GESCHIEDENIS FAN KAREL FERDINER. V. DEEL*   GESCHIEDENIS van KAREL FERDINER, door J. J. D U s C H; (SCHRYVER VAN DE ZEDELYKE BRIEVEN TOT VERBETERING VAN HET HART.) UIT HET HOOGDUITSCII VERTAALD. vyfde deel. Te AMSTELDAAU Bï M. SCHALEKAMPj   GESCHIEDENIS VAN i KAREL FERDINER. C C X X X I V BRIEF. FERDINER AAN EdüARDS. Farmbull, den %ften. ■P^bstfehans weet ik misfchien het zonderlinge van T ^ Willem''s gedrag te verklaaren. Ten minP'^^P* ^en» ^at nv ^en ^eutel niet vinden kon, dien George aanftonds wist te vinden ; dat hy myn geduld zogt te tergen ; my den Smit niet bragt; ja my zelfs ontweek: dit alles verklaart zich uit het geheim, welk Julie my heden openbaarde; en by deze gelegenheid nam ik weder aanleiding om haar omftandiger en met meer nadruk te zeggen, 't geen ik op het oogenblik, dat ik haar ontmoette, my zeiven reeds had voorgenomen. „ Zoo gy het my vergeven zult," zeide Julie, die nevens my op den Canapé zat, terwyl zy met de gevoeligfte aandoeningen der liefde haren arm om mynen fchouder iloeg; „ indien gy het my verA 3 ge-  6 GESCHIEDENIS van geven zult, wilde ik u gaarne eene onbezonnenheid bekennen, die my lang verontrust heeft." Alle myne liefkozingen en verzekeringen, dat ik haar van geene vergeving kon hooren fpreken , terwyl alles, wat zy dagt of deed, zoo edel, zoo regtmatig en volkomen naar myn genoegen was, dit alles kon haar tot die gewenschte openhartigheid niet bewegen; eerst moest ik belooven haar te zullen vergeven. „ Vergeven", was myn antwoord, „ ik u verge„ ven, die van u zoo veel vergeving behoeve?"— Ik ontweek verders haren eisch door nieuwe liefkozingen. Eindelyk zeide zy „ als ik 't ook regt bedenk, dan moet men niet eerst .vergeving eifchen, maar de daad bekennen, en dan verwachten." Op het zelfde oogenblik haalde zy een Portrait uit haar zak, welk zy eerst een poos aanzag met een gelaat, welk, indien al het fcheppend Penfeel van een verbeeldingryken Schilder zulks vermag , ten minften met geene woorden kan befchrcven worden. Een gelaat uit liefde, vrees, hoop, en een zagt zweemfel van neen, geen jaloezy.' Maar dat woord, —■ Eduards, geef my 'er toch een, welk by het zuiver lyden tevens de volle liefde eener fmagtende jaloersheid , zonder het minfte inmengfel van ongenoegen of wangunst uitdrukt ; dat woord ach ! ik kan 'er geen vinden! indien eenmaal een - Engel beminde, en zien moest , dat een ander by zyne beminde vóór hem den voorrang had, dit onfchuldig, weemoedig , teder lyden ; deze te onvredenheid met zich zelvea, en geenszins met zynen gelukkigen mede-  KAREL FERDINER. 7 mede-minnaar, dat alles, welk dees Engel by zoodanige gelegenheid gevoelen konde, lag natuurlyk in 't gelaat van "Julie. En 't geen ik zelf nu niet beter weet uit te drukken , fnoogt gy 'er in uwe verbeelding by voegen ! —- Met zoodanig gelaat het Portrait aanfchouwende zeide zy: „ deze dierbare beeldtenis is door toedoen van Metta's nieuwsgierigheid , en ook, zoo als ik gezegd heb , door myne onbezonnenheid in myne handen geraakt. Metta had, ik wist toen niet van wien ? maar naderhand heeft zy het my verhaald van Willem den fleutel van uw' kamer weten te krygen. Henriëtte, die my dien avond een bezoek gaf, en ik, de een verleid door de ander, gingen daar in. Wy vonden deze beeldtenis ; aanftonds wenschte ik my dezelve toe: myne drift overreede my dien wensch ter uitvoer te brengen , en ik" een fchuld-bekennend rood, welk zich op hare wangen vestigde, deed haar het woord ukfpreken , welk zy een wyl tyds had ingehouden " nam het mede. Maar ik heb het federd dat oogenblik , waarop ik wist, dat het Eli ze was, fteeds by my gedragen , om dat" hier omhelsde zy my, ö met welk eene tederheid! en voegde'er by: „ Gy bemint my immers ook en wilt het my wel vergeven i" Dit zoo zagt verwyt, welk zy niet eens in zyne kracht konde uitdrukken, en de lieftaaligheid, welke daarmede verzeld ging , wierp my ter neder. Ik lag aan hare voeten ; myne armen omhelsden haar, en myn aanzicht rustte op haren kloppenden boezem. A 4 » Zie  ? GESCHIEDENIS van ' „ Zie hier nu", zeideik, „voor uwe voeten dea boetvaardigen zwerver; die door een veel magtiger geweld, dan dat van ftorm of zee, verflagen werd. Ik moet echter betuigen, meer onbedagtzaam dan opzettelyk; ja ik durf zeggen, dat de eerfte oorzaak zyner verdooling meer onfchuld, dan misdaad was. Hy begaf zich in den boot, geenszins, welke dan ook zyne andere oogmerken mogen geweest zyn, geenszins zekerlyk met voornemen, om zyn dierbaar Vaderland te verlaten. Eerst ftootte hem de eene golf na de ander in den Aroom; dan joegen hem ftroom en winden in het open Meer; zeer zelden zag hy de verlaten oever weder, dan flechts in een flaauw verfchiet, en waarlyk ook nimmer dan met eene hartelyke zucht om de oever van zyn Vaderland weder te mogen betreden. r Doch hy is het te. boven gekomen, en hier is hy weder, knielende op den geheiligden bodem zynes Vaderlands, dien hy kust en zegent, met de belofte van hem nimmer weder te zullen verlaten, en vol is van dankbaarheid dat hy hem weder heeft opgenomen". „ Zoo niet, myne waardfte! " zeide Julie, en trachtte uit al haar magt my op te heffen. Terwyl ditteyergeefsch was, wilde zy zich nevens my werpen , en toen jk dit verhinderde, hervatte zy hare woorden: „ Neen, zooniet! zoo niet! Waarlyk ik kan het niet dulden! Niet alzoo! —- Ik kan het niet aanzien! Goede Hemel! Zyn knieën van menfchen gefchapen om de aarde te drukken yoor een fchepfel, dan zyn het gewis die eener vrouw,  KAREL FERDINER, 9 vrouw, welke van hern , die voor haar alles is, vergeving of liefde fmeekt!" „ Zegt gy nu, myne waardfte," hernam ik, dat gy my alles vergeeft!" „ Wanneer vergeving het woord is," antwoordde zy> » het woord, welk ik altoos zoek, maar nimmer vind , om myne liefde voor Ferdiner uit te drukken, zoo, en ook alleen in dien zin , kan ik het uitfpreken, en God weet, hoe waarachtig!" „ Ja ook in deze beteekenis," zei ik; „ maar fpreek het uit." „ Nu dan," zeide Julie, „ vergeving voor ver* geving!" Vergeving voor liefde," hernam ik, „ de eerfte van uwen kant voor my , de laatfte van my voor u ; ik omhelsde haar en zette my weder aan hare zyde. Julie gaf my het Portrait te rug. Driemaal iïond ik in twyfFel van het aan te nemen. Dan vroeg ik my zeiven, zal het voor hare raat dienfdg zyn, om geftadig deze beeldtenis voor oogen te hebben , en nogmaals herinnerd te worden wegens 't geen zy nu reeds fchynt te weeten , en wat zy van u zelfs nog nader hooren zal"? Ach ! ik vreesde uit de werking, welke dit aanfchouwen by my hebben zoude , voor eene diergelyke by haar! —- Ik nam het aan, maar waagde het niet óén eenige blik 'er op te werpen. — De verklaaring van Julie vergold ik, niet'zonder oogmerk om my zeiven te verontfchuldigen, met een opregt verhaal myner verbindtenis met Elize; een zoo opregt verhaal in de daad, dat ik haar wel eenig deel van het gedrag mynes Ooms, maar A 5 van  lo GESCHIEDENIS van van myne eigen zwakheid en handelwyze volftrekt niets verzweeg. Mogelyk ging ik te ver : maar myne opregtheid is onbepaald , wanneer myn hart zich eenmaal geopend heeft. Is 't zwakheid, Eduards? Ditmaal houdt gy het mogelyk zelf daar voor j Gy , die zelf met die gemaakte deugd der zoogenoemde befchaafde waereld , welke men , om hare affchuuwlyke natuur, lafhartigheid namelyk, te bedekken , met den geheiligden naam van voorzichtigheid of kloekzinnigheid gedoopt heeft, even wei* Big ophebt als ik (*), Ditmaal kan het zwakheid geweest zyn, want ik bemerkte, dat Julie, die my zeer opmerkzaam aanhoorde , fomtyds niet in ftaat was een ligt zugten te weerhouden , en in een zwaarmoedig nadenken verviel. Dan, ik had deze werking zeker vooruitgezien, en had het middel tegen alle verontrusting des gemoeds in gereedheid. „ Laat," zeide ik uit dezen hoofde, „ de opregtheid, waarmede ik u dit alles verhaal, een bewys zyn voor de waarheid myner gevoelens en genegenheid voor u. Ik meen voor de wezenlykheid myner liefde, waarmede ik u, myne waardfte, thans omhelze. Eene liefde, die honderde Huwelyken gelukkig zou maaken , indien zy onder honderd mannen verdeeld, en in gelyke mate door de vrouwen vergolden werd ; eene liefde, die zelfs den tederilen broeder zoo fterk niet doet ontvlammen ; ja, die weldra met de uwe zal evenaaren. ó! (*) IV Deel CLXXIX Brief.  KAREL FERDINER. u 6! Laat my opdeze lieve waarde hand, waar op myne lippen zoo dikmaals, en thans 'vuuriger dan ooit rusten, het zegel als myn eigendom drukken ; en laat eene Priesterlyke hand die van ons beiden zonder uitftel vereenigen ! Dit was het oogmerk myner reis; dit is myne hoop en myne bede; en dit' ook zal de voleinding myner liefde zyn". Het rood worden van Julie, hare verwarring , hare tederheid, hare lagchjes, en dat minzaam vertrouwen, waarin zy my omhelsde, gaven duidelyk te kennen, wat 'er in hare ziel omging. Haar hart had zekerlyk daar niets tegen: alle tegenftand was aan de omftandigheden toe te fchryven. Zy beriep zich eerst op die fchielyke verhaasting der trouw - plechtigheid , die, behalve dat zy zelve niet genoegzaam was voorbereid, tot onaangenaame vermoedens aanleiding zou kunnen geven; vervolgens op het verlangen harer Oudmoei, aan welke haar vader, voor zoo verre haar bekend was, het uitltel had toegezegd. Beiden wederlegde ik , en haar hart gaf alle tegen-bedenkingen op. De afwezenheid alleen van haren Vader was eene al te regtmatige, en voor haar al te fterke verontfchuldiging. Ik moest deze ook gehoor geven , onder de verzekering echter van Julie, dat zyne toeftemming en tegenwoordigheid een eind van de zaak zou maaken. Om alles des te fpoediger te doen voortgaan fchreef ik naar Glukftad. Ik hou my verzekerd, hy zal zich yverig fpoeden om het werk, welk hy zelf met zoo veel moeite voortzette, en zoo gaarne wenschte, te bekroonen; en, mogten zyne bezig-  12 GESCHIEDENIS van zigheden hein al te lang ophouden, liever myne eerfte bede, dat hy den eerften dag den besten tot de trouwplechtigheid toe zou ftemmen, verhooren, dan my, die waarlyk my zeiven uit dringende bezigheden heb losgerukt, verzoeken om tot zyne terugkomst te wachten. Om alle beletfelen voor te komen , ga ik morgen met Julie by den Predikant, om hem te waarfchuuwen, dat hy zich tot het trouwen in gereedheid houde. Ik ben nu zoo verre, Eduards, thans zal ik ook voleinden, en my alle terugkeering' onmogelyk maaken! C C X X X V BRIEF. Leonore aan Charlotte. Farmbull, den "[den. Vlegt nu fpoedig een krans voor Julie, fchryf uw Bruilofts-vers in 't net, en kom in alleryl het gewenschte fetst met my vieren! Dat wil zeggen , Ferdiner is hier, federd eergister namiddag, en dat met een hart, welk zoo vol is van vuurige, krachtige en ongeduldige liefde, dat hy nu zoo eensklaps alle dieWorige traagheid vergoeden, den verlopen tyd, om zoo te fpreken , geheel vervangen , en met volle zeilen de haven wil inlopen; gy zoudt derhalven ligt met uwe verfiering een dag kunnen te laat komen. —— Wat dit alles zeggen wil, moet gy my niet vraa- gen.  KAREL FERDINER. 13 gen. Julie heeft bedongen, zulks zelve aan u te melden. Dus zal ik , om niet uit het fchool te klappen, u alleen de omftandigheden mededeelen , die by het eerfte wederzien plaats hadden. Waardfte Cloarlotte, dat was eerst 1 ja hoe zal ik het uitdrukken? Even als de zonne-fchyn na een milden regen, wanneer alle de wolken uitgeftort of vertrokken zyn, tot in de kimmen zeiven een nieuwen glansryken hemel aan het oog der aanfchouweren vertoont, en zich rondsom het heerlyke verfrischte landfchap legert, terwy] alles in het gevoel zyner verfrisfching en blydfchap, vol vuur en leeven den Schepper dankt, zelfs voor de geleden dorst en verfmagting, welker gevoel het deze verkwikking met eene des te grootere vreugde doet fmaaken. Ziet gy, zoo dichterlyk maakt ons de blydfchap! Maar ik zeg u , het was eveneens zoo. Julie wilde uitryden, voornamelyk om in de eerfte plaatfe hare kranke bekende te bezoeken , en ik geleidde haar. Wy vonden het meisje zeer zwak en afgemat. 'Er moesten nog twee maanden verlopen vóór hare bevalling; doch ik denk niet, dat zy dezen tyd overleeven zal. Julie werd hier deerlyk verfchrikt; dit had ik waarlyk veel liever willen lyden, dan zy zelve, vermits hare tegenwoordige zwakke toeftand niet veel wêerftaan kan. Terwyl wy vóór het bed zaten, en de zieke, die zica had opgericht, met goede woorden toefpraken, werd dezelve op één oogenblik geheel bleek, alle zenuwen, handen en oogen beefden, hare oogen verdraaiden zich, en werden ras gefloten; zy raakte in  i4 GESCHIEDENIS van in bezwyming en lag bleek en zonder eenig teekeri van leeven ter neder. „ Myn God, myn God, zy fterft!" riep Julie, en vloog te gelyk al bevende van de bedftede , „ *t is flechts eene bezwyming", zeide de Moeder, „ en deze krygt zy dikwyls ;''Zy hield haar Engelsen zout onder de neus, en wreef de flagen en haar voorhoofd met azyn, tot zy weder bykwam. Intusfchen was Julie zoo zeer verfchrikt, dat zy nog lang naderhand de bleeke kleur behield. Ik vroeg de moeder, of zy den ontrouwen kaerel geen berigt had gegeven, wegens den toeitand van dit arme meisje ? Wanneer zy hem eenmaal daar konde Icrygen om die ellende zelf te aanfchouwen, dan zou het geweten mogelyk by hem weder ontwaaken Dit had zy gedaan, zoo zy zeide. Gok was de man in zich zelf goed, en zy twyffelde nooit, dat hy' haar dochter zou verlaten hebben ; maar zyn moeder , en voornaamlyk die affchuuwlyke weduwe, die hem in 't net had, die hadden alles te verantwoorden. Alle goede voor■ftellen had zy met de laagfte uitdrukkingen afgewezen; want zy was een brutaal vrouwmensen, welk den goeden Frans (zoo heet de man) lang genoeg had nagelopen , zelfs toen haar man nog in leeven was. Deze was ook zeer fchieJyk geftorven, en niemand weet, hoe? Wanneer het eens tot onderzoek gekomen was! voegde zy 'er by, zonder voort te gaan , en latende ieder deswege denken, 't geen hy wilde. Dit was de voorbereiding tot onze wandeling. De beste ftof zekerlyk niet, gelyk gy denken kunt» om  KAREL FERDINER. 15 om van te lpreken! De eerfte tien minuten fprak geen van beiden een woord. De eene leunde op de regte, de andere op de linker-zyde der koets , en zag al zwygende door het poortier voor zich neder. Eindelyk ontwaakte Julie. uit hare zwaare gedagten. Zy loosde een diepe zugt, en zeide; ik denk, Leonore, dat goede meisje overleeft het niet!" 'Er is in de daad weinig hoop!" antwoorde ik. „ Ik heb niet eens gevraagd, of zy een Doclor gebruikt," hernam zy. „ Als wy thuis komen, wil ik 'er naar vernemen, en dan naar Lubeck fchryven. Ik wenschte dat goede fchepfel zoo gaarne te behouden!" Daarop weder na een ftilzwygen van eenige oogenblikken „ ik denk , als de Moeder het door den Predikant by den man liet verzoeken , dewyl hy doch niet geheel zonder geweten zyn zal, kwam hy mogelyk nog te regt!" Dit heeft zy zonder twyffel gedaan, " antwoordde ik. „ Gy weet, de Predikant is gewoonlyk by deze luiden de eerfte middelaar, tot welken zy hunnen toevlucht nemen." — „ Wanneer zy kwam te fterven," zeide Julie» met faamgevouwen handen, „ en met haar dat arm, onfchuldig, ongeboren fchepfel, welk zy met zich draagt, myn God hoe verfchriklyk!" „ Voornamelykvoegde ik 'er by, „ voor den man!" En zou hy haar bemind hebben ?" hernam Julie. „ Bemind; ja , volgens de gewoone wyze van fpre-  16 GESCHIEDENIS vah fpreken ; namelyk , zoo bemind, als hy van de weduwe bemind wordt." -—. „ Dat moet geene braave vrouw zyn!" zeide Julie. „ Hebt gy wel begrepen, wat die Moeder van haar zeggen wilde?" i, Kunt gy het gelooven ?" vroeg Julie; het zou allergruuwzaamst zyn!" „ Waardfte Julie! " antwoordde ik; i, 'er gefchieden veele gruuwzame daden, welke Gy en ik, en iedere regtfchapene ziel niet gaarne gelooft. De liefde tot een perfoon is dikwyls de moorderes van een ander geworden." „ Myn God, welke vreezelyke-onheilen veroorzaakt de liefde ! Hoe kan men haar voor goed of onfchuldig houden ? En echter, welke onuit- fpreeklyke genoegens verfchaft weder de liefde ? — Moet het dan zoo weezen ? i ik begryp dit niet, Leonore /" „ Ik denk echter," hernam ik, „ dat dit beide niet te gelyk kan plaats hebben ; want de een wordt door de liefde geheel fnood; de ander wordt zagtmoedig, befchaafd, mild, goedaartig, met één woord een waarachtig mensch. Hoe kan dit plaats hebben, zoo niet of de aart der liefde in beiden zeer onderfcheiden is, of, waar dezelve van eenerleien aart is, zoo niet de. menfchen zeiven in hun hart en karakter geheel verfchillen? En dit laatfte, dunkt my, is maar het geval." i, Regt zoo!" antwoordde Julie; in zich zelve is de liefde goed en onfchuldig, gelyk de milde warmte (  KAREL FERDINER. tl warmte der zon, welke van verfcheidene, zoo zoete als zuure voortbrengfelen, met dezelfde ftraalen, het een doet bloeien, het ander verdorren, enkel naar de verfcheidenheid der voortbrengfelen zeiven. Zoo is het mogelyk ook met de liefde. Zy laat het menfchelyk hart blyven en werken , gelyk zy het vindt; waar zy regtfchapene neigingen aantreft , veredelt zy dezelven en breidt ze flechts meer en meer uit, gelyk zy in tegendeel de baat» zuchtigen,erger maakt. „ En dan ," lien ik "er op volgen, „ laat het zich wel begrypen , hoe de eene hare mededïngfter kan vermoorden ; de andere haar omhelzen; mogelyk dan ook, hoe eene vrouw denman, dien zy niet bemint, uit den weg kan ruimen, om haren geliefderen te kunnen verkrygen : doch in dit laatfte geval heeft nog wel iets anders plaats, dan liefde." „ Veel tegenftrydigs," zeide Julie, „ blyft 'er alzins over! Hare geneugten zei ven, en alle de vreugde, die zy zekerlyk verfcbafren kan , grenst altoos zeer rjaauw aan het uiterfte lyden. Goede Hemel ! ik heb immers nog een en het zelfde hart, en heb ik echter zulks niet beiden ten fterkften ondervonden ? —— . Toen Ferdiner my voor de eerfte maal zeide , dat hy my beminde, my dunkt, ik gevoelde my dra geheel anders gefteld. 't Was van dat oogenblik af een nieuw leeven voor my ; en naderhand , waar wy ook zyn mogten, en hy flechts by my was, had altyd ieder oord voor my eene onbegryplyke bevalligheid; iedere onverfchillige gebeurtenis, welke ik flechts, V. DEEt. B aan»  18 GESCHIEDENIS van aantrof, was voor my in zyne tegenwoordigheid fchoon en gewigtig^. Dan wordt alles in onze verbeelding betreklyk op elkander; alles verbindt zich tot een fchoone groep, waar in het een altoos het ander verfraait! Het was of alle myne zintuigen leevendiger, of alles meer veredeld werd. De ellendigfte boeren-hut werd voor my door zyne tegenwoordigheid fchooner, dan de praebtigfte paleizen. En dan voornaamlyk dat gevoel voor de fchoonheden der natuur! O! dat is niet uit tc fpreken, hoe fyn en leevendig zulks wierd! Wanneer ik naast hem aan den vyver zat, of op den ouden neêrgebogen en uitgeholden wilge-boom aan het beekje; of, wanneer ik, doorhem geleid, hier of daar het veld doorwandelde , hoe leevendig en gevoelig voor alles myne zintuigen waren ! Hoe alles voor my bloeide, my toelagchte en met zyne aangenaame geuren verkwikte! Het gonzen der honigbyën, het fnorren der krekels, zelfs de eenvormige ftem der kikvorfchen in het beekje werd voor my een heerlyk gezang! ieder fchepfel werd nu een voorwerp myner vuurige liefde. My zelve gevoelde ik meer toegevende , edelmoediger en beter : toorn rees niet meer zoo fchielyk in myn hart op; myne vergeving werd hartelyker; de genoegens van myn leeven werden zuiverer door my gefmaakt; myn dankoffer aan God gefchiedde met ernftiger yver, en myn gebed met te grootere vuu- righeid ! Gewis myne Leonore , toen was ik een regt braaf fchepfel! Maar daarop weder die toe- ltand , wanneer ik my verlaten achtte. Hoe weinig trok zich toen myn hart van dit alles aan! En  KAREL FERDINER. to En welk een treurig gelaat verfpreidde zich over de gantfche natuur!" ■ „ Het een is derhalven gefchikt," zeide ik, „ om het ander te vergrooten of te vernieuwen. En hy, wiens leeven langs deze afwisfeling voortgaat, heeft alle reden om God daar voor te danken! Gy hebt geleden , 't is waar maar alleen om het waarc vergenoegen naderhand des te fterker te fmaaken. — Met my is 't geheel anders gelegen, en ik ben het tegenbeeld van U, myne Julie!" „ Zeg dat niet, Leonore!" hernam zy. Nog verre, zeer verre ben ik af van 't geen ik plagt te wezen! Wat is my doch overig? — Hoop? Ach ! die kunt gy meer hebben , dan ik. Gy zyt verzekerd , dat niet uw minnaar zelf, maar zyne moeder alle deze oneènigheden veroorzaakt : ik daar tegen ben maar al te wel bewust, dat het Ferdiner's hart betreft; dat het liefde voor eene andere is. En, wanneer ik dit eens by elkander vergelyke. " „ Dat was enkel eene duizeling", viel ik haar in de reden, eene duizeling , die ras voorby gaat , en nu, gelyk gy weet, reeds over is. Zulk een brief, als de laatfte van hem , zulk een brief van mynen Frederik aan my! en ik zou, indien het mogelyk zy, gelukkiger zyn dan ik in de meest geruste dagen myner ongeftoorde liefde pleegde te wezen." Zekerlyk; " antwoordde Julie, „ zulk een wederkeeren is een zoo aangenaam denkbeeld , dat de pen niet in ftaat is hetzelve uit te drukken ! ik houde voor zeker, dat een Schipbreukeling, die B 2 zon.  ao GESCHIEDENIS vak zonder eenige hoop heen en weder dobbert, eö zich fteeds ter dood bereidt, op eene zonderlinge wyze zich verblyden moet, wanneer hy, in eene wankelende vertwyffeling, of hy niet by iedere laatfte gedagte den geest zal geven, eindelyk den Oever bereikt, en zyne voeten den vaften grond voelt betreden. — Maar hy, die in de liefde waggelt, en twee perfoonen te gelyk bemint, mag in het ééne oogenblik zich op eene beflisfende wyze voor de laatfte verklaaren; doch loopt hy niet het grootfte gevaar, om in een volgend oogenblik den balans ten voordeele der eerfte te doen overflaan? Ach, Leonora! is 'er voor my wel iets meer, dan hoop? en is die hoop zelve niet nog zeer flaauw ? " „ Als hy echter wederkomt, " vroeg ik, „ wat dan? " Als hy wederkomt! „ antwoordde zy , terwyl haar gelaat van een bevallig rood gloeide, „ O God! als hy wederkomt! " — „ Zoudt gy hem dan niet gaarne vergeving fchenken ? vroeg ik weder. „ Vergeven ? " zeide zy, i} Wat heb ik te vergeven? Zyn hart immers is het zyne! Kan ik met regt vorderen, 't geen een ander in zyne magt heeft my te fchenken, of niet? — Vergeving komt hier niet te pas. Als hy wederkomt, Leonore! Gy ziet, myne handen zyn vermagerd,- en myne Wangen verbleekt; maar als dan zou myn vorig lyden myne vreugde niet bepaalen — ' neen; die blydfchap zou even fterk en hartelyk 7.yn, als had ik niets geleden. <—■ Doch, hy zal niet  KAREL FERDINER. 24 niet komen! — Myn voorgevoel verzekert my 'er van. — Befchouw alleen dit beeld hier nam zy weder het Portrait van Elize in de hand — en vergelyk het met deze bleeke en vermagerde Julie! " „ Wel, " zeide ik, en leide myn hand op haren wang, „ Gy zyt waarlyk zoo bleek en vermagerd niet! Gy bevalt my nog by uitnemendheid, en hebt zelfs een kleur, die Aurora zelfs niet fraaier kan gehad hebben, wanneer zy naar haren Cephalus ging. En wat die trekken betreft, welken kommernis in uw aanvallig gelaat gedrukt heeft, dezelven zetten aan het gezicht' eene treurigheid by , die uwe fchoonheid onbefchryflyk vermeerdert. Deze ontbreken echter in dit Portrait.—— Laat hem maar hier komen, gy zult het uit zyn eigen mond hooren ". „ Gelooft gy dan, " vroeg Julie, „ dat hy komen zal? ". ,, Gy niet? " vroeg ik. Zy fchudde haar hoofd. „ Wie maakt u doch, " hernam ik weder, „ zoo ongeloovig of wantrouwend ? of wie heeft U daarvan berigt gegeven? Zy wees met den vinger op haar hart. „ O! " zeide ik, „ het hart is dikwyls flechts een ydele fnapper. Hoe kunt gy zonder hoop te voeden, u zelve iets goeds toewenfehen ? " ,, Gy weet maar niet," zeide Julie, „ 't geen ik weet! De eerfte liefde heeft het greotfte regt, Leonore, en ook de grootfte waarde ! Heeft u Char. lotte niet verhaald, dat hy alleen om dit Portrait een B 3 knecht,  22 GESCHIEDENIS van knecht, waar van hy anders zeer veel hield, uit zyn dienst gezet heeft? Hoe lang ben ik niet reeds, vergeten geweest? " ,, Vergeten, " hernam ik, ,, kunt gy het niet noemen. Nimmer denkt men weder aan het vergeetene, met zoo veel vuurigheid. " „ In een droom, zeide Julie, kan men zich onverfchillige dingen zeer leevendig voorftcllen. Doch zoo dra men ontwaakt, is het flechts een Droom, welke dra vergeten is. " „ Nu, gy zult het zien, " zeide ik, hy zal hier zyn eer wy het vermoeden. " Zy antwoordde niet, en zat weder een geruimen tyd in gedagten. Tusfchen beiden deed een zugt, en- heimelyke traan, die langs hare wangen rolde, duidelyk befpeuren, wat in haar hart omging. —■ Eindelyk droogde zy hare oogen en wangen af, en ving weder aan. „ Ik kan my niet begrypen, hoe men eenmaal kan beminnen , en dan weder niet ? Echter moet her by veelen zoo zyn, of zy hebben nooit bemind. Zouden deze perfoonen niet meer om de verlatene denken? Frans ten minden moet de zyne vergeten hebben. Als hy aan het arme Meisje dagt aan hare omftandig- heden, aan het lyden, welk hy haar veroorzaakt heeft, goede -Hemel ! hoe kan hy gerust zyn by zich zeiven;-? Of denken zy mogelyk, dat, gelyk het hun zoo gemaklyk is te vergeten, het ons ook zoo ligt *valle, om zulks uit het geheugen te wis- fchen? r**- O! indien Frans die ellende zag! ■ Maar wat beteckende het nog, indien hy al uit medelyden te rug kwam ? De uitwerkfgls yan medely- den  KAREL FERDINER. 23 den en liefde verfchillen Hemels-breedte van elkander. — Zoudt gy wel wenfchen, Leonore," vroeg zy aan my], na een kort ftilzwygen, „ dat uw Fre. derik, zoo" het enkel uit medelyden was, te rug keerde, .of zoudt gy jn een zoodanig geval hem liever nooit wederzien? " „ Dit mag ik liefst u zelve vragen," was myn antwoord. Zy draaide haar hoofd om. „ Eerst liefde, dan medelyden 1 Eerst bemind, naderhand betreurd t.e worden! En dat wel alleen, omdat onze volheid van liefde niet kan vergolden worden! — Ik weet niet, Leonore ! ~ En moet dat medelyden niet eindelyk veranderen .in verveeling, van altoos die zigtbare uitdrukkingen van zulk lyden, altoos dien_befchuldigenden opflag der oogen van haar te aanfchouwen die vergeefsch om wederliefde fraeekt ! De verveeling flaat wel ras tot koelzinnigheid over; koelzinnigheid tot minachting, en eindelyk ik weet niet, Leonore! my dunkt, het was beter, dat hy te rug bleef! Ja, wist ik, dat Ferdlner, indien hy weder yerfchynen mogt, alleen met dit oogmerk kwam, dan wilde ik maar hy zal ook niet komen. " • Onder dit gefprek kwamen wy t'hüis. Toen wy vóór de deur ftïl hielden, was "er niemand by de hand, die ons het portier openmaakte, dus dit zelve verrichtende, fprong ik uit den wagen, en geleidde myne droefgeeitige vriendin het bordes op; alwaar ons de Heer Ferdincr, zoodra wy den gang intraden , verwelkomde. <)! welke verandering in dit fchreiënd gelaat ! Jammer is. het , dat B 4 gy  24 GESCHIEDENIS van gy niet tegenwoordig waart! want nu moet gy de befchryving daarvan misfen , terwyl geene pen in Haat is dit naar behooren te doen; alleen moet gy u thans met eene fchets der wederzydfche gefteldheid vernoegen ! — Byna een half uur. itond het paar in elkanders armen geflrengeld, en Julie was thans meer aangedaan van vreugde, dan even te voren van fchrik wegens de bezwyming der Kranke. Zy werd , gelyk hoognoodig was , een uur alleen gelaten , om weder tot zich zelve te komen. ' -"' C C X X X V I. BRIEF. JüLIE AAN CHARLOTTE. Farmbull, den 'èften. Hy is hier, myne waardfte ! God vergeve my alles , wat ik van hem voorheen gedagt of gevreesd heb! Maar nu doet hy aanftonds een eisch aan my, welke my aan den anderen kant, in de grootfte yerlegendheid brengt. Ik moet het u vernaaien, 't geen heden onder ons is voorgevallen ; want het gebeurde van gister heeft Leonore u reeds medegedeeld. "t Geen my naauwst op 't hart lag, moest ook eerst rjt den weg ; en — dat was, gelyk gy ligt kun.t begrypen, het Portrait en deszelfs Origineel. \k beleed aan hem den overylden ftap, waartoe myne nieuwsgierigheid my verleid had, en ■ ' ' gaf  KAREL FERDINER, 25 gaf hem het beeld te rug. Hy was uitermate verwonderd , dat hy zulks in myne handen zag. 'k Zou in het denkbeeld , welk my Willem van de zaak gegeven had , hebben kunnen twyfFelen of het flechts geveinsdheid zyn mogt, zich dus te houden. Maar de verwondering, welke zyn gelaat zoo zichtbaar uitdrukte, zyne woorden, daarby nog het verhaal en opregte bekentenis van dat geen, naar welk ik geheel niet gevraagd had; alles, Charlotte, toonde maar al te duidelyk, dat hem van dit voorval niets bekend was. Tot op dit oogenblik, dat hy het Portrait aan nam, geloofde hy voorzeker, dat het nog op zyn plaats hing, en verzekerde, dat hy het op dien dag , waarop zyn laatfte brief gefchrcven was, nog in zyn hand had gehad; alleen was het toen omgekeerd, eene omftandigheid die hem zekerlyk op een ander tydftip zou hebben doen verwonderen, maar in de ontroering , waarin hy zich toen bevond, weinig had getroffen. Dit ftemt dan met Willem's berigt overeen , dat hy het door ons neergehangen Portrait had omgekeerd , opdat de verruiling in alle opzigte zoo zichtbaar niet zyn zou. Hy vroeg , welk een Portrait het geweest was? En ik zeide hem, een Portrait van myn moeder, welk Henriette geleend had. ■ „ Die Goede Willem! " antwoordde hy. „ Nu begryp ik eerst de reden, waarom hy my zoo hardnekkig den fleutel weigerde. Maar waarom niet de waarheid gefproken? Wat had hy dan behoeven te vreezen? " Daarop verhaalde hy my verder het gantfche geval met Willem, en beloofde, hem B j weder  25 GESCHIEDENIS van weder by zich te nemen. Doch ik raadde het hem fterk af , zonder van den brief te fpreken. Wil. lem heeft zich fterk door zyne onvoorzichtigheid vergist. Het was nog al ligt te vergeven, maar zyn brief is onvergeeflyk. Toen ik hem zyn Portrait te rug gaf, fcheen hy zich te bedenken, of hy het nemen , of weigeren zou? En ik — indien ik u opregtelyk bely- den moet, wat ik verlangde ik wenschte het laatfte. Het verontrustte my, dat ik my hierin bedrogen vond. Daarop erkende hy vry- moedig de verbyfteringen van zyn hart, alles, wat hy voor Elize gedaan en geleden had, en verhaalde het geheele voorval zyner verbindtenis met haar. Waardfte Charlotte , dat was zeker alleredelst van hem; maar voor myn hart dat kunt gy denken! Dit werd vervolgd door een teder gefprek met elkander, mogelyk het eenige middel » om den indruk weder uit te wisfchen, dien zyn eerfte verhaal op my gemaakt had. Verbeeld u uwe Julie met alle hare zwakheid, alle hare tederfte liefde en overgeving voor dezen man, en hem plotsling — moet ik my niet fchaamen het te verhaalen? — dezen geliefden Ferdiner plotsling voor myne voeten vallende, zyne armen om my heen geflagen , zyn gloeiend aanzicht op myn boezem leunende, biddende eerst om vergeving, dan om verhaasting van het oogenblik, waarop ik de zyne zou worden.' — Ik wilde hem omhelzen om hem op te hefTen; want ik werd befchaamd hem in zoo onvoegzame houding te zien : hy belet het. Ik bid hem; hy wilde niet.  KAREL FERDINER. js? «iet. Ik wilde naast hem neder vallen ; hy hield my tegen. Ik moest het woord Vergeving uitfpreken, en hem verzekeren, dat ik de uitfpraak van myn Vader alleen zou laten gelden, Dat was het eenige, welk hy eindelyk nog toeHond. De volgende dag moest in 't eerst dadelyk onze trouw-dag zyn. Alle de tegenwerpingen van geringe voorbereiding , van het verlangen myner oud-moei kwamen niet in aanmerking. Wat kan ik hem weigeren? En zoo nu myn Vader zyn verlangen toeftemt? -— Wensch ik dit? Vrees ik daarvoor? Waardfte Charlotte, myn hart we- derfpreekt zich zelf! Ja, Ik vrees 'er voor, en echter ik wensch het. En daar is niemand, die my raad geeft, want Leonore is partydig. „ Als het daaraan afhangt, myn Heer Ferdiner, " zeide zy, „dat de Heer Wolmer ja zegge, dan kunt gy op myn woord morgen elkander de hand doen geven! " Ik vroeg haar, toen wy alleen waren , of het haar ernst ware? „ In allen opzigte, " antwoordde zy, „ en, als ik u raaden mogt, dan reeden wy morgen gezamentlyk naar Auenbrugge , nadat wy den Predikant vooraf een lettertje wegens onze komst hadden toegezonden ; wy dronken ten zynen huize in alle eerbaarheid een kop Koffy, terwyl de Predikant zyne Aanfpraak gereed maakt, en, wanneer hy dan met het Kerke-boek onder den arm binnen trad, terwy] de oogen van zyn vrouw en dochter op hem gevestigd zyn, luisterde ik de een na de ander in 't oor, komt gy hier aan Julie's en plaatst gy u aan Ferdiner's kant. —— Daar  28 GESCHIEDENIS van Daar ftonden wy dan , halve maans wyze, en zagen u de handen in elkander leggen, en eea paar worden. Ik wenschte dat genoegen te fmaaken, " voegde zy 'er by, „ als de Heer Wolmer thuis komt, van te .hooren, wat hy van deze verandering zeggen zou? Maar dan, " luisterde zy my zagtjes in 't oor, „ moet gy belooven, dat gy aan Lotje het genoegen niet zuk weir geren , om hare krans aan te nemen , welke een blyk is van haar opregt deelnemend harte! " — Waart gy hier maar mogelyk zoudt gy even zeer de party van Ferdiner kiezen. C C X X X V I I. BRIEF. rji Charlotte aan Leonore. Gehrfen, den xcden,. Ik wenschte thans weder te Farmbull te zyn, om met u en Julie die aangenaame uuren te deelen, nadat ik met haar zoo veele verdrietigen gefleten heb. Hier zal ik doch zoo niet tot myn oogmerk geraaken. Ik heb Louife gezien : zoo verre gelukte myn valfche pas. Ook heb ik met haar gefproken, maar niet onder vier oogen. Dat Oude wyf was altoos tegenwoordig. Zyt gy begeerig de zaak te weten? Zy is deze. Zonder omflag reed ik aanftonds, den eerften dag na myne aankomst, naar Wolfler, en begaf my in een boerenhuis, welks bewoonfter de  K A,R EL FERDINER. afl de weduwe kende. Van hier liet ik my, met een Compliment tevens aan de weduwe , onder den naam eener bloedverwante by Louife aandienen, als die haar een brief had te overhandigen van hare Tante in Hamburg , en haar zelve wenschte te fpreken ; welk zonder eenige zwaarighe.d aangenomen werd. Op alle vraagen, die ik van dit wyf verwachten kon, had ik myn antwoord gereed. Te zeggen, dat ik regtftreeks van Hamburg kwam, fcheen my wat bedenklyk te wezen , dewyl zy nog onlangs brieven kon ontvangen hebben , en myn brief reeds voor veertien dagen was afgezonden. Dus verontfchuldigde ik my by Louife, wanneer ik haar den brief overgaf, dat ik dien zoo lang gehouden had, daar ik reeds voor veertien dagen van Hamburg vertrokken was ; dat ik tot nü fteeds belet was geworden , om van Larfe , al. waar myne vriendin my had opgehouden , naar Woljler over te komen. Hierdoor ontweek ik menigvuldige vraagen, hoe de Tante voer? hoe het te LJamburg gefchaapen ftond, en dergelyken; of ik konde deze alle met één algemeen antwoord afwyzen. Ik vermoede geenszins, dat het Oude wyf argwaan had; doch zy was maar niet van haar plaats te krygen. Ging zy een enkele keer weg, dan was het flechts voor een minuut of vyf, en daarin kan men juist niet veel vraagen en antwoorden. Dewyl ik dit reeds vooraf gevreesd had, was ik daarop bedagt geweest, of ik niet eene nacht by dat wyf zou kunnen vertoeven. Ik begon daartoe den aanflag. 't Was, zeide ik, zeer ongemaklyk in deze  3o GESCHIEDENIS van deze korte dagen zulk een bezoek te ondernemen* naardien 'er in het dorp zelfs geen middelmatige herberg was, om een nacht of twee zyn verblyf te nemen. Ik had dit toeval niet verwacht , en was nu byna genoodzaakt, om, gelyk ik in het duister was afgereden, zoo ook in donker weder naar huis te ryden. Hierdoor dagt ik de vvelleevenheid van het Oude wyf in verzoeking te brengen, of zy my niet zou aanbieden, om my voor een nacht te huisvesten; doch ik bedroog my. Dit was zekerlyk zeer lastig, zeide zy; en dat was 't ook al. Ik liet my echter nog niet afwyzen , maar gaf haar weder te verftaan, dat ik deze gemeene welleevenheid van haar verwachtte. „ Die derhalven, zoo als ik, beducht is om op zulke flegte wegen in den donker te ryden," voer ik voort, „die is genoodzaakt, dien nacht op het ftroo te liggen, of zich op een ftoel lam te zitten. " Het Oude wyf beklaagde my van harte; dat was weder alles. „ Maar " hernam ik, terwyl ik my alleen. tot Louife wendde, en haar, als eene zeer bekende vriendin , zeer gemeenzaam uit dien hoofde toefprak, „ wanneer ik je nu weder bezoek , dan moet je het fchikken, dat ik den nacht hier vertoeven kan. Veel omflag, weet je wel, benoef ik niet. Ik heb toch zoo menigen nacht by je geflapen! Een naauwe bedfteê heeft altoos ruimte genoeg voor ons twee geduldige fchepfeltjes." • Zich dus te behelpen, zeide de Oude, zou niet nodig zyn. Zy had, God zy geloofd! nog geen gebrek aan bedden. Als ik maar zoo goed zyn wilde, myn bezoek een dag vooraf te melden j dan behoefde ik om  KAREL FERDINER. 3t om geene goede legplaats verlegen te zyn. Dat was weder alles! geen woord fprak zy,, dat ik het dezen nacht voor lief mogt nemen. Was het uit wantrouwen, of uit fpaarzaamheid, om een Avond-maaltyd en een ontbyt te fpaaren? Ik denk waarlyk , het laatfte meer , dan het eerfte , en daarom wilde ik 'er niet op aandringen. Dus kwam ik niet veel beter onderricht t'huis , dan ik was heen gegaan. Een tweede bezoek durf ik nog zoo fchielyk niet waagen, wyl ik vrees, dat zy Lkwaad vermoeden mogt krygen. Louife fchynt my echter toe in geene zoo kwaade handen te zyn ; behalven dat zy zeer naauw bewaakt wordt, gefchiedt haar anders geen kwaad. Ook geeft haar uiterlyk gelaat niet te kennen; dat zy zwaare kommernis heeft. Zy heeft haar eerfte gelaat volkomen weder, kwam my zelfs vetter, en voller van wezen voor dan voorheen, en bloosde als een roos. Ook wordt zy door de Oude veel vriendelyker behandeld, dan ik my had voorgefteld. Eenige dagen zal ik hier nog vertoeven , - wyl het trouwen van ons geliefde paar, indien al myn Heer Wolmer daarmede te vrede was waaraan ik nogthans een weinig twyffel, omdat hy aan Julie's Oud-moei, na dien tyd zelfs, dat hy uitftel genoeg genomen had, zyn woord heeft gegeven — toch in de eerfte agt dagen geen voortgang zal hebben. Intusfchen zou ik niet gaarne verzuimen, aldaar tegenwoordig te zyn. En , fchoon ik Julie verzogt heb , my in zoodanig geval te laten afhaalen, zoo .heb ik toch eenige reden om my voor dit-  32 GESCHIEDENIS van ditmaal op haar geheugen niet te verlaten, tefwyl zy om zoo veel gewigtiger dingen te denken heeft, en beveele u derhalven de zorg voor haar geheugen. CC X X XV II I. BRIEF. Leonore aan Charlotte. Farmbull, den wdeh. Haast u maar niet, waafdfte Charlotte! Voor» zeker, Julie zal nóg blyven, 't geen zy is, om onze krans want ik denk ook myn ruikertje "er in te vlechten! ■ met het opregtfte hart te kunnen aannemen; én dat moet nog zoo lang duuren, tot wy, zoo niet roozen of vergeet-my-niet^ ten minden zekerlyk hyacinthen en primula's byeen kunnen zamelen. Des te beter voor de krans! Want wat kan men thans voor bloemen geven? De Heer Pastoor Walljladt kan een waardig man wezen; maar dat hy ons paar niet trouwen wil, worde hem met regt van twee perfoonen kwaalyk genomen. Ferdiner is verdrietig. Dit begrypt gy ligt; en Julie neen, zy is, gelyk altoos, even teder, minzaam en gelaten: echter vertoont zich nog in dit gelaat Van onderwerping eene kleine onrust en ontevredenheid. „ Wat heeft de man dan voor reden ? " vroeg ik haar. „ Waarom wil, of kan hy u.niet trouwen?" „Hy mag niet," antwoordde zy, „ zonder eerst de geboden te hebben afgekondigd, of door eeg  K A R'E L FpRDINE R. 33 ëen mandement van den Koning verzekert te zyn, dat men daarvan ontheven is. Nu wist zy ook niet, of haar Vader reeds daarvóór gezorgd had, fen twyfFelde neen twyfelde zy ze niet; vreesde was het woord, en dat is zekerder — zy vreesde, dat het nog niét gefchied was. " Dan moest de Heer Wolmer nog eerst naar Koppenhagen fchryven : daarmede konden gemaklyk vier óf zes weeken verlopen; het zou dan Maart wezen ; en als het Maart was, dan kon de Heer Wolmer weder denken, waarom niet nog een maandje langer, tot dat de Oud-moei tegenwoordig is? — Denkt gy ook zoo niet? U£. My dunkt, ik zie het duidelyk vooruit; Ik wilde u nu eigenlyk zeggen, dat wy te Aueiibrugge een bezoek hebben afgelegd. Ferdiner melde den Predikant zyn voornemen, en verzogt hem zich tot de troüw-plegtigheid gereed te houden, zoodra hy van zyn Oom uit Gluckjladt, aan wien hy eerle expresfe dagt af te zenden, antwoord bekomen had, welk hy in weinig dagen verwachten kon. De Predikant verwonderde zich in der daad een weinig over dat fchielyk befluit; vroeg tevens naar het mande, ment des Konings, en verzogt zeer ernstig, om, terwy] Ferdiner zyne vraag niet met zekerheid beantwoordde , een briefje aan den Heer Wolmer te mogen influiten. Nu zyn wy tusfehen hoop en vrees. - V. DEEL. c CCA1XIX.  34 GESCHIEDENIS van C C X X X I X. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farm buil, den iBden-, „ Tk weet niet, wat gy meent, Neef!" (*) zeide myn Oom eens. De zaak is nu juist anders om, Eduards! indien ik hem begryp, dan is het thans zoo als het weze 7 moet. Myn plan is verydeld ; ik kom te rug, zoo als ik ben heen gegaan, en dat is zyn fchuld. Zou hy deze zaak zoo koelzinnig doordry ven? Hy, dien ik niets verzwegen heb, en die het edele en gewigtige van die grondredenen moet gevoelen, waarom ik my met recht verhaaste ? De expresfe, door wien ik hem myn eerften brief had overgezonden, bragt, zoo ik vernomen heb, wel een antwoord te rug voor den Predikant in Juen.brugge, maar geen voor my. Ik fpoedde my oogenbliklyk naar Auenlrugge. De Predikant verontfchuldigde zich met het zelfde voorgeven , als de vorige keer. Hy mogt niet trouwen , zonder de perfoon vooraf driemaal afgekondigd, of in een zoo genoemd Konings-mandemeni toeftemming van het Hof te hebben. Ik zeide, indien het genoeg ware, op één Zondag eenmaal voor alle keeren afgekondigd te worden, zoo konde dan de proclamatie op den aanftaanden Zondag voortgaan. — (*) IV Deel CCXX Brief.  KAREL FERDINER. 3$ gaan. ——■ Dit was niet overeenkomftig met den letter van zyn voorfchrift , ten minften zeer ongewoon. „ 'Er kunnen toch," zeide ik, „ gevallen komen , waarin het wezenlyke het letterlyke uit den weg ruimt, en uitzonderingen plaats grypen." ~ „ Noodzaakelyke gevallen," antwoordde hy; „ by voorbeeld, wanneer een fpoedige dood van een of ander te duchten is." — My waren nog andere voorbeelden bekend, zeide ik: en over 't algemeen genomen dagt ik niet, dat perfoonen, van welken niets onwettigs te vreezen was, naar den letter dier verordening moeiten behandeld worden, terwyl dezelve eigenlyk tot ftaaving der goede orde, ten aanzien van verdagte of onbekende luiden, was opgefteld. —*- Hy haalde de fchouders op , en was zichtbaar in eene verlegenheid, van welke ik geene reden weet te geven. & Acht dagen eindelyk naderhand kwam 'er een brief van myn Oom, welke by eene lange reeks van vcrontfchuldigingen, een weigerend antwoord behelsde, en den trouwdag tot de aankomst der Oud-moei uitftelde. Alle overige hindernisfen, fchryft myn Oom, de weinige voorbereidfelen en toeftel, die men —■ ik wist zeer wel, waarom? heeft kun¬ nen maaken, behalven de noodzaaklykheid der pro* clamatie, of van 'sKonings mandement, doen dit uitftel maar niet meer veranderen. De gewetens-betigting — „ ik wist zeer wel, waarom?" had, na het geen tusfchec ons verhandeld, en nu door my gedaan is, zeer gevoeglyk kunnen wegbly ven! De zaak was afgedaan, en herC z haa-  3 eenige dagen, eindelyk van maar één eenigen nacht; doch alles was te vergeefsch 1 Wat was 'er nog overig ? Augufta moest daarin gehoorzaam zyn, en deed het ook; echter niet, dan onder voorwaarde van verlof,- om Elize, dewyl zy dan geen nachtje in Lubek vertoeven wilde, twee of derdehalve myl te begeleiden, en ten minften nog één nachtje by haar te mogen doorbrengen, Elize ftond dit des te eerder toe, omdat Augufta verzekerde, dat zy aldaar een land - herbergier kende, op •wiens huis zy eenig geld belegd had, die nu van tyd tot tyd haar huishouden van veldvruchten verzorgde, en wiens vrouw eene goede verftandige waardin was, by welke zy menigen aangenaamen dag in den Zomer plagt door te brengen. By deze wilden zy te famen overnachten. Augufta liet de Post-cbais beftellen, en maakte zich gereed tot de reis. De chais komt, onze vrien. dinnen flappen op, en Filip, terwyl hy nu in dienst van Augufta trad, bleef in Lubek Zy,traden, zeg ik in de chais- Nu myn Eroeder, waar zullen de reizigers belanden? Dat de weg, dien zy heen ryden, niet naar Bostock leidt, is ligt te vermoeden, en gy zult 'er alles op verwedden, dat dezelve weder mar Hamburg liep. xviaar gy hebt uw weddenfehap verloren ! De Postillon fpringt op het paard. Om vyf uur ryden wy af; om acht op de beftemde plaats , of geen drinkgeld! zeide hy; blaast op de hoorn, klapt een  KARÉL FÉRDIÏSIËR. 4$ éten. keer of twee met de zweep, rent fchielyk voort en houdt zyn wóórd. „ Waar zyii wy nu ? Dat kan onmooglyk Hamburg zyn! Geen post paarden iri de gantfché waereld zyn 'er,die agt mylen in drie uuren afleggen." Elize deed deze vraag, toen de karei Hou i- riep, en uit het zadel op den grond fprong. —— >, Waar zyü Wynu?" vroeg zy aan Augujla, „Wy zullen het den Postillon eens vraagen," antwoordde deze-zoo zedig, als zy kon. —— „ In OldeJJot," zegt dé Kaerel; „ zoo als ik zeide, in drie uuren ter beftemder plaatfë!" Des te beter," zeide Elize, ^ ik dank u, myn Vriend. Zoudt gy my morgen weder ryden?" voegde zy 'er by. i, Ik niet," antwoordde hy — ,, Gy zült hier frisfche paarden krygen Valt hem Augujla in de reden. y, Des te beter!" zeide zy. Of dit 'wat goeds beduiden zal? Dit zeker niet. Het lieve gefchaaktè meisje wist 'er veel van , waar 0'ldefloe op dë kaart ligt! De knoop is toegehaald/' zeide Augujla; 'ei? kome van wat 'er wil, dagt ik, hy moet Weder los gemaakc worden! „ Dit zal dan de laatfte nacht Zyn, niyne waardfte," Zeide zy tot Elize, wélke Zy rïiet al het vuur van een* minnaar omhelsde, ,, de laatfte nacht, waarin ik uwe tegenwoordigheid geniet ?" — Eh hier weder al dat fmeeken, Welk het teder hart van eene zoo vuurige vriendin kart voortbrengen, in éénen ftroom uitgeftort, en mee traanen'begeleid, die op den boezem rolden van hare even tedere vriendinrie. Elize zügtte. „ Het kan niet anders zyn, myne V. Deel. D waar-  5o GESCHIEDENIS van waarlyk al te goede Augujla! Gy lydt zekerlyk zoo veel niet, als ik. Gy weet, welke dringende redenen my uit Hamburg dry ven, en my Lubek zoo wel als Lindendorf verbieden ; en gy weet, dat ik, naar Rojlock trekkende, van alle kwaad het minfte kieze!" „ Maar," zeide Augujla, ,, ik heb voor u eene plaats uitgezogt, waar geen van alle deze onheilen myne Elize kunnen verontrusten.'' — a, Plaag my niet, myn waarde," zeide Elize; het is onmooglyk! " •—- —_ „ Waar wy," voer Augujla voort, „ by ieder onbekend, in ftilte en rust, wel te vreden entenminften beveiligd tegen alle vervolgingen, van den ecnen, van den anderen of "van den derden kant met elkander kunnen leeven." „ Ik heb alles beproefd," hernam Elize, „ $es heb ik beproefd, myne waardfte, om verborgen te blyven; heb ik het wel kunnen doen ? - Myn broeder, en waardfte vriendin, het is onmooglyk!" — Dit zeide zy uit een vol en bedrukt hart, met traanen in de oogen , terwyl zy Augujla om haren hals viel. „ Nog maar één verzoek, " antwoordde deze, „ nog maar één; en-ik zweer u, gy zult in rust en vrede leeven!" V 'c Is onmooglyk myrt Augujla ! Gerust? Waar zou die plaats, voor my wezen ? " „ In dezelfde ftad, daar gy geweest zyt; ik durf u zweeren, in dezetfde ftad, waarin gy geweest zyt! Hamburg is groot. Wie zou my daar vinden , wanneer  KAREL FERDINER. St neer ik verborgen blyven, en voor my zeiven in ftilte wilde leeven ? " „ Hamburg? O! myn God! dat is volftrekt onmooglyk! " „ Laat my uitpraaten! — Het is winter, myn kind. Iéder houdt zich in huis, of komt niet verder te voorfchyn, dan in den kring zyner kennisfen. Welk mensch komt buiten de ftad? Wie kent de menfchen, die in St. George leeven? Aldaar een afgelegen onbekende wooning gekozen, wie zal ons vinden? O! ik heb een kluis opgefpoord, zoo ver en verborgen voor de oogen van het fcherpzinnigst doorzicht, dat my zelfs de duizend oogen der heilige Hermandad niet zouden vinden!" j, Waardfte Augujla, kunt gy my dit raaden? Gy?" 5i Van gantfcher harte; want ik ben op de allerfterkfte wyze verzekerd." — „ Zelfs by de volmaaktfte zekerheid zou ik geen bogenblik gerust kunnen wezen." Ten minften nog geruster, dan in Rojlok , ten huize van uwe ftief-moei, eeuwig in de tegenwoordigheid van een." „ Hemel! Hoe word ik van rondsom in 't naauw gebragt!" „ En als men van rondsom in 't naauw is, dan tiioet men nog die zyde kiezen, waar de beklemdheid het minst is. Daarenboven, myn kind, heb ik niet alleen eene zoodanige kluize gevonden, maar ook reeds gehuurd." „ In Hamburg? " In St. George, voor myne Elize en voor my." D 2 » ZeS  52 GESCHIEDENIS van „ Zeg niet voor my, ik bid u ernftig, Augujla! " „ En de nodige meubilen voor myne Elize en my gaan heden met myne. Ernestine en haren Filip reeds daarnaar toe." — Elize zweeg, terwy] zy in een diep nadenken haar hoofd met de hand onderfteunde. „ En," voer Augujla voort, „ indien myne Elize my heden niet overrast had, zou ik haar morgen hebben komen verrasfen; want ik had befloten, morgen in Hamburg te zyn." „ Dat gaf my dan een goede geest in/' zeideEli„ ze, dat ik u vóórkwam!" ,, Verheugt gy u daarover?" a Ik verblyd my, u eene vergeeffehe reis ge* fpaard te hebben." Zeg liever, dat gy my, ik wil niet zeggen, myne toebereidfelen , maar myne aangenaamtte hoop, en deze, deze, vreugde vernietigd hebt! " „ Myne waardfte," zeide Elize al zngtende, terwyl zy Augujla onder een vloed van traanen andermaal om den hals viel; „ wat kan ik doen?" „ U zelve, uw gezehchap, het eenige , welk ik nog wenfchen kan, aan my wedergeven, en u zelve rust verfcbafFen!" „ In Hamburg?" zeide Elize; „ware het nog." „ Waar, myne dierbaarfte? In Lubek? In Linden* dorf? — Wraar? Zeg my, op welke plaats?" „ Wat weet ik het, welke hoek der aarde voor . my de beste zyn zou! . Een eenzaam dorp, een vergeten hut. Laat my vertrekken, gy weet myn toeftand, myne waardfte l" — Dit zeide zy met  KAREL FERDINER. 53 met de weemoedigfte tederheid, die met traanen verzeld ging, terwyl zy Augufta weder omhelsde-, en op haren boezem nederzonk. „ En my laaten verfmagten , myne tederfte vriendin !" hernam Augufta. „ Voelt gy niet hoe ik u bemin? Kan ik dan geene ééne bede van u verkrygen ? " „ Goede Hemel! Wat kwelt gy my! Is het niet onbillyk, my om dat geen te bidden, welk ik niet kan toeftemmen ?" „ Welk gy niet kunt toeftemmen? —■ Myne waardfte Elize, daar uwe rust, verdienfte en eer voor my zoo heilig zyn; — Elize behoorde my immers te gelooven, wanneer ik haar veiligheid beloof! Staat het niet altoos nog in hare magt, om, wanneer de proefneming aan myne belofte niet beantwoordt, dan den weg in te flaan, die zekerlyk de laatfte van allen behoord te zyn ? " „ Maar ", — —- Doch ik ben zeer wydloopig geworden ! En hoe veel wydloopiger zou ik niet werden, indien ik het geheel gefprek verhaalde? Want dit duurde nog den volgenden morgen, en toen eerst werd het accoord getroffen, om agt dagen te Oldefioe te vertoeven. Eindelyk gaf zich de gevangene over, na dat zy aldaar toevallig gehoord had, dat 'er tusfchen Grumbuy, FarmbuU en dit ftadje veel verkeering plaats had, en verliet derhalven de plaats, waar zy was, des te gereeder, — Hier zal ik nu myne vriendinnen in alleryl van Oldefioe laten vertrekken, en u met uwe gedagten. haar naar St. George, ten huize van een D 3 voor-  54 GESCHIEDENIS VAN voornaam man laten begeleiden, opdat ik myn brief op dat oogenblik fluite, waarop by voor u langwylig zou beginnen te worden. C C X L 1 I I BRIEF. Aügusta aan Elize. {Onder adres aan Ernestina Engel, by den Koop. man Emsi) Grumbuy, den aften. Een voorval op de reis, myne waardfte Elize. — ' O! Waarlyk om te verbaazen! — Ik moet myn hart maar aanftonds daar van ontlasten! Men kan den weg naar Grumbuy, zynde negen mylen, in den winter niet wel in één dag afleggen. Gy herinnert u ook wel, dat ik my reeds tot een onaangenaamen nacht had voorbereid. De gelegenfte plaats, ten minften voor voerluiden en paarden, is dan het zoogenaamde land-kroegje. De Reizigers moeten zefcerlyk de ongefchiktheid van het huis voor lief nemen, en het kan gebeuren, dat, wanneer 'er toevallig meer dan vier of vyf te famen zyn, dat een vrouw naast een man moei flaapen met een befchot tusfchen beiden, welk op zyn best een duim dik is; fchoon ieder in zyn kamer; doch ik rekene het zoo goed, als in één vertrek, boven al, wanneer de tusfchen • deur een verlamd flot en geen grendel heeft. Dit was het geval met my. Dewyl ik nu niet on• . voor- /  KAREL FERDINER: 55 voorzichtig ben, zoo trok welhaast deze deur myne oplettendheid tot zich. Ik beproefde hare deugd, maar vond die zeer gering. Schoon nu die deur, wanneer men ze opendeed, in de kamer naast de myne openging, zoo dat ik ze had kunnen toebinden of loslaten, weigerde echter,ondanks allegenomene proeven, het Hot den noodigen dienst te doen, en de veiligheid werd voor my daardoor vry gering. Hoe dat nu goed te maaken ? — Ik laat de waardin komen, en beduid haar myne verlegenheid. Met alle hare gefpraakfaamheid verontfchuldigde zy den flegten ftaat van het flöt, welk zy reeds jaar en daghad willen laten verhelpen, maar wegens de eenzame ligging van haar huis, en de verre afgelegenheid van een Smit had moeten laten, zoo als het nu was. Intusfchen gaat zy fpoedig hamer en fpykers haaien , flaat van den anderen kant vier der grootften, die zy uit haar voorraad vinden kan, daarin, en verhelpt door een koord, welk zy door den yzeren greep deideur, heen trekt, en aan eenen dwars over beide de deur-posten gelegden bezemftok vastbindt, het ergfte gebrek aan myflen kant, dewyl anders het gehf ele voordeel voor dien geen was, die de naastgelegene kamer.mogt betrekken. Naauwlyks waren wy met ons middel tot beveiliging gereed, of de kamer werd reeds door een reiziger in bezit genomen, 't Geen nu nog overig bleef om van alle kanten, zoo goed als voor dien tyd mogelyk was, beveiligd te zyn, waren de vengfter - luiken, welken ik beval open te maaken; Dit werd dan ook ter uitvoer gebragt, doch niet zonder eene bygevoegde waarfchuuwing , dat ik niet fchrikken moest, D 4 wan-  56 ^GESCHIEDENIS vak wanneer het eene wat geraas mogt veroorzaken, Want 'er was één gebrek aan , dat zy fomtyds doorde wind werden opengeilagcn. Ik beval myn Fi!ipx zoo 't mogelyk was, dit hoofd gebrek te verbeteren; gelyk ook door een tweede koord gefchiedde. I\a. deze toerusting fliep ik doch veel geruster, dan ikverwacht had. Om zes uur was ik weder wakker, ik ontbeet fchielyk, en fpocdde my om tegen zeven uur af te ryden, pm dus met den middag te Qrum. huy- te wezen. Alles was klaar; Filip. had het goed ingepakt; de wagen was ingefpannen.; ik hing myne Pelisfe om, en de Kap om 't hoofd; ging uit de deur een paar treedjes af op de dorschvloer, en zie een mansper- foon myn God! ■ ik dagt, dat ik door den grond zou zinken! Herinner u het voorval over veertien dagen, toen Ernestina mee zoo veel drift by ons inftoof. Ach! Mevrouw, daar ging de Heev Allfriedl " Herinner u daarby, hoe ik opfprong, aan het vengfter liep, rondsom naar hem keek, maar hem niet meer zag, en alle myne vraagen aan Ernestina; hoe zag hy'er uit? hoe was hy gekleed? hoe zyn gang? was hy het wel? zaagt gy hem? kent* gy hem? en terwyl het meisje verzekerde, dat hy het geweest was, alle myne onrust, myne navraag , vermoedens, hoop, twyffel, flaaplooze. nachten! Dit alles kwam my op eenmaal weder in de gedagten, toen ik dezen man op de dorschvloer zag! zoo fris van geftalte, zoo uitnemend van gelaat, zoo overeenkomftig met de befchryying van Ernestina ^ zop  KAREL FERDINER, 5? eoo gelyk aan Attfrkd zeiven — Ik wist niet, wae of waar ik was! — God weet, wat ik fprak of deede. Dorschvloer, lamp, menfchen alles zweefde my door elkander heen en weder voor myne zin, nen. Niets van 't geen 'er voorviel kan ik my vertegenwoordigen ; alleen kan ik my thans even herinneren, dat ik naar de Chais ylde, dat hy my daar^ heen geleidde, myne hand kuste, en my toevoegde, s, dat zal mogelyk voor de laatfte keer zyn," terwyl ik in het rytuig trad, en niet anders, dan met een diepe zugt konde antwoorden. — Hoe klopte myn hart! De wagen ging voort; ik zag nog uit het portier te rug, en hy keek my na. Myne zenuwen beefden geheel en al door zyn zeggen; ,, dit zal mogelyk voor de laatfte maal zyn." Ik verweet my zeiven, dat ik hem zoo fpoedig verlaten , en geen enkel woord had toegevoegd ; ik wenschte, dat de wagen omkeerde , en kon my naauwlyks bedwingen, zulks niet te bevelen. Terwyl dit alles zoo fterken indruk op my had, en ik daarover had zitten peinzen, waren wy reeds over de twee mylen voort gereden, en de Postillon hield voor een boeren-huis ftil. Filip doet het poortier open, en vroeg , of ik geliefde af te treden ? „ Waar zyn wy, Filip?" „ Ik weet niet, hoe het hier heet," zeide hy. „ Ik zal den Postillon eens vraagen." „ Het komt 'er niet op aan, als het Grumbuy niet is." —~ „ Neen," hernam hy, „ Grumbuy kan het nog niet wezen." D s » Nu '  SB GESCHIEDENIS van „ Nu, dan zal ik maar op het rytuig blyven. ■ - Hebt Gy dien man gezien, Filip?" Filip zag my aan, en verftond my niet. Voor hem was reeds derde half uur verlopen, 't geen voor my een oogenblik was. Hy was met zyne gedagten by het boeren-huis, en myn geheeie Ziel was nog op den dorschvloer in het land-kroegje. „ Dien opmerkelykea man in de herberg, daar wy geweest zyn?" „ Ach dien!" zeide Filip. „ ja wel heb ik hem gezien , en ken hem ook zeer wel. Hy heet." - Nu, myne Elize, laat uw hart, geftemd, zoo als het myne, op den zelfden toon, om eenftemmig te Haan, zich gereed houden om te kloppen. „ Hy heet myn Heer Ferdiner" zeide Filip! Ach! waarom niet Allfried? antwoordde myn hart. En zoo den gantfcben weg over naar Grumbuy; Ach! waarom niet Allfried? En zoo nog zelfs, op dit oogenblik , dat ik myn pen uit de hand leg, om myn onftuimig hoofd ter neder te leg. gen; Ach! waarom niet Allfried? C C X L I V BRIEF* AüGUSTA AAN ElizE.' Lubek, den ziften des avonds. TT eb ik uw teder hart onrustig gemaakt ? Geduld, myn Kind, ik zal het weder bevredigen, of nog onrustiger maaken. Ten minften u overtuigen, dat  KAREL FERDINER. 59 dat gy ter plaatfe, waar gy thans zyt, alle zekerheid hebt die gy zoudt kunnen verlangen. Ferdiner, dit is u reeds bekend, is my onderweg ontmoet; ook heb ik van Filip, die hem wel gezien maar oozettelyk ontweken was, gehoord, dat hy op. dien merkwaardigen dag van FarmbuU terug was gekomen, waaruit ik dan terftond vermoede, 't geen ik natuurlyker wyze moet afleiden. Kort daarna verhaalde my Sophia, aan welke ik van deze ontmoeting liefst niets wilde verhaalen, en die ook nog met eens wist, dat Ferdiner reeds was [terug gereisd, dat hy naar FarmbuU toe was, om zich te laten trouwen. . Wordt niet het teder hart myner Elize by het lezen dezer woorden beklemd ? < Een fchielyk befluit, zeide zy; waarvan zy byna geene reden wist te geven, terwyl men weleer dit trouwen tot de aankomst van een Oud-moei had uitleid. Met dit oogmerk was hy echter aldaar gekomen, en zou waarfchynlyk naar zyn Oom wachten, die ongélukkig in Gluckfladt was. Den dag daaraan volgende reed ik met Sophia naar FarmbuU, om Julie te leeren kennen. Wy werden met de hartelykfte blydfchap ontvangen, en vernamen nader de waarheid van 't geen Sophia verhaald had Het oogmerk van Ferdiner s reis en zyn aandringen was zoo ernstig geweest, dat niet zoo zeer bet uitftel, welk de Heer Wolmer aan Julie's Oud moei beloofd had, als wel het gebrek aan een Koninglyk mandement het voltrekken van het huwelyk verhinderd had. Nu, dagt men, zou waarfchynlyk niet  6o GESCHIEDENIS van niet meer dan één, of op zyn hoogst twee maanden daarmede verlopen. Indien dit nu iets tot uwe rust kan toebrengen - hoe onbegryplyk het ook voor my zyn moge! , dan kunt Gy nu gerust zyn! Dit was het eigenlyke , welk ik u fchryven wil, de. By gelegenheid, dat ik deze nieuwe kennis heb gekregen, heb ik eens eene vergelyking gemaakt tusfchen ü en Julie, en my zeiven de vraag voorgelegd, aanwien ik, indien het van my alleen afhing, den man geven zou? Julie — zekerlyk is zy een minnenswaardig, zagtaartig, voortreflyk meisje; het eenige ongetwyffeld, welk met myne Elize in den ftryd naar den prys der overwinning zou kunnen of mogen dingen; en dan zou de herder, dit durf ik vry verzekeren, lang, zeer lang in twyffel ftaan, eer hy den appel voor hare voeten vallen liet! Dit zou dan zekerlyk bet einde zyner overweging zyn. Maar hier is de vraag niet, wie den gouden appel, maar wie den man hebben moet? Wanneer ik alle de verdienden myner Elize overweeg; zoo veel zagtzinnigheid, zoo veel fyn en teder gevoel; zoo veele onfchuldige eigenfchappen der vrouwelyke natuur met zoo veel moed en ftandvastigheid , dan zweeft de uitfpraak my reeds op den tong;hy moet EUze's man zyn! Maar dan weder dat teder-minnend, dat lydend, dat aandoenlyk en weerloos hart, welk niets heeft om zich te onderfteunen, dan geduld; welk niets kan dan beminnen of lyden, en die in haar gezicht alle ken teekenen van haai- lyden draagt.' Waarlyk, myn Kind, ik geloof zy is gefchikt om ter  KAREL FERDINER. 6t ter dood toe te beminnen, en echter zou de min; naar, die haar verlaten had, noch in haar gezicht, en konde hy tot in haar hart zien, even min in hare onfchuldige Ziel eenig verwyt lezen. Maar zoo een harti ik weet niet, wat ik doen zou? Laat het de'Hemel beflisfen, die alleen het beste weet. De zwakke, myn Kind, heeft onderfteuning no' dig; en.gy hebt fterkte van geest en grootmoedigheid ontvangen! • Gaarne had ik wegens onze ongelukkige zieke, en wegens andere daartoe betreklyke omftandigheden gefchreven ; als mede wegens groote veranderingen in voornemens, wensch en hoop; wegens overleggingen, ontwerpen en ondernemingen. Doch dewyl dit zoo kwaalyk past by 't geen ik zoo even gefchreven heb, wil ik hier liever geen woord meer byvoegen, dan het berigt, dat ik morgen naar Grumbuy terug trek, aldaar maar één dag zal vertoeven, en my in alleryl zal fpoeden tot myne Elize. CC X L V. BRIEF. Leonore aan Charlotte. FarmbuU, den $c/len. Wat het ook zyn moge, het is thans weder niet, zoo als 't behoort! Ik geef u fpoedig berigt van 't geen ik weet. Gister avond laat kwam de Heer Wolmer van Gluckftadt terug : hy was gantsch niet wel gehumeurd ,  62 GESCHIEDENIS van ineurd, doch fchreef het aan Vermoeijing toe. fé. he deed hem het compliment van Ferdiner. Hy be dankte; en vroeg, of hy wel te vrede geweest was, dat hy zyn Wensch niet vervullen kon ? „in den volftrektften zin," zeide ik, „ — neen — zoo als ligt te begrypeh is!" „ Het heeft echter niet anders kunnen wezen," antwoordde hy, en fnrak verder niets van de zaak, Julie zag baar Vader met een zekeren onheil-voorfpellenden en wecmöedigen Wenk aan, die zyne oogen naar zyne gedagten fcheen te vraagen, en wilde zugten; maar de zugt verJoorzichm de hoest, waarmede zy , gelyk u bekend is, reeds federd eenigen tyd is behebd geweest. s « k Kind," zeide de tedere Vader, „üw hoest is, dunkt my, niet verbeterd? Ook komt gy mv voor meer vermagerd te wezen! 'j Zy green al lagchende welkeen lagcben'was dat! De traa nen barsten my bykans van aandoening de oogen uk! Zyne hand, welke zy kuste; en zeide « „ Vader gy ziet my met een oog van bevreesde tederheid aan. Het is nog een overblyffel der verkoudheid.1' — „ Wanneer dan uw hart maar gezond is!» antwoordde hy, terwyl hy hare hand drukte. Heden vroeg, even na het ontbyt, reed hy naar Auehbrugge, en bleef daar tot den middag. Om vier uur thuis komende fprak hy flechts een woord of twee met ons, en ging aan bet brieven-fchryven,— Men kan duidelyk zien, dat hy ergens over peinst, welk hy met moeite geheim houdt Julie vraagt my onophoudlyk, of ik niet weet, wat'er voor- ge-  KAREL FERDINER* gevallen zy, ëfl wat ik 'er van denk? ■— Kort daarna ontmoette by my alleen; waarfchynlyk had by het 'er op aan gelegd en vroeg: „ of ik ook aan u moest fchryven ?" „ Indien het u belieft," antwoordde ik. Ja," zeide hy, „ wees zoogoed van zulks te doen en dezen briefin te fluiten." Ik zeide, Gy had overmorgen om de wagen verzogt. „ Des te beter!" antwoordde hy. Dus wordt Gy dan hier met groot verlangen weder verwacht' C C X L V I. BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den poften. T T onderdmaal ben ik in verzoeking geweest om i~l Juffrouw Sommers te gaan fpreken, om my van eene kwellende onzekerheid te bevryden, en te vernemen , of Elize Grumbuy tot haar verblyf gekozen heeft? De briefwisfeling en de bezoeken van vrouw Althuizen, en voornamelyk het laatfte, waarin zy zoo veel geheimen met Elize te wisfelen had, dat haar zelfs geen oogenblik overig bleef om hare vrienden en bekenden te gaan zien, zet dit vermoeden zoo veel waarfchynlykheid by, dat ik naauwlyks daaraan twyffel. Intusfchen wenschte ik deze nieuwsgierigheid te overwinnen, en heb het ook gedaan. Had ik op gelyke wyze den loop der dingen kunnen verbieden, om my geene gelegenheid op te dringen tot herdenking niet alleen van dat geen, welk ik behoorde te vergeten, maar tot overreding om te doen, 't geen  H GESCHIEDENIS vak 't geen myn hart tegenfprak, dan zou thans nog dé överwinning geheel aan myne zyde wezen. Maar dus is myn noodlot! Wanneer ik my verbeelde eenmaal een weinig rust verkregen te hebben, en Julie een vertrouwlyk en gemeenzaam voorwerp myner verbeelding;s, dan komen 'er hier weder voorvallen öp, welken de terug geweekene beeldtenisfen en ' voortellingen uit den diepften grónd mynes harte weder vertegenwoordigen. Gister bragt my een knegt uit het logement Petersburg een kaartje, waarop de naam K. Wertheim van Walsborn ftond , en vroeg uit naatri dezer Dame, tegen wat uur het my gelegen kwam, dat zy my zou bezoeken? Ik gaf, zoo.als gy begrypen kunt, ten antwoord, dat ik op den namiddag by haar zou ko» men. Die edele vrouw droeg nog haar eerfte rouw-gewaad. —-.. „ Draagt gy nog al dat rouw-floers?'« vroeg ik haar by de eerfte ontmoeting. „ En waarom zou men niet uitwendig vertoonen, tgeen men inwendig gevoelt?" antwoordde zy „ Maar die weder een waardige man kan geluk» kig maaken; behoorde ook eindelyk den eerften te vergeten!" „ Vergeten ? " vroeg de weduwe. „ Ten minften niet meer betreuren, " zeide ik „ Dat komt op één uit!" hernam zy. Ik voor my lean zulks geen van beide leeren." „ Ik dagt, de tyd." « Is een arts voor de ziekten der beesten," zeide „ Maar het menfchelyk hart." » O!" hernam ik fchielyk, „ men vindt 'er vei- fchei--  K A R Ë L FERDINER'. *y fcheiden, die vergeten kunnen; en onder uw geflacht ken ik maar ééne Karolim Walsborn." „ Wel zoo?" vroeg zy haastig. „ Hoe zou 'er uwe Julie wel mede ftaan ?" „ Zeer wel!" antwoordde ik. Dat zou dan ten minften de tweede zyn, " hernam zy. „ Maar indien ik de befchuldiging terug geeven wilde? * Myne eige geichiedenis alj leen" myn Heer Ferdiner■/*? — „ Vertel my liever," viel ik haar in de rede, 3, van uwe voorvallen, die gelukkiger zyn. Ik hoor, dat gy fchoone vooruitzichten hebt." ----- Zy verhaalde my hierop een gedeelte van haat verder noodlot en lyden; vervolgens ook hare hoop en vooruitzichten, waardoor zy naar het vercischte der onhandigheden, zich had moeten laten bewegen, in een land terug tekeeren, waarin zy zoo verbaazend ongelukkig was geworden. (*) Zy had, verhaalde zy, brieven ontvangen van den waardigen Kolonel TFallfiadt, waarin haar, indien zy terug komen, en hare reis wat verhaasten wflde; een ordentelyk onderhoud werd toegezegd. Zeer gelukkig, dus had zich de Kolonel uitgedrukt, zullen, zoo ik wensch, uwe overige dagen zyn.~-~ Zeer gelukkig," voer zy zelve voort, hoe kanby dit verwachten! Hoewel, 't is flechts een wensch." — Daarenboven, verhaalde zy nog, was zv eindelyk het verblyf van hare Stief-zuster te veten gekomen; en, terwyl zy van deze eene zeer hartelyke verziering gekregen had, dat zy haar altoos 1 welkora (*) IT Deel tXXXIII Brief. V. deel.  66 GESCHIEDENI S 'van welkom zyn zou; zoo had zy zich tot de reis bÉpaald, en den Kolonel geantwoord, dat zy nog in deze maand in Larfe hoopte te zyn, en aldaar zyne verdere orders zou afwachten. Uit den naam Larfe en eenige andere omftandigheden, welke de weduwe op myn vraagen verhaalde, befloot ik, dat myn' Fytje deze Stief-zuster zyn moest; en ik had het juist*geraaden. (*_) Eindelyk vroeg zy met al het vuur eener waare vriendfchap naar Julie, van welke zy de laatfte zes weeken geene brieven gekregen had. Zy zou daaruit beflooten hebben, zeide zy, dat wy reeds gehuuwd waren, indien zy niet door den laatften brief van hare Stief zuster van het tegendeel ware verzekerd geworden. Van Julie kwam zy op de overige perfoonen, welken zy op Farmbull had leerén kennen, Eerst op Louife, die zy in den treürigen ftaat ten aanzien van de ongerustheid hares harte gezien had (f) • en ik verblydde haar zeer met het berigt, dat zy weder herfteld was. — Vervolgens op de derde, „ welker Hemelfche geftalte," gelyk de weduwe zich uitdrukte, „ my altoos gemeenzamer geweest is,, dan haar naam." - Welke perfoon meende zy, Eduards? Eene ge. fïalte, zoo betooverend, dat eene van haar eigen geflacht, die waarlyk zelve geene reden beeft om met de natuur over partydigheid te twisten, haar niet vergeten kan, en ik o noodlot.' „ Meess (*) I Deel XXVII Brief, en II Deel LXXXII Brief (t) II Deel XC1X Brief,  KAREL FERDINER. Neef ~- Zyn Neef! Ach! weleer kon ik zeggen, mynen Frederik! — die hem tot zyne grootc verwondering, dus drukt zich Ferdiner uit, gefchreven had ; „ dat ik van hem afzag, en, Schlauer voor myn minnaar verklaarde '. Hoe is dit mogelyk? vraagt Ferdiner. Hy mag het waar. ]yk wel vraagen ! En ik mag die vraag wel tienmaal herhaalen. _ Deze draai — loopt zy u niet aanftonds in t oog i wilde myn waarde, doch bedrogen Frederik nu zelf dezen weg heen? Is het zoo ver met hem gekomen'? Zoo als het den Hemel behaagt! Schlauer zou zich verftout hebben om aan een derden, dien Frederik maar benoemen wilde, een door my zelve onderteekend en verzegeld huuwlykscontract roet hem te willen vertoonen. Frederik is alleen om dat ik met den kaerel gefproken heb ten minften zoo fchryft hy in zyn brief aan Ferdi. m-} zoo zeer geftoord, en acht zich daardoor zoo'zeer beleedigd, dat hy alleen maar de verzekering hebben wil, dat het waar zy ? -— „ Anders," dit had Frederik 'er by gevoegd, „ Anders zou alles waarfchynlyk wel gefchikt hebben." Anders waarfchynlyk! Ach ja; het ziet 'er alles zeer wel, na. _ „ Ten minften, hy had reeds zyne maatjegelen genomen om my onverwacht te overvalE 4 len "  72 GESCHIEDENIS van jen " Zeg my eens, waardfte Charlotte, komt u dat gelooflyk voor? Of is het niet alleen eene draai van hem, die affcheid van ons neemt, die ons niet weder denkt te zien , en vooraf nog voor het laatst eene buiging voor ons maakt? Ach! wanneer deze Heeren ons moede zyn, en niets, niets hoegenaamd weten in te brengen, om hunnen afkeer te verontfchuldigen, dan alleen hunne eigene wispelturigheid, dan nemen zy een ftreng toornig gelaat aan, welk dan voor het veroorzaakte hartzeer gelden moet, en keeren ons den rug toe. Zyne Moeder heeft nu de zaak gewonnen Nog ééns, zoo als. het den Hemel zal behaagen!- Wat nu Schlauer betreft, ik denk aan Ferdiner. te antwoorden, dat myne verftandhouding met hem op zoodanigcn vjet ftond, die ongetwyfFeJd aan myne zyde liefde, zoo niet van zyn' kant volftrekte onbefcbaamdheid moest aanduiden, omdat hy het onlangs gewaagd had my te overvallen, fchoon in zulke kleederen en met zulken pels , waarin ik hem nooit had kunnen verwachten. Toen had ik hem zekerlyk gezien, maar ook meer niet-, want zoodra, ja, Charlotte, ik zal' het nooit vergeten ! — zoodra het aangezicht den man verried, heb ik met meer dan twee woorden tot hem gefproken; en het pakje met fchriftelyke dépêches, welk hy achter liet, ligt nog even onaangeroerd, op dezelfde plaats ter neder. Hy gaf zekerlyk voor, en beëedigde het, dat hy met een boodfchap van den jongen Wolmer kwam; maar, al had ik dit toen zoo wel kunnen ge.'ooven, als ik het nu niet geloofd heb, zou ik hem echter op dezelfde wyze hebhen af.  KAREL FERDINER. ls een geheim gëc» pen- (*) I Deel XLVI Brief. (t) De Lezer gelieve zich hier te herrinneren, dat dé biegt by de Luterfchen in Duitschland nog vry algemeen pluats grypt. Aanmerk, van den Vertaaler;  KAREL FERDINÊRi 8i . |)enbaard, welk zy met zich in het graf wilde nemen , naardien zy toen voorzeker geloofde, dat zy fterven zou. Dit is doch geenszins de handelwy- ze van eene onzinnige. Van hoe veel gewigts zyn niet deze ornftandigbeden ? — Mogelyk houdt gy den Predikant verdagt, dat hy niet gezwegen heeft? ■ Ja; ny zweeg, zoolang hy kon; maar het gedrag der moeder noodzaakte hem, om het geheim aan Wolmer te openbaaren. De zaak is kortelyk deze* Toen Ftrdiner Julie zoo onverwacht verraschte en het huwelyk zoo fchielyk wilde voltrekken, ylde Louife's moeder, die, ik weet niet door wien ? daarvan berigt gekregen had, naar den Predikant, en verklaarde hem , dat zy dit huwelyk, uit hoofde der verleiding van hare dochter, moest beletten. De Predikant ontzette, en trachtte de vrouw te bevredigen ; maar zy bleef op haar fluk ftaan. Wat kon de man, daar hy Louife''s eigene geheime verklaaring wist, en, fchoon hy wel aan derzelver waarheid getwyffeld had, nu echter door de overeenkomftige verklaring der moeder de zaak waar* fchynlyk werd, wat kon hy, zeg ik, anders doen, dan uitftel zoeken, waartoe hem juist het gebrek aan een Koninglyk mandementen Wolmer's afweezigheid gelegenheid gaven? Naardien hy nu voor ze-' ker hield, dat de Heer Wolmer zelf van Gluckjladï fpoedig herwaards zou komen, om het huwelyk te laten voltrekken, was hy verpligt hem van ter zyde fchriftelyk te kennen te geven, dat zulks aan zwaarigheden onderhevig was, die nog zoo fpoedig niet üit den weg zouden geruimd zyn. En het gevolg V. deel. F daar-  82 GESCHIEDENIS van daarvan was, gelyk u bekend is. De oom fchrèef aan Ferdiner, de trouwdag werd uitgelidJ; -Ferdi. ner reisde te rug; de Heer Wolmer gong daags na zyne aankomst ichielyk naar den Predikant, entoen was de man genoodzaakt bet geheim te vernaaien, indien men Louife's moeder in ftilte wilde te vrede ftellen. Dit was, de reden, waarom de Heer WoU mer my zoo fpoedig uit Gerhfen te rug riep, eer ik met Louife alleen gefproken had. De tyd liet my niet toe, om naar eene nieuwe gelegenheid te wachten; dus bleef my geen ander middel over, dan een brief te fchryven, dien ik achter liet, en op weliken ik haar antwoord wacht. Het zal nu blyken, of zy hare eerfte geheime verklaaring -bevestigt of wederroept ? Gy weet nu de zaak wat omftandiger: Zie nu eeng of gy in uwe goede gedagten wegens Ferdiner verfterkt wordt. Ik wensch,dat het niet zoo zyn mag, als ik vrees. De Heer Wolmer is het met my eens, en kan 'er niet aan twyffelen; ook wordt hy hierin te meer verfterkt, door de onverwachte fpoed van Ferdiner,ten aanzien van den trouwdag.,, Hoe kan ik dit fpoedig aandringen anders verklaaren,"zeide hy, „ daar ik niet lang geleden (*) zelf getuigen geweest ben, hoe weinig genegenheid hy toonde te hebben tot de verbindtenis met Julie? Mogelyk begryp ik nu eerst zyn eerfte talmen, 't Was waarfchynlyk uitvreeze voor dit gevolg, en geenszins, zoo als hy voorgaf, uit eene vroegere liefde en verbindtenis met Juffrouw Lewald. Naderhand zal hy een kort (*) IV Deel CXX Brief.  KARÈL FERDINER 23 kort en zaaktyk befluit genomen, en zich verbeeld hebben alle beletfelen door een fpoedig trouwen te 'ontwyken. Een ftoüte en haastige flap brengt dikwyls de party in eene werkelooze gefteldheid , en doet de zaak beflisfen, eer zy zich bezonnen heeft. Ten minften is het de moeite waardig, om'er de proef van te neemen:- zoo dagt Ferditurortk, of ik verftaa my de zaak in 't geheel niet." — Dus denkt Wolmer wegens Ferdiner ; en deze gedagten zyn, gelyk gy ligt begrypen kunt, geenszins van dien aart, dat hy zeer geneigd zyn kan om de verbindtenïs gaarne te wenfchen. 't Geen hy doet, gefchiedt niet meer uit genegenheid voor Fer- , diner, maar uit bezorgdheid voor Julie. Aan den eerften wilde hy maar regtsftreeks fchryven, hem het getuigenis der moeder en dochter voordragen, en zyne verklaaring daaromtrend verzoeken. Dit zou zekerlyk het natuürlykfte en gerecdfte middel, zyn , en dan zou men rasch het einde zien ; maar het ftond my in geencn deele aan, Want ik dagt: indien Ferdiner weder eenige aarzeling heeft, dan zal hy, fchuldig of onfchuldig, (en ik weetniet m welk geval het eerst) in plaatfe van op de befchuldi«nng te antwoorden , daaruit aanleiding nemen om zich voor beleedigd te verklaaren , en door zulks 'ten uiterften kwaalyk op te vatten, weder beleedien. de gemoederen zullen verbitterd worden, en het huwelyk zal zoo doende terug gaan. Ik trachtte derhalven Wolmer van dit .voornemen af te brengen; en het is my eindelyk niet zonder de grootfte moeite (en wie weet voor hoe lang?) gelukt. ■ Ik overreedde hem, om eerst by de moeder, Fa en>  84 GESCHIEDENIS vak en, zoo het mogelyk was, ook by Louife naar de zaak te vernemen, en de uitvoering daarvan aan my over te laten. Daardoor heb ik vooreerst de zaak in myn magt; ten minften veel tyd gewonnen, en hoop, met behulp van den Predikant, indien zulks nodig is, demoeder te bewegen, dat zy de zaak verzwyge. Dit vertrouwen grond ik daarop, dat de moeder van 't geheim, welk Louife den Predikant heeft toevertrouwd, geheel onbewust 5s. Over 't geheel genomen komt het my voor dat Louife's getuigenis alleen uit een benaauwd en ontrust hart is voortgevloeid. Ik befluit daaruit, dat zy geenszins het oogmerk heeft om Ferdiner, ter vergoeding der beleediging, tot een huwelyk te dwingen. Zekerlyk moet hem het meisje ongemeen bemind hebben, maar haar hart is niet onedel, en zal niet ondankbaar zyn tegen Julie en Wolmer, van welken zy zoo veel goeds genoten heeft, en in het toekomende nog verwagten kan. Dit alles te famen genomen , wat zal de moeder met hare befchuldiging uitregten, die zy, zonder Louife's bekentenis, niet eens bewyzen kan? Ook is my zeer wel bekend dat' zy, wanneer al geen praaten mogt helpen, ten aanzien van het geld gantsch niet onverfchillig is, en dan hoop ik, dat myn twee duizend mark genoegzaam zal wezen. Voor de weder betaaling daarvan ben ik ook niet bedugt; en al moest ik die daarby eens verliezen, dan acht ik dit offer aan Julie en aan onze vriendfchap dubbeld verfchuldigd te wezen. Voor het overige, wanneer het al eens zoo ver komen moest, dat Ferdiner ondervraagd wierd, dan  karel ferdiner. 85 dan is het zekerlyk beter,, gelyk gy voorftelt,, dat zulks door een ander perfoon, als door Wolmer gefchiedt; en dan zal ik u verzoeken de zaak over te nemen. Kunnen wy echter in ftilte met de moeder te regt komen, dan is het niet nodig, dat Ferdiner dit te weten komt. De vcronticbuldiging wegens het Koninglyk mandement welk de Heer Wolmer (onder ons gezegd) reeds lang in handen heeft blyft altoos gewigtig genoeg om het uitftel te regtvaardigen. Nu weet gy het hoofdzaaklyke. By de eerfte goede gelegenheid, wanneer Julie geene agterdogt hebben kan op myne afwezigheid , denk ik naar Auenbrugge te vertrekken. Gy zult als dan het overige vernemen. Maak gy maar, zoo gy kunt, dat ik van Louife fpoedig antwoord kryg ; en wat uwe eigen zaak betreft, ik herhaal nogmaals myne bede, overleg eerst rypelyk by u zelve, eer gy het waagt om een haastigen ftap te doen. Op den byftand van den Heer Wolmer kunt gy u ten allen tyde verlaten; dat weet gy! Vaarwel. C C X L 1 X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den ^den. Myne hoop (*) om Elize by Juffrouw Sommers te vinden, was ydel. Ik overraschte deze, door, zonder my te laten aandienen, myne Dame f 3 by (*) V d«el ccxlvi Brief.'  85 GESCHIEDENIS vah by haar in huis te brengen; doch niet alleen was myne hoop ydel, maar ik kon zelfs door vraagen niets hoe genaamd uitvorfchen , waaruit ik befluiten kon, dat de reis van Hamburg naar Grumbuy of Lubek flechts vóórgewend of in fchyn ondernomen was. Ook was naar het zeggen dier Juffrouw niets zekerer, dan dat Elize op den dag, welken zy in haren affcheids - brief bepaald had, met Postpaarden — over Lubek of over Grumbuy, dit kon zy, om dat het een en dezelfde weg was, niet verzekeren; maar dat zy vertrokken was bleek ten klaarften uit de verzekering, die zy meer dan eens gedaan had, dat zy regtftreeks naar hare Tante in Rostok zou leizen. Volgens dit getuigenis moeten dan niet alleen myne'oogen, en —- waarom niet? maar ook "myn hart my in het land-kroegje (*) geweldig be- 'drogen hebben; en dit echter al rekene ik die oübegryplyk overéén (Temmende aandoeningen deiDame geheel niet mede— dit, zeg ik, kan ik maar niet gelooven. Doch ik herhaal flechts een verhaal, welk gy reeds op den dag, waarop ik myn laatfte brief afzond, in het zelfde 'oogenblik , toen ik nog voornemens, was het u fchriftelyk mede te declen, mondeling zelf gehoord hebt. Dan laat het wezen, zoo 't wil! wanneer gy te Stade, waar ik denk dat gy volgens u zeggen met uwe nicht thans zyt , u alles kunt herinneren, zoo zal uw geheugen des te beter in ftaat zyn om den draad der afgebrokene vertelling weder £*) V Dcc! CCXLI Brief.  KAREL FERDINER. 8? weder op te vatten aan het, einde, daar wy gebleven zyn. Ik kon my dan maar, gelyk ik zeide, geenszins verbeelden, dat myn hart zoo geweldig zou bedrogen zyn ; want welk fterveling toch kan 'er in deze oodermaaniche waereld zyn, welk Ferdiner met zoo groote verzekering voor Elize zou hebben kunnen nemen? Deze gewigtige tegenwerping is federd gister vry wat in kracht verminderd, naardien ik toen ondervond, dat het hart zich zelf ook wel bedriegen kan : De zaak was deze: Een reizend vriend laat zich, zonder zyn naam te melden, aandienen. Ik had gezelfchap; dusverzogt ik verfchoont te wezen. Zyn knecht geeft een kaartje over, en zegt, dat zyn Heer in de herberg London logeert, en myn vreemde Heer rydt weg. Naderhand het kaartje ziende, lees ik den naam Gerjlendorf, en zend myn George naar de herberg, met berigt , dat ik aanftonds na het middagmaal ten myhen huize of aldaar tot zyn dienst was. George brengt my antwoord terug, en verhaalt my zeer winderig zyne ontmoeting in de herberg, dat hy namelyk Filip gezien had. Dat op dit oogenblik alles in my gaande werd , zult gy ligtelyk uwen hartstogtelyken vriend vergeven. Het is natuur- jyk5 om niet te zeggen, werktuiglyk in fchielyke verrasfehingen op te vliegen, al is men duizendmaal voornemens om het niet te doen! De ontroering is als dan onwillekeurig; en het onwillekeurige behoort niet in het register onzer verantwoordingen. „ Filip?," riep ik uit, in een toon en met eene F 4 he-  êS GESCHIEDENIS van hevigheid, die mynen George het belang deed merken, welk ik in zyn berigt nam. „ Of ik moest my geweldig bedrogen hebben!"' antwoordde George; die reeds befpeurde, dat hy, indien, het berigt waar was, van dienst zyn moest. „ Ik wilde hem wel fpreken ! Maak , dat hy hier komt," hernam ik, zonder op my zeiven of op myne omfïandigheden te denken. „ Ik wilde hem gaarne fpreken!" voegde ik 'er by; doch het laatfte woord was nog niet wel geheel uitgefproken, of aanftonds dagt ik op Julie, en baaldemyn woord op het oogenblik wéder in. -— „ Hoewel wat heb ik hem ook te zeggen ? Als hy my noodig heeft, dan mag by zelf my komen opzoeken !" George gaat zynes wegs , en alles was wel. — Wel dra had het voorval die uitwerking, dat myne gedagten op Julie en myn Oom zich by elkander voegden, dat ik my al het voorgevallene op FarmbuU zeer leevendig herinnerde en daardoor in myne voornemens niet weinig verfterkt wierd. Dus was het gevolg van dit klein willekeurig kwaad voor my eerder goed dan nadeelig. Na den maaltyd reed ik naar Gcrftendorf in zyn Logement. Toen ik affteeg , zeide George tegen my: „ daar is hy weder! " en 't geen wonder- lyk is — aanftonds gevoelde ik weder dezelfde aandoening , doch ik had ze meer onder myn bedwang. Dus brak zy noch in woorden noch in daden uit, alleen vestigde ik myne oogen op de ver- fchyning zelve. Maar even of het geval met dea,  KAREL FERDINER. 89 den zwakken fterveling den fpot wil dryven. Op het eigen noodlottig oogenblik, dat ik omkeek, komt voor my heen een Dame met een oudachtig man de trappen af ; en alles, wat my voor den geest kwam , wat ik dagt of gevoelde, riep met eenparige ftem; „ Elize of eene betovering! " Aanftonds was myne zelfs-beheerfching, die een oogenblik te voren nog zoo fterk was, op eenmaal verdweenen! Ik ylde de Dame na, zag haar nog vóór een kamer-deur, die zy voorneemens was in te treden, terwyl zy door eene zagte omkeering van haar gelaat naar haren geleider, die haar de deur open deed, my zag en met een innemenden lagch en eene bekoorlyke buiging hem, en v naar my toefcheen, ook tevens my, onze buiging beantwoordde, en op het oogenblik in de kamer fne!de. —» „ Elize of eene betovering !" zeide ik nogmaals tot my zeiven , en in deze grillige verbeelding gaf ik George bevel om naar de woonplaats der Dame te vernemen. Myne oogen kunnen zich wel bedrogen hebben. want het noodlot liet my niet langer tyd, dan een oogenblik , en vergunde my van de geheele perfcon niets anders te zien , als de heerlyke geftalte, de innemende deftigheid, vlugge beweging, en met een vluchtigen opflag flechts het gelaat van ter zyde; maar dat myn hart zoo uitfpoorig klopte , en myne verbeelding my Elize aanftonds voor den geest bragt , — ik zou 'er myn leeven om hebben durven verwedden, dat zy het was! Ik leidde myn bezoek af by Gerjlendorf, die my over niets anders fprak dan over Louife, en naar F 5 ta-  2io GESCHIEDENIS van haren broeder vernam. Ook bad hy my om voor hem by Louife's Moeder vooraf eens aanzoek te doen , terwyl hy s'anderen daags naar Lubeck zou reizen , alwaar hy zyne Moeder verwachtte, en my zyn adres beloofde te zenden, wanneer hy aldaar langer'vertoeven moest, dan hy dagt. Te huis komende zeide George my by het afklimmen uit de Koets: „ Het is dezelfde Dame die ons in het Land - kroegje ontmoet is." „ Wie," vroeg ik weder. „ Eene jonge zeer ryke weduwe uk-Lubeck," antwoordde hy, „ die zich zints eenigen tyd in Hamburg moet ophouden." „ En de Oude man, die haar geleidde ? " vroeg ik. „ Die moet haar bloedverwant zyn," zeide George; „ hy is met nog eene oude Dame van Lubeck gekomen, om haar te bezoeken." „ Hoe heet deze Dame?" „ Dit kon my de knecht niet zeggen," antwoordde hy. „ O het zal Althuizen wezen," zeide ik. „ Neen; die was het niet," vei zekerde George. Hy had haar zelf gezien. Wat nu de jonge weduwe betreft, hy had haar alleen by haar Doop-naam hooren noemen. Kort daaraan was de Oude Heer en Dame met deze' weduwe weggereden, en hy had in 't voorby gaan gemerkt, dat zy zeer vertrouwelyk met elkander omgingen; want de Oude man had met haar gefchertst , en haar alleen by haar' Doop-naam Augujla genoemd. Dit alles overtuigde my nu wel, dat het Elize niet was; maar hoe kwam zy aan Filip ? De Nieuws.-  KAREL FERDINER. s>x Nieuwsgierigheid doet toch zonderlinge vraagen! Filip zogt een dienst, en de Dame zogt een knecht; die is Immers al! — Doch het voorgevallene met deze Dame, en hare, hare eigene zoo zigtbare aandoeningen, toen zy my in het Land kroegje zag, hoe kan ik dit verklaaren, zoo zy niet waarlyk Elize is ? —p. Maat, moet ik my dit dan noodzaaklyk verxiaarcn9 Waarom? 't Is immers genoeg, datzy geenszins Elize is Ik zal het derhalven onopgelost laten, dagt ik, en zeide aan myn knecht; „ Het is goed ZOo«" De Kaerel toonde echter een gelaat, als of of hy van gedagte was, dat het daarmede met vol* ftaan kon. Van Julie heb ik een brief ontvangen, zoo hartelyk en teder , als ooit. Wegens de oorzaak derkoelzinnigheid van myn Oom fchryft zy niets; misfchien houdt hy het zelf voor haar verborgen. Myn laatften brief heeft hy nog niet beantwoord. Ik zal echter onaangezien dit alles , met den naaften post nog eens aan hem fchryven , en op de ver. haasting van onzen trouwdag aandringen. CC L BRIEF. Gerstendorf aan Thoma. Hamburg, den %ften. Thands bevind ik my hier, myn Vriend, en tel byna ieder oogenblik tot de uitvoering van ons afgefproken ontwerp, welk ik echter zoo lang moet uit-  92 GESCHIEDENIS van uitftellen, tot ik van U eenige ietteren ontvang; voornamelyk de veranderde recommandatie aan Louife's Moeder, om welken ik u, uit Am. fterdam reeds verzogt had. Wegens den vermisten broeder van Louife heb ik geene andere berigten gekregen , dan zoodanigen, die 't geen wy reeds wisten, bevestigen, ef anders, dat hy niet meer in leeven is. Te Surinamen kan hy niet wel gekomen zyn, of hy moet zyn naam veranderd hebben , 't geen niet zeer waarfchynlyk is. By dat geen , welk ik reeds in Londen vernomen heb, is my nog door onvermoeide vlyt, van tyd tot tyd gelegenheid gegeven om de Schepen, en de naamlysten der Manfchap, welke van het Jaar 1751 tot 1754 te Surinamen aangekomen zyn, na te zien; doch de naam van Brokhorst was daar niet onder. Is hy, volgens verhaal der Moeder,in 't Jaar51 of 52 met een Schip van Amfterdam daarheen vertrokken, zoo is het waarfchynlyk ééne dier Schepen geweest, welke gebleven zyn; want in dat Jaar zyn 'er verfcheiden verongelukt. Doch , hoe 't ook zy, levendig of dood; het plan, welk ik u voorgeflagen heb, behoeft deswege geene zekerheid te hebben, maar kan met deze onzekerheid zeer wel beltaan. Beveel my flechts by de Weduwe als Zoon, of een Vriend van haren Zoon en Familie, zonder echter te verzekeren , noch te loogchenen , dat ik de eerfle ben. Het moederlyk hart, vol van hoop en altoos geneigd het beste te gelooven , zal het overige van zelfs te weeg brengen; en ik zal myn rol wel  KAREL FERDINER. 93 wel zoo goed fpeelen, dat gy eindelyk, daar kome van wat 'er wil, voldaan zult wezen. Wat wilt gy meer, myn Vriend? Het as immers geen bedrog, maar op zyn hoogst genomen een verdichtfel, welk op zeer veel waarfchynlykheid gegrond is en tevens wel gemeend wordt, en ten laaien niet dan ten hoogden nuttig zyn moet. Want, indien de zaak zoo uitvalt , als wy met reden kunnen verwachten , dan zal zy weder een Zoon bekomen, ofGy, of . — Gy weet wel, wien? Alles, wat gy daarin te doen hebt, beftaac hierin, dat gy in uwe recommandatie-brief voor my aa'n de weduwe, alle de waare omftandigheden , voordraagt van onze fpoedig geflotene Vriendfchap ; en voornamelyk myne nieuwsgierigheid, waarmede ik vernam naar de omftandigheden der Familie betreffende haren Zoon en Doel ter; vervolgens myne blydfchap, van in u een Vriend der Familie, en een weleer verloofden aan hare Dochter aan te treffen; dan ook myne zucht, om deze Familie van dienst, te wezen; en einde, lyk de vuurigheid, waarmede ik van haar gefproken heb , en het geen Gy zelf in myne gefprekken en handelingen opmerklyk vondt, waaruit gy dan befloten had, dat ik een nader bloedverwant zyn moest, en my daarna gevraagd had. Dit alles, myn Vriend, als zynde de zuivere waarheid , kunt gy zonder eenige de minfte zwaarigheid voordragen, en aan uwe berigten zulk een draai geven, dat de Moeder zich met de hoop zal vleien , van in my haren Zoon te hebben weder gevonden. Denk eens, welk eene aanbeveling dit zyn zal aan Moeder en Doch-  9-f GESCHIEDENIS vak Dochter! Vergeet ook verders niet my tot uwen gevolmagtigden te maaken, aan wien Gy de zorg hebt opgedragen om de oiide verbindtenis tusfchen u en Louife te vernieuwen. Antwoord my toch ten fpoedigften. Ik vond hier reeds een brief van myne Moeder, welke hare overkomst voor de maand April of Mag twyffelachtig /lelt , en my commisfte geeft om in Lubek een goed gemeubileerd huis te bezorgen. Dus ga ik morgen daarheen, en hoop hiermede binnen drie weeken klaar te zyn; gedüurende welken tyd ik uw antwoord met ongeduld afwachr. Ferdiner heb ik zoo even gefproken. Hy wist my niet veel van Louife te zeggen, dan alleen dat zy eene zwaare ziekte had gehad. Arm lief meisje! ik heb het wel gevreesd. Maar, wanneer gy flechts herfteld zyt, zoo dank ik God! Het overi- Vaarwel, myn Vriend! en vergeet toch niet, met welk een ongeduld ik op uwen brief wacht. C C L 1 BRIEF. Leonore aan Henrietté. Gehrfen, den ly/eri, ry\z hier eindelyk het antwoord van'Louife, waar ^ naar Gy reeds met ongeduld zult gewacht hebben. Gy hebt dit andermaal aan zeker toeval te danken , welk voor Louife, voor u en my gunstig was anders zoudt gy nog langer hebben moeten wachten. —  KAREL FERDINER. 95 ten> Dan, ik zal het u fpoedig vernaaien, eri dan nog een woord of twee betreffende myne eigene omftandigheden. Gy herinnert u nog wel de reis myner hospita naar Lubek. Eenige vrienden hadden haar aldaar o-evraagd, of zy hare landhoeve verkoo'pen wilde voor eene fom , die haar niet altyd geboden zou worden: dan of zy nog eene andere te koop wist ? Dewyl zy zelve, zeide zy, op aarde niet meer'van wooning dagt te veranderen, dan om by haar Man Zaliger te worden begraaven, zoo had zy de hofftede van de Weduwe te Wblfter voorgeflagen, en op zich genomen om naar de ligging, gefteldheid en koop-prys te vernemen; doch had zulks weder geheel vergeten. Onlangs werd haar dit herinnerd door het bezoek van een bloedverwant, die zich eenige dagen by ons ophield, en daarop vervulde zy hare belofte met des te grootere bereidwilligheid. Dewyl de kooper haar bekende was, zeide zy, zoo hoopte zy door deze nabuurfchap het eenige, welk zy, fchoon tot nog toe te vergeefsch gewenscht had, een minzamen omgang namelyk te genieten. Daarop fchreef zy aan de Weduwe, en kreeg van haar een antwoord overeenkomftig met het lopend gerucht; zy reed vervolgens zelve naar Wol fier, om by voorraad de ligging te zien en naar de gefteldheid der landhoeve te vernemen, doch kreeg geen beflisfend antwoord, om dat de eigenaarfter alleen niets wilde vastftellen, zonder eerst in Hamburg te hebben raad gepleegd. Het aangenaamfte van dit alles voor my was, dat ik by deze gelegenheid ook Louife gezien had. De verklaaring der Weduwe werd  96 GESCHIEDENIS va» i werd al van dag tot dag uitgefteld, tot dat zy cin* delyk in de vorige week geheel onverwacht een zeker uur bepaalde, om 'er over te fpreken , want zy kon, naar haar zeggen, niet lang van haar Pupil, welke zy Louife noemde, afwezig zyn. Terwyl nu één uur niet genoegzaam was om zich over alle de punten van het contract, welk zy medebragt, in het breede te verklaaren, zoo noodigde myne hospita haar op zekeren namiddag, dien zy zou verkiezen, by zich, en .verzogt naar, opdat zy niet genoodzaakt zyn zou fpoedig naar huis te vertrekken, om dan ook haar Pupil mede te brengen. Deze voorflag was van myne uitvinding. De Weduwe zou befcheid laten zeggen, en nam dus de uitnodiging niet volftrekt aan, zoodat ik haast vreesde, dat zy alleen zou komen. Maar ook in dit geval had ik reeds het befluit genomen om op het oogenblik dat zy hier kwam , met Griet naar Woljler te ryden en Louize aldaar te fpreken. Dit was echter,-dank zy het geluk en het goed vertrouwen der Weduwe op myne hospita niet nodig. Waarom zou zv ons ook wantrouwen ? Dat Griet juist hier woonde, was haar onbekend, en Griet kwam by ons niet te voorfchyn. Nadat zy nu eergister had laten weten, dat zy den volgenden dag vroeg genoeg hier zyn zou, kwam zy ook gister morgen vóór tien uuren, en bragt Louife mede. Dus had ik dat jonge, lieve meisje over de vyf uur by my, tyd genoeg zeker voor twee goede gezellige en lydendc Zielen, om met elkander vertrouwelyk te worden ƒ Dit had ook werkelyk plaats in onderfcheide half en quartier uuren, in gefprekken onder vier oogen, ais  KARÉLFÉUDlNÉR'. '91 als wy in myne kamer ons hadden opgefioten ; en ■dit viel te minder in 't oog , omdat de beide Weduwen met elkander genoeg wegens hare Papieren te praaten hadden. Over 't geheel genomen, zeide Louife, was de Weduw geenszins hard tegen haar, maar zoo waakzaam, dat zy zich verwonderde, hoe zy had kunnen befluiten haar mede te nemen. Zy moet zekerlyk geen ander middel geweten hebben, en aan het verkoopen der landhoeve Was haar al te veel gelegen. Louife keurde het derhalven beter, dat wy meermalen byeen kwamen, dan op éénmaal te lang by elkander bleeven. In deze tus^ fchen-oogenblikken maakte zy den brief gereed, dien gy hiernevens ontvangt-. —- Gaarne had ik hem gelezen, en het Was ook geheel in myne magt. Louife moest zich van myn Cachet bedienen. Het ontbrak my ook niet aan nieuws gierigheid; ja deze leugenaarfter wilde my altoos diets maaken, dat myne Charlotte het ook gaarne aan my zou vergeveh. Doch dien weder open te breken , nadat de angstvallige Schryftter hem voor myn§ oogen zoo Merk verzegeld had, eer zy hem in myne hand vertrouwde , dat kwam my (leeds zeer onbillyk voor-. Daartoe behoorde zoo wel het verlof van haar als dat van myne Charlotte. Dus heb ik alle de verzoekingen overwonnen , en verwacht nu Van uw goed vertrouwen, my zoo veel u goed dunkt van deszelfs inhoud mede te deelen. — Dit wegens Louife. Wat my betreft, 'k heb myne zaken zeer ernstig overwogen, en vond het in den beginne b st om zoo te handelen, als gy my aanraadt. Dus meende V. Deel. G ft  98 GESCHIEDEN IS vak ik op het oogenblik Frederik te fchryven, en den bncf aan Ferdiner toe te zenden. Dan, na het cpe. nen van het pakje van Schlauer, gelyk uw raacJ was, en na het inzien van eenige Papieren, is alle hoop, en met dezelve ook alle lust daartoe, voor my verdweenen. Denk gy zelve eens, of het niet best voor my ware , mar eene gelegenheid om te zien, zoo goed als de Hemel my moge aan de hand geven om als Geaslfchaps-Juffqr of Gouvernante, myn onderhoud voor my en myn kind geen ander dank te weten dan aan my zelve of aan myne dienften! Het penfioen langer te genieten .van eene moeder of van een.zoon, tot welken ik in deze ongelukkige betrekkmge fta, en alleen van de aalmoes van hun te leeven, die my in den .grond bedorven hebben — God weet het — dat kan, dat wi] met ]an , Djc was reeds myn vast befluit, toen ik met Dunkel in geiprek trad, gelyk ik hem,ook niet onduidelvk te kennen gaf; en dit befluit moet ik ook ter ukvocr brengen Dunkel heeft my dat haatlyk geld reeds eenige keeren betaald , maar nimmer weder. De volgende reis, en dit zal omtrend binnen veertien dagen wezen, zal ik hem in plaats van de Quitantie een verklaanng terug zenden, dat hy zich niet verder om my hoeft te bekommeren. —- Doch ik vergeet, t geen ik vernaaien wilde. Ik opende dan, gelyk ik zeide, het pakje van 6chlauer en by het doorbladeren der papierenkwara my een brief in de hand van de moeder aan Schlauer, ^ Frankfort met een inleggende van haar Zoon! BS r" l C°UVeit raet heC Cachec en e^nhandJg Qpfchrift van den laatflen. De brief der moeder  KAREL FÉkDÏNÉR. 99 ièer gaat hier nevens. Gewis, Gy zult u over den inhoud verbaazen! Zy geeft voor ten uiterften verwonderd te zyn over het bérigt van 'Schlauer wegen» 'my, dat hy hamelyk alle hoop had, om myne eigenzinnigheid te overwinnen. Dus zal het zekerlyk 'onder beide deze eerlozen gelykelyk afgefproken zyn, om, gelyk Gy wel zegt, niet alleen my, maar ook den jongen Wolmer te bedriegen. „ Zy kan het niet gelooven," fchryft zy, ,, ten minften 'niet eerder , dan voordat hy haar en haar Zóón door hand en zegel overtuigd zal hebben. Dan moest zy het zekerlyk gelooven, en fchoon ik in zulk een geval geene verdere weldaden verdiende." Weldaden, fchryft zy! Eene Vrouw, over Welke eené ongelukkige moeder met haar vaderloos kind driemaal wee kunnen roepen, durft zich wegens wel- daden aan deze moeder beroemen ! „ Zoo. zou zy echter uit byzondere genegenheid voor my, en tot eer der nagedagtenis,. dat ik eertyds de minnares en bruid van haar Zoon geweest was, harë woorden in den eigenlykfteu zin geftand doen, fchoon zy my dit alleen als eene jaarwedde zonder eenige verdere verbindtenis had toegezegd." Dewyl nu ik of de jonge Wolmer, die dezen brief ongetwyffeld gelezen heeft, dit mogelyk niet begrypen zou, zoo herinnert zy Schlauer in eene tusfchen-rede; „ hy wist nog wel, hoe zy, op het hooren zyner verzekering, dat ik hem beminde, en my allerzekerst voor hem zou verklaaren, hem had toegegraauwd i voor een leugenaar uitgemaakt, de handen in een geffagen, en daarby gezegd had, tien j ja twaalf duizend dalers wil ik verwedden, dat het, G 2 niet  ico GESCHIEDENIS van niet waar is! en dat hy, Schlauer, haar op dit zeggen gevat had ? " —r Hoe bevalt u dat onvergelyklyk vertrouwen der Vrouw Geheime - finantieraadfche op my ? Ben ik haar niet ten hoogften ver* pligt voor hare zoo goede meening? Ö! hoé diep treffen my zulke duivclfche ftreeken! Welk een wyf is dat! „ Echter," vaart zy voort, „wilde zy haar woord houden, en gaf hem daarvan nog nadere verzekering, te meer, daar haar Zoon, die zich 't eerst ber reidwillig voor deze groote fomme gelds verklaard, en het nevensgaande briefje voor Schlauer daarby had ingefloten, haar daartoe flerk overreed bad." Het briefje is van woord tot woord, als volgt: „ Wanneer Leonore Waldmann zich aan Jofcpb Schlauer wil verbinden, heb ik daar niets tegen. In zoodanig een geval kan zelfs gemelde Leonore,, of op haar voïmagt haar toekomende Man, zoodra het huwelyk voltrokken is, of ook naar goedvinden, zoodra het huwelyks-contract, met Schlauer eigenhandig geteekend en met haar Cachet verzegeld is; van Dr. Dunkel in Hamburg tegen ukwisfellng van dit getuigfehrift tien duizend dalers vorderen, die door my agt dagen na zigt zullen betaald worden. Tot verzekering hiervan dient deze onderteekening. Frederik Wolmer. '* Mentz den i6den December 1761. Dit briefje o! myne Charlotte! ik zonk ter neder toen ik het inzag! Driemaal las ik het, omdat ik myne oogen niet vertrouwde, en myn bloed werd koud in alle myne Aders. Dat heeft myn Fre.  KAREL FERDINER. ior Frederik gefchreven! Myn Frederik! Hy, die, zyne armen om myn hals flaande, zoo dikwyls zyne trouw beëedigde ! Goede Hemel! Wat is toch het menschlyk hart! Ik kon niet gelooven, dat het zyne hand was; des haalde ik alle zyne brieven , vergeleek den een na den ander; woord tegen woord, letter tegen letter, boven al zynen naam. De gcringfte verfchillende trek- was voor my een ftraal van hoop, dat het was nagemaakt; maar deze hoop was nimmer van eenigen duur; het was maar al te zeker zyne eigene hand. De treffende overeenkomst in alles overtuigde my , dat het de zyne was. Myne hospita zelve, hoe gaarne zy ook het tegendeel wenschte, kon 'er niet aan twyffelen. En welk een inhoud ! „ Wanneer Leonore Wald- MANN " Leonore Waldmann ! Hoe was het hem mogelyk my dus te noemen? My? Ik weet geen naam in de waereld, waarmede hy my fterker konde beleedigen! „ Wanneer Leonore Waldmann zich aan Jos-ph Schlauer wil verbinden, heb ik d<\ar niets tegen!" God vergeve het u gy bedrogene of ligtvaardige, gy, die u zeiven zoozeer bedriegt, Godvergeve het u, dat Gy een hart zoo verongelykt, en met voeten treedt, welk u teder genoeg beminde, om alles aan u op te offeren ! „ In zoodanig geval kan gemelde" —— maar, weg met den haatlyken fcheid-brief! Ik mag hem niet meer lezen! Doch ik zal hem zekerlyk bewaaren. En konde ik dan aan zyne volgende minnares, wanneer hy naast haar flaande, haar met zyne verraderlyke oogen toelonkt; wanneer hy met eene bekoorlyke tederheid zyne handen om haar nog G. 3 niet  jos GESCHIEDENIS v a * niet ontheiligd ligchaam flaande, of met hare hairlokken fpeelende, door duizende tedere woorden en vuurige kusfen vol van liefde, een ftroom van Vertrouwen en vergetelheid, in haren onfchuldig kloppenden boezem uitftort, o mogt ik dan, met dezen brief in de hand, naar het arme flagtoffer toetreden, en haar met al het vuur, en de kracht van welfpreiendheid, welke een gevoelig doch misnoegd hart «igen is, zeggen, zoodat hy deswege verftomde en verbleekte: Zie hier, arme onfchuldige, eene bedrogene, die u waarfchuwt! Duizend tederer woorden, duizend vuuriger liefkozingen, verzekeringen * en èeden heeft dees verleider met dat zelfde vleyend gelaat van een Engel ook aan my gegeven ! Myn goed teder hart minde, geloofde hem. Ik gaf hem alles; ik werd moeder, en lees nu dezen brief. Het is een Getuigfchrift van de Opregtheid zynes harte! Leonore Waldmann heet thands zy, voor welker naam weleer geene woorden in eene taal teder en fchoon genoeg waren om die uit te drukken! Ik raaskal, myn Kind J maar wat zal — ja., zeg het my, wat kan ik doen ? — Aan hem fchryven? Dit is my onmogelyk.' Hy heeft my verworpen! Wat dan anders? Niets, dan hem, gelyk hy wenscht, te laten vaaren, alfchoon ik door het herhaald lezen van dit gcfchrift, myn hart niet zoo verre overreeden kan, dat het hem verachte of vergete! » Dit papier en den brief der moeder zal ik bewaaren; de overige papieren benevens een zeer langen brief yan Schlauer aan my, dien ik niet waardig achs om  KAREL FERDINER. 103 om te lezen, zal ik aan Ferdiner zenden, en hem het geheele voorval en tevens myn befluit mededeejeD. Kunt Gy my ook wel anders raaden?, CC L I I BRIEF. CHARÏ.OTTE AAN LEONORE. FarmbuU, den \%den. ÏK fchryf n met den terug keerende bode, wanneet hy, gelvk ik hoop, nog maar tydig genoeg komt, om u nog'eenmaal te bidden, dat Gy u zelve niet overylen wilt. Waarlyk, myne waarde Leonore, van dit oogenblik der beflisfing hangt al te veel af; en des te nodiger is eene zorgvuldige waakzaamheid. Bedenk toch, dat Gy moeder zyt. Het geen gy in de meeste gevallen voor u zelve zoudt kunnen waagen, dat moogt gy niet doen om uw Kind; al was alles al zoo erg, als gy u zelve voorftelt, dat ik echter , om u de waarheid te zeggen , nog niet gelooven kan. Om u kortelyk myne meening te zeggen, zoo is de brief der Moeder aan Schlauer blykbaar meer voor haar Zoon, dan voor u gefchreven; en Schlauer heeft, ondanks zyn kop, welke anderszins den doortraptfeen guit tot eer zou verftrekken, daarin dwaaslyk gehandeld, dat hy dezen brief daar heeft bygevoegd. De reden is deze; de brief van den Zoon is, volgens deonderteekening, te Mentz, en die der Moeder, gelyk gy fchynt te kennen te geven, in Frankfort gefchreven. Het is dus klaar, dunkt me, G 4 dat  ïö4 GESCHIEDENIS vak dat de laatfte eerst naar Mentz, vervolgens met hee gefchrift van den Zoon in een paketje weder naar de Moeder, en van daar eindelyk weder naar Schlauer te Hamburg verzonden is. Of dit naauw, keurig overeen kome, zult Gy zelve best kunnen beoordeelen, wanneer gy bevindt, dat het eigen* handig Couvert van den Zoon op beide brieven past, en voor den laatften wat te groot is. Doch al was dit zoo niet, zoo is nog daarenboven de datum in den brief der moeder uitgefchrapt, en zeer zigtbaar van een vroegerenin een laateren veran» derd. Men kan duidelyk genoeg zien, dat van 5 December, 16 gemaakt is; en dit is juist dezelfde Datum, waarop de Zoon zyn gefchrift te Mentz. onderteekend heeft. Denk nu eens, bid ik n, hoe is het mogelyk, dat beide deze brieven op één dag gefchreven zyn? Daarenboven fchynt my het gefchrift van den Zoon hoe zal ik het noemen? Juist een antwoord te wezen op het herhaald aani dringen der Moeder, Ik kan u daarvan zekerlyk geen bewys aan de hand geven, dan alleen den toon, welke daarin heerscht. Ongetwyffeld is het in een wanhoopig oogenblik gefchreven. Stel dan eens, dat de arglistige Moeder door de herhaalde verzekerii, gen, dat Schlauer, om zyn getuigenis te bevestigen, zich verftoutte om uw hand en zegel te verwonen , haren Zoon gedwongen heeft iets te gelooven, welk met zyn hart en begeerte ftrydig was; en dan is 'er niets natuurlyker, dan dat hy zich in dit geloof en in een wanhoopig ongeduld laat overreeden, om aanftonds een zoodanig briefje te fchryven, als gy_yan hem gevonden hebt. Dus komt  KAREL FERDINER. 105 komt my de zaak waarlyk voor gelegen te zyn, en dan begrypt Gy zelve wel, hoe voorzichtig Gy u hierin behoort te gedragen! Dat het eene groote overwinning en verloogchening kost, nog langer een penfioen aan te nemen van zulk eene geeffter een penfioen, welk zy geen het minfte regt'heeftom als eene weldaad aan te merken, dat kan ik gemaklyk begrypen. Welke edele ziel zou het niet ten hoogden verfoeien van zulk een fchepfel af te hangen! Ik zie aan den anderen kant ook niet, dat de jonge Wolmer ten minften zoo hy nog eenigzins wel denkt, het u kwaalyk nemen kan, dat Gy by zoodanige gelegenheid het penfioen terug geeft, te meer, wanneer gy in het declaratoir, welk gy aan Dunkel geven wilt, niet vergeet de redenen te melden, waarom Gy dus te werk gaat. De vraag blyft dan alleen deze; zal uw party dit declaratoir den jongen Wolmer in han* den geven? Zekerlyk Neen; en dan kan het wel nadcelig, maar niet voordeelig wezen. Gy moogt u verzekerd houden, deze bende beftaat alleen uit koppen, welken zich daarop toeleggen om uit het geen billyk, goed en edel is, kwaad te trekken; en het geen de een niet vindt, dat vindt zekerlyk de ander. ' Wanneer drie zulke koppen met drie zulke fnoode harten zich vereenigen, dan helpe God de onfchuld! Dat is nog het eenige en ik geloof de Goddelyke Voorzienigheid heeft het tot beveiliging der deugdzamen zoo ingericht, dat ieder op zich zelf verfchillende belangen heeft, die zich niet dikwyls tot één gemeenfchaplyk ontwerp laten yereenigen, of het valt wel haast weder in duigen. G 5 GfN  106 GESCHIEDENIS vak Geduld en gelatenheid is dan het veiligfte tegen, middel; want zoodra zich een in zyne baatzuchtige verwachting bedrogen vindt, zoo wordt de band verbroken, en zy vallen gemeenlyk over elkander n 7~ VaaTt gy V00r£ met ÜV/ beiluit> z«o zal Punk* fo gebreke blyven met defi raaften ^ te ichryven, dat gy het penfioen veracbtelyk van de hand hebt gewezen, en daardoor aanleiding geven om wie weet, welke fehandelyke oorzaken te vermoeden. Gy moet zekerlyk zoo zal wen het noemen federd uw verblyf in deze fh-eek andere milde fondfen hebben opgedaan, dewyl het anders onbegrypelyk is, dat gy een zoo ichoon onderhoud van de hand wyst. Iets dergelyks zal hy zekerlyk voorgeven; en waarlyk, Leonore, de jonge Wolmer is reeds tot zoo hoogen trap van wantrouwen op u vervoerd, dat het u om Gods wil met voegt iets verder te doen, waaruit uw party nieuwe aanleiding tot befchuldiging zou kunnen trekken. .Overweeg, het, bid ik u, rypelyk! Ik dank u zeer voor den brief van Louife ■ jfc wenschte echter, dat dezelve nooit gefchreven was, °' hevcr' dat dezelve nooit had kunnen gefchreven worden ! Die arme Julie/ — ft kan my voor he£ tegenwoordige daaromtrend niet nader verklaaren. Morgen ryde ik mogelyk naar Auenirugge, om de Moeder te fpreken. Deze te bevredigen is ndg mse eenige hoop. CCC LI II  KAREL FERDINER. ió? C C LUI BRIEF. Charlotte aan Leonore. FarmbuU, den i^flen. Ik ben nog niet in Aueribrugge geweest. De reden daarvan is deze. , 't Geen ik met den Heer Wolmer heb afgefpro» ken, heb ik u onlangs gefchreven. (*) De dag om met Louife s Moeder te fpreken, was, gelyk ik u in mynen laatften brief fchreef, op heden beftemd; doch de Heer Wolmer bedagt zich. Hy kon niet zien, waartoe dit gefprek met de moeder zoude dienen. Indien de befchuldiging waarwas, dan moest Ferdiner van regtswege dat meisje gouwen. Eene andere vergoeding was in dit geval niet mogelyk. Ten minften," dit waren zyne woorden, „ kan 'er van zyne verbindtenis met Julie niets komen, of zy moest haar eigen wil verkiezen te volgen, 't geen ik echter naauwlyks gelooven kan. De onbillykheid der zaak is maar al te duidelyk. Zy moet met alle hare liefde voorlezen ondankbaren man hier in myn wil hebben." Ik zeide alles, wat ik tot Ferdinefs regtvaardiging konde inbrengen. Voornamelyk hield ik my daarby, dat ik voor my de befchuldiging, met Ferdiner\ bekend karakter vergeleken , nog fteeds ongelooflyk vond. „ Hy wilde wel gelooven, dat de omftandigheden veel tot zyne verontfchuldiging konden toebrengen. Men  Ï0S GESCHIEDENIS VAW Men kon een zeer braaf man wezen, en eenmaar voorzwaare verzoekingen bezwyken. Dit w men fchelyk, en verdiende zekerlyk eenige oo2 ^ maar men moest echter het veroorzaakte kw d zoo veel mogelyk vergoeden. Dit was de hand Iwyze van een braaf man. Ferdiner in tegendeel fcheen let geheel te wrllen vergeten; dit was de regte weg *et Aan de waarheid van het voorval wa " n twyffe meeroverig: want dat Ferdiner in de S h " et I / " n gegeVeD iD Zyne P^verfchihig, herd met Juhe, en toen reeds verdiend , dat hv afgeweezen wierd." y alleen, dat de verzekering der moeder echter niet veel geloof verdiende. My was bekend zy ziS m s!toolm t h°op gevldd had' °* »zonder * * *»* gronden In V) ' 3a''°P zy deze hooP Ten min'ft r ' gCdrag ^"is had ik ten mmO-en mets het geringfte bemerkt. Veeleer van Z^g en voornamelyk die van haar moeder zeer n t oog waren gevallen. De laatfte had ik het zeer kwaalyk genomen, dat zy een jong meisje veroorlofi; met Ferdiner alleen naar Hamburg te reizen- en ik vermoedde voor zeker, dat de onpaslykheid, 'welke zy tpen voorgaf de reden te zyn van haar thuis blyven, alleen eene voorgewende ziekte geweest was, om gelegenheid te geven. Ju i*lerlVkS antwoordde hy, „ zal de moeder ook het hare daartoe gedaan hebben, Zy is cea-vrouw van  KAREL FERDINER. iep" van het gemeene foort. Het meisje is wat van een vluggen en leevendigen aart, en mogelyk heeft zy in Ferdiner meer ontdekt dan in andere manspersonen : doch het was anderszins een goedaartig, en braaf Meisje, dat zeker nimmer om geheime lief. kozingen of minnehandel gedagt heeft. En al had zy dan hare genegenheid tot Ferdiner te veel verraden , moest hy dan nog de eenvoudige onfchuld misbruiken? Niets zeker kan tot zyne verontfchuldiging dienen, dan wanneer hy haar geregtigheicNaat wedervaaren. Het voorval zelf werdt echter daardoor niet uit den weg genomen." Myn antwoord was ; ik wilde alleen maar te kenpen geven , dat het getuigenis der Moeder weinig geloof verdiende. „ Dat kan ik toegeven,", zeide hy. „ Maar hét Getuigenis der Dochter? En dat zelfs op de biegtftoel ? En dan nog de uitdruklyke voorwaarde dat het niet weder aan de Moeder moest gezegd worden? En eindelyk de beëediging , dat zy op Ferdiner geene aanfpraak wilde maaken ? Wie kan by dit alles nog twyffelen?" „ Wanneer dit alles nu eens verbeelding geweest is?" hernam ik. Dan zou het waarlyk veel meer aanecngefchakeld en verftandiger wezen , dan doorgaans de verbeelding te werk gaat! Let 'er op, dit zal de verontfchuldiging van Ferdiner wezen. Doch ik behoef daarover, alleen den Predikant te laten oordeelen, die volflrekt het tegendeel verzekert. Ook ftemmen de overige, omftandigheden, welke de Moeder, die echter niets van het getuigenis harer Dochter wist, opgee&i vol-  iio GESCHIEDENIS VA% volmaakt met hetzelve overeen. Kortom, daar Is geen twyffel aan de befchuldiging/' Wat kon ik daartegen inbrengen? Immers niets. Wat konde * daartegen zeggen , ik, die Louife's brief gelezen had ? Niets het minfte. Echter wilde ik myne hoop, om vrede te maaken, niet opgeven en floeg nog een anderen weg in. „ Gefteld nu * zeide ik, „ dat alles waar zy, zoo heeft zich Leuk echter verklaard, dat zy geene aanfpraakop Ferdiner hebben wil. Dus kan dan ook in dit geval de verbind, tenis met Julie even ongehinderd blyven, gelyk zv geweest is." 6 y V „ Gantfchelykniet," hernam hy. „ Volgens myn concept is hy nu geen man meer voor Julie. Maar al zag ik eens menfchelyke zwakheden over 't hoofd • kunt Gy u verbeelden, dat Louife's verzekering J rnoge op dat oogenblik zoo fterk gedaan zyn, waar. lyk wel zoo fterk gemeend is? Laat Ferdiner haar eens m ernst het huwelyk voorftaan, en dan zult gv eens zien, wat 'er gebeuren zal. Een jong meiS feou in zulk een geval een man , dien zy bemint en die haar zoo ver gebragt heeft, van de hand wyzen ? „ Dat zou nog te bewyzen zyn. Zult gy te vrede zyn," vroeg ik, „ wanneer ik u Louife's fchriftelykë verzekering ter hand ftel?" „ Neen ! Ferdiner moest vooraf eerst dit voorftel gedaan hebben." ■ „ Is dan hare eigene vrywillige verzekering niet genoegzaam ? " „ Voor my niet," zeide hy. „ Dar goede meisje kon mogelyk uit genegenheid voor Juiie, mc achting voor  Iv A R E L FERDINER* üi Voor my, uit vrees voor moeielykneden, uit kwaalyK be-repene Grootmoedigheid, en wie weet om welke^redenen niet al meer? tegenwoordig eene verzekering geven , die haar wel rascü naderhacd zou grieven1? te meer, zoo lang zy gene hoop heeft, dat Ferdiner haar,voldoening zou geeven." Inderdaad hoe waarachtig is dit alles! Schoon Louife de verzekering, die zy den Predikant eerst gegeven heeft, in haren brief aan my nog eens herhaalt, zoo geloof ik echter niet , dat, wanneer Ferdiner haar zyne hand, ten minften in eenigen ernst, aanbood, zy zioh lang bedenken zou, om dezelve aan te nemen. Intusfchen wenschte ik haar toch wel te fpreken," zeide ik. „Want indien zy nu eens haar eerfte getuigenis herroept? En dat laat zich heel wel denleen, want is het niet zonderling, dat zy haar moeder 'daarvan geen woord gezegd heeft ? Wat beduidt het ook, dat de Moeder haar verwydert ?' Zou zy mogelyk bang wezen, dat wy haar zouden ondervraagen?" Dit voorgeven fcheen beter te hechten. De Heer Wolmer bedagt zich. Eindelyk zeide hy. „ Het oogmerk der Moeder is my zekerlyk onbekend. Het kan wel zyn , dat zy eene onderhandeling met my niet gaarne zien zou; en waarom toch niet? — Wanneer Gy gelegenheid kunt vinden," zeide hy vervolgens tot my, „ om met Louife te fpreken, mag ik het zeer wel lyden. Ik zal ook aan den anderen kant geen overylden ftap doen , fchoon ik weet, dat alles overtollig is. Zoek gy dan naar gelegenheid; ik zal het nog uitftellen om Ferdiner te  m GESCHIEDENIS van te antwoorden. Maar met de Moeder te fpreken 4 kan ik niet goed keuren/' Hier bleef het by. Ik denk nu maar op een mid* del, om Louife te fpreken. Het zekerite zal ik echter van u moeten verwachten.' Vooraf wij ik wel heimelyk naar gelegenheid zoeken, om de gevoelens üit te Vorfchen, en doen wat in myn vermogen is, om ze te doen overeenftemmen. Dit zal binnen kort gefchieden; want onze Wakborh is hier; doch hoe lang zy blyven zal, weet ik niet. Tusfchen bei^ den, hoop ik, zal zy nu en dan naar Auenbrugge ryden, en zoo by beurten dan hier , dan daar -zyn. En^j dan denke ik haar wel eens te vergezellen; Voor Ferdiner zal 'er nog wat tyd verlopen, eer hy verneemt, ft geen hy ongetwyffeld reeds voor uit ziet ? Maaf wie kan hem helpen! Schryft hem toch liever nog niets van de zaak: Gy kunt u zelve ligt verontfchuldigen! C C L I V BRIÉF, I Gerstendorf aan ÏHOMJi Auenbrugge, den 2 zekeren beftemden tyd, En wilt gy my intusfchen voor een man houden, die, ten minften voor zoo verre zyn hart betreft, aan uwe Familie ten naauwften verbonden is, zoo kan ik u verzekeren, dat de ontwikkeling eindelyk aan beide kanten alleraangenaamst zyn zal. En indien ik nog ééne bede durf voorftellen, laat my dan toch Loui. fe zien." Zy bedagt zich. Eindelyk zeide zy. „ Louife is tegenwoordig hier niet. Het arme kind heeft veel uitgeftaan, en dewyl zy van allen verlaten werd, heeft zy het aanbod van een aanzienlyk man te Ham. burg niet willen afflaan, die haar tot zich wilde nemen,  KAREL FERDINER. H9 men, en by wiens bloedverwant zy tot gezelfchap is " — lk fmeekte verlof van daarheen te ryden.„ Zy zou het eens overleggen," was haar antwoord. Doch het kon echter niet gefchieden , zonder dat hare Vriendin en Louife vooraf berigt wegens zoodanig bezoek gekregen hadden. Voor het overige wendde zy hetgefprek, zoo dikwyls haar mogelyk was, op haar Zoon. Aan myn kant gaf ik naauwkeurig acht om verre genoeg terug te blyven; herhaalde telkens myne eerfte bede, wanneer hare vraagen te nieuwsgierig wierden, en het zeer dutdelyk blyken, dat ik my niet eerder konde verklaaren, dan na dat ik met Louife, gelyk een Broeder met zyne Zuster, in vertrouwen gefproken had, en van hare voornemens, zoo over t geheel genomen, als byzonderlyk ten aanzien van myn Vriend, naar behooren onderricht was. ~ * Welke dn ^ ** ^ hnD^ der ^ * welke door de Ziekte en het overlyden van myn Va dermwanerde geraakt warennamen weder een paar maanden weg, en de geduurige vermaaken zoo in Hamburg als op FarmbuU werden op nieuws aanvangen, tot ik eindelyk dezelven moede werd en myne reis wilde voortzetten. Myn Oom heel en al van andere gedagten. Hy kantte 'er z?eh geweldig tegen j ik volhardde; wy „akten in twist en hy weet nog wel waarover? Dus wist hy ten ™:ftCn lü dleU aI m my zoo na aan Aart Sprak hy nu van den laatffen tyd, nadat ik einde- verlnnf. gm n ^ V°Iv0ad ^ ™ v loofdwas, enzyn— ofmyn _ rf der ongeluk deze als verloren gereekende Bh» weder ten tooneele voerde, dan h!d hy z ch de o„de tyden moeten hen.Meren JJf > ^ delyk genoeg gezegd, en zoo veel ik konde zeggen, om hem zulks in het geheugen te brengen. , He oude is weder nieuw geworden!» zcide ik hem (*) Echter vond hy goed my tyd van beraad te geven, een bewys dat het oude plan der Fami]i£g. bind- (*) IV Deel CCXX Brief.  KARËL FERDINER. 127 bindtenis, om de goederen byeen te houden,(*) hem toen nog zeer na aan 't hart lag, gelyk ook zyne eigene verontfchuldiging genoegzaam bewees. Altoos beriep hy zich op den wil van myn Vader, die in zvne laatite brieven aan my dat geen zou herroept hebben, welk hy meer dan eenmaal te voren volftrekt had goedgekeurd. „ Indien gy de eerfte brieven nog bewaard hebt," zeide by immers, „zoo hoop ik , dat gy nog eenen der laatften zult ove- rig hebben." ïk wil niet denken, dat hy dit maar zoo zeide, enkel om wat te zeggen. Ik wil veeleer gelooven , dat myn Vader door zyne voortellingen bewogen, Zich eindelyk zal gehouden hebben, als of hy met hem van ééne gedagte was. Op deze wyze kan hy hem dan verzekering hebben gegeven, dat hy aan ,iw fchryven wilde of reeds gefchreven had. Het zou te veel zyn om dit alles als een louter verdichtfel van myn Oom aan te merken; voornamelyk deze omftandigheid, die ik mogelyk in onze onderhandeling vergeten heb, dat myn Vader, zelfs nog op zyn' fterfbed, deze Familie -verbindtenis zou gewenscht hebben. IV moet deze woorden van myn Oom nog eens bybrengen of herhaalen. Hy zeide, — ik weet niet meer°, by welke gelegenheid, waarfchynlyk op dat oogenblik, toen hy my overtuigen wilde , dat het niet enkel zyne eigene aanraading was myne verbindtenis met Elize te vernietigen toen myn Vader eenige maanden na zyne terug reis van FarmbuU weö der (») I Deel II Brief aan': eind.  m iGESCHIEDEIIS yAk ' der onverwacht door eene beroerte was aangetast,' was hym allerylin Mmtóré ontboden, en S en Ue en reeds in een hoopeloozen ftaat gevonde De laa i' Zt ^ Verm°geÜ ^ ^ vetklaaien zoo door woorden als door teekenen, b na l?i rs door de beroefte —2- wa: byna n et dan de namen van «j»^, en' CenU1treno maar Z°0d^e Dingen, dat myn Oom uit zyne poogingen en baarden hgt afnemen kon, hoe na hem de"aak over welke hy zich verklaaren wilde , aa„\T/t krg. « En wat kon hy anders meenen," voegde myn Oom er by „ als dat hy my nogmaals de zo g daarvan wilde aanbevelen, dat gy niet aan EliZe \ maar aan Julie verbonden wierdt?" Men verklaart op deze wyZe, ge;yk g zkt Zyne geliefkoosde begrippen fc geenlaaiïyketZ dubbelzinnig is. Myn Vader kan even goed he te gendeel hebben willen zeggen. Want fchoon ik ze" kerlyk niet begryp, wat hy tegen Julie zou hebben , daar hy ze integendeel van gantfcher harte bemin de (*), zoo kan hem echter, — gefteld de ^ hy door het aanraaden van myn Oom in ernst ove . reea is geworden, my liever aan Julie te verbin den _ zoo kan hem echterj - weten, en het gevoel, dat het onbillyk was , de eerst goedgekeurde verbindtenis weder te vernieti gen zeer wel verontrust en hem ten iaatften heb-" ben doen wenfchen, dat de zaak bleef, zoo als zy was. Maar (*) IV Deel CCVII Brief.  KAREL FERDINER. 129 - Maar' het zy zoo gelyk het myn Oom hebben wil, het is echter blykbaar genoeg, dat hem bet oude plan van Familie - verbindtenis toen nog zoo na aan 't hart lag, als ik my aan hem uit den grond van myn hart verklaard heb. Uit dien hoofde deed het hem juist niet fterk aan, dat ik hem myne liefde voor Elize voor de vuist herinnerde, maar hy gaf my zelfs nog tyd van beraad. Hoe kan ik dit nu anders begrypen, als dat hy zich te laat bedagt heeft, en,om den fchyn van deze ftrydigheid te bedekken, de eerfte de. beste befchuldiging tegen my aangrypt? En dat om welke reden ? Dankwart's voorftel moet hem van meer belang geworden zyn , dan zyn gegeven woord! Dus gaat hy my in de weg, waar ik hem niet bejegenen wilde, en wykt voor my, wanneer ik hem tegen kom. Waar zullen wy toch eindelyk elkander aantreffen? CC L VII BRIEF. Gerstendorf aan Thoma. Auenbrugge} den iden Maart. Heden middag heb ik by.onze Weduwe gefpyst; morgen zal ik Louife zien, haar terug haaien en by haar moeder in huis brengen. O myn Vriend! welk een begin was het, toen — ik fprak van u zoo goed als van my zeiven; want ik ben nog fteeds voor u de aanzoeker van het huwelyk. Ongetwyffcld had de Predikant de Moeder over-, reed, om in myn voorflag genoegen te nemen; en V- peel. I ~. z*  130 GESCHIEDENIS van zy mogen nu beiden van my gelooven wat zy willen, ik heb echter het vertrouwen der laatfte zoo zeer gewonnen , dat zy meer overhelt om te ge. looven, dat ik haar Zoon ben, dan zulks niet te gelooven. Zy wilde Louife laten af haaien, en had de twee brieven , één aan de oude Vriendin, den ander aan hare Dochter, reeds vaardig, om ze nog heden af te zenden, kunnende zy zich dan gereed maaken, om in eenige dagen te komen ; want eenige dagen zouden 'er wel mede heengaan, zeide zy, eer zy alles in orde had. Ik verzogt dat zy my de commisfie zou geven om de brieven te beftellen , 't welk zy ook toeftond; doch *cr moest een bode voor uit, om aan de Oude Vrouw te melden, dat ik komen zou. \ Ik verlangde den inhoud , vóornaamlyk van den brief aan Louife te weten, en had het genoegen den algemeenen inhoud van haar zelve te vernemen. Dat hare nieuwsgierigheid andermaal allerleie vraagen voorftelde, om het geheim uit te vorfchen, kunt gy ligt begrypen. Van dien aart was het ook toen zy my zeide, „ ik heb aan myne Louife niets anders als myn Zoon aanbevolen. Heb ik het zoo goed gemaakt ?" „ Volmaakt zoo als ik wensch," antwoordde ik, en kustte hare hand met de vuurigheid van een Zoon. „ God geve het!" zeide zy, en drukte my de hand. „ Zal ik het niet zyn," hernam ik, „ wanneer Moeder en Dochter my daarvoor verklaaren ? " Hoe  KAREL FERDINER. 131 „ Hoe verheugd zal dat meisje zyn , als zy leest' — • Mogt zy zoo verheugd zyn, als ik my zal verblyden, in haar weder te zien! Ik ben ten minften daarop zeer bcdagt geweest, om haar dit eerfte wederzien aangenaam te maaken. Ik heb eenige kleinigheden voor haar in het kistje , welk myn knecht waarfchynlyk zal gebragt hebben." Zy riep de meid en vroeg naar het kistje. De meid bragt het. Ik nam daaruit een kostbare parel-fnoer, welke ik de Moeder verzogt aan te nemen, 't Geen 'er aan de waarde mogt ontbreken, wenschte ik, mogt de gedagte vervullen, dat het kwam van hem, die . „Myn Zoon is?" vroeg zy zeer vuung. „ Waarom mag ik niet weten," voegde zy 'er by , " hoe ik den gever noemen, en hoe ik hem danken moet?" „ Noem gy mv, o! noem gy my, zoo als uw hart my gaarne wenscht te noemen! " antwoordde ik Voor my zal alle Gelukzaligheid in den naam begrepen zyn, wanneer ik Moeder, zeggen mag." ' „Welaan," zeide zy, „ voor de eerftemaa dan , myn Zoon! God geve dat het zoo zyn moge! En dan kan ik," voegde zy 'er by, terwyl zy my omhelsde, „ met deze dankbetuiging volftaan.' Hare omhelzing was zeer hartelyk. Tot dus verre was ik in myn verhaal gekomen, toen myn knecht den Predikant by my aandiende. Hy verontfchuldigde zich, dat hy my lastig kwam I 2 Val'  13a GESCHIEDENIS van vaJlen met zeker iets, waar van hy zich eene gewetens zaak maakte; en vroeg, of de weduwe myne commisfie voor den Heer Thoma nog tegen ging, zoo als te voren ? Ik zeide, deze keer daar niet van te hebben gefproken, doch hoopte tamelyk zeker, dat ik haar zou overreeden. Hy moest my dan volftrekt raaden, zulks niet te doen. Hy wilde zich deswege in geene breedere verklaaring inlaten. Eindelyk echter , toen ik 'er fterk op aandrong, zeide hy: hy kon niet denken, dat de weduwe in de naauwe betrekking, waarin zy ongetwyffeld tot my ftond, voor my daarvan een geheim zou maaken. Kaardien echter ook het tegendeel te duchten was, wilde hy liever in allen gevalle zyn geweten gerust ftellen. Hy moest my derhalven, maar ook my alleen, 't zy ik waarlyk Louife's Broeder, of een Vriend was, dien zy om eens anders vriends wil beminde, in 't geheim verklaaren, dat Louife waarlyk een lief meisje was, welk een allerbest hart bezat, maar het ongeluk had gehad zich tot eene overyling te laten verleiden, die den Heer Thoma noodzaaklyk vooraf moest bekend gemaakt worden, en. dan was het mogelyk niet te denken , dat hy met de zaak zou voortgaan. Wat zegt gy hiervan waardfte Thoma, als gy dezen wenk begrypt ? ,— Kunt gy een befluit nemen, en mint gy Louife teder genoeg, om dit te vergeten? Zyt gy van uw hart verzekerd, dat hetgeen verwyt tegen dit arme meisje zal bly ven koesteren ? Kunt Gy het voorftel altoos gedoogen, dat -— De zaak is voor u, voor Louife, en voor my ten uiterften ge- wigtig. ■ Doch ik kan nu naauwlyks hoopen, de Moe-  KAREL FERDINER. 133 Moeder te zullen overreden3 en zou Louife zelve, terwyl zy dit bewust is, wel kunnen befluiten , uw verzoek aan te nemen? - Ik wilde dezen brief eerst in de volgende week afgezonden hebben, om u ook van Louife zelve narigt te kunnen geven ; maar deze dmftandigheid noopt my u met dezen post te fchryven. Antwoord my met dezen zelfden als hy terug keert, wederom onder adres van Ferdiner. V C C L VI I I. BRIEF. Charlotte aan Leonore. FarmbuU, den <^den Maart. an LouifeS Moeder is geene bevrediging te hoonpn 1 Ik heb haar alle beweegredenen voorge¬ houden om haar tot zwygen te brengen; de dankbaarheid, welke zy aan Wolmer en Julie verfchuldigd was; de zekere hoop van in alle opzigten door den eerften onderfteund te worden; het goede uitzet, welk Julie meer dan eens beloofd had, dan nog deonmogelykheid om hare befchuldiging te bewyzen, gefteld zynde dat dezelve waar was ; en, al kon zy het bondigfte bewys voorden dag brengen, de volftrekte onwaarfchynlykheid,dat Ferdiner immer dat geen doen zou, welk zy fcheen te verwachten; alles heb ik haar voorgefteld, doch het hielp niets. „ De befchuldiging," zeide ik haar, „ komt my zeker volftrekt ongelooflyk voor; maar al was deI 3 zelve  134 GESCHIEDENIS van zelve nu eens waar, hoe zoudt gy de waarheid bewyzen?" „ De omftandigheden," antwoordde zy, „ zyn bewys genoeg. Louife's verwachting van Ferdiner; hare reis met hem ; de fcbielyke krankte; het openbaar gevolg daarvan ; eenige woorden , die Louife zelve ontvallen zyn; de ring, dien hy haar gefchonken heeft." By dit alles was onlangs nog een bewys gekomen, namelyk, dat Ferdiner aan haar gefchreven, haar eene party voor Louife voorgeflagen, en haar, fchoon met konftige bewoordingen, zoo goed als een gefchenk aangeboden had, om van hem af te zien. „ Gy moet den brief zelve eens lezen," zeide zy, haalde dien, en gaf hem my. In den brief zeiven is, gelyk gy wel denken kunt, niets in duideiyke woorden gezegd, welk tot bewys zou kunnen dienen Intusfchen, wanneer men de zaak zelve voor waar houdt, zou hy nog tot verdere opheldering en bevestiging'kunnen ftrekken. Ferdiner's woorden, nadat hy het voorftel gedaan had, zyn dezen: „ Indien gy myn voorfiel zult goed keuren, gelyk ik van harte wensch , zoo moet ik alzins infiaan voor het karakter en de braafheid van den man, dien ik vooreerst nog niet noemen mag; en ik neem van zynent wege alle verantwoording op my. Ook moet ik dan nog ééne zaak voorbedingen, namelyk, dat ik het genoegen moge hebben om aan de fchoone Bruid op den trouwdag een gefchenk te geven , waartoe my reeds lang eene familie-gelofte, om eene dochter van eene weduwe uit te huwelykën, verpligt." De  KAREL FERDINER. *35 De Moeder vindc in deze, in zieh zeiven Indien het geene vrees is," zeide zy, die hem bewoon my door oeze beloften aan re lokken om me7hem in onderhandeling te treden, in welke hy t In mnaelvk ligt zou laten bewegen, om het SebenkTn bruldfehat te veranderen zoo weet fk geene reden, waarom Ferdiner aanzo ker van^een huwelyk wordt, en dit gefchenk aanbiedt; te meer Z, daar hy reeds weten zal, dat de zaak gaan- ^zlLm fcheen het haar ook dat by die aartige draai nog een uitzet beloofd werd; doch om kort te gaan, zy heeft geen bewys. Ik zeide na , •, a J Pn liet «eenszins merken, dat IK ae geen ik dagt, en liet bee daarenbobefchuldiging geloofde , doch üieia ven by de onderftellmg van de waaihe d dei i' Lvncelvk voor haar een gercgtelyk beZ 'voor den « brengen. Eindelyk, zeide ik 'Zatzy wel in acht nemen, welke voordeden zy S en in welke ongelegenheden en verdne;S oritandigheden zy geraaken zou, om niet fpreken van de openbaare fpotredenen die by he /ereetelvk onderzoek van zoodanige zaak, zoo na . feelStor haar als voor de eer harer dochter zou' den plaats hebben. . Dat, zeide zy, was tot nog toe het een, e g i waardoor zy wederhouden was, in de ver weest waaidoor zy wi de7ca wachting, dat Ferdmer , zon ^ ^ uiterften ftap te noodzaaken , hare do ]angde en billyke y.oivoorgedragene party had zy in haar ^ I 4  I3Ö GESCHIEDENIS VAN ftrekt van de hand gewezen, en ben, daidelyk Ke -eg gezegd, dat zy van geene andere vergoedt verwachte zy nu zyn antwoord, en wilde het no^ veert,en dagen inzien. Voor het overige wast Set *ang, dat Louife eindelyk zelve zufe niet zou be- t:::Sgen:n Jrzwakke bewyzen Na myn affcheid van de Moeder ging ik den Pre «Mant fpreken, en verhaalde hem Vt er voof.e vahenwas Hy wenschte, dat ik my med Mot der geheel met had ingelaten. Ieder woord dat toe wegens deze zaak ^ y als eene poogmg op om haar tot een vergelvk te overreeden Dus wordt zy dan hoe lanjs ho t ^ hare gedachten en voorgevens gefterkt Wat ,s er m nog overig? Ifc Wenschte wei eens net Louife zelve te fpreken, maar ik zie niet waa toe het d enen kan? Wilde de Heer mLr™ eene fchnftelyke verzekering te vrede zvn 1 van alle hare aanfpraak op W X'l a ft af zou ,k 'er nog een reisje aan waaien tf Z hv/ fCh ^ V°0ral blaart dat haar eerst tot vergoeding moet aanbiede en dat De Predikant heeft nog eeniVe hnn„ . -i , Ivk nïPf ™~ ct-«ige noop; jk kan waar- W met zien, waarop dezelve gegr0nd is- an "„ zeide my zyne dochter, dat zfch Jnt ' vreemd perfoon te A^fe?^ twee in eene fw* k„ i, en da& of ^ Moede he5 f1'^ e" naderhand bYL™' ! hoeder heeft opgehouden, en ook haar Vader een  KAREL FERDINER. 13? een reis of twee bezogt had. Men vermoed, dat hy een naast beftaande der Familie ié. Mogelyk , hoopt dan de Predikant de zaak door dezen te bemiddelen. Hy is vóór eenige dagen, zoo men zegt, naar Hamburg gereisd. C C L I X BRIEF. Gerstendorf aan Thoma. Auenbrugge, den 7 den. Ik heb, waardfte Thoma, uwe geliefde Louife weder! Ik heb haar teder ligchaam reeds met myne armen omvat, haar bleek, doch door den ftillcn kommer uitfteekend verfraaid gelaat met duizende kusfen bedekt, met vuuriger kusfen mogelyk, clan een Broeder geven kan of zal; maar alle deze kusfen zult gy, zoo niet aan my, ten minften aan Louife wel vergeven ! Ach! Louife dagt dezelven eenen Broeder te geven. Myn ongeduld was de dageraad reeds lang vóórgekomen. De Maan gaf my om vier uur het nodige licht om te reizen, welk de eerfte my niet verfchaffen kon; en reeds vóór den middag was ik daar, reed vlak voor het huis, liet my by de oude vrouw aandienen, en te gelyk myn brief aan haar en aan Louife overhandigen. Ik moest een poosje wachten, omdat de Vrouwen zich noch zoo vroeg tot een bezoek niet hadden aangekleed, en waarfchynlyk ook eerst de brieven lazen. Eindelyk kwam Louife in alleryl met den brief in de hand, dien zy, gelyk zy I 5 na"  VAN 138 GESCHIEDENIS naderhand zeide, maar ter loops gelezen had, in haar negligé, alleen eene, fellice omgellagen, ongekap:, en met losfe haairen, die haar bekoorlyk om den hals zwierden, my te gemoet. O! hoe fchoon in deze verrasfing en nalatigheid! en ont- ving my, toen ik uit de chais iprong , met open armen , en onder het uitroepen , „ Ach! myn Broeder!" Waarom ftondmy deze naam tegen? O! mogt zy uitgeroepen hebben , myn Beminde f Ik kon haar met geen naam van dergelyke betrekking antwoorden. „ Ach! myne Louife!" zeide ik, en drukte zoo vuurige kusfen op haare wangen, dat zy daarvan rood werd. De ' oeder had haar al te uitdruklyk gefchreven, dat ik haar Broeder was. Dit bragt my menigmaal in verlegenheid, hoe ik de nieuwsgierigheid zou afweeren, waar mede zy my naar myne lotgevallen ondervraagde. Ook vreesde ik voor den indruk, dien deze betrekking op haar hart maaken mogt. Dezen wenschte ik vóór te komen, en verzogt haar derhalven, alle deze vraagen tot zoo lange te befpaaren , dat wy thuis waren, en my intusfchen als een, wederge vonden vertrouwden aan te merken zoo lang zy nog kon en moest twyffelen, my haren Broeder te'noemen. „ Byna," voegde ik'er by „ mag ik u bidden, waardfte Louife, dat gy dê betrekking, welke de naam van Broeder en Zuster in zich behelst, zoo lang geheel zult vergeten, tot Gy my op myn voorftel geantwoord hebt. Ik vrees maar, dat gy uit eene zusterlyke toegevendheid anders zult antwoorden, dan uw hart voor zich zelve zou  KAREL FERDINER. 139 . zou doen ; en daarom fta ik, voor zoo lang zulks nodi<* zyn zal, af van alle de regten eenes Broeders, behalve van de liefde aan myne, en de gemeenzaamheid aan uwe zyde; ook, indien het u belieft, met uitzondering van den naam. Zy wist niet, hoe zy my begrypen zou: werd een weinig achterhoudender voor my, en wanneer ik de eene of andere gemeenzaamheid gebruikte, haar de hand kuste, of haar omhelsde, liet zy het alleen, in zoo verre toe, dat zy fcheen te twyffelen, of zy het mogt toeftaan : niet zonder bloofen.- • ■ Tedere onbevlekte onfchuld! O! gy moogt in een ongelukkig oogenblik te verleiden zyn; maar daarom blyft gy echter nog even minnenswaardig! -— Op deze wyze vervloog oéne dag. Louife kon binnen twee dagen tot de terug reize niet gereed zyn. De oude vrouw was zoo beleefd van my eene kamer in te ruimen, doch by de kamer en het bed, welk zy my aanbood, fpeet haar niets meer, dan dat het winter was, en dat zy myn bezoek niet agt dagen te voren geweten had , en dit herhaalde zy by ieder rnaakyd, beroepende zich dan altoos op haar Neef te Hamburg, wien het aangenaam zou geweest zyn haar van alles rykelyk te verzorgen. even of ik uit Londen naar het Dorp Wolfier gereisd was, om een goeden maaltyd te houden, of op een gemaklyk bed te rusten! Als of ik in Wolfier geheel iets anders te zoeken had, óm Louife! Ik zeide haar, dat ik het nergens zoo wel had gehad, als thans ten haren huize; en verzekerde, dat ik haar voor hare moeite zou beloonen. Zy fcheen daarop des te groo. tere  i4o GESCHIEDENIS van tere rekening te maaken, nadat zy het gefchenk be» wonderd had, welk ik Louife had aangeboden Op Louife zelve heeft myne komst eene werking gehad, die in haar gelaat zoo zichtbaar was, als in haare geheele houding. Droefgeestigheid en kommer waren daar uit verdweenen ; leevendigheid en vrolykheid toonde zich in hare gefprekken en handelingen, en reeds den volgenden dag bezat ik een groot gedeelte van het vertrouwen dezer goede en toegevende ziele. 6 Ik had u nog met geen woord genoemd; en kon myn eigen ongeduld niet langer wederftaan, om de eerfte^ogenblikken , waarin ik verzekerd zyn zou met haar alleen te wezen, aan deze onderbandehng te wyden. Zy had wegens de menigvuldige bezigheden, welke door haar vertrek van Wolfier veroorzaakt werden, my haar gezelfchap byna geheel moeten onttrekken, en de avond was beftemd om het verzuim in te haaien. De oude vrouw, die zich moede gewerkt had, reikhalsde naar den flaap, doch fcheen uit toegevendheid voor welke in de- zelfde kamer flaapt, zich te overwinnen. Louife verzogt haar flechts naar bed te willen gaan, en verzekerde,^ te zullen wachten van haar wakker te ma ken , wanneer zy naderhand volgen zou. „ Ik zal my dan maar ter rust begeven," zeide de oude vrouw „ Gy hebt nu een veilig gezelfchan en behoeft niet bang te weze, Welk^moeft td k met het heve kind," voegde zy % ]agchend by „ wanneer zy vermoeid was, en ik laat op moes branden, de deur open ftaan, en ik durfde geen voet  KAREL FERDINER. *4t voet uit de kamer zetten! Maar hoe zou het gaan wanneer gy reizen moest, en des nachts in de heiberg vertoeven!" Ik bid u," zeide Louife, die over haar geheel aangezicht rood werd en in de grootfte verlegenheid gerikte;' „ ik bid u," zeide zy, en bedekte met beide haare handen haar gloeiend aangezicht. Ach, en ik Toen viel my het geheim m, welK de Predikant my toevertrouwd had, by eene opvolging van denkbeelden, die ik niet befchr}- ven kan. Verfcheiden maaien was ik van gedagten, om, wanneer de Oude ons verlaten had, Louife om de verklaaring van deze my zoo in 't oog lopende verar.derine te verzoeken ; echter konde ik dit myn voc nemen niet uitvoeren. Ik befloot daarom toen van U te fpreken, en zogt eerst hare eigene denkbeelden op andere voorwerpen te leiden. EindclUc vroeg ik haar, of de brief, dien ik haar gegeeven had, niets van U gewaagde? Zy antwoordde, terwyl zy op nieuws zeer rood werd; zy had daarin tot haar zeer groot genoegen gelezen, dat gy eene voordeelige Randplaats hadt; en nog aan haar verbonden waart; ook was zy ten uiterften verheugd, dat zy my weder had gevonden. Ik vroeg te gelyk naar hare gezintheid omtrent u. Zy antwoordde, dat zy met fchaamte moest erkennen, zoo onbillyk als ondankbaar ten uwen aanzien te hebben gehandeld; en verhaalde my openhartig dat zy aan U zoo goed als verloofd geweest was. Waarom  142 GESCHIEDENIS va» „ Waarom niet nog?" vroeg ik Nu kon het niet langer plaats hebben, antwoordde zy, gevende een fterken nadruk aan het woord kon en flaande haar gezicht nederwaarts, ï „ Maar waarom ook nog niet? waardfte Louife P" hernam ik, terwyl ik my naast haar p]aacfte; en ^ hand in de myne hield. „Heeft dat lieve hart," VOer ik voort, „ wel eer voor den waardigften en besten man geklopt, waarom zou het thans niet langer voor hem kloppen? Myne Louife kan niet iigtzinnig wezen! " ■ & „ Ik kan niet.beflisfen," zeide zy, „ of ik niet onbillyk gehandeld heb; doch als ik op myn geweten verzekeren zal, of ik meer dan hoogachting en vnendfchap voor hem gevoeld heb, zoo kan ik zulks met doen. Het was in een ouderdom, waarin men al te weinig begrypt wat men gevoelt. Ik was niet meer dan vyftien jaar oud, toen ik my jegens hem verklaarde, zoo als onze Moeder het my had voorgezegd; zonder dat ik wist, wat liefde was. Naderhand toen ik het vernam,was het voor Thoma te laat; en nu, wanneer ook uit de bewustheid, dat ik niet wel gehandeld heb , uit de oude vriendfchap en. hoogachting en uit myne tegenwoordige dankbaarheid, dat geen nog konde geboren worden, 't geen den naam van liefde verdient, zoo -— kan het echter nu niet meer plaats grypen." „ Het kan niet? Lieve Kind, hoe begryp ik „ Heft myne Moeder zich daar over niet verklaard?" vroeg zy. „ Niet  KAREL FERDINER. 143 „ Niet verder verklaard, dan dat zy tegen myn vooVftel alleen zwaarigheid maakte zich van hare Louife te verwyderen." /Anders met?" vroeg Louife. Anders niet! en zeker van hoe weinig gewigt is deze zwaarigheid, wanneer Louijes hart geene groo- tere heeft?" Dat zou echter," antwoordde zy, „ te laat zyn om'te onderzoeken, nadat andere omftandigheden het onmogelyk gemaakt hebben." Ik verzogt haar, dat zy zich nader verklaaren zou; doch zy bad met veel meer nadruk daarvan verfchoond te mogen zyn; ten minften tot een ander tyd, als zy zich beter in ftaat gevoelde, my alles te kunnen verhaalen. Kunt gy begrypen, welk dat geheim zyn zal? C C L X BRIEF. Charlotte aan Leonore. Gehrfen, den 6den. De zaak van Julie neemt waarlyk een verwonderlyke keer. Ik kan echter nog niet gelooven , dat Ferdiner fchuldig is. Alleen zie ik in beide gevallen nog geene uitkomst. Wanneer ik zynen brief aan my regt begryp, zal hy zich niet willen verdedigen; hoe onaangenaam en aanftootelyk is het voor onichuldige zielen, die zich harer waarde bewust zyn, zich tot regtvaardigingen te verlaagen? - Ea  m GESCHIEDENIS v&n En de Heer Wolmer zal dat geen \ welk mó^elvk met anders dan edele eigenzinnigheid is van eenen onfchuld.gen, aanzien als een onvermogen om zich te regtvaardigen, en als eene bekentenis van fehuld Eindelyk zaj juIie, fchooa op eene andere wyze zich zoo goed bedrogen vinden, als ik! Braaf onfchuidig kind! Mogt gy u nu maar zoo kunnen verroosten, als ik gedaan heb! Maar zy heeft zeker W zoo lang niet geleden ; en om zich dt oo t der vertwyffeling eigen te maaken, moet men er zelf wanhoopig zyn. ge toeltand Ik fchreef u m myn laatften brief, wat L fvd Te ; " allemyDe °Ve^en federd d en tyd bevestigen my in myn befiuit; dus zal het daar by blyven. Myne waardin geeft ook alle hoop op, dat de zaken tusfchen my en hem — „y ZE van wien ik fpreke! — ooit tot dat vergelyk zu Jen komen, als ik wel moest verwachten efraTi" my op eene andere wyze voor my en myn kin e zorgen Daar m zyn wy het dan eens; alleen in de wyze hoe? dat is, in de manier van lee en, wel ke ik zou aanvangen, zyn wy mogehk ^ end. Ik verzogt haar, voor my naar eene gèTêgen heid te vernemen, waar ik, het zy als Gezeik Juffer, 0f als Gouvernante, myn beffaan vind D t" zoekt zy my uit het hoofd te praaten , en denkt d moet myne laatfte toevlucht zyn. Want Zll' indien Frederik, >t geen nog niJt onl^TZl weder terug keerde, zou hem deze leeven C welke ik wJde aanvangen, op nieuws tot aanftoot kunnen wezen. Voor het overige was het ooi a toos  K A R.E L FERDINER. H5 loos beter voor my zoo wel, als voor myn Kind, wanneer ik trouwde. En wie weet , of de goede God het verlies van een gewetenloos man niet door een deugdzamen zal vergoeden! Vergoeden? — Indien ik niet gevoelde, hoe onmogelvk de vergoeding is, zou ik ligter denftryd eeftreden hebben, dien het my gekost heeft om myn befluit te nemen en ter uitvoer te brengen. Maar wat het ook kosten moge, myn befluit is genomen , en terwyl ik wel zie, dat myne waardin andere oogmerken heeft, zoo heb ik reeds voor my zelve gezorgd, en naar Hamburg gefchreven. Zy heeft reeds éénmaal een bezoek gehad van haren Neef, van wien ik al melding gemaakt heb. Hy fcltynt een góed hupsch man te zyn, van zes of acht en dertig jaaren, die tot nog niet heeft kunnen befluiten te trouwen , het dille land leeven bemint, en waarfchynlyk dezelfde is, van welken myne waardin cummisfie heeft om naar eene land • hoeve te zien. Zy prvst hem ongemeen, en verzekert, dat, zoo zy eene Zuster of Dochter had, zy het haar en zich zelve tot geluk zou rekenen, dezelve aan dezen man uit te huuwen. Ik begryp zeer wel, wat zy meent; maar gevóel en denk daarby niets anders, dan dat zy op myn Frederik geen hoop meer heeft. Ik heb die ook niet meer, ja wil die niet meer koesteren ; en echter kwelt het my onbefchfyflyk, als ik hoor, dat ook anderen daaraan wanhoopen. I!; wil geene hoop meer koesteren, zeg ik; en om daarin zékerèr te zyn, heb ik ook dien ftap gedaan, waarvan ik u laatst fchreef. Dunkel herinnerde my, dat ik myn vierendeel - jaars penfioen, Volgens geV. Deel. K wooa-  145 GESCHIEDENIS van woonte, tegen myne quitantie door een cevomr» tigde konde invorderen. Ik antwoordde hem- S geen penfioen verder aannemen wilde, en verzot hem ernstig alle verdere moeite, die hy moZZ £ J vervolg nog ten -ynen aanzi£n nemen .1' e fpaarep Wy hadden verder niets meer me ei' kandej mtftaande. . met ci' Hy verzogt my tevens in zyn brief om eene md tanue voor het laatfte vierendeel - iaars w!t nerdezich wel, fchreef hv 1/ 11 Y h™n" bezorg harf u y' d3£ ]Jchem ree^ eene la was Ïvd o""?7 ^ 26 nCrgenS viS, en JW?,* dC vo°r dit jaar aaar ^«i^r/ over te zenden, opdat zyn verfchot hen terug betaald zou worden hïïiJiï J-othem wedervond, zou Z ze nt ^7"" zenden- fly ze my aanftonds terug ik hert tl16?- CerIy& man' Waar™ ™ * ,Ctln bedenJ™g nemen, om hem nog eene aui. tcmtie te geven? Maar ™v u ? wil t,„ k ' f ' hy maS ^eze« wie hy wil, kan hy my daarmede fchaden? Voorgever! dathy my tweemaal betaald heeft? Wat won hy daarmede? In allen gevalle kan deze zyn eigen •brief hem wederleggen, en de zaak opheldert Tweonaa echter zal men hem bezwaarlyk'én auZ ^/betaalen. Dus zie ik eigenlyk niet! wat hy 4 mede winnen kan, of welk nadeel zulks my ka„ doen. Doch ieder, die met een verdacht man te doen heeft, gaat het altoos zoo, even of hem ee on^btbare gelei-geest in het oor fluisterde: Wee op uwhoede _ Dus heb ik hem geantwoord: ik had zoc-veele quhanticn gefchreven, als nodig, en meer, dan myn aangenaam waren. Nu dagt ik geene meer  KAREL FERDINER. Üf meer te fchryven. Indien- hy de verlorene niet we. dervond, zoo kon hy zich, voor zoo verre dat quartaal betrof, op mv beroepen. Men kon aan my fchryven óf laten fchryven; ik wilde getuigenis geven, dat het betaald was. Aan Ferdiner heb ik al gefchreven. My dagt, ik was hem fchuldig zyne vraag, die hem zeiven betreft, te beantwoorden. Dus fchreef ik hem; ef wasmy iets gezegd wegens zekere aanfpraak, die Louife 0f liever hare Moeder — op zyn perfoon dagt te hebben. Ik hoopte echter , het zou m 't vervolg blyken, dat het maar een Compliment, eene fcherts, of eene aartigheid was, die men al te woordelyk opgevat, en als eene ernstige verloovmg had uitgelegd. Wat my zelve betrof, ik bleef bv myn voornemen. Ik fchreef hem, dat ik niet kon bcfluiten, zyn raad te volgen. Ik zou my geheel lydcnde gedragen, en geen enkel woord meer verfpillen. Het penfioen had ik geheel van de hand gewezen, en zogt alleen naar eene goede gelegenheid voormy, om my en myn Vaderloos kind dat onderhoud zelve teverfchaffen, welk ik anderen niet langer Wilde dank weten; als die zich verbeeldden, dat zy daar. door meer dan vergoedden, dat zy my bedorven hadden. Schlauer verdiende ai te zeer myne verachting, dan dat ik nog één eenig woord vóór of tegen hem zegden zou. K en mogt dit nemen, zoo men wilde. Het° konde eenig voorwendfel tot fcheiding given; maar men had ook om mynent wil geen voorwendfel meer nodig. Gister kreeg ik weder een brief van hem, waarin K %  UB GESCHIEDENIS van hy verzekerde, dat zyn Neef ongetwyffeld zou everkomen. Volgens den inhoud van zyn laatften brief zou hy reeds hier geweest zyn, zoo niet eene krankte van zyne moeder de reis verhinderd bad. Deze Dame, fchryft hy, wier hoogmoed my bekend was, had federd eenigen tyd verfcheide vernederingen daarover moeten ondergaan, welke een kwade werking op haare gezondheid gehad hadden; en het fcheen of zy daaraan wel ten eenigen tyde zou fterven. De laatfte aanval moest zeer gevoelig geweest zyn; want zy was, naar het fchryven van zyn Neef, gevaarlyk ziek geworden. Het einde der ziekte kon men niet vooruit zien ; doch in beide gevallen zou zyn Neef allerzekerst komen. - Verder verzekert hy nog, dat hy het door my en door Schlauer onderteekend huuwlyks-contraft zelfgezien had. De hand was zoo volmaakt gelykend naar de myne, dat hy geloofde, ik zelve zou my daarover verwonderen. Hy wenschte dus, dat ik zulks te zien kreeg, om myn eigen oordeel daarover te hooren. Alleen vreesde hy voor den invloed, dien dit Opftel op zyn Neef hebben kon. Wat hem zeiven betrof, hy was volkomen overtuigd, dat mvne onderteekening nagemaakt was; en hy wilde fpoedig aan zyn Neef fchryven , om den vélfch'en indruk voor te komen, die anders zyn voornemen om naar hier te reizen zou kunnen veranderen; en dan zop alles verloren zyn. in Gods naam J Ik heb gedaan wat ik kon. Maar voor hem, die dwaalen en in zyne dwaaling volharden wil, is alle teregtwyzing verloren. CCLXL  KAREL FERDINER. H9 - C C L XI BRIEF. Charlotte aan Leonore. FarmbuU, den gden. Tk ftem u gereedelyk toe, de oogmerken uwer I waardin zyn my bekend. Zy fchreef aan my, en begeerde dat ik haar Neef behulpzaam zyn zou. Zv pryst den man ongemeen, en denkt, dat Gy in geen echt gelukkiger zoudt kunnen leeven, indien Gy u maar by den aanvang wildet voornemen, eene Oude liefde voor een ander, van wien gy toch niets meer te hoopen hebt, en niet hoopen wilt, te overwinnen Het kwam dan maar, denkt zy, op één eemgcn'ftap aan, namelyk op dien, dat gy eene nieuwe verbindtenis aangingt. De Man mint u ongemeen, en weet alle uwe omftandigheden, die zy hem zekerlyk niet heeft kunnen verzwygen. Hy had haar ernsl verzogt en liet in geen brief na haar te verzoeken , dat zy by u het voorftel voor hem doen zou, en had nog onlangs aan ü zelve gefchreven. Wanneer zy haar eigen kind raaden zou, voegde zy er by, zoo konde zy het niet beter raaden. Met één woord, zy bragt zoo veele redenen by, dat ik bykans hare zyde koos. Doch het aanraaden in veele, maar byzonderlyk in dit opzigt, is altoos bedenkelyk, Dus zeg ik u alleen , hoe ik de zaak begryp, ^n laat het verder aan uw verftand of uw hart over, of, indien zy beiden eene . eenftemmige keuze K 3 doen  150 GESCHIEDENIS vam doen mogen, Iaat ik het aan beiden over, om te doen , wat u gelieft. _ Wanneer gy alle hoop verloren hebt, dat uw minnaar weder terug zal keeren, zoo moet gy zekerlyk het oenfioen van de hand wyzen. Gy kunt niet anders.' Maar nu het uitziek op den toekomenden tyd voor u en uw lief Kind! Gouvernante of Gezelfch ips - Juffer ? Wat is het toeh ? Op eene kommerlyke wyze het leeven te houden ! Daarby een geheel verhes der dierbare vr.heid, en eene ftrikte arnanglykhcid wie weet van welke menfchen. Od z;,n best een lastig, gelyb het meestal is, een ellendig leeven zieh met kinderen te kwellen, welker Ouderen het zelden zoo veel fcheelen kan, dat zy onderricht en tot het nodige worden opgeleid, als SIËM 2 !;00fdC dgCne rUSC en ^ den Jast dor Opvoeding zich van den hals fchuiven De meesten van hun, die gegoed en van adel ZVD, ne- m'n hunne Gouvernanten alleen als eene behoefte hin t ? tr°tSheid' 6D g£enszins uft Z0'S voor hunne Knderen. Zy vullen hun huis met eene mem|e van menm-.cn, zonder eene ernstige keuze ! ff e?ns ^ ™en een Schip met ballast vult \ Ballast is immers nog noodzaaklyk, maar zy nemen ze alleen omdat zy ook haren kleinen hoffloet willen houden; en betrekken onder het huisgezin alles wat J baar hufs en UK hunne beurs leeft. Van den Hofmeester en de Gouvernante af, die zy aan hun tafel moeten dulden, tot op den Huisknecht en de Kir der-meid, d,e uic hunne keuken gefpysd worden, en van de Kmder-meid af tot de Kat, die zich op hun haard warmt, is niets onderfcheiden, dan alleen in den  KAREL FERDINER. 151 den naam. Zy beelden zich in, die arme fchepfels, die het ongeluk hebben met hun in deze verbindtenis te ftaan, door het weinigje loon, welk zy geven, van alle aanfpraak op eenige oogenblikken van rust, verlustiging of genoegen geheel te hebben afge- kogt. 'Er zyn zekerlyk nog wel goede plaat- fen; want, fchoon rykdom en adel hovaardig maaken, en hovaardy de fiuchterfte menfchen zoo ligt dronken maakt, zoo zyn 'er echter ook nog ver. fcheidene braave en regtfehapene ryken en aanzienleken. Maar zyt gy verzekerd zoo eene plaats te zullen vinden? En gefteld;gy vindt de beste plaats, zoo moet gy toch uw Kind volftrekt aan de zorg van een ander overlaten, terwyl gy zelve voor de Opvoeding van anderen moet zorgen. Dus onttrekt gy aan uw eigen Kind, 'i geen gy aan vreemde kinderen zult geven; hoe zeer moet dat eene Moeder treffen! Aan den anderen kant is het denkbeeld van zich, zonder wezenlyke liefde,aan een man te verbinden, ten uiterften ftootend. Ten minften men zegt zoo. Ik denk echter, dat niet beminnen en niet kunnen verdraagen, tweeërlei beteekenis heeft, en dat het ééne in verre na zoo veel niet is, als het andere; fchoon het, gelyk ik vrees, dikwyls voor één geno, men wordt. Was het zoo, myne waardfte Leonore, hoe weinige zyn 'er onder gehuuwde perfoonen, die elkander beminnen? Het zou in der daad te bedroeven zyn, wanneer ik alleen deeze weinigen voor gelukkige echtelingen hield! Zekerlyk die Liefde, zoo als gy het woord zult opvatten, daar gy de kracht daar van gevoelt, zoodanige liefde is juist K 4 niet  152 GESCHIEDENIS van nier volftrekt nodig.' Wanneer alleen twee goede harten zich vereenigen, en flechts wederzydfebe ach. ting en welwillenheid koesteren, dan zal omgang en de naauwere kennis,-de banden hoe langs hoe naau. wer toetrekken, en de gelukzaligheid der Echt volmaaken. Gelukzaligheid is zekerlyk nimmer een ftaat der verbeelding.' De verbeelding is altoos iets, dat te fterk uitgedreven is,, en zulks kan nooit van öuur wezen. De gelukzaligheid van den Echten ftaat is waarlyk meer gegrond op vriendfehap , dan op liefde.' Daar hebt gy een gedeelte myner Wysbegeerte J Neem daarvan, wat uw eigen hart gevoelt waar te zyn, en bellis de vraag zelve. Laat ik u echter nog éénmaal mogen bidden, overyl u toch niet, en doe nimmer een verhaasten ftap, waarby hetu, al wildet gy ook nog zoo gaarne, onmooglyk zyn zou te rug te treden. Wat hebt gy u te overhaasten? Uwe waardin zal het gaarne zien, (zy verzekert dit) dat gy by haar blyft, zoo lang het u behaagt. Dus hebt gy dan tyd, om het voorftel te overwegen, uwe gedagten deswege ryp te laten worden, en te be' proeven, of gy door den tyd het eene kunt verge. ten, en het andere u zelve behaaglyk maaken ? Ook zal de Neef gaarne nog wel wat willen wachten Hv zelf, fchryft zy, wenscht alleen tyd en gelegenheid te mogen hebben, om u te kunnen behaagen. 0f vrcest gy der goede weduwe lastig te vallen • waarom zoudt gy danliever by vreemden Gezelfchaps' Juffer worden, dan by Julie, Zyt verzekerd,gy zult hier by allen ten hoogften welkom zyn, wanneer gy Sara mogelyk uitzondert; doch deze heeft niet veel te  KAREL FERDINER. 153 te zeggen. De Heer Wolmer acht u ongemeen, be.mint u, wenscht u van dienst te kunnen zyn, en ziet u voor eene naabeftaapde bloedverwant aan, al wicrdt gy ook nimmer aan zynen Neef verbonden, , Dit alles te famen genomen, dunkt my, moet gy volftrekt dien Rap niet doen, waar toe gy reeds eenige toebercidielen gemaakt hebt: & Men brengt my zoo even de nieuwe en zeer onverwachte tyding, dat Louife* Broeder weder gevonden is. Louife zelve zou weder in Auenbrugge by haar Moeder zyn, en deze Broeder haar van Gehr. fin hebben afgehaald. Zoo 'er iets waar zy in dit gerucht, zoo is deze Broeder zekerlyk die Vriend, van welken ik onlangs fchreef; en, wanneer hy Louife* Broeder is,zoo begryp ik ligtelyk de ftandvastigheid der Moeder waarmede zy haar woord flaande houdt. Men fpreekt van groote fchatten, die hy zou mede gebragt hebben; Maar het is genoeg bekend, hoe zeer het gerucht de dingen gewoonlyk vergroot, Ik fchryf intusfchen nog op heden aan Henriettc te Hamburg, om by Louife* Tante daar naar te vernemen. Mogelyk kunt gy my ook eenig bericht geven. De Weduwe te Gehrfen, denk ik, zal het wel weten! 't Geen my doet twyffelen, is, dat onze Wals. bom, die ons gisterbezogt, de aankomst van den vreemdeling en van Louife verhaalde; doch geenszins zeide dat hy voor haar Broeder gehouden wordt, 't Geen nu de vreemdeling gister nog niet was, kan hy bezwaarlyk op heden geworden zyn. K 5 CCL XII  J54 GESCHIEDENIS CC L X I I BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den 8ften. Eindelyk ben ik te weten gekomen, waaraan het myn Oom hapert! Men heeft hem wys gemaakt, of liever, hy heeft zich ïaaten wys maaken dat ik met Louife eene naauwere kennis gemaakt heb, dan men van iemand, die aan eene anderever. loofd is, verwachten of bihyken kan. Of, om myne misdaad met één woord te zeggen , Louife zou" door my in zoodanigen flaat gebragt zyn, waarvan alleen het bloote toeval de leevende getuige onzer gemeenzaamheid aan de oogen der waereld onttrokken heeft. Dit toeval, dus heet het verder, liet zich zeer wel uit het volgend gevoel van het goedhartig meisje wegens zyn ongelukkigen toeftand , en de daarop volgende aanhoudende droefgeestigheid verklaaren. Dit zyn bykans de eigene woorden van myn Oom. Dit geheim, welk tot dus verre in een zoo diep ftilzwygen begraaven geweest is, dat het niemand in de gedagten, ja nog niet eens op de tong van een oud wyf is gekomen, is dan hoogst waarfchynlyk, gelyk gy weldra zien zult! juist op het oogenblik uitgelekt, dat ik op FarmbuU was, en van myn Oom uit Glukflad met de zekerfte hoop verwachtte , dat hy op myne eerfte bede zou overvliegen , om de volle zegenpraal van zyn dierbaar oogv' merk,  KAREL FERDINER. i.55 ,vV welk hv nu bereikt hadt, te genietenden zymerk, welK ny im j h in üen Echt ne kinders met vreugde - traanen ziei ZGU zien vereenigen. Het voorval is n et ouder, ^^MyTetlÏÏneid," vervolgt myn Oom, " Y berigt was des te grooter.hoe mm- over zoodanö ten onbepaa]d ^ t:nTuwtn hny myeent hetmyne) met eene waarheid Tan dezen aart waren overeen t ^n intusfchen was hy, die dit beiigt: gat, P .1 rp .rrnote geloofwaardigheid, van al te groote gc^ o den Ik bid u, welke perfoon ? Kunt gy my Jn niet Roemen? — Jk zou U~ ^. ^Ver^gelTchryft myn Oom; „ fi*^ «ach het myne zaken toelieten, naar huis,en moest mvne wyffeling en alle myne partydigheid vóór u ooïeven, tegen bewyzen die zich zoo my voorSt volftrekt niet laten beantwoorden, zoo lang Ïnlet alfhistorifche geloofwaardigheid voor grillen wil verklaaren." .. Met reden mag myn Oom verbaasd zyn; want ik X dat men hem tegen zyn wil bedrogen heeft, fen zoo verhaast befluit, in één oogenblik alle de ftreelende verwachtingen van een ™ededmger ot van myne mededingers, zoo 'er meer dan é n is. Tor een korten zegen van den Predikant den bo e te zien inflaan, en opkomende valfche een broeiend harsfenvat te verflikken, vereischte a Z een even zoo fpoedig .J^ggJ dd, hoe onwaarfchynlyk het ook in dien toastn^ogt ^gegrepen worden. Wanneer her alleen de we.  156 GESCHIEDENIS VAN king deed van tyd te verfchaffen, dan deed het trenoeg. Na tyd komt raad, is de zinfpreuk van den traagen domkop, die zich onbezorgd door den Aroom des leevens laat voortfleepen ; en van den arglistigen, die op ieder oogenblik past, om zynen mededinger eenig voordeel af te winnen. Zoo dagt ook hy, of zy, die dit haatelyk werktuig my tegen wierpen; „Wanneer de Oom terug komt, en wy hem weder aan onzen fnoer hebben, zoo zal het niet mis. fen, door dezen leugen ten minften misverftand te zaaien tusfchen hem en zyn Neef." Dus zeg ik, kan myn Oom ligt-verbaasd genoeg geweestzynwant hy kon wel denken, dat de zaak zoo was; hy * die alreeds geneigd was, alles kwaads van my te ge' looven. Maar ik, die my zei ven eenigzins beter ken, dan hy, ben zoo verre af van verbaasd te zyn dat ik zeer we] in ftaat zyn zou om telagchen. Had hy gezien hoe gelaten en koelzinnig ik zyn brief las en weder toevouwde, mogelyk zou hem dit tot be. wys geftrekt hebben, hoe valsch de befchuldiging zyn moet Of wie weet, of niet wel het tegen- deel 1 Want myn verhaast befluit, en onverwachte fpoedige overkomst op Farmbutt, fchryft hy, met oogmerk om de Trouw te voltrekken, zou hem buiten dit voorval zeer bevreemd hebben. Op deze wyze echter, meent hy, laat zich de reden en het oogmerk daar van gemaklyk begrypen. Zeer billyk! Hoe geef ik onfchuldige den man zeiven de wapenen in de hand om my te treffen! Ik dagt, ik gaf hem de onwederfpreeklykfte bewyzen myner opregte genegenheid voor Jtdie; doch hy toont my am dat het een openbaar bewys is van myn oog-  KAREL FERDINER. U7 fT D^eetlTi,? niet, « . n,y„ Oon, lood. Duswee.V„, Terwvi „„de zaak zoo u.ige. maakt is, ny .fe ^ efin we- r"n;de\C sd:0u aaneen, hem tot ftaaving derleggend bewys beantwoording : als een pots aan ° Zi die wel niet fyn of aartig is, maar die haaien , wanneer ik niet hartig mede lagdite. h £zeldzaamfte is nog, dat myn Oom, onaangezien ny de'zaak voor zoo afgedaan houdt dat hy, Zcer hy dezelve niet gelooven zou, alle h.tonRhe boosaardigheid voor potfen zou moeten verkla g 2 hv Zeg ik, echter nog van my nadere ye£, teer gy met z,o veel zekerheid een befchuldigdcn voor een dief houdt, zoo vel dan maar het vonms over hem, dat hy gehangen worde ! Maar, wanneer Z ze«t, het is uitgemaakt; hy heeft dezen of geefen dtefflal begaan,en om hem en u zeiven te overAmen beaeert, dat hy bewyze, dat het niet öe S"s hoe kan den arnren veroordeelden dit bewys bybrengen, of wat kan, wat moet hy anders doen, dan loogchenen? Ik fcherts, Eduards, of, zoo gy wilt, ik fpot, en dat is het minfte, dat het voorval verdient. Maar ik kan echter niet ontkennen, ik fpot alleen, omdat  ijS GESCHIEDENIS van jk gaarne wenschte te bedekken, dat ik my erger Echter wil ik my om JuÜe's wil matigen, en in myn" antwoord aan myn Oom my nog ergeren, noch fpotten. De eenige middelweg is dan, zoo my dunkt, geheel te zwygen. Zekere zaken willen fomtyds niet eens beantwoord wezen. Dus zal ik alleen myne eerfte bede ernstig herhaalen,en deze zaak met geen woord hoegenaamd aanroeren. C C L X I 1 I BRIEF. Charlotte aan Leonore. FarmbuU, den \cden^ TT et gerucht van den wedergevonden Broeder J- J duurt nog, doch wordt fteeds duister en hoe langs hoe meer onverklaarbaar. De Predikdnt weet niet, wat hy daarvan denken moet. De vreemdeling zou van Londen gekomen zyn, en heeft een reermmandatie-brief van Thoma aan de \ oedcr voor wien hy op nieuw om Louife aanzoekt doet ; maar de Moeder wil het niet toeftemmen. Dit is echter wat fabelachtig! Zeg het my, indien gy het beter begrypt dan ik, hoe is dit overeen te brengen, dat de Zoon zich eerst door het ichryven van een ander by zyne Moeder aanbeveelt, en dan voor dien ar der weder het huwelyk aanzoekt? Om niet te vergeten, 't geen mogelyk van zeer veel gewigt kan zyn, hy zou, gelyk de Predikant te kennen geeft, een Vriend van Ferdiner wezen! Durf ik eene gisting wasgen ? wanneer dtes Vriend ' cn  KAREL FERDINER. ij9 en Broeder een enkel werktuig van zyn Vriend was, om iets te regt te brengen, 't geen mogelyk niet wel in orde was; eene foort van Godheid, of uit het graf terug geroepen geest, zoo als de Dichters dikwyls ten Tooneele voeren, als zy de knopen zoo vast toege-aalt hebben, dat ze door geene fterflyke magt weder los gemaakt kunnen worden ? Iets dergelyks, of ik weet niet meer te onderfcheiden of ik waak dan droom! Alleen vrees ik de Geest word by zyn lang dood-kleed gegrepen, men trekt hem het zelve uit, en het leevendig fchepfel, welk daaronder fchool, Raat met een befchaamd gelaat. Wie? — Dit moogt gy zelve gisfen! Intusfchen, terwyl het fpook in Auenbrugge omzwerft, hebben wy hier brieven ontvangen van Ferdiner. Eenen zeer tederen voor Julie en eenen zeer ernstigen voor Wolmer. Wat de laatfte zal uitwerken, weet ik nog niet; maar de werking des eerften is zeer goed, en kwam, juist op een oogenblik, dat het nodig was. Wy hadden hier weder zeer treurige uuren. Julie weet nog niets van de nieuwe onrust, en haar Vader houdt het zoo fterk geheim, als hy maar kan; doch hy kan het niet zoo doen of zy bemerkt wel eenige verandering aan hem, vreest voor eene nieuwe terugwyking van haren minnaar, en maakt derhalven ho^e langs hoe meer angstige en onzekere gisfingen. Dit heeft dan weder een ongemeen fterken invloed op hare gezondheid, die,, gelyk gy weet, reeds lang geleden heeft. Zoodra 'er echter een zoo tedere brief van hem komt, dan krygt haar verflagen geest altoos een nieuw fteunfel, welk zy gretig aangrypt, om  iffo GESCHIEDENIS van om zich weder op te richten. Op het einde echter, myne waarde Leonore, wat zal het dóch wezen? Ik vrees, alleen een langzaam fterven Wanneer het geheim uitlekt, en de laatfte flag treft, dan Göd gevCj ^ jfc £e vreeze! —— Ik zal u een voorval of twee vernaaien, waaruit gy den tegenwoordigen ftaat van Julie* Gemoed kunt afleiden. Wy hebben nog geduurig onze bezoeken by het ongelukkig meisje afgelegd. (*) Gister bragt ons de Moeder de tyding, dat zy geftorven is. „ Hoe is het met uwe lieve dochter?1' Vroe* Julie; op 't oogenblik dat de oude vrouw in de kam-r trad. De vrouw konde de vraag niet met woorden beantwoorden. Zy antwoordde door tetkenen brakin traanen uit, en hield te gelyk de voorfchoot voor haare oogen, om dezelven te bedekken. „ Ik weet genoeg]" zeide Julie „ firaa've Moeder, God trooste u! Ik wil u niet verlaten i ; . Daarop ging zy in haar Cabinet, en floot zich in eenzaamheid op. Ik wenschtte wel van het Gezelfchap der Vrouw bevryd te zyn, om yülié niet alleen te laten; maar zy had haar hart vol, welk zy eerst moest uitfchudden. Zy verhaalde my toen nog verfcheidene omftandigheden van hare kranke dochtervoornamclyk ook van den thans getrouwden mans-' perfoon, die zich reeds over de boosheid zyner Vrouw ten fterkften ÖekJaagt, het grootfte berouw toont, en, terwyl hy de zieke eergister zoo ylende vond, ( * ) IV Deel CCXVlil Brief.  KAREL FERDINER. i« V0nd zich als een uitzinnige heeft aangetteld. Hy la vóó het bed der zieke op zyne knieën nederl aflen had zieh dan voor het hoofd, dan op de bors geflagen, naar een mes gegrepen welk op de Se lag, doeh welk men echter fpoedig weg b d harceiyke v b ^vouwen, en naar den volgens de handen een ev ^ ^ ^ HCme emZMd zooll echter, ondanks alle I^ooSn^tLdaarder men nad Tem niet la; met geweld van de bedftede kunnen frasen de Moeder haar verhaal geëindigt had, wi°ikrblyde was dat *» niet gehoord had ging ik by haar,en vond de deur nog op c flot.^Zy kwam echter zelve kort daarna voor den dag. De traanen fchÏterden haar nog in de oogen ;zy viel my om den ha n zeL;,5die arme A^/Doch nu met meer! " Is zekerlyk zoo het best voor haar, en voor allen, een einde van hetgefprei;;= , ™ rr,raV om hare denkbeelden watikook«rzo„, en^fprakoos wc.  162 GESCHIEDENIS v« Zoo gy het gaarne hoort,, zal ik u nu wat voorfpee len." Ik verzogt een mooi ftuk, en zette my „ede* om het te hooren, Zy ging aan het Klauwier, maak- ''S rfcl Cn' ^^"are geliefde Hukken van Tartmi of Pergokfe verwachtte, viel zy op eenmaal met zoo veel vuur, zoo veel aandoening en beweging op een ftuk uit den koorzang: Wie weet, hoe rasch myn einde naakt ■ . de traanen barste my uit .de oogen. Ik wischte die hcirnelyk af, hoorde een vaers geheel uit, omhelsde Jutte, en zeide: Iaat het voor dezen avond genoeg zyn! Gy kunt u ligtelyk voorftellen , hoe na deze voorbereiding de nachtzoo voor my, als voor haar heeft moeten wezen! Dees morgen klaagde zyover eene zeer onrufti-e nacht, en over menige kwaade en goede droomer, door elkander. Ik verzogt haar één der goeden te verhaalen. „Ferdiner"^ zy,„fpra,k onlangs van eene Zuster. Deze, zag ik. Myn Vader bragt ze by my en zeide: Hier is zyne Zuster! Zy kwam m zeer bleek voor, was in wit zatyn gekleed, en droeg een krans. Dit beduidt zekerlyk, dat het alleen deGeest eener afgeftorvene was; dus zal zy reeds dood zyn. In den droom kwam het echter my niet anders voor , als of zy nog leefde. Zy nam my vertrouw, lyk by de hand, wy gingen met elkander voort, en ik weet niet, waar wy bleeven!" Ik zeide haar, dat zy my nog nimmer had gezegd, tZf Z Te ZUStCrhad ê^ookbad ik daar nooit van gehoord; „ Ik zal het dan vergeren hebben," antwoordde » ay iprak 'er van toen hy d.-Jaatfte keer hier was >  ■ KAREL FERDINER. T63 was ik weet niet meer, by welke gelegenheid. Deze Zuster moet nogthans van eene andere Moeder wezen. Ik hield het voor feherts;maar hy verzekerde dat het meer ernst dan fcherts was; en beloofde de redenen van dit zyn vermoeden nader te zuilen melden Het is my lief," vervolgde zy, „ dat een droom my zulks herinnerd heeft. Ik wil hem ook de eerfte "keer als ik hem fpreek zyne belofte herLeren. Waarfehvnlyk is deze Zuster reeds geftorven indien zy echter nog mogt leeven me weet V0 zy niet onze hulp nodig heeft? En indie^zy my dan overleeft, zoo weetik, wie myne naaste.erfgenaL zvn moet. Herkan wel hoog tyd zyn om d" al lagehende, en iloeg JneTnTen om haar hals; „Hoog tyd! Gy hebt ook al uw cwintiglte jaar overleefd! Op het zelfde oogenb'ik kwam Metta met een brief „ van Ferdiner?" vroeg ik. „ julie bekeek dien eens en lagehte." — Dien willen wy ten minften nog eerst lezen, eer wy fterven." — Zy las hem, en voor ditmaal verdweenen de gedagten wegens het fterven geheel. CC L XIV BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den i<\den. De zaak wordt ernstiger, dan ik, en, zoo ik hoop, ook Gy hebt kunnen verwachten; Gy, L 2  164 GESCHIEDENIS v*w die my, ten minften in dit opzigt, meer fterkte, Gf om het regte woord te gebruiken, meer billykneid toebctrouwt. Zy wordt ernstiger, zeg ik, en ik moet 'er byvoegen, beledigender. Myne fpoedige reis naar FarmbuU is, in het oog van myn Oom, gelyk gy gezien hebt, een bewys, zoo ais hy het gelieft te noemen, geworden voor de waarheid der befchuldiging: myn laatfte ftllzwygen op zyne voorgevens bevestigt hem daarin nog nader; en boven dat alles vindt hy daarin, ik weet niet] welken voorbedagten hoogmoed, van welken hy aileen, in gevalle ik my niet verklaaren wil, 0f fc,0, dat hy voor het zelfde houdt, de nadere opheldering verlangt te weten. Welke beleedigende uitdrukkingen zyn dat niet ? 't Is waar hy is myn Oom, en Julie, zyne voorgewende Dochter, is myne Bruid, die my al te dierbaar is, om haar aan een misverftand of een verfchil van weinig belang te willen opofferen j maar waarachtig, fchoon Julie myne Bruid, en haar ftiefvader myn Oom is, wil ik my echter op geenerleie wyze van hem in myne eer laten beleedigen l „ Gy herhaalt," fchryft hy, „ alleen uw y fa. gen, en antwoordt geen woord op myne vraagen Ik >zie echter niet, hoe het eerfte kan plaats grypen eer de hindernis, welke daarin voornamelyk plaats heeft, uit den weg geruimd is. -Acht gy de befchuldiging voor eene zoo geringe kleinigheid, dat zy geene beantwoording verdient? Of gevoelt gy zelf de waarheid daarvan zoo fterk, dat gy in 't geheel niet weet te antwoorden ? In beide gevallen moet ik vol»  KAREL FERDINER. & m v „epn ik u anders zoo gaarne «volftrekt wygeren, t be-n ^EeSSai draai in der daad! Als of één van beÏn moest plaats hebben , en nietever^| n d-rde of vierde? Zekerlyk, wanneer ik de beichul dking voor eene kleinigheid hield, en dus-een flegfvlchtelykekaerel was, zonder gevoelvanea of deugd, dan bad myn Oom regt zyne MaM* t aan een gewetenloozen te weigeren. Ook kon Tl let ander geval gelden, wanneer ik uit het TeS e zS waar was , van deze befchuldiging Ï zwegen had. Maar, moet myn zwygen ,uist één fan deze twee zaken beteekenen? Geenszins, myn Oom ' Men zwygt zeer dikwyls ten eerften uit eene VoTe'bewustheid zyner onfchuld. Men zwygt aanftonds, wanneer men vooraf durft vooronderfteltn dat de reeds bekende braafheid van onzen kant tdèr billyk menseh overreden zal, ons in zoodanige bethuldigingen te verfehoonen; en dan is dit zwy^eenszins eene dier zaken als myn Oom het hebben wil. Men beroept zieh dan ft.lzwygend op enz" bekende liefde tot eer en deugd; men beroept z ei ge ustelyk op het verftand van den rechter, dat hy het karakter van den befchuldigden, en den aart dl befchuldiging zelve het is dan een juist verwyt zyner ligtgtloovigheid en overyling, wanneer hy zich geen tyd gegund heeft, deze vergelyking te maaken. Myn Oom moet het my dus niet kwaalyk nemen , als ik zeg, dat myn zwygen juist van dezen aart is. Het is derhal. ven te vergeefsch voor my, wanneer hy zegt : „ üi • Hgt my ten hoogften aan gelegen uwe verklaaring  165 GESCHIEDENIS van deswege te vernemen, my, die verpligt ben rekenfchap te geven zoo wel van dat geen, welk ik tot welzyn van een aan my vertrouwd en geüefd kind gedaan als nagelaten heb." Zeer waarachtig! maar deze verklaaring, dunkt my, kan hem niets verder ondemchten.dan 't geen hy reeds weet, wegens myn karakter, myne zeden, en neigingen. En wanneer deze dergelyke grove mishandelingen ronduit tegenfpreken zoo moet hy bevinden, dat de befchuld.gmg volftrekt valsch is, en dan moet hy myn ftilzwygen in den besten zin opvatten. Indien hy dit WÏ a ,;°! ^ nkt gevoegd nebben; aart dl \ h B*»« * ™ -n dieI5 aart dat zy door ftj!zwygCn wederlegt wordt! " Zy 38 ZUlks °PenJyfc' oF * moest by hem als een wellusuge en gewetenloze bekend zyn ! H dit ggvaJ mogt 2 hCm Vra5en' w^om gaaft gy my zoo gaarne deze uwe Stief - dochter die u op uw geweten "I toevertrouwd? P geweten is befthnM m°gelyIC hCbben dC b£W^Zen • cle T êC'taafd WOrdc' hem^n wankelen Loutfcs Moeder zegt ronduit, dat haare DoeJ eentdc>or eemgeal te duidelyke kenteekenen, zekeren o ftand verraaden, en denzelven door een rniskraam volftrekt bunen twyffe] gefteld had. Zy noemt zelfs den dag waarop de gemeenzaamheid zou hebben I-laats gehad, en beroept zich op den ring, dien ik Louife, gelyk waar is, gefchonken heb ■ tg verklaart my, i„ het V00rbygaan, het zondering antwoord dezer Moeder op myn brief, dien ifc onlangs voor Gerflendorf, om het huwelyk met haar dochter te bewerken, gefchreven had. Zy verwierp het  KAREL FERDINER i«7 ,ltrf veer fterk, verwonderde zich ten hoogft" , d=~Me op my genomen had, en * t h, ,an myne braafheid, die by haar zoo d,k. Z;Tgero'emd «i» «* W *» -g— genood2 ■ ïenTtot iets anders dan die alleen haar toe;„ t te nemen. Dit «as dan d.ar.oe M«*£ * ri w men ten tyde niet, en antwoordde dus s^ss - rmn „r en om eerlyke zielen, die het zeer we, meenden" onheil en vervloeking op den hals haal n! Mffl ttS van voorfcoryvmg zoo wel a!s „p dit antwoord dienen nu van achteren tot ftr.kkeo, ^^^^^^ eene andere wyze te verzorgen. Maar nee zy man,dien gy voor het goede meisje mtgekozen e nw aeweten overlaat z°u U1U vJJkeren, dat daarmede de zaak onder ons geen zins is bygelegd, al was het, dat Moeder enD ter het vei-elyk hadden aangenomen. Zie nu eens, welk een doortrap ichurk uw Vriend rs - Kan men by dit alles onverfchUlig blyven ? L 4  158 GESCHIEDENIS van ^Maar dat is nog niets! Het ontegenfpreeklyk.Be^ tegen my M de uitfpraak — raad eens! vaQ Van Dankwart mogelyk? P edikant r,Zaak,8CCne Plegdgheid mtb»eke Predikant van d,e plaats. — Aan hem heeft het Louife m den Biecht-ftocl ronduit beleden. — Mogelyk zoudt gy denken, ja, men beJydt dik ]s ^ opdenpynbank, % geen men weet, dat niet waar 'vrLrPnWarm Tk' ni£C by §e,eSenfl^ van fommige v aagen by welken ieder oogenblik bedreigd wordt de brandende hel hare vlammende kaaken op t sullen fpalken? - Maar neen; zy is niet gedwon! gen, maar heeft vrywilüg, uit eigen aandrang des gewetens zulks beleden. En dat wel zoo beleden, dat het gezegde even ais de erfgift eener ftervende, of t welk een en het zelfde is, van eene, welke Tl G°dZy gedankti h<* leeven daarvan heeft afgebragt aan den Predikant is nagelaten, en aan zyne ftilzwygenheid toevertrouwd Ik zou met dit alles kunnen fpotten; maar ik wil Oom beden heeft zeer fterk gey,d in hare ziekte! Wanneer * de openbaare verzamelplaats der men.chelyke ellende van alle kanten bezoek, en zie hier een mensch weg brengen, die ten uiterften vervaard voor my ,s, omdat hy zieh zeiven voor een gersten- enT C" ? V001* h3an 3anzie£' de den gei*, ten-korrel w,l opeten; of ik hoor daar een uitgeteerd bedaagd wyf, welk een vyftig Jaar achter eSkander niet  KAREL FERDINER. 169 niet dan in haar kamer heeft doorgebragt, over baarens-nood fchreien, om de hulp van eene Vroedvrouw fchreeuwen , en aan de waereld wys maaken, dat zy een Prins van Akxander dm Grooten zal baaren dan gevoel ik dat myn hart ten uiterften beklemd wordt. Ik haal als dan myne fchouders op, een weemoedige lach vertoont zich in myn aangezicht, en ^ ontglipt een zugt van hartelyk verlangen, dat God de onheilen deezer ongelukkige Schepfelen zal verminderen! Maar hoezou ik my zeiven by mogelykheid kunnen overreeden, om Alkander den Groc ten te verdenken, dat hy Vader zyn zou 5 Louife, zegt men, heeft het vrywillig uit eigen aandrang des gewetens geopenbaard. — Ik zou kunnen fpotten; maar ik wil alleen vraagen. Was deze aandrang des gewetens mogelyk niet even zoo eene beguigcheling der verbeelding? Gy weet, myn Vriend, waar het den Ridder van Maneba haperde, en wat men thans nog Donquichotterie noemt Echter was dees Ridder nog in veele opzigten een man van verftand. Men moet alleen zyne verbeeldingen over het Riddermatige ter zyde ftellen. Alles, wat hy voor het overige beredeneert, is zeer redelyk en waarachtig; alleen zyne fchoone Dulcinea was de aanleiding, door welke zyn verftand oP hol raakte. . Indien nu Louife Gy moogt de gedagten des. wege zelfs verder uitbreiden. Zy heeft het aan de fiilzzvygendheid van den Predikant toevertrouwd. Ik konde andermaal in ernst fpotten; maar ik wil alleen vraagen. Hoe? is dan dees Predikant zoo gewetenloos, om 't geen als een erfgoed van eene ftervende, die echter nog met geL 5 ftoi"-  , *7° GESCHIEDENIS van ftorven is, zyner ftilzwygenheid was toevertrouwd, rnyn Oom in t oor te fluisteren ? Wanneer de Biech! teling zulks zyner ftilzwygenheid aanval, dan zou men denken, dat zy zulks deed tot verligting van haar geweten, en geenszins opdat een derde zich van dat geheim bedienen zou, om my daarmede te fchaaden. Waarom werd zulks dan verder verfpreid. Zoo ver geraakt de geestdry ver, wanneer hy met een groot geblaas vuürige vonken uitfpuwende, been en weer gezwaaid heeft, zoo ver komt hy eindelyk, en aat niets achter zich, - dan een flank van buskruid - Even zoo, hoop ik, zal het met deze grollen aflopen. Wat zal ik dan myn Oom antwoorden? Niets oD zyne voorgeftelde vraag. Met betrekking tot de zaakzelve zal ik maar niet anders zeggen, als:myn Oom, gy zyt bedrogen Ik beroep my op myn karakter. Oordeel en handel gy flechts, naar dat gy het bevindt; maar verfchoon my van my verder wegens deze zaak te vraagen. Wanneer myne partyen loos genoeg zyn,zoo kunnen zy den knoop nog zoo zeer verwarren, dat het langer duuren zal, om dien te ontbinden, dan één van ons beiden geduld zal hebben. Ik meen alleen myn Oom. Want wat my betreft ~~ 't Geen waarbyk toekomt, heb ik my nimmer ligt lateTonl trekken o, aftroggelen; fchoon ik het anders gaarne voor het eerfte goede woord had willen weg Len. IZl m CChtei' °Vel' 'C ^ genomen de zaak zelve tegew,gtlg _ doch _ ^ £ P- ~ M^n Pa"y, de Heer Dankwart — één van ons beid;n moet de gek van het fpel wezen. Dus  KAREL FERDINER. i* Dus moet het geheel uit gefpeeld worden. De klucht kan zekerlyk nog vry lang duuren. Gy zoudt in ernst uwe Nichl eerder in de armen van haren Man overgeven, dan myn Oom zyne Stiefdochter m de myfe mogt flechts een Gelei-Engel des vredes u daartoe in Raat ftellen ! COL XV- BRIEF. Ferdiner aan Wolmer.. Hamburg, den i den. ^Tcrkeerdelykmyn Oom! verftaat gy myn ftilV zwygen. Het beduidt geen van beide t geen cv voorfteldet. Ik zweeg alleen, omdat 'er zekcre vraagen plaats hadden, die met beter b ntwoord worden; dan door ftilzwygen. Ik ben verzekerd, dat u in uw eigen leeven dergelyke gevallen meer dan éénmaal zyn voorgekomen Welk mensch heeft niet zyne vyanden en kwaadfprekers? En hoe is het een eerlyk Man te vergen, dat hy rekenfehap geve wegens vraagen, welke het zyne vyanden en kwaadfprekers behaagt hem voor te leggen? Dit uit te vinden, weet men genoeg, dat het werk van fommige luiden is; maar zeer weiniae hebben lust en genegenheid omdat geen te wederleggen, welk kwaadwilligen verdichten, en 't geen niet dan verachting verdient. Dit is echter alleen de oorzaak niet waarom ik zweeg. Ik dagt, myn Oom heeft zich door een gefebreeuw van veele kanten laten over° bluf-  172 GESCHIEDENIS VAN bluffen; maar de nevel zal wel tdato wi*, 1-m aan zyne eigene overdenkingen over te late ' en m vertrouwen op zyne goede oogmerken n goede gedagten wegens u, te zwy^n In der daad, Oom, hédft de° ^heele zaak -et de klaarfte Steekenen van Oude Wyve praat ^^^^^ En al waren er dezen niet in, dan düBtt moest nog eene enkele befcnouwing van myn £ rakter en zeden genoegzame opheldering en bellis fing geven wegens derzelver waarheid of valsehheid. Vondtgy er echter eenigen twyffel of dubbelzinnigheid in, zoo weet ik niet, waarmede'ik eene zoo fpoedige verandering uwer achtinge heb kunnen ver dienen; ja ik durf u zelfs vraagen, wat gy van mv Vergeef het my dan, wanneer ik zoo voor het te genwoordige als voor het toekomfiige my in ^eene* vraagen hoegenaamd zal inlaten. Alles, wat indoen kan, - en waarlyk myn Oom, ik doe het nog alleen Uit hoogachting, liefde en genegenheid voor U' — AI wat ik doen kan, is alleen dit, dat ik my op mv zeiven beroep. Neem my, zoo als gy my Lnf, 7n met anders; en beflis gy daarop in deze zaak, of zy leugen, dan waarheid zy? Vergeef het my, ik kan my niet anders verdedigen ; want ik ben niet laag genoeg om my voor het vuile gebroedfel myner cerroovers te vernederen, al hing daarvan de wei. g<-7  KAREL FERDINER. *73 ger5ng of toeftemming va^^Vg* sy fchynt te kennen te geven, doch t geen l loo/en kan, ten minften in geenen deewensd, Vergis ik my in deze gedagten en deze hoop,zoo loet ik u echter verklaaren , dat myne aanfpraak even regtmatigblyft, en dat ik alle myne reg- dit het geval zy, welk ik naauwlyks ^rees dan ftrydt het geenszins met den eerbied, dien ik U verfcUgdben, dat ik my op myne ï0ep, wanneer ik myne bede andermaal hertaaien moet , dewyl ik geen lust heb om tot vermaak enkel Van myne tegenwoordige medeminnaars a s e meer dan één zyn, te danfen , wannee zy g hebben om te fluiten, en my te laten danfen. De Ïn zagen het zekerlyk gaarne,dat ik punt voor punt al, een onnozele knaap beantwoordde. Njen, Oom, een gek kan fomtyds iets vraagen, we k al le de zeven wyzen niet kunnen beantwoorden, en de aart der zake zelve laat oogenfchynlyk ook maar één éénig antwoord op alle vraagen ™> ^ 'er ook duizend; namelyk deze, datd- g~neu een gek verdichtfel is; en eindelyk zouden alle my. ne antwoorden niet dan ydele klanken zyn, die u zekerlyk niet zullen fmaaken, zoo lang gy twyffJt zeKeny* o-eVolglyk aan de aan de eer-zucht en deugd, en ücvuib y ^ ^  GESCHIEDENIS oprcgtheid van htm f die u dit durfr fchryven. durfc zeggeri of ais ik ben- of 1' , gy my ncmen wiJ', zoo datJT' n dK dubbeJzinnig zyn fflo„t «at gy my nemen wik , zon „ 6 / ra°bt' als dan de zaak w£ beflS aT my e" dan verwachten, datgytf n h 7^ * misnoegen zuitfparen va„ m" t0d«e vinden, welke » ond- ™ genegenheid CXSSSïrt * cm niec te zeggen, datifc de he^j fv de of gelykfoorrige vraagen 0or c«e S h-^" van myne eer zal houden, w^Tnï ^ Ook zult gy u zelven tJ^*^"»™' genaamheid befpaaren e onaan" Ik kan die antwoord ^L£f zonl °' maals van myne waare hon^T ' def u noS" wensch te veikere^^"f Cn 0P^en des mans van uwe Stiei-dochter te voegen enV^? u ernstig, den dag te benaalen T fmeeA" voleinden , alle lasterende ^'J^ ^ ■** U en my zeiven boven a0mmcn > en zal, om' zaken vanden ^T, ****** te beantwoorden. 6 Jl00reD en CC L XVI  KAREL FERDINER. $S CCLXVV BRIEF. Frederika aan Charlotte. Hamburg, den \2den. den eigen dag, waarop uw brief afging, ö was myne Zuster bezig met zich te vervaard!«ren tot een reisje naar Stade, welk zy reeds vooraf befloten had in dit voorjaar te doen, fchoon met zoo vroeg, noch zoo fpoedig, als nu gefchiedis. De Heer■ Feldheim (dit berigt houd ik my verzekerd, zal u even zeer verblyden, als my, die het u mededeel) is eindelyk wnHenriëtte verloofd geworden , en wenschte zyne Bruid met zyne bloedverwanten m Stade wat nader bekend te maaken; doch de tyd tot het vertrek was nog niet bepaald. Juist op den aag, waarop wy uwen brief ontvingen, kreeg zy aanleiding, om hare reis te verhaasten. Klaartjes Moeder gaf ons het treurig berigt, dat haar dochter te Stade ziek terug was gekomen, en helaas! zonder hoop by een van Feldheim* nabeftaande was. Henriette, ontroostbaar over het onheil van haar lieve Klaart je, beiloot hare Vriendin zelve, gelyk zy zeide, op te pasfen en te verzorgen, tot zy herfteld was,of haatten minften de oogen toe te drukken. Wy konden haar dat niet zeer afraaden, en Feldheim, die haar, gelyk gy weet, niets weigeren kan,bood zich aan om haar te geleiden. Zy reisden dus in gezelfchap van Klaartje* Moeder den volgenden dag te water van  i76 GESCHIEDEN IS vAïf hier. Dit is de reden, en te gelyic de vërontfchuldjging, dat zy uwen brief niet zelve beantwoordt. Uwe commisfie is intusfchen niet verzuimd.'tGeen Henriet* niet bezorgen kon, heb ik zelve bezorgd\ fchoon zonder eenig gevolg. Louife* Tante, Mejuffrouw Berg, weet nog niets van de terugkomst des Broeders, of wil daarvan niets weten. Gy kent de bandelwyze van deze, anders zeer goede vrouw die fomtyds van eenige dingen een geheim maakt, welke men zeer veilig zelfs in de Couranten kon plaatfen, en op een ander tyd is zy weder openbartig in zaken, welke dienen verzwegen te worden. Zy had, zeide zy, al in geen drie weeken een brief van haar Zuster. Om u myne gedagten te zeggen, het gerugt komt my een weinig byzonder voor • te meer, daar gy, die zoo digt by de plaats woont, waar het voorval gefchied is, zoo bezwaarlvk de zekerheid kunt te weeten krygen, dat gy den weg naar Auenbrugge over Hamburg moet nemen, om tot zekerheid te komen. Intusfchen wensch ik van harte, dat het tot vreugde van Louife en haar Moeder mag bewaarheid worden! Wat. ÏÜaartjebetreft, hare terugreis en hare ziekte hebben helaas! ééne en dezelfde oorzaak. Laat Griffenftein waarlyk nog zoo een goed man geweest zyn, het gevolg toont, dat zy beiden veel gelukkiger waren geweest , als zy elkander nooit gekend hadden. Omdat ik de arme Moeder door myne vraagen niet gaarne bedroeven, en U echter gaarne eenige nadere omftandigheden van het voorval wilde mededeelen, verzogt ik myn man by den Heer Ferdiner te vraagen, of hy geen brief van Eduards ontvangen had?  KAREL FERDINER- ^ Wd? ^antwoordde, den laarftcn post een treung berigt had g ^ en had de goedheid yan te belooven jat by. ft geen 4p4i< betrof, een uittrekt zou ,g ^ ^ heb het eerst heden ontvangen , en£ maalige waarom ik agt dagen laater fchry..JJe fpöed van ^^^^ A; dagten, en beangstheid 4 to« h* ^ üie wy zoo 7-SHbeff^e ; een eerlyk man, al te begrypelyk. Hy £a zeke [ s dan de liefde, daaraan wil ik niet twyffelen. Wie s hter zegt myn man, heeft hem verl id. Ind.e Zuïk foort van dingen uitwerkfels der hett*y nen, rnyne waardfte Charlotte, welk eenege Y^ hartstogt is dan de liefde! 0^.^mé Sbd Wkeenegefteldheid, die men zich me pa foewenfchen; maar hy, ^e weder aan den # kant een zoo tederminnend hart heeft, da, het m tüuiüng van alle andere om.ftandig eden ig één voorval onaffcheidbaar vast hecht ^^g| loopt zoodanig een, om, wanneer hem b g „een hy bemint werkelyk te bezitten, door Uerongeoorlofdfte middelen zich zdvu e verfchaffen. Hoe veelen, myne If^f^. ken zich dagelyks oR deze wyze ongelukkig! — | voor my heb reeds in meerdere gevaUen dan Air reden genoeg gevonden , om God te danken', dat ik^g t^regten tyde uit myne dwaaling terug kwam. (t) jgft (*) III Deel CLXI Brief, ö) I Deel 11 Brief. H Deel VIII Brief. V. DEEt. M  17» GESCHIEDENIS van Kus onze Julie, en wensch haar uit myn naam van gantfcher harte aUP *r- ^n^^^J., . .. — s^iuiv^jigneia in nare ™! Qie 1Jf mvne Zuster, weJke mogelyk min 7T J^^JSiJdlCÜ "eiuoetm wezen zal, by voorraad durf verzekeren. C C L X V I I BRIEF. Eduards aan Ferdiner. (Een uittrekzel.) Stade, den eden. "WY leiSden Van Stade> aIwaar wy door Feldheim's familie aan welke wy brieven van hem hadden, zeervriendelyk ontvangen, en eenige dagen langer opgehouden waren, dan ik volgens bet plan myner reis befteten had, mar Bremen den r4den February, en meenden na twee dagen rustens van daarop Amflerdam te vertrekken; doch vonden reeds onder couvert van *™»B. die vooruit gereisd was, een brief van Gnienflem, dat wy om een gedeelte van de lastig, heden der reize te befpaaren, flechts naar Osnabrug zouden reizen, waar hy ons vinden zou. Een daarby zynde brief van Benning meldde, dat wy nog hl ' ger dan agt dagen konden vertoeven, omdat zyn Vriend zekerlyk niet eerder van Amfterdam zou kunnen afreizen, en bood zich aan, om, indien my- ZS^T T kWdeü JydCn' dat * ^ -oo lang ophield, op den minften wenk, dien ik hem met den  KAREL FERDINER. 179 den naasten post zou geven, ten eerften naar » ce komen, en myne plaats, ate.^^^e Nicht, te vervullen. Doch dit was het oogmerk ni t van myne reis. Ik wilde. Grifcnflcin zelf fpreken en eerst van hem de redenen van zyn vluchten n e°r ik Bcnning mvne Nicht toever~ Ik edankte derhalven Bcnning voor zyne hZrSeid.enichreefhem, den moest «^^^^S waTnaar (Mhtf te reizen. Doch in de onrust., w rin hy zich bevond, heeft hy ligtelyk kunnen vcïgeten, * geen zyn Vriend naderhand op zyn verzoek ons heeft herinnerd. Wy bleven nog zeven dagen in Bremen en kwa. Jaden *3ffi* -er laat in den avond te Osnabrug l de herberg, daar wy volgens fi*^*££* /iqfc*. ons intrek moesten nemen, zede men ons dat een vreemd Heer federd gister wel driemaal naai ons .evraa.dhad. Ik befloot daaruit, dat GnffenZin en Bcnning reeds vóór ons gekomen waren lelk met het berigt van den laatften weder niet wel overeenkwam. Dewyl ik zwaarigheid maarte om den naam van Griffcnftcin te noemen, het fk aan Bcnning weten, .dat wy zoo even gekomen, en dat fk hem morgen, zoo vroeg hy maar wilde, wenschte Z zien, indien het dezen avond te laatst wezenDes morgens was myne Nicht, zoo ass ligt. te j, y r„ ,„ r^n ik Het goede meispen is, vroeger opgedaan, dan ik. n b ie had by hare veel groeitere vermr-eijing van het reizen, welk zy minder gewoon was, en daaren- M 2 b0*  i8o GESCHIEDENIS van boven nog in hare veel grootere verwachting en ge; moeds-aandoeningen, minder kunnen flaapen^ dan ft. Ongelukkig brengt men haar in dezen tyd een brief aan my, met BeriningSs hand gefchreven. Zy wij my. niet wakker maaken, en echter is hare begeerte, om het Couvert, waarin zy een brief van Grlffenflein verwacht, te openen, onverwinlyk. De ongelukkige doet eindelyk , 't geen iedere vrouw j? hare omftandigheden zou gedaan hebben: zy opent den brief, leest hem, valt in onmagt, en ligt een tyd lang zonder hulp op den grond. Eindelyk komt een meid uit de herberg en fchreeuwt om hulp. Men tracht haar tot zich zelve te brengen , men roept my, ik kom naar beneden, en vind haar in de armen der waardin, terwyl Zy een weinig bekwam; en een ander vrouwsperfoon reikt myheimelyk den geo^ penden brief over, dien ik fpoedig las, en waaruit ïk dra het geheele voorval konde verklaaren. De ü> houd was deze; „ Met leedwezen moet ik u een voorval berigten is waartoe ik wenschte, dat ik u vooraf kon berei„ den; doch het kwam my zeiven zoo onverwacht „ voor, en myne uiterfte verwarring en de kort„ heid des tyds maaken het my onmogelyk „ om eenige omwegen te gebruiken Dezen „ ongelukkigen nacht is myn Vriend Griffenfiein „ in alle mogelyke ftilte, ja, ik mag zeggen, by. „ kans uit myne armen opgeligt, met een wacht van „ vierman weg-gevoerd, en, zoo als ik een half„ uur geleden, toen ik naar de wacht ging, en hem „ begeerde te fpreken, vernomen heb, reeds met » het aanbreken van den dag, naar Bretoen, zoo men „zegt,  KAREL FERDINER. W teruggebracht. Ik verbaas my, niet zoo zeer „ en myn vrien zoo ^ ont. zou gemaakt hebben. — 1K , f " j ^ ik eeen rust kan vinden. Ik yl, ot " r°er ' n,elvk is myn Vriend in te haaien, „ftandvascig, om uwe Ment ?> neD' B ENNIN G. «1 het lezen van dezen brief was ik zelf zoo aanBv net ïezeu va n_ , Hat ik bvkans nederzeeg: ik itonu ici gedaan, dat i -Dy En wat kon ften een tyd lang half ^ aan zyn noodloc ik anders doen, clan s• j nblikken tc betelen aan de = hoofde< HgeNKh.? ZJ . n.maat„asopde *Ü?S £&S> gevangen genomen was, ter cydlng, dat W/ / . « en ^ gemdde neder gezegen. » .**<*» - om va„ tyd ^"'Tnt by baar te verwefc. «H** * -'eet tyd.Veb zeer vermogend waren, en ncm ,en; maa, hie, werd zy weder » «1 dagen moest vertoeven. Em «5 zeer Vfrlanger.de naar haar Moede,, 1 M 3  182 GESCHIEDENIS van zeer fterk aan, om voort te reizen; enzoozvnwy weder te Stade gekomen, waar ik haar zoo uiterma te zwak vind , dat ik niet durf beftaan, om verder Nu ziet gy de reden, waaróm- welke ik door dit «ödSÏSSSS .en.gevolglyk had hy fpoed^^hy overwmnen zou, en dat was het, wat ^ dig maakte. — Tegenwoordig wil ik hem^1 toeftemmen dat hy gelyk had; maar ik moe ^y over my zeiven verwonderen. Hoe kon \v J Y bedrieg van m geduld voor den, terwyl ik echter daeelvks m,„ JajZelfs m t algemeen genomen, hoe is'het ' dac mefl b*u voor zwakheid houdt? h« wordt  KAREL FERDINER. 187 wordt voor my hoe langer hoe duidelyker,dat de geduldfre alleen de manmoedige is. Dehartelykfte groete aan myne Moeder, en aan U mvn tederfte Kus! Ik zal niet nalaten, u van tyd tot tyd verder be-, ri2 te geven wegens den toeftand onzer Kranke. Het gV ?! hipr aeWk gy weet, geenszins aan menig- >* **** mi a- burg. CC L X X BRIEF. Henriette aan Frederika. Stade, den ai fien s'morgens. Mvn brief is eergister niet • afgegaan. Hy zou met een bekenden van Feldheim gegaan zyn, maar deze is verhinderd geworden, zoodat hy tot heden middag alhier vertoeft. Ik fluit dus nog een anderen brief by myn vongen. Gister begon onze Clara weder te fluimeren, maar het was weder zonder eenige verkwikking. En, zoodra zy wakker werd, fprak zy weder half verftandeloos. „ Daar is hy!" zeide zy eens zeer leevendig en met nadruk. „ Wie meent gy, myn Kind?" vroeg onze Tante. „ Is het Bcnning niet?" antwoordde Clara. , Het is Neef Feldheim," zeide Tante. Dan moet ik gedroomd hebben," hernam zy, " kwam  l88 GESCHIEDENIS van ïcwam kort daarna tot zich zelve, doch geraakte rasch weder in de vorige fluimering. Tegen den avond werden de vlaagen van eene wilde verbeelding heviger. Terwyl ik naast aan haar bed zat, vroeg zy my onder anderen; „ waar of myn Oom toch biyft?" Hy is zoo even uit gegaan," antwoordde ik, „ zal ik hem roepen." „ Neen, neen; hy zal toch den brief hier niet willen lezen." -—- „ Myn Kind, ik weet niet, dat hy een brief gekregen heeft." „ Niet?" vroeg zy. Een wyl tyds naderhand keek zy my zeer oplettend aan , en vroeg; „overwien zytgy in den rouw, Henriëtte?" ,, Ik, myn Kind? " . „ Zoo diep?" vroeg zy weder en nam een flip van myn kleed tusfchen hare vingers, als of zy de ftof wilde bevoelen. „ Het fchynt maar zoo," antwoordde ik, „ omdat ik in de fchaduw zit." „ Weduwerouw! Zoo diep moet ik ook in den rouw." — „ Gy myn Kind ? " „ Ben ik niet Weduwe? " „ God behoede Ui Ik hoop, gy zult het niet worden." —• „ Ach neen!" zeide zy, bewoog de hand heen en weder, en begon op nieuws te fluimeren. De Do&or dagt niet, dat zy de nacht zou doorkomen, en wy zei ven vreesden daar voor; want zy werd tegen den nacht meer en meer onrustig, ftreek met  K ARELFERDINER. i«9 met de vlakke hand dan hier, dan daar over de Tf of niukte en vouwde ze met de vingers ia" "Ln n ' geheel niet. Intusfchen zou zy men, en iprak van de waakfter, die „aar herzeggen ™ een half Unr gefla- haar deze nacht hebben opg P ^ pen hebben. ■ gfd heefti _ ^"Ï^i-tSlidV» gister, die ik niet Zr veraten. is ^der hier, zoo ik meen, moet vergeten. 6 Q. ]de hem ten eersten, en vloog, om hem op te hel. pen Feldheim s Tante, en de ontftelde Moeder kwamen my te hulp; wanthy lag als leevenloos. Wy roepen hem by zyn naam, fchudden hem, en trachten hem op te heffen. Maar hy wil met. „ Laat my, laat my," — riep hy, „ hier liggen, hier fterven lk wil niet weder opftaan. Ach! heb ik haar bleek gezicht niet gezien! Is zy met Dood ? — Dood ? God in den Hemel, Dood ? " — N 4 ierp  aoo GESCHIEDENIS van Terwyl wy in groote angst bezig zyn om hem to$ zich zeiven te brengen, maar buiten ftaat hem op te helpen, komt het huis in rep en roer; Feldheim werd geroepen, alle de andere mansperfoonen komen mede; niemand weet, wat 'er gebeurd is. „ Wat is hier te doen ? " vraagt Feldheim „ Benning" zeide ik; „ daar ligt hy." Feldheim ziet hem , gaat naar hem toe, fpreekt hem aan, vat hem aan, en wil hem opheffen., Hy wil weder niet, tracht zich los te maaken uit zyne armen, en roept; „ Laat my los, Vrouwen of Mannen.' Laat my los! myne Imart en wanhoop maaken my raazend! — Is zy niet Dood?" -—- De Mansperfoonen zeiven ftonden verzet, ten minften onwerkzaam; Feldheim alleen hield hem vast in zyne armen. „ Bedenk u, Myn Heer! * zeide hy, „en fpaar u zelf! Spaar ten minften een 'gezelfchap van Vrouwen, die hier aan eene ongelukkige Vriendin en Dochter de laatfte eer bewyzen. Hare droefheid behoorde voor u eerwaardig te zyn; voornaamlyk de droefheid der oude Moeder." „ Der Moeder?" vroeg Benning, rondsom ziende; en, zoodra hy de Moeder zag, die hare traanen afwischte, ftond hy op, greep haar hand, die hy aan zyne lippen drukte, en viel voor haar op zyne knieën neder. „ Ja," zeide hy, „ uwe droefheid is voor my eerwaardig, gy ongelukkige Moeder! Vergeef my alleen deze onrust, welke ik u thans veroorzaak! Meer moet, meer kunt gy my niet vergeven. — Ach! indien gy wist, dat ik uw Dochter bemind heb. " —. » Ik  KAREL FERDINER. aor Ik weet/' zeide de Moeder, „ ik weet, hoe veel Vriendfchap gy haar bewezen hebt " „ Vriendfchap? Neen; het was liefde! - Ze.ls bnitenfpoorige liefde. — Daarom is zy nu ook ge- ft°TDe gelukkige Man!- zeide de Moeder tot ons zagtjes; „ ik vrees, dat hy ylt." „Daarom is zy geftorven! zeg rk, voer hy voort; „ verftaat gydat?" „ Helaas!" antwoordde de Moeder, terwyl zy wederom in traanen uitbrak. „ Vervloek my dan ! - Doch gy weet nog met alles; Want uwer Dochters man." — Die was uw vriend, en gy waart de zyne. - " Zekerlvk'" antwoordde hy , terwyl hy opfprong; ,,endat, dat is het! want ik zeg u, hy zal °°k f wTt^mymHeer!" zeide Feldheim, terwyl hy Benning weder aanvatte, om hem weg te brengen; wilt gy eene zoo ongelukkige Moeder nog meer kwellen!'' Toen verzogt hy de Mansperfoonen om hem te helpen. Zy hielpen hem, en floepten Benning, tegen wil en dank, uit de kamer, terwy hy de Moeder nog toeriep; „ Ach! ik zeg u, hy zal ook fterven! — Sterven, omdat ik zyn Vriend was; vervloek my!" Ik kan deze buiten gewoone omftandigheid nog niet verklaaren. Of Clara's Moeder billyk oordeelde, dat zy Benning s redenen voor ylende verbeei- ding hield, dan of het —- —- {door Feldheim 'er bygevoegd) Vertwyffelings gewetens,angst, berouw, waren N J on"  202 GESCHIEDENIS ¥AtJ ohgetwyffeld de woorden, welke myne Henriëtte er wilde byvoegen; en dan - dan zy God dS man genadig! — Waardfte Zuster! ik ma, Z met nader verklaaren; ook kan ik nog niet met zekerheid. Ik heb zoo even onze Henriëtte, die ik aan het fchryven vond, naar beneden geroepen by de Moeder, die door deze omftandigheid zoo zeer ontfte d ,s geworden, dat zy in onmagt viel. Het ge, neele huis is nog in beweging. Ik zal myn brief nog met fluiten. - b Nog een woord of twee Iaat my de tyd toe hier by te voegen. Ik heb Eduards den brief gegeven ook een gedeelte daarvan gelezen. — Welke gefehiedems is dat, myn waardfte Zuster! Benning is ongetwyffeld de aanbrenger en verraader van Griffen, fietn De Vriend is de verraader van zyn Vriend uit hefde voor zyn Vrouw ! Welk eene gebeurtenis is oat Meer kan ik thans n.ec fchryyen> Ik m.dit.oogenblik niet bedaard genoeg van geest. aauards zal morgen aan Ferdiner fchryven Zie dat gy dezen brief te lezen krygt Wy groeten ü met de opregtfte liefde. Y 8 0 CC L XXV BRIEF. Eduards aan Ferdiner. Stade, den 26ften J)e gebeurtenis is niet alleen treurig, maar zy is zvn v V;(rfchl'iklyk- is de verrader van vn vriend,' — en, zoo als ik op dit oogenblik > dat  KAREL FERDINER. 203 dat ik u het voorval volgens den brief van één myner Vrienden uit GMfiad verhaalen wilde, met argryZen verneem, heeft dees verraader Benning een ha f uur geleden zich zelvcn van kant gemaakt! ~ Het voorval is dus niet alleen fchriklyk, maar affchuuwL< . Zulk eene reeks van handelingen en voorvallen, welke de Natuur.wederftreven, uit eene zoo gering febynende oorzaak — de liefde! Zou dat het werk der liefde zyn? — O myn Ferdiner! Wat is dan die liefde, die der nog onervarenc jonge zielen onzer., jongelingen en maagden door verbeelding-volle Dichters en gevoelige Schryvers zoo teder en bekoorlyk, zoo vrolyk, zoo hemelsch, zoo overeenkomftig met den aart en ftaat der Engelen duizendemaalen is afgefchilderd, wat is zy anders, dan een door de gloeiende verbeelding aangezet gevoel, een uitfluitend,al te zeer bepaald, en onzinnig aankleeven aan één eenig voorwerp, welk alles, wat edel en mannelyk is, arbeidzaamZd hoop, geduld, manmoedigheid en wezenlyke w r'de verast, en buiten het verderf van em die waarlyk zelf fchuldig is, ook nog de droefheid en het lyden verfpreidt over een niet klein gedeelte d r me Rhelyke maatfehappy? — W**^) GiiFFEHSTKiH en Ben.ing, drie Mannen, welken indien men geenszins cenftemmige getuigemsfen vei^ p , in d'en beginne braaf ,. verftandig en e^rlyk geweest zyn, — wat is van hun ge worden?^ De een, een erfgenaam van groote goederen, ontvoert de vrouw van zyn gebuur, vlucht met haar, en reist (*) III Deel CXL Erief&  *>4 GESCHIEDENIS vak Kn tan tot hy «odelvk Vemad«, gLreDen „„ de waereld bete" "„Z S n ge;e'g<,h1ata ™ *< CC L XXVI /  KAREL FERDINER, 205 CC L X XV I BRIEF. Eduards aan Ferdiner. Stade, den ik regtftreeks van Lubek gekomen ben, en wat myn Neef Lamer en zyn Broeders Vrouw betreft, zy zyn, terwyl we kamer aan kamer logeeren, van 's avonds acht uur tot middernacht bloedverwanten ; voor het overige kennen wy elkander zoo weinig, wanneer wy' elkaar op den helderen dag ontmoeten , dat wy het dan met knikken en buigen afzetten. Indien ik my een weinig het vooruitzien verfta, dan zal de Majoor morgen vertrekken. Lees maar, wat hedsn gebeurd is. De  KAREL FERDINER. De Man moet deze herberg gewoonlyk bezoeken, of hv heeft in Lubek vernomen , dat myne b oedverwantïn den weg op deze Stad genomen eb en en moet hen gevolgd zyn, of moet de_poo -lyst van den vorigen dag gelezen hebben. Dn la ^ tomt ray waarfchynlykst voor. Hy was gister iLet echter.niet, wat hy heeft mtgevoerd PtZ was inist ongelukkig by hem in St. XS. Waarlyk heel. hy voorloopige herig- hv weder hier den middag - maaltyd. A^on*^i4 kyken; maar de Majoor lef Aanftonds liet j ^ meer i" HiCt 1 r'blyZeg alnllonds in byzyn van dekeDnCn den knecht , of hier niet onlangs eene ^fof^fe waren aangekomen? Sederd /; antwoordde de knecht, en dit, ^ ^oo'» s de knecht van de eene. De ^.Z^eL^n^^ om dezen M^ S te bekvken, doch kende hem niet, en ö ,. Hv vroeg verder, of ik alleen £ G^el Jh», was het antwoord. — WaardandieDa^^evenwas d,^ ,nX - Ut bv my had opgehouden ? blaar wist ny tt/hec moest al ,6br Zyn tyd geweestH, „as nog niet lan8 ™ mynen Hoe 1 ng Omtrend twee Maanden ^oo lang moet die Dame ook daa, e^J£^J£ bad by niet, ,an gehoott; maat J — ^ „„ Mevrouw mst op den dag ,dat 6ï „ad, eene van naar *J 3 ,  2i4 GESCHIEDENIS van Dame in de Klokken-gieters-ftraat by de Weduwe Peterfin ontvangen, en een paar mylen begeleid had. Zoo ? vroeg de Majoor, niet zonder verwondering, en zag Filip, aan, als of by twyffel- de- ?> Zou ik die Dame wel kunnen fpreken ? vroeg by verder. — Filip twyffelde geenszins van ja, en vroeg, of hy hem zou aandienen, en onder welken naam ? De Majoor bedagt zich l ,, Majoor Teuenheim" zeide hy eindelyk, en Filip. riep uit al zyn magt de trappen op, . „ Hoor eens, Vriend/' roept hem de Majoor na, „laat het voor ditmaal maar ftaan! — Op een ander tyd." Daarop ging hy naar de Eet-kamer terug, doch keert zich fpoedig wederom, en vraagt; „ Hoe lang blyft zy ?" „ Maar een dag of twee." - „ Gaat zy dan weder naar Lubek1?" . >} Ver- fchoon my, myn Heer, eerst naar Grumbruy." „ Ha! dan Weet ik genoeg! » Hoor echter eens, món Ami, zeg liever niets van my aan de Dame. Zy zou het kwalyk nemen, wanneer ik haar geen viöte gaf, en ik heb waarachtig zoo veel bezigheden! Ik zal het in Lubek weder goed maaken. „ Dus blyft zy maar eenige dagen hier? " vroeg hy andermaal. „ Ik denk niet langer, als tot den i^jlenl' ■— „ En dan eerst naar Grumbuy? Gy weet misfehien niet voor hoe lang?" „Voor veertien dagen, zoo ik wel verftaan heb." „ Ha!,J zeide de Majoor, en ging de kamer 'in. Wat meent gy, 20u hy terug reizen ? CC L XXVlil  s KARELFERDINER 215 CCLXKVIH BRIEF. AUC-USTA AAN ELIZE. Hamburg, den liften. Re Majoor is nog hier; Filip heeft hem van daag D gezien. Hy logeert in den zwarten Arend, en moetdusin dit Logement maar zoo door de Wmd gedreven zyn. Orbens is daar ook, zy zyn berden gefvT-ekomen; en dus, hoop ik, zullen zy beiden ook weder heen gaan. Filip is uit om te vernemen, hoe lang de laatfte nog denkt te blyven? — Met Ferdiner heb ik een goed uur gefproken, en had Eaarne nog een uur met hem doorgebragt- De Man I — Maar ik behoef hem aan Eli* met aan te bevelen! —* Hy kwam, zonder dat ik hem had laten vraagen, ' in het Logement. Ik weet niet of hy ieman1 anders, dan of hy my zogt, doch ik geloof het laatfte. Fiüp zeide my reeds eergister, dat zyn knecht hem tegen was gekomen, die hem aangefproken en gevraagd had.of zynMevrouwtegenwoordig hier|was? Filip zeide ja, en de knecht vroeg niet verder. Heden, terwyl ik van u terug kwam, en uit de Koets ftapte, biedt my een Heer de hand. Ik neem zyne aanbieding aan, ftap de Koets uit, en herkende Ferdiner. Hy bragt my naar myn kamer, eni verent, fchuldigde zich wegens zyne onbezonnenheid in het Land kroegje op myne reis naar FarmbuU. De ve gisfing, zeide hy, was zoo natuurlyk geweest, dat O 4 net  2i5 GESCHIEDENIS van het zelfde hem gemaklyk nog eens had kunnen ge-, beuren. Anders wqs zyn hart niet gewoon hem te misleiden. Doch hy had zich echter, voegde hy 'er by, ook niet ten vollen bedrogen, want, fchoon ik niet de geene was, voor welke hy my had aange. zien, wist hy echter dat ik hare beste Vriendin was. Ik nodigde hem in myn kamer, en wy kregen wel rasch kennis aan elkander. Ik dagt in den beginne, dat hy wist, dat Gy hier waart, en zich hield, ais of hy het tegendeel geloofde; doch bevond naderhand, dat hy het niet wist. Hy vroeg, of ik binnen kort geene brieven van myne Vriendin ontvangen had? — Ik antwoordde al lagchende; „ Ik heb, God dank.' meer dan ééne Vriendin. Van welke fpreektgy dan?" „ Van haar," antwoordde hy, „die men even zoo gemaklyk voor my konde nemen, als hy my voor haar genomen had." -j— ik voerde zeer wel het Compliment! Nimmer werd my iets vleiender gezegd. Ook kreeg hy daarvoor eene diepe buiging. — Maar wat zou hy van myne verwaandheid gedagt hebben, indien ik had laten merken, dat ik zyne vergelyhing voor wezenlyken ernst aannam ? Neen, ik verflond het niet, myne waardfte, en zeide: „ Myne Nicht, Sophia Althuizen, meent °y immers ? " Hy verzogt verfeboond te zyn, dat hy ditmaal aan ufrrouw Althuizen niet gedagt had, en noemde uwen naam. Ik antwoordde al lagchende; federd eenige maan-  KARELFERDINER. 217 maanden hebben wy geene brieven met elkander geHoe zoo?" vroeg hy met eene verwonderende h°Udi Dit kan ik n zoo ronduit niet zeggen; maar " X „„ oer en trouw belooft, u aan zekere SenHv verklaarde zich met de voorwaarde volkomen te vrede, en ik wilde hem zynen eed laten zweeren dat was hy moest op-zyn woord van eer geene de mUe pogingen -wenden om myne Vr n din weder te zien, noch aan haar te icniy VCn' DaTwas te hard bedongen," zeide hy; „bóven av'i'n dien toeftand, waarin hy zich -ge— zekerlyk buiten zyn fchuld, bevond, t Was> allei afodzLklykst.dat hy uzag, ten minften, dat hy u fchriftelyk zekere voorvallen bengte. Ik wilde dan de voorwaarde wat zagter maa.en, Jar dan moest zy ook ftiptelyk nagekomen worden. Voor eerst, moest hy Elize geheel niet zien; en dan wann er hy aan haar fchryven wilde moest de bHef door myne hand gaan. Ik beloofde hem, zyn trouwe middelares te zullen wezen. Hv begon toe te ftemmen; eindelyk beloofde hy op zyn woord van eer, in geen geval iets te ondernemen, welk tegen ons beding was, wanneer ik hem "Zr myn woord wilde geven, dat hy ü op zekeren ' tyd, dien gy zelve bepaalen zoudt, zou mogen zien. Daarop gaf ik hem myne hand; en verhaalde hem, dat ik u op de reis naar Rostok opgevangen, O 5 en  2i8 GESCHIEDENIS VAN en buiten uw weten u naar eene Vriendin van ons beiden gebragt bad, alwaar gy u eindelyk had laten overreeden, om by voorraad te blyven, en waar ik u van tyd tot tyd bezogt. „ Te Grumbuy mogelyk ?" vroeg hy met eene groote nieuwsgierigheid. Ik zeide, „ noch te Grumbuy, noch te Lubek." Meer durfde ik niet zeggen: Ook was hem genoeg, 't geen ik hem beloofd had, Hy verzogt dan alleen, dat de vervulling van myn belofte niet lang wierd uitgefteld, en beloofde nog eenmaal om zoo lang ffil te zyn. Dat was de inhoud van onze onderhandeling. Ik twyfFekgeens- zins of hy zal zyn woord houden. Filip is ook weder terug gekomen met berigt, dat Orbens en de Majoor morgen terug reizen. De laatfte verbeeldt zich ook, dat gy waarlyk te Rostok zyt, en om hem in zyne dwaaling te houden,zal betdienftig zyn, dat ik myne Nicht geleide en my eenige dagen te Lubek openbaar vertoon. Hy zal ongetwyffeld naar Rostok fchryven. Krygt hy dan tot antwoord, dat gy daar niet zyt, zal hy zekerlyk by my komen zoeken; maar blyf ik hier, zal hy niet rusten, tot dat hy my heeft uitgevraagd, en uw verblyf zal hem bezwaarlyk verborgen blyven. Ziet hy my in tegendeel te Lubek, dan mag hy my vry overvallen; hy zal u toch niet by my vinden, en weder in zyne oude dooling blyven. • Dit, dunkt my, is het best. Een tyd vanagt of veertien dagen is lang genoeg, om de maskerade te fpeelen; en gy hebt dus geenen overval  'KAREL FERDINER. 219 val te duchten ; want op Ferdiner durf ik my veilig verlaten. C CL XXI X BRIEF. AüGUSTA AAN SOPHIE. Hamburg, den 2Ójlen, Tk fchryf u uit het Logement Londen; want Nicht 1 Larnar en ik hebben voor eenige dagen onze woomncenverwisfeld. Zy trok by£&*,en ik nam hier haar kamer in; dus kreeg zy betere gelegenheid om met Elize vertrouwd te fpreken, en haar meer en meer tot het geen zy voordragen moest voor te bereiden ; en ik om den Majoor, die zyne verlorene Stief-zus. ter met groote vlyt weder zoekt, door eenige geöor, lofde ftreeken van het regte fpoor te leiden, en weder naar Lubek te doen vertrekken. Het laatfte is naar wensch gelukt; het eerfte viel juist zoo uit als ik u voorzegd had. De gewigtigfte dag, op welken onze Vrienden hare hoop gefteld hadden1, was gister. Nu nog een woordje van het voorval van dezen dag! Onze goede Neef, onze Nicht en ik waren allen bv Elize gekomen; en de eerften, voornamelyk de Moeder, Relden de zaak zoo overreedende en beweeglyk voor, dat ik niet zie, wat zy nog meer zeggen of doen kunnen. Ik fpeelde voor ftomme. Want ik heb, gelyk gy weet, Elize eenmaal myn woord gegeven, om onzydig te blyven; en dat moet ik allerzekerst houden. — Het. was een aandoenly^ Tooneel! jj;..  220 GESCHIEDENIS van Dewyl de byeenkomst eenige natuurlyke aanleiding hebben moest, had ik myne Nicht des middags by my gevraagd. In den beginne fprak men van onverfchillige dingen. Ik merkte aan den éénen kant echter den geheelén tyd wel de beklemdheid der Moeder, en haar ongeduld om tot de hoofdzaak tq komen, en van de andere zyde Elize's beangstheid en vrees, dat men tot de zaak zou overgaan. De eene wierp een vraagend en biddend oog op de andere; deze wederom een oog van het zuiverst gevoel en opregtfle deelneeming. In Elize's oog was duidelyk de vraag te lezen, hoe zich de ongelukkige Zoon bevond; eene vraag, welke zy met woorden niet durfde waagen; de Moeder vertoonde duidelyk dat vreezend, twyffelend verlangen naar hulp van een kranken, die zyn Doctor met vrees en vertrouwen aanziet. Met zulke oogen bejegende zy elkander dikwyls, lachten dan elkander met alle liefde toe, en hare handen kwamen malkander te gemoet, om ze in één te drukken. Na den maaltyd piaatfte zich onze Larner aan EHzCs liuker-hand , onze Nicht had zich aan haar regter-hand gezet, en Elize's hand in de hare gelegd. Ik zat tegen haar over. „ Jammer is het," zeide ik, „ dat Neef Larner en Dankwart niet hier zyn, om de hoofd - perfoonen van onze Familie by één te hebben.'" Deze aanleiding greep onze Neef aan, om het gefprek op de zaak te brengen. „ Zy zyn zoo goed als hier,''zeide hy, „ wantgy moet my voor drie perfoonen aanzien. Hier is myne volmagt van myne Broeder, en hier die van Dank. wart. Indien Gy wilt, zal ik u myne credentiaalen voorlezen, want een gecommitteerde moet zieh qua. ii.  KAREL FERDINER, 221 M-eeren- Hy Jzette zyn bril op, en las eerst het een n' daarop het ander. Ket eerfte beftond m eene ' ï^lt van den Vader aan zyn Broeder, om zyne e ervullen, om met de Moeder gemeen, f hSyk by m -or zyn Zoon aan te houden, je TorwLden, die zy gelieven zou te maaien a n te nemen, en. het Huwelyks-contradt, m geval Z dit geliefde te fluiten, in zynen naam te onderteekenen. By deze volmagt was nog een bnef, waarin de Oom verzogt werd, een ingefloten aan Elize te overhandigen. Zoo dra Larner het eerfte gelezen had, wendde hy zich tot Elize, en zeide; „ Gy ziet dus,dat wy een «zandfchap uitmaaken, dat uitnaam van eene geheele Familie komt.. Ik fpreekdus, als 't ware, uit alle d e monden, die iets in de zaak te zeggen hebben. Wy wensehten gaarne goed antwoord weder te brengen en dan zyn wy verzekerd, dat wy den eenigen, die ónzen naam zou kunnen voortplanten, hoop van eenezing en leeven, en de over.gen allen rust, vrede en gelukzaligheid zullen verfehaffen. Dat is waarlyk alles waardig, wat wy in ons vermogen heb. ben' Het komt mogelyk zeer aan op de goede maaier' waarop het voorftel wordt voorgedragen. Dewvl'ik nu weet, dat myn Neef beter fpreken kan, dan ik, zoo bid ik u, zynen brief voor my te laten wangen gloeiden met een vuurig rood, en haar boezem klopte geweldig. Zy nam den bnef al beevende aan, floeg hare oogen naar beneden en flond in twyffel, of zy dien zou openbreken. " Dit maakte eene korte ftilte, terwyl memand i- fprak»  2§2 GESCHIEDENIS VAN fÊ ?C °°gen def Moeder ^ aan die van Jl Zat™et hCt 3angezicht Daarha^ge-end ■ als wilde hare Ziel den mond van Elize naderen, om het gewenschte antwoord des tefpoediger te vernernen De beweging van haren boezem toonde, hoe haar hart klopte en haar hand lag nog in die van Ehze. Emdelyk kon zy het wachten niet langer uithouden. Zy begon reeds te fmeeken, eer Elize nog een woord gefproken had. Zie daar nu de Moeder!» zeide ónze Larnerl Tante voer hy voort, dat is tegen onze affpraak. Gy moet eerst den brief laten lezen " „ O! hoe zeer gevoel ik," zeide zy: „ dat eeri brief het tederst aandeel van een moederiyI hart zoo met zeggen kan, als de Moeder zelve' Nie mand, waardfte Juffer, gevoelt myn lyden zoo iterk» als ik zelve. Ik kan het u best ze*, gen, fchoon niet met woorden, echter met mv ne traanen, en met alle de teekenen van kommer ms, die gy in my ziet. O.' vestig eens uwe aandak op deze Moeder! Dit bleek vervallen gelaat is n f door ouderdom, maar door hartzeer en vrees van myn Zoon te zullen verliezen, die my nu reeds twee jaar achter elkander hebben beangstigd Alles in en aan my wordt gevoel en fpraak, om u tot ver hooring myner bede ten ernstigften te fmeeken " Bv dit gefprek had zy Elize's hand op haar hart geleed en drukte dezelve teder. ' „ Myne waarde Mevrouw," zeide^, „ Waar om kan ik niet - ik lyde 0flbefch dat ik kan dat woord niet uitfpreken, welk 2v my wilt afperfenl wMag ik ü mdcn> be-  KAREL FERDINER. 2-3 bezweeren, ontflaa my van deze noodwendigheid. Myne Augujla roep ik tot getuige, hoe opregt ik deelneme in uw lyden, en hoe onmogelyk het my is _ _ 'ó laat ik deze woorden mogen terughouden." „ Daarom fmeek ik, daarom fmeek ik!" zeide de Oom terwyl hy Elize s hand aangreep. „ Houd deze woorden terug, die wy kunnen en moeten verwachten, wanneer wy ons tot uw hart wenden » en liefde vorderen voor hem, die nog geene heeft kunnen verdienen. Neen , wy keeren ons tot dat zelfde hart; maar deszelfs grootmoedigheid, genegenheid, menfchen-liefde en medelyden moet eerst fpreken 5 en geef dan, bid ik u, ons de beïlisfing." „ Zal niet altoos," hernam Elize, „ het gantfehe hart beflisfen, met alle zyne zwakheden, die daarin zyn? En altoos meer uit hoofde van deze zwakheden, als van het edel en beter deel zyner neigingen ? " „ Wy hebben u waarlyk te veel beledigd, en te weinig verdiend,"zeide de Moeder, „ dat in uw hart voor ons nog genegenheid overig zyn kan. Doch ik bid u vergeef het den Vader om des ongelukkigen Zoons en der lydende Moeders wil?" „ Spreek niets van beleediging, waardfte Mevrouw," hernam Elize, „ geen woord'van vergeving. Ik bid , ik bid u allerernstigst, befchaam my geenszins door deze woorden! In der waarheid, al waren uwe geheele Familie mynegrootfte weldoeners, zou ik, wat de zaak betreft, met myne tederfte dankbaarheid niet meer vermogen. En heb ik hier niet," voegde zy 'er zeer teder by, terwyl zy zich tot myn Oom keerde,, „ heb ik hier in der daad niet één myner edelfte weldoeners? Zoo iemand onzer  224 GESCHIEDENIS Va» ónzer om vergeving bidden moet, braaveMar, dan is bet zekerlyk dit ouderloos, ongelukkig, zwak meis je, welk op dit Oogenblik de (mart gevóelt,'' vaiï ondankbaar tegen u te, moeten febynen." „ Myn God!" zeide de Moeder met gevouwen Tianden. „ Myn God I indien ik u niet bewegen W1 De aanvaI °P 4&* werd van den Oom cn de Moeder hoe langs hoe tederder; Elize werd ten mterftcn aangedaan; doch bleef onverbidlyk. — Zoo dra de Moeder hare hoop verloren zag,Rond zy op, ging met veel aandoening de Kamer op en neder, en zeide eindelyk; „ dan is 'er voor mv geen hulp meer! Hoe zal ik deze ellende kunnen doorftaan? — Myn Zoon , myn eenige geliefde Zoon !" — Daarop ging zy weder by Elize < om helsde haar, en zeide \ „ Laat u toch om Gods wil verbidden! " „ Myne waardfte Mevrouw! " hernam 'Ëlize indien gy den toefhmd van myn hart kendet — hoe onmogelyk het dat geen doen kan, welk het gaarne^ wenschte. " „ Onmogelyk?" zeide de Moeder, en boo<* zich voor Elize op hare knieën neder. „ Ach! bedenk toch, het kost zyn leeven.' Bedenk toch, dat ik hem onder myn hart gedragen heb!" Elize, die deze ncerilagtigheid der Moeder niet voorzien had, werd ten fterkften bewogen. „ Hoe zeer befchaamt gy my," zeide zy, terwyl % m. ' vens haar knielde en haar omhelsde. „ Dierbare Moeder van eenen braaven Zoon , wat is toch de hulp van een menseh? Wy allen kunnen, om hem te behouden, nie:s dm bidden! Laat ons hier te fa-  KAREL FERDINER. »J famen knielen , en bidden tot Hem, die het alleen in zyn hand heeft! , , Het tooneel werd hoe langs hoe aandoenlyker. De Oom zag, dat de zaak meer tyd moest hebben. Hy hief de Moeder op, en ik Elize: „ Lieve Nicht, zeide hy, „ alles moet zyn tyd hebben. De een foltert de andere. Spaar toch n zelve. Vooreerst moeten wy te vrede zyn, als wy van Elize de belofte krygen, dat zy voor een korten tyd naar haar welgevallen te Lubek komen , en onzen kranken zal bezoeken." ", ■• '\'J , „ Wilt gy dat doen?" vroeg de Moeder, Ehze. 'omhelzende, „alleen dit?" „Ik willgaarne alles," antwoordde Elize, „aues wat ik kan." • • „ \. „ En dit künt gy ongetwyffeld doen ! zeiüe ^ ,, Maar gy moet my ééne bede toeftaan," zeide Elize, „ en dat is , géén zoodanig toneel we» aerDh^as"hTtln"de, Sophia! Ik wenschte Wel dat gy in myne plaats geweest waart; met omdat k denk, dat gy meer zoudt gedaan hebben, dan ik maat omdafik federd dien tyd zoo oneensgezind ben met my zelve, dat ik niet weet, wier party * kiezen moet. . . , De Oom heeft het hüuwlyks - contract, by zich, welk, indien Elize zich had laten bewegen, op het oogenblik zelfs zou geteekend zyn geworden Hy liet het my zien, en wilde het Elize overhand g n doch ik raadde het hem af; want ik ben verzekeid, andien zy nog eenmaal een gunftig befluit zal nemen, V. DEEL.  225 GESCHIEDENIS VA:; -ds gebezigd zyn; dat iS, de enkele vo ^ 7lrÏVTlinghCtIeeVe^ der Moede, E Zoon behoudt, en den waardigen Oom te w K: Gaff"baar^"ethuuwjyjcs-c0ntraö, wek ^voordeelig voor haar is ingericht, dat z • be halve t geen zy by het fteryen van. den JoUeiin " zou erven, en haardaarenboven , zoodra zy maar verloofd, en nog niet eens getrouwd was, door den Vader vooruit wordt toegelegd, ook nog door den OjntotWöer van L^rfierkh^Z gafmen haamu, zeg ik, dit huuwlyks contnft dan we« ik zeker, dat, terwyl het Vku fn chvnen als of zy de Party uit eigenbaat had a gt nomen, deze gedagte alleen haar overreden zou L' z»«2E mzëe::a> -««*« ook g^ hlet^t' ^ b-fvanuwEroeder Zy hi^bejr eleTen18 * van gefproken! S^SlS f^" jen inhoud daarvan kuL Voor het overige heb ik, al nam E!i2e het a, ^ -gre en ombedugttezyn, dat het Ld " £ ,s' De 0om ^eest, dat de ee^ondheM ? banken fteeds zal afnemen, gelyk de ^/^ van 7vn wrft,^ <- fe y e verduistering van.zvn vciftand toeneemt. „ Guklenfiein," zegt hv 3» geeft met veel hooi " , r , ' f ° fiy* *» * betere uitkomt _ ^ ^ da° eene Onze  k'AREL FERDINER %'A Onze Vriendinnen blyven nog eenige dagen hier j 1 hoelang, weet ik niet. De Moeder kan zien met dat ceen welk Elize haar beloofd heeft, gelyk het tarly^'okgeringis, niet gerust ftellen enhoopt in vervolg nog meer te winnen. Zy zal he doch bezwaarlikken, fchoon de nadere kenms geen kwaad kan. — Zoodra zy terug gaan, zie ik u op Grumbuy. C CL XXX BRIEF. . Gerstendorf aan Thoma. Auenbrugge, den sGfieri. A 1 was zy verleid, echter zou ik haar nog beminA nen! Al was het alles zoo, gelyk ik vermoed, zou ik haar nog voor de myne verkiezen; indien zy mv maar weder beminde — er, ook: m menen /-\ ™.y onbefchryflyk geene taal kan uitdrukken! —- ün dan "Soten ~ft7nd zy in hare gewoonevertrouwde houding nevens my; eene houding, d,e terwyl Ïare wangen met een onfchuldig rood gloeiden my geheel verrukte; en hare oogen vroegen, pf zy my een harts-geheim durfde ontdekken? Dit tiot my'onbefchryflyk. , „ Spreek, lief Meisje!" zeide ik, en leid P 2  528 GESCHIEDENIS van de myne hand op hare wangen, „ Spreek! Ze<* my alles , wat uw lief hart verontrust ; en al verdubbeldet gy met ieder woord tienmaal myne kommernis, zoo wil ik gaarne, indien het u maar verligt, voor u lyden!" „ Lieve Broeder!" hernam zy, en leidde zich met hare gloeiende wangen vertrouwlyk aan de mynen, terwyl zy my met beide handen omhelsde; „ Ik heb tot nog maar ééne bekommering, die my kwelt. Ik heb eene Vriendin beleedigd, van welke ik vergeving moet fmeeken. Wanneer ik gerust zyn zal, zoek dan de toeftemming myner Moeder te ver* werven, dat wy morgen naar de nabuurfchap ryden. Ik zal u dan wel zeggen , waarheen gy my brengen zult. Zy begeerde dit! Wat kon ik haar weigeren? Dus ryden wy morgen te zamen waarheen? weet ik niet. C C L X X X I BRIEF. Charlotte aan Leonore. FarmbuU} den 28 fletu A Ile myne waakzaamheid, om het rampzalig geheim voor Julie verborgen te houden, myne blydfchap, dac het my tot dus verre gelukt was, en myne hoop om met behulp van onzen goeden Predikant de zaak met Louize's Moeder eindelyk nog byte leggen, is eergister eensklaps verydeld! Julie heeft alles vernomen, en. dat wel op de ergfle wyze,-  KAREL FERDINER. 229 ze, die ooit wezen kon; gantsch onverwacht, 7onder eenige voorbereiding, en om u alles in korte woorden te zeggen, van Louife zelve. Verbeeld u zelve eens de werking, die zulks hebben moet op Julie! Ik vrees, dat zy 'er het leeven by zal infchieten. Wy zaten tegen de avondfchemering in het Salet, fpraken over verfcheide dingen, eindelyk ook over de ongelukkige omftandigheden van Walsbom, die wy den zelfden namiddag van Auenbrugge, alwaar zy by den Predikant gelogeerd was, en op de overkomst van den Kolonel wachtte, by ons verwacht hadden. - „ Hy had beloofd haar berigten te zullen brengen," zeide Julie, „ die al haar vorig lyden zouden vergoeden." „ Welke berigten kunnen dat wezen ? " vroeg myne Carolina. Ik zou dat haast ook wel vraagen. Wanneer de Kolonel wegens voorftellen gefchre. ven had, antwoordde ik, dan zou ik zeggen, dat heteen huwelyks-voorftel was. Want gy fchryft my, (*■) dat de Kolonel in de eerfte oogenblikken, dat hy kennis kreeg aan Walsbom, haar zeer respecteerde. Julie gaf door hare gebaaren te kennen, dat zy nooit geloofde, dat Walsborn zich weder in den echt begeven zou. „ De Ouderdom van den Kolonel is zekerlyk wat ongelyk," zeide ik. „ Om des Ouderdoms wil! zeide Julie. „ Dat denk ik ook," voer ik voort. „ Ik kenverfcheide zeer gelukkige huwe.lyken onder perfoonen- (*) II Deel LXXXtll Brief. P3  250 GESCHIEDENIS van nen van tamelyk ongelyke jaaren. Ook moet CaraUw wat voor haar Kind opofferen." „ Zoo ik haar ken ;' hernam Julie, „ kan zy niet ligt vergeten!" „ Dat was echter voor haar ten hoogden wenfehelyk," zeide ik: „ Zoo denkt gy zekerlyk," antwoordde Julie, terwyl zy my al lagchende de hand drukte, „ zoo denkt gy, en mogelyk veele anderen met u. Maar waarlyk, Lotje, 't geen voor haar in de tegenwoordige omftandigheden wenfchelyk of niet wenfchelyk is, dat weet niemand beter, dan zy zelve." „ Dan zal ik myne woorden een weinig veranderen , en zeggen; 't was te wenfehen, dat Caro. lina zelve wenschte, te kunnen vergeten ! " . „ Wie dat wenfehen kan, die is zoo goed als geholpen," zeide Julie. „ Ook heeft zy niet buiten-, gemeen veel geleden. Den Man te overleeven is een tamelyk gemeen noodlot!" „ Maar de wyze waarop hy fterft!" hernam ik, „ De een lydt in het fterven meer, de ander minder," antwoordde zy: „ 't Geen wy een geweldige dood noemen, denk ik, komt ons, die het aanfchouwen, harder voor. Dcch wat den ftervenden zeiven betreft, zoo heeft by, zoo niet alles, ten minften veel gewonnen, als hy tyd heeft, om zich met het denkbeeld des doods gemeenzaam te maaken. . Het fterven, wanneer nog alle de banden, die ens aan de waereld boeien, vast houden, en dan eensklaps allen los gerukt worden , ja , dat mag den dood geweldig maaken; maar voor hein, die pp zyn hals gevangen zit, als mede voor den lyden- den  KAREL FERDINER. 231 den en kranken, heeft ieder oogenblik een fikkei, om den eenen band na den ander zagtjes los te rukken, en dan ftcrft hy minder voor zich zeiven, dan voor het oog van den overblyvenden." „ Dat is wel," hernam ik; maar Caroüna was echter de geene, die overig bleef." ^ Maar indien zy wenfehen zoude, watgy wjlt, zeide Julie, „ dan. voelde zy ook, dat, zy nog voor een ander leeven kon; en dan was het alleen een voorbygaand lyden." ■ „ Zoudt gy dan wenfehenvroeg ik, „ dat het altoos duurde?" „ Ik weet niet, wat ik haar wenfehen moet, zeide zy. „ Denkt gy intusfchen niet, dat 'er in dit lyden zelf, aangenaamheid gelegen is? Den treu. rigen is niet aangenaamer dan zyn kommer." fc„ Dat.is weder naar uw eigen fmaak. Doch laat ons voor dezen avond daarvan zwygen. Thans willen wy liever in de vrye lucht wandelen,en den man in de maan zien." Met dit zeggen Rond ik op, nam Julie's hand in de myne, en wilde met haar heen gaan. Qg dit zelfde oogenblik wordt de deur geopend ; 'er treedt een Vrouwsperfoon met een fluier omhang«n binnen; Julie roept: Caroüna! en, terwyl zy haar te gemoet gaat, doet de vreemde den fluier af, en ik herkende haar. „ Het is Louife. zeide ik. God zy dank, dat wy haar weder by ons zien! Hoe hebt gy het myn Kind?" — Louife^ygt fti! valt vóór Juliés voeten, omhelst hare knieën, en' froeekt haar met traanen om vergeving. Julie begreep niet, wat dit alles beduidde, hield het voor een  234 GESCHIEDENIS VAN ftaan!" zegt zy al zugtende, verbleekt over raa, geheel aangezicht, en zygt ais eene ftervende ia inyne armen neder. In de angst, waarin ik was, bad k nog zoo veel bezef, om het Huisgezin niet £ beweging te brengen, om dus de zaak niet nog verder bekend te maaken, zamelde alle myne krachten byeen, en breng haar, zonder hulp van LouifX zelve te zeer ontroerd was, in haar kamer te bed ÏÏfS?**^ ^ ** Ja^uurige bezwy! rnmg weder tot Z1ch zelve kwam, en my verzot haar een oogenblik alleen te laten. ö Ik had dezen tyd gaarne te baat genomen, om met Louife, die zich op een ftoel had nedergewor pen, en by het bedekken van haar gelaat in traanen was uitgeborsten, af te fpreken, dat zy, zoo het nog helpen kon, aan haar zeggen eene andere draai zou geven; maar uit vreeze voor Julie had ik het iwt met om my van de deur te verwyderen, die ik half open gelaten had, om haar altoos in 't oog te my. H,t hef lydend meisje lag op hare knieën, met gevouwen handen, en hare oogen, uit welken de traanen biggelden , dan naar den Hemel geri-t dan op et bed nederbukkende — 0p deze wtet *7 langer dan een kwartier uurs,'wanneer'k lï Biet langer konde uitftaan, en weder binnen tr Toen wisebte zy haar traanen af, en zette zicfiX het bed overeind. Ü Jn » Zoo!" zeide zy, en zag my met eene teder Ia?, ehende ^ aan, die my door de Zie ding , Zoo! — U 5eQ reeds mej.kcJyt v4-ëudr2 i dcc'ï  =>3« GES GHIEDENIS va» ons hare rvfrhi7 WaMcer C^«* ons hare Gefchiedenis verhaalde — heugt her nog? — Doch gy waart daar niet bv , de Man, toen Zy verhaaide, Kind vergeten, en een ander getrouwd L v oogen waren vol traanen. % ^ een ' ■* - Ifc zie het nog tegenwo^ ?Z "e g^eeï Zie was in dezen oogwenk te lezen.' Het wfs o hymy zeide. odien trouwlozen Ma! M. wanneer ik dit nu ter zyde ftel! Fn ° ^ar' arm meisje, van hare eer beroofd! En ^"V** Bruid — Hoe groot is dan wel het onl 7u fchen deze daad en die van miïl T^T T niet begrypen, Charlotte! Zoo veel "edel \ dig medelyden, en «^^^TT «, alleen verfchillende in omftandigiden -1 Reis — eenzaamheid — p!aats — nacht" TT » ongerymde verbeelding, zonder famenhang.' Hein myhetaaneenfchakelen, Charlotte, en geef my den » Waardfte ./» antwoordde ik ™„ » danig raaskallen herhaalen.om u over'laCa Z hetmmfte belang te kwellen? Bedenk alleen dï eenige; zou zulk een voorval-wel-zoo ^miJn onbekend kunnen blyven ? " • « Wat dat betreft!'' zeide ?«& w zaam-  KAREL FERDINER'. 237 eaamheia, de nacht ? — En dan praatte zy ook nog van haar Moeder." Ik hield my, als of ik dat niet gehoord had, en vraagde, „van hare Moeder ? " Zy yverde zeer tegen hare handelwyze," antwoordde Julie, en betuigde , dat zy geen deel daaraan had. Welke handelwyze? Ik denk, de Moeder zal het ontdekt, en zich vervolgens regt verfchaft willen hebben — en dit is zeker niet meer dan billyk! — en heeft zich daarop mogelyk bymyn Vader begeven. Nu begryp ik eerst zyne verlegenheid, zyne mismoedigheid, zyne zorg, ja alles, alles begryp ik nu! Hy wilde het wel voor my verbergen; maar ik heb het lang bemerkt! Ongetwyffeld heeft hy ook van Louife's krankzinnigheid gehoord; en, zoo my voorkomt, fchreef hy het aan Üeheel iets anders toe! — Maar ik bid, ik bid u allerernstigst, wat heeft Louife u toch gefchreven? Zeg het my, Charlotte, geef my den brier. Ut myn Vriendin, wanneer wy ons het gebeurde nog eenmaal lieten vernaaien ? Ik bid u , Charlotte ,ik ben bedaard en fterk genoeg om alles Uit haar mond te hooren. Ik bid het u!" In weike verlegenheid bevond ik my nu! Ik wist my nergens mede te redden, dan met verfchuiven.~ Waardfte Julie T zeide ik, terwyl ik haar omhelsde, „ ftel u voor tegenwoordig gerust. Moroen, myn lieve Kind, ik beloof het u ernstig, morsen zal Louife alles herhaalen, wanneer zy morgen nog weet, 't geen zy heden zegt; en gy zult zien, dat zy krankzinnig geweest is." s, Om  -S GESCHIEDENIS va* >i Om" Gods wil.' " hernam Pl^s op. „ Dan heb ik, indien her eens met . ders dan ylen rs eene vreezelyke naeht voor h den, en dat om mets met al- M M eehter het ze" gen van een bedaard verftand, dan zal-zeker de£ vreezelyke nacht vroeg of laat, niet van my wVKen. ~ En dan nog-liever vroeg als Iaat 1 — 4 b.d u, laat ik myne begeerte mogen voldoen;"Hierop greep zy met beide handen de myne, en vroeg „ is Louife nog hier?" '°' „ Ik twyffel;" antwoordde ik V » G°ed; Hemel!- hernam zy: „ Ik heb haar taogelyk al te zeer toegefnaanwd. Heb ik niet, Lotje? ' „ Myne allerbeste >> zeide 5kj ter , vuunglyk aan myn hart drukte, en de traanen my uit de oogen borstten j Js Lieve, minzame, dierbare dierbare Julie! ft bid, ik ^weer-'u, fpaar u zelve! Neen, myn Engel, geenszins toegefnaauwd Hoe zoudt gy dat iemand by mogelykheid kunm-r dosn?' „ Dat zou ook zeer liefdeloos wezen ! " hernam zy. „ En ook is 'er in myn hart geene haat, geene liefdeloosheid tegen haar. Maar ik was naauwlyks myne zinnen magtig, Mogelyk heeft myn gezicht toevallig " „ Niets niets! myn Kind, geene de minfte beleedigende trek!" „ Daar ben ik bly om! Maar Iaat zy hier komen, opdat ik my zelve oveitmge. Ik bid u daarom! Gy zult zien hier by zag zy my al  KAREL FERDINER» al lagchende aan -4r » Gy zult zien, hoe bedaard ik zal z>n,^ ^ waardfle Leonore?Alle my¬ ne v'oorftelHngen en beden hielpen niets. Ik moest Louife binnen brengen, zonder haar eenigen wenk te kunnen geven; want Julie ging haar zelve te ge- m0eC'Kom, myne waardfte ongelukkige," zeide Jalie "toen Louife in de kamer trad, en reikte haar de hand toe; „ kom hier naast my zitten, leg uwe handen in de mynen, en, zoo gy bedaard genoeg zyt verhaal my uwe Gefchicdenis. Of neen! Zulk een verhaal durf ik u niet vergen. Dus geen verlaal geene omftandigheden ! Antwoord my alleen, of ik wel verftaan heb? Hebt gy Ferdiner bemind?" , . 0 Louife weende, en iloeg bloozende hare oogen neder. Waarom bloost gy, myne waarde, en waarom deze traanen? De liefde is eene hartstogt die men zich zelve niet geven, en, als zy plaats heeft, zelden overwinnen kan!" Louife kuste Julie, eer zy het beletten kon, de hand , en bad om vergeving. „ Wat heb ik te vergeven? Hebt gy geene vryheid'om te beminnen, dien gyminnenswaardigvindt? Wat heb ik dan te vergeven? Zie, myn Kind, dat is even , of ik u om vergeving fmeekte; want ik be. minde hem ook. Ach! hoe onuitfpreeklyk! hoe onuitfpreeklyk! En hy verdiende het! Maar al verder, myne Louife, zeidet gy ook niet, dat hy u wederliefde toonde?" Louife  262 GESCHIEDENIS van len , die niet van het noodlot alleen af hangen. Gevaren, waarin het alleen op geduld aankomt om te behouden/' „ Indien dat alleen genoeg was, „ hernam hy, dan had ik zekerlyk niet kunnen verliezen.'' Dit zeidq hy ongetwyffeld met betrekking tot EUze. Ik begreep het wel; maar nam het in eene andere beteekenis op. „ Niets ter waereld meer:" antwoordde ik. „ By voorbeeld in het geringe misverftand tusfchen u en uw* Oom. Ik weet, 'er is van uwen kant alleen eenige gelatenheid en nadere vcrklaaring nodig. Gy reist naar FarmbuU, en de zaak is afgedaan." Ik heb reden om te twyffelen," zeide hy, „ of de zaak u wel ten vollen bekend zy J" „ Ik wil wel bekennen, ik weet niet dan het algemeen gerucht/' j, En het beloop der zaak," hernam hy, „ is van dien aart, dat ik u dezelve niet wel kan mededeelcn. Om het zoo kort te zeggen, als mogelyk is; ik word in eene gebeurtenis betrokken, die van den eenen kant aanftonds in 't oog lopende ongerymdheden heeft in haren famenhang, en aan de andere zyde met omftandigheden doormengd is, welke haar fchyn van waarheid geven." ,, Indien ik over u moest vonnisfen, dan zou ik 1 my alleen het ongerymde daarvan doen aanwyzen, zonder my over die kleine bykomende omftandigheden te bekommeren; en ik wil wedden, dat uw Oom e\en zoo billyk Rechter is!" „ Dan hebt gy uw weddenfehap reeds verloren," zeide  KAREL FERDINER. m „ Nict kunnen vergeten!" hernam hy,^h waar! 't Is waar, en meer dan onvergeedyk I Maar , ■ • -i van de tweede zou los maaken, geloof^rny' 'he^zou rond uit > en niet door zu!k eene SÖ«i<**» Neen, ik dnrf zeggen, » «™ na * -n-omeen. Welk een Engel is hier te winnen of w ve, teen' Maar ik heb het ondervonden , myn vei liezen, m hou. ""^Tfoefa dat myngezidi. jnU. in «aat m, en ,k voelde, dat my g ! ^ Lo^oed verhevenheid was mogelyk beter be en zekere eigenzinnigheid bezitten, zcg°V, . upmdeelt, t zy hier, 't zy daarin, ^.^^^ fltoS en daarin kunnen i n met u in geene vergelyking komen, g° Te V wel dat gy dezen menfehen een weinig S ! EenOom en Sehoon - vader heeft 5S zekere regten, of kan zieh ten minfte mni0gel5k zekere reg , ^ ^ zyQ ? Nee" e/sehoon zoon zieh over de gemaakte f in on eene zeer vertrouwlyke wyze verzwaarigheden op eene zeei klaarC Ik heb veel meer voor hem gedaan dan ikvoor ieman anders ooit zou gedaan hebben;' antwoordde Sommige vraagen verdienen, gelyk^gy w , /een antwoord; fommigen kunnen met beter ^  KAREL FERDINER. Weder by Ferdiner gaan, het gefprek oP nieuws beginnen, en een poosje daarna de deur ope, don6 ik keerde dus fpoedig terug , verontfehuldjde my met het onverwacht bezoek van eene Vnendm, Sliklanggenoodigdhad, maar niet bewegen kon, om ons gezelfcbap te vermeerderen Het fpeet hem, dat hy aanleiding gaf om een aangenaam bezoek te Roorcn. Gy verliest 'er intusfchen mets mede, antwoo'rdde ik zagtjes. „Ten minfte niets, of ik zal het u rykelyk vergoeden." — Hy begreep den draai. £ Ta zeker' " vervolgde ik, toen ik zag, dat hy bewogen werd. „ Eerst nog een woord of twee wegens uwe belangen." Daarop zeide ik hard op. „ lk Van toch mvn verzoek nog niet opgeven, Mynheer Ferdiner.' Het is het eerfte, dat ik u doe; en van begin van alle dingen, weet gy wel, hang: veel af Dus is het ook met het begin der Vriendfchap. Gv hebt tegen het laatst voorgeflagen verzoek, en uwe reize naar Farmbull niets anders, dan de vrees, dat gy niets uit zult rechten. Niet alleen vrees," antwoordde hy, „ maar zelfs zekerheid. En dan dat de rol, die ik fpeelen moet, zoo laag is! Het éénige middel, welk my overig blyft, heb ik u gezegd. Het zal fterk, of, zoo men liever wil, geweldig toefchynen; maar fommige dingen willen door dwang verkregen worden. En indien het maar tot een goed einde gefchiedt , dan wordt de dwang door den tyd gerëgtyaardigd.^ „ Ik ben het volkomen met u eens," hernam ik. „ Maar, vermits het dwang is,vermids het geweldig fchynt," voegde ik 'er by, terwyl ik opftond — want v. ceel. ■ s hy  278 GESCHIEDENIS van overtuigen, die alle vertrouwen op rpy verloren heeft ? By wien ik my te yergeefsch op my zeiven, liefde voor myne eer, en myn karakter beriep, welk hy volmaakt kent'? Kan ik dat verwachten? Die aan myne opregtheid twyffelt in eene zaak, die uit haaren aartyolftrekt geene andere bewyzen toelaat, dan myne opregte verzekering, wat kan ik met den zoodanigen uitrechten ? Waartoe zal dan eene reis dienen, welke niets beduiden za! ? " „ Ten minfte is het dan nog eene minzame dienstvaardigheid," antwoordde Elize, „ welke des te edeler is, hoe meer overwinning zy kost. Moet dan eene edele daad juist altoos dat gevolg hebben, welk wy wenfehen? Zy moet plaats grypen, omdat zy edel is. En zeker, Mynheer Ferdiner, zy zal een goed gevolg hebben, al is het dan niet in dit geval 1" „ Waarfchynlyk zal dit het gevolg zyn,"hernam Ferdiner, „ dat ik my tot fpot myner vyanden maak." Hierop ftond hy na een kort nadenken, als of hy iets by zich zei ven oyerleidde, met groote drift op. „ En wanneer ik dan afgewezen word?" zeide hy. „ Wanneer ik ik kan het denkbeeld niet verdragen! Het is te veel, te veel vernedering !" „ Maar, Julie?" vroeg Elize, „ wilt gy dan niets om harent wil' doen ? " „ Maar Elize?" vroeg Ferdiner weder, „ kan Elize dit yraagen ?" Ik nam het woord op, en zeide tegen Elize. „ Voor julie wa,s echter gezorgd. Indien zich de Vader te-  KAREL FERDINER. 279 tegen eene openbaare echt verzet, dan zal eene gehpime echt de twist wel rasch doen bedaaren. Elize zweeg; maar hare oogen vroegen, of ik dit kon billyken?Diesvoegdeik'er fpoedig by. „ Onder deze mits namelyk, dat de Heer Ferdiner alles vooraf zal beproefd hebben." „ Om Julie's wil! " zeide Elize, in eene biddende houding, die men naauwlyks zou kunnen weigeren. „ 'Er ontbreekt niet meer aan," hernam Ferdiner", „ dan dat gy 'er byvoegt om uwent wil! " „ Ja, ook om mynent wil!" antwoordde Elize "terwyl zy in eene tedere houding naar hem toeging en zyn hand greep. „ Om mynent wil! Uwe zaak gaat my nader aan 't hart, dan gy wel denkt!" . „ Zoo niet nader, dan ik denk; echter nader, dan'ik wensch! Of meent gy de zaak van Julie ?'[ zeide hy. „ En van Ferdiner beiden! "antwoordde Elize. " Myne? Nader, dan ik denk? En echter fmeekt gy my , dat ik — Wie zou na deze bede kunnen denken, dat myne zaak Elize ook het minst ter jVas deze bede dan zoo koel?" vroeg Elize., met de innemendfte vriendelykheid. „ Zoo koel, als eene afwyzing, die met uitgezogte woorden gefchiedt! Kan zy wel uit een hart komen, waarin niet alle aandenken aan my vernietigd is?" „ Mynheer Ferdiner!" zeide Elize, hem de hand drukkende, met een teder bellraffend oog, eene becvende item, en met zeer veel aandoening! —S 4 «* Hou  aSo GESCHIEDENIS van „ Hou op! hou op! Elize!" hernam hy. „ Ik ben verloren, als gy zoo voortgaat. Myne teederbeminde!" ging hy voort, en wierp zich om haar hals, ,, hoe veel is zulk een toon uit uw' mond waard! Maat ik bezweer u, niet meer! " „ Om mynent wil, Mynheer Ferdiner!" zeide Elize nog eens. „ Deze zoo Vriendelyke aanfpraak, en deze bede uit éénen mond? zeide Ferdiner. „ Zy komen ook uit één hart voort:" antwoordde E'ize; en dit hart gevoelt voor .yV/emogelyk niet meer als voor zich zelve, en voor u." Hy herhaalde de vraag: „ Voor u zelve en voor my ?" en zag Elize met eene verrukking aan, die zyn gelaat als met een vuurig morgen-rood overdekte. „ Begryp ik u wel?" voegde hy 'er by. „ Denkt gy niet, dat ik gevoel, wat ik opoffer? Maar zou ik daarom vergeten, wat ik aan uwe waardigheid verfchuldigd ,ben ?" vroeg Elize. „ O myne Elize! " hernam hy. ,, Spaar my, ik bezweer u, hou op my te bidden! " „ Dit is myne laatfte bede, myn Ferdiner! " antwoordde zy, „ zy moet niet te vergeefsch gedaan worden!" „ Welke bede! " zei hy, „ en voor wien ! " „ Voor Julidf. Vader, en uwen Oom:" antwoord de Elize. „ Ach! dat myn ongeluk deze waardige naamen moest verkwisten aan een man, die geene van beiden verdienen wil! Hebt gy vergeten, Elize, wathy tegen u en my gedaan heeft?" , Ik  KAREL FERDINER. *8r ti Ik weet niets, Mynheer Ferdiner, en wenschte gaarne in deze onkunde te blyven." Dan zou alles myne fchuld zyn. Neen; gy moet' het weten. Hy had de zotheid van eene FamiHe-^cht; ontwierp zich een plan om dezelve ter uitvoer té brengen, zonder zich te bekommeren of myne neiging dien weg ging, dien hybeg_eerde; alleen da& zyne aankomst zal melden, en haar in zynen brief zal voorbereiden tot het kprt befluit, welk zy moet nemen. Draag gy nu zorg, dat gy het uwe zult toebrengen om haar te overreeden; en richt het zoodanig in, als. gy het best zult vinden. Ferdiner zal eerlangkomen; doch den eigenlyken dag weet ik niet. Wilde uw Broeder zich ook in het fpel mengen, des te beter! Hy als een Vriend van Wolmer, zal Julie ligteroverreeden, en wanneer de trouw.plechtigheid in zyné tegenwoordigheid gefchiedt, des te gemaklyker kan hy die handeiwyze by den Vader weder goed maaken. Ik beloof my niet weinig van dezen inval. En nu geen woord meer.' —— CCLXXXVlll BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den %fien.. U et is beflist! Elize wil dat ik naar FarmbuU -» gaa. Zy wil het — het is beilist! Myn Oom zal dan nog eenmaal zich kunnen verheugen, met my af te flaan. Ik zie het reeds vooruit; maar laat hy I Ik zal ten mirifte den roem verwerven, van hem tot het uiterfte gebragt te hebben, dat hy zyne onbillykneid, wanneer hy het niet vergoeden wil,echter ge- voe-  294 GESCHIEDENIS van Elize geweest is, hoe zeer alle myne wenfehen ook bevredigd zouden worden met het geheel bezit van haar hart en van haar perfoon, dryft my toch aan den anderen kant op eene geweldige wyze zeker misnoegen, en ik weet niet, welk een gevoel van eêr-liefde of hoog gevoeligheid, om myn Oom dezen zegepraai niet te laten winnen. Ik kan nietzonder gloeiende wangen aan die vernedering denken, dat ook zy, zy zelve my zou afwyzen; zy, om welke ik my eindelyk overreeden kon, Elize te verlaten; te meer nog, wanneer die Dankwart zyne oogmerken zou bereiken , en zyn werk door myne verwyzing en befchimping zou bekroonen! -— Dit is de gefleldheid van myn hart, myne geneigdheid en het voornemen, waarmede ik nog eenmaal naar FarmbuU ga. Houd u verzekerd, dat ik niets, niets onbeproefd zal laten, om de ontwerpen van myn party te verydelen, en de eigenzinnigheid van myn Oom of te ontwaapenen of te verguizen. De waarheid , myne bewustheid van een regtvaardig misnoegen over eene onregtvaardige handelwyze,en het gevoel van gekrenkte eer zullen op myne zyde we- • zen, en aan myne voorftellen eene kracht byzetten, die hem ten minfte zal doen beven. En kan niets van dit alles helpen, dan zal ik hem toonen ,dat myne regten, de regten van eenen verloofden, op Julie grooter en heiliger zyn, dan die van een bloote voogd, die den naam van Vader in' allen gevalle valfchelyk gevoerd heeft. Ik zal hem dan zéggen, dat ik zyne toeftemming niet nodig heb, en my daarvan niet meer kan bedienen. Julie zal en moet de myne zyn, alfchoon zy zelve niet wil; doch daar vrees ik nietfvoor,, zoo lang het hem cn adderen,  KAREL FERDINER. *95 *nn zvne nieuwe ontwerpen mede arbeiden, S«Sk"7^«**«het zelfde verdichtfel ^ï£f3*S dagen aan JuW gefchreven e hl* tot myne overkomst en oogmerken orCid; ik heb uit gevoeieener ge renft» eer-zucht gefchreven; heb haar bezworen,dat alks, wat my ten aanzien van Louife wordt tegengeworpen, leugen is; van myn zuiver geweten op het hel, Lfie verzekerd; haare belofte, die zy my gedaan heeft, herinnerd; de geringe yerpligtihg aangetoond, • welke zy is, om zich door de onbil yke eig, zinnigheid van een man te laten beheerfchen , die in ! tnen deele haar Vader is, en alle die aanfpraak, ' Se hy, als zynde tot dus verre haar befchermer en r dgever geweest, op hare liefde en infchiklykheid zou hebben kunnen -maaken, op eenmaal daar doo inleid heeft, dat hy om fabelachtige lasteg alle gemaakte verbindtenisfen den bodem tracht in te fl an ÜP alle deze bedenkingen is dan myne bede ï ond, dat zy een befluit neme, om my als de myfet volgen, en eindelyk onze verbindtenis door het h welyk zoo vast te ketenen, dat myn party de lust benomen wordt om Ons verder het leeven .onaangenaam te maaken. Ik heb haar gebeden, dezen brief aan myn Oom ii- weetniet, of zy het doen zal; maar Ï^.IT^W' welk een befluit ik genomen heb. Den dag myner reis kan ik nognietbe paaien, waarfchynlyk den i7*». Het 2 " » zal driftige ontmoetingen veroorzaken; doch ikhen bereid!  295 mogeiyA vmui-u »>j< man ne verbysterde verbeelding. Ik kan hef met Lrvnen - Zv van hare onfchuld berooid!-begiypcn. v Jk dagt a!- jr^Aüvtr! d e braave Man! WL"- J . 6 IT _ „ n «macht en ipraafc. hj toos, zyne w- o rn ak!  Ho GESCHIEDENIS Louife antwoordde, dat ha'd zy niet gezegd' fchoon zy zeer lang de fcwakheid had gehad van zich daarmede te vleien. „ Ach ja! zeide Julie. Men vleit zich dan zoó Ugtelyk! ik zelve heb my ook zoo lang gevleid' " „ Maar," vervolgde Louife, „ ik vermm we] rasch, dat hy my nimmer bemind heeft." „ Zeg dat niet," hernam Julie. „ Ifc zeg Uj „y zyt een zeer minnenswaardig meisje; en hy." „ Hy was verloofd aan Julie, die hy, gelyk ik zeker weet, alleen bemint." 'Er was èen tyd, wanneer ik ook wist; dat hv my beminde. — Mogelyk acht hy my nog hoog: Maar ik heb van èen man gehoord, die eene minnenswaardige Vronw en Kind, Welk hy by haar gekregen had, het zitten, en eene andere fchoone Vrouw' nam. De Mannen, myn Kind, kunnen beminnet en weder vergeten; zy künheö, eene tweede; eene derde beminnen, beiden weder vergeten en tot de eerfte weder terug keéren; alles, Ji les, naar mate zich de omftandigheden toedra gen! Ziet gy, dat heb ik gehoord! Maar no2 nimmer heb ik gehoord, dat een Man zich Om ëéno dood bemind heeft! Evenwel, om geene onwaarheid te fpreken, heb ik eens van één gehoord • doch heb hem zelve niet gekend, die tot den dood' toe bemind heeft. — Hy heette Feit, en was een geringe boeren knecht, myn Kind (*). Nu is hy al dood, de eenige Man van dit foort,- dien ik ooit ge- C*) Hl neel CXXVII Brief.  KAREL FERDINER. gekend heb. — Mans-trouw! _T Kent gy het, Louife? Kentgy het, Z-o^?" Wat myn Kind?" vroeg ik. Het is een kruid /' antwoordde zy. De kunstnaarn' weet ik niet; in 't Hoogduitse!, heet het gelyk ik zeide, Mans-trouw (*). Kent gy het met i „Neen," zeide ik; „"ook-heb ik het nimmer hooren noemen." . Dat geloof ik," hernam Julie. „ Het is een zeer'zeldzaam kruid, ten minden in onzelandftreek. Het wast gemeenlyk alleen op bergen en hoogten. IK verbeeldde my eens, dat ik het gevonden had, maar ik had my vergist. Zoo het op graf heuvels groeide, dan zouden wy het, geloof ik, op het graf van Veit vinden. Maar om tot ons vorige gefprek weder te keeren; Ferdiner,myne Louife, moet u al- ' lerzekerst bemind hebben. O ! Ik wilde om de gantfche waereld niet of hy had u bemind, en echter geenszins zoo met u Gy begrypt wel, 't geen ik'niet gaarne herhaalen wil. Maar heb ik u wel begrepen ? " „ Goede Hemel!" zeide Louife, terwyl zy Julie om den hals viel. „ Dit is evenwel," vervolgde Julie op een zeer ernstigen toon, „ Zoo ik hoop, niet gebeurd! — Hebt gy u mogelyk in den ongelukkigen tyd uwer ziekte niets ingebeeld, welk waarlyk niet is voorgevallen? Men heeft fomtyds droomen, die, hoe ze. ker men ook weet dat het droomen zyn, echter niet ligt (*) In 't Latyn, Eryngium; by ons in 't Nederduitsch, Kruis ■ wortel; ook wel, Endeloos. V. DEEL. Q  242 GESCHIEDENIS van ligt kunnen vergeten worden. Op deze wyze kan ach ook wel in uwe gevoelige Ziel eene zoodanige voortelling zoo diep hebben ingeprent, en door het vuur uwer verbeelding zoo misleidend geworden zyn, dat gy wel rasch het denkbeeld voor de zaak zelve naamt?" Ik hoestte, rogchelde, maakte veel beweging gaf den éénen wenk op den ander, om Louife te beduiden, dat zy hier zich wat zou inbinden, en deze vraag met mogelyk beantwoorden; maar het hielp niet Het meisje was geheel buiten ftaat zich te bedenken ' en. zulke wenken te begrypen. • „ Gave God," zeide zy, „ gave God, dat het niets anders ware! " „ Ik denk en hoop toch," hernam Julie, dat het zoo geweest is! Want waar door hebt gy het tegendeel kunnen overtuigen ? " „ dat ^r_J^et jBev?te»" antwoordde Louife, r rEeü è™lël"vroeg>Ue-temyJzv Lmfis beide handen vatte, en haar zeer fterk aan gevolg?'" S6V0]g? °m G°ds -Ik een „ Goede Hemel! hoe kan ik het zeggen?" ant woordde Louife, en bedekte met haren fluier haar gloeiend aangezicht. ik'het W ^ ^ Wd?"hernam « Verfta ïic het wel? Eene ongelukkige vrugt?" ,, Ik kan het niet uitfpreken," antwoordde Loüi. fe Eene ongelukkige vrugt,welke de angstvalligheid der Moeder te vroeg heeft doen fterven." „Nu,"  KAREL FERDINER. *43 Nu," zeide Julie, en viel weder achter over op het bed neder; „ wel zoo ! wel zoo! " Ik werd kwaad, toen ik Louife dit hoorde zeggen. „ Louifef' riep ik, „ Louife, wat raaskalt gy! Ziet gy dan niet, hoe zeer gy uwe waarde Juhe^ pymgt i Gy zyt niet wel by uw zinnen, myn Kind !" „ Hoe kunt gy dat zeggen , Lotje?" zeide Juhe zeer gelaten. „ Het hangt alles maar al te wel aan een." Daarop zag zy Louife zeer peinzend aan, en zeide na een poos gezwegen te hebben; „ Neen lieve Vriendin, dat is geene dwaaze verbeelding! Lit,fde — Liefde van beide kanten, Reis, Plaats, Eenzaamheid, Nacht! — Hebt gy ooit met Ferclu ner alleen gereisd ? " „ Eene eenige keer; " antwoordde Loutfe. ^ ^ „ En dat is reeds een eeuwige tyd geleden,' zetde ik; „ ik geloof wel al twee jaar-en.*! „ Dat was echter op die reis, hernam Juhe, „ en gy waart toen mogelyk maar met u beiden?" vroeg zy Louife. ,. Wy moesten in eene Herberg op het land overnachten;" antwoordde deze. „Nu hebben wy alles; Liefde, Reis, Plaats, Eenzaamheid, Nacht, die gruuwzame Daad, en het Gevolg; alles, alles! — O God!" rjep zy uit, terwyl haar hart vol was; zy herftelde zich echter op het oogenblik, en zeide, na dat zy Louife omhelsd had, met de minzaamfte gebaaren en op een zeel gelaten toon; „ nu, myne waardfte, heb maar geduld!- Het kan nog alles te regt komen, en zal ook te regt komen Goede nacht, myn Kind! Gy . hebt rust nodig, en ik ook. Zyt maar gerust, en Q 2 laat  24+ GESCHIEDENIS van Iaat my — Neen, ik zal u niet in den weg zyn - ik gevoel reeds dat ik O God! — Goede nacht. Goedenacht!" — . i0^%buiten ^at om een woord te fpreken viel aan >&V voeten neder, wüde fpreken maar kon met, en bedekte hare hand met kusfen en tra nen. Julie hief haar op, en omhelsde haar. „ Goede nacht, goede nacht!" rien zv fmr n, , haar uit de kamer bragt. ÜL 7 °* Wanneflr * h,f701'Va,;s eer«ister gebeurd. Julie heeft in beide deze nachten weirno- n„r\n ge-eten De n !g 3pen* en noSminder ge eten. De flag was des te erger, omdat zy ge- heek onverwacht kwam. Ik vrees, dit heeft "ééne h ier fynfte en voornaamite leevens-draaden afgefneden. De verandering, die by haar, Jf d voorval, plaats heeft, is maar al tezichtbaar. Zy m aeze twee dagen meer afgevallen, dan bykans'in den gebeden tyd, dat hare onrust nu reedsged^ d heeft. By geluk heeft de Heer Wolmer beide deze dagen eens te Grumbuy, en de andere keer by den Predikant te Auenbrugge^ middags gefpyzigd , en dus JuUe niet veel gezien. Morgen eet hy thuis n ik vrees reeds voor zyne vraagen.' CCL XXXII  [KAREL FERDINER. 245 CC L XXXII BRIEF. AUGÜSTA AAN FERDINER. Hamburg, den poften. Was het niet eene gewoonte en in de meefte gevallen zeer goed, dat wy ons jegena uw gedacht een weinig afgetrokken houden zoo had i k u komen bezoeken. Was onze Vriendfchap een weinig ouder en vertrouwlyker, zou ik u verzogt hebben by my te komen. Nu echter, zoo als de zaken tusfchen ons Raan, zou het eerfte mogelyk in het oog der waereld aanftootlyk en het andere onbeleefd wezen, en dus blyft 'er voor my geen ander middel over, dan een brief, om u, Myn Heer Ferdmer in 't geheim iets te berigten, en goeden raad mede te deelen. ' , Het eerfte is vry gewigtig ; en dewyl men niet weet hoe fpoedig het nodig is, durf ik met wachten, tot dat een louter gunftig toeval my andermaal gelegenheid mogt geven, om u te zien. Ik weet, dat tusfchen u en de Vader uwer Bruid een misverftand ontftaan is. Ik zou korter hebben kunnen zeggen, tusfchen U en uw' Oom. maar ik verkies thans uitdruklyk een langen ftyl, en laat het uwer fchranderheid en aan uw hart over, om te begrypen en te gevoelen de reden, waarom ik dit doe. . , ., Waarin het misverftand beftaa? Wie van beiden fchuld hebbe ? Dit weet ik niet, cn doet, zoo ik q 3 meen,  246" GESCHIEDENIS VAN meen, ook mets, ter zaake. Mogelyk is 'er aan beide kanten even veel fchuld.' Had ik 'er wat in te zeggen, dan waard gy reeds vóór onfchuldig ■verklaardmaar het gemeen gevoelen, wanneer de zaak met zoo klaar in de oogen valt als de Zonnen-fcbyn, is voor den Schoon-vader, omdat zyne dochter, als Brrnd.. ■♦Dórden Schoon zoon en Bruidegom veel zou doen fchikken, al was het juist alles niet ten ftrikt- iten regtmaög ten aanzien van den Bruidegom En als men eens gaat nadenken, kan ik juist niet zeggen, dat deze beflisung zoo onbillyk is. Dit misverftand, vreest men, zou mogelyk bin. nen kort eene geheele breuk kunnen veroorzaken ; en dan zouden zekerlyk twee perfoonen moeten lyden, voor welke ,k al te zeer ben ingenomen, en van welken tenm.nflen ééne allerzekerst onfchuldig is. Daarby komt nog een ander onheil. Men vreest, dat 'er ook een ander perfoon in zou betrokken worden, welke ,k bemin als myne Zuster. Hiermede denk ik genoegzaam te hebben aangeduid, welke perfoon ik meene. — Vervolgens is men van gedagten (vergeef my, dat ik u voor de vuist zeg, zoo als my verhaald is) dat by u eene onbuigzame eigenzinnigheid plaats heeft, welke eene geheime zucht om van het huwelyk af te wezen, ten grond/lag zou hebben, en dat wel, omdat uw ,hart voor eene andere zeer fterk zou ingenomen zyn. — Druk ik my wel duidelyk genoeg uit ? Dit is nu nog. .maar eene geheime vrees van zoo. darnge perfoonen, die u genegen zyn; maar ik ben beducht, dat dezelve rugtbaar zal worden 1 Myne Vriendin fchynt 'er nog niets van te weten; maar, wan-  KAREL FERDINER *47 wanneer zy het te weten komt, zoo is het my niet Wer mogelyk om myn woord omtrend u te houden. D t i nog niet het crgfte! Maarzy heeft aanbiedintl — Want ik vind my genoodzaakt u in myne "rees meer te openbaarendan ik eigenlyk wel moest doen zy heeft aanbiedingen der bykomende ^^X'StS vp -/al overwegen, en ik twyttel, 01 ^ ^ Ten wel zou aannemen? Maar wanneer de verbindlenis tusfehén u en Julie mogt gebroken worden en hier of daar eenig vermoeden van fchuld op myne Vriendin mogt vallen, dan is niets zekerer, dan dat zy op het zelfde oogenblik, waarop haar dit bekend wordt, aanftonds een befluit zal nemen. Zie daar, myn Heer Fermer, alles wat ik u te zeggen had. Ik heb het zoo ingewikkc d gefchreven, dat Gy, om my te verftaan , mogelyk alle de fchr nderhed, die gy bezit, zult moeten te baat nemen- , Gy behoeft om mynentwege niet te antwooiden. Dus behoeft gy u geene verdere moeite te geven als dat Gy den inhoud van myn bnef wel m acht neemt. Vindt gy echter nog eenige opheldering nodigTzoo heeft myn knecht bevel, om uw antwoord mondeling of fchriftelyk terug te brengen. Ik weet niet, of Gy belang ftelt, maar om de goede gedagten,die ik my ten dezen aanzien van u toewensch; acht ik het niet overtollig, u nogmaals te verzekeren , dat ik u van harte genegen ben. Q.4 CC LX XXIII  248 GESCHIEDENIS vAs C C L X X X 11 I BRIEF. Ferdiner aan Adgdsta. Hamburg, den poften. 7" elden gaat de yerpligting tot dankbaarheid vóór de kennis, die men met malkander maakt. Ik echter , ben u dank fchuldig eer ik nog eens uw naam weet. Dit belooft my eene vriendfchap , die ik niet genoeg zal kunnen waardeeren Het eerfte, welk ik doen moet, is ten minften dat ik u betuig, hoe zeer gy my verblyd en verpligt hebt. Dit kan niet beter dan mondeling, en, zoo ik denk en wensch, met dan ten fpoedigften gefchieden. Wanneer gy my dit toeftaat, en my te gelyk tyd en plaats beftemt, zal eene myner innigfte beden vervuld worden , en jfc za] gelegenheid hebben, om my over het bewust misverftand nader te verklaaren En dan hoop ik ook dat getuigenis der onfchuld te verdienen, welk gy zoo goed waart van my alleen op myn eerlyk gelaat te geven. I C C L X X X I V BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den zden April. iy/Tyn Oom fpreekt zeer ftellig; en ik doe het -LVJL 0ok. Hy wil, dat ik my op zyne vraagen zal in-  KAREL FERDINER. 249 inlaaten; en ik wil niet. Wat zal de uit- komst wezen! _ Hoe is het afgelopen ? Zult gy mogelyk vraagen. Of denkt gy na het lezen van het volgend verhaal dat 'er nog een nieuw onderzoek zal plaats hebben? tuit, Neef," zeide myn Oom, die waarfchynlyk hierom overgekomen en my geheel onverhoeds overvallen was, na eenige korte complimenten, „ terwyl wy fchriftelyk met elkander niet kunnen over weg komen, willen wy het eens mondeling beproeven?" . ,„„ ., Heb ik u dan niet overtuigd? vroeg ik. " Daar toe was uw brief geheel niet ingericht," hernam hy. „ Gy hebt my niet willen overtui- SCn^ Ik heb echter alles gedaanzeide ik, „ wat in myn vermogen was." „ Dat zou my fpyten!" antwoordde hy, „ want dat alles is zoo veel als niets." „ Ik heb echter gefchreven, dat die historie een ^^f^rnenw.et, het eerlle en laatfte antwoord van ieder befchuldigden!" „En wanneer dit nu waar is, wat kan men dan meer van hem begeeren?" „ Wanneer het waar is!" „ Zoo was het myne." „ Neef, gy hebt in de regten geftudeerd. Indien de zaak nu eens voor den regtbank kwam? „ Ik wenschte wel, Oom , dat zy daar was." 7  250 GESCHIEDENIS van „ Zy zou reeds daar geweest zyn, indien ik uwe eer niet gefpaard had." „ Ik dank u voor uwe goede oogmerken! Maar ik kan niet zeggen, dat zy in den regtbank, waar zV thans is, het best zy/' „ Ik verwonder my over uwe ftoutmoedigheid ■" gaf hy in een fcherpen toon ten antwoord. , Doch indien gy niet meer dan deze ftoutheid ten' uwen voordeele hebt, zuit gy het Proces verliezen." „ Nog iets meer, geloof ik, myn Oom! Ik'heb. ook de waarheid aan mynezvde." „ Ik wensch u geluk daarmede. Deze waarheid zal dan hoop ik ook proef kunnen houden, en dan komt het immers maar op vraag en antwoord aan." „ Deze keer mogelyk niet; gy moest klaagfter en klaagers maar van de hand gewezen hebben." „ De Moeder heeft by den Predikant aanzeg, ging gedaan." „ En de Predikant is zoo goed geweest, van zulks aan te nemen?" „ Was hy hier niet toe verpligt? " „ Verpligt?" „ Indien hy niet afgezet wilde worden! " „ Dus zou het dan van ieders willekeur afhangen dat ik getrouwd zou worden, of niet ? Vergeef my ' dat ik my dezen dienst van den Predikant niet wel begryp. Hy mag zekerlyk de befchuldiging van een byzonder perfoon aannemen. Gewisfelyk ja! Maar hy moet hem aanftonds naar den Rechter wyzen, waarfchuuwende hem tevens, dat, wanneer de befchuldiging niet binnen een bepaalden tyd geregte- Jyk  KARE L F ERDINER. 251 Ivk is goedgekeurd , hy de trouwplechtigheid zal verrichten. Wat heeft hem een byzonder perfoon te gebieden?" . „ Indien daarin eenige misfiag begaan is, zoc> rs het uit voorzorg voor uwe^eer gefchied. De Vrouw dreigde u aan te klaagen." Dus moet ik dank betuigen , daar zulks niet verdiend is. Doch het zy zoo ! Maar waarom werd dan de Vr~uw door den Predikant niet naar den regtbank gewezen? En waarom ook niet door u,Oom? ' „ Om uwe Eer, om uwe;Eer, myn Neef! Indien zv'eens voor den regtbank gekomen was? ' „ Meent gy dan, Oom, dat myn party dit zou géwaagd 'hebben? Eene gebeurtenis , die zoo flegt Sm een hangt, dat zy het volkomenfté merkteeken van verdichting en valsheid draagt?" Ta, dit hebt gy my gefchreven; ditteeken heb jk echter zorgvuldig opgefpoord , maar niet kunnen v'nden. Wilt gy myne langzaamheid met te hulp komen ? . , , Gefteld nu, dafde gevolmagtigde op den po,J0/lietaanteekenen; LouisË Brockhorst, een onberispelyk wel opgevoed Meisje, oud agttien jaa. ren, verklaarde op dezen of dien dag — den Datum ben ik vergeten; althans in het jaar 1 ;6s, terwyl zy zich in eene krankheid bevond, die haar zin-eloos maakte — is het niet zoo, Oom? " Zy is zekerlyk in haar verftand gekrenkt gewJèst; maar niet op dat oogenblik , waarop zy dit verklaard heeft." „ Dit heeft echter plaats gehad geduurende hare krankheid. Meer zeide. ik immers niet." „ Goed,  252 GESCHIEDENIS van Goed, Neef!" „ Verklaarde;* dus ging ik voort, dfent » ^ Zimd00S mMktei aaQ ^CQ Pre- Oom En rVf^ biecht-ft0^" ^ide myn " ^twoordde ik Maarwy hebben voorbeelden, dat deGeeste yVen fomtyds nieuwsgieriger zyn, dan zy behoorden e wezen, en zeer gaarne den kring van hunnen L, bank uitbreken. Dit is onvcrlchiSfg, ^ ^ gen! Intusfchen is het gantsch niet o^eS^ of  KAREL FERDINER. 253 of Louife s bekentenis een antwoord, dan eigene belydenis zy. „ Loutere belydenis; vrywillige , ongevraagde bekentenis!" . Goed gezegd! Dus zeide zy dan m gemelde krankheid, ter beftemder plaatfe, vrywillig en ongevraagd —- wat?" Dat zy door u van hare eer beroofd is; de plaai, dagen uur! Dit niet te vergeten!" Niets zal vergeten worden; zelfs dat niet, welk zy, gelyk gymy fchryft, wel beleed,maar het te gelyk aan den Predikant als een geheim toevertrouwde. Was het niet zoo?" Ta; en des te flimmer voor u! " \ Dus zyn wy dan met dat geen, wat Louife betreft, klaar, en kunnen het byeen voegen. Als nu de gevolmagtigde deze belydenis voorlas," (ik nam de plaats in van den gevolgmagtigden en las het voor) meent gy dan dat alle de Rechters niet zouden lag"hen. en het hoofd fchudden over de befchuldiging van een perfoon, die geduurende dien tyd zoo als bekend is menigmaal raaskalde? Eene ylende mag men betreuren , maar men mag haar geene belydenis afvergen." , „ In goede oogenblikken, waarom niet? " Geef my bewys, bid ik u, dat juist dat oogenblik" waarop zy belydenis deed, een goed oogenblik van gezond verftand was? Vooral in den Biechtftoel, waar het bygeloof, of hoe zal ik het anders met het beste woord noemen, eene buitenfpoonge naauwgezetheid, zich met de hersfenfchim vereenigde, ° die  254 GESCHIEDENIS vait die in de Ziel van het arme Meisje ten ecii gen tydedie verwoesting heeft aangericht] -ÜL" Maar al verder, wat bewoog haar toch om de zaak aan den Predikant te opepbaaren/" » De onrast van haar geweten " ' " Zoodanige maakt,zich niemand" Jigter , dan eene die enkel door verbeelding gedreven wordt. Daar ziet gy reeds het verhitte bersfen-geflel« - Ver hitte verbeelding zonder koel verftand ! — En wat m* het oogmerk? Zoo niet een verdoemd boos'oogmer. van lommigeaanftookers, die het arme goede Meisje als een werktuig naar hun begeeren heten handelen, of, gelyk ik reeds gezegd heb, vei " £ verbeeldmg , ^ bvgeIoaf gepaard/dan * er geen -gmerk — geen hoegenaamd geweest. Wat u nu van dezen gelieft, myn Com, de boosheid van eerrovers, bygeloof, of de belydenis om geene de minfte reden; _L_ NZ zelfs op heden heeft zy min of meer dwaaze verbeef dingen; verhitte verbeelding zonder verftan 1 M a, was de bekentenis den Predikant niet als een geheim toevertrouwd?" 1 . :» Daar uit ziet Gy, datzy geheel geen oogmerk had, om u te benadeelen." :, Doch hoe kwam het dat de Predikant een toevertrouwd geheim weder openbaarde? W Ide hy my benadeelen ? Wie of wat bewoog hem d Z toe? Wiegaf hem vryheid, om het te verf?J** Was hem niet uitdruklyk ftilzwygen belast? Welke uiterfte noodzaaklykheid dwong hem toch, o! y w ord te breken? Wie gaf hem daa/ vryheid „ Neef J"  KAREL FERDINER. 255 „ Neef!" zeide myn Oom, „ Gy hebt in de regten geftudeerd!" De wyze, waarop by dit zeide, gaf aan deze woorden eene kwaade beteekenis. Dit maakte my moeüyk. „ Niet. om eene flegte zaak goed te maaken, Oom!" Hernam ik! „ maar om eer-roovers te overtuigen , dat zy fchurken zyn!" „ Maar het getuigenis der Moeder niet te vergeten! Wat dunkt u daarvan, Neef! Het één onderfteunt de ander." , Het één werpt het ander om verre. Wist de Moeder iets van de bekentenis harer Dochter?" „ Geen woord! Maar zy wist, dat haar Dochter zich in zulke omftandigheden bevonden had, welke dat bewyzen , waarover zy u befchuldigt." „ En daar uit weet zy dan zekerlyk ook,' dat ik de man ben, die aanfpraaklyk is? Ik, juist ik? O myn Oom! Wanneer gy hier in nu niet duidelyk ziet, dat de arme Dochter, buiten haar weten, het werktuig is der Moeder, en deze wederom het werkmjg — wie weet van wien? — dan heb ik reeds te veel woorden verfpild." „ Werktuig! dit fchynt uw geliefd woord te zyn! Maar indien het dan een bedrog is, Neef, dan is het een bedrog, welk zoo na aan waarheid grenst, dat het Ruk voor Ruk diend ontleed te worden. En Gy hebt dit altoos van de hand gefchoven! Echter hebt gy moeds genoeg, zegt gy; waarom fchuuwt gy dan het licht?" „ Goede Hemel! Durft myn Oom zoodanige vraag doen! " zeide ik, en Rond met zulk een drift  2J6 GES CH IE DE NIS van drift op, datdeftoel, waarop ik zat, tegen den muurftoofenom viel. Ik nam hem op, en zette hem' weder wat hard neder. . „Zoo driftig niet, Neef- Gy benadeelt uwe eige zaak.", „ Ik verzoek van verdere vraagen verfchoond te zyn!" „ Dat wil zoo veel zeggen, als: Gy ziet gaarne, dat wy elkander maar laten Jopen ?" „ Indien ik dat gaarne zag; dan heb ik reeds veel te lang onnodige woorden verfpild! " „ Zoo gy het niet gaarne zaagt, dan moest gv het geen oogenblik in beraad nemen, om u met alle de omftandigheden naauwkeurig in te laten. Zeer dik wyls hangt van de omftandigheden alles af. En zoo is het ook hier." „ Ik heb reeds getoond, dat zy zich zeiven te niet doen." „ Onderfteunen, wilt gy zeggen ; zoo dra >er maar ééne van waar is; en dat is het, 't geen ik maar wil weten! „ Wie kan en mag toch op alles antwoorden? „ Zeg maar ja of neen, Neef!" „ Welaan, ja of neen dan Oom!" „ Zyt gy in het jaar r76i met Louife naar Ham. burg gereisd. „ Ja!" „ Zyt gy daar in een Land-kroegje overnacht? " .. Ia!" „ En zyt gy ia deze nacht." „ Wat?" Ik  KAREL FERDINERi h Ik dagt gy begreept my wel?" „ Neen i" „ Zyt gy na midder-nacht in LouijYs kamer ge* weest? Wat zegt gy op deze vraag, ja of neen!" »Ja!" iV ,-, Ik rriag haast niet meer vraagen, met welk toogmerk ?" ■. . ,,. „ Waarom niet ? Kon ik mrsfchien maar één Oogmerk hebben ? " Mogelyk verfcheiden. Ik wensch echter, bui^ 'ten dat, waarop natuurlyk het vermoeden moet val. ien , maar één van die allen te weten.' Stel dan eens; het Meisje wordt of door een 'droom, of door zeker geraas wakker; zy roept om hulp; ik hoor dit; loop in alleryl naar haar toe; Vind haar in de grootfte ontroering, en Rel haar gerust." „ En;" .... ■ • i ; - En9 Wel nu! Men bevindt, dat er een" engfter open ftaat; zy verbeeldt zich een Mari gezien te hebben; haar ring wordt des morgens verLu, en men vennoedt 4 dat 'er een dief moet geweest zyn." „ Verder niets?" ... „ Verder niets? — Neen, niets meer op dien tyd', De dief had zich dan heel ligt met deii ring te vrede kunnen ftellen!" , - ^ . . „ Dus zou men ten minfte denken! Doch net is zelf niet eens een dief geweest; want terwyl ik naderhand den ring heb weder gevonden, zoo moet het de wind alleen geweest zyn." ^ V. DEEL. R J' UC  2j8 GESCHIEDENIS van 5, De wind?" » Twyffelt gy of de wind een vengfter kan open iiaad?" fa KaD „ Geenszins! Ook niet daar aan, dat zy een Meisje van hare eer kan berooven! Wie zon daaraan twyffeJen?' Ik ten minite niet, Neef! . En hebt gy Louife een ring gegeven?" „ Dat heb ik, Ocm, om het goede M Isie de gewaande fchaade te vergoeden." ' „Die kon:ecbter waarlyk door'geen ring vergoed worden! — Nu, Neef, wil ik niet verder vraa gen. Het overige kunnen wy door brieven verrichten." —_ Hier op vertrok hy, en ik had geen lust hoegenaamd om hem langer te houden. CC L X X XV BRIEF. Aügusta aan Sophia. Hamburg, den 7 den. nfeg my niets meer van den Man! Hv is een»* ^ kiaps myn lieveling geworden! Hy heeft zoo veel aanpn zends, en fpreekt zco openhartig, en wel, dat ik bem voor onfchuldig boude! Dit ze" ik echter alleen met betrekking tot dat geen, waar van men hem thans befchuldigt. WTat Elize betreft . maar daar van fpreken wy thans niet. Ik had my in den beginne voorgenomen om hem alleen over het bewuste punt te onderhouden, en daar toe had ik de herberg Londen uitgedagt. Maar waar-  KAREL FERDINER. Ijl waarmede, dagt ik vervolgens, zal ik eenigcrmate my zelve wegens de vryheid veromfchuldigen, dat ik my in Zyne familie-zaken meng, terwyl wy met elkander niet dan eerst onlangs kennis gemaakt heb- Hy weet myne vriendfchap met Ehze;tn± zou hem, al bezat hy maar drie vierde van die fchranderheid, die hy nu geheel bezit, niet wys kunnen maaken, dat ik zonder haar vooraf gefproken te hebben, zulks doe. Ook is de zaak zelve niet van dien aart* dat de welvoeglykheid my toeliet, met hem daarvan te fpreken; en echter, terwyl het alleen daar op aankomt, om hem te bewegen, dat hy naar FarmbuU gaa, wie kon dat beter, dan EUzel Dus kwam ik tot een befluit, om, het koste-wat het wilde, Mm te bidden i dat zy trachten zou uit te werken, 't -een ik met hoop op een goed gevolg met onderheemen kon. Op deze wyze kon ik te gelyk myri gegeven woord houden , dat hy haar nog eenmaal fpreken zou. Dit deed ik, maar ik had verbaazend veel moeii te i Het is te Wydlopig, en het dient nergens toe, oiri u alle de beweegredenen en fmeekingen te hcrhaalen, met welken ik haar zogt te overreeden. Veertien dagen heb ik moeten beReeden; om haar van tyd tot tyd het denkbeeld bchaaglyk te maaken van een gefprek met den Man, dien zy bemint, maar dien zy aan eene andere moet overlaten. Eindelyk heeft de verzekering, dat dit gefprek het eenige middel ware om de breuk vóór te komen, haar een gun^ ftig befluit doen nemen. — Het is waarlyk geene P-emeene zaak om iemand, dien men zelve bemint, R % aaa  260 GESCHIEDENIS van aan te fpoorcn om eene andere te nemen! De meesten van ons geflacht zouden zich vry wat laten voorftaan, en zich,verbeelden, dat zy de goedkeuring van het beste deel der menfcben verdienden, indien zy flechts lydende waren! Van Elize kon ik meer verwachten; en zy heeft, ja zy heeft alzirrs myne verwachting buitengewoon en onuitfpreeklyk vervuld/ Echter was haar beding, dat ik eerst de proef zou nemen, en, wanneer het dan nodig was, zou zy my te hulp komen, maar vooral, dat zy niet met hem alleen moest gelaten worden. Dus liet ik dezen morgen Ferdiner verzoeken, of hy by my komen wilde, en hy was 'er reeds te elf uur. Dit tooneel, voornaamlyk, de ondcrhanling met Elize, is zoo gewigtig, en verfpreïdt eenen zoo verheven luister over het karakter van myne Elize, dat ik vanmy niet kan verkrygen ééne omftandigheid, welke tot de zaak dienende is, weg te laten. Onder dezen behooren zekerlyk niet de eerfte Complimenten by onze wederzydfche ontmoeting, welken ik derhal ven overflaa. „ Gy moet veel lyden, Mynheer Ferdiner," zeide ik. „ Maar dat is een bewys, dat gy een marf zyt, die zeer fterk uitmunt; en daarenboven, dat gy eene verovering gedaan hebt, welke de helft van uw geflacht gaarne zou wenfehen te doen. Al wie nu op zoodanige wyze lydt, heeft veire den voorrang." „ Ik moet het myn geluk dank weten," antwoordde hy, welk my zoo gunfiig geweest is van my iets te doen vinden, welk vergoedde 't geen ik zogt; genomen ook dat ik eindelyk maar gevonden had, om  KAREL FERDINER. 2Ó1 om het verlies, des te fterker te gevoelen." „ Verlies? Gy moet niet weder verliezen ! Zoo al het vinden, gelyk gy het noemt, niet in onze magt is, komt het my echter voor, dat t geen ik eenmaal heb, wel zoo zeer in myne magt is, dat ik het niet weder behoef te verliezen." „ Ik ben verzekerd," zeide hy vleijende, „ dat gy in een gelyk geval niet zoudt kunnen verliezen." „ En echter is dit zoo!" hernam ik, „ want ik moet u voor de vuist bekennen, dat ik, jonder my zeiven te begrypen, enkel gepogcht heb." „ Ik hoor," zeide hy op een zagten toon, half fchertzend, half deelnemend medelyden, welk ik niet befchryven kan; ik hoor, gy zyt Weduwe? Dit geval verdient zekerlyk uitzondering." Ik werd rood. -— Naauwlyks kan 'er immer een verwyt gedaan worden, 't geen onverwachter, treffender, en onfchuldiger zvn kan. Inderdaad, waarom verloor ik den eenen? Het was toen ook in myne magt, om hem niet te verliezen. En dus heb ik een dubbel verlies. — Ik Rond op het punt, om Ferdiner's vraag te beantwoorden ; en hem te zeggen, dat ik tweemaal Weduwe was! Maar in dat geval zou ik myne eigene woorden wederfproken hebben. Dus zweeg ik van dit verlies, en hield my in myn antwoord alleen aan het laatfte. „ lk dank u," zeide ik, „dat gy my weder te regt helpt! Ik dagt eigenlyk alleen aan zoodanige gevalR 3 len a  KAREL FERDINER. 263 yride hv » MVD 0°m 18 Vatl gantSCh andCre dagten. Hy vindc fmaak in Champignons, en dus wordt het andere gcregt verworpen." Ik motst lagchen. „ Het komt dan maar daarop aan," zeide ik, „ om nog eens de proef te nemen. Wilt gy dat niet doen?" Dat heb ik reeds gedaan," antwoordde hy, ;, mondeling en fchriftelyk; en ik zieniet, dat'er Ll iets aan te doen is. Het komt my voor, dat het vonnis reeds geveld is; ik wacht alleen naar de uit- voering." , . .. „ Deze zal dan, zoo ik hoop, tot u voordeel uit- v cil 1 £ n * Het moest wel,"hernam hy; „ Waarachtig, geen mensch kan die handelwyze, die my wordt aangetvgd, flcrker verfoeien, danik!" — Dit zeide hy met eene aandoening, met een gelaat zoo vol ernst en waarheid, en met den nadruk van dat alles, wat hy fpreekt of gevoelt, dat ik zelf voor zyn goed geweten een eed zou durven doen! — „ Het moest wel; doch ik geloof het niet." , Dan begrvp ik het niet," zeide ik, „ Echter houde ik my verzekerd, dat uw Oom zynen edelaarti-en Neef teder bemint; dat hy zeer grootsch daarop is, zulk een Neef te hebben, en, dat hy om zynent wil verfcheide aanzoeken omtrend zyne minnenswaardige Dochter heeft afgeflagen , die hy anders zekerlyk zou hebben aangenomen." De goede meening," antwoordde hy, zyne fcho'uoerscphaalcnde, „die wy van anderen hebben, verandert met de achting en liefde voor hun; vervolgens onze liefde met onze neigingen, en onR 4 ze  GESCHIEDENIS vit; ze neigingen met ons humeur; en zoo ook in het ta, gen-overgeftelde; Te meer, wanneer andere perfoonen tusfchen beiden komen, verfcheide draaien , berigten en verdichtfelen uitflrooien , of op de eene of andere wyze eene verandering maaken in onze eerfte voornemens of beiluiten; dan kan men ligt een voorwendfel vinden, om gemaakte verbindtenisfen weder te vernietigen." ,, Gy denkt dan, Mynheer Ferdiner, dat gy vyanden hebt ? Zoudt gy u niet vergisfen ? » „ Dat geloof ik zeker," antwoordde hy, „ dat die perfomen, die myne befchuldigers zyn, alleen werktuigen zyn, die door een derde in beweging gebragt worden." ^ ' „ En wie is die derde, indien ik zoo nieuwsgierig zyn mag?" ' Hy maakte door zekere beweging eene befcheide verontschuldiging, om op deze vraag niet te antwoorden. Des te eerder begreep ik het. „ Indien ik my niet vergis," zeide ik af lagchende, „zoo is het myn bloedverwant. Maak my daar. geen geheim van." „ Terwyl gy Van my vordert, dat ik opregt met u zal handelen, ja, dan is het zoo; ik heb ten minfle veele en geene geringe redenen, waarom ik geloof, dat de Heer Dankwart jegens my niet wel gezind is," „ De man heeft zekerlyk zyne gebreken," antwoordde ik. „ Zekere Familie - gril, en bovenal zekere achterhoudendheid en bedekte manier van nandeïen, die hem, ik weetniet, welk air van verwaandheid, en mogelyk ook het voorkomen van geen regt  KAREL FERDINER. 2Ö5 regt ecrlyk man geven. Dit maakt dan, dat andere menfehen en daaronder ben ik zelve een tyd lang eene van de voornaamflen geweest hem in langen tyd niet durven betrouwen. Ten minfte hoort 'er veel tyd en geduld toe, om door die menige pligtpleegingen en kleine buiten-werken, die zynen inwendigen mensch omringen, door te dringen; en tyd en geduld kunnen juist alle menfehen niet te werk ftellen. Nu zyn zekerlyk die harten zelden eerlyk, die zich rondsom, als meteen bolwerk, bezetten; maar by myn Neef, Mynheer 2W/«*r, is het geenzins natuur, maar eene door opvoeding aangematigde gewoonte, welke dan eindelyk eene hebbelykheid of tweede natuur wordt. Zyn Vader was uitermate achterhoudend, meer uit eene natuurlyke ingetogenheid, welke door een lang verdriet wegens eene reeks van bedriegerijen, benadeelingen en valsheden, van zyne vrienden zoowel als vyanden, eindelyk bykans tot menfehen-vrees niet tot men- fchen-haat en tot eene al te verre gaande be. hoedfaamheid is overgeflagen. Door deze Vader alleen werd Dankwart opgevoed; en gy weet, wat de Opvoeding niet vermag! Zyne Zuster daar en tegen , Nicht Althuizen, die onder het opzigt van * haar Moeder, eenebraave, openhartige, vrymoedige, en leevendige Vrouw, opwies, is, gelyk gy mogelyk zelf wel zult bemerkt hebben, juist het tegen overgeftelde van haar Broeder. Echter verzekei; ik u, wat het hart, en , zoo als men zegt, den inwendigen mensch betreft, daar in zyn zy waare Broeder en Zuster. 01 Ik heb zoo veele gefchillen met dezen Neef gehad! Maar ik heb altoos bevonR 5 den,  266 GESCHIEDENIS van den, dat hy de braaffte Man is, dien men zich tot Echtgenoot, tot Vriend of Neef zou kunnen wenieben. Dus moet ik by u een woordje ten zV nen voordeele fpreken, en ik neem op my alie verantwoording van fchuld, die hy ten uwen aanzien hebben zou, met verpanding van alle myne bezittingen. Ik bid u, houd my by myn woord !" Hy antwoordde niet en boog zich andermaal. Dat wil zoo veel zeggen, als, dat ik hem niet overtuigd heb. Ik boog my weder. * By myne lange verdediging, die mogelyk niet veel zal geholpen hebben," vervolgde ik, „ vergeer ik de hoofdzaak. Myn Neef of myn Neef niet,verongelykmg of geene verongelyking, dit is onverfchillig! Het moet u gemaklyk vallen, die allen te befchaamen. Maar, maar" hier hief ik myn vinger in de hoogte, en nam de deftigfte houding aan, welke de fpieren van gezicht, mond en oo^en door hare regte plaatfing maar wilden toelaten, want ik dagt mynen man een verwyt voor te werpen „ Maar, maar, de befchuldigde zal zich in allen gevalle niet zoo goed verdedigen als hy wel kon J" „ Dit heeft echter omtrend my geen plaats " zeide hy. » Op uw geweten?" vroeg ik hem, nog met de zelfde houding. „ Op myn geweten! " antwoordde hy. Men denkt echter, dat gy gaarne wenscht voor ichuldig gehouden te worden; want" . „ Want? Ik bid u, ga voort;" zeide hy. „ Want gy zoudt uwe eerfte verbindtcnis niet kunnen vergcen." „ Niet  «8 GESCHIEDENIS van woord worden dan door ftüzwygen, en geene van die beiden, behooren eenen man van eer ooit gedaan te worden. Maar ik heb my zoo ven, ^*gj» en geantwoord, zoo als ik kon. ik heb myn Oom de ongerymdheden van de zaak, zoo als zy wordt voorgegeven, aangetoond. Hy moest die gezien heb ben; echter gelooft hy het nog." b „ Dit fpytmyzeer, Mynheer Ferdiner! Js de zaak dan al zoo ver, dat . " „ Ik wacht flechts, gelyk ik zoo even zeide on de fchnftelyke nitvoering van zyn vonnis" Met' dfc antwoord ging hy onlangs van my af " „ Dit fpytmy van gantfeher harte!» hernam ik. „ En welke uitkomst verwacht gy ?" „ Dat hy zyn woord zal intrekken, en onze ver bindtcnis ftaaken/" ' er" na;iDe,HemeIVerh0edehet' My"heer Ferdiner': Dat kan , dat moet hy niet meer kunnen doen! Engy Mynheer Ferdtner, en gy, een ZQQ braaf ik vergat my zeiven in myne drift zoo zeer, dat ik hem by de hand nam •—- „ gy zu[t > ftaan'"1—31 ^ ^ VM *We rCgten af" Daarvoor zegene u God!" zeide ik, en drukte hem de hand. „ Oprechte, braave man, dat ver! wacht ik van u! - Zou 'er intusfchen niet nov een zagt middel by de hand wezen ?" ö " v Een, zagt middel bezwaarlyk. Maar één éénie ■Prtdel, welk in den beginne een weinig op en baart, maar duizende andere moeilykheden voorkomt" en van alle listige konstenarijen op eenmaal een einde zoa  KAREL FERDINER ^9 *ou maaken. Het zal - ik moet het vooraf zegg;en , _ wat veel in 't oog lopen. Ik hoop, gy ver- ftaat my!" 9>j ff „Om in het geheim te trouwen? vioeg lk' „ Juist zoo! Dat is het, welk ik Julie heb voor- geflageik zie niet, welk onregt daarin gelegen zy," hernam ik, „ indien het niet anders zyn kan! — Maar uwe minnenswaardige Julie, wat hoop hebt gy hik weet niet, hoe veel of hoe weinig?" antwoordde hy >^^^fenen>^e!^Z bedenken kon, gebruikt om haar te overreden, wanneer zy my genoegzaam bemint. O■ twyffel daar niet aan! Weinige mannen zyn zoo"bem'ind , als gy. - Het loopt alleen zoo wat m X oog, gelyk gy zegt; en de kinderlyke tederheid maakt my daar bevreesd voor!" My ook," zeide hy. „ Ik heb met deze ook fiet meest te doen gehad. De noodzaaklykheid om mv te verdedigen, kan my verontfchuldigen, wanneer ik het eenige middel van overtuiging gebruikt heb , 't geen ik had. Ik heb haar ontdekt, dat zv mvnes Ooms dochter niet is." „ Zy? Niet de dochter van Wolmer?" vroeg ik Volgens zyne eige verzekering, die ik tot nog toe had geheim gehouden, omdat het my beter toefcheen. Terwyl het nu weten moest, om welke het voornaamlyk geheim gehouden is, zoo mag het ook die geene weten, welker my zoo verphgtende vriend-  Ö7ó; geschiedenis VAR vriendfchap ik door niets anders weet te verdienendan door een volkomen vertrouwen/' —_ Dit zeide hy my met de fchoonfte buiging, terwyl hy my vuufJg de hand kuste; — en dit herinnerde my op dit oogenblik de leevendigfte voorfteliing ach i v»» W — Dit maakte, dat ik my zeer diep nederboog, en myne wangen begonnen te gloeien » „ Gy zyt de edelfte braaffie Man op de wae^ reld!" antwoordde ik hem. Ik zïp pv w,t, n » liv ZJ'-, gy wiit alles doen. Maar wilt gy met nog één éénig middel be-* proeven? — Die het meest ontvangen hebben, die kunnen veel; die weinig ontvangen hebben, kunnen maar zeer weinig, of byna niets toegeven' Zoo is het met alles, met alles, zelfs met het regt; Wié het grootfte regt heeft, kan veel toegeven; eni die op zyn best een fchyn van regt heeft, die kan niets afftaan; maar moet nog wat toe hebben! . Wan neer gy dan, terwyl toch uw Oom het eerst by u ge~. komen is, weder naar uw Oom toeging, en hem be. vvees, dat geen onverduwelyk geregt, gelyk gy zei det, door de Champignons verduwelyker wordt." „ Ik ben van voornemen," hernam hy, 'h om daar heen te gaan." —- „ Ik bid u, laat dat voornemen niet verloren "aan• Uw en myn Üefcherm-Engel heeft ons dat ingegeven. Het zal helpen." — „ By myn Oom tot niets. De omftandigheden doen by hem de geheele zaak af, en deze omftandigheden zyn waar. Ja, ik moet bekennen, na dat ik door het laatfte gefprek met hem naauwkeurïger onderricht 'ben geworden, dat zy , indien men nergens meer acht op geeft, zoo veel fchyn hebben, dat zy zeer  KAREL FERDINER. 271 gemaklyk een vooroordeel voor de waarheid der zake kunnen te weeg brengen- Wanneer die beide gronden, welke ik myn Oom voorgelegd heb, namelyk dat eene geheel valfche gebeurtenis zeer wel uit omftandigheden kan verdicht worden, die in zich zeiven waar zyn ; en vervolgens, dat ik een eerlyk man ben, wiens opregtheid niet kan-in twyffel getrokken worden, en wiens woort geloof verdient; wanneer deze gronden, zeg ik, verworpen worden, dan kan geen voorftel hoegenaamd meer helpen. Ik verzeker dit op myne Eer. Zou ik my nu nog eenmaal laten afzetten? ■— Ik kan wel te gemoet komen, maar my zeiven niet te veel verlaagen." Ik wilde dit ftuk echter gaarne doorzetten, zogtalle redenen by elkander, gaf hem de beste woorden, nam de tederftehouding aan, als of ik zyn hart be- geerde; maar niets, niets wilde helpen war zou ik doen? Elize, dagt my, moest voor den dag komen en dit bewaar ik tot morgen. C C L X X X V1 BRIEF. Aü G U STA AAN SOPHIA. Hamburg, den 3 fien. (Vervolg op den voorgaanden.~) Ik zat juist te denken op een voorwendfel , om Ferdiner voor een poos te verlaten, en Elize te zeggen , dat ik haar hulp nodig had , toen Emestine Koffy en Chokolade binnen bragt, en my iets onver-  ft)& GESCHIEDENIS vaS verfchilligs in het oor fluisterde. Dit oogenblik nam ik te baat, ftond met 'er haast op, verzogt met eene . buiging om verfchooning en ging heen: Hier was eigenlyk de plaats geweest, waar ik gister op eene gefchikeer wyze had kunnen afbrekenMaar onze behoeften wachten niet altoos naar den gefchiktften tyd! Myn papier was vol gefchreven, en ik had niet meer by de hand liggen. Geduurende myn gefprek met Ferdiner had Elize zich in de naaste kamer geplaatst, waar zy ons vry wel verftaan kon. Ik liep by haar en vond haar zeer ontfteld. Toen zy de deur hoorde opengaan, en my eerder vóór zich zag, dan zy verwacht had, toonde zy zich by het roepen van „ myn God!" ten uitterften verfchrikt.- St! St! Zagtjes, myn Kind.' Laat hy ons niet hooren ! Die voortreflyke Man! — O hoe zeer is by te beklaagen! — Maar gy ziet 'er zoo fchreiem de uit, en echter zou ik u gaarne by my wijlen hebben! Kom aan fchielyk uitgeweend,de wangen afgedroogd, en ga dan met my! k Ik i^rf0^ °P Di£UWS Cen <*der ons, Ik moest haar van hare belofte ontflaan; ik verze • kerde zy moest my noodwendig byftaan; want myne welfprekenheid had my reeds verlaten; nam' W* zakdoek, droogde hare oogen af, omhelsde naar, m „ zie daar," zeide ik, if nu zvt °v klaar, en nam haar by de hand. Zy bad echter^og om een feort uitftel. Zy was al te ontfteld; en de! wyl ik zelve voelde, dat zy beefde, liet ik my be, praaien, om haar tyd te laten, tot dat zy weder volkomen by haar zelve was. — Jk zou intasfehefl we-  274 GESCHIEDENIS van hy was ook opgeftaan daarom moest 't het laatfte middel zyn: Dan was alles in nw voordeel. — Ik bid u, beproef het eens! " „ Ik moet my fchaamen, om u iets te weigeren," antwoordde hy. „ Gebied my, waarin gy wilt, dit éénige alleen uitgezonderd." „ Kan ik u alleen niet verbidden, dan moet ik eene helpfter roepen." Met dit zeggen ging ik naar de deur. Elize deed dezelve reeds open, en kwam my te gemoet. „ Kóm Gy eens hier, myne Elize " zeide ik, „ help my eens een regtfchapen doch verongelykt man bewegen, dat hy alle zyne grootmoedigheid te werk ftelle/' „ Myne Elize! myne verloofde.' myne Elize!" riep Ferdiner, terwyl hy haar te gemoet ylde, en haar omhelsde, vergetende alle zyne tegenwoordige betrekking, waarin zy tot hem, hy tot haar, en ik tot hun beiden ftond. „ Stil, ftil!" viel ik 'er tusfchen beiden in, tef. wyl ik hem met myn vinger wenkte. „ Weet gy wel, myn waarde Heer Ferdiner, dat ik hier de plaats beklcede van uwe Julie!" „ Danmoetgy,"hernamhy, „dezeuitboezeming van een vol hart billyken, dat, gelyk het niet vatbaar is voor geveinsdheid, ook even min in ftaat is deze volheid zyner aandoeningen te fmooren. Denkt gy niet wel, waardfte Juffer, denkt gy niet wel, waar. de Elize, dat ik in Julie's tegenwoordigheid een ander man ben, als hier? Denkt gy niet wel, dat ïfc haar. iets van myne genegenheid voor u verzwegen heb? Opregt; niets is in myn hart welk ik haar niet heb willen of durven zeggen.' Zy weet, zy weet, dat  KAREL FERDINER. 275 dat ik u bemin, en fchat my juist daarom, of moet mv daarom niet minder fchatten." ^ ' Dit is wederom een trek in Juhe s karakter, viel* hem in, „ die haar uwer waardig maakt." _ Ta die haar een duizendmaal grooter man, ja een Vorst waardig maakt .".hernam hy. „ Een trek, welke myn befluit gevestigd heeft. Ja, myne waarde" waardfte Elize, ik ben verbonden aan juhel^ U ar wat het dit hart gekost heeft nog kost, en ifoch altoos kosten zal — zou ik dat u met mo- ^Efofwal door dit vuurig begin van het gefprek; welk zy zoo fterk niet verwacht had een weinig verbysterd; doeh herftelde zieh weder fpoedig, en e de; „ wat-kunt gy meer, dan gelukkig wezen, Svnhee Ferdtner? Het grootfte gedeelte der menfthen moet maar te vrede zyn, zoo als zy het vn, ^Genoeg voor hem,"zeide Ferdiner,,, dien geen bedrieg geluk met verwachtingen gevleid heeft , we ke n het vergenoegen den wezenlyken frnaak Ie en verhezen! - Maar ik? —. Wat kon ik men hoop n? Niet verwachten? — Ja meer dan hooien verwachten; — boe kon ik my met: verheuL, van het reeds te bezitten? — Onu.tfprceklyke gelukzaligheid, myne waarde Elize! — Die ken, d k, daarop hoopte ik, die bezat ik! Hier■ hebt gy de verzekering/'' - % dit zeggen wees hy op een gouden ring, dien hy aan zyn vinger had._ „ Moe| | daarop niet vertrouwen ? Moest ik dat heerlyk vooruitzicht, welk daarop gegrond was, my nut dagelyks vertegenwoordigen, en in myne vuurig ver- S 2  276 GESCHIEDENIS vak beelding niet reeds vooruit genieten? Moest ik niet myn hart daaraan hechten, als aan de eenige , my toebehoorende, volmaakte gelukzaligheid, welke dit leeven my verfcbaffen kon? En nu — Ach .'Neen, myne Elize! Al behoefde myne tweede verloofde* in de v^éfykjng met de eerfte in geenerlei opzigt te wyken , zoo heeft myn hart echter reeds party gekozen; en wat houdt het hart niet verbaazend vast! — Neenj dat laat zich niet gemaklyk iets ontwringen. Hierin is het, dat ik altoos een groot verlies gevoel!" „ Wie is 'er, die niet den een of anderen tyd verliest, Mynheer Ferdiner?" zeide ik. „ En hy, wiens verlies zoo fchoon herfteld wordt. " „ Herfteld wordt?" vroeg hy, „daar geen gelyk voor gelyk wezen kan ? " „ Zoo niet herfteld, ten minftezOo vergoed wordt,''' voer ik voort, „ die verdient den naam van zeer gelukkig!" „ Ieder," hernam hy, „ kan en zal my daarvoor houden. Maar wat helpt dit voor hem, die gevoelt, dat hy het niet is ? Wat helpt hem het oordeel der* geheele wacreld? De aanfchouwer, en de fpeeler zyn perfoonen die zeer onderfcheiden gevoelen," „ Maar om tot ons oogmerk te komen;" zeide ik tegen Elize. „ Ik moet u verhaalen, waarom ik 'u te hulp riep. Mynheer Ferdiner, fchoon hy de beleedigde party is, was eerst van gedagte, om nog eens naar FarmbuU te reizen, en zich voor de laatftemaal aan zyn Oom wegens zeker misverftand, welk gy niet behoeft weten "(zy weet het ook tot nog toe niet, cn moet het ook niet wéten) „ te verklaarec. Dit is  KAREL FERDINER. 277 is zekerlyk alles, wat men van hem vorderen kan ; fchoon niet meer," voegde ik 'er by , en wierp een vricndelyk oog op Ferdiner, „ dan gy en ik van hem verwachten. Intusfchen maakt hy verfcheide tegenbedenkingen, welke dit edel voornemen kunnen verhinderen, en nu verzogt ik hem, om dit eerfte voornemen waarlyk te volvoeren. Wat zegt gy daarvan ? " . „ Een man van uwe waardigheid, Mynheer Ferdinér; heeft veel meer pligten waar te nemen, dan allen die geenen, die uw voorbeeld nodig hebben ," zeide Elize. „ Dat ben ik ook van gedagte,' zeide ik. „Die veel ontvangen heeft, moet veel geven." Maar die alles gedaan heeft, wat hy, laat ik niet'zeggen moest, maar wat hy kon doen, myneElre • en die alles, alles gegeven heeft, wat hy kon , waardfte Juffer, wat moet die nog meer? Moet hy geheel niets behouden? Moet ik zonder eenige waarfchynlyke hoop vaneen goed gevolg naar myn Oom gaan ? " , De onwaarfchynlykheid van een goed gevolg maakt echter geene verandering in het voornemen van een waardig man," zeide Elize. „Temeer wanneer h:t menfchelyke gedagten-of beiluiten betreft-want dezen veranderen dikwyls door de genngfte kleinigheden. Mogelyk is uw Oom op dit oogenblik reeds van andere gedagten!" - „ Hy kan naauwlyks fterker van de waarheid zy ner meening overtuigd zyn," antwoordde Fermer, „ of tegen de onwaarheid naauwlyks meer vooringenomen. Kan ik verwachten, een man te zullen S 3 over"  KAREL FERDINER. *%S Een weduwenaar," zeide ik al lagchende, „ houdt ten mfoffc een treur-jaar. Hier moet het even eens wezen " Zeg dan liever nooit," antwoordde Ferdiner. „ Een jaar is de leevens-ftond van wie weet hoe veel duizende menfehen !" . „ Stel het dan op de helft:" zeide ik aan Elize. \ Ik zal wachten," hernam hy, „ zoo langnoghet fiaau'wfte vonkje van hoop glimt, dat Julie zou kunnen befluiten. Word ik echter zoo afgewezen, dat eene verdere hoop dwaasheid zyn zou, dan moet de dag na myne wederkomst de dag myner verbindtenis met Elize wezen." Maar," vroeg Elize. „ Hoe kunt gy u overtuigd houden, dat Julie, gefteld zynde, dat zy het tegenwoordig weigerde." — -— Eene herhaalde verklaaring, eene verzekering zonder eenig beding, een eigen handfehrift -~ wat be-eert gy meer?" antwoordde Ferdiner. „ Of zy mo&et befluiten, my haar hand te geven, of zy moet mv ontflaan van myne verbindtenis." God geve het eerfte!" zeide Elize. Daarop leidde zy haar hand in die van Ferdiner, en zeide, hem eerst teder aanziende, en daarop hare oogen nederflaande; „ ik zie u nu niet weder, als " „ Hoe?" vroeg Ferdiner met eenige verwondering. „ Gehuuwd met Julie; " antwoordde zy. Ferdiner zugtte, en floeg handen en oogen ten Hemel. Na eenig zwygens zeide hy: „ of mogelyk " , „ Gy gaat echter," hernam Elize, met eene be. angst-  2Ö5 GESCHIEDENIS var angsthëid, als of zy dat of mistrouwde; „ gy gaa'f échter niet anders, dan in de hoop ■ . " „ Hoop?" vroeg Ferdiner. „ God weet, of ik Bét zoo noemen kan! Standvastig opzet, en beraad zekerlyk." „ Doch niet zonder hoop ? " vroeg zy weder. % Niet zonder verwachting." antwoordde hy. „ Ik •verwacht het gevolg myner rei*, niet van den Vader, maar van de Dochter, die my bemint, en aan welke ik dankbaarheid fchuldig ben." „.Ga dan heen,Mynheer Ferdiner; myne opregt. fte wenfehen zullen u begeleiden." „ Zal dit dan de laatfte omhelzing zyn? zeide Ferdiner, die haar vuurigiyk in zyne armen beflooten hield. „ Ach ! myn hart voorfpelt my zoo weinig goeds ! " voegde hy 'er by. ,, Had gy, myne al te zwaarhoofdige Elize, my toenmaals flechts uwe hand niet geweigerd!'5 „Vaarwel!" antwoordde Elize, die naauwlyks1 hare traanen kon weerhouden, hem zyne hand drukte, en met ncêrgeflagen oogen terug trad. Verlaat gy my dan,"hernam hy,„zonder my de minfte verzekering te geven, dat gy my bemint? — Doch waartoe zou het dienen! Om my Hechts meer en meer te doen gevoelen, dat ik . Maar ik kan zoo niet fcheiden! " - Hierop ging hy eenige fchreden naar Elize en. zeide , „ nog ééne omhelzing, myne Elize, myne verloofde, nog ééne omhelzing!" Zy keerde zich .om en bieef ftaan, terwyl zy hare traanen afwischte. „ O myne altoos Geliefde! " zeide hy, naar haar toe  288 GESCHIEDENIS vak C C L X X X V I I BRIEF. augusta aan sophia. Hamburg, den eden. (Vervolg op den voorgaande.') TVTu het laatfte toonec]! Eer ik het vergeet, moet j-^ jfc wegens al dit gemelde u by deze gelegenheid eens vooral zeggen, dat het verzegelde fchriften zyn, welke geenes menfehen oog zien raag! Doch de aart der zaake zelf, welke ik fchryf, heeft u dat even goed kunnen doen vermoeden. Toen ik weg Etiquette, weg Etiquette! .. Ferdiner tot voor de deur-had uitgeleid, vond ik myne Elize juist in zocdanigen ftaat, als ik verwacht •had; gezeten op de Canapé,- met neêrgcftigen oogen; de wangen vol traanen , en haar zakdoek in de hand, om dezeJven af te wisfehen. Zoodra ik binnen trad, ftond zy op, vloog my in allery] te gemoet, cn wierp zich om myn hals. „ Moest gy my zulk een tooneel veroorzaaken ?" zeide zy „ Gy wenschte eens te zien, hoe zwak ik ben. Zie nu , myne waardfte Augufta , alle de zwakheid van uwe Elize, en laat my aan uwen boezem uitweenen!" „ Myne waardfte," antwoordde ik,„het was een der fraaifte tooneelen van uw gantfche leeven! Indien gy wist, hoe lief ik u heb, om deze edele blyk van uwe tederheid*" « Was  KAREL FERDINER 293 yoêfe, en by zich zei ven fchaamrood werde; enech. ter wil ik myne aanfpraak op Julie, zelfs binten zyne toeftemming, doen gelden. Wat voor eigenlyk re-t heeft hy toch om door zyne toeftemming te dwingen? Een Voogd, die door de goederen van zyne dochter's Moeder gelukkig geworden is, wat heeft hy over deze te gebieden? Hy moge raad geven, maar meer niet. En gefteld zynde,dat^& uithoofde van dankbaarheid of toegevendheid zynen raad gaarne volgde; gefteld, dat zyne ftem eenigermate nodig was, heeft hy haar aan my niet reeds lang ge- fchonken? Haar aan my aangeboden? Ja Ach! tot myn ongeluk! — my opgedrongen? Mag hY na alles, wat hy gedaan heeft, om my los te maaken, en weder vast te ketenen, haar weder terug nemen; / mag hy dit doen? Ik zal hem aantoonen , dat hy niet mag; en dat alle gevoelens van eer en billykheid tegen hem zeiven aandruisfehen. Wil hy echter zyn woord breken, laat hy het breken ! Ik heb dan niet langer met hem te doen , wanneer maar Julie nare liefde meer laat gelden, dan alle die zwaarigheden en ingebeelde pligten, van ik weet niet welke Kinderlyke onderdanigheid. Het zou tegen alle myne verwachting ftryden, E„ chards en het zou my woedend maaken, wanneer Julie het minder zou rekenen, my geheel af te Haan, dan den eigenzinnigen onregtvaardigen wil van hem te wederftreeven , dien zy tot nog toe gewoon is Vader te noemen! Ik heb dan ook het regt om deze afwyzing met onverfchilligheid te vergelden, en myne vergoeding van Elize te vorderen en te verwachten ; want dit is het beding, welk wy gemaakt hebben. Maar hoe vuurig ook myne liefde voorheen jegens T 3 Eliie