GESCHIEDENIS VAN KAREL FERDINER. . JU. DEEL»   GESCHIEDENIS van KAREL FERDINER, DOOR J. J. D U S C H; {SCHRYVER VAN DE ZEDELYKE BRIEVEN TOT VERBETERING VAN HET HART) VIT HET HOOGDVITSCH VERTAALD. DERDE DEEL. Te A M S T E L D AM, Bï M. SCHALEKAMPj M DCCE.XXIX.   GESCHIEDENIS VAN KAREL FERDINER. C X X I I BRIEF. Charlot.te aan Julib. Gehrfen, den 4 rfuguflus. «SS&^&aart gy op dit oogenblik te Farmbuïï! O! twYV v[! hoe voel ik m? gedrongen om op ftaande ^3f^%0 voet myn genoegen met u te deelen! Ik ben 'er zo vol van , dat ik my niet kan inhouden; en omdat ik het nu niet uit het volle hart kan zeggen , zo moet ik het fchr-, ven. Al diende de Brief tot niets anders, zo kan hy een Memoriaal voor my zelve zyn, op dat ik, t'huis zynde, niets vergcete. Honderd kusfchen voor het portrait! Hoor, wat ik 'er mêe uitgevoerd hebbe! Deezen ogtend liet Leonore zich verontschuldigen, dat zy niec in ons gezell'chap het ontbyt kon neemen. Zy had hoofdpyn en was huiverig. Een uur daar na kwam ik voor haar kamer; met oogmerk om 'er in te gaan. Men kan 'er inzien door een raam A 3 dat  6 GESCHIEDENIS van dat naast de deur is: en het gordyn voor hetzelve was juist niet toegefchoven. Ik bleef ftaan en zag naar binnen. De bevallige Moeder zat nog in haar nachtgewaad : haare zwarte lokken golfden om haaien blanken hals, haar hoofd rustte op den ronden arm, en de eene traan rolde na den anderen op haaien fchoonen half ontblootten boezem. Haar kind zat op haar' fchoot, by de tafel; en hield zich bezig met eenig fpeelgoed, dat voor hem ftond. Ik ftond lange in bedenking, of ik in de kamer of terug zou gaan ? Eindelyk klopte ik aan, deed de deur een weinig open, en vroeg : of ik binnen mocht komen ? Zy droogde fpoedig haare traahen af, zette haar kind op een' ftoel aan de tafel, en ontving my zeer vriendelyk. Wy fpraken over verfcheiden- dingen ; en onder het gefprek zag ik telkens het kind aan: dit merkte zy op, en fcheen 'er verlegen over. Om haar uit die verlegenheid te helpen zei ik: „ dit kind heeft „ veel overeenkomsts met een' zekeren man". Zy bloosde; doch herftelde zich, en antwoordde: „ Met zyn' vader. Ik kan evenwel niet denken dat 3, gy dien kent ? " „ Misfchien wel!r' hervatte ik : met eene mine die ik zelf niet weet , doch die haar onder 't oog moet gevallen zyn. Zy bloosde andermaal, en zag my met eenige verwondering aan. Hierop zei ze: „ Gy denkt naar Farmbull te gaan. Misfchien „ wilt ge Juffrouw Wohner een bezoek geeven ?" „ Daariseigentlykmyne woorplaats"antwoorddeik. „ Dan zyt gylieden ten minfte goede vriendin„ nen?" vroeg zy weder. Zeer  KAREL FERDINER. 7 „ Zeer vertrouwde" antwoordde ik. „ Nu," hervatte zy, terwyl haare verwondering in een vriendelyk lagchen veranderde: „ dan verwonderd het my niet dat gy met uwe vriendin van dezelfde gedachte zyt. Deeze zal my evenwel thans al genoeg kennen. Ik heb haar vry breedvoerig aangaande myn perfoon onderricht; en zy heeft my ook reeds geantwoord, op eene wyze, die haare gerustheid te kennen geeft. Wildet gy niet zeggen" vervolgde zy lagchend, „ dat myn kind veel over>, eenkomsts heeft met den' Heer Ferdinerï" Ik begreep nu eerst de dubbelzinnigheid van myne eigene woorden, die haare aandacht getrokken hadden. „ Verfchoon my," antwoordde ik, „ de man „ dien ik bedoelde is hier tegenwoordig". Zy verftond myn zeggen niet en zWeeg. Midlerwyl trok ik het portrait uit myn zak. Indien overeenkomst de vader van een kind aanwystvoer ik voort, „ zo zou ik zeggen dat de vader het origineel van dit portrait is. Oordeel zelve". Ik gaf haar het afbeeldzel ; zy nam het aan, bezag het, wierd gloeijend rood en zeï, met eene groote leevendigheid van haar' ftoel opfpringende: „ ja hy is 't!" Myn lieve Wolmer! Leevendig, volkomen tot in de kleinfte trek myn eerfte , getrouwe , beminde Wolmer. — Ik heb ook een afbeeldzel van hem. Om dat hec zo ongetrouw is, brengt het my telkens zyne trouwlooze handelwyze te binnen : hierom vermyde ik ook het te zien. Maar dit, O ! dit gelykt hem volkomen, zo als hy was, toen hy my zo op* recht beminde; toen 'er gecne beloften, geene liefkozingen , geen woord over zyne lippen gleed, welA 4 ke  8 GESCHIEDENIS van ke niet even goed het gevoel van zyn harte uitdrukte, als ieder deezer penceelstreeken een trek van zyn gelaat vertoont! — Goede God! welk een tyd was dat! Als ik my die gelukzaligheid te binnen brenge, toen wy — en nu! wie kan het uitfpreeken? " Zy ging met betraande oogen, hevig aangedaan, heen en weder; het af beeldzei geftaadig in de hand houdende. „ Ja dit zyt gy , of waart gy , lieve , waardfte, trouwlooze Frederik'! Zo was uwfchitterendoog, als het ftraalen van liefde op my uitfchoot! Zo waren uwe welfpreekende lippen, als zy zich opende, om 'er een vloed van lief koozende woorden over te laaten rollen. Ook deeze blos op de wangen — neen die was toch hooger , vuuriger, fchooner, blinken- der — hoe zal ik het uitdrukken ? Hebt gy hem ooit gezien ? " - ■ „ Nooit: " gaf ik ten antwoord. „ Zo gy hem gezien hadt, gy zoudt my vergee* „ ven". ,, Ik wenschte dat'ik, zonder fchyn van vleiery', kon zeggen : het behoeft geene vergeeving. Ik hoop dit nog eens te kunnen doen". „ Ik weet het niet f — Maar hoe het ook zy, ik zou om de geheele waereld niet kunnen wenfchen, dat ik dit kind niet van hemhadoe". — Dit zeggende, kuschte zy haar kind met de hartelykfte drift. Vervolgens befchouwde zy het Portrait van ter zyde, en voer voort: „ en als ik het nu zo bezie, dan vinde ik, ik weet niet welke uitdrukking van tederheid en bekommering in deeze ooge'n , die ik, O hoe menigmaal! aan hem bemerkte, vóór dat zyne me-  KAREL FERDINER. 9 medogenlooze. Moeder onze vereeniging wilde toeftemmen. — Wat leed ik toen, en hy in my! — Eens óp een' vroegen morgen verraschte hy my : Ik was nog in myn nachtgewaad , en myne hairen hingen , zo als nu , om myne fchouderen. Zyne moeder had hem met nieuwe voorflagcn gekweld. Hy bekende my, dat zyn hart vol was. Hy had zynen arm om mynen hals geflaagen en hield myne hand tegen zyne borst. „ Ziet my niet weder, myn lieve Frederik! " zei ik : Het is toch alles vergeefsch!" ik wilde myne traanen inhouden; maar zy vloeiden tegen myn' wil. Toen drukte hy my zo vuuriglyk ; nam een van myne lokken, en zer, terwyl hy daarmede myne.traanen afdroogde: „ Ik bid u om Gods wille, Leonore, ween niet! Als ik u verlaate, O ! Leonore, als ik u verlaate, zo verlaate my —-" Ik lag 'chielyk myne hand op zyn' mond. De Eed is alzo ren minfte niet uitgefproken! Dit alles zie, hoore en voele ik weder in dit oogenblik , terwyl ik het afbeeldzel zo van ter zyde aanzie". Vervolgens vroeg zy : hoe het Portrait in myne handen geraakt was ? Ik antwoordde : ,, Het behoort aan eene Bruid ". Zy bloosde. Ik liet 'er terftond op volgen: aan eene Bruid, die de zyne niet kan noch wil zyn." „ Voor welke het dus", zei ze, ,, een nutteloos meubel is ?" „ Ten minfte " antwoordde ik , „ geen grootere waarde heeft , dan het Portrait van een bloedverwant, welk mede tot de verzaameling van Familieftukken behoord." A 5 » He.-  io GESCHIEDENIS van „ Hemel!" hervatte zy, ,, hoe kan dikwyls alles zo verkeerd zyn! Die het niet acht, moest juist het welgetroffen hebben; en ik, die 'ér alles voor zou willen geeven, juist het ongetrouwe! " Vervolgens zat zy eenigen tyd in gedachte; nam toen fchielyk het Portrait wêer in de hand en vroeg: „ Het zyn immers maar Roozenfteenen in goud geVat, waar mede het omzet is?" „ Voor de bezitster zyn ze evenwel van grootere waarde, dan het afbeeldzel zelf", gaf ik ten antwoord. Zy liep , zonder fpreeken, in een kamer , en kwam met een ander Portrait te rug. ,, Welk eene ■zottin ben ik !" zei ze , met een bloozend en vergenoegd lagchend gelaat. „ Myn dwaas hart klopt by een inval, die ik niet anders als voorgevoel weet te noemen. Wanneer ik voor dit valfche Portrait dat getrouwe kon iniuilen , my dunkt ik zou nog gelukkig worden". Indien dic-zo ware! " antwoordde ik, terwyl ik het Portrait nam en bezag ; „ maar de ruiling is van uw' kant veel' te ongelyk. Dit is met brillanten omzet". „ Wat heb ik aan de brillanten!" hervatte zy. En $ als ik -myne zaak niet wel uitgevoerd heb, bekyf my vry! ik trof de ruiling, onder beding dat het alleen Aoor het Portrait zou zyn. De bezetting zou aan de eerfte bezitfter blyven. Dit kon zeer wel gaan : de afbeeldzels zyn byna even groot. Nu is myn Memoriaal gereed, en ik wacht de wagen af. Dat zal eene ontmoeting tuslchen ons zyn! C XXIII.  KAREL FERDINER. li C X X I I L BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den 3 Augustus. Dat EU ze haare rol goed geleerd had ; haar broeder koppelaar voor haar was; deeze koppelaar te gelyk een Speeler (*) — en om eene zonderlinge oorzaak maar Neef genoemd — en zy met den naam van deezen Neef, Loxvenwald, herdoopt! — Ik had my 'er zinneloos over kunnen denken, en kon 'er maar niet doorzien ! Deeze verandering, zei Elize zelve, had eene zeer belachlyke oorzaak. Ware het maar eene zeer belachlyke! ■— maar de een wordt onzichtbaar, en de andere houdt men op den gemeeneri weg aan. . Dit is meer, dan iets, waar over ik kan lagchen! Ik begon alzo, federd kort, meer geloof aan Dank. wart te geeven. Ik twyfelde aan de verzekering van Elize, dat die Neef haar Broeder was: twyfelde — ik mag het niet zeggen. Philip moest voor den dag; en Philip heeft den knoop maar half los gemaakt. „ Weet gy niet," vroeg ik, „ of Elize's vader of moeder , behalven de Majoor Leuenhain nog een andere bloedverwant hadden , die ook in dienst was ? " „ Dat weet ik niet," zei Philip. „ Zo als my gezegd is moet hy Lowenwaldheeten." „ 01" O 11 Dsel 116 Blief,  |a GESCHIEDENIS van » O!" hervatte „ dat is geen andere als die Bastaard! " „ Die Bastaard ? " ,, De zogenaamde Broeder van Elize, die haar vader in zyn' ecrftë ! luwefyk — „ By zyne tweede vrouw verwekt heeft. Dat weet ik, Philip ; en dat is diezelfde , welken ik onder den naam van Laienhaiiï kenne ; het zy dit zyns moeders naam of eene verdichte is.- Van deezen fpieek ik niet: ik fpreek van een' anderen Neef, die ook Officier moet zyn; en- die men tegen my Lozuemvald genoemd heeft'". „ Die kenne ik in 't geheel niet," zei Philip; „ maar wat deezen bastaard betreft, die zou met volle recht Lcwemvald kunnen heeten; indien anders een zoon zyns vaders naam moer draagen". . „ Hoe moet ik u begrypen, Philip P " „ Hebt gy nooit gehoord, Mynheer Ferdiner, dat hy de zoon niét was van onzen Dewald, Elize's vader, wien de listige moeder hem als den zyn en wist optedringen; maar van een'Dansmeester, met welken de ftiefmoeder eene heimelyke gemeenfehap had? Hebt gy dat nooit gehoord ?" „ Nooit". „ Nu, het was juist ook zo algemeen niet bekend; en. die het weeten , gclyk Elize s bloedverwanten , deeden beter dat zy zweegen. Wie bezwaart gaarne zyne Familie, of de gedachtenis van een' doöden? Ik weet ondertusfehen dat deèze bloedverwanten van den zaligen Dcwald, zyn tweede Huwcl k, om Elize's wille, op allerlei wyzen zochten te beletten; en hemduidelyk beweezen, had de liefde hem maar niet ver-  KAREL FERDINER. 13 verblind;, d ft deeze zoon van den dansmeester was. De zajk is buiten allen twyfel ; want zy had zich, yoorgetvende dat ze de vrouw was van eenen officier , Letienhain genaamd , in *t geheel naauwlyk-s tien maanden in Dresden opgehouden, en Dewald, myn' Heer, was nog geen vyf maanden mee l aar bekend geweest, toen zy, naar haar* Man vertrok, zo als zy voorgaf ; twee maanden afwezig was ; in zwaaren rouw als weduwe terug kwam , onder voorwendzel dat haar Man in het veld gefneuveld was; en eenige weeken daar na van deezen zoon beviel. Haar gezond en grof kind, dat voorzeker langer dan dertig wceken was onder weg geweest, zou dus drie vaders hebben c Een die nooit geleeft heeft, de verdichte Officier Leuenhain , wiens naam de moeder .droeg; de andere, dien zy opdrong dat hy het was, Dewald, Elize''s Vader; en een rechte, de genoemde Dansmeester, die door haar onderhouden wierd. Hier uit is ook ten naasten by optemaaken, waarom Dewald eindelyk 'er onder raakte". En deeze dansmeester, zegt gy, heet " „ Lowenwald. " Philip fchynt gelyk te hebben ; deeze Neef, Lo. wenwald, kan niet wel een ander zyn als de bastaard, zo als Philip hem noemt, de broeder van Elize. Op deeze wyze liet het zich ook uitleggen , hoe zyn Moeder op den aangenomen naam Leuenhain gevallen Was. Lotuenwald en Leuenhain komen zo wel overeen , dat zy van den haar lieven naam Lowenwald, welken te draagen haar toch wat bedenkelyk moet geweest zyn, zeer ligt den anderen kon maaken. En po noodig en gemaklyk de eerfte verandering van den ce-  14 GESCHIEDENIS var cenen naam in den anderen voor de Moeder was, zo noodig en gemaklyk mag het voor den zoon geweest zyn, den tweeden naam weder in den eerften te veranderen. Dit alles is gelooflyk : want de zoon kan zyne Moeder .gelyk zyn; en die vrouw was loos als —— myne Tante, die my hier in 't voorbygaan zeer natuurlyk invalt, na eene nieuwe doorflaande proeve van haare arglistigheid — Op een' ander' tyd meer daar van- ■ Dit alles zeg ik, is zeer geloofbaar. Maar waarom noemt Elize deeze halve broeder enkel Neef? Volgens het verhaal van Philip is hy, wel is waar, bezwaarlyk haar Neef te noemen; doch dit kan de oorzaak niet zyn. Het geen Elize voor reden daar van gaf, - zy zelve kon niet voorby het als zeer belachlyk aantezien , en bloosde tevens. Indien dezelve, echter, doorgaat, waarom draagt zy dan niet den naam van haar' Vader, Dewald; maar juist de naam van een' halven Broeder of Neef? Waarom verdween deeze? — Lastering? het kan zyn; maar waarom laat zy haare goederen , daar zy zyn, in pand achter, reist weg, en wordt nagezet? Ik kan dit niet verduuwen, het verflikt my byna! Vriend, help my het raadzel oplosfen, terwyl gy in Lubek zyt. Het moet eene zaak zyn die tusfehen Elize en de Familie van Dankwart is voorgevallen, en welke gy gemaklyk zult kunnen uitvorfchen. CXX1V.  KAREL FERDINER. ïj C X X I V. BRIEF, Charlotte aan Henriette. Farmbull, den 8 Augustus. Myn weg over Gehrfen heeft my anderhalven dag langer opgehouden , dan ik vooraf kon weeten. Als ik eindelyk te Farmbull kwam, had ik zo veel te verhaalen, aan te hooren, te leezen, erj aftefchryven, dat het my onmogelyk was uwe nieuwsgierigheid eerder te voldoen. Het zal u in de eerfte dagen in Lubek ook niet aan tydkortingen ontbroken hebben. Ligt hebt gy nu juist de ronde gedaan met bezoeken, en begint leêgen tyd te krygen. Dan zal myn pakje regt van pas by u komen, tot een af. wisfelend onderhoud. Het is alles zo als wy wenschten, en veel beter dan wy verwachtten J De gebeurtenis tusfchen Ferdiner en Leonore is, of eene enkel kwaadaartige uitftrooijing, of, als ik 'er iets van zal gelooven, uit eenige onfchuldige waare omftandigheden , door misduiding en by voegingen van kwaadaartige luiden, tot eene gebeurtenis geworden. Ik zie doorgaans wel de menfchen als beter aan, dan ik ze naderhand , helaas ! dikwyls gevonden hebbe ; of ten minfte ik laat ze zo goed als ze waarlyk zyn. Maar voor ditmaal voel ik my meer genegen van mynen regel aftegaan, en het geheele geval rond uit een verdichtzel te noemen. Gy wenschte te weeten welke Hy of Zy zo liegt bezig mag geweest zyn? Gy weet immers reeds hoe veel  ï GESCHIEDENIS van veel hoofden en tongen 'er altyd te werk gefteld worden, zodra die of die, aan deezen of geenen verloofd is. Hier is een heimelyke vyand des Bruidegoms, daar eene verborge vyandin der Bruid. Schielyk is een meisje in alle haare verwachtingen bedrogen; fchielyk is een' hoopend' minnaar de buit voor den mond weggenomen. Of is het meisje al geene zottin , zo is de moeder dit dubbeld, voor haare dochter en voor zich zelve- Dus gaat het gemeenlyk: en moet ik u nog nader aanleiding geeven om zelf verder te denken, zo breng u dan vooreerst maar te binnen , dat Mevrouw Dunkel juist het eerfte dit geval gehoord heeft! Mevrouw Bunkei is welnu! zy is de lieve Echtgenoote van Mynheer den Doctor, Dunkel; en Mynheer de DoÏÏor kan, om zekere redenen , geen byzonder vriend van Ferdii.er zyn. Als gy dan ten tweeden uit het verhaal van Leonore verneemt , dat Mynheer Dunkel, in 't vervolg, de gevolmachtigde zal zyn van Mejuffrouw de geheime Finantieraadfche , Wolmer , de tante van Julie, te Frankfort, en gy u de oogmerken van deeze aanzienlyke dame te binnen brengt, welke zy voor haaren zoon , omtrend Julie had (*), dan moet gy al zeer veel kunnen begrypen. Gy behoeft u dan nog maar alleen te verwonderen, hoe Mevrouw Dunkel het verblyf van Leonore, eerst te Gehrfen, vervolgens in den tuin van Ferdiner, zo fchielyk heeft kunnen gewaar worden ? Hoor lieve meid, maar ftil in 't oor, Louifes tante is immers piet Mevrouw Dunkel zo fpoedig gemeenzaam ge- wor- .(*) 11 Deel 107 Biief.  It A R E L FERDINER. i7 worden, zonder dat gy 'er u zeer over verwonderd hebt. Sommige luiden, als zy kwaad willen doen, weeten alles wat daar toe noodig is veel fpoediger in 't werk te ftelleh , dan gy of ik, wanneer wy iets go vdsin den zin hebben. Dan heeft deeze Tante immers ook nog eene zuster: niet ? Die heeft myn* brief van de weduwe Strodhcim (*) geleezen; en wist my ook te gelyk eene vriendin in Gekrfrn aan te pryzen, door Welke ik mynen last aan haar kon doen uitvoeren. Nu is immers deeze Zuster de Moeder van Louife. — Als gy nu nog meer hebt te vraagen zo kan ik u niet helpen. Laat my eindelyk korte aanwyzing doen, van het geen gy in dit pakje ontvangt dit is zo goed als een Uitvoerig verhaal. 'Er zyn voor eerst twee Brieven van my aan Julie, uit Gehrfen. Ieonore heeft den Brief van Julie reeds beantwoord. De Inhoud van denzelven kunt gy gemaklyk gisfen, als gy de wydloopigeGefchiedenis leest: ik heb dien hierom te rug gelaaten, en zende u, ten tweeden, deeze Gefchiedenis van Lemore, in zo veele' afdeelingèn, als ik dagen bedeed heb om ze af te fchryvèn. De aanmerkingen hier en daar, inzonderheid aan het einde der afdeelingeri, zyn, zo als gy zonder myne herinnering zekerlyk zult opmerken, niet van Leonofc maar van my. Nog iets! Julie gelooft, daar zy ü te Vergeefsch met my te Farmbull verwacht heeft, dat gy, misfchien , op uwe terug reize den weg over Farmbull zult neemen. Ik dacht, gyzoudt het doen. Zy zal u gaarne een Chais zenden. (*; II Deel -i. Brief. CXïK III. DEEL. JB  iS GESCHIEDENIS vak C X X V. B R 1 E F. Leojnore aan Julie. Gehrfen den 22 July. Uw Oom, Mynheer Wolmsr, had zich, eenige jaaren geleeden, in Frankfort als Koopman nedergezet. Myn Vader, een Rechtsgeleerde, die in dien tyd eene bediening van Stadswegen verkreeg, had gelegenheid gehad, hem eenige diensten te bewyzen, die in de gevolgen voor hem van gewicht waren. Dit was de grondflag van eene vriendfchap» die van wederzyden even vuurig onderhouden wierd. Mynheer Wohner was de cerfte die zich in 't Huuwelyk begaf. Hy had kennis gekreegen , aan de dochter van een'Fabrikant,welke belydenis deed van den Roomfchen Godsdienst. Deeze had zich in'teerst als Hoedenmaaker neergezet, had Herken afzet gekreegen , zyn beroep eindelyk in her groot geoeffend, en,zo als men zeide, grootc fommen overgewonnenDe Dochter was wel gemaakt, op eene hooffche wy. ze opgevoed; en de Natuur had haar even zeer meÉ Verftand als met uiterlyke Schoonheid begunstigd: het eénigfte wat men aan haar berispte was, te veel trotschheid. Mynheer Wolmer beminde haar; doch vond zwaa. righeden , voornaamlyk in die trotschheid ; waar van de Vader niet minder bezat dan deeze Dochter. Echter was 'er by beiden ook een tegenwicht: by de laatfte de liefde voor den Man; en by den eer- ften  KAREL FERDINER. i9 /ten de bewustheid, dat het geroep zyne bezitting vry grooter maakte dan zy in de daad was. Mynheer Wolmer ontdekte zyn hart aan mynen Vader. Deeze ftelde alles in 't werk, om zynen vriend dienst te doen; en het Huuwelyk wierd gefloten. Myn Vader volgde, vyf jaaren daar na, het voorbeeld van zynen Vriend; en even zo veeje jaajen maaken het ondericheid uit, tusfchen den ouderdom van den Jongen Wolmer en my. De Vriendfchap der Vaders wierd eene vriendfchap der Familiën. De Kinderen groeiden, om zo te fpreeken, on•der een zelfde opzicht op; en de dagelykfche ver« keering voedde en verfterkte de vroegtydige neiging die wy voor eikanderen hadden , tot blydfchap der wederzydfche Ouders. Met het opgroeijen van ons, veranderde den ftaat van onze Familien. Dien van Wolmer was zeer veel verbeterd , terwyl die van mynen Vader merkelyk gedaald was. Hy kreeg de grootfte ftoot door een zeer zonderling voorval. De Stad bezat zekere voorrechten , welke eenige Grooten begeerden aftefchaffen , en die door myö vader, volgens den plicht, welkt zyn ampt hem opleide, doch misfchien wat al te yverig, verdedigd wierden. Hier door haalde hy zich zo veele y.yanden en moeilykheden op den hals, dat hy zyne bediening nederlag; even toen de Heer Wolmer Commercieraad was geworden. De nederleü;ging der bedieninge had ook invloed op de ves mindering van myns vaders inkomen; en daar hy, federd verfcheiden jaaren s zyne Rechtsgeleerde Praktyk niet meer B 2 ge»  zo GESCHIEDENIS vAtf geoeffend had , vond hy weinig te doen, toen hy dezelve weder opvatte. Het eene is altoos aan het andere verbonden. Met de omftandigheden van het gelnk, veranderen ook de vriendfchappen. Ik was zeventien en de jonge Wolmer ruim twee en twintig jaaren oud , wanneer de vriendfchap tusfchen onze Familien vry koel begon te worden. Tot hier toe zag men met genoegen dat wy elkander beminden ; en men hadt ons dikwyls zeer ernstig aan malkanderen verlooft; hoewel de wyze waar op het gedaan wierd maar fcherts fcheen te zyn. Tegenwoordig was de Moeder van mynen Wolmer van andere gedachte: na dat hy van de Akademie terug kwam , kortte zy zynen omgang met my, op allerlei wyzen, in, en begon aan grootere ontwerpen te arbeiden. Zy maakte zich gemeenzaam met aanzienlyke Familien, en zocht zyn geluk door eene groote verbintenis ten top te brengen. Wolmer ontdekte fpoedig haare oogmerken, en wilde, hoe toegeevend hy ook omtrend zyne Moeder was, haare ontwerpen niet toevallen. Hy beminde my: ik beminde hem ; echter deed ik al wat ik konde en fpoorde hem aan, om van my aftezien, en my te vergeeten. De zaak liep eindelyk zo hoog, dat hy, ronduit, aan zyne Moeder verklaarde: zo zy hem niet beloofde, dat zy van geene andere verbintenis als met my zou fpreeken, dat hy dan befloten had onder de Pruisfifchen dienst te neemen. Deeze verklaaring was zo ernftig, en hy had reeds zulke goede maatregels genomen, dat de Moeder de uit- voe-  KAREL FERDINER. *f voering" daar van vreesde, en zich toegeevender toonde. Onze verkeering begon weer op den ouden voet. De Moeder gedroeg zich omtrend my in 't eerst zeer vriendelyk, vervolgens vertrouwelyk, en eindelyk vol tederheid. Wolmer en ik verheugden ons met den gelukkigen uitflag. Ik moest byna alle dagen by haar zyn ; en hoorde my, met een onuitfpreeklyk genoegen, door haar, myn kind, myne dochter noemen. Mynheer Wolmer had een zeer vermaaklyke tuin, een klein uur van de Stad gelegen. Juffrouw Wolmer , haar Zoon , myne Moeder en ik gingen dikwyls daar heen, en bleeven 'er fomtyds eene gantfche maand. Onze Vaders, die in de Stad hunne bezigheden hadden, reeden af en aan. Onder deeze aangenaame maanden was die van November voor my het ©ngelukkigfte. Wy hadden de laatfte dagen van dee-' ze maand, welke toen buitengewoon aangenaam waren , aldaar gefleeten , en uwe Tante fcheen zeer genegen om nog langer te blyven. Het wilde nochtans dat myne Moeder ook naar de Stad moest: en ik zou met haar gaan ; doch Juffrouw Wolmer. wilde my volftrekt niet misfen, en,zo zy zeide, liever zelf ook na de Stad gaan, om dat zy buiten my, op het land niemand tot gezelfchap had. Myne Moeder vertrok dan, uit infehiklykheid , alleen, en ik bleef by haar. Nooit had zy zich tederer omtrend my betoond dan toen. Zy fprak onophoudelyk van onzen trouwdag , en wilde telkens, dat ik zelf de Maand zou bepaalen. Het is eene affchuuwlyke gedachte, van B 3 eene ■  sa G E S C H l E D E N I S v a h eene Moeder te vermoeden, dat zy haaren Zoon t^ hulpe komt, om over de zwakheid van een onnozel en hem beminnend Meisje te zegepraalen! wat kon ook. haar doelwit zyn? Dacht zy, wanneer hy deeze zegepraa' over my verkregen bad , dat hy my dan zou. verachteii? - Ik wil niet oordeelcn Ik zag geftadig myn beminde Wolmer. Wy be>minden elkander , waren , zonder eenigen dwang s zonder eenig opzicht, alleen , in gezelfchap van de Moeder. De omgang, de gewaande zekerheid van eene op handen zynde verëeniging , de liefde , de zwakheid — ik kan het niet alles zeggen. Ik ben, verzekerd dat zy zeer wel wist wat 'er was voor-ge»; vallen. Menige fpottende trek in. haar gelaat, offchoon zy 'er nooit een woord van fprak , fcheen my, met een tederen fcheits, myne zwakheid te verwyten; en myn bloozen was genoeg gezegd. Dan wees zy met een drygenden vinger, al lagchende, kwam my met opene armen tegen, en drukte my aan haare borst. O! wie zou niet vast op haar vertrouwd hebben? Maar deeze vouw vergeef my de harde uitdrukking jegens uwe bloedverwante, —deeze vrouw omarmt met de vuurigheid van eene. Moeder, die haar Kind yooraf vergift heeft inge.geeven ! Wy kwamen van het Land terug. Juffrouw Wolmer was 'er., zo als zy voorgaf, in de laatfte dagen een weinig onpaslyk geweest. Het is maar eene verkouwdheid; zei ze, die is fpoedig weer over. In,de Stad bevond men echter het tegendeel. Zy moest, op uitdruklyk bevel van den Geneesheer, zo als zy zeide, haare kamer houden $ en vier dagen daar na, zelfs  KAREL FERDINER. 23 zelfs het bedde. Wy hadden gehoopt, na zes weeken te faamen verbonden te zyn; doch de ziekte, waar of verdicht, duurde byna vier weeken. Dus was «Jnze hoop vergeefsch. Naderhand wierd ik op zekeren dag in haast by haar geroepen. Hoe zwak zy ook was, gelyk zy voorgaf, ftond zy echter op, kwam my in de Kamer tegen, omarmde my, en — afch! myne lieve dochter , zeï ze , hoe hartelyk heb ik na- u verlangd 1 Myn Zoon wil zyn geluk met voeten ftooten. Ik bid u, myn Kind , help my, hem , en u zelve. Aanraaden, bidden, misnoegen van Vader en Moeder; niets helpt: gy, gy alleen kunt en moet ons helpen! Ik verfchrikte over deeze aanfpraak, en vroeg: wat is 'er gefchied ? Zy geleide my aan de hand naar een Stoel, naast haar, en trok een' brief uit, dien zy my overgaf, zeggende: leest hem! Ikleeze. De brief is van een' aanzienlyk' Man in Mainz, aan Wol. mer's Vader. Hy Schryft: zyn Zoon moest zonder toeven overkomen, om by het Hof voorgefïeld te worden. De inhoud betrof zyne bevordering. Terwyl ik niets verfchriklyks in deezen brief vond, vroeg ik Juffrouw Wolmer: wat haar toch zo getroffen had? „ Ach \ myne lieve Dochter, " zeï ze , „ Myn Zoon is zinneloos ! Hy wil zyne reis iiitftellen tot na den trouwdag: en gy ziet immers zelf wel dat die in mynen toeftand zo fchielvk niet zyn kan. Overreedt hem toch , dat hy zyn en uw geluk niet verwaarloosd! Hy moet maar vertrekken, bedanken en terugkomen. Twee da^en , of twee weeken, dit is' het al! b 4 m  24 GESCHIEDENIS van Ik oprpcht vertrouwend Schepzel, weet niet, dafc ik my zelve het vergiet bereide, wellc zy my in zoeten honig ingeeft; en ftel al myn vermogen, dat ik op hem hebbe, te werk, Hy blyft lang weigeren ; d >ch laat zich eindelyk overhaalen en vertrekt. Daar komende word hy door den Minister gunftig ontvan^ gen , maar ond'er allerlei voorwendzels, welken de Povelingen by menigte hebben, eenige weeken opgehouden, eer hy aan het Hof kan worden voorgefteld. Dit gelukt eindelyk , hy verkrygt aanftonds e^ne a£te, van een openftaand Secretariaat in Mainz; welk, zo men zegt, voor hem de naaste en ze kere flap tot een der aanzienlykfte bevorderingen moest zyn ■ maar dat geen oogenblik onvervuld kon blvvcn. Myn waarde r'evange Wolmer fchryft aan mv Brieven, vol van het groocfjte ongeduld; en ik, d". Speelpop van eene listige Vrouw', die my, door myne eigene handen, ongelukkig maakte, vermaande hem onophoudelyk > om toch zyn geluk niet te verwaarlozen. —r- Hv had het, van de eene week op de andere, al. leen op myn aanhoudend fmeeken, reeds byna drie Maanden in Mainz uitgehouden , wanneer ik my van eenen toeftand, die ik tot nog toe maar alleen had kunnen vreezen , meer bewust vond : en hoe ver af7 zag ik de terugkomst van myn' beminden ? Verheel u, mvnj dagelyklchen angst! Aan wien zou, de ik myn* toeftand openbaaren ? Myne Moeder was één jniand te vouren geftorven. Het heeft my nu en dan berouwd, dat ik het haar niet ontdekt hebbe; naderhand, echter, is de zekerheid , dat het hart, zeer daar oyer, niets tot haaren dood heeft toege, i! bragt,  KAREL PERDINER. 25 bragt, altoos eene groote gei ustftelling voor my geweest. Het naaste was, my aan mvn' beminden te opeabaaren. Wy hielden, weeklyks, briefwisfeling; en, fchoon zy allen door de hand van zyne Moeder gingen , was 'er , echter , nog niet een' onbefteld gebleeven. Dit deed my een onbepaald vertrouwen in haar (tellen, Ook deezen brief liet hy niet onbeantwoord. Hy begeerde dat ik my, zonder bedenken , aan zyne Moeder zou ontdekken, op dat zy zich zelve kon overtuigen van de noodzaaklykheid van zyne overkomst; welke hy, alleen om mynent wille, niet gaarne zonder haare goedkeuring onderneemen wilde. Wat bleef my aldus overig? Zo dikwyls ik by haar was , wilde ik fpreeken : maar de woorden beftierven op myne tong. Ik had wel willen fterven, om van difTooneel bevryd te worden. Eindelyk bekende ik het haar > met onuitdruklyke fchaamte en vrecze; en dit had voor my het oogenblik kunnen zyn , om haar hart en haare neigingen te leeren kennen. Zy voer in de hevigfte drift uit; en wilde maar niet toeftaan dat haar Zoon zich zo verre had kunnen te buiten gaan, van my te verleiden. „ Zo hy 'er al deel aan heeft — dit waren haare grievende woorden ; dan is zekerlyk de fchuld aan wederzyden even groot: en al myne liefde voor u is zeer flecht beloond, door eene Familie te befmetten." Ik dacht te zullen bezwyken : maar ik zweeg , en duldde myn lyden zo goed ik konde. Het is laat, myne oogen vallen toe, en de pen wil pief langer voort. — B 5 CXXV1.  16 GESCHIEDENIS VA8 C X X V I. BRIEF. Leonore aan Julië. , (Vervolg van den voorgaanden.y Myn Vader was drifbg van aart ; en, behalven de verwytingen welke ik zelf van hem te verwachten had, moest ik ook vreezen, dat zyne drift om eene ontëering voor te komen, alles in vuur en vlam zou zetten , en niet alleen myne gantfche Hoop , maar ook het Geluk van mynen beminden aen aiieen , en sragt eenige rampzalige oagen uuur, in' eenen toeftand , welken te beichryven ik vruchteloos zou onderneemen. De Moeder fcheen inmiddels de zaak anders be- fchouwt, en, ik kan nü grsfen uit welk oogmerk^ nieuwe ontwerpen gèfmeed te hebben. — Zy begeerde my te fpreeken. Ik vloog naar haar toe, zekerlyk niet zonder vreeze; doch ik verheugde my wegens myrie dwaaling , toen zy my geheel anders ^ui/ving, tuin ik verwacne nau. j^y uinucisuc my , ba'<5- my om vergeeving , en verontfchuldigde haax' opftuiven , als een gebreK , waar aan zy , fielaas ! onderworpen was; maar- dat nooit gebeurde, of zy had1'er berouw over. Z-o drirtigy voegde zy 'er by,- zyn byna alle goede menlchen. fVlen vliegt op, zegt bet dan zo als het op het harte legd, en' dan is het op nieuw weer de haftelykfte vriendfehap. Ik gelóófde haèr. Het was alles zo als ik het wenschte, behalve eene waarfchuuwing ; die ik echter moest ver-  KAREL FE R D I N E R. . 27 verkroppen. Ik moet u dezelve, wegens de gevolgen, mededeelen. Een jong Heer, SMauer geheeten, was met myn Vader bekend, en- had alzo.ingang in ons huis. Myne Moeder had fchielyk be reepen, dat zyne bezoeken meest om my gefchiedde. Dit zeide ze my, en ik ontweek hem met minder welgemanierdheid dan de weivoeglykheid wel vevëischt. Wolmer vroeg my : in welke betrekking myn Vader ftond met Schlauer,. die ons zo dikwyls bezocht? Ik zeide hem net geen ik er van wist , en ny was vuiKumeu w vrede. Undertuslchen was deeze vraag my .zo onaangenaam,, dat ik myne Moeder bad, de verkeering wat te -vermyden ; en dat ik my zyn byzyn zo zeer onttrok, dat hy misnoegd had moeten zyn. Toen -wy naderhand , gelyk ik verhaald hebbe s op het land waren , en uwe Tante zich op zekeren dag ongemeen vriendelyk tegen my gedroeg , nam zy my by de. hand , en zei: ,, Kind, wilt gy my een' weimenenden raad niet kwalyk neemen? Min¬ iemen weet gy nog niet , hoe de tedermmnenite mannen fomtyds zyn. Eéne onfchuldige mine is ge¬ noeg om hen jaloersch te maaken! Kunt gy niet; op eene beleefde wyze, dien Schlauer eindelyk afzetten? ft ( ,s ... .. f% 0f.;, ,r> f)ö KsMtk Dit fcheen zy zo welmeenend te zeggen , dat ik haar dankbaar de hand kuschte , en oprecht verbaal-* de wat reeds daar over tusfehen. haar Zoon en my was voorgevallen. Zy hield zich hier mede v©Jko-: men voldaan , en bekende , dat men hem niet wel het gat van de deur kon wyzen. Haare Jaatfte waarfchuuwing doelde op deeze zaak.  28 GESCHIEDENIS van Zy zeide: dat haar Zoon niet gaarne Schlautr zag; en zy raadde my, vermids Schlauer zyne bezoeken niet ligt zou ftaaken, te doen wat ik kon; en hem geheel te ontwyken. „ Hebtgy," vroeg zy, „ niet ergens in de nabuurfchap eene bloedverwante, of eene vriendin, myn Kind, by welke gy uw intrek kunt neemen?" Ik kon my niemand te binnen bren. gen, en antwoordde, neen. Nu, hervatte zy, dan zal ik 'er op denken : zyt gerust. Ondertusfchen moet gy vooreerst maar met my op myn buitenhuis. Het was in Maart, en wy waren daar eenige wecken, als zy, met brieven in haare hand , by my kwam. ,, Nu heb ik voor alles gezorgd, myne Dochter, " zei ze. „ Ik had aan myn' Zoon gefchree» ven, dat hy fpoed zou maaken, om een' anderen Post te verkrygen, of ten minfte, om over te komen. Hier is zyn antwoord : lees het. " De brief was kort: hy bedankte voor haare Moederlyke zorge omtrend my ; beval op de tederfte wyze aan dezelve ; verklaarde zyn volkomen vertrouwen op haar; verzekerde, dat hy de uiterfte poogingen in 't werk ftelde , om eene verandering van zynen Post te verkrygen-; en dat hy zich ten minfte , op de eene of andere wyze, vroeg genoeg zou los maaken, om voortekomen , dat zyne Xeonore ongetrouwd zou bevallen. Hetzelfde fchreef hy ook aan my. Deeze verzekeringen benamen my al myn mistrouwen omtrend - zyne Moeder , en gaven my myne vrolykheid byna geheel weder. Een andere brief was van eene haarer bloedverwan-  KAREL FERDINER. 29 wanten te Casfel, die zich gewillig verklaarde, om de Gemalin, zo fchreef zy, van den Zoon van haare lieve Tante in te neemen. „ Nu," voegde zy'er by, „ willen wy te faamen overleggen, wat het beste te doen is. My dunkt: dat gy by deeze onze Nicht uw verblyf naamt. Gy hebt nog ruim vier maanden voorhanden : wy kunnen het dus nog twee, of op zyn hoogst drie maanden mee myn Zoon aanzien; kan het dan niet anders, dan moet hy zyne bediening nederleggen. Tegen dien tyd reizen wy te faamen naar Holflein, gaan over Casfel, gy trouwd daar, en wy vervolgen onze reis, op dat gy in Farmbull uw Kraambed kunt houden. " Deeze voorflag behaagde my niet zeer. Ik vroeg haar: „ wat zal men denken als ik vroeger verdwyne? " „ Wilt gy zo lange hier blyven , " antwoordde zy, „ dan is 'er geen raad om uwen toeftand te verbergen : en als wy dien evenwel bedekt kunnen houden, wat behoeft het dan een ieder te weeten? Ik zal van nu af verfpreiden, dat wy naar Casfel verzocht zyn, door een halve broeder van myn' Man, die aldaar onze Nicht is komen bezoeken ; maar , om dat myn Man verhinderingen heeft, dat ik voor eerst alleen , in gezelfchap van myne aanftaande Dochter, vertrekken zal. Ik gaa dan met u, en na myne terugkomst geeve ik voor, dat aldaar afgefprooken is, binnen kort eene reis naar Holflein te doen ; dat ondertusfehen myne Nicht, zo wel als haar Vader, myne Dochter verzocht hebben , om met hun maar vooruit te gaan. Bovendien, vervolgde zv, is de geheele zaak niet gantsch onwaar. Wy heb-  30 GESCHIEDENIS v A sr hebben , zo als gy zelf weet, reeds voorlang een Goed in Holflein willen koopen, en hebben vasC voorgenomen , deezen zomer daar heen te gaan» De geheele verandering in ons ontwerp zal dan alleen daar in beftaan, dat wy één of twee Maanden vroeger op reis gaan: is 't niet zo , myn Kind ? " vroeg, ze, en kuschte my hartelyk. Dit alles kwam my zo waarfchynlyk en ongedwongen voor , dat ik alken nog maar zorge had om myns Vaders toeftemming te verkrygen. Ik behoefde hem , zei ze, vooreerst maar om zyne toeftemming te verzoeken , om met myne Schoonmoeder naar Casfel te mogen gaan, om eene bloedverwante te bezoeken : het overige moest ik maar aan haar overlaaten. Ik liet my tot alles bepraaten. Wy zouden den volgenden dag naar de Stad keeren, wanneer myn Vader my liet vveeten, dat hy fpoedig, voor eenige weeken, uit de Stad moest. Echter had hy voor het onderhoud der huishoudinge gezorgd , en ik kon blyven waar ik was. Evenwel vertrok ik nog, verkreeg zyne toeftemming, en was na drie dagen weder , reisvaardig, by uwe Tante. Wy hielden ons daar nog acht dagen op. Ik moest. zelf, ons gantfche ontwerp aan mynen Wolmer fchryven, en wy leefden zeer vergenoegd. Op een van deeze dagen wierd uwe Tante geroepen : een vreemd Heer begeerde haar te fpreeken. Zy ging en kwam na een kwartier uurs te rug. „ Wie denkt gy, Kind, dat deeze vreemde Heer was?" vroeg zy my. Ik kón het niet gjsfen, „ Die zekere Heer," voer zy, lagchend, voort, my fpot- tenda  KAREL FERDINER. 31 tend , met den vinger dreigende. Het bezoek was u toegedacht. " Ik wierd rood : zyne onbefchaamdheid ftiet my tegen de borst. „ Nu zyt zo verlegen niet, " zeï ze lagchend. „ Ik heb hem gezegd, wat hy moest weejen, " — Twee dagen daar na kwam hy weêiom. s, Hy is wanhoopend ! " zei uwe Tante, Noch zyn naam, noch zyn gezicht behaagd my. Doch gaa maar by hem, gy kunt hem kort afzetten. Ik zal de Wagen voor de deur laaten brengen, dan by u komen en wy ryden faamen weg; aldus raaken wy op de beste wyze van hem af." Ik wilde zeer ongaarne, maar ik moest. Terftond als ik by hem in de Kamer kwam, zeide ik , dat het my leed zou zyn dat hy tweemaal vergeeffche moeite zou doen ; dat ik juist gereed ftond om met Mejuffrouw Wolmer uit te ryden. Hy verontfchuldigde zyne ftoutheid , en begon een gefprek. Ik zat als op heete kooien en ging telkens aan het venfter, om te zien of de wagen kwam. Hy begon my over zyne liefde te onderhouden. Ik was ten uiterfte verlegen. Hy wierd driftiger en vatte myne hand. Ik wierd rnoeilyk, zei hem dat zyne vrypostigheid my beledigde, en wilde ze losrukken. In dit oogenblik kwam de Kamenier. Hy week terug; en ik was zo ontfleld, dat ik naauwlyks wist wat ik zeide. Ik vroeg alleen : of zy my kwam roepen ? wachtte haar antwoord niet af , maar verliet de Kamer , en fpoedde my, vol misnoegen , naar uwe 1 ante , die zich reeds gekleed had. Wat deert u, myn Kind ? vraagt zy. Ik verhaal haas I  32 GESCHIEDENIS vu haar het voorval: zy lacht 'er over en fpot meC myne naauwgezetheid, Gy moet vooral tegenwoordig niet moeüyk worden, voegt zy 'er by, gyzoudt myn Kleinzoon benadeelen ! Laat my maar begaan; ik zal hem afzetten. Zy gaat by hem in de Kamer, roept tevens dat de Koetzier voor de deur moet ryden, en verontschuldigt zich by hem. Hy gaat; wy flappen in den wagen en ryden weg. Dit voorval had my zo veel verdriets gegeeven, dat ik niet kon nalaaten, 'er weêr van te fpreeken; maar zy wilde 'er niet van hooren, en wendde altyd het gefprek om. Sederd dit oogenblik waagde ik het niet meer, ra. myne eenzaamheid te gaan wandelen , uit vreeze van hem te zullen ontmoeten. De vrees dat hy my evenwel eens kon verrasfchen , bewoog my om te vraagen : wanneer wy zouden vertrekken ? Zo dra ik wilde, kreeg ik tenantwoord. Ik verzocht, hoe eer hoe liever te gaan; en na eenige dagen vertrokken wy. C X XV I I. BRIEF. Leonore aan Julie. (Be/luit.) VVTy waren twee dagen in Casfel geweest, alwaar W uwe Tante beloofd had ten minffe veertien dagen te zullen blyven , toen 'er een Eoode kwam met een Brief voor haar. Naauwlyks bad zy twee regels geleezen of zy riep uit Heiiige Maria! Myn Man! en icheen te zullen bezwymen. Ik verfchrik- te  KAREL FERDINER, 33 tê — zonder twyfél was myne óntfteltenis grooter, en ruim zo echt, dan de haare. — Eindelyk Vernam ik dat hy eensklaps van eene doodlyke ziekte was overvallen. Zy wilde ook maar geen oogèhblik verzuimen, omhelsde my, beloofde dat zy voor alles als eene Moeder zou zorgen, en ging nóg dienzelfden dag te rug. Men overlaadde my' in Casfel met beleefdheden. Ik had nergens beter kunnen zyn. Uwe Tante zelf fchreef my de tederfte brieven , berichtte my de herftelling der gezondheid van haaren Man, veröntfchuldigde het zwygen van haaren Zoon, en begeerde dat ik zo veel te meer aan hem zou fchryVen. Eindelyk, na verloop van eene Maand, tegen het midden van Juny, begeerde zy zelf dat ik in myne brieven 'er op aan zou dringen dat hy zynen Post nederleide. O.' hoe gaarne had ik deeze begeerte vervuld 1 maar ik wilde hem op den loopbaan van zyn geiuk niet fluiten. Doch toen ik bevond dat zy zich zeer in haare reekening vergist had, fchreef ik hem, alleen om deeze bekommering, het geen uwe Tante begeerd had. Hy antwoordde my fpoedig dat hy reeds tot Raad was verheven ; en dat de vreugde hier over my eene vergoeding mocht zyn, voor het geduld, waar mede ik zo veel langer op hem moest wachten. Hy was ten hoogflen bezorgd voor my4 dat ik bevallen zoude, voor dat ik ëeh goed verblyf had ; en wenschte voor alle din ■ gen dat ik toch te Farmbull ware. Daar toe was thands de allerfchoonfte gelegenheid. Mynheer Ferdiner ± zyn Neef en waardlte Vriena, zou tegen Augustus III. deel. C van  34 GESCHIEDENIS v £ 'sr van Dresden, over Hanover, naar Hamburg gaan»Men hadc hem reeds verzocht dat hy my en myne gezelfchapsjuffer zou mede neemen. Indien ik deeze, niet verre, reize wilde onderneemen, zo zouden ik en zy allen gerust zyn. Ik wilde zeer ongaarne my verder weg begeeven. Inzonderheid verdroot het my dat ik in langer dan eene Maand niet" ééne Regel van mynen Wolmer had ontvangen. Ik bad en drong 'er op aan, dat hy my zou fchryven; en maakte dit tot eene voorwaarde , op welke ik Casfel verlaaten wilde. Acht dagen daarna ontving ik reeds een kort antwoord. „ Stel u gerust, lieve Leonore ; *' fchreef hy; myne Moeder zorgt immers voor alles , op de beste wyze.- Ik heb tegenwoordig meer bezigheden en verdriets dan ooit: Myn hoofd en hart beiden zyn zo vol! — Ik kan onmogelyk veel fchryven. Thands ben ik in Frankfort, en overmorgen moet ik weder naar M. — Wy zullen u volgen, zo dra wy maar kunnen. Geef u aan de voorzorge en het geleide myner Moeder over; en neem toch, op alle mogelyke wyze, uwe gezondheid ter harte." De ftyl van deezen brief was zekerlyk onderfcheiden van dien > waar aan ik gewoon was; maar ik fchreef dit aan zyne bezigheden en onrust toe. Myne gezelfchapsjuffer, die my tot oppasfing gcgeeven was, deed haar best om my te vervrolyken ; en tot de reize over te haaien. Hier by kwam, dat de haatelyke Schlauer my tot Casfel vervolgde, en my, by herhaaling, zyn bezoek wilde opdringen. Ik verliet dan deeze plaats, kwam tegen het einde van July in Hanover, en voelde wel dra dat ik be-  KAREL FERDINER; 35 bézwaarlyk het begin vin September zou haaien. H'erom wenschte ik maar te Farmbull te zyn ; en wachtte met ongeduld op den Heër Fodiner. In plaats van h:m kwam 'er, na veertien da;;cn , eert bediende, met een bnef. In denzelven fchreef hy my: dat hy, by zyne komst te Leipzig, een Brief, van zyn' waarden Frederik, ontvangen had, waaü'n myn Perfoon hem ten fterkfte wierd aanbevoolen. In tien mynen toeftand my niet mocht toelaaten, tot het laatste van September in Hanover te bly ven, ze» fmartte het hem dat hy den last van zelf myn geleider op de reis te zyn, niet kon uitvoeren. Zaaken van aangelegenheid riepen hem naar Dresden , alwaar hy ten mmfte ééne Maand moest blyven. Ondertusfchen .had hy, of het ware dat ik op hem niet kon wachten, zyn bediende, een mensch waar men op aan kon, zyn weg over Hanover laaten necmen, om my naar Hamburg te geleiden , alwaar zyn Vriend, de Heer Eduards, voor alles zorgde en my verwachtte. Welk een onuitputlyk Olikrüikje is de hoop van een' Minnende? men gebruikt 'er telkens uit, van tyd töt tyd meer dan men heeft , en evenWtl behoudt men nog in voorraad. De fchoone droom > dat ik door de geheele Familie van myn* waarden Wolmer, als Zyne verloofde , of zyne Bi-uid , naar Farmbull begeleid zou worden, was zodanig afgevallen , dat thands alleen de bediende van een' Vriend myn' geleider zou zyn: en nog was het my genoeg, dat hy op de flerke aanbeveeling van myn' beminden , my was toegezonden. Ik vertrok, zonder den nitfiag te vermoeden. ^ 2 Toen  36^ GESCHIEDENIS v A Toen ik in Hamburg kwam begonnen de fchilleiï van myne oogen te vallen. De Heer Eduards ontving my onder den naam van Madame Waldman, Ik verwonderde my wel niet, dat men my by hem onder den naam van eene verloofde had bekend gemaakt ; doch waarom moest ik onder myn vaderlyken naam, Waldman, Madame genoemd worden ? waarom niet Madame Wolmer? Maar ik ontroerde, toen hy my zeide: dat hy in Gehrfen by eene Weduwe van zyne Maagfchap, voormy, zo hy hoopte, de gemaklykfte en gevoeglykfte gelegenheid had gevonden. „ Niet in Farmbull? " vroeg ik; en myne vraag fcheen hem even zeer te bevreemden als zyne aanfpnak my bevreemd had. Mejuffrouw Wolmer fpcelde ondertusfchen verder haare rol. Ik gaf haar, uit Gehrfen, aanftonds myne groote verwondering over deezen uit lag te kennen ; en wenschte de redenen te weeten, waarom ik niet de Vrouw van mynen H olmer genaamd , en waarom ik niet naar Farmbull gevoerd was ? —— Zy was, antwoordde zy, daar over niet minder ontzet, dan ik zelf. Dit liep recht aan tegen de last, dien zy Ferdiner had opgedraagen : zo dat zy niet kon begrypen wat de Man in den zin had ? I-k moest haar toch met de eerstvolgende Post fchryven , of ik het niet beter achtte in Farmbull, dan daar, waar ik thands was, myn Kraambed te houden ? 'Er zou dan een' brief aan den Heere Wolmer voor my afgezonden worden. Wien zulk eene allergrootfte valschheid niet van eenig m'ensch kan gelooven, kon die anders dan op haare woorden blindelings vertrouwen ? Ik kon Mynheer  KAREL FERDINER. 37 heer Ftrdiner nog niet; en het is zo geheel onbillyfc aiet, wanneer wy behoedzaam" omtrend de Mannen zyn. Ten minfte ik ftond in twyfel hoe ik over hem moest denken ; en was over 't geheel liever in Farmbull geweest. Nochtans liet dit de tyd niet toe. F.er ik naar Frankfort fchreef, antwoord ontving en in Farmbull myn verblyf kon neemen , moest 'er ten minfte eene maand tyds verloopen , en ik kon maar even hoopen het einde van Augustus te zullen bereiken. Daarby had ik eene zeer goede en infchiklyke waardin gevonden ; waarom ik befloot daar te blyven : dit was dan ook myn antwoord. Ik houde my verzekerd, myne waarde, dat gy meer dan eene plaats in myn verhaal met verwondering zult geleezen hebben. Maar zult gy niet ontroeren , wanneer gy nu leest, dat dit verblyf in Gehrfen my tot eene misdaad gerekend wierd; en dat uwe Tante my niet alleen van eene geheime verftandhouding met Sehlauer, maar ook met Ferdi. ner befchuldigde? Myn' laatften brief beantwoordde zy niet. Ik was ziek. Zo haast myn toeftand zulks toeliet fchreef ik weder, en floot een' brief in aan mynen Wolmer. Vier weeken daar na antwoordde de Moeder : de Zoon geheel niet. Zy fchreef kort en zeer koel: dat het haar geheel niet behaagde, dat ik in Gehrfen was gebleeven; en dat haar Zoon 'er zo gevoelig over was, dat zy hem maar niet had kunnen beweegen, om my te antwoorden. Ik ftelde haar voor, hoe onmogelyk het my geweest was , om in dien korten tyd , dat ik nog kon hoopen buiten het Kraambed te zullen blyven , andere fchikkingen te C 3 mag.  38 GESCHIEDENIS van maaken. Het antwoord bleef zy my fchuldig. Ik fchreef fa.;r nog een brief, als ook nog een aan mynen Wolmer. Eindelyk wierd Mk dus afgezet: Ik moest my maar houden aan hem, om wien te behaagen ik liever Gehrfen had verkoozen. Dit laat. He voorval gaf aan het eerfte met Schlamr zulk eene uitlegging , dat zy by haar' Zoon maar niets meer kon uitwerken. Ondertusfchen zou 'er voor een goed onderhoud voor my gezorgd worden. Dit is de laatfte Brief die ik van haar hebbe. Mvnheer Ferdiner had ik nog nooit gezien, Hy zelf fcheen g' ene gunstige gedachte van my te hebben ; maar ftond verbaasd toen ik hem myne Gefchiedenis verhaalde; 't welk ik on'angs in zyn tuin deed. Hy gaf my den raad, nog eenmaal op het allcrernfligfte aan haar te fchryven, haar alle haare kunstgreepen voortehouden , en het antwoord af te wachten. Dit heb ik nu onlangs gedaan. 'j ot hier toe gaat het verhaal van Leonore. Welk een Vrouwsperfoon moet deeze Tante zyn. C X X V 111. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 8. Augustus. Iaat het maar zo blyven , waarde Eduards ; ik kan het hier gemaklyker gewaar worden ; en 'er is reeds al een ftruikelblok weggemimt. Elize heeft nooit haar naam veranderd : alleen brengt zy zich te binnen , dat zy, wanneer men haar in de ge-  KAREL FERDINER. 39 gezelfchappen by haar Van aanfprak, 't welk , echter, niet altyd gebeurde, in plaats van JDewald Wel Lehwald of Lehnwald hoorde zeggen. Nu verbeterd men , zei ze , altyd dergelyke onzuivre uitfpraaken niet; om dat 'er doorgaands zeer weinig aan gelegen is , of men met een L in plaats van met een D, of met één letter te weinig of te veel genoemd wordt. j Hier by is het zo onwaarfchynlyk niet, dat de laatfte naam, Lehnwald, deswegen gemaklyk in Lowenwald veranderd en deeze voor haar waare naam gehouden is, om dat haar Broeder had goedgevonden , zyn naam Leuenhain in deezen te veranderen. ■Op deeze wyze, myn Vriend , worden dikwyls dingen, die de harsfenen van den diepften denker, om dat hy altyd groote geheimen vermoedt, en zyne verklaaringen in de lucht zoekt, op den hol kunnen brengen, zo eenvoudig opgelost, dat een Kind het kan begrypen.. „ En hoe weet gy dat, lieve Ferdiner, gy hebt immers niet ondernomen." —— Nog niet, waarde Vriend. Maar als gy wist hoe de bewustheid , dat Elize met my binnen de muuren van dezelfde Stad leeft, my by iedere ftap vergezeld, en my immer zo geweldig ter linkerzyde trekt, als ik ter rechterzyde moet ! Ik weet my telkens zo veele redenen voortehouden, waarom ik haar moet zien, dat ik eindelyk — maar ik zou uwe vraag beantwoorden. Philip heeft my het geheim uitgelegd: want Philip t de oude getrouwe dienaar van Dewald, zeide: hy jnoest, hy wilde de Dochter van zyn' geweezenen C 4 Heer,  40 GESCHIEDENIS van Heer, voor welke hy zo veel achting had, een bezoek geeven. Ik zou het goede mensch , dien zo weinig van het Aardfche geluk is toegedeeld , het grootfte genoegen onthouden hebben, zo ik hem verzwegen had , dat Elize zich hier ophield : dit fcheen my onverantwoordelyk. Philip wilde op hetzelfde oogenblik naar haar toe; maar dit kon ook weêr niet gefchieden. Van wien toch zou hy vernomen hebben dat zy hier is? van my moest, noch kon het niet zyn; want hoe kon ik weeten dat Elize zich in de Herberg Coppen. haagen ophield? Mynheer Eduards heeft haar daar gebragt, en ik kenne den Heer Eduards immers niet verder, dan dat hy een eerlyk Man en braaf Burger is! (*) Begrypt nochtans dat my evenwel, om Elize , een Philip noodzaaklyk was ; want moet zy niet uit de Lotery trekken? Hebt gy het werk niet aangelegd en zyt toen vertrokken? Wie toch anders zou het nu uitvoeren als Vriend Ferdiner? Nu begint den tienden de trekking, en N'. 6732 moet, al komt het ook met Niet uit, in myne gedrukte lyst met groote letters , en een aanzienlyke prys voor den dag komen; en zeg my nu eens, hoe zal die lyst? die tot bewys dient, Elize in handen ko= men , zo 'er geen Philip is. die ze oyergeeft ? —• Dit is duidelyk; en gy wilt immers niet valsch voorzegd hebben ? (**) Dus moest Philip daar in huis iets worden, en if ook iets geworden. „ Wat? " niet veel. De CO II Pee' CVII Brief. (**, Ü. Dlü CXV1I. en CXVIH. Brie£  KAREL FERDINER. 41 De Diensten zyn juist niet altyd open, als ze gezocht worden: en dan moet men voor eerst met een 4>1juniïs plaats al te vrede zyn. . Zo ging het ook met Philip, die , niet zonder moeite , zogenaamd JdjunSt van een' zekeren Hendrik, een knegt in de Herberg Coppenhagen , doch te gelyk zyn Vicarius by .Elize geworden is. Tot deeze bediening is hy, door haar zelf , aangebeld. Sederd dien tyd fpreekc zy.menig kwartieruurs met hem ; en heeft hem reeds zo veel verhaald; ook heeft zy hem de oorzaak , waarom zy in Lubek haaren Broeder Neef moest noemen, even eens verhaald, als my. (*) C X X I X. BRIEF. Eduards aan Ferdiner. Lubek, den 12 Augustus. Ttferdiner, gy begint te aarzelen! Wat behoeft gy uw hoofd warm te maaken , over dingen die u niet meer moesten aangaan? Wat baat het u, of gy weet dat Lowenwald Leuenhain, de Neef of een Broeder is ; of waarom Elize zich niet Dewald, maar Lowenwald laat noemen ? daar niet meer Elize maar Julie uwe verloofde is, en hierom ook uwe beminde moet zyn? Ferdiner, gy begint weêr in te ftorten, en inftortingen, zeg ik u, zyn erger dan de eerfle ziekte. Wan- 0 II. Deel CVII. Brief. G5  42- GÉSCHIEDENIS v A k Wanneer gy naar de linkerzyde getrokken wordt, als gy ter .rechter zydc moet, zo raade ik u , dat gy u zo veel te fterker aan de rechter zyde houdt. Een man van uw verfhnd, begrypt wel dat dit zeggen wil: ziet Elize niet wedér 1 Dit heb ik u ge. zegd, zeg het nogmaals, en zal het altoos zéggen. Ondertusfchen hebben uwe twyfelingen my zelfs nieuwsgierig gemaakt. Doch bedenk dat 'het met my geheel anders gelegen is, als met u. Het is goed, dat door deeze Philip het geheim met de vervalsChte naam Lowenwald voor Dewald opgelost is. Ik Zou het niet hebben kunnen uitleggen ■: want Elize wordt hier j door alle haare bekenden, die ik gefproken hebbe, Lowenwald genoemd; myne Nicht wist zelf haar niet anders te noemen ; en ik heb het daar by gelaaten , om dat eene verandering van den eens aangenomen naam weder nieuwen argwaan kon verwekken. Dankwart, die ik wel niet kenne, maar nochtans hoop te zien, is op Grumbuy: dus heb ik hem niet kunnen fpreeken. Ik had een brief van Elize ;aan eene teruggebleevene huisgenoote, die zich Helmers noemt: én van deeze heb ik iets gehoord. Dit alleen zeg ik 'er u van : dat Eltze hier in een zekere Oom een getrouwe Vriend heeft, en', op dat gy niet zult opvliegen, voeg jk 'er by, de man is zestig jaaren oud. Maar als hy haar niet voor zich zeiven begéérd, kan het wel voor een jongen Neef zyn; en deeze is Erfgenaam van eene Tonne Gouds 1 Dit verfchaft flaaplooze nachten? Slaap gerust, myn Vriend: want nog eens:- wat- gaat Elize u aan ? Gy  KAREL FERDINER. 43 Gv wenscht immers maar dat zy gelukkig is. Of .dit nu door Ferdiner of door een ander is , moet q hetzelfde zyn. Wensen dan, met my , dat die Oom de zaak by de Ouders vaft den Jongeling, en, het' geen het moeilykfte zal zyn , ook by Elize doorzet. Zy is 'er niet minder afkeerig van, dan de Ouders en overige Bloedverwanten van den Jongeling, die op haar gebeeten zyn; en, om aan den eenen kant de aandrangen, en aan den anderen kant de beledi. gingen te ontwyken, heeft zy Lubek verlaaten. Nu heb ik u nog meer verhaald dan ik dacht te doen. Ik heb ook nog iets van een' anderen minnaar gehoord , die zich Orbens noemt. Een man , zegt men, zo Ryk als hy zwaar is. Ik heb hem gezien, en fchat hem op volle twee honderd ponden. Hét Huis , waar in Llize by haar overledene Bloedver¬ wante gewoond heelt, is het Kleinlte, onder veele anderen, die hem toebehooren. Dit was de aanleiding waar door hy met haar bekend wierd. Hy Vér- liefde op haar,,'t welk myn Ferdiner ligt zal begrypen, en deed by haar eenige lompe poogingen. Orbens is buïtenfpoorig , gemeen , dom ; in één woord , een enkel dierlyk en verachtiyk mensch , dat, echter, thands zeer ernftige oogmerken omtrend Elke hebben, en alleen na de wederkomst van haaren Broeder zuchten moet. Omtrend deezen kunt gy dan ook gerust flaapen. Gy weet nu meer dan gy moest weeten ; en ik had het voorneemen u niets te fchryven. Maar, dacht ik, dan zal hy u en zich zei ven wys maaken, dat zyne ongerustheid alleen in onvoldaane nieuws- gie-  44 GESCHIEDENIS van gierigheid beftaat, en deeze nieuwsgierigheid zal hem ten laatften tot een voorwendzel dienen , om zelf Elize te gaan zien. Dit zypad wilde ik u affny- don: ftel u nu maar gerust 1 Als gy weder fchryft,:zo moet uw brief my in Rendsburg zoeken. CXXXBRIE warmen baard en de verkwikking verheugd, en eindolyk na onuitfpreeklyke verveeling en ongeduld daar by komt: - wat  ■K A R E L FERDINER. 47 wat is het dan nog? Een flikkerend wormpje of eene troostlooze Hut die men voorby moet. Dusgaat het voort, zonder rust te hebben, tot men van den wagen flapt, en, na eenige oogenblikken van begoocheling , meestentyds bevind, dat men veel beter had gedaan met t'huis te blyven.' 'Er zal niet ligt een minnende meer afwisfeling op zyne reis gehad hebben dan Klaartje. Onophoudelyk de fchoonfte hoop en dan weêr niets. Nu is Grifenftein, eensklaps, zulk een gelukkig man, dat hy belooft nog deeze Maand te zullen overkomen, en haar verzoekt, zich tot den trouwdag gereed te houden; tot welken de Heer Gerlach in Hamburg de noodige fchikkingen zal maaken. Wy gaan alzo in acht dagen weer naar Hamburg, alwaar ik myne Klara de Bruidskrans zal winden. Zo met Klaartje; en zo eindelyk met ons allen! Hand in Hand gefloten is het einde van alle blyëindigende Comedien, waar in alle perfoonen van het Spel, tot zelfs de Lakey en het neuswyze Kameniertje, paar aan paar afgaan, en den aanfchouweren van beiderlei geflacht-de gewichtige leering geeven, van ook zo te doen. Klaartje opent het tooneel; myne lieve Julie volgt, aan de hand van Ferdiner; en, wie weet hoe veele jaaren daar na ! als alle andere Hoogachters,rechts en links, van my zyn weggeflopen, dan komt de getrouwe en geduldige Feldheim, om ook uwe Hnriette aftehaalen ; die hem dan, op dat zy zich niet behoefd te fchaamen, te bekennen, dat zy zo dertig jaaren oud heeft kunnen worden, misfchien haare hand geeft. CXXXl  48 GESCHIEDENIS vak CXXXL BRIEF: Elize aan Maria Helmer. Hamburg, den 12 Augustus. Juffrouw Sommers is nog niet by my geweest, lieve Maria. Ik vreeze dat 'er van haare Kamers niets zal komen. Nochtans ftel ik 'er belang in, om hoe eer hoe liever de Herberg te verlaaten : niet om dat ik de luiden onredelyk of onbeleefd vindej hoewel de kosten in eene opentlyke Herberg altyd grooter moeten zyn , dan wanneer men op zich zelvé leeft; maar om dat het een Openbaar huis is, waar in men meer aan de nieuwsgierigheid is blootgeIteld, en niet zeker genoeg tegen bezoeken kan zyn. Voor eenige dagen had de bekende Orbens my gemaklyk kunnen overvallen. Ky was hier afgeftapt, en liet zich , drie dagen achter een, by my aanmelden: De laatfte maal onder voorwendzel, dat hy my over iets van belang moest fpreeken. Ik had nochtans nergens over met hem te handelen, en verzochtj van zyn bezoek bevryd te mogen blyven; verklaarende dat ik het voor onvoegzaam hield, in eene Herberg bezoek van Mansperfoonen aftewachten. Als hy met de Zuster of de Nicht van Eduards bekend was, en deeze kon overhaalen om hem te vergezellen, dan zou my zyn bezoek zeer aangenaam zyn. Hy heeft my naderhand niet weer ontrust, en is, zo als ik hoore, weder naar Lubek vertrokken.  KAKEL FÈRDlNERj 49 ken. Ik moet, echter, daar hy nu weet dat ik hier ben , meer verontrüsrigingen van hem vreezen : gy weet hoe oobefchaamd hy is. Met zo veel te meer öngedulds verwacht ik bericht van uwe Vriendin. Zo zy, misfchien, haar Kamer niet voor éénë Maand wilde verhuuren, dan wil ik gaarne -voor drie.Maahden betaalen: alleen wenfche ik dat 'er fpoed gemaakt worde. Ik wil u, myn lieve Maria, nu ook fpoedig weder by my hebben. Nog maar een weinig gedülds, tot het handfehrift van mynen broeder betaald is, en myne geërfde goederen verkocht zyn. Dit zou nog wel veertien da^'en kunnen aanhouden ; maar dan kan ik het mee zekerheid belooven. Ik heb zeer onverwacht, by de laatfte trekking van de tegenwoordige Lotery, een prys van zeven duizend Daalders gekreegen. Het geld wordt altyd eene maand na de trekking betaald ; hoewel men het ook, met een ordentelyke korting, vroeger kan ontvangen. Mynheer Eduards is op reis, en daar ik geen ander vertrouwd vriend heb, als hem, zo wilde ik zyne terugkomst gaarne afwachten. Hy dacht, nie: boven de drie weeken te zullen üitblyven; en hier van zyn reeds acht dagen voorby. Met deeze post fchryf ik ook aan myne Augüsta. Ik geef haar kennis van myn onverwacht geluk , verzoek haar om nog veertien dagen Borg voor my te willen blyven, en bericht haar tevens welke dingen ik voor my zelve wil behouden. In myn Jaatften brief vergat ik te melden , dat ik onzen Philip, die, tegelyk metu, zo vcele jaaren een van myns vaders huisgenooren was, en die gy u nog wel zult III. deel, D kun-  50 GE S CHI E D ENIS v A xf kunnen erinneren , zeer toevallig , en met veeï blydfchap heb weêrgevonden. Hy fchynt geboren te zyn om alleen gedaalde Familien te dienen. Hy was met eene ongelukkige vrouw van een' Kapitein, die ik te Farmbull heb leeren kennen (*_), uit Saxen hier aangekomen, en van zyn'dienst ontflagen. Na dat hy hier te vergeefsch een dienst had gezocht, begaf hy zich, eindelyk, als Noodhulp in deeze Herberg. Ik laat my wel gaarne door de Meidenvan het Huis bedienen; maar dat kan,, om haare andere bezigheden, juist niet altyd gefchieden; en het is hier doorgaands- de gewoonte dat de Knegt de Tafel dekt. Onder deeze bezigheid herkende wy , gantsch onverwacht, elkander. Denk welke erinneringen deeze ontmoeting by my verlevendigde! Door hem heb ik ook myne winst vernomen: ik had misfchien anders om het Lot geheel niet weêr gedacht. Het verwonderde my, dat Philip zich niet by Mynheer Ferdiner vervoegd had; en het lag my op de tong om hem de reden daar van te vraagen. Maar het was beter dat ik dit naliet. Misfchien heeft PhilipFerdiner, of Ferdiner Philip vergeeten ; en deezen aan geenen te doen denken, kon fchynen, als of ik den anderen maar aan myzelve wilde erinneren. Het verwondert my, ondertusfehen, dat Philip nog met geen enkel woord van Ferdiner gerept heeft: zou hy onmeêdogend door hem zyn afgeweezen? — Maak maar fpoed , myn lieve Maria, dat ik by Juffrouw Sommers myn intrek kan neemen! Dan zal ik (*) II. Deel. XCVII. Biief.  KAREL FERDINER; 51 m te vrede zyn, en de terugkomst van myn' Broeder, als het moet zyn, tegen het einde van September afwachten. Tegen dien tyd zal ik ook wel antwoord van myne Oudmoei in Rostik hebben: dan reizen wy in 's Hemels naam faamen. C X X XI L BRIEF. Aug csTa aan Elize. Lubek, den ; 3 Augustus. "Ik was even uit een' aangenaamen droom van my-» ne waatdfte'JB/izé ontwaakt, toen my uw' brief, m-t het aangenaam bericht, dat gy zulk een prys bad getrokken , gebracht wierd. Hoe fchoon ! zy ik by my zelve. Laat zy nu baar zin hebben 1 Ik wil gaarne die Macht erkennen, welke in dit toeval haare voorzorgè voor haar heeft doen blyken. Het is myne gewoonte niet, met eene goede daad' te pronken. Immers alle zyn, in den grond bezien, niets anders als plichten! Nochtans kan ik nu niet nalaaten u te zeggen , dat ik hier eere kleine ioni onder de armen Hét uitdeden. Niet, myne waarde, om dat gy myne milddaadigheid zoud't roemen,maar om u te tooncn, hoe zeer ik my verblyde en u bcmmne. Maar waaröffl wilt gy my misleiden? In het ëenè uur begeert gy van my, dat ik rog voor veertien digen Borg vooru zal blyven. Dit was zeer onroodig; ik had do Borgtocht; eens voor al, zo lange op my genomen als gy die noodig hadt ï doch ik had dit « las-  ƒ2 GESCHIEDENIS vait laaten voorbygaan; maar in het andere uur laat Lêr* ner, de fchuldeifcher, my weeten, dat het geld, door een onbekende, uit naam van Elize, betaald, het handfchrift terug gegeeven en ik van myne Borgtocht ontflagen was. Hoe zit dat? dacht-ik. Dit fchynt wel eene ftreek die onze weldoender ons fpeeIt. in hetzelfde oogenblik fchreef ik hem epn briefje, en eischte reden en antwoord. Hy verzekerde my op het plechtigfte, dat het door hem niet gefchied was. Door wie dan? Ik liet de goede Maria Helmer komen , maar deeze wist nietsanders, als dat gy eerst na veertien dagen kost betaalen. Eindelyk begreep ik het geheim. Myne£feö was bang dat ik haare betaaling niet zou aanneemen; daarom kwam zy my vóór, met het handfchrift te laaten intrekken, en begeerde van my, alleen om my geen grooten haast te doen maaken, eene langere Borgtocht. Beken uwe ftoutheid maar ; dan zal alles vergeeven zyn. Hoe veel ik ook aan u verlooren hebbe, ik mag evenwel haast zeggen: het is goed dat gy niet meer hier z^t! 'Er is weer een voorval geweest, dat u ligt een nieuw verdriet zou veroorzaakt hebben. De jonge Larner wierd ftil en peinzende, federd dat hy hoorde, dat gy Lubek verlaaten hadt, !t welk men zorgvuldig, acht dagen, voor hem ver1 borgen hieldt. Eindelyk was hy geheel verdweenen, en 'er was niemand die iets van hem wist. Verheel u de ontfteltenis en de verfchillende vermoedens van de Ouders , den Oom- en de andere Bloedverwanten ! Alle dachten dat hy u gevolgd was,- en , om de waarheid te zeggen, ik zelf dacht het ook. Maas  KAREL FERDINER. 53 Maar dat het een afgefproken werk zou zyn, kon alleen door de Vader , door Wilhelmina en haare Moeder geloofd worden ; welke dit oök den anders zo verftandigen en braaven Dankwart hebben doen gelooven. Ik zal u niet zeggen, welke onbedachte, onrechtvaardige en hevige maatregels 'er wierden voorgeflagen ; maar Larner , de Goede , laat my deeze uitmuntende Oom zo noemen , verzette zich met zulk een ernst tegen dezelven, dat niemand de ftoutheid had van ze uittevoeren ; hoe veel lust hy -ook 'er toe mocht gehad hebben. ï, Broeder, " ze! de te recht vertoornde Man, „ gaa u gang!Maar ikzweer by God, dat ik terftond openlyk u voor een Lasteraar, en in de nieuwspapieren het fchandelyk bedryf van Wilhelmina met den ring ,bekend zal maaken; en dat ik my affcheure van eene Familie, die de verachting van de geheeïe waereld verdient." Dankwart — hy raadde wel niet aan ; maar, zeï hy tegen my: „ het was juist zo on'billyk niet, als men wist. —" „ Als men wist! " viel ik hem in de reden, „ lieve Neef, gy lastert haar, als gy zo twyffelaehtig -fpreekt 1 Drie dagen daar na kwam 'er een brief uit Hamburg , van een' bekenden van den Vader , waar in hem bericht wierd, dat zyn Zoon, zo het fcheen in een' wanhoopigen toeftand, met droevige ontwerpen (bezwangerd was. Hy had vier honderd Ducaaten willen hebben, onder voorwendzel dat hy van zyn' Vader naar Amfierdam gezonden was, en zyn Goudbeurs onder weg verlooren had. Men hadt, D 3 aiet  ƒ4 GESCHIEDENIS y a » piet zonder grond, hem verdacht , en op eene beleefde wyze op gehouden ; en, in fljJte , aanftond§ mv.t een expresfe hier van kennis willen geeven. Hierom moest de Moeder zich gerepd maaken —(Üe Oom wilde volfèrtkt niet) •— en den Zoon terut; gaan haaien. Hy bekendg rond uit, dat hy naar Oost Indien had willen gaan ; en dat hy dit nog zou doen , ingeval men hem Wilhelmina weêr voor de oogen bragt, of één woord van haar fprak. By deeze gelegenheid heb ik den goeden Dank. wart zo ernstig de waarheid gezegd, dat hy tot nadenken fchynt te komen. Vooral diende de gefebiedenis van den ring , welke hem ten hoogden vervalscht was voorgedragen , om hem de oogen tq opener. — - Waarde vriendin . wat zal toch het gevolg zyn , als de ongeling met zulk eene onverzettelyke drift wil, de Oom hem onderfteund, de Ouders eindelyk toegaven , verlangen , ja verzoeken moeren , het geen zy om zulke beufelachtige oorzaakén niet wilden toeflaan, — want dit voorzie ik vast en gy — zeg my toch, welk een einde zal het neemen ? i * — _ , C X XXII I BRIEF. Elize aan Maria. Hamburg den 16 Augustus. Ï| ben evenwel in de noodzaaklykheid geweest , ggj den prys , dien ik getrokken had, door JPbi- ïifa  KAREL FERDINER. 5J lip, vroeger dan ik wilde, te laaten ontvangen; en nu het toch gefchied is , ben ik blyde dat ik den Heer Eduards daar mede niet behoeve lastig te valien. De ingeflote Wisfel, ter waarde van -vier duizend Mark , is met het bygaande briefje voor Mynheer Qrbens gefchikt. Ik zal u, in weinig woorden, het geval verhaalen. Eergisteren verweet Augusta my, dat ik haar verzocht had, om nog langer Borg voor my te blyven, en, echter, door een onbekende, het handfchrift van mynen Broeder, tegen betaaling, van den houder, de HeerLarner, had laaten opeifehen. Verzekerende zy daarby* dat onze weldaadige Larner, dien zy zelf in 't eerst verdacht hield, niets daar van wist. Ik was evenwel nog in het denkbeeld dat by de onbekende moest zyn; tot dat ik gisteren de bygaande brief van Orbens ontving, die de geheele zaak zal uitleggen. Ik wil den Man op geenerlei wyze verplicht zyn? vooral niet daar ik vermyden kan , hem langer dan van den eenen Postdag tot den anderen geld fchuldig te zyn. Daarom bidde ik u, lieve Maria, hem deeze Wisfel, benevens het briefje terftond na den ontvangst te overhandigen, en daar van bewys te vraagen. Morgen fchryf ik aan myne Augrnta. Zyt zo goed van haar dit te zeggen, en my voor tegenwoordig by haar te verontfchuldigen. Ik moet dan wel geduld hebben , tot Juffrouw tSommers terug komt. Gy hebt my nochtans niet gefqhreeven, lieve Maria, wanneer? Ik verlange D 4 zeec  5tf GESCHIEDENIS vak zeer om te verhuizen. Gy kunt u nu ook haasten met fchikkingen rot de Verkooping te maaken, op dat ik u zo veel te fpoediger by my hebbe. Het geen ik van het goed wil behouden , ftaat op het nevensgaande lystjen. — Ik moet eindigen : het is hoog tyd om den Brief aan de Post te zenden. C X X X i V BRIEF, Drbens aan Elize. Lubek den i^den Tk had my reeds al verftout, allerfchoonfte Engel, j a's UEdele nog in Lubek woonde , fchriftelyk' mvne opwachting te maaken; daar te gelyk de eer hadde, iets tot verontfchuldiging te laaten invloeien , van het geen niet ftiptelyk geobferveerd had. Wederhaale hier mede dezelfde verklaaring; alleen *cr nog byvoegende, welkermaate uwe eigene onvergelykelyke Schoonheid een deel daar van moet worden toegefchreeven. Overdien als UEdele zich zelf maar voor die erkennen wilt, welke UEdele zyt, naamentlyk ae onvergelyklykfte Perfoon , zo kan hoopen, haast vergeeving van UEdele te verkrygen. Het heeft my alzo zeer moeten fmarten, dat UEder ie mynen brief geen antwooord verwaardigde: Maar dgt hadde qiet gedacht, als vernam dat UEdele myne drie bezoeken alle rond afwees; daar toch alleen om UEdele's wille de' reis naar Hamburg gedaan hadde! Vm xk nu by deeze reis een groot belang had, de,  KAREL FERDINER. 5? de, nademaal nog niet geheel de hoop kan opgee.ven, dat UEdele eindelyk de oprechtheid van myne vlam erkennen zult, en, omtrend hetgeen niet flip. telyk geobferveerd hebbe, verzekere dat het meest een misverftand geweest is! Zullende alzo niet geheel afkeerig van my zyn, en hebbe ook niet nalaaten kunnen,* herzelve aan het papier te vertrouwen; in de goede Hoope le.evende dat dit zp ongelukkig niet zal zyn als myn bezoek was! Hebbende ook ins'gelyks vernomen, dat Mynheer Larmr, een Sola Wisfelbrief in handen had, geteékend van d, Wel ik meen dat het gedrukt moet worden antwoordde|/,&7/r/> „ Ik zou by gelegenheid de Lyst wel willen hebben;" hervatte Elize, „ maar het heeft geen haast." Philip zeide dat hy werk zou maaken van ze te krygen; en vervolgde zyne eerfie betrachting over de eigenzinnige verdeeling van de waereldfche goederen ; zonder verder de Lotery in aanmerking te neemen. Vervolgens bragt hy het eeten aan , en zag Elize in geen twee uuren weêr; en toen hy zou afneemen zat zy, voor het neêrgeflagen dekzel van de Bureau, in Cramers Pfalmen te leezen. „ Hier heb ik nu de Lyst," zegt Philip, en geeft haar dezelve. ., Het Is goed Philip," zegt zy, de lyst aanneemende, naast haar leggende en met leezen voortgaande. — Philip neemt af en gaat heen. Nu zal ze!eindelyk het blad wel eens inzien, en de groote Cyffers ontdekken. Dat kan niet misfen!- Philip vertoonde zich 's avonds weêr, uit hoofde van zyn ampt van Tafeldekker. „ Ik heb iets gewonnen , Philip " zei Elize, met eene gemaatigdheid» welke hy niet kon begrypen. -— Dat wil ik gelooven ! — „ Evenwel zou ik niet gaarne zien dat het hier in huis of elders bekend wierde. ü zal ik nieü vergeeten; " voegde zy 'er by, en Iprak in acht dagen niet weêr van haare winst. —- Hoe ongeduldig was ik, om het geld kwyt te raaken! Ik was in geftaadige vreeze dat zy het bedrog zou ontdekken. Eindelyk komt Philip , zeer verheugd , met het Lot; haalt het geld; verzoekt tevens voor drie duizend Mark Wisfelbricven, om op vertooning te kun«en ontvangen. E % „ Hoe  6S GESCHIEDENIS va 5, Hoe hebt gy het toch aangelegd ? '' vroeg i& hem. Hy vertelde my dat dit zeer toevallig was by> gekomen.. Elize had gezegd- dat zy wilde wachten tot Mynheer Eduards terug kwam ; doch zy was fpoedig in verlegenheid geraakt , om geld; waarom zy het moest laaten ontvangen. Den Colleóteur „ had zy gezegd, moest hy.-als het genoeg was, Honderd Daalders laaten behouden. „ Dit moet gy'er dan afhouden, Mynheer Ferdiner," zei Philip-, „ anders zullen wy ons verraaden. " „ Als het zo weezen moet, " gaf ik den braaven,. eerlyken Philip tot antwoord ,. „ neem dan deeze. Honderd Daalders voor u: wie weet of de Hemel u niet fpoedig nog tweehonderd daarby fchenkt! Da» kunt gy uw potje op uw eigen haard kooken. C X X X V 1 I B R I E F.. Ferdiner aan Eduards. Hamburg dén iiflen' \Y7elk een edeLMenfchenhart, draagt deeze Phs±lip onder zyn afgefleeten Rok 1 Hy kwam by my, met de blydfchap op zyn gelaat Gefchilderd, en zeï: „ Ik heb baar evenwel y op twintig Daalders na, alles heel goed in de handen gebragt, Mynheer Ferdiner." „ En.waarom dat, Philip?" » °! Mynheer Ferdiner, ik ben wel een annkaerl, die heel zuur zyn ftukje brood moet haaien , en dit" — met beide handen het voorpand van zyn ver--  K A R E L FERDINER. É% •verfleeten Rok- aanvattende en uitfpreidende, „ dit is al wat ik heb. Maar ik ben geboren om te dienen , en , God dank , een gezond kaerl. Doch zy is een Vrouwsperfoon., van zulk een goede afkomst; een Wees ; al .het haare kwyt ,; en onder vreemden. i Zy heeft het veel noodiger dan ik." „ Braave ziel! Maar hoe hebt gy het toch aangelegd ? " „ Ik zei: dat ik den Colleéleur zelf had laaten eifchen. VyftigMark, zeï hy, was de gewoonlyke Korting. Ik gaf hem Zestig en hy fchonk my één Mark drinkgeld; zo vergenoegd was hy. " Heeft dteze Philip my niet zeer verre overtroffen ? O J Ik lach met de fchitterende milddaadigheid van den aanzienlykften Man , die niet zelden zyn eigen belang -in 't oog heeft, wanneer hy duizenden weggeeft; en buige my neêr voor de eenvoudige, zuivere en heerlyke weldaadigheid van deezen armen bediende in een verfleeten Rok.i ■C X X X V I I I BRIEF. Sophia aan Augusta. Grumbay den ziften indien de goede oogmerken van onzen goeden Lar- j- ner evenwel nog doorgezet wierden? Ik heb daar omtrend nog eenige hoop, waarde Augusta! De gevoelens van mynen Broeder, wegens onze Lowenw,ald, zyn ten minfte vry wat verandeid. Hy E 3 is  70 GESCHIEDENIS va is hier , welk gy misfchien weet, en zal nog wei acht dagen hier blyven. Hy plagt altoos maar met halve .woorden van Lowenwald . zo wel als van het gantfche voorval te fpreeken: en zyne halve woorden waren altoos voor PFilhelmina en tegen uwe Vriendin. Heden liet hy zich in een gefprek over haar in; en nu heb ik hem, waar ik hem wilde hebben Hy vroeg my: of ik Juffrouw Lowenwald gezien had en haar kende ? Ik zei hem : dat ik haar zeer toevallig het eerst by u gezien, en haar naderhand, hier in de Nabuurfchap, een bezoek had gegeeven. „ Augusta, " antwoordde hy, „ is zckerlyk eene openlyke Vriendin van haar. " „ Dit zou zy niet zyn , " hervatte ik, „ zo zy haare vriendfchap niet verdiende. Ik wenschte, Broeder, dat gy haar gekend hadt." - ,, Gy fpreekt eveneens als Augusta." antwoordde hy lagchende. „ Ik moet dan nu wel gelooven dar zy verongelykt is." „ Neem alleen maar het voorval met den ring; waar iseen foortgelyk te vinden, myn Broeder?" „ 't Is waar: " antwoordde hy: „ Menkannaauwlyks van zich verkrygen, diergelyke ftreeken van cenig mensch te gelooven , en als de Moeder van den Jongeling het my met op dezelve wyze verhaald had als Augusta, ik weet niet, hoe veel achting ik cok voor haar hebbe, of ik " „ Haar wel geloofd hadde, wilt gy zeggen. Hebt gy den oudften Larner niet gefproken ? " „ Die Man fchynt my te myden. Hy heeft iets tegen my. Ik wenschte wel dat hy gezamentlyk met my overleggen wilde, hoe het kwaad het beste te  KAREI F E R D I N Et 71 te geneezen is. — De gemoedsgefteldheid van den Jongeling wordt gevaarlyk. Doftor Guldeftein vreest voor hem. Hy heeft de Vader alle mogelyke toegeevenheid en zachtheid aanbevolen ; en dat heb ik ook gedaan. Aan de Party met Wilhelmina moet in 't geheel niet meer gedacht worden ; en dan moeten wy afwachten wat tyd en vergeetelheid zullen uitwerken ! Ondertusfchen, zö de Jongeling weêr in- ftortte wat zou 'er te doen ftaan ? -— Ik wenschte wel nadere berichten, wegens de afkomst en de Ouders van Juffrouw Lowenwald te hebben. 'Er is nog zo veel in haare omftandigbeden, dat my •aanftootlyk is. De fchuldbekentenis heeft zy onlangs betaald. Waar van daan haalt zy zo op eenmaal het Geld ? — Augusta zegt, zy heeft uit de Lotery getrokken. Dat is evenwel zo onwaarfchyn- lyk! Zy komt te Hamburg, legt in, en wint! Ik weet het niet! My is gezegd , dat Orbens zich heeft laaten ontvallen dat hy het Geld had opge- fchooten. Indien het zo is: Gy kent deezen Orbens ! Ik wist niets van deeze om Handigheid; en daarom moest ik zwygen. Als gy beter onderricht zyt,zo beneem hem zyne twyfeling of dwaaling. Het fcheen my zelf met den beruchten Orbens in alles -niet recht .te zitten,.! Myn Broeder gaat, gelykik gezegd hebbe, birmen ■acht dagen terug ; en zo als het fchynt voornaamlyk om deeze zaak. Voor het overige denkt hy, zo sl niet geheel gunstig , ten minfte niet meer geheel •ongunstig van onze Lowemvald; en ftaat toe dat zy seer vcrongelykt is, en dat het billyk is,, dit.or c>E 1 ' Je  ^2 GESCHIEDENIS van Ie mogelyke wyze te vergoeden. Doch voornaam^ lyk , baar de kosten en het verlies te vergoeden . welke men haaf heeft toegebragt, door haar eenig? zins in de noodzaaklykheid te brengen, van te moeten vertrekken. Zelfs fchynt hy te begeeren , dat zy in de nabuurfchap blyfr. Hy zegt ook: het zou, kunnen zyn , dat Mynheer Ferdiner haare Familie kende; want hy zal in Dresden met de aanzienlykfte Comptoiren zekerlyk eenige kennis gehouden hebben ; en daarenboven heeft hy zich lange in Leipzig opgehouden. Ferdiner is, federd lange, niet meer hier ; anders , geloove ik , zou myn Broeder met hem 'er oyer gefproken hebben. Zyne Bruid, myne nieuwe Vriendin, maakt ook, zo ik hoore, fchikkingen, om met haar' Vader een keer naar Hamburg te doen. Als ik wist dat myn Broeder het gaarne zou zien, wilde ik haar vergezellen, om zelf met Juffrouw Lowenwald te fprecken. Maar ik wil het hem niet yoorflaan. Ik fchryve u dit alles ter rechter tyd , op dat gy y gereed kunt houden om te antwoorden , als myn Broeder terug komt. C X X X I X. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 25fie& Zy heeft aan my nog met geen enkel woord gedacht , myn' naam niet genoemd, noch Philip gajiï iets het minfte gevraagd, wat my aangaat; en cvea-  KAREL FERDINER. evenwel , zegt Philip, die zekerlyk van my niet .durft reppen , zonder haar het vermoeden te geeyen , dat wy met elkander afgefproken zyn; evenwel, zegt hy, legt hy haar het vuur zo naby, als hy zich beklaagd, dat hy hier ook niet eenen vriend heeft, die hem pf dien hy kent! Doch vergeefsch. „ Het doet my leed. Philip ! " is haar antwoord : Of: „ heb maar geduld , tot Mynheer Eduards terug komt." Aan Ferdiner word zo min gedacht als ' aan eenen dooden : dit is meer dan ik kan uitftaan ! Wanneer ik my ons gefprek op Farmbull erinne. re, zo fchynt het my toe, dat het ook aan den kant van Elize niet zonder aandoening gehouden wierd ; en dat zy juist niet alleen om mynent wille, noodig achtte, hetzelve zo kort aftebreeken. Zou zy het dan kwalyk genomen hebben , dat ik haar naderhand niet weêr kwam zien ? Zy had daar recht toe. Want fchoon ik met een ander verbonden ben , wat zegt dat! Waar is eene wet, of maar een Regel van welvoeglykheid, die aan verloofden verbied, eene andere Vrouw als zyne Bruid te bezoeken ? Veeleer gebieden deeze welvoeglykheid en de heilige wetten der Vriendfchap, Menfchenliefde en Gastvryheid, aan eene vreemde, verlaatene en raadbehoevende niet eene , zelf de geringde beleefdheid, fchuldig te blyven Het was ten minfte eene onbeleefdheid , waar over ik my moet fchaamen; en Eduards mag zeggen wat hy wil, ik moet haar zien , al was het alleen maar, om yerfchooning voor het nalaatige te vraagen. Deeze Redeneering zal u juist niet zeer behaagen. E 5 Maar  74 GESCHIEDENIS v a a Maar ze is evenwel zo waar ; èii de waarheid vaa dezelve doet zich zo fterk gevoelen, dat ik zekerlyk derzer dagen by haar zou geweest zyn, zo niet -onverwachts myn Oom en myne Julie waren overgekomen ; die, zo als van zelfs fpreekt, by my zyn afgeftapt. De uitvoering moet zekerlyk daardoor uitgefteld worden; en zyt voor niets bezorgt, myn waarde Vriend. Julie heeft myn woord; en zo zy het nog niet had, my dunkt, zo dikwyls ik maar één uur by haar geweest ben, ik zou het haar nog geeven. Julie doet my aan Leonore denken. Gy zult bezwaarlyk raaden hoe ? en u gewis verwonderen, als ik u zeg, dat zy elkander zeer wel kennen ; en dat de eerfte haar Vader heeft overgehaald om zich de andere tegen onze Tante aantetrekken. Zo is het 'er meê gelegen, myn Vriend: maar het is te wydloopig om u alles te vernaaien. Dit mag ik evenwel niet verzwygen, dat myn groote Vriend, Dunkel, van myne Tante gevolmachtigd is. — Dat ik het u met zyn eigen Franfche woorden zegge : hy fchryft het zo fchoon ! Authorife par Madame Votrt Tante je ne manque pas, de vous Avertir, qu'cn futur ce fera par moi, que la ainfi dite Mad. JValdmann doit recevoir fa penfwn. Ainfi, Monfieur, vous tïavespas befoirj, de vous in commoder d'avantage. Vervolgens dringt hy, in een' Brief aan Leonore, aan , op haare terugreize naar Frankfort; onder de waarfchuuwing , zb als hy zich uitdrukt, qu'-en cas van weigering haar Penfwn zal ophouden : het is de Man niet mogelyk, vyf woorden achter een Duinch .te  KAREL FERDINER 75 te fchryven , zonder een Fransch 'er in te lappen. Nu had zy hem , zvelberaaden en met overleg, moeten beduiden , dat dit cas werklyk plaats had , had de fchranderc Moeder haar geheel wangedrag, wel niet ■mef eerfchennende woorden , maar evenwel met woorden die duidelyk genoeg waren ter myner verantwoordiginge, reeds verhaald : en ik zelf heb myn' waarden Frederik geraaden , dat hy, zonder iets wegens Leonore, het zy vóór of tegen , te gelooven s een klein togtje naar Farmbull zou doen , om zichzelven aldaar van de waarheid der zaake te doen onderrichten. Volgens alle waarfchynlykheié zal hy daar eene Bruid vinden; ze zy ook wie ze zy ! Het middel , om de reize zyner Ouders te verhaasten ; of, wat nog beter is, om een weinig vroeger te komen, liet ik aan zyne eigene uitvinding over. C X L. BRIEF. Henk.iette aan Charlotte. Hamburg den i-flen O! die Bakermat, Lot! Ten laatfte is men tocb nergens zo wel te vrede als in zyns Ouders Keuken! Sedcrd gisteren avond ben ik weêr daar; maar zo onbefchryflyk doorgefchud, op dien hobbeligen weg, dat ik wel op krukken diende te gaan. Myne Zuster zegt tegen myne Moeder, dat, als ik nog niet toegeevendcr tegen Feldheim wilde zyn, zy my maar weêr naar Lubek moest zenden! Ik zou uwen brief gisteren reeds beantwoord heb-  & 'GESCHIEDENIS v a $ 'hebben'; maar elke / wierd een vinger lang; en de pen ging als het hoofd, en het hoofd als de Postchais, op en neder. Heden, zie ik, worden de letters ruim de helft kleiner. Dan is Julie hier, en gy zyt te Farmbull! Hoe koomt dat, Lot ? Maar de eenzaamheid, tusfchen bei.de, heeft geen minder aangenaamheid dan het Stads leeven; al heeft men ook al geene luiden om zich, die ons haar gezelfchap geftadig opdringen ; welk myn lot is. Ik was zo dra niet voor myn Moeders deur of Hy was aan «de Chais. Waarfchynlyk om -zich hoe eer hoe liever, is zyn nieuw zyden Zomerkleed, met sreede lisfen bezet, aan te beveelen. ,, Wel, hoe galant, Mynheer FeldheimJ" zei ik, en draaide het hoofd als een fchuddebolletje. „ Welke aangebedene is het bezoek toegedacht ? " „ Eene eenigzins baldaadige, "antwoordde dat vermetele Mensch, „ die zich toch .eindelyk, hoop ik, eens zal laaten overhaalen om de Bruid te worden." „ O! gy meent Klaartje?3' „ Vergeef my : die ik meen heet Henriette. " „ O ! uwe Dienares ! Ik had het geheel vergeeten, en wy moeten evenwel malkanderen niet vreemd worden.' " Ik begiftigde hem alzg met myne hand, en liet my door hem in huis geleiden. Mevrouw Dunkel is , zo als Frederike my zegt, zeer begeerig om Julk te Jeeren kennen, Zy heeft reeds in een briefje verzocht, haar gelegenheid te geeven, om deez kennis te maaken. Doch Frede. rike, die deeze begeerte zeer ontydig vindt , en dsarby, federd het laatfte voorval, koel tegen haar  KAREt FERDINER» 77 gewórden is, heeft zich daar mede verontfchuldigd^ dat zy bezwaarlyk vroeg genoeg vooraf zou weeten * wanneer Julie haar zou komen bezoeken. Voor het overige moet de Vriendfchap, tusfcben deeze Vrouw en Lcuife's- Tante, tegenwoordig zees groot zyn ; en Frederike heeft gehoord dat Louizs ook binnen kort hier verwacht wordt. Of dit zo zeker is, als dat onze Klam met haar Griffenfteinfpoedig zal trouwen, kan ik niet zeggen ; dit laatfte is eene uitgemaakte zaak. Zy waeht alleen na zyne komst; en terftond zullen de toebereidzelen gemaakt Worden. Vast moet gy dien dag 'er by zyn; en als Mynheer Wolmer, zo als het zeggen is,- niet Janges.' als acht dagen hier blyft, zo hebt gy zeer goede gelegenheid om overtekomen met de Chais- die hem moet afnaaien. Het fchryven wil nog niet wel vlotten; maar heb ik wel iets anders te fchryven, als dat ik te Hamburg ben-? C X L I BRIE F. Eduards aan Ferdiner. Sleeswyk den z2/len. Ik ben veel beter te vrede mcc de wyze fchikkingy w'lke u, zo ter rechter tyd, Julie toegevoegd heeft, dan met uwen Brief. Indien gy de waarheid van uwe redeneering zo leevendig gevoeld, dan weet ik de naam, welke dit gevoel verdient, en begryp volkomen de oorzaak en ernst van uw voornee-  f8 GESCHIEDENIS v A ff neemen, om Elize te bezoeken. Maar gy maakt ü zeiven geheel andere oorzaaken wys; dat zo veel te erger is. Gy hebt de Wetten der Menfcbenliefde en Gast* vryheid gevolgd. Stel u te vrede met de bewustheid daar van. Wegens de mindere regelen der beleefdheid en welvoeglykheid mogen zy zich bekommeren, die weinig van hunne edelmoedigheid kunnen roemen, en in de betrachting van deeze kleinigheden zo veel niet waagen als gy. Zyt verzekerd , dat Elize , die niet zonder reden zich zo haastig van Farmbull begaf, en uw eerfte bezoek zo kort wist aftemaaken, uw terug blyven, als eene gevoeglyke befcheidenheid, niet anders als voor bilJyk heeft kunnen houden , en dit reeds lange gedaan heeft. Zy weet reeds te veel, dan dat zy zich aan verzuimde beleefdheden, door de mode ingevoerd, zou ftooten. Het deugd even weinig voor Elize als voor u , dat gy haar wederziet: gy weet immers dat men de kracht der Magneet voedt en verfterkt, hoe meermaal men 'er yzer by brengt ; en zo ook de liefde door herhaalden omgang. De gevolgen hier van kunnen gevaarlyk zyn. Ik erïnnere my, u eens de gefchiedenis van den jongen Wtrner, tot een voorbeeld, verhaald te hebben. (*) Thands kan ik myne waarfchuuwing bevestigen , met het zeer droevig einde van dezelve. Waar van ik onlangs ooggetuigen geweest ben. De laatfte dag van myn verblyf in Rendsburg, van het nieuwe werk in de Oude Stad terug komende (*) H. Deel CXVII. Brief,  K* A R È L FERDINER. f0 de, ontmoette ik een flegt gekleed Vrouwsperfoon , welk een aarden pot in haar' arm hield, en verzeld Was van een jongetje; dat, blootsvoets, naast haar Jiep ; zich aan haar voorfchoot vasthoudende. Zy bleef ftaan , toen zy, tot op tien fchreden na , by my was ; en bezag my met eene nieuwsgierige oplettenheid. Ik zag haar insgelyks oplettend aan, en my dacht bekende gelaatstrekken aan haar te vinden ; doch kon my dezelve niet te binnen brengen* Ondertusfchen dat ik voort wil gaan, komt zy naar my toe, en zegt: Mynheer Eduards! zyt gy het niet?" „ Dezelfde, goede Vrouw:" gaf ik ten antwoord. „ En gy ? — my dunkt gy zyt my bekend; maar ik kan my u niet te binnen brengen. Wie zyt ge?" „ De ongelukkige Treumann maar ik ben zeer veranderd ! " Ik ftond fpraakloos, bezag haar een geheele poos, herkende haar eindelyk ; en vroeg: hoe zy in Rendsburg kwam, en wat 'er van Werner was geworden ? Hy is Musquetier " antwoordde zy. De traanen vloeide haar langs de wangen. ,, Waar is hy?" Vroeg ik verder. Zy was buiten ftaat om te fpreeken, en wees met de hand naar een'Soldaat, die aan de Eyder Poort op Schildwacht ftond. Ik begreep dit teeken niet, en herhaalde de Vraag. „ Daar ! " antwoordde zy, en gaf by dit woord hetzelfde teeken. Ik verftyfde byna van öntfteltenis, bezag hem eenigen tyd van verre, en vloog eindelyk naar den ongelukkigen. — Hy was het: of liever de fcha- duuw  So GESCHIEDENIS van duuw van dien, die hy voor zes jaaren geweest was*, bleek , vermagerd, bet afbeeldzel der menfcbelyke ellende. Daar ftond de Zoon van de aanzienlykfte Ouders, welken de Moederlyke teerhartigheid niet dorst bloot ftellen aan de vroegfte lente lucht; de Jongeling op dons verweekt, op wien zachte handen wagttede om hem op te pasfen ; de Jongeling van zo veel hoop, de erfgenaam van eene halveMillioen ftond daar, met druipende hairen, nat, beevende, ineengekrompen ; door honger i waaken , arbeid en ellende verteerd: en had daar in den nacht geftaan, geduurende een ontzachlyk onweer, onder onophoudelyke Blixems, Donderflagen, Hagelbuien en Stortregens, als of de vertoornde Hemel al zyne'. gramfchap over hem wilde uitftorten ! Vreeslyke verandering! Vreeslyke Hartstocht, hoe hebt gy deezen mensch te onder gebragt. „ Eduards! — Myn God! Zyt gy het!" zei hy. Help my — ziet myne ellende! Ach! Eduards, help my! " Ik wilde hem antwoorden; maar kon geen woord fpreeken; taste in myn' Zak, drukte , zo veel ik vatten konde, hem fterk in de hand.' Ik wilde nog. eenmaal beproeven te fpreeken , maar kon niet; trok myne Schouders op, wendde myne overvlietende oogen van den ellendigen af, en ging weg, zo fpoedig ik konde. O! waarde Ferdiner, zulke voorbeelden! — Ik moet zien als ik terug kome, wat ik voor hem kan doen. GXLÏ2  . K A R E L FE R;DJI N E R. gi C X L 11. BRIEF, Julie aan Charlotte. Hamburg den ^gften. Ik denk dagelyks aan u; en als gy wist hoe wy hier in een maalftroom van elkander agtervolgcnde tydkortingen leeven , gy zoudt moeten bekennen , dat aan u te denken , geene geringe liefde onderfteld. Onze begoocheling blyft evenwel maar in den kring van onze Vrienden. Alzo zyn Frederike, Henriette en ik alle dagen by malkanderen. Gisteren avond waren wy by haare Moeder, na dat wy vooraf te faamen de Franfche Comedie gezien hadden. Ongelukkig was eene goede troep Duitfche Comedianten vertrokken. De beste Duitfche troep, zegt Ferdiner, kan het hier'niet uithouden, tegen de flechtfte Franfche bende. De belachlyke zotheid, van zich als kenners deezer fpraake te vertoonen, dryft een ieder tot deeze laatfte; al verftaan zy 'er ook niet anders van als: Comment Vous portes Vous , en : Tres bumble ferviteur. Men fpeelde de Zaïre; maar zo gedwongen, buitenfpoorig en onnatuurlyk, dat ik naauwlyks in een Marionettenfpel meer verveeling kon gehad hebben. Na het eerfte bedryf wierden wy in onze Loge bezocht door een Soi-difant Conmisfeur; zo noemde Ferdiner hem. Het was een ftyf en zo het fcheen Verwaand Mensch; wiens rond gezicht , domme III. deel. F oo'  32 GESCHIEDENIS vak oogen, houding en gefprek nochtans zeer weinig beloofden. Hy wendde zich eerst naar Ferdiner, met wienhyzeer gemeenzaam fprak. Vervolgens, toen hy van hem gehoord had, wie ik was, ook tot my, en vroeg, na een niets beteekenend Compliment, hoe my het ftuk behaagde ? Ik antwoordde , dat ik my niet dorst vermeeten , daar over te oordeelenHierop onderwees hy my, en zei: „ Asfurément, la troupe ne fait aueune vergogne au Poetel " „ Tout-au-Contraire,"antwoordde de Heer Farber ? die, gelyk gy weet, altyd gewoon is zyne meening rond uit te zeggen. „ J'aivujouer la mémepiecepar la troupe de Kunninger, troupe détestable, comme vous favés ; mats quon me fasfe pendre , fi a mon avis elle ne jouoit cent fois mieux que ces Marionettes. " De goede Man floeg op zyne borst, zag met medelyden op den Heer Farber neêr, en zeï tegen Ferdiner: „ Vous aures donc bieri de la peine, Mon. fieur, a desabufer Monficur Farber de fes fausfes opi^ nions. " „ Pardon, Monfieur:" antwoor1de Ferdiner: „ ce ne fera pas a moi, a le faire. Car pour Vous répondre en franc Allemand: une telle Zaire a Paris ne manqueroh pas d'être fijflée. Et ce Seigneur Orofmane qui, declamateur de fentiments froids, fe donne de terribles contorfions, & jette les bras comme un Timba- „ De Sentiments froids ! " hervatte de Man : „ Ah, Monfieur, le Zaire est le Chef-d'oeuvre de Voltaire." „ Tant pfs pour le reste de fes Tragedies.' " antwoord»  KAREL FERDINER. 8$ woordde Ferdiner, en keerde zich naar Frederike eri Henriette, die hy ik weet niet welke jokkerny zeide ; daar zy over lachte. Flaauwe beoordeelingcn : zei Ferdiner. Ik merkte dit op, en verzocht naderhand zyne uitlegging. Hen. rieiie-haalde haaren Voltaire voor den dag: Ferdiner lloeg het op en las. Zairc zegt tegen Fatime: „ Denk toch niet dat ik my zo laag kan vernedc3> ren, dat ik om zyne zuchten zou fmeeken ; dat „ de trotfche liefde van een' onbepaalden Heerfcher ,, my de fmaadelyke eer van den rang zyner Mai„ tres zou doen bekleeden, en dat ik de beledigin- gen en het gevaar van de ongelukkige luister ee„ ner kortduurende liefde op my zou laaden. Dee. „ ze fierheid, die de zedigheid in ons onderfieund, is_ „ nog zo verre niet uit myn harte geweeken. Eer myn „ hoogmoed zich zo laag zou vernederen, zou ik zonder „ vreeze de Ketens en het Graf aanfchouzuen." ■ Ik moet de Vrouwen laaten beoordcelen , of dit het natuurlyk gevóel is van een harte door de liefde ingenomen ? Ik vinde daar in meêr begeerte, orri alleen eene heerfchende Sultane te zyn, dan liefde. Vooral loopt dit in 't oog , daar zy aan haare liefde , welke zy aan haaren hoogmoed onderwerpt, haar Godsdienst zo ligt Opoffert : dus drukt zy zich uit: „ Maar Orosman bemind my , en ik heb alles i, (myn eerfte Godsdienst) vergeeten. " En het wordt geheel tegenfhydig als zy vervolgens zegt, in fpyt deezer fierheid: „ Als de Hemel zyne gramfchap op hem had uitgeftort, en zyn leeven had veroordeeld tot de KeF a 3i tenS  g4 GESCHIEDENIS van „ tens, die ik gedragen hebbe; als de Hemel Sy. j, rien myner heerfchappye had onderworpen : zou „ Zaire, zo haare liefde haar niet misleid, heden» „ om hem tot haar;te verheffen, zich tot hem ver„ nederd hebben. " Volgens de zeeden en de ingevoerde Veelwyvery der Mufulmanen , waar door iedere Sultane gelyk Haat, wordt niet meer verzaaking van fierheid gevorderd , om eene van deeze Sultanen des geliefden Sultans te worden, dan om hem, zo hy het niet was, en Zaire ware het, tot een' Sultan te maaken. En alle deeze uitgerekte en met Bywoorden gelapte verfen, drukken neigingen uit van eene gevoelige en doorfleepeneFranfche Hofdame, welke zo veel en zo weinig kan beminnen, als haare Eerzucht haar gebied. Shakefpcar , in tegendeel, vertoont ons eene waarlyk beminnende Prinfes, in Moge, die, na dat zy zich in ftilte aan een* braaven Man, beneden haaren ftaat, had verbonden, haaren fmaalenden Vader tot antwoord geeft: ïk wenschte dat ik de Dochter van een Osfendryver ware, en myn Leonatius de Zoon 3, des Schaapherders, onzen nagebuur. " (*) O! hoe zeer gevoelde ik de waarheid van deeze aanmerking! Maar Orosman is meer Zwetzer dan braaf Man t voer hy voort. Een braaf Man zal met het innigffe genoegen der grootmoedigheid van een' ander' hulde doen , en van een fhlzwygend vuur bezwangerd zyn, om hem daar in te overtreffen. De trotfche zou (*) Shakjfpcar, Cym&eline.  KAREL FERDINER. zou hem, misfchien, eene koele Loffpraak geeven en he, i dan in het gezicht zeggen: dat hy toch zo verwaand niet moet zvn, van zich te verbeelden, dat hy hem overtreft Hoor war Orosman zegt: „ Chris9, ten, ik ben verrukt over uwe edelmoedigheid: „ maar zou uw hoogmoed u gevleid hebben „ dat gy Orosman in weldaadigheid zoudt overtref. a, fen?" Is de plaats: „ Christen, ik ben verrukt over u„ we edelmoedigheid. Behou uwe vryheid , neem „ uwe fchatten te rug, ontvang by dezelve de recht„ vaardige vergelding van my" is die, zonderde andere zwetzery, op zich zelve edelmoedige zo verliest zy zekerlyk alles" door de daar by gevoegde fnorkery: eene fnorkery die alleen den middelmaaagen A&eur aanleiding kan geeven , om beide zyne wangen te doen zwellen , en met eene in de hoogte geftokene neus en met de har den in de zyde, twee koude verfen uit te brommen 1 „ Dat gevoeld men:" zei Mynheer FeJdheim. „ Zo fterk als het eerfte:" antwoordde ik, terwyl ik Ferdiner de hand drukte. Het gezehchap lachte over het natuurlyke van myne goedkeuring. Mynheer Farber nam deeze gelegenheid waar, en vroeg aan Henriette: „ wanneer zult gy toch ook eens zo oprecht van 'sharten grond fpreeken?'' „ Als ik ook eerst getroffen ben,"antwoordde het looze meisje. Myn Vader onderhield zich meest met Henriette\s moeder. Zy fpraken met veel levendigheids , van oude tyden; en hy verhaalde nog eenige byzonderlieden, den vader van mynen Ferdiner betreffende ; F 3 die  8<5 GESCHIEDENIS van die we] op zich zeiven, niet zeer roemwaardig w^. ren, maar echter niet nalieten, gelyk alles wat myn beminde aangaat, myne aandacht te trekken. Het was my te vooren reeds bekend, dat hy, vier jaaren getrouwd zynde, zyne Vrouw, de moeder van Ferdiner, verloor; maar het was my geheel onbekend, dat hy in het volgende jaar, naar Riga , zyne geboorteplaats, ging, met oogmerk, zo als de lieve vrouw op haar geweeten wilde verzekeren , om aldaar eene tweede te haaien; en ik fteldc 'er alleen daarom belang in, om dat zy my by de.hand vatte en 'er fchertzend by voegde: „ was dat gebeurd, wie weet of de vriendfehap en liefde tusfehen de twee ftiefbroeders wel zo Stérk en teder zou gebleeven zyn ? Met eene tweede vrouw veranderen ook gemeenlyk de cerfte verbintenisfen. De oude gaan af, en 'er komen nieuwe in derzelver plaats: en dan, myn kind, zou, misfchien, uwen lieven Ferdiner aan eene andere verloofd zyn. Laaten wy God danken, voegde zy 'erby, niet alleen voordat geene, watHy aan ons gedaan heeft; maar ook voor dat geene, wat Hy ten beste van ons en anderen niet heeft laaten gefchieden. Hy is toch in alles onzen ajoeden Vader !" Myn Vader fcheen van zulk een oogmerk van zyn' broeder niets te weeten ; en dacht dat een tweede hunwlyk deeze verandering ten minfte niet zou veroorzaakt hebben. De verbintenis van zyn' Zoon met my, geloofde hy,was te zeer zyn'wensch geweest: tot bewys hier van bragt hy by , dat hy in zyn laatfte uur, zyn' zoon en my hem op het fterkfte had aanbevolen. Zyn hart was hem wegens ons vol, maar  KAREL FERDINER. «naar zyne verftyfde tong buitenilaat geweest, om ■met woorden zyne meening uittedrukken : ondertusfchen , • rnyn vader had het gemaklyk kunnen gisfen. Nu weet ge nog eene oorzaak, waarom myn Vader altyd zo Iberk naar deeze verbintenis verlangde. —- Henricttës moeder, antwoordde niets hierop; ech. ter fcheen het my toe, als of zy iets in haar gedachte had, dat zy evenwel niet wilde zeggen. Zy vroeg ook: wanneer ons Huuwlyk zou voortgaan? Deeze vraag gaf aanleiding aan myn' Vader en aan Ferdiner, om daar ovtr te fpreeken: en beide bepaalden vooruit het einde van September, of bet begin van Oöober , indien onze Oom Thomas tegen dien tyd kon overkomen : want wat onze .bloedverwanten in Francfort betreft., myn vader .fchynt weinig op hunne overkomst te reekenen. Metta, wenschte, dat het morgen reeds de dag was. 01 hoe vermaakelyk is het hier!" zeï ze „ Ik weet toch waarachtig niet, waarom wyons nog eens naar Farmbull zullen laaten terug lleepen, om daar wederom ons zelve, zes weeken lang, hartelyk te .gaan yerveelen." — Zy heeft zo veel ongelyk niet» C X L I I I BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den ^cflen. Jc Ts u immers nog niet vergeeten , dat Danhwart j- omtrend Julie hetzelfde oogmerk had, als ik ? F 4 MF  83 GESCHIEDENIS van My dunkt ik heb ook eens de aanmerking gemaakt; dat zekere luiden zulke oogmerken zo ligt niet laaten vaarcn. Doeh heb ik het niet gedaan zo doe ik bet nog, en voeg 'er by: wanneer dan deeze luiden eene gelegenheid kunnen opfpooren, om den flegten uitflag een beteren loop te doen necmen, en den Worp door kunst te verbeteren ; zo noemen zy dat geene Behendigheid, wat zy niet gaarne Verflagenheid willen heeten, volgens den regel der befchaafde Leevenswyze. Ik geloove dat Mynheer Dankivart daar van eene proef denkt te geeven, en dat hy, na dat hy eens het Spel tegen my verlooren heeft, de fteenen een weinig begind te wryven, om eindelyk weder te winnen. Zeg my anders eens wat toch den man zon beweegen, om my zo ernftig na de omftaridigheden van Elize te vraagen; My? Hy had my reeds te Farmbull eens op de Pynbank gehad: gisteren zond hy my den volgenden brief: „ Ik heb my laaten overtuigen , dat ik van de Juffrouw, waaromtrend ik te Farmbull de gelegenheid waarnam met u te fpreeken, zeer verkeerde gedachten heb gehad. Indien gy haar te vooren reeds gekend hadt, zoude ikduidelyk begrypen, waarom myne vraagen u verwonderde: en om dat ik deeze verwondering bemerkte, zo vermoede ik, dat zy u bekend is. Haar is op meer dan eene wyze ongelyk aangedaan , en ik moet tot myne fchaamte bekennen, dat ik 'er, hoewel yan ter zyde, eenig deel aan heb gehad. Het geen gefchied is moet gefchied blyven ; doch misfchien is het nog te vergoeden. Dit is myn plicht en myn oprecht oogmerk. Om djt  KA REL FERDINER. 89 dit uittevoeren, is het evenwel noodig,dat ik vooraf de omftandigheden van haare Familie weete. Heb de goedheid my daar toe de behulpzaame hand te bieden, en my alles te doen weeten wat u daar van bekend is. Haar zyn nu en dan uitdrukkingen ontvallen, waar uit men zou opmaaken, dat zy aan een jong Mansperfoon is verbonden geweest, welk zy nog niet kan vergeetcn. Indien gy by u verblyf in Saxen haare Familie gekend hebt, en vooral, zo ge iets wegens deeze verbintenis weet, zo bidde ik u, my daar van te willen onderrichten. Liever had ik mondeling met u hier over gefproken, indien myne bezigheden myne tegenwoordigheid niet vereischt hadden. Ik verzekere u, hoewel onnoodig zo ik my vleye, van myne Hoogachting en vriendfehap. " Ik las deezen brief verfcheiden maaien; en telkens als ik hem weêr las, kwam hy my listiger voor. Indien myn Oom, die lang met hem op vertrouwden voet geleeft heeft, aan hem iets van myne eerfte Minnary in Saxen had laaten blyken; en de zogenaamde Neef van Elize by gelegenheid , die ligt kan voorkomen , misfchien door myn naam te noemen , in Lubek van my, als van eenen ouden bekenden, heeft gefproken; kon Dankivart, die zelf bekent, dat hy uit de verwondering, die ik op zyne vraagen toonde, beflooten had, dat ik de Juffrouw kende , alzo niet zeer natuurlyk de waarheid op het fpoor gekreegen hebben ? Zo men nu dit vastfield, is het ook zeer gemaklyk te begrypen, waarom hy van haare verbintenis mei; Fj een  ,£>o GESCHIEDENIS van een jong Mansperfoon fpreekt, en gaarne zou-willen weeten hoe het daar mede geleden is. Ik beken, de vraag is niet zeer flim. Hoe kan hy zich toch verbeelden, zonder myals een eenvoudige Roomsehgezinde biechteling aantezien, dat ik dezelve na zyn' ivensch zal beantwoorden ? , En zo ik eens alle verdenking ter zyde ftelle, welke faamenhang is 'er, tusfchen zyn voorgewend oogmerk om de belediging te vergoeden en tusfchen de verbintenis van de Juffrouw, met een jong Mansperfoon ? Behoeft hy ce weeten, om de belediging en den aanval te vergoeden, of de beledigde verloofd was, of niet? Men zou bezwaarlyk een zonderlinger verband kunnen uitdenken. Ik vreeze, dat zyn oogmerk is , zekere werktuigen , by myn oom in beweeging te brengen: eerst twyfeling, bedensing, zwaarigheden te verwekken, en dan maar laat het zyn zo het wil, het zal hem evenwel niet gelukken, dat ik zelf hem het middel aan de hand geeve, en dat hy zo het niet te potfig en te laag gezegd is —— dat hy de Castanie, die voor my gebraden was, met myn pooten, voor zich zeiven uit het vuur zal haaien. Na dit alles was het zo onnoodig niet dat hy my van zyne Vriendfchap verzekerde. —. ik heb hem geamwoord : „ Ik moet bekennen.dat uwe vraagen te Farmbull my verwonderde: en zo ik my wel erinnere gaf ik ten antwoord: dat ik op deeze Juffrouw een onbepaald vertrouwen, zou durven Hellen (*). 'Er zyn Pcr- ; <*;-II. Deel CXVI. Brief.  KAR EL FERDINER. si Perfbonen, die hun gantfche hart zo in hun gelaat draagen, dat men hen, in het ecrfte oogenblik dat men ze ziet, geheel meent te kennen. En wat deeze braave Juffrouw betreft; ik zou 'er myn leeven voor hebben durven zetten, dat gy u omtrend haar zeer bedrogen hadt. Het zou my ten hoogften onaangenaam geweest zyn, indien ik my,in myn vertrouwen op haar, had bedrogen gevonden. Zo veel te meer blydfchap geeft my uwe verzekering , dat de dwaaling voor ditmaal aan uwen kant was; en dat gy de grootheid der belediging erkend , welke deeze waardige Perfbon is aangedaan. Ik twyfel niet, of uw oogmerk, om deeze belediging te vergoeden , is volkomen ernst ; en dat die vergoeding volkomen gelyk zal zyn aan de belediging. Ook biede ik u my zeiven daar toe aan, indien gy my maar wilt onderrichten hoe de genoemde voorvallen aan elkander verbonden zyn; en wat ik doen moet. Ik heb maar eenmaal met haar te Farmbull gefprokem Myne beminde, welke haar meermaalen bezocht, weet mogelykmeer van'baar, dan ik: want de vrouwen vertellen altyd veel meer aan clkanderen, dan aan. een Mansperfoon. Hoe dikwyls zyn de lastige bezigheden oorzaak, dat goede voorneemens achteruit gaan ! De uwen heb. ben my het genoegen benomen, van u mondeling van myne hoogachting en vriendfehap te verzekeren." Ik denk niet dat hy in deezen brief ligt iets vinden zal van het geene hy verwacht. — Gy koomt dan niet, zo als ik van uwe zuster Yer*  9» GESCHIEDENIS van verneeme, op de Bruiloft van uwe Nicht; en myn volgende Brief zal u in Flensburg moeten vinden. C X L I V. BRIEF. Henriette aan Charlotte. Hamburg, den ^cjlen. y'ulie begrypt niet, waarom myne Moeder Myn. heer Wolmer op zekere uitdrukkingen niet geantwoort, of wat zy daar by gedacht heeft? Nu dit kan men nog toegeeven. Maar gy ook niet, Lot? Hebt gy zulk een kort geheugen ? Als gy Henriette waart ■ Hoor toe —. „ De Jonge Ferdiner op zyn houten paard vooruit, door de Kamer, en ik met de bonte Zweep achteraan; " is 13 dit vergeeten ? Ik meen eyenwel dat ik u dit eens verhaald of gefchreeven hebbe (*), En daar by verhaalde of fchreef ik waarfchynlyk ook, dat, volgens het zeggen van myne Moeder, de Oude Ferdiner en de Moeder van julie wel bepaaldelyk my', en niet Julie, voor den Jongen Ferdiner hadden uitgekoozen. Dit kon myne Moeder zekerlyk Mynheer Wolmer niet wel ten antwoord gesven; doch tegen my ze? ze openhartig: „ dat zy niet wist hoe Mynheer Wolmer in de verbeelding kon geraakt zyn, dat zyn Stiefbroeder zyn' zoon v< or Jx~ fie beflemd had. Maar het geen men zelf gaarne zo wil , voegde zy 'er by, geloofd men ligt daf pok C) 'h Deel XXXyiil. Brief.  "KAREL FERDINER. 93 ook de begeerte van anderen is. De Oude Ferdiner zei het eerfie zeer dikwyls en zeer ernftig. Mynheer Wolmer moet het dan zekerlyk voor een vrien» delyk Compliment aangezien hebben." Doe het ook zy: de tyden zyn veranderd. Thoma is weder ten voorfchyn gekomen. Gisteren kreegen wy een bezoek van hem van een klein uur; maar hy fprak geen woord van Louize. Misfchien daarom niet, om dat hy een vriend by zich had, die hy by ons wilde invoeren. — „ Wat zou deeze vriend willen hebben ?" „ Zyt gerust, myn lieve Feldbeim! zo gy iets te vreezen hebt; waar voor ik juist niet wil inftaan, zo verzeker ik u nochtans dat het geheel niet van deezen is." Dat ik li terftond den Man befchryve; om dat ik ongelukkig zyn naam heb vergeeteri. Geleerd, als eene geheele Faculceit, en altoos bezig, is hy,zo als ik hoore en geloove, gemaakt, om gewichtige zaaken uittevoeren, en der waereld van nut te zyn. Maar klein, rond en lelyk , niet gemaakt om bemind te worden. Hierby komen vreem. de aangewende manieren en beweegingen: want hy heeft geftaadig werk met zyne kleeding. Nooit zit hem iets goed. Alles drukt, alles benaauwd hem, nu de rechter dan de linker Manchet; nu de broeksdan de Koufenband ; of de' Rok op den fchouder; of het kamizool, dat hy open- en toeknoopt,en het hoofd draaid; aan zyn'halsboord trekt, en hoest, en kuchr. . O ! het is onbefchryflyk, hoe veel de Man elk minuut zich zeiven te doen geeft, en hoe hy zich ontrust 1 Daar by fchynt hy ook voor zyn verftand op  H GESCHIEDENIS) v A » op de Kniën te leggen: want zyne gevoelens en zy-< ne uitfpraak zyn hem altoos zo zeer. de besten, dat hy maar niet van het tegendeel is te overtuigen. Deeze foort van luiden mogen goed zyn, waar toe zy willen ; tot de verkeering, tot gezelfchap, tot vnendichap zyn ze niet gefchikt j en vooral niet tot de liefde. Ik wilde u nog iets fchryven van Julie en van Wolmer; de geboorte van de eerfte , en het Huuwlyk van den laatften betreffende 5 maar kan het mengzel van gedachten niet zo fchielyk uit elkander febiften; en zo even roept myne Moeder: Henriette! de wagen zal alle oogenblik komen ; zyt gy nog niet gereed ? — Daarom zal ik 'er u een ander bericht voor mededeelen , dat fpoediger uit de pen is te ftooten : wy ryden te faamen naar den tuin van Ferdiner, waar wy een paar dagen blyven.' Lees dit, meisje, en noem u zelve eene zottin, om dat gy te ïarmbull gebleeven zyt ? C X L V. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den 2 September^ Yy Man dringt my op het lyf, als een Vechter, die het om mYn ieeven te doen is! Op myn antwoord ontving ik den volgenden tweeden brief. . „ Heb ik my ongelukkig te onbepaald uitgedrukt, en de hoofdvraag vergeeten? Of moet ik denken dat gy myne vraagen zoekt te ontwyken ? Dit zou my v&r-  K A R E L FERDINER. 9f Verontrusten. Gewoonlyk Haat men de hoofdzaaken" ©ver , als ons geweeten' ons niet veroorlofd, onwaarheden te zeggen , en dat men nochtans reden heeft om de waarheid te verbergen. Dit kan, echter, voor die zaak geen goed vooroordeel verwekken. Ik hoop nochtans dat wy alleen elkander niet wel begreepen hebben; en neeme daarom de vryheid , van myne vraagen duidelyker voorteftellen. Is de naam van de bewuste Juffrouw Eiizabeth Lowenwald? Is zy uit Dresdèn, de Dochter van een' aanzienlyk', overleeden' Koopman ? Hebt gy het Huis van haar Vader , Lowenwald, niet bezocht of gekend ? Was deeze Dochter verloofd, en is die party weêr gebroken ? Had zy een Neef van dienzelfden naam, die in dienst was ? Aan eene naauwkeurige beantwoording van deeze vraagen is my veel gelegen. Daarom bidde ik u, my dezelve te beantwoorden, zo als gy kunt: en ik fchroome niet• als eene beweegreden 'er by te voegen, dat de oorzaak, waarom ik vraage, my zeiven zeer na, en geene geringe zaak betreft. " Ik antwoordde: „ Het verwondert my een weinig, als gy my wilt toeftaan de waarheid te zeggen, dat gy juist my ondervraagd wegens de Famiüe-omftandigheden van éen' derden Perfoon. Misfchien waren 'er nog andere wegen geweest, om zekerder en naauwkeuriger narichten te ontvangen, als door my. Ik kan niet ontkennen, dat ik uwe vraagen zocht te ontwykeru Want ik behoude gaarne het goed vooroordeel van een' Perfoon, die volftrekt niets ten nadeele van anderen gezegd heeft. Daarom juist  95 GESCHIEDENIS va» juist niet, om dat ik toen iets kwaads of niéts goeds kon zeggen ; maar, om dat ik bevonden heb, dat het geen minder zwaarigbeid is, te pryzen dan te verachten. In het eerfte geval is de vraager, en in het tweede die waar na gevnagd wordt, gewoon, zich aan den beantwoorder te houden, wanneer het een kwaaden uitflag heeft; en zo heeft deeze veel meer verantwoording te vreezen , dan dank te verwachten. Staa my ook toe, nog aantemerken, dat hy diens geweeten niet toelaat, onwaarheden te zeggen , en die redenen heeft, om waarheden te verzwygen , daarom nog geen kwaad vooroordeel verwekt voor de zaak waar na gevraagd wordt. Ik wil u even- wel> — en waarom niet u het eerfte? gaarne antwoorden, zo goed ik kan. Ik heb in Dresden een Koopman gekend, genaamd Dezva/d, maar geen die zich Lowenwald noemt. De eerfte had eene Dochter en een Zoon: Elizabeth Lowenwald kan dus niet wel zyn Dochter, maar nochtans eene zeer braave Juffrouw zyn. Het Huis van den ouden Dewald heb ik dikwyls bezocht. Hy handelde met myn' Vader, en was een zeer geacht en eerlyk Man. Eene Dochter heeft veeltyds een Neef, zo als gy weet ; hoewel ook fomtyds een Broeder maar Neef kan heeten. Ik kan u niet zeggen of Elizabeth Lowenwald zulk eenen gehad heeft, noch of zy ooit verloofd geweest is: om dat ik haar niet gekend hebbe. Het zal my geen gering genoegen geeven , zo deeze narichten toereikende zyn ter uwer gerustftellinge. Het zyn zekerlyk, na de voorgefchrevene vraa-  KAREL FERDINER. 4>7 vraagen , alle , die ik met een goed geweeten kan geeven." Gy bemerkt wel, myn Vriend, dat de nieuwsgierige Man , dóór al zyn vraagen deeze hoofdvraag heeft vergeeten: of deeze Elizabcth Lowenwald de Dochter van rhynèn Koopman Dewald ook kan zyn ? Het geen niet gevraagd wordt, dacht ik, beantwoord een zot P En aldus geloofde ik eindelyk den Vechter, die misfchien dacht, my in zyne beide armen gekluisterd te hebben, door eene ligte buiging, onder den linker arm heen, ontfnapt te zyn. Doch hy vat my voor de derdemaal, en grypt my aan den gorgel. Hoor eens i „ Uwe beantwoording bevreemd my ongemeen, Gy fchynt met eenig ongeduld myne regels geleezen , en beantwoord te hebben , als of gy zelf daar door beledigd Waart. Maar, op myn' eer, ik weet niet wat gy 'er beledigends iti kunt gevonden hebben. 'Er zyn dikwyls gevallen, waar in het noodig is van andere perfoonen narichten intehaalen; waarom zou een eerlyk Man, in dien opzichte, niet na de omftandigheden van dezelven verneemen ; en waarom zou ëen ander eerlyk Man zyne vraagen niet openhartig beantwoorden, en hem alles zonder fchroom mogen zeggèn,Wat hy,zo goed als kwaad, daar van weet ? Wat kon tóch de reden zyn, dat gy my zo veel als niets meldt ? De onfchuldigfte zaak moet op deeze wyze verdacht worden. Dat ik my by u vervoegd hebbe, heeft geene andere oorzaak, als dat ik wist dat gy u in Leipzig en in Dresden hebt opgehouden, en om verfcheide redenen vermoedde, dat deeze Familie u bekend zou zyrï. III. deel. G Men  98 GESCHIEDENIS t a » Men loopt niet gaarne den weg dubbeld; maar lie* ver rechtuit: en by deeze'korte weg, was het niet te verwachten, dat gy onbegrypelyke oorzaaken kon» det hebben, om eenen Vriend onfchuldige onderrichtingen te weigeren- Ik vraag immers niet na ora« Handigheden die u zelfs aangaan; of na geheimen. Ik vraag alleen na dat geene , wat een ieder mag weecen, na Naam, Ouders, Neef, Familie. Doch gy fpreekt van een Broeder, die te gelyk Neef zon kunnen zyn. Gy zegt my, dat byna alle Dochters een Neef hebben. Gewis gy fpottede te onrechter tyd 1 Verder zegt gy : Dewald was de Naam van den Koopman , daar gy mede bekend waart: dus kan Eli^abcth Lowenwald zyne Dochter niet zyn. — O! Mynheer Ferdiner, men behoeft my nu niet te leeren , dat als een Vader Dewald heet , dat zyne Dochter dan niet Lowenwald kan heeten. ?fr Gy hebt in Dresaen eenen Dewald gekend , en niet eenen Lotvenwald. Wat kan ik daar uit befluiten ? Spreekt gy alleen van Naamen, of van één' Perfoon onder verfcheiden Naamen ? Ik wenschte alleen te weeten: of deeze juffrouw, welke my onder den naam van Lowenwald bekend is , de Dochter is , van den u bekenden Dewald? Doch als het u zo moeilyk is, of als gy daaromtrend bedenking hebt, die ik onmogelyk kan vermoeden ; zo is het zekerlyk niet wel van my gedaan, dat ik ééne vraag, driemaal herhaale ; en bid u om vergeeving voor eene onbeleefdheid, die ik nochtans niet daar voor hield." Wel nu, is dit niet aan den gorgel grypen ? En was de beweeging niet natuurlyk, die myne hand maak-  IA REL' FERD1NÈR. 93 iia ikte, om den Man afteweeren? zy beftond in . het volgende antwoord: „ De Juffrouw , waar na gy vraagt, heeft, zó veel ik my kan te binnen brengen , vee! overeenkomst met de Dochter van den my bekenden De, wald. Maat als haar naam Elizabetb Lowenwald is, dan moet ik nog eens zeggen , dat zy Dewald's Dochter niet is: want twee Vrouwen kunnen eikanderen zeer wel gelyken. '£r is, in het gefprek9 dat ik met haar gehóuden heb, geen woord van haare geboorte-plaats of Familie gefproken. ÜWe verdere vraagen betreffen Familie-berichtenó Het is niet ligter my te verontfchuldigen, om dat ik 'er niets van weet, als om dat ik 'er niets van zeggen mag. Een eerlyk Man kan het goed , en voor zyn oogmerk noodzaaklyk achten, om veel te vraagen ; maar een ander eerlyk Man moet de vryheid behouden, om daar van te beantwoorden het geen hy wil. Doorgaands kan hy, die veel weet . veel beantwoorden; in welk geval ik niet ben: maar hy> die alles beantwoord wat hem gevraagd wordt, o£ alles zegt Wat hy weet, zal ten laatfte dikwyls bevinden , dat hy beter had gedaan met geheel te zwygen. " Gy begrypt ligt hoe boos de Man geworden is , om dat ik hem het Mes niet heb wülen geeven , waarmede hy my kon vermoorden ! Nu begint hy reeds in myn ftilzwygen oorzaak tot verdenking te vinden. Doch laat hy! Ik wenfche dat het hier mede afged an zal zvn. Echter vrees ik dat hy niet rusten maar andere wegen zal zoeken. Hy heeft zekerlyk Julie nog niet vergeeten! — G 2 CXLVL  ioo GESCHIEDENIS vak C X LVI. BRIEF. sophia aan dankwart. Hamburg den 2. September. r~^y doet my opgetoogen zyn, myn waarde Broeder ; maar dit moet gy ook weeten, dat ik myn Rol ook goed heb uitgevoerd ! Gisteren zond de Koopman, en het trof zo gelukkig ! Myn beminde Loivenwald was even in myne Kamer , en dronk Thee met my. Men riep haar; een Comptoiïbediende moest haar geld toetellen. „ Van wien?/' „ Van Mynheer Ems." „ Van Mynheer Ems ? — Geld' toetellen ? aan My?" Dit vroeg.ze met groote bevreemding; bloozende een weinig. Ik had moeite om myn gezicht in eene behoorlyke plooi te zetten. Doch in zulke omftandigheden is het goed , dat men een fnuifdoos by zich draagt. Men kan een fnuifje neemen , en de hand eene ongedwongene bezigheid in het gezicht geeven. Laaten wy hem binnen doen komen , zeide ik, ftond op, opende de deur en riep: koom maar binnen. Hy kwam en wendde zich naar my, zeg? gende : dat hy my een fommetje van Vyfhonderd Deenfche Dukaaten moest overhandigen. „ Daar weet ik niets van; myn Naam is Sopbia /ttthuizen. " 3> Vergeef my: myne aanwyzing is" — antwoord-  KAREL FERDINER. ioï boordde hy, en haalde een papier uit zyn zak, het welk hy inzag — „ aan Elizabeth Lowenwald." Dit zou wel een misflag kunnen zyn; " hervatte myne Vriendin, en kreeg weêr een kleur: „ misfchien een misflag in de naam. Ik heb opgemerkt, dat de myne van onderfcheiden Perfoonen, onderfcheiden wordt uitgedrukt. " De Comptoii bediende las zyn briefje overluid : Elizabetb Lowenwald uit Dresden, — en gaf haar hetzelve in handen. „ Men kan my wel zo genoemd hebben, als de naam hier gefchreeven is; doch ik weet niet van wien ik geld zou kunnen verwachten; is het ook uit Saxen?" „ Heeft de Heer Ems het misfchien-van een' Correspondent aldaar ontvangen ? " vroeg ik , en zag den bediende aan. „ Dat kan zeer wel zyn; "antwoordde deeze:,, een Koopman begaat niet ligt een misflag in geldzaaken; evenwel zo UE. nog twyfelt, zal ik het eerst nog eens aan Mynheer Ems vraagen." ,, Doe my deezen dienst, " hervatte myne vriendin. De bediende ging weg ; en ik begon al te vreezen, dat zyn' Heer zelf aan het twyfelen raaken en eerst weêr naar Lubek zou fchryven. Ondertusfchen hadt de verlegenheid van myne Vriendin, my nieuwsgierig gemaakt, en ik vroeg haar: hoe zy zo veel zwaarigheids had kunnen maaken om het geld aanteneemen ? Zy gaf my ten antwoord : ,, myn naam is Dewald. Zo lange men alleen in den dagelykfchen omgang my, ten onrechte, Lowenwald genoemd heeft, zo als ik nu en dan meene te hebben apgemerktj en dat 'er verder niets aan gelegen was, '4 G3 , heb i  joa GESCHIEDENIS y.Aw heb ik dit laaten doorgaan. Nu, echter, moet ik op dien misflag acht neemen; om dat ik op een' naam die even zo goed een ander Perfoon aanduiden, als eene valfche uïtfpraak van den mynon kan zyn, geen geld durve aannecmen; vooral daar ik geen geld uit Lubek te verwachten heb." „ Maar het zou uit Saxen kunnen komen:" hervatte ik. -— „ Dan zou toch myn rechte naam op het adres (laan; '* antwoordde zy; of het moest zyq dat myn Broeder, die aanleiding tot deeze naamsverandering heeft gegeeven , goedgevonden heeft, dezelve maar zo te-laaten blyven." Ik beyeep dit niet, en wilde haar om eenenade. ïe verklaaring deswegen verzoeken ; wanneer juist de bediende van den Koopman te rug kwam. » Het is 7eel" we' in order, " zeide hy, „ zo de Juffrouw diezelfde Eüzaleih Lowenwald, uit Dra. den, is, die zich by eene bloedverwante opgehoq! den en van dezelve geërft heeft." „ Nu ," zeï ik, „ deeze zvt gy zeker." De bediende telde het geld op de Tafel — „ Het ver wondert my evenwel," zei myne vriendin, die nog al bleef twyfelen, „ dat ik daarvan in het geheel geen bericht heb ontvangen." „ Dat zal ongetwyfeld nog komen," antwoordde *K7r-n1, ' ZU,t zeker]yk eene quitantie willen hebben? vroeg ik aan den bediende, terwyl ikhaar fpoedig pen-en inkt gaf, om die te fchryven Zy deed het, en ce bediende ging heen. — Alles ging, gelyk gy ziet, zo ligt en natuurlyk van de handI, cat er w 't geheel geen verdenking op my viel. Zy bleef nog geftadig in gedachte zitten, en fcheen niet  KAREL FERDINER. 103 öiet te kunnen befluiten om het geld opteneemen. Ik wendde het gefprek over een' anderen boeg, en ftreek het geld byeen : en zo wierd de zaak afgedaan. Heden, vóór den maaltyd,gingen wy faamen over den wal. Zy verhaalde my het gebeurde in Lubek, met zulk eene groote befcheidenheid , en fpaaring van de beledigers en tevens met zulk eene gevoelige deelneeming aan het ongeluk van den beklaagenswaardigen Jongeling, dat ik reeds hoop op een goed gevolg opvatte. Ik heb , echter, nog niet kunnen goedvinden om, zelfs maar van verre, myne belangen te ontdekken. Toen ik eens , met alle omzichtigheid, al fchertzende, zeide: „ dat de ouders zich evenwel nog eens by een bekwaamer Artz moesten vervoegen, en Elize verzoeken om den ongeïukkigen te helpen," bevond ik dat deeze uitgegooide vraag geheel niet wilde hechten. Zy gaf ten antwoord : „ dat zy niet zou nalaaten, alles te doen, wat zy met goede wenfchen voor hem kon uitvoeren. " „ Deeze zyn edel en verdienen dankbetuiging ; doch ten laatfte, zou hy de geneezing niet wel anders als door eene verbintenis begeeren". „ Die is zo onmogelyk van de eene als van de andere zyde" „ Het zou in de daad een groote ftap zyn! Maaf eenen ongelukkigen Jongeling van groote verwachting, het beste wat hy heeft, het gebruik van zyn verftand, en twee bedroefde oud-rs een' geliefden zoon weder te geeven - zulk een denkbeeld is befiisfend voor een hart als dat van £lm;"é.t zeggende G 4 drukte  m GESCHIEDENIS va» drukte ik haare hand. „Het fmartte haar,dat zy niet ligt zou voldoen aan het groote denkbeeld, dat ik my van haar maakte." Hierby liet ik het toen berusten. Als gy nu alle narichten hebt ingehaald, die gy neodig acht, dan zullen wy verder gaan- — Het ergfte is, dat zy haaren Stiefbroeder, — ik weet nog niet wien hy is dagelyks verwacht, met welke zy: of, naar Rostok, of, naar haare geboorteplaats denkc te vertrekken. Het gaat zo het wil, wy moeten haar hier houden. In de Herberg wil zy maar niet blyven. Ik floeg haar voor: of, naar Lubek terug te keeren, of my naar Grumbui te vergezellen. Doch zy onttrok zich van beiden al te ernftig ,d9n dat ik daar op kon blyven aanhouden; daarenboven , was zy reeds vóór eene Maand met eene goede zedige vrouw overeengekomen , om ten haarent haar intrek te neemen. Morgen blyve ik nog hier, en dan kome ik terug, om u, nog in de eerfte hitte, te zeggen, dat gy de braaffte Man zyt, en ik uwe tederminnende Zuster» C XL VI l BRIEF. Maria aan Elize. Lubek den iden, Een fchielyk voorval, waar in ik my zelve geen raad weet te geeven , noodzaakt my DE. om een fpoedig antwoord te verzoeken. Uwe waarde Vriendin, dugusta, liet my by zich roepen, en droeg my eene plaats van Huishoudfter op.. De Heer, zeide zy, woond pp het Land, en heeft  'K A R E L FERDINER. 105 beeft my opgedraagen om voor een goed Perfoon te zorgen; de voorwaarden zullen zo goed zyn, als gy die kunt begeeren. Ik verontfchuldigde my daar mede, dat ik naar 11 dacht te vertrekken. Zy lachtte, en zei: „ de omfiandigheden zullen hoop ik in korten tyd zeer veranderen. Myne lieve Maria, gy moet, ten gevalle van my, het voorftel niet van de hand wyzen. De Luiden, waar van ik fpreeke, zyn myn Neef, Dankwart, en zyne zuster, Althuizen; en het oogmerk —— Het is niet onverfchillig, goede Maria, of gy •het aanneemt, of afflaat; gy moet bet aanneemen, ten gevalle van Elize en van my. Ik zal U niet zeggen, welke gedachten 'er by my opkwamen. De Godlyke wegen zyn zeer wonderbaar! Evenwel moet ik zeggen, dat ik gaarne de dienst zou aanneemen , als UE. .het zo goed vond. Ik heb zo veel tyd tot bedenking verzocht, tot dat ik antwoord van UE. kan hebben. Misfchien zal UE. myn gezelfchap vooreerst wej kunnen misfen ; omdat myne Vriendin , Juffrouw Sommers ,zecx gereed is, om UE. te ontvangen, zo haast UE. maar komen wilt; en voor de oprechtheid van deeze, my federd lange jaaren bekende, vrouw kan ik inftaan. Zy fchryft my, dat zy al eenige dagen weêr t'huis geweest is, en zelf by UE. wilde koomen: mogelyk is ze al by UE. geweest. Nu verzoeke ik, alles wel te overwegen, en my raad te geeven. Alles wat UE. goed vind, zal ik doen. Maar als UE. naar myn wensch ik mag het niet uitdrukken! De goederen zullen jn de aanftaande week verG 5 kocht  ïc6 GESCHIEDENIS van kocht worden- Uwe Augusta draagt voor alles zorg. God zegene deeze waarde vriendin van myne Elize ! De Jonge Larner zou zich, volgens het zeggen van Simon, geheel aan peinzen overgeeven. God ftaa hem by ; in Wiens befcherming ik ook myne waarde Elize in myn gebed beveele. C X L V I I 1. BRIEF. Elize aan Maria. Hamburg den ^den. T "Twe vriendin was al by my geweest, toen ik uwen brief ontving. Zy behaagt my zeer wel. Ik dank u hartelyk voor deeze nieuwe blyk van uwe liefdeIk heb de twee kamers wel niet bezien; maar zé evenwel voor ééne maand gehuurd , en zal ze be= trekken, zo haast het kan gefchieden. De fchielyke verandering van myne omftandigheden was niet, het geene zy fcheen te zyn. Zy zullen alzo wel dra weêr zyn zo als zy te vooren waren. Ik kan my nu niet verder daar over uitlaaten. Het verontrust my nochtans niet verder, als dat het my in de noodzaaklykheid ftelt, van nog eens we. gens eene fomme gclds den toevlucht tot myne Augusta te neemen. Ik heb haar verzocht , my met een wisfel van vierduizend Mark by te ftaan; en de zekerheid daar voor, uit het geen myne goer deren zullen opbrengen , te neemen. Zo haast ik dien  KAR E_L FERDINER. io? dien wisfel ontvange, zal ik de Herberg verlaaten. Philip za] in ft kort te Lubek komen. Misfchien kan hy u daar, by de verkocping, van goeden dienst zyn. Daarom, en om nog eene andere reden, zou ik gaarne zien, dat hy op de verkoopdagen daar bleef. U,myne waarde Maria ,verzoeke ik, dat gy het voorde!, zo het u behaagd , om mynentwille even zo min aflaat, als het aanneemt, zo gy 'er anders niet toegenegen zyt. — De wegen der Voorzienig, beid zyn wys, en fchynen ons wonderlyk: onder yeele ben ik een niet gemeen voorbeeld daarvan! Maar ik bidde u, myne waarde, deeze gedachte geheel te vergeeten. Neen het kan niet gefchieden! Wanneer ik my, met eenige zekerheid, eenen toeftand kon belooven, die my in fiaat ftelde, om voor uw onderhoud te zorgen, zo zou ik u zekerlyk verzoeken , my niet te verlaaten. Maar wat kan ik tot uwe gerustftelling toebrengen? Men moet, zonder tegenfpraak,het zekerfte,of dat hetzekerfte fchynt, verkiezen, om zich voor toekomende verwytingen te hoeden. Alleen bidde ik u, lieve Maria, dat gy, het geene tusfchen my en Ferdiner is voorgevallen , jn volkomene vergetelheid laat begraaven zyn. Doch het is overtollig, dat ik u deeze voorzichtigheid beveel.?. —■ Op het oogenblik ontvang ik bericht van Augusta, dat zy wegens het geld fchikkingen heeft gemaakt. Morgen of overmorgen zal het my bezorgd worden. CXLIX  3fo8 GESCHIEDENIS vaj C X L 1 X BRIEF. Eduards aan Ferdiner. Flensburg den $den TT^t voorval tusfchen u en Dankwart is zeker A-l onaangenaam. ïk weet waarlyk niet wat ik uit zyne nieuwsgierigheid zal befluiten ; maar zy kan ook eene menigte andere oorzaaken hebben als die, welke gy gist. En hoe vervalt gy zo eensklaps tot zulk een argwaan; gy, een man die van alle menfchen altyd het beste plagt te denken ? Ik fteek myn vinger op en beweeg die gints en daar heen \ waarde vriend, het zegt, dat gy kranker zyt, dan gy zelf weet of gelooven wilt.' Ik ontdek in deeze argwaan jaloezy , en jaloezy is raazende liefde. „ Liefde voor Julie!" Zult gy my ten antwoord geeven; ,, wat zou het anders zyn? daar ik alleen ongerust ben, om dat ik vreeze dat Dankwart haar tegen my denkt opteftoken." God zegene u! zo veel te beter! Maar als uwe jaloezy niet omtrend Elize maar omtrend Julie gaat, hoe kunt gy dan zwaangheid maaken, om Dankwart onfchuldige berichten wegens de eerfte ' te geeven? Onfchuldige! dit zeg ik met hem, en verftaa daar door zulke, die men, zonder voor verantwoording te vreezen, byna in de Nieuwspapieren zou kunnen laaten plaatzen. Die, welke Dankwart begeert, zyn van dien aart. Laat my ueens in sc oor luisteren en vraagen: heeft niet iets uit eejf my-  KAREL FERDINER. iojj •myner brieven, wegens de liefde van een' zeker' Jongeling uit Lubek, welke uwe vuurige verbeelding nu in eenige betrekking met Dankwart weet te plaatzen, vat op u gehad? Ontkend of niet, het was dwaas van my gehandeld dat ik het fchreef. Indien ik hierin mis taste, — en ik wil my gaarne hier in misleiden — zo komt het my evenwel voor, alsof uwe liefde, tusfchen Julie en Elize gedeeld, met even groote Jaloezy over beide waakt, en geen van beide wil verliezen. Dankwart behoeft alleen maar de naam van Elize te noemen, en myn Ferdiner kruipt in een en fteekt — hou my de uitdruk king ten goede — aan alle kanten zyne borstels op; De onfchuldige man raakt u, toevallig, op eene zekere plaats aan;- gy verfchrikt en ftuift op! moet hy niet befluiten dat gy daar eenig ongémalc hebt? Om my duidelyker te verkiaaren: ik kan 'er naauwlyks aan twyfelen, dat Dankwart uit geheel andere oorzaaken vraagt, als uit die, waar uit gy hem doet vraagen; doch gy zyt in uw tweede en laatfte antwoord zo zeer buiten u zeiven , dat gy den in 't minst geen kwaad vermoedenden Man, door de omzichtigfte draaijen en fpitsvindigheden, achter welke gy u zoekt te verbergen , regelrecht op den weg brengt, om te vermoeden dat 'er tusfchen u en deeze Juffrouw eenige gemeenfchap moet hebben plaats gehad. Daarom kan hy ook niet nalaaten, u te zeggen , dat hy niet vraagt na omftandigheden die u aangaan ; niet na uwe geheimen. Ik twyfel niet, of gy zult dit zeer wel begrypen : en als het nu heden of morgen bekend wordt, dat de naamen Lowenwald  iio GESCHIEDENIS u» ivald en Dewald een en dezelfde Perfoon aanwyzen i als hy verder, gelyk gy vermoedt, iets van ü geva! met deezé juffrouw Dewald, van uwen Oom heeft vernomen; myn Vriend, dan is u gantfche geheim zo klaar voor zyne oogen als de dag 1 En is hy daarenboven die listige Man, waar voor gy hem houdt1; myn Vriend, hoe heeft hy u dan by de Keel ? Wat kan hy anders vermoeden, als dat gy geheime, maar dan zeker geene onbegrypelyke, redenen hebt, om deeze, die gy te vooren beminde, te befchermén, en haar voorts met zulk eene angstvallige zorg, onder een' vreemden raam , voor het oog van een ieder te verbergen? Wat wil hy anders befluiten, alsdat gy haar ribg by aanhoudenbeid blyft bemmnen ? Wat zal uw Oom van dit gediag en van uw oogmerk, — wat moet hy 'er Van denken? — Waarde Ferdiner, hadt gy u Oom maar terftond het geval verhaald; hadt gy hem gezegd wie Elize was! Ik zeg het nogmaals, voor de vuist te handelen ruimt menig misverftaild uit den weg , en maakt het pad waar op Wy wandelen moeten, fchoon en effen. Maar ik ftel my voor , dat gy deezen eisch aanmerkt als een verzoek, 't welk onderdek dat de aarde zich uit haar bindzelen laat trekken. Hierom zal ik het liever wenfehende uitdrukken. Hadt gy het geval aan uwen Oom kunnen bekend maaken! Doch wie Weet of gy my niet ten antwoord geeft: dat is; zo veel gezegd als niets. — Het zy dan hoe het wil: gy hadt nochtans tegen Dankwart rond uit moeten zeggen: „ Ik ken haar;zy heet Dewald, en is eene uitmuntende Juffrouw, op  ' :KA1EL FERDÏNÈÉ. fit öp welke ik voorheen het ernstigfte uitzicht had, als de omftandigheden het hadden toegelaaten; maar myn wensch kon niet vervuld worden. " — Laat vry uw gezworen vyand al zyne listigheid te hulpe roepen, om uit dit antwoord eenig voordeel tegen u te trekken! ■ Laat u ten minfte waarfchuuwen, dat gy geene bitterheid in u harte tegen den Man behoudt. Zyne antwoorden zyn wel hard; maar zy zyn op eenen toon', dien gy zelf hem aan de hand hebt gegeeven. Gy fpot met hem; en wie wil zich als een gek laaten gebruiken ? Wanneer gy wat bedaarder zyt, lees dan zynen eerften brief nog eens: en gy zult bevinden dat 'er een A. ftaat waar gy een Z hebt geleezen. Die met een zeker vooroordeel een blad in de hand neemt, die leest niet wat op het papier, maar wat in zyne harsfenen gefchreeven ftaat. Is u al vergeeten, het geene ik my nog uit myne Schooljaaren te binnen brenge, hoe het met de vernuftige uitleggers gaat? Verneder u, zo goed gy kunt; want gy hebt ongelyk. CL. BRIEF. Henriette aan Charlottë. Hamburg, den ede?:. Wy zyn vóór drie dagen ütl Ferdiners Tuin terug gekomen. Aangenaame dai en! Lot, en die duuren tot Zaturdag Avond 1 Daar gy zelf 'er en  «a GESCHIEDENIS vah' geen deel aan kunt hebben, moet gy ten minfhr weeten wat wy bedryven. Doch ik had een dag werk om u alleen maar het vöornaamfte te fchryven. Iets moetik u noodzaaklyk mededeelen r wy hebben Ferdiner een pots gefpeeld. Julie liet my eergisteren verzoeken ohr haar gezelfchap te houden; om dat haaf Vader en Ferdiner 's avonds by een ongetrouwd Vriend zouden eeten.Wy hadden al een gebeele poos alleen van aangenaa* me zetternycn zitten fnappen ; en waren nog zeer drok daarmede bezig, toen Juffer Metta, juist niet net van pas, binnen kwam: Het gezicht waar mede zy in kwam, gaf te leezen : „ O! Nu heb ik u wat te verhaalen! " Maar daar zy fcheen te merken dat wy liever alleen waren gebleeven , zo zeï ze niets, en maakte, om in de Kamer te blyven, eenige beweeging , als of zy iets zocht. Dit duurde eenigen tyd , en Julie, die dit te lang duurde , vroeg: „ wat zoekt gy, Metta?" „ Ik ? " antwoordde zy. „ Ik weet het waarlyk niet te noemen ;• maar voor luiden van myn' Haat is in de Kamers van de Juffrouwen altyd iets te vinden : en dat iets zoek ik." „ Ik verbeeldde my" hervatte Julie , „ dat gy iets hadt te verhaalen." „ Haar gezicht vertoont ten minfte een vol hart" voegde ik 'er by. Wel dan moet ik waarlyk nog een Masker voordoen! " zeï Metta. „ Ik heb gehoord dat een fnappende tong eene gevaarlyke zaak voor een Meisje is. Zo men daar by ook nog een gezicht heeft, waar uit te leezen is, dan is het als een Horlogieplaat en  KAREL FERDINER. 113 én Wyzer, waaraan ieder de flag en beweeging van het bedekte uurwerk kan zien. Net zo is het met my." „ De Plaat hebben Wy gezien" zei ik, „ nu verwachten wy dat de Wyzer zal toonen, hoé veel het uurwerk op dat pas by u geflaagen heeft." „ Half één, in den nacht, het uur van Dooden en Spooken," antwoordde zy. „ Want ik kom zo aan- ftonds ja als ik het nu wist te noemen ! • Hjt een heeft Juffrouw wel eens geleezen van eene groote Keizerin, of Koningin, of Votstin, die Maufola, geloof ik, heette ze " „ Misfchien eene Keizerin of Koningin van het Eiland Felfenburg;" zei Julie. „ en zo ver ftrekt zich zekerlyk onze Lectuur üiet uit " „ Vergeef my; " gaf het Meisje ten antwoord , „ op het Eiland Felfenburg waren geene Vorftinnen ; en zo veel te beter was het voor de inwoo- ners# . Vorst te wezen, kan wel goed zyn voor den geenen die het is; maar het is dan droevig, onderdaan te zyn. My dunkt ook dat men de eerften heel gemaklyk kon misfen. " „ Laaten wy een' korter' weg neemen, " viel Julie haar in de reden. „ Uwe Keizerin. — " „ Myne Keizerin had haar beminden Keizer verlooren. — Kon ik maar op zyn naam komen ! —— Semiramus? ja; Semiramus was zyn naam. En zyne Weduwe liet, uit liefde en ter eere van hem, Maufola hoe ook? het is net dat verbruide woord, dat ik moet hebben; en waarom ik de geheele Historie verhaale. Misfchien kan Juffrouw my daar wel op helpen! — Zy bouwde een' Pan — Pan — III deel. H wel  114 GESCHIEDENIS va* wel verbruid Donium — Pandonium? Neen? de naam is nog wel een derde langer." „ 'c Is immers niet Pandemonium ? " vroeg; Julie, „ Waarlyk ! Ik dacht het wel, dat gy de Historie zoudr geleezen hebben! " ' Dit hielp ons aan het lagchen. „ Heb ik het zo- niet goed verhaald ? " vroeg, Metta. „ Zeer goed ," antwoordde Julie : „ want wy begrypen u, en het kwam maar alleen daar op aan. De naamen doen niets tot de zaak. Anders heet de Keizerin Artemifm, de Keizer Maufolus, en het geen zy hem ter eere liet bouwen Maufoleum. Dit is ook de naam daar gy na zocht. Nu zyt gy op den rechten weg en kunt verder gaan.'* „ Maar hoe was ik dan aan de naamen S-emiramit en Pandemonium- gekomen ? " „ Gy moogt van de Keizerin Semiramis, van haar Gemaal Ninas, en ook in het Verkoren Parades geleezen hebben. Gy hebt zo van elks wat behouden , cn de Gefchiedenisfen door malkander' gemengd. * „ 't Is toch droevig f Ik wou dat in myn hoofd alles zo in order lag, als in uw Kamer , Juffrouw Julier Daar kan ik in dónker krygen wat ik hebben wil. " Gy moet het dan daar in maar even zo goed in ©rder fchikken, " zei ik. „ Maar het verhaal krygen wy op die wyze niet. Gy kwaamt, zeidet gy, uit een. . Pan-  kArel ferdiner. 115 Panda neen ! Maufo hoe was het ook ? " Uit een Maufoleum? -— Droomt gy? Wat wil dat zeggen , Metta? " Ja, waarlyk; als ik tien Vryers had, zou ik 'ef wel negen onder verwedden, dat hec zo net goed genoemd is. Is het niet: een gedenkteeken van een' dooden ? Ik bid u, koomt eens, en ziet zelf of de Kamer die ik u toonen wilde, iets anders is?" „ Hier in huis?" vroegen wy beiden te gelyk. „ Hier in huis.' " zei Metta. „ En de Perfoon, tot wiens cere ongetwyfeld dit Maufolium aangelegd is, in Portrait by den Spiegel. O ! zy ziet 'er uit als een Engel ; Juffrouw Julie, koom toch, maar fpoe. dig ! Als hier geen muizen zyn , dan zyn wy de eenigfie leevendige Schepzels in het geheele huis." — Gy kunt u , zonder dat ik het verhaale , den fpoed verbeelden , met Welken wy Metta volgden^ Zy bragt ons in een afgelegen vertrek , welk 'er zo plechtig uitzag, en waar in zulk eene verrukkende fomberheid heerschte , dat ik lust hebbe om 'er u eene befchryving van te geeven; als ik alles maar wist tc noemen. Laat uwe verbeelding u helpen t ik zal verhaalen, wat ik gezien hebbe. Stel u een ruim gewelfd vertrek voor, welks wanden afgedeeld zyn in paneel en; deeze paneelen met zwart Daj mast bekleed; tusfchen dezelven, uitfteekende vlakke Pylaaren, wit gefchilderd en als albast opgemaakt , met groote vergulde Letters en Lysten, en aan de zyden vergulde Armblakers. Eindelyk aan de Spiegel-zyde een wit gemormerd Tafelwerk, als een H a Mo*  ÏV6 GESCHIEDE NTS VA-N Monument van vlakke Pylaaren, even eens gefchiï-derd en verguld als de anderen. In de bovenlid Hiimte was een Schilderftuk, en in de onderfte een Portrait in Miniatuur. Metta- had, om ons eens* recht te verrasfchen , eenige kaarfen aangefloken. Toen zy de deur open», de, bleeven wy ontroerd en fpraakloos aan den ingang ftaan , en konden naauwlyks adem haaien» Eindelyk gingen wy naar binnen. Myne oogen liepen in *t ronde. De nieuwsgierigheid van Julie viel het eerst op het Portrait, welk zy in de hand nam ,. by het licht bezag , en met de woorden: ik ben het niet! " met eene onaangenaame verwondering, zo my tocfcheen, weêr uit de hand, lag.. Misfchien zyt gy daar om- hoog ; " gaf ik 'er ep1 ten antwoord: en hield een kaars in de hoogte, om het beeld te bezien, dat my juist onder het oog gevallen was. „ By myn keel niet! " zeï Metta. „ Dat zyn twee Gelieven die affcheid van malkanderen neemen. Ziet maar eens, hoe het meisje weent, en hoe troostloos de vryer 'er uitziet! Het laatfte is zekerlyk eene vergisfing van den Schilder. " „ Het gelykt ten minfte in verfcheiden trekken na Julie :" hervatte ik. Zo fcheen het- my in de daad. „ Wat wil dit toch zeggen ? " vroeg Julie, terwyl zy op alles, wat zy in 't ronde zag, bleef ftaaren» Toen ging zy. nogmaals by het kleine Portrait , nam het nog eens in de hand , bezag het zeer naauwkeurig,. fcheen, het gel.iat met het gelaac vaa het bovenfte Scmlderftuk te vergelyken, en vroeg aan  «AREL FERDINER. n? aan Metta : „ Komt dit weezen u met 'bekend V°°rWaarlyk! " antwoordde Metta. „ My dunkt het'ftaat my zo leevendig voor: maar ik weet niet waar of wanneer ik zo eene Juffrouw gezien heb? Ik kan het my ook zo terftond niet te binnen brengen," zei Julie; en fcheen 'er zich op te bedenken. -Ik bezag het eindelyk ook. ,, Het ,s een bloot Me j myn Kind, uit eigen vinding gefctaU derd." zeide ik. „ Ik kan ook niet gelooven, " zei Metta, „ dat '«r op de waereld zulk een fchoon aangezicht « ; ten minfte ik zou het niet gaarne zien : want dan zou het maar zo by het kantje af zyn, dat ik niet klyk genoemd wierd, en men zegt nu evenwel teeen my, dat ik heel mooi ben. " M , „ Ik wenschte, dat ik het niet gezien had ! zei Julie, byna op een' toon als of zy zuchte, „ Ik geloove dat gy jaloerseh woidc op een Schil* dery ? " antwoordde ik. • , Maar waarom hangt het hier?" vroeg zy. „ Dat zou ik ook wel vraagen ? " zei Metta. „ Hier moest het Portrait van Juffrouw Julie hangen! " „ Het is waar ! wy zullen 'er Ferdiner een verwyt over doen, waar aan hy zal denken: " zeï ife. Waar of hy het Portrait van Julie heeft? Kost gy dat vinden, Metta; wy zouden het hier han- ^ Hy heeft 'er nog geen van my: " antwoordde V^él nu, wat begeert ge dan?" hervatte ik. ' H 3 » Maa?  11 8 GESCHIEDENIS van „ Maar als deeze plaats u zo zeer behaagd , dan moet gy u laaten Portraiteren. Gy blyft nog hier tot Zaturdag avond ;. nog drie dagen. -Ik hoop dat de Schilder het in dien tyd zal kunnen afmaaken. Dan zullen wy Ferdiner de pots fpeelen, van hem u hier te laaten vinden , zonder dat hy weet hoe gy 'er gekomen zyt." „ Maar hoe. krygen wy het 'er in ? " vroeg Julie. ,, Daar moet Metta voor zorgen , " antwoord, de ik. „ Dat is net een werkje voor my.' " zei Metta. Bezorgd my uw Portrait maar, " Dit wierd dan befloten; en Julie zou den volgenden'morgen, zynde gisteren, by my komen om te zitten. Zy kwam; maar de Schilder liet verzoeken om het .uitteftellen tot in de volgende Week. Ik zond by.een' ander'.; maar die was onpasfelyk. Gaarne had ik een' derden laaten komen , als ik *er maar een gekend hadde. By,geluk kwam myne Moeder byons ; ik vroeg haar.: of zy my geen' Schilder wist te. noemen ? Hierop vroeg zy : „ wie wil zich dan laaten Portraiteren P. " Ik antwoordde: „ Julie: Ferdiner heeft haar om haar Portrait verzocht; en zy had hem belooft het hier te zullen laaten vervaardigen ; welk zy vergeeten heeft : en h 'er nu zeer. verlegen over." » Wel d3t is erg | " zeï myne Moeder. „ Ik wenschte wel, myn Kind, dat gy het niet hadt vergeeten!M t " s.ytö tl& aêto at\ •<••■ „ En nu kunnen wy geen 'Schilder krygen, " voer ik voort. „ De eene kan eerst, in de volgen" ■ ' • '.' de  KAREL FERDINER. U9 £e week; de andere is ziek ; en Mynheer Wolmer vertrekt Zaturdag avond." „ Misfchien kan ik u uit de verlegenheid helpen ; " zeï myne Moeder. 7,y verliet ons, en kwam terug, met een Portrait in Miniatuur in de hand. , Zie eens, " zeï ze tegen Julie , geevende haar het Portrait over , „ of het niet genoegzaam uw gelaat is ? Ik heb het zo dikwyls gezegd: als ik u maar zie, dan is het my even eens, of ik uwe zafee Moeder zie. Is het niet waar Jet? „ Vry goed ! " antwoordde ik , „ ten minfte zo gelyk , als men gewoonlyk een Portrait noemt, dat niet ten vollen getroffen is. Als Ferdiner het 'er maar voor aanneemt, dan is ons oogmerk be- ÏCikt-" Ml U \ Maar, " zeï myne Moeder, „ ik kan het u maar leenen; dit gedenkftuk van uwe zalige Moe» der is my al te dierbaar om het te misfen. Gy snoet uw haasten , met het uwe te laaten maaken, en het myne weêr in te ruilen " Zo waren wy eensklaps geholpen, bebalven dat Metta haare rol nog moet fpeelen. Ik weet waarlyk niet hoe zy het zal aanleggen; voornaamlyk om dat niemand van de Huisgenooten 'er van weeten mag. Maar het meisje is loos, en heeft ons , zo als zy ernstig verzekert , in het vertrek gebragt, zonder dat het iemand gemerkt heeft. Evenwel moet men haar de gelegenheid daar toe bezorgen. Daarom heb ik het zodanig weeten te fehikken , dat Wolmer en Julie 's avonds vóór hun vertrek, ■ract Ferdiner by ons zullen ten eeten komen. De H 4 Md'  Sao GESCHIEDENIS van Meiden uit het huis gaan op zulk een avond gaar. ne haare Nichten, Nceven, of goede Vrienden bezoeken : en zo krygt Metta een fc'hoon Huis. Maar tot verzekering voor ons, dat zy het Portrait op de beftemde plaats gebragt heeft, moet zy ons het andere terug brengen. 'jHlie heeft zeer nieuwsgierig na alles , dit vertrek raakende , gevraagd ; maar Metta zegt, dat niemand van de Meiden langer dan één jaar in het huis gewoond heeft: en dat maar een' eenige iets van deeze Kamer wist; maar nog niet 'er in geweest was. Zy vertrouwt de Knegt niet, en wil hem nergens na vraagen. De Sleutel, had eene van de Meiden haar gezegd, wordt door de Heer zelf bewaard Metta dacht evenwel, en haar gelaat gaf te kennen dat zy het wist, waarfchynlyk uit ondervinding, dat dezelve ook dikwyls ftj handen van den Knegt Was Diezelfde Meid had ook federd drie of vier weeken niet kunnen bemerken , dat Ferdiner in deeze Kamer was geweest. Als hy 'er zo zelden in komt, dan kan hy ons, die zo nieuwsgierig op den uitflag zyn jj den tyd vry lang doen vallen. Ik heb Klara in geen acht dagen gezien; maar ik denk dat zy het zeer drok zal hebben. Zo dra ik meer tyd hebbe, zal ik haar bezoeken. Dan zult gy waarfchypiyk meêr van haar hooren. *  K A R E L F E R D I N E R. Ifi C L I. BRIEF, Ferdjner aan Eduards. Hamburg dep iden. Op de waarfchuuwing van mynen yyerenden E' duards , las ik den Brief van Dankwart voor de derdemaal; maar 'er ftond een A , waar ik een A. geleezen h'ad. — Ik heb my daar over met uw' Geest onderhouden. Zie hier ons gefprek. „ Hoe koomt het, myn waarde, "' vroeg ik aan uw* Geest, die op zyn gemak in de leuningftoe! zat, leunende op den linker arm , en het rechter been over het linker geflagen; hoe koomt het ? dat Dankwart my zo ernftig wegens Elize ondervraagd? Een verliefde zou niet met meer angst en zorge na zyn verlooren meisje kunnen vraagen." „ Hoe koomt het? — Misfchien uit gevoel van den plicht om zich de verlaatene en weezen aantetrekken. " „ God onderfteune den Man ! Ik denk hy zal zeer veel te doen krygen- Gok geloove ik, dat het op zyn landgoed niét aan goede luiden zal ontbreekén , die de eerfte aanfpraak op zyne Menschlievenheid hebben. Men vindt daar immers altyd arme landhuurders, die een Koe öf Paard verlooren , die door Misgewas of Ziekten geleeden hebben ; kommerlyk leevende Ouden; behoeftige Wee. ;zen; Dochters'zonder goederen. — " S3 Men kan allen niet op een' tyd helpen : en H j die  is* GESCHIEDENIS van die hebben de meeste aanfpraak op onzen byftand; die denzelven als eene vergoeding voor eene voorafgaande verongelyking kunnen eilchcn. Zo was het met Elize." ,, Zou men door een goed woord wel kunnen te toeeten komen , wel e verongelyking hy haar heeft aangedaan? Hy heeft het my niet willen zeggen." Hy zegt nochtans dat het gefchied is. Hy mag redenen hebben , waarom hy zich 'er niet duidcly» ker over uitlaat." .Ten minfte het is een weinig vreemd, dat hy die voor my verbergd , in hetzelfde oogenblik waar in hy eischt , dat ik hem zal helpen 1 Maar laaten zy zo goed zyn als zy willen : de verongelyking kan alleen beftaan, in de belediging die Èlize te Farmbull is aanged lan, en in dat geen wat 'qt in Lubek voorafgegaan mag zyn." ft. Zo fchynt het. " Maar zeg my nu.eens, hoe kunnen, om dezelve,te vergoeden, de berichten wegens de Familie, welke hy zo yverig begeert, van dienst zyn ? Kunnen derzelver omftandigheden' het geringfte in de belediging veranderen ? Gefield eens, men ontdekte, dat deeze Elize de Dochter van een' Beestendryver ware; zou dan Dankwart, de Menfchenvriend, deeze beledigde Dochter eens .Beestendryvers minder recht laaten wéderyaaren , dan de Dochter van een', eerften Staatsdienaar ? „; Dat is van hem niet te denken. . Nochtans' maakt de geboorte eem'g ondercheid tusfchen de Perfoonen ; en de bejegening die men hen doen moet. De heJedigde,Dochtcr van een' Staatsdienaar 9iÖ ; laat  KAREL FERDINER. 123 laat men op eene andere wyze recht wedervaaren, als de Dochter van een Beestendryvcr." Welk een welleevend Man is deeze Dankwart! Gy noch ik zouden , in zyn geval, aan dit onderfcheid naauwlyks gedacht, en in beide gevallen alleen maar op de Menfehelyke waarde gezien hebben ;. die ter wederzyde gelyk , en meer is dan alle vorstelykc Rang. — Maar , zeg my toch eens s wat doen de Jongeling, en Ellzës verbintenis met dcnzelven hier ter zaake? " „ Gy vraagt meer , dan ik weet te beantwoorden!" — „ En dan men kan begrypen ! —- In welk verband ftaat de vergoeding van de genoemde belediging , met de verbintenis van Elize? Nochtans acht hy een bericht daar van voor even zo gewichtig , als yan'haare Familie. En dat kan ook zeer wel zo zyn ; want onder 'ons gezegd , ik geloove dat het hem daar voornaamlyk om te doen was." „ Al weder argwaan, Ferdiner! waarom?" „ Als hy gewaar kon worden , dat deeze Jongeling Ferdiner is.; dan had immers Ferdiner zich reeds aan eene andere verbonden , eer hy zich aan Julie verbondt; wat of Julie, wat of haar Vader daar yan zouden zeggen ? " „ Argwaan , zeg ik u ! Gelooft gy dat D.mh wart "... w f „ Met zulk een bericht zyn voordeel zou doen, om de laatfte verbintenis achter uit te doen gaan." „ Gy gelooft dit, zonder grond." s, O! men kent tegenwoordig zo veele braave luiden,  ï24 GESCHIEDENIS van den , die altoos het goede om des kwaads wille doen! — Maar ik zal Dankwart voor den eerlykften Man verklaaren, zo dra hy my maar een eenig. zins goed fchynend verband opnoemd, waar in deeze verbintenis ftaat, met zyn oogmerk, om de belediging te vergoeden." Uw Geest hield hier zyn Nagel aan de tanden, keerde zich op den rechter arm , en lag het linker been over het rechter. Hy fcheen in diepe overdenking, en antwoordde niets. Ik liet dit doorgaan, èn vroeg verder: „ Hoe kwam het dan, dat Dankwart zich by my vervoegde?" „ Hy heeft vernomen dat Elize uit Dresden geboortig was, en wist dat gy u eenigen tyd aldaar hadt opgehouden." „ Wel Vriend!" antwoordde ik hier uwen Geest, naar hem toe gaande en myn hand op zyn fchouder leggende , „ Om dat ik in Dresden geweest ben, moet ik daarom alle Familien, en alle fchoone Dochters' uit die Familien , en alle verloofde die onder deeze fchoone Dochters zyn, kennen? " „ Misfchien heeft Eiize zich in gezelfchappen laaten ontvallen', dat zy Ferdiner in Dresden heeft gekend." „ Dat kan ik niet wel denken! — Maar genoeg dat het mogelyk is. Een vreemdeling is blyde, wanneer hy zich kan beroepen op een bekend Perfoon , van' de plaats of het land waar hy zich bevind , om zich ' eenig vertrouwen te verwerven. Doch meent gy ook, dat Elize van haare yoorige verbintenis zal gefproken hebben ? " « 'Nu, dat juist niet. " s> Dag  KAKEL FERDINER. is& ,, Dan volgt 'er noodzaaklyk de vraag uit: Var» waar weet Dankwart het?" „ Ei! met uw vraagen!" „ Maar meent gy dan dat hy het weet?" Hy fchryft het immers." " Hy fchryft het, — men fchryft wel zo veel op'gisfingen. Niet om'dat hy het wet, maar om dat hy — vermoed." * Vermoed? Hoe? „ Het kon dus zyn toegegaan. Misfchien beeft hy"gehoord dat Ferdiner in Dresden geweest is : Wel nu, als hy in het huis van den ouden Lowen. wald was bekend geweest ? De Dochter uit het huis was, gelyk ik zie , zo fchoon , dat men zich naauwlyks kan onthouden , van op haar te verheven • hoe, als hy haar bemind had? Jonge luiden verlieven fchielyk, en de verliefde zyn dan zo gul Hiet zich te verlooven : hoe als hem zulk eene belofte ontvallen ware? Voeg 'er nu nog by wat rk al eens vermoed hebbe , dat myn Oom hem iets van myn voorval in Dresden gezegd heeft, dan is dit vermoeden zeer natuurlyk. Hy dacht: hetgeen 'er zou hebben kunnen gebeuren, wil ik vastftellen dat gebeurd is. Ik wil, van het geen ik kan vermoeden, zeggen , dat ik het weet. Misfchien is Ferdiner eenvoudig of welleevend genoeg, om in zyn antwoord zich, in vertrouwen, over een oude hefdehandel te beroemen , zo als de jonge Heeren gaarne doen; dan kunnen wy ons van dit vertrouwen bedienen!" - » Uw Geest maakte hier zekere gebaarden-, als of hy van myne gedachten was, en antwoordde mets.^  X26 GESCHIEDENIS vas Gy acht myne antwoorden /pottende te zyn. Hief mede bedoelt gy maar voornaamlyk de plaats al waar ik fchry ve: „ Een Broeder kan ook fomtyds maar een Neef zyn. " Als gy u nu het verhaal van Phihp te binnen brengt, is dan niet dat geene wat gy voor fpotterny aanziet, van Elize en haaren zo genaamden Broeder naar de letter waar ? In waarheid, myn Vriend, het was geen fpotterny; het was een inval: hy had kunnen achterblyven ■ dat is alles. —~ Julie is weder te Farmbull /.en nu wat? voor eerst niets, myn Vriend. Want Philip M 00fc Vóór drie dagen vertrokken. Elize heeft hem verzocht iets voor haar in Lubek te verrichten. Wat het was heeft zy hem niet gezegd ; hy zou dat in Lubek wel hooren. Als hy weêr terug gekomen is, dan — zult gy meer hooren. Ik hoope dat dit ipoedig zal zyn. Eindelyk wegens Gerstmdorf — maar laat het voor ditmaal genoeg zyn. C L I f BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den icden. W/as het niet een Meesterftuk van uitvinding,^ ™ hze eenig geld, dat zy met geene welvoeglykheid rechtftreeks aanneemen , noch ik, zonder verdenking van verwaandheid of fjechtere oogmerken, kon geeven, onder eene Lotery-lyst en een gedrukte JNummer, als eene prys in handen te brengen ? was  K A R E L FERDINER. 127 was het niet zo onfchuldig en goed als een gebed ? Was het niet zo listig, zo ftü en zo geheim uitgevoerd , als eene verraadery tegen een gelffound hoofd ? Waren' de Middelen niet zo eenvoudig en onfchuldig? Tyd, Plaats, Gelegenheid en Perfoonen zo wel uitgekipt? Zeg my, Eduards, was het niet een Meesterftuk van Menfchelyke Schranderheid , en begeerte om weltedoen ? En wat is het ? -r— met al onze wysheid is het ter fchande gemaakt ! En op denzelven tyd gelukt het mynen braaven Doctor Dunkel eene deugdzaame Weduwe , met vyf vaderboze Kinderen, door twee lompe drogredenen, en twee valfche getuigen , uit het bezit van huis tn have te verftooten- O ! Noodlot! Ik kan u niet uitleggen want ik weet het ze]f nieC — noch, hoe Elize ons deugdzaam bedrog ontdekte ? noch, van wien ? noch , hoe het komt dat ik drie duizend Mark meer terug kryge, dan ik uittelde ? noch — en dat alleen zou my zinneloos maaken — .waar zy is ? Heden dezen Middag , ten drie uuren , wierd 'er een verzegelde zak aan myn Comptoir gebragt, met een brief, dien ik eigenhandig moest openen. De brenger gaf beide over , liet zien eene quitantie geeven en ging. Men brengt my den Brief: ik leeze en ontroere: „ Sederd ik my van Lubek verwyderd hebbe, zyn my in Farmbull en hier, meer zonderlinge gevallen ontmoet, dan in den gewoonen loop der dingen een en dezelfde Perfoon, zo fpoedig op elkander , gewoonlyk overkoomen. Ik wierd door een my  tt* GESCHIEDENIS va toy geheel onbekend Man, de Heer Eduards, bier naar toe geroepen , door dezelve ongemeen verplicht ; en, zekerlyk na den fchyn op eene toevallige wyze, genoodigd een Lot'erybriefje te neemen. Het was op zich zeiven niet ongeloóflyk , dat op myn Nummer een prys kon vallen. De my in de band gebragte lyst der trekkinge moest my daarom in den waan brengen , dat ik zeven duizend Daalders getrokken had. Misfchien was het my nooit ingevallen, aan dit voordeel te twyfelen , als my niet, kort daar op , eene andere fom van vyf honderd dukaaten , my door eenen Koopman , Ems, zonder de minfte uitlegging, met minder waarfchynlykheid overhandigd , verdacht was voorgekomen. Myne twyfeling noodzaakte my tot onderzoek; en dit overtuigde my fpoedig, dat op myn Nummer in *t geheel niets getrokken was; dat de lyst, die Philip my had bezorgd , geene echte Was ; dat Mynheer Ems, zo wel als Mvnheer Eduards, uw Vriend, en dat Philip bet middel was, waar door gy, Mynheer Ferdiner, my deeze beide fommen in handen gebragt hebt. Ik bidde u, geen oogenblik te twyfelen, aan myne dankbaarheid , voor het edele van dit bedryf, en de voorzichtigheid der uitvoering; die my van de onfchuld en zuiverheid van uwe oogmerken overtuigd. Het aandenken aan dezelve en myne dankbaarheid zullen even duurzaam zyn. Maar vergun my, te gelyk met myne dankzegging, deeze beide Sommen terug te zenden. Het aanneemen van gefchcnken kost my te veel : en als het ook eene dwaasheid ware, welke ik in my nog te verbeteren  KA REL FERDINER. 129 ren hebbe, zo dunkt my nochtans dat de Voorzienigheid een' gancsch anderen weg heeft verkoozen, om my tot dat punt ie brengen , waar toe Zy my bcltema heeft. En hierom maakt rnyn gemoed zWaarigheden, welke my niet toefiaan, een eenigen (tap te doen, waar van ik vreeze, dat hy my van deeze beftemming zou kunnen verwyderen; en ik verzoeke u, my op mynen weg te laaten voortgaan Zyt ondertusfchen verzekerd van myne vuurigfte wenfchen, zo voor u zeiven als voor uwe braave. Bruid. Elize Dewald. Ik ftaa en vermoei myn hoofd met te bedenken, hoe Elize de zaak ontdekt heeft; vat vermoeden op tegen Philip, die van Lubek nog niet terug is; bedenk , van wien de overfchietende vyf honderd Dukaaten, door den Koopman Ems, afkomstig zyn ; denk aan mynen weldaadigen Eduards ; verlies my zeiven in eene menigte andere gedachtei: , en vergeet daar door het voornaamfte, om terftond heen te gaan, en Vlize, als ik haar al met kan overhaalen om alles terug te neemen, evenwel haare dooling, ten aanzien van het laatfte Geld, te be luiden j en haar ten minke dac terug te geeven , wat, hoe genaamt, my ni< t toebehoort. Zeg my nu, móest ik niet by haar gaan ? Gy, die altyd wilt dat ik haar niet weder zal zien, zeg my oprecht, moest ik heden niet ? Zonder twy 1 el! Maar ik dwaas, in plaats van te gaan, ftaa ik te bedenken. Eindelyk valt het my te binnen; en terwyl ik haastig myne Kleederen aai t*ek, zende ik myn Knegt 'er heen, om my vooraf aan III. DEEL. I , te  33° GESCHIEDENIS va ff te dienen. Hy komt terug met het antwoord : dat zy ieder oogenblik de Koets verwachtte, om een bezoek afteleggen; zo als zy dacht maar voor een paar uuren. i • Maar voor een paar utrren f Dit by voegzel drong my door merg en beenderen. Het fcheen zo veel goeds te belooven ! Ik kon niet wachten , tot het Mensch had uitgefproken. „ Wel wat na deeze twee uuren?" viel ik hem in de reden, „ dan zou ik welkom zyn ? zei ze dat niet ? " „ Dan zou zy, " voer hy voort, ,, om dat ik niet vergeefsch zou loopen , laaten weeten of zy terug was; of wanneer?" Ik begaa ook de andere dwaasheid , en wacht met onbefchryflyk ongeduld. Een uur daar na brengt men my een briefje van haar, waar in zy, maar in drie regels , my verzoekt:, „ geen moeite te doen; want dat ik haar in Coppenhaagen<■ r\:et meer zal vinden ; en haar de kleine onwaarheid te vergeeven , waar van zy zich vooraf had moeten bedienen, om een gefprek te ontwyken over eene zaak , die eens voor altoos moest geëindigd blyven. " Ik gaa evenwel nog naar de Herberg, en: vraag, na de zieke Dame. „ Zy is hier niet meer," was? het antwoord. „ Wanneer is zy weggegaan?" „ Voor . een kwartieruurs. " Ik verbeel my, dat zy zich maar laat verzwygen% Iaat my haar Kamer aanwyzen, en gaa 'er in. Zy is ledig. Ik zie in het ronde , en zie alle dingen, en voorwerpen, waar van Philip in zyne verhaalen, als de gelegenheid het toeliet, gefproken heefu Ach!  KAREL FERDINER. 131 Ach£! kunt gy hot gelooven, dat ik liefde voor deeze Kamer kreeg ? dat my iets, ik weet niet wat , daar in vast hield? Dat ik bef!oot , ze ten minfte een paar uuren te bewoonen, en terftond order gaf om my Koffy te brengen ? — Een Knegt brengt my, na eenigen tyd, het geene ik gevraagd had , en verontfchuldigt zich , dat het zo lange heeft aangehouden. Ik ben hier zeer gaarne , geef ik hem ten antwoord; de Koffy was altyd nog tyds genoeg gekomen. " Ik zit in eene peinzende geftalte, met de beenen over elkander; en met het hoofd in de hand op de tafel leunende. De Knegt blyft aan de deur ftaan, ziet my aan en vraagt: of ik iets anders te beveelen heb? „ Kent gy, " vroeg ik hem , „ een Knegt uit Saxen, die Philip genoemd wordt?" „ Zeer wel," antwoordde hy, „ hy heeft by de Dame die hier logeerde, een tyd lang, met myn wil, myn dienst verricht. Wy waren heele goede Vrienden. " „ Ik hoor dat deeze Dame vertrokken is?" '„ Heden, om vier uuren ; " gaf hy ten antwoord. „Uit de Stad?" „ Zo ik denke is zy in Hamburg gebleevcn. " Hemel, welk bericht ! Als het Mensen zich maar niet bedriegt! „ Waar?" vroeg ik, en ftond als opgebogen. " Ik denk by eene Juffrouw , die een keer of twee by haar geweest en deezen middag met haar weg gereeden is." I 2 » 10  GESCHIEDENIS v« ,, In eene Reiskoets ? heb -eeD' ïn °ene Huurkoets> die * zelf befteld Ik ftond op , to vergenoegd of ik eerst geboren, was. Drink de Koffy maar uit; " 2eJ £ ? £ bedenke dat het te laat voor my is. * Hy bedankte „ Dan"' voer ik voort,. ,, kent gy dien Philips Hy ,s een goed, eerlyk Mensen. Maar, waar na toe was de Huurkoets befteld ? " ,, Dat is my niet gezegd: maar ik kan 'er wel na verneemen." „ Ik wilde het gaarne weeten : rt antwoordde ik , 3, want deeze Dame was ziek." „ Ziek?" vroeg hy, met twee wyde oogen ,, Tot in haar hart ziek," gaf ik ten antwoord. « Want bedenk maar eens hoe is toch uw naam ? " „ Hendrik, om u te dienen , " zef hy, met eene diepe buiging. ., En een goed Vriend, zegt gy, van PhiIi f dat zal tot uwe fchade niet zyn; want ik. mag dien Phihp wel lyden, zeer wel lyden; en erinnere my, dat hy dikwyls zynen Vriend Hendrik, als een braaf mensch, daar men ftaat op kon maaken , tegen mv gepreezen heeft. Deeze Hendrik zyt gy dan? Goed dat ik u kenne ! _ Wat wilde ook zeggen9 . . deeze Dame was tot ih haar'hart ziek. Want bederfc naar eens — Zy had, voor eerst, de Coekaea P«fio, m zulk een fterken graad, dat ik het altyd vo r een Lienterie gehouden hebbe» Ach 1" Zeï Hendrik. „ Daar  KA. REL FERDINER. ï?3 s, Daar by een fterken aanval van de Cachexie; .zelfs meer daar van dan wat men Cacochymic noemt. En dan het allerergfle, haare Androphobie!" „ Hemel! en zy bloeide als de gezondheid zelfs." s, Als de fchoonfte appel op den boom. Van buieen roode wangen; van binnen geheel worm (leek. Ook weeten zulke Perfoonen zelve niet dat zy ziek Kyn. En als het dan doodlyk wordt, begrypt gy, dan is het — te laat! " ,, Lieve God !, die arme Dame!" Zuchtte de eenvoudige ziel. „ Nu is my aanbevolen op deeze dame acht te flaan, als op myn eigen oog." „ Ik heb evenwel nooit Mynheer Doctor" — want Hendrik geloofde vast, dat iemand, wiens tong zulke zwaare woorden kon uitfpreeken, niets minder dan een Doctor moest zyn. — Ik heb evenwel nooit Mynheer Doclor, of een' anderen Heer by haar gezien ?" „ Juist dat is het ongeluk! Zy kan de Doctors, ook zelfs de naam 'er van, niet verdragen. De koude koorts, zegt zy, veranderen zy in waterzucht; en laaten zich voor hun vergift door lagchende Erfgenaamen betaalen." 't Is ook wel waar!" „ Van veelen; vooral in Hamburg, alwaar het Cureeren een geprivihgeerde Moord is : en ieder Kwakzalver zyn vergift in openlyke billetten mag tc koop bicden. Maar over hst geheel ben ik niet van uwe gedachte, Hendrik. — Daarom, zeg ik, kon zy maar geen Doclor by haar verdragen. En wat meer is, my ook niet, om dat ik haar altyd zo ernsI 3 ' tig  i34 GESCHIEDEN FS v a .n tig de Do&ors aanprees; evenwel moest ik volgends myn geweeten handelen: en, zoals ik gezegd heb, zy was my zo waard als myn eigen Hart. Dat moogt gy vast gelooven 1 Wat had ik te doen ? ik bleef weg. Maar, om dat zy toch noodzaaklyk geneesmiddelen neemen moest, met of zonder haar kennis, raad eens wat ik deed? Hendrik zag my aan, als of hy duizend daalders had willen geeven voor zo veel verftand, om dit te kunnen raaden: Hy kon het evenwel niet. „ Ik maakte een affpraak met uwen goeden vriend, Philip; dien zy lange gekend had, en van wien zy veel werks maakte. Die moest met u overeenkomen , dat hy uwe post by de Dame mocht vervullen. En deeze Philip " „ Is een Do&or,? " vroeg Hendrik, terwyl hy de oogen openfpalkte, zyn hals vooruitftak, en twee treeden nader kwam. „ Hy zou in Grypswald kunnen gepromoveerd zyn: eene rechte en eerlyke Promotie heeft hy zeker niet gehad. Maar in zyne jonge jaaren is hy Leerjongen geweest by een Apothekar : dit ftond hem tegen; hy begaf zich aan het dienen, en heeft ook, onder anderen, een paar jaaren by een Doctor gediend. Daar heeft hy zo veel geleerd dat hy de toverteckens van de Recepten verftaat, en verder zo veel van de Genecskonst weet, als misfchien honderd Doctors van deezen oord niet zullen weeten!" „ De Duivel! " zeï Hendrik; en floeg zich van blydfchap op de Lendenen. Het overige kunt gy 'er nu gemaklyk by denken. — En daar moet ik nu hooren dat die lieve Da-  KAREL FERDINER. 135 Dame in fti'ke is weggegaan! Hoe kwam dat? Om dat Philip 'er niet was! — Ik wil wedden dat het wederom in een Paroxismm van haare Mdrophobte gefchiedde; en gaf 'er wel wat om, dat ik kon verneemen, waar de Koets' haar gebragt heeft ? " „ Dat zal ik, God help my! fchielyk weeten: " gaf de dienstvaardige Hendrik ten antwoord; en maakte zich zo haastig uit de kamer, dat hy de Koffy geheel vergat. ■— C L I I I. B R I E, F. (Vervolg van den voorgaanden). jk ben met myn .Verhaal nog in lange niet ten -l einde. Hendrik my, tusfchen Hoop en Vrees, zo alleen 5n de kamer gelaaten hebbende, ging ik in gedachten heen en weêr, en vond in den hoek van de vensterbank den omflag van een' Brief, met het opfchrift: aan Mejuffrouw Elize Dewald, in Coppenbaagen , te Hamburg;en van binnen : „ PS. Juffrouw Sommen reist morgen naar Bergedorf, gelyk zy my zo aanftonds fchryft.' Zy moet daar eene Brmd kleeden, en denkt den 31 (Augustus) weêr in Hamburg te zyn: dan zal zy zelf by u komen. " Beide was door een vrouwen hand gefchreeven. Ik dacht: Hendrik fprak van eene Juffrouw, welke Elize eenige maaien bezocht had: wie weet of het Juffrouw Sommers niet was ? Terwyl ik dit denke, nader ik aan de Bureau. Het blad rust maar op een laadjen, dat een paar duimen breed vooruit ftaat. Dit wekt myne nieuwsgierigheid op om het neêr I 4 ^  ï3<5 GESCHIEDENIS vak te laaterj, en het laadjen geheel uittehaalen: maar het wil heen nog weêr. Ik zie toe en vinde dat 'er iets tusfchen geklemd zit Na dat ik het 'er met geweld heb uitgetrokken, valt my een' brief tegen. Ik zie dat hy verzegeld is, en met het opfchrift, door Elize gefchreeven : aan Mejuffrouw Sa. fhia Althuizen tot Grumbuy; gereed om wegtezendcn. Gemaklyk ontdekte ik daar uit, waarom Elize zo haastig de Herberg heeft verlaaten. Om dat ik my had 'a-iten aandienen, fpoedde zy zich, om weg te ] Het is toch niet alles vergeefschj" hervatte  KA REL FERDINER. 137 hy, terwyl zyn linker hand ontving ; „ want zo veel weet"ik zeker, dat de Koets de Dampoort niet uitgereedcn is " „ O! weet gy al zo veel, Hendrik ?" „ Ja, dat kan ik u verzekeren!" „ Her is veel! maar, als ik het wel heb, zo wisten wy vooraf al iets meer. Wy meenden dat zy in de Stad was gcbleeven. Nu zult gy my we) toeHaan, dat een Koets die de Dampoort niet uitgereid den is, de Steen , of Altonafchepoort kan uitgereeden zyn: en dan was zy zeker niet in de Stad gcbleeven." „ God help my! ik zal 'er nog vóór den avond achter zyn!" „ Maak dat ; en als gy het weet, koom dan by my. Ik -ben niet onërkentlyk , gelyk uw goede vriend, 'Philip, u wel zal gezegd hebben." Ik beduide hem waar ik woonde; en hy beloofde, niets te zullen verzuimen. „ Eene goede zaak , moet altoos haar tyd hebben;" voer ik voort; „ maar om dat de Dame zo ziek is, zo begrypt gy wel dat wy nu fpoed moeten maaken : misfchien bereiken wy fchielyk ons oogmerk. My is, toen gy uit waart, ingevallen, dat de juffrouw, waar van gy fpraakt, myne goede bekende, Juffrouw Sommers, wel zou kunnen zyn. Kent gy die Juffrouw?" ,, Neen: " zeï Hendrik. „ Zy geneerd zich met Bruiden te verfieren: een beroep waar mêe zy al een' goeden Stuiver gelds verdient heeft En gy kent haar niet? —- Hendrik fchudde het hoofd. Ij „O!  138 GESCHIEDENIS vam „ O.' Juffrouw Sommers mort zeer bekend zynj want van alle Oorden fchryven de Bruiden om haar." ,, Is ze ongetrouwd ? vroeg Hendrik." » Gy fPot! dat is zo veel gezegd als : Juffrouw Sommers kan niet wel Juffrouw Sommers zyn. Het is anders eene uitgemaakte zaak dat een Jonkvrouw (*) nooit getrouwd is. „ He! He! He!" zei Hendrik: en bedroog zich zeiven; misfende, door eeneIooze mi-e, het rechte denkbeeld, dat hy van de onnozelheid van zyne vraag, en van zyn geheele verftand had kunnen krygen. „ Of," voer ik voort, „ vraagt gy het ook ,/ om dat gy een Man voor haar weet ? la ce daad, het was eene Party voor „ Meent gy?'* vroeg hy, ziende my met een blyden lach aan. „ Voor u goede vriend, Philip.- dat meen ik oprecht!" Hendrik zette zyn gezicht weer in de plooi, wreef zyn voorhoofd , en zag na den grond. Ik wendde het om. „ Maar Philip," voer ik voort, „ hoe goed hy anders pok is, — ik weet het niet, hy is toch in eenige cjingen een zonderling Mensch. •uffrouw Sommers, dit moest ik nog zeggen, heeft wel vier of vyf duizend Mark overgewonnen." „ De Duivel!" zei Hendrik, en ftond als een paal. 33 En (*) fa£l Hoogd.uitsch ftaat, op deeze en voorige plaatzen, y^frjfbtteekenendeJonkvrouw of ongehuuwdc Dochter. - V.  KA-REL FERDINER.' 13$ ■ „ En is daarby eene ^zccr eerbaare Jonkvrouw; niet zo te verttaan, Hendrik , als gy eerst meende." „ Wel nu! " zeï Hendrik. „ Het was maar fpotterny." Maar dat zy nu en dan voor haar fraay werk en een kusch, een Louis meer heeft ontvangen, dan alleen voor haar werk, dat „ Zeggen de menfchen het ?" „ kan ik niet denken. En ook wat maakt dat?" „ Het is waar, 'het maakt niets." zeï Hendrik. „ Het maakt evenwel voor iederen kusch een Louis meer;" antwoordde ik : „ Als men 'er nu twintig in een jaar reekend , zo maakt het — viermaal vyfentwintig Daalders — ' „ Honderd, by myn ziel!" zeï Hendrik. „ Nu reken eens: Honderd Daalders in één jaa'; fpreek nu zelf: s8u öfer er niet eene vrouw met een kind op kunnen neemen ?" „ By myn Zie!! het zou gaan; vooral als men daarby knegt bleef. De Man verdiende, en ; • „ juffrouw Sommers ook. Twee handen kunnen altyd eens zo veel in de zak gooien als een. Gefield nu dat Juffrouw Sommers „ Moeder was?" vroeg Hendrik. „ Ruim dertig, omtrend veertig jaaren telde, en de zwakheid had gehad „ Van een Misftap begaan te —„ Wat wilde ik ook nog vraagen? — Hoe oud fchat gy de Juffrouw wel, daar gy van fpreekt?" „ Zo by de veertig:" zeï Hendrik. ,, Zo oud zal Juffrouw Sommers misfchien ook • Zyn. Als deeze Juffrouw nu nog de zwakheid gehad had  *4o GESCHIEDENIS viS bad van menigmaal te willen trouwen; en dat Philip haar Man kon worden en niet wilde; wat zoudt gedenken ?" . 3 „ Dat 'er iets aan moest haperen!" zeï Hendrik, „ Gy meent dat Philip een zot was, ot dat Juffrouw Sommers -— " „ Geen goed geloof " „ Ja waarlyk, zo echt Lutersch als ik en gy' Zy gaat alle Zondagen in de predikatie van A. . S . .; yvert tegen de dwaaiende; draagt haar Gezangboek, met echt zilver beflaagen , aan een vergulden ketting, aan den arm, en zou, al koste het ook een dubbelde Louis, op Zondag geen draad door het oog van de naald haaien — " „ Dat wilde ik niet zeggen; ik meende alleen maar dat " » Zy te oud was ? Philip teIt ook al Hoe oud zyt gy, Hendrik?" 3, Tegen Lichtmis word ik vyf en veertig" „ Wel nu, zo oud is Philip ook." „ Wat den ouderdom aangaat — " „ Gy denkt immers niet dat Juffrouw Sommers eenig lichaamsgebrek heeft? In 't geheel niet, verzeker ik u.' Zy gaat op haare voeten — gy hebt baar immers gezien?" „ Ah het die is ■ Een vrouwsperfoon —" „ Wel ik meen niet anders; want het is verb.oden, Hendrik, dat een Mansperfoon als een Vrouwsperfoon gekleed gaat." „ Dat wilde ik weêr niet zeggen: ik meen alleen, als het die was welke de Dame hier bezocht, een Juffrouw van myne grootte, een recht knap flag, luchtig ter been .—" ^ ju£  KAREL FERDINER. *4* „ Juffrouw Sommers is net zo als ik u zeg. Zy zou een trap van vyftig treeden afkomen,' en gy zoudt niet kunnen zeggen dat zy een voet bewogen had." , Zo ver zou alles goed zyn. Maar ik vreeze dat zy een ander Lichaamlyk gebrek heeft. " „ Dan kan ik niet raaden, wat gy door Haperen, goed Geloof en Lichaamlyk gebrek verftaat." , „ Gy zegt zo iets van Kusfchen; van een Moe« der, met een Kind ; en fpreekt daar by geduurig van Juffrouw Sommers. " „ Ach zo ! nu begryp ik u ; maar gy hebt my niet wel verftaan. Ik zeï: het was wel te doen, op Honderd Daalders eene Vrouw met een Kind te neemen , dit dacht gy ook; niet dat Juffrouw Sommen eene Vrouw met een Kind was. Ik zei: wat wil het zeggen , dat een Meisje zich voor een Kusch een Louis laat geeven? Maar ik zei niet dat Juffrouw Sommen dat Meisje was: en toen wy de rekening .maakten , bevonden wy dat dit kusfchen evenwel 's jaars Honderd Daalders opbragt. Nu vraag ik u, of deeze Philip niet een Gek was, als hy deeze party „ Heeft hy ze afgeflaagen ?" vroeg Hendrik, driftig. ■ Dat zeg ik ook niet, Hendrik. Ik zeg als hy ze kon maaken en niet wilde? Of, als hy wel wilde, maar dat de goede Juffrouw Sommen — " „ Ik ben des Duivels, daar fteekt toch nog zo wat achter! " zeï Hendrik. „ Niets Hendrik, als dat ik denke, dat Juffrouw Sommers, misfchien, liever een' ander' Man, als onzen Philip zou willen hebben. —'' (Hies  142 GESCHIEDENIS va » (Hier wierd Hendrik afgeroepen.) Het begon my te vcrveelen , als Hendrik weêr kwam, my langer met hem over niets te onderhouden. Daarom zei ik hem maar kort: dat 'er van de party van Philip met uffrouw Sommers niets zou komen: dat hy zelf zyn geluk by haar nog kon beproeven, en dat ik hem beloofde , daar aan te zul. len doen wat ik kon. Dan, dat het voor eerst noodzaaklyk was , om dat ik haar niet na haare wooning gevraagd had, dat hy terftond daar na ging verneemen, en my befchcid bragt. Hendrik zwoer dat dit zyn eerfte werk zou zyn. - Ik ging naar Huis. Een groot uur daar na was Hendrik weêr by my; en verhaalde: dat diezelfde net gekleede Juffrouw, welke 'met de Dame was weggereeden, en, volgends myne befchryving, ontwyfelbaar ..uffrouw Sommers moest zyn, met een Dienstmeid in de Herberg geweest was. Zy had in de Kamer die' de Dhme bewoond had , nieuwsgierig rond gezien , en in de laaden'van de Bureau gezocht; maar hy wist niet, wat. Ik wist het zo veel te beter ; en gy weet het ook, dat het de brief was, dien ik in myn zak had geftoken. Hy had , verhaalde hy verder , het Dienstmeisje ter zyde getrokken , en gevraagd : of die aartige Juffrouw niet Mevrouzu Sommers heette ? Maar het fnibbige ding lachtte in haar vuist en zei: waarom niet liever Freule Herfst ? Kort hierop waren zy beide vertrokken. „ Gy hebt dan zeker niet met Juffrouw Sommen gefproken.? " Het  KAR EL FERDINER. 143 „ Het was my zo benaauwd om myn hart" antwoordde hy, „ dat ik 'er geen woord kon uitbrengen." „ Hendrik, gy verftaat u het vryen niet! „ Het is de eerfte maal van myn leeven," gaf by ten antwoord. Maar daar u aan het uitvinden van haare' Wooning zo veel gelegen is, waarom volgde gy haar niet van verre?." „ De Duivel!" zeï Hendrik, met twee vingers knippende, „ het is waar; zo- had ik het kunnen weeten". Ik oordeelde het noodig hem eene dringende oorzaak, en tevens eene erinnering te geeven. Hierom zeï ik tegen hem-, dat ik hem wat te hulp moest komen. Ik ging in myn Kabinet eh fchreef , met een veranderde hand : ,, Ik wilde gaarne wee„ ten hoe veel eene Bruid voor haaren opfchik „ moet betaalen. De laatfte Bruid in Bergedorf 5, heeft my zeer wel bevallen. Gelieft het in een „ verzegeld briefje , den brenger mede te geeven. , Myn naam zal ik u op zyn tyd wei meidenl, A. B. C." Dit briefje verzegelde ik , en gaf het Hendrik. „ Breng haar dit; maar verzwyg voor al myn naam. Het is zeker uwe zaak, na haare woonmg te verneemen. Doch dat zal zo moeilyk niet zyn. Het eerfte dat gy doen moet, is , by den Koetzier 'er na te vraagen." „ Dat zal ik terftond doen," zeï hy, en ging. Het is een zeer onnozel Mensch; evenwel hoope ik dat de" beweegoorzaak, die hy in zich zelf voelt, 0233  m GESCHIEDENIS va t? om met Juffrouw Sommers bekend te zyn, het zy uit genegenheid tot haar, of tot de vier of vyf duizend Mark, waar mede ik haar verrykt hebbe, hem wyzer en bezorgder zal doen worden. Doch al vind hy haar ook niet, zo is het nochtans een zeer waarfchynlyk vermoeden , dat Elize zich by juffrouw Sommers ophoud; en 'er zyn nog andere middelen, om deeze Juffrouw uittevinden. Elize zal immers wel brieven van Lubek of Grumbuy ontvangen ? wie kan daar aan twyfelen 1 En op het Adres moet toch gemeld zyn, waar, en. in welke ftraat zy te virden is ? Dat kan niet misfen ; ten zy dat zy de voorzichtigheid had gehad , van zich haare brieven onder een ander Couvert te laaten zenden. Maar dan is vast het adres aan Juffrouw Sommers; en in dat geval weet immers de Brievenbeftelder wat ik niet weet. •Als alle ftrengen breeken, zo men kan niet weetcn , waar de Brief van Elize aan Althuizen goed voor is 1 Ik benoude nog wel geftadig het goed vertrouwen van my zelvcn , dat ik hem niet zal openen ; hoe gewichtig ik my ook den inhoud beloove. Maar — vyf honderd Dukaaten wederom in handen van de wettige bezitfter te brengen, is immers gewichtiger, dan het verlies van eenBrief? Dat zou ik gelooven 1 En als nu het eerfte onmogelyk is , zonder deezen open te breeken — zegt gy zelf, Eduards, of het niet zeer verfchoonlyk is? ! . Dic nochtans mag ik u niet vraagen. Gy zoudt juist het tegendeel beweeren ; en zult my zelfs veroordeelen, om dat ik den brief by my ftak. Maar  KAREL FERDINER. 14J Maar myn Vriend, bedenk voor eerst: dat hy door Elize was gefchrecven. Ach! door Elize ! Welk eene waarde heeft alles voor my, wat van haar is ; of maar uit haare tegenwoordigheid komt! — Ook vraag ik: was het niet veel beter dat hy in myne handen viel, dan in die van anderen ? Waarfchynlyk was Zy het wel , die Juffrouw Sommers zond, om hem te zoeken; maar hoe kon ik weeten wat een uur laater zou gcfchieden ? Het was maar een bloot ongeluk, dat ik 'er niet meer was, toen Juffrouw Sommers kwam. Twyfcl 'er niet aan, dat ik den brief getrouw terug zou gegeeven hebben. En waarom niet? Hy zou my alleen maar dienen, om het verblvf van Elize 'er uit te ontdekken: en zou Juffrouw Sommers my dat niet even goed gezcgd hebben ? Gy weet immers dat zy myne goede bekende is. Als ik nu de Bruid van Bergedorjf gepreezen , haar verzocht, en een paar Louis dor op hand gegeeven had voor de belofte, dat zy myne Bruid ook vertieren zou ? — Het is eene uitgemaakte zaak. Ik zou zekerlyk daar door nog niets weeten van de Vriendfchap van Elize met Juffrouw Althuizen: maar wat is daar aan ook veel gelegen , daar mea maar een mcnfchelyk verfland noodig heeft, om te begrypen , dat de Zuster eene briefwisfeling met Elize aanvangt, cm haar Broeders wille ? Het is toch alles een zo net en regelmaatig Knoopwerk, dat hy, die maar een eind van den dl'aad §evat heeft' het geheele kunstfluk uit elkander kan trekken. III. DEEL. K, CLIV.  i4ö GESCHIEDENIS tak C L I V. BRIEF. Theresia Sommers aan Maria. Hamburg, den ïcden. Ik fchreef u, waarde Vriendin , in myn' laatften brief, dat ik de jonge Dame, na myne terugkomst van Bcfgedorff, bezocht had ; en bedankte u ook Voor uwe goede aanpryzing van myn Perfoon. Omtrend de andere omftandigheden wyze ik u naar dien Brief, dien ik hoope dat gy wel ontvangen zult hebben. Deeze reis moet ik die dankzegging herhaalen i want die lieve jonge Dame is gisteren by my ingetrokken; en, zo als zy my zegt, zeer wel te vrede met haare twee kleine kamertjes en met myn gezelfchap. Maar zy bevind zich tegenwoordig wat onpasfelyk; 't welk de reden is dat zy my verzocht heeft, om voor haar te fchryven. Zy kan wel zeer bekommerd zyn, lieve Vriendin! Ik maak uit veeIe omftandigheden op, dat zy bet niet overvloedig heeft. Toen ik voor de eerftemaal by haar kwam vond ik een Jood by haar , dien zy een ring verkocht. Zy zeï my, toen hy weg was: om dat de ring na eene oude mode gezet, en voor haar onnut was , had zy hem al voor lang willen verkoopen; maar altyd was 'er haar te weinig voor geboden. Zy vond deezen Jood billyker; en was met het geene, wat by haar gegeeven had , zeer wel te vrede. Ik meen-  KARÊL FERDINER. H7 meende evenwel, dat hy nog wel tien of twaalf Daalders meer had mogen gelden; doch mocht het niet zeggen, om dat de Koop al geflooten was. Ik verhaal dit ook maar alleen aan u, en verzoek u , niets daar van te fchryven. Zy heeft my den last opgedraagen, van u na bericht te vraagen wegens uwe omftandigheden ; byzonder wegens de Verkooping; en wanneer gy in uwe nieuwe dienst denkt te gaan ? De Brieven aan haar moeten onder Couvert, met myn adres gaan. Doch zy verzoekt geen Brief met Philip , die nu kan terug komen , te zenden; en hem in *t geheel niet te zeggen waar zy tegenwoordig woont. Verder moet ik u nog berichten, dat zy de komst van den Majoor terftond wenscht te weeten. Zy denkt dat hy van Hamburg terftond zyne komst naar Lubek zal melden: in welk geval, zy den volgenden Postdag om den brief verzoekt , eer gy den Majoor antwoordt. Binnen kort zal zy, hoop ik , in flaat zyn, om zelf te fchryven. Nog iets mag ik niet vergeeten! Ik vernam den dag te vooren eerst, dat zy beflooten had, by my te komen , en ging , na dat ik myne Kamers had opgeruimt, den anderen dag, na den middag , na haar toe , om haar te helpen oppakken. Zy had iets weggezonden , ik weet niet aan wien. Kort daar op komt een Knegt, en dient een zeker Heer aan , wiens naam my ontfehoten is; maar zy zei hem , dat zy van voorneemen was, iemand te bezoeken. Hierop merkte ik dat zy zeer ongerust, en haastiger was, dan te vooren. Ook dacht my dat zv een of tweemaal een traan afdroogde. Töen, K 2 het  148 GESCHIEDENIS vaw het even drie uuren geflaagen had , waren wy gereed ; en zy vroeg telkens na de Koets. Toen die 'er was, zeï ze: God dank! Vloog de trappen af, Hapte in en noodigde my om naast haar te zitten. Zo reeden wy tot aan de Roozenftraat, waar wy op haare begeerte uit de Koets flapten, en den weg. naar myn huis te voet gingen. Dit meende ik, om dat het my verwonderde, u nog te moeten fchryven. Ik vind haar neêrflachtig, en beklaag haar van harte. Haar moet hier een of ander droevig toeval overgekomen zyn. Ik zal alle moeite doen, om haar ongeluk , zo veel ik kan, te verzachten: want zy is eene zeer b'eminnelyke Dame In de haast, waar mede wy uit Coppenhaagen vertrokken , is 'er een brief, ik weet niet aan welke Dame, te zoek geraakt, die al gereed was, en denzelfden dag zou verzonden worden ; maar zy heeft heden, zo dra zy wat in rust was , een' anderen gefchreeven. My dunkt dat die Dame Althuizen heet. C L V. B R IE F. Julie aan Henriette. Farmbull den wdcit. VYTat heb ik 'er nu van, dat ik geweest ben waar gy zyt en hy ? Niets als de Ieevendige erinnering van fchoone, aangenaame dagen, en de nafmaak van'het genotene. Dit alles is zekerlyk ook aan-  KA REL FERDINER. U9 aangenaam op zich zclven ; maar men heeft 'er te gelyk de bewustheid by, dat het maar erinnering e/i vernieuwd gevoel is, van het geene dat was, en hiet meer is. Daar by komt nu , tegen die aangenaame ledigheid , eensklaps driemaal zo veel werk. Dat maakt het onderfcheid te erger! In de daad, myne Vriendin, wy zyn hier zo bezig , om alles, wat op den dag , dien gy weet noodig is , te kiezen, te fchikkcn , byeen te brengen , en uittedeelen om gereed te maaken, dat onze Lot nog niet kan befluiten om de bruiloft van haare Klara te gaan bywoonen, Is die toegeevenheid voor my, ten koste van eene andere Vriendin, niet al te grqot ? Maar denk toch niet dat ik zo baatzuchtig ben , dat ik het haar zou afraaden ; fchoon ik hoope , dat ik haar niet langer dan acht dagen zal misfen. Beloof my dit, en meld my den dag waarop het trouwen bepaald is; dan geeyé jk u myn woord dat zy komen zal. Ik heb haar het gekaapte Portrait vertoond. Vast dacht ik dat zy het zou kennen , en de Perfoon , die my in de gedachte zweeft, en wiens naam myn eigenzinnig geheugen my niet weder geeven wil, zou weeten te noemen ; maar zy kent het niet: zelfs zo min, zegt zy, dat ze het voor een bloot denkbeeld van een' verbeeldingryken Schilder houdt. Dit is dan eene item op uwe zyde. Maar ik blyve by myn gevoelen, en moet 'er zekerheid van hebben ; al moest ik ook het Portrait aan de Kerkdeur ten toon hangen, en ieder voorbygaande toeroepeni zie eens, kent gy het Origineel? K 3 Lou^  150 GESCHIEDENIS van Louize is nog niet in Hamburg; of als zy 'er reeds geweest is, zo is het toch zeker dat zy 'er tegenwoordig niet is. Haar Móeder, die wy onlangs te Auenbrugge gefprooken hebben , zegt , dat zy 'Louize allerlei bewcegingen en veranderingen zocht te geeven: daarom had zy haar by eene van haare Vriendinnen gebragt; en als het haar daar verveelde, zou zy met haar naar Hamburg gaan. Zy wilde maar in 'ï geheel van geene Doctors hooren fpreeken. Behalven dat zy nu en dan een' vry goeden dag had, waarop zy fpraakzamer, en na de omftandigheden vrolyker was , had zy nog weinig gewonnen. Een ander bericht vevzekert, dat zy volkomen herïteld is ; ik weet niet wat ik gelooven moet. Ik moest het zekerlyk aan u niet klappen, dat wy dikwyls naar onze nabuuren ryden; want'gy nTöcrït denken : als wy zo tyd neemen om rond te zwerven, dan moeten wy juist zo veel niet tc doen hebhcn. Maar ik kan evenwel niet nalaaten, nog van een ander bezoek te fpreeken. Ik heb by die gelegenheid iets opgemerkt, waar van ik eéhe nadere verklaaring wenfche te hebben. Het was gisteren, dat wy Juffrouw Althuizen op Griimbuy zagen. Ik was haar dit bezoek al lang fchuldig. Als Mynheer Dankwart daar is, kome ik 'er niet gaarne. Ik vinde daar m eenige onweïvóegJykheid; en om nog andere oorzaak en, die gemaklyk te raaden zyn. Eene daarvan is, dat ik hem altyd met eene zekere bevreesdheid zie, en gcloovc'dat ik my altyd in zyne tegenwoordigheid zeer gedwongen  KAREL FERDINER. *ji gen toone: Als ik dan weet dat hy afweezend is, dan maak ik myne Rekening met myne Vriendin m eens af- . Zeg my eens, myn Engel," zei ze fpottend, waarom neemt gy altyd uw flag waar, als myn Broeder niet hier is? Vreest gy dat uw Ftrdtner jaloersch zou worden ?" „ Stoute Vrouw! " antwoordde ik. » Als gy my niet met vrede laat, zo ziet toe ! Wat kan ik het helpen , dat uw Broeder zulk een waardig en volmaakt Man is, en ik zulk een vreesachtig Schepzei , dat het onderfcheid tusfchen ons, in zyne tegenwoordigheid, al te zeer gevoeld?" Wel lieve Vriendin," hervatte zy, » wat zyt gy in eene groote dwaaling! Weet gy niet meer wat Adam van Eva zeï. (*) „ Alle wysheid valt , in haare tegenwoordigheid. » De moedwillige Vrouw wees met den vinger op my , toen zy het woord haare uitfprak „ en word dwaasheid!- Dat is het voorrecht dat ons geflach-t heeft; en dat zullen wy ons niet laaten ontneemen, zo lange 'er nog een eenige Julie onder ons gevonden wordt " Gy hebt 'er u vermaak in dat gy my doet bloazen; maar ik zal geen Jute Wolmer heeten, als ik u eenmaal weêr bezoek!" „ Liever Julie Ferdiner; ik wil het gaarne ge- l°Z Goed! " zeï ik, „ Gy^zult Jute Wolmer ook aiet meer op Grumbuy zien." D asr (*) Milms Paradys verlooren. VIII. Eoek» ka  152 GESCHIEDENIS van Daar hebt ge nu onze Jalié boos gemaakt • " zei Lot. «O .'daar weet ik raad tegen!" hervatte zy. Aanfronds liep zy weg, haalde haaren Mémèn frtts <"enzy op myn fchoot zette, en zeide: „ daar' die zal u weêr goed maaken." „ Als het den mynen was," antwoordde ik, terwyl ik hem met een vuurigen Kusch ontving » O.' welk een lief, openhartig Meisje zyt ge'" hervatte zy, en viel my om den hals' Maar de aangenaame erinnering van dit Tooneel doet my, zo als ik zie, het geen ik u verhaalen zou, vergeeten. Juffrouw Althuizen was naar Hamburg geweest by de Juffrouw'die zich hier eenige weeken by* Vrouw mims heeft opgehouden. „ Zy is, " zei myne vriendin, „ door myne Familie, op eene zeer onbillyke wyze beledigd geworden. En wat myn vaardigen , volmaakten Broeder betrefd j gy moet weeten dat hy — dat hy — nu raad toch een* wat ik zeggen wil?" „ De belediging weder vergoed heeft!" gaf ik ten antwoord. Wel ja," hervatte zy, „ na dat hy vooraf 'er ook deel aan genomen had. — Wie heeft geene ■zwakheden ? En als ik u de" oorzaak verhaalde, zoud gy er over verwonderd ftaan of lagchen, als ever een Toververtelzeltje." » Ei, vertel de Historie maar!" zei Lot. „ Waarom maakt gy onze nieuwsgierigheid wakker? Gy weet immers wel, dat wy Aieisjes zyn. >, V „,Gy hebt gelyk , myn Kind: " antwoordde zy, —_ „ ik  K A R E L FERDINER. 1J3 „ ik hield u voor menfchen van myn geflacht, en dacht 'er juist niet -om dat de natuur zich met my vergist1, en my meer na den aart der Mannen gevormd heeft. — Hebt gy deeze Juffrouw'gezien? Neen, gy waart toen hög te Hamburg. Daarom moet ik u eerst zeggen , dat ik den Jonge voor een blok zou aanzien, die niet op haar verliefde. Als dit nu een' myner Neeven was overgekomen ; was dat iers onmogelyks of onbegrypelyks? " Dat is niet te denken:" zeï Lot. „ Maar als nu de Ouders van deezen Neef zich vast verbeeldde, dat hem een Philtrum was ingegeeven, moet men het dan niet als eene gebeurtenis aanzien, die men in geen Roman , die na het jaar iöco gefchreeven is, meer leest?" ,, Een Philtrum ? Dat is immers een Liefdedrank ? " vroeg Lot. „ Geloofden de Ouders dat?" vroeg ik. „ De Ouders ! O! nog wel wyzer luiden als die zyn." „ Mynheer -Danlzvart ook? " vroeg Lot. „ Spot toch niet met myn Broeder! " gaf Juffrouw Althuizen ten antwoord. „ Hy wil 'er in 't geheel maar niet van" hooren, na dat- wy hem van zynè dwaaling overtuigd hebben. Het is waar , hy was zo zeer tegen die Juffrouw ingenomen, dat uw lie. ve Ferdiner het zelfs niet na zyn zin maakte, toen hy zich haar aantrok. Naderhand, echter, begreep myn Broeder'de zwakheid die hy gehad had, wilde de Juffrouw gaarne nader leeren kennen, fchreef aan Ferdiner, die hem niet recht begreep; en toen ' - K s was  IS4- GESCHIEDENIS van was 'er haast twist tusfchen de twee Heertjes ontftaan. Nu weet ge alles." Meer wilde zy maar niet zeggen. Ik bid u, myne waarde, vraagt mynen Ferdiner toch een weinig op zyn geweeten af. Maar gy moet my niet noemen. C L V /, BRIEF. Henriette aan Julie. Hamburg, den i^tkn, jaartje wil volltrekt dat ik u by u woord zal vatten. Daarom moet ik u op ftaande voet antwoorden. Niet, dat Lot zich terftond na het ontvangen van mynen Brief, op het Rytuig moet zetten ; maar dat zy zich maar gereed houd > om zo dra zy opgeëischt wordt, hier te zyn. De eerfte Brief dien Klaartje van Gripfenftein verwacht, zal de dag van zyn vertrek uit Coppenhaagen en den trouwdag bepaalen., die wy dan tydig genoeg zullen .melden. Om nu tot de Groep te komen, die gy my in -uwen brief vertoont: een Frits FritsJ Wat gaat my Frits aan-? Een Kareltje op uw' Moederlyken fchoot! Hoe lief 1 Een fchoon Kareltje, met zulke heldere fpottende oogen ; zulk een hoog voorhoofd, uitgebeelden, purperrooden mond ; die volle wangen; dat castanjebruin hair, in lokken *m zynen leliblanken hals golvende! — Zo een , *n wiens J&treltje? My dacht3 dat ik den Va- der  KA REL FERDINER. ï» 3e* in den Zoon zeer goed had afgefchètst ; en gy vraagt • wiens Kareltje ? Als de Schildering maar ebedêii indruk op uwe verbeelding 'maakt, dan zal ik deeze Groep zien , eer iiog een Bruiloftefcanger de Toorts van Hymen voor my zal ontdoken hebben ! Tuist zo even was deeze Vader by ons. Ik vroeg hem: wanpeer hy naar u dacht te vertrekken? Hy zou u fchielyk verrasfehen, zei hy. Om te zien, hervatte ik , of zy zich wel vlytïg met het Spinnewiel bezig houd? En ik had haast eene andere bezigheid genoemd, waar in hy ü het lieffle zou zien: want net fchoot my de Groep in. Moet ik u befchryven, hoe? Met tintelende oogen, gloeijende wangen , fpeelend met dit zoete Kareltje, aan den fchoonen ontblooten Boezem. — O! — Maar er moest geen ander kort by Haan, en tusfchen de vingers door het befpieden. Dat voor al met! Wat de jaloezy betreft": ik geloof dat Ferdiner met zeer de proef kan doórftaan: voor al niet tegen Dankwart. In de daad hy fchynt Tets tegen hem te hebben. Ik héb'dit opgemerkt; maar waar in eigentTyk het misverftand , waar van gy fchryft, beftaat? «ftZie hier myn gefprek met Ferdiner daar over. „ Hebt gy -Juffrouw Althuizen binnen kort .gezien?" vroeg ik. „ Neen," antwoordde hy. Zo veel te erger voor w, dat gy W zo Weinig aan goéde luiden en vrienden laat-gelegen zyn. ttf is hier;geweest.'5 >, Hier? Dat mdet in ftilte geweestT^fn." i v Daï  ij6 GESCHIEDENIS v&K „ Dar. denk ik ook ; want wy hebben haar ook niet gezien. — Goed dat ik 'er nu om denke; wat hebt gy met Dankwart te doen gehad, Mynheer? " „ Dat weet ik niet" antwoordde hy, met gebaarden, die het evenwel toeftemde; „ waar van daan weet gy, als ik het vraagen mag, dat ik iets met hem gehad heb?" „ Wat hebt gy met hem te doen gehad, als ik het mag weeten ? " hervatte ik. „ Wy zyn zeer goede Vrienden , ■ zo ver ik ■ weet." „ Behalven een klein misverftand, zo ver ik weet. Hebt gylieden onlangs geene Brieven met elkander gewisfeld ? " Hy zag my met verwondering aan, en antwoord•de eindelyk: „ Als gy het getrouw aan Julie, of ook maar aan Charlotte wilt overbrengen, dan zal ik het zeggen." „ Nog deezen dag; daar is de hand 'er op!" < „ Kan eene Dochter wel een Stief-Broeder hebben die ouder is ? " „ Welke vraag! — Waarom niet?" „ Doch als zy nu meent dat het haar Stief-Broeder is, is hy het daarom?" „ Wel hoe kan zy het dan meenen?" - ii Maar hoe kan eenige Zuster ter waereld weeten, dat een ouder Broeder, haar Broeder is ? " Gy zyt baldaadig!" » 'Er zyn veele dingen, waaromtrend men zich met het geloof moet behelpen: en dit " „ Is 'er een van! Laat het daar nu by blyven : vergeeten anders, door de inleiding, het voortel/* „ Dan  KAREL FERDINER. i5» „ Dan zou ook even goed deeze Stief -Broedet nog minder dan een Neef kunnen zyn?" „ Ontwyk toch, door uwe Raadzels, myne vraag niet! Dit verzoek ik u!" „ Is u dat dan niet zeer duidelyk ? " „ Zo klaar, als of gy my zeidet: een Haan en een Hoen, door ééne Hen uitgebroeid, zyn dikwyls geene Stief-Zusters. Maar vergeet ondertusfchen het misverftand met Dankwart niet!" „ Ik verzeker u, niets anders was het als dat! Ik had hem gefchreeven : dat de Stief-Broeder van eene zekere Zuster, ook wel minder dan haar Neef kon zyn, en de Man dacht dat ik met hem fpotte. „ Ach ! gy ongelukkige , onfchuldige Man! Gy zyt toch in 't geheel niet geboren om te fpotten ! Nochtans moet ik zeggen, dat, om uwe woorden te begrypen, men billyk eerst de Perfoonen moest kennen , waar van gefproken wierd." „ De Perfoonen waren hem bekend." 1 En daar by ook nog veele andere omftandigheden, van den Vader, van de Moeder. —-" Maar die verhaald men niet gaarne. Ik daarom ook niet; en dat fcheen hy kwalyk te neemen. Doch ik dacht , als ik zeg : een zeker Stief-Broeder is nog minder dan de Neef van zyne Zuster; dan kan men wel raaden , dat ik van een Haantje en een Hoentje van onderfcheiden Vaders en Moeders fpreeke." Het was my niet mogelyk, 'er meer uit te krygen. Hy leide my telkens met vraagen en antwoorden fcheef en dwars; ea ik ben daar door zo nieuws-  j§5 GESCHIEDENIS van aieuwsgierig geworden, dat ik u wel vraagen wilde; welke Perfoonen het aangaat ? Hy moet zyn Maufohm, zo als uwe beleezene Metta het noemt, nog niet weer bezocht hebben. Wat heeft hy 'er ook te doen? Een Bruidigom in eene Treurkamer! — De Minnaar van eene leevende Julie kan zyn tyd en zyne oogen beter gebruiken , dan die aan het Beeld van eene Doode opte offeren: al was het ook het afbeeldzel eener Venus, van eene Moeder geboren, op het aanfehouwen van welke zyn hart voorheen geklopt mocht hebben. — Ik bragt hem evenwel half op den weg, en zeï: dat ik het nog Hechter vond dan gy, dat hy u, federd den irj. Mei (*), zyn Portrait was fch'uldig gebleeven. Dat hy zich moest in acht'neemen, dat gy hem met het uwe niet voorkwaamt.' Hy bedankte my voor de erinnering ; maar zeï niet dat hy uw Portrait had. Ik denk evenwel dat hy het niet zou vergeeten hebben, als hy de ruiling reeds ontdekt had. C L V1 I BRIEF. Ferdiner aan Eduards. y weet immers nog wel, dat de pynigende vraa¬ gen, van Dankwart, die ik eerst mondeling, Hamburg den i^den. y weet immers nog wel, dat de pynigende vraaV? gen, van Dankwart, die ik eerst mondeling, daar na fchriftelyk ondergaan moest, my geen goed oog- (♦) li Deel LUI. Brief.  KAREL FERDINER. oogmerk feheenen te hebben? Gy hieldt het wel voor een argwaan zonder grond en fpraakt my te, gen; maar, misfchien, waart gy naderhand wat verwonderd, toen gy hoorde dat 'er tusfchen Juffrouw Althuizen en Elize reeds eene vnendfchap ontftaari was, en Briefwisfeling gehouden wierd. En als gy nu leest, dat deeze Juffrouw Althuizen binnen kort in Hamburg geweest is, zo geheim, as de behendige Mevrouw Iris, toen zy , door de galzuc^ tige Juno afgezonden, op de uitwegen van den W* ètzhtm Jupiter moest acht flaan? Ik zeg u zy is hier geweest! Dat hoorde k het eerst zeer toevallig, van Henriette. Geheel m ftd£e zei Henriette : want zy is ook by haar met geweest; nochtans zyn zy zeer groote Vriendmnen. Ik wed, zei ik tegen my zeiven, dat zy om ®u ~t kwam, en voor Coppenbaagen afftapte. Ik Het aanftonds Hendrik roepen; en ziet , zo als ik ge• dacht hadde was het ook! Hy wrst juist de naam niet; maar wel dat eene Dame , grof van Leden , pokputtig van Gezicht, en van Mannelyke grootte, drie of vier dagen in Ccppenhaagen geweest was , en zich beftendig by de Zieke Dame had opgehouden; hy verzekerde, dit zo waarachtig gezien te hebben, als hv twee gezonde oogen had. Dilis nog niet alles, waarde Eduards. Heette weet ook dat 'er tusfchen Dankwart en my brieven sewisfeld zyn; en dat daar uit een klein ^sverftand ï ontftaan. Van wien mag zy dat toch gehoord hebben, daar zy Juffrouw Althuizen, V> a s ^erzekert niet gezien heeft? Ik denk, W.f"W* Tn zZ Z m al i-s meer gehoord hebben.  i6d GESCHIEDENIS van dan zy goed vond, om zich door Henriette van my te laaten uitleggen? Ziet gy wel hoe den Sneeuwbal gerold wordt, dat hy, als de omftandigheden 'er zich maar na fchikken willen , eindelyk tot een Klomp zal worden, die recht tusfchen Julie én my komt te leggen ? Doch ik — Vriend, ik heb vermaak om den Sneeuwbal tot een Klomp te laaten worden! Het blyft toch maar — Sneeuw, die, als hy ontbonden wordt, bezwaarlyk zo veel water kan geeven, dat 'er zelfs maar een Muis in verdronken kan worden! Doch dit in 't voorby gaan. Van meer belang is, dat Philip van Lubek is terug gekomen en my het gantfche geheim , hoe Elize ons deugdelyk bedrog ontdekte, uitgelegd heeft. Om vooraf alles in weinig woorden te zeggen : Philip is een Mensch met een ongemeen goed hart, maar — ZWak. Nu het verhaal. Philip Zei: „ Elize zat voor haare Bureau, en zag lysten van dé Lotery na, toen ik de Tafel dekte, en wel weêr voor haar alleen." „ Weêr voor haar alleen! Hoe begryp ik dat, Philip P " ■ „ Misfchien heb ik het vergeeten te zeggen, dat zy de drie voorige dagen in gezelfchap van eene vreemde Dame, ik meen uit Lubek, gefpysd heeft; en die was dienzelfden morgen weêr vertrokken." * „ Haar naam weet gy niet ? " » Dien heb ik niet hooren noemen. Zy had een Knecht by haar, Christiaan; een kleine halve Franfche Windbuil. • Hier eene korte tusfchenreden : Christiaan, die zich  K A R E L FERDINER. i6i zich liever Chretien laac noemen , een kleine, half Franfche Windbuil, is de Knecht van Juffrouw Althuizen. Dus weer gy nu met zekerheid wie de pokputtige , mannelyke Dame was , waar van Hendrik fprak. „ De Lotery-lysten, welke Elize doorlas," vervolgde Philip, „ had waarfchynlyk die knecht voor zyne Juffrouw gehaald; en zo kunnen zy Elize in handen gekomen zyn.. Ik dacht dat het de andere lysten, of dat ze van eene andere Lotery waren; en brak 'er myn hoofd niet mee. Toen ik naderhand de Tafel afnam , vroeg zy : " „ Heet de Collecfeur, van wien gy het Geld haalde niet Eduards?" Philip, die op deeze vraag in 't geheel niet meêr gevat was, en ongelukkig den naam, dien hy toen zou genoemd hebben , vergeeten had , raakte een weinig van zyn ftuk: ja — neen — bedacht zich echter en zei : „ Ik heb waarlyk den naam weêr vergeeten. Wil ik het gaan vraagen?" „ 'Er is weinig aan gelegen. Ik ben maar wat in twyfeling geraakt. Hier in dit blad, (wyzende op de lyst die zy in de hand had,) dat anders met dan welk gy my bragt, volmaakt overeenkomt, ftaat myn N\ klein gedrukt en zonder prys. Het kan wel een drukfout zyn " Philip wierd vuurig. „ Een drukfout," zei hy, zonder twyfel." „ Maar de vraag blyft of 'er in myne of in dee. ze lyst een drukfout is ? Het eene kan zo wel waar zyn als het andere j en was het ongelukkig in de III deel. L eer»  ï62 GESCHIEDENIS van eerfte, hoe zou dan de ongelukkige Colle&eur zyn verlies vergoeden ? " „ Dat kan ik niet denken. — O! dat heeft geen nood! — Dat kan niet zyn ! — Hoe zou dat Neen daar ben ik gerust op! " hervatte Philip. 3, De Man zal wel vast op zyn zaaken zyn. En al was het ook zo, dan verzien is ook ver- fpeeld, Juffrouw. " „ God bewaare my dat ik geen voordeel dos , met een misflag van myn' medemensch! Neen Philip, hy moet dan, zonder bedenking, zyn Geld terug hebben. Maar om dat deeze luiden gemeenlyk zeer voorzichtig in geldzaaken zyn , zo is het my waarfchynlyker , dat de drukfout in deeze lyst is. Ondertusfchen zal ik geruster zyn , als gy my eene derde lyst wilt bezorgen, om dat niet ligt in twee bladen dezelfde drukfout zal zyn. . f 'f. wiIde n°S eene lyst haaien, en verheugde zich al m voorraad dat de zaak daar mede goed zou zyn: want hy wilde dit blad van myne nagedrukte neemen; waar van ik 'er, of hetnoodig mochtzvn drie m voorraad had. En hy wilde dit op ftaarde voet doen. Maar „ Het heeft den tyd wel, Philip ,• » zei Elize „ Ik heb nog over iets anders met u te fpreeken-'' De angst die Philip toonde, had haar, geloove ik al bekend gemaakt, het geene zy begeerde te weeten. „ Wilt gy," Voer zy vocre: „ om myneDC wille, wel een kJein reisje naar Lubek op u neemen? Ik heb daar nog Erfgoed gelaaten, dat openlyk verkocht moet worden. Nu is de goede Maria wel daar:  KAREL FERDINER. 163 daar ; maar een Mansperfoon weet toch beter met zulke dingen omtegaan." „ Van harte gaarne!" zei Philip. „ O! van harte gaarne! Op het oogenblik dat Juffrouw het beHeft. " Hier wierd hy door zyn goed hart overyld. „ Ik vreeze m£rr," voer zy voort, ,, dat gy hier niet wel gemist kunt worden , en daar door uwe dienst zoudt verliezen." Daar is niet voor te vreczen;" hervatte Philip, „ ik ben hier in huis maar tweede Knegt, en kan zeer wel gemist worden." Dit was te veel ontdekt! j, Hier fchynen ook niet veele luiden hun intrek te neemen;" gaf zy ten antwoord; hem by het woord vattende. „ My dun t, één Knecht zou het hier zeer wel af kunnen," „ Heel gemaklyk" zei Philip; zonder zyne overyling te bemerken. „ Het is my leed, om uwent wille: gy zult dan ook maar zeer weinig verdienen?" Philip trok de Schouders op. „ Het beste is , dat gy , zo als ik hoore , nog niet lange zyt hier geweest. Is het wel veertien dagen ? - " Eene listige Vraag! „ Omtrend drie weeken : " gaf Philip ten antwoord. „ Ja , zo die tyd , dat ik u hier voor de eerfte maal zag. Het was zo omtrend toen de Lotery getrokken wierd. " Philip voelde zich in 't naauw gebragt, en wille JL 2 z^eh  104 GESCHIEDENIS vaït zich gaarne redden: maar om dat hy fcbroomde r kloekmoedig een leugen om best wil te doen, deed. hy zo veel als niets.. „ Met u verlof, Juffrouw, eenige dagen te voren, " zeï hy.. „ Het is hetzelfde; " gaf zy ten antwoord , en. wist weêr genoeg. „ Gy kunt dan wel een-paar dagen afweezend zyn ?" vroeg zy verder. „ Zeer gaarne " ■ „ Het zal u wel hetzelfde zyn r welken dag ? Ik wacht maar op bericht:, of Mynheer Eduards by zyne terugkomst, over Lubek zal gaan; en heb de. Meid hier uit het huis daarom by zyne Zuster gezonden. Gy kent misfchien deezen Eduards niet? " „ Neen,." zeï Philip, „ Ik kende hem even min:-" vervolgde Elize y „ buiten dat hy in een der Nieuwspapieren van dee» ze Stad, om naricht wegens myn Sticf-Broeder verzocht heeft, en my naderhand van Farmbull naac Hamburg noodde. Het was ftout van my dat ik die uitnoodiging aannam; maar nog vreemder dat hy my noodde. Echter, alle omftandigheden te faamen genomen, zo is het eene te verontfchuldigen, en het andere gemaklyk te verklaaren. (Dit ver- ftaat gy wel?) _ Hy is een Vriend van Mynheer Ferdiner, en, nu ik deezen naam noeme, valt my in, u eens te vraagen : of gy u nog nooit by Mynheer Ferdiner vervoegd hebt?" Philip, wierd rood; was in de grootfte verlegenheid om een antwoord ; maakte zich allerlei bezigheden met het Tafelgereedfchap, om maar de oogen, zei hy, ter zyde te kunnen wenden; hoeste, fta-  KAREL FERDINER. iffy Stemelde. ■ „ Het is waar — ik heb ik .moest Vergeeten heb ik het juist niet: het is .maar — Ja," voer hy eindelyk onbefchroomt voort, ■en dacht iets gewichtigs gevonden te hebben, waar door zy haare vraagen zou vergeeten. „ Ja, als alles nog zo was geweest, Juffrouw Dewald, als het was! — " Elize keerde zich om en ging aan het Venster. Gewonne Spel, dacht Philip, en voer voort: „ Ach ! Hoe heb ik dat gewenscht! Ik had wel reden genoeg om te bidden.- Goede God, geef my myn dagelyks brood 1 Maar geloof my , myn waarde Juffrouw Dewald , dikwyls , dikwyls vergat ik het, en bad in plaats : geef dat dit lieve paar niet gefcheiden wordt!" Elize lag in het Venfter, zeer ftil; en Philip merkte dat zy haare oogen afdroogde : hy voer voort: „ Als ik des avonds, moede van het werk van den dag, zo alleen ben , en nog denk aan die dagen ; hoe gelukkig zy waren " „ Gy vergeet " viel zy hem in de reden, terwyl zy zich weêr tot hem keerde, en -eene hemelfche gerustheid, zo hy zeide , zich in haar gelaat vertoonde , fchoon haare wangen hoog rood waren ; „ gy vergeet het antwoord op myne vraag, goede Philip. Het zou my zeer verwonderen , zo gy u, in uwe verlegenheid , niet terftond by Mynheer Fer. diner vervoegd , of dat hy u afgeweezen zou hebben. De een of de ander moet dan niet gehandeld hebben, zo als de voorzichtigheid of menschlievenheid eischt." L « °D-  165 GESCHIEDENIS van Ongelukkige Philip! eene moeilyke fluitreden om te weêrleggen! „ Ja ," zei hy, „ ik heb my in zyn huis aangediend: wel tweemaal; maar hy was, zo als men my zeide , uit de Stad : en naderhand " Hy ble< f ftecken; want wat zou hy zegfcen, daar hy niet wilde liegen ? „ En naderhand ? " vroeg Elize. „ Wierdt gy afgeweezen ? " „ O 1 Gid bewaare my ! " antwoordde Philip. „ Ik geloof veel liever, dat als ik toen hem zelfs gefproken had — " » Waarom naderhand nier? waart gy zo afgeweezcn, dat gy geen moed meêr hadt,' om voor de derdemaal na hem te vraagen?" „ Dat kan ik ook niet zeggen, — maar ik dacht — h;t was zo — ik weet niet hoe ik my zal uitdrukken — om " „ Myne vraag te ontwyken, Philip!'' zef Elize: met een opgeheven vinger , met gebaarden , en op een' toon, die het Mensch ter neêr floegen. In dit oogenblik kwam de Meid in de Kamer, en gaf Elize een papier. Philip verheugde zich, en dacht uit zyne verlegenheid geholpen te zyn. Maar de Meid ging weêr weg , en Elize opende het papier. „ Nu daar:" zei ze, bladerde eenige papieren door, zag 'er een ter loops in, gaf het Philip, en zei: „ De drukfout moet toch in myn blad Zyn. Daarom heb ik nu anders niet te doen, als den Col* leöeur zyn geld met de Meid terug te zenden. Heet hy niet Ferdiner?" Daar  KAREL FERDINER. i*t Daar lag Philip! Hy bad om vergeeving. „ God weet 't," zeï hy, „ myn oogmerk was goed!" „ Het uwe" zeï ze, „ en zo ik hoope, dat van Ferdiner ook. " „ O! Daar wil ik op fterven, waarde Juffrouw Dewald. Het is een zo edel en zuiver ftuk, dat een Engel het zou hebben kunnen uitdenken." „ Daar twyfel ik niet aan. Drie Mannen van een goed hart hebben 'aan de uitvinding en uitvoering deel: Eduards, Ferdiner en Gy, Maar ik hoop, gy zult wel weeten wat my te doen ftaat en wat ik doen zal." „ Behoud het; ik bid u ootmoedig, behoud het! „ Spreek daar geen woord van , Philip L Maar om dat gy hebt medegeholpen , zo dat ik niet doen kan wat ik moest doen; zo mag ik ook van u eifchen, dat gy nu ook weêr voor my zult zwygen. Wilt gy dit doen ? " „ Als gy niet anders wilt." „ Beloofd gy my, by uwe oprechtheid, dat gy Mynheer Ferdiner niets van ons gefprek zult zeggen, voor dat ik gedaan heb, wat ik moet doen?" Philip beloofde 'dit. „ Nu " zeï Elize, „ om geen gevaar te loopen, dat gy u, tegen uw' wil, zoudt verfpreeken, zo gaat morgen voor my n^ Lubek. Hier hebt ge de ontknooping. L 4 CLVIIU  168 GESCHIEDENIS van C L VI I I. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den i6den. philip wil zich onder geen beding , noch tot wat prys ook , laaten overhaalen , om de wooning van Juffrouw Sommers uittevorfchen: ik geloof dat het is , om dat ik de dwaasheid heb gehad, van hem myn vermoeden mede te deelen, dat Elize Uy haar woont. Ik ftelde hem voor, dat het de beste zaak van de waereld was, eene braave Juffrouw, die door ongeluk in alle verlegenheden der met "goede geboorte en ftand verbondene armoede gebragt was, te onderdennen ; haar te onttrekken aan eene menigte afhanklykheden, beledigingen, gevaaren en zorgen; en haar ten minfte een gedeelte van die uiterlyke rusr, en dat gemak te verfchaffen, welke zy in veel grooter uitgeftrektheid moest genieten, dan eenig Mensen onder de Zonne. Ik vroeg hem#: of dit niet het minfte was, van alles wat ik voor haar doen moest? Zwoer hem dat de vyf honderd Dukaaten niet van my kwamen, en dat ik ze haar noodzaaklyk, wilde ik een eerlyk Man blyven, terug moest geeven. Het helpt niets. Als Elize hem niet heeft doen zweeren, dat hy zich in 't vervolg nooit weêr door my tot zulke diensten zal laaten gebruiken ; dan moet Philip een mistrouwen in myn oogmerk Hellen,  KAREL FERDINER. 169 Jen. Hoe het ook zy, hy wil niet; en Hendrik is geheel niet gefchikt om zo iets uittevoeren. Heden kwam hy by my, met eene haast en eene beweeging , als of hy met de uitvinding van het geene ik hem had opgegeeven , volkomen gereed was: en eindelyk had hy 'er maar een klein begin rneê gemaakt. Het is wel alles in order:" zei hy, en nam de Voering vïn zyn Rok te hulp, om het zweet, dat van zyn gezicht ftroomde, aftedroogen. „ Het is alles wel in order ! " „ Zo veel te beter vooru;" gaf ik ten antwoord. „ Gy hebt u briefje? —" „ Wel getrouw bewaard:" zei hy, en greep in zyn Zak, „ ziet gy?" Ik had het liever in handen van Juffrouw Som. mis gezien, dan in uw' Zak. Doch als gy nu maar weet waar gy het moet afgeeven?" Het huis, waar Juffrouw Sommers woont, meent gy? Nog niet." „ Gy hebt ten minfte uirgèvorscht, dat de zieke Dame by haar woont?" „ Dat zal nu wel haast moeten blyken ! " hervatte hy. » Ik kan het noS niet zekcr zeg§cn-" „ Dan wilde ik wel eens weeten, waar in dat alles beftaat, dat wel in order is!" „ Van daag ," gaf hy ten antwoord,- en fchudde alïagchende het hoofd. „ Het is raar met my geloqpen ! Ik kon het wel voor eene beftiering aan- zien want de Huuwlyken worden immers alte- maal in den Hemel gefloten —- Dit ik en die Juffrouw nog eens — Ik heb byzondete gedachten 1 L 5 Goed!  ï7o GESCHIEDENIS va» Goed! Van daag, daar ik niemendal te doen had, fchiet my zo op eenmaal in, als of iemand het tegen my zei: Gy moet op de Hopmarkt gaan. Het was gek ! want waarom juist op de Hopmarkt ? Goed! ik.gaa. Een van myne goede kennisfen fprafc my aan. • Een Hoenderplukker, die een School» kameraad van my geweest is, en nu voor eenige jaaren ook met eene Weduwe, die braaf wat had, getrouwd is: hy heet Schakeer-i een doortrapte Jongen ! Die fprak my aan. Toen ik een poos voor zyn Winkel geftaan, en wat met hem gepraat had, kwam, trip, trip, trip, met een hengelmand aan haar arm, dezelfde Deern aanhuppelen, die met de Juffrouw in Coppenhaagen geweest was. De Blits! Schül-wer — zo heet, als ik gezegd heb, de Hoenderplukker — De Blits! zei ik, kent gy die Deern, Schulvjer?" „ Als haar Moeder haar Vader niet beter kent, dan ik haar," zei hy, „ dan kan zy wel in een Heg gevonden zyn. Het is ook, by myn Ziel! Zulk een net ftuk werks, zo lief, zo poezel en gezond , als of zy geene echte geboorte heeft eehad. " 8 „ Kunnen dan de Echte ook niet fchoon en gezond zyn ? " „ Het kan wel gebeuren;" zei Schuiver. „ Maar laat. ik u zeggen , aan de onëchten is het beste oogenblik hefteed." „ Goed!" Kort by my, vooreen anderen Winkel, ftaat eene andere Meid, om Groenten te koopen. Zy zag net om , als de eerfte 'er aan kwam»" „ Wel!"  KA REL FERDINER. 171 Wel ! " zeï ze, ,, Maltin (Magdalena) komt gy ook eens hier! Ik heb je in zo lang niet gezien.' waar diend ge tegenwoordig?" „ Daar ik anders gediend heb: " gaf ze ten antwoord. „ By de Modevrouw, Sommen?" „ Waar anders ? " „ Ge* hebt ten goed eind van de Roozenfïraat, naar de Markt te gaan! Ik zou het niet gaarne alle dagen loopen !" , Dat is ook niet noodig; gy zoudt langzaam kunnen gaan , als ik." t „ Wat hebt ge daar weêr voor nieuws in uw Mind?" „ vroeg de andere, deed 'er met een het dekzel af, en keek 'er in." „ Het is een Dromefe:" zeï Maltin. „ Die past heel goed voor een pokputtig gezicht; want men kan 'er alleen maar de Neus onder zien." ,, Ook voor een mooi , als bet by den dag gekuscht wordt:" antwoordde de andere. ,, 't Is waar;" zeï Maltin, „ het bedekt de roode wangen." „ Wie moet het hebben?" 5, Och! het moet heel naar de Altonafche Poort." „ Ik zou u niet gaarne myne voeten of myne fchoenen leenen: Uw Vader moet zeker een Boode geweest zyn." „ En waarom niet een Doctor?" vroeg Maltin. s, Dat kan ook wel zyn, als het een Kwakzalver was, die geen Koets kon houden. — Hoe veel tyds hebt ge wel tot die boodfehap van nooden?*' „ Net  172 GESCHIEDENIS va» „ Net zo veel als een ander, die niet gaauwer gaat. Hadte!» zei Makin, eu ging haar weg. „ En Hendrik haar agter na. Niet ? " „ Hóe? naar de Altonafche Poort?" » Volgde gy haar niet ? " „ Neen 1 " „ En fpralct gy haar niet aan?" „ Ik wist haar niets te zeggen." •> " Gy hadt immers een briefje aan Juffrouw Sommers in uw' Zak. Kost gy dat haar niet laaten zien, en vraagen : waar zy woonde ? " „ Het is waar 1" zeï Hendrik; „ dat is weêr een domme ftreek !'" 3, Nu is 'er niet anders op, als dat gy in de Eoozenftraat, Huis aan Huis'vraagt, tot dat gy het vindt. Die het niet in 't hoofd heeft, Hendrik, die moet het in de voeten hebben. En daarom raade ik u, aanftonds te gaan. Als gy haar gevonden hebt, zo is het eerde wat gy doen moet, haar een gefchenk geeven. Laat dat een paar Louizen kosten ; die fcrygt ge van my terug. Maar vergeet nu niet na de z>eke Dame te vraagen. Hoe zult ge dat aanleg, gen ? " & „ Ik ? wel ik zal na haar vraagen: recht uit maar! "- „ Dan zal Juffrouw Sommers weêr vraagen : wie het weeten wil?" 3, Wie het weeten wil? Wel nu ; ik! " „ En als zy dan verder vraagt: waarom gy, mvn Vriend?" s> y » Waarom ? waarom ? , om dat ik het gaar-  KAR-EL FERDINER. 173 ne weeten wil ? — of moet ik zeggen , Mynheer de Doctor? " „ Vooral niet, Hendrik. Als gy het Huis gevonden hebt , zo moet gy vraagen : woont Juffrouw Sommers hier niet? Als men dan zegt: ja, dan zegt gy: dat ge zelf haar wilde fpreeken. Als zy komt, dan vraagt gy: " . Met verlof, zyt ge Juffrouw Sommers? " Hendrik zeï dit op; maakende voor my, als of ik Juffrouw Sommers was, eene diepe buiging. „ Dat komt op het laatfte. Eerst vraagt gy: „ zyt ge de Juffrouw niet, die onlangs in Coppenhaagen na iets kwaamt zoeken ? " „ Dezelfde," zal zy zeggen. Gy vraagt verder: „ in de Kameï daar die Dame woonde?" „ Dezelfde " hervat zy; en gy weêr: „ By wie die fchoone Dame in huis gegaan is?" „ Wilt gy haar fpreeken?" zal zy mogelyk vraagen. Dan geeft gy ten antwoord: „ Neen, in 't geheel niet. Ik ben maar onzeker, of ik te recht ben." „ Wie wilt gy dan fpreeken ? " zal zy misfchien weêr vraagen Dan moet gy zeggen: „ de juffrouw van het huis, daar die Dame zich ophoud. " Zy zal misfchien dan de naam willen weeten ; dan moet gy zeggen, „ Juffrouw Sommers." „ Die ben ik;" zal zy antwoorden. „ la " moet gy dan zeggen, „ 'er zyn meer dan eene Juffrouw Sommers in Hamburg. Ik ben 'er al by twee geweest, die het niet waren , daar de 'Dame logeerd —" Dan moet zy met haar antwoord voor den dag komen. „ Het is waar! zo zal ik het doen:" zeï Hendrik, en ging. ' Als hy nu zyne Rol maar niet weêr vergeet! CL IX.  l?4 GESCHIEDENIS va» C L I x. BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull den i6den. j\/Tyne Reis is vastgefteld : alies is afgefproken. J Schryf my den dag maar, en ik kome. Ik zal met ons gefpan tot Gehrfen reizen : van daar zal Leonore voor my een Rytuig bezorgen , en met het myne terug gaan. Zo krygt Julie eene Vriendin tot gezclfchap in myne plaats, en ik kan, als ik het voor goed vind, in Hamburg 'er nog wel acht dagen aan knoopen. Daarby, om dat Mynheer Wolmer beloofd heeft, zich dit'ongelukkig elsje te willen aantrekken , zo is het gced, dat hy haar vooraf leert kennen. Gy zoudt misfchien denken dat Sara dood was, om dat ik in zo lange niet van haar gefproken heb. Neen , Jet; Zy leeft nog, en is rog - Sara: Dat is te zeggen : Eigenzinnig, Knonig, Achterdenkend, Menfcbenhaacend, Onvergenoegd, Ziek, het een om het ander. Het is voor goede, gaarne vergeevende zielen onbegrypelyk, hoe zekere perfoonen zo lange haat kunnen draagen, en hunne Wrok van den Vader tot op de Kinds-Kinderen, mocht ik haast zeggen, kunnen uitftrekken .' My dunkt, Sara begint tegen Dankwart zelfs, onverfchilliger te worden. Waarom ? Om dat zy zyne goede rondborstige Zuster niet kan verdraagen. Deeze hartelyke Vrouw, om my\an eene  KAREL FERDINER. 175 eene uitdrukking, die haar zo eigen is, te bedienen, fpreekt altoos, in eene luim, uit grond van haar hart. En om dat zy nooit kwaad denkt, kan zy ook nooit begrypen dat haare redenen verkeerd uitgelegd of kwalyk genomen kunnen worden. En dan loopt 'er menige Aanmerking onder, welke Sara denkt dat op haar gezegd wordt. Daarom begrypt gy wel, dat onze Althuizen het ongeluk heeft, van haar te mishaagen. De Broeder moet daar door misfchien ook lyden. Als ik met den Ouderdom zulk eene kwaade en ongelukkige gefteldhcid zou krygen, dan wilde ik God bidden, my niet Oud te laaten worden. Ik zou u thauds eene zeer waarfchynlyke oorzaak kunnen zeggen , waarom zy zo zeer tegen Ferdiner geweest is , en nog is. Zy heeft een oude Wrok op zyn' Vader; en wel om dat hy haar kwaad ? Neen; om dat hy haar goed gedaan bad. Want het is niet minder gevaarlyk, fommige luiden goed, als anderen kwaad te doen. Men moet eindelyk de eerften toch ook kwaad doen; om dat zy altyd meer begeeren ; 't welk zy onmogelyk altyd verkrygen kunnen : en dan is het gedaan ? Zo ook met Sara- Zy was by Ferdtners Vader ' in huis; zo ais uw Moeder zich zal kunnen erinneren : genoot daar diezelfde weldaaden , welke zy thands van Wolmer geniet; wilde waarfchynlyk daar, even zo als hier, voor Meesteres fpeelen. De eerfte Vrouw verdroeg haar; doch zy moest na haar dood het huis ruimen , juist voor dat hy op reis ging; om dat hy, zegt ze, zich weêr in het Huuwlyk dacht te verbinden, en dat kon zy hem niet ver- gce  i7<ï GESCHIEDENIS van geeven. Daarom trok zy naar Lubek, alwaar zy van hem een vast jaargeld genoot: en toen hy my naderhand, zegt ze, gaarne terug had gehad, om dat 'er niets van zyn Huuwlyk kwam, toen wilde ik ook >Jet. Aldus is zy tegen een ieder gezind. Als ik Dank. •wart en uwe Familie uitzondere, dan weet ik geen mensch waar van zy goed fpreekt: van haare bloedverwanten, en voornaamlyk van hen, die haar goed gedaan hebben, fpreekt zy het allerërgfte. Ik moet" u daar van een paar merkwaardige voorbeelden bybrengen, die haar karakter van «deeze zyde in het licht zetten. „ Nu," zei ze gisteren, „ -Julie's Oud-Tante zal ook haast het getal der Weduwen vermeerderen. Haar Man Iigd buiten hoop. Zy heeft ook eindelyk haar Huuwlykskruis lang genoeg gedraagen. Hy was een hebzuchtig, knorrig, kwaadaartig Mensch." Dit was het eerfte. „ Was hy een paaro maanden vroeger geftorven , dan had Julie alle drie haar Neeven tot Vryers gehad. God weet wie de ergfte van de drie is 1" Dit was het tweede, „ De Vaders lanterfanten de Zoonen lanterfanten !" voegde zy 'er by. Dit was het derde. • Ik wist niet hoe zy aan dit Kapittel kwam; maar dacht, zy zal zich wel nader verklaaren, en bewees haar de beleefdheid van het aan te hooren. „ De Zoon," begon zy weêr, „ is tegenwoordig op Reis; en zal ook wel hier of daar een Maltres laaten zitten. Het is ook geen wonder: de jongen  K A R E L FERDINER. 177 gen doen zo als de ouden. Wolmer heeft hetzelfde gedaan." „ Wel Sara, lieve Sara! hoe kunt ge nu weêr zo fpreeken ?" „ Het is waar Lot ; ik heb van daag geleezen dat Julie twee jaaren vóór zyn Huuwlyk geboren wierd. En toen moest, om den Vader voor fchande te bevryden , de arme onnozele Moeder zyn naam zo geheim houden, dat zelfs de bloedverwanten het Kind niet wisten te noemen." „ Hoe is dat Sara? waar fpreekt gy van? ik verftaa geen woord." „ Hoe het is? De Oud-Tante weet zelfs nog niet dat Julie een Kind van Wolmer is , en noemt haar zyne aangenomene Dochter. Kon hy het haar ten minfte dan naderhand niet gezegd hebben, toen hy met haar Zusters Dochter getrouwd was: daar misfchien ook niet veel goeds aan geweest zal zyn ; om dat hyzich zo lange bedacht, of hy haar wilde trouwen of niet." Waar van'weet Sara deeze kleine om Handigheid? zy heeft het geleezen , zegt ze. Deezen morgen zag ik haar by Wolmer in zyn Kabinet fluipen, om hem afteroepen, by iemand die hem moest fpreeken. Ik wist dat hy aan het brieven fchryven was; nochtans kwam hy aanftonds af, en Sara bleef eene vry goede wyle tyds na. Toen mag zy den laatften brief van de Oud-Tante doorgeftudeert hebben ; want nieuwsgierigheid en een fterk geheugen om te onthouden, het geen zy tot haar oogmerk onthouden wil, behoord ook tot haar Karakter. Gy III. deel M kunt  i78 GESCHIEDENIS* vast leunt in deezen brief narekenen van hoe veelen z^ in één kwartieruurs kwaad gefproken heeft. —- Door haar heb ik in 't geheel niet om Louize gedacht. Op een ander' tyd van haar. C L X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den ïSden. Moet ik eindelyk roepen: Gevonden 1 Gevonden? en in verwachting van een' gelukkigen uitflag heen gaan, om myne Hecatombe van Honderd Osfen te offeren ? Ik vertrouw te weinig op myn geluk ; en wil eerst zien wat myn bezoek by Elize zal beflisfen. Myn bezoek, Eduards t Ik fchryf dit woord met eene vreugde, die eene heilige huiveringdoor alle myne Aderen jaagt. Ja, ik zal haar zien ! haar! haar! Ik moet haar zien, al moest ik 'er ook onder vergaan! En wat wil ik doen ? Haar het geld terug geeven; welk ik volftrekt niet kan behouden. Als ikeenBeeker van den Altaar geroofd hadde, zo kon die Kerkroof myne ziel niet zwaarder pynigen, dan deeze vyf honderd Dukaaten ! Dat wil ik doen! En ook niet meer; zo veel ik nu weete ! Wat ik dan , als ik haar zie, zal willen — O! wie kan een volgend willen vooruit zeggen ? . De namiddag zal dit beflisfen. En om de verveelende tusfehenruimte , tiftfchen de tegenwoordige Klokflag, twaalf, en de zo  KAREL FERDINER. 179 zo ver af zynde Klokflag, drie, zo goed ik kan, aan te vullen , zit ik hier, om u te berichten wat 'er gefchied is. Hendrik, die meer door een toeval en geeft een toeval geen voorgevoel ? dan door zyn verRand te recht geweezen wierd, om te kunnen vinden, wat hy moest zoeken, kwam vóór een uur, op een vollen draf, by my. Hy was, zei hy, om dat hy toch t'huis niets te doen had, uitgegaan om, kort by de Roozenftraat, iets te verrichten , dat niet noodzaaklyk noch daar haast by was. Toen was hem ingevallen , eens na Juffrouw Sommers te verneemen. Als hy uit het eerfte hoekhuis van de ftraat ging, alwaar men hem, op zyne vraag, geen befcheid wist te geeven , zag hy dezelfde Deern weêr. Zy was de naast gelegene ftraat ingedraaijd, en hem al een goed eind vooruit. Maar hy had zich toen vast voorgenomen , haar niet te laaten ontfnappen; en was haar op de hielen gevolgd. Het is my om 't even, of de hoop op Juffrouw Sommers, of op het eerfte gcfchenk voor haar, dac hy yan my zou ontvangen , hem toen zo yveng maakte. De hoop op het laatfte was ten minfte veel zekerder dan op het eerfte : en volgens zyne gedachten moeilyk genoeg verdiend.' Want het meisje , dat tot zyn ongeluk wat veel te doen had , fleepte hem door tien ftraaten, links en rechts; verdween dan in dit dan in een ander Huis, en maakte hem niet weinig verlegen , dat zyne twee Louis d'Or voor dat maal nog niet verdiend zouden zyn. Na eene lange bedevaart van anderhalf uur bragt M 2 *y  ito GESCHIEDENIS Viir zy hem eindelyk in deRoozenftraat terug, alwaar zy wederom in een Huis ging. O! daar is het? dacht hy. Het denkbeeld van twee Louis d Or en Juffrouw Sommers viel hem in. Zyn hart floeg, fpoediger , verzekerde hy, dan zyn Zak - Horlogie. Hy wilde haar aanftonds in huis volgen, dacht om zyn briefje , voelde in zyne zakken „ Ja," zei hy, en knipte met de Vingers, „ het was naar den duivel!" Een domkop weet het beste, wat een van zyne Broeders by eene fpoedige ongelegenheid doet, als* zyn geluk het toeval, of zyn gebrek aan natuurlyk verftand, niet aanftonds weêr goed maakt. Het Meisje kwam weêr het Huis uit, en droeg nu een Tafelmand, ging, zo als hy door dé Bril van zyne eigene holle oogen zag, by een' Bakker in, en van daar weêr naar het eerfte Huis terug. « Wat hu gedaan , Hendrik?" zei hy tegen zich zeiven. „ Gaat gy 'er in wat zult gy zeggen ? Nooit " verzekerde hy, „ ben ik om myne lange Biecht, als ik voor den Biechtftoel Hond, zo verlegen geweest als nu om een paar zoete woorden, tot een Compliment aan deeze Juffrouw. Had ik het briefje gehad, of maar geweeten wat 'er in ftond, ja dan Maar nu was 't niets: ik moest het nalaa- ten. Doch één uur vroeger of laater maakt geen onderfcheid ! Het beste is , dat ik het Huis weet. Als gy nu maar fpoedig een ander briefje wilt fchryven, dan zal ik het aanftonds beftellen." Jk antwoordde hem , dat het vooreerst genoeg was, dat hy het Huis wist: gaf hem zyne Louis d'Or, onder beding dat hy aan een' Arbeidsman het Huis  KAREL FERDINER. 181 Huis zou wyzen; en liet voor zeven duizend Daalders banknooten in een Kistjen pakken. „ Kunt gy fchryven?" vroeg ik aan Hendrik. „ Zeer goed! " verzekerde hy. „ Schryf dan in deezen Vrachtbrief: „ Gelieft dit Kistjen tebewaaren tot nadenmiddag, ten drie " uuren, wanneer ik het genoegen zal hebben, ver3, der daar van te fpreeken." Hendrik maakte zich gereed om zyn Meesterftuk uittevoeren. Hy voegde zyn' Buik, die, tot bewys van zyne nuchterheid, niets tegen zyn goede wil had, ftyf tegen den tafel; haalde driemaal de pen door den mond ; lag van zyn' Navel tot aan de punt van zyn' Neus over den tafel; het rechter Been ver in de kamer achteruit geftoken; fchreef, en verzel. de den leop der Penne met de onderfteunende beweegingen van het Hoofd en de Tong. Na twee mislukte proeven ftonden de woorden vry leesbaar op het papier. Nu de naam Eduards 'er onder!" zeï ik, en wees hem de plaats waar die ftaan moest. Na twee minuuten ftond 'er, in goede, groote letters, Eivarz.. „ Schryven,"zeïik, „ kunt gy, maarzo goed niet fpellen. eduards, Eduards heet de Man." Ach zo! Ik heb het maar niet recht verftaan. Sederd eergisteren heb ik een Zinking op myn gehoor. Ik geloof dat het regenachtig Weder fchuld 'er aan heeft." Ik wenschte dat de Lucht en alles wat vocht en don* ker is,droog en helder ware, Ondertusfchen moest hy zyn vrachtbrief nog eens fchryven. „ Ik liet hem verzegelen en door denzelven Hendrik een Adres aan EUM 3 ze*  iSz GESCHIEDENIS vak ze, dat ik hem voorgefchreeven had, op den rug zetten; en daar onder: „ Hier by een Kistjen, gemerkt M.E. D." Beiden gaf ik aan den Arbeidsman. „ Gy moet het vooral niet fchudden ! " Onderrichtte hem de wyze Hendrik. „ 'Er zyn zekerlyk Medicynen in. " „ Niet ? " vroeg hy my,. met eene mine, die Lof over zyne fnedigheid fcheen te vraagen. „ Juist geraaden!" gaf ik ten antwoord: „ Me'dicynen voor eene ziekte , die geen Recept en geen Apothecars Pot onder de Zon kan -geneezen. Myn Overgrootvader, die lange jaaren op den Steen 'der Wyzen gekookt, gefmolten, en gedisteleerd had, en daar door haast een Bedelaar zou geworden zyn, vond ze, toen hy eene ryke erfenis kreeg; en federd is het als een erfftuk in onze Familie gebleeven." „ Gelyk als de beroemde Altonafche druppels by ? Het valt my nu niet in, hoe dc Erven hee ten," zei Hendrik, „ Juist zo ; het is een Arcanum; en als een Doctor het gevonden heeft, dan noemt hy het Nos■irum: het dient voor alles : maakt goed, wat niet te geneezen is; als daar zyn : natuurlyke gebreken van Lichaam en Ziel , leelykheid , een Bogchel , een Kropgezwel, kromme Beenen, fcheele Oogen Hinkenden Adem, lompheid, bygeloovigheid, domheid, zotheid, in een woord, Hendrik, het is voor alles goed, beha!ven voor drie dingen." „ Twee daar van," zei Hendrik „ weet ik zeker. Het eene is de Honger, eq het andere is de Liefde." « Van  KAREL FERDINER. *83 Van het laatfte, * zei de Arbeidsman, „ be^ert geen mensch geneezen te worden ; en voor den Honger zyn Medicynen goed; want zy bederven den appetyt." „ Niet kwalyk?" antwoordde ifc;^, maar myne Medicyn verzadigt honger en liefde." ■ „ Dan weet ik de drie dingen met, zei Hen- „ Ik zal ze u noemen: Gevoel, een fchuldig Geweeten en de Dood." „ Als het Kistjen zwaarder was," zei de Arbeidsman, die veel verftandiger was dan Hendrik, „ dan zou ik zeggen dat 'er Geld in was. Want Geld helpt voor alles; het maakt dat krom is recht, helpt den Dief van de Galgeziekte, maakt den Domkop, die zyne rechterhand niet van zyne linker weet te onderfcheiden, zo wys als een Raadsheer, en helpt juist maar alleen voor die dingen niet, welken die Heer genoemd heeft." Is het geen geld," zei ik, „ zo zyn het toch Recepten die geld waard zyn, — Neem den Brief €n het Kistjen , en breng het in het huis dat Hendrik u zal wyzen. Gy moet daar na de Dame vraagen die op het Adres genoemd wordt, en zeggen: daC gy van Mynheer Eduards komt. Begrypt ge sny 9 " Zeer wel," antwoordde hy. " Gy vraagt," voer ik voort, „ om zelf de Da«e te fpreeken. Zy is jong, als de Roos, die zich voor de Morgenftraalen der Zonne opent; fcboon , als de Mei, in den vollen luister van haar Bloezen* m Bloemen; rasch en ftaatig van ftatuur , als de M \ Prach*  1H GESCHIEDENIS van prachtfgfte Ceder; vriendelyk, als de Broederliefde; nederig, a]s de Ootmoed ; haar Adem is zo Jeflyfc als de Morgengeur der Lente ; haare item heeft de zoetfte Melodie, en ieder woord van haar ton de Wysheid van alle Philofophen befchaamen. , denk> 2^ zu,t naar ligt van ieder Vrouwsperfoon kunnen onderfeheiden, welk zy zelf niet is." Hy Jachtte eens, en verzekerde, als zy zo was, dat hy haar dan niet ligt zou voorby zien. Goed; als gy dan die Dame ziet, zo doet de vnendelyke groetenis van Mynheer Eduards, en verzoek voor hem de vryheid, om radenmiddag, op een uur dat ze gelieft te bepaalen, haar te mogen bezoeken, om haar het overige uitteleggen. Als men u vraagt: wanneer of Mynheer Eduards fhuis gekomen»? Zeg dan maar: eergisteren; en moet morgen weer vertrekken. Verder weet gy nergens van: men mag u vraagen, wat men wil. JL „ Zeer wel! » zei de Arbeidsman , en myne Booden gingen om hunne zaaken te verrichten. ' Myn verhaal wordt vry lankwylig ? in >t dan: myne luiden kwamen terug. Het Kistjen wa* aangenomen, en de Arbeidsman — wy w E fneediger dan zyn' wegwyzer ^ had den tyd van he^ bezoek na d„e uuren bepaald, en om een handfchrift verzocht om my te verzekeren dat het Kistjen ia de rechte handen gekomen was. Nu heb ik u, myn Vriend, nog te zeggen dat namSr" °P n ^ : * * **** ^« namiddag niet alles weêr goed maakt, zo hou u ge- reed tot een tweegevecht i CLXL  KAREL FERDINER. 185 C L X I BRIEF. Henriette aan Charlotte. Hamburg den x'èden. Gy kunt u dan, lieve Meid , aanftaanden Maandag maar op het Rytuig zetten : want hy is 'er al. „ Wie?" De tweede Hoofd-Perfonaadje van het fpel, dat tegen Woensdag gefpeeld zal worden. De tytel is ftil I Pyramus en Thisbe ? Zo zou het kunnen heeten. Want Pyramus en Thisbe hebben malkander lang achter den Muur bemind , gciproken, en maar door een fchreef in den Muur — een ellendig behulp! — gekuscht. Onze twee ge lieven nog erger. De Scheidsmuur tusfchen hun beiden was, ik weet niet hoe veele Mylen dik. Nu zyn zy, als de eerften, aan zich zeiven overgelaaten, en dikwyls zo na by elkander, dat men geen Roozeblad tusfchen hunne lippen zou kunnen fchuiven. In een woord,' alles is even eens als het by Py. ramus en Thisbe was: die vervloekte Leeuw, die het einde bedurf, hoop ik uitgezonderd. Eergisteren hebben wy nog een kwaade dag gehad : want hy had in lange niet gefchreeven: Wy hadden benaauwde droomen gehad; en in de Bruids Kamer was tusfchen twaalf- en een uur een vreeslyk geraas gehoord. De Nachtuil had met haare flem ter begraafenis verzocht hoe verfchriklyk! —— M s daar  186 GESCHIEDENIS van Daar na wierd het wat beter: want wy ontvingen een' brief, dat hy in Sleeswyk was en binnen twee dagen zou vertrekken. Maar wat kan een fterflyk mensch op eene Reis van zestien Mylen niet al overkomen ] De Voerman kan zich dronken drinken", en iederen lasfagier, hy zy dan Bruidegom of niet, het Rytuig over het hoofd werpen. De Reizende kan, al reist hy ook in den nacht, in het beruchte Bosch door Rovers aangevallen worden. Hy kan zich des nachts verkouden ; aan zuuren wyn, of aan ongaare of harde in den haast byeengebragte fpyzen zich ziek eeten of drinken ; of onder de nog veel onverdraaglyker lompheden van een' Postmeester verfmooren. Het kan — O! wat kan 'er niet al gebeuren ! En wat 'er kan gebeuren , zelfs ook wel wat niet kan gebeuren , dat alles gefchied daadelyk in de Phantafieke Waereld, waar in wy arme Bruiden leevr n. .._ Wy ? — Ei, wat kan iemand door zyn fchuldig geweeten overyld worden! Mynheer Feldhcim, gy ftaat, hoop ik, niet kort achter myn ftoel my in den Brief te loeren! Zo zei ik, was het eergisteren gefteld, tot 's Middags ten een uur. Toen kwam de Meid zo haastig aanfpringen , met zulk een potzig gelaat, en zeï: „ Juffrouw Klara koom toch; daar is een Vreemdeling. Spoedig! Spoedig !" Klaartje ging: en „ zyt ge daar al ? " riep zy, toen zy pas over den drempel was. Alzo is hem van de ongelukken, die de Reizenden kunnen overvallen, en die hem ook zo gemaklyk hadden kunnen treffen, niet één overgekomen-, Geeq  KAREL FERDINER. i»7 Geen hair van zyn hoofd was krom geworden. Welke Bruid ter waereld zou zich dat hebben kunnen verbeelden! Nu zult gy vraagen: of ik hem al gezien heb ? _2 Neen, dat zult gy niet vraagen; -maar: hoe hy my behaagd? Zo wel, dat ik geloof dat ik zelf met hem zou hebben kunnen trouwen. Maar hy moest my zo peinzend, zo verftrooid en ongerust niet zyn. Heden waren zy beide pus komen bezoeken. Hy zat dikwyls in gedachten. „ Al weêr met uw hart in Coppcnhaagen P " vroeg Klara, en nam hem by de hand. Hy kuschte de haare, en antwoordde lagchend: „ maar in Flensburg, by een' achter gelaateuen Vriend." „ Zegt gy ook eene Syllabe te weinig?" vroeg Klara. „ Men zou het haast denken;" zei ik. Gy zyt zo' lange weggebleeven. Doch gy wildet Klaartjës geduld maar beproeven." „ Dat heb ik al lange bevestigd gevonden:" gaf hy ten antwoord, en was weêr vrolyk. Het gefprek ging zyn gang. Een wyle tyds daar na was hy weêr zo verftrooid, dat hy eene vraag van Fredenke onbeantwoord liet. „ Dat is toch verfchriklyk met u! " zeï Klaartje. „Als ge nu al weêr in Flensburg zyt, dan begryp ik het my niet. Ik hoope dat het nu in Utrecht was? " „ Denkt gy naar Utrecht te gaan?" vroeg ik met twee wyde oogen. Hy boog zich, en zeï: „ Aanftonds na den gelukkigften dag van myn leeven-"  188 GESCHIEDENIS vak >, Om de tweede Bruidfchat aftehaalen ? " vroeg Farber. & Hy fcheen hem niet te verftaan. Fredcrike verklaarde de meening van haar' Man, en zeï: „ Hete Geld uit de Lotery, meerit myn Man." O', zo ! " antwoordde hy , en wierd rood. Waarfcbynlyk om dat hy eerst eene verklaaring noodig had gehad. „ Maar hadt gy dat hier niet kunnen ontvangen?" vroeg Farber weêr. „ Hoe kunt ge nu zo vraagen !" zei Frederike. „ Reist men dan, zonder noodzaaklykheid, van eene jonge Vrouw?" „ De vraag is toch zo verkeerd en Hecht niet " hervatte Farber. „ Ik wi]de den jongen Mgn £ onaangenaam* reis uitwinnen. En het was gemakjyk , om met minder verlies, dan zy zal kosten het geld hier te ontvangen." * „ Het is waar:" zei Gnfenjiein, en kreeg andermaal eene kleur. „ Maar het Lot is de gewichtigfte oorzaak met van myne Reize." „ Daar zal ook wel een Vriend, met eene Syl. labe te weinig zyn!" zeï ik. „ Ik ben 'er bevreesd voor;» hervatte Klaartje • „ maar ,k weet wel wat ik doen zal. Gy moet my op uweEereen'Eedzweeren, met eene vervloekt zo ik de eemgfte niet ben , waar toe ik hetFormulie Uit den Koning Lear (*j zai neemen. * « Hon> - Een bekend ftPk van Sha{efpear.  KAREL FERDINER. W „ Honderdmaal!" antwoordde hy. „ Maar gy, myne Waardfte, moet my daarentegen —" „ Wat?" vroeg Klara. „ Geheel niet zweeren: " hervatte hy. „ Dat is nog een Man!" zei — — *— —' „ Frederikc zyt gy daar?" „ Ik moet u fpreeken Jet; zyt ge alleen?" — „ Neen." „ Wie hebt ge dan by u?" jj Lot." „ Ik geloof dat ge droomt. ' „ Neen ik fpreek met haar. " „ Hebt ge verfchyningen ?" „ Neen ik fchryf. —•" Dit was een kort gefprek tusfchen my en Frederike. Ik in de Kamer en zy 'er voor. „ Gy zyt eene zottin," hervatte zy, deed de deur open en kwam met eene verbaazende groote Mand aanfleepen. „ Mynheer Feldheim laat u zyn' dienst aanbieden, en heeft het genoegen u iets te zenden." „ Eene Markt-Mand vol ? — Hy heeft immers geene provifie voor myne Keuken opgedaan ? " „ Jonge Erten, myn Kind:" zeï Frederikc. „ Ook Willemsburger Boonen?" vroeg ik. „ Ik geloof ja:" gaf zy ten antwoord. „ Hartelyk dank , Mynheer Feldheim ! Ik zal 11 weêr befchenken." „ Ik denk met uw hart:" zeï ze. „ Voor Jonge Erten en Willemsburger Boonen! " antwoordde ik. „ Een zindelyk Mandje met een paar  ipo GESCHIEDENIS va» paar holle Nooten kon het ook we] doen." Frederikc trok het kleed 'er af, en hield de Mandrader by my. 'Er was een ongemeen fchoon Kleed in. — „ Zie daar.' zie daar!" riep ik, en iloeg de handen in raalkanderen. „ Wel fchrikJyk! dat heet ftorm loopen ! Wie kan dat weêriïaan ! Het Mandje mag dan vooreerst wel terug blyven. " C L X II BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den loften. TVjietwcêr te zien is het veiligfte! — O! ik wil fterven, zo ik niet begin te vreezcn, dat gy gelyk hadt ! Maar als de liefde zich achter de fchynbaarfte beweeg-oorzaaken der Welvoeglykheid, der Gastvryheid, der Weldaadighcid en der befchaafde Leevenswyze verbergt; en toevallen, de Rechtvaar, digheid en liefde tot zyne Eer zelfs opeifchen, om den dwang van het gebiedende harte by te flaan: wat dan, Eduards; wat dan? De Kranke moet den raad van zyn' Doctor volgen. - 't Is waar! Maar als de Kranke zich gezond voeld , gelooft hy dan wel dat de waarfchuuwing van zyn' Doftor hem nog aangaat. Dit gevoel kan begoocheling zyn; of 'er kunnen doodelyke toevallen komen; maar —- weêr een maar! want waar dringt zich dat niet in ? — Als hy begooche- Mag  KAREL FERDINER. i9t «ne voor echt gevoel houdt, en zich fterk genoeg acht tegen alle toevallen? -. Dan is de geneezene in grooter gevaar dan hy die doodlyk Krank is. Goed' Als ik dan verlooren ben ; als dan een van beiden , of eene opoffering van de eene, of eene trouwloosheid tegen de andere zyn kan , zyn moet ik zal het u verhaalen. Myn ongeduld kon den Klokflag, Drie, naauwlyks afwachten, of ik was al met Hendrik naar de Roozenftraat, naar Juffrouw Sommers, en overdacht met een kloppend hart, myne moeilyke Rol. In Huis komende, wierd ik ontvangen door een ingetogen Vrouwsperfoon , welk zich al federd acht Jaaren voor de vervolging van ons geflacht veilig fcheen te achten. Zvt ev Mynheer Eduards? vroeg ze. " Dezelfde , Madame." Want, of gy het mögelyk nog niet weet, de oude Vrysters hooren zich even gaarne Madame, als de bedaagde Vrouwen Mademoifel noemen. De eerfte , om dat het een vertrouwen te kennen geeft, dat zy Schoon genoeg waren om een' Man te hebben kunnen behaaeen De andere, om dat het bewyst dat zy , na verfcheiden jaaren getrouwd te zyn geweest, nog bevalligheids genoeg hebben om voor ongehuuwde door te gaan. . „ , Het is maar eene enge Hut, zo als ge ziet. zei juffrouw Sommers. „ Ik zal u door een zeer fmallen Gang moeten leiden." „ Ach , zo veel te beter ! " zei ik, „ zo is de wea ten Hemel!" ,! Ik moet U evenwel verzoeken een weinig  m GESCHIEDENIS van achtzaam te zyn, dat gy 'er niet op ftruikeld ■ " hervatte zy zeer aartig op mynen inval, die haar lcneen te behaagen. „Dat wil niets zeggen!" gaf ik ten antwoord. „ Als ik ook maar met een laatst gering overblyfzel van leeven daar kome, waar — " „ O ! zo gevaarlyk is het toch ook niet!" hervatte zy lagchend, en bragt my door eene tuindeur, wier bovenfte lyst ten minfte myne Frifure met een doodlyken ftoot drygde. Ik boog my, gelyk een nedng Client, die naar een Ampt of Rang ftaat, zich buigt voor eiken Kamerdienaar; om zo door de menigte Genadepoorten te mogen gaan. Na dat wy door een fmallen tuin , die zindelyk met wit zand beftrooid was, omtrend zestien fchreeden waren voortgegaan, klommen wy,aan een Achterhuis, eene trap op ; welke geene groote gedachte kon verwekken van de Kamers, die boven waren. My overvielen op deezen weg zeer ernftige gedachten, ais 3k ter rechter of ter linkerzyde zag; en myn hare was zeer ongefteld. - Elize, dit heerlykfte Schepsel Gods, wat Menfchen en Engelen oogen kunnen zien , als zy zich in het werk van den Zesden dag der Goddelyke Scheppinge verlustigen; Elize voor wie geen Paleis te prachtig zou kunnen zyn, in d >e- zen hoek ? — Ach! Ik kwam aan de deur van de Kamer, die, na de andere deelen van het huis gerekend , toch nog goed genoeg was. Myne Geleidfter opende dezel- ve, maaicte eene hoofdbuiging, en liet my alleen binnen gaan, met de verzekering: dat de Juffrouw terftond zou komen. Ik  K A R E L FERDINER. 193 Ik had nog wat tyds overig, om de Kamer, welke zindelyk, met papier behangen en vry wel gemeubeleerd was, en haare ligging te bezichtigen. Maar ik mag u geene befchryving geeven van het uitzicht . in dien flechten fmallen tuin, op die ellendig byeen gefpykerde houten fchutting, en den gefcheurden Achtermuur yan een oud nevenftaand gebouw. Eindelyk hoorde ik het geruisch van een zyden Stof, en den zachten gang van een Engel, in een Lucht-Lichaam, op den trap; zo zacht als een Morgen-Luchtje, over de top van een Roozengaarde glydt. De Klink van de deur wierd aangeraakt, en myn hart vloog de komende te gemoete: een voorgevoel dat het Elize moest zyn. Ik had my geplaatst achter de na binnen opengaande deur, tegen over een Spiegel; zo ter zyde, dat ik de binnenkomende kon zien. Toen de deur open ging, zag ik in deezen Spiegel , hoe zy haar fchoon gelaat poogde te vervrolyken, om den braaven Eduards zeer vergenoegd te verwelkomen. Maar toen zy de deur achter zich toemaakte , en Ferdiner zag, den afgeweezenen, verbannen en - Hemel, hoe veranderde dit gelaat, hoe ernftig ! Zy bleef onbeweeglyk ftaan op de plaats daar zy ingekomen was. De vreugde vervloog van haar gezicht, en de tot liefiyke redenen half geopende lippen fjooten zich weêr toe. Elke bloeddruppel floeg in myne Aderen. Ik wildenader gaan; maar myne voeten waren, of 'er aan elk een Centner gewichts hong. Zo ftonden wy eenige Minuuten , elkander aanziende : welke ftille, plechtige oogenblikken ! III. DEEL. N M Is  194 GESCHIEDENIS van f, Is het zo ver gekomen," zeï ik eindelyk, haar naderende , dat Elize voor Ferdiner verfchrikt, als voor den boosaartigen geest van een' vyand?" „ Het moest my wel verwonderen:" antwoordde zy. „ Ik was Mynheer Eduards te wachten; zonder dat ik eene oorzaak wist waarom gy zyn naam zoudt aanneemen." Het bezoek van Jupiter by Leda viel my hier in, zonder dat ik wist waarom ? Een beruchte Boeleerder had zekerlyk de gedaante van een' onfchuldigen Staart wel noodig ; maar waarom moest Ferdiner zich Eduards noemen , om toegang by Elize te vinden ? „ Dat is myn ongeluk:" antwoordde ik; „ dat ik niet meer onder myn eigen haam mag verfchynen. -— Vergeef het my, Elize, ten minfte om de noodzaaklykheid! Ik moest u zien, om te zeggen wat ik noodwendig te zeggen had. Gy hebt my dit eenige middel nog maar overig gelaaten; en ik heb het aangegreepen, om myne rust te bewaaren, geiyk de Schipbreukeling, om zyn leeven te redden , een Wrak aangrypt, dat de drygende baar hem toewerpt." „ Deeze noodzaaklykheid," hervatte zy, „ kaa my zo begrypelyk niet voorkomen , als de oorzaaken die ik hebbe , om een gefprek te ontwyken over eene zaak, die volftrekt voor afgedaan moet gehouden worden." „ Ik ben niet vermetel genoeg, om deeze oorzaaken nog te willen beoordeelen, na dat zy by n reeds beflist hebben. Maar, om volgends de uit- wer-  K A REL FERDINER. in¬ werking die zy op myne rust hebben, en myne bewustheid te oordeelen, zo is my zekerlyk zo veel wedervaaren, dat ik my beklaagen moet." Dit zeide ik uit grond van myn harte. Het is anders ook een doorfleepe Regel : die zich niet weet te verontfchuldigen , die beklaage zich. Dit keert den ftaat der zaake om , dryft den wettigen klaager uit zyn' voordeeligen ftand, en maakt hem, als hy zich zeiven moet rechtvaardigen, meer genegen om met zyne party te vereffenen. Een geliefde grondregel van Staatkundige Vrienden, Vaifche Minnaars, Huichelende Tafelbeezems en Gladtongige Coquetten. Ik zou hem veracht hebben , als ik niet veel recht had gehad. Elize nochtans hield het voor eene Hofmanier: en hierom had het geen vat op haar. ,, Ik weet wel:" zei ze, „ dat fommige menfchen altyd beledigd zyn, en nooit beledigd hebben. Doch wat my betreft, Mynheer Ferdiner, ik denk my nergens over te beklaagen. En zo ik u daar toe aanleiding gegeeven hebbe, dan is het zekerlyk niet voorbedachtelyk geweest; en gy zult het my gelieven te vergeeven. De redenen van myn gedrag behoeve ik zekerlyk niet te rechtvaardigen." „ Nooit heeft hy eene rechtvaardiging noodig, van wien men vergeeving begeerd. Ik vergeet gaarne alles wat ik geleden heb, om de vryheid dat ik mag fpreeken." Onder het fpreeken van deeze woorden was ik haar naby genoeg gekomen om haare blanke hand te vatten ; en maakte eene beweeging daar toe ; maar zy ontweek een weinig, ea gaf deeze fchoone N 2 h.md  jp6 GESCHIEDENIS va» hand iets^in den zak te doen: zo ongedwongen , al* of het geheel niet met oogmerk gefchiedde, om ze my te weigeren. Met een zei ze: „ Zonder twyfel wilt gy my uitleggen, wat het my toegezonden Kistjen te beduiden heeft?" „ Dat ook," gaf ik ten antwoord; „ doch dit is het minfte. Het gewichtigfte is: u te komen overtuigen, dat ik die fchuldige niet ben, waar voor gy my houden moet." Ik maakte my te gelyk meester van haare hand 5 die zy toen, alleen om dat het geene gemaaktheid zou fchynen, niet terug hield. Doch als ik ze vuuriglyk kuschte en den kusch herhaalde, trok zy ze, zonder veel beweeging te maaken , weg, en zag my, terwyl zy eene treê terug ging, met verwondering aan. „ Word toch niet moeilyk;" voer ik voort, en volgde haar. „ Ik moet, ach! ik moet u bewyzen, dat de ongelukkige , veroordeelde Ferdiner, zyn noodlot uitgezonderd, voor u nog alles, alles is wat hy was. " „ Als gy dat alleen dacht, dan Was de verantwoording voor u alleen ; maar zeggen kunt gy het my niet niet, zonder my mede ter verantwoording te roepen; of my door eene onbetaamlyke Vleiery te willen befpotten." „ Dan verwerpe de Hemel my ellendige , gelyk gy my verwerpt! Elize! Elize! is het al zo ver gekomen , dat ik, offchoon door een ongeluk van myne heiligde wenfchen en hoop verftoken , u ook niet meer mag zeggen hoe onuitfpreeklyk ik u bemin ! O! ik moet, ik moet myn verfmachtend hart op  KAREL FERDINER. 197 op deeze, deeze band lesfchen: mocht ik myn leeven in deezen kusch uitblaazen! —Ik hield haare hand mee geweld , hoe zeer zy ook weêrftreefde ; en myne lippen lagen 'er op als vastgegroeid. „ Mynheer ! " zei ze , met eene misnoegdheid , die nochtans met eene tedere aandoening fcheen te lampen: „ Mynheer! erinner u — " „ Dat ik verloofd ben;" antwoordde ik. „ Ach! ik weet het, ik weet het!" „ Wat wilt gy dan van my? " „ Vergeeving dat ik het ben!" „ Hoe fpreekt gy zo J dat behoeft ge van my niet." „ Van u, Elize, of van niemand ter waereld j van den Hemel zelfs niet! die is myn getuige, wat ik gedaan , geleeden hebbe ; Hoe ik lyde, brandei En wat ik nog, nog wensch te kunnen doen! efl ik bid u, Elize; beste, grootfte gefchenk van God, dat Hy my eens fcheen gegeeven te hebben — te vooren! ach! — Ik bid, ik bezweere u, by alle heilige deugden, en rechtvaardigheid die in uwe edele ziel waonen, laat my fpreeken ! —" „ Waarom toch, Mynheer Ferdiner?" Op een zachter en meêlydender toon. „ Het kan nergens, toe dienen, want " ,., Het is beter dat gy my, als een' trouwlooze,. die dit moedwillig geworden is, verbant, veracht —. Het is beter dat Ferdiner. —" „ Vergeet, wat geweest is, en niet meer is, niet meer kan, noch mag zyn; en — ik ook. Waar toe wilt gy u toch verontfchuldigen ? ik beklaag my imjners nergens over!" N 3 « Om  m GESCHIEDENIS van „ Om dat gy my veracht! En om dat, ik bekenne het, de fchyn tegen my is." „ Als bet maar Sehyn is, waarover ontrust gy a dan ? Laat het voorgevallene zyn zo het wil, gy kunt niet noodig hebben dat ik het weete, en my kan het nuttig zyn, het niet te weeten." „ Om dat gy my veracht, en u in deeze verachting wilt verfterken ! O Elize! -— Moet ik niet fpreeken ? Wilt gy niet weeten : of Ferdiner fchuldig is, of onfchuldig? Die Ferdiner, dien gy wel eer doch daar aan wilt gy niet meer erin- nerd zyn! Maar hebt ge omtrend hem ook niet zo veel belang meer, om te willen weeten, of hy ver- achtelyk of maar alleen beklagenswaardig is ? * Moet ik niet fpreeken ? niet verhaalen, wat Eigenbelang , dwaaze Voorzorg , Menfchen , Bloedverwanten, uwe, myne Toevallen, Noodlot, Veranderingen moet ik niet verhaalen , wat die alle gedaan hebben om ons eerst van een te fcbeuïen?" — „ Mynheer Ferdiner! als ik u bidden mag laat alles vergeeten blyven !" zei ze ; veel meer aangedaan, en haare hand op de myne leggende. - „ En wat ik uitftond, ondernam, deed? hoe ik U zocht, niet vond , wanhoopte, weder hoopte ; om naricht van u alles te hulp rrep: Vrienden, Cor-respondenten , uw Broeder; door brieven, nieuwspapieren " „ Myn Broeder ? Gy waart het," zei zé 'fchielyk, en zag my aan, „ voor wien Mynheer Edtiards, in het nieuwspapier myn Broeder —" « Ik  KAREL FERDINER. i99 „ Ik was het! ^a dat ik in Dresden en in leipzig u te vergeefsch gezocht, te vergeefsch na u verblyf vernomen had. Ik was het! Maar ook de bekendmaaking was te vergeefsch —" „ Myn Broeder was naar Dresden terug gegaan» Het blad kwam my in Lubek niet terftond in handen. Ik verwachtte eerst een Brief van hem, waar ik hem zou befchryven, Hy fchreef my laat en bekwam het nieuwspapier nog laater ; en toen hy zich. by Mynheer Eduards aanmeldde " „ Ach toen! — toen was ik —." Ik vatte haare hand met beide de myne, en hield ze vast aan. myne lippen gedrukt.. „ Wat gy moet zyn:" viel zy my in de reden, met eene ftemm' of het een zucht was, „ en - blyven moet 1 " voegde zy 'er by, my de hand drukkende en de haare terug trekkende ; gaande zy peinzende eenige fchreeden door de Kamer. „ Dit is dan myn affchekf? Dit het einde van al myn hoopen op een alles te bovengaand Geluk? •—" Zy keerde zich om, en zag my aan, „ Mynheer Ferdiner!" zeï ze. Goedheid en Eiefde was in deezen toon. Zweeg, zag my aan, met een teder oog, floeg de bevochtigde oogen naar den grond, zei O God ! welk eene zachtmoedigheid ; . „ ik ben immers onfchuldig ! " en ging aan het venster. „ Onfchuldig als een Engel," hervatte ilc „ Maar — onverfcbillig?" „ Zou dat voor my niet het beste zyn ?' vroeg zy, zieh omkeerende. Y N4 "Als  2co GESCHIEDENIS van „ Als voor my den dood ! " antwoordde ik, en lag voor haar; haare hand vast aan myn harte drukkende. „ Spreek myn Vonnis uit!" „ Dat is al lange uitgefproken." — - „ Dat my myn Lyden by blyve, en gy my vergeet — " „ Als ik konde!" Dan wildet gy?" 3, Gy zoudt daarom even gelukkig zyn: en ik " „ Dan wildet Gy ? — Gy wildet ?" met een ftond ik op , ging eene fchreede achter uit, haare hand nog in de myne houdende. „ Beveel . dan alleen nog maar, dat ik gaa!" „ Vaar wel! " hervatte zy, terwyl Zy my nog eens de hand drukte, en haar gezicht weêr naar het venster keerde. " Vaar wel ? . Dat is immers geen Zegen ! Gaa, wil het zeggen ; en Gaa is een Vloek! Gy wendt u van my af! — Ziet my niet aan! — Hoort my niet! O! Elize! gy wilt my vergeeten : zegt my dat gy wilt ! — gebiedt my dat ak gaa! Vaar wel! — " Ik ging langzaam naar de deur: myne oogen telkens naar Elize wendende. Zy bleef onbeweeglyk daar zy ftond.. „ Vergeeten.' ach vergeeten!" begon ik weêr. s, Die my dat toen gezegd had, dien zou ik nu gelooven, als hy zei: twee traanen kunnen den Brand Van den Aetna blusfchen! — Den korten tyd van twee jaareh de gantfche en grootfte duurzaamheid van Vrouwelykc liefde! " „ Wreet  KAREL FERDINER. 201 „ Wreede Man! met dit vcrwyt!" zeï Elize van ter zyde tegen my; en trok haar' Zakdoek uit om haare traanen aftevcegen. „ Ach! gy weent!" hervatte ik, vloog naar haar toe, floeg myne beide armen om haar heen : „ Gy weent, Elize ! O myne Elize , als deeze traanen uit diezelfde Bron vloeiden , die zo mildelyk, by myn affcheid uit Dresden , overliep, dan weet ik den rykdomniet om eene enkelde te betaalen! Lieffte ! Waardfte! Engel des Hemels!" Myne lippen lagen op haare wangen. „ Ach ! hoe kwelt gy my ! " zeï ze ; en wilde zich zacht uit myne armen wringen. Haare traanen biggelden op haaren hygenden Boezem af, en een hemelfche blos verfpreide zich over haare wangen. „ Lieffte, Waardfte , Engel des Hemels! " voer ik voort: „ Als gy my nog kondet beminnen! Als ik u mocht zeggen , wat ik gevoele ! wat ik denke! Als dit al te edel, al te zwaarmoedig hart: i" — Hier lag myne hand op haar harte — „ Het myne beantwoorde — O ! by den Hemel! de eerfte belofte moet de heiügfte zyn ; en Menfchen, Bloedverwanten , Myn, Uw Noodlot, Veranderingen , Tyd die alle moeten vergeefsch hebben medegewerkt!" „ Daar bewaare my God voor!" antwoordde zy. Zy had al haare fterkte weêr verzameld ; en als zy tot verfcheiden maaien, doch te vergeefsch, ge. zegd had: „ laat my los !" en zich met al haare kracht poogde los te maaken, was op haar gelaat een gebiedenden ernst te leezen- „ Ik zweer," zei ze. —— N 5 « AcI>  soa GESCHIEDENIS vak „ Ach zweer niet! " riep ik, en fprong terug:. „ Ik herroep myne woorden! Zwéér niet — " „ Dan moetgy my verlaaten:" hervatte zy, zee? ernstig. 3, Elize!- waardfle Elize!" ,, Zonder toeven ! " zei ze , „. en , als gy nu draalt, zonder hoop van my ooit weêr te zien: ik zweere " „ Ach! zweer toch niet! Ik gaa! " Ik Jpoed- dè my naar de deur,, „ nog maar twee woor- den." „ Vaar wel!" „ Hoe moet ik dat opvatten ? " „ Als een zegen. Vaar wel! " „ Duizendmaal duizend zegens terug, voor dee-. zen eenigen! " Ik ging en • ben Rampzar. I'g! C L X I I I. BRIEF. Charlotte aan Henriette. Farmbull den loden. Zo even ontvang ik uw' Brief; en de Boode gaat binnen een half uur terug. Spoedig nog een woord of wat voor a. Van myne Reis niets. Hec blyft alles, zo als het was. Van Louize alleen. Ik weet tegenwoordig niet meer waar zy zich ophoud ; maar ik denk in Hamburg, en verzoeke u , alle moeite te doen om liet te ontdekken. Julie èeêfc u bereids gcfchrecven, dat wy voor eenigen  KAREL FERDINER. 203 tyd, op een reisje naar Auenbrugge, Louize's Moeder een bezoek gaven. Ook weet gy reeds dat zy voorgaf, dat haare Dochter by eene Bloedverwante was, voor zo lange zy het daar goed vond. Ik begin aan dit voorgccven te twyfelen. Ik nam de gelegenheid waar, om haar alleen te fpreeken : en myne eerfte vraag betrof den ring. (*) „ Zy kon Louize maar op geenerlei manier aan het fpreeken brengen. Dat was maar het ongeluk, anders," - zei ze, en fprak niet meer. De toon waarop zy het uitfprak was drygende. -„ Maar uit alle omftandigheden," voer zy voort, 'zie ik, dat Mynheer Ferdiner haar den ring heeft gefchonken. — Ach! Deeze ziekte is wat meer dan inbeelding ! Als het ongelukkig Meisje maar wilde fpreeken 1 Gy zult u, misfchien , nog wel te binnen brengen, dat zy eens in den Winter De dag en uur weet ik nog! Het was den 22 January (**) mec Ferdiner alleen naar Hamburg reisde. — „ Dat erinner ik my zeer wel;" viel ik haar in de reden, „ want het verwonderde my dan ongemeen, dat gy het toeftond, in die korte dagen, in welke zy noodzaaklyk éénen nacht onder weg moesten zyn. Niet uit mistrouwen op de eene of den anderen, dit zei ik met opzet — maar alleen om Tboina en om de kwaade tongen." „ Ik wilde zelf mede gaan ; doch wierd ziek. Kon ik tegen een toeval? " antwoordde zy. i} Daarby n H. Deel LXVIII. Brief. (**) I. Deel XVII. Brief,  a* GESCHIEDENIS van by kende ik ook myn onfchuldig Kind. O i zv k Z7jbroed'Lat; zeker niet! -EK a,s 55 c^n daarby zo weinig mistrouwend is als ik ben \ Maar h t ^ ^ ^ ^ was. Wie ,s er die niet een Misflag begaat? . /« ziekte mag uitvallen hoe ze wif; dien „ January A het begin van haar ongeluk ; dat Ia tik my maar niet uit het hoofd praaten ! - O - a s ongelukkige, lydende Kind maar wilde fpreeken «g i-t nog tyd isr> zeï ze voorde derde*rafCn 1 rezielr^-'^ 1°^' " » ^at haa¬ re ziekte is? Jk hieId • haar niet verftaan had. " P ' °* lk *ZZatV"rl ZG' V3tte ">y ^ de en veLderd' '" « ^ " ^ gy * ^antsch veranderd.' voer zy, na eene korte poos zwygens voort. „ Gy wilt alles ten besten keeren, en^gT alleen voor Julie en i^W. Hl . Jf6< dan zekerlyk ook eenigen dienst gedaan"--T o" ^heb?^" miSCr°UWen tegCQ ^ ^ b* 3> Mistrouwen?" vroeg ik. „ Daar van fpreeken wy, op een' ander' tyd » » fiervatte zy. „ Gy vraagt na de ziekte van ZW. Wat zal ik u zeggen ? zy word grof." Jute kwam op dat oogenblik by ons. Daarom brak zy af, en ontving haar over het geheel vry Wat denkt gy daar van? — Gf moet ik u liever zeggen wat ik 'er van denke ? Dat het verbeelding, of een verdichtzel, of beide te gelyk is. Vol-  K AREL FERDINER. 205 Volgens een ander, niet ongeloofbaar bericht , zou Louize wel, een dag of twee na myn vertrek van Auenbrugge, zwaar aangetast, en eenige weeken bedlegerig geweest y doch naderhand , zo wel ten opzichte van haar verftand als van haar ïichaams gcfteldheid , byna weêr herfteid zyn : en men hadt, zo als te gelyk verzekerd wierdt, met kunnen merken dat zy dikhr was geworden. Die bericht maakt dan zekerlyk, dat de anderzins ook haatelyke vrees der Moeder, op my niet veel vat kan hebben. Dat ik haar niet blindelings kan ver-trouwen, is zeer zeker ; en zo als my dunkt, ook zeer billyk. Ik heb daar voor meer dan eene reden. Het kan onmogelyk met uwe en myne brieven vaa dien tyd in order zyn toegegaan. Gy ontvingt den mynen laater dan gy moest. Een daar van, wiens zegel zo gehavend was , (*) moet open gebroken geweest zyn ; en die waarover gy met Frederikc getwist hebt, wierd my vier dagen te laat gegeeven; maar hy was, gelyk gy u zult kunnen erinneren, in een' anderen van Louize's Tante aan haar ingefloten geweest. Ik heb alzo geen reden om'haar te vertrouwen. Verder weet gy ook, hoe zeker de beide Zusters zich verbeeld hebben, dat Ferdiner met Louize zou trouwen: en hoe hartelyk zy het wenschten; meent gy ook niets een weinigje 'er aan hielpen? Hoe toch had anders de Moeder kunnen inwilligen , dat de Bruid van Thoma met Ferdiner alleen een nacht onder weg mocht zyn? Hoe had zy naderhand (* Jll. Deel LXX. Brief.  -2oö GES CHIEDENU V a tr hand kunnen dulden, dat Thema wierd afgeweezèn? Het PJan is duidelyk. En daarby, haare laatfte uitdrukking tegen my Waarom zegt de Vrouw, dat ik my heb laaten ompraaten, en alleen voor Julie zorg? Waar van daan weet zy dat Ferdiner my een dienst gedaan heeft? Zonder twyfel meent zy die wegens de erfenis. Dit kan ze alleen van Mevrouw Dunkel gehoord hebben ; gelyk deeze Dunkel ongetwyfeld alleen van haare Zuster, en deeze uit een' van myne open gebroken brieven vernam, dat Leonore ia den Tuin van Ferdiner was. De vlytige omgang van die twee Vrouwen , heeft federd dien tyd eerst zyn begin genomen, en is u bekend. Eindelyk , wat drygt zy? Waarom wenscht zy dat Louize fprak? Wat is baar oogmerk? waar op verlaat zy zich ? —- Jfc vreeze dat men het arme Meisje, daar het zyn verftand weinig meester is, de verbeeldingen, waar toe zy buiten dat al lange overhelde, zo dikwyls en zo leevendig zal voorhouden , tot dat zy droomeryen i voor waarheden aanneemt, en dat geene zegt, wat men zo gaarne van haar wilde hooren. Was het geval met den Ring waar, dan kon men zo veel te eer tot zyn oogmerk komen ; hoe onfchuldig het gefchenk ook mag zyn. Daarom houdt men haar ergens verborgen. Ik vreeze dit, zeg ik; en vreeze ook dat Dunkel nog eene Rol zal fpeelen ! Maar terwyl ik Ferdiner thands beter kenne, zo weet ik wei, de ziekte van Louize mag zyn , welke zy wil, dat ik hem ■ - niét  KAREL FERDINÉR. «o? niet weêr voor fchuldig zal achten, voor dat ik KeC ten duidelykfte zie ; en daar na zal ik myne Rol weeten te fpeelen. . Ondertusfchen beklaag ik de ongelukkige Lom» van harte. Kon ik maar eens een dag alleen met haar zyn, dan zou ik zeker de geheele list ontdek- ken. CL XI F. BRIEFJulie aan Charlotte. Farmbull den zijlen. Hoe gelukkig zoudt gy nu zyn,als gy myn gevoel hadt, en ik, als ik daar was waar gy zyt! —I Doch gy fchynt gelukkig genoeg te zyn, Lot; want gy kun Jmy vergeeten. Het is nu al de zesde dag van uw vertrek , en ik weet niets van u, nog van hem. Denkt gy dan, dat ik zulke korte dagen heb als gv? Gy hadt my den Brief aan hem toch met moeten vergeeten! Maar zo hy befteld is, hoe komt het dan dat ik geen antwoord hebbe? Men moet veel gedulds oeffenen,en men heett het doorgaands zo weinig als men bemind !" zei dat begind al zo vroeg, myne waarde!" zeï ik lagchend. ,. Ta waarlyk!" antwoordde zy, met een diepe zucht. „ En dat duurt dikwyls zo lange tot dat wy voor eeuwig rust hebben." „ God verhoede dit: "' zei ik. », IK  soS GESCHIEDENIS van „Ik weet het niet," antwoordde zy, hoe deeze Heeren der Schepping , alle , als of zy het met elkander hadden afgefproken, zo dra zy zich van ons hart verzekerd hebben, zich te gelyk ook van onze gehoorzaamheid zoeken te verzekeren; en dan moeten zy geen weg veilig achten, dan die waar op zy ons terftond aan geduld en lyden gewennen. " » En nochtans , myne waarde , " hervatte ik, 3, hoe ongemeen zyn wy met hen te vrede, als zy ons, voor al ons geduld en lyden, maar met eene eemge veroctfchuldiging betaalen!" „ O.' en als wy dan de waarheid dier verontfchuldiging gevoelen! Als wy ons de tederheid, waar mede zy op dien tyd eene beproeving befluiten , bewust worden, en gevoelen dat het maar kleineLiefdetwisten waren." » Ja, dat gevoel is hemelfche wellust! " antwoordde ik: „ hebt gy het wel ooit ondervonden , „ Hoe dikwyls!" zei ze, „ Myn toeftand was daar toe recht uitgezocht : en daarom geloove ik, beminde ik hem hoe langer hoe meer." „ Dank 'er dan den Hémel voor! ■ Ik heb het ook eens ondervonden " „ Toen gy jaloersch waart, en van het tegendeel overtuigd wierdt," viel zy my in, floeg haaren arm om mynen hals , en vroeg , terwyl zy my aan haaren Boezem drukte , en met een lagchend oog my fcheen te beftraffen: — „ 0p wien waart gy toch wel jaloersch ? " " Het was waar]yk geene jaloezy:" hervatte ik: „ maar — ' , Even-  KAREL FERDINER. 20* 3, Evenwel Hartzeer!" „ O! Dat is niet uit te fpreeken!" „ Lyden , als of gy zoudt vergaan!" „ Als of de waereld voor my vergaan was. Ik nam aan niets meer deel. Alle betrekkingen der dingen tot my hielden op. Van alles los gemaakt Rond ik, als een eenzaam, verworpen, tot niets dienend Schepzel, op my zelve! En kunt gy nochtans wel gelooven, Ltonore } dat ik nu niet zou willen wenfchen, ook maar eene enkele aandoening van die ik toen had, niet gevoeld te hebben ? " „ De uitflag van uwe begoocheling deedt alle deeze wanklanken in eene zoete Melodie eindigen." „ O! Het zoet geluid van deeze Melodie was onuitfpreeklyk!" „ Maar denk nu eens aan my, myn Kind." „ Ongelukkige Vriendin! wil ik u raaden? Vergeet zo lange het voorledene en tegenwoordige , tot dat het toekomende deeze fmartelyke aandoeningen tot het hemelsch gevoel van den uitflag noodig heeft?" „ Wie maar vergeeten, maar het toekomende vooruit zien of maar hoopen konde! Maar, zo zeker verlaaten als ik, zo zonder hoop!" „ Zeg dat toch niet, als gy zeker zyt dat hy u beminde." „ O! Als zyn eigen hart!" „ Heb dan geduld , myn Kind ! Het einde kan niet anders als zo veel te' fchooner zyn." „ O! " „ Kunt gy gelooven dat ooit1 eenig mensch , dat zo beminde, trouwloos heeft kunnen worden ? " III. deel. O drir.  aio GESCHIEDENIS van „ Ariadm aan Naxos, myn Kind! Thefeus is de ontrouwe van alle tyden." „ Dan zoude ik gelooven dat Vuur in Water kon veranderen." „ Dat fchynt immers niet meer te zeggen, dan dat vriendfchap haaten, en liefde verachten leert." Het is onmogelyk als het liefde was —" Aldus praaten en twisten wy te faamen op onze avond-wandelingen; en de Maan fchynt vriendelyk na ons te luisteren. Gy ziet, Lot, hoe vertrouwelyk wy al faamen omgaan. 'Er is, zeggen fommigen, weinig Waare Vriendfchap in de waereld. Dat moeten dan zeker menfchen zyn die, of geen Hart voor vriendfchap vatbaar, bezitten ; of een Hart, welks natuurlyke neigingen alle door kunstig uitgedachte belangen verdraaijd zyn. Tusfchen fommige luiden heeft zo fpoedig de vriendfchap als de liefde plaats. Eén uur , en het is, of men elkander zyn gantfche leeven gekend heeft. Door de kleinfte wenk verftaat men elkander; en zo is het, geloof ik, met alle die beminnen. O! Myne lieffte Lot, ik heb in 't geheel geen denkbeeld van dat geene , wat men Haaten noemt. Ik weet van geen' anderen wensch, geene andere begeerte, geen ander gevoel, als lief te hebben en geliefd te worden. Alles geeft my vergenoegen ; eene ftille vrolykheid vloeit door alle myne zinnen in myne ziel. Nimmer is de waereld my zo zichtbaar een Godlyk Werkftuk geweest; tot zelfs het kleinfte Bloempje, dat door het Gras fchynt heen te dringen, om my te behaagen. Hoe heer-  KAREL FERDINER. 211 beerlyk en zalig is de toeftand van een hart dat bemind! Maar ik moest u wat anders fchryven, als dit geklap ! Myn Vader is zo fterk voor Leonore, dat hy ten eerflen aan zynen Broeder voor haar wilde fchryven. Doch zy heeft zelf verzocht, dit voor eerst nog uit te ftellen : want Ferdiner hoopt, zegt ze, dat zyn Frederik vroeger by ons zal zyn dan zyne Ouders; doch als deeze wisten dat myn Vader zich Leonore aantrekt, dan zouden zy het op allerlei wyzen zoeken te verhinderen: daarom wil hy nog wat wachten. Wy hebben wederom een brief van myne OudTanie. Haar Man is, eenige dagen na het afzenden van haaren laatften, geftorven, en zy is reeds in Riga, alwaar zy fchikkingen maakt om tot ons over -te komen ; en zo veel te meer zich daar mede haast, boe korter men zich nog een goed jaargetyde kan belooven. Haaren Zoon, die nog in Londen is, heeft zy den dood van zynen Vader bekend gemaakt, en tevens haar befluit, om hem by ons af te wachten. ,, Want, " fchryft zy, „ ik moet nu zelf voor myn' Zoon de Huuwlyksaanzoekfter by myne Nicht zyn. Ten minfte moet ik zien hoe Gy de Dochter van myne Zusters - Dochter hebt opgetrokken." Eindelyk nog iets nieuws. Myne waarde Wals. bom heeft gefchreeven : zy zal binnen kort terug komen; want haar weldaadige vriend heeft iets van belang voor haar uitgevoerd. Zy weet nog niet waarin het beftaat.; doch haare tegenwoordigheid is O 2 n°oti-  212 GESCHIEDENIS van noodzaaklyk. Ik denk dat het een Jaargeld zal zyn. Zy heeft hier nog eene Stief-Zuster, eene Dochter van haar Moeders tweede Man , by zyne eerfte Vrouw. Deeze Zuster is eenige jaaren ouder dan myne Wahborn, en trouwde, niet lange voor dat haar Moeder zich voor de derdemaal in het Huuwlyk begaf, (haar tweede Man verloor zy in het derde jaar) met een Holfleiner, die toen in Hanoverfchen dienst als Luitenant , en een zeer goede bekende van den ongelukkigen Wahborn was. De Moeder van Carolina heeft deeze Stief-Dochter gantsch niet wel behandeld, en is door het ongeluk van haare eigene Dochter zeer tot inkeer gebragt; voornaamlyk ook door een tedere Brief, dien zy, terwyl Carolina afweezig was, van haar ontvangen heeft. Ongelukkig is de Brief te zoek geraakt; en daarom kan zy dien niet beantwoorden, vermids haar de plaats vergeeten is, waar deeze Stief-Dochter zich ophoud. Carolina verzoekt my, om 'er na te laaten verneemen. De Luitenant heet Edelhart, is buiten dienst, en woont op eene Landhoeve die hem toebehoord. C L XV. BRIEF. Charlotte aan Julie. Hamburg, den lofien. "j^Tooit ben ik zo zeker geweest van uwe vergee■«-^ ving, als voor deeze langzaamheid van myn fchryven. Ten minfte nooit was eene vcrontfchul- di-  KAREL FERDINER. 213 digingbillyker, dan die, welke gy hier zult leezen. O ' myne JuRe! welk eene Bruiloft! Dien Maandag , toen ik van u vertrokken was , trof ik het ongelukkig, dat, toen ik 's middags te Gehrfen kwam, ik voor Dingsdagmorgen geen Ry tuig kon krygen. Leonore reed met het myne te™. ik moest tot den volgenden ogtend blyven, en kwam niet voor 's middags ten drie uuren m Hamburg. Om dat den volgenden dag de Bruiloft zou ™n, had ik ieder oogenblik noodig, om myne dingen in order te brengen, en kon aan geen fchryven denken Evenwel liet ik aanftonds uwen Brief aan Ferdiner beftellen. Alzo is zyne lankwyligheid niet aan my te wyten. Op dien dag reeden wy 's morgens om negen uuren naar de plaats van Mynheer Gerlaeh, alwaar ik mvn Klaartje, reeds half in haar Bruidsgewaad, omarmde , met een hart dat geen 't minfte voorgevoel hadt, van het fchriklyk einde, welk my en alle die tegenwoordig waren, deezen ongelukkigen dag nimmer zal doen vergeeten. Wy waren alle ongemeen vergenoegd. Alles wat ons eenen Dag , in de reeks van onze dagen , als bvzonder aangenaam kan doen houden, liep op deezcn te faamen. Het aangenaamfte Weder, in de gematigdfte tyd van den Zomer , het verruk.yke van den Oord , een uitgeleczen gezelfchap van Vrierden, als ik twee jonge Mansperfoonen uKzonderc, de gemeenzaamheid, de fcherts, de vreugde fcheencn met elkander afgefprokcn te zyn , om den dag van eene tedere liefde met een vrolyken dans te w,l- kn Vi£ren' 0;3 He*  214 GESCHIEDENIS van Het Huuwlyk wierdt voltrokken, zo dra het gezelfchap byeen was. Vervolgens kruisten wy den tuin door, liepen malkander na, dansten om het getrouwde paar , en bedreeven allerlei fchuldelooze moedwilligheid, die dartele vreugde maar kan uitvinden. Toen wy in de zekerfte blydfchap aan tafel zaten, overviel ons plotslings een fchrik ; "eïyk een' dronkaart, welken, met een Hoezee op "de tong, van den blixcm getroffen wordt, de dood overvald. Een bediende kwam Mynheer Gerlaeh een' brief brengen , en zei dat 'er by den inhoud haast was. Gerlaeh ontroerde zo zichtbaar , toen hy hem las, dat Feldheim en ik (wy zaten tegen hem over) de verandering in zyn gezicht bemerkte. Hy herftelde zich, echter , vry goed , wachtte nog een poos , ftond op, geevende den Bruidegom een' wenk, en ging uit de Zaal in zyn Kabinet. De Bruidegom veranderde van kleur en volgde. Klaartje wierd ongerust: maar men fthertfte daar over met haar. Kort daar op deed Gerlaeh de deur open, verzocht, met een gedwongen yrojyk gelaat, aan de Gasten, dat zy zich toch niet zouden laaten ftooren; en wenkte Feldheim. Wy wierden opmerkzaamcr: ons gefprek hield op. Wy hoorden in het Kabinet eerst een gefluister, en naderhand een duidelyk gefprek. Onder anderen hoorde ik duidelyk de woorden: „ Ik bid u, om Gods wille, gaa aanftonds!" Dit'was de ftern van Gerlaeh. Klara verbleekte, rees fpraak, loos op, vloog van haare plaats, en ylde in het KaBinet. De Moeder volgde haar ; wy bleeven , en de een zag den ander ftilzwygend en ontroerd aan. Het  KAREL FERDINER. 515 Het gefprek wierdt al leevendiger en harder; en wy hoorden zuchten en fchreijen. De een ftond vóór en de ander na op en ging in het Kabinet. Myn God! welk een Gezicht ! Grifenjlein ftond bleek , bedwlemt en als zinneloos met de hand op het voorhoofd ; en Klaartje , bleek als de dood aan zynen halze hangende , fmeekte hem > dat hy zou zeggen wat 'er gefchied was? Gerlaeh, in de weer om hen van elkander.cn te trekken, deed niets als de woorden' „ Koom toch, myn lieve Grij] enftein ; ik bid u om Gods wil: geen oogenblik langer!" te herhaaien Wy overigen ftondcn als fteene beelden om hen heen. Elk Oog vroeg een ander wat 'er was voorgevallen. Niemand wist het Tooneel. uitte- leSgeik bidde elk van u" zei Gerlaeh tegen alle de Mansperfoonen, „ helpt my, dat wy de Man weg leryen. Hy moet weg! moet op 't oogenblik weg! Mie fchooten toe , fchoon niemand wist waarom ? Zy trokken den ongelukkigen Grifenflein, die geen woord fprak, met geweld uit de armen van Klara; fcheurden hem zyn Rok af; trokken hem een' anderen Overrok aan; hielpen hem in 't Rytuig met welk de twee jonge Heeren gekomen waren. Gerlaeh fprong by hem op en joeg voort. Klara viel Henriette met beevende armen om den hals „ Welk een Bruiloftsdag !" zuchtte zy , en zeeg in onmacht. — De oude, braave Moeder wrong , heen en weêr gaande , haare handen, die zich in haare traanen baaddeden. „ Welk een verfchrikkelyk ongeluk? Wat heeft hy bedreeven?" O 4 vroeg  216- GESCHIEDENIS vak vroeg zy. Dit vroeg ieder, en niemand wist te antwoorden. Feldheim alleen had den moed nog van haar tot gerustheid te vermaanen , en zeï wat hy konde. „ Het zou, misfchien , van zo veel gewicbts niet zyn, als men vreesde. Misfchien een twist die hy gehad , een onvoorzichtig woord dat hy gefproken of gefchreeven had; eeneJSefcbuldiging, die, in het eerste gerucht kon maaken; doch die eindelyk, als zy klaarder wordt, gewoonlyk weinig om het Jyf heeft. Zy moest zich gerust ftellen; ten minfte zo lange tot Mynheer Gerlaeh terug kwam. De eerfte denkbeelden by een voorval, welk ons plotslings overkomt, waren doorgaands veel verfchriklyker, dan de gevolgen zelfs. " Zyne bemoediging hielp weinig. „ Neen Mynheer Feldheim, geef ons geene ydele hoop ;" zeï de oude Moeder ; „ het is meer , het is meer dan dat! Het moet iets verfchriklyks zyn. Myn arm Kind ! Myne ongelukkige Klara! Dat wy zo fchielyk waren! " Klara was door hulp van Henriette en my weêr half tot haar zelve gekomen. Zy floeg haare oogen open, en liet een blik op my vallen , die my het gantfche lyden vari haar harte deedtgevoelen. „Myne Charlotte, wat ben ik geworden ? Bruid of'Weduwe ? Was het een Bruiloftsdag, of die van eene begraafenis ? O ! Myn Grifenflein ! O Charlotte l O God! " zuchtte zy, vloog op, floeg haare koude Armen om myne Schouders, en fmolt in een vloed van traanen. Niemand van de omftanders was 'er die niet gaarne mede weenden. De Vrouwen lieten ry-  KAREL FERDINER. 217 rykelyk haare traanen vloeijen. Niemand kon een enkel woord fpreeken; zelfs de Mansperfoonen niet. Farber ging aan het venfter als of hy in den Tuin zag. De twee jonge Heeren hadden hunne oogen op den grond gevestigd , ftonden zonder beweeging en durfden ons niet aanzien. Feldheim zelf trok zyn Zakdoek uit en ging weg. Het was zulk eene doodelyke ftilte, dat men wel een Polsflag zou hebben kunnen hooren. Dit Tooneel duurde eenige uuren, onder geftaadige afwisfeling van zuchten en traanen , tame angst en louter wanhoop, als eindelyk Gerlaeh terug kwam. Naauwlyks zag Klara hem in de Kamer komen , of vloog hem, met opene armen en een verbleekt, onverduldig gelaat , tegen; omvatte en fmeekte hem haar het mededoogen te bewyzen, van haar te zeggen wat hy wist. ,, Myn lieve Kind," zeï de ontroerde Man, met eene beevende ftem , offchoon hy zyn best deed om geruster te fchynen dan hy was; ,, ftel u toch gerust. Ik hoop dat het van zo veel aanbelang niet zal zyn. De eerfte ftorm, die altoos het gevaarlykfte oogenblik is, is hy ontkomen." „ Ik bid u om Gods wil," hervatte Klaartje, „ wat is het ? Niets kan zo verfchriklyk zyn , als deeze onzekerheid 1 Ik kan ze niet langer uit- ftaan. Het is barmhartigheid, myn lieve Fleer Gerlaeh, het is barmhartigheid my alles te zeggen; laat het zyn wat het wil." Gerlaeh zeï alles wat hy wist, uit den Brief dien hy ontvangen had. Hy haalde hem voor den dag en wilde hem leezen; maar Klara rukte dien uit zyne O j han-  218 GESCHIEDENIS van handen. Haare handen , terwyl zy hem hield en ias, floegen heen en weêr; en naauwlyks had zy den Brief half geleezen , of zy zeeg weêr in onmacht , en liet den Brief vallen. Wy fpoeddeden ons om haar by te brengen, droegen haar half dood naar haare Slaapkamer, ontkleedde haar, en bragten haar in 't Bed. De volgende flaauwtens waren zo fterk en aanhoudende, dat wy voor haar leeven begonnen te vreezen. Ik fpoedde my uit de Kamer om een' Geneesheer uit de Stad te laaten haaien, en ging te gelyk by de Mannen, welke juist te faamen over het geval ftonden te fpreeken. Ik bad Mynheer Gerlaeh, my dit onbegrypelyk voorval uitteleggen ; doch hy gaf my ten antwoord, dat hy niet meêr of minder wist dan in den hem toegezondenen Brief bevat was, en gaf my denzelven. „ Eene zaak van gewicht , " voegde hy 'er by, „ fchynt 'er de grond van te zyn. Doch het zy wat het wil, wy kunnen gerust en blyde zyn, dat Grifenflein niet meer aan deeze zydc van de Ehe is. Als hy zich nu maar niet ophoud , zo heb ik hoop dat hy het eerfte onweer ontkomen is." De Brief luidde aldus: „ Van der Werf, met wien ik in haast uit „ Flensburg te Altona ben gekomen , heeft het „ voorneemen, terftond over de Elve te gaan, en „ bid my ernftig, om ü, Mynheer, den inleggen„ den aan myn' waarden Grifenflein ten fpoedigfte „ toetezenden , en U te verzoeken, dien terftond „ overtegeeven. Ik moet U fchryven dat het verj, zuim van een eenig oogenblik gevaarlyk voor - ■ „ myn'  KAR E L F E R D I N E R. 210 „ myn' Vriend kan zyn. Ik begryp nie ts van dit al„ les; maar de ontftêltcnis, en den baast van Van „ der Werf, maakt my zo zeer bekommerd voor „ mynen '"Vriend, dat ik U ook voor ftiy zeiven , „ fchoon U onbekend, ernftig verzoeke, om niets „ te verzuimen , wat, na deezen wenk, zyne -veiligheid vereifchen zal. Morgen zal ik my'zcker„ lyk het genoegen geeven, van U, de Vriend van „ mynen Vriend-, te leeren kennen." Benning. Klara bad , na eene Aderlaating, welke wy, zo fpoedig als maar mogelyk was, deeden in bet werk ftellen, wel een weinig verligting gekreegen; maar bevond zich evenwel nog zo zwak, dat zy de twee volgende dagen nog-op de plaats blyven moest. Frederike en ik bleeven by haar, en den volgenden dag reeden wy 'terug naar de Stad. Doch ik was, door de fchrikken, het waaken, en de verwarring , zo weinig myn gedachte meester, dat ik onmogelyk eer als heden kon fchryven. Ik moet u nog eene omfhmdigheid melden, welke de zaak van Grifenflein, zo als Mynheer Feldheim denkt, zeer flecht en gevaarlyk doet voorko* men.: Toen wy weder in de Stad waren, nam Henriette my ter zyde. Zy haalde een gekreukt papier uit,en zeï: „ zie Lot, deeze met potlood gefchreeven regels zyn zonder twyfel een naricht voor Grifenflein; welk in den Brief van Gerlaeh moet ingefloten geweest zyn. Feldheim zag den terug gelaaten Rok van Grifenflein , en had de nieuwsgierigheid 3 van aan  S2o GESCHIEDENIS va aan een eind van een papier , dat uit den zak ftak » te trekken, Hy verzekerde dat hy het aan geen mensch buken my gezegd had, en verzocht my, het geheim te houden. Ik heb het voor my afgefchreeven en kan het u toch wel voorleez,en," Hel* was , als volgt: „ Haast u Grifenflein, zo dra gy deeze eerfte re„ gel leest, om u over de Elve te redden. Ik vree„ ze dat wy verraaden zyn, en gaa nog dit oogen„ blik te icheep. Gy moet geen uur verliezen; al „ raasde, 'er ook op dien tyd, dat gy deezen ont„ vangt, een ftorm als of Hemel en Aarde zou ver,„ gaan, zo is uw leeyen veiliger op de woedende „ Golven , dan aan deeze zyde van de Elve. Gy „ zult in Hamburg, voor u, Paarden gereed vinden naar Stade. Volg my van daar, zonder toeven , „ naar Amflerdam, waar ik u zal afwachten. Onze „ Papieren zyn alle by my in zekerheid. God. gee- ve u aldaar terug aan uwen v. d. W; „ Ik heb dit, om geen tyd te verliezen, maar „ met Potlood op den Postwagen gefchreeven.'' Ferdiner heb ik heden gefproken. Hy zal u zekerlyk nu al geantwoord hebben. In de verwarringheb ik vergeeten hem 'er na te vraagen. CLXVL  KAREL FERDINER» aax, CL X 'V L BRIEF. Ferdiner aan Elize. Hamburg den 22/len. Vergun my te fchryven wegens het oogmerk van het Kistjen, van het bewuste Geld , en het geen ik niet mondelyk mocht zeggen. Mocht de brief Elize in diezelfde gemoedsgefteldheid aantreffen , waar in hy gefchreeven wierdt! * Ach! mocht ik alle gerechtigheid van u verwachten, die ik kan eifchen, en zo ik niet mag, evenwel tot myne gerustheid noodig hebbe ! Ik had befloten, toen ik , na alle vruchtelooze pogingen , alles verlooren achtte , niet te zullen rusten , voor dat ik uw verblyf had uitgevonden; eh dan dat geene, wat gy verkiest een gefchenk te noemen, op zulk eene behendige wyze in uwe handen te brengen, dat gy zelf het minfte vermoeden van het bedrog niet kost hebben. Dit had ik befloten, en het my zeiven met een' plechtigen Eed gezworen. (*) De oprechte Eduards was myn getuigen, erkende de grootheid van myne verplichting , de goedheid der zaake; billykte den Eed, en hielp my in de uitvoering. Hoe moet ik het noemen ? De ontknooping be- (*) Zie verfcheiden Brieven van Ferdiner in het eerjle en tweede Deel.  222 GESCHIEDENIS v l h befiisfe welken naam de ontmoeting vcrdicne, of leiding des Hemels of toeval ? Tot myn Geluk of tot myne Ellende ? Leiding des Hemels of toeval bragten myne beminde en verboren geachte Elize aan dit harte terug , in een oogenblik . Hemelfehc Engel , verbetl u wat de verloofde Ferdiner gevoelde, toen hy u, nederzygende, in zynen becvenden arm vatte 1 Uwe eigene aandoeningen waren alleen ontroering; vermengd, mischien, met zwakke erïnneringen van gelukkiger dagen ; en nochtans „vermeesterden zy uwe edele ziel. °Verbeel u dan, o verbeel u, de algemeene ontroering van Ferdiner, de Verloofde, m al haar kracht; in alles wat in hem denkt, erinnert, vergelykt, hoopt, vreest, bemint, gevoelt en wil! Toen reeds, in dat, hoe moet ik zeggen, verfchriklyk of verruklyk oogenblik ? toen , myne borst tegen uwen boezem gedrukt, iecfere /lag van myn onhandig harte tegen het uwe floeg, om het ontweeken keven weêr terug te eifchen; midden in deeze inwendige verheffing van twistende krachten ,. neigingen en aandoeningen, toen reeds vloog door myne ziel het fchielyk beflisfend befluit: ik ben de uwe! moeten dan —- Vergeeving, Waardfle! voor dien Ferdiner, die alle voorzichtigheid noodig. heeft om niet te raaskallen ; vergeeving voor hem , indien hy zich niet altyd kan beletten, in beweeging te komen , en dikwyls zich uit de fchakel zyner gedachten verliest! O! Als de Liefde niet het leeven van zyne ziel en maar eene Pop was; als hy beminde zo als dui-  KAREL FERDINER* 223 duizende maar ik moest nu van het Kistjen fpreeken. Toen ik u zo wedervond j toen het befjuit : gy zyt de haare, my weder veranderde uit den Man, die ik in een korten droom gedroomd had te zyn , in dien, die ik my gevoelde voor u te zyn, floop my wederom de bedaarde overweeging op de hielen na, en erinnerde my, wat ik federd eenige maanden was; wat ik eene andere beloofd had; wat Julie konde eifchen : Julie, die andere Elize , als ik de eerfte niet gekend hadde! — Julie, die my zo hartelyk beminde! Wat een Oom verwachten moest, die my met de tederheid van eenen Vader omarmde Ach ! wat konde ik moest ik , hete zwaar het konnen ook mocht zyn? — U niet weêr zien! Ja, ik roepe den Hemel tot getuige, het was myn befluit, eerfte van uw geilacht , in wier aanfehouwing ik leeve , en worde wat ik zyn kan, gelyk ieder Schepzel in de alles leevendigmaakende lucht leeft, groeit en bloeit, het was myn befluit, u niet weder te zien! Ik volbragt het! ja ik volbragt het! Doch tevens zwoer myné ziel aan uwen geftaadig om my zweevenden geest, te zullen doen wat ik nog kon, mocht en moest doen. Ik verzocht mynen Eduards, met eenen moed , waar mede ik even gemaklyk de punt van een' Dolk in mynen boezem had kunnen drukken, u naar Hamburg te nooden ; en het gelukte. Ik gaf hem het denkbeeld in , om het minst verdachte middel tot bereiking van myn oogmerk, de Lotery, te kiezen ; en het gelukte. Alle edele onzichtbaare wee- zens  224 GESCHIEDENIS van zens verheugden zich, en gaven my hunne goedkeuring. Ik verheugde my , door een deel van dat geene, wat ik na myn vermogen kon befchikken , tegen de eerfte uiterlyke zorge van eene braave 2iele verzekerd te hebben. Maar deeze vreugde was te vergeefsch. Gy ontdekte het heilig bedrog, zondt alles terug en blyft weigeren het weêr aanteneemen. O.' waarom, al te edelaartige, al te naauwgezette Elize, waarom weigerd gy ? Vreest gy dar ik de vermindering zal gevoelen? Welke verdienften hebben gefchenken, die den geever niet mist ? AI was het ook het laatfte van myne gantfche bezitting, hoe weinig moest nochtans die Ferdiner het achten, die zyn leeven voor u zou opofferen? Maar ik beruige u, het is geen dartigfte deel van dat geene, wat ik eens het myne mag noemen. Het heeft geene verdienfte, en moet die ook niet hebben. My alleen moet het. de vreugde verfchaffen, dat Elize het aannam. Wilt gy, moogt gy my deeze ontrooven ? of vreest gy , neen , de gedachte zelfs_ komt niet in de ziel van Elize] dat ik ik weet geene uitdrukking te vinden : de beste zelfs beledigt u en my: dat ik ia eene of andere hoek van myn harte plaats hebbe voor de gedachte, van uw hart te kunnen of te willen omkoopen! rp-e{ my myne rust, en neem wat reeds in het Kistjen is. De ruiling is aan myne zyde een onbcfchryfiyk voordeel. Het is onfchuidiger zelfs dan de echte winst zyn kon; tot welke bedricglyke hoop, den  KAREL FÈRDINËR. 225 den kommerlyken Daglooner, de Weduwe en den Wees, het zuur verdiende geld uit de hand gelokt heeft. Myne oprechte bekentenis, dat het geld van my kwam, maakt ook myne verzekering gelooflyk, dat ik niets van de overige vyf honderd Dukaaten weet* Ik kenne den Koopman Ems niet. Voor my kan het altoos een verdichte naam zyn; ik leeze dien voor de eerftemaal in uwen Brief. Alle myne vermoedens loopen uit op Eduards, en keeren, na veelvuldige twyfelingen, weêr op hem terug. Doch van wien ze ook mogen zyn, vindt toch nooit een waarfchynlyk vermoeden op my. Hoe onbezonnen zou het zyn , om iets welk op eenmaal kon gefchieden in twee reizen uittevoeren, en de tweede reis zo openlyk, dat het zelfs argwaan kon verwekken, dat de Lole. ry de hand van een' anderen Ems geweest was? Dit Geld mag dan weêr terug gaan waar het van daan gekomen is. Is het niet van Eduards, dan voel ik zelfs eenig belang 'er in te hebben, dat het afgeweezen worde. Maar ik bid u, het Kistjen te behouden; mocht ik 'er by voegen: om dat het van my komt ! En —— O! mocht ik hoopen dat dit voor eene beflisfende beweegoorzaak by u gehouden wierdt! Die om zo veel gebeden heeft, Waardfte, mag die nog om iets bidden? Ik heb zo veel binnen gehouden, en nochtans gevoel ik den aandrang om het 'er uit te brengen te geweldig, dan dat ik, met dit volle, altyd eifchend harte,rust zou kunnen hoo» pen. Verban my niet zo geheel uit uwe tegenwoordigheid , dat gy het voor eene misdaad zoudt ach- III deel, P ten,  22ö GESCHIEDENIS van ten , wanneer ik heden , morgen , of overmorgen durfde vraagen , of gy my , op een tyd na uw goedvinden, een mondgefprek zoudt willen vergunnen? Dit, myne Waardfle , is de hoop, die my b^. weegt hier te eindigen. Zonder deeze — Oj hoe veel gewichtigs had ik nog, uit voorige tyden, ter rayner rechtvaardiginge, hier by te voegen. C L XVI I B R IE F. Julie aan Charlotte. Farmbull den i?jlen. Tk kon , voor my zelve, myn hoofd wel in de -1 hand leggen, om den geheelen dag den grond te bezien. Ook heb ik, zo als gy weet, eene lieve, ongelukkige Moeder om my, en een onnozel Kind, waarover ik nu wel mocht weenen , zo dikwyls ik het aanzie ; waarom geeft gy my het droevig geval van uwe Klara nog daarby ? Wilt gy my keren, dat niets veranderlyker, eigenzinniger en onzekerder is, dan het geluk van een die bemint? , O Lot, tegenwoordig heb ik deeze waarfchuuwin» niet noodig. ö Neen, Vriendin, hoe vast gy het ook meent, nog heeft Ferdiner niet geantwoord. Gy hebt hem gefproken, fchryft gy; en gy wist dat evenwel niet? Zekerlyk moet gy beiden dan met om my gedacht hebben. — Ik had my gevleid , dat zyne eerfte gedachte by uwe tegen- woor-  KAREL FERDINER. 227 woordigheid op den brief moest geweest zyn, die hy door uw ontvangen heeft ! De erinnering van het geene hy my nog fchuldig was, moest hem overvallen zyn, als een befchuldigcnd geweeten. Hy moest bloozende en met angst, op dat oogenblik» met verontfchuldigingen, eene vraag van u zyns voorgekomen ; maar hy zweeg! En fchoon verontfchuldigingen maar verontfchuldigingen zyn , zo maakte hy ook deeze niet! Hy vroeg niets, ert .dacht alzo , waarfchynlyk, niet om my ! Wat moet ik hier uit opmaaken ? Met my ten minfte is het anders, geheel anders! Ik mag denken, waar aan ik wil, altyd is hy my in de gedachte. •— Gy hebt vergeeten, fchryft gy, het hem te vraagen. Dat kan ik zo gemaklyk begrypen als vergeeven. Hoofd en Hart vol hebbende van het verfehriklyk ongeluk van de eene Vriendin , kan men by de hartclykfte vriendfchap, zeer wel de belangen van de andere vergeeten. Maar als de liefde geen aandenken meer heeft, wat zal het dan hebben ? Het aandenken aan een Meisje dat gelooft bemind te worden , heb ik ergens geleezen, is in het hart van de meeste Mannen niet beter be. waard, dan een Naam in Ys gegraveerd. „ Antwoord op een' Brief van eene minnende te verfchuiven , " vroeg ik aan Leonore , „ is dac misfchien ook een van die kleine liefdetwisten, waar van wy onlangs fpraken ? " „ Dat zoude ik zekerlyk gelooven;" gaf zy ten antwoord , „ als ik niet dacht dat Mynheer Ferdiner dringende bezigheden had." „ Dringende ? wat is dringend tegen eene P 2 Be-  22s GESCHIEDENIS van bezigheid die de liefde gebied ? Myn Vader had een Knecht, Veit genaamd , een braave Jonge, die op de Dochter van een Opziender te Lm. zen, een uur van hier, verliefde. Het nseisje was toen ook in onzen dienst. Doch om dat de goedpanders naarstige Veit geftadig by zyne Geertrui was, en arbeid en alles daarom liet leggen, moest Geertrui weêr naar haaren Vader terug;en Veit wierd zeer ernstig beftraft. De goede Jonge verzuimde van dien dag af, geen oogenblik in den dienst van zyn' Heer; hy was 's morgens ten vyf uuren de eerfte, en 's avonds ten zeven uuren de laatfte aan het werk; maar aan de Tafel, 's morgens, 's middags en 's avonds was by niet te vinden , en begon 'er uittezien als een geraamte. Toen myn Vader na de oorzaak onderzocht, bevond hy, dat Veit 's morgens, 's middags en 's avonds, als het geen tyd van werken was, in allerhande Weder, den halven weg naar Linzen naar zyne Geertrui gegaan was, die hem altoos tegen kwam. Zy zaten daar dan by malkanderen , onder twee Eiken , die kruisgewyze te gen elkander leunden, en hunne fchaduuw vermengden; telkens maar voor een paar minuuten. En om deeze twee minuuten ffiep Veit, in zyne kleederen op ftroo, met langer dan drie uuren, en hield zVne Maaltyden op den weg. % t ff ••' Z? myn Vader' " £7 P1^ ™& een frisfche bloeijende Knaap te zyn, en nu verdort gy, als een goede Vruchtboom in een' onvruchtbaaren grond. Oy zult u zei ven nog ombrengen! " _» Ik kan het niet helpen, Mynheer," antwoordde « Honger, Dorst en Slaap pynigen my wel; maar  K A R E L FERDINER. 225» maar wat is dat, tegen den drang om myne Geertrui te zien!" Myn Vader had medelyden met den goeden Jonge, gaf hem een Hut, en een Ruk Land, en vroeg zyne Geertrui voor hem. .Zy zouden tegenwoordig een gelukkig paar zyn; als de arme Veit niet ongelukkig, daags voor hunnen trouwdag, geftorven was. Hy ligt onder de twee Eiken begraaven, waar hy en zyne Geertrui plagten byeen te komen : en Geertrui verzuimd nooit, alle Zondagen, met Zonnenondergang, het Graf van haaren Veit te gaan bedoeken. C L X V I I I BRIEF, Ferdiner aan Eduards. Hamburg den m uw gevoelen was ! Gy zyt, over 't geheel, met dee ten even eens te werk gegaan als met Dankwart. Geenen laat gy niet zeggen wat hy moest zeggen 5 en deeze moet niet denken, wat hy ongetwyfelö dacht; op dat hy denkt zo als gy het wilt. Ik herhaal het. Uwe woordeufpeelmg met den Broeder en Neef was of fcheen fpottende voor Dankwart, en voor een ieder, die met kon weeten her eeene Philip u verhaald had. Ik dacht, dat uw oogmerk by het gefchenk voor Elize geheel belangloos was. Als zodanig heb ± het goedgekeurd 5 en tot de uitvoering het myne gedaan. Indien ik 'er tegenwoordig aan twyfcie-, zo is de oorzaak daar van niet myn wantrouwen; maar den toon van uwen Brief; en alle uwe bedryven Ferdiner, hoe denkt, hoe fpreekt, hoe handeld gy thands ! Durfdet gy onderftaan , Ehz* te bidden om vergeeving dat gy verloofd waart? Waarmede had de onfchuldige Julie deeze verachtelyke mishandeling verdiend ?Duridet gy zwecren, dat uwe eerfte belofte de heiligde zou zyn , zonder te gevoelen dat gy eene trouwloosheid bezwoer ? — Daar bewaare my God voor ! Welk een heerlyk antwoord ! en den Mynëedigen afgeweezen ! Hoe  256" GESCHIEDENIS van anders? En gy kunt dat niet meer gevoelen! O' myn zwakke, myn kranke Vriend! Het zou my veel moeite kosten, om uit zo veele brieven , welke alle dezelfde taal voeren, de buitenfpoorige en aanftootlyke uitdrukkingen byeen te zoeken ! Maar ik verbleek op het leezen, dat gy de overkomst van uwen Frederik verwacht, of om het recht te zeggen, fchynt te hoopen; en van het verraaderlyk denkbeeld; dat wel dra als een wensch m uwen boezem zal fluipen! Kan de liefde de Moeder van zulke zondige Kinderen worden ? Helaas! „ Dan ontferme zich God over den zwakken Mensch!" — Ik zeg 'er Amen op! Maar zwak Mensch, wee u ! indien gy daar mede uwe fchuld op den Heiligen God wilt fchuiven; en u, om deeze zondige gedachten tot Wenfchen , en wenfchen tot Daaden te kunnen laaten worden, op een dwingend Noodlot wilt beroepen l Zyt gy niet reeds al verre op dien weg, Ferdi. ner ? Schuift gy niet reeds de fchuld op uwen Oom? Spreekt gy niet onophoudelyk van Moeten, daar het op Willen aankomt? Is bet niet altyd by u: ik kan niet; daar het weezen moest: het is my zo aangenaam niet ? Geeft gy niet reeds aan Omftandigheden en Neigingen, diegy zelf nochtans tot eene hartstocht hebt laaten aangroeijen , geeft gy niet reeds alles, wat Willen en Nietwillen kan ver. wekken , eene bepaalende kracht en werking , die noodzaaklyke gevolgen voortbrengt ; gelyk de'Radens den uurwyzer van het Horlogie draaijen ? Vriend , gy kunt alles wat gy wilt. — „ Maar dit willen ? Zou ik myne hand wel in de vlamm'  KAREL FERDINER. 257 Viafnm' kunnen laaten zengen?" — Als 't het beste was vin het geene wat gy kost doen , waarom Biet ? Zoudt gy dan de eerfte zyn , die zich zou branden, om dat hy wilde? Doch ik ben geen Geleerde, en kan over de Vryheid van den Wil geen gefchil met u voeren. — Maar die zich midden in den vloed geworpen heeft, moet zekerlyk meer werks doen, om weder het land te bereiken, dan hy, die met voorzichtigheid aan den oever zyne voetqn wascht. - Daarom behaagde het my niet, dat gy evenwel Ehz& Weder zien wilde. En gaf EtizA zelf u geen vror- beeld? Eene Vrouw aan een'Man! Ferdiner» Daar by de wyze op welke gy ü aan haar hebt opgedrongen! Zy was om my van de zacht- fte uitdrukking te bedienen , tistig; en listig te zyn voegt aan geen braaf Man. Ik had ook reden om my zeiven te beklaagen, dat de naam van een' Vriend u niet heiliger was. De Staart van Jupiter was ook maar een Staart, en niet de naam van een' Vriend. Dit alles, om eindelyk te fpreeken van dat geeiie waar van ik wüde fpreeken, maakt my wantrouwend , ten aanzien vart het gefchehk dat gy voof Elize beftemd hebt. Ik twyfel zeer, of het nog wel hetzelfde is dat het voorheen Was? Want uw oogmerk fchynt zeer veranderd te zyn. Gy hebt tha ds daar by u zeiven in *t oog. Het moet tot een Handgeld dienen; tot een Middel om Elize op uwe zydc te trekken. Maar ik zeg u den uitflag vooruit i het zal afgeweezén worden. Hoe zou het anders III. DEEL. R kUn*  258 GESCHIEDENIS van kunnen zyn , na al de moeite welke gy u zeiven gegeeven hebt, om het haar op allerlei wyzen verdacht te maaken ? Wilt gy haar en my bewyzen, dat wy dwaalen, zo wees van dit oogenblik af aan gerust, en wacht myne terugkomst af. Ik geeve u myn woord, dat uw gefchenk zal worden aangenomen. Ontzeg u zeiven alle hoop op Elize ; en om dit te kunnen doen, moet gy u maar eerst het Willen verfchaffen. Denk geftaadig aan Julie; denk dat zy de uwe is en zyn moet. CE X X I V. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den <^den. Ben ik het beeld in den Spiegel, welken gy my voorhoudt? Het is waar dat ik haar beminne; en ik heb niet een eemge van myne zwakheden voor mynen Eduards bedekt gehouden, of geringer vertoond dan zy was. Doch het is de vraag niet: hoe zeer ik haar beminne; maar: mtt hoe veel of hoe weinig recht? Moest ik dan van mynen Oom vryheid hebben, om die geene te beminnen en voor my te verkiezen, welke — ja ik durf het zeggen, Eduards! — de Hemel voor my had laaten geboren worden ? Staat, Vermogen, Aanzien , alJe die geringe byhangzels, wel-  KAREL FERDINER. *59 ' welke in de oogen van Vaders en Ooms zo gewichtig zyn, laat die zyn wat zy willen; die fto.den toen tusfchen Elize en my volkomen gelyk. Deeze gelykheid trof, wel is waar, zeer toevallig; en ik zoude daar aan ook nooit gedacht hebben; maar zy was 'er nochtans: als wilde de Hemel, die ons voor elkander had uitgekoozen , alle Oomen en hunne zwaarigheden, zelfs in deeze beuzelingen te gemoet komen. Wat was dan onrecht gehandeld ; of wat was 'er tegen myne keuze inbrengen ? De wil van eenen Vader? — Zo meent myn Oom : en het kan zyn dat hy zich niet bedroog. Maar de wil, zelfs van eenen Vader, als 'er geene beweegredenen voor, en alle tegen denzelven zyn, is eigenzinnigheid; en eigenzinnigheid heeft volftrekt geen recht om wetten voor te fchryven — Wel is waar, de tyd heeft deeze omftandi heden veranderd ! Eiize's Familie is gedaald, haare Goederen ZYn verlooren, haar Aanzien is niet meer wat het geweest is Maar O ! myn Oom, indien ik van u moest denken, dat deeze verandering — Ik denk het niet; doch als ik hem van deezen kant het verwyt van eene verachtlyke denkwyze wil befpaaren, zo moet ik hem , van de andere zyde, zelfs van baatzucht befchuldigen. Was het geen baatzucht, dat hy my met zyne Dochter wilde verbinden? Of is het woord baatzucht het gepaste woord met; zet dan daar voor in plaats, welk woord gy wilt. Noem het zelfs liefde voor my. Deeze Liefde heeft dan uitgewerkt, wat de Haat kon uitwerken. En die r 2 Jydt»  26o GE S CH IED ËN IS v g.» lydt, noemt de oorzaaken van zyn lyden na de uitwerkingen. Het was onbillyk en onrechtvaardig, eene Hechte Stief-Moeder de handen te vullen, en my om te fioopen, die niet wilde omgekocht zyn. Zyn eigen geweeten heeft my getuigenis gegeeven , dat het onrechtvaardig was. En Eduards, Hy wreekt de Misdaaden des Vaders aan de Kinderen, tot in het derde en vierde Gelid! — Julie is onfchuldig en — ach ! dat zy my minder beminde l Maar als ik haar verliet, zft ik dan de trouwlooze zyn ?' Ik met! Haar Vader had het te verantwoorden ■ Een ik dan de Mynëedige, dien gy my in uwen Spiegel voorhoudt? Bezwoer ik eene trouwloosheid waarom ik verdiende afgeweezen te worden ? Voorzeg maar! Ik vrees het niet. En ware het;, dan -— ik vrees het niet! Van Dankwart wil ik niet fpreeken. Gave God dat Juhe hem kon beminnen l Hoe dwaas was ik dat ife my met maar zo eensklaps in den ftrifc wierp, welken hy my voorhield! Ik had hem moeten verhaa, len, niet alleen de Gefchiedenis van Elize's Familie ; maar ook de Gefchiedenis van den Jongeling • waar by hy het meeste belang had: Eduards mVz denken wat hy wil! & Neen, Vriend! Elize moet het gefehenk van my aanneemen; uit myne hand, of — uit geene. Ik wenfche haare wederliefde : maar die moet niet hngs-den weg van medelyden worden, het geene zy was.. Anders - doch zy zal het uit myne hand nee- rnen.  K aREL FERDINER. att men. Ik wil noch behoeve eene Voorfpraak. Heb ik .'uwen naam ontheiligd, was ik niet waardig dien te voeren 5 vrees dan vooral dit niet, dat ik den Man zelf, die deezen naam al zyne achting moet byzet. ten, die hy heeft, tot een' Voorbidder zal vernederen. O! Eduards, was dat de taal van myn' beminden ? Ol Eduards, gy zyt myn Vriend niee -meer 1 CL X XV. BRIEF. Elize aan Ferdiner. Hamburg den %den. Ïk zie niet welke redenen gy zoudt kunnen hebben, om van eene kleine Somme te loochenen, wat gy van de grootere bekend ; en breng my, na alles overwogen te hebben , verfcheide omftandigheden te binnen, welke eene waarfchynlyke vermoeding geeven , dat de eerfte niet uit dezelfde hand aan my gekomen is., welke my door de andere verplicht heeft. Ik maak daarom geene zwaarigheid om de eerfte van u terug te eifchen; om ze den Geever, die ik wel haast hoop te leeren kennen, weder te geeven. Tot-dit einde, en ik verzekere u, tot dtt em. de alleen , verzoek ik u dezelve, of terug te zenden ; of voor my gereed te houden, tot ik ze « R 3 kac  2<5z GESCHIEDENIS vA laat afvraagen. Daar ik ze even min voor uw als voor myn Eigendom erkenne, is het onverfchillig in welke hand zy tot dien tyd berust. Betreffende uw eigen gefchenk; ik herhaale, met al het leevendig genoegen dat gy, aan eene dankbaare en niet onedele ziele , over elke heerlyke daad kunt toevertrouwen, de verzekering, dat het oogmerk van de uwe, en de geheele fc'hikking, die gy tot uitvoering van dezelve, gefaamentlyk met uwen Edelen Vriend, Eduards, en den goeden Philip , gemaakt hebt, my uitfteekend behaagen. Een der aangenaamfle traanen, die ik in myn leeven geftort hebbe , vergezelde myne aandoeningen. Ik maak geene zwaarigheid, dit aan u te zeggen. Doch ik moet nogmaals bidden , dat gy u daarmede te vrede field. Braave Man ! Wat begeerd gy dan anders, als uw oogmerk te bereiken? Was dit, my te verplichten en, al zoude ik ook nooit den gecver ontdekken of uitvorfchen , u zeiven de bewustheid van eene der fchoonfte daaden te koopen : dan is het door de ernftige onderneeming alleen, zo volkomen bereikt, dat den uitflag , of ik uw gefchenk al of niet aanneeme, geene de minfte verandering daar in kan maaken. Deeze uitflag, Mynheer Ferdiner, kan niet op uwe, maar hy kan, op myne rust invloed hebben: en ik bidde u deeze ook in 't oog te houden 1 Ik zal u oprecht mynen tegenwoordigen toeftand en myne uitzichten zeggen, om alle verdenking te weeien, dat geheim misnoegen, of hoogmoed, of eigen-  KAREL FERDINER. genzinmgheid my aanzetten, om een gefchenk van u te wei-eren. Laat liever deeze bekentenis dienen om de betuiging te gelooven : dat, zo ik out een gefchenk moest aanneemen, ik zou wenfchen dat het van u ware. Ik zou geene zwaarigheid maaken, uwe braave Bruid tot getuige van uw bedryf te roepen 5 en daarby, op dat haar niets van de oorzaak bedekt bleef, dat ongerustheid zou kunnen verwekken, oprecht onze Gefchiedenis verhaalen. Ik houde my overtuigd, dat zy zich zo veel te meer over haaren beminden zou verblyden. Na deeze oprechte verzekering zult gy geene redenen hebben om aan de waarheid van het volgende te twyfelen- Ik had nog eene kleine nalaatenfchap van eene Bloedverwante in Saxen te vorderen, en gaf in den Herfst van het voorleden jaar volmacht aan mynen Broeder. Hy vertrok daar heen en is voor wemig dagen terug gekomen; ik weet juist de Som, en za ze over een halfjaar kunnen ontvangen, lerwyl dat myn Broeder op Reis was. ftierf njyne boog bejaarde Oud-Nicht; en haare nalaatenfchap is my ook ten deel gevallen. Deeze Erfenisfen by elkander, maaken wel zo veel niet uit, dat de Intresten toereikende zyn tot nwn onderhoud; maar eene andere Bloedverwante, de halve Zuster van myn' Vader, te Rostok, is be, reidwillig om my met alle liefde te ontvangen; en ik zal, wanneer ik, in mynen Broeder, myn Geleider en Reisgenoot weder hebbe , fpoedig by haar R 4  2f54 GESCHIEDENIS vu IIc behoeve alzo het gefchenk, waar van gy, volgends uwe verzekering, het gemis niet zoudt gevoelen , tegenwoordig in verfcheiden opzichte even zo min. Evenwel zende ik het u terug met de verzekering, dat, byaldien onvoorziene toevallen mynen toeftand mochten veranderen , zo dat ik hulp moest begeeren, gy de eenigfte Man zoudt zyn, by wien ik my zou veryoegen. Als gy het dan hoop of wensch wilt noemen, dat de beweegoorzaak tot het aanneemen van uw gefchenk by my zou zyn, om dat het yan u komt; zo zyn ook deeze vervuld, in zo verre ik die kon vervullen. Eisch , bidde ik u, braave Man , niet meer van my, om myner rust' wille; om ook niet te zeggen, om die van u zeiven. Eene tweede byeenkomst moet ik u, zonder eenig beding, ontzeggen. — O! Mynheer Ferdiner, alles wat wy noo? dig hebben, is te vergeeten! ^ . CL XXVI B R I E F. Ferdiner aan Eduards. Hamburg den ^den, T Tet is zo! Als of gylieden met eikanderen hadt * afgefproken! Het is zo! Elize heeft my zo even bet Kistjen terug gezonden, Gy hadt goed Voorzeggen, Eduards! verbeeldw g.y 0 dat ik 'er niet achter zou komen? De  KAREL FERDINER. 265 De vyf honderd Dukaacen zyn evenwel terug gecischt. Dat fprak van zelfs: zy kwamen van u. 01 Verbeeldde gy u , dat ik 'er niet achter zou komen ? 'Er was. immers tyds genoeg tusfchen myn Jaatften Brief aan Elize en tusfchen het antwoord dat zy my heden zendt, om uwen raad in te neemen. Deeze raad zal zekerlyk eveneens als uwe Voorzegging geweest zyn! Voor het overige — ik heb geen recht tot klaagen ! Het antwoord is zo beleefd , de weigering zo wel ingericht , zo zacht , zo goedaartig Eene zoete huivering voer door myne aderen, toen ik ze las! — Wel nu, hoe is het met uw' Voet, waarde Eduprds? Is hy al zo ver dat gy hem kunt gebruiken om in en uit de Chais te Rappen ; zo raade ik u dat gy ten allerfpoedigfte koomt. Men kon by befluiten s welke meer fpoed eifchen , uwe tegenwoordigheid noodig hebben. Stond 'er niet zo iets in den laat- Ren Brief, dien gy van Elize ontvingt ? Niet? Eduards, gy zyt myn Vriend niet meer! Zorg toch liever maar eerst voor uwe gezondheid. Ik zal zien, of ik voor de myne kan zorgen. Myne krankheid, zegt gy, is eene Hartstocht: en de eene Hartstocht, heb ik hier of daar geleezen, moet door de andere geneezen worden. Ik zal al myne floutmoedigheid te hulp roepen, en daar mede de kuur onderneemen. Dan konde het my aog eens invallen naar Farmbull te gaan : — of R 5 ook  26-5 CESCHIED. van KAREL FERDINER. ook niet Als ik maar wist wat gy het liefst wilt. Eduards, gy zyt myn Vriend niet meer; dit mocht ik wel met heete traanen beweeneu! Einde van bet Derde Deel.  ( ) By den Drukker deezes is ook te bekomen: GESCHIEDENIS van JULIANA HARLEY, Door JUFFROUW G R I F F I T H. Uit het Engelsch vertaald, i deelen in 8vo; groot 420 Bladz. a ƒ 1 : 10. Juffrouw Griffith, de Scbryffter der bovem-emelde gefchiedenis, verdient met recht in den rang der uitmuntende vernuften geplaatst te worden. Schoon onder onze landgenooten nog weinig bekend, heeft zy door haare Schriften reeds een grooten roem verworven. Men heeft het werkjen waar van wy thans fpreeken , behalven deeze Nederduitfche, ook eene Franfche en eene Hoogduitfche Vertaaling waardig geacht ; en verfcheiden Boekbeoordeelaars hebben 'er het loflykst getuigenis van gegeeven: de Sebryvers der Vaderlandfche Letteroefeningen , onder anderen , zeggen : „ Men ontmoet in het beloop deezer gefchiedenisfe eene zeer groote verfcheidenheid van Charaóters , zo van verhevene deugd als van Jaage ondeugd, waar onder ook eenige gemengde Chara&ers voorkomen. Zy zyn , een ieder in zyne foort, zeer wel afgebeeld en leveren eene aanëenverknogte gefchiedenis, die ongedwongen voortloopt; doch te fterk in een gevlochten is , om dezelve in 't kort te zaamen te trekken zonder te breedvoerig te worden, 't Zy genoeg te zeggen, dat dit gefchnft te tellen is onder de beste foort van  ( £68 '5 Romans, die ons de dryfveeren veeier menfcbelyke werkzaamheden duidelyk ontvouwen; der jeugd heilzaame lesfen inboezemen; haar tegen de ondeugd wapenen, en de voortreffelykheid der deugd in een helder licht Rellen." Dit zy genoeg tot aanpryzing van dit werkje: wy zullen enkele trekken aanffippen om het den leezer nader te doen- kennen. De Heldin deezer gefchiedenis vertoond zich in het allerbeminnelykst licht ; maar doet tevens een knagend Hartzeer in alle haare handelingen doorftra;Ien, waar van haare gemeenzaamfte vrienden het geheim niet kunnen ontdekken. Zy bemerkt dat Char. les Evelyn haar bemind en laat zich hier over in cenj haarer brieven aan Lucia, de zuster van Evelyn s iiaare vertrouwde Vriendin, dus uit. „ Uw' Broeder heeft, vrees ik, tot het grootfte ongeluk voor hem en voor my, genegenheid voor my opgevat. Wat zeg ik ? Ik ben 'er zeker van; het veinzen is beneden my — Goede Hemel 1 ben ik dan geboren tot een vloek voor het geflagt der Evelynsl — Ik zal het groeijend kwaad fluiten: ik zal hem ontwyken." — Dit voorneemen brengt ze werkiyk ten uitvoer. Hoe fterker de hartstocht van Evelyn word, en hoe meer de fchertzende Lucia met haaren tegenzin in een huuwlyk met haaren Broeder den fpot dryft, hoe grooter hartekwelling Juliana ondervind. Eene Onderhandeling tusfchen Juliana en Evelyn hier befchreven is treffend. Vervolgens , tracht Juliana's broeder haar tot een huuwlyk te dwingen, welken dwang zy ontvlucht, zich van de waereld afzondert, en uit deeze haare afzondering aan haare hartvriendin Lucia haare leevensgefchiedenis toezend, waar uit de geheime oorzaak -van haar hartzeer ontdekt word. ,, Raadpleeg met u zelve, myne tedere Vriendin," zegt ze in een daar bygevoegden brief, s, en beproef de flerkte van uwen geest, eer gy het ingefloten papier opend. Zo gy vreest dat het u te •zeer ontroeren zal, offer het dan aan de vlamm' op; en laat de geheugenis van de rampzaahge die het gefchreven heeft, te gelyk met hetzelve vergaan. Ach.' neeni de traanen van medelyden fchitteren reeds in  ( 269 ) we oogen, en uwe blanke ziel zal met het tederst medelyden aangedaan zyn over dwaalingen waaraan zv zelve zich niet fchuldig kent — u alleen zal het vermaak verfchaffen: het is geene aaneenschakeling van eebeurtenisfen ; maar enkel de afbeelding van een harte aan geduurige folteringen blootgefteld. De Gefchiedenis zelve bevat de aandoenlykite tafreelen, die den leezer beurtelings traanen van medelyden en van verwondering over de verhevene gevoelens en handelingen van onze Heldm afperlen. Zv fchryft aan Lucia, tot flot: „ kunt gy, die weleer myne halsvriendin waart, zonder afgryzen denken aan haar die u van eenen broeder beroofd heeft, en de ongelukkige oorzaak is, dat zyne onbevlekte ziel met bloed bemorscht wierde 1 ' De overige Characlers die in dit werk voorkomen, zvn niet minder treffend gemaald. Charles Evelyn,. een vverig vriend der deugd , is onverzettelyk m zvne liefde voor Juliana. De Schryffter getuigd van hem in haare voorreden: „ ik durf mynen leezeren verzekeren dat ik het genoegen heb gehad, met den geenen wiens beeltenis alhier naar het leeven is afgemaald gemeenzaam te verkeeren ; wanneer hy zyn vyftigfte jaar bereikt had; en toen zelfs was zyne drift nog op het felst aan het woeden." Lucia zyne eene zuster, nevens haaren minnaar en echtgenoot Stanley, zyn beide van eene vrolyke ecestgefteldheid en doen tevens de ftrikfte deugd in alle hunne handelingen doordraaien. Hunne waereldkennis en gezond oordeel fielt hen in ftaat om zich voor veele rampen, die den minvoorzichtigen overkoomen , te hoeden. Emma zyne andere Zuster is de t^edre echtgenoote en moeder, die bemint en lydt. „ Ik bemerk maar al te klaar" zegt Evelyn in een zyner brieven, „ dat Emma niet gelukkig is; nochtans aanbid zy haaren Echtgenoot; en wanneer zy van hem fpreekt, dartelt haaren tong in zynen lof; op zyne aannadering flikkeren haare oogen van vermaak." Desmond haaren Echtgenoot is een volmaakte losbol : hy geeft zich geheel over aan zyne drift tot het fpel. Een valfche Speeler, Sewel, weet  ( *7° ) weet zich ónder den fchyn van vriend in hun. huis intedringen; maakt zich volkomen meester van Des. mond; brengt hem door allerlei uitgedachte listen op den oever van zyn bederf; en om te beter in zyn oogmerk te Hagen wikkelt hy hem in een' minnehandel met MiJMorton; welke beide eindelyk zyn volkomen bederf veroorzaaken en hem in hegtenis doen geraaken. Hier koomt Desmond tot zich zeiven : de folteringen zyner ziele in dit oogenblik 5 de tooneelen tusfchen hem en zyne Echtgenoote en Bloedverwanten zyn op de aandoenlykfte wyze afgebeeld. Verder ontmoet men onder de Characters een Verleider die alle eer en plicht zynen lusten opoffert; een ongelukkig Slachtoffer der Verleidinge; eene volmaakte Coquette enz. Doch de plaats laat niet toe hier breeder uittewyden ; des wy alleen nog hier by voegen, dat Leezers van fmaak dit werk eene herhaalde leezing overwaardig keuren.