GEDENKWAARDIGHEDEN Ü I f HET OPENBAAR LEVEN VAN 20MMÏGE APOSTELEN.   GEDENKWAARDIGHEDEN uit het OPENBAAR LEVEN VAN ZOMMIGE APOSTELEN. VOLGENDS HET VERHAAL VAN DEN HEI» LIGEN GESCHIEDSCHRIJVER LUKAS} MET OPHELDERENDE EN PRAKTIKAALE AANMERKINGEN VOORZIEN. DOOR. J. CLARISSE, predikant TE ÉMKHUliZEN. dienende ten vervolge op H. C. BERGE N'S Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van j e s u s. te leyden4 bij A. en J. HONKOOP. mdccxcvii. tfHOirSTl-fflHIEf. «W!W?  Uitgegeven na voorgaand onderzoek en goedkeu* ring der Gekomm. van de Eerw. Klasfis van Enkhuizen. Den ii Dec. 1797. H. G. de BEVEREN ESVELDT, Pred. te Enkhuizen. A. van EYKEN, Pred* te Grootebroek.  VOORBERICHT, j. oen in den jaare 1793 , bij de Uitgevers dezes, het werk van den Eerw. Heer h. c. bergen, destijds nog tweeden Prediker te Grünberg, maar zinds drie jaaren Opperprediker te Breidenbach in het HesfendarmftadJche (a), ten tijtel voerende: Gedenkwaardigheden uit het Openbaar leven van Jejus, in het Nederduitsch vertaald, was uitgegeven en mij in handen kwam, vond ik al rasch veel finaak in het ontwerp van den Schrijver, en verblijdde mij over deze aangenaame nieuwe bijdrage tot gegronde Bijbelkennis en Christelijke ftichting. Na (<0 Zie dé Annalen der Neueste Theol. Litter. n, Kir. chengesch. VI. Jahrg S. 512. * 3  vl VOORBERICHT. Na hetzelve, van tijd tot tijd, tot eigenopwek-7 king, en nu en dan ook ter voorbereiding voor mijne Leerredenen, gebezigd te hebben, bemerk? te ik, hoe langer zoo meer, de waardij dezes? Gedenkwaardigheden; ik befpeurde de rechtmatigheid der aanprijzingen, waar mede dezelve, door onderfcheidene, binnen en buitenlandfche Geleerden vereerd waren O), en ik werd geduurig te meer bevestigd in het gevoelen, da? zulk een ontwerp, als bergen gevolgd was, en dus ook dit zijn werk, een allergefchikst Huisboek opleverde voor godsdienftige Christenen, zoo, ten dienfte van eene ftille, afgezonderde overpeinzing, als, voor eene gemeenfchaplijke voorlezing voor het huisgezin. In dit laatfte opzigt beviel het mij inzonderheid, boven alle andere Overzettingen en Verklaaringen , welke wij in onze taal bezitten. Daar zijn buiten kijf hedendaagsch zeer voortreflijke hulpmiddelen voorhanden, waar uit ongeleerde Chris- O) Zie genoemde Annalen, h Jahrg. S. 808. en HU. Tahrg. S. 179. — h. muntinghe, in de Voorreden voor de Nederd. Uitgave, j. f. martinet, in zijn fiuiiboek, bl. 5i=. De Alg. Vaderl. Letteroef. i794. W. 486. De Vaderl. BijfU van ffeten/ca. enz. V. B* ip5. en 244. enz,  VOORBERICHT. vu Christenen zich en hunne huisgenooten kunnen ftichten: — dan, indien ik openhartig mijn gevoelen zal te kennen geven, geen van allen, dunkt mij, voor den huisgodsdienst zoo dienftig, als het werk van bergen. Stellen wij ons eengodsdienftighuisgezin voor, dat dagelijksch, op een gezet uur, bijeenkomt, om zich gemeenfchaplijk aftezonderen tot den huisfelijken Godsdienst, om God te aanbidden, Hem door lofgezang te verheerlijken, en tevens, door het lezen en onderzoeken van Gods heilig woord, tot alle pligcen der Godzaligheid optewekken en te fterken: — wat zal de Huisvader, die billijker wijze de voorganger is in deze ftichtelijke oefening, ter hand nemen ? Wanneer hij een man is, kundig in den Bijbel, in de waarheden van den Godsdienst en in de Christelijke Zedenleer, zoo zal hij misfchien kunnen volftaan, met onze gewoone Bijbel vertaaling, of eene andere, voor zich te leggen, een ftuk daar uit voortelezen, den zin daar van, zo die enigzins duister is, te doen bezeffen, en eenige opwekkingen, tot de Godzaligheid in het algemeen, of tot eenige Christelijke deugden, waar toe de Tekst aanleiding geeft, in het bijzonder, daarbij te voegen. Dan — welk eene uitgebreide kennis, oordeelkunde en bedrevenheid in het onderwijzen vgronderilek dit niet; en hoe zeer zal de kundig* 4 He  vut V O ORBERICHT, fle huisvader zelfs, bij wijle, onvermogend zijn, om zich hier toe, ter gezetter tijd, genoegzaam voorbereid en bekwaamd te hebben ! Van het gros der Christenen is zoo iets noch te verwagten, noch zelfs te vergen. Over het algemeen derhalve", zoo, voor meer, als, voor min geoefenden, kan het niet anders, dan allerheilzaamst zijn, eene handleiding te hebben tot het verftandig en beoefenend lezen der heilige Schrift. Van waar entftaat toch het, zoo allerwege heerfchend en inbrekend, verwaarloozen van den huisfelijken Godsdienst, ook bij zulken, als anderzins van godsdienftigheid en den openbaaren eerdienst, welmenend hun werk maaken? Zou ik mij bedriegen, indien ik, onder meerandere oorzaaken, hier van eene zeer voornaame reden zogt in de verlegenheid, waar in zich meenig een bevindt, ten aanzien van de wijze, waarop men zulk eene oefening, om 'er waarlijk ftichting en nut uit te trekken, hebbe aantevangen? Men gevoelt, dat het gewoon voordlezen in den Bijbel, van Gene/is tot de Openbaaringen, telkens bij het Kapittel af, zo al eenig, althands een zeer gering voordeel toebrenge, — dat men zommige Hukken- niet verftaa, — anderen ter beoefening niet weete aantewenden,— dat,onder ^ulk een lezen, verftrooijmg van gedagten, verveeling, en andere kwaade hoedanigheden, in-, flui-  VOORBERICHT. ÏX fluipen, en men dusdoende, in wijsheid, noch beterfchap, waarlijk toeneeme, of de huisgenooten zie toenemen: en, het onvrugtbaare van dit bedrijf doet hetzelve al ligt, nu en dan, verfchuiven, en ten laatften geheel achter den bank werpen; vooral indien het huisgezin zwaar, het huiswerk veel wordt, en het beroep dringend. Had men nu, nevens de gewoone Bijbeloverzetting, een Huisboek, waarin, naar eene geregelde orde, de inhoud der Bijbelfchrifcen wierd opgegeven, de tekst, door eene vloeiende j voor onze westerfche ooren verftaanbaare vertaaling, en ingevlogten aanmerkingen, al gaande wegs, zonder omflag, toegelicht, en dan, daarbij, uit denzelven, eenige beknopte leering en opwekking tot waare Godvrugt en deugd, wierd afgeleid, zoodanig, dat alles achter een af, kon worden voordgelezen, en dus de.voorlezer, ten zelfden tijde, dat hij anderen daar uit leerde en ftichtte, zelf geleerd en gefticht wierd; — mij dunkt, dit zou de nieuwsgierigheid uitlokken en graagte verwekken naar verder onderwijs, en, zonder nu meer verlegen te zijn over de inrichting der ftichtelijke huisoefening, zou de Huisva* der, door het voorgelezene, van zelfs Hof ontvangen hebben voor het ftemmeJijk gebed en den gezamenlijken lofzang; waardoor dan geesceloos* 5 heid  x V 00 R B E R I C H T. laeid en ijverloosheid geweerd, ■— de huisgodsdienst aangewakkerd en tot het recht oogmerk aangelegd, —en leven, zegen en vrede over het gezin verfpreid zoude worden. Deze genoemde vereischten nu, zijn mij voorgekomen, bij uitftek, in bergen's werk gevonden te worden ; aan de behoeften, welke ik opgegeven heb, voldoet het. Bezigt een Huisvader het zelve, hij heeft aanftonds een overzigt over den inhoud der Afdeeling, welke hij zal voorlezen, — hij befpeurt en kan zijne huisgenooten befpeuren doen , -den zamenhang der tegenwoordige leeslesfe met de voorgegaanen, — hij verftaat aanltonds den zin en mee-i ning der tekstwoorden, en wordt daarin niet hei lemmerd, noch door den Oosterfchen fpreek-t trant, noqh door onkunde in de oude zeden en gewoonten, waarop gezindoeld wordt, — en hij behoeft, tot zijne gemoedsftichting, den toevlugt niet te nemen, tot vernuftsfpelingen en verkeerde toepasfïng der woorden, daar 'er voor hem, uit den tekst, op eene verftandige en betaamelijke wijze, heilzaame leering wordt afgeleid. — Dusdoende kan elk in hetzelve, eenen gepasten leiddraad vinden, voor de ftichting van zich zelve en van zijne huisgenooten. Onder de overige Gefchriften, welke door Christenhuisgezinnen, met zeer veel nuts gebezigd  VOORBERÏCH T. xi zigd kunnen worden, munten zeker de vertaaling van van hamelsveld, de omfchrijving van van vloten, de Verklaaring van van nuys klinkenberg, en de Huisuitlegger van Poddridge uit. Maar — hoe groot ook de verdienften dezer Gefchriften zijn, hoe veel dankbaarheid aan God wij, wegens deze voor* -treflijke hulpmiddelen tot Bijbelkennis en Christelijke ftichting, verfchuldigd zijn: — voorden huisfelijken, gemeenfchaplijken godsdienst, dunkt mij het ontwerp van bergen meer gefchikt, wijl in zommigen der gemelde werken, zoo zeer nier gezien wordt op het beoefenende, en in anderen, de omfchrijving, de opheldering, of de toepasfing achteraan gevonden wordt, en dus niet, zonder zeer veel moeite, onder de voorlezing, daar, waar zulks nodig is, kan worden ingelascht. Voor de huisgezinnen dan, welke den, veelal verwaarloosden of onvrugtbaar waargenomen, huisgodsdiensr blijven oefenen, vond ik de Gedenkwaardigheden uit het epenbaar leven van Jefus allergefchiktst, ook daarom, wijl de Gefchiedenisfen van Jefus leven eene verftaanbaare en nuttige leftuur opleveren voor allerlei ftanden, en voor menfehen van onderfcheidene oefening, kennis en befchaving, ook voor zul ken, (bij voorbeeld, de kinderen, de dienstbooden enz.> ... > j wien  XII V O O R B E R I C H TV wien men, met gegrond uitzigt op nut en zegen, nog alle andere boeken des Bijbels niet kan laaien lezen (c)» Intusfchen voelde ik, van tijd tot tijd, hoe langer zoo meer, eenigen fpijt, dat niet nog eenige andere gedeelten des Bijbels, welke voor eene gelijke behandeling vatbaar zijn, en bijzonderlijk, dat niet de zoogenaamde Handelingen der Apostelen, in dien zelfden leerzaamen en ftichtelijken fmaak bearbeid waren.. Na het leven van den grooten Grondftichter van onzen Godsdienst, wenschte ik, volgends,een evenredig ontwerp, eensgelijks het leven zijner Rijks» gezanten, naar het tweede Boek van Lukas, dat aan zijn eerfte zoo naauw verbonden is, te kunnen lezen. Die wensch, meer en meer aanwakkerende, en'door niemand bevredigd wordende, befloot ik, zelf handen aan het werk te flaan en mijne krachten in dk vak te beproeven: en het is de uitflag dezer poging, waarvan ik de eerfte proeve mijnen geëerden Landgenooten hier ne» vens aanbiede, hopende het andere ftuk Ipoedig te doen volgen. De (t) Ik wenschte wel, dat martin ets Huisboek, meer algemeen het Huisboek mijner Landgenooten ware; èn dat men, opzigtelijk het lezen des Bijbels, ook zijne ieifen in acht name, welke men vindt bl. 507 — 513.  VOORBERICHT. *tA De reden, waarom ik mij juist tot dit deel der Bijbelfchriften bepaald heb, bemerkt de Lezer gedeeltelijk reeds uit het gezegde; en anderdeels is dezelve gelegen in de ongemeene belangrijkheid van deze Gefchiedenisfen. De Handelingen der Apostelen toch, ( of gelijk ik dezelve in navolging van bergen, genoemd heb, de Gedenkwaardigheden uit hun openbaar leven), offchoon ons de lotgevallen en verrichtingen van alle de twaalf Apostelen des Heere niet vermeldende, (om welke reden ik het woord zommige op den tijtel geplaatst heb), behelst echter berichten, welke allermerkwaardigst en voor ons Christenen allergewigtigst zijn. Wanneer wij Jefus leven, prediking, lotgevallen en verheerlijking, uit de Euangeliën vernomen hebben, wat is dan natuurlijker, dan eene begeerte, om ook den verderen voordgang en verfpreiding zijner leere door de wereld te vernemen; — te vernemen, hoe, langs welke wegen, het Gode behaagd heeft, om ons eensgelijks tot den zegen van den Christen-godsdienst opteleiden? Op die vraag geeft ons de Gefchiedenis der Apostelen alleen een zeker en gegrond antwoord; een antwoord, dat, ten zelfden tijde, als het onzen weetlust voldoet, de waarheid en Godlijkheid van het Christendom tevens in hec aangenaamst en helderst licht fielt. Hier in toch zien  Wt*. VOORBERICHT» zien wij, hoe het Euangelie, niet door geweld van wapenen, niet door menfchelijke list en bedrog zij voordgeplant, maar hoe integendeel, eenvoudige en overtuigende redenen van gezond verftand, verfterkt door verbazende Godlijke Wonderen, de invoering eener leere alöm bewerkten, welke tegen de vooröordeelen en neigingen der verdorvene menfchen lijnrecht aanliepen. — Wij kunnen deze verbazende uitbreiding van zulk eene leer, door een hoop ongeleerde, arme Galileefche Visfers, wij kunnen de verwonderingwaardige verandering, door hunne prediking, in de wereld te weeg gebragt niec lezen , zonder daar in eenen alleruitmuncendften grond te vinden ter bevestiging van ons geloof aan de leer van Jefus. Dit niet alleen; maar deze levensberichten van zommige Apostelen vertoonen ons, in hunne verbetering en veredeling, in de heilzaame levensverandering bij allen, die Jefus godsdienst oprecht omhelsden, deszelfs weldadigen invloed op de harten van allerlei menfchen, in allerlei ftanden en betrekkingen; — zij vertoonen ons den Geest van Jefus, als na zijn vertrek naar den Hemel, op de aarde, bij de zijnen, overgeble» ven; — zij vertoonen ons de daadelijke vervulling van zijne, meermaals gedaane beloften en voorzeggingen. En, alles loopt daar op uit, dat  VOORBERICHT. xv dat wij, in onze hoogachting voor den Goddelijken VerJosfer, aanmerkelijk verfterkt worden. Hier komt bij, dat wij, in deze Gedenkwaardigheden, niet zeldzaam redevoeringen aantreffen, door de Gezanten van Jefus, voor onderfcheidene menfchen, bij verfchillende gelegenheden gehouden, — redevoeringen, welke, offchoon 'er zomts enkel het hoofdzakelijke van aangetekend is, ons de leer van Jefus, in derzelver oorfpronglijke eenvoudigheid, verhevenheid, Godlijkheid, — in derzei ver verband met de oude Joodfche openbaaring, — in derzelver «rekking, tot bevordering van waaredeugd, doen kennen; en welke tevens, in de leerwijze dezer groote Mannen, in hun onderwijs van Jooden en Heidenen, doen opmerken, wat zij het eerst en meest nodig keurden, teleerenenintefcherpen,— hoe de kerkelijke verdraagzaamheid eh de kerkelijke tucht, beide door hun wierden in acht genomen, - welk beftuur, welke plegtigheden en gebruiken zij in de Gemeenten verordenden, —. hoe zij, door de leiding der Godlijke Voorzienigheid 3 en door de bijzondere leiding van den heiligen Geest beftierd en geholpen wierden, en — waarop Christenleeraaren ten allen tijde te zien en te hopen hebben. Om kort te gaan;. leveren alle gefchiedenisien, zoo gewijde als ongewijde, voor eenen den*  je vi VOORBERICHT. denkenden en Godvrezenden Lezer, altijd treffende fpooren van de Kegeering van het Opperwezen over de zedelijke wereld, —- gewigtige lesfen van menfchenkennis, — krachtige opfpooring tot de deugd en afmaning van de ondeugd op ? De Apostelgefchiedenis, welke ons, van ftap tot ftap j het rijp worden, de ontwikkeling van het Godlijk ontwerp , de uitbreiding der oudé beloften aan Abraham gedaan, ook over de Heidenen, den zagten, maar heerlijken voordgang van Gods inrichtingen voorfchetst, ftelt ons te* vens de menschlijke bedrijven en bedoelingen, naar waarheid voor oogen, en leert, in de fprekendfte voorbeelden van verhevene deugd en laage ondeugd, hoe wij de godloosheid en wereld' fche begeerlijkheden te verzaken en matig, rechtvaardig en Godzalig te leven hebben. Eene Gefchiedenis van dien aart, welke ten Vollen geloofwaardig, en daarteboven van Godlijk gezag is, moet billijk het voorwerp zijn van onze aandachtige befchouwing, en verdient, wegens derzelver naauwe betrekking op de levensen lotgevallen van Jefus Christus, nevens deze geplaatst en geacht te worden. Dezelve is overwaardig door ons gelezen en herlezen te worden; zij kan begrepen worden door elk eenen, ook door ongeöefenden; en zij levert eenen rijken voorraad uit van nuttige leering en ftich-  voorbericht, xvu ' ring. — Niemand , vertrouw ik, zal het dan kunnen afkeuren, dat ik dezelve, op gelijkewijzé heb zoeken te behandelen, als bergen jefus leven gedaan heeft, en, dat deze Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven der Apostelen, in den fmaak van een vervolg op zijn geacht Werk verfchijnen; Het is zoo: daar kwam mij niet weinig voor' den geest, ^inds ik van dit ontwerp zwanger ging, dat mij hetzelve, als bedenkelijk deed voorkomen; maar, na een bedaard overwegen van het een en ander, ben ik echter tot deszelfs uitvoering overgegaan, in de hoop, van daardoor welligt eenig wezenlijk nut te zullen rtichten. Dat ik hier door echter mijn werk, voor volkomen gelijk, en van dezelfde verdienflen als dat van bergen, en voor een eigenlijk vervolg van hetzelve zoude uitgeven, is verre van mij. die weete^ hoe zeer ik achter hem fta, en welken eerbied men aan andere, vooral aan levende Schrijveren verfchuldigdzij. U. Ook zou mij geen recht gefchieden, indien men oordeelde, dat ik* door dit Gefchrift uittegeven, alle de gevoelens en gezegden van dien Eerw. Schrijver overnam: over bet geheel acht ik zijn werk zeer höog, maar met alle bijzonderheden inreftemmen, zal geen billijk rechter van mij verwagten, veel min eifchen. + * * In-  xvm VOORBERICHT. Intusfchen, wat de hoofdbedoeling betreft, hier in heb ik bergen zoo wel zoeken te volgen , als in de uitwendige vorm en inrichting. Men zal daarom ook, boven elke Afdeeling, den korten Inhoud gemeld vinden; den tekst heb ik desgelijks, op nieuws uit het oorfpronglijke vertaald, en door aantekeningen, ten deele in denzelve'n ingevJogten , dog door andere letters onderfcheiden , trachten optehelderen; aan 't begin der meeste Afdeelingen heb ik mede, in eene korte Inleiding, den zamenhang met het voorige, en het recht oogpunt, waaruit men den Inhoud der leeslesfe befchouwen moet, poogen aantewijzen, terwijl ik ook vooral van het beoefenende mijn werk gemaakt heb, ten einde de Lezer onderwijs en flichting te gader mogt, aantreffen. Overal heb ik ook Oechts ééne verklaring, één gevoelen, en dat, zonder twijfeling voorgefteld; niet, wijl ik geloofde, dat geen ander denkbeeld, dan het mijne, het waare zijn konde, maar omdat in zulk een werk geene weifeling te pas komt. — Uit dien aanleg vloeit ook voord, dat ik mij met geene geleerde, kritifehe, uitlegkundige, tijdrekenkundige onderzoekingen kon bezig houden, noch de verklaaringen van eichhorw , betreffende de wondergefcbiedenisfen, kon opgeven en wederleggen. Op de leest van het gemelde werk is derhalve dat, hetwelk V  VOORBERICHT. xr* ik u hier in handen geef, geheel en al gefchoeid, Alleen heb ik eenige kleinigheden, welke mij bij bïrgen in het oog gelopen waren, in acht genomen, en wat mij min gefchikt voor den huisgodsdienst voorkwam, getracht te vermijden. Het is om deze reden b. v>, dat men hier zulk een aanmerkelijk verfchil in de lengte der AfdeeJingen niet zal aantreffen, — dat de overgangen uk de aanmerkingen op den tekst, over het algemeen, minder ftooténd geworden zijn; — dat ^er geene alleenfpraaken geplaatst zijn ; — dat er, hier en daar, ook nog wat meer ruimte aan de verklaarende aanmerkingen is ingeruimd, en wat dies meer zij. — Vooral heb ik, op aanraaden van Geleerden , dien ik achting toedraag, mede het nut van mijne Am'btgenooten in het oog gehouden, en vermeden, enkel praktikaale aanmerkingen over, en mij toegelegd, om overal praktikaale leeringen uit den tekst, voorteftelJen; iets, waardoor den Prediker, zo hij zich van dit werkje mede wilde bedienen, dienst en den ongeleerden Lezer juist geen groote ondiensc gefchiedt. — Dit, en tevens de mindere rijkdom van eigenlijk gezegde lesten, (welke in Jefus redenen zoo veelvoudig van zelfs voorkomen, maar hier allen, uit de gefchiedenis, moesten fff geleid worden), is ook oorzaak, dat de aan. 3 mer-  sx VOORBERICHT. merkitigen, en zoo, de geheele Afdelingen» wel iets langer, over het algemeen, uitgevallen zijn; waarbij ik dan ook de behoefte mijner Land. genooten in aanmerking genomen heb. Voorts heb ik nog dit te melden , dat ik mij in mijne vertaling, wat meer gebonden heb, dan mijn voorganger, aan de woorden vm den grondtekst naar de beste lezingen, en wel zoo naauw, als eene vloeiende overzetting in onze taal dulden kon; waar die mij drong, van de woorden aftegaan, om het zakelijke niet verkeerd voorteftellen , (zo als b. v. bij de fpreekwijze /.*«v«r, Hoofdft. VI. vs.. 2. het geval was)*, heb ik, (zoo wel, als in de verplaatzmg .Van een enkel vers), alleen meer vrijheid geno.men. Andere reeds voorhanden zijnde, over. zettingen heb ik ook fteeds geraadpleegd , dog in alles mijn eigen oordeel gevolgd, en, met de uiterfte getrouwheid , naar mijn beste weten, gepoogd, om den waare-n zin des heiligen Schrijvers optegeven; zonder, door eenige veidraajmg of verbloeming, de gevoelens van eenige feftc onder de Christenen in de hand te werken oi te ondermijnen. Over het algemeen heb ik 'er, zoo veel mogelijk, mijn werk van zoeken te maaken, om een leesboek te leveren , dat door Christenen van onderfcheidene Gezindten , zonder ergemis en met nut zoude kunnen gebruikt wor« den:  VOORBERICHT. den; terwijl het mij intusfchen niemand tenkwaade zal kunnen duiden, dat ik de leerftellingea van mijn Godsdienftig Genootfchap nergens verlochend hebbe. — Ik zal hier nu niet mèer bijvoegen, dan alleen dat ik, even als bergen, behalve van de oudere Uitleggeren, waar onder h. de groot uitmunt, mij ook van de nieuwfte vertaalingen en verklaaringen van van nuys klinkenberg, van vloten, van hamelsveld, onderonze Landgenooten , en van rosenmdller, (maar bij wien men veel al flechts h. de groot wedervindt), seiler , thalemann, hess, en vooral van moRus, onder de Duitfchers, bediend hebbe; terwijl mij, bij de vertaaling, | schleusners voortreffelijk Woordenboek den meesten dienst bewezen heeft. Zijnde ik tevens verpligt, bij deeze gelegenheid, zommigen mijner geleerde vrienden, die mij door hunne boeken, of zelfs door hunne gefchrevene aanmerkingen geholpen hebben, hier voor te bedanken Hunne naamen echter zal ik als nog verzwijgen. Wat nog overig is, drukfouten van onderfcheiden aart, bij het uitgeven van eenig werk onvermijdelijk, zijn ook hier ingeflopen. Evenwel heb ik geene andere zinftoorende feil ontdekt, dan op bl. 13a. reg. y. van onderen, waar gelegen wordt: beroofd, doch Haan moest: bedroefd. ** 3 Dit,  *m VOORBERICHT. Dit, en wat 'er verder fchuilen mogt, verfchoone en verbetere de genegen Lezer. Mogt dan dit gefchrift mede dienstbaar zijn aan de belangen van Jefus Godsdienst, iets toedragen tot veeier waare ftichting in het geloof, en in Christelijke huisgezinnen een middel zijn, ter verbreiding van waare Godzaligheid en huisfelijken vrede ! Daar toe gebiede God gunftigJijk over deze poging zijnen zegen! Enkhmzcn j. qlarisse, im i J)ec 1797. GE-  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET O.PENDAAR. LEVEN VAN ZOMM1GE APOSTELEN. i. OORSPRONG DER CHRISTENKERKE EN HAARE UITBREIDING ONDER DB JOODEN. EERSTE AFÜEELING. Gedrag der Apostelen en eerfte Christenbelijders, na Jefus hemelvaart. — herkiezing van tenen nieuwen Apostel. HAND. I: 13 — 56. a het vernederd leven , door 's werelds Heiland op deze aarde geleid, na de verrijzenis uit de dood, hem, door de boosaartigbeid der Joodfch» Groeten en Geeftelijken, (hoewel overëenkomfHg het Godlijk raadsbefluit), berokkend, was hij, ten aanfehouwen zijner Lievelingen, op eene heerlijke ea verhevene wijs, ten hemel, de plaats der eeuA wi-  ft gedenkwaardigheden uit het wige gelukzaligheid, naar eenen hoogeren Mand 9 opgeftegen. Zijne Leerlingen bieren op aarde, en, nu zij zijne verhooging gezien hadden, en daar door tot het bewijzen van den diepften eerbied voor hem gedrongen waren, was hun ook het opvolgen zijner bevelen heilig. Het gebod van dien Jefus, die voormaals hun Vriend, Raadgever en Leeraar was, en wien zij nu, als 'tware, ten Heer en Koning over alles hadden zien verhoogen, — zijn gebod te veiönachtzaamen , kon in hun gemoed niet opkomen; doordrongen integendeel van blijdfchap, van liefde , en van diepen eerbied , begaven zij zich, overëenkomfrig het voorfchrift van hunnen Meefter, ijlings naar Jerufalem, om daar in den Tempel, onder uichtelijke gefprekken, gebeden en dankzeggingen, zich voor hun toekomftig werk te bereiden, en de vervulling van Jefus beloften, aangaande hunnen aanftaanden Ziele-Leeraar, en Zijne gaven, ootmoedig aftewagten Dus verre hebben nu de Euangelisten (en, uit hun, bergen (*)) het gefchiedverhaal voordgezet, het welk voor eiken verëerer van Jefus zoo belangrijk is: Lukas alleen, een man van beproefde kunde en trouw, en een ooggetuige der meeste, naderhand voorgevallene, zaaken, gaat verder voord, en bericht ons , hoe het zich wijders met Jefus leerlingen toegedragen, en hoe zij het Euangelie des koningrijks (*) Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van Jefus, II. Deelen, — Leyden, bij de Drukkers dezes.  leven der apostelen^ j fijks wijd en zijd verkondigd hebben. Ert dit 4 godsdienstminnend Lezer I willen wij" nu nadef hooren en ons ten nutte maaken. Dus vangt het aan:] Wanneer zij (Apostelen) nii (bij kun fttderké* fen van den Olijfberg, toen Jefus ten hemel gevaren ■was') in {de fiad) gekomen waren, begaven zij zich (aanfionds) naar de bovenzaal, waar zij gewoonlijk verkeerden; (waarfchtjntijk in den Tempel, in welks galierijen gods dien/li ge menfchen veelal, om te bidden, opgingen. Dit fchiftit, uit het beloop der volgende gefchiedtnisfen, vooral op den Pinkfi'erdag , en — uit Lukas gezegden, euang. XXIV: 53. en hand. 11: 46. te blijken. Hier dan vergaderden de XI overgeblevene Apostelen), Petrüs , Jakobus, Joannes, Andreas, Filippus, Thomas, Barthol.jmeus, Mattheus, Jakobus een Zoon van Alflus, Simon de IJveraar en judas, Jakobus aanverwant; en zij warén allen, met eensgezindheid, volrtandig bezig in {allerlei godsdienflige oefening gen, vooral in het) danken, en bidden, in verëeniging met (de overige ver'èereren van Jefus, waaf onder uitmuntten) de Vrouwen, (die Jefus tevoren gevolgd waren), en Maria, de ( verëerenswaardidige) moeder van Jefas, en Zijne aanverwanten navolger en). [Een aangenaam gezelfchap Voorzeker! Uit zulké leden beftaande, en, tot zulke oogmerken zaamgekoraen! Hoe groot zal hun onderling genoegen, eri 's Heeren zegen over hun, niet geweest zijn i Wijkuniien zeker niet anders denken , daar de Heer zich tliet onbetuigd laat aan zijne oprechte liefhebberen, het zij zij, in het eenzaame, het zij zij, in ge^ A * fiiéeü*  4, GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET meenfchap met anderen Hem verëeren. Wat ware het dan te wenfchen, dat wij hedendaagsch ook nog zoo beftonden, als deze eerfte navolgers van Jefus! dat, en, de bijzondere, afgezonderde godsdienstoefening meer bemind, en daartoe de tijd uitgewoekerd wierd, en, de huisgezinnen meer kweekfchoolen waren voor het Christendom, en, meer opzettelijk gezclfchappen werden aangelegd, niet, om den tijd i^Hi'jk te vermoorden, niet, om, van malkanderen kwaad te fpreken, — ook niet., om over duiftere (lukken, ofwel woordenftiijd, zamen te twisten , — noch, om alleen over eigen aandoeningen en gewaarwordingen te redekavelen, en daar uit eikanderen te beöordeelen , maar, — om de gemeenfchap der heiligen, in gezamenlijke, liefderijke, leerzaame en ftichtelijke gefprekken, gebeden en lofgezangen , te beoefenen! Dan zou de inwendige j;odvrugt zoo jammerlijk niet kwijnen, of verkeerd begrepen worden, als nu, helaas! te vaak gefchiedt; — dan zou de ópenbaare 'godsdienstoefening niet zoo dikwerf verwaarloosd, niet zoo laauw en koelzinnig, als thans, behandeld en bij-^ gewoond worden: — dan zou ook,: in het gemeene leven, onder huisfelijke of beroepsbezigheden, in de behartiging van ambt, beftieringen en maatfchappijëlijke betrekkingen, meer waare godsdienst geoefend worden. En — wel verre 'er van af, dat zuike afzonderingen tot aandacht en gemeenfchaplijke opwekking oorzaak zouden geven tot luiheid en verveeling bij tijdelijke zorgen, zou, integendeel, door die korte herhaaling der krachten, door de  LEVEN DER APOSTELEN. 5 de opbeurende verruiming, welke godvrugtrge gewaarwordingen geven, en door de vernieuwde erü> nering, dat wij, onder het oog van onzen hemelfchen Vader, en volgends zijn beitel, daar in bezig zijn, veeleer , de lust, de moed, de werkzaamheid , de getrouwheid, ook inpligten, de zaamenleving betreflende, daardoor aanmerkelijk gefterkt en vermeerderd worden. Maar — zal het daartoe komen, de Christenen zullen eerst hooger denkbeeld van de gehoorzaaming aan de bevelen des Verlosfers, moeten krijgen; zij zullen moeten gevoelen, hoe wezenlijk tot het Christencharakter behoore — eensgezindheid en liefde tot malkanderen , zelfs bij onderlinge verfchillen , in denk- en handelwijs, over tijdelijke zaaken , en zelfs, over godsdienftige begrippen : en — hoe het , niet een afgebioken, maar, een volhardend beoefenen van geloof en godzaligheid, een onophoudelijk (Irijdvoeren tegen het zondige, en een gezet en fchier onafgebroken gebruiken der genademiddelen, Gods woord, en het gebed, is, waardoor wij cie eerfte dienaars en dienaaresfen van Jefus eenigzins op zijde kunnen ftreven. O! dat, tevens, hunne eerwaardige eenvoudigheid, onder ons wederkwame! Christenen! flaan wij daartoe dien veiiigen weg in : beginnen wij , elk in het bijzonder, van de verbetering van ons eigen hart en daaden. En Gij, verheerlijkte Heiland ! fchenk ons hier toe uwen Geest en genade! Een der gewigtige dingen, waar mede zich nu deze zaamvergaderde gemeente , behalve de eigenlijke godsdienstoefening, bezig hield , wordt ons dus verhaald:] A 3 In  6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET In dien zelf Jen tijd nu (na Jefus afreis van d» sarde en voor het Pinkjlerfeest) , ftond Petrus eens op in rit; Vergadering van de leeilingen t des Heilands), die thands, ten getale van honderd en twintig , of d.aarontrcnd , hij een waren , en hield (nagenoeg) de volgende redevoering: — ,, Het was betamelijk, mijne Broeders! dat het gedeelte der Schrift, bet welk de heilige Geest voorheen , door David, fprak {aangaande zijne vijanden, Doeg vooral en Achitofel, zijne verraderen, ook kracht hadde, gevolgd, gehoorzaamd, en) vervuld werde in ( en ontrend dien) Judas , die de ( verraderlijke ) leidsman was der gehen, die Jel'us gevangen namen. — Hij behoorde, {zoo als gij weet), tot ons (Apostel-) gezelfchap, en bekleedde den post dezer bedieninge, (welke wij hebben). Maar, — (zulks gering achtende) kogt hij zich , (gaf aanleiding tot den aankoop van) eenen akker, uit het loon, dat hij door zijne boosheid verwierf, en (kwam, door), van boven neder vallende , opteberften, zoo dat zijne ingewanden uitgeftort werden, (ellendig om het leven). Iets, dat te Jerufalem, zoo algemeen bekend geworden is, dat men (nu reeds, pas zes weeken na het geval), dien akker, in hunnen tongval, dkeldama, dat is den bloedakker heet. — Na (laat 'er in het boek der Psalmen ( ook onder anderen dit, waar van ik reeds begon te fpreeken ); ,, Woest zij zijn woonplaats, geen bcwoouef zij daar in l " " (dat is ï Hij, en zijn aandenken vergaai) en 9, „ Een ander neem' zijn post op zich! " " Derhalve betaamt het, (over'èenkomfiig de les va» den heiligen Geest, welke ook hier, in een gelijk gavat, van kracht weet zijn,)y;,dat een dier mannen, die met ons, doovgaandsch, al dien tijd verkeerd fcsbben, dat. Jefus , met ons gemeenzaam omging, te  I. EVEN DER APOSTELEN. 7 te rekenen van Joannes doop aan, (dat is, van toen af dat Hij door Joannes gedoopt werd), tot den dag zijner opneming (ten hemel, dus, van het begin tot aan het end van zijn openbaar leerambt), — dat een hunner, (zeg ik, die dus van alles, wat Jefus deed en fprak, oog en oorgetuigen waren ), met ons, een getuige worde van Zijne opftanding, (Judas ambt over neme en zijn aandenken doe vergaan!)" [De woorden, welke de Apostel Petrus, met eenige verandering, waarfchijnelijk zoo als zij hem in het hoofd lagen, uit het oud Verbond, aanhaalt, zijn Pf. LXLX: 26. en CIX: 8. (Dat hij, vs. 17. nog, behalve op dezen, op Pf. XLI: 10. zou doelen, menen zoramigen, maar zonder eenigen goeden grond, zeer onwaarfchijnlijk, en, tegen den zamenhang van Petrus redebeleid). In de aangetogen Pfalmen heeft eigenlijk geene rechtflreekfche voorzegging plaats (*), maar, eene vlockfpraak over Davids, Israëls, en dus 'sMesfia's vijanden, welke, als door den heiligen Geest ingegeven, niet nutteloos kon befchreven zijn. Petrus bedient zich derhalve van deze gezegden, om, door eene zoort van Goddelijk voorfchrift, in een gelijkzooriig geval, te bepalen , wat men nu doen moest. — Maar, hoe zagtmoedig en waar Christelijk is deze redevoering ingericht 1 Geen overtallig woord , ten nadeele van dien Judas, van wien anders, met reden, zoo veel kwaads kon gezegd worden, ontvalt den redenaar. (*) Dat de zegswijze: de Schrift wordt vervuld, door de fchriiveren des N. V. dikwerf zeer ruim genomen wordt, is thans algemeen genoeg bekend. A 4  8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET naar. Hij verhaalt minder zi|n misdrijf, dan dat hij het Hechts even aanroert, óm 'er zijnen voorflag uit af te leiden. Hoe1 zeer verfchilt Petrus reeds thands, van het geen hij voorheen plagt te zijn! En, van waar, bij hein, die meerdere veifchooning? Van de ondervinding, welke hij thands, meer dan te vooren , had , van die groote waarheid , dat niemand, hoe vast hij meent -te ftaan, veilig is voor aanmerkelijke verachtering in het goede, en eenen zwaaien val. — Laat ons dit tot eene les verftrekken, Christenen! dat wij niet te vaardig zijn , met ougunftige beöordeelingen van de daaden , zelfs van de zondige bedrijven onzer natuurgenooten, — en vooral dezelve niet breed uitmeten en vergroot voorftellen. Geen wanbedrijf is algemeener; meenig een gezelfchap zou verveelend zitten gaapen, zoo de kwaadfprekendheid het onderhoud niet verfchafte. En van waar dit? om van andere redenen te zwijgen, voornaamelijk ook daar van, dat men — zich zeiven niet kenr. Was men bekend met zijn eigen hart, in zijne geheimfle neigingen, men zou gewis ddór zoo veel verootmoedigende waarheden leren , dat de hoogmoedige zugt, om , anderer gebreken op en uïttehaalen en die, met inwendige, Farifeeuwfche eigene toejuiching, uit de hoogte, te veröordeelen, wel vergaan zoude. Wij behoeven, om menschlievend te zijn, hetkwaad niet goed te heeten, zulks ware verkeerd; Petrus deed het ook niet. Maar, volgen wij hem na, in liever niet' van anderer misdagen te fpreken , en, zo wij al moeten, hen te fpa3ren, en het duivelsch genoegen in 't grooter maaken van hun kwaad, en in  leven der apostelen. $ in het veröordeelen van de misdaadigers, met affchrik, te verfoejen. „ Oordeelt niet, op dat Gij „ niet veroordeeld wordt! " _ Merken wij hier ook nog op, hoe wij te handelen hebben in gevallen, waar van geene ftellige zedelijke wet is. — Uit de Godlijke voorfchriften in zoortgelijke voorvallen moeten wij, bij vergelijking, opmaaken, welke dan onze pligt zij. — Zoo deed Petrus hier, en de Christengemeente nam genoegen in zim voorftel.] iruh {a!le?? ^''tegenwoordig waren, verg. Hoof da. VI. 6>.) fielden er twee voor, (in welke de opzegevene vereischten fchenen plaats te hebben), JoÊf, bijgenaamd Barfabas, (een Zoon des eedtj noemd ,( waarschijnlijk van de Romeinen), Justin {de rechtvaardige), cn xMatthias. * [Het zij, dat op die twee de ftemmen fiaakten, of, dat zij 'er twee, uit welke zij wenschten, dat Jefus zelf eenen kiezen mogt, voordellen, en niet te veel aan hunne eigene bellisfing, in zulk eene ge* wigtige zaak, overlaaten wilden.] Hierop baden zij, in deze (of dergelijke) bewoord.ngen, (door Petrus hard op uitgefproken): „ Gij, ó Heere (Jefus!) die de harten van allen „ ( als alweetend God ), kent, wijst ( Gil zelf die " T*:?*0; aU w0\door het uiterlijk voorkomen, „ kurtt bedrogen worden), van deze twee, dien , dien „ Cnj verkozen hebt (en die u gevallig h), om den „ p^st dier Apostolifche bediening te ontvangen „ welken Judas verlaaten heeft, om naar zijn d^r] „ nuis ( en voormaalige befiemming en kring. waar » m 'Jejus hem gevonden had, weder heen) te gaan. " A 5 [Dit  IO • GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Dit gebed is, in veele opzigten, aanmerkelijk. Het fchijnt aan Jefus Christus, dien de Apostelen reeds , bij zijne hemelvaart aangebeden hadden (Luk. Euang. XXIV: 52.) te zijn opgedraagen die toch had ook hen tot Apostelen verkooren, en , van zijne hartekennis konden zij niet onovertuigd zijn. En, zoo hebben wij dan hier waarfchijnelijk een voorbeeld van de aanbidding van Jefus, door zijne eerfte volgelingen. — Hoe kort en hartelijk, hoe waarlijk Christelijk is het! Van lange, uitgerekte, ijskoude gebeden, die eigenlijk niets anders zijn, dan wind van woorden, had Jefus zijne leerlingen reeds voortijds afkeeiig gemaakt (Matth. VI: 7, 8.); en zij toonen hier, zijne wijze en Gode zoo waardige lesfen niet vergeeten te hebben. Hoewei zomts een meer of min uitgebreid gebed nuttig kan zijn, bij plegtige gelegenheden en veele en ingewik. kelde behoeften, vooral voor ons eigen hart en de ftichting van anderen; (gelijk zoo Jefus zelf vrij uitgebreid bad , Joh. XVII. en zijne Apostelen ook nu en dan deeden, 't geen wij, in 't vervolg zien zullen); is echter, over het algemeen, eene korte ontboezeming van onzen waaren wensch, in een eenvoudig, kunlteloos gebed, meer vuurig, hartelijk , en zelfs welmeenend, ja Godverheerlijkend, dan langeren , waar in , bij de veelheid der woorden, de overtreding fchaarsch ontbreekt. Petrus en der anderen gebed is kort, maar vol nadruk en kracht; het komt uit het hart voord; het ademt volledige overtuiging van eigene af hangelijkheid, ondoorzigtigheid en feilbaarheid, en daar tegen van de alweetende kennis van het groote Voorwerp hunnes gebeds; het  LEVEN DER APOSTELEN. II het geeft volkomen vertrouwen op verhooring te kennen, en — het is in den geest van JdTus. Van Judas, verlaaten van zijnen post, fpreken de bidders zagtmoedig, zonder 'er een eenig verwijtend woord , of iets aangaande zijnen eindelijken (laat daarbij te voegen. (Want, om door: zijne eigene plaats, met zommigen, de helle te verdaan, ftrïjdt tegen Petrus tegenwoordig zagtmoedig geitel, (zie vs. 18.) niet alleen: maar ook tegen het fpraakgebruik der LXX. Overzetteren des Ouden Verbonds , wier Mijl de fchrijveren en fprekeren des Nieuwen naarvolgen , en bij wien : naar zijne plaats (of eigene plaats) gaan, te kennen geeft: naar zijn huis gaan; gelijk: van zijne plaatze komen, van huis komen. Zie bij voorbeeld Gen. XXX: 25. £xod. XVI: 29. Job XVIII: ai. enz. — Job VII: 10. — Job li: u. _ Verg. 1 Makk. XI: 38 en, Jefus bedreiging Joh. XVI: 32. verg. Hand. XXI: 6.) zij gewagen alleen van zijn gaan naar huis, naar zijnen voorigen kring en beezigheden , waar door hij zich daadelijk van het Apostelambt, zoo wel, als van hun gezelfchap had losgemaakt, overeenkomftig 'sHeilands eigen woorden Matth. XVII: 27, 29.] *SNua~dit iebe^ wJerPea *'J' het lot, en dit op Matthias vallende , werd hij, ( als de twaalfde), ï«0 Ap0Stelen SevoeSd> Cen plechtig aangeno- [En zoo werd dan het twaalftal weder volledig gemaakt. Hier toe konden veele redenen de Apostelen bewegen. Jefus had twaalf Apostelen verkoken, in toefpeling, waarfchijnelijk, op de twaalf Itam-  ïft GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ftammen van Israël, en in navolging der twaalf Oudften of Stamvoogden , door Mofe aangefteld, (Num. I: 44. VII: 2, 3. XIII: 2.); hierop had Hij ook meermaalen gezindoeld, (Matth. XIX: 28. Luk. XXÜ: 30.): en dit kon hun dan, nu ééne plaats , door Judas wangedrag, was opengevallen, met goeden grond , doen btfluiten , om dezelve, door eenen nieuw verkozenen, weder aantevullen; — welligt ook, wegens eenige ontftaane ergernis onder Jefus aanhangelingen , door den afval van eenen der voornaanifte twaalf Leerlingen; tegen welke het nedig ware, nu Jefus, wiens tegenwoordigheid, welligt tot nog toe , hier tegen een genoegzaam befchermraiddel geweest was, van de aarde was verdweenen , in tijds te voorzien: — althands, om nu zijne volgelingen , niét uit het geheel te brengen ; maar hen bij een te houden; bun, door zulk eene verrichting, (waardoor zij gewis, hunne eigene verzekerdheid, zijne gevolmagtigde afgezanten te zijn, en hunne hooge verwagtingen , bijzonderlijk ook , aangaande eene nadere en plegtige inhuldiging, waaraan , met hun , ook de nieuw beroepen Apostel zou deelen, — eö dat toont, alsinhetverfchiet, deels dei Apostelen oplettende zorg, deels Gods wijs bellier, om, nog voor Pinkfteren, de plaats vervuld te hebben,— aan den dag legden j, te bemoedigen, en, met vertrouwen op hun en hunne zaak, zoo wel als met zielverheffende en troostrijke uitzigten, te vervullen: — gelijk het hun ook niet onverfchillig kon zijn, eeneu trouwen, verttandigen en bekwaamen Medehelper in hun groot , uitgebreid en gewigtig werk te hebben. — Behaiven de aangetogen plaatzen der  LEVEN DER APOSTELEN. ig der Pfalmen, en den algemeenen last, hun, door Jefus, te vooren reeds, zoo ruim gegeven (Matth. XVf. XVIII. XXVÜIO, kon hen dan, hier toe , de ftand der zaaken berechtigen , terwijl 'er bijna geen twijfel aan kan zijn, of Jefus zal hun, geduurende die veertig dagen, dat Hij, na zijne opftanding, met hun, verkeerde , en hun nieuwe ontdekkingen en bevelen , aangaande zijn rijk mededeelde, ook dit bijzonder geboden of aanbevolen hebben ; tot welke gisfing, hun verzekerde toon: „ wijst ons , Heere ! dien , dien gij verkozen „ hebt,'''' geene geringe aanleiding geeft. Dat Hij het, in dien tusfchentijd zelf niet gedaan had , was welligt, wijl het toen nog niet nodig was, en in het getal van twaalf ook eigenlijk geen meerder waardij of heiligheid fkk, dan in dat van elf; —> wijl Hij geenen van zijne volgelingen, met verbijgang der anderen , boven hun verheffen wilde; ook, om alle bijgeloof ontrend hun of ongelijkheid onder zijne leerlingen voortekomen. Liet deze zijn nieuwe ftand het ook wel toe, hier in, anders, dan door zijnen hoogereo invloed, te werken ? — althands Hij wilde, dus doende , zijnen elf Apostelen een aangenaam bewijs geven van bet volle vertrouwen, dat Hij in faun ftslde, en, bij de beginzelen doen in het werk Hellen de uitgebreide magt, waarmede Hij hen bekleed had. — Voor het overige, de Apostelen en verdere Christenen gebruikten hie,r , bewust, dat zij onder het onmiddelijk beduur der Voorzienigheid ftonden , (Matth. XXVIII: 20.) het lot, het welk, bij de Jooden, reeds vroeg, zekere heiligheid had, (zie bij voorbeeld Jof. VII: 14»  *4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET 14, 15. 1 Sam. XV: 41, 4a. enz.), of wel, wijl daardoor de eerde Koning verkozen was ( 1 Sam* X: :öi), of liever, naar de verdeeling van het Werk der Priederen, welke door 't lot befiist werd, (1 Chron. XXIV: 5, 7. Luk. Euing. lï 9.) Ondertusfchen is 'er in de behandeling dezer ganfche gewigtige zaak, veel leerzaams. Vooral, om van niets anders te reppen , kunnen Christenge* meenten 'er uit opmaaken, h<->e men zich nog, ten aanzien eener openftaande Leeraarsplaatze, te gedragen hebbe. Is de plaats van den Leeraar, het zij door zijn overlijden of door eigenwillig verlaaten zijner bediening, of van wege zijn wangedrag, opengeraakt? dezelve moet vervuld worden ; daar is toch veel aangelegen, dat de gemeente, op nieuws, van eenen Herder voorzien worde. Dan, hier in moet niet op gunst, maar op bekwaamheid eri tleugd gezien worden j men moet zulk eenen hier toe verkiezen , van welken men, na ingenomen naricht, niet anders, met reden, denken kan, of hij is een man, die God vreest, en een' onergerlijken , deugdzamen wandel leidt, zijnde eerbaar, werkzaam, matig, liefdadig, befcheiden ( 1 Tim. III: 2, 3.); zulk een' ook, die zich de nodige menfchenkennis, taal- , uitlegkundige, wijsgeerige, godgeleerde en zedekundige kennis heeft aangefchaft, waartoe navraag en onderzoek vereischt wordt; ten einde de leiding der Gemeente niet aan onkundige, ondeugd» zaame, of onwellevende menfchen, vertrouwd en dezelve zoo benadeeld worde. — Zulk eene verkiezing moet echter, in onderwerping aan Jefus, het groote Hoofd der kerke, gefchieden, en — met een pleg-  LEVEN DER APOSTELEN. 15 plegtig en ootmoedig gebed, aangevangen worden, zonder bevoorens, door kuiperijen en flinkfche lireken , zich van den uitflag te verzekeren, en zoo, het, daarna optezenden gebed» enkel, tot een godvrugtig fchijnend fpel te maaken. — Staaken hier op de ftemmen? het lot kan van wege de alregeerende Voorzienigheid, onzondig en nuttig gebruikt worden, als eene eindelijke, bellisfende uitfpraak van hooger hand: fchoon het, — uit winzugtige oogmerken,— tot ijdelheden , — in de plaats van oplettendheid op de infpraak van Rede en Gods Wet, waar die klaar genoeg lpreken , < f eindelijk, —-- ter ontdekking van de toekomst gemisbruikt, een verzoeken van God moet geheten worden. — En — wie nu zoo, op eene wettige wijze, door de Christelijke Gemeente, of door hun, wien dezelve dat werk beveelt en toevertrouwt , geroepen wordt, moet zich, zoo 'er anders geene wettige, dringende redenen tegen zijn, die roeping, als docr God, in zijne Voorzienigheid, dus befhvurd, laaten welgevallen, en^al is het met opoffering van rust, of aardfche voordeden en genoegens, in dezelve , naar vermogen, ijverig en getrouw, ter eere van Jefus, werkzaam zijn. — Inmiddels, wat ook ons beroep, betrekking, of bezigheid zij, Christen - Lezer! deze pligt geldt ons allen. Getrouwe naarlligheid, in afhanging en affmeking van den Goddelijken bijftand, is een pligt, door het Euangelie allerwege ingefcherpt. Stellen wij ons denzelven dan altijd voor oogen, en zoeken wij dien te beöefenen! Help Gij ons daartoe, genadige Hemelfche Vader! Amen!] TWEE-  ï6 gedenkwaardigheden uit het TWEEDE AF DEELING. Be uitftorting van de gaven des H. Geest s, onder koor- en zigtbaare tekenen. Uitwerking daar van op onderfcheidene zoorten van menfchen. Hand. II: i—13. {IHIet twaalfral der Apostelen was dan nu weder volaemaakt, en in hunne bekwaamheid en ijver (telde de kleine fchare van Jefus verëereren een vol vertrouwen; 'er ontbrak nog maar alleen.aan hunne rnagt eene plegtige openlijke huldiging van Gods wege, waarop Jefus hen, herhaalde reizen, en zelfs nog, onlange voor zijne hemelvaart, had doen hopen, om alsdan, gefterkt door de kracht uit de hoogte, de blijmaar van het Euange'ie, met nadruk, onder hunne Landgenooten, (en naderhand ook onder de Heidenen), voordteplanten. En ook aan dit verêïschte werd voldaan, Jefus belofte vervuld, en de gaven des heiligen Geests uitgefiort. De omftandigheden van deze gebeurenis Waren verheven , luiftervol en recht gefchikt, om door het bijgevoegde wonderbaare , den vinger van God in dit geval op te merken. Laat ons Lukas zeiven hooren, J Als nu de dag van het Pinkfïerfeest aangekomen was, waren zij allen eendragtig bij een. [Het  LEVEN DER APOSTELEN. 17 [Het fpreekt van zelfs, dat hier van het eerst Pinksterfeest, na de opftanding en hemelvaart vari den Heere jefus, gefproken wordt. Dit feest duurde Hechts éér.en dag, en wel den vijftigften naPaafchen , en diende vooral ter gedagtenis van de Wetgeving op Sinai. (Zie Levit. XXIJI: 15) Thands viel het juist in op eenen eerften dag der weeke. Welk een' gefchikten tijd verkoos derhalve God tot deze gebeurenis/ Nog waren op dit feest ontelbaar veele menfchen, van die genen, welke de dood en vernedering van Jefus op Paafchen gezien hadden , en waarfchijnelijk ook nog anderen, die nu, bij het wederkeeren naar hunne woonplaatzen, dit voorval allervvege konden bekend maaken. Was de Israëlitifche godsdienstvorm gegrond in de Sinaïtifche wetgeving? gepast werd dan het feest, aan het aandenken daar van gewijd, dienstbaar gemaakt aan de openbaare verandering in de vorm des godsdiensts , door het Christendom. En , daar deze dag nu de eerfte van de week was, mogen wij denken, dat, bier door, deszelfs afzondering, ten aanden» ken van Jefus opftanding, bevestigd werd. Eene erïnnering te meer voor ons, Christenen , om dien dag te blijven afzonderen! — Op dien dag waren zij allen bij een, die Jefus erkenden en beminden, en behoorden tot het godsdienftig gezelfchap der Apostelen. Wederom vinden wij de eert' dragt dezer vergaderde eerfte Christenfchaare, hun tot lof, ons tot navolging, voorgefteld. Ach! had men in het vervolg daarop meer gezien! Christenen — van onderfcheidene Secten, Christenen van dezelfde Sefte, maar van onderfcheidene denkwijs ontrend J3 al.  Jl8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET allerlei zaaken, wanneer zullen wij eens, gelijk dit eenvoudig vroom gezelfchap, eendragtig, tot gein eenfchaplijk aandenken aan onzen eenigen Heiland, tot eenftemmigen lof en dankzegging, zoowel .als aanbidding van den eenen God en Vader van allen, zonder eenige zelfverheffing, nijdigheid, ergdenken, haatelijkheid, bijeenkomen? Beoefenen wij toch hier toe Paulus vermaamngen, Efef. IV: 1 — 6, — Groot was de belooning, die zij, voor, en bij, hun eendragtig zamen zijn, inöogften. 3 Plotsling kwam 'er uit de lucht een (flerk) geluid , 'na genoeg als van een' voordgèltuwdenhevigen wind, 't welk, door het geheele vertrek, waarin zij (thands) vertoefden, doordrong'. Tevens vertoonden zich aan hun fchijnbaar vuurige fpranken , die naar allen kant lieenvloogen (ew2 als in een vuurwerk), en het (verfchijnzel) rustte op een iegelijk onder hun: ( zoo dat zij •'er van anderen door onder* fcheiden werden.) [Eene verhevene en wonderbaare gebeurenis, welke , hoe weinig wij, voor als nog, in ftaat zijn, dezelve te verklaaren , duidelijk genoeg voor haare eigene waarheid pleit, voor welke het gevolg der gefchiedenis ook borg is, en dus zeer wel beftand tegen de tegenwerpingen , door zommige vijanden van het Christendom, met minder oordeel, dan boos opzet, gemaakt (*). Eene gebeurenis, waarin men, (*) De Lezer kan de voornaamfte vinden bij G. Lefs, .über die religion. II. Th. f. 439. die ook dezelve beantwoordt. •Is {$ ' 1'  LEVEN DER APOSTELEN. I£ men, voóral, als men haar geheel uit leest en overweegt, het wonderbaare niet miskennen kan, het welk gewis, niet overtallig was bij een geval van dezen aart, waardoor, en aan de Apostelen en eerfte Christenleeraaren zeiven de nodige vrijmoedigheid en fterkte van geest bezorgd moest worden , om hunne denkbeelden aan anderen 'te durven mededelen , en zij, in hun ambt bevestigd wordende, tevens een hoog aanzien bij hunne medemenfchen verkrijgen moesten. Eene gebeurenis eindelijk, welke, gelijk zij ter ontzetting en verbaazing der aanwezigen (trekken - moest, zoo ook tevens gefchikt was, om de Christenfch'aare aandachtig te maaken op, en voortebereiden voor de vervulling diergroote belofte, waar op zij hoopten. Deze kwam nu, want] Toen wierden zij allen tevens vervuld (rijkelijk bedeeld) met eenen heiligen Geest, (de aandrift en begeesting van den Heiligen Geest), vingen terftond (daarop ) aan (als of het hun gewoon en eigen gewéést ware) met andere tongen (op eene verhevene wijs , en in vreemde taaien) te fpreken, naar gelang der onderwerpen, welke die Geest hun leerde zinrijk te beredeneeren, [Verheven zaaken, in voegzaame bewoordingen, voorteftellen, is de zaak niet van ongeleerden en niet geöefenden: veel min nog, zulks in eene vreemde, onbekende taal te doen: de Galileefche Apostelen fpraken des zoo niet van zich zeiven. Maar, daar nu Gods Geest hen bezielde, konden zij wederom niet anders, dan, in betooning van geest, te fpreken. B % Veïê  ÏO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Deze geheele zaak was voor hun eene vervulling van Jefus toezeggingen Joh. XIV. XV. XVI., een blijk, dat Hij Zijne woorden gelland doet. En ook voor ons is dit, hiervan, een treffend bewijs. Op hem dan te vertrouwen, Christenen! is gewis onze pligt, zoo wel, als, in zijnen naam, den Vader, om onze nooddruft, aantebidden: — Maar ook, daar wij 'er hier de uitwerking van zien, zijn groot vermogen te erkennen, om de zijnen, hoe onbekwaam in zich zelve, tot zijne oogmerken gefchikt te maaken; en zijne wijsheid te aanbidden in de keus zijner gefchenken zigtbaar. — Vermogten de Apostelen nu, door hem begaafd, begaafd met den invloed des heiligen Geests, door hem gefchonken, zoo iets buitengewoons? Wat zullen Leeraars en volgers van hem, dan nu nog niet wel kunnen en durven, als Hij hen bekwaamt! — En — fchonk Hij, op zulk eene wonderbaare wijze, den invloed van zijnen Geest aan de Apostelen, ter gronding en voordplanting zijner leere in de wereld? Hij zal dan zeker ook wel altijd voor de zijnen, voor zijne Gemeente willen en kunnen zorgen, ja , den tegenftand aan zijne belangen weten dienstbaar te maaken. Reeds aanftonds gaf Hij hiervan eene proeve, ] Godsdienftige Jooden nu , van allerlei volkeren over de geheele wereld, hadden ( bij gelegenheid van het feest), te Jerufalem hunnen intrek. Op dat geluid dan liep de menigte te hoop op eene verwarde wijze, terwijl een iegelijk hen ( de Apostelen en verdere Christenen) nu in zijnen eigenen tongval, hoorde fpreken. Hier door geraakten zij, van verwondering, buiten zich zeiven, terwijl zij onderling zeiden: „Hoe! zijn niet alle deze fprekers, Ga-  LEVEN DER APOSTELEN. 21 ,, lilëers? (verre de meesten en voornaam ffen waren ,, het > en hoe hooren wij hen , een iegelijk in on,, zen eigenen tongval, in welken wij gebaren zijn, „ ( welke in onze geboorteplaats gefproken wordt) ? „ Partners, Mediers, Perfiaanen, inwooners van Me„ fopotamiën, enjuda;a, Kappadocia, Pontus, het „ (eigenlijk) Aha, Frygië, Panfyliën, Egypte en „ de deelen van dat Lybie, 'twelk bij Cyreue ligt „ en uitlandfche Romeinen, zoo Jooden, als Joo„ dengenooten, Kreters en Arabieren, wij hooren ,, hen, in onze bijzondere landtaalen, van Gods „ groote daaden fpreken. " [Zoo veele volken als Lukas optelt, zoo veele taaien of immers tongvallen, taalveranderingen worden 'er fchier opgenoemd. In Parthie fprak men eene andere landtaal, dan in Medie, daar eene andere, dan in eigenlijk Perfiê, en, ook daa> eene andere, dan in Mefopotamitn of Syrië tnsfchen de rivieren de Tigris en den Eufraat. Naar de drie eerfte landen de overgefchoten gedenktekenen, zoo het fchijnt' der Asfyrifche Monarchy, en waar men denkelijk taaien, van de oude Asfyrifche afgeleid, maar tuch zeer uit een loopende, fprak, waren deIsraciiten der X. Stammen , door Salmanasfar gevoerd, a Kon. XVII: 6. Naar het laatfte, waar van Babyion de hoofdftad, en de landtaal het Chaldeeuwsch was, waren de Stammen Juda en Benjamin, door den grooten Nebukadnezar weggebragt, (2Kon.XXV: 21.); en tegenwoordig waren de overgeblevenen aldaar in een' zeer bloejenden toeftand — In Judaa fprak men thands ook veelal het Syrochaldeeuwsch : maar veel befchaafder, dan in Galileen; en dat maakt hier het wonderlijke juist uit, dat Galileërs dien tongval B 3 fpra-  it GEDENKWAARDIGHEDEN :UIT HS.T fpraken. — In Kappadocia» Pontus, en het eigenlijk zoo genoemd Afia, waarvan Efefen de hoofdftad, en waarin ook Smirna en Pergamiïs gelegen waren, woonden ook, volgends Petrus' eerftenbrief, niet weinig Jooden, en werd de Griekfche taal, welke ook aan verfcheidene tongvallen , (aan vier voornaame), onderhevig was, gcfproken. — Zoo ook in Erygïè en Pamfyïïèn. — In Egypten waren veele Jooden, derwaards deels gevlugt voor Nebukadnezar, deels gelokt door den griekfehen Koning over Egypten, Ptolemeus Lagus Zoon. Zoo ook in Lybi'è, een ander Afrikaansch land, bewesten Egypten, uit welks verstafgelegene gedeelten thands ook Jooden te Jerufalem aanwezig waren. Nog zag men Romeinen, die Latijnsch fpraken, het zij meer gebrekig, gelijk de Jooden , het zij zuiverer en juister, zoo als de Joodengenooten; waarom dan ook beiden hier onderfcheiden worden. Door de Kreters fchijnen de FUiflynen, (Cberetim), verdaan te moeten worden , wier taal een tongval van de oude Oosterfche was, van welke de Aralieren, hunne nabuuren , (en veelal met hun, zamen opgenoemd in den Bijbel, b. v. a Chron. XXVI: 7.), eenen anderen tongval fpraken. Ook onder deze volkeren bevonden zich Jooden, tot deze en dergelijke verhuizingen dikwerf, zoo als wij reeds zagen, en nog het jongst door de vervolging des Syrifchen Konings 4nthio.chus IV., Epifanes bijgenaamd, dringend genoodzaakt. Maar,- aanbidden en bewonderen wij intusfehen hier, mijn Lezer' deels, de godlijke almagt, in het zonderling vervormen der ziele en begaafdbeden dier eenvoudige Galileërs , die nu, zonder  LEVEN DER APOSTELEN. 0.% der het te vooren geleerd te hebben, in zoo veelerlei taaien en tongvallen , ( dit hatfte is fchier nog het wonderlijkst ), geregeld dachten en fpraken : deels , zijn aanbidlijk beduur, het welk, door alle de voo« rige, grootendeels rampfpoedige , lotgevallen der Jooden, bewerkt had, dat nu , ten tijde dezer plegtige huldiging der eerfte Christenleeraaren en der openlijke aankondiging van de waarheid des Christendoms, menfchen, uit zoo veelerlei volkeren te Jerufalem aanwezig waren , die , bij hun te rug keeren naar hun Vaderland, het gebeurde verfpreiden, der menfchen harten voor. de uitbreiding van Jefus leer voorbereiden, en, den Apostelen, wanneer zij naderhand in die ftreeken kwamen , het werk aanmerkelijk verligten konden. — Erïnneren wij ons tevens, met dankzegging aan God, dat op deze wijs, ook des te eerër de Euangelieleer naar Europa overkwam, en van daar, wijd en zijd,.en ook tot ons, is voordgeplant. ó ! Dat zij maar algemeen, recht gekend, geloofd en beleefd wierd!] Buiten zich zeiven dan van verflagenheid, vroegen zij (gednurig), de een den anderen: ., wat ,, wil toch dit (vreemd geval) wezen?" (wat zegt het? waartoe dient hei? van waar komt hstp] Anderen middelerwijl zeiden , hen befpottende: „ zij „ hebben te veel zoeten wijn gebruikt!" [Deze laatfle zoort van menfchen bcftond waarfchijnelijk uit Jerufalemmers, die niet, dan hunne moedertaal verftonden, en des de klanken, die zij hoorden, voor wartaal hielden. Zij bezondigden zich niettemin fchroomeüjk , door zulk een uitltekend en weldaadig wonderwerk, het geen hun onderzoek, B 4 en  84 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET en daarna eene aanbiddende verrukking, waardig was, zonder nadenken en overleg, los weg, te befchimpen. Maar, dat lot heeft het Christendom ten allen tijde ondergaan. Lieden, die geen' lust hadden aan een bedaard en oplettend naarvorfchen van deszelfi waarheid, en hunne geliefkoosde neigingen, door het zelve, te veel, naar hun gevoelen, befnoeid en tegengegaan zagen. namen hunnen toevlugt tot fchemp en fpot. Een zwak wapentuig, in de daad, bij elk' verftandig' en gemoedlijk' mensch; maar dat niettemin, gelijk het vaak tegen de eerwaardigde perfoonen en zaaken gebezigd is, zooookveel81, vrij wat invloed kan maaken op eene losfe en onnadenkende menigte, en daarbij zomts meer af. doet, dan de overtuigendde en gegrondfte bewijzen. Daar nu de Christengodsdienst, aandonds van zijne oprichting aan, ook door dit wapen geweldig aangevallen is en nog telkens bedreden wordt, — hoe groot moet onze eerbied en liefde voor, en ons aankleven aan , dien godsdienst niet wezen, die, boven alle de pogingen zijner vijanden verheven, nog daat, wien mets ongerijmds, noch laakbaars, door zijne befpotteren is kunnen bewezen worden , en door den welken nog nu, over de wereld veel zegen, en in het hart van duizenden, zoo wel zuivere heiligheid , als zagte troost en zielerust gewerkt wordt! Laat ons dan, mijne medechristenen! laat ons medelijden hebben met zulke ongelukkigen! Wagten wij ons naauwkeurig, van niet in hunne verkeerdheid te vervallen! Dat ons altijd dat, wat onzen natuurgenooten heilig is, en voorSl, zoo dit hun gevoelen op goede reden deunt, eensgelijksheilig  leven der apostelen. «5 lig en onfchendbaar zij! Vooral zoeken wij den fchoonen godsdienst, door ons beleden, door een redelijk en verlicht godvrugtig gedrag , voor allen blaam te bewaaren! Gods Geest maake ons hiertoe bekwaam! Amen! DERDE AFDEELING. Vervolg der Gefchiedenis. Petrus verdedigt zich en zijne medebroederen, en betoogt Jefus Mes* ft'dfchap. Uitwerking dezer redevoering, en eerfle uitbreiding der Gemeente. hand. II: 14-47. [tiet treffend wonderwerk, ten diende der voordplanting der leere van Jefus, en openlijke bevestiging van haare waarheid, zoo wel als ter huldiging en bekwaammaaking der toekomftige Leeraaren des menschdoms, gewrogt, ftond, door de befpotting, waarmede het zelve , door de Iugthartigen en roekeloozen, in een laag en verachtelijk licht gefield was, alle nuttigheid te verliezen , en veeleer aanleiding tot ergenis te geven. Dit derhalve moest de Apostelen aanfpooren, om ■—hunne eer te verdedigen, — de lastering tegen den heiligen Geest te logenllraffen; en — het gebeurde, naar deszelfs oogmerk recht te verklaaren , en zoo, deels daar door , deels ook door andere , bijgevoegde redeB 5 nen,  SÖ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET nen, tot de bereiking van bet zelve , de aanwinst van nieuwe godsdienstgenooten , medetewerken. Ook begrepen zij het aldus; want dus vervolgt Lukas zijn verhaal:] Maar Petrus, {Jefus eerst verkozen Apostel), opftaande, tevens met de elf (overige Apostelen, als de hoofden van het [prekend gczelfchap ), hield, met eene heldere ftem, (en, in de , voor allen verftaanbaare landtaal) , deze nadruklijke redevoering tot hun (die zoo fpótachtig'gefproken hadden en tevens tot alle de overige aanwezigen): „ Vergunt mij, 6Jooden! en gij allen, die in Jerufalem verkeert, u met dit (geval) bekend te maaken, en verleent mij eenegenegene opmerkzaamheid, deze (menfchen) toch (die daar in allerlei taaienen tongvallen gefproken hebben), zijn niet, gelijk gij vermoedt, door den wijn bedwelmd; het is immers {nu eerst) de derde uur. des dags, (ten negen uure des morgens, — Voor dien tijd,, was de zoete offerwijn nog niet uitgedeeld, noch zou een, eenigzins zedig, mensen zich , in wijn hebben te buitengegaan ). Maar door dit (voorgevallene) gefchiedt (bij den aanvang), dat gene, het welk (voor uit) gezegd (en lefchreven) is door den Profeet foël: ,, 'tZalinde ,; laatfte dagen (van den Joodfchen flaat ) zijn , zegt ïi God, dat Ik, van (de gaven ) mijns Geests (eenen ruimen overvloed, als eenen milden regen), zal s, uitftorten op allerlei menfchen ; zoo , dat uwe „ zoonen voorzeggingen doen zullen , tevens met „ uwe dogteren , dat uwe Jongelingen in zinsver„ rukking, en uwe ouden, in droomen, (godlijke „ openbaaringen zullen ontvangen :) ja zelfs , op ,, mijne knechten en dienstmaagden , zal ik, in die ,, dagen, van mijnes Geestes (werkingen) uitftor„ ten , en zij zullen profeteeren; ( menfchen van „ allerlei ouderdom, kunne en flaat, zullen allerlei doorflaande blijken hebben en geven, dat zij door „ hooger'' Geest bezield en met Godlijke aanblaazing „ ver-  LEVENDERAPOSTELEN. I ?Jt „ verwaardigd zijn.) Daarop zal ik aan den hemel ,, (de lucht) boven , en , op de aarde beneden, wondere (verfchijnzelen) verwekken; van bloed, „ vuur en dikken rook : de verduilterde zon, dc bloedroode maan zullen de aannadering te ken» ,, nen geven van dien grooten en luiftervollen dag „ van Jehova, ( waarop Hij Stad en Tempel op nieuws , „ zal laaten verwoeften, en zoo, alle verbindtenis van den godsdienst aan eene zekere plaats zal doen op„ houden). Elk echter, die dan den Heer oprech„ telijk verëeren zal, zal (in de grootfle, algemeene rampen), behouden worden". [En dit is, in de daad, naar luid der kerkgefchiedenis, gebeurd, terwijl zich de Christenen waarfchijnelijk door Goddelijke openbaaring vermaand, voor het uitbarsten van den laatften Oorlog tegen de Romeinen, naar Pella, en naderhand, al verder heen, begaven, en dus, in het leven behouden werden. Intusfchen, het is, ten allen tijde, waarachtig, dat zij, die oprechtelijk God verceren , immers, naar hun beter deel, ja, nu en dan, gelijk een Loth, naar 't lighaam mede, behouden en wezenlijk gelukkig worden: en zoo zien wij 'dan hier het heil van den godsdienst; gelukkig , zo wij ons, ook daar door, tot denzelven trekken laaten. — Voords leert ons deze voorzegging, dat God wel fchriklijke oordeelen en verwoelting over een volk, dat niet ophoudt , zich in zedebederf toetegeven , nederzendt, maar, het vooraf nogthands niet ontbreken laat aan tekenen, ter onderfcheiding van de tijden, dat is , aan nodige waarfchuwingen, zoo door andere wegen, als ook, door zijne eigene omftandigheden, en de moorddaadige verwoettingen., „ wel-  *8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET welke het oorlog, vooral burgeroorlog en inwendige beroerte dan reeds bij het zelve begint aanterechten ; verwoeïïingen , welke te recht, bij de Profeeten, met de levendiglte couleuren en ftoutfte trekken afgemaald worden , als, door rook en vlammen de zon, maan en het gefternte verdoovende, (zie ook Joel II: 10.) en de aarde in een' Aroom van bloed verdrinkende. Och! dat eens Vorllen en Volken, op hun waar belang opmerkzaam gemaakt wierden, en eenen duurzaamen vrede, boven de geftadige vernielingen des bloedigen krijgs verkozen ! Och ! dat eens de Volken inzagen , hoe rampzalig hun ftaat is, wanneer zij zich, door innerlijke bewegingen en twisten , ten val gereed maaken, en — de burgeren oveial, in eensgezindheid en liefde leefden! En dit zou daadelijk gefchieden , indien God de Heer, door Jefus Christus, algemeen oprechtelijk aangebeden werd. Door de beoefening toch van zijnen godsdienst zou in nadruk, (gelijk reeds, in zoo veele opzigten, bij den aanvang gefchied is), vrede op aarde komen. — Petrus zogt, ook onder anderen , zijne Toehooreren voor die oorlogsrampen, door hunne aanneming van het Christendom, te bewaaren, terwijl hij, in zijne redevoering dus voordvoer ter ftaaving van de hooge waarde van Jefus, als den Mesfiii, dien zij zoo lang, met verlangen te gemoet gezien hadden: ] „ Israëliten ! hoort (verder, met aandacht en zonder vooroordeelen) naar deze (mijne volgende) woorden. —— Jefus, den Nazarener, eenen man, door God, onder ulieden, in een aandacht verwekkend licht gefield, door de veele en veelerlei wonderdaa- den,  LEVEN DER APOSTELEN. ftj den, welke God, door hem, onder n, deed, zo als u zeiven bewust is; dezen . (zoodanigen en zoo grooten man), hebt Gij, daar Hij, door Gods vastgellelden wil en befluit (aan uwen moedwil ah uitgeleverd en prijs) gegeven was, genomen, en , middelends de Heidenen, aan een kruishout gehecht en gedood. [Merken wij dit op, .Lezer! het geen iemand, door eenen anderen laat verrichten , daar van is hij toch de eigenlijke bedrijver, en daar voor, is hij, zo het iets ftrafbaars is, bij God aanfprakelijk en ichuldig. En dit geldt niet alleen van een gegeven bevel, maar ook van eene gegevene gelegenheid, aanleiding, ja zelfs van eene bloote toelaating, waar men het kwaaddoen, zonder benadeeling van anderer vrijheid, voorkomen en verhinderen kan. —« Wij zien hier tevens , hoe weinig de leer, aangaande Gods eeuwig en algemeen befluit, dienen kan ter veröntfchuldiging van booze bedrijven. Petrus haalt dezelve aan, niet, om de verrichtingen der Jooden ie verfchoonen; integendeel , hij laat derzelver Hechtheid wel duidelijk bemerken; maaralleen, om in 't verbijgaan te toonen , dat Jefus vernederde omftandigheden, in geene deele , ergernis, of twijfel aan zijne waare grootheid , waar van hij zoo aanftonds fpreken wilde, verwekken moesten: God had dit alles zoo bepaald. ] „Maar God heeft hem (uit de doodeng opgewekt, daar Hij hem uit het geweld der dood ontfl.ieg, terwijl het (van wege de voorzeggingen) <<< mogelijk Was, dat hij van dezelve onder een ( voordduurend) bedwang ( en, als vast) gehouden zou worden. Op hem  §è GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET hem toch is het, wat David zegt (in den XVI. PT. vs. S— ii.): J ,, Ik fte] Jehova fteeds (vertrouwend) miivooroogert. „ Hij is aan mijne rechtehand (tot bij ftand en béfcherming). „ Des zalikniet geflingerd wordenC^w^mw)- _i ,, Om deze (zekere trouw van God) verblijdt mijn ( ' harte zich. „ Mijn tong getuigt mijn zielevreugd. ,,. Ja ook mijn lijk rust eenmaal veilig. Gij toch (mijn God!) verlaat me in *t rijk def dooden niet; Noch zult uw' Gunstlingter verderving overgeven. „ De levenspaden, toont Gij mij (door mij daar langs te leiden ): 1 „ In uw nabijheid fchenkt Gij mij welhaast volöp van vreugde". ,,Nu, mijne Broeders! het zij mij vergund , met .vrijmoedigheid tot u te fpreken van den ( koninglijken) ftamvader (des Mesfias) David. Hij'is, eri geftorven en begraven (dit is eene bekende zaak); ja, zijn ^Grafzuil is, nog heden ten .dage, onder ons: ('er zijn derhalve reeds eeuwen verhopen, zedert hij .dit zong; van zijne wederopftanding is nooit gehoord^ hij is ter verderving overgegaan; gevolglijk , hij zelf kan die bedoelde Gunfieling van God niet geweest zijn). Dus dan, daar hij een Profeet was, en wist, dat God hem met eenen eed gezworen had, eenen uit zijn (eigen vleèschlijk voordbrengzei) nakroost op zijnen troon te zullen verheffen, heeft hij, dit vooruitziende, van de opftandinge des Mesfias gezegd, dat Hij ih het doodenrijk niet verlaatenzij (naar den geest), noch zijn lijk der verÖervinge onderworpen zij. Dezen Jefus (dan, van wien ik reeds begon te fpreken en op wien David oogde,) heeft God (ten betooge van zijn Mesfidfchap), opgewekt, en hier van zijn wij allen getuigen. — Hij derhalve ( op dat ik, na dezen noodwendigen uitflap,  LEVEN DFR APOSTELEN. 'Jï ftap , ter eigenlijke verklaring der tegenwoordige gebeur enisfe kome, hij derhalve, na zijne opftanding, vervolgends) aan de rechtehand van God (tot het hoogst bewind) verheven zijnde, en (uit dien hoofde) het beloofde (recht om de gaven van) den heiligen Geest (algemeen uittedeelen), van den Vader ontvangen hebbende, heeft dit, het geen gij nu ziet en hoort (deze gave der taaien met derzelver bijomftandigheden), uitgegooten. David zelf ii immers niet ten hemel geftegen , maar hij zelf zegt (in de CX. Pfalm): a t „ De Heere fprak tot mijnon Ileere: Zit aan mijne rechtehand, „ Tot dat ik uwe vijanden „ Steil' tot uw voetfchabel (Fan hem derhalve, die thands zoo zigtbaar toont, aan Gods rechtehand te zitten , dat is , in eer en tnagt, naast God verheven te zijn , werden door David ook deze woorden gefproken.) Zeker wete dan het gansch Israëlitisch geflagt, dat , tot Heer en Mesfia, God hem hebbe aan gefield, (hem, zegge ik), dezen zelfden Jefus, dien gij gekruist hebt." [Een krachtig betoog, in de daad, van Jefus MesGiiswaarde; geen der Toehoorers kon de zaaken ontkennen. Davids leven en fchriften waren algemeen bekend; zijn dood en begrafenis niet minder. In hem derhalve, noch in iemand anders, waren zijne gezegden letterlijk vervuld: ook werden dezelve algemeen als voorzeggingen aangaande den Mesfia aangemerkt (zie bij voorbeeld Luk. XX: 41 — 44.) Maar nu was het voorzegde gebeurd. Jefus, fchoon op eene verachtelijke wijze ter dood gebragt, —— echter ook al niet, zonder een bijzonder beftier der Godlijke Voorzienigheid , — deze  gft GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ze Jefus was door God opgewekt uit de dooderi; daar van waren zij allen ( en zij waren toen reeds meer dan vijfhonderd leden fterk, naar Kor. XV. ), getuigen. Ja, hij, verder verhoogd zijnde, zoo als uit de thands gebeurde zaak kon blijken, ondervond, wat David van zijnen Heere, den Mesfia, te vooren betuigd had. Een en ander zaamgenomen en vergeleken met zijn leven, dat zich, door zoo veelerlei wonderen onderfcheiden had, moest hen tot dit befluit brengen: Jefus van Nazareth , dien wij gekruist hebben, is de, van God verordende en ingehuldigde, Mesfia en Heilaanbrenger Hoe overtuigend is deze betoogreden! maar hoe befchaamend voor hun , die dezelve aanhoorden! Hoe geregeld, gegrond en overredend is hier de aanfpraak van Petrus ! En wie gaf dezen Galileefchen Visfcher zoo veel bezadigdheid van geest, zoo veel gezond oordeel , zulk eene redeneerkracht, zulk een inzien in de fchriften der oude Profeeten, zoo veel vrijmoedigheid in het voordraagen van zulk eene treffende leere: ,, Gij, Jooden! hebt uwe hoop, de hoop uwer vaderen, den Mesfia, vermoord?" — eindelijk, wie leerde hem, dit betoog zoo kunffig vast knoopen aan zijn hoofdoogmerk, de ontvouwing naame- lijk van den oorfprong van het gebeurde wonder? Erkennen wij hier, mijn Lezer! de uitwerking van den invloed des heiligen Geests , en de aanvanglijke vervulling dier veeltallige beloften , welke Jefus aangaande denzelven gedaan had. Laaten wij tevens opmerken het nut der Profeetifche fchriften; in dezelve worden waare voorzeggingen aangaande den Mesfia gevonden, want op dezelve, als op de zoo-  LEVEN DER APOSTELEN. 33 feoodanigen, beroept zich hier Petrus: zij zijn in Jefus grootendeels vervuld , immers zoo , dat wij ook nog, tot onze bevrediging, Hem, als den Mesfia', daar uit kunnen leeren kennen; en welk een fterk bewijs mogen wij 'er dan tevens niet uit ontleenen voor de waarheid der Openbaaringe! Dat ons dit aanzette, om acht te hebben op de Profetiën , als op een fchijnend licht! Zij zijn toch niet voordgebragt door den wille eens menfchen, maar de hei. lige menfchen Gods, door den heiligen Geest gedreven zijnde, hebbenze gefproken. (2 Petr. I: 21.) Petrus redeneerde krachtig en vrijmoedig, uit dezelven, tot de Israëlieten, tenleerzaamen voorbedde voor alle Christenleeraaren , — en de uitflag van zijne poging was zeer gezegend.] Dit hoorende, (dat zij, in Jefus, hunnen Mesfia. vermoord hadden , en de groole dag der wraake aanftaande ware), werden zij, (in groot getal), tot in de ziel getroffen, zoo dat zij Petrus en de andere Apostelen vroegen: „ wat zullen wij toch doèn, Broeders? * [,, Wat kunnen wij doen, om ons wangedrag weder goed te maaken?" willen zij zeggen; en, zoo fpreekt ook het waar oprecht berouw; dat is tot alles gereed, dat fchikt zich tot de grootfte opofferingen, indien het Hechts daar mede voor vOorige verkeerdheden boeten kan. Zonder deze geneigdheid is 'er geene waare boetvaardigheid. — Bij deze menfchen werd dezelve ras gewerkt, en door hun volgend levensgedrag bevestigd. Zoo krachtig kan Gods Geest, door de Predikiug van het Euangelie, ook op bevoorC öor.  34 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET oordeelde en met zonden bezoedelde menfchen , werken.] Petrus antwoordde hun : ,, verandert van gevoelen (ontrend Jefus, en van gedrag ten zijnen opzigte, en geeft daar van een openbaarbewijs ;) elk uwer worde, op den naam (op het bevel en ter gelovige vereering) van Jefus Christus gedoopt, ter. vergèvinge der zonden; en gif zult (zetf, zo wel als wij) de gave van den heiligen Geest ontvangen. U toch ( ê Jooden!) geldt de belofte (aangaande de bedeeling van de gaven des Qeests, bij den Profeet), en uw kroost, en alle die nog verre af zijn (uwe naneeven ), zoo veelen als de Heer, onze God toebrengen zal (tot het getalzijner waare verëereren. Zie Joël FI: 32. ) " —Met meer andere redenen klemde hij zijne vermaaning aan: „ fcheidt u, ter uwer behoudenis, af van deze verdorvene menfehenzoort (van Mesft'as moordenaaren, en komt over in het gezelfchap van zijne vrienden.)" [Eene ganfche verandering van hart en wandel is de voorwaarde, op welke God vergeving fchenkt. Van dezelve is het geloof in Jefus onaffcheidbaar; die hem te voren weinig geacht of verfmaad hebben, moeten hem, als den waaren Verlosfer, in hun hart, en openlijk erkennen, en, zonder deze erkennis, beftaat 'er geene waare, door recht vertrouwen op Gods genade bezielde, Euangeiifche bekeering. In dezelve is het ook een onvermijdbaar vereischte, zich van de boosdoeners aftezonderen , ten einde, door hunne grondbeginzelen, gefprekken en voorbeeld niet bezoedeld te worden, of, tot de zonde weder lust te krijgen, nadat men eenmaal dezelve aanvanglijk ontvlooden is. Het is ieders pligt, zich bij de .vrienden van God en god- vrugt  LEVEN DER APOSTELEN. 3«f vrugt, openlijk te voegen. Dit drukt het zegel op de oprechtheid der bekeering. En als dan heeft men gegronde hoop , zoo op de vergeving der zonde , als op de gaven van den heiligen Geest; indien al niet, op de buitengewoone, die aan zekeren tijd gebonden en voor de behoeften der kerk , bij haare oprichting, berekend waren , — immers op de gewoonere, kennis, geloof én heiiigmaaking. Zie Hoofdfl. IV: 31.] Zij dan, die zijne vermaaning willig aannamen, Werden, (zoo fpoedig zulks gefchikt gefchieden kon), •gedoopt, zoo dat 'er, op dien dag, (tot de gemeente), toegedaan werden ontrend drie duizend zielen ; welke (landvastiglijk het onderwijs der Apostelen, het gemeenzaam verkeer, de liefdemaaltijden en de gebeden ( van het christengezelfchap ) bleven bijwoonen. Alien intusfchen, ( ook die zich bij de gemeente niet voegden), werden met ontzag aangedaan, terwijl 'er, door de Apostelen, veelerlei wonderwerken verricht wérden. Maar alle de geluovigen, (die tot de Apostel gemeente waren overgegaan ), hielden zich bij een, en hadden (als 't w«re) alle goederen gemeen. Men verkogt bezittingen en have en deelde van dezelve aan allen rond, naar dat iemand behoefte, had. Dagelijksch in den Tempel eenftemmig en gezet'vertoevende, en, in onderfcheidene huizen, gezamenlijke liefdemaalen onderbouiende, at men te zamen, (rijk en arm, zonder onderfcheid) , met vrolijkheid en eenvoudigheid van hart, God lovende, en in de gunst 'van het ganfche volk deelende. De Heer voegde ook dagelijksch nog(zulken, die zich) ter behoudenis ( van het Joodendom afjeheiden ), toe, tot de Gemeente. [Hoe treffend, Christenlezer! is dit kort, voorloopig verhaal van den eerflen flaat der nieuwbekeerden! Wat loopt 'er veel in zamen, dat ons met C 2 /chaam.  36 GEDENKWAARDIGHEDEN Ülf HET fchaamte vervullen moet! Zulk een gehoorzaamen aan Jefus bevelen, in opzigt tot de uitwendige plegtigheden des Christendoms, — zulk een volhardend bijwoonen van de gelegenheden, om in kennis en dichting toetenemen; zulk een gezet beoefenen van de gemeenfchap der heiligen, ook met Christenen van geringer ftand en minder middelen, — zulk eene gulle, eenvoudige levensmanier, vrij van hoogmoed, aan de eene, en van benijding, aan de andere zijde, — ach ! waar is die thands meer te vinden ? Hoe verbasterd is ons Christendom! — En zou van daar niet vooral oorfpronglijk zijn de meer en meer heerfchend wordende verachting voor Jefus naam en zaak in de wereld ? Deugd ontmoet toch altijd achting, ook bij haare vijanden: en, de eerfte belijders der Christenleere deelden in de gunst van het ganfche volk. Gewis dan, ons doorgaand gedrag verwekt de minachting der wereld, eerst over ons, en daarna over onze belijdenis. — Maar, houden wij dan toch op, Jefus, door ons gedrag, te doen lasteren ; en beginnen wij, elk van ons zelve, aan eene grondige verbetering en ernltige pooging ter terugbrenging van die vroegere benijdingwaardige , dagen l Wij hebben nu hier gezien de eerfte grondlegging der Christenkerke , den grondflag, als het ware, van dat gebouw, dat reeds zedert zoo veele eeuwen gedaan heeft. Hoe hegt is het gegrond op Jefus vermogen, en — hoe fpoedig werd deszelfs bouw bevorderd! Door ééne redevoering drie duizend reeds gewonnen! Helaas ! thands winnen drie duizend redevoeringen fchaars éénen voor Jefus.... 6 Heilige Geest! vervul de Christenleer aaren met gewijd Pink-  LEVEN DER APOSTELEN. 3? Pinkstervuur, doe hen fpreken als Petrus, werk op ons, hunne Toehooreren, gelijk Gij toen op de zijnen werktet, op dat duizende naambelijders waare verêerers en liefhebbers van Jefus worden mogen! Amen. ] VIERDE AFDEELING. Petrus en Joannes genezen eenen kreupel-geboorenen. Verwondering daarover bij 'i Volk. HAND. III: I — II. [N a de wonderen , op het Pinkfterfeest voorgevallen , was nu het Christendom openlijk aangekondigd en opgericht, en de leerlingen van Jefus, bijzonderde Apostelen, met de nodige vermogens, van verftand en kracht, toegerust, om het Euangelie, met nadruk, en met eenen beflisfenden uitflag, in de wereld voordteplanten. Zij lieten ook die gaven niet ongebruikt liggen. Lukas zal ons nu een geval verhaaien , waar bij zij dezelve, ten diende van hun groot oogmerk, befteedden. Dus verhaalt hij:] Petrus nu en Joannes gingen (eens, niet lang daar na, zoo het fchijnt), te zamen, tempel waards, teSen..de uure der gebeden, zijnde de negende uure, Cbtj de Jooden, invallende des namiddags, ontrend. te drie uuren, naar de gewoone rekening.) C 3 [De  33 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [ Da. Apostelen hielden zich nog aan de Jooöfdie kerkgebruiken , van welke zij naderhand zijn afgegaan. Hun voorgang, derhalve, in het. afzonderen van zekere biduuren , kan van geen verbindend gez^g zijn voor ons: ir.aar hun waarnemen van den openbaaren godsdienst ftrekke ons ten voorbeeld. ] En juist werd daar een zeker (welbekend) man, welke dagelijkse)) aan de Poort des Tempels, de fchoone genaamd, gezet werd, om eene aimoes van de genen, die in ' den Tempel gineeif, te begeeren, aangedragen, die, Petrus en ïoannes ziende, daar zij den Tempel wilden binneureden , hen om eene aimoes, verzegt. [Zoo wilde de Voorzienigheid, als ongedacht, aan deze Apostelen gelegenheid veiTchaffen, om de hun vertrouwde gaven, overeenkomftig het oogmerk van den Gever van dezelve aanteleggen, en winst te doen voor Jefus en zijn rijk. — De man, die hier gebragt werd om te bedelen, was kreupel. Laat ons hier een oogenblik bij verwijlen, om ons eene 'les der Christelijke zedekunde te erinneren: —■ Hoe moeten wij ons gedragen ontrend bedelaars ? — Deze vraag is niet geheel gemakkelijk optelosfen , en verdient daarom wel, door ons, een weinig dieper nagegaan te worden, daar wij toch allen telkens in omltandigheden komen, waar in ons eene grondige beantwoording van dezelve belangrijk moet wezen.— ..Dit is zeker : bedelarij aantemoedigen is ftrijdig met onzen pligt. Dezelve is toch aïlerfchadelijkst, en heeft niets, dat haar kan .aanbeveelen. Gods verordening is deze: die niet werkt, zal ook niet tettn; en tot werkzaamheid , en niet, tot een lui op- zaa-  LEVEN DER APOSTELEN. £0 zaamelen van liefdegaven der medelijdigen is ffnze natuur door God aangelegd. Lezer! wie wij dan ook zijn mogen, laat ons dit aanzetten tot eenen eerlijken arbeid, om daardoor onzen tijdelijken nooddruft , op eene wijs, waarover wij ons niet behoeven te fchaameri, te gewinnen; en wagten wij zelf ons voor grovere of fijnere bedelarij. Deze toch verlaagt den mensch, verflikt het gevoel van eer, doet vernederende verwijtingen op hem affluiten, maakt hem ondankbaar en zelfs onverdraaglijk; behalve dat zij hem de genoegens der arbeidzaamheid ontrooft , het vermaak , dat ieder bij zijn eigen werk gevoelt, beneemt, — de vrolijkheid, Hevigheid en gezondheid doet kwijnen, en daartegen vadzigheid , verveeling en ziekelijkheid opwekt, en hem van al wat nuttig is, afkeerig, en tot het geen kwaad en fchadelijk is, geneigd maakt. De zamenleving gevoelt ook niet, dan te zeer, haar zeer nadeeligen invloed, terwijl den werkzaamen lieden dusdoende zoodaanige uitgaven afgetroggeld worden , welke nutter konden hefteed worden, — den waaren behoefteen de, hun eigenlijk verfchuldigde, onderHand ontroofd, kwaade vermoedens tegen hun verwekt, en hun zelfs een kwaad voorbeeld gegeven; en — de maatfehappij, met eene meenigte leegloopers, overladen wordt, die ter vermeerdering der duurte, en tegenftand van wenfchelijke verbeeteringen verftrekken, zonder voor Landbouw, Fabrieken, Zeevaart, of derg. eenigszins nuttig te wezen. Gelijk het derhalve het belang van den Staat , en de pligt van Christen Overheden is, de bedelarij uitteroeien, en ach! wanneer zal men ook op dit ftuk eens opC 4 let-  40 GEP2NV.vaarpighêqen uit het lettend naar de freni der waarheid hooren? — zoq moeten wij, Christenen, dan ook door ons gedrag, ter vermeerdering van dit nadeel niet werkzaam zijn, maar het veel meer poogen te verminderen. Luie bedelaars des , wien het werken een last is, moeten , in hunne vadsigheid , door ons niet voorgedaan , gefchraagd en geholpen worden tot nadeel van hun zeiven en het algemeen; neen, de nood moet hen dringen, oqi algemeen nuttige medemenfchen te worden, en wij moeten hen, met Salomo, naar de mieren verzenden, den beiëu gelijk, die de luie hommels van hunne korven weeren. Veel eer moeten wij ongelukkige» ten voorwerp onzer barmhartigheid dellen, jegens huu ons verdandig en Christelijk gedragen. En, waarlijk aan zoodanigen ontbreekt het zoo weinig, dat wij, om m.iddaadig te zijn, naar geen bedelaars behoeven te zoeken, "'Et Zijn toch, als wij ze zoeken, genoeg blinden,'kreupelen en anderen , di  45 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET telen, om veelen hunner voor Jefus te gewinnen. De voorafgemaakte indruk toch was zeer fterk, en de harten door zulk een wonderwerk voorbereid, recht gefchikt ter aanneming hunner prediking. Immers , de gebeurde zaak was , hoe zeer hun ook de oorzaak onbekend was, klaar en onlochenbaar: zij kenden den man, en zagen duidelijk, dat hij' dezelfde was. Op zulke waare wonderdaaden dan, en niet op bedrog, is het Christengeloof gebouwd en voordgeplant, en zalig zijn wij, zo wij het eenvoudig aannemen , hartlijk omhelzen, heilig beleven, Itandvastig. aankleven, en getroost 'er op fterven. Schenk ons dit, heilige Vader! Amen!] VIJFDE AFDEELING. Petrus doet eene redevoering, welke wel afgebroken wordt, maar niet te min van een gelukkig gevolg is. Verdere uitbreiding van de Gemeente. hand. III: 12 — 26. IV: 1 — 4. e kreupelgeborene , door middel van Petrus en Joannes genezen, lokte den grooten hoop, die, ten allen tijde, door nieuwsgierigheid, bij iets ongewoons gedreven wordt, rondom de Apostelen, waarbij hij zich hield, om van hun, ware het mogelijk, de oplosfing van zulk eene wonderbaare gelbeu-»  LEVEN DER APOSTELEN. 47 beurenis te vernemen. Petrus en zijn Ambtgenoot lieten hun ook niet lang in het onzekere nopends deze zaak, maar namen de gelegenheid waar, om het wonder, dat verricht was, tot deszelfs groot oogmerk, de uitbreiding van Jefus leere, te doen verftrekken. ] Petrus (de algemeene zamenfchoolingdes volks rondom hem, jFoannes, en den genezen kreupelen, en de oorzaak daarvan) befpeurende, fprak het volk, in dezer voege, aan: „ Waarom verwondert gij u dus, o Israëliërs! over dit voorval, of waarom blijft gij ons zoo fterk aanzien, als zulken, die door eigen kracht of godzaligheid dezen (man) den gang zouden hebben gegeven. (Het is hier verre van af; maar, ziet hier de waare oorzaak: ) De God van Abraham, Haak en Jakob, de God van onze Vaderen, (die door kun gediend en aangebeden werd, dezelfde God) heeft zijnen Zoon Jefus (door deze openbaaring van zijne magt en waardigheid) verheerlijkt-. Gij hebt hem wel r in desLandroogdsmagt) overgeleverd, en, toen Pilatus zijne loslating befloot, voor zijnen rechtbank geweigerd, hem (weder te ontvangen — dus doende) verwierpt gij den heiligen en onfchuldigen, terwijl gij eenen moordenaar ten gelchenke begeerdet, en den leidsman ten leven bragt Gij om: maar —God heeft hem, uit de dooden weder opgewekt; hier van zijn wij getuigen. En, op het vertrouwen op zijne magt, (dat bii ons huisvestte), heeft zijn vermogen (door onzen dienst: dezen, dien gij ziet en kent, gefterkt, ja, (ik herhaal het), door middel van het vertrouwen Sp..- ».heeft deze (brwpele) de volkomene herUdling, m uwer aller .tegenwoordigheid, verkre- [Hoe blijkbaar en tastbaar onderfcheiden zich de waare wonderwerken, ten dienfte van de uitbreiding  , 4& GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ding van Jefus leere gedaan, niet van allerlèie be* driegerij I zoo zou geen bedrieger hebben kunnen handelen: de genezing van eenen man, zinds jaaren lang, algemeen gekend, als kreupel gekend, zou hij noch hebben kunnen, noch durven ondernemen. De Apostelen deden het nogthands in Jefus kracht, en zoo fpoedig, dat buiten twijfel veelen, die in den Tempel waren, hem nog een oogenblikte voren , kreupel aan de poort hadden zien zitten. De zaak was dus , bij lange na, in geen hoek, maar ih het openbaar gefchied, en hier door konden de Apostelen des te vrijmoediger fpreken, des te dieper indruk op het hart des volks maaken, en zoo , bij hunne verklaaring van de gebeurenis, te ligter geloof verwerven. Niemand kon 'er aan twijfelen, of zij, die God openlijk toonde, met meer dan gewoone kracht toegerust te hebben, zouden het best weeten , welke de grond dier zaak ware, welke zij verricht hadden. De weg tot het hart der menigte was dan den Apostelen, in Gods voorzienigheid, voor hun onderwijs aangaande Jefus, geopend, en, aan hunne roeping getrouw, deden zij hem, als de oorzaak van deze genezing kennen. Wel verre van zjch zelve de eer aantematigen,; welke hun te onrecht van de fchaare toegebragt werd , zogten zij Jefus eer en zaak, belangeloos en met getrouwen ij'ver voorteftaan. En dit zij ook ons tot een opwekkelijk voorbeeld. Laat ons geen zoekers van eigene ijdele eere bevonden worden; maar den roem van onzen Heer Jefus en van zijnen Vader zoeken groot te maaken! — Petrus, na dus aan zijne Landgenooten de waare oorzaak, de magt van Jefus, ontvouwd  LEVEN DER APOSTELEN. 49 vouwd te hebben, poogt hen tevens tot een eerbiedig aannemen van dien vermogenden , hoewel door hun verfrnaadden Verlosfer, optewekken. Dus gaat hij voord:] En nu, Broeders! ik weet, dat gij, zoo wel als uwe Overheden, het, in onwetendheid (door vooroordeelen verblind, en juist niet zoo zeer uit moedwillige, opzettelijke boosaartigheid ) , begaan hebt. " [Het meererdeel der Joodfche Overheden, was gewis ook door aardfche en zinlijke denkbeelden, aangaande het rijk van den Mesfia te veel bezet geweest, om Jefus, als den zoodanigen, recht te leeren kennen. Het is zelfs naauwlijks te denken, dat 'er ,een eenige onder hun , hoe zeer zij ook tegen hun geweten aan handelden in hem te vervolgen, op de gedagten gekomen zij, dat hij waarlijk de Mesfia ware. Paulus fchijnt dit duidelijk te leeren 2 Kor. II: 8. en zoo voelt men ook recht al het groote van Jefus gebed: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen! — Petrus, die ten voorbedde voor alle Christenleeraaren , en zelfs voor alle Christenen , in den omgang met zondaaren, wel verre van zijne Landgenooten, door eene al te groote geftrengheid en wrevelige verwijtingen , van zich en zijn voorftel te vervreemden , door zagtheid, hunne harten poogde intenemen, voert deze hunne onkunde, wel niet als iets onfchuldigs, maar toch , in mindering van hunne fchuld en ter hunner bemoediging aan, terwijl hij 'er tevens bij aantoont, welke gewigtige oogmerken God, ook met hunne verkeerde daaden gehad had. ]. D „ Maar  50 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ IVfanr God heeft dat gene, het welk hij door' middel van alle (■ zeer veele) zijne Profeeten , te voo-; ren had aangekondigd, dat' namentlijk de Mesfia! lijden zoude, op deze wijze daargerteld. " [Jefus moest, als de Mesfia, lijden. Dit leerden de oude Godfpraaken, bij voorbeeld Pf. XXII. Jef. L. LUI. enz. En Hij zelf begreep die voorfpellingen aldus. Zie Luk. XXIV: 25, 26. Zoo dat het een dwaas opzet is, alle die voorverkondigingen, door gedrongene, of meer fchoonfchijnende, fchriftuitleggingen, te willen wegrederieeren. — Maar — wat 1111 zoo voorzegd was, had God in uitvoering gebragt door der Jooden eigene onwaardige'handel* wijs. Zij konden zich derhalve aan eene vernedering niet ergeren, waardoor zoo groote bedoelingen bereikt werden. En wij leeren hier tevens, hoe God. in zijn aanbiddelijk albefïier, der menfchen daadén, onverminderd derzelverVrijheid, tot zijne oogmerken, weet te gebruiken; en alzoo tevens, door de fnoode handelingen zijner redelijke fchep» zelen, de heiizaamfle inrichtingen, tot algemeen heil en geluk, daarftelt en bewerkt. Eene zeer gewigtige drangreden voor ons, tot eerbiedige onderwerping aan, en dankbaar vertrouwen op, den algemeenen , hoogstweldaadigen Beftuurer van alles. J „ Verandert dan uwe gevoelens (ontrend dien ■verheven Perfoon., dien Gij verfmaad hadt) , en keert Xvan uwe dwaalingen en boosheid) te rug, ter uirwisfehing van (de fchuld) uwer zonden, terwijl nu, van 's Heeren wege, de gelukkige dagen ( der Nieuwe Bedeeling, te vooren door de Profeeten voorfpeld) gekomen zijn, en Hij u toegezonden beeft, ** •, Je-  LEVEN DER APOSTELEN., gt Jefus Christus , die u, (ten Heiland) te vooren verordend is, en die (nu voords) in den hemel zich onthouden moet, geduurende de tijden der voitooijing, van alie die dingen, welke, door God, middelends alle zijne heilige Prolecten, van ouds af, aangekondigd zijn,, (en welke nu, onder de-nieuwe huishouding, daar gefield worden; als bijzonderlijk ter vereenvoudiging van den godlijken eerdienst, en affchaffing van den Levietifchen fchaduwdienst vertrekkende.) Molè toch heelt (zoo reeds J tot de Vaderen (de Israëlieten, in de Arabifche woeftenij) gefproken: Eenen Profeet, als mij, uit uwe Landgenooten , zal de Heer, uw God, ten uwen diende-, verwekken (doen ontjlaan); dien zult Gij, in alles ,wat hij ii bevelen zal, gehoorzaamen : ja, een iegelijk , die dezen Profeet geen gehoor geven zal, zal uit het volk worden uitgeroeid." [Deut. XVIII: 15. zegt Mofe, dat God hei van den zoodanigeit zoeken zoude, dat is , als een rechtvaardig Richter, draffe daar over zou toezenden. Petrus legt dit dus uit, dat God hen zou uitfluiten uit zijn volk en deszelfs voorrechten. Verg. Ezech. XIII: 9. —De uitkomst heeft deze voorfpelliiig, niet dan te zeer, bewaarheid.] ,, Voords hebben ook (fchier) alle de Profeeten, van Samuël (den Richter en infteller der Profeetenfchoolen ), aan , en namaals, zoo veelen als 'er openlijk gekerd hebben, deze tijden (des Nieuwen Verhonds ) vooraf aangekondigd. Daar nu gij lieden , (door uwe afkomst, erfgenaamen en als) kinderen der Profeeten en des verborïds zijt, dat God met onze Voorvaderen maakte, toen hij tot Abraham fprak: ,, In (en door) uw nakroost zullen eens alle gedachten, op aarde, gezegend worden: heeft God ook. toen Hij zijnen Zoon verwekt (daargefield en ten Profeet, naar de belofte, toegerust), had, denD a zei-  jjü GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HÉT zeiven allereerst tot u gezonden, u zegenende (<» weldoende), door eenen iederen uwer aftetrekken van zijne boosheden " [ Hier werd Petrus redevoering afgebroken, door een voorval, dat wij zoo, op het oogenblik, vernemen zullen, en is daar door voor ons eenigzins duiIterer, dan zij geweest zou zijn, had hij kunnen voordgaan ten einde toe. Dit is zijne bedoeling: „ God had vooraf aangekondigd de dagen der nieu„ we Mesfiaanfche bedeeling, en dien grooten Profeet, die de Oprichter van het Godsrijk zijn zoude: — die Profeet was volgends de beloften ge» „ komen, en God had hem, tot de Joodfche natie ^, aanftonds gezonden, om haar den weg der zui„ vere, Gode behaaglijke heiligheid en deugd aan„ tewijzen; en dat deze Hem niet erkend en aange„ nomen had, viel ook in Gods plan, volgends „ het welk die groote Afgezant, voor hij ter heer„ lijkheid inging, lijden moest. Hij had dan ge,, leerd , en geleden, en was daarna, door God op,, gewekt en zoo zeer verheerlijkt, dat nu, op zijn „ gezag, zulke wonderdaaden, door het Godlijk „ Alvermogen verricht werden: ook zou Hij zich , „ naar de voorzeggingen, (Pf. CX. verg. Hand. II: «> 34» 35« en 1 K°r- XV: 25.) nu voords, zoo „ lang de verdere voltooijing van zijn rijk, naar „ Gods beloften, duurde, in den hemel, in heer„ lijkheid onthouden. '£r viel des niet aan te twij,, felen, of de dagen der nieuwe bedeeling waren „ reeds dadelijk gekomen ; en — hadden de Jooden ,, tot nog toe, uit onwetendheid, den tijd hunner „ be-  LEVEN DER APOSTELEN. 53 bezoeking niet erkend? deeze daadelijke daarftelling van Gods beloften moest hen dan des te krachtiger aandrijven, om zich nu toch (daar „ nu voords hun voordgaan in 't verfmaaden van Je., ftis, door geen' fchijn van onwetendheid zoukun„ nen verfchoond worden, maar openbaar blijken „ zoude, opzettelijke, halltarrige boosheid te we. ,, zen), van harte, op waare verbetering, ter ver„ giffenis hunner fnoodheid, toeteleggen." — Intusfchen is hier ook, voor allen , zeer veel leerzaams, door Petrus gezegd. Wij zien hier, i.) hoe God aan zijne beloften gedenkt en dezelve vervult, al duurt het lang, eerderzelver daarftelling gebeure,— al maaken zich de menfchen, door hun gedrag, dezelve onwaardig , en, offchoon dezelve, bij de daadelijke vervulling, door veelen niet worden opgemerkt. 2.) Gods getrouwheid, hier in zigtbaar, en alle zijne verdere weldaaden, vooral de geeftelijke en hemelfche, moeten ons, door de drijfveer der dankbaarheid, en uit eene edele zugt, om zijne langmoedigheid waardiglijk te beantwoorden, tot waare bekeering en verbetering brengen. Temeer, en , dit kan ook tevens ter onzer gerustltelling verftrekken, wanneer ons voorzeggingen, welker vervulling, tot nog toe, geen plaats gehad heeft, twijfelmoedig zouden maaken , — te meer, zeg ik,'daar ook wij, even als Petrus toehoorers, nog leven in die gelukkige tijden, waarin, (terwijl Jefus in den hemel is), God voordgaat met de voltooijingen van dat geene, het welk Hij beloofd heeft. 3.) Laaten wij ons zoo, door Gods goedheid, tot verandering van gevoelens , hart en wandel brengen, dan D 3 wil  54 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HST wil God ons Onze fchuld, hoe groot ook anders, Cal hadden wij, even als de Jooden, ons aan den moord van zijnen Zoon vergrepen, om diens wille), genadiglijk kwijtfchelden. De -weg tot begenadiging en zaligheid ftaat voor den grootften zondaar, op welmenend geloofsberouW, open. 4..) (Gedeeltelijk hiér uit, en gedeeltelijk uit aadere gron¬ den, welke ligt zijn nategaan, is het blijkbaar, hoe zeer ""het de grootlle weldaad zij voor eenen zondaar, afgetrokken te worden van zijne; verkeerdheid; zonder dit, zou hem zelfs de vergeving der zonde niet haaten; maar het een is ook van het ander niet aftezonderen. En, welke verpligting hebben wij dan niet aan den goeden God , die, om het menschdom dien zegen te fehenken, zijnen Zóón zond, — en aan Jefus, die daar toe op de wereld kwam! — Wat hier nu; nog meer aanmerkelijks voorkome, gaan Wij verbij, om nog, met een kort woord, te •vernemen, waar door dit voordel afgebroken wierd? Lukag meldt 'er ons dit van: ] Terwijl zij (Apostelen, Petrus en Joannes,) bezig ivaren, tot het volk te fpreken, overvielen hen dePriesters, en de Tempelbewaarer, (de over/Ie van de Levieti.fcheTempelwagt), met de Sadduceefche ( Grooteh~)\ die het zeer kwaalijk namen, dat deze lieden het volk onderwezen, en (vooral) , dat zij, met Jefus voorbeeld, de wederopfhmeing der dooden pre, dikten, (en ftaafden) ; zij iloegen. (daarom) de handen aan hun en zetleden hen, tot den volgenden dag, in bewaaring, daar het reeds avond geworden (en ' dus het gevoelen van den Raad nü niet meer te vernemen) was. [Zoo  LEVEN DER APOSTELEN. 55 . [Zoo ontmoette de Euangelieprediking al aandonds tegenfpoed. De beminnaars der dwaaling, derzeiver wederlegging vreezende, poogden het opgaand licht uitlebiusfchen, immers te benevelen. Een yerkeerd en dwaalend punt. van eer belette ie Joodfche Geleerden zulke ongeleerde Leeraaren nevens zich te dulden. Hun eigenbelang deed hen allen , en Lu vooral de Sadduceën ook, die anders nog al minder vijandig tegen de Christenzaake geweest waren , maar, welker loochening van eene opftanding der dooden, door Jefus verrijzenis, proefondervindelijk wederlegd .w?rd, — en, die nu ook, naar hunne grondbegiuzelen, de bitterde en wreedde vijanden werden, tegen dezelve met ernst aanfpannen, Wat gezag , aanzien en vermogen konden uitwerken , werd in het werk gedeld, en de Apostelen hegonden nu reeds te ondervinden, wat het ware, om Jefus wille, vervolgd te worden. — Maar — hoe weinig is de mensch in daat, om, door verëcnjging van list en geweld, eene verlichting en verbeterde overtuiging, tegentegaan, wanneer God die werken wil! De gefchiedenis van alle eeuwen leert dat; en — ook hier was het eveneens; want,, hoe groot de tegendand der Overheden ook ware, hoewel zij den Apostelen het uitfpreken beletten, en, offchoon de voordplanting der Christenleere al aandonds op verlies van vrijheid te ftaan kwam.] Veelen (nogthans), der geenen , die de redevoering aangehoord hadden, geloofden 'aan Petrus gezegden , en gingen tot de Christengemeente over ); zoo dat het getal der leden (in het geheelj nagenoeg vijfduizend beliep. D 4 [God  56 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [ God zorgde dan naadrukkelijk voor zijne Gemeente , en breidde dezelve uit, ook in den tegenipoed, ten ipijt en trots van alle werkers der ongerechtigheid. Door deze eene reden , welke nog daarenboven afgebroken werd, werd weder een zeer groot getal menfchen overtuigd, en tot het zaligend Euangeliegeloof bekeerd. Hoe wenfchelijk ware het, dat, met de verkoeling der vervolgingen tegen het Christendom, ook niet de liefde, de ijver, het geloof en de heiligheid der meefïe belijderen verkoeld ware! Ach! waarom wordt 'er nu, daar 'er zoo zeer geen eer, aanzien, genoegens, voordeel, vrijheid, rust, of bet leven, voor Jefus godsdienst behoeft opgezet te worden, niet, met zoo vtel te meer dankbaarheid, voor onzen Heiland, die voor ons geftorven en opgewekt is, geleefd? — ól Geef Gij ons, heilig Vader ! getrouwheid aan het welmeenend voorneemen , dat wij onder uw oog, thands koefteren, om, vól van erkentlijkheid voor de geruste dagen, die wij, ten aanzien van de godsdienstvrijheid beleven , beilig , onberispelijk en met verftandigen ijver voor de zaak van U en uwen Zoon, te leven, ter aanwinning van onze verdoolde medemenfchen en ter uitbreiding van het rijk van waarheid en deugd : en — fterk ons, bij de uitvoering, door den invloed van uwen goeden Geest! Amen.J ZESDE  leven der apostelen. 5? ZESDE AFDEELING. De Apostelen worden voor den Joodfchen Hoogen Raad verhoord. Zij verantwoorden zich, en worden , onder veele bedreigingen, ontjlagen. De Christengemeente verëenigt zich , in het Gebed tot God, bij hunne wederkomst. Gevolgen daarvan. hand. IV: 5-31- 33- D es anderen daags nu (na de gemelde gevangenneming der Apostelen, Petrus en Joannes), vergaderden te Jerulalem hunne (der Jooden Priester-) Overheden , en ('s Volks) Oudften , benevens de "Wetgeleerden (de volle hooge Raad, die uit drie Ie. den, Gee/telijkheid, Adel, en Rechtsgeleerden, beft ond, en eenenzeventig perfoonen fterk was) ; waarbij (onder anderen) tegenwoordig waren Aunas de (voormaalige) Hoogeprieiter, Kaïafas, Joannes en Alexauder, en allen die van Hoogeprielterlijke afkomst waren. [Lukas noemt deze mannen bijzonder daarom op, wijl zijne Lezers dus te klaarer zien konden, welke voornaame en veel vermogende vijanden de Christenzaake tegen zich had. De grijze Annas toch, voorheen Hoogeprieiter, was nog in de grootlte achting en algemeene gunst. Kaïafas, een llaatkundig man , was toen, en bleef nog lang, Hoogeprieiter. Joannes was zijn fchoonbroeder, en D 5 Alexan-  5*5 gedenkwaardigheden uit het Ahxander een zeer rijke en aanzienlijke Alexandrijnfche Jood: terwijl bij hu» zicb ook nog paarden allen , wier ouders het, toen ter tijd vrij wat afwisfelend, ambt vani. Hoogeprieii^r, bekleed hadden, en die derhalve van den Prieiteradel'waren. Opmerkelijk is het nog, dat zij,..over bet algemeen der Sadduceefche feete. warentoe|;edaan(zie Hootdlt. V: 17O, waardoor dan deze, ia den Raad, eene fterke hand had.] Wanneer nu zij (Apostelen') voor de balie gebrast waren, vroeg men bun: door welke kracht en óp welk gezag hebt gij dit gedaan ? _ [Het is zeer vreemd, (naar de waare aanmerking van van hamelsveld), iemand, over eene weldaad, even als over een fchelmftuk, voor het Gerecht en onder het verhoor te brengen. Maan, tot welke fchreeuwende onrechtvaardigheden komen menfchen niet, wanneer hun, daar zij door eigenbelang, gedreven worden, de waarheid haatehjk ■wordt! Vrijmoedig ook, hoewel zeer befcheiden, is de verantwoording der gedaagde Leeraaren.] Nu fprak Petrus, door den invloed van den heiligen Geest, m volle maate, toegerust, hen,(Raadsheeren in dezer voege) aan : „Overheden en OudRen van hetTsraëfitifchevolk! Wordt ons heden, aangaande de weldaad , aan een lam mensch bewezen , gerechtelp.afgevraagd, waardoor ( door welk vermogen, en op welk gezag) hij genezen zij? het,zij dan u, en tevens het geheele Israëlitisch volk kenbaar, dat hij, op het gezag (en door het vermogend van dienzelfden Jefus Christus, den Nazareener, dien gij gekruist hebt,, maar God vaa  LEVEN DER. APOSTELEN. 59 van den dooden opgewekt heeft, hier voor u gezond ttaat. Die (jefusj is de fteen, die door de bouwlieden veracht , naderhand tot een' fchoonen hoekfteen (die het gebouw aaneenvoeqt' en fiert), geworden is (naar de tekening Pf. CXVI1L: 11. )i En, bij niemand anders, is de genezing (of eenige behou* denis te bekomen), daar 'er, op de wijde wereld ook geen andere naam (dat is, vermogend en gezaghebbend pet-Toon) aan het menschdom gegeven is , waardoor wij moéten-behouden ( in aUerlei opzigten, naar ziel en lighaam, gelukkig gemaakt) worden." [Jefus is derhalve de eenige Heiland en-Verlosfcr; buiten hem is 'er geen waar geluk te vinden. Petrus neemt de gelegenheid eener tijdelijke bevrijding, door Hem gewrogt, te baat, om Hem, als den algemeèncn Behouder van ziel en lighaamskwaalen voorteftellen. Bemoedigen wij ons dan hier mede, Christenen! bij zwakheden , ziekten, pijnen en allerleie ongemakken; en, laaten wij, uit dezelve, ïleeds tot Hem opzien ! Maar, vooral, zoeken wij toch geen waar en behendig geluk, voor tijd en eeuwigheid , buiten Hem. De zaligheid en is in geenen anderen, Maar, in en bij Hem is dezelve. In het gelovig aannemen van zijne godsdienstleere, in het vrijmoedig en onbepaald vertrouwen op zijne veriienften, en in hetnederig en getrouw, zoo wel als dankbaar en afhangelijk opvolgen van zijne voorschriften, is het te vinden. Ongelukkig, die het elders zoekt, en , of, op de goederen en genoegens der wereld , of op eigene deugdzaamheid , of op iets anders, behalve Jefus fteunt! Hij is de eenige, Zaiigmaaker, die volkomenlijk behoudt hen, die, door Hem, tot God gaan; en, al wat anders, door dén ver-  ób GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET verdoolden fterveling aangezogt wordt, blijkt van achteren altijd, bedrieglijk, onvoldoende te wezen en het opfchrift te dragen: bij mij is het niet! Hij alleen ook, van menfchen wel verworpen, maar, door God verhoogd, leefc altijd, om voor zijne aanhongeren te bidden, en hun, met zijne krachtdaadi«e hulpe bij te ftaan. Op dan, naar Hem, hulpbegeerige , naar zaligheid en waar geluk fmachtende fterveling! daar is de rechte bron van heil; verlaat uwe gebrokene bakken, en laaf u, uit deze levensfontein, i . De Apostelen ftelden hunnen Meefter nu reeds zoo voor, niet, aan eene onkundige meenigte, maar — aan den hoogen Raad , de bloem van aanzien en Geleerdheid, onder hunne Landgenooten. Zij deden het, met eene betamelijke btfcheidenheid, maar niet, met menfchenvrees. Vrijmoedig dorften zij het den Raad zeggen: „Den man, door u gekruist, ,, heeft God, tot den eenigen Heiland, verheven! •' Hoe groot zijn hier de Apostelen , hoe verheven hunne zaak! Zij ondervinden de waarheid van Jefus toezeggingen, meermaals hun gedaan (bijvoorbeeld Matth. X: 18 — 20. Luk. XXI: 12 — 15.): en zij, die hen , door hun gezag en hoogheid, en tevens door de dagvaarding voor den Rechtbank, meenden te bedwelmen, neder te drukken, en te vervaren, geraken zelf in verwarring en verlegenheid. Want j Zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Joannes befpeurende , en begrijpende , hoe zij ( evenwel v>*ar) ongeleerde en geringe menfchen waren, erkenden hen, met bewondering, voor gewezene leden van jefus gezelfchap: maar, den genezen man, bij  LEVEN DER APOSTELEN. Ol bij hun ziende ftaan, hadden zij 'er niets tegen te zeggen. . [Wisten zij 'er niets op aantemerken. — Hoe groot was hunne verlegenheid ! Het geen zij gaarn , als bedrog hadden gelogenftraft, werd,hunnes ondanks, ter hunner overtuiging, onder hun oog, ftaande gehouden. In zulke onaangenaame gelegenheden komt men, wanneer men de liefde tot de waarheid verlaat , en, door belangzugt gedreven, der dwaling aanhangt, of niet oprecht wandelt.] Zij geboden hen des, eens buiten te ftaan , en beraadilaagden toen onder eikanderen, in dezer voege: wat zullen wij met deze menfchen doen?" [ Slechte vraag voor Rechters! Zij moeiten niet twijfelen. Diefchuldigis, moet geftraft die onfchuldig is , losgelaten worden. Maar — dit diende in hun belang niet; daarom is 'er, in hunne geheele overlegging, een geduurige ftrijd tusfchen gevoel van pligt, en neiging tot onrecht. Straffen durven zij hen niet, wijl zij hen voor onfchuldig erkennen en het volk vreezen, en — hen te ontdaan, zal hen , dugten zij, nog meer bij het volk in achting brengen. Zij gaan dus voord:] „ Dat 'er toch een kenlijk wonder door hun ver,, richt zij, is een ieder te Jerufalem blijkbaar, en „ wij kunnen het niet ontkennen." [Hoe fnood, hardnekkig en boosaartig! Zij zouden het zoo gaarn , konden zij maar, loochenen; de waar-  &t GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET waarheid 'zoo gaarn tegenftaan; en dat, daar zij 'er zelf van overtuigd zijn. Wie zou geloven — indien de gefchiedenis van alle tijden , eigene lotgevallen , en het onpartijdig onderzoek van ons hart het ons niet leerden, dat een mensch zoo verre vervallen kan ? ] " „ Op dat echter ( noch het gerugt van dit wonder, „ noch hunne leer ontrend hetzelve) verder onder het „ volk verfpreid worde, willen wij hen, met zeer „ ftrenge bedreigingen, verbieden, van, tot eenig ,, fterveling , meer te fpreeken op dit gezag." • [Innerlijke vijandfchsp en boosheid verhinderen hen , den naam van Jefus , dien zij bedoelen, te noemen. — Hun gedrag toont hunnen onredehjken, zondigen , dwingelandfchen , maar tevens listigen aart. • De waarheid, welke verlichting baart , moet voor het oog van het gemeen verborgen , of daarvan , zoo fpoedig mogelijk, onttobgen worden. De leer, die men niet wederleggen kan, de leeraaren, die men erkent, onfchuldig te zijn , en den mond niet kan ftoppen, moeten verdrukt, door fchrik tegengegaan worden. Geweld moet, de voordplanting der waarheid keeren. Een .bewijs van hunne kwaade zaak, daar de deugd én waarheid altijd door redenen overtuigd willen worden, maar leugen en ondeugd, tot geweld den toevlugt nemen. — Openbaar geweld zou hun echter thands gefchaad hebben, van wege den indruk derbewezene weldaad op het volk: men wilde htt daarom liever bedekter plegen. Scherpe dreigementen zouden, zoo als men dagt, dezen Leeraaren den mond wel fluiten, en dan zouden de aan-  LEVEN DER APOSTELEN. ' 6% aanhangers fpoedig verdwijnen, zoo dat deze leer aangaande Jei'us grootheid, volgends hunne bedoeling, wel dra gefmoord worden , en geene nadeelige gevoelens bij het volk ovértaaten zouden.—Dit befluit ging derhalve door;] En, na her» binnengeroepen tè hebben, zeiden ziï hun aan : in. het geheel (in 't openbaar, noch in 4 geheim, op de flrengfteilrajfe,) met teipreken , noch te leeren, op het gezag van J.fus. — Mi ar Petrus en Joannes gaven dit ten antwoord: „ Is het, naar Gods' oordeel, betaamelijk, u liever te gehoorzaamen , dan God? Beoordeelt dit zelve. Wij toch kunnen , het geen wij gezien en.gehoord hebben, met nalaaten te zeggen. - [De zin is natuurlijk deze: „ Wat wij leeren, is ,, zoo waar en z^ker, dat wij 'er oog- en oorgetui,, gen van geweest zijn; in de waarheid van Jefus „ opftanding en verdere grootheid kunnen wij ons ,, niet bedriegen. Daar dit nu alles zoo heilzaam „ en nodig te weten is voor de natie, en wij bij„ zoiider ter aankondiging hier van verordend en „ daarmede belast zijn, mogen wij ons, (hoe zeer „ anders van alle oproerigheid verwijderd, en ge„ zind uwe bevelen, als die der aardfche Overheid „ te eerbiedigen), wij mogen, wij kunnen, zedelij„ ker wijze, ons hier aan niet onttrekken , of zouden „ ons aan ongehoorzaamheid tegen God, wiens ge„ boden zekerlijk, boven de uwen, gaan en gel. „ den moeten , fchuldig maaken ; te meer, daar „ ons, door u niets voorgehouden is, dat ons kan „ overtuigen, dat wij ons vergist hebben. Wij moe- » ten  fa. GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ten dan nu, uit kracht van het Goddelijk bevel, „ u ongehoorzaam wezen." Welk een held is hier de , voormaals lafhartig voor eene dienstmaagd bezweken Petrus! Hoewischt hij de fchande zijner verloochening, door zulk eene rustige verklaaring, ten eenenmaale, uiti — Soera* tes voerde den doldriftigen Atheneren ook eens dergelijke taal te gemoet: maar, wel bezien, ftak 'er nog meer hoogmoeds, dan ftandvastige deugdzaamheid in. Hier in tegendeel , zien wij de Apostelen , (want Joannes fchijnt hier mede, uit ijver, gefproken te hebben), wij zien hen hier, uit tedere bezorgdheid, uit een naauwgezet geweten , uit godvrugtige gehoorzaamheid aan hunnen hoogen Meeiier, uit zugt, om in hun ambt getrouw te zijn, — riiet zoo zeer den Raad en zijn vermogen , trotfeeren , dan wel, — denzelven hun gewetens-bezwaar tegen 't gedaan bevel, ter bedaarder overweging, en zoo mogelijk , ter oplosfing , voorflellen, en, bij ontftentenis van dien, het opvolgen, uit onwraakbaare gronden, befcheiden weigeren. En , hoe leerzaam is dit gedrag der heilige kruisgezanten ! Wij kunnen ook , mijne Lezers l in gevallen gefield worden, dat de aardfche Overheid ons iets zou kunnen bevelen , of verbie» den , hetwelk tegen onzen pligt , in opzigt tot God , zou ftrijden. Laaten wij alsdan wel bedagt zijn , vooreerst , om recht Gods bevel te verftaan, onzen pligt wel te onderfcheiden, te beproeven in alles, welke de betaamelijke en welbehaaglijke wille van God zij, en dit zoo zeker en overtuigend te weten, dat wij, als het ware, met de Apos*  LEVEN DER APOSTELEN* 65 Apostelen kunnen zeggen: wij hebben het gehoord en gezien; ten einde niet, door een dwaalend geweten misleid» in dweperij, of— in nodelooze onaangenaamheden ;te vallen: maar ook, tèn tweeden, zijn wij van onze verpligting overreed? dan moeten wij 'er ftandvastig bij blijven , en, noch beloften op de verzaaking, noch bedreigingen op de aankleving van Gods gebod, noch de voorgang van anderen, noch iets in de wereld moet ons dan overhaaien tot zondigen. Ons geweten, door verftandig nadenken over Gods wil verlicht, moet, bij ons, boven alles gaan, en van ons nooit verzaakt worden. — Maar, behalve dit geval, is de regel: men moei Gode meer gehoorzaam zijn, dan den menfchen , van oneindig veel gewigts en uitgebreide toepasfing, en, tegen dezelve wordt, in de daad, zeer vaak gezondigd. Om niet te fpreken van hen, die anderer gebreken en misdrijven, uit belangzugt, vleien, noch van zulkcn, die, om aan anderen te behaagen, zich aan zonden fchuldig maaken, hoedanigen 'er niet dan veel te veel, overal gevonden warden: hoe meenig een geeft toe aan den kwaaden raad van bloedverwanten en vrienden , uit eene zwakke goedaartigheid ! hoe dikwerf durft men, om den een of ander, dien men ontziet en vreest, de waarheid niet oprechtelijk voorftaan! De vreedzaamheid ontaart dikwijls in laf ftilzwijgen of veinzerij. De eer des naasten wordt vaak tegen den kwaadfpreker niet gehandhaafd. De waarheid wordt dra, wanneer zij maar van verre fchijnt fchadelijk te kunnen worden, gefrnoord : tegen algemeen veld winnende dwaalingen, tegen ilandgrijpende volksE voor-  66 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET vooröordeelen, tegen de fnoodheden van Grooten en inagtigen, durft men zich niet te verzetten. Hoewel men den heerfchenden fmaak, in veeie opzig. ten, als ongerijmd en zondigi, veroordeelt, volgt men, om niet bijzonder te zijn, (niet, de onfchuldige, niet de ongerijmde Hechts, maar zelfs) de bedorvene zeden, de losbandigfte en verfoeijingwaardige gewoonten, de fchadelijkfte grondbeginzelen en voorbeelden. En (om niet meer optenoemen), zou men al gaarn, in een of ander, beterfchap wenfchen en zoeken, men durft het niet ter uitvoer brengen van wege het: gu'en dira-t-ont (wat zal 'er de wereld wel van zeggen ?) Zoo heeft men de eere der menfchen liever, dan de eere Gods: zoo gehoorzaamt men Gode minder, dan den menfchen. Wagtèn wij ons, Christenen! voor zulk een onwaardig en fchandelijk gedrag, verootmoedigen wij ons over alles, dat ook wij, ten dezen aanzien, misdreven hebben, en volgen wij, ook hier in , de Apostelen na. — Vooral kan deze les door Christenleeraaren en Opzieneren niet genoeg nagedagt, niet te veel beoefend worden. — Keeren wij tot de gefchiedenis terug.] Zij echter, na hen nog meer bedreigd te hebben, ontfloegen hén, terwijl zij, van wege het volk, niets (geen voegzaam voorwendzel) uitvinden konden, om hen te ftraffen; allen toch prezen God over het gebeurde, daar de man. die zoo wonderbaar genezen was, reeds meer dan veertig jaaren ouderdoms telde, (en, zijne kwaal, welke des te meer verouderd was, ook te algemeener bekend was geworden.) [De  LEVEN DER APOSTELEN. Cf f De Overheden der Jooden ondergingen dan hier eene waare vernedering, en de Christen-godsdieustleere behaalde over hun, door de klaarblijkelijke zekerheid haarer bewijzen, eene treffende overwin» i)i()g. — De vraag kan hier iemand invallen , waarom Jefus een' man, die zoo langen tijd, aan de Tempeldeur gebeedeld , en dien Hij gewis meermaalen zelf gezien had, niet hebbe genezen? Maar, men bedenke, dat dan zulk een uitftekend, onlochenbaar en boven allerleie bedenkingen verheven, wonder , voor zijne leerlingen, ten tijde hunner uitbreiding van zijne leer, zou zijn verboren geweest; terwijl het nogthands van 't grootst aanbelang ware, dat ook hunne prediking naderhand aangevangen en verzeld wierde van ontegenfprekelijke wonderdaaden. Het is ook twijfelachtig, of die man, bij den Verlosfer, ooit daarom aangehouden , — of hij voorheen de verëischte ziele-gefteltenis wet gehad hebbe, en derg.? Genoeg, de Voorzienigheid fchikte hier, gelijk altijd, den loop det gebeurenisfen ten algemeenften beste. J Losgelaaten , keerden nu (Petrus en Joannes) tot de hunnen, (hunne vrienden en geloofsgenooten, die, waarfchijnlijk , de gevangenneeming vernomen hebbende, te zamen, den uitjlag, met angst en verlangen verbeidden ) , terug, den mond vol van alles , wat hun de voornaame Priefters en Oudften gezegd, (bevolen en gedreigd) , hadden. Dit hoorende, barfteden zij eenltemmig uit in dit gebed tot God: „ ó „ Heer! Gij zijt God, Maaker van hemel, aarde , „ zee, en alles wat daar in is, (van het Heel* Al). „ Gij fpraakt eens, door David, uwen dienaar (in den/7. Pf. vs. i, z.)\" E« n „ Wat  ÓS GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ Wat tieren de volken trotschlifk ? „ ,, Wat beraamen de natiën ijdelheid?, (d. i. Waarom, of waf, verzetten zij zich hoogmoedig en onbtfchaamd, maar —ver geefsch, tegen God?) ,, ,, Aardfehe Koningen ftaan op (tot overleg) „ ,, Wereldsrooten {paruien te zamen ., ,, Tegen Jehova, „ En tegen den Vorst door Hem gehuldigd. " ,, Ja waarlijk, zij fpanden, in deze zelfde ftad, „ te zamen , tegen uwen Goddelijken Dienaar Je- fus , dien Gij ten Vorst verördendet, •* Me'ro„ des zoo wel, als Pontius Pilatus, de (afgodifche) ,, natiën, en de volkeren van Israël, om dat alles „ (maar immers ook niets meer, onbewust van uwen ,, wil, in hunne dolle woede, maar onder uw opper,, bewind,) uitterichten, wat uwe alvermogende wilsbepaaling, vooraf als toekomftig . had vast„ gefield. Wel nu, Heer! Zie , ( naar luid van den ,, verderen inhoud dier Godfpraak), zie neder op „ hun dreigen, en verleen Uwen dienaarên, in het prediken van Uwe leer, alle vrijmoedigheid, „ door het verder betoonen van Uw vermogen, in de genezing (van veelen, op eene wonderbaare wij' ,, ze, door onzen dienst), en het daarftellen van „ wonderwerken (zoo weldaadig, als overtuigend), ,, middelends het gezag van Uwen Goddelijken Die- naar Jefus." [Dit gedrag der Christenen was zeer betaamelijk: zij gaven, zoo min, aan te groote bevreesdheid toe, als aan zorgeloosheid; hunne vergadering was geene oproerige bijeenrotting, maar eene godvrugtige vereeniging tot het gebed om dat geene, wat zij, ter getrouwe betrachting van hunnen pligt volftrekt behoefden. Hun voorbeeld is derhalve de navolging over-  LEVEN DER APOSTELEN. ^9 overwaardig, en geeft eenen levensregel aan de hand, voor allen, die in dergeüjke netelige omftandigheid, als de Apostelen, zich bevinden. ,, Naar geweten en pligt te blijven handelen, ook iu het openbaar,— ,, alle oproerigheid te vermijden , en — zich , door aanbeveeling van weg en lot aan den hemelfchen „ Vader, te verfterken."——Voords leeren wij nog veel uit dit gebed. —r Behalve eene kleine bijdrage tot de echtheid en godlijkheid van dat deel des Ouden Verbonds, waar in de Pfalmen begrepen zijn; behalve de zijdelingfche fchets van Jefus verhevene waardigheid , ook door toepasfing der godfpraken op hem; behalve de erinnering van de nietigheid van alle mensqhljjke poogingen tegen Hem, die den hemel, de aarde , de zee, en alles gemaakt heeft, en van onze, verpügting, om op Hem, met eerbiedigheid, te vertrouwen; — behalve dit, en meer dergelijks, zien wij: — „Jefus, als den verordenden „ Heiland en Vorst te wederftaan, is, tegen God ,, te ftrijden " Die heeft hem verkozen en bekwaamd , en trekt zich zijne zaak aan, gelijk voormaals , die van Mofes en Aaron (Num. XVI: n.) Jefus verzekert het ons Luk. X: 16. — Welk eene Iterktreffende waarfchuwing tegen het Ongeloof! — Wij leeren: „Wat wij, ter Godebehaagende vervulling van onzen pligt nodig hebben, moet en wil ,, God geven." Beide werd door de Gemeente erkend , ten aanzien der vereischte vrijmoedigheid. welke zoo ligt, in hun hart, bezwijken kon , bij den tegenftand dien zij reeds ondervonden hadden , en die hun, nog heviger bedreigd was. Befchouwden zij dezelve, als een groot voorrecht niet alleen,(en F< 3 dat  GEDENKWAARDIGHEDEN UÏT HET dat was het gewis: verg. Spr. XVI: i. Luk. XII: li, 12. en Jak. I: 17>), maar, als eene volftrekte behoefte ? Zij erkenden , zij kenden zich dezelve niet zelf geven, en baden daarom: „ verleen Gij , s, ó God! ons die vrijmoedigheid!" En, dit gebed , een blijk der erkennis van hun onvermogen en afbanglijkheid, tekent tevens hun vertrouwen. Op nieuws , twee leerzaame trekken ! — Nog iets ; „ alle menfchelijke handelingen , fchoon vrij, zijn „ eene uitvoering van bet plan, in de eeuwigheid „ beraamd, en ftaan onder Gods hoogst toezigt, „ dat dezelve regelt, bepaalt, en, zo 't nodig is, „ verhindert." De waarheid dezer lesfe moge met duifterheden omzwagteld zijn , zij wordt , door de Christenen, in dit gebed, niet te min, als zeker erkend; haare onwaarheid laat zich ook niet begrijpen: en — vrugtbaar is zij zeker, in afhangelijken ootmoed voor, nederige onderwerping aan , en (til vertrouwen op, den hoogen en eenigen Wereldregeerër. — Wijders, ,, bidden de Leerlingen van s, Jefus, ter hunner vervrijmoediging , niet om de „ uitroejing, of het verderf hunner wederltreveren , ,, maar, om de openbaaring van *s Heeren weldaa„ dig vermogen ?" hoe moeten wij dan, door hunnen voorgang opgewekt, niet even edelmoedig, allen haat en wraakzugt verfoeiende , over alle onze medemenfchen, zelfs over onze en Jefus vijanden . Gods ontfermende genade affmeken! — Eindelijk, ,, troostte zich de Chriitenlchaare met het gebed?" de zaligheid van dit voorrecht laat zich ligt bezeffen en verlangen, maar — zoo ligt niet genieten. Christen! wenschtGij, met een verruimd hart, tot God,  LEVEN DER APOSTELEN. 71 God, als uwen Vader, te gaan, ter uwer vertroosting? geloof aan en in Jefus beziele u! Ja , maar leg u tevens toe , op het betrachten van uwen pligt, met getrouwheid. Zonder dit, zult Gij, zo Gij u niet opzetlijk misleidt, de begeerde verruiming onmogelijk kunnen genieten ; den vadzigen, luien, ontrouwen dienstknegt, is dezelve ontzegd. Wel aan dan, volgen wij, ook hier in , de eerfte Christenen ! zoo zal ons het gebed zelf opbeuren , eti — wij mogen geruste hoop voeden op verhooring. Zoo toch ging het hun.] Op het eind van hun gebed , fchudde de plaats hunner vergadering, (ten blijke van Gods onmidlijke goedkeuring en verhooring. verg. Hoofdfl.W.: a*)» en, allen te zamen, (op nieuws ), met godlijke aandrift van den Heiligen Geest rijkelijk bedeeld, Helden, (nu en vervolgends), de goddelijke waarheden , met vrijmoedigheid, voor; terwijl de Apostelen, (als hoofden van dit Genootfchap), met groot vermogen (op de menigte), de opftanding van den Heere Jefus getuigden. En — allen deelden in eene groote gunst ( van God en menfchen. ) [En, dit leidt ons dan, met Lukas, na het befchouwen van dezen eerften, vrugtloos afgeloopen', tegenfland tegen het Christendom, tot <*e fchilderij van den ftillen en aangenaamen flaat der Gemeente, welke nu zal volgen.] 4. E4 ZE-  72 gedenkwaardigheden uit het ZEVENDE AFDEEL.ING. Schets van den flaat en het liefderijk gedrag der eerfte Christenen. Een treffend voor-, beeld hier van in Jofes. hand. IV: 32. 34-37. [Nu de Apostelen, eerst wel, van wege de pre* diking des Euangeliums , in hechtenis geraakt , maar , daar op, zonder dat zij geftraft, of hun iets misdaadigs bewezen was, ontflagen waren, (eene gebeurenis, welke hen langzaamerhand voorbereidde en fterkte tegen het lijden , dat hun , voor Jefus zaak, zou overkomen , en hen , ook tot dat oogmerk , overreedde van de over hun waakende en hen, bij voorddyuring, telkens toerustende zorg van Jefus;) kon het niet misfen, of hunne prediking, waar'in zij, ondanks alle gedaane bedreigingen , mannelijk bleven voordgaan, moest, hoe langer zoo meer, van vrugt zijn, en veelen tot het Christendom over' haaien. Dit echter ging nu, natuurlijker wijze, ftil, zagt, zonder veel gedruisch, maar niet min krachtig en zeker, in zijn werk. Wat derhalve nu al gebeurde, zal waarfchijnlijk bij kleine, alledaagfche, voor den Lezer dezer gefchiedenis niet zeer belangrijke, (fchoon, ia zich zelve, voor de zaak def  LEVEN DER APOSTELEN. 73 der Christenheid , toen ter tijd , allergewigtigfte voorvallen, gebleven zijn. Het is hierom, dat de verftandige Lukas, in geen langwijlig en verveelend verhaal daar van treden wil, maar ons alleen eene fchets opgeeft van den inwendigen en uitwendigen toeftand der Gemeente ten dezen tijde. Inwendig waren derzei ver Leden, door liefde verëenigd; van buiten was zij voor haare vijanden gedugt.] De menigte der gelovigen, (de Christengemeente), .had één hart en ziel, (was, ten naauwflen, door liefde, verëenigd); zoo dat zelfs niemand iets van zijne bezittingen zijn bijzonder eigendom rekende , maar alle goederen hun gemeen waren. 'Er was dan ook geen behoettige onder hun tc vinden; want al wie bezitters waren van akkers of hulzen, (allerlei vaste goederen), verkochten die en bragteu • de lommen , welke dezelve opbragten, ter beheering, bij de Apostelen; werdende wijders aan elk, naar gelang zijner behoefte, uitgedeeld. [Het is nodig, hier ontrend, voor den minkundigen Lezer, eene aanmerking, te maaken. Wanneer men de woorden, hier, en reeds boven Hoofdft. II: 44• 45- • voorkomende , oppervlakkig leest, zou men welligt in het gevoelen geraak en kunnen, dat 'er, onder de eerfte Christenen, zulk eene volflagene gemeenfchap van goederen plaats gegrepen had, waardoor niemand eenig eigen , bijzonder eigendom zoude gehouden hebben, maar alle de goederen der Particulieren zaamgebragten goederen van de algemeene maatfchappij zouden gemaakt zijn, waaraan alle individuëele leden gelijkelijk konden deelen , zoo dat allen ,nu even rijk en even arm wierden. Zoo is het ook niet zelden begrepen; terwijl men E 5 dit  74 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dit dan , voor eene navolging derEsfeën en Pythagoristen, die alle hunne bezittingen, in eene algemeene kas plagten bijeen te brengen, heeft aangezien. De vijanden des Christendoms hebben dit gevoelen gretig aangegrepen, om er hunne tegenwerpingen op te gronden. Uit deze algemeene verdeeling der goederen zogt men, bij voorbeeld, de fpoedige uitbreiding der leere des Euangeliums te verklaaren", om dat naamentlijk zeer veele armen daar in fmaak moesten vinden, daar zij daadelijk geholpen wierden. Ook heeft men de eerlijkheid der Apostelen, die, arme visfchers zijnde, zulke groote fchatbewaarërs werden, door dezen weg willen bekladden. — Een en ander is zeer onnozel, al neemt men het gevoelen, waarop die bedenking gegrond is, ajs waarachtig aan; want, dan is het laatstgemelde nog maar een zeer onmenschlievend en ongegrond vermoeden, en — het eerfte wederlegt zich zelf, wanneer wij Hechts bedenken, dat — het hier verhaalde alleen te Jerufalem voorviel en niet op alle die andere plaatzen, waar, kort naderhand, met even grooten fpoed , het Euangelie werd voordgeplant ; — als mede, dat, zo dit al een aanlokzel zijn kon voor de armen , het eene, zoo veel te fterker werkende, afkeerigheid bij de gegoedden baaren moest. — Dan — de grond dezer bedenkingen zelf is wankel. De waare zin en meening van het bovenftaand verhaal is deze, dat de Christenen, elkander als broeders aanmerkende, alles voor elkander over hadden , 'er fchier niet aan dagten, dat zij bijzondere eigendommen bezaten, maar, uit liefde voor hunne medebroederen, en uit inzien tevens van de nietigheid der  LEVEN DER APOSTELEN. 75 der aardfche goederen, zeer gereed waren, om, in hunne behoeften te voorzien; dat daarom de rijkeren, op het vernemen van den kommerlijken toeHand van anderen, aanftonds met hun gereed geld wilden toefpringen , en , wanneer zij dat niet, in toereikende menigte, bij de hand hadden, een vast Huk goeds wel wilden verkoopen , ten einde van den opbreng daar van anderen te verkwikken: zoo "dat het dan elk vrij bleef, om iets, en hoe veel men wilde, te geven , en men niet alles verkogt, wat men bezat, maar de vermogender , niet alleen inkomften, maar zelfs vaste goederen overhielden. — Behalve den aart der zaak , leert ons Lukas zelf dezen zin aan zijne woorden te geven. „ Niemand „ rekende zijne bezittingen een bijzonder eigen,, dom; (eigenlijk , niemand zeide dit , niemand „ gaf dit, door woord of daad te kennen). 'Er „ was ook geen behoeftige enz. " Eigenlijk wel ; maar dezen wierden aanftonds geholpen , en wel ,, elk naar zijne behoefte"; dus, de een meer, de ander minder, naar dat de armoedige zulks of geheel was, of ten deele. — Het blijkt dan hier uit, en daarteboven — uit de vrijheid , welke de particuliere Christenen hadden , om hunne goederen te verkoopen, -— uit het geen wij H. V: 4. vinden, dat het van hun, noch geëischt, noch hun bevolen werd, — eindelijk, uit Petrus verklaaring aldaar, dat het goed, «elfs verkogt zijnde, nog een bijzonder eigendom bleef, het welk men geheel of gedeeltelijk, (naar eigen begeerte en willekeur), kon behouden, — het blijkt, dat hier, niet aan, eenevolflagene gemeeofchap van goederen te denken zij, maar,  j/fj GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET maar, aan zulk eene algemeene en tot zwaare opofferingen bereide broederliefde, als zoo aanftonds, be> fchreven is. Verg. H. XII: 12. XVI: 25. En deze kon zelfs niet lang aanhouden, daar de menigte der armen fpoedig den renteloozen voorraad moest opteeren , • waarom de gemeente reeds ras , voor haare armen , van anderen onderfteuning verzoeken moest. H. XI: 29. Rom. XV: 26. Gelijk ook reeds eerlang , van wegen gerezen onlusten, eene andere fchikking op het onderhoud der armen gemaakt werd. H. VI. (Verg. met 1 Kor. XVI: 2.' 1 Tim. V: 16) — Ondertusfchen waren 'er, in dien eerften tijd, tot zulk een' hoogen graad van belangloosheid, bijzondere beweegredenen, welke niet altijd plaats hebben. De eerfte ijver voor de , pas aangenomene , Christenbelijdenis, de zugt, om , door onderlinge onderfteuning en weldaadigheid , hunne achting , bij andersdenkenden optehouden, en vooral de noodzaak, welke daadelijk daar was, om, wilde men de, eerst jongst aangegroeide, Gemeente niet zeer fpoedig zien verlopen, tijdige hulp toetebrengen aan die menigte, welke, van elders, voor een aanzienlijk deel, afkomftig, en, van wegen hunne godsdienstverandering, te Jerufalem langer opgehouden, haar brood thands niet wel winnen kon, en, bij de overige Landgenooten te gehaat was, om van daar genoegzaame hulp en onderftand te mogen verwagten. Maar, 'er kwam ook nog vooral dit in aanmerking. Jefus had de fpoedig aanftaande verwoesting van Stad en Tempel, ja , van den geheelen ftaat, voorzegd. Aan deze treurige voorfpelling gaven zij, die Petrus op den Pinkfter- dag  LEVEN DER APOSTELEN. ff dag gehoord, hadden, of naderhand tot kennis des. aangaancje kwamen, zoo veel te eer, geloof, naar mate eenen aandachtigen ras kon blijken, hoezeer] zich de gefteltenis der publieke zaaken reeds ter vervulling daar van fchikte. Welligt achtten zij zelfs dien grooten dag nog nader, dan de uitkomst leerde, en zij oordeelden.het diensvolgends nuttiger en aangenaamer te zijn, hunne broederen, uit hunne goederen te onderlteuuen, dan zelf in een wisselvallig en kortftondig bezit te blijven, en dezelve welhaast geheel,, zonder-eenig genot 'er vaa te hebben , te verliezen. Behalve, dat zij dezelve, bij de aanltaande reizen ter voordplanting van Jefus leer te ondernemen, en bij de, voor de deur zijnde, vervolgingen, enz., als lastige banden konden en mogten aanmerken. — Zoo veel is dan klaar: wat toen te ijerufalem , in de eerfte Christengemeente plaats had , gefchiedde vrijwillig, — werd niet overal ingevoerd,—- werd fpoedig veranderd,— was alleen gepast en fchikkelijk in die, (en zou dit nog zijn in dergelijke) omftandigheden ; — maar kan, over het algemeen, noch verbindend, noch zelfs navolgbaar voor ons wezen. Dit neemt echter niet weg, mijn Lezer! dat wij ons, aan dat gedrag der eerfte Christenen, wel degelijk fpiegelen mogen. De tijden zouden 'er kunnen wederkomen, waar in hun voorbeeld in allen opzigte verbindend voor ons zou kunnen worden: maar, buiten dien, — hoe edel, hoe voorbeeldig was hunne eensgezindheid en liefdel Ach! wat wordt 'er , in de Gemeente der Christenen , weinig of niets meer van dien geest gevonden! Hoe verfcheuren bij-  7$ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET bijgeloovïge gevoelens de Christenen! Hoe zeer zljrr zelfs de Proteftanten, door woordentwisten en nut» telooze oneenigheden, onder eikanderen verdeeld! En, wat worden de Leden van één godsdienftig Genootfchap, ja van ééne, bijzondere, Stads of Dorpsgemeente van elkander verwijderd , door haat, nijdigheid, partijfchappen, heimelijke of openbaare vijandfchap! En — dat zullen Christenen heeten, leerlingen van dien Jefus , die, in de liefde, het een » echt kenmerk van zijnen Leerling gefteld heefti dat zullen opvolgers heeten van die lieden, waar van ons hier de tekening gegeven wordt! Waarlijk! hét tegenwoordig Christendom heeft weinig van het oude — van het echte Christendom! — Voornaa. melijk, (en dit behooren wij hier vooral optemerken ), daar die edele volgelingen van onzen Heer Jefus, hun hart, voor vuige baatzugt, geheel en al toeflooten, om dat enkel, voor liefde en mededeelzaamheid, te openen, — wordt dit, bij ons, geheel omgekeerd j en — eigenbelang, —verkeerd berekend, verlaagd, vuig eigenbelang en egoisme zit, bij ons, algemeen ten troon verheven; en, helaas! medelijden, mildaadigheid en barmhartigheid, uit geheel belanglooze inzichten, en welke opofferingen kost, wordt verworpen en vindt zeldzaam meer eene plaats in onze Christenmaatfchappij. Van hier het verval der zeden, der godvrugt en zelfs des Christelijken geloofs! God verhoede, dat dit verder zou voordëeten! En, laat ons, in het middelijke, alles, tot ftuiting van dat betreurenswaardig verval, bijdragen; zelfs ook, al moet het ons een aanzienlijk deel onzer tijdelijke bezittingen kosten! Laat ons te-  LEVEN DER APOSTELEN. J^T tevens gedenken aan onze Christen-armen, en toch de handen vullen der genen, die hunne bezorging waarnemen, God tevens biddende, dat Hij hun, zoo verftandig en getrouw in dit werk maake, als voormaals de Apostelen waren, toen zij elk, naar „ gelang zijner behoefte, bedeelden". — Christenen! wij moeten voor Jefus godsdienst, en — voor onze medebroederen, alles over hebben. Och! Gode, meer clan menfchen, „ te gehoorzaamen. De God van onze Vaderen ,, heeft Jefus doen ontdaan , (ten Leeriïar ver„ wekt, gezonden, -gevolmagtigd); dezen hebt gij ,, doen ombrengen, door hem aan een hout op te ,, hangen: (maar) den zelfden heeft God, als een' „ heil-aanbrengend Vorst, aan zijne rechtehand, ,, (ter bewindvoering, naast zich) verheven, om ,, (langs dien weg), bekeering aan Israël te fchen,, keu, en (daar op) vergevinge van zonden. En wij zijn , aangaande deze leeriflgen, zijne getui„ gen, tevens met den heiligen Geest, dien God, „ (in zijne wondergaven), aan hun gegeven heeft, ,, die hem gehoorzaam zijn. (en zich zulks betoo* ,, ncn, door denverhoogden Mesfia te erkennen, —— Derhalve mogen wij eene leer, tot welker verbrei,, ding wij, van Gods wege, geroepen, en, bij welke ,, wij, door de zigtbaarfte blijken var Gods mede* ,, werking, gefchoord worden , niet nalaat en, voord* *, teplanten , uit hoofde van uw verbod, dat, als van G „ wen»  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ menfchen afkomflig, tegen Gods hevel, geen kracht hehben kan. Ziet hier ons antwoord.) [Een treffend antwoord, voorwaar! Kortheid, betamelijke vrijmoedigheid, heüzaarne koenheid en ernst, ter zaak doende gegrondheid, dingen, in deze verdediging van het gedrag dezer eenvoudige menfchen, om den prijs. Hoe vast was hunne overreeding van hunne godlijke zending , en van de waarheid van Jefus leere , en — hoe zeer zonder eenige dwöeperij, daar zij, zoo proefondervindelijk, de zekerheid van hun gefielde ervaarden! Hoe gewis bleken ook hier, in hunne aanfpraak aan zulk eene achtbaare Vergadering, de beloften te zijn, door Jefus, hun meermaalen gedaan. — Dat wij dan ook dit een en ander , ons ter leering , opmerken, Christenen! en tevens nietvergeten , — God, als dien die, door den verheerlijkten Zaligmaaker, zoo wel, waare hartsverandering, als vergeving der zonden fchenkt, te eerbiedigen, en daar om te aanbidden, — de getrouwheid aan 'sHeilands belangen, en het meer gehoorzaamen van God, dan van menfchen, op het voetfpoor der Apostelen, zelfs voor rechtbanken, des geëischt, en in lijfsgevaar, te bewaaren, — even gelijk zij, waar het verëischt wordt, rechtfehapen, zonder plooien en draaierijen, voor de waarheid uittekomen, ons te hoeden voor de verachtelijke misdaad van een' aanbrenger der deugdzaamen, aan de, op hun loerende, booswigten te zijn, — en, om niet meer hier bij te voegen , het wangedrag der Joodfche Opperpriefleren te  LEVEN DER APOSTEL E, dat alle de eerfte aanhangeren des Christen„ doms, domme, ongeleerde en eenvoudige men,, fchen zouden geweest zijn. " Integendeel, reeds aanftonds, na der Apostelen tijd, zijn, in de kerkgefchiedenisfen, verfcheidene geleerde Christenen bekend. Van de eerftelingen waren 'er ook niet weinigen , die, hoe ongeleerd anders, bij verre na, niet dom waren. Eenigen zelfs, hoewel, naar Gods oogmerk , weinigeu , waren verltandige Mannen. Denken wij flechts aan , de kortlings bekeerde, meenigte Priefteren, aan Niködemus, aan Paulus, en, aan onzen Diaken Stefanus. 'Er waren des, reeds vroeg, (en dit was nodig!) ook zulken, onder .Jefus aanhangeren, die, niet alleen , met gemeen roenfchenverftand, maar ook, met geleerde oordeelkunde, de Christen • Leere onderzoekende, tot derzelver omhelzing, gebragt werden. Iets, het geen, ons, ten dezen tijde, geen kleine fterkte, voor ons geloof, oplevert. — Ook moeten wij, bij dit ftuk, opmerken, — „ dat het onzer aller pligt „ zij, om, in onzen kring, en naar onze vermo„ genö, dienstbaar te zijn, aan de bevordering en „ uitbreiding van Jefus leere. " Niet alleen op Leeraaren des Christendoms, rust deze pligt, maar ook , op andere Opzieneren en Voorftanderen der Gemeente, hoedanig een Stefanus ook was. Ja', H mij-  ïlt GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET mijne Lezers! wie gij ook zijt, gijmoogtn, daarvan, niet ontflagen rekenen; maar zijt verpligt, het zij gïj lidmaaten der Gemeente, of Ouders, of Huisvoogden, of in eenige andere betrekking geplaatst zijt, u daar naar te fchikken. — Dan, —« „ hiertoe is nodig, „ dat gij 'er uw werk van maakt, om, naar Stefanus, in bekwaamheden, hiertoe benodigd, eenig,, zins te gelijken, ten einde de Christenleere waa,, ren dienst te doen en derzelver vijanden te be,, fchaamen." Oefent u, daartoe, vooral in de heilige Schriften. — En, — „ wordt gij, van wege ,, het aankleven en voorftaan uwer belijdenis, tot ,, iets geroepen, ernaar niet, dooreerzugt, hoog,, moedige verwaandheid, of dergelijke verkeerde „ neigingen gedreven,) waarvan gij de onaange„ naame gevolgen vooruitziet? onttrekt u daar,, aan, niet." Denkt aan Stefanus, die, des gedrongen, den redentwist tegen de Schoolgeleerden, niet ontweek noch affloeg, fchoon de uitkomst van zaaken, voor hem, zeer onfpoedig ftond te worden , en ook daadelijk wierd. — Spijt toch over den mislukten aanval op zijne gronden, blies, bij deze Akademisten, de wraakzugt aan, en] Zij ftookten toen ( dom - ijverende) menfchen op, die C openlijk , op hunne inblaazing), zeiden: „wij hebben hem-, Mofe en God hooren lasteren. " Nu btaglép zij het Volk, He Overheden en de Wetgeleerden in beroering, vielen (in een* oploop, kern) onverhoedsch op het lijf, grepen hem aan, en fleepten hem voorden Raad Valfche getuigen, die men daar had doen komen, verklaarder.: .,Dezemerisch fpreekt, „ zonder ophouden (lasterlijk),van de heilige plaats, 3i (den Tempel), en vaa de'Wet. Wij hebben hem „ C zelfs)  LEVEN DER APOSTELEN» iljf ,, (zelfs) hooren zeggen, dat die (bekende roer- ,, vink) Jefus, de Nazarener, deze plaats (het Hei„ ligdom) verwoesten, en de zeden, (de godsdienst,, gebruiken), vervormen zal, welke ons Mofe over,, geleverd heeft, (en dus, zeden zoo veel eeuwen, ,, ons heilig zijn.) " [ Ziet daar de beichuldiging. Waarheid en logen is in dezelve door elkander gemengd. Stefanus kan wel, ja, op grond van de oude Godfpraaken, (bij voorb. Mal. I. ), en van Jefus eigen voorfpellingen, van de', ophanden zijnde, openbaaring zijner Heerlijkheid , in de verwoefting van Stad en Tempel, en de vereenvoudiging van den uitwendigen gods» dienst, iets gerept, en misfchien wel, in het vuur van den redentwist, zich eene of andere fnerpende uitdrukking hebben laaten ontvallen. Maar, — daardoor had Hij immers, noch den Tempel, noch de Wet, noch den ftaatelijken Godsdienst, noch Mofe, noch God, gehoond of gelasterd. Die uitwendige, omflagtige dienst toch kon, onder zekere omftandigheden , voor een' bepaalden tijd, tot Gods oogmerken dïenftlg, en Hem derhalve behaaglijk zijn , offchoon die naderhand eens afgefchaft zoude worden. Daarbij, Stefanus had zich, alleen in ,den twist, waarin men hem gewikkeld had, en derhalve niet dagelijksch, onophoudelijk, na gedaane waarfchouwing, met een boos opzet, (gelijk men, fchijnbaar gematigd, voorden Rechtbank lasterde,) aldus uitgelaateu. Men betrok hem des onrechtvaardiglijk in Rechten. Maar wij leeren hier — wederom, den aart van den gewoonen blinden ijver voor de rechtzinnigheid kennen , die, niet H a uit'  iï6" GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET uit liefde voor de, na grondig onderzoek, erkende waarheid, maar, uit laage, zelfzoekende, beginzelen oiultaat. Men blaast dan zommige, ondooi'zïgtige, ijverende menfchen in, dat de godsdienst in gevaar zij, — men grijpt eenige losfe gezegden aan, en rukt die uit het verband , — men ftookt de domme meenigte op en brengt onvaste, ongewapende gemoederen in beweging, en , zo men de handen ruim en vrij fpel heeft, flaat men tot gerechtelijke en andere vervolging over, en fpaart noch list, noch fnoodheid en logentaal, noch geveinsde gemaatigdheid en godsdienftigheid, om het gehaatte flachtoffer te vellen. Ach! dat, onder Christenen, onder Hervormden, ook zulke booze menfchen niet gevonden wierdenl Wagten wij ons, mijne Lezers! voor hun beltaan, voor dezen ijver zonder verft and l De recht betaamelijke verdediging van den godsdienst verfmaadt delesfendervredelievendheid, dermenschlijkheid niet, maar is verre af van twistziekte en vervolgzugt, zij zoekt, door redenen, te overtuigen , den vijand gelukkig te maaken en niet te verderven. 'Er is nog vrij wat meer, dat, bij deze handelwijs, voor ons opmerkelijk en leerzaam is. Dit zien wij, ter onzer waarfchouwing, dat zij, die het volk gaande maaken, meestal fnoode oogmerken daar mede hebben, en dat, zo zij dit doen onder fchijn van, voor den godsdienst, te waaken , hun drijfveer waarlijk niets minder, dan waare godsdienftigheid zij, maar, of, dweeperij, of, heimelijke hartstochten , onder een mom van huichelarij verborgen. Dit doe ons, tegen alle dergelijke inboezemingen,  LEVEN DER APOSTELEN. 117 gen, op onze hoede zijn en afwijken van dezoodaanigen. — Wij zien tevens, welke wijs van lasteren de gebruikelijkfte zij, die naamenlijk, wanneer mm zich van iemands gezegden bedient, maar dezelve verdraait, daar iets van aflaat, of 'er iets hijvoeet. Hoe moeilijker zulk eene lastering te ontdekken is, zoo veel te fnooder is zij, daar men, zoo doende, iemands eigen gezegden misbruikt, omhem, van zijnen , te dikwerf onherflelbaaren , goeden naam te berooven. Laat ons dan, den laster, en bijzonderlijk deze' konstgreep verfoeiende, wanneer wij iets ten nadeele van onzen medemensen, als door hem zeiven gezegd , hooren verhaalen , niet te fpoedig gelooven , maar hem zei ven liever, zo wij kunnen, daar over ondervraagen. ——■ En, daar beledigde eerzugt, nijdigheid, en allerlei hartstocht, den mensch zoo verre vervoeren kan , dat hij, tegen het geweten aan , handele en in de fuoodfte misdrijven vervalle, welk eene les is dit dan voor ons, om, over elke ontftaande neiging te waaken, alle overheerfching van onze driften tegeutegaan, en ons te houden aan den regel van gezonde Rede en Godlijke Openbaaring! Hoe nodig voor ons, fteeds te bidden en te waaken .'] Intusfchen zag zijn gelaat, in het oog van alle de nedergezetene, Hem aanflaarende, Raadsheeren , 'er Engelachtig uit. [Dat is, naar den fmaak der Hebreen (*); „van „ zijn (*) Verg.Gen. XXXIII: 10. i Sam.XIX: 10. XXIX: 9. 2. Sam. XIV: 17, 20. XIX: 27. Pred. VIII: 6. H 3  118 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ zijn gelaat fcheen bedaarde gerustheid, vrijmoe„digheid, blijmoedige, vrolijke vriendelijkheid, ,, en tevens majeftueuze grootmoedigheid af. " _ Zijne gemoedsgefteltenis, bragt, daar hij, bij het inwendig befef van eigen onfchuld, het gevoel van vertrouwen op Jefus , en , door Hem , op God , paarde, deze, zijne houding voord, ter befchaaming van innerlijk woedende, en daarom, in doodfche ftilte nederzittende, vijanden en rechteren. — Nemen wij 'er deze leering uit, dat vervaardheid voor menfchen eene, den onfchuldigen , en nog meer den Christen niet voegende aandoening zij, waarin wij ons niet moeten toegeven. Derzelver oorfprong is in ons klein vertrouwen op God gelegen; en wat is echter meer onze pligt, wat, voor ons heilrij» ker? — Help Gij ons dan , Dierbaare Verlosfer! overeenkomftig uwe lesfen, ons gansch gedrag en leven interichten, en, bij al wat ons overkomt, op uw onderwijs, aangaande de voorzienige Zorg uws Vaders, onzes Vaders, gerust, het hoofd, gemoedigd om hoog te dragen! Uw geest ruste daartoe fteeds op ons! Amen. J ELF»  LEVEN DER APOSTELEN, II# ELFDE AFDEELING. Stefanus verantwoordt zich in eene geleerde en breedvoerige gefchiedkundige Redevoering. — Aanvang van dezelve, Abrahams lot* gevallen behelzende. hand. VII: 1 — 7. [Eer .wij dit Hoofdftuk zelf, tot onze (lichting, beginnen te lezen, is het van belang, nopens den inhoud van hetzelve, over het algemeen, onze denkbeelden te regelen, ten einde alles, des te beter, te verdaan, en, tusfchen beiden, onze aandacht, te weiniger, van de hoofdzaak te behoeven aftetrek- ken. ■ Wie aan Lukas, van Stefanus redevoering zulk een volkomen bericht gedaan hebbe, als waardoor hij in ftaat gefield wierd, om dezelve, zoo uitgebreid, en , zo als het fchijnt, bijna woordelijk , optegeven , is onbekend. Zomrnigen denken aan Paulus, die naderhand Zijn groote Vriend , destijds mede een der Vervolgeren van Stefanus, en, hij den Iloogenpriefter, in groote gunfie was; dan, anderen geven gronden op, om hier aan zeer te twijfelen. Dit is intusfchen zeker genoeg: Lukas heeft alles wel te voren, eer hij het opfchreef, bedaardonderzogt, en, met voldoende, zekere kundigheid, H 4 te  ïlO GEDENKWAARDIGHEDEN DIT HET te boek geflagen. — Is dit zoo ? wij vinden dan, ia deze verdediging van den Diaken, over het geheel, een aangenaame bevestiging van de waarheid en geloofwaardigheid der oude Patriarchaale en Israëlietifche Gefchiedenis; daar hij hoofdzaakelijk. het zelfde als algemeen bekend en geloofd, aanhaalt, wat wij, in de boeken des Ouden Verbonds, hier en daar verfpreid, aantreffen. Dit is des eensgelijks , éene bijdrage tot de echtheid dierlsraëlietifcheGods' dienstfchriften, tot de achting, waarin zij, bij die Natie Honden , en zoo, tot derzelver Godlijkheid , zoo wel, als tot de Gefchiedenis van den godsdienst, in die vroege dagen. Redenen, waarom ons deze Redevoering al mede zeer belangrijk wezen moet. Het is waar; hier en daar treft men, Vooral in de getalen, een klein verfchil, (immers, in den cerften opflag,) tusfcben Stefanus en Mofeaan: dan, gemeenlijk is dit fpoedig te vereffenen, altoos, zeer gering en van geen belang zijnde, gemaklijk te verklaaren. Geene reden kan 'er, tegen de Godlijke ingeving, waar in de treffelijke Man, en , volgens het geen wij, in de voorige Afdeeling, van Hem hoorde, en, volgends den inhoud zijner aanfpraak zelve, rijkelijk deelde, uit worden afgeleid. — Hij verbaalt dan, en, met gezag, de vroegere lotgevallen zijner Natie , van Abrahams roeping beginnende, wijl, in dezelve, de grondflag van Gods bijzonder beftuur over dat Volk gelegd, het onderfcheid tusfchen Volk en Volk begonnen, en de eerdienst van den eenigen, waaren God , van alle Afgoderij gezuiverd was. •— Hij verhaalt die, maar, niet volledig, zelfs niet, in een uittrekzel, of een tafereel  LEVEN DER APOSTELEN. 121 tafereel van de voornaamfte gebeurenisfen: maar —«* voor zoo verre dezelve dienen konden, om zich en zijne gezegden, door dezelven, te rechtvaardigen, en tevens Jefus, als den Mesfia, kenbaar te maaken. _ Hierom zullen wij vinden, dat Hij, ingewikkeld , de befchuldiging van laster tegen God, Mofe, de Wet en den ingeflelden ftaatelijken Godsdienst, van zich affchuift, en, door betuiging van eerbied, wederlegd, maar integendeel, van een en ander de fchuld legt op de Jooden zeiven; eene lchuld, nog onlangs, door de veifmaading en het vermoorden van den toegezonden Mesfia, aanmerkelijk verzwaard. Daar op, zo het fchijnt, zou hij, en, van de aanfiaande ftraffe, en, van de gelegenheid, door de verhooging van dien Heiland daargefteld , tot bekeering en ontkoming, gefproken, en hiertoe de fchriften der laatere Profeeten na Salomo, doorgelopen hebben: dan , en dit moeten wij ook nog onder de aandacht houden , — men liet hem niet uitfpreken; de woede des Raads deed hem zijne reden plotsiings afbreken, ea, met eene fcherpe toefpraak fluiten. Hier door is, — het geen zeer te bejammeren is, — dit belangrijk ftukafgebroken en niet volkomen ten einde gebragt. Evenwel, wij kunnen, (deels ook, door vergelijking van de reeds gehoorde verantwoordingen der Apostelen,) waarfchijnlijk genoeg, het oogmerk en den afloop van Stefanus reden raden , en weten des nu genoeg, om dezelve nader, in de bijzonderheden, te vernemen. — Dus gaat de gefchiedenis voord:] De Hoogeprieftervattede "« bet woord op, (tia.de H 5 g£-  122 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET - gedaane on betuigde befchuldiging): „fc dit zoo?» wa\%9vrJg.) m\ gezegd?- $ t» Schrikinboezemende vraag voor hem , wiens „ Gewisfe fchuld bekent, (zegt hier iemand); maar „bevallige boodfchap aan de onfchuld, die ge„ wenkt wordt, om zich zeiven, om de zaak van den GodsJienst, tegen het onrecht en den lanter • te verdedigen!» - De Hoogepriester, Cnaar het gewoon gevoelen, toenmaal Voorzitter in den Raad ) vertoont, bij deze deftige vraag, den prijswaardigen Rechter, wiens onpartijdigheid, den befchuldigden , ingevolge de wetten, eene vrije verdediging vergunt Zi,n hart Was echter, in de daad, op den moord van den gedaagden verhit: zoo heeft ook zomts tot m de plaatze des Gerichts toe, de Huichelarij weten doortedringen! — Stefanus kende, uit de handelwijs, met de Apostelen reeds te voren gehouden, den Raad te wel, en het gedrag zijner tegenftanders, in het oprekkenen van de Oudften ea Wetgeleerden, was te zeer tot zijne kennis gekomen, om, de waare bedoeling des Hoogenpriesters met te doorzien. Dan - de inwendige afkeer van Deszelfs boosaartigheid deed Hem, — en dit zij ons ook tot leering! — de achtbaarheid van zijn ambt en eerepost, de wettigheid van het gezag der Overheid niet verbij zien. Zijne aanfpraak ademt zoo, wel eerbied voor dezelve, hoewel in handen van booswigten zijnde, als, mannelijke vrijmoedig, heid.] ü Hij antwoordde: ,, Broeders en Vaders! (Fbtt en. ,, Over*  LEVEN DER APOSTELEN, 12.1 „ Overheden!) hoort (met genegene aandacht) toe, „ (Ik wil u vooraf, tot mijn oogmerk, eenige oude gefchiedenisfen erinneren. Gij weet,) het volheerlijk Opperwezen openbaarde zich aan onzen Va„ der Abraham,-(toen nog) in Mefopotamiën verkeerende, eer hij in Charran zijn verblijf hield, en gaf hem dit bevel: „ „ Vertrek uit uw (ge„ „ boorte) land, en uit (den fchoot van.) uw ge„ „ flacht, om naar een land te gaan, dat Ik u zal „ „ aanwijzen, " " [Mofe verhaalt alleen van een dergelijk bevel, in Haran, of Charran, eene ftad in Mefopotamiën, den Aartsvader gegeven, Gen. XI: 31. XII: U Dan — zal deze roeping niet, nog wel eens eer gefchied zijn, toen Abraham nog in Ur ,(der Chaldeen genoemd , wijl die 'er naderhand meesters van wielden, beoosten de rivier de Tigris gelegen, en hier, onder den, iu de Heilige Schrift, zeer wijd uitgeflrekten naam van Mefopotamiën, dat eigenlijk tusfchen den Tigris en Eufraat gelegen was, begre* pen), in het midden der Afgodendienaaren, die de Zon, de hemellichten en het vuur aanbaden, verkeerde? Stefanus fpreekt dan van de eerfte roeping, welker gedagtenis de Joodfche overleveringen, ( blijkends de Schriften van Filo en der Rabbijnen), bewaard hadden; terwijl, in Mofe's boek, alleen, van de herhaaling derzelve in Haran , waar Abraham, op zijnen tocht van huis, tot het affterven zijns Vaders Terah, vertoefde, gewaagd wordt. — Eedfe roeping en bevel intusfchen, dat —- gelijk het door Stefanus aangehaald en met de gehoorde woorden voorgefteld werd, aan de eene zijde, om zijne broe-* derfchap met het Joodendom en zijne verkleefdheid aan  1*4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET aan den God hunner Vaderen, in tegenöverftellin* ajner befchuldiging, aanteduiden, en, aan den Zl ren kant, om te doen zien, hoe Abraham, 'eraan niet meer dan een ander uit zijn geilacht, gedagt zou hebben, om naar Kanaan te gaan, had God het hem «iet in eene gunstrijke openbaaring, bevolen: en hoe derhalve Kanaans bewoonen geen volltrekt ver! ei-schte van Gods gunst ware, als welke dus bleek aan geene plaats verbonden, en tevens in haare gel nadige verkiezingen, volkomen vrij te zijn - - ik zeg dit was eene roeping en bevel, dat, hoe vereerend m zich zelve voor Abraham, hoe zeer een öewiis, voor hem , in zich bevattende, van de biïzondere zorge Gods over hem, evenwel tevens vol was van bedenkelijkheid, en angstvallige uitzigten kon openen. Abraham echter bedagt zich niet. Maar} V. 10È,Ï- Uit het land der Chaldeën, („a gemaak" %Li ïn$ ovfzi}negoederen, met Vader,Vrouw , " aan) xttlt' a Sr?ote kudde, westwmrds „ aan), trekkende, gmg tyj in Charran teenteen „ Ujd, naar de Joodfche overlevering, vijfjaarlnl „ woonen. En, van daar bragt H,j (X'gSV " Sa'nd" \ ^ °verli-!de" * V^ers\ L dit zelf! „ de land over, dat gij nu bewoont." [Eene tijdrekenkundige zwaarheid doet zich hier op Abraham, op Terabs zeventigst jaar geboren, (Gen. XI: 26.) was zelf vijf en zeventig jaaren oud, toen hij naar Kanaan vertrok. (Gen. XII- 4 ) Dit zijn dus honderd, vijf en veertig jaaren: 'dan, Terah zelf 1S twee honderd en vijf oud geworden, (Gen. XII: 32.), zoo dat dan deze overtocht niet na, maar veel eer zestig jaaren voor, zijn overlijden  LEVEN DER APOSTELEN. den gebeurd zou zijn. — Dan, om op deze rekening, op welke, voornaamelijk nopends Abrahams eerstgeboorte, aanmerkingen vallen, niets te zeggen : wat belet ons te denken, dat Abrahams omzwervingen in, en rondom Kanaan, eer hij zich te Hebron bepaalder nederzettede, en dus recht gezegd kon worden, daar te zijn overgebragt, zestig jaaren geduurd hebben?J „ Dan,. Hij gaf hem daar geene vaste bezittinge, „ ja geen voet gronds, fchoon Hij hem de belofte, ,, deed, (toen bij reeds eenigen tijd gereisd bad, „ zie Gen. XII: 7- en dezelve - naderhand, langzaa„ merhand ontwikkelde en uitbreidde, Gen. XIII: „ 15. XV: 2. 3. 7. 18.) , dat Hij het zelve (land) „ hem en zijner nakomelingfchap, tot een eigen,, domlijk verblijf geven zoude, terwijl hij (nog„ thands toen nog) geen kind had. Vervolgends voegde God 'er bij: „ „ dat zijne afftammdingen, in een vreemd land, als vreemdelingen " ' verkeeren, flaaven gemaakt en zeer mishandeld " zouden worden, geriuurende vier honderd jaa11 11 ren. " " [Al welken tijd, of eigenlijker 430 jaaren, waar voor het rond getal hier geplaatst is, de Israëlieten in Egypten fchiïnen verkeerd te hebben. Dit wordt, deels, uit Gen.XV: 13—16, deels, uit twee gezegden van Jofefus, en voornaamelijk uit overweging van de verbaazende aangroei van dit Volk, waarfchijnlijk, terwijl zulk eene raagtige voordplanting en uitbreiding anderszins, ten eenenmaale onbegrijpelijk zijn zoude (* >] „ „Dan, (*) Vid. Rofenmüller ad b 1. Anders kan men, deze 430 jaaren van Ifaaks fpeening, of de 430,jaaren, van Abra-  J2Ö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ „ Dan, dat Volk, fprak God, dat zij dienstbaar „ „ zijn zullen, zal ik flraffen, en daarop zullen 9, „ zij (/« volle vrijheid) uittrekken j en mij, ter „ ,» dezer plaatze, verëeren. " " [Deze laatfre woorden, fchoon bij Mofe, Gen. XV: 13, 14. niet te vinden, voegt Stefanus, die, op zijne gedagten verhaalt, naar Waarheid gewis, hier bij. Of echter de grond van dezelve in Gen* XV: 16. ligge, is onzeker; zeker, niet in Exod. IK': 12. daarMidian in Arabiën lag en Horeb, noch door Abraham betrokken, noch tot Kanaan gerekend is. — Veel was 'er, toen ter tijd, uit oude befcheiden of overleveringen, nog algemeen bekend, dat, in de gewijde Boeken, juist niet aangerekend ilaat. En, hieruit moet, in aeze Redevoering, niet weinig verklaard worden. — Intusfchen , daar Stefanus den Raad, (en thands, daar wij zijne reden lezen , ook ons,) deze Godfpraakenerinnert, mogen wij ons ook wel te binnen brengen, hoe juist dezelve haare vervulling bekomen hebben , en hoe God derhalve altijd gebleken is, de waarmaaker zijner toezeggingen te zijn. Welk een grond van vertrouwen op Hem! Alles, wat Stefanus hief aanhaalt, hoewel, oppervlakkig befchouwd , weinig verbands met zijn oogmerk fchijnende te hebben, droeg toch bij, om zijnen eerbied voor Jehova, en den aêlouden godsdienst , Abrahams tocht uit Haran, beginnen te rekenen, Vergefc Ga.1. IV: 30. III: 17.  LEVEN DER. APOSTELEN. 12? dienst, te betoogen, maar ook tevens, om aan. tewijzen, dat men, buiten Kanaa'n en zonder deszelfs bezit, — en bij eenen eenvoudiger eerdienst, dan de plegtige Mofaïfche was, bij God in gunst kon ftaan. Abrahams gefchiedenis , daartoe door hem bijgebragt, levert ons eene zonderlinge, maar verhevene leiding Gods, zoo wel, als nuttige lesfen op. Gods hooge bedoeling in alle zijne lotgevallen, als in een grootsch verband flaande met het hoogst ontwerp der verlosfing van het zondig menschdom, kan niemand van verftand miskennen. Zt>u, in Abrahams geflacht de waare godsdienst blijven ftandgrijpen en dezelve, benevens het waar geluk, uit dat gedacht, over andere volken uitgebreid worden? hij moest uit zijn afgodiesch Vaderland vertrekken:, en , hoewel het bevel hard en vreemdluidend ware , het moest hem, verloochening van eigen wil, onderwerping aan God, afhangelhkheid van Hem, en vertrouwen op Hem, en wel, op Hem alleen, en op geene andere Godheden, leeren. Deze gevoelens moest, eerst, zijne onkunde van het eigenlijk bedoelde land, daarna zijn omzwerven , ( dat echter, voor hem als Herdervorst, van alle aangenaamheid niet ontbloot was), aanwakkeren, terwij! zijne fchatten, zoo wel als zijn afkeer van bijgeloof, in Kanaan , vermeerderen, en hij, op zijne reizen, zulke kundigheden van landbouw en wetenfchappen opdot-n konde , als hem en zijner nakroost, in Kanaan, bijzonder te ftade konden komen. De donkerheid, doorgaandscfi in Gods leiding en beloften, het onwaarfchiinlijke, daar in meer en meer plaats grijpende, moest zijn ge-  Ï2§ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET geloof en deugd, op de hoogfte proef ftellen , maar ook, zoo veel te fterker oefenen, zoo veel te edeler maaken. Terwijl de vervulling dier toezeggingen eerst zoo laat zou moeten gebeuren, om, en de ge» fchiedenisfen der wereld en der volken, en, Abrahams nageflacht zelf, daartoe behoorlijk voortebereiden en te bekwaamen. Voords leeren wij, uit Abrahams gevallen, door Stefanus vermeld, en de Godfpraaken, doorhem* daarbij aangetogen: n) dat God, wanneer Hij menfchen, zondaaren, met de bekendmaaking van zijnen wil vereert, daar mede hun waar geluk beöoge. a. ) Dat wij, wanneer die wil duidelijk geopenbaard wordt, tot gehoorzaamheid verpligt zijn , al fchiet 'er, in Gods bevel, donkerheid en moeilijkheid over. God, ook dan te volgen, is altijd, van vooren befchouwd, het veiligst, en, van achteren , van het best gevolg. Maar — hoe zeer moeten wij ons dan niet fchaamen, dat wij, ook bij zulke van Gods • bevelen, waar in niets duifters, of bevreemdends gevonden wordt, gemeenlijk zoo .traag zijn in het opvolgen! Abraham befchaame en leere ons, 3.) welke partij wij te kiezen hebben ,. wanneer wij ons , in beproevingen en bedenklijke omftandigheden geplaatst zien? Wij moeten ons, voor zoo veel maar immer doenlijk is, alsdan , aan Gods geöpenbaarden wil houden , deszelfs uitfpraaken in gelijkzoortige gevallen, indien zijn woord over onze omftandigheden niet ftellig fpreekt, daar op toepasfen., en verder biddende Hem verbeiden. 4.) God toch wil wel het geloof van Zijne verëereren beproeven, maar Hij wil het ook ver«>  LEVEN DER APOSTELEN. I29 Verfterken, en dat, gemeenlijk, zoo, door die beproevingen zelve, als, door andere gepaste middelen. 5.) Is zijn weg wel eens in het duiftere? Laat Hij, wel eens, veel toe, dat zijne toezeggingen ichijnt te wederfpreken , zijn oogmerk te verijdelen? Juist daardoor echter bereikt Hij zijn doel, bevordert Hij de vervulling zijner beloften, en hoe donkerer en ingewikkelder de ftaat van zaaken , ten dezen aanziene, wordt, even zoo veel te nader is dezelve dikwerf aan de ontknooping en opklaaring. 6.) In deze en andere bedeelingen zijner genadige Voorzienigheid, betoont Hij zich, als den Wijzen Beftuurer, die, langs gepaste middelen, door langzaame, natuurlijke ontwikkeling, zonder fprongen, fchokken, noch bijzondere tusfchenkomst, wat Hij beoogt, bewerkt, en — als den Rechtvaardigen Regeerër, die dan ftraft, wanneer de maat der overtredingen volgemaakt is. Volken ondervinden dit op deze wereld, en, na de tegenwoordige huishouding, zullen het alle menfchen, hoofd voor hoofd, in hun eigen en anderer lot, ervaarèn. — Mogten wij maar , tegen dien grooten dag, den dag der algemeeneopenbaaring van Gods Rechtvaardigheid, ons zoo bereid houden, dat wij niet behoefden te vrezen, van befchaamd uittekomen! Geloof in God en Jefus en onbepaalde gehoorzaamheid aan Hunne bevelen bezielen daartoe onze harten! En gij, o heilige Geest! bewerk ons hiertoe door genade! Amen.] I TWAALF-  I30 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET TWAALFDE AFDEELING. Vervolg van Stefanus redevoering. Gefchiedenis der Aarts -Vaderen tot op Ifraêls komst in Egypten. HAND. VII: 8 — 3I. [^v^ ij vernamen van Stefanus, hoe God aan Abraham, de treffendfte beloften gedaan, en dezelven, van langzaamerhand, uitgebreid en verklaard had. Naar 'sMans oogmerk, gaat hij nu wijders voord, eenige hoofdonderwerpen der Aartsvaderlijke Gefchiedenis optegeven. — De Godheid had nu Abraham, ten laatften, dertien jaaren na Ifmaëls geboorte uit Hagar, te kennen gegeven, dat, met op dezen Zoon, maar op eenen andereu, uit zijne wettige vrouw Sara te verwekken , de belofte rusten zoude.] „ Daarop gaf Hij hem de befnijdenis , ten ver„ boudsteken. " [De befnijdenis, bij andere oude Volken, gebruikelijk , ten einde zich voor eene zekere huidziekte te behoeden, en de reinheid, en, daardoor de vrugtbaarheid te bevorderen, zoo gefchikt, als dezelve was, om Abrahams nageflacht, volgends de belofte, te vermenigvuldigen, zoo zeer diende derzelver inftelling, deels, om dat volk, van alle andere volken  LEVEN DER APOSTELEN. I3t ken aftezonderen, deels om het, bij den waaren, in-en uitwendigen, godsdienst te bewaaren, door een zinbeeld van de zuiverheid des harte, als tot het deelgenootfchap aan Gods gunst volltrekt vereischt wordende, optele veren , (Kol II: i.t.) , deels, om ter verzegeling van alle Gods beloften te verllrekken (Rom. IV: n.) — Stefanus, die, door dit aantehaalen, zijnen eerbied voor alle- Vaderlijke godsdienstplegtigheden aan den dag leide, toonde dus, naar zijn doel, den Jooden tevens aan, hoe hunne Voorzaaten dit teken van Gods Verbond reeds gehad hadden , eer Tempel of Mofaïfche Wet nog bekend was. — Ons mag ook deze erinnering leeren, — en welke dankbaarheid wij Gode verfchuldigd zijn, daar wij, van afkomst onbefnedenen, echter door Jefus Christus, in de beloften , aan Abraham gedaan, mogen deelen; en — hoe het reinigen onzer harten, eene eerfte voorwaarde van die beloften zij, en — hoe liefderijk de Godheid zich, naar onze zwakheid en zinlijkheid, wil fchikken. Om Abraham en zijn kroost van de zekere toekomst aller zijner toezeggingen aanfchouwlijk te overreden, ftelde Hij de befnijdenis in.] „ Daarna teelde hij Ifaak , en befneed dien op „ den agtflen dag (na zijne geboorte') ; Ifaak (teelde „ en befneed) Jakob, en Jakob de twaalf (onmidde„ lijke) Stamvaderen (des Ifraëlietifchen volks). —i „ De Stamvaders nu verkogten , door nijd gedre,, ven, Jofef (om hem ) naar Egypten (te doen ver„ voeren: ) dan , God zorgde voor hem. Hij rukte ,, hem uit alle zijne verdrukkingen, (waar in hij, •„als flaaf en gevangen geraakte), en fchonk „ hem, bij Faraö, den Koning van Egypte, van Ia „ we-  132 GEDENKWAARDIGHEDEN DIT HET ,, wege zijne wijsheid , in gunst te komen , die ,, hem, tot Eerften Staatsdienaar (Groot Flfir) over „ Egypten, en (tot Hofmeester) over zijne geheele ,, hofhouding aanftelde. " [Gebeurenisfen , naar 's Diakens oogmerk , ter loops, door hem verhaald, een' tijdkring van, nagenoeg twee honderd jaaren beloopende, over welke zeer veele aanmerkingen nuttiglijk gemaakt konden worden; dan welke wij, als te verre aflleidende, verbijllaan, om ons alleen te erinneren, hoe Gods beloften, aan Abraham, daarna aan Ifaak, vervolgends aan Jakob , hoe langer zoo meer begonden vervuld, en tevens, voor hun, duidelijker te worden; en, hoe in en door Jofef, en de handelwijs zijner broederen , ontrend hem, de weg zagtkens aan gebaand werd , ter daarftelling van die groote uitkomften, welke de Godfpraak had aangekondigd, en in Egypten moesten voorvallen. — In de daad, in Jofefs lotgevallen , zo ergens , zien wij, ten duidelijkften, Gods vinger, de fpooren eener, alles ten besten fchikkende , Voorzienigheid. Deze , welke, ten troost van kinderlooze, of met ondeugende kinderen geplaagde ouderen, in de voordplanting van Abrahams gedacht, fpaarzaam door Ifaak, rijkelijk door Jakob, ( maar die al veel door de ondeugden zijner kinderen beroofd Werd,) toonde de hand te hebben; — deze zond (naar het zeggen des Dichters, Ps. CV: 17.) eenen man, Jofef, ten gemelden oogmerk, voor de Ifraelieten heen, naar Egypten. Deze Voorzienigheid wist, daar dezelve Jofef, die door menfchen, door broederen, voor 25 guldens tot flaaf verkogt was, ten Onder-koning verhoog-  LEVEN DER APOSTELEN, 133 hoogde, het zedelijk kwaad, in der Stamvaderen handelwijs, tot Haare weldaadige oogmerken te bezigen, offchoon hnnne bedoelingen, bij hun bedrijf, vlak tegen de Haare, inliepen. Dit moest naderhand , ter bemoediging der Ifraeileren, wanneer zij, in dat zelfde Egypten , verdrukt werden, — dit moest, ieder een ten allen tijde, en ook ons, onder treurige oinltandigheden, tot opbeuring (trekken: terwijl een lang tijdsverloop onder dezelve, ons niet wanhoopig maaken moet, nadien, gelijk in deze gevallen blijkt, Gods oogmerken zomts, langs eene lange keten van uitkomften, bereikt worden, en 'er een groote nafleep van zaaken nodig is, om alles, tot dezelve, van langzaamerhand, te bereiden. Ja, onaangenaamheden worden wel eens hier toe verëischt; het welk ons leert, dat niet alles, wat ons in het beloop der wereld kwaad fchijnt, waarlijk kwaad zij. Langs den weg toch van diepe vernederingen wil God , veelal, den genen, met wien Hij iets groots beoogt, tot eenen aanflaanden, verheven' (land, door louterende beproevingen, bekwaam maaken. Dit zien wij hier, en tevens, dat het Gods hand is, welke, fchoon ongezien, dezen vernedert en dien verhoogt, (Ps. LXXV: S.) — Dan, hier toe bezigt dezelve natuurlijke middelen, fchoon in zich zelve gering. Jofefs jeugdige oefening in de droombedieding , door God met gegronder kennis aangevuld, bragt hem, onder dat hoog Beltuur, aan het Hof. Zoo dienen kleine talenten, wel aangelegd en geoefend, zomts tot groote einden! Dat wij onze vermogens dan Iteeds op winst aanleggen, naar wijsheid trachten, en opheufche, * 3 deugd-  134 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET deugdzaame en godvrugtige zeden gezet zijn ! Dan vooral hebben wij grond, dat God ook voor ons, gelijk voor den vroomen Jongeling , bij alle onze lotgevallen, zorgen zal: en — hoe groot is niet dit voorrecht! Dan — zullen wij ook de wangunst, die laage - ondeugd van Jofafs broederen, en haare ijsfeiijke en, de heiligfte en tederlte banden des bloeds verfcheurende, uiterflen vermijden. Dan zullen wij ook klein huiskrakeel, verwaandheid, het aanbrengen van anderer gebreken, en wat dies mêer is, als de droevige bronnen van oneindig veel leeds, fchuwen; en — zoo wij het geluk en de eer hebben van ouders te zijn , bij onze kinderen, daartoe, door eene haatelijke en onverftandige onderfcheiding tusfcben hun te maaken, geene aanleiding geven. Stefanus, — die dit dus hoofdzaakelijk meldde, om den Raad te doen gevoelen , hoe God zomtijds groote Mannen, door diepe vernederingen, ten top van eer gevoerd; maar hoe de onfchuld, onder hun volk, menigwerf had moeten lijden, terwijl het zich tegen 'sHoogften oogmerken verzettede; en om denzelven zoo , op hun eigen gedrag ontrend Jefus op» lettend te maaken, — gaat nu verder met de Ifraëlietifche Gefchiedenis voord:] 'Er kwam nu een hongersnood in het land van Egypten en Kanaan, en (daardoor) eene groote „ benaauwdheid, zoo dat onze Voorvaderen geen voedzel bekomen konden: dan , toen Jakob vernam, dat 'er in Egypten koorn (te koop) was, „ zond hij onze Vaderen daarop uit: dit was de „ eerfte maal. En, bij de tweede reis werd Jofef, „ door zijne broederen herkend, en (langs dezen „ weg), jofefs geflacht Faraö kennelijk, Daarop, „ O-  LEVEN DER APOSTELEN. 135 „ (benevens zijne broederen, rijtuigen en dienstbooden) zendende, (nodigde en) ontbood hij zijnen ,, Vader , en het geheele gezin , dat toen vijf en „ zeventig zielen fterk was." [Gen. XLVI: 26, 27. telt Mofe Hechts zeventig op, die in Egypten kwamen. Zommigen maaken daarom onderfcheid tusfchen de genen, die genodigd, en hun die gekomen zijn in Egypten. Veele andere wijzen van oplosfing zijn door de Uitleggeren bedagt(*), waar mede wij ons niet mogen ophouden. Stefanus, fof Lukas, hij het opfchrijven van 's mans redevoering,) fchijnt de LXX. gviekfche Overzetteren gevolgd te hebben, die, uit 1 Chron. VII: 14. nog vijf, uit het geflacht van Efraïm en Manasfe, hebben ingevuld. — Genoeg: dit getal doet ons weder, en moest vooral den Raad, naar Stefanus doel, doen zien, hoe wonderlijk de Godheid Ifraël, in Egypten, dus, buiten Kanaan, uit 70 of 75 perfoonen, die, bij hun aankomst aldaar, het Ifraëlietisch Geflacht uitmaakten, tot een ontelbaar volk , had doen uitgroeijen. — Deze gevallen intusfehen, waarin de fpelingen der hooge Godsregering , voor een , eenigzins nadenkend , gemoed, niet te miskennen zijn, baanden den weg, al meer en meer, voor de daarltelling van dat geen, het welk vooruit), door de Godfpraak , aan Abraham , verkondigd was. — Jofefs dankbaare en voorbeel¬ dt") Wel twaalf, min of meer verfcliillige, wegen zijn daar toe ingeilagen: alle echter niet even veilig.  I36 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET beeldige Vaderliefde , hier toe , in Gods hand , mede werkzaam, roerde den ouden man.] „ En Jakob] vertrok naar Egvpten , en ftierf ( al* daar), gelijk ook onze Vaderen. " [Dus was het mogelijk, Gods gunfteling, een erfgenaam der Godlijke beloften te zijn, en echter, uit Kanaan te vertrekken , en daar buiten te fterven. Ook dit wilde Stefanus zijne Rechteren gevoelen doen.] „ Dan, zij, (kunne lijken) werden naar S:chem „ evergebragt, en in het graf geplaatst, dat Abra,, ham, voor geld, van de zoonen desEmois van „ Sichem, gekogt had. " . [Drie zwaarigheden leveren deze woorden op. i*0 „ Mofezegt, dat, niet Abraham, maar Jakob, „ van de zoonen Emmors'of Hernors, een' akker ,, gekogt heeft (Gen. XXXIil: 19); maar dat A,, braham's koop met eenen Efron gefloten was, ,, (Gen. XXIII: 16). — Om alles, wat met minder grond, hier op gezegd wordt, verbij te gaan, zij het alleen genoeg, aantemerken, dat het zeker is , dat niet Jakob, maar Abraham, eene begraafplaats gekogt heeft; (Gen. XXIII. (*;)—» dat Emmor waar- (*) Verg. Jakobs eigen getuigenis, Gen. XLIX: 29-32. iïlofe'szeggen , Gen.XXV: 10. L: 13. Josef. Ant. I. 15.— Jakobs koop gefchiede, om een Altaar te bouwen, Gen. XXIIL, fchoon men 'er naderhand, bij 't veranderd gebruik, Jofefs beenderen ook begroef, Jof. XXIV: 3a.  LEVEN DER APOSTELEN. 137 waarfchijnelijk een ambtnaam zij, Forst of Opperhoofd betekenende, overeenkomende met het, nog hedendaagsch, bij de Arabieren bekend woord Emir: hoedanige naam derhalve, (even als zoortgelijken, bij andere Volken, als Farad, bij de Egypte', tenaaren, Melchizedek, Adonizedek, Ahimelcch, bij de Jerufalemmeren en Gerarieters, oudtijds aan de Koningen gegeven werden), een algemeene naam der Sichemfche Opperhoofden was; zoodat Abraham, met den Sichemfchen Emir Efron, en JAob naderhand met eenen anderen Emir gehandeld heeft—» 2,) „ Maar Stefanus zegt, dat alle de Patriarchen ,, in Kanaan begraven zijn, terwijl Mofe alleen van ,, Jofef gewaagt; " Wel nu, kan hét, fchoon door Mofe verzwegen, echter niet gebeurd zijn?; De foodfche Gefchiedfchrijver Jofefus (*), het toenmaalig gebruik, om lijken, gebalfemd, lang in huis te bewaaren, en Jakobs eisch ten zijnen opzigte, (Gen. XLIX: ao.) bevestigen Stefanus zeggen, terwijl 'er, in den verheven' rang van Jofef in Egypten, reden gevonden wordt, waarom hij, eene prachtige ter aardebeftelling in dat Land, ontgaan willende, ontrend zijne uitvaart, bijzonder bevel gaf, Geo. L: 25. — 3.) ,, Dan , Stefanus wil de Vaderen „ te Sichem begraven hebben, daar Mofe. van Mach„ pela fpreekt, dat 'er wel 24 uuren van aflag. " Zommigen verdaan dit zoo: gedeeltelijk daar, en gedeeltelijk te Machpela zijn die Vaderen begraven: — maar, (*) Ant. 1. 22. II. 8, 7. 15  1§8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET maar, zegt Stefanus dit wel? Neen — hij zegt,; men bragt of vervoerde, hunne lijken naar Sichem. en — begroefze — waar? in Sichem? neen, maar, in 't graf van Abraham, werwaards dezelve dus, van Sichem, vervoerd werden: delfraëlieten'kwamenwelMgt eer te Sichem, dan te Hebron, of, de reistocht was over die ftad gemaklijker. Stefanus verhaal ftrijdt dan tegen dat van Mofe niet, fchoon het dat, min of meer, aanvult. 'sMans oogmerk kon öokniet zijn, om valfche gebeurenisfen, tegen het gezag van Mofe aan, ten aanhooren eens Joodfchen Raads, te verdichten : maar wel, om het geloof dier Vaderen, op de Godlijke beloften, bij hun fterven , - hoewel, buiten hun erfland verkeerende, te doen opmerken. En dit is ook voor ons Christenen, voorbeeldig en befchaamend , terwijl wij, met. .meerer licht bedeeld, vaak, minder vast, op Gods* toezeggingen bouwen. Dan — wij mogen ons hier „ook ■ erinneren, dat wij op niets, buiten God, vertrouwen mogen. Hoe veelmaalen begaan wij deze tweede dwaasheid! Maar, hoe .zeer mpet de hongersnood-, die in zulke ftreeken heerschte, waar men; op de grootfte vrugtbaarheid anders altijd kon rekenen., •ons daar van aftrakken! — Dog, die honger, zoo algemeen en fnerpend, maar nodig, om Israël in Egypten te brengen, doet ons ook, in een fprekend voorbeeld opmerken , hoe, zelfs het natuurlijk kwaad, en de fchijnbaare wanorde in de regeering der wereld , tot Gods verhevenfte einden medewerkt. — En, moet ons dit, bij dergelijke omftandigheden, eerbiedig doen zwijgen? Wij moeten ons  LEVEN DER APOSTELEN. 139 ons tevens, onder dezelve opbeuren , door, uit Jakobs lotgevallen, waartenemen , dat-de vroomen-, in de algemeene Lands- en Volksplaagen mededeelen, maar daarom niet nalaaten, ongemerkt, door God gadegeflagen, bezorgd, en begunftigd te worden. — De redding uit dien hongersnood, den Israëlieten , zoowel als den Egyptënaaren , door Jofefs wijsheid en tr-ouw, in zijnen verheven' post,: bezorgd, leert ons, hoe veel nuts een wijs en braaf Man uitrichten, — hoe hij, ten zegen van duizenden, ftrekken kan, en wekt ons des op, om toch, door befchaaving van verftand en hart, ons in ftaat te ftellen, om-onzen natuurgenooten van ^dienst te zijn. «—- Smaaken wij dan het vermaak al niet, om , met Jofef, onzen Vader , of Ouders , door weldaadigheid,,' onzen dank te kunnen befoonen, —"of om zulken, die ons grievend beledig, den, in de plaats van hen wraakzugtig, te bejegenen, met gunstbetooningen te overhoopen, — wij zullen echter, in het weldoen van anderen, ja, in het flreven naar bekwaamheid, om der maatfchappij dienftig en noodzaakelijk te worden, een zeer verheven genoegen ondervinden. — Dit , door eerbied , liefde en dankbaarheid voor God in Jefus Christus, befiierd en veredeld, zal ons voorbereiden voor het fterfuur, dat, gelijk het eens, vooral die oude Vaderen daar was, ook voor ons liaan zal. Gelukkig, zo wij als dan, zonder bijzondere bezorgdheid voor onze begraafplaats , op Gods toezeggingen gerust, in het gegrond geloof aan zijne vergevende genade in Jefus Christus, met een bevredigd geweten, én de erinnering aan een wel door-  140 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET doorgebragt leven, ons hoofd mogen nederjeggen, om, na de zoete rust des grafs, in den morgen der eeuwigheid, dankbaar en vrolijk te ontwaaken. . Geef Gij ons, ó God van Abraham, Ifaak en Jakob, Vader van Jefus Christus en — van ons! dit •aardsch t kort en verganglijk leven, als eene oefenfchool voor de onfterflijkheid, oprecht, getrouw, en naar uwe Openbaaring, te bezigen! Amen.] DERTIENDE AFDEELING. Vwrdzetting van Stefanus verdediging. Hij verhaalt Israëls lotgevallen en gedrag in Egypten , en onder de leiding van Mofe. HAND. VII: 17 — 43. [Stefamis, zijnen Rechteren Israëls intocht in Egypten, met een woord, erinnerd hebbende, fpreekt voords wat breedvoeriger , in dezen fmaak , ven 's Volks volgende lotgevallen.] „ Wanneer nu de tijd aanrukte (gefchikt ter ver„ vulling) van de belofte, welke God aan Abra,, ham (eerst fterk bevestigd, daarna, op zijne ge„ hoorzaamheid, bij het op'èifchen van Ifaak , gej, toond (Gen. XXII; 16—18.) nader) bezwoo„ ren had, groeide het volk, in Egypten, verbaa- zend aan. " [Deze  LEVEN DER APOSTELEN. I4I [Deze vermenigvuldiging begon, al aanftonds, na de aankomst aldaar , Gen. XLVII: 27. — dan, zij werd grooter na Jofels dood, Exod. I: 6, 7, en, natuurlijker wijze, hoe langer, zoo grooter; het flerkfte derhalve, toen men het naast was aan het end der aangekondigde 400 jaaren. Wijsfelijk beftierde het God, dat de Natie nu niet in Kanaan bleef; wijl daar zulk een zwervend herdervolk niet lang, in zoo groote menigte, zou hebben kunnen beftaan, maar, door honger en landzaaten, zoude afgemarteld zijn. — En, hoe blinkt Gods voorzienig beitel ook daar in door, dat, juist tegen den tijd van de vervulling der belofte, toen Kanaan , met de wapenen zou moeten veroverd worden, zulk eene krachtige en buitengewoone vermenigvuldiging plaats had ? Buitengewoon , zeg ik x want — fchoon Egypten 's luchtltreek en landouwe , de vroege huwlijken, het lang leven der menfchen, en andere oorzaaken tot dezelve mede» werkten, kan men toch niet ontkennen, dat deze, de Egyptenaaren zelfs verbaazende aangroejing van zeventig of vijf en zeventig perfoonen, tot twee en een half millioen menfchen, een bijzonder merk draage van Gods vrugtbaarmaakend alvermogen; te meer, daar tegen de gewelddaadigfte inwerkingen aan, deze bevolking bleef toenemen. Stefanus toch meldt derzei ver ongeftoorden voordgang flechts,} „ Tot 'dat 'er een ander Koning (van afkomst, „ zoo wel als geaartheid, van de voorigen onderfchei* ,, den ') opftond, die Jofef niet gekend had. Deze , ,, na tegen ons gedacht listen gebruikt te hebben, „ mishandelde onze Vaderen , (hen vtrpligtende) „ hun-  t^i GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ,, hunne kinderen wegtewerpen, ten einde dezelve, niet in het leven te doen blijven. " [Wie gruuwt niet van zulk eene wreedheid? Wie beichreit het lot niet van zoo veele duizende ouderen , als , dusdoende , hunne lieve , onfchuldige wigten, ftraks na de geboorte, en dat met eigen hand, aan den wreedften moord moesten overgeven ! — Zoo zien wij, hoe onmenschlijk de Staatkunde van Dwingelanden handele, hoe weinig dezelve op voorige verdienlien en weldaaden, al had men ook, met Jofef, Vorst en Natie te gader, ten duurften aan zich verpligt, acht flaa, — op welk een geringen prijs het leven van menfchen, van burgeren, door dezelve, gefield worde, en — wat'er altijd van dezelve worde, wanneer zij van Zedekunde en Godsdienst verwijderd wordt! Maar, hoe dwaas ook, eigen ©nderdaanen, die, door menigte en arbeidzaamheid , voor den Staat nuttig zijn, te willen uitroojen! Hoe dwaas, een aangroejend volk, dat zich ftil gedraagt, door allerlei verdrukkingen, tot eenen opftand, te noopen! Zoo kiest de Dwingelandij , onder Gods befchikking, vaak'de ongerijmdtle middelen, om zich ftaande te houden. En God bereikt, onder alles , zijne oogmerken , en houdt, hoe lang het ook duure, getrouwlijk zijne toezeggingen. Beide bleek hier. Door Israëls verdrukkingen in Egypten werd, deels aan een voornaam gedeelte van de Godfpraak, vs. 6. voldaan, deels, 's volks hart, onder het lijden, tot Godsdienst , tot een verlangend uitzien naar vrijheid, zoo wel, als tot lust, en moed, om zich die te be- zor-  LEVEN DER APOSTELEN. 143 zorgen, gevormd , van den Egyptenaar en zijne Afgoderij vervreemd, en, door den harden arbeid aan Land- en Stedenbouw, in zommige wetenfchappen en konften der Egyptenaaren , ervaren , gemaakt. En, werd dus de bedoeling des Al- lerhoogften, van lieverlede, bereikt ? Zijne belofte begon ook vervuld te worden , en de waarheid , dat, in de benaauwdheid der tijden, de verlosfing geboren wordt, ftond eerlang een nieuw bewijs te bekomen : want, te midden van die akelige duisternis , begon 'er, voor Israël, een helder licht optegaan.] „ In dezen (benaauwden) tijd toch werd Mofe ,, gebooren , zijnde uitnemend fchoon : die drie ,, maanden lang, in 's vaders huis, (verborgen en) „ opgevoed, daarna ten vondeling gelegd zijnde, „ door Farao's dogter opgenomen, en, haar ter ,, zoone, opgetrokken werd , zoo dat Mofe , in al„ le de wetenfchappen der Egyptenaaren onderwe,, zen, door woorden en bedrijven, (in de Raad' -zaal en in het veld, een ) vermogend ( Man ) wierd." [Treffende proeven op nieuws, van het Godlijk -Albeftuur, welke wij niet verbij mogen flaan ! Zou Israël, uit de flaaffche dienstbaarheid, waar onder het gekromd was, verlost worden? Allernodigst was dan een Man, die talenten genoeg bezat, om het volk moed en vertrouwen op hem inteboezemen , in den wettigen opftand en verder te leiden , als Veldheer te bevelen , als Wetgever te befchaaven, en als Leeraar tot den zuiveren Godsdienst opteleiden. En , ziet daar ! Mofe , dóór Farao's dogter genaatst, maar door zijne eigene Moe-  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Moeder gezoogd , en dus aan zijn eigen volk en Godsdienst verknogt blijvende, krijgt eene opvoeding aan het Hof, als een Prins van den bloede; eene opvoeding, waardoor hem moed en vrijheid eigen worden, waardoor hij, in de kennis van Staatkunde, Wiskunst, Starre- en Natuurkunde, Geneeskunst, Werktuigkunde, Huishoud - en Landbouwkunde, en Krijgskunst, wordt ingewijd, en welke Hem des , voor zijne verhevene beffemming, ten vollen bekwaamt. — Meldt Mofe dit al zelf niet ? Uit zijne opvoeding aan het Hof en den roem der kundigheden van de oude Egyptenaaren ( * ) is de waarheid van Stefanus bericht hier ontrend, lig. telijk aftenemen. Verbood 's Mans zedigheid, dit, van zich zeiven, te fchrijven? Zijne fchriften en daaden (préken hier genoeg. — Trouwens, aan zijne beftemming begon hij al fpoedig te beantwoorden.] ,, Toen hij nu veertig jaaren oud geworden was, „ fteeg in zijn hart (de begeerte) op, om ziine broe„ deren de Israëlieten, (van tijd tot tijd) te be„ zoeken , (ten einde hun lot recht te vernemen , „ en, ware het mogelijk, te verbeteren.) En (bij „ die gelegenheid) iemand onrechtvaardiglijk ziende ,, mishandelen, ftelde hij zich in de bres, en wreek- te , (of verweerde) den beledigden, door den „ Egyptenaar te verflaan. " [Of Mofe hier, ten rechte, of ten onrechte, handelde , is niet gemakkelijk volkomen zeker te be- (*) iKon. IV: 30. Jef. XIX: 11, 12,  LEVEN DER APOSTELEN. 145 beflisfen. Van de ongeloovigen wordt bij zeer vinnig doorgeftreken , en , of als eenen onbezonnen', driftigen jongeling, of als eenen vefraaderlijken moordenaar , ten toon gefteld. Dan , dit laatfte heeft, altoos in het gefchiedverhaal, niets, waar op het fleune ; en tegen het eerfte ltaat Mofe's veertig-jaarige ouderdom over. — Hij zelf velt, in zijne Schriften , geen oordeel over zijne daad, en wij weten te weinig, van de omitandigheden , om iets zekers te bepaalen. — Of hij, tot deze verrichting , gelijk de Jooden zeggen , eene aanblaazing van den Profeetifchen Geest 'ontvangen hebbe, blijkt, noch uit zijn eigen, noch uit Stefanus verhaal. Zoo veel is zeker. Israël, als een vrij Volk, met 'sKonings toeftemming , in Egypten gekomen, werd daar onverdiend, ter flaavernij gedoemd en hard gedrukt. Recht was 'er, voor het zelve, niet te krijgen. Het mogt des, naar het recht der Natuur, zich verweeren, ook zelfs,met geweld. En , uit dien hoofde , verdedigde Mofe , die voor zijne Natie, de opoffering van grootheid en aanzien, edelmoediglijk overhad, en de Staatzugt van het Hof, waaraan hij opgevoed was, verfoeide, — de gefchondene rechten der menschheid en eens vrijen Volks. — Terwijl zijne bekende zagtmoedigheid doet ge\ooven, dat hij, bij het betoon van zijne dapperheid, rechtvaardigheid en volks, liefde, tot het uiterfte niet zou gekomen zijn, ware hij daartoe niet, onwillig, genoodzaakt. — Intusfchen, hij zag de gevolgen van zijnen ftap zeer wel door,] li „ En  I4<5 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ En hij verwagtte ( nu op denzehen), dat zijne „ (Jfraélietifche) Broederen begrijpen zouden, dat God hen, door zijnen dienst, bevrijden wilde. " [ Dit zijn vermoeden grondde zich vooral op de algemeen bij zijne Natie bekende, Goddelijke beloften , aan Abraham gedaan , volgends welke, de tijd der verlosfing nabij moest zijn. (Zie Gen. XV: 13, I5. Exod. VI: 3.) Deze omftandigheid moest zeker het volk op zulk eene kloekmoedige daad bij uitflek opmerkzaam maaken, en den Held , wiens lotgevallen, boven dien, reeds van zijne eerfte jeugd aan , zulke aanmerkelijke tekenen van eene bijzondere Voorzienigheid, en van eene hooge beftemming gedragen hadden , voor een' Man doen aanzien , dien de God hunner Vaderen nu, juist ten rechten tijde, had doen ontdaan en met de nodige Merkte van Geest, wijsheid , dapperheid en aanzien toegerust had , om iets groots voor Israël te bewerken. En, het moest hen aanfpooren, om zich nu, onder hem te ftellen, en dus verëenigd, nadrukkelijk , de verlooreue vrijheid te rug te eifchen. ] „ Dan — zij begrepen het niet. " [Ongeloof, onverftand , verlaaging van ziel door de flaavernij , deden het hen, in wanhoopige verbijstering , miskennen , en voor verlosfing en vrijheid onrijp en belangloos zijn. Men kon hen ook desaangaande niet onderrechten, wijl hij geen* fchijn geven mogt van het volk tot opftand aangezet te hebben; te mesr, daar hij, op hetzelve, zelfs na  LBVEN DER. APOSTELEN. 147 na zijne gewaagde betooning van Vaderlandsliefde, geen' invloed verkreeg. Integendeel, ] , Toen hij, den volgenden dag, (na de gedaans „'nederlaag ,) bij hun kwam, terwijl zij vogten, en hen , met deze woorden, tot vrede vermaan" de: ,, Mannen! Gij zijt (immers, als Ifraelieten) ' „ Broeders: waarom beledigt Gij elkandereu .iaa? „ „ (dat is niet broederlijk; zoo moest gij onder„ „ ling niet leven.) " — Zo bejegende hem de „ beledigende partij bits, en beet hem toe: ,, Wie „ „ heeft U (toch) tot Bewindsman en Rechter „ „ over ons aangefteld: (daar Gij U zulk een ge~ „ „ zag aanmatigt? of) is het uw voornemen , „ „ om mij ook te vermoorden, gelijk Gij gisteren „ ,, den Egyptenaar deed? " " [Mofe, de man , aan wien de Natie nu reeds, wegens zijne toewijding aan haar geluk , zoo veele dankbaarheid fchuldig was, en door wien zij zich zoo veel geluks, voor het toekomende, belooven konde , werd derhalve kwaadaartiglijk verworpen, en bovendien, door het ruchtbaar maaken van zijn bedrijf, in levensgevaar gebragt. — Dit gefchiedde voral door den belediger, dien hij berispte; het geen eene proef is van die menschkundige opmerking dat de menfchen dan, wanneer zij ongelijk hebben, gemeenlijk het minst tot verzoening te bewegen zijn: hoe waarachtig, maar hoe redeloos tevens en vernederend! — En waarlijk, is het ook niet bedroevend , telkens optemerken , dat het menschdom, fchoon door God, in eene maatfchappij geplaatst , ten einde elkanders heil te bevorderen, ten allen tijde, in oneenigheid, twist en tweedragt vermaak fchept, en zich, door eigenbaat, heerschzugt K s en  148 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET en wreedheid regeeren laat? Ja dit is te fchandelïjker in zulken , die , door bloedverwantschap , gemeenfchap van Volk en Vaderland, of gelijkheid van lot, broeders zijn. — Mofe deed dit zijne twistende volksgenooten opmerken, en,maande hen, uit vredelievendheid , en uit genegenheid voor zijne Natie , tot eendragt aan. ó! Dat veelen, ook thands, in dezen , aan Mofe gelijk waren, en de verwijderingen , de oneenigheden, de beledigingen, welke, niet dan te zeer, onder de burgeren vaii één Vaderland, de leden van ééne Gemeente, van één huisgezin, plaats vinden, zogten tegentegaan! ö! Dat allen, die in twist leven, op de aanmaaning van zulke menfchenvrienden , met dankzegging voor hunnen liefderijken raad, aanftonds allen wrok lieten vaaren en de handen in een floegen! — Stefanus, om tot hem wedertekeeren, fpreekt van deze verwerping van Mofe vooral, om ftilzwijgend den Raad te doen gevoelen, hoe veel overeenkomst hun gedrag ontrend Jefus , met dat hunner voorvaderen, ontrend Mofe, had, — hoe ook zij hunnen Weldoener en Verlosfer verftooten hadden. Met dit eogmerk gaat hij voord, Mofes leven en bellier te vernaaien.] „ Op dat gezegde (van den Israëliet, waar door het „ gebeurde ruchtbaar worden moest), vlugtte Mofe , „ en leefde , als vreemdeling , in Midian , waar „ hij twee zoonen kreeg. Dan , na verloop van ,, veertig jaaren verfcheen hem ( eens ) in de eenzaa- me vallei van het Sinaïtiesch gebergte, een Engel ,, des Heere, in een brandend doornenbosch. Mofe, „ dat ziende, ftond over het verfchijnzel verbaasd; maar, toen hij daar heen ging, om het eens nader „ bij  LEVEN DER APOSTELEN. 149 bij te zien , boorde hij, met eene fierke ftem , zeggen : „ Ik ben de God van Abraham , de ' „ God van haak en de God van Jakob! " Mofe begon te ridderen en dorst met zijne naarfpooring ' niet voordtegaan. Daarop fprak hem de Heer 'I dus aan : „ Maak de fchoeneu uwer voeten los; ' „ want de plaats waar op Gij ftaat, is ( wegens „ Mijne verfchijning ), een heilige grond. „ zeer duidelijk (en met aandoening en ongenoegen) heb Ik de mishandeling van Mijn Volk, „ „ dat (thands ) in Egypten is, gezien, en hunne „ zugten gehoord (en opgemerkt), en Ik ben -j » (ten gevolge daarvan) (thands hier) neergekomen, om hen te verlosfeii. En nu , treed „ „ nader bij, Ik zal u (tot dit werk) naar Ügyp- „ ten zenden. " " {Gelijk Mofe, in zijne afgelegen wijkplaats, geduurende die veertig jaaren, zoo wel, in bezadigd-* heid , moed , geduld , gehardheid tegen arbeid en ongemak, als, in kennis van landftreek, landbouw en veehoederij, en niet minder, in ftille deugd, toegenomen, en des, voor Gods oogmerk , gefchikter geworden was; — zoo moest deze Goddelijke verfchijning, welke zoo veele troostrijke bewijzen van Gods alwetendheid, ontferming en wijze nederbuiging tot de menschlijke zwakheid oplevert, voor Mofe dienen, deels, om met den diepften eerbied voor God te zijn , en in zijn volgend leven , ook in fchitterende eereposten, te blijven aangedaan, deels, om hem, met Godlijk gezag te bekleeden, en volmagt te geven, tot dat groote werk, waartoe hij Hond gebruikt te worden; — eene volmagt, nodig om zijne (tappen te wettigen , om hem zeiven met genoegzaamen moed, en zijne volksgenooten met behoorK 3 lij-  ISO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET lijken eerbied voor, en vertrouwen in hem, te be. zielen. — Alle de omltandigheden van deze openbaaring , de Godsllem , de fprekende perfoon, het niet verbrandende doornbosch, de aanfpraak vooraf, de eisch van ontfchoeijing, ten teken van eerbiedige hulde voor God, als opperleidsman des volks (verg. Jof. V: 16.), eindelijk, de bekendmaaking van de hooge oogmerken der Godheid , alles moest daartoe ftrekken, om Mofe te doen overtuigd zijn, dat de Heer hem de eer wilde aandoen, om hem, als een middel., tot Israëls verlosfing, te gebruiken, —• Stefanus, die, door bet vermelden van deze roeping, zijnen eerbied voor Mofe, ter wederlegging van zijne befchuldigeren, deed blijken, maakt tevens , tot zijn ander hoofddeel, zoo even gemeld, deze volgende aanmerking:] „ Dezea zelfden Mofe (derhalve), dien zij ver„ worpen , (en geweigerd) hadden (voor hunnen 3, Leidsman te erkennen), door te vraagen: ,, Wie „ ,, heeft u (toch) tot Bewindsman en Rechter aans» » gefield?" dezen (zelfden Man , zeg ik,) heeft ,, God (hun), door middel van den Engel, die, „ van hem , in het doornbosch gezien werd , tot ,, eenen Bewindsman en verlosfer gezonden. (En) „ deze heeft hen ( uit Egypten) uitgeleid, onder „ het doen van veelerlei wondertekenen , geduu„ rende (den afloop van) veertig jaaren , zoo in 3-, Egypten - land , als in de roode zee, en in de „ woestijne , ( de eenzaame ftreeken huiten Egypten „ en Kanaan, waar Israëls Folk, van wege deszelfs „ ongeloovigen en weêrharftigen aart , dus lange g, moest omzwerven), " [Hoe zeer onbekwaam geacht tot dit groote werlr, en dieswege eerst verfmaad , had hij het echter, na van  LEVEN DER APOSTELEN. 15» van God plegtig aangefteld te zijn , daadelijk , in fpijt van alle hindernisfen, ter uitvoer gebragt. — Welk een verbeven voorbeeld was hij dan niet, in daaden en in lotgevallen, van den grooten Verlosfer van zondaaren, dien de Natie nu kortlings weder verfmaad had. — Dat Stefanus deze gedagte voor den geest had, getuigt het vervolg zijner reden.] Deze is die Mofe, die (eenmaal, Deut. XVIII: iO den Israëlleren zeide : ,, De Heer God zal ' „ u, uit uwe Volksgenooten (eens) eenen Pro,, „ feet doen ontihan, aan mij gelijk, dien zult „ „ gij gehoor geven." " [Dit is duidelijk van deze betekenis: „ die groote ,, Wetgever, voor wiens wetten gij fchijnt te ijve„ ren , heeft nogthands de voornaamfte aandacht „ zijner Tijdgenooten van zich willen aftrekken , „ om dezelve, op eenen toekomftigen Profeet, teves', tigen : — maar, hebt gij u nu wel, bij de aan,', komst van dien Profeet, naar 's Mans voorzeg„ ging en voorfchrift, gedragen? "] „ Deze (zelfde Man, die zulk eenen anderen Pro„ feet aankondigde,) en op de Vólks - vergadering, ,, in de woeftijn, (rondom Sinaï gehouden, Exod. XIX: 17.), met (en bij) den Engel, die met „ hem, op den berg Sinaï, fprak, zoo wel, als bij „ onze Vaderen (als Middelaar tusfchen hun en „ God), was, — deze is het, die de heilzaame „ wetten (van God) ontving, om die (weder) aan „ ons te geven. Echter wilden Hem onze Vade„ ren niet gehoorzaam zijn, maar zij keerden, met „ verfmaading van Hem, in hunne harten, (met „ heimelijke wenfchen en door afgodiefche zeden), naar K 4 »  I^a gedenkwaardigheden uit het " EgLPte!1 te rUg^; terwij' ziJ' Mron dus aanfpraken . „ „ Maak ons Goden, om voor ons üittetrekken 9. 55 Kgeh) kin EgyptenJe Afgodenbeelden voorden Ko•5 55 mng uitgedragen worden); want wat dien Mofe cue ons mtEgyptenland uitgeleid heeft, betreft' ,, wjj wetenniet, wat van hem geworden zij ""J. " Cn^rf^r' in dien een kalf,C»^rr/e wtfAe/rf der Egyptenaaren Apis, bragten den Af5, god een offer en waren recht in hun fchik, met ,, hun etgen werk. Maar _ God gaf hen op zii" Zn r"' /°Ve1' aan.den eer^enst der hemellich" {enr!iet *??•'» wlflaagene Afgoderij ver- " rfc tot' op " aÏa ujden ' ,die' terwiJ' hiJ iü G°ds gunst „ deelde, het ernftig verlangen voedde, om eene „ vaste verblijfplaats voorden 'Jehova, den) God ,, van Jakob te kunnen uitvinden." [Dien geheelen tijd dan, van Mofe af, tot op David toe, onder het afwisfelend beltier der Rechteren, een' tijdkring van omftreeks 500 jaaren , waar in het Volk de vrijheid genoot, had men aan' geen' Tempel gedagt. David was de eerfte, die, terwijl hij zelf in een trotsch Paleis woonde en zijn Oostersch koninglijke luifter zeer hoog geftegen was, hier aan, in ernst begon te denken, om dus voortekomen, dat het ijdel Volk zich aan zjjne pracht vergaapen zoude , en het zelve opteleiden , om den hoogeren , den waaren Koning Israëls, Jehova, wiens dienaar hij flechts was, altijd,' ten diepften te eeren. Een roemwaardig voorbeeld voor Vorsten en Volksbeftuureren! Het ftaat fchoon wanneer die, ook in godvrugt en godsdienftigheid', voorgangers zijn, en hunne kroonen eerbiedig voor God en Jefus nederwerpen! — Plegtigheid bij den Gods-  LEVEN DER APOSTELEN. 157 Godsdienst kan ook, zoo men daar in Hechts het wezen, of het voornaamfte van den godsdienst niet Helt , van nuttigheid wezen , tot opwekking van aandacht en eerbied. — David , door zulke Godvreezende gevoelens geleid maakte veele fchoone inrichtingen, om den openbaaren eerdienst (hatelijker te maaken, en wilde daartoe ook een vast gehouw oprichten. Dan, ook zelfs bij' zijn leven, mogt dit niet gebeuren: het was voor zijnen Zoon bewaard.] „ En Salomo ftichtte Hem eenen Tempel." [Nu'eerst, niet aanftonds bij de intrede in Ranaiin , was dezelve opgericht en ftond flechts 340 jaaren , toen Nebukadnezar dien reeds verwoestte. — Dit diende zeer tot Stefanus doel, en toonde duidelijk aan, hoe weinig, in den grond, zulk een gebouw , tot 'den waaren godsdienst , vereischt wierd. Zijne aanmerking hier over, zoo vol van redelijke denkbeelden aangaande het Opperwezen , en zoo behoedzaam, in de taal der Profeeten, voorgedraagen, doet dit nog nader voelen. Maar „ dus vervolgt Hij,] „ Maar, de Allerhoogfte, (die oneindig en over* altegenwoordig is), woont niet , (is niet opge„ jlooten , naar i Kon. VIII: 27.) , in ( menschlij,, ke) kunstgeftichten ; gelijk de Profeet zich uit„ drukt (Jes. LXVI: 1,2.) » De  158 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET 9, ,, De Hemel is mijn Troon, ,, Mijn voetbank de Aarde: ,, Welk een Paleis zult gij mij dan toch nichten? „ ,, (Dus fpreekt Jehova!) „ „ Wat zal de plaats toch van mijn intrek zijn ? ,, „ En heeft mijn hand dit alles niet gemaakt?"" [Treffende, Gode waardige taall Zoo dagten en fpraken, niet alleen namaals de leerlingen van dien Jefus, die gezegd had: „ De uure komt, wanneer „ gij, noch op dezen berg, (Gerifim,) noch tejeru,, falem, den Vader zult aanbidden, maar — wan,, neer de waare aanbidders den Vader aanbidden ,, zullen in geest en waarheid. " — Maar, zoo dagten ook reeds voormaals de vroome Israëlieten , onder den plegtigen fchaduwdienst; ja, een Salomo fprak zoo , juist toen hij den Tempel inwijdde, (i Kon. VIII.) — Christenen dan, die laag vallen op de fchriften des Ouden Verbonds, moeten bloozen: — en wij, mijne Lezers! door Ifraëlietifche en Christelijke Godsmannen gewaarfchouwd, moeten ons wagten van het Godönteerende gevoelen, als of 'er eene zekere heiligheid of wel het genot der Godlijke gunst, aan deze of gene plaats verbonden ware. Noch te Jerufalem, noch te Samariën, noch te Mekka, noch te Rome, wordt God alleen, of best gediend : overal kunnen , mogen , moeten wij den Alomtegenwoordigen verëeren en aanbidden. - Dan, van deze edele gevoelens waren de laatere, laag , ftoflijk denkende, Jooden afgeweken ; en , fchoon Stefanus den Raadsheeren de taal van eenen hooggeachten Profeet voorhield, welke zij niet konden nalaaten , voor waar en Godlijk te erkennen, was  LEVEN DER APOSTELEN. 155 was de waarheid van dezelve, waar uit zij te ligt de mogelijkheid van het geen Stefanus , aangaande eene verandering in het uiterlijke van den Godsdienst, geopperd had, konden afnemen, te haatelijk in hunne beöordeeling, dan, dat zij dezelve met geduld konden aanhooren. Hun fluisteren , en de bewijzen van hunne kwaadaartigheid vermeerderden dermaate , dat de voortreflijke Man , die, tot nog toe , met eene voorzigtige en befchaafde achterhoudendheid gefproken had , afzag van de volvoering zijner reden op de wijze , waarop hij begonnen had, en nu , vol vuurs, zijne ftem, als eene ftemme Gods , verheffende, op eenen ftraffen toon, dus zijne aanfpraak befloot: ] „ 0 Gij, hardnekkigen en van harten en ooren ,, onbefnedenen! (in gezindheden en gevoelens de» 5» Afgodiejche Volkeren gelijk , en , even als die, ,, doof voor de waarheid.') altijd verzet Gij u tegen den Heiligen Geest, (wanneer die, door van Hem ,, aangedreven Mannen , tot u /preekt), Gij, zoo „ wel als uwe Voorvaderen. — Wien der Profee,, ten hebben uwe Vaderen niet vervolgd ? Ja — zij „ doodden de voorverkondigeren der aankomst vaa „ dien Onfchuldigen , wiens verraaders en moor„ denaars Gij geworden zijt, Gij (zeg ik), die de ,, Wet, in de (tegenwoordigheid der) Engelenreien „ ontvangen, maar dezelve niet onderhouden hebt." [Achtbaar en nadrukkelijk is deze Spraakwending. Stefanus toont, genoeg gezegd te hebben tot verdediging van zijn eigen gedrag; hij rukt nu, op zijne beurt, den huichelenden Rechteren het masker af, der voorgewende handhaaving van Mofe's wet, onder het welk zij hunne verachting en overtreding vaa  iéo GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET van dezelve zogten te verbergen. — Hoe vernederend echter voor den Raad, zich, met alle reden, van opftand tegen den Geest Gods, van verachting van zijne wet, van verraad en moord aan den langbeloofden en voorverkondigden Verlosfer te hooren befchuldigen ! — Ach ! dat maar tegen veelen onder hun, die zich Christenen heeten, een dergelijk beklag niet , met grond , te maaken ware! Maar — onderzoeken wij ons, Lezers, of ook wij, aan geene verfmaading van Jefus, — aan geen verbreken van het gebod, — aan geenen tegenftand tegen den Heiligen Geest en zijne dienaaren fchuldig ftaan? En, fchaamen wij ons, over onze gelijkheid aan den Bloedraad der Jooden , — laaten wij dezelve ijlings poogen afteleggen en voor een betaamlijker gedrag te verwisfelen, — en, wagten wij ons, voor het vervolg, immer zulk eene nadrukkelijke aanfpraak te verdienen, als Stefanus den Jooden deed! Zijnetaal was zeker koen: maar zomts is het nuttig, en zelfs dikwerf, vooral nodig , bij huichelaaren, krachtiger en nadrukkelijker, dan gewoonlijk, te fpreken; en als dan mag den Christen, en bijzonderlijk den Christenleeraar , geene beweegreden, uit eigen gemak , rust of veiligheid ontleend , van dezen pligt aftrekken. De Diaken ftrekke ons hier ten voorbedde , daar hij het flachtöffer zijner oprechtheid wierd. Immers] ' Dit hoorende, barstte hun het hart (van razende gramfchap), en zij knarfetandden tegen hem (als woedende dieren). [Welk eene zwakke wederlegging van 's Mans redenen! Niets weet men 'er tegen in te brengen; maar,  LEVEN DEK. APOSTELEN» Iff* maar, men geraakt 'er door in woede l — Zoo gaat het gemeenlijk; waarheid baart haat, — ver« nederende, befchaamende waarheid, waar zij geen ootmoedig hart, dat gewillig zijne reilen verbetert, aantreft , wekt veelal vervolgzugt. — Maar hoe laag en redeloos maakt deze den mensch niet! — Hoe diep zinken de aanzienlijke Overheidsperfoonen bij den Diaken Stefanus ! ] Hij toch, daar bij eene buitengewoone aandrift des Heiligen Geests ondervond, flèrk den hemel aanftaarende , zag, (in zinsverrukking) , eenen uitnemenden glans en Jefus , (in eene menschlijke gedaante) , ter rechtehand Gods ftaan, ,( ah gereed, om hem, door zijne magt, te hulpe te komen). Hier op barstte hij los: „ Ziet daar I ik aanfchouw (reeds) de he« ,, melen geopend, en (daar in) des Menfchen Zoon, „ aan Gods rechtehand ftaan!" [Verblijdende, verfterkende ondervinding voor den bedreigden Stefanus! Deze blik, in het eeuwig leven geflagen , hardde hem tegen het ijsfelijkst lot. — Zoo weet God, in beproevingen, troost en kracht te geven! Christen ! al ondervindt Gij juist eene dergelijke verheffing der ziele, eene zoortgelijke verrukking, of zulke verhevene gezigten niet, (welke thands ook zoo zeer niet te wagten zijn), dit is zeker, God laat niemand der genen, die op Hem zien, boven krachten verzogt worden ; maar , ziet Gij, uit den druk, uit de vervolging, met den Diaken , gelovig, tot God op? gij kunt, zo al geene redding uit het lijden , immers flerkte daartegen, Van Hem, door Jefus Christus, — wiens heerlijke verhooging, door Stefanus gewaarwording, voor ons, L niet  ir>E GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET niet weinig bevestigd wordt, — zeker verwagten \ «n wel zoo, dat Gij, met den Martelheid, de woedendfte mishandelingen uwer vijanden zult kunnen verdragen. Hem liet men nu niet verder uitfpreken j ] Maar, de ooren toeftoppende, (ah zulke Godstaf teringen niet kunnende verdragen), viel men , onder een groot gefchreeuw, met alle man, op hem aan, en ftiet, ( na het doodvonnis, over hem , ah halflarrigen Godslasteraar, naar Levit. XXIV: 15, 16, uit' gefproken te hebben,) hem»ter ftad uit, om h al te lteenigen. De getuigen ( van 's Mans befchuldiging, die den eerften fleen werpen en de fchuld van den doodflag , in geval de veroordeelde onfchuldig ftierf, op zich laaden moesten, naar Deut.XVll: 7. ) legden, ( om te handiger te zijn), hunne klederen af en gaven die, ter bewaaring, aan eenen jongman , die Saulus genoemd werd. [Men nam des de gebruikelijkheden bij een wettelijk doodvonnis, naar de Godlijke inllellingen, in_ acht, om zoo, de onrechtvaardigheid van dezen gerechtshandel te vernisfen. — Het geheele Huk was echter, in den grond, weinig meer dan een onbedagtzaame , in oproer gepleegde moord. — Redelooze godsdienstijver deed, en Raad en Volk, als bezeetenen . handelen, en hunnen, aan de Romeinen ondergefchikten , tot doodrecht onbevoegden, toeftand vergeten. Zonder, op den Stadhouder, of op de gevolgen van hun bedrijf te denken, gingen zij, met hun opzet, voord,] En, zij fteenigrien Stefanus (ter dood), onder dit zijn gebed: „ Heer Jefus! ontvang mijnen geest!" ïogn hij, (bij het bezwijken zijner krachten), op zijne  LEVEïf DE* APOSTELEN. *H zijne knieën zonk, riep hij, met eene harde item t „ Heer! reken hun dit misdrijf niet toe, (maar „ vergeef het hun ) !" En, op dit zeggen , ontfliep hiji [ Zagt, als op een bed van vederen, fliep Stefanus , op de moordfteenen, in. Zijn ongefchud geloofsvertrouwen op God door Jefus, zijne overtuiging, dat hij onfchuldig leed, en zijne vergevingsgezindheid en liefde voor zijne vijanden, deeden hem, met eene kalme ziel, in het blijd vooruitzigt van eene zalige eeuwigheid, fterven. — ö Mijne Lezers! wie vindt hier den verdrukten Geloofsheld niet groot — niet zalig? Wie zou, om, in zulk eene zielegefteltenis te fterven, niet fmart en fchande verachten? Volgen wij zijn geloof en zijne getrouwe deugd na, en ons eind zal, in vreedzaamheid van ziel, aan het zijne gelijk zijn. God toch geeft den zijnen, ook onder het akeligst, pijnelijkst, folterendst fterven, genade en zielerust. Gelijk deze dood van Stefanüs den invloed toont van de leeringen des Christendoms op de verbetering en verëdeling van het hart, en hij, daar hij zijnen grooten Meester navolgde, in zijn fterven, deedelfte mannen uit de ongewijde Gefchiedenisfen, eenen Socrates zeiven niet uitgezonderd, verre achter zich laat: — diende tevens deze uitkomst gewis, deels, ter befchaaming van zijne vijanden, — ter befchaa^ ming van de Wederflreeveren der leere van Jefus , deels, ter bevestiging van het Christendom en ter uitbreiding van het zelve, door de aanwinst van veelen, die, buiten twijfel, door 'sMans dood getroffen werden. —- Het was toch het Godlijk oogmerk in l * 4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ** dit geheel geval, om, door eene fchijübaare verachfering van Jefus zaak, door het doen lijden van een aanzienlijk verlies, het Euangelie echter waarlijk krachtig voordteplanten. Hier toe moest de redetftwist met de Joodfche Leeraaren der uitlandfche Schooien dienen; wijl, door middel van den zeiven, hun invloed en gezag aanmerkelijk daalen , en een voordeelig gerucht van de Euangelieleer, door die buitenlandfche Gewesten verfpreid worden moest. Zijne terechtftelling deed , benevens de boosheid zijner vijanden, ook de kracht zijner bewijsredenen, en den invloed zijner prediking op zijn eigen hart, te meer uitkomen. Terwijl hij hier gewaagd werd, omdat de Godlijke wijsheid het nodig oordeelde, de Apostelen nog te fpaaren, en hij, als Diaken en Leeraar, en, in beide opzigten, wel, zeer nuttig, maar niet volftrekt onmisbaar, en — als rijkelijk met geleerd verftand en 'sGeests invloed bedeeld, nier toe het gefchiktst voorwerp zijn, en volgende Martelaaren, aan zijn gedrag, bet best, een aanmoedigend en vertroostend voorbeeld, hebben zouden.] Eenige godvrugtige lieden intusfchen bedelden gezaamenlijk Stefanus ter aarde , en maakten over hem ( het nodige nopends hun is aangetekend). — Het zou echter waarfchijnlijk nog lang hebben aangelopen, eer zijne aankomst, onder hun, en wel in de Hoofd* ftad (*) I. D. bl. 119. het geen de Lezer, die hier rec!>t verltaad begeert, dient te vergelijken. t 5  X7° GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fiad, (waaraan wij hier, naar 'vs. 14. te denken hebben), gepredikt ware. Men zou 'er misfchien niet aan gedagt hebben , indien de omftandigheden, onder het Godlijk Beduur, Filippus, dén Diaken, (want aan dezen hebben wij te denken, wijl de Apostel van dien naam, met zijne Medebroederen, naar vs. 2, te Jerufalem gebleven was, en eene zending van Petrus en Joannes vs. 14 anderszins niet nodig geweest zou zijn; ik zeg, men zou aan Samaria niet gedagt hebben, indien de omftandigheden Filippus) niet, als zijns ondanks, aan die plaats gebragt had» den. -- Dan nu, derwaards geleid, handelde hij, die ook tevens Euangelist, dat is, Christen-leeraar, maar aan geene afzonderlijke Gemeente verbonden was (H. XXI: 8.),-— in allen opzigte, voor Leeraaren, ja, voor alle Christenen, voorbeeldig. Hij begreep den wenk der Voorzienigheid in de leiding zijns lots en zijner reize; — hij erinnerde zich Jefus bevel, bij zijne hemelvaart gegeven, om ook te Samaria te prediken, (Hand. I: 8.), hetgeen des het vroeger, tegenftrijdig voorfchrift ophief (Mat. X: 5-)j — hij volgde de Godlijke aanwijzing, fchoon dezelve tegen zijne bijzondere begrippen en gezindheid ontrend de gehaatte Samaritaanen inliep; — hij predikte hun het Euangelie, en vooral, dat, waar zij het meest belang in ftelden, wat zij het fpoedigst begrijpen konden , en tevens de hoofdinhoud der Christenleere uitmaakt, Jefus, als den gehuldigden Mesfia en Zaligmaaker; — en, degeleden tegenftand drukte hem, daartoe niet te zeer neder, maar fpoorde hem te krachtiger aan, om, ook hier, aanhangelingen van zijnen Meester te maaken. —  LEVEN DER APOSTELEN. I7J ken. — Och! waren 'er thands ooknogveelen, die, ten aanzien van de bedoeling en van de wijze van uitvoering, aan Filippus gelijk waren ! Lezers 1 dat wij allen , het zij Leeraaren, of Leeken, ons, hierbij, onzen pligt erïnneren, en tot deszelfs beoefening fchikkenl Want ook alle Christenen zijn, tot het voorftaan van Jefus belangen verbonden. En, hoe aangenaam zou het ons zijn, was de uitflag onzer pogingen aan dien van den Diaken geëvenredigdj Hij toch predikte] (Met dit gevolg, dat) eene groote menigte, aan Filippus gezegden, na dezelve aangehoord, en de wonderen , welke hij uitrichtte, gezien te hebben, eenpaarig geloof floeg. (Op zijn bevel) toch gingen de onreine geesten van veelen der geenen, die met dezelve gekweld waren, onder een hevig gegil, uit, en niet weinig verlamden en kreupelen (allerlei zieken en ongeHelden) werden genezen. Zoo dat die ftad grootelijks verblijd wierd. [De verfcheidene ellendigen, welke men voorheen, voor ongeneeslijk hield, verheugden zich en de hunnen, nu zij herfteld werden. Het verdwijnen van zoo veel rampen moest natuurlijk blijdfchap baaren. — Dan, het aannemen van het Christendom zelf vervulde de nieuwbekeerden met vreugde. Het daadelijk aanwezen van Hem, op wiens toekomst zij hoopten, zoo wel als de vertroostende inhoud van het Euangelie, het welk God, als eenen vergevenden Vader, aankondigde, verkwikte hun gemoed. Zoo als wij dan ook, in het vervolg, in meer gevallen, deze blijdfchap der eerstgelovenden ontdekken zullen, (ouder. Ps. 39. XVI: 34.) En, deze vreugd  tfm «EBENKWAARDIOHEDEN UIT HET vreugd was, in de ftad, buiten twijfel, te algemeener, naar mate de Christengodsdienst, die voor de openbaare rust zorgt, en, zonder in ftaatkundige gefchillen te treden, de banden der Maatfchappij naauwer toebaalt, allen aan eikanderen verbroedert en elk, in zijne betrekkingen, naauwgezet eerlijk maakt, — voor Landen en Staaten, eene milde bron van welzijn en geluk opent. Ondertusfchen, waren Filippus woorden en daaden, onder den Godlijken zegen, ter verwekking van die vreugde en derzei ver oorfprong, de aanneming van het Christengeloof, door de Samaritaanen , zoo uitftekend dienstbaar? Gaven zij aan volgende gedachten , ook aan ons, een treffend voorbeeld van leerzaamheid, van een hart voor overtuiging vatbaar en open voor waarheid? wij moeten tevens erkennen , dat deze lieden hier voor, in meer dan één opzicht, gefchikt waren. Uit Jefus verblijf onder hun (Jo. IV.) kunnen wij zien, welke goedhartige, eenvoudige zielen zij waren: konden zij daardoor (zoo als wij aanftonds vernemen zullen), al te eer tot bijgelovige ligtgelovigheid vervoerd worden? zij waren daarom toch ook, tot een gegrond geloof, fpoediger te brengen, 's Heilands voormaalig verkeer en prediking in Sichem, (eene andere Samaritaanfche ftad), zal-ook wel, inde Hoofdftad, niet geheel onbekend gebleven zijn; en dit was dan, min of meer, een grondflag, waarop Filippus bouwen kon. Daarbij, wat Jood en Heiden veelal, in het geloof belemmerde, had bij deze menfchen, ten deele, geen plaats. Geen Sadduceefche twljffeling aan een leven hier namaals, — geen Farifeeuwfche gehécht-  LEVEN DER. APOSTELEN. 17$ hechtheid aan menschlijke overleveringen, — geen* Joodfche verwagting van aardfchen luister en heerlijkheid in den Mesfia: maar —- geloof in eenen toékomftigen grooten Profeet, op grond van Mofes Gefchriften, werd door hun gekweekt.—Reden, waarom Jefus zich aan hun, in zijne waardigheid, onbewimpelder, dan aan het wederltrevig, dwaalziek en oproerig Joodendom, kenbaar maaken kon, reden ook, waarom zij, eer dan de Jooden, de verkondiging van zijne leer wilden aannemen. Terwijl zij tevens, boven de Heidenen, behalve de gezegde verwagting eens Leeraars en het erkennen der Godlijkhtid van Mofes boeken, ook de eerbiediging van den éénen waaren God, en het teken der befnijdenis , onder zich bewaard hadden. Gelijk 'er derhalven wijsheid gelegen ware in de prediking des Christendoms, ook aan hun, en wel, voor de Heidenen, om, tot ditlaatfte, de Apostelen dus, van langzaamerhand, van allen Volkshaat genezen, te eer te doen overgaan, en, door den goeden uitflag hunner eerfte pogingen, aantemoedigen; — zoo was echter deze aanwinst der Samaritaanen geene zaak, welke geene de minlte zwaarigheid ontmoette; het tegendeel is waar: maar de zwaarigheid werd overwonnen en moest zelfs ter bevordering der voordplanting van de Euangelieleer, dienen. Om dit te doen zien, wordt hier voornaamelijk de volgende gefchiedenis ingevoegd. ] Tot nog toe had een zeker Man , Simon genaamd, door zich, in die ftad, met geheime koutten optehouden, het Samaritaansch Votk in opgetogenheid gebragt, en zich, voor heel iets groots, uitgegeven.  GEDENK™" 3.DÏGHEDËN UIT HET ven» Ook was elk, klein en groot (voornaameréH zoo wel ah geringeren) zijn aanhangeling geweest en had van hem gezegd: „ Zie hier de groote kracht ,', Gods! (den, boven alle anderen, met gódlij k ver,, mogen begaafden Man!)" Men had nem (naamelijk) gehoor gegeven, van wege de opgetogenheid, waar in hij hen, door zijne (bedrieglijke) konstgrepen, eenen geruimen tijd, gehouden had. [Wat deze zonderlinge Man, (die ookbij5W«j,de Rabbynen en de oude Kerkvaderen bekendis, maar, van wien, ook door hun, veel gebeuzeld wordt), eigenlijk uitrichtte, is, uit het beloop der zaake, den aart van het woord in den grondtekst en de gefchiedenis van die tijden, ligt optemaakem Geen eigenlijk Toveraar was hij, dat is, door behulp van hoogere, van booze of goede Geesten Voerde hij zijne daaden niet uit. Na alles, wat in opzigt tot voorgewendde toverij, onderzogt en ontdekt is, mag men billijk ontkennen, dat 'er zoodanig eene konst befla. En, hoe meer het licht van gezond verftand, de Natuur opvorfchende Wijsbegeerte , en Christelijke Openbaaring opgaat, des te minder wordt van dezelve vernomen. Zoo dat, in niets anders, dan in het dom, buitenfpoorig en vreesachtig bijgeloof der, in de werkingen der Natuur onbedreveue menigte, de grondflag van deze konst gezogt kan worden. — Wanneer zal toch eens de tijd gebooren worden, dat men, algemeen en met gewenschten uitflag, de gewaande toverijen, en wat het Bijgeloof verder, tot verlaaging van den mensen üitgedagt en onder den gemeenen hoop gangbaar gemaakt heeft, met de wapenen van Rede, ondervinding en Christendom aantasten, en Toveraars, Spoo- ken ?  LEVEN DER APOSTELEN. 175 ken , Duivelbezweerërs , Geestenzieners , Starrewigchelaars, Waarzeggers, van den aardbodem verdelgen zal ? Wanneer zullen de menfchen, voornaameren zoo wel als geringeren, (want ook bij ons, zoo wel als te Samaria , is 'er gemeen onder alle Handen), hunne oogen openen, voor het geen, ten dezen aanzien , reeds door menig een, zoo goed en waar, gezegd is? — De mogelijkheid der werking van Geesten op lighaamen behoeven wij niet te ont« kennen, om klaar te doorzien, dat zij, die aan deze gewaande konsten geloof liaan , bedrogenen, en die dezelve oefenen, fijne bedriegers zijn , hoedanig een ook Simon was. Deze had zich , gelijk anderen destijds , op ftarre-, natuur- en geneeskönst toegelegd, en bevond zich daardoor in ftaat, om zijnen evenmensch van dienst te zijn , maar hij verkoos liever , onder het voorgeven van in 'vérband met zekere Geesten te ftaan, en zekere geheime , meer dan menschlijke konsten te verftaam, de menigte, door loopjes en konstgreepen te begoochelen , en zich , bij hun, van wege eenige wonderlijke dingen, Welke hij, door ongemerkte bedriegerijën, wist daarteftelfen, voor iets groots en verhe.. vens, voor een' Afgezant der Godheid te doen doorgaan. — Het algemeen bijgeloof en de onkunde in natuurlijke Wetenfchappen, welke dezen vermomden bedrieger eenen grooten toeloop bezorgd hadden , Honden des der prediking van het Euangelie krachtig in den weg. Dan , dezelve moesten daar voor wijken. Filippus wonderdaaden overtroffen, zoo wel in verhevenheid , als in nuttigheid, Simons konstjea. Elk zag dit klaar in, en Simon het meest vaa  ï?6 ÖEDENKWAARDTGHEDEN uit HBt van allen. Men mogt hem , voorheen , voor di kracht Gods gehouden hebben,] Dan, nu men Filippus geloof gaf, die de leeringen aangaande het Godsrijk en het gezag van Jefus, (als ) Mesfia, verkondigde, liéten zich ( allerhande menfchen) , vrouwen niet min dan mannen, doopen. [Dit was een openbaar blijk van hunnen overgang tot den nieuwen godsdienst. Vrouwen ondergingen deze plegtigheid ook 5 zoo dat zij van de Godlijke inftelling van dezelve overreed moesten zijn. En , dit gefchiedde op de gedaane belijdenis. ] Ja, ( het geen wonder fchijnen mag), ook Simon zelf geloofde (Filippus gezegden), liet zich doopen, en verzelde van nu aan , Filippus altijd (als zijn getrouw, en naar meerër onderwijs verlangend aanhanger en leerling) , terwijl hij verrukt ftond over de -veelvuldige, gewigtige wonderwerken, welken 'er gebeurden. [De Man des, die zoo lang de geheele ftad verbaasd had, ftond nu op zijn beurt zelf verflagen. Zulk een wezenlijk onderfcheid was 'er, ook naar zijn oordeel , tusfchen de waare wonderen en zijne gedrevene konsten ! — Hoe krachtig, mijne Lezers ! Wordt, voor ons, bij deze omftandigheid, het bewijs , uit de wonderwerken , voor de Godlijkheid der Christenleere ontleend! hoe nietig de, daarop gemaakte, vitterijen! — Een Simon, een duizendkonftenaar zelf, vond 'er zich door overtroffen en verwonnen; ja , hij ging, van wege dezelven, tot het Christendom, openlijk over , en nam de leer,  LEVEN DÉR APOSTELEN. i?f belangende Jefus MesfiaTchap , op FilippUs prediking, aan. — Maar, welk een edel charakter, denkt Gij, is dat van Simon! Zich niet te ergeren aan den afgang van eigenen toeloop, het werk van eenen anderen, die hem overtrof, hem van zijne nogmaalige hoogte nederbonstte, koelbloedig aantezien, al zijnen invloed, die echter zoo magtig groot was, niet te bezigen, om dezen aankomeling te belemmeren en te verdrijven; maar, integendeel, eigen aanzien, als het ware , te vergeten, deszelfs vernieling 'te vergeven, zelf tot den aanhang van zijnen tegenftander overtegaan, ja, voor 's Volks oog, niet alleen zijne nederlaag te bekennen, maar zelfs een allerijverigst aanklever der nieuwe leere te worden! Is dat niet eene groote edelmoedigheid ? — ja , mijn Lezer! zeker, indien dit alles, bij Simon, in oprechtheid plaats heeft, dan overtreft hij zeer veele Christenen , die, over het algemeen, zulk eene edele gemoedsgefteldheid niet bezitten : maar — maar kan men oprechtheid veronderltellen in eenen Man, die, tot nog toe , opzettelijk zijn werk 'er van gemaakt had, om een Volksbedrieger te zijn? — Dan, laat ons de Gefchiedenis niet vooruitloopen , maar de uitkomst afwagten!] Toen nu de Apostelen te Jerufalem, (waar zij, btj de verfiroojing der Gemeente, gebleven waren), vernamen, dat Samaria de Gelijke leere omhelsd had , zonden zij hun, ( die dddr gewonnen waren, uit hun midden) Petrus en Joannes toe, £ Ter bevestiging én voltooijing van het göede' Wefk , door Filippus begonnen, ter fterking van M het  178 GE.DENK*WAARr>IGHSr,EN UIT HÉT het teder geloof der nieuwbe'keerden, en ter rege'ling van de nieuw geplante Gemeente. Dit konden de Apostelen doen, uit kracht van hunnen rang en magt, boven die van den Euangelist verheven. Zij wilden dit , ondanks hunnen ingewortelden Volkshaat tegen de Samaritaanen, waar van zelfs de zagtzinnige Joanne3 zulk een laakbaar bewijs gegeven had , Luk. IX: 54.): Zij wilden dit doen , om dat de Godsdienst van Jefus , wiens invloed op hunne harten werkte, allen, die denzelven aannemen, hoe verfchiliig in denkwijze over veelerlei zaaken, vereenigt, partijfchap en natie-afkeer verbiedt, alle leden der Kerke, onderling gemeenfchap doet hebben, en elk eenen van dezelven, ten ftrengften beveelt, alles , ten beste der geheele Gemeente , en voor de belangen van het Euangelie , te doetr en over te hebben. Om derhalve den haat tegen de Samaritaanen, die nu broerieren'in Christus geworden waren f plegtig afteleggen, en hen, met de broederen uit de Jooden, op eenen gelijken voet te zetten , beflooten zij tot dit Gezantfchap. En", Petrus mogt-zich , zoo min als Joannes, hier aan onttrekken , maar moest , daar hij geen Gezaghebber over zijne medebroederen was, hun befluit zich laaten welgevallen. Beiden toogen dan opreis, en] Deze derwaards gekomen zijnde (en den toefiand def nieuw-bekeerden in aanmerking nemende), baden voor hun, dat zij de (wondér ) gaven van den heiligen Geest (ook ) verkrijgen mogten ; terwijl, tot nog toe , niemand hunner daarmede bedeeld was , en zij alleen (Jlechts) gedoopt waren op het gezag van den Heer Jefus. En, hier op hun, (aan eeni* gen ander hun, welke de Geest hun aanwees ), de han- den  levën DER apostelen. lf$ den opleggende, ontvingen dezen (ook daadelijk) dft (wonder-) gaven van den heiligen Geest. [ Dit opleggen der handen, met het heerlijk gevolg daar van , het daadelijk aandeel aan eenig wondervermogen, dat zich ijlings, door een of ander tekert openbaarde, (zie H. X: 45. XIX: 6. enz.), — \ was dan een voorrecht der Apostelbediening, waardoor God zijnen Getuigen, naar de aanmerking van H. de Groot, het grootst gezag verfchaffen, en tevens voor de eenheid der kerke zorgen wilde. Een Voorrecht, van het welk zich Filippus niet had kun* nen bedienen, maar welks gebruik bij de Samaritaanen vereischt werd , zou het Joodsch vooroordeel tegen hun gefnuikt, eene fcheiding tusfchen Jdodfche en Samaritaanfche Christenen voorgekomen, en ontegenzeglijk aangetoond worden , dat zij thands, in alles, met de Jooden, gelijk Honden en in de eenheid der kerke waren opgenomen. En dit werd door hun mededeelgenootfchap aan'sGeests gaven , buiten alle bedenklijkheid gefield; terwijl zij tevens, daardoor, voor het bekleden van bedieningen in deze Gemeente, en, voor het prediken van de Euangelieleer, daar en elders, gefchiktheid bekwamen, en tegen alle vervoeringen van het, zod lang aangekleefd , Bijgeloof, ten vollen gewapend en in het geloof verflerkt wierden. ~ Het verdient ook nog aandacht, dat de Apostelen, vóór het verrichten van deze plechtigheid, tot God baden. Het lijdt geen twijfel, of zij wilden daardoor, niet alleen in het algemeen toonen, dat alle Godsdienflige handelingen met het gebed behooren aangevangen té M 2 wof-  |8d GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET worden , maar bijzonderlijk te kennen geven, b©s de mededeeling dier gaven eigenlijk Gode toekwam, van wien zij afhingen , en, die zich, hier toe, van hun, alleen als middelen, bediende. Dit laatfte werd echter van Simon zoo niet begrepen, van hier zijn bedrijf, dat ons zijn hart ontdekt.] Simon nu merkende, dat, wanneer de Apostelen {iemand) de handen oplegden, (den zoodanigen de wonder-) gaven des heiligen Geests gegeven wierden , bood hun , met dezen voorlïag , geld aan ï ,, Geeft mij ook ( zeide hij) dit vermogen, dat, „ wien ik de handen oplegge, die de (wonder-) ga„ ven des heiligen Geests ontvaiige." [ Ziet daar, jnijne Lezers ! den man, zoo als hij dagt, gevoelde en handelde! Nu openbaart zich zijne gierigheid en winzugt, zijne afgunst, zijnen hoogmoed en eerzugt, om boven Filippus, die zijn'roem doof gefchenen had , weder uitteblinken. Alles te fnooder, naar mate hij dus, eensdeels den waaien Gever van dat wondervermogen, en de heilzaame {trekking en doel daar van miskende , en anderdeels, op deze wijze , de grondflagen van het Christelijk Geloof, eensflags om verre rukte, door Gods werk, het bewijs van Gods nabijheid bij zijne Gezanten, voor een ukwerkzel van laage toverkonsten aantezien. Van welke ver uitziende gevolgen moest zulk een denkbeeld niet zijn , indien het gangbaar wierd!— Het ftaat bier om ook te dugten, dat zijn voorige overgang tot het Christendom , zo hij al waarlijk eenige overtuiging van deszelfs waarheid gehad hebbe, echter meestal beoogd hebbe, om, langs dezen weg,  LEVEN DER APOSTELEN. iSl weg, achter het fijne van Filippus vermeende hoogere toverkonst te geraaken; en , in het geheel niet, om waarlijk beter en zoo gelukkiger te worden. — Laat ons hier uit opmaaken, hoe billijk het zij, even min, met iemand fpoedig, zeer hoog te loopen, als hem, zonder reden, te verdenken. Een fnood hart kan fchoonfchijnende zijden hebben, het kwaad kan zeer bedekt zijn; en de grootfte booswigt heeft nog meesttijds iets goeds aan zich over. Ja, de uiterlijke, fchijnbaar ernftige , een' geruimen tijd aanhoudende overgang tot de Christengemeente, is, zoo weinig, als het genieten der uitwendige voorrechten der kerke, een onfeilbaar teken van waare vroomheid. — Dat wij dan, in ons oordeel, nooit te voorbaarig zijn; maar ook zelf toezien, dat wij ons, aan de huichelachtige mondbelijderen niet gelijk maaken ! — Men merke hier nog op, dat, het geen gemeenlijk Simonie heet, het ftaan naar kerkelijke ambten, langs den weg van omkooping, hoe zondig en verachtlijk, eigenlijk iets anders en veel minder godloos zij, dan Simons kwaad was. — Dat was allergruwlijkst; zijn voorflag aan de Apostelen , zoo vernederend voor hun, zoo ontëerend voor hem zeiven, was lasterlijk tegen God, Zijnen Geest en Zijne Leere. ] Dan, Petrus vaardigde hem, roet deze woorden, af: ,, Uw geld vergaa metU! (Weg met het zelve ! ,, Gij verdient, 'er ongelukkig door te worden), „ daar Gij, bet geen Gods ( uit/lekende) gave is , ,, geacht hebt, voor geld veil te zijn. Geen het „ minde deel hebt Gij aan deze leer (des Euange,, Humt. welke Gij uitwendig aangenomen hebt, toch „ aan derzelver zegeningen: veel min, aan de buitenM 3 „ gf  l82 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ gewoone gaven , welke derzelver voordplanting be* .„ vorderen moeten.) Uw hart is toch, naar Gods oor3, deel, niet oprecht: (Gij voedt geene zuivere zugt% ,, om het Euangelie dienst te doen, maar fnoode oog* ,, merken, eigen eer en eigenbelang . zijn uwe drijf3, veeren.) Verbeter u dan (en fa af) van deze „ uwe boosheid, en bid God (ernflig en aanhou„ dend), of u dit (godloos) overleg van uw hart, „ welligt nog vergeven wierde. Want ik merk dui„ delijk, dat Gij (als) met galachtig bitter doortrokken , en, in boosheid (als) ingeketend, >, (dat gij een mensch) zijt, (door en door van de „ ondeugd verpest, voor anderen vergiftigend en zelf 9, aan alle godloosheid verfaafd). " [ Harde taal voorzeker! Maar, al was de ingeving, waar in Petrus deelde, en door welke hij, in Simons hart klaar inzien, en, wat gezegd moest worden, onfaalbaar weten kon, ons voor derzelver billijkheid geen borg; wij zouden die echter, bij Simons huichelarij, niet miskennen. Tot Geveinsden, — maar ook tot hun alleen, — fprak Jefus zelf hard en dreigend. Petrus, zijnen Meester volgende, ver. werpt, met verfmaading, het laag aanbod, en, zonder den boozen; mensch te vervloeken, brengt hij hem, nadrukkelijk het gruwelijke van zijn waar beftaan onder het oog. — Al, wat hij zegt, is voor ons, bij uitftek, leerzaam. Wie geene oprechte gezindheid heeft, om zijn hart te verbeteren, kan geen deel hebben aan de weldaaden der Euangelieleer. Zijne belijdenis, zijn doop baaten hem niets; hij heeft, van wege dezelven, geen deel aan het heil des Christendorns. — Slaat men verkeerde wegen in, ter verkrijging van de genadewerkingen des Geests , Süen verwijdert zich, op deze wijze, daar van , ho§ lan-  LEVEN DER APOSTELEN. 183 langer zoo meer. — Op Gods oordeel over onzen toeftand komt het eigenlijk aan ; wat menfchen van ons denken, is van weinig belang; die kunnen, door ons uitwendig voorkomen bedrogen, ons ligt, en buiren onze wezenlijke fchade, te hoog of te laag fchatten: maar, om waarlijk gelukkig te zijn, moeten wij 'er naar ftaan, om, onder Gods oog, zuiver deugdzaame gevoelens te kweeken. Voelen w;j ons zondig en bedorven? bekeering, met een waar geloof in Jefus verëenigd , is onze onvermijdelijke pligt, dien wij, onder een aanhoudend gebed uit een diep geroerd hart opkomende , beoefenen moeten: want, hoewel het de pligt der Leeraaren zomtijds zij, om, ter verwekking van te meer nadenken en te fcherper aanfpooring tot verbetering , den ftaat eens zondaars, en zijne verwagting, als zeer bedenkelijk, voorteftellen, — het bidden om vergeving mogen zij niemand afraaden, noch ooit , den toeftand van eenig mensch , voor hoopeloos en zonder uitzigt, verklaaren. Petrus deed dit ontrend Simon zelfs niet; hoezeer zijne gezegden blijken dragen van zijne bekommering, — niet, of hij, op waar berouw, vergiffenis bij God bekomen zoude; maar, of een mensch, van zulk een opzettelijk boos beftaan, en wiens misdrijf zoo nabij kwam aan eene lastering tegen den heiligen Geest, wel in de verëischte zielegefteltenis ware, om zich te willen bekeeren. .. De uitflag fchijnt ook deze bekommering alzins gerechtvaardigd te hebben.] Simon toch gaf dit antwoord: „ Smeekt GijlieM 4 •. deu»  1?4 GEDENKWAARDIG HEDEN UIT HET " ~ den, voor mij, den Heere, dat mij geen uwe? „ aangekondigde (bedreigingen) treffen mogel " [Hij was verflagen, wijl hij zijn hart ontdekt zag. Maar, in zijne taal hooren wij dat boetvaardige , dat bedroefde over het bedreven kwaad, dat gereede tot alle vergoeding niet, dat wij bij voorb. in de III. Afdeeling, hl. .33. bij de Jooden, op den Pinkfterdag, ontwaarden, en meermaalen nog zullen waarnemen. Hier fpreekt, zoo als het fchijat, enkel de vrees voor ftraf van Gods wege, of welligt nog iets minder, te weten, nieuwe veinzerij, om, door het openbaar worden van dit afzonderlijk gehouden Gefprek, onder de- Christenen, niet in meer verachting te komen. — Dat wij 'er toch uit leeren, mijne Lezers! dat het geene waare, geene beilzaame bekeering is, welke alleen uit vrees gebooren wordt; wie zich waarlijk bekeert, leert het kwaad, als kwaad, en niet enkel, als fchadelijk, te haaten , en de godzaligheid, om haar zelfs wille te beminnen. Toetzen wij ons dan hier aan; doen wij dit, daar de zaak van zoo veel gewigt is, naauw lettend en welmeenend, zonder eenige veinzerij! — En, zijn wij, met reden, gefteld op anderer voorbidding voor ons ? dat wij 'er toch fteeds aan denken, dat dezelve, zoo wij ook niet zelf, biddende, handen aan het werk flaan , ons niets baaten kunnen, Werd dit meer bedagt, hoe veel weiniger zou 'er dan bijgeloovig, op een gebed van Leeraars of Vroomen, aaneen fterfbed uitgefproken, gebouwd, boe zeer zou de ijver voor oprechte godvrugt aangevuurd worden!]  LEVEN DER APOSTELEN.1 ï8$ Zij dan , ( de Apostelen ), na (te SamariS ) de leer van den Keere ( de waarheden des Christendoms ) betoogd en geleerd te hebben, keerden naar Jerufalem te rug, (om der Broederfchap, van hun wedervaren verjlag te doen), en deelden (, nog onder weg, den inwooneren van) veele Samaritaanfche vlekken, de blijde tijding (van de komfte des Mesfias) mede.. [Zij lieten geen' tijd verloren gaan, geene gelegenheid verbijflippen, waarin zij, voor Jefus rijk, en de zielen hunner medemenfchen , nuttig wezen konden. Achl dat, van hunnen edelen Geest, een aanzienlijk deel op ons nederdaalde! Christenen 1 laat ons hen zoeken natevolgen! Dat liefde voor Jefus en voor onze medemenfchen, ook voor die, welke misfchien van een ander Volk , van eene andere denkwijze in het godsdienstige of burgerlijke, zijn, — ons aandrijven, om ook altijd, bij voegzaame gelegenheden, zoo veel in ons is, te arbeidden aan de toebrenging van veelen tot het waar Christendom. — Heer Jefus! uw Geest beziele ons daartoe, maake ons oprechte belijders van uwen godsdienst, — en werke, door ons, op anderen, tot hunne en onze zaligheid! Amen. ] M5 ZES-  I \ i&6 OEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ' ' ZESTIENDE AFDEELING. Een Etiöpiesch Hoveling wordt, door den dienst . van Filippus, tot het Christendom overgebragt. HAND. VIII: 26—40. [Filippus.Euangeliedienst was, door het planten van eene nieuwe Gemeente onder eene Natie, welke half onder de buitenlandfche gerekend kon worden, voor de zaak des Christendoms reeds zeer gezegend en bij uitftek nuttig geweest: maar — hijwerd verwaardigd , om dezelve nog verder af dienst te doen, en den grondflag te leggen van eene Christengemeente, in het afgelegen Ethiöpiën. Lukas, van hem begonnen hebbende te fpreken, voegt ook dit belangrijk voorval, bij het voorgaande. Zie hier zijn verhaal. ] Een Engel des Heeren fprak (naderhand eens) aldus Filippus aan: „ Maak u met fpoed gereed, om „ zuidwaards af, den weg optegaan, dievanTeru„ fait m nederwaards naar Gaza loopt. " ( Het is een eenzaame weg.) [Of dit den Diaken, bij wijze van eene verfchijning, droom of gezigt, zij bevolen, is onzeker; maar ook van geen belang. Gewigtiger is het optemerken, hoe de eerfte Bedienaaren der Euangelie-  LEVEN DER APOSTELEN.' 18? Heieer, van hunnen hoogen Zender, op zulk eene buitengewoone wijze, ook door Hemelboden, — wier beftaan en dienst ten beste van Jefus belangen en vrienden, hier in weder kenbaar wordt, — aangaande hunnen pligt, onderwijs en beftemden last ontvingen. Iets, dat ons, van hun, geen gering denkbeeld moet inboezemen, en hen zelve, in het vertrouwen op .de goede zaak, welke zij voor hadden, aanmerkelijk ftevigde; en dat wel des te meer, hoe vreemder de last, en hoe heerlijker de uitkomst ware. — Filippus, met goeden uitflag te Samaria predikende, moest, van daar, naar Gaza; en dat, langs eenen eenzaamen, doodfchen, in eene bergachtige ftreek loopenden weg. Hoe veele bedenkingen kon de Man, tegen zulk een gebod , niet al voelen opkomen? Maar, offchoon hij met de bijzondere oogmerken van het zelve onbekend was ,J Hij maakte zich daaröp gereed en ging. En, zfe daar' (op den weg) een Ethiöpiesch Hoveling, een voornaam Staatsdienaar en Grootfchatmeester van Kandace, de Koninginne der Ethiöpiërs, die (nu en dan) naar Jerufalem heentoog, om zijnen godsdienst te verrichten. — Hij was thands (juist) op zijn terugreis, en zat, op zijn rijdtuig, in den Profeet Jefaïas te lezen. [Hij was dan waarfchijnlijk een Jooden genoot, tot de omhelzing van dezen Godsdienst misfchien overgehaald, door zommigen uit de volkplantingen der Jooden in Ethiöpiën, (thands Abysfiniën), of eigenlijk in NubiS, tusfchen Egypte en Ahysfi»iën, waar in het Eiland Merot fchijnt gelegen ge-  ï88 Gedenkwaardigheden uit het geweest 'te zijn , welks Koninginnen destijds den gemeenen naam van Kandace droegen. Bij eene van dezelve en welligt bij die, welke van wege haare kloekmoedigheid, in de oude Gefchiedenisfen zeer beroemd is, was deze aanzienlijke Man aan het Hof. _ Er zijn gevolglijk, in alle oorden der wereld, en m alle flanden van het leven, zelfs in die waarvan men zulks, met reden, het minst vermoeder! zoude, enkelen, die van waarheidkennis en godsdienst hun werk maaken. — Eene verre en bezwaarlijke -tocht naar Jerufalem, om, ingevolge zijne gelofte, op het hooge Feest, de openbaare hulde aan het Opperwezen aldaar optebrengen, viel dezen braaven Hoveling niet lastig.. — Hij wenschte, daar door tevens gelegenheid te bekomen, om in de kennis van den zuiveren godsdienst, waar in hij t'zijnent reeds eenig onderricht, maar onvoldoende en ongenoegzaam, genooten had, meer en meer toetenemen. Eene leergierigheid, welke hem ook de uuren zijner reize deed uitwoekeren, en op zijn rijdtuig, in Jefaïa deed lezen. Eene leergierigheid, welke zijn hart open en vatbaar maakte,,om het verhevenst en heilzaamst Euangelieonderricht, tot zijn waar nut, te ontvangen. - Mogt hij toch, in deze prijswaardige hoedanigheid, te recht veele navolgers, ook onder ons hebben, mijne Lezers! Dat onachtzaamheid, onverfchiiligheid, vadzigheid , of onëdele driften ons niet afhielden van het naauwkeurig onderzoek van aangelegene zaaken! Vooral, daar wij, bij zijn voorbeeld, opmerken mogen, dat het lezen der Heilige Schrift, voor eiken mensch, zoo Wel nuttig, als geoorloofd z.j, (en wat heeft toch ooit,  LEVEN DER APOSTELEN. 1^9 oöit, een' mensch kunnen verfhouten, om dit laatfte te ontkennen?) is het onze pligt, wie wij ook zijn, om ons werk, zoo veel wij fLchts kunnen, bijzonder in , anderszins verloorene oogenblikken , te maaken van dezelve, met eerbiedige aandacht, en biddende leergierigheid , te lezen en te overwegen. Voornaame, aanzienlijke lieden mogten hier in, wel bijzonderlijk uitmunten , in de plaats van, door hun gedrag- fchijn te geven , dat zij 'er zich over fchaamen. Zij zouden, in hunnen kring, in de daad, daar het wezenlijkst nut" èn vermaak uit trekken. Maar — zoo heilzaam is deze Schrift 1 — ook over den middelftand, ja , over de geringde omdaridigheden, •— over den daglooner zoo wel, als over1 den Vorst, in de Hete dulp zoo wel, als aan het Hof, verfpreiden haare lesfen, zegen en welvaren. — Gelukkig, zoo wij op dezelve opmerkzaam willen zijn ! dan zal het ons nimmer aan het nodig licht in dezelve ontbreken. Den, naar kennis dorstenden, Hoveling toch, die, ja wel, te Jerufalem, nader in de toenmaalige Joodfche denkbeelden van den Godsdienst , maar niet, overeenkomftig zijn oprecht verlangen , in de zuivere verëering van het Opperwezen , onderricht was, (waar toe ook de Vervolging, welke toenmaals het openbaar onderwijs der Apostelen verhinderde", toedroeg), en dus, in de Hoofdftad en voornaamen zetel der kennis en wijsheid in den Joodfchen Godsdienst, in zoo verre nutteloos, verkeerd had, — dezen aanzienlijken Man, zeg ik, Werd, op zijnen eenzaamen tocht, over Gaza, langs den westeröever der Middellandfche Zee, door Egypten, naar Meroë (thands welligt Guejuere), waar hij het aller-  |pO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET a'lerminst zoo iets vermoeden kon, — onverwagts een bode der waarheid toegefehikt» ] Nti zeide de (heilige') Geest tot Fib'ppus, (door hem op het rijdtuig bij uitftek oplettend, en den trek, in hem, gaande te maaken, om den Vreemdeling aante/preken, in zijn gemoed:) ,, Treed toe en vervoeg ,, u bij dezen Wagen." Filippus, daarbij komende, hoorde hem, in den Profeet Jefaïas lezen , en deed hem deze vraag: „ Begrijpt Gif wel , wat Gij daar „ leest?" Maar kreeg van hem dit antwoord: „ Hoe „ zou ik dat toch kunnen, 'indien mij (hier) nie„ mand op den weg helpt?" En, (met dit zeggen) verzogt hij ( tevens ) Filippus , om opteftappen en bij hem te komen zitten. — Deze was nu de zinfnede der Schrift, welke hij las: „ Gelijk een lam werd hij ter flachtbank heen ge„ fleept, „ En , als een fchaap, (dat) ftom voor zijne fcheerërs (flaat) „ (Zoo) fprak Hij (ook) geen enkel woord (van ,, klacht of van verwijt). „In zijn verdrukking werd Hij (reeds) der ftraffe ,, onttogen. „ En wie kan (voords het perk van ) zijnen ,, leeftijd melden, „ Nu van deeze aarde ( om laag ) zijn lot ontdokken is ? " 5 [ Deze woorden zijn uit de Godfpraaken van Jefaï'4 , in het LUI. Hoofdfl. vs. 7, 8. ontleend, en hier, bij Lukas , naar de Overzetting derLXXTaaismannen , aangehaald. — Het was zeker aanmerkelijk, en niet, buiten het beftuurder Godlijke Voorzienigheid, dat het juist deze woorden waren, welke de Hoveling las. Derzelver inhoud kon Filippus allergefchiktfte aanleiding tot de Euangeliever- kon-  LEVEN DER APOSTELEN. if>l kondiging geven; gelijk derzelver Ingewikkelde zin zijne uitlegging voor den lezenden Reiziger noodzaketijk maakte. — Immers, niet alleen zijn de meelïe der, daar in voorkomende uitdrukkingen niet duidelijk en algemeen verftaanbaar, blijkends de verfchillende verklaaringen , zelfs der beste Uitleggeren : maar, vooral kon eenen Man, als hem , een' nieuwling in het Joodendom. en eenen nadenkenden Lezer , vrij bedenkelijk voorkomen , op wien toch wel deze woorden zien , welken perfoen dezelve bedoelen mogten ? — Dit ontneemt niets aan de klaarheid, welke wij te recht aan de heilige Schrift, in eenert gezonden zin, toekennen. Het geen wij, ter betrachting van onzen.pligt, ter beöefening van géloof en godzaligheid, te weten en te verftaan hebben , zullen wij gelukkig zijn , is hier en daar in dezelve, duidelijk en verftaanbaar genoeg opgegeven en aangeduid. Die zaaken worden ook meermaalen, in klaare woorden herhaald; maar ook zoratijds in minder klaare, in duistere gezegden. Zoo dat , zelfs ten aanzien der eigenlijke Godgeleerdheid , ( hoe zeer dezelve uit een aantal duidelijke plaatzen optemaaken zij), niet alle uitdrukkingen, tot een toe, klaar zijn. Neen! 'er zijn dingen en gezegden in de Schrift, zwaar om ie verftaan. Taaien Oordeelkundige, Wijsgeerige, Aardrijks - en Tijdrekenkundige Uitleggeren vinden in dezelve over» vloedige ftoffe tot moeilijke naarfpooringefl ; het welk nuttig is , om den ijver tot onderzoek en naarfpooring van de Schrift levendig te houden. Ens hier om — was het betaamelijk in den Hoveling, dat hij gaarne van eenen Leeriiar, — ( want, voor eenen  l|ft ■ GEDENKWAARDIGHEDEN HIT HET eenen Rabbi zag. bij Filippus aan,) — nadere inlichting vernam. En wij Christenen, die weten,dat, men niet gelooft, zonder te hooren, noch hooren kan, zoo 'er'geene predikers zijn, Rotm X: 14.), maar, dat juist daartoe, op dat het meer of min duistere, van langzaamerhand, voor ons helder zoude worden j de predikdienst door God en Jefus, in zijne Gemeente, verordend is , —wij zijn verpligt, van den dienst der Leeraaren, een naarftig en gezet gebruik te maaken , hun & GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET eerepost , door eene Godlijke toefpraak , —. alles moest Ananias vlug en vaardig maaken tot, eu in derzelver vervulling. 3 Ananias echter antwoorde hier op : ,, Heer" ik „ heb van veelen aangaande dezen man bericht'ge», kregen, wat al kwaads hij uwe aanhangelingen te „ Jerufalem gedaan, en dat hij (ook) hier van de ,., Opperpnefteren ( en den hoogen Raad ) volmagt „ heeft, om allen, die U vereeren, te boejen." [De Man geraakte, op 't vernemen van den naam van dien berugtten Saulus va» Tarfen, in ijsfelijke vervaardheid, welke, met bewondering, ongeloovi* ge achterdogt, nieuwsgierigheid en een heimlijk verlangen, cm van deze zending ontflagen te wezen, vergezeld ging. — Ananias was dan , voor een aanmerkelijk deel, gansch anders gezind,, dan hem betaamde. Want, ,, offchoon God ons vergunt , de zwaa„ righeden, welke bij zijne eifchen, ons voorko,, men, hem, in een nederig gebed, voorteftellen , ,, en, bij ons redelijk naarvorfchen zijner meening, .„ om zijne verlichting aantehouden: is het echter .„ altijd ongeoorloofd, aan de Wijsheid en Goedje heid van dezelve te twijfelen en aarzelend achter„ uittedeinzen, wanneer Hij ons tot moeilijke plig„ ten roept." — Jefus evenwel, wiens zagtmoedigheid wij, tot onze aanmoediging, bij de omhelzing zijner leere en de onderwerping aan zijn gezag, hier, met bewondering, opmerken moeten, ftrafte zijnen zwakken Dienaar niet, noch onttrok hem de eer dezer zending. ] Dan,  LEVEN DER APOSTELEN. 209 Dan, de Heer fprak dus tot hem : „ Ga min, en doe, zoo gerust, ais gehoorzaam, wat t/t u beval); want, ik heb dezen mensch, tot een " werktuig verkooren (beflemd, en, door natuurlij" ken aanleg, zoo wel als gepaste opvoeding, bekwaamd), om mijne leer, bij Volken en Koningen, " nkt min, dan bij de Israëlieten, voordteplanten; " C gelijk ) lik hem daarteboven ( bij ervarenis ) too" nen zal, wat hij al, voor (de belijdenis van) mijnè " Godsdienstleere, zal moeten lijden. " [Dat ons, mijne Lezeren! deze aanfpraak van jefus toch leere: i.) dat het niet onverfchillig, noch bij toeval zij, dat de eene mensch, boven den anderen, van jongs aan, met talenten van geest en hart bedeeld worde; maar dat, gelijk Gód onderfcheiden menfchen, tot onderfcheiden Handen beftemt, Hij ook, in zülken, die Hij tot iets groots roepen wil , naar zijne wijsheid , eenen , met zijné oogmerken, overeenkomfiigen en daartoe dienftigen aanleg fchept. Eene les, voor ouderen, bij het bepaalen der beftemming hunner kinderen en de inrichting hunner opvoeding, — en voor allen, bijzonderlijk voor jonge lieden, ter aanwakkering tot het befchaven en getrouw gebruiken van hunne natuurlijke vermogens, van veel belang! en, Welke tevens invloed hebben kan op de achting, aan begaafde en getrouwe Leeraaren van den Godsdienst verfchuldigd. — 2.) Welke achting zeer verkeerd, geheel,en al zondig, met een ondankbaar en hoogmoedig hart, zomtijds aan eenigen hunner onttrokken wordt, wegens vooröordeelen, tegen hunnen perfoon of dienst opgevat; daar wij, in Saulus voorbeeld, zien, dat God vrij en magtig is, om zulO kar»  „fiïO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HE* ken zelfs, die, om veelfchijnenrle redenen, ons, tot dien post, minst gefehikt fchijnen, daartoe te bekwaamen , en zulke hoedanigheden, als in hun fluimerden, en daarom, door ons niet opgemerkt werden, optewekken, te ontwikkelen en tot heerlijke einden te bezigen. — 3.) Te bezigen, tot heerlijke — maar tevens moeilijke, einden! Een Christen-Leeraar toch ziet hier, waar toe hij geroepen wordt, om Jefus leer, voor alle en allerlei menfchen, met ijver en getrouwheid, voortedragen, en — wordt dit geëischt? — voor dezelve, alles gewillig te lijden. — 4.) Voegen wij 'er nog bij, dat, wanneer ons God, middelends deze zijne Dienaaren, of ook anderszins, door zijn onderricht in Natuur en Openbaaring, zijnen wil bekendmaakt, wij geloven moeten, dat dezelve, zelfs, al doorzien wij dien niet, tot ons en anderer waar voordeel ftrekken zal. — Zoo handelde de vroome Leerling, toen hij Jefus bevel, nader en ontwikkelder, vernomen had; want] Ananias ging daarop heen, en trad het huis in, en, terwijl hij hem de handen oplegde, zeide hij: », Broeder Saul! de Heer heeft mij herwaards tot „ U afgezonden, (die Jefus namelijk, die U op „ den weg,^welken gif afkwaamt, verfcheenen is), ,, op dat Gij uw gezigt weder bekomen, en met de ,f gaven des heiligen Geests rijkelijk toegerust 3, moogt worden. " [ Deze aanfpraak van Ananias, die thands toonde, als een rechtgeaart Dienaar van Jefus, zijne bevelen te willen opvolgen , is vol van wijsheid en verfchooning, deed Saulus zien, dat de Spreker vaa  LEVEN DER APOSTELEN* «" van zijne omftandigheden bewust was, en haalde ïiem een grievend ophaalen daar van uit, terwijl zij tevens, van de oogmerken zijner reize, geheel en al ftilzweeg, - bevestigde hem in de, reeds verkregene overtuiging van Jefus Mesfiaheerlijkheid en deed hem al het verpligtende van Jefus nederbaigende goedheid gevoelen. — Zij leert ook ons* Christenen, zoo befcheiden, zagtmoedig, afkeeng van wreede kwelzugt, en genegen tot vertrooften te zijn. Zij leert ons. eenen Zondaar, die aanvanglijk op den weg der bekeering begint overtetreden, niet hard te vallen, maar, met vrolijkheid en dankzegging aan God, ten broeder aantenemen en broederlijk te bejegenen, al hadden wij, of de Gemeente Gods, bevoorens, veel van hem moeten liiden. - Wij mogen, uit het flot van deze aanbraak, ook opmaaken, dat God hen, die hij ten dienfte zijner Kerke, tot eenigen post roept, door nodiae gaven, daartoe bekwaamen wil. - Ananias die, van Jefus, aangaande Saulus beftemmini, onderricht was, vleide ook dit in zijne troostrijke toereden. En, kunnen wij 'er wel aan twijfelen, of dezelfde toezegging geldt ook ons allen welke dan onze beftemming zij? Neen zeker, Go'd, die ons roept, is altijd en in alles getrouw. Wel dan Christenen l ook tot het beoefenen van huisfelijkê, van maatfchappijelijke, van godsdien. ftïe pligten, hier op geoogd, op Gods trouw ge. fteund en - onder het affmcken van zijne hu p, met allen ernst, daar naar gedaan, om, in.£n opzigte, getrouw bevonden te worden!~ Unde£ fteun Gi ons daarinl Vader van alle genadel Amen!] O 2 A° 1  »12 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET AGTTIENDE AFDEELING. Vervolg en jlot dezer Gefchiedenis. HAND. IX: I8 — 3O. nanias had als een petrouw onderdaan vars Jefus, zich van zijnen last, hartelijk gekweten, en ,• met allen ijver gewerkt aan Saulus bemoedi' ging. Het kwam 'er nu op aan, of de Heer zelf medewerken en zijne gezegden bevestigen zoude? Dan, noch hij, noch Saulus behoefden 'er lang naar te wagten. Dus toch gaat het Gefchiedverhaal voord:] En op ftond. vielen 'er, van zijne oogen, (dingen,) a's Schillen (of velletjes, namelijk de, door het fierke licht gedroogde oogvogten), zoo dat hij nu weder terftond zien kon. Vervolgends oprijzende , liethij zich doopen, en verfrischte zich , doo? eenig voedzel te gebruiken. Voords verbleef hij eemgen tijd bij de leerlingen (Jefus aanhangelingen), die teDamaskus waren. En, zonder verwijl kondigde hij, in de Synagogen, Jefus aan, als den genen, die Gods Zoon (en de Mesfia) zii. — Verbaazing greep nu allen aan, die hem hoorden; „ s oit die Man niet, vraagde men, die te Jerufa„ hm de vereerers van dit gezag (van Jettis den „ Aa-zarener, zoo wreedlijk) vervolgdelen ( cb„ zettelijk) daartoe herwaards gekomen is. om cie », zoodamgen, {als zich hier mogten bevinden),  LEVEN DER APOSTELEN. 313 - eekneveld , naar de Opperpriefkren ( en den " Raad) optebrengen ? (Hoe komt het dan , dat " dh zelfdemensch Jefus Mesfiafchap predikt en " Mrpaai? Wat drijft hem? Wat heeft hem tot zulke gedagt en gebragt?)" rAllernatuurlijkst was zulk een vragen. Saulus, den IJveraar voor de Vaderlijke Godsdienstwetten, den Vervolger der Nazaree.dche Pattij, welker leerftellin«en hij voor Godslasterlijk hield, zeiven, als den Voorftander dier leerftellingen en den warmen Vriend der Christenen te zieu en hooren optreden > _ was een veel te zonderling verfchijnzel, om niet zeer groot opzien te verwekken. Dan, dit zelfde maakt voor ons, nog ten huldigen dage, mijne Lezers! deze omzetting van Saulus zeer aanmerkenswaardig en belangrijk. — Gelijk de waarheid van het Gefchiedverhaal boven era» ftige bedenking verheven is, zoo kan ons Chmten. geloof niet anders, dan te winnen en gellevigd te worden, bij een kort overzigt van Saulus verandering en van derzelver bronnen. Hoe bezwaarlijk de menfchen gemeenlijk van de beginzelen, welke zij, van jongs aan, inzoogen , bijzonderlijk op het ftuk van Godsdienst, afbrengen zijn , Saulus verandert echter van geloofsbelijdenis, en omhelst gevoelens, voor een aanzienlijk deel tegen zijne nogmaaligen , lijnrecht overltaande. — Dat doet een man , die gewoon aan eigen nadenken, onderlei \ in den JoodfcheJ Godsd.enst en doorkneed was in de Scbo. Igeleer fheid, - een man, verre verwijderd van nverfchilUgheid in ..en Godsdienst , - niet in net udufte genegen tot de O 3 mel*-  I SM- GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET nieuwe leer, maar veel eer, lievig tegen dezelve ingenomen , zinds lang bezig in derzelver uitroojing, en nu nieuwlings, met een dergelijk woedend oogmerk, naar Damaskus opgetogen: — Saulus omhelst eene leer, gegrond op de gefchiedenis van Jefus opftanding , door hem zelve niet bijgewoond, en door de verftandigften en voornaam flen des volks wederfproken en , voor logenachtig bedrog , ver. klaard,— eene leer, welke, tot zijne ergernis, de Mesfiawaardigheid eenen Opgehangenen toekende, — welke tegen alle zijne neigingen en gezindheden overftond. Die leer omhelst hij, niet in overijling , maar op eene driedaagfche overweging, — na dat zijne eerzugt, door de krachtige redenen van Stefanus gekwetst was , — met alle tekenen van oprechtheid en berouw over zijn vorig gedrag. — Hij omhelst, hij predikt die leer, overal, voor haar vijanden, te Damaskus , — naderhand ook te Jerufalem en te Antiochien, te Athenen en te Rome, voor den Joodfchen Raad, en den Heidenfchen Landvoogd, — voor den Areöpagus, en aan Nero's Hof, zonder zich ooit, in redevoering of brief, tot in den hoogden ouderdom, ongelijk, of, van wege eenige tegenfpraak of tegenfpoed , gefchokt te worden of te verflauwen. — Hoe krachtig moeten dan de gronden des Christendoms zijn, en hem gebleken zijn , zoodanig te wezen , daar zulk een mensch , in zulke omftandigheden , zich daar aan gewonnen gaf! Het is waar; daar zijn menfchen, die de drijfveêren van Saulus gedrag verdenken. Maar — wat kon hij > bij mogelijkheid , met zijne verandering van  LEVEN DER APOSTELEN. van denkwijze beöogen, dat bij niet, indien hij bleef, die hij was , in overvloed genieten kon? Als Rabbi, uit Gamaliëls School, als Gunfteling, Vertrouwde en Afgezant van den Hoogen Raad, ftond hem, zo hij aan hunne zijde bleef, gewis de weg naar eer en aanzien, naar rijkdom en aardfche voorrechten , naar een wellustig en gemaklijk leven, wat hij ook verkiezen mogt, open. — En, hoe geheel anders was het uitzigt, dat hem zijn overgang tot het Christendom opende! — Eene Gemeente van broederen, die Hechts êénen Meefler , namelijk Christus, erkenden, waarvan de voornaamften arme Visfchers, verre de meeften doodlijk armoedig, en de rijkeren reeds, door het onderfteunen der armen, bijna geheel uitgeput waren, ja waarvan het Hoofd aan 'tkruis geftorvcn was, zou hem, als Medelid ontvangen. Waarlijk! het gezelfchap niet, om ambten of fchatten uittedeeienl In hun genootfchap zou het hem, aan geene moeilijke tochten, aan geene gevaaren van allerleie znort, aau geene dreigende vervolgingen ontbreken kunnen, vervolgingen, hem reeds bevoorens aangekondigd (vs, 16.), en welke hij, bij eigene oefening, in derzelver gruuwzaamheid kende. — En, wanneer wij ons nu, hier bij, zijnen volgenden levensloop , voor de gedagten herroepen, hoe hij ook, in de daad, tot in den"hoogen ouderdom, aan de voordplanting van Jefus leer getrouw, zich van alle pogingen, om zelf eenen aanhang te verkrijgen , onthield , en daar tegen ftrengelijk uitvoer, wanneer anderen dit, ten zijnen behoeve, beproefden , ~- zich van zijn handwerk geneerde , O 4 dlk"  il6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dikwerf honger en dorst leed, niemands geld of goed hegeerde, geduurig vol zorg en bekommernis, dikwerf in lijfsgevaar, menigmaal door zijne vijanden mishandeld, zomtijds zelfs doodelijk gekwetst is — hoe kunnen wij dan anders , dan met verachting en medelijden, nederzien op kwaadwilligen, die Saulus veranderde denkwijze voor bedriegerij, verklaaren? Maar, „ bedroog hij welligt zich zelve? was hij „ een Dweeper? Werd hij, door eene ongeregelde „ verbeelding misleid ? " — Het is vreemd ; mijne Lezers! dat deze vraag in ernst gedaan zij, daar dit, behoudends de waarheid der Gefchiedenis , niet kan aangenomen worden, en het eene oneerlijke handelwijze zij, dezelve te verkrachten, en, uit zijn eigen hart, eene andere te verdichten, — Saulus geftel was waarlijk niet dweeperachtig: hoe vuurig en ijverig van aart, vindt men, noch die zwaarmoedigheid , noch die ligtgelovigheid, noch die verwaande laatdunkendheid, noch dat verwarren van Gods zaak met zijne eigene, noch dat gebrek aan zamenhang in denkbeelden , noch die verachting van de oude Godlijke Gefchriften , noch, om niet meer optênoemen , die wreedheid en onverdraagzaamheid, welke gemeenlijk bij Dweepers plaats vindt (*) De Lezer vergelijke, onder anderen, i Kor I. Band. XVIII; 3- i Kor. IV: u. 2 Kor. XII: 14. 1 Thesf. Hs 4—6, 9. Hand. XX: 3.3, 34- 2 Thesf. III: 8, zKor^ XI. *• enz,  LEVEN DER. APOSTELEN. 41? vindt (*)«-" In ziIn volgend leven hooren wij hem altijd de taal van gezond verftand fpreken , in redevoering en brief, — op zijner Hoorderen of Lezeren verftand, en niet zoo zeer, op hunne verbeelding, werken, en — op hun menfchen verftand, als rechter, zich beroepen. — Hij was ook thands in geene zielegefteltenis, om ligt, door verkeerde inbeeldingen, bedroogente kunnen worden. Dat zou hebben kunnen plaats grijpen, indien hij, bezorgd over de zedelijkheid van zijn bedrijf, bekommerd over deszelfs gevolgen, met een wroegend geweten, de reis ter vervolging van de Christenen, aanvaard hadde; maar — hij was gerust op zijne daaden, hij meende , voor Gods eer werkzaam te zijn , te moeten doen, wat hij deed, en — het fnelle licht en de wonderbaare ftera zou hem, (was 'er niets anders voorgevallen, dan blikfem en donder), veel eer in het denkbeeld gebragt hebben, dat God zijn doen , door een luilterrijk teken, toonde goedtekeuren. — Om niet te zeggen, dat, gelijk Hij zich naderhand, voor de Jooden en niet minder voor Festus en Agrippa (Hoofdft. XXII. en XXVI.), gerust op deze, nooit wederfprokene , gebeurenis , als den grondflag zijner veranderde denkwijze, beroept: — zoo ook , de gewaarwording zijner reisgezellen , zij- (*) Zie Lyttleton over dit geheele Stuk, nader na, en vergelijk, over betonderfcheidtusfchenDweepersen de Apostelen des Heere, G. Less, ueber die Religion t I. Th. II. Abfchn. §. 36. n. \. f. 655. und folgg. O 5  Al9 GEDENKWAARDIGHEDEN ÜIT HET zijne eigene blindheid, de zending van Ananias, zijne genezing, en meer andere omftandigheden, ons ter waarborge llrekken, dat Saulus, zich niet Hechts hebbe ingebeeld, maar daadelijk ondervon. den, dat Jefus, als de verhoogde Mesfia, hem verfcheen en aanfprak. De Man was dan, zijns ondanks, gedwongen, Jefus leer recht te doen; wijl hij Jefus, ontwijfelbaar zeker , levendig en in heerlijkheid gezien en zijn gedugt vermogen, zoo wel. als zijne gunst, onder-' vonden had, kon hij zijne opftanding en verhooging niet langer tegenftaan; de mededeeling aan hem van de gaven van den Heiligen Geest, ter zijner bekwaammaaking tot den heiligen dienst, haalde den knoop geheel toe: hij geloofde, wijl hij moest, en, zonder onzinnig te worden, niet langer ongelovig kon blijven. Welk eene bevestiging van ons Christengeloof, kunnen en mogen wij dan, uit deze verandering van Saulus denkwijze trekken, mijne Mede-Christenen! Dezelfde gronden, welke dezen kundigen Man overtuigden, moeten ook ter onzer overreding ffrekken. _ Daar Jefus leeft en verheerlijkt leeft, zoo als hij, m dat leven en in die heerlijkheid, door zijnen vervolger gezien en erkend werd, past het ons, hem, als zoodanig, te geloven, te belijden en te verëeren. En — daar een Man van zoo veel doorzigt, en die zoo gekant was tegen onzen Heer Jefus, gewonnen werd., hoe krachtig moet ons dit voorbeeld ter naarvolging trekken! Hoe fchandelijk, wanneer wij , aan de inboezemingen van het ongeloof,,  LEVEN DER APOSTELEN. £T0 loof, ter ontëering van Jefus , gehoor geven? En echter, wat is gemeener? Hoe blinkt, in dit geheel geval, de glans der Godlijke volmaaktheden door ! Zijne hoogde vrijheid , i„ Saulus juist te recht te brengen, en tot zijnen Dienaar te kiezen, fchitterde hier zoo wel, als zijne wijsheid, in de keuze van zulk een allergefchiktst Voorwerp, zigtbaar. Hoe groot is zijn vermogen, daar hij zijne Gemeente t door hun zelfs opbouwen kan en wil, die 'er op uit zijn, om dezelve te verdelgen! En, is de afgrond zijner Goedheid niet onpeilbaar , daar zelfs een Saulus , ondanks al lijn misdrijf, niet alleen begenadigd, maar daarteboven zoo liefderijk door Hem opgezogt en terecht gebragt werd? Gewis, Saulus zelfs befchouwde dit niet ten onrechte , naderhand , uit dit oogpunt; (i Tim. I: 15, 16.) en — welk eene aanmoedigt, _ welk eene krachtige aanfpooring bevat dit danniet, voor zondaaren, ook voor de fnoodlten, om eene werkdaadige hand aan hnnne bekeenng te leagen! Zeer leerzaam en voorbeeldig is ook, in allen opzigte, Saulus gedrag. Zonder zich tegen de gronden , welke hem overreden moesten, te verzetten en, jn zijne vooröordeelen, te ftijven, onderwerpt hij zich, van eerften aan , aan den Godlijken wil, — laat zich, na een bedagtzaam herdenken van alles, overreden, ftaat af van zijn opzet, verootmoedigt zich voor God, en fchaamt zich niet, dit ook naar buiten te vertoonen , — verliest, bij fchuldbefef, het vertrouwen op God niet, maar bidt tot Hem,— voegt zich bij zijne oprechte verëerers, verëenigt zich  WEB GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zich met hun, en verlaat de, hem, naar het uitwendige , zoo voordeelige , partij der Overheden , — herftelt, zoo veel in hem is , het misdrevene, en wordt al aanftonds , zoo ras mogelijk, — niet alleen een oprecht belyder, maar zelfs, in fpijt van alle zwaarigheden , een allerijverigst uitbreider dier leere , welke hij, voormaals , met redenen en geweld, wederftaan had. — En, hoewel de bewondering over zijne veranderde denkwijze , welligt bij veelen, of , in befpotting, of, in achterdogr. uitliep, ] fc Saulus echter werd te meer bevestigd (ƒ» zijn geloof hoe meer hij nadsgt en anderen onderweef, Y en dreef de Damasceenfche Jooden in de en-ne door hun, (met gezegden des Ouden Verbonds, %er^ geleken met Jefus leven en lotgevallen,) overtuigend te bewijzen, dat deze (Jefus) de Mesfia ware. [ Zoo wordt hij, die getrouw aanwendt , wat God geeft, nog overvloediger bedeeld. — Zoo past het een' Christenleeraar goede gronden te leggen, ten einde de Jooden en anderen , die de gezonde leere tegenftaan , te kunnen befchaamen. — Saulus handelde dus, geduurende drie jaaren , welke hij, misfehien , om de woede der Opperpriesteren niet noodeloos in den mond te loopen, in het gebied van Koning Aretas, gedeeltelijk te Damaskus, en gedeeltelijk in Arabiën, doorbragt. (Gal. I: 17.) Van hetgeen de Apostel, in dien tijd verricht heeft, meldt Lukas niets , wijl het welligt , hoe nuttig ook in zich zelve, voor de algemeene Kerk, of voor zijnen Lezer , min belangrijk zal geweest zijn. — Maar — hoe fpoedig de nieuwe Christen- leeraay  LEVEN DER APOSTELEN. «i^ leeraar Saulus, om Jefus leere, lijden moest, heeft hij niet vergeten aantetekenen.] Na verloop van eenigen tijd, (toen Saulus, tegen het eind dier drie jaaren, weder te Damaskus verkeerde- ) fpraken de Jooden zamen af, om nero van kant te'helpen; dan, van hunnen aanflag kreeg Saulus kundfchap, en, f fchoon ) men , met de grootfte zorgvuldigheid, bij nacht en dag, (op last van den Koning , 2 Kor. XI: 32.) de poorten bewaakte, ten einde hem te kunnen ombrengen , namen hem toch de Leerlingen,, (de Christenbelijderen) , des nachts (met zich), en, door hem, over den (Stads) muur, in eene mand, nederteheisfen, zonden zij hem weg. [Met reden oordeelde men , dat aan zijn behoud, bij uitflek veel gelegen ware, — dat een eerlijk ontwijken van gevaaren, zo 'er de waarheid niet bij* benadeeld wordt, verre voortetrekken zij, aan eene dolle zugt, om Martelaar te worden, — en, dat Saulus zich fpaaren moest, om, naar zijne beftemming, het Euangelie grootere dienften te doen. —' En God deed hunn' list, alle menschlijk geweld ten trots, gelukken, en den belaagden Apostel, door het vengfter van een huis op de ftadswal, ontkomen. — Dan, gelijk hij nu, als in eene voorproeve , begon te ervaren, wat lijden hem wagtte , zoo was hij ver verwijderd van, door zijne vlugt, lafhartig de Christenbelangen te verraaden. Hij' was en bleef aan Jefus getrouw. Dit blijkt genoegzaam uit de plaats , werwaards hij thands heentoog.] Toen Saulus nu te Jerufalem aangekomen was, deed hij zijn best, om zich bij de Leerlingen, (als hun  22i GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET kun Vriend en Geloofsgenoot) te vervoegen, maar, elÜ was voor hem vervaard (en op zijn hoede), wijl men niet geloven kon, dat hij (pok) een (mede) leerling waie. {Zijn driejaarig afwezen , en de pogingen van den Raad, om het gerucht zijner verandering te onderdrukken, zullen de, te Jerufalem zich fchuil houdende, Christenen, zoo niet onkundig, immers onzeker van zijne bekeering gehouden hebben. Van daar hunne vrees voor hem en hunne ongenegenheid , om gemeenzaam, met hem, dien zij' verdagten, omtegaan. — Ongetwijfeld deed dit den Apostel wee, enfcheurde de oude wonden van berouw weder open. — De bezorgdheid der Leerlingen ging ook te verre. Bij zulken, die zich bekeerd noemen, moeten wij ons wel, van ligtgelovigheid, maar ook, van onmatige achterdogt onthouden, ten einde wij, ook aan welgezinden , geen aanftoot hebben. — Intusfchen , hoe huiveriger men eerst was, om hem, voor eenen medegelovigen en Apostel, te erkennen, even zoo veel te zekerer moet ons dan de oprechtheid zijner verandering zijn, na dat men hem eindelijk toch heeft aangenomen. Men was daar in het geheel niet gul mede:] Maar, Barnabas nam hem aan en leidde hem voor de Apostelen (Petrus en Jakobus, die toen waarfchijntyk alleen in de ftad waren, Gal. I: 18, 19.) wien hij verhaalde, hoe hij (Saulus), op den weg (naar Damaskus), den Heer (Jefus) gezien, wat die tot hem gezegd, en, met welke vrijmoedigheid hij, te Damaskus, op Jefus gezag gefproken, (de Christelijke leer, rondborftig en openlijk, beleden en vnderwezen) had. (Hier op werd hij van hun erkend)  LEVEN DER APOSTELEN. 5*3 kind) en ging (nu) met hun, te Jerufalem, (ge- ■duurende vijftien dagen, Gal.1: i8.) gemeenzaam om, terwijl hij vrijmoediglijk, op gezag van den Heere Jefus , fprak. — Bijzonderlijk redentwistte hij (daar over) met de Griekfche (Jooden): dan, deze, (die hem, voormaals, als een Voorvegter voor het Joodendom, best gekend hadden, en nu voor eenen Afvalligen aanzagen, waren het meest op hem gebeten, en) poogden hem van kant te helpen. Maar de Broeders (de Hoofden der Gemeente), dit te weten komende, geleidden hem naar Cefareën, en zonden hem verder, naar Tarfus, af, (waar hij, in den fchoot zijner Verwanten en Vrienden, voor alle lagen veilig, en tevens, voor de verbreiding van het Euangelie, aldaar, dienftig wezen kon). [Saulus werd dan nu andermaal, door hen, die hij voormaals, ter dood toe, vervolgd had, en nu zijne Geloofsgenooten waren, niet alleen liefderijk bejegend, maar ook trouw bezorgd, en — uit levensgevaar gered. Zie daar den waaren, broederlijken aart des Christendoms l — Zie dien ook, Lezers , in Barnabas, die den pligt, om, zoo veel mogelijk, kwaade vooröordeelen en vermoedens tegen onze medemenfchen weg te nemen en den broederen een goed getuigenis te geven, zoo juist verflond, zoo gaarn beoefende. — Zie dien ook in Saulus, wiens voorzigtig ontwijken van noodelooze gevaaren, verzeld ging van hartelijken ijver voor Jefus zaak, en van vrijmoedigheid, in het uitkomen voor dezelve, — pligten, zoo nodig in een' Chrisunleeraar, als zeldzaam aangetroffen. — Ach! dat ook wij zulke Christenen waren! J NE-  &?4 gedenkwaardigheden uit het NEGENTIENDE AFDEELING. Bloeiende Staat der Gemeenten. Petrus geneest eenen agtjaarig kranken, en — wekt eene doode op. Hand. IX: 31 — 43. [Onze gewijde Gefcbiedfchrijver zal ons nu, na, in eenen uitflap, de merkwaardige bekeeting van Saulus gemeld te hebben, met den toeftand der Christenkerke , geduurende den tijd van de eer;fte pogingen dezes Mans, tot derzelver uitbreiding, en met eenige gewigtige gebeurenisfen bekend maaken , welke omftreeks denzelven in Paleftina voorvielen , en waar in vooral Apostel Petrus de hand had. — Veelen der uitgewekene Christenen hadden, hier en elders, waar zij vertoefden, kleine Verzamelingen van Geloofsgenooten aangelegd. Filippus , de Diaken had zich, hier in, bijzonder gekweten. (Zie Afd. XVI. bladz. 198.) Dit had, in het eerst, niet zonder vrees voor den Hoogen Raad en deszelfs trouwen Dienaar Saulus, konnen gefchieden: maar, het gelaat der zaake veranderde aanmerkelijk, toen die gevreesde Saulus ophield met woeden; of zijn overgang, bijjeenigen, Hadenken wekte, of, dat men geeaen, zoo-bekwaa- men  LEVËN DER APOSTELENi 225 men eh ijverigen Man , in zijne plaats, kon vindeh, en nu niet wist, hoe de zaak verder aanteleggen , is onzeker : maar de uitwendige vervolging hield op, en] De Gemeenten hadden derhalve (nu, na Saulus aanwinst), door geheel Judaea, Galilaea en Samaria, ( fust en i vrede, ( daar zij ongelloord, op haare wijze, God vereeren mogten; zij werden) opgebouwd, (in aantal van Gemeenten en Leden, vermenigvuldigd, en naar het uit- en inwendige), den Heer vereerende (godvrugtig levende), genoten zij, hoe lansier zoo meer, in overvloed, de vertroosting (het onderwijs en het genadig bejluur) van den Heiligeu Geesr; [Gelukkig , in meer dan één opzigt , was deze êefteltenis van zaaken. De uitwendige rust gaf der Gemeenten , welke, bij de algemeene verjaging der leerlingen des Heere uit de Hoofdflad, ontftaan waren, gelegenheid, om zich , op veele plaatzen, eenen vasten voet te geven , en duurzaame inrichtingen te maaken. Overal werden des , van langzaamerhand, voor het oog der wereld, Gemeenten opgericht, ter aanmoediging , zoo, van de Apostelen en Leden der eerfte , nu verlirooide, Jerufalemfche Gemeente , als tevens , van veele. Jooden, die, tot nog toe, in wankelende twijfeling gehangen hadden, of zij, overeenkomftig de Item van hun Geweten , maar, tegen hun aardsch voordeel aan, mede openlijk voor Jefus , als den Mesfia , uitkomen wilden ? — Dit was, buiten tegenfpraak, gelukkig, en de Christenen konden God, voor deze gefteltenis van tijden en zaaken, niet genoeg danken: maar, gélukkiger P nog,  #4<5 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT H&T nog, dat zij, van dien voorfpoed, zulk een goed gebruik maakten, zoo gelovig en godvreezend leefden. Over het algemeen is het eene, op de ondervinding van alle tijden fteunende , waarheid, dat de kracht van het Euangelie, zoo, in de algemeene overtuiging en omhelzing, als, in de inwendige werking op het hart, ter veredeling en verbetering, meest gezien wierd in de tegenfpoeden, welke deszelfs aankleving, op de wereld drukten: — maar, dat het zich toch ook in voorfpoed ftaande houdt, worden wij hier gewaar. Prijswaardig zijn zij, die, in de Gefchiedenis, dezen verdienden roem behaalen , en allerheerlijkst hun loon! — Helaas i waarom mogen ook wij, op denzelven niet hoopen, Christenen? Waarom, daar ons God, zinds meer, dan tweehonderd jaaren , onvervolgd door dweepziek Bijgeloof en wreeden Godsdienstijver, vergund heeft, in rust en vrede, naar ons lichten inzien, volgends den regel van zijn Woord, Hem te verëeren: waarom zoo traag gewerkt aan de uitbreiding van het Euangelie , in die Landen, waar thands nog Heidendom en Afgoderij heerscbt, — waar Jefus naam nog niet gehoord is, maar domme blindheid op den throon zit? Waarom zoo weinig werks gemaakt van, op eene redelijke en gematigde wijze, de verftokte Jooden, voor den waaren Mesfia, te gewinnen, — hen , die het Christendom en het Bijgeloof onder een mengen, en het een , door het andere verontreinigen, tot het waare en eenvoudige geloof aan het Euangelie te bewegen, — de verwerpers van de Openbaaring, of van gewigtige waarheden van dezelve, beter te leeren, —- en den uiter- lij-  ifcviïN de». apostelen;. «7 lijken naambelijder , teil waaren Christen te vorineii? _ Waarom, zoo algemeen , de echte God- Vrügf, uit geloof in Jefus' door de Liefde' W"k" zaam , veracht en verwaarloost ? — Waarom zoo weinig belang gefield in de kerende, heiligende, vertrooftende werkingen des heiligen Geests ? Ach ! Christenen ! is dit te leven overeenkomttag onze belijdenis ? is dit eene eer van Christus , m de wereld te zijn? is dit te handelen , als getrouwe belangnemende Onderdaanen van Jefus Koningrijk als broeders dier vroege ChristenvergadermCen* o! Dat wij ons, bij het vernemen van hun gedrag, door de brandendfte fchaamte over het onze bewegen lieten, om niet langer, zoo ontberend voor ons zeiven , onzen fchoonen Godsdienst en örZpn liefderijken Heiland , te leven ; maar, elk van ons zeiven beginnende , onzen wandel, naar het uitltekend voorbeeld, dat wij hier voor ons hebben, interichten, en ook nu nog, zoo veel in Ons is, den vrede, de Richting, de godvrugt en de vertroofting der Gemeente, te doen herleven ! Zoo doende, zouden wij ons Gode dankbaar toonen, voor de voorrechten, welke wij,.ten dezen, zoo'lang genooten hebben, en — de bloei van Jefus kerke, de vermeerdering der genadige vertrooftingen van den Heiligen Geest, het heil van onfterfiiikfe zielen, de goedkeuring van ons hart * — en boven al, de gunst van onzen Verlosfer en van zijnen Vader, zouden onze edelfte belooning zijn. Wij moeten hier ook niet Uit het oog Verliezen de gunstrijke beftiering en voorzienige zorge Gods over zijne Gemeente. Eerst moest dezelve verp a ftroöid  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET frrooid worden , om het Euangelie overal heen tö kunnen uitbreiden , en — een Saulus moest daar toe , door zijne woede , diënsbaar zijn : maar — dit oogmerkt bereikt zijnde, moest rust en vrede de geftiehte Gemeenten bevestigen , en , ten dien einde , wordt dezelfde Saulus te recht gebragt. — Een en ander moest de Apostelfchaar verblijden en allerbelangrijkst dunken; geen wonder, dat zij, die, ais Hoofden der Christenheid, billijk bet opzigt hadden , over alle de-Gemeenten , (vergelijk Matth. XXVIII: 19. Gal. II: 7, 9. met 2 Kor. XI: 28. XVIII: 23.), ter bevestiging der geplantte Chisten1 vergaderingen, dezelven door raad en daad poogden hij te ftaan. Ten dien einde dan, en vooral, om dezelven aan de gaven van den Heiligen Geest , welke God gewoonlijk , door hunne handoplegging, fchenken wilde, mede te doen deelen, — om dezelve zoo , te meer optebeuren , te bevestigen , en — door goede inrichtingen , te doen bloejen , zonden zij, uit hun midden, een' of ander'Apostel derwaards; zoo als wij reeds Hoofdft. VJII: 14. (Afd. XV.) in eene {taal , gezien hebben. Wat Petrus , ten dien einde , verricht hebbe , zal ons laikas nu verder, in eenige ftaalen, leeren.] Op zijnen doortocht door alle (de plaatzen, waar tiieuwlings Christengemeenten opgericht waren ) , kwam Petrus ook (onder anderen) tot die gelovigen , welke Lydda, ( naderhand Diöspolis genoemd), Bewoonden. — Hier vond hij een' zeker' man , Aenea's geheten, die reeds, zinds agt jaaren,'aan eene beroerte, bedlegerig geweest was , en fprak hem dus aan: „ Aenea's! Jefus , de Mesfia , geneest u! „ fta op, en fpreid uw bed zelf! " — Ijlings ftond  LEVEN DER APOSTELEN. hij op; en allen die teLydda, en in Saron, (eene nabij gelegene, wijduitgefitekte, vrugtbaare en wélbevolkte ftreek), woonden, zagen hem (aas herfield), en bekeerden zich (daarop) tot den Heere ( en gingen tot de omhelzing der Christenleere over.) [Dit wonder trouwens was boven alle bedenking verheven. Aan het genezen van zulk eene geraaktheid , zou de fchranderfte Arts, zelfs nog ten huldigen dage, wanhoopen. En — eenig bedrog liet zich hier niet vermoeden; want, wie zou zulk eene veinzerij agt jaaren uithouden ? waai toe WM dezelve, vóór agt jaar-en, gediend hebben? — Zulk eene beroerte dan wegtenemen , en dat, zonder geneesmiddelen, enkel door een woord lprekens, — gewis! dit was bovenmenschlijk, een blijk vart Goddelijke tusfchenkomst. — De Man, die dit wonder uitoefende, was gevolglijk een begunltigd Dienaar van den Almagtigen; en, daar de Godheid geene wonderen doen wil, dan ter bevestiging der waarlnid, en wel, een:r belangrijke waarheid, zoo moest deze verrichting den Lydtiaeëren, en — tevens ons, met hun, mijne Lezers! — een zekere waarborg zijn, voor de' gegrondheid van Petrus zeggen: „ Jefus maakt u gezond, — Jefus is de Mes„ fia,1' Dit moest een' fterken fpoo'flag geven, om de leer, aangaande Jefus, en derzelver gronden, nader te leeren kennen, en, na bekomen onderricht, van wege de zekerheid en het Godebetamelijke van het Euangelie, tot deszelfs omhelzing overtegaan. — Hier in, in zulk een gebruik van dit en andere wonderwerken , is niet onredelijks geJegen; veel eer walfchet, toen ter tijd, uithoofde P 3 van  i%0 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET van den zinlijken aart der menfchen, volftrekt nodig, dat zulke bovennatuurlijke daaden de Euangelieprediking verzelden, om de hardnekkige en fpltsvindige wederpartijders te befchaamen, en de .onredelijkheid van het Ongeloof in vollen dag te ftellen, En, waarom zouden wij dan nu, op dit bewijs voor het Christendom, laag vallen en het zelve voor ongerijmd of overtallig houden? Neen, Christenen! laat ons zoodanige lievige leunftaven van ons geloof niet wegwerpen , maar, daar God alleen alvermogend, en de eeuwige Waarheid zelve is , die leere voor Godlijk houden, welke, door zulke zigtbaare blijken zijner goedkeuring bevestigd en aanbevolen is ! — Jefus is dan de Christus ; dit blijkt ook uit dit wonder, op zijnen naam, door zijnen Apostel, verricht: in Hem derhalve, in Te-r fus, is ons waar geluk; Hij is onze hoop. Geloof in — liefde voor — gehoorzaamheid aan — en vertrouwen op Hem — bezielen dan fteeds onze harten! — Petrus wijst, door dus te fpreken, de eer dier gezondmaaking van zich zeiven af eu kent die den Heer Jefus toe. Hoe befcheiden en ootmoedig! Dit geeft eenen goeden dunk van den Apostel en — van zijne daad. Niet, uit ijdole eerzugt, niet uit pronkerij met het, hem verleend, vermogen: maar — uit menschlievenciheid, en — met eene zugt voor de bevordering der belangen van zijnen Meefter, — deed hij dezelve, zonder gedruisch. — Dit blijkt uit dit, — en, niet miuder, uit het volgend, nog treffender geval.] Te Joppe nu Ctoenmaals eene zeer beroemde, thands vervaïïene, ftad en haven aan de Middellandfche zee~)% woon-  Leven der apostelen. 231 woonde eene zekere Belijderesfe ( van Jefus leere ), met naam Tabitha, (in 'tGrieksch) vertaald, Dorkas, (in 'f Nederduitsch, eene Hinde, of eigenlijher, eene Gazelle) betekenende. Deze vrouw, welke in het bewijzen van liefdaadigheid, bijzonderlijk (;*« het geven) van almoesfen, had uitgemunt, ltierf, omftreeksch dezen tijd, aan eene krankheid : — ( uit dien hoofde) wiesch men haar ( naar de gewoonte der Jooden), en leide haar neder in de Opperzaal, ( eene plaats in het achterhuis, van het tigenlijk huis geheel afgezonderd, en met eene eigene deur en trap aan de ft raat voorzien ). [Zoo dat de vrouw waarlijk geftorven ware, en' de nabeftaanden , daar van ten vollen overtuigd , overeenkomftig den eisch der menschlijkheid, aanftalten maakten tot eene eerlijke begravenis.j Dan, nadien Lydda digt bij Joppe (naauwlijks twee vuren van daar) gelegen was, zonden de Leerlingen , (de Christenbelijderen), op het vernemen van Petrus verblijf aldaar, twee mannen tot hem, met verzoek, dat hij, zonder uitftel, bij hun, wilde overkomen, [Ter vertroofting van de Gemeente, welke, door het verlies van zulk een achtingwaardig lid, in rouwe gedompeld was. — Misfchien had men te Joppe reeds bericht ontvangen van Aeneas genezing , en voedde men eene dille hoop op Tabitha's wederopwekking ten leven. Dit was wel, tot nog toe, door geen' Apostel gedaan: maar, Hij, die hun vermogen gaf, ter genezing van eenen agtjaarig verlamden, kon ook, door hunnen dienst, dooden opwekken; en — de haast, welken men maakte met P 4 Pe- t.  £3ü GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HST Petrus opöntbod, fchijnt ons, op deze hunne ver* wagting, te wijzen.] Petrus ging aanftonds met hun; en, bij zijne aankomst, bragt men hem in de Opperzaal. Daar omringden hem a'Üe de weduwen, en toonden hem de rokken en (andere) klederen, welke Dorkas, hij haar leven, gemaakt had, [ En , welke de bewijzen haarer weldaadigheid aan. deze Weduwen, zoo als het fchijnt, vooral hadden uitgemaakt. — De overledene verfcheen hier aan Petrus — verfchiint ons -— in een zeer beval» lig licht. Dat zij vermogend en gegoed zoude geweest zijn, blijkt niet: maar, dit is ook niet noi dig, om liefdaadig te zijn. Dorkas wist, door vlijt en arbeidzaamheid, die pligten te vervullen, welke Paulus, (i Tim. V: to.), bijzonderlijk tot de Weduwen betrekkelijk maakt, hoewel dezelve, over het algemeen, behoeftig waren (ald. vs. 16.). — Jn de beoefening dan van deze huisfelijke, min blinkende, maar allerrmttigfte, deugden, en, in haare mededeelzaamheid, — in haar werkzaam en liefderijk charakter, lezen wij den waaren aart van haar geloof aan de Christenleere. Dit was zeker, in haare!) kring, recht, haar geloof uit de werken te tootien (Jak. II: 18. ). — Mogten toch alle Christenvrouwen — en waarom ook niet, alle ChristelijT ke Mannen? — elk in hunnen kring, op Tabitha's voorbeeld, zich met allen ernsr toeleggen, op het beoefenen van gezellige deugd, uit het rein beginfel van liefde Gods en der uaatftenl Onder de aan? genaame belooningen, welke op zoodanig een ger drag  LEVEN DER APOSTELEN. drag volgen, is geene van de minden, de algemeene liefde en genegenheid onzer medemenfchen, welke wij des wegen verkrijgen, en welke vooral, in de veege oogenblikken van krankheid en fterven, ondubbelzinnig blijken en genoeglijk trooften: ter^ wijl, dus doende,, onze nagedagtenis, zelfs na ons overlijden, in zegening is, ten voordeele van onze kindereu en anderen, die, na ons, overblijven» Tabitha behoefde geene gehuurde Weduwen, om haar te beklagen en haare daaden te roemen, zoq als anders in- gebruik was : de Waarheid zelve was haare lofrelenaarfter en de Behoeftigheid fchreide pngeveinsd, bij haar ontzield lighaam. — De Apostel, door den drang van zijn hart, niet mindeR, dan door dien van den Geest, die zijne daaden bcfhmrde, gedreven, om aan het billijk verzoek der Christenen te Joppe te voldoen, vond aldaar de armen , ojitroostbaar, haare droefheid, onbefuisd den teugel vierende.] Maar, na dat hij allen naar buiten had doen gaan ( om fiilte te hebben) , knielde Petrus nederenbad. -rHier op zich tot het lijk keerende, fprak hij: ,, Ta,, bitha'. tta op! " En zij ging recht op zitten, toen zij Petrus ' zag; waarop hij haar de hand gaf, en (verder) hielp opftaan. Hier op riep hij de Belijderen en de Weduwen binnen, en (telde haar aan dezelve levendig voor. — Dit geraakte door geheel Joppe bekend, en veelen geloofden (daar op) aan den Heere (en namen zijnen Godsdienst aan). [Hoe natuurlijk en onopgepronkt is dit verhaal! Geene zwellende befchrijvingen, geene uitroepen, niets, dat de billijke bewondering der inwoonerea * P 5 van  *34 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET van Joppe aanduidt! Het bericht van dit verbazend wonder loopt zoo eenvoudig af, als of 'er eene zaak Van weinig belang vermeld ware. Hoe flerk pleit dit voor de waarheid der Gefchiedenis! —- En,, hoe onopgefierd is Petrus gedrag zelf! Zonder kwistig te zijn en te praaien met zijne wonderkracht, tijdig en ontijdig — weet hij dat, wanneer het ter Verblijding van bedrukten, en tevens, ter betootiing van jefus heerlijkheid, ongezogt (trekken kan, te gebruiken. En hoe gebruikt hij het? Hij laat zich geen breed verhaal van Dorkas leven doen, hij laat zich niet lang bidden, om het, hem medegedeeld, vermogen te beproeven, hij laat zich niet Van eene groote fchaar nieuwsgierige en bewonderende toefchouwers verzeilen; hij gèefc niet breed op, en, van de moeilijkheid der zaak, en, van de grootheid van zijn vermogen: — omftandigheden^ welke een Bedrieger gretig zou aangrijpen. Neen » Petrus gedraagt zich, met waardigheid, maar tevens , met zedigheid. Hij wilde alleen zijn. Het gedruisch, het gewoel en overmatig geween der omftanders kwam niet wel overeen met de ftiile ziele* gefteltenis, welke hij nodig had tot eene zaak, waar bij een vast vertrouwen op Jefus magt, zoo onvermijdbaar v<;reischt werd. Op het voorbeeld dan van Elifa (i Ksn. IV: 33.)» en vooral op dat van zijnen dierbaaren Meefter (Matth. IX: 25. Mark. V: 40. Luk. VIII: 54.), deed hij de zaamgevloeide menigte naar buiten gaan. En nu ? — nu Wendt hij zich tot zijnen Heer, met een vertrouwlijk verzoek , om, ter bevordering der belangen van het Euangelie, door Goddelijke kracht, het wonder  LEVEN DER APOSTELEN, 235 der der levendigmaaking aan deze doode, door zijnen dienst, te willen verrichten, — Bij deze nederige erkennis van eigene afhangelijkheid, voegt de Apostel tevens een vol en ongefchokt vertrouwen op de magt en gewilligheid van zijnen Heer. Hij beveelt, daar op, de afgeflorvene te herleven, en, haar opgericht hebbende , toont hij haar aan de bewonderende en dankende omftanderen, — Zulk een treffend geval, op eene plaats gebeurd, waar Jefus, in eigen perfoon, waarfchijnlijk niet geweest was, en nog nooit iets van dien aart was voorgevallen, kon niet nalaaten, diepen indruk op der menfchen harten te maaken, en veelen aantedrijven , om de leer, door Petrus voorgefteld, na behoorlijk onderzoek, met volle overreeding des harte, aan ta nemen; waar tóe het gebeurde te Lydda, eensgebjks moest bijdragen: terwijl tevens die wonderen en de aanneming van het Christendom, aan deze Zeehaven en den omflreek, bij uitftek gewigtig waren voor de uitbreiding van het Euangelie, naar Griekenland en Italië, werwaards het nu eerlang in nadruk, komen moest. — Een geval, dat den weg daar toe baanen, en als ter voorbereiding daar van ftrekken moest, zal ons in de volgende Afdeeling voorkomen; en eene fchijnbaar geringe omftandigheid moest dit mogelijk maaken. Te weten, J Hij (de Apostel) bleef nu (nog) eenige dagen te Joppe, aan het huis vaa eenen Simou, een' lederbereider. [Bij hem, offchoon zijn beroep veracht was, Wilde Petrus, uit nederigheid, liever dan bij Dorkas  GEDENKWAARDIGHEDEN .UIT HET kas of een ander, thuis liggen; (trekkende zijn ver. blijf, waar toe hij zeker dringend verzogt werd, naar zijn doel, ter meerdere uitbreiding en bevestiging der Gemeente; maar tevens, naar het geheime oogmerk 'der Godheid, om hem en de andere Apostelen, met de hand te leiden tot de medeaauneming der Heidenen tot het Christendom.] TWINTIGSTE AFDEELING. Een Heidensch Hopman ten Christen bekeerd. Tm Aanvang dezer Gefchiedenis. — Hij ontbiedt, op Godlijke aanmaning, Petrus tot zich, , die, desgelijks, na bekomen onderricht van God, zich naar. hein. begeeft, , ■ . hand. X : i — 24». [Tot dus verre hebben wij, Christen-lezer! te zamen , de eerlte uitbreiding der leere van het Euangelie, binnen Jerufalem, injudaea', in Galilaea , in Samaria, ja naar Coelo-Syriën , en zelfs naar Aethiöpiën, dog alles, onder Jooden en Joodenge» nooten, befchouwd. De verdere zagte ontwikka» ling des Christendoms, onder hun , laat zich nu, van zelve, verwagten ; te meer, daar 'er, wijd en zijd,  LEVEN DER APOSTELEN. ftj? tijd, gevonden wierden, die, op den beroemden Pinkfterftag , de leer van den verhoogden Mesfia > aangenomen hadden, en hunne nieuwe overtuiging, naar hunne huisgezinnen en woonplaatzen , verre buiten Judaea en de aangrenzende Gewesten, medebragten en, zoo als wij ook nog nader, ten deele, zien zullen , aldaar voordplantten. — Wat ontbrak 'er nu nog, aan de geheele aanvanglijke voltooiing van het Godlijk ontwerp met de Mesfiiianfche bedeeling , en de onbepaalde uitbreiding van het Euangelie, met deszelfs zegeningen, over het ganfche Menschdom ? Een zeer groote en gewigtige ftap, Christenen ! de roeping namelijk der Onjooden , gemeenlijk Heidenen genoemd. — Dat ook dezen, aan de zegeningen van den Mesfia, eenmaal aandeel hebben zouden, zulks was reeds aan Abraham , Mesiia's Stamvader , als een wenschlijkst voorrecht, toegezegd; (Gen. XII: $. XXII: i3.)* e:i naderhand, door gewijde en van God aangedreven Mannen, door allerlei tijden , verkondigd, (bij voorbeeld, Gen. XLIX: 10. Psalm XXU, LXVIII, LXXII en LXXXVII, bij Jefaias dikwerf, Joel II. enz.) —- Dan, dat geen , waar door de Godheid dit verheven plan wilde uitvoeren , fcheen , voor het onnadenkend verftand der Jooden , geheel iets anders, ja, daar mede ftrijdigs, te beöogen en met zich te brengen. Te weten, ten einde den ftroom van algemeen doorbrekende afgoderij te ftremmen, en de kennis en verëering van den éénen, waaren God, op aarde te bewaaren , had God Abrahams nakroost, uit Ifaak en Jakob , verkooren , om, bij uitfluiting, zijn Volk te zijn , dat, iq een bijzonder  *3S GÉDËNlfWAARDtGHEDEN UIT HÉT der Verbond, met Hem, opgenomen, in een eigen Land, van Hem , met blijken van alvermogen, gëbragt en gehandhaafd, door Hem, op eene buitengemeene wijze geregeerd, door de befnijdenis j «enen piegtltatelijken eerdienst, en eené ftrengé onthouding van veele, bij andere Volken geoorloofd ■de, zaaken , van alle gemeenfchap met Buitenlanderen afgeflooten , bij die verhevene waarheid en zuiveren dienst, zou gehouden worden, tot op dien tijd, wanneer, uit dit bevoorrecht nagedacht van Abraham, die uitftekende Nakomeling van Hem -zou geboren worden, die den zegen van dien godsdienst op allerleie Volken weder zoude overbrengen, en de Afgodendienaars tot den Eenigen Godterug leiden. ~ Deze eigene inrichting en bedeeling van God , met de Israëlieten , was derhalve niet, van eenen altijdduurenden aart, maar , ge» fchikt, naar de toenmaalige behoeften ; moetende; afgewisfeld worden door4 en den Weg baanen tot, èene ruimere en algemeenere. — Dan, dit werd door de Jooden, ter dezer tijd, geheel anders begrepen en ingezien. Door een verkeerd opvatten van veele Voorzeggingen , en te hooge gedagten van dé Vermeende onveranderlijkheid der Mofaïfche inftellingen, zoo wel, als door gewoonheid aan gebruikelijkheden , welke , zinds eeuwen , onder hun ftand grepen , was de Jood , die zijne Natie aanmerkte , als het eenig voorwerp van de Godlijke Gunst , in het begrip geraakt, dat een Heiden 4 aan de voorrechten van de Mesfiiianfche bedeeling, welke men, met een aardschgezind en zinlijk oog, befchouwde, even min deel kon hebben , als aan die  LEVEN DER APOSTELEN. *3£ die van het oud lsraëlietiesch Godsbeftuur, ten zif hij, door zich te laten befnijden, en den geheelen omvang der Mofaïfche Godsdienstwetten overtenemen , daadelijk tot het Joodendom overging , en zich, van alle gemeenfchap met zijne voorige Landgenooten en andere Volken, zoo wel, als van hunne Zeden, ontdeed. Dit moeten wij wel in acht blijven nemen, daar wij nu, in de eerfte Kerkgefchiedenisfen , aan dat tijoftip gekomen zijn, waar op Gods ontwerp, rijp geworden zijnde , ftond uitgevoerd te worden. —* Thands moest dit gefchieden. Jefus , als de Mesfia, op de wereld komende, kon, vóór hij, langs den weg van lijden, ter heerlijkheid ingegaan was, zich niet wel, aan allerlei Volkeren, als dien grooten Herfteller, doen bekend worden; hij moest, ge* lijk hij zelf verklaarde, en in zijne bediening, beItendig en fchier zonder eenige uitzondering , onder het oog hield , zijnen invloed en onderwijs, tot het Joodendom bepaalen. Gods werk gefchiedt altijd langzaam, bij ontwikkeling , zonder te groote fprongen: en, het was welvoeglijk, dat Israël, het voorwerp der oude, voorbereidende inrichtingen , ook het eerst, de aankondiging ontving der nieuwe bedeeling (Hand. III: 26.)» Dit was nu gefchied, geduurende eenige jaaren, waar in veele Jooden gewonnen, en zelfs Samaritaanen, tot onder-i daanen van den ingehuldigden Mesfia, aangenomen waren, en het Christendom eenige vastigheid verkregen had. — Thands derhalve was het tijd, om , het geen zoo veele eeuwen, ook door de verflroojing der Jooden onder de Heidenen, en het verfprei» den  GEDENKWAARDIGHEDEN Uit HE* den van eenige flikkeringen van licht, door dit middel , voorbereid hadden, daadelijk tot ftahd te brengen , — de Heidenen, in het rijk var. den MesfiS optenemen, en hen, langs dezen weg > in de Verlosfing van zonde en rampzaligheid, en in den zuive* ren, Gode bevallenden, eerdienst te doen deelen. Maar — hier tegen kwam natuurlijk het , zod even gemeld , Joodsch vooroordeel op. De Christenleerlingen , zelve Joodep zijnde , waren , zd niet allen, immers , voor verre het grootfte deel j zo niet in alles, immers in het voornaamfle , met diezelfdeJoodfche gevoelens doortrokken, en waanden, zoö als wij in volgende Afdeelingeri duidelijk zien zullen, dat , zou een Heiden in het Christe* lijk gezelfchap opgenomen mogen worden, en aan ïille de voordeden van het Euangelie van den Mesfia deel hebben, hij eerst, dooi- de befnijdenis, en den aankleve daar van , tot het Joodendom moest overkomen» — De Apostelen, het is waar, hadden *.vel , van den Heiland , aangaande de vrije opne^ ming der Heidenen, geene onduidelijke wenken gekregen, f Matth. VIII: ft. XXI: 33. XXVHI: 19. Mark. JCVl: 16. Luk. XIII: 29, 30. Joh. X: 10. XII: 32. Hand. 1: 8.) , zij waren, buiten twijfel, ook reeds vrij wat gevorderd in de Christelijke Vrijheid: maar , zij hadden , zoo als het fchijnt , nog juist geene ftellige bevelen , nopends de toebrenging deiHeidenen, als zoodanigen , met ter zijde Helling der eïfchen van de_Mofaïfche bedeeling, ontvangen , daar dit onder die dingen behooide , welke, als •toen nog voor hun te zwaar zijnde ( Joh. XVI: 12.) a de Heiligs Geest hen , ter gelegener tijd , zoude les»  lEVEfc DÉR APOSTELEN» ,t^t leeren; — zij waren, nopends den tijd, waarop1 dat gene, wat zij^ uit de Profeeten en uit huns Meesters lesfen , nog min of meer , wisten , toekomftig te zij'n, gahsch en al, onkundig; — zelve bleven zij aan de vooröordeelen hunner Natie, Vootf zoo verre hun die niet krachtiglijk ontleerd Werden j en gevolglijk ook, aan den haat tegen de Heidenen, in* *" nig gehecht, zelfs, na de mededeeling der Geestga* ven; (terwijl zij, door dezelve; wel, in hunns ambtsverrichtingen en redevoeringen , maar anders niet, onfeilbaar waren). —< Ook moest de prediking van de Christenleere bij de Heidenen, die, noch de zuivere leer van den eenen waaren God, noch de belofte', aangaande eenen toekomttigen Veflosfer, uit de Schriften der Oude Profeeten, kenden , den Apostelen, van vooren befchouwd, moeilijker en oDvrugfbaarer voorkomen, dan die bij de Jooden welke zij Hechts, op deze gronden> behoefden voordtebouwen. — En, uit dit een en ander , was het ligt te begrijpen, dat zij, uit eigene beweging, zonder bijzondere, Godlijke aanmaaning, niet zouden hebbeft voordgegaan tot de aanneming van onbefneden Heidenen in hun gezelfchap: gelijk dan ook, zo zij dit al in bedenking genomen hadden, de overige Christenbelijders , allen Jooden of Joodengenooten zijnde , die vol verontwaardiging en wrevel waren tegen de Heidenen, en wien dew zeiver toebrenging, in waarheid, eene verborgen* heid was (£ƒ*ƒ. III: i — 6.), zich daaraan geërgerd hebben en daar tegen zouden opgekomen zijn '9 het geen den moed der Apostelen zeer ligt zotf Q heb«  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HÉT li ebben doen bezwijken en hunne eigene bedenl» lijkheden hebben doen bovenkomen (*> . Zou nu de zoo gewenschte , maar» tegen de vooröordeelen aanlopende opneming der Heidenen , in het Christelijk Genootfchap , naar het Godlijk ontwerp, ter uitvoer gebragt worden? het was, bij deze gelteltenis van tijden en zaken, volftrekt noodzakelijk, dat de Apostelen, eer zij de Heidenfche Wereld werden ingezonden, tot dit groote werk, langs eenen gepasten overgang, bereid en genegen gemaakt wierden ; en dat, wanneer hunne bedenkingen opgelost waren, zij zich ook, bij hunne geloofsgenooten, verantwoorden, en hen mede, ter" aanneming van, en ter verbroedering met, de onbefnedene Christenen bewegen konden. Het zijn deze aanmerkingen, welke ons in heï ïechte ftandpuncT; plaatzen, om in de gefchiedenis, welke ons Lukas nu gaat vernaaien, de Godlijke Wijsleid te eerbiedigen, daar Petrus, de Apostel, die beftemd was, om, het eerst van alle Christenen, het Koningrijk der hemelen , voor de Heidenen , te openen {Mat. XVI: 19. Hand. X: 47, 48. XI: 1 —18. XV: l —ia.), maar destijds nog even weinig, als andeïen, van de. Joodfche vooröordeelen tegen de Onjooden, vrij was, (zie vs. 28.), een Godlijk onderwijs, deze groote zaak betreffende, en onmiddellijk daarop, eene roeping ontvangt, om zich tot eenen Heiden te begeven; — tof eenen Heiden, maai* (*) Vergelijk niet alleen Hand XI, maar vooral hes iaater gebeurde, dat Paulus aanhaalt, Gal. II: 11.  LEVEN DER APOSTELEN. ^4$ maar, in wiens bezoek de Apostel te minder zwaarigheid ftellen moest, van wege de achting, welke hem de Jooden, om zijne braafheid, godsdienftigheid en weldadigheid, toedroegen, — en niet minder , wegens zijne, onder de Jooden reeds verkregene, kennis van God, Van de boeken des Oudeö Verbonds, en van zommige leerftukken vandenlsraëlitifchen godsdienst; — terwijl tevens de uitkomst toonde» hoe zeer deze man reeds voorbereid ware, voor het ontvangen der Christenleere, en —• hoe dit geval moest dienen, ter overtuiging en befchaammg van zulken, als, aan de oude valfche denkbeelden op dit fluk * nog gehecht gebleven waren. Laat ons dan onze belangftelling verdubbelen, mijne Lezers! daar wij nü beginnen te vernemen, langs welken weg, God begonnen heeft, om dett Godsdienst van Jefus, van de Jooden, ook tot ons* die van afkomst Heidenen waren , ter onzer verlichting en zaligheid, overtebrengen. — Ziet hier, hoe Lukas het ons mededeelt.] Daar woonde nu te Cefareen, rde toenmaaligé Hof en Legerplaats van den Romeinfchen Bevelhebber), een Hopman, Komelius ^eheeten , behoorende tot de, zoogenoemde, Italiaanfche Bende; een godsdienflig man, die, met zijn geHeel huisgezin, f den waaren) God verëerde, veele almoesfen aan het ( Joodfche) volk deed , en , bij aanhoudendheid j in het gebed tot God, bezig was. [Zoo dat dan geen ftand in de wereld ons belet, överëenkomftig onzen pligt te leven! — Welk beQ a roep  244 GEP&NKWAAR.DIGHÉDEN UIT HST ioep kan afleidender van befchaafdheid en godvrugf geacht worden, dan de ftaat van een' krijgsman, en dat vooral, in oorlogstijden en op een' overwonnen* bodem? De braave Kornelius echter ondericheidde? zich van den grooten hoop zijner fpitsbroederen g door vroomheid en deugd. Hoewel van afkomst een Heiden, had hem een bedaard nadenken, en de verkeering met Jooden, eenige kennis verfchaft aan de éénheid van het Opperwezen, en zijne betrekking op hetzelve, benevens het een en ander van de Israëlietifche leerftukken. De Romeinfche minachting voor de Jooden maakte plaats in zijn hart, voor achting en liefde voor het eenigst Volk, dat den eenigen God kende en diende; hij bevrijdde het daarom "niet alleen, zoo veel hij kon , van overlast, maar oefende, aan de minvermogenden, zijne jnedede&zaamheid uit. — Hij verëerde God mee sijn huisgezin, waar uit hij de Afgoderij, door befcheidene redenen en den invloed van een deugdzaam voorbeeld, had weeten te verbannen. Zelfszommigen der gemeene foldaaten, althands hun, die geduurig om hem waren, had hij die zuivere denkbeelden , zoo veel hij 'er van begreep,, ingeboezemd j en ook met hun oefende hij godsdienst. — O! welk eene les voor alle Legerhoofden, Hoplieden, en die gezag hebben over eenigen hunner medemenfchen, «m hen , zoo Veel Hechts in hun is, tot deugd en godzaligheid opteleiden! Maar vooral, welk eene les voor alle huisvaders en huismoeders , om den nuisgodsdienst toch niet te verzuimen, maar, met kinderen, huisgenooten, Werklieden en dienstboden , op gefèhikte ftonden, waartenemen , en, dooi kei  LEVEN DER APOSTELEN. «45 het lezen in Gods woord, het bidden tot God, en het zingen van heilige Liederen , uitteöefenen ! Ach! Christenen! waarom zijn wij hier in zoo verbasterd van de zeden onzer vroome Vaderen ? Waarom zijn wij zoo traag en achterlijk in eens bezigheid, welke zoo aangenaam voor ons hart, zoo bevorderlijk voor den vrede en de goede orde in het huisgezin, zoo opleidend voor onze kinderen, en Gode, onzen Vader, zoo welgevallig is? Laat ons toch de voorbeelden van eenen Abraham, van eenen Jofua (*), en — van dezen Kornelius navolgen ! — Laat ons hem navolgen , ook daar in, dat wij , bij aanhoudendheid, biddende zijn! Elk zondere zich , ter gelegener tijd , dagelijks af, om, met God en zijn geweten, alleen te zijn! Zoo deed deze Hopman, die, op de gezette bidftonden der Jooden , Gode zijne belangen voordroeg, en welligt , om meerdere wijsheid en kennis in den godsdienst, dan hij, tot nog toe, had kunnen verkrijgen , eerbiedig aanhield ; en dat , met het wenfchelijkst gevolg. Immers,] Eenmaal, (nadat hij den dag vastende had doorgebragt , zie vs. 30.), zag hij omftreeks de negende uure des dags, Csnamiddags ten drie uur en, den tijd des gebeds en van het avondoffer"), duidelijk, in eene zinsverrukking, eenen Engel van God , (kenbaar aan zijnen glans, zie vs. 31.), bij zich in huis komen, die hem, (bij zijnen naam) Kornelius, aanfprak. — Hier op zag hij denzelven fterk aan , werd bevreesd , en vraagde : ,, mijn Heer! „ wat (*) Gen. XVIII: 19. >ƒ. XXIV: 15. Q3  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ wat is 'er ( van uwen dienst) ? " Deze antwoordde: ,, Uwe gebeden en almoesfen zijn tot God op,, geftegen en bij Hem in aandenken; (Hij jlaat dezelve gunfiig gade, en wil ze, ten zijnen tijde, „ verhooren). Nu dan, zend, (hoe eer zoo heter), ,, eenige menlchen naar Joppe, om eenen Simon „ „ die ( in het Grieksch) Petrus bijgenoemd wordt, ,, en thands, bij zekeren Simon, een' lederberei,,, der, wiens huis aan de zeekant ftaat, thuis ligt, s, ( van daar ) te ontbieden. " [ Die zou, als een, van God bevolmagtigd Leerbar, den Krijgsöverften het nodig onderricht , ter verbetering zijner denkwijze en ter uitbreiding van zijne g'->ds ienftigheid , mededeelen. — Offchoon toch Kornelius , door zijn verkeer onder de Juoden, en de kennis , welke hij reeds eenigzins van hunnen godsdienst verkregen had , veel meer , dan andere Heidenen, bevoorrecht was , ontbrak hem echter de, zoo nodige, kennis aan den Verlosfer van zondaaren, Jefus Christus, den eenigen , aan het menschdem gegeven, Perfoon, door wien wij behouden moeten worden (VI. Afd. bi. 59.). En dit gebrek , dat de Hopman welligt zelf gevoelde, daar hij, het zij, door het gerucht van Filippus prediking te CefareJjn» of op eene andere wijze, het een en ander, dog onbeftemd, van Jefus daaden, vernomen had (vs. 37.); — dit gebrek, het welk niet kon nalaaten, van de allerongelukkigfte gevolgen te wezen, wilde God, door de prediking van Petrus , welke voor Kornelius eene dringende behoefte was, verhelpen.— Terwijl de Hemel - Bode, die deze gunstrijke hertelling van God aankondigen moest, hem tevens het ge. noegen der Godheid, in zijne godsdienfiigheid en deugd-  LEVEN DER AïOSTELEN. 247 deugdzaame menschlievendheid, tot zijne bemoediging, moest bekend maaken. — Ondertusfchen , mijne Medechristenen ! ons , die dit lezen , moet het dienen tot eene aanfpooring, om de pligten van godvrugc en menfchenliefde getrouwelijk te beoefenen. Zij zijn de vrugten van een levendig geloof in onzen Zaligmaaker; — zij zijn de beste middelen, om onzen geest te verëdelen 'en ons hart te verruimen: en _ hoe zeer God aan zulke offeranden een welgevallen hebbe, predikt ons hier een Engel uit den hemel. — Dat wij ons dan daarop toeleggen, hoe langer zoo vlijiiger toeleggen , en dat zoo, dat wij , niet, één dezer pligten afzonderlijk, of bij voorkeur , maar beiden verëenigd, beoefenen, en de mededeelzaamheid, door godsdienst heiligende, de oprechtheid onzer gebeden en Godsverëeringen , door menschlievendheid, betoonen! — Groot zal daarvoor het genadig loon zijn: Kornelius ondervond het, in het bezoek en aangenaam bericht van den Hemelgezant.] Wanneer nu de Engel , die tot hem gefproken had, weder vertrokken, (zijnezinsverrukking geëindigd) was, riep hij twee van zijne huisbedienden en eenen vroomen krijgsknecht, uit die genen, welke hem oppasten, — verhaalde hun alles, en zona hen heen naar Joppe. [In welk een fchoon, — in welk een leerrijk en voorbeeldig licht plaatzen deze weinige woorden den Hopman! — Hij gehoorzaamde aanftonds aan het ontvangen bevel, hoewe! daar tegen niet weinig bedenkelijks bij hem kon opkomen: — hij had ook Q + een'  g*8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET een' godvreezenden ibldaat onder zijn lijfwagt, hoe ongemeen die tijtel anders, naar de Grootss aanmerking, vooral bij gemeene krijgslieden, luide; — zoo veel deed zijn edel voorbeeld! — En, hoe zeer oefende hij, — met bevvaaring van zijn gezag, als Hoofdman , — tevens eene liefderijke, godvreezende , en, eenen Christen waardige Gemeenzaamheid met zijne vroome onderhoorigen , daar hij het hemelfche Gezigt ook hun, tot hunne vertroosting, mededeelde! — En dezen maakten » van die gemeenfchap geen misbruik, maar waren, uit godsdienftige beginzelen, aan hunnen Bevelhebber gehoorzaam, en gingen , werwaards hij hen zond. — De Godsdienst heeft den voordeeligften Invloed op alle Handen en betrekkingen in de mensen? Ijjke Maatfchappij.J Des anderen daags, terwijl deze lieden op reis, en reeds digt bij de ftad gekomen waren, klom juist Petrus, (die daar, te Joppe, gebleven was, Hoafdfi^ IX: 43., naar Landsgebruik), op het f vlakke , platte en met leuningen omheinde) dak , om ( in een* zaamheid) te bidden. Het was ontrend de zesde uure, (tegen twaalf uuren op den middag), en hij werd zeer hongerig, en kreeg buitengemeenen trek, om. iets te eten: maar, in den tusfehentijd, dat men het maal gereed maakte, viel hij in eene verrukking van zinnen. (Naar het hem voorkwam,) zag hij den hemel opengaan , en (daaruit) iets naar hem toekomen, dat niet ongelijk fcheen aan een linnen lap, die, aan de vier flippen vastgebonden was, en op de aarde werd nedergelaten; en waarin allerhan» de (den Jood onreine, zoo wel als reine), aardfche dieren , zoo viervoetige, als wilde en kruipende , met de yogelen des hemels , zich bevonden ; en» daarbij werd hem (ter gelijker tijd) toegeroepen? Wei  LEVEN DER APOSTELEN. H9 ■ Wel aan, Petrus! (lacht en eet! {hier is genoeg" Yatmfovervloed, om uwen honger te Jltllen; neem " hieTnechZhet een of'ander, voor de voet weg■, zonder " anJke keuze, uit, en laat het u, tot fP'J^JJ' ï » L Maar Petrus antwoordde , 'linL Zfde afgetrokkenheid van gedagt en ): „ In met doen.) — uaarop wc u u in den hemel, werd opgetrokken. TDeze zinsverrukking , waar in Petrus, op eene natuurlijke wijze, door de eenzaamheid de irfp^Ding, het gebed, en zijnen honger, gebragt werd, ïrfcbiedde door een bijzonder beduur van den GodfeS n Geest, gelijk destijds meermaalen gebeur* Je1] De vertooning; in dezelve, aan zijnen geest vertegenwoordigd, en waar in de beelden, van zijnen honger, ontleend waren , moest hem voorbereiden, om, zonder tegenbedenking, op de t*oddeliike roeping, naar den Heiden Kornelius te gaan. In Petrus gemoed, zou hier vooral tegen zijn opgekomen het Joodsch denkbeeld van de onreinheid der Heidenen, met welke men niet kon omgaan, zonder zich te befmetten. Hier van diende hij genezen te worden; en daartoe drekte een vertoog, dat hem leeren moest, van de Heidenen met langer zoo laag te denken, daar God het onderfcheid tusfchen hun en de, zoo genaamd reine, Jooden, tad weggenomen. Het zinbeeld was allergepast voor Q 5  rDeze verklaaring van den Geest en de zamenl0 p der omltandigbeden Helde het nu v« en bedenking, dat het vertoog, het welk h, geaea had, hem van God, ter leering en beuuur« toegezonden, en - dat hij zich daarnaar, ook in het , nn voorkomend, geval te gedragen had.} Petrus ging^ar beneden£ aan: „ Zief mi3.h^rp''den van uwe komst her„ vraagt : *« »Jj,™ "„antwoord: „ de Hopwaards?' zij gaven nemteuju ezend mensch, » d"uc i£f is vin GodAvege door eenen - RliSn E"gd aangemaand o™ Oj^«£ vernemen"""-ïoe^verzTg? hij hen, om in huis Te komeT n herbergde hen C *^ - ^ ?nnn^ver^7eTd ; r die dus altijd tot eetmeen, van ^«?t«g^ de voorhuid hebben, en met hun gegeten (?» ta>j fel- gemeenfchap gehouden: — hoe zijt Gij daartoe gekomen, om de waut digheid van onze hraëlietifche Natie zoo fchandelijk te vergeten?)" — Hierop begon Petrus hun (het geheele geval) in orde uitteleggen. „ In de ftad Joppe, dus ving hij aan, was "ili (juist) in het gebed (bezig), toen ik, in zinsverrukking, een vertoog zag. Zeker iets, naar „ een groot linnen laken, aan de vier flippen vastgebonden, gelijkende, daalde, (naar het mij toe,, fcheen), neder, wordende üit den hemel afge"laten, en kwam digt bij mij. Ik Haarde daaiöp, „ en, toen ik het aandachtig opnam, zag ik 'er de „ viervoetige dieren der aarde, met de wilde, en „kruipende gedierten in, tegelijk met de vogelen „ der lucht. Hierbij hooide ik eene ftem mij toe„ rocpeti : „ Wel aan, Petrus, flacht en eet! ,, Maar ik gaf ten antwoord: ,, Dat in het geheel „ ,, niet, Heer! iets ongewijds of onreins is nog „ „ nooit over mijne lippen gekomen." Dan, de „ Item Het zich andermaal van den hemal hooren: Maak Gij toch niet onheilig, het geen God " „ gewijd heeft." En — dit ( alles) gefchiedde, „ tot drie reizen toe , waarop alles weder in den hemei werd opgetrokken. — En, zie daar (iets ' opmerkelijks!) op dien zelfden ftond bevonden zich voor het huis, waar ifi ik mijn optrek had , ,, drie menfchen , mij van Cefareën toegezonden. ,, De (infpraak van den Heiligen) Geest nu beval ,, mij, zonder eenige bedenkelijkheid, met hun te „ gaan: — (200 deed ik), en deze zes broeders, die hier, met mij , naar Jerufalem gekomen zijn, ,,, en van al het gebeurde getuigenis geven kunnen ) , ,, vergezelden mij; wij kwamen in de wooning van „ den Man, (die om mij gezonden had), en deze ,, verhaalde ons, hoe hij de verfchijning van eenen „ Engel in zijn huis gehad, en van denzelven dezen last bekomen had : „ Zend (vertrouwde) „ ,, menfchen naar joppe en ontbied (van daar) Si„ ,, mon, die den bijnaam draagt van Petrus; die „ „ zal u een onderricht mededeelen, waardoor Gij >, » en  S?0 GEDENKWAARDIGHEDEN DIT HST „ „ en uw geheel huisgezin gelukkig zult worden. " ■»•> — Daaröp was ik pas even aan het fpreken, toen de Heilige Geest, op hun nederdaalde, even als „ op oris in het eerst, (op den Pinksterdag, toen »•> de grondflagen van de uitbreiding van het Euange~ „ lie gelegd werden). Hierbij fciiooten mij de woors, den van den Heere in dé gedagten, die (wel eens) zeide: ,, Joannes doopte wel met water, maat 9, „ Gij zult met de gaven van den Heiligen Geest 9, „ gedoopt worden. " — Heeft nu God hen , met „ geüjke gaven als ons (Jooden), die in den Heere Jefus_Christus geloofd hebben, befchonken? wie was ik, om, God (zeiven hierin) te kunnen wederfraan? (hoe kon ik anders, dan God, die, zoo „ zigtbaar, hunne inlijving in ons Genootfchap wil,, de, te volgen, en hen, als nieuwe broeders, zonder „ verdere affcheiding of verwijdering , te behande» [Deze redevoering was zeer eenvoudig, daar zij enkel een beknopt verhaal van gebeurde zaaken behelst, — zeer zagtzinnig en in den overredenden toon der waarheid'; — en onwederlegbaar, wegenhet getuigenis der aanwezige Christenen uit de Jooden , die van Joppe medegekomen waren. — Petrus verdedigde dus, gelijk het betaamt, dat is, kort* befcheiden, voorzichtig en krachtig, zijne eere. — Hij gaf hier mede ook een onömftootelijk bewijs , voor de verhevene waarheid der opneming van de Heidenen; — eene waarheid, welke, tot nog toe, den Christenbelijderen een raadzel gebleven was: —» een bewijs, te klemmender, daar het, uit den mond van den Apostel der jooden kwam; en het welk, voor de volgende tijden, uit dien hoofde, ook te, heilzaamer was, dewijl de Joodschgezinden zich naderhand , voor het tegenövergefield gevoelen, op Fe-  LEVEN DER. APOSTELEN. ift Petrus beroepen hebben: het welk welligt de reden is, waarom Lukas, de Leerling van Paulus , die toen ter tijd deze waarheid, zelfs tegenPetrus handelwijze , verdedigde, (Gal. II. j— deze gebeurenis, zoo omftandig , te boek geflagen heeft. — Zijne betoogreden trof thands ook haar doel; want] Zij , dat vernemende , hemsteden (hier in) en roemden de Godheid (met dankzegging), uitroepende: „ Zoo heeft dan God, ook den Heidenen, de bekeering (de aanneming van het Euangelie) ten leven (en ter zaligheid) gefchonken! (wit ,, had dat kunnen denken?)" [Dit was nu weder prijswaardig in hun! — Hunne vooröordeelen en hartstochten bukten, voor de waarheid. De Heidenen namen zij, op zulk een duidelijken wenk der Godheid, als broeders, aan, offchoon zij , — allen ten minften , — nog niet recht in den geest der Christelijke Vrijheid waren ingedrongen, zoo als wij naderhand zullen vernemen. — En, over de aanwinst der Heidenen voof het geloof, — over de zaligheid, hun door God toegebragt, waren zij blijde en Gode dankbaar* — Och! dat dit edelaartig beftaan, zoo wijd afwijkende van de hedendaagfche onverfchilligheid, afgunst en nijdigheid, ook meer ons beftaan ware, mijne Medechristenen! — Dat belangftelling in het geluk onzer natuurgenooten, — zelfs der blinde Heidenen en verffokte Jooden, — dat belangftelling in de uitbreiding van het Koningrijk van God en zijnen Zoon , — dat dankbaarheid voor elke bevordering van dit een en ander, van dag tot dag, hoe lan-  4f2 'gedenkwaardigheden uit het langer zoo overvloediger, in onze harten huisvestte I Dat elk onzer, hoe langer zoo aandachtiger, hoe langer zoo oprechter, — hoe langer zoo vrijmoediger, bade: „ Onze Vader, die in de hemelen zijt! , ,, Üw naam worde geheiligd! „ Uw koningrijk kome!, „ Uw wil gefchiede, gelijk in den hemel, taa ook op de aarde!" Amen.] TWEE.  léven der apostelen. «. *f$ TWEE EN TWINTIGSTE AFDEÈLlNG. Uitbreiding der Gemeente buiten Paleflina, bijzonder te Antiochïèn* — Aanvanglijke toebrenging van zommige Heidenen. — Barnabas en Saülus lef ren aldaar, — en worden op Agabus voorJpelling van eenen hongersnood, met liefdegaven, door de leerlingen, hu Christenen genoemd, naar Jud&a gezonden. «and. XI: 19 — 30. [In het kort gefchiedverhaal der allereerlte uitbreiding van het Christendom, hebben wij, tot dusverre vernomen, hoe, door geheelJudsa, Samaria en Galilsa, ja, even over de grenzen, b. v. in Damaskus, Gemeenten aangelegd waren; iets, waartoe vooriil medegewerkt had de verftroojing der Jerufalemfche Moedergemeente, ter gelegenheid van Stefanus marteling ontftaan. Ook ontmoettën wij in de twee laatfte Afdeelingen een voorbeeld van eenen onbefnedenen, vin eenen Heiden, die, met zijn huisgezin, tot het Christen •Genootfchap overkwam. Dit alles was , in de eerfte tien jaaren (of daarÖntrend) na Jefus hemelvaart, voorgevallen. ' Dan, nu zullen wij in eene afzonderlijke Afdeeling» S lee-  45.4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HE»P leeren, hoe de Euangelieleer ook verder buiten Paleftina, van langzaamerhand, begon veld te winnen, — hoe 'er, van tijd tot tijd, meer Heidenen aangewonnen wierden, en — hoe het Christendom al, van lieverlede, vasten voet begon te krijgen. — Antiochiën , nu Antachia , aan den Orontes, de Hoofdftad van Syriën, de voormaalige verblijfplaats der Griekfehe Koningen, en toen ter tijd, van de Romeinfche Bewindsmannen, een vermaarde, naatst Rome en Alexandrie, de-eerfte ftad van herRomeinsch Gebied, bloeiënd door handel en geleerdheid, en waar veele Jooden woonachtig waren en eene prachtige Synagoge hadden, — deze was de plaats, welke thands de Moederkerk der Uitheemfche, en uit Jooden en Heidenen vermengde, Gemeenten worden zoude. — Dan — laat ons het Gtfchieverhaal niet vooruitloopen! Ziet hier, wat Lukas 'er van meldt.] Inmiddels waren ('er van) de genen, die, dóór de verdrukking, welke wegens Stefanus ontdaan was (en hem het leven gehost had), verftrooid geraakt waren, doorgereisd, tot Feniciïn , (een landfchap , ten noordwesten van Paleflina ). tot Cyprus , (een Eiland, tusfchen Syrië en Ciliciën). ja, tot Antioehiën toe; zonder evenwel, aan iemand anders, dan alleen aan jooden, de Godlijke leere te verkondigen. [ Wa^rfchijnelijk, wegens het algemeen vooroordeel, wasrvan wi|, in de voorige Afdeelingen gehoord hebben, en waaraan zij, zoo wel als anderen , zullen zijn gehecht geweest. — Ook dus echter deden zij nut, maakten den Mesfia, in alle die ltree-  LÉVEN DER. APOSTELEN. *7B Rreeken bekend, en verftrekten gevolglijk tot een nieuw bewijs dier waarheid, dat God zoodanige middelen, als tegen zijne hooge bedoelingen, door menfchen, ter hand genomen worden, tot bevordering van dezelve, in fpijt van allen tegenftand, kan en wil gebruiken, — En, zij vertoonen, in dit hun doen, ons het beeld van oprechte belangftellers in Jefus leer en zaak, hoewel niet vrij Van vooroordeelen en zwakheid.} Dog, onder hun waren eenige Cypriërs en Cyre^ nreërs, (Gr ieksch-[prekende, buitenlandfcheJoooen\ die te Antiochiën aangekomen zijnde, (ook) de Grieken (de Heidenfche inwooneren) aanfpraken en hun den Heer J^fus bekend maakten. r_De Heer kess licht dit, in het zakelijke, dus toe: Van de buitenlandfche Jooden was het eer te verwagten, dan van de Paleftynfche, dat zij het algemeen volksvooroordeel , (volgends het welk de JMesfia enkel voor de Jooden zijn zoude, enz. ) zouden laaien vaaren; wijl zij meer omgang met buitenlandcren hadden , op allerlei Jooöfche kleinigheden minder gezet, niet behebt met zulk een trots, als de Judseërs, en zelfs het voorwerp hunner verachting waren. — Te Antiochiën nu, in de Joodfche Synagoge , de leer des Christendoms predikende , waren 'er ook nu en dan Heidenen tegenwoordig; menfchen, die wel, den Joodfchen godsdienst niet aangenomen hadden , maar in denzelven echter eenigen Maak vonden en zich daarom, op de Sabbatthen, in de Joodfche Godsdienstfchoolen lieten vinden: - deze, aldus van den Mesfia iets hooren-S 2 déi  S^Ó GEDENKWAARDIGHEDEN UTÏ HET de, zullen, des begeerig wordende, in afzonderlijke vergaderingen, nader onderwezen 9 en, op eene geloofsbelijdenis, onder de leerlingen des Heere, aangenomen zijn. Althands, ] 's Heeren hulp onderfieunde hen krachtiglijk, zoodat een groot aantal gelovig wierd (aan het Euangelie ) , en zich , ( van de Afgoderij en het bijgeloof',) tót den Heere bekeerde; ( die daarSp , zonder befneden te worden, gedoopt werden ). [Welk een aanmoedigende en verblijdende uitkomst voor déze verlichte. Leeraars der Heidenen! — 4, Zoo kunnen getrouwe Verkondigers van Jefus leer 4 a, op de Goddelijke hulp en zegen, veilig ftaat maa- 5, ken." — Maar, dat vooruitzigt mogen wij ook koesteren, mijne Lezers! Indien wij oprecht en ijverig aan de bevordering van waarheid, deugd en menfchengeluk wenfchen te arbeiden , mogen wij hoop voeden op de Godlijke gunstrijke medewerking; en — mogen wij deze ondervinden? dan flagen wij gelukkig. Van Hem toeh hangt alles, — van Hem hangen wij, ook hierin, af. Te Antiochiën was de aanwinst der Grieken, ook aan Hem te danken; eene zaak, te heilrijk en gewigtig, omniet, al rasch, naar andere Gemeenten, als een heuglijk nieuws, overtewaajen. J Ook kwam het gerucht hun aangaande, der Gemeente te Jerufalem ter ooren; waarop men BarnaIsas afzond, om het land, tot Antiochiën toe, door* ^reizen* £Ondey  LEVEN DER. APOSTELEN. *?7 [Onder weg moest hij de aangelegde Gemeenten mede een bezoek geven, en dezelve in alles, waar in zij zijne hulp nodig konden hebben, van dienst zjjn: _ dan, voornaamelijk moest hij de nieuwe, gemengde Gemeente te Antiochiën bezoeken, ten einde alle onörde, uit de nieuwfte voorvallen aldaar te vreezen, voortekomen, fchikkingen ontrend de Leeraaren en Opzieneren te maaken, — der opgerichte Vergadering eene Apostolifche wettiging bytezetten , — en zoo, den band van eenigheid en gemeenfchap tusfchen de uit- en inlandfche Gemeenten te bewaaren en te bevestigen. — De Jerufalemfche Gemeente, of haare BefUerërs, (want die waren aldaar reeds aangefteld), onlangs door Petrus verantwoording van zijne handelwijs te Cefareën, ontrend de verborgenheid van de inlijving der Heidenen in het Christendom, ingelicht, aarzelden niet, eenen bekwaamen Man, naar deze nieuwe, buitengemeene Antiochiefche Gemeente, met zulk een doel, aftezenden. En , wien konden zij daartoe beter verkozen hebben, dan Jofes, door hun Barnabas (den leerrijken) toegenoemd, die, behalve zijne uitmuntende deugden en begaafdheden, zelf een Cypriër, een Buitenlandsch Jood zijnde, aldaar des te aangenaamer wezen moest? — Gelijk wij nu, hier in, de wijsheid, eensgezindheid en gemeenfchaplijken ijver der Jerufalemfche Gemeente, voor de belangen van het Euangelie, optemerken en te prijzen hebben, — zien wij ook, dat de Goddelijke zegen hun overleg , om Barnabas derwaards te zenden, achter volgde; want] S 3 De"  ft78 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Deze, aldaar aangekomen zijnde, en de weldaad van God ( aan deze menfchen bewezen, den. overgang ^er Heidenen tot het Christengeloof, en den wel'fland van deze Gemeente') bcfpeurende , verblijdde zich daarover, en — daar hij een goedhartig'man , en daarbij, rijkelijk met de gaven van den Heiligen Geest, en (vooral) met geloof (en eene ongefchokte verzekerdheid van de leere van Jefus) bedeeld was, — vermaande hij allen, dat zi'j, met e een koningüjk PriesterS 5 dom, • l  «8* GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dom. een heilig volk, verkregen, om de deugden te roemen des genen, die ons, uit de duisternis, geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. — Maar, — dit mort dan ook onze bezigheid, onze aanhoudende bezigheid uitmaaken , Christenen! Meer en meer, in een gegrond geloof aan Jefus leer en verdiensten, langs den weg van onderzoek der Godlijke boeken , zoo van het Oud, als van het Nieuw, Verbond, toetenemen; — daar van, hoe langer zoo vrijmoediger, belijdenis te doen; — dankbaar aan Hem te leven; — Hem in alles, ten allen tijde, bij alle menfchen, in allerlei omftandigheden, getrouw te zij'j; — onder zijne aanvoering, zonden en boosheid tegentegaan; — om zijnen wil, alle verfmaadheid, druk en vervolging, gelaten en met vreugd doorteftaan en zich daar in zalig te achten ( i Petr. IV. 36.) — op zijne openbaaring en toekomst, als Wereldrichter, te hopen en deze te beminnen { 1 Tim. IV. 8.); — in afwagting van dezelve, onze innige liefde , bij voorkeur, aan zijne overige aanhangeren, onze lieve Mede - Christenen, te betoonen: — en , in één woord, onzen naam van Christen, en in denzelven, dien van ons doorluchtig Hoofd, dierbaar te achten en waarlijk te verfieren, — ziet daar onzen pligt, — ziet daar onze zaligheid! Te Antiochiën zal men welligt dezen naam te gereeder aangenomen hebben, daar het Christendom nu te zeer uitgebreid begon te worden, om niet, door eenen eigenen naam, van de Jooden, als zoodanig, (met welke zij, door de Romeinen en andere 1'eideuen, veel al, verward werden), zich te doen onderkennen; — de opname der Heidenea maak"»  IETE.N DER. APOSTELEN. 2S3 maakte deze behoefte te dringender: terwijl zulk eene algemeene benoeming (van Christenen, aanhangers van den Mesfia), tevens het graf moest worden van alle nogmaalige onderfcheiding tusfchen Joodfche en Heidenfche leerlingen, - de eenigheid des geests, naar Jefus oogmerk, moes.t bevorderen, — en den band, tusfchen de broederen in Palestina en daar buiten, te Antiochiën en te Jerufalem, des te naauwer en vaster, moest toehaalen. ] Ook kwamen 'er, om dien zelfden tijd, eenige Profeeten van Jerufalem te Antiochiëu aan; t [Mannen, onder de eerfte Christenen, die, zoo als het fchijnt, in bijzondere gevallen, de gave der eigenlijke voorzegging hadden, eD voor het over;jre, in de Gemeente leerden , voorbaden, gezangen aanhieven, en ook wel eens der aanwezigen zieleaandoeningen en gedagten ontdekten. — Men leest van hun, Hand. XW. li XXI. u. Rom. XII. i Kor, XIII. XIV. Efef. II. 20. III. 5. IV. 11. Hun rang fchijnt beneden de Apostelen, maar boven alle andere Leeraaren verheven, geweest te zijn.J Een onder hun, Agabus genaamd, ( in de Gemeen* te) oprijzende, ontdekte door (ingeving van) den (heiligen) Geest, dat Jer een zwaare hongersnood over het geheele (Joodfche)Lma', zoude komen; — welke ook werkelijk onder (de regeering van den Keiler) Klaudius, plaats gehad heeft. [Onder dezen Keizer was 'er meermaalen hongersnood en fchaarschheid; dan, in het vierdejaar zij"£  28+ GEDENKWAARDIGHEDEN ÜTT HET zijns bewinds was dezelve buitengemeen zwaar en langduurig; op deze fchijnt hier gedoeld te worden. - Joodfche en Romeinfche Schrijveren gewagen van dezelve, en bevestigen dus Lukas verhaal ; gelijk wij 'er dan ook uit zien, deels, hoe de Christenleere, ook door voorzeggingen, bevestigd zij, mi. deels, dat het nu, hoe langer zoo meer, begon te blijken, dat God het gros der Joodfche Natie niet meer voor zijn bijzonder volk erkende, maar ook Heidenen wilde aannemen.] Hier op fielden de leerlingen vast, dat elk hun Der, naar maate bij gegoed was, iets zenden zouT tot onderliand der broederen, die in JudaTa woon! den; ~ gehjk zij dan ook deden en het ?Lw bragte), door Barnabas en Saulus, aan déioadl ften overmaakten. uud [Het is niet onwaarfchijnlijk, dat deze hunne Leeraaren hen hiertoe, door eene erinneringaan hunne voorrechten, daar zij in die fchaarschheid niet aanmerkelijk deelen zouden, vooral zullen opgewekt hebben; de voorfpelling van Agabus was toch daartoegefchied: iets, waar uit wij wederom zien, hoe de buitêngewoone gaven, welke God toen verleende, - en waarom ook niet, de meer gewoone be gaafdheden, door Hem, ten allen tijde, gefchonken ? _ met dienen moesten, om de eerzugt, hoogmoed' of andere laage driften van den genen, die daar mede bevoorrecht werd, te kittelen, maar, - om het al gemeen nut te bevorderen. — De Antiochiefche" Christenen, dit begrijpende, voldeden aan de Godlijke roepftem tot mededeelzaamheid aan hunne Joodfche  LEVEN DÉR APOSTELEN. é$$ lehe Broederen in Christus, die, meer dan zij, van die fchaarschheid (tonden te lijden, en, bij hunne» op hun verbitterde, Landsgenooten, weinig of geenonderftand te wagten hadden; — zij deden dit op eene verftandige wijze; ieder naar zijn vermogen, — op eene edele wijze; vroegtijdig, ongevraagd; — op eene bedaarde wijze; den verzamelden onderftand aan de Oudften, de Opzieneren der Gemeenten in Judaea, ter verdere uitreiking, door vertrouwde, en algemeen bij de leerlingen beminde en geachte lieden, toefchikkende, zoo dat dezelve in de rechte handen kwam, en tot het meeste voordeel gebruikt kon worden. — Broederliefde, werkdaadige broederliefde, zoo wel als dankbaarheid aan de Christenen in Judasa, van wien de heilvolle , Euangelieleer tot hun was overgekomen, (Rom XI: 26, 27.) legden zij, offchoon gedeeltelijk uit de Heidenen ge» roepen, aan den dag; en — dit moest noodwendig den laatften knoop leggen op den band der verëeniging tusfchen hun en de Joodfche Christusbelijderen, en de laatfte vonken van vooroordeel en haat tegen hun uitblusfchen. — Iets, dat te fterker gewerkt zal hebben, doordien kort hier op eene nieuwe vervolging der Gemeente in Judsea, (waarvan in de volgende Afdeeling gefproken zal wordes), de broederliefde der Antiochieërs te levendiger en aangenaamer gevoelen deed. Hier leeren wij dan op nieüws, hoe wij ons, willen wij waarlijk Christenen zijn, te gedragen hebben ; de pligt der liefde is een eerfte , een allerdringendfte; en — zonder dien te beoefenen, miskennen wij geheel den Geest des Christendoms. — Dan  $8t> GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Dan >J» wij merken tevens op , hoe de hooge Voor* zienigheid alle omftandigheden en gebeurenisfen op de wereld, weet te doen medewerken, ter bevordering haarer eeuwig wijze bedoelingen, en uit het natuurlijk kwaad, wenschlijk zedelijk en natuurlijk goed weet te doen voorkomen. — o! Mogt het ons geduurig voor den geest zijn, weldadig Hemelsch Vader! hoe wijs en goed Gij voor Uwe Kerk, voor Uwe Kinderen, voor het Menschdom, voor iederen mensch, onophoudelijk zorgt! o ! Mogt het ons met diepen eerbied, nederige afhanglijkheid, blijde gerustftelling, moed, werkzaamheid, geduld, dank-: baarheid, en*een vol vertrouwen op Uwe eeuwige trouw vervullen! Uw Geest leere ons, wat wij hier > toe te kennen, te geloven en te betrachten hebbeni Amen! ] DRIE  LEVEN DER APOSTELEN. 28/ DRIE EN TWINTIGSTE AFDEELING. Nieuwe verdrukkingen. — Jakobus de Apostel onthoofd. ■— Petrus gevangen genomen; maar door God '. verlost. — Koning Herodes Agrippa matigt zich Goddelijke eer aan, en wordt met eene walglijke dood geftraft. — Uitbreiding der leere. — Terugreis van Barnabas en Saulus. HAND. XII: I — [13arnabas en Sailus waren, met liefdegaven van tie Antiochiefche Gemeente , naar Jerufalem getogen ; dan, terwijl zij daar waren, verkeerden zij in een merkelijk gevaar, nadien juist op dien tijd eene nieuwe dreigende vervolging ontftond. Namelijk, J Ontrend dien zelfden tijd, (ongeveer in het 44fte jaar na Christus geboorte ) , ving de Koning Ilerodes (Agrippa) aan, zijn werk te maaken van het mishandelen van eenigen (der voornaamften), die tot de (Christen) Gemeente behoorden. [ Het Joodfche Land werd destijds weder dooreenen Konina geregeerd, die wel afhnnglijk was van den Romeinfcben Keizer , maar niet te min , door de gunst, waar in hij te Rome ftond, zijne Staaten onbeperkt beheeschte. Het  fi88 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Het was Herodes Agrippa de Oude, de Kleinzoon van Hei-odes den Grooten, die, ter dezer tijd, alle die landen , als Koning \ beheerschte j welke zijn Grootvader bezeten had. Geen Romeinsch Landvoogd was hem in den weg, of ftelde hem eenige paaien. Hij was weder Heer van het leven en de dood zijher önderdaanen. — Deze Vorst was, of fcheen tien minftert ," een allerijverigst voorftander van het Joodendom, door zeer veele daaden verpligtte hij de Natie aan zich, en, offchoon hij de Romeinen ten vriehd wist te houden, betoonde hij eene ongemeenè verkleefdheid en eerbied voor de Joodfche Zeden en Godsdienstgebruiken. Zulk eenen Vorst, zulke gelukkige omftandigheden hadden de Leden van den Joodfchen Hoogen Raad nodig, — en zij namen die te baat, — om den lang Verkropten, en zedert' Saulus omzetting, bedekten haat tegen de Christenen lucht te geven. De rust en vrede had de Gemeente van Jefus leerlingen weder bijeengebragt, en gelegenheid gegeven, öm zich op nieuws uittebreiden: het nijdig oog des Sanhedrins was daarop gevestigd gebleven; maar de ongunftige Staatsgefteltenis had hen belet, deze gehaatte Secle, met ernst en kracht tegentegaan. Maar nu was tijd en gelegenheid gunftig geworden, Agrippa, de ijveraar voor de joodfche Zeden, kon gemaklijk opgewonden worden tegen de aanhangeren van den opgehangen Jefus , die men nog, als* Mesfia , den Koning van Israël, vereerde 5 — metö fpande den Vorst dezèn ftrik, en hij — genegen den Jooden ten wille te zijn, viel in denzelven. — De ongelukkig verblinde Vorst \ Zonder te bedenken 9  LEVEN DER APOSTELEN» 2^0 ken , dat hij de fpeelbal en het ellendig werktuig van anderer eigenbelang en driften ware, — zonder intezien, hoe zeer hij zich zelve, zijn gezag, zijne eer, ging benadeelen , — zonder het onftaatkundige en fnoode van zijne opgeruide woede, tegen de besten en edelften zijner onderhoorigen, te overwegen, zettede zich, met ernst, tot het verdrukken van het Christengcnootfchap; en, om al rasch tot zijn doel en der Jooden wensch te geraaken, floeg hij het oog op de hoofden en voorgangeren der Gemeente. ] En hij liet Jakobus, den Broeder van Joannes, met het zwaard, ter dood brengen. [ Deze Jakobus, de oude, was een der drie Apostelen, welke Jefus , nog boven de andere negen, tot voornaame getuigen zijner daaden gemaakt had. Zijn verlies was des een allerzwaarfte flag voor de Gemeente; naderhand werd het, door den anderen Jakobus, den Opziener van Jerufalem, vergoed; maar thands was het verder uitzigt allerdonkerst. Herodes toch bouwde, op den gelegden grondflag, ijverig voord:] En befpeurende, hoe zeer dit den Jooden beviel, ging hij verder en nam ook Petrus gevangen: —■ nu waren het juist de dagen der ongezuurde brooden, 6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET kend zou maken. — Daar op ging hij heen en vertrok naar eene andere plaats. [Werwaards? is onbekend. Genoeg ; hij wilde het gevaar van een vernieuwd nazoek ontgaan , en het gevaar niet moedwillig in den mond loopen. — Vooraf echter wilde hij zijne vrienden en geloofsgenooten , oo&hen , die zich in andere gezelfchappen, uit voorzigtigheid, om niet, door hun aantal, in het oog te loopen , verdeeld hadden , door de tijding zijner redding, verblijden, in het geloof verfterken en tot dankzegging aan God opwekken. — Hoe voorzigtig, bedaard, en menscblievend was zijn gedrag en dat der eerfte Christenbelijderen ! Hoe wenschlijk ware het, dat men , bij vervolg van tijd , even zoo, zonder onverftandigen, bijgelovigen ijver, altijd verkeerd had! Dat wij altoos, mijne Lezeren! ons hier aan geduurig fpiegelen ! — Maar — zien wij nu ook den afloop der gebeurenis. ] Toen het nu dag geworden was, was 'er geene geringe verlegenheid onder de krijgslie ien, wat 'er toch van Petrus geworden ware? [Zijn uitgang uit den kerker was door niemand befpeurd: en, waarmede zouden zij zich verfchoonen? De ftraf, die op Petrus gewagt had, ftond hun, naar de Wet, te dugten ; daar de gevangen hun ontkomen was, zouden zij, in zijne plaats, moeten lijden. ] Herodes ook, toen hij hem had doen opzoeken en niet  LEVEN DER. APOSTELEN. 297 niet vinden kon, veroordeelde de wagters gerechtelijk , (ah nalaatigen in hunnen dienst), en beval hen (ter ftraffe) te liepen. [De Koning, zo hij al, in deze gebeurenis, iets buitengemeens en wonderbaars vermoedde , achtte het echter niet goed , daar van iets te laaten blijken ; door het ftreng ïtraffen van de krijgslieden, zogt hij veel eer, alle dusdanig vermoeden te fmooren. —- Intusfchen , hij werd toch , zoo als het fchijnt, door dit geval bewogen , om met de verdrukking der Gemeente niet voordtegaan; zoo als dan ook al rasch andere zorgen en ontwerpen hem bezigheid verfchaften , openbaare vermaaken hem verftrooiden , en vooral zijne verhaastte dood van zelfs de rust der Christenen herftelde. Lukas vond goed, het een en ander, hier bij, met één woord, aantetekenen , om de Godlijke ftraf over dezen , den Christenbelijderen zoo vijilndigen Vorst, zijne Lezeren onder het oog te brengen. Dus gaat hij, aangaande Herodes, voord.] Van JudaBa vertrok hij nu naar Cefareën en ver» bleef daar. [Bij gelegenheid, gelijk wij uit Jofefus weten(*), van de Feestfpelen, welke aldaar gevierd werden, ter (*) A. J. XIX. L. C. 7. — Maar, het verhaal van dezen Jood, hoe zeer dienstig tot opheldering van eenige T 5 om-  so8 gedenkwaardigheden uit het ter eere van Keizer Klaudius, die de groote Begunstiger van Herodes Agrippa was. ] Nu was hij, (in dezen tijd,) zeer misnoegd op de Tyriërs en Sidoniërs, ^zeo dat, offchoon hij hen, wegens het opperbewind der Romeinen, niet beoorlogen kon, deze Stedelingen allerleie moeilijkheden en kwellingen van hem verduwen moesten, en bijzonder belet wier den, om in zijne Staaten handel te drijven, en daaruit wederkeerig . naar gewoonte, de benodigde levensmiddelen , vooral het koorn, te rug te ontvangen): maar zij (de Gezanten uit beide die Steden) kwamen gezamenlijk bij nem (te Cefare'èn ), en .. na Blastus, die Heer van'sKonings Bedkamer(e» zijn Gunsteling) was, op hunne zijde gebragt te hebben, zogten zij zijne gunst te herwinnen, (welke ■zij zoo nodig hadden), daar hun Land zijn levensonderhoud trok uit 's Konings Landen. (Terwijl nu zij, benevens zeer veele aanzienlijke lieden van allerleie plaatzen, tot het bijwoonen der Spelen, te Cefare'èn zich bevonden, zoo) deed Herodes, op eenen beftemden dag, (den tweeden dag der Spelen), een koninglijk gewaad aan, (dat van Zilverdraad dermaten kon/lig gemaakt was , dat het, de draaien van de opgaande zon daarop vallende, eenen allertreffendden en heerlijkjlen aanblik opleverde) , en, op een verheven geftoelte (in den Schouwburg) 'gezeten zijnde, hield hij, (naar de Romeinfche wijze) eene redevoering tot hun. — Het volk, (door eenige vleiers voorgegaan en door den glans van sVorfien gewaad verblind), riep uit: ,., Dat is de (tem „ van een'God en niet van een' mensch ! " — ( Hij beflrafte het Volk niet, en ftreelde zich met die laage vleitaal', ) maar, op het oogenblik floeg hem 'sHee* ren Engel; ( zoodat hij, van ftonden aan, door eene God- omftandigheden in Lukas bericht, doet oneindig voor be£ zelve onder, in verflandigheid en eenvoudigheid.  LEVEN DER APOSTELEN. 299 Goddelijke ftraf, van eene woedende ziekte wierd aangetast,) om dat hij Godede eer niet gegeven had: wormen verteerden hem en (in dien toe/land) ftierf hij (aan den vijfden dag). [De onverwagte aanval van deze kwaal, waarvan hij de zaaden reeds bij zich zal gehad hebben, en welke welligt, door al te luchtig in de koude gekleed te zijn , opgewekt zal zijn , — die aanval dan, midden onder de feestvrolijkheden, en kort na de ongeftrafte, Godslasterlijke Volkstoejuiching; zoo wel, als de aart en hevigheid zijner rotziekte, welke bij de Jooden voor eene vervloekte dood gehouden werd, — deden, niet ten onrecht, in zijne ziekte en fterven , eene openbaariug van Gods ftraffende rechtvaardigheid opmerken. — En , indien wij aandachtig waren, hoe veel meer dergelijke proeven van het Godlijk zedelijk beftuur over de wereld, zouden wij dan niet wel kunnen opmerken, welke nu dikwerf , zonder nagedagte , over het hoofd gezien worden! — Dat verzuim is zeer nadeelig, en maakt ons het onderwijs van God, in zijne daaden te lezen , veelal ten onbruik. Een iegelijk dan , die oogen heeft, om te zien en een hart, om optemerkén , zoeke eerbiedig, op Gods paden te letten. daar uit te leeren, en — zich van zulke misdrijven te wagten , waarover de Heer zijn duidelijk ongenoegen getoond heeft. — Leeren wij, Gode altijd, van en bij alles, de eere te geven ! Dat wij ons zei-' ve nimmer onmatig verheffen of aanrekenen , wat ons niet toekoomt ; maar fteeds ootmoedig , voor God, zoeken te wandelen! — Dat wij den eerbied voor  300 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET voor de aardfche Grooten nooit zoo verre uitftrekken , dat wij , door hen te ontzien of te willen behagen, tot laage, kruipende vleierij hunner driften vervallen , of de rechten der hemelfche Majefteit aantasten zouden. Wat is de Majefteit en Grootheid , zelfs van den magtigften Monarch op aarde , — bij den hoogen God vergeleken? . . . Minder dat niets. Herodes ondervond dit: aan eene fmartlijke en walglijke ziekte, langzaam wegltervende, moest hij dit zelf erkennen. — Terwijl zijne dood, eene fchets behelzende van het akelig uiteinde eens Tyrans , — tevens de zorge van God voor zijne Gemeente toont. Haar Vervolger werd zigtbaar geftraft, en, met zijne dood hield nu weder haar lijden op.] De Godlijke leer toch nam , meer en meer , de overhand, en werd, hoe langer zooverder, voordgeplant. — En , Barnabas eu Saulus keerden van Jerufalem , (naar Antiochiën) terug , na hunnen dienst volbragt, ( de handreiking verantwoord) te hebben; en nu namen zij, (ten meerderen dienst der Gemeente, en vooral, tot hun nut, op hunne aangaande reizen), Joannes , Markus bijgenaamd, ook mede. [Met dit verhaal fluit Lukas zijn bericht van de eerfte oprichting der Christenkerke , bijzonder onder de Jooden. — Van nu voord aan, zullen wij, met hem, de roeping der Heidenfche wereld overwegen. Hoorden wij, tot nog toe, Petrus, meer, dan iemand anders , leeraaren ? Van nu aan zullen wij" meestal Paulus verzeilen. — Staan wij dan nu hier eene  LEVEN DRR APOSTELEN. 30I eene wijle (til, en overzien wij nog eens, met een vlugtigen blik, hoe verre thands de Euangelieleer, reeds min of meer, uitgebreid ware. In de ftad Jerufalem was nog altijd de Hoofdzetel des Christendoms. Daar bevonden zich meestal de Apostelen; daar was eene talrijke Gemeente, welke bereids eene vaste inrichting, Opzieners, Armbezorgers , verkregen had. — Rondom de Hoofdftad, bevonden zich, in Judcea, op veele plaatzen, verzamelingen van Christenen. In Galilcea desgelijks. In Samaria zelfs werden 'er gevonden, zoo in de ftad/, als in de omliggende vlekken. Van hetoverjordaanfche Pered is het ook te vermoeden, hoewel niet ten vollen zeker. Onder deze Gemeenten, binnen Paleflina gelegen, was 'er eene, in welke reeds, onder de Jooden, zommige Heidenen gemengd waren , namelijk die van Cefare'èn. — Verder noordwaards , langs de Middellandfcbe zee, was het Euangelie in de ftreeken van Syro - Fenici'én bekend geworden. Landwaards in was 'er eene Gemeente te Damaskus. Ja, dieper in Syriën, in de Hoofdftad Antiochiën, bevond zich eene talrijke , bloeiende , gemengde Christen-vergadering. Gelijk ook op het Eiland Cyprus mede niet weinig Belijderen gevonden wierden. Om nu van de vrugt van Saulus reizen, eerst in Arabiën, naderhand naar Ciliciën, en van daar, waar* fchijnlijk door Syrië, naar Antiochiën, niet te fpreken. Dusverre kunnen wij vrij zeker fpreken van den (laat van zaken in Afta. Naar Afrika was de Christenleere ook reeds overgebragt. Te Cyrene in LybiS, wer-  gOa GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET werden 'er leerlingen van gevonden, Ja, in het afgelegen Ahysfinië was dezelve, door den Kamerheer der Koninginne, medegebragt. Intusfchen , offchoon ons het beftaan van nog meer Gemeenten niet zeker blijkt, is het nogthands waarfchijnlijk, dat 'er nog anderen, hier en daar, reeds zullen zijn opgericht geweest. Immers, naar Europa niet min , dan, naar de afgelegene Gewesten der twee andere, toen bekende, werelddeelen , zullen reeds verfcheidene dier buitenlandfche Jooden verreisd zijn, die., van allerlei oorden, op den eerften, zoo doorluchtigen , Pinksterdag ,■ te Jerufalem aanwezig geweest , en door Petrus redevoering , overtuigd en tot het Christendom overgebragt waren. Althands , daartoe had , onder anderen, de vervolging, bij gelegenheid van Stefanus marteling ontftaan, geene kleine aanleiding gegeven. — En, zoo waren dan de grondflagen gelegd, tot de wijdere uitbreiding van Jefus Koningrijk, door alle werelddeelen. De verordeningen, in zommige Gemeenten altoos, bereids gemaakt, om de goede orde, rust en vrede te bewaaren en, in de behoeften der noodlijdenden , geregeld te voorzien , gaven aan dezelve, nu ook reeds een, meer vast, beftaan, een zeker aanzien en gewigt. De naam, met welken zij nu begonnen waren, onderfcheidend benoemd te worden, denaam van Christenen, deed hun aanzijn, ten fpijt der vijanden , tot nut der wereld, nog meer uitblinken. En , de onderlinge eensgezindheid en verëeniging ber binnen- en buitenlandfche Christengenootfchappen, haar  LEVEN DER APOSTELEN. 2©3 haar gemeenfchap , verbindtenis en betrekkingen, zoo dienftig ter bevordering van de zuiverheid in de leer, van de reinheid in zeden, van het onderwijs en de vertroosting der Apostelen, — beloofde eerlang eenen ruimen oogst voor het Euangelie, ook midden onder de Heidenen. Op dit gewenscht geluk mogt men te meer rekenen , daar 'er bereids, hier en gindsch, zommige der Onjooden waren toegebragt. wier voorbeeld te ligter door anderen zoude worden nagevolgd, — naar mate men de wijsheid, waare Godvrugt, deugd en broederlijke liefde, in de Christenen doorflraalende, ontdekte en aan de veredelende kracht van de Euangelieleer moest toefchrijven. Zoo gebeurde het ook eerlang. God wilde gunstig medewerken. Door SaulffS dienst en dien van anderen, werden al rasch zeer veelen getrokken, en overgebragt tot de leere der waarheid. En, daar de Jooden dezelve veelal verftieten, werden 'er des te meer Heidenen toegedaan. En _ wilde God ons, langs zulk eenen weg, ook aan de zegeningen van het Euangelie doen deelen? dat dankbaarheid onze harten beziele, en ons aanfpoore, om, zoo veel Hechts in ons is, ter verdere uitbreiding van Jefus belijdenis in de wereld, toetebrengen 1 Zoo zij ons hart dien Godsdienst heilig! Alöm zij 't Ongeloof verneerd! Dat Jefus Heilleer immer bloeie! Door niets worde ooit die bloei gekeerd! Zingt  3of gedenkwaardigheden uit het enz. Zingt met ons, blijde Christenfchaaren! 'tHeelal wil, met dien zang, zich paaren! Ons lied zij loutre dankbaarheid! Eens 'zullen wij die feestgezangen , Op hooger, zuivrer toon vervangen, In 't zalig rijk der Eeuwigheid! Amen.  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET OPENBAAR LEVEN VAN ZOMMIGE APOSTELEN. 11. VOORDPLANTING VAN DE CHRISTEN" LEERE, OOK IN DE HEIDENSCHE WERELD. VIER EN TWINTIGSTE AFDEELING. Barnabas en Saulus, op last van den Heiligen Geest, tot Apostelen der Heidenen afgezonderd. — Hun* ne reis. — Ontmoeting met eenen Joodfchen Magiër. —* Aanwinst van eenen aan* zienlijken Romein. HAND. XIII: I—12. [N aar het wijs en weldaadig ontwerp der Godheid, moest de leer van Jefus, over de geheele wereld, niet Hechts onder de Jooden, maar ook onder de Heidenfche Volkeren, uitgebreid worden. En hier toe baanden , onder het Godlijk Beduur , de omftandigheden en uitkomften, van lieverlede, den weg. In de vooV ri-  %oê GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET rige Afdeelingen vernamen wij de krachtige voordplanting van het Christendom onder de Jooden, — onder Joodengenooten, .— j'a zelfs, hier en gindsch, hij" namë te Antiochiën, onder Heidenen. De grootfte ftap, ter volledige volvoering van het Godsplan, was gedaan, en de Apostelen, de Christenen, waren hoe langer zoo meer overtuigd geworden van de noodzakelijkheid en van hunne verpligting, om hei Euangelie te prediken in de geheele wereld, aan alle fchep* zelen (*). Thands was het ook de rechte tijd, om met ernst dit groote werk aantevatten. Door middel van de aangewonneneHeidenfche leerlingen, die, geduurende een rond jaar, door de braaffte Leeraaren, nader in het Christendom onderricht en bevestigd waren,— door middel van de aangelegde Antiochiefche Gemeente, midden onder Heidenen, had men gelegenheid tot gemeenfehap en omgang met andere Heidenen gekregen, — terwijl de Synagogen der Jooden , welke fchier overal gevonden werden, en hunne bekendfehap bij de Heidenen, verderen ingang bij hun verfchaffen konden. — De algemeen heerfchende vrede , in bijna alle de Landen der geheele bekende wereld, door derzelver gezamenlijke onderwerping aan het Romeinsch Keizerrijk, het overal fpreken van de Griekfche taal, en de vrijheid van openbaare godsdienstoefening, door de Romeinen aan de Jooden vergund, — (*) Matth. XXVIII: 19. Vergel. hier bij de XX. Afdceling, bladz. 236—242.  LEVEN DER APOSTELEN* 3°? gutid, — dit alles ruimde veele, anderszins geduchte, zwaarigheden uit den weg: — en de veelvuldige reistochten van Staatsbeambten, Krijgslieden, Kooplieden, enz. naar de Hoofdftad van Syriën, konden niet nalaaten, den omloop eener leere, aldaar aangeleerd, in andere gewesten, te bevorderen. De beoefening der Wijsbegeerte eindelijk, en de algemeene ^ote befchaafdheid , afftekende bij het diep verderf der zeden, Welke, op veele plaatzen, het hart van bedagtzaame menfchen, naar onderwijs in waarheid en deugd uitziende gemaakt had, opende geen onaangenaam uitzigt voor die genen, die zich aan dit groot werk zouden toewijden. Dan, welke Mannen moesten het niet wel zijn, die zoodanige bezigheid op zich zouden nemen? Zeker, zeer voortreflijke Maunen, zoo ten aanzien van verftand, als van hart; — vol van een recht inzien in den waaren aart van het Christendom; ontdaan van alle Joodfche vooroordeelen tegen de Heidenen; gefchikt, om zoo wel tot aanzienlijken en Wijsgeeren te fpreken, als tot gerin ge en onkundige menfchen;— zagtmoedig, infchiklijk en verdraagzaam, zelfs jegensde grofst dwalenden, en toch, vol van ijver in de voordplanting der waarheid; ongeneigd tot het opleggen van onnodige lasten, en ftaande in eene verftandige Christelijke vrijheid ; hartelijke aanklevers van waare deugd en godzaligheid, uit zuivere beginzelen , gehard in verzoekingen en beftand tegen verleiding ; zonder laage en ijdele eerzugt of zelfzoekende eigenbaat; en - ten allen tijde bereid, om, met onverfchrokken heldenmoed en edele bedaardheid, allen tegenftand te verdragen, alle lijden doorV a ^  3o8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET teftaan , alle gevaaren het hoofd te bieden en de fok terendfie dood zelfs te gemoet te gaan. Zulke Mannen had de Euangelieprediking onder de Heidenen nodig. De loopbaan toch, waarin zij itonden te treden , was , ja , voortreflijk en edel, maar tevens moeilijk en hagchelijk. Zij hadden wel, onder de Heidenen, de vooröordeelen der Jooden tegen eenen opgebangenen Mesfia, de ijverzugt der Farifeefche Leeraaren , en den invloed van het Sanhedrin, niet te vreezen: — dan, hoe vaak konden hun toch hunne Landslieden, daar die overal hunne Synagogen of Badhuizen hadden, uit haat tegen de Heidenen , niet hinderlijk zijn! En — hoe zwaar moest het niet reeds, bij het vooruitgezigt, toefchijaen , eene wereld , vervuld met Afgodendienst en Bijgeloof van allerleien aart, intetreden , om — in fpijt van Eigenbelang, Priesterbedrog, Vorftengeweid, Weelde, valfche Wijsbegeerte, en het alleringekankerdst, affchuwlijkst Zedenbederf,— de altaaren van vermeende Godheden omtekeeren hunne Tempels , in Christelijke Bedehuizen te herfcheppen; den eenigen waaren God, en —benevens Hem , Jefus Christus, Zijnen Zoon, als den Verlosfer van Zondaaren, die gefiorven, maar weder, voor een eeuwig leven, opgewekt was, overtuigend te predik ken, en — een diepst vervallen menschdom, tot matigheid, eerbaarheid, rechtvaardigheid, menschlievendheid, reine gezindheden en waare Godzaligheid terug te brengen! — Hoe zeer moesten zij noodwendig, bij dit hun werk, alles te dugten hebben, vaa •de Grooten en Geleerden, die bij de blindheid van K Gemeen hunne rekening vonden; van de Afgoden- prics»  leven der apostelen. 3°9 priesters en mindere Tempelbedienden, wier tijdelijk beftaan zij ftonden aanteranden; en, — van allerlei weelderige , onmatige wellustelingen, wier valfche genietingen , — wier onmenfchelijke mishandeling hunner lijfeigenen, — door hunne prediking zoo ftreng zou veroordeeld worden: — ja, van een woest een dom Gemeen zelfs, dat ten allen tijde, zonder redelijk verftand en overleg, gewoon is, voor hunne vooröordeelen, — vooral voor hunne, van jongs aan ingezogene, Godsdienstgevoelens, woedend en dol te ijveren! 'Er was derhalve oneindig veel gelegen aan eene wijze keuze van zulke Leeraaren, aan wien deze gewigtige zaak zoude vertrouwd worden. Geen wonder, dat de Christenen, offehoon van derzelver belang overreed, huiverden, om het zelve, zonder een uitdruklijk Godlijk Bevel, op zich te nemen. Zelfs Saulus. die reeds te voren, in het algemeen, tot deze bezigheid geroepen was (*), dagt te befcheiden van zich zelve, om niet eenen naderen wenk artewagten, waardoor hij, van den juisten tijd en van den rechten weg, dien hij kiezen moest, onderricht koude worden. - En, die wenk , dat nader bevel kwam ook, toen het Gode dus behaagde. — Lukas heeft niet vergeten, ons dit te melden. Ziet hier, hoe hij het tweede deel van zijn Gefchiedverhaal aanvange:] In {*) Zie XVII. Af deeling, bladz. 209, aio. V 3  3IQ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET In de Gemeente, welke zich te Antiochiën bevond, waren verfcheideneProfeeren en Leeraars; Barnabas namelijk. Syme'ön, wiens bijnaam Niger was, Lucius de Cyrei;eër, Manahen, de (voormaalige) fpeelmakker (en medekweekeling) van Her odes (Antipas), den Viervorst, en — Saulus. — Onderwijl nu dezen (op zekeren plegtigen dag , gezamenlijk) den Heer verëerden en vastten, (eenen bid- en vastendag hielden), fprak de Heilige Geest, (door Godlijke aanblazing en verrukking van een" of ander' erkend' Profeet) ; „ Zonden (en vaardigt) mij thands Barna3, bas en Saulus af, tot dat werk , "waartoe ik hen „ beftemd hebbe; (tot ie uitbreiding van het Eu'dn- gelie , onder de Heidenen.)" — Hier op zonden zij hen heen, na hun, onder vasten en bidden, de handen opgelegd te hebben, [Staan wij hier een oogenblik ftil, mijne Lezers! eer wij Lukas bericht verder vervolgen. Wij zien , uit deze zijne Inleiding, tot welke eene aanmerkelijke menigte de Gemeente te Antiochiën reeds aangegroeid ware. 'Er bevond zich reeds , bij de onderfcheidene vergaderingen van dezelve , een aanzienlijk getal Leeraaren: gelijk het trouwens ten allen tijde — ook nu nog — betamelijk is , dat, naar mate de oogst grooter is , de Arbeiders talrijker worden. — En , welke Leeraars bevonden 'er zich ? Treffelijke Mannen ! SymeÖn Niger en Lucius zijn ons minder bekend , (indien de laatfte niet gehouden moet worden voor dien Arts , wiens Gefchiedenis wij voor ons hebben); — maar wij treffen hier eenen Manaken aan, wiens opvoeding aan het Hof, ten minden van eene aanzienlijke afkomst en befchaafdheid getuigt; — ten bewijze, dat het, ook toen, aan rijken, wijzen en edelen, onder de Christenen, niet geheel ontbroken  tEVEN DER APOSTELEN. 3T I ten hebbe. — En, den voortreflijken Barnabas en Saulus ontmoeten wij hier ook, als zitten, die, tot nog toe, met de overige Leeraaren en met de Gemeente, één afzonderlijkligehaam hadden uitgemaakt; blij ■ ve'nde ten voorbedde voor ons allen, op den hun aangewezen post, tot dat 's Heeren Geest, middelends eene openbaaring, hen vandaar, tot het Apostelambt der Heidenen riep. Die roeping gelcluedde hij gelegenheid van eene plegtige Godsdienftige vergadering , onder de oefening van den Christelijke* eerdienst; zoo dat, aan de eene zijde, het genoegen van God in die verëering, ter aanmoediging en vertroosting der Gemeente, — en aan de andere zijde tevens , de beftemming en waardigheid dezer twee waardige Zendelingen algemeen bekend wierd. En, hoe zeer de Antiöcbiefche Christenen Gods wil wisten te eerbiedigen, blijkt uit hun broederlijk affcheid, daar zij, op eenen daartoe bepaalden biddag, hun de handen oplegden; niet ter hunner bekwaammaaking, maar, om hen, door zegenwenfcnenen hartelijke gebeden, tot de hagchelijke Apoitolilche reis, vriendfchaplijk en plegtig intewijden. Wij vangen dan nu aan, de reizen van deze twee Apostelen, en vooral van Saulus, wiens tochtgenoot Lukas geweest is, te befchouwen. - Van de ovenge Apostelen zullen wij nu voords minder vernemen. Dan, het gemis in dezen, wordt ons, door de vernaaien aangaande Barnabas en zijnen Vriend, rijkelijk vergoed. — Zien wij dan, werwaards hun eerfte tocht gericht ware!] Deze Mannen derhalve nu van den Heiligen.Geest ( zeiven) uitgezonden zijnde, verreisden naar * V 4 cieny  3Ii GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ciën, (eene Syrifche zeehaven), en zeilden- van daar naar (het Eiland. Cyprus; waar zij te Salamis (Famaa-ilsta tegenwoordig geheet en. aan de Oostkust) aanlandden; en hier verkondigden zij de Godlijke leer iu de Joodfche Synagogen; terwijl zij, tot eenen dienaar (en medehelper) Joannes (Markus: zie Hoofdft. XII: 25.) bij zich hadden. fin dit een en ander is veel lofwaardigs. Wij worden bij de Apostelen eene vaardige en getrouwe gehoorzaamheid aan de Godlijke roepftem gewaar: daar zij , op bekomen bevel, aanftonds reizen. — Wij kunnen niet anders, dan het medenemen van Joannes, overëenkomftig met de gewoonten der Joodfche Synagoge, te billijken, als, voor hun zeken, in menig een geval zeer nuttig , en voor den jongen Dienaar bij uitftek leerzaam. — Dat1 zij allereerst in de Joodfche Vergaderplaatzen leerden, was zeer betamelijk: in dezelve toch hadden zij daar toe eiken Saböath gelegenheid; daar vonden zij ook Joodengenooten, — ja, nu en dan, Heidenen. En, in allen gevalle, zouden zij ook de Heidenen, hunnen Landgenooten, zonder noodzaak, voortrekken? De Jooden mogten al, met veel vooröordeelen, bezet zijn • zij hadden echter veele kennis van God , van den Mesfia, en dergenjken, waardoor zij van hun iigter verftaan konden worden, en waarop zij bij hun konden voordbouwen; die kundigheden misten de Heidenen; en 't is natuurlijk, dat de Christenzendelingen van het gemaklijkere, tot het moeilijkere wilden overgaan. Ook wilde God niet, dat, in. het rijk van den Mesfia* de Heidenen, met verbijgang der Jooden die, wegens de hun gedaane beloften, eerst en meest be-  LEVEN DER APOSTELEN. 3*5 belang bij den Mesfia hadden , (ten zij dan , wan- „eer dezen het zelve, door ongeloof, verfmaad-en,, zouden opgenomen worden; de eenltemmige taal der Profeeten, — Jefus bevel luidde anders : de zalig- , ■ , * v bonden (*"). — Zeer wijs was des-heid was uit de joeaen ^ )- > gelijks de (keek, werwaards zij reisden, (ja welligt, op aanwijzing van Gods Geest), uitgezogt. Cyprus ■ was Barnabas vaderland; daar waren veele Jooaen, en ook reeds een aantal Christenen: welk een uitz.gt op goede vorderingen! Salamis en Pafos waren de voornaamfte lieden (+>, - daar viel vrij wat voor de goede zaak van het Euangelie te doen, (zoo als. aanftonds blijken zal), - en het was gevolglijk zeer te prijzen , dat zij ziqh aldaar het meest ophielden.J Terwijl zii intusfchen het Eiland (in de lengte), tot aar, Pafos, (aan den zuidwestkant, destijds aan Je Godinne V^us toegewijd, welks, geringe overbhjfr/« ^WcBafFa ofBafo genoemd worden), door£m«onfmoeui zij dfar zekeren Geheimekonftenaa?'eenen Joodfcben Waarzegger, wiens naam Efc w s, en die zich (in het gevolg van) den ProcSd (of Landvoogd) Sergius Paulus eenen verl aSgen Man , ophield. De (Proconful, wegens het Zn hij, bij gerucht, van de prediking der Jpost len gehoord hal), zeer verlangende, om de^GodIHke lfer te Vernemen, ontbood Barnabas tn Saulus bij zicS. Dan, Elymas, of de Wijze, (wan^dW ; ~ —. (*) Vergelijk xx. Jfdeeling, bladz. «9- -™ Bsmé. XIII: 14, 46. XIV: 1. XVII: 1, ?, »°' en XVIII: 4» 6 7, £• gelijk mede Matth. x: 6. Luk. xxiv: 47. enz. '(+> tOMP. ME LA, de Situ Orbis, L. II. C. 7. " V 5  SH GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ^riM^,^*; mfo ver. het geloof («M^S va« fZulk eene poging was niet onnatuurlijk. maar te. vens niet minder fnood en doemwaardig. - Etmas een man van die zoorr, welke van de ItgtgelovS d voo deel weten te trekken, had zich, deels, wegens deel db!drThdd ia **** ^etenfcLX deels, door het voorgemi 'P n , de kenms van het toekomllige t■ bezitten ?h onderzoeklievenden Landvoogd ing d^e'n "d " na het een of ander vreemd ftuk van hemtzL ' een of ander van hem geleerd te hebben f de bad opgevat, van door hem in de geheimen der wZ tod te «Hen worden ingeleid. - Barjefus, een man hoorden ft ï * ' ^ * *» vo« riet S ma"' g6lijk 'er hedendaagsch nog niet dan te veelen gevonden worden, zag zeer wel in, hoe het gedaan zou zijn met zijnen invloed Tn dien Sergms Paulus den Apostelen gehoor be4n ïe rol^nL^Tr^ Zich ^ ™< ™ telt^* ]ë^> d3t^»ensch vernedert, dog de fteun 1S van Magifche toverkonften, is onverëe* Se'A osTet ï**? **" V3Q he£ Christend m. De Apostelen fpraken daarteboven klaar en duideliik terwyl b,j, om den fchijn van verhevene b!j zijne bedriegerijen, te bewaaren, zijne'Snln duis. O Zie XV. ^fSfe^, bladz. ,73. en voI^  LEVEN DER APOSTELEN. 315 duistere bewoordingen moest inkleden. Hanne leer, de MesüL^rdighdd van Jefus, - eenen Opgehangenen, - moest hem tevens ais Jood, met weimg tefen de borst zijn. En, hunne wonderen (tonden de z ineoneindig verre te overtreffen. - Eigenbelang, d zugt, om zijne ftandplaats en invloed te bewaaren, eerzngt, Joodfche vooröordeelen en het vast 0pz t, om in zijne bedriegerijen te volharden d ven h m gezamenlijk aan, om, zoo veel in hem was den tadrnk, dien de prediking dezer vreemdelingen fp7en waarheidzoekenden, maar zoo lang met wmd «voedden en verbijsterden geest van den edelen RoSmaakte, door verdraajing*^^^^ valfche fchijngronden , kwaade gevolgtrekkingen, SSere de gewaande koutten , ongunttige vermoeden en allerlei middelen en ftreeken, te verzwakken en vooro^s uittedelgen» Snood en fchaiidelijk was Sk een moedwillig opzet, om, tegen beter weten aan , de kracht der waarheid en het geluk van den Landvoogd tegentewerken.J (•) ]osn. Vllb 44- ■ J»™- m'  316" GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ fiuur , ten beste der menschheid en van dezen La„A » r/"d\een tijd', Z00 blind zSn* f at Giï „zelfs het zonnelicht niet bemerken zult.» " kI op het eigen oogenblik overviel hem du sternTs en !eedzoeSgj Z0° d3t hij r°ndtas"e> orn leidslieden [Laage vernedering voor den bewonderden konftenaar en Wijzen ! Zigtbaare overwinning op den wederftrever van God en Zijnen Mesfia! Strenge maar verdiende ftraf voor den kwaadaartigen, opzet! telijken bedrieger! Het ongeloof tast zeer mis, Lnneer het Paulus taal en deze gebeurenis, als willekeurige wreedheid gispen durft. Niet van 's Apostels hand maar van 'slieeren hand, overviel den man deze blindheid. En, die merkbaare ftraffe was zoo wel als de ernftige harde taal van Paulus nodig; eens-' deels wegens het verfteende hart van den gewaan1TH; anderdee!* wegens de ftreLing, welke deze fiag van menfchen toen, en naderhand nog menigwerf aan de voordplanting'var!^ e u d!ge waarheidsleere toebragt. Bij alle verdraagzaamheid der Apostelen, opzigtelijk vooröordeelen, kwaade gewoonten en dwalingen ter goeder trouw, waren z,j wt dien h00fde> zeer ftre ' Volksbedriegeren; gelijk wij reeds i„ Petrus zagen.Zou ook ie Entngellepredlklng thands niet nutteloos zijn 'er diende eene tastbaare beflisfmg der waar heid. van hooger hand, te gefchieden. Dit was voor Sergms Paulus, - dit was VOor de wellustige, aan het  LEVEN DER APOSTELEN. 3IT het zinlijke zoo verflaaFde, inwooneren van Pafos, ten uiterften nodig, om hen te treffen en tot eerbiedige aandacht en onderzoek optefpooren: gelijk dan ook daartoe de ftraffe van Elyjnas, uit haaren aart, juist ge» fchikt was. — De moed en ernftige, Apoftolifcbe onverfchrokkenheid van Paulus, ook in 's Proconfuls bijzijn, verdient derhalve onze goedkeurende bewondering ; en de ftraf van den Bedrieger moeten wij voor zeer gematigd "aanzien , daar dezelve flechts eene blindheid voor een' zekeren tijd, en niet eene altijdduurende, ware. — Zij was echter tot het gewigtig oogmerk voldoende: want] Toen nam de Proconful, het gebeurde aanfchouwende, getroffen van verbazing over de leere desHee- ren , (welke door zoo treffende wonderen bevestigd werd), het gelove aan. [Hij zag hier te duidelijk het onderfcheid in, tusfchen Elymas loopjens en gochelarijën, en tusfchen deze plotslingfche blindheid, om niet de laatfle,aan eene Godlijke werking, ten behoeve der Christelijke leer aantemerken, en deze alzoo, als Godlijk, te erkennen. Dit verbazend voorval gaf dan den laatlten ftoot aan zijn wankelend befluit; en , van nu aan telde men onder de Christengemeente ook reeds eenen Romein van den hoogften, van Burgemeesterlijken rang. Welk een indruk dit maaken, — welk eene navolging dit verwekken, — welk een gevolg dit hebben moest, s-oo op andere Romeinen, als op Pafos inwooneren, laat zich ligt bezeffen. Venus onreine wellustdienst zal waarfchijnlijk dra door vee-  $18 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET len verwisfeld zijn met de omhelzing van den zuivelen en onbevlekten Godsdienst van Jefus. En zoo bleek het, welk een wijs beftuur Barnabas en Paulus naar 't Eiland Cyprus geleid had. Voor het overige kunnen wij , uit deze ontmoeting der Apostelen , nog verfcheidene nuttige leeringen trekken s — onder anderen i.) Dat, op de verdorvenfte plaatzen zelfs, 'er nog dikwijls eenige edeler zielen gevonden worden, die, gelijk Sergius onder de Cypriërs, hun hart openen voor waarheid en deugd. — 2.) Dat een waarheidlievend gemoed wel niet het eenigst bewaarmiddel zij tegen vervoering en dwaling; zoo dat eene hoogere verlichting en onderwijs nimmer overtallig worde : maar 3. ) Dat zulk een gemoed echter alleen in ftaar zij, om de waarheid, wanneer zij klaar voorgefteld en bevestigd wordt , te verftaan , te omhelzen en tot deugdzaame gevoelens en daaden te gebruiken. — 4. ) Dat ondeugd en goddeloosheid, met al haar verfliogen, de waare verlichting en den zuiveren godsdienst gewoon zijn tegenteftaan; en —5.) Dat Grooten en Aanzienlijken naar de wereld niet zelden allermeest bloot ftaan voor derzelver onzalige inboezemingen. — Nog befpeuren wij hier 6.) de ijdelheid dier bedrieglijke voorwendzelen van hooger kracht en bovennatuurlijke kennis, als, ten allen tijde, door fchrandere Gelukzoekers, ter verblinding van het Gemeen zijn voordgebragt: en — om hier mede te eindigen , 7.) de oneindige verhevenheid van den Christelijken Godsdienst, boven alle menschlijke wetenfchap en konst. Gelukkig voor ons, indien Wij, dit inziende, daardoor, met den Landvoogd, be«  leven der apostelen. 319 bewogen worden tot - en verfterkt in een waar geloof door de liefde werkzaam , en overvloeiende van allerleie goede werken, in de hoope der eeuwige gelukzaligheid!] VIJF EN TWINTIGSTE AFDEELING. Verdere voordzetting van de reis der Apostelen. Redevoering van Paulus te Antiochiën in Ptfidten. Gelukkige en heillooze gevolgen. Hun vertrek. hand. XIII: 13—52. "P0.1I1H met ziin reisgezelfcbap, van Pafos afge- n-mfwl J5« (een Landfchap van klem Afia, of Nal^gre^Se aan hliciën), dog, thands fcheiddézich'rjoaimes (Markus) van het zelve af, om naar Jerufalem terug te keeren. [Waarfchijnlijk uit weeklijkheid en verdriet in de vermoejenisfen en gevaaren , welke hij, met zijne Leermeesters deelen moest, en uit een zwak, onberedeneerd verlangen naar zijne moeder en vrienden. Zoo groot eene hindernis kan, en moet eigenaar ig de wereldliefde , hem, die aan dezelve n.et verlochend is, bij het volbrengen van moeilijke pligten, ten weeg brengén. Waarom dan ook. elk* die zich ge*  ^326 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HST geroepen voelt, om de Christenleere buitenslands, -onder de Heidenen te verkondigen, ook nog heden'daagsch, zich wel vooraf bedaard mag nederzetten, ©m de zwaarigheden en het bedenkelijke van zulk een werk te overrekenen, en zijnen eigenen moed, „geduld, Itandvastigheid en overgegevenheid aan den Godlijken wil in alles , daarbij te vergelijken; ten einde niet, na een fchitterend begin, al rasch met fchalide te eindigen. — Paulus, dien wij, van hier aan, als bet hoofd der reizigers, zelfs vóór den ouderen Apostel Barnabas , geplaatst vinden, keurde Markus vertrek zoo zeer af, dat hij hem naderhand niet weder wilde medenemen : (zie Hoofdft. XV: 37) 38.) — dan , hij Haakte, met zijn gezelfchap, wegens dit voorval, zijn voornemen niet.] Maar, van Perge verder (landwaards in) reizende kwamen zij te Antiochiën, (mi Tachid), in Pifidiëi/ aan. Hier gingen zij, op den Sabbathdag, de Syna! goge in en zaten neder (in de bank der Leeraaren). Wanneer nu de (gewoone) voorlezing van de Wet •en de Profeeten, (dat is, van eene of andere Afdee* ling uit de gewijde Schriften des Ouden Verbon ds). was afgeloopen, zoo zonden de Voorzitters der Synagoge hun, (die zij voor Joodfche Leeraars van el. iders aanzagen), iemand toe, met de vraag: „Indien s> Gij, geachte Broeders! eenige vertroostende (en „ onderwijzende) reden tot het volk (in gereedheid) ,, hebt, zoo fpreekt! (Wij geven U daartoe vrij'. „ heidl) J [Eer wij nu zien, mijne Lezers! welk een gebruik de Apostelen van deze ordelijke en niet ODgewoone vrijvergunning maakten, moeten wij hier nog, in het et. ver-  LEVEN DER APOSTELEN. 32» verbijgaan, de wijsheid opmerken, waarmede zij zich in de gelegenheid zogten te (lellen, om aan hunne beftemming te beantwoorden. — -Geroepen , om alömme het Euangelie uittebreiden, begaven zij zich. aanftonds en het eerst tot hun, op wien zij het gereedst werken konden ; zij bezogten de Joodfche Synagoge en verlooren de voorrechten dier Natie, door vooringenomenheid , partijzugt of eergierigheid, niet uit het oog. —- Zij kozen hier toe den Sabbath uit , wanneer de verzameling het talrijkst was ; zonder zich ijlings tegen deze Joodfche gewoonte te verklaaren: hoedanig eene wijze van hervormen, gelijk door de ondervinding van alle tijden gebleken, is, eer verbittering ten wege brengt, dan eenig nut of wezenlijke verbetering. — Zij drongen zich hier ook niet onheusch op , of Hoorden den gewoonen loop der Godsdienst-oefening, maar wagteden befcheiden, tot hun, na het lezen van Gods woord , vrijheid van fpreken , volgends de inrichting der Leerfchoole , gegeven zou worden. — Heethoofdigheid en onberedeneerde drift, — ijver, van verftand en gematigde menschlievendheid ontbloot, baart zeer zelden eenig goed, en veeltijds groote fchade. — Boven deze en zoortgelijke laage driften verheven, waren de Apostelen, ons ten voorbedde, niet te min, met hartelijke belangneming en wel overlegde vuurigheid, gefield op de betaamelijke uitoefening van hunnen pligt, — op de zuivering van de Godsdienstbegrippen hunner tijdgenooten. Dit getuigt de gefchiedenis: immers,] X Thandj  3<22 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Thands ftond Paulus op, wenkte met de hand, (om ftilte te verzoeken), en hield (hoofdzakelijk de volgende) redevoering: „ Hoort mij, ó Israëlieten 9, en verëerers van God ! De God van dit volk, (van 3, Israël) , verkoos (boven andere geflachten) onze s, Voorvaderen(tot zijne gumt genoot en); hij maakte ,, het volk magtig (rijk in aantal en fchatten), toen het, als vreemdeling, in Egijpte verkeerde; en ,, voerde het (vervolgends daar) uit, (als) met 9, eenen opgeheven, arm (en onder majejlueuze blij* 3, ken van zijn alvermogen). Een , tijd van om,, ftreeksch veertig jaaren , koesterde hij hen (en „ verzorgde hij hen, met meer dan ouderlijke liefde) 3, in de woestenij. Zeven volken delgde hij , in „ het land Kanaan uit, (volgends Deut. VII: i.) 9, en gaf derzelver land aan hun ter bezitting. Ver- volgends gaf hij hun , ontrend vierhonderd en vijftig jaaren lang, Rechters (en Opperveldheeren) „ tot op Samuël den Profeet..... [In welk getal, vergeleken met i Kon. VI: t., wel eenige moeilijkheid overfchiet , dog het welk echter, zoo, met de fom der getalen, in het Boek (der Riehteren vermeld, als, met de opgave van den Joodfchen Gefchiedfchrijver Jofefus, zeer wel overeenkomt. -*-! Opmerkelijk intusfchen is het tijdsbeftek, waarin de Staatsregeling van Mofe in kracht bleef en de vrijheid van den Israëlietifchen Burgerftaat door groote Mannen gehanhaafd werd. Hoe gelukkig voor het volk, zo het zich aan deze, waarlijk Godlijke, verordening, ftandvastig gehouden had 1 Maar] „ Van dien tijd aan begeerden zij eenen Koning, dien Gud hun gaf in Saul, den Zoon van Kis, ee-  LEVEN DER. APOSTELEN. 3*3 „ eenen man, uit den fbm van Benjamin. En dat „ waren (weder) veertig jaaren. [Te weten, van Samüels bellier vóór, en met dett Koning Sauh] ,, Dan, dezen ontzettede hij (van kroon en leven), „ en deed hun David (ten Koning) ontltaan, dien }, hij dit (loffelijk) getuigenis gaf: „,, 'k Vond David, Jesfe's Zoon, ,,,, Een' man, naar mijnen wensen» „„ Die alles, wat ik hem beveel, ,,„ Geheel volbrengen zal."" [Dit getuigenis, op David, in zijne Konibglijkfi bediening alleen, en niet verder, betrekkelijk, (laat deels in den LXXXIX Psalm , vs. 21., en wordt anderdeels , door Paulus uitgebreid met woorden, Uit Ps. XL: 8. ontleend. — David was, (geheel anders dan Saul), een man, die Jehova voor den eigenlijken Koning der Natie hield, en zich zeiven Hechts, naaf den' geest van Mofes wetten, als Onderkoning aanmerkte; en daarom, in de befluuring van zijn Rijk, van hooger bevel , nederig bleef afhangen. Zulk een Koning begeerde God over Israël , het welk Hij , als zijn volk wilde aanmerken ; zulk een Koning , (offchoon zomts , in andere opzigten, zich grovelijk misdragende), was, ah Koning een man naar Gorlt hart, gelijk de Hebreen fpraken. — De fpotternij en vitterijen Van de Onge» lovigen maaken deze aanmerking hier tusfchen beidé X * 110-  3«4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET nodig. Maar, keeren wij nu ijlings terug, om Paulus verder te hooren. — Dus gingTiij, met betrekking tot David, voord:] „ Uit de nakomelingfchap nu van dezen (Forst) „ heeft God, naar de belofte (Jerem. XXIII: 5 ), tot.eenen Verlosfer 'voor Israël, — Jefus doen S1 optreden, (geboren doen worden en aan het licht ,, gebragt); na dat Joannes, onmiddelijk voor dat „ hij zelf zijn ambt aanvaardde, den doop van be9, keering (daartoe dienende) aan het ganfche Is,, raeiietifche Volk voorgefteld, en dus de gemoede3, ren, voor zijne komst, door redelijke hervorming , ,, zoo veel mogelijk , bereid) bad. Ja , toen Joan,, nes de loopbaan (zijner bediening) ftond afteloo,, pen . fprak hij (zakelijk deze opmerkelijke taal, ,, zie Joan. I: 20, 26, 27, Matth. lil: 11.): „ j, Wien denkt Gij wel, dat ik ben ? ( Den Mesfia „ misfchien?) Ik ben het niet: maar, ziet daar! „ „ na mij komt hij, (na mij volgt die man) wien ,, ,, ik niet waardig ben. het fchoeifel los te maaS1 ken» (of den geringflen dienst te bewijzen.'''' —•■ [Tot dus verre fprak Paulus — zeker wijdloopiger , dan naar Lukas zakelijke opgave , — tot de Jooden , uit hunne oude en nieuwe Gefchiedenis,, Door eene aanhaaling van de vroegere lotgevallen, waarin zulke kennelijke bewijzen eener bijzondere Voorzienigheid te lezen waren, legde hij zijne kundigheid in de boeken des ouden Verbonds , en zijne achting voor dezelve aan den dag , en — gelijk zijne taal nu nog, van achteren, voor ons, een bewijs is van de algemeene toeftemming zijner tijdgenooten aan die oude gebeurenisfen , en dus ter bevestiging van de gefchiedkundige waarheid van  LEVEN DER APOSTELEN, 32§ van het oude Testament dient, — zoo moést dezelve hem, voor zijne volgende redenen, bij zijne Volksgenooten , een aandachtig en genegen gehoor bereiden. Terwijl zij tevens, — en wij nu met hun,— uit dezelve konden opmerken, hoe God, — wiens beftuur, offchoon door menfchen vaak miskend,ook over volkeren , in de regeling van hunne regeering , werkzaam is , en dezen tot het bewind roept en genen daar van verwijdert, — en die zoodanig eenen mensch zijne goedkeuring doet ondervinden, die, in zijnen kring, post en betrekking, afhangelijk van , en gehoorzaam aan de Godlijke bevelen verkeert; — hoe die, alles regeerende God de beloften, door hem gedaan, op zijnen tijd zich . toont te erinneren en heuglijk wil vervullen. — Dit toch bleek uit vergelijking van het geen nu jongst was voorgevallen. God had den toegezegden Mesfia' daadelijk gezonden. — Elk kende en had achting voor den Dooper Joannes. Paulus toehoorers konden dan niet nalaaten, 'sMesfia's aankomst geloof te geven, daar die edele Man , met zulk eene beminnelijke nederigheid , (welke zeker nog voor allen navolgingwaardig is), zich Hechts , als zijnen Voorlooper had doen kennen , en zijne onmiddehjke aankomst gepredikt had. Ja, 's Apostels volgende taal mogt zich een te genegener gehoor beloven , naar mate Jefus , door dien Voorlooper , met te verhevener loffpraaken vereerd en oneindig boven zich geplaatst was. Dit moest eerbied inboezemen, en zoo, genegene aandacht wekken, wanneer de Spreker dus voordging:] X 3 „Lie«  gap GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ,, Lieve Broeders ! nakomelingen van Abraham! „ en Gij, die onder Ulieden God vereert, (ach* 9, tingwaardige Joodengenooten ! ziet daar thands) „ is u deze heilleer, (ook naar deze afgelegenere, ,, heidenfche f reeken) , overgebragt. Jerufalems „ inwooners toch, en hunne Overheden in het bij„ zonder, miskenden hem, (dien Verlos/er Jefus), ,, en, daar zij hem veroordeelden, werd door hun. „ (hoewel alles eer dan dit bedoelende), de eenftem- mjge taal der Profeeten, die t'elken Sabbathdage „ (in onze Synagogen) voorgelezen worden, be« „ waarheid. ***** [„ Namelijk, derzelver voorfpellingen van het lij,, den en fterven van den Mesfia." — Paulus zal hier zeer waarfchijnlijk het een en ander tot ftaving heb' hen bijgebragt, daar de algemeene volksvooroordeel len dit gedeelte der Profeetifche leeringen aanmerkelijk verdonkerd hadden. — Voords, het aanvanglijk wijken van deze heilleer uit Jerufalem en het Joodfche Land naar andere Gewesten, door een verhaal van het wangedrag der Jooden rechtvaardigende, zegt hij wijders 2] ,, Offchoon zij nu ook geene doodfchuld in hem v vinden konden , drongen zij toch bij Pilatus aan ,, op zijne terechtltelling, en — na dat zij alles vol,, uit werkftellig gemaakt hadden , wat hern aan„ gaande (te voren) gefchreven was, nam men hem „ van het kruis af en legde hem in het graf, — Dan, ,, God wekte hem uit de dooden weder op; zoo dat „ hij een' geruimen tijd (weder) gezien, (ontmoet ,, en herkend) is van hun, die met hem (voormaals) „ uit Galilea, naar Jerufalem getogen waren (en hem ,, gemeenlijk vergezelden), en die ook zijne getuigen „ bii het 'Volk \der Jooden) zijn. — (Uit dien hoofde dan) verkondigen wij u (thands alhier die „ heug*  LEVEN DER APOSTELEN. 3*7 „ heuglijke tijding), dat God de (groote) beloftenis , welke den Voorvaderen gedaan was , — (dat hij) die zelfde (belofte) aan hun nakroost, (dat is), aan ons, geftand gedaan heeft, door " lefus, (uit de dooden,) optewekken : gelijk er ook in den eerften Psalm (naar de oude verdee- 11 //«ff» thands /» ^eeden), gefchreven is: „ „ Gij zijt mijn Zoon: „ „ Heden teel ik U!"" [Indien wij dit, gelijk naar goede taalregelen gefchieden kan, dus verftaan: „Dat Gij mijn Zoon, „ mijn geteelde Zoon zijt, verklaar ik heden!" — dan brengt de Apostel Ps. II: 7- mede thuis op de opftanding van den Mesfia uit de dooden: en, zijn redebeleid is het volgende: — „ Overeenkomftig de „ oude Profetiën zou de Mesfia, als Gods Zoon en „ Mesfia, eenmaal openlijk verklaard worden, het „ zij door woorden, of door daaden.-Nu is Jefus, voor den Zoon van God verklaard, doordien hem " God, uit de dooden, weder opgewekt heeft: — ' reen bewijs, dat hij zelf elders gebruikt, Rom. k 3, 4. en weinig verfchilt van Petrus betoogrede" nèn, welke wij te voren aantroffen (*)). — En, uitdien hoofde bleek dan, de beloftenis aangaande '„ den Mesfia daadelijk vervuld te zijn." Dit dringt „ de Apostel verder dus aan:] „ Dat (*) Af deeling III. bi. 29. volgg. V. blz. 47. $U VI. blz. 59. XXI. blz. 261. enz. X4  328 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ,, Dat Hij hem uit de dooden opgewekt heeft, om ,, nooit weder te fterven, drukte Hij met deze woor„ den uit (Jerem. LV: 3. verg. Ps. JLXXXIX: 5, „ 20.): „ „ 'K zal u de zeekre gunstbewijzen, ,, „ Aan David toegezegd, verkenen."" „Waarom hij ook elders zegt (Ps. XVI: 10): „ „ Gij zult uw' Gunfteling 't verderf niet doen ,, „ ervaaren!" " „ (En, dat dit hooger uitzigt hebbe, dan alleen op David , is klaar:) David toch is in zijnen „ leeftijd aan het Gedlijk beftek dienstbaar ge„ weesten daarop, (toen hij nu uitgediend had, en „ Gods oogmerken met hem bereikt waren) , ontfla„ pen, bü zijne vaderen nedergelegd, en heeft zoo „ daadelijk het verderf ondergaan. Maar Hij, dien „ God opgewekt heeft, heeft geen verderf onder„ gaan. — Weet dan, waarde Broeders! dat u, ,,, de vergeving van zonden (ah) door dezen (Jefus te verkrijgen) , aangekondigd (en voorgedra„ gen) wordt. Ja! van alles, (zelfs van dat gene), s, waar van Gij, naar Mofe's Wat (en Godsdienjiige _,, inftellingen) niet kunt gerechtvaardigd worden „ (noch vergifenis bekomen), wordt elk, dieseloofr, „ (zijnen godsdienst, en Hem, als Verlos jer, omhelst), „ door Hem gerechtvaardigd (an heeft 'er vergevinge 3, van). — Ziet dan, (met bedagtzaamheld, voor u) „ toe, dat u niet overkome (en op u toepas felijk „ worde) het geen door (een der) Profeeten ge* t, fproken is (Hab. I: 5.) „ „ Ziet toe, Gij trotfcbe fmaaders (van de taal ,, ,, der Godsgezanten (*)! ^, „Vlugt Verg. Jerem. XXVIII: 14. • ..  LEVEN DER APOSTELEH. 3*9 „ „ Vlugt van verbaasdheid, (fchrik en fchaam* „ ,, Een treffend werk verricht Ik in uw leeftijd, „ „ Dat, zo 't u wierd verhaald, Gij niet gelo„ „ ven zoudt! [Deze taal van den Profeet, die daar mede, ter aangehaalder plaatze, den inval en verwoesting dei; Chaldeën zijnen landgenooten voorfpelde, waardoor zij, vooreen tijd, de voorrechten, welke hun, als Gods bijzonder volk anders toegezegd en verzekerd waren, zouden moeten misfen, door, van huis en vaderland sverdreven te worden-; — deze taal , zeg ik , zou op de Antiochiefche Jooden toepasfelijk worden, wanneer zij ook, door een geducht oorr deel van God bezogt, en van zijne Gunst verftooken wierden; en dat ftond hun, op de verwerping van den aangekondigden Hcilaanbrenger Jefus zeker te wagten: immers God, die reeds aanvanglijk , met verbijgang der bewooneren van Jerufalem , de aankondiging van de vervulling zijner beloften , naar Klein Afiën had overgebragt, ftond het Joodfche volk, wanneer het de gepredikte heilleer verfmaadde, geheel met zijne gunst te verlaaten, en hetzelve, zoo door verblinding, als ook door andere onheilen, bijzonderlijk door oorlogsrampen , verdrukking en allenthalvige vervolging, zijn hooggaand ongenoegen over het verwerpen van zijnen Zoon te betooDen. —- Om dan de Antiochieërs voor een gedrag, dat zulke onheilen na zich fleepen zou , te waarfchuwen, en hen tot geloof in Jefus, als den Mesfia', overtehaalen, fprak Paulus zoo uitvoerig, krachtig X 5 <»  S3C* GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET en berekend naar hunne vatbaarheid en denkwyze. Zyn betoog richtede hij dus in, dat hij, na eene „ aangenaamé erinnering van de vroegere Israëlieti„ fche gefchiedenisfen tot op Davids tijden, — op „ dezen Vorst, en de beloften aan hem gedaan, de „ aandacht bijzonder vestigde. Dien Koning was '„ een Nakomeling toegezegd, die eeuwig op zijnen „ throon regeeren zou, ( bij voorbeeld 2 Sam. VII: ,, 12.); en deze belofte kondigde Paulus nu, als „ vervuld, aan. — Jefus toch, die uit Davids ftam „ gebooren, — die door Joannes den Dooper, eenen „ man, in de hoogfte achting bij de Jooden Maande, „ niet duifter aangewezen en erkend, en —aan wien „ de voorzegging der Profeeten, ten aanzien van ver,, laaging en fmart, vervuld was, — die jefus was, „ door God, uit de dooden verwekt, om niet meer „ te fterven; hij was dus, naar de Schrift, voor Gods Zoon, en den eeuwig regeerenden Mesfia, „ Davids Throonopvolger verklaard; zoodatin, en „ door hem alle toegezegde gunstbewijzen aan de ,, genen, die hem aannamen, zouden gefchonken „ worden." — Op dit betoog liet nu de Apoftel een treffend voorftel volgen van het heil, door den Mesfia te verwagten; een heil, mijne Lezeren! dat ook voor ons, in hem gevonden wordt; een heil^ waarop de oude Vaderen, in hem, gehoopt hadden , — dat de hoofdleer des Ouden Verbonds had uitgemaakt C * ) j maar, dat de verwagting overtrof der laatere Jooden, die Paulus toehoorers waren. In ■ I .(*) Verg. Afdeding XXI. bl. 261 en 3(5$.  LEVEN DER APOSTELEN, 331 In en door Jefus verkondigde de groote Euangelie* gezant — de vergeving der zonden (*) ; — eene vergiffenis, veel vollediger, dan Mofe's Wetten verzekerden — eene kwijtfchelding van alle zonden, zonder onderfchcid, ook van zulken , waarvoor oudtijds geen offer mogt opgebragt worden. - Zulk eene genade, Chriflenen! zulk eene rechtvaardigmg in Christus kondigt het Euangelie aan! Allen die gelooven, wordt dezelve toegezegd! - Welk een heiivoor ons, die zulke aanhoudende overtreders van Gods geboden zijn, en geene andere verwagting hadden, dan, van de rampzalige ondervinding der rechtvaardige ftraffen der zonde in dit en het volgend leven! Welk een heil, dat ons God zelf, uit eeuwige liefde, door zijnen Zoon , den Mesfia van alle ftraffen bevrijden, en den weg baanen wil tot ziine vriendfchap en een eeuwig geluk! - 6 ! üat wij toch Gods getuigenis,-de aankondiging van het Euangelie, eenvoudig, zonder fpitsvondig en fchiinbaar vernuftig, maar in waarheid verdwaasd, ongeloof voor ons zelve aannemen; - eene leer, door Petrus en dien Paulus, dien wij hier, voor het eerft eene aaneengefchakelde reden hooren voeren , met zulk eene juiste overeenkomst, in alle redevoeringen (!) en brieven, gepredikt, omhelzen; C*) Rechtvaardiging. Exod.XXUI:?- Pf. LXXXII:3. Spr. XVII : 15- ■ ' , „t Ct") Xtrg. Jfdeeling HL bladz. aj>-3». V. bladz. $1« VI 58, 59. enz. Zie ook de Brieven van Petrus, en dié van Paulus, inzonderheid aan de Romeinen, Galaten, en Hebreen.  332 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET op dezelve, tot zagten troost en bemoediging van onze harten, fteunen en vertrouwen: — en, zulk eene groote weldaad en genadegift van God', met hartelijke dankzegging trachten te beantwoorden en waardig te beleven! Chriftenen! laat ons, met op. rechte aflegging van allerleie, ook de geheimfte, ook de begeerdfte, zondige neigingen en gedragingen, onze lighaamen feilen tot eene levende, heilige en Gode behagende offerande ! Laat ons poogen te levendien , die voor ons gefiorven en opgewekt is ! — Gods Geest onderfteune ons hier in, en maake ons tot fieraaden der belijdenis van de vergeving der zonden ia Jefus Christus! ] Toen zij, (Paulus namelijk en Barnabas, de Synagoge) nu uitgingen, verzogt men hen, dat zij, op den naastkomenden Sabbath, dezelfde leer hun ( weder ) wilden voorliellen; en, na dat de Synagoge gefcheiden was, volgden veele Jooden en Joodengenooten die God verëerden, Paulus en Barnabas (naar hun verblyf, om verder van hun onderricht te worden) ; die hen dan ook toefpraken en vermaanden, om zich aan de Godlijke genadeleer te blijVen houden (en in het geloof aan het Euangelie te volharden-); terwiil op den eerstvolgenden Sabbath fchier de ganfche Stad (en daar onder ook een groote menigte van Heidenen ) te zamen kwam, om de Godlijke leer aantehooren.' [Zoo groot een opzien had de prediking van den Mesfia der Jooden, als verfcheenen in den perfoon van den gekruisten Jefus , verwekt! Zulk eene overhelling gevoelde de eenvoudige waarheidszin dezer onbevooroordeelde menfchen tot de Christelijke leer! Zulk eene leergierigheid bezielde henl Hunne Sab- baths  LEVE N DER. APOSTELEN. 333 bathsvergadering ftrekt tot befchaaming van de godsdienftige bijëenkomlten der bedendaagfche Christenheid. Deze toonen, helaas ! niet dan te dikwerf, den geest van laauwzinnigheid, die in onze tijden zoo algemeen is; — de opene plaatzen kondigen veeier verzuim van den openbaaren eerdienst aan, en — de, niet ongemeene, onopgewektheid der aanwezigen, een duchtig bewijs hunner geringe belangftelling, maakt hen ongefcbikt, om wezenlijk nut, van hunne opkomst in de Gemeente, inteoogften. — Hoe veel voortreffelijker was dan niet die gemengde AntiochiefcheVergadering! En—welken voorfpoed mogt men, van haare gemoedsgelteltenis , onder de beliierende zorg van twee Leeriiaren, gelijk Paulus en Barnabas, niet voor de zaak van het Euangelie verwagten !J Maar — de Jooden geraakten, op het vernemen van dien toeloop, met nijdigheid vervuld, en wederfpraken Paulus gezegden; ja zij gingen van het wederfpreken tot lasteren ( en fchelden) over. [De Joodfche vooröordeelen tegen de Heidenen deden hen zich ergeren aan derzelver groot getal onder de verkondiging van den Mesfia der Jooden: en de eigenliefde der Joodfche Leeraaren vond zich beledigd door het meerder genoegen, dat Paulus en Barnabas. blijkends de talrijke opkomst, boven hun, gegeven hadden. Trots en eergierigheid, niet wel beftuurd, leidt zoo tot afgunst, en deze tot allerlei fnoode bedrijven. Thands wederfprak men , uit die laage oorzaaken, het geen men, voor agt da-  334- GEDENKWAARDIGHEDEN DIT HET dagen, met genoegen bad aangeboord; en — gelijk het gewoonlijk toegaat, — toen goede gronden ontbraken, moest de laster derzelver plaats aanvullen» Ach! welk eene befcbaamende gelijkheid merken wij, bij ons zelve en onze tij Igenooten, op, met her fnood beftaan der Jooden, die evenwel dusdoende het heuglijkst nieuws verwierpen en hunne Verlosfer fmaadelijk afwezen ! En welke zal onze ftraf eenmaal niet zijn, daar zij, ons ten affcbrik, thands van de Euangelieprediking en uitnemendfte voorrechten verftoken wierden! Immers] Nu vervrijmoedigden zich Paulus en Barnabas , om (hun) aantezeggen: ,, Het was noodzakelijk ,, en van onze pligt, 6 Jooden!) Ulieden het eerst ,, de Godlijke leer voorteftellen ; maar, vermits Gij „ dezelve fmaadelijk verwerpt, en u zelve dus het „ eeuwig leven niet waardig oordeelt, (u moedwil„ lig zoo gedraagt, dat Gij voor het zelve niet ge,, fchikt zijn kunt ,) — ziet daar, wij wenden ons „ (nu) tot de Heidenen! Dien last toch heeft ons „ de Heer gegeven , (toen hij, bij den Profeet, Jer. ,, XL1X. 6., met een oog op dien Mesfia, die het ,, voorwerp onzer prediking is, zeide ): „ ,, 'k Heb u ten licht der Heidenen gefteld, „ ,, Tot heil en zaligheid voor 's Aardrijks ,, ,, verfte grenzen! " " [ Zou de Mesfia der Jooden den Heidenen tot verlichting van hun duister verftand, en, langs dien weg, tot geluk verftrekken?' hij moest hun ook bekend gemaakt worden. Hierom hadden de Apostelen vrijheid, om hem ook aan hun te verkondigen. —  LEVEN DER APOSTELEN. 33$ gen. — Dan, naar hunnen pligt, moesten zij, (gelijk wij in de vorige Afdeeling hoorden), zulks niet doen met verbijgang der Jooden, maar dezen eerst en vooral 'van hun belang onderrichten. — Aan dit voorfchrift getrouw, gingen dan de Apostelen, in die plaats, nu eerst, daartoe over, en nu nog niet, zonder eene korte, maar ernftige en dringende waarfehouwing, waarbij zij zich tevens rechtvaardigden; terwijl zij voords, waar zij vervolgends kwamen, wéder op den ouden voet, eerst de Jooden en daarna de Heidenen aanfpraken. — Gaven zij des, in hun gedrag eu fpreken , blijk van vrijmoedigheid , ernst , belangnemiug in het geluk hunner Landslieden en Hipte gehoorzaamheid aan hunnen Zender? De Jooden konden zich over hun niet beklagen, en de Heidenen hadden Hof tot blijdfchap.} Toen (ook) de Heidenen, (die toen in de Synagoge zich bevonden), dit hoorden, verheugden zij zich en verheerlijkten deleer des Heeren, (waarin de Goddelijke Goedheid, ook over hun, zoo zigtbaar doorfcheen ) ; zoo dat zoo veelen, als tot een eeuwig (zalig) leven gefchikt waren, (de Euangelteleer) geloof gaven , en de leer des Heeren, door het geheel gebied (dierftad, fpoedig) verbreid wierd. [Gelijk de Godlijke befchikking gunftig was over deze menfchen, zoo was ook hun gedrag zeer betaamelijken aan Gods weldadig beitel beantwoordend, — de voorfpoed van het Euangelie uitnemend, — de aanwinst van Chriftenen uit de Heidenen aanzienlijk, en — het uitzigt dezer nieuwbekeerden eene eeuwige zaligheid. — Een geluk, dat echter niet gansch o vermengd was :] ^  SSÖ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Maar de Jooden (bokten de aanzienlijke Vrouwen , Cwelke ) Joodengenooten (geworden waren, en door haar) de voornaamflen der Stad op, en berokkenden dus Paulus en Barnabas eene vervolging, waardoor zij uit het Gebied (der Stad) verdreven werden. [Juist de aart van vafchen godsdienstijver! De waarheid moet, daar zij, met gronden niet wederlegd kan worden, door geweld gefmoord worden. Alles acht men hier toe geoorloofd; — heimelijke inboezeming, als ware het om den Godsdienst te doen, — vervolging, — aanfpanning met Heidenen, •— en opftooking van vrouwen, welke gemeenlijk tot bijgeloof overhellend, en wegens haare aandoenlijkheid, tot hevige driften fterke hartstochten, zonder voorafgaande koele overpeinzing, ligt beweegbaar zijn, en veel al grooten invloed op haare echtgenooten hebben. — Tot welke laagheden komt •de huichelarij niet i ] Dan zij (Apostelen) fchuddeden het Hof van hunne voeten op hun af, ( overeenkomftig de les van Jefus, Matth. X: 14., om hun dus levendig en krachtig te betuigen , dat zij het hunne gedaan, en, wegens de tnoedu'illige en hardnekkige verwerping dezer lieden, aan hun verderf geen fchuld hadden, ja zich, door gemeenfehap met hun, en zelfs (volgends hunne denkbeelden ,) door het dof van hunnen grond, niet bevlekken wilden. Dit deden zij niet, dan , na te voren alles beproefd te hebben,) en daarop verreisden zij naar Ikoniën, (thands Cogni, in Lykaoni'ên, bij het Tauriefich Gebergte. — Maar, (hoewel dus van deze Leeraaren beroofd) verkregen de leerlingen (te Antiochiën) eene ruime bedeeling van gemoedsvreugde en van (de wonder gaven van den ) heiligen Geest. [Zoo  LEVEN DER APOSTELEN. 337 [Zoo weet God een fmartelijk gemis, voor ons, door andere belangrijkere gunstbewijzen, dikwerf te vergoeden, en alles, gelijk hier, aan de bevordering der algemeene menfchenbelangen dienstbaar te maaken. Der Apoftelen plegtige handeling, bij hun vertrek zal, mogen wij denken, nog menig een' tol inkeer gebragt hebben ; — de aangewonnen leerlin. gen zullen, hoe meer zij bevoorrecht werden, ook des te minder (til gezeten , maar veel eer hebben medegewerkt tot veeier heil; en-werden Paulus en Barnabas van Antiochiën verwijderd? het was, om hen elders op nieuws werkzaam te maaken. Mogt het bezef van de blïjkbaare wijsheid en goedheid van alle Gods handelingen met ons, hoe duister ook van vooren ^ ons opwekken, om ons altijd, met gerustheid, aan zijne leiding overtegeven en op zijne liefdezorg te vertrouwen! - 61 Leer Gij zelf ons dit, Barmhartige Vader! door uwen goeden Geest 1 — Amen.] Y ZES  33$ gedenkwaardigheden uit het ZES EN TWINTIGSTE AFDEELING. De Apostelen prediken te Ikoniën met een galukkig gevolg: dog moeten, wegens de bemoejingen der ongeloovigejeoden, naar elders vlugten. hand. XIV: 1 — 7. JL e Ikonié'n, (wêrwaards Barnabas en Paulus na 'itit Pifidiesch Antiochiën verdreven te zijn, geweken .warent, gingen zij, naar hunne gewoons de Joodkbe Synagoge in , en predikten aldaar zoo, \met zulk eene kracht en overredende klaarheid), dat eene groote menigte van Grieken (dat is, van Heidenen), nietmm, dan van Jooden , het ( Christelijk ) gelove aannam. — Uit dien hoofde verkeerden zij ialdaar) eenen geruimen tijd, en leerden (openlijk ) met veele vrijmoedigheid; op den Heer fteunende, die aan Zijne gunstrijke leere (ook) het getuigenis (.van haaren Godlijken oorfprong) gaf, door, middelends hunnen dienst, niet weinige wondertekenen te laaten gebeuren. [Waarin deze wondertekenen beftonden, wordt, door onzen beknopten Schrijver, niet uitdrukkelijk gemeld: uit vergelijking echter van der Apostelen bedrijven aan andere plaatzen, kunnen wij opmaaken , dat de voornaamlren in wonderlijke genezingen .zullen beilaan hebben. Daartoe zal overal, en dus ook  LEVEN DER. APOSTELEN. 339 £ S"i i V» vantt sroot - bovenmensch- liefde van hunnen Zender. Mannen, die, in zijnen „aam endoor zijne kracht, znlkebedn,ven verncbt." „Thaddendaar door eenenbmelfchense oo »brr S óp hun moest noodwendig veele, aandaeh gedagen worden, en hunne prediking al ligt Urukmaaken en ingang vinden; hunne Toehoort», door liet won der opuierkzaam gemaakt, ^'^^Z ne verrichtingen treöendei en ongc des te eer hun gehoor geven, naar mate zij, door wiare aenoegens aantewenaeu, " en onwaarheid - "et bovenmenschlijt vermogen^ toerusten:—■ Luik des te dankbaarer hunne prediking Tjejege' mate en, derzelver inhoud, en, de b,j. ^Tb^'en , 'deze,ve, a>setne f„«», "rr" Christelijke Lezerl niet enke. v0„r den zinnelijken hoop menfchen d,e zulke wonderen za«en , en , daardoor verbaasd, des te gereedet ons, die er enkel een »er d Christelijke zelve bewijzen van de God nkneia aCl >  34© GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Leere, bewijzen van de gunstrijke (trekking van dezelve. - Het is toch God alleen, die waare wonderwerkenkan daarftellen; het verhevenst vermogen van eindige fchepzelen blijft altijd noodzakelijk beneden de Almagt; hebben dan menfchen het voorrecht, om wonderwerken te doen? zulks wordt hun van God gefchonken; wat zij, dus toegerust, leeren, wordt dan van God zei ven aanbevolen; en, wat de God der waarheid doet verkondigen, kan met anders, dan ten hoogfien waarachtig en geloofwaardig, zijn. - De Euangelieleer gevolglijk, door zulke wonderwerken aangeprezen, is onze omhelzing volkomen waardig; wij zijn daartoe verbonden; wij kunnen ons, zonder Gods majefteit te beledigen, aan ongeloof niet fchuldig maaken - - te minder daar die weldaadige wonderen ons de weldaadige bedoelingen, welke God met zijne aankondigmg heeft, doen kennen; zijne gunst en liefde • den hoofdinhoud van dezelve uitmaaken ; en wii .daar in kundigheid bekomen, en , van hetgeen God tot ons behoud heeft daargefteld, en, van het geen wij m acht hebben te nemen, om de beflisfendfte bhjken z.jner goedheid, voor eeuwig te ervaaren. . Het past ons dezen , en dergelijke gronden van ons geloot, nu en dan, wat uitgewikkelder en levendiger , voor onzen geest te, brengen , wijl de geest van onze tijden daarop geduurig aanvallen doet, en wij, zo wij niet vast ftaan in de gegronde overtuiging der waarheid, al ligt herwaards en derwaards zouden kunnen gefhngerd worden , ja zelfs, aan ons geloof zouden kunnen fchipbreuk lijden. — Waarlijk indien een bedaard, aandachtig, onpartijdig en'biddend  LEVEN DER APOSTELEN. 341 dend nadenken van de bewijzen der Godlijkheid van de Christelijke Openbaaring meer gezet en aanhoudend plaats had onder de Christenen , het ongeloof zou minder veld winnen, — de waarheid zou uitgebreider heerfchen, — en de zuivere deugd algemeener geëerbiedigd worden. Bij gebrek hier aan, is het bericht van de groote menigte van Ikoniërs , die het geloof aannamen, thands helaas! zeer befchaamend voor de tegenwoordige gedaante der Christenwereld. De beide Apostelen, doordrongen van belangftelling in de uitbreiding der Euiingelieleer, welker Godlijke fchoonheid en weldaadig doel zij zoo diep voelden, vonden zich ongetwijfeld zeer gefterkt en verblijd door den gelukkigen uitilag hunner pogingen. Dit blijk van Godlijke goedkeuring en medewerking deed hen aldaar verwijlen, en deze rust, na de ondergaane vervolging, zag Jefus in zijne voorzienigheid, voor hun nodig te zijn, om hun vertrouwen op zijne magt en liefderijke zorg, van nieuws aan, te Herken, eer zij, op andere proeven gefield wierden. In dien tijd wortelde de Gemeente ook aan, en verkreeg krachten, om zich, wanneer het onweder, dat vast over haar hoofd begon zamentetrekken, ftond uittebarsten, nog ftaande te houden en in bloei te blijven. Zoo waakzaam is het oog van onzen Verlosfer over zijne aanhangeren ! Zoo naauwkeurig regelt hij de tijden, omftandigheden, uitkomften, overeenkomftig hunne behoeften ! Zoo krachtdaadig en verheven boven allen aanval van menschlijke worfteiingen werkt hij mede ter voordplanting zijner Y 3 lee*  342 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT DE leere! — Wie zou dan onder ons, mijne Medechristenen! weigeren kunnen, om met vrijmoedigheid, voor zijne zaak en Godsdienst uittekomen? Wie onzer gevoelt zich niet, zoo wel gedrongen, als verbonden, om een Euiingelie, zoo lievig bevestigd , zoo vol van heil, zoo berekend naar onze belangen, openlijk te belijden? Ons dreigt geene vervolging, noch eenig leed, gelijk de Apostelen: en, zouden wij dan minder ftandvastig zijn? Zulks ware gansch onbetamelijk en laaghartig: Neen! — •wij willen edeler denken, edeler handelen; wij willen, in alles, onzen Verlosfer getrouw blijven, en Hem, om lief noch leed verzaaken: — ja, dan zelTs, wanneer de Christenleere openlijk vertrapt, Jefus godsdienst van elk voor dwaasheid gehouden , de vroome Christen een uitzinnige gekeurd, en de Euiingeliebelijdenis voor eene misdaad verklaard wierd: — dan zelfs nog zouden wij niet wijken voor de gevaaren , — dan zouden wij, aan onze voorrechten, aan onze verpligtingen denken, —dan zouden wij, op de toezeggingen van onzen Zaligmaaker (leunende (Matth. XXVIU: 20.), ons verheugen en verblijden in ons lot, in nood en dood Hem getrouw blijven, en — een groot loon in den hemel, met gerustheid, te gemoet zien (Matth. V: 11, 12.)'- zouden wij toonen, dat niemand van ons zich zeiven leeft of'ft'erft, maar dat een ieder, levende of ft er ven de des Heeren zijn wil (Rom. XIV: 7, 8.)' — ó! Dat elk onzer, met een ootmoedig, en met een welberaden hart, onder 's Heeren oog, ' en in zijne kracht, dit voornemen koestereen blijve koesteren! ó! dat niemand onzer ooit door lafr har-  LEVEN DER APOSTELEN. 343» hartige menfchenvrees bewogen worde, om aan dit pligtrnatig en edel voornemen, zelfs ecu oogenblik, ongetrouw te zijn! Heere Jefus! fterk Gij ons zelf daartoe, en bewaar ons voor alle ftruikelingen! DatPaulus en Barnabas , in dergelijke treurige omftandigheden, zoo betamelijk verkeerden, leert het vervolg van de gefchiedenis. Wel is waar toch, dat zij merkelijke voorfpoed, pp hun onderwijs te Ikoniën, ondervonden; ] Maar de Jooden , die ongelovig bleven, (en waarfrhiinliik 'het grootst aantal uitmaakten) rokkendenïeauurig de gemoederen der Heidenen op , en maakten hen verbitterd tegen de broederen, (de niemvbekeerde Christenen. Hier door geraakte het volk dier Stad in verdeeldheid , terwijl zommigen het met de Jooden , maar anderen het met de Apostelen hielden. [ Zoo waren het dan ook hier wederom de Jooden , die den loop van het Euangelie zogten te ftremmen. Zij, die, wegens de, hun bekende, oude beloften van Cod, het eerst hadden behooren gereed te zijn, om Jefus, als hunnen Mesfia, te huldigen, waren alömme zijne hevigfte tegenftanderen, wilden zelve niet gelooven en zogten ook anderen daar van aftehouden. — Zoo vreemd, als dit, in den eerften opllag, luidt, zoo veel verontwaardiging moet het tevens verwekken, wanneer wij de bron van zulk een ondankbaar gedrag opfpooren: die immers, was niet alleen ergernis aan eenen opgehangenen Mesfia; maar inzonderheid ijverzugt op de Heidenen, nijdigheid, afgunst, yijandfehap, V Y 4 ver"  34* GEDENKWAARDIGHEDEN "UIT HET verbittering. Dat, aan onbefnedene Heidenen, zoo wel, als aan de Jooden , vergeving en zaligheid, in den Mesfia, gepredikt wierd, - dat, van geene befnijdenis, noch van eenige andere bewijzen van eenen overgang tot de gemeenfchap der Jooden gerept wierd, en dat zoo, den onbefnedenen even groote voorrechten , in den Mesfia, gefchonken wierden , als den Jooden: dit kon de Joodfche trots niet dulden; dit maakte hen gemelijk, verftoord, vijandig, verbitterd. — Welk eene laage afgunftigheid! Maar — hoe zeer wordt der Jooden gedrag, bij nadere befchouwing, niet nog affchuwlijker, daar hun tegenfland niet alleen de invoering der nieuwe leere zoekt voortekomen en te belemmeren; maar, daar zij zelfs de Leeraaren , aan hunne wraakzugt pogen geofferd te krijgen! Waartoe toch anders de verbittering en opftooking der Heidenen, met zulk eene drift aangevangen ? En dat der Heidenen} - Jooden nemen hunne toevlugt bij de Heidenen; bij die Heidenen , op welke zij zoo ijverzugtig zijn! Dezen Hellen zij de prediking der Apostelen , als voor hunnen Landsdienst en voor den Staat gevaarlijk, voor; hoe geveinsd! — dezen porren zij, door lasteringen logen doorvalfche inboezemingen, door fchimp en hekelende fchets, tot vervolging aan! hoe kwaadaartig' _ op het eigen oogenblik , dat zij hun , het waar geluk en de voorrechten van het Godsrijk benijden en pogen te onthouden, doen zij zich voor, als hunne vrienden; zij wapenen en hitzen hen, tegen hun eigen welzijn op, onder fchijn van hun daar voor  LEVEN DER APOSTELEN. 345 voor te doen zorgen: te zwak , om zelve, in eene vreemde ftad, geweld te gebruiken, zaajen zij verdeeldheid onder de inwooners en richten beroeringen aan,met het uitterlijk voorkomen van godsdienftigheid, welwillendheid en zugt voor de algemeene rust! — Indedaad, een bedaardelijk overlegd, fnood, vuilaartig en huichelachtig opzet! eene onmenschlijke handelwijs! ■ Dat het ons wederom leere, mijne Lezeren l hoe verre ons het toegeven aan ééne ongeordende begeerte, hartstocht"en zieleneiging vervoeren kan! Dat wij, ons aan de Jooden fpiegelende, ons zeiven geduurig voorhouden, hoe zeer wij ons, door eene handelwijze , naar de hunne gelijkende , zouden vernederen; op dat wij eenen hartelijken aflchrik onderhouden van alle verachtingwaardige en zondige bedrijven, en daartoe over ons hart en deszelfs geheimfte wenfchen leeren t2 waaken ! Dat dit ons tevens, desgelijks op nieuws , het onderfcheid doe opmerken tusfchen de verdediging der waarheid en die des logens. De waarheid, gerust op haar eeuwig zekere grondllagen, gebruikt geene andere wapenen, dan die der overtuiging met goede redenen, deugdzaame voorbeelden en infchikkelijke zagtmoedigheid. De logen daartegen, zijn zwak gevoelende, zich voor de richtbank der Rede onbeftaanbaar erkennende, kan zich niet anders, dan door geweld, doen gelden. — Ach! waarom heeft misverftand en verblinde ijver, de zaak der waarbeid en van den Godsdienst, ook aldus , op de wereld, niet zeldzaam willen vooiftaan! Wagten wij ons, Christenen! van immermeer de leere en den y 5 dienst /  44Ö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dienst van God, op zulk eene grievende wijze, te beledigen! Want, is het niet de grootlie belediging voor de Waarheid, om met de wapenen des Logens te worden voorgeftaan, — met het voorkomen des Logens te worden aangedaan; — met den Logen te worden gelijk gefteld? Laat ons veel eer, al ftond het in onze magt, om geweld te gebruiken, met innig afgrijzen daar van aangedaan, ons op zagtmoedigheid en liefde , bij het voorftaan der waarheid , bevlijtigen ! En, is het dat wij, van veelen onzer Medechristenen, in meer of min gewigtige ftukken, verfchillen? ó, dat wij, voorGoden men. fchen, ons fteeds gedragende naar Paulus les (Efef. IV: 1 — 3.), waardig wandelen der roeping, met ■welke wij geroepen zijn, met alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid; met langmoedigheid verdragende malkander in de liefde; ons henaarfligende te behouden de eenigheid des geests, door den band des vredesl Daartoe zijn wij, door zoo veele redenen verpligt! Daartoe moet onze onderlinge betrekking , als broeders van malkanderen in Christus, onsnoopen! Wel aan, laat ons fteeds toonen, aan dezelve rechtte willen beantwoorden! Dat wij ons daartoe bevlijtigen op nederigheid , hoogachting en liefde voor malkanderen , onderlinge onbepaalde hulpvaardig, beid , de gemeenfchap der heiligen, en — eene gezamenlijke onderwerping aan onzen eenen Meefler Christus» Wij mogen hier ook nog, ter leering opmerken, hoe gereed de vijanden van deugd en waarheid, het goede, waar dat gezaaid wordt, poogen te verflikken of uitteroojen. Naauwlijks zagen Barnabas en  LEVEN DER APOSTELEN. 34? en Paulus, (wier rang, als Apostelen, ons hier uitdrukkelijk bekend wordt) , eenige wenfchelyke vrugt van hunne prediking te Ikoniën, of zij werden (ten algemeenen bewijze van den tegenftand, dien' wij veelal bij het goede te wagten hebben), al haast genoodzaakt, wegens de verëenigde pogingen van verbitterde Jooden en Heidenen, zich van daar te verwijderen. Immers] Wanneer 'er nu ( eindelijk ) een oproer begon te omft ™, zoo van Heidenen, als van Jooden, met fteden Zl tftó^ Gebergte ) , Lyftren, Derbe, en den omltreek. f Zoo lang de woelingen der Jooden alleen in het geheim gefchiedden en nog niet in daadelukheden uitbarstten, konden de Apostelen, hoe bedenkelijk hun toeftand ook ware, blijven voordgaan met onderwijzen : gevolglijk hadden zij ook geene vrijheid, om het-dreigend gevaar, door eene vroegtijdige vlugt, te ontwijken; te minder, daar de Heer zelf hunne prediking aanbeval, en, op dezelve, ze-en en voorfpoed verleende. Zij bleven daarom, ren dit zij eene les voor alle Christenen, inzonderheid voor de Leeraaren!) zonder winderige vermetelheid, edel vrijmoedig, op hunnen Heer (leunende, hunnen pligt, offchoon gevaarlijk, behartigen _Dan, nu de openbaare rust begon geftoord te worden, - nu de opftookingen der Jooden de  348 gedenkwaardigheden uit het Ikoniefche Burgerij en Overheden gaande gemaakt hadden, — nu zij verder, wegens de algemeene geestdrift, geen merkbaar nut meer konden doen, en hun verblijf veel eer het grootfle gevaar aan de opgerichte Gemeente dreigde; nu nam de zaak eene andere gedaante aan: nu was het ontwijken geene lafhartigheid; nu zou het blijven vermetelheid worden; het aantal der aangewonnen leerlingen was voorshands groot genoeg; God fcheen hen nu daar niet langer te willen laaten; hunne loopbaan was nog niet vervuld, zij moesten ook elders werkzaam zijn, en derhalve bun leven niet roekeloos in de waagfchaal ftellen. Een en ander overleggende, oordeelden zij te recht, dat het nu te pas kwam, Jefus voorfchrifc (Matth. X: 23.) en zijn gegeven voorbeeld, te volgen. Zij weken, — Zoo wijkt een braaf, en bedagtzaam Leeraar en Christen. Ach! dat wij ook altijd alles, met goed overleg deden, en fhmdvastig , ijverig waren , zonder roekeloosheid ! — Barnabas en Paulus geven ons daar van het fchoonst voorbeeld. Immers, na hunne vlugt zelfs zogten zij hunne veiligheid niet in eene misdaadige werkeloosheid en ftilzwijgen; — de te- genfpoed floeg hunnen moed niet ter neder: neen zij verdubbelden hunne werkzaamheid en pogingen overal, waar hun de gelegenheid Hechts voorkwam , in de Steden, en op het platte Land. — En, zoo moest dan der Jooden tegenwerking in de eene Stad , onder het Godlijk opperbedel, al wederom dienstbaar zijn aan de uitbreiding van het Euangelie op andere plaatzen. De Apostelen toch togen verder op, kwamen allereerst te Lystren aan, ] Eb  LEVEN DER APOSTELEN. 349 En aldaar predikten zij wederom ( dezelfde leere van) het Euangelie. ZEVEN EN TWINTIGSTE AFDEELING. Een Godlijk wonderwerk te Lystren verricht. Men wil de Apostelen vergoden. Hun gedrag bij die gelegenheid. hand. XIV: 8-1?. [Tot nog toe hadden de twee Apostelen, op hunne reize, onder alle de wederwaardigheden, waarmede zij, in het aanwinnen van nieuwe leerlingen te wortelen gehad hadden, geene zoodanige ondervonden, als eigenaartig van de gelteldheid der landen en volken, alwaar zij zich onthielden, waren te verwagten geweest (*).. Offchoon zij toch, op, Heideniche bodem, in het openbaar, ook tot de Heidenen, eene leere predikten, welke tegen hunne gevoelens en begrippen , lijnrecht aanliep, waren nogthands de Heidenen veel minder, dan de Jooden, door die prediking, geërgerd en tot verbittering en tegenltand opgewekt; maar, leenden aan dezelve, hoe (*) Zie Af deeling XXIV. blz. 308.  ' GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET hoe zeer hun gansch nieuw en vreemd, al rasch een luisterend oor, en een opmerkzaam en toegenegen hart. — Zoo fcheenen dan de vooruitgeziene ■en gevreesde zwaarigheden in de bekeering der Hej. denfche wereld, door Gods beduur weggenomen te worden; en men mogt zich belooven, eenen uitgebreiden oogst alömme met ipoed en gemakkelijk te zullen inzamelen. De tegenftand en boosheid- der Jooden moest zelfs het vermoeden Herken, dat zij, die, bij dezer verwerping, nu de aankondiging van Gods genade ontvingen, zoetvoerig, naar het Godlijk plan, tot derzelver omhelzing zouden toegebragtworden. Dan — het werd tijd, dat ook hier in , nu en dan eens, eenige verandering kwame. Voor de eere van het Euangelie, en voor de Apostelen zelve kon het van belang worden , dat zij ook eens op andere proeven gefield wierden , en , van de Heidenen en Heidenfche Godsdienstbegrippen en gemoedsneigingen zelve, eenige tegenfpoed op hunne loopbaan ondervonden. Zonder dit, kon hunne voorzigtigheid en wijsheid, door-al te groote voorfpoed, en, hunne liefde voor hunne Landslieden , door de ondervinding van den beteren aart der Heidenen, al ligt aanmerkelijk verflaauwen. — Ja, om fteeds indagtig te blijven aan hunne af bangelijkheid van den H. Geest, mogt hun wel eens, zoodanig eene hindernis van den kant der Heidenen overkomen, als waarop zij, in het geheel, geene de minfte rekening hadden kunnen maaken. — En, dat het hooger Befluur, dat over hunne bedrijven waakte, zulke inzigteu met hun had , blijkt ons, uit de volgende ge-  LEVEN BER APOSTELEN. %$l gebeurenis, welke, Maande hun verblijf te Lyltren, voorviel.] Een zeker (welbekend) man , te Lyflren woonachtig , die lam was aan de voeten , en , van de «eboorte aan , kreupel zijnde , nooit had kunnen gaan , hoorde Paulus leeren. Deze zag hem fterk (en opmerkzaam) aan , en bemerkte, (door Gods Geest, uit zijne houding en gebaaren), dat hij het vertrouwen had, van (door Gods kracht, middelends Apostelen) , genezen te zullen worden : en hierop nep hij, met eene harde ftem , (hem toe): ,, fta op richt u op, op uwe voeten : (dit beveel ik ,, u in den naam van den Heer Jefus Christus)!" En — (de kreupele) fprong (vrolijk en volkomen genezen) op, en kon gaan. [Ziet daar de aanleiding tot eene zonderlinge en den Apostelen, geheel en al, onverwagtte omftandigheid. Laat ons , één oogenblik , hier bij verwijlen. — De Godlijke Voorzienigheid vinden wij hier uitnemend waakzaam over haare begunftigden. De geboren kreupele had zeker geene verwagting, dat 'er vreemdelingen komen zouden, om hem te genezen, en, tot eene gezuiverde leere overtebren«ren. God echter deed voor hem die gelegenheid ontftaan, bragt hem onder het gehoor der Apostelen, en vestigde, ten zijnen nutte, Paulus aandacht, onder alle zijne overige Toehooreren, bijzonderlijk op hem ; en dat, offchoon hij in 't onderwijzen, met ingefpannenheid bezig was, zoo naauwkeurig, dat hij kon befpeuren, wat 'er in 's Mans gemoed omging. — En , dat was een vast en fterk vertrouwen op de Goddelijkheid van de zending der Apos- te-  JjjüL GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET telen, en van het vermogen, hun medegedeeld; een vertrouwen, onder Paulus prediking, intern ontdaan , en een blijk , dat hij niet weinig , van het belangrijkfte dier prediking , begrepen had en geloofde; een vertrouwen j waaraan ook welligt eenige geruchten, van Antiochiën of Ikoniën overgewaaid, iets kunnen toegebragt hebben : maar het welk altoos volftrekt geëischt wierd, om zoo bovennatuurlijk, de weldaad der genezing te ontvangen (*). — Immers , de herttelling eener aangeborene kwaal, voor de Kunst onbeproefbaar, — met één woord fprekens, daarteftellen, en dat — openbaar, in eene groote vergadering, waar geen het geringst vermoeden van eenig bedrog vallen kon , kon alleen een gunftig werk der Godheid zijn, wier alvermogen of genegenheid te verdenken de grootfle belediging is. — Intusfchen , daar dit laatfte elk in het oog viel, was het ongelukkiglijk, dog onder Gods oppertoezigt, — eene aanleiding tot eene ongerijmde verëering der Apostelen. Want] Toen nu de fchaaren, (de toegevloeide Heidenfche burgers), het verrichtte door Paulus vernamen, fchreeuwden zij , (van verwondering en blijdfchap cpgetoogen] , luid in de Lykaönifctie taaie , (eene ■zustertaal van het Oud-Asfyrifche en hunne moedertaal) : „ De Goden zijn in eene menfchengedaan„ te , nedergedaald , (om ons een gunstrijk bezoek „ te geven)»" — [De (*) Verg. Matth IX: 28. enz.  LEVE» DER APOSTELEN. 353. [De Heidenen vereerden eene groote menigte van allerhande Godheden , wier getal , in dien tijd, fchier onberekenbaar was aangegroeid. — Oudstijds, na dat men van de Aartsvaderlijke leere, hoe langer zoo verder, was afgeweken, had men de Hemellichten , wegens de ondervinding van derzelver nuttigheid, voor opperfte Beftuurers en Verzorgers van alles begonnen aantenemen. Eene onverlichte menigte had naderhand, of, uit dankbaarheid, of, uit vleizugt, zommige Vorsten , Helden , en Uitvinders van nuttige konften en wetenfchappen, na hunne dood , wegens de verhevenheid hunner zielevermogens , als Koningen, Heeren en Weldoeners , blijven verëeren. Hierbij verfierde de menschlijke geest , eenmaal op het dwaalfpoor gekomen, van tijd tot tijd , nog andere Wezens , die men oordeelde, bij eikanderen, in den Hemel, in trotfche Paleizen te vergaderen, om fteeds vrolijk te leven, en de zaken op de wereld minder of meer te beftuuren ; dog alle aan éénen Opper-God ondergefchikt te zijn, dien men Jupiter noemde. — Ter eere dier vermeende Godheden richtte men Eerzuilen, Standbeelden en Tempelen op, waar in dezelve, onder eene of andere zigtbaare gedaante , het zij van een' mensch , of van een dier, of van een Monfter, uit beiden zamengefteld, enz., met veele plegtigheden, — en daaronder met veele onbetaamelijke, fchandelijke, ja zelfs onmenfchelijke, — gediend werden. — Het is niet te zeggen , welke zonderlinge, ongerijmde en verfoeilijke denkbeelden ontrend die Goden al plaats hadden onder het gros der menfchen. — Een der minst fchadelijke was het Z ge-  354 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET gevoelen, dat de Goden zomtijds, uit verfchillende, Wel eens zeer fchandelijke, maar meestal verhevene , inzigten (namelijk om de ondeugd en verachting van hunnen dienst te ftraffen, en de deugd en ftipte Godsdienftigheid te beloonen,) in eene menschlijke gedaante, op de aarde, nederkwamen. Men dagt onder het Gemeen , (want die zich wijzer achtten dan den grooten hoop, geloofden 'er niet meer van , dan hun goed dagt, zonder echter zelf beftemd te weten, wat zij geloofden: — men dagt dan onder het Gemeen), dat die bezoeken der Goden meestal gericht waren naar plaatzen, welke aan hunne bijzondere befcherming waren toegewijd, en alsdan gewoonlijk eenige weldaad ten gevolge hadden. — Daar nu Lyftren Jupiter tot Befcherm-God had; — daar twee Vreemdelingen, in hunne Stad, zulk een Godlijk wonder, welks weldaadigheid en bovenmenfehelijke oorzaak aanftonds in het oog vielen, waren komen verrichten; — en daar de oude overlevering van nog een bezoek, door den Oppergod, aan hunneLandftreek eenmaal gegeven, gewaagde: (*) — 'Zoo was de domme Bijgelovigheid rasch geneigd, om nu ook zulk een Godenbezoek te vermoeden, en — de flimme Priesterfchap , om dat vermoeden, bij het Gemeen, te voeden en gaande te houden.] En, men noemde Barnabas, (ah den oudften, en misfchien achtbaarden van houding en voorkomen) Jupi f er (den Opperden God), en Paulus, Merku- rius , (*) Ovid. Metam. L. I.  LEVEN DER APOSTELEN. 355 ritts, (den Bode der Goden, en den God der welfprekendheid, eensdeels, wijl hij den vermeenden Jupiter verzelde, anderdeels wegens zijne kleinegejialte, jeugd en vlugheid, maar vooral) , om dat hij het woord voerde. Ook voerde He Priester van Jupiter, die in de voorftad (zijn Heiligdom had), gekranste Stieren aan op het voorplein ( van het huis, waarin de Apostelen zich bevonden} , en wilde, met de volksmenigte, (hun ter eere), aan het offeren gaan. [Tot nog toe was het verkeerd denkbeeld der inwooneren van Lyflren den Apostelen, die zich, na het verricht wonder, zoo als het fchijnt, naar huis begeven hadden, waarfchijnlijk onbekend gebleven; dan, nu de menigte, met offertuig en een' Priester aan het hoofd , voor hun huis kwam, befpeurden zij derzelver dwaling. En , met welke gevoelens? Dit blijke uit hun gedrag thands gehouden.] Toen de Apostelen, Barnabas en Paulus, dit vernamen , fcheurden zij hun gewaad, (uit droefheid en verontwaardiging over zulk een bijgeloof en afgoderij), ftortten met drift onder den hoop volks, en riepen met eene harde Item : „ Mannen t waarom ,, doet Gij dit? (Gij overijlt U zeer!) Ook wij „ zijn menfchen, van geliike natuur, als Gij, (en, „ in het geheel, boven U niet verheven, en) wij ver,, maanen O, om U, van deze valfche (en bedrieg„ lijke Afgoden) , aftewenden , tot den (eenigen) „ God, die leeft, die den hemel, de aarde, de zee, ,, en alles wat daar in gevonden wordt , gemaakt „ heeft; die, (wel is waar), in de verlopene eeu,, wen geduld heeft, dat alle volken op hunne ei,, genp we 1 Ook vonden zich de Christenen, in alle plaa'tzen, aan demishandelingen der Heidenen , maar vooral der Jooden, blootgetteld. Jong in het Christendom , kon hen dit ligt tot afval verleiden. Troost en verfterking hadden zij gevolglijk ten hooglten van noden. Dit deed de Apostelen , op de terugreize over alle aangelegde Gemeenten naar Antiochiën, bedagt zijn- alwaar hunne tegenwoordigheid ook, buiten hun weten, eerlang hooglijk zou vereischt worden ; gelijk ons de volgende Afdeeling leeren zal.] Hierop keerden zij terug naar Lyftren, Ikoniën en (PiRdiesch) Antiochiën, om den leerlingen, (die zij op hunne uitreis, aangewonnen hadden), moed. in te fpreken, en hen te vermaanen, dan zij in het geloof, (door hun aangenomen), volharden zouden; (door hun onder het oog te brengen), dat wij, langs den we- van veelerlei tegenheden, in Gods Koningrijk moeten ingaan, (waare Christenen, en deelgenoten aan de Chistelijke zegeningen en voorrechten ■worden moeten). [Dat  %66 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Dat dit eigenlijk zijne betrekking hebbe op de tijden, die de Christenen toen beleefden, is zeer duidelijk. De vervolgingen der Christenen hebben juist, in alle tijden, geene plaats; wij bij voorb. mijne Lezers! hebben in dezelve, tot nog toe, niet behoeven te deelen. Maar, in dien tijd was het met de zaak gansch anders gelegen. Jooden en Heidenen dreigden en drukten de aangelegde Gemeenten , en zwaare vervolgingen hingen den Christenen allerwege over het hoofd, waartegen zij moesten gewaarfchuwd worden, terwijl hunne dandvastigheid hun, op eer, vrijheid, goederen , ja, op bloed en leven zou komen te daan. Uit dien hoofde had Jefus zijnen jongeren, dezen aangaande, menigwerf gewaarfchuwd; (bij voorb. Matth. V: 10, n. X: 38. XVI: 24. Jo. XVI: 33. enz.) en fchreven de Apostelen niet zelden hier over aan de Gemeenten (bij voorb. 2 Tim. III: ia, JacobA. 1 Petr. I.—V. enz.) en wij, die aangenaamer tijden beleven , moeten, met hoogachting en verwondering aan de oude, ftandvastige Christenen denken, hen ons ten voorbeelden voordellen, en God danken, zoo, voor de onderdeuning, hun bewezen, waardoor het Christendom in dand gebleven is, als, voor de voorrechten, welke Hij ons, boven hun, bewijzen wil. Intusfchen neemt dit niet weg, dat de aanmerking van van Hamehveld veele waarheid behelze, volgends welke ,, het beloop der Wereld altijd dusdanig is; de deugd, ten allen tijde, tegendand vindt; de Wereld in het booze ligt, met duisternisfen bezet is en derhalve deugd en waarheid haat; zoodat God al-  LEVEN DER APOSTELEN. 30*7 aldus Zijne gunstgenooten voorbereiden , beproeven, louteren en hun geloof en deugd oefenen wil. — Dat wij ons maar onophoudelijk wagten, van immermeer, met de vijanden van waarheid en deugd, tegen derzelver vrienden , aantefpannen ï Merken wij hier tevens den moed en de tederheid der Apostelen voor de nieuwe Christenen op! Immers zij kwamen, offchoon verjaagd, ja gefleemd* na weinig dagen, bij hun terug, vertroostten hen; ] Fn fielden, onder een (plegtig) bidden en vasten , in e?ke Gemeente, Oudflen (%f>oorgangeren ) aan; waarna zij hen den Heere, in wien zij geloofd (en ZZTgodsdienstleer e zij aangenomen) hadden, aanbevalen zijner zorge en bewaaring■ , biddend opVoegen, « dJarop , naar elders vertrokken). i-Ter uitöefening van den openbaaren eerdienst en ter onderwijzing des volks, zijn, ten allen tijde, Voorgangeren nodig; en in dien tijddes te meer, naar mate de Gemeente, vooral van de ongeloovige looden , te meer te lijden had. Door derzelver aanftelling werd dan voor de verëeniging van de bekeerde Tooden en Heidenen, in één Genootfchap, zoo wel als voor de orde, zekerheid, uitbreiding en duu'zaame inflandhouding der nieuw aangelegde gezelfchappen gezorgd. - Dat Je Apostelen zich min of meer, naar de gebruikelijkheden der Joodfche Sy logen, hier in gefchikt hebben, is waarfchijnHkg?S_'0f zij de Gemeenten hier overlieten medeftemmen, wordt betwist: - maar, dit is zeker: z., Souwden deze zaak, als zeer ernftig en gewig-  3<58 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET tig, en vingen dezelve niet aan,zondereenplegtigge« bed en godsdienltige voorbereiding. Ach! hoe is, ook ten dezen aanzien, de-tijd, dien wij beleven, van de Apostolielche Eeuw verbasterd! Hoe zeer wordt de aai.Helling van Leeraaren en Voorgangeren niet doorgaandsch, als eene zaak van geen belang altoos , zoo al niet in de befchouwing aangezien, immers in de beoefening behandeld! Ach! wanneer zal men eens, gelijk ten aanzien van ande. re zaken in den Godsdienst, zoo ook in dit opzigt, tot het voorbeeld der oude Christenen wederkeeren? De terugreis der Apostelen, welke fnelvoordging, fchijnt geene nieuwe wederwaardigheden ontmoet te hebben Lukas bericht 'er ons althands Hechts dit weinige van: ] Thands kwamen zij, na het doorreizen van Pifidiën, in Pamfyliën; verkondigden (nogmaals) de leer ( van het Euangelie) te Perge; en, ( zonder nu , gelijk te voren, Cyprus aantedoen), reisden zij naar Attaliën, (thands Satalia Vecchia, eene Zeeplaats); en zeilden van daar af naar Antiochiën (in Syrien); van waar zij ( eerst), tot het werk, dat zij (nu) volbragt hadden, (afgezonden , en, bij die gelegenheid,) aan de gunst van God bevolen waren. (Zie Hand. XIII: i — 5.). Bij hunne komst aldaar, deden zij de Gemeente bijëenkomen , en berichten dezelve, welke treffelijke dingen God al, door hunnen dienst, gedaan, en hoe hij den Heidenen, den toegang tot het geloof geopend, (door hunne prediking, den Heidenen, de gelegenheid ter omhelzing van de Christelijke leere vergund en die gezegend) had. [De Apostelen wilden de Antiöchiefche Gemeente verblijden, en aan God dankbaar maaken. Daarom doen  LEVEN DER APOSTELEN. 3*9 doen zij, zonder hoogmoed, verflag hunner reizc, en — daar de Christenen hün, onder bidden en vasten, der Godlijke gunst bevolen hadden , verhaalden zij', boeuitflekendGod dit gebed verhoord had.— De reiz'e, door hun gedaan, was ookzeer belangrijk geweest. Behalve op veele dorpen en vlekken , hadden zij, op Cyprus, in twee Steden groote winst gedaan voor het Euangelie; te Seleciën en Maliën niet gansch ledig geweest; in Panfyliën, vooral in de hoofdftad dier Landltreek , Pergê , - voords m Pifidiesch Antiochiën, — verder te Ikonien , — daarop in Lykaöniën, bijzonder te Lyftren en Derbe, tot aan het Tauriesch Gebergte, geene verwerpehjke Gemeenten geplant, en hün arbeid was met zegen bekroond geworden; zoo dat zelfs hunne wederwaardigheden en onfpoeden, wel verre van der groote zaak nadeel toetebrengen , veeleer daartegen , hadden medegewerkt tot de fpoedigere verbreiding van de blijmaar van het Enangelie. - Had nu de Antiochiefche Christenvergadering reden om daarover blijde te zijn? Z'j verkreeg nog eene |nieuwe vreugdftoffe, Want] Verder bleven zij (Apostelen) aldaar, een, langen tijd, met de leerlingen (en Christenbelt]dersj verkeeren. A a NE*  370 gedenkwaardigheden uit het NEGEN EN TWINTIGSTE AFDEELING. Joodschgezinde Leeraars werpen eenen twist op. Barnabas en Paulus daarover naar Jerufalem gezonden. Eerfte Kerkvergadering. Redevoering van Petrus en Jakobus. Apostoliesch befluit. Terugreize. hand. XV: i —31. [ JL hands was de Chrisfenleere reeds op veele plaatzen, zoo wel onder de Heidenen , als onder de Jooden, uitgebreid. Door de bemoejingen der Apostelen, en in het bijzonder van Paulus en Barnabas, waren Jood en Heiden broederlijk verëenigd. Daar echter de menschlijke Geest niet ligt, op eens, geheel en al, van oude vooröordeelen en verjaarde begrippen afftand doet, zoo kon *er tusfchen deze twee zoorten van Christenen, al zeer ligt eenige wezenlijke onëenigheid en twist ontftaan. De Heidenen, het is waar, namen zeer gereed de vriendfchap en verëeniging met de Joodfche Christenen, tevens met de Euangelieleer aan, zonder aan hun voorig Bijgeloof merkelijke verkleefdheid te ontdekken : offchoon ook zij evenwel, gelijk men uit zommige brieven van Paulus ontwaar wordt, hier in, niet ganscb volmaakt waren. — Maar de Jooden onder het Christelijk Gezslfchap, bij wien wij reeds meer-  leven der apostelen* 37* meermaalen een aanmerklijk ïoverfchot van de oude ingekankerde verachting en tierigheid de Hel* denen en van eene onverlichte aanhangli]kheid aan de Mofaïfche inftelüngen ontwaarden (*) , vereemgden zich, grootendeels, niet zoo geheel met de Heidenfche geloovigen, of, 'er bleef nog altijd fe,,ig gevoel van hunne vermeende meerderheid bij hun over: een onbefnedene had nog altijd iets onreins m hunne fchatting; 'er was nog altijd iets in hun lm dat de zaligheid van onbefnedenen, door^den Mesfia en hunne naauwe verbroedering met de Jooden , terenftond. Men bleef, in den grond, bi] het denkbeeld , dat een Heiden, om aan de voorrechten van het Rijk van den Mesfia deel te krijgen voor at zich moest laaten befnijden en den Joodfchen Godsdienst aannemen. Petrus gedrag bij Kornelius gehouden ("Hand. X. XI) en de bemoejingen van Paulus en Ba nabas in de Heidenfche dreeken , werden daarZ hop- altiïd, inpers door zotnmigen, heimelijke* of cpe li Afgekeurd. In het bijzonder waren de j°°de«'aie'minder dan hünn: h-" ft rooide, buitenlandfche Volksgenooten, met HeiSche menfchen omgang hadden, met deze ver 1 eerde gevoelens vervuld: - en, onder hun, «* t n het' lermeest, welkede FarifeefcheGodsdienstfefte waten toegedaan; vermits dezen, op de dipte uhöefening van de minde kleinigheden zelfs, ten d r wetten en gebruikelijkheden, met eene (•) Verg. bijzonderlijk^/^XX.blz.a36. en volgg. Aa a  372 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET bijgelovige naauwgezetheid, aandringende, het meest in den waan van derzelver altijdduurende verpligting ftonden, en zich tevens niet zeldzaam aan huichelarij en nijdigheid over de ruime aanwinst van Heidenen, — althands aan ontijdige vreesachtigheid, nopends de gevolgen der Christelijke vrijheid, fchuldig maakten. Het gevolg hier van was natuurlijk , dat, wanneer zulke Christenen, met anderen, ook eens , van Jeruzalem, naar Antiochiën en elders heen reisden, en daar de eenvoudige en hartelijke vermenging van befnedenen en onbefneden zagen, (gelijk zulke reizen destijds niet ongewoon Waren, zie Afd. XXII. blz. 283); — het gevolg, zeg ik, was, dat zij zich daar aan ergerden, en hunne bijzondere denkbeelden, hoe zeer bekrompen en verkeerd , ook aldaar zogten gangbaar te maaken , en, hier in veelal Haagden, wegens de mindere kundigheden der Heidenfche, eu de vooröordeelen der Joodfche Christenen; te meer, wijl men buitenslands vermoedde, dat te Jerufalem'en in Judasa, ook onder de Apostelen, dit gevoelen algemeen heerfchend ware, bet welk zij welligt zelfs zullen hebben voorgewend, (verg. vs. 24), Het valt echter gereedelijk in de oogen, hoe zeer zulk eene poging een magtige hinderpaal voor de uitbreiding van het Euangelie onder de Heidenen zijn moest; — uit dien. hoofde was het zeer nodig, dat braave Mannen zich daartegen met moed verzetteden, en, terwijl daar uit onëenigheid ontdaan moest, dat de twist zoo hoog liep, dat eene Apostoliefchebeflisfching eenmaal, aan dit heilloos verfchil, alle nadeelige kracht benam en de Heidenen, zoo wel als de Jooden, tot de Chris- te-  LEVEN DER APOSTELEN. 373 telijke voorrechten boven alle menschlijke tegen* fpraak, bevoegd verklaarde; behoudends zulke matigingen, als omftandigheden van tijden en zaken welligt konden verëisfchen. Uit dit oogpunt, mijne Lezers ! moeten wij het geval, dat Lukas ons nu verhaalen zal, en dat zeer veel lichts veripreidt over Paulus brieven, bezien en met zeer veel belangneming gadeflaan. ] 'Er waren tteAntióchien) uit Judrca eenigen overgekomen , C zijnde Christenen uit de Jooden) , die de broeders leerden: „ Zo Gij, (die mt de Heidenen „ beteerd zijt), U niet, naar de Mofaïfche ïnltel', Ungen, befnijden laat, zoo kunt Gij niet gelult,, kig zijn; (zoo hebt Gij geen deel aan de voorreeh\, ten en zegeningen van het volk van God). [Deze leer een overblijfzelvan dien Farizeeuwfihe* zuurdeezem, waartegen onsjezus waarfebuwt (Matth. XVI.), vermengde, met het Christendom, het Joodendom , en liep uit op fnooden gewetensdwang. Ach! waarom wilden toen reeds — en naderhand nog zoo veel meer — waanwijze en heerschzftgtige menfchen het deelgenootfchap aan Gods gunst vastmaaken aan voorwaarden, waarvan God zelf, in zijne Openbaaring, geene melding gemaakt heeft? — Hoeden wij, Christenen, wij Proteftanten, ons, voor zoodanig een hoogmoedig beftaan! daar het, — onder meer andere nadeelen , — ons , in deze Gefchie. denis, kenbaar wordt, als eene bron van onvermijdelijke fcheuring en twist, welke naderhand niet, dan met groote moeite, en dan nog niet volkomen, geheeld kan worden. Immers] , Aa3 Dit  374 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HIT Dit veroorzaakte geene geringe onëenigheid en tegenfpraak van Paulus en Barnabas tegen hun , ( die deze leer ver/preidden,' en, reeds vrij wat ingang, bij dezen en genen vonden): dan, men bepaalde (in de Gemeente), dat Paulus en Barnabas, benevens eeiiige anderen uit bun, (die dus leerden, te zamen) naar Jerufalem znuden reizen, tot de Apostelen en Oudften , (de Foor gangeren der Gemeente, om hen ) over deze twistvraag, (te raadplegen.) [Paulus en Barnabas, offchoon hunner zaak, als zijnde zij ook Apostelen, buiten dien, zeker genoeg, en zich te recht, met ernst, tegen de opkomende dwaling verzet hebbende, namen in deze bepaaling een volkomen genoegen; wijl het, wegens den hardnekkigen tegenftand dier valfche broederen , noodzakelijk geworden was, de oudere Apostelen van den Heere, als onpartijdige, bevoegde, billijke, verlichte en onfeilbaare Rechteren , ( wier uitfpraak hun ook niet twijfelachtig kon zijn, daar één Geest hen beftierde,) ter beflisfching van dit verfchil, interoepen : en , gelijk dit het ootmoedig hart van Paulus en Barnabas , die, alle eigenwijsheid vermijden wilden, zoo wel als hunne voorzigtigheid, in het voorkomen van hevigere onëenigheden, — beide ons ter leering, — grootelijks eere aandoet; zoo volgden zij ook hier in de aanwijzing van den heiligen Geest zeiven, (Gal. II: %.); en — zagen de kracht Vooruit, welke het antwoord dier, bij de Joodschgezinden zoo hoog geachte Mannen, ter overreding van zwakken, en zoo, ter bevordering der goede zaak, hebben moest. — o! Dat wij veel hunne navolgers , veel beoefenaars waren van die wijsheid, die van boven is, welker eigenfchap het is, zuiver, vreed-  LEVEN DER APOSTELEN. 375 ///* oordeehnde te wezen 111. I7-J' Si met de Antiöchiefche Christenen gereed zun , Im'bevoegde en knndige Mannen, over gewigtige «ken vooral oP het Huk van den Godsdienst e ondervragen, ons hunne aanmerkingen ten nutte te maaken dezelve, zonder wijs te zijn hij ons zeiven , %Te^cheidene 'vrijmoedigheid te j^?; « Gods woord te toetzen, en in * houden' Dat wij hier toe vooral de chntten üer Apostekn zeiven , met naauwgezette vlyt en eerbieSetden-heid, onophoudelijk doorbladeren! D en w "f getrouw en met oordeel, hoe veel ™Si«ÏÏl> ook in den Godsdienst, zou daardoor ïoo^ei, of ten minlïen fpoedig gedempt worlen! Dat leere ons het wedervaaren van deze Afgezondenen der Antiöchiërs. ] Gemeente vriendelijk uitgeNa derhalve van de G|meen ^ ^ leide gedaan te ^un, reisden ^ ^ SeldeneïvSE e^üe de bieders C*0 grootelijks verblijdden. waar in zij ook, ons ten, v d len be. C*) Verg. i)r/*«ff»ff x^abjz' I73' eDZ'  376 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET voor Jefus eer en voor het geluk hunner medemenfchen gloeide, — De Apostelen namen dan op reis de gelegenheid waar, om zelf', of door hun reisgenoot Titus (Gal. Ui i.), de genoegens der Christenen, door dit heuglijk nieuws te vermeerderen: en, deze hunne Christelijke, broederlijke vriendfchap ondervonden zij ook wederkeerig van de Apostelen, die zij bezogten.J Bij hunne aankomst te Jerufalem, werden zij ook beleefdelijk ontvangen van de Gemeente en (inzonderheid) van de Apostelen (Petrus, Jodnnes en jakobus , die destijds alleen in de Stad fchijnen geweest te zijn, Gal. li: 9.), en van de Qudllen (of Foorgangeren); dien zij verhaalden, ,, welke treffelijke 3, zaken God door hunnen dienst bewerkt had, (en hoe hunne prediking, onder de Heidenen, reeds verre heen, uit/lekend gezegend was); maar (dat „ zij tot eene belangrijke reize naar Judaa's hoofda, ftad verpligt geworden waren, doordien ) zommigen 3, dier ( jooden ), die (wij/Her) tot de feccederFas, rifeën' behoord , maar het (Christelijk) geloof a, aangenomen hadden, openlijk met het gevoelen a, ten voorfchijn getreden waren : ,, ., dat men ,, ,, hen (die uit d-e Heidenen tot het Christendom „ overkwamen,) behoorde ie befnijden en onder ,, de verpligting te brengen , om de Mofaïfche Wet „ „ (op '/ ftuk van den godsdienst) te onderhou3, ,, den,""—(Op dit bericht) kwamen nu de Apostelen en Oudften (of Foor gangeren. benevens de ge'heele Gemeente, zie vs. 2a , 23. s bijeen , om dit ftuk te befchouwen (en naauwkeurig te overwegen.) [Bedaardheid, orde, onpartijdigheid, gematigdheid, nederigheid, liefde voor de waarheid en godvrugt, waare rnenfchenliefde en belangftelling in dè Uit-  LEVEN DER APOSTELEN. 377 uitbreiding van de Christelijke leere bezielde de Vergadering , deed haar zich bij de hoofdzaak alleen bepaalen, en geduldig de redenen, van wederszijden ingebragt, aanhooren en overwegen, bewaarde haar voor fchadelijke driften, en deed, aan hetend, de verfchillende begrippen gelukkiglijk, in een gematigd befluit verëenigen. - Zie hier, wat er voorviel : ] Na dat 'er (voor en tegen) veel geredentwist was, (laar de Fe\gadering%eide de ^tijë\udde hojren), vees Petrus op, en voerde tot hun (die Joodschgezind dagten, en tevens tot de geheele yer iadering) deze reden : - „ G.j weet waa,eBroe,, ders! hoe God ons, van o/erlaB?.'/^r°v!" ' heeft, ten einde de Heidenen door nuj de leer vdn het Euangelie zouden hooren (voordragen) ^ (dezelve) geloven zouden. ( Emmert u fechts , wat 'er ml den Hopman Kornfus j^ is Mn («f ( immers) God, die de harten kent {en " é^£T!" voorkomenr vrJ?l°J " Htiden ziet), hun een getuigenis, (dat hi, hen, " ook zonder befnijdenis of iets dergelijks, onder zijn " volk aannam), door hun, (fchoon nut befne" dn), den heiligen Geest (en zijne wonder gaven) " evïn zoowel, als aan ons , ( die befneden waren) , " tl fchenken. Ja, daar hij hunne harten, door % het geloof Euangelie, van dwalingen en hooze lusten, zoo als uit hunnen wandel blijft) , " re nigde, zoo maakte hij tusfchen hun, (ofjchoon " onbefneden zijnde), en ons (befnedenen), geen " onderfcheid altoos; (zij waren rem , zonder be(hiidenis en Mofaifchen eerdienst ,zoo wel als wij , * met dezelve; en wij mogten hen niet meer voor on" Teinen en die verordeningen voor hun ter reiniging i; Sg lerïlaarln, daar Öod zelf zich duidelijk anders verklaarde.-Intusfchen, hier komt hetzelfde gevalwederom voor. De Syrifche broederen zijn ook  378 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ blijkbaar door Godgoedgekeurd en aangenomen. ) — ,, Wel nu dan, waarom zoudt Gij God wiilen op „ de proef Hellen, (wijzer zijn, verdergaan willen dan hij), door den Leerlingen (en belijderen uit „ de Heidenen) een jok (van allerlei infiellingen) 9, opteleggen, dat wij, zoo min als onze Vaders, (zonder zeer veel last, moeilijkheid en tegenzin) ,, torsten konden ? ( Gewis, dat betaamt u des te min,, der, daar) wijzelf, (hoewel geborene en befnedene „ Jooden, niet door de befnijdenis, of het onderkou„ den van Mofe's Wet, maar) door de gunst van „ den Heere Jefus ( en de genade van God in hem ), ,, geloven gelukkig te worden, op gelijke wijze, „ als zij ook; (zoo dat ons eigen geloof het onderhou,, den van Mofe's infiellingen ter zaligheid onnodig: „ verklaart)" 5 [Eenvoudig, maar treffend is Petrus betoog. Hij gewaagt van het geen hem zeiven, aan het huis van Kornelius, tot zijne toenmaalige verwondering, door God, bij de uitkomst, geleerd was. God had toen getoond, de Heidenen, zonder omfiag, in zijn Volk en Gemeente te willen opnemen, door hun de groot» fte Christelijke voorrechten, voor aller oog, te verkenen. Dit was eene onlochenbaare gebeurenis. En derhalve, had God zijne meening zoo klaar te verftaan gegeven, dan kon 't niet anders, dan ten hoogften zondig te zijn, daar van aftegaan en de Heidenen te bezwaaren met eenen last, dien men zelf niet eens tot eene voorwaarde .zijner zaligheid ftelde. Jefus gunst, erinnert de Apostel, en die alleen, is de grondflag van ons geluk, en hij onze eenige Heiland. Die groote waarheid lochenden de werkheilige Joodschgezinde Christenen zelfs niet: hoe veel te dieper moetzij dan in ons hart geprent ftaan, Chris-  LEVEN DER. APOSTELEN. 379 Christenlezer! — Och! dat wij daar van levendig overreed en met een eruftig voornemen bezield waren, om ten allen tijde, in alle omftandigheden, in eiken leven&ftand, voor alle onze behoeften, ten aanzien van den tijd en van de eeuwigheid, bij hem, alle waar en beftendig heil, te zoeken! Jefus gunst is ons genoeg. Wij hebben Mofe's Wetten en inftellingen niet nodig; dat ondraagbaar jok knelt niet op onze fchouderen. God zelfheeft ons daar van willen ontheffen. Welk eene dankbaarheid zijn wij hêm dan niet verfchuldigd voor de vrijheid, waar in hij ons Christenen heeft willen Hellen i — Het jok, dat hij ons oplegt, is zagt, zijn last is ligt. Wel aan, laat ons dan, uit erkentlijkheid daarvoor, te overvloediger zijn in geloof, werkzaam door de liefde! De Heidenen nam God zoo gunftig aan tot zijn Volk , zonder hun harde en drukkende eifchen opteleggen. En wij kunnen ons dit niet genoeg erinneren, om de grootheid onzer verpligting aan God, daar' wij van afkomst Heidenen zijn , — en de uitnemendheid zijner nederbuigende, Vaderlijke ontferming te leeren gevoelen; ten einde, daardoor, tot waare liefde voor God, en tot eene getrouwe navolging zijner menfchenliefde, te worden opgewekt. God wilde de Heidenen aannemen; dit toonde hij: daarom was het verkeerd en zondig , hun lasten opteleggen , die God hun niet vergde. — Zoo zondigden dan de Joodschgezinden. Maar, ach! mijne Lezers! zondigen wij wel minder , wanneer wij zoo dikwerf den , ons bekenden, wil van God verwaarloozen; — wanneer wij onzen medemenfchen onnodige, ver- moei-  3So gedenkwaardigheden uit het «odjende lasten opbinden, en hun den weg ter 2a. hghem zwaar zoeken te tnaaken? Bedenken wij dc ernil g met boetvaardigheid, met een oog op God nrlZ !^ederlegging va" daling, om eene miskende waarheid lngang te doen „inden , en om onze me! demenfchen rer verbetering van hun gedrag te overreden, is onder Gods zegen, meermaalen een be- kleed voorftel nuttig. Laat ons deze les onthou. den, en , waar het pas geeft, gebruiken. Wii zien' ndd! §ewZr PemiS 3an*raak' herwaar! [Hier door werd Petrus betoog verfterkt, en aangetoond dat deze nieuwbekeerde Heidenen waarlijk in de zelfde betrekking ftonden, als voormaals Kornehus, zoo dat God, ten hunnen behoeve, zoo vede wonderen werkende, daardoor betoogd had, hunne aanneming in het Christelijk Genootfchap, zonder grooteren omflag van inftelüngen, te willen.Dit verbaal kwam nu tepasfe en was van uitwerking.] ted^Tafc?' -°en,deZe ^Proken hadden, vattede Jakobus, m dezer voege, het woord or>. „ Waarde Broeders! verleent mij gehoor SymeSn „ {Petrus) heeft ons (ftraks) verhaald, hoehet Gq" »» d«  LEVEN DER APOSTELEN. 3&* 'i de het eerst, (in Kornelius huisgezin), gunftig behaagd hebbe, een Volk uit de Heideneu aante" nemen, om (naar) zijnen naam (genoemd tè " worden, en in de voorrechten van zijn Volk en dienst " te deelen). En daarmede Hemmen de leeringen " der Profeeten overeen. Zoo is 'er, (bij voor" beeld, bij Amos IX: II, 12, naar de AlexanH drijnfche vertaaling), gefchreven: „ „ Na dezen, (na de ballingfchap van Israël in ,, „ Babel), „ „ Zal 'k Davids huis, dan ln verval , weêr ,, ,, bouwen, „ „ Zijn puinhoop bouw ik dan, ik richt het „ „ Zoo zal het oovrig deel van 't Menschdom „ Jehova zoeken (enzichkeerentot zijn dienst): " „ ja, alle Heidenen, waarover dan mijn naam », Wordt aangeroepen (en zich tot mijn volk ,, ,, begeven)! 5)}> „ „ Zoofpreekt Jehova, die dit alles daaiftelt. — (Derhalve, wanneer door de komst van Davids \ srooten Throonöpvolger, den Mesfia, het aanzien ,, van zijn huis herfield zou zijn, gelijk nu, in onzen leeftijd gebeurd is, zou, naar de Godfpraak, ook \\ het Heidendom tot Gods dienst terug gebragt en onder zijn volk aangenomen worden. God zou dit zelf daarftellen. Nu) Gode is al, wat hij doet, ' van eeuwigheid bekend; (hij heeft vanzijne tegen„ woordige handelingen, ons reeds vooraf duidelijke wenken gegeven: en zouden wij dan dat geen, het \\ welk, naar zijne voorfpelling, thands door hem „ verricht wordt, eenigzins belemmeren willens' JJtt „ ware ongerijmd en zondig). Hierom ben ik van ' oordeel, dat men hen,, die, uit de Heidenen, ,, zich (van de Afgoden oprechtelijk) tot God be, keeren, niet bezwaaren moet met onnodige moei„ lijkheden; (waardoor zij van die bekeering zouden  $B± GEDENKWAARDIGHEDEN UIT DE ,, worden afgefchrikt), maar hun (alleen. Om des vredes-wil), moet aanfchrijven, dat zij zich (die„ nen te~) onthouden van verontreinigende (gemeenfchap met) de afgoden, (inzonderheid, door het ,, bijwoonen der afgodenoffermaaltijden), van de „ onkuischheid, ( allerleie zedenlooze en wellustige ,, gebruiken, aan den afgodendienst, 0» JtT 3 [De Apostelen, aan geene bijzondere Gemeente, bij uitfluiting verbonden, waren, uit kracht hunner roeping, verpligt, om zich overal heen te begeven,— aangewonnen Gemeenten te bezoeken en te verzorgen (*), en verder wederom nieuwe aantewinnen. Zoo dra de omftandigheden dit derhal-, ven toelieten, waren hier toe, en Paulus en Barnabas, beiden, in hunnen post, getrouwe Mannen, genegen. Dat Paulus hier het eerst dit voorftel deed, is uit de levendigheid van zijnen aart afteleiden. Zijn onvermoeide geest zogt fteeds zijnen werkkring te vergrooten, en zijn vuurig geftel deed hem alle mogelijke middelen aangrijpen, om nuttig te kunnen zijn. Ook zal zijn menschlievend en gevoelig hart hem ten fterkften hebben doen verlangen, om de nieuwlings bekeerden weder te zien en te verfterken. De Joodschgezinden toch zullen hun vergift ook waarfchijnlijk toen reeds elders geftrooid hebben, en het was te vrezen, dat hier uit, onder de jonge Christenen, zeer verderfelijke twistingen ontftaan zouden, welke hen van de eenvoudige waarheid vervoeren en de Heidenen, die nog ongelovig waren, van het Christendom affchrikken konden; terwijl de gevaaren en vervolgingen, welke veelal fpoedig, op de aanneming der Christelijke leere, te wagten waren, hen misfchien mede al ligt tot afval zouden konnen bewegen. — Dit dan maakte een bezoek (*) Verg. Afdeeling XV. blz. 177, 178. XIX, bla, $28. enz. Bb 5  894 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zoek van beide de Apostelen wenschlijk en deed het •Paulus voordellen. ] Barnabas (was ook aanftonds gereed, maar) wilde Joannes, wiens bijnaam Markus was, (op de reize wederom) medenemen. [Markus was zijn bloedverwant; en de liefde voor dezen zijnen Neef, en deszelfs Moeder, zoo wel als zijne wederkomst bij hem en Paulus, waar in berouw over den voorigen misiïap ( *) en vernieuwde lust tot de Euangelieprediking doorfcheen, deed Barnabas hier op aandringen.] Maar Paulus begeerde eenen man, die, van Pan* fyliën aan , hen verlaaten en niet tot het werk (der prediking verder') medegereisd had; —. zulk eenen man (begeerde hij') niet medetenemen. [En zeker, Joannes Markus had zich zeer verkeerd gedragen; ondankbaar tegen de Apostelen, die hem tot de bediening van het Euangelie hadden willen opleiden, gemaklijk, lafhartig en ongetrouw in den verhevenften post, en zelfs ergerlijk voor de zwakke Christenen, die hem kenden: — hij had weinig kennis van de nieuwaangewonnen Gemeenten gekregen; men kon des zoo veel dienst nu ook van hem niet hebben, dan, wanneer hij zich beter gedragen had; en hoe, indien hij eens weder, op de reis. O Zie Af deeling XXV. blz. 315.  LEVEN DER APOSTELEN. Z9S reis, de Apostelen verliet ? Zulks zou vrij wat verlegenheid baaren, en ondienst doen aan de groote zaak. Paulus had reden, om dit intebrengen; Barnabas kon hier niet veel op antwoorden; en Markus moest het, met diepe verootmoediging, aanhooren: gelijk wij, die dit nu lezen, daar uit behooren te leeren, ons, voor dergelijke billijke verwijtingen te beveiligen. Misfchien was 'er echter wel iets op uittevinden geweest, om Barnabas wensch met Paulus doorzigt in overeenftemming te brengen; bijvoorbeeld, door Markus niet, dan onder de plegtigfïe beloften van ftandvastige trouw, medetenemen; of door hem dit, voor eene volgende reis, toetezeggen; gelijk ook Paulus hem zelf werkelijk naderhand , toen hij beter beproefd bevonden was , in den dienst, met voordeel, gebruikt, en daar van een loffelijk getuigenis gegeven heeft (*). Dan, op dien tijd kwamen 'er driften in het fpel, die alle vergelijk tusfchen de twee Apostelen der Heidenen affneden, en geen van beiden iets deed toegeven.] 'Er ontflond dan een hooggaand verfchil, zoo dat zij zich van malkanderen fcheidden, (zonder verder zamen te reizen.) [Barnabas deed zijne goedwilligheid jegens den jeugdigen Markus, Paulus zijn ijver voor Jefus zaak en zijne ftrenge naauwgezetheid in zijn ambt, te zeer (*) Kol IV: 10. 2 Tim. IV: 11. Filem. vs. 24.  39® GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zeer op hun ftuk blijven ftaan. — Lukas verheelt ons hunne overdrevene ftijfzinnigheid en onbetaame» lijke verwijdering niet; en wij kunnen niet najaaten, te bejammeren, dat twee, zoo grooteen goede Mannen malkander in zulk eene geringe zaak niet verftaan konden, en daarom, op hunne verdere tochten, de vorige onderlinge hulp en vertroosting hij moeilijkheden, misfen moeften. — Wij moeten ons echter aan hunnen twist niet te zeer ergeren. Aan de leere van Jefus bleven beiden getrouw, beiden der gezonde begrippen aangaande dezelven toegedaan ; zoodat het Ongeloof ter kwaader trouw hier uit eenen grond ontleent, om hunne Godlijke Ingeving tegentefpreken. Dat deze de geloofs- en zedenleere betrof, en dat de Apostelen, alhoewel daar aan deelende, wel niet in hun onderwijs, maar ten aanzien van hun gedrag, feilbaars en zwakke menfchen bleven, zagen wij reeds elders, en zelfs nog in de ïaatstvoorgaande Afdeeling. — De heiligde menfchen dan zijn zelfs niet vrij van aanmerkelijke gebreken; en, uit dien hoofde, moeten wij, de beste voorbeelden met behoedzaamheid nawandelen; onze Medechristenen, wegens eenigen mis ftap , niet haastiglijk veröordeelen, en daaglijksch ootmoedig en bezorgd voor ons zeiven verkeerende, de Godlijke bewaaring en de hulp van den heiligen Geest geduurig inroepen. — Eene kleinigheid kan de grootfte vrienden van malkanderen vervreemden, en eenen Paulus met dien Barnabas, die hem het eerst aangenomen (*.), na- O Afdeeling XVIII; blz. 222,  LEVEN DER APOSTELEN. naderhand te Tarfus opgezogt (*), en vervolgends met hem broederlijk gereisd, gewerkt en alle gevaaren gedeeld had (t)* in onminbrengen. Hoe zeer moet ons dit dan niet op onze hoede doen zijn, Christenen! tegen de heerfchappij onzer driften! Leggen wij, wegens ons lighaamsgeftel, of alte toegevende opvoeding onzer Ouderen, daar voor meer bloot? des te zorgvuldiger behooren wij hier ontrend te zijn; en zo al niet? echter op den goedhai* tigen (§) Barnabas, die zich thands evenwel ook vergat, ter onzer waarfchuwing te zien. — Gelegenheden tot droevige onëenigheid, zoo veel mogelijk, te vermijden, — niet te ftijf op onzen zin te blijven ftaan, zelfs wanneer wij meenen, recht te hebben; — kleinigheden, ten dezen, niet over het hoofd te zien, daar een klein vuur een' grooten hoop houts aanfteekt (Jak. III: 5.): en eene opvliegende drift niet tot gezette vijandfchap en afkeer te laaten opgroeijen; — zijn dan lesfen, welke wij hier leeren. — De laatfte werd ook vervolgends, door deze twistende Apostelen uitmuntend betracht, daar zij hunne oude vriendfchap naderhand wederom vernieuwd en ongeftoord bewaard hebben (§§); — gelijk zij ook nog, in hunnen, niet prijsfelijken, twist, dit goede hadden, dat zij de zaak van het Eu- (.*) Afdeeling XXlI. blz. 279. (t) Afdeeling XXIV. en volgg. (§) Afdeeling XXII. blz. 478. (§§) 1 Kor. IX: 6. Gal. II: 9- e«fc  398 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Euangelie in denzelven niet betrokken, noch daarom lieten lijden; iets, dat naderhand door de Leeraaren des Christendoms niet altijd is nagevolgd; dog buiten kijf pligtmatig en heilzaam voor de Gemeente, en gevolglijk der navolging waardig was. — Het geen wij hier intusfchen met den meelTen eerbied hebben gadeteflaan, is het aanbidlijk beduur van God, die uit het kwaad der menfchen, wenschlijk heil weet voordtebrengen, ten einde wij op zijne leiding betrouwen en on2e belangen aan zijne bezorging, met berusting, opdragen mogen. De fcheiding der Apostelen toch moest, in zijne hand , dienen tot een dubbel voordeel, en öm de leere van het Euangelie, twee verfchillende wegen heen, en dus, met vermeerderden fpoed, uittebreiden; zoo dat de een Apostel ter rechter, de ander ter linkerzijde heeuen toog,] En Barnabas, die Markus medenam, ('over Seleütiën) naar Cyprus devende; [Doch van wiens verrichtingen en reizen ons verder niets zekers, in gefchrift is overgebleven; zijnde alles , watdesaangaande, bij zommige oude Schrijveren gevonden wordt, voor verdicht en onderge. fchoven, aantezien. ] Maar Paulus verkoos Silas (tot zijnen reisgenoot ), werd, door de broederen, aan de Godliike Gunst (en befcberming, met Zegenbede, aanbevolen en), overgegeven, reisde door (Noordlijk) Syriën en Ciliciën , (Cilicia aspera destijds), om de Gemeenten (aldaar, geduurende zijn verblijf te Ta'rfus en op  LEVEN DER APOSTELEN. 299 op zijne reis met Barnabas (*) van daar naar Antiochiën opgericht, in het geloof) te verfterken. —— En zoo kwam hij (in Lykaöniën weder aan, bijzonderlijk) te Derbe en Lyiiren. [Hij wilde de Gemeenten, in die ftreeken aangelegd , bezoeken, en de vorige reis, in eene omgekeerde richting, weder maaken te land en met uitzondering van die plaatzen, werwaards Barnabas, (misfchien wel na gemaakte affpraak), zich begeven zoude. Hij wilde overal de Christenen in het Christendom bevestigen, en, tegen de beroeringen der Joodscbgezinden, door de overgave van het Apostoliesch befluit wapenen. — Op dezen tocht kwam hij, dien wij, van nu aan, altijd op zijne reizen, als den eerften en het Hoofd van bet reisgezelfchap, zullen leeren kennen, met Silas, den Jerufalemfchen Profeet, eenen Man , voor het Zendelingswerk volmaakt berekend, allereerst te Derbe , en daarop te Lyftren aan, waar hijtevorengelteenigd was (f), om voords ook de ftad Ikoniën in die Landftreek, en verder Pifidiën en Panfyliën , een nieuw bezoek te geven. — Hier te Lyftren echter vond hij gelegenheid, om zijn gezelfchap nog vooraf, met eene aangenaame aanwinst, te vermeerderen.] Want, zie daar, 'er was een zeker leerling (en Christenbelijder) woonachtig, metnaame Timotheüs, zijnde de Zoon van eene Joodinne, welke het geloof om (*) Afdeeling XXII- blz. 279. (f) Afdeeling XXVIII. blz. 3(2.  4öO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET omhelsd had (en Euniee heette), maar van eenen Griekfchen ( of Heidenfchen) Vadèr. [Zoodanig een huwlijk was wel eigenlijk, door de Godlijke Wet verboden, maar werd destijds niet algemeen voor ongeoorloofd gehouden en was vooral buiten Paleftina, gansch niet vreemd: te minder wijl men meer dan eene uitzondering op de Wet kon maaken , en Esthers verbindtenis met Ahasverus zulks fcheen te wettigen. ] Deze (Timotheüs), van wien de broederen in Lyftren en Ikoniën een loffelijk getuigenis gaven, wilde Paulus, dat met hem de reize doen zoude; hierom befneed hij hem , wegens de Jooden , die in die oorden woonden, nadien (deze) alle wisten, dat zijn Vader een Griek was. [Dit gedrag van Paulus is zomts min günflig beoordeeld , als ware hij daar in aan zich zeiven en zijne grondftellingen, zoo wel als aan het Apostoliesch Beflüit, ongelijk geworden; — of ook Wel eens, als een bewijs van verregaande infchiklijkheid, ten aanzien vangewigtige dwaalingen, aangevoerd. —« Intusfchen is deze zijne handelwijs, in geenen deele te wraaken, maar bewijst zijn fchrander doorzigt. Timotheüs was niet, gelijk Titus, een Zoon van twee Heidenfche Ouderen , maar van eene Joodfche Moeder. Van hem werd niet gevergd, dat hij befneden moest worden: Paulus deed dit thands vrijwillig» De befnijdenis was op zich zelve eene onverfchillige daad, en het was, door de Apostelen niet verboden, een' Heiden, die dit begeerde, te be*  LEVEN DER APOSTELEN. 491 befnijden, maar wel, hun dit, als een' last opiebinden en hen daartoe te verpligten. En Timotheüs werd daardoor niet aan de geheele MofaiTche Wet verbonden. De Apostel deelde ook overal het Befluit der Jerufalemfche Apostelen mede : en zóu hij dati openbaar, door te veel den Jooden toetegeven, het» zelve omverre geworpen hebben ? hij , dezelfde , dien wij , in de laatstvoorgaaude Afdeeling, tegen zulk een gedrag, zoo zeer zagen ijveren? — Neen; wijl zijne iufchiklijkheid hier geen nadeel kon toebrengen , of, aan het geloof dier leere, dat wij alken Calhen) door de gunst van den Heer Jefus gelukkig worden, of, aan de Christelijke vrijheid, waardoor de Heidenen vrij waren van het jok der joodfche inzettingen; en —« wijl hij door dezelve, niet alleen , ter befchaaming der vijandige tegenfprekers ziiner leere 3 toonen kon, geen verachter van Mofe's Wetten te zijn, of eenig'Jood daar van afvallig te willen maaken, maar ook der zake van het Euangelie veel voordeel doen konde, door de ergernis weg te nemen, welke anders de Jooden belet zou hebben, de prediking van eenen onbefnedenen Zoon eener Joodinne, op wien 's Vaders onreinheid kleefde , te gedoogen , veel min aantenemen: — om deze reden dan wilde Paulus deze fchadelooze toegeeflijkheid gebruiken* — En, hoe leerzaam is des voor ons deze omftandigheid! — Wij zien aan den Apostel: „ welke eene ,, liefde wij, met hem, voor ons maagfchap naar het ,, vleesch,I voeden moeten; *' daar hij voor hun een groot bezwaar opruimde, het welk hen anders van de leere des Euiingeliums ligt afkeerig kon maaken, en hun dus den weg tot waar geluk, als het Ware* Ce ef«  402 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET effener en gebaander maakte , zonder echter tevens hunne dwaalingen te voeden. Wij moeten des, „ misbegrippen ontrend den Godsdienst, met ernst, „ dog gepast, tegengaan en beftrijden:' dan tevens nimmer vergeten, „ welke infchiklijkheid wij, ten „ opzigte van zwakken, gebruiken moeten;" —iets toch, zien wij hier, „ iets, dat op zich zelve on„ noodzakelijk , en daarbij lastig is , kan zomts, „ ter bevordering van het goede, of om iets heil„ zaams niet ten onbruik te maaken , vereischt worden : " - om dit recbt te beöordeelen, ,, eischt ' de Voorzigtigheid , behoedzaam omtezien naar ;* tijden en omftandigheden: " — en zijn deze werkelijk van zulk eenen aart, dan „ vordert de „ Christelijke liefde zulke toegeeflijkheid, al moest „ deze zelfs , met eenige gevoelige opofferingen, „ gepaard gaan." Ten dezen aanzien verdient toch, naast Paulus, ook Timotheüs , die zich befnijden liet, grooten lof; en dat te meer, daar hij zulks deed, om in een werk gebruikt te worden, waardoor hij, van vriend en magen gefcheiden, zonder uitzigt op aardsch voordeel, zich aan de grootfte, aan levensgevaaren zou blootftellen, waarvan hij, aan Paulus zeiven, reeds een geducht voorbeeld gezien had (*). Zoo veel behooren wij Christenen voor de uitbrei", ding van de Euangelieleer overtehebben! " En, doen wij zoo, dan zullen wij ook, bij de goedkeuring van ons eigen hart, het genoegen kunnen hebben, (*) Afdeeling XXVIII. blz. 362. verg. uTim. III: 11.  LEVEN DER APOSTELEN. 403 . ben, dat „ men ons, gelijk hem, een loffelijk ge„' tuigenis geve; waarnaar elk Leeraar, ja elk Chris„ ten , met betamelijke matigheid , en langs den „ weg van zuivere pligtsbetrachting, ftaan moet In dat geval alleen kunnen wij ook voor anderen nuttig worden , gelijk Paulus dezen jongeling na hem , door oplegging der handen, dejgaven van den Heiligen Geest te hebben medegedeeld (*;, tot eeneri Medehelper aannam, en, doorhem, het Christendom groot voordeel aanbragt. „ Is >er toch ^ 6fJ " Cel gI?,°T °°gSt * een groot wntal Arbeiders „nodig? De Apostel kon nu, van twee braave Mannenverzeld, driedubbel werkzaam zijn: en] Wanneer zij nu de fteden (van Lykaönië, Pifidiê P*fyhe, enz. ) doorreisden, (en daar de Chr Zn ^zogten), gaven zij hun de voorfchrifteu over ! welke door de Apostelen en Oudften te rerufalem vastgefleld waren, ten einde zij die ondSuden Dus werden dan de Gemeenten in het geloof be s^4^:,yks vermeerderd in aa«ai m [Paulus leer ontrend de Christelijke vrijheid werd door de andere Apostelen krachtig onderfteund; dé dwaling der Joodschgezinden wederlegd; de verlegenheid en onrust der gelovigen uit de Heidenen voorgekomen of weggenomen: dit bragt vrede, liefde en eene vrugtbaare Euangelieprediking te we^e op alle zulke plaatzen, waar het Apostoliesch Goed- Séhx (*) zTim. I; c. Cc 1  404 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET achten aangenomen en onderhouden werd. — Dus bleek het nut van deszelfs gematigdheid ook buiten Antiochiën ; en wii mogen 'er uit opmaaken, dat eenflemmigheid van leervoordragt en broederlijke eensgezindheid in de Leeraaren , gepaard aan een flipt onderhouden van wijze en gematigde voorfchriften van kerkenordening, aan de zijde der Leden, eener Gemeente, tot bloei en voordeel, ja, tot aanwinst dikwerfvan nieuwe Geloofsgenooten,.eigenaartig dienen moet. En , dit zij ons hier niet te vergeefsch erinnerd! Na dat nu het Apostoliesch bezoek der aangewonnen Christenvergaderingen was afgelopen, oordeelde Paulus, het Euangelie ook vérder heen, onder zulke Heidenen, waar hij nog niet geweest was, te moeten voordplanten. En] • Thans Frygiën en het Landfchap Galatiën doorgereisd hebbende , werden zij , door den heiligen Geest, terug gehouden van het verkondigen der ( God' lijkej leere in Afiën ( eigenlijk zoo genoemd, of Afin Proconfularis). Tot aan Myfiën gekomen, beproefden zij de reis naar Bithyniën, dog de Geest van Jefus liet hun ook dit niet toe. Daarom trokken zij Myfiën verbij en kwamen te Troas aan. [Hoe veel of weinig nuts dit gedeelte hunner reize door geheel Natoliën hebbe aangebragt , is niet gemaklijk te bepaalen. Van Frygiën is niets te zeggen. In Galatiën, of Gallogrsecia echter, fchijnt reeds nu eene Gemeente, onder merklijke voorfpoed, ontftaan te zijn , waar van de Leden bij uitftek veel met hunnen Leermeefter ophadden (*), dog al rasch na- (*) Gal. IV: 15.  LEVEN DER APOSTELEN. 495 naderhand dermate geflingerd en vervoerd werden door de Joodschgezinde Leeraaren, dat de Apostel nodig achtte, hun daarover eenen ernftigen Brief te fchrijven. — Voords moesten zij thands het Voorburgemeefterlijk Afiën laaten liggen; maar naderhand heeft Paulus daar drie jaaren gepredikt (*), gelijk wij vervolgends vernemen zullen. Ook mogten zij zich thands in Myfiën en Bithyuiën niet ophouden , maar naar Troas, bij den berg Ida, aan de Egeïfche zee, op of bij de overblijfzelen van oud Trojen gebouwd , zich wenden, waar zij ook niet geheel ledig zullen geweest zijn. De tocht werd geregeld door den heiligen Geest van Jefus, die de Koning over zijne Gemeente is; en deszelfs infpraak en aanwijzing, hoe deze dan ook gefchiedde, werd door de Apostelen opgevolgd. Kwam het derhalve, voor de belangen der Euangelieprediking , zeer daar op aan, dat zij op zulke plaatzen, en dat, tenzulken tijde en voor zoo lang, kwamen, als zich met bijzondere omftandigheden best fchikte? Zij hadden, in den Godlijken Geest, den besten Onderwijzer en Beftuurer. — Die vond miwijsfelijk niet goed, Paulus thands langer in Natoliën te laaten, waar de Eua'ngelieleer, zich van zelfs , van uit de aangewonnen Gemeenten, verder rondom zoude uitbreiden (f)', maar hem te Troas, van waar de overvaart cp Europa gefchieden kon, verdere aanwijzing te doen afwagten: — en, hoe vee- (*) Hand. XX: 31. (t) Verg. i Petr. li ,1. Cc 3  4oS GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET veele reden wij hebben , om ons daarover te verblijden, zullen wij, mijne Lezeren! in de naatstvolgende Afdeeling, vernemen kunnen. Laat ons nu nog flechts hier bij, ter onzer kering, opmerken: I, Dat, daar de Godlijke Geest der Apostelen gangen zoo bijzonderlijk, naar Jefus gedaane beloften (Jo. XIV—XVL), beftuurde, en zij zijn beituur volgden, hun bedrijf en werkzaamheid dan gewis meer dan menschlijk ware , en voor ons blijken drage van Godlijkheid. Zeker , aldus van Godswege geleerd, geleid, wederhouden te worden, betoogt een Godlijk Gezantfchap, eene werkzaamheid , op gezag en last, zoo wel als onder het opzigt en de hulp van God zeiven, Zoodat wij hunne prediking en onderwijs, onder dat hoog Opperbeftel gegeven, als een Godlijk onderricht mogen en moeten aanzien. En „ hoe zeer wordt dan wederom , „ door deze opmerking, ons geloof aan de leere des ,, Euangeliums, ons door hun voorgedragen, niet „ allerkrachtigst gevestigd en bevestigd!" — Maar ook 2, mogen wij, uit deze gevallen opmaaken , dat de voordplanting van het Christendom nimmer, als bij toeval, gefchiedt, maar daartegen, van de gunstrijke en wijze beflelling van Jefus, den verheerlijkten Christus en van zijnen Geest afhange. Aan de vrije befchikking van hem , wien alle magt gegeven, is in hemel en op aarde, Haat het des, de Euangelieprediking te zenden, wanneer en wervvaards hij wil, en dezelve die voorfpoed of tegenkanting te doen ondervinden , welke Hij zelf nuttig en nodig keurt: terwijl zommige belemmeringen en verhinderingen, in zijne hand, zoms verltrekken moeten tot des te groo-  LEVEN DER APOSTELEN. 407 grooter bevordering der algemeene zaak, of gewigtiger voordeelenin een laater tijdperk. — En, waartoe verpligt ons deze tweede waarneming? Christenen ! — Hier toe: „ dat wij dit Opperbefluur van „ Jefus over de Kerk , nederig erkennen en gelos, ven; ?— hier toe: „ dat wij hem dankbaar zijn , „ daar hij ons, boven nog zoo veele andere Vol- 9, ken, met het Euangelielicht bevoorrecht;" hier toe: ,, dat wij, bij alle donkere vooruitzigten, „ ten aanzien van zijne leer en godsdienst, zijne „ waakzaame zorg en wijs beitel nimmer verdenken, 9, maar fteeds betrouwen, wetende, dat het vast ge„ bouw van God onwrikbaar vast flaat (*);" — hier toe: „ dat wij hem geduurig hartelijk aanroepen, ,, ten einde het Euangelie zijnen hop hebben:'" — en hier toe eindelijk: „ dat wij altijd, wanneer hij, ,, door den loop der omftandigheden, ons wenken „ geeft, dat het tijd zij, om zijne gunstrijke bedoe„ lingen, in onzen kring, te bevorderen, daartoe ,, met opgewekten ijver> moeten gereed en vaardi» zijn. " — Och ! dat wij allen , mijne Lezers! den geestdrift, die, zinds eenigen tijd, in en buiten ons Vaderland, ten beste der blinde Heidenfche wereld niet zonder hooge bedoelingen der Godheid, onder de Christenen van verfchillende denkwijze, befpeurd is, naar ons vermogen mogten te baat nemen, om bij hun, en — ook onder ons, — wat goeds uitterichten ter eere van jefus, ter uitbreiding van zijn Rijk en tot verheerlijking van Gods Genade, door wel- (*) 2 Tim. II: 19; Cc 4  4o8 gedenkwaardigheden uit het welke wij verlosfing van zonden en de hope hebben op een eeuwig Geluk! „ Och! wierd door 't gantfche Wereldrond 3, Gods zondaarsliefde recht en naar waardij geprezen!" Och ! vloeide reeds haar lof van aller Heidnen mond 1 Vereerde elk ongeveinsd den Zoon, dien God ons zond! Hoe zalig zou dan de Aarde wezen! ] EEN EN DERTIGSTE AFDEELING. Paulus fieekt, op Godlijke aanwijzing, naar Europa over. De Schrijver dezer Gefchiedenis is in zijn gezelfchap. Lydia neemt het geloof aan. Eene Waarzegfter bedwongen. Paulus en Silas in gevangenis. hand. XVI: 9—24. [Om twee redenen zal de Apostoliefche Gefchiedenis, welke wij te zamen, tot onze dichting, lezen, van nu aan, wederom in belangrijkheid voor ons , mijne Medechristenen! toenemen. Immers, aan de eene zijde., wordt een gefehiedverhaal, in evenredigheid gewigtiger, naar mate deszelfs geloofwaardigheid ons duidelijker begint te blijken; en deze neemt toe, naar mate wij befpeuren , dat hij „ die het  LEVEN DER APOSTELEN. 409 het ons bericht, de zaak van nabij, uit echte bronnen kon weten: maar, de gefchiedkundige zekerheid bereikt den hoogften trap, wanneer de Schrijver, wiens eerlijkheid en trouw boven alle vermoeden is, het gebeurde in eigen perfoon gezien en bijgewoond heeft, en gevolglijk, door onnaauwkeurige berichten, zelf niet kan bedrogen zijn. — En, dit zal, van nu voordaan, hier het geval wezen. Lukas, den Schrijver van de Handelingen der Apostelen, zullen wij, fchier onophoudelijk, in gezelfchap van Paulus , aantreffen, als zijn reisgenoot en medeleeraar (vs. 10.); zijn verhaal zullen wij voords, als aantekeningen , op de plaatzen, in de gevallen zelve gemaakt, en gevolglijk, als allernaauwkeurigst en volkomen zeker, mogen aanmerken: en, het zal nog te meer waardij voor ons hebben, daar wij zullen zien , hoe hij van zich zelve niet, dan flechts van ter zijde, fpreekt, en van zijne bijzondere verrichtingen, met befcheidene nederigheid, een diep flilzwijgen bewaart, offchoon hij zich daarover niet behoefde te fchaamen, daar Paulus hem zeer hoog achtte en, onder anderen, eenen broeder noemt, die lof had in het Euangelie, door alle Gemeenten, die, in veele dingen, dikwerf beproefd was , enz. (*) Aan den anderen kant is het natuurlijk, dat wij destemeer deelneming in eene gebeurenis bij ons zelve gewaar worden, naar mate zij ons zelve meer van nabij aangaat en op onze eigene omftandigheden en lot- (*) 2 Kor. VIII :18,2a. verg. Kol. IV: 14- 2 Tim. IV: 17. Cc 5  4IO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET lotgevallen, op ons geluk of ongeluk, eenen meer merkbaaren weldaadigen of nadeeligen invloed heeft. En, daar wij nu Paulus, met deEuangelieprediking, uit de Afiatifche Gewesten, naar ons Werelddeel, zullen zien overkomen, — daar wij de eerfte ftraalen van dat helder licht, waarin wij ons mogen verblijden, over Europa zullen zien opgaan, en de eerftelingen der Christenheid in dit volkrijkst en befchaafdst gedeelte der Aarde, dat ook wij bewoonen, zullen leeren kennen: — kan het niet anders, of wij zullen des te meer belang moeten ftellen in de Kerkgefchiedenis, welke ons Lukas mededeelt. Laat ons het vervolg van dezelve hooren. Dus gaat hij voord, in het verhaal van Paulus reistochten, welke nu ook voords zijne eigene zullen zijn:] Paulus bad nu (eau) des nachts een droomgezigr. Een zeker Macedoniër, (dagt hem), ftond (voor hem) en deed hem dit verzoek: „ fteek over naar ,, Macedonien en kom ons te hulp." — Wanneer hij dan dit nachtgezigt gehad (en het ons verhaald) had, zogten wij terftond(«^r eene gelegenheid), om mar Macedonien te verreizen, befluitende, dat de Heer ons geroepen (verordend en gelastigd) had, om hun, (die aldaar woonden), de leef van het Euangelie te brengen. [Gansch klein Afiën doorgereisd hebbende; door den Heiligen Geest verhinderd, om het eigenlijk Afiën en Bithyniën aantedoen; thands tegen over Europa, te Troas, van waar de-overvaart gemaklijk was, aangekomen; niet wetende, werwaards zich nu te wenden, — wat wonder dat Paulus en zijne Vrienden, in den droom, eene Godlijke aanwijzing von-  LEVEK DER APOSTELEN. AU vonden van de plaatzen, welke zij nu voords, offchoon hun min bekend, zouden behooren een bezoek te geven ? Welk eene hulp kon men ook behoeven , of van den Apostel begeeren, dan de verkondiging van Jefus godsdienst? Trouwens Mannen , aan de bijzondere leiding van den Godlijken Geest gewend, konden zich, in de verklaaring daarvan, niet bedriegen. En zoo ontwikkelde zich het doel van de belemmeringen, welke zich in klein Afiën hadden opgedaan: eene geringe verhindering moest een groot voordeel aanbrengen. — Wij zien dan, hoe kennelijk wij, aan Gods bijzonder toevoorzigt en gunftig beitel,, de uitbreiding der Christelijke leere, ook naar Europa, te danken hebben: mogt het ftrekken, om ons meer dankbaar te maken voor dat groote voorrecht 1 En , dat zouden wij best blijken te zijn, wanneer wij, elk in onzen kring en naar onze betrekking, de Godlijke aanwijzingen zoo opmerkzaam gadefloegen , zijne voorfchriften zoo volvaardig gehoorzaamden en zo genegen waren, om onzen medemenfchen, ook vreemden en onbekenden, in hunne aangelegene belangen, van dienst te zijn, als het Christen-Reisgezelfchap , waar van Lukas dus verder verhaalt: ] Van Troas derhalve in zee gedoken zijnde, zeilden wij voorfpoedig door tot onder (het Eiland Samandrachi. toen) Samothrace, en des anderen daags tot aan Neapolis (in Macedonien. Hier landden wij aan en vertrokken) van daar verder naar Filippi, welke ftad eene der voornaamften van dat Gedeelte van Macedonien en eene (Romeinfche) Volkplanting is. [Ma-  412 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Macedonien, voormaals een zeer beroemd en tntgeftrekt Koningrijk, was thands , met geheel het Oosten, af hangelijk van, en, als een Wingewest, ingelijfd in , het Romeinfche Keizerrijk; en, om de inwooners te beter in bedwang te houden, hadden de Overwinnaars het Land, in meer dan een deel, gefcheiden en , onder anderen, Dathos of FilippiJ, door eene Volkplanting van Romeinen, laaten bewoonen.— Op zulk eene plaats, waar'er eigenaartig een groote toevloed van menfchen, en dat wel, uit onderfcheidene volken, gevonden werd, was 'er goe* de gelegenheid, om de Euangelieprediking, zo dezelve aldaar aangenoomen wierd, ook verder heen , naar alle kanten uittebreiden. Het was des geene vergeeffche moeite, aldaar, met zorgvuldigheid,, werkzaam te zijn. Zoo begreep het Paulus.] En wij vertoefden eenigen tijd in die ftad. [Niet, zonder, naar gewoonte', aan de groote zaak te arbeiden. — Een bijzonder aanmerkelijk voorval, den reizigeren bejegend , word ons dus bericht : ] Op den Sabbathdag nu gingen wij de poort uit naar de Rivier (Zijgastesj, alwaar, naar het gewoon gebruik, de Bidplaats was, (waar men, onderden blooten hemel, bij een' ftroom, ten dienfte der godsdienftigewasfchingen , bijeenkwam; hedendaagsch heeft men in het Oosten dezelve nog onder den naam van Mfdlle). — Hier zaten wij neder en leerden de vrouwen , welke 'er bijëen gekomen waren. — Eene zekere Vrouw, Lydia geheeten, eene Handelaares'in purpere ftoffen, (eene Heidinne van geboorte, maar " wel-  LEVEN DER APOSTELEN. AI^J welke (den waaren) God verëerde (en eene Jodengenoote was ), hoorde (inzonderheid aandachtig) toe ; gelijk de Heer haar het hart opende, (door de aandacht optewehken, het verftand te verlichten, de vootvordeelen te doen zwijgen en gemoedelijke overreeding bij haar ten wege te brengen ), zoo dat zij, aan het gene door Paulus gezegd werd, (volkomen) geloof gaf. En wanneer zij ( daarop ) benevens haar hulsgezin , gedoopt was, deed zij (ons) dit volgendverzoek : ,, Nadien Gij mij geoordeeld hebt, in den ,, Heere (waarlijk ) te geloven, (eene oprechte leer,, linge en aanhangfter van jefus te zijn ), zoo neemt „ in mijn huis uw intrek. Ja zij dwong 'er ons (als 'tware toe). [Dit voorval móet orts een en andèr leeren , mijne Lezers! Bij voorbeeld i , dat het allerbetamelijkst zij, vooral op den dag, daartoe bij uitnemendheid bepaald, den openbaaren Godsdienst, in alle deszelfs deelen, waartenemen, en daartoe de onderlinge bijëenkomften niet natelaaten (*). Hier in zijn, en Lydia, én, de Apostoliefche Reizigers, tot voorbeelden , tot befchaamende voorbeelden van ons hedendaagsch Christendom. — 2, Bijzonderlijk is het aanhooren der verkondiging van het Godlijk woord voor ons van zeer groote aangelegenheid. Hoe zullen zij geloven, van wien zij niet gehoord hebben ? en hoe zullen zij hooren,. zonder dat 'er zijn, die hun prediken! Zoo, is dan het Geloof uit het gehoor, en het gehoor, door het woord Gods. (f) Door middel der (*) Hebr. X: 25. (t) Rom. X: 14, 17.  41A GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET der prediking van Paulus en zijne vrienden, waar naar Lydia aandachtig hoorde, werd zij tot het geloof overgebragt. En — zou het veelvoudig ongeloof, dat in onzen tijd zoo heerfchend is, niet'al veel oorfpronglijk zijn uit de minachting, waarmede de Eua'ngeliebediening thands dikwerf bejegend wordt en uit het verzuim en de verwaarloozing van het aanhooren der prediking? — 3, Afhanglijk van den Godlijken zegen en invloed, en biddende, dat Hij ons hart opene, moeten wij de middelen tot kennis, geloof en godzaligheid naauwgezet gebruiken; terwijl, aan de eene -zijde, hij alleen de Godlijkheid van Jefus leere erkennen kan , diedenwillezijnshemelfchen Faders doen wil, (*) en het, aan den anderen kant, God is, die, bij de prediking, den wasdom geven moetd) en door wiens Geest wij jefus, als den Heer, leeren erkennen (§). — 4, Nemen wij het geloof aan, en fchikken wij ons onder de belijders van Jefus Christus ? wij moeten niet flechts de leerftellingen, maar ook de zedenpligten van het Christendom aannemen ; ja deze. niet alleen, maar ook deszelfs meer willekeurige inftellingen: daardoor toch zullen wij. gehoorzaamheid aan God, liefde voor Jefus, gemeenfchap met zijne belijders oefenen, en aangenaame hulpmiddelen ontvangen tot aanwas in godzaligheid. — 5, Vooral moet ons hart vol zijn van liefde voor onze medechristenen, en inzonderheid (•)?«• VII: 17. (t) 1 Kor III: 6, 7. (§) 1 Kor. XII: 3.  LEVEN DER APOSTELEN. j{.Jg iteid ook voor onze Leeraaren, en deze moet mede blijkbaar zijn in gulle, herbergzaame gastvrijheid en mededeelzaamheid. — Zijn anders de rijkdommen, vooral door koophandel aangewonnen, meestal eer fchadelijk, dan voordeelig voor waare deugd? in gevalle men echter, daavan, gelijk Lydia, gebruik maakt, verleenen zij ruimer gelegenheid, omwenschlijk goed te doen, onze medechristenen te verblijden, onzen weldoeneren dankbaarheid te bewijzen, en dus ons hart het edelst genoegen te verfchaffen. — Allermeest intusfchen zal onze liefde van den echten Christelijken ftempel zijn, wanneer wij, op onze huisgenooten en anderen, door een godvrugtig voorbeeld, zulk eenen heilzaamen invloed zoeken te verkrijgen, dat wij hen , tevens met ons zelve, voor de verëering en beoefening van Jefus Godsdienstleere, gewinnen. Ach ! dat Aanzienlijken naar de wereld, ~ ach 1 dat Huisvaders en Huismoeders dit meer van Lydia leeren wilden! —• 6, Eindelijk, waren de genodigde Christenleeraaren niet rasch gereed, om het vriendelijk aanbod dezer gegoedde Vrouw aantenemen? Wij mogen 'er, onder anderen, ter onzer leering, uit afleiden, welke eene befcheidenheid het echte kenmerk van eenen waaren Christen, en zoo veel te meer van eenen Christenleeraar zij. O! ware onwellevenheid, baatzugt, bedekte gierigheid, en wat verder tegen het Apostoliesch gedrag overlïaat, altijd van hun verwijderd l hoe veel meer voordeel en zegen zou 'er op den Evangeliedienst, befpeurd worden! — O! waren wij allen altijd geheel vrij van deze verkeerde hoedanigheden ! hoe veel meer rust en kalmte des gemoeds, — hoe  416 gedenkwaar.dighsden uit he* hoe veel meer achting zouden wij , bij onze medemens fchen, verwerven en hoe veel meer eer zouden wij onzer belijdenis aandoen 1 Tot dus verre fcheen alles te Filippi voorfpoedig te "aan, en het is waarfchijnlijk, dat 'er al, van langzaamerhand, eene aanmerklijke Gemeente was begonnen verzameld te worden: - dan, een zeker voorval ftuitede fpoedig deze voorfpoed. ] Het gebeurde eens, terwijl wij naar de Bidplaats gingen, dat eene flavin, welke eenen waarzeggenden f eett had, ( eene goedergelukzegfter en heclriegjter tas), en, door haar waarzeggen , haaren Heer t eti eigenaar) groot gewin aanbragt , ons tegenkwam. Nu liep zij Paulus en ons eeduurig achteraan, en fchreeuwde: „ Deze menfchen zijn dienaaren van den allerhoogflen God, die ons,den Weg, (de leere) des heils komen aanwijzen. - N dit deed zij verfcheiden dagen aan een.. Dan, Paulus nam d zeer kwalijk, en terwijl hij zich.omkeerde, fp-jk hij tot den geest ( der »"™Jg'»&» ^ $™ \enop het gezag) van efus Christus beveel ik u, H om haar te verlaaten l" En op dien zelfden ftond ging hij van haar uit. TEen treffend wonderwerk, waartoe menschlijk vermogen gewis te kort fchiet, werd hier door Paulus verricht, en de Vrouw, welke voormaals roem en voordeel, met haare vermeende voorzeggingen, en waarzeggerijen, wist inteleggen, was op eenmaal van lust, en moed en vermogen daartoe berooid. — Zoo verre overtreft het vermogen, dat de verX hoogde Mesfia, Jefus, zijnen Gezanten mededeelde alle andere kracht, en inzonderheid die van den geest des logens en der dwaalingen. - De Aposte-  LEVEN DER APOSTELEN. 417 len konden de bedriegerijen , waarmede het Biigeloof de menfchen blinddoekte en hunne oogen voor het hebt der waarheid onvatbaar maakte, niet ge. doogen; daarom fielden zij dezelve, bij alle gelegenheden, ten toon en verhinderden derzelver beöefenaaren, om daar in voordtegaan. — Hier was dit nog te nodiger, daar het geroep van dit Vrouwsperfoon de prediking van den Apostel al zeer ligt ver. baasd nadeelig had kunnen worden, den fchijn had kunnen doen ontflaan, dat zij zich met hem verliond en derhalve, d*t ook hij niet veel anders ware, dan een fijn, listig en genepen Bedrieger, en zijne leere ilechts eene zoort van toverkonst; of ten minden dat zijn gezag, min of meer, geruggeileund wierd door de toejuichingen dezer Waarzegiler. Maar wat heeft de Geest der waarheid gemeens met den leugengeest? Wat behoeft Jefus leere de goedkeuring van verachtelijke wezens? Om niet te zeggen, dat zulk een geroep, in eene Heidenfche ftad, geen* geringen fmaak van oproerigheid had : dog, van niets is het Christendom afkeeriger; daar het flechts zagt en ftil zoekt voordtewerken, zonder gedruisch opfchudding of beroeringen. Paulus volgde da'n te recht het voorbeeld van zijnen Meefter, In dergelijke gevallen, na; en - fchoon eenige dagen het bedrog duldende, om het recht te ontdekken, verbrak hij deszelfs kracht, zoodra hij, door den heiligen Geest gedreven , deszelfs nadeeligen invloed befpeurde. — Laat ons daar uit keren, den lof en goedkeuring van onze medemenfchen, met verftand ett gematigdheid, te begeeren f dien van de besten zelfs heneden dien van God en van ons geweten te achten' D <*  4i8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET en de toejuiching van vleiers, dwaazen, en - fnooden, met Christelijke edelmoedigheid, te verachten e„ aftewijzen. - Laat ons leeren , alle bijgelovigheid, alle konftenarijën en bedriegerijen, te verroejen; nimmer, in het minst, daar aan mede te deelén; maar, waar wij Hechts kunnen, dezelve te ontmaskeren, en de geheime , laage bedoelingen die achter dezelve verfchoolen liggen, voor het licht te brengen: ten einde waarheid, rede, Chnstendom en menfchengeluk dusdoende, onbefmet, onaangerand in haare eigene fchoonheid G geëerbiedigd, algemeen bloeien moge! - Dit zal echter niet altijd vrijgaan van groote onaangenaamheden: want, wat gebeurde 'er verder?] Toen nu haar Heer befpeurde, dat zijn (verder) uitzietop winst verdweenen was, greep hi, (met 7ezfnen, en met een opgeruiden hoop van gemeen Volk\Paulus en-Silas aan, fleepte hen naar de markt voor de Stadsöverheden, en, toen bij Jen voor de leerrechters bragt, fprak bij ( deze befchuldiging Opperrechte^ PffchJ flechts jooden zijn¬ de (die hier alleen geduld worden en zich behoor" denftilte houden), brengen onze ftad inrep en " roer, door Godsdienstgebruiken voottefchnjven, " welke het ons, daar wij Romeinen zijn niet geoorloofd is, overtenemen ofte oelenen. fDeze aanklacht was geheel valsch, immers zeer breed uitgemeten en vergroot. Tot nog toe fchijnt de Apostel , met zijne Vrienden , buiten de Bidplaats, welke door Jooden en Joodengenooten . benevens eenige der leere van den eenen waaren God S of meer toegedaane Heidenen bezogt werd, met ge-  LEVEN DER APOSTELEN. 419 geleerd, maar, naar eene gefchikte gelegenheid tot meer algemeen onderwijs gewagt te hebben. Bezadigdheid toch en wijsheid, zonder blinde drift, was zoo wel het doorgaand kenmerk der Apostoliefche prediking, als brandende ijver, om het Euangelie alömme voordteplanten. De verwarring derhalve, thands misfchien in de ftad, door het geroep der Waarzegfter ontftaan, zal juist niet zeer aanmerkelijk geweest zijn, en kon hun altoos, met goeden grond, niet ten laste gelegd worden. — Evenwel, zij waren bekend, Jooden te zijn, die, van zelfs' in groote verachting waren ; men befpenrde h-t waren Leeraaren , en wel zulken, die van den grooten hoop, in een en ander , verfchilden. Welligt had men iets van hunne leer weten te vernemen en wist de aankondiging van den Mesfia Jefus, als' eene nieuwe Godsdienstfefte, voortedragen. — Zulk eene befchuldiging tegen hun moest ingang vinden en onheil dreigen, daar, en, de Romeinfche Wetten, (offchoon zijde Jooden, die zich ftil hielden ja de Joodengenooten zelfs, uit ftaatkunde, duldden)' echter onverbiddelijk ftreng waren tegen hun, die den heerfchenden godsdienst befchimpten of beroerden eene nieuwe wijze van eerdienst zogten intevoeren' of zelfs, aan hunne huizen, eenige Godheid, door den Staat, als zoodanig niet aangenomen, vereerden en dienden: — en, daar het Gemeen toen, (gelijk trouwens altijd en overal het geval is), bijzonder gezet was op de gewoonten en Godsdienstgebruiken, welke het van jongs aan bijgewoond en geoefend had. — Geen wonder, dat de tejeurgeftelde EigeDd a ï naar  4S>Q GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET naar der Goedergelukzegfter zulk eene aanklacht verkoos boven een waarachtig verhaal van het gebeurde, daar hij hier door mogelijk veel eer eerbied voor de Christenleeraaren, dan grimmigheid tegen hun, bij de Overheden, zoude verwekt hebben. — Maar, mijne Lezers, hoe laag en onedelmoedig was zulk een bedrijf l Leugenachtig in het gericht te fpreken 1 Aangeklaagden ook met een vooroordeel der verachting en natiehaat te bezwaaren! Eene bijzondere twistzaak tot eene algemeene te maaken! Een fcbijnbaar voorwendzel opteraapen! Daartoe het gebeurde te verdraajen! En dan nog, boven al, eenen uitwendigen ijver voor den godsdienst te vertoonen , wanneer enkel eigenbelang en geldzugt het hart vervult en beweegt! — Hoe veel verkeerds in eenen adem! Waar heen vervoert een vervloekte gouddorst den mensch niet al! — Wagten wij ons toch voor de beginzelen der Gierigheid en ongeordende baatzugt! Niets is zoo vijandig tegen de zuivere belangen van onverniste deugd en waare Godzaligheid. Dit ondervond Paulus en Silas, op wien het, als de 'Hoofden, meest gemunt was. Zij werden heftig en dreigend, bij de Romeinfche Opperöverheid befchuldigd.j En het Gemeen maakte een' opftand tegen hun; zoodat de Stadsrechters, (naar het gebruik), hun de klederen van het lijf deden fcheuren ; bevel gaven, om hen met roeden te geesfelen; en na hun veele flagen te hebben laaten geven, hen in de gevangenis wierpen, met een fcherp bevel aan de Kerkermeefter , om hen allerzorgvuldigst te bewaaren . gelijk ook deze, op het bekomen van zulk een ge-  LEVEN DER APOSTELEN, bod, ben in den diepften Kerker wierp en (ten overvloede) hunne voeten, (naar ouder gewoonte), in een blok floot. ö '' [Zoodat zij zich niet bewegen konden, en zelfs ftii liggende, niet zonder pijn waren. Eene wreede behandeling! waar over wij echter dezen Man, dié de Overheid getrouw , in zijnen post, gehoorzaal men moest, zonder derzelver handelwijs te onderzoeken en te beöordeelen, niet te befchuldigen hebben; te minder daar hij van de ongegrondheid der» befchuldiging tegen deze Gevangenen waarfchijnlijk onbewust was; en daar eene betamelijke zelfszorge ,: door dien hij voor de gevangenen moest inftaan, hem geftreng moest maaken. — Maar , welk een fchandelijk gedrag in de Rechters ! Zich door eert opgeruid Graauw de Wet te laaten fiellen, — onge-ï regeld en onbefuisdden gerichtshandel te houden,-j onverhoord te oordeelen, onfchuldigen flxeng te kasi tijden en in een naar Kerkerhol te doen zugten ! en -i dat alles, in de plaats van, naar eed en pligt, eene vei. lige toevlugt voor verdrukte onnozelheid, en verdedigers der waarheid, belooners der goeden en tijdige inteugelaars der boozen te zijn! —: Waarlijk, eene vreesachtige en zwakke Overheid , of — eene, welke door het eigenbelang van vermogende burgeren zich tot misbruik van haare magt veryoeren laat, om de onpartijdigheid uit het oog'te verliezen, is geheel en al dien verheven post onwaardig en doet aan waarheid, deugd en algemeene rust, onberekenbaar nadeel. — Laat ons daarom , Lezers! op Paulus bevel , bidden en fmeeken voor allen die in hoogheid geD d 3 field  Aüft GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET field zijn; op dat wij, onder hun bellier, een gerust en fiil leven leiden mogen in alle Godzaligheiden eerbaarheid (*)\ en, worden, wij zelve immer, tot zulk eenen hoogeren of laageren post, geroepen ? dat vreze voor God, en geene andere , onze harten inneme, en wij, zonder aanzien van perfoonen, recht en wet, waarheid en deugd tegen eiken aanrander, handhaven! Het Apostoliesch reisgezelfchap werd thands voor het eerst door Heidenfche Overheden, zonder toedoen van Jooden, mishandeld; zoodat men aan allerlei tegenftand tegen de Euangelieleer, langzaamerhand gewend wierd. — Nu was deszelfs toeftand bedenklijk; niet eens ter verhoor toegelaten, fel geteiüerd, in het diepst en donkerst hol gezet, in een fmartelijk blok geüooten, en aan den volgenden dag nog fcherper ftraföefening verwagtende: — wat wonder, zo zij den moed verboren hadden? Maar — hun Heer onderfteunde hen. De volgende Afdeeling zal het ons in nadruk doen zien. ] "' (*) i Tim. II: 1, 3. TWEE  leven der apostelen. 423 TWEE EN DERTIGSTE AFDEELING. Paulus en Silas zingen in den Kerker. Eene aardbeving. De Kerkermeefter bekeerd. Pau* lus en Silas in hunne eer herfteld en los. gelaaten. Hun affcheid van Fillppi. hand. XVI: 25 — 40. verlieten, aan het eind der vorige Afdeeling, den Apostel Paulus en den Profeet Silas, in den Kerker, aan riet blok, vol van lighaamsfmart en in de treurigfte üitzigten voor den volgenden dag. Maar, hoe verrasfchendluidt nu hier op het volgend verhaal! ] Dog, omttreeksch middernacht deden Paülus en Silas hun gebed en zongen Gode liederen , zoodat 'er de overige gevangenen naar luilïerden. [En, zoo hebben wij hier weder gelegenheid, gelijk ons reeds meermaalen, in de lotgevallen van andere Apostelen en Christenen bleek (*) , om het ge- (*) Afdeeling IX. blz. 103. XIV: blz. 163. XXIII. blz. 202. enz. Dd 4  424 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET geduld en de lijdzaamheid, den moed en grootheid van ziel, welke hun, ook in de akeligfte omftandigheden , bezielde, met bewondering optemerken. Bewustheid eener goede zaak, — overtuiging van waarheid en deugd voorteftaan, — bezef van de Godlijke, alles met wijsheid en goedheid beftuurende Voorzienigheid , —- vertrouwen op den Meer Jefus , wanneer men in zijnen dienst, in den weg van oprechte pligtsbetrachting, onaangenaamheden ontmoet, — blijdfchap en roem in het lijden voor zijnen naam, — en een heldere blik op dat gansch zeer uitnemend eeuwig gewigt van heerlijkheid, waar voor onze ligte en haast verhij gaande verdrukkingen plaats moeten maaken — tot welk eene verhevenheid brengen zij den mensch niet 1 Dat wij, langs deri rechten weg, daar naar trachten, mijne Mede-Christenen! zoo zal het ons, zelfs in de hoogstgaande rampen, aan geene zalige vertroosting ontbreken. - Dat wij, tegen den nood eq in denzelven, fteeds tot God opzien! In het Gebed toch, zo het van den rechten aart is, vinden wij het best hulpmiddel tegen wederwaardigheden: — maar dat wij dan ook in ons gebed om redding en onderfteuning, niet verflaauwen, noch door twijfelmoedigheid, veel min door vertwijfeling, ons laaten bekruipen! Dat wij integendeel, door een vast vertrouwen op Gods magt en goedheid bemoedigd, bij het Gebed, een vrolijk en juichend gezang paaren , ter verheffing van ons hart en ter bedaaring onzer driften! Zonder ons aan uur of ftond te binden, zij ons gemoed daartoe fteeds gereed! Noch de fomberheid des nachts , — noch het hooggaande van ramp en'gevaar hindereons! De. verlosfing of verademing ; is  LEVEN DER. APOSTELEN. 425. is dikwerf nader bij , dan wij meenen. Zoo was het ook hier. j Plotsling ontftond 'er eene zwaare Aardbeving , zoo dat de grondflagen van het Gevangenhuis fchuddeden; en op dat zelfde oogenblik fprongen alle deuren open en vielen aller boejen af. De Kerkermeefter hier op uit den llaap gewekt, en de deuren der gevangenis open ziende, meende dat de gevangenen ontvloden waren en trok (inangst) zijn zwaard, om 'er zich mede van kant te maaken. [Deze man, misfchien die Stefanus, van wien elders gewaagd wordt ( * ) door den fchok ontwaakt, wist niet, wat 'er gebeurd was en vermoedde des, dat de Gevangenen uitgebroken waren. Nu had hij, naar de Wetten , die zelfde gerechtelijke ftraf te wagten , welke de ontvlodenen zouden ondergaan hebben. De gewaarwording van het fmartelijke en fchandelijke daar van verdrong op dien oogenblik alle anderen; en, door een zelfmoord, wilde hij zich daar aan onttrekken. — Welk een overijld gedrag! Zonder bedaard onderzoek naar de zaak te doen, zonder te bezien , of 'er ook nog iets , ter herftelling van het voorgevallene, mogelijk ware, zonder ten minften de vlugt te beproeven, wil hij zich aanftonds om het leven brengen, en dusdoende het fterkfte vermoeden tegen zijne onfchuld voet geven , Zijne nagedagtenis bevlekken en zijn huisgezin in fmart O I Kor. I: iö. XVI: 15, 17. Dd 5  426 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HST fmart en fcbande ftorten. — Hoe zeer moeten ons dergelijke voorbeelden bedagtzaam maaken, mijne Lezers! Tegenwoordigheid van geest in onverwagte, netelige omftandigheden is eene hemeliche gave, welke veel onheils voorkomt; maar deze kan ook, door eene eenparig bezadigde levenwijs, bedagtzaam nadenken, en vooral door een ootmoedig vertrouwen op God te onderhouden en afhangelijk van Hem te leven, verkregen worden. Van hoe veel belang is het dan voor ons, om daar naar te ftaan! Het gedrag van den Cipier was zoo zondig, als onVoorzigtig. Het geeft ons aanleiding, om aan den Zelfmoord te denken, dien hij ftond te begaan. Deze is eene van de fnoodfte en onnatuurlijkfte misdrijven. Wie heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat? De natuur roept ons, verbindt en dringt ons tot zelfbehoud, Alles, wat den doodflag in het gemeen tot eene afgrijslijke misdaad maakt, wordt hier nog verzwaard , doordien de mensch zelf het treurig voorwerp zijner eigene woede is. Het Godlijk bevel : Gij zult niet dooden ! wordt alsdan wederfpannig verfmaad ; — het dierbaar en onherftelbaar leven , een zoo duur aanbevolen goed, waar over God de eigendomlijke hefchikking aan zich gehouden heeft, wordt balddadig verftoord; — aan den eisch van God, om, naar vermogen, nuttig te zijn voor zich zeiven en anderen, onttrekt zich de fterveling, met waanwijsheid oordeelende, tot niets meer voordeelig te zijn; van den post , waar op hem de Opperheer gefteld had, verloopt hij lafhartig; — kleinmoedig en vreesachtig beeft hij voor de rampen des levens en durft geen' tegenftand of lijden afwagten : en , ondanks de  LEVEN DER APOSTELEN. 427 de beloften van God, zoo veelvuldig en ernflig gedaan , wantrouwt hij de goedheid van den algoeden, en de magt van den Almagtigen. — Hoe fchitterend een voorkomen ook aan dit misdrijf zomts gegeven zij, de zelfmoordenaar zondigt zwaarlijk tegen de Maatfchappij, tegen zijne vrienden, tegen zijn huisgezin , hij vernietigt het geluk van dit leven, de gelegenheid, om zich voor het volgende te bereiden, den aangenaamen zegen van eene roemrijke nagedagtenis , voor zich zelve, en — fterft zoo, in de volvoering van boosaartigheid en wanbedrijf. — 6 Hoe veele redenen voor ons, Christenen! om te fchrikken voor zulk een fnood kwaad! Het zij verre van ons, dat wij allen , die dus geftorven zijn, koudbloedig verdoemen zouden: want , wie onzer kan den afgrond peilen van Gods ontfermende genade? wie onzer durft paaien Hellen aan Jefus algenoegzaame verdienden? en wie onzer zal beftemmen, hoe veel of weinig redelijkheid en vrijheid, en mitsdien hoe veel of weinig zedelijke toerekening bij hun plaats had? „ Zo God den zelfmoordenaar vergeeft, zegt „ ergens een groot man , is het zeker , wijl zijne ,, daad in eene vlaag van ijlhoofdige krankzinnigheid „ begaan is." — Dan , daar wij dit oordeel den rechtvaardigen en barmhartigen God , bij alle bijzondere gevallen , eerbiedig en medelijdig overlaaten^ moeten wij eene angstvallige bezorgdheid tegen het roekeloos, onvoorzigtig en vooral tegen het moedwillig begaan dezer fnoodheid , zoeken te onderhouden. En, even zeer, als wij, door post, pligt of omftandigheden geroepen, ons leven blijmoedig wagen voor onze broederen in Jefus Christus , voor Va-  428 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Vaderland en Volk, voor godsdienst en wetten of ter/ redding van anders verongelukkende natuurgenooten, — even zoo ernltig moeten wij blijven bidden om Godlijke bewaaring tegen wanhoop, verdriet in het leven en zelfmoord. Ja, mijne Lezers! daar, in onzen leeftijd , door de ligtzinnige levenswijs en de daar uit fpruitende berooide omftandigheden van veelen, — door de veelvuldige al te fentimenteek Gefchriften, en — door den treurigen voordgang van het ongeloof aan , en van de onverfchiiligheid ontrend het toekomend leven en de belooningen en ftraffen in de eeuwigheid (*), dit kwaad merkelijk is toegenomen; zoo laat ons toch, in de vreeae voor God, alle uitfpattingen van verkwisting, fpeelzugt en fchandelijken wandel vermijden; — den trek tot zwaarmoedigheid, bij ons zeiven en anderen, niet te zeer opwekken, en , bij rampen , ons aan het verdriet niet te zeer overgeven; laat ons het geloof aan een' ftaat van eindelijke vergelding toch vasthouden en ons gemoed levendig indrukken,en — ons leven en gezondheid behoorlijk in acht nemen, ten einde wij bewaard mogen blijven van — ons zelve te vermoorden! De Heidenfche Gevangenbewaarër zal zeker het verkeerde van zijn gedrag zoo goed, als wij, Christenen , — niet ingezien hebben ; want , ook ten aanzien van de rechte kennis van onzen pligt, hebben wij oneindig veel aan de uitbreiding der Euan- ge- (*) Wie gelegenheid heeft , leze c. moore, /I full inquiry into the JubjeSt of [ui ci 4e. (Revingtons 1790.)  LEVEN DHR APOSTELEN. 429 gelieleer te danken: waaröm het dan ook zoo veel te fchandelijker is, wanneer zulken, die deze leer belijden, zich met zoo grove wandaaden , bezoedelen. Hoe geheel anders, dan het vertwijfeld gedrag des Kerkermeefters, was de zagte en kalme gemoedsgelteltenis der Christen - gevangenen ! Ziet daar de overwinning van het geloof der wereld! Ziet daar het onderfcheid tusfchen hem , die wel , en hem, die niet, tegen kommer en ellende, gewapend is door vertrouwen op God in Christus! Ziet daar, wat 'er, in ons gedrag, behoort leesbaar te zijn! — Och! dat dit treffend Contrast ons te meer voor het Euangeliegeloof inname! Dit is allerbillijkst, daar wij , in deze Gefchiedenis, al wederom zien, hoe zich God zigtbaar de zaak zijner Gezanten aantrok, en, zo al niet met een wonderwerk , immers met een zonderling en buitengemeen merkwaardig bellier zijner Voorzienigheid, tusfchen beiden kwam , om hun zingend bidden te verhooren, hen uit den Kerker te verlosfen, en hun, immers bij zommigen, tot derzelver wezenlijk heil, als Leeraaren der waarheid, bekend te maaken. — Waarbij wij tevens , tot onze aanmoediging, mogen opmerken, dat geen traan ongezien geweend, geen zugt onverhoord opgezonden, geen gebed onopgemerkt verfpild wordt; — dat Gods voorzienigheid en magtige zorg zich echter dan het meest, ter befcherming der vroomen gevoelen doet, als zijne wijsheid zulks raadzaamst oordeelt; en — dat alsdan niet zelden de redding des te luisterrijker is, naar maate het gevaar en lijden zwaarer en knellender geweest was. Alles dienflig, om ons tot dank-  430 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dankbaare liefde, vast, ftil vertrouwen op en gewil. lige gehoorzaaming aan den goedertiernen hemelfchen Vader opteleiden! De omftandigheid intusfchen , dat aller gevangenen boejen afgevallen waren en zij zich allen in vrij. heid bevonden, zo zeer dezelve diende , om deze menfchen eenen hoogen dunk van Paulus en Silas en diepen eerbied voor hun, om wier wil zij bevrijd werden, inteboezemen en gevolglijk fchoone aanleiding gaf, om de Euangelieprediking verderen ingang in hunne harten te verfchaffen; (iets , het welk ook alleen in ftaat was, om hen, gelijk betaamde, in de gevangenis te doen blijven): — zoo zeer was het 'natuurlijk ftrekkende, om de wanhoop en fchrik van den Kerkervoogd te vermeerderen.] Maar Paulus riep hem, met eene zeer harde flern, toe: „ Doe u zelve geen het minfle leed, want wij zijn allen nog hier." [Zoo hield hem de Apostel godvrugtiglijk af van eene gruwelijk overtreeding van Gods gebod! Zoo hinderde hem de Apostel, uit liefde , in eene belediging van zich zelve.' De man, die door hem hard en ftreng behandeld was, toont belang in zijn leven en welzijn. Welk een woord voor den Kerkermeefter! Hoe veel lag 'er in, om hem gerust te ftellen, om hem tot nadenken te brengen. om hem te verbaazen en te verrukken! ] Hiï, hierop licht geëischt hebbende, floof (driftig 'den Kerker) in, —- werd met fiddering bevangen, en viel Paulus en Silas te voet; vervolgends, terwijl hij hen naar buiten geleidde, vroeg hij hen: „ Wat  I LEVEN DER APOSTELEN. 431 „ Wat behoor ik te doen, mijne Heeren! om ge„ lukkig te worden?" [ Deze vraag, in den mond van eenen onverlichten Heiden, die tot nog toe van het heil en de zaligheid, door Jefus aangebragt, geene kennis had, is zeer merkwaardig. Zij openbaart de hevige gemoedsbeweging, waar in de man zich bevond. Hij erinnerde zich waarfchijnlijk, dat Paulus en Silas, door de Waaazegfter uitgeroepen waren, als Leeraars der waarheid, en dat zij, wegens het verfpreiden van nieuwe Godsdienstgevoelens, aangeklaagd, mishandeld en gekerkerd waren. Nu ziet hij ben in vrijheid gefield, en van die vrijheid geen gebruik maken ; hij bezeft de grootheid van geest, welke hen bezielt; in hunne aanfpraak voelt hij de kracht van deugden menfchenliefde: — hunne bevrijding droeg alle fpooren van iets buitengemeens en bovennatuurlijks; wat 'er gebeurd was, fcheen om hunnen wil voorgevallen te zijn; God ftond hunne zaak voor: zij waren onfchuldig — ja Gezanten des Allerhoogften. Deze gewaarwordingen — mogelijk nog verfterkt door duiftere en verwarde overblijfzelen van eenige godsdienltige kennis en hoop op een beter leven, — vervulden hem met berouw en gewetensangst over zijne ftrenge bejegening van zijne eerwaardige gevangenen, met eerbied voor hun en met eene zugt, om, op alle mogelijke wijzen, zijn vergrijp te vergoeden, en tevens van deze Mannen, ten aanzien van den waaren Godsdienst en den weg om de verdiende ftraffen der Godheid te ontgaan en gelukkig te worden, een gegrond onderricht te ont- van-  :43a GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET vangen. Hij voelde, hier toe ontbrak hem het nodige"; hij vertrouwde , deze Godsgezanten zouden hem dit kunnen en willen leeren : en hij bedroog zich niet.] Maar zïj antwoordden (hem): „ Geloof in den „ Heer Jefus Christus: zoo zult Gij, benevens uw „ huisgezin, gelukkig worden." [Kort, maar krachtig voordel! ja, Lezers! dit is het groote hoofdftuk! Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven! Dit is het groot gebod van God, dat wij geloven in den Zoon, dien hij, ter redding van eene zondige en diep verdorvene wereld , gegeyen heeft'. — ó Dat wij, die tot dit geloof, door het Euangelie geroepen zijn, daar aan toch zoeken vast te houden! Dat wij ons hoeden voor Ongeloof! Dat heet ongehoorzaamheid en wordt met Gods billijk blijvend ongenoegen bedreigd! Bidden wij fteeds vuurig om den geest des geloofs, en zoeken wij ons .te bevestigen in de kennis en overtuiging van de leer van bet Euangelie! — Jefus Christus, de oorzaak van een eeuwig Geluk voor ons en voor de geheele wereld, door de verzoening der zonden in zijn bloed , ,als zoodanig te erkennen, voor ons zeiven aantenemen en te betrouwen, — dit kan niet nalaaten de heerlijkfte vrugten van bekeering en heiligheid opteleveren , daar hij tevens de zuiverfte zedenlesfen voorfchrijft, de krachtigfte drangredenen tot derzelver beoefening aan de hand geeft, en de allerbeste hulpmiddelen daartoe verleent: — in Jefus, op Gods getuigenis, als zoodanig, te geloven, is de eenige , vei-  LEVEN DER APOSTELEN. 433 Veilige, het hart verbeterende en. gerustftellende weg tot waare Zaligheid. Dit kon de Heidenfche Gevangenbewaarer, zonder uitvoeriger naricht, niet begrepen hebben, maar] Voords Onderwezen zij hem ên tevens alle zijne huisgenooten, in de leere des Heeren, (de gefchiedenis van Jefus en de verhevene bedoelingen van God met dezelve, tot behoud van zondaar en* — En zie hier den uitflag van hun f oogen:') Hij nam hen, ter zelfder uure in den nacht, tot zich en wiesch hunne , van de flagen (bekomene, wonden) af: vervolgends werd hij, met alle de zijnen , terftond gedoopt. Nu voerde hij hen in zijn huis terug, rióhtté voor hun de tafel toe, en verheugde zich uitermaten, daar hij, met zijn geheel gezin, aan (den waa*ren) God geloovig geworden was (en zijnen zuiveren , hem behagenden, eerdienst aangenomen had.) , [Dat de gevangehen, die naar Paulus iofzang gé* luisterd hadden , onder deze nieuwbekeerden behoord hebben, is meer dan waarfchijnlijk. — Zeker is het, dat wij hier leeren kunnen, dat geen weg ontoegangelijk is voor de kracht der Godlijke Genade. Èen man, die wegens zijnen post, hard en onaandoenlijk en midden in de blindheid van het Heidendom opgevoed was, wordt , in éénen nacht, een liefdaadig en voorbeeldig Christen; en de Kerker, doorgaands de voedfterplaats van ondeugd en wanhoop, wordt te Filippi een verzamel- en bidplaats van Christenen. — Dan, God gebruikt de uitvoerige prediking van het Euangelie', om menfchen tot zulk een geloof en heiligheid, en langs dezen Koninglijken weg, tot eeuwige Zaligheid opteleiden. — Eene languitgerekte belijdenis E e efih-  434 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET echter van een konftig menschlijk zamenflel van Godsdienstbegrippen is , tot zaligheid min nodig, dan een eenvoudig , hartelijk en welmenend geloof in Jefus Christus , als onzen Godlijken Verlosfer en Heer. _ Elk, die dit gelooft en belijdt, moet zich ook, door den Doop, in de gemeenfchap der Kerke laaten inlijven en tot een leven, overè'enkomftig zijne belijdenis, laaten verpligten. — En hij, die dit van harte doet, zal daar van, in werken der liefde, aan zijne geloofsgenooten, ondubbelzinnige blijken geven ; gelijk zijn gemoed tevens, door het gevoel van de hooge voorrechten , hem verleend, tot dankbaare en verrukte blijdfchap zal bewogen worden. — Gelijk wij nu al meermaalen gelegenheid hadden, tot het maaken van deze aanmerkingen, Christen lezer! Zoo moet dan de herhaaling daarvan ons bij verdubbeling doen ftreven , om dezelve, ook in onzen perfoon, nieuwe bevestiging te doen erlangen! En — achl hoe veel zal daar welligt aan ontbreken! Hoe ongelijk aan den braaven Kerkermeefter zullen wij veel al ons gemoed befpeuren! Maar, wij moeten ons fpoeden , om den afloop van het geheel voorval te vernemen. J Toen het dag geworden was, zonden de Stadsrechters de Stadsboden (tot den Kerkervoogd') met dezen last: „ laat die menfchen op vrije voeten. " [De Overheid had van achteren beginnen intesien, dat zij zeer overijld en onbillijk te werk gegaan was; zij wilde dit, behoudends haar gezag, ih ftilte weder goedmaaken, en de gelegenheid daartoe • '\  LEVEN DER APOSTELEN. 435 toe aanftonds waarnemen, nu het volk in rust en het oproer geftild was. — Welligt had de Aardbeving , ook door hun gevoeld, hun nadenken en berouw opgewekt , en met vreeze doen vermoeden, of ook niet wel in waarheid deze Mannen, die zich voor Godlijke Gezanten hadden uitgegeven, boden eeniger Godheid zijn mogten, en hunne verdere belediging fchriklijke wraak aan de ftad mögt dreigen? — Van hier hunne boodfchap aan den Cipier, die daar in, naaf de aanmerking van hesz, een nieuw bewijs der waakzaame zorge van Gods Voorzienigheid over hun en tevens Van de GodlijkheÜ hunner prediking vinden moest. Buiten twijfel verblijdde hem dit nieuws uitermaten. Ook zien wij,] De Gevarigenbewaafer bragt deze boodfchap aan Paul us over: ,, De Stadsrechters hebben (mij den i „ last) gezonden, om u los te laaten. Wel aan, „ ganü ( de gevangenis ) uit en verreis in vrede." — Dog Paulus liet hun zegden: ,, Men heeft ons , ön,, verhoord , en dat fchoon wij Romeinen zijn, ,, (het Romeinsch burgerrecht hebben) , voor het ,, oog van het volk gegeesfeld en in de gevangenig „ geworpen; en nu zou men-, (zijn mis/lag ziende, ,, zonder ons, in onze eer te her/lellen), ons fteelsge„ wijze ontflaan willen ? Dat in het geheel niet! ,, Laat men zelf (in perfoon) komen en ons (mei ,, eere) uitleiden." [Dit antwoord van Paulus zou méti verkeerdelijk opvatten, zo men dagt, dat deszelfs voornaam doel geweest ware, fchavergoeding, immers voldoening voor den aangedaanen hoon te erlangen. Deze gedagte ftrijdt met 's.Mans doorgaand charakten Ze» ker toonde hij zich niet onverfchi'iig ontrend zijné Ee 2 léf\  436" GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET eer; en dat kon hij ook, zonder laaghartigheid, niet zijn: grootmoediglijk echter vorderde hij flechts iets gerings, tot derzelver herftel. En dit mogen wij hier Wel van hem leeren, mijne Lezers! — Maar de voornaame reden van die vordering was gelegen in het verband, waar in zijne eer ftond met de uitbreiding van het Euangelie. Als prediker van het zelve had hij openlijk gefproken en gehandeld; als zodanig was hij openlijk gefchandvlekt en mishandeld: indien hij nu, op de nodiging der Overheid, in ftilte vertrokken was , zoo al rasch het vermoeden ontftaan zijn , dat hij uitgebroken ware en zich aan de Overheid had pogen te onttrekken; of althands , dat hij de man niet ware, daar hij zich voor uitgegeven had; dat hij zijne leer , op gerechtelijk onderzoek niet dorst geftand doen; dat hij gaarn de gelegenheid had waargenomen, om een nader verhoor te ontwijken. En, hoe zeer moest hem dit verlaagen, en de leer, door hem verkondigd, een verachtlijk aanzien geven ! Wijsheid en ijver voor de belangen van het Christendom deden hem derhalve hier zoo handelen , als wij — in zoortgelijke omftandigheden — zouden behooren te doen. — Dan, ook dit kwam 'er nog bij: Zijn Romeinsch geërfd burgerrecht (*) was onbedagtzaam en doldriftig gefchonden; in een oproer was hij, ondanks den vrijdom, dien dit recht gaf, onverhoord, onveröordeeld, onovertuigd van eenig (*) Hand, XXII: a3. Silas fchijnt dit ook bezeten t« hebben.  LEVEN DER APOSTELEN, 437 eenig misdrijf, onfchuldig, geteiflerd door geesfelflagen: Zulk een gedrag van Romeinfche Overheden, in een afgelegen Gewest, kon ligt eene brug leggen voor meer dergelijke inkruipzelen, indien het niet, op eene of andere wijze, vergoed wierd. Nu is het de pligt van eenen braaven burger, om, door geene laffe toegevendheid of verzuim , oorzaak te zijn, dat ook anderen, in het vervolg, benadeeld en in belangrijke rechten en voorrechten verkort worden. — Paulus, die deze les , — welke ons ook wederom geldt, — onder het oog hield, deed ook hier mede, volgenden Christenleeraaren dienst, daar hij de Overheden leerde, bedagtzaam ontrend hun te werk te gaan; en — de Overheden zelve hadden reden, om met zijn gedrag te vrede te zijn. Hij had hen , van Majefteitfchennis, bij het Romeinfche Volk, aanklagen en in groote engte kunnen brengen: dog bij deed flechts een'geringen eisch;en dien moesten zij, daar zij zich reeds bewust waren, te ver gegaan te zijn, nu zoo veel te meer, voor gematigd en billijk houden.J De Gerechtsdienaars boodfchapten den Stadsrechteren dit antwoord; die, toen zij vernamen, dat het Romeinen waren , zeer verlegen wierden ; (aanftonds) ook zelve (aan de gevangenis, bij Paulus en Silas) kwamen, hun goede woorden gaven , en , terwijl zij hen ( met eere ) uitleidden, hun het verzoek deden, dat zij de ftad verlaaten zouden, (om nieuwe beroering voortekomen; waarin zij ook bewilligden): dog, de gevangenis uitgegaan zijnde, gingen zij (vooraf) in het huis van Lydia, zagen (nog eens ) de broeders, vertroostten hen ( door een verhaal van het gebeurde,) en begaven zich ( daarna ) op reis. Ee 3 [Nieu-  438 gedenkwaardigheden uit het [Nieuwe onaangenaamheden behoefden zij zich niet te berokkenen , daar het voornaam oogmerk hunner zending naar Filippi bereikt was. 'Er was eene Gemeente ontftaan, de leden van dezelve kon.den die verder uitbreiden; de gebeurde aardbeving, met derzelver gevolgen ftand hier toe niet weinig jnedetewerken, — Naderhand was ook in de daad deze Gemeente zeer bloeiend, en Paulus fchreef haar den Brief, dien wij nog over hehben. — Nu, op nieuw zelve bemoedigd, gingen zij, na het vriendelijk opbeuren en bevestigen der alhier geplante Gemeente, weder ijverig andere gelelegenheden opzoeken, om de leere van Jefus, verder heen in Europa , in het befchaafd Griekenland, te verbreiden. J DRIE EN DERTIGSTE AFDEELING, faulus predikt te Thesfalonika. Gelukkig gevolg daarvan. 'Er ontftaat oproer. Vertrek naar B,ere'èn. Paulus verreist ook van daar, dog met achterlaating van Silas en Timotheüs. hand. XVII: i —15. N u namen zijde reis over Amfpolis, (hedendaagsch Emboli) en Apollonia, ( heide fteden van Macedonien, filet verre, van Filippi), en kwamen in ( de. Hoofd/lad van Macedonien, Salonichi, destijds) Thesfalonika , Waar de Synagoge der Jooden was; en , naar gewoonte, vervoegde zich Paulus bij hun en voerde, pp drie Sabbathsdagen aan een, het woord tot hun over  LEVEN DER APOSTELEN, 439 over de Schriften (des Ouden Verbonds), welke hij uitlegde en waar uit hij betoogde , dat de Mesfia, (naar Gods oogmerk en gedaane aankondiging), moeste lijden en uit de dooden opltaan, en, dat deze Jefus de Mesfia ware, „ dien ik, (zeide hij), u aan„ kondige." [Paulus was derhalve , boven alle bedenking in het begrip , dat 'er rechtftreekfche voorfpellingen aangaande het lijden en fterven van den Mesfia, in het Oud Verbond voorhanden waren. Dikwerf hoorden wij de Apostelen, en onder hun ook hem, zoo fpreken, en daardoor Jooden tot overtuiging brengen. Dit kan des geen vroom bedrog geweest zijn. Zou niemand dit doorgezien en gelogenftraft hebben? Waarlijk, men moet laag denken van het charakter van Jefus en zijne Apostelen, en tevens in den waan zijn, dat hunne Toehoorers altijd ondoorzigtige, llgtgeloovige menfchen zijn geweest, om alle ftellige Voorzeggingen aangaande Jefus, als den Mesfia, te kunnen verwerpen. Wel is waar, dat daartoe zomtijds, door blindijverende Christenen, zeer veel gebragtis, dat, of wel aan veele bedenklijkheden onderworpen, of hiertoe in eenen gansch verkeerden zijn verdraaid is: dan — neemt dit alle Voorzeggingen weg ? — Ook is het waar, dat wij, in het Nieuw Verbond, veele aanhalingen van gezegden uit het Oud Verbond vinden, welke zoo zeer geene eigenlijke voorfpellingen zijn, maar veel eer bij wijze van aangenaame aanfpeling , op Jefus Christus worden thuis gebragt: — maar, als Paulus, uit die Schriften, opzettelijk betoogt, dat de Mesfia moest lijden, en, door vergeliiking van Jefus levensgefchiedenis, Ee 4 aan-  44© GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET aanwijst , dat hij die Mealia' was, van wien de Profeeten gefproken hadden; kunnen wij dan wel, zonder de groffte belediging, zoo van hem, als van allen , die hem hoorden, beweeren dat 'er in het Oud Verbond niets dezen aangaande voorzegd ware ? Zeker, die Geleerden, wier toeleg het hedendaagsch is, om dit gevoelen fmakelijk en gangbaar te maaken , moeten of vastftellen, dat het Christendom op bedrog gegrond zij: dog alsdan zouden zij, als waar. beidlievende Mannen, den naam v&n Christen behooren afteleggen: of — zij moeten erkennen, dat zij in andere gevoelens ftaan, dan Paulus; het Christendom van een voornaam fteunzel berooven, en den krachtigften bewijsgrond tegen de Jooden uit de hand geven; ja, dat zij 'er zoo verre van af zijn, om daardoor Ongeloovigen te zullen gewinnen, dat zij hun integendeel een kwaaden dunk van de gronden der Euangelieleere geven. «. Dat wij ons dan , mijne Lezers! pogen te wagten voor alle dergelijke inboezemingen, hoe fchoonfchijnend, en als geheel onfchadelijk, voorgedragen! Zij zouden tot niets anders dienen, dan om ons geloof deerlijk tefchokken, en ons onbekwaam te maaken tot verdediging van de Christenleere tegen het Joodendom. — Paulus leerwijze toch was van eenen anderen aart. Op de heilige Schriften, door de Jooden aangenomen, bouwde hij, daar uit predikte hij hun de leere van eenen Mesfia, die gansch anders moest zijn, dan zij hem verwagtteni en — hoe zeer zulk eene leerwijze ter overreding der Jooden gefchikt, door hem wijsfelijk gekoren wareen van Gods zegen achtervolgd wierde, leert ons de uitkomst. J gom-  LEVEN DER APOSTELEN. 441 Zommiee onder hun lieten zich overreeden en hingen Paulus en Silas aan , gelijk mede een groot aantal ( Heidenfche) Grieken, die £den waaren) God vereerden, en (onder deze) niet weinige van de voornaamfte Vrouwen. [Bij elk, die zich door vooröordeelen en een opgevaitenhaat tegen den opgehangenen Nazarener,en tegen de aanneming van Heidenen in het Rijk van den Mesfia, niet had laaten voorinnemen, vond de waarheid gereeden ingang. Daarom had de aanwinst van Christenleerliugen meest onder de Heidenen plaats, die wel de Joodfche Godsdienftige Vergaderingen bijwoonden en den waaren God eerden , (waardoor zij al nader tot het Christendom kwamen, dan de afgodiefche Heidenen) , maar die echter alle de Toodfche denkbeelden en verwagtingen gansch niet overnamen. - Zoo zeer is, het voor ons van belang, wenfchen wij anders waarheid te vinden, om een eerlijk en eenvoudig hart te hebben. Hoe zeer gebrek daaraan en het toegeven aan hartstochten en driften, welke het gemoed ontftellen, van waarheid en deugd «Heiden, zien wij hier op nieuws , in een treurig voorbeeld. J Maar de Jooden, (die ongeloovig bleven en de toetreding der Heidenen tot de leer van Paulus, met nijdige oogen aanzagen), wisten een hoop Hecht volk uit de Kadeloopers ( marktboeven, en gemeenst gepeupel, dat veelal ledig ging en ligt tot onrustige bewegingen kon aangeflookt en omgekogt worden) , aan hunfnoer te krijgen, en (daardoor) het Gemeen op de beenen en de ftad in oproer te brengen ; thands vielen zij aan op het huis van Jafon, ( waar Paulus en Silas hun intrek genomen hadden), met oogmerk, om  442 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Iien daar uit, onder het volk, te brengen: maar, toen zij hen niet vonden, fleepten zij Jafon (zeiven ) , benevens eenige van de broederen (de Christenen , die zijaanzijn huis aantroffen) , voor de Stadsregeering , onder een luid gefchreeuw van : „ Hier zijn kerels, „ die de geheele wereld (het gansch Romeinsch Ge„ bied) oproerig gemaakt hebben, ook (in de Jlad „ gekomen) en Jafon heeft hen onder zijn dak geho-' „ men: dog het zijn alle tegenflanders van de beve,, len (en het gezag) van Cadar (den Romeinfchen j, Keizer), want zij beweeren , dat 'er een ander „ Koning (of Keizer) is, (namelijk een zekere) „Jefus." Op deze wijze ontftelden zij het volk, en (zelfs) de ftedelijke Overheid , toen die deze {aanklacht) vernam, [Geen wonder ! de befchuldiging toch zag zeer verre. Het Romeinsch Volk, en daarna de Keizeren, verboden in overwonnen Landen, iemand, ten zij op hunne toeftemming , Koning te heten, daar zij zich zelve Heeren der wereld noemden. Een' anderen des voor Koning uittegeven, en als zoodanig aantekondigen , fcheen hoogverraad en oproerigheid. Gefchiedde dit op eenige plaats van het Romeinsch Bewind ? 'er lag de Overheden zeer veel aangelegen, om, zo zij zelve niet fchuldig verklaard wilden worden , daar een geflreng onderzoek naar te doen, en zulks voorbeeldig te ftraffen. Te meer, indien zulk een ander Koning, als wettiger dan Ca> far, en zijne gehoorzaaming, als voor de veiligheid van het Keizerrijk nadeelig, wierd voorgedragen. —> In dat licht fielden de booze Jooden de prediking van den Apostel voor; en dat moesten zij doen, zouden zij hem befchadigen. Door een waarachtig verhaal van zijne leer konden zij, noch het Volk, noch de Over-  LEVEN DER APOSTELEN. 443 Overheid , tegen den Apostel opwinden, daar hij* met zijne reisgenooten, voor Jooden aangezien en erkend wierd, zich hield aan het onderwijzen van Jooden en Joodengenooten, benevens hun, die in de Synagoge kwamen, en, zo hij aanhang maakte, voor iemand gehouden wierd, die, in eene of andere bijzonderheid, van de gewoone gedagten afweek: dog, wat lag de Overheid of het Volk daar aan gelegen? de Jooden hadden vrijheid van Godsdienstoefening, ja zelfs, om hunne leer uittebreiden en voordteplanten. Maar, wanneer zij de Christenleeraaren befchuldigden van oproerigheid, moest dit aanftonds opzien baaren; de aanklacht was te waarfchijnelijker, daar zij van Jooden voordkwam en tegen Jooden gefchiedde; (Jooden immers moesten geacht worden, best te kunnen beöordeelen, welk eene leer door andere Jooden ware medegebragt); en zij, buiten dien, onder geene ongegronde verdenking van oproerigheid lagen, en de Overheid de geheime bedoelingen der befchuldigers niet doorzien konde. — Listig was dan dit gedrag der Jooden, maar hoe laag, hoe verfoeilijk! Welk een fnooden draai gaven zij aan de leer aangaande Jefus als den Mesfia! Het Koningdom, dat hem Paulus toekende, was immers niet van deze Wereld, noch fchadelijk voor de eerzugt en belangen des Keizers! En, ware dit al zoo geweest, zij zelve verwagtten eenen aardfchen Mesfia; daarop hoopten, daar naar verlangden zij vuuriglijk; die leere plantten zij zelve voord onder de Heidenen : — hoe laag en legenftrijdig, hun eigen geloof, bij Heidenen, als oproerig, aanteklagen! Hoe tegenftrijdig, anderen, als Volks- be-  444 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET beroerers te betichten, daar men zelf de banden van alle Gezag, door oproerige Volksbeweging, verfcheurde I Hoe verachtelijk, om tot het Gemeen, tot de heffe des Volks , de toevlugt te nemen' zich met het verachlelijkst fchuim te vermengen \ ten einde kwaade oogmerken doortedringen ƒ Hoe valsch, mannen, die, ten voorbedde voor anderen, met hunner handen werk hun onderhoud hadden willen verdienen, en liever van elders eenigen onderftand ontvangen (*), dan van de ftedelingen zelve, om hun te leeren, fliïk te zijn, en hunne ei. gene dingen te doen; die , voor elks oog , heiliglijk, rechtvaardiglijk en onberispelijk geleefd hadden (f); —! hoe valsch, zulke mannen van fchennis der aïgemeene rust te befchuldigen! En hoe fchandelijk, op het huis vaneenen onafhangelijken burger gewei* dadig aantevallen, de wetten der gastvrijheid, anders geëerbiedigd, te fchenden, zijnen moed aan menfchen te koelen, tegen wien men eigenlijk zoo zeer niet vijandig was! — Hoe verfoeilijk, eene braave daad, gelijk Jafons bedrijf, in het herbergen van vreemdelingen, van Christenleeraaren, van vervolgden om den godsdienst was, als iets ftraf baars tegen den Staat uittekrijten! Maar zoo verre verviel toen — vervalt dikwerf een valfche Godsdienstijver. Jooden, door vooröordeelen verblind, met nijd verl vuld, en waarfchijnlijk door partijdige tijdingen uitklein Afiën te meer ontvlamd, waren dus hier wede- (♦) m IV: 16. Ct) i Thesf. IV: u. II: 5-10.  LEVEN DER APOSTELEN. 445 deröm de eigenlijke, de hevigfte tegenftanders der Apostoliefche leere. Hoe blind, hoe fnood, hoe verachtelijk maaken ons ongeordende driften! Hoe zeer moeten wij tegen derzelver heerfchappij op onze hoede zijn, daar het toegeven aan dezelve ons zoo verre verbijsteren en vervoeren kan! Maar ook, hoe nodig is het voor ons, om haatelijke inboezemingen ontrend den naatften niet fpoedig te geloven, maar eerst te onderzoeken, en — allerlei aanftookingen tot onrustige beweging, met affchrifc te verfoejen! Is lediggang een krachtig middel, om naar een en ander vrij gereedelijk het oor te leeren leenen ? het vlijtig waarnemen van eene eerlijke bezigheid doe ons daar voor ons hart behoeden! — In hun eigen Geweten moesten, zoo de Jooden zelve, als de opgewondene fchaaren, bij eenig bedaard nadenken, hunne veroordeeling vinden; terwijl de Apostel/ de Christenleeraaren , en Jafon met de zijnen zich vertroosten konden, met aldus (deelgenooten van het lot en lijden, zoo van de oude Profeeten en alle waarheidsvrienden van alle tijden, als inzonderheid van hunnen Heer Jefus Christus, die ook , als een tegenftander van den Keizer, als een Oproer» maaker, door Jooden bij de Heidenen was aan. geklaagd, geworden te zijn. Waarlijk, eene onfchatbaare eer! Voelden wij dezelve Hechts levendig! Dan! helaas! in onze dagen is het 'er verre af, dat wij, metPetrus, zeggen, ten minlten denken zouden: indien wij lijden om der gerechtigheid wille,-zoo zijn »ij zalig (*). Kee_ (*) i Petr. III; 14.  fó6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Keeren wij tot de Gefchiedenis terug. De aanklacht' der Jooden en het oproer van het gemeen maakte de Overheidspersonen verlegen; dog zij hielden zich ftandvastiger, dan te Filippi, lieten, zich tot geen overijld en onrechtvaardig vonnis dwingen s onderzochten de zaak,] En Da dat zij\voldoende (verzekering) bekomen hadden van Jafon en van de overigen, ontfloegen Zij hen. [ Zij ontdekten rasch, dat de Staat, van de prediking eens geestelijken Konings, niets kwaads te duchten had, en dat de aanklacht verre gezogt was en lastering behelsde, ja, zo al niet uit kwaade bronnen , ten minften uit een grof misverftand, opwelde. Hier om ontfloegen zij de betichte dog onfchuldig bevonden Christenen. Om echter zelve, tegen alle onvoorziene onaangenaamheden gedekt te zijn, en het oproerig Gemeen niet noodeloos te verbitteren, deden zij hen, door een of ander, voor de bewaaring van rust en orde, voor zoo veel Paulus en de zijnen betrof, inftaan. En dit namen dezen gaarne aan. ] Dog (Om verdere onaangenaamheden voortekomen'), verzonden de Broeders terftond des nachts Paulus en Silas te gader naar Bereën (hedendaagsch Veria of .Boor, ook nog eene Macedonifche ftad. Timotheüs kwam na, dog Lukas was, zoo als het fchijnt, te Filippi gebleven). Toen zij nu aldaar aangekomen waren , begaven zij zich in de Synagoge der Jooden. [Hoe veel onaangenaams hun ook daarvan weder- va-  IE VEN DER APOSTELEN. 4^ Varen ware, zij volgden het oud ontwerp, waaraan zij, om veele redenen, gehouden waren (f). Zoo moet onze verkiezing aan onzen pligt achterftaan. Zoo moeten wij leeren, zWaarigheden en moeilijk! heden, als ons die in den weg onzer roeping, jn het voorftaan van de zaak van het Euangelie, voorkomen voor lief te nemen» Doen wij zulks ? het zal niet zelden, met een' aangenaamen uitflag bekroond worden: gelijk het geval ook te Bereën met de Jooden was. J Deze toch waren (ever hei algemeen) edelergezind dan dm van Thesfalonika, daaVzij, (inplJtsTn hunne vooroordeelen intevolgen, de EudngelieleeriUinss te verwerpen, en derzelver predikers kwalijk tlbefl genen , integendeel) de leere met vaardigheid (en alle toegenegenheid) aannamen (en met geloovigebt langflelling omhelsden , en dat op eene allerredelijk^ ?Te'nVe/mtri f>') 00k dagehjksch de fchrif/en (des Ouden Ferbonds) onderzogten , of dit alles ( wat Paulus leerde, in waarheid) zich alzoo bevond (e« met de voorfpellingen der Profeeten overèentlemdeï\ Uit dien hoofde namen dan veelen onder hun bene vens niet weinige der Griekfche ( Heidenfche) aml zienhjkfte en deugdzaamite Vrouwen en Mannen het gelove aan. uucu» [Laat ons hier een oogenblik verwijlen, mijne Lezers! De Bereërs moeten ons eene gewigtige les geven, en tevens, tot derzelver betrachting, eene krachtige aanfpooring opleveren, O*. (*) Zie vooral Afd. XXIV. blz. 313, XXV. blz. 3ar. en 355.  448 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Onderzoekt de Schriften! deze les leeren zij ons, Zij deden zoo; zij deden het, uit een waarheidzoekend beginzel, om Paulus leer recht te kunnen beöordeelen; zij deden het dagelijksch en gezet, zonder 'er los over heen te lopen: eindelijk zij deden het, met aflegging van fchadelijke vooröordeelen. — Dit' voegt sok ons, Christenen! 'Er zijn zoo veele Godsdienstleeringen op de wereld, en de waarheid kan toch flechts ééne zijn. Is het Christendom eene leere der waarheid? Ziet daar eene gewigtige vraag, waarop wij moeten kunnen antwoorden tot bevrediging van ons hart, zullen wij anders, in en na dit leven, gelukkig zijn kunnen. In het Christendom zelf loopen de gevoelens der belijderen geweldig uit een. Wat is waarheid? Op deze vraag behooren wij ons zeiven te kunnen voldoen. En hoe kunnen wij daartoe geraaken? Niet langs den weg van een blind, ingewikkeld geloof. Dat zou men te recht, ten aanzien van tijdelijke aangelegenheden, niet vertrouwen , hoe veel te min, ten aanzien van godsdienstönderwerpen! Wij Proteflanten, wij Christenen, behooren den vrede van ons gemoed, den grond onzer hoope niet te doen afhangen van het gezag van feilbaare en dwaalzieke menfchen. Hoe veel vertrouwen wij ftellen in de kunde en eerlijkheid onzer Leeraaren, zij kunnen dwaalen, Zelf te onderzoeken, te wikken en te oordeelen, is een pligt, dien Jefus leere van ons vordert. Hetishier: Kom en ziel Als tot ver/landigen fpreekik, oordeelt over het geen ik zegge. Beproeft alle dingen, behoudt het goede. Jefus Godsdienstleere fchuwt geene naauwkeurige en onpartijdige naarvorfching; zij bemint dezelve, wijl zij 'er b niet  LEVEN DER APOSTELEN. 44p 4* anders, dan nieuwe bevestiging van ontvangen kan. Dan het onderzoek moet ook zoodanig ingelicht «jn. Begint men, met ongunlhg over het Euangehe te denken, voedt men vooröordeelen daartegen laat men die, laat men de driften van het hart fpreken? dan - ach! ja , dan verwijdert men zich van de waarheid. Maar , is men waarheidlievend gereed om haar aantenemen, waar men haar vinden mag, en al ware zij tegen onze verwagtingem en M■negenheid aanlopende: - gaat men zoo koel, beznd.gd, geheel onpartijdig, in het onderzoek der waarheid te werk, neemt men 'er den tijd toe, ftelt men er belang genoeg i„ , om de waarheid te vindennen - verkeert men daar onder nederig en biddend? Dan blijkt ook Jefus uitfpraak waar te zimdteGods wille wildoen, bekent de Godlijkheid zijner ieere met volle overtuiging (*) _ Zoo past het ons dan, de Christelijke leere in het gemeen natefpooren ^oo past het ons, de gevoelens der menfchen ontrend die leere te onderzoeken; en geen vooröordeel van geboorte en opvoeding, geënte hooge dunk van Ouders, Leeraaren, Vrienden, geen te laaee dunk van ons zelve, moet ons hier van terug houden. Vergeleken de Bereërs de leer van Paulus,eenen Apostel, wel met de erkende heilige Schriften? wij moeten dat dan althands wel doen met opzigt oP anderen. — Geene geloofsleere onbeproefd te verwerpen of aantenemen, maar alles ernftig te toetzen, behoedt ons voor dwalingen en leidt ons op den weg van C*)>. VII: F f  450 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT 'HUT van aangenaame zekerheid. Terwijl oudtijds de Jooden , — in laater tijd de Vrijgeesten en de aanklevers van bijgeloof, zich door vooröordeelen verblinden lieten en nog verblinden en van het gezuiverd geloof afhouden laaten, — vonden de Bereërs, en zoo veele duizenden naderhand met hun; na behoorlijk onderzoeken onpartijdige beproeving, de waarheid, waardoor zij niet fchroomden, vervolgends bij allen uittekomen, ja, desnoods , het leven opteöfferen. Zoo ging het , toen de gezegende Hervorming de nacht van bijgeloof en boosheid, voor twee eeuwen verdreef. Zoo zal het ook nog eenmaal gaan moeten, wanneer de tijd zal komen, dat de waarheid, algemeen geëerbiedigd, zal heerfchen. En — die tijd komt eens. „ Al dwaalt het fpoorloos Heidendom , „ Met Mahometh en Ali, om : „ Zij eeren God, vóór 'c eind der eeuwen." Dat wij fiechts, zoo veel in ons ware, dien tijd hielpen vervroegen, door Jooden, en zulke Christenen, als Jefus onder een dekzel kennen, gelegenheid tot bezadigd nadenken te verfchaffen; en — aan de ■Uitbreiding der waarheid naar alle oorden medetewerken; — fchadelijke, onder de Proteftanten zelfs ingekropene dwalingen, zoo befpiegelende als beoefenende, met gepaste redenen, tegentewerken: en—• -wat ons zeiven betreft, niet optehouden, onze denkbeelden, dooreen genadig voordgezet onderzoek van Gods heilig woord, te zuiveren en optehelderen. Hiertoe hebben wij den fterkften aandrang in de edelheid  LEVEN DER APOSTELEN. 45! Md van zulk een gedrag. Van deze zijde hooren wij onzen Gefchiedfchrijver de Bereërs hier prijzen. En in de daad, wat is, in waarheid, edel? Immers da* alles, wat overeenkomt met den verheven' aanleg en beftemming van onze redelijke, onfterflijke en zedelijke natuurl De mensch, die deze zijne hooge waardij zonder ijdele trotschheid gevoelt en daar naar Kreeft, om overëenkomftig zijnen aanleg, als een mensch , als een redelijk mensch, te leven , zi.ne hooge beftemming te bereiken , zich door zondeniet te bezoedelen, het verderf, dat in hem is, met Gods hu p te overwinnen, en zich, als een aanflaand hemelburger, voor dat beter leven, reeds hier te bereiden ; — die mensch is edel van hart. - Laag en verachtlijk daartegen is hij, die, als vergetende, dat hij rede en verftand van God ontvangen heeft, dat hij aanfprakelijk voor zijne daaden , en gefchapen is voor de eeuwigheid, enkel zijne driften volgt enkel als voor dit leven leeft, enkel zinlijk, ja dierlijk te werk gaat. Laag is de vuige wellusteling laag de gierige vrek, laag de kruipende trotschaart Maar - laag is ook hij, die de waarheid, (de edell fte wellust zoo wel als dringendfte behoefte, voor een denkend wezen !) niet belangnemend zoèkt; wat hem voorgepraat wordt, als eene Godfpraak aanneemt • wat hem naderhand wordt voorgefteld, even onbefuisd verwerpt, en met domme drift ijvert voor het geen hij nooit recht onderzogt heeft. — Zulk een gedrag verzaakt dat groote voorrecht onzer natuur ons - redelijk verftand! Dat gaf ons de wijze Schep-' per met omniet; niet, om het te verbeuzelen, maar om het te gebruiken, om 'er door tot kennis der ^ * waar-  4.52. GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET waarheid en van Hem, ons hoogfte Goed, te geraaketu Edelmoedig dan zij, die zich niet verlaagen willen heneden de verhevene beftemming, waartoe God hen riep l Edeliiartig , die , oplettend en eerbiedig de waarheid , met onderzoeklust, opfpooren; hun geloof aan menfchengezag niet verflaven ; zich boven het zinlijke, boven den groven gemeenenhoop , verheffen ; het verftand op winst en woeker uitzetten: en zoo ook inzonderheid die Schriften , welke de leere der waare wijsheid voor dit en het volgend leven behelzen, naarftig en oplettend, dagelijksch nafpooren, en , wanneer zij, daaruit heilzaame waarheid, Godlijke leere , aangeleerd hebben , dezelve van harte aannemen , openlijk belijden , ftandvastig aankleven en ter dood toe getrouw blijven» — Dien lof verdienden over het algemeen de Bereërs , en zouden wij daar ook niet naar ftaan? Dusdanig een gedrag is reeds door Heidenfche Wijsgeeren , als édelmoedig, als den adel der natuur, geprezen, en de Godlijke Openbaaring fpreekt desgelijks. — Ach! waarom zijn 'er dan zoo veelen, die deze loffpraak verfmaden? Waarom vervallen wij zelve zoo dikwerf tot een laager gedrag? ó dat wij, gevoelende, tot welke einden ons God het vetftand gegeven heeft, jille oHverfchilligheid en traagheid, en, met dezelve , alle vooröordeelen leerden afteleggen, bezadigd en waarheidlievend verkeerden; recht ervaren zogten te worden in het Godlijk woord, en hetzelve met volvaardigheid,, ten aanzien van leer en pligten, aannamen; ten einde wij, van zonden en overheerfchende driften vrijgemaakt, waarlijk onzen hoogen aanleg waardig, in heiligheiden deugd , uit het geloof, met  LEVEN DER APOSTELEN. 453 met liefderijkheid en blijmoedig, als hemelburgers, op aarde leven mogen. Dan zouden wij edele menfchen zijn ! Dan zouden wij naar de inwooners van Bereën gehjken! ] ^Xt'^^Sg^ » weten Paulus .gepredikt wierd, kw"me°n1ij oo^Ter waa om het Gemeen in oproerige beweging te brengeL ' [ Dezelfde iconstgreep, als zij in hunne eigene woonPlaats gebruikt hadden! Kon men veele aanzienlij ken niet winnen? men moest het gemeen Hechts in zijne belangen, het graauw op de been brengen: kou men het goede, dat reeds gedicht was, niet wegnemen? men moest den voordgang zoeken te fluiten door Paulus verblijf onveilig te maaken. - Welk een helsch opzet! welk een overleg, welk een ijver in het kwaade! Hoe verre drijft den mensch eene zondige partijzugt, laage afgunst, domme Godsdienstijver!] Maar de broeders, (de aangewonnen gehvi^n ^ zonden toen onverwijld Paulus weg, ten KT 1 ■ naar den zeekant zoude reizen, S Êlade W [Om te gereeder de woede der Jooden te ontkomen , zo hem die nog verder vervolgen wilden — Zie hier liefderijke bezorgdheid en belangftellin- § het welzijn van eenen getrouwen Deeraar, gepaard »an een voorzigtig en bedagtzaam overleg!] • Silas echter en Timotheüs bleven aldaar. Ff 3 [Deels,  454 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Deels, om de Gemeente verder in orde te brengen , voorgangers te verkiezen en te ordenen, enz.:—. deels, om ook Thesfalonika, waarover Paulus bart met angstvallige bekommernis aangedaan was, nog een bezoek te geven, naar den welftand der Gemeente te vernemen en dezelve verder te bevestigen, te regelen en te vertroosten (*). Timotheüs, die hier mede gelastigd was, begaf zich , zoo als het fchijnt, in het voorbijgaan, tevens naar andere plaatzen van Macedoniën (f). — Zoo ijverig, zorgvuldig, hartelijk en getrouw behooren wij in 's Heeren dienst te zijn. Nemen wij, met den Apostel, op eene betamelijke wijze, onze veiligheid in acht? het moet niet zijn uit achteloosheid en verflaauwing, noch ten koste van dat gene , waartoe wij geroepen worden.] Zij intusfchen, die Paulus verzelden ( eers- en veiligheids halve), geleidden hem naar Atheenen; waarop «ü weder vertrokken met de boodfchap aan Silas en Timotheüs, om ten fpoedigften bij hem te komen , (■wijl'er in zulk eene Stad welzoo veelzou te doen zijn , dat hij hunne hulp nodig had.) [En echter moest Paulus daar alleen zijn. God heflierde het dus, tegen zijne inzigten aan. Dat zal ons de volgende Afdeeling leeren. — Zoo weinig zien wij van vooren het Godlijk ontwerp door! Laat ons dan altijd, met ootmoed, in het zelve berusten en Zijne leiding en beftel, dankbaar, vertrouwend, gehoorzaam volgen! De Heer regeert: de aarde verheugezich! Amen.] (*) i Thesf. III: I—II. (t) I Th. I: 7.  leven der apostelen. 455 VIER EN DERTIGSTE AFDEELING. Paulus te Atheenen, voor den Areöpagus. hand. XVII: 16 — 34. r A [■^theenen, in overöude tijden, door den Egyptxfchen Koning Cecrops gedicht, en zinds door vhjt, moed en rechtvaardigheid allengs uitgebreid, tot dat het alle andere Steden van Griekenland, in rijkdom en pracht, in bloei en voorfpoed, in befchaving en konst, in wijsheiden kennis, zoo wel als in eene, juist gekozene regeeringsvorm, verre had overtroffen, — dat beroemd Atheenen had, in den tijd van Paulus reizen, wel vrij veel van de oude vrijheid en onafhangelijkheid verlooren, daar het mede van het Romeinsch Bewind afhanglijk was; ook waren de zeden wel zeer verbasterd: dog 'erwas ook nog veel van de oude grootheid overgebleven. — Nog was de Stad eene fchouwplaats van de befchavende koutten. De bouwkonst inzonderheid fpreidde er nog, al het uitgezogte van menschlijk vernuft en zuiveren fmaak voor het fchoone, ten toon. Waar men het oog wendde, dong het eene gebouw, met het andere, hier in om den voorrang. De Godsdien flige Ge. nichten vooral, vau welke de Stad krielde (*), munt- ten (*) Naar de berichten van Mfanias, Livius, Cicero, enz. Ff A  456 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ten in pracht en luifter uit. Tempelen, in allerlei {maak, — Altaaren, naar het eenvoudigst of weelderigst ontwerp, gedicht, — Standbeelden van Goden en Helden, door een' Fidias en andere konflenaars uit Perikles eeuw, gebeiteld, troffen alömme het kunstbegeerig oog. — Dit lokte derwaards., van "alle oorden, elk een', die zijnen fmaak wenschte te zuiveren en te verfijnen. Dog 'er was ook nog eene andere reden van dien toevloed van vreemdelingen , waardoor de Stad bloeide. De Wijsbegeerte zat daar, als op den tbroon. Al wat menschlijk vernuft uitgedagt, menschlijke oefening beTchaafd had, was daar bekend , werd daar geöefend. Wie naar Natuurkennis, Menschkunde, Zedenleer, Staatsrecht, en welke menschlijke kundigheden 'er meer zijn, verlangen voedde, begaf zich daar heen, om te leeren; vermogende Ouders zonden 'er hunne Zoonen heen, als naar de algemeene hooge School der Wereld. •Allerlei Schooien en Seften van Wijsgeeren kon men daar aantreffen.' Na de zeven Griekfche Wijzen en Pythagoras, had in deze zelfde Stad de onfterfiijke sokrates, vóór bijna 500 jaaren, geleeraard; dog was , op de befchuldiging van ,, de Goden , welke de ,, Staat eerde, verworpen, en nieuwe Godheden inge,, voerd te hebben," gelijk ook wegens andere bezwaaren, ter dood veroordeeld (*)• Zijne leerlingen -ük i-.-j - ■ : i > 1 -ï'. "•■>>■ .*'.•• SÏ j|ö (*) XedophontisMetnorab.L.l. C. ï. vaeer.max,Faiti Difi. q. Memor. L. I. C. 1. extern, exempl. lidem ( Atheflieiifes) Socratem dantnaverunt, quod novam reügionem introducere vidcbatur. Verg. de Aantek. van wan viotsn bij dit Hoofdftuk.  LEVEN -DER APOSTELEN. 457 «tusfchen hadden zich in afzonderlijke Sedten verdeeld, dog welke wij a]icn niet zullen opnoemen. Alleen moeten wij nu aanmerken, dat 'er vooral twee Seflen beiden ruim honderd jaaren na Sokrates ontftaan thands m het meeste aanzien waren: de Epikureïfche namelijk en de Stoifche. Zij, die der eerstgemelde toegedaan waren, verlieten, in vrij wat 0Pzigten, de juiste meening van hunnen Voorganger Eptkurus, fpotteden met de Goden, locbenden d. Schepping en Voorzienigheid, de onfterflijkheid derziele en de belooningen en ftraffen na dit leven waaruit al ligt vloeide, dat zij-het menschlljk geluk eeniglijk in de voldoening der zinnehjke b notfteï en lusten zogten. Bij den wellustigen en dartelen hoop was deze leer natuurlijk welkom. Zijn 'er to J nog hedendaagsch in ons Christendom, helaas! niet dan te veele voetfhppen van overgebleven (*;? hoe veel meer moest dit onder blinde Heidenen plaats hebben - Dan , gelijk dezen zeer veel overeenkomst hadden met de Joodfche Sadduceën, zoo kwamen dameer ernftige Stoïcijnen, navolgers van Zeno vrii nabij aan de Farifeën, volgends het oordeel van %! Jefus zeiven. Naar hunne denkwijze was alles, ook de Godheid, aan een eeuwig, onveranderlijk Noodlot onderworpen; geen waar genoegen beflond 'er W zinhjke dingen; de wijze was zonder hartstochten , (*) Wie daartoe in ftaat is, leze c. v. d. voort om. ,naug. de dolirina Epicurxorum morali, magis fr^Gron''\h°™im'" animos inflnuante & moresnrrumpe*. Ff5  45* GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HÈT ten, vrij", Gode gelijk en niets aan Hem verpligt, enz. De ftatige Romeinen omhelsden veelal deze gevoelens. — Het Gemeen inmiddels, weinig voordeel trekkende uit de diepzinniger befpiegelingen der Wereldwijzen , dagt dat het Atheensch Volk op zijnen geboortegrond, van zelfs ontllaan ware, en was als verzwolgen in afgoderij. Terwijl befpiegelend of 'beoefenend Ongeloof het verlichter deel des Volks verweldigde, waren de laagere rangen opgevuld met Bijgeloof. Onkennis aan den waaren God was algemeen ; en, noch de voormaalige wenken van Solerates, nocb het verblijf van Jooden en hunne prediking in de Synagoge aldaar, kon hinderen, dat de Afgodendienst nergens beter te huis ware, nergens luisterrijker geoefend wierd, nergens met meer pracht en-onder allerleie fmaakvolle gedaanten , zich vertoonen kon, dan te Atheenen. Het getal der Goden , aldaar vereerd, was ongelooflijk groot; tot den uitwendigen eeredienst werden geene onkosten gefpaard; en men verviel tot allerleie ongerijmdheden zelfs. Daarbij was, ook naar het bericht van hunne eigene Landgenooten (*), 's Volks aart bij uitftek wuft en ligtzinnig , aan luiheid en lediggang overgegeven; het ganfche jaar door, geduurig nieuwe feesten vierende en openbaare vermaaken najaagende,'belust op allerlei nieüws , geneigd om daaraan gewigtigfte dingen opteöfferen, en gewoon 's ochtends, op de markt rondtewandelen; naar Wijsgeel .-. ,d .v ,0 32-jI «ïi -iüh. :' ayJfé* ■ ~ i ren, (*) demosthenes , Philip, i. is0kk.at5s Qr Streep. &c.  LEVEN DER APOSTELEN. 459 ren , Redenaars of Marktfchreeuwers te luisteren en—aan allerlei ondeugden zich overtegeven — 'Er waren echter, ook nog anderen van eene edeler zielegefteltenis en die , boven anderen , door deusden uitblonken. Uit deze eerwaardige en door vermogen en jaaren aanzienlijke Mannen, werden de leden van een zeker Gerechtshof gekozen, dat in een huis met ftroo gedekt, op den Areöfagus (of den heuvel van Mars ) op de rots, waarop de bovenftad gebouwd was gehouden werd; den roem van onpartijdige billijk' heid, uitnemende wijsheid en geduchte ftrengheid fchier door alle wisfelingen en tijdperken , onbevlekt had itaande gehouden: en enkel over de gewigtigfte zaken, — en onder dezelve , over gedaane voorilagen tot eenige nieuwigheid in den Godsdienst — raadpleegde en befloot. Dusdanig was de Stad derhalve, waar in thands het Euangelie Hond gepredikt te worden. Wat was 'er niet wel toe nodig, om hier, tot wezenlijk nut te kunnen werkzaam zijn: Hoe veel kundigheid in' de Griekfche taal, zeden, gewoonten! Hoe veel inzien en belezenheid in de Wijsbegeerte! Hoe veele fcherpzinnigheid en behoedzaamheid! Hoe veele w»l levendheid en fijne welfprekendheid! — Een man* die de wereld niet gezien had, ware te Atheenen' door alle de pracht verbijsterd; _ een man, diê met onwrikbaar in zijne gevoelens vastftond 'ware van zijne beginzelen , door wijsgeerige drogredenen afgerukt; een man zonder menfehenkennis ware veel te befiuiteloos en vreesachtig geweest, om zich op zulk een fchouwtoneel te wagen; - een man, die met befchaafd was, ware door de Atheeners ver- fmaad: —  460 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fmaad: — een man eindelijk, die doldriftig te werk ging, zonder befcheiden tijden en zaken aantczien, had het lot te wagten, dat Sokrates getroffen had, zonder 'er zich eenig nut van te kunnen belooven. — En _ wie kon dan gepaster tot Prediker van het Christengeloof te Atheenen, door God, verkozen zijn, dan Paulus? dan Paulus, eenen man van een ijverig, vast, onbuigzaam charakter, maar die tevens allen alles wist te worden, en, behoudends eerlijkheid en een goed geweten, zich naar allen wist te fchikken; eenen man van een helder en diep doorzien in de waarheid, gewoon aan fcherpzinnig denken en fpreken; eenen man, die in zijne geboorteplaats Tarfus reeds vroeg, en vooral gedurende zijn verblijf aldaar na zijne bekeering (*) , gelegenheid gehad en buiten twijfel zich ten nutte gemaakt had, om in kundigheden, welke hem nodig waren, ervaren te worden, en nog nu eenen geest had, die op alles uitflekend opmerkzaam was; eenen man ten laatflen, die, bij den blakendflen ijver voor de zake, welke hij voorflond, geleerd had, zagtmoedigheid, vriendelijkheid, tijdige achterhoudendheid en bebeerfching van zijnen geest te paaren? — Zoo iemand moest het zijn, die hier Jefus zaak , niet verraaden , niet bederven, niet achteruitzetten, maar waarlijk bevorderen zoude. Zoo iemand was de Apostel! En, hoe nederig dagt hij over zich zelve , daar hij, bewust van de netelachtige moeilijkheden, welke zijne pre- di- (♦) Agtliende Afdeeling blz. 303,  LEVEN DER APOSTELEN. aft ^kingalhier, van rondömme-bedreigen zouden-, en voornam, 'onf de k^fe^*1^ en Timotheüs aftewagten, eL, S ï m SÜas digheden en befcheidfn lit^^^^^ echter werd hij rasch te leur gS. ^tj ^ Wanneer nu Paulus te AthPPnar. u voelde hij zijn gemoed allerheS Jr vfrbeidde' verontwaardiging en droefheid\ gA aa'?^daan (met dat de Stad zVgehedvï '2ode?rVJ L^6» ^e/tf» #» A/taaren) vervuld wa. H- »^"» wel Om, naariewiïnt.\ rf? r H,lerom fPrak nj die f den Varen feï" ^ C^ de Synagoge aan, maar o/ J , /er5erden' «« 1,jkS de die ■« 41- n^ï^jj^ [Dus dreef hem eene edele //w aan om ™ i! eerstgenomen ontwerp aftegaan c^ad " befchaafd, zoo vol menschl'ke wijsheid en ' Z°° een geleerd had, bij het ondie r^ gansch en al, zonder kennis „i^^' Z°° den waaren God , zoo «„!,, r'""1"* Va* j •• . .. ' geheel verzonken in Af„„ denj te zten ; dit trof hem te fterk • Z 1 „ ë°' gedrongen, om van zijn werk j;r J VOelde zic« .aaken. Om wijze r^?^»£^» Jooden en van zulken, die aanvanglijk in den Afo dendienst tegenzin gekregen hadd J • 5 g°" ^n hi] het niet laaten berusten hH /\ b« ™rkt, wie hem voorkwam S/n °* de menlijken en geringen ira.  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HE'T Jtrates plagt te doen (*). — Dit voorbeeld moeten wij volgen , Christen-lezer! Even min , als den Apostel, past ons de onbefuisdheid vaneenen Geestdrijver, waardoor veel bedorven en niets goeds bewerkt wordt. Willen wij nut doen ? voorzigtigheid , bezadigheid en behoorlijke voorbereiding is ons zeer nodig. — Dan, deze moet niet ontaarten in koelzinnige onverfchilligheid. IJver voor Gods eer, voor waarheid en menfchengeluk is ten hoogden prijslijk. Befpeuren wij grove en God önteerende dwalingen, gruwelijke ondeugden , bij onze medemenfchen? dit moet ons aandoen: grieven moet het ons, als Gode zijne eer onttrokken en dezeaanfchepzelen gegeven wordt. Daar tegen behooren allen, — in de eerfte plaats Christenleeraaren,—maar obk vóords alle Christenen zich manmoedig te verzetten , en daartoe alle voorkomende gelegenheden aantegrijpen, ja dezelve optezoeken. — Hoe grooter tóch hét menschlijk verderf en hoe dieper het doorgedrongen is, (iets, het geen wij aan de befchaafde , dog Afgodiefche Stad , allertreurigst moeten waarnemen), des te ernftiger pogingen past het ons aantewenden, om hetzelve bij ons zelve en anderen tegen te gaan. Tegenftand moet ons niet affchrikken, dit deed dezelve een' Paulus niet. ] Dóg zommigen der Epikureïfche en Stoïfche Wijs- feeren geraakten met hem (in een gefprek en) aan et redentwisten. Nu zeiden eenigen : ,, Wat of „ toch die beuzelaar (enpraatjensmaaker eigenlijk) " „ heb- (*) Xenoph. 1. c.  LEVEN DER APOSTELEN. 4Öj $ hebben wil?" „Anrïerén,daarWfhunJefusendB u opftandig aankondigde, (oordeelden): hij fchiint „ vreemde Godheden te komen invoeren." , [Beide zoorten oordeelden verkeerd, wijl zij geen geduld hadden, om den Evangelieprediker bedaard en zonder vooröordeelen aantehooren. De ligtzinnigften deden als de fpotters op den eerllen Pinkfterdag ■ (*) De bezadigder zoort dagt aan de Tempelen en Altaaren, welke men Deugden en Hoedanigheden als der Dapperheid, der Eere, voor het Medelijden enz., had opgericht, en meende, dat de Op/landing, door Paulus, als iets groots en verhevens voorge, dragen, en Jefus, dien hij welligt, als Gods Zoon, hefchreven had, beide elders, als Godheden vereerd werden. - Dus was het hoogmoed en waanwijsheid , gepaard aan minachting voor hetgeen van een ander en dat vooral van eenen Jood, voorkomt, (welke zoo dikwerf, ook nog, de zoogenaamde Wijzen bezielt ), waardoor alhier zulk een misverftand geboren werd. En, wat dunkt u ? zoude de trotfche verfmading, waar mede zommige , anderzins fchrandere Mannen, de Godlijke Openbaaring, uit vooroordeel aanzien , niet nog hedendaagsch veelal de oorzaak zijn, dat zij dezelve niet recht verftaan, en uit misverftand , tot derzelver verwerping overflaan ? — Dat wij 'er ons dan zoo veel te meer voor wagten! Dat wij onbevooroordeeld, nederig en leerzaam zoeken te zijn! Ook in dit opzicht geldt het zeggen: In. C) Afdeeling II. blz. 23,  464 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Indien Gij niet wordt als èen ' kindeken , Gij kunt Gods Koningrijk niet ingaan* te Hoe ligt ware nu de geheele prediking van Paulus verijdeld geworden, zo niet eene andere verkeerde hebbelijkheid aanleiding tot breeder ónderwijs gegeven had. Maar] Thands greep men hem aan en leidde hem naar «den Areöpagus, waar hem de vraag gedaan werdt „ Kunnen (en mogen) wij (nu eens) weten, welke ,, die nieuwe leere, (dat vreemd en zonderling ge- voelen) zij, dat Gij voordraagt ? het zijn toch 011,, gehoorde dingen, welke Gij ons aan het oor hangt, - en — wij willen (kort en klaar) weten, hoe het „ 'er recht meö zitte. " — Trouwens, alle Atheeners, en zelfs de vreemdelingen, die daar (een tijd •lang) kwamen verkeeren, legden zich op niets zoo zeer toe, dan op telkens wat nieuws te zeggen, of te hooren. [Nieuwsgierigheid was hier derhalve de drijfveér. Èoosaartigheid mogt 'er bij zommigen ónderloopen: dog de wufte ligtzinnigheid fpeelde de hoofdrol. Gekantheid tegen Paulus begrippen, zoo wel van de zijde der Stoïcijnen, als van de Epikuristen , met forelker eerden de Christenleere zich zoo min verdraagt, als met de anderen (*), mogt hier ook medewerken , om den vreemden Leeraar in een zeer ne- ■ — ! ' • " (*) h g> g. hes se, Co mm. de religione Christiana, 'Philofophite Stoïca nee eemula , nee patrona: in Syllog. Theol. h. MüNTiNGHii, T. 1. p. 44—164. (bij den Drukker dezes.)  L JÉ VEN DER APOSTELEfJ, 465 Üételig en gevaarlijk rechtsgeding intewikkeleri 4 Bat bem, wegens de Wetten, (volgends welke niemand de Goden, die de Staat eerde, verwerpen, of afzonderlijk uitlandfche Godheden verëeren mogt, zo *ii door den Staat niet aangenomen en goedgekeurd waren (*)), al ligt het leven kon kosten: de fterk fte prikkel Was — nieuwsgierigheid, zugt tot wat vreemds , wonderlijkluidends. - Onedele hoedanigheid! niet, uit waarheidsliefde, niet uit zugt tot bevordering van menfchengeluk , maar uit gansch andere bronnen , lediggang namelijk , gebrek aan heilzaame kennis, en daar uit volgende tijdsverveëImg, gepaard aan hoogmoed, opwellende! -* Ach' was dit Charakter ons geheel niet eigert! Maar he^ laas ook bij orts Ontbreekt het aan geleerde en ongeleerde leêgloopers , windmaakers , praaterS en nieuwsgierigen hiet! Ook bij ons wordt het nieuwe en zeldzaame , al is het ongerijmd en fchadelijk, kinderachtig aangegaapt èn gretig overgenomen. Nog is 'er veel zots in de beoefening van óndeffcheideneWetenfchappen 'overgebleven , dat, voot ons Waar geluk, van hoegenaamd geen nut is, en waai- over toch fijn gefponnen twistredenen en hairkldverijen blijven gevoerd worden. En - hoe heerfchend is de invloed Van dit gebrek in het dagelijkseh verkeer en gezellig leven! Hoe weinig wezenlijks wordt 'eibefproken, en met welk eene drift naar het Stad- of Dörpnieuws van den dag gevraagd! Hoe bégeerig is men, (*.) Denk aan Sebates. G g  466 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET men, om van de huisfelijke omftandigheden onzer naatften, die ons niet aangaan, wat te vernemen en voordtevertellen! Wie onzer is'er geheel onbefmet van! Ach ! dagten wij meer aan onze waare en eeuwige belangen, aan het oogmerk onzer Schepping, aan Jefus leer, dat wij van elk ijdel woord rekenfckap zullen geven; — zogten wij meer, ter eere van God, tot onze waare volmaaking, tot voorbereiding voor de eeuwigheid, tot nut van onze huisgezinnen televen; hadden wij meer op, met dat groot nieuws onzer Verlosfing van zonden , en hielden wij alles, met Paulus, voor fchade en drek , hij de uitnemendheid der kennis van Jefus Christus i wij zouden ons meer toeleggen op heilzaame kennis van God, van zijne werken, van zijne handelingen, van zijne Openbaaring; ijdele nieuwsgierigheid en praatachtigheid, waaruit zoo . fpoedig kwaadfprekendheid, met een gansch heir van rampen voorfpruir, zou ons rasch haatelijk zijn, en wij zouden het oud en nieuw gebod van geloof en liefde beter behartigen. In het tegenwoordig geval vloeide 'er evenwel dit nut uit voord, dat men den Apostel nader hoorde. Was de nieuwsbegeerte nimmer ontrend onedeler voorwerp gaande geraakt, zij zou met minder recht ftreng veroordeeld worden, zij ware dan altoos boven koele onverfchilligheid gewis verkieslijk. — Paulus ondertusfchen, het zij dan rechtflreeksch aangeklaagd bij den brengen Raad , of alleen voor denzelven geleid, om daar beknopt en duidelijk te vernemen , wat hij eigenlijk leerde, ten einde daarop nader te beöordeelen , of hij daar mede kon voordgaan. — Paulus moest eene buitengemeene kloekmoe-  levé n der apostelen. *6j moedigheid en verdraagzaame omzigtigheid bezitten, om hier niet alles te bederven. Maar — hoe zeer aan hem ook bleek, dat Jefus, in het vervullen van die belofte : het zal ü in die utire gegeven worden ± wat Gij fpreken moet! getrouw is , zal ons zijne verantwoording betoonen. Hier is dezelve geheel. Lezers! oordeelt zelve!J Paulus thands in het midden van den Areöpa JP'JS of wijn , uit menschlijke offeranden bereid \i Hem voorgezet), als of hij iets (dergelijks) Zoil' GS 3 j, no-  4Ö3 gedenkwaardigheden uit het nodig hebben. (Neen!) Hij zelf geeft veel eet „ aan allen leven, ademtocht, alles! (Alles is oor- fpronglijk het zijne; allen hebben alles van hemt „ wat zou Hem iemand konnen toebrengen, dat Hij ,, zelf hem niet eerst gegeven had?) .— Daarteboven ,, heeft hij uit één Ouderpaar het geheele menfche„ lijke Gedacht doen (voordkomen en) de geheele „ oppervlakte der Aarde doen bewoonen; nabepaald „ (en befchikt) te hebben, zoo, de vastbepaalde ,, tijdperken (waar in), als, de grenzen hunner woon„ plaats, ( waar, op de aarde, elk Volk woonen zoude ) : „ ten einde zij God zouden zoeken, (en als Heef en „ Schepper poogen te kennen en te eer en ) of ze Hem, als Handtastelijk (in alle zijne werken), mogten „ vinden, (daar zii overal, Waar zij het o$g flechts ,, heen wendenbuiten zich de blijken van zijn wel„ dadig aanzijn aantreffen konden) : hoewel Hij ;, (indedaad, fchoon onzigtbaar en bóven ons vernuft, „ zich op geen groeten af/land houdt en ) niet verre „ is van een' iegelijk onzer, daar wij (als) in Hem, ,, (en door zijn vermogen), leven, ons bewegen en ,, zijn, (geheel en al, door zijne kracht en invloed, '„ beftaan en werkzaam zijn, en Hij zich gevolglijk, ,, van onzen eer ft en oorfprong aan, onophoudelijk, „ mei de hoogfte goedheid en zorgvuldigheid, als een „ Vader, aan elk onzer laat gelegen liggen) ; gelijk „ ook dezen en genen uwer Dichteren, (clean,, thes, bij voorb., aratus, en anderen) ge„ zongen hebben: ,, „ Wij (menfchen) zijn ook zijn gedacht, „ (Gods Kindren)\ "" „ (En is dat nu waar? zijn wij aan de Godheid „ vermaagfchapt en zijne kinderen ) ? dan moeten wij, „ daar wij Gods gedacht ziin , (immers) de God„ heid, aan goud, zilver of deen, aan een of an„ der maakzel van menschlijke kunst of verbeelding, „ niet meenen gelijk te zijn: (Hij, die ons gemaakt ,, heeft, is immers meer dan iets, dat wij kunnen ,, maa-  LEVE» DER APOSTELEN. 469 „ maaken. En wij zijn , door ons verftand, veel „ meer, dan zulke levenlooze dingen; hoe veelmeer „ dan nog Hij, dte zoo verheven boven ons is! Een „ Kjnd draagt toch het beeld des Vaders, en Hti „ die Godsaienftig vereerd wordt, kan niet minder „ zijn , dan de gene, aie hem eert. ~ En hoe zeer s, zou ik hier gelegenheid hebben, om hier bij in „ klachten over de afwijkingen van het menschlih ver* „ftand, uittewijden! Maar ik bedwing mij om re. „denen. Want) die tijden van onwetendheid „ (en onkenms van de waare Godsverêering) verbii„ ziende (zonder dezelve zoo zeer in aanmerking te nemen, ofzoogeftreng te ftraf en, als zij verdien" u^ciav^ dtzelve zo° lanS geduld heeft, zie " 2, °ff ? XIV: l6' >' Iaat God °u Cah ^n nieuws, " ÏZJ*v-e"SeWTe ^fg^ten), aan alle men„ lenen a omme, (en dus ook hier te Atheenen thands „ door mij), ten ernftigften bevelen, om — van " §evoe'eils (en handelwijze) te veranderen (en van „ den Afgodendienst, tot de kennis en verëering van „ Mem, den eenigen God, wedertekeeren. Inzonder. „ neid is dit ook elks belang), nademaal Hij eenen » tijd ( bij zich ) vastgefteïd heeft, waarop Hii de „ geheele Wereld (en het geheele menschdom 1 naar „ rechtvaardigheid zal doen te recht (tellen door ee „ nen aanzienlijken Man, dien Hij (hier toe) ver. „ koren heeft; terwijl hij aan allen daar van verzeken Dg " hem "i£ dC d00den °Ptewek- [Op deze wijze derhalve fprak Paulus voorden Areöpagus , met diepe wijsheid en buitengemeen leerzaam. Dog laat ons de befchouwing hiervan, voor eene volgende Afdeeling befpaaren, op dat deze met overmatig lang zij. -r Mogten wij nu flechts de lesfen, welke wij thands geleerd hebben, in ijverige betrachting brengen! Daar in helpe ons de Godlijke gunst! Amen.J GS 3 VIJF  tfö gedenkwaardigheden uit het VIJF EN DERTIGSTE AFDEELING, Vervolg. — Gevolgen^ hand. XVII: \6—34. [In de voorige Afdeeling hoorden wij Paulus, vooe den Areöpagus, fpreken: laat ons nu zijne redevoering, tot onze ftichting, nadenken 1 Welke verhevene waarheden predikte hij hier niet. Gaan wij dit, tot onze eigene bevestiging in derzelver erkennis en aankleving, met één woord , na. — In het midden van eene, diep afgodifche fchaar verkondigde hij den eenigen waaren God. Onder Epicuristen fprak hij van de Schepping van alles. Tegen het Stoïesch Noodlot leeraarde hij de Voorzie» nigheid. Hoe waardig zijn de denkbeelden van de Godlijke onaf hanglijkheid , overaltegenwoordigheid , algenoegzaamheid en milde goedheid, door hem aan den dag gelegd! — Hoe eenvoudig treffend is her, dat hij van de af hangelijkheid van alle , ook van de redelijke Schepfelen, (zonder benadeeling hunner vrijheid en zedelijkheid), en van Gods onophoudelijk, allerbijzonderst toezigt over allen, over aller omftandigheden en lotgevallen, levenstijd en woonplaats, te kennen geeft! — Welk eene duchtige wederlegging van het ijdel denkbeeld, dat bij het Gemeen heerschte, volgends welke de Atheeners, op hunnen  LEVEN DER APOSTELEN. 471 nen grond van zelf ontdaan waren, afgefcheiden van het overig menschdom: — welk eene wederlegging hier van treffen wij, in die eenvoudige befchrijving, aan van het Godlijk beflek, om uit één paar men* fchen, de aarde, overal te doen bevolken! En hoe geheel en al tegen de bekrompene Heidenfchè gevoelens, waar mede zij, voor onderfcheidene landen, onderfcheidene Godheden verzonnen, ftond de leer van dien éénen Albeftierer over! Van dien Eenen, van wien alles vol is; in wien, als het ware, alles leeft; die bij ieder een' innigst tegenwoordig is; dien allen aan zich zelve en aan alles buiten zich, als met de hand grijpen kunnen ; ja, die aller Vader-, en dus oneindig boven al, wat fchepzel heet, hoe prachtig en vernuftig bewerkt, verheven is! — Op zulk eene zuivere wijze was over de grondflagen des Natuurlijken Godsdiensts, zelfs voorden Areöpagus', nog nooit gefproken. Zelfs een Sokrates had, in zulk een kort beflek, zoo veel innigs en edels van God niet kunnen zeggen. — En wat zou 'er nog veel, destijds zelfs den wijzen geheel onbekends gevolgd zijn, had men den Apostel laaten uitfpreken! Reeds begon hij de waarheden der Openbaaring aartteroeren, en, ter aanklemming van de Godlijke roeping tot afftand van de Afgoderij, van het jongst Gericht, als bij God bepaald, — van dien doorluchtigen Perfoon, die ten Richter verkozen was, — van zijne opftanding uit de dooden, als een bewijs, deels, van de mogelijkheid, (en terwijl alleen daar aan getwijfeld werd, dus ook van de zekerheid ) der aanftaande wederlevendigwording, deels, van Zijne aanftelling tot dat" gewigtig ambt, te fpreken; en Gg 4 zoe  #/2, GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zpo zou hij waarfchijnlijk, van langzamerhand pok op andere, even gewigtige leerftukken, maar? welke niet in eenen adep vermeld moesten worden, #ijn nedergekomen. Laat ons nu ook, mijne Lezers! een' blik ftaan op de wijsheid, welke in de wijze van voordragt doorblinkt, Gelijk in Paulps geheele leven, zoo blijkt hier inzonderheid , dat hij zeer voorzigtig , tijd, plaats en perfoonen in aanmerking wist te nemen. — Wij hooren hem te Atheenen niet, gelijk elders, eene Joodfche bedrevenheid in de Profeetifche Schriften aan den dag leggen: de leere aangaande den Mes1$ zelfs ftelt hij van zulk eene zijde voor, als zij, bij zijne toehoorers, alleraanneemlijkst zijn moest. — Ia de wederlegging der dwalingen van Wijsgeeren -en Gemeen fpreekt hij, zonder twistziekte, Lzon.der gezogte fpitsvindigheid, eenvoudig, bevatbaar voor hqt gezond menfchenverftand. — Was het ge,zag der Dichteren veel al groot bij de Grieken? recht te pas haalt hij eenen der Atheenfche Zangeren aan, Was men op befchaafdheid zeer gezet? hij begint zijne reden met eene beleefde loffpraak, Zonder Vleitaal is hij befcheiden ; en terwijl hij de Afgoderij ondermijnt, dwalingen lijnrecht tegenfpreekt, dezelve door niets in het minfte voedt, den verleden tijd , ondanks den hoogmoedigen Atheenfchen waan , ^en tijd van onwetendheid noemt, op verandering van gevoelens als een Godlijk bevel, ten krachtigften .aandringt, onthoudt hij zich van onvriendelijke beschuldigingen en opzettelijke wederleggingen, en ,weet hij de Staatswet tegen het invoeren van eenen nieuwen Godsdienst, te ontwijken , door aanleiding \9$  LEVEN DER APOSTELEN. 473 tot zijne prediking te nemen van eenen altaar, dien men voorheen, in eene hevige pest, op raad van JEpimenides, aan eene onbekende weldaadige Godheid had opgericht. In één woord, Paulus toont, met veel meer naauwgezetheid, dan Sokrates, die der Bijgelovigheid zeer veel had toegegeven (*), bezield te zijn, zonder, even als hij, iemand te verbitteren. — Dit doe ons hooger opzien, Christenen! Van waar toch had Paulus zoo veel grooter wijsheid, met zoo veel edeler moed en zelfvertrouwen gepaard dan de wijste Man onder de Wijzen der Grieken? Immers, van dien Heer, die hem befiemdhad, omzijne leer, bij Volken en Koningen, niet min, dan bij de Israëlieten, voordteplanten. Het doe ons dan het beftel van dien Heer dankbaar en nederig eeren.— Dan het gedrag van den Apostel ftrekke ons ook ten voorbeeld! Waarheid fta altijd bij ons op den hoogIlen prijs, inzonderheid op het nuk van den Godsdienst ! Die moeten wij ons doör niemand ooit ontrukken laaten; die moeten wij voor elk belijden en verdedigen. Dog, onze befcheidenheidzij, ook hier in, allen menfchen bekend! Laat ons nooit andersgevoelenden befpotten, maar, tot hunne overtuiging en verbetering, hun hunne verkeerde denkbeelden, als ongemerkt en met zagtmoedigheid, onder het oog zoeken te brengen, en zoo zoetvoerig, met innemende vriendelijkheid en voorzigtige behoedzaamheid, prijzende wat wij mogen, en verfchoonende, wat £*) Xenoïh. Metnor. L. I. C. i, & 3, Gg 5  GKDENKWAARDGHEDEN UIT HET wat wij laaken moeten, hen tot waarheid en zuiveren Godsdienst pogen opteleiden! Nog is deze redevoering opgevuld met allerheil, zaamlte lesfen; van welke wij althands de navolgenden niet met ftilzijgen mogen verbijgaan. i. Wij 3eeren van Paulus den adeldom van onze Natuur. Wij zijn Gods Geflacht! Hoe zeer moet ons het bezef hier van krachtdaadig wapenen tegen alles, waardoor wij onze afkomst van God zouden bevlekken! Hoe zeer moet ons dit weemoedig doen treuren over ...dat alles, waardoor onze menfchenwaarde zoo aanmerkelijk verdonkerd is, en ten krachtiglten aanfpooren , om dezelve, langs den weg van vernieuwing naar het beeld des genen , die ons gefchapen heeft , door Jiet geloof in hem , wiens beeld wij beflemd zijn geüjkvormig te worden, bij ons zelve en onze medemenfchen, zoo veel doenlijk is, te herftellen! — 2. Bij onze medemenfchen ook; want zij zijn, met ons, van eenen oorfprong, en — hoe zeer zijn wij, als broeders en zusters, aan eikanderen verwant, daar wij uit één paar Ouderen zijn voordgebragt J Hoe moest dit niet alle menfchen aan malkanderen verbinden! Hoe moest, in deze Godlijke en oorfpronglijke vermaagfchapping van alle menfchen over den geheelen Aardbodem, niet alle onderfcheiding, alle bijzonder belang, alle natiehaat en vijandfchap Wegens godsdienstverfchil wegfmelten! Hoe moesten wij ons aangevuurd gevoelen, om alle onze natuurgenooten , zelfs Jooden, Heidenen, Muhamedaanen , Wilden , — wijzen en dwaazen , door het Christengeloof, tot de kennis en verëering van den eenen God en Vader van allen, opteleiden ofte helpen.  LEVEN DER APOSTELEN. 47$ pen opleiden! — 3. Immers dit is het oogmerk van ons aanzijn; daartoe fchiep en beweldadigt God ons en allen, op dat wij hem zoeken zouden. Wij behooren dan ons zelve en de geheele zigtbaare natuur gadeteflaan en opmerkzaam op de blijken van Gods aanzijn en volmaaktheden , die daar in zoo klaar doorfchijnen, Hem te erkennen, Hem te verëeren.— 4 Niet, als of wij Hem iets, eenige eere, eenig genoegen, eenig geluk konden toebrengen, niet, als of in uitwendigheden zijn waare dienst gelegen ware : maar zoo , dat wij ons hart aan Hem met liefde en dankbaarheid toewijden, zijne bevelen gehoorzaam opvolgen, zijne oneindige deugden erkennen en door anderen doen erkennen , Hem, die een geest is, in geest en waarheid eabiedigen. — 5. Hier toe verpligt ons onze geheele af hanglijkheid van Hem en zijn bellier , welke zich over alles uitflrekt. Hangt het toch wel van ons af, in welk een Land, onder welk een volk wij willen geboren worden, in welk eene eeuw, en hoe lang wij op aarde leven willen? Immers neen! God heeft hiervan eene bepaaling gemaakt. En, dit moet ons opleiden, eensdeels, tot dankbaarheid daar voor, dat hij ons , in een Christenland, onder Christenen, in eene veelszins verlichte eeuw heeft doen gebooren worden; (het welk ook invloed moet maken op onze Vaderlandsliefde, en het recht gebruiken van onze voorrechten): — anderdeels tot tevredenheid met alle Gods bedeelingen, hoedanig die ook zijn mogen; terwijl wij ons altijd daar mede troosten mogen , dat Hij in ons lot de hand hebbe en alle wisfelingen op de wereld beltuure: gelijk 'er dan ook geene edeler be-  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Tjezigheid voor een redelijk wezen is uittedenken ' dan, bedagtzaam op Gods paden te letten. — 6, En verfchaft ons ook daartoe de Godlijke Openbaaring de beste gelegenheid? Zij moet ons hier om mede allerdierbaarst en belangrijkst zijn. Wat zouden wij \ zonder haar, toch zijn? Wat zou ons, zonderbaar, behoeden voor die treurige afwijkingen van het menschlijk verftand en grove dwalingen in den godsdienst, waartoe zelfs de fchranderfte en befchaafdfte Volken , in fpijt van de overblijfzelen en overleveringen van de oudfte, zuivere Godsdienstleere, in fpijt van het doorzigt van eenige wijzen , in fpijt van den omgang met de, overal verftrooide Jooden, zoo algemeen vervallen zijn ? 61 Dat Wijsgeerige verachters der iheilige Schrift, - dat wij allen recht het te kortfchietende van de natuurleere en de belangrijkbeid en de noodzakelijkheid der Openbaaring, in den tegenwoordigen toeftand van het menschdom bezeften, om daardoor erkentlijk te leeren beantwoorden aan het groot voorrecht, ons door God, boven anderen verleend! — 7. Is'erintusfchenookbijons, op dn ftuk, veel gebrek? gewis, God roept ons mede toe, dat wij van zin en gedrag veranderen moeten. Doen wij dit oprecht en gelovende in zijnen Zoon ? dan wil Hij ook ons voorig verkeerd gedrag, als verhijzien en nimmer gedenken. Wagten wij ons dan nu, om ons te verharden, om; tijden van onwetendheid in tijden van moedwil te verkeeren! Eens wagt ook ons .de dag des Gerichts, dien de Rede, uit inzien van de onevenredigheid van misdrijf en ftraffe op deze wereld , hoogst en waarfchijnlijk keurt waarnaar, het hart van den vroomen verdrukten  L*VEN DER APOSTELEN. tff teri hijgend verlangt; dien het geweten van den boo3Wigt bevend vooruitziet: en — dien ons de Openbaaring zeker leert. — Naar de bijzondere omftandigheden van die aanftaande plegtige gebeurenis behoeven wij niet te gisfen : met wijsheid zijn zij ons niet geopenbaard, en alle voordgebragte bedenkingen zijn verre beneden de majefteit der zake. Zoo veel weten wij zeker, dat gericht zal, ten troost der vroomen, maar ook ten fchrik der onboetvaardigen, ftipt rechtvaardig zijn. — Jefus zal zelf Rechter wezen. Jefus, onze Verlosfer, onze Heer, onze Vriend , Ó Christenen! Zalig, die zijne verfchijning zuilen lief gehad hebben (*)! — Van derzelver toekomst gaf God aan allen — aan ons ook — verzekering door zijne opftanding. Door deze toch werd de grootfte hinderpaal in het aannemen van een jongst Wereldgericht weggenomen, terwijl de vraag: „ zullen wij „ ook, na de dood, leven kunnen?" Heftig en beilisfchend beantwoord wierd. Door deze werd hij, volgends de Profeeten, en uit vergelijking van zijn leven en daaden , als het doorluchtig Hoofd des herftelden menschdoms bekend. En , deze was het welke, nevens alle zijne overige leeringen, ook zijne voorzeggende taal bevestigde: De uure komt, wanneer de dooden de ftemme zullen hooren des Zoons van God; want — de Vader heeft hem magt gegeven om gericht te houden, enz. (f) — Dat wij die groote waar¬ en a Tim. IV: 18. (t) Jo. V: i$, 37. verg. Matth. XXV: 31—40. m Hand. X: 41,  4*H5 GEDENKWAARDIGHEDEN XJtt HET waarheid, tot bevestiging onzer hoop op Jefus richterlijke toekomst, dan ook fteeds aanwenden! En, zo wij ooit, of door zondige gerustheid, of door moedeloosheid gedreven, dien dag begonden verre te ftellen 9- dat ons dan de overtuiging: „ Jefus „ leeft, hij is verrezen tot onzen Rechter!" ons terugbrenge öp het pad der waarheid en der deugd, en. aanvuure tot de voordzetting van zulk eene zins- verandering, waardoor wij ons, voor zijne toekomst recht bereiden kunnen! Na dezen langen uitftap, dog die niet korter zijn kon , indien wij eenigzhis nut zouden trekken uit 's Apostels prediking, keeren wij tot de Gefchiedenis terug, om nog den afloop van dit geval te vernemen.] Toen zij nu van dë opftanding der dooden hoofden (gewagen), waren 'er zommigen, (waarfchijnlijk uit de Epikurëifche Wijsgeeren), die hem uitlachten ; dog anderen , (meer bezadigd en half getroffen ), zeiden : „ hier over hooren wij u een ari„ dermaal weder." — En dus is Paulus uit hun midden weggegaan. — Eenige deftige mannen intusichen, die hem beftendig aankleefden , namen het geloof aan , en onder hun (zelfs) Dionylius een Lid van den Areöpagitifchen Raad, benevens de aanzienlijke vrouwe Damaris, en verfcheiden anderen. [Zoo weinig behoeft dan de Christelijke leere het onderzoek of zelfs de beftrijding van menschlijke "Wijsheid te vrezen. De leere van Paulus, door dartele menfchen en een ijdel Gemeen,,of befpottelijk geacht, of ligtzinnig over het hoofd gezien, werd door achtbaare , verftandige en aanzienlijke lieden bei  LEVEN DER APOSTELEN 479 bedaard onderzogt en daarna aangenomen. —• Het is waar, ook hier was het: niet veele wijzen, niet veels tijken en edelen l 'Er waren echter eenigen. — Jefus leere begon hier aanftonds, in de beginzelen, die heerlijke overwinning op het Bijgeloof te behaalen, welke de uitgezogtfte Wijsheid der Wereldwijzen vergeefsch beproefd had, en welke eerlang zoo volkomen werd, dat 'er geen fpoor van den ouden Afgodendienst of van het daar aan verknocht, zedenbederf overbleef. Zeer fraai is de volgende plaats van eenen geleerden en vroornen Schrijver over dit ftuk, welke ik hier, naar mijn oogmerk, met verkorting , zal inlasfchen: „ Men denke, zegt hij tot eer van „ het Christendom, — men denke aan het wijze „ Griekenland , den lieren zetel der Wetenfchappen. „ Het vereerde de onkuischheid in eene Venus, de dronkenfchap in Bachus, en de Overfte zijner Go« „ den was de affchuwlijkfte Overfpeler: deszelfs „ feestdagen waren dikwerf door de fchandelijkfte „ buitenfpoorigheden gekenmerkt. — Zeer hoog acht ik eenen Sokrates, eenen Plato, die te midden in „ de duifternis, het licht der waarheid aanfchouw„ den en het fchoone der deugd gevoelden. Sokrates, „ levendig overtuigd van de onfterflijkheid zijner j, ziele, werd vol moeds een martelaar ter eere van „ den eenigen Schepper en Beheerfcher der Wereld. Maar wat konden deze goede Mannen uitvoeren ? „ Niet eene ftraat in Atheenen was door den vroo,. men Sokrates verlicht, en de wijsheid heeft noch ,, de ondeugd bedwongen , noch de deugd ver„ hoogd. — Maar God zeide: daar zij licht, endaar „ werd licht! maar niet, door de geleerde mannen „ van  4Ö0 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ van de toenmaalige gelukkige eeuw, waarin allé kunften en wetenfchappen in den fchoonften bloei „ Honden. Visfchérs, Ambagtslieden, igehaatte Tollenaaren kwamen uit het verachte Joodfche Land „ voor dert dag, doorreisden met den grootften fpoed, „ zoo wel de befchaafde als de onbefchaafde Landen „ en herfchiepen op éénmaal ganfehe Volken. Zij ,, rukten de oütaaren der Afgoden omverre, hoe j, zeer ook hunne Priesters eb zelfs de door hen be,, tooverde Monarchen ze zögten te befchermen; en verbreidden, aan alle kanten, waarheiden deugd. ,, De onwetenden werden verftandiger dan de wijzen , ,, en de ondeügende menfchen werden heiligen. De „ Apostel Paulus noemt eene rij der affchuwlijkfte ,, overtreders op (*). Hij zegt: Noch hoereerers, ,, noch afgodendienaars , nóch overfpelers, noch on,, tuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch die,, ven, noch gierigaards, noch dronkaarts, geen las„ teraars , geen roovers zullen het Koningrijke Gods „ beërven. En , hoe fta ik verlteld! hij voegt 'er ,, daadlijk bij : en dit waart gij zommigen: maar -5 g'j zijé afgewasfchen , maar gij zijt geheiligd, „ maar gij zijt gerechtvaardigd in den naam des Hee~ ,* ren Jefus en door den Geest onzes Gods. " Zoo zeer was het dan de leer van den Mesfia alleen, welke de Afgoderij kon en moest om verre werpen. — Gefchiedde dit hier bij den aanvang, hoe weinig Paulus zich voorüf, van deze zijne redevoering had mogen belo* ven? C*) i Kor. VI: $>—  le vén der apostelen; flfc Ven? - Het geeft ons nog ten laatften deze les mijne Medebroeders e„ Medechristenen! Wij moeten de gelegenheden om „ut te doen niet verwaarioozen" Al is het, dat er weinig waarfchijnlijkheid zii dat onspoogen iets baaten zal, laat ons Hechts ge! trouwen ijverig zijn met voorzigtigheid! Laat on Hechts werken zoolangons daartoe tf}d en aan uing gegund wordt! Ons werk zal in den Heere niet Tjfi $£Lm Z goedd.oende nht vertraz™> ***** zi ne ujd zullen wij maajen , zo wij niet verjlap. Pen . _ Help ons hiertoe , dierbaare Verlosfer I door uwen goeden Geest! Amen.] zes EN DERTIGSTE AFDEELING. Paulus te Korinthen. Zijne prediking. Tegèm 'ftand der Jooden en hunne vrugielooze poging bij Gallio den Landvoogd. — 's Apostels reis naar Efefen , jerufalem en Antiochiën. hand. XVIII: i—22; naa,) en Kwam aan te Korinthen r*u„.„j r> & sa ^irts \Arila ^ fe Sm Krnsca of) Prisclla t hmn herwaards Whl ** " overê  aSv. gedenkwaardigheden uit het overgekomen, om dat (Keizer) Klaudius een bevel had gegeven, dat alle Jooden Rome te verlaten hadden. [Dit bevel gaf hij In het negende jaar zijner re; geering , uit hoofde van het oproerig gedrag der Jooden (*): waar van het bericht bij ongewijde Schrijvers, eensdeels, eene kleine bijdrage voor ons is tot de gefchiedkundige waarheid van Lukas verhaal; en tevens, anderdeels, ons behulpzaam is in het vinden van den tijd, waarin hetzelve is voorgevallen. Nevens de andere Jooden, werden ook de zulken verdreven, die de Christelijke leere, welke destijds hoogstwaarfchijnlijk reeds te Rome bekend geworden was , omhelsd hadden : wijl de Christenen toen nog met de Jooden verward, en als eene Joodfche Secle aangemerkt wierden. Aquila, hoewel een gegoed man (f) en , uit zijnen aart, van oproerigheid zeer af keerig, deelde dus ook, met zijne vrouw , in het algemeen lot zijner Landslieden. — Zoo gaat het den vroomen wel meer in dit leven. Dog geene zwaarigheid ! Wij hebben een Vaderland hier boven , waar uit ons niemand zal kunnen verdrijven, wen wij 'er eenmaal zullen aangekomen zijn, en waarvan ons geen mensch verwijderd kan houden. Volgen wij het pad van geloof en godzaligheid? dan zullen wij, door Gods genade in Christus, d£ax eenmaal zeker aanlanden, om 'er eeu- (*) Sueton. in Claud. c. 25. (f) Rom. XVI: 3. 1 Kor. XVI: ip.  LEVEN DER APOSTELEN. 483 eeuwig te woonen. Offchoon ons dan, op de reis derwaards, welke door deze wereld loopt, onfpoeden, verliezen , verbanningen treffen mogen; aan de hand der hemelfche Voorzienigheid gaande, zulJen wij de onfpoeden Zelfs zien medewerken tot ons eigen en anderer waar wel rijn en voorbereiding voor den hemel Dat bleek hier. Want door Aquila's verbanning uit Rome verkreeg Paulus bij hem een verblijf, en hij zelf en zijne vrouw 's Apostels dagelijksch verkeer en onderwijs. Immers.] Hij bezogt deze lieden; en overmits zij (methem) «en en hetzelfde handwerk dreven, als zijnde (/£ rZ A'l tentemakers v™ beroep nam hij zL intrek bu h„n en werkte voor zich mede,\zoo dat ht] dm zijne eigene nooddruft won.) [Hierin Was, naür de toenmaalige zeden, niets •vreemds. Joodfche Leeraars waren meer gewoon, een handwerk te drijven, waartoe zij al vroeg werden opgeleid , eer zij zich tot het Leerrtarambt fchikten. — In deze gewoonte was ook niets fihatfi delijks. Onze Heer Jefus vond het niet beneden zich, dezelve te volgen , tot dat hem dit andere bezigheden beletteden. En Ouders , die hedendaagsch hunne Zoonen tot den heiligen dienst opleiden, (waartoe, bij gegoede Christenen, alle reden is), mogten wel, met wijsheid en onderfcheid, Van dit voorbeeld der Jooden gebruik maken: gelijk het de zorgen van menig eenen Leeraar, thands zeer verligten zoude, bij aldien die oude gewoonte altijd had blijven ftand grijpen. — Een eerlijk beroep is zoo verre af van iemand oneere aantedoen, dat het Hh a in»  4S4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET integendeel, als eene Goddelijke roeping moet wo^J den aangemerkt , waar in wij getrouw moeten zijn , om den Heer te behagen; terwijl wij als dan tevens, voor onze Medemenfchen en de aardfche Zamenleving, nuttig zijn kunnen. — Paulus , die eenigen tijd te Korinthen blijven wilde, deels ook, om de terugkomst van Silas en Timotheüs aftewagten, handelde zeer wijsfelijk , met zich aan dien lighaamsarbeid , dien hij in zijne jeugd in Ciliciën geleerd had, thands te begeven. De Voorzienigheid verfchafte hem de gelegenheid daartoe bij Aquila's aankomst ; de handeldrijvende geest der Inwooners van Korinthen overvloedigen tijd : en bovendien vond hij, in de omftandigheden der Korintheren, in hun Charakter , en in de voorwendzelen der tegenftanders zijner vrije denk- en predikwijze , gewigtige redenen, om de Gemeente niets in het minfte te bezwaaren, maar, zoo veel mogelijk, het nodige zelf te verdienen, en hier ontrend van hun onaf hanglijk te willen blijven (*). Gewigtige wenken voor den tijd, dien wij beleven!} Tntusfchen voerde hij , op eiken Sabbath , het woord in de Synagoge, tot overtuiging van Jooden en Grieken. [Latende dus, ons ten voorbeelde, zijne hoofdbe¬ en*) Zie zijne eigene verklaaring van dit zijn gedrag, iKor. IX: i — i(J. aKor. XI: 7 — 13. en verg, hess. Leven der Apostelen,  LEVEN DER APOSTELEN. 485 bezigheid wegens andere dingen, niet vaaren of dezelve achterftaan. Eene naarftigheid, waarop hij zegenrijke voorfpoed genoot, hoewel niet, zonder mmengzelen van ongenoegen. Want] Na de terugkomst zoo van sn , theus , uit Macedonien , ( de eerfte kwam van BeTeTn de ander van Thesfalonika), werd Paulus, fervvH hi1 den Jooden ( me{ ijve^ bet dat Jefus d7chris. 2. 7T' z«*beSaauwd (en droefgeestig* over het Sei d£ hardnekk'Sheid van h?t grof der J00. den). Dog, wanneer zij, bij hunnen tegenftand ook lastering uitbraakten, fprak hij tot hun onder hTr uitfchudden (van ^/ƒ) zijier kleSer^n: " ï di Z,J°^-•W ^°°fd ! » is voords niets mei " \l (0en Glf Z'J* oorzaken van uw eign1 verder c' \ „ Ik ben er rein van, (en onfchuldig aanuwe ram^ :; SS:1-nu aaïnrzal ik m?'naar X Hddt ën trad hl hll in Hie,r °? gin^ hiJ van daar, en trad bet huis m van zeker iemand, wiens naam gustus was, die (den waaren) God vereerde, (een Joodengenoot utt de Heidenen was,) en naast de st nagoge woonde, J 1 öy* [Wat de reden zij, waarom de Joodfche tegenftand, na de terugkomst der twee vrienden van den tTtiïlT' 2ij"toeSenome"- Mgtin hetduistere mogelijk kwamen eenige bekeerde Heidenen _ ■ of althands het gerucht van den voorfpoed der Euangelie- prediking onder de Heidenen met hun over - welligt nam , onder het verëenigd onderwijs van'de ze drie Mannen, het aantal der Griekfche bekeer-" ngen, van nu aan, merkelijk toe, en waarfchijnJk fteeg het ongenoegen der Jooden, dat zij een «ooi? Her1"8" h3df" ' hier °P' hoe lan^ -oo «Q°„er. Het was ondertusfchen voor Paulus eena Hn 3 bron  486 gedenkwaardigheden uit het bron van droefheid; (van welke men welligt fpooren vindt in zommige uitdrukkingen, in den Brief aan de Galatiers, en in de twee Brieven aan de Gemeente te Thesfalonika; daar toch die brieven in dezen tijd, niet zeer lang na malkanderen, gefchreven zijn.) —. En, in de daad elk Christen mag en moet zich bedroeven, wanneer hij dat Euangelie ziet verwerpen door een hardnekkig ongeloof, — dat Euangelie, zeg ik, waar in ons het eenig middel tot eeuwige behoudenis wordt opgegeven. Immers, die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven piet zien; het Godlijk ongenoegen rust op hem. (J0. III: 36.) — ó Dat wij dan met gevoel de ongelukkigen beklagen, die zoo verblind zijn! — Dat we ons hoeden , om , nevens hun , in een oordeel der ongelovigheid te vervallen! Ons bloed zou dan ook op ens hoofd, en wij, bij zoo eene duidelijke heilsverkondiging, de rampzalige oorzaken van ons eigen verderf zijn. Dat wij derhalve voor ons zelve, de aankondiging van genade en zaligheid door Jefus Christus, toch fteeds, ja bij dagelijkfche vernieuwing, op grond der Goddelijke waarheid en trouw, aannemen! En, het zij onze genoeglijkfte bezigheid , om alles te doen ter verbreiding dier zalige leere, waarop onze hoop voor eeuwig berust, en om dezelve , in haare waare fchoonheid voorgefteld, bij zulken, die van haar vervreemd en tegen haar ingenomen zijn, onder den Goddelijken zegen, ingang te verfchaffen! r- Alle gepaste middelen behooren wij hier toe in het werk te ftellen. Overtuigende en minzaame redenen allermeest. Ingevalle echter het hart onzer medemenfchen zoodanig verhard is, dat  LEVEN DER APOSTELEN. 487 zij, met de Korinthiefche Jooden-, onder hunnen tegenftand, ook tot fmaadtaalen lastering overilaan, zal het dikwerf zeer betamelijk zijn , onze verontwaardiging, over zulk eene heiligfchennis en opzettelijke boosheid, zigtbaar te laaten blijken, en op Paulus voetfpoor, (die daar in zijn's Meesters bevel volgde,) door ftraffe taal, een indrukwekkend zinnelijk teken, en het affnijden der gemeenfchap met hun, de ftem van hun gefmoord Gewisfe, ware het mogelijk , nog optewekken. Misfchien zouden wij bevinden , dat zulk een gedrag , met voorzigtige befcheidenheid gehouden, niet ongezegend bleef. Althands Paulus prediking tot de Jooden was het niet geheel.] Ook nam (zelfs) Krispus, de Opperfte (of Voorzitter) der Synagoge, met geheel zijn huisgezin, het geloof in den Heere aan ; terwijl veele Korinthiërs desgelijks gelovig wierden en zich lieten doopen. [ Waarfchijnlijk was het deze Krispus, dien Paulus eigenhandig gedoopt heeft, naar iKor.I: 14. — Hij was een aanzienlijk man onder de Jooden, en gelijk zijne overkomst tot het Christendom veelenmede kon en moest overhaalen, en, in zoo verre , tot Paulus vertroosting diende, zoo zal dezelve tevens de booze Jooden meer verbitterd en welligt 's Apostels leven in gevaar gebragt hebben. Wie weet, of hij daaröm niet reeds voornemens was , om te vertrekken? Dan] Thands fprak de Heer Paulus, des nachts, in eanen droom, dus aan: ,, Vrees niet, maar fpreek, „ (onderwijs), en zwijg niet, (verzwijg niets van Hh 4 „ het  #88 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET M t'JT Qij herm met> door [chroom, „ onttrek u aan uwen post met ; blijf hier in dez\ „ ftad, tot nader bevel, zonder kommer.) Want il j, ben met u (om u te befehermen); en niemand zal eenen benadeelenden aanval 0p u doen' alzo ?, ik veel yolkf (veelen, die mijne leere zuUen aan » nemen), in deze ftad heb. " " J? ^ {Tijdige en alleraanmoedigendfte aanfpraak! Zoo weet de Heere Jefus recht gepast zijnen vrienden en dienaaren dat onderwijs en dien troost te fchenken dien zij, in de omftandigheden, behoeven. - Zo hij ook met ons zijn wil, mijne Christelijke Medebroeders ! wie zal ons dan deeren, of befchadigen kunnen? - Hij kent naauivkeurig zijne en onze vrienden en vijanden, en weet hunne krachten; de laatften bedwingt hij, zelfs eer zij iets ondernemen, wanneer hij zulks nodig keurt: de eerften ftaan on, ophoudelijk onder zijn broederlijk, wijs en alvermogend opzigt. - Dit make ons, wanneer wij, in de betrachting van onzen pligt bezig zijn, onbeschroomd en vrijmoedig! Laat ons gaan op, den weg, die ons voorgefteld is, en het werk behartigende waartoe m geroepen worden, Jfcfus voor het overige laaten zorgen ! Zoo deed, ons ten voorbeeld? , de heilige Apostel. ] * . HiJ bleef hier °P, onder hun , geduurende één jaar en zes maanden in j. r^jjr'i een derwijs geven. ' 10 d* GoddellJke leere onr PEn ftaande zulk een lang verblijf in de hefchaafdeHoofdftad van Achajen, kon het niet misfen, of er moest eene bloejende Gemeente ontftaan , en door goede inrichtingen al rasch bevestigd worden. Zelfs  LEVEN DER APOSTELEN. 4«f gelfs werden 'er fpoedig verfcheidene aanzienlijke lieden onder geteld (*): zoo als desgelijks, op nabuurige plaatfen, door geheel Achajen, de Christt* lijke leere omhelsd wierd (f). Ook verltrekte de gelegenheid der ftad uitnemend tot verbreiding van het Euangelie naar andere oorden. — Geen gering bewijs voor de wijsheid van dien Heer, die zijnen Dienaar zoo lang aldaar laten wilde!] Dog toen Gallio (Landvoogd onder den tijtel van} Proconful over Achajen (geworden) was, maakten de Jooden gezamenlijk een oproer tegen Paulus, en fleepten hem tot voor den rechterftoel , onder deze befchuldiging: ,, Dit mensch. fpoort de menfchen ,, aan, om God te dienen, op eene wijze, ftrijdig ,, met de (Joodfche) Wet, (Offchoon een Jood zijna, de% en , ah zulk een , geduld, zaait hij, tegen „ onze Godsdienstverördeningen aan, nieuwe en fcha„ delijke ketterijen)." — Wanneer nu Paulus den mond wilde opendoen, (om zich te verantwoorden , liet hem de Landvoogd niet eens tot fpreken komen , maar) Gallio zeide tot de Jooden: ,, Indien 'er, 6* Jooden! eenig onrecht, of groot fchelnjftuk (be3, dreven) ware, (en uwe befchuldiging eenige bur9, gerlijke misdaad behelsde , waarover ik, als rechter „ zou behooren uitfpraak te doen), zou ik u billijk ,, verdragen (en uwe klachten, met geduld, aanhoo„ ren): dog nademaal het een gefchil is over eene leere, over (zekere) benoemingen (van perfoonen s, of zaken) en over eene Wet , welke Gijlieden „ onder u hebt, (en het gevolglijk een /luk is, waar in de Romeinen u vrijheid laaten, en dat niet voor „ mijne rechtbank behoort), zoo moogt Gij 'er zel- •> ve (*) Rom XV: 23. (t) Rom. XVI: 1. 2 Kor. 1: 1. enz. v Hh f  490 gedenkwaardigheden uit het 9, ve over oordeelen: ik ten minften begeer, over zulk zoort van zaken, geen rechter te zijn." _ En hier op deed hij hen zich, van zijnen rechterftoel, verwijderen. Waaröp alle Grieken Soflhenes den Opperfte der Synagoge, aangrepen, en (zelfs) voor den richterftoel, dapper afklopten ; terwijl zich Gallio met niets van dit alles bemoeide. [Waarfchijnlijk haalde zich de nieuwe Opperde van de Sijnagoge , die den bekeerden Krispus zal opgevolgd zijn, door oproerige taal , en lastig aanhouden bij den Landvoogd , deze mishandeling op den hals. Mogelijk volgde Gallio , in het niet ftraffen van dezelve , de Romeinfche gewoonte, om zulke dingen over het hoofd te zien, ten einde het volk, dat zij overweldigd hadden, deszelfs flavernij minder te laaten gevoelen. Dat zich hierbij de gewoone verachting der Jooden paarde, is zeer denkelijk. En 'er fchijnt , in zijn gedrag , een zekere wijsgeerige hoogmoed door , welke hem onverfchillig maakte ontrend 's Apostels prediking, waar van hij niet veel gedagten zal gehad hebben; anders zou hij hem ten minften ook hebben laaten fpreken. En dus doende verloor hij , door waanwijsheid, de fchoonfte gelegenheid , om recht bekend te raken mét de zaligende kracht der Euangelieleere. Dit zij ons ter waarfchuwing! - Voor het overige verdient zijn gedrag allen lof in de navolging van wereldfche Overheden en Rechters. Een broeder van den ftrengen Wijsgeer l. ann^us seneca, en van eene billijke, zagtzinnige, hupfche en aangenaame inborst zijnde , toonde hij ongezind te zijn, om zich in zaken te fteken, waarmede hij niet nodig had zich te be- moe-  LEVEN DER APOSTELEN. 491 moejen, of, door het behandelen van allerlei kibbelarijen, zich den tijd voor ernftige bezigheden, te laaten ontrooven; — de vrijheid van Godsdienst, door de Romeinen aan de Jooden gegeven, niet te willen beknibbelen; — door eene gewaagde uitfpraak over dingen, waarvan hij geene kennis had, niemand te willen benadeelen: — en bovenal zulke zaken, welke door redenen behoorden uitgemaakt te worden, door eene magtfpreuk niet te willen beflisfchen; over het geloof en geweten van anderen niet te willen heerfchen; en zich, door geenen oproerigen hoop Jooden te willen laaten bewegen tot de minfte daad van onrechtvaardigheid en verzaaking zijner wijsgeerige en verdraagzaame denkwijze. ó! Hadden aardfche Overheden, op dit ftuk, altijd gedagt, als deze Romein! ó! Hadden niet zomts zulken, zelfs die het Christendom beleden, door een tegenövergefteld gedrag, de lesfen van het Christendom ,en met dezelve,die der wijsheid en menschlijkheid vertreden! Hoe veel bloeds ware 'ergefpaard! Hoe zeer ware de zaak van het Euangelie niet bevorderd! — Danken wij den Albeftuurer, mijne Lezers ! dat wij, in dit opzigt, gelukkiger tijden, dan onze Voorvaderen, beleven mogenl Beven wij voor het terugroepen der tijden van onwetendheid en wreeden gewetens-dwang ! En gebruiken wij t dankbaar en bedagtzaam , ons grooter voorrecht, zoo veel mogelijk, tot uitgebreid nut! Thands was de Apostel vrij van zorgen ontrend de Jooden; het volk der ftad, en het gezag van Gallio hield deze onrustige hoofden in bedwang: en de Voorzienigheid zorgde dus, dat de Gemeente derma-  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET mate kon toenemen en zich vestigen', dat dezelve, •eerlang niets meer behoefde te vrezen, en hij ook weder elders, tot uitbreiding van Jefus leere, konde werkzaam zijn. J Paulus nu nog eenen geruimen tijd , (tot vestU ging van alle nodige inrichtingen ) , aldaar getoefd nebbende, zeideden broederen(plegtig) vaarwel, en Itevende naar Syrië, in gezelfchap van Priscilla en ^quila, die zijn hoofd in Kenchreën, (eene haven van Korinthen, waar ook eene Gemeentewas, Rom, XVI: i.), wegens eene gedaane gelofte, had laaten Icheeren. — Voords kwam hij te Efefen, (eene door Diana s fchoonen Tempel, vooral beroemde fiad. cp de kust van klem Afiën), aan, waar hij hen liet blijven. Hij ging wel (als in het verbijgaan ) deSvnagoge eens in, om het woord tot de Jooden te voeren: dog in hun verzoek, om wat langer bij hun te blijven, bewilligde hij niet, maar nam affcheid van hun, „ Ik moet volltrekt , zeide hii , het aanltaand (Paasch) feest te Jerufalem vieren„ maar, zo^God wil, zal ik u nog eens weder beV zoek^D^ —, Zoon ve»rok hij van Efefen, kwam' aan te Cafarea, begaf zich O^r Jerufalem) en na de broederen (aldaar) begroet te hebben, kwam hij weder te Antiochiën. t. [Hier was hij weder, als het ware, t' huis, en dus zijne tweede Apostoliefche reis afgelopen. . Een tocht, welke voor de belangen der Christenheid ten hoogden belangrijk geweest was. Immers, behalve zijn bezoek aan de reeds gedichte Kerken in Syriën, Ciliciën, Lijkaöniën, Pifidiën, Pamfyliën, waardoor dezelve, buiten bedenking, aanmerkelijk zullen bevestigd en uitgebreid zijn, had hij ook ftreeken bezogt, waar, tot nog toe, geen Apostel ge-  LEVEN DER APOSTELEN. 495 geweest was. Het licht der waarheid had hij in Frygië, Galatïê, en op de grenzen van Myfiën en Bythiniën doen ichijnen. Zelfs naar Europa overgeftoken, had hij de voornaamfte Macedoniefche (leden mede doen deelen aan dat onfchatbaar voorrecht. Het vermaarde Filippi, zoo wel als Thesfalonika en Bereën, had eene Gemeente, binnen haare muurenzien ontdaan. Vooral was merkwaardig geweest de Euangelie-prediking in het Wijsgeerig Atheenen , voor den achtbaaren Raad der Areöpagieten. — Paulus langduurig verblijf in het handelrijk en befchaafd, maar niet min afgodiesch en wulpsch Korinthen, — en zijne bekendmaaking der zuivere leere in het wereldberucht en door vreemdelingen veelal bezogt Efefen. — Van deze Steden toch kon men billijk verwagten , dat, wanneer éénmaal de waarheid aldaar erkend ware, zij zich fpoedig naar alle oorden der befchaafde wereld, met kracht zou uitbreiden. En was het Heidendom en de dienst der Afgoden aldaar in het middenpunt van deszelfs grootlTen luister overwonnen en gefnuikt ? welke zegepraalen mogt men zich dan niet elders overal, voor het vervolg beloven ? De korte erinnering hier van (lelt ons op nieuws den ijver, de werkzaamheid en getrouwheid van den Apostel Paulus voor oogen, en rechtvaardigt weder de wijsheid van dien Heer, die hem tot een werktuig verkozen had, om zijne leere alomme voortedragen. — o! Waren alle Dienaaren van het Euangelie veel aan hem gelijk! o! Baden wij veel voor hun, dat 'er twee deelen van zijnen geest op hun mogten daalen! 0! Dat wij allen, die Jefus naam belijden, daar naar flon-  494 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ftonden, dat wij hem op zijde mogten ftreeven! De Godsdienst van Jefus , waar in wij onze rust en troost vinden, is zulk een dierbaar kleinood! Dat elk onzer zich beijvere, om denzelven, in zijne hemelfche fchoonheid en zuiverheid, toch recht te behartigen en te bewaaren. Zijn de tijden donker , en de vooruitzigten kommerlijk ? Jefus wil, dat wij, in het billijk vertrouwen, dat hij van zijne zijde, zijn ongezien opzigt over zijne Gemeente behouden zal , ook van onze zijde, alle betamelijke middelen ter hand nemen, om onze onfchatbaare voorrechten toch te mogen behouden. Zijn dikwerf onze mede» christenen, vooral in den tegenwoordigen tijd, als bevangen van eenen geest des diepen flaapsP laat het onze toeleg zijn, mijne Lezers! om, ook in dit ftuk , opterichten traage handen en flappe knieën! Laat ons zoeken, handen in één te Haan, tot zulk een groot en heerlijk doeleinde! Vergeten wij onze bijzondere bedoelingen , belangen en verlangens, om gezamenlijkerhand , op eene verftandige en krachtdaadige wijze, te arbeiden aan de inftandhouding der gemeenfchappelijke uitoefening van den Christelijken eerdienst! Hoe gezet toonde zich Paulus niet, op het nakomen der voorfchriften van denzelven! Hoe ijverig was hij niet, om dien alömme te doen aannemen en belijden! — ó! Mogten wij niet minder gefield zijn op het behouden van denzelven, dan hij was op het voordplanten! Hoe rampzalig zouden wij zijn, indien wij eene leere, met zoo veel zorg en moeite verkondigd, verachteloozen en verfmaden konden! — Bewaar ons, o Hemelfche Vader! voor zulk eene fchandelijke ondankbaar-  LEVEN DER APOSTELEN* 495 baarheid l Ontfteek, in ons en onze mede-christenen, eenen edelen en brandenden ijver voor de Godsdienstleere van Uwen Zoon! Mogt ons hart dien recht waardeeren, onze tong dien onbefciiroomd alömme belijden, en wij, voor denzelven, ook de gevoeligfte opofferingen volvaardig over hebben t Heer! bevestig, door en bij ons, uwe Gemeentel Handhaaf ons, bij het bezit der dierbaare Euangeliewaarheid! Voorzie zoo veele ledigftaande plaatzen, met Leeraaren , aan Paulus gelijk! Vergeef ons — ontwen ons onze lauwe belangeloosheid! Laat Uw naam, en die van Uwen Zoon, bij ons, — Ja overal, op den aardbodem, erkend, geëerbiedigd en bemind worden! Hemelfche Vader! Uw Koningrijk kome! " Amen! ZEVEN EN DERTIGSTE AFDEELING. Derde Apostoliefche reize van Paulus. Apollos te Efefen en te Korinthen. Paulus ontmoeting met twaalf leerlingen van Joannes den Dooper te Efefen. hand. XVIII: 23 — 28. XIX: 1—7. [—"V an zijnen tweeden Apostoliefchen tocht zagen wij Paulus in de voorige Afdeeling, te Antiochiën te-  496 GEDENKWAARDIGHEDEN Uit HET terugkeeren; waar hij de Gemeente, döor het verhaal zijner verrichtingen en van den Goddelijken zegen op de zelve, verblijdde, en bij haar de fticht ting en het onderwijs hervattede. Deze rust echter — want zoo befchouwdé de Apostel zulk eene bezigheid! deze rust duurde niet lang. De belofte, aan de Ëfeferen gedaan (*), deed hem erUftjg op haare vervulling denken. Zijn werkzaamè geest kon zich ook niet lang, binnen de grenzen Van ééne Gemeente beperken, maar verlangde, om zoo uitgebreid, als mogelijk ware, aan de belangen van zijnen Heer, dienstbaar te zijn. Ook veruani hij onaangenaame tijdingen uit klein Afiën, en vooral uit Galatiën, waar de Gemeenten, niet alleen met de hardnekkige Jooden en Heidenfche vervolgeren, maar met nog veel gevaarlijker 5 inwendige vijanden, te worftelert hadden. Joodschgezinden Christenen, zich valfchelijk voor afgezondenen van de Jerufalemfche Apostelen uitgevende, maakten Paulus Apostelfchap verdagt en flingerden de harten der zwakke geloovigen, door allerleie wettiefche bezwaaren tegen 's Apostels vrijën prediktrant. Zijne brieven waren nu niet voldoende: zijne perfoonlijke tegenwoordigheid aldaar werd hoogstnodig. En daarom,] Na dat hij eene wijle tijds (te Antiochiën) vertoefd had, begaf hij zich (weder) op weg, om vervolgends de Galatiefche Landfchap en Frygie te doorrei- (♦) Hand. XVIII: 21.  leven der apostelen. 497 reizen, ter bevestiging van alle de leerlingen (en belij deren, in het geloof.) ttls irv'il [Oogen wij hem even na. Thands verliet hij Antiochiën , om 'er waarfchijnelijk nooit weder te komen. Voor zijne gevangenfchap te Rome altoos, ( na welken tijd ons de ontwijfelbaare berichten van Lukas ontbreken), werd het hem niet vergund, derwaards weder te keeren. Zou de Gemeente aldaar, zou Hij zelf dit, bij zijn vertrek, wel verwagt hebben ? —- Zoo weinig weten wij , hoe lang ons het bezit van waardige Leeraaren, door Gods Voorzienigheid, zal'gelaten worden! Zoo zeerbehooren wij hen dan, terwijl zij nog bij ons zijn, met onze achting en liefde, en vooral met eene naarltige gebruikmaking van hunnen dienst, te verblijden ! Hun vertrek; hun affterven, zou ons anders te laat, met wroegend naberouw, hen doen terug wenfchen. Dan, — hier bij zien wij niet minder, hoe weinig wij weten van ons toekomltig lot! Dog Hem, die Paulus thands , langs onverwagte uitkomften, gelijk wij verder vernemen zullen , naar de Hoofdftad der Wereld geleidde, om hem het Euangelie, zelfs voor eenen nero, te doen verkondigen. — Hem, zeg ik, kunnen wij veilig de beftiering van ons lot — Hem behooren wij dezelve , dankbaar en vertrouwend overtelaaten. Paulus ijlde naar Efefen. Derwaards te komen, was het eerfte doel zijner reize. Hoe heilig was hem zijne beloftel Hoe drong hem zijn hart, om, naar zijne gedaane toezegging, licht en vreugde, in die grooteen beruchte Stad te verfpreiden! ^tenfchenIi lief-  498 gedenkwaardigheden uit het liefde en ijver voor Jefus zaak paarde zich hij hein aan eerlijkheid en goede trouw. Och! waren wij hem altijd gelijk! - De Apostel koos wel niet den kortften, maar den ■vrugtbaarften weg. Waarfchijnelijk reisde Hij, (door Ciliciën en Lykaöniën , waar hij overal de geplante Gemeenten zal bezogt, vermaand en bevestigd hebhen, dog niet zeer lang vertoefde), naar Galatiën en Frygiën, waar Hij ook wel te voren zelf gepredikt had (*), maar zijne tegenwoordigheid thands op nieuws, zeer nodig keurde. Hier deed hij alles, om de broederen in het geloof, — en bijzonderlijk , bij de zuivere begrippen der Christelijke vrijheid, te bevestigen. Dit was zijne gewoonte meermaalen (f). Dan nu inzonderheid, gaf hij aan alle, na hem volgende, Leeraaren van het Euangelie , het fchoonst voorbeeld , niet alleen van zugt voor het welzijn zijner Medechristenen en Medemenfchen , in hunne verfterking ; maar ook , zoo wel, van die wijsheid, welke daar bij behoort plaats te hebben , in het belleden van de meeste moeite aah hun, welke dezelve het meest behoefde, — ah, van dien ijver in het verduuren van moeilijkheden s ongemakken, tegenfland, en dergelijke , die eenen Dienaar van jesus zoo fchoon flaat, en zoo dikwerf volflrekt nodig is, om een heilzaam doel daa- de* ta9tnoi si •>'« ' ^-H' ! X 1 ' (;*) Hand. XVI: 6. (j) Zie bij voorbeeld Hand. XV: 41.  LEVEN DER. APOSTELEN* 499 delijk te bereiken. — Mogt elk, naar zijnen kring, veel hebben van dien Apostoliefchen geest I Geduurende Paulus afzijn van Efefen, was men daar niet geheel zonder onderwijs gebleven. Immers,] Een zeker Jood, Apoilos (ofApollonius) geheten, van afkomst een Alexandryner ( uit Egypten ) , die eeu zeer welfprekend en in de Schriften (des Ouden Ferbonds) uitnemend ervaren man was, was te Efe» fen gekomen. Deze man had (eenig) onderricht gehad, aangaande de Godsdienstleere van den Heere, (hij was, naar de kundigheden van zijnen tijd, in kennis van de Goddelijke bedoelingen met de Mesfi'danfche bedeeling, wel onderleid) , en , daar hij van eenen vuurigen geest was, (vol van ijver), fprak en onderwees hij, met groote zorgvuldigheid, (naar vermogen), over het geen op 'den Heere betrekking had, offchoon hij alleen kennis had aan den doop (en de leere) van Joannes. Ja, hij begon, met veele vrijmoedigheid , (openlijk) in de Synagoge te fpreken , (en zijne, reeds verkregene kun* digheden aan anderen medetedeelen). [foitnnes de Dooper had eerst het Koningrijk Gods, als nabij zijnde , aangekondigd , en zijne Leerlingen op iemand gewezen , die na hem kwam\ daarna had hij hun Jefus zeiven, als het Lam Gods , dat de zonde der wereld wegneemt, aangeprezen, en hen zelfs , door hunne eigene oogen , van de waarheid daar van willen overtuigen (*). Hij had der- (*) Matth. III: 2—u, 12. Jo. I: 29.-34. Matth* XI: 2 — 6. Ii a  50O GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET derhalve, den Mesfia' getrouwlijk den weg bereid, niet alleen in bet Joodfche Land, maar ook door het opzien, dat hij, bij de vreemdelingen, die op de Feesten kwamen, gewekt had, buitenslands, tot in Egypten toe. Of echter zijne leere , zoo verre heen, wel geheel zuiver voordgeplant wierd, fchijnt men zeer te mogen betwijfelen (*). En dit maakt ons oordeel over de kundigheden van Apoilos ongewis. Evenwel is het waarfchijnelijk, dat hij, van den Doop, door Christus ingefteld, — en altoos, van 's Mesfiii's verhooging en de blijken daarvan , in de uitftorting der Geestgaven, nog niets bellemds vernomen, noch zelf die buitêngewoone gaven ontvangen had. — Des te meer behoefde hij gevolglijk, om nuttig te kunnen zijn, den natuurlijken aanleg tot fchranderheid en welfprekende voordragt. Zoo zorgt de Goddelijke Voorzienigheid dikwerf, als ongemerkt, voor de behoeften der menfchen! — - En, hoe wel waren die gaven aan Apoilos bedeed! In zijne reis en volgend gedrag, leeren wij hem kennen als leergierig en verlangenden naar verder onderwijs, dan hij reeds genoten had, -- als eenen vlijtigen naarfpoorer van de gewijde Schriften, en als daardoor, eenen ervarenen Schriftverklaarer geworden. Brandende ijver en gezette naarftigheid, zoo " C * ) Oflchoon de gevoelens der hedendaagfche Sabeërs, of St. Joannes Christenen, zekerlijk vanlaterentijd zijn. Iets over liun , uit de Reisbefchrijvingen getrokken, zie men in hét Tafereel van Natuur en. Kumt, I. Deel.  LEVEN DER APOSTEXEN. 5oi zoo wel als edele vrijmoedigheid ftraalen 'er door in zijne onderrichting van anderen. — Welk een heerlijk beeld eens braaven Dienaars van het Euangelie! Hoe gelukkig, als dezen Ook wel onderwezen zijn in de Godsdienstleere , en ervaren in Bijbelkennis! Hoe gelukkig, als zij zich, op ware welfprekendheid, ter overreding van het verftand, en ter leiding van het hart hunner Toehoorers, tijdig en met ijver hebben toegelegd! Hoe gelukkig, als zij zich, in hunnen post, met ijver voor Gods eere, voor Jefus zaak, en voor het heil hunner medemenfchen, — hoe gelukkig, als zij zich daarin, met naarftigheid en zedige vrijmoedigheid, onbedwongen door traagheid , tegenftand of menfchenvrees, van hunnen pligt kwijten! Veel hebben zij hier toe nodig , Christenen! Laat ons veel voor hun, — veel voor de jeugdige aankwekelingen tot den heiligen dienst,bidden om verlichting, begaving, heiliging en bemoediging ! Laat ons veel bidden , dat wij zoodanige Leeraaren behouden, — dat zoo veele opene plaatzen, van zulke Mannen, voorzien mogen worden! En — kunnen wij, door opfpooring of onderfteuning ? laat ons daartoe medewerken ! En, wat de Leeraaren aangaat, die ons God verleend heeft, laat ons fteeds bedenken, dat 'er onderfcheid in de begaafdheden is, dog dat allen door eenen Geest bedeeld worden! Apoilos was minder dan Paulus; maar, in welfprekendheid muntte hij uit. Niemand verachte dan eenen eenigen van hun, dien God hem, tot onderwijs en ftichting, toezendt,maar elkmaake van verfchillende gaven, een dankbaar gebruik! — Dan, laat ons tevens, elk voor ons zelve , van li 3 Apol-  502 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Apoilos, de groote les leeren, van getrouw te zijn in het bezigen van de gaven, aan ons verleend. Zijn ze niet zoo groot of fchitterend, als die van anderen? Apoilos predikte, fchoon hij niet meer, dan Joannes doopleere, en die welligt nog niet geheel juist, verflond. Laat ons dan, — zijn wij vermogend? door ons gezag, — zijn wij rijk? door ons geld, — zijn wij verltandig? door onze kennis, — zijn wij welfprekend? door die begaafdheid, — zijn wij godvrugtig ? door ons voorbeeld; — en zoo ook, zijn wij van geringer ftand? door onzen ijver en arbeidzaamheid, — zijn wij ongeleerd en min welbefpraakt? door onze eenvoudige en welmenende opwekking, m elkander tot nut zijn. Die zijn talent in de aarde begroef, werd veroordeeld; maar die het op winst uitzet en over weinigen getrouw was, ftaat over veelen gefield te worden I Niemand klage dan over gebrek aan gelegenheid of vermogen , om 's naatftens tijdelijk en eeuwig welzijn te bevorderen! Elk zie integendeel toe, dat hij niets gering achte, maar van alles, ook van het kleinfte , •■zulk een gebruik maake, als hij eenmaal, aan den Opperften Rechter , best zal kunnen verantwoorden! — Eenen nieuwen aandrang hiertoe levert ons het gedrag van Paulus achtergelaten vrienden op. Want,] : Wanneer-Aquila en Prifcilla hem gehoord hadden, namen (of verzogten) zij hem bij zich (aan huis), en legden hem 's Heeren Godsdienstleere naauwkenligeruit. DSV » 3Vh>S 8K0 KHW "Ah t Sfi'JVÜ ■'." } iS&\ « aift • [De  LEVEN DER APOSTELEN. 503 [De Gefchiedenis van Jefus, in haaren geheelen afloop ; — de aanvanglijke ontwikkeling van het Goddelijk ontwerp, in de uitftorting der Geestgaven , en de uitbreiding der leere van den verhoogden Mesfia, ook onder de Heidenen , ingevolge de Voorverkondigingen der Profeeten, en — de werkzaamheden en pligten , welke daar uit nu moesten voordvloejen, — zaaken, waarover zij, door Paulus , nader onderricht waren , — deelden zij nu aan Apoilos, wiens gebrek aan kennis hier ontrend zij, uit zijne redenen , rasch befpeurden, met liefde mede. —- Zoo moesten dan ook alle Christenen malkanderen, ja hen zelfs, die aanvanglijk Leeraaren geworden zijn, uit het geen zij zelve geleerd hebben, weder onderwijzen en voordhelpen. Elk behoorde , als Apoilos, gaarn van alle zijne Medechristenen , van eenvoudige Leken zelfs , wel te willen leeren. Alleen moest waanwijze meesterachtigheid van de eene zijde , de eigenliefde aan de andere zijde niet tergend opwekken , en niemand moest iets doen uit ijdele eere. Aquila en zijne Huisvrouwe> __ wier godsdienftige overëenftemming, door ons alhier weder optemerken, hun huwlijk gelukkig maakte, — toonden , hoe verre zij af waren van veele meesters te willen zijn (*), daar zij denLeeraar, wiens kennis zij weuschten te zuiveren, niet openlijk tegenfpraken in de Synagoge, noch hem, wegens zijn minder doorzigt en verfchil van (*) Jak. III: 1. Ii 4  504 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET van hunne denkwijze, verachtten of ongenegen wa. ren: maar integendeel, liefde en gastvrijheid bewezen, en, aan huis, in ftilte, zonder opfchudding of vertooning, nader onderrichtten. Waare, Christelijke gezindheid! hoe betreurenswaardig is uw verlies! Hoe wensch lijk ware het, dat veele oprechte dog min verlichte Christenen, en zulken, die zich dikwerf onder hun indringen, van Aquila en Prifcilla , nederigheid , vreedzaamheid en liefde wilden leeren , opdat hunne kennis hen niet opgeblazen en vleeschelijk laaten mogt (*)! — Stonden wij" alle daarnaar met ijver en welmenende getrouwheid ? hoe zalig zou ons gevoel zijn, indien de uitflag van ons poogen aan ons heilzaam doel beantwoordde, en wij, gelijk dit edel paar Romeinen, eenen Apoilos voor Christus Gemeente mogten vormen! Hij toch, nader verlicht, werd ook uitgebreider nuttig, En, toen hij nu lust had, om naar Achajen, (en Wel voornamelijk, naar de Hoofdjlad Korinthen), te verreizen, fchreven de broeders (te Efefen) brieven van aanbeveling aan de leerlingen (in Achajen), ten einde zij hem wel en vriendelijk zouden ontvangen. Daar gekomen zijnde, deed hij ook, van zijnen kant, veel voordeels aan hun , die (reeds), door de gunst (van God), het geloof omhelsd hadden. (. ■Oog, veele nieuwe leden won hij juist niet aan, of■fchoon hij de broederen zeer verfterkte). Want hij werd hevig (en met kracht), door de Jooden (te* gengejpraken en) wederlegd, terwijl hij bun openlijk, C*) 1 Kor. III: 3,  LEVEN DER APOSTELEN. 505 lijk, door (vergelijking van) de Schriften (des Ouden Verbond*} , duidelijk aanwees , dat Jefus de Christus was. (En , terwijl zommigen , door de Joodfche bewijsredenen , entrend eenen overgang tot net Christendom, huiverig gemaakt wierden , baarde de vergelijking der gronden voor en tegen hetzelve, bij de onbevooröordeelden, een te fleviger geloof). [Offchoon men zulken , die eerst aanvangen te leeren, de zwaarigheden en inwerpzelen tegen de leere der waarheid, niet ontijdig bekend maaken en in kracht voorftellen moet, voor dat het verftand genoegzaame kundigheden opgedaan heeft, om het oordeel te kunnen leiden', dewijl men anders gevaar loopt; om onvaste gemoederen in fchadelijke flin geringen en verwarringen te brengen: — zoo is 'er nogthands, voor meer gevorderden, geen nader weg tot gegronde overtuiging, dan het bezadigd en biddend onderzoek der bewijzen voor en tegen het geen men, van jongs aan, geleerd heefr. Het is alleen aan de vadzigheid of aan de vooröordeelen der hedendaagfche Christenen te wijten , dat deze nuttige bezigheid zoo veel verzuimd wordt. En, helaas! hoe wankel, bijgelovig, en onbeftand tegen allerlei aanvallen is, uit dien hoofde, veeier Geloof nietl Maar ook, hoe ondankbaar is zulk een gedrag aan de Goddelijke Gunst, waar door wij, tot het geloof gebragt worden! — Intusfchen is het verkeerd, alleen op de bewijzen vóór de waarheid acht te geven, even als of deze iets van de tegenbedenkingen te vreezen had? — allerzondigst is het gedrag van zoo veele ligtzinnige lieden, ook in onzen tijd, die oor en hart alleen openen voor de redenen der Beftrijdèren van li 5 den  $06 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET den Godsdienst, zonder de moeite te willen nemen, om eens te overwegen , wat al, voor denzelven, door zoo veele fchrandre Mannen (*) , gezegd is, — overwinnend gezegd is. Zoo handelden waarfchijnelijk ook veele Korintheren. Beter daarentegen werd aan het Goddelijk doel beantwoord door hun, die Paulus gezaaide, door Apoilos befchaafde en bijbelkundige voordragt en betoog, door zijne twistredenen tegen de Jooden , die tegen hem ernflig inlegden en alle hunne kunde en redeneerkracht, dog vrugteloos , tegen hem infpanden; — voorbeeldig, zeg ik, handelden zij, die hunne verkregene overtuiging, door 's Mans gegronde redenen, vermeerderen en als bevogtigen lieten (f). — Apoilos kundigheden, nu nog meer gezuiverd door nader onderwijs, en, (gelijk waarfchijnlijk is), na den doop door zijne begaving met wonderkracht ten , — zijne nederigheid, waardoor hij Paulus de plaats te Efefen inruimende, zich vergenoegde, met te Korinthen, op zijnen gelegden grond/lag te bouwen (**), —• zijn ijver en welfprekendheid ver- dien- (*) Öenk aan abbadie, goguet, lilicnthal, xeland, less, van hamelsveld, en anderen. — Hoe men, na de Gefchrifcen van deze en dergelijke oordeelkundige verdedigeren van den Godsdiénst, nog durft voor den dag komen, bij voorbeeld met eene — Eeuw der Re. den, en dergelijke vuilaartige, dog ongezoutene bladen,— beken ik, naauwlijks te kunnen begrijpen. (t) i Kor. li 12. III: 6. (**) i Kor: lil: 10.  LEVEN DER APOSTELEN. $Of dienden alzins opmerking en aanmoediging. Gelijk men ook weldeed, met het getuigfchrift der Efefifche broederfchap, ontrend zijnen perfoon, in aanmerking te nemen, daar 'er, toen ter tijd, zulke fchroomelijke misoruiken, als naderhand, ten aanzien van zoortgelijke aanbevelingsbrieven , in de Gemeenten nog niet ingeflopen waren. Jammer alleen, dat, naar eene vooringenomenheid, welke zelfs hedendaagsch nog niet zeldzaam is, zommigen met dezen nieuwen LeerSar zoo zeer in hun fchik waren , dat zij eene fcheuringdreigende partij voor hem vormden; waartegen de Apostel niet kon nalaaten, zich, in eenen brief aan deze Gemeente, met allen ernst en aandrang, te verzetten. Zoo misbruiken wij vaak het weldaadigst gefchenk der Godheid, tot ons wezenlijk verderf 1 Dog, wij moeten Apoilos nu te Korinthen laaten, en ons met den Heiligen Lukas, weder fpoeden, om Paulus verrichtingen te vernemen.] Terwijl Apoilos nu te Korinthen was , kwam Paulus , na het doorreizen van de bovenfte, (dat is midden in het Land gelegen ), {treeken ( van klein Afiën , te weten Galatiën en Frygiën; zie Hand. XVIII: 23. eindelijk de zeekust bezoekende) te Efefen, (in de Hoofdftad en zetel van den Romeinfchen Landvoogd), aan. Hier vond hij, (onder de menigte jooden , aldaar woonachtig en zeer bevoorrecht, ook ) ettelijke leerlingen, (die der nieuwe leere eenigzins toegedaan, dog in dezelve niet recht ervaren fcheenm te zijn; en ) dezen deed hij, ( onder andere gefprekken), de vraag: „ Hebt Gij, na dat Gij het geloof „ had aangenomen, eenen Heiligen Geest, (God,, delijke wondergaven en krachten), ontvaagen?" Dog  JjoS GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Dog zij antwoordden hem : „ Hoe ? wij hebben'er ,, zelfs niet van gehoord, dat 'er (thands zulk) een ,, Heilige Geest ( onder de menfchen ) zij. " [Zinds lang, wisten zij, had de gave der Voorzegging en der wonderwerken, onder Ifraël opgehouden, befpeurd te worden. — Na de verhoging van den Mesfia , moest dezelve eerst wederkomen (*). Dan hier van droegen zij zoo min kennis, als Apoilos , met wien zij, in kundigheden, nagenoeg , gelijk ftonden. Dit bewijst het vervolg. ] Hij vroeg hen [weder: ,, Waarop zijt Gij dan „ gedoopt ? (op wiens gezag ? met welk doel en „ vrugt?)" — Zij hernamen: „ Op den doop „ van Joannes; (aan dien Man hebben wij ons ver„ bonden; op zijn gezag, en de aanneming zijner „ leere zijn wij gedoopt). " [Wat zij hier mede bepaaldelijk wilden zeggen, is duister. Zoo veel fchijnt zeker: Joannes gezag gold bij hun, dog van den waaren aart zijner Leere en de bedoelingen zijns Doops, waren zij , of geheel onkundig, of Hechts zeer gebrekkig onderrecht. — Wijslijk oordeelde daarom de Apostel, die in deze Mannen waarfchijnlijk een' goeden aanleg ontwaarde, het best, Joa'nnes waardij, en nut voor zijnen tijd, niet te verkleinen, maar, juist met zijn gezag, hen (♦> Jo. VII: 39. vergelijk Pf. LXVIII: 19. Hand II; 33—36". Boren, bladz. 31.  LEVEN DER APOSTELEN. $0(J hen tot aanneming der leere aangaande Christus te bewegen.] Thands fprak Paulus : „ Wat Joannes betreft, „ ( zijnen doop zal ik u verklaaren ); hij" doopte eenen „ bekeeringsdoop, (waar door hij de Natie tot boe„ teen verbetering verpligtte, ter ontwijking van de ,, naderende oordeelen); terwijl hij hec volk leerde „ (en vermaande), om te geloven, (niet in hem„ zeiven, daar hij flechts den weg voor den Mesfia „ bereiden moest), maar in den genen, die na hem ,, kwam, (zijpen Opvolger), dat is, in den Mesfia „ Jefus. — ( jefus toch is na hem gekomen, en door ,, hem erkend; op dezen wees hij allen; Jefus is, in ,, zijn leven en na zijne dood, gebleken de Mesfia, „ de Behouder des Volks, te zijn, waar voor Joan„ nes zich zeiven niet wilde aangezien hebben. In ,, dezen Jefus gevolglijk behoort Gij te geloven en ,, gedoopt te worden ; ook uit hoofde der verkla„ ringen van dien Dooger, wiens gezag Gij ver„ eert). " — Toen zij nu dit gehoord , (en een breedvoeriger onderricht, belangende Jefus leven en daaden, in verband met de Goddelijke bedoelingen, ontvangen) hadden, lieten zij zich doopen in den naam , ( op het gezag ) van den Heer Jefus. En toen hun Paulus daarna de handen oplegde , kwam de Heilige Geest op hun, (en zij ontvingen zijne wondergaven), zoo dat zij (het vermogen toonden, om) in (vreemde) taaien te fpreken en te profeteeren. — Nu waren dit in alles, twaalf perloonen. [Paulus liet dan deze leerlingen van Joannes, door den doop, tot leerlingen van Jefus den Mesfia, inwijden. Een zijner reisgenooten bediende waarfchijnlijk deze plegtigheld (*) — Ten onrecht zou men (*) Vers 29. en H. XX: 6. lezen wij hunne naamen,  g4ö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET men echter, uit dit geval, de wettigheid der her» haaling van den Christelijken Waterdoop, willen afleiden» Joannes leerlingen waren nog niet gedoopt op het gezag van Jefus; en dit was echter nodig, zouden zij zijne aanhangers — zouden zij Leeraars in zijne Gemeente worden (*). Bij zulken, die reeds in Jefus naam gedoopt zijn, heeft een geheel ander geval plaats. Dog hier niet verder in tredende , zullen wij alleen nog , tot ons onderwijs en ftichting, het volgende opmerken. Dat Paulus den Doop in den naam van den Heer Jefus, voor eene zeer belangrijke en gewigtige, ja ten hoogften noodzakelijke verrichting hield, blijkt ons , uit dit voorval, ontegenzeggelijk. Waarom toch zou hij deze lieden anders wederom hebben laaten doopen? Dit mogt dan wel, bij veele Christenen, in ernftige overweging genomen worden. Hoe laag wordt veelal, zo al niet befchouwelijk, immers bij de beoefening, op den Doop nedergezien! Hoe weinig denken 'er dikwerf Ouders, Getuigen, Leeraar en Gemeente, bij! Hoe oneerbiedig, en als in het "verbijgaan, wordt dezelve veelal bediend in de meeste Proteltantfche kerken! Waarom toch worden verftandige voorflagen , zinds lang , tot verbetering daar van gedaan, in het geheel bij ons in geene aanmerking genomen? Schaamen wij ons, mijne Lezers! over ons oneerbiedig en den Christengods« dienst- (*) Men vergelijke hier, voor allen, g. c. b. moschb, in den Bijbelvriend, II. Deel, bl. 163. tot iS(.  LEVEN DER APOSTELEN. 5H diensfhoonend gedrag! En zoeken wij ons te onderfcheiden van hun, die, terwijl zij bijgelovig zijn op het Avondmaal, den Doop , met onbefchrijfelijke onverlchilligheid , befchouwen! — Dan, niet alleen voor het uiterlijke , maar ook inzonderheid, wat het wezen der zake betreft, behooren wij betamelijk ontrend den Doop te denken en te handelen. Immers wij allen zijn ook, met eenen Bekeeringsdoop , der Gemeente ingelijfd r wij allen zijn ook gedoopt op den naam en het gezag van Jefus Christus. Denken wij daar wel dikwerf, wel met deelneming, wel met onderzoek van ons eigen harte aan ? En, beantwoordt ons gedrag en leven aan dien Doop? ól Laat ons toch zoeken wagt te houden , dat wij onzen Doop geene fchande aandoen! Werd zij ons toegediend ter afwasfching der zonden ? dat wij dan nu voords 'er naar ftaan, om , in nieuwigheid des levens te wandelen'. Werden wij gedoopt in Jefus naam, als den daadelijk verfcheenen Mesfia en Heil aanbrenger ? Geloof in Hem , Hoop op Hem, Aankleving aan Hem en Gehoorzaaming zijner.Godsdieiiftige voorfchriften fiere dan nu ook voords onzen wandel! — Zoo zal Euangelie en Doop, gelijk betaamt , bij ons zamen gepaard gaan. — Zoo zullen wij, in navolging der Efefiefche Leerlingen , na onzen Doop , deszelfs kracht en uitwerking naar buiten vertoonen. Deze Mannen, te voren minkundig en begaafd, — gelijk 'er trouwens, in de Gemeente, trappen in begaafdheid zijn, — werden nu in ftaat gefteld, om, den Apostel te Efefen, of , om der zake van het Euangelie elders, van dienst te zijn; en het wonder hun-  jia GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET hunner bekwaaming, dat, naar mate hun getal aanmerkelijker was , te grooter opzien baaren moest, diende ongemeen, om Paulus aanzien, bij de ftedelingen, fpoedig te doen rijzen. — En daartoe liet welligt de Voorzienigheid , al aanftonds na zijne aankomst aldaar, zulk een geruchtmaakend voorval gebeuren. Dit altoos is zeker, en — hier op mo..gen wij gerust afgaan! — Haare wegen zijn voor de .Menschheid, —• voor ons, altijd wijs, altijd heilig, altijd weldaadig. — Geef Gij ons, o liefderijk God! dit altijd te geloven, te gevoelen, endaar naar ons te gedragen! Amen. AGT EN DERTIGSTE AFDEELING. Paulus onderwijst te Efefen. Zijne affcheidtng van de Jooden. Zijne wonderdaaden. Ongelukkige uitflag eener nabootzing van dezelven. Heilzaame gevolgen hier van. HAND. XIX: 8 — 20. {"Paulus in de Hoofdftad van Joniën gekomen, otft aldaar, ingevolge zijne toezegging, heilzaam onderwijs medetedeelen, maakte als fpoedig eenen aanvang van zijne werkzaamheid.] En de Synagoge ingetreden zijnde , (om zich, vaar gewoonte, eerst tot de Jooden , voords tot de Joodengenooten en, langs dien weg , ook vervolgends  LEVEN DER APOSTELEN. 513' tot de Heidenfche Inwooneren, te wenden), leerde hij (in dezelve, openlijk en") vrijmoedig, drie maanden achter een, terwijl hij redevoeringen hielden overtuigend onderwees in dat gene, het welk op Gods Koningrijk (en de vervulling der Mesfiaanfchè Êedee. iing) betrekking heeft. — Dog, toen zömmigen, (waarfchijnlijk dier Jooden, die den flerkflen arm in de Synagoge hadden), zich, uit moedwillige wederfpannigheid, niet wilden laaten overtuigen , daar zij (zelfs), onder het Gemeen, Van de (Christen-) leere, lasterlijk en fmaadelijk fpraken, fcheidde hij de leerlingen (en belijders van hun ) ,af, terwijl hij zelf hen verliet (en de Synagoge niet meer [bezogt, maar) dageliiksch Onderwijs gaf in de Gehoorzaal Van zekeren Tyrannus*. [Die welligt een Wijsgeer was , dog zijn leervertrek, voor zommige uuren, aan Paulus wel wilde afftaan. Hier werd dan nu de Christenverzameling gehouden en het Apostoliesch onderwijs gegeven. — Eerst had zich Paulus, om redenen, reeds meermaalen vernomen , weder tot de Synagoge vervoegd. Êen wijs en vroom Man, die zijne driften niet laat heerfchen over het verftand, houdt zich toch aan een ontwerp, dat hij eenmaal, om gegronde redenen, goedgekeurd en omhelsd heeft, ondanks alle verzoekingen , zoo lang mogelijk. Door befcheidenheid en wijsheid had hij ook, drie maanden lang, den joodfchen tegenftand voorgekomen, en dus, met de Synagoge kunnen vereenigd blijven. — Thands echter, nu de leere van dén gekruisten Mesfia en van de aanneming der Heidenen, bij de Jooden, op onövertuigbaare harten afftuitte, hunne lasterzugtgaande maakte, en eerlang oproer en geweld dreigde, zoo Kk dat  514 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dat hunne verbetering geheel hoopeloos ftond en zij het genót van het edelst voorrecht allerfnoodst verzondigden, werd het voorzigtig en pligtmaatig, zich niet verder aan hun te wagen, het heilige den honden niet voortewerpen , de gelovigen aftezonderen van hun, wier verleiding hun ten hoogden fchadelijk zijn kon (*), en de Jooden , door zulk eenen ftap, ware het mogelijk , nog tót nadenken te brengen. —• Prijswaardig en voorbeeldig was dit gedrag. Ook wij moeten ons, wanneer wij ons in eenige gemeenfchap bevinden, waar in het meerërdeel hardnekkig de waarheid tegenftaat en lastert, en ons, ondanks alle krachtige en wijze pogingen , welke wij aanwenden , zoo tot hunne verbetering, als om, in onzen kring, nut te doen, daar in verhindert, van hun aflcheiden, en, door ftilzwijgen, geen deel nemen aan hunne zonden; noch, door aan dezelve gewoon te worden , ons gemoed, daar voor, min gevoelig maaken.— Vooral behooren wij ook te zorgen, dat wij hun, in moedwilligen tegenftand tegen de waarheid, ongelijk blijven, en dus ons hart geopend houden voor redelijke overtuiging, zonder ons daar van, door partijdigheid of drift, te laaten aftrekken. Eennaarftig en dagelijksch gebruik, zoo, van openbaar onderwijs, waar dat te bekomen is, (en waartoe goede inrichtingen nergens behoorden te ontbreken), als, van goede , leerzaame gefchriften, — en inzonderheid, (*) Matth. VII: 6. 2 Kor. VI: 17. Openb. XVIII: 4, Verg. boven XXV. Afdeeling bl. 333 — 337. en XXXVI. Afdeeling blz. 485.  LEVEN DER APOSTELEN. 515 beid, van het Godsdienftig onderricht moet bier van een bewijs zijn. — Tot het laatlïe zijn goede plaatzen nodig; en Gode zij dank, die het ons nog, aan gefchikte Tempelhuizen , niet laat ontbreken. Zo wij echter, hier of daar, tot andere verblijven moesten overgaan , moesten wij daarin niet bijgelovig kiesch zijn, daar Paulus en zijne mede-Christenen wel in eene Heidensch - Wijsgeerige Leerfchool bij een kwamen. Immers de Christengodsdienst, etf zijne rechte beoefening, is niet aan eene zekere zoort van plaatzen verbonden. — Hoe heilzaam intusfchen was deze verfchikking der Vergaderplaats! Daar 'er Hechts op zekere dagen en uuren menfchen in de Synagogen kwamen , endaar onder Hechts zeer weinige Heidenen, gelijk Paulus aldaar ook, den geheelen tijd door, niet fprekenkonde; zoo vloeiden nu, dag aan dag, zeer veele, vreemdelingen zoo wel als inboorlingen, naar zijne Schoole toe, die, fchier ter aller uure, onderricht van hem bekwamen. Aldus werd het Euangelie , in deze Hoofdftad, ja in de nabuurige ftreeken, krachtig voordgeplant. ] En dit had (ruim) twee ïaaren lang plaats; zoo dat (fchier) allen die (klein) Afiën bewoonden, zoo Jooden, als ( Heidenfche) Grieken, de leere des Heeren vernamen. [ Zoo was hem dan eene groote en krachtige deure geopend, en, de geheele befchaafde Wereld door, moest nu de mare zijner prediking bekend worden. Dog 'er waren ook veele tegenfianders (*)\ en tegen hun- (*) 1 Kor. XVI: 9. Kk a  5l6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET biinne pogingen wilde de Voorzienigheid zich aller,, krachtigst verzetten. Immers,] God verrichtte ook buitengemeene (en alleruitflekéndfle ) wonderwerken door den dienst van Paulus , (tot overtuigende bevestiging van de Godlijkheid zijner prediking): zoo zelfs , dat men de zweet en gordeldoeken, welke hij gebruikt had, naar de zieken bragt en op hen legde, en dat (als dan] de krankheden weken en de booze geesten uitvoeren (ter voU komene herfielling der lij deren.) fjHet is klaar, dat dit gelukkig gevolg aan de zweetdoeken van Paulus, of aan de uitvloeizels van zij'n lighaam zelve, niet zij toetefchrijven. De Apostel zelf was Hechts een middel, van het welk zich God bediende, om zulke wonderwerken te doen gebeuren , welke, onder de wonderwerken zelfs, buitengemeen waren. — God, die vrij is in zij'ne bedeelingen, vrij in de wijze, waarop bij menfchen zijne gunftige hulpe wil doen ondervinden, verkoos thands, zijnen Gezant, op zulk eene, in het oog lopende wijze , boven andere menfchen te onderfcheiden. Hier vóór was eene zeer gewigtige reden. Te weten, Efefen, muntte destijds, in veelerlei zoorten van Bijgeloof, boven andere lieden uit. De geheime Magifche konften , waarzeggerij , duivelbanning , Ziektebezweering, enz. werden aldaar, door Heidenen , ja ook door Jooden, bij uitftek bemind en geoefend. Allerleie gewaande wonderen werden daar gepleegd en geloofd. Gelijk wij reeds elders zulke valfche Wonderdoeners zagen optreden ( *), zoo was Efe- (♦) XV. Afdeeling blz. 173. en volg. XXIV. Afdeeling blz. 313. en XXXI. Afdeeling blz. 416.  LEVEN DE» APOSTELEN. 517 Efefen daar van als de ftapelplaats. Zou gevolglijk Jefus leere ook hier de overwinning behaalen op het Bijgeloof, daar waren buitêngewoone waare wonderen nodig; wonderen, in den naam van Jefus verricht; wonderen, bij welke geen zweemzel van vermoeden , dat zij door eenige toverkrachten gefchiedden, overfchoot; wonderen , welke de kundigfte en geflependfte bedriegers, tot hunne befchaaming, te vergeefsch moeiten beproeven natebootzen. — Uit dit oogpunt de zaak befchouwd zijnde, befpeuren Wij, hoe uitnemend wijs de Goddelijke bedeeling, bij de gemelde wonderen, ware; en, welk eene Gode waardige bedoeling de uitkomst eener volgende gebeurenis had, welke ons dus verhaald wordt:] Zommige Jooden nu , die (uit laage winzugt) , als (vermeende) Duivelbanners, het land afliepen, waren koen genoeg, om over (en ter onttovering van) zulken, die booze geesten hadden, den naam van den Heer Jefus, (ah een toverwoord) , uittefpreken ; daar zij (alsdan) dit (toverformulier) gebruikten: „ Ik bezweer U lieden, bij dien Jefus, „ dien Paulus aankondigt , (dat Gij dezen lijder ,, verlaat) ! " Nu waren het juist zeven Zoonen van eenen Sceva, eenen voornaamen Joodfchen Priester, die dit deden, [Eene daad, waardoor zij laage gedagten van Paulus prediking en wonderen, zonder behoorlijk, voorafgaand onderzoek, en tevens een hart aan den dag legden , niet ongelijk aan dat van den beruchten Simon. Hoe zeer is zich de menfchelijke natuur, ook in de ondeugden , ten allen tijde gelijk ! Hoe laag denkt een booswigt, die zich zijner eigene nietsKk 3 waar>  5l8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET waardigheid bewust is, ook veelal van anderen, die niet met hem te vergelijken zijn, of eenige overeenkomst hebben! - Ten einde intusfchen dit fnood gedrag niet waarlijk nadeelig zoude worden voor de belangen van het Euangelie, door hetzelve dusdoende, als gelijk te Hellen met die dwaaze konstjens, welke de verftandige lieden zelve destijds voor bedriegerij hielden, zoo werd dit nieuw flag van bijgeloof, onder het Goddelijk bedel, zigtbaar tegengegaan, de booswigten met fchande overladen en de lastering van het Euangelie en van deszelfs Predikers kennelijk geftrafc] Maar, de booze geest, (de bezweering) beantwoordende , fprak dus; „ Jefus ken ik; en van Pau- lus weet ik af: maar Gijlieden , wie zijt Gij? C Geene vrienden van Paulus, geene dienaar en van „ Jefus, daar ik eerbied voor hebben moet; maar magtelooze pogchers, die ik wel aan durf)". En (met dit zeggen) vloog hen de mensch , in wien de booze geest was, (woedend) aan, werd hun de baas\ , (fmeet hen op den grond) en mishandelde hen duchtig ; zoo dat zij (nog van geluk mogten fpreken, dat zii ) gefcheurd en bebloed , dat huis ontvlugten (konden, waarin zij hunne konst hadden willen toonen.) [Hoe ijdel en bedrieglijk was dan die geheele toverkonst, waar op zij zoo grootsch gingen ! De booze geest kreunde zich weinig aan hunne bezweerïngen! Zoo geheel en al waren zij onvermogend, om, door die geroemde Magie, waare lijders te genezen ! — Och! wierden zulke voorbeelden van befchaamde toverkonst meer algemeen erinnerd en in ge-  LEVEN DER APOSTELEN. 519 gedagtenis gebragt bij zoo veelen in onzen leeftijd, als nog al geduurig een fpeelbal zijn van geflepene bedriegers, doordien zij oog en oor fluiten voor zoo veel, als hun , de bijgelovigheid van hun gedrag, en den dwaazen waan van zulke misleiders, zonne. klaar kon aanwijzen. „ Zonderling is het, dat, in ,, fpijt van zoo veele verlichting, als een gezettere „ bijbeloefening en natuurbefchouwing , over de „ menfchen, ook in ons Vaderland, doet opgaan, », zoo veelen echter , zich verhitten en fchokken „ laaten , door de zonderlingfte voordbrengzelen, ,, of van dweperij, of van bedrog. — Wie zou het „ bijna kunnen geloven? en evenwel is het zoo: dat ,, menschdom, het welk in deze zelfde eeuw, nog „ maar weinige jaaren geleden, bijna niets geloofde, „ dat menschdom fchijnt thands gefchikt te zijn, „ om alles te geloven ('■*)»'* Wie kan alles opnoemen, dat men zich laat wijsmaaken! En wien doet het niet leed, te zien, dat niet alleen het gemeen, dat onkundig is, maar ook dikwerf aanzienlijke en kundige lieden hier ftruikelen? — Laat ons, mijne Medechristenen! ons zoeken te bewaaren,van, met zoo veelen, afgetrokken te worden van de waarheid! Dat wij, bij krankheden of verliezen , nooit mede toevlugt nemen tot gewaande geheime konlien! Dooden-bezweering, Kabbaliitiefche rekeningen, Horoskoop» (*) Y. van hamelsveld, Voorber. voor eene Verhand over het leven van E. Swedenburg. (Amft. 1790.) Welk voorbericht waardig is, om geheel gelezen te worden. Kk 4  520 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET kooptrekking, Waarzeggerij, Duivelbanning, T». verkoniiige genezing, dierlijk Magnetisme, Goudmaakerij, en wat al meer hier toe behoort, worde nooit door ons gezogt of gebezigd! Voeden wij hartelijken afkeer ven alle bedrog 1 En nemen wij alle gelegenheden waar , om onze medemenfchen daar voor te waarfchuwen! — Dat zijn wij te meer verpligt,, naar mate wij hier weder te klaarer zien hoe de uitbreiding van dat Christendom, hetwelk Wij belijden, ook bijzonderlijk het tegengaan en verijdelen van zulk bijgeloof en bedrog mede beoogde. Immers , daar de booze geeste'n voor Paulus wonderen weken , was het niet buiten het Goddelijk bellier, dat één waanzinnige zeven mannen aanviel en overmeesterde. God wilde toonen jdet alleen, hoe weinig de naam van Jefus gemeen had met eenige toverij; maar ook , hoe dwaas verachtelijk en verwerpelijk alle die fchijnvertooning van ongemeene wijsheid en kracht ware, waar Van te Efefen zoo veel werk? gemaakt werd. — Langs dezen weg moesten ook aankomende Christenen leeren voelen, hoe weinig hunne tegenwoordige overtuiging en belijdenis zich, met hun voorig bijgeloof, verdragen konde. En dit waarfchuwde hen Voor een wederkeeren tot voorige dwaasbeden — Dan, dit zelfde voorval moest ook eerbied voor Jefus leere , en derzelver Predikers bij de overige ftedelingen, verwekken. Daar zoo iets aan Paulus niet overkwam, bleek het, dat hij met verhevener vermogen, dan zulke Toveraars, was toegerust - ■— daar de booze Geesten , voor zijne aanfpraak ' in den «aam van Jefus. weken, werd Jefus, als de Ver-  LEVEN DER APOSTELEN. 52^ Verftoorer der fterkfte magten , en de Verlosfer, ook uit den deerniswaardigften toeftand, bekend en ontzien : en — daar de eerfte proeve van het misbruik des naams van den Heer Jefus, offchoon door aanzienlijke en geachte Konirenaars ondernomen, zulk een ongelukkig gevolg had , werden anderen daar van, ten eerften , afgefchrikt; het welk, in zulk eene ftad, zou 'er het Euangelie eenigen opgang maaken, volftrekt nodig was, wegens het belang, dat eer- en winzugt anderszins zouden gevonden hebben in zulk eene geduurige verwarring van de Wondergaven van den Heiligen Geest, met fnoode Duivelskonftenaarij: om niet te fpreken van den tegenftand, die anderszins, van die geroemde Wijzen , die het oor des Volks hadden, tegen de Euangelieprediking, te verwagten geweest ware, dog die nu, door het gevoel van Jefus, alle magt overwinnend , vermogen, voorgekomen en bedwongen werd, — Laat ons hier bij dan ook opmerken, met welk eene wijsheid God altijd zulke middelen verkiest, en de omftandigheden zoo beftiert, als, naar gelegenheid van tijden, plaatzen en perfoonen, het nuttigst is: ja, hoe hij dan, wanneer hij de pogingen der boozen tegen zijne bedoelingen toelaat, ten vollen magtig, en, waar dit met zijne wijsheid ftrookt, ook genegen is, om hen , tot affchrik van anderen, openbaar te beteugelen en te ftraffen; dog met meer gematigdheid en blijken van verfchooning, dan zij van menfchen zouden te verwagten hebben: en tevens aldus menschlijken tegenftand, aan de bevordering zijner hooge inzigten weet dienstbaar te maaken en tot zijne eere te doen uitvallen. Zoo was het hier.] Kk 5 En  522 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET En dit geval raakte algemeen, bij Jooden en Grieken, die te Efefen, (ook uit omliggende ftreeken om Godsdienst of handelbezigheid ), hun verblijf hadden , bekead; waarop hun allen (eene groote) verbaas Ibeid overviel, en de Majefteit des Heeren Jefus erkend en geprezen wierd. [Zoo diep gevoelde elk het onderfcheid tusfchen de verrichtingen, op zijn gezag gedaan, en tusfchen alles, wat men ooit te voren gehoord of gezien had. Heilig ontzag was bij allen en blijde roem bij de aangewonnen Christenen, het heuglijk gevolg. Och! dat ook bij ons, eene heilzaame mengeling van eer» bied en blijdfchap, ter verheerlijking van God en den Zaligmaaker, ten allen tijde, befpeurd wierd.' Dient den Heere met vreeze, en verheugt U met beéving.J Ook kwamen 'er veelen van hun, die het geloof omhelsd hadden , (bij Paulus), om , met eene (oprechte) belijdenis, hunne (voorige levenswijze en) gedragingen te vernaaien. rValfcbe fchaamte floot hun denmondniet. Openlijk een wangedrag aanteklagen, waar aan zij te vo. ren fchuldig ftonden, maar Van het welk zij thands het fchandelijke hadden leeren inzien en het welk de Euangelieprediking hen deed verzaaken, viel hun niet lastig, daarliet tot eere en bevordering van den waaren Godsdienst en tot een goed voorbeeld voor anderen verftrekken konde. — Weinig echter wordt dit braaf gedrag onder ons nagevolgd. Zelfs na in het oog lopende en ergerlijke wangedragingen, wel-  LEVEN DER APOSTELEN. 523 welke men zich niet fchaamde te plegen, fchaamt men zich, om ze , tot ftichting der Gemeente , te belijden. Hoe verre is, ook hier in, de orde en tucht in de Kerke, van de eerfte inftellingen afgeweken!—' En, was de gewoonte nog maar in meer gebruik, om, naar Jakobus les, malkanderen de misdaaden te belijden, (Jak.V: 16.)! Dog, ook dit is veel al in onbruik, daar men fchier niet weten wil, dat men een zondaar voor God is. Hoe veel innerlijke onrust en naargeestige tobbingen zouden wij voorkomen, wanneer wij dikwerf ons hart, in den fchoot van eenen vertrouwden, gemoedelijken en waarlijk Christelijken Vriend, uitflortten, eenen braaven en bedaagden Leeraar de fchulden, die ons geweten drukken, bekend maakten, en zoo gelegenheid gaven, dat wij meer, naar onze bijzondere behoefte, raad en troost van de zoodanigen ontvangen konden. Ook de verflandigfte en geöefendfle Christen heeft niet zelden de hulp en aanmoediging zijner medechristenen nodig. Twee zijn beter dan ten , zeide reeds Salomo, om eene zoortgelijke reden. — Intusfchen, moeten wij, waar dit voegzaam is, onzen medemenfchen zelfs belijdenis doen van onze verkeerdheden ? Gode zijn wij dit, boven al, verpligt. Tegen Hem toch begaan wij alle onze zonden ; aan zijne vergiffenis is ons alles gelegen: en op Zijne genade kunnen wij, zonder boetvaardige fchuldbelijdenis, geene gegronde hoop of verwagting voeden. Hij wil ons ook, wanneer wij, met berouw en bekeering, vertrouwende op zijne vaderlijke liefde in Christus, onze zonden belijden, toonen, dat hij, die zijne overtredingen bekend en laat, barm-  5?4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET iarmkartigheid zal ontvangen. (Spr. XXVTJI: i? ) Immers, zo wij onze zonden belijden, hij is getrouwen rechtvaardig, dat hij ons dezelve ver geve en ons reinige van alle ongerechtigheid (i Jo. I: o.) Welaan dan, Christenen 1 dagelijksch toegetreden tot den throon der genade, die door Jefus voor ons openftaat, en onze afwijkingen vertrouwelijk, maar met levendigen afkeer tevens, bekend voor den hemelfchen Vader! Dit zal een recht kinderlijk en betaamend gedrag zijn; en zoodoende zullen wij, met de Efeferen, de oprechtheid onzer bekeering alleszins bevestigen. — Dezen gaven van dezelve nog een nieuw?, bewijs. J En een aantal van hun, die nietige (toverkonllen) geoefend hadden, bragt, (van tijd tot tijd), de boeken, waar tn die. gewaande wetenfchap en derzelver uitoefening geleerd werd, op een' hoop,) bijeen, om dezelve, voor aller oog, te verbranden. Cett dit was geene beuzeling, want) toen men derzelver waardij opmaakte, bevond men dat dezelve vijftig duizend zilvere Hukken, (ruim elfduizend, tweehonderd en vijftig Guldens), bedroeg. [Waarlijk, eene oprechte verbetering des hartet Waar deze toch gevonden wordt, daar wordt alles , wat te voren tot misdoen leidde, verfoeid en wegge.daan. Hoe lief en waard voorheen , thands wordt het haatelijk. Ja, onkosten, opofferingen, verliezen worden dan aangenaam , wanneer zij Hechts de verbeterde gefteltenis bevorderen kunnen. Zoo moet ook ons gedrag zijn; Medechristenen! Dan, wij moeten tevens, eensdeels, onzen inwendigen afkeer van  I-EVEN DER APOSTELEN. JJ1« tam al wat zondig is, naar buiten openbaaren, ondubbelzinnig openbaaren ; en anderdeels, zooveel in ons is , toebrengen tot de uitroejing van het kwade bij anderen. Daarom behooren wij te zorgen, dat, bet geen onze deugd voorheen hinderlijk was, en daarom door ons thands verworpen wordt, niet weder door anderen worde aangegrepen, en tot hunne fchade, misbruikt. Dit bezeffende, verkocht men de toverboeken niet, maar verbrandde dezelve. — En, dit mogt ook wel door ons worden nagevolgd, naar onzen kring en omftandigheden. Hoe veele gefchriften toch, tot bevordering van bijgeloof en ijdele konften van toverij en waarzegging, welke, voor onkundigen , zoo fchadelijk zijn , — hoe veele anderen, tot aanprijzing van het ongeloof, verregaande dwaalingen, ja van Godsverlochening, hoe veele nog, waar inde laagfte,beestachtigfteonkuischheid, tot oneindig nadeel van jeudige, ongewapende harten, onder de aanlokkelijkfte beelden gemaald wordt, komen hedendaagsch in veeier handen 1 Och! dat elk Vader, elke Moeder, elk Voogd, elk Opvoeder en Onderwijzer zijne kwekelingen, kinderen, huisgenooten , voor dit vergift, zorgvuldig zogt te bewaaren, of, zo dit te laat is, daarvan met allen ijver , zogt te genezen 1 Kinderen en onkundigen moeten niets lezen, dat Ouders en Onderwijzers niet eerst gelezen en nuttig gekeurd hebben. Ouders en Onderwijzers behooren hier over vooral niet los heen te loopen; daar een onbeftuurde leeslust, inzonder- „ heid in onzen leeftijd, zulke ziel en lighaam verwoestende nadeden aanricht. Christelijke Overheden moesten hier op hunne aandacht gevestigd houden.  jaö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET den. Zij, die handel in boeken drijven , behoorden zich te verbinden, om, noch in het openbaar, noch onder de hand, zulke ellendige voordbrengzelen der dwaasheid en boosheid te veilen en te helpen verfpreiden. En elk, die zulke fchriften bezit, ofmagtig kan worden, doet een nuttig werk, met dezelve den vuure opteöfferen; al is het, dat zulks thands zoo veel niet baaten kan, dan voor de uitvinding der drukkonst. Bekrompenheid van geest, en een laag berekenen van eigenbaat behoort, bij waare Christenen, eenen edelen ijver voor Gods eere en des naatften geluk, nimmer te verflikken. Door gebrek aan denzelven wordt men zoo wel fchuldig, als door overdreven en onverftandig ijveren; daar men, dusdoende , eenig deel neemt aan het misdrijf van hun, die zulke fchandfchriften opftellen en uitgeven. — En, zijn wij niet verpligt, te toonen, immers, bij voegzaame gelegenheden, dat wij dezelve , voor ijdel en nadeelig houden ? Hedendaagsch kunnen wij nog, ter onzer waarfchuwing, uit het gedrag der Efeferen, de nietigheid der gewaande Toverij leeren. Waar werd die konst ooit tot grooter volkomenheid gebragt, dan in deze Hoofdftad , welke daarvan zoo zeer beroemd was ? en evenwel verbrandden zeer veele hunne kostbaare en zoo zeer gezogte werken; ten duidelijken betooge, dat zij thands de ongerijmdheid, en nietigheid van dezelve, zeer levendig inzagen. —- Maar , welk eene overwinning behaalde dan hier tevens het Euangelie op het Bijgeloof! Nu werd openlijk de geheime Wijsheid en Toverkracht, ter liefde van de Euangelie» leere en Godlijke wonderkracht, vaarwel gezegd en haar  tE VEN DER APOSTELEN. 52? haar het affcheid, beflisfchend gegeven. Nu was alle — ook de geduchtfte , tegenftand befchaamd. Na het ontmaskeren van het bedrog der gewaande Toveraars, verkregen de waare wonderen dubbel gezag. Jefus zegepraalde openlijk over zijne vijanden. Zijn Goddelijk vermogen baande, voor veelen, den weg, tot het zielzaligend geloof in Hem. Dat kon nu niet uitblijven, wijd en zijd veld te winnen. En, indedaad, ter verheerlijking van het Opperbeftuur der Godheid, in dit geheel geval, lezen wij:] Aldus werd de leere des Heeren, krachtiglijk voordgeplant en zegepraalde ( over Joodendom en Heidenfche Bijgelovigheid.). NEGEN EN DERTIGSTE AFDEELING. Schikkingen tot de afreize. Een gevaarlijk oproer gelukkig geftild. HAND. XIX: 21 — 40. anneer nu ( het verhaalde in de voorige Afdeeling} was afgeloopen ( en eene aanzienelijke Gemeente, zoo hier, als in nabuurige ft eden, bij voorbeeld, Laödicea, Kolosfe, enz., opgericht en bevestigd was,) nam Paulus, bij zich zeiven voor, om, na het doorreizen van Macedonien en Achajen, eenen tocht te doen naar Jerufalem; (waaromtrend) hij zich dus uathet: „ nadat ik aldaar (eenigen tijd) geweest, „ (en de liefdegaven der buitenlandfche Gemeenten „ overgebragt) zal hebben, moet ik Rome ook eens zien  §ü8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zien ( en bezoeken, om het Euangelie daar te pré„ diken en den Christenen de Geestgaven medetedeesj len." — Dit kon, na Klaudius overlijden, nu weder veilig gefchieden ). — Dog , nadat hij twee zijner me» dehelpers, Timotheüs namelijk en EraStus, (vooruit) naar Macedonien gezonden had, vertoefde hij zelf nog eenigen tijd in (klein) Afiën. [Waarfchijnlijk, om nog een en ander, hier en daar, te fchikken, terwijl hij op zijn gemak dagt te volgen. Zijn vertrek werd echter, doör een zorgelijk voorval, dat wij zoo aanftonds vernemen zullen , eenigzins verhaast. Iets, dat ons weder erinriert, hoe de mensch wel fchikkingëndes harte maakt, dog, dat de Heer zijnen gang ftiert (*). En dezë les mogen wij vooral wel trekken uit de befchouwing van het oogmerk en voornemen van den Apostel* Welk een blijk het ookdrage van bedagtzaam voorafgaand overleg, — van voorzigtige regeling zijner bezigheden,—van verkleefdheid aan zijne aangewonnene leerlingen en aan alle Geloofsgenooten, — en vooral van blaakenden ijver voor de uitbreiding van Jefus heilvolle leere: het deelde echter in het lot van alle menfchelijke ontwerpen, dat der afhangelijkheid van hoogere fchikkingen. Paulus toch reisde van Jerufalem , noch zoo fpoedig, noch in die aangenaame vrijheid, naar Rome, als zijn oogmerk was. Laater en als een gevangen man werd hij eerst derwaards vervoerd. Het overig gedeelte van Lukas berichten bemoeit zich geheel, met de opgave van den zamenloop van tijden en zaken, welke Saulus naar de Hoofd- ftad (*) Spr. XVI: i.  LEVEN DER APOSTELEN. 529 ftad der Wereld overgebragten. Laat ons zijn verhaal bezadigd volgen; het is afwisfelend en vol van onverwagte voorvallen. Van dien aart is ook het volgende.] Intusfchen ontftond *er, op dien tijd, geen gering oproer wegens de (Christelijke') Godsdienstleere. [Tot nog toe was het te Efefen rustig gebleven. De bezadigde leer en handelwijze van den Apostel, zoo vreemd van dweepachtige beeldftorming en dollen ijver zonder verftand, — zijne aanfporingen tot orde en onderwerping aan de Wetten en Overheden, — de liefdeblijken, door de Christenen, aan de Heidenen gegeven, en — de verbazende en weldadige wonderen , door Paulus , tot befchaaming van ijdele konftenaars gedaan, zoo wel, als de eenvoudigheid en edele overtuigingkracht van zijnen leervoordragt, had hem veele onaangenaamheden doen ontgaan en veele vrienden, zelfs onder de eerfte lieden van den Staat bezorgd (*). Stil voordwerkende, had hij dus, ongedeerd, de zaaden geftrooid van zuivere denkbeelden , ontrend den waaren dienst van God, welke niet konden nalaaten , tot verval van den Afgodsdienst, en het verloop van de verëering van Diana te Efefen te verftrekken. — Zoo veel werkt ijver, verzeld van bedaardheid en geleid door verftand! Willen wij iets goeds uitrichten, — vooral, wenfchen wij de denkbeelden en geveelens der (*) Onder vs. U. LI  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET der menfchen te verbeteren, en de fchadelijke begrippen of gewoonten in onbruik te brengen ? Paulus voorbeeld leere ons, om zeer voorzigtig te zijn, zo wij' niet aanftonds, van eerften aan, voor den tegenftand willen bezwijken* Ook ondanks de naauwkeurigfte zorg, zullen wij niet ligt alle moeilijkheid ontgaan. Inzonderheid kunnen beroeringen xvegens de leere van den Godsdienst, derzelver oprechte aankleveren niet lang vreemd zijn. Ook Paulus ervaarde dit alhier ten laatften.] Immers , zeker man , die Demetrius heette, een (zeer voornaam) zilverfmit (en kaslhouder), die (kleine) zilveren tempelen van Diana vervaardigde, en dus den konstwerkeren ganseh geene fchraale kostwinning verfchafte , verzamelde deze (goud en zilverwerkers,) benevens de handwerkslieden, die bijzoortjrelijk werk (te pas kwamen, hij voorheid fchilders , ijvoirdraajers, beeldhouwers, enz-, die allen medevoor hem werkten en zoo hun brood hadden). En ni* fprak hij (hen dus aan: ) ,, Gij weet, Vrienden ! dat wij, van deze kostwinning, (de fabriek der kleine namaakzels van den Tempelvan Diana), een ruim„ beftaan hebben, (terwijl de flerke aftrek, dien ons j, werk heeft, mij in flaat gefield beeft, om zoo veele „ handen druk aan het werk te houden ). Dog, ( dit „flaat eerlang geheel te veranderen: immers) Gij ,, ziet en hoort (en verneemt allerwege), dat die Paulus, (die Ketterfche Jood, die zoo veel naams „ alhier gemaakt heeft) , zeer veel volks, niet al„ leen van Efefen zelve, maar zelfs fchier van ge,, heel Afië, door zijne overredende wijs van lee,y ren, (van onzenLandgedsdienst)afgetroond[heeft, „ daar hij beweert, dat— dingen, die door men- fchenkunst gemaakt zijn, geene Goden zijn, (en „ dat 'er dus' geene Goddelijkheid in beelden is. — Dit doet mijne netring deerlijk verkopen ; en , » gaat  LEVEN DER APOSTELEN. 53I gaat hij daar mede voord? zoo zal ik ulieden moeten afdanken ; wij zullen te zamèn arm wor- " den, En, was dit het voornaamjle nog', maar, " niet alteen ons beftaan, — neen! onze Godsdienst " wordt gedreigd): en wij loopen gevaar, dat niet " alleen dit deel (van den Godsdienst, waar van wij " ievcn f door het verjpreiden van zulke redenen ) , " veracht zal worden, (zoo dat 'er geen vraag meer " naar zijn zal): maar, ( het geen veel akeliger is!) 4' dat ook de (oorj'f>rongHjke, zoo beroemde) Tem" pel van de groote Ghsdinne Diana, als niets, ge" teld zal worden; ja , dat zelfs haare Majefteit, " welke geheel Afie, ja de geheele wereld eerbiedig !! huldigt, gefchonden en verguisd zal worden. — ' C Daarom, Mannen! ziet toe, wat 'er — niet zoo " zeer voor ons zelve, dan wel— voor de Godheid, ,[ behoor e gedaan te worden!)" [Listige, en naar het doel welbelegde taal, gefchikt, om een' onkundigen en af hangelijken hoop volks optewinden l Demetriüs deed hun , in fchijn , eenen brandenden ijver voor den Godsdienst blijken, nam hun vertrouwen in , en wekte hun eigenbelang op; terwijl hij, in den grond, alleen het behoud van zijn eigen voordeel en grootheid in het oog had. Zijne Tempeltjens , die , vooral door vreemdelingen , voor den huisfelijken Godsdienst fterk gezogt waren, en ook wel aan andere Goden ten gefchenke gezonden werden, wenschte hij, op prijs te kunnen houden: iets, dat hem, door Paulus overredend onderwijs en aanzienlijke aanwinst van leerlingen, veel meer, dan door alle de Profelijtenmaakerij der Jooden, moeilijk gemaakt werd. Dit deed hem, met eene meesterlijk ontveinsde boosaartigheid, oproer ftooken tegen den Apostel, dien LI % hij»  532 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET hij, zinds lang reeds, geen goed hart toedroeg, en hoe langer zoo minder dulden kon. — Het is waar; Paulus taal, welke hij aanhaalde , mogt in het ooglopend en zoo eenvoudig waar zijn, dat men dezelve, als met handen tasten kon; — en, zijne edele vrijmoedigheid en lïerkte van geest, in het voorftaan der waarheid, gepaard aan zoo veele voorzigtigheid, behoorde billijk allen lof te verwerven : maar eigenbaat, winzugt, aardsch voordeel verblindde de oogen en verhardde het hart van dezen koopman. Waar toch deze neiging heerfchend wordt , danr verflikt zij alle goede gevoelens en maakt het gemoed doof voor de ftem van rede en godsdienst. Zij zoekt alle middelen op, om zich te handhaven enuittebreiden, en is in het geheel niet kiesch of fchroomvallig ten aanzien van derzelver geoorloofdheid of ongeoorloofdheid. Is 'er winst te behaalen uit het voorftaan of verrichten van,iets kwaads? het wordt al gretig begaan: — kan men voordeel doen, met iets goeds tegentewerken, en omverretewerpen ? men bedenkt 'er zich fchier niet over. Gierigheid en geldzugt tast onbefchroomd ook het heiligfte aan. Waar 'er kans toe is, wordt Godsdienst en aardsch belang vermengd, — de Godsdienst aan het belang dienstbaar gemaakt; — en booze flreeken van baatzugt met den mantel van bezorgdheid voor den Godsdienst omhangen: — ja, het domst vooroordeel op 't ftuk van den Godsdienst, de armzaligfte dwaalingen, het befpottelijkst Bijgeloof gekoesterd, aangekleefd en te vuur en te zwaard, verdedigd. — Ach! ware 'er Hechts onder ons , door de Christenen , niets van dit aiies bekend! Maar, hoe grof een Bijgeloof, in onder- fchei-  LEVEN DER APOSTELEN. 533 fcheidén opzlgten, aan het Heidenfche, bijzonder aan het Efefifche, niet ongelijk, heerscht 'ernogbij de talrijkfte Christengezindte! Hoe weinig zijn de anderen, in fpijt van alle verlichting, jvrij van alle moedwillige bijgelovigheid in belijdenis/'en wandel! Hoe treurig zijn de voorbeelden van Christelijke vervolgingen, in fchijn, om den Godsdienst, — in waarheid, om het eigenbelang, aangerecht! aangerecht tegen zulken, die dikwerf niet anders leerden, dan Paulus , — dat 'er geene Goddelijkheid, in hout of Heen ware, en dergelijke! En — ach ! wie is 'er vrij van laage, oneerlijke, winzugt? Zou de befchuldiging , zoo geheel ongegrond zijn , mijne Landgenooten ! dat wij, boven andere volken , aan dezelve, ten koste onzer deugd , veel al te zeer zijn overgegeven? ó! Dat wij ons toch niet, als aardschgezinde, maar als hemelsgezinde menfchen leerden gedragen! Dat het ons ernftig ftreven ware, om der waarheid en der deugd fteeds aantekleven, ook met verzaking van tijdelijke voordeelen! En - dat wij bovenal een afkeer onderhielden van alle geveinsdheid , en — alle zulke neigingen hartelijk verfoeiden en tegengingen, welke wij, voor de menfchen, uit innerlijke fchaamte , door andere voorwendzelen , zouden zoeken te bemantelen, terwijl wij God, noch de nakomelingfchap dus niet bedriegen kunnen. — Demetrius, fchoon wij zijn doorzigt en welfprekendheid huldigen, ftaat nogthands voor ons oog, dat nu door geen drift verblind is, ontkleed, in alle zijne fnoodheid. En het Hagen zijns doels bij zijn werkvolk vermeerdert onzen afkeer van hem. ] LI 3 Wan-  53+ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Wanneer zij dit nu hoorden, werden zij geheel woedend van boosheid, (liepen naar buiten en) fchreeuwden' (langs de Jlraaten,) met een groot getier: „ Groot is de Diana der Êfeferen! " Hierop raakte de geiheele ftad in rep en roer, en men drong den fchouwburg in , werwaards men de Macedoniërs Gajus en Arijlarchus , Paulus reisgenooten, mede heenen fleepte» [Mogelijk wel, om hen voor de wilde beesten te werpen. Althands, om hen , wegens heiligfchennis te doen mishandelen. — Zoo veel kwaads doet één boos mensch. Het leven en de vrijheid van zijne medeburgers weet hij, vooral, indien hij, door rijkdommen, invloed heeft op het Gemeen, in gevaar, en eene geheele ftad in oproer en verwarring te brengen. Wagten wij ons, mijne Lezers! voor het navolgen van zoortgelijke opzettelijke boosheid, zoo wel, als -er voor de zwakheid van hun, die zich door anderen laaten opruien , en in dollen ijver, zonder voorafgaand bezadigd onderzoek, zonder bedaarde overweging der gevolgen, zich tot dienaaren en werktuigen laaten gebruiken van anderer boosheid. -— Hoe redeloos en verachtelijk in het oog van elk vetftandig mensch zulk een gedrag moete zijn, voelt elk,bij de verderehefchrijving van dit oproer.] Men fchreeuwde dan, {de een dit) , en een ander iets anders; (de een roemde de Godin, de anderfchold Paulm > een derde vervloekte de Jooden : eene behoorlijke aanklacht of verdediging voordtebrengen was on* mogelijk); want het was een verwarde oploop, (zeer onjluimig, en zonder eigenlijken aanvoer er ofbepaald doelwit); ja, de meesten wisten niet, wat de reden Ware, waarom zij te hoop gelopep waren. [Nieuws-  LEVEN DER APOSTELEN. 535 [Nieuwsgierigheid, of eene dolle drift had hen medegefleept. — Zoo gaat het, helaas! nog dikwerf onder ons, bij zoortgelijke gelegenheden. - En, in hoe veele opzigten is het, buiten dien, al te vaak de waarheid, dat - het grootfte deel van hun, die, in burgerlijke of in Godsdienftige betrekkingen, zekeren ftroom volgen, — niet weten, wat dereden zij, waarom zij te hoop liepen < Onwaardig gedrag voor redelijke menfchen! - En niet buiten alle gevaar ook. Dit ondervond zekere Jlexander. j Nu toch deed men Alexander, ( eenen man, waarfchijnlijk van eenigen invloed op het volk ), zich uit den volkshoop ontwikkelen, doordien hem de Jooden, ( die in vreeze waren, dat deze opftand hen ook gelden \nogt), vooruitduwden., (om hen vnjteple.tenj Waarop Alexander met de hand wenkte, (ont fiihe 7e verzoeken) en zich (en de Jooden) voor het volk „ de Efefifche Diana! TZoo vervoert blinde woede de menigte, om niet eens te willen hooren, wat, tot inlichting in zaaken, gezegd kan worden. - Helaas! ook buiten oproer, heeft dergelijke hardnekkige vooringenomenheid, met dan te veel, bij de menfchen, dikwerf plaats. Thands zal dit echter waarfchijnelijk , onder het Godlijk beduur, hebben moeten dienen, om Paulus en zijne vrienden, van eene hevige Joodfche aanklacht te bevrijden. God wilde nu ook niet, dat hij zich zelve, maar dat anderen hem verdedigden.] LI 4 Toen  536 - GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Toen Paulus zich voor het volk vertoonen wilde \ o™ zich te verdelgen en,.bet te onderrichten), Hete* het hem de Chnstenbelijderen niet toe, (wegens het gJZZ'n J1!,^ in..laSeV zogten hem dan op alle mogelijke wijze, te wederhouden. En hi, het zich te eer gezeggen, daar ) o0k eenige., der jMrchen ( der voornaam [le lieden in den flaat, die over den Godsdienst en fchouwfpelengejleld), en hem ! wegens- zijne overtuigende leere en gematigd gedrag, perfoonlijk) zeer genegen waren, hem door aYgezön! denen lieten verzoeken, „ dat bij zich toch op den „ fchouwburg niet mogt wagen: - (waar zii hem, „ voor de woede des volks, niet zouden kunnen beveiligen). [Dwaas is het, dat vijanden van het Christendom den Apostel, of van vreeze, of van te groote toegevendheid aan het Bijgeloof befchuldigen. Behalve de overige bekende trekken uit zijn leven, meldt ons het gefchiedverhaal bier immers duidelijk, dat men Paulus niet toeliet voor de Volksvergadering zich te begeven. Zijn ijver, zijne grootmoedigheid, zijne broederliefde dreef hem derwaards, om zijne vrienden te bevrijden , der Afgoderij afbreuk te doen en Jefus leere voordteplantem Maar -, hij luisterde ook naar wijzen raad, en mogt, zonder nut te kunnen doen, zich niet moedwillig aan de woede van een toomeloos Graauw opofferen. Dit ware geweest, God te verzoeken. Vermetel en zondig ware zulk een gedrag geweest. Nu is zijne handelwijze voorbeeldig. Dan, gelijk wij dezelve, in beiderlei opzigten , moeten navolgen, even zeer hebben wij de trouw zijner Heidenfche, (zoowelals Christelijke), vrienden, In hem te waarfchuwen, met bijval opteBierken: en — ook hier, met dankzegging te erkennen,  LEVEN DER APOSTELEN. 537 nen, hoe Gods Albeftuur, ten beste zijner Gemeente, ook van zulken, die tot dezelve niet behooren , gebruik weet te maaken. Dit is onverkenbaar in den afloop van dit geval.] Wanneer daarna de-Kanfelier ( der ftad, een bedaard en geacht man, gelegenheid vond, om) de menigte tot itilte te brengen, vattede hü, in dezer voege, het woord op: „Burgers van Efefen! watmensch , is 'er toch , dje onkundig zou zijn, dat de ftad der Efeferen de Verzorgder zij van de groote Godinne „ Diana, en van het, uit den hemel gevallen, ftand„ beeld?" — [Wanneer de maaker onbekend was, kon, door het Bijgeloof, ligtverr nnen worden, dat eenig ftandbeeld, uit den hemel gevallen was. Zulk een verdichrzel was destijds niets vreemds. — De Geheimfchrijver neemt , met de verönderftelling van deze waardigheid der ftad, het hart der bijgelovige menigte in, om dezelve des te beter te kunnen leiden.] „ Daar dit gevolglijk onwederfpreeklijk is:" [En, dit was ook niet tegengefproken : — maar, of Diana waarlijk zelve eene Godinne — of het ftandbeeld waarlijk uit den hemel gevallen ware? — het verfchil hier over gaat de Redenaar voorzigtig verbij, en verwijdert, door eene waarheid te zeggen , en eene andere te zwijgen, de gedagten des volks van het geen den geest van misnoegen , nu een weinig bedaard, weder zoude kunnen opwekken. — LI 5 Ver*  538 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Verftandig en met overleg zegt hij: „ daar dit g»» volglijk onwederrprekelijk is.—] „ — Zoo is het betamelijk, dat Gij rustig zijt, '„ (geene beweging maakt ) en niets doet met overij„ ling: — de menfchen toch, welke Gij herwaards „ gevoerd hebt, zijn geene Kerkroovers en lasteren uwen God niet. [Dat deeden de bittere Jooden niet eens. Hoe veel Win een befchaafde en bezadigde Paulus! -— ] ,-, Hebben derhalve Demetrius en zijne Konstvrien,, den (nevens zijne partij) iemand ergens over aan„ teklagen? daar worden rechtdagen gehouden, en ,, 'er zijn Proconfuls; laat hen elkander (in rechten „ betrekken, en wettig VOor den Richter) verkla„ gen. — En zo gij iets, (ten aanzien) van andere „aangelegenheden, (nopends het Staatshejluur, of „ den Godsdienst) te verzoeken hebt, dat (kan nu, „ in zulk een oploop niet behandeld, maar) zal, in ,, eene wettig (bijëengeroepene Volks') vergadering, „ (behoorlijk overwogen en) beflischt worden. (Dus „ zal een ieder, zoo veel mogelijk, genoegen gefchie,, den, en alles behoorlijk toegaan, daar Gij U, door „ een ander gedrag, van de ergdenkende Romeinen , ,» Hg* vr*i wat onheilen zoudt op den hals haaien). ,, Indedaad, wij loopen gevaar, om wegens het geen „ heden (voorgevallen is), over oproerigheid te s, worden aangeklaagd, nadien 'er geene (voldoende) „ oorzaak (voor handen) is, (welke wij, ter onzer „ verdndwoording , zouden kunnen voorwenden en ) ,, waardoor wij, van dit oproer, reden zouden kun„ nen geven." {Met brand, aanval van vijanden, of iets dergelijks,  LEVEN DER APOSTELEN, SZ9 lijks, konden zij zich niet verfchoonen. En, wat zouden zij dan van de Romeinen , wier argwaan en knevelarij zij meermaalen ondervonden hadden, anders verwagten kunnen, dan eene ftrenge tuchtiging? — Dit laatfte moest de harten , die reeds door de voorige redenen verzagt en tot nadenken opgewekt waren, op hun wezenlijk belang opmerkzaam maaken, en, als het ware, dwingen tot bedaaring. De korte, dog konftig belegde aanfpraak van den Staatsdienaar trof ook gelukkig doel. Hij kon het herfteld gezag der aangeftelde Magt doen gelden. ] En, met dit zeggen fcheidde hij dezen zamenloop. [Dus liep dit voorval, dat eerst zulk een dreigend aanzien had, nog Uil af, zonder fchade. - De welfprekendheid en het voorzigtig gedrag van den Staatskanfelier verdient daarvoor zeker allen lof. En, wij zien 'er uit, dat het beoefenen dezer gave dikwerf zeer veel nuts kan aanbrengen. Niets anders echter, dan, wanneer wij dezelve nimmer tegen, maar altijd voor de zaak van waarheid, deugd en menfehengeluk bezigen. 6! Dat wij allen fteeds, onzen aanleg , de bekwaamheden , die in ons fluimeren , met zulk een doel, zogten optewekken en te befchaven! Hoe veel heil en zegen zouden wij daardoor ons zeiven en anderen kunnen toebrengen, dat nu dikwijls, voor ons en hun, door verzuim daarvan , verlooren gaat 1 Geene gave, van God gefchonken , kan waarlijk onnuttig zijn. — Hoe heilzaam voorzigtig overleg, gepast? toegevendheid en geftrengheid, onder  54-0 ' gedenkwaardigheden uit het anderen, in het burgerlijkbeituur zij, zullen alle O verheidsperfoonen hier kunnen opmerken, en, een'Efefifchen Geheimfchrijver navolgende, de rust van het Algemeen, met ijver leeren bevorderen, al is het, dat zij zich daartoe ook, van een valsch volksgevoelen , met wijze behoedzaamheid, moeten bedienen : terwijl zij vooral van de bediening des rechts, als het bolwerk der burgerlijke vrijheid en des geluks in het maatfchappelijk leven, met alle gemoedelijkheid , hun werk zullen maaken, en — de rechtdagen houden. — Ingezetenen intusfcben zien hier, eensdeels, hoe betamelijk het zij, om met omzigtigheid toetezien, dat men zich , door overijling, — welke altijd nadeelig is, — niet in zaken menge, welke bedenkelijk zijn, en voet geven tot befchuldigingen , over een gedrag, dat men van achteren niet zou kunnen goedmaaken; — anderdeels, hoe nodig het zij , naar wijze raadgevingen, vooral ook van de Overheid, te luisteren; inzonderheid, wanneer men tot rust en vrede wordt aangemaand. Oproer is altijd, — en vooral in min of meer afhanglijke Staaten hoven al, — zeer gevaarlijk en van verre uitzigten.— Voor het overige, Gods zorg waakt over zijne Gemeente. Dit leeren wij hier duidelijk. Een Heidensch Bewindsman moet dienstbaar zijn, om dreigende gevaaren te helpen afwenden. In den grootftèn nood geeft de Heer dikwerf ongedagt, onvermoed, redding en uitkomst; en dat van zulk eenen kant, van welken men dit het minst zou verwagten.— Deze leering moet ons allen , Christenen ! heilig onbezorgd maaken, bij alle voorvallen op de wereld { Wat 'er ook gebeure , God zal zijne Gemeente niet van  leven der apostelen. 541 van onder zijn oog en aandacht verliezen. Hij zal dezelve wel weten in ftand te houden, in fpijt van alle aanvallen op dezelve. Laat ons Hechts daar naar ftreven, dat wij, als waare Leden zijner Gemeente ons gedragen! Dan ondervinden wij ook eenmaal de waarheid van Jefus belofte : — Ik geve haar het eeuwige leven! Amen.] VEERTIGSTE AFDEELING. Afreis van Efefen. Paulus te Troas. Voorval met Eutychus. hand. XX: 1—-ia. Toen nu dat oproer, (door Demetrius verwekt), geftild was, liet Paulus de leerlingen (en belijders, zoo fpoedig doenlijk,) bij zich komen, nam vriendelijk affcheid van hun, en vertrok, om de reis naar Macedonien aan te nemen. [Op den haast van zijn vertrek had het levensgevaar, waarin hij verkeerd had, en de bedenkelijke ftaat, waarin zijn langer verblijf de Gemeente brengen zoude, waarfchijnlijk veel invloed. Hij week dan, daar wijsheid en liefde dit aanraadden. En zoo past het ons, naar zijn voorbeeld , onrust te vermijden , en waar God wenkt, Hem te volgen, zonder ijdellijk tegen alle ftroomen, uit eigenzinnigheid,  J42 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET heid , opteroeien. — Doch, wij behoeren den Apostel ook natevolgen in oplettende zorgvuldigheid; daar hij niet vertrok, zonder bevoorens, nog in allerijl, Oudften en Voorgangers over de Gemeente aangefteld te hebben (*). Terwijl hij ook voords ia liefde fcheidde, om een liefdewerk te gaan verrichten , door almoefen voor de arme Christenen te Jerufalem en in Judxa intezamelen. Ten zulken einde ging hij nogmaals naar Europa, en allereerst naar Macedonien. J En die landftreeken, (waarfchijnlijk tot aan Illyricum (Rom XV: 19.) geduurende eenen geruimen tijd) doorgereisd, en hen, (die aldaar het Christendom aangenomen hadden ), in veele redevoeringen, opgewekt hebbende, reisde hij voord naar (het eigenlijk) Grkkenland: en zich daar drie maanden 1 in Achajen, zomtijds ook op de Eilanden, bij voorbeeld Kreta ('1 it. 1: 5. ), dog meest te Korinthen ) opgehouden hebbende, nam hij, wegens eenen aanflag, dien de Jooden op zijn (leven) maakten, daar hij van voornemens was, om met een fchip naar Syriën te vertrekken , — ( nu) het befluit , om , over Macedonien, de terugreis weder te nemen. [Zoo verzelde den Apostel altijd niet alleen ijver, getrouwheid en vertrouwen op God ; maar, daar hij overal nagezet werd door ongelovige Jooden of Joodschgezinde Christenen, verliet hem de bedagtzaamheid en wijze voorzigtigheid nimmer. Terwijl onder Gods beftuur de aanflagen der vijanden uh> lek- (*) Blijkends vi. 17.  LEVEN 6ER APOSTELEN. 543 lebten, wapende zich Paulus daartegen. Ja hierom, en welligt ook om het geld der liefdegaven, dat hij met zich voerde, vergrootte hij zijn reisgezelfchap.J En als reisgenooten tot aan Aiië voegde zich bij hem Sopattr de Beraeër (een Zoon van Pyrchus)} van de Thesfaloniceefche (Christenen) Ariftarchus , Secundus, Gajus, en Timotheüs de Derbeër, (benevens den Schrijver der Gefchiedenis zeiven, Lukas): van de Alïatii'che (Gemeenten) Tychikus en Trofitnus, welke (twee laatstgenoemden) vooruitreisden tn ons ( zegt Lukas) te Troas inwagtten. [Van hier aan was dan de Opfleller dezer Gefchiedenis , die door Paulus, in den dienst van het Euangelie bij eenige Gemeenten gebruikt was, weder in zijn gezelfchap, waarin hij vervolgends bleef. Het aanzienlijk gevolg van Gemagtigden der buitenlandfche Gemeenten , dat met den Apostel reisde, kon niet nalaaten, den band van verëeniging tusfchen onderfcheidene Gemeenten, en — voor zoo verre zij , tot Jerufalem toe , medegingen , — ook tusfchen de Christenen , in en buiten Judasa , allernaauwst en ten ftevigften toe te haaien. 'Er valt niet aan te twijfelen, of Paulus, wiens charakter, gelijk hei onze behoorde te zijn, vredelievend geftemd was, en die 'er belang bij had, om den overigen Apostelen blijken te geven van den aart zijner prediking , zal hen tot deze reize hebben aangemoedigd. — Het verhaal van den tocht zeiven geeft ons de Schrijver uu verder dus op: ] Wij  <44 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Wij nu ftaken, na de Paaschdagen, af van Filippi, en kwamen, in vijf dagen, bij hun te Troas, alwaar wij zeven dagen vertoefden. [Eene onvoorfpoedige reis deed hen zoo laat in deze ftad aankomen , waar echter de Gemeente , welke waarfchijnlijk ten tijde van 's Apostels voorig kort verblijf aldaar ontftaan was, zijn bijzijn en onderwijs zeer behoefde. En daarom bleef Paulus, die gaarn wat goeds bouwde , daar ook nog zoo lang; offchoon hij zich reeds, wegens het Joodfche Paaschfeest, (dat hij" zelf bleef vieren, al verpligtte hij de Heidenfche Christenen daar niet toe), te Filippi had opgehouden. — Liefderijk en vol ijver voor Jefus zaak is Paulus, waar wij hem ook aantreffen ; een onbereikbaar leerbeeld voor eiken Christenleeraar 1 — Dit blijkt weder uit een bijzonder voorval, dat te Troas, den laatften nacht voor zijn vertrek gebeurde. ] Op den eerften dag der weeke nu, bij gelegenheid dat de leerlingen (en belijders) bijëen gekomen waren, om eenen liefdemaaltijd, (waarbij tevens het heilig Avondmaal gevierd werd) , te houden , voerde Paulus, die den volgenden dag op reis zoude gaan , het wcord tot bun. en bleef, tot midden in den nacht, aan het fpreken; terwijl eene meenigte van Jampen de bovenzaal, waar wij bijeengekomen waren , ( verlichtte ). [Licht had men nodig; licht weerde alle vermoeden van onbetamelijkheid: en licht beantwoordde, als een zinbeeld van vreugd, naar de toenmaalige zeden , aan de feestelijkheid van den dag., waarop men  ■ LEVEN DER AP0STELE». 545 men toen reeds zamen kwam, om aan de opftanding van den Heer Jefus te denken. — Een en ander kan ons, voor onze openbaare Godsdienstoefening, nuttige errinneringen geven. Dat 'er aan de plaats der Christelijke zamenkomst weinig gelegen zij, — eene wigtige erinnering voor onze dagen! — blijkt uit de vergadering te Troas, in een achterhuis (*;, op de derde verdieping. Maar — orde en betamelijkheid moet in dezelve heerfehen, waar zij dan ook gehouden wordt. 6! Dat dit overal in acht genomen wierd, en vooral bij zulke Gemeenten, waar de grootte der Godsdienstgebouwen, en de duisternis in eenige gedeelten derzeive, niet dan te vaak, aanleiding geeft tot veel kwaads ! Elk Christen moet althands, voor zich zeiven, zorg dragen, om niet, tot afleiding, verftroojing, of ergernis van iemand zijner Medechristenen te ftrekken, — of eenen blaam te helpen leggen op onze Godsdienftige Vergaderingen. — "Voords, blijft niet alleen de prediking en het vieren der Christelijke lnftellingen een hoofdoogmerk der bijëenkomften op den eerften weekdag, den dag des Heeren, dien wij verpligt zijn, gezet, hoewel zonder bijgeloof, aan den Godsdienst te heiligen: — maar, ook het verkwikken der arme Leden van de Gemeente wordt ons, als een doel derzelve , aangeprezen. Op eiken eerften dag der weeke iegge een iegelijk iets weg, vergaderende eenen fchat, naar (*) Verg. Afdeeling XIX. blz. 231. — Onlangs troffen wij dezelfde leering aan. Afdeeling XXXVIII. blz. 515. Mm  g^S GEDENKWAARDIGHEDEN ÜÏT HET naar dat men welvaren verkregen heeft (i Kor. XVI i a.) Dat dit toch in de Gemeenten nergens worde nagelaaten, of met geringen ijver waargenomen ! Treurig is het, dat die Liefdemaaltijden, welke, in de eerfte Christenkerk, vooral ook tot zulk een einde, gehouden werden, door een fchandelijk misbruik, fchadelijk geworden en voords afgefchaft zijn. Dog , wat nood ? Gegoed en vermogend Christen ! het geen gij nu niet openbaar, in de Gemeente, doen knnt, ftaat u vrij, aan uwe huizen te doen. Gaat dat ftiller en ongemerkter toe, het zal 'er uwen Vader, die in het verborgen ziet, niet te minder aangenaam om zijn. Ontvangt Gij 'er minder'lof om bij menfchen? Gij loopt ook minder gevaar, van uwen lbon reeds weg te hebben. (Matth. VI: i —18.) — Och, dat elk, naar zijn vermogen, in zijnen kring, ook ten aanzien der onderfcheidene deelen van de uitwendige Godsverëering, veel had van dien ijveren getrouwheid , welke den onvermoeiden Apostel Paulus bezielden , daar hij, 's avonds voor zijn vertrek, nog zoo lang bezig was met leeren en vermaanen! Leeraars van den Godsdienst! ziet hier een ftaal van dien geest, dien Gij zoo nodig hebt, om in Jefus dienst, tot zegen voor anderen, en tot troost van uw hart te verkeeren. Christenen!' leert van de Gemeente te Troas, met onverdeelde opmerkzaamheid , de voorftellen der Euangeliedienaaren aantehooren. Eene. reden van Paulus , diep in den nacht gerekt, verveelde daar niet : waarom zoudt Gij afgetrokken zitten onder het voorftel van één uur of minder ? 6 Dat alle Redenaars in de Gemeente zoo nuttig en onderhoudend poogden te fpreken, dat zij de aan- - dacht  LEVEN DER APOSTELEN* 547 dacht en het hart der opgekomen Gemeente boeiden , en , dat alle Toehoorers , belangftellende in de prediking van het zaligend Euangelie, voor dezelve altijd enkel oor waren! Welk eenen fchoonen aanblik leverde dan de Vergadering der Christenen op! Staan wij daar naar met ernst, lieve Lezers 1 ten einde wij onze veelvoudige fchande mogen uitwisfchen! — Maar , laat ons tot de Gefchiedenis terug keeren. ] 'Er zat een zeker jongman, Eutychus geheeten, aan het open vengfter, en werd, ouder de lange redevoering van Paulus, door een' diepen ilaap overmeefterd; eindelijk topzwaar geworden, Hortte hij flapende, van de derde verdieping neder. [Hoe hard en ftreng zommigen over dezen jongen mensch ook geoordeeld hebben, verftand zoo min als menschlievendheid, boezemde hen alhier zulk een oordeel in. De jongeling fchijnt veel eer lofwaardig, daar hij, op zijne jaaren, op welke dit juist «iet gemeen is , eene gezetheid toonde op de Christelijke bijëenkomften % ook verdient zijne infchiklijkheid, in het kiezen van eene ongemaklijke plaats voor zich zelve, welligt onzen lof: althands, dat hij niet kwam, gelijk veele Christenen in onzen tijd, de gewoonten hebben, om te flapen, is hier uit overtuigend optemaken. En, dat de flaap hem beving in een warm , met bedwelmend licht vervuld vertrek , aan een open raam, waar hem de koeler buitenlucht ftreelde, en dat midden in den nacht, onder zulk een lang gefprek , kan ons niet zeer verMm a won-  548 GEDENKWAARDIGHEDEN ÜIT HET wonderen. — Is 'er al iets op hem te zeggen ? — en zeker hij ftrekt ons niet in alles tot een voorbeeld! — dan ontving hij eene voldoende vermaaning. Hij viel uit het vengfter,] En werd dood opgenomen. —— [Dat ons niet vreemd kan dunken bij eenen val op het hoofd , van de derde verdieping af. 't Zou vreemder zijn, ware hij enkel in bedwelming geweest. — Dit droevig toeval baarde, natuurlijker wijze, groote ontfteltenis.] Maar Paulus ging naar beneden, ftrekte zich over hem uit, en terwijl hij hem omvattede (en opnam), zeide hij (tot de omftanders): , Ontftelt u zoo niet ( en maakt geen gerucht), want hij leeft." [Juist in den geest van vroegere Godsmannen en vooral van zijnen Meefter Jefus Christus. Handelde hij, in gebaaren, gelijk een Elias en Eli fa (*)? Zijne taal kwam overeen met die, welke de Zaligmaaker, in zoortgelijke gevallen, dikwerf gevoerd had (f). Hoe eigen is, aan de [wonderen van Jefus en zijne Apostelen, eene waarlijk groote en Goddelijke eenvoudigheid, zonder eenige vertooning te (*) i Kon. XVII: zi, 22. '2 Kon. IV: 34, 53. (t) Bij voorb. Matth. IX: 24. Luk. VIII: 52—55. Jo. IV: 50. XI: 11. enz.  LEVEN DER APOSTELEN. 549 te maaken! Dit fchijnt tot derzelver charakter te behooren en dezelve, van alle armzalige namaakzels der menfchelijke konst, zoo wel, als van alle opzettelijke bedriegerijën te onderfcheiden. Ook hier gaat alles zoo ftil toe. De Apostel verbiedt alle beroering ; fpreekt, als of 'er niets bijzonders gebeurde; en evenwel doet hij niet minder, dan — het opwekken van eenen geftorvenen. Want ] Nu bragt men den jongeling weder levendig ( naar hoven)., en verheugde zich uitermate. [Om zijnen wil, daar hij geen letzel leed ; om zijner aanhoorigen wil, daar zij hem wederkregen; om der Gemeente wil, over welke men anders, onder de Ongeloovigen, wegens zulk een geval, zeer nadeelige aanmerkingen zoude gemaakt hebben: en om des Euangelie's wil, het welk, door zulk eene wonderdaad , ten allerkrachtigften , onder deze zeer jonge Christenen, bevestigd werd. En dit , zoo wel, als de bemoediging, welke Paulus hier uit, voor zich zeiven, trekken kon, daar hij zich op de gevaarlijke reis naar Jerufalem bevond, alwaar hem gevangenis en fmarten wagtten; — dit zal dan wel het voornaame doel der Godheid, met deze gebeurenis , geweest zijn. — De Apostel zeker was ongemeen opgebeurd. Immers,] Hierop ging hij weêr naar boven, zat aan de liefdemaaltijd voor, genoot zelf iets (tot verfterking), fprak voords nog lang en gemeenzaam met hun, tot aan het aanbreken van den dageraad, en —- toen nam hij de reize aan. Mm 3 [Na  $$0 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Na een' doorgewaakten nacht, doorgebragt in geduurige vermoeij'ing van den geest, ging hij, en dat te voet, verder. — Wie kan nalaaten, nog al weder den man te bewonderen, die zoo veel, ijver voor de zaak van het Euangelie, aan zoo tedere liefde voor hun, die één geloof met hem deelachtig geworden waren, huwen kon? ó Hoe aanminnig en zalig zou het Christendom zijn, belfond het alleen uit zulke Christenen l 6 Hoe zalig zou ons hart zijn , waren wij allen gewoon, gelijk hij, ons in God te bemoedigen! Daartoe moet ons het voorval, dat wij vernamen, van nieuw aan , opleiden. God, leert het ons , verkeert door zijne gunst en vermogen, wat het grootiïe onheil dreigde, dikwerf in eene bevordering van ons waar geluk. Dat wij hier op ziende, des Dichters les in acht nemen: Laat, mensch ! laat Gode uw zorg in handen| Hij hoedt uw ranke kiel voor ftranden? Betrouw volkomen op zijn zorg. -t Zij hier of waar, Uw heil is daar: Dank zij uw' borg. Staak, ftaak dan toch het mijmrend treuren? filets kan 'er zonder God gebeuren! Wijkt bange zorgen, droef verdriet,! Een wijze God Beftuurt ons lot? Wij werken niet. 3 ESN*  leven der apostelen. 55* EEN EN VEERTIGSTE AFDEELING. Zeereis. Opöntbod der Efefifche Opzieneren. Paulus aanfpraak. Aandoenlijk affcheid. hand. XX: 13—38. [Op de reis van Paulus naar Jerufalem kwamen, nu en dan, aanmerkelüke gevallen voor, welke zijn reisgenoot Lukas ons medegedeeld heeft. Wat te "Troas gebeurde, vernamen wij in de voorige Afdeeling: het vertrek van daar en het wordzetten van den tocht bericht ons de Geichiedfchrijver aldus : ] - Wij waren ^^T^Tcl?^ gegaan en voeren Jf jg^Jff*^ hlnLen: want^f ÏPUWi*. verkiezende zelf derwaards te voet te gaan. [Waarfchijnlijk, om te langer met de Christenen van Troas, die hem uitgeleide deden , te kunnen fpreken, en mogelijk nog hier of daar iemand te kunnen bezoeken. Paulus was overal en altijd vol van ijver en liefde. ] Toen hij zich nu te Asfus bij ons voegde - namen wij hem in en ftevenden naar Mityleenen, (thands Metelino); van daar, den volgenden dag, m zee Mm 4 ge-  55* GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET gedoken zijnde, liepen wij recht op Ckios (nu Scio\ aan; daags daar aan deden wij Samos (hedendaags^ Samo, tn het gezicht van Efefen), aan, en naS nacht over, op Trogyllion, (een kaap\)vei/andlen onverre van Samos), gebleven te zijn, zetleden wi! het des anderen daags naar Mileeten (nu Milasfi eene Stad in Joniën). Want Paulus be floot KfSen verbij te vaaren, om zijnen tijd in Afië niet zoek te maaken; daar hij fpoed maakte, om, zo het falemmTe°zijf Ware' °P den Pinkfterdag,'te ]<££ [Daar wenschte hij, op het Feest, veele Jooden, van alle oorden, en daaronder ook Joodfche Chris tenen te zullen ontmoeten , om van hun, aangaande" den voordgang van de Euangelieleer onderricht te worden, en hun wederkeerig aangenaame en betf, rijke berichten metedeelen, ten aanzien dier (treeken, welke hij bezogt had. In het bijzonder hoopte hij , naar allen fchijn, alsdan gelegenheid te zullen hebben, om de toevertrouwde penningen aan de leden der behoeftige Gemeenten in Judsea zelf te kunnen overhandigen. Mogelijk wilde hij ook wel den jaardag van de eerfte uitftorting der gaven des Heiligen Geests aldaar mede vieren. Althands , zonder eene Joodfche gezetheid op verouderde Feesten te voeden, zal hij verlangd hebben, om aldaar tot uitgebreid nut te zullen kunnen verkeeren. Daarom haastte hij zich zoo zeer, en wilde zich niet laaten ophouden. Iets, dat ons tot eene leer kan verftrekken, om zuinig op onzen tijd te zijn. Niets toch is dierbaarer, wijl niets zoo onherftelbaar is. Indedaad, eene groote verantwoording ftaat ons, nopends dezen fchat voor de deur. Nemen wij niet ie-  LEVEN DER APOSTELEN. 553 ieder ftond, ja ieder oogenblik waar, om in wijsbeid en deugd te vorderen , aan onze verpligtingea jegens God en menfchen te voldoen, en, door ons zelve, voor onze beftemming te bereiden-, te arbeiden aan onze zaligheid? — het oogenblik is voor eeuwig verlooren en komt nimmer weder. Ja, het is niet om het even, welk eene goede zaak wij behartigen : het voornaamfte , dat, waartoe 'wij eerst geroepen worden, de hoofdzaak moet voorgaan, en andere nuttige zaken achterftaan. Paulus had te Efefen nog wel veel nut kunnen doen: dog hij vond zich nu verpligt, om den tocht naar Jerufalem, met allen fpoed , doortezetten, en dat wel, offchoon hij wist, dat hij gevangenis en mishandeling te gemoet fnelde. Hij telde de oogenblikken; offerde aan zijnen pligt, zijne zinnelijkheid op; en gaf een voorbeeld van het vermijden van een vertraagend uit'ftel. Dat wij dan , op zijnen raad , zoo wel als voorgang , zien , hoe wij voorzigtiglijk wandelen , niet ah onwijzen, maar ah wijzen, den tijd uitkoopende (*). — Intusfchen , laaten wij, met hem, het zwaartfte zwaarst wegen , en ons , door geene mindere belangen, van het nodigfte aftrekken? wij moeten tevens van hem de kunst afzien,, om toch ook andere wezenlijke zaken — andere belangrijke betrekkingen, niet geheel te verwaarloozen. Hij wilde zich , door de Efeferen, niet laaten ophouden. Dog,J Dog C*) Efef. V: 15, 16. Mm 5  554 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET - Dog van Mileeten zond hij (iemand) naar Efefen, en ontbood de Oudften, (de Opzieneren en Voorgangeren) der Gemeente (bij zich). [Zij'ne genegenheid drong hem, om nog, voor het laatst, tot welftand vah de Efeferen, iets wezenlijks te doen. Zij, zoo wel als de overige Afiatifche Gemeenten ftonden veel te lijden, niet alleen van de Heidenen, maar vooral ook, van Joodschgezinde Leeraaren. Hier tegen, zoo veel in hem was, de Gemeente , en inzonderheid de Opzieneren en Voorgangeren derzelve te wapenen, was zijn voornaame toeleg. En, hoe hartelijk, met hoe veel aandrang en. liefde hij zich hierin kweet, dat vermeldt ons Lukas eenvoudig maar treffend.1 Toen zij nu voor hem verfcheenen , fprak hij hen in dezer voege aan: „ Ulieden is bekend, hoe ik s, mij, van den eerften dag aan, dat ik mijne voe,„ ten in (klein) Afie gezet heb, onder Ulieden ge„ dragen hebbe: daar ik den Heere gediend heb in „ allen ootmoed (en bereidvaardige onderwerping ,, aan zijn bejïel, bij alle onaangenaamheden,_) en „ traanen en rampen (welke de Standvastigheid mij? „ ner gehoorzaamheid op zwaar e proeven fldden ) ett „ mij, door de listige aanflagen der (vijandige en ,, ongeloovige) Jooden, (om de zaak van het Eu'dn„ gelie), zijn overgekomen: hoe ik (des onaangc zien, uit vreeze of gemakkelijkheid ) , mij aan niets ,, onttrokken (of niets verzwegen) heb, van het geen ,, voor U voordeelig zijn konde, dat ik u niet zou |, bekend gemaakt en onderricht hebben , zoo in bet openbaar, als (bij gepaste gelegenheden, ook ,, bijzonder) aan de huizen, daar ik (immers) en ,, bij Jooden, en bij Grieken (of Heidenen'), met „ allen ijver, 'er op aangedrongen heb, dat zij zich „ boet-  LEVEN DER APOSTELEN. 555 i", boetvaardig tot God wenden en vertrouwen ( zouden oefenen) op onzen Heer Jefus Christus. — [Hoe zien wij dan Paulus, in zij'ne ambtsverrichtingen, door hem zeiven getekend. Het hoofdvoorwerp zijner prediking was bekeering van Afgoden en zondige neigingen, en geloof in den Zaligmaaker. Waare, zuivere verëering van het Opperwezen, uit een rein hart, gezuiverd door het vertrouwen op Hem , in wien wij de vergeving der zonden hebben, was het eerfte en voornaamfte, waarop hij aandrong en alles terug bragt. Zoo leerde hij allen en allerlei menfchen , ijverig en met aandrang , vrijmoedig en aanhoudend , openbaar en bijzonder; en dat , met ootmoedige lijdzaamheid, bij allerlei rampen en vervolgingen , en met de naauwlettendfte zorgvuldigheid op zijnen geheelen levenswandel. — Gelukkige Leeraars 1 die, in hun gedrag, als Christen enEuüngelieprediker, het beeld van den Apostel vertoonen! Zoo te prediken, zoo te leven, zoo gezet op pligtsbeöefening te zijnJ welk eene heerlijke zaak, welk eene gerustftelling van het geweten! — Maar, ook wij allen, Christenen! dien God getrouwe Leeraaren toezendt, die zich alzo gedragen en aan niets, dat ons heilzaam is, onttrekken, wij moeten hen in waarde houden , ons leerzaam en vriendelijk jegens hun aan» Hellen, ten einde zij niet onder traanen mogen werken , of in verzoeking tot nalaatigheid komen. Hert afteleiden van hunne zuivere bedoelingen, hen, door vleien of dreigen, van het voorwerp der prediking en de vereischte ftandvastigheid in pligtsbetrachting, te willen aftroonen, hun onze huizen te fluiten, of, bij  556 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET bij' hunne bezoeken, hen ongaarne van God en den Verlosfer te hooren fpreken, en hunne openbaare voorftellingen , of niet, of onaandachtig bij'tewoonen , ware gewis eene zeer zondige handelwij'ze , waar voor wij' ons zorgvuldig behooren in acht te neemen. Langs dien weg toch zou het Goddelijk gefchenk, ons in hun gedaan, tegen het Godlijk oogmerk aan, voor ons ten eenenmaale nutteloos, ja zelfs, door onze verfmaading, nadeelig en ter verzwaaring van ons oordeel worden. Treurig zou dan ook, bij het fcheiden of affterven van zulke' Predikers , het nadenken aan ons gehouden gedrag wezen en ons met te laat berouw vervullen: terwijl de Efeferen hier voor beveiligd waren, toen hun Paulus zijnen dienst erinnerde, en — als een waar Gezant van Jezus , dus voordging: ] „ En nu, ziet daar, ik reis, als een gevangene „ van den Geest, (die mijne reize en daaden be„ftuurt), naar Jerufalem, zonder (in bijzonderhe„ den) te weten , wat mij daar ontmoeten zal, dan „ alleen, dat mij de Heilige Geest , van ftad tot ,, ftad, (waar ziek Christenen onthouden , door hun, ,, die de gave der voorzegging hebben), ten ernftigften verzekert, dat boeien en wederwaardigheden * op mij wagten. Dog hier til ik niet zwaar over, ja mijn leven houd ik voor mij zeiven van geene " waarde, (gaarn wil ik ft'erven), mag ik Hechts * mijnen loop met blijdfchap voleindigen, en het „ ambt, dat ik, van den Heer Jefus, ontvangen heb , ' om de heuglijke tijding van Gods genade met ernst " aantekondisen, (tot gerustftelling van mijn gewe,, ten, met ftandvastigen ijver, tot den einde toe, „ waarnemen.) — [Ziet  LEVEN DER APOSTELEN." 55/ [Ziet daar waaren heldenmoed, uit pligtsbezef! Gelijk Paulus altijd was , en zich in de gevallen toonde, verklaarde hij zich zonder grootfpraak. In de volgende Afdeeling zullen wij hem, uit dit belangrijk oogpunt nader leeren bezien. Zijne verklaaring diende nu vooral, om de Efefifche Voorgangeren tot een bedagtzaam navolgen van zijn voorbeeld, en een betamelijk gedrag, in hunne betrekking en post opteleiden. Hierom is het aanftonds:] „ En nu, let hier op! ik weet, dat Gij allen, ,, onder welke ik, op mijne doortochten ter aan„ kondiging van het koningrijk van God en de „ Christelijke bedeeling, (verkeerd heb), mij niet „ weder zien zult. — [Gelijk zeker de uitkomst zal bevestigd hebben: want, welke zwaarigheden hier tegen geopperd zijn, MiCHAëLis heeft dezelve uit den weg geruimd.} „ Daarom betuig ik u heden , dat ik onfchuldig ,, ben aan uw aller verderf, (indien iemand uwer „ verhoren gaat) ; want ik heb mij (aan mijnen „pligt) niet onttrokken, zoo dat ik u den gehee„ len raad (het geheel ontwerp) van God, (tot uwe „ zaligheid, met alle deszelfs verpligtingen, zoo wel „ als beloftenisfen) , niet zou hebben bekend ge„ maakt. — [Hoe edel was zulk een gedrag! Naar mate het moeilijker is, in alle omftandigheden, hetzelve natevolgen, en het verzuim" meer algemeen doorgedrongen , verdient liet te hooger lof. Bovendien was de  558 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET de bewustheid daar van ongemeen troostrijk. Hoe gretig moesten de Oudften van Efefen, na de erinnering daar aan ; de volgende opwekking aanhooten! ] ,, Geeft dan zorgvuldig acht op u zeïven (en tiw „ levensgedrag , als Christenen en Leeraaren ), en ,, op de geheele kudde, (op de ganfche Gemeente), „ bij welke U de Heilige Geest, tot ( Herders en) ,, Opzieners, aangefteld heeft, om de Gemeente van ,, God, welke Hij, door zijn eigen bloed, zich ,, verkregen, (tot een hijzonder Folk, als het ware, ,, geëigend en geheiligd) heeft, te weiden (en met „ zagtmoedige liefde, zoo wel als waakzaame naauw ,, lettendheid, te verzorgen.) Want, dit weet ik, dat, na mijn vertrek, wreede wolven (van elders) „ tot U zullen overkomen, die de kudde niet fpaa- ren zullen; ( dat uwe Gemeente zeer verontrust zat 3, worden door , van huiten aankomende , zeer ver,, dcrfelijke dwaalleer aar en). Ja, uit u zelve zul„ len menfchen ontftaan; die valfche leeringen zul,, len voordragen, (denkbeelden, van de waare na' „ tuur van den Christelljken Godsdienst ten eenen' „ maale afwijkende), om de leerlingen (en belljdè„ ren van de waarheid) aftetrekken en aan hunnen ,, aanhang (te verbinden ). Daarom waakt ( met ,, naarftige zorg, tegen hunne pogingen,) en denkt ,, 'er aan, dat ik, (bijna) drie jaaren lang, nacht „ en dag, (tijdig en ontijdig, ook onder het lijden ,, van veel ongemak), niet heb afgelaaten van elk ,, en een iegelijk, met traanen, te vermaanen. —- [ Zulk een voorbeeld, die onvermoeide arbeid van den Apostel, zoo onophoudelijk, en zoo hartelijk aan hun hefteed, moest hen vooral opwekken, om , naar vermogen, hem natevolgen. Zouden zij, het geen hij, met veel moeite had opgebouwd, door de fchuld  LEVEN DER APOSTELEN. 559 fchuld hunner onachtzaamheid, weder laaten vernielen? Zouden zij een bloeiënde Gemeente aan de verkeerde inboezemingen van een hoop dwaalzieke en eerzugtige menfchen , prijsgeven? Zoo zouden zij Hecht aan hunne aanltelling, door mannen, van Gods Geest gedreven, beantwoorden, en in het geheel den duuren prijs in geene aanmerking nemen , waar voor de Heer zijne Gemeente zich verkregen had. — Dit moet dan ook, ten allen tijde, de Leeraaren der Christenheid zorgvuldig maaken, ten einde zij zelve, door geene dwaalleeringen befmet mogen worden , en — den voordgang derzeive, in hunne Gemeenten, met ernst en befcheidenheid, tegengaan. Hier toe zal hun veelzins kunnen van dienst zijn, op de geheime drijfveêren en bedoelingen der Sectenmaakers behoorlijke acht te geven: daar toch deze, — het geen wij, tot onze waarfchuwing, wel mogen opmerken! — veelal in eerzugt en hoogmoed, twistgierigheid en het verflaafd zijn aan zondige neigingen , gelegen zijn, welke zich met de zuiverheid en eenvoudigheid der waarheid, doorgaands niet verdragen. Die oogmerken gepastelijk, (zonder dezelve evenwel, of vergroot, of, tegen de waarheid, op een ligt vermoeden, voortellellen ) , den menfchen te ontdekken, en hen tegen zulke wreede wol» ven , als hunne deugd en zielerust vermoorden zouden , te waarfchuwen, is mede een deel van hunnen pligt. Dog, liefde voor waarheid en liefde voor vrede moeten altijd gepaard gaan, en beiden door een verlicht verftand beftuurd worden. — Dit nam Paulus ook fteeds in acht. Zoo prees hij den Opzieneren zulk eenen ijver aan, en befloot in dezer voege, zijne reden: ] „ Voor  .$fJO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET , Voor het overige, lieve Broeders! beveel ik u Gode aan, die, door de leere zijner genade, (door " het Euangelie), u kan opbouwen en eene bezit\\ ting geven onder alle geheiligde (Christenen). — [De zin is: ,, God kan U, door de Euangelie„ leer, tot meerdere kennis, geloof en deugd bren, gen, en zoo deel doen hebben aan alle de voor„ rechten en genadeweldaaden, welke hij denChris,, tenen , als een afgezonderd Volk tot zijnen dienst , „ verleenen wil: en dat Hij u hiertoe, door zijnen ,, Geest gunstrijk nabij zij, is de wensch mijner „ ziele." — Zoo bidt de Apostel de zegeningen van den Godsdienst, over deze Opzieneren, van God af, als het beste, dat hij hun kon wenfchen; en leert ons, zoo liefderijk jegens onze Medechristenen te zijn, — zoo godsdienltig te denken, en — zoo afhangelijk van den invloed van Gods Geest televen. — Nog voegt zijn vol hart hierbij: ] „ Niemands goud, zilver of klederen heb ik be,, geerd, Gijlieden weet zelve, dat mij, voor mijne „ eigene behoeften, en voor die van mijne reisge„ nooten, mijne handen gediend hebben, (dat ik „ mij, door te arbeiden, het nodige verfchaft heb); „ en zoo heb ik u, in allen opzichte, aangewezen, , dat het hun, die zwaar werken (kunnen), dus betaamt, zulken, die onvermogend zijn (uit ouderdom , zwakheid of ziekte, om zich het nodige „ aantefchaffen,) te onderfteunen , en gedagtig te „ zi]n aan de uitfpraaken van den Heer Jefus , waarin ,, hij te kennen gaf, „ dat liever te (willen) geven, „„ dan te ontvangen, zalig ware."" [Die  LEVEN DÉR APOSTELEN* 561 [Die uitfpraak lezen wij niet woordelijk in de Euangeliën , in welke trouwens niet alles vermeld is, wat Jefus gezegd en gedaan heeft. Zoortgelijke gezegden intusfchen zijn 'er in voorraad van Hem voorhanden (*). En, de waarheid laat zich aan elk wel* geplaatst hart gemakkelijk gevoelen. — Dan, het geen wij hier vooriÜ moeten opmerken, is het edel en grootmoedig charakter , dat wij, in den Apostel Paulus alhier opmerken. Waarlijk, in deze aanfpraak , leeren wij hem , als een zeer groot mensch, kennen. Welk eene zedige vrijmoedigheid voor God en menfchen ftraalt in zijne reden door! Hoe vrij is zijn beroep op hun, die hem van nabij gekend hadden ! Welk een ijver en zorgvuldigheid in zijne ambtsbediening, — welk eene onbaatzugtigheid in zijn geheel verkeer, — welk eene hartelijke liefderijkheid jegens zijne leerlingen, — welk een voorbeeldig inachtnemen der lesfen Van zijnen Meefter, ontwaaren wij in hem! — Is het wonder, dat de Christenen aan hem, als Leerbar, Vriend, Vader, ten naauwften verbonden waren , en zijn vertrek, zonder hoop op een gelukkig wederzien in dit leven, niet zonder traanen, konden vernemen? Is het wonder, dat de groote Apostel, ook daar onder, zich gelijk, en verheven godsdienflig bleef? Indedaad, zoo was het. ] Toen C*) Hier toe brengt men Matth. XI: 41. XIV: 13, 14. XVI: 9. XVII : 24. XX: 18. Luk. XVIII: aa, verg. V: 38. enz. Nn  502 GEDENKWAARDGIÏEDEN UIT HET Toen hij nu dus gefproken had , knielde hij neder en bad'met hun allen. Allen weenden ook zeermen viel Paulus om den hals, en kuschte hem (hartelijk vaarwel), met innige droefheid, allermeest wegens zijn gezegde, dat zij hem niet weder zouden zien. — Voords deed men hem, onder heilwenfchen, uitgeleide tot aan bet vaartuig. [ Ziet daar Christelijke beleefdheid en liefde! Zoo1 behooren wij onzen vrienden ook de laatlte pligten te bewijzen , wanneer zij ons, voor eenigen tijd, of zelfs, door de dood, voor altijd verlaaten. Hen uitgeleide te doen , — dat te doen onder traanen , —, dat te doen , onder de beste wenfchen en tedere omhelzingen, is menfehelijk: het biddende te doen, Christelijk. — Hoe hartelijker wij elkander beminnen , des te meer moeten wij voor malkander bidden. Zich , met en voor malkander, in het gebed, tot den Vader aller barmhartigheid te wenden, hoe vertroostend is het voor het hart, hoe verfterkend tot allen pligt, tot alle moeilijkheid hoe {lichtend en opwekkend voor eiken aanwezigen 1 Vooral, wanneer houding, gebaarden en woorden met de gevoelens des harte overëenftemmende, diepen eerbied en ootmoed des harte voor God aanduiden , en de aandacht on,der het bidden opwekken. Daartoe dient ook inzonderheid het ftemmelijk gebed , dat alle aanwezigen op eenen toon ftemt en de aandoeningen des fprekers in het hart van allen overltort. Hoe gevoelig was elk, na Paulus bidden, aangedaan.' Zijne aanfpraak had hen week gemaakt: dit flot, daar zoo zeer opvoegende, fleepte hen met zich mede. Zamen te bidden moet, als het wel en doelmatig gefchiedt, nog  LEVEN DER APOSTELEN» 563 Dog kragtiger werken, dan de welfprekendfte rede» voering tot (lichting en opfpooring. Men weende zeer over Paulus onherftelbaar vertrek. Ziet hier , Christengemeenten! een Voorbeeld ter navolging voor u. God ontneemt u ook, nu ett dan, door verplaatzingof affterven, getrouwe Voorgangers. Gevoelt dit. Gevoelt het met fmart. Jefus leere predikt geene onmenschlijke gevoelloosheid. Indien het u niet aandoet, zoo bezeft Gij de waarde van hun niet, die u God toezendt, om uw verftand en hart te befchaven, te verbeteren, te vertroosten en voor de eeuwigheid voortebereiden ; en die hier toe hunnen tijd en vlijt, de vermogens van ziel en lighaam te kosten leggen. — Een' braaven Leeraar te verliezen verdient waarlijk veele traanen. Dan , dit brengt ons nog eens tot Paulus reden terug. Hij was zulk een Leeraar. Zijne aandoenlijke aanfpraak, zoo vol van zijne eigene zeggingskracht en kunstelooze welfprekendheid, fchetst hem ons. Het is waar; hij getuigt van zich zeiven, maar — onder het oog, en met beroep op hun, die hem gekend hadden, 't Is waar; hij fpreekt tot zijn' eigen' lof, maar — in geval van noodzaak, om zich tegen valfche Leeraaren, die hem belasterden , te verdedigen, en de Christenen, met zijn voorbeeld, tegen hun te wapenen, ja, om hen, ter navolging betamelijk optewekken. — Och! konden alle Bedienaaren van het Euangelie, bij het affcheid van hunne Gemeenten, van zich zelve, van hun leven , van hunne prediking, zulk een getuigenis, voor het oog van God en van de Gemeente afleggen ! Och! dat zij allen zoo naarftig, zoo liefderijk , zoo ftandvastig Nn a in  564 OEDENKWAAR.DIGHEDEN UIT HET in hunnen post verkeerden,. hun gedrag zoo vrij van vlekken, van wereldsgezindheid en vooral ook van — bedekte gierigheid bewaarden! Elk weet, wat hun de wereld veelal ten laste legt; — en ach! daar is zomtijds maar al te veel reden toe. Erasmus klaagde in zijnen rijd, dat de Geestelijken nergens minder, dan in Paulus verklaaring: niemands goud enz. begeerde ik, zijne navolgers wilden zijn. ó! Dat die fchandvlek , in onzen tijd , geheel wierd uitgewischt! — Christenlezers! verëenigen wij ons in het gebed tot den Vader der lichten voor hun , ten einde zij allen, voor laage geldzugt , bewaard mogen worden, en zoo eenvoudig, oprecht, enbaatzugtig, en tevens ijverig en getrouw mogen leven, dat zij eenmaal aan hunnen Zender goede rekenfchap zullen kunnen afleggen! — Zijn wij in het geval, van op beroepingen eenigen invloed te kunnen hebben , laat ons dan naar — menschlievende, werkzaame, eigenbaatvliedende, gaarn onderwijzende en vertroostende Mannen helpen omzien, die, als Paulus , hunne jongere Ambtsbroederen, nevens hun, willen opleiden en de zake van Christus in alles willen bevoordeelen. — En , zorgt dan ook, dat een al te bekrompen of onzeker inkomen hunnen ijver niet verflaauwe , of hen, tot het zoeken van uw goud, zilver of kleding, wegens nijpende zorgen voor levensonderhoud, verleiden moge.] 1 TWEE  leven der apostelen. 56$ TWEE EN VEERTIGSTE AFDEELING. Voordzetting der Zeereis. Verblijf te Cefare'èn. Aanmerkelijk voorval met den Profeet Agabus. hand. XXI: 1 —14. [De verfterking en bevestiging der Voorftanders van de Gemeente te Efefen, de Moedergemeente van geheel klein Afiën had den Apostel, dien dezelve na aan het hart lag, te Mileeten, eene korte wijle doen vertoeven. Thands, aan de infpraak van zijn hart voldaan hebbende, vervorderde hij weder zijne reize naar Jerufalem, met verdubbelden ijver. Hij zeide dezen broederen een hartelijk vaarwel. ] En , toen wij nu (dus vervolgt Lukas zijn verhaal), na ons van hun losgerukt te hebben , afgelloken waren , zeilden wij, met eenen goeden wind voord , en kwamen aan te Koos; den volgenden dag te Rhodus, (twee Eilanden der Egxifche Zee) , en van daar te Patara (eene Zeeftad van Lyciè'n) : daar troffen wij een vaartuig aan , dat naar Feniciën overftak; waarin wij gingen en afvoeren. Wij kregen vervolgends Cyprus in het gezicht, lieten dat aan de linkerzijde, (dat is, benoorden ons , ligffen, zetteden den koers naar Syriën en kwamen te Tyrus aan , alwaar het fchip losfen moest, (werwaards het be. jlemd was). Hier bleven wij zeven dagen, na 'er de Christenbelijders gevonden te hebben , die Paulus, door (eene Openbaaring van) den (heiligen) Nn 3 Geest,  $66 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Geest, waarfchuwden , om (nog) niet, naar Jerufalem te verreizen. [Zoo zorgde de Voorzienigheid, voor Haaren Dienaar, ook op eene orrgemeene wijze, tegen alle nuttelooze gevaaren. Waarfchijnelijk was het, voor Paulus, niet veilig, eer te vertrekken. Hij wagtte daarom den tijd af, zonder zich, in onaangenaamheden te Horten, welke hij ontgaan kon; en gaf dus , eerbiedigen dankbaar, gehoor aan den Goddelijken Wenk. Dog, hij werd daardoor, van de reize naar Jerufalem zelve, waartoe hij zich verpligt gevoelde, niet afgebragt. Maar, zegt Lukas,] Na dat wij dien tijd (van zeven dagen aldaar) hadden doorgebragt , vertrokken wij , en reisden verder, terwijl allen ons, met hunne vrouwen en kinderen , tot buiten de ftad, uitgeleide deden. Op het ftrand knielden wij neder en baden (te zamen)\ daarop zeilen wij elkander vaarwel; wij gingen te fcheep: en zij keerden naar hunne huizen te rug. [Eene aandoenelijke omftandigheid! Zoo veelen, Op het ftrand nedergeknield te zien bidden, — met vrouwen en kinderen! Hoe moet dit de fchepelingen getroffen hebben! — Wij leeren hier levendig, hoe Zeer de eenigheid van geloof en waare godvrugt, menfchen, offchoon geheel vreemd en onbekend met eikanderen, in korten tijd, ten naauwften verbinden kan. In den tijd van zeven dagen had de gezamenlijke oprechte belijdenis van Jefus tusfchen het reizend Gezelfchap en de Christenen van Tyrus, zulk eenen tederen en onverbreekbaaren vriendfchapsband ge-  LEVEN DER APOSTELEN. 5^7 geknoopt. Waar ook ééne zugt het hart bezielt era één doel, van allen beoogd wordt; waar men zich onderling, als kinderen van éénen Vader, en erfgenaamen van dezelfde hemelgoederen , aanmerkt en hoogacht, zou daar ook niet tevens hartelijke liefde en toegenegenheid huisvesten? — Het is waar; hedendaagsch wordt dezelve weinig befpeurd; Christenen voeden vijandfchap, haat en wraakzugt tegen malkanderen: maar — waar is ook die waare geloovige en godvreezende zielegefteltenis te vinden, welke wij hier aantreffen? Hoe ongodsdienftig en onchristelijk is veeier gedrag ! Hoe zeldzaam zijn de Verzamelingen, om te bidden 1 De Christenen van Tyrusnatevolgen, zou zich de tegenwoordige Christenwereld fchaamen. — Zich fchaamen, om God te aanbidden, om voor God uittekomen? welkeen akelig denkbeeld! En, hoe waar is het evenwel, Christenen! Hoe zeer wordt de pligt, om geene vertooning met onze vroomheid te maaken, niet dikwerf overfpannen, en te verre getrokken! Hoe veel geven wij niet wel eens, uit zwakheid en menfchen* vreeze, toe, aan den algemeenen geest van ongodsdienftigheid, welke onzen leeftijd kenmerkt ! O J Helden wij meer prijs op onze Christelijke voorrechten! Verëenigden wij ons meer, om God en onzen Verlosfer te verëeren, — hoe veel naamver zou dan ook onze Onderlinge verëeniging zijn! Hoe veel ernfiïger zouden wij malkanders belangen, geduurig, en vooral in tijden vart gevaar, onzen hemen~chen Vader opdragen! En, daar nu vaak, zelfs de ontmoetingen en het affcheidnemen van vrienden, in pligtplegingen, — althands in ijdele gelukwenfchinN n 4 genf  $68 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET gen, zonder opzien tot God, eindigen, zouden wi? dan integendeel , echt- Christelijk , voor en mi eikanderen , God bidden en danken. Terwijl wii nu veel aa„ hu„ gelijk ^ dje ^ . J het goede doen zien? zouden wij alsdan, met hart en mond , veel eer bidden: Verhef Gij over ons het hokt van uw aanfchijn, 6 Heer (* )/ Zoo deden de eerfte Christenen; en, och! waren wij hun altijd gelijk! - Lukas gaat voord:] Thands bragten wif de zeereis ten einde en k«,3 men van_7W, te Ptoiemais. (JlrTof'Jkh 1'n t oude Gahlcea der Volkeren) , aan; bezaten Z broeders, en hielden ons eenen dag bif bun on Dog den volgenden dag vertrokken wij fij™? °^ toen wij te Cefareên ■ Stratonice) ^el omen war'en begaven w. ons naar het huis van Filipt,us ZnEu'. ■!,„„ . , j'J i geweest was , en namen hvf nem onzen intrek. Hïï nn l.j • """jen dij dochters, welke % £> Z^^^ [Dit moet ons, in het voorbijgaan, doen opmerken; eensdeels de gelijkheid der voorrechten voor man e„ vrouw in hfit Christendon)> overëer]kopj. »Ltïude JoorfPellingen; iets, dat vooral onze aandacht verdient, wegens deszelfs gewigtige gevolgen op ons huisfelijk leven en befchaving; te meer, wanneer wij 'er bij vergelijken de levenswijze der Oosterlingen: - maar ook anderdeels, valle onze aandacht op de gastvrijheid der Christenen onderra ling, (*) Pf. IV: 8,  LEVEN DER APOSTELEN. $6<) ling. Landszeden en gewoonten maakten wel derzelver uitoefening destijds gemakkelijker en tevens nodiger, dan bij ons: dog, hoe veel konden en moesten wij nogthands ook hierin doen, waartoe ons liefdeloosheid en onverfchilligheid, helaas! veel al te zeer ongenegen maaken! Filippus, offchoon een zwaar huisgezin hebbende , bood aanftonds den Apostel niet alleen, maar zijnReisgezelfchap tevens, huisvesting aan: en hoe aangenaam zal het den Apostel zijn geweest, om zulk eenen ouden en beroemden Christenleeraar, eenen Man van dat gezag in de Kerk, (daar de Euangelisten , buitengemeene Leeraaren zonder vaste ftandplaats , naatst aan de Profeeten worden opgeteld, Efef. IV: II.)» en den genen, die het eerst te Samaria gepredikt, bet eerst den buitenlandfcheu Hoveling van Kandace, tot de Christenbelijdenis had overgebragt, en, in vrije denkwijze , met hem zoo overëenftemde, te ontmoeten en gezet met hem te kunnen fpreken ! Zeer genoeglijk zullen voor Paulus , in het bijzijn van dien MedeïeerSar en van zijn godvrugtig huisgezin , de dagen zijn voordgefneld. - Maar, waar is beften dig en onvermengd genoegen op de aarde te vinden ? Nergens; ook zelfs in het bijrfjn van waarde er. Godvreezende Vrienden , bij de beste overëenftemming der harten niet! Dit zien wij, uit het vervolg der Gefchiedenis. Ziet daar, wat de Schrijver melde:] Wanneer wij nu aldaar, eenen geruimen tijd, verbleven waren, kwam daar, van Juoaa, zeker Profeet , Agabus geheeten, (van men wtj reeds te N n 5 vo~  570 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET voren (*) iets vernomen hebben); die bezogt ons (inde Vergadering der Gemeente), nam den gordel vanPaulusen bond 'er zijne handen en voeten mede onder het uitfpreken dezer woorden: „ Dit is de „ verklaaring van den Heiligen Geest: „ den man s, „ die deze gordel toebehoort, zullen de Jooden " u ■ jru'aIem aldus knevelen, en in de magt der »» j» Heidenen (derRomeinen) overleveren." " . [Zwaare proef voor den Apostel! Zulk eene treurige voorfpelling te ontvangen, — na reeds meermaalen (H. XX: 23. XXI: 4.) dergelijke erinneringen en waarfchuwingen vernomen te hebben! — Die te ontvangen van eenen bekenden waaren Profeet wiens voorverkondiging te Antiochiën zoo juist was uitgekomen! en dat, onder zulke plegtige, ernffige en het gevaar zinnelijk aanduidende en bevestigende Profeetifche tekenen (f)! — hoe ligt moest zijn hart neigen, om de reis naar Jerufalem te ftaaken! Te meer, daar zij, die hem behoorden te verfterken, zamenfpanden, om hem van voornemen te doen veranderen.—Lukas, in zijne oprechtheiden waarheidsliefde, zijne eigene gebreken niet verzwijgende verklaart:] * Toen wij nu deze (Godfpraal) vernamen, verzogten, zoo wij, als (de Christenen), die aldaar woonachtig waren, op het allerbeweeglijkst dat hij niet naar Jerufalem op (heffeest) gaan zoude. [Lief- (*) Afdeeling XXII. bladz. 283. ( + ) Verg. Jef. XX: 2, 3. Jerem. XIII. XXVII. enz.  LEVEN DER APOSTELEN. 571 [Liefde en aankleving — maar ook zwakheid en kleinhartigheid verraadden dit dringend verzoek. Wie is vrij van gebreken ? Een oud, beroemd Euangelist, — beproefde Vrienden en Reisgenooten beftormen hier het hart van den Apostel. Maar — hoe groot is hij, daar hij, in weêrwil van dit alles, om gronden, welke wij niet in alles kunnen gisfen, maar gewis dringend zullen geweest zijn, belïendig zich gelijk bleef! Immers] Paulus gaf ten antwoord: „ Wat gaat u aan ; „ (mijne Vrienden!) dat Gij zon fchreit, en mijn ,, hart week maakt ( van aandoening en opzien tegen „ rampen? Zoo moet Gij niet. Ik reis. als een gevangenevan den Geest, die mijne reize leftuurt (*); !' en ik ga gewillig alle rampen te gemoet). Ja, ik ' ben bereid, om te Jerufalem, (zo dit Gods wil zijn ', mogt), niet alleen in ketenen geilagen , maar zelfs ', ter dood gebragt te worden voor (de prediking \, van) het gezag van den Heer Jefus." [ Edel beftaan van Apostel Paulus! dubbel waardig, dat wij 'er» tot onze zelfbeproeving, befchaaming en opwekking, een weinig over peinzen. — Uit de zuiverde bronnen , zien wij hem alhier flandvastig zijn, in heldenmoedige aankleving aan Jefus zaak. — Indedaad, hoe verkleefd is hij aan zijnen grooten Meefter! Zijne bereidvaardigheid, tot, zijne onderwerping aan alle fchikkingen , welke Jefus ontrend hem maaken wil , getuigt daar van. Hij" wikt en weegt niet lang; maar, zoo als de boodfchap (*) Afdeeling XLI. blz, 556.  S72- GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fchap komt, is zijne taal, zonder eenige aarzeling** ben bereid! — Een buitêngewoone moed, waarl lijk ! In den geest toch kon hij de hooggaandfte fmarten zich voorftellen^ hij wist niet, wat bepaaldelijk , maar wel, dat b'oeijen en wederwaardigheden (*) hem nakende waren. Mishandeling van Jooden, mishandeling van Romeinen zag hij vooruit ; en ' hoedanig deze zijn konden, wist hij van eenen gevangen' Petrus, van eenen onthoofden Jakobus, — en vooral van zijnen grooten Meefter Jefus Christus. Eigen ondervinding had hem zelfs reeds zeer veel geleerd. Slagen , vorvolgingen , gevangenisfen fteenigingen hebben' wij reeds op hem zien neder* ftorten, en — hij zelf gewaagt ergens van nog veel meer (f). Nu zou het voornaamfte eerst komen , waarbij het voorige nog gering was: en echter is hij bereid, echter — wil hij zijnen loop met blijdfchap voleindigen. — En, zoo fprak hij niet Hechts eens-, in het eerfte vuur eener opgewondene verbeelding en drift: maar , in deze gevoelens was hij ftandvastig. Standvastig gebleven, na de eerfte aankondiging van lijden, hem reeds, bij zijne roeping tot* Apostel., gedaan : ftandvastig gebleven na zoo veele wederwaardigheden en mishandelingen, welke hem bereids overgekomen waren;' ftandvastig gebleven, bij zoo veele aankondigingen van gevaar, dat herrl te Jerufalem dreigde: bleef hij ook nu ftandvastig, bij de plegtige Godfpraak van Agabus, en bij het bid- (*) Ter zelfde plaars. Ct) 2 Ker. XI: 23-33.  LEVEN DER APOSTELEN. £f3 biddend dringen van Vrienden, Rpisgenooten, Medechristenen, ja van zulken onder hun, als blijkbaar eene Goddelijke ingeving deelachtig waren. Maar , van waar die ftandvastigheid? Niet van ongevoeligheid voor eigen gevaar , en vooral voor den drang zijner vrienden. — Lezers! Zijn hart werd week. En hoe menig eenen trek van aandoenlijkheid en tedere vriendfchap hebben wij reeds , bij hem opgemerkt! hoe veelen fchitteren door in zijne Brieven! — Ook niet van geestdrijverij en dweepachtig dol ijveren om eene Martelaarskroon. Hij fpreekt hier; hij fprak teMileeten, bedaard en zonder drift. In zijne brieven toont hij altijd, van eenen anderen geest gedreven te worden, (*). En, hoe dikwerf hebben wij hem reeds dreigende gevaaren zien ontwijken, vervolgzieke vijanden, van de eene, naar de andere ftad zien ontvlugten , en met bezadigdheid, zonder lafhartigheid, zijn leven en veiligheid in acht zien nemen ! Vooraan in deze Afdeeling toonde zijn zevendaagsch verblijf te Tyrus ons zulks nog aan. — En , men waane niet, dat eene zekere hoofdigheid hem thands "zoo fterk op de reis naar Jerufalem deed ftaan ; deze was ten eenenmaale tegen zijn Charakter ftrijdig. Onlangs zagen wij hem te Atheenen zich laaten gezeggen, en in de volgende Afdeeling zullen wij hem weder zeer toegeeflijk vinden. Zoo befchrijft hij ook zelf zijnen aart, in zijne Brieven (f). Hij had zeker thands gewigtige, drin- (*) Verg. bij voorbeeld Fil. I: 20. en volgg. (f) Bij voorbeeld 1 Kor. IX: 19—23»  §74 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET dringende en hem verpligtende reden, om zijne reis niet te ftaaken. Alles weten wij niet: maar wel dat hij de ingezamelde liefdegaven zelf wilde over. handigen (*), mogelijk om dat ze hem bijzonder waren toevertrouwd; en — dat hij zich, als een gevangen van den Geest, tegen wien hij zich niet verzetten mogt, aanmerkte. — En deze opmerking wijst ons de waare en zuivere bronnen zijner ftandvastigheid aan. Hij had een diep gevoel van zijnen pligt. Hoewel bewust van de gevaaren, welke zijne gehoorzaamheid bedreigden, en van de zwaarighe* den , welke in den weg van zijnen pligt voorkwamen, ja, hoewel zijn hart aanvangh'jk begon week te worden, en naar de ftem van gemakkelijkheid en eigenliefde te luilleren : echter was het hem genoeg, zich te erinneren, dat zijn pligt hem riep, om zijn hart te Herken en tegen de verzoekingen te harden. Te meer, daar zich de dankbaarheid aan zijnen Verlosfer hier bij paarde en hem, over alle andere indrukken deed zegevieren. De liefde van Christus, waarvan hij zoo warm fprak en fchreef, drong hem. Het aandenken aan zijn eigen voorig gedrag, vol woede en vervolgzugt tegen dien Heer, en tevens aan de liefderijke wijze, waarop die hem te recht gebragt, ja zelfs, tot het Apostelambt verwaardigd had, dit gaf hem kracht, om ook wederkeerig alles voor hem te doen en te lijden. Was het zijne beftemming , om Jefus naam voor allen, te dragen ? het was hem tevens eere en genade, om dien Heer, in (*) Rom. XV: 28.  LEVEN DER APOSTELEN. S7S in lijden te mogen navolgen en zijne lidtekenen, in zijn lighaam te dragen; terwijl hij zich vertroostte met het vooruitzicht, van, na het lijden met hem, ook in zijne verheerlijking te zullen deelen. En — het nut, dat hij, langs dezen weg, kon bevorderen , woog zwaar op zijn menschlievend hart; en hij, die wel van Christus verbannen wilde zijn om zijner broederen wil, fchroomde geenszins, voor de bevordering hunner zaligheid, zijn leven te wagen. Schoon Charakter l in het goede zoo ftandvastig te wezen, verdient onzen lof en bewondering. Jefus zaak zoo belangnemend te behartigen, en daar voor eigen welzijn veil te hebben, hoe edel! maar ook, hoe pligtmatig ! Ook wij , mijne Medechristenen! zijn Gods fchepzelen , Jefus leerlingen. Paulus geest moet ook in ons leven. Ach! hoe be- fchaamend is de gedagte, dat wij zoo geheel anders dikwerf verkeeren! Hoe treurig, dat wij zoovaak onzen pligt, aan onze zinnelijkheid , en aan het aanraaden of afraaden van menfchen, kunnen opöfFe« ren! dat wij zoo weinig werkdaadig belang ftellen in de bevordering van Jefus godsdienst en het heil onzer Natuurgenooten! dat wij zoo langzaam tot onzen pligt, zoo flaauwhartig en onftandvastig in denzelven verkeeren! — Och! dat wij, befchaamd over ons gebrek, en brandende van verlangen naar waare verbetering, ons, met de Goddelijke hulpe, leerden fchikken, om navolgers van den grooten Paulus te wezen! Dat wij daartoe veel de gronden onzer verpligtingen overpeinzen, — veel, devrugtvan waare Christelijke pligtsbeöefening, een gerust geweten , vriendfehap met God, een zalig fterven en eene  57Ö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET eene eeuwige heerlijkheid, tot onze aanmoediging, overwegen. Oefenen wij ons geduurig , in een kloeken wederftand tegen dwaaze hoop en vrees van ons hart, en tegen de vleitaal of den haat der we» reld. Struikelen wij uit zwakheid? dit veröotmoedige, maar veröntmoedige ons niet te zeer, en wekke ons veel eer te fterker op , tot verdubbelden ijver; maar ook, tot meerdere voorzigtigheid en ontwijken van gevaarlijke verzoekingen, waar in wij, zo wij op eigen kracht te veel vertrouwen , zoo ligt vallen. Bij onzen pligt zij het onze gewoonte niet, om ons lang te bedenken, en, naar anderer voorftellingen, al te veel te luisteren. Aan de taal der Rede, der Heilige Schrift en van ons Geweten hebben wij genoeg. Wagten wij, na deze vernomen te hebben , nog lang ? dan zullen allerlei fchijnredenen ons gemoed innemen en ons den ftrijd ongemeen verzwaaren, en welligt al te ongelijk maaken. Neen — vaardigheid en kloekmoedigheid moeten ons tegen verleiding wapenen; en — God zelf, — dit zij ons geffadig gebed, — God zelf vernieuwe in ons eenen vasten 'geest! Intusfchen , gelijk Paulus ons hier allereerst ten voorbeelde verftrekt, zoo moeten wij tevens, in de gevallen, ons fpiegelen aan de Christenen te Cefareën, en verre zijn van, door onzen aandrang, onzen medemensch, van pligtsbetrachting aftetroonen, of ongeduldig te zijn in de Goddelijke fchikkingen. Lukas zegt:] Wanneer hij zich nu niet gezeggen liet, Melden wij ons te vreden, (berusteden in zijn voornemen') en zeiden: „ de wil des Heeren gefchiede!" [Zij  LEVEN DER APOSTELEN. 577 [Zij gaven het dan over. Ziende, dat Paulus, naar Gods wil, de reis moest voordzetten, wilden zij ook niet langer zwak zijn en den Apostel zwak maaken. Hun voorig verkeerd gedrag wilden zij thands verbeteren. Met berusting in Gods wil, als wijs en goed, en met fchaamte over getoond wantrouwen en lafhartigheid , lieten zij los en gaven hunne wenfchen over. — 6 Hoe betaamelijk is zulk een beftaan! Gods wil toch moet door ons gefchieden, door ons geëerbiedigd worden. Daartegen te ftrijden , is zeer zondig; anderen tot opftand tegen denzelven te verleiden, onverfchoonelijk. Maar, dien te eeren, aan denzelven ons te onderwerpen, met deszelfs fchikkingen te vrede zijn, ons en de onzen Gode, in den weg van pligtsbetrachting, ootmoedig en vertrouwend, aantebevelen, dit ftrekt tot bevordering van Gods eere, van de rust onzer harten, en kan ons nimmer sbefchaamen. — Geef ons, ó God, zulk een, U verloofd, gemoed, en bewaar ons voor ftruikelen.' Amen.] Oo  s5?8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET DRIE EN VEERTIGSTE AFDEELING. Reis naar Jerufalem. Jankomst aldaar. Bezoek bij Jakobus en verdere Broederen. Hun raad; dien Paulus volgt. hand. XXI: 15 — 26. [^Jeldenmoed en ftandvastigheid, in het opvolgen van het geen pligt en geweten eifchen, moet, op de proef, in de gevallen zeiven, blijken. Het doet weinig af , zich daarop met woorden te beroemen : daaden behooren te fpreeken. Van verre zich moedig tover het dreigend gevaar uittelaaten , valt zoo zwaar niet: maar, op de plaats zelve, waar het ons wagt, in de omftandigheden, waaronder het op ons aanvalt , dezelfde eenpaarigheid en bellotenheid te bewaaren , — dit is het, wat den Christen betaamt en zijne Godvrugt en Deugd waaren prijs doet behaalen. En dit is het tevens, wat wij, van den grooten Apostel, leeren kunnen. Niet alleen verklaarde hij zijn ftandvastig befluit, om zelfs, onder verdrukkingen , getrouw te zijn, aan de Christenen te Mileeten en Cefareën: maar, toen zijn tijd gekomen was, fchroomde hij niet, de reis naar die ftad, welke het toneel van lijden voor hem worden moest, daadelijk te volbrengen. Lukas vervolgt toch aldus zijn reisverhaal : ] Na  LEVEN DER APOSTELEN. 575 Na dien tijd maakten wij ons reisvaardig, en vertrokken vervolgens naar Jerufalem op het feest, verzeld wordende door (eenige ) Christenbelijderen van Cefare'èn, die ons, bij zekeren Mnafon, eenen Cyprie'êr, die zinds lang een Christenleerling was, inleidden, nadien wij bij hem onzen intrek nemen zouden. [Zoo zeer, als het voor iemand, die op het Feest te Jerufalem zijn wilde, wegens de menigte , welke van alle plaatzen, derwaards toevloeide, nodig was, om zich van eene goede verblijfplaats te voorzien; zoo edelmoedig ftonden ook de huizen der Jerufalemmeren, voor de vreemde Feestvierers doorgaands open. Mnafon intusfehen verdiende buitengemeenen lof, daar hij zulk een aantal menfchen , als het Reis» gezelfchap uitmaakte, te gader wilde herbergen. Hij toonde, de lesfen van het Euangelie, zinds lang door hem beleden, ook in oefening te brengen. —. De Cefareefche Christenen , daar zij hem den Apostel aanbevolen, openbaarden dien waaren geest van broe. derlijke eensgezindheid en liefde , wiens afwezigheid hedendaagsch zoo zeer te bejammeren is. — En, hoe aangenaam en vertroostend moest het, voor den Apostel zeiven zijn, door zulk een Man geherbergd te worden! Wat braaf mensch zoekt niet, bij uitfluiting , naar den omgang met vroomen en Godvrugtigen? Paulus had thands gewis zulk een gezelfchap en aanfpraak bijzonder nodig, om tegen de naderende onheilen te meer gefterkt te worden: terwijl de huisvesting van zulk eenen ouden Christen tevens kon dienen, om hem, bij de Jerufalemfche ChristeOo 2 nen,  g8o GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET nen, met te meer achting en genegenheid te doen ontvangen. In de daad, de omftandigheden, zoo desJoodfchen Volks, als der Christengemeente te Jerufalem zelve, waren voor Paulus verontrustende. Men had thands eenen Hoogenpriefter, die hevig gebeten was op de Christenen. De Jooden, Galiteërs en Samaritaanen beoorloogden nu en dan malkander. Verfcheidene Bedriegers misleidden, van tijd tot tijd, groote fchaaren tot opftand tegen de Romeinen. Een en ander werd natuurlijk gevolgd door eene ftrenge regeeringwijze van de zijde dezer Overwinnaaren , die het Land, als een overheerd Wingewest aanmerkten en als zoodanig behandelden; en de wrok der Jooden, hunne onderlinge verdeeldheid en aller wrevel werd dagelijksch bedenkelijker. Met den haat tegen de Buitenlanders, groeide ook de hardnekkige voorftand der oude Vaderlijke zeden en Godsdienstgebruiken aan; zoodat nu, nog meer dan ooit te voren, elk een in vervloeking was, dien men verdagt hield, den Mofaïfchen en Joodfchen Godsdienst geen goed hart toetedragen. En dit had ook invloed op hun , die het Christendom aangenomen hadden ; dezen lieten niet alleen de oude verbindtenis met het Joodendom niet vaaren, maar waren zelfs, met hart en ziel, vol ijver voor de Eere van Wet en Tempel, en vol afkeer van elk eenen, die van deezen gewijden Vaderlijken eerdienst afvallig wierd en anderen afvallig maakte. — Hoe donker dit alles de vooruitzichten van Paulus maaken moest, daar hij nu te Jerufalem was aangekomen, is, uit zijne vrijere denken leerwijze, ligt te begrijpen, en zullen wij ook aan-  LEVEN DER APOSTELEN. 581 aanftonds duidelijk vernemen. — Het was dan een gunftig beftel der Voorzienigheid, dat het hem, bij zijne aankomst te Jerufalem, aan bemoediging en vertroosting, niet ten eenenmaale ontbrak. Immers, behalve het onthaal van Mnafon, bericht ons de heilige Schrijver:] Wanneer wij nu te Jerufalem aangekomen waren, werden wij, van de broederen, vriendelijk verwelkomd. [Te weten van eenige Christenen, die van zijne komst vooraf verwittigd waren. Deze verheugden zich,, zulk eenen grooten Man en Euangeliedienaar te mogen ontmoeten; zij erkenden zijne uitftekende verdienften, en zullen tevens dankbaar geweest zijn voor de zorgvuldigheid, waarmede hij de handreiking der buitenlandfche Kerken, voor de Jerufalem. fche Gemeente, had overgebragt. — En hier was de derde Apostoliefche reize van Paulus , waarop onze aandacht hem zinds de XXXVII de menschheid «»£e tooneelen letten zeldzaam op de eerfte bering' «» roerfelen, waar uit hun Ijver opwelt. Zoud n wel de Jooden van Afië, de eerfte drijvers in dit ge" val, d ar aan gedagt hebben, dat zij dus , uit opL. SZ JSr/ enh-§t nandeS tZTnadenke;zou hen' °p ^ooZi:; ?Pl xr ,°gr.^Pmerkzaani &emaa^^bben. Paulus had n VaderI'iken Godsdienst niet aangetast: *.™ ï a leen de overdrevene begrippen der JoodVche looi •. j • . y r J0°den opwekte. — 7nn lïo* bednegen wij onze eigene harn.ni v , g fpruit uit deze onrein/, «fffi hï! perkte beginzelen ! Wagten wij, ons LZl hoogmoed en afgunst! De liefdelek is nl\fgZ ;- q i fiig-  LEVEN DER APOSTELEN. > 6oï tl,, zij is niet opgeblazen (*). En - bewaken wij naauwlettend, de eerfte opwellingen onzer neigingen Uit het hart komen voord booze bedenkingen . dooWagen, valfche getuigenisfen en lasteringen (f). Nog eene aanmerking vinde hier haare plaats. Al is het, Christenen! dat wij, door een bedagtzaam leven ,' den haat en mishandeling van booze menfchen 'poogen te ontwijken, en-ons zouden .verbeelden, door onze voorzorg, daar voor wel gezekerd te zijn, zoo moet het oas echter niet te zeer verwonderen, wanneer wij dien haat nogthands ongedagt, zien ontvlammen. Daar zijn menfchen, zoo zeer voor alle edelmoedig gevoel verhard, dat de vriendelijkfte toegeeflijkheid op hen geenen invloed altoos meer beeft, ja hen welligt zelfs opwekt, om ons kwaad te doen. Paulus ondervond dit; en ons kan het ook wel eens zoo gaan. Gelukkig intusfchen , zo wij , bij beledigingen, niet lijden, als kwaaddoeners; maar Os Christenen ($), daar bij een eeed geweten hebben C*4), en ons troosten kunnen net de gedagte dat wij geene aanleiding tot zulk eene mishandeling gegeven, maar veel eer, naar vermogén, alles daartoe leidende uit den weg geruimd hebben! Dit zal ons te meer vervrijmoedigen, om — (*) i Kor. XIII: 4. (f) Matth. XV: 19. (§) 1 Petr. IV: 15. ^. (♦*) III: 16. U* t  604 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET zo wij dan ook lijden naar den wille Gods, onze zie. len [hem] , als den getrouwen Schepper, aantebevelen met weldoen Amen.] VIJF EN VEERTIGSTE AFDEELING. Paulus, in gefprek met den Romeinfcken Bevelhebber. Hij verantwoordt zich voor het Joodfche Folk. Gevolg hier van. band. XXI: 37.-XXII: aa. T ontruk! TA™ ?aU,US.' CAr ianieH van hst Gemeen zonlnl'r P ^ Vm den Slotvoogd,) in de karetne» zou mbrengen, vroeg hij den bevelhebber: £ S L^rSÉ £9 ^n-" Deze "'rvattedel ,, £ent GijGneksch? Zeg, zijt Gij die Egyptenaar 'l trduViL°ndeeZr/ij'd' °Pr0er " è \\ leidde?" mooi^area naar de Woeftijn ge- f Ontrend dezen man krijgen wij eenig bericht van rV*? ïC,de * Werken' zo°' iD d" der Oudheden (f) als, ,n dat van den Joodfchen Oor- log c*) m r*v tt) L. XX. c. S-,  LEVEN DER APOSTELEN. 603 Jog (*). Dog, in tijdrekening en zommige omftandigheden , is hij aan zich zeiven ongelijk;' ten olijke, dat hij alles, uit de eerfte hand, niet gehad heeft. Zoo veel fchijnt zeker, en ter opheldering van Lukas verhaal dienftig te zijn, dat, in dien verwarden tijd, toen de Jooden, van de Romeinen, die hun Land, als een Wingewest beheerschten, veel hadden uitteftaan, zeer veelen, overeenkomftig de voorzegging van den Zaligmaaker, naar zommige, zich opwerpende, valfche Meshasfen en andere bedriegers luisterende, zeer tot hun eigen nadeel, openbaar oproerig zoo wel als dweepziek, zich gedroegen. Onder anderen had een Egyptisch valsch Profeet zich van 's Volks woelzugt bedienende, eenlegertjen van wel 30,000 menfchen bijeen gebragt, waaronder waarfchijnelijk ook wel van die beruchte moordenaars (Sicarii) zullen geweest zijn, die ook in dien zelfden tijd, overal door Juda?a, ja in den Tempel te Jerufalem zelfs, door heimelijke dolkfteeken of openbaare geweldenarijen, fchrik en angst verfpreidden. De Egyptenaar werd door den Romeinfchen Landvoogd geflagen en vlugtte, met eene menigte Volks, naar de Woeftijn. En dit toen onlangs gebeurd voorval fchijnt het te zijn, waarop de Overfte Lyfias, in zijne vraag, het oog heeft, denkende , dat Paulus, die hem in het Grieksch aanfprak , dat Hoofd dier muiters ware. j Dog (*) L. II. c. 23. §• 5-  604 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fiefchtS g3f te," antwoord: ■» ^ ben ee„ Tap. " rad vi°rnï •••" burger eener niet onaanzienlijke iraa van Cii cien; en verdopt TT ri«.»- n- .;mJKe h gunt het Volk aSe^ELSL^ltonW toe, en daarop fprak Paulus, op de trYPpe?(fa,„J te heoben, m de Hebreeuwfche f of d,lrf/J Broeders en Vaders! (Volk en Over», Aafeal) luistert (met genegenheidI 1? JE „tegenwoordige verantwSordfng bi? u Iieden Wanneer zij nu hoorden, dat hij Len , in de h7 ^S£c.hetMl zijVem des té [De nieuwsgierigheid van zoo veelen, die eigenlijk zelve niet wisten, wie hij ware, of wat hij mis, dreven mogt hebben, _ de verëerende wijze, waar infchdckehjkheid , om de , voor heilig gehouöene, taal te gebruiken , verzagtte hen een weiM g, en deed hen zich, van luide zamenfpraaken en g tier onthouden. - Zoo wel wist de Apostel zich , SnV l™*andigbeden te ^dienen, om zich in! faak;rr, ?™°ge!!jk' tebe20^". teneinde da zaak van het Euangelie krachtig te kunnen bevorde- ZX /ff' het.welk fi hem, onder het fpreken, m het beleid zijner redenen, ook zullen zien in acht nemen. Een gewigtige wenk voor de Leeraars van het Christendom; ja, voor elk, die zijnen medemenfchen wenscht nuttig te zijnj En nu ging hij voord: " .e.en Jood. geboren te Tarfus, (eene Stad\ „ van Cihciën, maar opgeleid in deze Stad, en doS „ den  LEVEN DE* APOSTELEN.; 60$ den Leeraar Gamaliël onderwezen , volgends de „ ftrengtte (leerwijze, die der Farifeën (*), no, pends ) de Vaderlijke Wet, ( en Godsdienjïige in'„ /tellingen; zoodat ik leerde, dezelve in den ftreng- ken zin te verklaaren, en flipt naauwkeurig waar„ tenemen), zijnde (dus) een ijveraar voor God, en voor hetgeen ik voor zijne eer hield), zoo, ge,, lijk Gij allen heden zijt. — Waarom ik dan ook ,, deze Gbdsdienstfeéte, ( die der Christenen ), ter ,, dood toe, vervolgd heb, beide mannen en vrou. „ wen, (zonder kunne of jaaren te ontzien), kneve- lende en in gevangenisfen werpende: iets, waar „ van de Hoogeprieiter ( van dien tijd), zoo wel „ als de geheele Raad der Ouditen, (het geheele „ Sanhedrin ), mij tot getuige verllrekt; daar ik met ,, brieven van hun, aan de broeders (de Jooden), naar Damaskus gereisd ben, om ook (de Christc „ nen), die aldaar waren, geboeid naar Jerufalem te ver voeren, ten einde aldaar geftraft te worden.— [Hoe wijs is dit begin! Het verhaal zijner Fan., feeuwfche opvoeding en van zijnen betoonden ijver voor de zaak van het Joodendom, als de zake van God, moest de gemoederen ongemeen innemen, en eene mengeling van achting en liefde voor zulk eenen Man doen ontfhan; maar ook tevens hen doen gevoelen, dat hij niet, zonder de gewigtiglte redenen , tot eene Godsdienstleere ware overgegaan, welke hij zelf zoo hevig vervolgd had. Zij konden hem toch van ongenoegzaame kennis , noch van onverschilligheid voor den Joodfchen Eerdienst verdenken; de (*) Men kan vergelijken jos jsfus, A, J. L* XVII. «. 3. §. 4. & £. J. L. II. c. 8. §• 14.  €bt$ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET de Leerling van Gamaliël, de Afgezant van het Sanhednn tkon onder zulk een vermoeden niet vallen Natuurlijk moest elk benieuwd worden naar dat ge' ne, het welk hem echter had kunnen bewegen, om van denkwijze zoo zeer te veranderen, en— bereid zijn , om al het gewigt daar van , ter overreding van hun hart, te gevoelen. — Met dit oogmerk meldt hij daarom kortelijk de Gefchiedenis zijner veranderde denkwijze , welke wij reeds te voren breedvoeriger befchouwd hebben (*). Hooren wij hem zeiven.] ,, Nu gebeurde het mij, toen ik op reis, en, tegenaden middag, aan Damaskus genaderd was, „ dat er plotslings, uit den hemel, mij een magtig „ licht omfcheen. Ik viel op den grond daade„ lijk neder; en ( nu ) hoorde ik mij toeroepen: „ ,, Saul! Saul 1 waaröm vervolgt Gii mij?" Ik ant„ woordde: „ Wie zijt Gij? Heer!" Èn daarop „ hervattede hij tot mij: „ „ Ik ben Jefus, de Na„ zarener, dien Gij vervolgt. — Mijne reisge„ nooten intusfchen zagen wel met bewondering •I het licht, en werden vervaard, maar verftonden „ niet, wat hij, die tot mif fprak, zeide. — Nu „ vroeg ik: „ Wat zal ik doen? Heer!" En toen „ gaf mij de Heer ten antwoord: „Vertrek op ftond „ „ naar Damaskus; en aldaar zult Gij onderrich,, „ ting ontvangen van alles, dat Gii, naar mime „ „ wilsbepaaling , doen moet." Gelijk ik nu „ door den hellen glans van dat licht (verblind)* ,, niet zien kop, kwam ik, door mijn bijhebbend ,, gezelfchap, bïf de hand geleid, te Damaskus aan. „ Daar kwam zekere Ananias, een Man, Godvree- „ zend, \ (*) Afdeeling XVII. bladz. Ipp. XVIII. bladz. 213, en volgg.  LEVEN DEK APOSTELEN. 607 „ zend, volgends de (Joodfche Vaderlijke ) Wet, en die zeer geprezen werd van alle Jooden, die zich te Damaskus onthielden , mij ( bezoeken) , „ en zoo als hij bij mij ftond, zeidebijmij, „ Saul, „ „ mijn Broeder! verkrijg Uw gezigt weder!" En, „ ter zelfder ftond zag ik weder (en befchouwde be* ,, wonderd ) hem. Waaröp hij dus voordging : „ ,, Het is de, tevoren gemaakte bepaaling geweest „ „ van den God onzer Vaderen , dat Gij zijnen ,, „ wil kennen, en dien onfchuldigen (Jefus) „ ,, zoudt zien en hooren fpreken; overmits Gij „ „ zijn getuigen zult zijn, bij allerlei menfchen, „ „ nopends het geen Gij gezien en gehoord hebt, „ „ ( te weten, dat hij leeft, heerscht en U, ter ver* ,, ,, kondiging zijner leere, gezonden heeft.) — En ,, ,, nu, waarom aarzelt Gij? Laat U op ftaanden ,, ,, voet doopen, en (aldus) Uwe zonden, (en ,, „ voorige verfmaading van den Mesfia), onder het „ „ inroepen van Hem, afwisfchen (en vergeven;—• „ ,, begeef U, door dit openbaar bewijs Uwer verëe* „ ,, ring van zijn gezag, onder het getal zijner be* „ „ lijderen )."" — [Eenvoudig, maar treffend is dit verhaal van den. Apostel. Niets lascht hij 'er in, om te meer verwondering of aandoening, bij de Toehoorers te verwek, ken. En echter is, het geen hij verhaalt, van dien aart, dat elk aan zijn eigen hart gevoelen moest, dat zoodanig eene gebeurenis de zonderlingfte omwenteling in zijne denk- en handelwijze had moeten te weeg brengen. Men kon tevens, zo men zijn bericht eenig gelooof gaf, 'er niet van tusfchen, om Jefus leven en heerlijkheid te erkennen : iets, dat zeer moest ftrekkenter bereiking van zijn voornaamst doel, het aanwinnen van veele verëerers voor zijnen Heer. En, de wijze van voorftel was evenwel zo o voor.  6o8 gedènKwaahdïgheöen uit he* voorzichtig ingericht, dat alles, wat ergeren könê' vermeden en doorgaands eerbied voor den Vaderlijken eerdienst getoond wierd. — Terwijl wij nu nóg het een en ander, uit hetzelve, niet alleen ter aanvulling van de Gefchiedenis, zoo als wij die te vo* ten, door Lukas, hoorden vernaaien, — maar ook voor ons geloof en leven, aanleeren kunnen. — Immers, gelijk Ouders, uit het geen de Apostel, aangaande zijne opvoeding, vermeld had, kunnen opïnaaken , hoe zij hunne kinderen, tot wetenfchap en befchaafde Godsdienstkennis, zoo wel, als tot eert handwerk of bezigheid, om van te beftaan, moeten opleiden, en naar hun beste weten, aan de ervaren* fle Leermeefters toevertrouwen: — zoo -mogen wij allen, bij zijn bericht aangaande zijne veranderde denkwijze, het volgende opmerken. — Alles, wat op de wereld gefchiedt, en inzonderheid alles, wat op de uitbreiding van den waaren Godsdienst in de Wereld betrekking heeft, en de bepaaling der VoorWerpen , waar van zich God hier toe bedient, — alles hangt af van zijn, te vooren gemaakt beftek, en moet daaraan beantwoorden. Dit behoort ons eerbied onder, dankbaarheid voor alle fchikkingert der Voorzienigheid, liefde en achting voor de Predikers van den Godsdienst, en moed inteboezemen , bij alle wederwaardigheden, waardoor Wereld en Kerk beroerd wordt. — Beginnen wij, in de beöe* fening van deze pligten'te wankelen, wij kunnen, ter verfterking onzer harten, op dat gene letten , het welk God gedaan heeft. Behoorde het, tot de hoofdverëischten van eenen Apostel van Christus , om hem, dien Heer, wiens gezag hij anderen zou doen eeren*  Leven der apostelen. 609 teven, zelf te zien en te hooren ? de Godheid ver* gunde dit voorrecht ook, op eene buitêngewoone wijze, aan Paulus. En — 's Mans prediking, zoo wel als die zijner Ambtsbroederen, vordert een 011betwijfeld geloof Van ons , wijl dat gene , het welk zij verkondigden, door hun, met de oogen gezien, met de handen getast was Iets ^ waardoor wij ge¬ wapend moeten worden tegen alle aanvallen , welke, nog hedendaagsch, door het Ongeloof, op de Geloofwaardigheid der Euangeliegefchiedenis en het gezag van Jefus Apostelen gefchieden. Oog- en oorgetuigen verdieneri geloof, en hun Godlijk Gezantfchap doet ons vertrouwen Hellen in hun leerftellig onderwijs. — Dat wij nu Hechts, hen navolgende, de leere van Jefus, voor allerlei menfchen belijden $ zonder ons, door zommiger onverfchilligheid, door veeier ligtzinnige fpotzugt , of door de verkeerde voorbeelden van andere Christenen, hier van te laaten affchrikken! — Dat wij, mijne Mede-Christenen! Jefus Godsdienst, met vol vertrouwen, omhelzende , ons haasten, om, zonder vertraaging, ons aan deszelfs uit én inwendige voorfchriften te onderwerpen , en, tegen de gewoonte van zoo veelen , de Inftellingen der Christenheid eerbiedigen èn in acht nemen. — Jefus Leere is toch zoo Godlijk en voor ons hart berekend! Vergiffenis en afwisfching der zonde kondigt zij aan, als , naar Gods goeder» tiernen wil, door Jefus verdienflen i'daargefleld; ja, bij den Doop , verkrijgen wij daarvan — verkregen wij, (*) 1 Joiin. I: 1. Qq  6lO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET wij, grootftendeels in onze jeugd, reeds daarvan — een zinlijk onderpand en vergewisfïng. Welke uitzichten mogen wij ons , na het verkrijgen van deze genade, niet voor het toekomftige, geopend achten j Waarlijk , gerechtvaardigd door het geloof, hebbenwij vrede met God, door onzen Heer Jefus Christus (*). En, hebben wij vrede met Hem , den Richter der ganfche Aarde ? wat onheil zou ons dan nog treffen kunnen? Laat ons dan een redelijk en tevens onbepaald geloof flaan aan Jefus en zijner Jongeren verklaaringen, en, van dat geloof, blijken geven in een heilig leven! — Jefus wil is toch onze volmaaking en moet hij ons de kracht eener onfchendbaare Wet hebben. Hem , onzen Meefter , als het ware, geduurig te vragen: „ Wat wilt Gij, „ dat ik doe?" en gereed te zijn, om zijne geboden te bewaaren, is de waare vrugt van Geloof in Hem en van Liefde voor Hem. 61 Dat wij niet zoo gewoon waren aan het maaken van uitzonderingen op het geen wij weten, van onzen pligt te zijn ! 6! Dat algemeene hoogachting, onverdeelde liefde, een algeheel gebruikmaaken van Jefus , in alle zijne betrekkingen , en zoo ook, eene onuitgezonderde, onbeperkte , bereidvaardige onderdaanigbeid aan Hem , onze harten vervulden! — Dit zou ons door anderen met recht ook doen prijzen, en bij onze medemenfchen , immers bij de braaven en achtingwaardigen onder hun, achting en eere verfchaffen. En , waarom zou een Christen , ontrend zijnen goeden naam (*) Rom. V: I.  leven der apostelen. 6lt naam , onverfchillig moeten zijn, daar deze, volgends salomo's uitfpraak, groote fchatten, in waarde, te boven gaat? Zeker is het ijdel, naar eere te willen dingen, zonder dezelve te verdienen; dog, door weldoen, naar het verwerven van achting te ftaan, is eene zeer betamelijke, met onze Natuur, en het Goddelijke doel oVerëenkomftige eerzugt. — Waarom wij ook onzen goeden naam , wanneer dezelve wordt aangerand, op Paulus voetfpoor, verdedigen mogen: terwijl wij verdagt moeten zijn , om in dit geval, even als hij, de waarheid, tot den grondflag onzer verantwoording, te leggen , — eenvoudig en voor het gezond verftand overtuigend te fpreken, — be» daardheid van geest, — moed en ftandvastigheid, — geduld en befcheidenheid, ook bij de grievendfte beledigingen, te bewaaren, — met wijs overleg, onze redenen zoo te beleggen, dat zij niemand beledigen en zoo min mogelijk ergeren, — van alle gunftige omftandigheden, Zoo bedagtzaam en wijs, als eerlijk tevens , gebruik te maaken, en zoo — den las. teraar te befchaamen en tevens tot heilzaam onderwijs van anderen te verftrekken. — Het is waar, zulk een omzigtig en menschlievend gedrag is moeilijk, in de gevallen , te behouden: maar, Christenen! het geloof in Hem , die , als hij gefcholden werd, niet We. der fchold, en als hij leed, niet dreigde (*), door den Geest van God gewerkt en in het gemoed aangeblazen, zal bij ons nog die zelfde edele gezind. heid ( * ) i Petn II: s3.  éla GEDENKWAARDIGHEDEN HIT HET heid kunnen te weeg brengen, welke Paulus bezielde en aldus deed voorgaan :J Wanneer ik nu naar jerufalem Was wedergekeerd en in den Tempel mijn gebed eens deed, geraakte ik in eene zinsverrukking, waarin ik hem zag, daar hij mij dus aanfprak i „ Vertrek met allen mogelijken „ fpoed uit Jerufalem, want uw getuigenis, mij aan,, gaande, zal men niet aannemen (uwe prediking 9» n*et omhelzen)". Ik gaf ten antwoord: ,, Heer! ,, zij zelve weten, dat ik van Synagoge, tot Synas» g°ge, hen, die in U geloofden , in gevangenis „ wierp en teisterde; ja, dat ik zelf, toen het bloed „ van Uwen Getuige vergoten (en hij vermoord) „ werd, daar bij tegenwoordig was en mijn genoe„ gen te kennen gaf, door de klederen van hun , „ die hem vermoordden , te bewaaren; ( derhalve „ is het immers waarfchijnelijk, dat zij mijne veran„ dering aan de waare oorzaak toefchrijven, en ge„ volglijk mijne voordragt te eer gehoor zullen geven: „ vergun mij dan , hier te blijven leeren)" Dog hij „ hervattede: „ Vertrek; overmits ik U, naar veraf„ woonende Heidenen, verzenden zal." [Waarfchijnlijk was dat gebeurd, toen hij de eerftereis, na drie jaaren afwezigheid, weder te Jerufalem was aangekomen , en ftrekte dit Gezicht, om hem te meer gehoor te doen geven aan den raad der Jerufalemfche Christenen, die hem, naar zijne geboorteplaats Tarfus, verzenden wilden, ten einde de woede der Griekfche Jooden te ontwijken ( * ). — Intus» fchen kunnen wij daarbij opmerken, eensdeels, hoe bedagtzaam de Apostel alle omftandigheden, welke zij» ( * ) Afdeeling XVIII. bladz. 223.  LEVEN DER APOSTELEN. 6lJ zijne aankleving aan den Israëlitifchen Godsdienst, ook zelfs na zijne veranderde denkwijze, aanwijzen konden , en daarom ook zijn Tempelbezoek, en zijne begeerte, om te Jerufalem de heilleer te verkondigen, recht te pas wist aantevoeren; iets, dat ons met verwondering van zijne wijsheid vervullen en tot zijne navolging opleiden kan: — anderdeels kunnen wij leeren , i, hoe verre de hardnekkigheid van ongeloof en boosheid gaan kan, — 2, hoe veele zorg de Heer Jefus gebruikte, om zijnen Dienaar, ïn het ongefchokt geloof aan zijn leven en heerlijkheid, te bevestigen; het welk ons eenen goeden dunk van zijn opzicht over ons moet inboezemen : — en 3, hoe zeer-, onze verwagtingen en denkbeelden dikwerf geheel en al verfchillen van de waarheid der zaken, en van het oordeel, dat hooger Verftand en beftelling over dezelve vellen; en dat wel dan zelfs, vranneer wij ons verbeelden, met den meesten grond , alzoo te denken. Paulus meende, bij de Jooden , die van zijne omzetting kennis hadden, veel goeds te zullen uitwerken ; dog niet alleen bedroog hij zich hier in , maar verhevener Wijsheid verzond hem naar Volken, die hem in het geheel niet kenden: — ten bewijze der betamelijkheid, om onze wenfchen 30 gedenkwaardigheden uit het zijnen bevoegden Rechter thands te recht? Daar is veel tegen.te zeggen; gelijk bij voorbeeld van haMe l s ve l d dit, met reden , ontkent. Althands , het was thands de tijd noch de gelegenheid, om, met uitzicht op eenen goeden uitflag, zich te verantwoorden. De gemoederen waren tegen hem ingenomen; hij had met partijdige Rechters te doen; de voorbeelden van Jefus , van de andere Apostelen", van Stefanus, deden hem zien, wat hij te wagten bad; reeds had de Hoogepriefter hem, bij den aanIief zijner verdediging , met flagen den mond geflopt: hoe kon hij, eenigzins redelijk verwagten, bedaard aangehoord en billijk beoordeeld te zullen worden ? Mishandeling, eenftemmige veröordeeling ter dood was alleen in deze zaak te voorzien. En, waarom , daar hij elders, voor Jefus zaak, nog kon en moest nuttig zijn, waarom zou hij dan zich zelve hier aan thands roekeloos wagen ? Daar voor was geene reden ; daartoe had hij geene vrijheid. Zijn lijden en dood konden, in dit geval, van geene nuttigheid zijn. En hij moest liever, wat hij onfchuldig, en zonder iemand te fchaden, kon aangrijpen, te baat nemen, om dit gevaar te ontkomen. Zoo bereid, als hij, bij zijne komst in de Raadzaal was, om zijne prediking van Jefus, als den waaren Mesfia der Natie, te verdedigen en te handhaven; zoo gereed moest hij ook zijn , om daar, waar zulks geen nut doen koude, te zwijgen, en liever zich nu te vreden houden, met onder een ander oogpunt, den twist met de Jooden plaatzende, hunnen aanflag tegen hem, te verijdelen. Om nu niet te zeggen, dat het gewinnen der harten van de Farifeefche partij welligt voordee-  I.EVEN DER. APOSTELEN. 0*t lig voor de zaak van het Euangelie zijn, en hen, die deze Partij toegedaan waren , des te vatbaarer maaken kon voor overtuiging, wanneer zij de Euaneelieleer eens bezadigder begonnen te onderzoeken. Beleid en behoedzaamheid zijn derhalve geene vijandinnen van den waaren IJver. Te ijveren, ook voor waarheid en Godsdienst, zonder voorzigugheid, is verftandelooze dolheid: en dweeperij. Bedagtzaam te handelen, en ons met verftand, uit noodelooze moeilijkheden , te redden , gelijk een rhee uit de magt des jagers, en als een vogel uit die des Vangers C ), is zoo wel pligt , als het eerlijk , onveifchrokken uitkomen voor recht en gaarheid. Paulus voorbeeld erinnfct ons deze hoofdlesfe. Maar , wie leert ons , gelijk hij deed, hier in altijd het veilig midden te kiezen, zonder, aan de., eene zijde, tot vermetelheid, of aan de andere zijde, tot lafhartigheid en onoprechtheid , overtellaan? - Wenden wij ons, .Christenlezer! .tot den.Vader der lichten, van men Me goede gaven en volmaakte giften af laaien dit elk, dien het aan wijsheid ontbreekt mild Wil befchenken, zonder iemand aftewijzen (\). En, terwijl wij nederig , vertrouwend , biddend, de vervulling wagten zijner belofte: Ik zal ü onderwijzen van ' den weg, dien Gij gaan moet; ik zal raad geven; mijn oog zal op U zijn (§); - terwijl wij beftendig, met aa'ndacht, het oog vestigen op den regel van (*) Spr. VI: 5(f) Zak. Li 5. *h (§) Pf. XXXII: 8. Rr 4  ^3» GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET van ons gedrag, de Godlijke Wet; - terwifl wtï behoed»» tijden en gelegenheden'aanzien - ^ fteJ zii 'e6 dTHjkSCh' °n2en M e. ren wS T ••, HeiHgen' meer ^ ren willen, - terwijl wij geduurig, na nieuwe ftrui- feehngen met welmenend berouw, i„ JtVJZ »«. den dierbaaren Verlosfer, vergev ng vrLf l m het altijd onze leus C*): ' °Pre^^ de DuiVen,en-Voorzigtig als de Slangen^ ZEVEN EN VEERTIGSTE AFDEELING. Paulus door den Heer Jefus bemoedigd. De Jooden maaken tegen zijn leven, eene zo- ' menzweering. Deze lekt uit, en Pauhts wordt, onder eene bedekking, tsaar Ce f ar een, naar den Landvoogd, vervoerd. hand. XXITI; ii —35. fVan tijdtottijdbegonzich het ontwerp der God. heid, ontrend het lotvan den Apostel te ontwikkelen Pe geduunge voorfpellingen van banden en verdrukl kingen, welke hem aanftaande waren, begonnen van langzaamerband, vervuld, «hetdoid^, ^ -——al* C*) Matth. X: 16.  LEVEN DER APOSTELEN. 633 alles zoude moeten uitloopen , klaarer te worden. Mishandeld door de Jooden, was hij, door de Romeinen , aan hunne woede ontrukt en een gevangen van den Stedehouder des Romeinfchen Keizers geworden : thands zou hij, naar deszelfs verblijfplaats, vervoerd, en bij hem, in burgerlijke bewaaring, gehouden worden , tot dat hij eerlang , door den drang van zamenloopende omftandigheden, genoopt om zich, op den Keizer zeiven, te beroepen, naar Rome eindelijk op reis ! zoude moeten gaan. — Dit was het eindoogmerk der Godheid, dog, voor den Apostel nog, in den donkeren fluier der toekomst , gehuld en verborgen. Zijne vooruitzichten, welke zoo verre onmogelijk reiken konden, waren zeer bekommerend. Wat kon hij, van den Romeinfchen Krijgsöverfte veel verwagten? Geenszins eene fpoedige loslaating. En, hoe gevaarlijk was zijn verblijf te Jerufalem, onder zoo veele en magtige vijanden! Wat kon hij doen , om hunne woede nedertezetten, daar zelfs zijne poging, om elk te toonen , hoe weinig hij den Vaderlijken Godsdienst een vijandig hart toedroeg, zulk eenen ongelukkigen uitflag hadj _ zijne verdediging voor het Volk deszelfs onzinnige drift aangevuurd, en — de Joodfche Raad zoo duidelijk getoond had, dat 'er voor hem, bij denzelven, geen recht te verkrijgen ware? — Ja, wat moest 'er, van de verdere uitbreiding van het Euangelie, — wat van de geftichte Gemeenten, — wat van zijne reisgenootenworden, geduurende zijne gevangenis? — Geen wonder, zo dit alles zijnen geest nederdrukte, en zeer bekommerde. Dan, wat gebeurt'er?] Rr £ - W  ^34 GEDENKWAARDIGHEDEN DIT HET ■ In den volgenden nacht ftond de Heer ( *ferus\ „ toch te Jerufalem, mij aangaande. ceorerii"fLu*1 „ moet Gij ook te Rome prediken!'' geprecWhebt» [Aangenaame verzekering voor Paulus! Hij zou dan de Jooden niet in de handen vallen; hij zóu blijven leven; leven - V00r de zaak van Chrim,/; nLT Z4ne" Wensch verkrijgen, en in de Hoofdftad der Wereld, werwaards hij reeds voornemens geweest was, te reizen C *>, het Euangelie ken. Deze verklaaring Verfpreidde tevens een weldadig licht over al het gebeurde. Nu kon de Apostel begrijpen, waarom hij zoo gedrongen ware, om naar Jerufalem te reizen, waarom hem daar zoo veel onaangenaams wedervaren, en ^ waarom hij, den Jooden ontrukt en onder de Romeinen geraakt ware.Ook was deze bemoediging tijdig, en een bewijs van de liefderijke zorge des verheerlijkten Verlosfe s voor zijnen Dienaar; het zij hij dezelve, i„ 2 verrukking of, door eene daadelijke verfchijning thands verkreeg. Immers, ;aan den ochtend wagtte hem eene nieuwe beproeving, J »«s"c 2amen2wee,i„g mdm mgegM"0 (•) Zie jfdttUtts XXXIX. bladz. 5V.  IE VEN DER APOSTELEN. 635 ( Eedgenoten) zich naar den Hoogen-Priefter en naar deroudïteu, (naar eenige, waarfchijnlijk SaddufeerchT, Leden 'van den Eo%gen Raad), begeven had. den meT den volgenden voorilag: ,, Wij hebben " den om niets te zullen proeven, voor wy PauZ lus uit den weg zullen geruimd hebben Nu dan geef Gij, mede (uit naam van) het (gfejl) " lanhedrin, den Bevelhebber te kennen, dat hy " hem den volgenden dag, (weder) voor u bren11 even alsV Gij zijne zaak naauwkeuriger ! wildet onderzoeken: wij voor ons ftaan gereed, ; om hem , eer hij voor u komt ( of den weg , van " het Kasteel, naar uwe Vergaderzaal), van kant „ te helpen." r Welk een voorflag! mijne Lezers! Hoe was het mogelijk, dat een Hooge Priefter, dat Raadsheeren des Volks zulk een zamenweefzel van fnoodheid en laaghartigheid konden aanhooren? Zulk eene taal beledigde hen immers, zo zij mannen van deugd en eer waren, allergrievendst! En echter —het blijkt uit het geheel beloop der Gefchiedenis , niet duister dat zij dit onwaardig voorflel, niet alleen aan» hoorden, maar — goedkeurden en in het vloekgefpan traden. - En, dat waren de Overheden , de Rechters, de Voorgangers in den Godsdienst! Tot welk eene laagte deed hen het inwilligen van een boosaartig kettermaaken en dollen Godsdienstijver vervallen ! God bewaare ons , dat immermeer onze Overheden, onze Rechters, onze Godsdienstleeraaien zoo diep zinken, - met zulk eenen Duivelfchen geest bezield worden zouden! Want, waar zou 'er dan recht, vrijheid, veiligheid, rust voor ons, in de Maatfchappij, te bekomen zijn? Deugd en waare Gods-  H$ gedenkwaardigheden VIT het 'Godsdienst zouden bij ons geheel wegfterven Waar zulke voorflagen gedaan kunnen worden ,0n7 breekt het zelden aan dezelve. En in dien hm ? ook waar„jk het Joodendom zoo z?j:2t::: d fnoodfte wandaaden,„ade„kenloos durfde plegen. - Ondertusfchen , hoe verachtelijk is het, op ^tnands leven het toeteleggen , ,m Jhij, in d ^ v vanons verfchilt^henr verraderlijk, onder fchijn van hem recht te willen doe„, ,„ den ftf k te ]okken; G ^n den eed, tot zulk een wanbedrijf, te onhelügen 1! Acht dat dit alles, -dat de Iaatfte bijxonfirS onder ons geheel en al, onbekend wie! Darte het hedendaagsch Christendom, geene ligtvaardige t Dar:" ^«^hingen gehoerd wS oen Dat memand eeden deed, en God tot getutea inriep, ter bevestiging van beloften, we ke ver vu ling uit haaren aart, f„ood en zondig ,n zot de! Welke eene gedagte toch, God tot getuig ZZ n°fte; ^Hem^oSi; over reden zal! - Ach! was vloeken en zweeren - ar D^rk;6™"^611' VrCemd -onzenLanZ aart. Dog, kunnen wij, jn dit opzicht, op ons zeiven en onze Landgenooten, wel grooten roem dragen, Chnstenlezer? Befchaamen ons dekinderen op de ftraaten met? Gaat niet deze, allerönwellevendIte, gewoonte, hiervoor wellevendheid, gindsch voor ftoutmoedigheid, elders voor aartigheldfdoo " ?ngeD' ft3nden' iaaren en fe«n daar', mede befmet ? - 6 ! Dat elk te recht de heiligheid en het verfchrikkelijke van den Eed gevoelde! Dat Overheden denzelven nimmer noodeloos vergden ! Dat  LE VEN DER APOSTELEN. <*37 Dat niemand haastig met denzelven ware ! Dat nooit ontrouw hij denzelven plaats had! Dat Ouders hunne kinderen, - dat alle Onderwijzers hunne leerlingen van deszelfs ontheiliging ernftig affchrikten! Dat wij allen ons zeiven geduurig Jakobus les voorhielden : Voor alle dingen , mijne Broeders ! zweert nkt i _ Om ons hier toe opwekken , zal de infpraak van ons Geweten genoegzaam zijn, al bedenken wij niet eens , wat het gevolg zijn moet, wanneer wij dus de Goddelijke Majefteit ten eenenmaale uit het oog verliezen en baldaadig fchenden.— £n , wanneer wij ons daar voor fchroomvallig poogen te wagten, zoo zullen wij ook zoo zeer geen gevaar loopen, van, met deze Jooden, bij overijling, eene beëedigde belofte te doen , welke wij niet in ftaat zouden zijn, om natekomen. Wel is waar, dat zij daar over los en luchtig heenliepen, en van hunne Leeraaren, al ligt ontllag van zulke eeden verkregen: — maar, ook deze nieuwe ontwijding van eene plegtigheid, welke Jefus Syrach reeds, als rondom met de dood bekleed, gekenmerkt heeft (f) , behoort bij Christenen niet bekend te zijn; — behoort door ons, met afgrijzen, van de hand gewezen te worden. — Dit zal ons, ook voor het oog der menfchen , fchan- (*) Jak. V: ia. — De Christenlezer zal, niet zonder nut en (lichting, hier bij kunnen nalezen, eene Verhandeling van j. van «yk, over het doorbrekend misbruik vax Geds naam. . (t) Verg. zijne fraaie gezegden, Hoofdft. XXIIls 9 - »5-  638 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fchande en Verachting uitfpaaren; daar de Jooden integendeel, ja de Joodfche Grooten, de laagheid van hun hart fchandelijk bij den Romeinfchen Veldheer verraadden, toen de aanflag, door hun aangenomen , uitlekte en hem bekend werd : gelijk gefchiedde; want] De Zoon van Paulus Zuster, dezen aanflag vernemende , (welligt, nadien eenige Farifeërs, uit den Raad , in denzelven niet wilden inflemmen ) , begaf zich in allerijl naar de Hoofdwagt, om Paulus zulks aantedragen. Die daarop eenen Hopman tot zich nep en verzogt: „ Breng dezen jongeling eens bij den Bevelhebber; hij heeft hem iets (van gewigti ,, te melden." Deze dan nam hem (bij de hand). en bragt hem bij den Veldöverfte, met de boodicbap : ,, De gevangen Paulus heeft mij tot zich „ geroepen en verzogt, dezen jongeling hier bij O „ te brengen, vermits hij U iets te zeggen heeft." De Slotvoogd hem hier op, (vriendelijk en gemeenzaamj, bij de hand vattende, leidde hem wat ter zijde, (om onbeluistcrd en vrij te kunnen fpreken) 1 en vroeg hem (toen): „ Wat is het, dat Gij mij „ hebt aantebrengen ?" — „ Dat de Jooden , was „ zijn antwoord, eenftemmig beflooten hebben, U " n verzoeken, dat Gij Paulus morgen voor de „ Raads-Vergadering zoude brengen; onder voor„ wendzel van zijne zaak naauwkeuriger te onder„ zoeken; — maar geloof Gij hun niet, (hun waare „ doel is geheel wat anders); want meer dan veertig „ hunner vormen eenen aanflag tegen hem, en heb„ ben zich, bij duuren eede verbonden , om te „ eten noch te drinken , alvorens zij hem zullen „ omgebragt hebben: en nu ftaan zij (reeds) klaar, „ \\\vzxwz%xmg( en met verlangen), dat Gij f ) „ beloven (en toeflaan) zult." [Eene  LBVKN DER- APOSTEL Erf» 6> [Eene gewigtige tijding zeker, aan welker onderzoek den Romein veel gelegen lag, en welke hij, waar bevindende, ernftig had in acht te nemen. — Zoo behoort elk Burger aan de Overheid, het geen hem ter ooren komt, dat tot nadeel van de algemeene rust, of tot belediging van het leven, vrijheiden eigendom van eenig' Ingezeten , gefmeed wordt, aantebrengen. Dit zijn wij aan malkander, aan de zamenleving, aan ons zei ven verfchuldigd. Het is wel overëenkomftig met de Christelijke menfchenliefde, om, zo het mogelijk is,door waarfchuwing, berisping, bedreiging, anderen van het kwaad aftetrekken; en, zo dit gelukt, het voormaals gevoed ontwerp te verzwijgen : maar, wanneer dit onmogelijk is, of de omftandigheden, gelijk hier, zoodanig zijn, dat, van zulk eenen menschlievenden handel, geen goed gevolg altoos te hoopen is, dan moet ons geene dwaaze barmhartigheid, of menfchenvrees' terug houden , om Paulus neef natevolgen. Het kwaad moet toch, in de Maatfchappij, zoo veel doenlijk, voorgekomen, althands beteugeld en geftraft worden, en elk moet daartoe medewerken. •— Hier drong niet alleen bezef van pligt, maar ook de ftem des bloeds aan, tot de ontdekking van den vernomen' aanflag. En, wie bemint den jongeling niet, die zijnen Oom, midden onder de Romeinfche foldaaten, komt waarfchuwen, en de zaak, zelfs bij den Overfte, brengen durft? Elkander, tegen gevaaren en rampen te waarfchuwen, — en dit vooral, in opzicht op onze bloedverwanten, niet te verzuimen, is dan eene tweede les, welke wij hier leeren. Eene derde geeft ons Paulus aan de hand, daar hij, fchoon de  649 Gedenkwaardigheden uit het de belofte van den Heer Jefus hebbende, dat hlj% door de Jooden niet zou omgebragtworden, en zich daarop gerust kunnende veriaaten, echter terecht het middel niet ongebruikt laat, dat hem voorkomt, tot redding van zijn leven i — en dat, met wijs overleg , daar hij den jongeling zeiven tot den Overfte gaan laat, die, op de eenvoudigheid en jeugd des aanbrengers, allerminst eenig wantrouwen kon opvatten. — Tot vervulling van Gods toezeggingen afhangelijkmedetewerken, en zulks te doen met bezadigdheid en verftand, leeren wij dan hier, zoo wel, als — ten vierden, ons vertrouwenongefchokt op de Voorzienigheid te plaatzen, welke, door de eenvoudigfte middelen, ( dan waarop onze aandacht zomtijds minst vallen zou) , door den naijver en het verkeerd overleg onzer vijanden zeiven, ons redden, en de listige aanflagen dikwerf, in rook kan doen verdwijnen. — Zoo bleek het aan Paulus. Op het eenvoudig verhaal van zijn neef jen, was de Romeinfche Veldheer aanftonds , met verftand bedagt op de verijdeling van het moorddadig ontwerp der Jooden. J De Bevelhebber nu liet den jongeling heengaan, met het verbod, van zich tegen niemand te laaten ontvallen, „ dat Gij mij dit, (zeide hij), bekend ge„ maakt hebt. ' — Hierop deed hij eenige Hopmannen bij zich komen, en gaf hun den volgenden last: „ Houdt tegen van nacht, ten drie uuren , (dat is, „ tegen heden avond , ten negen of tien uuren ), „ weehonderd koppen van het Voetvolk, zeventig „ ruiters, en ( nog boven dien ) tweehonderd man „ van de Lijfwagt gereed , om naar Cefareën te „ trekken: ook zijn 'er lastdieren te beftellen. om 'P'au-  Leven der apostelen. £41 „ Paulus daaröp behouden overtebrengen naar den „ Prokurator Felix" —■ Voords ïcnreef hij eeuert brief van dezen innoud : ,, klaudius lysias, (wenscht) den „ Hoog-Edeleu Prokurator felix , heil 1 „ Dezen man, (dién ik U hier nevens 'tó'ezendè ), >, heb ik, daar hij door de Jooden gevangen geno* men was, en door hun ftond vermoord te wor* „ den, (nog tijdig) met krijgsvolk toegefchooten „ zijnde, (hun) ontrukt, terwijl ik vernam, dat „ hij een Romeinsch burger is. Dog, daar ik de „ misdaad wilde weten, waar van zij hem befchul,, digden, bragtik hem voor hunnen Hoogen Raad, „ en bevond, dat hij aangeklaagd wierd, nopends „ vraagftukken van hunne (Godsdienst*) wet; maar „ dat 'er geene befchuldiging tegen hem Ware van iets , dat (naar onze Romeinfche Wetten)^ de ,, dood, of gevangenis verdiende. Vermits mij nu „ een aanflag, welken de Jooden tegen dezen man ia „ den zin hadden, is aangediend , heb ik hem terftond ,, U toegezonden; en tegelijk zijnen befchuldigereö „ laaten weten, dat zij, het geen zii tegen hem heb„ ben , bij U moeten inbrengen. Vaarwel!" [In dit alles handelt de Overfte Lyflas, als eeri bedagtzaam, verftandig, befcheiden en billijk man. en overtreft verre de meer verlichte Joodfche Gees* telijkheid. De aanflag op zijnen gevangen, een' Romeinsch burger, (aan welken hij, gemerkt den toenmaaligen aart der JoodfcheNatie, geenszins behoefde te twijfelen), was, vart hu aan, eene zaak, waar van de Landvoogd zelf kennis nemen moest. Zijns zaak was het 4 hem den man * nevens een bericht van het voorgevallene , veilig overtezèndens Daar aai beancwoort hij, met ongemeen veel overlég en fpoed; S s hij  642 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET hij ontgaat alle oproerige bewegingen, fielt list tegen list, befchaamt de valfche Vloekverwanten, ftremt echter den loop des rechts, noch de vrije aanklacht tegen Paulus; alleen zorgt hij, doorhem, in den nacht, en, onder zulk eene fterke bedekking van bijna 500 man, wegtezenden, voor ,'s Mans behouden overkomst en zijne eigene verantwoordelijkheid.— Indedaad, hier is hij geheel en al voorbeeldig voor eiken ondergefchikten Bevelvoerer en Overheid, welke in een zoortgelijk geval verkeeren mogt. Voor Paulus kon deze verzending ook te minder onaangenaam zijn, naarmate hij, bij dezelve, meer blijken van genegene oplettendheid, in den Krijgstribuun, ontdekte, de lagen zijner vijanden ontging, en zijner beftemming vast nader kwam: terwijl de bijgevoegde brief een gewigtig getuigenis voor zijne onfchuld oplevert. ] Be krijgslieden dan deden Paulus, volgends den hun gegevenen last, opzitten en vervoerden hem des nachts, tot Antipatris, (in het Samaritaanfche; van waar) zij daags daar aan, (nu verre genoeg van de Jerufalemfche zamengezwoorenen verwijderd) , zelve naar het Slot (Antonia\ terug keerden, dog de ruiters met hem lieten voordreizen , die Cefareën introkken , en, bij het overgeven van den brief aan den Landvoogd, Paulus ook aan hem overleverden. Deze las den brief, vraagde ,, uit welk Wingewest hij (afkomftig) ware?" en vernemende, dat hij een Ciliciër was, zeide hij (tot Paulus ): „Ik zal van „ Uwe zaak kennis nemen, zoodra Uwe befchuldi,, gers hier ook zullen zijn aangekomen," Waarop hij tevens bevel gaf, om hem, in Herodes Paleis, in bewaring te ftellen. AGT  leven der apostelen. «43 AGT EN VEERTIGSTE AFDEELING. Paulus verantwoordt zich » voor den Landvoogd Felix, tegen de aanklacht der Joodfche Grooten. — Zijn nader gefprek met hem. — Onedel gedrag van den Landvoogd. hand. XXIV: 1-17. [ Antonius ïelix , door de gunst van den zwak* ken Keizer klaudius , van Slaaf, tot Landvoogd over Judsa verheven, en 'sKeizers naam aannemende , was een man, gelijk zulke fchepzelen van het Geluk doorgaands zijn. Naar de aanmerking van eenen zijner Landgenooten (*), behield hij, onder het blinkendst vertoon eener Koninglijke magt, de inborst en het hart van eenen Slaaf. — Laaghartigheid draalde door in alle zijne bedrijven. Meer dan eene Koningsdochter moest de prooi zijner vuile en onbeftendige driften zijn. Wreedheid deed hem , niet alleen tegen de roofzieke en moordzugtige benden , (») tacitui, Hifi. L. V. c. 9. Annal. L. XII. c. 54. — joseitus fpreekt vooral niec gunftiger van hem, A. J. L. XX. c. 5. enz. en de B. f. t. II. c. 13. enz. Verg. ook svetoniui in Cl and c. 28. S s 2  Ó44 gedenkwaardigheden uit het den , welke zijn Wingewest verontrustten, maar even zeer tegen de ongelukkige bewooners des Landsxwoeden; ja zelfs zijne handen, met het bloed van den Hoogen • Priefter jonathan bezoedelen. En, onder alles, overtrof hem niemand in gierig, heid en onverzadelijjke fchnapzugt; voor welke drift hij zijne eer, en het recht van hun, die hij beihiuren moest, niet zeldzaam verkocht. Voor dezen man moest Paulus nu te recht Haan: eenen man zoo ligt gereed, om, voor eenig Geld, op eene ontmenschte wijze, tegen den ge vangen Jood, te woeden 1 Hoe zorglijk was dan 's Apostels toeftand , in het Paleis van herodes! En - wat kon een' Landvoogd van dezen ftempel eenigzins in teugel houden, ten zij de vrees van, in den perfoon van Paulus, het Romeinfche burgerrecht tefchenden, en zich dus te Rome, na de dood zijns Begunftigers, bij den nieuwen Keizer nero, eene zwaare verantwoording op den hals te laaden ? — Het vervolg zal ons doen zien, hoe gegrond deze bedenkingen zijn, en met welk eene Wijsheid, de Voorzienigheid deze omftandigheid, in het lot van den Apostel had ingeweven. De Prokurator toch kwam al rasch in de gelegenheid, om de laagheid zijner ziele, ten zijnen aanzien, bloot te leggen.] Na verloop van vijf dagen (jlechts, te rekenen yan faulus mishandeling en gevangenneming te Jerufalem, zie vs. ii. dus, reeds den tweeden of derden dag na zijne aankomst te Cefareën) kwam der waards de Hooge - Priefter Ananias, benevens de Oudften (die van zijne partij waren) , en den Redenaar lertullus. (dien zij, naar het toenmaalig gebruik, ge-  LEVEN BER APOSTELEN. 645 gehuurd hadden, om ah Advokaat, en wel in het Latijn, hunne zaak voortedragen ). Dezen verfchenen voor den Prokurator, tegen Paulus, die ook voorgeroepen wierd; en nu begon Tertullus zijne aanklacht in dezer voege: „ Dat wij veel rust en vrede, door U, bekomen „ hebben, en 'er, ten beste van dit Volk, luister„ rijke feiten, door Uw voorzigtig beleid , bedreven „ zijn, erkennen < en prijzen) wii altijd en overal „ ( ook huiten uw hijzijn ) , Hoog - Edele Felix ! met een alzins dankbaar gemoed Dog omU, ( met „ mijne redevoering ) , niet te lang optebouden , ,, verzoek ikU, dat Gij ons, naar Uwe (gewoone) „ vriendelijkheid ,kortelijk wiltaanhooren. — Dezen „ mensch dan, ( om maar terjiond ter zake te ko„ men), hebben wij bevonden, eene pest te zijn , „ ( eenen jlechten en , door zijne inboezemingen ^ voor veelen, gevaarlijken kerel); die, onder alle ., de jooden, ( waar zij), over de wereld, (/• het „ Romeinsch Gebied, verfpreid zijn), oproer ver„ wekt, en een eerfte hoofd en voorvechter is van die (gevloekte) fefte der Nazareners:—een man, „ die zelfs den Tempel gepoogd heeft, te onthei„ ligen, en welken wij, uit dien hoofde, gevangen „ genomen hadden , in den wil, om hem , naar „ onze Wet, terecht te (tellen; wanneer Lyfias, (tegen alle recht en reden, ja in fpijt der vrijhe, den , ons door den Keizer verleend) , daar tusfchen gekomen is , en hem, met veel geweld , „ aan onze magt ontrukt heeft, met last aan zijne „ befchuldigers, om zich voor U te ftellen. Van „ al het welke, waaröver wij hem befchuldigen , „ Gij uit hem (Lyfias ,, zei ven , rechte wetenfchap s, zult kunnen verkrijgen, bijaldien Gif hem gerecli,, telijk verhoort." — (Dus verre, bij verkorting, da reden van Tertullus), met welke de Jooden ook inftemden, verklaareude, dat het zoo, met de zatk, gelegen ware. Ss 3 [Zoo  646 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT §th [Zoo lopen dan dé Joodfche Grooter. opzettelijk tegen faun beter weten aan. Da aanklacht van hunnen Pleitbezorger hing toch van leugens aan een. Wanneer had Paulus, of waar had hij oproer verwekt. Was het niet integendeel menigmaal tegen nem d00r de Jooden r(Jen ? Waardoor had hij den Tempel ontheiligd ? Die aantijging fteundeimmersflechtsop een los, onbewezen en ten eenenmaale valsch vermoeden. En, zouden zij hem gerechtelijk verhoord en gevonnisd hebben, daar zij gereed waren , om hem , i„ een oproer, van kant t maaken.? Schandelijk is zulk eene logentaal, te fchandehjker, daar zij, tegen beter weten aan werd voordgebragt; nog fchandeiijker in den mond van den - Hoogen - Priefter en Volks-Overheden : en alierfchandelijkst, voor de rechtbank, tegen het leven van eenen onfchuldigen. - Maar, waar dnH partijdigheid , afguntt, volkshoogmoed en verkeerde Godsdienstijver, - waar drijft elke laage, ongeteugelde begeerte den mensch niet heen n?De Sadduceefche partij in den Joodfchen Raad, tus t n °J de/wd?eM de' Opftanding va» Christus en der dooden gebeten, wilde, op alle mogelijke wnzen, haaren haat en verbittering tegen hun botvieren; de aangewende moeite, de gedaane reis, de gehuurde Voorfpraak , de fpoed en onkosten , door hun gemaakt, ademen dezen geest; terwijl naar hun begrip, de aantijging door zulke aanzien-' hjke Mannen voordgebragt, waarfchijnelijk te meer ingang vinden zou bij den Landvoogd, en vooral veel afdoen bij zulk eenen, wiens Geweten hem verweet , veelvuldig onrecht, door het bewijzen van eeni-  LEVEN DER APOSTELEN. Hf eenige gunst, (al beftond deze dan ook in eene daad van onrechtvaardigheid), te moeten goedmaaken, of gevaar te loopen, van bij den Keizer verklaagd te zuilen worden. - En, hier toe moest dan ook de gekunftelde, vleiende aanfpraak dienen. Felix, moest, bij dezelve eensdeels zeer geftreeld , maar toch tevens ongemerkt gewenkt worden , om zijn gedrag, bij den toegezwaaiden lof te vergelijken; en - hoe zeer hij dan ook roovers, oproermaakers en bedriegers bedwongen mogt hebben, gevoelen, hoe weinig ftoffe hij den Jooden gegeven had, om zijn beleid — net alle dankbaarheid te erkennen. — Wij zien , in alle deze draajen van Tertullus reden, die fchadelijke konst, om, door op het belangende eigenliefde te werken, het hart van den Rechter voorintenemen, en, aan losfe en wilde befchuldigingen, eene onverdiende waardij te doen hechten: — eene konst derhalve, reeds zeer oud, en van alle tijden, tegen de waarheid , het recht en de onfchuld, aangewend; — maar welke wij wenschten, dat onder Christenen, ten eenenmaale onbekend ware, en hopen, dat eerlang uit alle Pleitzaalen geweerd, en van alle Advokaaten, grootmoedig verfmaad zal worden. Hoe toch is het mogelijk, een Christen te zijn, en echter de waarheid , in ongerechtigheid onder te hom den> verantwoor?ÊlVe' Wet de$ ^ meer opgeruimdheid » van  LEVEN DER APOSTELEN. 64? v3n ziel, daar Gij weten kunt, dat het niet lan„ ger, dan twaalf dagen verleden is, dat ik te Jertt„ falem (in den Tempel) ben opgekomen, om mijn „ gebed te doen, ( en den uitwendigen Godsdienst „ te verrichten) ; terwijl zij, (die mij verklagen) , „ mij noch in den Tempel, noch in de Synagogen, „ noch ergens in de ftad, tot iemand het woord „ hebben zien voeren, of eenezamenrotting van het „ Gemeen maaken; noch ook in ftaat zijn, om dat ,, geen waar te maaken , waarover zij mij nu be„ fchuldigen. — Dog, dit wil ik U wel bekennen , dat ik, naar ( de leiding van ) die Godsdienst„ leere , welke zij , C met eenen fchempnaam ), „ eene fecle ( en ketterij ) noemen , alzo den God M mijner Vaderen verëere, dat ik geloof fla aan al,, les , wat in de Wet en de Profeeten, ( in de ,, Joodfche Godsdienstboeken , de oorkonden van ons „ geloof ) , gefchreven is , en op God vertrouwe , (hoedanig eene hoop ook zij zelve, (die mij be* ,, fchuldigen, zo zij anders rechtzinnig willen zijn ,, in de Godsdienflige belijdenis onzer Vaderen), ,, vasthouden , dat 'er (namelijk eenmaal) eene we„ deröpftanding der dooden, beide der deugdzaamen „ en der Godloozen zal plaats hebben: waarom ik „ mij ook, met allen ijver, poog te bevlijtigen, om altijd voor God en menfchen een vrij en gerust ge,, weten te hebben, (dat mij* van geen moedwillig „ misdrijf befchuldigt). ,, ( Maar zie hier, wat de oorzaak van dit geheel „ geval zij)! Na veele jaaren (afwezig te zijn ge* „ weest), kwam ik ( te Jerufalem ) , almoesien „ doen aan (de behoeftigen onder ) mijn Volk, (de ,, Jooden ), en offeranJen (opbrengen: indedaad, „ iets onberispelijks, waar zij niets kunnen tegen heb~ „ ben, en — weinig over'èenkomflig met hunne nadee,, li ge aantijgingen ! maar ), terwijl ik mij hier mede „ ,, na mij (alvorens) geheiligd te hebben (naar Wet „ en gewoonte ) , dog zonder toeloop of opfchud„ ding , bezig hield , vonden mij eenige Jooden uit ( klein) Aüë, die ook voor U behoorden verS s 5 „ fchee-  6*Q GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET fcheenen te zijn, en mij te befchuldigen, bijaldien sï zi] iets ten mijnen laste hadden (Want, op hun „ geroep en getier, is de geheele opfchuddingont/taan, en de afwezigheid dezer roervinken toont de ottge„ grondheid der geheele aanklacht aan, want ze lts de „ tegenwoordigheid des Hoogen Priefiers doet niets af, ,, dewijl aie, bij het geval zelf niet, geweest is j. Of 9, laaten dezen , (die hier tegenwoordig zijn) zelve 3, Hechts zeggen {en befiemd aangeven), wat voor „ een misdaad zij, in mij (in mijn levensgedrag), „ ontdekt hebben; roen ik, (om verhoord te wor' „ den:, voor den Raad ftond. (Ik dage hen uit, „ om het optenoemem zi) zullen niets hoegenaamd kun„ nen aanvoeren; zij zullen mij van niets kunnen be„ fchuldtgen), of het moest dat enkele gezegde be ., treffen, dat ik in hunne Vergadering heb uitgeroe3, pen : „ Nopendsde opftanding der dooden worde „ „ ik heden , door U te recht gefteld " " • r en „ zij mij, van dit mijn geloof, een misdaad 'willen ,, maanen)l t [Dat konden zij niet; iets anders was 'er in den Raad niet gefproken; hunne verdere aanklacht was door geene getuigen geftaafd, en werd, door Paulus kort verblijf te Jerufalem, zoo wel als door zijn Godsdienftig oogmerk en gewoon levensgedrag, genoegzaam weflerlegd. Felix moest dan het nietige hunner befchuldiging gevoelen ; en meer behoefde de Apostel 'er niet van te zeggen. — Over het algemeen hooren wij hem weder, met ongemeene wijsheid , hier fpreken. Hij ontziet den Landvoogd , zonder hem eenigzins te vleien , en eert zijn ambt, (gelijk billijk was), zonder zijn perfoon te prijzen , (dat hij niet verdiende ) , 0f te beledigen , (dat niet voegzaam was). Vriimoedig en befcheiden, kort en klaar , ook voor den Hei-  LEVEN DER APOSTELEN. 6$t Heiden, zaakrijk en krachtig ftdt hij zijne verdediging voor. Het onbewezene der aanklacht, het gebrek in de formvanhet rchtsgeding, en den grond der zake legt hij eenvoudig en overtuigend open. Schoon alleen llaande, zonder eenen Romeinfchen ^Pleitbezorger, wist hij zeer wel, wat en hoe hij fpreken moest. Trouwens, hij zon, in het vervolg, te Rome zelfs 'eens, in zijne verantwoording , alleen gelaten worden Oi dog Jefus belofte bleef: het zal V in die Mure gegeven worden , wat Gij fpreken zult (f> — Ja, zijne verantwoording, hoe ongekunfteld en eenvoudig, behelsde tevens eene verdediging, van het Euangelie, dat hij predikte; en — hoe overëenkomftig, met den waaren Vaderlijken Godsdienst der Jooden, — hoe berekend voor de tederfte belangen der menschheid, — van welk eenen heilzaamen invloed op het maatfchappelijk geluk , die leere ware, konden zijne Toehoorers, konden, tot hunne waarfchuwing, een Felix, een Ananias , de Joodfche Grooten, de Romeinfche Bewindslieden, — ja ook wij die zijne reden lezen, kunnen dit opmerken. Immers, uit dezelve leeren wij vooral, Christenen! j hoe zeer de Christelijke Godsdienst den God der oude Aartsvaderen niet alleen erkent en vereert, maar ook tevens de zedelijke voorfchriften , welke in de boeken des Ouden Verbonds gevonden worden ; iets, dat ons zoo wel verpligt, om deze Israëlitifche Gods- dienst- (*) 2 Tim. IV: 17. (f) Matth. X: ao. XIII: 11. Luk. XII: 1*.  GEtJENKWAARDOHEDBN UIT HET «ïienstöorkonden ons geloof en eerbied niet te onttrekken, als tevens, ongemeen dienen kan, ter onzer bevestiging in eene Geloofsleere , welke , in den grond, overéénkomt met den Godsdienst der Godvrugtigen, in de vroegere tijden. — Dan 2, Paulus voorbeeld moet ons allen erinneren , waar toe ons onze kennis en geloof aan den Godsdienst behoort opteleiden; te weten, tot zulk een gedrag, waarbij Wij een vrij en gerust geweten kunnen hebben, een leven naar onzen pligt, in opzicht op God en menfchen. Immers, het is niet genoeg, den naam van eenen Christen te dragen : onze wandel moet dien naam verfieren en aanbevelen. — 3, En zouden wij daar niet naar ftaan ? 'Er is immers , naar die zelfde leere, een dag der opftanding aanftaande! Daar aan deelen vroomen en onvroomen, maar, met welk een uiteenloopend gevolg i Die het goede gedaan hebbentot leven ( en geluk ), maar die het kwaad gedaan hebben, tot ver'ötrdeeling (*).' Dit moet ons dan dringen , om ons te bevlijtigen op een Godvrugtig levensgedrag. — 4, Terwijl eene leere, welke hier op aandringt, al wordt zij, door ligtzinnige en vijandige menfchen gehoond, en met fchempnaamen , verachtelijk benoemd, ongetwijfeld wel verdient , dat wij 'er overal voor uitkomen , en bekennen , naar haare leiding, God te dienen. — 5, offchoon wij nogthands niet moeten verwagten , door zulk eene handelwijze , allen laster en valfche veröordeeling v te (*) Join. V: 29.  leven der apostelem. 653 te zullen ontgaan, want, naar de aanmwking van klemmen, kan iemand, die niets dan de Schriften, ja dan het gene zijne vijanden geloven, aanneemt , toch voor een' ketter gefcholden en als zoodanig vervolgd worden ; wegens den blinden ijver, fnood eigenbelang, laage eerzugt, kettermaakerij, en vijandfchap tegen de waarheid, en haare befcliaaniende uitfpraken. — Paulus had dit van de |ooden ondervonden, en — zou nu ook nog befpeuren moeten, dat zijne'treffelijke verdediging den Romein niet bewoog, om kem met eere te ontdaan. Want] Felix offchcon naauwkeurig genoeg aangaande deze Godsdienstleere onderricht, ftelde hen echt°r uit, ( en wilde eene uitfpraak vermijden ) ; „ wanneer Ly„ fias, de Bevelhebber, herwaards zal gekomen zijn, „ zal ik, zeide hij, nopends uwe belangen, yolko* raene kennis inwinnen; (tot zoo lang kan ik hier over geen vonnis vellen)". . [Zoo hield de Landvoogd, offchoon Paulus onfchuld kennende, en, door zijnen omgang met de Jooden, en eene Joodfche Vrouw, nadere kennis van zaken hebbende, den man tegen beter weten aan, in hechtenis; alleen om de gunst der Jooden, die hij in het ongelijk had moeten fteilen, te gewinnen. Hoe onrechtvaardig! zijn geweten verweet het hem.] En hij gaf den Hopman in last, Paulus wel te bewauren, dog hem verligtenis (van gevangenfchap) te geven, en niemand zijner bekenden en vrienden te beletten, hem te bedienen ofte komen bezoeken. ['sMans  654 gedenkwaardigheden uit het f's Mans onfchuld was hem genoeg gebleken; zoodat hij, van zich niet verkrijgen kon, hem al te zeer te bezwaaren; waar toe ook de vrees voor Lyfias, die Paulus onfchuld en Romeinsch burgerrecht kende, iets zal gedaan hebben. - Dog Staatkunde en -1 geldzugt lieten hem niet toe, geheel rechtvaardig te zijn. ] Te gelijk, in de hoop levende, dat Paulus hem irantjben) geld geven zoude, ten einde door hem op vrije voeten gelaaten te worden , liet hij hem uit dien hoofde, te meermaalen, eens bil zich ko. men, en fprak met hem. 1 n Ko [Sterne vangt.eene Leerreden over deze bij. zonderheid, met nadruk, aldus aan: „ Waarlijk, „ een edel voorwerp, om door eenen Romeinfchen „ Stedehouder in aanmerking genomen te worden! — s, „ Hij hoopte , dat hem geld zou gegeven wor„ ,, den! " Ten welken einde ? — Om hem in „ ftaat te ftellen , om te oordeelen over recht en „ onrecht! — En van wien wilde hij dit afpers- fen? Van een' armen Dienaar van den Zoon eens „ timmermans , die zijnen navolgeren niets, dan „ armoede en lijden had nagelaaten. — En was dit „ Felix! — de groote, de edele Felix! de gelukkige „ Felix! de aandoenlijke Felix, dieDruGUa, (fchoon „ zij eenejodinne was), ten huwelijk genomen had !— „ Kon die zulks doen?—Laage Geldzugt! hoeverre „ kunt Gij den mensch vervoeren (*)" Paulus, een (*) Leerr. h D. III. St. bladz. 63. enz. — geheel waardig om nagelezen en beftudeerd te worden.  LEVEN DER APOSTELEN. ()$$ een Romeinsch burger , — aan wien zich veelen gelegen lieten liggen, ook wel aanzienlijken,—die gekomen was, om almoesfen te doen, — fcheen wel iets te zullen betaalen. Dog Paulus, de leerling van Jefus Christus, wilde zich zelve, noch de zaak van het Euangelie , zulk eene fchande aandoen. — Het ware intusfchen te wenfchen geweest , dat de gefprekken , welke Felix dus de gelegenheid had, om met den Apostel te voeren, tot zijne waare verbetering geftrekt hadden, maar, hoe gering derzelver uitwerking op zijn, in gierigheid en wellust, verward gemoed geweest zij, blijkt uit de volgende bijzonderheid.] Na eenen geruimen tijd, (waar in hij, van Cefare'èn afwezig was geweest), kwam Felix, nevens (zijne) Gemaiinne Drujilla , welke eene Jodinne was, derwaards terug, ontbood Paulus, en hoorde hem (hetwoerd voeren), nopends het geloof m Christus , (den Mesfia); dog toen hij, over deugdzaamheid, onthouding en een toekomftig Gericht, redende, verfchrikte Felix, en (brak het onderhoud af, met) te zeggen: „ (foor nu genoeg!) Ga nu voor deze reis maar heenen : als ik eens beter den tijd heb, zal ik u weder roepen laaten." [Zijn Geweten — en ook niet dat vanDrufilla? (die haaren man verlaaten had, en, zonder zelfs uiterlijk de welvoeglijkheid in acht te nemen, zich aan den Romein had overgegeven (*)), werd, door de eenvoudige , maar overtuigende redenen van den Apos- (*) josbfus, A. J. L. XX. c. 7.  656 gedenkwaardigheden uit het Apostel, — wiens vrijmoedigheid, bedagtzaambeid en getrouwheid, in niet zoq zeer tot bevrediging der nieuwsgierigheid, dan wel, tot-wezenlijk nut van zijne Toehoorers te fpreken , gepaard aan wellevende befchaafdheid , de navolging van eiken Evangeliedienaar verdient; — het geweten van den wreeden en verharden Felix werd getroffen. De betamelijkheid der beöefening van deugd en pligt, ook v?n kuischheid en rechtvaardigheid, kon hij, met geene mogelijkheid ontkennen. En echter — hoe lijnrecht ftreed zijn gedrag daartegen! Welk eene verantwoording ftond hem eens te doen, wanneer het toekom* ftig algemeen Gericht, (waar van hij, uit de Fabelen der Heidenen, ook reeds eenig denkbeeld had)* zou gehouden worden! - Hoe gelukkig, indien de' vreeze, welke hem hier bij beving, - en waar aan wij de ongemeene kracht van het Geweten, ook op verharde zielen, herkennen, - van dien aart ware geweest, dat hij zulk een onheil had zoeken te ontgaan , door het afbreken zijner wandaaden en eene ongeveinsde zelfsverbetering! Dan, hier toe had hij geenen lust Laage Gierigheid, vuig aardsch Belang, de verbodene liefde voor zijne nieuwe Boeleerfter, en — de gewoonheid aan de ondeugd verbonden zich te zamen, met de Joodfche - met de wellustige , - en dus dubbel geërgerde DrufiUa tegen alle zijne goede voornemens. Het hart zo«t flechts gerust gefteld te worden. De lastige Prediker moest zwijgen; en de verftroojingen zijner bezighedenen de hefdekozingen der Overfpeelfter moesten de fombere en naargeestige denkbeelden zoo fpoedig mogelijk, weder uitwisfehen. -, Zoo verkracht de mensch  LÉVEN DER APOSTELEN* 65} mensch moedwillig zijn geweten, om maar vrij en zonder zorgen, in de zonde te leven! De dag der dood en de aannaderende eeuwigheid worden, zoo veel doenlijk is , uit de gedagten gefield. Aan pligten te denken, welke men ongezind is, te betrachten, is lastig en verveelend. Liever befteedt men den tijd aan andere dingen. Dat Leeraars van den Godsdienst , op Paulus voetfpoor, bijzonder ook op — Deugd en Godzaligheid, en op de bijzondere pligten der Zedenleere van het Euangelie, en niet alleen, in het algemeen, op Geloof en Bekeering aandringen, hoort men ongaarn; en men fchaamt zich niet, om zulks te bekennen, ja hen daarom te befchempen en te lasteren. Liever hoort men hen,' over zulke onderworpen, handelen, welke, in zich zelve, befpiegelend zijn en de nieuwsgierigheidftreelen; dog, worden zij ter beoefening aangewend? dan behaagen zij ook niet meer (*). Is men eens, door (*) Ik ben ftellig in her denkbeeld, dat de eerfte en géwigtigfte reden van den tegenzin van veelen ih hec zeden' preeken der Christenleèraaren, van dezelfde zobrt zij, als die van felix ongenoegen in het zedenpreeken van Paulus. De ftrijd tusfchen de liefde tot de zonde, (offchoon dikwerf door valfchelijk genaamde Godvrugtigheid vernist), en tusfchen het Geweteri en zedelijk Gevoel, gepaard aan de duidelijke uitfpraaken van het Euangelie■, geeft, gèloof ik» de meeste kracht aan de overige oorzaaken, welke veelal werken, tot verachting der Zedenleere, (over welke onlangs fchoon gehandeld is, door mijnen fchoonbroeder, é. frai*Tt seci  Ó58 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET door een gemoedelijk vnorftel geroerd, - voelt men eens, aan een of ander gedeelte van zijnen pligt mimend te kort te komen ? in de P1aats van die denkbeelden te koesteren, te doen rijpen en vrugten van waare verbetering te doen dragen, is men 'er, met allen ernst op uit, om dezelve te verftroojen en verdnjven. Men werpt zich, van nieuws aan, in de zonden, en - om wroegingen van het Gewei ten te ontgaan, vermeerdert men zich de ftoffe tot dezelven.-óf mijne Lezers! wie onzer is geheel vrii van zulk een redeloos en fchandelijk beftaan ? Wie onzer zou, roemende op eigen onfchuld, den eerften fleen, op Felix werpen willen? Laat ons liever hem beklagen , en ons aan hem fpiegelen l Dat gevoel onzer afwijkingen ons brenge tot fchuldbelijdenis voor God, het ftaan naar zijne Vergeving in Christus, en eene waare, blijvende zelfverbetering — Dit zal voor ons zeiven allerheilzaamst zijn, en ons tevens bewaaren voor mishandeling onzer medemen- Z?ö^r FdiXl °mrend Paulus' inte^deel Na verloop toch van twee jaaren verkreeg eenen Opvolger, in Porcius Astus jn é^Sootl genoegen willende doen, liet Felix Paulnsai« en gevangenen, achter. ^aulus» ,ls eenen [Zoo- sen van eck, in Orat. de pracipuis caujjis Ethic* Christiance , a plurimis Chriflianis nimis negtecl*. Daventr. 1799). — Indien iemand mijne uitfpraak te hard mogt voorkomen, die onderzoeke zijn eigen gemoed onbevooroordeeld! —  leven der apostelen. 659 [Zoodat de Prediker der Deugd, zelfs tegen het gewoon gebruik aan , het offer moest zijn der Staatkunde van eenen Man, die aldus rechtmaatige aanklachten wilde ontgaan. — Zoo gaat het in de wereld! — En echter werd hij aangeklaagd! — Ook niets ongewoons! — Dan, op voorfpraak van zijnen Broeder pallas, bleven zijne wandaaden ongeftraft (*). — Nogmaals niets ongehoords 1 —— Paulus intusfehen leed 'er onder. Dog, ook dit was niet buiten bet ontwerp der Godheid. Al rasch zal het ons blijken. ] NEGEN EN VEERTIGSTE AFDEELING. Paulus verantwoordt zich voor Porcius Festus. Hij beroept zich op den Keizer. Gefprek van Festus met den Koning Agrippa. hand. XXV: i —aa. Festus derhalve, in zijn Wingewest aangekomen zijnde, ging, na verloop van drie dagen, van Cefareën , naar Jerufalem ; alwaar de Hooge Priester (Jsmaèl) en de voornaamfte Jooden hunne opwagting bij hem kwamen maaken, ten nadeele van Paulus , en (*) josefui, L c c. 8. $• 9' Tt a  6öb GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET " ïem ve™°&™ en fmeekten, dat hij hun het sew IZt Zll hadden V»""fchen) eenen aanflag gemaakt, om hem, op den weg, te vermoorden. S [De zaamgezwoofnen leefden nog. - Maar, welk een verfoeilijk hart hadden deze Priesters van den Allerhoogften! Tvree jaaren lang zulk een moorddadig opzet te bewaaren.' Na het zwijgen der eerst opgewelde driften, nog even lafhartig en fnood te zijn! — Bewaar ons, ó God! dat wij immer hun gelijk mogen worden! ] Dog Festus gaf ten antwoord: „ dat Paulus te " ?e,»r«-Vn ™rzekerde bewaaring gehouden wierd „ ( en met entfnappen zou); dat hij zelf voorne- " vZr„' 0m 5Cn ^oedi§flen (derwaarts) te „ vertrekken : r dat dan de voornaamlten onder „ u, voegde hij 'er bij, mede reizen, en, zo 'er »> tegen dezen man iets is, hem befchuldigen." [Een billijk enverfïandig antwoord, waartegen zij met wel iets konden inbrengen, om zich niet te verraaden: maar, waardoor tevens het hoog Goddelijk Beltuur hunnen aanflag geheel en al verijdelde. Zoo weinig baat list en geweld, wanneer God ons befcherrnt l J ^7rurlfl^de h"}?im «en dagen onder hun e/* Jerufalem), en vertrok toen naar Cefareën. (Daar aangekomen zt,nde) zettede hij zich (reed)) den «ftón go°P den rechterftoel, e£ gaf bevel, om Paulus (voor zich) te brengen. [Ia  LEVEN DER. APOSTELEN. 66l [In dit alles kan men nog niet anders , dan bezadigden ernst en een voornemen , om fpoedig goed recht te doen , befpeuren. — Dog, ook hij was, zoo min als zijn Voorganger, vrij van verkeerd gunstbejag der Jooden. ] "Wanneer hij (Paulus) nu voorkwam, omringden Jiem de Jooden, die van Jerufalem gekomen waren , en droegen veele en zwaare befchuldigingen tegen Paulus aan; — dog konden dezelve niet bewijzen, toen hij zich verantwoordde, (en hoofdzaaklijk verklaarde): ,, Noch tegen de Joodfche Wet, noch „ tegen den Tempel, noch tegen Cajfar (den Kei,, zer) heb ik iets misdaan." Festus evenwel , den Jooden genoegen willende geven, deed Paulus het volgend voorftel: ,, Wilt „ Gij, zeide hij, naar Jerufalem vertrekken, en al,, daar, over deze zaken, voor mij te recht ftaan ?"*Maar Paulus gaf ten antwoord: ,, Voor den redi- terftoel des Keizers fta ik hier ; en daarbehoorik, 3, (als een Romeinsch burger) te recht te ftaan. — „ Den Jooden heb ik, in niets, misdaan; gelijk Gijf „ ook zeer wel weet. Want waarlijk, ben ik miss, daadig, en heb ik iets gedaan, dat de dood ver„, dient? ik weiger geenszins te fterven: — maar, „ is 'er niets aan, van het geen, waarover mij deze*. menfchen aanklagen ? dan kan mij ook niemand , „ hun ten genoege, ( verb'ordeelen en ftraffen). Ik „ roep ( als Romein ) den Keizer in (tot Opperrech„ ter over mijne zaak)." — Waarop Festus, na met den Raad gefproken te hebben , antwoordde ; ,, Gij hebt den Keizer ingeroepen : Gij zult naar „ den Keizer vertrekken." [Zoo verre moest het komen; zou het Goddelijk oogmerk bereikt worden. Paulus moest, en dat wel, als een gevangen, naar Rome reizen. Dit was het Tt 3 doel  662 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET doel der Voorzienigheid; waartoe de oproerigheid , de moordlust en aanhoudende befchuldigingen der Jooden , en de laage toegevendheid der Romeinfche Stedehouders, zoo wel als de .omftandigheid, dat Paulus een Romeinsch burger was, den weg moesten baanen. - „ Maar, waarom moest hij toch „ juist als een gevangen , - en dat na een twee„ jaange gevangenis, - naar Rome vertrekken?»Billijk ftaan wij hierbij een oogenblik ftil, mijne Lezers ! om de wijsheid van Gods Voorzienig beftuur optemerken. De langduurige gevangenis- van den Apostel, gelijk ook de omftandigheid, dat hij gevangen naar Rome vervoerd zoude worden, viel hem zoo hard niet, als wij, in den eerften opflag, ligt denken zouden, en was, tot veele gewigtige einden, nuttig. Hij mogt in verzekering gehouden worden; maar, behalve dat hij daardoor verademing had van zijne gewoone vermoejende tochten , werd hij tevens, met veele toegevendheid behandeld, en kon zich, door de vrije bezoeken zijner aanverwanten , van welke ten minften eenigen in het Joodfche Land waren, door den toegang, die zijne voorige Pxeisgenooten, en onder hun, vooral Lukas, Ariftarchus en Timotheüs, altijd tot'hem hadden, en door den omgang met Filippus en de Christenen te Cefareën verkwikken. Werd hij al verhinderd, mondeling overal de geplante Gemeenten te bezoeken? hii ver loor geenszins allen invloed op dezelven; integendeel gaven zijne omftandigheden hem te meer aanleiding om dezelve, door zijne Brieven, en waarfchijhliik ook door bezendingen van zijne Mededienaaren van Christus, te nichten: terwijl dezelve ook bereids aan-  LEVEN DER APOSTELEN. 663 aanmerkelijk geworteld waren , en, door de overige Apostelen, verder bezogt en gefterkt wierden. Zijn eemis en dat vooral, wegens banden en gevangenis deed gewis overal de Christenen nog meer belang in hem dellen, en in de liefde voor hem, meer en meer overvloedig worden: iets, hetwelk hen tevens te meer moest aanfpooren, om zijne gegevene vermaaningen en inrichtingen te blijven in acht nemen, en.hun hart opende voor de lesfen en verweken , welke hij hurt , in zijne brieven, toezond waarom hij ook zelf daarvan memgmaalen eene fterke drangreden ontleende <*> Tevens diende dit al es ongemeen, om de vooröordeelen der Christenen uit de Jooden, tegen eenen Man, dien zij, uit zijne openbaare verantwoordingen, eerst recht leerden bennen, als vol liefde voor zijn volk, en met achting Jegens den Vaderlijken Godsdienst bezield, zeer te verminderen, en alle nog overige verwijdering , tusfchen de Joodfche Christengemeenten en de buitenlandfche gemengden, van langzaamerhand wegtenemen. Boven al verfchafte hem zijne Romeinfche gevangenfchap de gelegengeid, om onder de bedienden en aanhoorigen van de Landvoogden , onder de Krijgslieden en Hopmannen, nieuwe kennisfen en vrienden te maaken j waardoor zijn overtocht naar Rome nu reeds, in zijn gevangen'ftaat veel veiliger voor alle lagen der Jooden, dan wanneer hij vrij reisde, nog geruster en aangenaamer ftond gemaakt te wor- f*) Verg. bij voorbeeld , Efef. IV: I. Filem. vs. 9Tt 4  *H gedenkwaardigheden uit het" den, en hij, bij zijne aankomst in die W u gelegenheid ter Euangeliepredikino, , 5 beteP ■En, daar hii lan^ w edlking> verknjgen kon. tf&S*ï Sopenbaear 2* ^ mÊt hun tevens de gronden van het rl . 6rdedlgen' en «us -oestf - zou dft a ,«g?=rf °ntV°a** ? Zo^n 'er niet wei, ten: ^St?^" wet van hnn, dan ten minften dTfa ge"' "° *et Geloof zijn overgebragTvtl *™^™ ' t0£ Jingen verbieden, hL Jn ton hij n« wel, langs beteren we* hier n ' veele aanleiding, zoo veele roepm7'JT T Z°° *eid krijgen? Wat anders Z T V onder wiens regeering Jakobus onthoofd was, te Rome opgevoed en zeer begunftigd van de Romemfche Keizers, had, behalve een vrij aanzienlijk rijk, ongemeen veel invloed op de Godsdienftige belangen der Jooden ( * ) ; dien hij veele dienften bewees, en door Godsdienftigheid behaagde, offchoon weelde en wellust hem ook wel eens anders deden handele„. - bern ice was zijne Zuster, welke eerst aan haaren Oom, daarna aan den Koning van Cihciën, polemon, was gehuwd geweest, dogthands na (*) josifüs, A. J. L. XX. c. 5 — Tt 5  €66 gedenkwaardigheden uit het na den laatstgenoemden verlaaten te hebben, biï haaren Broeder leefde; niet zondereen algemeen ver. «oeden van bloedfchendig. liefde. Schoon en v . ft chgwas zi bij nitnemendheid, en wist daardoor iteizer vespasianus en zijneh zoon frvl\lntenefn' d3t de laatftehaar tot Keizerin zou verheven hebben, had hem het algemeen gemor tezL; d3nk' gedW0ngen • ™ «* oogmerk af- Z>rl/L l' ~ J\ aa^ienlijk paar, in onmin met X>r«^, dle met Fdixgehuwd was> levend few te eer den nieuwen Landvoogd verwellekomen. Zoo £Lr°f ^ meDfChen 1 E° ÜU °ntbrak het aan Hooffche vermaaken. Festus intusfchen erinnerde zich met te onpas, dat beiden den Joodfchen Godsdienst beleden, en Bemice's verlaten Gemaal KoX was der Landftreek, van waar PauIus oorfProngS was. Eenen ander, hoopte hij, zou hem we£ nadere inlichting geven kunnen. Althands, J ^A^rtaSt Sdef "£) eeneo geruiKoning, het geval met Paulus iJsinlT*5 de" voor: „ Daar is hier een zekertB fzer ™6§e „gevangen achtergelaten, Zp^lÜT n&hX' „ prieflers en Oudften zich h i ™;;, de °PPer- , ik te Jerufalem wTwSo^^tg**- toe." „ fchen. Dog ik.gaf bVtto VSSZA™ *?~ „ „ het, bij de Romeinen geen gebS " dat „ „ eenig mensch ter dood" te" brengen tlrgunfte 5s » (vatt (*) josefus, t, 3. p. tacitus Hifi. L II r Sr idetorius in Tit. c,7. Verg. juvenal. Sat VI. VS. 15V  LEVEN DER APOSTELEN. 66 f f van anderen, en althands niet) dan , voor " " dat de befchuldigde zijne aanklagers in zijne " " teeenwoordigheid gehad en tevens gelegenheid " " ontvangen had om zich, over de befchuldi" " eine te verantwoorden." Daar op zijn zij , " met mij, herwaards gegaan, en ik heb, zonder " Snig verwijl, den volgenden dag, ten rechter* ftoel eezeten , den man laaten voorbrengen. Maar, !! toen de befchuldigers (voor mij) ftonden, brag" ten zii , ten zijnen laste , met écne zoodanige " misdaad in, als Ik verwagtte, (en voor mijne "Zrfihaar behoorde); alleen hadden z,, , tegen hem, eenige twis-vragen, belangende hunnen eigenenGodsHienst, en zekeren Jefus, die geftorven is , ,1 dog dien Paulus verklaarde ( weder) te leven. — [Zoo onverfchillig Festus daarontrend kon zijn uit onkennis, — zoo gewigtig was nogthands dit gefchilpunt; - Agrippa zelf luisterde 'zeker, van hieraan , met dubbele aandacht. Festus ging voord: J Verlegen methet onderzoek over dit ftuk , vraag„ de ik (Paulus): of hij ook, naaUeru^e™Z0U; Z willen gaan, om aldaar, nopends deze dingen, te ' recht te ftaan? Maar, nadien zich Paulus nu (op !! den Keizer) beriep, (en eischte) M, bewaaring gehouden te worden , tot dat de Souverem (van " ~;;ne zaken) kennis konde nemen; zoo heb ik " b»vel eegeven, om hem gevangen te houden, tot " dat ik hem, naar den Keizer zenden kan. — (IVat " dunkt U nu , dat ik hier in verder doen kan ) ? " ( Dit geheel verhaal , en de laatjie bijzonderheid vooral, maakte den Koning nieuwsgierig naar dezen zonderlingen man), en Agrippa zeide tegen Festus: lk zou zelf wel lust hebben, om dien man eens " te hooren, ( dan zou ik U bet er kunnen raaden).'-Waarop deze ten antwoord gaf: „ Morgen zult Gij „ hem hooren." [Pau,  668 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET [Paulus zaak zou dan nu, voor a» a* i gerechtelijk onderzogt worden, Waart0 dit T ' . wj zich toch op den Keizer beroepen had e„ H volgends voor denzelven te rechi moesc £"JT*' Ook du V1el niet buiten het plan der GodheS. Pau". » zuilen, ^2^^^^ derd worden Dog, het was niet nnV , nthWf' hif daar aankwam. God , ZZTj^^f zoo lang dezelve aan zijne bedoelingen kunnen be! il™fdez ^ ^ WijZe V3n "-kom «waar , langs dezen weg, tot zijn voordeel fchikken A^st'el'al tndSoDTrde' ^ apostel al Ugt, op ïosfe vermoedens, of tersunfta brengen. En, wat kon zulks beter beletten, dan een gundig fchnjven van den Landvoogd? Maar hoe kon deze zu]ks doen, daarhijdezakennietachc begreep ? Hiertoe moest Agrippa's bezoek en het verhoor voor hem.dienen. Door hetzelve zou Panlus onfchuld den Vorst, die over de zaken kon oordeelen, en die te Rome in blakende gunfte ftond volkomen blijken; m een bericht hie/vanTnevens' hem , aan den Keizer mede afgezonden , zo niet meer, althands dit uitwerken, dat hij niet los en onverhoord veroordeeld wierd. - Wij kunnen dan wederom niet afzijn - hoe dikwerf de leering ons ook moge zijn voorgekomen, - den verborgden gang van het Godsbeftier over de Wereld optemer ken het welk geene-wonderen doet, geene fprongen" maakt, geene menfchen dwingt, maar door den fcha-  LEVEN DER. APOSTELEN. 069 fchakel der alledaagfche voorvallen en vrijwillige daaden der menfchen, zijn oogmerk weet te bereiken. Ofiöplettendheid ziet het doel verbij; aardschgezi'ndheid miskent het geheel: van daar, dat 'er zijn, die het Goddelijk, tot bijzonderheden afdaalend Beftuur van God over alles lochenen; vandaar, dat wij het zoo weinig, in de gevallen zelve, erkennen en op Gods wegen acht geven. Het beftaat evenwel, en alles wordt 'er door geregeld; het beftaat, en alles moet uitloopen tot bereiking van het doel der hoogfte Wijsheid en Goedheid. Welk eene verpligting voor ons, tot nederige en dankbaare onderwerping ! Welke eene, nooit opdroogende, bron van ftreelende bemoedigingl Voor het overige kunnen wij, uit bet, nu befchouwde geval, opmaaken, welk een ftevig bolwerk voor het Maatfchappelijk Geluk, de onpartijdige bediening van het Recht zij. Waar billijke Wetten eerlijk gehandhaaft worden, daar kan rust, en veibgheid beerfchen; daar is de deugdzaame man, hoe gehaat door boosdoeners en kwaadwilligen, zijns levens, zijner eere, zijner bezittingen zeker. — En, hoe dankbaar behooren wij dan niet aan God te zijn, Christenlezers! daar wij, bij dit voorrecht, —het welk wij, met zoo veele andere voordeden, eerst recht zouden leeren fchatten, wanneer wij het misten, — tot nog toe zijn bewaard gebleven 1 Welke fchokken toch eene Maatfchappij teisteren mogen, zoo lang het recht ongefchonden blijft, is 'er nog hoop op herftel over; maar deze verdwijnt geheel ett al, wanneer Onrecht den Zetel der Gerechtigheid inneemt, en de onfchuld aan «aare belageren prijs geeft,—  $70 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET geeft. Li Dit fpooreonsaan, om fteeds voor hün ih hooghad gefield zijn, te bidden, 0p dat lh 7Ji7St m P LVm in ai GodzL hghetd en eerbaarheid (*). _ Worden wij immer voor het rech géroepen> omtggen iemndt fezelien a M menfche"^fde oni; ver. gezellen , - dat wij geene valfche, of niet terzake doende verklaaringen inbrengen, L dat w^Êk snaatüen onheil, als eene gunst, begeeren, of w hart van den Rechter, tegen den bekiaagde'n ben intenemen maar ons ten eenenmaale van 1" Joodfche Geestelijken onderfcheiden. - Verfrhr wij daar immer, als gedaagden ? Met een oog opGoT en de bede van David in het hart: Heer liet ee» ■wagt voor mijnen mond, behoed de deure mijner Z Pen (f)! Zij onze verdediging kort, naar wLhe f bedagtzaam en befcheiden ; en waar het nodig is verzeld van een vrij beroep op onze menfchelijke en burgerlijke rechten. Denken wijaa„ Pauius. ^ zoo wij ooit zelve, tot den zwaaren post van Rech-' ter mogten geroepen worden, dan zij Festus , in zoo Wetre'nT * Romefnf ^ Wetten ,n acht nam; zijn gezag handhaafde; 0D- de f^a g\eifChen afïl°eg; met denrecht'shan. del fpoed maakte; naar eene rechte kennis der zaken verlangde; voor het bekomen daar van geene t fpraak deed, en Paulnshooger beroep, zonder tegen- lpraak , (*) i Tim. II: s. (f) Pf. CXLI-. 3.  LEVEN SER APOSTELEN. 671 fpraak, gelden liet: — terwijl wij, bij zijn gering achten van eene zaak van het uiterst belang, tevens zijne gedeeltelijke toegeeflijkheid aan de Jooden, moeten vermijden, en God bidden, om vermeerdering van onze aandacht, geduld, doorzicht, wijsheid en liefde tot rechtvaardigheid; ten einde recht zijn ftedehouder op aarde te zijn (*); een gebed waarin Salomo eenmaal alle Overheden en Rechters roemwaardig is voorgegaan. — Voords zij onze ziel altijd ongeneigd, om onzen medemensch noodeloos te beöordeelen, en vooral, om dit ongunftig te doen ! Dat wij ons daarom ook, -„iet ligtvaardig , in de gelegenheid brengen , om zulks te moeten doen, maar dit veelmeer, behoudends eer en pligt, ontwijken. In dit opzicht zij de nieuwsgierigheid van Agrippa, bij ons in verachting. Dog, in zoo verre hij, ( die , als Jood, van den Mesfia wist, van de zaak van Jefus zeker een en ander vernomen had, en begeerig kon zijn, om recht te weten, wat hij daar van gelooven moest, > eerst wenschte te hooren, eer hij aannam of verwierp, verdient hij onzen lof en navolging. Ja, Christenen ! ook wij moeten voor Paulus, — en voor zijnen en onzen Meester, Jefus Christus, Gods Afgezant, geopende ooren hebben. Want — zalig zijn zij, die Gods woord hooren en bewaaren (f). Amen.J VIJF- (*} Rom. XIII: 2. (f) Luk. XI: a8.  4?a. cedenkwaardi6heden uit het VIJFTIGSTE AFDEELING. Paulus voor Agrippa. hand. XXV: 23.—XXVI: 3a» D en volgenden dag dan ging Agrippa en Sernlcê in groote ftatie, (tiaar het Paleis van Festus — en aldaar aangekomen zijnde ) , traden zij de Gehoorzaal in, verzeld van de Legerhoofden en aanzienlijklten der Stad; ( men zettede zichplegtig.) en nu werd, op bevel Van Festus, Paulus binnen gebragt. & Thands deed Festus deze aanfpraak : „ Koning „ Agrippa! en alle Gij achtbaare Mannen, die hier „ bij ons tegenwoordig zijt! — Gij ziet hier dien „ Man, nopends wien het geheele Joodfche Volk , „ (als het ware), mij, zoo te Jerufalem, als ook „ hier, heeft aangezogt, (om hem ter dood te doen „ brengen), als die, fchreeuwden zij, niet langer „ betioorde te (blijven) leven; dog, dewijl ik, na „ gedaan onderzoek, bemerkt heb, dat hij niets „ gedaan heeft, dat de dood verdient, en hij zich „ (boven dien) op den Souverein beroepen heeft, „ heb ik goedgevonden', hem (derwaards) te zen„ den. Dan, ik heb, ten zijnen opzichte, niets „ met (vereischte naauwkeurigheid en) zekerheid, „ aan den Monarch te fchrijven, daarom heb ik hem ,, voor Ulieden, en allerbijzonderstvoor U, Koning s» Agrippa! laaten komen; ten einde ik, na gedaan „ onderzoek (door U, die dezer zaken kundig zijt), „ wete, wat te fchrijven; vermits het mij ongerijmd }ï voor*  JCEVRN DER APOSTELEN". 673 •„ voorkomt, den gevangene te zenden, en niet, ,, (tevens, met hem), de befchuldigingen tegen hem „ te berichten»" [Festus gedraagt zich wijslijk. Schoon in bet algemeen van Paulus onfchuld, ten aanzien van eenige halszaak, overtuigd, waren hem de gefchilpunteh der Jooden te hoog, en begeerde hij terecht inlichting van den Joodfchen Vorst. Ook voor Paulus moest het niet onaangenaam zijn, zich voor iemand, die hem verftaan kon, te kunnen verantwoorden. Het was echter vrij wat te zeggen voor eenen Tentenmaaker, 6m voor zulk een aanzienlijk Gezelfchap , — omringd van zoo veel pracht en aardfche Grootheid, (welker vertooning juist, in Agrippa en Bernice, wier Vader, in dezelfde ftad, wegens hoogmoed, zoo zigtbaar geftraft was (*); hiet zeer voegzaan was : — het was wat te zeggen,) om, in die omftandigheden, waarin nog geeh Apostel te voren verkeerd had, te fpreken. — Zien Wij, Lezers! hoe hij zich kweet.J Agrippa zeide thands tot Paulus: ,, Het wordt u „ vergund , ter uwer verdediging, te fpreken." Waarop Paulus, de hand uitftrekkende, ter zijner verantwoording, (de volgende redevoering^ hield)'. „ Daar ik mij over alles, waarover ik door de Jooden befchuldigd worde , voor U, Koning „ Agrippa 1 heden zal (mogen) verantwoorden,, j, acht ik mij zeer gelukkig; voornamelijk, wijl Gij „ eed (*) Afdeeling XXIII. bladz. 493. Vv  074 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET " S"B*2K ^ v?m a,le de zeden en ftrijdwajren. * w*'Ke bij de Jooden in zwang gaan. Hierom ver„ zoek^ik U, mij, met langmoedigheid, aantehoojj ren. — [Schoon begin! Wij hooren hier eenen Man, die weet, befcheiden en eerbiedig te zijn, opmerkzaamheid en genegenheid te verwekken, en echter alle vleierij, tegen de waarheid aanlopende, te vermijden ; — eenen man, zijner zake zeker, meester van zijn onderwerp, die tot kundigen durft fpreken, die zoo zedig weet te zwijgen, tot dat hem het fpreken vergund wordt, als onverfchrokken, bevallig, al» een geoefend Redenaar te fpreken; — eenen man, van wiens ernst en deftigheid; zonder opfmukking of ftroefheid, wij iets wezenlijks wagten mogen: — in één woord, eenen verfrandigen Christen, dien wij natevolgen,-eenen, door Gods Geest bellierden, Apostel van Jefus Christus, van wien wij te keren hebben. — Hooren wij hem verder. ] „ Hoedanig mijn levensgedrag, van miine kwiï „ aan, (dat „j van het begin ff dat ik te ïS „ lem onder mijn Volk, geleefd*hebf-■ (hldaX „ dat) geweest zij, weten C Cchter^ rt\PAaZ~71g „ daar zij (bijaliien zij ètZar\e% wiff^l „ tuigen), mij, van eerften aan 4kendXkw [Dit was ontegenzeggelijk waar, en moest, deels den Joodfchen Koning, nog meer voor Paulus inne«en, deels, te begeeriger maaken naar de oorza- ken,  lrven der apostelen. 6?$ ken , welken hem nogthands in den haat hadden dotn vallen. — In het verbijgaan mogen wij hier opmerken , hoe nuttig het zij, ons leven zoo ïnterichten , dat wij ons, op het getuigenis van onze vijanden zelfs, beroepen kunnen. En jonge lieden zien in dit geval, dat het, in den Ouderdom, te pas kan komen, in de jeugd, een deugdzaam leven geleid te hebben. Voor ziel en lighaam, achting en vermogen is dat belangrijk, gellert zegt daarom ergens: „ Ik ben een Grijsaart, dien het heugt, Hoe hij te moê was in zijn jeugd. „ 'kMin Jjngelingen, die het weeten, ,, Dat zij eens Grijsaarts moeten heeten." Eene les, niet genoeg te herhaalen! — Dog, verwijderen wij ons niet te ver van Paulus, die dit voorafzond, om, met te meer klem, 'er op te kunnen laaten volgen:] ,, En nu zelfs fta ik, en worde te recht gefield „ over de hope op de belofte, door God, den Va„ deren gedaan, (die namelijk, van den Mesfia,— ,, eene hope echter), welke onze twaalf Stammen, ,, (onsgeheele Volk), door, met onvermoeidenijver, ,, God nacht en dag te verëeren, hoopen te ver„ krijgen.— Over deze verwagting worde ik, 6 Ko„ ning Agrippa! door — Jooden aangeklaagd I ( Te ,, weten, nadien ik leere, dat God dezelve daadelij'k „ vervuld hebbe, door Jefus van Nazareth te zenden, „en, door zijne verrijzenis uit de dooden, als den „ Mesfia, ontsgenfprekelijk bekend te maaken. Dog om deze mijne leere word ik vervolgd; allermeest, Vv 2 om  •%-}6 ■ GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HEI" " 7 ^ ??*t de zekerhe'd eener opftanding der „ dooden blijkt; het welk mijnen Vijanden tegel den „ zin is. Maar, « dat nu eene misdaad? Is de leer „ van eenen opgewekt en Mesfia zoo vreemd?) — Hoe? >i wordt het dan, bij Ö lieden, voor ongeloofftik „gehouden, dat God dooden zou o?wekS „ (Leeren onze Godsdienstboeken dit niet klaar? kan 9» een Jood dit waarlijk lochenen)? — [Geenszins kon hij dat. Veel eer was het een geloofsftuk. Een Sadduceër mogt dit al ontkennen; de aanzienlijkfle Seéte ftemde het echter toe. Om het te locbenen, moest men ook de duidelijke letter ja den geest der Schriften des Ouden Verbond* tel genfprekenl Immers, welk voordeel konden hunne Voorvaderen van den, hun beloofden Mesfia, en de heuglijke tijden, door hem aantebrengen, hebben, zo zij niet herleefden?-Dat dan Jefus weder levendig geworden ware, was niet ongeloofelijk in zich zelve: en-was het waarlijk gebeurd? dan kon men, (Jefus eigene prediking in acht nemende) ook niet anders denken, of hij ware zeker t b£ h' ~"t ? dafn hg d6rhaIve Seen ™s^, dat hij dien Jefus, dien hij oordeelde levendiggel worden te zijn voor den Mesfia uitgaf; indien hij flechts zijn weder levendig worden duidelijk kon aantoonen. - Kon hij dat ? dan was alle vóóroordeel, niet alleen van misdaad, maar ook van dweeperij van hem afgeweerd; en, hoe gebeten de Sadduceërs op hem zijn mogten, wijl - naar zijne leere onze hoop, ó Christenen! op eene wederöpftandins en een eeuwig leven, door Jefus opftanding, meer dan hoop, - eenc zekere verwagting geworden is* (iets,  LEVEN DER APOSTELEN. 677 (iets, waar in de triumf van onzen Godsdienst mag gefteld worden!) — hoe zeer hij dan ook hier over, in rechten mogt vervolgd worden: elk moest zijne onfchuld blijkbaar merken. — Het is dan hierom, dat hij deze hoofdleere des Christendoms , Jefus leven na zijne dood, (als de vervulling der •belofte aan de Vaderen gedaan), allereerst poogt in het licht te ftellen, En, hoe kon hij dit, — hoe kon hij de betamelijkheid van zijn gedrag, als Prediker hiervan, tevens, beter in het licht ftellen, dan door te verhaalen, hoe hij zelf, — fchoon eerst tegen die leere hevig ingenomen, — van dezelve had moeten overtuigd worden? Dit is ook de reden, waaöm hij dus voordging:j „ Ik was dan (in dien eerften tijd)dnj mij zelve „ van gedagten, dat het mijn pligt ware, om tegen ,, (de ver'éerers van) het gezag van Jeftis, den Naza,, rener, veele vijandelijkheden te plegen. — [Waar uit — in het verbifgaan, — blijkt, dat het niet genoeg zij , Christenlezer ! om naar ons Geweten te werk te gaan. Zeker moeten wij niet handelen tegen hetzelve: dog het, al» eenen regel onzer betrachting, aantemerken, is onveilig; want, wanneer verkeerde in^rukzcls, van jongs aan ingezogen, nopends het geen waarlijk onze pligt ts, ons verftand benevelen, Is het Geweten wel eens gerust, zelfs bij grove misdrijven. Zoo was het bij Panlus ; en — hoe dikwerf hcefc dat bij ons plaats 1 Hoe dikwerf zien wij van achteren in, zeer verkeerd gehandeld te hebben, zelfs in zaken, waar in wij te Vv % vu*  6>8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HST voren dagten, niet alleen onfchuldig, maar zelfs prijsfelijk te handelen (*)! Dit wekke ons dan op, om, onder opzien tot de verlichting van den Heiligen Geest, uit Gods Woord, duidelijke, beftemde, gezonde denkbeelden van den waaren aart der verëe' ring van God te verkrijgen. Beoefenen wij daartoe meer de Bergleerrede van onzen grooten Leeraar. Onderzoeken wij ook, met den geest des onderfcheids , wat verftandige Mannen, in vroeger en laater tijden, <3aar over gezegd hebben. Bedagtzaaamheid en een betamelijk wantrouwen aan ons zelve, en daaruit geboren zelfsonderzoek verzelle alle onze bedrijven. En —bidden wij geduurig, om vergiffenis, ook voor ome verborgene afdwalingen (f> — Oan, dit maake onsnietmin zagtmoedig en vergevensgezind bif beledigingen, door anderen ons aangedaan, - 0f bij andere zondige daaden onzer medemenfchen. Vaak is de grondflagzoo kwaad niet, als het geen daarop gebouwd wordt, noch het beginzel, als de daad, welke daar uit voordkomt. Hoe menig een verkettert, veröordeelt, vervolgt en haat .zijnen Broeder, om dat hij-bij gebrek aan rechte denkbeelden over den Godsdienst, geheel anders dan Paulus in laater dagen (S), ~ in zijne bekrompenheid, Go. (*) Sterne heeft, met diepe menfchenkennis, die ftuk meesterlijk voorgefteld, in eene Leerreden over Hebr. XII: 4. (Leerr. I. D. III. Sc. bladz. 24) Ct) Pf XIX.- 13. CS) Verg. b. v. Rom. XIV. 1 Kor. IX. Fil. I. enz.  LEVEN DER APOSTELEN. 675 Code daar mede meent, een dienst te doen' (*). Het valt zomtijds, bij het ontvangen van zoortgelijke beledigingen, wel moeilijk, zoo zagtzinnig te denken, vooral, wanneer'er kwaad iJartigheid en een boos opzet, om onze pogingen, tot nut van onfterfelijke zielen aangewend, vrugteloos te maaken, onder doorfchijnt. Dog, geliik Paulus hun niét alleen vergeven kon, die door nijd en twist, niet zuiverlijk, meenende zijnen banden verdrukking toetebren* gen, Christus onder een dekzelpredikten, maar zich, zelfs daar bij nog verblijden kon, dat Christus jlechts gepredikt wierd (+)•* z°o moeten wij ook daar naar ftaan, en ons daarin oefenen. Hij wist aan zich zelve, dat zulke verkeerdheden vaak, uit verwarde denkbeelden voordkomen. — „ Zoo, zegt Paulus hier , dagt ik te voren.] ,, En deed het ook te Jerufalem. Veelen der bei„ ligen, (der Christenen), floot ik, na daartoe de „ magt van de Opperpriesters gekregen te hebben » „ in gevangenisfen op; wanneer zii omgebragt wier„ den, gaf ik daar ook mijne toeftemming aan." — [Zoo dat zijne vervolging meer Christenen, dan den Diaken Stefanus , het leven fchijnt gekost te hebben.] „ Ja, in alle de Synagopen deed ik hen dikwerf „ ftraffen en noopte hen, om (zo zij hun leven be- ,, hou- (*) Jodn. XVI: 2. Cf) Fil. I: 15, 16, 18. Vv 4  680 OFDENKWAARDIGHEDEN UIT HET „ houden wilden , Christus') onder lasteringen (en „vervloekingen (*) , aftezweeren); en daar ik, boven mate tegen hun woedde, vervolgde ik hen „ zelfs inde Steden buitenslands." — [Zoo ver moest hij dit — voor zijn hart thands zeer fmartelijk — verhaal zijner Joodschgezinde vervolgzugt brengen, om, Cten nutte zijner Toehoorers), de Gefchiedenis zijner omzetting, in te treffender licht, te ftelien; en - daartoe tevens eenen gepasten overgang te kunnen maaken , op deeze wijze: ] „ gier oyer uit zijnde, reisde ik ook, (met het „ zelfde doel), naar Damaskus, voorzien (vanbrie» ven) van onbepaalde volmagt, van wegen de Op„ perpriefters. - Dan , midden op den dag, zaPg „ ik 6 Koning! op den weg, een Jicht, dat den glans „ der Zonne overtrof (en dooffcheen), mij, bene„ vensmijnereisgenooten, omfchijrien. (Ditdeed, „ van fchrik), ons allen ter-aarde ftorten; en nu " een?,ftem» welke mij aanfprak, en in „ den Hebreeuwfchen (Syrochaldeeuwfchen)'tongval „ toevoerde: Saul! Saull waarom vervolgt Gij „ „ mij? het zal u zwaar vallen, om met de hiea, „ len tegen de prikkels te flaan." " [Dat is, met eene fpreekvvijze van den toenmaafcgen akkerbouw ontleend, „ het zal U moeilijk val- „ len, (*) EusEBius verhaalt, dat dit het gebruik geweest zij. W. E. L. IV. c. 1,5. L. VI. c. 41. Verg. plinius EpilL L. X. Ep. 97. •  j.even der. apostelen. 68l „ len, en zeer nadeelig zijn , U tegen mij te verzet* „ ten; Gij zult tegen mij niet vermogen."] „ Ik vraagde daarop, „ Wie zijt Gij, Heer?" En hij gaf ten antwoord: „ Ik ben diejefus, dien „ Gij, (in zijne Volgelingen), vervolgt. Dan, ,, rijs op, en wees onbefchroomd; want ik ben ' U, met ^//oogmerk, verfcheenen, om namelijk U aanteftellen tot eenen Dienaar (van mij) ' „ en ten getuige van het geen Gij gezien hebt, en verder van mij zien zult; hier toe toch heb " ik U afgezonderd uit dit Volk en uit de Hei', denen, tot welke ik U nu heenen zende, om " , hunne oogen, (die van hun verftand), te \l ,, openen, ten einde zii, van de duisternis (der ' „ onkennis , des hifgelaofs en der ondeugd ), tot het ,, licht (der waarheid en van den zuiveren Gods' dienst), en van de dwingelandij van den Sa' „ tan, tot God zich keeren, op dat zij vergeving „ „ van zonden, en eene bezitting , (een mededeels> ,, genootfchap) onder de geheiligd^, door het „ „ geloof in mij, verkrijgen mogen."" — [„ Het Heidendom, in bijgeloof en afgoderij diep verzonken , wordt in den Bijbel aangemerkt, als onderworpen aan het gebied van den Satan, den Vorstvan het rijk van duillernis, en onkunde ontrend den waaren God; Wiens dienst en rijk, onder het zinbeeld van „ het Licht" wordt voorgelteld." — Zoo fpreekt van hamelsveld. Maar, welk eene dankzegging zijn wij Gode dan niet verfchuldigd, daar hij ons, uit dien akeligen weiland van onkennis, bijgeloof en Godloosheid, waarin ook onze Heidenfche Voorvaderen verkeerden, door het Euangelie, heeft willen redden, met zijne zaligende kenVv 5 Pi*  632 gedenkwaardigheden uit het k;s begunftigen, en bekeering en vergeving van zonden , nevens eene eeuwige zaligheid, door het geloof in Jefus Christus, onder ons laat prediken Hoe behoorden wij dagelijks voor hun te bidden, die God nog verder, tot zoo groot een doel gebrulken wil! Hoe geopend moest ons hart zijn voor hunne prediking 1 En, weFke eene bewóndering ea aanbidding moet ons hart vervullen, daar Hij ter bereiking van zulk een heuglijk eind, — onder de blinde en booze Heidenen, — eenen man, als Paulus, verkoos ! Hoe dienftig was toch de, te voren zoo kwalijk geplaatfte, ijver van dien Man nu voor de dierbaare Euangeliebelangen! Immers, hij nam zulk eene fchoone en heerlijke roeping gaarn en volvaardig aan. Düs toch vervolgt hij:] ,, Onder deze reden, ó Koning! ben ik aan (het „ hevel, mij in) deze hemelfche verfchijning (ge„ geven), niet ongehoorzaam geweest; maar heb „ eerst den inwooneren van Damaskus en Jerufalem, „ en voords door het geheele Land van Judaa, als ,, mede den Heidenen, verkondigd, van gevoelens „ te veranderen en tot God zich te wenden, onder „ het doen van daaden, der bekeering waardig. — [Dezelfde leere, welke de oude Profeeten, — Joannes de Dooper, — Jefus Christus, — en zijne overige Apostelen gepredikt hadden ! Geloof, zinsverandering, beoefening van waare deugd: — zie daar het wezen van het Christendom! J vSDo§ *"", dit is nu eigenlijk mijne misdaad!) „ Ier zake dezer (mijner prediking), hebben mij „ de  II VEN DER APOSTELEN. 683 de Tooden in den Tempel gezamenlijk aangegre" r,en en gepoogd van kant te maaken. Dan — " door God onderlteund, ben ik nog, tot op dezen " da" toe, ftandvastig, in (elk eenen), klein en " erSot (aanzienlijken zoowel ah gertngen, deze " dingen ) te betuigen ; terwijl ik ( dus) mets leere, " bSl het geen de Profeeten, en inzonderheid "Mofe. als toekomttig hebben opgegeven; dat " (namelijk) de Mesfia lijden, de eerfte. zou zijn, » d£ opi ond uit de dooden, en door z„ne prêdi" king , een licht zou zijn voor het (Joodfche) 11 Volk en voor de Heidenen." [ En , dit diende tot zijne verdediging, want ; het kon geen misdaad zijn, te leeren , wat de Profeeten gefeerd hadden. Nu bleef hij, bij de leere, welke zij, aangaande den Mesfia, verkondigd had- ^ . (wederom een nieuw bewijs voor ons, van de zekerheid der Voorzeggingen aangaande den Mesfia in de boeken des Ouden Verbonds!) — en, daar hunne aankondigingen , in Jefus van Nazareth, blijkends zijne Verfchijning, aan Paulus, haare vervulling bekomen hadden, prees hij dezen, als den Mesfia aan. — Welk eene misdaad ftak daar m ? — Agrippa kon zeker niet anders , dan dit gedrag goedkeuren ; ja, wegens 's Apostels, voor alle Christenleeraaren voorbeeldige, in dit alles doorftraalende ftandvastigheid, ijver en getrouwheid, zoo wel als ootmoed, en rechtzinnigheid, moest hij, zoo wel als wij, hetzelve bewonderen. Zijne kennis van den Godsdienst gaf hem toch gelegenheid, om daar aan recht te doen, terwijl alleen onverftand zich anders gedragen kon. — Want,] tb - ■ ■ Toen  C84 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Toen hij zich nu, met deze redenen, Verantwoordde, fcheeuwde 'er Festus hard (tusfchen in): „ Gij* zijt uitzinnig, Paulus/ de groote geleerdheid „ vervoert u tot krankzinnigheid!" [Eene zeer harde, onbeleefde, voor Paulus beledigende, en zelfs den Koning vooruitloopende, uitfpraak! Ligtzinnigheid, gepaard aan onkunde, nopends de verhevene zaken, welke de Apostel voordroeg , deed hem, uit de levendigheid van den Redenaar, zulk een valsch befluit trekken. — En, hoe menigmaal oordeelen wij ook, vooral niet minder voorbarig en ongunftig, wanneer wij niet kundig genoeg zijn! Aan Festus moeten wij ons dan fpiegelen, tot onze befchaamingj en — tevens aan Paulus,' om hem te leeren navolgen. Hoe bezadigd en geheel anders, dan een dweepend Geestdrijver, antwoordt Hij hernam: „ Ik ben niet bulten zinnen, ÓHoog„ üdele Festus! maar het geen ik, (zeker) verhe„ ven, beredeneer, zijn (nochthands) redenen van « waarheid en gezond verftand. D.e Koning toch „ heelt, belangende deze dingen, grondige kennis, ,, en daarom Ipreek ik, met zoo groote vrijmoedig„ heid; want ik kan niet denken, dat hem iets hier „ van onbekend zoude zijn; trouwens dit (geval ,, met Jefus, zijn leven, leer. wonderen, dood en „ verrijzenis, ) is in geen' hoek gefchied, (maar „ genoegzaam openbaar geworden ). ~r~ Gij geeft 6. „ Koning Agrippa! den Profeeten ( immers) geloof ? „ ( Maar, hoe kan ik dit ook vragen ?) lk weet dac „ Gij hun geloof geeft!" i • -■-.-». • .. .—.... .r. frois [Met deze afgebrokene vraag, en -z dit kort bijvoeg-  LEVEN DER APOSTELEN» 685 voegzel, grijpt de hardvermeefterende welfprekendheid van den hoogverlichten Apostel, den Vorst, als in het hart. Al wat voorgegaan was, moest hem doen voelen, dat hij, of, de Profeeten verwerpen, óf, Paulus prediking aangaande Jefus, aannemen moest. Nu dringt hij geheel op hem aan, en fielt zijn verftand en hart in de hevigfte beweging. — Welk eene vrijmoedigheid in den gevangenen , om zoo , tot eenen Koning, in die omftandigheden, onder ztO veele en zulke omftanders, te durven fpreken! Wdk een ijver voor Jefus zaak, gepaard aan de befchaaf fte wellevendheid! Welk eene Apostolifche zegginskracht ! Hoe bleek hier op nieuws de. Goddelijke onderfteuning aan hem! — En, wat kon een Agrippa hier op antwoorden?] Agrippa zeide nu tot Paulus: „ Bijna overreedt „ Gij mij, om een Christen te worden!' [Merkwaardige taalt Bepeinzen wij dezelve een Weinig! Zij verdiend dit, in meer dan één opzicht. Aan den eenen kant levert zij ftoffe op, van bewondering en fchaamte. Het was toch geene geringe betuiging in eenen Koning, verdarteld in denkwijze en zeden, omringd van befpotters der Christenfeéte, door Joodfche denkbeelden tegen dezelve ingenomen , en een Zoon zijnde van eenen beroemden Vervolger van dezelve, — om, in fpijt van eer«ugt, ftaatkunde, menschlijke voorzigtigheid, ingezogene vooröordeelen, en wat niet al, — voor aller oor te verklaaren, dat hij, die Man , door zulk eenen geringen, gehaatten, vervolgden gevangene, bij  686 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT KF.T bijna van dwaaling overtuigd en zelfs overgehaald ware, om — tot eene Godsdienstpartij, doodelijk gehaat bij de Jooden, fchamper veracht bij de Hei. denen, overtegaan en zich, met eenen, veelal fchamelen hoop, in de verëering van het Oppergezag eens opgehangenen Joods te verëenigen. — Indedaad , hier voelen wij de kracht der waarheid. „ Waar deze zich, in haare Goddelijke fchoonheid „ en overtuigende klaarblijkelijkheid vertoont, daar ,, verdwijnen de vooröordeelen, daar wijken de val„ fche begrippen , ten minften voor een oogen„ blik (*)." „ Zij kan zich , gelijk een Heiden „ reeds gezegd geeft, tegen het vernuft, de listen, „ de fchranderheid en verfieringen van menfchen, „ door zich zelve gemakkelijk ftaande houden." Hier ftelde haar Paulus alleen voor; wel met kracht en nadruk, en zoo als hij juist tot eenen Joodfchen Agrippa fpreken moest, maar zonder gezogte welfprekendheid; en echter — Agrippa werd, wat zijn verftand betrof, overreed; ja, dermaten overreed, dat hij daar van eene verklaaring aflegde. Wij zien dan in hem eenen man, die, beter dan veele Christenen, zijn hart, voor de waarheid, wilde openen, en voor overtuiging vatbaar bleef; — eenen man, Wiens gevoel voor de waarheid geenszins , door zijne opvoeding en levenswijze, geheel verftompt was, maar (*>j. vanloo, Leerr. over Hand.XXVI: 28. (Mom* Leerr. I. D. bladz. 15.) welke de Lezer tot zijne (lichting, hier zal kunnen vergelijken.  LEVEN DER APOSTELEN. 687 maar al rasch , eer nog Paulus had uitgefproken , door zijne taal, en bij eigen nadenken, levendig werd opgewekt; — eenen man, die zijn Geweten niet verfmoorde, maar, altoos thands, hooren wilde; — eenen man, die, met zeer veele oprechtheid, in fpijt van zoo veele, voor dezelve ongunftige, omftandigheden , zijne overtuiging durfde belijden: — eeuep man eindelijk, niet verre van volkomene overreding , om een Christen te worden, —niet verre van het Koningrijk der hemelen. — Waarlijk, in Agrippa is veel goeds , veel beminnelijks 1 Hoe ware het te wenfchen, dat bij ons, altijd meer van deze trekken befpeurd wierd! Dan — aan den anderen kant moeten wij Agrip» pa's verklaaring, — waar in zoo juist het Charakter van veele, zoogenoemde, Christenendoorfchijnt,— met medelijden vernemen. Hij was Hechts bijna overreed; en — ach! dat bijna maakte een groot verfchil! Zou hij zijne Joodfche begrippen aangaande den Mesfia, als eenen aardfchen Vorst, verzaaken ?— op eenen Opgehangenen, ter verkrijging van waare zaligheid, vertrouwen ? — tot zijne Gemeente, in volkomene gehoorzaamheid aan hem, overgaan ? —■ alles, ook het leven, aan hem opofferen? Zou hij zich, aan de verachting der wereld, welke met het Christendom den draak ftak, prijsgeven ? Zijne luisterrijke voorrechten en grootheid, zijne wellustige levenswijze , zijne kittelende vermaaken, zijne geliefdfte neigingen, — zijne Bernice verzaaken? — Dit offer was te groot. De heerfchende neiging tot zonde, de kracht der zinnelijkheid wederhield hem „ Zoo gaat het hun, die in den noodlottigen ftrik „ der  688 GEDENKWAARDIGHEDEN. UIT HET „ der bedorven driften gevangen zitten, en niet 4. willen, dat de waarheid hén vrij maake. Zij zien „ het licht, maar zij blijven in de duisternis, om dat hunne werken boos zijn* Zij bedenken, zij „ begeeren , zij bejagen niets, dan het geen aan i, hunne vleefchelijke neiging voldoet,- en dewijl „ dit veroordeeld wordt door het Euangelie, zoo ,, verwerpen zij het; zij willen liever de overtuiSj ging, welke zij van deszelfs waarheid hebben , verflikken, dan zich aan deszelfs vorderingen on* derwerpen. Beweenenswaardige dwaasheid!" Helaas 1 dezelve is zoo algemeen! ó Dat niemand onzer, mijne Lezers! in dezelve vervalle, of altoos aan dezelve verkleefd bïijve 1 Zoeken wij de overtuiging onzes Verftands waarlijk te volgen, in fpijt onzer driften J Oogen wij daartoe op hooger hulp! En toonen wij, gelijk Paulus, ons medelijden met zulke ongelukkigen, tot hunne verbetering.] Paulus gaf ten antwoord: „ Ik zou God Wel bid,, den, dat niet bijna flechts, maar geheel en al, „ met alleen Gij, maar allen die mij heden aari„ hooren, zoodanigen wierden, als ook ik ben, SU j, uitgezonderd (alken) deze (mijne) gevangen9» fchap." [Lezer! waar over verwondert Gij u hier meest? Over de koenheid van den Gevangenen, die zelfs de Grooten zich gelijk wenscht ? Over de geloofs•vastigheid van den Christen, die zich gelukkiger fchat, dan hen, die alle aardfche genoegens volöp genooten? Over de Godsdienftige wijze, waarop zieh de Apostel witlaat? Of, over de uitgebreide wete  leven der apostelen. 680 welwillendheid van den Menfchenvriend, die allen zijn' eigen heilftaat gunt, dog alle leed alleen wil dragen? Waarlijk, Paulus vertoont zich hier, in een eerbiedwekkend licht; en — het luisterrijk Ge* zelfchap, dat hem zulk eene taal hoorde voeren, moest verdomd ftaan.] Ook rees nu de Koning op met den Landvoogd, alsmede Bernice met de overigen , die bij hun gezeten hadden; en toen zij afzonderlijk met elkander fpraken, gaven zij (uit eenen mond) te kennen: „ Deze mensch doet niets, dat de doodofgevan,, genis verdienen zoude." En Agrippa zeide daarteboven tot Festus: ,, Men kon dien man op vrije ,, voeten ftellen, zo hij zich niet op den Keizer beroepen had." tBelangrijk getuigenis van Paulus onfchuld, gegeven door eenen bevoegden Beoordeelbar! Een getuigenis, nogtefterker, na de vrijmoedige aanfpraak en wensch van den Apostel! — Dit moest nu ook den Landvoogd voor den Gevangen innemen, en te gunftiger Bericht naar Rome doen zenden. — Terwijl het niet onmogelijk is, dat een en ander tevens dienen kon, of wel, om eenigen dezer Aanzienlijken voor de zaak van Christus te gewinnen, en, bij vervolg, tot Christenen te maaken 5 of altoos, om de Gemeenten in Palestina, door hunnen invloed, rust en vrede te bezorgen. — Intusfchen kunnen wij, uit Agrippa's laatst zeggen opmaaken, hoe belangrijk alle de voorige gebeurenisfen , in het Godlijk ontwerp ontrend den Apostel, waren, daar Paulus, zonder dezelve, zich op nero geenzins beroepen zou bebXx ben-  690 gedenkwaardigheden uit het ben, en gevolglijk zou losgelaaten zijn, in plaats vaa naar Rome gezonden te worden: werwaards wij hem echter nu, in de volgende Afdeeling, zullen zien op reis gaan.] EEN EN VIJFTIGSTE AFDEELING. Paulus reize naar Rome. — Bezoek te Sidon. —; Verworpen raad van Paulus. — Storm en fchade. — Paulus bezadigdheid, — bemoedigende aanfpraken en — voorzigtigheid hand. XXVII: 1 — 38. [L de voorige Afdeeling hoorden wij Lukas Pauluï verhoor voor Agrippa verhaalen , en moesten ffil. zwijgend de konst van den Schrijver bewonderen. Hoe treffend toch fchilderde hij, als met eenen pennetrek, ons het Charakter van dien Koning! Zonder zulks te bedoelen, gaf hij, ongemerkt, ons den fleutel tot zijn hart, en gebeimfre neigingen. — Wat ook de vijanden van het Christengeloof, tegen den Bijbel en deszelfs Schrijveren mogen aanvoeren, nergens zullen zij deze diepe kennis van het menschlijkhart, bij ongewijde Schrijvers, kunnen aanwijZen. Geen plutarchus, geen sallustius kan, in naauwkeurigheid, diepzinnigheid en tevens fchijn-  leven der apostelen. öji fchijnbaare oppervlakkigheid, bij eenen mose, bi] eenen samucl, en vooral bij eenen j o a n n e s , m bij onzen lukas haaien. Dikwerf reeds hadden wij dit kunnen opmerken, en onlangs vooral, bij zijn verhaal van Felix gedrag. Dog, het zij, ter' onzer bevestiaing in het geloof, en ter handhaving der eere des Bijbels, genoeg, mijne Lezers ! zulks, bij Agrippa, te hebben waargenomen. — Hier ter? plaatze heeft deze opmerking eene dubbele kracht, nadien Wij, in dit zelfde verhaal, ook de fchoonheid van Lukas fchrijfftijl, van eene andere zijde, bewonderen moeten: te weten, wegens deszelfs aangenaame verfcheidenheid. Immers wij hoorden, dog zonder verveeling, voor de derde reize, in zulk een klein bellek, de Gefchiedenis van Paulus veranderde denkwijze. En, welk Schrijver zou het wagen durven , of in flaat «ijn, om, zonder de waarheid der gebeurenis eenigzins te kort te doen, zoo fpoedig aan een, met nodige afwisfeling, één voorval weder te vernaaien? — Onze gewijde Schrijver was daarvoor berekend, daar zijne konst, in de fchrijfwijze, naar de bijzondere omftandigheden, verfchillend interichten , ons thands wederom in zijne befchrijving der Zeereize van Paulus, ten duidelijktten blijken zal, zijnde dit ftuk, voor Taalkenneren, allerbelangrijkst en een meefterftuk van Taalkunde en Konst. — En dit te weten, zou het lezen veraangenaamen, al vonden wij 'er verder niets leerzaams in; het welk Wij toch gansch anders bevinden zullen. Hooren wij het flechts. ] Na dat 'er nu was verftaan, dat wij te fcheep naaf Xx 2 Ita-  . 994Xx 5  P>4 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Zoo waarfcbuwde Paulus (de fchepelingen), met vaar aran': ^eke» : » Mannenl i/voorfie/f?'fen\ En Yoor als nu vermaane ik U, „ om goedsmoeds te zijn; nademaal 'er geen ver! „ lies van leven door iemand uwer geleden zal wor„ den , maar wel van het fchip. Wat in dezen „ nacht is 'er een Bode van dien God, wiens fS „ naar)± ben, en dien ik eer, mij verfcheenen „ en heeft mi] gezegd: Vrees niet, Paulus! Voor „ „ den Keizer moet Gij gefteld worden, en zie „ „ daar! God heeft allen, die met U vaaren, as „ „ eene gunst, U gefchonken: (zij zuilen el „ ,, Urn begeerte, in het leven blijven),"~~Daarom „ houdt moet, Mannen! Ik toch vertrouw op God' „ dat het zoo gebeuren zal, als mij aangezegd is.' " JnÏVen »' ZUUeB °* "* £»ttd%emlka [In verlegene omftandigheden den moed niet te ve> liezen maar met bezadigdheid van geest zich te fchikken naar het geen pligt en veiligheid gebieden r J1! r,alv Vertrouwen(i het oog te houden op de Goddelijke VoorZ1,nigheid, welke „og, i„ den hoog, flen nood, redding kan geven, is zoo betamelijk, als heilzaam. - Zulk een beftaan anderen inteboezemen, zonder hun verwijtingen te doen over een yoormaalig gedrag , al had men daartoe het recht is edel en prijswaardig. - Paulus, die zoo deed' beantwoordde aldus best aan de - ook voor hem recht tijdige,-Godlijke bekendmaaking, waardoor hij  LEVEN DER APOSTELEN. 697 hij grond kreeg, om de Schepelingen te bemoedigen, maar ook tevens, bij hun, als hun Voorbidder, — als een Vertrouwde van God, — als een Profeet,— als hij, om wien zij behouden wierden, enz. in een eerwaardig licht gefteld werd; terwijl alle zijne redenen , ter hunner zedelijke verbetering, ook te meer kracht moesten krijgen, wanneer zijne voorfpelling begon vervuld te worden. — Dog, of dezelve tbands reeds geloofd wierd , zegt de Schrijver niet; terwijl hij, in zijn verhaal, dus voordgaat.J Wanneer het nu reeds de veertiende nacht was, dat wij, in de Adriatifche zee, (dit woord in d$ grootfle ruimte genomen, ) omgedreven wierden , zoo vermoedden de Schippers tegen middernacht, dat hun een of ander land naderde; waarop zij het peillood uitwierpen en grond von ien, met twintig vademen: daarna een weinig voordgezeild zijnde en weder peilende, vonden zij vijftien vademen; thands vrezende, op klippen te zullen vervallen, wierpen zij achter vier ankers uit, en wenschten dat het dag wierd» —~ Dan, vermits het Scheepsvolk (eenigen tijd daarna) het Schip zogt te verlaaten, en de boot reeds in zee neêrheifte, onder voorwendsel van de ankers vóór te willen uitbrengen, zeide PjuIus tot den Hopman en de Krijgslieden: „ Bijaldien dezen niet aan boord blijven, kunt Gij niet gered worden." Waarop de Krijgslieden de touwen der boot kapten en haar lieten wegdrijven. [Paulus werd nu reeds meer, dan voorheen ge« loofd; eene treurige ondervinding maakte Julius en de Krijgslieden wijzer. Zoo leeren wij gewoonlijk best door onze Schade. — Voords moeten wij hier Xx 5 °P'  6b& GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET opmerken, hoe redelijk de Apostel dagt over het verband van einde en middelen. Offchoon, door eene Goddelijke Openbaaring verzekerd, van niet te zullen omkomen, zoo min, als iemand zijner tochtgenooten laat hij het, op Gods onzigtbaar beftuur niet nadenkenloos en dweeperachtig aankomen , maar toont zich ten fterkften gefteld op het inachtnemen van alle zulke middelen, als, in zijne omftandigheden, van nut konden zijn. En, indedaad, langs dezen weg kon hij ook alleen de vervulling der toezegging verwagten, daar God in zulk een geval door de menfchen wil gedaan hebben, het geen de' menschlijke wijsheid aan de hand geeft: terwijl een gedrag, tegen het zijne overftaande, met alle reden een verzoeken van het Opperwezen genoemd mogt worden. Eene aanmerking, welke zommige Christenen zich niet genoeg erinneren kunnen !] Tegen het aanbreken nu van den dag, maande Paulus allen aan om wat fpijze te gebruiken: ~ He? " L r1f"r' *Zew hli' reeds de veertiende'dag" " ren biUf^^^pt en Uckier) nugtU " li** ;l n n (J.'Jn*ï niet« gebruikt. Daarom " n lkJ2.Mn3.fp,A? te «ehruiken , daar dit, voor „ Uwe redding dienftigis, (als U krachten zulkndl „ geven tot het geen Gij, ter Uwer behoudenis . lult „ moeten doen); want niemand Uwer zal zelfs een „ hair van het hoofd verliezen , (zo Gii mijnen raad „ tn acht neemt zult Gij 'er allen helleven afbrei VÜn\ ~Z Z,°° Sf.fProken, en brood gekregen Ï?Ji£ï\ l dankteuhlJ God ^ aller tegenwoordig" heid, brak het en begon te eten. & [Met zwemmen zou men het leven redden moeten; dog afgevaste lighaamen waren daartoe weinig ge-  LEVEN DER APOSTELEN. 99 eefchikt, daar zoo wel moed, als krachten ontbre. ken zouden. Hierom drong de Apostel zoo Iterk aan op eenig fpijsgebruik en het doen eener geregelde maaltijd. En, hoe verftandg handelde hij daarteboven, met hun allen voortegaan, en zelf iets te nuttigen' Dit kon niet nalaaten, eenigen eetlust bij hun optewekken, Vooral moesten zij hier toe bewo*en worden door het bezadigd en Godvreezead sedrag van Paulus! Hem te hooren danken, - blijmoedig en gerust te zien eten ,-zijn vertrouwen op Gods toezegging, door een bang gelaat, ook zelfs geen oogenblik, te zien wederfpreken; kon het anders, of het moest de Schepelingen ook eenigen moed en trek tot fpijsgenot inboezemen? Zoo past het dan Christeten, die hope op God hebben, door Jefus Christus, nimmer wantrouwend aan zijne zorge te zijn, maar ach blijmoedig en welgetroost, ook bij de donkerfte vooruitzichten, aan dezelve te bevelen. „ Wie God gelooft, „ Beurt moedig 't hoofd Uit d'aardfche wisfelingen!" Zingt de Christendichter van alp hen. — En, wanneer zij, meer dan anderen, met moeden Iterkte van geest verwaardigd worden, behooren zij ook, van hunnen grooteren overvloed, door raad en opfpooring, maar vooral, door eene gulle vreugde in God, onder allen leed of kommer, naar buiten te openbaaren, aan anderen, die zwakker zijn, medetedeelen. — In-  ?O0 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET Intusfchen kan ik niet verbij, Lezer! hier nog deze aanmerking te maaken. Paulus dankt voor zijne maaltijd; en wel voor aller oog. — Dit een en ander wordt hedendaagsch , hoe langer zoo meer verwaarloosd. Eene valschlijk zoogenoemde welle.' vendheid verdringt veel al beide. Dwaaze navolging van vreemde, ongodsdienflige zeden doet ons we eens aanzitten, en fpijs gebruiken, zonder God met dankzegging, om zijnen zegen te bidden. En evenwel, telkens als wij het nodige voedzel verkrii. gen , is dat een nieuw gefchenk van den hemelfchen Vader; - een nieuw verbeurd gefchenk; Christenen! - Ach! hoe menigmaal hebben wij zijne gaven met verzondigd en tot overdaad en dartelheid misbruikt ! En echter blijft Hij goed e„ goeddoen e liikheid"? T dk ni6t °Pfp00ren> t0t «W hjkheid? - lelkens z,en wij dan, hoe Hij onze vtjt en arbeid wil zegenen, en moeten ons ednne! ren hoe wij, zonder hem niets vermogen. En zouden wij ons dan fchamen, om, „aar Jefus eigen voorfchriit te bidden: „ Vader geef ons, t E „ dag, het benodigd onderhoud?» 6 Hoe onchristelijk worden wij, wordt ons Christendom, bij het dagehjksch toenemen der losheid en ligtzinnigheid ten aanz.en van Godsdienftige grondbeginzelen' J Van hier ook, dat men zich veelal fchaamt, God voor anderer oog en oor, te erkennen, te aanbid-' den en te danken Maar, is het mogelijk, Christen lezer! de Godheid gevoeliger te beledigen, dan door zulk een gedrag? Welk eene verlochening van alle zijne glansrijke deugden, - van zijne Majefteit en — Goedheid, fluit hetzelve niet in! — Even zeer,  r LEVEN DER APOSTELEN. 701 zeer, als eene praaiende vertooning van Godvrugtigheid, Hem, die de nederigen bemint, niet dan ten uiterften onaangenaam zijn kan; — even zeer als hij den genen goedkeurt, die, ook in het uitkomen voor zijne eere, als een Wijze, op tijd en wijze let zonder het heilige den honden, of de paar len den zwijnen voortewerpen; - even zeer kan Hij niet anders , dan ten hoogften verontwaardigd zijn over hun, die, om de gunst van eenen hoop nadenkenlooze en ongodsdienftige menfchen te gewinnen en de ijdele zeden der wereld natebootzen, in het openbaar zich voordoen en eene houding aannemen , als of zij zelfs aan God niet geloofden. — ó Mijne Lezers ! hoe zwaar zal dit eenmaal den zoodanigen vallen moeten! Dat toch niemand onzer zich, met den ftroom der tijden en verbasterde zeden , naar zulk een hoogstzorgelijk beftaan, laate medeflepen!— Bidden wij God ootmoedig, om vergeving voor alle te groote toegeeflijkheid aan de wereld, en onvoegzaame menfchenvreeze! Voordiian zij God, — maar hij ook alleen, — onze vreeze en verfchrikking! En, bij elke voegzaame gelegenheid zij het onze lust, om openbaar te maaken, wiens Dienaars wij zijn, en wien wij eeren. — Het nut, dat wij daardoor zullen doen, ook bij anderen, zal dat der beste aanfpooringen en raadgevingen, nog verre overtreffen; gelijk Paulus voorbeeld thands ook veel meer invloed had, dan zijne voorige redenen. Want ] Allen daaröp ook goeds moeds geworden zijnde, gebruikten zelve eenige fpijze. — Nu waaren wij in alles, aan boord, twee honderd zes en zeventig  702 gedenkwaardigheden uit het zielen. —Enthands, door de fpijze verkwikt, ligtte men het Schip snog meer), door (het nog overige) koorn in zee te werpen. , rTen einde dus te eer, hier of daar, op ftrand te kunnen loopen. — Thands kon men weder , met nieuwen moed, handen aan het werk flaan, en men wanhoopte niet meer geheel en al aan zijne behoudenis. En dit was zeer veel gewonnen. Elk aan boord was aan Paulus reeds zeer veel verpligt. En, hoe veel meer zij nog, bij de daadelijke redding om zijnen wil, hem te danken hadden, zal ons de vol-» gende Afdeeling doen zien.] TWEE EN VIJFTIGSTE AFDEELING* Schipbreuk. — Ontkoming op Malta. —* Wonderen van Paulus aldiar. — Vertrek naar Rome.— Aankomst in die Stad. hand. XXVII: 39. —XXVIII: 16. [C3 "der alle de akeligheden, welke een hevige ftorrn op zee veroorzaakt en vooral, in dien tijd, wegens de gebrekige Zeevaartkunde, veröorzaaken moest, en — bij de zekere verwagting, van op klippen te zullen ftooten en fehipbreuk lijden, zagen wij den  LEVEN DER APOSTELEN. 703 den Apostel, op de Goddelijke toezegging gerust, met een bezadigd gemoed, de raadeloozen opbeuren en tot het aanftaand werk aanmoedigen. Thands kunnen wij, in de uitkomst van het voorval, de gegrondheid van zijn vertrouwen lezen. Alles toch gebeurde, gelijk hij voorfpell had. Ook zullen wij te gelijk gelegenheid hebben, om waartenemen, welke nuttige doeleinden de Godheid, met dit alles , tevens bereikte. — Dus gaat Lukas voord:] Toen nu de dag aankwam, herkende men het land niet; maar men befpeurde een baai, waar een Cvlak zandig) Itrand was, (gefchikt, om veilig te landen), en hier wilden zij, zo zij konden, het fchip laaten oploopen, (om zich dus aan wal te bergen:) men kapte dan de ankers, liep in zee, en te gelijk de (te voren in den ftorm, nadien men het ftuuren van het Schip opgaf, vastgezette) roerbanden (*) losgeworpen (en weder bruikbaar gemaakt), als medehet bezaanszeil, bij den wind, weder opgeheist hebbende, hielden zij het recht op dat ftrand aan. — Dan, op een klip (of rif), waar de zee van weerszijden tegen aan floeg, flootende, zettede men het Schip daar op vast; maar, hoe zeer de voortleven, vastgeraakt zijnde, onbeweeglijk zitten bleef, floeg de achterfteven , door de kracht der golven, uit elkander, ( Nu moest elk voor zich zelve zorgen en zijn leven zoeken te redden; dan in die verwarring), maakten de krijgslieden een overleg, om de gevangenen te (*) Aan de Schepen, immers de grooten, was aan de voor en achterfteven een roer; beiden werden door touwen beftuurd.  704 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET te dooden, ten einde zij hun, met zwemmen, niet ontvlugten mogten ; dog de Hopman, die Paulus wilde behouden, belettede hun dit voornemen, en gaf zelfs last, ,, dat zij , die zwemmen konden , ,, eerst in zee zouden fpringen en zoo aan land zoe„ ken te komen, terwijl de overigen (dit doen zou* „ den) op planken of andere Hukken van het (ver„ brijzeld) vaartuig." Langs dezen weg kwamen alle behouden aan wal; en toen men zoo behouden aangekomen was, herkende men het Eiland, voordat, het welk den naam van Melite (of hedendaagsch Malta) draagt. [Dus werd dan de Goddelijke toezegging aan Paulus daadelijk vervuld, hoe zeer de vrees voor verantwoording , zo 'er gevangenen ontkwamen, en ontmenschtheid in de krijgslieden, zijn leven op nieuws in gevaar bragten. — Al weder een grond re meer, om, in den hoogften nood, aan God vast te houden en ons op zijne trouw te verlaaten. — Thands kwam ook Paulus Voorzegging, tot in de bijzonderheden toe, volkomen uit; op een Eiland vervielen de Schepelingen, maar werden echter allen, zonder dat de een of ander, in de branding verongelukte, behouden— Hoe zeer moest dit de krijgs-en zeelieden, al meer en meer, eenen hoogen dunk van den Apostel inboezemen! — De Hopman ten minfteu , die reeds zoo menschlievend de verantwoording, waar voor de ruwe krijgsman beefde, over zich genomen had, zal niet, zonder gevoel hier van gebleven zijn. — En zou niet ter meerdere uitbreiding van het Euangelie, ook onder Romeinsch krijgsvolk, Egyptifche Zeelieden, ja, onder de Malteefer Eilanders, deze fchipbreuk hebben moeten dienen? — Dat de Godde-  LEVEN DER APOSTELEN. 705 lelijke Wijsheid zulks beoogd hebbe, maakt ook het volgende geloofbaar.] De Barbaaren , (de Eilanders, die geene Romeinen waren, noch Latijn ofGrieksch fpraken), bewezen ons geene geringe menschiievendheid; (want zij ontvingen ons minzaam), legden een groot vuur aan , en namen ons allen onder dak, wegens dert regen, die op kwam» en de koude; [Waarlijk zij, die Barbaaren hieten, handelden befchaafder, dan menigmaal kustbewooners en Itrandbewaarers, in zoogenaamd befchaafde Landen, — 'onder Christenen, gewoon zijn. — ó! Dat onder 'ons geenen gevonden wierden, die Schepelingen in nood onbarmhartig kunnen zien vergaan, terwijl zij zich naderhand koudbloedig, met het opvisfchen en rooven der goederen, aldus van de zee ingezwol» gen, verrijken 1 — Een eerlijk hart huivert van zulk eene waarlijk barbaarfche handelwijze, keurt ze onmogelijk; en echter!... Ieder onzer, mijne Lezers! zij althands, in zijnen kring, ontrend zoortgelijfc bf ander ongeluk en ramp zijner medemenfchen, niet ongevoelig! Ellendigen in verliezen, wederwaardigheden en kommer, bijteflaan, zij onze edelfle bezigheid l Zalige Menschiievendheid , affchijnzel def Godheid! verwarm onze harten! — ] Wanneer nu Paulus een takkebosch opraapte, om die op het vuur te leggen, fchoot 'er, door de hitte, een adder uit, welke hem aah de hand bleef han- fen. Nu zagen de Barbaaren naauwlijks dit ( venijnig ) eest aan zijne hand hangen, of zij zeiden tegen malkanderen: „ Wis is deze min een moordenaar, Yy daar  70Ö GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET , daar hem de (Godlijke) wraak, zelfs na zijn ontij komen uit zee, in het leven niet laaten wil, (maar overal blijft vervolgen')" [Zoo oordeelen onbefchaafde menfchen, die echter eenig denkbeeld van een Goddelijk, beloonend en ftraffend Opperbeftuur over de zedelijke wereld hebben. En, naar de mate van hun doorzicht, is zulk een oordeel juist zoo ongerijmd niet. Indedaad is hetzelve echter voorbaarig en ongegrond; en zoo bleek het alhier ook te zijn. - Maar, welk eene verfchooning zullen wij, Christenen, dan inbrengen, daar nogthands bij ons, dergelijk eene onbefchaafde wijze van denken en oordeelen, met dan veel te veel, plaats heeft? welk eene verfchooning zullen wij inbrengen voor ons hard en ongunfhg oordeel over onze medemenfchen, bij bezoekingen, welke hun overkomen, daar wij, uit de gefchiedenis van Tob , uit zoo veele voorbeelden in de heilige. Schrift, en vooral, uit de uitdrukkelijke leeringen van onzen Zaligmaker, zoo duidelijk en overtuigend, de ongegrondheid en het verkeerde van zulke liefdelooze vermoedens geleert hebben ? ■— Met fchaamte over ons gedrag aangedaan, fta Jefus waarfchuwing veel eer fteeds voor het oog onzer ziele: Zo Gij U niet bekeert, zult Gij allen eensgelijks vergaan (*)•] Dog (*) Uk. XI'H: -1-5. Verg. Joan. IX. 2, 3-  LEVEN DER APOSTELEN. ?0? Dog hij fchuddede (met bedaardheid^ h„* u (van de hand) af, in 'het vuur?en leea Z ^ ongemak van. Zij integendeel warm in 1 geen ting, dat hij zoude opzwellen7 o?p iSnST*; nedervallen: maar, na langen tljdï£ïï?egb£nd en duidelijk ziende, dat hem aen ffiS ' veranderden zij van gedagtenfen vSdawi^* voor eenen — God! vermaarden hem [Wederom natuurlijk, naar hunne onbefchaafde denkwijze! Onkennis en Bijgeloof flaat altijd li« tot ftnjdige gevoelens 0Ver. Te voren zagen wif ook te Lyftren, de menfchen, verrukt over Paulus en Barnabas wonderdaaden, hen voor Goden hou. ,6n/ }* 5n,het iS waarfc'»ïnlijk, dat Paulus thands op Malta gehandeld hebbe, gelijk destijds beiden, m die ftad, deden. _ Aldus was hem dan zeer gemakkelijk de weg gebaand, om het Euangelie te prediken; terwijl eensdeels zijn ijver verbiedt te twijfelen , of hij deze aanleiding wel zal hebben waargenomen; en - anderdeels, de Goddelijke zenduig van eenen Apostel derwaards, en zijne bekrachtiging door zulk eene wonderbaare reddin* — (waarin wij ook de vervulling van Jefus beloften t Slangen zullen zij opnemen, en het zal hun niet fcha. SP? °Pmerken3; - niet ten eenenmaale vergeefsch kan geweest zijn. - Zoo werd hij dan verwaardigd, om zelfs nog in zijne banden, op dit Ei. land, eene nieuwe Gemeente aanteleggen, en ter be- (*) Afdeeling XXVII. bladz. 35a. enz. (U Mark. XVI: 18. Yy a  ?ó8 GEDENKWAARDIGHEDEN Uit ft* befchaving en zedelijke verbetering der menfchen te ïnen. Niet weinig moest daartoe eene omftandigheid medewerken, welke Lukas dus opgeeft.] nmftreeks nu de plaats, (waar wij geftrand wa* had de voornaamfte (en welligt de Romem* Th) Bevelhebber) van het Eiland, Pablius geheeten» zijn o«"en^u', ffnfjman fulius), ontving en drie daVMl/minmmbêióV huisvestte. Nu lag juist Tvader vaTSairuseziek aan koortzen en persloop; ïEene ziekte, overal en altijd zéér bedenkelijk;waar van wij, bier te lande, voor weinige jaaren, zulk eene treurige proef gehad hebben! - maat welke voorül onder zulk eene heete luchtftreek, op >s mans jaaren, en inzonderheid, bij de gebrekige vorderingen dier tijden in de inwendige Geneeskonst, allerzorgelijkst en mogelijk wel ongeneeslijk was. Schoone gelegenheid voor den Apostel, om de herhergzaamheid van zijnen Zoon te vergelden ÏJ — En nu ging Paulus hem bezoeken, én legde. Sol' ktamen'ookde Svïïgen op het Eiland , die krankheden (of kwaaien) hadden,, tot hem enSerden -enezen. WaarÖm zi ons uitermaten vereerden en (zelfs), toen wij vertrekken, zouden, vart het nodige (tot de reis) verzorgden. f Zoo dat God, tegelijk voor de voordplanting van de leere der waarheid, entevens ook voor het welzijn en genoegen zijner Dienaaren zorgde; en zij - bij  LEVEN DER APOSTELEN. - }0(f de geleden Schipbreuk, geene wezenlijke fchade hadden. — Zoo weet de Goddelijke Goedheid en liefdevolle Voorzorg de nadeelen, welke ons Ichijnen te overkomen, door ongedagte voordeden en genoegens, weder te vergoeden en te doen vergeten, En zouden wij dan, ook in tegenfpoed en ramp', ons' lot met vertrouwelijk in zijne hand geven ? Christenen! hij is welgelukzalig, die op den H4tr vertrouwt ! Intusfchen befpeuren wij hier al wederom de liefderijke gezindheid, welke hun, tot wien het Euangelie gebragt werd , overal eigen was. Waar wij ook Paulus, op zijne reizen verzeld hebben, overal vonden wij hen, die hem hoorden en zijne leere aannamen, vol van genegenheid voor hem en de zijnen. En, op dit Eiland befpeuren wij dezelfde liefde eit de klaare blijken daar van in hun, die den Apostel leerden kennen. Ook, is indedaad, de geest van het Christendom liefde tot de broederen. Koe dringend beveelt Joannes , hoe ijverig Petrus, hoe fterk Paulus, — ja hoe onophoudelijk beveelt haar de Heer Jefus zelf niet aan! En evenwel, Lezers! is dezelve, bij zoo veelen, zoo aanmerkelijk verkoeld! Evenwel verdeelen zoo veele twisten en partijfchappen de kinderen van eenen God, de onderdaanen van éénen Koning! Evenwel heerscht 'er zulk eene liefdelooze, — en , (dat het ergst is!) zonder nadenken gekoesterde, zonder fchaamte erkende, onverfchilligheid ontrend malkanders heil.» Evenwel zouden niet weinige Christenen,. fpraken zij de taal van hun hart vrij uit, met Kaïn vragen; ben ik mijns broe- Yy 3 den <  flO GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET ders hoeder (*)?— En, gelijk zoo de liefdeloosheid tegen allen toeneemt, treft zij ook, hoe langer zoo meer, de Leeraaren van den Christen - godsdienst. Helaas 1 wel verre van, gelijk in de eerfte tijden der Christenheid, hen uitermaten te verleren , worden zij wel eens, met verachting, aangezien en gehaat; en zulks niet Hechts van openbaare vijanden van den Godsdienst , maar ook van anderen. Van het fchadelijk uiterfte eener bijgelovige eerbiediging hunner perfoonen, welke in vroeger tijden niet ongemeen was, flaat men hedendaagsch, veel te veel, tot het tegenovergeftelde over, dat echter niet minder nadeelig, en met den geest van het Christendom ftrijdig is. En waaröm? Om dat de belangftelling in den Godsdienst zeiven minder geworden is, en baatzugt en wereldsgezindheid de liefde, welke het uitvloeifel is van het waar geloof, hoe langer zoo meer, doen wegfterven. — Ach! dat wij ons hart en wandel bedagtzaam onderzogten, en ook hier fchuldig bevindende, met ootmoedige fchuldbelijdenis en fcbaamte, vergeving bij God zogten; ten einde niet eenmaal over ons het getergd ongenoegen van den liefderijken Jefus de treurigfte aller rampen , den honger en dorst naar het Godlijk woord, brenge en de kandelaar van zijne plaats geweerd worde! Elk lette op de tekenen der tijden en bevlijtige zich op waare verbetering!] N* (*) Gen. IV: 9.  LEVEN DER APOSTELEN. ?I1 Na verloop nu van drie maanden ftaken wij in zee met een Alexandrijnsch Schip, dat (naar gewoonte* op den fteven) Kastor en Pollux ten teken, ?n op her. iyrakajen, (de hoofdft ad van Siciliën ,) over en bleven.,f.dne dagen; van daar (den «/B om gezeild zijnde, kwamen wij te ( nuReYgh) Z'*?1 de,Wind' na ™l0°P va" een^dtf Zuizli dll ^VrWeeAen d?g r' ('hands Pol fmLt?J,jNTl0i a]^^l(Christen) broeK*' dle onsnodigden, om zeven dagen , ons Z'r ^rr.0eVen* " V«vol,rendS begaven wij 11 I- R°me; V3n waar de (Christelijke) broeons t^ï^r26 omft^ighed\n geboord nadden , van kW^^ t0t aan < to ) ^ markt vwAppius, en de drie Herbergen. — Zoodra Pau- moed U Z3gTedR°kte h\G°d fn greepZcSi^ Snnin„"~j 0me §ekomen ^"de , leverde de fï£% r-l\ fe.vangenen aa" den Bevelhebber der Cj»fttr/M»0 Lijfwagt, (den eerlijken en braaven Aframus Burrhus) ,over: dan het werd Paulus toegedaan , om op zich zei ven te woonen, met den krijgsknecht, die hem bewaarde. J6 " Zeker had hij dit, gedeeltelijk aan den Hopman Julius, wiens infchikkelijkheid hij nogmaals ondervonden had, maar vooral, aan het gunlïig fchrijven van Festus, die door Agrippa voorgelicht was, te danken. — Zijne aankomst was derhalve geenszins ontmoedigend. Na den ftorm had hij nog niet anders, dan gunftige voortekenen, gehad. Bijzonder verblijdde hem de ontmoeting van Christenen, zoo bij zijne komst in Italiën, als nabij Rome. Hij kon toch wagten, nu niet alleen te zullen ftaan, maar in hun, wien hij, drie jaaren verleden, zulk eenen fchoonen Brief gefchreven had , ea die zoo duidelijk YY 4 toon-  yla GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET toonden, belang in hem te ftellen, vrienden te zullen vinden. — Thands, door den braaven man, die ne-. vens seneca, met de zorg der opvoeding van den Keizer belast was geweest, boven de andere gevangenen, bevoorrecht, vrij mogende woonen, en be. reids Christenen vindende, kon hij te eer, naar zijn vuurig verlangen, zoo lang reeds te voren gekoesterd , hun die te Rome waren,, het Euangelie verkondigen (*). Ook vertraagde hij niet, met daar aan. te beginnen. — De volgende Afdeeling zal het ons. doen zien.] DRIE EN VIJFTIGSTE AFDEELING, Paulus eerfte werk' te Rome. — Gevolg zijner pref ■ diking tot de Jooden. — Slot der Gefchiedenis. hand. XXVIIIr 17.-3** as ooit een mensch ftandvastig, in het volhouden van een ontwerp , dat met bezadigdheid en wijsheid gemaakt was? dan moest gewis Paulus de. eere gegeven worden, van zulk een mensch te zijn. Eens vooral had hij, de Apostel der Heidenen, zich, voor- (*) Rom, I: 15.  LEVEN DER APOSTELEN. voorgeftcld, om, waar hij kwam , zijne prediking van de Jooden, zijn maagfchap naar het vleesch, te beginnen. En, hoe dikwerf ook, door de Jooden mishandeld, zagen wij hem nogthands altijd getrouw aan zijn genomen befluit. Thands zelfs, offchoon door hunne boosheid, in banden en boeien geraakt, offchoon door Romeinen en Barbaaren, vriendelijker, dan door hun behandeld, bleef hij echter dezelfde. Te Rome was hij naauwlijks in de gelegenheid, om hier van een blijk te geven, of — wij lezen van hem het volgende:] Na verloop van drie dagen riep hij hen, die de aanzienlijkften onder de Jooden waren , te zamen (aanzijn huis) ; en toen zij bij een gekomen waren, deed hij tot hun deze aanfpraak: „ Waardfte Broeders' hoe„ wel ik niets tegen de Natie, noch tegen de Vader,, lijke (Godsdienst-) gebruiken gedaan heb , ben ik ,, ( echter) van Jerufalem in de magt der Romeinen, „ gevangen overgeleverd: en nadien dezen, mij ver„ hoord hebbende, (hè/peurden), dat 'er geen mis„ daad, der dood (waardig) , in mij ware, wilden ,, zij mij op vrije voeten ftellen: maar de Jooden fielden zich hier tegen; zoodat ik mij genoodzaakt „ vond, mij op den Keizer te beroepen; dog niet „ zoo, als of ik mijn volk ergens over had aantekla„ gen. Uit hoofde dan hier van heb ik verzogt ,, Ulieden te zien en te fpreken: trouwens ter zake van de (belangrijkjie) hoop van Israël, draag ik „ dezen keten; (mijn geloof aan den Mesfia is de „ oorzaak van mijne verdrukkingen en gevangenitfchap)." 5 - [In deze aanfpraak voelt elk Lezer het wijs overleg en de volksliefde van den Apostel. Hoe blinkt de laatfte uit, in zijne ongezindheid, om zijn volk Yy 5 aan,  714 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET aanteklagen, alhoewel het hem zoo veele reden daartoe gegeven had, en in zijne zugt, om vriendfchap en Godsdienstverëeniging, met de Romeinfche Jooden, aantekweken! Dit is waare Volksliefde; — dit is edele verzoenlijkheid! zoo past het ons ook , Christenen! geleden verongelijkingen te vergeven. Zoo past het ons , door ondankbaare bejegeningen van onze Volksgenooten, ons van de oprechte Vaderlandsliefde niet te laaten afbrengen. — Paulus zij, ook hier in, ons voorbeeld! —En niet min in wijsheid en een verftandig overleg. Immers, hoe fchoon belegt hij zijne reden, om alle ongunflige verdenkingen van zijn gedrag en gezindheid ontrend de Jooden, welke, wegens zijn beroep op den Keizer, zoo ligt ontftaan konden, en welke hem echter den toegang tot de harten, zoo der Joodschgezinde Christenen aldaar, als der, tot nog toe, ongelovige Jooden, geheel en al fluiten zouden, ten eerften wegtenemen! Hoe voorzigtig kwam hij dus alle nadeelig bericht, dat door brieven of zendingen zijner vijanden, nopens hem te Rome kon verfpreid zijn, voor! En, hoe nam hij de harten in , door voorloopig te verklaaren, zoo wijd vervreemd te zijn van minachting voor den Vaderlijken Godsdienst , dat hij veeleer, wegens de hoop der Vaderen, in kluisters was!— Dit alles naar waarheid door hem voordgebragt, moest bij hun te meer werken, daar zij tevens, — gelijk ook wij nu nog, — den werkzaamen geest van den Man, die zoo rasch na zijne aankomst reeds, zijn werk 'er van maakte, om, het geen zijner prediking in den weg ftaan kon, opteruimen, niet nalaaten konden te bewonderen.] Zij  LEVEN DER APOSTELEN. Zij nu gaven hem dit antwoord: „ Wij hebben „ noch eenen brief, u betreffende, uit Judaea gekre! ,, gen, noch ook is 'er iemand der broederen f foo* „ den) herwaards gekomen, die iets kwaads, u „ aangaande, geboodfchapt of gefproken heeft. Maar „ wij verlangen (niet te min), om van u zei ven te „ hooren, wat toch uwe gevoelens zijn ? daar ons „ nopends deze Sefte , bekend is, dat dezelve „ overal tegenfpraak lijdt." [Een openhartig, en in veele opzigten voor Paulus verblijdend antwoord; verre verwijderd van dien oproerigen en vervolgzieken geest, als hij anders veelal, bij zijne Landgenooten ondervonden had! Dezen wilden hooren en overwegen, zonder tegen hem vooringenomen te zijn, en dat, offchoon zijhoorden, dat zijne leere-overal, onder de Jooden veelal eene fmaadelijke verwerping ontmoette. -! Dus dan had Paulus nu ongezogte en veel belovende aanleiding, om het Euangelie van den verhoogden Zahgmaaker te prediken. Hij bleef ook geenszins m gebreke. J [Juist zoo, als hij tot Jooden fpreken moest. Zoo dikwerf wij ook den Apostel het woord hoorden voe-  fl6 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET voeren, konden wij opmerken, dat hij de leere van het Euangelie juist van zulke zijden voordroeg en met zulke bewijzen aanklemde, als, naar de verfchillende vatbaarheid en Godsdienftige kundigheden zijner onderfcheidene Toehoorers, op onderfcheidene tijden, meest berekend was en het best overtuiging te weeg kon 'brengen. ■— Een blijk van dien hoogeren Geest, die alle zijne redenen en daaden beftuurde,] Zommigen nu werden door zijne redenen overtuigd , dog anderen bleven ongelovig. [Naar mate zij, meer of min, met vooröordeelen bezet waren, en zich, al of niet, verblinden lieten. — Zoo was het ten allen tijde, en is het nog hedendaagsch. N^ar mate de Euangelieprediking, al of niet, bereide harten aantreft, vindt zij geloof en draagt zij vrugt, Maar ach! ook nu, gelijk in Paulus tijd, beftaat het meererdeel der Toehoorers in bevooröordeelden , die van de dwaling niet kunnen fcheiden , terwijl tot de rampzaligfte verblinding des verftands, het liefkoozen der zondigfte neigincen maar al te veel toedraagt. Wanneer zal eens. elk oprecht naar waarheid zoeken ? Wanneer zullen wij eens allen eenpaarig tot dezelve komen?] önder eikanderen dan oneens geworden, gingen zij he^n, waarbij Paulus deze eene uitlpraak deed: ', Hoe zeer te recht heeft de Heilige Geest, door fefaïa, den Profeet, tot onze Vaderen, geiproken '(Jef. VI: o.): »» »  leven der apostelen} Ga heenen tot dit volk, en fpreek: „ ,, Met opene ooren zult Gij hooren , „ Maar niet verltaan; — „ „ Met opene oogen zult Gij zien, „ Maar niets bemerken. — „ „ Gevoelloos toch is 't hart van deze Natie* „ Bezwaarlijk hooren de ooren, s> 5» En de oogen fluiten zij. jj 5j Op dat ze niet met de oogen zien$ sj 9, Met de ooren hooren mogen, i> „ En met het hart verdaan; sj sj Zij zich tot mij bekeeren, »» 9» En ik hen weêr genees!" " [Gelijk meermaalert in het Nieuw Verbond ge* fchiedt, past de Apostel deze taal van den Profeet* op de hardnekkige ongelovigheid der Jooden van zijnën tijd toe, die, bij zoo véele gelegenheid, öm recht de waarheid te leeren verltaan en omhelzen^ moedwillig ongelovig bleven, en de dwaling liever hadden, dan de leere, hun van Gods wege verkondigd. — Indedaad , hoe fchilderachtig en treffend ié Jefaïas dichterlijke, en — zoo als wij, ook hier van Paulus leeren, — door hooger' invloed ontworpen» befchrijving! — Christenen! Vinden wij daar ook niet wel ons beeld in?] „ Weet dan, — (zoo befloot nu Paulus het onderhoud; weet dan) — dat „ het heil van God den " *?5ld.enen Z1J toegezonden, en — dat zij hooren, ,, (de heilleere aanneemen) zullen." [Zoö  7l8 GEDENKWAARDIGHEDEN UIT BET [ Zoo befchaamend en nadenken wekkend dit voor hun was, zoo waarfchuwend is voor ons de les, daar in opgeflooten, Lezers! — „ Wanneer men„ fchen de Goddelijke Leere hun gepredikt, on* „ dankbaar verwerpen, dan loopen zij groot gevaar, „ dat zij van dezelve zullen verftooken raaken, ter„ wijl die tot anderen gebragt wordt, welke haar s, gaarne aanneemen." — Och! dat elk deze waarfchuwing ter harte nam, en zich, door dezelve, tot verbetering, liet opfpooren, veel eer, dan, met de Jooden, die in den wind te Haan, of wel, daardoor verbitterd worden! ] Toen hij aldus fprak,. vertrokken de Jooden, hebbende, onder elkander, vrij wat onëenigheid en twist, [Waaruit'echter, voor Paulus, geen nadeel ontftond. Want] Hij bleef geheele twee jaaren in zijn eigen huurhuis woon en, alwaar hij allen opwagtte, die hem kwamen bezoeken, en (de leere van ) het Godsrijk predikte, en in het geen den Heere Jefus Christus betrof, met alle vrijmoedigheid, openhartig onderwijs gaf. [En hier meede eindigt het verhaal van onzen Gefchiedfchrijver. — Hoe het verder, met Paulus zij afgeloopen, meldt hij ons niet. Mogelijk ftierf hij wel kort hier op. Althands van zijne naauwkeurige pen is ons niets meer overgebleven. De aanvullingen van zijn verhaal in de kerkelijke Gefchiedenisfen zijn onzeker. Zoo veel fchijnt, met vrij wat gronds, te  LEVEN DER APOSTELEN. ■ */ig te kunnen aangenomen worden, dat Paulus thands , uit zijne gevangenfchap ontilagen zij, en daarop r.og eenige reizen gedaan hebbe, zoo, om nieuwe Ge. meenten te planten, als, om de aanwezigen te ver. fterken; dog dat hij daarna, ten tweeden maale gevangen gezet, zijn leven door het zwaard verloren en zijne prediking , met de marteldood verzegeld' hebbe. — Meer bijzonderheden worden ons, zoo van hem als van de andere Apostelen opgedischt; maar welke, of wel openbaar fabelachtig zijn, of ten minften zeer onzeker: waarom wij 'er ons niet bij willen ophouden, — Vast gaat het intusfchen, dat Paulus verblijf te Rome voor veelen, ook aan Nero's Hof zelfs, en onder zijne Lijfwagt, van de allerheilzaamfte gevolgen was; en het Christendom, langs dezen weg, in Italiën, en zelfs in nabuurige Landen , dermaten veld won, dat al rasch in de tweede Eeuw" op veele plaatzen, Gemeenten gevonden wierden ' behoorlijk ingericht en van Opzieneren voorzien — Van waar dan ook, van lieverlede, deEuangelieverkondiging tot déze onze ftreeken is doorgedrongen en het Noordlijk deel van Europa inzonderheid verlicht heeft, om van daar weder, in onze dagen vooral, naar allerlei oorden der wereld, waar nog of waar wederom, duisternis van onkennis en bijgeloof heerscht, te worden overgevoerd. Mogten wij maar zoo gelukkig zijn,'mijne Leezers! dat wij altijd rechten prijs (telden op onze uitmuntende voorrechten, — de leere van Jefus Chris, tus, in haare eenvoudigheid en Goddelijke fchoonheid erkenden, - dezelve, als bevestigd door de on-  !?ZC "GEDENKW. UIT HET LEVEN DER APOSTELEN. onlochenbaarfte bewijzen omhelsden, — in dezelve rust en troost voor ons hart zogten , en ons leven naar haare voorfchriften inrichtten 1 — Mogt die Leere, — ttiogt de oefening van den Christen Godsdienst onder ons bewaard, door gepaste middelen in ftand gehouden worden, en over alle vijandelijke aanvallen, ten allen tijde, zegevieren 1 — Mogt zij Wildheid en Heidendom, het Joodsch Ongeloof en dé verblindheid des Mohammedaans eenmaal alömme verdelgen, en alle menfchen overal op den aardbodem, vereenigen tot den dienst van den eenen waaren God, door Jefus Christus, onzen Heere! — En mogten wij allen den zaligenden invloed van dezelve op ons gemoed, meer en meer ondervinden, ten einde wij hier, door geloof, hoop en liefde geoefend, eenmaal verwaardigd mogen worden, om Paulus en Petrus, Joannes en Jakobus, Barnabas en Silas, Timotheüs en onzen Lukas, benevens alle de, in Christus ontflapene, Heiligen te ontmoeten, en eeuwig in hun gezelfchap, en vooral in dat van onzen grooten en Goddelijken Verlosfer, te deelen, en God zeiven te genieten ! — Heilige Geest! uw bijftand en invloed bereide' ons voor den hemel I AMEN. NB. Volgende drukfouten gelieve dé Lezer vooral te verbeteren: Èladz. 310- reg 6. van ond. Gefclledenls. lees GefchUibttlt. ' 401. IX. van bov. (alleen) wegteflrijken. i ■ 476. 2, van ond. hoogst en lees hoogst, ' "' 50Ö. 9. —— Goguet lees Guenit,