GESCHIEDENIS FAN KAREL FERDINER. II. D E E L,   GESCHIEDENIS VAN KAREL FERDINER, DOOR J. J. D U S C H; (schryver van de zedelyke brieven tot verbetering van het hart.) VIT HET IIOOGDVITSCH VEB.TAALD. TWEEDE DEEL. Te AMSTELDAM, By M. SC HALEKAMP, MDCCLXXÏX.   GESCHIEDENIS KAREL FERDINER. D RIE-Ê IV-ZESTIGSTE B R IÈ F. Henuiette aan Charlotte. <£><4>»<*H»w' laatfte brief was van den derden: federd •Q"* Xj dien tyd niet één regel van u! hoe is die *fy mee uwe gewoone bezorgdheid overeen4*4>"3» tebrengen? Ik zoU het nog kunnen toegeeven, indien ik uw zwygen voor eene vergelding kon houden; maar ik ben my niet zekerer bewust, dat de bevallige heer Feldheim , een- of tweemaal daags, aan myne rechter of linker zyde is, dan ik weet dat ik u den elfden deezer heb gefchreeven. Zonder het bericht van Julie, die my, voor drie of vier dagen, verzekerde, dat gy, zeer wel te vrede en gezond tot in de toppen uwer vingeren, naar Auenbrugge waart gereeden, en van daar regt door naar Hamburg II. deel. A dachs VAN Hamburg den 18 Mtu  s GESCHIEDENIS van dacht te gaan, zou ik geen fpeld omtrend uw ieeven hebben kunnen verwedden. Ware het altyd zo onverfchillig, in welke banden het geval myne brieven deedt komen! Deezen had ik in de nieuwspapieren kunnen iaaten plaatfen: zyn' inhoud was zo onfchuldig als hcnderd"artikels van hunne ******3 dat Zy zich op de jagt verlustigden, groot Cour hielden, of aan brillante tafels van tachtig Couverts fpysden; doch Frederike zou hem wel met een aanhangzel of een P. S. kunnen vermeerderd hebben, dat door geen ander oog als het uwe, vooral niet door dat van jfulie mogt gezien worden : dit doet tny, zynentwege, bevreesd zyn; vooral, omdat gy van plaats zyt veranderd, en een brief geen verftand genoeg heeft, om zyn' regten man te vinden. Hierom ben ik een weinig ongeduldig om zyn noodlot te weeten. Ik zal u maar in weinig woorden myne bedenkingen zeggen. Frederike heef't, federd eenigen tyd,eene haatelyke nieuwstyding, gelyk een fchuldig gewceten, by zich gedragen, en allerlei middelen aangewend, om ze, door myn toedoen,aan u,en nog liever aan Julk bekend te maaken. Van deeze riienstbewyzinge onttrok ik my, echter , met alle zusterlyke beleefdheid, waar mede ik anders myne lieve Frederike ten dienste ftaa. Zy was eindelyk zelve het twisten met my moede; hield zich als of ze de zaak vergeeten wilde, en zweeg; fchoon my dit zwygen wat verdacht voorkwam. Twee dagen daar na aan u fchryvende, wist zy my den brief zo aartig uit de handen te vryen! ■—» My is vergeeten wat ik juist te doen kreeg, toen ik hem wilde verzegelen.—- Geef hier, zei Frederike., ik  KAREL FERDINER. g ik zal hem getrouw bezorgen: of deeze beleefdheid wel enkel uit deugd voortkwam zullen wy daar Jaaten! In den haast hield ik ze daar voor, en gaf haar den. brief over, met eene dankbaare hoofdknik. ,Sederd doet zy, op alle Postdagen, eene zo brandende nieuwsgierigheid blyken, en vraagt met zulk een ongeduld na uwe brieven , dat ik dikwyls, en niet zonder grond, begin te twyfelen, of ik myn hoofd* knik niet tot eene betere gelegenheid had mogen befpaaren! ■■ Indien myn vermoeden waar is, zo heeft Frederike op denzelvèn dag gefchreeven; en den inhoud van haaren brief, haare nieuwsgierigheid, haar ongeduld — alles, alles is duidelyk voor mf, Zy wil weeten hoe gy uwen last uitvoert; hoe Julie het opneemt; wat 'er van haare verbintenis met Ferdincr zal worden ; wat 'er nog voor Dankwart te hoopen zy, enz. Met dit alles, echter, moet ik, hoe ongaarne ook, bekennen, dat in het verhaal van Frederike eenigea fchyn van waarheid legt ; zy zou, om hetzelve te fterken, bewyzen kunnen bybrcngen, met welken de meeste beoordeelaars zeer wel in hun' fchik zouden zyn. Ik meen beoordeelaars — en deeze maaken immers altyd het grootfle getal uit! — die te veel koud verftand en te weinig warm gevoel bezitten, om te kunnen begrypen, wat het woord beminnen zegt! en wat het zeggen wil: eener minnende den beminden te ontneemen! ■ Het ergfte nog is, dat de ergernis , door bykomecde kleinigheden, daaglyks meer fchyn van waarheid verkrygt, en met zulke omHandigheden verhaald wordt, die men, zo zy valsch .waren, niet zonder de grootfle onbefchaamdbeid of A 2 dom-  4. GESCHIEDENIS vak domheid zou durven bybrengen; om dat 'er weinig tyds en moeite vereischt wordt, om ze te onderzoeken en de leugen te wederleggen. Worden zy, echter, waar bevonden, -ja ik zeg u, Lot, wy mogen geen woord meer voor Ferdiner fprecken; wy moeten ootmoedig zwygen voor zyne overwinnende befchuldigers, en als zottinnen ftaan,met gevouwen handen, domme gezichten, gaapende monden en wyd open gefperde oogen! Zeg my, indien gy kunt, wat heb ik u gefchree- ven? een Raadzel! ■ goed! Ik heb dan Frederike ten onrechte verdacht gehouden,- en laat het dan vooreerst nog een raadzel blyven. Echter, hoe waar en aanftootlyk het verhaal ook zy ; hoe zeer het de plicht der vriendfchap en der liefde moge fchynen, niets voor Julie te verbergen; en hoe oprecht en welmeenend de ernftige aandrang van Frederike is : ik ben altyd af keerig van de brieven te draagen; en nog meer tusfchen Julie en Ferdiner: vooral zo lang ik onzeker ben hoe de zaaken ftaan tusfchen deeze twee luiden. Zyn zy reeds zo ver gebragt als ik vermoede, zo ftaat my zelfs de gedachte tegen, misverftand te veroorzaakeri ; en myne ftilzwygenheid zy onverbroken! Indien ik ook wilde fpreeken , zeg my, wat zoa het afdoen? Wie zo met het geheele hart bemind, gelyk ik geloof dat Julie doet; hy, wien de liefde eenmaal een noodzaaklyk deel van het leeven, een algemeen zintuig geworden is, waar door hy zyn deel van het goede, uit de dingen die om hem zyn, en zyn weinigje gelukzaaligheids in het leeven, na zich moet trekken, die zal dezelve, met alle nadeel ea ver-  KAREL FERDINER. 5 verdriet, welke zy hem veroorzaakt, duizendmaal liever willen behouden dan verliezen. Lieve lof, gy zoudt uw oog met meerdere tederheid en zorge bewaaren en behandelen , hoe meerder fmart het u veroorzaakte; gy zoudt beangst zyn, door de gedachte van het te verliezen; en liever u leeven waagen. Wy hooren — God weet hoe ongaarne! — het kwaade van onzen beminden, en gelooven het, veelligt, ein" delyk; door dat andere, met eene groote trouwhartigheid , de verdienftelooze moeite neemen, om ons met geweld te overtuigen. Wy gelooven eindelyk; maar ach! wy goede, zwakke zottinnen! wy beminnen des te heviger, en — lyden voor eens anders wangedrag; alleen om dat het ons bekend is. Dit is het einde dat men kan voorzien. Ware het dan niet veel beter voor ons, dat wy in onze onnozele gelukkige onweetenheid volharde ? wie anders denkt, die mag weeten wat hy zelve liefde heet; maar hy heeft geen het minde gevoel van dat, wat wy ondervinden wanneer wy beminnen. Het is waarachtig, Charlotte, - en, zo het u niet te laat gezegd wordt, neem het ter harte, en hou u 'er by! van een beminde bedroogen, zonder het. te kunnen gelooven, en getrouw van hem bemind te worden, loopt voor onze rust en geluk op het zelfde uit. Hierom denk ik dat het, zo niet meer vriendfchap en goedhartigheids, ten min (te verftandiger en weldaadiger is, het onbekommerd, bedroogen meisje in zyne zoete , behaaglyke onweetenheid, aan alle zyne eigene onfchujdige aandoeningen , zyne zoete verbeeldingen , verwagtingen en vreugden zich te A 3 laa-  8 GESCHIEDENIS van laaten overgeeven; zo lange deeze gelukkige onweetenheid duuren wil! Hier over twist ik daaglyks met Frederike, die tienmaal liever, zegt zy, de Kies laat vaaren, dan altoos door de pyn gekweld te worden. Het kan zeer goed zyn voor haar. en voor duizend andereI Wien den beminden niet vaster aan het leeven gehecht is, dan een holle Kies, die doet beter dathy dien laat uittrekken; hy kan immers even goed als anders zien, en zich laaten bezien, en hooren, op den ruimen aardbodem omdwaalen en de Zon en Maan aangaapen! . Ieder myn' waarde, zo als het hem het beste voegt. Maar ik dwaal te verre af; ik voel my meer genegen te gelooven , dat gy myn Raadzel volkomen verftaat; en dan ziet gy te gelyk wat ik begeer van u te weeten. Wat gy dacht van het verhaal van Frederike ? Of gy Julie 'er van onderricht hebt ? Üf zy u geantwoord heeft? wat? En vooral hoe haar gedrag jegens Ferdiner is ? en — om dat 'er geen einde aan het vraagen is, wanneer men er eens meê begonnen heeft — met een woord: alles wat deeze zaak betreft! Genoeg van Julie. Nog iets wegens Louife, omtrend wie ik my hetzelfde recht voorbehoude, op alle vraagen die te doen zyn. Gisteren was haare Tante by ons te bezoek: men zou kunnen denken om navorfebingen te doen. Wy vroegen haar na Louife, en haaren toeftand. Zy had , zef ze, onlangs brieven van haare zuster gehad; de toeftand van haare lieve Louife was beklaag. Wat  K A R E L FERDINER., 7-: „ Wat mag 'er toch de oorzaak van zyn?" vroeg Frederike. —— De Tante antwoordde, dat haare zuster alleen nog maar zekere vermoedens had; en nog niets met ze-, kerheid wist: dat men 'er daarom niet wel over kon, focgeken Frederike ontdekte dus weinig, en verliet ons,' van tyd tot tyd, voor eenige oogenblikken. Inmiddels vroeg de Tante my, op eene nadruklyke wyze : of het dan waar was dat Ferdiner zich aan Julie zou verlooven? Indien het niet reeds al gefchied is ", antwoordde ik." Myne ongelukkige nicht!" zei ze; en haalde de fchouders op. Dit antwoord beteekende misfchifiq n'e>s meer, dan het geen ik reeds wist: echter verwonderde het my, in den faamenhang der rede en in den toon waar-mede het gezegd wierdt. Ik vroeg: hoe haare vraag met haar' zucht aan een hong? Dit is eene vraag die het geweeten raakt, antwoordde zy, terwyl zy .my, met eene grim- lach, in het gezicht zag, en by de. hand vatte • doch u mag ik het immers wel zeggen , voer zy voort, boog zich over myne fchouder, om haaren mond nader aan myn oor te brengen, en zeide zagt- jens _ want myne moeder was 'er by „ Louije hpeft eene vaste hoop op hem gevestigd - en, als het de Hemel zo gewild had, was deeze party zekerlyk een aanzienlyk huuwelyk geweest." Oprecht en hartelyk was dit antwoord! of u het woord eenvoudig aanftootlyk ware ; hoewel de anders zeer goede Vrouw zelve geen grooten eisch op de fchranderheid doet. Drie luiden hebben zich dus hetzelfde omtrend A 4 hem  8 GESCHIEDENIS van hem beloofd! Kon ik maar begrypen op wat grond! -» Doch van Louife is het wel te begrypen. Ik zeg hetu nog eens, lieve vriendin, die gèfchik't is om zo gevoelig te beminnen, gelyk ik dit van haar akyd ge, dacht heb, en dan zo geheel overmeesterd wordt. Wat moet 'er van haar worden! Welk cea kind in verbeelding en hoop! Maar ik begryp even zo weinig wat de beide Oude kan verblind 'hebben, als hoe zy de hoop van Louife, eene reeds ver-, loofde, op een'ander', konden goedkeuren? Dus fchynt het ten minfte, volgens de wyze waar op de tante zich uitdrukte,- welke, het geen zy zeide, niet meêr uit haar eigen hart, dan uit dat van haare zuster fcheen voorttebrengen. Nog zeide ze zy mag weeten waarom ? dat haare zuster haar ook wegens een' zekeren fynen ring ondervraagd had , en inzonderheid na het tydftip op welk zy dezelve het eerst by Louife hadt "gezien ? Dit was, voegde zy 'er by, als zy het zich wel erinnerde, nog geweest vóór dat wy met Louije en Thoma naar Farmbull , om de Proefpreek , gereisd waren. Zy zou naauwkeuriger den tyd nagaan, eer zy haare zuster antwoorde. 't Is waarlyk wel zo veel moeite waard! Maar waarom fchryf ik u eene kleinigheid , die 'voor u en my zo weinig beteekent; offchoon de beide zusters , wie weet welk eene betoovering mogen gisfen, van het bet-overgrootmoederlyk erfftuk, dat 'Louife al heeft gedraagen, zo lange ik haar gekend heb1. Nog een woord — of liever geen een meer; want de ftcm van Frederike zegt my, dat zy op weg is om «I  KAREL FERDINER. 9 te komen en te verneemen. Maar ik, die zo gelukkig ben van het gewichtigfte gereed te hebben , fchuif myne papieren in myn fchryfkistje; om my, in diepe gedachten, voor een opengeflagen boek te laaten aantreffen. V IER-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Hekriette aan Charlotte. |^elyk ik u zeide! Naauwlyks had ik zo veel tyds VJ gehad , om een boek, by den tast, uit myn' Boekenkas te grypen, en opengeflagen voor my op myn fchryfkistje te werpen, of Frederike kwam in! Ik had mis gegreepen, en deeze misgreep gaf eene kluchtige vertooning. Frederike was even binnen, zag my, bleef aan de deur ftaan en zei: „ Het is Postdag. Ik dacht dat gy aan het fchryven waart, maar gy leest"?- „ Postdag? gy hebt gelyk! die verleidende boeken kunnen ons alles doea vergeeten. Maar wat heb ik toch ook te fchryven? " „ Aan Julie? — aan Charlotte? — misfehien aan beide." „ Aan Julie , dat kan ik uitflellen. Ik zal haar fpoedig geluk moeten wenfehen : dan is het eene moeite; en Charlotte mag zo goed zyn van my eerst te antwoorden. ! Ik kan daar mede nu myn hoofd niet breeken. Ik moet het einde weeten van de Gefchie» denis van Juffrouw Eowe met den waarden heer Eickviant "•.iov&Hu • - A 5 « G?  io GESCHIEDENIS vaw „ Gy leest dan in de Clarisfe?" „ En ik ben juist by eene grappige vertooning. Lovelace en Hickman; . welk een Contrast?" ' „ Hoe, tusfchen eenen onwaardigen en een' op. recht' man"! „ 't Is maar jammer dat de Jaatfte zo flecht by den eerften affteekt, en met alle zyne oprechtheid een onnozele bloed is! Juist een van die mannen, welke my yerveelen. In deeze vertooning met Lovelace is hy wyders zo gedwongen, zo ftyf, z0 lomp "! Zy zette een ernffig gelaat, en zag my aan , als of zy de toefpeeling van myn zeggen gevoelde. Zy fcheen myne oogen te ondervraagen en zei zeer koeltjes: 5, Ik heb ze geleezen " „ Hebt gy ? en wat dunkt u van Juffrouw; JJowe "? „ In 't vervolg komt zy weer volkomen by haare zjnnen ". „ Het fmaakt my geheel niet dat zy zich met Eickman inliet. Doch ik moet haar verontfchuldigen: zy deed het alleen op aanpryzing. . De Moeders" zyn overal dezelfde. Maar ik voorzag wel dat zy niet altyd zulk eene zottin kon zyn". „ Om hem niet te neemen , wilt gy zeggen: " voegde Frederike 'er by, terwyl haar gelaat nog ernstiger en haare wangen een weinig rood wierden. „ Waarlyk? Zy neemt hem"! „ Het verdient ook verwondering! een verflandig, oprecht en welopgebragt Man!" „ De Hemel zeegene hunnen Echt! ik weet 'er veele die haar voorbeeld niet zouden naarvolgen, zo lange  KAREL FERDINER. tl bnge 'er nog eene vrye keus was, tusfchen eenen geen' volkomen Lovelace, en eenen, omtrend maar halven Eickman". „.Gy hadt, maar regt uit, kunnen zeggen: tusfchen eenen Ftrdiner en eenen Dankwart". '„ Gy past redelyk wel toe: indien omtrend half Hickmatki in een' goeden zin, zo veel beteekend als de helft minder gedwongen. Maar aan Dankwart dacht ik niet by dit zeggen — neen — ik dacht — want ik nam het in een' kwaaden.zin, Frederike". „ Ik hoop dat de tyd zal komen, waarin gy het fpotten zult nalaaten "! „ Had ik een af beeldzei van deezen Eickman, zo als hy fiaat, en zyne lobben ftrykt, zyn' das in orde fchikt , aan zyne Mouwen trekt , kucht, en zich keert en wend, wanneer Juffrouw Howe hem beet heeft"! „ Deeze Schildery kon Juffrouw Howe niet veel eer aandoen". „ Frederike, gy kunt teekenen "! ,, Indien ik het niet verleerd ben. Jet; — het zou my nu ten minfte moeilyk vallen ; en dit is al te duidelyk te zien in het gedwongene van eene teekening ". „ Ik verzeker u, dit zal geen nadeel doen! Een weinig fly ver, dan zal het zo veel te meer naar hem gelyken. >— Gy zult toezien; en ik — als gy het my wilt toeftaan?" „ Wel nu?" ' „ Ik zal Mynheer Feldheivi laaten koomen, om met hem te boerten; en in de houding, waar in gy hem dan  12 GESCHIEDENIS van dan zule zien, moet gy hem teekenen. Het zal natuurlyk nog niet half Hickman worden." Zy wilde niet gaarne , maar zy moest lagchen ; want haare lagchfpieren waren niet langer aan haaren wil onderworpen. En terwyl zy haare achtbaare houding eens bedorven had, liet zy haar gelaat zo als het was, en begon met de zaak te fchertzen. „ Nu zyt ge regt aan uw geliefde ftof bezig ", zet ze, „ Hy van wien men gaarne fpreekt, Jet!" . (den vinger heên en wéér beweegende,) „ die, zegt het fpreekwoord, interes/eert ons." „ Of vermaakt ten minfle; waar toe de Hickmans en de Feldheims juist geboren zyn. Hoe goed is dit voor de zelfsverveeling! maar laaten wy het fchertzen blyven daar het nu is, en toch niet te lang doen duuren!" „ Ik hoor u juist niet gaarne op deezen toon; maar fpreek zo als gy wilt: ik verftaa u! gy wilt my niet gaarne by u hebben ". Dit meteen inneemend gelaat gezegd,, toen eensklaps naar my toegeijlt, my omarmt, gekuscht, en met een lief en vlyend gelaat de woorden: — „ lieve Meid, laat my een uurtje hier blyven l ik ben zo gaarne by u! — Ik zal u voorleezen!" Wie kan dit wederftaan! —— Zy nam het boek, zag het in, floeg twee vervaarlyke groote oogen op en vroeg: „ Is dit Clarisfe?" hierop floeg zy het tytelblad op en zeï, met zonderlinge gebaarden en op een' toon van verwondering, hier ftaat: de altyd vaardige Reekenmeester"? En ik , niet minder verwonderd , danzy, lagchtc, dat ik byna geflikt was, FTF»  KAREL FERDINER. 73 FYF-EN-ZE STIGSTE BRIEF, Ferdiner aan Eduards. Farmbull 20 Mei. Ik wilde het voorledene het voorledene laaten zyn i en niets wave wyzer , niets zo goed voor my! maar als men nu niet kan, Eduards? als het geheugen van het voorledene zo telkens by ons wakker wordt? Ik wilde! O! ik moet lagchen over de fchran- dere voorfchriften en fraaije woorden, van het diepinziende fchepzel , dat in een gerust uur nederzit, de gronden en voordeelen ter wederzyden aftelt, en, na dat hy aan de eene of de andere zyde het grootfle getal vind, in koelen bloede tot zich zeiven zegt: ik wii f en alleen deeze kleine omftandigheid vergeet: het gewicht van elke mede in overweeging te neemen! dat hy vergeet, dat dit gewicht in ieder oogenblik zo verfchillende is, als de gefteldheid van hpt harte! de gefteldheid van het harte als de omHandigheden! en dat hy van alle omftandigheden geen een eenige in zyne keuze heeft! — met een woord: dat hy alleen vergeet, dat de Mensen, die in dit oogenblik befluit, nimmer met den Mensch van het eerstvolgende oogenblik affpraak gemaakt heeft! ik moet lagchen, Eduards, wanneer hy, die nog moet twyfelen of hy kan willen ? wanneer die zegt: ik wil.' ———■ Het zeggen: ik wil het voorledene het voorledene  H GESCHIEDENIS van ledene laaten blyven, is ook maar zo los weg voor één minuut, - en het ontrust my, dat myn toekomend willen even weinig in myne magt is, als omftandigheden en toevallen! Het verwekt zekere zorgen in my r Het doet my dikwyls vreezen, of deeze ërinnering met met berouw vergezeld gaat ? Cf ik my niet kon overylt hebben? Niet voor liefde kon genomen hebben, het geen - 'er zyn begoochelingen, 'er is zelfsbedrog; welken zich eerst laat vertoonen, en daarom te gevaarlyker zyn! - ■ Doch ik zeg meêr - misfchien geheel iets anders als het geen ik dacht. —* Neem deeze woorden met op, myn vriend, om ze zo regelrecht op Julie toetepasfen. Ik ben my zeiven bewust, dat ik haar bemin — het is my bewust, met een aangenaam gevoel, dat zy de myne is! berouw kan dus het woord niet zyn, om de gewaarwording uittedrukken, welke die ërinnering vergezeld; of berouw kan, ten minste, niet zeggen, dat ik my van die begoogcheling beklaage. Het is alleen twyfelj twyfeling: of ik wel alles heb gedaan wat ik had moeten doen, om tot my zeiven te kunnen zeggen: „ Gy zyt ontflagen van uwe eerfte verbintenis!" Kan nu deeze twyfeling niet aangroeien tot bekommering, tot onrust, tot beangstheid; vooral indien gy 'er by voegt de onzekerheid over den tocftand van Eliul — Waarom niet? En waarom, — in zekere oogenblikken, zelf niet tot den wensch : dat 'er nog niets gefchied ware van het geen gefchied is? Deez' wensch kan my , ja moet my zelf, dikwerf ontglippen. Maar aan den anderen kant is het waar, dat. 'er ook  KAREL FERDINER. '15 ook ërinneringen zyn , die myne onrust leenigen. Wat heb ik verzuimd'? Weiken wenk van het noodlot verwaarloosd? Welken inval, die maar een half waarfchynelyk goed gevolg kon hebben, my niet in volle waarfchynelykheid voorgefteld ? Welke waarfchynelykheid niet tot hoope verheven, en welke hoop niet met eene brandende begeerte aangegreepen en onafgebroken vervolgd? Alleen dien eenen brief van den Majoor!— Neen! ik had van denzelven een goed gebruik moeten maaken! Dit is het waarop ik my zelve nimmer een gerustftellend antwoord kan geeven! — Ik had Het is niet gefchied! Maar het geen niet gedaan is nog te doen, is zo onmogelyk niet, als het geen gedaan is te herdoen ; men kan veeltyds nog doen het geen verzuimt is ; zo niet al geheel, ten minste voor een gedeelte: en die niet alles kan goed maaken, behoort, volgens myn' gedachten, dat niet natelaatèn wafhem nog mogelyk is. Ik voede nog gefiadig het denkbeeld, welk zelf dikwyls zeer leevendig by my wordt, van Elize in eenen (laat te (lellen, welke haar geheel onafhanklyk maakt van de eigenzinnigheid van andere menfchen: en de uitvoering van dit befluit, welk ik my zelve verzekerd hebbe, is? misfchien, alles wat my ontrust. —- Op wat wyzé leeft zy, en waar? Ik weet het niet. De Majoor had het my konden zeggen; en ik had hem moeten antwoorden —— maar waarom niet nog? Hy komt voorzeker weder terug, volgens uw fchryven (*); maar wanneer? dit fchryfc (*) ifle Deel. Lfte Brief.  16 GESCHIEDENIS van fcbryft gy niet: en wat vroeger of laater kan my niet onverfchülig zyn. -—- Doch laat dit maar na.' Den vyfentwintig- ften kan ik het uit uw' eigen' mond hooren. Ik heb eindelyk ook een' brief van myn' Frederik ontvangen. Ik had hem gefchreeven dat hy myn' medeminnaar was (*): zyn Brief behelst de bevestiging daar van ; met nog eenige andere omftandigheden, die niet geheel onverfchülig zyn. Ik voeg hem daarom hier nevens: gy zult 'er uit zien, dat het tyd is, om Leonore te Hamburg te doen komen. ZES-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Frederik Wolmer aan Ferdiner. Frankfort den 15 Mei. T^Tiet voor eergisteren ben ik van Mentz terug gekomen : de Hemel geeve dat dit de laatfte van myne bedevaarten zy l deszelfs oogmerk is nooit naar myn genoegen geweest: des tc weiniger konden my de moeiten en lasten ligt zyn , welke vereischt wierden om het te bevorderen. Maar hoe veel wil men niet gaarne opofferen, om de begeerten eener moeder te vervullen; zelfs dan wanneer men weet dat ze uit eene zwakheid ontüaan! Myn lieve Karei, alles, wat iemand niet begeerd, is voor hem van weinig waarde, en alleen dat wordt voor hem van gewicht, wat tot eene hartsbegeerte aan- (*) ifte Deel. XLV. Brief.  K A R E L FERDINER. I? aangroeit. My dunkt het is onbillyk, dat wy over iets, waar in een ander een deel van zyne Gelukzaligheid vindt, cordeelen, volgens den indruk welke het op ons heeft. De Gierigaard en de Trotfche kan in den kring, in welken hy zyn genoegen zoekt, genoeg bezigheids vinden, om de vermogens zyner ziele gaande te houden: en hierop komt het toch voornaamelyk aan om gelukkig te zyn; of, ten minfte, 'er niet over te denken of men gelukkig is of niet. Zonder twyfel bemint myne rhoeder de pracht en het aanzien met eene begeerte, die verre boven de innerlyke waarde van de voorwerpen gedreeven wordt. Maar het wanvoeglyke daar van haar onder het oog te ■brengen, voegt, dunkt my, veel meer eenen biegtvader dan eenen zoon. Deeze zyn zaak is, optemerken hoe veel invloeds eene vervulde of mislukte hoop op haare rust en vergenoeging heeft; en dit laatfte zo veel hem mogelyk is te bevorderen. In de daad,- als wy nederig genoeg waren, zo konden wy dat geen, waar mede de Hemel onze naarftigheid gezegend heeft, veel beter genieten; maar als deeze nederigheid ons ontbreekt, hoe zullen wy dan beprypen dat 'er, zonder pracht,tytels en rang,eenig geluk kan plaats hebben? Ik had u, myn lieve Karei, met veel minder woorden kunnen zeggen dat wy, terwyl gy by den Ere* miet in zyne hut gaat om u zelfs te leeven, aan ontwerpen van eene toekomende grootheid arbeiden, waar van onze hoofden duizelen. Doch laat ook ieder mensch gelukkig zyn, op die wyze waarop hy die best kan zyn; en laat hy weeten dat niemand een' an, IL deel. B der'  iS GESCHIEDENIS vak der'daar in voor een'zot mag fchelden,zonder te verwagten dat hy met dezelfde munt betaald worde. Eindelyk is den Geheime Financie-Raad gefchapen. Den fteen, welken wy, met fweet op ons gezicht, wentelden , legt op die hoogte op welke wy dien vooreerst wilden hebben. Het heeft moeite gekost; maar des te meer waren alle onze kragten gefpannen, en alle onze vermogens werkzaam. En kos- ten ? Voorzeker! Om de ziel van één' zondaar, met de ganfche last van tienmaal tien duizend zonden belaaden, uit het Vaagevuur te verlosfen , zouden naauwlyks zo veele kosten noodig zyn. Maar gy weet, het geld verliest al zyn prys tegen dat geen waar in wy onze gelukzaligheid Hellen. Dit is ook goed! De Vorst moet zyne fcbatkamer hebben: kan ze niet uit goudmynen aangevuld worden , laat dan de dwaasheid voor tytelen betaalen i als de klagten der verdrukten maar tolvry eenen doorgang tot zynen Rechterftoel vinden! Genoeg voor ons dat ons geluk, ten minde de eerfte week, volmaakt is. Wy genieten het met geen minder onmaatigheids, dan de verarmde hongerende Zwelgér eene eindelyk verkregene erfenis. My is geen' tyd bekend waar in wy meer bezoeken gegeeven en ontvangen hebben; en dan leeren wy welk een heerlyk zintuig het gehoor is, als zo veele tongen onzen nieuwen naam uitfpreeken : de Nieuwsfchryvers moeten hunnen onbefchaamden mond openfpalken en hem den vier winden toeroepen. Ik geloof, elke foort van genoegen maakt het hart weeker en gevoeliger, en wordt de Moeder van veele goede daaden; van eene gezelligere gemoedsge- field-  KARÈL FERDINËR. 19 iteldheid en leevendigere goedwilligheid: zo lange hetzelve * gefmaakt wordt. Ik kan u niet befchryven, boe, met het oogenblik, waar in onze wenfchen vervuld wierden i vrede en eendragt onze wooning introkken ; en hoe veele van onze evenmenfchen tevens met ons genoegelyke oogenblikken doorgebragt hebben! de armen, zelfde Lutheraanen en Calvinis. ten, hebben dubbelde aalmoesfen ontvangen; en Beneme draagt, federd dien tyd, haar gouden Horlogie met Brillanten omzet op haare rechter heup. Wat begeerd gy meer van de dwaasheid? Indien ieder, die op eene andere wyze zynen wensch vervuld ziet , hetzelfde doet; dan kunnen twintigduizend armen zich verzaadigen. Dan zegt de algemeehe Wysheid: dat zy heengaa en doe ook alzo! Karei, - ik zou ongaarne zien, dat de volwasfene ouderdom geene Speelpop hadde. 'Er zouden zeer veele goede daaden agterblyven , indien 'er minder dwaasheid, minder zotheid in de waereld ware. Het goede hart alleen wil het niet doen: het heeft een fpoor noodig om werkzaam te worden; anders vermoeid het zich alleen door wenfchen , van welken nog geen' hongerige verzadigd is geworden. Inmiddels zie ik wel vooruit, dat hier op verre na nog de eindpaal niet is, welken wy aan onze wenfchen gefteld hebben. Onze uitzichten ftrekken zich veel verder uit; of onze fchikkingen hebben geene evenredigheid met onze verwagtihgen. Oordeel zelfs,- ik zal u alleen een bloot verhaal doen. Onzen Handel is zo goed als nedergelegd. Wy vorderen onze gelden in , wy zeggen onze belegde Capitaalen na elkander op , bemoeien ons om onze B 2 lan"  20 GESCHIEDENIS van landeryen , zó goed wy kunnen, te verkoopen, erf flaan onze Huizen aan. Ik meen dit beteekenf, dat wy op eene verhuizing denken; en zonder twyfel zal Holftein den grond zyn, waar op wy eene nieuwe (tam van menfchen willen planten. Van Edelluiden ? ei lieve, welke anders ? als wy een Riddergoed, misfchien wel eene Baronny, met klinkende munt betaalen, zyn dan onze verdienden niet zo duidelyk beweezen , als van allen , welker bet-overgrootvaders die kogten ? En het is wel zo goeden ernst, dat wy aldaar reeds over een zeker Goed in onderhandeling flaan, welke zaak wy eenen Rechtsgeleerden in Hamburg, die zich Dunkel noemt, hebben opgedraagen; zyn naam is eenigzins Ominos; maar zyn gefleepe:i brein moet h$m eer aandoen. Misfchien hadden wy hem nog eene andere zaak opgedraagen, die gy vooral niet verwagtte ; indien wy geen taameiyk goede brieven van Farmbüll ontvangen hadden. Hebt gy niets gehoord van een Portrait, dat reeds federd veertien dagen op Farmbull moet zyn? Myne Moeder fielt niet weinig hoop op hetzelve. Het Origineel mag zich wel bloot dellen , om met u na een' zekeren prys te dingen: en myne moeder zal, ten minde, trotseh verzekeren, dat het afbeeldzel niet te veel belooft. ,, Volürekt niet op te fmukken!" Zei ze tegen den Schilder. „ Het moet niet fraaijer zyn dan „ het Origineel. Indien dat getroffen is, zo ben ik ,, volkomen met de kunst voldaan". Maar ik weet niet hoe het bykwam; of de kunst faalde of het moederlyk oog ? Twee byna voltooide af-  KAREL FERDINER.1 ai sfbeeldzels konden haar volftrekt niet gevallen. Voor« inaamlyk ergerde zy zich aan den neus van het tweede , welke , zo als zy fcheen te gelooven , eenige verdenking omtrend haar echtbedde zou kunnen veroorzaaken. „ Deeze neus", zeï ze, „ het fraaifte wat Frederik in het aangezicht heeft, waar aan men kan zien dat hy myn zoon is — bezie hem eens, Benedicle! hebt gy ooit een fchooner gezien ? en als men 'er deezen tegen ziet! heilige Antonias! hoe breed, hoe plat en hoe driepuntig van onderen! even of de vader van den jongen een Neger wasi»_ Weg ging het afbeeldzel, en wy fchreeven om een' anderen Schilder, die fraaijer neuzen ■fchilderde. Ik weet niet, of ge my verftaat: maar eisch niet, dat ik zo oprecht zy, van myn' medeminnaar het geheele geheim te openbaaren. Echter bemin ik u genoeg om u te raaden,dat gy fpoed maakt, met u te bedienen van uw voordeel; van uwe tegenwoordigheid en myne afweezenheid. Zo wy komen eer gy met Julie klaar zyt begryp, Karei, ik ben in de daad niet leelyk ! Julie moet fchoon zyn , en myn hart is tegen de fchoonheid niet beftand. En als 'er dan myne moeder nog by kwam ach ! myn vriend , gy kent haare uitfteekende bekwaamheden niet, wanneer haar hoofd en hart door een ontwerp bezield zyn. Zo aanhoudend, zo geduldig en tevens zo yverig! Zo ryk, zo onuitputlyk in hulpmiddelen , die , zo het niet anders kan zyn, juist niet — Karei, wanneer eene fterke hartspgt de beftieriDg heeft , en als de nood daar B 3 iSs  2* GESCHIEDENIS van is, dan, weet ge, zyn de.hulpmiddelen, zo als de nood ze vordert! •—— Ondertusfcheh ken ik zeer wel de voordeden, welke gy boven my bezit; en, in plaatze van u de' zelve te benyden, raade ik u nog eenmaal, ze u tydig ten nutte te maaken. De tegenwoordig zynde minnaar heeft tegen den afweezenden, eene gewonne zaak; genomen zelf dat delaatde een Adonis, en de eerde een misgeboorte van vleesch en beenen was, niet beter dan een Oester faamengedeld. Het verlangen en fmagten is geheel de meisjes haare zaak niet: ten minde ik ken naauwlyks twee geduldige, en in. tegendeel, zie ik zo veele van het fchoone geflacht gepaard met origineelen van de caricaturen van Hogarth; waar by dan nog myne eigene ondervinding komt. ■ Echter verbeeldt gy u, dat deeze geheele zaak nog gansch anders kan zyn als ik denke, en ik ken wel vrouwen list, en heb u eens gefchreeven, wat volkomen beflisfen moet. — Maar evenwel ben ik begeerig, het fraaij verzonnen vertelzel te weeten. Indien het uitloopt op de vastgedelde grondregel in de Zwetzer, „ dat de droefheid eene verlosfing totin de veertiende maand kan vertraagen"; (*) zo neem my niet kwalyk, dat ik over uwe goedhartigheid lagche! Ik moet reeds lagchen, om datgy nogby aanhoudenheid op Elize fchynt te hoopen. Maar ik bemin u, en het zoude my fmarten, als deeze gril u zo lange befluitloos hieldt, tot dat een ander met de buit döor- <*) Men zie de Zwetzer van het jaar 170^. No. 101.  KAR EL FERDINER. 23 doorging; zyt geen zot, Karei, en laat ik het herhaaien : het fm'agten is de meisjes haare zaak met! Na alleliefdeblyken, en met alle verzekeringen, welke Elize u kan gegeeven hebben,zo heeft zy u reeds lange vergeeten. Zy mogen in het oogenblik, waar in zy gegeeven wierden, van harten gemeent geweest zyn; maai' in het volgende oogenblik wierden zy eenen anderen gegeeven , en waren even hartelyk. Zo was het ten minde met my: en ik had, zo goed als gy, gezwooren , dat het onmogelyk was, dat • gy verftaat my! Wy zullen zeker komen ; maar den tyd is nog niet bepaald. Het fchynt dat wy nog eerst berichten verwagten, van onzen gevolmachtigde te Hamburg; met wiens vrouw myne moeder vlytig briefwisfe- Jing houd. ZEVEN-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Auenbrugge den 20 Mei. Tk verftaa uw Raadzel; ik weet het haatlyk nieuws; I Ik heb aan Julie gefchreeven; Ik heb antwoord, en dit antwoord is zo als gy vermoedt hebt: zie daar kort befcheid op alle uwe vraagen ! Den twaalfden verliet \k Julie, met oogmerk, om op myne reis naar Hamburg een paar dagen by Louife te vertoeven. In het eerfte oogenblik dat ik kwam verloor ik al myne luchthartigheid. De Moeder van B 4 Loüifs  H GESCHIEDENIS vj,n Louife ontving my aan de deur met .roodgeweende oogen. Ik begreep dit droevig voorteeken, en maar om niet in de war te komen, zal ik eerst van Julie en van Frederike fpreeken De eerde fehreef my, reeds" den volgenden dag veiklaaien; en zond my tevens uwen brief, welke kort na myn vertrek op Farmbuü was aangekomZ In denzelven vond ik een briefje van LdeZe' ~oudveene beeving door aue »*» - oorzaakte. Vooreerst, rechtvaardigt Frederike vich vry omdandig, tegen de verdenking ^s0fz ^ veel voor Dankvan en teveel te^FerdinllZ voonngenomen; en brengt verfcheidene redenenT Dl de zorg met welke Ferdiner alle vrouwen zoekt welke een fyn gevoel bezitten, en tevens agtern' «j - als zy zich gelieft uittedrukken ui dTa ernst, de eevendigheid en de drift waar mede h! haar onderhoudt, wil zy fc^., dat zyn oog'e j ,s om a lerwegen, waar het hem maar moge yT zyn geluk te beproeven - * ^^Cvenwe]uitzyngediagcogniet^ Daar uit, zegt Zy, is het eerst haar wantrouwen ontdaan ; hoewel zy hetzelve, in haare beoordeeh ! van zyn Charafter geenen verder£n ^ ^ vergund. Nimmer had zy zich, hetgeen, ZchlT een vooroordeel kon zyn, van een'man.perfoon van Zynen leevendigen aart, veel dandvastigheL beloof " en by deen, gelegenheid zeide ze mv\eel w^mv daar van kunt gy kezen uit mynen brief aan Julie, wel-  KAREL FERDINER.' 25 welken hier by gaat (*); het is byna alles uit den haaren afgefchreeven. Verder is zy, in haare verdenking, door Sara bsvestigd geworden. Zonder twyfel heeft Sara haar, by haar laatfte bezoek te Farmbull (f), de gebeurtenis van Ferdiner met de uitlandlche vrouw verhaald. Maar, gaat zy voort, ik wil my niet rechtvaardigen van de partydigheid, welke my telkens ten laste wordt gelegd. Ik vergenoeg my met de bewustheid, dat die nooit eenigen invloed in myne daaden had, en alleen maar een byzonder gevoelen bleef, welk ik altoos verborg. Wel is waar, als men een' getuige van twyfelachtige geloofwaardigheid te beproeven heeft, zo is het zeer noodig en gewichtig te onderzoeken, of hy wel onpartydig zy? maar zyn de omftandigheden, welke deeze getuige bybrengt, zo gefchapen, dat door eene enkele navraaging, de waarheid of onwaarheid, iederen derden aanftonds in het oog loopt; dan wordt de partydigheid of onpartydigheid van den verhaalder eene onverfchillige zaak. Het geen waarheid wordt bevonden, moet als waarheid worden aangenomen , de getuige mag gezind zyn zo als hy wil. Hier begint zy het verhaal, van welk gy fchynt te fpreeken. Ik deel het u, fchryft zy, met dezelfde woorden mede, met welke ik het heb ontvangen; en verander, om goede redenen, geen enkel woord. Alleen moet ik 'er van zeggen, dat my alle de uitdrukkingen niet behaagen. Wees (*) Zie I. Deel. LIX. Brief. (|) I. Deel. XXII. Brief. B 5  26 GESCHIEDENIS van Wees verzekerd, dus vervolgt zy, dat zelf de gedachte van de aanklageres van een' myner medemenfchen te zyn, my ten hoogfte tegen ftaat. Een ieder wordt genoeg,door zyne zelfsliefde en vernuft, aangefpoord tot vervulling der heilige plicht, van de gebreken en misflagen van anderen, van de fchoonfte zyde te beöordeelen; en ze te bedekken, indien het kan gefchieden buiten nadeel van een' onfchuldigen derden. Hy moet weinig zelfskennis bezitten,en zich door zyne zelfsvoldoende eigenwaan in diepen fiuimer laaten wiegen, die niet dikwyls door zyne zwakheden en gebreken overtuigd wordt, hoe zeer hy zelve toegeevenheid ea verontfchuldiging van anderen heeft te wenfchen! Maar te zwygen, wanneer het vast gaat, dat die misflagen en gebreken andere perfoonen, welke ons dierbaar zyn, ongelukkig zouden maaken, dit, dunkt my, is den fchuldigen verontfchuldigen, om den onfchuldigen opteofferen: en dit wilde myn geweeten my niet toeftaan. Oordeel zelf of het volgende verhaal zo gefchapen is , dat men het kan verzwygen , zonder de vriendfchap, de onfchuld en een zuiver geweeten te kwetfen; en handel 'er mede volgens het uwe. « . Hier volgt, eindelyk, het affchrift van een' brief, welke de gefchiedenis bevat, „ De eerfte verkeering van Ferdiner, dus fchryft eene ongenoemde, is niet afgedaan, zo als gy voor eenige weeken verzekerde. De verbintenis, tusfchen hem en zyne beminde, moet te vast geweest zyn. Zy heeft by aanhoudenheid een aanzienlyk jaargeld van hem ontvangen, en dit wordt haar, wat nogflegter is! tot op dit oogenblik nog toegeteld. Het fchynt  KAREL FERDINER. 27 dat zy te veel liefde , of te weinig vertrouwen tot hem gehad heeft, om in haare geboorteftad te blyven, en hem gerust af te wagten. Voor eenigen tyd hoorde ik reeds dat zy hem uit Frankfort was nagevolgd, en nam dit voor boertery; maar gisteren ben ik van de waarheid daar van verzekerd. Niemand die weet dat het hem niet aan verftand mangeld, zou zieh laaten vertellen, dat hy haar in huis heeft genomen; maar de liefde, zo wel als ze een' zot in een'wyzen herfchept, herfchept even zo dikwyls een' wyze in een' zot: en het een is niet onwaarfchynlyker dan het ander!' In de daad, het is eene uitfteekende dwaasheid; wanneer men zyne betrekking tot zyn' Oom en deszelfs ongelukkige dochter in aanmerking neemt; maar het is, echter, niet ongelooflvk, als men het van een' anderen kant beziet! Het Meisje is hem nagevolgd, in een' tyd toen hy den inval nog niet had, of toen hem eene naauwkeuriger kennis van den Raat zyner zaaken nog niet aan- fpoorde want het was zeker een van beiden, inval of noodzaaklykheid wat hem bewoog — om zich aan de gegoedde Julie te verbinden. •—- Het zy wat het wil: het is zeker dat zy hem gevolgd is. Zy wierdt naderhand wel weder van Hamburg verwyderd: is het dat dit met haare toeftemming gefchied zy, dan weet ik niet waar voor ik haar houden moet ? Mogelyk wel door goede beloften van hem : maar dan begryp ik niet, waarom hy haar niet liever bepraatte, om naar haare geboorteplaatfe terug te keeren. Met perfoonen van haare foort is gemeenlyk wel te handelen. Het eerfte kan te geloofwaardiger zyn, om dat het laacfte  28 GESCHIEDENIS van laatfte niet gefchied is; men zou dus moeten denken, dat hy niet minder dan 23;, belang hadde, om in dezelve nabuurfchap te blyven, de verbintenis met Julie te laaten voltrekken, en hunne onderlinge gemeenzaamheid voorttezetten. Indien men gaarne alles volgens Christelyke liefde wil uitleggen, zo is het evenwel te aanflootlyk, dat hy aan dit onbetaamelyk bedryf nog geen einde wil maaien; maar, integendeel, het Frouwsperfoon hier houd! Deeze verblindheid , of onbefchaamdheid is verbaazendl Indien, ondertusfchen, de zaak u twyfelachtiger zou zyn, dan ze my kan zyn, zo geeve ± 11 de volgende aanwyzing, om nader bericht wegens haar te kunnen verkrygen! ! Sederd den w'nter heeft zy haar verblyf by eene Weduwe Strodtheim in Gehrfen, by welke haar, in de maand January, een vierde van haar jaargeld, zynde twee honderd daalders, door Ferdiner is overhandigd Gehrfen is een niet zeer bekend Dorp, een weinig af! gelegen van de landweg naar Farmbuü; maar evenwel zeer gemaklyk gelegen voor een' Bruidegom en Verliefde, om, wanneer hy op de laatfle plaats, plicht*, halve, zyne Bruid moet bezoeken, in de korte winteren lente dagen, den voorigen avond , by zyne beminde op eene aangenaame wyze doortebrengen en zyne nachtrust te kunnen neemen." Het hoofd draaide my! Ik las den Brief driemaal. De toon, de ftreeken, de lafterlyke aanmerkingen, de befchimpingen en het vermaak in eens anders leed, welke allerwegen in de uitdrukkingen doordraaiden, deeden my, aan den eenen kant, aan zyne volkomens geloofwaardigheid twyfelen; maar aan de andere  KAREL FERDINER. 29 zyde, de omftandigheden, en de fbutmoedigheid, waar mede dezelve verhaald worden; de aandrang by Frederike , om nader onderzoek te doen; de aanwyzing en juiste uitduiding van de weduwe, de plaats en zyne ligging wie zou kunnen denken dat dit alles in 't wilde gefchermt was? Ik doorliep, in myn geheugen, alle bèdryven van Ferd ner, welke my bekend waren , en zyn gedrag jegens de jufferfchap; en ik vond daar in wel die toeneiging en drift, waar van Frederike fpreekt; maar indien dat al niets vóór hem bewyst, ik kan 'er, echcer, ook niets in vinden, dat deeze haatelyke befchuldiging kragt kan geeven. Het is waar, hy, die de Mansperfoonen beoordeeld uit hun uitwendig en openbaar gedrag, die neemt veeltyds blanketzel voor het gezicht zelfs. Ik heb hem nooit anders dan van zyne fchoonfte zyde gezien: in een tête a tête aan zich zeiven overgelaaten, zonder getuigen , dit is een gansch ander tooneel , en de rol wordt dan dikwyls geheel anders. —~ Het geen my reeds door Sara was bekend gemaakt, kwam der geloofwaardigheid van dit nieuwe verhaal ter hulpe : en beiden Hemden zo wel overeen, dat de laatfte gefchiedenis maar een vervolg van de eerfte fcheen te zyn. Boven dit alles was het evenwel te vroegtydig om Julie te waarfchouwen , zo lange ik my zelve niet ten vollen overtuigd hadde. Denk eens in welk eene fchriklyke verlegenheid my de vrees zette, dat, na uwen laatften brief, Ferdiner zynen voordag zou gedaan hebben. Ik Üelde den vyfeienden myne reis naar Hamburg vast, en wilde den weg over Gehrfen neemen, om op het naauwkeurigfte de zaak te onder- zee.  go GESCHIEDENIS van zoeken, en Julie aanftonds een gemóedelyk bericht te geeven. Midlerwyl dat ik fchikkingen voor deeze reize maakte, wierd ik, van eene andere zyde, op nieuws in verlegenheid gebragt. Louife'* moeder, die my, aanftonds na myne komst, door een gefprek, doorweeven met uitdrukkingen, welke my opmerkzaam maakte, geheel van myn ftuk had gebragt, drong met bidden aan, om acht dagen langer te blyven. Zy had, zeï ze, nog iets van gewiclit op 't hart, welk zy aan niemand als aan my konde ontdekken; maar zy moest vooraf een -brief van haare zuster ontvangen , welken zy alle Postdagen te gemoet zag. Ik gaf voor dat ik fpoedig eene noodzaaklyke verrichting in Gehrfen had- Dit hielp niet : ik moest blyven. Ik befloot dus, door een' brief te verrichten, het geene ik liefst in perfoon gedaan zou hebben! Louife'* Moeder zeide my wel, dat zy in Gehrfen eene goede bekende had; maar ik maakte zwaarigheicf om een'derden Perfoon tot vertrouwde teneemen,en wilde my liever rechtftreeks by de weduwe Strodtheim vervoegen. Lange dacht ik over den inhoud ' van mynen brief, en by dit overleg fchoot my een ander voorval te binnen, welk het verhaal nog waarfchynlyker maakte. Zo my voorftaat, heb ik in den. voorleden winter u eens gefchreeven , dat Ferdiner op Farmbull een brief van eene zekere Leonore ontving (*). Deeze ërinnering baarde my eene geweldige onrust: en van (*) I. Deel. XXXVI en XXXIX. Brief.  KAREL FERDINER. 31 van hoe weinig beteekenis, en hoe onfchuldig deeze brief ook mag geweest zyn, zo is hy evenwel, in deeze famenknooping van gedachten,by my byna van grooter gewicht, om het nieuwe verhaal geloofwaardigheid: by te zetten, dan alle de omftandigheden, welke in het bericht van Frederike worden bygebragt. Myn geloofswas aldus byna bevestigd. Ik wenschte niet zo zeer my zelve te overreden, als wel Hand cn Zegel te hebben, waar mede ik Julie zou kunnen overtuigen. Ik fchreef dan aan de weduwe, bediende my van den naam Leonore, gaf my uit voor eene vriendin van dezelve, en verzogt aan de weduwe, my te laaten weeten of ik haar aldaar konde bezoeken? „ Terwyl ik het voorneemen heb, fchreef ik, binnen acht dagen naar Hamburg te reizen, kan ik gemaklyk den weg over Gehrfen neemen; en wensch maar vooraf zeker te zyn, dat ik Leonore zal aantreffen. Ook wilde ik my het. vermaak verfchaffen, van haar onverwagt te verrasfehen; en daarom zag ik gaarne, dat aan myne vriendinne niets van deezen briergezegd wierdt. Dit is ook de eenige oorzaak waarom ik myn' naam 'er niet onder fchryve. Door de brenger zal my evenwel uw antwoord zeker gebragt worden." Welke kromme en flinkfche draaijen veroorloofd men zich al niet! maar is men hier toe niet genoodzaakt Jet? Is het niet ten uiterfte moeilyk , misfchien onrnogelyk, om met het bloot gezicht en met de eenvoudigheid der Duiven, doortedringen, door allé de maskers-, van menl'chen, welker ernfïigfte bezigheid is elkander te bedriegen? Dat deeze list niet aan  32 GESCHIEDENIS va» aan my gewroken worde! Zy was niet om nadeel té doen, noch wierd my door myne zelfsliefde ingegeeven. Integendeel, zy had nog deeze waarheid en goedheid in zich, dat ik in ernst deeze Leonore, laat my haar zo noemen , wenschte te fpreeken ; om, misfchien, nog iets goeds te veroorzaaken.' De brief ging den vyfcienden af: maar ik had metal myn overleg niet gedacht aan het toeval , dat de Weduwe van huis kon zyn; en juist dit toeval gebeurde, i De Bode kwam, den volgenden dag, terug, zonder antwoord: evenwel bragt hy een bewys voor de waarheid van het verhaak Eene fchoone lieve vrouw, zeide hy, -— en wié anders als Leonore? « hadt hem vriendelyk ont- vangen, hem genoodigd om te gaan zitten, overvloe-dig van eeten en drinken voorzien, den brief aangenomen , en beloofd dien te zullen bezorgen, zo dra de weduwe, die eene zieke bloedverwante, voor eenige dagen, was gaan bezoeken , zoude t'iuiis komen Daar zat ik! Aan wie zou de weduwe haar antwoord zenden, vermids ik 'er myn'naam niet on. der had gefchreeven? Ik had ook niet gedacht om den Bode, dewyl hy zelve my het antwoord zou te rug -brengen, te beveelen, dat hy myn verblyfzou melden. Deeze luiden doen juist zo vee] als hun bevolen, en zeggen geen woord meer dan hun gevraagd wordt: doch Leonore heeft nergens na gevraagd. Ik raakte dus op nieuw, voor eenige dagen, in myne voorige verlegenheid, en vreesde ieder oogenblik •bericht van Julie tc zullen ontvangen, dat ze aan Ferdi. ner haar woord had gegeeven. Den zestienden wilde ik reeds aan haar fchry ven; ik begon den eenen brief voor  KARELFERDiNËR. 33 - voor en den anderen na: maar telkens wederftreefde my diezelfde gedachte, welke gy niet kunt overwinnen. Den volgenden dag kon ik niet langer in die befluitloosheid rusten. Ik fchreef, zonder my over omftandigheden van het verhaal uittelaaten, in algemeene bewoordingen, zo veel, als aanleiding en nieuwsgierigheid tot verder nadenken en onderzoek kon geeven. Maar 'er was reeds een brief van Julie op weg. Ik ontving hem, toen ik den mynen gereed had, fchreef nog een' tweeden, en —- maar hier zyn alle de brieven, benevens het antwoord van Julie. Zo verre van deeze zaak! ACHT-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. j^Sfu het geen Louife betreft. —— Frederike zegt van Ferdiner: „ hy is 'er op uit, om allerwegen, waar het hem maar mogelyk is, zyn geluk te beproeven." Indien ik dat, wat ik reeds lange van Louife, hoewel tot hier toe zonder verdenking, geweeten heb, en het geen ik nu hoore en ondervin. de, met elkander vergelyke — doch ik zal alleen maar verhaalen. Met het vrolykfte hart, en in de beste luim, vol van die aangenaame aandoeningen en vuurige wen* fchen, waarmede eene zuster affcheid neemt van haare beminde zuster, welke de gelukzaligheid van eene heilige liefde te gemoete treed, had ïk my losgerukt II. ceel. C uic  34 GESCHIEDENIS van uit de armen van myne beminde Julie: ik fnelde, in eene zoete dronkenfchap, door wilde roozenhaagen, weilanden en welriekende koornvelden, en kwam, tegen den avond, te Auenbrugge aan, alwaar Louife's moeder, gelyk ik gezegd hebbe, my aan de deur met weenende oogen ontving. Deeze traanen bragten my aanftonds in ontroering. Ik bezefre derzei ver oorzaak, greep haar, beevende, by de hand en zei: „ lieve Moeder ■— dus noemde ik haar altoos — gy hebt geweent! hoe is het met Louife? " „ Geheel niet wel! " antwoordde zy, met eene diepe zucht: „ God geeve maar dat het zo erg niet is als ik wel vreeze!" Hierop geleide ze my in haare voorkamer, en zei, dat ze reeds federd den middag na my had uitgezien, om, eer ik met Louife fprak, iets met my alleen aftefpreeken. „Myne ongelukkige Louife," zei ze, „is zeer ziek! -i— ach! Charlotte, als de ziel lydt! — In haar edelfte deel gewond,kwam Zy van Farmbull terug. Welk eene fmart voor eene moeder, haar eenig kind op zulk eene wyze weder te ontvangen! God weet het, welk een buitengewoon ongeluk haar aldaar, of in Hamburg, is overgekomen!" Dit was myne verwelkoming! Ik toonde myne verwondering, dat zy nog met geen' Geneesheer had geraadpleegd. Zy zeide: het was haare fchuld niet. Hoe aandringend zy Louife ook gebeden had, om met haar naar Lubek te gaan, toonde deeze, echter,een' onoverwinnelyken afkeer, van met eenen Geneesheer te fpreeken. Evenwel had zy, in ftilte, aan DoSlor Gulden\ ftein  KAREL FERDINER. 35 Jlein gefchreeven, welken zy den ftaat der kranke, zo naauwkeurig het haar mogelyk was, had voorgefteld. Deeze had geantwoord: „ Indien de kranke eene gehuuwde perfoon ware, zo zou men de oorzaak in eene zwangerheid Hellen, Is zy ongehuuwd, zo moet ik naauwkeurig de oorzaak nafpooren: hoe het ook zy , in beide gevallen moet ik de lyderes zien." — „ Zou zulk een antwoord aan eene moeder geene flaaploofe nachten veroorzaaken ?" voegde zy 'er by; „ en wat zal ik doen, of wat zal ik denken van haaren tegenzin in een' Geneesheer en geneesmiddelen?"— Verheel u eens hoe my dit op het harte viel! —— Ik vroeg haar, hoe tcch de zaaken thans Honden tusfchen louife en Thoma'? „Alles is afgedaan!" antwoordde zy; „Louife heeft jegens hem de beste gevoelens,zy is zich zeer leevendig haare onrechtvaardigheid bewust , heeft 'er berouw over en beklaagt hem: en evenwel verzekert zy, dat het haar onmogelyk is, zich aan hem te verbinden. —— Ik weet niet," zd ze, „ hoe gy over deeze'zonderlinge tegenlïrydigheid zult denken: zy veroorzaakt my eene onbefchryflyke kwelling!" —- Ik zeide: misfchien heeft het lieve meisje zich in haare keuze overhaast. In die vroege jaaren is men gemeenlyk te fchielyk, en maar zelden gefchikt voor eene waare liefde, welke even zo zeer op eene verHandige overweeging als op het bloot oordeel der oogen rust. Of misfchien heeft zy een enkel welgevallen en toeneiging, welke uit den omgang en gewoonte ontftaan kunnen, of toegeevenheid aan de wenfchen haar er ouders., voor liefde aangezien? - — Cs Zy  3^ GESCHIEDENIS van Zy wist niet, zei ze, waar door zy zich had kunnen bedriegen. 'Het was zeker, dat zy ongedwongen en alleen voor zich zelve had gekoozen. Ook was zy zeker , dat haare gevoelens niet zouden veranderd zyn, zo zy, in de ftad, niet met mannen in gezelfchap was gevoerd, welke het alleen te doen is, om jonge onnozele meisjes, door blinkende uitzichten en hoop, te bedriegen. „ Ik wil myne Louife niet geheel vryfpreeken,"ging zy voort; „ maar jeugd; onervarenheid; goedhartig vertrouwen op alle menfchen; de gewoone ligtgeloo- vigheid nevens andere zwakheden der kunne: als gy deeze bedenkt, myne lieve Charlotte!— Verder in de flilte opgevoed, zo als zy is, by het eenvoudig vermaak van het landleeven, zonder andere dan dit te kennen; geene andere verkeering gewoon , als eene vertrouwelyke, oprechte, met goede luiden van beiderlei gedacht, welke weinig kunnen belooven, en niets belooven, of zy vervullen het ook; die ons tot vertrouwen gewennen; geene voorbeelden geeven van list of bedrog — en dan eensklaps, met al die vatbaarheid van een jong en vry'harte,met alle deeze eenvoudigheid der onfchuld , in de ftad overgebragt; in den omgang met geheel andere menfchen; in het gewoel van gafteryen envermaaken; blootgefteld aan alle verlokfelen, alle vleijeryen en valftrikken eener uitgeleerde bedriegerye. — Liefkind, Welk een ip het goede bevestigd harte, welk eene in de fchoole der waereld lange onderweezene ziele, welke doordringende harsfenen zyn 'er noodig, om aldaar niet bekoord te worden!" Wy hadden reeds eenigen tyd te faamen gefproo- leen,  KAREL EERDINER. 3/ Jen, toen een klein meisje de deur opende, en zeide: „ Zy zullen aanftonds komen ? " De Moeder onderrichtte my, dat zy fprak van Louife, en van de jongde dochter van den predikant, welke haar daaglyks gezetfchap hieldt, en aan welke Louife veel liefde en vertrouwen toedroeg. „ Door myn verhaal," voegde zy 'er nog by, „ heb ik vergeeten u de reden te zeggen, waarom, eigenlyk, ik u dond optewagten. Spreek , bid ik u, toch geen woord van Thomu noch van Julie of Ferdincr: wegens den eerden weet ge reeds genoeg; wegens de anderen heb ik nog veel met u te fpreeken." Wy hadden naauwlyks tien woorden meer gefproken, toen Louife inkwam. Zy had haare Vriendin , welke van haare jaaren fche'en te zyn, onder den arm gevat.' Vol hartekwelling in iedere trek van het gelaat, bleek, uitgeweend, met de handen, op elkander , tegen het lyf geflooten , de oogen naar den grond gewend, fpraakloos, in den betreurenswaardigften ftaat fweefde zy voor my heen: zy was het waare afbeeldzel eener vreugdelooze zwaarmoedigheid. Myn hart ontzonk my byna, op dit gezicht. Ik vergat my zelve, en Hond even bleek en fpraakloos nis Louife. Eindelyk gaven traanen lucht aan myn beklemt harte. Ik viel haar om den hals, overlaadde haar met kusfehen, en dikte byna, door liefkozende zuchten en afgebrokene woorden, welke over myne verlamde tonge gleeden. Zy beantwoordde alle myne vuun'ge liefdensbetooningen , zag my verfcheiden maaien met daarende oogen aan, en het fcheen of haar iets op het harte drukte , dat zy zeggen wilde. Eindelyk zei ze: C 3 » £o«»  38 GESCHIEDENIS va» „ Lot, dat hebt gy in uwen almanach niet vooruit gezien!" (*) Ik verftond het, maar kon 'er niet op antwoorden; en kon my wel in myne traanen wasfchen. „ Gy zyt gelukkig, ging zy voort! Gy kunt weenen indien ik dat konde! — Hier op keerde zy zich tot haare Moeder, en vroeg: „ hoe oud ben ik toch?" ,, In uw achttiende jaar; myn kind:" antwoordde de Moeder. „ 'Er ontbreekt nog aan ——— hoe veel maanden ? wagt eens (hier hield zy, peinzende, den vinger op de lippen, en de oogen ter aarde:) drie vier maanden niet? — Ach! zuchtte zy daar op, en zei, met een gelaat, waarop de innigüe fmart was afgebeeld, terwyl zy haare handen te faamen floeg: „ Ach! als ik zo lange nog zou leeven — zo lange!" — Niemand van ons was in ftaat een woord te fpreeken. Hier op maar ik kan het verhaal niet voleindigen! . Den ring, welke Louife's Tante van zo veel aanbelangsoordeeld, wordt, door Louife's moeder, voor even gewichtig gehouden, enzyverwagt, op haare navraginge aan haare zuster, het bericht van dien, met het grootfle ongeduld. Die zaak moet zo onverfchülig niet zyn,'als gy wel denkt. Ook vergist gy u zeer, met deezen ring voor denzelven te houden, welken Louife te vooren gedraagen heeft. Het is een geheel anderen. (*) ifte Deel. XLVI. Brief. Ik'  KAREL FERDINER. 39 Ik heb hem gezien. Eergisteren riep Louife's moeder my aan een hoek, en toonde my denzelven. „ Hoe veel denkt gy dat hy waard is?" vroeg zy my. Ik nam den ring, bezag hem enzeide: „ zonder my voor eene Kenneres uittegeeven , fchat ik hem op twaalf honderd Mark." „ Hy kan niet veel minder gekost hebben ," antwoordde zy. „ Hy behoord Louife, welke hem ten gefchenk heeft ontvangen." -— „ Zo veel te beter!" Viel ik haar in de reden. „ Van een Mansperfoon, zo als ik vrees r , Dan is het evenwel ook dankenswaard! " ,', Maar, zo als de mansperfoonen gewoonlyk ge- fchenken geeven. Altyd als handgeld, als aan- fpooringen tot zekere verwagtingen!" ,, Nu, het kost ons weinig die te geeven. Als het maar geene betaaling voor het genootene is." . „ En als men dat moet vreezen, Charlotte? " Dit bragt ze voort, met traanen in de oogen, met het fterkfte teeken van bevreesdheid op het gelaat, ierwyl zy myne hand met beide de haare aangreep —. wat kon dit toch bcteekenen ? - Ik was buiten ftaat om verder te fpreeken. — Hierop deed zy my, uit de brieven van haare zus. ter, het volgende verhaal van deezen ring. Haare zuster ontdekte denzelven by Louife, voor het eerst, op zekeren dag, dat zy by u verzogt was. Louife had hem, terwyl zy zich aankleedde, even aan den vinger gefloken; enkel, zo hetfcheen, om het vermaak te hebben van hem te bezien. De Tante kwam haar overvallen, eêr zy tyd had om hem C 4 te  40 GESCHIEDENIS van te verbergen. Wat hebt gy daar? vroeg zy aan Louife. Laat het my eens zienJ Wie is zo rnilddaadig geweest, om u dit gefchenk te doen? Louife bloosde, en fprak geen enkel woord. Haare Tante vatte deeze verwarring op , voor de onfchuldige verlegenheid eener Bruid, ging voort met fchertzen, en noemde verfcheiden naamen, welke haar het eerst in 't geheugen kwamen; maar opzettelyk noemde zyThoma niet, dien zy, echter, voor den geever hield. By een van de naamen, welken zv opnoemde, geraakte Louife geheel van haar nuk. De Tante verwonderde zich hier over; maar op 't zelfde oogenblik wierd zy afgeroepen. Hier door wierdt dit voorval voor eenige dagen vergeeten. Toen zy 'er op een anderen tyd van fprak, zei Louife: zy had het onge. luk gehad, van haaren ouden ring te verliezen; en, om daar over geene onaangenaamheden te hebben' had zy, uit haar' fpaarpot, een'anderen willen koo' pen, en voorwenden, dat zy dien voor den ouden had verruild. Den ring dien haare Tante gezien had was haar aangeboden; hy was zeer fchoon, maaï veel te duur : hierom had zy hem terug gegeeven. De Tante hield zich hier mede voldaan; te meer, vermids de ring niet meer ten voorfchyn kwam. Toen Louife nu van Farmbull te rug kwam , vond haare Moeder hem ; welke zich hier over verwonderde, ongerust maakte en by haare zuster onderzoek deed. Deeze fchreef haar wat zy 'er van wist; en nu heeft de Moeder haar nader na den tyd gevraagd, waarop zy hem het eerst by Louife gezien heeft : het antwoord hierop is het, wat zy begeert, dat ik zal afwagten, Eene  KAREL FERDINER. 41 Eene zonderlinge omflandigheid waarlyk! -— en zo veel te wonderlyker , omdat de Tante , zö als gy fchryft, gehoopt had , dat zy haare Nicht met Ferdiner zou verbonden zien! Zulk eene hoop, zonder iets, waarop zy kan gegrond zyn 1 — Ik weet het niet! My komen gedachten te binnen, welke ik wenschte dat alleen harsfenfchimmen waren. Den uitflag van myn onderzoek na Leonore zal beflisfen, wat men van Ferdiner te verwagten heeft; en dit onderzoek, zal, voorzeker, op myne reize naar Hamburg gedaan worden. Ik reis vast over GeArfen, en zal my door den kleinen omweg niet laaten affchrikken. NEGEN-EN-ZES TIG S TE BRIEF. y Henuiette aan Charlotte. Hamburg den 23 Mei. Nog heb ik van u geen antwoord; maar Frederike heeft oprecht belydenis gedaan. Die heeft myne nieuwsgierigheid half geftild , en het maakt my uwe onbegrypelyke flilzwygenheid verdraaglyker. De zaak wordt , midlerwyl, zo erg, dat ik met myne verdediging telkens meer in 't naauw gebragt worde. Thans moest gy hier zyn ! — Gy verftaat van welke perfoon ik fpreeke: ik weet haar naam niet te noemen. — Hier, Lotl Ik zal u meer zeg. gen ; men verzekert zelfs, dat zy zyn buitenhuis C 5 voor  42 GESCHIEDENIS van voor haar zomerverblyf heeft verkoren, en, wat meer zy, reeds betrokken heeft, met haar huisgezin, dat is — O! Lot, het is eene verbaazende gefcbiedenis! Gy kunt, in uw geheel leeven, zulk eene niet gehoord hebben. Frederike- voelt nu al het overwicht der zaake aan haare zyde, en vervolgt my onbefchryvelyk, met alletter voorftellingen. Evenwel zal ik niet gemaklyk befluiten, om Julie, in den aangenaamen droom van haar gewaand geluk te ontrusten. Ook duld de eigenliefde niet, dat men, zo maar regtftreeks, van een gevoelen tot een tegengefïeld overgaat. Hierom blyfik, tegen myne zuster, myne ongeloovigheid aankleeven: en als ik haar al toeftaa, dat alles waar is; zo beweer ik, evenwel, dat men het voor Julie moet verbergen. Dit is ook waarlyk zo verkeerd niet; indien men kan hoopen, dat Ferdiner zich van de onvoeglykheid van zyn gedrag overtuigen, en, onder de hand, van deeze haatelyke verbintenis zal laaten aftrekken. Hier over nu twisten wy dagelyks : Frederike uit welmeenenden yver, maar ik meer uit hoogmoed, om myn weinigje voorzichtigheids te verdedigen. Ik wenschte, in goeden ernst, dat deeze neetelige zaak op de eene of andere wyze beflist ware. Het verdriet my, altyd 'het zelfde te hooren, te zeggen, en - „ ,-. - - Waarlyk, het verdriet my geweldig! Zo even had^ den wy weêr een' twist, welke eindigde, aan de zyde van Frederike, met traanen, en aan de myne, met de gevoeligfte fchaamte, om dat ik haar bedroeft hadde. Ik bad haar om vergeeviog: maar wy zyn nog zo wel  KAREL FERDINER. 43 wel niet verzoend, dat ik my zelve kan vergeeven. Ik weet niet wat ik haar in dit oogenblik zou kunnen weigeren. Indien zy het begeerde, ik liet my op ftaande voet met Feldheim trouwen ! Dit Mensch zal, aan alle zyden , zyn voordeel doen, met zyne rol wel te fpeelen, —- Hy is de eenige, die by haar alles vermag; Ik heb hem, als onzen bevreediger, naar haar toegezonden. Het trof zeer gelukkig, dat hy juist by my kwam, in het oogenblik dat Frederike my had verlaaten, en ik in de houding zat van een troostloos meisje, welk even te voeren bericht had ontvangen, dat zyn minnaar zich bedacht had. „ Myne waardfte Henriette l myne waardfte Henriette! wat is het? Zo droevig! Heeft iemand? — Hoe zal ik? Wat kon?" en eene menigte andere afgebrokene vraagen ftamelde hy, met twee geweldig opengefpalkte oogen. „ Laat my alleen ", antwoordde ik. „ Wat is 'er gefchied? Ik bidde, ik bidde u, om •s Hemels wille - welk misverftand? ■ twee der beminnelykfte zusters, die elkander zo hartelyk liefhebben, dat de Engelen in den Hemel zich 'erover moeten verheugen, — de eene in traanen: de andere in deeze houding !" —• „ Mynheer Feldheim, wilt gy my een' dienst doen ? den aangenaamften dienst , welken gy my ooit kon bewyzen!" „O! myne allerwaardfte Henriette; zou ik met willen? zou ik niet willen?" Hy zei dit met zulk eene leevendigheid, met zo veel vuurs zo hartelyk — en, het geen hy nog nooit  44 GESCHIEDENIS vAN nooic had durven waagen, hy nam de vrypostigheid van zeer digc by my te koomen, zyn eenen arm zeer zacht - uit voorzorg om my geen zeer te doen . om myne fchouders te flaan, en met de andere hand den mynen , met zuik eene welvoeglyke vuurigheid tegen zyne lippen te drukken, dat hy my beter behaag. de, dan ik ooit had kunnen denken. . Zalk een oogenblik heeft hy nog nooit gehad. „ Gaa dan aanflonds by myne zuster," antwoordde • V zeS haar> hoe gy my hebt gevonden, en ver. zoek, dat zy my toeftaat, dat ik by haar kome."Oogenbliklyk ging hy: - en ik wagtte, tot hy wederkwam, op de gunst van verhoord te worden: ik mogt haast zeggen, van een voetval te mosen doen. Onze woordenwisfeling begon fchertzende. Frederite kwam heel fpoedig, met een papier in de hand, welkzymy, zonder twyfe], wilde voorleezen; doch my met fchryven bezig vindende, vroeg zy, of het aan Julie ware? en met deeze vraag nam het gefprek eenen anderen draaij.als het anders zou genomen hebben. Zy ërinnerde my op nieuw , ten fterkfle, de gewetensplicht der vriendfchap. Ik antwoordde, zo als ik altyd doe, dat zy weinig rede had, om de verbintenis, tusfchen Julie en Ferdiner, te beletten Het is nog zo lange niet, zeide ik, dat gy dachtet, dat hy het oog op my had " ?' " antwoordde zy, „ ja myn kind; dat geloof jk nog." „ - En my Hoop gaf, dat hy my niet onverfchilkg aanzag." „Voorzeker niet — maar ik zou my gefchaamd hebben, het Hoop te noemen." } Ah  KAREL FERDINER. 45 Als hy zich dan eens voor altoos met Julie verbonden heeft, dan kunt gy immers omtrent uwe zuster gerust zyn." „ Maar ik zou even weinig myne vriendin willen opofferen." fi Noemt gy dat opofferen? O! ik verzeker u 'honderd andere weeten daar voor wel een' beteren naam te vinden. En eene, die ik onder veele kenne, liet het altyd op 't gevaar aankomen " ,, Zuster!" „ van te moeten gaan dienen. Wist ik maar ééne geheime anecdote van Ferdiner, die genoeg kragts hadt, om by eene vrouw het misnoegen, de onbeftendigheid of de vreeze voor volgende tyden, zwaarder te doen weegen, dan eene tegenwoordige liefde." „ Daar mede kan ik u dienen. Koom maar: wy zullen aan Julie fchryven. Ik zal voor zeggen, en gy zult de pen voeren. Voor het gevolg ftaa ik in!" Zy nam eene ftoel, plaatfle zich naast my, lag papier en pennen voor my neder, en — ongelukkig was ik in eene luim, om den fcherts voorttezetten; en nam het beïluit om alles, wat zy my voor zeide, en zo als ik het kon verdraaijen, en wat wy tusfchen beide fpraken, door elkander te fchryven, en daar door den geheelen briefin eene Rhapfodie te veranderen. Hier uit kwam deezen brief aan Julie voort, die ik, zo als hy is, voor u hier by voege. ZE'  46 GESCHIEDENIS van ZEVENTIGSTE BRIEF. AAN J ü L I E. (Dienende tot eene Bylage en bejluit des Zevenen zestigften.) J?rederike. „ Schertfte Lot, in haaren laatfien brief, of was bet ernst ? " Ik fchreef woord voor woord op» Frederike. „ Een vraagteeken, Jet?" Ik. „ Een vraagteeken, Frederike:" F. „ Maar waarom zou het geen ernst zyn, dat myne heffle Julie befluiten konde, gelukkigere " 'Ik. m\ mii - „ maar waarom zou het geen ernst zyn dat myne» — gy denkc, op kostJvan myn verfland, dat ik een geheugen heb, om op eenmaal eene geheele Dialogue uit de Grammaire van Pepher te bewaaren „ ijeffte juUe » verder? noe ■F. „ befluiten konde,"—. Ik 't Haat gefebreeven - en een comma. F- >l gelukkigere te maaken, en zelve gelukkiger te worden," fc i v' i ë^more te maaken, en zelve gelukkiger te worden, " Ji. een Comma of Punclum? £ Een Comma-, dan wy fchynen te zyn in eenen ftaat," &. ~~ „ ftaat," het ftaat 'er! en weêr een Lomma. F. „ waarin het doelwit van ons leeven niet bereikt wordt?" Ik,  KAREL FERDINER. 47 Ik. Gefchreeven. En nu een — wat ? F. Een vraagteeken. ïk. Het ftaat. F. „ Alleen dat wenfche ik ware fcherts , dat gy, tusfchen twee, ten voordeele van eenen man"— Ik. Nog een paar woorden. F. Ik dacht gy kondet niet zo veel te gelyk onthouden? „ zoudt beflist hebben," Ik. „ Dan wensch ik dat het ook ernst zy, dat gy tusfchen twee, ten voordeele van eenen man zoudt beflist hebben," — Oeffening doet veel, myn kind. Ik heb het. F. „ die alleen maar op aanpryzing van de oogen kon verkooren zyn." Ik. „ welken oogen, hart en overdenking eenftem- mig verkooren zullen hebben." F. Hebt gy het? ik. Behalven het PunStum. F. „ Wel is waar, dat het oog zyne rechten heeft, om mede te kiezen:" Ik. Dat denk ik ook! en ieder mensch ziet door zyne twee oogen weêr anders als een ander. Hierom , Frederike, komen de menfchen zo weinig overeen, omtrent het fchoone en het leelyke, —— ik mogt wei zeggen, omtrent wit en fwart — en om deeze rede moet men niemand zyne gedachten opdringen. Verftaat gy my ? Maar ik vergeet hier door wat ik moet fchryven. Hoe was het ook? Frederike herhaalde het geene zy reeds gezegd had. Ik. „ Want in allen gevallen behoord het ooge deeerfte keuze:" één Fm(ï? F.  48 GESCHIEDENIS VAN F Twee Fmcten. ~~ „ ongelukkig is het maar, dat het meest een goed overleg voorby grypt " . een Comma. Ik. „ en ik wed, dat het ook dan eene goede doet, wanneer het der overlegginge voorby'loopt;- F. „ en veel te fpoedig beflist " Ik. De pen is reeds zo week als een penfeel, wagt een oogenblik , Frederike „ V00I. ^ £g zoude ik, ten minfte, wel borg willen blyven.» _ gedaan! 1 F. Voor dat van Julie — borg blyven?^ Wat fchryft gy? Ik zeide: ,, veel te fpoedig beflist on een goed oordeel te vellen. " Ik. Ei zie! het was maar eene aanmerking, die ev moest gezegd hebben; en in gedachte heb ik hem opgefchreeven - F. Gy fchryft niet wat gy moest fchryven Jet Ik. Wat ik moest fchryven? O! zo prompt al, een Notaris zyn affchrift in Fidem. P F, Ik wi! zeggen, gy fchryft niet —. Ik. Zo als gy my voor zegt ? F. Wederom dubbelzinnig! • . Spotffcr' ifc zegge u voor zo als ik denk. Ik. Ik fchryf nog meer; ook het geen gy „ den. ken. Gy moogt het leezen als het af is. Spoe¬ dig, wat nu? puc M My is, door ons praaten, den faamenhang ver. geeten. Laat my het zien. Ik. Ik zal het u voorleezen. . (Ik j'as het zy my had gezegd) ziet gy ? g F. Moet ik u een meisje noemen, dat zich, ge. duurende eemge jaaren van zyn leeven Ik.  KAREL FERDINER* 4£> ik. De geheele zin, verzoek ik. F. „ door zulk eene dwaaling, zeer óngeluk- kig maakte?" Ik. Wat dat zeggen wil, weet ik niet: Maar laat het 'er Haan. „ Waarom zoude ik u een meisje noe. men, dat zich, door eene dwaaling, voor eenigejaaren zyns leevens zeer ongelukkig maakte?" F. „ Zeg het iedere jonge eenvoudige ziele, welke het tot waarlchouwinge kan dienen," Ik. „ Dat behoord alleen aan eene jonge, eenvoudige ziele te gefchieden, welke het tot waarfchouwinge kan dienen." F. „ dat dit bedrogen meisje, een goedhartig, eenvoudig fchepzeltje, Frederike heet." Ik. Uw eige gefchiedenis , Frederike ? Dat was evenwel een geheel ander geval! „ Dit bedro¬ gen meisje, een goedhartig, eenvoudig ichepzeltje, heet Frederike." ? ■ F. Zo zeide ik niet — (zy zag over myne fchouder in den Brief, en zei,) maakt gy het zo? welaan! fchryf onder mynen naam, het geen ik u voor zeg, en onder den uwen wat u belieft. Het onaangenaame gedeelte van den Brief mag geheel termyner verantwoordinge komen: hoe was ook het laatje? Ik las hef, zy ging voort: „ Hoe fmartelyk is voor myne ziel de gedachte, " fit. Dat ftaat 'er al. Wat meer! F. „ dat het voorbeeld van Frederike ook aan Ju. lie ter leeringe moet dienen!" Ik. „ Hoe verblyd zich myne ziel met de gedachte , dat het voorbeeld van Frederike aan Julie niet toe leering behoeft te dienen!" II. DEEL. D K  50 GESCHIEDENIS vak F. „ Maar ware het ernst wat Lot fchryft. ware de Beer Ferdiner > " Ik. Nu moet ik my weder reisvaardig maaken F. Reisvaardig? Ik. Op eene Periode van eene Myl — gaan wy in eenen adem voort, of houden wy onderweg ffif en hoe veel pleisterplaatzen zullen wy hebben? F. Wat wil dat zeggen? Ik. Hoe veel deelen de zin zal hebben? F. Drie of vier. Ik. (Na dat ik het my voorgezegde had ge- kezen.) Dit is de eerfte en tweede rustplaats; nu de derde. F. „ mocht gy toch zien, hoe bezwaarlyk het my valt, om het zo te fchikken, —— Ik. En de vierde, dan reis ik u na. i F. „ dat ik u, op de zachtfte wyze, iets onaangenaams kan zeggen." Kon ik u het nareizen, maar eens regt zuur maaken! Ik. Hm! als ik de weg maar eerst weet. „ Ware het ernst wat Lot fchryft . ware de Heer Ferdiner dien, welken myne Julie ■ waar zal ik woorden vinden, om u uittedrukken, met welk vergenoegen, ik deeze naamen by elkander in myne gedachten voeg?" F. „ God weet met welk eene gevoelige vriendfchap ik u en uw geluk omhelze!" Ik. Hier zyn wy de zaak eens, alles ftaat zo: woord voor woord! F. „ En voor u wenfche, bidde, en hoope!" Ik. Wederom hetzelfde ziet gy? F. „ Maar, dat is, voor de waare vriendfchap, niet  KAREL FERDINER. 51 niet genoeg. Zy moet ook getrouw zyn, om te kunnen waarfchouwen als het noodig is." Het eerfte kan blyven ftaan. Het laatfte moet korter. „ Zy moet ook deel neemen."- Frederike, ik gaf'er wat om, dat gy een aartigeflim* me jongen hadt! F. Hoe komt gy nu op deezen wensch ? > O-Y lagchte zeer vergenoegd. —) lk. Wy oeffenen ons hier uitneemend wel in den ftyl. Als wy dagelyks den jongen op deeze wyze onderweezen, gclyk gy my doet in de vlugheid van veranderen, van omtekeeren, te verfchikken, op het hoofd te zetten het geen op de voeten ftond ; hy wierdt zulk een goed DoEtor der beide rechten, als 'er maar zelden een van de Univerfiteit komt. Ik bid u, zeg het uwen man! Meisje ! zei Frederike, met een zeer vergenoegd gelaat 1 , gy hebt den geheelen faamenhang van myne gedachten verbrokenlk- bat geloof ik wel. Zulke denkbeelden, als dat was 1 Ik las het gefchreevene. Zy zweeg ee- nige oogenblikken, nam eenfnuifje, en voer voort: F. ,, Hebt gy, indien Ferdiner den' verkorenen mocht zyn," Ik. „ Gelooft gy, indien Ferdiner den verkorenen is," F. „ hebt gy u wel genoeg verzekert," Ik. „ gelooft gy zeker genoeg te zyn," F. „ dat hy in gelyke maate liefde door liefde vergelden " Ik. Zo als gy zégt. F. „ en zo geheel de uwe zyn kan»" D 2 &  52 GESCHIEDENIS vAN lk. „ en zo geheel de uwe zyn zal." F. „ Als gy de zyne wordt?" Ik. Hetzelfde — en nu een Punctum? F. Neen vooral niet! Het allertwyfelachtiguV vraagteeken; zo fcherp en zo groot trekken, als gv maar kunt. Ik. Voor u een vraagteeken , voor my een onbezorgd en koelbloedig PunSlum. — Zal het haast ge. daan zyn? F. Spoedig \, Hoe, als hy reeds aan eene andere " Ik. „ En indien ook al eene andere." F. „ door plechtige beloften verbonden ware?" Ik. „ eene beleefdheid, in boertery betoond, voor beloften " — Hoe is ook het laatfte ? F „ verbonden ware?" en een vraagteeken. Ik. „ en verbinding had aangenomen ? " , Wederom een twyfelachtig vraagteeken ? F. Hier moet het verzekerend zyn. Ik. Het hangt van de Leezeres af, hoe zy het wil opvatten. Ik wed zy neemt het voor twyfelachtiV — Nu-het befluit! b F. Nog een paar deelen: „ Hoe, indien om me verbintenis met hem " Ik. Ik moet my lam fchryven. F. Ik zal u aflosfen. Ik. Nog één deel, en dan niets meer! „ Indien ook al uwe verbintenis met hem " F. „ eene moeder het onherftelbaar verlies van haare eere," lk. Is dit uw ernst, en zou ik het fchryven? F. Onder myn' naam. Ik,  KAREL FERDINER. 53 Ik. Ik fchryf het in 't geheel niet. f. Geef my dan de pen. Ik. Tot uwen dienst! Ik wasch 'er myne handen af. Frederike nam de pen en fchreef: „ en een onfchuldig kind zyne onechte geboorte met heete traanen moesten beweenen ? " waarop zy zeide: „ nu zal ik God bidden dat het uitwerking doe!" (Dus verre den brief.~) Ik antwoordde: „Of liever, dat Dankwart de plaats van Ferdiner inneeme! " f. Dan zou Julie zeer. gelukkig zyn! Ik- Indien zy al niet , ten minfte hy: en dat is het oogmerk. f. Dat zou zeer onredelyk gedacht zyn. Ik. En nog zo onredelyk niet gedacht als gefchreeven. f. Ik vraag het u op uw geweeten: moet men Julie 'er niet van onderrichten? Ik. Myn geweeten zegt rond uit, neen'. f. En de beide ongelukkigen; Moeder en Kind! — Als gy in de plaatze van Julie waart? lk. Dan zou ik wenfchen dat ik niets wist. F. Maar in vervolg van tyd zoudt gy het toch gewaar worden, en de droevige gevolgen. ik. Die zoude ik geduldig draagen, en Moeder en Kind poogen te bevredigen; en voor het overige denken dat Ferdiner een weduwnaar was geweest. f! Dat verfchilt evenwel veel. Twee Vrouwen en een Man! Ik. Menig eene is de derde, of de vierde, en acht D 3 zich,  54 GESCHIEDENIS van zich, echter, in haare zalige onkunde, zeer gelukkig. - F. Dat ontflaat my niet van myn' plicht, om haar te waarfcbouwen, terwyl ik het weet En zo het ware, dat de waarfchóuwing telaatkwame; kondet gy gelyk hebben. Ih By luiden, die elkander beminnen, komt zealtyd te laat. F. Dan heeft hy, die waarfchouwt, zyne goede daad maar te vergeefsch verricht. Echter meen ik Julie te kennen; zy zal, uit vooringenomenheid voor Ferdiner, zo blind niet zyn. —— lh Als gV voor Dankwart! Frederike ftond op, en zei, met een ernftig gelaat: „ als gy dat gelooft, werp dan het papier in 't vuur!" Ik. Dat had ik reeds voorgenomen. F. Naar uw goedvinden ! maar — lk. Gy kunt een ander fchryven! F. Dat zou myn plicht zyn.— Ik wilde 'er alleen mede zeggen , dat de traanen van weinige dagen, niets te achten zyn by een geheel leeven in ongeluk. Ik. Eenige dagen? O! by u waren ze in een geheel jaar nog niet uitgeweent. F. Henriette! Ik. Maar zo gy evenwel wilt fchryven, dan zal Feldheim — F. (Lagchende) een medevryer krygen ? Ik, Die het langdraadig kluuwen in myn Tooneel eindelyk zal ontwinden. F. (Schertzende, en my 0m den hals vallende,} even«  KA REL FERDINER. 55 evenwel niet door den doop van een kind, myn meisje ? Ik. Op zyn tyd, na dat we getrouwd zyn, zo als te hoopen is! F. Die is hy nog aan eene moeder fchuldig ge- bleeven. Ik. Men weet juist niet of hy die fchuldig is! en al was het zo, wie zal Credit geeven? zo veel heb ik veelligt van u geleerd. F. Gy wordt onvriendelyk! Ik. Hebt gy niet zelve het voorbeeld van u bygebracht ? F. Ter waarfchouwinge; God vergeeve het hem, die daar mede fpot! • maar in ernst, Jet, zoudt gy het, als Bruid, Ferdiner vergeeven, als gy in de plaatze van Julie waart ? Ik. Als Bruid aanftonds: en vergun my te zeggen, dat gy het ook eenen zekeren zoudt vergeeven hebben. F. Henriette, ik bid u fpreek daar niet meer van! Ik. — die evenwel op verre na geen Ferdiner was; F. Hoe kunt gy my zo bedroeven.? Ik. het moet 'er nu uit, Frederike - als hy maar weêrom was gekomen. F. O ! hoe mishandelt ge my ! Ik had de laatfle woorden naauwlyks uitgefproken, of het berouwde my. Frederike keerde zich om, ging tot aan de deur, en wierp zich op eene ftoel neder. Hier zat zy, met neêrgeflagen oogen, fpraakloos, en tot in de ziel gewond. Ik zag verfcheiden maaien ter zyde om: zy fprak geen enkel woordi D 4 efl  56 GESCHIEDENIS van en haare betraande oogen waren op haar'voorfchoot geveft.gd welken zy tusfehen haare vingers faamen vouwde. Myn hart floeg, even 0f jk een doodflag had begaan. Eindelyk zag ik twee heldere druppels uit haare oogen vallen: toen konde ik het niet langer uithouden, vloog op, viel haar om den hals, kuschte haar en bad om vergeeving. Zy onttrok haaren mond mynen kusfehen niet; maar was niet in ftaat om een woord te fpreeken, en ging uit de kamer CM dat godloos- vermaak van alles te zeggen wat ons invalt! die beklaaglyke losheid der tonge! _ Gy moet het voorgevallene geheel weeten Ik moelanger dan een a]Ieen z^ £. • K Feldheim te gelyk met Frederike. Ik vloog haar met oPe„e armen te gemoete, en zy beantwoordde elke tederheid met tederheid; alleen met dit onderfcheid, dat zy haare oogen durfde opflaan, terwyl ik na den grond moest zien. Ik wilde haar om vergeeving" bi den:zyleide mydehandopdeninonda. tg minuuten lange hield ik die waardige, fchoone, verzoenbaare ziel in myne armen. ^ Emdelyk bekome ik evenwel nog een pakje van Het verwonderd my, dat een uwer brieven drie *■» oud is: hoe komt dat? he£ ^ d~ geha-  KAREL FERDINER. 57 gehavend! Ik vermoede, dat'ze, van en na Auen. brugge, over Farmbull gaan. Zekerheidshalve zal Louife's Tante myn brief onder haar' omflag, aan haare zuster zenden. EEN-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Charlotte aan Henriette. Auenbrugge den 26 Mei. De weduwe Strodtheim heeft my evenwel den eenentwintigden geantwoord. Of om het regt te zeggen, niet my, maar Louife's moeder; het zy, door dat de bode zyne zaak niet wel verricht, of dat men hem verkeerd verftaan heeft. De rede waarom deeze misvatting my niet onverfchülig was, lag niet zo zeer in den inhoud van den brief , als wel in bykomende omftandigheden, welke hy veroorzaakte. Het opfchrift zo wel als den inhoud was, gelyk ik gezegd heb , aan Louife's moeder. Zy opende hem, en zag aan het einde, dat 'er eene dwaaling in de perfoonen had plaats gegreepen; en dat hy aan my gericht was: hieröm bragt zy hem my, en vroeg: „ welk eene Dame het was , voor welke Ferdiner zulk eene ongemeene zorge heeft?" —— Ik verftohd deeze vraag niet, las den brief, en in de verftrooijing liet ik my een paar woorden ontvallen, welke myne verwarring hadden moeten verraaden, indien zy op dezelve had acht gegeeven. EchD 5 ter  S8 GESCHIEDENIS va» ter hertelde ik my, beantwoordde haare vraag met eene gewaande onverfchilligheid, zeggende: Die Dame is my reeds voor eenige jaaren bekend geweest Ik bad voorgenomen, op myne reize naar Hamburg, haar te Gehrfen te gaan bezoeken: de Heer Kramer, aan wien zy door een'zyner Correspondenten is aanbevolen, heeft my gezegd, dat zy zich, tegenwoordig, aldaar ophoudt." Dit alles moest ik haar zeggen, vermids zy den brief had geleezen. — Mejuffrouw Waldman, zo wordt ze in denzelven genoemd, was den twintigften , met haar Kind naar Hamburg gereisd, alwaar zy den vyfen-twintigten een vriend, de Heer ïlrdiner, van Farmbull zou opwagten. Byna geen een woord was 'er in, waar over ik niet verbaasd moest ftaan' Nu kan ik u niet zeggen, welk een berouw ik heb, dat'ik haar niet in Gehrfen heb gaan bezoeken. Het was zeker eene dwaasheid, dat ik my hier zo lange het ophouden. De berichten welke Louife's moeder van haare zuster venvagt, zullen, van den eenen tot den anderen Postdag, komen; doch zy komen niet: de grond brand my alhier onder de voeten. Ik moet, ik moet deeze juffrouw Waldman, deeze Moeder kennen; haare doopnaam is Leonore, of is 'er niet een zekere voornaam, op welken zulk eene Dame, een wettig regt heeft verkreegen? Ik moet en wil haar kennen. Deeze begeerte overtreft zeer verre die, om de gebeurtenis van den ring te weeten: hierom heb ik myn vertrek op overmorgen vastgeüeld. Ferdiner is haar reeds gevolgd. In plaatze van hier affcheid van Julie te peemen, zou hy zich door haar toe  KAREL FERDINER. 59 tot Gehrfen hebben laaten vergezellen, en gints zyne andere Dame in haare plaatze weder opgenomen heb. ben: op deeze wyze zou die gefchiedenis de eenigfte in haare foort zyn. Gisteren voormiddag was hy hier met Julie, welke hem Uitgeleide deedt. Hoe gaarne had ik hem alleen sefproken! maar in dien korten tyd kon ik 'er volftrekt geene gelegenheid toe vinden: zy waren by den Predikant afgeftapt, en kwamen met by ons; maar dit was hunne fchuld niet. Louife's moeder was 'er zeer tegen, om redenen, welke my even gewichtig fcheenen als haar; fchoon ik juist met weet of ons oogmerk wel hetzelfde was! Dus belette, *_het beZOek welkzyonsanderszoudengegeevenhebben. Julie was hierover niet weinig verwonderd eni ik was wederom met haar in de grootfle verlegenheid. Aldus is het thans gefteld aan alle zyden, waar heen ik my wende. TWEE-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 28 Mei. Ta, Eduards, het is alles zeer goed. Ik weet nu J volkomen, waarom gy en anderen my gelukkig achten; en dit ben ik ook meesttyds. Doch ik mag niet terug zien, my niet ërinneren, niet vergelyken. Moest ik dan juist dit hart hebben? of, als het zo moest zyn, moest Elm dan de eerfte zyn, die het  «6 GESCHIEDENIS vAN het zo geheel in bezit nam? ware » naar vooree komen, zy zou my alles zyn, wat geene my was. Wat minder aankleevings, aan, of als gy het zo wilt partydigheids voor het voorleedene, en wat meer on! beftendigheids, zou het geluk van mynen tegenweer, digen leevenskring volmaaken. Stryk geen verkeerd vonnis over my, Myn waarde Vriend, om dat het voorleedene my nog niet uit 't geheugen is; om dat eene kleinigheid my aanleiding geeft tot ërinnering; dat ik dan in die ërinnering my ze ven verhes, en behoeften in my ontwaar worde, welke de vertegenwoordiging van het geluk, dat ik thans_geniet, niet kan vervullen: gy weet hoe myn Hierom , evenwel, is het niet ondankbaar tegen myn goed noodlot, en het laat zich veeltyds door redelyke grondftellingen overtuigen. Wanneer ik het voorhoude: dat, alleen de hoop op Elize ter zyde gefteld, alle de overige betrekkingen, waar in ikftaa zo gewenscht zyn, dat zelf een onbefcheiden hart" verlegen zou zyn, om betere uittedenken en als ik alles, wat in deeze gedachte vereenigd is, uit elkander ontwonden, my ftuksgewyze voorreeken- als myne verbeelding daar door begint wakker te worden en iedere aangenaame voorftelling, in gevoel verandert zynde, myn hart in werking brengt: dan kan ik dikwerf de mnigfte verheuging ondervinden; verfcheidene dagen vergenoegd doordroomen, en, in eene hartelyke voorfmaak van de toekomende gelukzalig, heden, welke my wagten, vergeeten wat agter my is. ° Zo ben ik gefteld, wanneer ik Julie ben. Zo lange  KAREL FERD1N ER. 6l lange ik verrukt ben door haare aanminnigheden; zo lange ik my aan de waare uitdrukkingen van de neigingen en gewaarwordingen haarer uitmuntende ziele verlustigend aan haare zyde rusten, en dit veranderlyk harte, wanneer het een aanval van zyne oude ziekte krygt, zich aan het haare kan verwarmen: ja zo lange heb ik geen hart als voor dat wat tegenwoordig is , en weet van geene andere gelukzaligheid, als haar te beminnen, en van haar bemind te worden. Maar het is niet altyd zo! De verbeelding wil dikwyls niet vervullen, het geene in de tegenwoordigheid nimmer mangelt. Ik kan my haar beeltenis niet zo leevendig voor den geest brengen, als voormaals dat van Elize, dat my lange, 6! hoe volkomen, hoe heerlyk, hoe zielverrukkend tegenwoordig was, en fomtyds nog is! Misfchien, Eduards, zyn 'er zielen, die maar eenmaal beminnen; en als die beminde, welke "voor hun alles was, verloren is, geene andere vinden, welker vertegenwoordiging hen zo geheel vervult, dat alle hunne begeerten bevredigd zyn, en geene bewustheid van eenig gebrek hen het verlies ërinnert. Is dit zo ,dan durve ik zekerlyk dien Hemel van gelukzaligheid, waarop ik eens hoopte, niet meer verwagten. Doch 'er zyn zeker nog verfcheiden, hoewel laagere trappen van dezelve; en onder deezen,indien de grootte der liefde hier in beflist, moet van duizend vereenigden, die zich zeer gelukkig achten, die van Julie en my een der hoogften zyn. Wie weet ook, of het verlies zelve niet eene waarde geeft, welke het verlorene in zich zelfs niet gehad  62 GESCHIEDENIS van had zou hebben? Het geen wy tegenwoordig met zo veel verrukkings beminnen, behaagd ons alleen inde vereeniging, waar mede het met die verrukking is, zo onbefchryflyk: en wy verbeelden ons , dat het altyd zo zal zyn; zonder 'er iets af te reekenen voor toekomende veranderingen, die wy niet weeten noch willen weeten. Eene droevige begoogcheling myn vriend ! welke een ieder vooraf kon weeten : want wat is 'er dat niet veranderd? Maar niets is zekerer, dan dat de mensch altoos door omftandigheden wordt het geene hy in ieder oogenblik is. En die dan van' een geitel is, om ieder indruk zo leevendig te gevoelen, en elk voorval dat hem bejegent, met zulk ee. nen heeten ernst vasttehouden, van welke beuzelingen hangt zyne rust en onrust, genoegen en kwelling af? Ik wenschte dat ik zo niet ware.' maar de Natuur blyft altoos «erker dan gewoonten, welke wy in haare plaatze poogen te Hellen: en eindelyk komt men met alle verbeteringen niet verder, dan dat wy ons van onze zwakheden terug leiden, wanneer wy daar voor reeds alles ondergaan hebben. Thans heeft wederom zulk eene beuzeling myne goede gefteldheid bedorven. Een oude knegt, welke voorheen by Elize's vader woonde, heeft, in myn afzyn, na my gevraagd. Men noemde my heden den naam van het mensch,Philip Amids uit üresden, en al het voorledene was in myne ziel weer tegenwoordig. DRIE-  KA REL FERDINER. 63 DRIE-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 31 Mei. Hoe kunnen de onverfchilligfte dingen zulk eene onbefchryflyke waarde verkrygen, en zo geheel de rust of onrust van alle onze oogenblikken bepaalen! Eduards, hadt gy my deezer dagen gezien! hadt gy gezien boe ik dorftede na de tegenwoordigheid van deeze niets beteekenende Philip! hoe ik duizenderlei berichten verzon, welke hy my van Elite zon geeven; alle maar mogelyke veranderingen en ontmoetingen, welke zy had kunnen ondergaan, doorliep; hoe ik wenschte, hoopte, vreesde, van de eene gedachte in de andere verzonk, geenen uitgang vond, en in onbefchryflyk ongeduld, van het een uur tot het ander het flaan der klokke telde! Heden was hy eindelyk weêr tegenwoordig; en in myn gantfche leeven heb ik nooit iemand zo belangryk gevonden. Ik zoude hem hebben kunnen omarmen. Hy kwam, juist toen ik aan tafel zat; hy moest binnen komen en zich ten minfte naast my plaatzen. „Myn goede Philip, " zei ik , en kon my niet weêrhouden, hem de hand te drukken, „ het geluk fchynt u ook niet zeer gunftig te zyn, kon ik het, . voor den bogtigen weg, welken het doorgaans neemt, eenen  64 GESCHIEDENIS va ft eenen rechteren wyzen I Hoe ontmoeten wy hier elkander ? " Hy verhaalde my hierop zyne gefchiedenis van de twee laatfte jaaren: hy had zich in dienst begeeven by zekeren Walsborni een geboore Saxer, die Kapitein in Hanoverfchen dienst was, en zya ampt had nedergelegd, uit Patriotismus, om zyn verdrukt Vaderland te dienen; maar, ongelukkig, kort voorden flag by Pirna, waar door hy te laat kwam. Eindelyk zocht hy, onder een' niet zeer beroemden naam van zyne Familie — want eigentlyk heette by Werthem, genaamd van Walsborn, fchreeuwde Philip tusfchen beide dienst onder de Deenen, en moest zich , voor eerst, met een Lieutenantsplaats vergenoegen. Zyne jonge vrouw was, zo wel om de onzekerheid van zyn lot als wegens haare op handen zynde verlosflng, in Saxen terug gebleeven, alwaar hy, Philip, by haar bleef, ten einde zy iemand zou hebben, die haar verzelde; wanneer zy haaren man volgde. Na meer dan een jaar wagtens, waren zy beide gevolgd, en tegen het einde van Februari in Hamburg aangekomen. Maar hier, voer Philip voort, ontving myne ongelukkige Mevrouw Het fmart my in de ziel, van die jonge*, fchoone, uitmuntende Da- Dit klonk my als een donderdag in 't oor! „ wie ? Philip.>" viel ik hem in de reden, en ftond op myne voeten, zonder dat ik het wist. Dit goede Mensch, dat even min myne hevigheid als het oogmerk myner vraage begreep, ftond te gelyk op, en zag my eenige minuuten met verwon-  KAREL FERDINER. 65 wondering aan: eindelyk antwoordde hy, „zy is de Dochter van een' Hanoverfchen Amptenaar , welke ook zulk een ichurkachtig Stiefvader is, " en vervolgde toen zyn verhaal met de voorige gelaatenheid. „ Deeze beminnelyke, ongelukkige Dame ontving, in Hamburg, een' brief, waar in men haar den onverwagtten dood van haaren Man meldde: en om dat zy zich nu buiten ftaat bevond om langer een knegt te houden, moest zy my ontdaan. Nu zo onder vreemden zynde , van myne Naabeftaanden gefcheiden, zonder Heer, onbekend dacht ik, wat zult gy doen ? ziet, gy weet, buiten Mynheer Ferdiner, niemand die u voor een eerlyk kaerl kent. Gaa by hem: hy is u anders zo geneegen geweest: hy zal u helpen. Hierop nam ik de. vrypostigheid van mynen toevlucht tot u te neemen. Als iemand van ons buiten zyn Vaderland een dienst zoekt, " „ Goede menfchen vinden overal een Vaderland;" viel ik hem in de reden, en gaf hem myne hand 'er op, dat ik voor hem zoude zorgen. „ Myne eenigzins driftige vraag," ging ik voort, „ fcheen u te verwonderen, Philip.— Gy fpraakt van eene beminnenswaardige Dame: aanftonds dacht ik op de dochter van uw' eerften Heer: niets was na- tuurlyker! hoe leeft zy? gelukkiger dan uwe Mevrouw ? " „ Dat wensch ik van harte, zy verdient —- " „ Zo gelukkig als ze verdient, kan ze zeker niet ligt worden ? " „ Ten minfte zy is het niet geworden. •— Ik heb veele fchoone Dames gezien en gekend «— myne II. peel. E Dame  ■66 GESCHIEDENIS v & N ' Dame was ebk meer Engel dan Vrouw mrsi maar haars gelyken i? i „ Heeft de aarde niet meer, Philip! Haare braave Moeder .had ten voorfchyn kunnen komen, en tot haar geflacbt zeggen: ik alleen heb eene vrouw geboden! aanziet, Vrouwen, en leert, wat gy zoudt kun- nen zyn! Zy was — O! zy was de menfchely- ke middelmaatigheid, welke wy gcmeenlyk volmaakt noemen, weet geen'naam uittedenken voor dat geen, wat zo verre boven haare uitmuntendfte denkbeelden verbeven is!" Ik zcï.dit (ik kon ook niet anders) met eene aandoening welke myne geheele ziel doorftroomde. „ Dat is waar, Mynheer Ferdiner : evenwel had zy, volgens haaren wensch, gelukkig kunnen zyn; en dit is het waaróp het al tyd aankomt," antwoordde Philip, terwyl hy-eerst de oogen nederiloeg en het toen waagde, ze vriendelyk opteflaan en my aantezien:, „ was zy verëenigd met hem, welken wy huisgenóotcn haar in dien tyd toedachten, i " ,» Misfthien raade ik het. Die van Winterheim gaf zich onbèdenkelyk veel moeite. " „ Vergeef my, dieniet!"— antwoordde Philip, en zag my aan met een gezicht, dat verwonderd fcheen, hoe ik zyne woorden had kunnen misduiden?— „ die in 't geheel niet!" ging hy voort, en was op weg om nader zyne meening te-zeggen, toen ik hem een vol glas voor hield. « „ Drink toch, goedeFhüip." Hy zweeg om zich te kunnen buigen: hier door bleef zyn antwoord agter. „ En is 'er niets van die party geworden ? " vroeg ik zeer fpoedig. „De  KA-REL F. E R D 1 N E R. 67 „ De Stiefmoeder, " zei Philip, ,, wendde alles daar toe aan by Elife; en van Winterheim zou 'er zyne ganfche bezitting om gegeeven hebben; doch ik zou my zeer moeten vergisfen, zo Elize niet reeds veel beter keus gedaan had ? Als ik het zo vry uit mag zeggen , Mynheer Ferdiner, (hy waagde nog eens my vriendeiyk aantezien,) wy huisgenooten wenschten alle, en hielden het voor uitgemaakt, dat " ,, Goede Philip, (ik floeg hem op den fchouder) menfchelyke wenfchen! menfchelyke verwagtingen!" —~ Drink toch eens Philip." Ik kon op myn' ftoel niet rusten,. ftond op en ging driftig op en neder. Philip bleef nog al ftaan , boog zich andermaal, hield zyn glas voor zich en vervolgde: „ Maar eenige waren meer voor den Edelman» Vooral de Stiefmoeder, die alleen haar eigen voordeel in 't oog had " „ Wie weet of zy wel recht zag! " zei ik, en wierp my weder op myne voorige zitplaats. „ Zyt niet verlegen, Philip, gaa zitten!" Hy zette zich en antwoordde. „ De flimme luiden misreekenen zich veeltyds het eerfte. Wat helpt het nu? zy heeft anderen benadeeld, en zich zelve geen nut gedaan." „ Zy is ook zekerlyk niet geheel onfchuldig aan het verval van het Huis?" „ Niemand als zy is daar van de oorzaak. De braave Moeder van Elife, bragt zy, van hartzeer over haaren flegten omgang met den Heer, in 't graf: zy wist toen den Heer te bepraaten , om haar te E 2 trouwen  c3 G-ESCHIED.ENIS va trouwen; waar voor zy hem, door haare verfpilling en haare flegte manier van huishouden te gronde bragt; en na zyn' dood, toen zy zag hoe weinig 'er was overgebleeven , zou ze de lieve Wees, mag ik zeggen, wel het liefst aan den meestbiedende hebben willen verkoopen." „ Maar hoe leeft ze toch tegenwoordig ? " J5 In den kommerlykften toeftand. Als zy nu had, hetgeen zy tevooren, uit hoogmoed, naauwlyks aan haar Huisgezin wilde geeven, zy zou het voor eene lekkerny houden. Toen zou ze geen adem hebben kunnen haaien, zo zy niet in ruime kamers had kunnen woonen; waar toe de Heer de muuren uitbreeken en byna het geheele Huis anders moest laaten bouwen. Maar toen ik haar voorleeden winter zag, ja, myn God i toen was 'er voor haar luchts genoeg in een' kamer, waar in ik myne beide armen niet zou hebben kunnen uitftrekken , zonder tegen twee Muuren te flooten. Agter af, Mynheer Ferdiner, in een klein dorp, —— denaam valt my nu niet aanftondsin. — " „ Ik wenschte dat gy u dien kondt te binnen brengen. Ik hoop dat ik haar dienst kan doen." „ HaarP dat heeft zy waarlyk aan u .niet verdient ! " „ Zy heeft het evenwel noodig, Philip:' „ Dat is waar. Maar dan zyn 'er nog weduwen die buiten haare fchuld arm zyn. Die zyn Huis leeg gemaakt heeft, moet niet kwaalyk neemen, dat 'er niets ingebleeven is. Zy heeft, als ik wel onderricht ben, zeer flegt gehandeld omtrent u en Elife: volmaakt als een —— " „Stief.  KAREL FERDIN.ER, 69 „ Stiefmoeder: anders was ze toch de kwaadfte Biet j denk ik." „ Nu, ze was altyd vriendelyk genoeg! Maar al haare vriendelykheid beftondt in vleiery, die op haar eigen voordeel uitkwam. Voor het oog was zy zeer goed tegen Elife; en dit moest zy zyn, wilde zy het loon verdienen, dat van Winterheim haar had toegezegd. " „En is 'er niets van die party geworden ? my dunkt ik heb al eens hier na, gevraagd." „ Die hoop moest zy eindelyk laaten vaaren. Evenwel wist zy, van eene andere zyde, nog wat te verdienen." „ Door den voorflag van eene nieuwe party?" „ Dan , Mynheer Ferdiner, zou ik haar nog pryzen. Neen, door eene betere agterüit te doen gaan.— Ik weet niet of ik het mag zeggen ? Zy moet eene aanmerkelyke wisfel hebben weeten te verduisteren, die voor Elife, van hier, uit " „ Van hier, uit?" riep ik, keerende my met den ftoel van de tafel, ging recht over Philip zitten, en hield hem myn gloeiend gezicht tegen ; buiten my zelve zynde over het haatlyk bericht; welk my mynen Oom en mynen argwaan te binnen bragt. Ik weet niet hoe hy deeze beweeging opvatte. Hy fcheen in verlegenheid, dat hy te veel had gezegd; en wilde het, geloof ik, maar over een' anderen boegwenden, als hy, zyn glas in de linkerhand houdende, en 'er met zyne rechterhand langs ftrykende, antwoordde. „ Gy hebt, zonder twyfel, daar van niets geweefceD, Mynheer Ferdiner." E 3 » Dan  I 7o GES.CHIEDENIS' van „ Dan verftond ilc u niet: wel;" antwoordde ik, na dat ik my weder herftelde, en het voor beter hield, niet naauwkeuriger onderricht te worden. — „ Maar gy drinkt niet! zou ik uw 'er niet aan kunnen krygen? " Ik (tiet myn Glas tegen het zyne, en zei: wie geit het ? kunt gy het raaden ? „ Elife?" vroeg Philip. „Ja, van harte" zei ik, en klonk nog eens met hem. „ Mocht het haar wel gaan." Zei Philip? „ O! na de beste wensch van haare uitmuntende ziel wel gaan!" antwoordde ik. „ Waar toch houd ze zich thans op ? " Philip dacht in Meklenburg of ten rninfte daaromftreeks , alwaar eene halve zuster van haar' Vader aan een' Koopman gehuuwd was, naar welke zy waarfchynlyk vertrokken zou zyn. Ook had zy nog eene Oudmoei, van haar moeders kant, die ook daaromftrceks of in Holflein woondde; doch die reeds al zeer oud moet geweest zyn, en toen misfchien niet meer in leeven was. Ik vroeg of zy al gehuuwd was ? Hy meende ja ; want de Stiefmoeder had hemden voorlecden winter, uit brieven van haaren baftaard, dus noemde hy haaren zoon, verzeekert, dat haar eene by uitftek goede party was voorgeflagen. — „ Ik wensch het van harte," voegde Philip 'er by -— en ik ■ denkt gy dat ik 'er amen op kon zeggen ? FIER- ■  KAREL FERDINER. ff yi ER-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. AüGUSTA AAN SOPHIA. Lubek den 27 Mei. ¥k verbly my hartelyk, myne lieve Sephia, dat gy in 1 uw' nieuwen ftand te vrede zyt; en wensch dat het genoegen u Reeds verzelle. Het is waar, gy hebt ongemeen veel moeten lyden: de Hemel heeft u van deezen kant een zwaar lot opgelegd-, doch als ik uwe gelaatenheid,,uw vergenoegd hart, uw geduld en fterkte van geest daar tegen befchouw, dan vind ik dat Hy u veel meer goeds dan kwaads heeft toegedeeld. Wat baat het toch, veele goederen in de waereld te bezitten ? 't is waar , de Rykdom heeft haare waarde: men kan zich veelvuldige vermaaken bezorgen; maar onder de groote menigte derzelven, worden alleen de zulkcn gefmaakt, waar aan wy met ons hart deel neemen; die in betrekking komen met de heerfchende, karakterifeerende neiging ^van ons harte; en zo deeze zich hecht aan een voorwerp, welk haar niet kan geworden, dan is ons hart niet meer in de behoorlyke gefteldheid omtrent dezelve: de betrekkingen houden op, en het overig genot van onze goederen is niet meer dan de genieting van een zieken, die, zonder graagte of fmaak, en alleen om zyn leeven te rekken, van deeze en geene fpyze neemt. Tb. E 4 ' Ik  72 GESCHIEDENIS van Tk heb wel niet alles verloeren, wat myne Sophia verloor: maar als wy onderzoeken, wie van ons de ongelukkigfte is Wat baaten my myne goede- ren? ja vóór drie jaaren was het vry wat anders! toen Honden alle dingen in geheel andere betrekkin• gen tot my! ■ Hemel! als ik zo eenzaam, in myn'tuin onder het loof zit, en my te binnen breng hoe ik toen was; welk een hartelyk deel ik nam, zelf aan het kleinfte vermaak, toen hy, voor wien ik dacht te leeven, het nog met my deelde; en hoe ik nu ben; hoe alles 'voor my veranderd is! — Maar ik moest heden niet van my zelve fpreeken.' ■ Evenwel kan ik de overeenkomst, die 'er nog geftadig tusfchen onzen toeftand is, hoe verfcheiden anders ook onze lotgevallen waren, hier niet voorby gaan. Cy behieldt uw' beminden door uwen moed, waar mede gy alle poogingen van onze bloedverwanten verydelden. Ik beroofde my zelve, den mynen, door hgtgeloovigheid , en toegeevenheid, die in de daad zwakheid was. Uwen is dood: mynen leeft maar voor eene andere. En genomen, dat uw huuw'. lyk het begin of de oorzaak van uw overig verlies ware, hoe veel beter is het dan nog de zottin van zyn eigen harte te zyn, dan van kwaade raadgeevers! Het is zeker braaf, dat gy uw' broeder met zo veel zorg verdedigt. In de daad, volgens onzen tyd, in welken ftaatkundige plichtplegingen over natuurlyke neigingen moeten heerfchen; in welken men meer naar gewoonte , moden en uitlandfche zeden leeft is uwe verdediging vry voldoende. Ik zie evenwel' lie-  KAREL FERDINER. 73 liever, dat de broederliefde, zo wel, als alle andere goede en vuurige neigingen van het harte, zich niet door zulke beuzelingen en doeleinden laat verflaauwen. -— Maar laat het zo wel zyn, myne waarde! Wy moeten vergeeven het geene wy niet kunnen verontfchuldigen, en het goede dat ons te beurt valt, genieten, zonder te onderzoeken of het niet nog beter had kunnen zyn? Hy is by my geweest, en fpreekt van u met eene hartelykheid, welke niet alleen een' broeder voegt, maar die zelf een' teedren vertoont. Na het geen gy my hebt te kennen gegeeven, ben ik omtrent hem oplettender geweest, en vind hem, in de daad, minder vrolyk. Het fchynt dat hy nog geen haast met zyne terugreize heeft. Van Lowenwald mag ik niet gaarne met hem fpreeken, waar toe diend het, Sophia? Men moet aan vooröordeelen en gemoedsdriften tyd laaten. Geene worden niet eer weggenomen voor dat deeze veranderen : en eene hartstogt wordt niet door redeneering, maar door eene andere hartstogt geneezen. Hy kent juffrouw Lowenwald alleen door het onzuivere Glas, welk zyne bloedverwanten, waar mede hy zo zeer is ingenomen, hem voorhouden. Waar over zullen wy twisten? als hy anders van haar zou denken, zou by haar zelve moeten kennen. Als dan ftaa ik 'er voor in, dat hy haar niet alleen hoogachten, maar zelfs zal bewonderen. 'Er gaan weinige dagen voorby, op welke ik deeze myne vriendin niet zie. — Gy fpreekt van haar zo  74 GESCHIEDENIS vAN onverfchülig, Sophial Eene plaats uit uwen brief is my zelfs zeer aanftootlyk. „ Het, is u immers bekend, fchryft ge, dat Zo. wenwald befchuldigd wordt van eene niet zeer lof. waardige rol met den jongen Larner gefpeeld te hebben ? " (*) Het is waar, ik heb zo iets hooren zeggen; maar wie is het die haar daar mede befchuldigd? Ik zie zeer zelden onze bloedverwanten: niet om dat ik hen haat; maar om dat zy, welke men niet haat, daarom juist geene vrienden of zulke perfoonen behoeven te zyn , by welke men gaarne is. Hierom kan ik niet zeggen of zy goed of kwaad van myne vriendin ' fpreeken; echter fchynt het my toe, dat gy uw dubbelzinnig denkbeeld van deeze Familie hebt ontvangen. Doch dan verwonderd het my zo veel te meer! Ik behoef alleen het geen u zelve gebeurd is, u te" binnen te brengen. Of wilt gy getuigenis voor getuigenis laaten gelden; dan, denk ik, bevat het volgende oordeel van onzen waarden Larner, meer waarheids dan het gerucht. „ Myn Broeder," dus fchreef hy my voor eenigen tyd, „ bemint het Geld ; is hoogmoedig op zyne fchatten; vindt of zoekt in dezelven, ik weet niet welke Familievoorrechten; ftaat ftyf 0p zyne grillig, heden; en heeft zeer vastderyke Wilhelmina zynen Zoon toegedacht. Zyne Vrouw is, by al haare moederlyke liefde, te vreesachtig, te deugdzaam, te toegeevend, te befluitloos, te wankelbaar: in één. woord, (*) I. Deel. LV. Brief.  KAREL FERDINE R. 75 woord, zy zeilt gaarne met de meefte wind. Nicht Myntje, de toegedachte Bruid van myn' Neef, die niet verdiende , met eene verkleining genoemd te worden, zo dezelve altyd aartigheid beteekende, eene zottin vol verbeelding, flegt opgevoed, nydig, kwaadfpreekend, galzuchtig gelyk haare moeder, befchouwt onze Lowenwald met jaloezy; en ze zou haar wel met haare oogen willen dooden, om dat vergif of den dolk hier niet in gebruik noch geoorlofd zyn. Grol, haar lompe, onbefchaamd grootipreekende Oom, is van de Natuur met alle de bekwaamheden tot een' beftierder van Slaaven voorzien. Hier by komen nu nog de lieve, vleiende gladtongige tafelbeezems alle Cliënten van de beide huizen, welke, waarlyk ongelukkig voor hen ! 's middags beter of flegter maaltyd doen, naar dat zy meer of minder gevleid hebben. " Indien deeze Perfoonen wel getroffen zyn, zo kan de befchuldiging, als ze van hen komt, bezwaarlyk eene verantwoording vorderen. Voor my is dezelve , en alle andere, zo veel als niets. Ik kieze myne vriendinnen, volgens haare harten, haare neigingen, Charafters en haare liefde jegens my. Indien ik deeze beproeft en my van derzelver goedheid en oprechtheid overtuigd hebbe, zo is by my, iedere befchuldiging, welke deeze myne ondervinding tegen fpreekt, lagerwal, welke niet verdient dat ze onderzocht worde. Zo gy eenigzins myn oordeel vertrouwd, geloot dan dat myne Lowenwald eene juffer is van ongemeene w^nirheden: deugdzaam met vuur; en deeze deugd is vry meer dan. eene Temperament-deugd. Zy is zeer  ?6 GESCHIEDENIS va» zeer vrouwelyk, ten hoogde leevendig in alle haare aandoeningen , hoe moet ik zeggen? — zwakke gebrekkige of vrouwelyk fchoone hoedanigheden? waar mede de Natuur ons gedacht van het andere onderfcheid. Haare deugden kosten haar dus veel: maar zo veel te grooter is derzelver waarde. Na dat zy my zo bekend, en zo op de proef bekend was; heb ik weinig onderzoek na haare uitwendige omdandigheden gedaan. Het geen zy zelve my by gelegenheid verhaald heeft, is, ten naasten by het volgende. *. Haar Vader, een Koopman zynde, leefde in eenzeer bloeienden dand ; maar zy verloor , toen zy veertien jaaren oud was, haare Moeder, en kreeg in derzelver plaatze eene Stiefmoeder. Van de eerde fpreekt zy nooit zonder traanen te dorten; van de andere fpreekt zy weinig, maar altyd met achting en toegenegenheid. Zy verhaalde my eenige by zonderheden van eene aanzienlyke party, welke deeze Stiefmoeder zeer poogde te bevorderen; doch zy zelve kon 'er nimmer ernftig aan denken. Het groote onderfcheid van dand ftond haar tegen; en ook, zeidezy, dat is eene van myne zwakheden jk ge]oofde dat ik haar yer_ ftond en vroeg niet verder. Zonder twyfel had zy zich reeds verloofd. Ik vond dus ook van deeze zy. de in haar eene ziel, welke met de myne overeenftemde. Hoe gaarne fpreekt men dan van zyne fmarten en genoegens! Ik heb hier by dikwyls opgemerkt hoe gelyk haar lot aan het myne was. Haare Grootmoeder had eene zuster, welke aan eenen Proponent uit Saxm verloofd, en toen hy hier 10  KAREL FERDINER. 7? in de nabuurfchap Predikant wierd, getrouwd was. Deeze en nog eene andere bloedverwante begeerden, toen haar vader gefiorven was, dat zy by haar zou komen-, maar zy verkoos het gezelfchap van eene nadere bloedverwante, eene bejaarde weduwe, en reisde, omookaande eerftengeen misnoegen te geeven,in sezelfchap van haaren Neef, het eerst naar haar en hield aldaar, voor eenige maanden , haar verblyf; vervolgens ging zy by de laatfte, welke zich, wegens haare zwakheid , voor een half jaar naar Lubek begaf, maar fpoedig ftierf. De jonge hamer geraakte in kennis met haaren Neef, waar door hy ingang kreeg in het huis van de oude weduwe. Dit was de onfchuldige aanleiding tot alle de volgende onlusten, welke de Heer Lomer u, zo gy 'er nieuwsgierig na zyt, wel vernaaien zal. Wühelmina kan zeer gerust zyn. Het kwaad, dat zy haar, zonder het te weeten of te willen, gedaan heeft, is zeker het eenigfte wat zy van haar te vreezen heeft. Indien zy niet jaloersch ware, zobegryp ik niet, hoe zy ergens voor kan vreezen; na alles wat myne vriendin gedaan en verzekerd heeft. Het is ook ïn 't geheel niet waarfchynlyk, met welken yver onzen Larner ook daar op werkt, dat zy zich ooit op het beste voorftel van de geheele Familie zal inlaaten. Zy heeft reeds verzekerd en getoond, dat dit haar vast beüuit en ernitig voorneemen is; en om hier van het duidelykrte bewys te geeven, wil zy, hoe ongemaklyk haar dit ook in allen anderen opzichten zy, ten fpoedigfte Lubek verlaaten, zonder haaren Neefaftewagten. Zy is alleen nog onbepaald, waar zy haar verblyf, tot zyne terugkomst, zal neemen. Dia land-  ?8 GESCHIEDENIS vak landftreek in welke zy onbekend, in de ftilte, geru3. ter en met weinig kosten kan leeven, zou haar het Jierst zyn. Onze goede Lamer ligt op Lindendorf azn de Podeg» Ik heb uwen brief laaten beftellen, doorzynen Simon, die om den derden dag in de ftad komt VTF- EN-ZE VEN TIG S TE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmlull den 29 Mei. Jk leef zo afgezonderd als eene Non, die haaren X minnaar verloeren en den fluier aanvaard heeft • lk vast en zing mvne Hnrn'r ™ ~i X ... -„ ~w zy: vind, buiten dit , in alles wat ik onderneem, weinig bezigheids, en telle, met ongeduld, de uuren, van den eenen opgang der zonne tot den anderen. Als ik zo aan het venfter geplakt zit, en tienmaal myn naaiwerk heb opgenomen en wéér Weggeworpen wilde ik wel ieder meisje, dat ik het eerfte zie te gemoete gaan en-met haar praaten. Ik roep telkens myne Metta, geef haar, om dat ik haar juist niet wi zeggen waar het hapert, het een of ander te doen, en ben zeer wel te vrede, dat ik maar voor een vie! rendeel uurs een menseh by my heb , met welk ik den tyd kan korten. Maar dat voldeed ook al niet meer! Deeze bezigheden zyn meesttyds fpoedig ge- y Heden  KARËL FERDINER. 79 . Heden riep ik haar weêr. Zy kwam en vroeg: wac 'er van myn' dienst was? „ Gy moet by my gaan zitten," zei ik. „ By u gaan zitten? en— meer niet?" vroeg zy. - Gy kunt immers dat' Marlé Manteltje verder afmaakcn." , Zo ik het wel heb," antwoordde zy, „ droeg Juffrouw dat het eerst, toen ze Mynheer Ferdiner naar Juenbrugge geleide." „ Of de taffe voorfchoot , wilde ik zéggen." „Ja, dat is ook goed!" antwoordde zy, hief myne voorfchoot op , die ik voorgedaan had, en vroeg met een fchertzende lagch: „ meent Juffrouw eene andere als deeze?" „ Gy behoeft dan niets te doen als by my te blyven." Ik weet evenwel nog iets. Het is zulk fchoon Wccr! wil ik den Koetzier gaan zeggen dat hy infparft ? " „ Gy hebt lust om te gaan ryden. Dit is evenwel, 's morgens om acht uuren, vry vroeg." ,» Ja, als Juffrouw wist waar heen?— Ik verbeel my dat wy een dagreisje zullen doen?" „ Op goed Fortuin?" „ De dagen zyn vry lang. Als wy terftond ryden, misfchien kunnen wy dan nog met poortfluiten in Hamburg zyn." „ En daar? — " „ Zagen wy—" ' „ Het Toneelfpel? — Dat zon die moeite wel , •. o beloonen! ^. „ Dit.  8o GESCHIEDENIS vaw „ Dit zou ook-te Iaat zyn. Neen.' wy zouden met den avond voor een zeker huis ftil houden, floopen in ftilte binnen, en de Heer van het huis zou, eer hy 'er iets van merkte, twee zagte armen om zyne fchouderen voelen —- wat denkt Juffrouw ? " „ Dat gy eene zottin zyt Metta? " „ Dat zou een avond zyn J — en den volgenden dag — raad eens wat dan? " „ Dan reeden wy weêr naar huis." „ O.' vooral niet! dan zou men een man in 't zwart laaten komen, en hand in hand leggen, en Juffrouw Julie zou aan Mynheer Wolmer fchryven: Ik heb u veel kosten befpaard, myn lieve Vader, en ben, om het kort te zeggen, wat ik moest zyn, - Mevrouw Ferdiner,'" „ Dat was zeker fpoedig genoeg. Ik weet nog iets beters Ik wil het vermaak hebben. " „ Grooter kan het niet zyn, dan dat ik u heb voorgeflagen." „ Praatfler! Men wordt tydig genoeg Vrouw. Die maanden waar in men als Bruid leeft, zyn altyd de aangenaamfte." „ Als men 'er de verdrietige uuren tusfchen uitneemt. Deeze zyn onverdraaglyk! Geloof my, hoe zeer ik tegen mansperfoonen ben, ik zou om die w ren te ontwyken, een' man zo maar regt in de armen loopen." „ Evenwel niet maar den eerften den besten?" „ Nu, dat bedenken, uitzoeken en ftuurs zyn, heeft ook nog weinige van nut geweest!" „ Stuurs of koel zyn en overleggen, is zeer onder- fchei-  KAREL FERDINER. 81 fcheiden. Men diende immers eerst zich zelve te kennen, en dan den Man." O ' dat is eene zaak van éen oogenblik. Oog en Oor is'daarby alles waar door geoordeeld wordt; en dan is 't het fpoedigst beflist. " , , . „ Dan gaat het ook, zo als het gemeenlyk ging. " Wat'zal meff doen, om de mansperfoonen beter" te leeren kennen , dan ze zich aan ons oog en oor vertoonen?" „ Beproeven. Dit is het vermaak dat ik wil hebben. Konden wy hem zo verrasfchen! Ik gaf 'er alles om! Ik zou my daartoe vooraf wel bereiden. Myn Hair en wenkbraauwen donkerer, en myne'wangen rooder verwen , en een amazoonekleed aantrekken,waarin hy my nog niet gezien heeft. VVy zouden 's avonds in de fchemering onverwagt aankomen, en ik zou my als eene vreemde Juffrouw laaten aanmelden." u Wat voor eene Juffrouw ? ' " wel, als eene zekere het zelfde wje, Mem Laat eens zien — als eene Juffrouw van buitenslands -uit Dresden, by voorbeeld. Gy zoudt myne nicht of gezelfchapsjuffer zyn. Wy kwamen zo in het Huis — hy ons te gemoete — kende ons niet anders als voor die perfoonen, van welke wy den naam droegen — hoe hy ons dan ontving, met welk gelaat, welke verwondering, welke woorden — dit alles te zien, Metta " „ Dat was ook nog niet veel gewonnen! Wat zoudt gy toch daar uit befluiten? niets. Hy zoude u ontvangen, gelyk ieder welopgevoed Mansperfoon eene Juffrouw van rang behoord te ontvangen. > II. deel. F Ja'  8a GESCHIEDENIS van Ja, het was iets anders, als hy in Dretden reeds eene Juffrouw had bemind, en gy liet u onder haaren naam aanmelden." „ Metta, gy hebt my fchier gek gemaakt. He. mei! als ik hem zo eens verraschte!" „ Hemel! en zyne oude liefde wierd in dit oogenblik weder wakker! Hy vloog u met opene armen tegen ; omvatte u; bad om vergeeving, voor dat hy u eenigen tyd had vergeeten ; betuigde welk een berouw hy had; zwoer op nieuw getrouwheid; lag aan uwe voeten! ja, dat zou een fchoon vermaak zyn! — „ Dat heeft geen nood, Metta." „ Verwagt van hen beter! Om alles wat my lief is, zou ik zulk eene proef niet waagen. De manspersonen, Juffrouw ach ï zy zyn alle mansperfoo- nen! en oude liefde — gy Weet het fpreekwoord. — My fchiet daar een voorvalletje te binnen: als Juffrouw het gelieft te hooren ? " „ Wel nu! 'Er was eens een fchoone Konings dochter. " „ Geen Koningsdochter: maar 'er was eens een jong hef meisje, en het was myne Wcht." „ Zo naauw in het bloed ? dan is het voorval toch meer dan een vertelzeltje?" „ Het is van woord tot woord waar: dit zult gy aanftonds hooren Dit jong meisje kreeg een' vryer ; een zo welgemaakt Jongman. Ik verzeker u - als of het een proeffnydfel van een' Beeldhouwer was? Van zyn handwerk was hy een Goudfmitdroeg breede goude boordzels om zyn' hoed; eene' vest van fcharlaken , ryk bezet, en ging op zyne wel-  KAREL FERDINER. 83 welgemaakte voeten met eene houding, als of hy met verachting den grond betrad. Myne Nicht was zeer trotsch op hem, en reekende zich het gelukkigfte meisje, dat ooit een vry er had gehad. Nu, zo doen zekerlyk alle meisjes die gevryd worden. Elk, elk dat de Hemel den Mirthenkrans fchenkt; is, in zyne verbeelding, het gelukkigst: en evenwel begrypt nooit het eene, hoe het andere zulk een' vryer heeft kunnen verkiezen?— Welk eene gekheid! — „ NTu laat dat zyn zo het is , en raak hier door maar niet van den tekst." „ Dat is waar. Het aanmerkingen maaken is myn natuurlyk gebrek. Myne Nicht achtte zich dan zeer gelukkig; en zy was het ook: maar die verwenschte nieuwsgierigheid! Haar minnaar moest nog een half jaar reizen, eer hy zich kon neêr zetten: dit deed hy. Ondertusfchen zei men haar dat hy reeds een ander meisje had gehad; Maar als twee zielen zich vereenigd hebben, is 'er altyd eene menigte oorblaazers en nieuwsbrengers : de Hemel weet waar zy van daan komen ! Doch het beste van allen is — " „ Dat men hen geen gehoor geeft." „Nu, waarlyk het verheugd my, dat Juffrouw hierover net zo denkt als ik! Myne Nicht deed dit niet: dat kwam, zy was eene zottin." „ Maar juist niet daarom, dat zy niet van uw gevoelen was." Toen voorzeker! gy zult het hooren. — Zy wierd — jaloersch juist niet; liever, zy verbeeldde zich, dat zy veel meer bemind wierd, of ten minfte behoorde te worden, dan de eerfte: en hier van wilde f 2 zy  84 GESCHIEDENIS vAN zy zeker zyn Wat deed zy ? zy ging hem op- zoeken, zestien mylen ver: om 's Hemels wil, denk eens! En om dat men haar te gelyk had gezegd, dat zy het eerde Meisje in gelaat, grootte en ftem zeer geleek, maar dat zy blond en de andere eene bruinet was , ook een' eenigzins rooderen mond , en meer geboogen en dikker wenkbraauwen had; zo verhielp zy het gebrekkige, en liet 'savonds haaren minnaar in de Herberg komen, waar zy was afgeftapt; onder voorwendzel dat eene bekende hem moest fpreeken. De goede jonge komt, ziet haar aan, bloost, word verlegen — „ Lieve George," zeï ze, „kent ge my dan geheel niet meer? Is alles voorby ? -Ik hoorde, dat gy u met een ander hadt verbonden, fpoore uw' verblyf op , reize met de eerfte gelegenheid, u na, en ben hier , om u zelfs te vraagen -— Ach! myn Lysje, ik heb vergeeten u te zeggen , dat het eerfte meisje zo heette —myn Heffte Lysje, zyt gy het! zyt gy het! antwoordde hy, en floot haar in zyne armen. Helaas! het is waar dat ik my heb laaten begoogchelen — maar in dit oogenblik is het voorby; ik ben weder den uwen!" „ Dit zal aan uwe goede Nichte niet zeer behaagd hebben." ° „ Even als of zy in den droom goud zag, uit het bedde fprong om het te neemen, en in gloeiende kooien greep. Het was voor haar een hagchelyke toeftand, en zy vreesde, alles te zullen bederven, zo zy het bedrog bekend maakte." „ Hoe maakte zy het nog?" „ Behendig genoeg! Een vryer te verliezen, is immers, als men het recht zal zeggen, veel erger, dan  KAREL FERDINER. B5 dan te ondervinden dat men niet zo recht van harte bemind wordt. Het laatfte kan toch,, als het God belieft, nog altyd gebeuren; maar als het eerfte gebeurd , zo is alles verlooren. Doch was myne Nicht in dit oogenblik, waarin de jonge zo gevoelig voor Lysje was , in haare eigene perfoon veranderd, hy zou raazend zyn geworden. Zy fpeelde dan haare Rol, juist wel niet ten beste; maar zo goed zy nog kon; zy wendde voor, dat zy hier was met haare Juffrouw — want Lysje diende by eene Juffrouw voor Kamenier en geen oogenblik langer tyd had;om dat haare Juffrouw nog in dien zelfden nacht weêr naar huis wilde keeren. Zo kwam zy van hem af een paar kuschjes moest zy zekerlyk nog voor lief neemen." „ Doch alleen, om ze ter behoorlyker plaatze te beftellen? Dat had zy moeten doen." „ Wel ja! Zy waren alle op Credit van Lysje ontvangen : maar evenwel van hem! En als ik of myne medevryfter, een van beide, zo iets moeten ontvangen, dan is het toch altyd beter, ik, dan zy. Maar hoor verder. De jonge was van dat uur af, zo vol van zyne Lysje, dathy, geloof ik, niet zou geflaapen hebben, na dat hy t'huis kwam, als hy niet aanftonds aan haar gefchreeven en duizendmaal zyne mondelinge verzekeringen herhaald had." „ Het wierdt hem dan vollen ernst ? " „ Wel wierdt het hem ernst. Maar Lysje " „ Bedankte hem?" „ Heeft men dan maar zo aanftonds weêr een' ander' ? " „ Zy antwoordde dan, vergaf hem, —-" F 3 „ Ver-  85 GESCHIEDENIS van „ Vergeef my: Zy verftond 'er zich beter op; en dacht, als het hem zo ernst is, dan zal hy wel komen; en is het maar eene voorbygaande aandoening , zo kan ik een' brief befpaaren. " „ En uwe Nicht?" ,, Om zich niet te verraaden, hield zy het voor het beste, te blyven daar zy was, eenige dagen te laaten voorby gaan, dan haaren minnaar te laaten roepen, en als hy, zo zy hoopte, weder tot zich zelve was gekomen, in de hitte der omhelzinge, hem het verliefde bedrog te vernaaien. Acht dagen • wat dunkt u ? hield zy het uit; op dat hy het geheel zou hebben kunnen vergeeten. Toen liet zy hem, in haaren naam, roepen : maar " „ Hy kwam niet." „ Hoe kon hy? Hy was reeds, den zesden dag, naar zyn Lysje gegaan." ZES-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 2 Juny. A Is gy niet wilt fchryven , dan zult gy zo veel te meer moeten leezen. Het helpt niets, Lot! „ de beflótene gedachten moeten lucht hebben. — " In m\ n ganfche leeven heb ik dat nog zo waar niet bevonden, als heden: misfchien ook is eene verloofde, het onruftigfte, bezigfte, praatachtigfte, hartelykfte fchepzel onder de Zonne: zy mag haaren minc< naar  KAREL FERDINER. 87 r.aar by haar hebben, of niet. In het eerfte geval zyn 'er duizend kleine zoete voorvallen, in het laat, fte duizend dweepachtige ërinneringen; welke beide het harte zo zwaar vallen, dat het uitftorten daar van eene nooddruft wordt. Ik denk evenwel nu niet van Ferdiner te fpreeken; hoewel ik 'er ook niet voor wil inftaan. Heden hebben wy een talryk bezoek gehad: en alle gelukwenfchers. Ten minfte drie Heeren en Juffrouwen uit Lubek, oude bekenden van myn' Vader; de Predikant van Auenbrugge met zyne vrouw, en oudfte dochter, benevens Louife's moeder: en eindelyk juffrouw Althuizen. Welk een dag was dat voor my, myne waarde, alle die gelukwenfchen aanteneemen, en te beantwoorden tusfchen alle de boerteryen! zo zal het nog, wie weet hoe lange, duuren! De raad van Metta was zo kwaad niet; en als ik zo nog eenen dag heb, wil ik nergens voor inftaan! Het kan niet mis, dat ik eene zeer dwaaze Rol heb gefpeeld. Hoe zou men het maakenP Men moest zich laaten onderwyzen in de kunst van zitten (*> Ik heb my alle houdingen verbeeld, die ik maar kon uitdenken; en niet een eenige fchynt my mogelyk , of fraaij, of welvoeglyk. Het hoofd recht te houden, met twee vuurroode wangen hoe komt dit over* ëen? (*) Dus noemt men een zeker gebruik in Hamburg, wan. neer Bruid en Bruidegom, na dat hunne verlooving is bekend geworden, daaglyks eenige uuren de bezoeken der Gelukwenfchenden «anneemen , en waar in zy, in den eigentlykefi zin, zitten. .« w • fhoV -■ F 4  88 GESCHIEDENIS vak ëen ? De oogen half geflooten in den fchoot te doen daalen en de vouwen te tellen, waar in de vinger het kleed legt, fchynt onachtzaamheid voor het gezel fchap, en, ik weet niet welke kinderachtige verlegenheid. Ook, zo ftyf en breed neêrgeplakt te zitten, als eene Pop van Deeg, met twee ftyfftaande oogen, zonder tusfchenpoozen, met den vinger op de lippen, op iedere vraag Hm! Hm! te antwoorden, en rood te worden, van het eene oor tot het anderhoe onbefchaafd en befpottelyk is dit! En evenwel de blinkende oogen vry in 't rond te laaten weiden, niet te bloozen, boertery met vrye boertery, en lagchen met lagchen te beantwoorden : dit laat zich aanzien of men reeds voor de derde reize zit, en alle verle genheid van eene jonge Juffrouw, in de twee eerfte Huuwelyken geheel heeft vergeeten en niet meer kan bloozen Het ware beter dat ik naar Hamburg gmg, als het juist kon treffen, in eene Maand waar m veele Bruiden zitten, en zag daar de eene na de andere: of het beste was, dat ik deed, zo als Metta my geraden heeft: dan ben ik van dit alles ontflagen Waarlyk ,k weet niet waarom wy zulke Zottinnen van eene ongerymde mnde zyn? Juffrouw Althuizen, heb ik toen nog niet genoe* leen» kennen; echter gevalt zy my zo wel, dat ik nader kennis met haar moet maaken. Zy is gansch met fchoon; maar zo veel te aangenaamer in den omgang. De Predikant is een beminnelyk Man. Doch En,  KA REL FERDINER. 8j> En, dit weet gy ook nog niet, dat hy eenen broeder heeft , in Rensburg , die eerfte Lieutenant is , met den rang van Kapitein? Het fchynt met Louife eenigzins beter te worden; hoewel nog niet veel , haare Moeder fcheen nog zeer neêrgeflagen , en fprak, als wy een oogenblik alleen waren, zo zonderlingdat ik zelve niet weet, hoe ik haar moet begrypen. —— [ZEF-EN-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 6 Juny. Ik ben juist niet meer zo verfchriklyk om gezelfchap verlegen? Zelfs denk ik my wel haast geheel onafhanglyk te maaken, van u, van Henriette, en van alle myne vriendinnen, die voorgenomen hebben, my te vergeeten. Nog maar een' korten tyd, myn lieve kind, zo zal 'er gezorgd zyn voor het geen my ontbreekt ; en dan als gy nog eenen brief van my leest, dan zegt gy • Sederd eenige dagen zweef ik tusfchen Hemel en Aarde, en zoek vrienden of bekenden, waar ik ze maar kan vinden. Eergifteren te Auenbrugge, gifteren op Grumbuy, morgen weder, om dat ik gifteren te vergeefsch kwam,en hedenkome ik zo regelrecht — raad eens waar van daan? van onze hoevenaares; van vrouw Wilms. Waarom niet? Ik verzeker u, de goede vrouw F 5 neemt  9o GESCHIEDENIS va» neemt zo van harte deel aan myn Huuwelyk, zegt zo veel goeds van mynen Ferdiner, vertelt my zulke zoete dingen van den echten ftaat, en zo veel aangenaams van haar genoegen by haaren zaligen Man, dat zy juist eene van die hartelyke menfchen is, welke ik thans nopdig hebbe. ■Zy, ik en Metta zitten aan den weg, voor haar huis, onder de twee Ahornboomen, op biezen ftoelen, by een kopje thee, van duizenderlei dingen praaten wy, en haar klein meisje doudynd, of luisterd na ons, of fnapt meê. Ferdiner is altoos het derde, waarvan wy fpreeken, cn dan gaat het juist naar myn zin. „ Het is een liev' aangenaam' Heer,?' zet Vrouw Wilms, „ hy is beleefd en vriendelyk, ook tegen elk kind!" „ En vooral tegen de volwasfene," zei Metta, met haar fchertzend gelaat, „van den ouderdom van Juffrouw Julie; Vrouw Wilms, als gy hem dan eens zaagt! Juffrouw Julie wilt ge 'er Vrouw Wilms niet een weinig van vertellen!" . 3, Dat moet tusfchen vier oogen blyven ."antwoordde, deeze. „ Men fluipt dan liever wat ter zyde , als of ons aan het overige der waereld niets gelegen was. En waarlyk men is dan ook zo met zich zelve te vrede, dat alles wat om ons is, zou kunnen vergaan, zonder dat men het bemerkte." Hemel, welke zoete uuren zyn dat! Als ik 'er nog •aan denke, toen myn zalige Man en ik in deeze jaaren leefde! — Als het dan tegen den tyd was, dat hy gewoon was te komen, hoe verfchri.kjyk lang viel my één oogenblik; welk een vol harte had ik; hoe wilde ik  KAR EL FERDINER. 91 ik hem alles zeggen? En als hy dan kwam, was het aUyd wat boertery, en de uuren yervloogen als eene fchaduuw, en als wy ons verbeeldden, dat het even middag was geweest, was het reeds middernacht. Ook welogtend,Vrouw^,"zelMe«a. „Ik verzeker u, ik heb daar aan myne linkerzyde de Zon zien ondergaan, en aan myne rechtende wede over dl boomen zien ten voorfchyn komen, eer het Juf. frouw Julie inviel, aan haare dienares die, om niet 7mf te vallen, de Harren aan den Hemel teld , te zeggen: Metta, gy kunt nu wel gaan leggen: en dat is nu federd ^ ]Juffrouw, federd welken dag van de voorige Maand?" , „ lk weet niet, waar gy van fpreekt,- antwoord- , dClkNu ik heb het in myn Almanach aangefchree. ven. Vrouw Wilms, als wy weër komen, zal ik het u. op de minuut af, zeggen." „ Ja dat geeft zeker genoeg flaaplooze nachten! zei Vrouw Wilms. Daarom,Vrouw Wilms? hervatte Metta, „ilaapen wy nu ook al in voorraad, voor dien tyd, dat wy weêr niet flaapen zullen, en die — is zo ver af niet meer." , Hoe eerder, hoe beter. God geeve u zynen vaderlyken zegen! Zulk eene lieve Bruid, en zdk een beminnelyk en vriendelyk Heer! Hy üaat my altyd als leevendig voor — my dunkt, 1, zie hem nog zitten , daar over op den Beukeftam, en Grietje met haare pop naast hem. (*) Ik had juist een brier (*) I. Deel. XLVII. Brief.  92 GESCHIEDENIS yAN brief ontvangen van eene goede vriendinne, uit Lu. lek, die my vroeg, van wegen haare Juif/oJ Z die toen pist kwam, zette zich naast het kind en fprak zo vriendelyk 'ermede — Grietj£} ^™ nog, wat d.e Jonge Heer met u praatte? g Gr»^, Jag over den fchoot van haare Moeder te leunen, welken haar geüaadig de wangen ure k en -de, wyzende met den vinger op den^eukentm „ daar zat ik, en hy zette zich naast my en zei Jül Wat zei hy ook.Moeder ? Ik heb het u toen verteld.» „ Gy fpeelde met uwe Pop; en hy vroeg u: wat doet gy, myn kind?" ö ac l I' ?' .f' Z\l?: mt doet gy niyn kind? en ik zei: ik wil myn M^opfchikken. Entoenzyhy L* „ Neen hy dacht dat gy van uw Zusje fpLkt d,e Mietje heette, en vroeg: waar is uw » " Ja'. hy vroeS: ™™ is uw Mietje? en ik had ^nMetje op myn' fchoot, en ze* dit is myn mt f; f^< was 20 ^Jyk — en hy zei: foei-hoe teelyk is ze! ik zal u een mooijer geeven. ze hy dat niet, Moeder?" „ Dat hebt ge my ten minfte niet verteld, Grieth Misfchien is het u vergeeten." 3 » Ja, dat zei hy: ik zal u een' andere geeven die mooijer is; veel mooijer,zef hy, als ik weêr kom t En wanneer komt hy weêr ?" vm^1150^ juffr°uw yuKe daar°a vraagen-" zei " M°eder> etïe ^am by fflM voMJj l;ü0Z aan  KAREL FERDINER. 93 aan haaren last. „ wanneer komt hy weêr?" vroeg zy, „ morgen?" % ij, denk ja, myn kind; of ten minfte gaauw," antwoordde ik, „ Dan brengt hy my zyne pop. — Heeft hy dan een pop?" vroeg zy weder. ti Wel zeker!" zei Metta. „ 01 dat zal eene mooije groote pop zyn!" Hier fpreidde zy de kleine handen uit elkander, als wilde zy de maat van de pop toonen. „ Leevensgroote!" zei Metta. „ Leevensgroote? O!" riep het kind, met twee groote oogen, en telkens met het hoofd knikkende: „ en die zal hy my brengen!" y „ Neen, die niet'." zei Metta, „die moet hy voor zich zelfs houden." „ Voor zich zelfs," vroeg het kind, een weinig droevig, „ O! dat is niet goed! Wat doet hy dan met die pop? fpeelt hy 'er ook meê?" Wel zeker;" antwoordde de fpotfter. „ Hoe fpeelt hy 'er meê?" vroeg het kind, „kleedt hy haar ook uit en aan?" „ Neen vooral niet!" zei Metta, „ dat is myn fpèl!" „ Wees maar te vrede, myn kind," zei ik, „ hy zal u eene fchoone pop brengen, zo"grcx>t als gy 'er eene behoord te hebben." En omdat ik het nu toch beloofd heb, en Ferdiner misfchien niet ligt 'er om zal denken; zo neem de moeite eens, van my voor het lieve meisje, eene pop te zenden die heel fraay is. ACHT.  P4 GESCHIEDENIS vAN ACHT-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF, SOPHIA AAN ArjGUSTA. Grumbuy den 5 Juni. Ik kome, een uur geleeden ei lieve raad eens -■- waar van daan? Van onzen Podagrist op Lindendorf. Eergisteren kreeg ik het in het hoofd, hem te gaan verrasfchen: gisteren vroeg ging op reis, kwam tegen den middag by hem aan, en zat de overige halven dag aan zyn bedde. Ik had den lieven Man geen grooter vermaak kunnen aandoen. Wy hebben van eene menigte dingen faamen gepraat. Doch wel het meest, zo als gy kunt denken, van uwe Lowenwald, die altoos het tweede is, waarom de man denkt. Hy heeft onbefchryflyk veel met zyne Juffrouw op, en fpreekt, in zyn acht-en - vyftigfte jaar, met eene hartelykheid van haar, dat hy haar zekerlyk zou trouwen, als hy nog even jong als leevendig ware. Hy verhaalde my verfcheide gevallen van de vervolgingen, welke zy van dejaloerfche Wilhelmma en haaren aanhang had moeten ondergaan. Een daar van is zo zonderling in zyne foort, dat ik het u moet verhaalen. Wilhelmina, haare Moeder en Nicht hadden, met alle haare oplettenheid, niets kunnen opfpooren, waar mede zy de onfchuldige Lowenwald konden aanklampen. Eindelyk lagen zy haar allerlei valftrikken, van welke de volgende wel de arglistigfte was. Eene  KAREL FERDINER. 95 Eene looze, doortrapte Naaifter, welke onder de Maagfchap van Wilhelmina en van Larner gemeenzaam was, moest kennis maaken met de gezelfchapsjuffer van Lowenwald, het vertrouwen van den jongen Lor. ner zoeken te winnen, en hem eindelyk bepraaten om Lowenwald een aanzienlyk gefchenk te doen, welk hy door haar, aan dezelve moest zenden. De Jonge Larner liet zich overhaalen, en had alleen maar zwaarigheid, om het geld tot het gefchenk byëe« te brengen; maar ook hier toe wist de Naaifter raad. Zy bragt hem een' kostbaaren ring met brillonten, welken Wilhelmina zelf onder de hand had uitgekoozen; en sxaf voor, dat zy dien op den naam van zynen Oom had genomen; dat de Juwelier het zoude flil houden, en zy hem na verloop van eene Maand het Geld moest brengen. Zeer vergenoegd met de dienstwilligheid van de Naaifter, lag de bedrogen Larner zyn gefchenk in een doosje, en zond het, van een briefje verzeld, aan Lowenwald. De Naaifter kwam 'er mede by de gezelfchapsjuffer, beklaagt den jongen Larner, en zich zelve dat zy, zynentwege, zeer ongerust was,en bad haar met aandrang, dat zy haare Juffrouw zou bepraaten om toch die kleinigheid aanteneemen. De gezelfchapsjuffer wilde zich in 't geheel met de zaak niet inlaaten. De eerde herhaalde haare bede, lag het doosje met het briefje op de tafel en ging weg; met de verzekering dat zy over eenige dagen zou weêr komen. De gezelfchapsjuffer, die geen lust had, met eene beftraffing door haare Juffrouw afgeweezen te worden, waagde het zelfs niet om met haar van het voorgevallene te fpreeken, en liet het een en ander eenige dagen ftaan,  96 GESCHIEDENIS van ftaan, om het der brengfter weder te rug te geeven. Vier dagen daarna komt 'er een brief aan Lowenwald. De Gezelfchapsjuffer, welke de hand niet kende , geeft hem , in haare onfchuldige onweetenheid, aan haare Juffrouw, en deeze maakte hem in dezelve onkunde open. Hy is van den jongen Larner, welken zich door de Naaifter, op de verzekering dat zyn gefchenk was aangenomen, had laaten overhaalen, om andermaal te fchryven. Hy maakte in denzelven van het gefchenk gewag, door eene dankzegging dat zy die kleinigheid had gelieven aanteneemen; herhaalde zynen voorflag , en verzekerde dat zyn Oom en zyne Moeder volkomen met zyn voorneemen te vrede waren; fchoon de laatfte zich beroept op zynen Vader, welken hy, echter, door hulp van zynen Oom , fpoedig hoopt overtehaalen; zo zy maar de goedheid heeft van zyn voorftel goed te keuren: en dit is zyne eenigfte bede. Juffrouw Lowenwald , die niets van het gefchenk weet, voept haare Gezelfchapsjuffer, en toont haar den brief: deeze is verwondert, verhaalt het voorgevallesie en brengt het doosje met den eerften brief ten voorfehyn. Zy befluit, Larner niet te antwoorden, en haar Gezelfchapsjuffer vindt zwaarigheid, om het doosje aan de Naaifter te rug te geeven, om dat deeze ligt den inval kon krygen, hetzelve voor haar te houden, en den zender in zynen waan te laaten. 'Er blyft dus niets over, dan, of der Moeder of den Oom van de zaak kennis te geeven. Juffrouw Luwen-, wald, verkiest het laatfte, en verzoekt den Oom by haar. Ongelukkig is hy in gezelfchap, en heeft reeds alic$ ■  KAREL FERDINER. 97 alles gereed gemaakt, om des anderen daags naar Lindendorf te reteen. Hy ryd evenwel den anderen ogtend, onderwege by haar aan. Zy verhaalt hem de zaak en geeft hem het doosje en den brief over. Hy opent het doosje, neemt 'er eenen kostbaaren ring uit, welken hy haar wil opdringen; maar zy weigert hem rondüit: hy moet hem houden en neemt hem meê naar Lindendorf, waar hy vier dagen blyft. Ondertusfchen kwam de Naaifter weerom, en verzocht, alleen om haar zelfs wille, om een paar regels fchrifts ; vermids de jonge Larner haar fcheen te verdenken , dat zy het doosje had verduisterd. De gezelfchapsjuffer vindt juist niet noodzaaklyk, haarden uitflag te zeggen; en antwoordt: dat hy fpoedig antwoord zou ontvangen; maar dat zy niet geloofde dat het naar zynen wensch zou zyn. „ Moet ik dan het doosje weêr medeneemen ? *' vroeg de eerfte. „ Dat behoeft juist niet ", antwoordde de andere, lagchend; „ het is in goede handen!" „ Zo veel te beter ! nu weet ik het antwoord," hervat de eerfte; in de gedachte zynde, dat de ge-t zelfchapsjuffer.wilde te kennen geeven, dat Juffrouw Lowenwald het zou behouden; en gaat hier op naar huis. Wilhelmina verheugd zich reeds, om dat- ze eene gewonne zaak denkt te hebben. Naauwlyks kan zy zich onthouden van het uittebazuinen; alleen blyft zy nog maar hoopen, dat ze ook een' brief zal onderfcheppen. Onze goede Oom komt midlertyd terug; Te Lindendorf heeft hy den inval gekreegen, dat de Naaifter, door Wilhelmina, haare Moeder of Nicht ord- II. deel. G ge-  93 GESCHIEDENIS van gekocht en het geheele fpel door deeze wel aangelegd kon zyn. Om hier agter te komen, zwygt hy, en bedient zich van zynen braaven Simon, om het onder de hand uittevorfchen. Simon is in zulk foort van zaaken, veel meer bedreven , dan zyn' heer. Hy heeft dikwyls met de Naaifter gefchertst, en't Meisje mag de kaerlzeer wel zetten. Simon bedient zich van haare zwakheid, liefkoost haar meer dan ooit; en 'er verloopen geene veertien dagen, of hy heeft haar vertrouwen gewonnen; hy ontdekt dat den Ring van een' bekend' man, op den naam en het handfehrift van Wilhelmina, is genomen; en dat, kortöm, Wilhelmina de aanlegfter van de geheele bedriegery is. Larner behoudt dan den ring , maakt affpraak met den Juwelier, en fpreekt 'er verder niets van. De tyd van betaaling verfchynt. De Naaifter moest den jongen Larner om het geld aanfpreeken. Dees weet geen' raad, en gaat eindelyk byzyn' Oom, verhaak hem de zaak, en verzoekt hem om het benoodigde geld. De Oom beftraft hem over zyn onbezonnen bedryf en belooft hem te zullen helpen. Ondertusfchen wierd Wilhelmina om bctaaling ver. zocht; doch zy had met de Naaifter afgefproken, dat, als het zo ver kwam, deeze zou voorgeeven, dat zy den ring, zonder haar weeten, op haar' naam had gehaald ; om den jongen Larner dienst te doen. Zy zich op deeze affpraak verlaatende, vliegt naar Larners Ouders, verteld dat hun Zoon op haaren naam een ring genomen en aan Juffrouw Lowenwald had gefchonken, laat de Naaifter roepen, en deeze bekende het. De  K AREL FERDINER. 99 De Moeder ontroert; de Vader geraakt in woede; Wilhelmina en haare Moeder hitzen op. Men befluic Juffrouw Lowenwald aan te klaagen als eene perfoon , welke jonge luiden aanhoud en verleid, om op naam van anderen fchulden te maaken, om haar gefchen* ken te kunnen doen. Deeze klagte wordt in de cerrovendfte uitdrukkingen opgeftelt en ingelevert. De Procureur, een vriend van onzen Larner, welken zo veel goeds van Juffrouw Lowenwald van hem had gehoord, is verwondert, laat zyn'vriend roepen, en toont hem het overgegeevene Libel. Gy kunt u ligt verbeelden hoe verwonderd Larner opkeek! Hy verhaalt aan den Procureur de geheele zaak, tot eeuwige fchande van zyne onredelyke bloedverwanten . wat kon hy anders doen? — verzoekt hem, de klagte voor eerst nog te laaten leggen cn fpoed zich, met zyn overloopend harte, naar zynen broeder. „ Goed dat gy komt! zegt deeze, Ik heb u een rnooije ftreek van uwe voortreffelyke buitenlandfche te verhaalen." „ Die wil ik wel eens hooren, broeder:" antwoordt onze Patriot. • De Broeder doet het verhaal, zo als hy het van Wilhelmina's moeder heeft gehoord. „ Ik bid u, om Gods wille," zet de eerfte, laat Zy komen en zelve verhaalen " — 'er wordt om haar gezonden. Zy komen zo veel fpoediger, om dat zy hooren, dat de Broeder 'er is, welken zy nu ook hoopen te overtuigen, en op haare zyde te brengen, Wilhelmina's Moeder deed het verhaal; het welk onzen vriend geduldig aanhoorde. G 2 Toea  ioo GESCHIEDENIS van Toen bet uit was zet hy: „ lk heb u aangehoord, Nicht, wil my nu ook hooren." „ Wederom verfchooningen ? " riep de Broeder „ Uitvluchten! finten!" „ Lieve Neef," zei Wilhelmina, „zyt gy dan maar geheel niet te overtuigen?" „ Nu weet ik langer niet wat ik zal zeggen " fprak haare Moeder; „ men moest blind willen zyn!" „ Hoor, maar kort af," antwoordde hy, „ wil aanftonds iemand zenden om het klaagfchrift terug te eifchen." „ Daaröm is het niet ingeleeverd;" zef de Broeder. „ Was het daar maar om te doen ? Heeft zy het misfchien vernomen, en begind ze nu bevreesd te worden ? " '■•„ Die ook zulk een voorfpraak heeft!" zei Wilhelmina, terwyJ zy fpottend lagchte, en haar gloeiend gezicht met den waaijer verkoelde. „ Wilt gy maar niet liever iemand zenden," vroeg haare kwaadaartige Moeder, aan den Vader, ,> en gelooven dat wy gebogen hebben?" „ Doet het Broeder en gelooft het!" Viel onzen Larner hier op in: „ en gy Nicht, als gy Uwe eer wiit redden, zo bid hem 'er om!" Dat ben ik niet voorneemens, Neef," antwoordde zy, blies haare neusgaten op en draaide zich op haar' ftoel heen en weêr. „ Wordt maar niet moeilyk, Mama," zeiWilheU nina, „ dat zou de moeite wel beloonen!" „ Indien gy my wilt hooren," zei Larner, „ zo is het goed; en wilt gy niet, dan ben ik uw' dienaar. Maar  KAREL FERDINER, ior Maar als gy my hier niet wilt hooren, zo neemt niet kwaalyk dat ik by 't Gerecht tegen u zal opkomen." Hy maakt eene buiging en wil weg gaan. De Moeder van den jongen Larner bidt hem te blyven; en haalt eindelyk de Nichten over, om hem aan te hooren. Hier op verhaalt hy het voorgevallene met het doosje ; dat Juffrouw Lowenwald het hem, met den brief, terug gegeeven, en hy het mede naar Lindendorf had genomen. „ Dat is heel aartig uitgevonden! " zei Wilhelmina. „ Voor eene ligtgeloovige," voegde 'er de Moeder by. „ Den Ring zal misfchien niet op myn' dochters naam gehaald zyn ? " >» Ja> wel is nv" antwoordde Larner, „ en niet alleen op haar' naam, maar, wat nog erger is, op haar bevel." „ Op myn hevel?" fchreeuwde Wilhelmina, met een' hoonenden lagch. „ Neef " vaart zy voort, den Vader van den jongen Larner aanfpreekende, „ gy hebt gehoord, wat de Naaifter bekend heeft." „ Zo a'.s gy het met haar hadt afgefproken." zei Larner. „ Ik?" vroeg Wilhelmina. „ Myne dochter?" vroeg de Moeder, „ laat toch het vrouwsperfoon komen, Om het nog eens te zeggen !" „ Wy hebben met haar gefnap niets te doen. Hier is de ring!" antwoordde Larner, en kreeg het doosje voor den dag, „ en daar is een handfchrifc.aan den Juwelier, om der Naaifter, die hem haalde, te kunnen vertrouwen. Dus luidt het." Hy las het zelve: G 3 » Ce'  io2 GESCHIEDENIS van „ Gelieft met brengfter deezes, voor myne Reke»» nin8> te ]aaten volgen,een Ring met hrillanten, zo » goed gy hem gereed hebt, en de betaaling daar van „ een maand na dato te verwagten van — " „ Hier ftaat uwe hand en dagceekening." Hy ftond op, hield het Wilhelmina voor en vroeg: „ Is het uwe hand niet?" Wilhelmina die gloeiend rood was geworden, wist niets beters te doen, dan zich fterk met haar' waaijer te waaijen ; de Moeder een dubbeld fnuifje te neemen; en Nicht Dorke te hoeden, Geen mensch die een woord fprak. „ En nu," voer Larner voort, „ is 'er voor u maar niets beters te doen, dan de aanklaaging te rug te laaten eifchen, den ring te betaalen, en, tot herftelling van de fchreeuwende beleediging, dit doosje uit uw' eigen naam, aan Juffrouw Lowenwald te zenden?" „ Deezen last," zei de Moeder, op een' beledigenden toon, ,, zouden wy u wel kunnen opdraagen?" „ Ik wil dien wel uitvoeren:" antwoordde hy, „ maar uit myn' eigen' naam; en dan wil ik ook niet hebben dat anderen de kosten draagen," „ O neen! " hervatte zy: „ wat wy koopen, kunnen wy , God dank! betaalen. Het komt ons op vyf duizend Mark, of wat de beedelary meer mag kosten, nog niet aan!" „ Leg dan deeze vyfdüïzend Mark in de armen kist, Nicht: een kwaad bedryf wordt misfchien door een goed herfteld. Maar wat deezen ring betreft, die is reeds betaald. " Hoe behaagt u deeze gebeurtenis? maar zy Was hier mede nog niet ten einde. De jonge Larner had  KAREL FERDINER. to3 had te veel geleeden, verviel in eene hevige ziekte, wierd ylhoofdig, en zyn leeven, of zyn verftand, was, volgens het zeggen van Dottor Guldenfiein, niet buiten gevaar. Zyne beminde Lowenwald , zweefde hem geftaadig voor oogen. Hy fprak telkens van haar; verwenschte de Naaifter die hem bepraat had, om het met gefchenken te beproeven ; geloofde dat zy hem nu verachtte ; was daar over ontroostbaar en wenschte om maar ééne regel fchrifts van haar, waar in zy hem verzekerde dat zy het hem vergaf. Men ftelde andermaal een, hoewel toen onfchuldi En waarom dat? " Nu, als het trouwen gedaan is, dan wordt het avond, en als het avond is, dan — is men moede • gaat te bedde, en laat my maar begaan, ik zal wel het ligtfte en fraaijfte uitzoeken wat voor dien nacht best zal voegen." . » Wy zyn tegen den avond weêr hier:" hervatte ik, „ Gy kunt dat alles wel t'huis laaten, en zorgen liever voor ons middagmaal, welk wy in Larfe zullen houden. •—• " Ik konde des nachts niet wel flaapen, en naauwlyks brak den dag door, of ik was op, kleedde my met meer bezorgdheids dan ik ooit in myn leeven gedaan heb, zette my in het Rytuig, en beval den Koetzier zo hard te ryden als hy maar kon: want ik wenschte vroeger dan Ferdiner daar te zyn. Wy hielden in Larfe, nu voor dit, dan weêr voor een  KAREL FERDINER. m een ander huis ftil; doch geen was het rechte: eindelyk vonden wy het. Wy gingen het huis in, en Metta vroeg aan een meisje, dat wy het eerst ontmoette- ,, of men ons wel wilde toeftaan, een paar uuren te blyven, terwyl onze paarden gevoederd wierden Het meisje bezag ons opmerkzaam, met wvd opgefperde oogen, voornaamlyk my, eene opgetooide Dame half in manskleêren die van Goud fche^ merde, en liep weg om haare meesteres dit zonderlin» verfchynzel bekend te maaken. Aanftonds kwam een allerliefst, klein, vriendelyk Vrouwtje ons te gemoete huppelen, groette my opeene by uitftek befchaafde en vrye manier, en bragt ons in een klein kamertje, dat my zo opgefierd fcheen, of zy ons verwagt had. Ik was opmerkend op deeze fchoone vrouw, haare bevallige fpraak , en haar inneemend gelaat; en zoudt gy dit wel van my verwagt hebben?- Kwam, ongelukkig, op de ërinnering van dat, waar mede Sara my zo dikwyls bedroeft heeft. De gedachten mengen zich zonderling onder elkander: 'er ontftaat een vermoeden, of waarom zou ik het niet noemen zo als het was? 'er ontilaat een argwaan uit, dat juist dit fchoone vrouwtje de perfoon mocht zyn. Het valt my in de daad zo op 't harte. Ik gaa by Metta, en zeg haar in 't oor: „ als men u vraagt; zeg- wy zyn Vreemdelingen, komen uit Lubek, en willen naar Hamburg gaan. Fcr&ner wordt hier verwagt. Houdt u toch, zo veel gy kunt, terug en trek uw' hoed diep in de oogen." Dit verdichtzel zocht ik onzer fchoone waardinne, zo dra ik maar kon, onder het gefprek te vernaaien. II. DEEL. H » ^  "4 GESCHIEDENIS vAM „ Ik verwagt," zei ze, „ nog een' aangenaamen vreemdeling uit Hamburg, Mynheer Ferdiner, die my, voor eenige dagen, liet weeten dat hy deezen middag hier dacht te zyn. " En hierop begon zy my. nen lieven Ferdiner met meer yvers te roemen dan my hef was. Ik vond haar wel niet opgefchikt; maar haare kleeding ftond haar zo uitnemend fraaij, dat ïk geloofde, zy moest zich verzekerd houden, dat zy hem op die wyze het best zou behaagen. Wanneer men zich eens een denkbeeld gemaakt heeft het mag goed of niet goed zyn, zo dienen alle om-' ftandigheden, ik weet niet hoe, om het te bevestigen. Ik was, ,n een woord — jaloersch! Ik mag hefbyna met bekennen. Metta ftortte olie in de vlamme. „ Dat lieve wyfje," zei ze, „ roemt onzen heer Ferdiner, recht uit grond van haar harte: en is zo luchtig, zo tot haar voordeel gekleed! — Wilt gy ook liever uw nachtgoed aantrekken? Ik heb het bV geluk meêgebragt, " Plotslings hoort men een Rytuig. Metta wenkt my en myn hart klopt zeer ongeregeld! „ Daar zal hy zyn," zegt onze waardin,en fprin-c van haar' ftoel op, om, zo als ik denk, hem te Z moete te gaan. Ik ftaa te gelyk op, en zeg: „ % hebt een' aartigen tuin, zo ik zie; wilt gy ons wel toeftaan, 'erin te gaan?" „ Van harte gaarne:" antwoordt de bezorgde Vrouw, neemt my by de hand, en wil 'er my in brengen. „ Ontvang uwen gast maar," zeg ik haar, „ wy zullen 'er wel in komen." „ O!" antwoordt ze, „ die is in huis bekend, en zal ons niet verliezen. Zeg maar aan den vreemden Heer" roept zy tegen een meisje, „ dat ik in den tuin ben." Metta  KAREL FERDINER. ïi$ Metta zag my, door haare vingeren, met eene beduidende mine aan. . Wy -ingen in den tuin, en zettede ons in het Prieel. „ De lucht is Merk " zei ik, en trok myn (luier over myn gezicht. . Ja, buitengewoon fterk!" zei Metta, en deed, even als ik. Wy zaten geene drie Minuuten, of hy kwam. Hemel! hoe trokken alle myne aandoeningen, myne geheele ziel naar hem! „ Dat zal uw' vreemdeling zyn, " zei Metta tegen onze waardin, die half met haar' rug naar het huis gekeerd zat. „ Zo! " antwoordde zy , fprong luchtig cp, en vloog hem te gemoete. Ach!" zegt ze tegen hem : „ God dank, dat ik u èvenwel eens weêrom heb! dat is my zo veel waard als een' fchoonen Oogstdag!" — neemt hem, zonder plichtplegingen, by de hand en brengt hem in het Prieel. Ferdiner zegt haar veel verplichtends; waarby hy haar de handVchyntte drukken; en vraagt eindelyk: „ Hebt gy gezelfchap?" , Eene DameuitZuiefc:" antwoordt zy: „dien de Hemel gunftig is, wordt alles te gelyk gegeeven." Ferdiner boog zich tegen my met die ongedwongene beleefdheid, die zo zeer behaagd en zo weinig te befchryven is: en ik — gy kunt wel gisfen, dat myne buiging wel de helft laager- was dan het voor mynè rol voegde. „ Veel te laag en te fchoon voor eene Damé uit Lubeki" fluisterde Metta my in 't oor.-— Ha « Na  GESCHIEDENIS van j\nu' fChiC,yk Da3St vrten- delyke waardin tegen Ferdiner, „ en bid my om vergeeving, voor dat gy zo Jange Zyt weggeblee- „ Duizendmaal," antwoordde by, „ al had ik nog zo goede verontfchuldigingen in te brengen.» buZ fff,s waar'"herva£te zy'» 'er ^in burg Juffrouwen welker gezelfchap aangenaamer is." » Dat wist ik niet! ten minfte weet ik daar voor my geene zo aangenaame , als deeze myne kleine vrolyke vriendin!» antwoordde hy, en nam haare hand. y' m „Steedfche Jonker!'' zei ze, ^ en gaf hem met de terug getrokkene hand een' flag ,> Ik geloof dat gy my vlytaal begint voor te praatenwaar leert gy toch deeze taal." * Metta zag my aan en zei, vry bard: „ my dunkt het is zeer heet!" y Kt „ Zo het niet de waare en echte uitdrukking en myne gevoelens was, zo zou ik my fchaame het w zegd te hebben. Maar gy hebt gelyk, ik had het maar moeten denken: " antwoordde Ferdiner, en nam 1 dermaal haare hand, om ze te kusfchen. „ Neen!" zei ze, en trok ze weêr teru«- a,¥ is ook fteedfche, koele mode, g^n^ry^ het land hebben wy niet half zo veel gekheid » » Dan wil ik het ook niet doen," hervat hy: en maakt beweeging om haar op den mond te kus" Geef den Keizer wat des Keizers, en der vnendfchap wat der vriendfchap is : « zei onze waar! din,  KAREL FERDINER, din, en hield hem haare lippen tegen, om den kusch te ontvangen: „ Het voorgevallene met Lysje!" fluisterde Metta my in 't oor: en gelukkig dat myn gezicht bedekt was: want ik voelde dat het gloeide. Dat waren, voorzeker, geene aangenaame oogenblikken! zult gy zeggen. — Maar weet gy welke Muziek de verrukkendfte is? die geene, myne lieve Lot, die door onaangenaame valfche klanken in eene heerlyke welluidenheid eindigt. Zo was het ook hier. Het zweet brak my uit, myn hart floeg onbefchryflyk, ik konde bezwaarlyk langer myn gezicht bedekt houden-, en, echter, dacht my, dat het even onwelvoeglyk ware, nu den fluier aftedoen als weg te gaan. Ik ondernam geen van beide. En waar heen denkt gy nu te gaan? " vroeg de fchoone waardin aan Ferdiner, „ naar Farmbull? Ik heb 'er zo iets van gehoord," voegde zy 'er lag- chend by. By myn' Oom:" antwoordde Ferdiner. " .Niet by zyne fchoone Dochter?" vroeg zy. , Ik wed gy komt zo alleen niet weêr terug. En zo gy dan een' anderen weg dan over Larfe neemt, en verfmaad met haar een tweede nachtverblyf in myne boerenhut, dan moet gy het eerfte jaar zonder erfgenaamen blyven ! — doch dit zou eene verwenfching zyn , waaronder uwe onfchuldige Bruid meê zou moeten lyden. Vertel my toch wat vanhaar. Wy kennen daar eene Hoevenaares die zich vrouw Wilms noemt, die kan niet ophouden als zy van haar begint." „ Zo zou het my ook gaan; " antwoordde hy. — II 3 Ik  *7« GESCHIEDENIS van Ik ftond in dit oogenblik op, verzocht onze waardin en Ferdiner, welke te gelyk wilden opftaan, door eenen wenk, dat zy zich niet zouden laaten ftoorer en ging voor het Prieel, als of ik wat frisfche lucht wilde fcheppen.. Zy zettede zich wéér, en Ferdiner herhaalde zyne woorden: „ Zo, vrees ik, zou het my ook gaan. Met een woord maar: ik ben de gelukkigfte. — " »* Gy niet5" zd ik> terwyl ik mv om zynen hals wierp: „ Ik! Ik!" " Ferdiner, die zich plotslings in de armen van eene vrouw bevond, welke hy voor eene vreemde Dame hield, ontftelde, zweeg, en boog zich met eenigen tegenftand van my terug. Oogenbliklyk , floeg ik den fluier van voor het gezicht. - ,» Ach! myne waardfte!" riep hy, floeg zyne by. de armen om my heen, en onze lippen kleefde tien minuuten op elkander. TWEE-EN.TACHTIGSTE BRIEF Ferdiner aan Eduards. Farmbull den ig Juny. A ls ik maar by haar ben! Toen ik uit Hambmg •L reed , was het op verre na zo niet met my, als thans! Philip was geftaag myn reisgenoot, en fprak onöphoudelyk van Elife. Hier by kwamen myne eigene ërinneringen , uitleggingen, vermoedens, betrachtingen over den weg op welken ik my tegen- woor-  KAREL FERDINER. m woordig bevond ? met welk oogmerk ? Hoe nu in korten tyd alles, alles onveranderlyk , zou voorby zyn, en 't is onbefchryflyk, Eduards! Zo ging' het de geheele weg over, tot Larfe. Daar komende, vind ik Fytje met twee vrouwen in het Priëel, Eene van haar, is uitfteekend fraaij gekleed; men noemt haar eene Dame uit Lubek. De andere fchynt haare reisgezellin of kamenier te zyn. Beide hebben, voor de fterke lucht zo als ik vermoed, een (luier over haar gezicht hangen. Wy neemen de gewoone plichtpleegingen in acht, zetten ons neder, en ik praat wat met Fytje. (Hy verhaald hier kortelyk het gefprek, het welk de Leezer reeds uit den voorigen brief weet, en vervolgd:) Plotslings voel ik my in de armen van de Dame: myne vreemde ~ herfchept zich in Julie: weg waren myne voorige gedachten! Ik verbeeldde my dat deeze verrasfching tusfchen de meisjes was afgefproken ; en zei tegen Fytje. „ Deeze aangenaame herfchepping heb ik ook aan 'uwe uitvinding te danken." Maar Fytje was even verwonderd als ik, en antwoordde: „ Meent gy, als ik 'er iets van had geweeten, dat ik u zo gulhartig zou te gemoete gekomen zyn, om uwen kusch te ontvangen ? " Hieröp wendde zy zich na Julie, welker hand zy vatte, en zei met de alleraangenaamfte mine. „ Het is half geroofd goed, en wel een geweetens- zaak! mag ik het behouden ? " „ Billyk," antwoordde Julie, met eene andere mine, die de voorige volkomen beantwoordde: „ Billyk moet ik het wéér terug ontvangen." H 4 °°2eQ-  l«o GESCHIEDENIS van Oogenbliklyfc lagen deeze beide uitmuntende Weczens in elkanders armen: en de ganfche natuur \ rondsom, verheugde zich over den kusch deezer twee Engelen. De westewind fpeelde vrolyker door heure lokken, en fuisfende Linden, fchuddede eenen aan-e- naamen geur op haar neder. . . Wy bleeven tot vyf uuren by onze beminnelyke gastvrye vriendin, aaten in het Prieel, en genooten m deeze weinige uuren zulk een oniiitfpreeklyk en af. wisfelend genoegen, als duizenden in de beste helft van hun leeven niet genieten. Toen reden wy naar Farmbull; en PMlip is my niet weder voor 't gezicht gekomen. b Juist zo iets moest gebeuren! PRIE-EN.TACHTIGSTE'BRIEF. F er diner aan Eduards. Farmbull den iy Jun,y^ Jk fchreef u laatst van Philip, en een woord of wat -■■ van zyne Mevrouw, Thans ken ik deeze Dame, myn waarde Eduards, en moet u terftond eene gefchiedenis verhaalen zo wel om haar eigen gewicht, als om u het hart'van myne Julie nader te keren kennen. Wy waren gereed om eene wandeling te doen m-Mm eene jonge Dame aandiende, welke » wenschte te fpreeke, Zy wierd met Met  KA REL FERDIN ER. 121 Met dat zy in de kamer trad , floeg zy haar rouwfloers op en beval zich niet minder aan , door haare houding dan door de welvbeglykheid haarer beweeaingen. Haare fombere kleeding, vermeerderde de diepe treurigheid , welke op haar gelaat verfpreid 3 Zy maakte eene befcheidene plichtpleeging, toen wy haar aan de deur te gémoete kwamen - doch fcheen een weinig verlegen over myne tegenwoordigheid, wenddezieh na Julie en vroeg: Heb ik het geluk de Freule van Wolmar te zien? " Niet de Freule:" antwoordde Julie, met de haar «Tcigene, vertrouwen verwekkende vriendelykheid, maar anders waarfchynlyk dezelfde die gy zoekt." " Zy neeg andermaal, en zei. „ Ik kome van *m brugge; om u de ongelukkige te verwonen, die gy, fchoon onbekend, uwe Schuldenaares gemaakt hebt Deeze-Brief" voer zy voort, terwyl zy een brie* kreeg, en aan Julie overgaf, „ zal misfchien iets van myne omftandigheden melden." Ik gaf de Dame de hand, en leide haar naar de Canapêe. Julie zette zich naast Haar, opende den brief, las ter vlucht een paar regels, en ftak hem weg. Wy hebben dan een' gemeenfchaplyken vriend," zei ze tegen de weduwe, wier hand zy ondertusfehen $ de haare-lag, „ doch ook buicen eenige tusfchen. perfoon is, voor zekere zielen, het eerfte oogenblik .dat zy zich ontmoeten het begin eener zeer hartelyke vriendfehap. Ik wenschte dat de verzekering van de myne u recht aangenaam ware." De vreemde drukte, met haare beide .handen, de Hy hand  ras GESCHIEDENIS va» hand van Julie. „ Myn hart " zei ze, „ was reeds door dankbaarheid voorbereid. Ik kome, om u te danken voor twee zeer ongelukkigen: eene Moeder .en een onmondig kind*" Julie bloosde: „ Dat was evenwel de affpraak niet, welke ik met onzen vriend gemaakt heb;" viel zy de weduwe met gemeenzaamen fcherts in de reden. „ Zie nu eens hoe ge my doed kleuren! Het wil ook wat zeggen! — Het fmart my zeer," ver volgde zy, terwyl haar lageneed gelaat in een medelydend veranderde, „ het fmart my zeer, u in deeze kleeding te leeren kennen." „ En als gy de wyze wist van het fterfgeva!, waar over iktreure!" zei de Dame, £erwyJ de traa. nen in haare oogen traden. „ Ik weet niet» gin* zy voort, „ of de briefde omftandigheden bevat?" „ Om de waarheid te zeggen," antwoordde Julie, „ ik wilde niets van uwe tegenwoordigheid verliezen, en las hierom naauwlyks twee regels. Dat uw beminde Officier was,in dienst van onzen Koning, en op eene ongelukkige wyze zyn leeven verloor0 - zyn naam hoe was die ook? " „ Walsborn:" antwoordde de Dame fpoedig, om Julie, die reeds beweeging maakte om den brief weêr uit haar zak te haaien, die moeite te befpaaren. „ Misfchien Wertheim, genaamd van Walsborn?» vroeg ik. „ Ja, Mynheer:" antwoordde zy, en kleurde over myne vraag, „ dit was zyne Familienaam ; om dat gy hem toch fchynt te kennen. — Ik heb anders geheime redenen, om hem alleen onder den naam van Walsborn bekend te laaten blyven, » Eo  KAREL FERDINER. iag En een Saxer?" vroeg ik verder. " Van geboorte," antwoordde zy, „ hy heeft anders verfcheidene jaaren het huis van Hanover gedicnd „ Als Kapitein, zo ik liet wel gehoord heb. Maar hy lag deezen dienst neder. " Enkel uit liefde voor zyn Vaderland. Hy kon X van zich verkrygen, langer eenen Heer te dienen, die, wel niet rechtsreeks- tegen Saxen oorloogde, maar, echter, op de zyde was van die macht, door welke het verdrukt wierd; en geloofde, dat hy verplicht was voor zyn vaderland te vegten." „ Grootmoedige gevoelens!" hervatte ik, „waar door men bülyk niet in verlegenheid diende te ko- men!" * ' . 0 Gy weet dan ook dat hy in Saxen te laat kwam? Als men ongelukkig zal worden, moeten de omftandigheden 'er alle toe faamen loopen. Onder deeze behoorde ook die, dat hy eene vrouw had - " Als dat een ongeluk is;" zei Julie fchertzend, en"zag my lagchendaan, „ dan is het nog even tyd, myn lieve Ferdiner, dat gy het ontwykt. " , Vertrouwt gy my geen moeds genoeg toe, hervatte ik, „om ook voor myne vrouw te onderneemen , het geene de Kapitein voor zyne bemmlyke vrouw deed?" De Dame boog zich zeer befcheiden , en zei: Ten minfte.ik was de aanleidende oorzaak, eerst 'tot -eer veele onaangenaamheden, en vervolgens tot het befluit om, onder de Deenen dienst te zoeken. Ik ben uit het Hanoverfche. Wy leerden elkander kennen, en ik weet niet, wie van ons beiden het eerst be«  124 GESCHIEDENIS vah beminde. Ik had een' ftiefvader, die, in 't geheel maar niet, zyne toeftemming tot ons Huuwelyk wilde geeven: het voegt my niet zyne redenen te beöordeelen. Doch als men zo hartelyk bemind én zich zelve overtuigd acht, dat 'er geene wettige redenen zyn, om de verëeniging te beletten, dan begaat men hgt een' onvoorzichtigen ftap Myne Moeder, die my zeer bemint, keurde evenwel de party goedzonder het juist uitdruklyk te zeggen. Wy lieten ons daó in het jaar i7j6, in Maart, trouwen: wel buiten weeten, maar evenwel niet volftrekt tegen den wil myner Ouders. Dit verwekte my den volkomen haat van myn' ftiefvader; die my met tegenzin myn vaderlyk goed uitkeerde, en federd dien tyd niets meer met my te doen wilde hebben. Toen myn beminde kort hierop den Hanoverfchen dienst had verlaaten, co de vaste toezegging op eene gelvke plaats in de Saxifilie Armée, niet kon vervuld worden, wegens de onverwagtte verandering, welke de flag by Pirna veroorzaakte, vonden wy ons in de noodzaaklykheid, het gerage dat ik nog bezat, aantetaften. Myn Walsborn ging wel als vrywillige in Ooftenrykfche dienst; maar had, na dat hy een jaar gediend had, nog weinig hoop op bevordering. Hy kwam hieröm by my in Saxen terug , waar ik zo lange, by eene bloedverwante, wasgebleeven, en befloot, na verfcheide vergeeffche :reizen en.poogingen om by de Banoyerfche Armée weder.: zyne voorige plaats te bekleeden,.onder de Dee, ven dienst te zoeken. In het jaar i7J8, in Mei, ging hy naar Kopenhagen. Ik zou hem volgen zo dra hy zou dienst gekreegen hebben; waarom hy eenen getrouwen bedienden, die eenige maanden by hem ge- diend  KARËL FERDINER. 125 dfefld bad, aderliet om my te verzeilen. 'En, omdat hv niet kon verwagten, vooreerst een' hoogeren rang dan van Lieutenanl te znllen verkrygen, vond hv goed alleen zynen tweeden naam, Walsborn te voeren, onder welk adres ik vervolgens ook aan hem fchrvven moest." ■ , , ,,. Doe my toch fpoedig weeten, dat hy gelukkig* wa's, dan zyne befcheidenheid hem had doen wenfchen !" zei Julie- . Het duurde meêr dan een half jaar: en toen wierd hy niet meer dan LieutenanU " antwoordde de we- du WG» Moet dan al het goede zo langzaam komen, en toch nog maar half?" hervatte Julie. , In het eerst ontving ik telkens brieven, voer de weduwe voort; „ Alles, fchreef hy, wat hem zyne wederwaardigheden deed zwaar.vallen, was dat wy van elkander gefcheiden waren. Inzonderheid toen ik hem had gefchreeven in welken toeftand ik my bevond " Een zedig nederflaan van haare oogen, en eene blos op haare wangen, waren de uitlegging van deeze woorden. „ Toen hy my, eindelyk, berichtte, dat hy eene Lieutenants plaats had ontvangen, met verzekering van by de eerfte gelegenheid bevorderd te zullen worden, ware ik hem, o hoe gaarne! nagefnoed; maar in mvnen toeftand ftond myn geweeten nw dit niet toe. 'Er verliepen nog wel vyf maanden eêr ik my fterk genoeg bevond, om de reis te onderneemen. In de laatfte maand wagtte ik alleen op brieven van hem; maar te vergeefsch. Ik fchreef telkens, in de grootfte ongerustheid zynde; er kwam geen  t76 GESCHIEDENIS van geen antwoord. Op deeze wyze verliep eene maand, een half, een geheel jaar, zonder iets van mynen Walsborn te hooren, ais nu en dan een zeer algemeen bericht, dat een getrouwe knecht - " „ Philip Arends ? als ik u met eene geringe vraag in de reden mag vallen." vroeg ik. „ Dezelfde;" antwoordde zy. „ Gy .fehynt hem te kennen; en wist misfchien reeds alles, wat ik, tot hier toe, verhaald heb?" „ Eenige omftandigheden maar wees zo goed van voorttevaaren." „ Ik hoorde niets-van myn' beminden, als nu en dan dat hy werklyk in dienst was; dat men hem in de vefhng Rendsburg had gezien ; en foortgelyke alge* meene berichten, die deeze getrouwe Philip van doorreizenden of van werfofficieren had verkreegen. Het was my niet mogelyk langer in deeze onzekerheid te blyven. Ik befloot, op het los gerucht af, naar Rendsburg te reizen. Myne Moeder onderftennde my teimelylc met het noodige geld; hoewel zy my lange de reis had afgeraaden. Philip was myn reisgezel cn wy kwamen tegen het einde van February iu Ham burg. Myn Hartzeer, myne verlosfing en de gedaaBe re.s veroorzaakten my eene verzwakking die my noodzaakte, ten minde veertien dagen te Hamburg te blyven. Ik fchreef dit aan eene vriendin van myne Moeder, welke onder de hand, door brieven, bekenden en boden, in verfchéiden' garnizoenfteden in Hol Jtezn na Wertheim, om gezegde redenen alleen onder den naam van Walsborn, vernam; en bad haar, nog eens aan my te Hamburg te fchryven, zo zy iets vernomen had." „ Ik  K A R E L FERDINER. 127 Ik wenschte," viel ik haar in de reden, dat de goede Philip, toen reeds, zich my had te binnen ge« bragt. Ik zou u, met veel minder moeite, voldoende berichten hebben kunnen bezorgen." Zy bedankte verplichtend: en zei: „ lk zoude zyn noodlot, en myn ongeluk ten minde vroeger en op een veel verdraaglyker wyze geweeten hebben! — Myne vriendin fchreef my, met de volgende Post,en raadde my, uit naam van myne moeder, niet verder te reizen, voor dat ik antwoord van haar zou bekomen hebben. Dit ontving ik eindelyk in het laatst van Maart. Groote God!" voegde zy 'er by „ welk een bericht!- Myn Man, dus fchreef men, was wel zeker in Rendsburg: maar ik mocht my zelve fpaaren, en, zonder verder te reizen, in de armen van de mynen, in de armen van eene my beminnende Moeder terug keeren, die niet alles voor my durfde doen wat zy wel kon en volgens haar harte gaarne wilde; maar die zich, echter, door niets zou laaten terug houden , om als eene Moeder te handelen. Wat zou het u baaten: fchreef zy, uw Man -.„is dood??' vroeg Julie driftig. Getrouwd:" antwoordde de weduwe. „ O! die wreedaart! hervatte Julie, en haare gevouwe handen zonken, als verlamd,in haaren fchoot! . De weduwe verborg haar gezicht in haar zakdoek : Julie zat met betraande oogen , op haar te ftaaren: my floeg het hart: niemand fprak: dus zaten wy eenige minuuten. Dë vooritelling van het dubbeld huuwelyk had op Julie een' diepen indruk gemaakt. „ Getrouwd! " begon  128 GESCHIEDENIS van begon zy weêr, de handen in elkander flaande Zyne ongelukkige., braave, waarde Vrouw verlaaten! — zyn onnozel kind _ de eerfteling van eene Echt, alleen uitliefde aangegaan - vaderloos gemaakt! Getrouwd! die wreede, trouw. looze Man! " „ Noem hem toch niet zo - " viel de weduwe haar m de reden, terwyl zy de hand van Julie aan haare borst drukte. „ Noem hem niet trouwloos:» herbaalde zy, met eene fterke beweeging, „ hy be minde my zo vuurig! — als gy wist — als ik u met woorden kon zeggen, hoe hy my beminde! Zyü geluk, de ganfche waereld , zyn leeven was voor hem niets, niets tegen my. Hy beminde of het is niet uittefpreeken, hoe hy my, hoe ik hem be-* minde! Maar de onhandighedenj de afweezenheid de tyd, het ongeluk dat hem vervolgde, de ftryd met wederwaardigheden, die eindelyk de duurzaamheid der menfchelyke ftandvastigheid te boven gaat - dan eensklaps nieuwe veel belovende vooiuitzichten, aanpraaten, raadslieden, wie weet welke valfche ge' nichten van zyne vrouwe, nieuwe belangen, nieuwe bekenden, eene menigte faamenlocpende beweegöorzaaken, een ongelukkighartstochtelykoogenblik,menfchelyke zwakheid ach! dit alles te faamen« — Ik vergeef het hem! Ik heb het hem met myn ganfche hart vergeeven! ■ " „ Edel, liefderyk hart, gy hebt gelyk!" zd Julie, en viel, met verrukking en medelyden de weduwe om den hals: „ Maar dit noodlot, - Myn God! hoe kondt gy het doorftaan ? " » Hys  R A R E L FERDINER. 129 Hy l die my een harte gaf om te beminnen en te lydèn, weet dit!" antwoordde zy; waaröp zy Julie vüurMyfe omhelsde, haar ftyf in 't gezicht zag en vroeg, zonder zich, zo het fcheen, by haare beweegingen te ërinneren dat ik tegenwoordig was: „ O. myne waardfte, hebt gy ooit bemind?" „ Wel! wel heb ik; bemin nog, en zal heden, langer, eeuwig, deezen waarden beminnen, die my nooit zal verhaten!" antwoordde Julie, terwyl zy van de weduwe afging en my in haare armen floot. Verbeel u dit Tooneel van teedre aandoeningen! „ Dan kunt gy ook deeze fmart begrypen, voer de weduwe voort, „ die door geene woorden is uitte» drukken. Echter kon myn hart zich niet losfcheuren. — Myn God!" haare handen ten Hemel flaande, en met betraande oogen; „ Gy had nog meer voor my weggelegd! Het is my zelve onbegrypelyk hoe ik eenig befluit kon neemen: evenwel beflootik mynen toen meer dan ooit beminden Wertheim optezoeken. Gy moet, gy zult hem zien! zei ik tegen my zelve. Hem zien, en uit zyn' eigen' mond de dnn' gendc oorzaaken hooren, die hem konden beweegen, u te verhaten. O! zo zyne tweede vrouw zyns waardiger is, zo hy zich door haar gelukkig vindt —verre zy het van u, hem door verwytingen te pyni* gen, of aan eenig fchepzel te zeggen, dat gy zyne eerfte vrouw zyt." „ Welk eene vrouw!" riep Julie uit. „ Ik ontfloeg myn' goeden Philip van zynen dienst de nood ^dwong my hier toe en gaf voor, dat myn Man onlangs was geftorven ; weinige dagefi . II. dEEL. I hkt  '30 GESCHIEDENIS vin ik menfchen ben'!? » 7., ^ traanen ,P r 7^ 7 r°°gt VOor en na ^ tiaanen af, en fpreekt ftaamclend — „ eene Dlaats met zand te beurooijcn » ?v . P j , , iJLn ZY zwygt eenigen tvd. en voegd 'er by, waar toe zy haare ftemme het uiterfte geweld moest aandoen - „ tot eene gerechtsplaats » Julie ontroerde nerk, wierd bleek cn kon naauwiyks adem haaien. De weduwe voer voort; gefiadig met dezelfde be. iemmermgen: „ voor een' Misdaadiger, zei men dié tegen zyn' Chef den degen had getrokken, en ^ ^^^^^^ „ Sterven moest?'' vroeg ik. „ ja!" gaf de Dame door ere beweeging van het hoofd te kennen: hie öp volgde weder eene lange ililte. Eindelyk voe5 op eene onbefchryflyk treffenden toon voort. O God. r die rampzalige, zo hy eene vrouw heeft - f,hMmmerS duizendraaal ^gelukkiger aan gy Zyt dacht ik, en — was het zelf!" Y ' De wyze waar op zy dit, was het zelf, uitdrukte Iaat zich. niet befchry ven! Een vloed an traaCen' ^omde van Julie's wangen, en myne oogen ^ „ In de Herberg komende," voer zy weder voort doen°l nV"^ °ffideren- Het "* ™ doen ftond$ waS} na mynen Wdsborn O der de officieren, had het gezicht van een' bejaar • man met een lidteeken van het rechter oog tot aan * bovenftehp, en cüe grys begon te worden, myne op»  K A R E L FERDINER. £$t oplettenheid getrokken; inzonderheid ook, door de teekens van eene knaagende droefheid, welke ik op zyn gelaat vond. hoe kan toch gelykheid van wederwaardigheden twee zielen zo te faamen trekken! Ik maakte geene zwaarigheid, hem te laaten verzoe. ken, dat hy eenige oogenblikken aan my wilde fchenken. Hy kwam: en ik vroeg, na dat ik myne vrypoftigheid verontfchuldigd had: of hem niet een' Officier, genaamt Walsborn, bekend was? deeze vraag fcheen hem te ontttellen. Hy zag my fterk aan, en antwoordde: „ zeer wel! mag ik weeten of hy u kent?" „ Weinig, denk ik hy is immers getrouwd ? " Helaas! * hervatte hy — dit Helaas weórgalmde door myne ganfche ziel.— „ Maar gy zelve," voer hy voort , my weder fterk aanziende — „ ik vrees, — In ernst: Gy zyt immers — " „ Niet veel meer dan eene bekende, Mynheer, die hem reeds zal vergeeten zyn," antwoordde ik. „ Ik heb maar eene boodfchap van zyne bloedverwanten aan hem, die ik wenschte te doen." Hy haalde zyne fchouders op en zei: „ ik beklaag deeze Familie.— Gy zult bezwaarlyk uwen last kunnen uitvoeren. * „ Hy is, misfchien , tegenwoordig niet hier ? " „ Dan ware alles beter 1 " antwoordde hy. „ Wel hier, maar gevangen; en word morgen mocht het zyn Chef zyn!" voegde hy 'erby, terwyl hy zich omkeerde, en onruftig op en neder ging. Ik vatte zyne onvolëinde reden op, en vroeg met de herhaaling van: s, en word morgen, Mynheer?" 1 2 « door-  132 GESCHIEDENIS van „ doorfchooten!" zei de Officier, en floeg zjc:, voor het hoofd. » STslykl 01 gy edele, uitmuntende, beklaa- genswaardige vrouw! yslykif riep voor haar neder, omvatte haar met beevende handen en het haar verbleekt gelaat op haaren boezem zinken. Welk eene droevige gefchiedenis J - fiEH-en-tachtigste brief. Julie aan Charlotte. Farmbull den 18 Junyt XTee], zeer veel heb ik in deeze dagen geleeden, maar te gelyk eene onfchatbaare vriendin ge wonnen. Gewonnen, myne waarde. Want gy Stedehngen, waar onder ik u, echter, niet wil reekenen, behouden of verkrygen hunne vriendinnen en mnnm alleen, wanneer het op andere voordeelen aan- komt. Maar het geen ik daar voor geleeden heb nu, ik had het voor geen van uwe vermaaken willen verwisfelen. O! myne waarde, het is onbefchryflyk, wc'k hemelzoet genoegen 'er in de hartstocht Medelyden legt < Dikwyls heb ik my zelve gevraagd: wie of toch de ellendigfte Mensch zou zyn? nu zou ik my zelve antwoorden: hy is het, wiens ziel niet vatbaar is voor medelyden. Doch ik verftaa niet veel van 't Moralifeeren: Ik wilde  K A R E L FERDINER. 133 wilde dit ook niet ; ik wilde alleen maar vernaaien ! Myne nieuwe Vriendin, eene jonge Officiers wedu- we i eene voortreflyke vrouw, Lot, die myn voorbeeld moet zyn, zo ik ooit in gelyke omftandig- heden kome die in de faamenleeving Wertheim genoemd wordt: doch in de taal van het harte en der gemeenzaamheid , waar toe de doopnaamen beter gefchikt zyn, noem ik haar Karolina. Onze kennis is maar van drie dagen, en heden omhelsden wy elkander voor de tweede maal. Maar de Aardbodem kan zo oud niet zyn, als deeze wederzydfche overëenftemming, deeze liefde en Sympathie onzer zielen. Ik zal u verhaalen; en gy, dit is gewis, gy zult met betraande oogen, opvliegen, en, uw zelve vergeetende, uitroepen: welk eene Vrouw'. (Hier verhaalt Julie , het geene de leezer reeds, uit den Brief van Ferdiner, weet; waar op zy voort gaat:) Zo lag ik op myne kniën voor myne Karolina. Myne handen om haaren hals geflingert,: myn gezicht op haaren boezem: zy zelve krachtloos, der onmacht naby; hoewel het echter geene volkomene onmacht wierd, om dat zy haar harte door traanen lucht had gegeeven. -Ferdiner aan het venfter leunende, met bevochtte oogen, en verzonken in diepe gedachten, waaruit hy eerst na eene goede wyle tyds terug kwam. Toen hy weder by zich zelve was, deed hy zyn best om onze gedachten te verftrooijen; en floeg, na eenige gefprekken over onverfchillige dingen , de wandeling voor, welke wy voorneenjens waren geI 3 weesc  134 GESCHIEDENIS van weest te doen, toen de weduwe kwam. Dit middel was het beste om myne Karolina weder wat tot rust te brengen. Zy moest dien ganfchen dag by my bly. ven, en 'er wierd van haare gefchiedenis niet verder gefproken. Heden was zy weêr by my, en, even of hei, ik weet niet hoe, een genoegen is, van zype fmarten, vooral wanneer de wonden nog zo versch zyn , te fpreeken , vond zy fpoedig gelegenheid zich haar noodlot te ëricneren. Deeze vatte zy greetig aan en vervolgde aldus haar laatfte verhaal. Ik had naauwlyks die laatfte woorden van den Officier gehoord, of alles wat om my was, wierd voor my onzichtbaar. Ik zeeg neder, en wist niet dat ik in zyne armen lag, voor dat ik door zyne hulp weêr tot my zelve gebragt was, » Ach! Mejuffrouw," zei de braave Man, „ gy zyt meer, dan zyne bekende! - Ik zou zeggen dat gy zyne vrouw waart, als ik niet wist dat hy hier getrouwd is. — Doch wie gy ook zyf ^ hebt gy tegen my geveinsd, en u zelve deeze fmart veroorzaakt? Ik bidde u, zeg my wiegy zyt? Eene zuster, of eene andere bloedverwante? zeg het my toch: al ware het een geheim, waar van leeven en dood afhing, zeg het een' eerlyk' Man, eenen vriend van den ongelukkigen, op dat ik hem, ten minde nog in hen, welken hem waard zyn, myne vriendfchap *an doen blyken." 3» O! Mynheer, gy Zyt zo edelmoedig'" ant. gordde ik. „ Gy zult my ook wel vergeeven, dat lk eene onwaarheid zeide, die u toch niet kon benaaeeien. Het zy verre van my, eene tweede te zeg. gen.  KAREL FERDINER. ry gen. Ach! Mynheer, — ik ben eene ongelukkige, eene zeer ongelukkige — Moeder.» Verwondering en Medelyden vertoonden zich op het gelaat van den braaven Man. Hy floeg zyne handen voor het hoofd, beet op zyne lippen, ftond voor my;my langen tyd fterk aanziende. Eindelyk zei hy , Eene MoederP- verftaa ik u recht? — Als ik "u befchouw, uwe onfchuldige, edele ziel in iedere trek van uw gelaat. Als ik u hoor fpreeken - Mejuffrouw, ik wil u met geene vleitaal onderhouden: gy ziet ik begin al reeds grys te worden, en zou iedere zotskap die dit doet wel in 't gezicht willen flaan doch als ik u aanzie — u hoor fpreeken - waarlyk! alle myne gedachten verzetten zich tegen het denkbeeld, dat gy — En Walsborn!— Ik heb eene gedachte die my doet Adderen! als gy de ver- leider waart geweest! — Walsborn! Ik zou de eerfte willen zyn om u morgen den Kogel door 't harte te fchieten. ■ " , „ . , ., , _ . Mynheer! o! hoe grieft gy my!" viel ik hem m de'reden. „ Bevry toch een' onfchuldigen van deezen argwaan; ik fmeek 'er u om! — " Ik was neêrgeflagen door het beSngftigend denkbeeld, van mynen Wertheim, in de laatfte uuren van zyn leeven, nog zynen eenigen vertroofter, misfchien, die hy op deeze waereld had, zynen vriend te onttrekken; zo buiten my zelve door de vrees, dat dees vuurige man hem of zonder troost zou laaten fterven, of in zyne laatfte oogenblikken, die hy alleen aan Godsdienftige overdenkingen moest befteeden, door bittere en wreede verwytingen zou pynigen, dat ik hem vast hield en I 4 met  ISO" GESCHIEDENIS vA H met traanen bad, dat hy hem voor onfchuldig en mv alleen voor fchuldig zou houden. „ Waarachtig," hervatte hy, „alles wat gv zegt ieder woord, Juffrouw, bewyst, dat gy onfchuldig zyt! Gy eene Moeder? doorhem?.— Zonder zv ne vrouw te zyn? — laat hem ftervenj Dit is de weg die de Goddelyke wraak neemt! jaat hem ilerven: nu kan ik het uitftaan!" „ Mynheer, " riep ik, en volgde hem, want hy keerde zich van my af, „ waarde Heer! Vriend van hem, dien myne ziel bemint, hoor toch, O' hoor toch eene ongelukkige! Het is waar, ik ben Moeder, en door hem ■ . " maalZOnder ^ ^ * Z^'" ™Cg hy „ - Die zoude ik zyn;" antwoordde ik, „ zo zeker als geene liefde ter waereld de zyne gelyk was. Die zoude ik zyn, indien niet een keten van uitgezochte rampfpoeden hem van my afgefcheurd, uit zyn vaderland gefleept, maar my geboeid in hetzelve gehouden had., Ik kan ze u niet vernaaien. Zy zyn te lang en te vast aan een gefchakeld, " « Gy wilt my dan overtuigen," zei hy, na eenig bedenken: „ en ik wilde hem gaarne minder fchuldig achten. — >t is wel! — al geloof ik ook u niet geheel, zo kan ik het,.echter, hem vergeeven -_ Immers ik ben het niet met wien hy zyne misdaad heeft aftedoen. Die is het!" voegde hy 'er bv en wees ten Hemel. *9 „ Wien ik voor hem zal bidden;" voer ik voort, » en ook gy, vriend des Vaders van myn kind? " , Deeze  K A R E;L FERDINER. 137 Deeze woorden kwamen even gloeiend uit myn harte als de traanen waren die ze verzelden. DeChristelyke Man was zeer ontroerd. Zyne oogen ftonden vol traanen :hy omvatte my met zyne zwaare armen: „ Gy zyt Myn God, welk eene edele vrouw zyt gy!" zei hy en drukte my, tegen zyne bors!;# „ Laat my maar niet meer weeten, dan hoe ik u dienst kan doen.—" hly wiiae vuuiai met, jn. jau&vi «—~- in eene ftad zou blyven, in welke hy zelfs de eerfte dagen niet zou kunnen zyn: en vermids hy den volgenden ogtend, zo vroeg hem mogelyk ware, om niets, van den verfchriklyken toellel te zien, naar zynen broeder, de tegenwoordige Predikant te Auënbrugge, die toen het Leeraarampt in de nabuurfchap nog voor eenige weeken verrichten moest, dacht te vertrekken; zo drong hy by my .aan, om met hem te reizen en vooreerst daar te blyven. Tk ondernam niet, ook uit dankbaarheid,deezen goe-; den man iets afceflaan: en evenwei hoe haakte myne ziel, die reeds zo veele trappen van Lyden was opge-, klommen , naar deezen laatften onuitfpreeklykften, om mynen Wertlmm voor. de uure van zynen dood nog eenmaal te zien, hem te zeggen, dat ik hem van. ganfeher. harte vergaf, en met hem te bidden. — O! als gy hem daar ziet, zeide ik.tot my zelve, als, de ganfche volheid der fmarten als eenen Oceaan op; u nederftort misfchien behaagd het der Godlyke barmhartigheid uwe ziele opteëifchen in dat oogenblik, welk liefde, goedgunstigheid, -hartelyke ver.-: geeving en vuurige Godsdienstöeffening tot het zaligde om te ftervep,.bereid heeft! . is ïk  138 GESCHIEDENIS van Ik waagde het, en bad mynen braaven vriend, mv nog eenen dag toeteftaan, en toegang tot mynen Walsborn te verfchaffen. Dit lloeg hy my volftrekt af: en nooit had ik van zulk een gevoelig mededoogend harte zo veel ftandvastigheids verwagt. Alle myne fmeekingen en traanen, offchoon zyne oogen wel nat wierden, waren niet in ftaat, hem te beweegen. „ Wilt gy u zelve ombrengen?" vroeg hy. „ Als ik in dat oogenblik den geest uitblies,» ant- „ Wilt gy hem dan dooden ? " vroeg hy weder « „ Zyn leevenzeide ik, „ ftaat in Gods hand.'lndien Hy hem opriep, vóór dat laatfte oogenblik eer menfchen. " „ Zo kan Hy hem ook in hét laatfte oogenblik behouden , eer menfchen het vonnis volvoeren. De Koning is genadig!" Deeze gedachte deed my beeven van blydfchap » 01 myn Vriend," zeide ik, en omvatte hem - „hebt gy hoop?" ,, Geheel geene:» antwoordde hy. „ Het is maar een mogelyk geval: ten minfte, hy zou niet de eerfte veroordeelde zyn, die in het uiterfte oogenblik Par. 4» krag. Wat zou het u ondertusfchen baaten ? —■» " „O! waarde Man, hy leefde!" „ Maar niet voor u, edele vrouw, " hervatte by, terwyl hy my de hand drukte, „ niet voor u!» ,1 Hy leefde evenwel!" f Zeei elIendig!" antwoordde hy, „ en voor eene vrouw,  KAREL FERDINER. 139 vrouw, die eindelyk Laat het noodlot zynen gang neemen! Gy hebt genoeg geleeden, en zyt Moeder." Bet was te vergeefsch , hem tegen te fpreeken. Alles wat ik kon verkrygen, was, dat hy, als het heden nog kon gefchieden , zynen gevangenen vriend eenen brief van my geeven, en my zyn antwoord terug brengen wilde. Met deeze belofte verliet hy my. Ik fchreef tot dat hy terug kwam. Hy nam den brief, bad my dat ik fchikkingen zou maaken, om den volgenden morgen vroeg te kunnen vertrekken, ging, en kwam des avonds in eene, naar den fchyn, geruste gedeldheid terug. „ Ik ben gerust;" zei hy, myne hand drukkende, „ wees bet ook, waardigde beminde van mynen vriend. Onzen Walsborn derft, met den moed van een' Man en met de gerustheid van eenen Christen: en dan — wat is dan het derven ? Wy hebben onze harten voor de laatdemaal in elkander uitgeftort. Alle zyne waereldfche belangen heeft hy afgedaan, zyner tweede vrouwe van harte vergeeven, en de vergeeving van zyne eerde met hartelyke dankbaarheid geleezen. — " Deeze woorden zettede my in gloed, voornaamlyk» om dat myn vriend onder het uitfpreeken van dezelve my derk in 't gezicht zag. Ik zweeg en bloosde. Wat zou ik antwoorden! Myn Wertheim had zelfs my verraaden. „ Een dervende," zeide ik, „ en myn bloozen overtuigen my van myn misdryf. Vergeef het mys braave Man." Die  Ho GESCHIEDENIS va» „ Die dit voor een misdryf zou aanzien, dat.zyne vergeeving noodig had, " zef hy , „ die weet niet wat hy bewonderen moet. Ik ftaa nog verlromd, a]s ik my te binnen breng, hoe Walsborn u ~ maar laat dat blyven! De oorzaaken zullen zich wel ontdekkendaar » myne hand 'er op, dat gy ze zult weeten, zo dra ik Meester van zyne briefwisfeling zal zyn. Hy heeft die geenen welken geene Regiments-of Financiezaaken inhouden, uitgezocht , verzegeld , en verzocht, dat zy my,zonder uitzondering, overgeleverd zouden worden: welk hem toegedaan is " „ Zie daar myne droevige gefchiedenis!» zei myne Karolina, onder het Horten van een' nieuwen traanenvloed. „ Myn vriend bragt my, den volgenden dag, by zynen waardigen broeder; fprak verder geen woord van het geen myne gefchiedenis betrof, en wilde volftrekt niet dat ik 'er van zou fpreeken. „ Gy moet vergeeten," zef hy telkens, „ 'er is geen ander middel. Ik reikhalsde na myn kind en myne Moedermaar de fmarten van myne ziele waren te groot g» weest, dan dat myn lichaam onder dezelve gezond had. kunnen blyven. Ik zukkelde en vond my genoodzaakt aldaar agter te blyven, toen den waardigen Broeder van mynen vriend, naar Aumbrugge vertrok Myn vriend bezocht my dikwyls. In het eerst vröfeg * Celkens m de brieve« van mynen Walsborn, tot da°t ik zag dat hy ongaarne 'er aan ërinnerd wierd. Men begon na den dood van den ongelukkigen Walsborn zwaarigheid wegens de overlevering te maaken. Zyne^weduwe,zeide men, begeerde dezelven; „maar " zei. my,, vriend, U de Staf die de bede van den dervenden plechtig toegedaan heeft, zal ze my leveren; of myn  KAREL FERDINER. 141 myn geroep zal zo luide worden, dat myne Item tot aan den Troon galmt: en dan mag hy vreezen!" Eindelyk zond de braave man aan my —;" zy meende onzen waarden Predikant te Auënbrugge • doch ik kan nu zelve het verhaal voortzetten: de kleine gaaping die daar door ontftaat, betreft eene zaak van weinig belangs.— Myne Karolina kwam dan,op zyne herhaalde noodiging, vóór vier dagen te Auënbrugge. Ik heb haar nu wel kort by my; doch maarvoor weinige dagen: want zy vertrekt fpoedig'naar haar ongelukkig kind. Ondertusfchen heb ik reeds een ander ontwerp gemaakt, en dat moet uitgevoerd worden! VTF-EN- TACHTIGSTE BRIEF. Feroiner aan Edoards., Farmbull den 18 Junyl De Gefchiedenis van de weduwe Walsborn,was,in mynen laatftcn, nog niet ten-einde. Het overige niet minder gewichtig deel kunt gy leezen in het bygaande verhaal van myne Julie, waar van het een woordelyk affchrift is. Ik moet u hier by nog een trek van het edel harte van Julie mededeelen. Heden kwam ik in haare kamer, op een' tyd, dat zy my juist niet te wagten was. Zy was afgeroepen, ik weet niet of by Sara of by haar' Vader. Haaren brief aan Charlotte en nog eenige andere papieren lagen op haar' tafel. Ik zag 'er in en las, niet zonder deel- nee-  U2, GESCHIEDENIS van neeming, het aan my nogcnbekende vervolg der ge. ichiedenis van de weduwe. De nieuwsgierigheid vervoerde my, om ook den daar by liggenden briefte kezen. Even had ik hem open gedaan, en zag den naam van den Predikant te Auënbrugge, welke my den brief te binnen bragt, dien Julie van de weduwe ontving; en zie daar, myne Julie.' — zy ziet my aan haare papieren, vliegt bloozend naar my toe, en beftraft myne nieuwsgierigheid met een verwyt, dat de lust kon opwekken om meermaalen dergelyke ftoutheden te begaan. Haar eigen verhaal wilde zy my nog wel laaten leezen, maar den brief van den Predikant mocht ik maar in 't geheel niet inzien. Gy weet welk eene zonderlinge drift de nieuwsgierigheid is: juist als de liefde: hinderpaalen, zwaarigheden en tegen- ftand zyn haar beste voedzel Zy moest einde. lyk myne bede toeftaan. — lk lees den brief, vlieg haar met opene armen tegen, en druk haar met de vuurigfte hartelykheid aan myne borst. De Inhoud des briefs van den Predikant is genoegzaam dit volgende. Hy roemt, in zeer vuurige uitdrukkingen , haar edel en weldaadig harte; dankt haar voor haar vriendfchaplyk vertrouwen, dat zy hem tot haaren armenverzorger aangefteld, en de befchikking over eene aanzienlyke fomme Gelds aan zyn goedvinden heeft overgelaaten. Sederd den zeventienden Mei; — De dag is merkwaardig! het is de volgende van dien, op welken ik myn' voorflag deed.— Sederd den zeventienden Mei, wanneer zy hem dit ampt had opgedraagen, had hy haar nog geen reekenfebap gedaan. Thans dacht het hem tyd te zyn, nu hy het genoegen had, haar die perfoon voortefteilen, wel-  KAREL FERDINER. 143 welke hy 'er het grootfle gedeelte van toegedacht had: dit was de ongelukkige weduwe Walsborn. De volgende reekening was in den brief ingeflooten, en met de Onderteekeningen van de deelgenooten bevestigd. Eenen vlytigen Landman , wiens Os en zyn gefpan geftorven zyn, zes-en-veertig Daalers. Aan eene Timmermans weduwe, met twee kinderen, welker Vader, by eene brandblusfching, het ongeluk heeft gehad van onder een' nederftortenden balk te verpletteren, twee honderd Mark. Voor de verzorging van twee zieke daglooners, den eenen geduurende veertien dagen, en den anderen vier wceken , die beide geftorven zyn ; in alles twee-en•siïertig Mark. Nog voor één dozyn Bybels en Gezangboeken, benevens twee dozyn kleine Catechismusfen en andere Schoolboeken, twee-en zeventig Mark. Eindelyk nog veertig Mark, tot een Huuwelyksgifc aan een braaf Meisje. De overige duizend Mark wenscht hy aan de weduwe Walsborn te mogen overhandigen. — Deeze voortreflyke vrouw mocht misfchien fpoedig vertrekken. Ik zende den Predikant, dien ik te gelyk verzoek, my, in ftilte, den brief van Julie medetedeelen, een' brief aan u, welken de weduwe u in Hamburg zal ter hand ftellen. Zult gy de goedheid hebben van den inhoud te bezorgen? Gy moet vooral deeze braave vrouw kennen I ZES-  144 GESCHIEDENIS VA* ZES-EN-TACHTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 20 Juny. ^Is wy onze weduwe des avonds een eind weegs t "aar brugge verzeilen, en van haar, met korte :^e7: * «ge dagen van h ! re hefde onderhouden, arm in arm geftrengelt te,w keeren, hoe ffi] en peinzende wandelt myn S geestig meisje naast my, en ftelt zieh het gehoorde nogmaals voori - Of als Wy zo eenzaam by elk n der z.tten, en ik lees haar voor, hoe geheel Z inmg heeft zy het gevoel van dat alles.' Hoe èi»en wordt het haar, en met welk eene toepasfing^p haar zelve, grypt zy iedere omflandigheid van eene ge ykfooruge betrekking aan l Ceftaadig drukt ha r getrouw gelaat, zo waar, zo vuurig, zo zejfslydend, het^voel^mt van de woorden die ik Zo even las ik haar Shakespear's Othello voor- en elke aandoening van de bevallige Desdemona ftond met tetteren der Natuur op haar gelaat gedrukt. Zy z met haare linkerhand om myn lyf geflaagen, en mol de rechter myne hand houdende; en haare oogen, van welke nu en dan groote droppels afvielen, hinge on bleek, zwaar ademend en al vaster aan my dringende my vuung de hand drukte, en wel dra met £' wan-  K A R E L FERDINER. 145 wangen, en een kloppend harte, onder een' vloed van traanen,aan myne borst neêrzeeg. Ik zelfs was meer aangedaan, dan ik my kan ërinneren, ooit by dit Tooneel geweest te zyn; en kon niet nalaaten, hetzelve aftefchryven, ten naasten by zo, als ik het uit het Engelsen aan Julie in het Duitsch voorlas — ■ (*)• Het (*) Emilia. Hoe nu? Hy ziet vriendelyker dan voor. heen. Üedemone. Hy zet, dat hy a&nflonds zou weêr komen; en heeft my bevolen, naar bed te gaan, en u weg te zenden. Emil. My weg te zenden? bodem. Zo wilde hy: hierom , goede Emilia, geef «y myn nachtgoed, en gaa: wy moeten hem nu niét tegenftaan. . £«,7. Ik wenschte dat gy hem nooit gezien hadt. Desdem. Dat wenschte ik niet. Hy behaagd myne liefde 20 zeer, dat zelfs zyne wreedheid, zyne verwytingen en zyne oplöopenheid ontklee mytoch iets be- valligs en inneeinends vöor my heeft. Emil. Ik heb die Slaaplakens gelegd, welke gy my hebt bevolen. Desdem. Het is goed. Goede Hemel! welke dwaaze in. vallen hebben wy! Als ik vóór u fterf, omwin my dan me? een van deeze lakens. Emil. Hoe fpreekt gy nu wéér. Desdem. Myne Moeder bad eene Kamenier , die Sariara heette. Zy beminde; haar' Minnaar, bedacht zich, en verliet haar. Zy had een IVilge-lied; een-oud ftukje , maar het tt tt - drukte II. deel, ^  145 GESCHIEDENIS van Het zal goed zyn, daar wy toch heden onze weduwe niet hebben, dat wy ons op eene andere wyze verftrooijen. Aanftonds na den Maaltyd ryden wy naar drukte juist haar noodlot uit; en met dit lied op de tonge ftierf zy. Dit Lied kan ik my deezen avond niet uit het hoofd brengen. Het fcheelt weinig, of ik hang my„ hoofd op zy- de, en zing, als de ongelukkige Barbara. Ik bid u ipoed u toch! Emil. Wil ik uw' nachttabbaard krygen? Desdem. Neen, klee my maar uit. - Deeze Ludovke is een befchaafd Man. Emil. Een zeer welgemaakt Man. Desdem. Hy weet wel te fpreeken, Emil. Ik kenne eene Dame in FenetVên, die, om eeneu kus op zyne onderlip, baarvoets eene bedevaart naar het i>eJoofde land zou gedaan hebben. Desdemone: zy zat ten vygenboom en zong, zingt all': een' groene Wilge, het hoofd ter knie, de hand op 't hart'; zingt: Wilge, Wilge, Wilge. dat uwe traan' den fteen doorweek* zingt: Wilge, Wilge, Wilge. Wilge, Wilge, Wilge, (Maak toch fpoed. hy zal op 't oogenblik hier zyn) 2ingt all': een' groene wilge rank moet myne kruin verfieren. Dat niemand hem zyn' trotsch verwyt' Neen, dat volgt nog niet Hoor! wie of'er klopt? Emil. Het is de wind. Desdem. Ik noemd' hem valsch; wat zei hy my? Zingt:  KAREL FERDINER. 147 naar de Boerdery, die een goed uur van hier, in een allerfchoonst oord legt: en morgen — dank zy den jjemel! morgen worden wy ondertrouwd! — ZE VEN-EN- TACHTIGSTE BRIEF. Ferdiner. aan Eduards. Farmbull den 20 Jmy, 's avonds na 9 uuren. Welke ontmoeting! Myn God ! waar vinde ik de fterkfte taal, en in dezelve de kragtigfte woorden , om dit voorval, deeze werking zonder oorZingt: Wilge, Wilge, Wilge. And're vrouwen zyn myn vermaak, En 't uwe: and're mannen. Nu, gaa! goeden nacht. Myne oogen fteeken my. Beduid dit weenen? Emil. Noch lagchen, noch weenen. Desdem. Ik heb dit wel zo gehoord. O! deeze mannen, deeze mannen, enz. (X) (f) Dit is uit het laatfte Tooneel van het vierde Bedryf, tusfchen Desdemone en Emilia. Het zou onnoodig kunnen fchynen , dat men dit hier plaats geeft; doch vermids het, in 't vervolg, van dienst zal zyn , dat men zich dit Tooneel te binnen brengt, zo zal het gemaklyk zyn, daarvan ter deezer plaatze zo veel te vinden, als tot opheldering kan dienen. K 2  -148 GESCHIEDENIS vAR oorzaak uittedrukken; en myne aandoeningen, ter. wyl ik 'er op denkeJ Elize! — Hemel en Aarde waar ben ik! Ik ftaa, als uitzinnig, de Maan aan te zien, die, bleek, gekromt, de daalende Zon van den Hemel fcbynt nateöogen, en om haare ftraalen te beedelen; en vraag my zelve, of zy haaren ouden gang verboren, of de Natuur, haarer eigene wetten ongetrouw, eene andere loopbaan verkooren heeft, om plotslings dingen voorttebrengen, die alle oogen doen ftaaren? Elize! Hoor het. Ik kome van de Boerdery terug, ontmoet op den landweg eenRytuigdat aangevallen wordt, verftrooi de aanvallers , help 'er eene Dame uit, het is Elize! — zy herkent my, verbleekt — en Julie tegenwoordig — en ik - Ten io uuren. Elize! ^ en door my gered! — welke zalig- heid had'er, in de ërinnering van.deeze uitmuntendRe daad van myn ganfche leeven, niet kunnen leggen! Voor eenigen tyd was ik zwaarmoedig, door het gerucht van eene . groote bankbreuke; voornaamlyk wegens myne toen nog onbeflifte betrekking tot Julie. Alle myne vrienden zeiden my, dat ik een arm man was! Om verftrooijing te zoeken, ging ik over den wal. 'Er ftond een gryze gekromde Beedelaar, tegen een' dorren Boom te leunen, hield demoedig zyn hoed in de hand en bad, alleen met zyne gebaarden, om een Aalmoes. Myne hand gleed in myn' zak, en lag de Man een ftuk gelds in zynen hoed! „ Gy ver» ■  KAREL FERDINER, 149 vergist u, Mynheer;" zei de Beedelaar; „ het is een ftuk Gouds." „ Zo veel te beter voor u en my," antwoordde ik, en ging met dubbele vreugde daar van daan; my ërinnerende, dat ik misfchien zelf arm v/are. Waarde Eduards, het bewust zyn van eene goede daad in de onruftige droeve uuren van lyden! — O! het gevoel daar van is uitneemender, dan de koele fchaduw van eenen weldaadigen boom, eenen in de hitte van den middag verfmagtenden Reiziger! — En waarom kan ik my niet verblyden over de redding van Elize; van haar die ik met eene liefde beminde, welker grootte de liefde van tien duizend broederen niet kan aanvullen? zeg my, waarom kan ik niet? —■? — Den 21 'sogtens ten 7 uuren, Elizei — Myne oogen vallen toe, terwyl ik my moede gedacht heb over deezen waarden Naam. Ik droom 'er van, en oniwaakende, ach! Elize is weder myne eerfte gedachte. — Hebt gy ooit gehoord van een diergelyk toeval? van een' diergelyken toeftand?-— Langer dan anderhalf jaar gezocht, gehoopt, gevraagd, afgewagt, zonder het geringfte fpoor; en nu ■— eensklaps! — en hier! — en in zulk een tydftip! — en gifteren! — en heden de dag waar op ik eenen Eed moet doen, die my — O! Men zou het voor een vertelzel van een kind of van eenen zot moeten houden, zo het myniet waarachtig gebeurd was! Men had my kunnen zeggen: die u verwekte was Julie's Vader: en ik K 3 zou  iSo GESCHIEDENIS van zon het niet minder geloofwaardig gevonden hebben. • Morgen , fchreef ik gisteren, worden wy onder- trouwd. Dank zy den Hemel! voegde ik 'er by. — Maar dat was gisteren. Wat ik heden denk, — dit zoude ik zelf mynen ftervenden vriend niet zeggen in het oogenblik, in welk hy zyne ziel, met eenen laatften zucht, den Hemel terug geeft. Doch als den ring gegeeven en het woord over de fidderende be ftorven lippen gegleeden is, dan wil ik herhaalen: Dank zy den Hemel! Daar Was Julie. — dit verligtte toch! Haar teder oog ondervroeg zo bezorgd, myn gezicht, na den toeftand — niet van myn harte, maar van myne gezondheid: zy wierp zich zo liefkozende in myne armen, met eenen uit eene terug gehoudene traan zo bekommerd voortdringende oogwenk, en vroeg telkens: hoe ik het had? of het beter was dan gisteren avond? of het voorval my ook nadeel had toegebragt? of wy geen genot wilde neemen van de aan > genaamé ogtendlucht ? Waarde Julie, van harte gaarne! alles wat gy aanraad is zo goed ! Alles wat gy wilt, is zo zeer myn wil! — Ik ben zeer wel. Laaten wy de aangenaame morgenlucht genieten. — Wy gingen het veld op. « „ Daar was het," zei Julie en wees na de plaats, „ daar was het dat gy haar verlostte, — " Ik wendde myn gezicht af: want my dacht Ik voelde 'er op gefchreeven: ELIZE de beminde.— ACHT.  KAREL FE R-DINER. iji ACHT-EN-TJCHTIGSTE BRIEF. SOPHIA AAN AUGUSTA. Grumbuy den 23 Juny. Wel weet dan deeze Familie in 't geheel niet meer , wat tot haar best dient, wat zy te wenfchen heeft, wat zy wil, of wat zy doet ? —Ik moet u een onbegrypelyk voorval zo fpoedig fchryven, als ik het zelve gehoord heb. Voor drie dagen heeft men zich tegen alles wat Gezond Verftand begrypen, Billykheid aanraaden, Dankbaarheid toeftaan en Menfchenliefde kan vergeeven, verzet, met, in plaatze van zich met het vertrek van Lowenwald geluk te wenfchen, haar, onder aanvoering van Grol, drie Man na te zenden, om haar op den weg gerechtelyk op te ligten: gelukkig dat het toeval tienmaal verftandiger, billyker, en dankbaarer was, dan alle de Heeren en Dames, en de onderneemin- deed mislukken. — Hier zal ik u een poos aan uwe verwondering en verdriet over het geleezene overlaaten en ondertusfchen gaan zien wat myn Jntje deert; ik hoorde haar zo even droevig fchreijen. . , Antje begint het kleine .ongeval, dat haar bejegend is al te vergeeten. Zy heeft, dit moet ik u met een zeggen, de onvoorzichtigheid gehad, van na eene .loeiende kool te tasten, en heeft, voor een weinig pvn, eene nuttige les, en daar boven een ftukjeBiscuit K 4 ont*  152 GESCHIEDENIS van ontvangen Laat ik nu verder met myn verhaal voortgaan. Gisteren verhaalde , ik weet niet wie , dat den voorigen avond een Rytuig met twee vrouwen, aan geene zyde van onze grenzen , niet verre van het Landgoed Farmbull, door vier Mansperioonen was aangegreepen; en dat dit aanleiding tot een gevecht had gegeeven. Ik vond by dit naricht weinig belang • en dacht 'er verder niet over. Tegen den middakwam de Adminiftrateur. „ Ha Juffrouw, - zei hy* „ Mynheer Grol had 'er gisteren byna het leven by ingefchooten! " „ Mynheer Grol?" vroeg ik. . „ Ja," gaat hy voort, „ zo als ik hoor is hy het geweest die den wagen heeftaangevallen : en het was maar even by geluk dat hy niet door het paard vertrapt wierd." Dit maakte het voorval voor my van meer gewichts. Hierom vroeg ik verder; maar de ganfche voorraad van den Adminiftrateur was reeds uitgeput. — Het is wel jammer en het doet my altyd van har. te leed, als met eene groote begeerte om mede te deelen , weinig vermogen , het zy in weetenfchap of in geld, verbonden is! — ; Ik zond 's namiddags den jaager naar Farmbull om iets te verrichten; en beval hem ernftig om aldaar, zo 'er gelegenheid toe was, wat meer na het voorval te onderzoeken. Hy kwam terug, met het voorkomen of hy iets van groot aanbelang had opge- hoord hadV.erh"alde ^ §eeDe ^ ***** & „ Zyne jonge Juffrouw, dat is, de Dochter van den Heere Wolmer, Julie, en haar'Neef, Ferdintr, k2 meq  KAREL FERDINER. 153 men te paard van de Boerdery terug. De Zon was al onder, en het begon reeds donker teworden. Toen zy de Boerdery een ftukweegs [agter zich hadden, hoorden zy duidelyk eene vrouweftem , welke om hulp fcheen te roepen. Zy gaven de paarden de fpooren en Julie —- om de kortheid zet ik hier maar alleen de naamen van de zo even aangeweezene Perfoonen, omze niet telkens door dezelfde omfchryving uitteduiden. Julie herkende de vrouw die riep; het was haare hoevenaares, die vrouw Wilms heet. Deeze ftond aan de eene zyde van het rytuig, en poogde, met alle haare krachten, eenige mansperfoonen terug te houden, welke wilden indringen, om, zo het fcheen, een ander vrouwsperfoon met geweld 'er uit te trekken. „ Zy weerde zich en fchreeuwde," zet de jaager, „ of zy haare eigene eer te verdedigen had. — " „ Zy was jong en fchoon, en, misfchien, een weiBig te neuswys ? " vroeg ik. „ O neen!" zei hy, zeer onnozel, „ zy had niets te vreezen." „ Dat voorrecht hebben wy leelyke vrouwen," her* vatte ik: en het mensch was oprecht. Hy raakte wel in verlegenheid; maar kon het evenwel niet over zyn harte brengen , my met een Compliment te beantwoorden : alleen deed hy , het geen een oprecht Man, als hy wordt uitgedaagd om een leugen te zeggen nog kan doen: hy liet de aanmerking haare waarde behouden; en zonder 'er op te antwoorden, verhaalde hy verder: Mvnheer Ferdiner fprong de eerfte naar het Ry  154 GESCHIEDENIS va» tuig, vroeg de aanvallers wat recht zy hadden, „n een' vreemden bodem dit geweld te gebruiken 9 en begeerde dat zy het Rytuig ongeftoord zouden laaten voortgaan. „ Zy waren," antwoordde een man als een Colosfus, ln een rykelyk met gouden boordzels bezet Weed, „ zy waren op den bodem van hem, die hen eene behoorlyke volmacht had gegeeven; opeen weg die tot het Goed Grumbuy behoorde:. " „ Dit luid my vreemd. Hadden zy volmacht van mynen Broeder?" Ik hoop immers dat dit maar een voorwendzel was." - « en al waren zy nu ook a! eenige duimen breed over de grenzen, » ging hy voort, s, dan was het hunne zaak zich te verantwoorden by hem, die 'er reekenfchap van zou willen hebben." „ Dit antwoord," zef ik tegen den jaager, „ was zeker niet zo, dat den vraager op het zelve beleefd den hoed afneemen, en, met een vergeef my 9 gelaaten zyn weg naar huis kon voortdraaven ? " „Neen, waarachtig, in 't geheel maar niet'" hervatte de jaager, „ al was het de groote Roeland ge. weest, die het gegeeven had. Zo als het in 't Bosch klinkt, klinkt het terug, plagt men te zeggen. Het wierdt beantwoord, zo als het behoorde. Mynheer Ferdiner gaf zyn Bruintje de fpooren en gebruikte de zweep, - want het paard deed zyn' plicht, - tegen die, welken hem in den weg Ronden. Dit was de Leus voor zynen Willem — zo heet zyn ryknegt Mevrouw; het is, waarachtig, een bekwaam Kaerl, die zyn man ftaat! —, In dit oogenblik deed by net zo, lals  KAREL FERDINER. xjS als zyn Heer hem voordeed. De drie Kaerls vloogen van malkander als de Spreeuwen, wanneer ik'er onder fchiet!" En de Colosfus," zei ik, „ in zyn gouden rok, die' het groote woord voerde, het eerfte: dat fpreekt van zelf." ï Neen vooral niet, Mevrouw," - „ zagt Monfieur! wil't ge zo? zegt hy; grypt den Toom van Ferdiners paard en trekt zyn' hartsvanger. - " Dit alles vertelde de jaager met de beweegingen en handgreepen die -er by behooren. — „ Toen de drie gevluchtte dit zagen kwamen zy weêr terug. Terwyl Ferdiner zich uit den Zadel ligtte en zyn laatfte voet al op den «rond ftond, grypt een van hun hem by de Schouder; maar vloog, of de donder hem wegfloeg, eenige fchreeden agteruit, en keerde zyne Schoenzooien in de hoogte, of hy ze de Maan wilde laaten zien. Toen Mynheer Ferdiner, alleen van zyne omgekeerde Zweep voorzien, zyn vyand onder de oogen; dien in het zelve oogenblik, klink 1 de helft van zyn hartsvanger voorby zyn neus vloog." „ Was de Zweep misfchien Merlins Tooverftaf ?" i', Het ging alles wel heel natuurlyk toe," voer de jaager voort. „ De Zweep deed niet meer dan zy kon doen , maar, waarachtig, ook niet minder; want zy deelde maar vervloekt flaagen uit; rechts en links. Wat de Kling van de hartsvanger betreft, de ryknegt had m dat oogenblik met den zynen 'er zo hard tegen geflaa- gen, dat zy in den berg Aetna dat is een berg in Noorwegen, die vuur fpuigt, Mevrouw — moest eehard geweest zyn, zo hy niet was gefprongen. De * gega-  ij* GESCHIEDENIS vAN gegalonneerde Heer had toen'niets dan zyne twee handen, hoewel deeze naar het aanzien, zo goed wa! ren als zes andere. Hy fcheen dit zelf ook te geloo- een, ha! ha! daar lag hy van zyn paard, dat in de hoogte ftygde, en tot zyn geluk in eenen fprong over hem heen vloog. Ik had het hem wel vooraf willen zeggen voegde 'er de Jaager, met een fors gezicht, by, en flreek zyne hairen ter wederzyden agter zyne ooren, „ Ik had hem wel voorafwillen zeggen, dat zo hy geene krachten als een Stier had, hy zich me! Mynheer Ferdiner niet moest inlaaten " Hier 1.^ ik myn' Jaager, die niets meer te zeggen heÏn'zTlf! ' " VCrhaale U ^ °V* Vermids de Jaager het meefte gewicht in het gevecht ftelde, zo had hy «iet gedacht om te vernee. men na den aanvoerer van deeze onderneeming, noch na de Dame,- zonder welk my zyn geheel verhaal van gering belang was. Jk dacht dit beide het beste van de hoevenaares, Vrouw Wilms, te zullen kunnen verneemen. En omdat ik het fpreekwoord: wat men in dit oogenblik doet, daar van heeft men in een volgend geene moeite, altyd in 'toog boude, zo liet ik haar, zonder tydverzuim, by my verzoeken Vrouw Wilms kwam eerst deezen ogtend; maar nog vroeg genoeg om koffy met my te drinken. Mvne^ beleefdheid fcheen de vrouw zeer wel aanteftaan. Weduwen nu zyn fpoedig in een vertrouwelyk onderhoud! men fpreekt een poos over zyne ongevallen, denkt aan de Weezen, wisfelt eenige traLn, en dan gaat het hart open, ik weet niet hoe wyd. Wy  KAREL FERDINER. 157 Wy geraakten alzo op het artikel van het. voorgevallene, eer wy 'er om dachten; en Vrouw Wilms bevestigde niet alleen myn onzeker vermoeden, dat Grol de aanvoerer was geweest; maar ook dat de jonge Juffrouw geene andere is, dan uwe -— nu, waarom ook ? - dan onze fchoone Lowenwald; die reeds te vooren by haar aanzoek had laaten doen, om 'er voor eenigen tyd haar verblyf te houden, en haar eindelyk gebeden had, haar te komen af haaien- — Hier is myn verhaal uit: ik zal 'er alleen nog twee kleine berichten byvoegen- Ik kan, naar het fpreeken van Vrouw Wilms» niet bemerken , dat onze Lowenwald zich lange by haar zal ophouden, lk heb my by haar, onder den naam van Nicht van myne Augufiatzeer emftig laaten aanbeveelen- en om deezen naam het verfchriklyke te ontneemen, welk, zo als ik vreeze, alle Nichten van den braaven, oprechten en lieven Gerard Larner voor haar, en, wie weet, voor hoe veel anderen? zou kunnen hebben, heb ik het Compliment, dat gy my nog eerst moest opdraagen, gereed verfchooten; en zelfs het uitdruklyk bevel van u, dat ik haar by de eerfte gelegenheid zou bezoeken- Ik bid u, dit als eene betaalde fom tegen uw groot verfchot van diens, ten aanteteekenen! Myn Broeder komt morgen, voor twee dagen, hier met eenige gasten, waarby den Heer Wolmer met zyne dochter , en den Heer Ferdiner verzocht zyn- Deeze twee jonge luiden zyn aan elkander verloofd; doch dit heb ik u reeds gefchreeven. Hieröp gaat myn r>..^APr wpder naar Lubek; ik weet niet voor hoe lan¬ ge. " Ik zal dan tyd en de handen ruim hebben, om onze  i38 GESCHIEDENIS van onze vriendin dikwyls te kunnen zien; die ik niet zou hebben als hy hier ware, om dat hy - om dat ik nu, ik weet niet recht hoe hy omtrent haar denkt en in hoe verre hy met de Familieziektebefmet is? hy zal dit wel een weinig zyn! Maar laat ik hem maar eens acht dagen hier alleen hebben! NEGEN-EN- TACHTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eddards. Farmbull den 25 Juny. A Hes wordt omgekeerd! Gevolgen ontftaan zonder oorzaak; dooden komen uit hunne graven ten voorfchyn ; een ongelukkig medevryër geeft den gelukkigen de hand der vriendfchap, en eene verloof. de beminde omarmt de verlaatene! Heb ik niet te vreezen dat my verfchriklyke gebeurtenisfen ftaan te wagten! Eduards, mynen toeftand is onlydelyk. Help mv of ik ben verloeren! help my! ZOek eene dringende oorzaak uittedenken, om my afweezig te maaken'als ik dit maar ben, laat dan het toeval aan zich zeiven , er kome van wat het wil! Heden was ik wéér op de Pynbank — het noodlot vereidelt myne beste voorneemens & wilde de Schoone verloste ~ dus wordt Elize door Julie genoemd — niet weêr zien ; maar hierom was zy met als van den Hemel gevallen. Ik moest haar Wy  KAREL FERDINER. 159 Wy waren door Dankwart op Grumbuy verzocht; en reeden des voormiddags af. Ik was zo vrolyk toen wy opklommen, als ik — moest, en wel zonder dat my dit veel moeite koste. Zelf was my het boerten niet onnatuurlyk ; en Julie — O! op wat wyze verdien ik dit? Haar leeven rust op het myne, haar geluk hangt van myne oogwenken af — zy was uitfteekend vergenoegd. De weg loopt voorby de Hoeve. Ik zie het Huis, en voel eene ziedende beweeging door alle myne Aderen. Rytuig; Gefchreenw; Gevecht; Elize; hoe ik haar uit het Rytuig heïpe; hoe verfchrikt zy is: — alles ftaat weder leevendig voor myne oogen. Wy komen voor het Huis. Julie neemt my by de hand, en wenkt my om toetezien, terwyl zy zich diep buigt uit het Poortier waar van het glas nederhing. — Ach! daar ftond zy, Eduards, dat hemelfche gezicht, aan het venfter, peinzende en op den fchoonen arm leunende; daar ftond zy, in eene houding ! — gelukzalige Engelen zouden eene traan laaten vallen, op dit aanfchouwen. „ My dunkt zy weent? " zei Julie tegen my met een blik, die met eene traan ftreed. Dit trof my in de ziel! — Gelukkig voor my, dat de Koetzier fnel jaagde, en het gerammel over een' ftraatweg een einde aan ons gefprek maakte. Ik kan u niets verhaalen van Grumbuy; welke ongewoone moeite Dankwart zich ook mag gegeeven hebben , om ons met beleefdheden te overlaaden, en den dag aangenaam te maaken. Hoe fmaakloos, O! hoe fmaakloos was en is my dat alles! Ik wist niet wat ik zag, wat ik hoorde, wat ik genoot, wat ik zelfs  i6o GESCHIEDENIS van zelfs fprak: echter praatte ik veel. Ik was den nachtwandelaar gelyk, die alle werktuiglyke bezigheden van het leeven, met bezorgdheid verricht; vaardig antwoordt; en die ieder, die by hem tegenwoordig is', zou bedriegen, als hy zyne rol by dag fpeelde. My ftond telkens voor oogen, het geene ik gezien had; vooral het geene ik by myne terugkeering nog zien zou. En, fchoon nooit alles gelyk gebeurd wat kon gebeuren, maar de vrees al het mogelyke byëen voegt; zo was dat, wat ik geleeden bad, niets, in vergelyking van dat geene, waar voor ik vreesde. Indien medelyden of nieuwsgierigheid, dacht ik, of wel beide, Julie aanfpoorde om by ons terugkeerea haar te bezoeken ? Indien ik gedwongen ware myne verloofde Bruid aan de verlaatene, als in triumph, te gemoete te voeren ? Indien ik met haar en haaren Vader voor haar moet verfcbynen, en zeggen: dit is myne Bruid: dit is myn Vader en Oom! diezelfde Oom, die uwe Stiefmoeder - ach! het is maar al te zeker, dat hy haar omkocht! — Deeze gedachten persten my angstzweet uit: zy drongen zich, aan tafel, by my op, andermaal op, telkens op. Ik kon 'er niet langer rusten, en dacht weg te fluipen; maar Julie had haare oogen alleen voor my. Daar zat ik gekluifterd, terwyl 't was of myn harte door een Gier geknaagd wierd. Eindelyk waagde ik het. Ik moest! Met het lagchend gelaat eens Hovelings, die op het zelve oogenblik, dat hy eene verraadery uitgedacht heeft, vriendelyk tegen den onfchuldigen is, en dan weg gaat om den roover of moordenaar te befpreeken, ftond ik op, ging by Julie, kuste haare hand en zei: „ My  KAREL FERDINER. 161 My deert niets! ik kome terftond weêr Herren voort uit de zaal naar myn' Willem, dien ik vroeg: of wy niet een' anderen weg kónden terug gaan, dan wy gekomen waren ? Ik weet het niet:" zei Willem, en ging het den Ko'ètzier vraagen. „ Geen' anderen!" Die vervloekte ftraatweg! wilde ik zeggen; maar my vielm, wat ik eigenlyk verwenschte. Denzelven weg dan terug dien gy gekomen zyt, dacht ik. Gy zult toonen, hoe valsch gy kunt zyn. Met deeze gedachte weêr in de zaal. Was ze niet uitneemend, om met een vrolyk gezicht te verfchynen? Ik maakte het evenwel, zo goed ik konde. Een blik van Julie bejegende my aan de deur; gelyk ik verwagtte. Ik wierp haar een kusch toe, zette my, en was aanftonds midden in gefprek. De middag was byna ten einde, en ik vreesde voor het oogenblik dat wy terug zouden gaan. Denk eens hoe myn hart moest gefteld zyn! My was vergeeten dat wy ook 'savonds verzocht waren: en hier voor zou ik Dankwart, als voor eene weldaad, wel hebben willen omarmen. Weg van 't harte was de zwaarigheid, en ik ging uit de grootfte angst in de vrolykfte luim over. Het was al na middernacht, toen wy het Huis voorby reeden, en niemand bemerkte het s dan ik. II. DEEL. L NE-  .162 GESCHIEDENIS van NEGENTIGSTE B R I E^F. Julie aan Charlotte. Farmbull den 26 Juny. TT\e Heer Dankwart. heeft ons gisteren by uitftek . wel onthaald. Het gezclfchap was wederom zeer talryk — maai- waarom boude ik my ook met beuzelingen op! Van meer gewichts waren my de twee allerlieffle kinderen van vrouwe Althulzen. Het eene is een aan.valJig meisje, het andere een jongetje, na welk men een Cupido zou fchilderen. Ik nam het op mynen fchoot, en terwyl ik het kuschte en tegen myn harte .drukte, was ik zo aangedaan; en ik weet niet welk eene zonderlinge wensch 'er in my ontftond, welke -,my eene kleur aanjaagde. In het zelfde oogenblik kepen nog meer toevallige onhandigheden te faamen. Ik zag om misfchien denkt gy dat het niet toevallig was? en myne oogen ontmoette die van Ferdiner. Gevallig, dat hy het voor een wenk hield, en recht na my toekwam, met zulk een vrolykge' laat, als of hy Vader van het kind was. Hy lagchte my zo fchalkachtig toe? nam den kleinen jongen op, die hem met een Jagchje de kleine handen tegen hield, en met zyne voeten werkte; kuschte hem; droeg hem op den arm; doudyr^de met hem; en zette' hem weêr op mynen fchoot: en andermaal ontmoette - zich  KAREL FERDINER. 163 •zich onze oogen zo op hetzelfde tydftip, dat men het toeval voor eene geheime affpraak van onze zielen had kunnen houden, die zich - - — —- Hier hield ik op: want -ik merkte, dat ik befpied wierd , door iemand die'agter my ftond; wie toch anders, dan Ferdiner? ■ Ik lei terftond de pen neder: en deed of ik overdacht. „ Die zich " zei hy: „ hoe verder ? myne Julie." „ Wederzydsch liefde beloofden;" te gelyk greep ik zyne hand en lag ze aan myn' mond. „ Vergeef my; " antwoordde hy , „ zo was het niet! " „ Hoe kunt gy dat weeten?" vroeg ik. " Het was, zo als gy fchryft, geheime affpraak van onze zielen; bygevolg moet ik het immers ook weeten." „ Dan kunt gy het 'er ook by fchryven, en dat maar aanftonds!" hervatte ik, fprong op, en bood hem myn' ftoel. Hy zette zich, en fchreef: „ die zich wederzydsch eenen wensch deeden." „ Voorzeker ik tref het!" voegde hy 'er by. Ik nam het papier en fchreef 'er onder: „ en alle onzichtbaars Befchermëngclen eener oprechte liefde zeiden, Jmen!" Ik bevond my in hetzelfde oogenblik in zyne ar- men. Aan fchryven was niet meer te denken; en ik ftiet ongelukkig aan den Inktkooker. De Brief wierd bevlakt; en ik moet u dit afiehrift voor den oorfpronklyken zenden. Hy heeft toch ten roinfte het voordeel, dat gy 'cr dit verhaal by hebt. L 2 &  164 GESCHIEDENIS vak Ik had nog zo veel byëen, dat ik fchryven wilde; maar nu weet ik 'er niets meer van. EEN-EN.NEGENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 26" Juny. T^eeze Julie, of niemand ter waereld, zal my ^ kracht geeven, om mynen ftryd te ftryden. O! als ik zie, hoe geheel zy haar zuiver hart voor my openlegd! hoe in haar gelaat oprechtheid, zachtmoedigheid, goedheid, toegeevenheid en liefde voor my uitblinkt! dat my te behaagen, alles is, waaröp zy peinst, wat zy wenscht, wat zy wil! — Dankbaarheid alleen, zou by my kunnen aangroeijen, tot eene liefde, fterker dan die van duizend mannen verèenigd, met alle hunne teederheid! Zo even kome ik uit haare armen. Zy fchreef aan Charlotte, recht in de verrukking van een zoet voorgevoel, waar in zy alle de aandoeningen der toekomende moederlyke liefde fmaakte. Ik had te Grumbuy een lief kind van vrouwe Althuizen op haaren fchoot gezet, waar by onze fpreekende oogen elkander ontmoettede. Dit was de fchoone groep, welke zy teekende; en onverwachts bevond zy zich in myne armen. Hoe behaaglyk was my haaren fchrik! Hoe fchoon vloeide de kleur der onfchuld, gelyk het morgenrood als het pas geboren wordt, over haare wangen! Hoe har-  KAREL FERDINER. iff5 hartelyk beantwoordde zy, door den ftroom van alle de aandoeningen der Bruid en toekomende Moeder overmeefterd, myne omhelzing, en hing, haare fchoone handen om myne fchouderen geflingerd, aan myne lippen, met een oogblik, welk zich niet laat befchry. ven! Zy zag, met eene heldere traan in het ooge, my 'lange , zeer lange aan , en zei toen, haar he. melsch gezicht op myne borst leunende, uit het bn> nenfte van haar harte. „ O! myn waardfte! als gy wist hoe gelukkig gy my maakt; en als ik het kon ver- gelden! " Als ik het kon vergelden! beminnenswaardige nederigheid, gy weet nimmer, hoe groot uwe macht is! Ko&nde, zei ze. Goede Hemel, geef my een harte dat deezen wensch verdient! Zy was door deeze omhelzing zo geroerd, dat zy my verzocht haar voor een oogenblik de eenzaamheid te vergunnen: en deeze inneemende openhartigheid, deeze oprechte belydenis van eene zo behaaglyke vrouwelyke zwakheid , verrukte my op nieuw. Hoe verachtelyk, hoe verre beneden dezelve is die ftuursheid, die gedwonge tegenftand, dat geplooide gelaat, die ftaatige en wanvoeglyke achtbaarheid, alle die befpottelyke kunstgreepen, welke de opvoeding en de verwaandheid in de plaatze der Natuure weet te ftellen, om uit het bevallige, fchoone, zwakke en teedere fchepzel, vrouw geheeten, een onnatuurlyk middelding tusfchen de beide kunnen, eene onverdraaglyke zottin of eene verachtelyke Coquette te maaken. By zulk eene geeft alles, wat by haar fpreekt, een' gansch anderen toon: alle fnaaren zyn tegen elkander gefteld, en maaken eene harmonie rat, D3 die  166 GESCHIEDENIS van die voor een, maai- eenigzins, welgefleld oor onlyde-' lyk is. Maar wanneer oog, gebaarden, kleur, beweging en tong , overëenftemmend met het harte, diezelve fnaar onzer ziele aanroeren, dan maakt het een' weérklank door den geheelen mensch. Daar zweeft zy door den tuin, beantwoordt met een' van de gekuschte vingers my toegeworpen kusch, den mynen — plukt een eenvoudig Violiertje, om voor haare borst te fteeken; nog een Vergeet my niet, ziet my lagchend aan en houdt het my voor. — My? —~ O! dat, hoop ik, gebeurd nooit, myne waarde! TJYEE'EN-NEGENTIGSTE BRIEF. 1 Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 28 Juny. Jfj/'illem komt my tyding brengen dat Elize hier niet wil blyven. Dit heeft vrouw Wilms hein gezegd. Hy heefc, op zyne naauwkeurige navraaging: waaröm of zy toch wel van Lubek zou vertrokken zyn 2 geen ander dan dit algemeen antwoord gekreegen: wegens een klein onaangenaam voorval, dat op die wyze het fpoedigst afgedaan wierdt; terwyl zy even, wel niet langer zou zyn gebleeven, dan tot haar Neef, was terug gekomen, die zy fpoedig verwagtte. Haar Neef? — wie of die zyn magp Vrouw Wilms zei daarby niet, wie, hoe oud of jong hy  KAREL FERDINER. 167 hy was! Hy kan niet wel oud zyn, die nog heen enweêr reist. — Maar een jong Man tot rasgenoot, onder den naam van Neef. • Deeze Voorftelling. heeft iets aanftootlyks voor my, waar aan ik geen naam kan geeven. Als ik hier by bedenke den Aanval — op den gemeenen weg, met zulk eene ftoutheid, welke, zonder, zekerheid van eene goede zaak, alleen door een' on- zinnigen zou kunnen gefchieden daarby, dat zy zich thans Lowenwald noemt. waarom noemt zy zich Lowenwald? Misfchien naar den naam van deezen Neef Maar waarom heet die, wiens naam zy voert, alleen Neef? - zou zy - als het ware. — Hemel! het geene ik daar dacht was eene lastering van de onfchuïdigfte, edelfte vrouwelyke ziel, die den Schepper in een fchoon ligchaam' kon plaatzen, om de zwaarfte proeven door te ftaan. Willem moet niet wel verftaan, of vrouw Wilms niet recht verhaald hebben - Ik kan my maar geen' Neef te binnen brengen; die - - gekheid! - wat raakt my Aanval, Neef en N;iam? BRIE-EN-NEGE NT IQ STE BRIEF. Charlotte aan Julie. Ilaviburg den 28 Juny. fk ben nog niet weêr zo verre herfteld, als wel be1 hoordelen behaiven dat, ben ik in eene verwarL 4 rin3  168 GESCHIEDENIS van ïing van zo veele kleine bezigheden, tegenfpoeden, verdrietlykbeden en zorgen, dat ik myne vrolykheid daar by ingefchooten, en met de lust om te fchryven , ook den tyd daar toe verboren heb. Lieve vriendin, als men zo met een hart dat aan alles deel neemt, uit zyne eenzaamheid eens in de waereld komt; als men ziet en hoort hoe alles door elkander woelt; hoe alles gaat; en hoe denzoete verbeeldingen, die men zich maakte, zo wel van zyne eigene Gelukzaligheid, als van die, welken wy lief hebben, hoe deeze alle, de eene na de andere in rook verdwynen! Hondertmaal tegen een , of men keert met een hoofd vol zorgen en een harte vol distelen en doornen terug. Ik heb hier nog niet éénen dag doorgebragt, op welken ik, wanneer ik uit gezelfchappen van vreemden, bekenden of vriendinnen keerde, iets noodzaaklykers wist te doen, dan het hoofd in de hand te leggen en my met droevige overdenkingen te onderhouden. Misfchien ook ben ik befmet, door myne lieve zwaarmoedige Haartje, die nog heden, na eene menigte fchitterende hoopen en vooruitzichten, welke geduurende vyf jaaren telkens kwamen en voorby gingen, verden dan ooit in haare verwagtingen is terug gezet. Criffenftein, dit goede oprechte Mensch, heeft zich wederom, in plaatze van eene goede bediening, met eene zeer geringe, en met nieuwe beloften moeten laaten te vrede ftellen. Hemel! als men ziet, hoe de onredelykfle en losbandigfte menfchen het geluk maar zo in de armen rolt; en dat zo vaak het lot der braaien is, de handen vol flaaffchen arbeid, het hoofd vol  KAREL FERDINER. 169 vol zorgen, en een gepynigd harte: zo zou men haast beginnen te gelooven, dat een volftrekt noodlot alles Ede, en eenigen tot geluk, anderen alleen tot ongeluk had doen gebooren worden. Niets, myn lieve kind, niets in de waereldis, zo als het fehynt te zyn! wanneer wy heden, morgen en overmorgen de dingen van de beste zyde zien zo maaken wy ons zelve wys , dat ze geene flegte zyde hebben: gebeurd het dan dat een toeval, eensJaps, de dingen omkeert; dan is onze eerfte zekerheid voor ons zo veel te ongelukkiger. Die een hart bezit, om zieh met het ongeluk van andere Menfchen te kunnen troosten, die kan, als hy maar een weinig in de waereld rond ziet gemaklik troost genoeg vinden. Maar wat helpt dit my in mvn ongeluk, zei Klaartje, dat ik weet dat een anTr nog-gelukkiger is? - Henriette had haar juist een nieuw voorval verhaald , van eene beminnenswaardige Juffrouw, die kort na haaren ondertrouw ontdekte, dat haaren Minnaar eene Maüretfe onderhield, by welke hy reeds een'Zoon had. - Zo zyn 7V byna alle, zei Frederike, die by onze kunne den voorrang hebben: wy zyn goedhartige, zwakke fchepzels, en daar voor is het dat wy lyden moe- tÊ ZolyT zy byna alle. — Het oordeel was hard 5 maar ik ben ook omtrent van haar gevoelen, len minste, het zou voor. een ieder van ons het beste zyn, op hunne getrouwheid geen reekening te maaken; opdat wy by elk toeval beter voorbereid wa. ^HeZiette, en inzonderheid haare Moeder en Zuster L 5 Kea"  i?o GESCHIEDENIS vak kennen Vrouw Althuizen van naby. Uw Oordeel myne Julie, wegens haar, ftemt zo volmaakt over! ëen met het oordeel van deeze vriendinnen, als of gyheden elkander napraatte. Doch Frederike moet de gelykhe,d met eene derde, die meer haar hart dan hoofd ontvangen fchynt te hebben, niet hebben bevonden. Wy kunnen zekerlyk niet wel een taamelyk goed aangezicht ontbeeren; maar indien ik al fchoon ware - het laatfle, wat myne dwaastfte Jigtgelooviheid van eenig mensch zou aanneemen - zo wijde ik evenwel gaarne met het bevalligfte gelaat, waar mede de Natuur my verfierd had, voor het wanirallig ooge en de mannelyke ledemaaten van Vrouwe Alt huizen, eene ruiling doen; als het overige, wat bv haar verëenigd is, 'er by was. - bat gy het zoete Meisje, en het bevallige Jongetje, die u dien heime, lyken wensch afpersten, moogt verkrygen! - Beminnelyke openhartigheid 1 zei ik", toen ik deeze plaats uit uwen Brief las. Het ware eeuwig te be. treuren, zo gy, en alle de liefde van uw edel batte met geheel vergolden wierdt! Mocht uw geheime wensch , myne waarde Julie , «j de geheele uit4ftrekched van het geen 'er in opgefloten loge, vervuld worden! Mocht uwe Lot in de vervulling vandenzelven dat genoegen fmaaken, welks voortelling haar thans eene traan in 't ooge dringt! Waarde, waarde Vriendin, mocht ik u zo zien, gelyk gy u zelve affchildert! Mocht ik u zo behaa* lyk daar zien zitten, met het eene been achteloos over het andere geflaagen, en een Cupido op uwen fchoot aan uwen kuifchen boezem Animerende] Mocht ik u zien, beminnenswaardig Meisje, met uw  KAREL FERDINER. 171 raw blijkend gelaat over uwen Eerfteling hangende, en uw moederlyk hart uit het teeder oog verrukt'er op ftraalende! Mocht ik voor deeze groep zitten, en de Vreupdetraanen van een overftelpend genoegen genieten, die, ongezien van u, heimelyk, gelyk uw har- tewensch, in mynen fchoot zouden vallen! Dan O' dan ware menige angstvallige zorg van uwe Lot voorby, God geeve! onnoodig geweest, en menige , menige bittere traan vergeefsch geweend ZyL^-Dmte heefc my gezegd, dat het met Louife fcheen beter te worden, en dat zy , volgens den brief, dien zy gisteren van haare zuster ontvangen heeft, den vierden of vyfden July by den Predikant, zou zyn- by wien haare zuster een bezoek van u ver. FIER.-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 30 Juny, jjet is waar, de oprechtheid beflist het fpoedigsf. fl Als men met eerlyke harten te doen heeft, altyd- en zo het onredelyke zyn, dikwyls; en maakt een'einde aan alle verlegenheden. Het is waar, zeg ik- maar de Moed? - Ach! een kind verjaagt den Reus, die een fchuldig geweeten heeft: en al H het geweeten nog zo onfchuldig, zo zyn 'er, echter» dui-  172 GESCHIEDENIS vak duizenderlei zwaarigheden, die het even vreesachtig maaken, of het fchuldig was. „ De betrekking waar in gy thans ftaat, aan Elize bekend gemaakt" fchryft gy, „ en uwen Oom op. recht en ronduit gezegd wie Elize is; zo hebt gy den knoop losgemaakt en u zelf geholpen." Wat kan men niet al fchryven en zeggen! — waar. de Eduards , wilt gy zelf eens iets doen, dat niet moedyker is, dan het geene gy van my begeert? Ik maak den knoop veel beter los, en verander Elize in Ju te! Waaröm zouden wy eenen ftand buiten de waereld, zyne doornen niet onttrekken ? Myn God! dat de raadgeevers niet overweegen welk, onderfcheid 'er is, tusfchen ongevoelige zielen \ en zlelen die zieden! dat zy raad geeven, in plaatze van te doen; dat zy voorflaan te doen en als gemak. ïyk onderftellen, waar van deeze zelfde mogelykheid met kunnen begrypen! want hoe zal de ziedende de mogelykheden van den ongevoeligen bevatten? De betrekking waar in ik thans ftaa, aan Elize zeg- gen. Ja, het zou byna even ligt zyn, als myne voonge aan Julie bekend te maaken! En waaröm dat met?-— _ in de daad waaröm niet? Het is immers eene hgte zaak zyne hand in de vlamme te laaten zengen! ik word zinneloos, als ik voel dat ik met kan, en men vraagt my: waaröm niet? is?0ÜLZ0U myDen °°m bekCnd maaken' wieEl™ 2Wb»*, als het hart, welk in mynen boezem Wopt, m den uwen floeg, gy zoudt uwen raad — ifc mag het niet uitdrukken! Het eenigfte, dat ik nog kan  KAREL FERDINER. m kan begrypen, is: twee vyanden kunnen niet by elkander gelaaten worden, en twee beminden ook nier en, myn vriend, ftaa my toe, dat ik u dit nog Lge • het is het uiterfte van ongevoelig verftand, wat gy van een' mensch, die juist nog niet geheel zinneloos is, zoudt kunnen verwagten. — Neen, ik moet weg, zeg ik u: ik of Sn*. — Er is geene derde keuze! Zo even ontvang ik een brief van Leonore. Het is , ,. , „ "/„ie 70 ik zie, weer in Ge«r- iets zonderlings! Zy is, zo ^ ■ fa Om verkeerde vermoedens en laster te ontgaan, fchryft zy, die haar en my hadden kunnen ontëeren, heeft zy eensklaps beflooten, myn buitenhuis te verlaaten, en naar haare weduwe terug te keeren Zy heeft veel overlast gehad van Hamburg/che Juffrou- wea vrouwelyke nieuwsgierigheid! Eens zyn 'er vier te gelyk geweest, onder voorwendzel van den tuin te willen zien zy vroegen aan de Meid: of de Juffrouw niet by der hand was? deeze antwoordde, dat zy niet welwas: en de Juffrouwen zagen elkander met een lagch aan, die veel beteekende. Naderhand zyn 'er nog eens twee van het zelfde gezelfchap geweest: eene oudachtige en eenvoudige vrouw, ten naasten by van vyftig jaaren; de andere eene jonge Dame met eene trotfche houding. De Meid heeft gehoord dat de eerfte deeze Mevrouw Jdvocaatfche, en deeze de eerfte Juffrouw Berg ■ noemde. Dat zou dan Louife's lante zyn de trotfche Dame had haar met een opgetrokken neus ge*  in GESCHIEDENIS VAW gezegd: zy wenschte haare Juffrouw te Ieeretf ken', nen. De meid heeft geantwoord, dat zy het aan ,haare Juffrouw zou zeggen; en verzocht haas naam ,te mogen weeten. De oude heeft daarop gezegd: Mevrouw de Advocaatfche Dünkler; en de Advocaatfche heeft 'er zeer fnibbig bygevoegd: zy had juist met noodig de naam te weeten. Zy zou maar twee Dames uit Hamburg aandienen Leonore heeft zieh laaten verontfchuldigen. ——- De Meid heeft waarfchynryk de laatfte naam niet recht verftaan; zonder twyfel js het myne goede vriendin, Mevrouw Dimkel geweest. Hoe of deeze twee Matroonen by elkander; komen • en wat of haar .oogmerk is? — Laat.ze daar ! wat raakt my de ftroohalm, die haare nieuwsgierigheid kan geiokt nebben. ; ' ; m lrYF-EN.NEGENTIGSTE BRIEF. augusta aan sophïa. ■' Lubek den 27 Juny : Jk heb niet veel tyds overig; maar om myne vriendin 1 15 myu VCel 'er aan gc'egen, dat gy weet, wat gy wegens het .voorval moet denken. tiet volgende is my 'er van bekend: op den dag dat myne Lowenwald. met. vrouw Wilms was vertrokken kwam haare gezeiicbapsjufter, eene verftandige, goede vrouw, vsq; ruim: veertig jaaren, die zich Helmer noemt-, met eene groote verbaasdheid Jby my, en verhaalde  KAREL FERDINER. i?5 baalde my het volgende, het wellc Simon, de knegc van orzen Larner, haar gezegd had. De geheele Familie van den jongen Larner, uitgenomen zyne Moeder, was by Wilhelmina vergaderd Geweest : men had fpoedig een Rytuig befteld , en Grol was terftónd met drie luiden te paard weggereed-n. Simon had het oogmerk gegist, en had middel gevonden om uittevorfchen, dat zy Lowenwala wilden nazetten. Deeze had wel een paar uuren vooriut gehad; maar Simon had gevreesd dat zy Grol niet zou ontkomen; om dat op de laatfte helft van den weg alle wegen van Lubek naar Grumbuy, en vervolgens naar Farmbull, in elkander loopen; en om dat vrouw Wilms, die niets vreesde, haare paarden zonder noodzaaklvkheid niet afjaagen, en misfchien onderweg wel een uurtje zou laaten uitrusten, zo zou Grol met de andere drie 'luiden gemaklyk dien tyd weêr innaaien. Op myne vraag: of zy de oorzaak van deeze buitenfpoorige vervolging niet wist? antwoordde zy, dat Simon daar niet agter had kunnen komen. Ik droeg baar op, om aan Simon te zeggen, dat hy aan de Poort naauwkeurig zou toezien, en my terftond be. richt geeven, of Grol alleen of met Juffrouw Lowenwald terug kwam; en dat ik dan verder zorg zou draagen. " Simon kwam den volgenden ogtend , zeer verg» noegd, en berichtte my, dat Grol zonder haar, maar met een gewond been was terug gekomen. Meer wist hy nog. niet; en eerst heden komt hy weSr, en verhaalt my de ganfche zaak. i Een zeker Mensch (waarfchynlyk op aanhitzing van Wilhelmina) had zich by den Vader van den jon- gen  i?6- GESCHIEDENIS va* gen Larner vervoegd, met een handfchrift van zynen zoon, houdende drie of vier Duizend Mark (de fom wist hy niet zeker.) Dit was 's avonds vóór het vertrek van Lowenwald gebeurd. De vader, een driftig mensch, die,zo als gy weet, het geld bemint, wierdt toornig, gedroeg zich zeer onvaderlyk tegen zynen zoon, en wilde weeten: waar toe hy dat geld gebruikt had? De zoon bekent eindelyk, dat hy daar mede zynen vriend, den Kapitein Lowenwald, had onderfteund, die het tot zyne reis naar Saxen noodig had en het hem terug zou geeven. De vader vraagt: welke verzekering hy daar van had 1 hy antwoordt: een Handfchrift. De vader wil het zien; maar de zoon blyft dit weigeren; doch eindelyk moest hy het toonen. Het Handfchrift was wel van den Kapitein, maar, echter, zo ingericht, als of het geld voor zyne Nicht was opgenomen, die dan ook voor de betaalmg inflond. De vader ging den volgenden ogtend by Wilhelmina: deeze vergadert haaren geheelen aanhang en men neemt het befluit, om Lowenwald het handfchrift voortehouden, en de betaaling op het zelfde oogenblik te laaten vorderen. De afgezondene komt terug, met antwoord, dat zy vóór een uur was vertrokken. Men deedt onderzoek waar heen? • en befluit, op aanraading van Wilhelmina, haar terug te haaien, en gerechtelyk als eene bedriegfter aanteklaagen. h Dit is de geheele zaak. Het fa ontegenfpreeklyk dat die flegte Kapitein, al was ook zyn oogmerk met geweest om den jongen Larner te bedriegen, zyner onfchuldige Niehte eene overüntwoordelyke ftreek gefpeeld heeft, met oP haaren naam geld op te  K A R E L FERDINER. 177 te neemen. Ik zelf melde u dit voorval , zo haast ik van de getrouwheid van het verhaal volkomen zeker ben; en heb te gelyk het voorneemen, om ook onzen Neef op Lindendorf bericht 'er van te geeven. . , Verlaat toch myne lieve vriendin niet, ,nu zy zien zo kort in uwe nabyheid onthoud; en reeken altyd ieder bezoek en iedere dienst die gy aanhaar bewyst, my aan, of gy ze aan my gedaan hebt. ZES-EN-NEGENTiGSTE BRIEF Ferdiner aan Eduards. Farmbidl den 1 July. Als ik 'er aan denke, hpe wy elkander weder zagen! — Eduards, als ik daar aan denke! Haare vervolgers hadden de vlucht genomen. Ik fpoed my naar het Rytuig, en, onweetende, welke waardige Perfoon ik dienst doe, reik ik myne hand, om haar 'er uit te helpen. „ Ik bedank u, Mynheer," zegt ze, en bedient zich van de aangebodene hulpe. „ Gy hebt nergens voor te vreezen:" zeg ik haar, voelende dat zy beefde: en help haar uit het Rytuig. „ Ik bedank u Mynheer:" zegt zy weder, en wil, met de beevende hand op mynen arm leunende, de verzekering met eenen goedhartigen oogwenk bevestigen, als ik haar, als zy my herkent en terug deinst; de kleur van haar gelaat verdwynt, en de woorden II. deel. M bs"  178 GESCHIEDENIS van beuerven op haare lippen! — ach Eduards' , half m onmacht zeeg zy neder, en ik hield haar j„ myne kluisterende armen ; myn hart floeg onbandig by het haare, welk dreigde op te houden, en my. ne lippen raakten haare koude hand aan ach' en het overige van de waereld verging voor myne zin- nen! vrouw Wilms kwam om haar by te flaan, en Julie en — God weet wat verder gebeurd, en hoe het met my afgeloopen is. ZEVEN-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 3 July. A Is ik nu 'er onder omkome, Eduards? Ik bad uoni hulP 5 maar gy hadt niets voor my dan woorden. • Indien gy wist hoe Julie my kwelt, door haare zorge voor de onbekende vreemde; door haare vraagen; door haare vertellingen, van het geene zy, van tyd tot tyd, van vrouw Wilms hoord ; door haaren ernst omtrent dit geval. _ O! niets is gelyk aan de ftraffe, wanneer de Hemel de hand van eene beminde verkiest, die, zonder te weeten wat zy doet, de ftraf oeffent! „ Hemel," zef ze onlangs, haare handen faamenvouwende, en haar geheel gelaat rood wordende, „ nu heb ik door al myn eigen vermaak vergeeten, myne Leve vreemde te bezoeken 1 Als wy al te geluk. fa'g  KAREL FERDINER. 179 kig zyn, moer. gemeenlyk de ongelukkige ser door" lyden. -— Zo het maar geene afgodery is, u zo vuurig te beminnen? " voegde zy 'er by, en lag myne hand op haar harte. „ Deeze liefde heeft alle myne gedachten en verrichtingen zo alleen tot my zelve bepaald, dat ik reeds menschlievende plichten verzuimd hebbe. Nu , gy zult zien dat ik dit vergoede! •—" Sederd moet vrouw Wilms 's middags en 's avonds eeten uit onze Keuken laaten haaien; en Elize mag 'er niets van weeten. Heden, daar ik even te paard was gaan ryden, krygt ze eensklaps den inval, om met haare beminde Karolina, dus noemt ze Mevrouw Walsborn, de fchoone verloste te gaan bezoeken. Ik kome terug: zy vliegt my met haar overlopend harte te gemoete, en verhaalt my — my, Eduards! ■ ' van haare onwe- derftaanlyke fchoonheid, haare houding; de onüitfpreeklyke bevalligheid, waar mede zy haare beweegingen , bedryven, woorden, gebaarden, oogwenken, alles, alles verzelde; en doet haar best, om alle myne nieuwsgierigheid gaande te maaken, op dat ik haar sou bezoeken. Myn God! het is te veel! — „ Zy ontving my met zo veel vriendelykheids," voer Julie voort, „ en ik vermydde zelfs ieder woord, welk ook maar van ter zyde haar aan haar noodlot ërinneren , of eene ontydige nieuwsgierigheid zou kunnen aanduiden, en zy beklaagde zich over, noch , verachtte in het minfle, de Familie van Dankwart; van welke zy toch zeer (legt moet zyn behandeld. Het is anders ongelukkigen zo eigen zich te beklaa- Sen' " Tk M 2 -> IK  i8o GESCHIEDENIS van • ,, Ik kon my niet onthouden, toen ik affcbeid van haar nam, haar gemeenzaam en teederlyk teombeizen. Ach - dat gy zo gelukkig waart, zeide ik uit het binnenfte van myn harte, als ik u wenschte te zien ' Zo gelukkig als ik ben. Dit, verzeker ik u, is de groot! fte wensch die my bekend is.» De hand van Julie lag, toen zy dit verhaalde, op mynen fchouder, en naare lippen ontmoette de myne. m Zy beantwoordde myne omhelzing," voer» voort, „ met zulk eene aandoening! en tevens met eene traan in 't ooge", „Gy wenschtmy te veel, myne goede beichermfter " zef ze. „ Deel aan het geluk van anderen te neemen, is my genoeg; en is my alles! Dit zei ze, op eenen toon, die my in de Ziel trof. voegde Julie 'er by - en ik - meent gy dat ik iets kon antwoorden ? ACHTENNEGENTIGSTE BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 5 July. Vyy hebben het affcheid van de weduwe Walsborn die naar haar Vaderland terug keert, by den Predikant te Auënbrugge gevierd. De beide vermaas fchapte zielen hebben elkander, met vuurige beloften, eene onverbreeklyke vriendfchap toegezegd- en deeze toezegging met overvloedige traanen verzegeld De ongelukkige weduwe moest Julie belooven, dat zy  KAREL FERDINER. i8ï • zy zou fchryven, hoe zy ten haarent ontvangen was; en dat zy met haar kind fpoedig zou terug komen, zo zy nog denzelfden harden Stiefvader vond. De Predikant en ik wierden tot getuigen van deeze verbintenis geroepen. „ Heilig, myne waarde," zei Julie tegen de weduwe, „ wil ik het houden; en wat ik heden denk en myne'n biechtvader zal zeggen, zal ook myne gelofte zyn. Als ik het niet alles vervulle, zo moet deeze beminde",voegde zy 'er by, terwyl zy my omarmde, „de trouwloosheid aan my , door eene andere trouwloosheid, wreeken!" My roept zy tot getuige! — waarde, geen kwaad vermoedende ziel! die zelf een verbond verbroken heeft, is onbekwaam om eens anders verbond te be- vestigen. O! als gy wist welke beloften my verbonden, eêr ik u - of hoe dat, wat my thans aan u verbint — weg! De Predikant verhaalde my nog wegens den ongelukkigen Walsborn: dat waarfchynlyk zyn ongeluk alleen aan zyne tweede vrouwe was toetefchryven. Een byna algemeen gerucht zegt, dat zy met den Chef , een Overfte van zeer geringe verdienden , maar die zo veel aanzienlyker Voorouders, Oomen, Neeven en Nichten heeft,op eene al tegemeenzaame wyze geleefc had ; ten minfte, dat de uiterlyke welvoeglykheid daar door oogenfchynlyk vertrapt wierd. „ Walsborn beminde haar onbefchryflyk. Waarfchynlyk had alleen haare fchoonheid den ongeluk kigen vervoerd; om zyne braave Vrouw te vergeeten." Ongelukkige Man! weinige, weinige buiten m 3 my>  • i8« GESCHIEDENIS van, my bezitten een hart, om de kraeht van uwe verontfchuldigingen te begrypen; en u te beklaagen S u Hy beminde baar onbefchryflyk," zei de Predi- TV\rTC dM °Vei'fte' die hem vreesde, naar Munkholm wenschte te verzenden , en, einde! T* d00r grievende ontëeringen, aanleiding gaf om de zogenaamde Subordinatie uit het ooge te verliezen. De zaak Jiep toen, z0 aIs ze> He]aas ! ^ j& iJe Predikant gaf my ook den Brief van Julie, «n welken ft hem vóór eenige dagen verzocht had. Het affchnft van denzelven gaat hier nevens. NEGEN-EN.NEGENTIGSTE BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 5 July. TTeden zag ik myae Karolina voor de laatfte maal Altyd heb ik nog gewenscht dat zy haar vertrek zou uitftellen: thans wenfche ik dit meer dan ooit. Ik heb ook nu niet één Mensch om my die my verftaat; en myn hart is zo vol J zo vol 1 ~-L ; Dee?e namiddaS was> genoegzaam geheel^ zo treu. ng voor my! — In myn ganfche leeven heb ik zo eenen nog niet gehad . Lieve (*) Me„ heeft dit weg gelaaten, a!s niet tot de Gefchie. tais behoorende: en het weldaadig hart van Julu £ dm Leezer reeds genoeg uit haare bedryven bekend.  KAREL FERDINER. 183 Lieve Lot, ik heb het nooit recht begreepen, als ik hoorde zeggen, dat 'er groote veranderingen lagen, tusfchen twee op elkander volgende oogenbhkken. Heden begryp ik het volkomen. — Myne gelukzal,ge oogenblikken - nu, ik wil God danken voor die, welke Hy my gegeeven heeft 1 Indien de maate derzelve met deezen avond vol is, zo moet ik de ongelukkige ook aanneemen, en - lydenl Myne waarde Karolina heeft my een voorbeeld gegeeven, dat nooit uit myn geheugen zal gaan. , Zy zat ten vygeboom, en zong, „ Zingt all': een groene Wilge! " Gv weet zekerlyk niet hoe ik op dit lied kome? Ferdiner las my, voor eenigen tyd, Othello van Skakespear voor; om dat ik in de Engelfche taal nog te weinig ervaaren ben, om deezen Schryver genoeg te kunnen verftaan: en volgens zyne aanwyzing heb * dit Tooneel overgezet. Deezen avond, toen ik van Juënbrugge terug kome, valt my het blad weder in de hand. Sederd dat oogenblik kan ik even min als Desdemone, dit lied my uit het hoofd Rellen. Hemel! toen hy my dat Tooneel voorlas! — Men zc,t het is eene dwaasheid geloof aan Voorgevoel te flaan: maar de ongelukkige Barbara ging my even zeer aan het harte, als of ik zelve leed. - Ferdiner was niet minder aangedaan. « begryp met hoe dit kon zyn. Of zyn 'er menfchen, die alleen leeven en telkens gevoelen voor het tegenwoordige oogenblik- en die altoos zo gefteld zyn, als de omftandig- heden willen? lk ërinner my dat myne Karolina M 4 hier  GESCHIEDENJS van hem of h ar' ^«i^T1 ^ ^ ^ ™ 'Er was SerlS T Veröncfchuld^n. «n en Vaderland verliet, wa eene DL m ^ -aklykheid en Liefde: 'en een^TST N°f hem van zyne eerfte vrouwe had lf r u '' ^ hen,, w^hyn^ trok heid en gemeenfchap met die ïlu ' 10 de Dabv* vrouw is ^P^;^Srfa Weeven, en de tweede by Jh l^J** ™ & het loopt toch op het zelfde uit /!lt~~ ^ altyd die lyden moeten 7 ' Wy zvn het zoeken, vo rdeg e e 'dS "T^'^Vn op. Ik heb onze lieve I eke i ? ^ ,ydeD gezien: Karolina wa, ^^-^ ziekte dezelfde oorzaak b e^ ^ Jnd,'eD ha3re hadden wy met on» drie £ 2l n2 "1 boom mogen zoeken om. ^ ^ êroei^ Hethoofdterknie,de hand op hai, •le zingen: Wilge.' WiJge; Het is lange na middernacht. jk WfW '. D!et aan °yne oogen: die zullen de Z ^ ^en opgaan ; maar het is alles zo Z ,n°S weI en myn eenigfte gezelfchap is de 2 T n my' heb anders haar gezang met her ■ ^gehoord; hoe komt heTdaÏ\ ^ gem^a ien weenen? — zingt zy ^ **» vvel zou wil- Wilge.  KA REL FERDINER. 185 „ Wilge, Wilge, Wilge?" My dunkt ik heb iets dergelyks in de Fabel gelee- 26 KondTgy fp^dig komen, ach! Kondt gy toch fpoedig komen, myne waarde vertrouwde Lot! Dat ik het niet vergeete. Ik heb last om aan eene Dame te fchryven, die in de Nieuwftad of daaromitreeks in een tuin haar intrek moet hebben. Wilt gy -er wel voor zorgen myne waarde, dat de ingeflooten brief zeker aan haar befteld worde ? Zingt: Wilge, Wilge, Wilge! Goede nacht! Goede nacht! Dit kan men met een goed gevolg , alleen hen wenfchen die niet beminnen en des te geruster ilaapen! ■ C. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 7 July. ,k houde het niet uit! Myn gezicht is te eerlyk, al 1 had ook myn harte al geleerd, zich te vermommen. En Julie ik weet niet, Eduards, of myn geheim haar niet reeds bekend gemaakt is? Ten minfte ZY is federd onze reis naar Awnbrugge, zeer veranderd ' Zy is zwaarmoedig, bemint de eenzaamheid, fpreekt weinig, vergeet dikwyls zich zelve midden in een gefprek, zucht, en verraad, niettegenftaande M 5 alle  185 GESCHIEDENIS VAN alle haare poogingen om vergenoegd te fchynen dat haar harte door heimelyke kommer verteert ' Droefheid over het verlies van haare waarde Kan* hna kan daar van alleen de oorzaak niet weezen' Ik ik moet het voorwerp, de oorzaak van haare naar' geeftigheid zyn, Waaröm anders Haat zy haare oo. gen zo ter fluik op my, als of zy myn gezieht na de geheimen myns harte ondervraagd ? en als zv zich ,n deeze bezigheden verliezen , en door de myne verrascht worden, waaröm daalen zy dan naar den grond als of zy niet durfden onderdaan, myne verlegenheid te aanfchouwen? Gisteren bezocht zy Louife en haare Moeder — zou deeze — maar wat weet Louife's Moeder van myne voorige betrekkinge tot Elize? en evenwel vrees * dat dit de oorzaak zy; 0f de onrust van Julie is geheel zonder grond. Zy fprak zo veel van de veraoderlykheid der Mansperfoonen; van hunne befluit- en trouwloosheid; en oflchoon zy zich wel regtftreeks op de droevige Gefchiedenis van haare Karolina beriep, dacht my ech ter, dat eenige van haare woorden duidelyk op Elize toegepast moesten worden. Zy fprak van verloofde die verhaten waren; en haar harte was daar van zo vol, dat haare gedachten , hoe dikwyls ik dezelve ook poogde te verftrooijen, telkens weêr daarop nederkwamen. Zy bleef met de innigfle aandoening daarby ftfl flaan, en zo lange zy van de trouwloos! heid van den ongelukkigen Walsborn fprak, hing haar befchuldigend oog, zo vol weemoedige teederheid, zo door eene traan blinkende, aan de myne! — Dwang  KA REL FERDINER. *7 DwangenNacuur^rolv^enfnwcftreedenzic^ baar in haar gelaat D}kwerf Eveneens was het met haare w „ ._ne- ongedwongene, bevallige, nuc,w fcheen eene ong B ^ ^ V'lgC rï^f^t de trouwloosheid van ^, r^dSt^ialen gaf het nederflaande oog, en ior»; doch meerm ë ^ meer be. eene zucht, die haare do ^ teekenis aan de woorden, dan zy eig y ^d-TnTn^oTbezoelc op deeze ver- Indien ik, na ons & kan niet 1C on^usrchen ken ik hem weinig; en men meent W» »V ■»» ™aThr,e * «aT-ifeene hoop mg W^»^, bcmi„dde J* *>■ Kan «. vee'^«^ hebben , e„ van my-  «88 GESCHIEDENIS ^ VAN dige Kaerl zei, die rfp "Zy waren itS t^TT Grumbuy behoorde, 0p den ^ w^en zy. volmacht hadden.» Deezet ' f ' VM zeker ,0p ^eze woorden zagen bistere ërinnering van GrumtyTnTZl ?* fprak een maal of twee van / genten; hy goedkeuring, zo het fcLT **ZT* * ™& ﻫ die Juffrouw:" zef h' " ^ Z° eenzaaJc m«eden, dat, - en J' '\ m°Qht wel verwaard zyn. -1 » W Dader °nd-zoek woone onbedachte ™Z zo ">? WaS het * gebragt, zo als eenTZnZ T " * ^ alleen om dat men waTfn ^ W°rden> gelooven! " m°ec?- * wil het CI- B R 1 E ^ ^rdiner aan Eduards. Farmbull den 8 j^c. Welk eene wreede wyze van n„ • ■ zekere gebaarden f ^ PVQiSen ,s het, als de bevallig J^tte^? « ***** in den eene geheime beteet" ^ * ^ ders dan voor verwytingen en h/- °D D3et aD" zien? Hoe wordt ho'ofd' ^^T^^' f-kenis te vinden! Dan denken zf ? T ^ be" iets anders: en die zich dan „ , Y djC; dan weêr *m> ^ voelt fcCtS^ °nfChUldig i-em aan t geweeten ge- tornd  KAREL FERDINER. 189 tornd wordt, en geeft zien zeiven duizend yalfche bekommeringen voor eene eenige waare Dit moet het doen der zachfaartigfte en teederfte Vrouwen zvn- want zo handelt Julie met my. Eene zeer ongelukkige handelwyze, even kwellend voor die welke ze oeffent, als voor die ze ondergaat! Als er recht uit, zo als men denkt, gefproken wordt, al gefchied het ook met te veel vuurs, ontdekt men fpoedi- waar het den lyder hapert; en bekend te zyn met de oorzaak, is de halve geneezing der ziekte. Moet ik eerst na deeze rondzoeken, iedere hoek van myn harte omwroeten, en alles, wat 'er fluimert, opwekken, zo is het , eveneens als het voelen, wroeten en üiyden na eene verzweering in het vleesch, duizendmaal ïmartelyker dan de opening van de wond Z!lfc*zeï tegen Julie, dat. het my een gebrek fcheen aan oprechtheid en vertrouwen , waar door menig aangenaam uur van vriendfchap of liefde verloeren ging , als de een den anderen zyne gebreken met even'vry uit, als liefkozingen zeide. Julie dacht, dat men veel uit teederheid kon verzwygen; want deeze vreesde altyd het grootfle kwaad, het grieven van een' beminden. Onder vrienden zou het, misfchien, anders kunnen zyn ; en een vriend, die niet anders dan vleiende woorden kon fpreeken , zou ons, mogelyk, minder nuttig zyn, dan eenen vvand, die alle onze zwakheden als misdaaden befchouwt. Doch in de Vriendfchap eener Echt verdiende, dacht zy, eene zachfaartige lydende vrouw, meer medelyden en lof dan afkeuring. 'Er zouden, voegde zy 'er by, van de zyde des mans verongely ö kingen  iöo GESCHIEDENIS VAN kingen kunnen zyn, welken te noemen of aanteroe ren eener vrouwe niet zouden voegen: en dan zou h wreed zyn, dat men haar ook alle andere verzacht gen van haaren kommer, haare zuehten en traan n wilde ontzeggen. ' manen, J^tt.^ CIL BRIEF. Elize aan Aügusta. Farmbull den 7 July. Tk heb, federd myn verblyf alhier, nog te wein;« l gemoedsrust genooten nu nJ g y M AIs ons „„« hK vome £ S kun! nen wy het minfte zeggen. Het is my lief, dac gy ioot üwe die in myne eenzaamheid, myner, met alle g Ü gedaeht heeft, de gefehiedenis van myne refze an vrouwe Wüms vernomen hebt. Ik ware in dd ad -uwlyks m ftaat geweest, om het verhaal te doen want ik weet byna niets meer, dan dat wy aangehou'. den wierden. Het geene gebeurde, na dat wy b^d kreegen, ftaat my als eene droom voor. Ondenu ' fc en is dat geene, wat vrouw mims kon verhaa D het minst gewichtigft, Gy zyt niet nieuwsgierig, O Vrouw Altbuizen.  • karel ferdiner. 191 mvne Omki ™ ik ben tot beProevinSen verwee' zen; dit is alles, waf ik in ftaat ben u 'er van te zeggen. In het oogenblik van het onverwagtte gevaar, om eens zo te noemen, het geen my aan het einde toch geen nadeel had kunnen doen, verkreeg ik eenen nog veel onverwagtteren byftand,. die my, zo ik alleen op de zekerheid en rust van de Familie van Larner terughad te zien, geheel buiten zorge zou Rellen. Maar de Hemei heeft het zo gefchikt, dat deeze zorg myne geringfte geworden is. Waarde Augufla , beftaan wy alle hier met, om eene zekere volkomenheid te bereiken? En indien ik dan zonder veel tewerkftelling myner krachten, dat niet'kan worden, wat ik moest zyn, zo heb ik mynen Schepper te danken, voor dat Hy het my niet aan gelegenheden tot deeze tewerkftelling heeft laaten ontbreeken. Hy heeft my door eene veel lange• re en buitengewoonere reeks van wisfelvalhgheden sevoerd, dan veele van myn gedacht, lk heb veel daar onder geleeden; maar veele goede beginzelen in my hoop ik, zyn meer ontwikkeld, veele myner krachten meer geüerkt, en veele myner werkzaambeden meer geoeffend geworden. Over het geheel toch kan ik, op deeze wyze, als ik in den ftryd volharde, niet minder tot dien trap geraaken, waar toe ik moest komen Maar ik wilde hier van niet meer fchryven, en, echter, zie ik, dat ik weder begonnen heb. Ik bevind my wel op eene plaats, alwaar ik zekerlyk niet kan blyven; en als myne goede Helmer maar J vol-  W GËSCHiEDÊNIS vAw ' voktoenende berichten uit Hamburg ontvangt, reize Jk bever morgen dan overmorgen. Maar de oorzaak hier van zyn toevallige omftandigheden , welke ik met kon vooruitzien: en vermids deeze de on ichuld van een anders goed befluit niet kunnen veranderen, zo wil ik blyven zeggen: God zy dank, dat ik zo verre ben! ■ Gy, myne waarde Augujta, raadde my telkens, dat ik zou blyven. Ik hoop toch , dat dit meest gefchiedde, uit toegeevenheid voor en met terugzien op het oogmerk van den braaven Larner. Doch daar ik aan hetzelve onmogelyk kon beantwoorden, om eene reden die gy volkomen begrypt, en ten minfte met durft verwerpen, als gy niet wilt dat ik u op myne beurt vraage: waaröm 'er onder zo veelen ook niet een is, om wien gy uwen weduwlyken ftaat wilt verlaaten? Zo bidde ik u, indien het dan al eene zwakheid is, dat gy my dezelve vergeeft; en tracht uwen waarden Neef te overreeden, het niet als eene dun- ' ren prys te befchouwen, dat hy van my afziet, om zich met zyne Familie te verzoenen. TJw bericht wegens de vier duizend Mark veröorzaakt my veel onrust; hoewel gy my te gelyk ook eenig genoegen geeft. Het bedroefde my zeer, zo lange ik dacht dat uwe Bloedverwanten, zonder'daar toe de minfte aanleiding te hebben, mag ik wel zeggen, my konden vervolgen. Nu moet ik hen veröntfchuldigen, behalven de overhaasting, dat zy, eer zy tot daadlykheden overgingen, niet eerst een'zachten weg infloegen, en my na de zaak lieten ondervraagen: en deeze overhaafting wil ik hen gaarne vergeeven. Neen,  KAREL FERDINER. 193 Nren, myne Jugufta, my is niets bekend geweest van de fchuld, welke myn Afgemaakt heeft. Het geld is noch met myn' wil, noch met myn weeten op, genomen. Ondertusfchen, hy is van myne Familie; en hy, die zo veel vertrouwen in mynen naam gefteld beeft,'om 'er zulk eene aanzienlyke fom op te kenen die moet daar voor op geenërlei wyze met fcb* de beloond worden. Gy hebt genoeg liefde voor my gehad, om borg te blyven, op dat het arrest op myne geringe erfenis wierde voorgekomen. Duizendmaal dank hier voor , myne waarde! Maar kwel my nu ook niet langer en neem myne zaaken na u, tot uwe zekerheid. Alle vriendfchap, die ik nog van u kan aanneemen, beftaat daar in, dat gy onder deeze zekerheid de borgtogt, tot op de terugkomst van mynen Keef, laat blyven ; en meer niet. Dit herhaale ik nogmaals: en, om van alle verdere woordenwisfehng hier over ontflagen te zyn, verzeker ik u op myne eer, ik wil niet anders. CIll. BRIEF. Ferdiner. aan Eduards. Farmbull den 9 Juty. Ik vroeg deezen mórgen aan Metta, die uit Julie's kamer my te gemoete kwam , toen ik 'er wilde ingaan: of Julie iets deed? „ Zy leest een paar brieven," zeï Metta, „ die ze wil toezegelen, en die ze zekerlyk in den voorigen nacht moet gefchreeven 1L deel. N heb.  ip4 GESCHIEDENIS vak hebben; want zy is eerst tegen den morgen gaan leg. gen, en haare oogen zyn zo rood, dat men wedden zou, dat ze geweend had,zo zy niet—" Metta ging, zonder haare reden te voleinden, om eene waschkaars aan te ileeken. Zo zy niet — de Bruid was, geloof ik dat het meisje wilde zeggen: dus moet zy zich verbeelden dat Bruiden met kunnen weenen. Onnozel Meisje! de kwelling weet alle harten te vinden; en het blinkende oog onder den Mirthenkrans is niet veiliger voor traanen, dan dat, welk onder de Kroon praalt! Ik heb Bruiden gekend, die,m haar ganfche leeven niet overvloediger en heeter traanen ftortede, dan federd zy dat waren, wat zy zo lange gewenscht had. den te zyn. Onze eigene wenfchen onderfteunen dikwyls, zeer dikwyls den Slakkengang der Zorgen, die anders eerst onzen ouderdom zouden bekroopen hebben. Aan Tafel fcheen Julie wel in haare gewoone gefteldheid te zyn: haar vader, ten minfte, merkte gee. ne verandering by haar op; maar ik zag dieper in haar harte. Het was gemaakte vrolykheidjeen Zonneftraal, fchynende uit eene wolk, die zich ieder oogenblik in regen kon uitftorten: uit genegenheid voor haaren Vader, die door haare geringfte verandering verontrust wordt: misfchien ook voor my. Ten mynen opzichte was het anders nog telkens de voorige zydelingfche oogwenken; telkens dat handendrukken, met vogtige oogen, en teruggehoudene traanen. Na den maaltyd floeg ik haar eene wandeling voor door het Bosch, welk agter den tuin legd. Zy wierd — aangenomen, had ik byna gezegd; maar de rechte uitdruk-  KAREL FERDINER. ioy drukking is: juist niet afgeflagen. Anders wierden alle myne voortellingen zo hartelyk van haar goedgekeurd , als of ik my zelve iets als goed of fchoon voorftelle , en dan wil; waar denken en willen hetzelfde is. Haare ganfche ziel kwam altoos myn willen op het halve woord tegen. Nu was het, als of zy my zeide: ik mag het niet afflaan! Echter wy gingen. Onder het gaan plukte zy Veld-roozenknoppen„ Zy willen nog niet open gaan,*' zet ze. ' „ Ik geloove:" antwoordde ik, terwyl ik myne lippen op haaren mond en myne handen op haare wangen lag, „ ik geloove, uit fchaamte, met deeze roozen ih vergelyking te komen." „ Gy hebt ook nog tyds genoeg!" hervatte Julie, terwyl zy in gedachte de eene knop na de andere verplukte: „ als zy eens open zyn, dan is het fpoedig voorby!" My dacht dat ik dit vry duidelyk verflond; doch ik zweeg. Telkens verfchafte zy zich zulk weêrwerk ; en by dit weêrwerk maakte zy telkens van ter zyde aanmerkingen , die hetzelfde te kennen gaaven. Zy brak ook, van tyd tot tyd, een Veldbloempje af: eenige daar van bond zy tot een ruiker byëen. „ Deeze bloem,5* zei ze, „ is voor den reuk en voor het gezicht niet veel; echter " „ Is haar' naam fchoon:" voegde ik 'er by. „ Weet gy haar' naam ? '* vroeg Julie. „ Vergeet my niet:" antwoordde ik. „ Die behoord dan zekerlyk ook mede onder de fraaije woorden, die weinig zin hebben!" Na » D«  jg6 GESCHIEDENIS van „ De Kruidkundigen zouden ons misfchien zeg. gen, " gaf ik ten antwoord , „ dat dezelve eene deugd der plant te kennen geeft, die het geheugen verfterkt ? " „ Als 't het hart niet is ? " zei Julie. ,, Dat fpreekt van zelfs!" hervatte ik ; „ het fterkfte aandenken neemt van de liefde tot de zaaken, en dus uit het harte zynen oorfprong; en, keert men het om, zo werkt het geheugen op het harte terug. " „ Ik zal het met deeze bloempjes beproeven: !' zei ze, terwyl ze den ruiker my voor de borst ftak. „ Hier zyn zo veele Vergeet my niet , dat ik , als elk zyne kracht maar voor ééne maand behoud, nog in geen jaar van u kan vergeeten zyn." Vriend, welke uitlegging geeft gy aan deeze bandelwyze? Ik kan u nog daarenboven zeggen: dat zy nooit meerder van Elize heeft gefproken , dan juist heden ; dat zy haar morgen een tweede bezoek heeft toegedacht, en 'er reeds op aandringt, dat ik haar zal verzeilen. Kunt gy denken, dat dit een ander oogmerk kan hebben, dan eene vergelyking van ooge met ooge; en dezelve gedachten te zien fpreeken? C/K  KAREL FERDINER. 197 C1V. BRIEF. Charlotte aan Julie. Hamburg den 9 July. De Dame aan welke uw' Brief was, is federd den laatften zondag avond niet meer te vinden. Ik ben gisteren, om mynen last getrouw uittevoeren, met Henriette uitgereeden; en dit is, federd dat ik hier ben geweest, myne eerfte buitenfoar: want de koorts is nog maar tweemaal weggebleeven. Ik zende uwen brief hierby terug; niet zonder memgen aanval van groote begeerte, om hem vooraf te openen en te leezen; doch ik heb dezelve overwonnen; want dat zou niet welvoeglyk zyn. De zogenaamde Juffrouw Waldman heeft anders haar verblyf in Gehrfen gehad. Misfchien is zy thans weer daar. Maar laat my nu van den brief fpreeken, die gy aan my zelve hebt gefchreeven. I ieve Julie} -erftaa ik u recht? - Gy kwaamt van Juïnbrugge, en federd was bet getal van uwe gelukkige uuren vol. Dat zou waarlyk zeer vroeg zyni hebt gy met Louife's Moeder gefproken? dit 'fchynt my zo: en, als ik het mag weeten, zo fchryf my toch, waar over? 'Er is my, uit een zeker oogmerk, veel aan gelegen:ik begin te twyfelen, of ik de goede vrouw tot hier toe wel recht gekend 'nebbe, n~ N 3 ut  198 GESCHIEDENIS van Of'er zekere menfchen zyn, die telkens maar voor het tegenwoordige oogenblik leeven en gevoelen; en altyd zo zyn als de omllandigbeden vereifchen? O ja, dit geloof ik voor vast; en zo gy mansperfoonen bedoeld, dan is niets zekerer. Uwe Karolina geeft immers een zo in 't oogloopend voorbeeld: en Weru heim, die anders zekerlyk zeer ongelukkig was, kon alles zyn, wat hy maar wilde. Ik ërinner my, dat ik in mynen laatften brief, van eene dergelyke gefchiedenis .gefproken heb: deeze beide Mannen zouden dus broeders kunnen zyn. Maar myne lieve Julie, zyn zy niet meest alle als of zy Zoonen van eenen zelfden Vader waren ? Wel is waar, dat door dringende oorzaaken van eene beminde afgerukt, en door toevallen in de armen van eene andere geftooten te worden, meêr te veröntfchuldigen is, dan eene by de hand te neemen, en eene andere 'er by te lokken. —- Maar de Mansperfoonen weeten alles te veröntfchuldigen; en de goede, zachtaartige Karolina's, misfchien ook de Julie's, hebben alleen traanen en vergeeving! Goede hoedaanigheden waarlyk! zo lange men nog mag hoopen, dat, wanneer tienmaal het Debet ge. fchonken en doorgeftreeken is, 'er weder geen elfde Credit zal noodig zyn. Anders, zo men het nog kan veranderen, is het beter — ja, wat nu? Ik fpreeke als eene onnozele, die men, zo als gy fchryft, met een goed gevolg goeden nacht kan wenfchen. Ik zal nu welhaast weêr by u terug komen. Niets, dan myne ontydige koorts, heeft den voortgang en het einde van myne erfeniszaak vertraagd. 'Er zullen ondertusfehen nog gemaklyk veertien dagen meê ver-  KAREL FERDINER. IJ>S verloopcn: de Hemel weet hoe lange ze my zullen vallen! Schryf my toch ten fpoedigfte! Gy zyt thans, helaas? in eene droefgeeftige gefteldheid, en ik geloof, dat gy veel meer ledige uuren hebt, dan voorheen. Gy weet niet, hoe rykhalzende ik uw' volgenden brief te gemoete zie, die, zo ik hoope, wat duidev lyker dan de laatfte zal fpreeken. CF. B R I F F. Ferdiner aan Eduards. Farvibüll den n July. Alle myne leden fidderen, als ik het Oord, dat die Engelin met den heerlyken invloed haarer tegenwoordigheid vervult, maar zo naby kome, dat ik het Stroodak van de Hoeve in 't gezicht kryge! Ik heb het nog niet weêr gewaagt, myn aangenaam heremietisch dal, by de Boerdery te bezoeken: fchoon de weg 'er recht voorby loopt. Gisteren , echter, voerde het geval, tegen myn voorneemen, my nader I dan ik komen wilde. Over het veld, waarop ik myne morgen wandeling gewoonlyk doe, eene andere voetftap door de koornhalmen volgende, geraakteik eindelyk op eenen heuvel, van welken men eene goede ftreek lands' in 't ronde kan overzien. Ik lag my op het graasveld onder de fchaduwe van eenige digt by elkander ftaande Eiken; en terwyl ik achteloos myne oogen door de N 4 £e'  200 GESCHIEDENIS van geheele Landftreek laat wyden, ftaat eensklaps, geen fchootwcgs van my af, de ganfche Hoeve in vollen glans voor.myn gezicht! welke verrasfching! ik beef van vreugde, fpring op, en alle myne aandoeningen vliegen my in de oogen! Eene menigte andere p'aatzen overtreffen deeze in fraaijheid; en het geene my naar denzelven deed opklimmen was niet zyne fchoonheid, maar myne begeerte na eene fchaduwe, onder welke ik eenige oogcnblikken kon uitrusten. Het uitzicht op deeze Hoeve, op dit Stroodak — dit heeft1 den Heuvel voor my eenen onvergelykelyken luister gegeeven! Daar ftond ik geworteld, even als de boomen die my hunne fchaduw leenden; gisteren, en heden, toen de Zon van myne rechter en weêr toen zy van myne linkerzyde deeze heerlyke Hut beftraalde. Ik ftond met eene geweldig hygende borst, en met oogen die niet verblikte; myne gezichtsfpieren fcheenen te zullen breeken, zo rasch ik eene menfchelyke gedaante zag in of uitgaan. Ach! daar is zy! daar is zy! zeide ik duizendmaal te vergeefsch tegen my zeiven. Eindelyk, eindelyk zag ik haar, zo zeker, Eduards! —— haar kleed en houding zou ik u kunnen befchryven: — en Hemel! hoe haakte, hoe wilde myn hart myne borst ontfpringen, naar Elize! —— ■ Ach! ik zou daar wel willen blyven leggen, en be-$ fchouwen van den opgang der Zonne tot haaren ondergang, tot ik verdorde, gelyk het gras dat ik nederdruk; en maar eene flikkering van haar zou my overvloedige belooning zyn! ■ O! welk een romaneske Zot ben ik J Ik heb my zeiven eene gelofte gedaan, om dagelyks in bedevaart naar  KAREL FERDINER. 201 naar deezen Heuvel, gelyk naar eene heilige plaatze te trekken. - Ach! ep als zy om welke ik gaa, hier niet meer zal zyn, echter daar te zitten, met vog«ge oogen op de geliefde Hut te ftaaren, en my zeiven te herhaalen: daar woonde zy, van welke een wangunftig Noodlot u fcheurdel CVI. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull den 13 July. Maar moet Julie dat doen? Zo op my letten, my zo uitvorfchen, zo zonder ophouden van haar praaten; alleen om myn ganfche hart uit zyne terugLudenheid in myn gelaat te trekken en te doen fnr-eken* My in het gevaar brengen? Moet zy dat £Ü!ïIiS*« 4—-Ach! ikvreeze zelf maar te veel! Neen, geloof my, ik houde het niet uit! Ik moet, ik moet weg! Ook vertrouwe ik my op myne bedevaarten niet langer, lk kome hoe langer hoe nader, en dwaale reeds om laag, tot digt aan de doorne hegge, welke de eenigfte fcheiding is tusfchen het veld en den weg aan welken de Hoeve legd. Ach! Ik kan ww dan naauwlyks bedwingen van door de hegg te beren. — Trof ik het oogenblik eens, dat Elize , j „„ uPt venfter of onder den zich aan de deur , aan het veniter u Ahorn bevond — ik ware gedwongen my aan haa- re voeten te werpen! N 5 EQ  203 GESCHIEDENIS van En moet Julie nog met myne zwakheid den fpoc dry ven? Is goede wil, goed voorneemen niet alles alles wat men van zwakken behoorde te vorderen? Moet zy zelf my in verzoeking brengen? My, het zy in fcherts of in ernst, eigenzinnig noemen, om dat ik niet naar haar toe wil? Moet zy myop eene dubbelzinnige wyze vraagen: of ik my voor myn harteniet zeker acht? —— Zo even was zy weêr hier: en nu moet ik' Zy zei my, dat vrouw Wilms had komen zeggen' dat Elize op nieuw verontrust was, door twee mansperfoonen, die met eene looze boodfchap in huis waren gekomen, na veele dingen gevraagd en zeer nieuwsgierig rond gezien hadden. Wee deeze twee! al hebben zy ook maar een onvnendelyk oogblik doen zien! CVII. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Den 13 's avonds. /-Jeen verftandig Mensch zal van twee kwaaden het D°Ch de vraa2is: welk » het kleinfte? Die zich deeze altyd weet te beantwoor- den, dIe heeft rust en genoegen in zyne handen My wierd de keuze niet gelaaten om hier over zelfs maar  KAREL FERDINER. 203 maar te denken. Maar zyt gerust, Eduards I ik ben fterker geweest dan ik dacht: doch niet my, niet my komt deeze eer toe! Zy behoord die, welke my eerbied wist opteleggen, en het gefprek zo kort wist aftebreeken. — Myn hart floeg zo geweldig als of het de borst ontfpringen wilde. Ik kleedde my, en nam toevallig het kleed, met de Vergeet my niet, van eergisteren. De Bloempjes hingen 'er nog aan, maar verwelkt! Dit gezicht ontroerde my: ik wierp het kleed weg, nam een ander en reed met mynen Willem naar de Hoeve. » Elize verwagtte niemand minder, dan my: uit de eenigzins bleeke kleur van haar gelaat, uit haar onrustig oog, dat zich niet terftond wist in order te Rellen, en uit de beweeging van haare borst, die geftaadig haaren Mantel ophief, befpeurde ik, dat haar harte zo wel als het myne in werking was. Ik wilde haar aanfpreeken, maar was niet in ftaat om zo veel adem te haaien als tot het uitfpreeken van een eenig woord noodig is. Hier door beftond het eerfte gefprek in een klankloos aanfchouwen, tot dat zy my met de eerfte woorden voorkwam. „ Dit bezoek" zei ze, „moet ik zonder twyfel aan een los gerucht en de al te groote bezorgdheid van vrouw Wilms toefchryven. Het fpyt my, dat ik u moeite veroorzaak." „ Vrouw Wilms," zei ik, „ heeft in de daad aan Julie bericht, dat haare waardige vreemde voor nieuwe onveiligheid vreesde. Hierom heb ik niet kunnen nalaaten, in perfoon onderzoek daar na te doen." ,, Het  2o4 GESCHIEDENIS van „ Het is>" antwoordde zy, „ zo als gy nu zeker weet, eene bloote dwaaling, en ontydige vrees geweest. De goede vrouw Wilms heeft ulieden een weinig te voorbaarig en buiten myn weeten verönt. rust." „ De gelegenheid," hervatte ik, „ fchynt hier de gevoeglykfte noch de gemaklykfte, tot een verblyf voor gasten van uwen ftaat. „ Het is volkomen goed voor my; » antwoordde zy, „ als het maar zo ongeftoord en veilig als eenzaam was." „ Dan is ten minfte de rust nog een voorrecht van een Heerenhuis. " zei ik, en voegde 'er by. , Ik heb last om u te verzoeken, dat gy zonder toeven, aldaar uw verblyf wilt komen neemen." Julie had my wel iets dergelyks gezegd; maar waar van daan was ik zo ftoutmoedig, om de zaak uittevoeren? Wenschte ik in dit oogenblik wel, waaröm ik beid? Waren alle andere overweegingen, waaröm ik het niet kon wenfchen, zo op eenmaal uit myn geheugen? Ik weet het niet, Eduards. BJvf ^maar gelooven dat ik vroeg om het geen ik niet be- " geerde. Élite zelf fcheen een misverftand tusfchen myne woorden en myn harte te vermoeden; Haar oogblik ondervroeg myne oogen na de oprechtheid van myne tonge; hieröp wendde zy hetzelve af, bedankte met eene buiging en zeï: „ lk hou my verzekerd dat de voorflag van uwe beminnenswaardige Bruid zeer oprecht is: ik dank ' haar van harte." Ter-  ■KAREL FERDINER, soj- Terwyl zy dit zeide, trok zy nu aan den eenen, dan aan den anderen handfchoen ; op welken zy haare oogen gevestigd hield. Te woorden : de voorflag van uwe beminnenswaardige Bruid, waren nadruklyk. „ Maar het kan," voer zy voort, terwyl zy de handfchoen liet vaaren, en een Zakalmanach voor den dag haalde, die ze doorblaadcrde; „ Maar het kan niet wel gefchieden: om dat ik hier maar eenige dagen denk te vertoeven, en op eene andere plaats mynen broeder uit Saxen zal afwagten — Gy kunt u hem, misfchien, nog te binnen brengen, Mynheer Ferdiner?" voegde zy 'er by , en zag my weêr aan. „ Ik heb hem eenige maaien in Dresden gezien:'' antwoordde ik; en voegde 'er tevens by. „ My is ook van een' Neef gefproken, die gy verwagt." Deeze vraag zou pa nieuwsgierigheid, en deeze nieuwsgierigheid kunnen gelyken , waar na zy ook wilde, Eduards: de Neef lag my als lood op 't harte ; het moest 'er uit! „ Dat is een en dezelfde," antwoordde zy, en fcheen een weinig te bloozen. „ Hy wilde zo door rny gerioemd worden. De reden die hy hier voor had,-fchynt een weinig onnozel. Men heeft hem, terftond na onze aankomst in Lubek, in een gezelfchap gevraagd: in welke betrekking hy met my ftond ? waarop hy ten antwoord gaf: dat ik eene verre bloedverwante van hem was: om zekere Complimenten en tegen Complimenten te ontwyken. — " Hier zag zy weder in haaren Almanach, eu bloosde terwyl zy dit zeide, zeker uit befcheidenheid, om dat zy van haar zelve fprak. „ En naderhand," voer zy voort, „ wilde hy ongaarne verdacht zyn, van  2o6 GESCHIEDENIS vak van eene onwaarheid gezegd te hebben ; vennid* men daar uit flegte vermoedens zou kunnen opvatten. " ' , De zwaarte ging hier door van 't harte. Maar vaagt gy, hoe deeze zaak my zo gewichtig kon zyn ? zo antwoordde ik u: ik hoop dat het uit enkele nieuwsgierigheid was! „ Gy kunt dan, waarde Elize," hervatte ik, „ten minfte den korten tyd dien u overig is aan Julie fchenken ? " Zo onzeker het is, of de noodiging de eerfte maal geveinsd was, zo zeker was dezelve nu oprecht. Voor het overige kunt gy ze onbedacht noemen : of zo gy wilt. Ik weet, echter, niet, of Elize dezelve met voor even onoprecht als onbedacht hield? zy boog zich en zet: „ ik zal in zeer korten tyd vertrekken." „ Zonder ons," vroeg ik, „ het genoegen natelaaten, dat wy ons een u betoonde vriendfchapsdienst kunnen ërinneren ? Toen ik deeze vraag deed, lag haare hand in de myne eêr ik het wist. „ Is 'er dan geen dienst, waarde Elize, " voer ik voort „ waar voor gy ons het genoegen van 'er aan te den-' ken geeven wilt?" „ Het bewustzyn van uwe goedwilligheid daar toe:" antwoordde zy, en fcheen eenigzins ontroerd. „ Zulk een genoegen is zeer gebrekkig; om dat het altyd gepaard gaat met de onaangenaame gedachte: dat de daaden ontbreeken." „ Zyt verzekerd, Mynheer Ferdiner,"hervatte zy, „ dat by my goedwilligheid altyd met de oefening op even hoogen prys ftaat." „ Men  KAREL FERDINER. so? Men heeft u in Lubek en van Lubek naar hier, zeer veröngelykt zo ik hoore; mag ik u hier voor geene voldoening verfchaffen?" , Ik begeer zulks in 't geheel niet , Mynheer Ferdiner. O! Neen! Sederd den dood van myne Tante, heb ik in Lubek geene bloedverwanten meêr; Hier drong eene traan in haar ooge, die zy heimelyk poogde afteveegen - waaröm toch heimelyk? Vreesde zy, dat zy op een harte zou vallen, welk 'er door verteeren zou; ach! dan was het reeds te laat. Ik had deeze alles vermogende traan gezien, in het zelfde oogenblik, dat zy in haar ooge vloeide! ^ lk heb in Lubek geene bloedverwanten meêr; ze"ze, „ Ik ben 'er niet bekend, en het kan van belang zyn voor de eere van hen die my veröngelykt hebben , dat recht en onrecht eene twyfelachtige zaak blyft. Het geen 'er nog van myis, moet 'er blyven , van rechtswegen, tot dat myn broeder het tegen betaaling van zyne fchulden zal terug eifchen. „ Myn Oom en Julie hebben in Lubek veele bekenden ik zelf heb 'er dienstvaardige Correspondenten. Eéue regel, eene enkele regel, waarde Elize, is genoeg om uwe zaaken te vervoeren, waar gy dezelve begeerd te hebben." Zy neeg: „Zy moeten, zoals ik gezegd hebbe, aldaar tot eene verzekering blyven; en ftaan daarënbo. ven onder het opzicht van een' vertrouwden perfoon. " , „ Myn Correspondent kan alles in order brengen. " „ Ik bedank u; zy zouden my tegenwoordig maar tot last zyn." , _ t  2o8 GESCHIEDENIS van „ Ontzegd gy my dan alles? " Op dit oogenblik roerde myne lippen haare waardige hand aan. „ Niet uit hoogmoed of eigenzinnigheid, om aan u geene verplichting te willen hebben: maar om dat ik niemands dienstvaardigheid wil misbruiken. Gy kunt my op eene andere wyze, en veel meêr verplichten, door my van eenen bloedverwant van eene Juffrouw, welke ik in Lubek leerde kénnen, eenig naricht te geeven. Deeze Juffrouw noemt zich Klara Dormer C), en is, zo ik my niet bedrieg, eene Nicht van den Heer ' ik heb den naam opgefchreeven," zy haalde andermaal haar Zakalmanach voor den dag, en zag 'er in sj vaB den Heer Eduards " voer zy voort, kent gy denzelven ? " „ Voor een braaf Man, een rechtfchapen Burger, en yverigen Vriend." „ Hy heeft voor een' geruimen tyd, door de Nieuwspapieren, naricht van mynen Broeder begeerd; " O! myn vriend! „ doch deezen is eerst voor eenige maanden het nieuwspapier in handen gekomen: • " Helaas! ach! vang toch dat woord niet op. „ Hy heeft dus niet dan zeer laat kunnen antwoorden : en my wordt thans in zekere berichten aangedrongen, my aan deezen Heer Eduards te houden. Eêr ik, echter, onderneem naar Hamburg te reizen wenschte ik vooraf wel van zyne braafheid zeker te zyn." „ Hier (*) Eene Nicht van Eduards, die meermaalen voorkomt.  K A R E L FERDINER. 209 3 Ik wil daar voor wel borg blyven ■ myn ganfche vermogen zou ik hem durven aanbetrouwen " lk zeide die met het vuur; waar mede ik al- toos'van u fpreeke. Elize was zeer oplettend op myn antwoord. , Ik twyfel 'er niet aan," zei ze, „ dat hy een zeer eerlyk man is, als Koopman en Burger. Maar het is eene andere vraag, of eene vrouw — omtrend welke de mansperfoonen zelden zeer gemoedelyk te werk gaan " Een grievend verwyt! Ik vreesde meêr hier van; en wilde liever dit gefprek afbreeken. Ook had ik belang 'er by, om nog eene zaak te ontdekken. En wie " vroeg ik , „ indien my deeze vraag vry ftaat, wie heeft u aan den Heere Eduards gea- dresfeert." , •< ' • „ , Buiten twyfel een vriend, die beter dan de rleer Eduards, my of myn' broeder kent. Deeze laatfte heeft, op de navraaging van mynen broeder, alleen verklaart, dat hy de bekendmaaking niet voor zich zeiven had doen plaatfen; maar voor eenen vriend, die zich' tegenwoordig niet in Hamburg onthield. Nu vermoede ik dat het dezelfde is, van wien oorfpronklyk myn adres komt. Myn broeder is wat al te fpoedig met vertrouwen in iemand te ftellen; ik kan wel zeggen te ligtvaardig. Hieröm wenschte ik wel den Heer Eduards naauwkeuriger te kennen- Indien hy u meer bekend ware, Mynheer Ferdiner? " Dit zei ze met een oogblik dat de ziel te befpieden, en dat geen wat zy vroeg fcheen te bevestigen. Men kan het niet minder noemen dan vraagen: „ of ik de onbekende was, die haar den raad gaf, naar Hamburg II. DEEL- O te  .210 GESCHIEDENIS van te reizen?" Dit denkbeeld bragt my geheel van myn ftuk. Ik ftamelde. Zy merkte myne verwarring op en fcheen zelve aangedaan. Eindelyk zei ik: „ Het zou my weinig moeite kosten, om naauwkeuriger na den Heere Eduards te onderzoeken, en u binnen weinige dagen voldoende berichten deswegen te geeven." „ Gy zult my zeer verplichten," zei ze; terwyl zy haare hand, om dezelve uit de myne te neemen, eenig weêrwerk met haaren' zakdoek gaf. Misfchien gebruikte zy deezen doek ook, omagter denzelven aan eene zucht ruimte te geeven; want zy bleef by aan* houdenheid ontroerd. „ En zo ik dan," voegde zy 'er by „ misfchien, niet meer hier ben, dan kan ik het door vrouw Wilms wel verneemen; als gy u de moeite gelieft te geeven, om haar het antwoord mede te deelen." Aanftonds, na het uitfpreeken van deeze woorden, bedankte zy nogmaals voor de moeite die ik genomen had, droeg my haare vriendelykfte aanbeveeling aan Julie op, en ging, na eene plichtpleging, in de Ka. mër die 'er nevens was. Ik ftond met een kloppend harte, en wilde nog iets zeggen, dat my dacht zeer gewichtig te zyn; maar de woorden beftierven my op de tonge. Ik ftond haarnatezien met eene zucht, die my op 't harte lag en 'er niet af wilde, voor dat het uiterfte der Slee^ van haar kleed uit myne oogen verdween. Ach! Eduards, eenige maanden terug! Ik zou hieröm al myn vermogen wel willen geeven, en met hen allen den fpot dry ven, die zich wegens gelukkig koopea beroemen. —— Ik  KAREL PERDINER. 211 Ik was zo ongefchikt om voor Julie te verfchynen, dat ik noodig achtte, den verften omweg door het veld te neemen. CVllI. BRIEF. Julie aan Charlotte. Farmbull den 13 July. Waaröm heb ik zo weinig van de lydende geduldigheid van Karolina ontvangen, daar ik haare onuitfpreeklyke liefdegloed ontving? - Ik wilde volgens haar voorbeeld, beminnen, verdraagen en zwygen: dit was myn voorneemen; maar ik kan niet! —i Ach! waardfte Lot, ik kan niet! Alle myne voorneemens zyn ydel: ik weet zelf niet wat ik kan, of wil, of moet! Ik voelde my zeer verligt, toen ik den inval kreeg, om in ftilte te fchryven; en was zo gerust, toen de Brief weg was. Maar, wat was het ? Ik kwelde my naderhand zo veel te meer met twyfelingen; dat ik my overhaast konde hebben, of ✓alfchelyk kon onderricht zyn ; ten minfte met vergrootingen, zo als het gerucht doorgaands doet. Gelyk men dan zo dwaas is, om de geringde fchaduw voor iets weezenlyks te houden, zo bedacht ik duizenderlei verzagtende uitleggingen: maar dit alles is vergeefsch! Zyne eigene ongerustheid, zyne verlegenheid, als ik eene zekere fnaar aanroere. — Hemel! als ik ook niet meer kan O 2 twy-  212 GESCHIEDENIS van twyfelen, wat blyft dan my overig, als zwygen, ly. den en van den tyd bet beste te hoopen ? Gy zoudt gaarne den brief hebben willen openen, fchryft gy. Ik wenschte dat het gefchied ware, myne Lot! Ik wist dan reeds wat gy voor goed hieldten my is zo oneindig veel aan goeden raad gelegen J Ik weet niet meer wat ik dien avond fchreef; doch myn voorneemen was, zelfs aan u, my niet te' verraaden. Nu zie ik uit uw antwoord, hoe weinig ik my kan verbergen, en dat is myn ongeluk! — dat gy my verftond. — Waarde vriendin, hoe kondet gy my verftaan , zo u niet alles reeds bekend was? En dan , O! ik behoef dan in 't geheel niet meer te twyfelen! Eene beminde by de hand neemen, en eene andere daarby roepen, fchryft gy: j, zo is het, zois bet, myne waardfte! De zogenaamde Juffrouw Waldman, fchryft gy? — dit woord fchynt aldaar niet veel goeds te beduiden: en dus was het beter dat ik mynen brief terug ontving, ■ O! hadt gy dat gedacht, Lot? In dien tyd, toen hy ons zo onverwacht aan Tafel overviel, en ik hem, met zulk eene achteloosheid omtrent de omftandigheden van dat tydftip, te gemoete vloog, dat ik zelf over myn onvoeglyk gedrag moest bloozen, toen ik my hetzelve te binnen bragt;- toen, wanneer hyhy — O! hoe veel liefde was in zyn gelaat te leezen, als hy myne hand nam! (*) —- Hadt gy dat toen C*) I. Deel. XXVIII. Brief.  KAREL FERDINER. 213 toen gedacht? — En als ik aan het voorval ie het tuinhuis denke; (*) toen hy voor my ftond en zo vuurig myne hand met zyne lippen drukte! Dat opflag van het ooge! dat aanzien! — Of aan zyne redenwisfe. ling, toen hy zich verklaarde: (f) zo veel overlegs, zo veel bedachtzaamheids, zo veel liefde! Hemel! — Honderdmaal op een dag ërinner ik my zyne woorden. „ Wilde deeze," zei hy, „ met my eene ruiling doen? — wilde!— konde! — eene ruiling; niet vermogen voor vermogen, maar hart voor hart ?_» Als hy niet dacht aan het geene hy zeide, hoe was alles, alles wat hy deed blyken, in ftaat eene koelzinnige vleiery te beveiligen ! — Maar, gelyk gy fchryft: Werthum, hoe ongelukkig hy ook was, kon wel alles zyn wat hy wilde: en zo kan het toch ouk wel een ander! Maar kunt gy gelooven, dat hy my zo opzettelyk heeft willen bedriegen? Het is ongelooflyk, Iot! Ik wil niet zeggen, dat hy zich met haar niet reeds had ingelaaten: hieraan kan ik, helaas! niet meer twvfelen; maar dat hy haar deed komen-in dien £yd, toen hy befloot, het is ongelooflyk} En indien het al zo is, myne waardfte, dien my dan met uwen raad. Denkt gy niet dat hy nog zou kunnen terug keeren? Als hy ziet, hoe onuitfpreeklyk ik hem bemin? Als ik zwyge en lyde? Als hy van my geen ander verwyt hoort, of verneemt, dan eene heimelyke traan ; die ik ook voor hem wil verbef (*) I. Deel. XLIX. Brief, (t) I. Deel. LUI. Brief. O 3  214 GESCHIEDENIS van bergen, zo veel ik kan? Denkt gy het niet? — Zou die Juffrouw Waldman, indien ik haar fchryve, myn fchryven kunnen misbruiken? O! ik kan bet niet gelooven! Als zy die geene is, van welke Sara altyd zo veel had te zeggen - en wie anders zou ze kunnen zyn? — dan heeft myn vader my te veel goeds van haar gezegd Ik bid u, myne waardfte, overweeg het en geef my raad! Ik zende u tot dat einde het affchrift van den brief. Ik denk niet dat een eenige uitdrukking in denzelven beleedigend kan zyn. God bewaare my, van eene zo ongelukkige te willen beleedigen! Doch haal de pen, door het geene, welk u nog aanftootlyk fchynt: alleen verzoek ik ten fpoedigfte uw antwoord. God geeve dat ik de fterkte, die ik tot hier toe nog heb bezeten, zo lange zal behouden. —— CIX. BRIEF. Julie aan Leonore Waldman. Farmbull den 13 July. Tk heb u voor,eene Vriendin, die my niet nader kon A beftaan, eene zaak van de dringendfte aangelegenheid voorteftellen. Gy bemint zelf, Mejuffrouw: gy weet dus de fmart aftemeeten van een harte, dat vreest van zyn' beminden beroofd te zullen worden. Is het mogelyk dat twee beminde, die, misfchien , even teeder, en, gelyk ik niet anders weet, met hetzelfde recht een' eenigen beminnen, beide gelukkig kun-  KA REL FERDINER. 215 kunnen zyn? Of: welk middel blyft 'er overig om ' beider belangen uit elkander te fchiften ? Da, Mejuffrouw, is de gewichtige vraag waar op myn voorftel uitloopt. Konde ik het u toch van de beste zyde voordraagen! Vergun my een eenvoudig verhaal te doen. Myne vriendin beminde een zeker braaf man, zo innig, zo met haar geheele harte, dat, in één woord, van hem weder bemind te worden, alles was wat zy wenschtte en waaröm zy den Hemel fmeekte. DeeZen wensch wierd haar vervuld, ten minfte zy wist niet anders. Haar beminde gaf haar eerst door alle teekenen, die het getroffen hart zo geheel begrypt, en zo weinig weet te befchryven, naderhand door de uitdruklykfte en vuurigfte verzekeringen, welke eindelyk door het voorftel vergezeld waren, de duidelykfte bewyzen van zyne wederliefde. Verbeel u haare onuitfpreeklyke blydfchap! Alles ging naar haaren wensch ; haar Vader zelf verheugde zich met deezen Schoonzoon. Zy ontvingen beiden zynen vaderlyken zeegen \ hunne liefde groeide fteeds aan , en zy leefden veele wellustvolle dagen, in de zahgfte eenswillenheid hunner zielen. Veelligt weet gy het, wanneer twee zielen die voor elkander gefchapen zyn, elkander gevonden hebben, dat dan gemeenlyk andere hun best doen, om deeze teedre eendragt te ftooren ? -— De zuster van myne vriendin kwamen verfcheide algemeene geruchten ter ooren, welke de oprechtheid der verzekering van den beminden twyfelachtig poogden te maaken, en van eene vroegere verbintenis van denzelven gewaagden; zonder, echter, iets zeO 4 Kers  3ió GESCHIEDENIS va» kers of bepaalds aantegen. Zy achtte zich verplicht' het geene zy wist niet voor haare beminde zuster* te verbergen: en het ontruste meisje — doch ik behoef u met te zeggen wat zy leed 1 Evenweldeed zy onderzoek, en hoorde van haar' eigen Vader wel de bevestigmg van het geene het gerucht zeide; doch met de verzekenng dat die verbintenis, met volko"en genoegen van de eerfte beminde, die hy als eene -er- braave Juffrouw roemde, reeds lange Lrniedgd Men is zo teeder en zo baatzuchtig, als men zo hartelyk bemind! Het denkbeeld van niet de een^e en met de eerfte te zyn is zo onaangenaam voor de -eli Myne vriendin* eene der minnende geestd yf fters had zeer veel overweeging noodig om zich me d.t onaangenaam denkbeeld te verzoenen. t geeTe zy van haaren Vader gehoord had, zei ze met d mmgfte ongerustheid weêr aan haare Zuster oig«= T kon b^n^C'S genoeg benmd te worden, z„ gy dit „te gy nu >.« geboren of in „we kindsheid „eforven waart, moes, hy dan voor uw geheel gelicht T vergeeftch geleeft nehben? „ed'k dankte'b lagchlyk het ,5, ,e eifehen dat jnist gy de urfde ik op de verzekering die de Juffrouw zelf ^ my geeft, my verlaaten, zo ware ik gerust. Lot, denkt gy dat het my mogelyk was, langer in de onzekerheid te berusten? Ik doorlas zonder tydverzuim uwen brief, en voegde alles te faamen, wat in Haat was om het verhaal twyfelachtig te maaken. Jk kenne den Heer Eduards zeker niet genoeg; maar zou hy zich zo verre door de . vriendfchap kunnen laa, ten wegïleeperi ," dat hy zynen vriend in zulk eene «aak zyne hulp-zou leenen! Zelfs een Man van de-ge? ïingfte liefde voor zyne eer, geloof ik, zou zulks niet doen. Het zeggen,-wegens de.Oorlmten, maakte my ópmerkzaam. Ik vroeg aan Ferdiner:, hoe zy weêr te •regt waren gekomen ? Hy iagchte,, en fcheen het my niet duiaeiyk'er' te wilten -zeggen ;. jiogtans zei hy', dat zy ontvreemd en by eene .Dame die dezelve gekogt had, wedergevonden waren* — .En deeze, Dame, her-  K A R E L FERDINER. 255 hervatte ik, hebt gy u misfchien, daar door tot vyandin gemaakt? — Dat zou hem leed doen, antwoordde hy> 'Er fchynt niet meer noodig te zyn, om uw vermoeden te bevestigen; en zo kan men, dunkt my , ook begrypen, wat de Heer Eduards wilde zeggen. De Brief van myne Tante, op welke Mevrouw Dunkel zich beroept, ~ ik wil niet gaarne over haar oordeelen! Doch dit mag ik wel zeggen , dat myn' Oom Thomas zo min als myn Vader veel met haar op heeft. Beide hebben in het Huuwlyk van hunnen broeder volftrekt geen genoegen genoomen; zo wel om dat zy den roomfchen Godsdienst beleed, als om haare onbepaalde begeerte om zich boven haaren üand te verheffen ; waartoe, zo als myn vader zegt, ieder middel haar even goed is. Als zy nu het oogmerk dat zy met haaren zoon heeft, niet gaarne wilde laaten vaaren, zo — maar gy zegt, dat het zeer gering is — Ik wil ook niet beweeren, dat het gerucht eene uitvinding van haar is; zy kan 'er zich maar alleen van bediend hebben , zonder zich veel om de waarheid of onwaarheid van hetzelve te be„kommeren. Dit alles by elkander voegende, vond ik ten minfte, dat het verhaal nog twyfelachtig was; en de omHandigheid zelfs, dat Ferdiner aan haar vergund had in zynen tuin te woonen, fcheen my genoeg om zyne onfchuld te bewyzen. Ik durve hem zo veel achting voor my toch wel toefchryven, al moest ik ook zyn geheele gedrag voor veinzery aanzien , dat hy zulk eene gemeenfchap ten minfte in de eerfte tyd, wel meer bedekt zou gehouden hebben.  255 GESCHIEDENIS vak Integendeel wierd ik weêr ontrust, door de Uilzwygenheid welke de Heer Eduards ten opzichte van haar wil houden. Als haare omftandigheden rondiiit gezegd wierden, zou een ieder zelf kunnen oordeelen, of het gerucht waar dan valsch ware. Nu blyft 'er altyd nog de verdenking, dat ten minfte alles niet valsch is. Deeze gedachte kwelde my zodaanig, dat ik de onzekerheid niet langer kon uitftaan. Ik las mynen brief weêr over, veranderde hier en daar iets, en zond denzelven gisteren naar Gehrfen, Heden morgen ten acht uuren kwam de Boode weêrom en bragt my een briefje terug. Zy onderteekent zich in hetzelve, Leonore W***; verzekert plechtig, dat zy bezwaarlyk myn verhaal zou verftaan hebben, indien ik de verklaaring'er niet had bygevoegd. Zy betuigt de grootfle bevreemding over den inhoud van hetzelve: bekent dat zy het ongeluk heeft van Moeder te zyn, maar beklaagt den Heer Ferdiner, dat hy, voor de edelmoedige vriendfchap waar mede hy haar aangenomen heeft, door zulk een logenachtig en nadeelig gerucht zou beloond worden: verklaart alles voor verdichting: belooft my haare geheele gefchiedenis bloot te leggen, die zy my tegenwoordig niet kon mededeelen, orn dat zy den Boode niet wilde ophouden ; en vraagt my reeds vooraf om vergeeving, zo zy daar in zaaken zou melden, welke aan myne Tante niet tot eer kunnen (trekken. Dit is de Inhoud. My dunkt toch, dat zy gemaklyk zich wat duidelyker, tot myne gerustftelling, had kunnen verklaaren: waaröm noemde zy ten  KARËL F ËRDINER. 25/(en minfte den naam van haaren Minnaar en Vader van haar kind niet ? Doch dat ik geduld hebbe: ik moet immers wel? CXX. BRIEF. Eduards aan Ferdiner. tiambutg den 16 July. TT\e gcmoedelykfte Arts kan niet aanhoudender bë' j_> ZOrgd zyn voor zynen kranken Vriend, dan ik voor deeze uitmuntende Juffrouw! O! Zy is de voortreflykfte van haare kunne! Vóór eenige dagen wilde ik haar tot eene tour over den Wal bepraatten, doch zy verzocht ontflagen te zyn. Als haare gezelfchapsjuffer byhaar was, zei ze\ dan zou ze nu en dan van zulk eene beweeging gebruik maaken- ., Ik wenfchte dat ik ondertusfcheri twee andere vrouwen tot uw gezellchap mocht voorftellen; myne Zuster en Nicht; die my hier voor zeer dankbaar zouden zyn." Zy antwoordde zeer erkentelyk; echtef verzocht zy heden van dit bezoek bevryd te mogen blyven; ik kon ieder' anderen dag volgens myn goedvinden daar toe bepaalen. „ Maar hoe," vroeg zy, ,> hoe zult gy het veröntfchuldigen, dat ik zo tegen de welvoeglykheid een bezoek aanneerne, zonder het eerfte gegeeven te hebben? , II. DEEIi. R  aj8 GESCHIEDENIS vab Ik antwoordde: „ die bevoordeeld wordt met eene nieuwe bekende, die moet zekerlyk den eerften ftap doen," „Ik bid u vooral," hervatte zy, ,, de Juffrouwen niet in het denkbeeld te brengen , dat ik iets dergelyks denke. Welk belang kunnen zy hebben by het leeren kennen van eene vreemde, die, tegenwoordig, misfchien maar eenen vriend heeft. (Deeze Vriend zyt gy niet, Mynheer Ferdiner.') „ Ik verzoek u," voegde zy 'er by, „ alles by tebrengen, wat ter myner veröntfchuldiginge kan dienen. — Gy weet toch reeds al genoeg van myne omftandigheden!" „ Ik heb daar toe reeds alle noodige voorbereidingen gemaakt;" zei ik. „alleen eene kleine onwaarheid zult gy my wel willen vergeeven: ik heb u voor eene zieke uitgegeeven „Dit is juist zulk eene onwaarheid niet," antwoordde zy, „ de ongelukkigen zyn waarlyk ziek genoeg!" ik verzocht, terwyl ik myne zuster, twee dagen daar na, • en deeze dag is heden zynde haar geboorte dag, eenig vermaak wilde aandoen, dat zy my zou toeftaan dit door deeze kennismaaking uittevoeren. Volgens dit verzoek, welk zy my had ingewilligd, geleidde ik myne twee meisjes deezen middag ten twaalf uuren ten haarent. Zy behaagden aan elkander en wierden fpoedig gemeenzaamer. Wy aaten te faamen; en -— denk eens hoe juist het zich naar uwen wensch fchikte! - 'er kwam een onbefchaamde Jood, met Loterybriefjes, „ Wy verfpeelen niet gaarne ons geld," zei ik, „ gaa uwen weg!» „ Nu,  KAREL FERDINER. ajö „ Nu, Mynheer Eduards, de laatfte Clasfe!" zei Nathan, .„ Overmorgen trekt ze. Ge weet toch, ik heb u al zo dikwyls goede pryzen gebragt. —— Myne zuster kreeg 'er zin in. Zy begreep om dat het haar verjaardag was, dat ik haar wel een briefje mocht fchenken. — Hierom nam ik 'er een. Ik hoop gy zult wel zo oplettend zyn," zeï myne Nicht, „ van niet te vergeeten dat ik ook gaarne wat wil winnen! — „ Het is waar eene verloofde heeft fpeldegeld noodig' Geef my vier briefjes, Nathan;- doch gy mocht eene ongelukkige hand hebben. " lk nam alle de briefjes die hy had, ging by Elize, en verzocht haar, een 'er uit te trekken. Eerst wygerde zy het; doch nam 'er eindelyk een, trok, terwyl zy vraagde hoe veel het koste, zonder na de Nummer te zien, haare beurs uit. lk wilde niet toeftaan dat zy zou betaalen; maar zy wilde dit volftrekt: ik gaf toe. Zy zag het briefje ter loops in en lag het in eene Bureau, die in haare kamer ftaat. Myne Zuster en Nicht trokken ook ieder een briefje. Op welke hand wedt gy ? Voor de winst van de twee laatften geef ik geen Daa- Ier; maar die van Elize wilde ik wel voor voor hoe veel wilt gy? R 2 CXXL  eöo GESCHIEDENIS van CXXI. BRIEF. Charlotte aan Julie. Gehrfen den 3 Augufius. Ik ben in 'Gehrfen, gelyk gy ziet, federd gisteren avond ten acht uuren. Als gy my nu weerom wilt hebben, weet ik geen' beteren raad dan dat gy my laat af haaien. Het kon anders ligt gebeuren, dat ik nog acht dagen op Rytuig moest wagten; want hier gebruiken tegenwoordig alle luiden hunne paarden in het veld om te oogden. Ik zend u dit naricht van my door een' Boode; zo wel om dat gy zoudt weeten , in wat hoek van de waereld ik te vinden ben, als om dat ik daarenboven nog eenige teekens te geeven heb, die u zeer aangenaam zullen zyn. — De Boode is te paard : want hy heeft haast, en moet vóór den avond weêr hier zyn. Ik wilde u myn woord houden, en was ook voor my zelve nieuwsgierig genoeg om onze Juffrouw nader te leercn kennen. Hierom waagde ik het 'er. by, om over Gehrfen te ryden; al was het dan ook dat ik eene nacht op het Stroo moest overblyven. Dit was toch het ergfte wat 'er op loopen kon. Ik had goede hoop, van by de weduwe Strodtheim zelve eene zeer goede Herberg te zullen vinden. Myne fchikkingen waren ten minfte daar na gemaakt. Deeze weduwe is nog eene verre bloedverwante \ \an  KAREL FERDINER. söï van Klara's Moeder; en de beide weduwen houden zeer veel van elkander. Hierüit kan men een naasten by opmaaken, hoe onze Juffrouw te Gehrfen gekomen is. Bveevolg niet daarom,zo als Mevrouw Duntel dacht, omdat Gehrfen, aan den weg naar Farmbull leggende zo gemaklyk voor Ferdiner is, om op zyne reize eene nacht by zyne beminde te kunnen uitrus- ^"k verzuimde niet, gebruik van dit bericht van Klaartje te maaken, om my aan de weduwe voor één of twee nachten optedringen- Klaartje moest my . een Brief van haare moeder aan de weduwe StrodU Um mede geeven; ik bedong myn Rytuig maar tot Gehrfen, waar door ik te gelyk fpaarzaamheid oeiTende en reed 'snamiddags gerust uit Hamburg, zonder my veel te bekommeren, hoe ik van daar naar Farmbull zou komen. De weduwe ontving my met mynen brief zeer wel. Zy is eene braave christelyke Vrouw, die op het land een zeer goed beftaan heeft. Haar Man is een Koopman te Lubek geweest, dien het in 't eerst zeer wel gin*; maar die door ongelukken ten onder raakte. Hy ftierfinzyn vyftigfte. jaar, zonder kinderen; hebbende kort te vooren dezelve plaats in Gehrfen gekocht, die zyne weduwe thans nog bewoond, om aldaar met het gering overfchot van zyne bezittingen, zyne dagen in ftilte en maatigheid te eindigen. Het bouwland heeft de weduwe verpacht, en het Huis en de Tuin, die zeer net zyn ingericht, voor haar zelve behouden. (*) Zie de LXVII. Brief. R 3  262 GESCHIEDENIS va» den. Hier leefc zy nu in die geruste vergenoegdheid, welke eigenlyk alles is wat men kan begeeren. Toen zy hoorde dat ik met den avond niet verder dacht te reizen, noodigde zy my aanftonds om by haar te blyven. Ik verzette my, om meer dan eene reden, hier niet tegen: te weeten om de vrees voor het ongemak van in de Volkplaats van eene Boeren herberg, als onder den blooten Hemel, op Stroo te leggen ; en om eene andere nog gewichiigere : de begeerte om met Leonor.e onder één dak te zyn. Leonore hield zich deezen avond (ik meen gisteren) eerst ftil in haare kamer ; doch toen de weduwe voor de Tafel had te zorgen en my dikwyls alleen moest laaten, was zy waarfchynlyk door haar verzocht om my gezelfchap te houden. Zy kwam, en myne nieuwsgierigheid had genoeg te doen. Haar gezicht en haare gedaante maakten eenen byzonderen indruk op my. Ik vatte vertrouwen voor haar op, en meende haar te kennen; doch kon my, echter, geenedergelyke vrouw te binnen brengen. Zy heeft eene uitmuntende houding , bloeit als de jongfte roos , en fpreekt uit twee leevendige zwarte oogen; waarïn ik, echter, geen de minfte vonk van Coquetterïe kon vinden. Dit is immers iets dat u zeer lief zal zyn. ■—Wy fpraken toen, zo als gy gemaklyk kunt begrypen , alleen van onverfchillige zaaken. Haar kind zag ik deezen avond niet, hoe gaarne ik het ook gezien had: want ik dacht vergelykingen tusfchen Vader en Zoon te maaken. Eêr ik ging flaapen, nam ik de gelegenheid waar, om my door de weduwe een paar vraagen, het be- zoek  K A R E L FERDINER. 263 zoek van Ferdiner betreffende, te doen beantwoorden. Zy zeide my, dat zy den Heer Ferdiner juist niet in perfoon kende; want hy was ook nog niet eenmaal daar geweest Welke heerlyke klanken voor het oor van julie!, - Offchoon hy aan Leonore al tweemaal een bezoek had beloofd. Maar volgens de zorg die hy voor de goede Leonore draagd, en volgens de brieven van haaren Neef (zy bedoelde Eduards) moest hy een zeer braaf man zyn. Dit hoord gewis myne Julie ook gaarne! Vervolgens roemde zy Leonore zeer hartelyk; maar kon van haare örnftandigheden niet anders zeggen dan vermoedens: dat zy door een of ander trouwloos Mansperfoon moest- verleid zyn,die, zo als zy dacht, geen ander kon zyn , dan een bloedverwant of een Hartsvriend van Ferdiner. Dit wenfchen wy! Op het zelfde oogenblik viel my eene gedachte in, die my alles klaar voor de oogen, en het Hart ligter maakte. Een Bloedverwant of Vriend van Ferdiner? Leonore uit Frankfort? zou Julie's Neef ook de Vader van het kind zyn ? Leonore zal nu weêr naar Frankfort keeren, zei de weduwe vervolgens. Het zou haar (zy bedoelde zich zelfj zwaar vallen, een zo aangenaam gezelfchap te verhezen; en zy zelf was 'er zeer bedroeft om, had eergisteren fchriftelyk aan den Heere Ferdiner gevraagd: wat zy doen zou? en verwagtte zyn antwoord. De Brief, op welken zy zou vertrekken, was haar voor ee« nige dagen gezonden door een Rechtsgeleerde in Hamburg, van wien zy in het vervolg haar inkomen zal ontvangen, en die voor alle reiskosten zal zorgen.— Hier  264 GESCHIEDENIS van Hier mag ik vraagen: kan het een ander Rechtsgeleerde dan Emkil zyn, aan wien uwe Tante den aankoop van het Goed heeft opgedraagen? En is hy het, dan is ook uw Neef de Vader van het kind, en uwe Tante googchelt 'er onder Deezen morgen, om dat ik den Boode vroeg moest afzenden, heb ik Leonore alleen by het ontbyt gezien; ook zag ik voor een oogenblik haar kind: een fchoone knaap. — Nu heb ik nog een inval, die ik u eerst mondeling zal uitleggen. Zend my toch met de terugkomende Boode het Fcrtrait van uwen Neef, en laat de Wagen morgen vroeg afgaan. Men wil my gaarne nog eenen nacht hier houden ; eu ik wil gaarne nog eenen nacht hier blyven. Vergeet toch het Portrait niet? — Einde van i.et Tweede Deel.