i;  GE SC HIEDE NIS VAN KAREL FERDINER.   GESCHIEDENIS van KAREL FERDINER. door J. J. D U S C H; (SCHRYVER VAN DE ZEDELYKE BRIEVEN TOT VERBETERING VAN HET HART.) /r. univ.\ VIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. (bibliotheek) eerste deel. Vleiij mJ fb AMSTELDAM, b y m. s c h a l e k a m f, mdcclxxviii.   NAAMREGISTER Van de meefte persoonen in deeze Gefchièdenis voorkomende; volgens hunne vermaagfcbapping en andere betrekkingen. Karei, Ferdiner; Zoon van George Ferdiner, Koopman te Hamburg, en geboortig uit Riga. Thomas Ferdiner; volle Broeder van George, Oom van Karei; een gegoed man te Amjïeldam. George W o l m e r ; halve broeder van George Ferdiner , door Karei oom genoemd; een weduuwnaar, gehuilwd geweest met Amalia Fabrits, uit Riga; voor welker vermogen hy het landgoed Farmbull gekocht heeft. Jülie Wolmer; Dochter van ylmalia. Katharina Hofman; uit Riga, gehuuwd aan ulbrenbof ;■ Moeij van Amalia, Oudmoeij van Julie. Gerstendorff; (een aangenoomen naam in plaats van Aiireniiof,) de eenige nog leevende Zoon van Kaibarina. Frederik Wolmer de vader; volle broeder van George Wolmer ; Koopman en Financieraad te Frankfort aan den Main. Maria J'osepha Wolmer; zyne vrouw. Frits of Frederik; zoon van de voorigen. Benedicte; Nicht van Maria Jofepba. Sa^a; eene hloedverwante van Wolmer, door JuIie, uit achting', Moëij genoemd. Charlotte; eene verre bloedverwante en Vriendin van Julie. M e t t a , Kamenier van Julie,  Juffrouw Wïlms; eene weduuwe, hoevenaares op het landgoed Farmbull. Leonore Waldmann; uit Frankfort; verloofde van den jongen Wolmer. Elise Dewald ; dochter van een' aanzienlyk'Koopman in Dresden; met welke Karei Ferdiner zich verbonden had. Johanna Dewald; zogenaamde weduuwe van een' Officier Leuenhain , ftiefmoeder van Elife, eigene moeder van Leuenhain , welken zy Dewald, haaren tweeden man, als zyn' eigen' zoon weet optedringen; en die door beiden voor een' zoon van het voorgewende eerfte huuwelyk voorgefteld wordt; eigenlyk ; de onechte zoon eens dansfers Lowenwald, Kapitein in Saxifchen dienst en vervolgens Majoor; maav buiten dienst. Twee Oud-moeijen van Elife, die alleen doorhaare verblyfplaatfen , en niet door haare naamen, onderfcheiden voorkomen; de eene teLubeck, en.de andere te Roftock. Maria H e l m e r s; geweezene Huishoudfter van Dewald. Philip Arends; geweezen bediende van Dewald, en vervolgens van Karolina Walsborn. Larn e r de vader; een ryk' Koopman te Lubeck. Zyn Broeder; een ongehuuwd man , van zyne bezittingen ieevende; Heer van het landgoed Linde»' dorf. Larner de jonge; zoon van den eerften. W ilhelmine; nicht van Larner de vader, zogenaamde Bruid van den jongen Larner. Haare Moeder. D orke ; eene bloedverwante van dezelve. Grol; een neef. Dank-  Dankwart; zoon van eene zusters dochter van Larner; eigenaar van het landgoed Grumbuy. Sophia Althuisen; eene weduuwe, zuster van Dankwart. AuGusTAjeenejonge gegoede weduuwe; vermaagfchapt aan de Larners; vriendin van Elife en van Sopbia, Eduabds, een Koopman te Hamburg; vriend van Karel Ferdiner. Klara Dormer; zustersdochter van Eduards; verloofde en vervolgens vrouw van Griffenftetn. Griffenstein; man van Klara. Beuning; geweezen vriend van Griffenftetn. Strodtheim; eene weduuwe te Gerfen ; vermaagfchapt aan Eduards. De Grootmoeder van Klara. De weduuwe Farber; geweezene vriendin van Amaiia Wolmer en George Ferdiner ; gelyk nu van hunne kinderen Julie en Karei. Frederike Forster; haare oudfte dochter. Fors tje r \ man van Frederike. H e n r 1 ë t t e ; jongfte dochter van de weduwe Farber. F e l d h e i m ; toegedachte Bruidegom van Henriëtte. Wertheim; eigenlyk van Walsborn, een Officier, eerst in Hanoverfchen en vervolgens in Deenfchen Dienst. Carolina; zyne vrouw, de dochter van eenen gewee. zenen Hanoverfchen amptenaar. Fytje of Sophia Edelhart; halve zuster van Carolina. Edelhard; Fytje's man , geweezen Officier ia Hanoverfchen dienst, thans landman te Larfe. Philip Arends; bediende van Carolina. Walstadt; Predikant te Auenbrugge. * 2 Mar-  Margaretha Brokhorst; weduuwe van den voa- rigen Predikant te Auenbrugge. L o u i s e ; haare Dochter. Juffrouw Berg; züster van Margaretha. TH0MA;^een Candidaat, met welken Lou'tfe verloofd is. O r b e n s; een vermogend man te Lubeck. Juffrouw Sommees; eene Modekraamfter te Hamburg. D*. Dunkel; een Rechtsgeleerde te Hamburg. DeszeJfs Vrouw. GE-  GESCHIEDENIS V' A N. KAREL FERDINER. EERSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, din\o OStober, 1160. ^^I^fjude ik de kunst, om zich geheugen» Z ^ ^oos 'e maa'c™' ^e 20 ve(^ lusts aan" brengt, zoude ik die nog kunnen Iee^ reh T Ik meen , dat ik 'genoeg gedaan heb , om het te durven beftaan. De teêrhartigfte weduwe , met zes lieve kinderen , ' mogt , na anderhalf jaar tyds, ophouden over 'het vérlies van haarefi befchermër en onderhouder te' weenen; eh gy zoudt het haar niet kwaalyk kunnen neemen. 't Is toch niet altoos 'eene en dezelfde neiging, het zelfde doelwit, of dezelfde hoop, die wy voeden; andere foortgélyke aandoeningen vervangen deeze al fpoed?g,'en die afwiffeling maakt, lyder '! dat men rafler vergeet, dan men wel behoorde.'' Q myn lieve Eduards / dat ik nu met recht tót dfe I, deel, A weinj,  2 GESCHIEDENIS va weinigen konde gerekend worden , welken de vereischte pligten in 't lïuk van ontheugen kunnen betrachten! Myne reizen van anderhalf jaar en alle middelen, met voordacht gezocht, om my te verzetten, helaas! zy hebben niets uitgewerkt. Die ik zocht heb ik niet weêrgevonden; en het fmartelyk geheugen van dit voorwerp, 't welk my fints tot eene knaaging, gelyk aan die van een kwaad geweeten, verftrekt, ach! ik heb liet niet verlooren. Ik ben federd den 3 deezer weder in Hamburg. Eenige dagen voor myn vertrek van Dresden fchreef ik u; en toen. meende ik zelf nog volftrekt dat ik alles had opgegeeven; want die ik zocht waren geftorven of verfh-ooid, fh'efmoeder, moei, broeder, niemand (hoe kan alles in een' zo korten tyd zo geheel veranderen!) niemand was meer te vinden. En evenwel, kunt gy u. dit verbeelden? evenwel wend en keer ik my weder met eenige hoop' in 't rond : ik wierd, nog te Bresden zynde, gewaar, dat de Hopman Leuenhain, drie of vier maanden geleeden, daar was geweest. Dit bewoog my hem te verzoeken, dat hy my zyn verblyf wilde bekend maaken;' ik plaatfle dit verzoek in de rykstyding; cn, federd, door eenige berichten , vernomen hebbende , dat hy naar Mekelenburg zou vertrokken zyn, nam ik daadelyk het befluit, dit verzoek in de nieuwspapieren van deeze ftad te herhaalen. Dit voorneemen verzelde my geduurig op myne reize; en de uitvoering daar van was myne eerfte bezigheid in Hamburg. Ik voeg het nieuwspapier hiernevens: vergeef het  KAREL FERDINER. 3 het my , dat iïc hem die aanmaaning, uit uwen naam gedaan heb! Werkt ze niets uit, is het ten minfte toch eene gerustheid voor my, dat ik alJes gedaan heb, wat in myn vermogen was.- Als hy zich meldt, laat het my toch weeten! Ik wil ondertusichen alweêr onderftaan , of ik alles vergeeten . konne ; en ik zal geene hoop op de uitkomst (tellen; tot dat einde zal ik verftroojing zoeken. Ik zie geen beter middel. Konde ik dezelve in de bezigheden vinden , dan ware ik geholpen : want ik zie arbeid in voorraad voor my liggen. TWEEDE n R I E F. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 17 OStobcr.. 't Ts moeijelyk, zich weder tot den arbeid te ge•* wennen, als men een geruimen tyd met vermaak in ledigheid heeft doorgebragt ! Tot nu. toe heb ik , zonder ophouden, de ftad rond gezworven; en heden heb ik eerst myne bezoeken afgedaan. Het aangéh'aamftc echter is by het huisgezin van Farber geweest. Die goede oude weduwe blyft genoegfaam nog in denzelfden ftand. Zo ziet men , dat een hart zonder driften en eene gelaatene ziel, al genieten ze het goede met zulk een' levendken fmaak niet, echter de jeugd verlengen en een' gezonden en onbezwaarden. ouderdom geeven. A 2 Ook  4 G E S. G ü LE I>E N-I S v 4 w Ook heb ik de zagtzjnnige Frederike gansch anders gevonden dan ik verwachtte^ Zy moet in de armen van haar' man, die ongemeen veel werks van haar fchynt te maaken , de hartgrievende trouwloosheid van haar' eerften minnaar volkomen verduurd hebben. Gelukkige vrouw ! Ik benyde u. Konde ik ook zo gelukkig zyn.' Maar ten mjnfte geeft gy my een voorbeeld, waarop ik de hoop vestig, dat ik ook eens weder tot rust zal komen, Tot rust en verder niet! Ik geloof voorzeker, waardige vrouw, dat gy in uw' nieuwen ftaat vergenoegd leeft: mooglyk gelukkig , hoewel ik niet begrypen kan , dat men gelukkig konne weezen in eene verbintënisfe, waar toe men twee wederftreevende harten bepraat heeft. Doch wy meeten den toeftand van anderen Hechts af naar de driften en denkbeelden, die ons., op dien tyd , bellieren, en deezen zyn het waare richtfnoer niet. Als het maar eene vergenoegdheid is, daar moet- een flerveling al in berusten. Ach! myn vriend , alle die verhevene gedachten van eene grootere gelukzaligheid zyn niet anders dan droomen en verbeeldingen van eene bloedryke jeugd I Henriette-, haare jongere zuster , is nog altoos dat fraaij , dat geestig,, dat levendig meisje. Ik heb by haar een' man leeren kennen, die 'er zeer wel uit zag , en de eerlykheid op zyn wezen droeg. Men noemde hem Feldheim^. Daar na boorde ik, dat 'er aan een huuwelyk tusfehen deeze twee gearbeid wordt. Hoewel, my fcheen het toe, dat zyne opwachting van haare zyde al, te ach-  ï A REL FERDINER. I ïiehteloos beantwoord wierd. Maar dit neemt niet •weg, dat men , volgens den huidken gang omtrent de hüuwelykcn, vermoeden kan, dat zy hem toch op 'het laatst de Hand zal geevén en haare dagen met hem zo tamelyk zal doorfluimercn. Hoe kunnén 'bok die menfehen , die anders een fyn gevoel hébben , vaak van het liuuwelyk 'eene ■zo onverfchillige zaak maaken ? God weet het. Nog eene kerirïis! Louife, de dochter van eene "Predikants weduwe, die te Juenbrugge woont. Dit is een fraaij en tenger 'meisje, niet veel over de zeventien jaaren oud, en, zo ik verneem, eene ïpeelgenöot van Juïie , die zeer 'veel van haar houdt, en by welke zy dikwyls aan huis 'is. Men • plaagde haar met een' jong' Proponent,' die in"'haar* vaclers plaats hóópt te komen. Myn Oom zal hem helpen. Hy neteft "bereids vier fteminen en wel van die foort, die 'al veel bellisfen kunnen; wanneer de overigen maar een weinig gelyk loopen. ' "Gy kent Charlotte, die Jidie altyd gezelfch'ap houdt, en gy weet welk eene tedere vriendfehap zy haarer nicht' toedraagt. In dit meisje, het wélk den eerften dutvoorby is, hebben cle verdiensten én de gelukkigfte'gemoedsgaaven'rykelykherflëld, hetgeen "de natuur ën Jh'et'gêiuk , anders, vry Ónrechtmaatig, omtrent haar verwaarloosd hebben. Dus héb ik myne oudé kennisfen, onder de fchcone fexe wcêr gezien, uitgenomen Julic. 1Er is' een tyd geweest, inyn"vriend, dat zy iny nader aan't harte lag dan tegenwoordig;'maar dit was in de prikkel jaaren; wanneer de neigingen, nóg waggelende, zich aan het eerlte 'het beste voorwerp hechA 3 ten  6 GESCHIEDENIS van een; en het zo lange, maar niet langer, aankleven als de omflandigheden en de verkeering duuren. 't Ware veelligt niet kwaad, dat wy zo in het oude fpoor voortliepen, en dat de tyd, de hebbelykheid en de jaaren de eerfte uitbottingen van de natuur' onderfteunden en fterkten, — Ware ik beftendig by deeze aankieeving gebleeven!. Hadde ik dat ander voorwerp, 't geen myne ziel met zyne ganfcheliefdekracht omvangen heeft, ach hadde ik het nimmer ontmoet! mooglyk ware ik nu gelukkiger. Haar Vader en de myne, die, offchoon maar Hief broeders, van éénen geest fcheenen beftierd te worden, hadden vermoedejyk een huuwelyksontwerp beraamd. Maar nu, al ware ik nog dezelfde, die ik voorheen geweest ben, nu is 'er, wegens het misverftand, tusfehen haar' vaderen my, niet meer aan te denken. • Ik weet niet, of rnyne terugkomst hem bekend zy? Mooglyk zal ik hemfchryven; maar, zagt! dat zou naar een' ftap tot verzoening gelyken; en dien moet de heleediger doen. -— Doch dit is zwakheid; zo niet iets ergers! ook hier toe zou ik befluiten, wist ik maar hoe hy het op zou neemen? want dees myn cerfte flap in 't. geheel niet of met koelheid bejegend te zien, dat zou my fpyten, dit kan ik niet ontveinzen. — Gaat het niet .meest zo met de verzoeningen? De trotsheid legt den eerften voorflag (dien ons hart doet) terftond eene bedenking in den weg: men verfchuift het goede voorneemen en wacht op betere gelegenheid ; inmiddels fluimert de tyd al voort, en zo komt'er, ten laatfte, niets van de vetzoemng. Het moest zo niet'wcezen; maar do menfc'i! BERDE  X A R Ë L FERDINER.' 7 DERDE BRIEF. Charlotte aan Julie. Hamburg den 18 OBoher. Hoe kan ik dan met zekerheid zeggen, myn kind, wanneer ik te rug zal komen? Gy kunt u niet verbeelden van hoe veel. nafleeps en hoe lanqdraadig die kleine erfeniszaak geworden is! Eerft wierden de laatfte gelden opgezegd,,en de betaaling ging lan'faam voort. Daar na moesten de vorderingen van verfcheidene luiden onderzocht worden ; wanneer dat alles gefchied was, zouden eindelyk de erfgenaamen, in perfoon of door. volmagthebbers, verfchynen. Eenigen verfcheenen niet en men vond, by het nazien der volmagten, in twee derzeiven een paar uitdrukkingen, die niet overeenkwamen met den ftyl van rechten ; en het ongeluk, of mogelyk de fneedigheid van de uitvoerers des uiterften wils, fchikte het zo, dat juist de eene van een' erfgenaam kwam, welke te Drontheim woont.. De ander, let wel, woont noa; een half honderd mylen verder. Nu overreeken gy zelf, wanneer men van daar het antwoord te rug kan hebben. — Hebt ge dan nooit gehoord, hoe deeze naauwgezette mannen alles ook zo naauwkeurig naar de letter van de wet . weeten te fpeelen, dat zy den oester, en de erfgenaamen de fchulpen krygen ? Die met jooden en Advokaaten te doen heeft, bidde vry om geduld. — Maar wat zal ik doen? Gy meisje-, die aHes bezit, fchoonheid, uitmuntende gaaven en geld bovendien, gy kunt uwe geA 4 nee-  8 GESCHIEDENIS van neegenheden volgen, en bekommert u niet veel, om iets meer of minder: maar ik en myns gelyken, die niets bezitten, dan een goed hart, wy moeten om eenige daalers onze lieffte neigingen en begeerten fmooren. Laat my dan toch het weinigje, het geen de Hemel my in den fchoot heeft' geworpen , zo veel ik kan, by een zoeken te houden; 't wil waarlyk niet veel zeggen. Vier of vyf duizend mark zal het al weezen; nadat 'er de goedhartige boêlredders het hunne hebben afgetrokken. Is dit hen ook geoorloofd? Een zuiver geweeten, zo veel het weezen kan, myn' lieve Julie, daar voor dank ik god. Ik denk ook, dat gy my ligt voor een maand of twee kunt misfen; maar wyt het my niet, dat ik Louife niet zo daadelyk heb overgezonden. Ik heb het waarlyk zo weinig verz jimd door onachtzaamheid als voorbedachtelyk nagelaaten uit yverzucht; waar toe ik nochtans wel berechtigd ware, fints zy my den voorrang by u fchyut te willen afwinnen. Louife zelve is 'er fchuld van. In 't be^in fcheen zy zeer bereidwillig; maar haar vertrek draalde van de eene week tot de andere. Nu kan zeniet, zegt ze; want zy heeft plotfelyk zo veele bezigheden gekreegen; maar welken, zegt ze niet, en ik kan het kwaalyk raaden. Zou de liefde voor het ftads leeven haar ook onverwacht zyn aangevloogen ? zeker die is aanfieekende. Is Ferdiner werkelyk te rug gekomen ? Vraagt Julie dat? Of zy niet voor lang geweeten had dat hy komen zou? Weet zy nog niet, dat hy ge-  K A R È L FERDINER. 9 lomen is? Hy heeft u niet gefchréeven? Oolc niet aan uw' vader? Dat verwondert my; wat zeg ik! dat ergert my. Onverzoenlyk ménsch! Zeker, myn kind, is hy te yu'k gekomen; 't is •zelfs, zo ik het wel heb, al acht dagen geleeden'. Zo veel is 'er van, dat ik hem reeds gezien, gefproken en van ganfeher harte gewenfcht heb, dat alles zo 'ware, als het weezen moest. Gy verllaat my immers? O myn' lieve Ju/ie wat voor een man is dat! De eigenzinnigheid niet gerekend , dan ken ik zyne weêrga niet; en ik kan het u niet genoeg beduiden , hoe 'hy de goedkéuring van my, van Henriette, van Louife, in 't kort, van ons allen heeft weg gefleept. Als het by de andere Juffers in de ftad óók zo gefteld is, — en waarom niet ? Hebben ze dan andere oogen dan wy? -— Dan zult $.e van 'omwentelingen onder het vrouwvolk hooren gewaageri. Maar in ernst gefproken, hy is de welgemaaktfte, en fraaijfte man, dien ik ooit gezien heb. Ik kan my naaüwlyks bedwingen; dat ik hem niet affchildere; ik laat het alleen uit liefde voor u ; want hy heeft u immers niet gefchréeven? Hoe kon het zo treffen, dat Louife en ik juist met klokflag by Henriette waren; daar hy belet had laaten vraagen? Kunt gy dat raaden? Henriette, maar geene levendige ziel moet het weeten, had ons een' wenk gegeeven. „ Waarlyk dat is gelukkig", zei die dartele meid, toen ik met Louife binnen kwam {Frederike was'er by) „ dat gy nu juist komt Lot"; zeker, voegde 'er Frederike by „ gy zult hier een gezelfchap vinden, A 5 „ dat  io GESCHIEDENIS van „ dat gy niet verwacht hebt". De Heer. Feldheim ? vroeg ik met een weezen, 't geen, geloof ik, nog al eenvoudig genoeg fcheen, om myne onkundigheid voor goede munt te doen gelden. Dat wil ik niét ,, hoopen" hervatte, Henriette, die heeft, God lof! „zyn bezoek al afgelegd; in ',t oogenblik- ver„ moed ik, toen hy van hetrytuig was afgeftapt". Frederike wilde antwoorden; als Ferdiner door haar' man het gezelfchap wierd aangebooden. Zo ftraks wierd alles oplettend. Daar.hadt ge oogen kunnen zien! welke leest! welke gefchiktheid! welke losfe zwier! welke inneemende heuschheid! welke Maar zagt! ik wil niet fchilderen. Doch ik had 'er myne halve erfenis om gegeeven, dat gy daar waart geweest; zonder twyfel hadt gy ze my driemaal vergoed; alleen voor eene zekere ontdekking, die ik, zo ik geloof, onfeilbaar zou gedaan hebben ; welke? — Ja welke? Gy moet my vooraf zeggen wat gy 'er voor geeven zult, als ik het verklik, dat hy onzer aller goedkeuring had, maargeene onzer, naar het fcheen, de zyne? zo was het. Ware nu Julie tegenwoordig geweest! Ik wed — Uw vader had al een' brief ontvangen. De Heer Feldheim kwam ook, in 't gezelfchap; dit fcheen Henriette maar tamelyk wel aan te ftaan. Haare wenkbraauwen trokken zich vry digt by een en een blos floeg haar als een blikfem op de wangen; 't geen Frederike niet ontfnapte. Uit dit alles befloot ik, dat deeze hem, befteld had. ,, Wie of hem op zulk een ongelegen uur geroepen heeft?" fluisterde my de gemelyke Henriette in de ooren, op een' toon, alsof ze bezorgd ware, dat ze, door  KA REL FERDINER. ir door zyne tegenwoordigheid, wat te verliezen had ; cn wat het zou weezen, wil ik juist niet ontdekt hebben; dit is zeker., dat dit bezoek voor Feldheim niet voordeellg was. Maar kan ook wel een meisje , uit een grondbeginfel van liefde, beducht zyn een' Jongman aan vergelykinge te waagen , die, naar alle vermoedens, haar bruidegom zal worden ? Niet ligt, geloof ik. Toen de Heeren hun affcheid genomen hadden, voe;den wy vrouwen ons te famen, om over Ferdiner gericht te houden. Henriette verhief met eene groote drift zyn' lof. Of dit nu gefchiedde met oogmerk om haare zuster, diegeheel op de zyde van Feldheim is , in verlegenheid te brengen, kan ik niet zeggen? Louife. iprak niet veel, maar bloosde telkens, als ze onzer aller loftuitingen toeftemde. Ik geloof, dat dit onfchuldig meisje beducht was , dat ze eene zonde tegen den Heer Thomd zoude begaan, als ze een ander mansperfoon prees; en dat is weder tot eén ander uiterfte overgeflaagen. Zy bloosde juiit, als myne Julie plag te doen; wanneer ik myn' vinöer op haar onrustig hartje lei en haar iets óp het geweeten afvroeg. 't Is allés wel, myn kind; maar dat hy niet gefchréeven heeft! Als ik dat recht bedenk, moet ik het ónaartig noemen , ja wat meer dan pnaartig', ondankbaar. Hoe neemt het uw vader op ? Hy doet 'er een zwygen toe; dat kan ik wel denken. Maar gy zelve hoe neemt, gy het op ? Met het hoofd op den arm geleund: is het niet zo ? Ik heb zo even wéér aan Louife gezegd, dat ze moest vertrekken: volftrekt ; al had ze hier ook neg zo veele  12 GESCHIEDENIS va'n veele bezigheden. 2y zöog haar' vingef, :en, ïhet het onnozel gelaat van eénefbruid 'eri een' gloed op haare wangen , zei ze: ik wacht Mynheer Thoma. Deeze verfchoonihg, dacht ik, 'moesten wy laaten gelden. VIERDE BRIEF. F "er dinér a ah edu a"r d s. ' 'Hamburg den 29 October. st Ts waar, myn lieve vriend, ik had Leonoor ten •léénemaal vergeeten. Een zieke moest zich zyn' zieken naasten op het leevendigfte' erinneren: maar dit gëfchiëdt'altyd 'niet. Ik kan echter, tot mynë verfchooning, zeggen, dat haare gefchiedenis, op de wyze als myn neef ze my verhaalt, my geftooten heeft, en dat ik niét genegen ben my verder in te 'laaten. Zyne laatfte brieven melden weinig van haar; en dat weinige zelfs heb ik, in myne geduurige bezigheden, over 't hoofd gezien. By den eerften ledigen tyd zal ik alles nazien, én als wy ons over de grensfen van het recht, 't welk zy durft vorderen, "kunnen vergelyken, hoop ik een einde van haare' klagten te maaken. Maar zy moet nog wat geduld hebben. Myn oom heeft my, op eene zeer onverwachtte. wyze, verrast. Maar ik zie, dat ik het verllag daar van brceder moet uitnaaien. Ik fchreef u laatst", dat ik my in myne bezigheden wilde begraaven. Ikdieb myn woord gehouden. Geen vlytiger koopman dan ik! Ik bezoek de beurs, ik  K A R E L FERDINER. iq ïk vraag, ik hoor, ik lees geruchten, tydingen, bekendmaakingsbladen. en fcheepsnarichtcn ; ik geef acht op wind en weêr ; ik fchryf brieven , ik zie de, boeken na, ik cyfFer en trek Balansfcn uit; kortom, ik neem met alle, my maar mooglyke, naauwkeurigheid de proef, of iemand , welke beflooten heeft te vergeetcn, door een aanhoudend bezig leeven niet eindelyk vergeeten konne? In alle deeze vlytjgheid verwonderde ik my over de orde, welke ik doorgaand.? in myne zaaken en voornaamelyk in myne boeken vond. By naauwer onderzoek vernam ik, dat myn oom, met ongemeen veele moeite en zorg, yoor my gearbeid had. Maar behalve den arbeid , die hy my daardoor befpaard heeft, heeft hy nog verfcheidene vorderingen, die twyfelachtig en zo goed als yerlooren waren, doen gelden; en het beloop daar van is al aanmerkelyk. Deeze verrasfing befchaamde my. Vol drifts greep ik een blad papier, om hem myn' dank te betuigen; en zo is, de eerfle Rap gedaan. Ik wacht rju, dat hy my te gemoet' kome. Nu moet ge u nog eene zonderlinge ontdekking laaten verhaalen. Myn vader had in ons huis een eenzaam vertrek, als eene plegtige treurzaal, laaten toebereiden; in welke hy zich dikwylsuuren lang opfloot. Ik erinner my nog, dat ik, in myn veertiende jaar zynde, aldaar eene fchildery van een jong vrouwsperfoon, die ik niet kende, gezien heb; maar naderhand vond ik ze niet meer. Ik verwonderde my toen over dien eigenzinnigen'ïmaak; zonder my over deszelfs beduiding te bekommeren. Na den dood van 4Hyn' yadei en toen ik weêr van myn' oom Thomas uit  H GESCHIEDENIS van uit Amftehhm te rug kwam, begon ik, dewyl die vertrek nog altyd open ftond, de oorzaak te vermoeden. Het was zo overéénkomende met myne eigene gemoedsgeftalte, dat ik vast geloofde, dat bet alleen naar de fchets van eene even zo ongelukkige drift, als de myne, ware aangelegd. Na zyn overlyden had myn oom die kamer best gefchikt gevonden, om papieren en fchriften, die afgedaan waren, zo mede het onnoodig huisraad daar in te bewaaren. Dit ftond my in 't geheel niet aan. Dus liet ik alles opruimen, en gaf haar haare eerfte plegtige gedaante weder. Ik ging verder: Ik drong in die zelfde luim van myn' vader, en wel zo, dat ik eene andere fchildery van wien toch ? Ach hoe kunt ge daar naar vraagen ? - juist daar de eerfte gehangen had, liet plaatfen; om my tot even het zelfde oogmerk te dienen Dit noemt gy dwaasheid, of eene dweepery, die in 't romaneske valt! Maar, ach! myn 'lieve vriend, als zulk eene dweepery de ziel met eene droefheid vervult, die haar meer waard is dan de zuiverfte vergenoeging, wat wilt gy dan meer van de wysheid verwachten ? Op een' dag, nadat ik een' tyd lang in dit vertrek gezeten had, nam ik eindelyk een boek op, 't geen my voor de hand lag. Terwyl ik daar in blader, valt my een papier op het lyf, een ftuk van een' brief, tamelyk onleesbaar gefchréeven, en welks inkt verbleekt was; Ik erkende het ras voor eene vrouwen hand. Het opfchrift aan myn' Vader, ( myn lieve Ferdiner,) maakte my opmerkende. Ik lees en breng eindelyk de volgende woorden famen. „ Kwel my toch niet met uwe geduurige aanpor- » rin-  KAREL FERDINER.' xj ringen! Ben ik niet ongelukkig genoeg ? De eed „ dien ik myn' vader heb moeten -zweeren , mag „ van een' leder' als gedwongen aangemerkt, nog ,, zo weinig verbindend fchynen ; het kan u en my „ in 't minlle niet baatcn, als gy overweegt, dat „ deszelfs kracht van geene andere uitlegging af„ hangt, dan van het geweeten dergeenen, die 'er ,, door verplicht zullen worden; en ach.' het myne 3, myn lieve Ferdiner! moet door alle bedenkely3, ke middelen worden gefpaard, zal ik het overige „ van myn leeven in eene, maar verdraaglyke ,, (hier was het onleesbaar, vermoedelyk waren die „ woorden: rust doorbrengen*) Voeg hier by, dat „ myn vader, op zyn fterfbedde, my van deeze „ verplichting niet heeft ontflaagen ; in 't tegendeel „ heeft hy my , door het dikwyls erinneren daar ,, van, nog fterker verbonden. Voor 't overige „ kunt gy, naar hetgeen u bekend is, my niet „wel verdacht houden, dat myne geneegenheid „ jegens u veranderd zy. Heb ik niet alle beweeg „ gronden, die de voorzichtigheid my ingeeft „ of zyn 'er ook betere — en deezen, deezen al„ leen te kiezen? en rekent gy de krachtigften on- der allen voor niet, die natuurlyke banden, naa,, melyk, van eene maatfchappelyke liefde en zor„ ge voor —— " hier was eene gaaping?'die alle myne nieuwsgierigheid en fcherpzinnigheid veelligt te vergeefs zou hebben aangehitst; dus voeg ik 'er in gedachten by „ ons kind. Ach 1 myn lieve Ferdi- ner, is u nog iets bekend 't geen meer verbin„ dende is, dan myne omftandigheden, dan een zo „ dierbaar gemeen" —(moet ik niet aanvullen: „ pand  <# GES C II.I E D E N I S. u » ,, pand der liefde?} om.dies wil moet ik eenen hc'w „ per hebben, dje tevens met een naauw gezet. „ gemoed, zorg draage voor het geeö ik'hem zal na „ laaten ; want geloof vry myne dagen zullen zo veel. „ " Dit waren de laatfte woorden Van het blad, vermpedelyk volgde op het verboren ftuk: njet meer zyn. Ik heb het met alle vlyt in ó.\t en andere boeken gezocht, maar te vergeefs. Wat zegt gy hier van, myn lieve vriend ? Moet ik denken, dat ik niet het eenige kind van myn' vader ben? En zp myne uitlegging getroffen is, wie is dan, of wie was dan deeze moeder ? Ik heb ook al andere nagelaatene papieren doorgezien; maar ik vind daar onder geen eenen enkelen regel van deeze hand meer. Nooit heb ik zulk een geval van myn,' vader gehoord, noch vermoed, en ik vind in deezen brief geene eene omftandigheid, welke my, of omtrent denperfoon, of dekplaats, of den tyd eenige aanleiding geeft, waarop ik eene gisfing bouwen kan. VT F D E BRIEF-, Julie aan Charlotte. Farmbull, den 31. OStober. TXeezen brief ontvangt gy van myn' vader. Gy X-^zyt zeker verwonderd,, dat hy zo onverwacht naar Hamburg ylt. Ik zal 't u met drie woorden zeggen: 't is om zyn' lieven Karei te omhelzen. Maak dat anderen,wys, zegt ge, wat kan toch den pom  KAREL FERDINER: t7 oom beweegen, die in de rekening' van goede dienften veel vooruit was , zynen onverzoenlyken zy. nen ondankbaaren neef, ja zynen fchuldenaar zo vernederend te gemoete te gaan ? Ontvouw gy zelve dat alles naar uwen zin myn lieve Lot; ik meld u alleen, dat wy gisteren avond laat van deezen ondankbaaren den hartelykften brief ontvangen hebben, die, in zyn' toeftand, kon gefchréeven worden. Hoe my dat aanftaat ? maar gy hebt nog altyd wat te vraagen; en gemeenlyk zo iets, waar op men niet wel weet te antwoorden; ik wil dan liever zeggen, hoe myn vader het opnam? want, wat my betreft, ik zou nog gaarne in die onkunde van my zelve en in dat evenwigt blyven, waar in ik ben, of ten minfte geloof te zyn. Ondertusfchen wil ik u niet verbergen, dat ik my zeer verheugd heb; hoe gy het ook ooit wilt uitleggen. En was deeze vreugde niet natuurlyk, daar zyn ftilzwygen my ongerust had gemaakt ; omdat ik merkte, dat het myn' vader ergerde ? En daarenboven wie ziet gaarne misverRand onder verwanten heerfchen? Maar, om weder tot myn' vader te keeren ; hy las den brief, niet zonder aandoening'; daarna gaf hy hem aan my, en • zeide, by het overgeeven: „ „ Karei is te rug gekomen, en weder dezelfde. Laat genoeg, zei Sara, my dunkt dat het eerder had ,, moeten gefchieden". „ Ik ben te vrede, Sara, dat het gefchied is" hervatte myn vader, ,, wy willen de uuren en de „ minuuten niet uitrekenen. Ik heb hem lief; zyn „ hart is in den grond goed. " Hier zweeg hy eene poos, en fcheen zich te beraaden ; daarna I. deel. B borst  13 GESCHIEDENIS tak borst hy uit: „ op een harielyken brief past ook „ een hartelyk antwoord ; en hieromtrent wil ik liever te veel dan te weinig doen. Dus wil ik zelf „ de brenger van dit antwoord weezen". Met deeze woorden ging hy het vertrek uit, en ik hoorde, dat hy last gaf het rytuig, tot de reis naar Hamburg tegen morgen gereed te maaken. Maar een toeval verfchoof ze voor één' dag. Toen hy weder in de kamer kwam, Vroeg hy my, of ik hem wilde verzeilen? Sara kreeg eene kleur als bloed. — ( Gy weet hoe ze voor Dankwart ingenomen is —) en zag op my. Maar ik. ' Gyznlt bezwaariyk gelooven, dat die voorflag tny ten minste onverfchillig was, ik zal u dan maar zeggen , dat ik die reis voor my niet gevoeglyk vond; maar omdat ik myn' vader nooit tegenfpreek, zweeg ik ftil; terwyl ik den wenk van Sara met ëen' wederwenk beantwoordde; dien hy zeker verkeerd begreep. Mooglyk dacht hy, dat ik my met Sara verftond, en liever in de buurt van Dankwart bleef; die thans zelden een' dag laat voorby gaan, zonder'ons te zien. Dit, zeg ik, fcheen hy te denken; en dewyl my dit, juist ter zeiver tyd, inviel, wierd ik rood. Dit verflerkte hem nog meer in zyn gevoelen. Hy ftond eene poos zich te bedenken. Eindelyk, zei hy, Gy hebt gelyk; voor dee- ze reis is het gevoeglyker, dat gy te huisblyft. — Maar, voer hy voort, zyt ge dan in 't- geheel niet nieuwsgieri;;, ? Dit vroeg hy met een weezen, als het uwe is Charlotte, wanneer gy my iets op het gemoed afvraagt — En wat was myn antwoord ? Niet een enkel woord- Ondertusfchen kwam  KAREL FERDINER- ro kwam het my wonder wel, dat ik aan het raam zat te naaijen; want dan is de neêrgeboogene plaatfing van 't gezicht natuurlyk. Nu hebt gy myne biegt: maak 'er uit op wat gy wilt. Myn halve oom Thomas, heeft ook gefchréeven. Die zaak is op een' zeer goeden voet. Eindelyk beeft hy zyne eerfte fchikkingen veranderd, en Ferdiner zal zyn eenigfte erfgenaam weczen. Ik had hem nadrukkelyk gebeden, dat hy de voorwaarde , u bekend, niet alleen geheel wilde weg laaten, maar ook geen woord 'er van reppen , dat ik zyne aanbie ding had afgefiaagen, en vooral niets tegen Ferdiner van den wensch, dat — want gy weet, dat hy volftrekt ons famen wil doen trouwen! Ik toonde hem de groote onbetaamlykheid vzn zulk eene blykgeeving met een boertige uitdrukking, die, zo het fchynt, haare werking heeft gedaan. Hy belooft my, alles naar myn verlangen te zullen fchikken: maar hy is echter van begrip, dat ik my wel van eenige dier kunstgreepen van onze kunne konde bedienen, om de erfenis tevens met den man weêr te krygen. Hier in zal gewis niet getreeden worden. Ik ben met deezen uitflag wonder in myn' fchik; laat het met Ferdiner gaan zo als het wil. Om u, voor den vuist, myne gedachten të zeggen , verwacht ik niet het geen gy denkt: tenminftehebikhet geen gefchied is, in die verwachting' niet gedaan. Toen waarlyk was de verzoening nog verre te zoeken. Louife is een onaartig meisje ; zeg haar dat uic myn' naam, of ze gelyk of ongelyk hebbe : en draag gy maar zorg Lot, en dat zo fpoedig als gy kunt, dat gy reisvaardig wordt. Als gy ziet, dat Ba de  2o GESCHIEDENIS van de zaak op de lange baan wordt geichooven, wasrom wilt gy dan het einde daar van zo wel niet te Farmbull als te Hamburg afwachten ? Arm wicht, gy befchuldigt anderen, en zyt toch even zo fterk van de liefde voor het ftadleeven aangeftooken als ééne van haar. ZESDE BRIEF, Charlotte aan Julie. Hamburg den 7 November. Den a deezer gaf uw vader my uw' brief; fints zyn wy hier altyd in beweeging'. Dat is hier €ene vreugde, en een ophef; even als over een' verlooren' en wedergevonden' zoon! Wy hebben, zo veel wy zyn , den aangenaamften dag doorgebragt in den tuin van Ferdiner. Uw vader, de Heer Farber, zyne vrouw, Feldheim, Henriette, Louife en ik wy waren ongemeen te vrede: een bewys dat het genoegen meer van 't gezelfchap dan van het jaargety', of van het weêr afhangt.. Morgen gaat uw vader te rug. Ik verwacht hem ftraks hier, om, in zyn gezelfchap, by eenige kooplieden, rond te ryden; dus kunt ge ligt denken, dat wy niet Hechts voor de mannen alleen zullen koopen. By Louife heb ik de boodfchap befleld, die gy my voor haar gegeeven hebt; en zelfs veel nadrukkelyker. Zy zal by haare wederkomst, zegt zy, alles weêr goed maaken. Ik drong haar, dat zy met den Heer Wolmer zou vertrekken: want het voorwendfel met.  KAREL FERDINER. 21 met 'den Heer' Thomas, was maar voor de leus. Zy wierd wat onthutst; nochtans verzekerde zy my, dat ze brieven van hem verwachtte. Dus was 'er niets anders op, als gy toch een van ons beiden hebben moet, dat ik my reisvaardig maakte ; en dat was juist het geen ik van harte wensch! 't Is ondcrtusfchen jammer, dat ik den veertienden noodzaaklyk weêr hier moet zyn. Moet, ja hier toe verbindt myn voogd my wel uitdrukkelyk: gevolg. Ivk moet gy u in de bekommering zetten my weêr hier te leveren; en die moeite wordt door vier dagen niet beloond. Daar is reeds de koets! Ik kan deeze reis niet meer fchryven. — Ons gansch gezelfchap eet deezen middag by Farber; dus kom ik voor den avond niet weêr te huis. — O! Julie! ö"! waart gy hier ! Daar gaf ik wat om; hy had u al gezien. •* * * Daar ben ik nog eens weêr! uw vader blyft nog twee dagen langer. Lieve meid, wist gy 'er de reden van! Wel wat zoudt ge zeggen, als hy Ferdiner meêbragt ? Ja 't is zo! Ferdiner konde noch morgen noch overmorgen ; en dit deed den Heer Wolmer befluiten, zo lange te blyvcn. Dit zeide hy my in de koets; en dit geheim brandde my zo op het hart', dat ik my eerst naar huis moest laaten brengen; om het u te fchryven. Ik zend u nu deezen brief, welken uw vader anders zou meê genomen hebben, met de post van heden; want weeten moet gy het, en dat om veele redenen; B 3 voor  22 GESCHIEDENIS van vooreerst, opdat het u langer deugd doe; dan, dat gy tyd wint, om u voor te bereiden, om op zyn' fmaak te denken, om uw' opfchik daar naar te kiezen , om uwe gedachten by een te raapen; om de nodige fchikkingen tot veroveringen te maaken, om — — maar wat weet ik het, waar toe gy dit'naricht al gebruiken wilt? — 'tSpyt my maar, dat ik in die belangryke oogenblikken niet zal tegenwoordig zyn. 't Is wel waar, dat het u liever zou weezen, geene getuigen daar by te zieu : maar daar 'er echter de een of de ander den neus toch by zal hebben; zoudt gy my, geloof ik, liever zien dan Sara, die toch voor Dankivart is. Deeze zal in den weg zyn en verwarring maaken; en dat kon traanen kosten. Ik zou u alleen maar wat plaagen, en daar kan men nog met een gekleurd wangetje afkomen; op deeze wyze is men, behalve dat, niet ongaarne geplaagd. Wel! wat mag Louife te beveelen hebben ? -— Raad het eens? zy wil van de reis zyn. Als het om Ferdiner ware? Maar zy fcheen nog niet te weeten, dat hy meê zou gaan. „ Myne les heeft alzo gevat ? Dat is my lief. }, Maar, myn goede kind, nu komt ge weêr te laat. „ De plaatfen zyn al befproken". „Zo?" „ En door beter vracht, dan wy met ons beiden „ zyn; dat kan ik u verzekeren, 't Is een gezel- fchap, dat Julie even zo welkom zal weezen „ als de Heer Thomas; 't zy zonder nadeel van den „ goedsn man gezegd, aan u kan zyn. „ Mx>g!yk neen"? ,, Mooglyk ja! — zegmyeerft, wien gy meent". „ Den Heer Ferdiner"! „ Juist  KAREL FERDINER. *3 , Juist die! die heeft het befluit genomen, onze „plaats te vertreeden; en ik ben 'er borg voor, dat ,, hy 't rykelyk kan doen ■ ". Dit was een gedeelte van ons gcfprek. Nu heb ik myn hart verligt, fluit myn' brief, Rap met Louife in de koets en ryd naar ons gezelfchap. ZEVENDE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 18. November J7> isteren kwam ik van Farmbull te rug- Daarüit vJkunt gy ligt opmaaken, dat de verzoening geïchied is. Zou ik nu op den weg zyn, om weder te vinden het geen ik verlooren heb ? 't Is zeker .niet onmooglyk: wie kan de omwentelingen, welken in zyne gedachten en neigingen ontftaan zullen, toch vooraf weeten ? Maar volgens de tegenwoordige gefteldheid van myn hart kan ik het niet denken. Dit uitgenomen, is alles naar uw'wensch. Naauwlyks had myn oom myn brief; of hy vloog naar Hamburg; ommy zyn antwoord door eene omarming te geeven. Geene aandoening kon aangenaamer voor my weezen. Ik heb den man altoos lief gehad: en juist moest het de oorzaak zyn, welke u bekendis, die mymet hem kon doen brecken. In deeze verzoening gedroeg hy zich met zyne gewoone edelmoedigheid. Hy wilde volftrekt niet toelaaten, dat ik myne dankbetuigingen voor zyne moeite herhaalde; fprak geen B 4 woord  24 GESCHIEDENIS vak woord van het voorgevallene, en als 'er aanleiding toe voorkwam, wendde hy het gefprek daar van af; zelfs vermydde hy elke dubbelzinnige uitdrukking; met één woord hy wilde my toonen, dat hy onzeonéénigheid ten eenemaal uit zyne gedachten gebaiv nen had. Hy kwam my met opene armen tegen. „ Gymaaktmy befcbaamd, myn waarde oom!—" Ook was ik het waarlyk: want ik ben niet in ftaat anders te fpreeken, dan ik denk; zo ben ik menigwerf geflraft, wanneer eene ingebeelde beleediging myne ligt geraakte gevoeligheid in beweeging had gebragt; en altyd nam ik my voor, my zorgvuldig daar voor te hoeden; maar het ongeluk by zulke voorneemens is, dat diergelyke gevallen ons altoos toefchyncn van een' anderen aart te weezen , en dat elke omftandigheid, op haar zelve aangemerkt, ook met haare eigene evenredigheid, betrekkingen en toevalligheden wordt in acht genoomen. Dan wil men eerst nog dit, dan weer wat anders afzien. Men weet niet, wat 'er volgen zal; men zou zich niet gaarne te zeer vernederen; en zo laat men of alles blyven, of wel, men laat zich door de grootmoedigheid van zyn' wederftreever voorkomen. — Maar ik raak van myn gefprek af. ,, Gy maakt my be„ fchaamd, myn waarde oom", zeide ik, terwyl hy my tegen zyne borst drukte. „ Dit is evenwel „ myn oogmerk niet", hervatte de goede man. j, Ik wenschte maar, dat ik den zoon alle die liefde kon betuigen, welke ik den vader heb toegedraaid gen", s, Dat is te grootmoedig''! „ Neen  KAREL FERDINER. 25 „ Neen 'tis geene grootmoedigheid ; 5t is liefde en „ anders niet en 't zal ook niet anders zyn". „ Die zou ik nog kunnen erkennen, als het met 3, wederliefde alleen gefchieden kon". „ Waarmeê toch anders, myn lieve Karei! Moet „ niet alles met gelyke munt betaald worden ? En' ,, is liefde voor liefde niet de eenige deugdelyke be- 3, taaling? Ik twyfel niet, of wy zullen altoos 3, zulk eene goede rekening houden. — Wel nu, hoe vaart ge? — Kunt ge u wel zo voort in den „ arbeid fchikken? 3, Gy hebt hem my ten minste voorde helft verligt.., „ Uwe goedheid"! „ Dat was myn tydverdryf, ,, als ik te Hamburg was en niets te doen had". —• 3, Gryp het nu maar zo driftig niet aan! Niet alles ,, op eene reis, maar 't een voor en3t ander na. Als 3, gy maar een goed begin gemaakt hebt, dan rust „ eens weer een dagje of wat uit. Dat kunt ge best ,, te Farmbull doen. Wel dat ge met my gingt? „ Wat zegt gy daar van ? Ik kan het behalve dat voor- uit zien, dat gy nog veel te vraagen zult hebben waarop niemand beter kan antwoorden dan ik — ", Zie daar een gedeelte van ons gefprek; ik zend het u, om u den aart van dien man te doen kennen, en hoe het toekwam dat ik naar Farmbull ging. Hy herhaalde de noodiging , en bleef, mynenthalve, langer te Hamburg, dan hy eerst willens was. Ik kon het hem niet afflaan. 't Is my even zo onmooglyk, eene verplichting fchuldig te blyven , als my het eerst te verootmoedigen voor dien geenen, welke my beB 5 lee,  =6 GESCHIEDENIS vak lecdigd heeft. Ik ging alzo meê en bleef 'er acht dagen. „ En Julie " P Deeze heeft myne verwachting overtroffen, 't Is juist geene van de eerfte fchoonheden: maar zy heeft alles wat aantrekkelyk en beminnenswaardig maakt; eene fraaije leest, "eene leevendigheid en eene meenigte van die onfchuldige bekoorlykheden en die vnendelykheid, welke in een hart, dat niet voorïngenoomen is door een ander voorwerp, zelden zullen feil flaan; dat alles zeg ik, heeft ze. Wilt ge meer weeten ? Ik zie haar met het leevendigfte genoegen. Veele overéénkomst in de geftalte, in de manieren en, zou ik my ook bedriegen ? in fommige trekken van het weezen. O! myn vriend, ik wenfchte, dat ik zo wel niet had kunnen vergelyken. Gy ziet, hoe vlug myn geest by aanhoudendheid is, om verbeeldingen op te raapen, welken my al het genot van het goed, dat ik tegenwoordig fmaak, bederven. Ik ben zo gerust van Farmbull niet te rug gekomen als ik 'er naar toe ging: en evenwel bemin ik die plaats, daar ik myne onrust heb van daan gehaald. Zo is het, denk ik, met elke drift gelegen. Kan ze afneeraen, wanneer juist datgeen , welk haar moest uitroeijen, haar tot voedfel verftrekt? —■ Ik heb myne toevlucht weder tot de bezigheden genomen: maar ik kan my, dit ongeacht, van die ongerustheid niet ontdaan —-. Leuenhain heeft nog niet gefchréeven ? — ACHT.  KAREL FERDINER. 2? ACHTSTE BRIEF. Chaelotte aan Julie. Hamburg den 28 November. Gy hebt het dan ook gemerkt, dat Ferdiner zo vrolyk niet is, als te vooren, en dat hy by wy. Ien in gedachten zit? Henriette zegt het ook; en my dunkt het, dat ik het mede kan gewaar worden. Maar ik dacht het zou wel over gaan , als hy u maar eens had weêr gezien. Wie weet ondertus- fchen of wy ons, de eene zo wel als de andere, niet vergisfen omtrent de oorzaak ? veelligt is ze gewenschter, dan wy ons verbeelden. Was Dankwart by geval ook daar, of kon Ferdiner van zyne oogmerken ook iets gehoord, of gemerkt, of gegist hebben? Ik weet niet, hoe ik het zeggen zal. De vryers, myne lieve Julie, hebben, zegt men, fcherper zintuigen, dan wy.overige, met zintuigen begaafde, fchepfelen! Louife is waarlyk een los, een leevendig, ja 't is een aandoenelyk meisje. Dat ze gaarne behaagen wil, is veelligt een gebrek van onze kunne, waar over wy vrouwen ons niet zo zeer durven gehoond achten. En als het nu evenwel een Ferdiner is —, myn lieve kind, wie kan dan ook zo geheel ongevoelig zyn ? Maar hebt ge het wel recht ? Ik zou 'er al weêr myne erfenis onder verzetten, dat gy zo wat voelt, 't geen men minnenyd noemt: en zo —— zo onverwacht en zo erg was het juist niet. Uw brief is zo vol van die kleine trekken, dat ik, zo ik dee.  n 28 GESCHIEDENIS van deeze drift, uit het geen ik gehoord en geleezen heb, beöordeelen kan, datik,zegik, Ferdiner gduk wensch. Ja geluk, ik haal myne woorden niet weêr m den hals; want ik weet voorzeker, dat men dien alleen maar geluk wenscht, die het geen hem bejegent voor een geluk houdt. By voorraad heeft hv * zo veel goeds van u gezegd, als hem nog ooit, dat ik weet, van een vrouwsperfoon ontvallen is. Laat gyden tyd maar geworden. Wat gy wyders nog doen kunt, om een weinig by tedraagen? — Doch dat inogt te veel fmaaken naar het geen de Franfchen Coquetterie, en wy minneftreeken, noemen: dat is, zo veel ik 'er van verfta, die kunstgreep, waardoor men een' minnaar, die men niet meent, aanhitst, om een' anderen , dien men gunftig is , tot - eene fpoedigere verklaaring te brengen. Maar gy kunt hem , zonder gevaar , aan zulken overlaaten , die diergelykc byhulp denken noodig te hebben. Inmiddels had ik gaarne, dat hy de oogmerken van Dankzvart geraaóen hadde; en was ik daar geweest, ik weet heel wel wat ik zou gedaan hebben. Wat hier gefchieden kan, zal ik niet nalaaten te doen; of gy het my verbiedt of niet. Die afftand van uw' oom Thomas erfenis heeft my van harte gefmaakt. Edelmoedig meisje! gy moet, ja gy moet 'er voor beloond worden , hoe minder gy het ook in de verwachting van eenige vergelding gedaan hebt; en let 'er op, of het zo niet gebeuren zal, als uw oom het wenscht; offchoon gy ook zyne onderrichting niet volgt. Henriette meent dat het uwe beurt is, te antwoorden ; maar 't zou de eerfte reis niet zyn, dat ze zich m i  KAREL FERDINER, £'9 in dit Ruk vergiste Met een woord zy is de vlyrigfte fchryffter niet; maar ik zal haar de rekening maaken; zo ras als ik ze weder zie. — Aan myne erfenis mag ik haast niet meer denken. Ik heb den geltelden dag van handeling met geduld afgewacht, en 't is wêêr. niets! Ik mag u met die kleinigheden niet ophouden. Ik geloof, dat ik myn aandeel zal verkoop en ; onder de boêlredders is 'er ligt één, die het voor de helft aankoopt, of wel ik geef volmagt aan een' ander', begeef my op het pad en wacht den uitflag af te Farmbull. NEGENDE BRIEF. Feediner aan Eduards. Hamburg den 16 December. Ik heb een' brief van Leonoor ontvangen, die my ongerust maakt. Zy fchynt nog alles'te hoopen en geene onzekerheid te vermoeden. Ten minUe fpreekt ze met een vertrouwen op haare verwachting, welke niemand hebben kan, die niet verzekerd is van eene volkomene onfchuld. Heefc ze dan aan de omftandigheden van den tyd haarer bevalling niet gedacht, die toch alles beflisfen zal; of beeldt ze zich in, dat men veelligt daar op geen acht zal geeven? Zulke dingen, dunkt my, laaten zich niet hoopen. Hadde ik my zo verre niet ingelaaten! Maar nu het zo is, moet ik ten minfte tyd hebben, om te overleggen, welke zyde ik kiezen zal. Dit zie ik wel  5° GESCHIEDENIS vaw wel vooruit, dat het geen zy verwacht niet zal ge» beuren. Zy meldt my, dat zy myne terugkomst van u verftaan heeft, en verlangt een mondgefprek: en dit is juist het geen ik zoek te myden. Zo lange zy deeze hoop nog niet heeft opgejeeven, weet ik niet, wat ik haar belooven konne^ Offchoon ik ookvoorönderflej, dat zconfchuldigis; zo is die zaak toch al te oudbakken! De twyfeling en hef mistrouwen omtrent dit mensen hebben by my te diepe wortelen gefchooten! Veele omftandigheden en verbintenisfen hebben eene zo verfchillende omwenteling gemaakt.' En hoe onbeftendig zyn de neigingen en driften der menfehen! -— Wie kan zich verbinden tot iets, 't geen van zulke onzekere en wankelbaare zaaken afhangt? Maar haare onfchuld laat -zich niet ligt vermoeden: en wat kan ze dan met billykheid verwachten , boven hetgeen ik haar betaal? Ik wilde maar, en dat zou my het liefst weezen, dat al hetgeen zy doet kunstgreepen waren, om zich het jaargeld voor het toekomende te verzekeren en eens vooral een vast deel gelds daar voor te neemen. Dit was voor beide zyden de beste uithV van zaaken en, zo veel ik zie, de billykfte voor de eene en de zekerfle voor de andere. Ik moet echter vooraf weeten hoe veel ze vordere; waart gy zo goed , myn lieve vriend, dit eens te ondertasten! Het zou geen' fchik hebben, dat ik het cieed. Ik heb haar geantwoord, dat, aan de eene zyde, myne bezigheden my vooreerst niet toelieten, haar in Gehrfen te zien, en dat, aan de andere zyde, de Hechte wegen en het ruuwe weder haar de reis naar Ham  KA REL FERDINER. 31 Hamburg te bczwaarlyk zouden maaken. Luister, myn vriend! ik zoek flechts uifctM. Ik moet eerst de brieven van myn' neef naarzien en alle de omftandigheden. onderzoeken ; en waar zal ik den tyd en het geduld daartoe van daan haaien? Myne bezigheden beginnen my, behalve dat, al onaangenaam te worden. Het kan toch op den duur niet lukken te.' en heug en meug aan te arbeiden en de krachten te willen infpannen, om te werken aan zaaken, waarvoor wy geen geneegenheid hebben; omdat derzei ver oogmerken het hart geen aandeel verfpreeken! Ach! als ik dit voel en my voor cogen ftel, dat ik deezen fteen alleen maar heen en weêr rol uit verdriet, en myne krachten wcrkelyk verfpil in ontwerpen van winst, die alle hunne waarde verliezen, nu my de hoop ontftaat, dat ik ze naar mynen wensch kan gebruiken, ja dat ik my afwerk in zaaken, waarin ik geen oogmerk zie voor zulken, voor welken het hart klopt, —■ Ach myn lieve Eduards! dan word ik balöorig. Waartoe dient het, als het. hart verfmagt? Wanneer geen uitzicht op een beloonend toekomende, wanneer de overvloeijendfte inkomsten, welken ik my van de gelukkigfte poogingen kan voorftellen , geene aanmoediging geeven, noch gewigt daaraan by zetten, en al immer dé vraag overblyft: waartoe dit alles ? — Tegen het einde van 't jaar verwacht ik echter eene aangenaame omwenteling. Myn oom laat my weeten, dat hy met Julie de kersdagen te Hamburg wil doorbrengen en fchynt te verwachten, dat ik hem dan weder naar Farmbull geleide ? ft Is ten minfte eene verkwikking, een rustpunt. Zo van de eene  32 GESCHIEDENIS van ne verandering naar de andere te kruipen, kan toch, in vergeiyking van de onophoudelyke flaaverny van zo veele duizenden, die zonder tusfchenpoozen ia 't juk gaan, geen ongelukkig leeven heeten. TIENDE BRIEF, Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 20 December. Dat kan langer met de bezigheden niet lukken! Ik moet myn flakkenhuis afleggen; om my dat omkruipen, op Gods aardbodem, zo niet ligter,ten minfle, minder verdrietelyk en gevaarlyk te maaken ! 't Is zo zeer niet uit een' tegenzin in den arbeid , of uit eene geneegenheid voor het ledig gaan, maar 't is uit een' tegenzin in zulk een' arbeid , daar ik geen hart voor heb. Ik wil in fleengroeven werken, in 't zweet myns aanfehyns een' boom omverre hakken, welks vlam my verwarmen kan, of het land bouwen, 't geen my voedt; dat wil ik dan met al myn hart doen, en ik zal my gelukkig fchatten; maar voor den koophandel ben ik niet gemaakt. Die liefde tot de rykdommen (kyk eens met my in den boezem van een' koopman) waarmede elke gedachte en elke neiging gevoed zyn, die elke daad moet fpannen en richten, elk oogmerk zyn' jurken zwaaij geeven; die geest, zo gefleepen op voorzeggingen van winst en voordeel; dat valkenoog, om die beflisfende oogenblikken gewaar te worden; die wikkende befpiegelingmet opgefperde neusgaten; die  KA REL FERDINER. 35 die geen buit in het half waereldrond laat ontfnappen en die denkbeelden, welken zich om den naam van eerlykheid en van menfchenliefde zo weinig bekommeren; niets van dit alles heb ik van myn' vader geërfd ; en als gy dat niet hebt, dan keert het fnood geluk uwer eenvoudigheid den rug toe. Ieder bedrieger vat ons by de zwakke zyde van ons vertrouwen op zyn goed gezicht, of van ons mededoogen; en dan blyft 'er geen andere weg voor ons overig, om wys te worden, dan die, waar op men altyd te laat komt, en wat weg is dat? fchade. Een oprecht man , I die van harte gaarne dienst doet, heeft zyne eigene vreugde, die anderen niet hebben : maar, myn lieve Eduards, hy heeft ook daarentegen inwendig verdriet en aandoening; wanneer hy met al zyn goeddoen de fpot van de fnoode onbefchaamdheid wordt. ó Gy deugdzaame man, die u, met zo veel gedulds en toegeevendheids, omtrent de gebreken der menlchen , met zulk eene yverige geneegenheid voor dien hevigen afkeer van onrechtvaardigheid , van fnoode ftreeken en van bedrog aan uw' naasten verbonden hebt, die niet het verlies, maar de ongerechtigheid van het bedrog tienvoudig gewaar wordt, hoe zyt gy gefteld, als gy van alle kanten, waar gy dank en vergelding moest verwachten., wordt beknibbeld, verrasten bedroogen?Hoefmaakt het u ,. als gy hen , die het openbaar recht bedie* nen, niet dan fchoorvoetende om vergoeding vraagt, en dan gewaar wordt, wat het kost, dat blinde wyf met haar zwaard en fchaal het gulzig keelgat te vullen ? als 'gy uwe gal op 't laatfte nog moet opkrop- I. deel. C pen,  34 GESCHIEDENIS vait pen, het verlies drievoudig draagen en by dit alles zien hoe de fnoode bedrieger, onder de befcherming van bevoorrechte beurfefnyders , de tong uitfieekt en zagtjes wegfluipt? Zeg my, alsgy dat alles igewaar wordt en ziet, hoe kunt gy u dan bedwingen, uwe trouwelooze medemenfehen harteJyk te verachten? Ja, vat ge het befluit niet, alles wat u nog van uw vaderlyk goed door die roovers gelaaten is, van zyne plaats te fcheuren, en uit die brokken, ergens aan een* eenzaamen, maar zaliger' oord u eene kleine hut te bouwen? —^ Gisteren en van daag — maar het hoofd ftaat 'ér my niet naar om meer te fchryven. ELFDE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 21 December. Men moet raazend worden, als men de ondankbaarheid en de trouwloosheid der menfchen befchouwt! Gy zoudt verftomd ftaan, myn lieve Eduards, als ik u uit myne boeken de fommen optelde, welken de menschlievendheid myn' vader heeft doen verliezen. Voorzichtigheid, voorzichtigheid! roepen die Heeren, die dit Huk beter begrypen. Maar tien van hen famen genomen hebben, op verre na, zo veel van die zo noodige hoedaanigheid niet bezeeten als myn vader; doch het was hunne hartvochtigheid die hem ontbrak. By dit verlies kwam, deeiser dagen, een ander, 't welk  ■KAREL FERDINER. 35 welk in vergelykinge van de voorige fommen maar eene kleinigheid is; doch, even deeze kleinigheid zal my veelligt het hart afknaagen 1 ó! myn vriend! gy weet niet, in welken graad die rampzalige liefde tot het geld de menfchen ondankbaar, ja onrechtvaardig en godloos maakt! Maar ook de tyden, de wetten en de handhaaving der wetten werken, hun in de hand! Een zeker mensch, dien myn vader wel gedaan had, verliet .ons, nadat hy vier jaaren by ons op t kantoor was geweest, onder voorwendfel, dat hy zyn eigen geluk wilde beproeven; hy had een goed getal luiden , waarmede wy handelden, tot zich getrokken, wierd een koopman in de nabuurfchap en deed een redelyk goed huuwelyk: Myn vader, die hem geneegen was, bleef met hem, om hem beter voort te helpen, in zekere gemeenfchap, en hielp hem, van tyd tot tyd, doch telkens na voorgaande overéénkomst, met wisfels van zyne hand ; welken hem altoos op den tyd in rekening vergoed wierden. Dit kon, na het overlyden van mynJ vader, welk onverwacht voorviel, niet meer lukken. Hy raakte in verlegenheid, en redde zich , door eene valfche wisfel, welke in betaaling van waaren, voordat hy andere ontvangen konde, naar Amfieldam ging, en door het kantoor, waarmede wy handelden, betaald wierd, in 't vertrouwen dat myn vader die wisfel getrokken had ; zo als de ondertekening toonde. Dit kantoor, ondertusfchen geloovende in voorfchot te zyn, zond my, kort na myne eerfte wederkomst uit Amfieldam, een naricht , dat men de betaaling daarvan door eene wisfel op ons ia Hatnburg getrokC 2 ken,  3 gen konde redden, bewees, dat hy door en door een flecht kaerel was; maar die het hart nu zo geplaatst heeft!'— Myn lieve vriend, ik geef gaarne wat aan den armen en ik kan dulden, dat de werkman, die drie kinderen te bezorgen heeft, my ook driemaal aanfchryve. Zo verfchoon ik ook de kinderen van deezen vader, neem van hem eene erkentenis'op acht maanden en betaal de. wisfel ; doch met die voorzorge, dat ik my de valfche wisfel laat overzenden. Die acht maanden verloopen, geduurendemyne reis.  K A REL FERDINER. reis. Myn oom wordt om uitftel verzocht en laat fcem tyd, totdat ik wederkom. Ik laat hem aanmaanen; alweer een verzoek om uitftel voor drie weeken Hechts. Ik wacht van den eenen tyd tot den anderen. De vent bemerkt en misbruikt myne goedhartigheid ; gaat van goede -tot trotfche woorden , van beleefdheid tot gekfeheeren en tot onbefchoftheid over; en op het laatst verneem ik,~ dat hy al het uitftel, welk myn geduld hem gegeeven had, Hechts had gebruikt om zyne zaaken in 't net te brengen. Met één woord, hy heeft nu aangehouden orh zyn' boedel te mogen overgeeven; welk hem liet barmhartig gerecht gaarne heeft toegeftaan. ,,Ik liet den fchurk by dén kop vatten", zeggen ze ■allen die deeze zaak hooren. Maar, lieve Eduards, daar 'zo veele fchurken gaan, ryden en vaaren, wat maakt net daar, dat 'er een meer of minder ga? — Als de Rechtsgodin eeden voor gangbaare munt en voor middelen laat gelden om zich van zyne fchulden te ontlasten; als zy een gedeelte van haar vermogen tot een' prys ftelt op den meineed; als zy haare armen moederlyk uitbreidt, om den geweetenloozeni die zwecren kan wat hy dan moet zweeren, tegen 'haaren boezem te houden en te befchermen; wanneer zy haare rekening daar by vindt, het kantoor van den bedrieglyken bankbreeker na te veegen; alwaar door byzondere fchikkingen gemeenlyk zo veel gevonden wordt, als de gerichtskosten bedraajen; al« zymèt eene fchaamtelooze gelaatenheid, al wat u en my behoort, door haare gerechtsbedienden laat oppakken , en den verwoedden fchuldëifcher voor 'het ledig vertrek laat blaffen; als — Ik kon dit C 3 Huk,  38 GESCHIEDENIS van ftuk, als ik wilde eene myl lang uitrekken. Goe-, den nacht myn lieve vriend, zo het ook juist nu by u tyd van flaapen is. TWAALFDE BRIEF. Ferdiner aan Eduards, Hamburg den 28 December. Zo als ik onlangs dacht, is het gebeurd; zy zyn beiden hier, Myn oom heeft zyn eerst ontwerp nog niet opgegeeven; hy fchynt zich veel meer in zyne hoop op my te verfterken. Dit blykt aan alles; zich te verbergen of iets te verbergen van zyn gemoed, dat ftrydt tegen zyn aart. Hierïn heeft hy eenmaal een gedeelte van zyn gelukzaligheid gefteld, dat hy verzekerd zy, dat de goederen van beide Huizen in gemeenfehap bchooren aan de twee, die hy lief heeft; en alle zyne wenfehen zouden vervuld zyn, indien onze neigingen met zyne oogmerken overéénftemden. De overgang van wenfehen tot hoopen is niet moeijelyk; en die maar hoopt is al half op weg om te verwachten; hy verklaart alles naar dien kant, en overreedt zich ras van de zekerheid. Ik verwonder my niet, dat een verftandig man onder deeze maaling, in zo menig een vertrouw, Jyk en vrolyk oogenblik, wanneer het hart eene reet te meer open heeft, zich van zyne natuurlyke oprechtheid laat verrasfen en zo de innigfte gedachten en gevoe'ens over de tong laat rollen ? Zeker myn oom is in dit geval. Menig eene bande.  KA REL FERDINER. 29 deling, menig eene uitdrukking, welke eenen vader, die minder oprecht en die, naar den zin die 'er de waereld aan geeft, fchranderer is dan myn oom, niet zouden ontfnappen, overtuigen my, dat hy aan de vervulling van zyne verwachting niet twyfelt. Dit brengt Julie. niet zelden in verlegenheid, en zou my in nog grootere verwarring brengen, als ze die onbedachtheid van haar' vader niet zo verftandig wist te verbeteren. En de uitwerking daar van is, dat ze zich meer ingetoogen houdt, om van haare zyde aan de weivoegzaamheid weder te geeven 't geen haar vader haar ontnomen heeft. Deeze toeftand is ten uiterfte moeijclyk: maar haar gansch gedrag is een voorbeeld van betaamelykheid. Hoe veele meisjes zouden in zulk een geval haare verlegenheid ontdekken ! Anderen weêr zouden ftyf en gedwongen weezen , wêer anderen zouden haare waardigheid vergeeten; en de meesten zouden veelligt met een blaakend harte geene andere rol, dan die van eene koele vryster weeten te fpeelen. A4aar zy, zy blyft altyd in denzelfden Raat; zy neemt haare waardigheid in acht en doet een zekeren afftand voelen in dat zelfde oogcnblik, waar in zy de meeste gevalligheid en toenadering doet blyken. Zy is altoos openhartig met bevalligheid en ingetoogen zonder den minften dwang. Met één woord, zy fchynt niets in haar harte te vinden, wat ze vreezen zou te laaten blyken, en aan de andere zyde ook niet te weeten of te merken, wat baar vader wenscht en ontdekt. Eene volmaaktheid, zo ongemeen als deeze , heeft, dit kan ik niet ontveinzen, myne hoogachting voor haar zeer doen aangroeijcn. By deeze voegt C 4 zich  4D GESCHIED E-N IS van zich een gevoelen van erkentenisfe en een allerhar^ telykfte eerbied. Ik moet hier een zeker voorval wat uitvoeriger vernaaien. Myn oom Thomas was zeer misnoegd op my, toen ik voor de tweede maal door Amfteldam trok. Dit reizen, waarover ik reeds met den vader van Julie in onmin was geraakt, mishaagde hem even zo zeer als deezen. Wy raakten deswegen in woorden. De man is haastig; hy buldert, en zet, als alle ryke luiden, die geen grooter belang fchynen te kennen dan rykdom, te veelgewigtsop beweeggronden, die van daar genomen worden. Hy gaf my te verftaan, dat ik myn' naam, zo als hy zich uitdrukte, te vergeefs in zynen uiterften will' zou zoeken, en dus Julietje al zyn goed zou hebben. Mooglyk waren de uitdrukkingen in myn antwoord wat te ftèrk ; maar ik kon my niet weêrhouden hem te zeggen, dat dit juist het middel was, om my in myne voorneemens te bevestigen. Hy liet my gaan, met het antwoord dat myne hoofdigheid my berouwen zoude. Sints heb ik van myn' neef vernomen, dat hy het affchrift van zynen uiterften will', waarby Julie tot eenige erfgenaamc is verklaard, aan haarzelve had overgezonden. Ik beken, om dat hy myn oom is, had ik hem na dien tyd moeten fchryven: maar het denkbeeld , hoe ligt hy eene beleefdheid voor de uitwerking van zyne bedreiging konde aanzien, was te leevendig ; zodat ik niet op my verkrygen kon , door eenige handeling, hoegenaamd, dit vermoeden by hem te verwekken. Oordeel nu over myne verwondering, wanneer ik voor eenige dagen een' brief van hem ontving, waarin  K A R E L- FERDINER. 41 fcy my bekend 'maakte,1, dat hy my tot zyn5 erfgenaam had verklaard! Hy zegt niet wat'hem tot deeze verandering van zyne gedachten bewogen had; doch hy heeft zo weinig het geheim, als de uitdrukking zo volkomen in zyn magt gehad, dat hy my laat vermoeden, dat Julie geweigerd heeft, dat gefchenk aan te neemen en hem overreed, om my als den naasten erfgenaam in haare plaats' te Rellen. Op het oogenblik heb ik hem geantwoord, dat ik niet van my kon verkrygen, Julie, die, zo als my bekend was, reeds, door het affchrift van zynen uitterRen will', in 't bezit was, van deeze haare wel verdiende voortrekking, te berooven. 't Was my erfdeels genoeg, als hy my Hechts van zyne liefde verzekerde: deeze zoude my het aangenaamst gefchenk weezen. Wat kon ik minder doen ? Het is befpotlyk, in het edele en grootmoedige achter te blyven , wanneer men de gelegenheid niet heeft om voor by te flreeven. Hoe kan ik onverfchillig blyven, als ik nadenk hoe Ril en hoe geheim Julie die zaak behandeld heeft, en die voorzichtigheid, welke zy deezen anders openhartigen man zo nadruklyk moet hebben aanbevolen , dat hy niets van het verhandelde tusfchen hem en haar gefchréeven heeft? Ik hoop hem nog te doen klappen. Waarlyk, myn vriend, ik voel, dat 'er myn harte aan gelegen is, dat myne vermoedens bewaarheid worden. C 5 DER-  42 GESCHIEDENIS vak DERTIENDE. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 2 January 1761. "pvan kruipen wy voor- dan achterüit; duizendmaal lefveranderen wy van weg en eindelyk komen wy toch juist op die plaats, daar de Hemel ons hebben wil. Wanneer wy ons nu .maar voorftellen, dat deeze ook de plaats is, die wy in 't oog hadden ; of wanneer onze neigingen en wenfehen zich maar met onzen toeftand veréénigen; met één woord, wanneer wy maar te vrede zyn; dan is het goed. Ik bevind my te Farmbull, myn vriend, en waarlyk ik heb, om voor dit verblyf geneegen te worden, op geen' beter' tyd daar heen kunnen gaan, dan in die luim , waarin gy my federd myn laatften gevonden hebt. Dit zyn juist de omftandigheden, welken ons zo allengskens in het fpoor moeten trekken , waarin wy met' vermaak en goedfehiks zullen voort loopen. Men kan niet beter ontvangen worden. Alles is voor my op de been en bezig. Alles ziet my naar de oogen ; of ik niet iets begeere. Alles fchynt het zich voor een' pligt te rekenen , my genoegen te geeven en zelfs geen' ander' te kennen, Vader en dochter. de twee juffers, die haar gezelfchap houden , ik meen Louife en Charlotie, knechts en meiden loopen in 't wed, om my in alles voor te komen, 't Is zeker een wellust, zo veele vergenoegde dienftvaardige menfehen te zien , die om ftryd bezig zyn, zich door de neigingen van hun goed hart het lee- vea  KAREL FERDINER. 43 ven cn het voldoen van anderen aangenaam te maaken. Eene enkele moet ik uitzonderen; zo zy in dit ge. val in aanmerking kan komen, naamelyk eene zekere nicht Sara; een mensch van veertig jaaren en fterk van de jicht aangetast. Myn oom heeft ze by zich genomen; niet alleen omdat ze van zyne maagfehap is, maar omdat ze , zieklyk cn onvermogend zynde, medelyden verwekte en onderfteuning noodig had; hoe weinig zy dezelve door eene méégaande geaartheid en vriendlykheid ook zoeke te erkennen. Men zou dit aan haare krankheid nog gaarne vergeeven; maar de dankbaarheid moest haar niet ontbreeken! Doch ik merk, dat het dikwyls gevaarlyker is, veel goeds dan veel kwaads te doen. Zielen van eene gemeene foort worden de aanhoudende weldaaden gewoon, en die gewoonte gaat, even als by de verjaaringen in rechten, in haare verbeelding' zeer gemakkelyk tot eenen fchuldigcn pligt over ; zy vergeetcn weldra dat zy weldaaden genieten ; en, even als de bedorvene kinderen, wanneer die in alles hunnen wil niet hebben kunnen, zynzy, door één eenig hinderlyk voorval, meer beleedigd, dan zy, door al het genooten goed verplicht waren. Julie fchikt zich, meteenverwonderenswaardiggc. duld, naar den eigenzinnigen aart van haare nicht: even alsof zy ten haaren opzichte ten éénemaal vergeeten wilde, dat zyde dochter van 't huis en de eenige erfgenaamc is van al hetgeen waarin men Sara zo goedhartig doet deelen, Sara moet dikwyls maanden lang het bedde of de kamer houden; cn dan komt die lieve meid weinig van haare zyde. Stel  44 GESCHIEDENIS va» Stel u, bid ik, eens voor het onderfcheid van jaaren , de verfchillende gemoedsgefteldheid van zieken en gezonden, het verfchil in de karakters, in de neigingen en in de zeden van die beiden; en dan «uit gy den graad van goedhartigheid en van liefde des naasten, wel!;en deeze fchoone ziel bezit, geraakkelyk kunnen afmeeten. 't Is my zeer onaangenaam, dat Sara juist nu haare toevallen heeft. Ons gezelfchap verliest daardoor den perfoon, dien ik my het meest aantrek; 't is wel waar, dat de twee anderen en vooral Louife, des te yverigervoor my zyn; maar ik voel dat geene van beiden de plaats van Julie kan vertreeden. Louife fchynt my dartel, mooglyk zou ik ze wispeltuurig kunnen noemen. Haar Thoma zal in 't kort op het beroep gaan preêken. Toen myn oom twyfelde, dat hem de Hemmen ontgaan zouden, waszy daar omtrent onverfchilliger dan het wel betaamde. Charlotte behoort onder die foort van vrouwen, welken, door de nadere kennis, immer meer aanwinnen. Ik heb veel vermaaks in haar onderhoud. Zy fchynt de zaak van het testament te weeten. Ik nam eens gelegenheid, daarvan te fpreeken, en betuigde myne verwondering, dat Julie die gift had geweigerd? „ Daar verwonder ik my niet over" zei ze, ,, als het haar aangebooden was, of wierde. „ Zy zou immers niet iets aanneemen, 't geen u naar „ alle rechten toebehoort". Ik antwoordde, dat tot alles, 't geen een ander recht had te fchenken, niemand gerechtigd was dan die geen , die 'er meê . befchonken wierd. „ Ik ben een arm meisje, j, hervatte zy, en voel, nu en dan, ook verzoc  .KAREL FERDINER. 45 „ king om wat ryker te weezen: maar daar toe zou' ,[ ik nimmer befluiten, om het voor een' naderen „ erfgenaam weg te grypen; en myne Julie, des „ ben ik verzekerd, zou het nog minder doen. „ Doch het geval" voegde zy'er by, „ zal niet ge„ beuren; dan moest uw oom wel wonderlykc in„ vallen hebben", hier meesmuilde zy zo nad'rukkelyk, dat ik dacht, nog eene vraag, en dan verneem ik gewis hetgeen ik gaarne wenschte te weeten. „ Op uw geweeten, zei ik, want 'er is my aangele„ gen; weet gy niet of Julie die aanbieding werk- „ lyk heeft afgeflaagen? ■ „ Vraagt gy my dat „ op myn geweeten ? dan moet ik u de waarheid ,„ zeggen j maar dan moet gy my tyd geeven, dat ik „ my naauwkeuriger kan onderrichten". Dit, ge-voegd by de trekken van haar weezen op dit oogenblik , was reeds overtuigend genoeg voor my. Dat goede Meisje heeft eene kleine erfenis gekreegen ; maar haare belangen moeten in geene goede handen zyn: want 'er komt geen einde van. Ik moet, als ik te huis kom, eens zien waar aan het hapere. VEERTIENDE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull den 8 January. Wat helpt het nu, dat wyhem hier hebben ? Julie zou een hoofdperfonaadje van ons gezelfchap zyn, en daar zit ze m aan Sara's bed te muffen als eene  4 ach! het is gansch wat anders dan 'er aan te denken. Het trof kwaalyk, dat gy juist op dien tyd te Hamburg kwaamt, toen ik even vertrokken was; en nu treft het niet minder kwaalyk, dat gy twee dagen vroeger wilt vertrekken, dan ik zal weder komen. Zo ontwyken zich vaak de goeden op het oogenblik, dat ze zich zoeken, 't Is by my even zo, of ik veel met u te fpreeken hadde: en ik doe wat ik kan, om uwe af weezendheid goed te maaken. Zo dikwyls als ik eenzaam ben, zyt gy aan myne ziele tegenwoordig. Waarlyk een doode, die geliefd is, word niet zo dikwerf door zynen overgebleevenen vriend, uit zyn graf te rug gevorderd, als ik uwe fchaduwe indaag, om voor my te verfchynen. Thans voel. ik. myn gebrek wel het meest. Ik heb u zo veel te zeggen, over zo veele zaaken met u te raadpleegen en ik zou, over zulks, gaarne vroeger van hier gaan, ware één dag my hier zo veel niet waard! Ik geloof nochtans, dat ik op my zeiven zo veel zou hebben kunnen verwinnen, om den negentienden over te komen; maar ik moet Loui/e meëneetnen, die nog eenige dagen by haare Moeder wil blyven,. en niet voor den 21. vertrekken kan. De Moeder wil ons, zelfs, verzeilen. Maar zy bevindt zich niet zo wel dat zy voor eerst reizen kan, vooral by die korte dagen, die ons noodzaaken een'nacht onder weg te blyven. Zyn u de uuren in Lubek niet even zo dierbaar? — En billyk moest gy uwe vaderftad meer beminnen — fchenk dan uwen vriend nog eene week. — Den 22. kom ik gewis over. Z Er  KAREL FERDINER. 53 ZEVENTIENDE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 23 January. Men moet zeker in deeze waereld veel leeren misfen: maar een vriend is voor de ziel geene geringer noodwendigheid dan het brood voor het ligchaam. Wist gy myn lieve Eduards, hoe ik verlangde u aan te treffen! — Myne eerfte vraag was, of gy nog in de ftad waart! Niemand wist het my te zeggen; derhalve zond ik aan 't huis van uwe zuster en bekwam, zo doende, nog een' brief van u. Ook hiervoor zeg ik u dank, myn dierbaare Eduards; en dat met dezelfde vierigheid als de inhoud van uw' brief aanduidt. De zaak van Leonoor, wees daar van verzekerd, wordt my door uwe aanbeveeling van vry meer belang en verkrygt meer recht om alles te vorderen wat de grensfen der billykheid niet' overfchrydt en met de.eifchen van de eer en van de omftandigheden overéénkomt. Ik vond een' brief van haar, die eenige dagen op my had liggen wachten. Hy is in groote drift' gefchréeven en bevat wenken die my opmerkend maaken. Mooglyk ben ik van de omftandigheden haarer bevalling verkeerd • onderrecht. Noch een klein geval van de reis, 't geen al zonderling is, en Louife een' ring kost; een verlies dat te herftellen is; daar het,; ais de omftandigheden flechts een weinig verfchillende waren geweest, onherftelbaar had kunnen worden. D 3 De  54 GESCHIEDENIS van De moeder van Louife durfde, wegens haare zwak* heïd, zich niet mede op reis begeeven; voornaamelyk in deeze korte dagen, die ons noodzaakten, een' nacht onder weg te blyven. Dus vertrokken wy met ons beiden. Nog maar twee mylen en een halve van Hamburg zynde, moesten wy afftappen , om 's nachts te pleisteren, en genoegen neemen met de herberg, die wy daar vonden. 'Er was een zindelyk kamertje voor Louife en een ander niet verre van dit af, voor my. » Te elf uur wensch ik haar een'goeden nacht, en ik leg my neder. Maar op een vreemd bedde zo ftraks niet kunnende inflaapen en nog wel een uur wakker blyvende hoor ik, dat 'er eene deur zagtjes wordt open gemaakt. Ik wil roepen, wie is daar? maar erïnner my de bangheid van Louife; waarmede Charlotte haar zo dikwyls geplaagd had. Veelen had dit ten minfte eenen flaapeloozen nacht kunnen veroorzaaken, maar by my verwekte het ftof tot lagchen. Ik riep alzo niet; leide myn oor in 't kusfen en fliep ook ras in. Een weinig na vier uuren in den morgen word ik wakker gemaakt, door een groot geraas 3 en tegelyk hoor ik myn' naam roepen, met eene benaauwde ftemm'. Daar verloopt eenige tyd voordat ikmy, uit myn diepen flaap konde wikkelen; en nogftietik, in 't opftaan, en hqlf ilaapend, een'ftoel om ver; ik loop tastende en voelende, en dus niet zonder gerucht te maaken, door eenen korten duisteren gang, die tusfchen de kamer van Louife en de myne was, en word niet gewaar waar ik ben voor dat ik aan haar bedde fta en voel , dat wy al zeer na by malkanderen zyn. Louife lag met de voetej van 't bed-  KA REL FERDINER. 55 bedde, en achter over op het zelve uitgeftrekt; als buiten haar zelve. Ik richt haar over end, én vraag wat haar is overgekomen ? zy omvatte my met angst en zei anders niet dan: o" Mynheer Ferdiner! In welk eenen wonderlyken toeftand lig ik hier! —• Ik wierd waarlyk verlegen echter breng ik haar fpoedig weder tot kennis; en ik voelde ondertusfchen, dat my eene 2eer koude lucht cp hét lyf van het venfter waaijde; dnt, toen ik 'er naar zag, wyd open Rond. Louife zei my, dat zy gehoord en gezien had, dat het van een mcnsch was open gemaakt. De ontwikkeling liep, om het maar kort te zeggen, op een' diefftal uit: want toen wy vervolgens rond keeken, was haar ring, die zy op de tafel aan het venfter gelegd had, geftolen. Na dit voorval wierd het: goede wkht geduurig rood en durfde het niet waargen de oogen op te Haan als ik haar aanzag — 't Was ondertusfchen de minde les die zy 'er uit trekken kon', dat zy in eene herberg met dingen van waarde wat omzichtiger moest zyn, dan ze deeze reis geweest was! Maar de grootfte voor haar was, dat zy nu leerde welke kwaade gevolgen uit de bangheid ofitftaan kunnen , en dat deeze zelve de deur opent aan dieven , waarönder 'er dikwyls kunnen zyn, die het by het fteelen van een' ring niet zouden laaten. Maar, gelukkig, zo als ik gezegd heb, ontbrak 'er voor haar eene omftandigheid in dit toeval, om haar van deeze waarheid volkomen te overtuigen. D 4 ACHT.  56 G E S C H I ED E Nf I *S vak ACHTTIENDE BRIEF, Ferdiner aan Eduards. Hamburg den i February. *p\e rechtsgeleerdheid geniet toch God lof! by' ons zulk een' byzonderen zegen, dat een Advo. kaat op zyne weetenfchap een' Heep kan voeren, trots een' Minister by den Nederfaxifchen kreits. Deeze inleiding verwondert u; niet waar ? Maarluister eens naar het volgend verhaal uit de Chronique fcandaleufe. Qa ). • De boedelzaak van C.harlotte loopt nu in het derde jaar over haare fchyven, en 't is het arme meisje niet mooglyk, door alle die bedenkingen, twyfelingen, ophelderingen, voorfchriften van rechten, gebruiken, voorzorgen en fpitsvindigheden, waarmede het geweeten der Heeren Rechtsgeleerden alle de groote wegen verfperd heeft, heen te dringen en aan haar goed te komen. Zy klaagde my, te Farmbull, haaren nood, en vertelde my zaaken, die my verdomd deeden ftaan. Haar was een paar Orliëtten, naar den nieuwften fmaak met brillonten gevat, voor uit gemaakt, Zy waardeert ze op vierduizend mark.. (*) Zo wierden zekere gedrukte geheimfchriften, of anecihtes, van het leeven van iodEwykXI. , genaamd , en naderhand figuurlyk de lastertaal van booze menfehen 'er mede bedoeld. Hier worden ze met zeer veel oordeel door den Heer Ferdiner gebruikt, om zich, als 't ware, te dekken tegen het vermoeden van kwa;d fpreeken. Vertaalsr.  KAREL FERDINER. 5 inaik.- Maar toen men den boedel naarzag, was die crfgift vcrdweenen, 't Is gevallig waarlyk. — Ik vroeg Charlotte of 'er geen Inventaris van de Testatrice voor handen was ? De huisgenooten, zei ze, verzekerden van ja; maar by het ontzegelen had men hem niet gevonden. Toen ik nu, na myne terugkomst van Farmbull, naar deeze zaak vernam, hoorde ik het volgende: Eene oude huisgenoote, welke by de overleedene veele jaaren gewoond en dezelve getrouw had gezelfchap gehouden, zwoer, dat 'er een Raat van den boedel was, die de overleedene met haar eigene hand gefchréeven had; en waarop, 8 dagen voor haar'dood, na eene overziening van alle zaaken, die voorhanden waren, al hetgeen men niet vond, wierd uitgeflrecken; dat zy dit, zo wel als de juweelen, niet alleen met haar eigene oogen gezien had, maar, dat zy en dien Raat en de juweelen, in 't byzyn van eene meid en een' knecht in -een vak van een binnenlaade van 't kabinet .had gelegd; dat zy dat vak en vervolgens het kabinet wel had geflooten en de Reutels aan de zieke zelve had overgegeeven; dat deeze de Reutels in haare beugeltas had geRoken en ze onder haar hoofd kusfen had gelegd. De vrouw befchryft de Orlictten, het kistje waarin ze liggen , het kabinet, de laade, het vak, kortom alles, op het naauwfle. Gy fchudt het hoofd ? — Maar dat is nog niet met al. juister maar toe. De overleedene wierd op één dag, dat zy zich 'smorgens nog zeer wel had bevonden, tegen den avond plotfelyk zo Hecht, dat men goed vond den uitvoerder van het testament, D 5 den  58 GESCHIEDENIS van den Advokaat Dunkel te laaten roepen. Hy kwam aanloopcn met duizend droppelen zweets op zyn gezicht ; die hy naauwlyks had afgeveegd, of zy gaf den geest. De goede gezelfchapjuffer wees hem de beugeltas: hy nam ze naar zich : „ zalig", zei hy, „ die zo ontflaapen"! en terwyl de huisgenooten met het Iyk bezig waren, was hy weg. Dat komt u bedenkelyk voor? maar gy zult meer hooren, myn vriend! De meid zag hem het kabinet toefluiten: men moest denken, terwyl hy 'er zo even van gekomen was, dat hy nu mooglyk met den fleutcl wilde beproeven of het ook wel terdeege gejlooten ware. Hier op aan 't zegelen. De opening bleef vervolgens veel langer achter, dan het anders in zulke gevallen gebruikelyk is. Maar neem dit niet kwalyk: een uitvoerer van een testament kan zo wel de koorts krygen, als gy of ik. Aan de bedienden was ee. nig geld vermaakt; en de zieke uitvoerer had den knecht zyne erfglft voorgefchooten; wy] die jongman gaarne naar zyne ouders, die te Hu/urn woonen, wilde vertrekken; waartoe hy geldnoodighad, „ lievë God"! zei de dienstvaardige Advokaat „ hoe „ zou men eenen menfche zulk een' geringen lief- dedienst kunnen weigeren"? Alzo reisde hy in vrede. Zou die borst de juweelen ook meê hebben genomen ? Wy willen hem, tot nader uitflag ■ van zaaken in 't oog houden. Eindelyk gefchiedt de ontzegeling. „ Myn lieve „ Juffrouw, waar mag onze zalige vriendin de Or„ Wétten, die in het testament gemeld worden, toch bewaard hebben''? „ In  KAREL FERDINER. 59 „ In een vak van de laade van 't kabinet, Mynheer „ advokaat, gy zult 'er den befchreeven' Raat by „ vinden" ? „ Die is hier ! maar de Orliëtten vinden wy niet", „ Ei! zie toch recht toe; in de tweede fchuiflaade „ Heer Advokaat, in de derde ry van onderen op; ,, ik weet het juist". „ Zo als ik u zeg, juffrouw , ik vind ze nergens, s, Ook vind ik ze niet op den Raat." ,, Wat hebt ge daar voor een' Raat? laat ik hem ,, eens zien"! — Zy neemt hem in handen, en vindt dat het een oude afgedaane lyst is van lywaat : i de rechte Raat is verdweenen. De goede vrouw herhaalt, verzekert , ja zweert 'er op ,i dat het één zo wel ais het ander daar gelegen heeft. „ Maar als we het toch niet vinden myn' lieve „ Juffrouw"! ; Gy kunt het wel al gevonden hebben Heer Advokaat • had zy kunnen antwoorden : maar zegt ze , men durft niet al tyd de waarheid fprecken. Hy verzekerde, dat de overleedene zich moeste vergist hebben en dat zy onder den Raat, waarover hier de. vraag was, die lyst van het lywaat verRaan had; en daar meê was het goed, 3, En de Orliëtten''! Vraagde ik verder. s, Zy zyn 'er geweestzei de goede vrouw, ,, zo ,, waarachtig als ik ter plaats' hoop tc komen', da'aü „ de zalige overleedene nu is. Dit ztl ik ook den „ Advokaat op een' gevoeligen teen". Dan moeten ze geRolen zyn" antwoordde hy; en met een zag hy my aan; als of hy my zelve op dien  6b GESCHIEDENIS van dien diefftal toefprak, „ en", voegde hy 'er dreigend hy, „ dan moet men de huisgenooten aanfpreeken". Op 't laatst viel hy op den knecht, en oordeelde," dat het zyne bedenking had, dat hy zo inder yl had willen vertrekken — ziet ge wel dat de Advokaat van ons gevoelen is ? Ik fchreef aan den knecht, hy mogte toch ten eerfte overkomen en zond hem het reisgeld daarby. Hy kwam, 't geen van een' dief te verwonderen zou weezen; daar die weet, dat wy onze kaak, ons zwaard, onze galg en rad niet te vergeefs voeren! Die Jongman heeft het openhartigst en eerlykst weezen, dat ik ooit gezien heb, en betoonde eene groots- drift om myhheer den Advokaat in de tronie te zeggep, dat hy hem oogenbliklyk na den dood der zalige vrouwe voor het kabinet gezien had. ; Ik beftelde hem ergens buiten de ftad; hem ernstig beveelende, dat hy zich nergens zou laaten *zien.Hadde myne oude Juffrouw haare getuigenis willen ftaande houden.! maar zy viel om, en bad my ernstelyk, ik mogt haar toch buiten het fpel laaten ; „ de Advokaat is gen aanzienelyk man en ik ben ee- , „ ne verlaatene vrouw". Ziet gy nu niet, dat de waarheid een onvermogend ding is, als ze een muts op heeft? Ach myn vriend! hoe krimpt u het hart in een, als gy den dief daar voor uw' oogen ziet ftaan en hem niet durft aangrypen ? — Maar wat raakt het my? My ? Homo fwn, humani nihil a me alienwn puto. ( a) Zulk een edel gevoelen moet geen redelyk mensen te vergeefs geleezen hebben. ■ i Uit K.a) Ik ben een menscb en al wat de meufcbelytbeid betreft, raakt  KAREL FERDINER, 61 Uit vruchtbaare berichten is altyd meer te trekken : en als het den Hemel behaagt, dat de heimelyke kneepen aan den dag komen, dan bevoordeelt hy ook wel eens een' gemeenen bol, zo als den mynen by voorbeeld, met voortreffelyke invallen. Ik vlegt myn draad, dien ik heb, over rechts en over dwars en let 'er op, myn vriend, of 'er niet een net uit komt, waarin ik den bloedzuiger vang. Ik ben 'er reeds achter, by wien die Orliitten gezet zyn. Myne goede Juffrouw en de knecht zeggen my, dat zy ze herkennen zullen, zo dra zy ze maar met het eene oog zien wiltge nog meer weeten? ik heb al zeer goede kennis gemaakt in het huis van Mynheer den Advokaat; en daar kennis, meer kennis maakt, ken ik ook de hartvriendin van Mevrouw'zyne beminde. Waartoe dient dat alles? dat hoort gy mooglyk op eene andere reis. NEGENTIENDE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 14 February. Men gooit en weêr gooijt en de rechte gooij wil niet komen. Eindelyk fmyt men , met een dollen kop, de fteenen weg$ ze rollen van de tafel, en ziet! alle zesjes zyn boven. Twee jaaren, denk ik, liggen de juweelen in 't kabinet van Mevrouw de tny ook. Terent: In deezen zin wil het onze KeCr Ferdiner zeker terduitscht hebben. Vertaakr.  BK GESCHIEDENIS van ■de Advokaatfche? Zou zy dan zo gehard zyn tegeri de aanpersfing van de iedelheid, dat zy zich niet eens met dit pragtig fleraad zoü laaten zien. Ik heb gedoold; waarlyk niet zo zeer in de gevolgen van het beiluit , als wel in de voorönderftelling, die Valfch was. De Advokaat heeft, eerst onlangs, dit gefchenk aan zyne vrouw' gedaan, met de belofte, dat hy ook een Collier en Brasfeletten daar by zou laaten maaken ; en hiervan komt het, dat zy de Orliëtten ook niet eêr wil aandoen. Alle myne bezoeken waren by gevolg voor niet, en ik gaf jzc verlooren. Scheld my nü niet voor een' verkwister uit, als gy voort leest. Een ftuk gelds weg te gooijen en een bevoordeeld weeskind aan zyn eigendom te helpen , is toch geene misdaad. En alles gewikt en gewoogen, moet ik in een zeker geval, op 't laatst, toch op een gefchenk voor Charlotte bedacht zyn. Ik liet myn' juwelier komen, en vroeg hem, of hy my een paar Orliëtten, zo als die van wylen Juffrouw Dillingen geweest waren, konde zetten? Hy beloofde ze my zoo juist over een komende te zullen maaken, dat men de eenen van de anderen niet zou kunnen onderfcheiden. Ik bedong ze en had ze ook ras in handen. Met deeze Hukken zend ik myn' jood, die veel aan my verdient, en zwygen moet als ik het hem belast, naar Mevrouw de Advokaatfche. Hy tref het oogenbiik, dat Mevrouw alleen was. • Mynheer haar man had zyne bezigheden op het ftadhuis, zo als ik vooraf al wist. — Zy neemt de Orliëtten, beziet ze, gaat voor den fpiegel Haan, houdt  KA REL FERDINER. 63 houdt zo dan aan het rechter- dan aan het linker oor, en iaat ze van alle kanten flikkeren. De iedelheid ftygt in 't hoofd, hnare wangen verwen zich, haare oogen vonken trots de beste brillonten. Eindelyk bezwykt zc onder het gewigt der nieuwsgierigheid, om te wceten of die van haar niet nog fraaijer zyn ? Zy vliegt naar het kabinet, haalt'er het juweelkistje uit, en houdt 'er het ander paar tegen. „ Ik weet wel," zei ze, „ de koopman pryst zyn „ eigen waar: maar daar ik ze toch niet koopen wil, „ zo kuntgymy wel, op uw woord, zeggen of deeze fteenen niet fraaijer zyn ? " De Jood zet de bril op den neus, bekykt ze ter dege, hoe ze gezet zyn, van buiten, van binnen, ziet de letters A:S:D, ook het merk van den maaker, cn beflist eindelyk, zo als het zich verflaat, dat de zynen veel fraaijer zyn ; doch omdat het Mevrouw de Advokaatfche is, wil hy zich laaten handelen en haare juweelen aanneemen; haar vraagende hoe veel zy toe wilde geeven? Zy lagcht over die vraag, fluit haare Orliëtten weg, "en de Jood komt weêr by my; my verhaalende het geen gy nu geleezen hebt. Dus weeten wy, waar de Orliëtten zyn; maar hoe krygen wy ze nu in onze magt ? Ik zet myne bezoeken voort; en daar ik nog al hoopte, dat kistje, doormiddel van haare vriendinne, in handen te krygen, beitel ik myn' Jood juist op dien tyd aan dat huis, als ik 'er zelf wezen zou. Ik had geen gelukkiger oogenbiik kunnen aantreffen ! Mevrouw de Advokaatfche was zelve daar. Wy praaten, wy kortswylen. Zy deelen my Bruiden toe, deeze en geene; en ik bid haar, als het zover mogt  64 GESCHIEDENIS vAn mogt komen, dat zy voor my het gefchenk, 't welkik aan de bruid moet geeven, gelieven uit te zoeken. Dit gaf gelegenheid den fynen fmaak van Mevrouw de Advokaatfche een' zwaaij of wat van wierook te geeven. Hier meê was ze wonder in haar' fchik; toen meri den Jood Levy aandiende. „ Ik heb niets te koopen!" zei de vrouw van 't huis. ■ „ Is het Levy! " vroeg de Advokaats vrouw. „ Die man heeft anders fraaije dingen te koop, en ook wel wat dat u zou dienen Mynheer Ferdiner". „ Laat ons dat eens bezien " zei ik. De Jood wierd binnen geroepen en zyne Orliëtten gaan van de eene hand in de andere. Mevrouw de Advokaatfche bezag ze nog eens óp het naauwst; en fcheen er op te wachten, dat de Jood ook van de haaren zou fpreeken. 't Is fraaij, zei ik, ongemeen fraaij!" „ Dat dunkt my ook " zei de vrouw van 't huis. „ Ik meen toch, dat ik 'er gezien heb, die wel „ zo fraaij waren " hervatte de Advokaats vrouw. Gy meent de uwe; " zei de Jood. „ Die zyn „ zeker fraaij; maar deeze hier, Mevrouw — „ Zyn vry beter, meent hy " viel ze hem in, en begon te lagchen. „ Durf ik bidden, zei ik, dat wy ze eens by „ eikanderen zien " ö Laat ons de uwen eens zien! " voegde de vrouw van 't huis 'er by, en riep ter zelfder tyd den knecht om ze te haaien. De Advokaats vrouw , vol vreugde, dat zy het genot van haare iedelheid kon fmaaken, trok den fleutel van het kabinet uit  KA REL FERDINER. 6y int den zak, en beduidde den knecht het kistje, 't welk de kamenier hem geeven moest. Haar man 5 zei ze, had nu en dan nog wel eens een' goeden inval. Nu acht dagen gelecden, juist op haar' verjaardag , was hy 'er meê te huis gekomen ; maar hy wilde volRrekt niet, dat zy ze draagen zoude voordat hy de ganfchc ftoffeering daartoe had laaten maaken. — De vrouw fchynt dus niet medepligt-ig te weezen. Het kistje komt. Wy bezien de Rukken, vergelyken ze met de anderen en bewonderen ze. Ik ben zo vervuld met deeze juweelen, dat die van Levy niet meer in aanmerking komen; en ik waag het, met al myn vermogen, te bidden, dat ik ze maar Rechts voor deezen namiddag moge behouden; om een' juwelier by my te laaten komen, en hem juist zulk een paar te beftellen. Zy zocht, wel is waar, zich door verfchooningen los te maaken ; maar ik ben een onbefchaamde bedelaar. Ik hield my, als of ik dachte, dat het maar op de zekerheid van dit te vertrouwen-Ruk aankwam. Leeven en dood, zei ik, grenzen aan één, zo als het tegenwoordig oogenbiik en het naast volgende. Ik moet u dus in zekerheid Rellen, Mevrouw! Hier op haal ik een Ruk papiers uit myne brieventas, en fchryf roet potlood daarop: „ Derhouderesfe van dit handfchrift wordt hier mede „ de te rug geeving van een juweelen oorfierfel, door „ de, te pand geRelde, fomme van zeven duizend „ mark banko verzekerd van Karel Ferdiner" I. deel. S Diï  daarin ge toten, eene wisfel van 1000 mai'k op'een' ze.  16 GESCHIEDENIS va» ■zekeren koopman; in vergoeding van myne onkosten ■voor den verlooren' ring ; ik zond de wisfel met een brief van my te rug; maar myn vreemdeling was al vertrokken. Wat zal ik van dien- man maaken? Nog heeft Frits my niet gefchréeven. Ik gis, dathy weer naar M * gegaan is. ■- - - VIERENTWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 7 Maart. Myn oom is toch een gelukkig man, dat hy, onafhanglyk van anderen en zonder iets te doen te hebben met bedriegers, of rnet —— lasteraars, of met pogchers of met gekken, indeonbenydde ftilte, op het land, het waare heil; van 't leven kan fmaaken! Konde ik niet even zo voor my zeiven leeven, en veelligt nog ééne .vreugde des leevens meer genieten, wanneer ik? i—- en dwaas daar ik ben, ikmaal al zo voort onder het gewoel van de walgelykfte bezigheden ; terwyl ik my bemoeij anderen te dienen, word ik zelf bedroogen; zoek ik recht te verfchaffen aan mynJ evenmensch, verlies ik myn geld; wil ik een ieder genoegen geeven, ik word gelasterd. ■ : ' hooi Dit maar ik merk dat ik in den preektrant val. Trouwens dat fchaadt niet. Dit zyn de denkbeelden , myn lieve Eduards, waaix mede ik my federd eenige dagen onderhoude. Luifter eens wat uw'. Ferdiner al wedervaart.. Ik hoorde, niet lange gelee den4  - & A R E L FERDINER. 77 den j dat het huis van myn' goeden vriend, ik meen Mr. Dunkcl, juist niet zeer vriendelyk tegens my gezind was, en dat man en vrouw eenige lasterlyke aanmerkingen over my in de Rad lieten vliegen. Dit gerucht kon ik nietgelooven; dus neem ik my voor, Jer my zelf van te overtuigen. Ik ryde naar 't huis, cn vind inderdaad Mevrouw op- een' ganfch anderen toon geftemd; ik vind dat ze zich voelt een Advokaats vrouw te weezen. Geduurende ons onderhoud verfpilde zy onnoemlyk veel van dien fchat van woorden, welken zy bezit, en die doorgaands zeer fteekelig waren. Als ik, den volgenden dag, een bezoek gaf aan haare vriendin', welke ik by haar gezien had, vraagt my deeze met dien nadruklyken grimlagch, dien gy kennen moet, als gy onze hedendaagfche gezelfchappen kent, wat ik Mevrouw Dunfe/toch gedaan heb ? en vertelt my verder, dat haare vriendin, zo als ik my liet aandienen, gezegd had: „ Dat geduurig bezoeken! 't is even of hy „ myn dokter of myn vryer ware! Hoe kan een „ mensch, die toch vermoeden moet, dat men hem „ kent, zich over al zo indringen ? Ja wyl hy ,, toch daar is, laat hem binnen komen!" Haare vriendin zeide dat ? Ja gelyk ik u zeg haare vriendin ! want wat verftaat gy onder den naam van vriendin! Verftaat gy 'er anders door, dan een' perfoon, die bezoeken geeft en bezoeken ontvangt; om te zien en gezien te worden; te hooren en gehoord te worden; te fpotten te lasteren, of, als het minst fchuldig is, geld te winnen of te verliezen? Zulke fchepfels noemt men hier vriendin! Ondertusfchen verdroot my dat geweldig van eene vrouw*  G'ÊSCHIËDÈNlS «ah trouw met welke ik zulke goede voorneemèns had; gë* Jyk gy u zult kunnen erïnneren: maar van' myn' Vriend, haar man, die zich zovieriglyk mynervriendfchap had aanbevolen, had ik betere gedachten* Deezen morgén hoor ik echter, dat hy de fnoodfté lasteringen van my gaat veripreiden: ik had, naamelyk tegen een handfchrift, een paar Orüitten vaö zyhe vrouw, onder voorwéndfel van het zelve aan myn' juwelier te laaten zien en 'er een naar te laaten maaken, van hem geleend, die hy niet weêr kon krygen. \ Ware Gode bekend of myne zaaken zö fiecht ftóttden, dat ik my op die wyze helpen moest! Dit echter onder de roos, voegde de fchurk 'er by. Ik fpoog vuur en vlam; gelyk gy denken kunt. Myn berichtgeever hadzo veel niet eens noodig,om te begrypen, waar het heen wilde, en bad my vierig, geen gerucht te maaken, voor dat ik een' anderen getuige vond; want dien man juist, die hem in eene zaak Van belang als Jdvokaat diende, durfde hy zich niet tot vyahd maaken; omdat hy dan in gevaar was, een goede zaak te verliezen. Wat doe ik nu langer in de ft'ad; als my ook het goed, dat ik wensch te doen, belet wordt? VTF EN TWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 15 Maart. Tk kan haast geen' Voet meer Verzetten; zonder my ■*aan dingen te ftooten, die my kwaade luimen geeven. Die-  -K A RE L FERDINER. 7$ Deezen voormiddag wilde ik my eens op eeri Socratisch ontbyt (a ) vergasten ; en myn weg ging juist over de plaats, alwaar de houten man in zyn' blaauwen rok, (defpot van ryke en van aanzienelyke boeven) de onvermogende fclielmen, van zyne zuil met de roede van Gerechtigheid wenkt. Ik weet niet, welk een inval of dooling my daar heen voerde ; daar het my den ganfehen dag aandoet, als ik te na aan eene gerichtsplaats ben geweest. Dan grilt het my door alle de leden; en ik moet al vry lange myne denkbeelden over de elende en de verdorvenheid der menfehen, ja over de gruweldaaden, de wetten en ftrafoefeningen, herkaauwen. Eene menigte van menfehen Rond om het fchavoe in één gedrongen: en het leed niet lange, of een jong fchoon vrouwsperfoon werd tot een fchouwfpel van 't volk naar den geesfelpaal gebragt. Zy had de kap dicht in de oogen getrokken, die zy geduurig ter aarde hield geftaagen, gloeide van fchaamte, beefde als een riet en fmolt in haare traanen. Het gemeen volk, voor welk het anders een bly onthaal is, wanneer het den rug van een' ander' voor de misdaaden , waaraan het zelf dikwyls fchuldig is, ziet bloeden, betuigde ditmaal geene de minfte vreugde. 'Er heerfchte eene algemeene ftilte: veelligt was die eene goede getuigenis voor de veroordeelde. Een man, die 'er zeer eerlyk uitzag, ftond nevens my, en verhaalde my het misdryf van deeze ongelukkige: dat zy, naamelyk, in haar' dienst by een* zeker'Heer, wiens naammy ontfehooten is, zich van hem • -(«) Eene ligchaamsbeweeging voor den middagmaaltyd. Verttulu.  to GËSCHIEDÊNÏS v'Aw hem, in een zwak oogenbiik, had laaten overreedeh het kostbaarfte, wat een meisje heeft, te verliezen; dat ze moeder geworden was, en dat ze, om de fchande voor de waereld te verbergen, haar kind,. dat dood gekomen was, in ftilte had laaten begraaven. „ Het kan zyn", voegde de man 'er by, „ dat de „ wet goed is, welke eene lyfftraf zet op het geheim „ houden van eene vrucht. Menig een arm onfchul„ dig kind kan 'er door behouden worden. Maar „ Mynheer, wat dunkt u? Zou het niet betaamelyk s, weezen, dat de verleider, die haar moeder ge„ maakt heeft, het eerst den rug ten befte gaf? „ Zulk eene wet hebben we niet. „ Dat was toch wel zo goed, als het eerfte. „ Dat denk ik ook, Mynheer] ■■ Maar als het 3, dan weêr een'ryken of aanzienelyken trof! - „ Geld! Geld! Die kleine dieven, Mynheer! 53 Gy weet immers, hoe het gaat!". De man nam met zo veel yvers deel in de zaak, dat ik my niet bedwingen kon, hem te vraagen, of dat ongelukkig vrouwsperfoon van zyne kennis ware, of hem anderfins betrof? „ Geen van beiden" antwoordde hy, ., maarikben „ een mensch en een burger. Ging ze my aan „ Ja ging ze my aan Mynheer! Ik ftiet „ hem een mes in 't Iyf, en bragt myn' kop naar » den fcherprechter! als elk, die driedubbelde boete s, kan betaalen, onze dochters durft fchenden, we!„ ke arme vader is dan veilig, dat zyn kind niet otf„ der beuls handen fterve" ? Ik  K A R E L FERDINER. SI Ik drukte dien yverigen eerlyken man, de hand en ging met een' Heek in 't hart myn' weg. Gerechtigheid, zo vaak eenzydige befchouwfier, hoe waakzaam zyt gy, om in het fpinrag der wetten het Woed van de gevangene muggen te zuigen ; maar hoe blind houdt gy u,a!s 'er de wespen en de horfelen doorvliegen ! Aanfchouw den man, die in het zweet zyns aanfehyns naauwlyks zo veel kan winnen, om den honger van zyn huisgezin te Rillen en zyne kinderen voor de onguure lucht te dekken; hy onttrekt het den mondjes zyner onnozelen, op dat hy u de fchatting brenge voor uwe befcherminge. Gy neemt het tiende deel van zynen arbeid, en bekommert u echter om zyne burgerlyke welvaart niet ! Gy overlaadt hem met lasten en laat zyne befchermlooze dochter ten prooije aan eenen geilen verleider; zodat de vader haar voor de fchande, ja voor den beul heeft groot gemaakt, en de zinnelooze moeder het uur, waarin zy haar gebaard heeft, moet vervloeken. Gy meent, naar de domme letter, die, in uw wetboek, roet bloed is gefchréeven, door middel van de roede en van het zwaard de uitbarfting vaa den wellust te beteugelen ; en de affchuuwelyke verleiding laat gy zonder ketenen raazen! Zou dé ftroom Ril blyven, als de bron overloopt ? zou Maar hoe kom ik toch in deeze flruiken ver- ward ? Ik hoor, dat ons gezelfchap van Farmbull te rug gekomen is; ik ben begeerig, te weeten, hoe Julie myne verfchooningen hebbe opgenomen ? I. DEE1-. ZES.  fft' GESCHIEDENIS vak ZESENTWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 15 Maart. Morgen zie ik Leonoor en overmorgen Julie! Waarom dat zofchielyk? waarom? omdat-ik deezen middag een' Hechten rbeebout gegeeten heb — Komt u dat vreemd voor, myn lieve Eduards ? Niets is begrypelyker; wanneer gy u erïnnert, hoe onze gedachten zich opvolgen. By het rheeboutje, dacht ik aan de leevendige rhee : van de levendige rhee kwam ik op de jagt; en zo was ik fpoedig io 't woud; en wel in 't woud te Farmbull; 'c geen zich, geloof ik, niet denken laat; zonder ook tevens de gedachten op Julie daar aan te fchakelen. Daar by komen fterke kloppingen van het harte, en zo ftraks ontftaat 'er eene driftige begeerte, om haar te zien! Dit alles, wat ik u hier zo langzaam op het papier moet fchryven, was in de ziel' maar ééne gedachte, Konde ik my al dat willen, alle myne befluiten zo goed ontwikkelen, ik zou u veel nieuws van de menfchelyke ziele kunnen vertellen. Maar eene zonneftraal in haare grondverwen te fplyten is eene kleinigheid, in vergelykinge van de ontwikkeling'van menig een befluit, 't geen in de ziel' opwelt; men weet niet hoe! Ik heb echter zelden zulke middelgedacheen meer noodig, om op Julie te denken. Haare vertooning is thans eene van de leevendigfte in myne ziel' en byna oo£ altoos de tweede, die op de eerfte volgt. Deeze  fcAREL FERDINER. S3 Öeeze vertooning ligt zo wakker by my, dat zy zich byna aan iedere gewaarwording hecht; en dan, d myn vriend, wat voor een wellust giet zich dan in alle myne zenuwen uit! Vriend lief! die gelukkig wil zyn, moet dikwyls veel vergeeten kunnen! Het fchynt, dat ik in deeze kunst verdere vorderingen maak, dan ik ooit gedacht had Welkom zy my derhalve die geene, die my zoverre beguichelen kan, om haar in de plaats van het verlöorene te Rellen. ZEVENENTWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Larfe den 16 Maart. D ie voor zyne moeite en arbeid op 't einde eeri 1 «Mfa» crelnkkis oogenbiik wint, dat zich die niet beklaage, dat hy geen loons genoeg ontvangt! k> myn Eduards, het genot van eene, moeijelyk verkreegene, ruste, na veel gedulds en eenen zwaaren arbeid, is eene van de wellustigfte gewaarwordingen, welke het menfchelyk leeven heeft. Dank zy der goede Voorzienigheid, dat Zy dat deel der menfehen , welk aan de flaaverny is onderworpen, met zulke oogenblikken op het rykelykst befchenkt. Ik dacht naar Lamoor te reizen; en myn dempig ros heeft my door eene onbefchryfelyke Rof van fneeuW in dit dorp gedraagen. De fneeuw viel tegen den avond zo dik, dat een omtrek van drie fchreeden alles was, wat ik om my heen van den wyden aardp 2 bodem'  U GESCHIEDENIS v a bodem overzien konde. Myn' ryknecht, die vier of vyf fchreeden voor uit reed, kon ik naauwlyks gewaar worden, 't Scheen my, alsof 'er buiten het kleine ruim, 't geen ik en myn paard befloegen, metsmeer beftond, en wy beiden de eenigfte gewrochten van de natuur waren. Ik kan het u niet befcbryven, hoe deeze zonderlinge verbeelding myn hart beklemde. De onzekerheid van den befneeuwden weg noodzaakte my, flap voor ftap te ryden; en alle de moedwilligheid van den fnydenden noordöostewind met geduld te verdraagen. Gelukkige ziel, welke de Heme} met gelaatenheid heeft toegerust; of welke eene hardnekkige oefening aan het geduld en de verloochening gewend heeft. Ach! men kan de noordelyke winden nog ontwyken; maar de duizendmaal grootere kwaaien, welke de gevolgen van onze bepaalde gefteldheid zyn! — Wat is het een ongeluk voor ons, dat de ondervinding en de opmerking (de gezellinnen fleehts van den ouderdom) ons meest te laat tot deeze gedachten brengen; of dan eerst, als wy reeds te lange gewoon zyn onzen wil te hebben Eindelyk maakte de bekommering voor den nacht, die vast aanylde, het verlangen, om een dak te vinden, hoog dringende. Myn hart is ligt vatbaar voor de vreugde. Ik dank den Hemel! Het bekwam weder, als ik voor my een rood vuur heen en weêr door de fneeuw zag fchemeren. 't Was even, of ik reeds den invloed van de weldoende warmte gewaar wierde. Man en paard worden weêr bezield. Ik was ras nader by een van deeze vuuren,dan ik zelf wist. Geené dertig Happen, of myn paard flond voor  KAR EJL FERDINER. 85 roor een boerenhuis Ril. Ik Reeg af en wierd, op de deel, door eene jonge boerin vriendelyk verwelkomd,, 't Is Recht weêr, om te reizen" zeï ik, ,, en nu weet ik in 't geheel niet, waar ik ben. „ In Larfe Mynheer! „ In Larfe ? dan ben ik misgereeden; ik meende ,3 naar Gehrfen te gaan, ,, Dan hebt gy nog eene goede myl wegs te doen. 3, Gy zult toch by dit weder, om Gods wille, niet verder gaan. . „ Ik zou het zeker gaarne doen; maar men kan niet altoos zo als men wil. Ben ik veelligt hier ook in eene herberg. „Zo als gy het woord wilt neemen. ■ Herberg, als „ eene kostwinning aangemerkt, houden wy niet; „ maar de gastvryheid behoorde de neering van. alle ,, menfehen te zyn. 3, Dat geeft my dan wel recht, om eenen nacht 5, huisvesting te verzoeken ? „ Zo als wy het hebben, Mynheer; gy ziét, het „ is hier maar met Rroo bedekt. Als gy u daar meê „ kunt behelpen"! „ Jawel! De teêrhartige moeders maaken ons toch „ altydmeer behoeften, dan goed is! Als ik het op,5 reken, zal ik toch ook nog een bédde en eene „ deken hebben". „ Een bedde en eene deken! O wat men niet al heb- ben wil! Gy hebt wel veele reden, u over de moe„ derlyke tederheid te bezwaaren". Deeze onverwachtte antwoorden; de fpraak; de fyne toon en de aartigheid van myn boerinnetje, maakten myne nieuwsgierigheid gaande, om haar weezen F 3 ca  86 GESCHIEDENIS vast en haare leeft naauwer te zien, dan het inde donkerheid op de deel konde gefchieden. Men befiuin gemeenlyk, als men eene fyneftem en aartige antwoorden hoort, dat men dan ook een fraaij vrouwsperfoon zal aantreffen. Ik weet juist niet, waarop zich dit befluit grondt? Maar of het ook nog zo dikwyls valsch is, ik had echter hier niet onrechtmaacig beftooten. Ik nam haar by de hand en leidde haar naar . den haard; alwaar my haar bevallig weezen terftond innam. Op het oogenbiik, als ik haar naauwkeuriger bezien wilde, ging ze weg;, teneinde fchikkingen Êe maaken om my te ontvangen. Ondertusfchen verwelkomde my een oude Grysaaïd, die tot nu toe ftil in 't vuur gekeeken, cn 'efj van tyd tot tyd, eene handvol drooge rysjes op gefmeeten had. Hy nam zyn' hoed af; zonder op te ftaan, reikte my de hand, en fchoof een' ftoel voor my by 't vuur; alles zonder een woord te fpreeken. Ik had verfcheidene vraagen gedaan, omtrent de gelegenheid van dit goed, den naam van den eigenaar, en wat men voorts by zulke omftandigheden gewoon is te vraagen, als men geneegenheid tot vraagen heeft; en uit zyne, hoewel korte, antwoorden vernomen, hetgeen ik verlangde te weeten; onder anderen ook, dat die jonge vrouw zyne fchoondochte? was; met welke zyn zoon voor eenige jaaren, toen Ofiaer ïü Hanoverfchen dienst zynde, getrouwd was. ■ . . | ,j -, Zy kwam ras weêr aan den haard, nadat zy aan den knecht en aan de meid, in de eenvoudige, zo vertrouwelyke, taaie der iandluiden f eenige beve. Jen gegeven had; zette zich naast den ouden man neder,  KAREL FERDINER. 8'2 neder, en gaf een kind, dat zy hem eerst al grim■iagchende voor hield, en dan hartelyk zoende, de ■borst; echter niet zonder de noodige voorzorgen, welke de zedigheid in zulke gelegenheden voorfchryft, te neemen. Ik liet my ras met haar in een gefprek, en vermaakte my niet weinig in haare antwoorden. Dat my het meest verwonderde, was dat zy my, zo dikwyls ik het gefprek op haare afkomst bragt, zo verftandig, daar weder van af wist te leiden. Luiden, anders, die van hunnen Rand Zyn vervallen, beminnen nog altoos dit voedfel van haaren nog overgebleevenen hoogmoed ;. zodanig, dat zy ook ongevraagd den rang of de rykdommen van hunne ouders of nabeftaanden of van hunne vrienden in 't breede verhaalen; zonder twyfel, omdat de tegenwoordige omftandigheden hen in lange zo gewigtig en zo aangenaam niet zyn, als de voorigen. Ik belloot alzo, by omkeering, dat deeze vrouw zich in haaren tegenwoordigen toeftand gelukkig fchatte. — Maar hoe 't ook zy, komt het in alle ftaaten wel op wat anders aan, myn lieve vriend, dan op de verfcheidenheid van het aandeel, welk het hart aan de tegenwoordige omftandigheid en betrekkingen neemt? Haar kind was aan de borst in flaap gevallen; zy leide het in de wieg, hing 'er nog een wyl over heen, kuste het nog eens, en ging toen ons avondëeten bereiden. Dit ging haar alles zp ligt. van de hand en ftond haar zo wel, dat ik in myn leeven geene beminnenswaardiger boerin gezien heb. De beweeging, de koude en de wind zyn de besF 4 te  $S GESCHIEDENIS van te koks van de waereld. Een vorst eet met dien wellust niet, welken een landman geniet, die zo even zyn' ploeg heeft verlaaten. Ik had honger, en de zindelyke toebereiding der fpyzen, voor myne oogen, fcherpte myne graagheid nog op. Een uur daar na hield een wagen voor het huis ftil; en terftond trad een landman binnen. Myn aartig boerinnetje leide ftraks haar kookgereedfchap uit de hand, huppelde hem als een jong rheetje te ge* moet', viel hem om den hals, en riep, terwyl ze haar arm om zyne fchouderen geflingerd hield, zyc „ ge ook bevroorcn, myn lieve Hein"! „ Ja wel ben ik koud, Fytje lief" antwoordde hy met een' grimlagch, en gaf haar op zyn beurt een' zoen. Zy bragt hem zo voort naar de wieg „ daar 3, ligt uw kleine llaaper, die 'er veel om geeft of 3, zyn vader koud is", zei ze , en zy .zoende het ïcind nog eens: „ Het zal voor my misfehien ook 3, wel eens weder koud worden. Men moet aan de 3, kinderen en aan de jeugd verdienen het geen men „ in den ouderdom van zyne nakomelingen eifchen „ wil; anders weet ik niet, waarvoor ze onze fchul„ denaars zouden weezen''? zei de man —- en —even als of hy het nog niet gevoeld had, dat hy vader was boog zyn hart zo diep als dat van de moeder tot het kind neder; en hy ftal dit zyn flaapend eerfte vruchtje een' kus van zyn bloozend wangetje. „ M>.ar ik moest niet vergeeten", zei ze, „daar is een vreemd heer die onze gast wil, zyn" en tegelyk nam ze hem onder den arm en bragt hem by my. ,, Dak, eene goede ligging en dek kan ik ver- „ fpree- |  KAREL FERDINER. §9 „ fpreeken, maar wie weet hoe ae cyerkoeken zul- „ len imaaken' doch de maatigheid doet ten „ minfte geene fchade" De man, een jong kaerel van eene fraaije geftalte en een edelmoedig en vriendelyk weezen , zei my, op< eene bevallige wyze, goeden avond. Een vrolyk hart en gezondheid waren op zyn gezicht afgebeeld. Neen! ik vind geen gelukkiger paar, offchoon ik ook het gansch naamregister van myn geheugen overzie. O myn vriend ! de huuwelyksliefde, verfterkt door den -vasten band van tederheid voor de kinderen, die ze verwekt heeft; het genoegen van beide zyden; terwyl de echtgenooten, om ftryd, hunne poogingén aanwenden, om zich over en weder den last te verligten, elke vreugd te dc-elen, elke kommer af te wenden of te verzagten; het volkomen vertrouwen, in het weigeftelde huuwelyk; die ongedwongene vriendelyke verkeering der echtgenooten; die geheele overgeeving; dat eenige, onder hen gedeelde , belang; die ontmoeting hunner zielen met achting, toewyding, vreugde, troost, hulp, en allerleie dienstvaardigheid; dat vertrouwen, waarmede het ontrust gemoed van den een' op den boezem van den anderen leunt; alwaar het of onderfteuning of verligting, ten minfte de' hartelykfte deelneeming, verwachten kan: zegmy, myn vriend, kan de fterveiing, zonder onbefchaamd te zyn, eene grootere gelukzaligheid op aarde begeeren ? Hoe moet zulk een hart niet gefteld zyn, welk deeze belooning waardig is? Met welke neigingen moet het tot u naderen, ö gy weldoende Befchermëngel van gelukkige huuwelyke.n? Welk een offer moet F 5 het  5o GESCHIEDENIS van het op uw altaar brengen ? .Zeg! ach, zeg het my! op, dat ik u op het vierigfte konne fmeeken, met die gelukzaligheid, waar mede gy deeze hut van ftroo hebt overgooten, in myne wooning, het zy ze beter of Hechter zy/ook eenmaal in te trekken. Ach ware Julie, die zo beminnenswaardig is , zulk eene echtgenoote als dit Fytje.' Ware zy wat ben ik buitenfpocrig! — Warezy, ja ware zy het daarom voor my! Hoe loopt men toch zo voor uit, dat men reeds als gewis voorönderfteit het geen men hoopt. Fytje zal ik nooit vergeeten! Ik heb in twee uuren tyds meer fchoone daadenvan haar gezien, dan waar van ménig eene voornaame vrouw zich in haar ganfche Ieeven kan beroemen. Zo veele gastvryheid, zo veele hoogachting voor den ouderdom, zo veele zedigheid, zulk eene hartlyke en trouwe huuwelvksliefde, zulk een moederhart', zo veele vlyt, lust, liefde voor goede orde om kort te zyn, zy is het voorbeeld van eene getrouwde vrouwe. Gy en ik, myn lieve Eduards, kunnen met ons beiden, van den 16 Maart tot weêr aan den zestienden, in onze vaderftad van het eene huis in het andere zwerven, zonder haars gelyke te vinden. Hoe kunnen het onze meisjes worden ? Uit de handen van de' zoogfter, die meest eene laage ziel heeft, worden ze , door die van een franfche Mademoifelle, vceltyds een belagchelyk fchepfel .by welke alles op l'art de plaire, of de kunst van te behaagen , uitloopt, gebragt onder het gewoel van de gezelfchappen, van het fpeelen, van' de gastmaalen , en van , voor haar neder knielende} fraaije heert-  K A R EL FERDINER. 91 beertjes. Zeg my, hoe kunnen onze meisjes goede huisvrouwen worden ? Hoe kunnen nu deeze vervolgens de eerfte gronden, welken tot zulk een' ftaat gevorderd worden , voortplanten?Hoe — doch laat ik my in geene vraagen wikkelen. Fytje had een klein vertrekje voor my laaten' gereed maaken, en de man-noodigde my meralle hartelyk gemeende vriendfchap, die gy n in het gezicht der gastvryheid kunt verbeelden, om 'er bezit van teneemen. Ik zal u ftraks volgen, zeï ik, en trad even buiten, om myne weérvoorzeggingen voor den volgenden dag te doen — Hier had ik het heerlykfte-gezicht, dat gy u kunt voor oogen ftellen. De Hemel ongemeen helder; de lucht zeer koud; maar dood ftil; het blaauw gewelf aan den gezichteinder met ftarren. bezaaijd; welken fcherpere ftraalen van zich fchooten, en zich iheller fcheenen om'- te wentelen op haare asfen. De Maan, met volle' zilver fchynende wangen, hing gerust over die ftreek, welke zy wyd in 't rond ongemeen verfraaijde, en zag met eene ftille verrukking, even als eene edele ziel, op haare gewrochten van goedheid en menfchenliefde, neder. De fneeuw kraakte onder myne treden, en duizenden levendige vonken trilden op den grond en op de boomen. De takken icheenen zich onder den wanhebbelyken last van de fneeuw gedienftig te bukken en maalden daar by een fchaduwbosch • op de witte vlakte van den aardbodem. Hier en daar vertoonden de verfpreidde hutten, wier belheeuwde daken zich, in de heldere lucht, aan het oog ont* trokken, doormengd met bosch en boomen, hunne zwarte wanden in de koddigfte fchildery. Een on- befchryf-  $z GESCHIEDENIS vak befchryflyk fraaije dicbterlyke mengeling jvan de diepfte fchadnwen met de helderfte Jichten ! Hadde Kleistmy zyn penfeel vermaakt, dan fchilderde ik by zyne lente een' winter; en ik vlocht dit nachtftukje daarin. Ik kom eindelyk in myn kamertje en houd daar, op myne herhaalde begeerte, met Fytje, haar'man, en den ouden vader het avondmaal. Wat had ik daar een oprecht gezelfchap! Welke heerlyke gefprekken! Hoe ongedwongen waaren we en hoe welmeenend kortswylden we met eikanderen! — Hier by eenvoudige kost, myn lieve Eduards, gekruid door eene goede bereiding, door zo veel zindelykhejd, door zo veele vriendelyke gezichten, zo veele hartelyke noodigingen, zulk een zoet gefprek; en dan nog zo veel eetlust. Befchouw 'daartegen onze prachtige avondfeesten in de flad! 't Is eene elende, daar aan te denken. ACHTENTWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 17 Maart. Ik heb Leonoor niet gezien. Ik was den weg afgereeden; en ik had my in myne tydrekening een' halven dag vergist; de weg naar Gehrfen was befneeuwd — Gy weet immers, hoe het gemeenlyk met de menfchelyke voorneemens gaat en welke on. verwachtte hindernisfen den mensch pleegen te bejegenen ! Het  KA REL FERDINER. n Het beflisfendite in deezen was echter eene dringende zaak, welke gy het minst zult raaden. Nooit had ik 'er zo veel belangs by ,om by Julie te weezen, als den morgen dat ik, na een' balfemachtigen Raap, uit een' droom ontwaakte, dien ik tot op het beeld van Juhe na, uit myn geheugen verboren heb. Maar dit Rond 'er te pryken, zo helder, zo ichoon, zo weezenlyk' — Ik had , in die zoete beguicheling, myne armen kunnen uitflrekken, om dat hemelfch fchaduwbeeld te omvatten; zo leevendig Rond het voor myne oogen. OF myne bezwangerde inbeelding, uit de omRandigheden van den droom, die my ontfchooten zyn, of uit de aangenaamereeks van gedachten van den voorigen avond, of wel uit die beiden, het zeel geflaagen heeft, waarmede een onwederRaanbaar verlangen my tot haar trok —1 genoeg is het dat ik dit belluit had gevat, eêr ik het gewikt had, en dat ik rechtRreeks naar Farmbull reed. Het grootfle en misfchien het beste gedeelte van de vergenoeging' bcflaat in het geen eene ziel, vooraf, van een toekomend geluk, in de verbeelding', naar zich neemt. Maar is het daarentegen niet te b&klaagen, dat het ongenoegen geboren wordt uit de in 't oog vallende wanredigheid van de werklyke grootte tegen de denkbeeldige, en dat alzo de eene de andere niet zelden vernietigt ? Lieve vriend! ik heb veel over de menfchelyke verwachtingen en over hun geluk gedacht; en het fchynt my toe, dat de wellust van den voorfmaak, ons befcheiden deel en ons Alles moet zyn. O welk een gevoel van vreugde vliedt 'er niet door den geheelen mensch; wanneer de dienstvaardige inbeelding,  H GESCHIEDENIS vak* ding, die aangenaame bedriegfter, de verafgelegene voorwerpen, waar naar onze; begeerten ftreeven ,• aan de zieie zo verfraaijt, en- op alle zyden gekeerd, ter befchouwing en genieting, voorhoudt* Konden wy ons dan ter rechter tyd bedwingen, vergeeten en ons, zelfs, in 't oor luisteren : „ Nu hebt gy 'er uw aandeel van!" en dan weêr onverfchillig tot het voorwerp zelf naderen; misfehien bleef 'er dan nog vergenoeging in deszelfs genieting' over. Ondertusfchen is het echter waar, dat in deezen voorfmaak de verwachting cn de begeerte noodzaaklyk, zonder ophouden, aangroeijen; dat wy het ver van ons af gelegen goed dan eerst met onze vierigfte neigingen omfingelen en aan het binnenfte van ons hart' drukken, wanneer wy vervuld zyn van die verhitte en hoogvliegende verbeeldingen, die alle de grensfen der grootte overfchryden, over alle bepaaling van aardfche fchoonheid heen ftygen, en alle zenuwen Van het gevoel over de maat uitlpannen — achf boe moet dat elk voorwerp in de waereld onder alle gedaanten, tegen onze verwachting verkleinen, alle' Vreugde van het daar op volgend genot ftremmen en ze op het laatst in 't verdriet over de mislukte hoop in 't geheel doen verdwynen! Wanneer ik Farmbull in 't gezicht kreeg,' myn lieve vriend, hoe trilden alle myne leden.' Fluks was de inbeeldingskracht weder in de weer; inéén oogenbiik vormde ze my uit duizend fraaije omftandigheden de wyze, hoe ik daar ftond ontvangen te worden. •Hart en ziel vermaakten zich met die aanëenfchakeJing van denkbeelden, waarin ik den natuurlyken loop der  KAREL FERDINER. 95 cïer dingen had, ik mag het wel zeggen, voorgefchetst, hoe ik daar moeite ontvangen worden. Op de volgende wyze naamelyk: ik zag Julie, juist in het oogenbiik, als ik de voorplaats met myn paard, opftapte, aan de deur komen! Daar ftondze; 6 hoe betooverend Rond ze daar! In twyfel zynde, welk een bezoek zy te verwachten had, zag ze met eene nieuwsgierigheid, die iets te beduiden had, naar beneden ; om zich door het gezicht te onderrichten waarom het hart haar zo onregelmatig klopte? Zy herkende my, en maakte, reeds, van eene plotfelyke vreugde verrast, eene ylende beweeging; als of ze de trappen af en my te gemoet' wilde vliegen; wanneer zy, vcrmoedclyk, zich haarer kunne erïnnerde en overwoog wat de welvoeglykheid vorderde, bleef ze aan deeze zyde van den drempel voor op den eerften trap ftaan, en beantwoordde myne begroeting, met diefoortvan ligchaamsbuiging* van welker beduiding wy ons geen ander begrip kunnen maaken, dan hetgeen ons eigen gevoel daarvan zegt. Voorts bleef zy daar met een gansch zichtbaar' ongeduld op my wachten, en ontving my eindelyk met zulke teekenen van vreugde, en bezag my met de doordringendfte oogen, die ze daarna weder omlaag iloeg; eene beweeging, waarvan het opftygend rood in de wangen de volkomen? beduiding gaf. Zy verwonderde zich over myne, zo onverwachtte, verfchyning; beklaagde my zo hartelyk; vroeg my, met eene zo vierige nieuwsgierigheid en met zulk een voorgevoel van de waarheid, hoe ik had kunnen befluiten, op zulk een' tyd, in zulk weder, op zulke wegen — Maar, lieve vriend, hoe kan ik n dxe gehee- le  00 GESCHIEDENIS v A # le reeks van fraaije droomen, waardoor ik verrukt ben geweest, berhaalen ? Als ik eindelyk werkelykaan het poortiers huis kwam, 61 hoe was alles toen anders gefchapen! Op de voor* plaats eene doodftilte.' De deur geflooten! geene Julia op den drempel. Geen een perfoon van eenig belang verre of naby; om het tegenftelde tusfchen myne denkbeelden en de wezenlykheid zagter te maaken en minder te doen affteeken. Deeze hardigheid van het tegenfpel wierp het geheel famenftel myner denkbeelden omverre en benam alle myne goede luimen.' Ik fteeg —. ik moet nog over my zeiven lagchen.' Ik fteeg lang- faam van 't paard; alsof ik den traagen gang der dingen meer tyds wilde laaten; om alle de omftandigheden in zulk eene orde te fchikken,als ik ze myhad voorgedicht. Maar hoe veelen van myne blikken ook op het huis vielen, daar kwam geene Julie voor den dag: in haare plaats kwamen eindelyk twee knechts by my loopen, die myn verdriet voltooijden. „ Mynheer" zeï Pieter „ zit reeds met de gas„ ten aan tafel. „Met de gasten" vroeg ik, met geene geringe verbaasdheid. Ach, hoe vast had ik verwacht de eerfte uuren na myne aankomst met Julie alléén te genieten! ,, De nieuwe predikant van Auenbrugge met zyne vrouw' en dochter" hervatte Pieter,, en dan — ei „ de Heer van Grumbuy, hoe heet hy nog Jochem" P „ Dankwarl", zeï Jochem,, die 'er altoos by is, als hier gasten zyn ; geen mensch kan 'er achter » komen, wat hy in zyn fchild voert. ,, Dat weet ik wel" hervatte Pieter, ik ben zo een „ fchaaps  KAREL FERDINER. 91 ,, fchaapshoofd niet, dat ik niet merken zou, waars, öm hy met juffer Sara zo vriendelyk omgaat". „ Hé dat was my een paar, Peter.' Dan moeste hy M God wille het my vergeeven — het met zy- „ ne grootmoeder gehouden hebben en onze lieven „ Heer de kerkboete af willen koopen; als hy zo een ,3 huiskruis nam". ,, Gy zyt een domoor Jochem; geverftaat niet wat „ ik zeg: meent gy, dat hy haar vrydt? ik meen, ,, dat hy maar aanhoudt". 3, Gy zyt een gaauwert, Peter. Als ge aanhoudt ,, wilt ge vryeh, en wilt ge vryen, moet ge aanhou- den; 't komt al op een uit". 3, Het moge de drommel Jochem; 't is zo verfchei„ den als een Ey, dat ge van de oude Geertruy krygt; „ en een Ey dat u op Geertruys voorfpraak van de „ jonge Lys gegeeven wordt: begrypt gy het nu".? „ Domme haspel! 't is immers alle bei een Ey". „ Als gy fmoel hebt op Lys, Jochem, is 't niet zo, houdtge dan grootje Truy niet te vriend ? wel nu ,, dan"! Hoe hoe trok my dat door alle de aderen! ,, Als gy het zo neemt Peter". Ik neem alles, zo als het zich vat; en ik vat het zo als 't my gegeeven wordt. Nu pas op; ge zult „ zien wat 'er van daag gebeurt". ,, Van daag gebeurt 'er niemendal; 't is nu Myn3, heers geboortedag"! Daar kan ook Wel de geboortedag van een doch- ters kind uit Volgen: en daarom ligt de HeeïGrumi, huy alle weeken, die God geeft, ééns, twee-ja drié „ maal hier; en van daag is hy zo gebeden, om te li deel. G >» bly-  98 GESCHIEDENIS va et „ blyven, ais nog nooit gefchied is; van de jonge Juf» ffir; Jochem, vatje het! en de Dominé ook hier „ Jochem! als die zwartrokken op de gastmaalen ko- 3, men! onze jager Frans heeft het gezegd 't „ Is eenflimme vent! Hy kykt alleen voor tydver„ dryf door dat zwarte bosch van wenkbraauwen niet 3, heen. Die heeft den Heer van Grumbuy verzocht B, van wegen de jonge Juffer! en hy heeft het zo „ vriendelyk gedaan, zegt Frans". Dit een ander trof my in de ziel'! en als gy Dankwart in zyne omftandigheden en betrekkingen kent? dat hy vooreerst eigenaar is van een der beste landgoederen in de nabuurfchap; daarby, dathy een bedaagd en een verftandig man is; en eindelyk, dat hy de boezemvriend van myn' oom is, dan kunt ge myne verbaasdheid opmaaken , lieve vriend! Denknu,hoe vrolykmyhet weezen ftond, toen ik in de zaal trad! Maar hier begonnen de ergernisfen! Het eerfte wat ik zag, was Dankwart, zittende naast Julie, en deeze met alk mooglyke aandacht, naar zyne woorden luisterende; waar door ze de misdaad beging vanmy niet te bemerken. Hemel! hoe kan eene aandoenelyke ziel, die zich met zulke vermaakelyke droomen heeft opgehouden, zo dikwyls bedroogen worden en dan nog geen verftand, en geduld verliezen! Maar Hemel! nog eens., 'opdat myner penne de fnelle overgang van het eene gevoel tot het andere by blyve; hoe kan deeze geraakte ziel op éénen wenk zo plotfelyk weder in haare voorige verrukking vallen! Julie zag my en vergat zich zelve; terwyl ze naar Dankwart fcheen te luisteren. Zy zag my en fprong op van haar' .ftoel, uitroepende : Heer Ferdiner ! en vloog.  KAREL FERDINER» S£ vloog, met een gezicht vol van vreugde, het gefprek, Dankwart, gezelfchap, welvoeglykheid en alles vergeetende, my te gemoet'; en dit opvliegen > zonder beraad; dat kleine verzuim van wclleevendheid;vervolgens dat vrvwillig toefteeken van haare hand cn die diepe hartelyke neiging, als ik ze met myne lippen drukte, verzeld vaneen' zowelfpreekenden blik; van 't oog, 't welk in het eerst aanftroomend gevoel van dc vreugde iets van de ziel fcheen te verraaden; eindelyk haar bevallig rood worden over myn antwoord en dat ze zo zedig ophaar'ftoel nederviell Dit, en alles waarvoor de fpraak geene woorden heeft, om het uit te drukken! maakte my geheel tot ziel, en ik zweefde naar de wolken! Julie zelve raakte in verwarring, als zy zich de omHandigheid, waar in wy waren, weder te binnen bragt. Maar dc vrouwen bezitten vry wat meer vaardigheids, om zich uit eene verlegenheid te redden, dan de mannen. Zo ftraks is haar leevendige geest mede in 't fpel en helpt haar; al was het met niets anders dan met het ingeevcn van eene tydige vraage; waar" door ze onze opmerking ftooren in het oogenbiik, dat wy naar de oorzaak van haare verlegenheid vor- fchen. „ Hoe hebt gy zo gelukkig kunnen raaden vroeg zy',', dat uwe tegenwoordigheid aan het gezelfchap „ ontbrak?" . r. Ik was ten minfte verzekerd, datgy ermymdul, den zoudt " antwoordde ik, „ en van dit oogenbiik % af ben ik een gezwooren verdediger van de voorgevoelens". . . Deeze vertooning maakte, zo ik my met bedrieg, C 2 Ce"  tco GESCHIEDENIS vak " eenige opfchudding in de gemoederen van de gasten* Dank-wart — als hy zekere dingen gemerkt heeft, ware het zo veel te beter. Ik weet niet, of ik van het oogenbiik af, dat Peter my met zyne berichten te gemoet' is gekomen, niet iets tegen hem heb? Zou het minnenyd,'of bekommering over nieuwe zwaarigheden, weezen; waarop ik nog niet gedacht heb? Zodat waar is, beftaat 'er eene oorzaak te meer, waarom Julie aan myn hart oneindig dierbaarer geworden is. NEGENENTWINTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 18 Maart. TTy is 'er niet kwaalyk aan, die eene aandoenelyke J- -1 ziel en eene leevendige verbeeldingskracht bezit; niet alleen omdat hy oneindig meer vreugde heeft • maar zyne vreugde is veel zuiverer, dan die vaneenen gevoelloozen; en verkrygt zich, boven dien, eene eigene waereld , uit de treffelykfte deelen famen gefield, waar in ze leeft en zich beweegt, zo dikwyls en zo lange — het aan het oppermagtig noodlot behaagt. Maar, myn vriend, een gevoellooze is daarom niet ongelukkiger ; ten minfte niet als zodanig; dezelfde zenuw, die de lentelucht met een zagt kusje, heeft aangeraakt, of die door de balfemachtige uitwaasfeming, welke de roos van haare lippen floot, bevochtigd, met eene zagtere beweeging het overééaftemmend fqaarenfpel i;i het men- fche-  KAREL FERDINER • lor fthelyk ligchaam den toon geeft, welke in de ziei het gevoel van vergenoeging fpreit, ach! hoe ras kan die, door haar zelve bewoogen worden, met eene hevigheid die haar de groötfte pyn en zelfs eene razerny zou geeven! En ach! die betoverende fchepfter, die zich een' hemel vormt; altoos bouwt zy wand aan wand dc^hel daar nevens! Smart en wanhoop trekken de zelfde deur in, welke voor de vreugde en het vergenoegen geopend wordt; waartegen de ongevoeligheid, deeze zo wel als geene, den toegang flopt. Zodatgy, myn vriend, wanneer gy, beiden vergenoegen en fmart, by de gevoeligen meer, by de ongevoeligen weiniger, tegen eikanderen oprekent, weêr alles in evenwigt en alle menfehen gelyk bedeeld zult vinden! Ik ben heden op verre na niet, die ik gisteren was; en geen wonder! Dat gisteren wit was, is heden zwart öf verkiest gy liever dat ik van daag zwart zie? ik ben.ook te vrede. Zo te befchouwen, of zo te zyn dat is voor myne ziel volmaakt gelyk. Myn oom is deezen morgen zeer vroeg van huis gegaan. Hy had die reis wel acht dagen kunnen verfchuiven; als hy my had kunnen verwachten. Kunnen zeï hy tweemaal, en dat woord behaagde my niet één maal. Hy zei het zo droog; en in 't geheel was hy niet zo in zyn' fchik, als anders; hy was ftil, digt, met één woord, de omgekeerde zyde van zich zeiven. My dunkt, hy heeft het gemerkt, dat Dankwart over die, eenigzins leevendige, wyze, waar mêe "julie my ontving, de lip liet hangen. Hy nam hem kort daarna, alleen in zyn kabinet; en daar op Julie.; en G 3- toe»  102 GESCHIEDENIS van toen Sara; en het was daarna zo ftil onder ons, zo gemanierd en zo raar.... Dit waren de draaden, die myne aandacht gisteren heeft opgevat, en van daag het is even voor den mjddag —— dat ik alles nog eens nadenk, en met het voorgaande en het volgende vergelyk van daag begint myne inbeelding het weeffel; het geen,-, van donkere draaden, waarlyk niet anders dan zwart kan worden. Zo het waar is, dat myn oom om Dankzvarts wil misnoegd is over het verwelkomen van Julie; zo als het my toefchynt,- dan kan ze veelligt eene berisping gekreegen hebben; waar uit haare, daaropvolgende, gemaakte houding te verklaaren is. Wat die Sara betreft, zy is myne vriendin niet. Zo ze een' wenk heeft gekreegen, om, in de afweezenheid van myn' oom, een oog in 't zeil te houden, dan kan men, beken ik, een' opgedraagen' last niet getrouwer uitvoeren. Maar heeft ze zich den zeiven ongebeden opgelegd ; dan moet het eene andere beduiding hebben, dat Julie zich zo zorgvuldig onder de vleugelen van deeze oude hen verbergt. Zy heeft zich deezen geheelen morgen nog niet voor my laaten-zien! — Dit ichryf ik niet bloot toe aan eene gehoorzaamheid voor haar' vader, en nog minder aan eene toegeevendheid voor haare eigenzinnige nicht. Ach! als men bemint en met alle zyne gedachten en wenfehen naar het geliefde voorwerp ftreeft, hoe wakker is de liefde dan op ieder oogenbiik, oin het opzicht teontfnappen, en hoe vruchtbaar in middelen om de waakzaamheid van honderd oogen te beguichelen! Kwam' de ziel van julie my -zo te gemoet', als de myne haar  KA REL FERDINER. m haar poogt te omhelzen, dan viel het haar gewisniet moeijelyk , my ergens aan te. treffen. Zy weet voor zeker dat ik haar zoek, want zy moet my gieren by onze eerfte ontmoeting begreepen hebben. Ut ten minfte zy kon het weeten j wanneer zy my heen: willen verftaan; en zeker moet zy dat gewild hebben; indien haare ziel zo gevoelde, als haar gezicht my heeft geantwoord -— Goede Hemel! hoe zou ze het niet weeten ? Maar zy laat zich nergens vinden! Ik dwaal in 't rond en zoek en weer zoek, als eene afgefcheidene beklemde ziel, die een groot geheim mêe uit de waereld nam; of die belaaden is met eene nog onverzoende misdaad. Ik zoek en hoop én zoek al immer vergeefs. D E RT I G S T E B Rl E FFerdiner aan Eduards. Farmbull den 19 Maart. Hetmoet tochten nutte verftrekken van groote oogmerken , myn lieve Eduards, dat fmart en vergenoegen zo vaak onder eikanderen worden gemengd , al was het ook maar om aan eene hartstocht, aan een verlangen of aan eene begeerte den behoorlyken toon te geeven, en de juiste maat van vermogen, den bepaalden graad van werking voort te brengen. Nooit was myne liefde voor Julie zo diep in 't hart gedrongen,als in deezedagen» waarin het verdriet over zwarigheden, welken my haar zo onrechtvaard.g onthouden, de ganfche veerkracht vanmyne zzelaandoet De G 4 haa  Ï04 GESCHIEDENIS van baatelyke gedachte dat zy een' ander —. bemint f Neen, dat mag ik niet denken! . maar eenen anderen toegedacht zy; ö hoe maakt die niet alles, wat werkzaam in my is, aan den gang! Zou 'er wel verJangen en drift naar eenig voorwerp zyn; als wyniet vreesden? en naar maate van 't gewigt worden ook de touwen aangetrokken. Maar dan denk ik weêr, dat die touwen eindelykbreeken zullen, als de last te zwaar wordt; even zo breekt ook eene overmaat van verdriet het genoegen , 't welk de liefde, als ze waarlyk liefde zal zyn, moet verzeilen, en zo Ik heb een voorgevoel (ik ben 'er behalve dat zo meê belemmerd) dat dit gevolg ontftaaa. kan! Die oude nicht Sara., wat of zy toch tegen my heeft! „ ó Ik beklaag u, neef" zei ze my deezen middag „ de tyd moet u, m de afweezendheid „ van uw' oom van harte lang vallen; dat zal u lee„ ren, uwe bezoeken in 't toekomende vooraf bekend: ,) te maaken5'. Dit trof my in de ziel; niet omdat het zo raak was; maar omdat het eene zo getrouwe en wel zonder doekjes bewondene Aofly was van de erïnnering, die myn oom goed gevonden had my voor zyn vertrek te doen: Ah ik u.hadkunnen verwachten, dit was de erïnnering (zie myn' voorigen) en wat dunkt i», behoort ze niet onder die geenen, die maar eens behoeven gedaan te worden, om te vatten. Hadde Sara dan bevel, wyl het overvloedige vaakniet fchaadt, dezelve op haare wyze te herhaalen? Hoe 't ook ?y, die herhaaling liet in myn harte eene bitterheid achter. Ik  KAREL F E|R DINER. 105 Ik antwoordde haar ook Hechts met eene buiging', wendde my naar Julie en vroeg haar, hoe haare kanaryteelt ware uitgevallen ? vier paaren , ze! ze, had ze door den winter gekreegen; dan nog twee of drie mannetjes Alle drie ongetrouwd, zeï Charlotte, met haare gewoone rondborftigheid, en een van deezen is zulk een fchoon beestje, dat ik gaar^ jae voor hem als koppelaarster wilde werken. • Houdt gy veel van kanaryvogeltjes ? vrpeg Julie my zoftraks daarop ; terwyl eene blos over haare wangen toog; en zy wilde, zo ik my niet bedrieg, nog meer zeggen ; wanneer Sara zo goed was, voor my te antwoorden, dat die beestjes beter buiten dan in het huis waren: want in de nabyheid fchreeuwden ze te hard en altoos te onrechter tyd. „ Dat ongemak hebben meer dingen" antwoordde ik maar zoudt ge niet wenfehen Sara, dat men alles wat in een huis kan verveelen, 'er uit deed"! Lot keek door de vingers naar Julie en meesmuilde; maar deeze wilde het niet merken en bleef by haare deftigheid ; die my in 't geheel niet geviel. Indien Sara my begreepen heeft, was onze rekening veelligt geflooten. Ik nam het inderdaad zo op, fchoon my haare afzakkende onderlip, nog een wederantwoord of een' fchyn van genootene betaaling gaf, en ik maakte by de eerfte gelegenheid weder eene diepe buiging. Op deeze wyze vereffen ik altoos met haar de oude rekeningen en fchiet dan weêr voor op de nieuwe. Dcwyl ik ondertusfchen niet gekomen hen, om met Sara handel te dryven en Julie niet goedvindt het te merken, welk belang my naar Farmbull getrokken G 5 heeft  105 GESCHIEDENIS vak heeft; zo kan ik niet zien, waarom ik de verantwoording op my laadefl zoude , dat Sara en Dankwart, en veelligt "julie zelve eene verandering in het wyze en heilige waereldgeftel zouden wenfehen. 't Is veel gevoeglyker en billyker, dat een zo klein, niets beduidend, fchepfel, als ik ben, zyne ftandplaats verandere, dan dat zich eene'eenige ziel aan den langzaamén tred van de zon cn van de maan zoude ergeren. EENENDERTIGSTE BRIE F. Charlotte aan Henriette. Farmbull den 21 Maart. De Heer Ferdiner is onverwacht hier federd den 17. De Heer Wolmer moest den anderen dag naar Kiel vertrekken wegens eene verdrietelyke zaak, die al 's avonds te vooren op zyne vrolykheid gewerkt had. Nu heeft Sara het opperbewind weêr in handen en fpeelt de hoofdrol op'ons klein tooneel. Zy houdt de wacht over Julie; floot zich aan dé minfte kortswyl, en hangt het misnoegensteeken, de zinkende onderlip , uit ; als julie te veel met Ferdiner fpreekt; 't zy met den mond of metdeoögen. Voorts onderhoudt zy ons' van den Heer Dankwart of uit den Cubach; leest den onftandvastigen mannen de métten voor; bewyst alles met fpreuken en verfen; geeft fteeken onder water ; wordt onverdraaglyk , klaagt over hoofdpyn en — kortom 't is eene elen..' - de  KAREL FERDINER. 107 de thans hier te weezen! Ferdiner wil morgen vertrekken ; en het fpyt my, dat hy gekomen is. Wy hebben al veele voorvalletjes gehaH, die ik niet verbaalen mag; maar dat van van daag gaat 'er over heenenik kanhet nietvergeeten Ferdiner fchynt het zeer ter harte te neemen, en %ulU fpeclde aan de tafel eene rol die, — ik verfta 'er de reden niet vanen zal 't a vernaaien. Sara wilde Julie uit het gezelfchap trekken, en erïnnerde haar, dat zy aan haar'vader had'willen fchryven. Julie ging in haar kabinet: ik nam myn breijwerk en bleef in de kamer. „ Zyn onze laatfte gasten gelukkig overgekomen „ en nog allen welvaarende?" begon Sara. „ Ik hoop het", zei Ferdiner,. ,, Ik heb hun gezelfchap, lyder, niet veel kun„ nen genieten" voer ze voort „ Ik was toen ziek* „ Hoe maakt het toch de goede oude moeder ?" „ Toen ik ze laatst gezien heb, vond ik ze zeer wel" „ Dat zal wel wat lang geleeden zyn; de jonge„ lui komen niet gaarne by de ouden." „ Gelyk by gelyk , lieve mocij! de ouden gaan zo „ voor en de jongen volgen het na." „ Keer dat blaadje om; 'tzyn de jongen, die niet „ gaarne van de ouden leeren." „ Maar dan moeten de ouden de jongen volgen" ? Sara voelde het, maar at het op en vraagde verder: „ Hoe bevindt zich Frederikai" „ Zeer wel, hoop ik". „ Eene goedaartige en recht christelyke, vrouw. „ God wille haar zyn' zegen geeven! Maar hoe „ gaat het haar man, neef"? „ Naar wensen, moeij, hoe anders? een zacht- „ zie-  ïo8 GESCHIEDENIS van ,, zinnige en fchoone vrouw, geld en goed, geluk, „ kige handel". —. „ Kan hy nog altoos zo van harte Iagchen"? „ Toujours de même, ma tante"! (Hy ftond op' ging de kamer op en neêr en lagchte) „ Toujours de „ meme. Ja geen grooter lagcher in de waereld, dan' » hy. O! ik zelf moet Iagchen, dat gy 'er Hechts » naar ^gt-" Het was my onmooglyk niet mêe te Iagchen; my kwam by het vraagen van Sara, Monfieur Dimanche in de gedachten. ( *) Et le petit colin fait tl toujours bien du bruit avec fon tambourP Toujours de même Monfieur. „ Hy heeftgeenehoop, geloof ik, op erfgenaamen. „ Zo veel te beter, moeij, hoe grooter huisgezin „ hoe meer huiskruis". Hoeligtvaardig! Sara ten minfte nam het hem zeer kwaalyk. Zy had hem gaarne, zeï ze, naderhand uit de fchrift geantwoord. Den rechten fteek heeft ze echter niet gevoeld. • „ Houdt gy gemeenzaame kennis met dat1 huis"? Hy antwoordde niet; maar bezag ondertusfchen myn werk. „ Frederike en haar man maaken een gelukkig huu„ welyk. Gódgeeve de oude moeder nog boven dien m het genoegen, dat zy haare jongfte dochter ook „ gelukkig getrouwd zie! 't is een aartig meisje": (Ik bid u op den overgang te Ietten.) „ Een zeer beminnenswaardig meisje zoudtgyzegh gen, als gy een mansperfoon waart. „ 't Is my nog liever, dat gy het zegt. Ikhebaldik- wyls C) Molière, festin de PierKi.  KAREL FERDINER. icjj wyls met uw' oom daarvan gefproken. Zy heeft niet , verre van de honderdduizend mark te verwachten''. Ik bezweek van verlangen. Ferdiner, die nog alöp en neêr wandelde, bleef ftaan, wierp een oogvanmedelyden op de een voudigeo^/vz en fcheen zich te bedenken of hy antwoorden zou ? Eindelyk vroeg hy met veel yvers: „ Honderdduizend mark? weet ge dat zeker my„ ne lieve moeij"? „ Zo heeft het my de Heer Dankwart gezegd" „ Zou Danhwart daar wel borg voor willen zyn ? — „ Honderdduizend mark! Hy heeft'er immers „ niet bygevoegd, of het courant- of bankgeld is"? Dit zeï hy, met zulk een ernstig weezen, dat ik al myn vermogen moest aanwenden, omniet te Iagchen. „ Dat weet ik niet", antwoordden^; „maar het „ onderfcheid maakt toch niet veel uit" ', 'tMaakt toch iets uit, lieve Sara! Al is het oök „ maar zo veel, dat ik myn'oudften jongen daar voör „ naar de Hoogefchool kan zenden. „ Wie zou zo naauw op het geld zien? De liefde „ moet de hoofdzaak weezen ? „ Ja maar liefde zonder brood, ik meen brood „ Sara naar de hedendaagfche beteekenis! naar de „ hedendaagfche zeden ! naar de hedendaagfche ,, wyze van leeven. Gy weet immers uit uw' Cate„ chismus hoe veel dat woord al beduidde in de ty„ den van Luther, Nu moet ik u nog zeggen, dat „ 'er woorden zyn, welker beduiding met de men„ fchelyke begeerten aangroeijt, en die gevolglyk „ geene paaien hebben. „ Dat deugt niet neef". Ondertusfchen ging de lange magere voorfte yinger alheen, ei) weêr, „ dat deugt tl maas  7io GESCHIEDENIS vak maar in 't geheel niet neef! Ik weet wel hoe de „ iedele waereld leeft; datzie ik genoeg aan u. Maar 3, 'er flaat gefchréeven: 'als wy koft en kleeding heb„ ben, zo laat ons te vrede zyn"! „ Dat flaat 'er gefchréeven; maar tyd en zeden ,, maaken 'er de uitlegging van. Wat heet koft en kleeding? Ik ben verzekerd, Sara, dat gy het in dit „ ftuk niet eens zult weezen met de bedelmonniken; 3, en een meisje van achttien jaaren in Hamburg zal ,3, het weêr met u niet eens zyn. De Monnik Haat 3, eene grove gryze py om het lyf en ftilt zyn' bongermet het geen de liefde des naasten kan, of wil „ misfen ; het geen zelden veel is. Nu . 3, Gy, by voorbeeld, men kan zeker van u nictzeg3, gen, dat gy voorden opfchik zyt. 'Maar uwasch.,, graauw zyde manteltje met de kap daar aan, en 3, met bontgevoerd, uw aschgraauwe geflikte rok, ,, uwe aschgraauwe gevoerde muilen, met zwart af3, gezet, uwe mutfen met aschgraauwe linten en ,, uwe zwarte fluweele kap daarover, zie, myn „ lieve moeij, dat een en ander moet gy toch heb- ,, ben 't Is wel niet veel, maar't is toch veel ,, meer dan een monnik behoeft. Zie nu, bid ik, eens „ te Hamburg, onder de menfehen in 't rond! 3, Een arbeider aan de kraan behangt zyne Ega met eene Saloppe van atlas: de ambachtsvrouwfchaamt 9, zich haarer gezonde beenen, en betaalt eene huura, koets; de koopmans vrouw hangt tienduizend 3, mark aan ieder lelletje van 't oor. Een gruuwel 3. waarlyk — Dat is uitgemaakt: maar men moet j, zich der mode onderwerpen, al zou men ook op de ,a, handen gaan. Wat is nu liefde zonder brood? 33 He»  KA REL FERDINER. Ut „ Het woordje brood wordt maar met vyf letters „ gefchréeven; maar, over het geheele jaar gcre„ kend, betaal ik hem, die my brood wil geeven, \\ brood naamelyk naar de hedendaagfche beteekenis, voor ieder letter tweeduizend mark — Als ik l', dan trouw, moet ik hoopen cn niet vreezen, vader 3', te worden: en vader, • van ik weet niet hoe „ veele kinderen. ■ Nu verbeeld u eens eene lange tafel, rondom bezet van myne vrouw , , van my en van tien of twaalf lieve kinderen i — Neen , zie my zo ftuurs niet aan! Zy „ zyn de zegen van god, Sara! Dus moet „ men zonder twyf el wel naauw onderzoeken, of een. ,, meisje niet juist honderdduizend mark Banko in „ de gemeene kas kan brengen"? „ Wel neef! waarom wacht gy dan zo lange ? „ Dat zal ik u zeggen; ik kan geen koppelaars, noch „ koppelaarfters vinden. By het trouwen, myn.lieve moeij, heeft men altoos van weerskanten een* e, perfoon noodig, dietusfchen beiden ga. Hadde ik Z nu zulk een'menfch! Maargy, lieve moeij, „ gy kent moeder cn zuster; gy hebt veel vermo' gen op den Heer Dankwart ; de Heer Dank- „ wart vermag weêr veel op deezen zoudt gy „ my niet aan hem kunnen beveelen? 1 Eene fchoone jonge vrouw met honderdduizend mark! sj Wel ik zou u oneindig verplicht weezen,. „ Ik weet niet, neef, of het kortswyl of ernst is; „maar my dunkt, dat de voorflag wel eenige over„ weeging verdient. s> Ernst? kortswyl? My ernst? wel ik heb getwyfeld of het u wel ernst ware. Hoe kunt gy „ toch  Ha GESCHIEDENIS VA» toch denken, dat ik kortswyl? Maar de drommel I i> "—• daar valt my in, dat ik weêr achter 't net sj Visch; Henriette is zeker al verzegd. „ Wat zegt ge? — Aan wien? „ Aan den Heere Feldheim. Zo gaat het my ah „ toos. Vangt men die fchoone meisjes met hon„ derdduizend mark niet aan de kerk deur op, als ze „ zo even van den predikant ingezegend zyn; zo is 'er altoos deeze of geene, die hier eene moeder daar eene zuster, ginds een'neef, eene moeij, een' peet, „ een' makelaar ja wel een* jood laat oppasfen, om ze op ftraat aan te fpreeken". Ik gis, dat Sara dien fteek eindelyk voelde; want zy bégón kort daar na onbefcheiden te worden. ,, Dan is dat meisje al verzegd? God geeve „ haar zyn' zeegen! Als gy te huis komt, dan bid ik >, u, zeg haar toch, dat ik my daarover van harte i, verblyde. „ Met veel vermaak" „ Wanneer denkt gy te huis te weezen ? „ Als 'er haast by die boodfchapis; dan ryd ik van,, daag nog weg" Eêr hy difezef, had hy een weinig ftil gezweegen. en een' zeekeren wenk van 't oog op Sara geworpen. „ Uwe bezigheden lyden zeker niet, om lange van j, huis te weezen. „ O wat deeze betreft !" (alweêr de zelfde wenk van 't oog) „ konde ik u deezerhalve eei, nen dienst bewyzen, dan bleef ik noch acht da3i gen hier. l » Niet mynehthalve dat bid ik u, om Gods wil /, neef!  KAREL FERDINER. ti$ > neef i Uwe reizen hebben u al fchade genoeg „ gedaan!" é, Nu wordt ge onaartig Sara V' , Ik zeg alleen de woorden na van uw'oom, die „ "s£ker niet gaarne zou zien, dat gy uwe zaaken -ver. „ waarloosdet. „ Verzeker hem van myne hoogachting voor die „ vaderlyke goedheid , waarmede hy ze heeft op. I en aangenomen; en zeg hem, dat ik deeze goed„ heid nooit volkomener erkend heb, dan in dit zelfde „ oogenbiik, waarïn gy hem in zyn' eigen naam' eene „ van uwe onbeleefdheden doet zeggen". Hier fprak hy op een' ernftigen toon; doch zonder kwaad te worden; voor zo veel ik uit den toon van zyne fiemm' kon opmaaken. Ik brak dit onaangenaam gefprek af- Sara ging met hangende lippen in het kabinet en floeg de deur zeer onbeleefd achter zich toe. Van dit oogenbiik af klaagde ze, dat ze niet wel was en begaf zich even voor het avondeeten te bedde; alwaar Julie haar moest voorleezen. Daar zit ze nu weêr aan 't bedde geplakt. Dit voorval was te Hecht- Hoe gaarne had ik die onverdraagiyke Sara den tekst voorgeleezen ! 'f ulp is zeer ongerust: maar zy mag wel een weinig voor haare al te groote goedhartigheid lyden! Ferdiner heeft zyn' ryknegt bevel gegeeven,de paarden op morgen in gereedheid te houden. Kort te vooren had hy brieven van Hamburg ontvangen. Hy las 'er een' van; terwyl ik in zyne kamer wat te doen had; en hy las hem met zeer veel aandacht.. Ik kon 'er even op zyde in kyken en een deel van de onderteekening leezen: die Leonorews. Ik wilde wel wee- L deel. H ten  ïi4 GESCHIEDENIS va ten, wat dat voor een vrouwsperfoon is ? Met veef moeite heb ik ƒ«/« overgehaald, hem te zeggen, dat hy nog éénen dag toe geeve. Hier heb ik een goed oogmerk in; ik bid u, raad het, als gy kant! TfPEE-E NDE RTlGSTE BRIEF, Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 21 Maart. •A/Torgen vertrek ik, myn vriend. Hier vallen te ±V_i veel onaangenaame bedryven voor; vooral met Sara. ,, Ik weet,"zei ze, over eenen dermaaltyden, geen 3, gelukkiger party voor een zoet meisje dan Dank„ wart" Wel Moeij, antwoordde ik, al ware ook Dankwart de eerfte onder de mannen, zo zullen toch alle juffers niet van nw gevoelen zyn. Julie verzekerde al vry leevendig, terwyl ze my aanzag, ,, dat Dankwart inderdaad een braaf mart 3, was"; en naauwlyks had ze het gezegd of ze kleurde. Hoe ging my dat door *t hart! Ware dit getuigenis uit achting' voor de waarheid afgegeeven, waarom kleurt ze dan ? Ware het uit infchikkelykheid voor Sara, waarom kleurt ze ? — Den lof van Dankwart uit den mond van Julie konde ik zeer wel verdraagenWaarom niet? Laage ziel, die het zeer doet, wanneer waare verdienfte ook van een' vyand gerechtigheid wedervaart! Zon dan myne minnaares, omdat ze myne minnaares is, ophouden, waardige mannen te achten? Maar die betuiging van achting'was jukt  KARÈL FËRDINER. u$ juist niet ter rechter tyd gedaan — en alweêr moet ik vraagen waarom kleurde zy? of las ze, toen 'er die woorden uit waren, in myn weezen eene verbaasdheid, en kreeg ze die kleur uit vreeze, dat— 6 wat is een mensch dwaas, als hy verliefd is! Hoe gaarne legt men alles op de beste wyze uit, en hoe greetig grypt men, om zyne verfmachttehoop kommerlyk te onderhouden, hoe greetig grypt men, zeg ik, naar de aalmoes, die veelligt alleen het medelyden ofdegemeenegoedaartigheid,of zelfs de oogenbliklyke drift eene minnaares hebben doen geeven! De beste zyde, voor my te kiezen , was in dien lof te Hemmen. Ik roemde alzo Dankivart, voor zo verre ik hem kende, als een welgemaakt' en wel opgevoed' man; en dit deed ik van harte. Sara viel weêr tusfchen beiden, en ving aan met my in kennis te brengen met alle de voorrechten, die hy bezat. Julie Rond ondertusfchen van de tafel op Waarom dat? zy doet het wel meer, onder den maaltyd, om het een of ander te bezorgen: maar ditmaal, geloof ik, gefchiedde het, om zich eene tweede verwarring te befpaaren. Ik had'er belang by, te weeten of dit zo ware? „ Als het waar Is, 't geen gyrrty daar verhaalt,'' zeï ik tegen Sara, zodra Julie weêr binnen kwam „ en „ gy voor de waarde van alle deeze zyne loflyke „ hoedaanigheden kunt inftaan; dan hebt gy zeker ge„ lyk; dan is 'er voor het waardigfte meisje", hier zag ik Julie aan, „ geen waardiger man dan hy". ^ Sara is wantrouwende; zy liet haar kleine oogen in myn gezicht pudeeren en Julie ö Eduards zy bloosde niet alleen; maarzy wierd ook onthutst. H2 ^  U6 GESCHIEDENIS vak De maalcyd was geëindigd. Julie fcheen naar een voorwendfel te verlangen, om zich te kunnen afzonderen. Deezen dienst bewees haar de goede Sara, door haar te erïnneren aan een' brief, dien zy had gezegd te willen fchryven; waarop ze terftond in de andere kamer ging. Ik bleef by Sara en Charlotte zitten en nam my voor, met alle gelaatenheid, de onaangenaame ,'gefprekken, die ik te gemoete zag, te dulden; maar zy wierden onverdraaglyker, dan ik verwacht had. Ik ben anders een mensch, die liever wat opkropt, dan dat ik de regelen van welleevendheid zou overtreeden en daar, behalve dat, het zwak ligchaamsgeftel van deeze Sara vordert, dat men haar zorgvuldig fpaare, kunt gy ligtelyk denken , dat ze haare kwaadaartigheid al verre heeft moeten dry ven, eêr ik my liet noodzaaken, haar zeer te doen. Zy vond niet goed deezen avond met ons te eeten; zy was niet wel, gaf ze voor, en ging om eetens tyd te bed; opdat Julie by haar bleeve. Deeze heeft zich echter door Charlotte by my laaten ontfehuldigen. Dit is genoeg voor de hoflykheid zy was ongerust, zei my Lot: zy hebben , de eene zo wel als de andere, met deeze Sara wat uit te ftaan. Huiskruis, myn lieve vriend.' men weet dikwyls niet, waar het vaa daan komt. De wind waaijt het by één! — jDJLIE-  KAREL FERD.I N'E R. ïlf DRIE-ENDERTIGSTE BRIEF Ferdiner aan Eduards. Farmbull, den 22. Maart Daar zat ik federd vyf uuren gelaarsd en gefpoord en wachtte maar alleen op een gunftig aanblik van Julie, meent ge veelligt? Maar ik meen op myn affcheid. Dit verdroot my zo, dat ik lust kreeg zonder affcheid te vertrekken; als het niet ongevoeglyk gefcheenen, en zelfs tegen de betaamelykheid geftreeden had. ■ De morgen was, wel is waar, niet minder fchoon, geloof ik, dan die, welken ik u eens befchreeven heb; maar hy gaf my nu zulk een aangenaam tydverdryf niet. De ziel moet , in zulke gelegenheden, defchoonheid ten minfte half weg tegen komen, als dezelve eenigen indruk op het daar voor vatbaar gemoed zal maaken : en dus is zulk eene verfchyning voor duizend menfehen te vergeefs fchoon. Arm fchepfel! hoe hevig moet het gewigt van zulk eenen ganfehen leevenstyd u niet drukken ; daar my de last van één enkel uur zo zwaar valt! s—-'■ Ik opende myn venfter en floot het weêr toe. Ik nam een boek, om het weêr neêr te leggen. Dan zat ik, dan ging ik, dan greep ik een blad papiers, fchreef een paar regels en liet het liggen Dankwart , dacht ik , is misfehien gelukkiger,, dan hy zelf weet 1 Na het eerst onthaal , welk ik van Julie genoot, heeft hy het zeker bezwaarlyk geloofd. Ten minfte ik niet: maar mea H 3 ver- \  li8 GESCHIEDENIS van vergist zich nooit ligter, dan wanneer men de begeerten van ons harte zo voorbaarig tot hoopen laat aangroeijen. O de vrouwen! de vrouwen! Even ging haare deur open. My dacht, ik hoorde den tred van Julie! Hemel! hoe kan een vernuftig man onrustig worden, door den toon alleen welken de bal van den voet eener minnaresfe op den vloer heeft gemaakt! Ik rilde door alle myne leden; ik luisterde en hield myn' adem in. Zy was het! zagtjes opende zy de deur van myne Jcamer. ö Gy fchryft" zeï die Engelenftem s en myn bloed was in volle beweeging; zy deed de deur weêr toe, opende ze nog eenmaal, en voer voort; „ maar twee woorden zyn gaauw gefproken. Daar „ wordt beflag op uw perfoon gelegd. Gy yertrekt v eerst raorgen"! Ik weet nog niet, hoe ik zo fpoedig aan de deur was; dat alleen Haat my nog voor, dat ikeenehaarer handen zocht; maar 'er geene kon vinden. Zy wikkelde zich digt in haar' mantel, dien zy in den haast had omgeflaagen: -want zy was eerst even opgeftaan en nog geheel in haar nachtgewaad ; dat is in alle haare eigenaartige fchoonheden; haare jeugdige ziel in haare fchitterende oogen, de wangen gloeijende even als of ze, eerst in 't oogenbiik, uit een' verrukkelyken droom ware ontwaakt. Maar of ik nog zo graag bleeve, waar toe dient het? Zal Sara van daag gezonder zyn dan gisteren? Ik heb Charlotte gezegd, dat ik moet vertrekken. VIER-  KAREL FERDINER. «* yiER-ENDERTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull, den 22 Maart. Hy is evenwel vertrokken! zonder twyfel uit verdriet; 't is waar hy nam zeer beleefd affcheid, en zonder het geringfte misnoegen te laaten blyken: maar hy is te wel opgevoed, om het anders te maaken. Naauwlyks zat hy op, of hy gaf het paard de fpooren ; het dier ïloeg met beide beenen in de lucht. Julie wierd bleek en gaf een' fchreeuw; maar met éénen fprong was hy de voorplaats af. — „ Myn God! wat ben ik daar verfchrikt", zet Julie. ( Ik wilde niet antwoorden.) „ Dat paard", voer zy voort, „ is zeer wild. Als „ hy maar geen ongeluk krygt, Lot 2" „ Daar voor laat ik hem zorgen; maar dat hy niet „ uit verdriet ware weg gereeden, daarvoor hadden „ wy moeten zorgen". „ Uit verdriet, meent gy? Hoe zo, Lot"! „ Ja hoe zo ? Hy is hier treffelyk ontvangen! Ons .,, oud grootje heeft deeze reis haar hart weêr opgci, haald. Let "er op, of hy ook haast weêr zal ko„ men"? „ Ik bidu, myn lieve Lot! zegt ge dat in ernst"? dit vroeg ze met een bevreesd gelaat. „ Ja wel in ernst. Zy heeft hem het gat van de „ deur geweezen". „ Het gat van de deur? dat is onmooglyk". „ Weet ge dat niet? Meent ge dan, dat ïku voorniet II 4 t, heb  120 GESCHIEDENIS vak ,, heb aangeraaden, hem te verzoeken om nog éénen dag te blyven ? my dunkt dat eene beleefdheid niet te veel is, om zulk eene onbefchoftheid goed te „ maaken". Ik heb immers gedaan wat gy my hebt geraar den ? 't Is my zeker niet onverfchillig, dat ik het 3, voor niet heb gedaan". Gy hebt hem dan verzocht, te blyven; en hy is evenwel heen gegaan"? „ Gy wilt my immers wel gelooven"? En hy is evenwel heen gegaan" ? s> Het wasonaartig. Het was eigenzinnig!'', 3) Als gy hem verzocht hebt; dan" ■ 3, Wel Lof'! „ Dan is het zo veel te beter"! 3, Zo veel te beter" ? Of zo veel te llimmer: wat weet ik het?" Verklaar u toch, myne lieve Lot. Ik verfta noch 3, het een noch het ander." „ Als gy u door Sara tot alles laat overhaalen; zo s, is het des te beter voor hem, dat hy hét, hoe „ eêr hoe liever, gewaar wordt. Maar ftelt gy hem j, boven Dankzvart; dan is het zo veel te flimmer „ voor u, dat hy uit al uw doen hét'tegendeel moet „ befluiten. Nu mag ik 'er niet meér over fpreeken" . En met een' fnap was ik in myne kamer. julie ging naar den tuin. Ik befpeurde in haar weezen, door myn venftcr, dat op den tuin uitziet, dat de gedachten in haare ziel al vry fterk om woelden. Ha ! dacht ik, dat heeft gevat! Ik moet dat willekeurig gezag van onze Matrone om verre ftoo£en; of wy kruipen' zo immer den flakkengang voort, tot  KAREL FERDINER. 121 tot dat de man zich geraakt vinde; want trots en eigenzinnig is hy. Dan komen 'er wisjewasjes tusfchen beiden; en dan is het uit. Niet lange hier na kwam Julie by my; (fchoon Sara om haar geroepen had; maar zy had Mette in de kamer gezonden) „ Gy hebt my zeer ongerust..gemaakt,".zef ze, meent ge dan waarlyk in ernst, dat hy uit mis,, noegen vertrokken is ?" „ In goeden ernst ? Maar hoor eens, Julie, mag ik „ nu ook een oprecht antwoord hebben? Dat „ zyn vertrek u niet onverfchillig -is, zie ik reeds „ uit uwe vraag. Maar is het u.niet onverfchillig, „. alleen om dat gy denkt: hy is misnoegd over het „ onbeleefd onthaal vertrokken, of om dat gy u nog ,,' een ander belang omtrent hem bewust zyt ? Ant„ woord my voor de. vuist"! . . Zy zag my aan en kreeg eene kleur als bloed; maar zy fprak niet; alleen Hetze haare'hand op de myne vallen en drukte ze. „ Dit antwoord , geloof ik, is te begrypen. „Goed, myn' lieve 'juli&"\ zei ik en vloog haar om den hals,, maar waarom maakt gy my van „ dat hart', hetgeen immers voor uwe vriendin ge„ heel moest openftaan, waarom maakt gy my daar , van een geheim? Gy hebt liefdevoor Ferdiner, ik „ weet het; heden bekent gy het aan my. Waarom „ handelt gy dan juist zo, alsof gy hem nietlief hadt? „ waarom zyt gy zo achterhoudende ? Waarom ont„ wyktgy hem? waarom maakt gy hetaltyd zo, dat „ hy gelooven moete, datgyhetmetoV-ra eens zyt"? Dat wist ze in 't geheel niet, zei ze, en myne H 5 vraa-  122 GESCHIEDENIS vak vraagen verwonderden haar zeer. Ik moest my alzo op het gebeurde beroepen. „ By voorbeeld", zei ik, „ toen Sara laatst, aan „ tafel, den Heer Dankwart, ten koste van het „ ganfche mannelyke geflacht, opvyzelde, waarom „ Hemde gy toen die verregaande loftuitingen toe"? '„ 't Is waar, dat ontviel my, maar ook in der „ daad, hy is een waardig man." „ Dat betwist ik niet;maar, myn kind, moest gy „ hem juist, by die gelegenheid, daar voorverklaa„ ren ? Ik bid u, moest Ferdiner daar uit niet op„ maaken? ■ " „ Dat vreesde ik zelve, toen 'er de woorden uit „ waren. Ik had ze gaarne te rug gehaald. Zaagt „ ge geene verandering aan my ?" Dat ge rood wierdt van het eene oor tot het an„ der: maar dat maakte de zaak nog flimmer" „ Slimmer?" „ Op myn woord ! Hy verklaarde dat roodwor,, den voor de gevolgen van uwe 'bewustheid, dat „ gy het geheim van uw harte hadt verklapt." „ Dan heeft hy my immers begreepen, zei ze", andermaal naar den grond ziende. „ Ja maar verkeerd begreepen; niet, verftaatge, „ het geheim, dat gy hem, maar dat gy Dankwart „ lief hadt." „ Is dat mooglyk, Lot?" terwyl de verwondering en de vrees uit haare oprechte oogen ftraaldcn. „ Hoe verftondt gy het dan ?" „ Ik ? —- Ik kon het ligt verdaan, zo als het verftaan moest worden; want ik kende u. Maar ,, hy; die u niet kende". —— « Hy  KAKEL FERDINER. 123 Hy zag my, zodra my die woorden [ontvallen „ waren, zo aandachtig, zo in de ziel dringende „ aan. —',' „ Juist om redenen, dat hy giste, dat nwe lof„ fpraak uit een gevoelen ontlïond, van welk hy „ zelf liever het voorwerp had willen zyn: en dat „ wilde hy weeten. Omdat gy nu rood wierdt,nam „ hy dat voor een bewys ; en nog niet daar meê te .,, vrede zynde, vervolgde hy dit gefprek met opzet: „ engy" „ Myn God ! wat was ik verlegen! —— " „ Zodanig, dat gy van de tafel op moest ftaan: „ maar ik had van fpyt den grond wel met myne „ voeten willen wegftooten! —. Toen gy weêr in „ de kamer kwaamt, merktetgy toen wel , wathy-zei„ de en hoe hy, terwyl hy dat zeide, u aanzag?" „ Ik heb het u nog niet bekend, Lot, hoebét my -„ getroffen heeft. Als ik het met andere woorden „ zal uitdrukken, zo was het my tot Dankwart te verwyzen." „ Zo was het juist; noch meer noch minder*'. „ Was dat dan aartig? Was het geen bewys van „ zyne onverfchilligheid"? „ Neen zeker niet. Iemand, die zich zulke moeite „ geeft, onze meening uit te vorfchen, die heeft 'er „ belang' by. Wat ons niet wyder aangaat, dan an„ dere menfehen, daarom bekommeren wy ons zo ,, angftig niet. Maar als men afgcweezen wordt,of „ ten minfte gelooven moet, dat men afgeweezen „ wordt; dan" ! . „ Liefde Charlotte, hoe kan hy dat gelooven ? „ Wel.'  "4 G E S C H I E'D E N I S v a« ,, Wel ! omdat gy hem altoos mydt en u eeu« ü> wig by Sara ophoudt". Gy weet toch, dat dit blootelylc uit een goed «hart, en uit' medelyden voor dat ongelukkig »■ mensch gefchiedt". „ Dat weet ik juist niet zeker, maar al ja ; dan n weet hy het toch niet: en terwyl hy gewis uwent„ halve komt, zo kunt gy ligt opmaaken , hoe hy ,> dat geduurig ontwyken van u zal uitleggen. Met één woord Julie gy zyt nu al te ingetoogen". ,, Gy zoudt my wel aanraadenyde onderrichting van si myn' oom Thomas op te volgen? Of dat ik hem, 3, ten minfte halven wege, tegen kwam"? dit zeï ze al lagchende. „ Hm ! al deedt ge dat, dan kan ik nog niet zien, wat kwaad daarin ftak? Lieve God,! dat » wy meisjes dan zo de geheele natuur moeten ver„ krachten en verminken; of door dwang, of al wil,» lens, met die verbruide uiterlyke vertooning! Ik „ heb 'er niets tegen, dat men de betaamelykheid „ m acht neeme, die doorgaands vordert, dat men „ de mannen op een' zekeren afftand houde; zelfs ,, in den gemeenen vriendelyken omgang. Maar als „ twee perfoonen, die door de neiging van hunne „ harten , zo wel als door de goedkeuringe van „ hunne ouders of nabeftaanden, voor eikanderen „ beftemd zyn, geen een' enkelen ftap doen, om byéén te komen , en hunne reeds bepaalde be„ geerten en neigingen, tot hunn' eigen' last, nog „ ftrenger willen bewaaken en bedwingen, dan weet „ ik niet meer, wat ik 'er van maaken zal? Neem „ het niet kwaalyk, dat ik het u zeg, julie, lrwge- „ dras  KARËL FERDINER. 125 „ drag jegens Ferdiner was in 't begin vry beter dan ,, daarna. Toen waart gy veel openhartiger, veel „ vriendelykcr, ja veel natuurlyker; zonder ook eeni„ ge van uwe rechten als vrouw te verwaarloozen": Julie was zeer getroffen over myne predikaat/Ie. Zy beleed, dat zy nu meer verlegen was in het gezelfchap van Ferdiner, dan voorheen. Zy ontfchuldigde zich; of ten minfte zy wilde zich ontfchuldigen , met dat ze mooglyk nu meer liefde voor hem had, en dat even deeze liefde alles verklaaren moest, wat ik ingetoogenheid en dwang had genoemd. — Ik geloof, dat dit waar kan zyn ; maar ik begryp het niet. — Zy geloofde ook, dat haar, onwillens, het een en ander ontfnapte, hetgeen hy moest verftaan ; zo hem anders dezelfde gevoelens voor haar wel onderricht hadden. Onder anderen bragt zy my het geval van den eerften dag te binnen; toen Ferdiner ons zo onverwacht aan tafel verraste. En waarlyk hetgeen toen voorviel, had hy kunnen en moeten begrypen. Dankwart begreep het zo wel, dat hy ten éénemaaï van zyn ftuk afraakte; en ik geloof vast, dat het juist dit was het geen Sara aan Ferdiner heeft willen wree- ken. Maar wat weet ik onnozel meisje, wat weet ik het, in welke zeldzaame fchepfelen de liefde u allen hervormt, of wanneer ge eikanderen verftaat o£ niet ? 't Gaat met u en Feldheim, niet beter dan hier.  i2ö GESCHIEDENIS va h VT F-EN-DERTIGSTE BRIEF. Charxotte aan Henriette. Farmbull den 16 Maart. TTVar heb ik moeder Sara myne meening zo duideJ-^lyk gezegd, dat ze, wensch ik, wanhoopen zal, my tot haare party over te haaien. By die gelegenheid ontvielen haar een paarwoorden, waaruit ikkan opmaaken, hoe ze, by Julie, tegen Ferdiner in de weêr is. Ik moet u dat geval in 't breede vertellen. Sara had my eens, op een' tyd, dat ik met haar alleen was, fchriklyk verveeld en my geftaadig met loffpraaken van Dankwart onderhouden. Ik fmeet my heen en weêr op myn' ftoel en ik kon 'er niet van los worden. Zy wilde my altoos aan de praat hebben, eindelyk moest ik. Ik nam myn werk in handen en fprak al onder 't breijen mede. „ 6! Gy hoort my niet. Hebt ge my begreepen?" „ Zeer wel Sara de naald is zo roeftig, dat „ ik haar noch heen noch weêr kan beweegen"! Ik fmeet ze op den grond en rolde ze met den voet.J*ra fprak al voort. 9, En zulk een weldaadig man is hy! Zyne zuster, „ vrouw Althuizen, wordt met haare beide kinderen „ van hem alleen onderhouden." „ Dan doet hy net zo, als onze goede neef, Sara; » aan wiennoch gy noch ik zo na verwant zyn, als „ eenzusterenzusters kinderen. —Nogniet! ik zou „ de naald wel uit het venster willen gooijen." » Wy  KAR EL PERDINER. 127 „ Wy en zy! —— 6, Lot, dat komt niet in verj, gelyking, by de wyze, waarop zy van hem onder„ houden wordt! — Zy was in 't geheel te gronde „ geraakt, die goede vrouw; zy had ook een' man „ die niet veel deugde." „ Zo; dat is niet goed! Een* twee, drie. „ Ik moet nog eens rond breijen en dan minde- „ ren. " „ Hy was den drank, en nog andere engere» geldheden toegedaan; zo als de meeste mannen* „ als ze te vroeg hunne eigene meesters worden." „ Zo! Men zal die goede vrouw gedwon- „ gen hebben, met hem te trouwen. Niet waar?" „ Als dat zo was, dan had ze waarlyk medelyden 3, verdiend." ,, Of aangeraaden. Dat komt op één uit Of „ ik nu een of twee fteeken moet minderen ? Ik zal „ het met twee bezien". ,, Wyze raad, Lot, is nooit te verachten: en minst „ by de gewigtige verandering van het heilig huuwelykAls vrouw Althuizen naar baar broeder geluisterd had, dan ware ze met haare kinderen in gelukkige „ omftandigheden gebleeven". „ Wat gy zegt! Ei! daar breekt myn draad. „ Ik wilde toch dat. " „ Gy doet niet dan praaten met uw breijwerk. M Verftaat ge my wel ?" „ Ik verftahetin den grond, Saral Wees zo goed „ maar voort te gaan; ontvalt my, ondertusfchen, j» ook een woord, daar wordt niets door verloeren." „ Maar  128 GESCHIEDENIS vak „ Maar daar nam ze zulk een' ligtmis, die ook at „ overal maUresfen had gehad." „ Wel verbaasd! — Wat drommel fcheelt 'er toch aan? ik doe alles verkeerd! Nu heb ik weêr een' „ Heek overzien"! Zo ging het een' tyd lang al voort. Eindelyk fchreeuwt 'er een kahary vogel, die met zyn pootje in de tralie van de kooij was vastgeraakt. Ik werp myn breijwerk neêr, vlieg 'er naar toe ; help myn beestje los en blyf by de kooij flaan, om te zien of het weêr ophuppele. Sara vertelde al immer door; en vermits ze op eene zo gunstige flof gevallen was , doorkneedde zy dezelve met haare grootmoederlyke zedeleer, uit oude en nu in onbruik zynde, flichtelyke fchryvers, en maakte 'er een deeg uit voor Julie, die ook, meende zy, eene ongelukkige neiging voor zulk een h . . . . . jager had opgevat. ,, Maar wat flaat ge daar toch te gaapen in de „ broeijkooij, even of 'er ik weet niet wat, te zien „ ware?" vroeg ze my plotfelyk, terwyl ze haare nieuwsgierige oogen naar my wendde. „ Wat ik daar zie? kom eens hier myne lieve Sa* ra, dan kunt ge het zelve zien". „ Daar zal wat fchoons te zien zyn." Maar evenwel zy keek toe. „ Ziet ge daar dat graauwe vogeltje wel dat op het „ derde rek zit. Ziet ge het ?" „ Wel ja; meent ge dat ik blind ben ? „ Hoe haalt het ieder pennetje van zyne vleugel „ door zyn bekje heen! zie, het krabt, met zyne „ kleine poot zyn nekje en dan het kopje." Hebt-  ÈAREL FERDINERi 129 5, Hebt ge my niets anders te wyzen"? Ja vry meer! Het fchikt zich op Sara, ziet ge dat niet? ö! als gy wist waarom het zich zo op„ fchikt"! ,, ja dan was ik veel verbeterd"! ,, Ik geloof vast, dat het zich opfchikt voor een' ,, vryer 't Is het ecnigfte popje, dat in 't lee- ven is gebleeven ; behalve 't geen daar in den hoek „ zit te broeijen. De anderen zyn allen mannetjes. „ Die niets kunnen doen, dan zaad vreeten". ,, Vergeef my dat; zy zyn juist die zoete fchep3, feitjes , die zo zingen". 3, Dat u de ooren tuiten". „ O! dan zyn ze altoos op hun best. Als gy reek ,, frisch zyt, praat ge ook gaarne myne lieve Saral — 3, Nu ! zie ook eens met aandacht naar dit goudgeel „ beestje, met het kapje op zyn kopje. Wat is dat 3, een fchoon diertje"! ,, Dat gaat nog wel aan". „ Wel dat is my lief, dat het u nog aanftaat. Zie „ eens hoe tierig is het! Even en altoos naast dat „ wyfje op het zelfde rek. -— en de anderen, ziet ,, ge wel hoe die af en aanvliegen ; ziet ge wel, hoe „ zich dan de een dan de ander by dat wyfje voegt, „ en hoe ze het allen ontwykt ? Ziet ge dat wel, myn „ lieve Sara"? „ Wat zal 'er toch eindelyk van al dien ophef „ worden"? „ Eén oogenbiik. Nu! Nu! zie toe! Allen, „ allen ontwykt het wyfje; maar dat fchoon goudn geel beestje niet. Dit alleen fpringt het, van rek tot rek, na; zonder zich te bekommeren om de I. deel. J „ ovcri-  i«o GESCHIEDENIS va * „ overigen, al waren ze, geloof ik, met hun tien„ duizend famen Zo is het heden in de kooij; gefield, myne lieve Sara; en als ge morgen weêr ,, komt, en overmorgen en alle dagen, is het al„ toos hetzelfde; altoos is dat fchoon goudgeels „ mannetje de eenige begunfligde". ,, Is het anders niet"? „ Daar kan men veel uit Ieeren! by voorbeeld: „ als ik het eenigfle meisje in de waereld ware, zo als dit het eenigfle popje in de broeijkooij is: dan „ zou ik onder alle mannen, die rondom my zwier- den, dien eenigen kiezen,dien ik lief had.— Zo zyn wy allen gefield, Sara; en meent ge dat julie „ moet worden uitgezonderd; dan zyt ge 'er niet „ achter". Sara fprak geen enkel woord meer; en ging weg» ZESENDERTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull den 29 Maart'«, Het is toch der moeite wel waard, dat ik u een1 derden brief fchryve. Eindelyk heeft Sara dien langen neus, die ik haar zo lang — gewenscht. — Neen! ik wil my zelve eens bedriegen en my wys maaken, dat ik heb willen zeggen, voorzegd heb \ Een brief uit Frankfort aan den Heere Wolmer, van zyn' broeder, waarïn hy ons deezen zomer een bezoek aankondigt, kwam juist op den middagmaaltyd aan > en gaf gelegenheid tot een gefprek. Sara>s  KARÊL FERDINER. 131 Sara, die niet ligt eene gelegenheid Iaat glippen om over de gelukkige huuwdyken, of ter aanpryzing van een' deugdzaamen en zedigen echtgenoot, eene korte preêk, bekleed metfpreuken uit Jezus Siracboi. uit Lasfenius, of uit eenig ander ftichtelyk boek van deezen aart, onder een gefprek te fchuiven; zogoed en zo kwaad als de haast, de omftandigheden en de famenhang het toelaaten en dan onmiddelyk tot een lofrede op Dankwart over te gaan, Sara deed alles, wa t zy konde, om zich deeze gelegenheid recht ten nutte te maaken. Frederik (de zoon van deezen broeder) zeï ze3 kon wel by die gelegenheid een aartig Hamburger meisje meê naar huis neemen. - Veel zou ik 'er om geeven, voegde zy 'er by, dat zyn huuwelyk en dat van Julie, met wien daar laat ik haar voor zorgen, op éénen dag voltrokken wierde! De Heer Wolmer keek haar eens op zy' aan; en Julie kreeg eene kleur. „ Hm !" zeï ik, „ zo komen en zo meê neemen; zo „ fpoedig, ifc/YZjgaat het toch niet in zyn werk met ,, de aartige Hamburgerinnetjes. Ook blyven ze lie„ ver by haare kennisfen". De Heer Wolmer grimlagchte. Ik weet niet, of Sara zyn kyken op haar gezien of begreepen had; want als een kind zich eens gebrand heeft, wacht het zich wel, om weêr eene netel aan te raaken; maar het fcheen, dat ze my een pak wilde bezorgen; en dan doet haare kleine ziel gaarnereuzen fchreeden in het denken van het een op het ander; of voegt gedachten famen , die zich over haare byëenkomst verwonderen. Ja » Wat  $g GESCHIEDENIS v A W „ Wat men liever wilde" meende zy, „ waszef„ den het beste van alles wat men willen konde. .., Dat blyven by de kennisfen en in de Had was- eene onnozelheid van de Hamburger meisjes" Het eerfte lid van haar voorftel was redclyk goed; het tweede kon ook wel waar weezen: maar de gelykenis bedierf alles; want; voegde ze 'er by: „ 't Js even zo, als dat trouwen onder blocdvricn,, den; daar komt nooit wat goeds uit". Ik zag, dat de Heer Wolmer ongeduldig wierd; hy zei echter niets —— Nog één flapje verder, myn goede ó gelmaatig, uit den eerften brief, welken de Heer Wolmer haar gefchréeven heeft uit Riga; en waarin hy haar meldde, dat hy eene gewenschte.party getrorfen had, en zich binnen eenige maanden 111 't huuwe3yk ftond te begeeven. Uit het jaargetal van deezen brief, met den ouderdom van juhe vcrgeieeken, bleek, dat ze toen reeds een kind van anderhalf jaar moest geweest zyn, cêr het huuwelyk *an de ouders voltrokken was; ik ga hier de uitieI 4  136 GESCHIEDENIS van kening daarvan voorby, om u niet "te verveelen. Dereden, waarom zy my ook dit verhaalde; was wel meest om eene van haare aanmerkingen ter ineê te brengen. „ Zo hebben oom en neef elkan3, deren, "zei zy, niets te verwyten: de een vervoert ?, demoeder, om haar en haar geld magtig te worden; 3, de ander begeert de onechte dochter, met de ers, fenisfe, om eene andere die hy vervoerd heeft te „ kunnen onderhouden", 't Is ondertusfchen e'ene kwaadaartige aanmerking! ; Daar valt my nu in dat Ferdiner, laatst hier zynde, een' brief ontving van eene zekere Leonoore. Het eene by het andergenomen maakt my opmerkzaam, ZEVENENDER. TI GS TE BRIEF. Henriette aan Charlotte. Hamburg den 27 Maart. *t Ts droevig , dat die elendige Sara zich -*niet gerust en onbekommerd zat kan eeten aan de tafel, welke de Heer Wolmer haar twee maal *s daags laat dekken J Datzedeganfche waereld, die zo weinig meer om haar geeft, ook niet kan laaten voor het geen zy is, en leeven wil als de leliën des velds, die noch zaaijen noch fpinnen ! 't Is iets onbegrypelyks, Lot, hoe benaauwd het veele merrchen, die anders voor zich zeiven gelukkig genoeg konden leeven, aan 't harte ligt,>om de fsaaken van anderen naar hun hoofd beftierd te zien, Ik-  KAREL FERDINER. f137 Ik dacht, dat elk mensch dat weinigje kloekheids en levendigheids, het welk in hem is, wel voor zichzelven noodig had. Maar ik zie, dat 'er zelden een is, hoe dom hy ook zy voor zichzelven, ja zodanig, dat hy' naauwlyks weete wat voor been hy 't eerst moete opligten om over een blok te Rappen, dat hem in den weg ligt, die zich niet inbeeldt dat hy kloekheids en raads genoeg voor twintig anderen over heeft. Uw brief trof my juist in het oogenbiik aan,-dat ik rriyne zuster eene Predikaat/ie over dien tekst gehouden had. Friedje, zeï ik, God weet, dat ik u hartelyk liefheb: maar als ge my zo telkens met uwe raadgeevingen aan boord klampt zie, 't is niet anders, alsöf gy my met de kniën op de borst en met de vuist op de gorgel ligt! Als we ooit van ons leeven onéénig worden, zal het zeker daar over weezen. Waarlyk, geen menscb'kent toch het gebrek van een' ander', of waar het hem juist drukt of gemaklyk zit, zo goed als hy zelf. En evenwel wilt. gy raadgeeffters het altoos beter vcrftaan, en perst ons met uwe gemeene fpreuken, als de oude landmoedertjes, met hunne huismiddelen, die daarom juist niemand goed zyn, om datze voor allen worden aangepreezen. Hebt ge uwe ondervindingen, en hebtge daaruit eenige leevensregeltjes getrokken, geloof my, zy zyn voor u zelve maar zo lange goed, als gy het met u zelve eens zyt — Wat kunnen ze my dan baaten, die op eene verfchillende wyze deel neem in de dingen die my omringen; die myne eigene wyze van denken, van voelen heb en myn verftand, myn hart, myn'wil, om kort te zyn alles, ja I 3 aües  138 GESCHIEDENIS vajs alles voor my alleen ea zo heb als het op Gods aardbodem van geen' ander' mensch bezeten wordt! Als Ik naar uwen raad ongelukkig word, zeg my toch, wat hebt ge dan voor alle uwe moeite, anders dan ondank en verwytingen ? Word ik ongelukkig, als ik myn eigen hoofd heb gevolgd, dan zal het my veel verdraaglyker zyn, wanneer ik denken kan, 't is zo myn welbchaagen geweest, dan dat een ander zyn' zin heeft gehad op myne kosten. Waarlyk, Lot, de raad van een' ander past haast altoos voor u en voor uwe omftandisheden, zo goed als zyn hoofd op uwe fchouderen. Het weinige, dat *er voor u in die algemeene fpreuken vervat is, maakt tegen het overige, dat voor u niet past, zo veel uit als niets. Daarom, let 'er op, als ook iemand een' raad van u eischt, zult ge bevinden dat hy het voornaamelyk doet, om te verneemen in hoe verre gy het met hem eens zyt ? Dit zal hy aanneemen en het ander zal hy u te rug geeven. Hy fteekt zyn licht by het uwe aan, om te verneemen of hy zo beter ga? en blaast het weêr uit, als hy gewaar wordt, dat de plaats, die van het afgebroken en onzeker licht, hier en daar, maar beftraald wordt, hem in 't gemeen eene grootere verblinding geeft ;*en dat hy in de eenpaarige fchemering, welke hem omringt, metdc bloote oogcn, beter kan zien. Even zo, en niet anders -— -op dat ik van myn'' tekst op uw' brief koirte, zal julie het ook maaken. Wanneer ze voor Ferdiner ingenomen is, dan zal al- les, wat Sara met haar afraaden uitricht, hier maar op neêr komen, dat ze zich zelve eenige onaangenaame uuren zal verfchaffen; terwyl haare liefde meer-  KARIL FERDINER. 139 meer kracbts van de zwaarigheden zal aanwinnen; even als een fnelvlietende ftroom meer gewekte ontleent van de hinderpaalen. Het voorbeeld van myne zuster Fricdje, (gykent den gerusten, den zagten en den buigzaamen geest van deeze vrouw) is de beste vcrklaaring van dit hoofdRuk. Goede God ! wat heeft ze niet geleeden in de oogenblikken, waarin, myne moeder haar de trouwloosheid van. dien. rampzaligen —- zyn naam kome nimmer weêr op myne tong — verhaalde, en bewees! Geleeden, Lotl dat is met geene pen uit te drukken;, maar niets geloofd. Getuigenisfen, oogenfehyn, handfehriften, alles in twyfel getrokken of verworpen. Daar moest maar eene enkele verfchoonbig van hem kunnen geopperd werden, hoe belagc'nelylc, hoe kinderachtig, ja. hoe armhartig ze anderen, ook toefcheene; een enkel woord ter zyner gunst gefproken; en dan was ze weer veel verder met hem voorüit gegaan, dan alle maar mooglykeklemmende voorftellingen haar hadden terug gezeo. Dit gevolg, dus als zeker voorönderfteld zynde, gy moogt af of aanraaden; keur ik het niet goedig, pa door uw aanraaden, de geneegenheid van-Ju/ie eene drift geworden is, dat gy nu tot de tegenparty overgaat. Wees verzekerd, zy zal zich .niet laaten overmeesteren door de erbarmelyke gronden van Sara. Wyders het geen deeze u verteld heeft, wat is dat? Trek 'er de byvoegingen en de vermoedens af, die zo onnozel zo kinderachtig of valsch zyn, dat ze zich terftond voor bloote uitvindingen van de uitftrooijfter ontdekken, trek 'er die af Lot, en zeg my dan wat 'cr overblyve! Gy  i4o GESCHIEDENIS vis Gy zoudt u immers niet verwonderen, dat een tederhartig meisje zin Jcreeg in Ferdiner; hoe kan men dan zulk een' ophef daar van maaken, dat hy een meisje bemind heeft ? Die zulk een aandoenlyk hartsgeftel heeft, moet gewis voor veele doolingen, als gy ze zo noemen wilt, bloot flaan, en die het niet heeft — iaat hem.alle de cardinaale (a) deugden bezitten; ik wed hy is noch voor Julie, noch voor u,noch voor uwe veelligt gevoeligere dienaaresfe Henriette de rechte Jofeph. Nu wees zo goed uw hart te vraagen of het by alle bevindingen, die u een beminnenswaardig voorwerp aanbeveelen, de liefde in zyne magt hebbe? en tyg het Ferdiner dan als eene misdaad aan, dat hy een ander bemint dan u; Lot 't is kinderachtig, 't is verwaand, 't is alleen in de Romans te dulden. Maar dat is aan een onfchuldig wicht, 't geen voor de eerftemaal, met een kloppend harte, eene Iiefdeverklaaring heeft aangehoord, en dezelve met het veriniliocn op de kaakjes, en met een' mislukten wenk en halve woorden heeft beantwoord, aan zulk een wicht, zeg ik, is het niet te beduiden: want, zegt Friedje, als wy eerst in 't hart' getroffen zyn, dan zyn wy alle goede, onfchuldige en bygeloovige dweeperïnnen, die het denkbeeld niet kunnen uitftaan, dat de minnaar ons de eerftelingen van zyne hartsgevoelens niet zou gebragt en bereids aan anderen C«) Cardinanli, of hoofddeugden beitonden, volgens de oude» in deeze vier: de rechtvaardigheid; de dierheid; de kuisheid; de fterkte. Fcrtaaler.  {■AREL FERDINER. 141 ren geofferd hebben. Wy willen doorgaans de eerfte zyn. Ware het zo, het ware zeker beter. Maar waarom ware het beter? waarom juist de eerfte, myn lieve zusje, en niet liever de laatfte? Is het uit glorie ? Wat voor glorie fteekt toch in het denkbeeld dat men de eerfte bemind is geweest? Als het in de daad eene eer is, een' Man te krygen, dan komt die geene den voorrang toe, die hem, op kosten van eene andere, verkrygt; en dan heeft 'er de glorie geen belang by, dat men de eerfte, maar wel, dat men de laatfte is. Gaat de inwendige infpraak van een heimelyk gevoel, 't welk u overtuigt dat hy de eenige voor u is, zo als gy u overtuigt houdt, dat gy de eenigfte voor hem zyt, gaat die altoos vast: waarom flaat dan het dwaas hart van zo veel onnozele wichten de eerftemaal ook voor . een' weduwenaar? Heeft deeze dan, als éénmaal bemind te hebben toch eene misdaad , of eene genoegzaame reden is om afgekeurd te mogen worden, heeft dan de weduwenaar niet vry meer gezondigd , dan de ander, die flechts beminde en zich daar toe verbond? Hoor eens Lot, 't is onnozel; 't is kinderachtig en romanesk; en daar meê is 't uit. • * * * Dat laatfte moge zo zyn, als myne zuster, de drogredenaarfter, u fchryft, Charlotte; maar tusfchen een' weduwenaar en een'ongetrouwden, die zich aan eene andere verbonden heeft, is dat onderfcheid, dat de weduwenaar weêr een vry man is ; naardien hy zyne  ï42 GESCHIEDENIS vak ne beloften gehouden heeft, en dat de ander nog daaraan gebonden is, offchoon hy ze niet houden wil. Wie is nu de overtreeder, de eerlyke man, of de bedrieger? Ik bid, hier op te letten. Frederike F. Daar fleept my myne gebiedende fchoonzuster weg, om tusfchen haar en myne vrouw te beflechtem Ik twyfel niet, Mejuffer Charlotte, of gy zult het weeten, wat het te zeggen is, een vonnis te fpreeken, het geen de beide partyen bevredigt. Ik zeg derhalve: dat het beminnen Hechts een fluikhandel is. Hem, die op de daad betrapt wordt, houdt men fchuldig: maar die men niet overtuigen kan, dien moet de Hoofdfchout zo wel als de Rechter voor onfchuldig verklaaren. Wees gy nu zo goed het vergelyk tusfchen haar beiden te voltooijen. Geor g Forstér. Myn man wil zeggen: als gy den ongetrouwden bewyzen kunt, dat hy zich aan eene andere verloofd heeft, dan moet hy als een betrapte fluikhandelaar geftraft worden. Over den weduwenaar is geen verfchil; deeze heeft zyn' handel ter goeder trouw en voor de oogen van de geheele waereld gedreeven. Frederika F. Neen dat niet, de fluikhandelaar, die hier op de daad betrapt wordt, is de weduwenaar; en juist die geen, van welken men zegt, dat hy al eens bemind heeft, is, zo lange men hem niet overtuigd heeft, de onfchuldïge. Wie nu geenen verfchoonen kan, die zal deezen naauwlyks eerst behoeven te verfchoonen ; zo moet het weezen. Henrie tte. ACHT-  KAREL FERDINER. H3 ACHTENDERTIGSTE BRIEF. Henriette aan Charlotte, Hamburg den 28 Maart. fanneer alle bewysftukken naargezicn en de gernicrpn nfrehoord worden, zal bet blyken, dat Ferdiner nog vry fcbuldiger is, dan de klaagerfcheSara voordraagt: dat hy van kindsbeen af zyne kleine lieffte gehad heeft en dat die kleine lieffie -— ja als de oudfte fchulden het eerst moeten betaald ' worden, zo wil ik die wel eens zien, welke, oveis hem, met my zal durven pleiten. Verftaat ge? Ik heb zo in 't oogenbiik onze huisfelyke handvesten naargezien, om het geboorterecht van Julie te onderzoeken: want dit was toch het ander verfchilftuk van uw' brief. Ik kom zo even van een gefprek met myne moeder. Gy erïnnert u nog wel Lot, dat zy eene vertrouwde vriendin van de moeder van Julie is geweest; deeze is in haare armen geftorven. Dit vooraf gezegd hebbende, om de deugdelykheid van haare getuigenisfen te ftaaven, bid ik het volgende gefprek te leezen. Ik ben begeerig te weeten, Mama, wie ouder „ 'is Julie of ik"? zo begon ik. Wel gy, zo ik niet beter weet"; antwoordde myne moeder. , Dat fpyt my, dat ik ouder ben ! maar het , kan toch zo veel niet fcheelen! niet waar, Mama" ? ' „ Reken het zelve naar. Het was op den derden » Pink»-  144 GESCHIEDENIS v~a n „ Pinksterdag van het jaar Een duizend zeven honderd „ negen en twintig als" . „ Ik geboren wierd ? niet waar! — Een duizend ze* „ ven honderd negen cn twintig! ■ Daar blyven „ dan van een en zestig ■— God bewaare my! „ twee en dertig jaaren voor myn' ouderdom. Zo „ kan ik al vroeger grys hair krygen, dan my lief „ is". „ Als gy nu tien jaaren ouder zyt, myn kind, dan „ zyt gy ook tien jaaren wyzer, en gy hebt veel ,, kwaads overleefd". „ Maar daarentegen ook veel goeds, Neen deeze „ tien of vyftieu jaaren, zullen, hoop ik, myne bes„ ten worden — Twee en dertig jaaren oud en nog „ niet meer dan een — meisje! Ik moest my fchaa„ men, hoe oud en verftandig ik ook ben". „ Dat is uwe eigene fchuld; dat ge maar eens een eia„ de wildet maaken ; het zou myen onsallen eenehar„ telyke vreugde zyn. Gy weet -'". Dit viel zo vlak op Feldheim neêr: daarom moest 'er fchielyk gewend worden. „ Ik weet het zeer wel, myne lieve moeder, ik „ weet het alles! maar nu ben ik meer gedrongen, den „ ouderdom van Julie en van my te weeten. Het „ was dan óp den derden Pinksterdag 1729. zegtgy, „ als". „ Als myn lieve zalige man en ik ons de trouw„ beloften gaven". „ Ha! dat is wat anders ! en de bruiloft volgt niet ,, altoos ftraks daaröp. Die kan eerst, wie weet „ hoe langen tyd daarna komen! Was het zoniet? j, My dunkt, moeder heeft ons eens verteld, hoe „ vee-;  KAREL FERDINER. 145 „ veele hinderpaalen 'er nog waren uit den weg te „ ruimen. „ Helaas! ja genoeg Jet tel het duurde tot in het „ vyfde Jaar: en ware uw vader niet een man ge,, weest van even zo groote trouw, ftandvastigheid „ en geduld als de Heer Feldheim". „ Zo zal dan uwe Huuwelyksvoltrekking in ■ „ (vyf en negen maaken een, twee, drie, vier en „ dertig) in het vierëndertigfte jaar vallen" ? Op den 6. Mey : en in 't jaar Een duizend ze„ ven honderd zes en dertig verblydde ons god met „ onzen zoon Frederik: het was een zo lief en fchoon kind", „ Friedje en my niet te nagefproken, hoop ik, moe3, dertje lief." Alle myne kinderen zyn wel gemaakt geweeft. Ik kan 'er den lieven god niet genoeg voordanken". ,, Vooral als het meisjes zyn. Het maakt een ,, groot verlchil in den bruidfchat. Met eene fraaije 3, tronie kan men met de helft van 't geld, 't geen „ men anders aan den man moet geeven, wel toe. ,, Maar wanneer was het toch, toen Friedje voor 't „ eerst fchreijde". ,, Voor 't eerst! dat meugt ge nog wel eens zeg- gen ; dat lieve kind heeft in zyn leeven ge,, noeg gefchreijd: het kwam wel op het eeuwige „ weenen uit; van het uur dat ze geboren wierd „ af te tellen. Ik heb 'er menigmaal myne gedach„ ten over laaten gaan. — Zy kwam omtrent an„ derhalf jaar laater dan Frederik, en weêr vyf vie„ rendeel jaars na haar wierd Ferdinand geboren; „ juist een jaar voor den kouden winter van 1740. ï. deel. K „ Daar-  H6 GESCHIEDENIS, vak „ Daarvan hebt gy ons veel verteld. Dat moes eerst een winter geweest zyn! Ik wilde, om nog 7.0 veel niet, dat.ik daarin gebooren ware -—. „ ook nog lang daar . na niet — was ik wel Mama ?* „ Ge zyt eene malloot Jet. Gy wierd terftond in 't volgende jaar geboren". *„ Dat was waarlyk na genoeg; dan ben ik, — „ 41 van öi afgetrokken, al 20 Jaaren oud — Dat „ is eenmaal oud genoeg! Maar ik heb alles op het „ volde gerekend j als ik dat halve en dat vieren,, deel jaars weder aftrek, dan zal het op volle 19 ,, jaaren uitkomen: en Julie, kan, denk ik, niet „ jonger zyn. Als we eerst eens oprekenen , hoe „ lang de Heer Wolmer hier gewoond heeft, en 'er „ dan de jaaren van Julie by voegen, toen ze hier „ kwam." „ Haare moeder ftierf in het vierdejaar, na haare „ overkomst, dat was in 't Jaar 174K." „ Dan is ze nu 13 Jaaren dood; hoe oud was Ju„ He toen"? „ Myne zalige vriendin, zei my,- zy ging toen in „ haar vierde jaar: maar ik had ze altyd voor een „ kind van zes jaaren aangezien." „ Dat fchynt my beter rekening'te zyn, want die „ Julie maar aanziet, moet haar 19 jaaren geeven; ,, daar ze, naar haar'moeders rekening, nog niet vol „ uit 17 jaaren zou hebben. Wistik nu maar, wan„ neer haare moeder met den Heere Wolmer getrouwd „ is, dan zou ik'er terftond achter weezen." ,, Zo als zy zeide- in 1743; en Julie zou ook in *> dat J'aar geboren zyn. Maar zy wilde niet gaarne van deeze rekening hoorerj". „ Dat  KAREL FERDINER. 147 - Dat verwondert my. Wat mogt daar van de re- den zyn, Mama! Zou Julie ook Ik erïnner ' my, dat gy eens van een geheim hebt gefproken, " hetgeen uwe overleedene vriendin u altyd heeft ^, willen openbaaren. Dit heeft zy veelligt nooit ' ° Neen vyf dagen vóór haar' dood fchreef ze my „ nog een paar regels en bad my, by haar te komen. t> „J* „m dir verzoek zou ik mondelyk om- n^AinM „prnpemen: aan de pen vond zy niet goed iets anders te vertrouwen, dan dat zy my een geheim " had te openbaaren, 'i welk veelligt haar man eens ,, weêr te weeten mogt komen; als een zeker voorval, 't welk zy vermoeden konde, werkelyk ge" beuren zoude. De reden, waarom zy liever had, ' dat het hem door een' derden peifcon bekend wier" de was, omdat hy niet noodig had het te wee" ten, zo lange zy leefde; het overige wilde ze my ' door het geval zelve, Uitleggen. Ik reisde naar " haar toe, en zag terftond wel, dat zy 'er niet van , op zou komen ; maar dat haar einde zonawas,had, den noch zy, noch ik verwacht. Zy bevond zich, „ naarde omftandigheden, nog vry leevendig. Zover„ liepen 'er eenige dagen: ik wilde haar op dat geval „ niet brengen, omdat ik niet wilde toonen , dac „ ik haar leeven opgaf; en zy fcheen, ik weet niet „ waarom, van den eenen dag tot den anderen daar, meê te wachten. Eindelyk verhief zich de koorts, „ en zy zeï my, 'savonds, dat zy my morgen het „ bewuste zou toevertrouwen ; want zy voelde wel, „ dat zyhet niet lange meêr maaken zou. Dit zei h ze my, toen de koorts was afgegaan. Maar zy Ka »> was  ï4S GESCHIEDENIS vaw „ was zeer af, en hoopte door den flaap weêr wat „ by te komen. Zy fliep ook drie uuren aan een „ Huk; maar wierd andermaal van de koorts aan„ getast, en wel zo hevig, dat haar de krachten en s, de fpraak al hadden begeeven, als ik by haar ge„ roepen wierde. De koorts hield immer aan en, ,, 's morgens om negen uuren overleed zy. Dus ben ik niets te weeten gekomen." „ Maar, myne lieve Mama, wat hebt gy'voor gedach- „ ten van dat geheim ? zou het Julie betreffen ? „ Haare geboorte? dat die wat vroeger? „ Maar neen; dat had den vader even zo goed moeten. ,, bekend zyn". „ Ik heb dikwyls by my zeiven op deeze zaakge„ dacht, en menig een vermoeden is my door't hoofd „ gegaan. Als ik myne zalige vriendin niet zo naauw „ gekend had, zo zou ik denken — Maar. het geval „ 't geen gy fchynt te vreezen, kan daar geene „ gemeenfchap meê hebben; en dan kan ik het niet „ raaden. Julie mag, ondertusfchen, wel eenige jaaren vroeger geboren zyn, dan de moeder opgaft „ Ik hel het my zo voor, dat zy reeds onder de hand met Wolmer getrouwd was-; want dat ze zich met iemand ingelaatenhad, van wien haarvader, die „ een zeer eigenzinnig man was, niet mogt hooren ,, fpreeken, dat heb ik, hier en daar uit haare rede,, neeringen , genoegzaam kunnen opmaaken. Zy 3, konden ook beiden den dood van den vader ligt afj, wachten; omdat ze hem telkens te gemoete za* gen; want hy had eene teering". Zo veel weet ik u nu van de geboorte van Julie, en van de geloofwaardigheid van het getuigenisfe van Sara  KI RE L FERDINER. 140 ra te zeggen. Gyziet, de bewysftukken Remmen vry wel overéén. - Myne moeder was op haar' rechte ftof gevallen. Altyd gaat haar het hart op, als ze van den ouden tyd fpreekt. Zy vertelde my weder, met de grootfte leevendigheid, die aangenaame oude gebeur ten isfen van de beide huizen; toen dat van den ouden Ferdiner en van myn' vader genoegzaam maar één huis uitmaakten. Toen, zeï zy, waart gy kinderen, de jonge Ferdiner naamelyk een allerliefst knaapje, en gy Jet eene aartige meid , altyd by één. Dat was eene vreugde, als hy op zyn houten paard door de kamer reed, en gy hem met de bonte zweep achter aan liept. Dit duurde al zo voort, toen Wolmer met zyne overleedene vrouw het klaverblad van de vriendfehap volmaakte. Uw gezelfchap was dien jongen knaap van tien of elf jaaren altoos aangenaamer, dan dat van Jutte \ en Julie kon, op haare wyze, wel eens recht minyverig op u worden. Dat zyn eerst aangenaame uuren voor ouders, myne lieve dochter! meer dan twintig maal zyt gy aan malkaêr verloofd geweest; de moeder van 'julie en de oude Heer Ferdiner herhaalden altoos met meer ernst waarlyk dan kortswyl, dat de vriendfehap van de ouders volftrekt door de kinderen moeste vermaagfehapt worden; de Heer Wolmer , daarentegen , wilde immer, dat zyne dochter de bruid zou weezen (van den jongen Ferdiner). Maar ware de moeder in 't leeven gebleeven! Hier brak ze de ftof af, vermoedelyk, wyl ze zich te binnenbragt, dat het voor een' zekeren iemand niet goed ware, my zo naauw van myn recht op FerK 3 diner-  i5o GESCHIEDENIS van diner te verftendigen. „ Hoe veranderen de tyden'*i voegde de oude Hoof, met eene zucht, daar by. Ja wei; hoe de tyden veranderen! In de lange rokken verfprcekt men ons aan een lief jongetje, aan Fer. diner-, en als wy 19 jaaren bereikt hebben, dan zal het op een' Feldheim uitdraaijen ! — Ja maar de omruiling is nog niet onderteekend. NEGEN-EN-B E RTI GS TE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 29 Maart. lange men een kind is, of verliefd, myn vriend, leeft men naauwelyks één' dag of ééne uur, die de voorgaande niet van de eerie of andere dwaaling befchuldigt of ook wel overtuigt. Ik had zulk een' haast, om van Farmbull te vertrekken ! In drie zetten was ik de voorplaats af; en zo ging het eenige minuuten voort. Allengskens echter begon myn paard langzaamer te gaan en myne gedachten wikkelden zich ook wat meer uit malkanderen en volgden zich in eene betere orde op. Straks erïnnerde ik my, dat Julie my verzocht had, nog één'dag te blyven, en dat verzoek had herhaald , toen ik op het punt Hond te paard te ftygen ; had ik dan niet moeten blyven.? Ik verfchoonde my, wel is waar, op de beste wyze, met voor te wenden dat ik dringende redenen had om te vertrekken ; maar ik had toch eene weigering gedaan ; en de vrouwen willen geene vergeëffchë bede doen: zy merken het al-  KA REL FERDINER- *5* ptoos aan als eene gunst, als ze zich vernederen, om iets van ons te begeeren, en de. nederi.Heri vinden haare waardigheid gekrenkt door de gedachten, dat wy aan iets anders de voorkeur geeven, dan aan de verdienften, om haar te behaagen. Waarlyk Julie heeft reden, gevoelig te zyn. en . alle omftandigheden wel overwoogen - fchynt ze ook werkelyk geraakt te weezen- —- Toen ik het haar voor de twede reize weigerde, verbleekte ze en zweeg ftf. Kort daarop wierd alles wat trots cHt woord in den besten zin genomen) in haare ziel was, op éénmaal wakker; en dit vcrftrektc haar voor ftandvastigheid. Zy herhaalde haar verzoek, noch met woorden noch met de minfte gebaarden; kreeg haare kleur en haar natuurlyk helder weezen weder; en wenschtemy,zonder te willen merken, dat ik haare hand drukte, op de ongedwongenfte en bevalligfte wyze, en zonder een'trek van ongenoegen tc laatca blyken, eene goede reis. Dit geleek zo wel naar onverfchilligheid, dat Gy kunt u niet verbeelden , hoe het my aan t harte trof. Myn paard zelf wierd het gewaar, door twee hevi.e Hagen met de fpooren; het fteigerde en fcheen in de lucht te willen vliegen, uit hartzeer, geloof ik, over de onrechtvaardigheid van zyn' beryder. Dit alles viel my op weg weêr in de gedachten: en gy weet, hoe men by de overdenking over het gebeurde anders gevoelt, 't Was even of men my dan aan den eenen dan aan den anderen arm trok, om weêr omtekeeren; fomtyds hield ik inderdaad eene wyl ftil, om ten minfte haare wooning nog eens te sien; dan zoclt ik, met veel vlyt in myne zakken » K 4 of  t j« GESCHIEDENIS van of ik ook niet iets had laaten liggen, eene hand- lenoen, neusdoek of myn aanteekeningsboekje Maar, by ongeluk had ik alles: dus behield op het laatst' de hooghartigheid de overhand. Ondertusfchen moest echter de beleediging wéér goed gemaakt worden; en dit hield my, geduurende het overige van den weg, bezig. Wanneer ik het hmsgezin eens weêr by my te Hamburg kon krygen, dacht ik, dan zon my ten minfte geene Sara in den weg zyn; ook was my die Dankwart geduurig in de gedachten en hoe hy toch by Jfc/wftond? Hier maalde ik geweldig over. Als ik eens in myn' tuin een bal gaf; te weeten een gemaskerd ? Die inval geviel my zo wel, dat het zaal onder my^ brandde, eêrik tehuis was, om aan dit ontwerp de hand te flaan. Een gemaskerd bal! Op zulk eene vrolykbeid Julie en Dankwart te zien, warezo goed, als hunn' beider hartsgefteldheid uit te vorfchen. O myn lieve Eduards, gy kunt niet gelooven, hoe gewigtig de gemaskerde ontmoetingen by het dansfen aan het kookend bloed voorkomen; wat zich daar by niet al laat opmerken, wanneer dat door elkandercn zwermende vermaak de leevensgeesten in beweeging gebragt en 'het hart geopend heeft; wat 'er dan niet gewenkt, gegist, gezegd, afgefproken en beftist wordt; als üevende en geliefd wordende fchepfelen, wederzyds ftouter, door de zekerheid van niet erkend te worden,- achter het gryns niet nodig vinden te bloozen. Nog gansch verhit door deeze gedachten, zet ik my. neder, en fchryf aan myn' oom en aan Julie. Maar  KAREL FERDINER. 153 Maar als ik , om 'er de dagteekening onder te zetten, in den Almanak zie, wordt my erïnnerd, dat het'in de laatfte dagen van de vasten is. Welk een verlies voor dien fchoonen inval! Maar nu meent gy, dat myne brieven voor niet gefchréeven zyn ? Ik meende het zelf in.den aanvang; doch, dacht ik daar na, ik zal ze evenwel afzenden ; zy zullen het voor eene vergisflng van 't geheugen aanzien. Kan ik ze op het bal niet zien, ik moet echter de gelegenheid , om aan Julie te fchryven, niet laaten voorby gaan, om my te ontfchuldigen? Neen: zich ontfchuldigen , is half bekennen , dat men beleedigd Reeft. Die zich niet ontfchuldigt, fchynt zich ten minfte geen voorneemen, om te beleedigen bewust te zyn. Myne brieven gingen dan af, en Julie was zo goed my te antwoorden: „ dat zy verheugd was nu ,, ook eene gelegenheid te hebben, my een ver„ zoek af te liaan 5 hoewel onder eene zeer recht„ matige verfchooning. Ik zou my, voegde ze 'er „ by, zeker niet erinnerd hebben, dat wy in de „ vaften waren." Nu is onze briefwiffeling begonnen. Van Leonoor ontving ik, nog te Farmbull zynde, een' brief. Ik moet u de reden van deeze verhaasting' mondeling uitleggen. Eindelyk heb ik, gisteren, een' brief van myn' Frederik ontvangen. Hy is onlangs eerst van Mentz te Frankfort wedergekomen ; hy belooft my eerstdaags een bericht, aangaande de zaak van Leonoor, te zullen zenden ; en meldt van een zeker ontwerp , kortlings , door zyne moeder gemaakt, tot welks uitvoering zy noodig vinden, een bezoek by myn' K 5 oom  ïJ4 GESCHIEDENIS v a h oom af te leggen Ik ben 'er niet vreemd vans dat zy op Julie het oog heeft laaten vallen, voor haar'zoon Zyn Vader heeft hier voor het gerecht een geding tegen een' koopman. Dat valt wel wonderlyk, dat hy het regelrecht aan mynen Advokaat Bunkei heeft opgedraagen. VEERTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull, den 2p. Maart, Hoe kunt gy zo juist voorzeggen, Henriette] Ja, Julie fchynt het ook zo gewigtig toe, de eerfte geliefde te zyn, dat de inbeelding van het tegendeel eene groote verandering in haar gemoedsgefteldheid, en in al haar doen, zo wel tegen my als tegen Ferdiner , gemaakt heeft. Men zou, in den eerften opflag van *t oog, denken, dat haare geneegenbeid voor hem verkoeld ware; en zelfs geloof ik, dat Sara zich al geluk heeft gewenscht; maar Sara kent het hart van een meisje zo goed niet als gy. De ingefpannene denkbeelden van Julie, haare kwelling, en veelligt ook haare vrees, dat zy niet bemind wordt, hebben eene geheel andere werking gehad, dan Sara zich beloofde: haare liefde is zo veel te fterker geworden, 't Is waar, zy zou jaog vooreerst die zoete verbeelding, dat ze de eerfte en eenigfte geliefde is, gaarne behouden; en zy fpant alle haare vermogens in, om tegen de vertellingen van Sara twyfciingen te verzinnen; maar a's ze  KA REL FERDINER. *55 ge eens voor goed ziet, dat zy daar met meê dóó* kan zal zy, denk ik, zich ook wel met de gedachten verzoenen, de laatfte te weezen: en dan is zy even zo gelukkig. Zy vroeg my van daag, of * wel geloofde dat Ferdmer zich in reeds met een meisje had in¬ geladen? Ik merkte terftond, dat Sara weer bezig was geweest. Als deeze vraag, antwoordde ik , bloot uit vermoedens of uit inbeelding verwekt wordt, dan verdient ze niet, dat men 'er acht op „eeve Maar zo ze de waarheid tot een grond heeft- dan moet ik antwoorden, zei ik, en zeggen: „edaane dingen hebben geen' keer. Wat vcorby is, Ts zo goed voor ons, als of het nooit gebeurd ware. Men moet in de waereld veel vergeeten kunnen; of men is ongelukkig. Maar gebeurt het ook niet dikdat eene reeds geflootene verbintenis weder Ebroken wordt; en belet dit eene tweede gelukl. GESCHIEDENIS VAN Jiebben, als een jong fchoon kaerel, die een' buit belooft, welke der moeite waardig is, Wo^V« ftnkt, verheft, den koop toe/Iaat —- Wees v y verzekerd, Lot, kwam iemand, dien ik lief kon hebben, van zulk een' geliefd' mensch' te rug, „ bragt hy my een hart, dat aan geene andere mlda d fchuldig was, dan blootelyk deeze liefde, hoe hevfe ze ook mogte geweest zyn mits ec'hter ^ bedje nu u,t ware - wees verzekerd, dat hy my welkom zou weezen. Maar ik bidu, zet' my dat, wat men met het aarmg woord Galanterie gelieft fifc te drukken; dat geeft te kennen, eene gewoonte, om het voorwem van zyne begeerten, dikwyls, te veranderen; een ambacht, eene kunst, om te behaagen aan zo veelen als het maar mooglyk is; en zo deezen niet allen te beminnen, ten minfte haar van zyne liefde te verzekeren; zet my dat, bid ik, niet in de plaats van de hefde, die ik m t oog heb, welke niet meer weezen moet, dan eene dooling van het hart. Hoor eens toe Lot, die aan veelen zoekt te behaagen, en aan ieder me1SJe zeggen kan, dat hy het liefheeft ■ — neen, laat my het beter uitdrukken, hy, wel' ken, behalven eene eenige beminde, alle de andere vrouwen niet onverfchillig zyn, heeft nog nooit datgeen ondervonden , het welk men liefde noemt Dus heb ik een afgryzen van zulk een' man; of hy* ook de fchoonfte van zyn geflacht ware, die de «re baarden, en de fpreekwyzen van de Galanterie gebruikt; al was het maar, om den toon van de befchaafde waereld naar te bootzen. Met zulk eenrampzaligen veréénigd te zyn — Lot, ik mag 'er niet aan denken. „ Het  K A R E L FERDINER; 161 Het verwondere u ondertusfchen niet, dat ik opdien preektoon gevallen ben;ik kom d:iarzo even met Friedje. Uit een gezelfchap; alwaar men zulke fchepfels van beiderlei gedacht aantrof. Men fchertfte daar met een' van die zoete Heertjes; op weiken ik verder geene acht floeg ; offchoon hy my zo zeer als de anderen, zocht te onderhouden, over een aanzoek, welk hem mislukt was. Hy meesmuilde, haalde de fchouders op, en zeï. „ Men moet vergeeten, en al „ voortgaan, totdat men het beter treffe''. ,, Als het maar zo ongemaklyk niet viel, met „ blaauwe fcheenen te loopen, zeï eene zekereMe„ vrouw van 't gezelfchap". „ Men deelt ze zo fris onder de vrouwen weêr ,5 uit, als men ze van haar bekomen heeft'*. ,, By die. ruiling'', zeï myn zwager, „ is toch geen voordeel. Men krygt al immer Hechtere in de ,, plaats; en op het laatst moet men met deflechtfteri „ te vrede zyn". „ Dan moet men zich troosten", zeï een ander Heer van 't gezelfchap, ,, met de aangenaame her„ denking, van veelen nog iets te hebben gekrce,, gen, en voortvaaren te neemen, zo lange men „ wat krygen kan". Het gansch gezelfchap, zo wel mannen als vrouwen, lagchte over deeze klucht; inzonderheid een jong aartig meisje, de nicht van de vrouw, die het eerst gefproken had. Mevrouw Dunkel, .Friedje en ik hielden ons ftemmig, endewyl wy alledrie, cn inzonderheid ik, verlegen waren, maakten wy welhaast kennis en fpraken onder ons. Ondertusfchen ging het eerst gefprek onder dé L deel. L ovcri-  i62 GESCHIEDENIS vak overigen zyn' gang. Het viel eindelyk op de goede C *'*',' eene van de aartigfte, braaffteenzagtzinnigfte vrouwen, die ik ken. Gy weet, de hemel beproeft haare deugd en haar geduld met een' ilecht' man, die in alles uitfpat. Deeze, waarlyk bewonderenswaardige , maar ongelukkige , vrouw, kon zich, door haare, en aan de geheele waereld bekende, onfchuld en goedheid » niet voor den angel der vergiftigde ipotzucht behoeden. De een beklaagde haar ongeluk; hoe oprecht ? laat ik daar. Onze vrouw van de blaauwe fcheenen, geloofde: zy had het zichzelve tewyten. ,, Wat zoudt gy dan gedaan hebben, Mevrouw"? vroeg de Heer met de blaauwe fcheenen, „ als gy „ in haare plaats' waart geweest"? ,, Ik" ? zeï ze, ,, ik zou zo gek niet ge„ wcest zyn, een' man te neemen, die zich liet voor„ ftaan, dat hy my regeeren zou". „ Zulke dingen moest men den mannen niet in 't „ hoofd hangen" zeï haar nicht. Dit was vry ftout gezegd , voor een meisje van haare jaaren: „ De man daar laatende" fprak een derde, „ en „ maar alleen zyne verliefde historiën betrachtende, ,, hoe zoudt gy het aanleggen, Mevrouw, om hem „ te verbeteren"? „ Te verbeteren"? zeï ze, met de onbefchaamde houding van eene ligtekooi; maar welke men, naar den hedendaagfchen fpreektrant, geestig, vrolyk of ongedwongen noemt. „ Ja daar zou ik riiy weinig „ over bekommeren! Men moet eikanderen zyne vryheid laaten". Dit zei ze met een oog, dat overal in 'troad liep en alle  KAREL FERDINER. I63 alle mannen fcheen uit te tarten; terwyl ze haar waaij er op- en toefloeg. „ En zich wreeken" voegde 'er de nicht by; haar gezicht achter den' waaijer verbergende, met die behendige wyze van doen, welke men loos noemt. De Heeren vermaakten zich niet weinig met deezen fraaijen inval. Bravo"! riep eene basftem uit een' vent van vier ellen, met een' buik naar evenredigheid, die fraaij gekapt was, en een kleed, rykelyk met goud bezet, aan had. „ Bravo! die wraak is zoet". ,, Vooral in zulke gevallen; en dan met gelyke „ munt" hervatte het Wjf. Het verveelt my, Lot} die vuiligheden te herhaalen. 'Dat noemt men thans den goeden toon in de gezelfchappen ! Op deeze wyze is de toon van de fraaije gezelfchappen, niet verfchillende, wat de gevoelens en de denkbeelden betreft, van' den toon die in de kroegen en bierhuizen heerscht; de taai alleen is wat befchaafder. Onder dit alles heeft Friedje met Mevrouw Bunkei redelyk goede kennis gemaakt. Deeze feheen zich zelve eeniger wyze op te dringen, en zei zeer veel verplichtends aan Friedje ; waarmede zy zo in haar' fchik is ,■ dat ze voorneemens is, haar in *t kort te gaan bezoeken. —- Hoe vatbaar zyn we toch niet voor dé vleijery'J De Advokaats vrouw is niet voor de zeden van de mode; en dat ftaat my wel in haar aan; ook kan ze veele goede hoedaanigheden bezitten; maar ik weet het niet; my dunkt, alsyriendin zou ze my niet behaagen. Zy heeft zo iets winderigs in haare houdiDg, eene zekere eigenliefde, die alle L 2 ver-  i64 GESCHIEDENIS van vertrouwdheid, dunkt my, op een3 wyden afftand houdt; en zonder vertrouwdheid is, naar myne gedachten, de naam van vriendfehap een onverftaanbaar woord, of het beduidt op zyn best goede kennis. Nu nog een paar woorden van Klaartje. Zy meldt my, dat haar Grifenflein bereids met eene bediening, aan de bank, begunftigd is, en zo hy in zyne verwachting niet bedroogen wordt, zal zyn geluk in 't kort gemaakt zyn. Myn zwager heeft 'er nooit aan getwyfeld: want,zegt hy, hy heeft alles wat verëischt wordt in een' man, die men tot zaaken moet gebruiken. Hy fpreekt de meeste leevendige taaien, verftaat den koophandel door en door, fchildert, cyffert, fchryft in de grootfte volmaaktheid, en behalve dit alles, heeft hy de behendigheid een ieders handteekening, die hy ziet, na te maaken. Eene gevaarlyke behendigheid, zegt myn zwager, wanneer het hart van den man, die ze bezit, niet wel verfterkt is! Ik ken Griffcnftein niet, maar zyne trouwe en ftandvastige liefde v-oor Klaartje, welke nu zes jaaren lang geduurd heeft, geeft geen ongunftig getuigenis van zyn harte. TWEE-EN- VEERTIGSTE BRIEF. Henriette aan Charlotte. Hamburg den 8 April. .. ■ • • • U 16*1 \Y7el Lot, de vriendfehap met Mevrouw Bunkei *V is dan ook opgericht. , Hoe lange of ze zal duuren? Ik wil voor geene verkondigfter van toekomen de  K A R E L FERDINER. :ó5 de dingen doorgaan. Mevrouw Dunkel liet, daags na de gemaakte kennis, belet vraagen: dien ftap had ik van haar niet verwacht. Haare houding en haare deftigheid gaven 'er waarlyk geen voorteeken van: maar misfchien zyn degisfingen, uit zulke dingen afgeleid, bedrieglyk. Des te beter voor die twee nieuwe vriendinnen : wantik, voor myn' perfoon, kan'er my nog niet onder rekenen. Friedje heeft 'er my al over bekeeven, en waarlyk, myne lieve Lot, ik zelve begryp niet, daar wy anders zo zeer overéénkomen en, mag ik zeggen, maar eene ziel fchynen te hebben, hoe wy in dit geval zo verfchillende gevoelen en denken ? Gy weet, dat 'er naauwlyks twee zusters zyn, die zich zo van harte liefhebben, als wy. In alles hebben wy maar éénen wil: hoewel dan ook, als het op beminnen en trouwen aankomt, dan zyn wy dikwyls van een verfchillend gevoelen. Daar moet wel zo iets eigenzinnigs in de vriendfehap enin de liefde zyn; zoiets, hetgeen noch van onze wysheid, noch van onze fchranderheid afhangt; en als dat zo is, dan moest men, naar myne gedachten, een ieder vrylaaten in zyn gevoelen, en niet met hem twisten, of' hem met geduurige raadgeevingen moeijelyk vallen. Myne zuster zou gedacht hebben, dat zy zichgrovelyk, zo wel tegen de welleevendheid, als tegen de vriendfehap, zoude bezondigd hebben; wanneer zy Mevrouw Dunkel niet ten fpoedigfle een tegenbezoek had gegeeven. Die dierbaare, die zagtmoedige, die aandoenelyke vrouw, komt op het eerfte teeken van de neiging', 't welk een ander aan haar geeft, dezelve terftond meer dan ten halven wegeteL 3 gen}  i66 GESCHIEDENIS vam gen. Daarvandaan kan het zo ligt gebeuren, zo als de ondervinding al geleerd heeft, dat zy zich eerder bedriegt, dan wel haare grootfehe zuster; zo noemt zy my , omdat ik niet terftond op den eerften wenk roep, hier ben ik ! Terwyl dan myne zuster naar Mevrouw Dunkel was gegaan, kwam Ferdiner myn* zwager bezoeken: en als ik dien beet heb, dan moet hy een' tyd lange aanhouden; want ik kortswyl gaarne met hem. Dus zat hy nog by ons, als Friedje van haar bezoek terug kwam. Zy vond ons midden in onze vertrouwde gefprekken, en zette een paar oogen op, of ze ik weet niet wien zag. Zy beeldde zich in, dat dit bezoek onder ons was afgefproken; omdat ik niet met haar had willen gaan. Ik raadde haare gedachten en liet 'er haar in. In 't gemeen gelooft zy, dat myn hart niet zeker is tegen Ferdiner; en ik vind een zeker genoegen, haar in dit geloof eêr te verfterken, dan het tegen te gaan. Dat is een weinig kwaad'aartig, zult gezeggen; maar, myne lieve Zo?, als we niet fomtyds wat te knibbelen hadden, zou ons dikwyls de tyd lang vallen. Dan komt Feldheim altoos in 't fpel, voor welken Friedje ruim zo bezorgd is als Sa. ra voor Dankwart; maar ik mag wel van hem hooren. Friedje denkt anders wel omtrent Ferdiner, en fpreekt altoos van hem, overéénkomende dit gevoelen: maar deeze reize nam ze een zeker ftilzwygen in acht, en draaide het gefprek op Feldheim; en zo kreeg onze famenfpraak haare behoorlyke leevendigheid. „ Ten minfte" meende zy, „ moest ik hem als „ een'  KAREL FERDINER. 167 „ een' man van voortreffelyke verdienden engevoe„ lens geneegen zyn". ' Geneegen, dat ben ik, en dus geef ik hem, „ dat hem toekomt". „ Meer", zeï zy, „ wordt vooreerst niet gevor„ derd, om op zyn' voorflag ja te zeggen". ' Ik ben wel zyne dienaares, dat hy dat voor „ Bef wil neemen ; maar ik geloof, dat ik eerst het „ woordje liefde moet kunnen uitfpreeken". „ Dat was", verzekerde zy, „ voor als nog niet „ noodig" „ Lieve kind, hoe kunt gy weeten wat tk noodig „ of niet noodig vind"? „ Uit eigene ondervinding' aan my zelve, myne „ lieve Henriette". „ Ach ! geloof my, als het op bevindingen aan„ komt, dan heeft ieder zyne eigene; en geen mensch „ verftaat den anderen". „ Zo dacht ik ook: maar ik ondervond, dat men „ veel leert, het geen men te vooren in 't geheel „ niet bedacht had". „ Ook het woord liefde uit te fpreeken, als men „ het gevoel daar van niet in 't harte heeft"? „ Laat het flechts geneegenheid zyn; dan zal het „ ander fpoedig volgen". „ Dan kon ik ook, zonder nadeel, ten minfte zo ,, lange wachten". „ De geneegenheid moet toch voedfel hebben, „ om .tot liefde aan te groeijen". „ Maar waar krygen wy het brood in de woes« tyne"? „ Vooreerst de verïooviug; dan de naauwere verL 4 » bin-  1(58 GESCHIEDENIS van „ bintenis; de geduurige overweeging van datgeen, welk nu een pligt geworden is; dan die vertrouw' „ de en hartelyke omgang met malkanderen , welke nog menig eene beminnenswaardige hoedaanig- „ heid in een' perfoon ontdekt, die onder deeerbie- „ digheid, de verlegenheid en de bloode beleefdheid was bedekt gebïeeven; "dit een en ander, meende myne zuster, zou alles volmaaken. Ik, voor my, begryp niet ter deege, hoe dat toega; doch het fchynt my ook niet alles onwaar te zyn, wat zy zegt. Ondertusfchen Maar het wachten kan toch ook niet fchaaden. Ferdiner denkt over veertien dagen naar Farmbull te gaan; en zo als ik uit zyn zeggen kan opmaaken, zal hy 'er deeze reize zo niet van terug komen als de andere keer. Hy zeï, dat de tyd van zyn vertrek misfchien van uwe overkomst zou afhangen. Zyn oom wilde hem. dan het rytuig zenden ; hetwelk u zou overbrengen. Maar bleef uwe overkomst draalen, dan dacht hy den 24ften van hier te vertrekken; en dan zoudt gy u van het zyne kunnen bedienen. Louife denkt eerstdaags naar haare moeder te gaan. Nog verzekerde ons Ferdiner, dat Eduards den 12 of i3den van Lubek zou vertrekken; dit hadhy hem gefchréeven: dus zal onze lieve Klaartje haast hier weezen. Haast u nu Lot, opdat wy naar u niet wachten. B R IE.  KAREL FERDINER 169 DRIE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 8 April. Al fchreef ik u ook maar drie regels, myn lieve Eduards, ik kan u geen' brief fchuldig blyven. Kom toch over, dierbaare vriend! myne ziel voelt dagelyksmeer, hoe zeer ze de tegenwoordigheid van een' vriend behoeft! ■ Uw raad — of, ik durf nu wel zeggen, uwe verwachting, ik voel het, moet haast vervuld worden, 't Is my te woest in deeze waereld, daar is te weinig werkzaamheids in deeze flaverny! Ik leef niet genoeg: myne onrustige ziel zoekt rondöm zich, en vindt niets, om haare ledigheid aan te vullen. „ Doe toch alle die zaaken van de hand; als ze u tot een' last zyn", fchryft my de eene oom; en wie weet 'wat hy daar meê voor heeft ? ,, Gy zyt myn erfgenaam „ Karei", fchryft my de ander, „ en kunt, als gy maar wilt, de gelukkigfte man worden"; dat is al wat beter 't'e vatten. Maar gy, myn vriend, wyst my zonder my eigenlyk iets te raaden, voor of tegen, zo maar eenvoudig naar de vraagbaak van myn hart' en zinnen. Eene vraagbaak, zult ge zeggen? Ja myn vriend, eene vraagbaak; want als het gevoel en het verltand eenftemmig op het zelfde {tuk wy zen; dan moet het antwoord eene Godfpraak zyn. En wat zeggen het gevoel en het verftand? Wat zal 'er gebeuren? ïk reis voor zeker naar Farmbull. Myn oom Thomas heeft my den brief van Julie geL 5 zon-  i7o GESCHIEDENIS vak zonden ; waarin ze zyne aanbieding ontwykt; een brief het hart, dat hem voorgedicht heeft, is kroonen waard: en als ik 'er eene te fchenken had, weet ge dan, wie ze hebben zou? Konde ik toch alle menfehen gelukkig maaken! Maar die ik het niet maaken kan, wil ik ten minfte gelukkig wenfehen; en eene van de perfoonen, die ik het boven al wensch, is uwe nicht. Ik verheug my over de goede tyding van Griffenftetn. Nu, myn lieve vriend, nu is het uw tyd, om te helpen. Van Louife kan ik u veel fchryven, en ook weêr van dien vreemden, welke my, andermaal, op eene byzondere wyze verrast heeft; dan nog van Leono. re, die voor myn vertrek noghierzal weezen;en van myn vriend Mr. Dunkel; duizend dingen Maar ik wil my ook wat ftofs tot ons mondelyk gefnap befpaaren en u nu alleen maar zeggen, dat myn hart u al te gemoete gaat. VIER-EN- VEERTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 28 April. A lies, alles is naar wensch, myn lieve Eduards; *~*het jaargetij', het weêr, het onthaal, de gezichten , uitgezonderd een eenig, 't welk toch, zelfs met de donkerfte trekken, van de beste beduiding is. Gy begrypt ligt, dat ik van Sara fpreek; die den ondergang van haare laatfte hoop fchynt te betreuren, en gevolglyk voor elk zuur gezicht, dat zy my  KAREL FERDINER. 171 zet!, driemaal vergiffenis kan verwachten. Ook hebben zich hier veele omftandigheden tot myn voordeel veranderd; en alle hinderpaalen, die my, tot dus verre, den weg een weinig verdrietelyk maakten allen zyn ze verdweenen. Ik zou zelfs haast gelooven, dat myn oom zich de moeite had gegeeven, de baan een weinig voor my op te ruimen, in zekére bevelen te geeven! De ziekte en de gezondheid van Sara hebben geen' invloed meer op my; ten minfte geen' nadeeligen. Men laat haar bedienen en bezorgen, en zy fchikt 'er zich in dat ook andere handen, dan die van Julie, haar die hefdepligten bewyzen. Wat doet toch de gewoonte niet! Als men de dingen in 't begin maar op den rechten voet ftelt en ze dan , geduurende een' korten tyd, gadefiaat, zo loopen ze vervolgens van zichzelven in het gemaakte fpoor voort. Julie heeft volkomen haare vryheid, en bediend zich 'er van, zo als myn hart het begeert, dat is, zonder dat ongelukkig mensch te vergeeten ; maar ook mymyn befcheiden deel niet te ontrekken. Ach! dat die fchoone ziel al haar leeven haar' tyd tusfchen de liefde en de weldaadigheid moge verdeelen! God bewaare my, dat ik zo baatzuchtig zou beminnen, om yverzuchtig te worden over het gemis van eenige uuren die ze tot weldoen befteedt. Zelfs de Heer Dankwart, (wat zegt ge van dit voorteeken?) fchynt my bet veld te laaten en voor als nog ongehuuwd te willen blyven; wanthy wil zyne zuster, eene weduwe, met twee kinderen, byzich neemen. Men zou haast denken, dat hy zekere waar* m  ^ GESCHIEDENIS van waarneemingen gedaan heeft; welken metdemynen met kwaalyk ftrooken. y Gisteren wierden wy alien van hem te Grumbuy verzocht; ikdenk, omdat hy vermoedt, dat wy aj verder met elkanderenzyn, dan het inderdaad is: menige fvne «nlpeebngen fcheenen daarop te duiden. J. Men is uitrteekend wel by hem; alleen bedierven een paar vreemde gasten my, en ik wed ook Julie, een weinie het genoegen, dat wy daar vonden. Maar ik moet u met een' derzelven wat nader in kennis brengen Hy noemt zich hoe drommel was ook die verbruide naam? Nu dat is het zelfde; onder ons noemen wy hem Monfieur de Sotenvillage: hy moet toch een'franfchen naam voeren , omdat hy zich uit eenen duitfchen landjonker zo geheel in eenen franfchen Marquis herfehapen heeft, als de rups in een uiltje. Die plompaart fleepte zyn' buik zo onbehendig en zo mislyk over de bladen heen, dat ieder lie ve meid terug liep. Daar na flodderde hy met zyne" vergulde vleugelen, niet veel minder onaartig in de zon in Jt rond, terwyl menig een kind in jaarenen verftand, hem naloopt en tracht te vangen. jes^' 3313 JiDkerhand zat' vroeS my zagt- „ Waaröm mag die Heer zo weinig eeten en zo t, water drinken, als de regenboog"? „ Weet ge dan niet, dat wie uit Parys komt alles „ beter gezien en gehoord en geproefd moet heb„ ben? Die Heer wil zyn' neus en zyne tongby ons „ in achting brengen", zeï ik. „ Ik wilde hem wel eens onder- de negenënne, gen"  KAREL FERDINER. 173 , gentia konterfeitfels van zyne voorouders van de „ ferve? zien eeten" hervatte dat ondeugend meISDaar zou hy eeten als een duitfcher", zei ik, „ al wierd hem ook de hamelenbout van Torick (*) „ opgedischt", Lot floeg tamelyk hard aan, en Julie, op myne rechterhand, kon zich ook naauwlyks bedwingen, lot! Lot.' zeï ze; en my gaf ze een' flag op de hand. Ik ben geen vriend van iemand te befpotten, maar heeft men het altoos in zyne magt, ernftig te blyven, als de luiden volftrekt belagchelyk willen zyn ? Een goedflag van een man uit Lubek vroeg onzen jonker: „ Hoe verre zyn landgoed van de ftad af „ ware ? , C'efi Monfieur", antwoordde hy, „justement com- „ me de Soisom a Paris". " Die eerlyke man, onder wiens weinige kundigheden , zich ongelukkig de franfche taal niet bevond, boog zich naar Charlotte, en zeï: „ Ik verfta dien „ Heer niet" Even zo wyd als van Soisons naar Parys'' antwoordde Lot hard genoeg, dat men het hooren kon. „ Daar ben ik van myn leeven niet geweest" hervatte de eerfte, met een oprecht eenvoudig weezen. ' Mon Dieu l pas h Paris? Eft-ilposfible" ? vroeg de Edelman. „Wy moeten'er famen eensnaar toe reizen : het be„ loont ten minfte de moeite, dat gy 'er het ant- „ woord (*) Siritimtntal Journey, by STBR.NK.  m GESCHIEDENIS u« « woord op uwe vraag leert verftaan", zei Lot op zulle eene aartige en tevens ernftige wyze, dat byna het halve gezelfchap van zyn nuk raakte. «Is jammer, dat myne Tante in Frankfort na haar' zoon ook niet eene dochter gekregen heeft, die nu 16 jaaren oud was. Zy wilde zich zo gaarne aan een adelyk geflachte vermaagfehappen. Nu wist ik juist haar' man. FTF-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 8 Mey. yo als ik dacht, is het uitgevallen.' Ik heb een' ^medevryer; vyftig mylen van hier, gekreegen, myn' neef, Frederik Wolmer. 't h waar, hy komt wat laat, myn lieve Eduards; doch evenwel vroeg genoeg, dat zich veele oogmerken van zyne moeder laaten ophelderen. Maar. , Myn oom verraste ons op het onverwachtst' met deeze tyding; terwyl we aan tafel zaten. Hy bragt deeze reize, tegen zyne gewoonte, het onderwerp van de beste wyze .van vryen op het tapyt: m Julie wierd tamelyk verlegen; dewyl de openhartigheid van haar'vader haar bekend was.-Ik, voor my,vreesde, dat hy het voor onverliefdheidzoude-opneemen; zo ik die gelegenheid onaangeroerdRetvoorbygaanevenwel had ik die zaak liever in eenzaamheid met Julie afgemaakt. „ Daar zyn", zei myn oom, „ bot onbefchaam- s, de,  KAREL FERDINER. *7S de maar te gelyk trouwhartige mansperfoonen ; " wier duitsch karakter en hartentaai nog niet door de ridderboeken of romans bedorven zyn en dre rondüit vraagen: Meid wilt ge my hebben? Dee; °en komen best voor, Die gefleepene fierlyke luiden, daarentegen, of die van natuure bloo zyn " deezen hoesten en weêrhoesten en kunnen het ^^^^^^^^ flooten , myn lieve oom" zei ik, „ hetgeen de " ee ften op de tongdraagen; en veelligt komt dat " zo genaamde hoesten daarvandaan. Hierom was " het goed, dat de beide gelieven zich ten halven " wege tegen kwamen , of dat 'er eene byzondere " taal die alleen uit teekenen beftond, kon worden l uitgedacht voor zulke menfehen, waarby ze niet " behoefden te fpreeken". a Dietaal"meende>^,„waswelinweezen .Dit Ze'ïze, meteeneleevendigheid, alsof zy zich indien hnfflaak grondig bedreeven voelde, ^^chte door dé vineers? Dit merkte Julie en fcheen de onnozelheid v n haar antwoord nu eerst te begrypen; want zo ftraks zakten haar fchoone oogen in haar fchoot,en bezagen daar eene vouw van haar kleed ; waarmee haare aartige vingers zich onderwylen een tydverdryf maakten. . Het was zeer natuurlyk, dat myne oogen op de haaren gevestigd waren; maar 't geval wilde ,^ dat zy daar éen van haare blikken bejegenden; welk haar eene kleur aanjoeg. - Ik was zo vermetel te gelooven, dat dit veelligt een woord uit haare teekentaa, kon weezen. Lot  ifö GESCHIEDENIS vak Lot hielp haar uit de verlegenheid en fneê twsc vaerslen op uit Pope. „ Heav'nfirst taught letters for fome wretch's aid „ SomebanisVd lover, or fome captive maid. (*) „ En deeze rampzalige en dit gevangene meis)ekon- » den ook wel een bloode vryer en eene bloode vrys- ,i ter weezen". „ Zeer wel" zeï ik: „ als het 'er alleen maar op » aankomt, die bloóheid goed te maaken:. want de letters kunnen": „ v„&in s wiso without her fearsim^t • „ Excufe theblush, and pour out alle the heart (f) „ Met dit onderfcheid nochtans, dat men zo niet asj tegen het misbruik verzekerd zy, als in de na3, tuurlyke teekenfpraak". ,> Zy komen dan ook nog wel eens by eikanderen" zeï Lot, met haare gewoone loosheid; terwyl zy nu Julie nu my aanzag „ en dan kunnen zyzich daarna „ mt het ander A.B.C. onderzoeken." Julie, die zich weêr herfteld had, antwoordde: „ Eêr „ zy aan elkander fchreeven, moeften zy zich al ge„ zien. hebben : die ipraak moest altoos de eerfte zyn". „ Dat is juist niet noodig", zeï myn oom, „ daar „ worden veele huuwelyken geilooten , zonder dat « de perfoonen.zich ooit gezien hebben." 3, Wor- C*) De Hemel heeft de Ietteren allereerst gefchikt, tot eene toevlucht van deezen of geenen rampzaligen; tot die van een' afgewet zen m.nnaar; of van eene maagd, die in. een al te fterk bedwang wordt gehouden. Ct) De letters kunnen de wenfehen eener maagd uitdrukken; zonaer dat ze behoeve te fchroomen; ze kunnen ha.re blos bedekken; en de geheimfte gevoelens van haar harte uitboezemen.  K-A--R EL FERDINER. m • Worden 'er zulke huuwelyken geflooten , rüyn „ lieve Vader" ? zeï Julie. „'En gelukkige, myn kind", hervatte myn oom. ,' Dan moeten zich toch de onzichtbaare zielen „ hebben lief gehad", antwoordde Charlotte, „ O dat " ware eene heerlyke zaak! ja eene heerlyke zaak Z voor óns meisjes, die van de verbruide kinderpok- *, ken zo mishandeld zyn! Doorgaands is het „ toch zo niet, mynheer Wolmer?" „ De tegenwoordigheid laat zich ook nog wel op „ eene andere wyze vergoeden", antwoordde hy. ,, Ik zou- niet weeten hoe", zeï Lot. ,, Ik ook „ niet", voegde 'er Julie by. „ Misfchien weet myn' broeders vrouw het beter, „ dan gy, myne kinderen", hernam myn oom, terwyl hy een papier uit den zak trok; welk hy opende, en een Portrait, 'tgeen hy 'er uit haalde, aan Julie overgaf. „ Hoe gevalt u dat weezen"? vroeg hy in 't overgeeven aan Julie. Zy wierd gloeijend rood. - Wat dunkt u, myn vriend, als ze eens ware rood geworden, omdat zy, in dat oogenbiik, geloofde,, dat het myn Portrait was en dat de liefdcverklaaring nu ftraks zou volgen? — Zo was het juist: dit geheim heeft Lot my ontdekt, die in dezelfde dooling' geweest is. Julie nam het Portrait in haare handen, cn kwam niet eêr van haare verwarring' te rug, voordat zy het bezien hadde. Maar toen verfchriktc zy. „ 'tls wel gefchilderd," zei ze heel droog, en gaf het aan Lot. „ Gy hebt dat al gaauw bekeeken", zeï deeze, toen ' I. deel. M zy  i?8 GESCHIEDENIS va zy het aannam. Zy vergeleek het met myn weezen, vond echter niet, het geen zy verwacht had, en voer voort: „ O neen, zeker niet.' Gy hebt gelyk: het moest veel beter getroffen zyn!" ,, Getroffen? Ja wel is het getroffen!" her- vatte myn oom, „ denkt gy het ook niet, neef f" Hy gaf het my. Ik bezag het, en kende het in 't oogenbiik. „ Datishetafbeeldfel van Frederik"} riep ik, „zo „ leevendig, of ik hem zei ven zie". „ Is het die ? Hm!" zeï Lot met een paar groote oogen, terwyl zy het hoofd fchudde, en de onderHe lip de bovenfte omvatte. ,, Zyne Moeder heeft het my voor Julie overge„ zonden", voer myn oom voort. „ Gy zult hem „ wel iets in de plaats' moeten geeven Julie! als het uw hart kon zyn, dan — ,. Dan ware het loon veel te groot", viel de looze Charlotte 'er tusfchen in. „ Ik denk, hart voor hart „ en Portrait voor Portrait: altoos moet men met 35 gelyke munt betaalen; en waarlyk dan krygt hy „ iets te rug, 't geen duizendmaal fraaijer is". „ Ge zyt eene onaartige meid!" zeï julie al grimlagchende; uit een inwendig genoegen en eene hartelyke tederheid voor haare verdeedigfter, welke zy by de hand vatte en ze (zo als Lot my naderhand vertelde) zo drukte, dat deeze zich niet onthouden konde, haar met een' kus te vergelden. ZES-  KAREL FERDINER. +1» ZES-EN-VEERTIG STE BRIEF* Charlotte aan Henriette. Farmbull, den 3 Mei. Wy leeven hier, als — die gelukkige menfehen in de goudene eeuw. 'tls een geduurig feest, Henriette, wanneer deugdzaame ftervejingen hunne harten voor eikanderen mogen uitftorten ; zonder dwang , zonder die verveelende pligtpleegingen ; zonder die wederzydfche yverzucht over rang, aanzien, eigendom, voorrechten en, ik weet niet, wat al meer voor kleinigheden; wanneer zy onder elkanderen verkeeren met een onbepaald vertrouwen; met hoogachting' en in vriendfehap, en niet bekommerd behoeven te zyn over hunne kleine zwakheden, grillen en gebreken, dat is te zeggen, dat zy zich niet behoeven te fchaamen, dat ze menfehen en gevolglyk onvolmaakte fchepfels zyn; wanneer zy op geene vleitaal behoeven bedacht te zyn en geene beleediging te duchten hebben , en om deeze reden geene neigingen van 't hart of een' vrolyken inval van den geest behoeven te fmooren ; maar de tong vryelyk mogen gebruiken, tot het einde, waartoe ze van god gefchaapen is, om naamelyk een' tolk van het hart te weezen. Gy hebt het geraaden Jet! Ditmaal komt Ferdiner niet vergeefs hier; en, even of het te vooreh zo beraamd ware, 't is alles voor hem klaar gemaakt. Alle dagen verwacht ik, dat hy zyne liefdeverklaaring doe. M 2 Lort-  i8o GESCHIEDENIS van Louife is reeds lang by haare Moeder in Auenhrugge te rug gekomen. Zy wierd hier plotfelyk ziek: waaraan ? ——. Die zaak is zo zonderling en niet minder bedenkelyk, dat ik het verhaal daarvan een weinig hooger moet ophaalen. Gy weet, wanneer zy hier gekomen is. Of ze het ftadsleeven op eenmaal moede wierd , kan ik niet zeggen : maar dat zy altoos acht heeft gegeeven "op het heen- en weerreizen van Ferdiner, en met hem, zo als de zwaluwen met den zomer, aan en afvliegt, en, als het zo fchikken wilde, altoos liefst met hem reisde, dat ■— kan wel wat meer dan een bloot toeval aanduiden: zuinigheid , by voorbeeld , goed geleide, goed gezelfchap, of — wat gy wilt. Zy was den eerften dag zeer vrolyk; wy diepen famen door 't veld met het aangenaame weder, en praatten van koetjes en kalfjes. Eindelyk vroeg ik: wat tydinghebt gy van Thoma? _„ O! die" — ze? zy- — 3, Hoe, O! die? Wat is dat te zeggen kind? „ Hoe fpreekt ge zo koel van hem ?" — „ Laat ons „ het daarby laaten Lof', antwoordde ze op een' vry losfen toon, ,, wy fpreeken wel eens nader van hem". „ Zo als 't u gelieft. Maar ik kan niet ontvein„ zen, dat uwe achteloosheid in dit opzicht my zeer „ vreemd voorkomt". „ Als ik het dan zeggen zal —• 'tis met ons bei„ den uit". „ Uit? Gy kortswylt? Hoe is dat toegekomen"? „ Ik weet het zelve niet recht — ik denk wel „ iets — maar ik mag het niet zeggen". - „ Heeft hy niet gefchréeven ?" 33 Ja, hy heeft wel gefchréeven"! „ Waar-  KAREL FERDINER. i8r „ Waarin heeft hy u dan ongenoegen gegeeven ? „ Of is het een van die krakeelen onder gelie- „ ven , die den band al vaster maaken ?" „ Ten minfte van myn' kant niet". „ Dan is 'er eene verbaazende verandering met u ,, gebeurd, Louife ! Ik fta verftomd — ". „ Over my niet, als't u belieft: deeze verandering v moest natuurlyk op eene voorige volgen. Ik ge„ loof niet, dat hem zo veel aan my gelegen ware „ als — ". Aan de plaats veelligt ?" „ Ik weet het niet maar ik bid u laat ons op een' ander' tyd daar van fpreeken 1 — Zeg my nu „ maar eens, hoe lange blyft Ferdiner hier"? Deeze vraag, zo ftraks na dit gefprek en daarenboven met eene zo leevendige nieuwsgierigheid gedaan , maakte een' zonderlingen indruk op my. Ik hield my echter in , en antwoordde haar hetgeen ik 'er van wist. Als zy nu hoorde, dat hy den 24 April (het geen ik hier verteld heb viel den 18 onder ons voor ) te Farmbull ftond te komen, en vermoedelyk 14 dagen blyven zoude; zeï ze: „ Ik moet toch myne moeder „ eens voor eenige dagen gaan bezoeken en my „ dunkt, dat ik niet kwalyk deed, den eerften dag ,, den besten, naar Auenbrugge te vertrekken". By dit gefprek bleef het ditmaal, en de dag liep voorby. Den volgenden was zy even zo'vrolyk, tot na den middag. Sara was fomber, zoalsze, federd de laatfte fchuuring van den Heere Wolmer, altyd geweest is. Zy fprak weinig; bleef menig een antwoord fchuldig^ M 3 riep  ï8i. GESCHIEDENIS van riep nooit meer om Julie; fpelde den naam van Dankwart niet meer: om kort te zyn, haar gedrag was over 't geheel zo veranderd, dat de hervorming in het oog viel. Louife had het inzonderheid opgemerkt over tafel, en vroeg my daarna: hoe dat kwam ? Ik antwoordde : dat deeze verandering van eene gewigtige beduiding' was voor de Hemelteekenen. Eerftelyk befloot ik daarüit dat de zon in 't toekomende helderer en blinkender zou opgaan, dan te vooren. „ Ei! verftaat gy u ook op het fchryven van Al„ manakken" 7 zeï zy. „ Dan," vervolgde ik, „ zal ook Venus veel vryer, „ en aan haare eigene natuur overgelaaten, ver„ fchyncn". „ Venus? Dat is immers, denk ik, deavondftar; s, of is het de morgenftar"? „ Zo ge wilt. Na zonnenöndergang, is ze de „ avond- en voor zonnen opgang de morgenftar. AIv toos gaat ze achter haar of voor haar heen". O) „ Dan ware het jammer, als Venus niet eindelyk „ met de zon zou famen komen". „ Dat is pist die gewigtige ontmoeting, welke ik „ verwacht. Venus zal werkelyk de zon onder den „ zelfden graad des teekenkrings tegenkomen". „ Nu ontbreekt 'er nog maar aan, Charlotte, datgy „de O) Venas gaat niet altoos achter of voor de zon; tweemaal gaat 2y ook met haar; maar dan is ze voor ons niet te zien. Doch onze trouwen hebben eene dubbele verfchooning voor zich. De eene ïs, dat Charht e hier van de zichtbaare verfchyiiiog fpreekt; en de gndere dat ze eene vrouw is.  KAREL FERDINER. 183 , de uitlegging van uw' Almanak maakt. Wien be, duidt de zon"? „ Wy willen eens Rellen Ferdiner . " Dat is fraaij: en Venus"? Wie. Wie meent gy anders" i " Dan is dat de uitlegging"? zei ze zeer droog; JL „ maar, alle fcherts ter zyde, wans toch Sara " 'eStnvermoeden van deeze famenkomst, die ik „ u uitgelegd heb. Meent ge dat ik kortswyl ? Ten minfte men zou 't zeggen, aan uwe praat . "„ Ach, myn lieve Louife.' al lagchende zegt men „ dikwyls de grootfte waarheden". ,, Maar nu evenwel niet, hoop ik"? „ Nu meer dan ooit. Geloof my, Louife"! Zy fcheen tusfchen twyfelen en gelooven te ftaan, en vroeg my, met eene, uit de ziel gehaalde, zucht, terwyl haare oogen op my ftaarden: „ Charlotte, zo gy uwe kortswyl kunt laaten — „ ik bid u ernstiglyk — Lot het is, het kan geen ernst zyn. — Weet ge het wel ? — Kunt ge , het zeeker weeten ? — Ferdiner ! Hy ware hier Ferdiner hier, met het oogmerk , — " „ Myn kind hoe kunt gy met zulk eene verwon- „ dering — Op zulk een' toon zo, ik „ weet het zelve niet, hoe zonderling? vraagen? Is hy dan ooit om eene andere reden hier " geweest, dan om Julie? Hoe kan het u dan zo „ vreemd voorkomen, dat hy eindelyk komt, om „ den toegang te vraagen". . Myne lieve Jet, gy hadt deeze verandering, het gezicht'en de gaofche houding van dat meisje eens M 4 raoe"  i«4 GESCHIEDENIS van moeten zien! Zy ftond bleek, Hom en fpraakloos, even a!s Niobe; wanneer ze voor haare oogen alles gedood zag liggen, waarop ze haare grootheid gebouwd had. Ik dacht niet anders, of zy zou ter neêr zinken; ik greep toe, om ze ,'op te vatten, en terwyl ik ze in myne armen hield riep ik: Louife! om Gods wille wat fcheelt u? Louife! Het duurde eenige minuuten eer ze tot haar zelve kwam. Maarzy antwoordde echter op geene van myne vraagen, ging in diepe gedachten , met gevouwene handen, die ze zo wel als de oogen ter aarde floeg, naar huis, en bleef den geheelen avond op haare kamer, alwaar Mette haar vond ; zich in traanen baadende. Den anderen dag klaagde ze, dat ze niet wel was, en verzocht , dat het rytuig haar naar Auenbrugge mogte brengen; en zo verliet ze ons. Geen mensch kan zich deeze fchielyke verandering begrypen. Wat heb ik geene vraagen. uit te liaan! Naderhand heeft zy my verfcheidene reizen laaten verzoeken3 eens by haar te komen, voordat ik naar Hamburg vertrekke. Ik heb het haar ook beloofd en zal haarenthalve eenige dagen vroeger van hier gaan. Het fcheelt my maar een half uur, dat ik wyder ryde, als ik den weg over Auenbrugge neem. Dat is het eenig onaangenaam geval, dat wy hier gehad hebben. 'Er moet toch altyd een dropje bitters in den vreugdekelk vallen: ik geloof, omdat hy ons anders zou dronken maaken. Vóór 'i overige leeven wy hier zo aangenaam, dat Ik niet weet, hoe ik my van hier zal losfcheuren. Ik kan u gevolgiyk den dag van myne overkomst niet be-  KAREL FERDINER. 185 bepaal en. Ik denk, dat ik zo onverwacht zal komen als het ongeluk. ZEFEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 5 Mei. Ben ik niet een dwaas fchepfel? Rondom my fluiten de bevallige vreugden van de famenleeving en van de gastvryheid, ja van de op my wachtende liefde, met de bekranste Godheden van de bloeimaand, haaren dans, en ftrooijen mymet bloemen ; om my in haar gezelfchap te lokken; maar daar zit ik midden in de vreugde en voed my met eene gril, die ik my fchaamen moest een' mensch' te zeggen. Eene onbegrypelyke kleinigheid heeft myne ziel geheel van haar Ruk geholpen. Ach! myn lieve vriend! wat is toch 's menfehen gelukzaligheid; als het zo maar van één toeval ,'t welk men geen' naam kan geeven, afhangt ongelukkig te zyn? Ik ging deezen morgen , omdat hy zo fchoon was, eene wandeling doen. Ik was zo helder van zinnen als:dé onbewolkte Hemel cn zo vrolyk als het groen, waarmede deeze maand de akkers en weiden verfiert. De pagthoeve van dit goed , ligt een uur van het Heerenhuis, in een oord, welk natuur juist fchynt gefchikt te hebben, om eene verrukte ziel in eene zagte zwaarmoedigheid te wiegen. Hier voert M 5 my  186 GESCHIEDENIS van my het geval, meer dan een bépaald voorneemen, naar toe. Twintig fchreeden van het boerenhuis zit, ondereen, gewelf van loof, op den neêïgevelden ftam eens beukenbooms, een klein meisje, de dochter van den bruiker, met haare pop te fpeelen. Ik zette my nevens dit kind, en vroeg het, wat het deed? „ Ik wil", fprak het, „ myn Mietje opfchikken". „ Mietje ? dat is zonder twyfel uwe zuster myn „ fchaap! Waar is dan dat Mietje"? Het meisje grimlagchte; het zag my met het hoofdje, op eene zij' hangende, zo als de kinderen gewoon zyn, en telkens knikkende, aan, en wees tevens met het voorfte vingertje op zyne pop, die ïn zyn' fchoot Jag. „ Is fat Mietje, die gy wilt opfchikken ? Waar- öm juist van daag". „ Ja ik moet haar voor de andere week, nog een „ zonhoed maaken. O dan" — Dit dan moest voor het kind al zeer gewigtïg zyn; want het maakte zyne lagchende oogen zo groot, en bewoog het hoofd, zo beduidende — „ Maar" voer het voort, terwyl het zyn een beentje over het ander lei en yverig aan 't werkging, Ik moet maaken, dat ik klaar ben als de „ vreemden kwamen en Mietje was niet opgefchikt „ — ó wat zouden die zeggen"! En zo praatte het kind al voort; terwyl het uit een brief ronde ftukjes fneed, die het op het hoofd van de pop paste; en ze dan het eene voor en het andere-  KAREL FERDINER. 187 re na wegfmeet; omdat ze naar zyn' zin niet goed zaten. , _ , In deeze bezigheid wierd het dikwyls geftoordvan een' jongen hond, die dan eens eene wyl naast het meisje zat, en dan al fpeelend hetzelve in de rokken beet, en eindelyk zyne pooten, in zyn' fchoot lei, maar altoos van het bezige kind, met een weg bond! wierd terug geftooten. Dit fpel duurde lange; ik zag het met vermaak aan. Eindelyk begon de hond het meisje harder aan te tasten en het tot fpeelen uit te tarten. Daar hielp geen terug ftooten meer: hy kwam het hoe langer hoe feller op hetlyf fpringen; trok, dan hier, dan daar, aan zyn rokje; op het laatst ftal hy het kind een ftuk papiers uit den fchoot en liep 'er meè voort. Het meisje wierd kwaad, fprong met haare pop op en vervolgde den hond, die in 't huis liep. Onder het opfpringen waren het kind nog twee andere ftukjes papiers uit den iehoot gevallen ; waarover het zich niet meer bekommerde. Ik zit nog eene wyl, neem een ftókje van dat papier, fta vervolgens op, en rol het, terwyl ik terug ga, in gedachten tusfchen de vingers in één. Eindelyk zie ik , by toeval, op de befchreevene zyde en lees, zo als ik dat blad weêr oprol, de eene letter na de andere, den naam van Elife. Ware het mooglyk. Eduards! —- Ware het niet eene zeldzaame belagchelyke inbeelding! eene dwaasheid, die my overviel — Ware 'er Hechts ééne waarfchynelykheid meer, Hechts een voorafgaand naricht of reden, ik zeg u ik kon. ■ ja wat? Ik ben een gek! en dat is het al. Maar  188 GESCHIEDENIS van kent 1 1 f j Aedeflbeteefcendenperfoonniec genee"? *' °f ten h-,fte een zo al- E eism^K.^e?> 't geen fleehts eene ge- r,P, ! «T P ' dle de hand maakt, zonder dat he hoofd duchte op hetgeen zy ichreef: heve Eduards, moest zulk een Niets de oorzaak vin eene^opfchudding, in den geheelen mensch ^nen "^^^ ËrÏef. ~ Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 7 Mei. f W3S beducht' ^iend, dat ik, na het zeld Jzaam voorval, hetwelk ik u, in myn'br f van misfehien, omdat ^^^^^ genwoord,g zynde meesteresfe van ons har hgtere trekken van de inbeelding ve^ ^ w geheel hebben Uitgewischt5 of ook wel, omdat men imstmeta toosdroomt, watnnen met zo ve" leeven! Agheul gedacht en gevoeld heef, Of wil ge Tj kever omdat myne ziei zo gaarne het laatfte vo0r we,p, tgeen haar naar zich trekt, aankleeft? -1 fen T °P 6ene 0Dftand^stigheid uitloo- Pen. hoe t ook zy, neem my zo ais gy mv vindtdatts vnendfchap; en ik ben — %n m™£' Dit-  KAREL FERDINER. ï89 Ditmaal echter dacht ik, als de onftandvastigheid myn gebrek is, heb ik 'er toch geene blyken van gegeeven. Dit voorbericht verwittigt u, dat ik al federd gisteren weder tot myne voorige gefteldheid ben gekeerd; en heden valt 'er een nieuw gewigt in de fchaal voor Julie. Ik zal 't ü met weinige woorden vertellen: myn oom van Amfteldam heeft zich in 't fpel gemengd; en een man, als die is , grypt door. Terwyl ik, met de grootfte omzichtigheid, de luit in den arm, op de teenen rondom het huis fluip, en dikwerf maar ééne fnaar laat fpreeken, en met het taaijfte geduld blyf wachten op het genoegen, dat de heerfcherfche van myne ziel, nadat zy zich al eenige reizen aan het venster heeft laaten zien, nu ook, al ware het ook maar fteelswyze, met een'wenk beduidt, datzy my zeer wel ónder het zelve heeft zien heen fluipen', en my eindelyk met een' grimlagch verwaardigt of met een geneegen lonkjé , hetgeen zo verftaanbaar is, alsof zy met uitdrukkelyke woorden zeide: kom toch nader! terwyl ik, zeg ik, zo te werk ging, zie daar komt oom Thomas, die, met een' zwaaren zak, met goed, op zyneolifants voeten, de vracht van zyn ligchaam, tap! tap! tap! huiswaart draagt, en grypt my, nadat hy my in den neus had gewreeven, dat ik een Don Quichot ben, met eene ftaalen vuist by den arm en valt zo met my en met de deur, krak! in 't huis. De vreedzaame bewooners loopen vol verbaastheids toe; myn oom, Julie, Lot, Sara. „ Hoe vaart gy , myn lieve broeder ? „ Duizendmaal welkom lieve dierbaare oom ! „ God behoede ons in genade, neef Thomas"! Dit wa-  190 GESCHIEDENIS va* waren boofdzaakelyk de welkomstgroeten van vader, dochter en nicht. „ God zegene u, broeder „ George" —. „ Goeden dag moeder Sara t „ En gy klein ding dat daar ftaat — Gy zyt „ waarachtig myne lieve Julie! Zyt ge het niet? „ — Geef me uw hand Meid j ge zult haast een' „ man hebben".' „ Wat zegt ge broêr Thomas? „ Wat ik zeg, broertje? 'Er is een man voor uwe „ dochter; hier deeze Karei, die myn goed zal hebben". Daar zit ge nu te kyken, (terwyl ge dit leest) als een Poëet, wien, wegens datverwenschte rym,eene half gekookte, maar treffelyke, gedachte ontfnapt is. Daar zit myn vriend en gaapt met een* wyden mond op de vliegen aan den muur; hy wil de gedachte weêr terug haaien: maar ondertusfchen denkt hy op niets anders, dan op de vliegen en op den muur. Ik moet 'er toch eindelyk de uitlegging by teekenen. Myn oom Thomas was van myn' oom Wolmer verzocht, hem deezen zomer te komen bezoeken. Heden , fchryft hy, dat hy komen zal, al zou hy ook op zyne jichtige voeten komen kruipen ; alles om de bruiloft van my en van Julie by te woonen; en tevens verklaart hy, dat hy my tot zyn' erfgenaam gemaakt heeft. Diedraaij was juist van de gefleepenften niet.' Ook beviel my dat uitroepen tot erfgenaam zo byfter niet. Maar al dat fyn fiypcn is maar gekheid l Men moet de menfehen, zegt myn oom, neemen zo als ze zyn; en de man heeft gelyk. NE.  KAREL FERDINER. i$i NEGEN-ENVEERTIGSTE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 13 Mei. Gy waart gisteren naauwlyks vertrokken, of ik ontving een' brief van Henriettejj meteen' ingeflootenen aan u. My fchryft ze maar drie woorden, en,zo 't my toefchynt, was ze in geene goede luim. Zy zal aan u uitvoeriger gefchréeven hebben; ten minfte is de brief dik. Ik zend hem u, met onzen jaager,naar Auenbrugge; hy mogt, veelligt, het een of ander behelzen, k geen gy hier voor uw vertrek moest uitvoeren ; want uit myn' brief beftuit ik, dat Henriette gelooft, dat gy nog hier zyt. Als 'er zo wat mogt weezen; dan laat het my weeten. Of liever kom nog eens weêr hier, myn beste vriendin; een weg van anderhalve myl is zo gaauw afgelegd en thans Lot, thans hadde ik u zo gaarne hier! De zaak wordt eensklaps zeer ernftig. Van daag was het zo, zo naby! — Het nagevoel van het geen 'er gebeurd is, is nog zo leeven- dig by my. 'tls echter niet noodig dat ik het u verhaale , volgens uwe wyze van denken. Ook heb ik deeze geleegenheid niet aangegreepen , omdat het hart my vol was; hoe gaarne wy vrouwen ook in diergelyke gevallen uit de fchool' klappen. Wilt gy my hier in gelooven ? en wilt gy my uw woord geeven, dat gy 'er my niet meê plaagenzult? — Maar maak het zo gy wilt! Gy zult het weeten,  192 GESCHIEDENIS vak ten, dat ik myn' zin wil hebben. Dus vertel ik ü het geval. Ik zat in het tuinhuis, daar ik, zo als gy weet, 's morgens , als hét mooij weêr is, gaarne zit, en had reeds een' tyd lang in den Mesfias geleezen j ik was tot aan de allecnfpraak van Cidli Dat is niet natuurlyk? -— Ja waarlyk wel deeze reize, nieuwsgierige fpotfter! Is het u dan vergeeten," dat ik 'er al lange in geleezen neb ? — zie hier dë woorden. < „ Ik heb lang getvenscht de uwe te zyn en van u te „ leeren". „ Hoe fchoon ze zy, de gelukzalige deugd''! „Uhartelyk te beminnen, zomIs, ten tyde dervade. „ren, de dochters van Jerufalem beminden". „ Gelyk een -jeugdig Lam op uwen wenk te fpeelen"; „ Gelyk de roos in het dal, die van den vroegen mor. 33 gen is opgekweekt". „ Dus in uwe reine omdrming' gevormd te worden", „ De.uwe te zyn en ueeuwigte beminnen". —~(a) Ik had naauwlyks deeze vaersfen geleezen, of ik zag in een fpiegel, die juist tegen my over hing, dat Ferdiner achter myn' ftoel gefloopen was, en over myne fchoudérs in het boek keek. Ik wierd zo rood, dat ik den gloed op myrie wangen voelde komen. Denk eens, Lot, daar zat ik met een los dun man- telt- O) Men heeft goedgevonden deeze rymelooze vaersfen uit den Messzas van den beroemdenKhpftok niet alleen ook in rymelooze maar zelfs in maatelooze vaersfen, en daarenboven flaafs te vertaalen ; opdat 'er toch niets verlooren ginge'van den tekst, die hier het onderwerp is van de toefpeeling onzer gelieven. vert a al e&.  KAREL FÉRDINER. 193 ieltje om den hals, dat, onder hetleezen, wanneer men ÜÉj zyne gedachten alleen is overgegeeven, en op niets buiten zich zeiven acht flaat, ligt kon verfchooven zyn, enhy achtermy,zonaby in deezë vooroverhangende ftelling van het ligchaam s en wie weet hoelang al I Ik waagde het niet, met dat gloeijend gezicht om te zien, om hem niet te doen merken, waar ik voor beducht was, en waarom ik rood was geworden. Ik trok alzo, even of ik 'er geen acht op floeg, en zo goed ik konde, dat dunne omhangfel over myn boezem by één, en hield my, alsof ik voort las, en dat enkel om zo veel tyds te winnen, dat ïkmy van myne ontfteltenis wat kon bedaaren. Maar het was niet mooglyk ËèH minnaar zonaby zich,en 'er van bewust te zyn -t is onbegrypelyk; hoe dit op het gansch geftel werkt; hoe myn bloed fneller en fnèïier omliep, hoe my 't hart klopte en de boezem zwoegde! 't Wierd my alles groenen geel voor de oogen. Tienmaal las ik een en 't zelfde vaers cn miste telkens den volgenden regel; Ik floep, dit niettegenflaande, het blad om, en lasno^ een zydje voort; of fchoon ik'er niets van begreep; wanneer hy plotfelyk de volgende woorden achter my hardop lag; Ach l om der Kroonen , Om der DeugdsvergeldingswMe bezweer ik u c m li! Zeg, wat denkt daar uw hart? Wat voelt het ? „ Hoe is 't hem mooglyk, „ Dit myn hart, dat zo bemint,myn bloedend hart, niet te kennen"! Hy las die woorden met zulk eene aandoening'! L deel. N en  ï$4 GESCHIEDENIS vak en terwyl hy ze opfneed, zonk zyne hand op de myne* die hy drukte, en hy herhaalde nog eens de woorden: „ Zeg,wat denkt daar uw hart? Wat voelt het? — Ik wenschte, voegde hy 'er by, myne hand immer in de zyne houdende, ik wenschte het antwoord van Cidli wel eens te leezen. Is het niet jammer, myne Julie, dat de dichter ons dit misgund heeft ? ~ Ik wierd hoe langer hoe verwarder: en kunt ge u zulk eene beteuterdheid verbeelden ? dat ik, daar ik fpreeken wilde, en volftrekt geen een eenig woord kon vinden, de bladen voor- en achterwaarts fchoof en eindelyk de eerfte plaats oplloeg en 'er lagch nu maar Lot! myn' vinger midden op leide. Ik fprak wel eenige afgebrokene woorden; maar ik weet niet welken. Ik ftond op en wilde heen gaan; doch hy liet my niet los en hy drukte myne hand eenige, minuuten lange met zyne lippen. Dat drukken, die kus lieffte vriendin! als hy zich eindelyk weder oprechtte, zelf niet minder in beweeging zynde dan ik, ftonden wy recht over malkanderen: oog tegen oog, en in elk ik weet niet watvoor eene traan. Nog één oogenbiik langer; dan had hy zich zeker verklaard. Zyn weezen j zyne verftoroming; zyne houding, die een voorneemen aanduidde; dat overluid kloppen van 't hart'. Ik zag zyne ziel onder dat aankyken bloot liggen! Het ware gedaan geweest, myne lieve Lot, zo Sara alweêr Sara! die door haar hoesten haare tegenwoordigheid aankondigde, my nog voor datmaal niet bevryd hadde. — Als het evenwel nog gefchieden moet Lot, dan wilde ik dat . dat eerfte oogenbiik maar over was! . Kunt  KAREL FERDINER. 195 Kunt gy, wiltgy nog éénen dag of flechts eenige uuren hier weezen Lot? Ik zal u omarmen, even of ik u, na een reikhalzen van veele jaaren, voor 'c eerft weder zag! Vergeet toch niet, Louife voor my te omhelzen en haar te zeggen, hoe veel deel ik neem in haar toeval! 't Is droevig, dat zy in 't geheel niet weet waar aan zy het moete toefchryven en zelfs niet zeggen kan, wat haar fcheelt. Ik denk nog altyd, dat de mislukte verwachting van den Heere Thoma haar nader gaat, dan zy zelve weeten wil. Na eene zo naby geweest zynde en zo vast voorgeftelde verëeniging met dien, dien men lief heeft, nu weder eene fcheiding en een wyd en ongewis vooruitzicht. — ö Lot! VTFTIGSTE BRIEF. Eduards aan Ferdiner. Hamburg den 12 Mei. Myn naricht van den Saxifchen Kapitein komt zonder twyfel te laat! Maar ik moet het echter aan den rechten man laaten toekomen; ten einde de gevolmagtigde nog weiniger verantwoording hebbe, dan hy. Dc Kapitein heeft uit de Niewwftad Dresden den 30 ,April gefchréeven. Hy ontfchuldigt zyn lang ftilzwygen met de omftandigheden, die hem genoodzaakt hebben, zeer dikwyls van verblyf te veranderen; ook was hem het nieuwspapier van den 10 N 2 061:©-  igtf GESCHIEDENIS Van oclober des voorigen jaars (a) eerst op het einde van February deezes jaars, van goeder hand , zo hy zegt, uit Lubek toegezonden. Hy zelf had zich nog in January mjlolftein bevonden. Toen wierd hy door brieven uit zyne Vaderftad, in welken hem zekere openingen gedaan wierden, en door eene erfzaak genoopt de terugreis aan te neemen. Doch hy fchynt er niet gevonden te hebben , wat hy zocht; en hy meent, dat een bloot verguldfel met onecht goudfchuim, zo noemt hy een' Titel zonder tra&ement, die moeite -niet zou geloond hebben , indien hy niet te gelyk om zyne andere zaaken de reis gedaan had. Met andere woorden, hy is Majuor geworden. Die man is, zo als het my , uit deeze proef, voorkomt, zeer openhartig, en wat fpoedig vertrouwelyk. Inderdaad noemt hy my, aan wien de Majoor Leuenhain tot gisteren toe niet meer toefcheen dan een beftaanbaar menfchejyk weezen , in zyn brief niet anders dan monami. Hy denkt, wyl hy daar zyn geluk niet verder kan maaken, in Denemarken, of in Holland dienst te zoeken; onder de godvreezende zucht van een5 foldaat: als God maar kryg, en eenen eerlyken kaerel, die zyn" man in 't veld kan dood Jl'aan , zyn brood wil geeven. Hierom wenscht hy te weeten, of het tusfchen R en D nog tot eene vreedebreuk zal komen? Hahbreekende arbeid , leevensgevaar mo n ami, voegt hy 'er by, en daarvoor, wel is waar, een luttel 00 Zie den eerften Brief.  KAREL FERDINER. ij?? teleers, maar wdnig broods ; dat is het befcheiden deel van een' Krygsman. Hy komt voorzeker in deeze ftreeken te rug; zo ras *yne zaaken gefchikt zyn. Onder dee- zen drom van dingen, die gy zeker niet verlangt te weeten, is geen eene lettergreep van Elife te vinden. Maarhy, van zyn' kant, verlangt voor zyne openhartigheid weder te weeten, wat ik hem zo noodwendigs te zeggen heb? Daar ik nu uw mond ben , moet ik wachten tot, dat uw adem my beziele. Dit is, myn lieve Ferdiner, al wat ik u voor deeze reis te melden heb. De man moet veelligt antwoord hebben ; en, durf ik het wenfehen, dan erlange hy 't fpoedig. Hy fchynt groote dingen van my, zynen hartvriend , te verwachten. Misfchien verdenkt hy my wel, dat ik voorneemens ben hem met eene Kompagnie te begunstigen ; en het zou zeker liefdeloos zyn, hem langer omtrent myn onvermagen in onzekerheid te laaten. Ik wilde zyn' brief hier by fluiten, maar ik zie, dat ik hem byna geheel heb afgefchreeven. EE N- EN- FT F TI GS TE BRIE F. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 23 Mei. De Saxifche Majoor is waarlyk te beklaagen, met de zaaken, die hem betreffen! Ik heb nu veel gewigtigere zaaken op myn gemoed en waar van het hart overloopt, myn lieve Eduards. N 3 Kort  19» GESCHIEDENIS van Kort voor dat ik uwe narichten ontving was myne betrekking tot Julie op het punt gebragt,om einde, lyk beflist te worden, Wy Honden beiden kort aan de grensfen. Eene :linie verder ; en alles ware ten einde gebragt. Konde ik u onze plegtige ver, fchyning op het tooneel befchryven ! Wy Honden hand in hand tegen eikanderen en beiden nog gloei jende over het leezen van een ftufc uit den Mesfeas; 't geen op onzen toeftand fcheen gemaakt te zyn. Onze harten, die van den zelfden toon getroffen waren* floegen even gelyk, en zwoeren zich eene eeu* wigeliefde; en,'onze blaakende zielen zweefden reeds op de lippen;om zich ten naauwfte met eikanderen te veréénigen. Nu was 'er nog maar alleen het oogenbiik, 't geen de daad van het vuürigfte voorncemen affcheidt; die korte afftand tusfchen het bciluit en de daad overig, en onze verbintenis ware door de eerfte omhelzing gemaakt geweest. Kunt gy raaden wat my te rug hield? Neen; al hadt gy de wysheid van de zeven wyzen geërfd. De hinderpaal was — hoa zal ik u toch die kleinigheid juist afmaaien? — Het was niet veel meer, dan dat zich een oefter op het ftrand maar even opende, om eene ftraal van de zon te fcheppen. 't Was eene oude ziekelyke nicht, die ook eens weder adem fcheppen wilde, in de lentelucht; en door haar hoesten haare op handen zynde verfchyning aan ons te kennen gaf. Mooglyk was het ontrukken van dit oogenbiik nog maar het eenigfte werk in den tegenwoordigen famenhang der dingen ; waartoe de Hemel haar wilde gebruiken in dit leeven. Ware ze Hechts één oogen-  KAREL FERDINER. ifl9 «ogenblik laater gekomen : dan befef ik nietwaar toe ze nog te leeven hadde. Kort daarna wilde ik voleinden, t geen ik beeonnen had. Maar die een ontflipt voordeel weer fn wil haaien, die loope achter het oogenbiik heen, •t welk by de jaaren aan geene zyde van den zondvloed gelegen is! — J«B* wacht zich voor de eenzaamheid; en ik, met alle myne vermogens var» denken en willen, op deeze eenige daad ingefpannen, vervolg en zoek al heen en weêr dwaalende; even als de mstelooze vogel zyn wyfje, 't welk een onbefcheiden boer heeft verjaagd, daar het zo even met hem het nestje had voltooijd. Oordeel nu zelf, myn vriend, wat het zy, als 'er in de vuunge «ogenblikken van deeze gewigtige bezigheid de narichten van eenen Saxifchm Majoor inloopen! Schryf hem, myn vriend, dat wat gy wik wat ge ligt kunt gisfen wat fchryf hem,dat 'er van de vredebreuk tusfchen R * * *,* en D * ** * niets zal worden; in 't geheel mets; dat hun verbood nooit beter, nooit oprechter geweest is, dan nu, terwyl ik u dit fchryf; en dat alle, ja alle zaaken volkomen in denzelfden ftaat blyven. Mooglyk blyft hy dan ook, daar hy is. N 4 TWEE,  aoo GESCHIEDENIS van TWEE-EN-VTFTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 16 Mei. Tn drie dagen noch rust noch fh'lftand, myn lieve j Eduards! Altoos met dat verhitte denkbeeld van myn voorneemen bezet en met een kloppend harte in den boezem! Altoos reikhalzende, om flcchts één oogenbiik met Julie alleen te zyn; geduurig in de waarfchynelyke verwachting, haar te vatten, cn dan weder te leur gefield. door opéén geftapeïde verhinderingen. — Dat zyn de drie rustelooze da' gen, van welken ieder uur voor een menfchenlecven kunnen volftaan; dat zyn ze , die uw vriend heeft doorgebragt. Maar eindelyk, ja eindelyk heeft nog de ondergaande zon van deezen dag myne zegepraal aanfchouwd. Een windbuil, die een paar duizend ellen gronds van den aardbodem meer is overgekroopcn dan een ander, en een fchepfel 't welk zyn vollen wensch ontvan-en heeft, deeze twee zyn de praatachtigfte weezens onder de menfehen. Daar zit ik, (dit weezen in beide opzichten) tusfchen vier muuren! Hadde ik nu maar één menfchelyk fchepfel by my , om 'er myn wedervaaren aan te kunnen vertellen ! Ik zie rondom my, even ais die zo gewilde Caflraat by Teremius, of 'er niemand zy, diemy wat vraagt? Geen mensch die my hoort ? Neen niemand! zelfs myn braave Willem niet.  KAREL FERDINER. aot piet Die goede jongen ligt met alle menfehen in een' diepen Raap. Ik moet evenwel vertellen, al ware het ook voor het oor van den luisterenden nacht of waarom niet liever voor 't oog? Kom dan hier, myn lieve Eduards, als ge niets beters weet uit te rechten. Hier is bezigheid in overvloed. Alle morgens, federd den belangryken twaalfden Mei, was ik ftil, even als een arm zondaar op booze wegen , of, om eene goede zaak met eene goede zaak te vergelyken, even als die befcheidene liefhebbers des naasten, die hunne gaaven naar de armenkist draagen, naar den tuin gefloopen, om julie myn hart te brengen : maar ik vond ze 'er niet meer. Dit deed myne trotsheid overhellen' om het kwaalyk te neemen; hoewel myn reikhalzend verlangen daar door in 't geheel niet verminderde; en ik geloof, het is met al dat beter voor beiden, dat het laatfte aangehitst, dan dat de eerfte bevredigd worde. Was zy daar geweest , dan zou veelligt myn hoogmoed zyn gevleid geworden; maar ik zou my tevens verbeeld hebben , dat zy te vramg haare eigene waarde kende. Wanneer een meisje, die ik eens met veel dnfts veel verplichtends gezegd had, dc naaste juist ter rechter tyd weêr daar was; dan kon my ligt een bedelaar in de gedachten komen, die, nadat hy eens rykelyk van my befchonken was, myn' gewoo„en wandelweg uitvorscht, en niet in gebreken bly.t, my zyn' nood, by de eerfte gelegenheid, weer voor •t gezicht te planten. — In dit geval, myri vriend ,is opgezocht te worden beter dan by de hand te zyn. Eerst heden tegen den avond befchonk het geN 5 luK  202 GESCHIEDENIS van Juk my met eene gelegenheid. Daar kwam een lastig gezelfchap aan 't huis. Ik was een' keer te paard gaan doen. Nadat de menfehen vertrokken waren , was myn oom zyne dochter, in haare kamer, die recht over de myne ligt, gevolgd. Zy fpraken nog lang met eikanderen; nadat ik te rug was gekomen; zonder dat men my gemerkt hadde. Eindelyk hoor ik de ftoelen verfchuiven ; men gaat uit het vertrek • en vader en dochter gaan de trappen af; de eerfte* lynrecht naar zyne kamer, de andere . welk een oor moest dat zyn, het geen den tred van zyne lieffte niet van duizend anderen kon onderfcheiden! — fluipt over de deel heen. Daar kwam my in de gedachten, dat haar geleigeest, met overleg van den mynen, haar in den tuin gebragt had en dat onze verééniging aldaar voltooid zou worden. Fluks was ik aan 't venster en zie myne Julie, die zich toen in den tuin veilig achtte , verdwynen onder de groene gaandery. Hebt ge wel ooit gedroomd, Eduards, dat ge zo fnel van de eene plaats naar de andere kwaamt; zonder te weeten door welk eene toovery deeze onbegrypelyke verplaatfing gefchiedde ? dan kunt gy u voorftellen , en anders niet, hoe ik my eensklaps in den tuin bevond; zonder dat ik my erInnerenkan, dat myne beenen my gedraagen hebben. Ik vervolgde myn'weg langs een hoofdpad; 't geen recht op de gaandery aanliep; in het half gewis vertrouwen, dat, als myne goede ftar haar ingaf, dat ze zich ter rechter zyde wendde, wyaan 't einde van de gaandery eikanderen juist zouden ontmoeten. Als het hoofd vol is van die benevelde gisfin- gen  karel ferdiner. 203 gen omtrent hetgeen 'er gebeuren zal, dan noemt men dat voorgevoelens: en treffen ze alle op een hair; dan plagt men gelukkige gevolgen te verwach- t£Zo, myn vriend, zo was het ten minfte deeze keer Myne verwachtte Julie kwam, even als de onfcnuldige dochter van Ceres, die geen' roover vermoedde, den fchoonen boezem opgefmukt met lenebloemen, uit het bosch te voorfchyn; toen ik er geen twintig flappen meer van afwas. Zy verfchnk1 een weinig, wanneer zy my zag, en het rood vertoonde zich weder op haare wangen — owarehet ook het avondrood, 't welk haar op het gzicht viel; toen ze zich omkeerde? Zy fcheen bv zich zelve te overleggen, of het met zekerer by zien l ? maaj. n3 IZZm ^^ welgemanierdheid de erhan^d I bleef ze my wachten en fprak my °Tfs het eerst aan. Dat is, zoals ik merk, weêr een aatn van de vrouwen; waarmede zy zich Sb^^SJ redden'; en dan ftrydt het, a n de and re zyde , tegen de welleevendheid zo maar onberaaden toe te tasten, en haare verlegenheid te vernieuwen, 't Is myne zaak met, uic zulke ÏunsSeepen voordeel te napen. Myns inziens htSen, by eene ^^^^ ^ 7per od zvne hoede te zyn, om zich door ^ "ne ioXs V«l-» —kent ten Z den geene, die ons moet antwoorden . » °s eilaas, a,sraoog.y,iS, om^te ta • „en bezinnen cn te overlegger.- — Maar al^K  204 GESCHIEDENIS viN mand het gemoed overloopt, dan kan hy zich niet redden. Ik draaijde het gefprek op onverfchiUige zaaken tot dat ze zich herfteld had; toen kwam ik allengskens nader tot myn oogmerk, en droeg haar, echter niet zonder my genoegzaam vooraf bereid 'te hebben, de begeerten van myn harte voor. De woorden van dit gefprek kan ik my niet meer erinneren. Het zyn woorden, myn vriend, die alleen maar gefchikt zyn voor zulke plaatfen en tyds omitandigheden: eene plaatfelyke weifpreekendheid, die de ingeeving volgt en met haar weder verdwyn/ Dit alleen weet ik, dat niet Hechts haare oogen en gebaarden het Jawoord zeiden; maar dat ook haare lippen eene uitdrukking vonden, die haar van 't bloozen bevrydde en my bevredigde. Eene van de gelukzaligfte ogenblikken van myn leeven.' in welken rondom my de ganfche Natuur fcheen te deelen. " all Heaven And happy conftcUations on that hour Shed ther feleSled influence; the carth Gave fign of gratulation and each hill; Joyous the birds; fresh gales and gentle airs Whisper'd it to the woods; and from their tvlngs. Hung rofe, flungodors from the fpicy fhrub Disportmg, till the amorous bird of night Sung fpoufal, and bid haste the evening ftar On bis hill top, to light the bridal lamp ( *) DRIE- O) De ganfche Hemel en alle gelukkige geftarnten gooten, op *t uur, hunne keurigfte invloeden, uit. De aarde en alle de heuvelen gaven teekenen van gelukvvenfching'. De Vogelen dartelden; koele  KAR'EL FERDINER. DRIE-EN- FTFTIGS TE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 16 Mei. Ik heb het uitgedaan, myn liefde Zoi, het gei fprek, waarvoor ik zo heb gefchrikt, na het voorgevallene in het tuinhuis, dat gefprek heb ik uit oeftaan! Hoewel het niet zonder nypen van 't harte toeging 5 was het toch op verre na zo pynlyk niet, als ik my verbeeld had. Dit heb ik aan het edelmoedig en tevens zo befcheiden en omzichtig gedrag van myn' geliefden Ferdiner te danken. Ik wist niet, dat hy van eene wandeling te paard te rug gekomen was; en had juist dien tyd waargenomen, om my eens in den tuin te vertreeden. Ik was op de linker zyde in de Gaandery gegaan; en üoeg den weg in naar het tuinhuis. In dit zelfde oogenbiik zag ik hem het groote pad afkomen; en dit was byna de èenigfte ontitelfénis, die ik te overwinnen had. Omdat hy nog wat verre van my at was, had ik den tyd, my te herftellen, en hetftout- moe- koele winden en eene zagte lucht luisterden het den bosfchen in £ van hunne vlerken droop een roozéxtfaauw, en tut dekru deu der aarde een geurige reuk; totdat de verliefde nach vogel een bruidlied zong en de avondftar gebood zich te haasten, om op zyn' heuvel de huuWelykstoorts te onfteeken. Milt on. Paradys vtrlooreti Vlïl Boek.  £05 GESCHIEDENIS v a s moedig befluit te neemen, hem 't eerst aan te fpreëken: want,als in zulk een toeftand de eerfte woorden van de tong zyn gerold, wordt het hart gemeenelyk ontlast. Ik vroeg hem, hoe hem de wandeling van heden bevallen ware? ■ Hy boog zich zeer beleefd. Hy had, zei hy, een zeer aangenaam oord achter het vlierbosch ontdekt , 't welk hy zo Ieevendig befchreef, dat ik lust toonde, het in perfoon te zien. Hy bood zich aan om 'er my , den anderen dag, naar toe te brengen. Op het eene woord volgde het ander; maar het gefprek bleef lang genoeg onverfchillig; om my tyd te geeven, dat ikmy ten eenemaal; konde herftellen. Inderdaad hy had my hier door zo gerust gemaakt, dat ik byna niets meer van dat geen te gemoete zag, het geen ik gevreesd, of, laat my liever zeggen, verwacht had; want gehoopt zou beneden onze waardigheid zyn. Zo over alles voortpraatende, waren wy tot beneden aan de terras by de kom genaderd. Hier noodigde hy my te gaan zitten, cn nam plaats nevens my. Thans begon hy het gefprek tot zyn oogmerk te leiden: maar altoos trapswyze; even als of hy my den tyd wilde geeven, om alles te overleggen. „ Ik heb", zeï hy, ,, al menigmaal met u over „ eene zaak willen fpreeken, die van zeer veel belang'voorjmy is". Zo als ik die woorden hoorde, begon ik een weinig angstiger te worden. Dit fcheen hy te merken en voer voort: „ Onze oom Thomas ik weet niet of gy 'er „ al van gehoord hebt .—, biedt my, in zyn' laatften brief  KAREL FERDINER. 2ö? briefde erving van al zyn goed aan: maar ik heb. gehoord, dat hy reeds te vooren, myne dierbaare W' (hier nam hy myne hand, die hy kuste en £ de zyne leide) „ tot bezitfter daar van had verklaardjenwelbyeenuitdruklyk»^- Hier " over zou nu onder ons, ben ik beducht, een gevaarlyke twist kunnen ontftaan, en nu wilde ik u vraagen, hoe wy dat best met eikanderen zullen \\ afmaaken?" Ondertusfchen zag hy my met een grimlagch in de oogen. „ Onze Oom my? " '"jr. (Gy begrypt wel wie hier fpreekt; zonder dat ik het 'er by voege; en daarom zal ik maar zo voorts vaaren) „ als dat zo ware, kon het ligt tot pleiten „ gelegenheid geeven: Maar ik moet bekennen, dat " my hier niets van bewust is". D-n kan dit hart" (zyne hand voor myne borst houdende) „ dan kan dit hart eene onwaarheid voorwenden; wanneer het eene grootmoedige " daad in de flilte gepleegd, niet langer zonder " dezelve kan verborgen houden. — Maar deeze reizekomtze te laat. Oom Thomas heeft het zelf, " na menig eene vergeeffche uitvlucht, moeten " bekennen, en my by die gelegenheid eene vreugd l «egeeven, die, dit durf ik u verzekeren , myne „ lieve Julie,, geene erfenis in dc waereld my ooit eeeven konde". Ik verflond hem niet recht; daarom lette ik meer on Hv voer voort. P;, Ik meen die vreugde, den brief te leezen en te M bezitten, welken dit hart" (wederom met hand op-  2Ö8 GESCHIEDENIS vah legging) „ voortgcbragt en deeze band" (hy drukte ze met zy'nWhd) „ gefchréeven heeft". „ Dan ben ik verraaden; en ik moet de zaaT* be» kennen; maarte gelyk ontveins ik niet, dat ifc „ gaarne gezien had, dat ze geheim ware geblee3, ven. Die wel denkt, zal het voor geene groote ,> pooging honden, dat iemand de eigenbaat zo verre » overwint, om geene openbaare ongerechtigheid te >» gedoogen; en zulken kon het wél zeer aanttoo^ „ telyk zyn , dat myn oom meer vertrouwen op my„ ne belangzucht dan op myne biilykheid Helde; de„ wyl hy my zulk eene aanbieding deed". „ Die zo kon denken, moest inderdaad niet wee„ ten, het geen de edele Julie veinst niet te wee» ten* MYn c°m 'Thomas was, wel is waar, myn' „ Vaders volle broeder ; daar hy uw vaders halve 3, broeder maar is. Maar welk een recht heeft een ,, volle broeder,of zyn zoon, op zyn broeders ver,, mogen , hetgeen hy zelf gewonnen heeft f Dc „ wil van den Testafammaakèr alleen beHist hier al „ het recht, dat een derde hebben kan". „ Ik kan my daar van niet overtuigen, Mynheer „ Ferdiner. 't Is waar, ik verfta de'rechten niet; „ maar ik geloof, dat men in twyfelachtige gevallen „ zyn eigen gevoelen moet laaten beileehten; en „ dit verfchilt wel eens van het recht". „ Dus ziet gy wel , lieve Julie, dat wy ter„ Hond in verfchil zullen raaken. Gy wyst my de „ erfenis toe; wyl gy u wilt overtuigen, dat ze 33 my toekomt: en ik, die verzekerd ben, dat ze ,5 u, naar den wil van den Testamentmaaker, toe» behoort,,ik zou u voorbeeld niet mogen naarvol- :> gen ?  -KA REL FERDINER ^ . hen? Maar omdat ik de vrede liefheb; heb " t'k myne gedachten over laaten gaan, hoe best " L gefchïl te vergelyken ? Nu, daar toe behoort " d toeftemming van wederzydfche belanghebbcrs; " nhieröm moetgy my toeftaan" (wêd^y^ '^é^ymnJmW „datikueen paar vraaP gen Toe, welke,indien ik ze vooraf metontfchul" digde, wel naar eene onbefchaamde meuwsgtengT, heid zouden kunnen gelyken' . ■ Hv za- my tek aan, en 't hart begon my een weinfg te kloppen. Ik wilde wat zeggen; maar het wilde 'er niet uit; dus zweeg ik; ■ Wat dunkt myne Julie; als wy deelden ?" • • " Dit fla ik glad af! — Ik bid u, Mynheer 5b Ferdiner, breng toch de eigenbaat van een'mensch " niet zo vaak in verzoeking!" " Een van beiden", hervatte hy vry leevendig , moet toch gefchieden: of myne Julie neemt, het " haare uit myne hand geheel te rug of — " Hier hield hyin en zag my aan, als of hy aan myn weezen wilde vraagen, of hyivoortvaaren zoude? of. iaat my ook de andere keus hooren!" " Ik ontvang alles uit uwe handen". Ü zweeg; maar ik kreeg eene kleur als bloed, Ware dat niette vroeg, myne lieve Lot? Hyverftond dit teeken — Ja ik mag het wel een teeken noemen —- en vroeg: „ Welke zyde wil myne , dierbaare Julie nu kiezen?" Ik was inderdaad om een antwoord verlegen?'Zou ik my houdende alsof ik het niet verftond, geene antwoorden? Dan vreesde ik — laat my toch voor u niets geheim houden Lot ~~ dat hy het voor O eenö I. DEEL. w  2io GESCHIEDENIS vam eene volkornene afwyzing mogt houden; en evenwel hoe kon ik het een of ander aahneemen ?Zoudat geen toegrypcn heeten? — Ik raakte aan 't Hamerenmaar eindelyk bezon ik my evenwel nog op eene uitvlucht tusfchen beiden. „ Als het nu dan eens 't laatfte ware ? — Want » het eerfte tk ftei, dat onze oom „ of waarom laaten wy het liever niet onbeflist, „ Mynheer Ferdiner, tot dien tyd, welken wy bei„ den nog -verre wenfehen?" „ Dat is inderdaad de beste zyde gekoozen, my„ ne waarde Julie! (hier wierd myne hand nogvieriger gekust dan te vooren) „ wy kunnen ons in„ tusfchen met eene zaak van vry meer belangs be„ zig houden; met welke tevens de eerfte uit de „ waereld zou raaken.'' (Hier begon myn hart te werken. Ik zweeg). „ Ik voorönderftel", voer hy voort, „dat gy my „ wél zult willen toeftaan, dat ik van eene der ge„ wigtigfte aangelegenheden van 't menfchelyk lee„ ven fpreeke". (Al immer meer verlegen.' ik fprak geen woord, cn myne oogen zonken in myn' fchoot) „ Onze oom Thomas heeft ten minfte my alleen „ niet in 't bezit willen ftellen van zyn goed ; en, wat „ hier vry meer beflist dan de wensch of de wil van „ eenig ander mensch, ik voel, ik voel, dat 'er „ een perfoon in de waereld leeft, die my den ryk„ dom alleen van nut maaken en de armoede zelfs „ in rykdom veranderen kan; van welke ik, in beide „ gevallen,alles ontvangen zoude. Ach wilde deeze „ van my aanneemen, wat ik haar kan aanbieden, „ en  K A R E L FERDINER. $1 „ en my terug geeven hetgeen alle myne' gelukza3, ligheid uitmaakt?" Onder 't fpreeken van deeze woorden zag hy my met brandende oogen aan; terwyl hy myne band tusfchen beide dc zynen drukte. Ik zat immer in dezelfde houding; Hy voer voort: „ Zou deeze met my eene ruiling willen doen? 3J Zou zy het willen? Zou ze het kun- „ nen? Vry, onafhangklyk van de wenfehen en de „ overreeding van een' ander'. — Vry, uit eigene be- „ weeging; Ach! zou ze willen ? Zou ze kunnen ■ „ ruilen; niet goed om goed maar hart „ om hart?" (Hoe kon ik hier fpreeken en wat kon ik zeggen?) „ Durf ik het zeggen, myne dierbaare, wie die „ eenige perfoon is ? — Durf ik dit zwygen voor eene toelaating neemen? Het is die geene, ', wier hand ik in de myne houde, myne edele, '„ myne grootmoedige, myne geliefde Julie/" „ Heer Ferdiner" ■ (ik nam de proef of ik fpreeken konde, maar ik kon 'er niets uit brengen. Hy merkte, dat het my zwaar viel, myne oogen op te flaan; hy boog zich, drukte myne hand met zyne lippen, en liet ze een weinig daarop rusten.) Ik begon weêr: „ Ik twyfel niet, Heer Ferdiner, ' of — onze oom heeft zekere wenfehen geüit — ,] Myn Vader " (Gy ziet het waren louter afgebrokene woorden.) „ Ik hoop echter" hervatte hy, „dat deeze allen „ met myne wenfehen overéénftemmen. Maar ik O 2 » fmeek  ; «ia GESCHIEDENIS van » fmeek u' myne waarde Jutte, ja ik fmeek het « » andermaal op het vierigfte, dat gy toch geen' » wensch van eenig' mensch' laat gelden. Ik doe » aan myne Julie alleen myne voorftelling en myne „ bede: —- Gy, gy alleen kunt — moet 'er Ja „ of' Neen op zeggen." „ Ik zie wel, Mynheer Ferdiner, dat gy u op een' „ eenzydig' Richter wilt beroepen." Kunt ge het gelooven, myne lieve Lot! Dit zeide ik. Op dit uur weet ik nog niet, waar ik die vrypostigheid of wat het ook meer moge zyn, van daan haalde. In hetzelfde oogenbiik was het ook beflist. Ik in zyne armen en zyne lippen op de ' mynen. „ Dierbaare Julie," zeï hy, „ duizendmaal dank ik deezen Richter, hy heeft uitfpraakover „ myne gelukzaligheid gedaan!" Dit was/lieffte Lot, het belangryk gefprek. Nu is myn' hart veel ligter. — Ach! dat gy hier waart! FIER- EN- VTFTIQSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 17 Mei. W/at wil dat zeggen, Eduards, dat de zegen van w een' man, dien ik federd gisteren myn' Vader noem, midden in eene der vierigfte en piegtig- fte aanfpraaken, my'ongerust maakt ? ; Hy had my in myne kamer verrast. Julie zat nevens my, op myne borst leunende; haare wangen nog gloeijende van den morgenkus, dien zy van my ont.  KAR.EL FERDINER,. 213, ontvangen had en met haar' fchoonen arm om myne ■ fchouders geflaagen. Onze harten ftoegen nevens elkanderen onder de zoetfte bedwelming van een ffil en gelukkig aanfchouwen; waarin gedachte met gedachte, en oog met oog in gefprek was, en niets dan wy alleen aan onze zinnen tegenwoordig waren. In deeze houding had hy ons overvallen, en onze liefkoozingen veelligt al een" tyd lang aangezien, wanneer hem Julie het eerst bemerkte en zo ftraks te gemoete liep. „ Ach myn Vader!" riep ze, in eene fchoone verwarring', terwyl een ylend rood over haare wangen ftroomde, en de beminnenswaardigfte fchaamte haare oogen naar beneden trok. „ Omhelst my, myne lieve kinderen! zeï de verrukte vader, terwyl hy zyne armen uitbreidde. — „ Nog eens uw' zegen!" hervatte Jutte; terwyl wy ons beiden in zyne armen wierpen. „ Myne Dochter! — Myn Zoon!"zeïde vader, met eene Remm' die my door de ziel drong, onder herhaalde kusfen, dan op Julie s, dan op myne wangen. „ Dit oogenbiik is het gelukkigst van myn „ leeven! Ik ben dan ooggetuige van uwe liefde, " die u naauwelyks gelukkiger maakt dan my zei- ven> o hoe ftil en helder wordt het in eene '\ naauwgezetteziel, die zich een ' tyd lange over haare " bedryven heeft moeten kwellen, als zy eindelyk " zeggen'kan : ik heb welgedaan! — Ik kan nu te "„ vrede zyn met my zeiven. Nu ik u mag omhelzen, myne dierbaare kinderen, nu zyn alle myne " wenfehen vervuld. —" Ondertusfchen rolden de vreugdetraanen van zyne wangen. Hy droogde ze af, drukte ons hartelyk tegen zyne borst, en zyne oogen O 3 bid-  214 GESCHIEDENIS VAs biddende opheffende naar den Hemel, fprak hy deeze woorden: „ Gy Almagtige god! Gy weet, wel„ ke wensch my het dierbaarfb was, en hebt ook „ dien dierbaarden verhoord. Verhoor ook dien, 5, welke myn laatfte zal weezen op deeze aarde, cn vervul den zegen van eenen vader!" Zonder meer te kunnen fpreeken,breidde' byzyne banden over ons uit: en Juliè, getroffen door de«e plegtige woorden en door zyn zo aandachtig biddend gelaat, ftortte voor hem neder, omvatte /; at bu6n , en ftaarde, met een gloeijend en van heilige trasnen bedaauwd aanfehyn, gelyk dat eens biduundcn Engels, op hem., — Ik boog my diep ter aarde; zo lange hy zyne zegenende handen over ons uitbreidde en flil den Hemel aanbad; en zo ontvingen wy zynen zegen. Dit was voor ons allen eene plegtige en aandoen3yke vertooning! Julie wischte ongemerkt de eene traan voor en de andere na van haare wangen: maar haar hart was te vol. Zy kon het niet langer uitdaan in de kamer te blyven ; des kuste ze, met eene domme dankbaarheid de hand, die ons gezegend had; en doop in der yl naar haare kamer. De vader, ansgelyks, was zo bewoogen, dat hy een voorwendfel moest neemen, om ook van my af te gaan. Dank zy hem voor zynen zegen, voor my waarlyk het beste deel van den bruidfehat, met welken hy zyne Dochter kon uitzetten. Ware dit het beduit van deeze vertooning geweest, hoe goed zou het my zyn! Maar de woorden, die hy myzeide,eêr hy heen ging! Myn God! waartoe die woorden? Vit twyfeling' en uit mistrouwend Hoe weinig  KAREL FERDINER. .15 Ou verdien ik ze dan! Als eene vermaaning aangemLt of e ne waarfchuuwing, of eene ennnenng van^ooÏge tyden, die vergeetenmoesten weezen? Ach1 hoe ontydig zyn ze dan! Iceetvol o„oe,i< 1 j Mvn lieve neef, zeihy,„iKneD Te^l gedaan! i^U dan uw eigen Vader heeft ^wmen doen, om u het dierbaar^wat ,k had om u Julie te kunnen geeven. Ik zou te veel ' hebben gedaan, zo de hoop my bedroogen hadde " «F wensch nog de uw zou worden Ik dank " roo het is eindelyk vervuld wat. ik heb ge" ^ensit: en dewyl gy u zo gelukkig voelt, als " Z'julie maakt; zo moet het my met berouwen " dat ik 'er gelegenheid toe gegeeven heb. Gy zyt " m n Zoon!" voegde hy 'er by, terwyl hy mynog eens aan de hand drukte. „ Gy zyt het gaarne. Al- les, alles is wel!" • " hv verliet my, terwyl ik zeer getroffen was over zvne rede. Ik bleef flaan, waar ik was, cn vergat Z éénmaal de welleevenheid, om hem tot aan de deur te geleiden. Alle myne vermogens waren m de teer om die donkere denkbeelden op te helderen, welken zyne woorden verwekt hadden AUes, alles is wel, wyl uk nu zyn Zoon ben > — Ho zo ik het niet ware? Ware dan ook alles wel? ^'Zeker dacht hy hier aan voorige tyden; toen zyne hoop nog ^ariehv^^--^ beugen brengfn? Moest hy deeze brandende vonken in myn hart werpen? ^  2ï6 GESCHIEDENIS van VTF-EN-VT FTIGSTE BRIEF. Sophia Althuisen aan Augusta. Grumbuy den 10" Mei. Jk fchryf kater, dan ik u beloofde, myne iieve Augusta! Maar al had ik het u niet beloofd, zou ik u evenwel eerder gefchréeven hebben, hadde ik de neigingen van myn hart' alleen kunnen volgen. Gy weet toch, lieve vriendin, hoe hartelyk wy omtrent eikanderen gezind zyn; en hoe veel dierbaarer die weinige vrienden worden die ons overig blyven ; wanneer de meesten ons tevens met het geluk den nek hebben toegekeerd. In zulk een' toeftand van zaaken trekt het hart alle zyne verdeelde neigingen famen; en omvat met alle de kracht en de vierigheid van de liefde, die anders over veelen verfpreid waren, Hechts die eene of twee, die hetzelve overig blyven. Myne verfchooning ondertusfchen, indien ze onder ons gevorderd wierde, zyn dè bezigheden, en de aftrekking van gedachten; welken altoos by het verhuizen plaats hebben; en die men zich zelden zo groot vóórhelt, als men ze paderhand vindt. Eindelyk ben ik op myn' ftel, en kan nu zeggen, dat ik my hier federd gisteren volkomen nedergezet heb; doch enkel met het vooruitzicht van een' huurder, die, by gebrek van eigen dak, by een'ander zyn intrek moet neemen, dat is: met die hoop yan hier zo lang te zullen blyven, als de tegenwoordige verbjntenisfen zullen duuren. Of  KAREL FERDINER. 217 Of laat my liever^ zeggen: ik heb my hier te Grumbuy zo nedergezet, als ieder mensch op deeze waereld , op elke plaats, of in welk een' toeftand hy ook ware, zich moest nederzetten! Niet zonder begeerte en eene beredeneerde hoop, dat ik hier zal uitrusten ; maar met geen vertrouwen, dat het beftendig zal 'duuren. De ondervinding heeft my immers gewaarfchuuwd, dat ik op niets betrouwen moest, en zo duidelyk geleerd, als dan het minst te vertrouwen , wanneer het geluk my op het vriendelykfte toelagcht. Hoe dikwyls heb ik niet ondervonden, dat de zekerheid en het zorgloos vertrouwen op de aanhoudendheid van het goede, 't geen men tegenwoordig geniet, meest eene voorbereiding zyn tot wanhoop; wanneer het vervolg alles omkeert. Groote ongelukken, myne lieve Augusta, treffen maar alleen de zulken, welken het groot geluk heeft doen vergeeten, dat alles een einde heeft. Anders vind ik toch, of ik fchoon maar vyf dagen hier ben, dat dit ftil, onfchuldig leeven onder de vrye, opene en gezonde lucht my, hoe langer hoe meer, zal behaagen. Want offchoon ik een onderworpen hart hebbe, 't geen zich, gode zy dank! ligt en gaarne naar de omftandigheden voegt, vind ik nochtans, dat ik dit leeven zou kiezen; indien my de vryheid om te kiezen wierde overgelaaten. Om kort te gaan, myne lieve Augusta, daar ik toch in den toeftand, waarin ik was, niet konde blyven, ben ik zeker vergenoegd, op eene plaats te kunnen Jeeven, waar ik zelve wensch te leeven. Deeze eenzaamheid komt ook best met myn' weduwlyken ftaat overéén. Ik zeg met myn weduwlyO 5 ken  218 GESCHIEDENIS vak ken ftaat; zonder deeze levenswyze, die veelligt met myne omftandigheden en myne neigingen alleen maar ftrookt, aan andere weduwen te willen voorfchryven of aanraaden. — Die, zo als ik, alles heeft verlooren,goed, bloed, aanzien, onafhangklykheiden ach! hetgeen alleen nog meer waard is dan dit alles famengenoomen! een' teergeliefden, een'van myn hart' verkooren' en my wederlievenden Echtgenoot. Wien, zo als my, alle banden, welken ons aan de groote waereld hechten, zyn afgerukt; die mets meer daarïn vindt en ook niets meer daarin verlangt te vinden, dien kan datgeen, 't welk hy rondom zich hoort en ziet, Hechts tot eene erïnnering van zyn' voorigen toeftand en tot ftoffe van eene verdrietelyke vergelyking dienen. Maar die genoeg voor zichzelven te lyden heeft, waarom zou deeze zich niet zoeken te ontlasten van datgeen -, 't welk onvermydelyk oorzaak en gelegenheid daartoe geeft? Ik kan de ydelheden, de hovaardy, en de liefde tot de vermaaken niet onder myne dwaasheden tellen. By voorbeeld, de geldverkwisting, het pronken met kleederen, met huisraad, en met dienstbooden, de menigvuldige kennisfen en de daarüit volgende bezoeken, gasteryen, fpeelen en vermaaklykheden — om kort te zyn, alles wat de eerfte mode den ryken als eene welvoeglykbeid opdringt, en wat de welvoeglykheid tot eene gewoonte, en de gewoonte tot eene neiging en hartstocht maakt; dat alles, zeg ik, is my altoos zeer onverfchillig geweest. Ik kleedde my hecht en recht, en liet my geene wetten voorfchryven van de mode, en, gelyk ik myne klce-  KAREL FERDINER. «9 kleedcren en opfchik voegde naar dat het my best ftond cn gelegen kwam, zo koos ik ook myne vrienden alleen naar de infpraak van myn hart': en wyl de gemeende welvoegzaamheiddaardoor bevredigd wordt, dat men veele zaaken heeft en houdt, zonder zich dezelve noodzaakelyk te maaken, zo fchaamde ik my myner gezondheid zo weinig als myne voeten; maar ik bezocht de kerk en myne kennisfen liefst zonder die trotfche toerusting': Ik had dat alles; alleen omniet voor zonderling of voor gierig door te gaan, cn liet het my genoeg zyn, dat ik het had. Maar, ó myne lieffte Augusta, hoe ware dat gansch anders, toen ik het niet meer hebben konde? Het fmartte my in de ziel', wanneer iemand myner bekenden my in haare gewoone pragt bejegende en my dan, alsöf ze my niet kende, voorby reed, of zich nog even vernederde, als eene perfoon van rang uit het half gevallen glas van de koets, op my neder te zien, en my, met eene enkele hoofdbuiging', myne armoede, als eene welverdiende ftraf voor myne zonden, te verwyten; ten minste my den grooten ar* ftand tusfchen haar en my te doen voelen. Had ik niet geweeten, dat men zich over duizend zaaken ia de waereld, die ons onverfchillig zyn als wyze bezitten, zal ergeren, wanneer men ze verboren heeft; wist ik, wyders, niet, dat de vergelyking van den tegenwoordigen met onzen voorigen gelukkigen toeRand het grootfte deel van ons ongeluk uitmaakt; cn dat dit onderfcheid ons by veelvuldige gelegenheden op 't hart kan gedrukt worden: ik zou waarlyk geloofd hebben, dat ik nu eerst, fints het noodlot my had vernederd, begonnen had trots te worden. Waar-  23,0. GESCHIEDENIS van Waartoe dient het, zich voor flandvastiger of verHandiger uit te geeven dan men werklyk is, of geJaatenheid en onverfchilJigheid te veinzen, over gebeurtenisfen en omftandigheden, waarvan het hart moet barsten? Zulk eene ydelhcid laat ik hen over, die m het vertoonen daarvan eene vergenoeging vinden voor hetgeen zy in het geheim Jyden. Neen, myne waarde vriendin, ik was in 't geheel niet onverfchillig by het gevoel van de gevolgen, welken de val van ons huis na zich fleepte, zo weinig als by de fm:rtelyke toevallen, waarvan de gewaa>wordingen van alle zyden, door alle myne zinnen in' myne ziel gedrongen waren. En hoe toch zou men onverfchillig kunnen zyn, als zo op éénmaal alle onze verbintenisfen worden van ééngefcheurd? Wanneer alles zich voor onze zinnen verandert, en de ganfche waereld, om zo te fpreeken, eene andere gedaante voor ons aanneemt ? De voorfpoed myner bekenden begon, ik wil niet zeggen my te beledigen , maar eene zucht tot glorie in my te verwekken, waarvan ik my nooit had verdacht gehouden. Ik voelde myn verlies op het leevendigst, en was' zwak genoeg, alle die kleinigheden temisfen, die ik niet geacht had, zo lang ik ze bezat. Hetaanfchouwen van de welvaart van anderen baarde misnoegen en kommer in myn hart'; niet zo zeer omdat ik hen dit geluk misgunde, maar omdat ik dan myne eigene, my zo ongewoone, armoede en onmagt zo veel te leevendiger voelde. Zulke menfehen fcheenen hunne verteeringen en pragt alleen maar daarom te vergrooten, om my myne tegenwoordige rampen zo veel te gevoeliger te maaken. Van veelen ware  K A R È L 'FE R D I 'N E R. 221 ware het misfchien inderdaad, zo als het my toefcheen; van anderen echter kon ik het my wel zo verbeelden: maar wat hielp my dat onderfcheid? Altoos maakte het dezelfde erïnnering en verwekte ■ dezelfde bekommering in myn gemoed: en op het i laatst is het foef) altoos ons hart, dat ons gelukkig of on-elukkig maakt: niet de dingen en gebeurtenisfen ■ dfc wy ontwaar worden; maar de indrukken, die ze op ons maaken; de gedachten, die daar mede verknocht zyn; de erïnneringen, dedaarbykomende vertooningen,welken de verkeerd werkende inbeelding ' vernieuwt en de aandoening, welke de toeftand van - ons hart daaruit bereidt: deezen zyn het, die ons ongelukkig doen zyn. 't Is toch altoos een gevolg van het ongeluk, dat het ons vreesachtig, wantrouwende en gevoelig maakt. Dezelfde bejegening, • die een gelukkig mensch in de'famenleevmg, gemeenzaamheid noemt, fchynt hem, die ongelukkig is kleinachting en verwaarloozing van zyn' perfoon te'beduiden. Ieder onfchuldig wóórd , elke kortswy■ Mee houding, welke hy in zyne goede omftandigheden nooit zou misduid hebben, valt hem in zyn tegenwoordig ongeluk als bedekte verwytingen en W fpotterny op het hart. Om kort te gaan, myne Augusta, ik heb ondervonden, dat de groote waereld geen tooneel meer is voor die geenen, die ; ongelukkig daarop gefpeeld hebben. ' Mvn verblyf in Lubek is my wel het meest onverdraaglykgemaaktvanonzewederzvdfchebloedverwan- ■ ten- welker onverzoenelyke vyandfehap totzelfs in de asch van mynen beminden heeft gewroet. O! wat heb ■ik van deeze gevoellooze menfehen uitgedaan! Met welk  222 GESCHIEDENIS van welk een' moedwüT hebben zy my het onderfcheid tusfchen rykdom en armoede doen fmaaken! Mee hoe veel koelheid en kleinachting, met welke gebaarden en woorden, van een vernederend medelyden ontleend, hebben ze myn hart niet vanéén gereeten! En dit alles ware nog te verdraagen geweest; maar, ó god!toen zy den braafften man in zyn graf niet verfchoonden! Gy weet, lieffte Augasta, gy weet het, hoe hy my alles geweest is! Oordeel des, hoe elk woord, 't welk zyn dierbaar aandenken beleedigde, myne ziel doorftak ! En -evenwel konde ik, om myn' broeders wil, de verkeering met deeze ongevoeligen, niet ten eenemaal ontwyken. Eene gemeene ziel, zo lange ze nog eenig menfchengevoel heeft, vergeeft zelfs nog wel eenen beleediger, die ongelukkig geworden is: voelt ze niet zo terftond dat leevendig medelyden, zo vindt ze toch in de bedruktheid en in het ongeluk iets eerwaardigs, iets heiligs, dat haar gebiedt, hem ten minfte met geene verwytingen of met befchimpingen te bejegenen. Maar deezen, ê deezen, zonder ooit anders van hem beleedigd te zyn, dan dat ik hem beminde; en dat ik hem beminde, zonder dat hy goed had; alleen om zyn hart, om zyne eigene waarde; dat ik hem van harte, enkel en alleen om zyns zeiven wille, verkoos; hunne yverigfte ontraadingen in den wind lloeg ,en, om my dien geduurigen overlast eens en voor goed te onttrekken, my met 'er haast en in ftilte met hem liet trouwen; zonder ooit door iets anders dan door dit, ('t geen toch, als het al eene misdaad ware, alleen de myne ware) beledigd te zyn; heb-  KAR EL FERDINER, «3 hebben ze den man vervolgd met eene verwoedheid welke hy.noch door zyne zagtzinnighcid, noch door zyne vriendelykheid, ja, wat zeg ik? door ZVn' dood heeft kunnen Rillen. 't Is u bekend, myn lieve Augusta,.™ myn man geweest is; hoe teder de liefde was, die wy elkanderen toedroegen; hoe gelukkig twee jaaren van ons huuwelyk heen vlooden; welke rampen onzen toeRand veranderden; hoe onze bloedvrienden ons, zo niet met eene heimelyke triomf, ten minfte gerust zagen zinken; zonder eene eenige hand van vriendfehap, ik zwyg van liefde, tot ons uit te ftrekken; in een' tyd, dat hunne hulp ons onfeilbaar zou gered hebben. Gy weet, hoe de lydende vader en echtgenoot, van inwendig verdriet vcrfcheurd, lange heeft geworfteld tegen.de wanhoop, als men de beminde vrouw van den beminden man, moeder en kinderen van den edelaartigen en den besten vader wilde fcheiden, en deeze fcheiding tot de eenigfte voorwaarde van de afgefmeekte hulpe 'verklaarde, hoe hy 'er eindelyk onder bezweek, en my achter liet, die van alles wat zy verloor mets voelde, dan het verlies van deezen haaren braaven man! • . Maar wat fchryf ik? Ik ontroer my, lieve vriendin, en weet zelve niet, hoe ik my, van het geen ik wilde fchryven, in deeze droevige herdenking verlies. Ik wilde u alleen maar beduiden, waarom het ftadleeven, 't geen ik anders beminde, my thans walgt; en hoe een weêrzin tegen alles wat ik daar verlaat, my deeze ftille eenzaamheid fmaakelyker en aangenaamer maaken zal. Dee-  *24 GESCHIED E'N" IS vin Deeze rust'.zal ilc trachten te genieten, en, ten gevalle van myne twee weezen, die nog lang eene moeder noodig hebben, het voorleedene vergeeten. Kan ik my dan niet ten volle met de hoop vlei' jen, hier, myn leeven lange, voor my en myne kinderen dak en onderhoud te vinden; zo vind ik toch in de liefde van myn' broeder zekerheids genoeg, om voor het toekomende gerust1 te zyn. In de tegenwoordige tyds omftandigheden vertoonen zich ook zekere zaaken, die my zo ras geene verandering doen vreezen. Deeze wenk maakt u misfchien opmerkende. Wat voor zaaken? vraagt gy. Een zeker geheim, myne lieve Augusta, 't geen ik ü in 't byzonder ook daa'r- 'öm aanvertrouw, omdat gy daarüit het eenigzins tweeduidend gedrag van myn' broeder kunt verklaa- 'ren. Gy hebt dikwyls uwe verwondering betuigd, dat hy voor my en voor myne kinderen, grootere kósten maakte, dan noodig waren? Grumbuy fcheen u voor ons een veel _ bekwaamcr en veel aangenaamer verblyf te zyn, en hem een groot' gedeelte van de kosten te zullen beipaaren. Wat'mag dan toch de reden weezen, vroegt gy my meer dan eens, dat hy liever, voor meer geld verkwisting, uw gezelfchap en alle hulp, die hy zich, daar, van u belooven kan, wil ontbeeren ? — En deeze vraag. —- Ik wilde ze u, alleen om myn' broeder te ontfchuldigen, altyd met vermaak -beantwoorden: want, ö myne lieve vriendin ! ik verftond zeer wel en voelde dieper, dan gy het my aanzaagt, wat gy daar by dacht! Hetonfchuldigfte, waar mede ik myzelve te vrede kon houden,  KAREL FERDINER. ^5 den was alleen eene te verre getrokkene infchikk lykhe voor die van t huis van Larner; welken niereaarne zagen, dat wy famen woonden. X tl an ben ik ten eenemaal uit deezen verMaar thanik vind, dat wy beiden fletef onr'n erfachc hebben. Hy had, door n ehts n w k te geeven, my veele ongeruste Sef^befpaarto; enmisfchien had zyn ont; doormyne bemiddeling,eene betere uitkomst ll maa^ hy is wat geheim van aart. Doch'er g nok zekeïe uitzichten, die men, zo lange Len hoogmoed de fchaamte te befpaaren, als ze X naar wensch uitvallen. En dat myn broeder Z ten éénemaal vry is van die foort van trotsheid, kan ik, ^nder iets te waagen, aan u wel beken- "'zoudt gy het nog niet raaden, dathy --vryde? Oo mvn woord, hy vryde; en wel, naar alle waarfXJykhe d, niet" een goed gevolg: ten mm te lo'hy .elf hoopte; want men hoopt gaarne hetgeen men wenscht. De Juffer, die hy vryde en d e men, ongemeen, zo niet te veel, verhief, is ^Z^tri kin niet zeggen ff myn broeder zyne oogmerken aan zynen vriend ontdekt hebbe? Zo ja, dan begryp ik met welke be e e party en vader en dochter verwachten en v hngen konden? Gy weet, dat 'er niet ve mansperfoonen zyn, die zich met myn broeder l. DEEL. ^  226 GESCHIEDENIS van kunnen gelyk Hellen; zelfs ten aanzien van dieeigenfchappen, welken een' man by onze kunne pleegen bemind te maaken. Daarenboven Haat hy, by de geheele waereld, voor een' man vangrootemiddelen bekend. Men zei my ook, dat men het te Farmbuil, —— dit is de naam van het goed van den Heere Wolmer, —, geduurende een'geruimen tyd, voor eene uitgemaakte zaak had gehouden, dat myn broeder met die Juffer zou trouwen. Maar ik twyfel 'er aan, of het wel tot een' voorflag gekomen zy; want, ik weet, hoe zeer een weigerend antwoord den hoogmoed van myn' broeder zou beleedigd hebben; des ben ik verzekerd, dat hy geene voorzorg zal hebben gefpaard, om zyne eigenliefde niet bloot te Hellen. Thans zou Julie, . $ noera n kortheidshalve den naam van de beminde Juffer aan den zoon van haar' vaders halven broeder! wiens naam my ook genoemd is, maar dien ik my zo ras niet kan te binnen brengen, werkelyk verloofd zyn, en de minnaar zou tegenwoordig te Farmbull weezen. Gy kunt ligt denken, dat ik zeer begeerig ben, beide die perfoonen te leeren kennen; waartoe ik eerstdaags gelegenheid zal hebben. Om nu weêr tot myn' broeder te komen, dien ik ontfchuldïgcn wil. — Ik heb u zyn geheim, en, zo ik niet beter weet, dat geen, 't welku aanfloot gaf, tevens uitgelegd. Ik wil zeggen, dat hy, in de onzekerheid zynde, my het verblyf te Grumbuy niet kon voorflaan; want ware dit huuwelyk voortgegaan, dan moest hy ten minfle vooraf de geneegenheid van zyne aanflaande vrouwe gepolst hebben; om te weeten, of myn gezelfchap haar wel aan-  KAREL FERDINER. <^ï aangenaam zou geweest zyn ? Gy weet Immers wel, de jonge vrouwen hebben, —- en niet zelden om goede redenen, —■ de fchoonrnoeders of de nieuwe zusters niet gaarne zo digt by haare mannen.Een fchoon huis (de uitdrukking is hier waarlyk niets minder dan edelmoedig; maar, dit in 't voorbygaan,) een fchoon huis is de eerfte toegeevendheid, welke zy van hem verwachten.- Dus kon myn' broeder my niet by zich verzoeken, zo lange' hy zelf in onzekerheid was. Maar, zo als ik uit veele omftandigheden kan opmaaken, heeft hy het gedaan, zodra hy den uitflag van die zaak vooruitzag. Dit fchynt my zo vast, dat ik juist van dien dag, op welken hy my verzocht by hem naar Grumbuy te komen, het mislukken van zyne hoop dagtceken. Ook vond ik hem federd denzelven dikwyls droefgeestig en in diepe gedachten; zoals ik my nog zeer wel erïnner. En even dit voorval is ook oorzaak, waarom hyzich, federd eenigen tyd, meer, en langer dan te vooren, te Lubek ophoudt. Op deeze wyze verklaart het een toeval het ander. Dus heb ik u dan weder met myn' broeder verzoend. Dit heeft myn' brief doen uitdyen; en evenwel moet ik nog één blad aanleggen. Mag ik u bidden, den ingeflootenen,aan onzen goeden lieven Larner, zonder fout, te laaten bezorgen. Gy kunt ligt raaden waarover ik hem fchryve; het betreft zyne, en kan ik ook niet zeggen uwe? fchoone Lowenwald, die hy met eene zo vaderlyke liefde befchermd heeft tegen het onaartig huisgezin van zyn' broeder; 't welk toch bezwaarlyk jegens anderen meer billykheids zal oefenen, dan het jegens my geP 2 daa»  228 GESCHIEDENIS vak daan heeft. Ik heb aan zyne yverige en dringende aanbeveeling', om vriendfehap met haar te maaken, ook met den besten will' van de waereld, gelyk gy weet, niet volkomen kunnen voldoen. Myn broeder is juist geen vriend van Lowenwald; zeker, omdat hy zich van zyne nichten en neeven, die zyn' hoogmoed het best kunnen vleijen, tegen haar heeft laaten voorïnneemen. Daarby kan zich ook nog wel eene kleine geflachtsglorie gevoegd hebben; want van dit euvel kan ik hem ook niet ten éénemaal vryfpreeken. Hy heeft my zyne waare gedachten omtrent haar wel niet gezegd; want ge. meenelyk zegt hy niet meer, dan de helft van't geen hy denkt; doch ik heb kunnen merken, dat onze nichten, zo niet haaren haat, ten minfte haare vermoedens op hem hebben voortgeplant. Het is u toch bekend, dat Lowenwald van eene, niet zeer te pryzen, rol met den jongen Larner be- fchuldigd wordt ? Maar de neef fchynt myn' broeder het meest tegen de borst te zyn. Ook kan men niet loochenen, dat de man een fpeeler Is, en het jonge mensch aan hem verbonden heeft; op eene wyze, die gansch niet buiten vermoeden is. Deeze omftandigheden behaagden my, om de waarheid te zeggen, zeiven niet zeer. Maar dit ongeacht, zou ik haar, ten gevalle van onzen lieven en goeden Larner, gaarne een bezoek hebben gegeeven; wanneer niet alles, gelegenheid en tyd, daar tegen waren geweest. Voor mynen broeder durfde ik het zo vry niet doen, als ik wel wilde. Die van iemand afhangt, moet zich naar zyne luimen fchikken. En toen ik eindelyk in de laatfte oq-  KAREL FERDINER. ™9 „ogenblikken, voor myn vertrek, eene gelegenheid aangreep, om eens weg te fluipen, «of ik ze met te huis Het was my derhalve des te aangenaamer haar by'u te vinden; want dus heb ik ze nog gezien; en fchoon ik juist niet eigenlyk zeggen kan, dat ik haar ken; ben ik echter zo voor haar ingenomen, dat ik ze wel wenschte te kennen, 't Is iets zonderlings, dat de fchoonheid van het ligchaam altyd eene aanbeveeling is voor de onzichtbaare ziel die 'er in huisvest. Ik wenschte wel, dat men zich hierïn nooit bedroog: maar dan mogt ik ook wel wenfehen , dat de Natuur my wat beter gekleed hadde' Want zo als ik nu ben, zou ik zeker niet gaarne hebben, dat men van het zichtbaare tot het onzichtbaare bedoor. Ondertusfchen wil ik toch ook met, dat het befluit, ten gevalle van uitzonderingen, voldrekt valsch zy. Omtrent de fchoone Lomn. •wald ben ik deswegens niet bekommerd. Myne lieve Augusta is ook immers haare vriendin? Schryf my ten fpoedigde iets van haar, myne geliefde vriendin ; inzonderheid verhaal my nog wat meer van haare gefchiedenis ! Onze waarde neef heeft my wel het een en ander verteld; maar ik weet nog zeer weinig aanëengefchakeld. Vergeet ook niet, my te melden, wanneer gy onzen waarden en weldaadigen ouden vryer van Lindendorf terug verwacht! Ik hoorde nog, voor myn vertrek van Lubek, dat hy zich niet wel bevond. Vaarwel, myne lieve Augusta, en laat u door deezen ongefchikten brief niet affchrikken my fpoedig te antwoorden. Den eerden brief ware, dacht my, de langheid nog wel te vergeeven: doch ik bep ^ loof  230 GESCHIEDENIS van loof u, dat ik den naast volgenden niet half zo groot zal maaken; maar echter alleen op de voorönderftelling', dat myn hart dan ook met zo vol zal weczen. ZES-EN-VTFTIG STE BRIEF. Sophia aan Larner. Grutnbuy, den 16 Mei. ^ie my de bovenftaande plaats en dagteekening van deezen brief niet voorby, myn lieve neef? Zy kan u terftond waarfchuuwen, dat gy zo veel niet van den inhoud te wachten hebt, als gy wel vorderen mogt. Ten minfte duidt ze'aan, dat er eene groote verandering in het ganfche famenftel van myne voornemens en van myne bezigheden moete gebeurd zyn; dewyl ifc van Grumbuy teeken; daar gy gelooven zult, dat ik my te Lubek bevind. Wanneer maar één ding in de waereld verfchooven wordt, krygen ftraks duizend andere eene yerfchillende plaatfiug. Inderdaad ben ik federd uw vertrek naar Lindeniorf, als een tol, in >t rond gedreeven. Hadde ik *er eene duizeling van gekreegen, en hadde ik daardoor het een of ander vergeeten, het ware, geloof ik, my.te vergeeven. Ik heb u meer te vertellen, dan gy gaarne leezen zult.' Ik zal, zonder verdere voorspraak. maar met myne gefchiedenis beginnen. Gv waart ftog geene twee dagen vernomen, toen ik een'hoog- drin?  KAREL FERDINER. 231 dringenden brief uit Bergedorf ontving; uit naam' van myne nichte Willigen, die plotfelyk in eene zwaare ziekte was geftort,. en een .hartlyk verlangen had, zo als de brief meldde, my nog eens te zien. Die goede vrouw had veel werks van my gemaakt; voordat ik getrouwd was, maar was in den ftroom met myne hartvochtige bloedverwanten meegefleept; en het verlies van de geneegenheid deezer, zo waarde en pryswaardige, bloedvriendin-, was tot nu toe eene van myne grootfte fmarten geweest. Ik begreep terflond, waarom ze my het ontbieden - om naamelyk eene verzoening te treffen, om welke ik vyf jaaren vergeefs gewenschthad; en mvn hart huppelde haare omarminge al tegen. Nóg Jene zes uuren waren 'er, na hetinloopen van deezen brief, verftreeken, of Sophie zat met haare beide lieve weezen al op den wagen, en wenschte, zo fpoedig als haare gedachten, te kunnen voortijlen; om den dood vooruit te komen en den zegen te verkry-en, dien hymy dreigde te ontneemen. Gode zy lof Uk vond den-toeftand myner nichte veel beter, dan ik hem, naar den ontvangen'brief, my had kunnen verbeelden, en ik verkreeg van haar hetgeen ik gehoopt had, naamelyk eene hartelyke verzoening, Zy gebruikte, om die zaak te benoemen, juist dat woord niet; maar ik ben overtuigd-, dat haare uitdrukking vergeeving, naamelyk-, deeze reis geene andere beduiding kon toelaaten. Want waar komt, van de eene zyde, -vergeeving te pas, myn lieve neef, als 'er van de andere zyde niets misdreeven is? Ik had my aan een' man vei bonden; niet om haar daardoor te bcleedigen, maar om myzelve'geP 4 luk-  432 GESCHIEDENIS van Iukkig te maaken. Het goed of kwaad, 't geen op deeze keus mogt volgen, viel alleen op my. Die man nu was zo, dat ik het gewigtigfte en het beste in het menfehelyk leeven, tevredenheid naamelyk' en vergenoeging van het harte, met zekerheid kon verwachten, en de toevallige uiterlyke rampen niet zozeer, ten minfte in zyn gezelfchap niet, te vreezen had; of dat ik konde hoopen dat ik dezelve ligter met hem zou kunnen verduuren. Wy wierden, ongelukkig; en helaas! de rampen troffen ons juist naar de toegefprokene, om niet te zeggen toegewenschte, voorzeggingen van de goedhartige WilheTmina, Boortje en anderen; die ook waarlyk niet nalieten, zich zo wel van haar uitfteekend verftand als van de waarheid en gerechtigheid haarer waarfchuuwingen volkomen te overtuigen, en zich wyders ten volle berechtigd te achten, om my, als eene, zo zichtbaar, van den Hemel geftrafte, aan myne eigene dwaasheid en de, daarop volgende, tuchtiging over te laaten. Maar gy, myn edelmoedige neef, en allen die even als gy denken, ten minfte myne Augusta, en myn broeder wisten wel, dat het juist geene zonde in een meisje van het geftacht van Larner was, wanneer zy de vryheid durfde neemen, buiten hetzelve een' echtgenoot te kiezen, en maakten wel zorgvuldig onderfcheid tusfchen een toevallig kwaad en de Godlyke ftraffen. „ Nu wilt gy wel bekennen," (het zy my geöorlofd hier, hoewel niet aan zyne rechte plaats, een paar artikelen van het gevoelen onzer nichten in te fchuiven.) „ Nu wilt gy eindelyk wel bekennen," Êfi het vergaderd koel gezelfchap, toeq ik het eerfte  KAREL FERDINER. 233 Woek na den dood van myn' man aflcide, „ datgy die ongelukken niet zoudt beleefd hebben, wan" neer gy onze waarfchuuwingen hadt gevolgd?"— " Het kan weezen," antwoordde ik, „Doch hetgeen gy " waarfchuuwingen gelieft te noemen, zouden an" dere menfehen, die ook niet gek zyn, misfchien " met den naam van waarzeggerye beftempe" len; op welken men, gelyk gy weet, zo weinig " ftaat kan maaken als op de weêrsvoorzeggingen " van den Almanak. — „Gy zyt nog dezelfde,"zeï 'mihelmina, met een'opgetrokken' neus, „alsikmy „ niet bedrieg, of, als ik het zeggen durf, dan noemt men dat onbedachtzaam".—„ Wel nu geeft " .... u„. " hpwatre ik. . „ aan een kwaad woord „ gy ccm», ~-...,»,- . ' . , .,, ,: eene goede beteekenis. ja ment, ik pen nug aiiuuj> " juist dezelfde, die ik was, of nog even zo onbe\\ dachtzaam, zo gy het noemt, dat ik, wanneer de jaaren die vervloogen zyn, weêr konden keeren, " en hetgeen gebeurd is, niet gebeurd kon zyn, " zeker nog eens dienzelfden man zou kiezen, met welken gylieden meent, dat ik zo ongelukkig " En is dit niet het gevoelen, 't geen ik hebben moet? Zou ik — doch hoe wyk ik van myn fluk af, Ik heb thans van myne nicht te Bergedorf te vertellen, Deeze veroorzaakte my eene dubbele vreugde, vooreerst, dat ze my met eene vernieuwde tederheid ontving, en ten anderen, dat ik ze in een beteren toeftand vond dan ik gevreesd had. Zy was, by myne aankomst, reeds buiten gevaar; en onder myn toezicht en oppasfing naderde ze haare genee- 3 P 5 zing  s34 GESCHIEDENIS van zing met rasfche fchreeden. Ik was nog geeneveer. tien dagen by haar geweest; of ik ontving een' brief van myn' broeder, die my bad terug te komen; zo dra de toeftand van myne nicht het toeliet. Hy had tevens aan haar gefchréeven, „ en zy zelve drong „ 'er op aan, dat ik myne terugreis zou verhaasten." Dit niettegenftaande, kwam ik eerst drie dagen daarna te Lubek terug, in de zekere hoop', dat ik daar ééne acht dagen zou kunnen uitrusten, en daarna de toebereidfelen maaken tot myne verhuizing; maar hierin bedroog ik my andermaal voor de helft; want myn broeder maakte zulk een' haast, dat de gehoopte acht dagen tot vier wierden bepaald.Dus kunt gy ligt denken, dat myne bezigheden in dien verkorten tyd zo zeer vermenigvuldigden, dat ik elk oogenbiik noodig had, om dë fchikkingen tót myn'aftocht te maaken. Wat kon 'er alzo van de beloofde kennismaaking met Lowenwald worden? Gy ziet, myn lieffte neef, door welk een' omweg ik tot deeze vraag gekomen ben; en hoe bezorgd ik geweest ben myne verfchooningen vooraan te ftellen! Ik wilde u zo allengskens voorbereiden tot dè tyding, dat gy niet veel te verwachten hebt. Bezoeken kon ik ze volftrekt niet. Weinig tyds en veele bezigheden beletteden my daarin; hierby kwam een zekere twyfel omtrent de gevoelens van myn' broeder op dit ftuk Myn lieve neef, die zo afhanglyk is, als ik ben, mag die zyn' eigen' zin volgen ? Maar als het alleen op kennis aankomt, dan kunt gy nog wel 'met my te Trede zyn. Het geval is, kortelyk, dit. Tóen ik van Berge. dorf  KAREL FERDINER. dorf terug kwam, reikten de twee eerfte dagen naauwlyks toe, om myn goed in te pakken en naar GA L af te zenden. Den derden dag fleepte myn broeder my by onze bloeverwanten rond. Onaangenaame bezoeken; waarlyk! maar bezoeken van affcheid, en zo kort als mooglyk, dat maakte ze nog verdraagIvk Op den vierden dag, eindelyk, moest ik vertrekken- en deezen dacht ik nog een paar uuren af te knibbelen Des befloot ik niet voor na den middag te reizen; en ik had in den omloop van myne bezoeken, met opzet, myne Augusta vergeeten; om my eene gelegenheid te befpaarcn, die by een zeker' man niet verdacht kon fchynen. Maar al myn vernuft hielp my weiniger dan een bloot onverwacht toeval: dus heb ik geene de minfte verdienfte daar by te vorderen; 't geen my zeer fpyt. Ik moest 's middags by myn' bröeder eeten, Ach wat heb ik daar vergeeten," riep ik uit, zo lis ik my aan tafel gezet had. -r- „ Wat dan myne-zuster & — „Affcheid van Augusta te neemen! Fluks Long ik op, om eene koets te heitellen, ging weêr C tafel JU at met haast een mond vol, flapte in de koets, en reed lynrecht naar Loivmwald. Maai niemand te huis! zy was zelve bezoeken gaan doen; men wist my niet te zeggen waar? en my bleef mets overig dan my te ergeren, dat ik niet vroeger gekomen was; en naar Augusta te ryden. " II- liep, zonder veele omftandigheden te maaken, z0 regelrecht in 't huis; men brengt my in dc bezoekkamer, daar ik een gezelfchap van zes vrouwen vond, en onder deeze de fchoone Faïkrtberg; die zo veel opziens gebaard heeft. Ik had ze nooit zo I\3  235 GESCHIEDENIS va na en zo recht voor myne oogen gehad, en nam die gelegenheid waar , om haare fchoonheid eens ter deege te befchouwen; ten einde het oordeeJ der mannen, die nooit anders dan met verrukking van haar fpreeken, behoorlyk recht te kunnen doen. Terftond daarop treed myne Augusta uit haar kamer in de zaal, en met haar eene jonge Juffer, die ik niet kende. Een meisje — ö myn lieve neef welk een hemelsch meisje I Die majesteit in de «eftalte, die ik nog nooit gezien had; die verrukkefyk fchoone leest, en vorming van 't Jigchaam ; die waardige en betaamelyke houding, en die bevalligheid in elke beweeging', en dan dat hemelsch gezicht ; ó hoe dikwyls konde ik dat die nog hcrhaalen! Die zagte en geestryke blaauwe oogen, onder de' fchoonfte donkere boogen van de fynfte wenkbraauwen geplaatst! Dat voorhoofd, die neus, die mond Nu ja, laat my liever de gekheid begaan, in het ampt van den fchilder te treeden! Met één woord, ik was reeds op Juffer Falkenberg verliefd; en nu zeg ik u, zy was by deeze onbekende te vergelyken, als — Ja konde ik my nu maar zo terftond op eene treffende gelykenis, die geen van beide onrecht doet, bezinnen! Als eene van de beste proeven van een' grooten geest tegen zyn meesterftuk. Raad eens van welk eene vrouw ik thans ipreek! Ik ten minfte zou het niet hebben kunnen zeggen, voordat myne Augusta by my kwam. „ Wel," zei ze, ,, myne lieve Sophie, ik dacht dat gy vertrok„ ken waart;.zonder op my te denken." Daarop keerde zy zich naar de juffer, die ik zo even wilde fchilderen, en zeï: „ Daar is nu eindelyk myne „ nicht  KAREL FERDINER- 237 nicht Althuizen." Op het oogenbiik trad datmeesterftuk van de Natuur naar my toe en, my met een lieftallig weezen en de vriendelykfte oogen aanz en Raakte het my een allerbeleefdfte pbgtbertrine — Een mansperfoon hadde alle zyne fchat1 voor een eenig van deeze aanblikken gegee- ^Voorts was een kort,hartlyk,gefprek, zo als het, by zulke omftandigheden, in een gemengd gezelfchap, by myne verftrooijing van gedachten en haast kon weezen, alles, wat 'er voorviel. Wordt maar niet boos neef! Als'eriemand byverliest ben ik het alleen: want gy verdenkt my zeker S ; dat ik de eenigfte ben, die het niet in 't har zeer doet, eene vriendfehap, die gy zo gaarne tot in hetzelve gedrongen zaagt, zo tot eene nuchtere kennis te moeten bepaalen? Ik heb, helaas! zo veele zogenaamde vrienden, van beide kunnen verloeren om niet met alle mooglyke vlyt eene andere, dTe het werkelyk zyn kon, weder te zoeken Gelief des te weeten, myn lieve neef, dat het fleent uit beleefdheid gefchied is, als toe verfchoond heb. Maar wist ik , dat.gy deeze verfchooning niet wildet laaten gelden, dan heb ik moeds genoeg,een' eisch tegen den eischer tedoen, want waarom moest gy juist op dien tyd naar i^dendorf reizen? Waarom zo lang daar blyven? Waart gy flechts nog in de ftad geweest, toen ik van BerÏL/terug kwam, geloof my, het ware alles, ja alles gansch anders toegegaan! Ik ware u alle dag n gaan zien; die bezoeken was myn broeder^ %J0Qi _ tf0ts alle myne bezigheden, ware *«  338 GESCHIEDENIS v 4 B alle dagen gaan zien — Gy hadt- my de gefchied* van het fraaije meisje, \ geen gy opvoedt m £ W neCf VerteJd' m by haar in kennis ge! br§gt, en vervolgens fchikkingen gemaakt, om haar meer te zien: om kort te zyn, onze vriendfehap ware opgerecht geweest. Maar als één ding achter b yft dan blyven tien andere dingen ook achter. Ik denk des, dat het best zy, dat wy tegen eikanderen oprekenen : te meer daar gy aan myne Augus. ta nog eene tusfchenfpreekfter hebt, cn dus niets verliest. Daarentegen wil ik u dan ook van de moeite ontdaan, om my de gcfchiedenls, welke ik by u te goed heb, terwyl ik ze nu uit uw' mond niet kan hooren, op 't papier te zetten. Ook moet gy Dokter Guldenftün niet eens een goed woord daar om geeven. Die man is, onder ons gezegd, de Hechtte mtvocrer van zaaken, dien de zon befchynt. Hy heeft' my van deeze zaak nog niet zo veel gefchréeven , als ik met zyne groote en breede letters op den rug van een voorfchrift voor een zieken kan laaten: en hoe lang is hct niet reedfj ]cedcn dat gy te Lindendorf en ik te Bergedorf geweest ben ? Met één woord, ik heb myn'e 2 werk opgedraagen, en zal met haar volkomen te vrede zyn; als gy maar voortvaart my uwe geneegenheid te gunnen. b  KAREL FERDINER. 239 ZEVEN-EN-VT FTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 17 Mei. Ik moest het voorleedene het voorleedene laaten zyn, en niet hairkloven, om de woorden van myn* oom te verftaan, die misfchien in de overmaat van vreugde, zyn geopend harte ontfnapt zyn. Ik moest niet: maar wat wil het zeggen, dat dezelven my altyd in 't geheugen zyn; dat zy zich opdringen en met een onweêrftaanbaar geweld myne gedachten, overmeesteren? Gy weet het, ik heb hem altoos verdacht ge. houden, dat hy het ware, zo niet alleen, ten minfte voornaamelyk, die zich bemoeijde de verbintenis tusfchen Elife en my los te maaken: en nu ben ik 'er volkomen van overtuigd. Zyne woorden beduidden niets, of zy waren eene duidelyke bekentenis daarvan. Zege hy niet, „ dat hy, om my zyne dochter te kunnen „ geeven, vry meer gedaan heeft, dan myn eigen „ vader heeft willen doen?" -r- Willen! Eene uitdrukking waarlyk die in 't oog loopt. In het onN werp kwamen zy, zonder twyfel, overeen, en wenschten het ook, veelligt met gelyke drift, door. te zetten. Maar, naar den zin deezer woorden, fcheenen aan den eenen alle handelingen niet zo geöorlofd toe als aan den anderen. Daarom, dewyl de een niet alles wilde wat hy konde, deed de ander alles wat hy wilde: en god weet het, het was alles juist niet recht wat hydeedl — Zyne overige  240 GÈSCHiËDËNIS vah rige woorden verraadden niet onduidelyk, dat hy zelf zich des bewust was Ten minfte beleende hy, dat hy dan vergeeving had rjoodig gehad, wanneer myn wensch de zyne niet ware geworden. „ Het zou te „ veel gedaan zyn geweest," te veel, voer hy voort, en lei den toon op het eerfte woord, „ als zy„ ne hoop hem bedroogen had," en daarna dankte hy god,"dat hy nu geen berouw behoefde te heb„ ben , dathy 'er de gelegenheid toe gegeeven had." Ik beken, men kan, ja men moet god danken, voor den goeden uitflag van eene kwaade handeling: maar is dat genoeg, om met zelfs vergenoeging te zeggen: Ik heb wel gedaan? — O! hoe kan een weldenkend man, die zich bewust is gedaan te hebben, wat hy niet behoorde te doen, hoe kan zich die van eene baatzuchtige vreugde over den goeden uitftag zo verre laaten verblinden, dat hy verfchooning en troost in dat geen meent te vinden, het welk door een' gooij van het blind geval juist zo getroffen is ? Nooit, ja nooit, kan iets, door een overwachten uit,flag, recht worden, het geen zonder dezelve onrecht was ! Is het kwaade van onze daaden goed gemaakt, wanneer het geval den uitflag verbeterd heeft? — En op wat wyze is dan alles goed, alles, ook wanneer ik op het laatfte my zo gelukkig van hem beguicheld voel, dat ik hem daar voor danken kan? — Danken ? Dan heb ik Elife zeer weinig en haarer en myner onwaardig bemind. Neen, niet danken; en offchoon Julie my ook alle die gelukzaligheid terug geeft, die ik in Elife verloor, niet danken; alleen kan ik het hem vergeeven.' — Maar of ik ondertusfchen  kareL ferdiner. Ht fchen hém danken öf vefgeeven moete; wat is 'er aan my gelegen? Elife was en is alles: en wat zal 'er van haar worden, van haar, Eduards? Wie herftelde haar verlies ? Wie zorgde alleen voor haare rust ? ja rust, diè alleen Hechts; veel te weinig waarlyk, voor het geluk, hetwelk men verwacht in de verëenigïng van het voorwerp van zulk eene liéf* de, als waarmede zy my omvangen had! Maar als het nog maar dat alleen mogte zyn! wie zorgde voor haare vergenoegdheid? , Alles, ja alles is wel?" voegde rriyn oom 'er op het laatst' by, en ik vermoed, dat men my heeft willen verzekeren, dat ook voor Elife gezorgd was, Maar deeze verzekering, zo algemeen, zo onbepaald i zo Hechts als een ledig troostwoord uitge- fproken, hoe weinig gerustheid moet die geeven* zelfs aan een middelmaatig goed harte, waarïn alle goede neigingen nog niet geheel door de eigenbaat ver* Honden zyn? Het kan weezen, dat de vermogens van het hart' en van den geest, door lange en vruchten looze poogingen eindelyk verteeren; de vergeetelheid mag onze leevendigfte verbeeldingen, de eene voor en de andere na, uitblusfchen, en de vierigfte liefde, zonder voedfel in zich zelve , tot asch worden- of de drift, waarmede wy eene tweede minnares omhelzen, mag de liefde voor de eerfte ten éénemaal uit het hart' fluiten: maar moet men daarom begeeren dat alle aandeel, hoe ook genaamd, het welk wy in haar noodlot neemen, ophoude? Is het te denken, of kan men vorderen, dat van de tederfte liefde, ook geene hartelyke goedwilligheid, geene zorg of ongerustheid, ja in 't geheel geen T O wense» i. DEEL. SL  242 GESCHIEDENIS Ti» wensch voor de voorheen beminde in ons koude hart'zou cverblyven? — Rampzalige, ja wel rampzalige man, die zo kan beminnen, dat hy eindelyk alleen — niet haat! Ach! Hy heeft voorheen immers geweeten, hoe dit hart voor Elife blaakte j Hoe alle myne wenfehen, alle myne begeerten, in een eenig verlangen naar haar famenliepen! Hoe zy voor my alles ware, en zonder haar my ook alles, waarmede het dartelfte geluk my had willen overftorten, geen zonneftofje waardig was! Ach! Hy zag, hoe myn reikhal- zend hart, alles verachtende, naar haar ftechts ftreefde; tot haar zyne gedachten, zyn' wil, zyne begeerten bepaalde; tot haar; de eenige! — Kan's menfehen ziel zulke diepè indrukfelen zo ras, zo geheel vergeeten? Welk eene bejegening van geluk kan 'er toch op de waereld zyn, die iemand zo dronken en gevoelloos omtrent het noodlot eener voorheen geliefde kan maaken, dat zich geene de minfte ongerustheid of bezorgdheid voor haar onder den zwymel onzer vreugde zoude mengen ? Oh- befchaamd, rampzalig geluk! ik wil geen deel aan u hebben, wanneer uw genot myn hart niet verwarmt, niet opent, niet goedwilliger en menschlievender maakt, en elk van myne zinnen opfcherpt; ora met een tederer gevoel aan het lot van alle myne medemenfehen deel te neemen. Dus, geloof ik, moest myn oom my lang gekend hebben: Hy moest weeten, dat het myn hart is, waarvoor ik eer verdien. En my zegt hy, dat hy het was, die deezen band verbrak, welke het geluk ónzer beider zielen moest volmaakeas' Dit zegt hy, had  K A R E L FERDINER. 243 had hem ligt kunnen berouwen; maar hy zegt my niet, op welke eene wyze hy voor de vergenoeging van Elife gezorgd hebbe. Hy zegt, het geen de voorzichtigheid hem gebiedt / liever te verzwygcn, en wat ik mogt , ja wat ik moest weeten, juist dat ,alleen zegt hy my niet! ■ ACHT-EN-VTFTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Jolie. Auenbrugge den 17 Mei. Hebt gy u wel kunnen verbeelden, dat uw brief van den i3den my ontrusten zoude? 't Is nochtans zo; maar ik ben niet in ftaat, udeeze ongerustheid te befchryven! Drie dagen heeft hy my in de angstvallige befluiteloosheid gehouden : of ik fchriftelyk dan mondelyk zoude antwoorden ? en na twee onvoltooijde en verfcheurde brieven, is deeze eindelyk de derde, die ik wel befluiten moet af te zenden. Liefde Julie, 't is immers alles goed, alles zo als gy en ik het wenfehen ; en de ganfche oorzaak, waarom uwe berichten den indruk, dien gy verwachten zult, thans op my niet kunnen maaken, deeze oorzaak is alleen by my! Sederd myn verblyf alhier, heb ik waarlyk geene gelegenheid gehad, myne gewoone vrolykheid te behouden. Nooit heb ik kunnen gelooven het geen my thans de ondervinding leert,, dat, naamelyk, een vroolyke geest zo ligt en zo geheel van het eene uiterfte tot het ander overflaat, om met de treurenden Q 2 even  244 GESCHIEDENIS va» even zo hartlyk te treuren, als met de blyden bly. de te weezen. O ! wanneer gy onze Louife zaagt; hoe dit arm meisje in haar' pas ontlooken Moeij vergaati Hoe een geheim en diep geworteld hartzeer aan haar leeven knaagt, en haare edelfte krachten verteert! Hoe woest de bittere droefheid uit de vervallene trekken van haar bleek gezicht, uit haare ftyve oogen en verwarde gebaarden fpreekt! Hoe zy, dikwyls diep in haar zelve verzonken, niet het minfte gevoel fchynt te hebben , van hetgeen buiten haar is, en geheel in haar lyden begraaven, als eene fchaduw, ftom en wanhoopend omzweeft! Wanneer gy dat, even als ik, eenige dagen na malkanderen befchouwdet, benevens de traanen van de, zo bitter medelydende, moeder! Myn god! welk een gezicht , welk een gezelfchap voor een menschlyk, om niet te zeggen voor een gevoelig, hart! Ik lyde met beide deeze meer, dan ik in ftaat ben u te melden. — Ik heb, helaas! geen fmaak meer voor de vreugd; ik voel dat ik maar alleen een hart bezit voor de fmarten van die geene, die ik bemin! — Het verwondere u dan niet, dat deeze droef, geestigheid, die rnyne ganfche' ziel heeft ingenomen, aan alle myne denkbeelden en gewaarwordingen haare zwarte verwe mededeelt. Het meeste nog, dat my by deeze gemóedskrankheid van onze ongelukkige vriendin ontroert en ter harte gaat, is derzei ver oorzaak, welke ik, in verfcheidenegefprekken, met haar gehouden , meen ontdekt te hebben. Ik had eenige van deeze droevige vertooningen ; voor u opgefchreeven om u ten fchildery te verftrekken, van den toeftand waarïn zich  KAREL FERDINER. 245 zich die waarde vriendin bevindt; maar in de verwarring en in die geheele vergetenheid van alles, zelfs van myne eigene dringendfte belangen, welke my dagelyks, geduurende myn verblyf in'dit huif, byblyft, heb ik dat papier verlegd. Ik zal het echter opzoeken en het, nog vóór myn vertrek van hier, aan u zenden. Ik moest my zeer bedriegen, zo de oorzaak niet gelegen is in eene ongelukkige drift voor een' man, waar en wie hy ook zy;want op den perfoon mag ik niet gisfen, ja ik durf aan my zelve, hetgeen ik fomtyds vrees, niet bekennen. Ik fchrik voor die gedachte, en befchuldig myzelve al bloozende van een liefdeloos vermoeden. Maar het minfte is, dat ik deezen rampzaligen van zeer onredelyke oogmerken moet verdacht houden. Als hy ook zelfs zyne godlooze hoop al niet vervuld ziet, heeft hy echter eene daad gepleegd, die veel gruuwelyker is dan een heimelyke moord. Ik wil hem niet vloeken; maar het is eene myner yverigfte wenfehen, dat hy veroordeeld worde, de elende van dit huis te komen zien, en een' ooggetuige te zyn van den jammer, welken hy hier gefticht heeft; en als hy door dat fchouwfpel niet getroffen wordt, dan wille god zich zyner erbarmen. 't Is zeker niet billyk, om de trouwloosheid en boosheid van één' of van eenige mannen, het gansch geflacht te verdenken; maar ik vrees, dat 'er Hechts weinigen oprecht zyn omtrent het onze. Alle hunne rechtfehapenheid fchynt zich op geene verdere inachtneeming van ons geluk uit te ftrekken, dan voor zo verre hunne neiging tot vermaak en Q 3 tot  H« GESCHIEDENIS va n tot wellust het toelaat. Zonder twyfel zyn 'er vee. Jen, die zich fchaamen,de rechten van hunne medemenfehen, uiteen grondbeginfel van baatzucht, of van eigenliefde, of uit haat, of uit vermaak in een anders verderf, te fchenden; menigen zullen zich wachten zelfs een' yyand leed te doen, en met afgryzen aan moord en meineed denken; al waren 'er ook de fchatten van de halve waereld meê te winnen: maar door valfche eeden een arm meisje te bedriegen, haare onnozelheid en eer te kwetfen, en haare rust en geluk te vermoorden, dat is in de geloofsbely, denisfe der meesten,maar eene onverfchilijgekleinigheid. Hierop roemen zy, en maaken hunne fchande, naamelyk de onfchuld van zo een arm fchepfel vernietigd te hebben, tot het onderwerp van hunne vrolykfte gefprefcken; en zy, die het godloos vermaak van hunne triomf in de ffilte genieten, waanen zich, nog wel zeer grootmoedig te weezen. En is het, helaas! niet verre het grootfee deel onzer kunne, 't welk de mannen in dit heilloos geloov' onderhoudt en verfterkt? Komt niet altoos de verleider by ons, met een zagt verwyt, vry; 't welk hem nog daarenboven met een zekeren aanmoedigenden grimlagch gegeeven wordt; en meer eene vleijende goedkeuring dan berisping is; terwyl het veel onfchuldiger gedeelte, de arme vervoerde, naamelyk, tot haar ongeluk, in plaatfe van medelyden, Troost, of hulp, nog den ganfehen last van onzekleinachtmg' moet draagen? Ja -— ik fchaam my het te zeggen. Zyn het niet altoos de wispeltuurigfte ?n de dartelfte mannen, die van de meesten onder ons  KAREL FERDINER. 247 ons bemind, en den besten en eerlykften van hun ge. flachte voorgetrokken worden? — De verworpc ling, die zich door eenen openbaaren meineed gebrandmerkt heeft: de ftaalharde bedrieger die, tot fchande van de Gerechtigheid, de onderdrukte weduwe of wees, op den drempel van dat huis, het welk zy als haar eige bewoonen moest, eene aalmoes weigert; de moordenaar, welke zyn verbeurden kop van den beftokenen Rechter Weêr heeft mgekocht, of de wetten, door de hulp van haare uitleggers, ten zynen gevalle bedroogen heeft: deeze allen ontgaan toch zelden de openbaare verfoeijing. Ieder, die hen kent, wykt hen met afgryzen uit den weg, en de bloedvrienden wenden hun befchaamd gezicht van hen af; de yverige vriend van de Gerechtigheid knarst hunnentwege op de tanden; om kort te gaan, de openlykeverfmaading fpuuwt hen aan — Maar die alleen, die zich aller deezer zonden, omtrent eene of meer van onze kunne, hec.t fchuldig gemaakt, vindt gemeenelyk het gemakkeJvkst eene andere, welke zich door zyne bevlekte moorddaadige handen naar het altaar laat leiden. — Vergeef my, myne lieve Julie, deeze uitweidende ontlasting van myn hart. Zy moet u zeer ver, wonderen, en zeer oneigen toefchynen in een brief; waarin gy zeker eene geheel andere taal verwacht hadt. Maar ik heb reeds gezegd, dat myn hart op heden niet, of weinig voor de vreugde vatbaar is. In de gemoedsgefteldheid, waarin het hartelyk mede yden met het noodlot van onze Louife en desze fa oorzaak, my gebragt hebben, konde ik eerder alle mansperfoonen haaten cn hen het ongeluk laaten voe. Q.4 len>  S4S GESCHIEDENIS van len, 't welk een eenig geweetenloos menseh, al ware hy ook de eenige trouwlooze van het ganfche ge, flacht, heeft aangerecht, en eerder elke onnozele iel van onze kunne voor alle geineenfchap met allen waarfchuuwen, dan in de vreugde over dat vermeende geluk te deelen met zulken, welker goed, onbe, kommerd enniets wantrouwend hart, zich overgeeft, op de liefkoozingen, de verzekeringen, en de eeden, die maar al te dikwyls valsch zyn bevonden; en het misfchien by die wel het meeste zyn, welken de kunst om onze liefde te verrasfen, het best verftaan! Het is ten minfte zeer natuurlyk, hetzelfde of foortgelyk ongeluk, waar onder men ééne geliefde vriendin ziet lyden, ook voor elke andere, in diergelyke omftandigheden, te duchten. Zulk eene bezorgdheid en vrees behooren immers onder de eerfte kenteekenen eener oprechte, hartelyke vriendfehap; en waarlyk men plag nooit eene vriendfehap daarom voor minder hartelyk en vierig te houden; omdat ze het mistrouwen, en vooral als het niet ongegrond is, te verre had gedreeven. Ach, myn lieffte Julie, zolange de woorden, de liefkoozingen, ja zelfs de eeden, van een'minnaar, nog de bedriegelyke bewyzen van eene oprechte liefde zyn; zo lange zekere laage driften, die ik niet noemen mag, zo ligt voor de echte liefde gehouden worden; zo lange een wellustige, in de oogenblikken, waarin zyne driften het hevigst zyn, met eepe verbeelde overtuiging zweert, dat hy waarlyk be-? mint; eindelyk, zo lange de ontmoeting van twee weldenkende, en zich hartlyk liefhebbende, zielen* moge  KAR EL FERDINER. 249 moet afhangen van de tusfchenkomst van het een of ander, en zelfs van een gelukkig, toeval; zo lange, myne lieve Julie, zal voor ons, van welke tegen ééne, die uit waare liefde verkooren wordt, wel honderdanderen, alleen om zekere noodwendigheden en driften te voldoen, begeerd worden, zo lange, zeg ik, zal voor ons het onbezonnen vertrouwen en de zekerheid gevaarlyk zyn! Neen, myne Julie, neen, ik vertrouw voortaan geen' mansperfoon meer. Ik wil alle myne vriendinnen raaden, zo yverjg als 't my mooglyk is, eiken man verdacht te honden, en van de oprechtheid van dien geenen het minst te verwachten, voor welken het eenzydig hart het yverigst pleit. Waarom zou ik dan met u niet beginnen ? Nimmer zal ik omtrent iemand zulke dringende redenen hebben. O! Gy weet, met welk eene vriendfehap ik jegens u vervuld ben! Hoe hartelyk het aandeel is, 't geen ik in alle uwe belangen neem, en hoe vast myn genoegen en vreugde aan de uwe gebonden zyn! Dat is het nog niet alles! Wanneer ook de Heer Ferdiner de man eens met ware, die hy u en my fchynt te weezen; als hy u, in 't vervolg van tyd, eene andere zyde vertoonde, welke wy tot heden niet zien kunnen ; met één woord , als gy veelligt door hem ongelukkig, of ook niet zo gelukkig zoudt worden, als wy beiden, ik weet niet op welken grond, ons verzekerd houden; liefRe Julie, was ik het dan niet geweest, die altoos voor hem gefproken had, die hem boven Dankwart aanbeval, hem aanried, en misfehien uwe keus benaaldeo Gevolglyk zoudt gy, en met recht, uw on- r q 5 êe-  250 GESCHIEDENIS van geluk aan my wyten; en dit verwy t zou my zo veel te ondraagelyker vallen; hoe minder ik my zou weeten teontfchuldigen. Ik moet u thans myne groote overhaasting belyden; zy ontrust my geweldig. Alle de ecnz\ digheid, die ik wist, dat Sara voor Dankwart voedde, hadde toch billyk meenig een twyfeling' in my moeten verwekken en my ten minfte moeten aanzetten, om zekere teekenen naauwer te onderzoeken : zelfs Henriette, hoe oogenfchynelyk zy Ferdiner ook meer begunftigde dan Dankwart, waarfchuuwde my echter telkens, geen van beiden aan te raaden. Buiten tegenfpraak was dit het zekerft middel, hetgeen de voorzichtigheid kon aanraaden, om my buiten verantwoording te ftellen. Maar kan de vriendfehap ook wel onzydig blyven ? Maakt ze ons dikwyls niet even zo zwak als de liefde? En waren dan de overweegingen nog niet altoos langzaamer dan het goed bereidwillig hart? Maar wy houden het voor onzen eerften en voor onzen gewigtigften pligt, de neigingen, welken wy in onze vriendinnen befpcuren , te vleijen, haar in haare hoop op te wakkeren, en dat geen aan te raaden, hetwelk zy zelve begeeren. Haare wenfehen, haare gevoelens, ja zelfs haare vooröordeelen worden deonzen. Wyzien byna uit haare oogen; zonder dat wy merken, dat hier onze hartelykfte genegenheid eene ontydige en gevaarlyke toegeevendheid is, en dat wy, in plaats van haar met voorzichtigheid en een bezadigd overleg te raaden en van nut te zyn, haar niet zelden tot haar verderf gaan vleijen. Ook was ik niet minder voor Ferdiner gezind dan Sara voor Dankwart; ik was  KAREL FERDINER. 251 was hem erkentenis verfchuldigd, en een dankbaar hart wordt zo ligt door vriendelykheden beftoken. Verfta my ondertusfchen niet verkeerd, lieve Julie! Ik zeg dit alles Hechts in de voorönderftelling: indien Ferdiner zulk een man ware, als 'er helaas! zeer veelen zyn; en om u te doen verftaan dat het, terwyl ik hem zo weinig en zo oppervlakkig kende, zeer ontydig en zeer verhaastend, en zelfs zeer roekeloos van my was, dat ik u die party, met zo veel drifts, aanraadde, 't Is wel waar, dat ik, uit verfcheidene van zyne bedryven, wel met zekerheid befloot, dat hy onbaatzuchtig, weldaadig en edelmoedig was; maar een man, met wien wy ons verbinden zullen, het best gedeelte van ons leeven door te brengen, behoort vry meer eigenfchappen te bezitten dan deeze. Hier moeten de gewigtigfte vraagen zyne neigingen jegens ons, den trap, de waarheid, de duurzaamheid en de ftand vastigheid van zyne liefde betreffen. Want maar zo lydelyk, in geduld en gelaatenheid, met hem voort te fluimeren, dat is de wensch en de hoop niet, die wy ons vormen ; wanneer wy van zo veele voordeden , welken het ongehuuwd leeven verzeilen, afftand doen, en ons aan eenen beminden echtgenoot overgeeven; in 't tegendeel, wy wenfehen en wy vleijen ons met het uitzicht, dat wy met hem en door hem gelukkiger, dan in den ongehuuwden leevensflaat zullen zyn. Ik weet wel, myne vriendin, dat gy te edelmoedig denkt, dan dat gy my, ook dan wanneer gy, in 't vervolg, de gewigtigfte reden mogt hebben, u een'uitflag, dien ik niet denken mag! uwer Jceuze te berouwen, en dat gy myne onbedachtzaamheid  252 GESCHIEDENIS vak heid duur moest boeten, ik weet het, gy denkt te edelmoedig, dan dat gy my ook dan niet vergeeven zoudt. Maar het zyn niet zo zeer de gevoelens en de goedkeuring of de berisping van anderen, ais wel ons eigen geweeten, dat ons gerust of ongerust maakt: dus zoude ik, al vergaaft gy hetmy, myzelve. toch met kunnen vergeeven. Neen, myne Leve Julie, ik zou my des te fcherper beftraffen met alle die verwytingen, die gy berechtigd waart te doen; maar die uwe goedheid en uwe geneegenheid t'mywaart fpaarde. Sta my toe Julie, dat ik deeze verwytingen, als ik ze toch niet meer ontwyken kan, echter zo veel mooglyk zoeke te verligten. Laat my, offchoon hèt na de gebeurtenis met Ferdiner, 0p den i3den, en na de gefteldheid van uw hart', hetwelk gy in uw brief befchryft, en dus zeer laat gefchiedt, echter, zo lange het tusfchen ulieden nog niet heflist is, deeze eerfte tusfchenftippen aanvatten, voordat de eindelyke beflisfing volge. Nog zyt gy ten minfte volkomen vry; of, dewyl toch een tederlievend hart niet meer vry genaamd kan worden, echter nog door geene belofte verbonden. Laat my dan god geeve dat het uit eene overtollige en onnoodige bekommering vóór u en voor my moge weezen 1 myn hart voor u uitfchudden; al ware het ook maar voor myne eigene rust. .Voeldet gy, myne lieve Julie, in het eerst, voor Ferdiner, ik durf haast niet vraagen weiniger! i maar voeldet gy ook niet meer genegenheids voor Ferdiner dan voor Dankwart? En ware het myn aanraaden, wat eindelyk voor geenen het overwjgt in de fchaal leide? Verzeker hetmy, myne lier ve  KAREL FERDINER. 253 ve Julie, als het u moogelyk is, verzeker uwe bekommerde Lot, dat uwe liefde, ook zonder'myn aanraaden, alleen ten voordeele van Ferdiner zou beilist hebben: dat gy hem vrywillig, hartelyk en geheeliyk bemindet: dat gy geen aanraaden noodig hadt, en hem dan zelfs niet minder zoudt verkooren hebben, wanneer uwe Lot met Sara de zyde van Dankwart gekoozen had. Gelooft gy, myne dier- baare Julie, doch dewyl gelooven in deeze aangelegenheden te weinig is! gevoelt gy, weet gy, dat hy alle uwe liefde beantwoordt, en wel zo hartelyk, zo ongedeeld, zo geheel, als de uwe is? Dat gy hem zo gelukkig maakt als gy ondervindt door hem geworden te zyn? ■ Hebt gy nooit eenige gegronde twyfeling gevonden? Waren onder alle de gronden , waar mêe. Sara u die keus afried , niet eenige die u bedenking of zelfs kwaad vermoeden konden geeven? of hebt gy alles getoetst en alles valsch of niets beduidend gevonden ? — Ik kan naauwlyks verwachten, dat u deeze vraagen niet verbaasd en ongerust zullen maaken. Zy moeten u zo onverwacht voorkomen! Zy verfchil- len zo hemels breed van de taal, welke gy voorheen van my gehoord hebt. Maar, lieve vriendin, als gy ze u met ja kunt beantwoorden, dan is het de ongerustheid van Hechts eenige oogenblikken, welke u aan 't end, door eene des te vastere overtuiging van de oprechtheid van uwen minnaar, met zo veel te grootere vreugde moet beloonen. In 't tegendeel wanneer 'er twyfelingen by u zouden opryzen, heffte Julie — ware het dan nu geen hoogtyd ware niet een ftryd> eene overwinning, hoe veel  254 GESCHIEDENIS vAit veel ze ook in den aanvang kosten, raogten ware niet, voor alle de jaaren van een'ongelukkig huu- welyk O god ik kan het niet van my verkry- gen, om duidelyker te zeggen wat ik denk! Gave god, dat gy elk woord het geen ik u gefchréeven heb, verftondt! Dat gy by elk dacht, wat ik u wilde doen denken! dat gy alles al wist, alles al hadt onderzocht, en niets kwaads hadt gevonden! O hoe zou ik dan met u triomf zingen l Hoe zou ik naar u toevliegen, u om den hals vallen, u met myne armen omvatten en tegen myn overftelpt hart drukken! Dan zou ik. vreugdetraanen ftorten op uw* onfchuldrgen boezem , en den man zegenen, den gelukkigen, den edelaartigen, den besten, den ge-' trouwften man, die myne Julie, myne zuster, en, wat meer is, de vriendin van myn harte, zo gelukkig konde en wilde maaken! Kan ik de traan wel te rug houden, die my ontvalt, juist op de plaats' daar ik nog een wilde god ! dacht ncêr te zetten? god geeve, dat het, geene* traan zy van eene kwaade voorbeduiding! . Maar ik ben thans wel eene dweepende zottin,' cn mooglyk is dat de oorzaak van dit alles - In.het pakje, 't welk gy my hebt nagezonden, waren twee brieven, de een van Henriette en de andere van Frederike. In den laatften wierd ook veel omtrent u gedacht: Gy kent immers Frederike wel, dat goed, teder bezorgd mensch, die zich by elke gelegenheid haar eigen noodlot altyd zo leevendig te binnen brengt, en voor zekere mansperfoonen zo vee] mistrouwen voedt! Zy wenscht nog immer, dat niet Ferdiner, maar Dankwart de gelukkige moge zyn! g o d geeve  KAREL FERDINER. 255 geeve dat deeze wensch geen' anderen grond hebbe dan de eenzydigheid! Ik denk hier nog acht dagen te blyven; om myner Louife's halve. Thans wensch ik, dat ik al te Ham. burg ware, of liever dat ik daar en hier te gelyk kon weezen! — Ach gy weet niet, lieve Julie, van hoe veele zyden myn hart beangftigd wordt. NEGLN-EN-FTFTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Julie. Auenbrugge den 17 Mei. Tn het oogenbiik, dat ik myn' brief had toegemaakt, J brengt my de boode uwen tweeden van gisteren. — Hemel dat gy juist zo fchielyk of ik zo langzaam was! .. _ , Lieffte Julie, ik heb zeker genoeg gefchréeven, en evenwel zou ik haast weêr van vooren af aan beginnen; zo veel ligt my nog immer op het harte. Laat my het ten minfte nog eens zeggen , hoe algemeen het mistrouwen zy , 't geen my tegen alle mansperfoonen heeft ingenomen. Het zy recht of onrecht, geen een eenige is 'er van uitgellooten! Zelfs omtrent Ferdiner kan ik my van dit vooröordeel niet los maaken; hoe zeker ik anders overtuigd fcheen te zyn van zyne liefde voor u. 't Is waar, ik heb naauwkeurig op hem gelet, en wel in zulke pogenblikken, als men het minst acht op zich zeiven geeft, en gevolglyk het minst in ftaat is zich te vermommen i maar ik heb niets aan hem gezien, wat ik niet voor  25