoonen. — Oderint dunt „ metuant; ziedaar de grondftelling van dit gou„ vernement. „ De Uluminaaten van deze eerfte graaden „ worden opgekweekt naar de volgende grond„ beginfelen: „ r. De Uluminaat, die tot de hoogfte graaden wil komen, moet vrij zijn van allen Gods„ dienst. — Want een religionnair, zeggen zij^ dat wil zeggen, ieder mensch die eenen GodsH dienst heeft, zal nimmer tot hoogere graaden „ bevoorderd worden." a. Het patet exitus, of wel het leerftelfel van den zelfmoord, is hier in dezelfde bewoordingen uitgedrukt als in de voorgaande verklaaring, en de verklaarers vervolgen: „ 3. Het oogmerk billijkt de middelen. — Het „ welzijn der Orde rechtvaerdigt den laster, de „vergiftiging, den moord, den meineed, het „ verraad, de muiterij; in het kort, alles wat » de  ÓO DERDE TIJDVAK „ de menfchelijke vooröordeelen misdrijf noew men. .„ 4. Men moet meer onderworpen zijn aan de „ Overften van het Illuminatismus, dan aan de „ Souvereinen en Magistraaten die de volken „ regeeren. Hij, die de voorkeur geeft aan de „ Souvereinen of Regeerers, deugt niet voor „ ons. —■ Men moet aan de Overften eer, goed » en leven opofferen. De Beftierers der volken „ zijn despoten wanneer zij niet door ons beft ftierd worden. Zij hebben geen recht over „ ons, vrije menfchen. „ In Duitschland,' zeide de Marquis de Con„ ftanza, moeten niet meer dan één, of ten „ hoogden twee Vorften zijn. — Deze Vorften „ moeten Uluminaaten zijn, en zoodanig beftierd „ door onze aanhangers, en zoodanig omringd van „ dezelven, dat geen profaan hunnen perfoon kan ter en volftrekt Souverein zijn van zijn gezin; en de rede zal het eenigst wetboek van den mensch zijn. Ddar zegt hij ook nadruklijk, dat de geheime focieteiten befterad zijn om deze omwenteling te bewerken, en dat dit een der groote geheimen is van het Illuminatismus. Alles wat de Heeren Utzfchneider, Cofandey en Grimberger hier getuigen, is dus waar ten opzigte van hunnen graad; het is, naamlijk, waar, dat dit het wezenlijke is wat men hen zeide in de graaden van kleine en groote Uluminaat. Het kan zelfs waar zijn, dat de Uluminaaten aanvanglijk niet anders zoeken dan de kleine Prinsdommen in Duitschland te vernietigen, om dezelven in ée'n enkel of ten hoogden in twee te veré'enigen; doch wat zij met den laatden Vorst, met de Duitfche Natie, en met alle andere Natiën moeten doen, blijkt niet minder duidelijk wanneer het oogenblik van het groot geheim nadert. Als dan is het met dit eenig Prinsdom even als met hunnen Godsdienst. Wij zien hen indedaad hier fpreeken van het heelal terug te brengen tot de éénheid van Godsdienst, even als tot de gelijkheid van Jlanden; maar zeggen zij ook niet, cjat men, om tot hun laatde geheim te komen, zich  VAN HET ILLUMINATISMUS. 303 zich moet ontdoen van allen Godsdienst? Dit ontwerp van Duitschland onder éénen Vorst te veré'enigen is dus klaarblijklijk niets anders dan een angel; en het is even zoo met hun plan van zelf de Vorften te willen beftieren. Wanneer het tijdftip diin is, veranderen alle deze ontwerpen in die van noch Staaten , noch Vorften, noch Gouvernementen op aarde meer te dulden. In den graad zelfs van onze drie getuigen is gemaklijk te zien op wat wijze de Secte hen voorbereidt tot dit laatfte geheim, wanneer zij bij het gewaand oogmerk van eenen enkelen Duitfchen Staat deze les voegt, die wij reeds in de voorige verklaaring gevonden hebben, en welke hier voorkomt in deze bewoordingen: „ 5. De liefde voor het Vaderland is onbe„ ftaanbaar met de wijd uitgeftrekte ontwerpen, ,, met het uiterfte doel der Orde; en men moet n branden van iever voor dit doel." In die graaden, tot welken de verklaarers gekomen zijn, hebben wij dit ook gezien, men fpreekt hen onophoudelijk van dit doei, doch men zegt hun niet wat hetzelve is. Zij belijden zelf het niet te kennen; zij weeten dat men, om hetzelve te zien ontwikkelen, tot hoogere graaden moet bevoorderd zijn: wij zullen, het dus, tegen hunne ve klaaring zelve, bepaalen tot het geen men hun gezegd heeft omtrent de e'e'nheid van Staat en Godsdienst in Duitschland IV. Deel. T te  W4 DERDE TIJDVi ! te vestigen. En waarötn zou daarenboven de Vorften- en Vaderlandsliefde onbeftaanbaar zijn met het oogmerk, van eene groote Natie onder eenen enkelen vorst te veré'enigen? Wilt gij haar zien deze onbeftaanbaarheid van de liefde voor het Vaderland met de veel'verder uitgeftrekte ontwerpen van het Illuminatismus? Gaat flechts terug tot dien graad, in welken de Secte» haare lasteringen tegen de vaderlandsliefde verdubbelende, zoo flfellig verklaart, dat de geheime focieteiten gevestigd zijn om Vorften en Natiè'n van de aarde te doen verdwijnen, en dat dit eene haarer grootfte verborgenheden is. Dit is ook het ontwerp dat aart de volken moet geopenbaard worden; dit is ook het geen de konstgreepen der Uluminaaten en hunne gevolgen, zelfs bij zekere Engelfehe Journalisten, ons verpligten te herhaalen in het midden eener Natie, wier verwoesting thans het voornaamfte doel der Secte geworden is. — Laaten wij de getuigenisfen onzer verklaarers hervatten: „ De Overften van het Illuminatismus moeten „ befchouwd worden als de volmaaktfte en ver„ lichtfte menfchen; men moet zelfs zich niet „ veroorloven aan haare onfeilbaarheid te twij„ fel en; an deren untrügliehkett man nié zneifeln n dürfe. * „ Het is volgens deze zedelijke en ftaatkun„ dige grondregelen, dat de Uluminaaten worden „ opgeleid in de mindere graaden; en het is „ naar  VAN HET ILLUMINATISMUS. OfjJ „ naar maate dat zij zich verkleefd betonnen aan „ Je Orde, of bekwaam om dezelve van nut te „ zijn, dat zij tot de hoogere graaden bevoor„ derd worden. „ Zij deden ons fchriftelijk antwoorden op de „ volgende vraagen: Zou het mogelijk zijn orn „ in Europa een beftier der zeden of een alge„ meen gouvernement intevoeren, en wat' zou„ den de middelen daar toe zijn? Zou men den „ Christelijken Godsdienst daar toe nodig heb„ ben? Zou men zich van muiterij bedienen om „ daar toe te geraaken? enz. „ Men vroeg ons ook in welke Broeders wij „ het meeste vertrouwen zouden ftellen bij de „ uitvoering van een gewigtig ontwerp, — en „ of wij bereid waren om aan de Orde het recht „ van leven en dood te geven, benevens het „ zwaardrecbt, jus g'adii. „ Uit deze leeritellingen der Uluminaaten, 200 ,„ wel als uit hunne daaden, hun gedrag, hunne „ aanmoediging tot verraderij, volkomen over„ tuigd van de gevaarlijkheid hunner Secte, „ verlieten wij, de Hofraad Utzfclineider en de „ Priester Billis, hunne Orde. De Profesfor „ Grünberger, de Priester Cofandey, Renner en „ Zaupfer deeden agt dagen daarna hetzelfde, „ niettegenftaande de Uluminaaten ons fchande„ lijk poogden te misleiden, door ons te verze„ keren, dat Zijne Keurvorftelijke Hoogheid een „ hunner leden was. Wij zagen klaarblijklijk, T 2 „dat  26'6 DERDE TIJDVAK „ dat een Vorst die zijne eigen belangen kent.» „ en geheel is overgegeven aan de vaderlijke „ zorg voor zrjne onderdaanen, nimmer deze „ Secte zou dulden, bijna overal verfpreid onf, der den naam van Vrije-Metfelaaren, dewijl „ zij onëenigheden zaait tüsfehen vaders en kin,r deren, tusfchen Vorften en onderdaanen, en „ tusfchen de oprechtfte vrienden; — dewijl zij M in zaaken van belang partijfchap zou verwek„ ken in de vierfchaaren en in de raadsverga* „ deringen , door altoos het welzijn haarer Orde „ boven dat van den Staat te ftellen, en het „ belang haarer aanhangers boven dat der pro* „ faanen. De ondervinding had ons overtuigd, „ dat het haar gelukken zou. geheel de Beijer„ fche jeugd te bederven. De bijna algemeene „ kentekenen der ftudenten waren ongodsdien„ ftigheid, verdorvenheid van zeden, ongehoor„ zaamheid aan den Vorst en aan hunne ouders, „ en verwaarloozing der nuttigde ftudiën. Wij „ zagen dat de rampvolle gevolgen van het „ Illuminatismus zouden zijn een algemeen mis„ trouwen te vestigen tusfchen den Vorst en „ zijne onderdaanen, den vader en zijne kinde„ ren, den Minister en zijne Geheimfchrijvers, » en tusfchen de onderfcheidene Vierfchaaren of » Beftieren. — Wij lieten ons niet verfchrikken „ door deze dikwerf herhaalde bedreiging: Geen . „ Vorst kan dien befchcrmen die ons verraadt» „ Wij verlieten, de een na den anderen, deze „ Sec»  VAN BET ILLUMINATISMUS. ï6*J „Secte, welke, naar het geen deze Heeren, H onze voormaalige medebroeders, ons verze„ kerden, reeds zeer uitgebreid zijn moest in „ Italië», en inzonderheid in Venetiën, in Oosten„ rijk*, in Holland, in Saxen, aan den Rhijn, „ vooral in Frankfort, en zelfs tot in America. — » De Uluminaaten mengen zich zoo veel moge» lijk in Staatszaaken, en verwekken onlusten „ overal waar het belang hunner Orde zulks „ vordert." Hier volgen de naamen van een aantal Onzigthaaren, van verfcheiden Overften, en van eenigen der werkzaamfte leden; een tweede lijst behelst de naamen van eenige anderen, die, zonder nog het oogmerk der Orde te kennen, echter ieverige Wervers waren; doch de Regeering heeft nodig geoordeeld beide deze lijsten geheim te houden. — De verklaaring vervolgt dus: „ Wij kenden de andere Onzigtbaaren niet, „ die waarfchijnlijk nog hoogere Opperhoofden « zijn. „ Na onze verwijdering belasterden de Illu„ minaaten ons overal op de fchandelijkfte wijze. „ Hunne cabaal bewerkte, dat alle onze verzoe„ ken wierden afgeflagen; zij maakten ons haa„ telijk en verdagt bij onze Meerderen; zij dre„ ven den blaam zelfs zoo verre, dat zij op een' H onzer het vermoeden deeden vallen van eenen • moord. Na een geheel jaar vervolgingen T 3 « kwam  468 DERJRE TIJDVAK VAN HET ILLUMINATISMUS. „ kwam een Uluminaat aan den Hofraad Utz* fchneider voorftellen, dat de ondervinding „ hem moest overtuigd hebben, hoe zeer hij „ overal door de Orde vervolgd wierd, en dat „ bij, zonder haare befcherming te herwinnen, „ nimmer in eenig verzoek flaagen zou; doch » dar het nog tijd voor hem was om terug te w keeren." Hier eindigt de verklaaring, ondertekend door de drie getuigen. Onder hunne handtekening leest men: Dat zij afzonderlijk door den Commisfaris geroepen, en aan ieder van hen deze verklaaring voorgelezen zijnde, op nieuw de waarheid daarvan met eede bevestigen, den ro September 1785. — Ik laat aan den lezer de overdenking van den aart en de fterkte dezer eerfte bewijzen tegen de Uluminaaten ingewonnen , en ik ga over tot de ontdekkingen, die eindelijk alles ophelderden wat nog te ontwikkelen bleef omtrent de uiterfte oogmerken der Seóte. AGT-  VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN, «12. agjl a AGTSTE HOOFDSTUK. Vervolg der ontdekkingen in Beijeren omtrent de Uluminaaten; handelwijze van het Hof ten aanzien van de Opperhoofden der SeSte; lijst der voornaamfte aanhangers. II oe belangrijk ook de bewijzen waren door het Hof van Beijeren ingewonnen tegen het Illuminatismus, 'er bleef echter nog overig onbetwistbaare bewijzen intewinnen van deszelfs ontwerpen, van dat uiterst oogmerk, hetwelk de Secte zoo zorgvuldig verborg, en waar omtrent nog geen der getuigen voldoende opheldering gegeven had. Men had verzuimd zich in tijds meester te maaken van de papieren van Weishaupt, en het was zeer waarfchijnlijk dat de aanhangers alle mogelijke voorzorgen zouden genomen hebben, om de hunne aan de ernftigfte onderzoekingen te onttrekken. Het Hof was weinig werkzaam omtrent het geene behoorde gedaan te worden; het vergenoegde zich enkel met het oog te houden op die geenen der aanhangers, welken nog verdagte verftandhouding zouden kunnen hebben onder elkander of met hunne hoofden. Het was alleen om diergelijke redenen, zoo men de Apologie der Uluminaateii T 4 wil  'i7* VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEHEREN wil gelooven, dat Delling, lid der Regeering te Munchen, en Krenner, Profesfor te Ingolftadt, van hunne ambten ontzet, dat de Graaf Savioli en de Marquis van Conftanza uit Beijeren gebannen wierden, en dat de Baron van Megenhof veroordeeld wierd tot eene maand gevangenis in een klooster. Volgens denzelfden autheur was het ook alleen om geen rekening van de kas der Illumiriaaten te hebben willen doen, dat de Kanonnik Hertel verftoken wierd van zijn inkomen; maar indedaad, de rollen, die men de meesten dezer aanhangers heeft zien fpeelen, bewijzen, dat het Hof reeds naauwkeurig genoeg onderricht was ten hunnen opzigte; dat het de toegevendheid zelf veel te verre uitftrekte, door aan Savioli, den Brutus der Uluminaaten, en aan Conftanza, hunnen Diomedes, en Werver van den befaamden Knigge, een jaargeld toeteleggen, waarvan zij overal behalven in Beijeren konden leven. Hoe gering deze ftraffen ook waren voor zamenzweerers van deze foort, vervulde de Secte echter geheel Duitschland met haare uitroepingen en met haar gefchreeuw tegen eene vervolging, welke zij uitkreet als een overmaat van despotismus, verdrukking en onrechvaerdigheid. De verklaaringen tegen haar gedaan waren publiek gemaakt, de verklaarers zelf moesten dus zich verdedigen tegen eenen ftroom van beledigingen, drogredenen en lasteringen, in wel-  Omturnt hrt illuminatismws. ifï welken het Hof niet gefpaard wierd. Alles fcheen veranderd te zijn in een foort van letterkundigen oorlog, waarin het de ftoutheid der Apologisten bijna gelukt was de wijsheid en rechtvaerdigheid van den Keurvorst bij gantsch Duitschland verdagt te maaken (*); het was tijd om toevlugt te neemen tot alle de middelen die de onwraakbaarfte bewijzen zouden kunnen •opleveren. Eindelijk den n Oftober 1786, in een oogenblik dat Cato-Zwach zich tegen alle onderzoek veilig achtte, viel de Regeering, op bevel van den Keurvorst, in zijne wooning te Landshut; anderen deeden, ten zelfden tijd en op hetzelfde bevel, eenen inval in het kasteel van Sanderdorff, toebehoorende aan den aanhanger Hannibal, Baron van Basftas. De vrucht van dit onderzoek was de ontdekking dier brieven, reden voeringen, regelen, ontwerpen en inflellingen, die men kan aanmerken als de waare handvesten der zamenzweerers, en waarvan het Hof van Beijeren de verzameling deed drukken en uitgeven onder den titel van Oorfpronglijke Schriften van de Orde en SeSte der Uluminaaten. De zamenzweering van Weishaupt ver- Zie over dezen geheelen oorlog Apologie der llluminaten , en liet bijvoegfel Nachtrage zu der apologie, enz.; en het antwoord der verklaarers, grosfe Abfichten des Ordens der Illumina. ten; het bijvoegfel op deze antwoorden, Nachtragt, enz. No, s, 2 en 3,  875 , VERVOLG DER ONTOEKK. IN- B Elf ERE f3 verfcheen toen zoo gedrochtelijk , dat men siaauwlijks kau begrijpen hoe alle menfchelijke fnoodheid dezelve had kunnen beraamen. Doch aan het hoofd van twee boekdeelen, die deze briefwisfeling uitmaakt, is voor hen, die eenigen twijfel zouden willen voeden omtrent derzelver echtheid, eene uitnodiging geplaatst, om zelf zich te komen overtuigen door de bezigtiging der Hukken, berustende in de archiven van den Keurvorst, met bevel van niemand, hoe genaamd, deze bezigtiging te weigeren. Al de toevlugt der zamenzweerers was te fchreeuwen over de gewaande fchending van het huishoudelijk geheim. Zij overftroomden nogmaals het publiek met hunne zoogenaamde rechtvaerdigingen; zij waren onbefchaamd genoeg om te beweeren, dat hunne brieven ontwerpen waren, gevormd tot welzijn van het menfchelijk geflacht, veel meer dan eene zamenzweering wezenlijk door hun beraamd en voordgezet tegen den Godsdienst of de maatfchappij; zij gaven, zoo veel mogelijk, listige draaijen aan hunne brieven en redenvoeringen; doch nimmer durfden zij een dezer fchriften valsch of verdicht noemen. Alle hunne bekentenisfen beflaan in hunne Apologie zelve, en de anti-Godsdienftige en anti-maatfchappeliike zamenzweering, welke het gevolg daarvan is, verfchaft te klaarblijklijke bewijzen, dan dat hunne drogredenen daar Omtrent zouden kunnen misleiden. Het  8MTRENT BET ILLÜMINATISMUÏ. S*J Het Hof van Beijeren heeft niet enkel tot deszelfs rechtvaerdiging deze bewijzen zoo openbaar gemaakt. De zamenzweering ftrekte zich uit tot alle Altaaren, tot alle Troonen en tot alle Staaten; de Keurvorst zond een exemplaar der Oorfpronglijke Schriften aan alle de Mogendheden van Europa. Zij bekwamen allen deze echte bewijzen der gedrochtelijke omwenteling, zoo fnood beraamd tot hun bederf en tot dat van alle Natiën, De antwoorden der ministers bevestigden dat de waarfchuwingen ontvangen waren. De gefcbiedfchrijvr kan dus thans vra;igen, hoe het dan mogelijk «ij dat zulke belangrijke en te gelijk zulke onbetwistbaare bewijzen, van eene zamenzweering, zoo geducht voor Vorften en volken, zoo lang overal onbe» kend zijn gebleven, uitgezonderd in Duitschland? Van het oogenblik af dat deze bewijzen ingewonnen waren, had de verzameling derzelven een huisboek behooren te zijn voor alle huisgezinnen. Ieder vader had het voor zich moeten hebben en tot zijne kinderen behooren te zeggen: Zietdaar bet geen een helsch vloekverwantfchap beraamt tegen onze wetten en onsen God, tegen ons gouvernement eh onze Altaaren , en onze eigendommen. Eene algemeene verontwaardiging zou als dan de harten gewapend en de aanflagen voorgekomen hebben. De zamenzweerers vreesden althans dit natuurlijk gevolg van de ontdekking hunner ontwerpen en mid-  V* VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJERI*» middelen. De bewijzen daarvan niet kunnende, vernietigen, poogden zij bijna het onmogelijke om de veripreiding derzelven te verhinderen. Aan den anderen kant kenden de Hoven en de Ministers den invloed en de werkzaamheid der geheime focieteiten nog niet genoeg; die van de Beijerfche Uluminaaten fcheen hen meer verachtelijk dan geducht; de uitfpoorrgheid zelfs hunner ontwerpen deed hen dezelve als harsfenfchimmig befchouwen ; en misfchien vreesde de ftaatkunde, door het openbaar maaken van de archiven der zamenzweerers, hunne drogredenen vertrouwen te doen winnen, en door hunne grondftellingen bekend te maaken het gevaar te vergrooten. Eindelijk de taal zelve, waarin de verzameling dezer Oorfpronglijke Schriften verfcheen, was in het overig gedeelte van Europa weinig bekend; men meende dus beter te doen van dezelve in eene diepe vergetelheid te laaten; ziedaar het geene de onkunde verklaart waarin men, behalven in Duitschland, overal nog was omtrent de Uluminaaten, omtrent den aart hunner geheimen en omtrent de verzameling hunner archiven, toen ik het gebruik aankondigde, dat ik voorneemens was daarvan te maaken in deze Gedenkfchriften. Eene nog onbegrijplijker verborgenheid, en welke zou fchijnen alle menfchelijk geloof te boven te gaan, zoo de voordgangen der Illumi- jraa-  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 275 ftaaten de bewijzen daarvan niet opleverden, is de werkeloosheid en de foort van flaapzucht in welke de Duitfche Hoven zelve gedompeld bleven, in het midden der gevaaren , die dat van Beijeren hen zoo dringend en zoo treffend had afgefchetst. Ongelukkig voor het Rijk kwam Frederik de II te overlijden, toen deze bewijzen tegen de Uluminaaten ingewonnen waren. Bij de eerfte berichten die deze Vorst kreeg van hunne zamenzweering, herkende hij alle die grondftellingen van verleiding en regeeringloosheid, welken hij reeds gevonden had in de Sophisten; de Uluminaaten zeggen ons thans, dat het op zijne aanporring was, dat het Hof van Munchen hun Opperhoofd vervolgde, benevens de voornaamfte aanhangers die ontdekt wierden (*). Wat zou hij niet zelf gedaan hebben tegen de Secte, indien hij in de Oorfpronglijke Schriften had kunnen zien, hoe de aanhangers zich in zijne eigen Staaten begonnen te verfpreiden? Onder eenen Vorst zoo naïeverig op het noodwendig gezag tot handhaving der Gouvernementen, en zoo billijk vertoornd tegen de Sophisten der rebellie; onder zulk eenen Vorst zouden de Ministers zich niet veroorloofd hebben op eenen fpottenden en fchimpenden toon te antwoorden op de brieven welken (*) Zie de Memorie gevoegd in No. 12 van die Weltkunie, een dagblad van Tubingen.  HJ& VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN - ken door het Hof van Beijeren bij de berichten en bewijzen tegen de SecTre afgevaardigd wierden. Maar de handvesten van het Illuminatismus werden eerst ontdekt den n en ia Oétober 1786, en Frederik de II. was geftorven den 17 Augustus van hetzelfde jaar. Zijn opvolger was ten prooi aan aanhangers van een ander foort, bijna even zoo fnood als die van Beijeren. Keizer Jofeph was nog niet onderricht wegens de Loges waarvan hij omringd was; verfcheiden andere Vorften waren door het Illuminatismus reeds verleid en gekluisterd ; ziedaar wat hunne onverfchilligheid verklaart; wat ons zelfs opheldert waarom 'er verfcheiden waren die de handelwijze van het Hof van Munchen aanmerkten als eene vervolging van hunne eigene broeders. De Prins Bisfehop van Regensburg was de eenigfte die het gevaar fcheen te kennen, en die door zijne bevelen die van den Keurvorst te hulp kwam. Ondertusfchen waren de bewijzen, openbaar gemaakt door het Hof van Beijeren, dezelfde waar uit men, in deze Gedenkfchriften, het klaarblijklijkst betoog heeft zien voordvloeijen van alle de aanfhgen der Uluminaaten. Tot zelfs de losfe papieren, de kleinfte blaadjes, alles in deze archiven toonde de fnoodheid der middelen zoo wel als die der ontwerpen aan. Op briefjes, meest al door den Broeder Ajax Masfmnaufin in het cijfer der Orde gefchreven, vond/  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. V}j vond men recepten om hun Aqua Toffana., het onfeilbaarst vergif, te bereiden; om zwangere vrouwen te doen miskraamen; om de lucht van een vertrek te verpesten en ongeiond te maaken. Benevens eene verzameling van honderd en dertig zegels van Vorften, Heeren en Bankiers, hadden zij nog het geheim van alle de geenen natemaaken die de Orde nodig had volgens de omftandigheden; de befchrijving van een flot, hetwelk de aanhangers alleen konden openen; die van edn kasje om hunne papieren in te verbergen,'en dat in brand moest vliegen onder de profaane hand, welke trachten zou hetzelve te openen. — Anr dere losfe blaadjes, door Zwach gefchreven, behelsden het ontwerp om in het gevolg yaü eenen Ambasfadeur eenige aanhangers te plaatfen, die voor het belang der zamenzweerers eeneri handel moesten oefenen even zoo voordeelig als arglistig. Men vond 'er daarenboven de geheime aanmerking dat de Overften der Uluminaaten met beide handen moesten kunnen Jchrijven, Een handfehrift van de zijne was een zeer waardig ftuk voor de Orde, dewijl hetzelve, onder deri titel van beter dan Horus (Jbesfer als Horusj, allé de lasteringen van het Atheïsmus behelsde (*); Hoe weinig indruk de bevestiging dezer ontdekkingen op de andere Duitfche Vorften ook maakte, ging het Hof van Beijeren echter voord met (*) Ecrits ons, T. i, Se&, 18, ip & al.  S7J VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJERENf met deszeJfs gerechtelijke vervolgingen tegen de Secte. Omtrent twintig aanhangers werden ge* dagvaard, eenigen van hunne posten ontzet, fommigen tot eenige jaaren gevangenis veroordeeld, en anderen, waar onder inzonderheid Zwach, namen de vlugt om het gerecht te ont* fnappen. De ftraffen van den Keurvorst kunnen niet gezegd worden bloedig te zijn geweest. Geen enkele dezer zamenzweerers wierd ten dood gedoemd. Deze ftraf fcheen voor Weishaupt bewaard. Men ftelde zijn hoofd op prijs; de Regeering van Regensburg, die aanvanglijk geweigerd had hem te verjaagen, durfde hem echter thans niet meer openlijk toelaaten. Hij nam de wijk bij Zijne Hoogheid den Hertog van Saxen Gotha. De befcherming die hij daar vond, en die welke veelen zijner aanhangers , en zelfs zulken die te Munchen gebannen waren, nog aan de onderfcheiden Hoven genieten, verklaart zich uit het aantal discipelen, welken hij reeds in de verhevenfte posten, en zelfs onder de Vorften had. De lijst van dezen zou misfchien de nakomelingfchap verbaazen, zoo dezelve geheel bek .' d was, en vooral zoo men niet reeds gezien had op wat wijze Weishaupt hen verleidde, door hen aanvanglijk een gedeelte zijner geheimen te verberg r, en hoe hij vervolgens hen wist te verblinden , door hen te omringen met aanhangers die in het Ministerie of in de Raadsvergaderingen de gewigtigfte pos*  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 87J> posten wisten te verkrijgen, het zij voor hun zeiven, het zij voor hunne vertrouwelingen. Ik zal niet Voorwenden dat deze konstgreepen van het Illuminatismus die Vorften , welken discipelen van Weishaupt waren, volftrekt ontfchuldigen. Maar al te zeker waren zij de flagtöfters zijner godloosheid, alvoorens nog de fpeelballen zijner aanflagen te zijn. Maar al te zeker is de een hier niet anders dan de billijke ftraf van den anderen. Hoe het ook zij, aan het hoofd dezer aanhangers bevindt zich Lodewijk Ernestus van Saxen Öotha. Zijn krijgsnaam bij de Uluminaaten was Timaleon. Volgens alle de brieven, die ik uit Duitschland ontvangen heb, heeft deze Vorst eindelijk zijne dwaaling erkend. Hij houdt zich thans bezig met het geluk zijner onderdaanen, veel meer,dan met de verborgenheden der Secte. Hij duldt zelfs niet meer dat Weishaupt in zijne tegenwoordigheid verfchijnt» doch zijn natuurlijk goed hart laat hem niet toe zijne weldaaden te onttrekken, zelfs aan zulken, die bij hem in ongenade vallen. Dus verklaart men het jaargeld, dat hij den held van het Illuminatismus heeft toegelegd. Ook ia Weishaupt gantsch niet uitgefloten uit het vertrek van Maria Charlotta van Meinungen, gemalin van Zijne Hoogheid; en dus legt men de befcherming uit, welke de autheur van zoo veele aanflagen, ondanks de bekeering van den Vorst, nog aan dit Hof geniet. IV. Deel. V Ik  2ü0 Vervolg der ontdrkk. in beijeren Ik weet niet of Augustus van Saxen Gotha in den afkeer van het Illuminatismus met zijnen Broeder den regeerenden Hertog deelt; maar bij de aankomst van Weishaupt deelde hij met hem den rang van aanhanger, onder den naam van Walter Fürst. Carel Augustus, Hertog van Saxen TVeijmar, had zich mede doen inwijden onder den naam van Efchijlus, doch hij deed afftand van de geheimen der Secte. De held der krijgslieden te Minden en der Vrije-MetfeJaars te Wilhelmsbad, wijlen de Prins Ferdinand van Brunswijk, had volftrekt geenen tegenftand kunnen bieden aan eenig foort van Illuminatismus. W*** had hem ingewijd in dat van Swedenburg en van de Materialisten; het onderhoud dat hij met Knigge had vervoerde hem tot dat van Weishaupt, die hem tot zijnen Hoogen Priester Aaron maakte; in welke waardigheid hij flierf. Wat betreft wijlen den Prins van Neuwied, ik weet niet welken eernaam hij kreeg tot vergelding van zijne verknochtheid aan de Secte; maar het was inzonderheid van zijn Hof dat men met waarheid kon zeggen, dat de Uluminaaten 'er zoo volftrekt heerschten, dat, indien zij overal zoo veel invloed hadden gehad, zij de gantfche wereld zouden geregeerd hebben. Hij wist niet, die ongelukkige Vorst! dat zijn zoon zich zou beroofd zien van zijne eigene Staa-  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS» flUl Staaten en van alle zijne magt, en dat hij om een en ander te herkrijgen ten eenigen dage aan de Beftierers derzelven zeer nedrig zou moeten fmeeken om zijne rechten te mogen herneemen, en om alle de door zijn' vader en door zijnen oom, den Gaaaf van Stolberg, begunftigde aanhangers te verjaagen ; om verlof van hen ten minnen de ambten welken zij bekleedden te ontneemen , en zelfs de opvoeding zijner kinderen, waarvan zij zich, zijns ondanks, meester hadden weeten te maaken. Een aanhanger van een ander foort is de Ba~ ron van Dalberg, Coadjutor van den Stoel van Mentz, Worms en Costnitz; Gouverneur van de ftad en het land van Erfurt. Men ftaat verbaasd, men twijfelt of men zijne oogen mag vertrouwen, men onderzoekt op nieuw, of het wel mogelijk zij dat men een' man van dit caraéter, een' Bisfehop, een' Prelaat, beftemd tot den eerften Kerkdijken Keurvorftelijken Ze» tel, hier op de lijst der Broeders Uluminaaten vindt. Nog meer; menfchen die dezen Heer van nabij hebben gekend, hebben bij mij aangedrongen om zijnen naam doortefchrappen. Zij hebben mij dnen verzekeren, dat volgens zijn gevoelen de Franfche Omwenteling het werk was der hedendaagfche Wijsgeeren, wier grondftellingen hij verfoeit. Ik heb een werkje vertoond uitgegeven door zijn Eerwaarde, met zijnen naam en waardigheden aan het hoofd, en V a ge-  tiSï VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREtf getiteld: Van den invloed der wetenfchappen én fchoone konsten op de publieke rust, in Erfurt 1793; meti heeft gezien dat het oogmerk van dit werkje was, om het geen zijn Eerwaarde de fchadelijke yooröordeelen van kortzigtige lieden noemt, in derzelver geboorte te fmooren, door deze lieden te bewijzen, dat noch de Wijsbe. geerte, noch de geleerden van dezen tijd, oorzaak waren van de Franfche omwenteling, en dat zelfs de medewerking van Condorcet tot deze omwenteling zeer onbeduidend is geweest. In dit werkje heeft men ook alle de redeneeringen gezien, die de Wijsbegeerte der Uluminaaten hun ingaf, om de volken te misleiden orhtrent het groot oogmerk der zamenzweering. Ik heb dus den naam van zijn Eerwaarde niet doorgefchrapt. Ik heb 'er zelfs nog dien bijgevoegt van Crescenfus, onder welken hij zoo vermaard geworden is bij de Uluminaaten. Hoe is het mogelijk, dat hij bij dezen naam, dien de Secte hem gaf, niet terug beefde van afgrijzen, en dat hij niet uit denzelven begreep welke foort van dienften men van hem verwagtte ? Crescenfus was niet bekend dan door de fchandelijke ontuchtigheid der Cijnifche Wijsgeeren, en door de lasteringen welken St. Justinus noodzaakten om zijne tweede verdediging van het Christendom te fchrijven. Een Protestant, begeerig om die van zijn Eerwaarde te zien verfchijnen, zegt ons, dat dezelve ongetwijfeld komen zal; 6, hoe  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 383 hoe verlangen wij daar naar met ongeduld (*)Wij hoopen daarin te zien, dat de Uluminaaten niet alle hunne geheimen aan hem ontdekt hadden. Wij gelooven niettemin, dat zij hem hunne ontwerpen geopenbaard hadden omtrent den Stoel van Mentz, Worms en Costnitz, op welken zijn Eerwaarde vooruitzigt had. Dit was het ongetwijfeld niet wat hem bekend gemaakt wierd door Kolborn of Broeder Crijfippus, zijn geheimfchrijver, wien de graad van Epopt reeds, zonder dat hij hetwi't, tot eenen halven Natura. list gemaakt had, en van wien Knigge zoo veele dienften verwagtte (f). Maar kon deze krijgsnaam, deze naam van Crescenfus iets anders aanduiden dan den afval tot welken de Secte zijn Eerwaarde wilde voorbereiden, zoo wel als zijnen geheimfchrijver ? Nog eens, wij wagten met ongeduld zijne Apologie, — Doch welke Apologie dan eene duidelijke en volftrekte afzweering van het Illuminatismus, of wel eene nieuwe en openbaare geloofsbelijdenis, zal de eer kunnen herftellen van den Prelaat Haslein, van wien de Secte haaren Philo van Biblas gemaakt heeft ? De Oorfpronglijke Schriften vertoonen ons dezen aanhangenden Prelaat als overladen met werkzaamheden; het is te beklaagen dat hij tijd genoeg gehad heeft tot de ontwerpen en brieven, (*) Zie 1'Eudemonia 4 V. No. 5, Lett. du Doch J. H. Jniw. Cf) Ecrits orig. T. 2, Lett. 1 de Philon. v3  a§4 VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN ven, welken het hoofd der zamenzweerers zulk een goed denkbeeld van hem gaven (*> In den rang der hooge aanhangers kan men ook nog ftellen den Alexander der Secte, den Generaal Graaf yan Pappenhelm, Gouverneur van' Ingolftadt, en den Graaf Seinsheim, Minister en Vice-Prefident van den Raad te Munchen. Toen Weishaupt de aanwinst deed van dezen laatften, en hem den naam van Alfredus gaf, kende hij alle de waarde van zijne vangst, li Welke mannen winnen wij in Athenen (in „Munchen) zonder dat men het bemerkt!" fchreef hij aan zijn' waarden Cato, „ Mannen „ van aanzien , reeds geheel gevormd, reeds „ waare voorbeelden!" Weishaupt wilde niet dat men dezen aan den leidband liet loopen; hij verfchoonde hem geheel van het Nieuwelingfchap. Met een weinig iever van den kant dei1 Broeders Wervers, verwagtte hij weldra een' zijner ieyerigfte discipelen in hem te zien; en weldra bewees alles hem dat hij wel geoordeeld had. De Meister aanhanger woont in perfoon de inwijding bij van eene Uluminaaten Kerk, welke Weishaupt deed met eene nieuwe redenvoering. Vervuld van bewondering voor de lesfen van het Opperhoofd, wordt de Minister daarvan de overbrenger aan de Broeders van Munchen. Geheel Ingolftadt is verwonderd over het (*) ld, T. i, Lett. de Diamede, & T. s, Lett. i de Philon.  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 085 het bezoek dat hij, met zoo veele andere Broeders, aan Weishaupt gegeven heefr (.*). De tijd komt dat het oogmerk van dit bezoek ophoudt een geheim te zijn. De Minister aanhanger ondergaat eene korte ballingfchap. Is het het berouw dat op zijne dwaaling volgde, of wel is het de list, de nieuwe invloed der Broeders, die niet alleen zijne terugkomst bewerkten, maar zelfs ook de herftelling in zijne waardigheden te Munchen ? Alles wat onze brieven ons bericht hebben is, dat het Illuminatismus wel verre af is van deszelfs werkzaam* heden, zelfs in Beijeren, geftaakt te hebben. De Graaf van Kollowrath is ook nog een waardig aanhanger der Sette. Hij is de Numenius van Knigge, en wiens opkweeking Wei9hanpt op zich wilde neemen, om hem van zijne Théofophie te geneezen. Doch hij was in het begin toevertrouwd geweest aan den Broeder Brutus, Graaf Savioli, die, hem al te fchielijk ziende overgaan tot twijfelingen omtrent de onfterftijkheid der ziel, vermoedde dat deze neiging voor het ftelfel der Uluminaaten enkel een voorwendfel was om de geheimen der Orde te weeten. Zoo hij tot haare hooge graaden kwam, was het echter niet met de geestdrift van Alfredus. In Keulen telde Weishaupt ook nog onder de kweekelingen van den eerften rang den Baron Wal- ("O Ecrits orig. T. a, Lett. 7, 9 & 18. v4  öSÖ VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN Waldenfels, den Chabrias der Orde, en Minister van den Keurvorst van Keulen; doch deze aanhanger, nog minder neiging gevoelende voor de diepe geheimen, verliet het Illuminatismus zoo dra hij de bedriegerijen daarvan kende. De Baron Riedefel, de Ptplomeüs Lagus, dien de Broeder Dittfurth beftemde tot de geheime invoering der Zusters Uluminaaten, volgde dit voorbeeld. Doch men kan in verre na niet hoopen van uit de nevelen, met welken Weishaupt zijne zamenzweerers omringt, de waare naamen te ontdekken van alle de geenen die aan hem verknocht bleven, en die men^onder het getal der belangrijke aanhangers zou kunnen ftellen. De lijst die, eenigen tijd na de Oorfpronglijke Schriften, daarvan publiek gemaakt is , bepaalt zich genoegzaam alleen tot die geenen welken mijne lezers reeds hebben leeren kennen. Ik zal echter dezelve hier laaten volgen, met de bijvoegfels die wij door den tijd hebben kunnen inwinnen. Men zal 'er aanhangers op vin. den verfpreid in de Raadsvergaderingen, in de Stadsbeftieren, in het Krijgswezen, in de openbaare Schooien; en deze algemeene oogwenk zal ons meerder licht geven omtrent de zorg en oplettendheid der zamenzweerers, om zich meester te maaken van de gewigtigfte posten der maatfchappij, in de aanflagen tot haare ver^woe.sting. LIJST  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 28/ LIJST der voor naamfte Uluminaaten, zedert de oprichting der Secte in 1776, tot de ontdekking haat er Oorfpronglijke Schriften in 1786. Krijgsnaamen. Waare naamen der aanhangers. Spartacus . Weishaupt, Profebfor in de Rechten te Ingolftadt, Stichter der Seéte. Agrippa . Willy Profesfor te Ingolftadt. Ajax . . Masfenhaufen, Raadsheer te Munchen. Alcibiades . Hoheneichcn, Raadsheer te Freifingen. Alexander , Graaf van Pappenheim, Generaal en Gouverneur te Ingolftadt. Alfredus . Graaf van Seinsheim, Vice-PreGdent te Munchen, eerst gebannen als Uluminaat, vervolgens van Tweebruggen naar Regensburg gezonden, en eindelijk terug en op nieuw geplaatst te Munchen. 4rriaan . Graaf van Cobenzel, Schatbewaarer te Eichftadt. Jttila . . Sauer, Canfelier te Regensburg. Brutus . . Graaf Savioli, Raadsheer te Munchen. Cato . . . Kaverius Zwach, Hof- en Regeeringsraad, gebannen als aanhanger. V 5 Cel-  fiSJ 'VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN Kriigsnaamen. Waare naamen der aanhangers. Celfus ..... Baader, Geneesheer van de Keurvorftin Weduwe. Claudius .... Simon Zwach, Confucius .... Beier ammer, Rechter te Diesfen. Coriolanus .... Troponero, Raadsheer te Munchen. Diomedcs . . . . Marquis van Conjlanza, ld. Epi&etus .... Mieg, ld. te Heide) berg.- Epimenides . . . Falck, ld. en Burgemeester te Hanover. Euclides .... Riedl, Raadsheer te Munchen. Hannibal .... Baron van Basfus, in Graauw. bunderland. Hermes Solcher, Priester te Ha- chingen. Livius Rudorfer, Staats-Secretaris te Munchen. Lodewijkvan Beijeren: Lort, uit de Orde gefloten. Mahomet .... Baron Schröckenftein. Marcus Aurehus . Koppe, eerfte Hofprediker en Raad van het Confistorie te' Hanover. Marius Hertel, Kanonnik , uit Munchen gebannen. 'Menelaüs .... Wemcr, Raadsheer te Munchen. Minos ..... Baron-Dittfurth, Raadsheer in  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. 089 Krijgsniamen. Waare naamen der aanhangers. in de Keizerlijke Kamer te Wetzlar. Manlus , . . . i Dufrcsne, Commisfaris te Munchen. Mujeüs Baron Monjellay, gebannen te Munchen, aangenomen en geplaatst te Twee* bruggen. Numa ..... Sonnenfels, Raadsheer te Weenen. Numa Pompilius . Graaf Lodron, Raadsheer te Munchen. Pericks Baron Peeker, Richter te Amberg. Philo Baron Knigge, in dienst van Bremen. Philo ven Bibles . De Prelaat Hasleln, VicePrefideut van den Geestelijken Raad te Munchen, Bisfehop in Paf' tibus. Pijthagoras . . . Drexl, Bibliothecaris te Munchen. Raymond Lullius . Fronhov/er, Raadsheer te Munchen. Simonides .... Ruling, Raadsheer te Hanover. Solon ...... Micht, Kerkelijke te Frey- fingen. Spi-  2pO VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN Krijgsnaamen. Waare naatnen der aanhangers. Spinofa .... Munter, Procureur te Ha* nover. Sulla . » . . . Baron Mengenhofen, Capi* tein in Beijerfchen dienst. Tamerlan .... Lang, Raadsheer te Eich» ftadt. Thales ..... Kapfinger, Geheimfchrijver van den Graaf Tattenbach. Tiberius .... Mertz, gebannen uit Beije-, ren , daarna Secretaris van den Rijks-gezant te Coppenhagen. Nespafiaan . . : Baron Hornjlein, te Mun* chen. (Zie omtrent alle deze aanhangers de lijst publiek gemaakt in de Duitfche Journalen?) Deze lijst fchijnt meer bijzonder zamengefteld uit de Beijerfche aanhangers, die bekend zijn gemaakt in het eerfte deel der Oorfpronglijke Schriften. De tweede verfchaft ons bijna alle de volgende, behalven een verbaazend aantal andere aanhangers, wier waare naamen niet ontdekt zijn. De naamen, waarbij ik deze Schriften niet zal aanhaalen, zijn mij bekend geworden door de publieke Journaalen, of wel door bijzondere memoriën en brieven. Bij-  OMTRENT HET ILLUMINATISMUS. SOI Bijvoegfel op de voorgaande Lijst. Krijgsnaamen. Waare naamen der aanhangers. Adron .... Deze aanhanger wordt enkel aangeduid door de Hoofdletters P. F. v. B, (Prins Ferdinani.van Brunswijk), zoo bij het ontbieden van Knigge als bij het belooven zijner befcherming aan den aanhanger die Enge» land moest Illuminifeeren. (Oorfpr. Schr. ade D. p. IS2 en 184.) Accacius . . . Doótorj5To/'/ie,Super-Intendent, eerst te Gotha en vervolgens te Hanover. (Id.p. 123.) Agathoeles. . . Schmerber, Koopman te Frankfort aan den Main. (Id p. 10.) Agis Krceber, Gouverneur der kinderen van den graaf Stolberg te Neuwied.(/. 181). Alberoni . . . Bleubetreu, eertijds een Jood, naderhand Kamerraad te Neuwied. (Ibid.) Amelius .... Bode, Geheimraad te Weimat (Jd. p. 213, 221, &e. &c.) Arehelaüs . . . De Barres, voormaals Majoor in Franfchen dienst (ld. p. 183) Ari'  2p2 VERVOLG DER ONTDEKK. IN BE1JF.REN Krijgsnaatnen. Waare naamen der aanhangers. Ariflodemus . . CoOT/e.Bailluwte Weenburg» in het land van Hanover. Bayard .... Baron van Bufche, Hanoveraan, Officier in Hollandfchen dienst (Jd. p. 195.) Belifarius . . . Peterfon,teWorms.(Id.p.2o6.) Campantlla . . Graaf van Stolberg, oom, van 's moeders zijde, van den Vorst van Neuwied; en met hem het gantfche Hof, Geheimfchrijvers, Raaden, alles zonder uitzondering. (Id. p. 69 en 189.) Crescenfus . . . Baron van Dalberg, Coadjutor van Mentz. (Duitfche Journalen, Memoriën en Brieven.) Crijfippus . . . Kolborn, Geheimfchrijver van den Coadjutor te Mentz. (Oorfpr Schr. 2de D. p. 73 en 100.) Cijrillus . . . Schweickard, te Worms. Codfchalck . . Moldenhauer, Protestantsch Profesfor in de Godgeleerdheid te Kiel, in het Holfteinfche. {2de D, p. 198.) Hefegias .... Baron van Greifenelau, te Mentz. < ld. p 196.) Leveller . . . Leuchfcnring, uit den Elzas, Gou-  •MTRENT HET ILLUMINATISMUS. «23 Krijgsnaamen. Waare naamen der aanhangers. Gouverneur der jonge Prinfen van Hesfen Darmftadt, verjaagd uit Berlijn en naar Parijs geweken. Luciatius . . . Nicolaï, Boekverkooper en Journalist te .Berlijn, (ide D. p. 28.) Manethon . . . Schme/zer, Kerkelijk Raadsheer te Mentz. (Jd.p. 196.) Marcus Aurelius Feder, Profesfor te Gottingen. (Id. p. 810 (*)• Munter, Profesfor in de Godgeleerdheid te Coppenhagen. (ld. p. 123.) Numenius . . . Graaf van Kollowrath, te Weenen- (ld. p. 199.) Petrus Cotton . . Vogler, Geneesheer te Neuwied. (p. 188.) Pic (*) Het was bij het zien der verblinding, welke zijn graad van Epopt, die zoo godlooze graad, bij de Hoogleeraar Feder, Falck, en eenigen hunner ambtgenooten aan de Hoogefchool van Gottingen, veroorzaakte, dat Weishaupt aan Cato fchreef: „ Gij „ kunt niet gelooven welk een opzien onze graad van Epopt „ verwekt, en welk eenen eerbied dezelve een ieder inboezemt. „ Het verwonder]ijkfte is , dat voornaame Protestantfche cn Her. ,, vormde Godgeleerden, die tot onze Orde behooren, wezenlijk „ gelooven in dezen graad den geest en waaren zin van den „ Christelijken Godsdienst te zien. O, menfchen ! wat kan men ;, u niet doen gekloven?" (Epïts orig. T. 2, Lelt. 18.)  1!P4 VERVOLG DER ONTDEKK. IN BEIJEREN j '82. Krijgsnaamen. Waare naamen dee aanhangers. PicdelaMirandoIe. Brunner, Priester te Tiefenbach, in het Bisdom van Spiers. (ƒ. 174.) Théognis . . . Frifcher, Luthersch Leeraar in Oostenrijk, (ƒ>. 204.) ....... Kctntgen, Protestantsch Leeraar te Perfum, in OostVriesland. O 184.) Timoleon . . . Ernestus Lodewt/'k, Hertog van Saxen-Gorha. (Memorien.) Walttr Furst . . Augustus van Saxen-Gotha. Qlbid.) Wij zullen op deze lijst niet plaatfen den aanhanger Efihylus, of wel CareU Augustus van Saxen Weymar, dewijl hij afftand deed van de eer van discipel van Weishaupt te zijn; wij konden en moesten met veel recht 'er bijvoegen wijlen den Prins van Neuwied, en hij zou de vijfde zijn der als aanhangers bekende Vorften; doch hij is niet meer, en wij hebben geene zekere bewijzen genoeg om zijnen naam te verplaatfen door die van zoo veele andere Vorften, in wier Illuminatismus echter in Duitschland weinig twijfel gefteld wordt. Einde van het Vierde Deel»