GESCHIEDE NIS FAN KAREL FERDINER. VI. DEEL,   'GESCHIEDENIS VA U • ■ KAREL FERDINER, DOOR J. J. D U S C H; (SCHRYVER VAN DE ZEDELYKE BRIEVEN lOS VERBETERING VAN HE X HART.) VIT HET 1100 CD UI T3 CII VER TA AL D, ZESDE DEEL. Te AMSTELDAM. By M. SCHALEKAMP, MDCCLXXXII,  8 GESCHIEDENIS van onichuldig honde, en veeleer my zelve de fchuld moet geeven, als die deeze verbindtenis toen ten tyde zeer gaarne zon gezien hebben, en haar door mynen al te Herken aandrang tegen haaren zin tot bewilliging overreedde, zou nu zeer gemaklyk eene nieuwe aanfpraak op deeze bewilliging haar hart kunnen ontrusten; en dat zal dan mogelyk die verandering zyn, waarvan wy geene reden weeten te geeven." Ik zeide haar, dat ik zekerlyk voorheen de zaak van myn Vriend met dien yver had aangedrongen, waartoe my zyn vertrouwen op my verpligtte; doch, eerwyl Louife my reeds, meer dan eens, met alle openhartigheid zulk antwoord had gegeeven, dat my geerje hoop meer overig bleef, zoo had ik, volgens affpraak, met haar niet verder daarvan gefproken, en was, federd dien tyd, alleen daarop uit .geweest, om het welzyn van een ander te bevorderen, die, indien hy ,niet ondankbaar ware tegen de Voorzienigheid, geen ander geluk konde wenfchen, en zekerlyk ook geen ander wenschte, dan alleen dat geen, welk den Heer Thoma geweigerd was. Gy ziet, dat ik van gedagte was, my ronduit te verklaaren, Ach ! myn Vriend, ik was reeds meermaalen door den omgang met het beminnelyk Meisje zo ver geweest, en had my, tegen wil en dank, dikwyls te veel verraaden; maar op dit oogenblik had de treurige gemoedsgefteldheid van Louife, welke door het vuurigst mcdelyden myne liefde meer en meer deed toeneemen, my zoo geheel overweldigd , dat ik myzelven niet langer kon-  ïo GESCHIEDENIS van tninjlen toen ter tyd, 'duidelyker 'verklaard.' ..... Wat betekend dat? welke Man? Ferdiner? Hoe kon hy zich verklaaren, vóór dat hy myn voorftel had? Ik heb haar meer dan tienmaal verhaald, wanneer ik uit Londen te Hamburg gekomen ben. Maar zy kan dit vergeeten hebben, en, terwyl Ferdiner het meer dan eens heeft willen beproeven, heeft hy gevolglyk myn naam niet kunnen verklaaren. Dat is het eenige, dat ik 'er op vinden kan. Maar, wat lag haar toch aan myn naam gelegen ? De naam van een geheel onbekenden maakt de zaak immers niets het minst duidelyker, -dan of hy geen naam had bekend gemaakt. En welke onrust zou toch door eene duidelyker verklaaring ge/paard zyn? Ik twyfFel zeer, of ik haar wel verfta, of zy my] C C X C BRIEF. Gerstendoef aan Thomü. Auenbrugge, den liften, Als hoofd en hart in beweeging zyn, dan heeft de fiaap geen verbinding met de nacht. Ik had de Moeder gister niet weder gezien, en dus had ik by eene menigte van gedagten, welke my by het einde zoo wys lieten als ik begon, geen hoop op rust voor my. Heden morgen ylde • ik des te fpoediger, om haar te fpreeken. „ Wy hebben ongetwyffeld," zeide ik, „ elkander gister niet wel begrepen, en ik moet uwe  24 GESCHIEDENIS van ik myne Bloedverwanten moeten bezoeken! Myne Moeder vraagt daarna in alle haare brieven; zy kan zich geen begrip van myn ftilzwygen maaken, en, om my eindelyk te noodzaaken, dat ik my verklaare, heeft zy in haar brief aan my ook een aan Wolmer ingefioten. Nu gevoel ik by my zeiven eene fchaamte, en ik weet my op geene andere wyze te redden, dan dat ik hem den brief uit Lubeck doe toekomen. C C X C I I I BRIEF. Ferdiner aan Edüards. Hamburg, den icden. Indien nu Julie my eens voor altoos afwees, en my geheel.en al voor haar overliet, die wel geene billyker aanfpraak heeft, gelyk zy zich uitdrukt, maar echter met haar volkomen gelyk ftaat, fchoon die aanfpraak in der daad ouder is, gelyk zy 'er by voegt, — wat zou my dan overig zyn,. Eduards ? --- Mogelyk heeft Julie het oog op Louife; maar *t geen omtrent deeze volftrekc valsch en onwaarachtig is, is echter maar al te waar, ten aanzien van Elize. —- Zo even kryg ik nog een brief van haar, zynde een antwoord op dien brief van my, welks inhoud ik u verhaald heb? — 't Is zoo als men het neemen wil, een antwoord of geen antwoord. — Wanneer gy u in Ju'ie's plaats bevondt, zoudt gy dan een antwoord op dien bewusten brief, in ver-  I KAREL FERDINER. i$ verwachting dat ik zou overkomen, tot een mondeling gefprek befpaaren, waarin zich ailes beter laat afhandelen? Mogelyk ja; maar wanneer gy goedvondt te antwoorden, dan houd ik my verzekerd, onderfteld zynde, dat gy nog twyffelde aan de waarheid myner vuurige verzekeringen, dat gy dan wenfchen zoudt, dat dit beloofd gefprek hoe eer hoe liever ftand greep; dat gy my inrusfchen door de verzekering, dat my waarlyk regt zou gefchieden, zoudt trachten gerust te ftellen ; dat gy my in alle opzigten den weg van eer en deugd zoudt voorhouden, en u van al uwen invloed op my zoudt bedienen, om my tot gelatenheid en geduld te overreeden; — of wat gy ook mogt antwoorden, dit weet ik zeker, dat gy de aankondiging van myne overkomst niet geheel met flilzwygen zoudt voorbygaan ; want dat heet even zo veel, als haar die overkomst niet te verlangen. Geen één enkel woord van myne verzekering en regtvaardiging te gewaagen, is even goed, als dezelve niets, hoe genaamd, te waardeeren. — Zich met geen een eenigen regel van myn brief in te laaten - niets, hoe genaamd, te melden van 't geen ik haar heb tegengeworpen , toen zy my overreeden wilde, om Louife door het Huwelyk geregtigheid te doen wedervaaren, 't geen even veel is, als te onderftellen, dat ik haar fchandelyk beleedigd heb; geenszins te willen hooren naar myne duure bezweeringen, en my volftrekt af te ivyzen; — dus, zeg ik nogmaals, dus zoudt gy my zekerlyk no.)it antwoorden. Lees nu Julie's brief, en gy zult u verwonderen, niets van dat B 5 al«  6 GES CH1EDENIS vak alles daarin te vinden, welk gy volflrekt daarin zoudt verwacht hebben: geen enkel woord tot beantwoording van één regel uit mynen brief; geene de minfte aanduiding, dat zy rny verwacht; geen ééne letter wegens myne regtvaardiging; niets, niets, hoegenaamd, dan juist dat alleen, welk gy niet vermoeden zoudt, de gehaatte, de vervloekte zaak van Louifel Dk zou waarlyk te veel, al te veel zyn, om myn befluit niet op eene andere wyze te bepaa3en, indien het zich niet gemaklyk liet begrypen, dat myn brief, — en hiervoor ben ik wel bedugt geweest, — in de hand van myn Oom is blyven hangen , of, 't geen ik nog eerder vermoed, dat het antwoord van Julie onder zyn oog, of onder beider oogen gefchreeven is. —— Ja , gy moogt eindelyk nu ook bedrogen zyn, of uw zagtaartig buigzaam hart mag zich aan de eigenzinnigheid van eenen Stiefvader, die waarlyk zoo veel liefde niet verdient, onderworpen hebben, zonder zelfs te gelooven, 't geen gy behoorde te gelooven; dat hart mag zich by het offer, welk hy van u verlangt, meer kwellen , dan gy hem durft te openbaaren; maar myne waardfle, die zoo misleid, zoo onderdrukt wordt, wat baat zulks my, my, die, — ach! gy tedere, fchoone, lydende Ziel, gy weet niet, hoe veel hulp ik zelf voor tegenwoordig van u behoeve! In deezen tyd,, waarin opregtheid het vermogendfte, zoo niet alles is, welk my nog in myne zuivere voornemens omtrent u, onderfteunt! En opregtheid is voor den .mensch dat geene, weik hem als mensch waar-  KAREL FERDINER, waardiglyk doet handelen; maar bedenk ook tevéris, wat is. de mensch! Hoe zelden kan hy dat geen doen, welk ffy w//; en hoe dikwyls doet hy alles . dat hy maar kan doen! Gevolge- lyk in zoodanigen toeftand, waarin de oude verbindtenisfen met de nieuwen ftrydig zyn, beiden even onfchuldig, even goed, even fterk; eene beflisfing, welke die ook wezen mag, te billyken, ten minften met eenen uiterlyk goeden fchyn te veroptfchuldigen! In dcezen toeftand, waarin het geringde gewigt, uit de ééne fchaal weggenomen zynde, )een beflisfend overwigt wordt voor de andere! : Ach! gy behoordet den,wankelen* den te omhelzen en vast te houden, hem niet los te laaten, veel min, hem naar die zyde te ftooten, waarheen hy reeds wankelde! Gy be¬ hoordet niet te vergeeten, 't geen hy u zoo trouw en yuun'g uit den grond, van zyn hart openbaarde '(*). — Gy behoocdet ieder oogenblik bekommerd te zyn voor zyne zwakheid , en ipoedig heen te ylen, om hem aan duizend duizend geringe toevalligheden en verzoekingen te onttrekken, die naderhand maar al te vermogend kunnen worden., om hem eindelyk plotfeling naar die zyde te rukken , naar welke zyne overweldigende opregtheid ei- genlyk niet wilde! Ik zeg het, Eduards, ik wankel; ik ben zoo onfchuldig als ooit, en heb echter naauwlyks zoo veel kracht om my aan dat geen te houden, welk de opregtheid van my fchynt te vorderen. Op- (+) Zie IV Deel, CCXXIII Brief, en V Deel. CCXXXIV Brief.  28 GESCHIEDENIS van Opregtheid! — ik wil niets voor u verzwygen, ïk wil niet edeler, niet fterker fchynen, dan ik ben. Mogelyk is het niet anders dan eene be- guigcheling; ten minften, 't geen ik aan de op. regtheid alleen toefchryf, is grootftendeels dwang van die voorwaarde, welke Elize rhy voorfchreef. Zy wilde my niet eerder weder zien, zeide zy, 'dan nadat ik gehuilwd was, of, nadat ik alles, wat ik kon, vruchteloos beproefd hebbende, buiten myne fchuld, volftrèkt was afgewezen. Ik beloofde hét, en ik was toen in die gefteldheid, dat ik het met de opregtfte voornemens kon belooven; maar 'deeze brief van Julie, die my van haare zyde zoo weinig hoop overlaat. Wat zou ik nu op Farmbull doen? dezelfde afwyzing mondeling haaien, die ik reeds fchriftelyk ontvangen heb? • Indien ik Elize niet al te wel kende, en nieü wist, dat zy volftrèkt niet van haare voorwaarde zal afgaan; indien ik niet*vreesde, dat zy, als ik wederkom, zonder myne belofte, zelfs in de geringfte kleinigheid, geheel vervuld te hebben, ook dat weinigje hoop weder zou intrekken, welk zy my nog gegeevea heeft, dan, —— Eduards, 6 dan! — ccxciy  KAR E-L FERDINER. & dochter was, en zy dus geene verpligting" had, om de invallen zyner onbillyke eigenzinnigheid blindeling voor wetten te houden , welken zy onderdanig moest gehoorzamen. Zyne woorden waren mogelyk zoo belecdigend niet; maar derzelver bereekenis is dezelfde. Ten bewyze der waarheid van dit berigt beriep hy zich op het eigen mondeling getuigenis van zyn Oom, welk hy, gelyk hy 'er by voegde, zoo lang als een geheim verzwegen had, als hy had kunnen doen; maar welk hy nu, terwyl zyn Oom zelf hem tot eene regtvaardige tegenweer dwong, aan haar, als den eenigen grond, waarop hy haare gewaande kinderlyke onderdanigheid kon te keer gaan, moest ontdekken. Verbeeld u eens de werking van deeze geheel onverwachtte ontdekking op het hart van Julie! Ongelukkig was het, dat het juist op het ergfte tydftip voorviel, waarin het kon gefchieden , juist als wy ons op den middag aan tafel plaatften, en naar Sara zaten te wachten. — „ Een brief van Ferdiner V vroeg Wolmer met alle mogelyke bedaardheid , toen, de knecht Julie den brief overgaf. „ Ja, Vader,'' antwoordde Julie, en fcheen tusfehen nieuwsgierigheid en vrees te zyn, of zy dien in zyne tegenwoordigheid zou opbretken. De Heer Wolmer, dit bemerkende, hield zich, als of hem eene bezorging vah iets in de gedagten fchoot, welke hy vergeeten had, en ging de kamer uit. Dus las Julie den brief, en was juisf aan de bewuste plaats gekomen, toen hy weder C 4 ss  40 GESCHIEDENIS va» te rug kwam. Mogelyk had zy in de zinneloosheid in welke zy by die verbaasdheid verviel, hem niet bemerkt, en drukte haare aandoeningen door alle zoodanige tekenen uit, welke in gevoelige harten by zulke voorvallen natuurlyk zyn. „ Myn God!" zeide zy, terwyl zy haare handen zamcnvouwde, van haaren fïoel opfbnd, en een wyl tyds fpraakloos bleef liaan. „ Wat fcheeit u?« vroeg Wolmer; en Julie, door zyne ftem, uk een ftaat van fomberheid e(J verdoovmg tot het diepst gevoel eener kinderlyke tederheid wedergebragt , en op dit oogenblik om mets anders dan om de betrekking eener Dochter denkende, ylde, met den brief in de hand, naar Wolmer, omhelsde hem, en vroeg met al den aandrang van kinderlyke liefde, welker nieuwsgierigheid door eene kwellende twyffeling wordt gaande gemaakt, en met een bleek ftaarend gezicht gelyk doorgaans by zoodanig gevoel plaats heeft;, Zyt gy myn Vader niet?" De Heer Wolmer, in den beginne zoer getroffen over deeze onverwachtte dubbelzinnige vraag, fcheen haar echter aanfïonds beter te vatten, dan ik, die niet wist, wat my overkwam; hy antwoordde met alle bedaardheid: „ Deeze vraag kan meer dan ééne beteekenis hebben, myn5 Dochter' Maar als een verwyt kan ik ze van u niet aanmerken. Gy zyt een al te braaf kind; beantwoord die vraag dus by u zelve naar myne daaden en naar uw eigen hart." fe 0ngetwyffeld," antwoordde Julie, „ 0nge- twyf-  KAREL FERDINER. 41 twyffeld zyt gy het naar beiden , voor zoo verre een Man Vader zyn kan; maar — ach! verftaat gy my, ben ik uw bloed ?" „ Leg uwe regte hand op myn hart," hernam de Vader, met gloeiende wangen, terwyl hy Ju~ Uës hand aan zyn borst drukte, „ en uwe linker hand op uw eigen hart, en gevoel dan, of het op dit oogenblik uw hart llag voor flag beantwoordt, en ook als het uwe klopt! Ik heb u vaderlyk lief, myn Kind :• wat begeert gy meer van een Vader ? Bloed van myn bloed, en vleesch van myn vleesch, -— laat dat voor hun over om te onderzoeken, die om het erfregt moeten dryden-" — „ Ach! myn waarde Vader, zeide Julie, „ zv£ gy het dan niet, in de uitgeftrektfte beteekenis "van het woord ?'* „ In den besten, edelften en wezenlykften zin dat verzeker ik u!" antwoordde Wolmer. „ Verfta ik u wel?" vroeg Julie, met eene Jeevendige ontfteltenis. „ En als gy my nu verftaat," antwoordde hy, „ waartoe die onrust, myn Kind ? Ren ik het tegenwoordig niet in de geringfte beteekenis, dan ben ik het nimmer geweest, fchoon gy zulks gemeend hebt, en in dat denkbeeld zeer gerust waart. Om deezer uwer rust wille had ik ook gaarne gezien, dat men u in dat denkbeeld gelaaten had. Die u hetzelve ontnomen heeft, heeft voor zoo ver kwalyk gedaan!" Julie lag tegen de borst van haaren Vader, en befproeidde die met traanen, zonder een woord C 5 te  42 GESCHIEDE'NIS vak £e kunnen fpreeken. De goede man zelf was zeer aangedaan. „ Nog eens, myn Kind," zeide hy, „ ftel u gerust, en merk de betrekkingen der naamen van leader en Kind aan als betrekkingen der harten van onfterflyke Zielen, en . niet van het fterfiyk deel der menfchen. Bloed van myn bloed, en vleesch van myn vleesch, heeft dan geene beteekenis meer, wanneer wy elkander in een toekomend leeven weder vinden," Dit voorval heeft my ongemerkt wydloopiger doen worden, dan myn voornemen was, en echter moet ik my zelf geweld aandoen, om daarvan af te breeken, Deeze verhaastte ontdekking kon de Heer Wolmer Ferdiner niet dan zeer kwalyk neemen; voornamelyk, daar Wolmer ligt raaden kon, tot wat oogmerk hy zulks gedaan had; namelyk, om Julie te oyerreeden, dat zy zich aan Wolmer's wil, raad of goedvinden niet zou ftooren; — hoe ligt hadden hem nog haatelyker woorden kunnen ontvallen ! Dit alles kon by Wolmer niet te weeg brengen, om hem meer genegen te worden, en het Huwelyk gaarne zien. Dan, hoe zeer ik dit gevolg allerzekerst verwachtte, was dit juist van eene tegengeftelde werking; want, daar Wolmer zich te vooren verklaard had, dat hy fiot het Huwelyk zyne toeftemming niet zou geeven, ten minften volftrekt zou afraaden, befloot hy nu, om de zaak aan Julie geheel en al over te laaten, gelyk hy my zelf zeide, indien men het maar op eene of andere wyze met Louife's Moeder zou kunnen fchikken. Dus had ik we-  KAREL FERDINER. 43 weder de grootfte hqpp, en was al bedagt op eenereis naar Auenbrugge, zoo deeze hoop weder moge verydeld worden. — Die gefchiedde juist den volgenden dag. Julie had denzelfden avond tot de middernacht gefchreevcn, zonder my, gelyk zy anders gewoon was, tot haare vertrouwde te maaken. Den volgenden morgen gaf zy my een brief, met verzoek om dién aan haar' Vader te overhandigen. Ik bragt den brief op Wolmer's kantoor, en wilde weder te rug gaan; maar hy verzogt my te blyven, brak het couvert open, nam het daarin liggend papier daaruit, lag dat op tafel, en las den brief. Ik hield intusfehen myn oog op zyn gelaat, welk dan eens eichtbaare teekenen gaf van eene diepe weemoedigheid. dan weder van verwondering; in zoodanige verwondering nam hy plotfeling het papier weder op, zag het opmerkzaam en verbaasd aan, en veranderde meer dan eens van koleur. Eindelyk nam hy Juliës brief weder in de hand, zag hem vluchtig over, en zeide, „ ik verftaa niet wat deeze plaats zeggen wil. Julie verklaart, dat zy Ferdiner niet kan trouwen, en fpreejet wegens Louife'' op zoodanigen trant, als of zy hem aan baar moest overlaaten. Zou zy van die ongelukkige zaak vernomen hebben ?" Wat zou ik antwoorden? aan den éénen kant zoo fchiclyk overrast, aan de andere zyde bedugt zynde om door eenige onwaarheid Julie te wederfpreeken, of het een en ander te bederven; want ik wist niets van den inhoud des briefs. Ik bekende het dus, en verhaalde hem het voorgevallene op den 28ften Maart,  U GESCHIEDENIS VAN Maar: (*). „ Dan is de zaak zoo ver, als zy komen kan," zeide hy, „ Ik verheug my, dat het niet myn taak geweest is om zulks aan Julie te openbaaren. Ik zal my op den brief bedenken. Nimmer zal ik haar affJaan 't geen zy begeert! Troost intusfchen het Jydend meisje, en kom deezen naamiddag, wanneer zy niet verlangt u by zich te hebben, weder by my. Ik zal waarfchynlyk over veele dingen met u te fpreeken hebben." Gy kunt denken, dat ik niet in gebreke bleef van te komen. Hy verhaalde my veel van Juliës brief, waarvan ik u hier het hoofdzaaklyke ilechts zal mededeelen, hoopende u van deezen brief, beïieffens nog van eenen anderen, aan Ferdiner, van welken ik zoo aanftonds melden zal, nu of dan een affchrift toe te zenden. Julie verzogt haaren Vader, (want zoo noemt zy hem nog altoos, en waarlyk, wanneer iemand dien naam verdient, dan verdient hy denzelven by uitfleekendheid,) om zyne toeftemming en volmagt; vooreerst, dat zy zelve ongehuuwd mogt blyven, zoo lang zy nog leeven mpgt, en dat een zeker kapitaal tot haar onderhoud mogt beftemd worden. Ten tweeden, dat hy dien bruidfchat, welken hy voor haar beftemd had, aan Louife zou geeven, en, zoo Ferdiner haar wilde trouwen, hy dan 't geen 'er nog van haar kapitaal, na aftrek van den bruidfchat, overig was, zou deelen, en de eene helft zou uitzetten voor Louife en Ferdiner, de andere helft voor de Zuster van Ferdiner, zoo zy nog in leeven zyn mogt, welke Zuster, (*) Zie V Deel. CCLXXXI Brief.  KAREL FERDINER. 45' ter, fchoon haar onbekend, haar echter zoo dikwylö in den droom vei fcheen, dat zy het voor eene waarfchuuwing en geweetenszaak hield, haar te vergeeten. Wat zegt gy daarvan?'' vroeg de Man, zyndtf ongemeen aangedaan. Ik antwoordde hem meest met famengevouwen handen, bleeke wangen en betraande oogen. „ Zoo ver moet het om Gods wil niet komen!" zeide ik eindelyk. *, Raad het, bid ik u," hernam hy, „ niet af noch aan. Uitftel, uitftel, -— wat helpt dat toch? Kan Julis zoo ver komen om van hem af te zien , dat is in alle opzigten het best. Het overige moet men aan den tyd overlaaten. Wy fpraken nog van Louife en haar Moeder; hy gaf my het antwoord aan zyn' Dochter; ik ging heen , en was reeds in het portaal, toen hy my weder te rug riep. „ Nog een woordje,'' zeide hy, „ zie nog eerst eens deeze twee handfehriften;° en hield my twee halve zyde van twee brieven voor, die beiden zeer oud waren, gelyk uit de verbleekte en reeds geel geworden inkt was af te neemen. Ik zag dan de eene, dan de andere in, herhaalde de vergelyking, en zeide hem; ik vond geen onderfcheid; dan alleen dat de eene ouder fcheen dan de andere. De hand, dunkt my, heb ik meer gezien; en, zoo ik my niet vergis, waren het beiden brieven door Juliës Moeder gefchreeven. — Ik ging met myn antwoord by Julie, die den inhoud gretig doorlas, den brief kuste, en zich aanftonds nederzette, om aan Ferdiner te fchryven. Daar-  46 G ESCHIÈDÈfciS va# - Daarmede houdt zy zich nu reeds federd twee uüf bezig. Ik hoop zy zal een afichrift van den brief houden; en, als zy my denzelven toevertrouwt dan weet gy reeds, wat ik zoo even beloofd hebs C C X C V I I BRIEF. Charlotte aam Leonore.- Farmbull, den i^deH. ^poen ik hoorde, dat gy Voor den 21 of 2 2ften ■I- niet thuis zoudt komen, heb ik myn laatften brief maar te rug gehouden. Dus zal ik 't geen ik heden fchryf, en tot dien dag nog fchryveri mogt, by elkander in een pakje doen, en het tegen' den 22ften afzenden* De brief, v/elketi, Julie dien avond fchreef, was.f gelyk ik gedagt had, aan Ferdiner. Het hoofdzaaklyke, welk ik hier alleen aanhaal, beftond ih eene fterke aanbeveeling van de ongelukkige Louife; irf redenen, met welken zy hem op het geweten' dringt, haar niet te mogen verlaaten; in fmeekingen, met welken zy die redenen onderfteünt, ed in een affcheid, welk zy zelve in 'zekere opzigten van hem neemt. Den Volgenden dag fcheen zy bedaarder dan ik haar in langen tyd gezien had. Zy fprak van de verbaazende verandering ten aanzien van haar' Vader; had echter, zoo zy zeide, zyn zeggen, waardoor hy haar had trachten gerust te iteilen, ryper overdagt, en in der daad eenige gerustfteJlirrg daarin ge-  KAREL FERDINER. 47 gevonden. Voor het overige opperde zy weder haare denkbeelden wegens het klooster-leeven, waarvan zy in voorige tyden wel eens gefproken had. „ Deeze voorftelling," zeide zy, „ onder anderen, „ behaagt my meer, dan ik u zeggen kan. Alles, wat ik daarby denk, ftemt zoo wel overeen met de gefteldheid van myn hart, ep vereenigt zich met alle myne neigingen, en met myn gevoel, zoo fterk, dat ik my daarin geheel kan ver liezen. Doch het klooster-leeven is by ons in verre na zoo niet als by de Roomsch-gezinden- Hadden wy zulk een klooster hier te land, dan was myn befluit zoo goed als zeker; maar het leeven in onze kloos' ters is zoo weinig onderfcheiden van den openbaaren gemeenzaamen omgang, ten minften van den bepaalden omgang en de eenzaamheid op het land, dat ik voor zeker geloof, dat men buiten een zoodanig klooster aldaar niet wel uitgeftrekter verkeering houden kan.'' — Gister vroeg zy my of ik haar geleiden wilde. Gaarne," zeide ik. „ Maar te voet," zeide zy. „ Des te beter," hernam ik; ,, ik gaa liever, dan ik ryd, indien het weder zoo is als heden. Waar gaan wy naar toe?" vroeg ik. ,, Dat zult gy wel zien," antwoordde zy, met een lagch, waarin het gevoel van weemoedigheid allerzigtbaarst was; „ maar," ging zy voort, terwyl zy zich bedagt, dat wy dien namiddag gasten zouden hebben, Danktvart, namelyk, zyne Zuster, en Juffrouw Walsborn, „ de tyd zal het van daag niet toelaaten." Ik vroeg nog eens, welke wandeling zy doen wilde ? — „ Eene bedevaart," antwoordde  K A R É L F È R D' I N E R* 0 3> hét komt ons op geen dag vroeger of laatef aan.5" — Kortom, de drie Vrouwen werden het eens,' én bepaalden de reis op den i7deh. Julie heeft ook deezen dag vlytig aafl haareö brief zitten fchryven, en, als hy klaar is, denkt zy hem morgén af te zenden. Ik daarentegen denk juist op dit oogenblik aan Louife, van welke ik, federd den ongelükkigen dag van haar bezoek, niets meer vernomen heb. Ik zend haar heden onder couvert van Juffrouw Walsborn, die gister, om de bp handen zynde reis, naar Auenbrugge te rug geléérd is, een brief, waarin ik haar verzoek, my en I7den te bezoeken. C C X C V I 1 I BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den \ident Des Avonds, Veele verbaazehde veranderingen, myne Leonore! Eene derzelver is, dat Ferdiner hier isa" en die moet ik u deezen avond verhaalen, Naauwlyks was Wohner met de beide VrouWefl naar Grumbuy vertrokken, om de vierde reisgenoote op te neemen, of 'er moest een andere wagen naar Auenbrugge, om Louife, die my zulks verzogt had, af te haaien. Zy kwam eerst tegen den middag, zoodat wy weinig met elkander praaten konden, omdat de nieuwsgierige Sara ons geen oogenblik verliet. Dus befpaarden wy het tot eene wandeVI. de ex. D ling  S4- GESCHIEDENIS vak jS Nog niet," hernam Sara; ss maar men verwagt haar binnen agt dagen." - „ Dan zou myn Oom zeker over zeven dagen vroeg genoeg vertrokken zyn," zeide Ferdiner, terwyl hy opftond, en om verfchooning bad, dat hy zich zou ontkleeden. ik ging heen, om eenige orders te geeven tot het avondmaal, en voor zyn kamer te zorgen. Louife volgde my. „ Welk een fchepfel is hy toch!" zeide ik haar, „ myn arme kind, gy hebt veel moeten ly- den!" Zy vroeg, of ik niet dagt, dat hy met haar had willen fpotten? „ Neen zeker, dat niet," antwoordde ik. „ Gy weet, hoe hy is." ,, Ik denk, dat ik een onnozel figuur zal gemaakt hebbenhernam zy , „ coen hy myn hand op zyn hart lag. Hy verraschte my zoo onverwacht, en hield myne hand zoo vast." „ Gy durft juist niet zeggen, dat hy dezelve drukte.'''' „ Waarom niet aan u, QharlotteP My dunkt zeker van ja," „ En dan zou hy met u gefpot hebben!" „ Het komt 'er niet op aan!" antwoordde zy, „ vergun my dat ik hem maar niet wederzie. Ik zal deezen avond niet aan tafel komen." „ Zou u dat ernst zyn Louife?' „ Volkomen ernst, Charlotte!" j, En zyt gy niet bedugt, dat hy het kwalyk neemen zal?" „ Ach  #<5 GESCHIEDENIS van Hy begaf zich lpoedig naar zyn kamer, terwyl by zrch wegens vermoeidheid verontfchuldigde. Morgen, als ik kan, het vervol- O C X C I X BRIEF. Ferdiner aan Eduards,. Farmbull, den i~tden, Bes Avonds. ty/aarom ben ik zoo dwaas geweest van naar Farmbull te gaan ? Moest ik dan de gek van 'X fpel weezen ! Ik zou woedend zyn kunnen , zoo ik my de ftelregel niet herinnerde, dat, hoe meer de geen, die' befpot wordt, toont dat hy geraakt Js, en hoe meer hy raast, hoe vrolyker hy het gezelfchap maakt, welk met hem den gek fteekt; én dus verberg ik, zoo goed ik kan, myn misnoegen onder het masker der fpotterny. Ja, ik zeg u, het moest van regtswege afgedaan zyn; het moest en het zou ook'waarlyk afgedaan weezen, indien ik maar met reden verwachten kon, by El/ze geloof te zullen vinden 1 ~— Allen, Julie zelfs niet uitgezonderd , fpannen nu tegen my zamen, en de gantfche klugt eindigt met een luid gefcharer over my 1 Zoo wordt men met alle zyne opregtheid, goedwilligheid en waakzaamheid voor de ftreeken van kwaadaartigen, befpot! En ho- kan het ook anders weezen, wanneer zelfs de eerlykheid hun in de hand werkt, en zich zelve van geen voordeel,hoe genaamd, bedienen wik  KAREL FERDINER. 5? wil. Ik fchreef, gtlyk gy weet, aan Julie vroegtydig genoeg mjne overkomst, myn oogmerk, en wel bepaaldelyk dag en uur. Dit was de eerfte dwaasheid! Ik had niet alleen moeten bedenken, dat myn Oom tegenwoordig op alles wat vaq my komt, opmerkzamer is, en geen brief van my, zonder dien te leezen, in haar hand zal laaten komen; maar ik had ook voor de veiligheid van den brief moeten zorgen, of, terwyl ik dit verachtte, flechts moeten komen , zonder zulks vooraf te melden, onverwacht , even gelyk een flag van vóórkomende wraak, die onder de famengerotten midden in hunne overleggingen heenflaat, zoodat zy verdommen en verfchrikken, de een den ander aanziet, en zy onderling in verwarring geraaken, zonder te wee-, ten, wat 'er gefchied is , of wat zy beginnen moeten. Hunne verwarring zou myne zegepraal geweest zyn! Maar, daar zit ik nu, verlaat my op myn opregt hart, op myn regt, op myne billykheid, en verwacht verftand en redelykheid yan hun, die eens vooral beflooten hebben, om dat beide geen gehoor te geeven. De brief kwam dan , want dus moet ik het verklaaren, in handen van myn Oom , die zekerlyk met deszelfs waarachtigen inhoud niet zeer in zyn febik kan geweest zyn. — Wat doet nu dees Oom? — Hy is zoo gek niet, om dien aan Julie te geeven. —r— Het is onmogelyk , dat zy hem geleezen heeft ! -— maar hy overreedt haar om my den brief te fchrvven, dien gy gezien hebt, om voor louife te fmeeken, en zelve van haar eigen regt af te ftaan? qf in andere woorden, om my te bedanD 5 ken.  KAREL FERDINER. 59 |n plaats van Julie, Louife, die niet zonder reden aldaar op haar post gefield was, verbaasdde my zeiven, en begreep nu ten vollen, welk een gek ik ben! Verbeeld u deeze oogenbhkken eens, Edu. ards! Ik zou op myne tanden hebben kunnen kners- fen van fpyt! Ik geloof echter, dat ik uiterlyk niet meer dan verwonde, ing en mismoedigheid liet blyken. Ten minften, ik fpande alle myne krachten in om eene onverfchilligheid aan te neemen, die ik in verre na niet bezat. — O! als hy myn Oom niet was! En die Danhwart! Zou hy wel zoo veel moeds hebben, om zich by zyne ter uitvoer gebragte aanflagen te verdeedigen, als list, om ze te ontwerpen? Het zal zich wel ontdekken ! Intusfchen, wat nu? Men zal het op geene goede woorden laaten aankomen ; men zal my bidden te blyven, tot de reisgenooten te rug komen ! Looze gezegden kosten immers zo weinig! Maar hy, die eene plaats verlaat, als hy weet dat 'er een ander komen zal, vertrekt zekerlyk niet met oogmerk om weder te komen, zoo lang die ander blyft! Daar men nu zich reeds genoegzaam met eene verontfchuldiging voorzien heeft, dat men den dag niet bepaalen kon, waarop men de Tante, eene bejaarde Vrouw, die men welftaanshalve te gemoet ging, te Lubeck zou aantreffen, — eene verontfchuldiging, die met verloop van verfcheide weeken nog even zoo wettig is, als van een paar dagen — zie ik wel vooruit, hoe alles aangelegd is, om myn geduld te tergen. Dan, ondanks dit alles, terwyl ik beflooten heb, myn Oom tot het uiterfte te brengen,  éi- GESCHIEDENIS van men; want, gy weet, de hemel hangt aan haare vleugelen." Hy boog zich, maakte my een compliment, en ging naar Louife, die met gloeiende wangen, kloppenden boezem, den vinger op den mond, hoestende, en haare zwaare oogen tèf aarde neêrgeflagen, hem de hand moest geeven. Ah gy my gister niet ontfnapt waart,*" zeide hy; j, had ik u veel te zeggen gehad. - — Maar, waarom gloeien die wangen weder? even als op zekeren morgen; doch," voegde hy 'er by, ter¬ wyl hy zich tot my keerde , „ doch dit moogt gy niet hooren Charlotte;" keerde zich weder naar Louife, en fluisterde haar iets in 't oor. — ,, c), myn Heer Ferdiner! hoe kunt gy dit gelooven ?" zeide Louife, terwyl zy höe langs hoe meer bloosde, met haar voorfchoot fpeelde, eh haar afgekeerd gelaat gaarne daarmede bedekt had 1 „ Een zonderlinge twyffel I" antwoordde Ferdiner, „ en nog zonderlinger dat ik in zoodanige zaak tegen uwe eigene inbeelding voor u getuigen moet! Dan, ik wil, ten minften' voor die keer, voor u wel met een eed getuigen." Daarop fprak hy weder zagtjes met haar, en voegde 'er overluid by; „ en die geef ik, wie weet hoe fpoedig! op een anderen morgen aan dien gelukkigen te rug, dien gy gaarne veroorloven zult, om daarvoor voor my zoo Veel van deeze hairlokken , (hier nam hy de hairlokken in de hand, die van Louifës hals' öp haaren boezem nederhingen, af te fnyden, dat ik my daaruit een anderen ring tot herinnering van dat zonderling voorval kan doen vlechten." — Hy drukte haar, al lagchende, de hand, boog zich, en wilde vertrekken; ik hield  KAREL FÉRDINÈR: Öj I »> ; i ' '> & hield hem nog eens te rug „ Het kan orimooglyk èrnst by u zyn," zeide ik, ,, om te vertrekken| zonder Julie gezien of gefprookeh te hebben." ■ „ Het is my wel degelyk ernst," antwoordde hy! „ Julie heb ik zekerlyk niet gezien; maar èebtei? met haar gefproken. Zie daar," voegde hy 'ër Öy| terwyl hy eeii brief iiit zyn zak haalde, „ een ge, deelte van 'i geen ik haar zou gezegd hebben." Hy gaf my den brief, verzogt my dien by gelegenheid zelve aan Julie te overhandigen, en wildd niet langer vertoeven. Terwyl ik hem uit de kamer tot de voordeur geleide, kwam Sara. „ Gaat gy al Wéder heen?" vroeg zy. „ Hy wil zich niet laaten! verbidden,'' hernam ik, „ is het niet onverantwoorde! yk, om maar zoo ter loops aan te komen?" „ Zet gy Sara maar niet aan!'' antwoordde hf my. „ Sara verontschuldigt my voorzeker, al was 'ér géén mensch op de waereld, die zulks deed. Niet waar, lieve Tante?" vroeg hy aan Sara. „ Dat is waarlyk niet de moeite waard, dat gy komt," zëide Sara. „ Het is ten minften de moeite waard, dat ik weg gaa," antwoordde hy. „ Adieu, lieve Tante!" daarop fprong hy te paard, en teed voort. —— Ik had hem tot op de voorplaats uitgeleid, èn kwam vol verwondering over 't géén ik gister en heden V3n hem gehoord en gezien had, weder té rug, als ik Sara nog op de voorige plaats aantrof, die zoo lang op my gewacht had, om my een brief VI. deel. E te  65 .GESCHIEDENIS vak te geeven, dien zy onder haar asch-kleurden mantel had. ,, Een brief? zoo vroeg? zekerlyk uit Lubeck," zeide ik, en brak hem nieuwsgierig open, zónder eens naar het adres te zien, terwyl ik dagt dat hy voor my was. ,, Wat doet gy?" zeide Sara; „ hy is voor Ju. lie" Ik lees het adres; hy is van Ferdiner. „ Wat beduidt dat, Sara?" vroeg ik; „ de Heer komt eerder dan zyn brief, die hem eerst vooraf moest aandienen?" „ Wat het beduidt?" antwoordde zy; „ dat ik hem vergeeten heb. Hy kwam reeds vóór eenige dagen; ik weet niet meer wanneer." „ Nu begryp ik het! En gy hebt dien zoo lang gehouden?" „ Gy en Julie waart niet by de hand. Ik weet niet waar gy waart; het werd toen avond, en ik floot hem in myn Kabinet." „ Daar zou een Testament 'wel veilig leggen! Maar, lieve Sara, een brief, die niet op zyn tyd geleezen wordt, is niets meerder waard dan een tyding van voorige jaaren. Nu begryp ik volkomen, waarom Ferdiner zich verwonderde, dat hy Julie niet vondt, en neem het hem geheel niet kwalyk, dat hy niet blyven wilde. Wat zal Julie zeggen?" „ Wat zy zeggen zal;" antwoordde dat koudvochtig, zoo niet boosaartig fchepfel, (want zy is by my niet buiten verdenking, dat zy den brief met voordagt liet leggen,) wat zy zeggen zal; „ ik heb • /  KAREL FERDINER. ëj heb hem vergeeten, en heb op meer dingen te den» ken, dan op haar brief." „ Als gy dat nog maar gister, of ten minften zoo even gezegd hadt, toen gy zaagt, dat hy heen wilde," hernam ik. „ Daarom was ik ook," antwoordde zy, ,', zoo vroeg opgedaan. Maar kan men den haastigen man wel te fpraak komen? Doch, wat is 'er ook veel aan gelegen? Beter, dat Julie haar' Tante te gemoet reist, dan dat zy hier bleef om hem op te wachten. Eert den Ouderdom! Hy kan op een ander tyd wederkomen." -— Klos, klos, kroop zy wed,er naar haar kamer in haar leuningdoel, en dronk met alle bedaardheid haar Thee. Het voorval was niet meer te veranderen, en terwyl ik den brief reeds onvoorzichtig had opengebroken, en dus voorzeker verdagt zou worden van hem geleezen te hebben, konde ik mtf niet weerhouden, hem werkelyk te leezen, waarvoor ik des te eerder verfchooning hoop, omdat julie zeer zelden een brief ontvangt, dien zy my niet laat leezen. Ik vond het geen ik vermoedde. Hy was van den ,'oden, en dus den i;den gekomen. De verwarring, die daardoor ontdaan is, is nog des te erger; want Julie zond haaren laatden brief, van welken ik u een affchrift beloofd heb, twee dagen laater af. Had zy echter deezen brief geleezen, .die andermaal vol is van de vuurigde en heiligde verzekeringen zyner volkomene onfchuld, en die my zelf byna in twyffel brengt, dan zou ik wel willen verzekeren, dat zy dien brief zou afgezonden hebben, ncch zelve naar Lubeck zou geE 2 ïeisd  68 GESCHIEDENIS van reisd zyn; maar wanneer één ding van zyn plaats verfchoven wordt, dan worden 'er te gelyk duizend anderen verfchoven. Ik heb nog meer op myn hart; maar tegenwoordig moet ik noodzaaklyk een bode naar Julit afvaardigen. Morgen meer. C C C I BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den igdcn. VV7onderbaare voorvallenI En echter heb ik nog meer! Maar wat fluisterde Ferdiner Louife toch in 't oor? Ik wed, dit is het eerde, dat uwe nieuwsgierigheid gevraagd heeft; ten minften het was zoo met my; dus nam ik, zoodra ik mynen bode naar Lubeck afgevaardigd had, het lieve meisje onder verhoor. „ JNadat de Heer Ferdiner," dus verhaalde Louife, „ m de vraag; , waarom myne wangen weder gloeiden?' 'er bygevoegd had, , even als op zekeren morgen,' zeide hy my zagtjes; , na dien gedenkwaardigen nacht, dien gy u echter zoo min behoeft te fchaamen, als ik. Waarlyk Louife,' voegde hy 'er by, , het was maar een droom, di'e geene andere wezenlykheid had, als in die droefgeestige gefteldheid, welke ik u niet gaarne herinner. Ik bid u, overtuig u zeiven van deeze zaak!' " „ Gy weet wel," ging Louife voort, „ van weiken  KAREL FERDINER. op ken nacht hy fprak. Had ik hem den volgenden morgen, nadat wy uit de herberg vertrokken, wel zonder rood te worden, kunnen aanzien (*) ? Maar hoe kan hy gelooven, dat dit maar een enkele droom geweest is? Of hoe kan hy 'verwachten my te zullen overreeden, dat hy zulks waarlyk gelooft? Dit zeggen trof my geweldig. Ik vroeg hem derhalve, hoe hy zulks konde gelooven?— Wat hy daarop antwoordde, hebt gy zelve gehoord. Hy wilde het tegen myne eigen inbeelding voor my met een eed bevestigen. Dit moet ongetwyffeld betekenen, dat hy met een eed wil bekragtigen, dat ik toen op geene zoodanige wyze, als gy weet, ben onteerd geworden. Daarom zeide hy my zagtjes: , Neen, 'er is toen niets hen minfle verlooren, zelfs niet de ring, dien gy vermiste (f).' — Deeze ring was myn oude, dien gy wel gezien hebt. Ik verloor hem denzelfden nacht, en weet niet beter of hy is geftoolen. Ferdiner fchonk my een anderen in de plaats, die ongelukkig myne Moeder in de handen kwam, en de eerfte aanleiding gaf tot argwaan. Wat hy verder daarvan zeide, heb ik niet wel begrcepen." ,, Hy fprak," antwoordde ik, „ van eenen ge» lukkigen, dien hy deezen ring voor een anderen, die van uwe hairlokken gevlochten was, wilde verruilen. Hy verftond, zoo ik meen, door den gelukkigen eenen geliefden, welken hy op den eerften morgen na den trouwdag, den ring, ik weet niet met (*) Zie I Deel. XVII Brief. (f) Zie I Deel. XVII en XXIII Brief, en V Deel. CCXLI Brief. E3  ?o GESCHIEDENIS van met welke foort van fcherts, wilde te rug geeven. Zoo begreep ik deeze woorden: , Wie weet, hoè fpoedig?' voegde by ser by, waarfchynlyk in verwachting zynde, dat zyn voordel by uwe Moeder nog gehoor zou vinden." Louife wist van geen voordel. Ik verhaalde haar st geen ik van haar Moeder gehoord had; en wy kwamen ongemerkt op den vreemdeling, die eerst voor haar Broeder, en naderhand voor een verre Bloedverwant was 'opgegeeven. Thans vernam ik voor de eerde maal van Louife, dat hy geen van beiden was, „ maar," — zeide zy, en hield hier plotieling dik ik zogt uit haar-gelaat op te maaken, wat zy dagt, vond weder dat zelfde morgenrood , gelyk het Ferdiner noemde, en vulde haar reden aan; „ maar myn minnaar-, niet waar Louife?" — „ Wat behoef ik het te verzwygen?" hernam zy/ „ Hy zegt, dat hy my bemint." „ En gy," voer ik voort, ,, gy zyt hem niet ongenegen." •— „ Ach! wat kan ik, myne waarde Cbarlotte," antwoordde zy, terwyl zy my om den hals viel, „ gefield ik was hem -niet ongenegen? Ik kan echter niet befluiten om hem te bedriegen." „ Dat zult gy zekerlyk niet," hernam ik, „ en dat moogt gy ook niet. Maar ik verbeeld my ook, dat uwe Moeder het niet zou toegaan," - „ Mvne Moeder," zeide zy, ,, is zeer van voorneemen veranderd. Ik heb haar eindelyk zoo ver gebragt, dat zy my beloofd heeft, de zaak tegen Ferdiner niet verder te zullen doorzetten. Dit gefchiedde een dag of twee na myn gefprek met Julie, op myn herhaald oot-  KARSL FERDINER. 71 ootmoedig bidden en fmeeken, en nadat ik haar met een eed gezworen had, dat 'ik Ferdiner nimmer neemen zou, al bood hy zichzelven vrywillig aan; want het fcheen, dat myne Moeder, om welke reden weet ik niet, zyn aanbod, zoo goed als zeker, thands verwachtte. Zy werd daarover zeer aangedaan ; was echter den volgenden dag geiaatener, en wilde 'er niet meer op aandringen, dat ik Ferdiner neemen zou; maar maakte echter nog dit beding, dat ik het ander aanbod niet zou afflaan. Dan zou zy aanflonds by den Predikant verklaaren, dat zy van de zaak tegen Ferdiner afzag. Ben ik niet in alle opzigten zeer ongelukkig ?" voegde Louife 'er by, terwyl haare oogen vol traanen waren. „ Al rekende ik' het zelfs voor niets, om my op te offeren, mag ik echter wel een man bedriegen, met welken ik leeven moet? En, zoo ik alle aanbiedingen afwy. zen, en my volftrekt niet in het Huwelyk begeeven wil, heb ik dan niet te duchten, dat myne Moeder de waare reden zal gisfen , haare belofte intrekken, en de zaak tegen Ferdiner des te flerker dryven zal ? Tegenwoordig dringt zy 'er fterk op aan, om het aanbod van onzen vreemdeling aan te neemen. De man heeft veel aanpryzends; maar, al beminde ik hem, zoo kan ik echter niet." Ik vroeg, wie hy dan was? „ Myn Moeder," antwoordde zy, „ fpreektzoo van hem, als of zy het weet, maar echter altoos zeer dubbelzinnig. Zy zeide my onlangs eens, dat hy reeds wist dat ik genegen • heid voor Ferdiner had gehad; nadat zy hem echter verzekerd had, dat zulks thands voorby was; vondc hy daarin dan ook geene de minfte aanftoot. E 4 Daar .  2% GESCHIEDENIS van Daartegen had hy zeer verftandig geantwoord ; als éen man flechts van de tegenwoordige liefde zyner Vrouw verzekerd was, dan was het onbillyk, zich aan haare geneigdheden te ftooren, welke zy voorheen mogt gehad hebben." y Daarop kwam ik weder op Ferdiner. 'c Geen hy Louife in ftilte gezegd had; „ het was niet meer dan een droom, die geene andere wezenlykheid konde hebben, dan in haare droefgeestige gefteldheid Was juist dat, welk wy allen in den beginne gedagt hadden. Dus vroeg ik haar of zulks niet wel mogelyk was ? En daarop verhaalde zy my het geheele voorval. „ Het was op den 22ften January; eenen ongelukkigen dag onthoudt men veel te naauwkeurig!'* zeide zy, „ wanneer ik met Ferdiner van Farmbull naar Hamburg reisde Wy overnachtten in het land-kroegje. De Heer Ferdiner ging niet zeer laat van my af, om zich ter rust te begeeven. Terwyl ik na een goed uur dagt, dat hy in den ilaap was, maak ik, - want zyne kamer lag niet ver van dc myne, en gy kent myne dwaaze bangheid, — de kamerdeur open, laat het licht branden, en lag my neder. Tegen den morgen word ik door het ftcrk flaan van' myn vënfter uit myn eerden flaap gewekt. Het licht is uitgebluscht. My dunkt, ik hoor iemand aan het venfter.' Ik fpring verfchrikt uit het bed, zoek in de ligte kleeding, zoo als ik my gemaklykheidshaive had nedergelegd, naar de deur, vind dezelve, maar gefloten, ruk dezelve we- (*) Zie I Deel. XVH Brief.  KAREL FERDINER. 7:; weder open, en gaa in eene beangstheid, by wek ke ik naauwlyks eenig geluid maaken, noch Ferdiner's naam konde noemen, en ook niet wist waar jk was , in zyne kamer. Ferdiner, die door dat zelfde gedruis moet ontwaakt zyn, waait, in de haast waarmede hy uit het bed fpringt, en by my komt, onvoorziens ook zyn licht uit, welk naast zyn bed pp den grond ftond- Hy vraagt, wat 'er gebeurd was? En, terwyl ik naauwlyks zeg, waarfchynlyk dieven! vat hy my by de hand, en treed met my in myne kamer. Hier blyten wy ftaan luisteren, maar vinden alles in rust. Het is niets, myn Heye Kind, zeide hy, terwyl hy beide handen om my heen flaat, my kuscht, aan zyn kloppend hart drukt, en my onder de tederfte ftille liefkoozingen in zyne armen op myn bed draagt, mynen tegenftand door zyne fterkere krachten en vleiery over. wint, en myne beden met kusfen beantwoord. - Bedenk eens, een jong zwak meisje! een geliefd man! de nacht! de halve bedwelming, waarin ik nog was door den fchrik! deeze nieuwe overras- fching! Ach! hy had myne zwakheid moeten verfchoonen!" „ Zoodra ik uit de bedwelming, die al vry veel overeenkwam met eene bezwyming, tot my zelve kwam," ging Louife voort, „ ondervond ik aanftonds derzelver gevolgen, fchaamte en verwarring, en vergat my zelve in deeze aandoeningen, onder welken zich ook myne liefde voor hem mengde, in zoo verre, dat ik hem met drift en al zugtende omhelsde; een zugt, Mynheer Ferdiner! die u tot vergoeding had moeten beweegen, terwyl het tot E 5 ver-  74 GESCHIEDENIS van verfchooning te laat was! In waarheid ik hoopte daarop, in myne toen nog volkomene onkunde zyner oogmerken ten aanzien van^ulie, met des tegrootere zekerheid; hoe onervarener en eenvoudiger ik was, hoe meer ik hem beminde, en my zelve vleide, door hem weder bemind te worden. Deeze hoop werd hoe langs hoe meer gefterkt door menige fchertfende woorden, die hy my den volgenden dag, met betrekking tot deeze nacht zeide, door ieder oogwenk, welke door myne bloozende en nederzinkende, oogen beantwoord wierd, en eindelyk nog wel het meest door de ring, dien hy my fchonk totvergoeding van den geenen, die my ontftolen was. De werking van deeze verydelde hoop op myn hart en verftand kon derhalve niet geringer zyn, als zy geweest is, en van welke gy zelve getuige geweest zyt. Dit had ik echter geheel niet verwacht, dat hy zoo ver zou gaan om van dit alles een droom te maaken." Dit is Louifës Verhaal, welk met dat,'t geen zy of gefchreeven of te vooren mondeling gezegd heeft, volmaakt overeenftemt, en geen den minften twyffel aan de zaak zelve overlaat. Overmorgen geleid ik haar naar haar Moeder, die my zelve genodigd heeft. CCCII  KAREL FERDINER. ?j C C C I I BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den igden. "j""\at rny die Dankwart geduurig in den weg is! Waar ik myne voeten wend, overal is hy! Ik kom naar Farmbull, en hy was met Julie reeds naar Lubeck. Ik gaa naar Hamburg te rug, en ziet,daar is hy ook in eene vfouwelyke gedaante, om Elize naar Grumbuy te haaien. De ecrfte begeert hy voor zichzelven; de andere, zoo ik my niet vergis, voor een goed Vriend; en maar één dag vroeger, dan hadt hy beiden. — De kaerel wil my nog geheel ten fpot ftellen! Laat ik u lpoedig het voorval verhaalen. Na den middag kwam ik, gelyk gy reeds weet, van Farmbull te rug. Juist om drie uur na den middag komt de huurkneeht Hendrik, dien gy nog wel kennen zult, met de grootfle haast by my, om my te fpreeken. Ik Iaat hem by my komen, en hy verhaalt my, dat 'er om één uur zekere Dame in Coppenhagen naauwlyks over den drempel getreeden was, of de huurkoets moest aanftonds naar St. Georg, om die zelfde Juffrouw af te haaien. Wie mag nu deeze Dame en wie die zelfde Juffrouw geweest zyn ? Gist gy niet eenigzins óp Dankwarts Zuster en qp Elize? Zy zyn het ook waarlyk- Wat heeft de eerfte toch te verrichten? Doch laat de knecht zelf verder verhaalen. Ik  16 GESCHIEDENIS van „ Ik was nieuwsgierig," zeide hy wyders, —?. want dat hy het was kon hem een Louis d'or nevoordeelen.— „ Ik was nieuwsgierig, en maakte, zoo dikwyls ik kon, dat ik in de kamer van de Dame, dan dit, dan dat te doen had; en toen meende ik zoo. vee] te ver/taan, als of 'er van eene reis te zamen gefproken wierd." „ Waarheen, myn goede Hendrik?" Naar een Landgoed. Hoe duivel is nu die naam? ■ Twintigmaal heb ik hem onder weg gepreveld, en nu wil hy my voor den duivel niet in- fchieten! Gra Gram — Gru .— ." „ Grumbuy mogelyk?" „ Zoc is het! Grumbuy. — Waarom of men toch zulke yzerharde naamen uitvindt? Zy willen te zamen naar Grumbuy, morgen of overmorgen." Hoe bekwam u dat narigt ? zult gy mogelyk vraagen. Geduld, myn Vriend! Als ik van St Georg te rug kom, zal ik u antwoorden. Ik zie, dat myn koets reeds op my wacht. Om 6 uur. Myn bezoek was te vergeefsch. — Myne nieuwe. Vriendin was reeds uitgevlogen, of gy moest eerder van gedagten zyn, dat zy zich fchuil hield. Hoe 't ook zy; ik geloof, dat men my een klein verraad brouwt. Zou de huurknecht wel naauwkeurig gehoord hebben? Hy heeft eens eene zinking op zyn gehoor gehad! Voor jaar en dag. ~ Mogelyk heeft hy ze nog, of wel een ander gebrek, dat zoo flim is, als het gebrek  KAREL FERDINER. fl brek van alle vyf de zinnen. Daarom zond ik hem weder te rug, om nog eens te verneemen. Zoo even was hy weder hier, en bragt my de volle verzekering , die hy ten overvloede van den half Franfchen Christiacm van Juffrouw Althuizm had uitgehoord. De reis gaat dan overmorgen naar Grumbuy. Om 1 uur. Zoo even gaat de Majoor van my af. Zyn berigt zou my dol hebben kunnen maaken, als ik den fnaak maar voikomen konde vertrouwen! Elize, ver. zekerde hy, zou reeds verloofd zyn, of op het punt ftaan om verloofd te worden, aan een zeer gegoed jong Heer te Lubeck, van Dankwart's Familie.. Hy voegde 'er by, dat dees Heer reeds te vooren haar had trachten te krygen, en dat hy, om dat 'er zoo wel van Elize's kant, als van de zyde zyner Ouders geheel onoverkomelyke hindernisfen waren opgekomen, in eene zwaare melancholie vervallen, en van zyn verftand was beroofd geworden. Ongetwyffeld is dit verhaal voor een gedeelte waarachtig. En daartoe betrek ik de onvermoeide arbeid van deezen Dankwart, het komen en het gaan zyner Zuster, zyne overdadige onkosten, het onderhoud zyner Nicht te Hamburg, en dan deeze f eis. Maar zou Elize zoo ras vergeeten hebben, 't geen zy my beloofde? Zou zy deeze belofte tot geen ander oogmerk gegeeven hebben, dan om my te misleiden ? — En de party zelve!" Een huwelyk met een mensch, dat zyn verftand verlooren heeft? ■ De Majoor billykt het op geenerhande wyze. Daarin .geef ik hem gelyk. Welk mensch van  KAREL FERDINER. 79 C C C 11 /„ BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den icflen. Vóórmiddags. A lies te vergeefsch! Twee bezoeken, en geen één aangenomen! Reeds om agt uur reed ik naar St. Georg. Juist in de poort ontmoette my de Majoor. Hy kende my, fchoon ik hem niet aanftonds groette. „ Ha! Mon cher, goeden morgen! Ik wed, dat ik raad, waar gy heen wilt! Maar gy komt te iaat; ik heb ook hetzelfde noodlot getroffen," Ik ftond in twyffel, of ik hem gelooven zou, en hield my, als of ik hem niet begreep. „ Wat meent gy, Heer Majoor? Ik denk een vriend te bezoeken." „ Dat is wat anders. Ik dagt, eene vriendin," antwoordde hy, al lagchende, „ en dan kon ik u den weg fpaaren. Zy zyn beiden reeds federd zeven uur uitgevlogen. A Dio," zeide hy, nam zyn hoed af, ging zynes weegs, en ik ging voort. Doch, zoo als ik my liet aandienen, kreeg ik het zelfde antwoord. Wat nu? Aanftonds naar Coppenbagen? — Wat anders? Ik ryd naar Coppenbagen, waar ik, zonder my te laaten aandienen, aftrap, en naar Juffrouw Althuizen vraag. Men brengt my by haar kamer. Deeze is gefiooten. Hendrik komt, en zegt my, zy was  8o GESCHIEDENIS va'n was uitgereeden. Waarheen ? om te wa"n'« delen, meende hy. Jk befloot te blyven, tot zy te rug kwam, en Hendrik moest my Chokolade in de gemeene kamer brengen. Geen half uur daarna, of de Majoor kwam. Twee groote oogen, zoodra hy in de kamer trad. ,, Ha! mon ami! gy zyt hier vroeger, dan ik. Hebt gy Elize gefprooken ?" ,, Ik denk by de Dame een vifite af te leggen f zeide ik zeer koelzinnig. „ Kent gy de Dame, myn Heer Ferdiner?" „ Zeer wel!" „ Dan laat zich gemaklyk gelegenheid vinden."—. ,, Dat is echter myn oogmerk niet; maar des té beter!" „ Heb maai- een oogenblik geduld! Ik zal u, ónder voorwendfel dat ik iets met haar te fpreeken heb, by haar in de kamer brengen. — Maar een oogenblik." Hy ging. „ De eene dienst is den ander waard!" zeide ik. „ Gy wildet my een weg uitwinnen, en nu fpaar ik 'er u ook een. De Dames zyn uitgereeden." „ De duivel haal ze!" antwoordde by. „' Zult gy nu op haar wachten ?" „ Ik heb my, gelyk gy ziet, een kop Chokoladè laaten brengen." „ Holla !" riep de Majoor. Hendrik kwam'. „ Chokolade! — en, hoor eens, patroon, waai; zyn de Dames naar toe ?" „ Uit wandelen, denk ik." „ Daar!  KAREL FERDINER^ 8i li Daar kan ik dan ichoon op pasfen! hernafri hf. „ Maar, al blyven zy toe middernacht weg,ik zal niet van myn plaats gaan." Wat zou ik nü doen? Ik nam fpoedig eën beflüitj dronk myne Chokolade , zeide aan den Majoor, dat ik zoo Veel tyd niet had, en dat myn bezoek maat eene loutere welleevendheid was; en daarmede was ik zyn dienaar. — Dus kom ik thuis, met myri kop vol grillen! —- Na den middag om 3 uür6 Indien alle geluk my niet verlaaten heeft, zal ik' haar echter nu nog fpreeken, haar het. gevolg myher reis verhaalen, haar de gedaane belofte herinneren, en zy moet, - zy zal haare reis uitfte'llen s rot myn noodlot ten vollen beflist is! Ik heb vernomen, dat zy den Majoor by Juffrouw Sommen, van avond om zes uur, befcheiden heeft; En Juffrouw Sommers hoopt haar, zoodra dë Majoor weg is, nog wel een half uur op te houden, ën als ik haar dan verraschte, en voorgaf, dat ik haar iri Si, Georg gezogt, en dat men my daar naai* toe gezenden had, dan is de Juffrouw geheel onfchuldigo ïk wil verder geene list gebruiken; want waarom zou Elize zwaarigheid maaken om my te fpreeken i als 'tr geene Juffrouw Althuizen by haar is, die haar zulks afraadt ? VI. DEEL. F CCCIF  li. GESCHIEDENIS van C C C I F BRIEF. Sophia aan Dankwart. Hamburg, den 2 flen. Op het oogenblik, wanneer gy in de ongeduldigfte verwachting voor de vierde keer buiten deur gaat, en op den ryweg heen en weder ziet, of de wagen nog niet komt, die de fchoone Elize brengen zou, fteigt nu een beftoven bode van zyn rookend paard , en overhandigt u deezen brief. Gy zult u zekerlyk hierover verwonderen, maar geenszins zoodanig voorval verwachten, als gy met dee. zen verneemen zult. Ik zend de expresfe alleen om deeze reden, op dat, wanneer wy, ondanks uwe toebereidfelen en de verfche paarden, die in de herberg voor ons gereed zouden ftaan, t'avond niet by u zyn, gy u over ons niet meer of niet minder zoudt bekommeren, dan de zaak werkelyk eischt. Het voorval mag vrolyk of ernftig zyn, — want, verbeeld u eens, dat onze fchoone Vriendin geroofd is? ik kan echter niet nalaaten daarom te lagchen. Eene zonderlinge misvatting moet noodzaaklyk zyn vooraf gegaan. Ik zal u verhaalen, zoo veel als ik 'er tot nog toe van weet. Elize was gister den gcheelen dag by my, en alles werd tot onze reis op heden morgen om vyf uur gereed gemaakt, om in de herberg deezen middag niet te vergeefsch te doen aanregten. Tegen vier uur  KAREL FERDINER. 83 tiur na den middag reed zy naar Jugustd, om haat reisgoed te bezorgen; zy zou, volgens affpraak, om zes of zeven uur weder by my zyn, en ^es nachts in deeze herberg flaapcn, om dus vroeg genoeg klaar te kunnen weezen. Om vyf uur zond zy my haar reisgoed, en liet my zeggen, dat zy wel dra vohen zou. Om acht uur was zy 'er nog pjeju doch liet my weeten, dat, terwyl ze door zeker toeval langer opgehouden werd, dan zy gedagt had, zy heden morgen vroeg genoeg by my zyn zou. Om vyf uur Haat de Chais gepakt en geladen Voor myn deur gereed. Om zeven uur was zy 'er nog niet. Ik vreesde, dat zy onverwacht onpaslyk geworden was, en zond myn knecht naar Jugusta. Verbeeld u eens myne verwondering, wanneer hy • met het berigt te rug kwam, dat zy, volgens af- fpraak, deezen nacht niet thuis geweest was! . Wat zou ik van dit toeval maaken ? De Vrouwenroof is immers al lang uit de mode. — Aanftonds zond ik Boden af naar alle Logementen , om naauwkeurig te onderzoeken. Na verloop van één uur kan men by my weeten , wat voor menfchen federd gister avond in alle Logementen van eenig aanzien aangekomen of vertrokken zyn. Myn register begint hoe langs hoe uitvoeriger te wordem In het Keizers Hof weet ik, dat eene jonge Dame en twee Heeren zyn aangekomen; terwyl zy echter pas na zeven uur aankwamen, en met postpaarden , laat ik hen ongeftoord voortreizen. In Pe. tersburg zoo min als in Londen heeft zich gister eenig Vrouwsperfoon vertoond, aan welker gezicht fnen iets het minfie zien kon, dat zy geroofd ware. F 2 In  KAREL FERDINER. Adelaar. Een Officier is gister zeer dikwyls by hem geweest; tegen poortfluiten is hy alleen uitgc reeden, en eerst laat met een jonge Juffrouw fe rug gekomen. De Juffrouw droeg een kap van floers, die haar over het gezicht hing. Zoo als zy uit den wagen in huis trad, zugtte zy, zeide Christiaan, en deed het zugten allernatuurlykst na; „ un Soupir, Madame! — écoutes!" —- Zy had een Zeegroen Amazoonenkleed aan met Gouden Lisfen, even gelyk. Elize omtrent gister gekleed was. Christiaan werd nieuwsgierig om de Juffrouw zelve te zien, en verzogt den huurknecht hem gelegenheid daartoe te verfchaffen. Deeze fprak met hem af, dat Christiaan vóór de deur zou blyven ftaan. Als hy de Koffy binnen bragt, dan zou by, met het inkomen van de kamer, de deur, als by toeval, geheel open laaten vallen. Was zy 'er echter niet, dan moest Christiaan zoo lang op zyn post pasfen, tot hy weder te rug kwam- Hy zou zich zoo lang in de kamer bezig houden, tot zy kwam, en dan by het uitgaan zoo doen, als hy gezegd had. Het gefchiedde ook zoo; de knecht liet de deur open vallen, en Sieur Chrétien zag de Dame volmaakt. Mais en profil, aan tafel zittende, met een Zeegroen, mee goud ukgemonfterd, habit de chasjé. Même taille, zeide hy, mime vifage, maar tête baisJée, en alleen in den Spiegel " Van den huurknecht had hy gehoord, dat zy gefchreeven had, dat zy morgen naar Lubeck zou reizen. — Heeft nu Christiaan met zyne ligchaamlyke, of met de oogen zyner inbeelding gezien? -— „ Onnozel mensch," zeide ik tegen hem, „ was het dan zoo F 3 moei-  m GESCHIEDENIS vai moeilyk, om eene bezigheid te vinden, dcor weike gy uwe oogen regtftreeks op de Dame hadt moeten vestigen? Kondet gy u niet houden of gy dronken waart, en naar binnen tuimelen, en dan, met een onnozel compliment om vergeevjng vraa- gen dat gy verkeerd waart?" „ Ah Madamel cette impolitesfe ! Bieu m'en garde J" —. zeide Chré' tien, en dagt, dat hy het point de Vue zoo goed gevat, en naauwkeurig hadt gade geflaagen, als een tête en profil, en in den fpiegel zich maar zien laat. Kortom, hy bleef'er by, dat die Dame Elize wasOm verzekering van de zaak te hebben, belastte ik hem morgen een paard te huuren, en de Koets tot de eerfte rustplaats te vervolgen. — Wanneer hy de Dame naauwkeurig befchouwd, en voor Eli. • ze erkend had, dan zou hy regtftreeks naar Grumbuy ryden, en u, myn Broeder, het voorval verhaalen, op dat gy, als ge zulks goed vondr, nog denzclfden avond in Lubeck zoudt kunnen weezen. Is het Elize niet, dan komt hy naar Hamburg te rug. C C C V BRIEF. Sophia aan Dankwart. Hamburg, den 22p?en. Tk wilde gister reeds den brief afzenden; doch ik -■• bedagc my , en gaf hem aan Christiaan mede, op wiens terugkomst ik tot na den middag wachten moet. Daar  KAREL FERDINER. 87 Eaar zit ik nu federd heden vroeg van zeven tot twaalf uur, met papier en pennen voor my, nog ledig, gelyk een Postmeester, die zyne papieren afgevaardigd heeft, en andere verwacht. Verfcheiden maaien heb ik wel gewenscht,. dat ik myn Fredcrik en myne Antje by my had, om met haar te fpeelen; en (telde my eene allerheerlykfte groep voor, die ik wel den naam van de groep der huis» lyke gelukzaligheid mogt geeven. Vader Dankwart zit met beide zyne weezen aan tafel, en bouwt kaarten huisjes. Nu ftaat 'er reeds een hoog paleis. Fredcrik verwondert zich met zaamgevouwen handen. Antje fpringr, van blydfchap op den leuningftoel, en flaat — dat arme meisje! met haare kleine blyde handjes op de tafel : daar ligt eensklaps het fchoone gebouw! Wel Antje! zegt Fredcrik, met een verftoord gezicht. Het goede Antje is zelve verfchrikt, en biedt hem, ter bevreediging, haare lippen tot een kusje. Wy zullen het herbouwen, myn Kind! zegt de gulhartig lagchende Stiefvader, en het paleis ftygt op nieuws tot zyn voorige hoogte. Maar daar dwarlt fum, fum, fum, een onbefchofte brom-vlieg tegen de kolommen aan, en het geheele gebouw Rort in een- De vertoornde Frederik vangt den vlieg, flaat hem dood , en het bedroefde Antje zugt uit den grond van haar hart. „ Lief Kind!" zegt Vader Dankzuart, drukt het meisje aan zyn borst, en Itort een traan van blydfchap. Weet gy nu, wat aan deeze groep nog ontbreekt? Gy moest waarlyk Vader zyn, en dan moest zekere fchoone Moeder, met den arm om F 4 uwe  BS GESCHIEDENIS van uwe lchouders gefjaagen, daarby zitten. Wie moest nu deeze Moeder zyn ? — weg ! Deezè gedagte bederft het geheele taferee]! ■— Het is nu juist één uur. Daar is Conraad, >ïjt » Wat nieuws, Conraad?" a. De Majoor Leuenhain Jaat zich aandienen." „ De Majoor Leuenhain, zegt gy?" " „ En verzoekt voqr een oogenblik." -- » Is hy nog buiten, ConraadP" „ Ja, Mevrouw!" „ Zeer gaarne.' <— zeg maar, zeg maar!" . Daar lag de pen, weg vloog de ftoel, en uwe Zus-' ter had de deur reeds in de hand. „ Welkom, welkom, Mynheer Majoor! Ach! gy kondet nimmer op een gewenschter tyd komen! Gy zyt een allerbest Man!" l Honderd dergelyke complimenten maakte ik hem, en vergat, dat ik door myn gefnap zelve den tyd liet voorby Ioopen, om myne nieuwsgierigheid te bevreedigen. ,, Hoe zoo fpoedig, en zoo in beweeging, Heer Majoor ? " „ Vergeef my, is myne Zuster ook hier?" „ Dat kunt gy denken ! Sederd eergister avond om acht uur verwacht ik haar met een ongeduld, -' een ongeduld, — dat ik u waarlyk niet befchryven kan!" ■ " „ Waar duivel is zy dan? Zy moet eergister na achten hier naar toe gereeden zyn." „ Ik ben -eer ongerust daarover. Gy ziet my reisvaardig en ik denk van myn voornemen niet eerder af te ftappen, voor dat ik haar te rug heb. —- De  KAREL FERDINER. — De reis was, in 't voorbygaan gezegd, waarlyk niet onverfchillig voor het lieve kind!" —. „ Het is my bekend, Mevrouw; Elize heeft my alles gezegd." pit was echter, onder zyn welneemen, onwaar. Ik moet het aanmerken als een voorbeeld , dat nies alle Majoors zich ftrikt aan de waarheid houden. „ Des te beter," zeide ik. „ Dus behoef ik my met den uitleg niet langer op te houden. — Maar, myn God, wat denkt gy van dit toeval?" „ Een fchoone Romaneske trek! Ik hoop maar nicji, volgens affpraak," „ Waarlyk! Het was haar volkomen ernst, om met my te reizen. Zie, daar flaat haar koffer. Het zy zoo 't wil, alles, alles, is tegen haar wil ge- fchied; daar ben ik van overtuigd. Maar komt u niet een perfoon te binnen, daar gy vermoeden op hebt?" -•- Hy ging een keer of twee op en neder, en fcheen zich te bedenken. „ Hm! hm!" zeide hy; „ als het eens zoo was! — als myn goede Vriend, — dat zou eene flegte vriendfehap zyn !" „ Mag ik weeten wat gy vermoedt, Heer Majoor ?" „ Ik zou, mis kunnen hebben, Mevrouw; , Maar daar valt my iets in, dat my toch eenig na-, denken veroorzaakt. Ik was eergister hier, om haar op te wachten. Ik zag juist in eene andere kamer zeker man van ter zyde, die my niet onbekend F 5 fcheen.  go GESCHIEDENIS van fcheen. Zou een bediende niet weeten, of verneemen kunnen, wie het geweest is?" ,, In een Logement komen zoo veele mansperfoonen. Gy moet niet zoo haastig oordeelen, Heer Majoor I Anders zoudt gy ook wel myne bekenden en my zelve verdagt houden." „ Hebt gy nog andere bezoeken van Mansperfoonen gehad, dan van my, als ik het vraagen mag?" „ Als ik hier ben, bevind ik my nimmer zonder Mansperfoonen; maar deezen zyn zeer opregt en eerlyk, dat verzeker ik u!" „ Zonder twyfel!" — ,, Die geene vrouwen rooven." % „ Dat geloof ik." „ Enkel oud en eerbaar, die hun deel reeds heb< ben, of gehad hebben." ,, Zoo! zoo!" „ Doch laat ik evenwel niet liegen. Op dien dag heb ik geene andere bezoeken gebed, dan vaq Vrouwen, uitgezonderd de Jooden, Heer Majoor, en de Koopluiden, met welken wy doorgaans wat te doen hebben." ,, Ik wil echter wel wedden, dat ik niet verkeerd gezien heb. Wilt gy wel zoo goed zyn van den huurknecht eens te laaten roepen?1' Ik liet hem roepen: hy kwam. „ Hoor eens, Patroon, kent gy den Heer niet, die eergister in de gemeene kamer Chokolade dronk ?" „ Ja wel," zeide de kaerel. „ Mynheer Ferdinand." ,, Ferdiner, wilt gy zeggen," hernam de Majoor. « Ja,  KAREL FERDINER. fi s) Ja 5 W> zoo is het, Mynheer Ferdiner." —— ,, Ha! zoo dagt my ook. Nu is het genoeg!" zeide de Majoor tot den knecht, die daarop vertrok. ,, Nu, deeze Ferdiner, Mevrouw, - is hy niet, — doch gy hebt reeds gezegd, dat hy u geene vifite is komen geeven. Echter weet ik, dat hy dit voorneemens geweest is, waarfchynlyk om myner Zusters wil; want hy was denzelfden morgen reeds in Se. Georg geweest, alwaar hy haar niet meer vond." Ik werd een weinig onthust. Hy ging voort: Al heeft hy nu u niet gezien > denk ik echter dat hy Elize gezien heeft." „ Daartoe heeft hy reeds zeer lang te vooren yecl gefchikter gelegenheid gehad;" antwoordde ik; want ik herinnerde my een brief van Augusta, waarvan ik u niets verder zeggen mag (*), „ en ik zie niet, hoe deeze gelegenheid om haar te zien, met dit voorval overeenfternt; want dat niets van dat geen, wat 'er gefchied is, met Elize's weeten of toeftemming gebeurd is, daar ben ik, Heer Majoor! zoo vast van overtuigd, als van myiie eigen onfchuld in de geheele zaak." „ ö Mevrouw!" zeide hy, met een fchamperen lagch, terwyl hy my de hand drukte. „ Ik, ken myne Zuster zeer wel; maar liefde! oude lief- de, Mevrouw! ; Weet gy wel, dat zy reeds vóór eenige jaaren in Dresdtn. elkander beminden, en zich ook onderling verloofd hebben?" „ Maar het is naauwlyks mogelyk, dat zy hem ge- O) Zie V Deel. CCLXXXV en CCLXXXVI Brief.  94- GESCHIEDENIS van derd eergister avond op reis geweest, en nu eerst over een uur was te rug gekomen." „ Mogelyk naar Farmbull?" vroeg ik; maar Filip antwoordde daarop niet, en ging voort; „van daar ging ik naar Coppenhagen, jn de gedagte van Juffrouw Dewald aldaar te zullen wedervinden." Ik vroeg, „ hoe hy in deeze gedagten gekomen was^ terwyl tusfchen het een en ander geheel geen^verband was." „ Het was maar zoo een inval," antwoordde hy andermaal. „ Doch zy was 'er niet. Indien gy het my toeftaat, dan zou ik nu over een uur nog eens naar Ferdiner gaan." Ik geloofde nu het een en ander te begrypenj want ik zag wel, dat Filip niet alles zeggen wilde' 'l geen hy vermoedde, en achtte het niet voegzaam om naauwkeuriger te vraagen. „ Gy kunt doen," zeide ik, „ wat gy wilt, en zoo veel tyd voor u neemen, als gy goedvindt" Om drie uur ging hy dus weder uit, tot' vier uur heb ik op hem al zitten wachten." Terwyl Augusta ook te vergeefsch gewacht had, kwam zy met een even zoo groot ongeduld by my, als waarmede zy kort te Vooren was heengegaan. Om het niet te vergeeten, moet ik u melden, dat Christiaan weder hier is, en zich, contre toute opinion, omtrent de perfoon vergist heeft. ' Dus fluit ik myn register, opdat de bode vóór poortfluiten uitryden moge, en morgen vroeg by H zy. ceeri  & GESCHIEDENIS va de uitcrlyke fchyn van zwangerheid, die deeze uitIpraak fcheenén te bevestigen, en rileerandere'teekenen; dannog de moederlyke bekommering, welke zeer dikwyls te voorbarig meer vreest éh deukt te zien, dan 'er wezenlyk plaats heeft; dit alles te zaamen genomen, maakte eene waarfchynlykheid, die haar zoo ligt vervoerd had. Het arme meisje zelve waren onder het ylen dikwyls eenige redenen ontvallen , welke daartoe zeer wel te betrekken waren* -— „ Ik drong," voerzy voort, „ by myne Dochter,in haare goede oogenblikken, daarop aan, datzymy dit zeggen zou; maar zy loogchende zulks geduurig. Wat zou ik doen? Ik vroeg myne Zuster te Hamburg om raadj deeze openbaarde de zaak aan de vrouw van DoQor Dunkel. De Doclor komt zelf by haar, houdt de zaak voor zeker, neemt op zich om de zaak geregtelyk door te zetten, indien Ferdiner niet van zelfs eene'behoorlyke vergoeding wilde aanbieden, en raadt my zeer fterk aan, om de omftandigheden, vooreerst aan den Predikant, als den gefchiktften middelaar, bekend te maaken, myne Dochter voor een zekeren tyd aan zyne Nicht over te geeven, en aan haar te gelyk met hem,dezorg en het middel over te laaten, om haar door liefde, vertrouwlykheid en goedheid, het geheim te ontwringen. Ik bedagt my vry lang; doch volgde eindelyk zyn raad. Dan, terwyl myn' Dochter het fteeds bleef ontkennen, en de Heer Ferdiner ook, begon ik eindelyk te begrypen, dat ik my zeiven wel kon bedroogen hebben, en daarvan ben ik thands zoo góed als verzekerd." Dun*  98 GESCHIEDENIS vam nog, terwyl zy naderhand vernomen had, dat Dunkel Ferdiner's v'yand was, en de party met ju~ Ue gaarne in eene andere Familie wenschte, begreep zy ligt de reden, waarom deeze baatzuchtige Dodtor haar zoo verkeerd geraaden had; 1 Gevolg daar van was, dat zy zich veele vyanden op den hals gehaald, en by haar Dochter eenen zoo Herken afkeer van alle Huwelyks-voorflagen had veroorzaakt, dat zy met alle haare poogingen niet in ftaat was om denzelven uit te rooien. Zy verzogt my haar daarin te hulp te komen, zynde dit het groote oogmerk, waarom zy my gaarne had willen fpreeken. Ik vroeg, of zy dan tegenwoordig zoodanigen voorfiag voor 'Louife had ? Zy zeide: Thoma, die tegenwoordig Hoogduitsch Predikant is te Londen, had door een Vriend, die op eene haar geheel onbegryplyke wyze een zoo yverige Vriend voor haare Familie was, dat hy zich voor een kind van haar huis gaarne wilde aangezien hebben, op nieuws aangehouden, maar Louife was niet te beweegen. Ik antwoordde, dat ik deeze party ook niet meer konde aanraaden. Louife heeft den goeden Thoma wel geacht, maar nimmer bemind. Zy wilde haar ook geenszins tot deeze party dwingen, hernam de Moeder; doch zy wilde dat Louife niet alle andere zou afflaan. En indien zy my de waarheid zeggen zou, dan verwachtte zy 0nog een anderen voorfiag, die zeker zo aanzienlyk was, als die van Ferdiner. Gy weet reeds v/elke. Ik wenschte haar daarmede geluk, en fprak daarover  T03 GESCHIEDENIS van den. Daar hebt gy de verklaaring van de geheele zonderlinge verandering! Nu pak ik myne geheele verzameling by een , en zend ze naar Gehrfen, inhoope, dat gy eindelyk aldaar zult te rug . gekomen zyn. C C C F I I BRIEF. SOPHIA. AAN AüGUSTA. Hamburg, den 22ften. Bes Avonds, om 8 uur. Jammer is het, dat gy deezen brief eerst morgen vroeg zult leezen! Nog ongelukkiger, dat de vest en de geflooten poort tusfchen ons en St. Georg een fcheidmuur gemaakt heeft! Een kwartier geleeden, is Elize, verzeld van baareri braaven Filip, weder hier te rug gekomen. Ik heb den goeden kaerel twee Louis d'or gegeeven. Uwe nieuwsgierigheid kan ik thans niet voldoen; terwyl wy echter morgen om vyf uur zonder twyfel op reis gaan; moet ik u ten minften adieu zeggen. Filip mag u een gedeelte van het voorval verhaalen ; het overige belooft Elize u te zullen fchryven, zoodra wy te Grumbuy of Lubeck zyn; want wy blyven maar één nacht op Grumbuy. In zich zelf was het voorval ongelukkig; maar 'er is geen kwaad, waaruit eindelyk niet eenig goed gebooren wordt! —- COCFIU  KARELFERDINER. ioi C C C VI I 1 BRIEF. Charlotte aan Leonore. Gehrfen, den i^flen. Eergister kwam ik eerst van Hamburg te rug, en gister kreeg ik uw pakje; doch kon 'er niec aan denken, om het te openen. Heden trachtte ik een brief te. leezen ; doch moest hem weder uit de hand leggen; want ik kan tegenwoordig volftrekt op geene zaaken denken, die buiten my zyn. Ongelukkig is hy, die zelf lydt, die zich zoo ellendig gevoelt , ■ wiens hart zoo geprangd wordt, en wiens gedagten altoos op zich zelf alleen gevestigd zyn! Nimmer was ik van de waereld zoo afgezonderd, nimmer zoo een fchepfel, dat alleen voor niemand dan my zelve leefde, en altoos op my zelve dagt! Met dat teder gevoelig hart, welk gy weet dat gaarne in alles deelde, en in de lotgevallen zyner Vrienden zoo leefde als in zyne eigen, kan ik tegenwoordig echter in niets, buiten my, hoe genaamd, eenig deel neemen. Heb medelyden met my, waardfte Charlotte.' Ik kom van eene plaats te rug, waar ik my zelve verkogt heb. Dienstbaarheid voor vryheid! welk eene ruiling? Daarover mag de Natuur vry in haaren afgrond zugten. Ach! het wierd my moeilyk, het bange zweet van den ftryd door te ftaan, in welken ik tot deezen ftap befioot. Ik dagt niet, als ik denzei ven gedaan had, dat ik dan nog meer G 3 zou  foa GESCHIEDENIS van zou te lyden hebben. Maar myn hart! - als ik aan de'ruiling denk! achter my te rug zie, en dan voor my heen! Alle die fchoone vooruitzichten, verwachtingen, ontwerpen, liefde, eer, vryheidy alles, alles ftort voor myne voeten ter neder! Daar #5 nu dé bedroogene, beroofde, verflootene vrouw als eene verachte Moeder, en gehuurde dienstmeid, en befproeid met heete traanen, die yzere keetens, welken zy, uit moederlyke liefde voor haar vaderloos kind, om haare zulks ongewoone handen gekluisterd heeft! — Ach! ik heb alles verlooren, eenen bedroefden Vader, eenen minnaar, aan welken ik my opofferde, achting, eer, onderhoud en vryheid! Hoe ben ik tot niets geworden! En daarby zal het my niets helpen, dat ik Moeder geworden ben; van de moederlyke vreugde zelfs moet ik beroofd leeven; ik moet my van myn kind verwyderen! Om kort te gaan, want ik kan niet meer fchryven; ik heb my als Gouvernante verhuurd. Adieu/ Jidieu! C C C I X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Neujlad, den 2jp?en April. Des Nachts. O Ia nu uwe rave-vleugels te zamen, en voorzeg ^ nóg eens: „ Hy zal ze geen van beiden hebben!*  KAREL FERDINER. 103 ben (*)!" Ik zeg 0, de zaak is beflist! ik zeg u, — ach! met welk eene blydfchap! —— Elize is de myne! De fchikking is gemaakt, en de wagen ftaat gereed om haar en my, zoo ras de dikke duisternis door het eerfte licht van den dageraad verdreevcn wordt, en de morgen-fter haaren fakkel ter onzer verlichting heeft aangeftooken, naar de eene óf andere Dorp-Kerk te voeren. Dat zeg ik u, Eduards, want, 't geen alles beilist, Elize is hier! hier te Neufiad! hier onder myn eigen dak! muur aan muur naast my! en haar kamer voor my geopend! de middernacht intusfchen komt zagtjes aankruipen , om alle oogen, behalven de mynen, mei een diepen flaap te verzegelen. Gy ontftelt! -— met regt! Doch heb geen icwaad vermoeden! Het is de beftiering des Hemels9 de zichtbaare leiding dier alles beftierende wysheid , die zelfs de listen en aanflagen der boozen ten goede doet gedyen, en door dezelve den deugdzaamen gelukkig maakt. Hoe waarachtig is het, myn waardje Eduards, \ geen gy zoo dikwyls zeidet: alles is goed! De booze zelfs moet tot het geluk van het algemeen medewerken! — Hier was het een flegte Broeder, die, voornemens zynde, zyne Zuster aan een ryken -fchurk te verkoopen, deeze waardige, dierbaare, fchoon gevloekte, buit, aan hem moest overleveren, die federd lang de regtmatigfte aanfpraak daarop had; en waarin zal ik de duidely&e goedkeuring des Hemels erkennen, zoo dezelve niet in deeze beftiering geleegen zyJ Eisch <*) IV Deel. CCXVI Brief. G 4  I Ï05 GESCHIEDENIS yaH CTOgelykheid toevallig zyn? Dan nog, dat ik my niet alleen heb aangediend, maar dat ik ook de bekende lastering wegens my met de vuurigfte verzekeringen voor dat geen verklaard heb, 't geen zy waarlyk is; maar ik kreeg noch antwoord op myne verzekering, noch op myn aangekondigd bezoek; doch in plaats van dit, een verzoek voor Louife, en ook niets meer, dan dit verzoek (*)! was dit ook toevallig, of was het eene ftilzwygende afwyzing voor altoos? —- fk befloot echter nog de maat vol te meeten ; verwachtte van haare tegenwoordigheid alles, wat ik verwachten kon; reisde naar haar toe, en in plaats van my op te wachten, is zy naar Lubeck, juist op denzelfden dag naar Lubeck, dien ik tot myn bezoek beftemd had! Maar gy weet het reeds! Kan men wel duidelyker en verachtelyker worden afgeweezen? Dus heb ik dan de voorwaarde van myn kant volkomen vervuld. Elize weet het, verklaart ongetwyffeld het voorgevallene niet anders, dan ik, houdt my voor afgeweezen, en kan by geene mogelykheid, ten minften het fchynt zoo, anders denken. — De verzekering daarvan las ik heden nog uit haare oogen. Ach! welke oogenblikken waren dat ? Zy Hond vóór het venfter op een der fchoonfte uitzichten op de Elve. Haar hart ftond open voor alle aandoeningen van blydfchap en tederheid. Ik ftond naast haar, bediende my van het eenzaam oogenblik ; want haar Broeder was juist niet tegenwoor- , dig; verhaalde haar myn noodlot, alle omftandig- he- (♦) Zie Brief CCXCIII.  KAREL FERDINER. 107 heden,"wat ik gedaan, wat ik geleeden had; hoe ft bedrogen, en hoe ik geheel was afgeweezen; herinnerde haar ons verdrag met haare eigen woorden; betuigde haar myne verbaasdheid over haare reis, myne vrees, indien zy langer toefde, om my gelukkig te maaken; wierp my om haar hals, bad haar, dat zy, om haare beloften te vervullen, van deeze gelegenheid, door welke de Hemel zyn welgevallen verklaarde in onze verbindtenis, gebruik zou maaken, zoo als zy kon; dat zy die heden dus zou voltrekken, en de myne worden, t welk wy zeer fpoedig konden ter uitvoer brengen. Zy hóórde my goedertieren aan, en wist my niet te antwoorden; ik herhaalde het; zy ftemde toe; het gewenscht antwoord zweefde haar op de tong, en haar gantsch gelaat gaf duidelyk te kennen, 'i geen , de tong nog niet gaarne wilde uitfpreeken. ■ „ Morgen," zeide zy eindelyk, terwyl zy my zagtjes de hand drukte, met een opflag van 't oog, ó! Eduards, een oogwenk, zoo- vol van liefde, zoo vol van goedkeuring myner bede, dat zy geene woorden behoefde te gebruiken. „ Morgen zullen wy nader daarvan fpreeken!'* zeide zy; want de haatelyke Broeder deed oris door zyn hoesten zyne aankomst bemerken. ■ Mogt ik dan niet alles hoopen? Hoe kon ik twyffelen ? Zy bemint my zoo zeker, zoo zichtbaar! Ik zou u nog honderd bewyzen daarvan, alleen van den éénigen dag van gister, kunnen bybrengen. O! welk een dag was dat! Ieder oogenblik aan haare zyde genooten! Welk een genoegen vooi my, op alle haare oogwenken, op iedere ver- an-  m GESCHIEDENIS vAif andering van haar gezicht te mogen Ietten, even gelyk het onverzaadlyk hart van eenen gierigaart haakt naar elk gewin, hoe gering het ook zyn moge; met' een weidend oog in iedere weezens trek en heweeging van haar het minde teeken zelfs haarer liefde te befpieden, en daarmede deeze hoop te voeden en aan te kweeken, tot op morgen, tot zy vervuld wordt! Zy bemint my, misfehien meer dan ooit! Dit is zeker! Om dit te zien is niet eens het zoo fcherpziend oog, als dat van een minnaar, nodig; ook niet het gezicht van zulk eene fyne kender, als Augusta ; zelfs had Juffrouw Sommers, ondanks haar koud hart en de daarmede verbondene onverfchilllige opmerkzaamheid, oogen om te zien, hoe fterk zy my beminde. « Myn God!" zeide deeze Juffrouw, „ als ik nog denk aan uw eerde bezoek (*), Mynheer Ferdiner, $ioe zy na uw vertrek te moede was, zonder dat zy, hoe gaarne zy ook wilde, haare traanen kon bedwingen! Zy vroeg my, of ik u by uw heen gaan niet gezien, en of ik niet eenige acht op uw gezicht geflaagen had? En, toen ik ant¬ woordde, dat het my was voorgekomen, als of gy zeer ter neder geflagen en ontdeld geweest waart, zeide.zy met eene diepe zugt, terwyl zy haare traanen afdroogde; „ ik geloof het wel! Het geval, waarvan wy met elkander fpraken, was zeer treurig ! Het is wel een jaar of twee geleeden; maar Sommige dingen zyn van dien aart, dat men ze niet vergeeten kan. En wanneer dan oude kennisfe elkan- (*) III Deel. CLXII Brief.  KAREL FERDINER.' loj> kander -wederzien, dan volgt het ééne woord uit het ander, en dan komt al het oude weder zoo Jeeyendig voor den geest, als of het tegenwoordig gebeurde! Ik wensch van gantfcher harte, dat het deezen heer (*) wel gaat! Hy heeft zich ecnigen tyd geleeden, verloofd. God zegene hem en zyne Beminde |" en hierop keerde zy zich om, terwyl zy haar breiwerk uit haar naaidoos haalde, — waarfchynlyk om voor my de traanen tö verbergen, die haar op nieuws in de oogen kwamen. • En naderhand nog," ging de Juffrouw voort', 3, toen zy het kleed uitzogt, met welk eene zorgvuldigheid verrigtte zy zulks, terwyl haar de traanea fteeds over de wangen rolden ! Gy hebt het zoo drok, zeïik, en zoekt zo zorgvuldig als gy zekerlyk niet voor u zelve zoudt doen. — „ Ik doe het gaarne," antwoordde zy, „ want het is eene zeer waardige Bruid, voor welke ik het beste wensch te kiezen. ■ - Het is zonderling, dat ik het niet doen kan zonder te weenen. Ik heb te vooren eene hartsvriendin gehad, die ook de Bruid was, en haaren Bruidegom, ja ik mag zeggen, meer beminde , dan men een' man behoort te beminnen. Misfchien bezondigde zy zich daaraan, en God nam hem mogelyk daarom van haar weg, ongetwyffeld tot haar best; intusfchen leed het arme meisje onbe- fchryf- (») Ferdiner had zich onder den naam van Eduards aan Juffrouw Sobers bekend gemaakt, dus wilde Elize, om verfcheide redenen, hem geen Ferdiner noemen; maar zy wilde ook niet liegen; da,rom zefit zy; deezen lieer. Deeze kleinigheid, dunkt my, » zeeï karaktermatig.  Jio GESCHIEDENIS vah fchryflyk. Dit geval komtmy nugeduurigte binnen als xk maar den naam van Bruid hoor noemen | en dan ben ik niet in ftaat myne traanen te weerhouden Ook kan ik niet nalaaten, als ik den naam van den Heer ïerdinh (*) hoor, als dan aan onzer beider Vaders te denken. Zy zyn langen tyd boezemvrienden geweest; doen zyn nu beiden reeds dood ; Zu,k een fterfgeval blyft Jang in geheugen 5 want men weet wel, als de Vaders fterven, dat 'er dan met de kinderen groote veranderingen voorval- len!" en hier barstte zy weder uit in traanen." Dit verhaalde my de Juffrouw nog eergister; want ik heb het aan. haar te danken, dat de MajooJ zynen roof niet aan Orbens, gelyk hy van d was, maar aan my overgaf. Dit zal ik u nog fpoe dig verhaalen, op dat gy ten minften iets zoudt weeten. Nadat ik Elize vóór den middag in St. Georg, W m haar Logement te vergeefsch gezogt had Ct), en ik hoopeloos thuis kwam, liet zich Juffrouw Sommen aandienen. Ik ontving haar met een groot verlangen, hoopende door haar een boodfehap van Ehze te zullen krygen; maar zy was uit eigen beweeging gekomen, met oogmerk om my als een geheim te ontdekken, dat E®* den volgenden dag »aar Lubeck zou reizen, alwaar men zich met de zekere hoop vleidde om haar tot een aanzierdyk Hu- SlT "T 2y d GESCHIEDENIS van heen wenden. God weet het! Met my zelve kan ik het daarover nog niet eens worden. Dit is zeker, dat niets ter waereld my kan of zal beweegen om naar Hamburg, zoo als onze affpraak was, te rug te keeren. Dit is vast beilooten ! Geduu- rende myn verblyf in Lubeck zal ik gebruik maaken van uwe vergunning om uw huis te bewoonen, en Sopbia zal zoo goed zyn my gezelfchap te houden. Ik zal u daar van daan myn befluit tydig genoeg fchryven, en dan mag ik van uwe liefde zeker verwachten, dat gy, al zyt ge nog voorneemens deezen Zomer te Hamburg te blyven, echter wel eens over zult komen, om uwe Elize te zien, terwyl ik volftrekt buiten ftaat ben om by u te komen, om dus in de laatfte omhelzing van haar alle die dankbetuigingen te ontvangen, die ik u, voor zoo veel liefde en goedheid, fchuldig ben. — Ik heb onzen trouwen Filip een pakje aan Ferdiner mede gegeeven, en verzoek u hem te herinneren, dat hy niet vergeete het af te leveren. Het is Ferdiner's portrait, welk ik tot dus verre met veel zorgvuldigheid bewaard heb. — Was het voorgevallene niet gebeurt, dan had ik het tot een beftendig aandenken op myn hart willen draagen. Julie's Gemaal had immers zoo wel de Vriend van Elize, als Elize zyne Vrienden kunnen zyn. De traanen, die my ontvallen zouden zyn, zoo dikwyls ik het aanfchouwd had, zouden toch onder het gevoel van het lyden, met vrolyke aandoeningen zyn gepaard geweest; ik meen, met de vreugde over de bewustheid, dat hy en ik, gehandeld hebben, als wy handelen moesten: tegenwoordig zou het my flechts een  KAREL FERDINER. 135 flagtigheid nam hand over hand toe, en werd, na verloop van anderhalf jaar, byna eene weezenlyke melancholie. Ik wist, dat hy in dien tyd kennis gemaakt had met eene jonge Juffer, en verbeeldde my dus, de oorzaak deezer neerflagtigheid juist te raaden. Gy bemint, myn Vriend, zeide ik hem; maar gy fchynt niet gelukkig te weezen. Hoe komt dat? ontvangt gy geene wederliefde? Wederliefde zou ik door den tyd mogen verwachten; maar vooreerst ben ik daarmede te vrede, dat myn meisje achting voor my heeft; en hiervan verzekert zy my zoo ernftig, dat ik in geenen deele daaraan twyffel; maar — Is zy reeds verloofd? Neen: zy wil niet trouwen; en te vergeefsch dring ik 'er op aan, my de reden daarvan te melden. Dezelve kan wel van dien aart zyn, dat zy zich niet gemaklyk zeggen laat!. Ik weet ze zeer wel, antwoordde myn Vriend. Niemand kan ze beter weeten, dan ik; en echter, maar ik kan het u naauwlyks zeggen. — Men zeide my, myn meisje had een minnaar gehad, door wien zy Misleid is ? hernam ik. Zoo iets denk ik toch, dat het weezen zal. Ja, misleid, en wel zoo, dat een leevendigegetuige daarvan het overblyfzel is. Dat verh talde men my, en niemand floeg 'er eerder geloof aan, dan I 4 Hoe  fgS GESCHIEDENIS van Hoe kunt gy dan nog aan eene verbintenis met haar denken? Ach! myne gefchiedenis is de eenige in haar foort! Onderftel eens, dat ik zelf op deeze vertrouwde wyze met haar bekend was geworden, en daarvan volkomen verzekerd was? Gy waart dan juist die geen, wilt gy zeggen, door welken uwe beminde verleid werd? Het geval is waarlyk erg; maar dat zy naderhand met een an. der zoo gemeenzaam was, fielt u, naar myne gedagten, geheel vry van dat geen, waartoe gy anders billyker wyze verpligt waart geweest. Niet zoo volftrekt! hernam hy? Hoe zoo? Ik was immers de eerfte oorzaak van haar ongefok, Bmten my zou zy mogelyk even onfchuldig gebleeven zyn, als zy, gelyk ik zeker weet, voorneen geweest is. Gy zoudt haar dan nog trouwen ? Ongetwyifeld! en my dunkt,' ik ben daartoe verbonden. Twee minnaars na elkander, en met beiden éven yertrouwelyk Dat is zeer aanftootelyk i Twee minnaars, en eigenlyk toch maar één' — Nog eens; myne gefchiedenis is de eenige in haar ioort! Gy hebt nu reeds begreepen, dat myn meisje Moeder moest worden: maar hoe zou het « voorkomen, als ik zelf eens Vader was? Gy, myn Vriend? — (Gy kunt wel nagaan, myne waardin- Louife, mt we]ke verwondering ik ^leeze vraag deed!) Het  KAREL FERDINER. 137 Het is ten minften zeer mogelyk, antwoordde hy. En wat denkt gy, als nn de Moeder zelve niet eens wist noch weeten kon, dat ik het was, maar juist den anderen minnaar voor den Vader hield? Dit zou wonderlyk zyn! En echter kan het zoo zyn! Gejleld nu, myn meisje had haare vertrouwlykheid met den ander herhaald, en de Vader was dus onzeker, kunt gy dan met regt zeggen, dat zy aan twee minnaars eene en dezelfde gunst beweezen heeft? Dat zekerlyk niet. Mag ik my over haar beklaagen ? of kan ik den ander verdenken, die mogelyk het beste voornemen kan gehad hebben om haar te trouwen, toen hy van dit voornemen afftond, nadat hy bevond, dat zy niet meer zoodanig was, als hy gehoopt had? Geen van beiden, En wie- zal ze nu trouwen? Ik meen eigenlyk, wie is het meest daartoe verpligt? Naar myne gedagten, gy zelf. Volgens alle billykheid! • En, myn Vriend, ik bemin haar hartelyk genoeg, om zelfs, al onderitelde ik het ergfte, om my zeiven alles, alles toe te fchryven, om het te vergeeten, en myne gelukzaligheid in de vereeniging met haar te vinden. Doch verklaar my toch eens, zeide ik , hoe ik dat alles wat gy my verhaald hebt, begrypen, of aaneenfchakelen moet? Het voorval, antwoordde hy, is zoo zonderling, dat gy nimmer zyns gelyke zult gekend hebben. Alle omdandigheden te verhaalen is te wydloopig. Verbeef u eens, myn meisje, haar minnaar, en ik, I 5 ko-  138 GESCHIEDENIS van tomen by toeval des nachts in éóne Herberg. Ik zie, ik bemin haar, doch bemerk te gelyk onder beiden een vertrouwlyker omgang, dan gewoonlyk plaats heeft; die my nog meer ergerde, omdat ik hoorde, dat zy noch getrouwd noch bloedverwanten waren, en hunne gezamentlyke reis naar de befchaaf. de zeden niet wist te verklaaren. In den nacht deeden zich al verder nog meer omftandïgheden voor, welke myn vooroordeel fcheenen te verfterken; en ik geraakte kortom in verzoekingen en in een Haat, waarin ik, om onbekend te blyvcn, met zekerheid zelf die rol fpeelen kon, die, naar myne gedagten, door haaren byzynden minnaar zou gefpeeld worden. Dit overylt my, en Speeldet gy deeze rol ? Ik fpeelde ze gelukkig, en vond, wanneer ik de daad naderhand overwoog, tot myne groote fchaamte, dat ik een onfchuldig meisje ongelukkig had gemaakt, terwyl zy dat geen, welk zy my opofferde, dagt op te offeren aan eenen minnaar, die mogelyk reeds zoo goed, als haar verloofde was. Ik geraakte in de uiteffte onrust, befloot myne fout op allerleic wyze goed te maaken, zogt kennis met haar, maakte die, vernam naderhand, dat zy Moeder was geworden by den anderen minnaar, zop men zeide, doch dat deeze haar verlaaten had, en bevond, dat zy tegen myn voorftel niets anders had, als de algemeene verontfchuldiging, dat zy niet trouwen kon. Zeg nu, myn Vriend, is dit niet zeer edelmoedig? Maar zeg my ook, hoe kan, hoe moet ik haare edele bedenking, die mets anders zyn kan, dan de bewustheid van haar eigen  168 GESCHIEDENIS van ééne na juist die geenen zyn, welke myre etae- Jte.kften Die éénige onhandigheid, welke ik ren'Jt 'r6' in Zyne gefchiedenis en zeker onbekende, die, als 'tware, zoo maar uk den zvnmVrie°T Va,,en3 ^ mSen dieB gee"' ***** m' Vriend p CQ ^ de ^ 7 meisje d,e baatdlyke rol fpeelt. In myn geval weet .k.maar al te zeker, dac het niemand anders, dan myn reisgenoot was, zoo i;k ten minften mVnê Qogen en oorcn vertrouwen mag, en in ftaat ben om te gevoelen 't geen myne handen omvatten Is by echter van gedagte, datik, op deeze verklaaring, het meisje, en by, die de baatelyke rol fpeelde, zyn Vnend zyn moet, zoo fcbry hem, dat hy, om een getuigenis van drie zintuigen te wederleggen, beter bewyzen moet bybrengen, dan de veering van qene gefchiedenis, die, bv fopv-,1 , „,,._, ' öy 'Ooval, aan de myne gelyk is. Gy weet, wie myn reisgenoot was. Moet nu zy„ verhaal met dat alles myn eigen geval wee. zen dan kan hy het van niemand anders gehoord hebben, dan van deezen. Laat hem derhalven den man noemen, en vraag hem, of hy dien man, en of hy my zelve kent, en federd wanneer ? Voor het overige terwyl uw Correspondent zelf by u qm bnefwisfeling aanhoudt, laat hy dan tevens verhaaien, welk oogmerk zyne verhaalde gefchiedenis heeft, of dezelve betreklyk is tot u die zich Louife noemt, of tot my, die men Emestiua gedoopt ceexxir  KAREL FERDINER. 169 C C C X X I V BRIEF. Gerstendorf aan Loüise. Lubeck, den ijften. Des Avonds. jSe terug gaande post Iaat my Hechts een half -* ^ uur tyd overig, en deezen zal ik fpoedig te baat neemen, om op het oogenblik te antwoorden. ik kan, mag en zal u gaarne den reisgenoot noemen Hy heet Ferdiner. Ik kende hem niet; maar het voorval, van welk wy fpreeken, noodzaakte my om kennis met hem te maaken , ik leerde hem vervolgens kennen, en door hem myne waarde Louife in de Familie van de Farber's, met welke hy my .in kennis bragt. Als gy u dien tyd niet meer zoo leevendig kunt herinneren, als ik, die in het geheele gezelfchap op niemand anders het oog had, dan op u, — en waarom zoudt gy u herinneren rny meer gezien te hebben, dan andere onverfchillige perfoonen? — Dan waren 'er andere getuigen genoeg tegenwoordig, die my zagen; en deezen bid ik u, maar na my te vraagen. Sederd dien tyd kende ik Ferdiner; maar het bewuste voorval hoorde ik niet van hem, want • hy wist het zelf niet, en weet het op dit oogenblik nog niet. Neen , myne Louife , 't geen ik verhaald heb, heb ik zelf beleefd en ondervonden Met één woord, de Vriend van welken ik fchreef, was niemand anders, dan ik zelf. Dus ken ik dan ook zeker de L 5 min-  KAREL FERDINER, 181 fpraken met elkander de rol af, die ik gefpeeld heb, en, zoo als ik my een tyd lang gevleid heb, met een allergewenscht gevolg. Eeb ik met dit verhaal uwe vraagen naar uw genoegen beantwoord, dan bid ik nog eenmaal, vergeef het my, en laat my, terwyl wy overmorgen afreizen, myne reis met de hoop van eenen gelukkigen minnaar vervorderen. C C C X X V I 11 BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den ziften. Ach, die Bemoeiallen! die zich altoos in eens anders zaaken mengen! Ach, die arme Pbantafesten! die gelooven dat 'er geene waare gelukzaligheid beftaat, dan in het geen zy'er voor.houden, en die, zonder eenige kennis van't menfchelyk hart, eene oude gril van hunne kleine hersfenen als eene der vaste neigingen aanmerkende, op dezelve hardnekkig voortwerken, tot dat het ongelukkig Schep fel, door hunne redeneeringen, zich als een fchriklyk bewys der domheid van zynen Maaker vertoond! O, die Party-maakers en Koppelaars! die niets verftandigers weeten te doen, dan aan de lotgevallen hunner mede-menfehen te tornen! die Staatkundige Projcdlmaakende zotten, die het heerlyk plan van God verwarren en bederven , terwyl zy hunne armzalige gekkernyen met geweld als zyne oogm.'rken willen doen doorgaan en ter uitvoer brengen! —— M 3 , Ver-  m GESCHIEDENIS v„ Verwarren en bederven? — Maar die is immm niet verftandig gefproken! want is dit onmeetlyke plan met volftrekt onvcrandcrlyk? vast ca onveranderlyk? — Ach! — cn onophoudlyk echter gaat de geweldige ftroom der dingen voort, welke den onmagtigen zwemmer, fteeds vergeeffehe moeite doende om dien met een tegenftreevende borst te beletten of te breeken, met zich voortrukt, en hem eindelyk op de rotfen verbryfelt! — O noodlot, ó noodlot! Hoe verzinkt de wankelende Ziel met dit denkbeeld pp uwe diepte, in den vrees- lelyken afgrond! . Is het niet zoo, Eduards? is niet deeze voort werkende fchikking der dingen vast en onveranderlyk? Goed en kwaad, verftandigen en dwaazen, moeten gelykerhand bezig zyn, om de-aan elkander hechtende fthakels der diamantcn-keeten vast te fmeeden. Zoo worden de lotgevallen der menfehen gebooren, cn dusdanig, ja 0p deeze wyze alleen, gefchiedt de Wil, de wil des Hemels! Vrede zy u, braaf onfchuldig hart, dat, nimmer daaraan denkende, onbezorgd voortwerkt in het goede, dat alle uwe vreugde uit hoop en het toemende fchept, en met anderen vlytig den fteen yoortrolt; den fteen, die u zal verbryfeien! Myne gefchiedenis, Eduards! ö, myne gefchiedenis! — Hoe ik gewerkt heb om deqze eenige' Worftelende met duizende moeilykheden, welke in myn leeven, door goeden en kwaaden, door Iistigen en door domkoppen werden veroorzaakt ! Hoe ik leed, hoopte, twyffelde, en dan weder hoopte, en ach! dat alleen cm deeze, deeze éénige; terwy'l ik niet  KAREL FERDINER. 183 ■ niet eens daarom dagt, dat alle myne arbeid ten hal- ■ ven zou voleinden, en zy dan de verloofde van een ander zou worden! — Beter is het voor den armen lydenden mensch te rusten dan vruchteloos te wortelen en te arbeiden! Beter,' om zonder gedagten en alleen aangedaan door het geen tegenwoordig is, of met alle gelaatenheid de handen in den fchoot te leggen, en in het ellendig vaartuig met den afgaanden ftroom voort te dryven! Gelukzaligheid is er zekerlyk niet; ja zy kan 'er niet zyn; en het eenige aangenaame genot, welk men van het leeven heeft, is; hierin gelegen, dat men hier of daar eenige blydfchap opvangt. Het komt dan alleen daarop aan, op het tegenwoordige te zien, en niet voorwaarts noch achterwaarts; nimmer te herhaalen 't geen te vooren plaats had, .noch vooruit te zien op 't geen gebeuren zal; alles te vergeeten, en niets te hoopen! Herinnering en hoop herkaauwt alleen den voorigen wanfmaak, of misleidt ons, even als de waarzeggers, door belagchelyke vooruitzichten op toekomftige zaligheden, alleen om het genot der tegenwoordige vreugde. —■ Dit alles is waar, en laat zich zeer ligt zegg.n, maar wat helpt het my, dat ik het weet, en duizendmaal my zeiven eene belofte doe, om met meer aan haar te denken! Myne verbeelding ketent my geduurig aan deeze rots, om my zoo lang tegen dezelve te flingeren, tot dat ik my dood gezwoegd heb Ach! dat denkbeeld, welk zich telkens aan myn. hart vertegenwoordigt,.en, gelyk een onM 4 ver'  m GESCHIEDENIS YAM CC C XXI X BRIEF. Julie'aan Charlotte. Lubeck, den iKften. fjec is alles goed, myne Charlotte. Het geluk f- * van Carohna, Leonore en Louife zal mv ze fcerlyk ale die vreugde verfchaffen weIke gv u' verbeeldt- Hoe ik haar bemin, en aan den anderen kant ook gaarne deel neem in 't geen Tvt Bemmden wedervaart, is „ genoeg be]fcJ dan te gelyk niets van zichzelven heeft, die leent gaarne van anderen alles wat hy noodig heeft om te leeven. Dlt is nog het éénige, waardoor zieh een gevoehg en minnend hart voor zyn eigen lyden een weinig fchadeloos houdt i * 0 Zeer gaarne wil ik bezorgen,.'t geen gy my, ten aanzien van Carolina verzoekt. Al dat *oede £ mers welk ik te weeg brengen, en al dat ge„oe-* gen dat ik anderen verfchaffen kan, is het zeker- fie, dat ik voor my zei ven te hoopen heb' . Ik kan my echter niet begrypen, myne waardfte hoe gy u nog fteeds met de gedagte vleit van voor' Carohna eenen anderen minnaar te vinden. Weet gy voor haar nog een Wcrtheim, dan weet ™ zekerlyk voor uwe Julie ook nog een Fefdiner. - En dit khynt zoo; want gy fpreekt van nieuwe hoop, dat de eerfte Ferdiner Z verlooren is, en zoo fterk zal misfehien uwe hoop ook  KAREL FERDINER. 187 pok weezen, om Werthehn voor Carolina uit het graf te rug roepen. Ik kan thans zeer wel zien, wat gy om mynentwil ontworpen hebt, cn wat de goedhartige Louife voor my doen Wil, om Ferdiner te verontfchuldigen; en ik zeg u-beiden daar hartelyk dank voor; maar het zal geenszins kunnen dienen om my gerust te Rellen. Wat toch zou ooit in Raat zyn om het aandenken aan dat voorval, uit myn geheugen te wisfchen! Erken het dan maar, dat gy met elkander afgefproken hebt, om my uit vriendfchap te misleiden, en dat gy den Vriend van Ferdiner, den Heer Eduards, mede in het fpel gelokt hebt, opdat hy eerst zou voor gaan, en u die zwaare, moeielyke rol, om my te doen twyffelen of te overreeden, wat zou verligten. Gy verftaat my zekerlyk; ik kon en zou ook gaarne u het genoegen geeven, welk gy in de hoop om my gerust te Rellen, zoudt mogen vinden; maar ik heb reden om te vreezen. dat het Louife al te veel kosten zal, en weet dan daarby vry zeker, dat haare groote opoffering echter nog te vergeefsch zyn zou. Dus kan ik het niet wel toelaaten, en moet u liever, terwyl het nog tyd is, myne verklaaring mededeelen. Zoo de Heer Eduards u mogelyk nog niet mogt gefchreeven hebben, dat hy uwe commisfie by my getrouwlyk volvoerd heeft, dan deel ik u-het eerfte berigt, desaangaande, mede. Ja, myne waarde Charlotte., hy heeft my alles gefchreeven, wat gy hem hebt opgegeeven, en den brief van Ferdiner overgezonden, dien gy van hem begeerde. Hy ver- zekert, dat hy zyn Vriend in de bewuste daad niet al-  188 GESCHIEDENIS VAN alleen voor onfchuldig houdt, maar zelfs, dat Fer ^er by gee„e mogelyKheid daartoe in flaat s " op dat myne verwondering, waarom hy me eene zoo gew.gt.ge verklaaring zoo lang gewaeh had derzelver geloofwaardigheid geenszins fn twyffei zcu' SS' f^f\ redeLn aL hand; ^ fPree^ van verfcheide beletfclen van zyne re, met zyne ongelukkige Nacht, va L e ziekte en van haar dood; vervolgens nog van eene andere ziekte zyner Zuster, van het verzuim" wel daardoor m zyne zaaken had plaats gegreepen en van nieuwe reizen, welke, de eene o^deTnd'ere hem van tyd tot tyd belet hadden, ZllJ^' delyk heeft hy ze nog, door zyne Zuster, die vóór hem was thuis gekomen, doorzoeken, en den ge Jichtrgen brief van Ferdiner, (*; van ^ ry, röi, laaten overzenden. Die aoede iip Man i Hy heeft a„es gedaan en gezegd wa Z b?-> - ™y te n^-sleitrge! Do h n d f Hes , d3nk hartC^ d—or. De brief is zekerlyk door Ferdiner zeIve gefchrce ven; niemand hadt my daarmede kunnen l ^ ' Hy verhaalt het voorval in het Janrl ^ .UJeSen* OP dien dag, dien ik nooit za vallig van hoorde en znn I i* T °t0S' tolde. Lees zelve de* Brief, ft 6es,yp j^, Jet - waar- C J I Deel. XVII Brief.  KAREL FERDINER. , 189' waarom Ferdiner overal van dit voorval fpreekt, indien hy zich fchuldigcr kende, — en hoe zou het anders kunnen zyn? — als hy volgens zyn verhaal is. Maar ik begryp zeer wel waarom hy niet alles verhaald! Alles waarop Eduards zyn goed denkbeeld van de onfchuld zynes Vriends kan gronden, beflaat in de onfchuldige en geruste wyze op' welke Ferdiner verhaald, en zyn ftilzwygen van de hoofdzaak. Doch wat zyn deeze bewyzen tegen Louife's oprecht verhaal, en tegen het daadlyk gevolg van het bedryf, welk u bekend is? ■ Eduards fchryft ook nog van een anderen brief van dit jaar, waarin Ferdiner verhaalt dat hy den verlorenen ring van Louife heeft weder gevonden (*) £ en beloofd my uit denzelven een uittrekzel van het geen tot de z ak behoord, te zullen geeven, zoo haast hy te Hamburg komt. Het is in alles wel gemeent! Alles, echter, is vergeeffche moeite, als het gefchied met oogmerk om my door u te laatefl overtuigen dat Ferdiner onfchuldig is ! -Indien Louife zichzelve daar door reeds mogt overreed hebben, om door goed gemeende onwaarheden haar eerfte verhaal in te trekken, en zich zelve van eene dwaaling of wel van eene valfche aanklagte te befchuldigen, en om my dit geloofbaar te maaken, zich dadelyk aan eenen anderen zou opofferen, zoo bidt toch het goedhartig meisje dit niet te doen. Wy hebben hier onverwagt, maar daarom te aan-' genaamer, den jongen Ahrenhof, de Zoon van myne (*) V Deel. CCSLI Brief.  KAREL FERDINER. 190 den verzelde, en herinnerde my tevens een plaats uit uwen laatften brief. Daarop brak ik het gefprek af, en kwam op het oogmerk van haare komst, die ik niet behoef te melden, behalven dat haare Zuster naauwlyks nog acht dagen rekent. Ik zei tegen het goede meisje dat ik zelve zou komen, als zy maar den doopdag liet weeten; cn terwyl ik zoo de na* tuurlykfte gelegenheid, om Ferdiner te zien, kon waarneemen, vroeg ik, wie nog meer verzogt was?,, Maar," voegde ik 'er fchielyk by, „dat had ik ook ligt kunnen denken; want de zwangere zal zekerlyk den Heer van haare Zuster niet hebben vergecten." „ Dat heeft zy ook niet;" gaf het meisje ten antwoord, „ maar terwyl nu de zaaken zoo ftaan, dat ik Meydag uit myn dienst gaa, zoo vreest myn Zuster voor een weigerend antwoord." Ik zei haar dat zy daarom niet vreezen moest, en bepraatte haar hem nog te verzoeken; doch beval haar, vooral niet te zeggen dat ik het aangeraaden had. Zy zou daarover met haare Zuster fpreeken; en als ik het zoo meende, zoo wilde zy het gaarne doen. — Hier mede namen wy affcheid van malkander. Laat nu Ferdiner komen of niet, ik moet op 't pad, want ik wil met deeze menfchen, inzonderheid met het aardig meisje, gemeenzamer wovden. Het teken dat haar zoo ontviel, en het opzeggen van de dienst, behaagd my niet. Als gy my nu niet verhaald van het gebeurde, dan zal"ik zeggen; gy bemind my nier meer! Zekerlyk het geen gy my hebt mede te deelen, zyn N 4 dia-  2q0 GESCHIEDENIS van dingen, die een zoo edele ziel als myne Elize gaar- by ZICh behoud; maar weet gy niec dat aan eene Zuster verhaald? Dit is immers zoo goed ?Is of gy h« aan u zelve yerhaalde. ' C CC X X XI II BRIEF. Fekdiner aan Eduards. Hamburg, den ften Mey, Jndien ik niet haastig doortast, zoo blyf ik daar ik ben! Ik loop als in een maalftroom, Hap dat my het zweet van 't hoofd loopt, laat de eene ïZV3 de andT 'ster my liggen'en Joom k met van de plaats. Myn Oom wil nu weder byleggen; of zou hy ook, geduurende zyne afJ~eid, ze,erheid wjJJen hebben J ^af zaak, qie alle zyne oogmerken zou te leur ftellen? i-en van baden is zeker; maar ik kan het met my zelve met eens worden wat het is. Hy ïchrvft my m haast op zyne reis, van Wümar, de eerfte rustPlaats yan^to; Wantnoodj ^ Niets m de .waereld zal my meer verwonderen of aan het dwaaleq brengen; noch de zoetfte woorden noch de beste gegeeven hoop en vooruitzichten,' noch zelfs de uitdruklykfte verzekeringen, - want kende ik niet eene op wier woorden ik myn leeven zou verpand hebben? Maar wat zyn woorden? Tee* kens der gtdagre van den geenen die ze fpreekt Wat gaat i et den Spreeker of Schryver'aan, wat" gy of tk by zyne woorden denken ? Het is immers ee-  KAREL FERDINER. 201 eene uitgemaakte regel der uitlegkunde, welke den Rechtsgeleerden en Hovelingen zulk een onbetaalbaaren dienst doet: een ieder is de beste uitlegger van zyne woorden! -— Hoop? — Hm! een was fchen neus! En wat beloften betreft; die zyn immers niet half zoo bondig als een Testament; en het welk , dus fprak eens myn eerlyke Doctor Dunkel, zoo vast niet kon gemaakt zyn, of hy zag kans het omver te Rooten. Heerlyke kunst! Eer van het menschdom! men moest u een Altaar oprichten, en daarop, tot een Brandoffer, de Boeken der zeven Wyzen brengen! -—-■ Daarom ook zou niets in den brief van myn Oom my verwonderen •of aan het dwaalen brengen, gevoelde myn hart niet in alles de item van 't hart; en deezen is het welke ik zoo gaarne eenftemmig beantwoorde; het zy ook dat ik op 't laatst onderyinde verkeerd gehoord te hebben. Wonderlyke zaaken fchryft hy voor het overige! „ Ik heb," zegt hy, „ op myne reis van Lu. beek, zeer toevallig eene gebeurtenis vernomen, die my te gelyk in verbaasdheid en vreugde fteld." — In verbaasdheid? — ■ Ik geloof hem: de tyden zyn 'er naa! Ik heb nog veel verbaazender dingen ondervonden. De Vos ontnam den Leeuw twee Wyfjes na malkander; de zagtaartige Duif floeg met haaren vleugel de liefkoozende Doffer dood; de trouw brak haar verbond, en de verloofde deed zich voor het Altaar als de Bruid van eenen anderen kennen! —i „ Is zy zoo in zyn geheel waar," vaart myn Oom voort, „ en ik heb geen reden om 'er aaq te tw.yfelen, zoo klaart zich de befchulding tegen u zooN 5 da=  202 GESCHIEDENIS van danig op als geen mensch met mogelykheid had ^ 15 3n d6n gr°nd Waari doch gy zyE «Mfe en myne dwaaling is my in alJen «g* te te vergeeven. Om kort te gaan, ik verzeker u van myne vuurigfte liefde, houde u voor gerechtvaardigd, en de voorheen zoo haatlyke! doch hands zoo onverwacht tot'myn genoegen uitgevalJen zaak, is voor my niet meer aanftootlyk. Neem dan, myn waarde Neef, met deeze belydenis dat ik u verongelykt bebbe, myne hartelyke verzoening aan, en bedroef my niet door verwytingen Gv zelf zult my daarvan vry fpreeken, als gy het gant( fchegeval hoort; welk gy, zoo wegens de haast waarin ik thands ben,"als om dat ik alle omftandigbeden m haaren famenhang zoo niet weder kan verhaaien als ik die gehoord heb, binnen kort van den verhaaler zeiven zult hooren of leezen " Hiermede is zekerlyk, zei myn verftand, de u aangetygde gebeurtenis met Louife gemeend, offchoon gy niet begrypt, indien de klagte in den grond waar, hoe gy onfchuldig kunt zyrj • ten ware dat myn Oom eindelyk geloofde, waarover hy te vooren zoo erg fpottede, dat de wind een meisje van haare eer kan berooven (*) Hoe wel hy fchryft, dat hy over de gebeurtenis ver. baasd ftond, en verbaazende voorvallen zvn im mors alleen daarom verbaazend, om dat men na den loop der dingen haare oorzaaken niet begrypt. Dit %_ moet (*). V Deel. CCCXXXIV Brief.  KAREL FERDINER. 203 rnoet my dan ook nog niet bevreemden. Ik ken de waereld niet meer waarin ik leeve; ik weet met meer volgends welke wetten oorzaak en werking op malkander volgen; ik weet niet meer wat natuarlyk of onnatuurlyk is; want is Elize met verloofd met een' ander'? ~~» Waarom leeve tk alleen nog in de Oude waereld ? Konde ik deeze vergeeten^zoo zoude ik my laaten zeggen, dat de Maan den dag, en de Zon den nacht verlicht. Genoeg ondertusfcheo, uw Oom verklaart u voor onfchuldig, zeide myn hart, op welke zyne tedere verzekeringen werken;; het verftand mag dit begrypen of niet! . Als hy en ik dan wederom zulke hartelyke Vrienden zyn, zoo kon ik immers wel met een gerust gemoed naar Farmbull gaan, en in zyne afweezenheid onderzoeken wat het gevolg van myne erkende onfchuld zal zyn. ' Dit zou men denken; maar mis! Want hybidmy dat tot op zyne terugkomst uit te ftellen. Ja zelfs, als hy het mogt wenfciien, zoo hoopt hy dat ik Julie, pndertusfchen zelfs ook niet zal bezoeken ! Dit is zonderling! om wat oorzaak ? zult gy zeggen. ' De oorzaak, waarde Eduards? Moet dan alles zyne oorzaak hebben ? Elize verbond zich' aan Larner; om wat oorzaak? Maar! de man is ryk als een Vorst. Na den voorigen loop der dingen had ik van deeze oorzaak die werking niet verwacht. Doch de waereld heeft zich veranderd. — Myn Oom verzekert dc allergewichtig/Is te hebben; die zal  "* GESCHIEDENIS van wedet^ze^"; ^ ^ e" * ^ - frnnnP /f ZCkCr ^ WeetCn k0m(*- » ZOU Wn denken dat hy gaarne wilde, daar het nu reeds zoo lange uitgefteld is, dat Juks Tante 'er by tegenwoordig was- mair A\t t • woord van Misken dage hy t it"V /ge ! . Woord'g«e.d van eene Oud-moei niet voor zoo S -gtJg kon houden, als dat ééne by oeg^ woord Waarmede hy zyn woord Oorzaak kragt by zet ' Deeze byvoeging maakt zekerlyk met de vooraf- meantngVUUr *» Zou wórden T °Vef de uit'^g'verbysterd weel" !" n0gïanS' dC WVsheid ayner overwe gmg my naar de zékerhb zyde doet overhellen fcLuZ riofT rvc™inde^- ^en dat ik f ' ? ** eindelvk 200 ver koo- ;my «lm-6 ft r?gaf-en de and-' ** is, vervulde ' ^ ' ^ d3t het eene vervuWe, en zyD wensch, om dat hrf flechts een toa fc.. on ,d ' °£dat het de tegenwoordige ge.eldheid van Wn' h t ophoudeiyk aanporde, om ^^f^ pen einde van de zaak te maaken. ö cccxxxir  KAREL FERDINER. r 2Dy CCCXXX1V BRIEF. Charlotte aan Julie. Grumbuy, den iftetii -r7an uw ongeloof in de zaak van Ferdiner daC V geene afgetrokken, wat het wenfchende hart eener minnende altoos haar verftand, ten beste van den Beminden, afwint, en by myn ongeloof dat geene gevoegd, wat de bezorgdheid van eene ergdenkcnd gemaakte Vriendin deezer minnende aan haare verdenking byzet; zoo moest ik omtrent Ferdiner's onfchuld veel ongelooviger zyn dan gy; en dit was ik waarlyk; maar wat vermag ten laatfte het hartnekkigfte ongeloof, tegen- de duidelykfte bewvzen ? Hoe? Eduards geeft een zoo goed getuigenis van uwen Ferdiner, en zend zynen eigen brief tot bewys? Dit is zeker voortreflyk! Gy zult fpoedig bevinden, dat deezen brief gewigtiger is, dan gy op het oogenblik kunt denken. En Abrenhofis waarlyk u Neef? Dat is alles wat men tot beflisfing van Ferdiner's onfchuld zou kunnen wenfchen! Geloof my, myne waarde, op het oogenblik dat Eduards getuigenis en brief kwamen, had ik 'er nog nimmer aan gedagt om met hem af te fpreeken. Even min met hem als met Louife. Waartoe zou het toch hebben kunnen dienen, zoo 'er niet nog was afgefprooken met een vierde, die zich eerst Gerjlendorf noemde, daarnaa Ahrenbof, en die tegen- woor-  205 GESCHIEDENIS vaiI woordig, zoo als gy my verzekert, uw Neef is? Schryf ik u een rsadzel ? Ik geloof het zelve" Aanftonds maar de ingeflooten briefwisfeling gelee! zen, die zal u alles uitleggen; en als gy met de Brieven (*), die ik met nummers geteekend heb, zoo als zy na malkander moeten geleezen worden, gereed zyt, dan wil ik u wel borg blyven, da't^gy verder geen voorfpraak voor uwen Ferdiner begeeren zult, om u van zynevolkomene onfchuld, tegen alle twyfelingen, te overtuigen. Dat is Balzerri voor uw harte-wond , en ik hoop óok een geneesmiddel voor uwe kwaade hoest, en de koortzige huiveringen. Gy moogt zelve op de Roozemarynboom pasfen, ik zorg voor uwe Myrthen, die wy binnen kort zullen gebruiken. Zoo heb ik dan volkomen aan een uwer eifehen voldaan. Uwen eerften Ferdiner Raat nu weder, van het hoofd tot de voeten, zoo zuiver gewasfen van alle fchuld, als het geen menfchelyk verftand' vooraf zou noch kon gedagt hebben; en dit, dagt gy, was even zoo onmogelyk te doen, als fPcrtbeim uit het graf op te roepen. Dus zal ook, anders om, het laatfte niet onmogelykef zyn dan het eerfte; en die het eene kon doen, kan mogelyk even fpoedig het andere te weeg brengen. Ik zal myne kunst daar aan te koste leggen; en houd u maar gereed, waarde Julie, om nog een wonderwerk te zien! Dooden bezweeren en Geftorvenen uit hunne graven oproepen, kan ik juist niet; maar men- fcheri (*) Zy verftant hier de Briefwisfeling met Gerjlendorf, in LiütM haam; welke den Leezer bekend is.  kAREL FERDINËR. 207 fcben die nog niet geftorven zyn, te voorfchyn te brengen, - dit zul? gy zelve toeftaan, - is juist geen zeer groote kunst! Is dit wederom een taadZel? zoo veel te beter! Ik kon het u wel verhaalen, want gy kunt zwygen; maar ik wil niet: want die niets weet die moet zwygen; en moeten is immers veel zekerder als konnen. Daar ik nu zoo veel ter uwer verheuging gefchreeven en gezonden heb, kan ik 'er ook wel twee droevige berichten byvoegen. Tot het eene zyt gy eenigzins voorbereid. Ik heb u reeds gefchreeven dat Leonore haastig naar Frankfort werd geroepen , om dat haaren Frederik ziek lag. De ziekte is gevaarlyker geweest, als ik toen nog hoopte; want Frederik is overleden, en Leonore reeds den derden dag na hun trouwen Weduwe geworden. Het meeste, fchryft zy, kwelde zy zich over de oorzaak van zyn dood. Frederik is , wegens een roomsen meisje, waaraan zyn Moeder hem, buiten zyn toeftemming, had verbonden, en aan welke hy verklaarde dat hy reeds zich voor lang aan eene andere had verbonden, met haar Broeder, een Officier in Keurmentfchen dienst, in duei geraakt, en door denzelven, na hem eens den Degen uit de hand geflaagen, en een gedenkteken aan zyn voorhoofd aegeeven te hebben, op eene moorddadige wyze gekwetst. De Moordenaar heeft zich onzichtbaar gemaakt; doch men zou hem trachten op te fpooren. Gy kunt ligt denken, hoe zeer dit bericht Ferdiner beeft getroffen! Henriëtte fchryft my dat hy in zyn ziel bedroeft is. Ook is hy tegenwoordig met ongemeen veel bezigheden overlaaden; want hy wil zyn  208 GESCHIEDENIS van' zyn handel neêrleggen, en zyne zaaken volftrekt op het fpoedigfte in order brengen; Laat dit dienen om hem te verantwoorden, dat hy u nog niet heeft gefchreeven, en om ü zelve gerust te ftellen. Het ander treurig berigt gaat u alleen aan als' Vriendin van het menschdom. De Hoveniers Weduwe (*) ligt op fterven, en Frans heeft zich zelf verdronken. Zoo ontmoet dikwyls de ftrafFe des Hemels den Zondaar reeds eer hy ten graave daaldj en gelukkig als hy dan nog fterft met den zucht deiboetvaardigheid. Zie hier het afgryslyk voorval. Het flegte Vrouwsperfoon heeft deezen anders goeden, en van zyne nog veel betere Maria, afgetroonden Frans even eens bedroogen, als zy haar eerfte Man had gedaan. Het beklagenswaardige en half mymerende Mensch verrascht haar, op het oogenblik datzy haare trouwloosheid met haaren Boeleerder herhaald. Frans raakt met deezen handgemeen, welke het nog met een blaauw ontvlugt; met bet brutaale Wyf komt het van een hevig gekyf tot daadlykbeden,waarin de woedend gemaakte Frans haar een ongelukkigen flag geeft, die haar bloedende doet nedervallen, en hem in wanhoop een einde van zyn Jee', ven doet maaken! (*) IV Deel. CCXVIII Brief, en V Deel. CCXXXV en CCLXIII Brief. C CC XX XV  KAREL FERDINER. 209 C C C X X X V BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den nden. Nu kan ik weder niet, zoo als ik wil ! Heden wilde ik nog aan Julie fchryven, en overmorgen naar Farmbull gaan. Maar zie daar. daar is Mynheer Dankwart weder, — ik weet zeker niet voor de hoeveelde keer! Ik zou u haast in 't Latyn gefchreeven hebben; ecce iterum, enz., indien ik my niet herinnerd had, dat ik my op uwe kennis ten aanzien van 't Latyn niet wel zoo goed verlaaten kan, als' wanneer het op de belangen van 't hart aankomt. Wat had toch de Heer Dankwart, zult gy vraagen, deeze keer te verhandelen? Een paar bladen Xo\ complimenten , fchoone verzekeringen, dienstaanbiedingen, fmeekingen, om deeze en geene dingen wegens hem niet te gelooven; wenfchen, dat ik hem met meer vertrouwen zou verëeren; bewustheid , dat hy het verdiende; en, om dat alles nader te bevestigen, eene der beflisfendfte bewyzen, de uitnoodiging namelyk op zyn landgoed, om hem het genoegen te verfchaffen, dat hy van eene afkeerigheid een einde maakte, die hem reeds zoo lang gegriefd had; en bovenal, dat hy by Julie voor eenige oogenblikken de plaats van Vader mogt bekleeden, om haare hand in de myne te leggen. O dien Koppelaar! Ik zou van hem de hand VI. ceel. O van  2ro GESCHIEDENIS vak van Jutte ontvangen ? Ook wil hy aile verent- woording van deeze daad by myn Oom op zich neemen. — Echter weet hy immers minder van de zaak, dan ik! — Maar mogelyk ook meer? want het kan gemaklyk tusfchen hen een afgefproken werk zyn; en dan zou ik het verzoek van myn Oom, even als men het Hebreeuwsch omgekeerd leest, ook geheel anders verdaan moeten. h dat zoo, dan is myn Oom met myne verbindtenis volkomen te vrede; maar dan zal hy ook ten eenigen tyde by Julie zelf wel de plaats van Vader bekleeden; fchoon het dan zekerlyk niet zoo kort afgedaan is. Wat deezen Dankwart betreft, ik heb gewjVtige redenen, om Julie's hand van hem niet aah°te neemen, en deeze redenen zal ik hem in eene lance fatura van complimenten opdisfchen. Is 't hem om de eer te doen van te kunnen zeggen, „ ik ben een Koppelaar! want ik heb te famengevoegd 't geen de Natuur niet voor elkander gemaakt had! — Ik heb den trotfchen rykdom aan de befcheidenheid uitgehuuwlykt!" -— Is het hem, zeg ik, om deeze eer te doen, laat hy dan de hand van Elize in die van zyn Neef leggen! — Hy heeft reeds, volgens zyn fchryven, alles in gereedheid gebragt, en zal Julie zelve door zyne Zuster naar Grumbuy laaten geleiden; maar, goede Heer, niemand gaat de tafel dekken, voor dat de gasten hun woord gegeeven hebben. Gy moogt dus de tafel gerust weder afneemen! —— Wat begeert de man toch ? wat raakt hem Julie, wat raakt hem myne verbindtenis? Moet hy my altoos in den weg komen ? — Nu ben ik ten min- ften  KAREL FERDINER- a« ilen weder genoodzaakt myne reeds vastgeftelde reis naar Farmbull op te fchorten; want als Bank' wart de onvoorzichtigheid begaan heeft om Julie zyn aanflag te ontdekken, en haar daartoe te overreeden, en Ferdiner komt niet; of, al kwam hy. en wilde niet, wat zou zy dan wel moeten denken ? Of indien, — en dit is niet geheel onwaarfchynlyk, ■— indien alle deeze toebereidfelen alleen gemaakt zyn in de verwachting dat ik niet komen zou -— Dankwart immers, weet zeer wel, hoe veel ik van hem houde , en hoe groot myn vertrouwen op hem is! — wat zou dan de verwachtende Julie denken, als ik niet kwam? Dit zou een oogenblik van misnoegdheid zyn over ee« ne zoo zwaare beleediging, waarvan klapachtige vrouwentongen ten zynen voordeele zich zouden bedienen! Of, nog een derde geval, indien het met dat oogmerk, tot voordeel van.Dankwarts tusfchen hem en myn Oom was afgefprooken, dat de een zou zeggen links, de ander regts, opdat de aan alle kanten geflingerde Ferdiner, even gelyk een dryftol, die door den zweep wordt omgezwaaid, niet van zyne plaats zou komen ? Wat denkt gy daar van? • Ben ik te wantrouwend ? O, myn Eduards, Rel u dan eens in myne plaats! Van den eenen naar den anderen kant, voorwaarts en achterwaarts geflingerd; altoos door hoop, dan hier, dan daar gelokt; altoos misleid; een fpel, een kind, een gek voor anderen, die zich met my wilden vermaaken: wat kan ik anders, dan hun allen wantrouwen? Wie O 2 heeft  2t3 GESCHIEDENIS van gekomen, genooten allen reeds by voorraad de aanflaande gewigtige. oogenblikken, en wenschten met ongeduld zyne tegenwoordigheid. 'Er werd nog eens eene algemeens: affpraak gemaakt, en de rollen onder de partyen uitgedeeld. De Overfte, die, volgens zyn zeggen, geduurende zyne afweezigheid, dikker was geworden, verbeeldde zich, indien hy zyn hart maar zoo lang meester zyn kon, dat zyn perfoon door deeze verandering lang genoeg onbekend zou blyven; te meer nog in den avond, als ik de zaal maar zoo weinig, als gevoeglyk was, het verlichten, en hem zoo tegen over Karolina pJa'atfle, dat zy flechts een klein gedeelte Van, zyn gelaat zou kunnen zien; „ dit zal ook voor my zeiven noodig zyn," voegde hy 'er by. Het werd avond; de groote Zaal, - want deeze hadden wy voor ons, - was tamelyk verlicht: onze verwachtte gasten kwamen, de Heer Dankwart zelfs niet uitgezonderd. Geen van ons ging om hen te ontvangen; want Sopbia had my gewenkt, dat zy komen zouden; dus hielden wy ons of wy nergens van wisten. De Overfte ftond op eene plaats, die het duisterst was, en het verfte van de deur, by den Predikant en zyn Broeder de Kolonel. Wy vyf Vrouwen, de Predikant's Vrouw, haare Dochter, Louife, Fytje, en haar Henrik, ftonden gezamentlyk digt by de deur. „ Dat fchynt hier wel een bruiloft te zullen wezen!" zeide 'Sopbia, toen zy in de Zaal traaden. Dat is mooi, dat is regt mooi, Charlotte! Zoo moet men de jonge meisjes overvallen, als men i'ien wil, hoe zy huishouden. F ft.  KAREL FERDINER. §J* ml liep .ulic in de armen; Henrik, Karolina> en ik gingen bY Dankwart; Sopbia ging by de andere Vrouwen. Na de eerfte vluchtige omhelzingen maakten Karolina en Julie voor het gezelfchap haar Ztment! De Overfte boog zich; Henrtk nam ^byde hand, en bragt haar by hem. Hy ver. zoet verfchooning, dat hy, een ongenoodde gast, maar zoo vryelyk was mede gekomen. De Kolonel r de° veroühuldiging op^ « zyn Vriend van Treuenfels. ^ Man deftigheid van een Vorst, en veel overeenkomst Z Ferdiner. Dit was het, dat Julie in 't oog viel Zy had meestal het oog op hem, riep my ter zyde, Jeen reg: fchoon man! Zie ik niet te veel overeenkomst...?" — „ Gy meent...? - Neen, zyn naam is Treuenfels, en niet Fermer! - Zoo onophoudelyk klopt die boezem! — »^f£M „iet," hernam Julie, „ dat ik rood wierd, toen ik naar hem toe ging? Wat moet de man wel denken, _ „ Kom," zeide ik, „ ik zal naar hem toegaan, en hem zeggen, dat uwe wangen zich ver- sist hebben! wil ik?" ' , Fytje, Henrik, en de Kolonel, voegden zich geduuriB by Karolina; de Overfte en de Predikant, tlZ zich ook Dankwart gevoegd had praatten met elkander, en de eerfte wist het altoos op eene gehikte wyze te ontwyken indien het gebeurde, dat Karolina hem te naby kwam. Wel nu," zeide Sopbia al lagchende tot my „lil za'l de Comedie beginnen CbarloU^ „ Als gy maar wilt," antwoordde ik. „ indien 0 4  216" GESCHIEDENIS van >er iemand van het gezelfchap is; die zoo goed wil zyn om de -vooraffpraak te doen." „ Dat wil ik wel!" zeide de Kolonel. „ Moet het een Treurfpel of een Blyfpel weezen?" „ Een Blyfpel, dat begrypt ge van zelf!" antwoordde Sopbia. „ Maar wy hebben een Geestelyken onder ons hernam hy. » Ik dank u Broeder," zeide de Predikant, „ dat gy zoo goed zyt van my in aanmerking te neemen I iMaar om met onbefcheiden te zyn, als wilde ik al es voor my houden, zoo bid ik u, begin uwe vooraffpraak maar ernftig, en ik twyffel g^zins of zy zal de algemeene goedkeuring wegdraagen." „ Kom aan," hernam hy, „ wy wftlen de ftemmen opneemen; en dan worden de gehuuwde Dames verzogt het eerst te ftemmen." ,, Vergeef my," zeide Sopbia, „ de geenen die gehuuwd geweest zyn!" „ Onder uw welneemen, JufFrouw Sopbia," antwoordde de Kolonel, „ dit is wat onbedagt ge. zegd! Hoe veel Weduwen zyn 'er toch in het gezelfchap ? hier zag hy eens in het rond JL niet ééne, geloof ik." „ Eéne ten minften zeker," antwoordde Sopbia, „ en die ben ik!" ' „ En nog ééne, die gy wel kent," zeide Karo. met een diepe zugt en nedergeflaagen oo- teg'en^y!" ^ ^ ~~ ^ j** ftiIIe^ s> *t Is  ' KAREL FERDINER. «2 't Is waar," antwoordde de Kolonel aan Karoli, ml Gy herinnert my een der treurigfte voorvallen van myn leeven. „ Deeze behoort echter tot uwe vooraffpraak niet," zeide Sopbia. „ Zy zal 'er ook niet in komen; maar ik bid u, gaat zitten, Dames. -— Zet u, Heeren! De Aanfchouwers moeten zitten; de Atleur alleen flaat!" — Wy gingen zitten. — „ Zy zal 'er ook niet inkomen," ging hy voort, „ maar ik moet deeze Dame nog eerst om vergeeving bidden wegens, eene fout van nalaatigheid, die ik by dat voorval begaan heb." ■ Hy ftond voor Karolina. r „ Gy gaaft my zekeren brief, dien ik u beloofde aan myn Vriend te zullen overhandigen. Ik ging ook met geen ander ^oogmerk naar hem toe; want de Hemel weet, ik jhad gedagt hem nooit te zullen wederzien, en daarom had ik reeds affcheid genomen: echter, gelyk ik zeide, ik ging. Toen ik kwam, vond ik hem zoo gemaatigd en zoo rustig, dat ik naa lang overleg het onverantwoordelyk rekende , hem door zulk een brief op nieuws te verontrusten. Kortom, ik hield den brief. „ Ach, myn Heer!" zeide Karolina, terwyl zy in groote ontroering opftond, en haare handen famen vouwde, „ de Hemel vergeeve het u! — Gy hebt niet wel gedaan! — Neen! neen! de inhoud van den brief kon hem geenszins verontrusten! Hy behelsde niets, niets anders, dan de laatfte zugten: der tederfte liefde, en de vuurige gebeden van eene Echtgenoot, die zoo gaarne, zoo gaarne voor hem, zoo gaarne met hem wilde fterve.n! Zugten en O 5 Se-  23<5 GESCHIE DE N 'I S van ondervonden, hoe hy middel wist om my in den eenzaamften hoek op te zoeken. Kon ik hoopen, dat ik voor hem te Lubeck verborgen zou blyven? En wat was 'er dan van hem, ten aanzien van Julie, te wachten? Mogeiyk, ik hoop het ten miniien, kan een en het zelfde befluit eenen ongelukkigen kranken het leeven behouden, het iyden en den kommer eener geheele Familie doen eindigen, en een'braaf hart, welk aan liefde kwyntwoor den man, zonder welken het zelve niet leeven kan, rust en vreede vcrfchafFen. Was 'er nog op eene verbindtenis van Ferdiner met julie te hoopen, dan zou het alleen op zoodanigen tyd zyn, als hy wist dat ik verloofd was. Dit denkbeeld werd by my zoo Ieevendig, en terwyl ik het zelve geduurig voor myn'geest had, eindelyk zoo werkzaam, dat myn befluit eerlang tot zyne rypheid kwam. — Het zal u gelden, myn hart; het zal. u gelden, dat weet ik: maar zyt een offer voor allen! en, als gy in het toekomende niets genoeglyks hebben zult om u op te beuren, dan hebt gy echter de waare, zuivere, blydc bewustheid van te hebben wel gedaan ! -—■ Drie dagen myner eenzaamheid duurde deeze overlegging en deeze ftryd. Ik leed onbefchryflyk eer de voorflag van uwe Familie overwon. Niéuwe •■ omftandigheden , die my drongen, werkten daar toe mede. Myn Broeder kwelde en vervolgde my met brieven en bezoeken. Voorftellingen, bittere aanmerkingen over de keuze, die ik, naar zyn zeg. gen, doen zou, herhaalingen van voorige vervolgingen, herinnering aan Ferdiner, want voor dcc-  KAREL FERDINER. 23? deezen alleen fprak hy met vuurigen yver, en geen enkel woord van zyne andere Vrienden, — herinneringen aan zyn perfoon, zyne liefde, myne eigene voorige liefde voor hem, myne belofte, myn pligt _ alles, alles, wat ik van hem verwachten kon ofte vreezen had, hield hy my voor oogen, en liet zelfs niet na te fmeeken en te bedreigen. Ik heb ongelooflyk veel uitgeftaan ! Maar , hoe meer ik uitftond, hoe vuuriger ik reikhalsde naar het einde; en dus bevorderde myn Broeder zelf, 't geen hy had willen verhinderen. Hierby kwam nog de terugkomst van Dankwart,, dien ik dagelyks verwachtte. Ik dagt wel, dat Ferdiner zyne uitnoodiging niet zou nannecmen. Na 't geen ik zelve van hem wist, en na de yvc< vige voorfpraak van mynen Broeder, tot welke deeze on-etwyffeld door hem gevolmagtigd was, kon ik tcn° deezen aanzien niets van hem verwachten. Intu^fchen, als ik aan zekere gezegden dagt, mee welken hy te Niemu/lad een ernftig en aandoenlyk affcheid van my nam, dan moest ik het zeker voor meer dan mogelyk houden. Was hy echter waarlyk met Julie, en vroeger, dan ik my verklaard had, «ehuuwd geworden, wat had men dan niet van myn zoo laat genoomen befluit gezegd? Indien ik het voorftel eerst aannam, nadat hy getrouwd was, hadt men dan niet moeten denken, dat ik, te ver«eefsch op hem gewacht hebbende, nu, m navolging van zyn voorbeeld, myne hand flechts aan een ander' gaf, om dat hy ze niet wilde of koude aanneemen? Die denkbeeld bevorderde insgelyks myn bq-  43» GESCHIEDENIS van befluit; want ik wilde liever zelf aan Ferdiner een voorbeeld geeven! Zekerlyk, waarde Vriendin, bet was eene zeer moeilyke bedenking, met een man te trouwen, dien men niet bemint, en helaas! met geene reden verwachten kan immer te zullen beminnen. Ik gevoelde deeze twyffeling in haar volle kracht; maar zy was ook maar de éénige. Men dringt vervolgens by my fterk aan, men houd niet op met aan dringen, hoe lang ik reeds wederftand geboden had! — Zou men na deezen tegenftand nog kunnen twyffelen, of ik wel in ftaat was om hem te beminnen? Het is onmogelyk, daaraan te twyffelen! Maar, |wat hoopt men niet al van den tyd? De tyd immers is, volgens het algemeene denkbeeld, de Moeder van al 't geen men wenscht. Ongetwyffeld'dringt men op deezen Echt, even als in'veele andere gevallen, in de zekere vooronderftelhng eener toekomende liefde. Wie kan deeze hoop wederftreeven, die van haare onmooglvkhcid onbewust is? En wie kan het anders weet-'n, als hy die het zelf ondervindt? Moet, mag ik ik, die het thands zoo zeker ondervind, u in uwe' dwaaling laaten? Myn geweeten eischte van my niets twyffelacn. tig te laaten, te zeggen wat ik dagt, en niets te verbergen van't geen ik van my zelve niet verwachten kon. De Heer Dankwart moest dan de man zyn, aan wien ik myn hart zonder eemge achterhoudendheid wilde openbaaren; doch hy was te Grumbuy Dus zeide ik aan den Oom, die my be- zogt,  KAREL FERDINER.' wondering zag, hield hy zich ev. ^o verwc». derd, zag my aan, en vroeg, of ik daar moest TwL zyn wy?" vroeg Ik. Hy ^antwoordde: buiten de Stad, voor de Dampoort. ".7 cn lachte over de misvatuuB» — hem de koets te laaten omkeeren. — Dan hebben gonzen tvd noodig! antwoordde Ferdiner, en Toept, terwyl hy het glas nederlaat, den Koetzen OpPhet cogenblik komt 'er een Heer zoo vee ik in den mallenden avond zien kon, in Offic.ers K!eeren, voor den daggen roept, terwyl hy naar onze koe s komt, den Koetzier toe: „ Patroon, ben je altoos gewend de menfchen zoo lang te laaten wachDe Koetzier verontfchüldigt zich, dat hy zoo'lang was opgehouden. De Item van den OffiX was die van myn Broeder, dien rk ook aan-^ ftonds herkende. Hy opent het P^^e\^' houdt zich als of hy my niet kent blyft met het geopend poortier Raan , en vraagt den Koetzier, 8 hoe is dat hier?" Ik merkte het bedrog nog niet, en zeide hem, dat ik het was, en niet wist, door welke zonderlinge misvatting ik hier gekomen was „ Zyt gy het Zuster?" vroeg hy in een toon verwondering. „ Ik en Mynheer Fermer» antwoordde ik, „ die my naar Coppenhagen zou geleiden." Hy hield z'ch zeer verwonderd als ot S hem niet naar genoegen was, doch herftekle zich, en zeide tegen Ferdiner-' hoe gy hier! Jbm  GESCHIEPÉNJS Ven», mon cher! Gy wilt naar Coppenba^p _ Koetzier, ten eerften „aar Coppenhagen te rug.» " „ Dat is te laat," riep de Koetzier. „ De pooré as reeds geflooren" m„ a ■ p s a ,* i J , " Nu' dac ls een verdoem¬ de trelc! zeide myn Broeder. Wat zullen wy nu doen?" was myn vraag. - fiv niet hTv am ^ " iU het Waehthuis^unt gy met blyven. Gy moet met my naar Ottcnfon, k isZef ^ heCn * d3n ™ ^na. Er ,s met anoers opi" Hy ^ , beveelt den Koetzier wat fpoed te maa4, en I ryden voort. ' j VJas bet eenvoudigheid? of gcbrek aan w wen ? Maar wat „ eenvoudigheid toch anders? ft" dag nog a,n geen bedrog, en myne zorg en verle genh^d bepaalde zich tegenwoordig allfen t d" aanftaande nacht, en tot de reis, die ik den vot jenden morgen vroeg met Sopbia had afgefproo, toen ik half fchertfend daarvan fprak; „ gy kunt nog tyds genoeg te LM komeQP. fc Jef ^ Z Z kTr Paar JaatCr' d" * «««.^ er van komen kan: maar het komt voor my heden gantsch zoo goed niet uit, omdat ik, £££2 treeden af ifl ^n voor % oog zeer goed Lo gement, alwaar iemand aan myn Broederf d e hy aldaar gewacht had, een briefje geeft. Hy Jas het voet^  KAREL FËRDINER> *s% voet, en fprak een onverftaanbaar woord of twee. 't Is goed," zeide hy eindelyk aan den knecht, terwyl hy het briefje in zyn zak ftak. Wy werden in een kamer gebragt, waar alles to| onzen ontvangst gereed fcheen; doch daaruit kreeg ik nog geen vermoeden. In een Logement, daar het druk is, en fatfoenlyke luiden komen, rekent men doorgaans wel op onverwachtte bezoeken. Nu, Zuster, hoe bevalt het u hier?" vroeg myn Broeder. „ Wilt gy hier blyven* zoo zeg het; dan zal ik fiaapplaatzen beftellen; of wilt gy liever naar Mona?" Ik antwoordde, dat wy nu reeds gereed waren met een Logement, welk wy dan nog zouden moeten zoeken. „ Dat denk ik ook," zeide hy, „ indien gy niet ergens beter te regt wtet te komen, Mynheer Fer. diner?" Deeze vraag deed hy met eene koelzinnigheid, en op eene wyze, als of hy zeggen wilde, hy wenschte, dat Ferdiner voor zich zelf zorgen »en ons alleen wilde laaten. Dit fcheen Ferdiner ook zoo te begrypen; want hy antwoordde even koelzinnig: „ hy dagt, dit Logement zou, even als voor alle anderen, zoo ook voor hem, wel een kamer hebben \" en hy verzogt dus in ons gezelfchap, te blyven. „ Het toeval," antwoordde myn Broeder, „ moet ons ook niet te vergeefsch byeengebragt hebben. Zoo wonderlyk, zoo wonderlyk i Hoe duivel is dat toch in zyn werk gegaan! r\ Nu, gy zult het voor lief neemen ; ik zal vat* avond hospes zyn: wy zullen te famen foupeereni en ik zal myn Vriend laaten zeggen, dat ik vóór tien uur niet by hem kan komen." -— Hy ging heen  t56 GESCHIEDENIS van heen om deeze boodfehap te beftellen, en het onthaal te doen gereed maaken. — Wy eeten te famen, en zyn vrolyk: tegen tien uur wilde myn Broeder ons verlaaten; ik ging dus in de flaapkamer, die my aangeweezen was, verontfchuldnende my jegens ±erdmer, dat ik morgen by tyds in Coppenhagen zyn moest. — Dit was de eerfte nacht. —- C C C XL V I BRIEF. Vervolg. Lubeck, den 26 en liften. Jfc heb nog veel te verhaalen, en kan m ar weiniJ ge omitandigheden voorbygaan, als ik u in ftaat wil /lellen, om over het oogmerk, de fchuld of onfchuld van Ferdiner te oordeelen. Dus ga ik zonder omwegen met myn'verhaal voort. Tot dus verre had my alles nog kunnen misleiden; de misvatting van den Koetzier; de verwondering van Ferdiner, toen wy voor het Wachthuis ftil melden; de verwondering van mynen Broeder, van eerst my, en daarop Ferdiner te vinden; zyne koelzinnigheid; zyn zekerlyk niet beleefd gezegde tegen hem en Ferdiner's antwoord van denzelfden aart. Den volgenden morgen begon de nevel voor my een weinig op te klaaren. Schoon ik myn nagtgoed voor die nacht in Coppenhagen by my had, bediende ik echter my daar niet van, maar bleef m myn volle kleeding zitten, en fiuimerde nu en dan een poos, doch waakte echter meesten. tydsj  KAREL FERDINER. 257 tydsj om 's morgens zeer vroegtydig tot myne terug reis naar Hamburg gereed te zyn. Ik verwachtte dan om vyf uur het rydtuig, dat ik door myn Broeder had laaten beltellen Om zes uur was het "er nog niet; en toen ik 'er na vroeg, zeide men my, dat het reeds weg was, om, zoodra de poort open was , in Hamburg te kunnen zyn. Dus had myn Broeder het niet befteld; dit gaf my eenig nadenken. Ik vroeg Ferdiner $ knegt, waarom de koets niet gewacht had? Hy verzekerde my, met een gezicht dat vertrouwen verdiende, hy wist 'er niets van; echter zou hy, als ik het beval, binnen 't uur eene andere koets te Ahona befpreeken , om dat zyn Heer toen ook heen moest. Dit Relde my weder gerust. Ik verzogt hem my deezen dienst te willen bewyzen, en verwachtte de koets met zekerheid. Intusfchen kwam myn Broeder met Eera% ner in myne kamer, om te verneemen, hoe ik geflaapen had? In myne eenvoudigheid, zonder eenigen argwaan, antwoordde ik tamelyk vrolyk: „ ik zou beter geflaapen hebben, zoo niet de verlegenheid myner reisgezellin my verontrust had; ik hoop echter dat ik haar nog zal aantreffen ; want Mynheer Ferdiner s knegt is naar Ahona om eene koets te befpreeken." Myn Broeder keek Ferdiner, en Ferdiner keek • myn Broeder aan. „ Wy willen ook vertrekken ," zeide de eerfte; „ maar zullen eerst nog ontbyten " Ik verzogt, zy zouden wat fpoed maaken, omdat ik weinig tyds overig had. „ Gekheid gekVI. ceel. R héi  KAREL FERDINER. 269 -Minnaar en Beminden, in wiens arm uwe hand Si gelaat de gantfche heerlykheid der fehèpping uitblonk, en uit wiens hart en oogen het volk- genot van dat alles in uw ogen hart overftortte*» Ja! myne Jugusta! 't was zoo ala gy mv'vraagt! ik wil het niet ontkennen, dat ik hem beminde. Ik voor my kan geene eer daarin vinden, om hem, die het toen, volgens myne overtuiging, verdiende, niet teder te beminnen, Tzoo was juist myn hart gelleld, dat geen het minfte vermoeden op hem had, behalve m één opziet- en hierin verdiende hy vergeeving, namelyK, dat hy , om myne reis te beletten, den aanllag van. m n Broeder gcbillykt had. Verdiende het mogeTl zoo ligt geene vergeeving ; - bedenk dan, dat het hart eener minnende het verftand altoos vooruitloopt, en noem my dan, zoo als gy my vindt, e zwak fehepfel. Ik wil daarom echter mets he Sust onopregt weezen; ik zeg het u ik had het hem vergeev&en; en dus was hy, volgens myne overtuiging, in deeze oogenblikken onfchuldig — Tc - die hem .gezien, die hem had hooren ipree^n, — zyne oogen, zyn helder gelaat, den fchoonen zin zyner gefprekken, ieder woord iedere gebaarde, — ja, die had in hem den e elften, Lvoeügften, oprechtften, onfchuldigften man , — om niet te zeggen, den minnenswaardigften minnaar G1 Doch myne overtuiging duurde niet lang; en als dat alles, wat ik in deeze oogenblikken, daar ik  27o GESCHIEDENIS vak zoo even van fprak, van hem zag en hoorde, geen egt gevoel der natuur was, dan verilaa ik my het karakter der mannen, — ja, dan D ikyze]ft geheel het menfchelyk hart niet. Ik dagt by my zelve, wy zouden, na het fraayfte gezien te hebben, te rug keeren. Zoodra wy echter van de wandeling wederkwamen, vond ik den knecht bezig met het avondeeten gereed te maaken. Ferdiner, dien ik myne verwondering deswege te kennen gaf zeide, hy kon zyne gasten, al waren zy hem zelfs geheel onverfchillig, njet te mg zenden om in de herberg te laaten eeten. Dit was het antwoord van een befchaafd man, die, als gastheer, gelyk hy nu was, zynen gasten alle beleefdbeid bewyzen wil; dit kon my dus geenszins bevreemden. Myn Broeder, die ons op het retour naar huis was vooruit gegaan, vroeg my, toen wy by hem kwamen, hoe my dat waerelddeel beviel? Ik beantwoordde zyne yraag met dat hartelyk ge- Feline A T * drukte, tot dankbetuiging, zoo hy zeide, omdat ik wel te vrede was, myne hand aan zyne lippen; en myn Broeder, my de hand geevende zeide insgelyks, „ dat is my lief, Zuster, zoo waar als ik leef, dat verblydt my! Maar morgen Zuster, morgen vroeg, met Zonne opgang, Jet dan eens op, wat gy zien zult!" „ Morgen vroeg?" herhaalde ik met verwondering; en zeide daarop tegen Ferdiner; „ wy gaan immers te rug?" 1 gaauiuj Ie-  KAREL FERDINER. 271 „ Ieder oogenblik, als gy het beveelt," antwoordde de 'valfche man; valsch, omdat hy, 't geen hy niet meende, met eenen oprechten toon zeide. „ Dat moet dan te voet gefchieden!" zeide myn Broeder; „ dan kunnen wy in het donker rondtasten !" „ De Maan zal ons wel verlichten :" hernamFerdiner", al lagchende. „ Zoodra zy opkomt," antwoordde myn Broeder, „ na middernacht." „ Wees maar niet bekommerd," ging Ferdiner voort, zich tot my keerende, „ de Voerluiden ryden deezen weg zoo dikwyls, dat zy al fiaapende niet zouden dwaalen." „ Als het u ernst is om terug te ryden, dan heb ik een leelyke pas gedaan," zeide myn Broeder. „ Hoe zoo?" vroeg Ferdiner. „ Toen ik naar huis ging, kwam my de Voerman tegen, die zeer verftoord was, en my vroeg, of wy niet aanftonds terug zouden ryden ? Hy had geen tyd om te wachten; hy moest nog deezen en geenen ryden, en dus noodzaaklyk naar huls toe. Rydt naar den duivel! zeide ik, en de vervloekte kaerel heeft my op myn woord gevat." „ Broeder!" zeide ik met een gezicht, dat gy u ligtelyk kunt voorRelIen, en welk Ferdiner aanflonds begreep. Hy vatte myn hand, en leidde die op zyn borst. „ Zyt niet bekommerd," zeide hy vervolgens met een gezicht, dat men voor een eed zou genomen heb-  272 GESCHIEDENIS van hebben, — „ de Majoor fchertst. — \yv rydeB daar gy maar wilt, als gy maar den tyd bepaalt»" Myn Broeder verzekerde, dat by niet fchertftè en bevestigde zyn gezegde met een van zyne se'■ woone vloeken. 6 -Nu begon ik ongeduldig te worden. De groote wanvoeglykheid om in het huis van eenen man té overnachten zonder gezelfchap van myn geflacht, fchoon ik zekerlyk een Bloedverwant, en wel een Broeder by my had, gaf my op nieuws verdenking dat hy en Ferdiner volgens een afgefproken olan handelden, en door dit vermoeden^wam het'my nog aanflootIyker voor. Het een hielp het ander! Jk kon er niet aan denken om te blyven, en zeide daarom tegen myn Broeder: „ dat ik my tot dus verre naar zyn wil gefchikt en gedaan had, 't geen hy begeerde; dat hy nu de zaak niet verder zou voortzetten; want dat ik nu ook eens myn zin moest hebben." y „ Gy zyt bang, geloof ik, voor fpooken," zeimant :tg££r §ere r rberchaafde «, Was ik van geene andere befcherming verzekerde — antwoordde ik. „ Geloof my, de mve heb ik niet noodig; en de zonderlinge wegen door welken het u behaagd heeft, my hit te brengen zyn geenszins de regte middelen, om myn vertrou wen te verkiygen. - Dcch ,„ kom ^ vrees noeh befcherming te pas. Ik weet, da* l»er, behalve nog het groote gemak, op eene vl li«  KAREL FERDINER. ftrfj üge plaacs ben, waar de regten der gastvryheid bf een man, die uw en myn Vriend is, nog heiliger en onverbreekbaarer zyn moeten, dan m den Vei- ligften heiberg. 'Ook weet ik, by wien * bier, maar niet by welke luiden ik daar ben- Doch da alles ter zyde gelteld; ik wil met blyven, om- dat ik zie dat het eindelyk tyd wordt om u te too- n n dat ik ook een wil heb! - Gy Mynheer Ferdiner, moet my een rydtuig doen bezorgen. Het behoeft juist geen koets te weezen; een open wagen , ja de Regtfte boerenwagen, met twee hees- Teïbeipannen, die maar even kunnen Voorti j, ■Mi, r*nnp^aami en daaraan zal zekerljK is voor my genoegt"" , hier geen gebrek zyn! ■ Ik bid u ferhftig,'' zeide Ferdtner, „ Wees toch bi« ongerust daar over! Zoo erg zyn wy 'er nog met aan. Ik heb ten minften nog eëne open chais, die wel niet fraai, maar echter bruikbaar is, en dm paarden behoeven wy geheel niet verlegen te zyn Gy zult en moet uw zin hebben! Ook geloof ik dat de Majoor maat fchertfte " , Myn Broeder zwoer eindelyk met een vloek, dat hv het in ernst meende. „ Waarachtig de Vrouwen hebben altoos wat te bedillen!" voegde hy et by „ Dan is dit niet welvoegiyk, dan is het dat. Dan vreezen zy dit, dan vreezen zy dat; dan weeten zy wat deeze of geene denken of fpreeken Li, al is 'er geen mensch, die denkt of fpreekt. Kortom, Mynheer Ferdiner, als zy ryden wil, laat haar ryden. Ik voor my verzoek u hier van nacht te mogen blyven. Myne Zuster ga, waar zy Wil, ik Wyf hier; dan heeft zy haaren zin, en .k den mynen ! VI. bkel» s CCCXLVl.l  27* GESCHIEDENIS van om naar Ottenfon te rug te ryden. Waar ik dan ook wilde overnachten, 't zy hier,'of te Neuftad, in een goed Logement, of waar ik anders wilde; doch Ottenfon moest ik niet verkiezen. Daar be. hoefde ik niet te vreezen dat de Majoor my niet naar toe geleiden zou; veel eer dagt hy het tegendeel. „ Het tegendeel ?" vroeg ik. „ Verfta ik u wel, Mynheer Ferdiner?" „ Ik twyffel zeer," antwoordde hy; „ want gy weet zekerlyk niet, dat hy met zeker iemand, die zich Orbens noemt, eene affpraak gemaakt heeft; en deeze zal daar uiterlyk morgen of overmorgen komen." Terwyl hy dit zeide, zogt hy onder zyne papieren , die hy uit zyn Brieventas haalde, een briefje; en ging intusfchen voort. „ Nu denk ik zou het best zyn, dat gy bleeft,'waar gy zyt, of in het Logement te Neuftad ging, alwaar ik u een knegt en meid zal mede geeven om u te bedienen. Morgen vroeg, of ik mag fterven voor uwe oogen, zal ik u myne chais zenden, als de Majoor nog fiaapt, en u naar Hamburg laaten brengen." Ik ontzette my over dit berigt. Myn Broeder kwam te rug, Ferdiner ftak zyne papieren weder by zich, en verzogt my dit te overleggen. „ Zeer goede kamers!" zeide myn Broeder, als hy binnen kwam, en wel drie, juist zoo veele, als wy noodig hebben. Zekerlyk zoo fraai niet opgefchikt, als in de Stad; maar voor my behoeft dat niet; en als gy blyven wilt, zal ik billyk de fierlykfte en veiligfte voor u overlaaten. 'Er mogen mis- fchieij  KAREL FERDINER. =77 fchien wat muizen in huisvesten, anders is alles beveiligd, als m eene vesting, ik bid u, Zuster, kom, en zie zelve eens. Ik was van myne verbaasdheid nog niet bekomen. Hy merkte dit, en vroeg': „ wat Rhort u? Ik bid u om Gods wil, maak ons den avond toch niet verdrietig! Kom, en zie eens, en doe dan, wat gy wilt. Wilt gy niet blyven, goed! dan moet ik e.ndelvk ook voort; maar zie eerst eens! - Dan moet ik eindelyk ook voort.' Die woorden maakten my opmerkzaam. Zy fcheenen te bevestigen, 't geen Ferdiner gevreesd had. Wat zou ik doen, myne waardfte Augusta? 't Geen Ferdiner zeide, kwam my wel niet geheel waar voor; en echter hoe kon het geheel valsch weezen? Niet geheel waar; want dat hy met myn Broeder deeze myne gevangenis had af-efproken, hield ik thands voor zeker; maar hoe kon ik dan weder denken, dat hy zich van Ferdiner zou laaten gebruiken, of dat deeze hem gebruiken zou ten gevalle van Orbens? Dit was te on-erymd ! Dus moest -ik Ferdiner's voorgeeven voor een bloot vcrfierlel houden; maar dan weder, hoe wist Ferdiner van dien Orbens ? Hoe kon hy aan dat verdichtfel komen? Ook wist ik, dat Ferdiner even min een Boezemvriend van myn Broeder was, als de laatfte van den eerften. De laatfte heeft beftendig voor Orbens gefproken en gewerkt, en my altoos myne oude liefde jegens Ferdmer met bittere aanmerkingen over hem verweeten. Welke bewyzen waren dat voor en tegen? Welk eene famenloop van heimelyke aandagen? Welke verwarring? Hoe liet het zich doorzien ? Niets, dan het S 3 briefje  VAN «78 GESCHIEDENIS briefje alleen Icon het beflisfen, en op dit mogt * bet zekerst afgaan. Om my dus niet in ontval te brengen, en niet het een ten nadeele van het andere te befluiten, liet ik my door myn Broeoer overreeden. De kamers lagen op de tweede verdieping, in ééne rei naast elkander, eigenlyk. vier in getal; doch de ééne was zeer fraai, en ontving haar licht door ééa dakvenfter. Deeze fcheide twee kamers van elkander af, en had , even als alle de anderen, een deur naar het portaal, door welk men in allen gaan kon • doch men kon ook uit de eerfte door eene gemeene' deur in de andere komen. Zy diende voor het overige tot eene provifie-kamer. De naastgelegene aan de Imkerhand was de eenige die tamelyk wel gemeubileerd was , onder anderen met eene hooge porcelein kas, tegen over de bedftede, — ik"moet bier in kleinigheden breedvoerig zyn. Zy was van eene maatige grootte, met een tapyt belegd, en had, uitgenomen de deur aan het portaal zoo veel te zien was, geen gemeenfehap met de andere kamers aan - de regte of linker hand. , « Ziet," zeide myn Broeder, „ hier is maar ééne deur,3' en, terwyl hy het flot open en toedeed, ver volgens den grendel op en affchoof, „ zje, het flot is trouw, zoodat men zelfs den grendel' zou kunnen misfen!" De vierde kamer door een muur afgefcheiden was de flechtfte van alle drie. „ Deeze is voor my," zeide myn Broeder. „ Wel zoo!" hernam 'Ferdiner; „ neen gy zult de beste krygen." ,j Geef den geene eer die ze verdient!" antwoord-  GESCHIEDENIS Viïï ik meer deel daaraan en werd ook vrolyker, fchoon Ik my daarom.rend in den beginne bepaald om -Xrtotplocsjinsen °verga,/s va°« v - pe nzen tot eene opgeruimde fpraskzaamheid mynen. Broeder geen achterdogt te geeven : eindelyk was ik, zoo als myn Broeder my wenschte hart LT 'T ÏCgt zondcriinS> «öas in haar " AJJes ftaat h*« ^gen; maar ais zy de zaakmaar eerst overdag: heeft, dan'is zy de zagtmoe digheid en infchiklykhcid zeive. >k \LlT honderd Pistoolen onder, dat zy blyft - * . " Wed ^ niet> Mynheer Ferdiner. Het zon jammer zyn, als gy by aHe üvve mo z™ derd Pistoolen zoudt verliezen." Cv I J wel, wie dit zeide. Gy beSryP£ „ Tienmaal zoo veel!" zeide ken Gom n°0g^ liCVer ** gede°Jte daar™ ^bruiken, om ons hier te onthaalen; want ik denk zelfs morgen nog niet te vertrekken!» „ En overmorgen, hoop ik, ook niet," zeide myn Broeder, zeer vergenoegd • Moge]yk! Nadat het my morgen bevallen zal: mogelyk dan nog wel een dag of tvvee Ja „ ™> m >, Dat geloof ik," zeide myn Broeder. „' Eerst in t geheel met, en dan eindelyk voor altoos . Z0o veranderlyk zyn de begrippen" der Vrouwen. k kan niet langer, dan overmorgen; dan heb ik myn woord gegeeven te Ottenfon!" Y Dit antwoord had ik wel verwacht. Het beves- Maar  KARELFERDINER. 283 „ Maarvoegde ■ myn Broeder 'er by, „ gy hebt uwe verkiezing, en kunt blyven/' „ Dat hebt gy te vreezen/' zeide ik tegen Ferdiner. „ Wel nu," zeide myn Broeder. „ Bravo, Zuster ! Nu zyt gy regt zoo als ik u wenschte !'•' Ferdiner gaf order dat de twee kamers in gereed» heid zouden gebragt worden. „ Twee ?" vroeg myn Broeder. „ Is het u ernst om buitens huis te flaapen? — Drie kamers!" riep hy aan den knecht. De knecht bleef. Ferdiner verzekerde wederom met een teeken van opregtheid, welk noodzaaklyk vertrouwen op hem moest inboezemen, dat Let hem volkomen ernst was. „ Wy zouden den Heere des huizes delogeeren?" zeide myn Broeder. „ Zuster fpreek toch eens een hoog-gebicdend woord!" ,i Ik heb nergens te gebieden; vooral hier niet." „ Maar ook niet te verbieden," hernam myn Broeder. „ Even min," antwoordde ik. „ Dit heet by my zoo veel als toeRemmen:" zeide hy. Ik zweeg. Ferdiner verftond dit zwygen. „ Twee kamers !" zeide hy nog eens tegen den knecht. ,, By myn Ziel," zeide myn Broeder, ,, geef my een ftroo-zak en een paarden-dek. Een fchurk flaapt op het bed! Wat voor gekheden zyn dat, zichzelven genoegen en flaap te onttrekken, en bet leeven verdrietig te maaken, enkel om verdoemde beuze- lin-  284 GESCHIEDENIS van lingen , die men quafi voegzaamheid en welleevend^ heid noemt!" De zedenleer van myn Broeder is zekerlyk veel, ja zeer veel verfchillende van die, welke gy of ik hebben ; maar het zou echter jammer zyn als hy niet fomtyds eens de Waarheid fprak. O! als eer en deugd alleen beftaan in beweegingen des ligchaams, in woorden en gebaarden ! Als het genoeg is van de peper en komyn de tiende te geeven! — Plaats, tyd, en omftandigheden geevenj dunkt my, de eenige waare regel aan de hand wanneer men dit uiterlyke, zoo naauwkeurig als een gebod, moet betrachten, en ook wanneer het onnoodig is. Op het land zyn duizende onvoegzaamheden onbekend. Dit geeft het landleeveti veel meer natuur en vrye onfchuld. Hy zekerlyk, die voor zyne deugd by zichzelven beducht is,moet alle, , alle behoedzaamheid te baat neemen. Ik, dank zy myn God, die de zorgvuldige opvoeding myner Moeder gezegend heeft! ik gevoel in my zelve, dat ik niet zoo ligt te vree* zen heb. —- Om kort te gaan, myn Broeder drong door dat Ftrdintr blyven zou; en van zynentwege wenschte ik, dat het niet gefchied was! De reden van deezen wensch zult gy in 't vervolg verneemen.  6& éaV GESCHIEDENIS VAN KAREL FERDINER, DOOR J. J. D ü S C H; cschryver van de zedelyke brieven tot verbetering van het hart.} ÜÏT HET HOÖGDUITSCII VERTAALÜ. ZESDEN DEELS, TWEEDE STUK. te AMSTELDAM, By M; SCHALEKAMP, MBCCLXXXII.   C CC XLI X BRIEF. Vierde Vervolg. Lubeck, den met We,IliS toe °m myn hart op te klaaren, en my voor verhevene gevoelens en aandoeningen Vatbaar te maaken. h C C C L 11 BRIEF. Befluit. Lubeck, den 5 en C(jcn^ yje daar eindelyk het befluit van myne lange gefchiedenis, en die ik voor altoos wensch te kunnen vergeeten. Het was vyf uur. Het morgen-rood was reeds m.zynen vollen glans; ik ftond aan het venfter, en aan myne zyde myne Wegwyster en haar Zuster. Ha! zeide de eerfte, en ylde, zonder een woord te zeggen, naar beneden, riep, en wenkte iemand te paard,  KAREL FERDINER. 323 Cy zyt zoo verftrooid en onrustig," zeide Julie tegen my, met eene onbcfchryflyke deelneeming, veel te onfchuldig en weldenkend, om de oorzaak van myn misnoegen te raaden. „ Menigmaal, als ik beklemd van hart was, ging ik aan 't clavier zitten, fpeelde, en zong my een Ruk voor, en gevoelde verlichting. Zal ik u iets voor- fpeelen, myn waardfte Ferdiner ?" voegde zy 'er by, terwyl zy zich om myn hals wierp, met een aangezicht, welk volftrekt alle grimmigheid, op het oogenblik, dat zy naar bloed dorst, had moeten ontwapenen. — „ Ja, myne waardfte! gaarne, gaarne wil ik u hooren!" ■ Oogenbliklyk was zy aan het clavier, fpeelde zoo verruklyk, en zong daarby de ftem van een Engel, dat my de zenuwen trilden, en de traanen,in de oogen fchooten. Met vuurige drift viel ik het minnend meisje om den hals. „ Ach, welk een Engel zyt gy! Hoe overweldigt gy my met liefde! En ik verdien niet ééDe eenige van uwe tedere zorgen; echter ben ik de uwe, de uwe, myn Engel, en behoor aan geene andere. God weet het, ik zal het zyn, en met u zal ik leeven en fterven! — En twyffel geenzins, myne waardfte, wy zullen te famen nog gelukkig worden, als gy■ jegens m/Hechts uw geduld wilt oeffenen! Twyffel dan geenzins of wy zullen nog zeer gelukkig worden ! Ik zweer u, 'er zyn toonen in dit hart die volmaakt eehftemmig zyn met de uwen; alleen zyn zy ontfteld, en geeven nu eenigen tyd een wanklank; maar gy, wier vinger in ftaat is my deeze traanen in de oogen te wringen, Y 2 gy  324 GESCHIEDENIS van gy zyt ook in ftaat om myn geheel hart met het uwe volmaaktelyk te doen Hemmen." — 's Namiddags, 'om 3 uur. Als ik ze eens beiden vergelyk! — Deeze Julie en haar die my verlaaten heeft!' dan fchynt. de laatfte alles te zyn, wat de Hemel zoo van den moed en de vuurigheid des mans;, als van-de vrouwelyke zagtaartigheid en tederheid te famen kon verbinden, om in één fchepfel • te vereenigen, cn haar daardoor tot een volmaakt voorbeeld van bewondering en liefde te vormen. Dit fchynt zoo, Eduards., efr ik heb haar langen tyd daarvoor ge. houden; -— maar Julie, geheel en al een famenweefzel van de. fynfte tederheid , en in alle opzigten tot. eene Vrouw gevormd, 'ft in alles niet don, fyn hartelyk .gevoel ; terwyl in dat hart alleen tedere opregtheid en vuurige liefde woonen, —- en met geheel dit hart. met alle deeze vuurige liefde vereert zy my,-my alleen. —En echter kon ik? — echter wilde ik — haar om die, welke vrou. welyke tederheid genoeg heeft om myne beeldtenis met haare-traanen te wasfehen, en ook mannelykbeid genoeg ,: om zich aan een ander over te gceven, — om'zoodanig eene? — Hoe ondankbaar! —- Rampzalig hart, vergeld toch onverfchilligheid met onverfchilligheid, en liefde met liefde, of gy zyt niet waardig in den boezem van eenen man te kloppen! > , , . . 3*  K A REL FERDINER. 3*5 Om 6 uur. Julie heeft gefchrikt. Zy wilde de werking daarvan voor my verbergen; doch door deszelfs hevigheid openbaarde zich dezelve eindelyk. Zy moest te bed. Wy waren met elkander uitgereeden. Ik had een jong, doch niet genoeg gcdresfeerd paard. Wy reeden Rapvoets bezyden het groote bosch van het landgoed, welk men hier Brookwald noemt, wanneer van ter zyde een Haas ukfprong, en te gelyk gefchooten werd. Myn paard ichrikte, fleigerde, en wilde voort. Ik liet hem maar begaan. Hy holde, en fprong met my een floot over; ik wendde hem aan de regter-zyde, en liet hem eindelyk in een geploegd veld loopen , tot hy moede was. Als ik te rug kwam, trilden het lieve verfchrikte meisje alle de leden, en om haar te believen moest ik oogenbliklyk omkeeren. Charlotte verwonderde zich, ons zoo fpoedig weder te zien, doch bemerkte rasch uit de kleur van Julie dc reden daarvan, en noodzaakte haar een poeder in te neemen. „ Ik ben federd eenigen tyd zeer fchrikachtig," zeide Julie. „ Voeg 'er maar by," zeï Charlotte, „ federd dat Louife zoo onvoorzichtig geweest is, van u een fchrik op 't lyf te jaagen." —- Ons vooryal gaf eindelyk flof tot lagchen; doch de fchrik had zy weg. — Het viel my niet aanftonds in, welk voorval Lot. je met dat zeggen meende; ik vroeg dus naar het zelve. „ .„"O neen!" zeide Julie, terwyl zy Lotje biddende over de wang flreek, „ ó neen! zeg het toch niet!" — „ Mynheer Ferdiner heeft Y3 het  326 GESCHIEDENIS van het al geraaden," antwoordde Lotje, „ ik kan het hem wel aanzien." Daarop viel Julie my om den hals, en zeide, „ wat heb ik u toen beleedigd!" ~- » Wel nu," hernam Lotje, „ indien gy daarvoor vergeeving behoeft, dan moet ik insgelyks daarom verzoeken. Zoo lang ik leef wij ft Jan nooit weder iets dergelyks gelooven, het zy dan" ~ hierop gnmlagchte zy, en luisterde Julie iets m t oor, 't geen haar deed bloozen. — Zoo " ging Lotje voort, „ zoo wilde ik het hebben. Nu krygc gy weder uwe kleur, en de fchrik is voorby"" — » Gy zyt een ftout meisje," antwoordde 'ƒ«hc met gloeiende wangen en oogen, welke duidelyk toonden, dat Lotje haar iets aangenaams gezegd had. „ Gy zyt een ftout meisje," zeide zy nog eens. „ Daarvoor zult gy ook de laatfte zyn, die ik et vertellen zal." — „ Hm-" hernam'deeze, ,, ik heb wel eens hooren zeggen, dat eene jonge Vrouw, als zy zeker iets gewaar wordt en gevoelt veel te openhartig is jegens goede Vriendin' neni" • Julie zweeg ftil; maar die vuurige gebaarden, die gloeiende wangen, en die vertrouwJyke om helzing, waarmede zy my aan haar hart drukte" golden by my voor woorden- Op ge]yke ' heb ik eene jong getrouwde wel meer dan eens zien bloozen, wanneer de fcherts haar het denk beeld inboezemde van eerlang Moeder te zullen weezen. —— Den uden. De gevolgen van de fchrik zyp van langer duur , : ge-  KARËL FERDINER. 3*7 geweest, dan ik zelf gedagt had. Julie bevondt zich deezen morgen gantsch niet wel! „ Zy wordt tegenwoordig door het minfte voorval aangedaan," zeide my lotje. Dit was zekerlyk een fchimpfchoot op my. Ik gevoelde het ten minften, en welkom, welkom zy dezelve! Zy zal-gewis haare werking doen. Ik zamel tegenwoordig alles op, 't geen myn hart voordeelig kan zyn, en vind het onophöudlyk. Wanneer ik hechts haar oog «anfehouw,'wanneer ik haare hand vat, wanneer ik Rechts in den werkenden kring van haare tegenwoordigheid ben , dan ben ik beveiligd voor oproerige gedagten, en vergeet allen, die of verloofd of getrouwd zyn mogen; zelfs in myne eenzaamheid leer ik reeds vergeeten; ten minlten myn hart is niet meer zoo opvliegend, als ik aan de andere denk, of haar naam hoor noemen. Deezen hoor ik het meest uit den mond van Julie, even 'als of zy zich had voorgenomen, my daaraan te gewennen; en in Julie's tegenwoordigheid moet ik leeren, hem te hooren noemen, en tevens onverfchillig te blyven. Als. zy deezen naam zoo welmeenend noemt, haat zoo hartelyk pryst, en opregte wenfehen voor haar uitboezemt, dan klopt my zekerlyk het hart; maar ook altoos mengt zich een leevendig berouw daar onder. Het gaat dan met my, even als met een verrader, die, door eene partydige vriendfehap vervoerd, zich met Eede verbonden heeft tegen het leeven van zynen anderszins geliefden Vorst famen te fpannen, en, wanneer hy dan voor den minnenswaardigen Vorst verfchynt, Y 4 e[i  3*8 GESCHIEDENIS van en door den magtigen invloed zyner onweêrftaan-baare goedheid overweldigd, .hem, zonde een£ agterdogt op een boos complot, de verdienden^n zynen Vriend hoort verhaalen, en in zyne oogen "iets dan welmeenendheid, liefde en vergeS .ontdekt: dan zwoegt hem zyn hart, zoo wel dt fc 7 T °P ni£UWS den "'"nnenswaardigen Vorst zyn eed van getrouwheid, en waarlvk hv »1 dien eed houden, en, als hy zich dkwvLen mvloed zyner tegenwoordigheid herinnert 1 twyifeld een der getrouwlte Onte^^ C C C L IV BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull, den i2den. M",led°VC;tUigl'ng En Z£kerheid> darmede ^ iemand, die zyne hartsgefteidheid dikwWs en naauwkeurig genoeg beproefd heeft, ~a kan: ik begeer of ik veracht; met die volle oter tmging zweer ik u, dat ik haar bemin, en wel cpregter en vuuriger, dan ik met woorden kan uit drukken. En wanneer dan nog by deehe J komt de nadere verbindtenis des huwelyks, de ver trouwelyker omgang, de ^^TifiSS gen, welken deeze betrekking verfchaft om de harten meer en meer te openen, en daaruit dui. zende geuren van gezellige deugden te doen uitwaasfemen, die alleen op de gelegenheid wachten ter  KAREL FERDINER. ter uitoefening, en duizende fchoonheden van ziel, duizende edele en aangenaame gewaarwordingen doen geboren worden, — wanneer vaderlyke eh moederlyke tederheid zich in een gelieft voorwerp vereenigen, en zich in elkanders harten overllorteri! Goede Hemel! is dan niet eene tedere, beminnende, gevallige, braave, getrouwe Vrouw, een denkbeeld, welkers aangenaamfte gewaarwordingen in het vuurig mannelyk hart zich onweêrRaanbaar indringen ! En dan nog het denkbeeld, Vader te zyn van eenen lieven EerReling , welks Moeder deeze braave, beminde Vrouw is, — ach! het dringt door merg en been! —- en deeze verrukking hebt gy, goede Hemel! alleen aa 1 de kuifche huwelyksliefde toegedagt, opdat iedere deugd haar eigen loon zou hebben, en by den ondeugenden niet gefmaakt zou kunnen worden! — Dit waren myne gedagten, met een allerleevendigst gevoel gepaard, toen ik heden in de avondfchemering met den diepen indruk van eenen aangenaamen droom uit eene fluimering ontwaakte. Nu kwam my Fytje weder in de gedagten in haare fchoone moederlyke houding, waarin ik haar het eerst zag (*)• Fytje's beeld verwisfelde zich ras in dat van Julie, en nu nam ik plotsling voor om de trouw fpoedig te laaten voltrekken. In alleryl ftond ik op, en wilde naar haar toe; doch zy kwam juist zelve in myn kamer, en ik vloog haar met opene armen te gemoet. „ Hoe gewenscht is uwe komst! Ik wilde zoo even £*) Zie I Deel. XXVII Brief. Y5  a30 GESCHIEDENIS van even naar u toe, myne waardfte,.met eene bededie _gy my niet m0et weigeren!" Dit was myne jnfpnat, terwyl ik baar aan myn hart drukte O die Engel! Met hoe veel inneemende liefde beantwoordde haar fchitterend ge!aat myne Êejh5£ Hoe opmerkzaam hing zy met hart en oogen aan Svl iTn >' Ah *y™y°™™>''mZ il? voort, terwyl ik haar naast my op de Canapé deed zitten, f, k°m dan> en öoor my .» Hier zat zy met een Hopend hart, haare hand om myne fchouders geflagen, en met haare liefdevolle oogen altoos op de mynen gehecht, op myn voorftel te wachten. ,, Ik weet niet," zeide ik, a of ik in eene halve ■flu«nering droomde, dan of het eene verbeelding was terwyl lk waakte; doch hoe ^ «druk „ dezelfde. Myne waardfte, ik verbLldde haar hand, zy WiJde de ^ oo{f ^ ^ den, ik belette dit,- en daarop kustte zy my de J,ngv * ' " Ja' en da" zaS ik u niet aJ'een als myn Vrouw, maar ook als — Moeder, en voel voel eens," _ terwyl i]c.haar haüd op. Jag, „ voel eens hoe klopt dit hart noe van de verrukkende gedagte!» _ Haare wangen gloeiden fchooner dan het avondrood, welk even door het venfter fchitterde, en haare betraande oo" gen zonken neder op haaren trillenden boezem. — » Onzen lieven Eersteling," ging ik voort, „ zag ik op uwen kuifeben fchoot, fluimerende in uwen arm aan de moederlyke borst, terwyl uw gloeiend efnolvkT T hl'DSj " UW G°d en vrolyk hart hem met de vuurigfte wenken uwer bid-  KAREL. FERDINER. .33* biddende oogen zegende. Daar kwam ik, gaf den fiuimerenden ter loops een kus, wierp my om uwen hals, en dankte u voor 't geen gy my gefchonken hadt'-> „ Ach, myn lieve, waardfte Ferdiner!" zeide Julie, my omhelzende en aanziende met die gloeiende wangen, die glinfterende oogen, uit.welken moederlyke traanen op haaren boezem- vie- len. 1 ' P Il« „ Ec nu, myne waardfte!" ging. ik voort, terwvl ik haar hand vatte en opftond , „ als gy my bemint, kom aan, kom aan dan! Zoo als gy mi zyt> zoo als ik nu ben, willen wy naar den Predikant gaan, dat hy uwe hand in de myne legge, da ik van hem met myne Vrouw terug keere, en nooit weder eenig oogenblik van u gefcheiden zyn mo- 8C,1, VaTdaag nog?" vroeg zy, en haar het afbeeldfel van een hart, waarin toegeevendheid aan den fmeekenden, met bekommering, overgegeevenheid met vrees, tederfte liefde met maagdelyke befchroomdheid onderling ftreeden. „ Van daag nog?" vroeg zy. — „ Van daag," antwoordde ik, en verdubbelde myne bede, „ van daag liever dan morgen, dit uur liever, dan het aanftaandc dit oogenblik liever dan het eerstkomende. Hier viel zy my om den hals, zich aan my overgeevende „ Wat zou ik u kunnen weigeren," zeide zy, „mynwaatdfte, myn éénigfte? alleen nog deeze enkele bede; morgen, morgen, myn waardfte Ferdiner, vergun my dit nog! Ik hoop, myn Vader zal het my vergeeven." — begeert het, en uw wil moet voor my een wet zynj maar mor■ gen  332 GESCHIEDENIS van gen dan, als ik n bidden mag, en niet langer; nog maar dit kort uitftel!" Op dit oogenblik kwam Lotje in de kamer met een papier in de hand, en zeide lagchende aan Ju. He, die my nog omhelsde; „ nu kom ik waarlyk zeer ongeleegen; maar het is een Verzoekfchrift, en dit moet toch nooit te onpas komen. De Zuster van eene Kraamvrouw brengt het. De Vrouw heeft weinig verzorging, en haar Kind ftaat boven aarde. Zy verzoekt om eene kleine gift voor de Begraafnis. Het was haar Eersteling. Dit woord ontzette Julie. Zy keek my aan, en zeide, met het gelaat van eene, die zelve lydr „ haar Eersteling! —- Geef haar toch alles wat zy noodig heeft! Haar Eersteling! Ach, die arme Vrouw!" — „ Wy zullen haar geeven," zeide ik, >, wat wy kunnen. Ik voor my zal de kosten der Begraafnis betaalen." Lotje wilde gaan; maar moest eerst getuige worden van Julie'$ gedaane belofte, die zy dan ook in eene bekoorlyke verwarring herhaalde. —— Om 9 uur. Lotje wist allerleie bedenkingen tegen ons voorneemen. Zy fprak, geloof ik, voor Julie; maar zy verzekerde met haar in 't geheel niet gefprooken te hebben, en gaf my eindelyk gelyk. „ Dan zal ik u nog deezen avond een* Huwelyks-kransje vlechten," zeide zy. — „ En ik," was myn antwoord, „ zal u de bloemen helpen uitzoeken;" dus gingen wy beiden in den tuin. Zy fneed Mirten-takjes, en ik hielp haar. Op het  KAREL FERDINER. 333- het zelfde bed ftond ook Rofemaryn. „ Om zekere reden," zeide Lotje, al lagchende, „ mogt ik ook wel eene van deezen affnyden," en had het takie reeds in de hand. „ Ik zal het eehter liever niet doen," hernam zy, na zich eenigen tyd bed £ te hebben; „ de Bruiden hebben nu en dan wef eens eenige verbeelding by zich, en vooral de ^'verzogt haar my te zeggen, wat zy daarmede meende: .Lngen tyd weigerde zy het; eindelyk beloofde zy de .verklaaring; en gaf my, toen wy te L keerdeh,een brief van Julie, waaruit ik dit ™-kon ophelderen, doch met een flreng gebod Zt'aar niet te verraadcn. Ik heb getrouw myn gehouden, doch myn hart werd .by het lee. £i[h*U> meet liefde voor haar gevoeld had, dan op dit oogenblik, yldc ik naar Julie. PA0h. welk een hart heeft zy voor my! Welk eene Vrouw zal zy voor my zyn! en deeze Vrouw za! ik morgen verkrygen. - Hoe zal rk haar Rerk genoeg kunnen beminnen? Den x^den, 's morgens om 5 uur. Denkt gy dat ik gefiaapen heb? Ach! mogt hy kunnen ffalpen, die door zorg of vrees gekweld 'wordt. De gelukkige heeft den flaap niet noodig; hy kan de uuren der nacht beter genieten, door de vreugde, die hem den volgenden dag opwacht, reeds vooruit te fmaaken. , Ta, ik gevoel dat ik gelukkig zal weezen! Myn hart wordt door den invloed haarer tegenwoordig-  334 GÊÊ&Uï EDEN IS vAtf held hoe langs hoe meer vertederd; en deeze da* zal het begin zyn van alle de volgenden, in wef hen wy nimmer gefcheiden zullen worden — gaa naar den tuin, om de bloemen , die 'wy gister uitgezogt hebben,-verseh te plukken. C CC L F BRIEF. Charlotte aak Leonore. 3 ,'Farmbull, den x^den. Qy doet weï, myne waardfte ■ ■ dat sv VJ-het-befluit neemt om by ons te komen. Daar nwe Schoon-moeder het ongeluk heeft, of, moet ik zeggen > de ftraf ontvangt, van niet wel by haar verftand te zyn; en ,uwe tegenwoordigheid baar bmderlyk is, zoo is de raad van uw Schoonvader de redelykfte en beste, dat gy u tot op gunftiger tyd by ons ophoudt. Vah bet beloofd jaarlyksch onderhoud kunt gy en-uw lieve kleine ook volkomen naar uw ftaat leeveni -Dit kind is in de beste handen. De Weduwe Jtrodtheim geeft my van tvd tot tyd berigt daarvan, en overmorgen wil >L het zelve zien. De Weduwe zal een dag bv ons vertoeven, en van hier afgehaald worden. Dit zou reeds vóór eenige dagen gebeurd zyn ; maar de Heer Ferdiner kwam, en dan weet gy wel moet alles ft,I ftaan. Hy gaat morgen weder heen, zonder zyne Vrouw mede te neemen; fchoon zy waarfchynlyk- dan reeds zyne Vrouw zyn zal. Dit had ik u echter niet moeten verhaalen. Het moet zeer ge-  KAREL FERDINER. §3$ geheim blyven; gy begrypt niet waarom? welaan ik zal het u nader verklaaren. Gy ziet wel dat de Raat der zaake zich, God zy d-nk» zeer ten goede gefchikt heeft. Wy hebben tegenwoordig niets-andets te wenfchen, dan dat Wolmer, die eene'-oude Tante tot Roflock te gemoet reist, en volgens den laatften brief van Ahrenhof zm-Louife, — waint wy zeiven hebben geene brieven gckrecgen, — denhallen te Lubeck zyn zal, hóé- eerde-r- hóS bet-er te rug kome. Gy kunt u ligt verbeelden, boe gelukkig Joh* zien. thands gevoelt. Zy is ook uit eene der ongelukkigfte dwaalingen op eene zeer aangenaame wyzB te regt gekomen! Ik vrees alleen, dat haar hars door liefde en blydfchap wat al te fterk wordt aangedaan, ten aanzien van de tedere gefteldheid van haar in.der daad zwak ligchaam; vooral by de tedere aandoenlyke tooncelen, die zich tegenwoordig dagelyks voordoen. Het is ongeloofiyk, Leonore, hoe fterk het lieve meisje den man bemint! Zeg my eens, want gy toch hebt het zelve ondervonden , hoe kan eene minnaares zoo onbepaald toegeevend zyn, dat zy, gy begrypt wel 'c geen ik niet fchryven wil; maar ik vraag mogelyk naar een hoe, ■ die gy my bezwaarlyk met woorden beduiden zult. Hoe verre de toegeevendheid gaan kan weet ik.van u en van Louife; en dikwyls vraag ik my zelve, of niet Julie, indien Ferdiner van zyne magt over haar een misbruik maaken wilde , als dan volmaakt in uw geval zyn zou? Ik moet u een geval verhaalen, dat ik zoo even met haar gehad heb.- „  g£ GESCHIEDENIS vam I die-mogelyk met dat oogmerk niet een* was overgekomen, befioot .gister zeer onverwacht van daag met haar de Echt te zullen voltrekkenen zy, hem niets kunnende weigeren, had daarin ook bewilligd; maar, hoe meer zy haar lyden verbergen wilde, hoe meer zy leed, zoo bevreesd was zy van Wolmer te zullen mishaagen; zoodat zy deeze nacht zeer weinig fliep. Ik bemerkte haare ipwendige kwelling, vreesde voor droevige gevolgen, en nam derhalve voor Ferdiner te overreeden, dat hy den Trouwdag uitftelde. $ Deezen morgen, pas na vyf uur, - en heden zou het, volgens affpraak, de Trouwdag zyn, zoodat Ferdiner waarfchynlyk ook niet veel zal geflaapen hebben, — zag ik hem reeds'in dén tuin, en ging naar hem toe. J\ Glhebt rdRr watj"-zeide hy- » ai» gy zo lagcht, en het hoofd zoo houdt, dan begryp Ik „ Zekerlyk ja 1" antwoordde ik. - Gy weet myn gezicht- kan de gevoelens van myn hart geen" zins verzwygen, en openbaart aanftonds >t geen ik eerst langs eenige omwegen, zoo zagt als mogelyk is, wilde voordragen. ' „ Ze? op dan het geheim! Julie wil liever no<* wat wachten!" to „ Hoe gaarne zy wil, is den Hemel bekend! Zy wil bever dit uur dan het volgende. Zy heeft mv ook_ met één enkel woord gezegd, wei yZ «enige zwaarigheid te kennen gaf. Ik weet nie anders dan 't geen ik heimelyk gezien heb; en dan moetik bekennen, is zyfederd gister avondzeer on- rus-  KAREL FERDINER. 33? rustte Zy heeft deeze nacht geen twee uur geflaaPen, en ik vrees dit bedekte lyden, indien ik topen' mag 't geen in haar hart omgaat, deeze ^TT^w-ÏW gekheid maar al te VeelHeeftezy'u dan door het een of ander te kennen gegeeven, dat zy gaarne uitRel wenschte? Niets, hoe genaamd, dit kan ik u m goeden gemoÏe verzekeren, en, als gy 'er de proef van gemocae volkomen uw zin uit, tot dat de Heer Wolmer terug s. Dan zal 1 Hes wel by Julie daarna fchdc^ Gd ^ het wanneer men van iets de zekerfte hoop en pachting heeft, de grocMte het bepaald opzet af te zien, zoo kon ook Ferdmer net ge'reedelyk befluiten: eindelyk echter gaf hy ^ woord/onder voorwaarde dat hy ongemerkt booten mogt, wat ik Julie zeggen zou. Deeze nooren fcheen 'er vervolgens voorwaarde verwierp ik, hy icneen b ook genoegen in te neemen, en ik ging by Julie, OOK guuu g den tuin di^ nog was blyven liggen, cerwyi was gegaan. Ik maakte dan de deur van myn ka- Z zaltjes open, en haar wakker vindende, ging ^ b Zytage al wakker?» vroeg ik, al fchertzende; Sc dagt gy zoudt 't geen gy deezen nacht te wei, géSd hlbt, in den morgenRond inhaalen. Te weinig?" vroeg Julie. "la, te weinig geflaapen, meen ik. By zoo een aag als deeze overdenkt men te vooren n«g wel het & ' TT c 7 eea VI. D. II. Sx. &  338 GESCHIEDENIS vak een en ander. De flaap wil dan niet kómen. Hebt gy mets gedroomd, myne waardfte?" „ Ik heb juist niet gedroomd; maarzoo half tusfchen waaken en flaapen leggen maaien." „ Van Zoonen en Dochters, wed ik!" „ Gy hebt het gewonnen. Zoo als het doorgaans gaat, t geen men by dag met aandoening geleezen gezien of gehoord heeft, dat vertoont zich des nachts ten eerften weder aan onze verbeelding " „ Uw droom was dan mogelyk de herhaaling van uw gefprek met Ferdiner. Zoo kan ik het hal? raa. den Gy ftond aan zyne linker zyde, met uw regte hand in de zyne, vóór den Predikant, en zoo al verder. ■ Dan zyt gy wel voorbereid tot het geen van daag gefchieden zal. Myn kransje heb ik ook al klaar; ga nu maar fpoedig uw gang; zal het na den middag gefchieden, of nog heden morgen ? ,, Ik weet niet," antwoordde zy, terwyl zy met haar hoofd op de hand leunde, en voor zich neder zag; ik weet niet hoe Ferdiner het liefst hebben zal. Wanneer hy na den middag wilde — " „ Dan zoudt gy dit liever verkiezen, dan deezen morgen. Men kan zekerlyk zoo fpoedig niet met alles gereed zyn ; de Predikant moet 'er vooraf ook eenig berigt van hebben. Zyn ambt kan hem belet verfchaffen, of hy kon niet thuis zyn; dan zou de Bruid heen gaan om getrouwd te worden, en als Bruid wederkomen." ' „ Dat is zoo," zeide zy. „ Het zal vóór den middag niet gelukken. Zou Ferdiner daar wel om gedagt hebben ?" » Ik  KAREL FERDINER. 339 „ Ik zal hem zulks herinneren; en dan hoop ik zal — •" De morgen daarmede verloopen?" vroeg zy zeer driftig of nieuwsgierig, en keek my te.gelyk aan. " „ Ten minften de morgen; en mogelyk ook wel de'middag; maar dit zou u mogelyk niet naar genoegen zyn." ■—■ „ My niet?" vroeg zy zeer leevendig; doch bedagt zich, dat zy reeds te veel gezegd had, en zeide: „ het was dan nog maar één dag!" „ Die u ook niet veel helpen, maar wel eene flaaplooze nacht zou veroorzaaken. Neen, als het toch eenmaal gefchieden moet, dan is het beter deezen morgen, dan na den middag " Zy antwoordde niet, leunde nog by aanhoudend» heid op haaren linker arm, keek voor zich neder, en vouwde met de vingers van haar regte hand het laaken. „ Ten minften beter van daag als morgen," her. nam ik. Zy antwoordde niets, en bleef in dezelfde houding. '. I „ En dan wenschte ik wel, dat de Heer Wolmer en uwe Tante, op dat oogenblik kwamen." „ Ach!" zeide Julie, terwyl zy zich oprigtte, en"haare handen famenvouwde, als of zy bad, dat God het geeven wilde! „ Gy zaagt dan gaarne, myne waardfte, dat zy 'er tegenwoordig waren. Gy moogt het zoo fterk verbergen als gy wilt, ik kan echter uwe onrust maar al te duidelyk bemerken. Wat hebt gy toch Z 2 van  340 GESCHIEDENIS van van deezen dwang anders te verwachten, dan flaapelooze nachten? Als gy Ferdiner in geen ding kunt tegenftaan, waarom openbaart gy my ten min. ften niet de gevoelens van uw hart? Of vreest gy dat ik ze hem zou verhaalen? Gy hebt nu een zeer flegte nacht gehad, en het is nergens anders aan toe te fchryven, dan aan/t geen ik zoo even zeide. Is het zoo niet?" Zy lerde zich in haare eerfte houding neder, en zweeg. ,, Moet ik u dan eerst een eed van ftilzwygendheid doen, lief wantrouwend meisje," ging ik voort, terwyl ik my op het bed nederzette, en haar omhelsde. „ Ik zeg u dikwyls het een en ander al fchertfende, dat u wel eens doet bloozen, maar u echter niet onaangenaam is, en gy komt nooit voor de vuist uit? Moet ik u dan eerst een eed van ftilzwygendheid doen? Zeg dan maar fpoedig het formulier van den eed, en ik zal dien aanftonds doen!" „ Ja, ik zag het gaarne." „ Dat de Trouwdag uitgefteld werd?" „ Dat zy daarby waren." „ Nu, dat is een en het zelfde. Waarom zegt gy het niet aan Ferdiner?" „ Neen, Lotje, al kostte my dit nog zoo veel Hy wil gaarne dat het heden gefchied ; en heb ifc hem niet al zoo lang moeten ophouden? Denk eens, hoe wy hem beledigd hebben. Hy moet zekerlyk boos worden! Neen, Lotje, ifc durf, ik wil hem myne begeerte niet doen bemerken- Zoo als hy wil, is het goed." . Maar,  KAREL FERDINER. 34* Maar, als nu een derde in het fpel kwam, ik, by voorbeeld, en zeide hem " „ Om Gods wil, doe het toch niet! Laat my toch niet meer lyden, ik bid het u." „ Jk zal hem niets,zeggen, zonder uwe toeftemming Ik heb u daarvoor zoo goed als een eed gezwooren. Maar, als ik met den Predikant de kaart zoo vergeef, dat hy van daag, uit hoofde van zyn ambt, geene gelegenheid heeft, en morgen weder; of dat hy op reis is, en dat men niet weet, wanneer hy wederkomt?" , Als gy dat doen wilde, dan wenschte ik dat gy het my niet gezegd hadt. Nu kan het niet gefchieden." „ Maar hoe zal het dan aankomen, als de i redikant eens op reis is?" „ Is hy van huis?" vroeg zy, met eene drift, m haarer vraage de duidelykfte beteekenis van een wensch gaf. „ Ja; ik heb d5t 200 even gehoord van eene Vrouw uit Auenbrugge, die my van Louife het zeker berigt brengt, dat onze reizigers den 22ft.cn hier zyn zullen." (Het eerfte was verdicht, maar het andere was waarlyk zoo.) O! dat is my lief! Laat Ferdiner dan maar zyne eigen verkiezing volgen. Hy zal zekerlyk aan den Predikant fchryven." Hy moet zekerlyk zyne eigen verkiezing volgen; maar waart gy gister avond zoo openhartig geweest als nu, dan hadt gy ten minften gerust kunnen flaapen. Ik had reeds daarvoor gezorgd, doch dat is voorby. .—» Nu moet gy my echter nog eens zeg'A 3 Sen»  34* GESCHIEDENIS van gen, wat gy gedroomd hebt; of, daar de droom maar een herhaaling is van het geen Ferdiner u gezegd heeft, zoo verhaal my dat maar!" - , Jutte regtte zich met eene ongemeene ïeevendigbeid weder op, en verhaalde my; Ferdiner had' by haar op de Canapé gezeeten, en zich haar als zyne Vrouw cn Moeder van zynen Eersteling voorgemeld, en had door de leevendige afmaaling van deeze voorftelling al dat treffende van het denkbeeld om zyne Vrouw en Moeder van zynen Eersteling te zyn, zoo fterk op haar hart doen werken, dat zy naauwlyks by zich zelve was geblceven. „ Gy . waart toen in een gevaarlyken ftaat, niet waar, vooral terwyl het duister was!" Ja zeker," zeide zy. „ En nu kan ik het begrypen, hoe eene minnaares zich aan haaren minnaar zoo geheel kan overgeeven. Leonore zeide my eens: de liefde maakt ons tot goedhartige Kinders; en onnozele Kinders kunnen haaren geliefdften Speelmakkeren niets het minfte weigeren Zv geeven hun al dat zy hebben. Dit was ook] geyk gy weet, de verontfchuldiging van Louife. AU leer. int toegevendheid, zeiden Leonore en Louifeik had het nooit gedagt!" » Tot gy het eindelyk ondervondt," zeide ikwpt. my dagt haar bloozen en neergeftaagen oog icheenen dit te kennen te geeven. Zy antwoordde niet. Dit bevestigde my in myn denkbeeld. Ik omhelsde haar, en zeide: , Dan is nu, myne waardfte, reeds alles gefchied, wat gefchieden kan. Waarom zoudt gy u dan over het trouwen verontrusten? Neen, myne waardfte, als gy  KAREL FERDINER. 343 gy in het geval van Louife zyt, laat u, bid ik u, dan nog heden trouwen!" In het geval van Louife? — In eenige opzigten' ja, dan ben ik het; maar daar in heb ik weder eenbewys, als het noodig was, van de onfchuld van mynen waarden Ferdiner." — Is het zoo! Nu dan is het zyne deugd dat myne vergelyking niet juist is. Anders," voegde ik 'er by, en drukte haar lagchende aan .myn hart, „ anders zoudt gy eerlang de tedere affchet'zing, van u^n Ferdiner door eene egte ondervinding bekrachtigen, niet waar, myn kind?" „ O! vraag my niet, ik weet niet meer, hoe ik toen gefteld was." , i Naauwlyks had zy dit gezegd, of myne kamerdeur werd geopend. Ferdiner was my Ril nagevolgd, had aan de deur ons gantsch gefprek .gehoord, en trad na binnen. „ Mag ik nader komeD9" vroeg hy. Ik verfchrikte, doch herftelde my r'as genoeg om Julie niet te verfchrikken lagchte overluid, zoo goed als ik in dien Raat kon^, en ,decd fpoedig de gordynen toe. „ Wat doet gy ? vroeg Julie. „ Daar-vraagt iemand van myn karoer^of hy nader mag komen." ' s> Is het Ferdiner?" vroeg zy, eenigzms verlegen *yU% geloof ja; maar ik zal hem tegenhouden." Ik floeg het deur-gordyn open. Hy Rond reeds vóór my. — „ Dat is tegen de affpraak." .zeide ik. . ■ / Ik heb niets beloofd!" antwoordde hy, zette Z 4 zich  344 GESCHIEDENIS van zich in myne plaats aan het bed, kaschtte Julie, nam haar hand, en verzoet verfchooning. Hy zou zich niet onderwonden hebben binnen te komen, zoo hy geene reden had gehad om my te mistrouwen. Ik had myn vermaak 'er in, om hem nog eenige dagen op te houden. Hy wilde nu van Julie zelve verneemen of hy aan den Predikant fchryven zou, om zich gereed te houden of niet? De Predikant was waarfchynlyk niet van huis, maar Julie's goedvinden zou voor hem eene wet zyn, hoe zeer hy anders wenschte, dat het volgens de affpraak voortging- julie wist niet wat zy zeggen zou. „ Zoo als gy wilt, myn lieve Ferdiner!" zeide zy. ,, Neen, myne waardfte," antwoordde hy, ,, het ftaat aan u om dit te beflisfen." „ Daar is weder geen afkomen aan," zeide ik, s, als ik 'er u niet uit help. Ik heb nog ééne voorfiag; gy moet deelen. Ieder moet de helft van zyn wensch hebben." „ Laat ons eens hooren!" zeide Ferdiner. „ Zoodra gy my uwe hand geeft, dat gy beiden daarmede te vrede zult zyn." „ Hebt gy ook voorwaarden ?" vroeg hy weder. Van beide kanten;" antwoordde ik. „ Willen wy het aan Lotje's beflisfing overlaaten?" vroeg Ferdiner aan julie. Julie wierp zich om zyn hals, en zeide; „ ik bid — 1" „ O myne lieve Julie, dat is te veel!" hernam hy. „ Wel-  KAREL. FERDINER. 345 „ Welaan!" ging hy voort, terwyl hy my de hand gaf; „ hier is myn hand! Spreek op; maar gy moet billyk zyn." „ Aan beide kanten even veel!" antwoordde ik. „ Of blyf zoo lang hier ongetrouwd, tot onze rei* zigers hier zyn." — „ Niet ongetrouwd ," antwoordde Ferdiner, „ neen! dat kan niet weezen!" „ Of reis gy morgen of overmorgen, wanneer gy wilt; reis over Auenbrugge, julie en myn gering perfoontje 'er by, laat u dan trouwen, en dan maar voort; gy naar Hamburg." „ En Julie met my; zeer goed!" „ Neen, dat niet!" zeide ik, „ Julie moet ten minften haar Vader en haare Tante hier afwachten, het zy als Julie of als Mevrouw Ferdiner. Het zou anders de uiterfte beleediging zyn." „ Wy kunnen het nog anders fchikken," zeide hy. „ Wy zullen ons van daag laaten trouwen, en ik vertrek morgen." „ Gantsch niet!" zeide ik. „ Geen uur na de Trouwplegtigheid moet gy hier blyven-" „ Waarom dat?" vroeg hy. „ Om ééne éénige reden," antwoordde ik, „ die voor duizend anderen kan gelden:" en Julie werd geheel rood in haar gezicht. „ Wat won ik dan daarby ?" vroeg Ferdiner. Juist 't geen ik u beloofd heb, de helft van 't geen gy wenscht. De reden waarom gy zoo zeer op de verhaasting van het trouwen aandringt, is de onherroepelyke zekerheid om julie te bezitten; en die hebt gy dan," Z s *> Dat  34<5 GESCHIEDENIS van „ Dat is waar,.'" zeide Ferdiner; „'maar wat wint Julie daarby?" „ De andere helft; want deeze trouw moet zoo geheim gefchieden, dat geen ander mensch daar iets van weet, da.n.gy, de Predikant en ik. Julie ve* wacht hier haare Bloedverwanten., en moet dan nog Juffrouw Julie heeten. Een dag of twee naderhand komt Mynheer Ferdiner terug, en dan is de Trouw, dag daar. Gy komt. beiden voor den Predikant, en in plaats van u te trouwen, wenscht hy u geluk, verklaart het geheim, en alle de gasten klappen in de handen." „ Ik geloof "Waarlyk; indiervoege zou het myn Vader niet onaangenaam zyn,". zeide ^ulie. „ Als 'er maar geene hindernisfen weder in den weg. komen i" zeide. Ferdiner. „ Maar, myne waardfte, ik ken myn Noodlot, en ik ben te verfchoonen, als ik meer vrees, dan ik behoorde te doen." [ ■ h ... „ Maar dan hebt gy ook genoegzaame zekerheid," zeide ik.. „ Want onderftel eens het alleronwaarfchynlykftc, dat de Heer Wolmer nieuwe zwaarig. heden maakte, dan komt Mynheer Ferdiner te voorfchyn, omhelst zyne Julie, en zegt, „ dit is myn Vrouw," en Julie beantwoordt zyne omhelzing, en zegt, „ dit is myn Man." Beiden beroepen zy zich op my, op. den Predikant, en op het Kerkeboek." » Zyt gy daarmede te vrede, myne waardfte?" vroeg Ferdiner. „ O ja!" antwoordde Julie, „ laat het zoo ge-, fchieden." *, Dan  KAREL FERDINER. 347 „ Dan fchryf ik op hec oogenblik aan den Predikant, reis morgen vroeg, kryg myn Vrouw dit zeide hy, terwyl hy julie vuung omhelsde, rx en torn" ten minflen half zoo gelukkig als ik wenschte te zyn, te Hamburg, om in de tusfchendTei ot de terugkomst van myn Dom alle myne ' aken in order te brengen." — Met dit zeggen ftond hy op, kustte julie de hand, en ging heen. CCCLVI BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Farmbull, den i^den. Des Avonds. -x 2 wie wil van ons'gedagt Ah beroemen op T . Tteerfchaopy! Atwfe dc Vlouwe" zyn h waarachtig onze Meesceresfen'Altoos weeten z, £ r Geheven aan de g ,e kleinite zwakheid te leiden. De Gebiemtero vee om dat wy den huisfelyke» vrede^beminnen g Ustige weet f h - hm—^ = Z 2 naa" dien weg heenleiden, naar we n J hrtAen willen. De Schoone maakt haare liet ? .TtoTdw ngmiddelen haarer' heerfchappy, koozmgen tot dwang Heer[ezy„, door tew^ingen % *~ ^ ^ reIPzïne wang, a, *hend= «- ^ Tedere cn Tocgceyendc echter, welker wn ^  348 GESCHIEDENIS van de onze is, welker geheele ziel alle onze begeerten tere Delg,osc„ teontdetoj en om delyfc nog daarom bidden, dat zy bevee,™ "° doei, men d,c alie,, ge,„,;kig 6 zoo eene Vrouw gefchonken heeft' ' En alk eene Vrouw za! #« »00r my 2yn gevoelt, zy denfa, zy ademt „, ? ^ 2/ toegeevendheid voor my. Haar cetor ul\ v,aareaftee,dfe,v,nec„Jtart^- ;p^ « derwerping en overgeevingf i«'ueon. Ik kom zoo even van eene plaats terug, daar ik SS LeeienVe"Tlyt f ^ ^ 4v bel is! -£ Iaat my deezen naam thands nog eens mtfpreeken; * kan het doen benaI'f"S myner liefde voor - ^ , omdat zy geen ander voorwendfel had om haar gï geeven woord in te trekken, ik weet niet welken fchyn van eene aangedaane beleediging, die hief an-  KAREL FERDINER. 35» dat gy en ik wel wenfchen zouden; want ik weet, gy zoude gaarne zien, dat de Man minder berispelyk was, dan by u moet voorkomen; en daar ik nu weet, dat hy bet waarlyk is, zal bet my aangenaam zyn u daarvan te overtuigen. 't Geen ik u in den beginne verhaald heb, weet ik door. middel van m\ne nieuwe kennis, Henriet, te, die met Ferdiner, julie en Eduards, in eene oude naauwe vriendfehap leeft. By myn eerfte bezoek kwamen wy op het mïsverftand van Ferdiner met zyn Oom; want navorfchingen van deezen aart waren de redenen, om welken ik kennis gemaakt heb. „ Wat weet gy , daarvan?" vroeg ik, „ of wat denkt gy 'er van?" 5j Weet. gy dan niet," was het antwoord, dat de zaaken volkomen tot eer van Ferdiner beflist zyn? Louife zal, naar alle waarfchynlyk- heid, trouwen." „ Trouwen ? en wie is die zoo uitneemend infehiklyke Man ?" Henriëtte lagchte, én zeide, „ juist dezelfde, die te vroeg de rol van Echtgenoot gefpeeld heeft." —■ „ Die. meende ik, was Ferdiner?" — „ Wie zou bet ook anders hebben kunnen denken ? Het geval is een der zonderlingften, dat gy ooit gehoord of geleezen hebt. Neen, niet Ferdiner, maar de Man heette eerst Gerjlendorf; was eerst Louife"s Broeder, en is nu by de uitkomst Ahrenhof, en een Neef van Julie. Om dit alles te begrypeu, moet gy eenige brieven leezen, die Julie's vertrouwde Vriendin, Charlotte, gefchreeven heeft. Ik zal ze in 't vervolg wel eens voor u byeen zoeken." Ik kon myne nieuwsgierigheid niet zoo lang ukftellen; zy zag  fel GESCHIEDENIS van zag het, ging heen, en Icwam met een pakje brie. ven terug. Ik las den een na den ander, en het ongelooflykst geval werd eindelyk voor my begrypelyk. De brieven zou ik u gemaklyk kunnen bezorgen; maar gy kent waarfchynlyk die Charlotte, en kunt ze dus van haar zelve krygen. „ Die onfchuldige Ferdiner!" zeide ik. „ En wat zeide Mynheer Eduards daarvan ?" „ Hy heeft," antwoordde zy, „ het geval nimmer geloofd, en was reeds lang voornemens geweest zyn Vriend by den Oom te regtvaardigen, door een brief van Ferdiner, in welken hy van het bewuste voorval in de herberg gewag maakt; maar dewyl by federd al dien tyd van huis geweest is, zelf duizende drukke bezigheden heeft, die gedeeltelyk zeer onaangenaam waren, en zyne brieven te Hamplagen, (lelde hy dit uit, tot dat zyne Zuster vóór eenige weeken van Stade terug kwam , die den brief opzoeken, en aan hem zou overzenden; of zy hem gevonden en overgezonden heeft, weet ik niet." Ik wens'chte deezen Eduards ook nog in andere opzigten te leeren kennen. Henriette zeide my, hy was een man die verbaazend veel zaaken aan de hand had, welke door de ongelukkige omftandigheden van zyne Nicht nog vermeerderd waren. Dus was ieder uur hem kostbaar, te meer nog, omdat hy maar eenige dagen in Hamburg blyft; want hy is federd den xoden hier. Intusfchen zou zy alle moeite doen om my den bewusten brief te bezorgen. Dit was 't geen by dit bezoek voorviel. Twee dagen laater gaf my Henrictte een tegen- be-  KAREL FERDINER. 353 1 bezoek. Zy had Eduards in dien tyd niet gezien, maar had hem fchriftelyk om den brief verzogt; doch hy had zich verontfchuldigd met de verzekering, dat hy reeds lang in handen van Julie was. Den dag daaraanvolgende werd ik van haar des avonds ten eeten verzogt, en zy liet my zeggen dat Eduards daar ook zou weezen. Dus bleef ik met in gebreke om my daar te laaten vinden; doch myn hoofd-oogmerk bereikte ik niet; want het gezelfchap was talryk, Eduards kwam laat, en ging weder vroeg weg; hy wilde den volgenden morgen weder naar Stade, en"zou van daar, zoo ik hoorde, binnen drie weeken terug komen, en, om zynen ongelukkigen Zwager, of, — hoe zal ik hem noemen? want hy was nog niet getrouwd met de Nicht van Eduards, — te believen, naar Koppen. basen reizen. . De brief, dien gy van Julie, door Sof ha, waarfchynlyk krygen kunt, moet een dag of twee na het voorval met Louife gefchreeven zyn; hy heeft, naar den trant waarin hy opgefteld is, alle kenteekenen in zich van een opregt verhaal, waarin het geval geen ander belang heeft, dan om 'er zich mede te vermaaken, en verkrygt door het gecuigenis van ons goede meisje de grootfte waarfchynlykheid, ia zelfs, wanneer hy vergeleeken wordt met de brieven van Ahrenhof zelf, een ontwyfFelbaare zekerheid. 'Dus, myne waardfte, is Ferdiner volmaakt onfchuldig. Wat ik van uw voorval denken moet, weet ik niet. De Man is vuurig! Mogelyk hebt gy, gelyk gy zelve by het gebeurde te Ottenfon VI. D. II. Sï. M bc"  3J4 GESCHIEDENIS VA1I bemerkte u zeiven meer voormeld dan waar waswantgy hadt kerIyk redeQ gMoeg om argwaane-, te zyn. Hoe 't ook zy, de Man is in andere opzjgten met zoo fchuJdig, als wy dagten, en de uitkomst is gelyk wy wenfchen! ' - * Jl S' "uFerdJner's P™*t> welk ik op uw verzoek aan h moet terog zendenj heb ? « afgevaardigd, en - ik kan bet niet doen. Neem net weder terug." C CC L VIII BRIEF. Sophia aan Augusta. Lubeck, den jjden. |k fchryf deeze keer ook als gevolmagtigde van 1 myn Broeder, die my verzogt heeft de Lr Z kveren ^ " * Vcrtr0üWen over te „ Schryf aan Augusta," zeide hy, terwyl hV ze rny overgaf, „ dat ik twee redenen heb om haar alleen, en aan geen ander perfoon, deeze papieren toe te vertrouwen. De eerfte en voornaamfte is omdat zy voor Elize meer dan eene Zuster, en dus veel meer dan eene Tante of een Nicht is. De an dere die alleen betreklyk is tot myn eigen perfoon, omdat ik gaarne toon, dat ik gewoon ben myn woord te houden. Onze Nicht zal zich wel zeker gefprek (*) van my met haar kunnen herinneren. O Zie IV Deel. CXC Brief. Schryf  KAREL FERDINER. 355 Schryf haar nu, dat ik hoop, dat myne gevoelens geene dubbelzinnigheid meer hebben agtergelaaren; dat ik dat zelfde by Ferdiner beproefd, en alles gedaan heb, wat in myn vermogen was; doch dat my echter deeze wensch niet Zoo fchynt gelukt te zyn, als ik in den beginne wel hoopte.'' „ Niets meer Broeder?" ■ » Niets meer, antwoordde hy, „ voor my. Voor u zelve moogt gy daar byvoegen, dat gy goedvindt." — Dank voor de gunftige toeftemming, dat ik da geen zeggen mag, waarvan myn hart zoo vol is __ Vol, myne waarde Augusta, ja zoo vol, dat ik trumf zou kunnen roepen over - doch ik vrees, gy zoudt my hierin niet volgen. Dus vooraf nog eene inleiding. Dat wy gelukkig te Grumbuy gekomen zyn, weet gv uit den brief van Elize, en ook uit den mynen. Mogelyk weet gy daaruit nog meer; de geheele zonderlinge gefchiedenis van haare ontkoming, en de gefteldheid van haar hart. Ik weet alleen, dat zy ten uïterflen onrustig was, en had reden, om het verhaal van haar tot op deezen tyd liever af te wachten, dan het toen te vraagen. — Het zou my echter aangenaamst zyn, indien zy alles zelve vergeeten kon. Den volgenden dag reeden wy naar Lubeck. Elize fprak weinig. Daags daaraan kreegen wy een bezoek van onzen Oom Larner. Beide oogen van den waardigen Man toonden blydfchap en hoop. Hy was gekomen om ons by zyn Broeder te nood.gen. Elizfws zeer onrustig, nam echter de noodiging aan. Ik greep de hand van onzen Oom uit blydAa % ichap-  355 GESCHIEDENIS v'ak fchap, en drukte dezelve. Dit was zoo veel als of ik wilde zeggen, dat zulks wat goeds beduidde. Hy begreep my, en antwoordde my in dezelfde taal. De jonge Neef is zwak, zeer zwak; maar de blydfchap van zyne Elièé te zien, gaf hem ongemeene krachten. Het oog van Elize hing dik-, wyls aan het zyne, en zwol van traanen : traanen van medelyden, dagt ik; maar laat het medelyden uitwerken het geen de liefde niet wij. Op deeze wyze ging dees dag voorby ; geen enkel woord van het Huwelyk, Op den derden dag bevond zich Elize niet wel. Zy bleef thuis, en was geheel niet te fpreeken. Ik ging echter tusfehenbeiden by haar in de kamer, eu vond haar meestal fchryvende, ik geloof, aan u; doch na dien tyd fchreef zy dagelyks. Den volgenden dag liet zy myn Broeder by zich. Hy kwam op de hoofdzaak; maar zeer bedagtzaam en traps* wyze, gelyk gy weet hoe hy fomtyds doen kan; en by het heengaan gaf hy my te kennen, dat* het niet hoopeloos was. Den volgenden dag, — maar weg de dagwyzer! —— federd deezen tyd waren wy dikwyls by den Vader. Elize fchreef, zoodra zy maar alleen was; en op een deezer dagen ge» fchiedde het plegtig voorftel der Familie. De Oom deed de inleiding, de Vader vervolgde, de Moeder onderfteunde hem met de gefchiktfte redenen, en myn Broeder hielp ook mede. Elize was ongemeen aangedaan. Zy verzogt eindelyk tyd van beraad. De Moeder wilde dit gunftig oogenblik niet laaten voorby flippen; maar myn Broeder, die Elize's verlegenheid zag, nam het woord voor haar op, ea zei-  KAREL FERDINER. 357 zeide, dat het geen W», eischte, niet meer dan ï'was. De zaak bieef dns twyffelachtig. b' usTch^n had myn Broeder aan *M£ fehreeven, en hem, om kort te zeggen, te Grum tby ^ne Bruid verzogt, om daar ter plaatze haare t „h te crtvangen. De zaak, zeide myn Broeder, moet a r fpoïlig worden voortgezet, anders komt daar n et van" Oom en Vader, of Vader en Schoon.1 1 de een denkt dat hy meer beleedigc, dan do ander, en daar komt geen einde van deeze we £3Ë> befehuldigingen, zoo niet ieman tu, fchen beiden komt, die beide partyen weet te bef£££ Ook is het om dat de trouw maar fpoedig en geheim gcfchied Naderhand kan men het overige met geld wel goed mt"-,(Vader was met een Neef, de Zoon van de Tante, die men verwachtte, die hier zeer onverwicht is aangekomen, reeds vertrokken oui deeze Tante van Warnar af te haaien, en myn Broeder dagt uit zyne woorden te mogen opmaaken, dat hy gaarne zien zou, dat zy beiden in zyne afweezgheid trouwden. Hy had zich geenszins op LoutJ* beroepen, om de verbindtenis voor onmooglyk te veZren; maar had alleen van uitftel gefproken om der Tante wil, die daar zeer op Rond; ma ar dit kwam myn Broeder zeer gering voor, en hield hec daarvoor, als of men nog iets zeggen wilde. Als dan deeze Tante," voegde myn Broeder er by, !' 'er zoo gaarne wil by zyn, waarom dan niet een >' ° dag C*) Soibia was de ontwikkeling d« za* «°S °nekelld- Aa3  3J8 GESCHIEDENIS vak dag naderhand daar toe genomen, die even plegtia zyn kan, als de Trouwdag zelf. Te toonen, dat men, 't geen eigenlyk aanflootelyk is, niets, hoe genaamd, telt, en van zulk eene kleinigheid, als de tegenwoordigheid der Tante is, uitvlugten neemt, ,8 even goed als te wenfehen, dat een ander als middelaar de uitvlueht begrype, en de beiden zoo lang verloofden, in den eeht verbinde Dus begryp * Wolmer, m zal de gelegenheid nie voorby laaten flippen, om Ferdiner eindelyk te overtuigen, dat ik in geenen deele die man ben voor welken hy my, om wat reden wee^ Z' altoos gehouden heeft." ' Dit zeide myn Broeder. Hy kon echter niet -weeten, hoe zyne noodiging door Ferdiner zou aan genomen worden ; dus mogt Julie van zyn vool neemen vooraf niets weeten. Hy vertrok vooruit en wy 20uden hem na ^ dagen vo] °°™> ™£zri £ew weeg;n had geene de ^ zwaarigheid n. Wy reeden den 3cften April uk Lubeek, Juhe, Juffrouw Walsborn en ik „„ „ Grumbuy. Ferdiner was 'er niet ■ en\ ' T hy het niet afgefchreeven. Wy ver^hS dus van dag tot dag, e„ tt zogr ,^ « h£ hhklyk naar Farmbull heen wilde, van den eenen dag tot den ander op te houden, omdat ik haar oZ verwacht het genoegen wilde verfchaffen " °D haaren Beminden verrascht te worden. Ongetwyf feld merkte zy wel het een en ander wegens 0ns voorneem*., en liet zich daarom gaarne houden' want zy was federd den lften May, toen zy uit £ een brief van Charlotte ontving, in een zeer goe.  KAREL FERDINER. 359 goeden luim geweest. De tweede postdag kwam; maar noch Ferdiner, noch brief. Ik kon Julie, om Carolina's wil, niet langer ophouden, bragt haar den 4den naar Farmbull, waar wy eene der zeldzaamfte en aangenaamfte tooneelen hadden, namelyk, dat eene Vrouw, die zich verbeeldde dat zy Weduwe was, haaren geliefden en tederminnenden Man wedervond. Eer ik naar Grumbuy terug reed, maakte ik 'met Charlotte, die Julie gezelfchap houdt, en aan welke ik ook ons gantfche plan mededeelde, affpraak, om, zoodra ik haar eenen bode toezond, als dan oogenbliklyk met Julie by ons te komen. Eindelyk kwam 'er een brief van Ferdiner, die zeer beleefd, maar kort was, en de noodiging volftrekt affloeg. Zyne verontfchuldiging beduidde niet veel. Ik zat aan tafel, en doorbladerde eenige nieuwe Franfche Boeken., die ons van Etienne uit Hamburg om te leezen gezonden waren, wanneer myn Broeder den brief las. Zyne houding beviel -my niet. „ Ik wed, hy fchryft het af!" zeide ik. „ Lees gy zelve," antwoordde myn Broeder, en leidde den brief voor my op tafel. Ik las, fchudde myn hoofd, en zeide. „ Beleefd en koel. Het is nog mindec dan ik gedagt had. Hadt gy hem niet gefchreeven dat hy door Julie zelve verwacht wierd ?" „ Dat juist niet," antwoordde myn Broeder, s, maar wel, dat zy hier was." „ Nu, dat komt toch op één uit," hernam ik; „ deeze verontfchuldiging hadt dan wel een weinig gefchikter leunnen weezen; want nu is bet maar al te lomp Aa 4 ge-  Söo GESCHIEDENIS van gezegd; ik wil haar niet hebben!" Van u met!" zeide myn Broeder, „ dat is, hy wil haar uit myne hand niet hebben; meer kan het niet be duiden, Zuster! — Het is my leed, dat ik my met de zaak heb ingelaaten. Zorg en moeite voor een ander krygt zeer -zelden dank. Het fpyt mV maar van Julie. — En wat hebben wy nu van Ell ze te wachten?" „ Niets minder, dan te vooren," zeide ik. Denkt gy dat?" „ Zekerlyk ja, en als ik het wel begryp, nu meer dan ooit te vooren." Hy zeide niets; doch trok zyne fchouders on dat is, hy twyffelde. Hy dagt, Ferdiner's voorbeeld zou haar eerst doen befluiten, en zoo als hv voorging, zou zy volgen; doch dit is zoo veel als Elize's karakter te mistrouwen, en haar eene vry groote onbeftendigheid toe te kennen. Ik die haar beter ken, dagt juist het tegendeel, en verwachtte dat zy, wanneer Ferdiner het voorfïel affloe- oo' genbliklyk het onze zou aanneemen, oni hem alle hoop op haar perfoon te beneemen. De meerdere waarfchynlykheid was ongetwyffeld voor myn ge voelen; doch geen van ons had het geraaden; want EUze deed nog meer, dan wy beiden verwachtten Wat zouden wy langer te Grumbuy doen ? Wv gingen terug. Julie wilde ons eenige dagen naderhand volgen; want zy wilde gaarne haar Vader en haar Tante te Lubeck ontvangen. Te Lubeck komende, vond ik km in eene groote ongerustheid. Haar Broeder was eenige keeren bv haar geweest, en nu onlangs nog, een dag of twee ge-  KAREL FERDINER. 3^ geleeden. Waarfchynlyk zyn 'er tedere gefprekken gehouden. Zy had den Oom Lamer reeds te vooren by zich laaten verzoeken, en deeze had zich van die gelegenheid bediend, om het voorftel te herhaalen. Zy had zich echter nog niet willen verklaaren, maar had hem een brief gezonden, op welken zy een antwoord van hem en van myn Broeder begeerde. Deezen brief kreeg myn. Broeder nog te Grumbuy, alwaar hy hem oogenbhklyk beantwoordde.. „God zydank!" zeide Elize, terwyl zy my vuuriger omhelsde, dan ooit te vooren: „ Gocl zy dank! dat gy weder hier zyt. Ik heb zeer veel geleeden! - De eenzaamheid diende my met langer. Ik hoop, dat ik het overwinnen zal." ë Den volgenden dag kwam myn Broeder zelf met den Oom. Dit was vóór den middag, 's Namiddags en 's avonds waren wy by de Ouders. Eindelyk kwamen wy daar gister weder, en federd zeven uur van deezen avond is Elize, — want nu durf ik het waagen, om het edel, en voor allen zoo vertóklyk woord van myne, ten voordeele van Ferdiner zoo fterk ingenomene, Vriendin te noemen, de Bruid van onzen zieken, goeden, jongen Larner. Help my nu van harte triumf roepen! Dat had ik niet verwacht," zeide myn Broeder, nadat men breedvoerig met haar gefprooken had, en was zeer fterk met Elize, ingenomen. Maar nu moét van onzen kant ook alles gefchieden, wat men verwachten kan." Hy hield zyn woord; want hy had alle fchriften, betreffende het Huwelyks-kontrakt, in het net laaten fchryven, Aaj ea  362 GESCHIEDENIS vak en drongï met den Oom zeer fterk daarop aan, dat net m de tegenwoordigheid der gantfche Familie onderteekend wierd. Vaderen Moeder deeden dit gaarne Elize verzogt men het eerst te'leezen, eer zy onderteekende. Zy wilde dit niet doen, en nam de pen om te onderteekenen. Myn Broeder nam het papier weg, en las het overluid, zonder dat zy het kon beletten. Daarop onderteekende zy, waar, affthWfï T beeVende hand' en nam eiflde1^ °et affchnft, 't geen men haar opdrong. IiJ*j ^UWe,^s-frontr^ word haar het Landgoed LM9rf kt^ waQneer haar J den Trouwdag mogt fterven, en zy behoudt Se helft 2 ,?^' de Ouders gegeeven hebben. Mogelyk weet gy dit reeds. Nu nog iets, 't geen gy vooral moet weeten, omdat het de redenen opheldert, waarom myn Broeder u het Huwelyks-kontrakt toezendt Het is kortelyk hierin gcleegen. Den volgenden dag riep myn Broeder my alleen. » Ik ben er trotsch op," zeide 1]yj „ dat ik deeze ongemeene Vrouw myne Nicht mag noemen, en moet ierdiner byna geheel verontfchuidigen Zv heeft my zeer verbaasd. Ik moet tot myne fchaamte erkennen, dat ik niet altoos-die hooge gedagten van haar karakter gevormd heb, die ik had moeten hebben Ik dagt, de groote voordeden van het Huwelyk zouden den meesten invloed hebben op haar befluit; dan dagt ik weder, zy zou deeze par. y eerst aanneemen, als zy wist, dat Ferdiner ^. veS 7\T \ my in beide ^l, verpst. Zy heeft zich bepaald, eer zy nog wist, of by getrouwd was, of dagt te trouwen; en wat het  KAREL FERDINER. 3<% j het andere betreft, lees den brief, dien ik heden : van haar gekreegen, en reeds beantwoord heb." Hy kreeg dien uit zyn zak, gaf ze my in handen, en zeide 't geen gy in het begin van myn brief geleezen hebt. — „ Myn gelukkige Neef!" voegde hy 'er nog by; „ als ik maar hoopen ,kon, dat het niet reeds te laat voor hem zyn zou, om gelukkig | te worden!" C C C L I X BRIEF. Elize aan Dankwart. Farmbull, den aden. Gy weet reeds uit myn eerften brief, dat geene van die tedere en inwendige aandoeningen, welke mogelyk in alle Huwelyken alleen de keuze behoorden teregelen, my eigenlyk bewoogen heeft my aan uwen Neef te verlooven. Ik beken veeleer met alle openhartige opregtheid, welk eene zoo ernftige en plegtige zaak vereischt, dat goedwilligheid, medelyden, begeerte om zoo veel goed te doen, en den wensch van anderen zoo zeer te gemoet te komen, als in myn vermogen is; maar aan den anderen kant ook misnoegen over te leur geftelde verwachtingen, verdriet om geduung met ongelukkige voorvallen te worftelen, of hoe zal ik het noemen, vermoeidheid en zwakheid na aanhoudende worflelingen, een gelyk gewrgt in de fchaal myner befluiteloosheid gelegd hebben. Het ftrekt my zekerlyk niet tot eer, dat ik my met  354 GESCHIEDENIS tak met deeze bewustheid bepaald heb; maar het billykt ten minften myn befluit, en ik zoek geene eer daarin om juist by u of anderen den naam van goed te verdienen. Intusfchen laat het my ook niet tot fchande verflxekkcn, en laat myne zwakheid, die zekerlyk vergeeflyk is, niet uitgelegd wórden, als had ik alleen beflooten met zoodanige oogmerken, die minachting, zoo niet eene geheele verachting verdienen. God weet, dat ik 'er niet om gedagt heb, om door den flap, dien ik gedaan heb, myn fortuin te maaken. Het geluk van myn hart kon ik geenszins daardoor bevorderen, en dan wil ik my ook niet met het uiterlyke bemoeien; want, inderdaad, ik weet niet, als men inwendige gerustheid ontbreekt, of dan het uiterlyk geluk wel veel zéggen wil; cn ik kon, —— ja ik zou, dit durf ik gerust zeggen, den Zoon van eenen armen man, met wien ik niets dan arbeid en brood zou hebben, moeten deelen, even zoo myne band gegeeven hebben, als aan uwen Neef, zoo die man in dezelfde omdandigheden geweest was. Laat ik derhalven in eene daad, waarin ik niet meer dan vergeéving verdienen kan, geene andere verwytingen mogen vreezen; en ruim gy alles uit den weg, welk aan hun, die flechts aanfehouwers zyn, en over onze daaden juist niet het gunstigst oordeelen, aanleiding geeven kon om myn gantfche gedrag aan eigen belang toe te fchryven. Voor zoodanige uitlegging nu kan ik, beveiligd zyn, wanneer ik my flechts met die perfoon verbind, aan welke ik my verloofd heb, doch niet met zyne goederen. Om welke redenen ik hem ook  KAREL FERDINER. 3*5 • ook moge genomen hebben, eigenbelang, dit kan i, u telg verzekeren, is geene derzelven ooit gewees S a dan toe dat dit ook anderen onder t iTkome, die noodig hebben dat zy verheht wm.°d ,e. a'an dat geen, welk naauwlyks anders dan kwaad zou kunnen uitgelegd worden, eene goede verklaaring te geeven. . Gy begrypt zelf, hoe noodig my dit middel ter verdeedigingzy.in dien ftaat, waarin ik my thands bevind. Om nu niet te fpreeken van voorgaande voorvallen en omftandigheden (*), zoo rs de kranke ftaat van mynen Bruidegom al te zeer bekend en laat geene waarfchynlykheid voor my overig, dat men myn befluit aan edele oogmerken zou ^oe fchryven. Dat ik zoo lang hy leeft, — en God bewaare hem voor zyne Familie, en voor my. — het *oed, welk zyne Ouders voor hem beftemd hebben, insgelyks gebruik, zal my niemand ligt ten kwaade kunnen duiden; maar dat ik vom my na zyn dood zou gezorgd hebben, dit kan, hoe algemeen, hoe goed, en hoe billyk het ookrnandere gevallen zyn moge, in dit geval, gelyk gy hgt begrypenkunt, nu men minder reden beeft om aan zynen vroegen dood te twyffelen, dan aan de voortduuring van zyn leeven,maar al te zeer ten mynen nadeele misduid worden. , De kracht van deeze redeneering zult gy even goed bevinden, als ik; aan dit uw gevoel vertrouw i het derhalven, en ik hoop dat gy deeze myne verwachting niet zult te leur ftellen, dat gy de ne f») Zie III Deel. CXXXV Brief.  KAREL FERDINER. 3 k gelaat weder toe hem keerde, „ uw onge. Hyhaalde zyne fehouders op, en zeide; „ dit is ee ter nog het ergftc-niet. Een braaf k e j d het gebruik van zyne gezonde leden heeft koZ nog hgt onder een anderen dienst te regt.» „ En dit gebruik hebt gy niet?" „ Ja pom nog wel," °antwoordde hy, , maar 4 heb dit verlies ook by myne vlucht geleden." ^ Dat was dan een gevolg van uwe ongelukkige- „ Het een volgt meest altoos het ander," zeide hy./LIk wist met, of myn party leefde of dood ble"ve^hydaQ niet°P^P^vanhet^/ge. U Ik zag alleen, dat hy viel. De floot was door het hgehaam gegaan; verder wist ik het nie nam dus het zekere voor het onzekere, en hield m fehml in de nabuurfebap, op een dorp, alwa ^ de eerfte twee dagen van myn Vriend nu en dan het berigt kreeg, dat hy nog leefde. Den vierden dag echter, werd ik verfchrikt door het berigt van myn Correspondent, dat men my overal had age fchreeven; en toen moest ik ha!S over kop de vlucht neemen Ik nam een paard, Joeg zoo hard ik kon "zTw1 i de ^ ^ ?* d°rP aM dC *»W' *5 Azyn wilde, van denregten weg was afgedwaald, en  KAREL FERDINER. 383 Ven, voordat ik het belastte; ik fprak intusfchen yan de terugkomst van Wolmer, en zeide, dat wy hem rnprgep zeer vrceg zouden te gemoet reizen. „ Kunnen wy dan geen party maaken?" vroeg Sopbia aan haar Broeder. \ Deeze keer niet," antwoordde hy. „ W,y dieJn tot den .-.5ftcn te Grumbuy te blyven. ! M Ik wou," zeide terwyl zy Jtófe lag- chend aanzag, en haar hand nam; „ ik wou zoo .gaarne eens zien, hoe gy u houden zultk I Als ik myn Vader ontvang?" vroeg Jufie, " Dat is niets met al!" antwoordde zy; „ maar afedat ontvangen over is; wanneer uwe oogen zyn gelaat bcftudecren, zyne gedagten uitvraagen, en ! dat lieve gelaat tusfchen hoop en vrees telkens van kleur verandert', dan uwe houding by de eerfte vraag, op welke uw hart peinst, en die 'er echter zoo gemaklyk niet uit wil." , Gy verftaat mogelyk, myn lieve kind, zeide Juffrouw Walsborn lacghende tegen . ulie, „ bezwaarlik, wat uwe Vriendin zeggen wil?" Zy verftaat my wel!" hernam de eerfte. „ Zie eens, hoe rood zy wordt, en daar hebt gy al de opregte erkentenis, dat wy elkander heel wel be- gVyPMoet ik my dan ook altoos verraaden?" zeide. T'ulie " Altoos, altoos!" zeide Dankwart- „ Zelfs by zekere gelegenheid, toen gy^naar my dagt, niet; eens wist, wat wy voorhadden." Dit begryp ik waarlyk niet," hernam zy. . '* Dan heeft myn Broeder een vertolker noodig,3* " zei-  KAREL FERDINER/ „ Hoort gy het wel, Broeder?" heraam Sopbia. „ Daar krygt ge nu wat voor uwe nalaatigaeid!" — v Denkt gy dan," hernam Dankwart, „ dat wy u niet zouden verzogt hebben." „ Ja, in geval van nood," zeide ik. „ Wraakgierige meid, daar ge zyt!" antwoordde Sopbia, en floeg my met de waaier op de hand. , Neen, gy hadt daar wel mogen weezen; maar om u niet trotsch te maaken, zeg ik u ronduit, wy hadden uwe hulp deeze keer niet noodig. Zie daar nu!" ■ „ En evenwel wil ik het laatfte woord hebben! hernam ik, terwyl ik met myn voet hard op de vloer ftampte, en daarom zeg ik u ronduit; het was wel beter geweest, als het gefchied was, en gy hadt myne hulp zeer wel noodig gehad, maar „ Gy zoudt ons die geweigerd hebben ?" vroeg Sopbia. „ Ongetwyffeld," antwoordde ik, meer fcherrfend dan in ernst. „ Gy denkt dan," zeide Dankwart, „ Mynheer Wolmer zou het kwaalyk genomen hebben ? Ik kan u veilig verzekeren, dat gy u zeer vergist. Kon ik maar met u mede naar Lubeck, dan nam ik julie by de hand, zou haar Mynheer Wolmer te gemoet leiden, en zeggen; hier, myn Vriend, hebt gy juffrouw Ferdiner. Gy zoudt dan eens zien, hoe fterk zyn gelaat zou antwoorden: dat hebt gy regt naar myn zin gedaan! Om regt voor de vuist te fpreeken, terwyl hy het. geheele zonderling voorval allerzekerst weet, en dus erkent, met hoe veel reden Mynheer Ferdiner zich beledigd zou kunnen achten, VI. D. II. St. Cc ben  KAREL FERDINER. 387 „ Te Hamburg?" hernam de Vader, eenigzins ontroerd. , , En zy droeg eens federd eenige dagen den naam va" Juffrouw Ferdiner?" ging Dankwart voort Mvn God!" zëide de Vader, terug tredende. " waarom niet?" vroeg Dankwart met zyne voorise bedaardheid. , Myn God!" hernam.hy, en floeg de handen in een: „ zy is zyne Zuster!" Zlil reeds verfehrikt door het eerfte uitroepen van Wolmer, vloog naar hem toe wierp zich om zyn hals, terwyl zy geheel buiten Raat was om te fpreeAch' myne Dochter!" zeide de Man, al beevende, en haar in zyne armen fluitende, „ zyt 87 ~Nu nog' — maar niet lang meer!" antwoordde'zy, en zeeg leevenloos en koud op zyn borst neder. „ r 1 „ Groote God!" riep de Vader, „ zy fterft! — help, help! — een Chirurgyn. LotjeI Lot. ^Wy~fchooten allen zeer ontfleld toe, droegen haar in haar kamer, maakten of trokken veeleer haare kleederen los, befprengden haar met water, wreeven haar de flagen van 't hoofd; doch niets was in ftaat om haar uit de diepe zoo na aan den dood grenzende bezwyming te doen bykomen Eindelyk werd zy adergelaaten, en, zoodra het bloed begon teloopen, bekwam zy weder tot onze groote vreugde, en ftortte een vloed van traanen, maar fprak den gantfehen avond geen woord.  383 GESCHIEDENIS vah Dankwart was ontroostlyk over zyne onvoorzichtigheid. Hy verzogt Wolmer, dien hy ons gefprek Verhaalde, duizendmaal om vergeeving. Hy was zekerlyk even onfchuldig als Wolmer. Hoe had hy dat eenigzins kunnen vermoeden, 't geen hy nu van Wolmer hoorde ? En kon Wolmer zelf, die niet geloofde, dat julie daar tegenwoordig was, terwyl men hem in het denkbeeld bragt, dat zy reeds federd eenige dagen Ferdiner''s Vrouw was, wel zoo bedaard blyven, op het oogenblik, waarop hy geteisterd werd, door het fchriklyk denkbeeld, dat Broeder en Zuster nu Man en Vrouw waren ? Naderhand zeide hy, dat hy gevreesd had, dat zy zouden getrouwd zyn, terwyl hy zelf nog in de grootfte onzekerheid geweest was omtrent dat geen, welk het verhaal der Tante nu volkomen bevestigd heeft. Om deeze reden had hy by zyne afreize aan Ferdiner gefchreeven, hem verzogt te wachten, tot dat hy wederkwam, , en aan zyne infchikJykheid geenszins getwyffeld. Zoodra hy echter zekerheid had gekreegen van het ongelukkig geheim, was zyne onrust en kommer meer en meer toegenomen, hoe nader hy by huis kwam, Om vier uur na den middag waren zy te Lubeck gekomen. Het eerfte berigt, welk hy daar ontving, was, dat julie terug gereisd, en Ferdiner te Farmbull was. — „ Myne onrust," zeide hy, „ liet my geen tyd om een oogenblik te wachten. Ik liet de Tante, die van de réis vermoeid was, daar blyven, en vloog hier na toe. In deezen toeftand, terwy] ik nergens anders aan dagt, dan aan myne Julie en Ferdiner; terwyl ik reeds zoo beangst was of het ook gefchied mogt wee.  KAREL FERDINER. 3^9 veezen, en myne eerfte vraag dus geene andere zyn korde, dan naar Julie, was uw gezegde een donderdag in myne ooren; en ik zou, al had ik ook julie zelve gezien , deeze ongelukkige woorden zekerlyk'niet hebben kunnen weerhouden." Julie heeft, gelyk gy ligt vermoeden kunt, eene ellendige nacht gehad. Ik werd verbaasd, toen ik haar deezen morgen wederzag, over haare groote verandering, fchoon ik geen drie uuren van haare zyde geweest was. Zy fpreekt heden ook minder door woorden, dan door teekenen. God behoede ^Nu zyn wy ook nog beangst voor Ferdiner. Wat zal dat voor een tooneel weezen, als hy komt! — De Heer Wolmer heeft, zoo wel als wy allen, bovenal noodig geoordeeld, hem, zoo 'er eenige mogelykheid toe is, nog agt of veertien dagen te Hamburg op te houden; want hoe zou jUUe ,n de e-rfte dagen in haat zyn eenig gefprek met hem te houden? Ik vrees echter, dat hy zich niet zal laaten ophouden. Wat zal hy zich niet verbeelden by al het wantrouwen 't geen hy heeft, en noodzaaklyk hebben moet op Wolmer, hoe onfchuldig deeze ook is? De redenen moeten hem zekerlyk gezegd worden; doch het moet alleromzichtigst gefchieden. Was Eduards te Hamburg, ,dan wisten wy raad ; maar die zal niet wel in deeze maand terug komen; en Ferdiner zou den 24Ren reeds hier zyn. — Ik was van gedagte aan Henrictte en Feldheim te fchryven; maar de Heer Wolmer ziet niet gaarne, dat de zaak zoo fpoedig rugtbaar wordt, en wil liever zyn Neef Ahrmhof daartoe geCc 3 brm-  390 GESCHIEDENIS van bruiken. Hy zaï tegen den middag met zyne Moeder uit Lubeck hier zyn. ~—— Wat zal die goede Tante wel zegden, als zy komt, en haare geliefde Nicht in deezen toeftand ziet' O, myne Julie! myne Julie! 'i— JVlyn hart beeft voor u. Ik leg de pen weg, en werp my op myne kniën neder, om God nogmaals om haar leeven te bidden. De Heer Wolmer verzoekt u, uw bezoek zoo 'fpoedig te verhaasten, als gy kunt. Hy fchryft ook heden daarover aan zyn Broeder. — Ferdiner heeft -den verraderlyken moordenaar naar Amerika gezonden. Dezelve was te Hamburg, en kwam by hem "bedelen. Ik lees zoo evën dit in een brief aan zyne "Hemel! waarom moet ik niet zeggen Vrouw, maar Zuster? —— dien Wolmer heeft opengebrooken, en niet goedvindt om voor als nog aan Julie te geeven. De wegen des Hemels, myne waardfte Leonore, hoe dikwyls zyn zy niet allerzichtbaarst, hoe wys en billyk? Maar aan den anderen kant ook, hoe dikwyls, — doch, vergeef het, gy onbegryplyk Opperweezen, vergeef het aan een arm blind fchepfel! Ik zal zwygen en aanbidden! De Tante en haar Zoon zyn reeds gekomen. De Zoon heeft de zaak op zich genomen; want hy kent Ferdiner zeer wel, en gaat morgen naar Ham- burg. ■ Haast u, myne waardfte, haast u, om hier by ons te komen!'Hoe grooter gezelfchap by haar is, zegt Wolmer, hoe eer zy verftrooijing van gedagten kan krygen, en hoe eerder zy het dus kan verzetten, Om deeze reden zal Juffrouw Wals. bom h*er ook nog blyven tot laat in de volgende maand, wanneer baar Man, die morgen een reisje naar  KAREL FERDINER. 3$ï naar zyn Vaderland gaat doen, weder hier zal kok.«» afhnnlpn nnar Koppenhagen. -——" men, cu — " - , Vaarwel, myne waardfte, en help my bidden. C CC L X I I BRIEF. Ahrenhof aan Louise. Hamburg, 's nachts tusfchen den 23 en ^fien. ^Tergeef my, myne tederst-beminde, dat ik niet V alle die tederheden ter neder Rel, welke myn hart zoo dikwyls gevoelt en herhaalt, als het aan o denkt. Ik kom uit een gezelfchap, welk my tot myne aangenaamfte bezigheid onbekwaam gemaakt heeft, en zal in het toekomende honderdvoudig betaaien, 't geen ik ditmaal fchuldig blyf. Ik kom van Ferdiner, en vond my verphgt ook nog aan Wolmer te fchryven. Alles kan ik hem niet Syven; doch ben van gedagte, dat 'er u en Lh r. L/veelaan gelegen zal zyn om alles te weeten. Dus fchryf ik u '4 geen ik onvoegzaam oordeel aan r;;Oom te fchryven. Zeg 'er hem zoo vee van SJgy goedvindt. Den inhoud van zynen brief zult gy wel van hem vernemen. ^Ferdiner had zyne reis eerst bepaakl op den 2Öften. Nu wil hy morgen, en was het niet te geweest, toen ik by hem kwam, dan was hy UJeeBltaS verbaazend ontfteld, toen hy het fceS hoorde, en geraakte van fchrik byna buiten Cc 4  4ói G E S C H IE DE NIS vak fchuldigs, 't geen juist niet IHI behoefde gezegd te worden." s, Ja , ik kan zeer wel denken, wat ? Ik wed dat ik het weet; maar ik wil niet gisfen. Ik zal het morgen zelf hooren. —- Het is toch zonderling! Dankwart, even of hy geroepen was, daar op het allereerfte oogenblik tegenwoordig! en zegt ietsj daar myn Oom van fchrikt, en Julie van bezwymtI zeide hy niet, Neef, dat hy my op den 3den te Grumbuy genoodigd had, om de hand van Julie van hem te ontvangen; maar dat ik echter niet gekomen was? zeide hy dat niet, Neef? Maar gy hebt her niet gehoord, en ik zal het morgen wel hooren." „ Wat by gezegd heeft, weet ik niet; maar als hy dat gezegd had, dan zou, dunkt my, onze Oom niet verfchrikt zyn geworden." „ Zyt gy hiervan verzekerd?" „ Hoe kon hy daarvan fchrikken ?" „ Ik denk het ook niet! Zoo waar als ik leef, het kan zoo niet weezen ! Hy had "er zich over kunnen verblyden! verblyden! ja dat zou by hem eerder hebben plaats gehad!" „ Maar wat reden hebt gy, om dat te geioo. ven ?" „ Eene zeer geringe. Hy beeft alles gedaan wat mogelyk was om .. ulie. en my te verbinden. Naderhand ftond hem dit tegen, mogelyk omdat hy Dank. wart liever tot Schoonzoon wilde hebben, en toen deed hy weder al wat hy kon om deeze verbindtenis te breeken." „ Zyt  KAREL FERDINER. 403 ■ ft Zyt gy verzekerd, dat hy tegen deeze verbindtenis is?" , „ Zoo zeker als ik weet dat het nu te laat is! ,_ " Nog onlangs heeft hy my daarvan een bewys gegeeven, wanneer hy my met de beste woorden verzogt, om, geduurende zyn afweezen, julie niet te bezoeken." ft Als gy het zeker weet, wil ik het niet langer tegenfpreeken. Het kan zyn; maar dan heeft hy eene geheel andere reden, dan dat hy Dankwart ot iemand anders vóór u zou trekken. Hy bemint u veel te teder, - maar laat dit hiervan genoeg zyn. Ik wendde het gefprek op een anderen boeg, fprak van myne reis, van Thoma, verhaalde hem de rol van den verlooren Zoon, dié ik gefpeeld had, den voortgang, de ontwikkeling en het befluit van myne gefchiedenis. Hy hoorde het met genoegen, was zeer fchertfend, en was zoo bedaard en vrolyk, als hy bv de onzekerheid wegens den toeftand van j tt> Ut zyn kon. Terwyl ik nu deeze avond toch by hem zou blyven, wilde ik hem den maaltyd niet be. derven, en befpaarde derhalve myn moeilyke boodfchap tot op het laatst. Hoe ik eindelyk gelegenheid daartoe vond, en hoe ik hem van zelfs op de zaak bragt, dit fchryf ik uitvoerig aan Wolmer, te u deezen brief wel geeven, en het verdere verhaalen zal. — Ik moet my haasten; want het is reeds volle middernacht! — E, Ik moet by haar zyn!» zeide hy, en vloog, zonder ons één éénig ander woord te zeggen, in alleryl het bordes op. Aan de deur kwam hem Wolmer xllfTlTT te gem0et' " Myn ^gelukkige Neef! ze,de hy, terwyl hy hem omhelsde. „Omhels geenen rampzaligen, die het door uw toedoen geworden is!'" zeide Ferdtner;zonder zyne omhelzing te beantwoordden V mime0" ^ ,iefd'e V°°r U!" antWoor^e „ Ach! wat had wreedheid meer kunnen doen?" „ Beantwoordt gy dus myne omhelzing?" Eerst naar myne Zuster! — lk heb maar é, hart en dat behoort haar toe De Zuster heeft het van de Vrouw geërfd! - Ik moet by haar!" -1 Hy wilde voort. ^Wolmer hield hem tegen; wy karnen hem te " H°at™\T tCge"!" zeide ny, met wilde oogen. „ Als Juhe nog leeft, dan wacht haare Ziel alleen nog op die band, op welïce zy de naaste be trekking heeft, om haar de oogen toe te drukken, en geene andere moet dit doen, dan die van haar Broeder, wiens Vrouw zy was' - uPf , haare fchuld ais de mynl. Het was X ding der Vooorzienigheid! >t Was men^ bedrog! Te vergeefsch fprak het onrustig L weeten van myn ftervenden Vader luid genoeg? L niet  KAREL FERDINER. 425 niet toe, dat myne Dochter de Vrouw van myn Zoon worde " —— ■ „ Dank zy God! door zyne befh'ering is het niet gefchied!" zeide Wolmer. „ O, gy weet zoo weinig waar voor gy dankt, als'gy wist welke banden gy vlogt! Troost u daar maar mede! Onwetendheid geeft geruste nachten! Maar," — hier wees hy op zyn hart. , w ik wii by haar zyn, en niemand houde my tegen!" Hy zeide dit andermaal met een zoo wild gezicht dat wy verfchrikten. Lotje waagde'het eindelyk hem toe te fpreeken, en verzogt hem, dat hy haar ten minften wilde veroorlooven om eerst zelve by Julie te gaan, ten einde haar tot zyne komst voor te bereiden. De ontroering, die haar zyne tegenwoordigheid zou verfchaffen, kon haar, bovenal zoo kort vóór den nacht, niet dan nadcelig zyn; maar als hy zoo lang tot morgen niet konde wachten, dan moest hy haar echter niet onverhoeds overvallen. „ Kom aan'" zeide hy; „ ik zal aan de deur wachten ," en ging met Charlotte naar de kamer. ,, De Heer Wolmer was zeer ontroerd en onrustig, en wenkte my om by hem te blyven; want ik wilde ook mede. „Hebt gy," vroeg hy, „ op zyn gezicht gelet ?" — „ lk vond het veel bleeker en meer ingevallen dan gewoonlyk," antwoordde ik. —- „ Dat is zichtbaar genoeg," zeide hy, „ maar hoe wild en donker! — lk ben dat oog en die bejegening niet van hem gewoon; als zyn verftand maar niet gekrenkt is! —- Sprak hy niet van Julie als of zy zyne Vrouw was?" Ee 5 Waar-  426 GESCHIEDENIS van •Waarlyk, zyne uitdrukkingen hebben my nu eh dan zeer verbaasd; maar ik wilde Wolmer niet nog meer verontrusten, en zeide, „ ik heb in zyn gezicht en woorden niet anders kunnen merken dan eene zwaare droefheid, welke hem dan ook niet toelaat óm ieder woord te wikken en te weegen-" Lotje heeft hem echter nog overreed om tot morgen te wachten. Zyn ongeduld was voörnamelyk daarmt ontftaan, omdac hy zeker geloofde, dat Ju. he reeds döod was. Toen hy met Lotje naar boven ging, zeide hy haar dit zyn vermoeden. Zv bevestigde het tegendeel, en zeide nog eens, hoe zeer julie behoorde ontzien te worden, en. hoe zeer zv wenschte, dat hy de zieke deezen avond niet fpreeken zou, om haar geen onrustigen nacht aan te doen Voor het overige zou hy zelf zien en hoo> ren dat. zy nog leefde, en dat 'er nog goede hoop ** H/ het z,eh dus bepraaten, om door de half opene deur in LotjeS kamer te zien, en Lotje praatte dan met haar, dan met myne Moeder, welke met Mettz by haar was. Eenigen tyd daarna kwam Lotje by hem terug, en vroeg hem, of zy hem nog by juhe wilde aandienen ? Hy vroeg, of zy ook dagt dat dat Juhe zou verontrusten? En daar zy zyne vraag met ja beantwoordde,- zeide hy, tot morgen te zullen wachten, en ging met haar terug, fjy deeze gelegenheid verzogt Lotje hem, om zyn Oom, die nu reeds zoo diep bedroefd was, door eene zoo koele en barfche bejegening zoo als te vooren, met meer te willen grieven. Dit zeggen bevreemdde hem. Hy vroeg, of hy hem dan zoo koel en barsch had bejegend? en toen Lotje eenigen van  KAREL FERDINER. 427 ¥an zyne antwoorden her!"aaide,' fcheen hy zelf daarover aangedaan. By hunne terugkomst was zyn <*edrag ook zeer verfchillend van het voorige, en onze goede Wolmer werd geruster. C C C L X V BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den 26flen. -ik begin hier nevens, myne waardRe Leonore, voor I u een treurig Journaal op te Rellen. God geeve, dat het einde beter zvn zal, dan het begin! £cn nieuwen fchrik na den ongelukkigen avond Waarvan ik u laatst fchreef, veroorzaakte ons Ferdiner Hv kwam eergister, en zoo als hy uit het rydtuig fprong, wilde hy by Julie. Ik overreedde hem echter, om, terwyl het avond was, nog tot den volgenden dag te wachten. Sommige gezegden van hem tegê-i zyn Oom bragten my in groote verlegen, heid. — 'Er zyn hier meer perfoonen, dan Juhe, mvne waardfte, welken ik ontzien moet! - FW diner fprak met de gröötfte drift, en Wolmèr vreesde daaruit, dat zyn verftand gekrenkt was. En zou dat ook wel te verwonderen zyn? Intusfchen, khoon ik dit zelve niet geloofde, was het echte* best om Wolmer in zyne twyffeling daaromtrent tèf laaten. Van Louife had ik ook vraagen genoeg tè beantwoorden. Op heden was de eerfte zoo zeer gevreesde onderhandeling .tusfchen deeze ongelukkige — Broeder  4*8 GESCHIEDENIS v« der en Zuster. Ik had alle maatregels genomen dat zy van bejde kamea> V00tüaJyk ^ ^ zou gefchieden. Julie, die zich reeds eergister den dag herinnerd had, waarop hy beloofd ha" te £ zth deÏelveTf ^ ™ ^ her™^ zich denzelven deezen morgen op nieuw. Dit -af den 8eMefrhe;d ^ ta *» te bere den. Met JuflW Walsborn, die federd den a,ften by ons is, had ik affpraak gemaakt, dat zy ZTv moest zyn; ik lict haar dus doorWLpen fa ging by wjen ifc ern verzro0e^^ zyne krachten tot zelfsbeheerfching by een Ie z melen, omdat het hier op het leeven van zyn Zus-' ter aankwam. De Do6tor had ons allerfterkst be. voolen om toch de zieke voor alle aandoeningen te £maaS' ff * f?61'116 Ferdin£r -^-als'onze hy zeggen zou, rypelyk zou overweegen. Even daarom begeerde ook Julie, die, zoo a! ik vree Heid aan de verfchooning van haar Vader, mm my dat ik nog eens zoo „oeme, — mee" denkt, dan voor haar dienftig is, dat eene derde perioon, die niet meer wist dan alle de overeen na melyk juffrouw Walsborn, deeze keer ook tegen.' woordig zou weezen. Hy verzekerde alles te zullen doen wat hy kon. Ik diende hem dus aan byj*. bragt hem binnen, en ging zelve in myne kamer, om aan de deur wacht te houden dat 'er nie. mand binnen kwam. Deeze onderhandeling liep, God zy dankJ facter af,  KAREL FERDINER. 42» af, dan wy met eenige reden hadden kunnen denken. Ferdiner heeft, naar het zeggen van Carolina, eene uitmuntende zelfs beheerfching getoond; maar by was naauwlyks in zyne eigen kamer, of hy floot zich op, en bleef meer dan een uur alleen. LouiJ* had door eene reet in de deur gekeeken, en zeide, hy had onbeweeglyk gezeten, leunende met zyn hoofd op zyn arm, die op de tafel rustte. Den liften. - Zy zien elkander federd de eerfle onderhandeling meermaalen. julie wordt echter, helaas! niet beter. Zy lydt en gevoelt ongetwyffeld veel meer, dan zy vertoont, en deeze ftryd en overwinning kosten veele krachten, die zy onmogelyk ontbeeren kan. Kortom, myne waardfte, ik denk niet dat zy het zal te boven komen, en als zy fterft, dan kan ik de hoofdoorzaak van haar dood zeer wel nagaan; maar dit geheim zal niemand ooit myn hart ontwringen 1 De houding van den Doclor is geheel an- O ..... 'T_^ TI7-l~.»m ders dan zyne woorden die ny georuiKc, om wi«ww no2 eenige hoop te geeven. — Ferdiner is meest altoos by haar, zit geheele uuren by haar aan 't bed, geeft op het flaan van de klok acht, als zy haare medicamenten moet inneemen, en geeft ze haar zelf in. Dagelyks hebbel wy tooneelen die ons allen doen fchreien; en de ftomme tooneelen tusfchen dit lydend paar, als zy geheel niet met elkander fpreeken, zyn de aandoenlykften. Gnd ftaa ons by! Na  KAREL FERDINER. 443 veel Rerker dan ik op dat oogenblik zelve dagt, met een diepe zugt: ,rBy kan echter in dien tusfchentyd zeer veranderd weezen!" „ In de minfte trekken," hernam julie. „ Alleen deeze trek hier, "en deeze —" hier wees zy met haar vinger op een trek, welke zy dagt dat een weinig meer ingevallen was. > „ Ik kan lv:t ook zeer wel nagaan," ging zy voort, „ wat heeft hy niet al geleeden! — Anders in alles volmaakt dezelfde, volmaakt dezelfde. —- Ik heb hem nog over een uur gezien," met dit zeggen keek zy my lagchende aan. O! myn God! dagt ik, fpaar toch dit edel hart! en verdomde. „ Waar of hy thans is?" vroeg zy aan Charlotte. „ Hy is eens uitgereeden, myn kind \" antwoordde deeze, „ om wat beweeging te hebben." „ Dat is ook zeer dienRig voor hem! Raad hem dit dikwyls aan, myne Charlotte! Hy heeft ongelooflyk veel geleeden!" Ik was als betoverd, De natuurlykfte reden, waarom haare Vriendin zelve haar in alles toegaf, kwam my voor deeze te zyn, omdat zy de zieke niet wilde doen bemerken, dat zy aan het ylen was» Dit was natuurlyk en voorzichtig. Om derhalve zeker te zyn, zeide ik zagtjes tegen Charlotte, die wat verder van het bed zat, myn God! zy fchynt te ylen." „ Dunkt u dat?" vroeg deeze met eene zichtbaare verwondering; want zy had het portrait nog niet  444 GESCHIEDENIS van niet gezien, en bevestigde my op nieuws in myne gedagten. Intusfcben nam julie het portrait weder in handen, en zeide: „ gy hebt gelyk, het is toch iets jonger ? Zoo als hy toen was — wanneer was het ook. - Neen ik kan my niet meer herinneren, ten minften niet zoo wel de tyden als de omftandigheden; deezen blyven my altoos by. Ik ftond aan het venfter, en zag" het morgen-rood (*> Hy kwam, lag myne hand in de zyne, en wy beiden aanfchouwden het. Eindelyk zeide hy, doch ik mag het niet herhaalen, — welk een morgen-rood was dat!" „ O myne Julie," zeide Lotje, „ denk daar niet meer om!" „ En toen hy dit zeide," ging Julie voort, en wees op het portrait, „ dit gelaat! — Welk een heerlyk morgen-rood was dat!" „ Lieve kind, ik bid u," zeide Lotje. „ Het is voor my zoo nieuw als of het deezen morgen eerst gebeurd was," ging zy weder voort, „ en echter zyn 'er meer dan twee'jaaren verloopen. Deeze zyn ook zoo kort geweest als een dag; want nu is het met my reeds avond. — Al had ik hem na dien morgen nimmer weder gezien, en gy hadt my zyn portrait geweezen, gewis, ik zou gezegd hebben, het is Ferdiner." „ Dus kent gy het nog, waardfte Julie," zeide ik met alle blydfchap, in de gedagte zynde, dat zy weder by zich zelve kwam. „ Fer. Ci Zie I Deel. XV Brief.  KAREL FERDINER. 4if „ Ferdiner's? zeide ik," ging zy voort, „ terwyl zy myne hand vatte. „ Vergeef my, dat ik het my nog niet gewennen kan om myn Broeder te zeggen." „ Een nieuwe Rag; en nu was myne verwarring grooter dan immer. Ik zag Lotje met een gezicht aan, 't geen haar beduiden kon wat ik met woorden niet zeggen wilde. Zy begreep het ook, en zeide my zagtjes; „ weet gy dan nog niet, dat zy Ferdiner s Zuster is?" Nu kon ik alles begrypen, en de grond; zonk onder myne voeten weg. Een wolk verborg voor myne oogen alles wat rondsom my was. Ik was geheel buiten my zelve. Myne hand werd door eene andere gedrukt; dit gevoelde ik naauwlyks, en deeze drukking, 'gepaard met eenige klanken, die voor my geen zin, hoe genaamd, hadden, bragten my weder tot my zelve. Nu hoorde ik weder den naklank van Lotje's woorden: weet gy dan nog niet, dat zy Ferdiner's Zuster «? En ik was fpraakloos!' Julie had zich, naar mate van haare krachten, al te lang achter een opgerigt. Zy lag haar hoofd weder op het kusfen, liet de handen, die het portrait nog vast hielden, op het dek vallen, en lag als in eene mymering. „ Lotje," zeide zy eindelyk, „ ik heb ook nog een portrait van hem, en gy weet waar het hangt. i Maar neen," ging zy voort, terwyl zy zich tot my keerde: „ 't geen hy nu nog voor ons is, was hy toen reeds voor my en voor u. Verruiling is verandering, en 'er moet niets, geheel'niets aan ver-  44<ï GESCHIEDENIS vAH verdere! worden. Het portrait van myn Broeder moet daar zyn, waar zyn hart is. Ik weet niet nryne waardfte, of gy net ai weet,- ik zogt ^ eene Zuster, en vond in haare pJaats een Broeder; want de Zuster had ik reeds, eer ik het wist. Da waart gy die zyne Bruid waart, en nu nog tegen onzer aller vermoeden blyft, fchoon gy J^* -oed.ghe.d bezat om hem aan my te wflL ov° r 1O, myne waardfte, myne waardfte, ik weet deeze grootmoedigheid te fchatten; wan k Z zeer Wei nagaan welke onbefchryfiyke fmart gy d^ by hebt moeten lyden. - Hy was alleen de uwe, gy kondet hem als zoodanig aanzien, en gy het hem aan my over. Hy was alleen de myne,fn kon het naet zyn, — daar is hy weder/ En nu, — hier gat zy my het portrait over, — blyft de beeldtedis voor zyne Bruid, en myne Zuster." ik was volftrekt raadeloos, of ik het al, dan niet zou aanneemen. Zy bemerkte myne besluiteloos- tet\T f eeüisziDS onrustig> - gy ^ *> toers nog dte zyne, myne waardfte, — gv zvt im mers niet verloofd aan een ander? - Was dat zoo! — Maar, hoe zou het mogelyk weezen2" _ l barlam gaf my teeken op teeken, dat ik het maar aan zou neemen; terwyl ik my echter uit myne verwarring niet kon herftellen, nam zy het Julie mtde hand, en gaf het my, terwyl zy aan Julie zeide; „ onze Vriendin is al te ontroerd van 't geen zy vernomen heeft. Daardoor vergeet zy 't geen haar anders zoo dierbaar is. Laat het overige, Ln ftod,. maar voor my over. Ik weet reeds alles wat gy  KAREL FERDINER. 447 gy nog te zeggen hebt. ■ Gy zult ons by de eerde gelegenheid eens weder komen zien?" vroeg zy my. „ Morgen ?" vroeg Julie. „ Als gy het gaarne hadt/' antwoordde ik, „ wil ik wel een halve dag langer blyven; ik moet u dan alleen verzoeken dat zulks voormiddags zal zyn; want myn voorneemen is om met Sopbia naar Lubeck terug te reizen." Sopbia," zeide Lotje, „ is van daag reeds hier geweest, om affeheid te neemen. Zy verzekerde, dat zy binnen weinige dagen wederkwam." „ En gy ook?" vroeg Julie. „ Oogecwyfteld, myne waardfte," antwoordde ik; „ zoodra het my mogelyk is." 9, Gy zult dan morgen niet veel tyd hebben," hernam Lotje. „ Bekommer u dan morgen niet over my," zeide Julie; j, maar kom dan fpoedig weder, want ik heb nog veel met myne Zuster te fpreeken; veel, zeer veel heb ik nog te fpreeken met haar, dte voor hem zyn moet, 't geen ik voor hem niet kan weezen!" „ Ik zie u dan weder," zeide ik, „ zoodra »S>. phia terug» komt," en ftond op om haar te omhelzen en affeheid te neemen: eene lange, vuurige omhelzing waarlyk! •— Vaarwel, myne Zuster," zeide Julie, „ tot zoo lang!" Ik wilde antwoorden; maar ik kon niet, en befproeide daarvoor deeze waarde hand nog eenmaal met myne traanen, Doch fpoedig!" zeide zy nog eens; „ want de tyd  448 G Ë SC HIËDEMIS vXk tyd loopt zeer fnel met my heen." Die w$| een fteefc door myn hart! • Ik kon my niet langer weerhouden zonder een vloed van traanen te flor. ten. Dus keerde ik my fcbielvk om, en ging zonder om te zien uit de kamer. - Heb ik genoeg geleeden, waardfte Augusta? Gy zyt nu nog meer voorbereid tot het geen 'er gebeuren kan, dan ik in myne onkunde zyn kon. Lotje bragt my in de zykamer, daar ik my moest 'nederzetten, om uit te weenen. Daar zat ik, overdenkende Julie's vraag; zyt immers geenszins de Verloofde van een ander? en dan het geen zy "er nog byvoegdc, doch niet geheel uïtfprak, was dat . .zoo! Woorden, die my fcheenen te zeggen, dan moest ik uwe plaats niet vervangen; wanneeThet getrappel van eenige paarden my ontroerde; want dit herinnerde my 't geen ik gehoord doch weder vergeeten had, dat Ferdiner namelyk zich hier bevond, en uitgereeden was. Ik ftond haastig op, vloog a! fchreiende naar Charlotte, en gaf haar het portrait over met dee,:e woorden: „ gy hebt gehoord 't geen Julie gezegd heeft;. gy hebt begreepen, wat zy zeggen wilde, en gy weet, wiens Bruid ik ben. Het komt my dus niet langer toeik kan het niet houden." Zy wilde het echter niet aanneemen. Terwyl wy daarover twistten, gin» de deur open. Ik werd zeer ontroerd, lag het portrait op de tafel, vloog heen, en ontmoette een my onbekend jong Heer, en Ferdiner, die,-insgelyks ontroerd zynde K aan de deur was blyven ftaan, zich aan myne zyde voegde, my de hand toereikte, en, zonder één éénig woord te zeggen, my, die even zoo  KAREL FERDINER. 445 zoo fpraakloos was als hy; aan het rydtuig geleide. -— Toen ik wegreed — onder weg Ach! myne Zuster! myne Zuster! — Ik leg dé pen neder! C C C L X V 1 I BRIEF. Vervolg van Charlotte's Brief aan Leonore. Den pijlen. I' k was Elize tot aan de deur gevolgd, ylde fpoedig weder naar de kamer, om het portrait weg te neemen, eer Ferdiner my volgde, doch vond het niet meer op de tafel. Terwyl ik daar naar zogt, vroeg Jhrenhof, die het in de hand genomen, aan het venfter bezien, cn op de venflerbank had nedergelegd, of ik iets verlooren had? ,, Een portrait," antwoordde ik- „ Het is hier," zeide hy, nam het van de venfterbank, en wilde het my geeven. Op het oogenblik kwam Ferdiner, die gezien had dat Elize iets had nedergelegd, en fpoedig was voortgegaan. Hy neemt het uit Ahrenhof's hand, herkent het aanftonds, en fteekt het by zich, zonder een enkel woord te zeggen. Ik was bedugt dat hy het aan Julie zou geeven, omdat hy onmiddelyk daarna in Julie's kamer wilde gaan, en dus was ik genoodzaakt hem het voorgevallene te verhaalen. Hy zeide niets, ging echter niet by julie, maar in zyri eigen kamer, daar hy wel twee uuren lang dan eens VI. £>. II. St. Qg Ver-  4ïo GESCHIEDENIS vah verflagen aan tafel ging zitten, dan weder de kamer op en neder wandelde. Den <^dcn j'uny. ,, De fluipende koortfen neemen hand over hand toe!" zeide de Doüor tegen onzen bekommerden Wolmer. „ Ik kan u niet veel meer belooven." Wolmer.haalde zyne fchouders op, hief zyne oogen hemelwaarts, vouwde zyne handen famen, cn ging ftilzwygende de kamer op en neder. „ Overt morgen," zeide de Doöor, „ zal het zich doea zien of 'er nog eenige hoop is." Den ^den, voormiddags. Zy bevindt zich, God zydank! heden beter, geruster cn vrolyker dan gister, en wil met haar Vader alleen fpreeken. Ook heeft zy weder een keer of twee na Elize gevraagd. 's Avonds. Wolmer is meer dan een uur alleen by haar geweesr. Haar gefprek, zeide hy my, betrof alleen Elize en Ferdiner. julie had hem zekeren brief herinnerd, dien ik hem vóór zyne reis moest geeven. Dees brief betrof Louife, en ik herinner my u den inhoud daarvan reeds gefchreeven te hebben (*). Dewyl zy, onder voorwaarde dat Ferdiner met Louife trouwen zou, aan haar, behalven nog een (*) Zie CCXCVI Brief.  KAREL FRRDINE R. 4Jt een bruidfchat, de eene helft van haar overig kapitaal , en de andere helft aan de toen nog onbekende Zuster van Ferdiner gemaakt, en de zaak van Louifè eene zoo onverwachte keer genomen had, en dc portie, die voor de Zuster beftemd was, op julie zelve terng kwam, wilde zy nu dat Elize zoo wel voor Louife als voor deeze Zuster in de geheele erfenis zou treeden, voor het ééne gedeelte als Fer. diners Bruid , voor het andere als Julies aangehuuwde Zuster, die nu zoogoed was, als die Zuster, welke zy toen gezogt, en nu gevonden had. Zy heeft verder IVohner ernftig verzogt alles toe te brengen tot de fpocdige Huwelyks-vereeniging van deeze twee, welken de Hemel zoo baarblyklyk voor elkander gefchikt had, en die van wederzyde elkander zoo waardig waren; en Wolmer heeft haar dit alles plegtig beloofd. 'Er bleef dan, had zy 'er bygevoegd, nog overig het beftemde kapitaal voor haar onderhoud, ,en haare kostbaarheden. Deeze by elkander genomen, uitgenomen een ring, dien zy aan Louife, welke nu zoo rykelyk bezorgd was, tot een gedagtenis wilde nalaaten, moest haar Charlotte, en van haare kleederen en linnengoed moest Mettd de helft hebben, en het overige onder de vrouwelyke Bedienden gelykelyk uitgedeeld worden. Ook moest Mttta nog aan geld 400 Daalders, en de andere vier Dienstboden, de twee oudften ieder 200/ de jongden ieder ico Daalders ontvangen, welk geld van de erfportie van haar Broeder en Zuster moest afgehouden worden. Wolmer beloofde haar alles zoo naauwkeurig te zullen bezorgen, als zy begeerde; verzogt haar Gg 2 ed>  4J2 GESCHIEDENIS van echter, haare ziekte niet voor zoo gevaarlyk tefliouy den, dat zy deeze toedeeling voor een Testament hield. Hy hoopte het genoegen nog te fmaaken, om alle zyne kinders, haar, Ferdiner en Elize op Farmbull by elkander te hebben, daaruit één algemeen huishouden te vormen, te zien dat de een den ander wederzyds gelukkig maakte, en in het genot der deelneeming aan dit hun geluk zyne eigen gelukzaligheid te vinden, als zynde dit het eenige naar welk hy altoos verlangd had, - Wolmer wenscht nu niets meer dan dat Elize nog niet verloofd is; dewyl echter deeze wensch, te Iaat komt, wenscht hy nn alleen, dat de Trouwdag uit aanmerking van den toeftand des zieken Bruidegoms, die, volgens de verzekering van Doétor Gul. denjlein, niet langer dan op zyn hoogst nog veertien dagen leeven kan, uitgebeld, of ten minften voor Ferdiner en voor Julie geheel en al verzwegen worde. Hy wil daarom aan Dankwart fchryven, en zoo wel hem als zyne Zuster verzoeken, om 'allea zoo geheim te houden, en in te richten, als de omftandigheden zullen vorderen. ï>en $den. Wolmer's brief aan Dankwart is naar Linden, dorf afgezonden. Hy verzoekt te gelyk te weeg te brengen, dat Elize zoo fpoedig mogelyk, al was het maar voor eenen halven dag, onze zieke kome bezoeken, en dat bezoek van tyd tot tyd berhaale. Terwyl de afftand niet meer dan drie mylen is, kan dit buiten hinder gefchieden; en Wolmer neemt op zich om dagelyks een cbais te zenden, al moest dee-  KAREL FERDINER. 45? In den middernacht. Hoopen! — Ach! wat hoopen! Het is voorby, voorby! O God! O myn hart! ach! Leonore! Van tien tot elf uur had zy zagtjes gefluimerdj Toen ontwaakte zy, zag ons allen aan, want wy waren allen tegenwoordig. „ Hoe lang heb ik geflaapen?" yroeg zy. ,, Maar één uur," antwoordde, ik weet niet wie. „ Ik ben ook niet door den fjaap verkwikt," hernam zy; „ maar ik gevoel dat ik weder zal inilaapen; en die flaap zal my wel verkwikken." Zy fprak daarop nog een gerui- men tyd tamelyk leevendig met ons allen. ,, Nu, myne waardfte," zeide zy eindelyk, gaat gy al. len ook maar gerust flaapen. Goede nacht! goede nacht!" Na dit zeggen keerde zy zich om, ZUgtte eenige maaien dat men het even hooren kon, en — is voor altoos, voor akoos ontllaapen! —«> 0 myn God! —— CQCLXVIII BRIEF. Elize aan Augusta. Lindendorf, den \o.den.- Reeds den oden wilde ik u fchryven; maar ik was 'er niet in ftaat toe, en op heden is het my even min mogelyk. Ik zal flechts een woord qf twee ter neder ftellen» Sederd den oden ben ik dat geene, waartoe ik door God befchoren was, Larner'5 ■ Vrouw, Gg J voor  KAREL FERDINE R. 459 C C C L X I X BRIEF. SOPHIA AAN'AOG'JSTil. Grumbuy, den \%den. /~\nze nu getrouwde Elize deed my heden niet weinig fchrik-ken. Ik had, om redenen die gy ligt begrypen kunt, het fterfgeval te Farmbull voorbedagtlyk voor haar verzwegen. Om dringende bezigheden was ik federd den 6den op Grumbuy, was van gedagten om overmorgen zelve naar Lindendorf te gaan, en dagt wegens den toeRand van haar Man geenszins door haar overvallen te zullen worden. Na vyf uur houdt 'er een chais op het Voorplein Ril; ik verwachtte, ik weet niet welk bezoek, toen de knecht my kwam zeggen, dat Elize 'daar was, dat zy naar Farmbull wilde, en my, als ik eenigzins kon, verzogt, om mede te ryden. Ik verfchrikte, denkende dat zy Julie's dood reeds vernomen had, en wilde beproeven, of ik haar, terwyl ik heden onmogelyk mede kon gaan, overreeden kon, om tot morgen te wachten, en vlieg zelve naar den wagen. „ Wees zoo goed van met my te gaan," zeide zy, „ maar als ik u bidden mag, wat fpoedig; het is reeds by- vyven." ■ Uit haar violet kleed, en het roode lint op haar muts, maakte ik wel ras op, dat zy nog nergens van wist. Des te fterker deed ik myn best om haar by  4t geen de zalige Engel op aarde had nagelaten; ik werp my over het Lyk neder ■ Wde koude lippen, zie haar aan, ljs in haar' gezicht nog even duidelyfc, als of zy fprak, haare woorden: „ Gy zyt immers geenszins de verloofde van een ander? Ware dit zoo!" begrvn den gebeden zin, zink al beevende ter neder, en Jig daar uitgeftrekt tot dat ik weenen kon. Waardfte, waardfte, hoe fterk beheerschte, maar Ook, hoe fterk griefde my die gedagte.' - Haar hair was doorvlogten met een paerlenfnoer, en een veldbloempje, zoo had he£ haar Broedcr ™ geerd, zeide, Lotje. Haare banden, insgelyks met paerlenfnoeren omwonden, lagen,- de regte op haare borst, de linker daar onder, en in deeze een Vergeet my niet. - Haar Broeder had het zoo be. geerd zeide Lotje. En in de regte - Augus. tarAugusta! m de regte ~ zyn portrait, * het zelfde, dat ik - ik kaa het nieÊ f , fta'an Zl ^ fflet zilveren Etters «aan. „ Hier vowdt zy, die urm zuster was , Rl-st; en deeze zal ook haar broeder J »en, als hy naast haar ligt;" - Dit alles, zegt Charlotu, heeft haar Broeder zoo begeerd, en fk ftond met myn gefolterd hart op, ylde naar myne chais, en weet niet hoe ik terug ben gekomen. L Maar gy, myn gepynigd hart, moest dat geen heb ben, naar het welk gy zoo fterk verlangde' — Den i7den zal zy begraaven worden Zendt my toch uwen trouwen Philip, ik bid het Gods wil; maar oogenbliklyk, oogenbliklyk, nadat gy deezen ontvangen bebtl CCCLXXI  476 GESCHIEDENIS van vens een Mansperfoon met een mantel om gezien üeeft.; Zy waren, terwyl het geregend en fterk ger;;?,^' haastiS uit I-t Dorp gegaan, en oogenbhklyk daarop had zy door den Blikfem een Wa-en gezien. De Uitftrooifter behoort zekerlyk tot die geenen, die altoos gaarne iets gezien hebben. Intusfchen is haar voorgeeven misfchien loutere onwaarheugen ook is ons een gerugt ter ooren gekomen, dat met alleen baarblyklyk valsch/ maar ook zeerliefdeloos is, en uwe goede braave Boerin Wilms een haatelyke naam kon doen krygen, alleen, om dat men voorgeeft te weeten dat zy in den zetfden nacht, m het hevigst onweer, eerst na twee uur is thuis gekomen. Dit fchryf ik u in vertrouwen; • doch lk erken dat het onvoorzichtig is; ik verzoek derhalven dat gy als niet gefchreeven wilt aanmerken het geen ik nu niet weder kan doorfchrappen, 1K aan eene Dame fchryf. Eene opeenftapeling van bezigheden, en myn prediken op aanbanden Zondag, znllen my gewï verontfehuldigen, dat ik u in de eerfte drie dagen Jiiet wel zal kunnen zien. - S Wallstadt, GCCLXXVU1  K A R E L FERDINER. 47? C C C L X X V I I I BRIEF. Charlotte aan Sophia. Furmbull, den 2 \ Jlen.- IIet is my onbekend, of gy te Lindendorf'of te' ~\ Lubeck zyt; en'er is niemand van uw volk, die I het met zekerheid Weet te zeggen. Dus laat ik dee- II zen brief over Lubeck gaan, op dat hy u ergens aantreffe. Het is daarenboven ook wel de zekerde I weg; dewyl 'er van Lindendorf naar Farmbull geen ; vaste post-route is. Ik heb door de onrust en ongemeene droefheid, I als men dus zyn lieffte pand ter aarde ziet be- ftellen. ■ Ach! myn God! hoe fmertelyk was I my dit! -— alles vergeeten, en ook op dien treu| rigen avond der begraavenis van onze geliefde ij Julie aan niets van dat alles gedagt, 't geen ik met I u af te fpreeken had. —- Ik kon niet doen als weeI nen; en alle myne gedagten waren op onze verheer| lykte heilige; ja zeker eene heilige, indien i 'er ooit eene geweest is! nogthans hadt ik menig. f vuldige kleine vraagen en voordellen, die ik u nog ! moet fchryven. Waarom toch was onze Elize niet hier? — doch I gy hebt my deeze vraag in uwen laatften brief reeds beantwoord; Elize was pas Weduwe geworI den. Dat weet hier- nog niemand buiten my. Dus kon zy, weldaanshalve, niet wel komen. Ik | zeg welftaanshalve; want ik weet hoe men om der : menfehen wil aan zekere regelen van welvoeglykheid ge-  4?3 GESCHIEDENIS vah, gebonden is; maar ik «EeÊt niet waar uit bet voorts kwam, dat ik vermoedde dat zy 's avonds nog te Grumbuy zou komen; Was iJc in haar plaats geweest, zou ik zóó na by het fterfhuis gekomen zynj als het de omftandigheden flechts hadden toegelaaten. - - Maar hoe kan ik toch van haaren toeftand oordeelen? Gy weet misfchien dat ik haar den volgenden morgen, na dat zy hier geweest was, haar eigen portrait i 't geen ik van Ferdiner heimelyk heb weggenomen, heb toegezonden, Dit verwacht Ik niet verlangen terug; want ik vrees dat hy het misfen, en 'er na vraagen zal; en zy zou misfchien zelve niet gaarne hebben dat ik hem zeide in welke handen bet is. Zy moet, zeide zy, zich laaten portraiteeren, en zou den Schilder dit oude voorleggen, om zich daar na te richten. —- Hy kon daar nu reeds mede gereed zyn; en misfchien is het Hechts nalaatigheid van hem, dat hy het niet terug gezonden heeft. Alles is hier nog als op den trèurigen begraafnisdag, in diepe droefheid! de een ziet den ander weemoedig aan, zonder een Woord te fpreeken, Ferdiner is het liefst alleeni lydt zeker bet meest,* en gaat als een die droomt en in den flaap wandelt! Hy antwoord meest altyd als hem iets gevraagd' Wordt, door gebaarden, en fomtyds wel eens verkeerd. — 'Er is overal veel ellende in de waereld? Het zal by u te Lindendorf of Lubeck niet veel beter zyn! Denkt Ëlizt dat haar Vriend Eduards haast komen zal? De Heer Wolmer heeft hem genoodigd, om  KAREL FERDINER, 4?J> om eenige dagen, zo lang hy kan, by ons te Wee- zen> 1 Wanneer komt gy zelve terug ? en zal Elize mede komen? C C C L X X I X B RI E E. Sophia aan Charlotte. Lubeck, den inflen. Zeker, daar is overal veel ellende in de waereld, en het meeste berokkent de menseh zich zeiven! Ten minften, lieve Vriendin, zoo is het eertyds by ons geweest, en zoo is het nu weder! De genegenheid onder ekander is hier in verre na zoo vuurig niet meer, als .'zy te vooren was. Elize, die men op de handen zou gedraagen hebben, zoo lang men wenschte en hoopte, en ook verwagtte, dat zy haare toeftemming geeven zou, is niet meer die onver■gelyklyke, die hemelfche, aan welke men alles bewonderde, wat zy zeide en deed; maar nu hy dood is> ten wiens gevalle men alles deed, vindt men dan dit, dan dat in haar, welk niet goed is. Gy begrypt wel dat ik noch van myn Broeder, noch, van my zelve fpreek; want, wat ons betreft, wy achten en beminnen haar ongelyk veel meer dan ooit; maar ik fpreek van de Vader, de Moeder, en nog'een paar Vrouwtjes, die zoo wat af en aanloopen; aartige keuvelaarfters, die zich wringen en buigen, om te zien uit wat hoek de wind waait, en daarmede lustig pryzen of laaken, na maate het haare perfoonen by Mynheer haar waarden Neef, en Me-  48ó ÖÈSCHIEDENIS vin Mevrouw haar waarde Nicht, best kan aanbevee, en. Hier zuilen wy den flegtften dank behaaten, zeide myn Broeder tegen my: „ die vloekte baatzucht!" Eerst begreep ik niet wat hy daar mede zeggen wilde; maar na dat ik eenige dagen hier geweest, en acht had gegeeven op de aangezichten, gefprekken en handelingen, was ik 'er ichielyk agter. ^ Men berispt in Elize dat zy meestal zoo ver, ftrooid, zoo bedroefd en afweeri» „ac 1 hc-i- „ - , , aiweezig was met haar hart en ziel; dat zy zoo weinig . r voor haaren Bruidegom toonde, hem'vernet ut reed, eens naar Lubeck, en eens naar Grumbuy- aan Augusta brieven fchreef, en foortgelyke dingen meer. Nu weet dat — Volk, had ik haast ge" zegd, en zeker het is ook maar fchuim van vofk' dat volk met Lammeren aangezichten en Wolven harten, weet, uit de eigen brief van Elize aan myn Broeder, want hy heeft yQ hen allen dien brief laaten leezen, dat zv haaren Bruidegom niet beminde, en ook niet kon hoopen hem te zullen beminnen, en daarom geloofde dat zy geweetenshalve het voörftel van dehand moest wyzen; en toen zeiden zy allen dat had niets te beduiden; daar van behoorde zy zich geen geweetenszaak te maaken; maar dat zou alles zich wel fchikken, en, indien het zich niet fchikten, zo wisten zy wel dat zy eene te weldenkende, te goede, en zagtzinnige perfoon was, en ik weet niet wat al meer. Zy zou toch altyd eene beste Vrouw zyn, fchoon zy hem niet mogt beminnen, en ook dat was maar louter gekheid. Maai'  KAREL FÈRDINÈÈ. 4& Maar nu hy dood is, hy die zy eerst zich half dood hebben laaten kwellen, wat is het nu ? hier zit Moedertje en daar zit Meutje; de eerfle met haar om* zwagteld hoofd in de hand, de andere haar waaier open- en toeflaande. „ Indien men nog zag," zeide de eerfte, 3, dat het haar ter harte ging." — „ Het was evenwel haar Man," zeide de andere, „ En zy had zo weinig zorg voor hem! Hy lag daar alleen, en zy zat in haar kamer een brief te fchryven." Ja, wat wil toch al dat brieffehryven zeggen,' antwoordde Meutje. „ Zy heeft daar," zeide de eerfte, „ die kostelyke Juweelen tot een Bruidsgefchenk gekreegen? zy kosten over de een- en twintigduizend Mark; maar heeft zy ze wel één éénige keer ter zyner eere gedragen ?" — „ Wat gy zegt!" zeide de andere, enfioeg, terwyl zy haar hoofd fchudde, met haar linkerhandje,' met groote verwondering op haar fchoot, „ wat zegt gy! niet eens aangedaan?" „ Niet eens," antwoordde Moedertje, „ maar zy ging liever zoo liegt en eenvoudig als eene arme Predikants weduwe, als of zy boete deed, en in den rouw was." En zoo gaat dat voort, — dan komt de oude en knort tegen den Broeder; „ hoe veel heeft het reeds gekost, en hoe veel zal het nog kosten; en dat alles, alles te vergeefsch. Wy hebben ons laaten bepraaten, om naar uwe verkiezing het Huwe- VL D, II. Sx. Ii lvks°    veftra keverentia per Sacrificii oblationem, & requifitas fideliütii preees, animam illius dignabitur Deo commendare.    GESCHIEDENIS VA N KAREL FERDI N E R. C C L X X X I X B RIE ' F. Gerstendorf aan Tho'ma. AuenbruggC) den zijlen April. £Ê-%^&.owfe is federd ons bezoek op Faréhull ^ L ^ ongelooflyk veranderd. Zy praat met nie kenen om de ouderdom der Oud-moei , welke langzamer reizen moet, op zyne reis agt dagen G % fineer^  35 GESCHIEDENIS vas meer. Op denzelfden dag, waarop hy vertrekt, ga ik naar .Hamburg; dus kunnen wy den volgenden morgen vroeg naar Grumbuy reizen, van waar dan myn Broeder zyn eigen rytuig naar het landkroegje zal afzenden, opdat wy des avonds me gen thuis zyn, en wy naar believen den volgenden dag naar Lubeck kunnen vertrekken. Gy weet uwe rol; meer heb ik u voor ditmaal niet tc fchryven. C C X C VI BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den \<$d:n. Uwe Hospita berigtte my in het eind' der voö< rige maand , dat gy op het ontvangen van een brief, waarfchynlyk van den Heer Ferdiner, reeds den 27ften fpoedig naar Hamburg gereisd waart, en dus mynen laatften te Gebrfen niet ontvangen hadt. Terwyl zy nu in dien grooten haast ook vergeeten had , om een adres te vraagen, moest de brief, indien 'er geene groote haast by was , tot uwe overkomst, die zy niet zeker wist te bepaalen, blyven liggen. Naderhand vernam ik by gelegenheid van haar, dat gy binnen agt of veertien dagen weder te Gebrfen zyn zoudt; dus zend ik u te gelyk al het geen ik in dien tusfehentyd verzameld heb, en ben zeer nieuwsgierig naar eenig berigt van u. De iaatfte ontmoeting tusfehen Julie en LowTe doet  KAREL FERDINER. 37 doet my voor bet minst vreezen , dat het reeds beflist is de party met Ferdiner af te liaan. De liefde van JuHe is zekerlyk fterk genoeg, om de grootfte beleedigingen te vergeeven , zonder hem zulks eenigzins te verwyten ; maar om de naauwe en dringende regtcn en aanfpraak, welke Louife nu op Ferdiner heeft, te vernietigen, en oorzaak te zyn, dat een meisje, welk ongelukkig van haare eer beroofd is, en door eene andere party gelukkig had kunnen worden, haar gantfche leeven in verachting, eenzaamheid en kommer doorbrenge, al was 'er voor haar genoegzaam onderhoud al gezorgd; dit fchynt my toe voor een zoo teder, edel hart, gelyk dat van Julie, eene al te groote gewetenszaak te zyn; en het is ook werkeiyk zoo.; De ftryd- tusfchen liefde en geweten tastte haare gezondheid en krachten ongemeen fterk aan , maar had toch eindelyk het gevolg, dat ik gedagt had. Doch hiervan nader. In deezen toeftand van geest kon Julie zich, in den korten tyd van beraad van twee dagen, onmooglyk zoo houden, dat men de uiterlyke ■ teekenen van haar jnnerlyk lydcn niet bemerken kon, en de Heer Wolmer, die den derden dag weder thuis kwam, deeze groote verandering aan zyne Dochter niet zou hebben kunnen befpeuren : dus vreesde ik reeds voor deezen dag; doch myne vrees was gelukkig deeze keer ydel: want, zoo ras als Wol. mer na den middag van Aucnbrugge te rug kwam, moest hy den volgenden dag wedèr op reis, zag Julie alleen des avonds, hield zich ten minften of hy niets bemerkte, en reisde daags daaraan C 3 naar  g8 GESCHIEDENIS vaw paar Lubeck, en van daar naar Hamburg, gejyfc ik naderhand vernam, Dus hadden wy weder ee* nige dagen tot zyne terugkomst gewonnen. Intusfchen kreeg julie weder een brief van Ferdiner, zoo teder, zoo vol van verzekeringen, van oprechte betuigingen en fmeekingen, dat zy toph, wat ook zyne vyanden of kwaalykgezinden van hem mogten vertellen, aan dat alles volftrekt geen geloof fiaan, en zich maar den inhoud hunner laatfle onderhandeling op Farmbull zou herinneren; dit gaf by haar nog fïeeds een glimmend vonkje van goede hoop, welk ik, zoo veel ik kon, trachtte te doen ontvlammen. Dus was zy, tpen de Heer Wolmer weder thuis kwam, vry ge'aaten, en genoegzaam in ftaat, om hem even goed te misleiden, als hy haar deed; want ik bemerkte dat hy zeer gedwongen was, welk my ras deed befluiten, dat hy nog iets anders en meer overtuigends van de zaak vernomen had, dan eer hy afreisde. Met één woord, de zaak zou nog een tyd lang zoo geblceven zyn , gelyk zy was, zoo niet op den volgenden dag na Wolmer's terugkomst, een brief van Ferdiner (*) alles op nieuws bedorven had. Ferdiner fmeekte Julie andermaal , gelyk hy meermaalen gedaan had, dat zy eindelyk befluiten zou hem haare hand te geeven, al moest het dan bvjifen weeten van Wolmer gefchieden; en bragt onder andere drangredenen ook deeze by, dat zy niet Wolmer's eigene, maar alleen zyne Stief- doch' (*) V Deel. CCLXXXVIII Brieft  <8 GESCHIEDENIS vaë de zy> „ naar het graf van den heiligen Feit, >~m want zoo mag ik hem wel noemen. Ik heb my dat zoo fterk voorgenomen, dat het tegenwoordig zoo goed als eene gelofte en geweetenszaak voor my geworden is4 Het zal voor het minst toch zoo een goed werk zyn, als dat ik een aalmoes geef." —. Dit verhaal ik u alleen, om te kunnen zien op welken toon haar hart geleemd zy. Zoodra onze gasten van tafel Wilden opftaanj Werd den Heer Wolmer een brief van Julie's. Oudmoei gebragt. Hy had lang daarop gewacht, en met Julie reeds afgefproken, dat zy haar tot Lubeck zouden te gemoet reizen. „ Uwe Oud moei," zeide hy tot zyne Dochter, na dat hy den brief geleezen had, „ is nu reeds op reis; binnen twaalf of veertien dagen kan zy hier zyn > en dus moet gy u reisvaardig maaken.'' „ Wanneer?" vroeg Julie, i5 Als gy maar wilt,'' antwoordde Wolmer; „ maar ik ben van gedagte, dat wy liever een dag of twee vroeger dan laater moeten reizen; mogelyk reis ik haar nog verder té gemoet, terwyl gy intusfchen te Lubeck kunt blyven ?" „ En dat alleen ?" vroeg Julie. H Juffrouw Walsborn zal gaarne mede gezelfchap maaken," antwoordde hy, „ wilt gy niet Juffrouw?'* En ik ook," zeide Vrouw Althuizen; „ want ik moet toch binnen kort daar weezen, en, terwyl ik zoo fpoedig niet gereed zyn kan, als myn Broeder vertrekt, die reeds overmorgen heen moet, zoo komt my deeze gelegenheid zeer gewenscht voor. Dus moet gy my mede neemen; maar wanneer gaat gy V" „ Bepaal gy zelf dag en uur," zeide Wolmer; i} het  jo GESCHIEDENIS vau , ling op den namiddag. Een uur na den eeten, zoo omtrend vier uur, nam ik myne Louife by de hand, wandelde met haar den hof een keer of twee op en neder, dan weder hier, dan daar; vervolgens over de weide, en zoo door het kleine Just-boschje op het vrye veld, alwaar wy omkeerden, om op het bekende aangenaame voetpad, welk langs den gemeencn weg tusfchen wilde heggen van groenende haage doornen heenloopt, weder naar huis te gaan. Terwyl wy het open veld vóór ons hadden, zagen wy twee mansperfoonen te paard, die ik echter van verre niet herkende, en dus ongemerkt liet voortryden. Wy gingen al zagtjes voort, bleeven dan eens hier dan eens daar ftaan, plukten een versch Lente bloempje, of een flee-doorne-tak vol bloemknop, pen, en Louife verhaalde my intusfchen een gedeelte haarer gefchiedenis , wanneer eindelyk het trappelen der paarden, die wy, door den krommen bogt in den weg, niet zoo fpoedig hadden kunnen zien, als wel hooren, nader kwam. Louife ziet om, verfchrikt, grypt met beide handen mynen arm, en roept; „ myn God!" „ Wat is het?'' „ Ferdiner l" antwoordt zy, met een gezicht, eerst bleek, vervolgens rood, even gelyk de lucht by het ondergaan der Zon. Oogenbliklyk was Fer. diner reeds van zyn paard, kwam naar ons toe, nam met zyn vrypostig gelaat en zyne inneemende houding eerst myne, daarop Louife's hand, wenschte zichzelven geluk, door ons ontvangen te worden, wandelde tusfchen ons beiden, die, de een uit  KAREL FEOiNESs jrl Hit angst, de andere van verwondering , verdomd waren, praatte dan met de eene dan met de andere, en bragt ons thuis, eer wy nog eens doordagfi hadden, wat ons gebeurd was. Of hy naar 'julie vroeg? Ik Weet het waarlyk niet, en Louife ook niet- doch het daat my zod voor. Dit is zeker, dat ik eerst op de vraag ant's woordde, toen wy reeds byna thuis waren. „ Gy weet nooit op uw tyd te pasfen!" zeide ik. (Dit was nog een klein verwyt wegens deö bepaalden tyd, dien hy in November verzuimd had.) Gy had gister om deezen tyd moeten komen,, Nu vindt gy Louife in plaats van Julie. Wie weet echter, of het toeval niet zyne wyze oogmerken heeft i" — „ Zekeriyk," zeide hy, zonder my aan den ee* nen kant te verdaan, en van de andere zyde my te willen begrypen, „ zekerlyk zeer wyze oogmerken, ten minden voor my. Ik werd daardoor ifl het gezelfchap van drie Dames gebragt, daar ik 'er maar twee verwacht had." „ Gy zult 'er ook niet meer vinden," hernam ik, „ dan gy verwacht hebt; want Julie3' „ Is op reis gegaan ?" vroeg hy zeer verbaasds —■ j, Naar Lubeck;" zeide ik; j. Zoo?" --— met eene houding, als of hy zich ten uiterden verwonderde, en het zeer kwalyk nam. „ In gezelfchap?" „ Van haar Vader, Juffrouw Walsborn en Juffrouw Althuizen.'" „ En van den Heer bankaart P Niet Waar ?" By dit zeggen werd hy zeer rood in zyn gezicht. £> 2 • „ Ver-  52 GESCHIEDENIS vAn „ Vergeef my; die was reeds te Lubeck." „ Eén van beiden \" antwoordde hy, en werd weder bedaard. Daarop nam hy, al lagchende, Louife"s hand , en begon zyne aanfpraak. „ Wy hebben elkander in langen tyd niet gezien; hoe vaart gy tegenwoordig? Doch ik behoef het niet te vraagen; gy ziet 'er frisfcher uit, dan gyooit gedaan hebt." Louife, fpraakloos, bloedrood, houdende den vinger op den mond , neeg ; en keek intusfchen my met vuurige en bevochtigde oogen aan. Daarop keerde hy zich weder tot my; „ fteekt gy 'er ook de gek mede, Charlotte?" „ Neen! in vollen ernst! myn Heer Ferdiner!" „ En gisteren?" „ Neen;" antwoordde ik; „ deezen morgen." „ Juist deezen morgen?" vroeg hy weder, met nog grootere bevreemding. Om vyf uur." '£ Is zonderling! Zoo vroeg kon ik zekerlyk niet hier zyn, omdat ik deezen morgen eerst uitreed. Had ik 'er een voorgevoel van gehad, dan zou ik gister vertrokken zyn," voegde hy 'er zeer fchefp by, fchoon met een vriendelyk gelaat; want hy heeft zyn gezicht verbaazend fterk in zyne magt. Het is als een dag io April; dan eens een wolk," die regen en hagel dreigt, en een oogenblik daarna de lieflykfte zonnefchyn. Deeze keer echter wist hy zyne fcherpheid door een trek van zagtzinnigheid niet te verbergen. Ik had de vraag in den mond, waarom hy niet van te vooren gefchreeven had? doch hy voorkwam my met eene andere. „ Wilt  KAREL FERDINER. 51 Wilt gy my logeeren ?" vroeg hy, terwyl hy my aanzag. En daar ik niet aanftonds antwoordde , ging hy voort: Indien het niet verboden is, dan neem ik de vryheid voor my eene flaapplaats te verzoeken; doch ik wil van uwe goedheid geen misbruik maaken; maar voor ééne nacht" Al dit fcherpe ze;cie hy met de ichoonfte houding en het vriendelykfle gelaatgeleidde my daarop in de kamer, en vervokens Louife welke hy by het inkomen iets fchertrends zeide, dat°zy zegt niet begreepen te hebben. Daarop kwam Sara, die zich van verre reeds deed hooren door haare twee zwaare vilte muilen, waaraan haare voeten genoeg te fleepen hebben. ,, Wel Hemel!" de magere handen onder de kin gevouwen, en hem langen tyd met verwondering aanziende „ Wel Hemel, Neef, hoe komt gy van daag te FarinbullT' „ Te paard, Sara, en vry wat gaauwer dan anders. Ik heb gereeden, op leven en dood af, als een Courier, die meent, dat hy een geheele Ryksomwenteling zal voorkomen ; en echter kom ik te Iaat! Voel eens," voegde hy 'er by, terwyl hy van zyn ftoel opfcond, Louife's hand nam, en die op zyn borst lag, „ voel eens, hoe my het hart nog klopt!" Het arme meisje was in de grootfte verlegenheid, en was zoo rood als bloed. Sara nam het woord op, en zeide, dat Wolmer naar Lubeck gereisd was, om Julie's Tante af te haaien. Dan is zy eindelyk evenwel gekomen!" zeide Ferdiner. D3 «Nog  KAREL FERDINER. 55 „ Ach! fpot toch niet met myne zwakheid; anders zeg ik u, dat gy my voor den gek houdt." ,, Neen, lieve Vriendin, met eene zoo eerlyke bekentenis, bevestigd door het getuigenis van zoo een paar wangen;" —- want deezen waren bloedrood ; „ moet men zekerlyk niet fpot- ten; maar het was geene fpotterny, noch fcherts; want gy moet niets doen, dat hy kwalyk neemen kan. Dus moet gy zeker aan tafel komen." „ Neen ik kan niet, ik kan, en ik zal niet; hy mag het zoo kwalyk neemen als hy wil!" „ Laat my eens zien," zeide ik, en lag myn hand op haar hart, „ laat my eens zien, hoe het daar gefteld is!" ,, Ach, myn waardfte Lotje," zeide zy, en wierp zich om myn hals , „ het zal met my welhaast weder in orde weezen; heb alleen geduld met my!" „ Maar in ernst, als hy nu eens goed wil maaken , 't geen hy verbruid heeft, zoudt gy dan niet —." „ Nimmer, nimmer! ik bezweer u nimmer! En laat my toch om dezelfde reden maar weg blyven!" Dit was by haar weezenlyke ernst: ik kon haar niet overreeden, om my gezelfchap te houden. Hy fcheen intusfchen op Louife te wachten, en vroeg verfcheide keeren na haar. Ik zeide dat zy naar huis gereeden was. Ons gelprek werd ras zeer droog; want Sara kwam met alle haare vraagen na ftads-nieuws voor den dag, en dit duurde den geheelen avond. d 4 h?  58 GESCHIEDENIS van ken. julie, dat braaf eenvoudig meisje, misleid door den fchyn van waarheid , dien men door de omdandigheden aan het verdichtfel heeft weeten te geeven, waarfchynlyk ook door verkeerde beangftigingen van het geweeten, die men in haar edele Ziel veroorzaakt heeft, en wie weet, door welke konstgreepen meer? gelooft alles, pynigt en verwint zich , zekerlyk niet dan na ecnen vry moeielyken tweeftryd, om te fchryven, 't geen haar Stiefvader wil. namelyk alles, dat voor my haatelyk is, en niets van 't geen ik verwachtte. Deeze brief bragt my wel in verwondering; doch ik bleef in de gedagte, dat zy misleid was; en eene mondelinge verklaaring, dagt ik, zal het raadfel wel oplosfen; en, fchoon ik in den geheelen brief geen letter vond tot antwoord op den mynen, een duidelyk bewys, dat zy dien niet gezien heeft, had ik 'er echter nog geen erg in : dit was de tweede dwaasheid. In plaatfe der* halve van te vermoeden , gelyk ik had kunnen en moeten doen, dat myn Oom reeds gelegenheid gevonden en middelen zou beraamd hebben , om ons mondeling gefprek te beletten, reis ik juist op dien tyd af, dien ik zelf aan hem ontdekt had, om haar op zyn pas uit de weeg te helpen; dit was de derde dwaasheid. Ik kom dus met de eenvoudigheid van een opregt hart, welk alles hoopt en verwacht, omdat het niets te vreezen heeft. Ik kom te Farmbull; men zegt my, Vader en Dochter waren met Juffrouw Althuizen en haar Broeder juist denzelfden morgen vertrokken, die ik tot myne reis bepaald had. Ik kom, vind, in  6o GESCHIEDENIS van gen, zou ik geen voet van hier zetten, zoo nie* de herdenking van 't geen my de Majoor gezegd heeft, my verontrustte, griefde, pynigde, en ieder oogenblik voor my in een dag veranderde. Welk een ongelukkige toeftand! Gy zeidet my eens, dat ik geene van beiden zou krygen. Altoos denk ik nog aan deeze woorden. Dankwart zal zyn best doen, om ze tot eene voorzegging te maaken. Overal werkt hy tegen my, waar ik kom of waar ik ben of niet ben; ö dien haatlykerj Dankwart! Driemaal heb ik reeds beflooten naar Lubeck te reizen, om van de zaak volltrekt  92 GESCHIEDENIS van gezien, en vooral niet mogelyk, dat zy hem hier gefproken heeft!" , Gefproken of niet gefproken!" hernam hy. „ Dat kan een briefje wel doen, welk, al is het in 't voorbygaan, heimelyk in de hand gefloken, of op den grond geworpen, en dan opgeraapt wordt. Niet gezien, niet gefproken! ha! haJ ha! Ik ben uw dienaar, Mevrouw! Niet gezien, niet gefproken! ha! ha! ha! Vergeef my, 'er hangt mogelyk veel van de haast af. Ik ben uw gehoorzaa- me Dienaar!" Mec deeze Jargon ging hy heen. — „ Wat zegt gy daarvan, Broeder ? Ik heb een half uur geftaan, als zekere Egyptifche afgod, hoe heet hy ook? — met den vinger op den mond. — Op het oogenblik gaat Augusta van my naar huis, want het is reeds zes uur. Zy zeide my, dat zy gister ieder oogenblik omtrend voornemens geweest was te komen• doch geduurig was tegengehouden, in hoop, om nog eenig fpoor van Elize te vinden. „ Na vyven," verhaalde zy, ,, reed Elize van my heen naar zekere Juffrouw Sommen in de Roozen-ftraat, daar zy voorheen gewoond, en haar Stiefbroeder om vyf uur befcheidcn had." Ik zond mynen Filip daar naar toe, om te verneemen, of zy van daar, en waarheen zy gereeden was? Hy bragt my berigt, dat de Juffrouw over het voorval zeer was aangedaan, en had hem gezegd, dat de stiefbroeder het moest weeten; want hy was vóór zesfen gekomen, en omtrend een uur aldaar gebleeven. Toen Elize vervolgens wilde heen  KAREL FERDINER. 93 heen ryden, was haar Koets daar niet geweest. Daarop had de Majoor gezegd, gaa maar in de myne; ik zal u over de vest daar heen brengén; en zoo waren zy te famen wiggereeden. Op deeze Koets was aanftonds eene andere gevolgd, die zy te vooren reeds van verre gezien had ; doch zy wist niet of die ook door den Majoor befteld was. Meer wist zy niet. Filip, die, in 't voorbygaan gezegd, voor Elize zyn leeven zou laaten, en den A ajoor in geenen deele betrouwt, waarom hy hem ook den Bastaard noemt, liet zich daarop zoo naauwkeurig, als de Juffrouw maar kon, den Koetzier van den Majoor befchryven, en hoopte hem te zullen uitvinden. Hiermede verliep de geheele namiddag, en alles was echter vergeefsch. De goede kaerel was zoo ongerust daarover, dat hy die nacht geen oog kon toe doen. Heden morgen vroeg verzogt hy weder de vryheid om nog eens by de Juffrouw te gaan. Hy kwam om elf uur te rug, en zeide, dat hy nu een zeker vermoeden had, dat bezwaarlyk zou misfen. Of ik hem wilde toeflaan, om verder onderzoek te doen? Ik belastte hem niets te verzuimen, en hy ging weder op onderzoek uit. Na den middag om twee uur kwam hy te rug. „ Mevrouw," zeide hy; „ ik zal u rekenfehap geeven, waar ik zoo lang gebleeven ben. Ik ging eerst by Mynheer Ferdiner?" By Ferdiner? en wat zogt gy daar?" „ Het was maar zoo een inval ! Toen ik hem verzogt te fpreeken, zeide my de knecht, dat hy ,zich had nedergelegd om te flaapen, omdat by fe- derd  KAREL FERDINER. 95 C C C V I BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den ziften. Ik kom van Auenbrugge met eene menigte van zonderlinge berigten! Ik zal u flechts fpoedig en zonder omwegen verhaalen, hoq Louife's Moeder zich aan my verklaard heeft! „ Wat denkt gy van my,*' zeide zy, „ dat ik een ftap gedaan heb, die Verfcheiden perfoonen zoo veel onrust veroorzaakt heeft? Ik kan my gemaklyk voordellen, dat het my door allen kwalyk genomen wordt, en nog te meer, daar ik eindelyk zelve gelooven moet, dat ik my vergist heb. Maar hoe ligt kon ik my vergisfen!" Ik vroeg met alle teekenen van verwondering, hoe zy zich in zulk eene zaak zoo ligt had kunnen vergisfen? Zy had bemerkt en geweeten, zeide zy, dat haar Dochter Ferdiner meer beminde, dan Tho. ma; en dat zy, om des eerften wil, de party met den ander heeft laaten vaaren; gelyk de eerfte zekerlyk beter geweest was. Zy had dus niet kunnen gelooven , dat de complimenten, welke Ferdiner aan het onervaaren meisje maakte, enkel complimenten waren ; en het fchenken van den ring had haar in dat denkbeeld meer en meer gefterkt. Daarby kwam nog de ongefteldheid van haar Dochter; de uitfpraafc van den Geneesheer, door welke zy eerst opmerkzaam was geworden; de van tyd tot tyd toeneemen-  KAREL FERDINER. p? . Dunkel is dus ook weder in het fpel; en Ferdiner heeft dan, fchoon toevallig, geen ongelyk, als hy in alle zyne brieven aan Wolmer tegen zyne vyanden yverde. Doch dit ter zyde gefield! Ik nam de party op van Ferdiner, en zeide tegen de Moeder, dat ik de befchuldiging altoos voor eena vergisfing of voor een verdichtfel gehouden had; maar daar ik het tegendeel wist van Louife, zoo kunt gy ligt denken, dat ik begeerig was te verneemen hoe dé Moeder tot deeze 'laatfte gedagte was overgeflagen. Om dit te verklaaren, deed zy my een lang en breedvoerig verhaal, waarvan hét volgende het hoofdzaaklyke is. Het zeggen van den Doélor had haar bedrogen. De zwangerheid kon wel met melancholie verbonden zyn, maar het eerfte, zoo zy dagt, volgde geenszins het laatfte; veeleer konden uit eene droefgeestigheid zulke ligchaamlyke kwaaien en richtingen van het bloed ontftaan, die zoo veel overeenkwamen met de uiterlyke teekenen van zwangerheid. Dit, dagt zy, moest het geval geweest zyn; en ook eene verftandige Vriendin, die juist tegenwoordig geweest was, toen Louife het toeval kreeg, welk zy voor een miskraam gehouden had, was daaromtrent nog even zoo onzeker, als zy zelve. Die halve woorden nu, welke Louife ontvallen zyn, konden maar in de vlaagen van ylhoofdigheid gezegd zyn, 't welk zy nog des te eerder geloofde,' omdat het meisje in goede oogenblikken zulks beftendig loogchende, erf zy door de haar mogelyk een weinig te flerk aangedrongen vraagen was beangftigd geworden, Dan yi. deel. G no".  KAREL FERDINER. m over met Louife, die my echter, gelyk ik wel vooruit zag, antwoordde, dat zy nimmer befluiten zou, een man te bedriegen. Nu zal ik 'er nog een gedagte of twee van my zelve byvoegen. Wie is die nieuwe zoo tedere vriend der Familie ? De eerst gedagte Broeder van Louife; dit weet ik van Louife zelve; maar, wie is die aanzienlyke man, die zich aan Louife zal voordraagen? Volgens Louifës verhaal is het die vriend, welke zoo gaarne voor een kind van den huize wil aangezien worden, dat is dezelfde. Hy heeft Moeder en Dochter kostbaare gefchenken gegeeven, heeft by de Moeder ©en tyd lang voor Zoon, en by de Dochter voor Bloedverwant gefpeeld, en, zoo ik vermoed , geen geringen indruk op beiden gemaakt. Met zoo eenen Schoonzoon kon de Moeder Ferdiner wel vergeeten; en alles was zeer goed, indien zy maar het gezegde wegens Louife, welk zy niet zoo zeer Louife zelve, als wel den Predikant, Wolmer, Julie, my en menige anderen zoo yv,erig en zoo diep heeft ingedrukt , uit het geheugen konde wisfchen! ——Gy verftaat, wat ik zeggen wil! Louifës Moeder hangt den huik naar den wind. Zy gelooft nog wel het zelfde, dat zy altoos gedagt heeft; maar wil niet, dat wy het langer gelooven zullen. — Kortom, zy ziet dat van de zaak tegen Ferdiner niets komen kan; zy wil derhalve den zekeren kans voor den zeer onzekeren of geheel hoopeloozen, niet verliezen, en dus den man bedriegen; en hen, die haar bedrog mogten inzien, te gelyk verblinG % den.  ro4 GESCHIEDENIS van Eisch niet van my, dat ik u de gefchiedenis verhaale. Ik zelf weet niets meer, dan dat Elize, haar Broeder, en ik, gister met een koets uit Hamburg naar Ottcnfon reeden, en heden van Ottenfin alhier aankwamen, 't Geen ik voor het overige nog weet, is my thands te laf en te langwylig om te verhaalen ; want denk eens, in welken toedand ik my thands bevind.' Elize hier.' zoo digt by my! alleen van my gefcheiden door een dunne muur, die my her minde geluid, iedere zugt, welke van haare bevallige lippen vlucht, doet hooren! En daar zit ik, met een gloeiend hart vol liefde en hoop, op den morgendond te wachten, luisterende op iedere beweeging, die zy veroorzaakt. Kan ik ergens anders op denken, als op 't geen tegenwoordig is, of fpoedig, zeer fpoedig gefchieden zal? Ik zit bier, en fchryf om myn hart Hechts lucht te geeven; want wat is toch blydfchap, die tot één perfoon alleen bepaald is? Eene blydfchap, gelyk de myne.' - zyzou my verdikken, als ik ze niet konde uitdorren! Op deeze wyze houd ik myn ongeduld bezig, en verkort dus de eene minuut na de andere van den langen nacht, die anders tot den morgen zoo zagtjes voortfluipt. Mocht gy toch fchielyk verfchynen, gy fchoone der van den dageraad, om de fluimeringen en droomen van de oogen myner teder beminde te verdryven.' Mocht de Nachtegaal zyn bruidslied vroeger beginnen, om alle die tedere aandoeningen en voornemens leevendig te houden, door welken mogelyk een gunftige droom haar tot de laatde bedui-  KAREL FERDINER. ictf fluitende handeling op deezen morgen voorbereidde! Maar zagt, zagt, myn hart! want zy flaapt nog niet. Roem zoo luid en buitenfpoorig niet; deeze ligte muur mogt uverraaden, den flaap myner beminde vertraagen, en de lange nacht voor my nog langer maaken! Elize de myne! Morgen de myne! Zoo ras de dag aanbreekt! De fchikking reeds gemaakt! Het rydtuig gereed! De myne! kan, durf ik het wel verwachten? — Welk eene hoop? Welke redenen heb ik om dit te hoopen? allen, allen! meer dan de blqbte -hoop hebben kan; ook hoop ik niet alleen, ma$r verwacht het! Als gy allesgëclaan hebt, wf^t gy kunt en moet doen, zeide Elize, "terwyl zy haaj; hand in de myne lag; als alle andere aanfpraak 'ophoudt, dan ,, dan zal de dag myner terugkomst de dag weezen myner verbindtenjs 'met Elize (*)," was myn antwoord; en dit antwoord was de voorwaarde, en deeze voorwaarde nam zy aan. Het was een plegtig verdrag ; Augusta was 'er getuige van. — En heb ik niet alles gedaan, wat ik kon? Zou het geene dwaasheid zyn , verder op Julie te hoopen? — Ben ik niet voor altoos afgeweezen? Ik mag het overleggen, hoe ik wil, ik kan het niet anders verklaaren; want niet alleen, dat ik Julie niet vond, dat kan by toeval weezen; maar dat ik haar niet vond op een tyd, waarop zy my verwachten moest, daar ik my verfcheide dagen te vooren had aangemeld: kan dat by mo* O V Deel. CCXXXXVI Brief. GS  KAREL FERDINER. 115 der zagtmoedigheid en fchaamte, welk hy befcbaduwde! Die oogen vol geest! Die wangen met de kleur der bloozende onfchuld! Dat rood der fchoone lippen! Dat blinkend hair, welk zich, in kastanjebruine lokken, onder den hoed van daan, om den hals ftrengelde, om de vrouwlyk ademende borst te bedekken! Het ging alle myne denkbeelden te boven! Maar, toen zy haar Amazoonekleed uittrok, en, op eene bevallige wyze, een ligt zyden nachtkleed aandeed, en dc zedig bedekte vrouwlykje fchoonheid voor my ftond; toen Eduards, ó! toen dagt ik, had zy het fterflyke afgelegd, en de gedaante van een EngeLaangenomen ! Ik moest door het geweldig kloppen van myn hart te rug treeden, om de ingehouden lucht, die my dreigde te verdikken, in eene diepe zugt zagtjes ter zyde uit te ademen. — Ik had echter nog niet alles gezien en gevoeld, wat ik zien en gevoelen kon. Toen ik weder by de reet kwam, lag zy biddende op haare knieën, met gevouwen handen , en de oogen hemelwaarts ge:richt. Haare lippen bewoogen zich, om haare hemelfche gedagten in ftille woorden uit te boezemen, en een beevende traan, die uit haare oogen ftortte, wierp den opgevangen lichtftraal* op my, even als een vonk vuur, die myn zwoegend hart in vlam zette. Ik kon my niet weerhouden van met haar neder te knielen. „ Alle gy Hemelfche Magten," bad ik, met een ernst, als ik noch ooit gebeden had, „ verhoort de biddende Engel, -en fchenkt rust, flaap en verkwikking!" — Zy ftond op, zette het licht van de tafel op den U a grond,  h6 GESCHIEDENIS van grond, en ging naar bed. fk kon haar naauwlyks zien; doch hoorde, dat zy de gordynen openfchoof, een ftoel regt plaatfte, en zich nederieidde. i Nogmaals zy u rust, flaap en verkwikking toegewenscht, zeide myn hart; want waarom zoudt gy niet rusten? Wat hebt gy te vreezen, met alle die onbefchryflyke bekoorlykheden, door welken 'gy ieders oog betovert, en ieders hart in bezit neemt? Zy zyn, als eene wacht van Engelen, rondsom u, om alle aanflagen, alle onreine gedagten te verbannen. Dat het oog, welk u met onkuifche lonken aanziet, blind worde, en de onreine hand, die zich mogt uitftrekken, om uwe heilige onfchuld te bevlekken, ver'dorre! C C C X I BRIEF. JSTog om 2 uur. Vervolg. Ik fcbryf in den maanefchyn. Het is naauwlyks 2 uur. Met een kloppend hart was ik te rug gegaan , én myn bevende hand, die my alle dienften weigerde, had myn kaars', die intusfchen diep was afgebrand, in plaats van af te fnuiten, geheel uitgebluscht. Daar zat ik in het duister, zonder ee.nige andere bezigheid, dan myne eigen gedagten, enr verwachtte de opkomende maan, om my licht te verfchaffen, en als dan voort te fchryven. Ik bragt my duizendmaal elk tooneel, dat ik gezien had, te bia-  KAREL FERDINER, 117 binnen, en iedere voorftelling was eene aanprikke. hng voor myne onverzadelyke nieuwsgierigheid, om baar weder te zien. Driemaal ging ik te rug, om te luisteren of. niet eene ligte ademhaaiing my verzekeren kon, dat zy fliep; maar durfde het niet waagen om de deur te openen, en befloot den dag af te wachten. Dan, alles was te vergeefsch ! Ik kon jmy niet langer weerhouden, waagde het, opende de deur, en. het geluk verzelde myne onfchuldige vermetelheid. -— 'Er is eene dubbele deur, welker vleugels uit het ruimer en beter vertrek, daar zy flaapt, in de kleine kamer komen, daar ik ben. Myn Vader, die, als hy buiten was, dit vertrek zelf plag te bewoonen, had eene ongefchikte Zaal, door eene dunne muur, tot twee betere Vertrekken laaten maaken, en naar zyn gemak inrichten. Naderhand, terwyl ik zelden daar was , had men, by welke gelegenheid weet ik niet, een kas in Elize's kamer gebragt, en, misfchijen, toevallig, mogelyk, omdat men geene betere plaats vond, voor deeze deur geplaatst: zoo nogthans, dat de eene vleugel geheel, de andere fiechts gedeeltelyk daardoor bedekt wierd, en dat men daardoor van de eene kamer in de andere kon komen. Dus was het naauwlyks mogelyk, terwyl deeze kas de reet bedekte, daar beide vleugels fiooten, en de muur en deur daarenboven met een goud leder behangfel bekleed waren, dat Elize in haar kamer deeze deur had kunnen bemerken. Myn hand beefde, toen ik ze aan de knop floeg, om de deur te openen. Ik waagde het; zy kraakte; myn hart klopte; ik luisterde of Eliz-i.zlch beH 3 woog;  ïï3 ÖÉ S CHIEDENlS van woog; maar zy fliep zoo gerust, als de kinderlyke onfchuld in de fchoot van haare moeder. Ik haalde de deur langzaam naar my toe, zag de laatfte vlam der uitgaande kaars, die het volle licht der maan, welke fchuins.door het venfter blonk, fcheen in te wachten. Behoedzaam, even als de by nacht zwervende roover op duistere wegen, floop ik langs de kas, die my, wanneer Elize al eens ontwaakt was, nog altyd voor haar verbergen kon; maar een enkele oogwenk naar het bed, verzekerde my, dat zy fliep. O myn Vriend, welk een hemelsch'gezicht! Zy zat op een ftoel, met haar fchoon gezicht, met haar arm op het bed leunende, met haare rcgtehand in haar fchoot; haare nachtmantel, die zy omgedaan had, maar die door eene of andere beweeging in haar flaap waarfchynlyk verfchoven was, hing van haar fchouder op den grond neder. Men had, -op myne order, eene nachtlamp naast haar-bed gezet; maar deeze brandde niet. Misfchien had zy niet bemerkt, of mogelyk onnoodig gevonden, dezelve te ontfteeken. En waarom toch was dit noodig? De onfchuld heeft immers niets te vreezen, en vreest niet zonder reden ! Dus lag zy in eene zagte'fluimering, in eenen ftaat, by welken geen Schilder de fluimerende kuisheid ooit fchooner had kunnen afmaaien, dan door haar te volgen. Jk knielde naast de kas op den grond, en lag mét gevouwen handen in deeze eerbiedige houding, om oog en hart op den flaapenden Engel te richten. De maan, als ware zy ook nieuwsgierig, wierp haar licht eerst op het geringfte deel des  KAREL FERDINER. n9 des fchooncn ligchaams, befchouwde den bekoorlyken voet, die een weinig vooruit ftond, en door een zyde rok tot op de kuit bedekt werd; en fcheen zich te vermaaken met het fpel der kleuren en vonken , welken haare ftraalen uit de gespen trokken; dan verhief zy.haaren fakkel in de hoogte, om haare op de fchoot rustende hand, dan de Zwoegende borst, dan weder het gezicht van den Engel te treffen ; maar de nydige gordynen verborgen het voor haar en voor my tot op de helft van haaren lelie-witten hals, borst en fchouder, welken een nederhangende hair-lok voor onze nieuwsgierigheid vergeefsch zogt te bedekken. Toen zag ik nog eens de zwarte fnoer om haaren fneeuw-witten hals, waaraan het portrait hing, en kampte met myne opwellende begeerte om 'er naar .toe te gaan, en te zien of zulks het myne was; myn ftryd was zoo zwak, dat ik reeds opftond, toen Elize zich bewoog, en haaren voet te rug •trok. Ik ging ontfteld weder te rug in myn kamer, luisterde, hoorde dat zy opftond, vreesde dat zy komen mogt, en had reeds het befluit ge* nomen my liever door eene opregte bekentenis te verraaden, als door de open deur, die ik niet meer durfde fluiten Doch zy had my niet gezien, was toevallig ontwaakt, en ik hoorde duidelyk, dat zy zich te bed leidde. Lang ftond ik te luisteren naar iedere ademhaaling, eer ik het waagde te rug te treeden, en liet onzeker zynde, of zy fliep, dan of zy waakte, de deur open. —— ~— H4 C CCXII  #a» GESCHIEDENIS va» C C C X 11 BRIEF. Om 3 uur. Befluit. 1Uog niet hater dan 3 uur! Met welk een ïlakTT., ken-tred druipt de tyd deezen nacht voort? Paar zit ik, en tel in myn ongeduld de minuuten ca de kloppingen van myn hart. Hoe veel duizend kloppingen in één enkel uur.' O.' nog maar één siur meer.' — En echter zou my een Koningryk fliet te dierbaar zyn om weg te geeven voor één paar verloopen jaaren, indien ik ze daarvoor kon we. derkoopen! — Verlangen en reikhalzen naar bet toekomend- oogenblik, welke verkwisters zyt gy? ~ Ik ga fchryven om my dit verdrietig wachten draaglyk te maaken! Ik ben 'er wederom eens geweest; ik kom zoo even te rug. Ik had voorgenomen om de deur we. der toe te trekken. — Toen ik daar was, 6 hoe fchoorvoetend kon ik te rug treeden? Gy weet zelf wel, hoe. het gaat ! Het is dan, als of 'er twee harten in den mensch met elkander ftryden Nog eens, zeide het een, om het portrait te zien en dan moet gy tot den morgen wachten.' - Maar als zv eens wakker wierd, en uzag.' zeï hetandere: Het is zoo Jicht, als of het dag was.' - Des te beter, antwoordde het eerfte. Mag ik haar by dag zien waarom dan niet, als het zoo licht als by dag is? m raakt het B of my, of wy door de zon, dan of Wy \  KAREL FERDINER. I2f wy door de maan verlicht worden ? — Aldus ftree» den zy beiden, toen de ftryd in eens beflist werd; want Elize droomde overluid. Ik bid u, hoorde ik haar met haare Engelen-ftem zeggen, ik bid u, zoo niet, zoo nietl Toen ging ik voort, niet kruipende, maar als had ik een zuiverer geweeten, en had een befluit genomen om haar wakker < te maaken. Maar zy fliep zoo gerust, gelyk een goed geweeten gewoon is te doen; want zy had ongetwyffeld den voorigen nacht te Ottenfon weinig geflapen. ——De eerde fchreede, zegt men, is moeilyk; de anderen volgen van zelfs. — Ik ftond by haar in eene volle befchouwing haarer bekoorlykheden. Zy lag uitgeftrekt op het bed; haar linkervoet alleen raakre in het nederhangen even den grond, de regte werd door de overtrokken dekens bedekt.- De droom moet haar zekerlyk verontrust hebben; want de ligte matras, die over haar gelegen had, was niet alleen naar beneden geweeken, maar ook haaren hals» doek verfchooven. En echter, ó welk eene kuifche voegzaame gefteldheid van alle haare leden, zelfs in de diepfte fluimering! Waarom zou dit ook anders zyn, Eduards? waarom anders? ■ Hangt de plaatfing en houding onzer leden ergens anders van af dan van de gewoonte ? Is de gewoonte niet pene onberedeneerde vaardigheid, verkreegen door eene geduurige herhaaling van eene en dezelfde handeling? Is zy niet de tweede Natuur? En kan het Ligchaam eene andere houding aanneemen, als die aan het zelve tot eene heblykheid geworden is ? En kap eene edele Ziel, die over het Ligchaam heerscht, pok eene andere, als eene edele en gepaste houding H 5  122 GESCHIEDE NIS vak «oelaaten, die haar tot eene hehlykheid en eene tweede natuur geworden is? Hoe kan de kuischheid. immer in eene wanvoeglyke houding verrascht worden? Waarlyk, Eduards, de harten van kuifchen en onkuifchen zyn niet meer dan hunne gebaarden zeiven onderfcheiden! -— De maan, die nu haar volle licht op haar wierp, voldeed nu haar verlangen, doch fcheen verbysterd in haare befchouwing, zoodat zy haare plaats aan den hemel niet verlaaten kon. * Myn gantfche Ziel was niet dan louter aanfchouwen, van eene beftendige herhaaling gevolgd; myne overige zintuigen verdoofden, als waren alle derzelver krachten in deeze eenige te zamen getrokken. Met zulk een kloppend hart hing ik over haar gezicht, terwyl myn oog en hart zich in haare bekoorlykheden verlustigden. Die zagtgeflootene oogen! Die kleur der wangen, fehooner dan het morgenrood van den aam genaamflen lente-dag, wanneer de gantfche vrolyké fchepplng het zelve toelagcht! Die lippen ! Die boezem, die zich by iedere ademhaaling zoo zagtjes verhief! ™— Ach, Eduards! dronken van wellust, en even gelyk Adam by Milton (*) , met ooglonken vol van hartelyke liefde, hing ik over haar, befchouwende haare fchoonheid, terwyl myn arm fteeds was uitgebreid, om den Engel te omvangen, om, gelyk de lentewind de bloemen beademt, haar ook zagtjes toe te lespen. Ontwaak, myne fchoonfle, myne Bruid, myne laatfte, beste, eindelyk, eindelyk wedergevondene, gaaf des Hemels, myne al- (*) Paraas Vsrhirm. Boek V.  KAREL FERDINER. I23 altoos nieuwe vreugde, ontwaak om uwen Bruidegom gelukkig te maaken! ■ Geduurig voornemens zynde haar aan myn hart te drukken, en haare lippen en haare borst met kusjes te bedekken, kon ik eindelyk my niet weerhouden, boog myn gezicht nederwaarts, raakte tot driemaal haaren fchoonen mond, en ontving tot driemaal haare kuifche borst, die tegen myne brandende lippen opzwol. Myn gantlche leeven had ik daar kunnen blyven ftaan, en dagen zouden voor my oogenblikken geweest zyn! — Ik was geheel buiten my zeiven, toen ééne dier kleine onwillekeurige beweegingen, die den flaapenden eigen zyn, my weder aan my zeiven deed denken. Ik ging fpoedig weder agter de kas, alwaar ik haar van verre kon gadeflaan. Het was tyd; want zy ontwaakte wederom, zag, op haar' regter arm leunende, het vertrek door, bemerkte met verwondering, door het helder licht, dat haar in de oogen viel, haar half ontblootte borst, en bedekte die'fpoedig met haaren mantel, als fchaamde zy zich door de maan gezien te worden. ■ Zy bemint my, zeide ik voorheen, in het vermoeden, dat het portrait, welk zy aan haar' hals droeg, het myne was; nu kan ik met zekerheid zeggen, zy bemint my! want myne oogen hebben my daarvan overtuigd, 't Was het portrait, welk ik haar, by myn affcheid uit Draden, voor het haare gegeeven heb. Ik kon wel het beeld zelf niet zien; want het hing juist omgekeerd aan haaren ichoonen boezem; maar de gedaante, grootte, de wyze, op welke he" was ingezet, — alles was volmaakt gelyk aan het myne.— En  *24 GESCHIEDENIS van En als ik te rug denk aan duizend kleine voorvalIen in deeze dagen, van het oogenblik af, dat zy my eerst zag aan het huis van Juffrouw Sommen, met eene uit verwondering en liefde zamengeftelde aandoening, tot dat zy door het genoegen bevangen om een der fchoonfte vooruitzichten te overwegen, op myn voordel en bede, om onze verbindtenis den eerden dag den besten te voltrekken, langen tyd zweeg, bloosde, en eindelyk antwoordde: laai ons daarvan op een andere tyd fpreeken , en nu gister, dat zy, toen ik haar alles meende te verklaaren , en door haar Broeder gedoord werd, my fpoedig by de hand greep, en met een oogwenk, zoo ' vol van goedheid en liefde, „ morgen!" zeide. —Wanneer ik alle deeze kleine onwillekeurige teekenen, door welken zich het hart verraadt, én deeze ©ogenblikken te zamen neem. Ja, Eduards, dan moet ik zeggen, zy bemint roy, zy bemint my • genoeg, om myn voordel aan te neemen! —. Zy is ontwaakt; want ik hoorde haar fpreeken, zoo my dagt, en haar mynen naam noemen. Zal ik 'er heengaan ? — Zal ik ze wakker maaken ? Is het haare dem geweest of myne verbeel- ding, dat ik zulks moet doen! Ook glindert de morgender reeds hoog over de bergen aan het voorhoofd van den naderenden dag, als droeg zy den fakkel voor myn bruiloft. Hoe Iuisterryk! hoe wolykJ — Het Horologie flaat op half vier. —- Om 4 uur. Weg! —- Alles is dwaasheid, wat jk dagt of fchreef, dwaasheid en onzinnigheid! Zy is, ik mag  KAREL FERDINER. 125 mag 'er niet om denken, noch het ter nederfchryven! Hemel en aarde! Zy is de verloofde van ' .Larner! Dit is eindelyk de uitflag van de geheele zaak! Elize de verloofde van Lamer! Kunt gy het u begrypen? En echter, zy zegt het zelve, zy zelve, de verloofde van Larner! . Met alle die toezeggingen van oogen en woorden*, met die beeldtenis van Ferdiner op haar borst, met dit alles is zy Larnefs verloofde! Zy zegt het zelveJ En, - doch ik zwyg van haar! — Ik moet weg! ik kan, ik wil haar niet weder zien! — Larner's verloofde! — Ik moet weg! C C C X I 1 I BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den iijlen, 's Morgens om 9 uur, Ik wilde deeze papieren verbranden, doch laaten zy in uwe handen berusten, als een gedenkteeken ter eere der Vrouwelyke liefde! Hier zyn ze, op dat ze my maar uit het gezicht komen; want het is by my vast beflooten, haar te vergeeten! — In dit voorneemcn ben ik naar huis toe gereeden, zonder haar weder te zien, en ik wil haar ook niet wederzien. Wat betrekking hebben wy nu verder op elkander? Zy immers is de verloofde van Larner? Myn God! op haar hart my¬ ne beeldtenis te draagen, en inwendig eens anders verloofde te zyn! —— My met goede beloften  126 GESCHIEDENIS va» ten te paaien, en intusfchen zoo fpoedig mogelyk eene reis te onderneemen naar hem, aan wien zy verloofd is, of op het punt ftaat om verloofd te worden, en ook werklyk zulks begeert! _- Deeze beloften met traanen te bevestigen! Maar ik heb dezelven niet opgevangen, noch gevoeld , en weet dus niet, of zy warm of koud waren. Ontrouw, uw naam loogchent niet, gy zyt van het Vrouwelyk geflacht! Ik kan u geene befchryving geeven van de brandende begeerte, die my thands aanfpoort en py. nigt, om haar voor te komen, om terug te reizen, daar ik van daan gekomen ben, en my met Ju/is te verbinden! Maar, kan ik dit laatfte wel doen? Julie is my eenmaal ontweeken; wat kan ik dan voor de tweede maal van haar hoopen ? Elize heeft de fchuld daarvan! want zy ftond 'er op, ik moest, ik moest 'er naar toe. Was het toen niet gcfchied, dan kon ik het nu doen. Waarom ftond zy zoo fterk daar op? OngetwyfFeid om my van haar te verwyderen, op dat zy alle haare verhaastte toebereidfelen op haar gemak ter uitvoer zou kunnen brengen. De Hemel heeft dit verhinderd; zy kon niet langer den fchyn aanneemen van 't geen zy niet was, of niet zyn wilde. Zy bemerkt dit, en komt 'er openlyk vooruit, dat zy de verloofde is van Lamer. Nu zal ook voortaan myne verwondering geheel ophouden, al verhaalt men my dingen, die het oog der goedhartige onervarenheid doen verftyven ! Heeft de Zoon zynen Vader gevloekt? de Vriend zyn Vriend verraaden? Wet dankbaar meisje, dat haaien minnaar en wd. doe-  KAREL FERDINER* :i27 doener vry willig trouwe zwoer, zich in de wellustige armen van zynen Vyand geworpen? Ha! wat is dat? Vriendfchap en dankbaarheid zyn immers geen' liefde. Ik heb een meisje gekend, welk ;geheel fcheen gefchapen te zyn voor de liefde van één éénigen, welk geduurig van hem droomde, met oogen, dronken van liefde, telkens zyne beeldtenis aanfchouwde, dezelve door haare traanen en zugten deed verdoóvefi,"sen óp liaar borst droeg, — en echter met dit alles was dit verliefde meisje ten zelfden tyde de Bruid van een' ander'! — Wat nu? wat zal ik nu beginnen? Ik heb nog niet eens een antwoord van Julie. Wat zal ik beginnen? i— De geringde koelde vcrontfchuldiging zou voor my tegenwoordig goed genoeg weezen. Ik zou my haasten om al wat in myn vermogen was by een te zamelen, om haar te overreeden; my vernederen tot het doen van eeden en betuigingen, om myne aangevalle onfchuld ten aanzien van Louife door vaste proeven te bewyzen, en door bidden en vernederingen, Eduards, te weeg te brengen, dat ik eerder dan Elize getrouwd was; maar wat kan ik doen? Ha! — en evenwel dagt zy nog door my belee» digd te zyn! ten minden zy hield zich zoo. Maar dat moest zoo weezen! Na alles, wat vóór myne reis onder ons, in byzyn van eene getuige (*) , afgefproken en beloofd was, na dat ik van mynen kant in alles myn woord gehouden heb, na dat alles my in koelen bloede te zeggen: ik heb u misleid; want (*) V Deel. CCLXXXVI Btief.  ïa8 GESCHIEDENIS van want ik ben verloofd aan Larner; hoe zou dat ge* flaan hebben? Hoe had zy, — weg! ik wi] alles vergeeten? — Larner's verloofde, zeide zy. Nu, dan ook Larner's vrouw! „ Adieu, Madam Larnerr antwoordde ik; in Gods naam, als het niet anders kan, het zy dan zoo. C C C X I V BRIEF. Elize aan Augtjsta. Grumbuy, den i^ftetl, éT^óó zy dank, dat ik hier ben ! Wat was dat een voorval! Geheele dagen, myne waarde Augusta, zou ik u kunnen bezig houden met het verhaalen van dat geen, welk my in weinige uuren is overgekomen! Dus kan ik dan daarmede niet beginnen. Daarenboven is myn hart tegenwoordig zoo vol. Ach! het is of het zal van een fcheurenf want welke fmart is het niet, hem dien men beminde , zoo geheel omgekeerd te zien! En hoe groot is niet deeze verandering! — Een aanval op myne eer en op myne deugd! een aanval te vooren overlegd en befchikt! Hadt gy zulks van hem kunnen denken, Augusta.' En echter hebt gy hem in verre na zoo lang niet gekend, als ik. Nimmer heb ik één enkel aanftootlyk, dubbelzinnig of moedwillig woord van hem gehoord, nimmer ééne enkele onkuifche gebaarde of oogwenk van hem bemerkt, tot op den ongelukkigen nacht van den 2iften. Ishet begryplyk, dat iemand zoo fnel van het goede so$  KAREL FERDINER. S3i èen man herinneren, die van zich verkrygen kori my zoo gruuwzaam te beleedigen. — Laat ik nog eenen liefdedienst mogen verzoeken voor eene jonge Vrouw, die welhaast in de kraam zal komen, Zy is eene Schippers-vrouw, aan de Elve woonagtig, digt by Neujlad, de oudfte Zuster van een meisje, welk by dien Heer dient, die het regt der gastvryheid, ten mynen aanzien, gefchonden heeft! Ik zeg met deeze uitdrukking niets ten nadeele van dat meisje; want ik houde het voor een ónfchuldig braaf kind: fchoon haar teder gelaat en' geheele fchoone leest voor haar eindelyk gevaarlyk zouden kunnen worden. Zy heeft my veel dienstvaardigheid beweezen, en haar Zuster niet minder» Ik wist deeze goede luiden hunnen dienst niet aartgenaamer te vergelden, dan door de belofte, dat ik of myne waardfte Vriendin, van haar eerfte kind Peet'zyn zou. Zy zal zich gewis by u aandienen?' want ik heb uw naam en woonplaats voor haaf moeten opfchryven.' C CC X F BRIEF. Loüise aan Charlotte. Auenbrugge, den liften* Naauwlyks waart gy gister twee* uur weg geweest , als ik een brief kreeg van Gerftendorf. Goede Hemel! welk een brief is dat? welk eene gefchiedenis verhaalt hy my, en met wat inzicht? Eenige bykomende omdandigheden uitgezonderd, I 2 i^  132 GESCHIEDENIS van is zy zoo gelyk aan de myne, d3t ik haar voor geene andere houden zou, indien ik maar begrypen kon, hoe hy dé myne weeten kan. ■— Mogelyk is het alleen verfiering; of, zoo het al waar is, de gefchiedenis van eene andere; mogelyk vond ik 'er meer gelykheid met myn eigen geval in, dan 'er waarlyk in is; want ik ben in den flaat, daar ik thands in ben, zoo aantreklyk of argwaanend, dat ik my verbeeld, dat woorden en gebaarden op my gemeend zyn, die maar met de minfte omitandigheden vervuld zyn, welke tot myn ongeval betreklyk fchynen. Misfchien is dit zoo by allen, die een ongerust geweeten hebben! Intusfchen, hoe 't ook zyn moge, de brief verontrust my uitermaate. Ik kan niet nalaaten te bloozen, zoo dikwyls ik hem lees, en denk niet zonder vrees aan de gevolgen , die hy zou gehad hebben, als myn Moeder hem in banden had gekreegen. By geluk was zy in de buurt, toen hy kwam; en ik neem thands, nu ik alleen ben, het eerfte oogenblik waar, om u dien te zenden. Help my denzelven verklaaren, lieffte Charlotte, maar raad my vooral, hoe ik hem moet beantwoorden. Dat ik Gerftendorf vóór zyn vertrek beloofd heb, hem de redenen te zullen melden, waarom ik verkies ongetrouwd te blyven, is waar; ik beloofde het flechts om rust te hebben ; want hy plaagde my op eene ongelooflyke wyze. Zyn eerfte brief uit Lubeck behelsde byna niets anders, als myne beloften my te herinneren ? Doch wat kon ik antwoorden ? Nu dringt hy 'er zoo fterk op aan, dat ik my niet langer weet te redden, ij Hy  KAREL FERDINER. 133 Hyzal nog agt dagen te Lubeck blyven. Dus zie ik vooruit, dat ik meer brieven van denzelfden inhoud te wachten heb; ik mag maar myn eerfte antwoord herhaalen, of geheel zwygen. Het laatfte zou ik toch niet gaarne doen. Hy is daartoe veel te goed en te verpligtend! Indien ik dan vooreerst maar zorg draag, dat- zyne brieven niet in handen van myn Moeder komen; dan kan ik geruster zyn ; en dit zou, naar my dunkt, kunnen gelchieden, als ik hem verzogt, om ze in 't vervolg aan u op Farmbull te zenden. Myn koorts is over. Mogelyk kom ik morgen, als het weder niet te guur is; doch, zoo ik 'er voormiddags niet ben, denk dan dat het my geheel onmogelykis; en dan verzoek ik u my te antwoorden. C C C XV1 BRIEF. Gerstendort/ aan Louise. Lubeck, den ziften. Is het dan niet mogelyk uw vertrouwen te winnen? Gy kunt, fchryft ge, aan geen trouwen denken; en echter moet ik dit zoo niet uitleggen, als of het u aan begeerte haperde, om myne liefde te beantwoorden. Welk een geheim is dat? Waarom wilt gy my niet eindelyk uw hart openleggen, gelyk gy my beloofd hebt? Vertrouwt gy de heiligde verzekering zoo weinig, als of uw geheim'by my in geen diep ftilzwygen kon begraaven worden? I 3 Even  ï34 GESCHIEDENIS van Even gelyk men onder ons gedacht vrienden aantreft, zoo zyn 'er ook vriendinnen, die geen geheim, hoe genaamd, voor elkander hebben; en waarom zou zulk eene harteiyke vriendfchap alleen onder perfoonen van een gelyk gedacht plaats vinden? Waarom niet onder twee perfoonen van onderfcheidene Kunne? Geloof my, een man, die een regtfchapen hart heeft, kan het lyden, en zelfs de menfchelyke zwakheden, der Vrouwelyke S exe veel der. ker gevoelen, onpartydiger beoordeelen, opregter betreuren, en veel hartelyker vergeeven, dan eene Vrouw zelve; even gelyk in tegendeel onder de Vrouwen veel juister eri deelnemender regters over onze handelingen gevonden worden, dan onder de mans. Waardoor toch heb ik my by u verdagt gemaakt, dat gy my zoodanig aandeel in uwe vriendfchap niec wilt vergunnen? Volgens myne liefde, aan welke gy zekerlyk, gelyk gy zelve bekent, niet twyffelt, verbeeld ik my eenig regt te hebben, u om dit vertrouwen te bidden. Vergun my dan, waardde Louife, dat ik deeze bede nog eens herhaale, en u een voorval mededeele, om u te toonen hoe verre de deelneeming van ons geflacht jegens het uwe in zommige omdandigheden gaan kan, en hoe gemaklyk dergelyke gevallen kunnen plaats hebben, in welken het te wenfehen is, dat een dergelyk vertrouwen heersciit, om gerust en gelukkig te worden. Op myne reis leerde ik een man kennen, die wel ras myn vertrouwdde vriend werd. Na eene kleine reis, die hy gedaan had, vond ik hem op eenmaal verdrooid van gedagten en neerflagtig. Deeze neerdag-  KAREL FERDINER, 139 toeftand, hoe moet ik die wederleggen, zonder haar toe die vertrouwlykheid te overreeden, dat zy my dit.zelve belyde? Want dan, dan eerst, gelyk gy zelf wel begrypen kunt, ben ik in ftaat om haare vertrouwlykheid even zoo te beantwoorden, en myn geheim te verklaaren. Hoe moet ik het echter aanleggen, om haar zoo ver te brengen? Hoe zou ik het waagen om haar vraagen van dergelyken aart voor te leggen? Gy moet alle deeze vraagen achterlaaten, en met meer doen, dan uw voorftel herhaalen, en verzekering geeven, dat gy haar waarlyk bemint, en, welke omftandigheden 'er ook plaats mogten hebben, haar ondanks dit alles, wenscht te bezitten. Dat alles is gefchied; wie weet hoe dikwyls! Doch altoos, altoos dezelfde verontftmuldiging: zy kan niet! Zie daar de gefchiedenis van mynen Vriend, voor zoo verre zy my bekend is; want ik moest hem kort daarna verlaaten. Alleen zeide hy my nog, als hem zyn wensch niet gelukken kon, dan was zyn befluit, om zyn vermogen met haar te deelen, en aan geen ander Huwelyk te denken. — Zou niet, myne waardfte Louife, wanneer 'er anderszins liefde voor myn vriend plaats had, een moedig befluit van het meisje om haare zwaarigheden voor te. Rellen, twee perfoonen op eenmaal gelukkig maaken? Waarom, zult gy mogelyk vraagen, maakt uw Vriend zelf geen begin met de vertrouwlykheid? En deeze vraag is my zeiven in de gedagte gekomen; maar, zegt hy, hoe ben ik verzekerd, dat zy  140 GES CHIEDENIS van zy my vergeeft ? Na zoodanige bekentenis heeft zy waarJyk meer reden om my te verwerpen, dan om my te beminnen. Toen zy den eerden minnaar liet loopen, gefchiedde het mogelyk alleen daarom, om dat zy zyne ondankbaarheid verachtenswaardig vond. Bevindt zy nu, dat niet hy, maar ik het was, aan wien zy zich de eerde maal opofferde, dan wordt hy by haar ten vollen geregtvaardigd. Hy moest my verlaaten, zal zy denken; wat kon hy van my denken, als hy in onzen herhaalden vertrouwlyken omgang niet dat geen vond, welk hy verwachtte ? Als haare gedagten deezen loop neemen, wat zal ik dan kunnen hoopen? Deeze twyfreling wist ik waarlyk niet te wederleggen. Een vrouw alleen kon hem zeggen of hy dat geen, welk hy zich inbeeldt, wel zeer behoeft te vreezen. Dan om u de redenen te melden van dit myn fchryven ; 'er zyn verwarde omdandigheden, waaruit men zich niet wel anders redden kan, als door vertrouwen; en die naauwe betrekking, myne waardde, in welke ik tot u wenschte te daan, zou twee harten tot één kunnen vormen. Nu flaat gy het af om tot deeze naauwe verbindtenis met my te komen, omdat gy denkt, dat uw hart niet in zoo i^erre het myne kan worden; met andere woorden, om dat gy u zeiven niet overreeden kunt my een geheim te ontdekken. Doch vreest gy dan, dat ik in daat zyn zal om daarvan immer een misbruik te maaken? Ik vleie my, .dat ik by u bekend genoeg ben, om dit niet te vreezen. Doch het kost u te veel om zulks aan my te vertrouwen; maar, ichoon dit  KAREL FERDINER. 141 dit waar zy, hoe oneindig minnenswaardiger zoudt gy voor my worden door eene opening van hart, van welke ik my zeiven ligt verbeelden kan, hoe veel zy u kosten moet! Tot myn genoegen héb ik brieven gekreegen, die my nog eenige dagen langer veroorlooven te blyven , daar ik my thands bevind. Ach! laat ik u mogen verbidden, my fpoedig met u antwoord te verblvden. — C C C X V I I BRIEF. LjOUISE AAN CïiARI-OTTE. Farmbull, den 24/lert. "\7an den morgen tot den middag, zat ik, met V een tergend ongeduld, mag ik zeggen, op u te wachten. Nu wacht ik niet langer, en zal u fchryven, 't geen ik u niet mondeling zeggen kan. Zie hier, myne waarde, een antwoord op uwe vraag, en het affchrift van eenen brief, dien Gerftendorf, zoo hy die nu niet al heeft, van daag allerzekerst krygen zal. Myn bode zal u het paketje al was 'er uwe Moeder zelve by, zoo behendig in'handen geeven, dat gy het ongemerkt in uwen zak kunt fteeken, en als gy het dan hebt, verfchuil u dan maar voor eenige oogenblikkcn , en lees het. -— Het is waarlyk een eisch, welke een meisje moet doen bloozen ! Hoe zoudt gy, arme Louife, 'er toe overgaan, om zulke geheimen te openbaa- ren!  142 GESCHIEDENIS ren! Maar Iaat ik ook eens vraagen; hoe kan een man zuiks van een meisje begeeren? De vermetel heid zou onbegryplyk zyn, als hy van uw geval mets meer wist, dan hy goed vindt, ronduit te verklaaren. Ja, ongetwyffeld heeft zyn geval zeer veel overeenkomst met het uwe! Ja zelfs eene zoo blykbaare overeenkomst, dat de daarby verdichtte onhandigheden my geheel niet. verwonderden Ik hield dit dus voor eene uitgemaakte zaak, en kwam eindelyk, na dat ik eenige onhandigheden, die my van hem en een zekeren anderen bekend waaren, daarmede vergeleken had, en na veelerleie gisfingen, op een vermoeden, welk betraadiel, -— ik wil 'er wel op wedden, — geheel en al verklaart. Kunt gy wel raaden, hoe zyn vertelfel aflopen en hoe hy het eindelyk verklaaren zal? My dunkt' 2 kaD het gem£>klyk voorzeggen! Hy, en niet Fer. dmer, hy zelf zal de Vriend weezen, van wien hy ons verhaalt. Hy, hy, en niet Ferdiner, zou in het land-kroegje zyne rol met u gefpeeld hebben en Ferdiner zou , als wy het gelooven wilden, dè onfcbuldigfte man der Waereld zyn. Jammer is het, dat, om dit te gelooven, een weinig meer onnozelheid noodigis, danwy beiden, God dank' bezitten. Ik zou het misfchien gelooven, als Fer'. dmer vooraf niet reeds by uwe Moeder voor een ander verzogt had! Maar die dat weet, dien loopt het al te veel in 't oog, dat, terwyl de zaak niet gemaklyk fchikken wil, nu juist de ander de ról van Ferdiner zou gefpeeld hebben. - Met één woord, de affpraak tusfchen beide Mansperfoonen komt my al-  KAREL FERDINER. 143 allerduidelykst voor; en ik ben nieuwsgierig om te weeten, hoe veel geld het Ferdiner wel kosten zal? Eén ding is my daarin echter aangenaam, en dit is da hoop, die ik daardoor begin te krygen, dat het weder ernst wordt zich met zyn Oom te bevreedigen; dan misfchien zou ik in ftaat zyn U te overreeden om u in dat geval te laaten misleiden ■ indien het zoo kon gefchikt worden, dat gy den man niet behoefdet te neemen. Doch wat dit neemen betreft. Neen, myne waardfte, zulk een man is niet voor u ! Intusfchen moeten wy toch het vermaak hebben van hem zyne rol te zien fpeelen. Lang zal hy het niet maaken; want ik zal hem zoo fpoedig te gemoet Jkomen, en hem Wel ras zoo in 't naauw brengen , dat hy de affpraak zal moeten bekénnen. Wat kan ik u dan raaden ? Niets anders , dan dat gy de geheele briefwisfeling aan my overlaat. Gelukkig fchryven wy omtrent éénerleie hand, gelyk meestal het fchrift der Vrouwen eenerlei is. Het eene gekrabbel is doorgaans gelyk aan het andere ; en om u een proef te geeven, hoe ik my in myn post zal kwyten, zie hier uw eerfte antwoord, v/elk ik reeds van daag aan hem afgevaardigd heb. CCC XVI11  144 GESCHIEDENIS van C C C X V 11 I BRIEF. Charlotte, ónder den naam van Louife, aak Ger stendorf. Auenbrugge, den z^flen, De gefchiedenis van uwen Vriend komt my in fommige opzigten zeer vreemd voor. Namelyk , dat hy- de minnaares van een ander, in fchyn van den waaren minnaar, verleidde; want hierin heeft hy zekerlyk zeer liegt gehandeld; en dan voornamelyk, dat hy zoo edel, of ten minften zoo redelyk en naauwgezet is, om alle ftruikelingen van dat meisje, welke op deeze eerfte volgden, zich zeiven toe te kennen , haar niet alleen dezelven te vergeeven, maar zelfs zyne beminde te willen trouwen. Dit is waarlyk;iets zoo buitengewoons, dat men daarvan niet gemaklyk een tweede voorbeeld vinden zal; voor't overige, 't geen de iigtvaardige minnaar deed, gebeurt dagelyks. Ik kan u een ander voorval van dergelyken aart verhaalen, welk ik, in wat voor boek weet ik juist niet, geleezen heb. Vooraf moet ik echter met uw verlof nog eenige aanmerkingen maaken over het meisje. De party, welke gy uwen Vriend het eerst voorfloeg, om namelyk haar niet te trouwen, was, dunkt my, voor hem het best geweest. De herhaalde ftruikeling van het meisje behaagt my in geenen deele! Mogelyk denkt gy, dat op de eerfte ftruikeling zeer ligt de tweede en derde volgt, en in zoo verre hebt l ■' \... .. . :> , \ gy  KAREL FERDINER. 14$ gy gelyk. Wanneer alle onhandigheden zich vereenigen , om een onervaren minnend meisje in den grond te bederven , dan kan de Vrouwelyke zwakheid zekerlyk groot genoeg weezen; maar het eerfte ongeluk behoort eene vrouw voorzichtiger te maaken , ten minften het gevaar lceren fchuuwen en vermyden. Schoon zy, welke door overyling een enkelen misftap doet, zeer dikwyls mcdelyden en vcrgeeving verdient, kan ik echter in geenen deele haar verontfchuldigcn, die zich naderhand, vrywillig of onbedagtzaam, want dit is byna het zelfde, in gevaar begeeft. * Dat het meisje naderhand het voorftel van uwen Vriend affloeg, is waarlyk niet meer dan billyk; o£ men moest, omdat bedriegeryen van dergelyken aart, dingen zyn, welke dagelyks voorvallen, iemand die een ander, dien hy bedriegen kan, niet bedriegt, om het niet pleegen van dit bedrog, den naam van edel geeven. Hoe weinig dit nochtans fchynt te weezen, is het echter meer, dan ik van dat meisje verwacht had. Nu zal ik u voor uwe gefchiedenis met gelyke munt betaalen. Myne Vriendin, - zoo noem ik doorgaans die perfoonen van myne Sexe, in welker lotgevallen ifc hartelyk deel neem, zy mogen dan leevendig of dood zyn, in de waereld waarlyk gevonden worden, of alleen in een roman aanweezig zyn, - deeze myne Vriendin, Emestina, zoo ik meen, in het boek genoemd, een zeer jong meisje, had, federd eenigcn tyd, zeker man uitermaate bemind, en uit verfcheide tedere gebaarden, woorden en liefkoozin- VI. deel, K gen,  146* GESCHIEDENIS van gen, welke mogelyk niet meer dan gewoone complimenten geweest zyn, hoop gefchept, dat zy insgelyks bemind werd. Haar Tante, die om andere voorflagen dagt, bemerkte ras, dat zy dezelven niet meer achtte, fchoon zy die te vooren zoo goed als aangenomen had. Dit verwondert de Tante; zy komt^ achter het geheim, hoort het meisje uit, billykt zelve haare liefde, fpreekt zelfs ten voordeele van den man en van die party, en geeft haar meer vryheid, dan zy verantwoorden kon. Dit al. les voedde en verfterkte hoe langs hoe meer de liefde myner Vrienden. De minnaar, wiens naam Karei is, was dikwyls gewoon een landgoed te bezoeken , in de nabuurfchap waar Ernestinës Vader woonde; en myne Vriendin, die anderszins op eene andere plaats haar verblyf hield, bleef niet in gebreke, om ten zelfden tyde, zoo dikwyls Karei daar kwam, haare Ouders te komen zien, om dus in het gezelfchap van h aren minnaar te weezen. Dit heet, naar myne gedagten , in den eigenlykften zin eenen minnaar naloopen; maar, zegt myn Schryver, men behoeft flechts den aart der liefde te kennen, en de omdandigheden te overweegen, om zulks te verontfchuldigen. De laatfte keer was zy daar in den Winter,, bleef eenige dagen, en vond met haare Tante, die by haar was, bekwaame gelegenheid om te rug te ryden in het rydtuig van haaren vermeenden minnaar. .Deeze Tante nu kreeg juist tegen den dag van haar vertrek eene koorts, en moest dus blyven, waar zy was. Het goede meisje wilde echter gaarne te rug; de Tante vond eenige onvoegzaamheid in het gej  KAREL FERDINER. 147 gezelfchap; doch zy maakte veel minder zwaarigheden, dan wel eene andere Tante zou gemaakt hebben ; te meer daar zy eene nacht onder weg moesten vertoeven. Kortom, myne Vriendin (gy weet reeds welke perfoon ik daarmede meen,) vertrok met haaren Beminden. Deeze onvoorzichtigheid is het, welke myn Autheur haar en zy zichzelve niet vergeeven kan; doch het was, zegt hy, in der waarheid, niets anders dan liefde, goede eenvouwdige onfchuld; het onnozele landmeisje dagt, hoe genaamd, geen kwaad. Nu kom ik met myn verhaal aan dat voorval, welk met het uwe eene' zonderlinge overeenkomst heeft, als gy uwen Vriend als den derden man uitzonderd, en de rol, die hy in de perfoon van den eigenlyken fpeelde, den minnaar zeiven fpeelen laat. Myne Vriendin, even gelyk een kind, bang zynde voor alle geruisch , legt eenige uuren flaaploos, tot dat zy half aan 't fluimeren raakt, en door een fterk geraas wakker wordt. Zy verbeeldt Zich het een en ander, ftaat op in haare ligte nachtkleeding , wil by haaren reisgenoot in de kamer vlieden om befcherming te vinden, vindt de deur, die te vooren open geweest was, gefloten, opent die in haare drift , vliegt naar de kamer, geraakt dus den havik in de handen, en — het einde der gefchiedenis is juist gelyk aan het einde van uwe vertelling. Kunt gy u, dus redeneert myn Schryver met zynen Leezer over dit geval, kunt gy u in deezen toefrand een jong onfchuldig meisje verbeelden, op eenmaal zoo ontëerd, en met dat al nog verzekerd K a dat  148 GESCHIEDENIS van dat haar vermeende minnaar zich aan een ander verloofd heeft, dan kunt gy u ook voordellen, welke werking dit toeval op haaren geest had, vooral toen zy gewaar werd, dat zy zwanger was. . Zy vervalt in diepe melancholie, doch herftelt weder, en neemt zich volflrekt een voorneemen, om zich met het mannelyk geflacht verders nooit meer in te laaten. Zoo ver deeze gefchiedenis! Eer ik deezen eindig, moet ik nog eene korte vergelyking maaken tusfchen de Vrouw van welke gy fchryft, en myne Vriendin. Beiden fchynen zy den misflag van onvoorzichtigheid gelykelyk begaan te hebben. De eene niet minder dan de andere; doch beiden geenszins uit eenerleie oorzaak. By myne Vriendin was het hartelyke liefde met waare kinderlyke eenvoudigheid en vrees gepaard, om haaren minnaar door geene weigering hoe genaamd te beleedigen. By de uwe was het, — de herhaalihg in 't oog houdende, - zekerlyk, - hoe zal ik zulks het best noemen? zeker iets anders dan liefde. Ook kan het onderfcheid van jaaren mogelyk eenig onderfcheid maaken in de toerekening. Gy geeft ook in uwen brief niet te kennen, hoe oud de minnaares van uwen Vriend ten dien tyde was; dus kan ik van haar niet oordeelen. Myne Vriendin was, volgens myn Schryver, een zeer jong meisje, dat naauwlyks zeventien jaar ten vollen bereikt had. Voor het overige fchynt de opvoeding van beiden ook niet gelyk te weezen. Is de uwe in de ftad opgevoed, en mogelyk wel in eene uitgeftrekte verkeering met perfoonen van beide Scxen, dan heeft zy ook ongetwyffeld meer gehoord*  KAREL FERDINER. m boord , opgemerkt, ondervonden , en, om dat zy des te nader aan het gevaar der verleiding was, moet zy ook voor het zelve des te fterker gcwaarfchuuwd zyn, en uit dat alles zich eene veel grootere maat van menfchen-kennis, voorzichtigheid en braafheid verkreegen hebben , dan een meisje, welk, volgens myn Schryver, is opgevoed in de ftilte van het landleeven, met een goed aandoenlyk hart, met onbefchaafde gaven van geest, gelyk zy die van de natuur ontvangen heeft, met deeze goede cn geenszins wantrouwende eenvoudigheid des harte op eenmaal in de Stad verplaatst, en juist in eene gewigtigé Randplaats , waarin het tegen de fterke aanlokfelen der verleiding zeer groote kracht en' moed noodig heeft. Is het even zoo gefield met de minnaares van uwen Vriend, dan heeft myn Schryver alles, wat hy tot verontfchuldiging bybrengt, zoo goed voor de eene als voor de andere gezegd; maar dan heeft myne Vriendin nog hierin 'den voorrang boven de uwe, dat zy Hechts éénmaal geftruikeld heeft. Ik wil niet beflisfen 't geen myn Schryver onbeflist laat, dat zy namelyk eene andere even fterke verzoeking gelukkig zou hebben tegengeftaan! Wie kan verzekeren, wat 'er in deeze of geene omftandigheden zou gefchied zyn ? Hy moet echter bekennen , dat zy het gezelfchap van haaren Beminde pas na dit voorval nog yveriger zogt, dan voorheen: dan, dit is natuurlyk, zegt hy; fchoon hy uitnaam van haare Vriendin, uit welker mond hy het, voorval zelf zou vernomen hebben, verzekert, dat men K 3 vol-  i5o GESCHIEDENIS van volftrekt geene rqjjen heeft om aan haare eigene verzekering te twyffelen, dat zy moeds genoeg bezit, om hem by eene andere gelegenheid tegen te ftaan. Zuivere liefde voor hem had haar in den beginne zoo ver gebragt, als mede eene byzondere kinderlyke vrees om hem door weigering te beleedigen: naderhand had zy echter gedagt, dat zy hem op geenerleie wyze daarvan zou kunnen overtuigen , dat het enkel uit liefde gefchied was, dan wanneer zy hem by een volgend bezoek volftrekt tegenftond ; want daardoor alleen dagt zy zyne achting weder te kunnen verdienen, welke zy, indien hy zulks ten kwaade wilde duiden, door haare eerfte toegevendheid grootftendeels mogt verlooren hebben. Hoe 't ook zy, (dus vervolgt myn Schryver, die voor 't overige een groot twyffelaar fchynt te weezen, als -'er over de ftandvastigheid van myn geflacht gefprooken wordt,) hoe 't ook zy, het is genoeg voor den Leezer, als ik hem verzeker dat zy in dergelyk gevaar nimmer weder gekomen is; vooreerst, omdat zy anders geene gelegenheid had, om haaren Beminden te zien, dan in zekere gezelfchappen; vervolgens nog omdat hy zelf, gelyk zy naderhand bemerkte, toen hy zich aan een ander verloofde, zich meer en meer aan haar onttrok. Met één woord; als uwe Vriendin drie, en mogelyk meer ftruikelingen heeft te verantwoorden, dan is het allerzekerst, dat myne Vriendin driemaal meer vergeving verdient, fchoon haar éénig geval van dezelfde erge gevolgen was, als de anderen met elkander; want zy zou, volgens het verhaal, zekerlyk Moeder geworden zyn, zoo niet het verdriet  KAREL FERDINER. 151 verdriet zoo fterk op haar gewerkt had, dat haat ongelukkig geval daardoor alleen een geheim konde blyven, en waarlyk moest gebleeven zyn. Gy blyft uwen Vriend op zyne laatfte vraag antwoord ïchuldig, en zyt van gedagte, dat eene Vrouw dezelve moet beantwoorden. Zy is zekerlyk zeer ingewikkeld; en hy mag met reeden vreezen, dat zyne bekentenis zeer wondcrlyk zyn zou, en mogelyk zeer kwaalyk zou genomen worden; ik ben echter, van meening, dat het in dit geval voor- ' namelyk op de liefde van het meisje voor hem aankomt; als hy daarvan genoegzaam verzekerd is, dan kan hy het waagen; twyffelt hy 'er echter aan, dan weet ik hem nogthans niets anders te .raaden, dan dat hy het waagen moet. Daarenboven, hoe kan het een man, die eene zo buitengewoone vermetelheid getoond heeft, aan een veel geringer trap van moed haperen, om dezelve té belyden. Zyn 'er waarlyk zulke verwarringen en omftandigheden, die, volgens uwe verzekering, niet dan door onderling vertrouwen uit den weg kunnen geruimd worden, dan moet hy, naar myne gedagte, die den knoop gevlogten heeft, het best weeten hoe hy zich laat ontwarren, en, dus doende, een begin maaken. Die het meest van eene zaak weet, behoort niet te vraagen, maar te onderrichten. Dit alles fchryf ik nog met betrekking tot de gefchiedenis van uwen Vriend, die my voor het overige zoo zonderling voorkomt, dat ik my niet kan weerhouden om te denken, dat 'er een weinig foygevoegde verfiering in plaats heeft. K 4 N°g  15* GESCHIEDENIS van Nog moet ik u verzoeken, om, als gy het noodlg vindt weder te fchryven, uwen brief te Farmfe'/te adresfeeren, waar ik hem het liefst zou ont. vangen. C C C X I X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburgden zijlen. Cfulie heeft my evenwel gefchreeven. De brief •/ was van den loden, en had reeds eergisteren kunnen komen. Hy moet "dus een dag Jaater afgezonden, dan gefchreeven zyn; maar hy is over Farmbull gekomen, alwaar hy twee dagen bleef lig. gen, omdat Charlotte aldaar niet tegenwoordig was, en hy komt my dus eerst van daag in handen. Charlotte verontfchuldigt deeze vertraaging in een bygevoegd omflag, en haare verontfchuldiging verkrygt, uit den brief van>//*, allen fchyn van waarheid. Niets heeft zoo zeer het egte voorkomen van tedere liefde als deszelfs inhoud. Ach \ dat myn hart hem zoo vuürig beantwoorden kon ais ik weet, dat het we! behoorde te doen! Maar het is gekeetend aan eene andere, en kan niet zoo fpoedig vergeeten , als deeze zulks doen kon Eene zoo korte gedagtenis! Op het eene oogenblik, zulke oogwenken, zulke zugten, zulke traanen — ja zelfs zulke beloften; en op het ander de verloofde van een ander! Góede Hemel' en *k |roeg haar beeld in myn hart.' Zy was my zoo dier-  KAREL FE R D I N E R. 153 dierbaar, als eenen uit den kerker verloste de vrye lucht, die hy voor de eerfte keer inademt; en niets niets heb ik my te verwyten, dan alleen de onuitfpreeklyke liefde,, door welke ik eene andere beleedigde. Ondank! ondank! weg! ik moet het'vergeeten! Julie verzekert, dat alles ongelukkige dwaaling is; dat myn eerfte brief, waarin ik myne overkomst meldde, in Sara's handen geraakt, en door haar vergeeten was (*), dat zy dien eerst te Lubeck, te gelyk met myn anderen van Farmbull, ontvangen had; betuigt daarover zeer fterk haare groote ongerustheid, en verklaart, om my allen twyffel te beneemen, bereid te zyn om op myn eerften wenk te rug te komen. Haar Vader, aan wien zy deeze vergisfing verhaalde, was niet min ongerust geweest, en had haar belast my hiervan te verzekeren. „ Als hy niet wachten wil, tot dat ik te rug kom," had hy gezegd, „ en zich niet anders overtuigen kan, dan moogt gy maar te rug reizen, maar verzoek hem uit myn naam , dat hy ze afwacht!" — Zy wilde echter, zeide zy, daarom niet verzoeken ten minften niet in haar eigen naam. Alleen wenschte zy nog zoo lang te blyven, waar zy was, tot dat haar Vader, die, door een geheel onverwacht toeval, langer was opgehouden, dan hy gedagt had, te rug zou komen; want hy had in Lubeck den Zoon van haare Oud moei aangetroffen, die zyne Moeder te gemoet wilde reizen. Zy zouden te famen gezelfchap maa- C) Zie Brief CCC. K 5  454 GESCHIEDENIS van maaken, en wel naar gedagten den 28 of 20ften op reis gaan. -— .... . En zoo zou Elize my voorkomen? Neen! Het voorbeeld van trouw behoorde de ontrouw vóór te gaan, fchoon zekerlyk uit kwaad goed kan voorkomen; doch in myn geval behoort het niet te fchynen, als of het kwaade waarlyk goed veroorzaakt had, — fchynen? niet meer dan fchynen? ■ Laat het zoo zyn! Overal in het menfchelyk Jeeven is meer fch\n, dan waarheid! Alles, alles is tegenwoordig niet dan fchyn! — Immers, toen ik in yoorigen tyd, uit hoofde van zekeren Edelman, aan haare liefde twyffelde, wat vermogt zy niet met één woord, — ja met één oogwenk? Had ik een koningryk gehad, ik had het tot pand wilien geeven, dat zy nimmer iemand anders dan alleen aan my zou toebehooren. Zy draagt myne beeldtenis aan haar hart, en is nogthans met dat al de verloofde van Larner l Schriklyke tyden! Men zal eerlang meer van wonderen, dan van natuurlykc voorvallen fpreeken! — Julie's begeerte moet voldaan worden! dat blykt van zelf; maar het verzoek van myn Oom zal ik afflaan. Dus zal ik tot den iften May wachten, den 2den fchryven, en den 4den bepaalen tot myne reis naar Farmbull. Dus zyn 'er maar tien dagen tusfchen beiden; lang genoeg zeker, voor eene wankelmoedige vrouw om van keuze te veranderen! Van den 8ften tot den 2iften waren 'er maar drie dagen meer, en in dien tusfchen tyd was myne verloofde Larner'$ Bruid geworden! Ik ken nogthans eene, van welke ikj niets te vreezen heb;  KAREL FER Dl N E R. us heb; en dc andere zal toch den trouwdag geenszins zoo fpoedig op dien der verlooving doen volgen, dat zy ten minden welftaanshalve qog wel een week of twee wachten zal. C C C X X BRIEF. Charlotte aanJulie. Farmbull, den liften, 's Morgens. Hot zal ik het goed maaken, myne waardfle lie, dat ik uwen brief aan Ferdiner van jen loden niet voor den 2aften afzond? Het was qf 'er over uwen brief en dien van Ferdiner eenig ongeluk befchooren was! Hy kwam den 2 ffr n in een couvert van den uwen, dien gy my fchreef, een half uur omtrent, volgens het zeggen van Sara, nadat ik naar Auenbrugge gereeden was, om Louife te bezoeken, die door eene juist niet veel beduidende koorts was aangetast. Dat meisje plaagde my geweldig om tot den kiften des avonds te blyven, en toen was de post reeds weg; dus bad ik hem rot den 24ften, wanneer de post weder vertrok, moeten laaten leggen, indien ,-k niet gelukkig nog gelegenheid gekreegen had, om hem den 22ften af te zenden. Ik heb intusfehen gedaan, wat in myn vermogen was. In een couvert heb ik Ferdiner gefchreeven , dat het myne fchuld is. Hy zal dit wel gelooven, en gy zult het my wel ve-rgeeven, als ik  t5S GESCHIEDENIS vak ik u toe vergoeding verft-heide goede berigten me. dedeel. De lucht klaart rondsom ons zoo geheel op, dat wy naar myne gedagte binnen kort overal zonnefchyn zullen hebben. Met andere woorden; ten aanzien \an, Leonore, Louife, en uwe geëerde Wals. torn doen zich thands onhandigheden op, die eene aangenaame verwisfeling van geluk fchynen aan te duiden, welke ook op u van eenen gewenschten invloed zyn móet. Dit zal ik u op orde verhaalen. Leonore deed my verbaasd ftaan op haar onverwacht berigt dat zy zich in Hamburg als Gouvernante verhuurd had. Dit befluit-van haar kwam my zeer overyld voor, en het was in der daad ook zoo! want op denzelfden dag kwam 'er een brief aan uwen Vader, waarop van buiten gefchreeven ftond, dat hy, in geval deeze afweezig zyn mogt, moest opengebrooken, en de ingefiootene ten fpoedigften bezorgd worden. Ik deed zoo als 'er op den brief belast was, vond daarin twee andere gezegelde brieven , de een aan uwen Vader, de ander aan Leonore; ik befloot daaruit, dat hy uit Frankfort gekomen was, en liet hem aanftonds door eene expresfe bezorgen. De zaak is waarlyk van belang geweest; want Leonore fchreef my met den bode te rug, dat Frederik gevaarlyk ziek was; en dat, zoo wel hy als zyn Vader, verlangden, dat zy aanftonds na het ontvangen van den brief, zoo het rnogelyk was, geen oogenblik verzuimen zou , om naar Frankfort te komen. Zy is ook den volgenden morgen daar naar toe gereisd, De ziek-  KAREL FERDINER. iy7 ziekte ter zyde gefield, en het oogmerk van haare reis alleen in aanmerking genomen zynde, dan, geloof ik, zal alles voor haar ten beste fchikken. Van Louifës Moeder hebt gy, zoo als het zich laat aanzien, zoo veel niet meer, ja mogelyk in 'c geheel niets meer, te vreezen; doch wat deeze Vrouw eigenlyk bedoelt, of niet bedoelt, is voor my nog een raadfel. Zoo veel ik daarvan als zeker febryven kan, en zoo veel voor u noodig en dienftig is om te weeten, zal ik u thands mededeelen. Deeze Moeder fpreekt tegenwoordig van eene andere party voor haare Dochter, waartoe zy gaarne haare toeftemming zou geeven. Indien nu Louife maar te beweegen was, dan was de zaak in orde; maar wie zal haar in haare omflandigheden, (gefield zynde, dat zy waarlyk zo zyn, als zy voorgeeft, en als ik dan ook gelooven moet,) daartoe beweegen ? Gy kunt ligt begrypen, dat zy dit niet wil doen, en waarom ? Het zy loutere inbeelding o£ niet, hoe zou zy dit kunnen verkiezen? Hier is eigenlyk de zwaarigheid in gelegen. Daarby komt nog, dat zy zelve genegenheid voor zeker perfoon heeft. Als dees perfoon nu niet dezelfde is, die de Moeder op 't oog heeft, dan is de zwaarigheid nog grooter, en al was de eerfte te beweegen om hierin de begeerte der laatfte te volgen, zoo blyft toch dezelfde zwaarigheid, namelyk, hoe kan Louife daartoe befluiten , zonder den man te bedriegen, of hem haaren flaat opregtelyk te ontdekken ? Het eerfte wil zy niet doen, en geen mensch zal haar daartoe beweegen; het andere, — welk eene harde  158 GESCHIEDENIS va» de belydenis zou het niet weezen? En, al kon zy zich zelve daartoe overreeden, wat voor goed gevolg zou men daarvan kunnen verwachten? Ik heb echter, want wy zyn druk by elkander, dan hier, dan te Auenbrugge, eenige brieven van haaren minnaar gezien, uit welken ik hoop fchep, dat de party nog wel tot ftand zal komen; en neemt de zaak die keer, welke ik waarlyk verwacht, dan hoop ik niet alleen, dat de Moeder als dan te vrede zyn zal, maar ook, dat het als dan duidelyk blyken zal, dat het geval van Louife niet dan enkele verbeelding, en dat Ferdiner volmaakt onfchuldig is. Zoo deeze pooging echter anders uitvalt, dan kan de Moeder wel weder van gedagte Veranderen, en by haar ftuk blyvèn. Gy weet, Wat ik hiermede zeggen wil! Dus hebben wy thands hier eene heldere zpnnefchyn , maar niet geheel zonder wolken. JNu nog een woord van onze Wahborn. De Kolonel Wallftadt, op wien zy reeds lang gewacht heeft, bevindt zich federd eergister by zynen Broeder. .Een waardig man! ik heb hem zelf gezien. Ik zeide, dat Carolina hem met verlangen te gemoet had gezien, en zich over zyne tegen-' woordigheid niet weinig verblyden zou. Echter niet zoo zeer over my, zeide hy, als over de tegenwoordigheid van zeker iemand, die nog komen moet! Daarna hoorde ik, dat hy een Overfte verwachtte; waarfchynlyk meende hy deezen. Toen ik naar huis zm ryden, vroeg ik, of ik, terwyl ik toch aan u fchryven moest, dan ook aan Carolina zyne aankomst melden mogt? Als hy bidden mogt, zêi-  KAREL FERDINER. ijo zeide hy, dan liever niet, want hy zou eerst de terug komst van zyn Vriend afwachten, die te Larfs nog het een en ander te doen had, en binnen weinige dagen weder te rug zyn zou. Myne Vriendin, zei de Predikant, zou het intusfchen kunnen weeten , en als die, geduurende de afweezigheid van haar Vader, voor een dag of twee een tourtje hier naar toe wilde doen, dan zou dit de beste gelegenheid zyn om Carolim hier te brengen, zonder dat zy verzogt was , en haar dan de tegenwoordigheid van haaren Vriend door eene kleine verrasfing des te aangenaamer te maaken. Dewyl gy nu gaarne, myne waardfte, zoo veel blydfchap verfpreidt, als in uw vermogen is, zoo durf ik u geene geheimhouding opleggen. Het is zekerlyk op eene party gemunt , en beide die Broeders moeten door het een of ander zekerheid hebben, dat onze Carolina den man niet van de hand zal wyzen. Het fpyt my zeer, dat ik hem niet gezien heb. Hy was, zoo als ik kwam, naar Larfe gereeden. Had ik hem gezien, dan had ik u gezegd, hoe het zal uitvallen. Den dag, waarop men Carolina gaarne te rug zou zien, weet men nog niet; men denkt echter den 4den van de aanftaande maand. Als gy dan al een dag of twee vroeger komt, kunnen wy Carolina ligte]yk zoo lang te Farmbull houden. Stel u nu gerust, myne waardfte Julie, en vat nieuwen moed! Het zal by de uitkomst nog beter fchikken, dan wy gedagt hebben. CC C XXI  iöo GESCHIEDENIS van C C C X X I BRIEF. Charlotte aan Lotjise. Farmbull, den 26/len. T Twe Moeder, die by Vrouw Wilms een bood^ fchap had, hield in het voorby ryden een oogenblik ftil, en liet my weeten, dat gy heden niet komen zoudt, omdat 'er anders niemand was om het huis te bewaaren. Zy zelve, als zy van Vrouw mims te rug kwam, zou nog eens by my aankomen. Ik noodigde haar om her middagmaal by ons te houden; doch zy kon het niet zeker belooven: ongetwyfFeld, zeide zy, zou ze by Vrouw Wilms moeten blyven. — Terwyl ik dus verzekerd ben, dat gy tot tegen den avond alleen zyt, want als uw Moeder by my is, zal ik haar wel een uur of twee langer ophouden, zend ik u oogenbliklyk liet antwoord van Gerjlendorf op mynen eeriten brief, welk antwoord hier reeds twee dagen op u <57 ne mogelykheid heeft 'kunnen ontdaan. Volgens 't geen gy van uwen Vriend verhaalt, had hy ook niet gcdagt, dat myne Ernestina neg zoo öhfchuïdig zyn kon; en gy ontzaagt u nog om dat geen, waarvoor hy het aanzag, by zyn regteri naam te noemen. Maar welk regt had hy daartoe? Twee perfoonen, die elkander beminnen, kunnen, naar myne gedagte, zonder Opziener of Opzieneres zeer wel met elkander reizen, en in ééne Herberg overnachten, zonder met elkander zoo vertrouwelyk te weezen! Al wie hier aan twyfFelt moge van het mannelyk geflacht geene verkeerde denkbeelden vormen; maar wegens onze Sexe denkt hy dan zeer onbillyk. —■ Doch uw Vriend had eene verontfchuldiging noodig, en men neemt die dikwyls zoo goed als men ?e maar vindt. Dit waren omtrent myne gedagten, toen ik uwen brief las. Myne Vriendin vond in de gefchiedenis meer dan ik, die dezelve eenvoudig zoo geloofde, als gy ze verhaalt. Een blos, gloeiender dan de eerfte, verfpreidde zich over haar gelaat; en zy deelde my eenige gedagten mede, die ik wel niet verwacht had, maar echter zeer regtmaatig vond. Ik wenschte wel eens te weeten, zeide zy, hoe uw Correspondent, daar hy in zyne gefchiedenis alle die kleine onhandigheden voordraagt, uit welken te famen genomen myne eigene beftaat, en hy toch by dit voorval van zynen Vriend niet tegenwoordig was, dat alles heeft kunnen weeten? Zyn' Vriend kan zekerlyk zeer getrouw aan hem verhaald hebben; maar dat alle deeze omftandigheden, op L 4 éé-  i7o GESCHIEDENIS van minnenswaardige Ernestina. Zy is geene andere, dan myne beminde Louife, welke ik niet alleen om vergeeving bid van 't geen ik ten dien tyde ondernomen heb, maar ook om uwe band en wederliefde , zo gy my ten eenigen tyde wilt gelukkig maaken. O C C X X F BRIEF. Augusta aan Elize. Hamburg, den iGfien. T>}Oor het weinige, welk Filip my wist te ver-Lf haaien, was ik reeds voorbereid om te denken , dat u iets byzonders was overgekomen, doch niet in dien zin, dat ik my daarover zou moeten ontzetten. Myne reeks van denkbeelden, door welke ik my het raadfel verklaarde van uwe fpoedige verdwyning, zette, al wat 'er gebeurd mogt zyn, op rekening en ter verantwoording van Ferdiner. Laat ik u eerst verhaalen 't geen ik wist, en vervolgens, welke myne gedagten waren. Ferdiner kwam na vyf uur aanryden, liet zich voor eenige oogenblikken aandienen, werd binnen gelaaten, en beantwoordde myne verwondering over zyne fpoedige terugkomst van Farmbull, met de fterkfte verzekering, dat Julie, aan welke hy zyn bezoek eenige dagen te vooren gemeld had, hem zonder eenig antwoord ontweeken was; zekerlyk, zoo hy dagt, volgens het goedvinden van haar Vader, maar echter zoo, dat het oogmerk al te duide- lyk  KAREL FERDINER. 171 lyk in 't oog liep, namelyk, dat bydie handélwyzq voor eene woordelyke verklaaring moest neemen. Gevolglyk moest hy zich voor ontflagen achten; en pm dit aan Elize omflandig te verklaaren, van wel* ke hy met verwondering vernomen had, dat zy morgen naar Lubeck reizen zou, was hy reeds vóór den middag hier geweest, doch had noch my noch haar gevonden. Ik zeide hem, dat,het my fpeet, dac hy haar ook thands niet meer aantrof, wees hem echter, zoo als my billyk voorkwam , naar Juffrouw Sommers, waarvoor hy my bedankte, en ging heen. Deeze onhandigheid verhaal ik aan u; doch Sophia heeft ze, naar myne gedagten, niet tq weeten. Ook wist ik, dat gy van Juffrouw Sommers. ' niet Ferdiner waard yoortgereeden; dit verzweeg ik ook voor haar, en verhaalde het voorval een weinig anders (*). Als ik nu hoorde, dat gy verdweenen waart, vielen my eenigen zyner woorden in, die hem in de haast, welke hy had, buiten eenigen zamenhang ontvallen waren, wegens eene onmiddedelyke fpoedige echtverbintenis met u, door welke hy alle de aanflagen zyner partyen vcrydelen, en u en zïchzelven eindelyk rust zou verfchaffen. Dit voorflel, dagt ik, zou hy met alle zyne welfpreekendheid zoo fterk by u hebben aangedrongen, dat gy u mogelyk hadt laaten beweegen; of, terwyl my dit echter niet zeer waarfchynlyk voorkwam, had hy, dagt ik, misfehien een niet geheel onfchuldig middel gevonden, om u buiten de Stad te voeren, op eene plaats, daar hy meer gelegenheid, tyd (*) Zie Brief CCCV.  1-2 GESCHIEDENIS van tyd en rust had om deezen voorfiag by u te doen gelden; of u ten minden de voorgenomene reis uit het hoofd te praaten; want deeze fcheen hem ongemeen te kwellen. Datgy den eerden voorfiag niet zoudt aanneemen, daaraan twyffelde ik in geenen deele, maar geloofde toch, dat gy hem zyne overyiing ten minden zoudt vergeeven, en het laatde, de opfchorting der reis, zoudt hebben toegedaan. Toen deeze gedagte den volgenden avond weder valsch bevonden werd, omdat ik vernam, dat gy waart te rug gekomen, en den volgenden mórgen op reis zoudt gaan, bleef by my het éénige vermoeden nog overig, dat gy hem zyne vermetelheid niet ten vollen vergeeven had; en ik verzamelde alle myne gedagten byeen, om op uwen eerden befchuldigendcn brief eene verdeediging van hem op het papier te dellen. In deeze gedagten verwachtte en ontving ik uwen brief; maar toen ik de woorden las, aanval op myne eer en deugd, hoe verdomd was niet uwe eenvoudige Augusta! Neen, myne waardde, dat had ik gantsch.niet gedagt, ja dat kon ik niet denken ! Maar hoe grooter myne verbaasdheid was, des te derker is myne nieuwsgierigheid, om deeze ongelukkige gefchiedenis te weeten; en ik heb in eenige dagen niet gefchreeven, omdat ik dag op dag uw verhaal verwachtte. Ik bid u erndig, laat my niet langer, daar naar wachten. Schryf my niets ten halven, en laat geene omdandigheid onaangeroerd. Ferdiner zelf wacht ik alle uur; maar hy komt nog niet. Zou dat ook voortkomen uit een kwaad geweeten ? Zekerlyk niet uit een goed geweeten. Ik  KAREL FERDINER. 173 Ik had 'er wel op willen wedden, dat hy tot my het eerst zyn toevlucht zou neemen. ' Zyn portrait heeft hy intusfchen nog niet. Het is in myn' handen, en ik moet u bekennen, dat ik het nog eenigen tyd houden zal. Waartoe ? weet ik eigenlyk zelve niet; het zal echter niet verlooren raaken, daar kunt gy u van verzekerd houden. Naar Hamburg kunt gy nu niet wel te rug trekken, en gy moet het ook niet doen! doch gy zyt in Lubeck veilig; waarom zoudt gy dan van daar vertrekken ? Kunt gy den man vergeeten, dien gy ten vollen moet verachten, vat dan moed , bid ik u, om u door eene gereede opoffering uit verfcheide moeilykheden te redden. Maar neen! Ik zal u tot geene zaak, hoe genaamd, trachten te overreeden, en u liever waarfchuuwen, overyl u in geene onhandigheid door een verhaast befluit! Wisch uwe traanen af, myne waardfte, of ftort ze eindelyk voor het laatst over hem, als gy my uwe gefchiedenis verhaalt; doch deel my dezelve met alle, alle haare onhandigheden, getrouwelyk mede, want ik kan u niet zeggen, hoe veel dingen my in dat geval nog ongelooflyk voorkomen! CCCXJVi  174 GESCHIEDENIS va»"' CC C X XVI BRIEF. Charlotte, onder den naam van Louife, aan Gesstebdorf. Auenèrugge, den mfleti. H Tuist, zoo als ik het verwachtte /' zeide myné J Vriendin, toen zy uwen brief, en voornaam, lyk het laatfte gedeelte, las. Ik dagt wel, dat het einde des voorvals juist zoo weezen zou, als ik het hier verhaald vind, en zal nu op eene dankzegging aan Ferdiner moeten denken, dat hy zoogoed zyn wil, van my aan den man te helpen! Maar wat Ferdiner zeiven betreft, reeds over lang heb ik de zaak geheel aan zyn -geweeten overgelaaten, en van alle aanfpraak op hem geheel afgezien, en dien geen welke zich voor hem vriendfchapshalve zou willen opofferen, gefteld zynde, dat ik hem dadelyk reeds bemind had, bid ik zich niet verder wegens my te bekommeren. Op deeze wyze hebben wy alle drie onze rust! Ik weet niet of gy dit antwoord zoo wel bcgrynt als ik. Dus zal ik u, omdat ik toch de tolk ben van u beiden, het zelve nog nader uitleggen, en dan twyffel ik geenszins, of gy zult met myne Vriendin zeer wel te vrede zyn.' 't Geen u nu reeds bekend is, mopgt gy wel weeten; omdat ik vertrouw, dat de Heer Ferdiner in u eenen geheimhoudenden Vriend zal aantreffen ; do* die Ferdiner, welke u zoo wel bekend is,  KAREL FERDINER. 175 is, die is ongetwyffeld de man, voor wiens rekening en verantwoording het geval myner Vriendin' komen moet, Gy behoeft alle de omdandigheden maar eens te overweegen, om over myne verleidde Vriendin zagter, en over ce daad van den verleider regtmaatiger te oordeelen. Deeze verleiding was nog des te erger, hoe minder hy vcorneemens was haar te trouwen; want hy had toen reeds eene andere party zoo goed als beflooten; een befluit, welk hy ook, kort daarna, ter uitvoer bragt, terwyl hy myne arme Vriendin aan haare eigene kommernis, en de vreezelyke gevolgen zyner handelwyze overliet , zonder zich over haar te bekommeren; doch de zaak nam eene geheel andere keer, die erger voor hem was, dan hy gedagt had. De Moeder van myne Vriendin kreeg vermoeden, hoe? weet ik niet, en wist zeer waarfchynlyke redenen by te brengen, door welken zy den Predikant (aan welken myne Vriendin in een ontrust geweeten haare ftruikeling bekend, maar dien zy ook tot geheimhouding verpligt had, om dat zy had beflooten, hoe genaamd, geene vergoeding van deezen Ferdiner aan te neemen,) noodzaakte, om de door Ferdiner verlangde en verhaastte echtverbintenis, met zyne Bruid fe fluiten. Om kort te gaan, de Bruid en haar Vader verneemen dit, en Ferdiner, die zich door niets anders, dan door enkele loogchening kon veromlcbuldigen, vind een middel uit, om de Aioeder myner Vriendin door een nieuwen Huwelyksvoorfiag, voor een ander' onbekenden, van haare befchuldiging tegen hem af te brengen. Dit alles te famen genomen, en gevoegd by het geea  116 GESCHIEDENIS van geen my van u bekend is, doet my zeer natuurlyk denken, dat gy de man zyt, aan wien Ferdiner zyn geheim heeft toevertrouwd, en die zich, — door welke redenen kan ik niet begrypen , - heeft laaten beweegen, om eene vreemde fchuld op zich te neemen , en daartoe verzon men de onwaarfcbynly fce gefchiedenis van uwen Vriend. - Zie daar nu de gedagten van myne Vriendin; zy verwondert zich, hoe gy immer daartoe hebt kunnen befluiten; gy, een man die in zyn ei en perfoon zo, veel aanbeveelends, heeft, en by een fyn gevoel van eer en betaamlykheid zulke edele Gevoelens heeft aan den dag gelegd, dat zy reeds&meer dan koele hoogachting, meer dan blootei eerbied voor u gekoesterd heeft. . Met de Familie van de Farbers is mvne Vriendin zeer bekend; zy is dagelyks daaraan huis geweest, en het heugt my, als ik my wel bedenk, zeer wel, dat Ferdiner een Vreemdeling van uwen naam, als een Reiz.ger, met dezelve in kennis heeft gebragt Dees reizende zult gy dan waarfchynlyk zelf geweest zyn. Ook komt de door u opgegeeven tyd volmaakt overeen; doch al onderftelt men, dat dit alles waar is, dan blyft toch het overige, waarvan gy my overreeden wilt, even ongelooflyk, ais voorheen. Meer te antwoorden, heeft myne Vriendin my niet bevoolea. CCC XXvu  KARÈL FERDINER; Hf C C C X X V I I BRIEF. Gerstendörf Aas Louisè. Lubeck, deh 27'flen,, Houd my, myne waardfte, als gy my niet bc. minnen kunt, door geen opgevat vooroordeel verdagt van iets, welk my zoo diep zou vernederen ! Ik heb Ferdiner federd den dag van dat voorval leeren kennen. By alles, wat voor u en my heilig is; bezweer ik u, dat hy my nergens toe overreed heeft. Ik zelf heb hem verzogt uwe Moe. der door een voorfiag, zonder den man te noemen, tot myn oogmerk voor te bereiden. Wélk een deugniet zou ik weezen, met de fchuld van een ander op my te neemen j en my door hem eene perfoon tot eene Vrouw te laaten geeveni welke, wat een fchriklyk denkbeeld is dit ! Mogelyk behoef ik, om het zelve te wederleggen, niet meer te doen, dan te zeggen, wie ik ben. Wëet daiii myne waardfte, (en dit heeft uwe Moeder reeds lang geweeten,) dat myn naam niet Gerjlendorf maar Ahrenhof is. Myne Moeder{ welke ik te gempet reis, is de Oüd-moei van Julie. Deeze ontdekking alleen is het zekerfte bewys , dat ik geen bedrieger, geeft behoeftige Vagebond ben,die zich voor loon laat buuren, om de flegte daaden van anderen op zyne fchouders te neemen. Door Julie zelve zal de waarheid van dit myn voorgeeven wegens myne verwantfehap ras bevestigd worden. VI. deel. M Blyft  178 GESCHIEDENIS va» Biyft 'er voor u nog twyfFe] oycrj. he ik u, maar eenige dagen geduld. Gy moogt de za alerzekerst gelooven. Ik verkJ ?JfJ *3 onfchuldig, omdat ik uw verhaal in alle opzie n met het volmaakte vertrouwen geloof Hy was het, die my, op myn ernftig verzoek, juist den volgenden dag na de reize, in een br ef berigt van uw perfoon gaf. Deezen brief zend ik mi: d"T P' °T ^ * ^ vratr'^f S n°? mCer b^orden , dan gy vraagt Het was dat oogenblik, welk ten vollen Z gepraalde over .myne liefde en myne voorne men Die kwaade daad heeft my terftond onwSe* Ijk myne dwaaling doen zien; meer onrust en be ml'kem T ^ ™ »« Daarop reisde ik naar Engeland. Ach' myne waardfte wat kon ik in die vreeslyke m*^? waarm ik my bevond «a. Gy waart roen >e ^Jj van zekeren Godgeleerden, wiens naam ïf ■ wat kon ik in zoodanigen toeftand hoopen? Wat kon rk doen? By myne liefde, by het^ wyt, dat ,k geduurig myzefven doen moest, van eenen heiligen band van een gereeten, ,n mogelyk cc" O I Deel. XXr Brief. aan het dnd> (t) Zie I Deel. XXIII Brief. ■  k A R È L FERDINER. è|# eene tedere liefde gefcheiden te hebben, en by de grievende onzekerheid over de gevolgen, welke deeze daad voor u hebben kon, by dit alles was her rrieercbcfluiteloosheid dan opzet, meer hoop orri rnyne gedagten te vèrftrooien, dan eigene genegenheid, welke my deeze reis deed ondcrneernen. Ik kwam te Londen; maar myne onrust vervolgde my. Eindelyk vond ik nog in dit denkbeeld eenige troost, of ik niet deezen mogelyk beminden Bruidegom myner Louife, een gedeelte der verongelyking door mynen dienst zou kunnen vergoeden? Ik fchrcef aan hem, floot den brief in eenen anderen i dien ik San Ferdiner-zond, en verzogt hem denzei-* ven fpoedig te bezorgen. Ik noodigdc hem in dien brief om my öp myne reis door een gedeelte vari Frankryk te vergezellen, en gaf hem, wanneer hy mynen voorfiag mogt aannecmenj adres, om", zonder my in 't byzonder daarop te antwoorden, van Ferdiner het benoodigde tot de reis naar Londen te Ontvangen. Hy kwam, welke vreugde voor my! Het moest echter den rrian zeer vreemd voorkomen \ dat een onbekende hem zulk een voorfiag gedaan had. Welke reden konde ik geeven? Ik moest iets verzinnen, en gelukkig viel my in, dat ik Ferdiner van een vermisten Broeder myner Louife had hooren fpreeken. Van dit berigt maakte ik gebruik om zyn vertrouwen te winnen, tot dat wy elkander beter kenden, terwyl ik hem naderhand deed vermoeden, dat ik, zoo niet de Broeder, echter zyn Vriend, en die van zyne Familie zyn moest. Dit gaf my gelegenheid, om, zonder verdere omwegen, naar myne beminde Louife te kunnen vernee" M 2 Hien'.  i8o GESCHIEDENIS van men. Hy verhaalde my fpoedig de omftandighede* zyner onderneeming , haare voor hem onoplo s yke verandering van genegenheid ten zynen aanzienen de geringe hoop die hy had. Dit berigt, 'j! 'vei geef het my, waardfte Louife! — verblvdde ml aan den éénen kant zoo fterk, als he my aan de" 2 i:id:griefde-Ik fchreef d. ncr, doch kreeg maar zelden,- en dan nog ten halven, eenig berigt. 7W en ik reisden ^ Fral nk Van daar te Londen wederkeerende, Plukte het my eenen man van zoo veel bekwaamheid door den «vloed van aanzienlyke Vrienden, w ken , gekreegen had, gerust te ftellen; en ik had he-ge noegen een gedeelte van de hem aangedaane b Jee daging te vergoeden. Onze vriendfehap w d nJ der volmaaktften, en ik verborg voor hem ZL T ger myn geheim, voor zoovele Z ilZ mogt, dat ik zyne Louife beminde 'op te wte echter die zoo belangloos was, dat'ik 6m al den eerfle alle zyne regten ongekrenkt w Jde' I ' ten behouden. maar ^ ik) ^ ^ de laa Bloedverwant te zyn, myzelven, federd ik Zul had leeren kennen, een gelofte deed, dat, in/ef zy my haare hand niet fchenken wilde, cn ook zwaarigheid maakte om hem te trouwen ft- „ alle andere menfehen onafhanglyk zou maaken.' Si" myn befluit kwam hem des te edeler voor, omdat hy de waare oorzaak niet wist Hy a zich aan den anderen kant des'te minde^^er' omdat hy, zoo hy zeide, 2eJf een b Ve > hoe verre ik myne ontwerpen om anderen phgten, gewoonlyk tot ftand brag, ^ fpra-  m GESCHIEDENIS vAtf verzade!, ke gier naar zyn roof, altoos tot my W, dat dentoldj zyi8de verloofdc yan ^ ander, ^zy, die myQC bceIdteDis Mn ^ ^ Myn oogmerk was geheel niet om van mV zeiven te fpreeken; doch ft ^ ^ mee welke zaak anders. _ Ja,, over de lotgev?, en™« fommigen, aan welken door Party-maakers. en Kop- Sr ,§eteid W°rden' en Zi£ hfer^ voorbeeld, hoe het eindelyk daarmede afliep. Myne zeer ftaatkund'ge Tante heeft het eindelyk met alle haare onuitfpreeklyke moeite en listigheid zoo ver gebragt, dat haar Zoon — op den oever des doods legt, en zy zeive - krankzinnig I Tnumf, tnumf, menfehelyke fchranderheid! is dat met alles, wat men van u verwachten kan' . Drie goede harten, een Vader, myn Frederik, e„ Leonore, zouden, behalven nog veele anderen, die n hun geluk zouden gedeeld hebben, zekerlyk gelukkig zyn geworden, 20o niet een laage ziel een eenigen zotten inval gekreegen had; flechts een eenigen zotten inval, om iemand van half bur gerlyk half ade yk geflacht tot eene aangehuuw. de Dochter te hebben. Met deezen éénigen zotten ' inval werd het geheele beloop der elkander voor" ftuuwende gevolgen, het noodlot van Vader, Moe. der Zoon en Beminde, op éénmaal bepaald' Dc ' inval wordt een drift; de drift maakt het adelyfc meisje gaande; dit adelyk meisje en haare Fajfe word beleefd, omdat FredenTs wil niet de wj 2yner Moeder is; de beieediging breeuwt om wraak j  KAREL FERDINER. 185 wraak; deeze wraak vac een Comediant en Luitenant op; hy eischt vergoeding door den degen, wordt ontwapend, krygt een wond aan zyn voorhoofd, wordt nydig, omdat hy met een gewond voorhoofd aan de zyde van zyne afgeweezene Zuster moet aftrekken, wil het nog hervatten, en Root, nadat het duël reeds was afgedaaa, zynen verraaderlyken degen door het ligchaam van mynen Frederik ! Daar hebt gy nu de gevolgen van eene oorzaak en. haare werking, die elkander aandryven en voortftuuwen, van de eerfte beweeging af in het brein der Moeder, tot op de, fpits yan den degen, welke den Zoon het leeven, den Vader eenen Zoon, der Bruid haare Beminde, der Moeder het yerftand, en my mynen Vriend zal kosten! Ongelukkige, braave, dierbaare Frederik! Kon ik uw leeven koopen, gaarne zou ik myn vermogen onder de armen uitdeden, en alleen zoo veel voor my houden, als een hut van Stroo kost, om, afgezonderd van zoodanige menfehen, in de eenzaamheid te arbeiden, en in het zweet mynes aangezicht? van de vruchten der aarde te leeven, M i CCCXXIX  190 GESCHIEDENIS van he Oud moei gevonden. Hy kwam reeds den acfteri by ons, toen myn Vader fchikkingen maakte om verder te reizen, hy maakte zich bekend, en zei hem, dat hy, volgens brieven van zyne Moeder, niet noodig hadt voor den :8 of ayiten op reis te gaan. Hy wilde zelve zyne MoeJer te gemoet reizen; en daarom gaan zy morgen te zamen. Elize is ook federd den 24ften hier; en zal, na1 het zeggen van Sopbia, hier eenige weeken vertoeven, en dan waarfchynlyk na haare Familie reizen. Ik heb haar nog niet gezien, en verlang 'er ook met na. Zy zal het zelfde wenfchen omtrent my. Tegenwoordig bemin ik meer dan ooit de eenzaamheid. Menfchen, met een hart, welk aan geen vermaak deel neemt, dienen alleen om het vergenoegen van anderen te ftooren, en behooren niet tot de zamenleeving.- Zoodanig is het met my; en zoo zal het ook met Elize zyn. Het minst van alJen zouden wy voor elkander- deugen. Als de eenè de andere beklaagd om dat geen, waarom zy zelve lydt, als de eene de andere als de voornaamfte oorzaak van haar lyden moet aanzien; de eene de andere aan dat geene doet denken wat zy niet beide kunnen bezitten; de eene traan de andere beantwoord, de eene zucht de andere tegenkomtwelk een gezelfchap moet dat zyn! Myn hoesten heeft niet opgehouden, en myne gezondheid gaat meer agter- dan voorwaards; — zoo als het den Hemel behaagd 1 Ik ben zeer ichrikagtig geworden; ik fpring op over niets en heb dikwyls fterke rillingen. Men zegt dan voor «en fpreekwoord, de dood loopt over bet graf. Mis- fchiea  KAREL FERDINER. m fchfen is het de waarheid, en zoo veel te beter. Wie in de aarde ligt, droomt niet meer- van het geene hy moet lyden, welke daarop gaat; en zoo -— Ferdiner heeft my niet geantwoord. — Zekerlyk is dan alles voorby! — ' Ik verlang hartelyk terug naar Farmbull, en kom zoodra Sopbia kan, met myne Walsborn; want zy wil party maaken, en dan zullen wy eenige dagen op Grumbuy doorbrengen. Uit eenige woorden, haar nu en dan ontvallen, befluit ik dat zy én haaf Broeder een voorneemen hebben, welk ik wel kan gisfen, doch dat ik maar ftilzwygend voor goed houde , om dat ik weet dat ik niet noodig zal hebben, my daar tegen te kanten. Daarvoor zal een ander wel zorg draagen! Hoe veel braave menfehen voor my ook hun best doen, het is toch alles te vergeefschï Leef gelukkig, waarde Charlotte, en draag zorg voor uwen Roozemarynboom. Wie weet hoe haast gy de takjes zult noodig hebben! C C C X X X BRIEF. Charlotte, onder haar eigen naam, aan Ahrenhof. Farmbull, den zPflcn. Ik moet u met uw eigen munt betaalen, welke in het eerst zoo zeer na eene valfche geleek; doch die  m GESCHIEDENIS va» die eindelyk op den toetsfleen echt is bevonden! Dat m zeggen; ik wij, even als gy, myn masker dtteggen, en m myn eigen perfoon verfchynen. Gy dagt dat de antwoorden op uwe brieven van Louife zelve waren. Neen, zy waren.alle van my. Hier uit kunt gy zien, zonder dat ik het u behoef te zeggen, hoe oprecht eü hartelyk onze Vriend, fchap is; Het goede Meisje Was over den inhoud en het verhaal van uwen eerilen Brief in groote verlegenheid; en in zulke gevallen ben ik haar vertrouwde. Ik wist uit de Moeder, dat Ferdiner, VOOr eeri onbekende, om Louife aanzoek gedaan hadt. Daarop zeide men dat haar Broeder te regt was gekomen; dit maakte my Opmerkzaam. Vervolgens wist men weer niet of deeze Broeder maar een verre Bloedverwant of een Vreemde was. Dit alles knoop, te ik te famen, en veranderde hem, omdat het töeh iets moest weezen, ;n een werktuig van Ferdiner. Töen gy aan my, de gewaande Louife, hef geval van uwen Vriend verhaalde, geloofde ik voorzeker den fpyker op den kop geflaagen te hebben, en bepraatte haar om de briefwisfeling aan my over te laaten, hoewel onder haar eigen naam. Dit was voor haar ook het gefchiktfte: want hoe zou het arme meisje 'ei rhedë geftaan hebben, met brieven'van zoodanigen inhoud en zoodanige vraagen te beantwoorden! Ik wilde my zelve het vermaak aandoen, van u door tegenfpraak te noodzaaken, dat gy de overeenkomst tusfchen u en Ferdiner zoudt ontdekken. Want, om het maar ronduit te zeggen, ik hield  KAREL FERDINER. 103 hield alle uwe verrigtingéh voor een uitwerkzèl vari dezelve. Hieruit zal u alles duidelyk zyn, wat gy iü myne antwoorden geleezen hebt. Eindelyk hebt gy myn ongeloof verwonnen, myne twyfefiögén wederlegd-, en in uw laatfte verhaal zoo veel liefde tot geregtigheid getoond dat men reden kan hebben om u dat geene te vergeeven > wat gantsch niet billyk was. Nu blyft 'er alleen overig, Mynheer, dat gy my nog eens uwe gevoelens, omtrent Louife, ronduit verklaard. Ik heb u haare gefchiedenis na myn besté weeten verhaald. Het eenige wat u aanftootlyk zoü kunr.en zyn, is, dat zy Ferdiner bemind heeft. Gy verzekert dat gy haar nog meer kunt vergeeven? en om de waarheid té zeggen , lk geloof dat gy zulks ook volftrekt verplicht zoudt zyn. De reden waarom hebt gy in den verdichten brief van uwen Vriend zelfs erkent. Doch dit is hier gantsch het geval niet. Het geene ik van myne Vriendin ver> haald, en het onderfcheid welk ik tusfchen haar en de minnaares van uwen Vriend aangeweezen heb, is alles van Louife gemeent, en in den letterlykften zin waar. De natuur der 2aako duld hier zekerlyk geen ander bewys als eigen bekentenis; en een meisje zal ook in zoodanig geval niet tegen zich zelve bekennen; maar zy had veelligt een bedrog kunnen pleegen, zoo als dat, misfehien, dikwyls gefchied, zonder ooit verdagt te worden; doch daar zy het bèflüit heeft genomen van nooit te willen trouwen ,en dien geenen, welke haar aanzoekt, oprecht bekend, dat zy niet kan trouwen, — het welk, ns myne gedagte, een antwoord is,jlat zoodanige belyVI. dekl. N de*  m GESCHIEDENIS van denis influit, — zoo verdiend haare bekentenis in allen opzichte volftrekt gelooft te worden. Ik zal, niettegenftaande dit alles, nog een in 't ooglocpend bewys voor haare geloofwaardigheid hier byvoegen. Louife zelve behoud nog geftadig eene twyfeling, of uw verhaal, betreffende het voorval in het landkroegje, wel waar is. En zie hier de oprechtheid van het meisje! Hoe zou het mogelyk zyn, zegt zy, dat ik terftond na het voorval, Ferdiner zelf, die my uit myne bedwelming opwekte, voor my had ftaan, hem in myne gedagteloosheid omarmde, hem hoorde fpreeken, hoe zou het mogelyk zyn, dat niet hy — dat een ander — gy Verftaat wel het geen zy niet uitdrukte: en ik zelve weet deeze vraag niet te beantwoorden. Misfcbien verwonderd zy u even zeer; maar bedenk dat wy ze hadden kunnen verzwygen, indien Louife icden had u te misleiden. Neen, Mynheer, alles blyft gelyk het was. Gy behoorde wel te overweegen, of gy de verzekering gelooft, dat myne Vriendin niet meer dan een eenige keer gevallen is. Indien gy daaraan twyfelt, zoo is het beter dat gy van uw aanzoek afziet; daarenboven moet ik u verzekeren dat gy by Louife nog zwaarigheden zult moeten overwinnen, welke gy u naauwlyks zult kunnen verbeelden. Vooreerst hebt gy nog iets weder goed te maaken, waarvan ik ook reeds gefprooken heb. Julie was de verloofde van Ferdiner; deeze verbindtenis is byna zoo goed als afgebrooken, door de verdenking welke uw misdryf op Ferdiner gelegd heeft. Een  KAREL FERDINER. löj Een der eerfte voorwaarden van Louife is, dat gy deeze verbindtenis weder herfteld, en zoo wel aari Julie als aan den Heer Wolmer, dat anders ondoof-! dringbaar geheim verklaart. C C C X X X XI BRIEF. Ahrenhop aan Charlotte. Lubeck, den aofieü: -gr-y; wagen flaat voor dé deur; ik vang bet laatJD fte oogenblik op om u te antwoorden en te bedanken- Uwe vraag verklaar ik my op deeze wyze, dat ik geloof dat Ferdiner, door het geraSs gewekt, in Louife's kamer moet gekomen zyn, toen ik reëds weg was 5 want ik fpoedde my Ook dagt ik naderhand twee perfoonen te hooren fpreeken en gaan. Verder verwonderd zy my niets 5 want, nog eens, uwe verzekering geloof ik volkomen. Uw Brief ontving ik gister te laat, om het voorfchrifr, in denzelven vervat, te vervullen; nogthans zal het myn eerfte gefprek met den Heer Wolmer onder weg zyn; en ik zal alles in het werk ftellen om hem over te haaien, dat hy vari, de eerfte pleisterplaats, daar wy wat rusten, zelf aan Ferdiner fchryft. O! wees ook myne Vriendin, en vergeet niet hem aan uwe beminnelyke Vriendin' aan te beveelen > dien zy alleen gelukkig kan maa'ken! Rf 3 CCCXXXll  196 GESCHIEDENIS va» C C C X X X I I BRIE F, Augusta aan Elize. Hamburg, den \flen Maj. W/at beduid het, dat gy my niet fchryft? Ik W verlang ai van den eenen morgenftond na den anderen, maar kryg niets! Ook niets van So. pbia! In geen acht dagen één woord.' waardfte Elize, is dat een voorteeken? Ik heb een voorgevoel, en wensch byna het geen ik voorzie ; dan wensch ik het wederom byna niet; ik weet zelve niet wat ik wil, en ben ongerust zonder eigenlyk te weeten waar over. Ferdiner heb ik tot heden niet gezien. Tweemaal zond ik by hem; maar hy was niet thuis. Waar of hy toch fteekt ? Laat hy zich ook veuwygen, of verbergt hy zich op het land om zyne zonden te boeten, op dezelfde plaats daar zy bedreeven wierden? Ik verhaal dus in myn vuurig ongeduld niets meer dan dat weinige, het geen ik weet. Maar neen, ik heb nog iets gehoord, en wel deezen morgen , van de Zuster van onze Schippers-vrouw, wiens kind ons Peete-kind zal worden. Zy kwam met uw handfehrift en een voldoende Peet-brief. Waarlyk, ik geloof dat het, in de daad, eene gezonde, zuivere en beminnelyke ziel is, die met haar onfchuldig gelaat niets anders kan als Jagchen, zelfs in de armen van een flegt mansperfoon, al ware het ook maar  KAREL FERDINER. 197 miar over de zotheden die hy begaat of haar zegt; zy heeft bloozende wangen en tintelende blaauwe oogen, die tevens zoo zedig en helder zyn, onder twee zoo fmalle en gelyke wenkbraauwen, als of zy met een penfeel getrokken waren; en een vel, ö, hoe blank! een welgevormde hals, een fchoone boeztm van een gevoeglyke zwaarte, die zich zoo evenredig en zedig verhe't, als of 'er een hart onder klopte, welk, van dit alles onkundig, altoos denzelfden gelyken flag houdt. „ Gy zyt al negentien jaar oud, na ik hoore?" — Waarom vroeg ik dat ? Heb geduld! „ Ja, al over de negentien." „ Zeven dagen, misfehien, niet waar kind?" Het Meisje lachte. „ Het zou wel zeven weeken zyn, als ik het naa rekende." „ Dat kon wel waar zyn! En nog ongetrouwd, met zoo veel voordeden, welke een meisje aanpryzen?" „ 'Er blyven wel andere meisjes zitten; het is ook zoo noodzaaklyk niet." ,, Zitten? Ja kind veele, maar die zulke voordeden niet hebhen als gy." (Zy verftond Huuwlyksgoed.) ,, Ik heb niets. Myn Vader was een arme Visfcher, die my niets heeft kunnen nalaaten." „O! dat lieve gezicht, die wangen, die oogen, die hals, en die borst, zyn die niets? O! als dat te koop was, veele zouden hunne halve bezitting daar voor geeven." „ By my flaat men daar geen acht op. Het brengt niets in." N 3 s, Brengt  m GESCHIEDENIS van „ Brengt het niets in?" ,-, Wat brengt het in?" vroeg zy, en zag my piet zulk een onbefchroomde oplettenheid aan, die te kennen gaf datzy zich geene de minfte dubbelzinnigraeid in haare vraag bewust was, „ Wat het inbrengt? der mannen harten, myn kind; en altyd is 'er wel één onder dat ons wil aanhangen " „ Dat kan zekerlyk wel eens gebeuren," zei het meisje; „ maar dat is dikwyls meer fchadelyk als nuttig." Ik werd opmerkzaam : weet gy waarom ? ■ . }, Hoe meent gy dat, kind?" „ O!" zeï het meisje, terwyl het voor zich nederzag, en een fpeld, die zeer goed gezeten had, een paar maaien verftak; „ O! men heeft altyd zoo veel aanftoot van Grooten en Kleinen, die het alleen maar te doen is." Ach! van Grooten en Kleinen! ~ De nedergeflaagen oogen van het meisje! de bedenkelyke woorden by welke zy op. hield! „ Gy hebt een zeer welleevend Heer," zeide ik, en zette myn gezicht in een andere plooi, als of ik Op eene gantsch andere zaak kwam. „ ö Ja!" zeide zy. „ Hoe lange hebt ge al by hem gediend." 3, Drie jaaren." „ En is hy met u wel te vreeden." „ Ieder is doorgaands wel met my te vreeden geweest; maar ik heb voorleden Vrouwendag de diensê moeten opzeggen." „ Ik verftond de verlegenheid welke haare woorden  2r2 GESCHIEDENIS vis heeft my niet gevleid, en niet bedroogen ? Dank. wart, myn Oom, Elize, — en deeze alleen, al hadden alle anderen my hun woord gehouden, dan kon deeze alleen, op welke ik een zoo onbepaald vertrouwen Helde, my tot een menfchen-haater maaken! Want Zy deed iets, dat ik voor onmooglyk hield; zy werd op het zelfde oogenblik, waar op zy my beloofd had — maar Eduards, - gy weet het toch reeds — de Bruid van een ander! Neen ik ben niet argwaanend of wantrouwend, maar ligtgeloovig ! Myn hart maakt my tot een fpeclbal voor hun, die maar eenigzins listig zyn"! Want dit altoos misleid, verfcheurd, verraaden hart, gelooft thands weder in den brief van myn Oom de taal des harte gevonden te hebben, en wil overeenftemmend antwoorden ! Als dan de een roept, blyf! en de ander, kom! dan zal ik den middenweg houden, Dankwart affchryven, en juist niet op dat zelfde oogenblik, maar echter fpoedig komen, opdat de eene niet over wanvoeglykheid hebbe te klaagen, en de ander met dat al openlyk tot een leugenaar gefteld worde! cccxxxyj  KAREL FERDINER- SwH C C C X X X V I BRIEF (*). Charlotte aan Leonore. Farmbull, den 6den. — 't f^cen gy verlooren hebt, heeft Karolina V-T weder gevonden. Ik wenschte wel, dat gy by dit voorval waart tegenwoordig geweest. Gy had zekerlyk uw eigen lyden zoo lang vergeeten, als de medegenootene blydfchap van eene zoo waarde Vriendin, en van allen, die tegenwoordig waren, de eenige bezigheid van uw hart geweest was. Mogelyk heeft het verhaal eene gelyke werking, en kan ik u maar één uur rust of verligting verfchaffen, dan fchryf ik gaarne. Alles was met my afgefproken. Karolina en Julie waren een paar dagen te Grumbuy geweest, en zouden den 4den te Farmbull komen. Ik had Sopbia insgelyks verzogt, en de tyd, waarop het zou voorvallen, was op den avond gefteld. Sopbia wist, wat 'er gebeuren zou, en deed 't geen haar was opgelegd. Myne Vreemden uit Auenbrugge, de Predikant en zyne Familie, zyn Broeder, de Overfte, Fytje en haar Hendrik waren reeds op den namiddag ge- CO DeUitgeever geeft van deezen brief alleen een uittrekfel van 't geen den Leezer gewigtig zyn kan. Het overige, dat weggeiaaten is, behelst alleen vriendelyke verzekeringen van hanrc deelneeming aan den ongelukkig» dood van Frederik, en verders vertroostingen en goede wenfchen, welke van minder belang voor den Leezer zyn. O 3  Igia GESCHIEDENIS van gebeden, door een vuurig biddend hart uitgeboezemd, om de vlammen zyner eigene overdenkingen meer te doen ontbranden. Meer niet, meer niet, Mynheer! Ach! gy deedt niet wel, deezen brief te houden." Alles was opmerkzaam en ftil. De een zag den ander ftilzwygend aan, terwyl allen gelykelyk ontroerd waren, fchoon veelen reeds wisten, wat 'er nog komen zou. „ Ik bid, ik bid u," zeide de Kolonel, en lag Karolina's beide handen in de zynen; „ het zal nog beter afloopen dan gy denkt; vergun my hechts een paar„oogenblikken om uit te fpreeken. Ik hield den brief om hem getrouwlyk weder aan u te rug te bezorgen; terwyl ik echter wist, hoe veel gerustheid gy in het denkbeeld vondt, dat hy nog deeze regels van u geleezen had , kon ik hier toe niet komen, en hield hem tot eene betere gelegenheid. Dit vertraagde van den eenen tyd tot den ander; want deeze betere gelegenheid vond ik nimmer by u." » En gy zult ze ook nimmer vinden, nooit, nooit!" zeide Karolina, en barstte uit in traanen. „ Dat vernam ik," voer hy voort; „ maar ik bid u, bedaar toch voor eenige oogenblikken, opdat ik u moge 'verhaalen. —- Ik twyffelde zelfs reeds, en nam derhalven voor om den brief te verbranden; doch, eer ik daartoe overging, kon ik myne nieuwsgierigheid, dat anders myne zwakheid niet is, niet wederftaan om hem vooraf te leezen. Ik deed het, en dit is de tweede fout, die gy my moet, en zekerlyk zult vergeeven." „ Tot  KAREL FERDINER. Tot dus verre het ernftige der vooraf fpi'aak!" zeide Sopbia. „ Nu verwachten wy het vrolyke." De Overfte, dé Predikant, en de Heer Dankwart hadden zich intusfchen digt by Karolina gevoegd." „ Ik las den brief," ging de Kolonel voort, „ en God zy daar voor gedankt! — ik bevond, dat ik hem aan eenen man moest afgeeven, die nog leefde, en nog lang konde leeven." „ Ach! myn God!" üqv Karolina, terwyl zy den Kolonel met haare beide handen aan zyne armen vasthield, en hem met wydgeopende oogen ftyf m het gezicht zag. „ Ach! hy werd verlchoond! Hy werd verichoond ! Braaffte Man, wierd hy met, wierd hy niet?" „ Hy had geene verfchooning noodig,' antwoordde de Kolonel, al lagchende, „ want de brief was aan een ander gcadresfeerd. De een fchryft Waldsporn, en deeze Wertheïm van Walsborn, en deezen moest ik opzoeken." „ Goede Hemel!" zeide Karolina, terwyl zy oogen en handen ten Hemel hief, en dan weder den Kolonel aankeek en vasthield : „ Goede Hemel! was het dan niet myn Walsborn?" Hy was het niet!" „ En gy vondt dien, die het was ?" „ Nog in langen tyd niet," ging de Kolonel voort; „ want hy was niet langer dan eenige maan. den te Rendsburg, en toen moest hy naar Koppenhagen , vervolgens van daar naar Petersburg, daarop naar Noorwegen, weder terug naar Pttersburg, en zoo we- der-  «20 GESCHIEDENIS vak Jerom naar Koppenhagen , en daar vond ik hem eindeJyk. „ Hy leeft dan?" vroeg Karolina, nog in de voorige houding. „ Waar toch, myn waarde Heer, zeg het my, waar zoo? opdat ik naar hem toevliege, naar hem toevliege," het zy 'er nogmaals op volgen, terwyl zy uit de leevendigfte aandoening van blydfchap en hoop plotshng in eene ftille treurigheid geraakte, haare handen liet nedervallen, en haare oogen afdroogde. „ Als hy maar niet gehuuwd was! als hy my maar verwachtte! Doch hy verwacht my niet! . In dien langen tyd geen enkele regel. Hy is immers getrouwd! „ Getrouwd," zeide de Kolonel, „ ja, maar Hechts met ééne Vrouw. Met eene andere is niet meer dan een bloot gerucht, en eene verwarring van twee perfoonen, die omtrend den zelfden naam hebben. Dat weet ik." „ Weet gy dat zeker ?" vroeg Karolina. „ Zeer zeker!" antwoordde hy. „ Dat hy ech. ter in zoo langen tyd niet gefchreeven heeft, moet hy zelf, en ik twyffel niet of zal dit wel kunnen verantwoorden l" „ Kunnen verantwoorden ?" viel Karolina 'er op in. „ Braave Man, het is my genoeg, als hy maar wil; als hy maar tegenwoordig dezelfde is, die hy te vooren was. — Het mag dan geweest zyn, zoo als het wil. Ik wil niets weeten! Naar niets vraagen! Aan niets anders denken, dan aan 'tgeen hy te-  KAREL FERDINER. 221 tegenwoordig is! Als hy maar wil! Als hy maar zyn Vrouw en de Moeder van zyn kind weder bemint! Zoudt gy dat denken, Mynheer, zoudt gy dat gelooven ?" Op het woord van een Vriend, die het. op zyne'eer verzekert, en hem zoo wel kent, als zich- zeiven." ' „ , „ Ach, Mynheer! wat ben ik u verphgt? God ver'gelde het u ! Maar wie is deeze Vriend van my. nen TFertheim?" „ Deeze is de Heer Overfte van Treuenfels, dien ik'de eer heb u' hier voor te Hellen," en wees op den Overfte. De Overfte, die eenigzins achteraan ftond, trad eenige fchreeden voorwaards naar Kar?, lina, terwyl hy zich boog. Karolina ging by hem, en ontving hem met eene zoo diepe neiging, als ik my herinner ooit gezien te hebben. Waarom neigt gy zoo laag, myne Vriendin?' zeide Fpje. Het is of de ootmoed zelf neigde. Ik maak zoo een compliment voor myn Hennk niet. De Overfte ftond voor Karolina, nam haare nana, bragt die aan zyn mond, en zag haar met de lonkjes eener vuurigfte liefde aan. „ Karolina r zeide hy, „ myn Lief!" . Zy zag hem aan, en herkende hem. — „ Acn. hy zelf!" riep zy, en hing aan zynen hals. „ O dierbaarfte Echtgenoot!" zeide hy, terwyl hy zyne armen om haar heen floeg, en haar ftyf tegen zyne borst drukte.,, Ik blyf u alle, alle verantwoording fchuldig, indien dit wederzien en deeze kusch dezelve niet overtollig maakt.  222 GESCHIEDENIS nN Sopbia klapte in de handen; het gantfche gezel fchap volgde haar, en Dankwart, en onze Let die wy befteld hadden, blaasden by dit toonee? op hunne hoorns, om het vreugde-concert vokomen te maaken. — Binnen kort zullen wy op nieuws een anderen feestdag houden.; want Ferdiner wordt da. gelyks verwacht. — CC C XX XVII BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den jden. |k kan het niet vergeeten , met welke fmeltende J- oogen zy over het portrait hong, en het aanbouwde! — oogen — daar de gantfche minnende ziel in gloeide! En dit oog kon niet verzadigd •worden in te aanfchouwen. Het keek, het ftaarde *oo fterk, dat het blind had kunnen worden! Daarop die zugt ten Hemel! — Zy vouwde haare banden famen, dat zenuwen en aders opzwollen en haar boezem zich uitermaate verhief, als of bet'op waarts ftygend hart *yne fchuilplaats wilde ontwy" ken, om de zugt te geleiden! En dan haare traanen! De eene dreef de andere langs de vuurige wangen naar den kloppenden boezem! O - hadt gy het gezien, hadt gy het gezien, Eduards' . En zy de Bruid van een ander! — Neen, ik kan ik kan het niet vergeeten.' — CC C XXXVII*  KAREL FERDINER. 223 C CC X X XV I 1 1 BRIEF. Ferdiner aan Eduards. » ,Den 6den. Men zegt 'my, dat zy waarfchynlyk toen nog niet verloofd was, en denkelyk ook nog niet is. Was het .eens. zoo ! Indien zy nog eens van 'gedagten veranderde! -f- Van mynen kant is al,'les gelyk het geweest is. hm Julie heb ik nog niet , gefchreeven; ach! ik kon het niet van my verkrygen! — Als zy eens herdagt, als zy eens gevoel.de, hoe gruuwzaam zy my beleedigd heeft ?Als zy "no°- wilde? — 't geen toen eene billyke reden was, kon ten-minften nu noa een voorwendfel zyn, om my voor ontflaagen te houden. — Valsch en trouwloos? Mogelyk! maar — ach! Eduardsi C C C X X X I X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Den "\den> Heden moest ik met Augusta de post van Gevaa. der bekleeden; maar ik heb zulks aan Feld■ beim opgedraagen. Augusta zcu my gaarne zien en hooren. en ik ben 'er volftrekt tegen, dat zulks gefchiedt. Zy behoort tot eene familie van menfchen die voor myn openhartig gelaat en hart te veel oogen  224 .GESCHIEDENIS vtó gen en ooren hebben. Weg met zulk een gezicht en harti Ik wil my van de famenieeving vJwy e ren - Daaraan arbeid ik met alle myne vermolf en wd deeze maand.met myne zaaken klaar weezeiJ of wd den boedel wegwerpen, en, wat ik daS °1Z T Tge'het verlies d™ v~ rekenen. Van deeze en foortgelyke menfchen moet rny niemand meer zien. Neen.-' Die, me weTea t rVlH t' ^ eCfSt toa«' e« -1Z. ter, dan * Ehze gekend heb; ik wil ze kennen als my zeiven. Anders wil ifc mv wil T' adem der menfchen wagten; c^Ty^mS fchelyk fchepfel beademt,'warm of koud, zal £ in Zn hU?e kl'Uipen> Heeft eenige voo^agen van W, Bruid, dan kan zy my komen opzüe,eil Heeft zy 'er geene, dan he'bben y mes met elkander te doen; en dus is het nergens dienftig toe, dat'ik haar zie. ima Nn°gmrk W3S' m°rgen DMr Fa™Ml te .gaan. Nu gy komt, zal ik hier blyven; doch dit is nog met zeker. Ieder oogenblik d yft " c an gnns, dan herwaar*, dus blyf ik ahtoo daar £ ben, echter altoos ook in eene gelyke onzekerheid ~ Ik heb nog niet naar Farmbull gefchreeven - {f Z°Vfed? dCD 4d£D te mS komen, en dus was' bet mogelyk met noodig dat ik eerder fchreef Daar komt een brief van Augusta. 'EnIfeI vraagen uit vrouwelyke nieuwsgierigheid, of in navolging van ®mw*é of uit naam der verloofde? morgenS ft heeft Wel *d t0' CCCXL  KAREL FERDINER. 225 C C C X L BRIEF. Augusta aan Elize. Hamburg, den ~Lden. Hoe verkeerd kan men dikwyls met gezonde oogen en ooren zien en hooren! Neen l , myne waardfte, de woorden en gebaarden van het meisje beteekenen geheel niet 't geen ik meende. Deeze valfche uitlegging in myn laatften brief gaat my zeer aan 't hart, als overtuigd zynde eene lastering gezegd te hebben, die ik niet fpoedig genoeg kan intrekken. Dus zet ik my zoo als ik ben, terwyl ik van myn Peetfchap te rug kom, aan myn fchryftafel, fchoon myne lubben wel de helft uitwisfchen van 't geen ik fchryf. Van myn Peetfchap fchryf ik u alleen dat het kind een meisje is, welk den lieven naam van Elize gekreegen heeft; dat de Kraamvrouw zich volmaakt wel bevindt, en dat ik my zeer verheug nieuwe kennis met zoo goede luiden gemaakt te hebben. x Dewyl ik wist dat Ferdiner verzogt was, liet ik hem zeggen, dat, terwyl hy morgen als Peeter zou komen, daar ik ook zyn moest, ik geenen Cicisbeo had. Hy liet my te rug zeggen, dat het hem zeer leed was, zyn eigen perfoon myj niet te kunnen aanbieden; want hy had geen uur voor zichzelven overig. Hy had ook niet gedagt, dat ik zelve als Peet gaan zou, en wilde nu eenen zyner Vrienden , den Heer Feldhcim, verzoeken, om my af te VI. deel. P haa-  3ï p z Dly-  228 GESCHIEDENIS van blyven, had zy zich in die kamer begeeven die het naast aan de kamer van haaren Heer was de kamer toegeflooten, den fleutel by zich geftóoken en op een Icuningftoel gerust geflaapen." Terwyl Zy dit zeide, gaf zy tevens te kennen, dat die kamer, in welke wy waren, de flaapkamer van haaren Heerwas. Hierop bragt zy my by eerre deur, achter een kas, die ik eerst bemerkte, toen zy denzcJven open deed. En dat was de kamer, daar zv menigmaal plagt te fiaapen. „ Dan hebt gy uwen Heer- veel, zeer veel toebetrouwd!" antwoordde ik met groote verwondenh'g. „ Maar wie weet," zeide Henriëtte, „ hoe zagtjes zy hierin gellopen is, opdat hy het niet hooren zou!" » O neen ï Hy had het zeer wel geweeten; had zelf dikwyls, als zy wat laat kwam, geroepen wie daar was? en dan had zy hem toch moeten antwoorde,n." „ Maar," zeide Henriétte, terwyl zy den fleutel omdraaide, en de proef nam, of de deur ook toegeflooten kon worden; „ maar deezen fleutel hebt gy zekerlyk ook by u gedoken!" „ Dat zou haar Heer," zeide het meisje, „ met veel reden zeer fcwaalyk genomen hebben. Ook was het haar nimmer in de gedagten gekomen; want hy was een al te naauwgezet Heer. Onlangs nog, toen^y hem om het Peeterfchap verzogt, had hy gevraagd: waarom het haar dan in zynen dienst niet geviel? en, toen zy hem de reden zeide, had hy haar berispt, dat zy over deezen Wilhm nooit geklaagd  KAREL FERDINER. 22J> klaagd had, en haar in haar keus gegeeven om te blyven of te vertrekken; waarvan zy dan ook fchie- ]yk het eerfte gekoozen had/' Is dat nu niet om te verbaazen! dagt ik. Zoo veel ■ingetogenheid jegens eene Dienstbode, en zoo veel vermetelheid tegen de eerwaardigfte perfoon derzelfde Sexe! — In het terug ryden verontfchuldigde de Heef Feldheim zynen Vriend by my. Hy had ongemeen veel bezigheden; want hy wilde uit zyne zaaken fcheiden, en in zekeren bepaalden tyd daarmede klaar zyn. Nu heb ik myn hart ontlast. Maar gy, myne ■waardfte, zou het niet mogelyk zyn, dat gy u wei-gist hadt? Nog eens verzoek ik u om uwe gefchiedenis. — Zoo even kryg ik uw brief! —- Ik verwachtte uwe gefchiedenis, en lees, hoe is het mogelyk? lees, dat gy verloofd zyt! Myne handen beeven my; anders zou ik gaarne meer fchryven. Tegenwoordig kan ik niet! Mogelyk morgen! C C C X L I BRIEF. Elize aan Augusta, • . Lubeck, den ^den. Ik kom zoo even uit het huis van uwen Neef. Ach! ik ben geenszins dezelfde meer, die ik te vooren was! Welke verandering is dat ? Ik ben my zelve vreemd; weet niet wie, waar, weet naauwlyks, — P 3 ter-  : 230 GESCHIEDENIS van terwyl myn hart door zulke gevoelige flagen beangiïigd wordt, _ dat ik ben. Het is even eens, of de waereld in alle haare betrekkingen voor my ophoud te zyn, 't geen zy my vóór deezen was.' Hoe heb ik dat geen kunnen „worden, welk ik thands ben? de verloofde van eenen tweeden Man! welke verandering is dat! Waarom zyt gy niet hier, vertrouwde van myn hart, om u te omhelzen, en aan uwen boezem alle die traanen uit te weenen, die myn hart tot nog beklemd houden! Ach! myne Augusta, die reeds overlang voor my meer waart, dan gy nu geworden zyt, Vriendin, Zuster, en nu ook myne Nicht, ach! datgy hier waart, om uwe ongelukkige Elize op te beuren, die nu de verloofde van eenen tweeden Man is! — Hadt gy het ooit gedagt? Hadt gy het ooit kunnen denken? — Gy, die zelve ondervonden hebt, welk een omkeer onzer geheele natuur noodig zy, om, in plaatfe van voor hem te leeven dien men bemint, zich over te geeven aan hem dien men niet bemint! Nimmer, nimmer! En uwe Elize is immers ook de Dochter van een mensch! — Ik zal eerst deeze traanen uitweenen, die uitwisfehen zouden, 't geen ik ter nederfchryf; en dan u de ongelooflyke gefchiedenis van deezen dag verhaalen. - Toen ik van Grumbuy vertrok, was ik nog zeer verre af van zoodanig voorneemen! Ja, \\ hield het voor onmogelyk! Wat kan ik datf in 't vervolg onmogelyk noemen? 't Is waar, aan de verbindtenis met Ferdiner da-t ik geheel niet meer, al had hy zyne belofte wi]  KAREL FERDINER. 231 /illcn en kunnen houden, al was hy zelfs door Ju. lie afgeweezen geworden. Hoe kon ik zulks by mogelykheid doen, na dat alles, wat ik zelve ondervonden, en dan nog van anderen gehoord heb ? Neen, Augusta, 't was by my beflooten, om nooit de zyne te worden , onder welke voorwaarde het ook zyn mogt! Zyne laatfte al te fyn overlegde arglistige aanfiagen, die ik thands niet herhaalen wil, en een nog fchriklyker voorval, welk Maria my verhaald heeft, hadden in dit hart, welk reeds al te lang te veel zwakheid voor hem gevoed had, te diepe wonden veroorzaakt; en dit gevoel kon, dat wist ik met zekerheid, nimmer by my verdwynen. Maar dan dc Bruid van uwen Neef te wordenj 0} hoe vreemd waren my toen nog die gedagten! —■ .„77» Te Lubeck hoorde ik dat Ferdiner wel te Farmbull geweest was, maar Hechts ééne enkele nacht. Het moge toevallig geweest zyn, dat hy juist den volgenden dag kwam, nadat Julie, met haar Vader, naar Lubeck gereisd was; maar was hy met het voorneemen gekomen, om dat geen te beproeven, welk hy ons zoo vuurig beloofd had, wat weerhield hem dan, om haar zyne tegenwoordigheid te melden? Moest hy haar antwoord niet afwachten? Moest hy zonder eenig berigt, hoe genaamd, in aller yl terug trekken? — Kan men deeze overhaastte terugreis anders verklaaren, dan dat hy de reis in fchyn deed, dat hy zich verblydde over haare onverwachtte afweezigheid, dat hy zich dezelve ten nutte maakte, niet eens verlangde naar haare terugkomst, en haar dus ontweek? Ik zal deeze in 't oogloopenP 4 de  *3* GESCHIEDENIS vAS de verklaaring flechts aanneemen, fchoon ik met nn zou kunnen geeven. Het is zeker, het nlan ^elk hy met myn Broeder zoo loos, laat ^ n et' -ggen zoo arglistig beraamd had, at o efdag en kun/bg ingcrichtte plan was niet zoo fpoedff gevonden. De rollen waren al te we, vefdee/d „ ïïkï v-°buiccn ge,eerd' « «s: beden af, dat één uur laater alles zou verydeld hebben Daarvan zal myne gefchiedenis, die ik u eerstdaags zenden zal, allerzekerst overtuigen. J Kan heE dan te veeI van ^ b^Meer ^n haast, welken dit zyn ontwerp vorderl de oorzaak van die groote fpoed denk te vinden met welke hy Farmbull verliet? -T ' baazend, myne Augusta, dat ik aan het zelve n et" dan met verachting denken moet, en echter A zwakke daar ik ben! niet dan met het g eve dfte lyden denken kan. Ik kan, ik mag het l „ie ver! haaien, 't s genoeg, dat het waar is, en nt da geene wat * zelve beleefd heb, zeer na oveln komt Dus is myne eigene ondervinding even goed eene bekrachtiging van dit voorval, als het zelve myne ondervinding duidelyker maakt Te Lubeck bezogt my de brave'Oom Larner, cn  KAREL FERDINER. 233 en Relde my den wensch van zynen Neef voor. Dankwart drong geduurig daarop aan. Sopbia richtte alle gefprekken naar dien kant; de Moeder gaf my vooraf een bezoek; befchreef my den toeftand van haaren ongelukkigen Zoon, haar verlangen naar my, haare blydfchap, haar belang, haare hartelyke wenfchen, alles, alles, en opende het eerst myn hart door haare traanen, welken ik zoo weinig te- genftand kon bieden. Ik was reeds tweemaal daar geweest. Voorftellingen, gebeden, traanen, medelyden, alles, wat een menfchelyk hart beweegen kan, had zyn geweld op het myne beproefd. Ik leed, myne Augusta , leed meer dan ik zeggen kan; maar, — God weet het! ik kon 'er niet toe overgaan. Men drong, ineen ander bezoek, by 'my aan; ik vond my eindelyk in eenen Raat, waarin ik het een of ander moest kiezen. Ik verzogt dus om agt dagen tyd van beraad; doch op zoodanige wyze, dat daaruit niet meer hoop afgeleid wierd, dan ik waarlyk geeven kon, en van deezen tyd af kan ik eerst zeggen, dat ik de zaak ernftig overdagt heb. Men verhaalde my daarop, hoe "julie in haaren kommer allerzichtbaarst kwynde. Zy fcheen het fchriklyk voorval echter niet te weeten, of nog fteeds het beste daar van te denken. Ten minften, zy beminde dien trouwloozen Ferdiner nog everi zoo vuurig, met eene zoo geheel lydzaame zelfsverloogchening, dat men denken zou , dat haar leeven en haare gelukzaligheid daarvan geheel afhingen, dat zy de zyne wierd. Ach, dat teder braaf hart! Wie zal zich onderwinden om in haar zwakP 5 heid  S34 GES C II I E D E N I S van beid te noemen, 't geen eere haarer minnenswaardigfte deugden is! Wie heelt een hart, om zoo te beminnen, als zy? En echter is zy niet de éénige, die niet ophouden kan deezen bekende ontrouwen te beminnen! — Men wilde, om den Jydenden Engel genoegen te geeven, de zaak nog fpoedig bemiddelen; en de Heer Dankwart nam het voor zyne rekening, om, als Ferdiner maar wilde, hen, geduurende de afweezighcid van haar' Vader, te laaten trouwen. Hy had het aan Ferdiner gefchreeven, en hem te Grumbuy genoodigd; hy hoopte het gewenscht gevolg daarvan te mogen zien, en vertrok eenige dagen eerder, dan zyne Zuster, die Julie derwaarts geleiden moest. Dat alles heeft men niet vergeeten my te zeagen. -Ik zal niet zeggen met oogmerk; maar het moest in myne gedagten en overleggingen natuurlyker wyze eene zeer gewigtige omftandigheid zyn. De Zuster volgde eenige dagen naderhand, met Julie en Juffrouw Walsborn, haaren Broeder; en ik werd in deezen maalflroorn van gedagten alleen gelaaten. Twee wegen Honden voor my open; te blyven waar ik was, of te vertrekken. Te vertrekken? Waarheen ? Naar myn Oud-moei, te Rojlok P Dit zou zoo veel zyn als de eene verlegenheid met eene andere te verwisfelen, om 't geen ik hier vermyden wilde, daar nog veel erger weder te vinden. Hier werd ik gefolterd, maar alleen door gebeden, en door te veel, veel te veel goedheid voor een dankbaar hart, welk niets vergoeden kan; daar zou men Zich mogelyk verbeelden het regt te hebben, van my  KAREL FERDINER. a3?" mV niet Hechts te verzoeken ofte raaden, maar zelfs te bcveelen, 't geen ik doen moest. Moest ik my . opofferen, waarom niet daar, waar ik het meeste o-oed genoot? Waarheen zou ik anders trekkend De waereld, zegt men wel, is groot, en heeft plaats genoeg voor een gering Schepfeltje, dat maar een zeer klein gedeelte behoeft. Maar dat kan alleen voor Mansperfoonen gezegd zyn. Men vmdt het voor ons het best, dat wy, even als planten, op den natuurlyken grond bloeien, daar wy gezaag worden. Ook ben ik reeds veel te dikwyls van lueht veranderd, om niet te weeten, welk een gevaar daaraan verknogt zy. Zonder leidsman derhalven, zonder eenig zeker vooruitzicht, enkel op hoop van goed geluk, naar geheel vreemde en onbekende menfehen te trekken, was onzeker, onbetaamlyk. onredelyk. 'Er was dus niets anders overig, als dat ik bleef. Maar kon ik wel blyven, zonder den voorfiag aan te neemen, dien men my daan „^9 — Men zou zekerlyk eindelyk hebben opgehouden, met langer by my aan te dringen; maar, indien de jonge Larner c^s geRorven was? hoe had ik dan het verwyt, of al had my zulks niemand willen of kunnen verwyten, hoe had ik dan de gedagten kunnen verdragen; gy, gy hadt hem mogelyk kunnen behouden! - Dit floeg my ter neder. Neen, ik kan niet blyven, zeide ik tot my zelve, om ooggetuigen te zyn van dit ongelukkig tooneel! Ik kan niet blyven, of ik moet dit ongeluk voorkomen, en zoo veel goed doen, als m myn vermogen is! — Daarenboven Ferdiner, - ik had het zoo dikwyls on-  KAREL FERDINER. 239 zqfft, dat nog eene twyffeling my bcfluitloos hield» en dat ik wenschte met den Heer Dankwart te fpreeken. Hy beloofde my aan hem te zullen fchryven. Weder alleen zynde, en de verlegenheid nagaande , in welke my eene mondelinge famenfpraak brengen zou, befloot ik liever te fchryven. De brief was aan den Oom ingericht; maar ik verzogt ook uitdruklyk het antwoord van den Heer Dank. wart. De Oom maakte 'er fpoediger werk van, dan ik gedagt had. Hy zond denzelfden dag den brief naar Grumbuy, en daags daaraan kreeg ik antwoord van Dankwart. Als gy ze beide leezen wilt, zal ik u daarvan een affchrift overzenden. Tot nog heeft het opftellen myner gefchiedenis al mynen tyd weggenoomen. Het Huwelyk was nu zoo goed als geflooten. — Broeder en Zuster kwamen naar Grumbuy te rug, en de fchriklykfte dag van myn leeven, die van heden> ach 1 die was 'er, en hy is doorge- Raan 1 Ik weet niet, of het morgen of middag geweest is; want ik weet niet, wat ik gedagt of begonnen heb. Ik was als in een droom, en ontwaakte met den avond, toen myne ridderende hand naast den naam van uwen Neef, ook den ongelukkigen naam van Elize fchreef. — Toen ik hem ter neder zet- 5£ myne waarde, dierbaarfte Augusta, ik kan u de angst niet befchryven, welke myn hart be- naauwde! Myn God, Gy begeert dit offer; als ik uit den famenloop van zoo veele omftandigheden en voorvallen, die alle, alle op het zelfde einde uitloo- pen,  24o GESCHIEDENIS VAN pen Uwen wil moet opmaaken, ja, dan begeert Gy d» offer! Ik heb het Q toegebragt! ZekeZ -e. met traanen, maar zonder murmureering En al moesten dan deeze oogen, zoo lang zy ziet openen, en myn hart klopt, traanen ftorten • J rnoest dan myn gantfche leeven een voortduu'rend y rhebynhetdar a!Tdit denkbeew ^ ~ « ik heb het offer U toegebragt!" . Dus ben ik dan voor altoos, -1 ach i w;p9 er zelf ht, >, cn! WIe? voeg er zelf by, t geen my nog zoo moeilyk valt en geen myn wederftreevend hart my nog blet uft te fpreeken of te fchryven ! Of hit * ' I- zelf uit tedrukkenJmynk^e ,!I Z'£ gen: - uwe Nicht. efl vergeef g/Uw Zus ï de traanen, met welken zv zelf hJL de eerfte keer ter nederfchryft.'JT" ^ V°°r Fesdjner aan Ecuards. Hamburg, den 2/Ien. 'N6^ ik^anu^t afwachten, - Ach! dat ik vliegen kon! — Wat helpt het? jl kwam toch te laat; want zy is reeds verloof ' -i Zoo fpoedig! zoo fpoedig- — Her m ^aren hals moet nog rood zyn da!r de' f ^ M° -araan zy myne bidt»!.^^ # oogen moeten haar nog branden Z ZV' ■ —en, welke uit 4^%^ ÏT^ fpoe«  I KAREL FERDINER. 24* fpoedig, zoo ligtzinnig! Ik dagt altoos nog, zy zou te rug keeren, maar tot hoe grooten dwaas maakt het goed hart bet'verftand niet! —- Ach, de Vrouwen, de Vrouwen! ±- Zy hebben geen hart ! Zy wisfchen haare liefde met een traan of drie af, en huuwen met Rang of Rykdom! Ik kreeg dit berigt, omtrent een uur geleeden, uit Lubeck. Haar Broeder had de fchriklyke beleefdheid, om my daarvan te verwittigen. Het bedanken daarvoor zal hy my wel kwytfchelden. — Ik heb bevel gegeeven om Post-paarden te DeRellen; de Koets zal oogenbliklyk hier zyn. C C C X L I I I BRIEF. Augusta aan Elize. Hamburg, den %/ieti, Hoe overhaast en bevooroordeeld, myne waardfte, hebt gy gehandeld! Ik moet heden weder fchryven; want ik ben buitengemeen bekommerd, en ongerust over u. Hebt gy°zyne handelingen of zyne woorden, ik fpreek hier onpartydig, om dat ik nog niets van. uwe gefchiedenis Weet, - niet verkeerd uitgelegd, en in een erger zin opgevat, dan zy verdienen? De meeste oneenigheden zyn niet dan misvattingen. De man is vuurig, en wat is liefde die koudis! Ik kan het niet begrvpen, hoe hy omtrent eene dienstmaagd zoo braaf zyn kan, en tegen u, die hy met minder hoogacht, dan bemint, - juist tegen u, - VL deel. 0.  542 GESCHIEDENIS va» o j. iccuiga , ot eerst lang naderhand? Hebber. geene voorMiDgM van Lja voeSST^'.r" ^ «-e uyvucgieien, de zaak vergroot? Ha,-u0„ aanraadingen, geen aandring^ "geet bel^"' anderen, invloed op uw beLt? ïül^ m hierna vraagen; want ik twyffei. Ach' SLV - groot, ja ai te groot, i0\ 00g van hel °S flechcs oppervM-kig de omfrandighe'deTweeT''„£ t is onbegryplyk voor my, die weet gy hem bemindet. _ Maria! Mal'f t **" J -haaide u niets zonder gehrfTJ^' ander fS T?^* door een ander, — dje * thands ,iefst Diec noemeQ "a t Geen my het meeste fpvt, js L „ helst. g - ter °PheWenng be. Indien n« Ferdiner aan J«& zyae over> vroeg genoeg van te vooren gemeld heeft ' ƒ *» — van hem? VVas haar v" ek dan kon h HUldd?fte afWyZ,'Dg? H°e « o h2 ton hy dit anders opvatten? Kon hv we, ande£ dan terug reizen? Dat ,s y f« was begeerig om iets meer van de zaak te weeten en fchreef hem, terwy, |» bem by den . et™; £ez.en had, gister een brief, na'het on^gen vaa  K" A R E L F E R D. I N E ft. 43 Van den uwen. Hy heeft hem heden kortelyk baantwooord: Zie hier den inhoud. Ik had hem gevraagd, „ hoe hebt gy Elize kun- nen beleedigen?" Hy antwoordt. „ Dat zy zich bcleedigd acht, moet, ik gelooven; maar dat ik haar beleedigd heb, weet ik zoo min, als in wat opzigt? Myn gedrag was vertrouwlyk, dat is; hartelyk. Eene verloofde kon mogelyk wel wat plegtiger's afeifchen; maar daarvoor hield ik haar niet, en zy zeide my het te laat." Hoe moet ik dat bêgrypen? Hebt gy hem waarlyk gezegd dat gy verloofd waart, of heeft hy u niet wel begreepen? Zoo 't laatfte plaats heeft, dan is het Weder eene misvatting; en kan 'er dan van uwen kant ook niet ligtelyk eene misvatting plaats hebben? „ Hoe kwam Elize naar 'Ottenfin?" Antwoord: ii Elize moet dit aan haaren Broeder vraagen ; dan zal zy my weder kunnen zeggen, hoe ik daar naar toekwam!" „ Wilt gy Danfavart's aangebodene bemiddeling niet aanneemen?" — „ Ik moet Jülie's hand van niemand anders, dan van myn Oom ontvangen; ik moet en wil ze anders niet aanneemen." Gy neemt hem dit, myne waardRe, in uwen laai, Ren brief, zeer kwalyk; maar als hy nü Dankwart in' *t geheel niet betrouwt, of hem niet lyden mag? Neem Ferdiner zoo als hy is, en Dankwart ook. Schoon hy myn Neefis, moet ik bekennen, dat hy de Man niet is, op wien men zoo ligt vertrouwen fteld. Men moet hem eerst lang gekend hebbem Ook Raat de eerfte niet gaarne iets van zyne waarQ2 de  *ti GESCHIEDENIS van de af. Het is aanftootelyk, de hand eener Doch. ter, weke de Vader niet geeven wi,, van eenen vreemden aan te neemen. En, wanneer nu het mis. verftand tusfchen hem en Julie's Vader niet door hem toekomt, maar door den Jaatften, dan is 't niet meer dan billyk, dat de beleediger de eerfte zy, en Jets te werk fteJJe, om zyne beleediging weder goed te maaken. Jï\ t-^?^ Z0° iS' vermoed ik daar™, omdat:mimer hem op Zyne reis gefchreeven heeft. — Ook voegt Ferdiner by zyn antwoord op myne laatfte vraag, aangaande Dankwart, nog dit by: „ Myn Oom moet en zal my eindelyk regt doen wedervaaren. Hy heeft zelf daar mede een be«in gemaakt in een' brief, waarin hy my fterk verzekert van zyne genegenheid, niets hoe genaamd meer tegen de party heeft, en alleen verlangt, daT ik £3- bezoek op FarmMl tot zyne terugkomst uit- Wat blyft 'er nu, myne waardfte, nog overig Nier,, als datik wensch, dat, zoo ilZT^n ons be,den zich ten aanzien van Ferdiner's Karakt bedriegen moet, ik het dan ben, en niet gy en dar ik u nog eens ernftig verzoek om uwe gefthie demi; die my dan mogeJyk wel gerust zal fteJlet CCCXLIV  KAREL FERDINER. HS C C C XL 1 V BRIEF. Elize aan Augusta. Lubeck, den icddfi. TV/loet ik u gerust Rellen, myne Augusta, ik, iVi die zelve opbeuring en verfterking van u noo. dig heb! Ach! myne waardfte, indien alles, alles dwaaling, inbeelding en droom geweest zy, —dan ben ik, ja dan ben ik de eenige ongelukkige in dit ^eval ! Maar heb ik dan geene zintuigen meer, g°eene oogen om te zien, geene ooren om te hooren, geen gemeen menfchen-verftand, om te begrypen, 't geen ik gevoel, zie of hoor? Ik zal u echter alle aangeroerde {tellingen beantwoorden ; doch flechts kortelyk. Morgen mogelyk zultgy overtuigd worden, myne waardfte, — mogelyk meer, meer, dan gy wenfchen .zult! Een voorafgezonden brief moge kennis gegeeven hebben van Ferdiner's komst. Ik zal zulks niet onderzoeken ; de zekerheid daar van verandert geenzins mynen toeftand , en maakt zyne zaak weinig beter. „ ,'_ . , Loochent hy de beleediging ? Hoe is het mogelyk,0 myne waardfte Augusta, dat hy dit van zich kan verkrygen! Dit maakt het hoe langer hoe erger! Hy zal mogelyk ook wel de fchriklyke onteer.ng van het vaderloos meisje loogchene.n; en echter is dit zoo zeker, zoo zeker! Doch hiervan ftraks nader. Q3 • De  m GESCHIEDENIS van De begeerte van zyn Oom is waarlyk van weinig gew3gt voor ben, Hy moge Ferdiner van ynf 2ïï wK VerZ?CreD' 'maar ™ *fl dat toch zeg. gen? Welke onbegryplylre redenen heeft de Oom k7n on TL » tC ft3an' en dUS W bczoken op /W*//vooreerst te verbieden? —- Wel iyl to™e0'315 dczekerhcid van dat te w6™^ ]ieverj waardfte den eeuwSr' ]iever^t voorval in eene eeuwig vergeecenheid bedolven te zyn om zyner pers wil; doch thands moet ik fpreeken. Hadt gy immer kunnen denken, dat ik de derde oeri welke dees man ongelukkig wilde maaken? 7u fchfn Tei' ÜDnen denkeil' d3t het ""-verftand tusfchen hem en zyn Oom, waarover hy altoos zoo onverfchUIig en algemeen fprak, als of h t e t eimgheid was, ontftaat uit eene zeer ftrafbal efde voor een ander meisje? Hadt gy immer kunnen denken, dat onze Ferdiner, -1 d,"' S weleer nooit kon noemen, noch aan wien ik ooit denken kon, zonder te gelyk het denkbeeld van een allerbraafst man voor myn geest te hebben ■ . dat dees onze Ferdiner een jong meisje verleid heeft, en toen van zich heeft kunnen verftooten ? *~ En echter is h'et zbói Het is maar al te waar '> Dit jonge meisje heet Louife Erokhorst, een onnoo^ ze gbed meisje, eene, reeds aan een ander waardig man verloofde, Bruid; eene vaderlooze, myne Ju. gusta, de Dochter, eener verlaatene Weduwe ■ Goede Hemel! Wat is toch het menfchelyk hart' — En als ik u dan daarby eens de omftandigheden en  KAREL FERDINER- 247 « de uitvoering verhaalde! Hoe fchynheilig, hoe , u «. ia ik zee niet te veel, —- ^^Sll^JiiS myn bedmkthart %:Tr^^s,^ de eerlykeAW J; op Grumbuy verhaalde; zekerlyk zonder Ferdi- met k'Vppen! alles draaide en zweefde door elkander voT myne oogen. Ik waggelde .aar myn kamer zeep op een Roel ter neder, en was kamer, zee0 t van ^ buiten eemg bezef, tot dat een nen myn bedrukt hart lueht verfchafte En nog tegenwoordig, als ik 'er maar aan denk. _ Ach, myne waardfte, gy, gy moogt u ten . vollen gerust ftellen, als u maar dit niet verontrust, dat ik gedwaald kan hebben! — Dagelyks ben ik bezig met het fchryven myner gefdledenis; morgen zal ik eindelyk geree - zyn !U het zuiver affchrift, welk ik n zenden cal. Heb dan maar geduld tot morgen, en zyt verzekerd, dat ailes, wat ik beflooten heb, met een naauwkeurig overleg gefchied is - ***** flechts in haast, alleen, -omdat gy zoo ongerust waart! —— q4 CCCXLV  M8 GESCHIEDENIS VAN CC C XL V BRIEF. Elize aan Augusta. Lubeck, den liften April. Zilftf^an fndeIyk mynC zoo zaak^ Ï f' 3 S 'n f°mmige 0Pzi£te« de aart der zaak, bovenal echter, als gy zeJve verlangt Ter wy, zy m ziehzeïve lang genoeg is, ^ kh^ door geene mJeiding nog meer verlengen.. Ik heb er veele dagen aan gefchreeven, ieder keer eene af deehng gemaakt, en den dag, waarop ik elk ftuk in" t net gefchreeven heb, daarboven geplaatst. Dus zyn er zoo veele brieven van gekomen tot op den laatften en langften, aan welken ^twee dagen bezig was. Dit geeft aan u het gemak dat ponder het leezen eenige tusfebenpoozmg houdt Gy herinnert u nog, dat myn halve Broeder die den laatften morgen vöór myne bepaalde S £ vee haast maakte in zyn bezoek, my denzelfden avond nog eens begeerde te fpreeken, en we, Jo d" Stad, omdat ft, Georg voor hem te ver was- dar Ik hem eerst Coppenhagen, en vervolgens, terw'v, hv eene andere p,aats, den Zwanen Adelaar, Cr floeg hem het huis van Juffrouw ów/befC de; dat hy daar veel tegen had, doch eindelyk te" vrede zyn moest ; dat ik de Juffrouw by my liet verzoeken en zy my haar toeflemming ^7 d f*> zeS f> kunt gy u we, herinneren. ik  KAREL FERDINER. 2-49 Ik had tot na zes uur op hem gewacht, toen de Juffrouw my Ferdiner aandiende, die door u van St Georg naar hier geweezen was, en my ernttig liet verzoeken om een woord of twee met hem te wisfelen Dit onverwachtte toeval bevreemde my niet zoo zeer, als het my wel ontrustte, gelyk gy liet begrypen kunt, terwyl hy beloofd had, dat hy noV eens naar Farmbull gaan zou. Ik kon naauwlyks gelooven, dat hy zoo fpoedig kon-te rug ge-, komen zyn; ik moest dan denken, dat hy andermaal was afgeweezen; of uit eene beleediging, die men hem mogelyk met een haastig woord gedaan had, gelegenheid genomen had, om zich voor ai-geweezen te houden. Behalven deeze was 'er nog een derde geval, dat hy mogelyk aldaar geheel niet geweest was. Een van deeze twee laatfte kwam my waarfchynlyker voor, dan het eerfte; en deeze onzekerheid, zoo wel als de herinnering van den toeftand der ongelukkige Bruid ontrustte my geweldig. Wat echter de reden van deeze fpoedige terugkomst zyn mogt, ik achtte het in allen gevalle noodig, met hem te fpreeken, en verzogt de Juffrouw my in de kleine Zykamer te geleiden, daar zy hem reeds had ingelaaten. Zoo als ik van achteren kwam om door het voorhuis naar de kamer te gaan, wordt de voordeur opengedaan, en myn Broeder treedt my te gemoet. Vooruit ziende, dat myn gefprek met Ferdiner langer duuren zou, dan met hem, die weder zoo veel haast maakte, ging ik met hem in de kamer te rug, die de Juffrouw tot onze bycenkomst had ge-eed gemaakt, en liet my by./Vdmer voor een kwartier uur yerontfchuldigen. q 5 Mya  2J° GESCHIEDENIS r*, Myn Broeder vroeg my, of ik waarlyk de Bruid was; want myne reis fcheen het gerucht, welk te Luk* was, te bevestigen; en als het geen valsch gerucht was, dan wenschte hy my geluk. Alleen fpeet het hem, dat ik, ~ waarom, wist hy niet -~ een zoo groot geheim daarvan maakte. JLTootdde' 'c geen ik kon' dat my»e namelyk geenszins dat oogmerk bad, en dat hy dus van de ongegrondheid van dat gerucht ten vollen verzekerd zyn kon. Eerst wilde hy myne verzekering niet gelooven eindelyk fcheen hy het aan te neemen, TZZ' zonder weer van de party te fpreeken op oTz'e geldzaaken, die, volgens zyn zeggen LI! hoofdzaaklyk de reden van z/ne ko^aren Hy konde op het oogenblik ten vollen met my afreke«ffl, «Is ik Bank-noten wilde aanneemen; zoo niet grootfle gedeelte op afkorting te betaalen. Zonder myn antwoord af te wachten, zette hy zich aan tafel, haalde zyn brieventas en zyn beurs uit den zaken wilde het geld aftellen. Ik nam 2co Du^» en verzogt hem de volle afrekening te verfchui>en' tot wy elkander wederzagen. Met deeze en andere gefprekken vervloog de tyd. „ Het is al vry laa " » Reeds by zeven!" voer hy voort, terwyl hy oo. 7r°Df'/',en ^ m°et D°g de P°ort uit Otten. M. Zal ik u ook naar CopPenhagtn brengen, wees dan zoo goed, en baast u wat." Ik zeide hem, dat, terwyl ik met Juffrouw Som. ™rs nog veel te fpreeken had, hy zich om my niet moest  KAREL FERDINER. 251 moest ophouden. Ook had ik zelf een koets, die „eeds vóór de deur op my wachtte. Hy bedagt zich pen weinig, cn zeide, terwyl hy in zyn almanach L • dat verdoemde poort-fluiten ! Van daag drie Kwader na zeven! — ik moest nog heden eene korte vifite doen; maar te voet zal het my te laat In (hy was te voet gekomen,) gy hebt," zeide hy eindelyk, „ een koets, niet waar, Zuster?" — Zv is ten uwen dienfte," zeide ifo Hy vroeg, 55 wanneer ik dagt af te ryden?" Ik antwoordde, 51 het kan ligt nog wel een half uur duuren."„Nu!' hernam hy, „ hy zal binnen een half uur weder hier zyn Wy zien dan elkander in Lubeck weder, L'Niet waar?" — » Waarom niet?" vroeg ik ^_ „ En gy — gy begrypt my wel T' „Zoo als ik gezegd heb." — „ Adieu dan, tot wederzien»/' zeide hy, en ging voort. Ik geleidde hem tot voor de deur, en had maar zeer weinig tyd, om my tot een gefprek met Ferdimr voor te bereiden. ' „, . . Den inhoud van dit gefprek zal ik u flechts kortelyk verhaalen, fchoon het bykans een half uur duurde en nog niet ten einde was. Ik hoorde van hem 't geen ik geenszins verwacht had, dat hy op Farmbuil geweest was, Julie niet had aangetroffen, maar uit alle omftandigheden, voornamelyk omdat hy dag en uur zyner overkomst tydig genoeg vooraf gemeld had ligt had kunnen merken, dat zy hem voorbedagtelyk was ontweeken. Dus'had hy dan zyne belofte getrouw vervuld, en h was nu tyd, my te verzoeken, dat ik ook de myne vervullen zou. Vervolgens kwam hy op myne reis naar Lubeck, die hem  GESCHIEDENIS Vi» hem ten uiterrten bevreemdde; te meer, uit hoof de van bet Joopende gerucht, dat 'er in Lulck L ne party voor my klaar was; hy zeide echter niet dat hy het van myn Broeder wist ' Met dit gefprek, waarin hem ik „immer bv de hoofdzaak zyner reize en zyne betrekking tot Jut kon doen ffiKtaao, omdat hy geduurig l e o v r rnyn re,s m,r Lubeck praatte, en waarin-ik dus nie" dan algeme-ene om/handigheden vernam, met L gefprek was reeds een half uur verftreeken 1 Koetaer had reeds eenige maaien laaS ^rfthun wen, onder voorwendfel, dat eene ndc^ teelde vragt op hem wachtte, en liet nu zegg hy kon geen oogenblik langer wachten. Dus moest fk af breeken, en Ferdiner, onder voorgeevl d t wv op we f Jn Coppenhagm verd/zou -d ry gen t geen wy nog niet half beredeneerd hadden re ws H ZUlkS DOch t0e^» "och wet ! ^ ^ waarheen hy ui^^**^** woordde, en voortreed. IrZ^ ^T^met my; maar door het geraas d,7 §, "g" geen woord verllaan. Hy S^ijK" * den weg geen aet fW , hv °P delvk biel „ » ° 318 my naderhand dui. d0?r ee„ SeweIf eo Ï^^SS! eioaeljt op; wy bevonden ons voor een wJh.' won-  KAREL FERDINER. 203 my by uitneeffiendheid aangenaam geweest zyn, was ik 'er toe gefchikt geweest om het fchoone te gevoelen. Intusfchen had die heerlyke ftreek dien invloed, dat het myn hart opruimde. Ik dagt wel onophoudelyk en nimmer zonder ongerustheid aan $o0#i~mk* ^rwyl ik my in deezen Raat bevond, verontrustte my dat alleen, dat zy, in volle onzekerheid van 'tgeen my mogt overgekomen zyn, over my bekommerd zyn zou, op my zou wachten, en haare reis ongetwyffeld zou uitflellen. Voor het •overige was myne reis noch noodzaaklyk, noch 'ef was zoo groote haast by; en myne belofte kon ik eenige dagen laater even goed vervullen. Dit was ■myne grootfte, en om myne zwakheid opregt te bekennen, de eenige zorg, die het genoegen Rootde, dat ik anders zou genooten hebben. Op zulk een oogenblik, als wy in den tuin van een Moolenaar gingen om op den wagen te wachten, en Fer* diner daar niet by was, zeide ik tegen mynen Broeder; dathymy zeer groot vermaak had kunnen doen met 't geen my nu onaangenaam was, als hy deeze xeis tot na myne terugkomst van Lubeck gefpaard had. „ „ Denkt gy my wys te maaken, Zuster, zeide hy" „ of gelooft gy zelve, dat gy zoo te rug komt, al< gy heen reist? Ik verwed myn kop daar onder, dat zy u vasthouden! Zy hebben utd vast, en dat ergert en fmart my tot in myn Ziel ! Gy kunt eene geheel andere party doen; een geheel ander man krygen, — daar hy een kacrel, — de duivel 't is of ik." —- _ R 4 » Gee-  20-4 GESCHIEDENIS van „ Geene vergelyking, bid ik u, aks zy niet no0, digis .beraam ik. „ Ik heb u reeds gezegd, dat * met dat oogmerk geenszins daar naar toe ga Gy kum zelfs verzekerd zyn, dat.Ik niet gaarne zulks g Niet gaarne?" vroeg hy. „ Spreekt gy iB v Gy hebt geen voorbeeld," antwoordde ik, „ dat ik u onwaarheden heb gezegd. Ik zou u ook m tegendeel van de waarheid kunnen overtuigen als ik u de onhandigheden verhaalde, hoe ik daa/ toe gekomen ben, om myne belofte te geeven " „ Dat hoeft niet," zeide hy. „ Gv kunt'my daarvan het best overtuigen, als gy my en u zeiven het plasfir doet om van daag en morgen in ons gezelfchap te blyven. Ziet, ik wil alleen, dat gy de reis met te fpoedig doen zult; want ik weet, wat er in til is. Nu zouden zy u wel op de handen """S' aJs of % 5, iViets meer, dan 't geen ii< • woorden afleidt;'en gv zuh 2 ?- ** myne maaken, dan 't geen L tv f T ^ W ^ — ^ wensch: aLnf2^U ZeI™ b™« * « En  KAREL FERDINER. 297 „ En hebt my niets meer te zeggen?" vroeg by met drift „ Ook niets meer te hooren!" Niets? Wy maaken dus ook geene affpraak?" " Zoodra het voor u en my gefchikter zyn zal, als het dag is." „ Mag dan de Zon alleen getuige zyn van onze liefde * Is de liefde aan tyd verbonden, en zyn niet de veiligfte oogenblikken haar het liefst? Myne waardfte Elize, deeze weinige korte oogenblikken- zyn alleen voor ons/ Wanneer zal ik toch eenige weder vinden, om u te verklaaren, dat ik van myne verbindtenis opzetteiyk ontflagen ,- dat rk vry, dat ik nu geheel de uwe ben? Wanneer zal ik u daarvan overtuigen, wanneer op de vervulling uwer belofte aandringen, en my van u verzekeren door het 7^ , éénig bewys, welk my nog van um w> derliefde overtuigen kan, en welk onberroeplyk is, wanneer anders, dan'op dit oogenblik ? Ach! laat my de verhooring van myn gebed, dit beflisfend bewys der liefde, laat my deeze vervulling der belofte vèrkrygen!" — hier floeg hy zyne handen zoo driftig om my heen, dat ik hem niet ontwyken kon, en met eene vuurigheid en trilling, welke my voor de ergfte oogmerken, die hy niet onduidelyk te kennen gaf, deeden vreezen. Van dit oogenblik hing dan de befiisfmg af van zyn laatfte pooging. Even fterk was ik niet om hem te*keer te gaan, en ook maakte ik zwaarigheid om hevige woorden te gebruiken. Hy bezat voorheen een zucht, eene neiging , die voorzichtig behandéld, nuttig kan worden. Deeze moest ik, vr.lde Vj lK  GESCHIEDENIS ^ 11ZC my tCa nUtCc d0en ftrelcken, wel gaande nfaa te , «naar tevens fpaaren. Hem ronduit te ze'Tn dat * zyne flegte oogmerken begreep, was, Zr 7/ ^ T 3lS °f * ^"itvLring ge, f de, of dezelve vreesde, of bem uitdaagde en dit al es zou bem Hechts meer hebben aangeh st Hy die bloozen kan, Iaat zieh doorgaans nog leiden ca heeft men deeze fchaamte overwonnen dan"; men ook ten vollen fchaamteloos. ' ik mvZevrdvebïïDde;d•ift, fCh°°n metettst' ^rwyI ik my vry badaard uit zyne handen losmaakte hv moest ZICh Wel bedenken, en acht ge^n oV'd £ oHk'wt f 60 dC ^dlgheden. Dit oogen. verhezen. En nadat ik los was, voegde ik 'er met nog meer ernst by: „ ^ fpel moet gnu ^* »« hebben; of 'er is van de zaak tusfchen ons voo aI tyd genoeg gefproken." 1 ^baare^^' ~f * ^ « f yt my voor den gek fe houl ? ggffi?* * g-n ik wenschte, en ft geen J^l Qt tl als myne rust, ^ ten minden voorde myne 1 Zt eemge nnddel is, dat gy nameJ k zoq yne ge yk de aanfpraak van myn hart op uwe'i fdt dn delyk zoudt doen gelden, my voor den uwen erken dern,hoee h7 T fP°edige Echt-rbintenis hoe ee der hoe beter de myne zoudt worden. Gy hoorde my; uwe oogen lieten my hoopen; gy zelve zeidÏ opeenander tyddaarvafl brj^f^*6 befchryflyk ongeduld heb ik deezen M Met°a' wacht. Hy is'er reeds dlJ gCD afge' y er reeds, de chais gereed, rondsom óns  KAREL FERDINER. *99 ons zyn Kerken; zekerlyk zullen wy wel den een V adderen Predikanc vinden, die de trouw^ verrichten zal. Het Ril en veegst oogenblik genSen wy op heden, en nu beantwoorde gy zoo nieten vvy v Ach, koin toch, kom koelzinnig myne lief dj .1 — aco, , toch mvne Beminde, myne Brird, om u aan my O"eoven. De eenige onherroeplyke verzekering de laatfte voltooijing op dit oogenbhk Ik bid u ernftig, myne Bruid, maak my gelukkig! i- Hy fprak met alle de hevigheid yan die drift die hembeheersehte, ^«gl woorden liever door daaden en nieuwe aanfiagen van geweld verklaaren; want hy kwam nog eenmaal om mv te omhelzen. ' Ik week terug, cn zeide, handen en oogen ten hemel heffende, met al het vuur en den ernst, die voor de waarheid dier gelofte konden getuigen; Zoo dees man het nu nog éénmaal waagt om my aan e raaken, zyt Gydan, alwetend God, zyt Gy dan myn getuige dat ik de verloofde van een ander hen!" j Gelukkig vond hy in deeze woorden meer, dan zy elgenlyk beteekenden. ■ , Ach ! wat zegt «.» riep hy, en trad terug. „ De verloofde van een ander? — Gy? en ik! - nog gister! — wat zegt gy? — Breng my niet tot wanhoop! Een wanhoopende moet men vreezen.' ■ — . Ta " antwoordde ik zeer koel en bedaard, „ dit is goed voor den vreesachtigen." Hy verftond dit, en zeide: „ Is dit verachting?" Q^  3ot> GESCHIEDENIS van „ Onverfchilligheid.'" hernam ik, „ En indien dit te weinig is, noem het dan verachting!" „ En dat is het, ongetwyffeid voor my; Vermetele, of moet ik liever zeggen, Dwaas, daar ik ben, die de ftoutheid of zwakheid bezat om Elize onuitfpreeklyk fterk te beminnen! die de zwakheid had haar voor eenen fnooden aanflag van haar Broeder te waarfchuuwen! de zwakheid om haar aan zyne geweldenaaryen te willen onttrekken, en ik wist met dat al niet dat zy verloofd was! Dwaas! dwaas \ daar ik ben, om haar tegen een omgekogten Broeder en eenen eerloozen te willen befchermen!" „ Omgekogte Broeder!" viel ik hem in, „ ja dit, helaas! weet ik, is maar al te waar! Was het iny ook 'bekend, wie de eerlooze is, die hem heeft omgekogt!" Het oog, waarmede ik hem aanzag, gaf hem myne twyffeling genoeg te kennen. „ Myn God!" zeide hy, en floeg zich voor het hoofd, „ durft gy dit aan my zeggen? aan my Elize ? Ik zou deezen' Broeder hebben omgekogt! Ik zou, — ach! myne waardfte, maak my niet zinneloos! Trek uwe woorden in, of beneem ze ten minften de dubbelzinnigheid! Stoot uwen dolk niet by, maar in het hart! Trek uwe dubbelzinnige woorden in, of zeg ronduit, wie de eerlooze is!" „ Gy zeidet my gister, dat hy Orbens heette; ik geloofde dit, en dagt, dat hy de éénige was." „ Dan kentgy 'er nu zekerlyk twee!" viel by my in. m Dit zou my ten hoogften leed zyn!" „ Hy  302 GESCHIEDENIS van Geen 00^blik!" antwoordde ik, en zoet mv m zyne armen los te maaken. g y houde'ndf^V^'' Vr°eg hy' my D°S aI vasthoudende, M zyt gy de verJoofde9„ „ Als gy het weet, waarom vermeet gy u dm met eene verloofde zoo vry te werk te gaan?» > Gy hebt gelyk!- zeide hy, terwyf hy my Jos liet, en terug trad. „ Dan heb ik reeds hZ keerd gehandeld! maar ik wist dat heb my met kunnen verbeelden, dat die oogen en d e mond m ftaat waren om te bedriegen' ipel ten einde! - a vordJe £ wys der hefd'e; ik vorderde dit alleen van haar die ik voor myne Bruid hield; maar zy is de SSd van een ander!" — ;, uia Hy bleef eenige oogenblikken ftaan, giDg naar een achter het Kabinet verborgen deur, die ik nu eerst bemerkte, terwyl hy het eene gedeelte in 2y. ne kamer openftiet; kwam echter weder eenJe fehreeden m myn kamer te rug, en vroeg zeer koen „ wanneer gelieft gy het rydtuig te heb- Ik was wantrouwend geworden door 't geen hv my wegens het oogmerk, waartoe dit rydtuig zou ftrekken, gezegd had, bedagt my dus wat ik zeg" gen zou, en zweeg een poos. .Of wilt gy hier blyven?" hernam hv, „ ea verkiest gy ook, dat ik vertrek?" „ Gy zyt Heer van uw huis, en uw eige mees. ter. Vergun my fjechts dat ik my aankleede7 ,, Gy wilt op het geleide van uw Broeder waditen! Ik begryp het al. _ Qrbem efl zei-  KAREL FERDINER. 303 zeide ik flraks; dit was eene misvatting door de de haast: ik moest gezegd hebben, Ferdiner of Orbens, of mogelyk Orbens alleen!" Dit was grievende, en hy gaf zich nog moeite om dat zeggen door toon en door gebaarden nog be* fchimpender te maaken. Ik moest echter lagchen, en antwoordde: „ als 'er noodwendig moet gekoozen worden, en geen derde meer overig is!" Ta, nu herinnert gy het my," zeide hy, den derden te Lubeck heb ik nog vergeeten." " „ Ziet gy wel!" zeide ik, mogelyk een weinig ^Heris'maar jammer," hernam hy, doch hield het volgende in, als fchaamde hy zich over t geen hv had willen zeggen, en ging voort: „ deeze party zal beter zyn, dan de andere. Ik wensch hem gezondheid." Daar bid ik God om van gantfcher harte, err wénsen, wensch het in een gerust vertrouwen! Ach! hy verdient het waarlyk! hy heeft een zoo edel en onbevlekt hart!" , Adieu, Madam Larner T zeide hy, ging fpoedig in zyn kamer, en trok de deur achter zich toe. CCCLI  KAREL FERDINER. S« „aard, dien zy reeds een zeker eind was nageloo„ die eindelyk Ril hield om haar m te wad, De perfoon zag onder het fpreeken een kee of twee my aan, en gaf vervolgens zyn paard de Loren. Zoodra het meisje weder binnen kwam, fr by my aan het venRer Rond zeide zy tegen haar/zulter: «^-«^^ Dir ze^en ontrustte my. » vvas ny rf yiw Heer is zoo even ook voorby i&^ïkj! maar uw gtóht gloe, «. nrn- der, myn kind!" d Zy lagchte, en zeide, „ n« 1S van u Maar hoe kwam de knecht zoo w hy was met zyn Heer uitgereeden Mvnheer ,s zeide zy, „ nad in uc Ud " of ander vergeeten. Gcorgt.tod terug gemoeen had hebniet zoo fpoedig kunnen vinden. Zyn'had" let Us verzogt een hL zoo even in de gedagten gekomen was, voor haar te Hamburg te verrichten. „ s, Hy zal wel verwonderd geweest zyn, te X 4  F? GESCHIEDENIS van nam de Zusrpr vinden.» 5,5 Van u re^S hier 200 vroeg te f' Ten piterftenr antwoordde het ««• ■ zeide, dat ik de fuffer rfip , me,sJe' » Ifc len zien opkomen t u t?33^6 de Z°D had ^ ^n.uijjCIJ, oy u had geweezen " tr- Hopte my het hart ten tweeden Taaie u ' eens terug komt, dagt ik en hiT hy meer op den we. 7 \ ef myne oa8e* «eel det opkomende 7 °Pn " fchou™den zieh nf oo D e W^'""^ fch* Ik i»d my gaarne aan ,f Mn dkaDder- geeven om eS m.dHm ^ ^dagten ov^ge- zou komen; maT t ;^ ? ^' ^ ik Ve?der «^Ti^S^ ^n en fehouwen der Zon geensJntaaD" die my tot deeze'bXwrtht f""" » Myn lieve Vr ff ™ ™8<*P**d. -et, 'dat gy nooS di ^ J f ^ » * 'yd te verkwisten m t de n ,7 ^ da° dweepftcr. Ik bid u, deTnt n VM eene m>" «We ik tot he mei T", ^ «* ter gezelfchap. Zusters X , d gy UW Zus" 2yn, hebben alfyd Z om me*T elkander ken; want alles, wat 1 h" "e il * nieuw en onderhoudend, enik l ™°lgGheeI geene twee uuren van da^ De ' in voor my nu ten uiterften "ngenÏm """^^ * ^^^«^^^ ^efdeC^^ Als  KAREL FERDINER. 3*3 - Als 't u gelieft, myn' goede Vrouw! dat wil ik'gaarne; en kunt gy my dan eenig fchryf-gereedfchap bezorgen, dan is niemand liever alleen, dan ik." „ Dit alles was gaarne tot myn dienst, antwoordde beide Zusters, en vertrokken. , Gy, ó God! die my meermaalen raad en moed gefchonken hebt om my uit eenen kommerlyken toeftand te redden, en my voorheen den man, ach' denzelfden man! tot myn verlosfer (*) hebt gefchonken, uit wiens aanflagen ik U thands demoedig bidden moet, my te willen redden, verhoor my, myn God, indien ik zulks bidden mag, en red mv uit deeze omftandigheden!" dit was myn gebed, dat ik op myne knieën, myn gezicht en gevouwen handen tegen de opgaande Zon gekeerd, bad, terwyl de Vrouw met het fchryf-gereedfchap, en de Znster met het theegoed binnen kwam. Ik Rond fpoedig op. De Zusters waren beiden geheel ontroerd, bloozende, en zagen elkander onophoudlyk aan; daaruit giste ik, dat zy my nog hadden zien leggen. „ Ik had myn morgen gebed vergeeten," zeide ik, „ en dit is niet goed. De opgaande Zon herinnerde my dit, terwyl zy myne aandacht ontvonkte. Ach! het is zoo verkwikkend om tegen den moreenftond te bidden! En dit kan men op het land, en vooral hier, daar men ze in alle haare heerlykheid voor de oogen heeft, veel beter, dan in de ftad verrichten. Daarom bidt men daar mogelyk zoo C*) Zie II Deel. CCIII Brief. X5  3*4 GESCHIEDENIS VAK zoo zelden en zoo kooi, en hier zoo dikwyls en zoo vuungr Zy antwoordden beiden niets,!* waren zeer ontroerd. Ü J^T fp°fë Weder a,,een; ik h^pte met on. geduld myn Broeder te zien voorby ryden,Tver hetgeen oogenblik het venfter. Dit te verTan/en was zeer natuurlvk \kt«* , Slangen «ebben, tZZ n F s™™ hv toch gedagt Ferdiner T °pftaande> gehoord heeft, dat lZ Vf0eg W3S wegSefeeden, en ik uitge gaan; wat zou hy toeh gedaan hebben? Is het voorgevallene alleen voor Ferdiner gedaan £ heeft Ferdiner hem ongetwyffeld door^'J? laaten bnefie beriüt nbr ,~ ■ a,-'Hcigej "«ifet, Gat riy vooruit gereeden wit om my met hem af te wacht™ iJ ? vooraf tusfehen hen ^ Bioeder, my niet vindende, heeft zekerlyk niettn ders kunnen denken, als dat ik hem ontvlueht en' «ar ^f wae terug gereeden. Is hy echteï by ziehzelven bewust, dat hy Ferdiner om OrieZ wil bedroogen heeft, dan moet hy zekerlvk Z weggaan van beiden voor eene LT * ' houden. In beide gevallen ^^ yk, dat hy weder zou komen; en myne ve/w ch ting, waardfte Augma, werd 0o, dadJ]yfc~ Meer dan twee uur zatik intusfchen, minder twvf. felend dan ongeduldig, en wensehte maar, dat ik hem op het oogenblik van mvn verm* \l* , wette, Myne WWi[H J m* of zy „e, „ever naar huis zou gin> J£™^ «1. .1 ton, had ,t haar opgehouden; want zy zon ia  KAREL FERDINER. 3?g in haare eenvoudigheid, als ik het haar niet vetbooden had, myn Broeder myn verblyf gemeld hebhen en verbieden kon ik niet, zonder opzien te haaren. Na zeven uur diende zy zich weder aan. Omdat hier alles voorby moet," zeide ik, „ b* hoeïk niet terug te gaan, maar kan myn Broeder hier opwachten." Dit was goed; hy moest er toch voorby ; zy kon dus gemaklyk naar hem toeloopen hem zeggen. - De dienstvaard.ghe, myne Augusta, brengt ons dikwyls in verlegenheid en 2 zal dan riet tegenzin, afgunst, vyandfchap; wat zal dan niet de aanranding van onzen eigendom, van onze eer, van onze onfchuld doen? -~ „ Dat zou ik niet gaarne hebben /»antwoordde i , , ^ het kon zyn, dat hy liever nog eenigen tyd bleef. Ik wilde hem het ongenoegen niet veroorzaaken, dat hy vroeger zou moeten heenryden. Als gy er maar geen verdriet van hebt, dat gy zoo lang van r. *t» „ De andere meid," zeide zy, zal zekerlyk knorrig zyn, als zy alles alleen moet d'oeni» „ Die zal ik wel te vrede Rellen, hernam ik, terwyl ik haar een dukaat gaf; „ ik ben haar toch een fooitje fchuldig ; gy kunt haar dan dit geeven." . • Het was nu omtrent agt uur, wanneer ik eindeIvk een chais Zag komen» Mogt hy het weezen! wenschte myn kloppend hart. Ik zat zoo oplettend naar de chais te- kyken, en myne oogen zeiden, my, hy is het! — „ Daar komt hy!" nep het meisje, dat vóór de deur op hem Rond te wachten, en wilde heenloopen om den knecht te zeggen, dat  m GESCHIEDENIS^, m moest ophouden. „ Kom fpoedi hJ „ ' «fc Zykwam. Ik hield my, als of ik hl P met verftaan had; „ ik flaauw en duizeirV " "^erna, zoo den fehtik veSct ~ ^fkf^ ^ dnen. „ Geef my een' ti l f ^ te k"n' goed dienstvaardig LSe fit *0Hd Het vergat den voorbyry^ en Mal"0 TT ^ ^ en bragt haar Zuster ^ J ' baald° Watcr> dronk het water u en ^ my tS hdPen' » zeide zy: „ nu za, J iemvl zy dit deed, den zyn." Ü aDedM3Maj°°r.reeds geree: vroeg ik Zv T7 1S hy reeds voorby?" vroeg ik. Zy ging aan het venfter, en zeide , kon den wagen nog wel inhaalen, en den kn' 7 poepen. 5> Als gy dan ZQQ J en en zy was reeds aan de deuV JZL \ ƒ^ ^^^^^ om te zien "hoe hy het heeft T ^ hy ^w^^^^, . In allen gevalle zal ik nog wel een rvdmif i ' krygen, niet waar, ■ myn kindi» ^3g zeide het meisje, „ meer dan één'" -J! f? iy dan," hernam ik, „ in Gods naam " ryden." am> maar voort- Onwaarheid en geveinsdheid! Har?, " van my verwacht? God vergeeve he, h F daartoe noodzaakten, ZyTS^^g mand,  KAREL FERDINER. 3** mand, en hadden alleen het onfchuldig oogmerk, om de eer van een Heer, van een Broeder, en van een onfchuldig meisje niet verdagt te maaken. Ik moest nu nog een tyd lang wachten, eer ik van-rydtuig voor my zelve kon fpreeken; doch nu, dagt ik, kon ik myne Wegwyster veilig genoeg naar huis laaten gaan, welk niet gefchiedde, zonder haar in myn hart meer te danken, dan ik met woorden, voorzichtigheids-halve om geen agterdogt te verwekken, doen kon, en, zoo als gy ligt begrypt, ook niet zonder belooning. By het affcheid neemen herinnerde zy my wegens myn nagtgoed, en beloofde, om, in geval het vergeeten zyn mogt, gelyk ik vreesde, het als dan zelve aan my te zuilen brengen. Terwyl ik nu van ééne myner grootfte zorgen ontheven was, viel my in 't geen ik met Ferdiner's portrait beflooten had; en, omdat ieder tydverdryf my in mynen kommer welkom was, wilde ik dit voorneemen oogehbliklyk ter uitvoer brengen. Ik nam het portrait met de fnoer van myn hals af, ; bezag het, — zwakheid! waardfte Augusta, van het menfchelyk, — of moet ik alleen zeggen van het vrouwelyk hart? — Vielen daarop nog eenige traanen? — ja, heete traanen! echter minder over myn verlies, dan wel over de droevige verandering van den man zeiven! — Ik wond de fnoer om het portrait, en fchreef daarby de volgende woorden. „ Dit portrait komt, zoo als ik het uit de hand van een braaf man ontvangen heb, in de hand zekerlyk niet van denzelfden man, en daarom komt het terug met de fnoer, waaraan het tot op. dee-  S-iS GESCHIEDENIS va» deezen morgen, op de borst der geene die het teruz zendt, en die, door Mynheer FerdL, Madam uZl genoemd wordt, gehangen heeft." Ifc maakte Ten couvert daarom, met het opfchrift; aan den Hee e het te Hamburg door Filip aan ^J °™ overhandigen. Naderhand, wanneer het m si met zThedST kmm> - " p ibdtrgs:ser weeIs;ad zou ga- ^ fewegenneid , welke my zekerder rne fcheen dan door 2^, dien ffc v<4. ffl™^ -ge yk niet mogt wederzien, te bedienen, e 2 haar te geeven; doch zy zeide, dat zy zeer z Iden mar Hamburg ging; dus hield ik het naa^lXr^me^e^f V™ om s LCKomen, en de veihgfte wes fchppn my de te zvn rt g icneen Waardin Cp my"e vriendejyke Waaidm, en verwonderde my van het lieve meisie *eder te z,en, die ik dagt, dat reeds lang teS geweest was; doch zy zeide 7V h„* , 7 en wilde my niet eerler 2*X£2£ f"^' reed De Keuken-meid was ^^te%^' en het my hartelyk bedanken. Ik zeide} £è1fc voorenomen had, den weg üaar de Stad'te c! water' als T ï" WaS' «"^ «e wnde t wi,d ' ^ gelCgenheid -^haffen wilde. Zy wilde zeer gaarne; doch ik moest den vloed afwachten, en dit zou tegen zen. Ik wenschte wel in de geftadige vrees walt zyn'7 enTld' ^ ***** ™£« zyn, en telde ieder oogenblik; doch de reis te water was om redenen van veiligheid voor my verre te  KAREL FERDINER. 31© te verkiezen, zoo dat ik liever myn ongeduld wilde overwinnen. Ik bleef derhalvcn nog. Myn goed meisje en haar Zuster bedienden my met de hartelykfte vriendelykheid, en fpysden my met verfche melk en twee gekookte eijeren. Ik fprak roet de Zuster wegens myn Peetfchap, verzekerde haar, dat, zoo ik op dien tyd te Hamburg was, ik dan zelve zou komen, en nog eene Peet zou medebrengen. Zoo het echter gebeuren mogt, dat ik 'er niet was, dan zou deeze Vriendin in eigen, perfoon komen , als zy maar tydig genoeg vooraf verzogt werd. Ten deezen einde gaf ik haar een gefchreeven adres aanu, myne waarde Augusta; en zco naderde eindelyk met den avond de tyd van myn, vertrek. Ik dankte beide de goede Zusters hartelyk voor haare vriendelykheid, en gaf aan de aanftaande Moeder een papier, dat myn gefchenk als Peet zou uitmaaken, zoo ik zelve niet komen mogt. Het was lang over zes uur, wanneer ik van myne goede lieve Vriendinnen, die my tot aan het Vaartuig geleidden, met eene handklap affcheid nam, en fcheep ging. De Schipper voer digt by den wal langs. Ik wenschte dat hy meer naar 't midden zou vaaren; vooral toen ik van den berg een Koets zag afko^ men, uit welks poortier iemand den. Schipper toeriep 'en wenkte. Myne eerRe gedagte was op Ferdiner en op myn Broeder; en nu wenschte ik my zelve maar weder by myne lieve Gast-vriendinnen te mogen bevinden; maar, — ó, myne Augusta, hoe aangenaam is het, wanneer men in plaatze van, de gevreesde zaak of perfoon zoodanig een aantreft,  *W GESCHIEDENIS VAIf tteft' dfcQ »«B in *t miost niet verwacht rivier, riep wenkt ^ K^ Daar Ik ai I v? Pper moest aa«ftonds aanleggen Jlndge aartU1'g ^ betaaIde hem tb?;*; den, en kwam h ^ mderen ^ om °r °mWeg acïter0^ en , , .• ZEVen UUr in Koppenhagen, alwaar J - too,Ing myner M qJ ^ ^ j my met opene armen ontving. * Hoe Filip myn verb] f hee gy ongetwyffeld beter, dan ik S ï ! É noch ruw om ' Ik had noch tyd ^ef Ln'ie/ my ^ d°en berigtGD' 0ok Scheen fc'en dagToTZ * ^ hertellen " P°maK' en ^ het hem te C C C L I l i BRIE Fm Ferdiner aan Eduards. Farmbull, den Qden HiCr ?' maar «et een geheel mis' . mocdlg hart, welk door de fmart 11 mmnenswaardig teder rneisje, Ween mt ; ^ enSrlnkX:^ Met de helft der. liefde, waarmede Julie my ^  KAREL FERDINER. 321 mind, had zy, die my verraaden heeft, nimmer de verloofde van een ander kunnen worden; • maar zy wilde vergeeten, en is 'er eindelyk in gehaagd. De voorftelling, het aanraaden, het ernftig verzoeken, de groote beloften van hun, die haar vertrouwen gewonnen hadden; de voordeden, de verblindende rykdom aan die zyde, welke zy gekoozen heeft. —. Ach! de rykdom heeft bekoorlykheden, welken maar weinige Vrouwen kunnen wederRaan; en het weinigje lyden van eene opgeofferde liefde, herftelt zich rasch door een fpan van zesfen. Myn portrait aan haar hart! Waarom dat ? Waarom het gewasfchen met haare traanen? —: Gekheid? Ik zou dit kunnen gelooven, indien zy geweeten had, dat ik haar beloerde. Of zou het zelfs-verloogchening zyn, om JoHe's wil, van welke zy mogelyk weet 't geen 'er is voorgevallen? Maar hoe toch zou zy het hebben kunnen weeten ? En waar vindt men ook zoo veel deugd ? — Doch mogelyk giste zy het? Maar op een enkel vermoeden een minnaar te laaten vaaren, op wien men het oudfle regt heeft! En hem niet alleen te laaten vaaren, maar ook, om hem alle hoop te beneemen, .zich zelve aan een ander te verlooven, dien men niet bemint, noch by mogelykheid beminnen kan; waar vindt men zoo veel deugd? Ach ! in de waereld is maar al te veel fchyn, cn al te weinig waarheid! — VI. D. II. St. V  a?? GESCHIEDENIS' v£M Den iqdm, 's morgens otn 8 Ifc had van haar Broeder in Hamburg berigt «j ireegen, dat zy verloofd is; in het eerst kon, w' moest ik het gelooven, en echter begon ik weaer te twyffelen, maar nu, hoor ik, is het zeker! Zv rfeds laDS verJoofd. Zy heeft zich reeds duizende maaien van hem omhelzen, en wangen, lip- thJ* b7°eTrdS duizende maaien-laaten kul chen Zy lagcht hem thands reeds zoo vriendelyk toe, als zy my deed; zegt hem dezelfde liefloozingen, die zy my zeide; beantwoordt iedere^nt helzing, ieder kuschje ongetwyffeld vertrouwder err vuunger, dan de myne. _ En hy mag komen cn zyn oog op de fluimerende vestigen, wanneer geen ander licht, dan het gefternte, in baarkamer valt mag haar met een onbefchaamden kusch wakker maaken, en wordt dan met zagte verwytingen, -zoo ZZf S Ji^oozing, voor zyne fioutheid beftiaft, ~ want zy is het geen zy weezen wilde, zyne Bruid, - ja, mogelyk reeds meer dan zyne Bruid, mogelyk reeds zyne Vrouw! Ach'drLr misfehicn al van hem onder haar hart r __1 p SïfTT ,Wdk een P^agt my met dit' denkbeeld!, en zoo moest ik afgeweezen wor. Om 10 uur. Wanneer Saul den geest van vervolging en moordust kreeg, nam David zyne harp, en vormde ui6 haare fnaaren Hemelfche toonen om den Damm te verjaagen, en het kookend bloed van den Koning te bedaaren. v to Gy  K-AREL FERDINER. 34S> anders zyn kon, als eene beleedigde welvoeglyk- heid . Welvoeglykheid! De liefde kent geene zoodanige welvoeglykheid! Zy leeft en handelt altoos in vertrouwen! Edele vertrouwlykheid waarlyk, maar die haaren grondflag heeft in de hoedanigheden van het hart, en geenzins in de grillen van andere menfchen. Julie weet van geene andere. Haare liefde is niet koud genoeg, om zich ieder oogenblik die kleine regels te herinneren ; en haare toegeevendheid voor my is onbepaald. Ik zat by haar aan 't bed. Waarom niet? Charlotte en de Zon zagen ons wel; maar al had ons geen menfchelyk oog noch de Maan gezien , wat was dat? Julie begon te bloozen ; maar waarom Z0u zv boos worden? Zekerlyk, indien zy in haar hart de Bruid van een ander geweest was! _ Maar de Zon of Maan moge fchynen, haar hart is het myne! 1 Ik heb echter het beste gedeelte van myne, reed» toegeftaane, bede weder moeten opgeeven. Ik zal my morgen wel met haar laaten trouwen; maar dan moet ik oogenbliklyk naar Hamburg terug. Zy begeert dif het zy dan zoo! Ik ben dan ten minften voor nieuwe bedriegeryen beveiligd. Den Predikant heb ik 'er berigt van gegeeven. Hy zal nu zeker geene zwaarigheid maaken. CCCLV1I  3Jö GESCHIEDENIS vjh CCCLFII BRIEF. Augusta aan Ejcize. Hamburg, den itfen, &c onrust, en dat om waerpMffU^ , regt te brem™ au ■ ' aereJdlche Maken te brengen, di" ^ Pe'[°""eB bï e™ » -enlnen tf^K S1*"- *'* * dan alle wenfchen ^«m °° zyq tot genoeJ ! 7 ' en geen Roman ion eindlek 7, f^^tigen Leezer beter alle vleï i a„ geef ™yD harte]yken zegen over vier < zy maar gejufcH„ , ° gantfcher harte te vrede! -I Jk V3n Myne werkzaamheid h«»efr m„ de verfchillen tusfcheri^^^"" *' goed als geheel zvn ,„> ^ 7 0m> zo° » en hy onge IJ / ! en dat zoodra Wolmer Z ^ W°^' terug komen. Dat zal mS h*" * ' Tanté Zal gen duuren. FerLT u mg VCenien doeh hy zal voor f f { '* ^ te ****** eens nL tfX**^" ™ <*»» «g verenen, en zyn" 5?^^ " - ter uwer gerustHelIing, maar bef •" BS al dat  356 GESCHIEDENIS VAH . vensgaaide papieren van het Huwelyks-kontrakt weder terug neemen, en dezelven aan de Ouders zul overhandigen. Ik zou dit zelve doen, indien ik my verzekerd kon houden, dar zy myne beweegredenen zoo dringend zouden vinden, als ik van u overtuigd ben; en zoo lang zy zulks niet uit dat oogpunt befchouwen, mogten zy het, vrees ik, als eene beleediging aanmerken. Ach ! Mynheer, ik word door zoo veel lyden, zorgen, twyffelingen en kommernisfen geilingerd, dat ik ten minften verdien van zoodanig iets bevryd te worden, welk my, in plaats van eer en van een goeden naam, fchaamte en droefheid zou verfchaffen.1 C C C L X BRIEF. Ferdiner aan Eduards. Hamburg, den \tden. TJoe volgt niet de vloek des Hemels den adem- loozen misdaadiger op de hielen ! . Was dit met eene van uwe gedagten, of is het de my. ne zelve? Schoon dit niet algemeen waar zy. leeft er echter bezwaarlyk een mensch, die niet ten minften één voorbeeld daarvan weet te verhaa len. Myn eigen niet geringe voorraad is heden nog door een nieuw geval vermeerderd geworden 'Er het zich by my een onbekende vreemde Offtcier aandienen, die my zelf wenschte te fpreeken Na de befchryving van den knecht, was hy aan de lia-  KAREL FsE R D I N É R- 3$ ding voort; „ Iï dagt dit lidteeken was het over Syffei van eene wond, die gy in een of andereri fiag gckreegefa hadt." .. Hy was zekerlyk," zeide hy, „by meer dan éérf na" in den laatflen Ootlog tegenwoordig geweest ; had ook verfcheide wonden gekreegen; maar die Waren zoo ligt geweest, dat het de moeite niet ZZ las, om daarvan te fpreeken; maar uiten dat, weet gy wel,» ging hy voort, hoe me nige andere gelegenheden zich, in mynen Raat ^ de eer het halve voedfel is* opdoen, om dergelyke e tekenen te bekomen. Nu was juist de gelegenheid, by welke ik deeze wond gekreegen heb, myn ongeluk; want ik heb myn party by to*val over hoop geftooten." . . ,h Dit zoggen ging my door alle myne leden. „ Ik Lio i\r altoos dien geen het meest, bejammer," zeide ik, „ altoos oieu ö die de moordenaar geworden is, wanneer hy beteL % dan de ontzielde. — Hebt gy dan/» ging * voort, „ uit dien hoofde moeten vluchten? „ Zoo ais het altoos gaat!" zeide hy. „ _De urficH, bovenal wanneer hy tot den Adel behoort, moet zyne eer met zyh degen verdeedigen ; doe hy het niet, dan wordt hy weggejaagd; en is hy gelukkig, dan moet hy vluchten." — Dit is eene ftrydigheid in de wetten, antwoordde ik, „ die het menfchelyk hart en verftand weinig eer aandoet! Ik wenschte, dat menin al te gevallen zoo te werk ging, gelyk zekerVorst n een byzonder geval. Twee Officieren hadden elkander uitgedaagd, en verzogten veiligheidshalve bm zyne toeftemming. Myne toeftemming, zeide VI. D. II. St. Bb  KAREL FERDINER. 37* en een kuil moest overgingen, ftniikelde myn naard- ik vloog 'er af, en kwam met myne Imker£de tegen een afgehouwen boom, brak het been, ^rekteJde heup, had het ongeluk van op het dorp niet dan een Paarden-doctor te vinden, en *.erf eindelyk binnen veertien dagen zoo geneezen, ggffjt gv my nu ziet. Dit was myn grootRe ongeluk! „ Verfchoon my! Het grootfte naar myn gedagte moet het denkbeeld zyn, dat gy, het M ^ W zoo als het wil, n zeiven fchuldig kent-aan een Tnu/' -ide dekaerel,,, hot denkbeeld is zekerlyk niet aangenaam; maar," voegde hy er by, terwyl hy zyne fchouders optrok, met eene houding van onverfchilligheid. —- „Niet aangenaam, zegt gy? Voor een W man, Mynheer, moet het een ysfelyk denkbeeld _vnr> ik werd driftig; want gy kunt bgt bcgrypen, waarvoor ik den kaerel reeds hield. Dus was ik voornemens te zeggen; „ maar gy, gy zyt geen braaf man, maar een fchurk!" doch ik bedagt L, dat het mogelyk nog te vroeg zyn mogt; ik ging derhalven met de vraag voort; „ maar gy* Mynheer, zult u door de gedagte kunnen gerust Rellen, dat gy waart uitgedaagd." Dat begrypt zich!" antwoordde hy. „ wet vuur was my te na aan de fcheenen gelegd Ik moest de eer van my en myne Familie verdeed.gen, _ want, Mynheer, ik ben een Cavalher, en kan my op den oudten Adel beroemen." — Hy begon my reeds zyne Grootvaders op te noemen; doch, Bb 2 zo°'  372 GESCHIEDENIS va» zoodra ik hem beduidde, dat my aan het verhaak» van het bewuste voorval meer gelegen was, ging. hy voort: — „ Nu, de naamen van myne Voor. ouders komen ook niet zeer te pas. Ook wil ik daar niet op roemen, maar alleen aantoonen, om wat reden ik meer verpligt was myne eer te verdeedigen, dan een ander." — „ Uwe eer was dan beleedigd?" „ Van den gevoeligften kant; ten aanzien van myne éénige Zuster." — Myn hart klopte fterk; doch ik wilde myn toorn bedwingen, en beet my op de lippen. „ Als men dan het voorregt heeft," ging hy voort, „ van in den egten Adelftand gebooren te zyn, en de rampfpoed ons dat geen ontnoomen heeft, en niet wil wedergeeven, welk daarby eigenlyk behooren zou; — wat komt 'er dan eindelyk van de kinderen der Familie, dan dat de Zoon Soldaat, en de Dochter een Non moet worden." „ Dat is zoo al heel wel gefchikt," zeide ikj en lagchte. „ Dan heeft de Non een fraai werk' en den tyd om voor de zonden van den Soldaat te bidden." Deeze inval behaagde den kaerel. Hy lagchte mede. „ Somtyds," hielp ik hem weder op zyn ftuk, om eigenlyk tot de hoofdzaak te komen, daar ik nog op wachtte, „ fomryds gebeurt het echter, dat de Dochter, eer zy naar het Klooster gaat, nog wel eene goede party kan doen." „ Somtyds," zeide hy, „ wanneer groote fchoon- heiè  KAREL FERDINER. 3?3 held en andere hoedanigheden of de hooge Adel het arm meisje aan eenen uit den Adel- of Burger, Rand verkoopt." — , Schoonheid," viel ik hem 10 de reden, „ met andere goede hoedanigheden aan eenen waardigen man, die geenen Adelftand behoeft; en de hooge Adel aan eenen burgerlyken gek!" Dit zeggen beviel hem minde, „D^*" Zen," antwoordde hy koeltjes, „ genoeg, het eer Z was mvn noodlot, en het andere dat van myne Zuster. Terwyl zy'zoo veel niet had om ^ een behoorlyk fatloen te teeven, moest zy naar Hetltgcn Stad in 't Klooster." „ Dan zyt gy van den Roomsch-Katholyken Gods- dieBSTa ia; ten minften zy houdt zich by die K«k "' antwoordde hy, met de koele en geestige houding van een fpotter. „ Ik voor my weet er !eea onderfcheid in, of ik Lutersch en of ik loomsch ben; want, Mynheer," voegde hy er by, en lag zyne regterhand op zyn hart, „ een hontiête bomme, dat is myn Godsdienst." Ik wist nu al genoeg. Toorn en ongeduld werden by my hoe langs hoe heviger ; en ik had een vast befluit genomen om den kaerel zoo diep te vernederen, als ik maar kon- „ Ik moet u voor eenige oogenblikken verlaaten," zeide ik, ging heen, fchreef een briefje aan den Officier die de wagt had, maakte met George en mvn Stalknecht de noodige affpraak, en kwam, met den brief van mvn Oom in de hand, terug. » Ais gy nu verder gelieft te verhaalen," zeide ik tegen den Bb 3 Ma"  374 GESCHIEDENIS va¥ Majoor, met een gelaat dat nog vriendelyk genoee uwe Zuster dagt dan in het Koster te" . " En maakte zich ^ai-toe reeds gereed, toen haar een Huwelyk werd voorgetogen. Zy wilde Piet gaarne daartoe overgaan, kantte zich 'er lang tegen aan, — en waarlyk van zulk bloed, uit eene zoo overoud-adclyke Familie in eene burger- LïdTvï g3an' ~~ ddt fW/ Evenwel -as de vader van den voorgeflagen man in zyn Hf Tl Va° aanZ3'Cn' had toe^S ^t het Hof, had zeer veele goederen, en men verwachtte m Frankfort, daar hy woonde, ieder dag, dat hv zich tot den Adelftand zou laaten verheffen Enfin» myne Zuster liet zich bepraaten. ■ Nadat a dereb?aten' °°T bed°"gen' vaD de andere zyde was geaccordeerd, en de da^ daar was dat men, na gewoonte, den Trouw-ring zou geeyen, bezogt zy de zieke Moeder van haaren Bruigom. die ook zelf daar verfcheen " — Q myn Vriend! als gy nu nog niet weet, om wat reden ik dan op de lippen, dan weder aan ° nagels beet, en hoe onrustig.ik heen en weder ging, dan hebt gy alles vergeeten. " D'~ Moed«V' ging hy voort, „ verklaarde het oogmerk van dit bezoek, en wenschte haar Zoon geluk met deeze party, met eenige andere byzonderheden, die in zoodanig geval te pas komen, en men bepaalde den zoo genoemden Verbindings. dag. Alles was wel. By het heengaan van myne Zuster, bragt hy haar uit deeze kamer in een ander en verzogt haar vooreen oogenblik alleen te mogen fpree-  KAREL FERDINER. 375 ■fhreeken Wat kon zy anders vawachcen, dan ?j, i^en? Maar verbeeld u eens, de man was licfkoozingcn» Mi*r * llUsfc zeide *eér ao/#, maar met alle deeze zyno a j hv maar ronduit, dat hy van befluit veranderd was, omda breeds aan eene andere was verbonden en Tien gerust geweeten zou hebben, als hy deeze hy geen gtruaL b Zuster, even zoo naauwere banden verbrak. My»e z,us« , , tnpn hv haar geleiden wiioe, hem af, toen ny naa g zaak met 'et- zeer fpoed,g het hu.s. Ik ve nam feftft> ^Vc^arS'man", Zeisen van hemden h^nfe^ïen,, zy door voltrekking van het H:^kY^ ^NeeJ" antwoordde de kaerel, tf ^s in den BurgeRand, en, zoo ik meen, Hofraad." CLD D weet ik genoeg," zeide ik, driftiger dan Aèf wilde; want myn Man floeg een paar \Z1 op. Daarom herftelde ik my nog Sl'°0te rïoeJ 'er met eene lagehende mine S 1. Een zonderling voorval, en eene zonder- r oThikHDR waarlvk!" voegde ik'erby, terwyl hnge fehiKkmg , w[der il? ^ Ttlan'. van dTfchoorfteen in de hand 5y toeval de £g*tt ^ hier. of daarop moest laaten werken, P Bb 4  V* GESCHIEDENIS YAlf Qedergaan in kleine ftukjes brak. — Maar myn «aken niet te verbeten,'' zeide' £ en ging driftig naar bem toe; 2 hl ^f' m gefchiedenis verhaald, 'zeg Z nu \fl ™ woorden, watgy te vraagen hebf^ * Hy zag my met verwondering aan, en wist niet fioehy, een Cavalier, dit het h«», f"9 ken. r- besc zou wtdrnk- 1 n " y WEet ze,f>" zeidc hy eindelvk Een aimoes dan ?" vroeg ik Hy werd bloedrood in zyn gezicht u-^ was myn Neef." ' W$m9i* Hy werd zeer ontdaan, en echter te gelyk wrevel* 3. Het is my leed," zeide hy; „ maar A/T h een almoes aan een Cavalier?' ' %Ilh^ » Al ftel ik de verwantfehap ter wA* » een flegte kaerei zyt." 3 dat aI j> Mynheer!" zpide hv «r, „ . zyne zyde. *' ° Ze"e Z>"ne haad * » Ik weet, Heer Luitenant," gin* ik vonrf . gy nooit Majoor geweest 7vf Jf , ' " d3t lam- k„ , & weest zyt; maar wel een kormp- laai by een gedwongen Huwelyk." PP » Dit te zeggen aan een Cavalier'" zeidP fc* en trarj toornig terug. ' ?eidp h^ » Dit  KiREL FERDINER. 37? „ Dit en nog meer," liet ik 'er op volgen; „ gy zyt'een verraderlyke moordenaar." , Sacrement!" zeide hy, terwyl hy met zyn lammen voet terug trad, en met zyne regterhand op eene trotfche wyze den greep van zyn degen vatte. ' Houd u Ril, zeg ik, als gy uwe overige gezonde'leden niet te gelyk wilt zien verminken, anders Zou die moorddaadige regter-arm misfchien met 'er haast zoo lam kunnen worden, als uwe linkerheup," en terwyl ik hem dit zeide, vatte ik met myne regterhand de zyne, die hy aan den degen hield, en met myne linker-hand zyn arm, en dat met al die kracht, welke de toorn verdubbelde, dat hy het voelde; en dus toonde ik hem iriyne bedreiging zeer wel te kunnen volvoeren. Nu dagt hy het te ontwyken, maar, terwyl ik ter dege vasthield, 't geen ik had. kwam hy eindelyk in dezelfde houding zoo hard tegen de muur aan, dat hy zich geheel niet konde roeren. „ Houd u Ril," ging ik voort. „ Ik heb u uitgehoord, en nu moet gy my uithooren, verftaat ge i Q moeti>' By den nadruk, waarmede ik dit laatfte herhaalde woord uitfprak, voegde ik ook de daarby behoorende gebaarde van bedreiging ; ik kneep en fchudde myn geprangden Cavahcr zoo hevig, dat hy fteende, — Wen moet gy," zeide ik, „ en 't geen ik te zeggen heb, is nog zoo fchielyk niet gedaan; want ik weetniet alleen dat gy een koppelaar en boosaartige verraderlyke moordenaar zyt; maar heb ook in deezen brief, die daar op tafel le-t. — Ik had den brief daarop gelegd, — een berigt van den Magiftraat, waarin de fchurk, Bb 5 diea  37§ GESCHIEDENIS van dien ik nu in myne magt heb, zoo zwart als hy mv zelr is voorgekomen, wordt afgemaald. Met één woord, ik heb een brief van nafchryving, Mvn heer dien ik hier in alle Nieuwspapieren zal laaten Prakken,, opdat men den fchurk moge vatten" De kaerel werd bleek en ftom van fchrik. « En nu/' vervolgde ik, „ terwyl ik deezen moo denaar m myne magt heb, zal hy 'er met ee- jen lammen heup zoo genadig niet aftornen.» Hier het ik hem los, en trok aan de fchel * Ach/ Mf»***F' zeide hy, terwyl'hy voor my op de knieën viel, en zyn regter arm nog heen en weder draaide, „ ik ben in uwe magt maar wat baat hetu eenen ongelukkigen te vervolgen?" „ My mets," antwoordde ik; „ zeIfs eene Pad zou ,k niet vernielen: het is een fehepfel van God maar Jk moet maaken, dat deeze Pad geen fchade doe! Georgc en de Stalknecht kwamen aan de deur Ik het hen binnen, en myn Cavalier ftod fpoed.g op. „ Zie daar, Mynheer," zeide ik, ik zal u een geleide mede geeven naar de plaats, daar * U §aarne hebben w"de. Als gy ^r u tegenkant dan weeten deeze luiden hunne orders." -! ju hield my of ik wilde heengaan. „ Nog een woordje.'" zeide hy, terwyl by mv by de hand vatte, „ ik bid u vriendelyk » Weg met die hand;" antwoordde ik, terwy] ik die van my wegwierp, „ zy is onrein,., yJ 1& Hy viel andermaal op zyne knieën, en bad met gevouwen handen, my .nog een woordje alleen te mogen fpreeken. „ Ik  KAREL FERDINER. 379 „ Ik beval myne Bedienden heen te gaan, en vóór de deur té wachten." " „ Wat toch hebt gy aan het beneemen van myn keven?" vroeg hy andermaal. — . Niets," antwoordde ik; „ maar als er een dolIe "hond in het dorp loopt, dan flaat hem de eerfte die hem maar krygen kan, dood, opdat hy geen rnensch fchaade doe! dit is een vaste regel. Een "oordenaar nu, gelyk gy zyt, * famenleeving te verbannen, is met nunder de phgt van ieder Burger." Hy bad demoedig, en trachtte my, nu eens met eene gevreesde houding, dan weder door verontfchuldigingen, te beweegen. Lieve Eduards, myn oogmerk was met om my met deezen rampzaligen te vermaaken , maar om d~n acvoelloozen moordenaar tot gevoel zyner misS te brengen, en deezen Cavalier van oud adeivke Familie, met ik weet niet hoe veele doorlachL Voorouders, te vernederen ; dit was myn oogmerk- want het was hem dienftig. Ik gmg dus voorf „ indien ik my beweegen liet, dan moest . ik ook zoo een honnête homme zyn, ook zulken Godsdienst en Beginfelen hebben, als gy; maar," voegde ik, naa een kort ftilzwygen er by; L is tot daartoe; uw verbeurd leeven moogtgy 'behouden; maar gy moet voort. Welke taaien ver- ftaat gy^" ' „ Geene behalven myne Moedertaal." „ Kunt gy teekenen?" „ Neen." „ " „ Even-  S8o GESCHIEDENIS van „ Evenwel een Campement opneemen, en 'er een plan van maaken?" „ Dat heb ik niet geleerd." ,j Kunt gy fchryven ?" Tamelyk." Echter naar de konst ?" „ Daarop kan ik my niet beroemen." „ Echter goed fpellen ?" „ Ik heb niet veel onderrichting gehad." ,» Reekenen dan?" Hy trok de fchouders op. „ Kan dan deeze adelyke kop niets dan listig huwelyken koppelen, en deeze verdoemde vuist niets dan verraderlyk moorden? Ha! 't geen de Jonker niet heeft willen leeren, moet de Luitenant keren! Met één woord, als ik u niet aan den regtbank overleever, dan moet gy naar dat land, waarheen reeds zoo veele misdaadigers vertrokken zyn, ik meen naar Amerika'3 Hy wrong zich in verfcheide bogten. A\s het niet anders zyn kan, dan zal ik," zeide"hy; „ maar —." „ Maar, met het eer/Ie Schip1" „ Ik heb noch reisgeld, noch de geringfte equïpagie" „ Het Schip zal ik bedingen, het reisgeld betaalen, en u met het noodige equipeeren. Hier moet ge nu ftaat op maaken, begrypt ge, en gy moet maar niet denken om uit myne handen te komen By de geringfte beweeging, die.gy maakt, zyt gy verlooren l" lk  KAREL FERDINER; fit Ik riep myne Bedienden binnen, en zeide hmf I gy weet, wat gy te doen hebt. Dees Heer zal 1 fn de wacht volgen; geeft den Officier drt Inef L, Nu keerde ik my weder tot den kaerel, die bv het inkomen der Bedienden weder opgeftaaa Zs \. Binnen drie dagen." zeide ik, „ gaat er Ie 'Schip naar Holland. Met dat Schip moet gy vertrekken, en in dien tusfchentyd in de wacht blyVven Daar hebt gy voor deeze drie dagen zes en dertig Schellingen, voor verteering Iwaalf Scheh Ïngen voor ieder dag" - Ik gaf hem het geld. Hv mlmde, en fcheen zwaarigheid te maaken om het in tegenwoordigheid der Bedienden aan te nee* " 1 Neem aan, kaerel!" zeide ik, en (tampte "et myn voet zoo hevig op den vloer, dat hy opvloog, „ neem aan, kaerel! of — . Hy nam het aan. Nu' doe maar geen de minfte moeite om te ontvluchten, of binnen deeze drie dagen uit uw Jamer te komen, tot dat gy aan boord gehaald wordt, of, nog eens, gy zyt verlooren!" Ik ging uit de kamer; hy volgde, en myne Bedienden geleidden hem. Ik zend van daag nog een brief aan myn Correspondent, waarin ik hem belast om den kaerel verder weg te zenden- Myn Scheepsvolk zal hem niet laaten wegflippen 1 CCLX1  382 GESCHIEDENIS v« C C C L X I BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den 22yfcrf. 2^ waardfte Leonore, h, pIaatfe van de , aangenaamfte berigten, die ik u dagt te zen den, de aliertreurigften l Myne lieve, t elukt ge, rampzalige julie! Zy is, - maar ik P ^ niet ter -c^.ii^^ ^veel en zoogoed ik inde niterfte ontrol^ Gister hadden wy veele aangenaame bezoekenBanaan met zyne Zuster, Juffrouw mistn de Overfte haar Man, de Predikant met zyn Broe' der, zyne Vrouw en oudfte Dochter waren, juist of zy het afgefproken hadden, de eene party n de andere, by ons gekomen; en denamidclaglas Gn der de aangenaamfte gefprekken zoo fpoedig om dat memand de eerfte zyn wilde, om eS fch plyk genoegen te breeken. Het werd avond oemX onS düfr " WOfden ' * heÉ ^ een gz,ns hmderlyk, omdat en ik, terwyl wv en de Tante te Lubeck zouden oplach te^ morgen zeer vroeg op reis wilden, en nog ee en a der te bezorgen hadden. Denkende derhalve! ^est den°teTende ^ ^5 best den tyd van vertrek zou herinneren, gaf ik den knecht een wenk, om geen licht binnen telen- gen,  384 GESCHIEDENIS vAN zeide Sopbia. „ Hy fpreekt van dien laatften da* . toen gf te Grumbuy waart; toen wy zekeren Heer verwachttenj Cü gy njc£ ^ ^ woudt, wien?" b „ Ik hoef het dan nooit te beginnen, zie ik wei " S^eeïenf»'^' " ^ * ^ ™ eeïI'gevei«sden „ Minnenswaardige opregtheid!" zeide Dankwart, die haare hand met aandoening kustte. „ Dit wil t gelyk zoo vee! zeggen, als, gy zoudt 'er toe be- ilooten hebben." » Als gy het my zeer hadt aangeraaden " ant woordde Julie met eene onuitfpreeklyke mmzaamt dunkt ™ " Maar DU is het cchter beter' 200 ™y „ Hm.'" antwoordde Danhvart ," aIs gy alleen uitzondert dat het gelukkig oogenblik nu nog ko', men moet, zoo weet ik niet, om wat reden?" k Welt omdat bet nog toekomend is," viel So. fata in, „ heeft Jialie gelyk." „ Denkt gy dan," zeide ik, „ dat het geen i'ff het toekomende gefchieden moet, beter is dan her geen reeds gefchied is?" „ En denkt gy anders?" vroeg Sopbia. „Gy weet het fpreekwoord wel," zeide ik' „ zich met een doode mees te verheugen'" „01 uwe fpreekwoorden!" antwoordde Sophid, t ëf0of\6at 67 eens lust hebt, om 5^ie b' te maaken. Gy had, myn lieve meisje, uwe fpreekwoorden te Grumbuy moeten Vertellen '" ^otddfirimmers niet verzogc °m te k™«1"' „ Hoon  336 GESCHIEDENIS tas ben ik verzekerd, dat de verlegenheid om de zaak weder goed te maaken,. hem de geheele reis over zal verontrust hebben. Dit bewoog my om als Middelaar tusfchen beiden te komen, en ik wist zeker, dat ik dank daarvoor zou genieten. Het fpyt my alleen, dat ik het dubbel genoegen niet hebben kan, eensdeels om u te overtuigen, en ten anderen om de aangenaame verwondering van mynen Vriend, die aangenaame en eenige belooning van myn welmeenenden voorfiag, zelf te zien!" Onder dit gefprek was 'er een wagen op het voorplein gekomen, zonder dat wy het bemerkt hadden. De deur werd open getrokken, 'er kwam eenig gerugt, en de knecht riep, „ daar is Mynheer Wolmer!" „ Juist van pas!" zeide Dankwart. „ Nu kunnen wy nog de proef eens neemen. Houdt u allen, bid ik, ftïl, en maakt geene beweegingen, die het ontdekken ! Het is. ook duister genoeg." Daarop ging hy voor de deur van de kamer, waarin wy gefamentlyk waren, Wolmer te gemoet. Wolmer had hem naauwlyks omhelsd, en gefproken, had naauwlyks rondgezien, en zich voor het gezelfchap gebogen, of hy vroeg rast Julie; want, hoe digt zy by hem geftaan had, by had haar echter niet gezien. Hy kon ook niet wel van wege de menigte der perfoonen, en de fchemering. Ook ftond Sopbia geduurig voor Julie, zoodat zy, hoe gaarne zy ook wilde, niet wel by haar Vader kon komen. ,, Waar is julie?" vroeg hy. „ Wel, als zy eens te Hamburg was?" vroeg Dankwart. 3* Te  392 GESCHIEDENIS van .zich zelf. Ik kan zyn toeftand niet anders befchrvven dan door u aJ het voorgevallene, welknvynozeer leevendig voorftaat, te verhaalen. Ik was naauwlyks hier aangekomen, of ik nam eene huurkoets, en reed naar hem toe. Zonder W te laaten aandienen, ging ik in huis. Hy had het, zoö: men zeide, uitermaate druk, — want hy wil zyn handel neerleggen, en zal, gelyk ik nader haud van hem zelf hoorde ovP,-rL 7 ;klnr 7l,„ n,v ■ t 7 0ve]re°i"gen daarmede klaar zyn Dit is ook de reden, waarom hy zyne reis een dag laater uitgefteld heeft. - M£ my met gaarne aandienen, en ik werd verzogt, om over een half uur, wanneer de post weg was, weder te komen. Ik zeide, dat ik dit half&uUr daa7aan huis maar zou wachten, en noemde myn naam dien men hem echter niet eerder melden zou, voor -dat de post was afgevaardigd. ■ - Het half uur verliep. HyYwam. Gelukwenfchingen van wederzyden, deels van elkander wel en gezond weder te zien, deels ook over de nieuwe b~ efing ™ leeven, daar wy te voorT maa~ Vrienden geweest waren, gaa ik met ffi]zwygen voorby. Hy vroeg daarop naar u. Ik zeide hem dat het my ten uiterften fpeet, dat hy zoo veel «£ kden had voor iets daar ik alleen de fchuld 4, had ~- ,, Zoo ik hoopen wil, ten minfte." voe*. de iK er fchertfend by. Hy greep myne hand met zeer vuungen ernst, en zeide; wat my betreft vordert gy van my eene verzekering, raet myn bloed gefchreeven, ik zal ze u gaarne geeven.» Ik omhelsde den braaven man, en zeide; dat hy zeer wel bcgrypen kon, dat ik dit alleen al fchertfend ge  KAREL FERDINER. 393 gezegd had. „ Scherts of ernst," hernam hy; „ gy wilt haar trouwen, en gy moet dus geene de minfte fchaduw van twyffeling hebben ! Ik moet u dan ook een ring wedergecven, dien gy bekostigd hebt (*). Wy dagten dat hy verlooren was; doch ik heb hem wedergevonden; en daarvoor heb ik van Louife zoo veel van een hairlok bedongen, dat ik my daaruit een anderen ring kan laaten vlechten, tot aandenken van het zonderling voorval (f> En julie zal 'er ook zoo een draagen." — Hy noemde naauwlyks den naam van Julie, of ik had te gelyk de treurige herinnering aan myne boodfchap, welke onder het aangenaam gefprek wegens myne Louife haar gewigtig bezwaar voor myn hart reeds eenigermate verlooren had. „ Gy komt," ging hy voort, „wil ik hoopen, om my af te haaien. Ik had den 26ften tot myne reis bepaald; maar ik ben met myne zaaken reeds zoo ver klaar, dat het overige myne tegenwoordigheid niet ten ftrikften vordert. Dus komt gy my niet te vroeg; en zoo gy wilt, kunnen wy nog heden vertrekken." De boodfchap drukte my op 't hart. Hy had my verrascht; ik vroeg hem een weinig langhaam, en met eenige blykbare verwondering, of hy reeds overmorgen dagt te vertrekken? — „ Reeds overmorgen?" vroeg hy met nadruk. „ Waarom dat reeds? Myn Oom is immers, gelyk gy zeidet, eergister reeds terug gekomen." « Ja> (*) Zie V Deel. CCXLI Brief, ft) Zie VI Deel. CCC Brief. Cc 5  394 GESCHIEDENIS van „ Ja, myn lieve Neef, eèn halve dag vroeger dan myne Möeder en ik. De oude Vrouw was moede van de reis, bleef dien nacht te Lubeck > en ik moest by haar blyven." „ Dus. komt gy dan mogelyk niet om mynent wil ? Hebt gy dan geene boodfchap van myn Oom aan my?" „ De hartelykftegroetenis, en allerleie verzekeringen, Neef, die gy van zyne liefde by moge. lykheid u zelveh kunt belooven!" „ Aangenaamer, hoop ik, die hy my beloofd heeft, dan die ik my zeiven: beloof! En.hoe har- telyk zy waren, zal ik rasch ondervinden i Rydt gy mede ,terug?" „ Gaarne, Neef.'. Alleen moet ik u verzoeken nog een dag of agt te wachten. Gy weet, dat ik Bru,gom ben; en een Bruigom, als hy naar Hamburg komt, heeft veele huizén te bezoeken, veel te zien en te koopen. Dit kan my dan mogelyk wel wat langer ophouden, dan ik zelf wensch." „ Ga gy.daarmede uw gang, myn Vriend! Ik zal vooruit gaan; en terwyl gy defl aóften nog niet kunt, zal ik maar morgen gaan." „ Waarom zoo fpoedig? Men reist immers aangenaamer in gezelfchap; ten minften ik. voor my. Ik zal my haasten, zoo gaauw ik kan, en een dag* of twee wil weinig zeggen." „ Een dag of twee? , Vraag den Schipper, die veele maanden agtér elkander met ftorm en tegenwind heeft moeten kampen; of den Raaf, die een jaar of drie op de galeyen geketend geweest zynde, op zekeren dag is losgebroken; of vraag het  KAREL FERDINER. 39J het my, die zoo lang tusfchen hoop en vrees gedobberd heb, — vraag aan een van drieën, wat een uur is! De gelukkige weet de waarde van een oogenblik niet te fchatten; maar de ongelukkige alleen kent dezelve, 't Geen voor my een oogenblik is, dat is het zeker voor u niet. Gy hebt dus tyd, en ik heb haast." „ Denkt niet, dat de tyd voor my hier zoo fpoedig voorby flreeft, als op Farmbull. Ik kan het aan myn eigen hart wel nagaan, hoe zeer gy verlangt, om daar te weezen. Een dag of twee echter loopt 'er fpoedig voorby. Ik heb reeds bepaald, wy zouden gezamenlyk komen, en men verwacht ons niet voor het einde van de maand." „ Dan zal ik ze verrasfchen, als ik morgen kom; en verrasfching is aangenaam. Ten minRen in zoodanig geval neemt men het zelden kwalyk! Of denkt gy dit?" , Kwaalyk neemen kan hier zeker niet te pas komen. Ik wenschte alleen met u in gezelfchap te reizen. En als ik u bidden mag, een dag of twee naar my te wachten." Nu begryp ik eerst uw verzoek. —< ■ 'Er is we'der wat nieuws gaande! Weder wat nieuws! — Maar zie, ik moet uw verzoek daarom ronduit afflaan. — Wat belang kunt gy daarin Rellen, dat ik hier nog agt dagen langer blyf ?" „ My dunkt, deeze vraag heb ik reeds beantwoord. En uw Oom, myn lieve Neef." — „ Wat heeft hy?" „ Verwacht u nog niet, dit weet ik zeker. Hv' heeft ook uit hoofde van zyne reis eenige dingen  355 GESCHIEDENIS van gen laaten leggen, die hy nu ten fpoedigften moet m orde brengen. — Ten minften weet ik, dat hy eenige dagen voor zich zelf wenscht te hebben. En « heb op my genomen om uit zynen naam u te verzoeken." • « E0 aïs ik my nu niet Iaat verbidden T' . „ Dat hoopt hy toch." „ Zoo beveelt hy het da,; nietwaar^" ^Z^"°tu "'eve Ncef' alle kwaade Vermoedens; Ik ben getuige, hoe fterk hy u bemint; hoe zeer hem het onrcgt ter harte gaaf, welk « » aangedaan, en hy heeft my belast u van zyne vuungfte en tederfte genegenheid te verzekeren Hy ,e f wenscht u te zien. Hy verlangt u in zyne I nen van zyne liefde te overtuigen; maar hy hee ( -dringende redenen om zich het genot van deeze «eooegens voor nog eenigen tyd te fpaaren, en verzoekt u ook daarom." . ^°,h0e ^°°?enryk is bV> die weet te zeggen! — Verftaat gy deeze taal ook?" s, Ik, myn Vriend? Welke taal meent gy?" „ Eene taal, die ik ook kan fpreeken. - Maak myn lieffte Neef, (dit zeide hy, terwyl hy my met een gedwongen vriendelyk gelaat de hand drukte ) doet aan mynen waardften Oom de vuurigfte hartèlykfte groetenis, en geef hem eene gelyke tegenverzekering. Bezweer hem zoo fterk als gy wilt dat ik, hoe in !t oogloopend en zonderling my zyn verzoek ook moet voorkomen, ik echter van zyne goede genegenheid jegens my al te zeer overtuigd ben, om niet ieder zyner verzoeken van harte gaarBe te gemoet te komen. — h het zoo niet?' Dit laat  K A REL F E R D ï N E R. 397 laat zich immers ligt antwoorden! — Dit zou ik ook kunnen antwoorden; maar nu een woordje m >c geheim: ik ga morgen op reis!" Daarop vroeg hy my zeer ernftig; „ hebben wy nu af ge- . handeld, Neef? Genoeg ten minfte, hoop ik, voor zoo verre myne reis betreft." En echter, hoe gaarne ik uwen wensch wilde vervullen, moet ik myn verzoek, en dat van uwe» Oom nog éénmaal herhaalen." „ Neef, gy houdt my op den pynbank l Goede God, daar is weder wat gaande! Men wil my mogelyk daar niet hebben ! Spreek voor de vuist, als gy alleen komt om my dit te boodfchappen; en fpreekt gy ook als vriend met my, ontvouw my dan te oorzaaken!" „ Gy daagt my al te ernftig uit; ik zal u dan antwoorden. — Als bode: men wenscht, dat gy in deeze dagen niet zult komen; — als Vriend: want Julie —" „ Is aan Dankwart verloofd?" — „ Daar is geen gedagte op geweest, myn lieffte N"ef! Neen, gy weet immers wel, dat zy langen tyd — een weinig gezukkeld heeft." — ,j Toen ik echter op Farmbull was, zag zy 'er zeer wel, en bloozende uit, cn verzekerde my ook, dat zy zich zeer wel bevond." „ Tegenwoordig echter is zy weder ingeftort, en wat onpaslvk." —* Hoofdpynen, Neef! Ik weet, waar zy van daan komen, en weet ook middel daar tegen. Des 'te fpoediger moet ik maar heen. Ik vertrek .nog van daag!" — „ De  393 GESCHIEDENIS vah i, De onpaslykheid is van meer belang. Eeri groote fchrik, dien zy kreeg op een tyd, dat zy 'er het minst toe was voorbereid. Zy heeft zich waarlyk eenige dagen in het bed moeten houden. Ik kan met zeer veel reden zeggen, zy is — zeer krank." „ Dood?" (kon ik u, myne Louife, dat gezicht befchryven, welk deeze vraag verzelde! De wangen verbleekt, de fpieren van neus en mond beevende, de oogen wyd open gefperd, de wenkbraauwen hoog naar het voorhoofd opgetrokken.) „ Neen, lieffte Neef! Waarlyk niet, Neef!" „ Uw gezicht zegt tienmaal meer dan uwe woor. den! —• Dood!" ,, Ik verzeker, ik zweer u by God, zy is niet dood!" „ Maar buiten hoop!" „ Ook niet: op het woord van een eerlyk man en een vriend." „ Het een of het ander, en eerder het eerfte als het laatfte! Dood! — Allerzekerst dood! Als zy nu krank, ja nog meer, als zy nu buiten hoop van herftel was, maar echter nog leefde, waarom zou ik dan niet heenreizen? Waarom moest gy hier overkomen, om my tegen te houden? Waartoe dit bidden, dit aandringen, dit ophouden? •— Waartoe dit alles? O fpreek toch by alles., wat der vriendfchap heilig is! — Maar hoe kan ik zoo dwaas zyn? — Ach, vergeef het my, dat ik my op uw gelaat nog niet vertrouwen kan. Wy zyn daartoe nog al te weinig met elkander bekend; en over 't geheel genomen zyn 'er maar zeer weinige menfchen, in welken ik my zeiven weder vind. — Ik  KAREL FERDINER. 39$ . ik verbeeld my echter de zaak te gisfen. Zy zal zekerlyk krank zyn, krank genoeg misfchien! maar kwelling, onrust des harte, en niet zoo als uwe woorden fchynen te kennen te geeven. Ik durf 'er myn leeven onder verzetten, 'er worden weder ontwerpen gefmeed ten mynen nadeele! — Maar ik zal deezen ontwerper, — dwaas daar ik ben! ik vcgt met myne eigen fchim! — Maar ik zal rasch verneemen, wat 'er al of niet van de zaak zv> _. George! George!" {George kwam.; „ Bezorgt post-paarden! Laat den wagen infpannen!" „ Zyt toch zoo driftig niet, myn Vriend, myn Neef! Laat u toch raaden! Ik bid u, wat wilt gy doen?" -— „ Myne kranke gaan zien. De Arts, die zyne zieken naar den letter van een brief, of naar de Phyfiognomie, of op den adem van een bode wil geneezen,' zonder ze te zien,, is een Charlatan. Hy kon ze even goed naar de wind cureeren. —• Bezorgt post-paarden! — Negen mylen kan men toch wel in vyf uuren afdoen, en ik zal ryden dat het vliegt. — Zes post-paarden, Georg.' — Als 'er drie vallen, dan hebben wy 'er nog drie overig, en dat moet een ellendige knol weezen, die geen anderhalf uur kan doorvliegen. — Post-paarden, zeg ik!" •—< Wilt gy my niet hooren, myn Vriend ? Wat heb ik u toch gedaan of gezegd, dat gy my zoo volftrekt afwyst? Ik bid u, geloof het geen ik u verzeker. Ik zeg u opregt 't geen ik weet. Julie is zeer krank, fchoon niet buiten hoop. Gy kunt heden volftrekt niet reizen. De poort is of nu reeds  4QO GESCHIEDENIS van reeds gefloten, of zal oogenbliklylc gefloten worden. Wilt gy morgen vertrekken, dat hangt alleen van uwe eigen verkiezing af; maar het zal noch voor u noch voor Julie goed zyn, dat gy in deeze eerlte dagen tegenwoordig zyt." De kranke ziet zynen Arts nog liever, dan de -flus zyn kranten, al was hy nog zoo groote menfchen-vnend. _ Bedel de paarden, zeg ik u»> 1 want de knecht, die niet wisc wat hy doen*zou bleef daar flaan, omdat ik hem gewenkt had. ~ „ Waarom blyft gy daar ftaan? Ais wy Van avond met meer kunnen, dan morgen ogtend, eer de Zon opkomt. — ife ge]00f n zeef W£]j ™ opregt zegt, bet geen gy weet; maar, hoe wil men ook gezind is, men kan niet meer zeggen, dan men weet; en zoo kon het wel zyn, dafik whT t gpengy niet weet. - Beitel de paarden, zeg At Georg moest eindelyk heengaan. — „ Ach A hoop.de ziekte zal fpoedig her/lellen! JL Wa't Maar tusfchen deeze wensch en de daad zelve behoorde gy geen minuut te laaten tusfehenkom n Ach! gy weet niet welk een groot verlies dikwW h t verhes van één minuut is! Bedenk toch, Neef feehet in hef" ^ °°genbIi,C ^ ™ '* geen het m het voorgaande was; vooral is het zoo gefteld met vrouwelyke harten. Ik ken ma we" "gen, die zich gelyk blyven. Gy verbeeldt u Te Bruid  KAKEL FERDINER. 4°t Bruid te zullen omhelzen, en als gy komt is zy deBruid van een ander. — Dit wist ik te vooren ook niet, en daarom is het met my, -— maar neen, het zal nog weder te regt komen! Laat ik maar eerst gints weezen! —, Als ik daar ben zal het fpoedig gaan. Ik zal u flechts een woord of vier zeggen, en de ooren zullen u ruifchcn! — „ Arme man!" dagt ik. „ Maar gy zegt, zy heeft gefchükt. Wanneer was dat? . „ Juist op het oogenblik, dat onze Oom thuis kwam." „ juist op dien tyd? Dat was dan eene ontmoetins '* —~ „Julie had gezelfchap; Dankwart, zyne Zuster en meer anderen." „ Ei, Ei l" — , De Oom werd eerst verfchrikt. — De aanleiding was zeer onfchuldig. Dankwart wilde hem aangenaam verrasfehen." t „ En liet een muis voor den dag fpringen? I, Hy zeide den Oom, ik weet niet wat; de Oom moet 'er geheel iets anders uit begreepen hebben; énfin, hoe het toeging, weet ik niet; want ik was 'er niet by tegenwoordig. — Genoeg, hy fchnkte zoo hevig, dat Julie door die fchrik insgelyks werd bevangen, zoo dat zy in bezwyming viel, en adergelaten moest worden." „ Zonderling! En dat over een muis, die Dank. wart liet fpringen! — fprak hy overluid, of fluisde hy myn Oom in 't oor?" „ Voor zoo verre ik weet, zeide hy iets zeer on- VI. D. II. St. Dd fchuï-  KAREL FERDINER. 45 „ Bovenal voor de Vrouwen;" antwoordde Ferdiner. „ Van daar is het dat men Moeders vindt, die haare Einders vermoorden, en daarvoor by den regtbank ter dood worden veroordeeld!" b„ En 't geen mogelyk nog erger is," voegde ik 'er by; „ van daar, dat de Kinders, die van hun' Vader of Moeder, of van beiden beroofd zynde, worden opgevoed, onbekend zyn, en onder andere naamen in de waereld te voorfchyn komen, waardoor het dan gemaklyk kan gebeuren, en wie weet hoe dikwyls het niet al gebeurd is, dat de Broeder zyne Zuster trouwt. Zoodanig voorval, zeide ik, had in myne Familie ligtelyk kunnen plaats grypen." „ Het was te wenfchen, dat deeze gedagten by ons geflagt in zoodanige oogenblikken altoos plaats hadden!" zeide Ferdiner. „ Maar hoe was dat voorval in uwe Familie?" Van denzelfden aart als zy meermaalen plaats hebben; noch nieuw, noch zonderling; — intusfchen, als gy nieuwsgierig zyt, wil ik het u wel verhaalen." — „ De jongfte Zuster van myne Moeder, zynde getrouwd geweest met zekeren Fabrits, Koopman te Riga, had eene éénige Dochter, met naame Amalia, nagelaaten. Dit meisje niet min door eene goede opvoeding daa door de natuur zelve bekoorlyk zynde, en de éénige erfgenaame van een zeer groot vermogen van haar Moeder, was nog geen zeventien jaar oud, of de eene minnaar na den ander deed zich op, doch zy werden allen door haar afgeweezen. Fabrits, haar Vader, een man van Dd 3 vee-  4o5 GESCHIEDENIS van veele goede en ook van veele flegte hoedanigheden; trotsch, maar grootmoedig} voor zoo verre de hoogmoed zulks toeliet; een beminnende, doch noch meer een gebiedende Huisvader; trotsch op zyne onafhanglykheid en heerfchappy over de geheele Familie, en dus ook op zyn vermogen; karig in het groote, fchoon milddadig in het kleine; verïtandig, fchrander, listig en vriendelyk, zag hy, by zyne heericbende neiging, om, zoo lang hy leefde, Heer en Bezitter van alle de goederen te blyven, gaarne, dat zyne Dochter geenszins genegenheid toonde, om hem een Schoonzoon, een Mede-erfgenaam en Mede-bezitter te bezorgen: want naar het Testament der Moeder, moest hy de Dochter, zoodra zy trouwde, de halve erfenis uitkeeren, en had haar gaarne tot in haar dertigfte jaar ongetrouwd gelaaten." „ Gelyk veele Vaders gewoon zyn, die dan nog hunne onverantwoordelyke dwaasheid by hunne Dochters voor liefde en voorzorg willen doen doorgaan " „ Ieder geeft aan zyne gebreken gaarne den besten naam. Fabrits, of myn Oom zag gaarne, zeide ik, dat zyne Amatia haare minnaars afwees doch vergiste zich geweldig in 'dat geen, welk hy als onverfchiiligheid omtrent ons geflacht aanzag". Amalia was veeleer teder van aandoeningen ; en fchoon zy geene keus meer wilde doen, kwam het juist daar van daan, dat zy reeds gekoozen, en zich bepaald had. Een jong mensch, geboortig uit Re. ial, die het comptoir van haar Vader waarnam, was de gelukkige minnaar, die, omdat hy onbe- mid*  KAREL FERDINER. 407 middeld was, onder alle de aanzoekers van den Vader de minde hoop kon voeden. Dus moest de minnehandel in 't geheim plaats grypen. Dit ging een tyd lang, maar —" Hy overylde zich. Amalia werd Moeaer, en de" Vader wilde niet dat zy zyne Vrouw zou worden. Zoo is het, niet waar?" „ Neen, toen nog niet. Ik geloof veeleer, dat haar omgang geheel onfchuldig was ; maar het fcherp oog van den Vader z.ag wat er omging, en maakte/zonder zich door de geringfte.onvriendeIvke gebaarde te yerraaden, dat het jong mensch ,uit het land raakte, geevende hem tevens brieven van aanbeveeling en van crediet, om zien te Ham* kurg te kunnen nederzetten. Dit wekte de hoop van den minnaar op, en de Vader had hiermede iuist zyn oogmerk bereikt. Het geluk wencte voor onzen naarftigen minnaar mede, en hy kwam m "er korten tyd zoo ver, dat hy het durfde waaeen, om by den Vader zei ven het verzoek te doen. De Vader verzweeg voor zyne Dochter dat hy zoodanigen brief ontvangen had, en zogt intusfehen e n ander minnaar op, die hy des te meer hoop !tf en des te fterker aanfpoorde, hoe meer hy verzekerd was, dat zy hem zou „fOaatf. Eindelyk werd zy genoodzaakt zich tegen ha,r Vader te verklaaren De Vader werd verftoord, beklaagt zich over de ondankbaarheid van haaren minnaar, dien hy zoo groote dienften had beweezen, en over zyZ trouwloosheid, dat hv zyne éénige Dochter n zvn eigen huis door intrigm verleid had; hy be* looft dien man, welken hy voor haar gekoozen had, Dd 4 aan  408 GESCHIEDENIS van aan zyne vaderlyke toegeevendheid te zullen opofferen; maar verlangt ook, dat zy, indien hy het.' haar eenmaal vergeeven zou, van haar kant dan ook aan haare kinderlyke liefde en fchuldige gehoorzaamheid dien man zou opofferen, welken zy buiten zyn weeten gekoozen had. Amalia een zagt toegeevend kind, lydt intusfchen veel, doch laat zich eindelyk overreeden om te belooven, dat zy zonder zyne toeftemming niet zou trouwen, en fchryft het deeze keer aan haaren minnaar af. De minnaar, aan den eenen kant zonder eenige hoop zynde, aan de andere zyde gelokt door eene andere goede party, die hy doen kon, en door het aanraaden van zekere middelaars, zoo als 'er altoos genoeg zyn," — „ Tien voor één ! Sommigen om te koppelen, 't geen volftrekt onbeftaanbaar is; . anderen om te fcheiden, 't geen de Natuur had willen verbinden. Eene zonderlinge onzinnigheid, om andere harten ' te willen dwingen, dat zy beminnen volgens onze 'grillen! Een merkwaardig voorbeeld daarvan, doch ik val u in de rede." „ De minnaar laat zich door allen bepraaten, en trouwt. Amalia —-" „ Volgt zyn voorbeeld ; want bet was al veel, dat zy hem niet voorkwam. Zy was immers eene Vrouw!" ,, Maar eene Vrouw, die niet zoo gemaklyk twee Mannen kon beminnen. Neen, zydeed het niet!" „ Zy deed het niet! Wanneer is dat toch Gebeurd ?" Het is in de twintig jaar geleeden," 3» Dat  KAREL FERDINER. 4o0 „ Dat is wat anders. In twintig jaar tyds is de .waereld verbaazend veranderd! De vrouwelyke pols flaat tegenwoordig geheel anders." Amalia had haar negentiende jaar bereikt, toen haar Beminde Vader van een Zoon, en haar zes. en twintigfte, toen hy Weduwnaar werd. Terwyl nu zyne omftandigheden nog zeer gunflig waren, en hy Amalia nog nimmer vergeeten had. — , Ach! dat wy zulk een onuitwischbaar geheugen hebben! En wy, wy alleen!" „ Zoo ontwaakte zyne voorige hoop weder; te meer, daar hy nu niets anders, dan alleen het meisje begeerde. Hy fchryft heimelyk aan zyne Beminde, welker hoop niet minder was, omdat haar Vader, nadat dit jong mensch getrouwd was, en ook alleen toen en in fchyn, haar dikwyls gezegd had, dat hy wel wenschte, dat het geen nu gefchied was, niet mogt gebeurd zyn; zy raadt hem dierhalve om zelf over te komen, en hy gaat nog in zyn eerfle treurjaar naar Riga (*)." Zoo, nu zal het eerst komen. Ik had tot dus ver'geheel niet aan het moreele van uwe gefchiedenis gedagt." „ Hy komt op den besten tyd. De Vader was om zyne.zaakeu naar Archangel; dus hadden de Gelieven de beste gelegenheid om elkander te zien. Beiden fchryven zy aan den Vader. De voorwaarden zyn de aanneemlykflen van de gantfche waereld. De Vader, niet vertrouwende op goede beloften, en vreezende, dat men hem nog (*) Zie III Deel, CLIX Brief. Dd 5  4£o G■ E S C H I E D EN I S vak nog fiimmer trek zou fpeeien", dan de voorige fpeelt insgelyks zyne voorige rol, fchryft zeeJ vriendelyk terug, met uitgekipte woorden, die alies zeggen, 't geen het hart van den minnaar wenfchen mogt, maar die eigenlyk niets, hoe genaamd, be. teekenen. Onze. Geheven eindelyk, zo zy waanen, verzekerd van met eikander te zullen trouwen, overylen zich in deeze of geene vrolyke oogenblikken. De Vader komt terug; men verzoekt, men dringt fterk op de voltrekking des Huwelyks; maar hy, die nu tyd genoeg had gehad om zich daarop te bedenken, wist. zoo veele veroutfchuldigingen en uitvluchten, dat de minnaar met de beste woorden en de beste hoop weder vertrekken moest. De «roede verftandhouding tusfchen den Vader en hem fchynt nog aan te houden; de tyd gaat intusfehen voort: Amaha vindt zich zwanger, en verklaar! zich deswege aan haar Vader, om hem daardoor te overreeden tot het verhaasten van den Trouwdag. Maar HemelJ wat vaart de man uit! Hy fchreeuwt wraak over de godlooze ondankbaarheid van den minnaar, van de Dochter zynes weldoeners te ontëeren, over de fchande en het harte-ieed, welk zy beiden hem veroorzaaken; eri zweert, dat, fchoon zy deezen man haar woord had gegeeven, zoo lang hy echter leefde, daarin niet zou getreeden worden. Door zoodanige wegen wilde hy zich niet laaten dwingen noch befpotten, — en 't geen de Vaders al meer zeggen by zoodanige gelegenheid, en wil het ongelukkig meisje onder geene andere voorwaarde zyne vergeeving fchenken, dan met het doen van een eed, dat zy van deezen. man volftrekt zou afzien.  KAREL FERDINER. 4U Zien Het arme Meisje- zegt te zullen fterven van kommer, fehaamte en liefde; maar het helpt mets: de Vader is onbeweeglyk; zy doet eindelyk den eed wordt door haar Vader weder in liefde aangenomen, en krygt alles wat zy begeert; maar de Mei deezen was het zekerlyk gedaan, volgens de prysfelyke vaderlyke gewoonte! Het goede meisie fmeekt om den man dien zy bemint, en de Vader geeft haar een goud Horologie in de plaats. Ongemeene liefde!" De grootfte bekommering nu by haar was over haare zwangerheid, en hoe zy deezen,haaren toeRand voor de oogen der waereld zou verbergen. Daartoe vond de Vader een middel, welk zyn oogmerk geheel bereikte. Hy was doorgaans zieklyk, en had zich voorgenomen om in den Zomer de baden te gebruiken, verhaastte de reis met zyne Dochter, en met een knecht, dien hy, daar ter plaats komende, weder terug zond, en geduurende den tyd van zyn verblyf een anderen knecht in de plaats nam, en te gelyk eene.bejaarde Weduwe tot gezelfchap voor zyne Dochter. Deeze Dochtei ging, zoo als natuurlyk is, door, voor eene jonge Vrouw, welke de Artzen in haar omftandigheid genaden hadden, zich insgelyks van het bad^ te bedienen; zy verloste van eene Dochter, herftelde weder binnen kort, réisde met den Vader terug, en het kind, te jong om zoodanige reis te doen, bleef onder het opzigt van eenen Doftor, die wel betaald werd, met eene Min, die het op^ voedde, achter. Het oogmerk van den Vader was  4:a GESCHIEDENIS van om het kind altoos buitenlasnds te laaten; maar de Moeder vond heimelyk middel om het te Wéval te bezorgen; want zy ontdekte aan myne Moeder, die haar Tante was, van welke zy ongemeen veel hield, en die ook te Reval getrouwd was, maar uit hoofde van de harmonie, welke 'er onder de wederzydfehe Familiën plaats had, des Zomers gewoonlyknaar inkwam, de gefteldheid der zaak, verzogt haar om en haar en haar kind te befchermer,; en myne Moeder, die ook zeer veel van Amalia hield, vond wel ras in de nabuurfchap van Reval eene Predikants-Weduwe, die kundig en braaf geDoeg was om voor de opvoeding van het kind°te zorgen ; deeze ging derhalven onder een goed voorwendfel, omdat zy buiten op het land haare Dochter getrouwd had, op reis om het kind te haaïen, bragt het mede, en voedde het zelve by haar als het kind van haare Dochter op." „ En dus ook onder deezen vreemden naam. Daar hebben wy dan de aanleiding, door welke zoo eene vermenging van geflacht kan plaats grypen." „ Myn bedroogen 'minnaar had echter alle hoop nog niet opgegeeven; want ik heb reeds gezegd, dat myn Oom Fabrits zieklyk was." „ En mogelyk ftierf?" „ Hy ftierf; en nu dagt de eerfte alles te mogen verwachten. Vol van deeze hoop fchreef hy aan Amalia; doch vernam met de uiterfte verbaazing dat hy niets meer had te hoopen; want de Vader, tot op zyn laatfte oogenblik nog even eigenzinnig,' had op zyn fterfbed Amalia denzelfden eed nog eens afgevergd. Dit was het treurig antwoord, dat ' zy  KAREL FERDINER. 4*3 zy haaren minnaar kon geeven. Ik heb den brief nog, en kan hem u toonen; het is wel de moeite waard om hem eens te leezen." Zonderling!" zeide Ferdiner, al peinzende, "zonderling, en, als gy wilt, gruwzaam van den Vader; maar eene waare gefchiedenis." , Ik twyffel daar geenszins aan. Maar my komt daar in de gedagte de gelykheid van een dergelyk voorval van myn eigen Vader." „ Men verhaalt dikwyls meer dan men zelf weet. Welk voorval is 'er toch dat maar eenmaal gebeurt ? Intusfchen, terwyl gy van uw Vader fpreekt, komt my in de gedagte 't geen myne Moeder my op Farmbull nog eens verzogt heeft. Die goede Vrouw, by welke ik, nog te Londen zynde, uwe vriendfehap zeer hoog geroemd had (*), wilde deeze vriendfehap onder ons nog meer verflerkt hebben- want toevallig was de naam van Ferdiner haar zeer wel bekend. Nu moet ik, eer ik het weder vergeet, u eens fpoedig vraagen : of gy ook te Reval gebooren zyt?" 3, Neen, in Hamburg; maar myn Vader was te Reval gebooren." „ Dat zal genoeg voor haar zyn. Nu mag zy de zaak ontknoopen. Zy heeft meer tyd daartoe dan ^Ferdiner zat in gedagte. „ Dat kind en die eed!" zeide hy. „ Die overeenflemming is treffende! Ik zou zweeren, het is de gefchiedenis van myn Vader!" „ Des <;♦) Zie UI Deel. CLXVIII Brief.  414 GESCHIEDENIS var „ Des te beter! Als zy het is , dan hebben wy gevonden 't geen myne Moeder zogt. Wy zyn dan bioed verwan ten door Amalia" „ Ga toch voort met uw verhaal," zeide hy, en voegde 'er lacghende by. „ Als het de gefchiedenis van myn Vader was, dan kryg ik eene Zuster, daar ik gaarne wat meer van weeten wil. ik heb den een of anderen tyd eens een zonderlingen inval gehad (*> Maar ik bid u, ga voort!" „ De Vader was dood, en de verbindtenis onder de Ouders van het kind was voor altoos opgehe°ven. De Moeder bragt nog een maand door in de veelvuldige zaaken van haar Vader, daar zy zich oo genblikiyk niet van kon ontdoen ; doch was om haar geliefde Dochter, die nu haar éénige vreugde was, en die zy nu by zich wilde hebben, te meer, omdat myne Ouders binnen kort naar Archangcl zouden trekken, zeer verlangend naar rust en eenzaamheid. Op haar geboorteplaats het kind by zich te neemen, kon niet gaan, zonder dat geen bekend te maaken 't geen onbekend moest blyven, en echter kon zy zich niet langer van haar kind verwyderen Dit verlangen werd met 'er haast by haar een heerfchende drift, voor welke alle overige neigingen en vooruitzichten moesten zwichten. Kortom, dewyl zy haar Dochter buiten 's Jands openlyk voor haar kind konde verklaaren, befloot zy Lyfiand te verhaten, zich in de nabuurfchap van haaren Beminden voor eene Weduwe uit te geeven, en in ftilte van haare inkomften te leeven." Ha C3 Zie iv Deel. CCXXU Bries; " '  KAREL FERDINER. 4x5 Ha,.zoo ! De zaak zal nu een andere keer neemen. De Ouders worden nog een paar!" Neen, gantsch niet! Hoor maar verder. Zy fchreef dat haar voorneemen aan haaren Bemin- den-" ~~ „ ■ , u „ Ik heb geduurig al vergeeten, viel hy my m, „ om naar den naam te vraagen." „ Wel," zeide ik, half fchertfende, ,. het is immers al uitgemaakt , dat hy Ferdiner heet." - Ik wist hem zeker niet anders te noemen. — „ Zy fchreef hem dit haar voorneemen, doch uit zyn antwoord ziende dat hy zyn oude hoop nog niet liet vaaren, Raakte zy de uitvoering. Intusfchen komt 'er een man uit Petersburg, -die aldaar een jaar of tien gewoond had, over Archangel, om zich in Riga ter neder te zetten; dees had myn Vader te Archangel leeren kennen, en van hem, als mede van myne Moeder brieven voor Amalia mede gebragt. Dit gaf aanleiding tot kennis; de kennis werd eerlang tot vriendfehap; hy vat liefde op voor Amalia, bewyst haar allen mogeiyken dienst, wint haar vertrouwen, en vraagt haar ten Huwelyk." — „ En zy zegt, ja!" „Niet zoo fpoedig, als gy mogelyk denken zoudt, uit aanmerking van haare omftandigheden. Om hem eenigzins van zyn voornemen te doen afzien, ontdekt zy hem, dat zy noch kon, noch zou trouwen; maar flaat hem, omdat zy Moeder was, voor, dat zy, in plaatfe van de naauwfte Huwelyksverbindtenis met elkander, de hartelykfte vriendfehap onder den naam van Echtgenooten zoucen houden." " hlt  416 GESCHIEDENIS van « Dit neemt hy ongetwyffeld aan, in de zekere hoop, dat het eerfte wel ras uit het laatfte vol-en ZOU?' «"'bCU „Zoo als gy wel zegt; doch hy zou zich zekerJyk m deeze hoop bedrogen hebben, zoo niet A ■viaha door nieuwe omftandigheden daartoe was genoodzaakt geworden. Haare Bloedverwanten, Len onder deezen was ook voornamelyk myn eigen Vader, — zagen niet gaarne dat zoo groote goederen die zy altoos gehoopt hadden, dat onde? de Familie zouden blyven, omdat zy niet geloofden dat Amaha zou trouwen, en niet wisten dat zy e«e Dochter had, buiten 's lands zouden gaan Her goed vertrouwen hield op; men vond middel door omkopingen, afraadingen, en door de begeerte zelve, die iedere Lands regeering heeft om groote geldfommen in het land zelf te houden, ieder ftan voor Amalia moeilyk te maaken; en dus werd zv genoodzaakt fpoedig een befluit te neemen, en zich met haar Vriend te laaten trouwen. Naauwlyks wa. ren zy getrouwd, een zonderling voorval in der daad, even of Amalia in de Familie van haaren Beminden trouwen moest!" — „ Hoe zoo?" vroeg Ferdiner, zeer onrustig „ Naauwlyks waren zy getrouwd, of zv verna[r dat haar Man de halve Broeder van haaren Beminden " De halve Broeder (*)?" vroeg Ferdiner met groote ontroering mec „Wat Deel. CCIV Bnef. NogchnnS vergiste ^W Zich, venrouwende op  45o GESCHIEDENIS vait t>cn Wjlen, na den middag JuHe heeft gister met Juffrouw Walsborn over i^gefprooken. „ Zoo zal He dan nog eene Zus ter krygen," zeide zy; ,-, doch ik zal het mo^l' Jicc meer beleeven; doeh ik verheug my da f ik haalkan, en haar reeds by voorraad zoo"'noemen " Zelke,ZüT' ^ gy?S' vroeS C^a. „ Mze, zeide Julie. „ Nu moet ik naar teru„ geeven 't geen zy goedig voor my had overgc aa en * W het van gantfcher harte. U^ dat ik haar hoe eerder hoe liever zie, opdat zy 'Sb « geene andere voorflagen inlaate, ZOo ais |S vóór een-gen tyd wenschte en fcheen te verwagen Doch hoe zou zy dat kunnen doen! Hoe zoJ *y .dat kunnen doen! - Indien zy daa.toem ^ ™' dw ™& * haar liever mvn Broeder niet 1 Penktgy Wel} Mina, dat *y hier toe in ftaat zyn zou?" itaat CMt« die wel wist, dat ÈUze reeds verloofd zoo met al getrouwd was, wilde liever naar den zin *an . ^ fpreeken, dan-zelve haare gedagten uiten en antwoordde dus; „ zy dagt, neen!» § ^ „ Het is ook onmooglyk!" zeide .u/ie • " En 31 Was dat zoo>" mCaroünavo'on, u dan 3S het nog te voorzien, dat zy binnen kort Weduwe nTmen." ^ ^ °f * * °ngeMg »°* en"mredUWf ?".Vr0Cg >& met VeeI levendigheid en meer aandoening, dan Carolina voorzien had. , & zy dan reeds gehuuwd ? Ah ik da£ wiM»M_ 3, Men  KAREL FERDINER. 43* „ Men kan ook als Bruid Weduwe worden," zeide Carolina, „ en zoo meen ik het." Ach ja! ach ja!" zeide Julie, haare handen te famen vouwende: „ dan, dan in den waaracbtigften zin Weduwe! En op meer dan ééne wyze* Als hy ftcrft, hy, dien wy dan ongetwyfeld omritipreeklyk beminnen, of als hy een Broeder wordt.' — O myn God,! een Broeder!" — Myn lieve kind," zeide Carolina, haar kusfenfende, „ gy moet daar niet meer aan denken. Aan» doeningen zyn u maar fchadelyk!" „ Als my die fchadelyk zyn , (Jan is 'er geen kruid Voor myne gezondheid gcwasfen. „ Alles, myne waardfte!" hernam Carolina^ „ komt nu alleen hierop aan , dat gy uwe gedagten tracht te verflrooijen, en dat yoorig denkbeeld ten fterkften van u verwydert!" „ Ik wil dan ook doen wat ik kan. Maar welke van deeze twee omftandigheden houdt gy nog voor het draaglykfte?" —— „ Het beste," zeide Carolina, „ is, buiten alle tegenfpraak, dat men in plaatfe van den Bruidegom een Broeder vindt, dien. men blyft bezitten, dien men altoos kan en mag blyven beminnen. Het is dan zekerlyk alleen in de betrekking van Zuster; maar de overgang der eerfte liefde in deeze Zusterlyke, is, naar myne gedagten, een ongelyk ligterj: ftry'd, dan die om op éénmaal alles te verliezen.'? . „Dit dagt ik eertyds zelve," antwoordde „ toen ik hem, die toen myn beminde was, aan E[m meendeïe moeten overlaaten. Toen troostte ik my met de hoop, dat zy my gaarne zqü wejaaten al-  432 GESCHIEDENIS vas altoos by hun te zyn, en met hun ééne Familie uit te^ maaken Q En nu nog, als ik my verbeeld dien geene te zien fterven, weiken ik beminde, Hl dien te zien fterven! Groote God, welke fchriklvke -^CarolL, datat alles hebt gy ondervonden, maar zeg my eens als of dT^nr^^;001'' °f Ö** dat hv , T eChtVerbiDdteDis vernomen hadt, dat hy, hy, die uw Bruigom of uw Man is, uw Broeder was, zoudt gy. dnrh Hl> vppIpp, _„„ by' aoch dit moest gy „ Dees geliefde Broeder is ten minften nu nog altoos by u; hy gaat voort met u broederlyk te be finnen, en mets zondert hem van u af. Hy s de uwe gy zyt de zyne. Gy hebt 'één wil, één Zn éen belang; gy bJyft *t geen gy WaarC; ^jgg 2yn nu alleen aan eikander verbonden; bet Vm ^ÏÏ2£ V~^oeh'detedeS „ Dat is waar ," zeide Vuli? r\ * L . ^lag^ ge.ukkig was i Ware hy nu maar gelukkig, en g noot ik nu maar het aanfehouwen van zyne gelukSligbeid; leefde ik nu flechts in dit, I hoe moe ik het noemen? - affehynfél van de in zyn ha ontlokene vreugde! En dat verbeeld ik m/al er ^Bietdewder^::::; (*) Zie H Deel. CK Brief.  KAREL FERDINER. 433 daar onder begrypen welke eigenfchappen gy wik, maar alleen die waaide, welke de liefde die geene geeft welke ze niec bezit. Het is in der aaad, mvne' waardfte Carolina, niets anders dan onze denkbeelden cn aandoeningen. Zoo als deezen ZVn, zoo zvn ook voor ons alle uitwendige dingen Hy beminde my alleen om myn hart, om myne liefde, my, die niets anders op de waereld had, dan hem, hem alleen; en zoo heeft hy zekerlyk Elize .ook eenmaal bemind; en zoo denk ik fa-efc zy oofè hem bemind. Zoo doende is dan de verwachting van Sopbia onmooglyk. bn was dat zoo , dan moet Elize myne plaats vervan» gen. Deukt gv wel dat het zoo is?" Carolina verzekerde nog eens dat zy van die gedagten was; en Julie herhaalde haaren wensch om haar fpoedig te zien. Heden zeide zy my weder dit zelfde; en ik heb Sopbia. verzogt, dat zy toch ten fpoedigften maaken zou dat wy een bezoek van haar krygen. Èeh y fteri. Zy is hier geweest; welk een meisje is dat! —- En welke ontmoeting tusfchen haar beiden! maar julie'i wensch zal niet vervuld worden, ten minften niet geheel ! Maar wat zou het ook beduiden of zyal met haaren Bruidegom getrouwd was? Hv ' kan het volftrekt niet in 't leeven houden. Zy zal niets anders dan alleen haar naam veranderen Zyheefc zich alleen om JuMs wil ver]oofdi denk eens, alleen om Julie's wil! Zy wist met dat Julie Ferdiner-s Zuster was, en kwam nu alleen VI. D. II. St. Ff % mee  434 GESCHIEDENIS van met oogmerk om Julie te zeggen dat zy verloofd was: verbeeld u eens Welke ontmoeting! Maar ik bad haar, en verhoedde bet dat zy het niet ronduit openbaarde. C C C L X VI BRIEF. Elizs aan Augusta. Lindendorf, den giften. myne Zuster, myne Zuster! myn lyden wordt te zwaar! — Tk heb een bezoek afgelegd, en een gefprek gehouden, ■ waar zal ik Woorden vinden , om ze u te verhaalen ? Wy waren, gelyk gy weet, dees tyd op Linden, dorf, en ik was met Sopbia afgefproken dat zy my van daar op Grumbuy verwachten, en den volgenden dag met my zou terug ryden, ach! gy weet, om welk feest te vieren! Myn oogmerk'was om Ferdi. ner's ongelukkige Bruid te bezoeken, en, zoo myne verandering nog eenigen troost voor haar hebben kon, gelyk ik hoopte, haar dan door eene mondelinge verzekering ten aanzien van myn perfoon ten vollen gerust te ftellen. Ik wist wel, myne waardfte Augusta, dat Ferdiner met betrekking tot Louife waariyk onfchuldig was, en dit verheugde my; maar ik wist niets van de verbaazende verandering die 'er binnen deezen tyd gekomen is. Sopbia had my niets gefchreeven. Alleen liet zy my door onzen Oom Larner in de laatfte dagen berigten, dat de omftandigheden op Farmbull zeer  KAREL FERDINER. 435 ipoedig veranderd waren, en dat Julie waarfchynlyk niet lang zou leeven. Terwyl ik nu tot dus verre niet de éénige oorzaak der fcheiding van deeze twee Verloofden geweest was, zoo verbeeldde ik my nu de éénige te zyn ; ik dagt namelyk, dat Ferdiner, in hoop op my, de trouw-beloften verbrooken had, en Relde Julie's krankheid alleen op myne rekening. Eindelyk fchreef my Sopbia dat zy zelve één dag vroeger over Lubeck by ons zou komen, en dat ik dus terug moest blyven. Zy hield voor my met een goed oogmerk verborgen, 't geen ik toch vroeg genoeg moest verneemen. Had ik haar voorftel ge- volgd; maar ik zou echter niet veel geruster geweest zyn! Als de Hemel ons in een ftaat van beproeving ftellen ■ wil, dan wordt menfehelyke fchranderheid, die zulks zou willen verhinderen, tot dwaasheid, of verftrekt tot een nieuw middel, waarvan de Voorzienigheid zich bedient om haare heilige fchikkingen te volvoeren. Sophia's raad diende flechts om my in myn voorneemen te beves. tigen. Deeze fchielyke verandering op Farmbull, en Julie"s krankheid verontrustte my ongelooflyk om de voorgemelde reden; ik kon dus niet nalaatcn haatte gaan zien, omdat ik zeker geloofde dat myn verhaal niet weinig zou toebrengen om haar op te beuren, en ten minften myn eigen bedrukt hart te verligten. Dus befloot ik, omdat 'er nog maar één éénigen dag overig was, en Sopbia reeds op den volgenden dag naar Lubeck terug wilde, deezen dag daartoe tebefteeden, des morgens vroeg van Lindendorfzï te ryden, op den middag te Grumbuy te zyn, op den namiddag myn bezoek af te leggen, en Ff 2 den  435 GESCHIEDENIS va* den volgenden dag terug te reizen; dus had ik «fr Sopbia vooraf gefproken en ongctwyffeld zou zy my hebben voorbereid. Alles was dan zeer wel bedagt, aangelegd, en zou ook uitgevoerd zyn geworden; maar het moest zoo niet weezen 1 Vroeg willende afreizen, had ik eerst een vriendclyk verfchil met onzen Oom Larner. Hy wilde volftrekt dat ik de Staatfiekoets neemen zou. Gy begrypt ligt dat, en waarom ik zulks niet wilde? Eindelyk zyn ttuk loslatende, was de Charet, zoo als de Koetfier vreesde, niet in den besten flaat • dus moest zy zoo goed herfteld worden, als in de haast gefchieden kon; dit vertraagde myne heenreis meer dan twee uuren. Om o uur reeden wy eindelyk voort, en hadden tegen 11 uur meer dan de helft van den weg afgelegd, wanneer één der vóórwielen door een .hevigen floot in een diep fpoor zoo zeer befchadigd werd, dat het moest gebonden worden, en wy op deeze wys nog wel een half uur moesten voortryden , eer wy in een dorp kwamen H.er moest het wiel, zoogoed het kon, gemaakt worden, en dus moest ik daar zco lang vertoeven 'Er was geen Wagenmaaker op het jdorp, en de hulp van den Smit, daar dé Koetfier nog al op gehoopt had, was niet genoegzaam om het wiel bruikbaar te maaken. Daar zat ik, tot dat wy eindelyk by toeval van eene Predikant* weduwe eene chais ter leen kreegen, en eerst op den middag na 3 uur konden afryden. Nu moesten, wy nog een myl op Gram. büf, en als wy den naasten weg namen, nog anderhalf myl op Farmbull. Nam ik den eerflen weg, dan was het te vreezen dat het te laat zou worden om naar  KAKEL FERDINER. 437 •nsar Farmbull te ryden. Hét afkomen, de ontmcc: tiog van Sopbia, al was zy oogenbliklyk by de baud, en het weder opftappcn zou ten minften nog een half uur hebben weggenomen, en dan was ik nog niet verzekerd dat ik haar thuis zou vinden. Waarfchynlyker was het, dat zy zelve, omdat het de laatRe dag van haar verblyf was, naar Farmbull zou gereeden zyn , om affcheid te neemen; dus reed ik den naasten weg naar Farmbull, cn was daar even na 5 uur. Omdat myn naam, ten minften de perfoon die deezen naam voert, aan een ieder daar ter plaatfe, uitgezonderd alleen aan Julie, onbekend was, zeide ik tegen den knecht, dat hy my alleen onder den naam van eene Vriendin by Julie zou aandienen , die enkel gekomen was om haar te zien. Na eenigen tyd kwam de knecht terug met eene Juffrouw, die my aan de deur ontving. Ik kende haar niet, doch hield haar voor die geene welke Sopbia rny dikwyls onder den naam van Charlotte genoemd had. Haar gezicht fchetfte my reeds den gevaarlyken toeftand van haare kranke Vriendin. Zy befchouwde my met eene ftrikte opmerkzaamheid, terwyl zy my in de Zy kamer geleidde, my verzogt neder te zitten, en geen oog van my afwendde. Bemerkende dat dit aanzien my hinderde, verzogt zy verfchooning. „ Zy doorliep," zeide zy, „ haaren geheelen voorraad van gedagten, of niet ééne onder dezelve haar konde verklaaren, welke Vriendin van haare Julie zy voor zich had ; want zy zou • zich zeer verwonderen, indien julie ééne éénige Vriendin had, die haar nog vreemd was. Mo- Ff 3 Se"  438 GESCHIEDENIS van tfef ik het reed's' Misfchien zyn gy Augus. Ik antwoordde, dat ik deezen naam we! wenschte te voeren, indien ik te gelyk dat geen zyn kon 't geen zy zich onder denzelven ongetwyffeld voorbelde. „ Echter ben ik zoo gelukkig," vervolgde ik, „ van door Augusta Zuster genoemd te worden." Zy begreep my verkeerd, en zeide my met een toon van verwondering; „ Augustus Zuster' Ik verbeeldde my ook werkelyk eene vry groote overeenkomst te befpeuren, fchoon ik deeze voortreflyke Juffrouw maar ééne éénige keer, en dat maar ter loops gezien had. Ik wist niet dat zy nog eene Zuster hadt." „ Eigenlyk gefproken, niet," antwoordde ik. *, Zy is flechts gewoon met deezen naam haare tedere vriendfehap voor my uit te drukken." „ Dat laat zich ook nog wel begrypen," hernam zy, al lagchende. Hiermede ftond zy op, en zeide, „ mag ik nu zoo ftout zyn van te vraagen onder welken naam ik Augusta's Zuster by Julie moet aandienen? Gy zult my, hoop ik, vergeeven, dat ik hier een weinig op aandring. Ik ben tot myn leedweezen eene der zieke-bcwaakfters, en myne waardfte, beste, zieke Vriendin, Cby dit zeggen kwamen haar de traanen in de oogen,) is zoo zwak, zoo fchrikachtig, dat ik dikwyls haar eigen Broeder niet by haar durf laaten komen, zonder hem vooraf by haar te hebben aangediend. Zy wordt by iedere nieuwe ontmoeting, of by het zien van eenen vreemden zoo zeer ontfteld, dat zy op één oogen- blik  KAREL FERDINER. 4:>9 klik meer verliezen kan, dan zy in geheele dagen wint." —• Haaren Broeder! Ik heb dit woord onderfchrapt, omdat het my verwonderde, terwyl ik nimmer van een Broeder van julie gehoord heb, maar echter zoo ^ fterk niet als het wel had kunnen doen. j Ik kom regtftreeks van Lindendorf,"' antwoordde"ik, „ cn zal binnen kort eene Bloedverwant van den Heer Dankwart worden, —- want ik moet eerlang ■ ik ben —" (myne oogen zonken nederwaarts, myne wangen gloeiden, myn hart klopte onmaatig, en het woord wilde 'er niet uit,) — „ * ben verloofd aan den jongen Larner, en myn naam, indien ik deezen 'er by moet voegen, is Elize Dewald." ««idfi ik toch eerst, dat ik verloofd was, eer ik den naam van Elize noemde? Ach, het was niet te vooren overdagt; ik fprak zoo als raya gevoel my ingaf- Het denkbeeld van het eerfte, moest, volgens myn gevoel, het beledigende vergoeden, welk het denkbeeld vaa het laatfte voor deeze Vriendin zoo wel als voor Julie zelve hebben k°Zy fcheen, hoe zal ik het uitdrukken? niet verfchrikt, niet getroffen, maar verwonderd te zyn; echter befpeurde ik in deeze verwondering meer aan genaame dan onaangenaame aandoeningen. Zy befchouwde my nog eens met de grootfte opmerxzaamheid. w Ik zal maar aanftonds gaan," zeide zy, nameen ■ wyl tyds z:ch bedagt te hebben, „ en zal jtue zeggen, dat haare Vriendin 'er is, naar welke zy °& Ff 4 reeds  44° GESCHIEDENIS van reeds zoo dikwyls met verlangen gevraa.rd heeft. Hierop greep zy myne hand, en verzogt my, (want ik was reeds opgeftaan,) dat ik my nog een oogenblik zou nederzetten." „ Elize Dewald," riep ik haar na, „ als gy mogelyk den naam mogt vergeeten hebben; maar ifc 'bid u, noem eerst het woord van Verloofde." „ Onder uw welneemen, ik zal dat woord niet noemen, en ik bid u, dat gy het ook niet doet; ik bid u dit," herhaalde zy, en ging in de andere kamer. „ Gevoelt gy dit, Augusta?" Zoo als ik vraag 1 Ik gevoelde het ook , gevoelde het zeer fterk! gevoel het nog, en myn hart klopt, zoo menigmaal ik my de woorden herinner: ik zal dat woord niet noemen. O dat braave mensch ! julie heeft doorgeftreeden en overwonnen,'zeide ik tot my zelve, om aan u dien geen over te laaten dien zy van gantfeher harte bemint, en mogelyk is de dood het gevolg van deezen ftryd, omdat gy te Iaat komt. De laatfte vreugde van haar leeven is nu alleen om u zulks te zeggen, en haare Vriendin> die ongetwyffeld dit reeds wist, zal haar van deeze blydfchap niet willen berooven. Ik zal ddt woord vlet noemen. O dat braave mensch ! Zy kwam terug, en geleidde my in de kamer van juhe: hier zag ik den lydenden Engel, . \\ za„ haar, —. ach! myn hart! — Hier moet ik ophouden; want ik moet myne knieën buigen, om voor den lydenden Engel te bidden O myne waardfte, bid gy ook voor haar, eer gy' verder leest! b3 lk  KAREL FERDINER. 44* Ik zag den lydenden Engel in het bed, vervallen, bleek tot zelfs op den kleinen ronden oogappel, die by haare bleeke wangen zich nog flaauwer vertoonde, krachteloos, het afbeeldfel van Hemelfche Vader! geef, dat myn voorgevoel valsch zyn moge ! —- van 't geen zy eerlang zyn zal. — Myn geheele ligchaam beefde. Ik was op het punt van voor haar bed ter neder te ftorten; kon my naauwlyks op de been houden; alleen de vrees, 'dat ik baar mogt doen verfchrikken, deed my zoo veel mogelyk alle myne krachten verzamelen, om langzaam tot haar te naderen, en eene van haare handen te vatten, die zy my met de bevallige houding van eenen Engel uit het bed toereikte. Ik wilde fpreeken, doch verftomde; drukte myne vuurige lippen op deeze vermagerde en met blaauwe aders doorweeven handen, en bcfproeide die met myne traa« ncn. 3, Wat heb ik naar u verlangd!'' zeide julie met eene zwakke Rem. Alles, alles, myne lieve Zuster, zal nu nog te regt komen; 'er was nog maar één goed werk voor my overig, dat ik'hier te verrichten had, en nog zoo gaarne wilde volvoeren."— Wat moest ik niet na dit begin verwachten? Ik durfde haar niet laaten uitfpreeken, en viel haar in de reden. „ Vergun my," zeide ik, „ myne waardfte Vriendin, u vooraf met een woord of twee de reden te melden, waarom ik by u kom. Ik ben u lang iets fchuldig, welk ilc u in eigen handen dagt te moeten overleveren. Ik twyffel niet, öf 't geen Ff 5 ik  442 GESCHIEDENIS van ik voor u in bewaaring heb » is een aangenaam pand. Zy keek my opmerkzaam aan, terwyl *k myn gevouwen papier voor den dag haalde, het daarin geflooten portrait van Ferdiner, welk gv my hebt toegezonden, 'er uit nam, en het haar overga!; — h dit portrait meen ik " Zy nam het aan; bekeek het zeer oplettend; een bleek rood gelyk aan dat van eene veld-roos, ~ ach! die ftaat af te vallen! — verfpreidde zieh over haar gelaat, en haare oogen werden helderer Daarop zeide zy met een hartelyk lagchje; ,, O' de beeldtenis van myn Broeder!" Dit woord Broeder trof my zeer fterk; ik ver. beeldde my echter dat haare oogen reeds te duister waren om het goed te zien, of dat zy ylde . Gv ziet het mogelyk in geen behoorlyfc licht," zeide ik. Ook hinderden de gordynen van de bedftede het meeste Jicht. „Ach! myne waardfte!" zeide zy met eengroote tederheid, terwyl zy haar be/t degd ^ zich op te regten, en haare hand bewoog; , ik heb hem al zoo lang en zoo goed gekend! Eén enkele trek van zyn voorhoofd zou voor my jrenoez zyn om zyne beeldtenis te keunen Ifc i*eb ZJJ . Beeld zoo lang by my gedraagen! Hier en daar " terwyl zy met haaren vinger eerst op haar voorhoofd, en vervolgens op baar borst wees • Ik werd nog fterker ontroerd, en meer en meer m myn vermoeden gefterkt, dat zy aan het ylen was. Om hetderhalven te ontdekken, antwoordde —- en myn antwoord, waardfte dugmta, was veel  KAREL FERDINER. 453 deeze nu en dm eens voor niet ryden, of tot den volgenden dag overblyven. Uit naam van Wolmer heb ik ook aan Eduards, die, zoo als ik uit Henriëtte's laatften brief bemerk, op denzelfden dag, waarop zy gefchreeven beeft, te Hamburg terug gekomen is, moeten-fchryven. Wy verzoeken hem om ons, laatende de bepaaling van den tyd aan hem zeiven over, zoo fpoedig echter als mogelyk is, op Farmbull te bezoeken. Onze Doftor is van daag weder hier geweest. Nog geheel geene meerdere hoop, dan cergister; maar ook niet minder. „ Die koorts! die koorts!" zegt hy. Den iden. Gister 'hebben wy antwoord van Dankwart gekreegen door Sopbia, die onze zieke zelve bezogr. Zy was eergister laat van Lindendorf terug gekomen , en zeide; men kon om zeer gewigtige redenen, die haar Broeder by gelegenheid wel eens aan Mynheer Wolmer zou zeggen, den Trouwdag niet ter zyde ftellen, zelfs niet eens opfchorten; maar, cerwyl men den zieken, zonder het grootst gevaar, niet meer naar Lubeck kon terug brengen, en de trouwplegtigheid derhal ven op Lindendorf zelf moest gefchieden, zoo kon en zou hy gaarne zorgen , dat het zoo ftil gefchiedde als mogelyk was. Waarfchynlyk kon dit ook wel zoo gaan; vermits de'tyd en het oogenblik der plegtigheid alleen afhing van de begeerte des zieken, die, zoodra hy zelf gevoelt dat hy niet langer leeven kan, om Elize's wil daarop ten fterkften zal aandringen 'Er zullen als dan geene andere getuigen by tegenwoorGg 3 dig  454 GESCHIEDENIS van dig zyn, dan de Ouders, de Oom en hy. . Dankwart verwacht nu dagelyks dat de zieke zulks begeeren zal, en is 'er uit dien hoofde niet voor dat Elize ia/ deeze dagen afweezig is. Dit is zekerlyk dan ook de reden, waarom zy niet deeze keer met Sopbia medegekömen is, gelyk zy beloofd had. Sopbia, die ons dit alles verhaalde, voegde 'er by, dat haar Broeder niet begrypen kon, waartoe deeze geheimhouding dienen kon. De zaak kon of mogt om Elize s wil niet lang verborgen blyven. Ook zou zy zelve zekerlyk nimmer den naam van dien man, met welken zy getrouwd is, verloogchenen of verzwygen; of als zy gehuuwd is, zich geenszins voor ongehuuwd uitgeeven. Dit evenwel is gemaklyk te beantwoorden! Wy begeeren niets meer, dan dat Ferdiner daarvan onkundig blyve, tot zoo lang dat hy Elize eenige keeren gezien en gefproken heeft. De eerfte indruk treft 'het fterkst, en is meest beflisfend. Wanneer zy naderhand als Weduwe voor den dag komt, kan het hem in verre na zoo onaangenaam en treffend niet zyn, als wanneer hy haar juist voor de eerfte keer als Weduwe weder ziet. Den gden. De Doctor komt alle dagen, en geeft ons telkens, als hy weggaat, hoe langs hoe minder hoop. „ 't Is van daag al zoo als gister," is zyn gewoon zeggen. Zy heeft weder naar Elize gevraagd, en zeer verlangd om haar te zien.' Ik ben misnoegd op Dank. wart, en Wolmer ook; want hy is het alleen die Elize terug houdt. Hy ziet ongetwyffeld niet gaarne  KAREL FERDINER. 455 ae. 't geen wy ten haaren aanzien voornemens zyn, ■omdat hy vreest dat zy zwaarigheid mogt maaken om zich te laaten trouwen; doch hoe kon hy dit van Elize vreezen? — Ferdiner, die door alles wordt ter neder geflaagen, en die niets heeft, dat hem kan opbeuren, vergaat als een fchaduw, fpreekt weinig, en lydt des te meer inwendig. Jhrenhofen Wajljladt zyn zoo dikw Is by hem, als mogelyk is; doch hy zelf verlangt fomtyds alleen te zyn. Veele omftandigheden die ik van hem hoor, komen my zeer bedenkclyk voor. Metta had hem gister in den tuin met opmerking gezien. Hy was alleen, ging dan by het een, dan by het ander bloembed , bleef ftaan, en fcheen de bloemen zeer oplettend te befchouwen. Hy brak een zwartagtige, roode en wit geftreepte Tulp af, die op het afvallen ftond. Terwyl hy dien bloem befchouwde, 'vielen 'er eenige bladen af. Hy wierp hem neder, trad terug, als ware hy zelf ontroerd van de gedagten, die hy daarby had, en zag hem met gevouwen handen een tyd lang ftyf aan. Als hy de Laan van Lindenboomen open neder wandelt, blyft hy dikwyls eensklaps ftaan, drukt zyn hoed in de oogen, ziet ftyf voor zich neder, blyft een zeer langen tyd in dezelfde hoü« ding ftaan, legt ook wel den vinger voor het voorhoofd, maakt eene zonderling lagchende mine, en gaat dan weder haastig voort. Komt hy in zoodanige wandeling iemand tegen, en word hy aangèfproken of naar iets gevraagd, zoo z-et hy den fpreekenden ftyf aan, antwoordt niets, trekt zyn hoed ia de oogen, en gaat met zyne handen op den rug Gg 4 voort.  *50 GESCHIEDENIS vak Voort. Somtyds echter berftek hy zich, enRbeaaf woordt de vraag, als zy herhaald wotdt, zeer bon. vif Ï7 verzw^en wy voor onzen beminden Vader Wolmer; maar hy zelf vreest dikwyls * geen wy vreezen, als Ferdiner zyne vraagJ DiJ^ beantwoordt; fchoon hy zich, in WolmerTjZ woorchghed ongemeen bedaard weet te houden en f d°et ,oos ^ fiunffig hoopen. Ook heeft h^ deeze melancholie buijen, als ik ze zoo noleu mag a leen dan, wanneer hy een tyd lang zonder gezelfchap geweest. D J *>fiponder renbof, dan de Kolonel W^J/, dan meest altoos by hem; en 'er verloopen geef tZ' van welke hy ongemeen veel houdt, weeten he zoo te fchikken, dat hy met gezelfchap naT2l fyrugge moet ryden. p — ^ Geene hoop meer! Hoe zal ifr n ne waardUe, om »£t ^T^ VZT' S * - «aan, - 2y heef, Van 'f,en?»'i genomen; maar dat fchryve u een and,, i V Avonds* zoo — iterk, zou ik baast zeggen dar it top begin te iry?en. CndveSdÏLfho;?  458 GESCHIEDENIS VA» voor hoe lang? dit zy aan Hem overgelaatcn, die dK msgelyks beftemd heeft. Naar menfchelyk in zien, en de verzekering van den Doctor, flechts weinige dagen. - Hy wiJde my daarom bepraatten om den Trouwdag op te fchorten; maar daarvoorbewaare my de Hémd! Ik was . amer's verloofde, ik moest zyne Vrouw worden, als hv wilde, en had dag cn uur alleen aan zyne verkiezing overgelaten. Den roden kwam de Doélor weder! en zeide mv afzonderlyk; Julie werd merkelyk erger, en wachtte dagelyks op myn bezoek. God weet wat ik geleeden heb, als ik aan haar dagtIk had geen rust, wilde 'er gaarne ieder dag naar toe, en kon niet om hem , die nu myn JVJan is. De Do;ior en Dankwart zyn 'er den volgenden dagnaartoegereeden,en morgen zal ifc hen volgen Ach! dit is nog niet alles, myne waardfte! lk heb een brief van Eduards ontvangen, die my zeer aanraadt om het Huwelyk op te fchorten, en my , eene reeks brieven van Ferdiner toezendt (*). 1 Brieven, mvne waardfte Augusta! lk kan'u den toeftand niet befchryven, waarin ik my bevond toen ik ze las. Kortom, myne waardfte Augusta* het is, gelyk gy vermoed hebt, niet dan mhverftand. Ferdiner was onfchuldig; de fchyn, de omftandigheden hebben my misleid, en myn Broeder myn Broeder! — Maar het is voorby, ik ben die' ik zyn moest, en nu geene, geene hoop meer! Morgen ga ik naar Farmbull! —. (*) Zie Brief CCCIX, en volgende. CCCLX1X  4ö-o GESCHIEDENIS vak by my te houden, verzogt haar dus om af te ko inen, doch zy wilde niet. r-w <-a„anm—„j:„ , ' „ .... ,, u„ « cug^uwuuiuig cc iaat, zeide ik, „ en eer ik my aangekleed heb. loont 'er ten mmfl-n» een half uur mede heen." „ Gy zyt immers goede Vriendinnen," zeide zy; „ ga maar mede zoo als gy zyt." —• Ik verzogt haar tot morgen te wachten, — morgen kon zy niet, en wilde reeds om agt uur 's morgens weder te Lindendorf zyn. „ Ik kan evenwel zoo niet medegaan, als ik hier ben. Kom ten minften eenige oogenblikken in huis, dat ik een ander kleed'aantrek." Zy wilde zoo lang in de chais wachten, opdat ik des te meer haast zou maaken. „ Maar gy kunt immers zelve zoo niet gaan , als gy gekleed zyt." „ Ik wil geene vertooning maaken; ik kom flechts eene zieke bezoeken. Ik kom van de reis; men zal myne kleeding gaarne verfchoonen." „ Met deeze kleeding, myne waardfte, kunt gy deeze keer evenwel niet gaan j ik denk, daar zal nog ander gezelfchap zyn." „ O! laat dit maar voor my over, laat dit maai voor my over, ik zal het wel verantwoorden/' „ Ik moet het p dan zeggen, myn kind, gy komt In een Sterfhuis!" „ God in den Hemel! is zy dood?" — „ Och ja! federd eergister avond." „ Hemelfche Vader! Dat was het dat my zoo zwaar op het hart lag! Zy is dood! O! gy En-  KAREL FERDINER* ■ 45*. Engel! gy zalige onder de gezaligden! vergeef my dat ik te laat kom! Maar ik wil 'er echter naar toe, Sopbia. Ik wil de koude lippen van het heilig Lyk kusfen, dat zy heeft achter gelaaten. — Ja! ik wil en moet 'er heen!" ö Uw kleed kan nog gaan; maar hoe Relt gy het met het roode lint op uw hoofd?" „ Dat is waar, dat moet 'er af! en dan wil ik asch op myn hoofd Rrooien," zeide zy, terwyl zy met beevende handen het lint van haar muts trok, en haar kapfel niet weinig in de war bragt. „ Kom aan fpoedig, fpoedig, Sopbia 1" enwilde zich volftrekt niet laaten overreeden om van: de chais te komen. Ik moest haar eindelyk, hoe ongaarne ik wilde, laaten voortryden. Om negen uur in den avond kwam zy terug, en was onbefchryflyk onrustig. Zoodra zy kwam wilde zy aan u fchryven; begon een brief,- maar kon hem niet ten einde brengen. „ Neen, ik kan niet fchryven," zeide zy; „ wilt gy het niet voor my doen? maar fpoedig, waardfte Sopbia! Maar een woord of twee! Verzoek Augusta, om my overmorgen haaren Philip te Lindendorf te zenden." • Ik beloofde het haar, en moet myn woord houden. Wat zy voor heeft» weet de Hemel! Ik wilde het niet vraagen. Het zy zoo het wil, doe het toch, waardfte Augusta! Zy zal echter nog zelve fchryven; want zy is alleen gaan zitten, en heeft zich in haare eenzaamheid opgefioten. CCCLXZ  4ffa GESCHIEDENIS VAIT Crc C L X X BRIEF. Elize aan Augusta. Grumbuy, den i^den. gchriklyk! fchriklyk! Zy is dood- deeze Zuster/ T d,e zyne ^ruld was-' Zy is dood | en ik heb haa had, te bezoeken, en w,st het niet. Sopbia zcidhet my op Grumbuy, en. wilde niet dat ik 'er naar toe zou gaan; maar ik wilde, en ik moest Goede God! welk voorval is dat! welk een fmart! waardfte, waardfte, hoe fta ik het door' ~_ Charlotte omving my, en bragt my in haar kamer; wy drukten elkander de handen; dit was onze taal. — „ Breng my toch by baar.:" zèide ik eindelyk. -— „ Haar Broeder is daar," zeide Lotje, „ met defi Predikant; ik hoop echter dat deeze hem zal overreeden om mede naar Auenbrugee te rvden Wy hebbed onbefchryflyk veel met hem te doen' Hy is niet van haar te fcheideh. Hy werpt zich' ge-' dóurig by haar .op den grond, en kermt, dat ik dik wyls denk, de Hemel kan niet nalaaten bewoogen te worden, en de dooden moeten zich in hunne graaven omkeeren >' - ïk viel haar om ^ ha drukte haar met eene onuitfpreeklyke weemoedigheid aan myn hart, en zeide, „ ach, om Gods wil, breng my by haar! Ik zal my naast hem ter neder ^erpen, en met hem kermen, opdat de Hemel zich over  KAREL FERDINER. 46^ over ons ontferme, en deeze doode in het leeven terug roepe! Ach! breng my by haar, byhaar!" — Zy wilde niet. Eindelyk reeden zy weg. Hy, Wolmer, cn dé Predikant. ~— „ Ik zal nu eens gaan zien," zeide Lotje, „ wie 'er nog by is, en maaken dat zy heen gaan. — Het huis is fedeïd deezen morgen vol menfehen, en geen één oog daar onder welk droog blyft."- ■ En het myue echter was droog; maar gy weet, ö God, waarom ik geene traanen had! Zy vertrok. De oogenblikken waren uuren voor my; ik had noch rust noch duur; kon geen oogenblik op ééne plaats blyven; wrong myne handen, ging op en neder, myn hart wilde van een fcheuren — en zoo is het nog geduurig, nog geduurig, als ik daar aan denk ; en ik kan om niets anders denken! — Geduld! geduld gy moet u zeiven ontlasten, myn gepynigd hart! en daar gy dit niet doen kondt, toen ik uitgeftrekt nederlag over myne geliefde Vriendin , myne wangen op de haaren, en haare koude hand met myne beevende lippen drukte, breek dan nu los myn hart! — Charlotte kwam eindelyk terug. Haare oogen befproeiden haare wangen met traanen, welken zy hechts haaren loop liet; geevende my, zonder één woord te fpreeken, de hand, en geleidde my door de Treurkamer. — De deur van de kamer, waarin het Lyk was, gaat open, eene koude beeving bevangt my by de plegtige duisterheid; myne voeten zidderen onder my, en zyn als verlamd; ik kart niet voort, en moet eenige oogenblikken op den drempel Ril Raan. Daarop valt my in de zwar? k1 *£.. . 3l te  KAREL FERDINER. 4„ te zyn ucw/2en, en hoop morgen by u C C C L X X I V BRIEF. Louise aan Charlotte. Auenbrugge, den iBden. 's Morgens, W7at hebben wy voor eene nacht gehad, m'yne " waardfte Lotje! Het verfchriklyk onweder was het minst. Hoor eens welk eene ongelooflyke gebeurtenis. J' Onze Meid, die eenig fyn linnengoed, welk in den tum op het bleekveld, tegen den muur van het Kerkhof, te bleeken Iag, .ZOu bewaaken, had alles m de loop gelaten, en kwam in aliéryj onze kamer in.  KAREL FERDINER. 4^9 invliegen, om ons op te wekken. „ 'Er komt een zwaar onweder op," zeide zy, „ en, God vergeef het my' 'er is licht in de Kerk; en in den hoek, daar de Heer zyn graf is, heb ik overluid hooren zugten en fteenen." — „ Wat zyt gy kinderachtig," zeide myne Moeder. De meid bezweerde dat zy het gezien en gehoord had. ~- Naauwlyks waren wy opgeftaan, - en in myn gantfche leeven, één eenige nacht u'tgezonderd, ben ik nimmer zoö fpoedig uit myn bed geweest, - of zy riep; ,, daar is het weder!" „ Het is de Blikfem," zeide myne Moeder, die naar het venfter gegaan was; doch dit zeide zy maar om mynent wil, want zy weet, zoo goed a!s gy, hoe "bang ik ben; ook blikfemde het onophoudlyk, welk tusfchen beiden met Donder verzeld ging. „ Om Gods wil," riep de Meid, „ ziet gy daar die zwarte Vróuw niet?" — „ God help my!" zeide myn Moeder, terwyl zy ontfteld terug trad, en haare handen famenvouwde. By my beefde al wat aan my was. ik drong tusfchen beiden, zag 'er alleen van ter zyde naar, als het weder blikfemde; zag dezelfde geftalte weder, en verfchrikte zoo fterk, dat de tong my aan 't gehemelte kleefde, en myne hairen te berge reczen. ,, Myn God!" zeide de meid, „ zy komt den kerkweg af langs onzen tuinmuur !" —I „ Wy zullen terug gaan»" zeide myne Moeder, ,, die zeer verfchrikt was. „ Het i« in zu'ke gevallen niet goed nieuwsgierig te zyn'" — „ Het is een Geest, die iemand haaien wil," zeide de meid. — „ Zal de klok niet haast één fkan ?" vroeg myn Moeder, die Hh 3 haa-  47o GESCHIEDENIS van fcaare vrees, hoe gaarne zy ook wilde, niet langer verbergen kon. „ God hejp om!„ •Meid, dle het alleen nog durfde waagen om 'er van S§fl zyde naar te zien, „ nu zweeft het digt aan den muur heen! welke geftalte.' Hoe vliegen die lange harren in den wind! — En dat doodbleeke gezichc! cn dat pikzwarte kleed, hoefleept het achter Pal God.' welke geftalte 1" -~ Verbeeld u eens myne ontfteldhefd! Het koude zweet ftond op myn voorhoofd. Wy ftonden allen digt in een gedrongen. Ik beefde door alle myne leden als een blad van een boom, en had myn gezicht op den boe. zen van de Meid bedekt, _ |k dagt, myne waardfte, dat. het my gold, en dat het, - maar ik mag het met zeggen — „ Komt het?" vroeg ik! — God zy dank," zeide myn Moeder, „ de Mok flaat één." _ „ Nu is het weg,„ dg Merd, en geen tien minuuten daarna kwamen die dne fchriklyke donderflagen, die gy zekerlyk ook Wel zuit gehoord hebben, en een half uur lang wa^het een Weder als of Hemel en Aarde verging Denkt toch niet, myne waardfte Lotje, dat dit alles maar verbeelding is J Myne Moeder erkent zeive, dat zy alles zoo juist gezien heeft als de Meid Ook -/ouden het nog twee anderen in de Kerk ge-" zien hebben. 'Er wordt hiervan door het gantfche Dorp fterk gefprooken. CCCLXXV  KAREL FERDINER. 471 C C C ï, X X V BRIEF. Charlotte aan Loüise. Farmbull, 's morgens. Hoe zou ik toch zulk een voorval kunnen gelooven! Ach! zy, zy, welke wy gister onzen faatRen liefdepligt beweezen hebben, is zoo gelukkig , en zal in haar dood geenen der Ieevendigen ontrusten, welken zy by haar leeven- zoo gaarne wel dfed! ~ ■ Het is zeker niets anders dan verbeelding geweest, Misfchien is de Meid op het bleekveld in flaap gevallen, heeft mogelyk ge. droomd, en eensklaps door een donderdag wakker gemaakt zynde, kan zy zich zeer wel verbeeld hebben te zien 't gëen zy droomde, en u en uwe Moeder daardoor hebben bevreesd gemaakt. Is zoodanig voorval riiet wel meer dan duizendmaal reeds gebeurd ? Geloof toch niet aan zulke bygeloovigheden; of verbied ten minften om Gods wil de Meid, dat zy haar bygelüof niet verder verfpreid, en wederfpreek bet liefdeloos gerucht, om de gedagtenis deizalige, die voor ons zoo heilig en dierbaar behoorde te zyn! Hh4 CCCLXXVl  m "GESCHIEDENIS vAK CC CL XXVI BRIEF. Louise aan Charlotte. Auenbrugge, % namiddags-,. jyeen, myn lieve Lotje, hec was goen droom, ^ noch bygeloof! Wy Zu„en gaame doerij wa wy kunnen om het algemeen gerucht te^en te eaan en de Meid heeft ons plegtig moeten bTo en dat' . zy geen woord daarvan fpreeken zal; maar 't ' en wy allen zoo zeker gezien hebben, kunt gy ons niet mt het hoofd praaten. Ons gezicht kan onl Z "b dmogen hebben; want, fchoon het yslyk donker was, volgde de eene blikfemftraal onophoudlyk op verZl?' r gaiUfChe Kerkh°f Werd zoo -v hcht dat wy alle Grafzarken en Kruifen zoo dmdelyk zagen, als op den helderen middag en ook dat vrouwelyk Beeld, op den vry langen we. van de grafnaald by de Kerk, langs onzen tuinmuu du.delyk konden zien wandelen. Ook wJr" Predikant zelf niet wat hy 'er van dU tvt„ u ' van eenden moer Na het ontvangen van uw antwoord liep ik jn aIjer yl naar hem toe, en verhaalde hem de zaak, maar" zeide 'er nog by, dat wy het voor alle mennen yerzweegen hadden. «menen l'kDhPKalk ^ Ze! S^ac fpook-vertelling te maa- ken;  KAREL FERDINER. 4?3 ken; maar twee jonge kaerels, die zeiven voorgaven het gezien te hebben, hielden ftaande, dat liet geene lcevendige perfoonen geweest waren. ,De een is wel maar een jonge van 14 jaar, maar de ander reeds een. knaap van over de 20 jaaren. Zy hadden op het land, aan de oostzydc van het Kerkhof, Paarden in het veld gebragt, en waren, om den zwaaren regen, over den laagen muur op het Kerkhof gefprongen, om onder het afdak, waar de baaren en ladders ftaan, regt tegen de Kerk over, tegen de ftortvlaagen gedekt en befchermd te zyn. De oudfte zag het eerst, dat 'er aan de westzyde van de Kerk licht was; zy gingen beiden daar naar toe, denkende, dat 'er nog menfehen by de graven bezig waren; doch zy vonden de deur geflooten. Zy klauterden derhal ven, zoo zy best konden, de een aan het eene, dp ander by een ander raam op, en, daar door ziende, was het in de Kerk weder duister, uitgezonderd wanneer het blikfemde; doch het blikfemde toen nog zoo fchielyk niet op elkander als naderhand. De oudfte zag niets, maar de jongden in tegendeel kwam het voor als of het graf in vollen vlam was; doch hy bleef nog by zyne gedagte, dat 'er menfehen in de Grafkelder waren, en wachtte nog een oogenblik. Toen .zag hy het licht, als uit het graf zelf opkomende, hoe langs hoe helderer worden. Op het zelfde 'oogenblik zag ook de oudfte de Kerk weder verlicht.. De jongfte kreeg daarop een lang Vrouwsperfoon in 't oog, die als in eene vlam ftond, en uit het graf.opkwam; juist zoo als uw Meid die befchreeven heeft. Myn God! roept hy, klautert zeer verfchrikt weder over II h 5 den  474 GESCHIEDENIS VAH den muur, en loopt heen. De oudrte aan het an der raam, die in % eerst maar een voortgaand liet zag, en ook niet gehoord had, dat zyn makker weg geloopen was, zag eindelyk dezelfde gedaante als een geest over den grond heen zweeven en zoo hy meende, nog eene andere gedaante- maar terwyl hy ook bevreesd wierd, klauterdehy ook den I~r' eD^-ven ais zyn makker! aïnS hafop^en"ZS* ^ ^ t had mets ontdekt, en het als een louter ve diehtfel van moedwillige jongens aangezien Me„ n g by, dat het de Koster en Doodgraaver getveest Kek ztn °P VerZ°efe V3n dea HeerVö/JTn de Ste.sren intusfchen' ter^de*aak voorval by naeht zoo bang gewordt 2 ' arbeiders in huis laaten liS^^E eT zaam oDS huis aan ^ Kerkhof ftal k ze"e ben" *oo bang dat ik den Predikant verzogt eb 1 zyn huis te mogen iaanen tJZ u ï m in tweede fterfgevd b^Z ' ^ het maar ^ God bewaare ULv0o , 'r SS ^ M°eder' verlooren»*' ' Gy hebc reeds zo° veel C CC LX XVII  KAREL FERDINER, 4?5 C CC LX XF II BRIEF. WiltSTADT AAN CHARLOTTE. Aueabrugge, -den l9den. \TS77at 'ik van het voorval denk, heeft Lauife rriy \V eergister reeds beloofd u te zullen fchryven ; en ik denk dat zy het gedaan heeft. Uwe tegenwoordige vraag (*) is dan maar alleen om myne gedagten te weeten; en ik moet bekennen, dat ik het by my zelf omtrent die zaak nog niet eens ben. Zonder twyffel is 'er iets gebeurd;., de verfcheide getuigen, die gewis met elkander niet hebben kunnen affpreeken, Remmen naauwkeurig overeen; en, de waarfchynlykfte vcrkkaring blyft nog die, dat 'er een diefftal zal gepleegd zyn, Mlsfcbién heeft zich de dief tot zyn eigen zekerheid in een vronwelyk gewaad verkleed, en zich zo verfchriklyk vertoond, op dat een ieder die hem zag voor hem zou vluchten. Dus zou ik "er zeer voor zyn, dat de Heer Wolmer het graf liet openen. Dewyl het zwaare Weder veel menfehen uit den flaap gewekt heeft, wil de een. dit, de ander dat gezien hebben; en zekere Daghuurders Vrouw verzekerd datzy een in 't zwart gekleede vrouwelyke gedaante, niet alleen met hangend hair, maar zoo veel zy zien konde, met een rok over 't hoofd geflagen, benevens f*) Men heeft Cbqrtettfs blief weggelaten.  482 GESCHIEDENIS vak lyks-kontrakt te maaken, maar wat heeft het geholpen? het geld is weg," en de Broeder die zwygt. Dit verwondert my het meest. Dan eindelyk moet Sopbia, als zy lang genoeg gehoord en ftil gezweegen heeft, het woord opvatte. ,5 Ik ben," zeide ik eergister tegen Moedertje, „ de middelaares geweest, en als gy durft ontkennen, hoe zeer gy my mondeling daarom gebeden en geplaagd hebt, zal ik het u door uwe brieven bewyzen. Wat wilt gy nu van Elize hebben? Moest zy eene Zieken-bcwaakOer zyn? Zat zv met gantfche dagen by hem? was zy niet de gedien ftigheid zelve om hem op te pasfen, en op elk voorichnft van den Doctor acht te geeven ? Mogt zv niet in de open lucht komen ? Is zy meer dan twee of driemaal naar Lubeck of Grumbuy geweest en dan altyd zoo fpoedig, dat zy den nacht te'baat nam, om op den dag hier te zyn? Mogt zy niet droevig zyn? niet weenen ? O! laat hy die alles zoo hgt kan verzetten, die het ééne oogenblik weent, en het ander oogenblik weder goeds moeds zyn kan, en gelyk het April's weder verandert laat die God danken!" Maar dit zy voor u hiervan genoeg. Alleen dit nog: de Huwelyks plegtigheid werd tegen het oe. noegen van myn Broeder en van de Oom van tyd tot tyd uitgefteld; want men zag dat de zieke i duurig zwakker werd; men ftelde zich reeds zynen dood als zeker voor, en men dagt nu nergens meer om dan om 't Huwelyks-kontrakt, en fchoof het al geduurig uit, om het geld te redden. Maar zoo haast de goede jonge Man zyn aanftaande einde gevoel-  KAREL FERDINER. m voelde, fpande hy alle Zyne vermogens in om zyne beminde EUzc in de regten der voorwaarde te Rellen- Relde zich fterker en leevendiger aan, dan hy was', en begeerde getrouwd te worden. Dat had hy aan myn Broeder en zyn Oom heimelyk beloofd. Hoe gedroeg zich Eüze hier by?" zult gy mo,y" vraagen; „ verwonderenswaardig! verwonde- swaardtg!" zegt myn Broeder. „ Zy was zagtmoedigheid, het geduld, de -inzaag« „ootmoedigheid zelve. Zy wilde niets zien,, met» hooren; beantwoordde iedere koelzinnige ge aarde met de vriendelykfte, elk vinnig woord met hefkoozin", en elke onheufche behandeling met eene be ig vriendelykheid. Met één woord zy deed all voor anderen, en niets voor zich zelve. — toe,ik eens; „ wanneer is de dag van^ uw trouwen ?" zy antwoordde; „ als het de Ouders beheren." Gaster had zy, vermoedelyk by eene onaanlename ontmoeting, tegen de Moeder gezegd * Neef Dankwart zal toch niet vergeeten hebben de^an hem terug gegeevene *"*£f*™^ de weder aan ü ter hand te Rellen? Zy hadt ze willL terug geeveu om te bewyzen dat zy noattgeAzot had met de verbindtenis winst te doen. Swas een gezegde, gefchikt om alle d, flappe of ftyve wangen zoo rood te maaken als Scharlaken, doch'zy zyn gefamentlyk als met leder o**""" Zv heeft daar door ten minften gewonnen, dat zy nu een opgeruimd vriendelyk gezicht ontvangt, en ïeeft zich rust verfchaft; voor het andere zorgt myn Broeder en de Oom. ^  GESCHIEDENIS van v^Z.™ fChryVen UWC ^••byM ƒ ze^s op den treurigen begraafnisdag, toen het ,y /T j13* Man naar gebragt wierd, te Lindendorf gebleeven n,v k l , y geoieeven. Dit heeft men haar ten uitenten kwalyk genomen. Ik was 'er zelve een weimg over verwonderd; maar, terwyl ik onder de hand vernomen heo, dat zy >s middags naar Vrouw Wilms gegaan en den volgenden morgen eerst terug geWn ls, zoo vermoed ik dat zy buiten ons le . ten evenwel ln het gevolg achter het L k J Is dat met de beste verontfehuldiging voor eent wanvoeglykheid? - Zy houdt het "zelve geheTm ^ dus zeg ik 'er u geen woord van. Zy heeft ver' zogt om na de begraafnis van haar man, vooreerst JezelLn.3" - * -1 haar ver-" Hier by bekomt gy het portrait. ffet lag reeds Wede* den dag na ^'/begraafnis. Phlpt knegt van Augusta, die van EUZe terug kwam heeft het medegebragt. Ik had het reeds vroTer moeten zenden. Dus komt de fehuld op my Z bedankt u, en zal zieh mondeling verontfchuldigen dat zy niet met een fchryft. ' -De Heer Eduards had reeds voor Julie's dood gefehreeven. Elize denkt dat hy in de volgende week al komen. Zy zal zeker komen, maar, zoo ik ge^ loof, eerst met Eduards. ö CCCLXXX  KAREL FERDINER. 48j C C C L X X X BRIEF. Charlotte aan Augusta. Farmbull\ den zsfien. Zeker geval, dat in onze nabuurfchap veel opzien gemaakt, en tot menigvuldige uitleggingen aanleiding gegeeven heeft, beweegt my, waardfte Vriendin van onze ongelukkige Elize, om uwe hulp te verzoeken. Ik heb niets ter verontfchuldiging van myn verzoek, als het volle vertrouwen op uwe bekende goedwilligheid, en de zekerheid dat het voor u even ligt is om aan verzoeken te voldoen , als om derzelver ftoutheid te vergeeven. Ik heb van Sopbia verftaan, dat gy onlangs uw knegt aan uwe Vriendin Elize gezonden hebt, maardat "hy reeds federd eenige dagen weder naar Hamburg zou terug gegaan zyn. Wilt gy wel de goedheid hebben, om dat goede mensch, dat misfchien taamelyk fterk zal moeten ondervraagd worden, over de volgende vraagen te onderhouden: of hy op den i7den, zynde de begraafnisdag van myne onvergeetlyke Julie, met eene Dame te Auenbrugge geweest is , na middernacht met dezelve zich een wyl tyds in de Kerk heeft opgehouden, van daar over Farmbull terug gereeden, tegen twee uur, onder een hevig.onweer, by de Boerin Wilms in huis gegaan , en met het aanbreeken van den dag naar Lindendorf vertrokken is ? Alle deeze vraagen betreffen louter dingen, die werkelyk gefchied zyn, van li 3 wel-  486 GESCHIEDENIS van welker zekerheid ik my door berigten van geloofwaardje perfoonen genoegzaam overtuigd" heb. Myne tWyffehügen beftaan a!Jeen ^ 8 b wel door deeze perfoonen alleen verrieht is, en of deeZe perfoonen en haar knegt gewee t zyn? Het komt my ten minften waarfchynlyk voor da wooirrdnr wimet ncen woorden. In dit geval verzoek ik u zeer e»nft,v nm i^:rbT gr rftaodig te K Sss want ,k ben verzekerd dat zyn verhaal door deszelfs gewigt de moeite wel zal beloonen. Wi tTv mv vervolgens in dit gewigt doen deelen, dan af ik l d arvoor van harte dank betuigen. Ik denk dat uw knecht, eer hy het verhaalt, beloften van ffilzwvgendheid eiichen zal, en wil u daarvan vooïï Z myne zyde plegtig verzekeren. " Indien hy tegen alle verwachting niets van dat t ™rët; Z0° VCfgün ^ «o^hans om de b fn arën totV Waai'°m * °Dderzoek doe> beip aien tot eene, mondelyfce onderhandeling, welhe Sopbia my heeft doen hoopen dar h/n , gefchieden zal. P 1 dat b]nnen fcort Het kan ligtejyk als onbefcheiden aangemerkt worden; nogthans kan ik niet nalaaten hief bte j tt gy mV tevens beriat geeft- S Heer 'T* -  KAREL FERDINER. 487 CCCLXXXI BRIEF. Augusta aan Charlotte. Hamburg, den i2fien. Men kan niet beter voor eene geringe moeite ■ beloond worden, Vriendin van myne waarlyk zeer ongelukkige Elize, als ik voor die, welke gy my verzogt had, beloond wierd. Behalven het genoegen om u eenen dienst te bewyzen, fmaakte ik ook dat het welk gy my vooraf beloofde. Myne waarde, ik ysde 'er van, cn fmolt dan wederom in traanen; maar te famen genomen, was het voor my een Feest van weemoedigheid; en hier bekomt gy het aandeel daar gy na verlangde, en 't geen u zoo regtmatig toekomt. Reeds vóór het ontvangen van uwen brief, had ik uit drie brieven van Elize, (twee, die zy my oogenbliklyk, na dat zy van u en van het Lyk der waarde Julie naar Grumbuy terug gekomen was, en dus nog vóór Jidids begraafnis, en den derden, dien zy den volgenden morgen gefchreeven had,) een voorgevoel dat zy voornemens was, iets zonderlings te verrichten. Die brieven, voornaamlyk de eerde en derde, waren in eenen buitengewoo- , nen toettand van ziel gefchreeven, en van den laatften, die ik niet verftond, . heeft my het verhaal van Philip, die zich eindelyk daar toe liet beweegen, den fleutel gegeeven. 't Geen Elize daar als in een droom verhaalt, is li 4 zon-  438 GESCHIEDENIS VAN zonder twyffel eene waare gebeurtenis n fluit ik dien brief hier in r*ï ?,« T ar°m by«aag. Het ^Z^^^^f sj Als ik te lindendorf \wam Pn m„„ , Mamfel ilegts zag, merkfe buitengewoons was voorgevallen Z moest. Haar kleur, Z?7ez "\ ^ r™"611 zen *t ws* bii ? g z,gt' haar gantfche wee- rchryve, ^hl^?^^ gekomen? Gy zyt zoo bleek en zoo treurig H * heb u van myn leeven zoo niet.gezien.»^ „Geen kwaad; by de uitkomst is alles goed wat den mensch overkomt/' zeide zy; en wild f zieh g arne wat vrolyker vertoone, Maar God vertroo t? den geen die het n>et van harte is! —. rt hph ™ zy, „ een Vriend en eene Vriendin" i het is alle- WPn n , VrJendjnvcrIo°ten, maar- deze fde AUP 2 ^ Wyft da" a^d ™* dezelfde. Alles verandert in de waereld: waarom ook met de kleur en gedaante? . Ik he * ?? te bezorgen, dat wel van geen groote aangelegen he.d is; maar gy weet wel, myn goede ^4/hoe na ons fomtyds kleinigheden ter harte gaan. Deeze «aak kon ik aan niemand dan alleen nln u opdraa I^&Sg^^ fcher harte! en Whe.^^^ 03 Hy is en Ook zou hy gezegd hebben, dat hv by het toeflunen der kist een knegt zou zenden; want zelf kon hy het onmooglyk doen- Dit bevalt my zeer ■ PJ^T' eü dCWyJ m de Heer Warnar hier op Lindendorf geduurig veel Schrynwerker» goed laat ' ZlZt::3 ^ " gdyk °m d-zen goeden Man gedagt, om hem by voorkeus als vaste Schrynwerker aan te beveelen; doch vooraf moet ik nlm vraagen of hy dit werk wel wil aanvaarden? en dan heb ik by deeze gelegenheid nog een verzoek. ft öen, zoo als gy u nog wel kunt herinneren, in zulke gevallen een weinig bezorgd, en zie niet gaa «e, indien ik het kan voorkomen, dat een zuiver bgchaam door onreine handen wordt aangetast; dewyl men nu elk mensch niet kent, en ik deezen Man voor goed houde, zoo wenschte ik dat hy n rnynen gevalle zoo veel op zich zelf vermogt! dat hy zelf de kist toefchroefde. Dit is myn verzo4 ' aan bem. Indien hy dit doen wil, mi^ dan tl de hem alles breedvoerig genoeg in een brief gefchreeven — lk vcrzeJcer den * gullen beftellen. Gy zult dan den naam van del Man wel weeten.» — „ Den mam/, ^ » weet ik niet; maar gy kunt dien ligt verneemen- want hy is te gelyk Koster van de Kerk." * « Ik zal hem wel vinden," zeide ik. Zoo is dan alles gereed," zeide zy. „ De Koetfier zal n morgen vroeg een paard geeven, en den weg wy-  KAREL FERDINER. 491 wvzen. Daar hebt gy cenig reisgeld. Hier is de ^ef » zy haalde den brief uit haar boezem, en'hier," vervolgde zy, „ is nog een kicin kistte indien *y het te paard, zonder belemmering kunt medèneemen." — „ Zeer gemaklyk!" zeide ik , al was het nog de helft grooter.' - - „ zvri eenige waschkaarfen in, en een zakje met donkere asverw, die overal niet te krygenis, waar'men die noodig heeft, als mede een weinig geld. — Geer W- den brief maar over, en als' de Man zegt dat hy naar Lindendorf zal gaan om zelf met.my te fpreeken, laat dan het kistje by hem in bewaanng, en urf gy daar. Hebt gy alles,wel begreepen, pliUpr - „ Zeer wel Mamfel, en het zal alles ook getrouw worden uitgevoerd t » RY,J dan maar vroeg heen, goede Phdih en God zy met u! Gy zyt gewis vermoeid van uwe reis. Ga maar fpoedig naar bed. Goede nagt! goede nagt!" — En daar mede ging zy heen, keerde zich.aan de deur nog eens om, cn zeide: „ Indien de Man het werk niet aanneemen, of zelf hier niet over konde komen, zoo zal hy u toch een fchriftlyk antwoord geeven, en dat verzoek ik u my aanltonds door eenen bode toe te zeilden, — Goede nagt!" zeide zy nog eens, en ging heen. Ik was reeds voor Zonne" opgang opgeitaan. Ik reed 's morgens ten half vyf uit, en was ten half zeven reeds daar, vroeg naar den Schrynwerker, ftees van 't Paard, bond het zelve aan den Lindenboom voor zyn huis, en trad binnen. Hy was alleen •n zvn werkplaats, werkte, zoo als ± naderhand «ewaarwerd, n.g aan een voqtftuk, waarop by ö5, . voor-  492 GESCHIEDENIS vAtf Kom, die zoo fpoed,g niet gereed zyn kon, gezet en vermaakt zou worden; want de grond van he g af was vogtig; daar aan was hy bezig, en zot onder zyn werk: * ö' ng Kom, fterflyk mensch, denk eens aan my' ^fyauzyt, was ik voor deezen: t Geen'1 °°k °P 3ard'' 200 wd als gy, C GeeD 4' »» ben zult gy haast weezen , enz ~HDltJ;"\v°Stnk "ed!,ik ken het van groette hem ?" ' dagt !k' reS* Man, SnL ft Cn,Wenkte metmy° ha°d, dat hy -nhy zyn lied ^^Z^ gy voor nieuws?» „ AJJes \>7™f deed myn boodfchap, en gaf hem den brief £ hield onder 't leezen menigmaal op, keek 1 „7 las weder, bedagt zich. -~ w' 7 ' krvgik Raas?" ïi " at Voor antwoord Saai In ~"i 7 ZWCeg' l3S den b™f an. aermaai, — en zeide tot zich zelf, , her i* wei weinig tyd; want dit wjetfttft moet op den d,. dcr bee™f™ nog gereed zyn, en die is ov " J f -1 «Sar ft za, den nagt te tot neemen,™ gen vroeg zelf heen gaan." <-™l . daarvoor, fc,- zeide jl; e„ ^ £J £<« n .. en hier ia he. Matje dat ft n te' hewL og toet' laaten. De fleutel zie ft, fe in deI1 brief_ °SJ^ Hy nam het aan, en zeide; „ dat het zoo wel be- waard  KAREL FERDINER. m waard zou worden, als of het tot het Altaar behoor» de." „ Daar ben ik van verzekerd," zeide ik. Ik wilde in de herberg gaan, maar ik moest by hem eeten en flaapen. Den volgenden morgen gaf ik hem myn paard. Hy reed weg, en kwam 's avonds tydig terug. „ Nu, hoe ftaat het met de zaak, Baas?" ■ „ Het is alles in orde," antwoordde hy. „ God beloone u daarvoor!" zeide ik. „ Daar twyffel ik niet aan," zeide hy. „ Heb ik ook nog iets anders te doen?" vroeg ik. „ Niets," antwoordde hy. » Ik neem alle zorg op my." „ Dus kan ik weder naar huis' ryden?" zeide ik. „ Neen," zeide hy, „ gy moet op nader befcheid wachten." '■ Ik wilde weder naar de herberg gaan; maar moest weder by hem blyven. Het is een hartelyk goed Man. Nu kwam de laatfte morgen. Hy was met zyn voetftuk gereed, bragt het daar het weezen moest, en ik ging met hem by de Grafkelder. —- Hier befchryft Philip alles. Ik moet noodzaaklyk iets overfchryven. Voor de Grafkelder aan de zyde der deur, aan de regterhand, ftaat een Engel, voor zich nederziende, leunende op een omgekeerde fakkel. „Dat is de dood," zeide de Baas. — „ Dat?" zeide ik. „ Hy is zoo fchoon, en anders is hy doorgaans eene affchuwlyke geraamte." — „ Dit,'? antwoordde hy, „ was dwaasheid, had de Heer gezegd, en nergens toe dienftig, dan om de menfehen bygeloovig en bevreesd te maaken." —- Aan de linker zyde ligt een Vrouw van het hoofd tot de voeten in 't rouwgewaad, knielende op een kruis, en vouwen*  4P4 GESCHIEDENIS van wende de handen te famen „ Dat is het geloof," zeide de Meester, — daar tegen over ftaat met gouden letteren, op een zwarten grond gefchre ven; „ Stof, tot Stof." Daarop gaat men twaalf iteene trappen naar beneden,- daar ftonden reeds twee toegemetfelde fteene kommen. „ In die " zeide de Meester, „ ligt de Broeder van den Heer en M deeze voorfte, de Moeder der zalige overie! dene. De menfehen zeiden, dat zy 's nagts tusfchen twaalf en eén uur in een wit kjeed had gewandeld, juist tot dien nagt, in welken haar Dogter geftorven is; doch het is een valsch gerucht■ Zy was eene Christelyke Vrouw, en zal wel rusten" De Heer verkiest daar aan de regter zyde nevens" haar te leggen, en de plaats, aan de linker zyde is voor de Dogter gefchikt. Nu is de begraafplaats voor drie pas breed genoeg; maar nu moet de Heer by zyn Broeder, en zyne Dogter by haare Moeder geplaatst worden; want de jonge Heer verkiest naast zyne Bruid {*) te liggen. Daar achter heen leggen nog beenderen. Zy zyn by het bemuuren der begraafplaats, 't geen de Heer by zyn Vrouws dood liet dóen, opgegraaven. Het loopt van de Kerk op het Kerkhof uit, waar het met een groo ten vierkanten fteen bedekt is. Daar op ligt ook een fteenen Beeld. Gy zult het wel zien, als gy uit de Kerk de regterhand omgaat. Daar wierden deeze beenderen uitgegraven, en de Heer wilde ze haare rustplaats niet beneemen; daarom hebben wy die p Men had de ontknooping, dat zy zyne Zuster was, verborgen gehouden.  KAREL FERDINER. 495 die hier te famen in een hoek-gelegd. Ik weet niet wie ze toebehooren; maar Hy die ze allen zal opwekken, zal ze wel weder weeten by een te voegen," j3 daar heb ik geene bekommering over," zeide iIc_ . v Zy zullen ook zoo lang wel met elkander over weg komen," zeide hy, „ daar van ben ik verzekerd," antwoordde ik; „ want hier heeft niemand iets meer van het geen waar over hy twisten kan." — Nu wierd het avond, het was dien dag gelyk ook den voorgaanden, benaauwd Weder geweest; ook weerlichtte het 's avonds; maar boven Was de Hemel nog helder en klaar, en de lucht geheel Ril. Na negen "uur kwam het baarkleed, — hier Ra ik de befchryving van Philip over, welke, met het geen Elize in den ingefloten brief bybrengt, juist overeenkomt. Dus moet zy het, dewyl zy deeze befchryving opgeeft, zelve gezien hebben; fchoon Philip verzekert, dat hy 'er niets van weet. — 0m elf uur', vervolgt hy, was alles geheel afgeloopen, en het gantfche Dorp lag tegen middernagt reeds in diepen flaap. „ Nu wordt het tyd dat wy gaan," zeide de Meester tegen my. ,, Waar heen V' zeide ik. „ Gy zult het wel zien," zeide hy; „ kom gy flechts met my!" Wy gingen eene goede ftreek by het Dorp langs tot aan de laatfte hut, die alleen ftond. De Blikfem en Donder wiërden fterker, fchoon de laatfte nog verre af was. Vóór dit huis hield eene digt gefloten reiskoets ftil. „ Hier!" zeide de Meester. Toen giste ik aanftonds wie 'er in was, namelyk myne dierbaare Mamfel. De Baas maakte het poortier op, en  496 GESCHIEDENIS van en zeide: „ hier zyn wy.» Is a!Ies 17/Ï\r iS ge,yk & bevolen hebt/«ade de Meester. - „ En het kistje?„ _ b' «aat op de plaats daar ifc u heen zal brengen, en Wen en Kandelaars daar gy het befteld hebt.» „ m, ™ Gods naam:" zeide zy, en kwam de Koets uit, „ Ik zal een paar fehreeden vooruit gaan volg my flechts J" zeide de Baas. ,, I„ Gods det' ^^erom. „ PmP geef my toch je hand. Zy hield my by den arm vast, en zoo S«ogen wy, lk wisc nict waar heen> ^ k^ loos van verwondering, Wy hadden geen licht, *aar volgden flechts onzen Man, Het bloemde nu ƒ fpoemger op elkander, en donderde harder, en de lucht boven ons hing vol zwarte wolken. Zoo gingen wy naar het Kerkhof, vervolgens over het Ke khof w s> .n k]dn vertrek.e .n ^ , ~~ Dit is een kamertje voor den Koster om alles in te zetten, op de wys van een rondsom digt gemaakte Kerkbank. Daar g;Ggen ^ £ wist verder met wat 'er gebeuren zou, da" alleen t geen >k vermoedde, en was vol verwachtin- en vrees. ö CIJ In dit kamertje ftond eene brandende kaars op de afel, vier nog niet aangeftoken waschkaarfen, en hetbewustekistje;en toen zag ik eerst dat zy diep m den rouw was. Wat zal daar van worden ? dagt «. — „ Zal ik u geleiden, Mevrouw?" zeide de Baas. „ Neen, myn lieve Man," zeide zy, „ als gy my ten naasten by den weg maar wvst." Hv nam het licht, ging uit het kamertje inde Kerk en zeide, terwyl hy met de hand wees; „ nu mat dien  KARËL FERDINER. 49? flien breeden gang tusfchen de Stoelen regt doör; daar komt gy op bet choor, en dan de regeer hand af — daar zult gy*het wel zien! Het is open, en het zal 'er licht zyn; want daar brandt ook een kaars in » „ Ik bedank u hartelyk!" zeide zy. ,i m zal het nu wel vinden." -— Wy kwamen weder in' het kamertje terug; de Man wilde blyven, en ons terug brengen; maar zy wilde het volftrekt niet hebben. Hy moest my flegts den weg wyzen. Dus wees hy my den weg.dit het kamertje, de linkerhand om, tot by de Grafnaald; dan regt uit naar het Weduwen huis toe, dat alleen ftaat, en zoo langs de Kerkhofs-muur van 't Kerkhof op de ftraat; ~daar zal ik u wachten," luisterde hy my m t oor, en wilde heen gaan. — t, Nog één woordje, zeide myn dierbaarfte Mamfel, terwyl zy het kistje opende, een zakje daaruit nam, en weder toefloot; „Pneem dit kistje mede naar huis ; wantik zie dat 'er nog alles in legt dat ik 'er in gelegd heb. Op een ander tyd zullen wy daar wel nader over fpreeken" — Hy nam het, en ging heen. Hy was nog maar weinige oogenblikken weg, toen 'er een S gedruis over het Kerkgewelf heenrolde. Eü* verfchrikte. „Myn God!" zeide ikwat is dat? Ik denk een donderflag," zeide zy, terwyl Zy met beevende handen de eene kaars na de ander aLftak, haar opgebonden kleed aan alle zyden nederliet haar kap afdeed, het zakje over haar arm hing, twee kaarfen , de eene in de regte-, de an* dere in de linkerhand nam, en uit de kamer in de Kerk wilde gaan. — , Ailerwaardfte Mamfel," zeide ik, » moet rk u VI. D. II. St. Kk  498 GESCHIEDENIS va» niet geleiden?" — „ Neen, Philip; ik moet alleen gaan," zeide zy. , „ Het is," — zy fchrikte weder; want 'er viel wederom een Blikfem, die het gantfche gewelf boven en rondsom ons verlichtte, en een donderflag, die eerst de zolder boven onsl en vervolgens den grond onder onze voeten deed dreunen. Zy verfchrikte zoodanig, dat de kaarfen m haar handen febudden, en 'er één van uitging; maar zy ftak die weder aan de andere aan. H Het is een gelofte, Philip, ik moet alleen gaan." -— „ Ik laat u niet," zeide ik, „ ik laat u niet alleen ! Ik kan het nu wel denken, waar gy heen wilt. Ik weet den weg, en ben'er reeds geweest. Om Gods wil, neem my toch mede! Ik weet den weg' en gy zyt zoo bleek als de dood'; en zie eens, hoe" beeven uwe handen! allerwaardfte Mamfel, neem my mede!" — „ Rraave ^ zeide zy> fc & heb een ander die my geleidt, dien gy kunt vertrouwen ! wee hem die op Hem niet vertrouwd! — Gy hebt my beloofd te doen wat ik wil. Beloften zyn heihg! en heilig is deeze plaats waar ik de vervulling vorder! en driemaal heilig is Hy die het nu laat donderen!" Het donderde weder, en ik was zeer ontfteld. —_. „ Waardfte Mamfel," zeide ik, „ ik zal ze houden! De Almagtige God geleide u!" „ Amen!" zeide zy, en ging naar het Altaar, zette de kaarfen, de eene ter regterde ander ter linker zyde, en lag op haar aangezicht' De kaarfen woeien en flikkerden door den harden wind, die door de Kerk heen drong, én eene der kaarfen uitblaasde, maar zy zag het niet; want zy lag nog by aanhoudendheid op haar aangezicht. Ir was  KAREL FERDINER. 459 was bang dat ook de andere zou uitgaan, en wierp my op myne knieën om voor haar te bidden. Op faet zelfde oogenblik ging ook de andere uit. Ik bleef leggen, en bad hoe langs hoe fterkcr, ziende haar alleen dan, als het zwarte gewelf door den Blikf-m plotfeling verlicht werd. O! wat heb ik daar uitgedaan! - Waardfte Mevrouw, ik ben een Zondaar, maar echter geen groove Zondaar; ik heb een goed geweeten, en een goed geweeten laat zich niet beangftigen; maar het koude angstzweet ftond my op het voorhoofd, en alle myne leden trilden, zoodat ik myne gevouwen handen naauwlyks kon te famen houden. Ik kan het niet uitfpree- ken! Zoo lag ik fteeds op myne knieën , en zag haar nu geheel niet meer; maar hoorde haar zugten en fteenen. Eindelyk werd het by het Graf van tyd tot tyd lichter; vervolgens zag ik duidelyk het Altaar, het Koor en de geheele Kerk, en zy kwam terug,' zoo als zy afgegaan was, met eene kaars in iedere hand. Myn hart klopte weder van vreugde; maar, toen zy digt by my was, zag ik in myne verbeelding de fchim der Moeder, van welke my de Schrynwerker verhaald had, zoo zeer verfehrikte ik van de verandering in haare gedaante. God zy dank!" zeide zy, toen wy in het kamertje terug kwamen. „ God zy dank!" zeide zy, „ ik heb het doorgedaan. Het was eene gelofte, Fhilip, dat ik aanftonds na haare begraafnis God aan het Altaar om rust voor haar en my zou bidden. Nu zal ik de vervulling van myn bede getroost afwachten. Zyn wil gefchiede!" Ik fprak geen woord. „ Kk a Zy  5cb GESCHIEDENIS Va& Zy blaasde de kaarfen uit. Ik nam 't geen ik op tafel vond, (want ik was nog geheel ontfteld, ea wist naauwlyks wat ik deed,) haar kap onder myn arm, en de kaarfen in de hand. Zy floot zelve de deur toe, nam de fleutel, en wy gingen dienzelfden weg heen, dien de Koster my langs de Grafnaald had aangeweezen, en die my nog zeer wel bekend was. „ Zoo gy dea weg weet, Philip," zeide zy, dan zullen wy de Lantaarn uitblaazen, opdat het licht geen opzien maake; want in de huizen is overal licht, en alle menfehen fchynen te waaken." Ik blaasde het licht derhalven uk, terwyl'wy'er toch weinig nut van hadden , want de eene biikfemftraal volgde onophöudlyk de andere." — Tot dus verre Philips eigen woorden. Het overige zal ik u volgens zyn verhaal kortelyk mededeelen. Zy ontmoetten op het Kerkhof den Koster dien Ehze eerst in de afgelegen hut dagt te vinden Hy geleidde haar, en terwyl het begon te regenen, herinnert zich Philip dat hy haar kap by zich had en Elize zet dien op. Zy gaf de fleutel aan den Koster, zeide hem, dat zy alle de kaarfen uitgedaan had, en drong 'er zeer fterk op, dat hy het'"kistje met het gefchenk, welk daarin lag, zou aanneemen -Zy wilde oo enbliklyk naar Lindendorf'.terug; maar het liegt- Weder noodzaakte haar van voorneemen te veranderen, en naar Vrouw Wilms te ryden daar Philip haar heen bragt, OngetwyfFefd heeft zy' zoo dra zy hier gekomen is, in de volheid van haar* hart dien brief gefchreeven, dien ik u van haar eigen, doch flechts half leesbaare hand by deezen toezend. Is  KAREL FERDINER. 501 Is dat niet eene uitmuntende ziel, — maar waarom zou ik uw oordeel voorkomen? Gy kent myne Elize; Dit alleen weet ik niet, of gy deeze daad 'even zoo verklaart als ik. Volgens myne verklaaring moet ik die hoop weder opgeev.en, met welke ik my reeds geftreeld had. — Binnen agt dagen hoop ik het genoegen te hebben van u te loeren kennen. De Heer Eduards zal my geleiden, als ik regtftreeks naar Lindendorf ga. Dit zal dan ook myn weg zyn. CCC L X X XI I BRIEF. Elize aan Augusta. 's Morgens om 2 uur, na j ulie's begraafnis.. Heb ik geflaapen ? Heb ik geyld ? Is het gefchied ? — ïs het een droom ? - Zoo geduurig voor myn geest! - zoo leevendig! zoo waar! — Welk een droom zou dat weezen! Nog trillen my alle de leden, en eene doodverw bedekt nog myne wangen! — Ik ontwaak, en weet echter niet dat ik geflaapen heb. —— Gister werd het Lyk van de Engel ter aarde befteld. Myne ziel was 'er Reeds tegenwoordig, 't Geen myne oogen niet zagen, zag myne verbeelding. De flambouwen vooruit, de lantaarns ter zyden, en achter aan de waggelende Lykkoets, eene lange trein in diep rouwgewaad, de Vriendinnen, de Vrienden, de Vader, de Broeder in jammer en Kk $ drcet.  5o2 GESCHIEDENIS van droefheid gedompeld, de bleeke aangezichten, de ademlooze ftilte der treurigheid, hetfteenen cn zug. ten, het gewoel van menfehen, die allen, allen fpraakeloos en treurig waren, en de zwarte digt op een gepakte wolken van den medetreurenden Hemel! —- Wee my.' Wee my! — Daarop volgde de verfchriklyke middernacht, en ik zag den trein der begraafnis weder. Sliep ik? ylde ik? Ik weet het niet; maar ik had het nogthans.voor myne oogen! — En nu voor de vierde maal de verfchyning van een Geest! Voor eerst in den nacht, toen ik het Lyk in de kist gezien had; daarop den volgenden; vervolgens den derden nacht, en nu voor de vierde maal dezelfde verfchyning. „ Kom," zeide de bevallige Geest; „ gy hebt rust noodig. Kom, dezelve /indien gy ze vinden wilt, zoeken ter plaatle daar men zegt dat ik ben. Zoo gy my bemint, en rein van harte zyt, zyt dan niet bevreesd! Koom dan, daar ik ben, in de verzamelplaats der afgeftorvenen. Neem daar nog eens den kusch, dien ik u niet geeven kan en laat, als gy my bemint, myn Lyk niet verrotten , zonder een aandenken van haar, die myns Broeders Echtgenoot had moeten zyn, maar nu niet meer kan weezen." Ik zal, ik zal, ö gy Engel, die aan my verfchynt, om my in myne grievende fmart troost en vrede te brengen van den Hemel, waar gy u thands bevindt, om u en uwen Broeder! Ja, ik zal, ik zal by u komen in het huis der verrottinge; ik zal den kusch neemen, dien gy my niet geeven kunt; ik zal u myn aandenken brengen, en eene gelofte doen, om  KAREL FERDINER. 503 rm n;mmer te w. de. 't geen ik niet weezen moet. ÏÏÏE doen, al moei ik ook verhyven naast dat geen, welk gy aan de aarde hebt wedergegee- f^ong op, deed myn diepfte aing in aller yl ik weet niet waar heen? Ik kwam diepe duisternis, terwyl de dik op een gepakte donderwolken boven my heenroiden; ü: ging m de naare fchemering van twee kaarfen, die in mjne handen waggelden en beefden, met beeven e voe ten onder een hoog gewelf over holklinkende G a ^ flaar een Altaar, wierp my op myn aangezicnt aan deszelfs onderfte trap ter neder, en bad. De Rormwind zette een Onweêr op, de glazen des Tempels daverden, het huilde boven door het ruime gewelf; de vonken der lichten vloogen rondITmy heen en weder, tot zy eindelyk aan beida kanten uitwoeien. De donkerheid was vrees.yü Dutternis en Biikfem verborgen en »^ beurten, vo.r my het Heilige Altaar. Het koude Let droop my van het voorhoofd op de wangen, en eene kille trilling drong door myn ligcnaam van 1 het hoofd tot de voeten; maar ik bad weder, ontvlogt myne hairen, ftrooide Rof en asch daarop weende, zugtte, en fmeekte den Alwyzen om my Tet Zynen verfteikenden troost niet te verbaten; Stttmyn gebed uit voor Hem, die alleen wee waarom Hy haar van de aarde wegnam, en my et °Achl wIikTkralht is 'er niet in het gebed gele«en! Myn hart greep moed, fchoon myne beenen beefden. Van het Altaar fpoedde ik my naar de ver. K k 4 blyt"  504 GESCHIEDENIS van blyfplaats der dooden. Zonder licht, alleen verlicht ■ door den Blikfem van den Hemcl, £ c£ h ren, beftroojd met ftof en asch ging ilc naar het half opengaande Graf. Het doove fchynfel ,van eene. uitgaande lamp fchemerde by het zelve, en de ftank der verrotting, koude, fchrik en doodsgevoel ontroerden my van alle kanten; maar, _ o^weJke kracht is 'er nieten het gebed gelegen! om in den * gT D' m h3d ZClfs moeds genoeg ïwaa f Sen° ^ Saan- - lk *!n* in h* Twaalf fteenen trappen ruischten onder myne haas- t»ge voeten, zoo dat het door het wee galmend doodgeweJf h kIonfc> _ Daar bw end zichtbaar in de fchemering van eene brandende Laars; maar ik wilde haar zien, om welke ik myn offer brengen en myne gelofte 'doen moest; ik Ze • ikVT"' /elke ik °mhelzen * ^en Z7 :P ?ï andCre kaarfen aan °* het doodgewelf te verhchten; daar zag ik naar leggen zoo glansryk als lk haar ooit gezien had. De kist was der, droomde ik? ylde ik? - zag den heZ' hgen Geest weder, die my geroepen had, fta dl net een vriendelyk gelaat, en weende met det vinger zyner regte hand op de zilveren letters" „ Hier vondt zy, die myne zrjst£r en deeze zal OOK haar broed kr vINDJ' aps hy naast haar ligt.'' d ' ± my op het Lyk neder, kuschtte d.szelfs yskou e hand, wangen en voorhoofd. - ,, Gy h{bt ™? geroepen,• zeide ik, „ hier ben ik, die u bemin! meer  KAREL FERDINER. 505 meer dan eene Zuster, gelyk hy alleen u bemint, die uw Broeder was. Neem, neem deeze heete Lren, myne geloften, myn Lyköifer, en deeze l a te omhelzing gunftig aan! Ah ik daar kom, waar gy thands zyt, ach! dan zult gy, na myne Moede", de eerfte zyn, welke ik te gemoet vheg en daar zal hy voor ons weezen, t geen hy m dit leeven niet zyn kon, 't geen hy voor my met worden moest, myn en uw, uw en myn Bruidegom, Hjvn en uw Broeder, en wy allen zullen door eene Zusterlyke liefde aan elkander verbonden worden. Neem, neem deezen laatften kusch , neem myne geloften, en dit aandenken, welk gy van my beiert,-en bid, ó Engel des Hemels, bid voor uwe bedroefde Zuster, die de Vrouw van uw Broeder had kunnen, en niet moest worden, ach! bid voor deeze verflagene, dat zy rust en vrede v,nde,_zoo lang zy over de Graven van zoo veele geliefden heen wande't. Dit zeide ik, terwyl ik haar kuschte, en lag myn portrait op haar borst onder de regte hand, en gat l phats van het verwelkte bloempje, in haare linkerhand, een ander van myn boezem, welk1: by de laatst ondergaande Zon versch geplukt had, fteeg toen weder de trappen van het graf op, en kwam onder een verfchriklyken Donder en Blikfem terue, waarheen weet ik niet. Lieve, lieve Augusta, welk een droom was d3t 1 Ik ontwaak, en weet niet dat ik gellaa- pen heb; ik vind myne hairen verward, myne ' wangen dood bleek, en alle myne leeden beeven Kk j Hel5  506 GESCHIEDENIS van » ik geyki, heb ik gedroomd? — Lieve Augusta, welk een droom was dat? — ' CCCLXXXIH BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den ^den July. rpt hier toe hadden wy zeer droevige, ^ ' X hebben wy ook verfchriklyke voorvallen O myne waardfte Leonore, wat heeft Jfefe met ^ welmeenende bemoeizucht niet u^erichU Zy heeft den een bedorven, zonder den ander te kun nen helpen! Zy vergeeve het my, dat ik over haar gemelyk ben! Dit zyn aandoeningen en klagten welken een medelydend hart niet altoos van zich weeren kan Ach! waart gy hier! Z ^ zelve eens Leonore, hoe Wy ^ g ^ 7 1DZ0^erheid W,W, Ach, h ./ al te zeker, dat hy in zyn verftand gekrenkr is, Als ik hem maar aanzie, dan is het of myn hart geheel omkeert. Elize zal niet in ftaat zyn u hé geval te verbaalen, dat wy met hem gehad hebbendoch gy moet het weeten; ik zal het u derhalven mededeelen, zoo goed als ik kan De Kolonel Wallfiadt is reeds lang naar zyn Regi. ment terug gekeerd; de Overfte Walsborn is 1 in Saxen; Ahrenhof en zyne Moeder, die wy van daag eerst terug wachten, zyn voor eenige dagen naar  KAREL FERDINER. 50? mar Lubeck, daar zy voorneemcns is een huis te koonen en Louife en Carolina zyn voor een dag of Se ni JuenbrugSe. Dus had Ferdiner geen an- . der gezelfchap dan WoUner en my. Wy waren dan 00kgby elkander in de rouwzaal, (daar Ferdtner h liefst Is, en daar op zyne uitdruklyke begeerte alle die treurige toebereidfelen, geflooten venfters b hangen fpiegel, in één woord, alles wat in de kaJfwas'nog blyven moest, zoo als het in de eerRe rouwdagen gebruiklyk is,) en verwachtten den Heer Eduards, die door een brief bericht had dat hy dees dag van Lindendorf zou komen. Wy zogten den ongelukkigen Pcrdmcr door gefprekken ' te onderhouden j maar het was zeer moeilyk om hem aan het praaten te krygen, omdat wy juist dat eeen , waarin hy het meeste belang Relt, zorgvuldig Lesten vermyden. Hy fprak weinig, alles kort en af-ebrooken, en flechts, wanneer het betrekIvk was tot dat geen, waarmede zyne ziel bezig was- of wanneer, om zoo te fpreeken, een vonk zyn h-t'op nieuws deed ontvlammen; of wanneer hy meer en meer bewustheid kreeg van de tegenwoordigheid van Zvn Oom, en alle zyne krachten van geest infpande om b'daard te fchynen , dan werd zyne ziel weder leevendig; dan waren alle zyne antwoorden zoo verre van uitzinnigheid, dat zy veel eer blyken gaven van -en fterk denkvermogen, om in zoodanige omftandigheden nog zeer gepaste middel-denkbeelden te kunnen vormen. . . . .,'. „ Wy hadden hier gister eene geduunge afwisfehng van zonnefchyn en regen. Na zulk een gefprek, SUS  So8 GESCHIEDENIS vak als ik u tot dus verre befchreeven heb, en by welk f^et :-tS°P en ne(3er gfng' da" Wede^oor d n nende f'^' m« ^ofd op den ann Jeu- en ging bedaard de kamer uit. Hy komt my van daag al zoo goed voor', als befluu van zyn verftand, welk hv wil dooreen en als ik m aanmerking neem de magt die hy over' »ch ze ven heeft, zoo dikwyls hy zich met vee d hCeid " Id herinnm' Cen * w d-gheid van een man in de tegenwoordigheid van an deren vordert, dan geloof ik, dat hv fterkte «n bez,c, er; hoop, dat hy het onder Gods z gen ein delyk zal te boven komen." b U' Ik vond deeze aanmerking zoo regtmaatig, dat ik geloofde, dat de Heer Wolmer flechts zvJl * geleend had aan myne gedagten 2 ^ ^ te drukken. ' Jk Dlet ™ «it Ferdiner kwam gelaarsd en gefpoord weder teru* met zyn Hartsvanger op zyde. _ Wy keeken' elkander aan ; want wy lieten hem niec «JJlT ryden en hadden hem eenige dagen da^op t ne gepaste wyze weeten terug te houden * Toom--"itfyden?l Vr°eg ^ >> ja, Oorn, antwoordde hy. „ Ik eevoel A»i -i beweeging noodig heb." g h dat ,k h;wDl'; iS U Zeer nood!'g;" hernam Wolmer; „ niaar het Weder :s zeer onbehendig.» w "  KAREL FERDINER. 5°9 Hy keek naar het venfter, en zeide;,,, meer regen dan zonnefchyn; dat ben ik reeds lang gewoon 1" „ Maar de regen maakt nat!" zeide ik, om zyn ernftig peinzen in fcherts te veranderen. „ Nat!" zeide hy, nam zyn kamizool in de hand, -1' ik behoef u niet te herinneren, dat het zwart was> en vroeg, met een glimlagch, „ vreest gy ook dat het verbleeken zal?" „ Gy moest liever de kap-chais neemen," antwoordde'de Heer Wolmer. Ik weet niet of hy hem begreep. „ Gy zyt 'er.dan ook bedugt vóór," hernam, hy" „ en zoo moet . het waarachtig niet weezen 1" voegde hy 'cr by met een allerernftigst gelaat. „ Hoe kunt gy nu weer uitleggen!" zeide ik, en begon te Iagchen. „ Waarom de zaak van buiten niet vertoond, zoo als zv inwendig.is?" voer hy voort. „ Myn lieve Neef!" zeide de Heer Wolmer, hem by'de hand vattende, „ altoos, altoos zulke aan^ merkingen?" „ Het was de myne niet,' antwoordde hy, met alle tëderheid in zyn gelaat. „ Neen, het was de aanmerking van eene Vrouw; O! Oom, van eene Vrouw! Doch gy kent haar, Caro- Una van Walsborn. Eene Vrouw! Hemel! Zy heeft haars gelyke niet; want myne Zuster is dood." Hy wierp zich by het zeggen der laatfte woorden op een ftoel neder, leunende met zyn gezicht op zyne armen. Wy verftomden. De Heer Wolmer ftond op, en liep naar het venfter. Ik wend-  $io G E S'CHIE DÈNIS vifi Wendde myn gezicht ter zyde, en droogde myoe traanen af. Deeze ftiite duurde vyf goéde minuuten. Ferditet rechtte zich het eerst weder op, en ging, waar. fchynlyk nog in de eerfte opvolging van denkbeelden, voort, fchoon ik den zin zyner woorden niet verftond: „ Twee zeldzame voorbeelden.' Zy droegen het niet op, maar in het hart!" .w- ik onderftreep deeze woorden, omdat hy die met een byzonderen toon uitfprak, — „.'maar, die den angel verzwolgen heeft, duizend tegen één, zoo- hy >ct niet aan fterft! Dus is het verftandiger, dat bet van buiten blvfti" Hy zat weder een langen tyd ftil te peinzen; daarop kwam hy weder tot zich zeiven, zag met een paar groote oogen naai- de pfeats dw zyn Oom gezeeten had, vervolgens naar my, ftond fchielyk op, enjyroeg, „ waar is myn Oom?" t Ik wees met myn hand naar het venfter, en beduide hem, dat hy hem had bedroefd gemaakt. Hy begreep .my, ging by hem, en zeide; „ kunnen wy dan 'te famen ryden ?" De Heer Wolmer herftelde zich, en zeide, „ zeer gaarne, myn waarde Neef!" „ En gy?" vroeg Ferdiner, terwyl by my aanzag. « Ik zal den wagen beftellen," zeide ik, en ging den kamer uit om myn werk te doen. Het rydtm> kwam, en zy reeden af. Na verloop van een balf uur kwam een wa^en met vier paarden de Hofftede opryden. Ik vermoedde aanftonds dat het Eduards was, en liep naar de deur toe, om hem te ontvangen. 'Er kwam ook een  KAREL FERDINER. 51 * een Mansperfoon uit, dien ik want ik had hem voor jaar en dag een keer of twee te Hamburg gezien, my nog even kon herinneren; maar hy geleidde nog tegen .nlyne verwachting eene Dame uit het rydtuig, en deeze Dame was tegen myne nog grootere verwachting, Elize. Dat zal eene ontmoeting geeven! dagt ik, en kon my niet weerhouden, om, terwyl ik haar ontving, myne bekommering te laaten blyken. Hoe is het .met Ferdiner?" was het eerfte, 't geen zy, my by de hand vattende, met een groot ongeduld vroeg. „ Gantsch niet wel!" antwoordde ik. „ Zyn verftand —— " O myn God!" zeide zy, en ftortte traanen. En ik vrees," ging ik voort, „ gy zult 'er veel door lyden." „ Dat komt 'er niet op aan," antwoordde zy, „ dat komt 'er niet op aan. Ik wil alles, alles lyden. Zeer gaarne!" — Hiermede trok zy my by de hand ylings het bordes op. Ik overleidde by my zeiven, hoe ik het zou aanvangen, dat Ferdiner haar niet onverwacht zien mogt, en zeide haar; ik vreesde, een verrasfching, tot welke hy niet bereid was, mogt hem te zeer ontftellen. Zy verzogt my het zoo te fchikken, als het my goeddagt. „ De Heer Eduards" zeide ik, „ kon hem het best voorbereiden, zoo gy my wilt toeftaan daaromtrent met hem eenige affpraak te maaken." „ Alle», alles, wat u belieft," zeide zy, terwyl wy in de zaal traden. „ Spreek maar met hem; ik zal  Jia GËSCHiÈDENis van zal hier gaarne zoo' lang alleen blyven." Ik gfegT dus terug, want Eduards was nog buiten ooi eenige pakkage te bezorgen, en den Voerman, die Elize naar Grumbuy, by Sopbia en Augusta zou terug brengen , wegens den tyd befcheid te geeven. Zoo dra hy gereed was, zeide ik hem zonder veele voorafgaande pligtpleegingen myne bekommering. „ lk zal," antwoordde hy. „ Ferdiner wel naar behooren voorbereiden. Jk heb het Elize, die ongemeen veel geleden heeft, nog ïydt-, en altoos lyden zal, ten' fterkften afgeraden ; ik heb haar ernftig verzogt zich te ontzien, en nog eenige dagen terug te bh ven; maar nadat zy gehoord had, dat Ferdiner's verftand geweldig leed, en Dankwart en Sopbia haar zulks fterk aanraadden, was het haar volftrekt onmogelyk. Zy moest hem voor de laat/Ie maal zien en fpreeken , zeide zy." „ Dat wil ik niet hoopen! Dat wil ik niet hoopen! Neen, waarde Heer Eduards, niet voor de laatfte keer. Zy moet nu de plaats van ;uüe ver^ vangen. Zoo begeerde het de Overledene, zoo be^ geert het Wolmer, dit vordert de toefland van Ferdiner, dus willen het alle, alle Vrienden; en gy-j myn waarde Heer Eduards moet daartoe medehelpen." ,, Uit den grond mynes harte!" zeide de braave Man, en lag de hand op zyn borst; „ maar ik wenschte, dat ik meer hoopen kon! — Weet hy dat zy Weduwe is?" „ Neen. Wy hebben het voor hem zorgvuldig verborgen: maar ik vrees, zy zal het nu zelve wel verraaden." „ Dit  KAREL FERDINER. 513 's, Dit zou ik evenwel niet gelooven," zeide hy, „ als hy 'er niet uitdruklyk naar vraagt: ontkennen kan en aal zy het zekerlyk niet; maar hy zal niet ligt op deeze vraag komen. Daarom heeft zy, op aller aanraaden, niet haar diep Weduwe-, maar een gewoon rouw-kleed, als men in een fterfhuis gaat, aangedaan; alleen, zoo zy meent, om den indruk op Fer* diner voor te komen of te verzagten." Nu herinnerde ik my eerst 't geen ik te vooren niet eens gemerkt had, dat ik haar in ditzelfde rouwgewaad meer gezien had. —4- „ Had zy toch," anr> woordde ik, „ den Trouwdag maar uitgefteld, terwyl men voorzag, dat de jonge Man niet lang leeven zou." \ . „ Dat was bok myn raad," hernam Eduards'; „ maar de jonge Larner drong 'er Rerk op aan, alleen om' Elize's wil; want, zoo dra zy getrouwd waren, was zy zyne erfgenaam. Ook hoopten de Ouders nog geduurig op ik weet niet welke verwisfeling zyner gezondheid, als hy door het Huwelyk maar van haar verzekerd was; en waarlyk wensch en hoop aan den eenen, en voorzichtigheid en vriendfchap voor Elize aan den anderen kant, — ik kari het niet afkeuren. Ook vrees ik niet dat de zaak daardoor verflimmerd zal zyn: indien wy nóg op eene vereeniging konden hoppen, dan had zy niet moeten verloofd zyn." Hy had by dit zeggen myne hand genomen, en keek my lagchend aan, -— „ Een Huwelyk," ging hy voort, „ kan het iïiei genoemd worden , en omtrent Elize heeft geene de minfte verandering plaats gehad, dan die van haar naam:, maar geloof my, ik ken Ferdiner. Al VI. D. II. St, LI was  m GESCHIEDENIS van was de Man oogenbliklyk na de Trouw-plegtigheid geftorven, en al was bet antwoord ja, op de vraag van den Predikant, de eenige lettergreep geweest, die hy in zynen Echtenftaat gefprooken, en dien 'bem de dood zelf ontwrongen had, geloof my, het zou nimmer gebeuren. Neen, heeft hy zicbzelven in zoo verre kunnen overwinnen, dat zy Larner's Bruid is geworden, dan zal hy ook de begeerte kunoen overwinnen om haar tot zyne Vrouw te hebben, de Man mag leeven of fterven. Dus vrees ik zeer dat Brmd en Weduwe by hem het zelfde zyn' Ik zeg u dit van te vooren, opdat gy het aanftonds daar heen moogt richten, om hem te helpen overwinnen, zonder dan verder iets meer te hoopen of te verwachten. Viel het anders uit, het zou my tot hartelyke blydfchap verftrekken." Onder dit gefprek, welk my zeer ter neder ftoeg, keerden wy by Elize in de zaal terug, en wy fpraken met elkander af, dat zy vooreerst in de naaste kamer gaan zou, als Wolmer en Ferdiner van hunne wandeling terug kwamen. Eduards zou hem tot haare komst voorbereiden, en dan zou een van ons haar in de kamer leiden. . Vervolg. Na den middag. |k moest afbreeken. De Oudmoei van myne Julie Ji — van myne Julie? ach! die niet meer is' en haar Zoon kwamen op het oogenblik van Lubeck te-  KAREL FERDINER. 5^ terug. — Nu zyn zy met elkander in den tuin; dus heeft Ferdiner gezelfchap, en ik kan voortgaan. — Het duurde niet lang of Wolmer en Ferdiner kwamen terug. Elize ging in de naaste kamer; Eduards en ik ylde hem te gemoet. „ Myn Eduards/" zeide Ferdiner, die zynen Vriend in de armen vloog, „ nooit waart gy meer welkom, dan nu! Dit is nog veel voor alles! Een Vriend! Niemand kan de waarde van het water be:er waardeeren, dan de dorRende, als hy op het punt Raat om van dorst te verfmagten!" — Zy omhelsden elkander ; ik liet hen aan hunne aandoeningen over, nam Wolmer by de hand, bragt 'hem by Elize in de kamer, en fpoedde my weder naar hen toe, terwyl zy in de zaal gingen. Het gefprek moest namurlyk aanftonds op Eduards Nicht vallen, die onlangs van hartzeer, en ook van wegen eene zeer ongelukkige liefde geftorven js. „ Hoe gedraagt gy 'er u in?" vroeg Ferdiner. , Als een mensch, die door zyn Godsdienst, dooiden tyd, en door verftrooijing onderfteund word. Myne reizen hebben my ook veel dienst gedaan; en daarom ben ik voornemens nog ééne reis te doen. En gy ook, myn lieve Ferdiner, gy moet hoe eerder hoe beter gaan reizen." „ Dat zyn juist ook myne gedagten !" zeide Ferdiner, over welken ik reeds federd eenigen tyd gebroeid heb!" „ Dan kunnen wy gezelfchap maaken." „ Zeer gaarne!" antwoordde Ferdiner; „waarheen denkt gy V LI 2 » Naar  jï6 GESCHIEDENIS vla „ Naar Koppenhagen." En van daar ?" „ Weder terug." » Weder terug? Naar de plaats, daar wy van daan gingen? In een cirkel rond loopen ? In een rad omdraaien? Neen.' ik begin reeds te duizelen, als ik denk om dat gaan en wederkomen. Dat eeuwig heden, welk gister was.' Die ydele, wal- gelyke, walgelyke herhaaling van het voorige' Dat herkaauwen.' Neen! om 's Hemels wil met! Ik moet in eene lange regte lyn voorts ver- ' der, geduurig verder heen!" „ De lyn heen en de lyn wederom, maakt te lamen genomen" — „ Een heen en weer. Men kruipt uk eene plaats' uit, en dan weder terug; men ziet 't geen men al gezien heeft; men denkt, gevoelt, herinnert, en lydt geduurig het oude." ,, Het is toch heen en weder eene reis van over de honderd rnylen!" „ Dat is voor my de dagreis van een flak. Ik moet verder heen \" „ Ik denk," zeide Eduards al Iagchende, „ dat gy de waereld nog door wilt?" „ Daar zou ik veel kunnen leeren! Mogelyk ook veel vergeeten; het eene was zoo goed voor my, als het andere." „ En waarheen eerst ?" vroeg Eduards fchertfende. „ Waarheen?» hernam Ferdiner, en fcheen zich te bedenken _ „ Naar de Kaap de Goede Hoop," zeide hy lagch.en.de. 3* O  KAREL FERDINER. Ml „ O myn Vriend!" zeide de eerfte, hem omhelzende en kusfchende, „ ik verheug my dat gy fchertfen kunt/' „ Het is waarlyk geene fcherts!" zeide Ferdiner zeer ernftig. „ Is het niet de moeite waard om het land der Goede Hoop te zien? — Hoop! Goede Hoop; Kent gy in het menfchelyk leeven iets beters? Wat hebben of wat verlangen wy anders, dan hoop? i Hoop, hoop! Een Koningryk daarvoor, en die haar niet heeft, kan de koop voor zuivere winst houden. Dit heb ik ondervonden. Ja, ik fta u toe; de hoop is eindelyk niets. Dit heb ik ook ondervonden , en niemand meer, dan ik> O! ik had dubbele hoop! —- Ik zou 'er geen Vorftendom voor hebben willen aanneemen; zoo heerlyk! zoo zeker! — en eindelyk - niets! Maar lucht is ook niets; en echter kan men zonder lucht niet ademen. — Neen, de Kaap de Goede Hoop moet een heerlyk land zyn!" „ Ten minften uit hoofde van den Kaapfchen Wyn;" zeide Eduards weder fchertfende. „ Het o-ezelfchap alleen zou my daar niet aanftaan." Ö „ Gy meent de Propheeten en Waarzeggers? — 1 Maar die zyn het juist welken ik zoek." Eduards, die een gedeelte varf dit zeggen op zich zeiven fcheen toe te pasfen, keek Ferdiner met eene verwonderende houding aan, en zeide. „ Als ifc u welhegryp, myn waardfte Ferdiner, dan doet gy my cnregt. 't Is waar, ik propheteerde, zoo als. gy het eertyds noemdet, en het werd helaas! bewaarheid; maar ik was verre af van het te wen- ^ LI 3 S  Ji8 GESCHIEDENIS van Ongetwyffeld betrof dit zekere omftandigheden, die my onbekend waren; dus begreep ik het niet (*). 35 Ja! gy herinnert my iets," antwoordde Ferdiner met groote Jeevendigheid. „ ja, gy propheteerdet, en het gebeurde. — Goede Hemel' Ja, het gebeurde! Dingen, die den droomenden midden m zyn droom zelfs belagchelyk moesten voorkomen; dingen, die het oog der domme ligtge. loovigheid zelfs zouden doen verftyven, — gebeurden echter! Dan Beminde, dan Zuster, dan dood! wederom Beminde, en ■ ik weet niet wat? Ja, gy voorzeidet waarheid; maar het was niet de wensch van uw hart, maar een verdenkend voorgevoel; doch gy kendet zekere vrouwely. ke harten beter dan ik. Hoe 't ook zy, het was de wensch uwes harte niet. Ook moet ik u zeggen, maar — hy ging zagtjes naar Eduards toe, 1 ik moet het u ftij fo 't oor luisteren, dat het geen mensch hoore: want het was goedhartige domheid, ik geloofde uwe voorzegging niet, omdat zy my geene hoop overliet. Dewyl zy nu evenwel is bewaarheid geworden, en alle, alle myne verwachtingen verydeld zyn, wat kan ik beter dan nieuwe zoeken? Daarom zullen my de Waarzeggers aangenaam zyn; niet, omdat zy waar, maar omdat zy geluk zeggen. Nimmer waarheid, maar altyd hoop, altyd hoop. Zoo wordt de Gek, zoo wordt de Wy' ze door de waereld voortgefleept." j> Gy C*) De LeezEr zal het begrypen, als hy vergelykt IV Deel CCXVI Brief;  KAREL FERDINER. 5*9 „ Gy kunt van my ook wel hoop krygen." „ Goede?" . . , ir,, En zekere. Juist zoo veel, en juist dezelfde, die'myne voorzegging u, zoo als gy zegt, ontnoomen heeft. Dit zou immers eene billyke vergoeding WCeZl"i, wat fchryven wy heden?" vroeg Ferdu Fene vraa", die zoo geheel bezyden af my, zoo goed ik kon, en zeide, „ den V™ ]U!y Kunt gy maaken," ging Ferdiner voort, zich ^TJlduards keerende, „ dateden g*« worde, gister eergister, en zoo vooits tot dat de 3dè ]uly op denzelfden tyd komt van den aiRen A?Zrds fcheen 'er meer licht in«M*», » ik. „ Ik bedenk my!» zeide^ y ^*£ Fn maaken, dat alles , wat m uien ? „ ün maaken, vernietigd gedagt, beflooten, gezegd en ëea uit wordt, of dat het aandenken daarvan één éénig hart gewischt wordt ? tot en zeide eenigzms agtet: * P'° P""y SS* M" ™»« f*" Mer daard. js Maar welhaast — . „ maai de]. jn> „ Getrouwd zal zyn < viei uy » Ll 4 » uac  |2o GESCHIEDENIS van „ Dat kon zekerlyk we] volgen; maar als ik u m een derde voorzeide , dat geen van beiden plaats heeft?" % En evenwel beide te gelyk !" ging Ferdiner voort; „ verloofd, en niet verloofd: vry en haar woord gegeeven: koud en warm? — Ja, dan kunt gy nog eens waar zeggen, of gy hebt reeds waar gezegd: want in het hart aan den een verloofd te zyn, en op het hart de beeldtenis van den ander te draagen, is dat niet warm en koud; het woord gegeeven te hebben en vry te zyn; verloofd eD niet verloofd te weezen, zoo als gy het maar begeert ?" ' „ Gy wilt my niet begrypen. Ik fpréek nu niet van 't geen, dat was of heden is; maar van het geen eerlang zyn zal. Men kan Bruid, men kan Vrouw geweest zyn; en van dit geweest zyn fpreek ik. Kortom, myn vriend", voegde 'er Eduards bv, terwyl hy Ferdiner in't oor luisterde, „ ik zie vooruit, dat zy weder vry zyn zal." Ik verwachtte met eene ongeduldige nieuwsgierighad, wat Ferdiner hier op zou antwoorden ■ maar hoe wierd ik in myne verwachting bedrogen! Gy propheteert dus, " zeide hy koelzinnig , „ dat zy fpoedig Larner's weduwe zyn zal." „ En ik denk, dat is eene zekere hoop;" hernam Eduards. ■ v „ Groote hoop," antwoordde Ferdiner, die een blaadje papier van tafel genomen had, en het famenvouwde. „ Daar is geen twyffel aan ! Want die zich eerst met den een, en dan nog met een ander verlooft, kan, ja, kan en zal ook waarfchyn. lyk, zoo wel de vrouw van den tweeden en derden,  KAREL FERDINER. m den , als van den eerften worden. Waarom niet ? Maar wat raakt het my, wat een derde te hoopen heeft?" „ Geen derde, lieve vriend; geen ander, dan gy ullccn»*' „ Gy dwaalt, myn vriend, gy vergist u zeer!" , Hoe zoo?" vroeg Eduards, terwyl hy my met een opflag van zyn oog herinnerde 't geen hy my te vooren gezegd had. ' ü j3ruid Vrouw — Weduwe: of Weduwe, Vrouw, Bruid; ik mag het keeren en wenden hoe ik wil, het is altoos het zelfde; het is altoos de eigendom van een ander; tegenwoordig of geweest: en daar ftaat gefchreeven : Gy zult niet begeeren uwes naasten Weduwe." ; „ Wyf, wilt gy zeggen, niet Weduwe!'' Nu! eerst Vrouw , dan Weduwe : het eene niet zonder het ander. Het is alles een en het zelf- de! Neen, ik voor my" hier fcheurde hy een Ruk van het papier, en wierp by ieder woord een Rukje op den grond „ ik voor my heb niets, niets hoe genaamd aan deeze hoop!" „ Wy zullen dit dan vooreerst ter zyde Rellen," voer Eduards voort, terwyl hy my weder aanzag: „ maar, indien ik u zeide, dat Elize u wenscht te lpreeken?" „ Zoo! moest ik haar naar het trouw-bankje geleiden?" zeide Ferdiner. „ Dat juist zoo fpoedig niet!" antwoordde Eduards. ' „ Ook moest ik myn rouw-kleed eerst verfleeten hebben; dat zou haar te lang duuren; want de BruiLi 5 den  522 "^GESCHIEDENIS van den rekenen de polsfiagen van haar ongeduld voor' dagen; en myn kleed zou myn leeven wel kunnen verduuren. — Gy weet immers, voor wicn ik het draag ? — Ook voor eene Bruid. -— Hemelfche Vader! hoe hebt gy het gefchikt! Had'deeze Bruid het hart van Elize gehad, gewis, zy leefde nog!" „ Denk daar niet meer om , myn lieve Ferdi. fterl" „ Wat of dat doch voor eene ziekte is ■" zeide Ferdiner, terwyl hy de handen in een floeg , en voor zich op den grond keek. „ Welke ziekte?" vroeg*Eduards. „ V\ aaraan goedheid en liefde fferft - weet gy, waaraan ?'* „ Ik begryp niet, wat gy zeggen wilt," antwoordde Eduards, die zeer ontroerd was. „ Aan zyn eigen vuurig , vuurig hart. Neen * daarvoor zou men liever eene koude koorts hebben \" Eduards fchudde zyn hoofd , en zweeg. „ Wat antwoordt gy op myne vraag?" vroeg hy eindelyk weder. „ Dat gy wilt" zeide Ferdiner. „ Indien ik dan Elize tegenwoordig by u had aan te dienen?" Eer Ferdiner antwoordde, ging de deur open. Elize vloog de kamer in met betraande oogen, en ylde Ferdiner te gemoet. — „ Ik kon uw antwoord niet afwachten," zeide zy ; „ ik moest u voorkomen, om niet uit uw mond te hooren , dat gy my niet zien wilt." Fer.  KAREL FERDINER. 5*3 Ferdiner trad al zwygende eenige fchreden terug, za* haar met verwondering aan, waarfchynlyk uit hoofde van haar rouwkleed daarop keerde hy zich tot Eduards: „ Zy is het, dunkt my!" zeide hv, en als hy daarna weder Elize en dan zyne en onze kleeding met opmerking befchouwd, en met elkander vergeleken had , hernam hy nogmaals ; Zy is het! zy is het, en byna, byna zoo zwaar i den rouw, als wy!" - Daarop voegde hy na een kort ftilzwygen met zekere lagchende houding, öieiknietbefchryvenkan,'erby: „ u het thands de mode, dat de menfehen in het zwart gaan? — vervolgens tegen Elize: „ gy hebt toch geene Zuster verlooren? Of geen verloofden? Dan zoudt gy wel dieper rouwen!" Geene Zuster, maar eene Vriendin, antwoordde Elize, „ over welke myn lyden en traanen met die van den Broeder zeer na overeenkomen! En zou ik voor deezen Broeder anders verfchynen?" Neen, dat zou tegen de etiquette ftryden! Wat weet toch de mode en de etiquette niet al met elkander te vereenigen!" voegde hy 'er lagchend by „ Lvden en vreugde! zwart en wit! Schynen u deeze traanen," zeide Eltze , 'zonder eenige beteekenis te weczen?" Als zy niet heet zyn!" antwoordde hy, terwyl hy eene traan, die van haare wang rolde, op zyne omgekeerde hand liet vallen. „ Zy is tochlaauw; voegde hy 'er by. _ Elize zag hem aan met een oog uit welk haar lyden ftraalde, en zweeg. „ Waar-  M GESCHIEDENIS van „ Waarom zou ze ook meer dan laauw zyn?» gmg hy voort. „ 'tGeen gloeiend by eenen verloofde, en vuurig by eenen Broeder is, 3S alleen warm by eene Vnendin, en voor het uiterlyk plegtige meer dan genoeg." F ë ë „ Mynheer Ferdiner!» zeide Elize met een zugt u.t het diepfte van haar hart, en bedekte haar gezicht met haar zakdoek. ë Ferdiner geleidde haar naar de Canapé en zeide: "ƒ bJd U > Z6t U Deder- Hoe ™et ik zeggen l&W* Bruid, Mevrouw, of Weduwe?» * Hemel! wat kwelt gy my!" zeide Elize, zette zich neder, terwyl zy haar gelaat bedekt hield. Deeze hoop is alzoo voor my ?> - hief Ferdiner enÏ' fit fC EdmrdS WeDdende' e" "»« ^ eene vlakke hand over de andere wryvende « mets niets! Dus voort maar naar dat land, waar andere hoop te koop is|" ~ 5 totten0?"111^^ t0Ch DieC WCder het klJd derHo»en„ Gy hebt gelyk," zeide Ferdiner, „ de Hotten totten woonen daar, en niet de Goede GelukzeJ gers. Doch 't komt 'er niet op aan! is het al geene hoop, die ik daar vind, dan zal het toch het gevoel en het hart zyn der waare onvervalschte menfehelyke natuur! En die waare echte natu den mensch te leeren kennen is by my eene oeffe*mg, die den mensch voegt. By ons befebaafde Europeaanen is dat, >t geen men mensch noemt, zoo diep verborgen onder vermomming, fchvn etl queue, gebruik en mode, dat men zelfs met Enge- len-  KAREL FERDINER. $ég len-oogen het menfchelyk fchepfel niet in het hart kan zien!" „ Het is op myne eer maat jammer," zeide Eduards, „ dat ook de Wilden niet weinigen van deeze gebruiken hebben!" „ Mogelyk zoo veelen als wy, en 'er veelen even zoo ongerymden onder," zeide Ferdiner. „ Maar zy hebben harten! harten! zy houden hunne ver- bindtenisfen, hunne trouw op leeven en dood ! weet gy by voorbeeld, hoe het de vrouwen maaken by den dood van haare mans ?" „ Ik herinner my," antwoordde Eduards, „daarvan geleezen te hebben." „ De vrouw overleeft haar man niet. Eén brand* flapel brandt voor hun beiden." „ Dan dank ik God, dat ik in Europa ben," zeide ik. ,,''T is waar, ik denk niet te trouwen; en dus zal ik geen gevaar loopen van te verbranden; maar ik zou ook dat gebruik by anderen niet mogen zien!" „ Het is ook dwaasheid, Lotje l groote dwaasheid V' antwoordde Ferdiner; „ want is de weduwe bedaagd , dan zyn haare dagen immers maar weinigen. Is zy jong, dan zou zy uit dien hoofde bejam= merd kunnen worden; zy kon nog een tweeden, nog een derden man gelukkig maaken ! En ook, laat hem die niet aan liefde en kommer fterven kan , leeven tot hy grys word , en zich dood leeft! • Maar kon men hen, die aan deeze ziekte geftorven zyn, weder opwekken! Zoo eene konst! 1 Hemel! wat zou ik niet doenj" hier werd hy ten  5*6 GESCHIEDENIS van ren uiterften verrukt, vouwde zyne handen fame„; en hief ze hemelwaarts — „ wat zou ik niet doen om myne Julie! _ 0» myne Zuster! myne Zuster! Dag en nacht wilde ik wel op uw graf leggen m het fchynzel der koelzinnig nederziende Maan' onbeweeglyk, gelyk de marmeren Engel, die daar op weent, tot dat ik met hem door de mosch grys wierd! O! myne Zuster, myne Zuster! mog- ten traanen uwe asch weder warm kunnen maaken' Ik zou ze weenen, zoo gloeiend als brandende zwaveldroppen ! Of kon het broederlyke bloed in uwe aderen geleid wordende , de verftyfde fappen ontbinden , en den pols weder aan den gang brengenó myne Zuster, myne Zuster! ik zou de heetlte bloeddroppen in myn ligchaam opzoeken, en hier waar dit onbedwinglyk hart myne hand, die ik 'er op leg om deszelfs klopping te temmen, onwillig terug itoot, hier, hier de opening maaken!" „ Om Gods wil, houd op, houd op!" riep F li. ze, terwyl zy opfprong, en Ferdiner met beide armen omhelsde. „ Waardfte, waardfte Ferdiner," zeide Eduards " „ fpaar u zeiven ! verban, verwyder deeze geda/ ten van u." ö „ Ach ! ik heb geene gedagten," ging Ferdiner voort, „ als die van haar uitgaat en tot haar weder keert; want zy beminde my onbefchryflvk en ik, ik, Eduards, had niets dergelyks om"het te kunnen vergelden; want wat was dat toch, 't geen my van myn hart overig bleef, wat was dat eene vergelding voor-haar? Dat, dat knaagde langen tyd aan- de zwakke draaden haares leeyens! ik zag het, en  KAREL FERDINER. 527 en myn hart wilde van een fcheuren ; en evenwel lag 'er in dat verfcheurde hart nog het beeld van eene andere, die het beminde — zoo geheel, zoo ééniglyk, zoo onuitfpreeklyk! Dankbaarheid alleen had wederliefde moeten worden. Het hoopte , en daar zy my de grootfte hoop deed voeden , zie daar , daar was zy de verloofde van eenen ander." „ Ik bid u om deezer traanen wil," zeide Elize, fpaar, fpaar toch eene ongelukkige 1" „ Ja; van de .eene verfmaad," ging hy voort, aangebeden van de andere, die alleen lyden, vergeeven en beminnen kon ; toen alles voor haar in my werkzaam was; toen ik gevoelde dat ik fpoedig, fpoedig aan haar konde terug geeven 't geen uit haar gloeiend hart in het myne was overgeftort; toen ik eindelyk in haar myne Beminde had kunnen omhelzen, toen vond ik voor deeze Beminde eene Zuster ! En toen ik deeze Zuster met de vuurigfte broederlyke liefde dagt te omhelzen , Eduards , omvatten myne armen in plaats van deeze Zuster een Lyk! — En nu , zoo beroofd, gelyk ik van alle kanten ben, zoo troosteloos , . wat is 'er voor my overig , dan dat ik haar lykbus in myne armen vat, en my op haaren grafzark nederwerp , om het gevoellooze marmeren beeld te leeren Weenen?" ,, Myn lieve vriend," zeide Eduards, „ lieve vriend, laat u toch verbidden om u zeiven, uwen Oom, en ons allen te fpaaren!" „ Myne leevens-gefchiedenis is hier ook ten einde," antwoordde Ferdiner, zich tot eene lagchende houding dwingende. „ Treurig met den treurenden,  528 ö ë S C H I ê D E N 1 § van den, vrolyk met den vfolyken, dit is de regel der verkeering. Ziet gy wel," zéidë hy tegen Eli. ze, „ dat ik ook lagchen kan?" — Vervolgens, nadat hy eenigen tyd haar kapfel — want zy had,' gelyk ik u reeds gezegd heb, haar rouwkleed niet aangedaan i en dus ook geene hangende kap om, —~ nadat hy haar hair, 't geen flechts eenvoudig mét een wit lint omwonden was, met opmerking befchouwdhad, vroeg hy my, met eene vry leevendige houding: „ Lotje, zyn uwe Roozen reeds opengebloeid?" „ Het is immers," antwoordde ik, „ de Roozenmaand; zy hebben reeds lang gebloeid !" „ Zoo veel te beter! daar by zullen wy Maybloèmpjes' neemen, of als die 'er niet meer zyn , Vioolieren; Vergeetmyniet doch de Vergeetmyniet is geen bloem die voor een ieder gefchikt is. Deeze zullen wy op het graf van myne Zuster planten t, want gy weet, Lotje, het was haar geliefde bloempje, Ach! als ik daar aan denk," voegde hy 'ei vol van aandoening nog by. — ,, In Gods naam i" zeide Eduards, die zyne hand vatte, ,, denk 'er toch niet meer omi" ,-, Het waren flechts een paar Vergeetmyniet/ die zy my gaf," antwoordde hy al lagchende. „ Verder niets, Eduards. Zy had ze tot zeker einde byeen gezogt, en Rak met haare lieve werkzaamehand het ruikertje regt op myn' hart, door het knoopgat.' Den volgenden dag riep my de boerin Wilms in haar huis, uit hoofde van zeker alarm. Ik zou my fpoedig aankieeden, ik zie de bloemen verwelkt, en heE viel my op het hart, als luisterde my een waar- fchn<  KAREL FERDINER. fchuwende Engel in '* oor; „ blyf; want gy koomt niet zoo weder als gy heen gaat!" — lk ging echter'" (*) Help my, myn God, opdat ik geduldig draage, 't geen Gy my oplegt !" ■ boezemde Elize uit met faamgevouwen handen. - Ik weet met, wat haar eigenlyk ontroerde? „ Als het geweten zegt, blyf!" ging Ferdiner voort, „ behoorde men geen voet te verzetten! Het komt vroeg of laat! Het is nu reeds twee jaar gelee, den toen ik ging, daar ik niet gaan moest! — ien - hier vouwde hy weder zyne handen fatnen , en floeg zyne oogen hemelLm. — Daarop vroeg hy weder even vuurig, als te vooren; „ wat hebt gy nu meer Lotje? Cvnresfcn* — Rosmarin? weg! weg! Hy trad meteen bleek gelaat terug, en bewoog zyne hand, als of hy een geest zag en van zich wide weeren; eene fchriklyke beweging voor hun, die ^^Srmyn vriend!" zeidet die van zyn Roel opfprong en by hem ging: ,, wat is het, myn vriend?" Elize omhelsde hem en beefde. Die waren voor Julie gewasfen," ging hy geruster voort; „ Maar nu heb ik ook myrte-takken noodig. Vóór alle dingen myrte-takken! want het moet eene Bruidskrans om dit lieve voorhoofd worden' 1 hier raakte hy met zyne hand Elize s voorhoofd aan. „ Had ik nog een van die verwekte V ergeetmyniet, hy zou 'er ook al mede in! ^ C») Zie II DeeU CVII Brief. . VI. D. II. St, Mm  530 GESCHIEDENIS van Op dit zeggen viel Elize voor hem neder, en kou door haar bitter fchreien geen verftaanbaar woord zeggen, dan: „ Medelyden, Medelyden! om Gods wil heb toch medelyden !" „ Ach! ziet gy," zeide Ferdiner, terwyl hy haar minzaam opbeurde, „ ziet gy nu wel, hoe zy met myipot!" 3 » Moet gy uwe Elize zoo kwellen V zeide Eduards. „ Myne? — LarnerS! Daar!" — hy wees op TL^Z " enZ00"- ^^kte zyne hand uit, alsofhy die aan iemand geeven wilde — „ Kwe'len? 7~ ,T nn'eodi * diC haar °P fflyne ^nden droeg! Kwellen? Met de avondlucht heb ik getwist dat deeze haar niet ruuw zou aanwaaien, en d» on' befcheiden ftraalen der Maan gefcholden , . dat Zy baar fiuimerend oog niet hinderen zouden ' — Was dat niet myne misdaad ?" vroeg hy Elize, terwyl hy haare hand nam, zyne beevende lippen op dezelve drukte, zeer lang in dezelfde gebogen houding bleef ftaan eindelyk opkeek en zeide; „ ach! hoe% root was die hefde, met welke ik u in myn hart droeg ' hoe groot was die hoop, die gy my eens gaaft'» Daarop kuschte hy weder haare hand, en voer* met geet my geheel! Het is immers nu niet meer, in \ geheel niet meer, zoo als het te vooren geweest is; want deeze ring heeft den mynen verdrongen, en is veel vaster, dan die was!" Misfchien drukte hy Elize's Innd in de hevigheid van zyn lyden, welk hem by deeze gedagten op nieuw ontroerde fterker, aan by zelf wist; want Elize, die geduurig baai-  KAREL FERDINER. 53« haar aangezicht met haar zakdoek bedekt had, om haare traanen op te vangen, maakte met deeze hand de eene beweging na de andere, en zeide, terwyl zv hem met eene or.befchryfiyke minzaamheid aanzag , en de traanen haar van de wangen rolden, i, wat drukt gy my, lieve plaaggeest!" „ En het doet zeer?" vroeg hy met eene verwonderende houding. " „ Ja, wel doet het zeer!" antwoordde zy met uezelfde liefkozende vriendelykheid. Het doet zeer?" herhaalde hy. Daarop vroeg hv' zich tot Eduards wendende en zyne linker-hand Uitftrekkende. „ Is dit niet myne linker-hand, Edu- "'f Hoe anders?" zeide Eduards, die zyne fchouders ophaalde en zugtte. , Dan is deeze," vervolgde Ferdiner, „ deeze, deinde haare ligt, myne regte! Ach! en ik herinner my, ja, * herinner my, dat deeze regte Ll^s hand duizendmaal drukte; en wangen , oogen en houding, ja dit geheele lieflyk gelaat bevestigden dan dat het gevoel van vreugde was! Nu doet het zeer9 Welke dubbelzinnigheid ligt er dan in deeze myne regte-hand? — Of is 'er in dit kleine onbeftendig hart, — hier wees hy met zyn Vinger op het hart van Elize — iets gelegen, t geen eene en dezelfde gewaarwording dan tot genoegen, dan tot fmart uitlegt ?" /Myn God! myn God! het is waarlyk, waarlyk te veel< *' zeide Elize, haare betraande oogen ten hemel richtende: „ doch ga maar voort! indien het «w geprangd hart verligt, dan wil ik wel lyden —Mm 2 al  532 GESCHIEDENIS van al moest ik ook daardoor voor uwe voeten fter ven!" Ferdiner, die nog geduurig de hand van Elize vast hield, zag haar met een verwilderd gezicht aan, 't geen my zoo wel ars haar verfchrikte. „ Hoe beeft gy!" zeide hy. „ Gy ziet my zoo aan," hernam zy met een gezicht vol liefde, goedheid, lyden, vrees, minzaamire.d — ik kan het alles niet uitdrukken — £v ziet my aan zoo vreeslyfc. >• " ' „ VreesJyk?" vroeg Ferdiner, zich naar den f • gel keerende, die, gelyk ik gezegd heb, met floers omhangen was, haalde uit zyn Souvenir een klein fpiegeltje, keek/erin, verfchrikte, en zeide, „zon dat myn; gezicht weezen ? Dat ? • Het liegt! Deeze volle wangen? Deeze vrolyke kleur ? Het liegt! Myn gezicht is als myn hart, en dit hart is rampzalig, is van een gereten, is troostloos! Deeze kleur komt eenen hoogmoedigen gek toe, om daarop zyn geluk te gronden , of den minnaar die met zyne Bruid hand in hand voor den Priester ftaat. Ik heb geene Bruid! Die my in haar hart beminde, was myne Zuster, en die is dood' Die myn portrait buiten haar hart droeg, behoort aan een ander! — Ik heb geene Bruid.' Wee' Het liegt! weg, het liegt!" 0p dit oogenblik wierp hy de Souvenir wee- Pn h*a u . f, ' we2' en tr°k' zyn hartsvanger. „Ach! myn God! myn God! wat begint gy, Mynheer FerdinerP wat begint gy?» riep Elize Z. bleekt en beevende, terwyl zy met beide handen de zyne greep, in welke hy den hartsvanger hield „ Hoe vreesachtig zyn de Bruiden!" zeide hy zeer be-  KAREL FERDINER. 533 bedaard. ., Ik wil alleen my zelf zien. Houd my* flechts het vlakke flaal voor oogen — zoo! zoo!" ging hy voort, terwyl hy den kling in Elize's hand zoo* draaide en keerde, dat die zyn gezicht aan hem vertoonde. „ Ha! Gy zyt getrouwer!" ging hy voort. „ Zou dit gezicht vreeslyk weezen? —• Ja, - zoo vreeslyk, dat een kind daar over fchreien z0Ui" Dit zeide hy met eene diepe droefheid, en liet de hartsvanger onbekommerd in Elize's hand terug 5 Eduards nam dien van haar over , en Rak hem op Ferdiner's zyde weder in de fchede. Elize, die reeds meer geleden had dan haare krachten toelieten, was nu op het punt van in onmagt neder te zygen; zy fpande echter allerzichtbaarst haare overige krachten te famen ; doch deezen waren niet toereikende. Zy tuimelde, trad terug, en hield zich vast aan een Roel; maar het hielp niet: zy zeeg bleek en leevenloos op de Canapie ter neder. Dit gezicht deed Ferdiner uit zyne diepe droefgeestigheid ontwaaken. Hy voorkwam zyn vriend en ook my, viel op Elize neder , hield haar met beide armen aan zyne borst gedrukt, dan haare bleeke wangen , dan haare hand , haar mond of haar borst met zyne beevende lippen drukkende. „ Gy moet niet fterven! Gy moet niet fterven!" zeide hy. „ Zoo 'er nog een vonkje leeven in u glimd, dan wil ik het opfpooren, en myn kusch is vuurig genoeg om het aan te fteeken. Ontwaak, ontwaak! of, indien gy ook fterven moet, ach! fterf dan hier aan dit hart, dat nog geduurig voor u klopt, en aan het welk gy eens toebehoordet!" Elize kwam weder by Mm 3 zich  VA H m GESCHIEDENIS Zich zelve Hy bemerkte het, e„ zag haar een poo, Rilzwygend aan, als of hy zich in haar te aanfchouwen geheel vergat. Daarop zeide hy. „ Zy ontwaakt- Maar! voor een ander! — Groote God! voor een ander! — En dan moeten myne lippen dezen mond niet meer aanraken; maar het h de «ffche.d8.kMch. Neem bem, en nog één, en dan den laatften;" en , nadat hy haar driemaal gekuscht Aad, nadat hy opgeftaan was en twee vingers over „ vrede zy u ! Vaarwel! vaarwel!" Daaron ging by by Eduards, en zeide in Hp „„„,7 v , , ,., ' J £CJue, a m de open lucht, Eduards!' en zy gingen. ' P. S. Nadat ik deezen brief af had, dio onder het Ichryven meer en meer wydloopig werd , naardat myne verbeeldingskracht fterker gloeide, en de eene. omftandjgheid na de andere zich leevendig voor myn geest vertoonde , kreeg ik een antwoord op myn. laatfte pakje , welk het Journaal behelst van den 22ften May tot den loden van Juny. Waarom vraagt gy nogmaals, myne waardfte, of gy hier welkom zyn zoudt ? Welke vraag is dat ? Wy zullen nu welhaast alleen zyn; want Eduards zal niet langer dan agt dagen blyven , en Carolina verwacht haar man alle dag uit Saxen, wanneer zy dan hechts een paar dagen hier kunnen zyn. Dan hebben wy, behalve Ahrenhof, de Tante eh Louize, geen mensch rondom ons, die ons te hulp komt, om den ongelukkigen Ferdiner gezelfchap te houden: want de Kolonel Walljladt is reeds lang naar zyn Regiment terug, en Ahrenhof, zyn Moeder en Louife zyn dikwyls tusfchen beiden te Lubeck. Stel dus uwe overkomst  KAREL FERD1NE R. 535 komst volftrekt met langer uit, dan gy beloofd hebt, cn verblyd ons met de verzekering , dat gy tegen het einde van deeze maand hier zyn zult. Ik moet u hierom uit naam van Wolmer even zoo zeer bidden, als ik het uit myn eigen doe. CCCLXXXIV BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den ^den- T Tetontvangen van uwen brief, en het ongeduld van M Wolmer, waarmede hy my aanzette om uwe vraag met de terug keerende post te beantwoorden li-ten my gister niet meer toe, dan het koi e n,St ond'er myn langen brief ter neder te fte er. Den brief zeiven was ik niet voornemens u eerdei te .enden, dan voor dat ik u de uitkomst der zaa,e tusfehen Elize en Ferdiner te gelyk kon medeceelen. Dus krygt gy hem om die omdat ik vermoeid was van het fchryven, en er zoo doende het fpoedigst afkwam- Nu zal ik eerst uw brief doorlopen, vervolgens u voordragen 't geen ik nog van Elize en Wolmer na de gewigtige ontmoeting te zeggen heb, en op deeze wyze van tyd tot tyd , als ik een uurtje rust en ledigen tyd heb, myn Journaal voortzetten. En nu in de eerste plaats uw brief. Uwe Schoonmoeder is, zoo als ik uit uw verhaal afneem, zoo verre, dat zy nu weder ons medelyden Mm 4 Tei"  53* GESCHIEDENIS van ichepfel, welk deeze ftraf lydt: dit is, indien ik in -oo den UJtd nj ,t ^ u< & zujke *| f te leiden ^ ^ "en het h!! rege! V3D mvn hart' 'Mensch dus bet beste niet uwe Schoonmoeder. Met den eeriyken Dunkel is het nog zoo ver met, dus van hem nog een woord of twee meer —ge gefpikken" «S^pS^ ge yk was, en hy heeft haar fchriftelyk beloofd om * ontwyffelbaar zeker. Als ik nu daarby voeg 't geen uw Schoonvader, volgens uw fchryven, uif ^ fctT T ' hCefC gemerkt, dan is het gantfche karakter van dien kaerel uit de fle„fte en halte ykfte grondbeginfelen faamgefteld, name|k tóS »ghe,d , wraakzucht en doortrapte loosheid zyn duSk Jat; ^ ^ ^^-^an^ dmdelyk dat de roem van een voornaam Do6>or m de beide Rechten , wien een geheele Start -ndert, even als het prachtige gebouWd is Ik kan het niet leezen, zonder de u h even r " * f™^ *" ^ ™h & ^eze hr ven beyvertom de echtverbindtenis van Ferdiner met zyne dierbare >&door zyn werktuig, Lonl Js uwe Schoonmoeder tyd kan winnen, om haaren on- ge-  K|A REL FERDINER. 537 gelukkigen Frederik in Ferdinefs plaats te dringen. Dit was een blyk van een doortrapt ondeugend hart; maar dat hy nu uwen Schoonvader voor zyne moeite eene zoo onbefchaamde rekening afvordert, bewyst zyne laagheid ; want het is by my uitgemaakt, dat hy hem te gelyk de . kosten bereekent van 't geen hy aan Louize's Moeder beloofd heeft om niet te doen. Ik zwyg nog van het fchandelyk bedrog, dat hy met eene van uwe quitantiën heeft willen pleegen. Om een bewys te geeven, hoe wraakzuchtig het ondeugend fchepfel is, hy heeft my in eene kleine erfenis, by welke hy Executeur van het Testament was , omtrend een paar Oorlietten van waarde bedrogen. Ja bedrogen ! myne waard¬ fte; ik moet nu ronduit zeggen, 't geen ik anders liever zou gezweegen hebben. -— Ferdiner heeft hem den roof weder ontnomen (*), en Dunkel zich aan hem gewroken. Eindelyk nog iets van de quitantie. Welke klei. nigheid moet dikwyls het middel worden om den deugniet te vertoonen, zoo als hy is! Het is allerduidelykst, dat hy uw laatst ontvangen pennoen tweemaal, of om my verftaanbaarer uit te drukken, dat hy zich één penfioen meer heeft laaten betaalen , dan gy ontvangen hebt. Dit was dan de reden, waarom hy van het laatfte, dat gy nog aannaamt, eene dubbele quitantie begeerde (f), waarfchynlyk om den datum een weinig te veranderen, en dan daarmede de wettigheid van zyne invordering te (*) Zie I Deel. XVIII en XIX Brief. Ct) Zie V Deel. CCLX Brief. Mm 5  538 GESCHIEDENIS van te bewyzen. O ! die fchurk! Om tweehonderd Daa- ers _ Ik ben blyde, dat gy zyne brieven bewaard fteot, om dit bedrog aan den dag te brengen Indien nu uw goede Schoonvader even zoo gezind was, als ik, moest hy in plaats van Dunkel één éénigen üaaler te betaalen , hem den volgenden brief lchryvcn. „ Iedere daad, Mynheer, beloont zich zelve, de goede zoo wel als de kwaade; flechts met eenig onderfcheid. De eerfte h l g i j u d00r het genoegen van wel gehandeld te hebben, door de iLndfge vreugde over de wel te vredenheid van anderen onzer medefchepfelen , over hunne dankbaarheid en welmeenendheid. .De andere flechts door de bewustheid, dat men zyne eigene driften bevredigd heeft. Maar hoe meer deeze driften in het fpel zyn, des te meer faamgefteld moet de blydfchap weezen, en deeze driften moeten altoos fterkér woelen, naar mate het hart flegter is. Uw dienst derhalve, Mynheer, in de zaak van myne ongelukkige vrouw moet u veel vreugde verfchafren. Ik ken ten minften twee driften, die gy daar door bevredigd hebt ; uwe wraak, zucht tegen een man, die den roof van eene Wees aan uwe klaauwen ontrukt heeft; en dan uw haatelyk vergenoegen, dat u, fchoon zekerlyk op eene ande. re wyze, dan gy gedagt hadt, doch evenwel nog gelukt is, dat gy namelyk twee verloofden hebt doen fcheiden, en nog yverig hebt medegewerkt, dat de Bruid Weduwe wierd. Een ondeugend mensch kan met wel anders of beter beloond worden ■ Een derde alleen , uwe gierigheid namelyk, zal onbevredigd blyven; maar hieromtrent moet gy u met den over-  KAREL FERDINER. 539 overvloed van het genoegen der twee eerden vertroosten ; en derhalven verzoek ik eene quitantie van u, dat uwe rekening ten laste van myne vrouw betaald is." Nog ééne aanmerking, eer ik deezen eindig' Het gebeurde met Ferdiner en de Engel, die zyne Zuster was , heeft my opmerkzamer gemaakt op de wegen des Hemels, dan ik, helaas! tot nu geweest ben. Indien zy eens in hunne diepe onkunde ala egte lieden te famen geleefd hadden, wat zou dat geweest zyn, waardfte Lemore? Het zou en moest echter gefchied zyn, zoo niet de Tante 'er tegenwoordig had willen zyn. En men zou naar deeze Tante ook niet eens gewacht hebben, zoo niet eenig misverftand de voltrekking zoo lang vertraagd had. Ja, alle goede menfehen zouden aan de verhaasting van dezelve gearbeid hebben , zoo niet eenige boozen zulks verhinderd hadden. O! myne waardfte Leonore , laat ons in alle, alle gevallen, fchoon wy ze ook niet megten doorzien , geloo. ven en zeggen; de boozen zyn in de waereld even zoo dienstig om de beste oogmerken van God te bevorderen , als de deugdzaamen: God is een God van het goede, het hapert hechts aan ons, dat wy dikwyls zoo bünd zyn! CCCLXXJV  54° GESCHIEDENIS van CCCLXXXV BRIEF. Charlotte aan Leonore. Farmbull, den 6den. Ik heb van daag wat meer rust, dan gister; want ■* de geheele Familie is naar Auenbrugge, waar zy tot t'avond blyft. De Overfte Walsborn is terug •gekomen, zal overmorgen met Carolina naar Kop. Vlagen vertrekken, en zou met de Familie van den Predikant morgen namiddag hier het middagmaal houden; terwyl ik dus een en ander in gereedheid moet brengen, ben ik thuis gebleeven Nu zal ik myn dagboek eens inzien', en u vooreerst het merkwaardigfte mededeelen. Wolmer kwam na het verfehriklyk voorval, op den 3den by ons in de Zaal. Hy had in het naastgelegen vertrek een gedeelte van het gefprek gehoord, en was voornemens geweest om ook binnen te koi°eDi Dantwart' zvne Znater, en Augusta vóór de deur waren, en zieh lieten aandienen. Schoon wy nu volftrekt niet hebben wilde dat Dankwart en Ferdiner vooreerst elkander ontmoet ten —- Gy weet wel, dat Ferdiner federd langen yd veel tegen Dankwart heeft, en, terwyl de zaaken deezen keer genomen hebben, >t geen Dank™" zeker yk met heeft kunnen vooruit zien, was het waarlyk te wenfchen, dat hy en Sopbia zich nooit in het fpel gemengd hadden, _ en fchoon llolmer zelf gaarne met Elize alleen wilde fpreeken" kon  KAREL FERDINER. 54t kon by echter het bezoek niet wel van de hand wyzen, en moest het gezelfchap dus ontvangen; doch hy had het in eene andere kamer gebragt. Eindelyk, toen hy Ferdiner met Eduards in den tuin zag, verliet hy zyn gezelfchap, kwam by ons, en zeide tegen Elize, dat haare Vrienden en Bloedverwanten gekomm waren, en dat hy, als het met haar goedvinden was, hen in de Zaal zou brengen; doch hy vreesde, voegde hy 'er by, eene onaangenaame ontmoeting, als Ferdiner terug kwam, en wilde gaarne ook eens met haar alleen fpreeken. Als zy 'er mede te vrede was, dan zou ik by het gezelfchap gaan, en hy zou myne plaats vervullen. Elize was zeer bereidwillig, gelyk zy altoos dienstvaardig is; ik ging by het ander gezelfchap, en Wolmer bleef by haar. Nu heb ik eindelyk die Augusta, die ik my altoos verbeeld heb eene uitmuntende Vrouw te weezen, leeren kennen, en by deeze eerfte ontmoeting alles juist zoo bevonden, als my 'tot haar roem meer dan eens gezegd is. Terwyl ik wist wat eigenlyk de begeerte was van Wolmer, namelyk, dat onze Vrienden deeze keer hun bezoek wat kort maakten, bediende ik my, volgens myne manier, van de regten myner vertrouwlyke vriendfehap met Sopbia, en zeide haar uit my zelve 't geen Wolmer wenschte; dat 'er namelyk zoo even eene ontmoeting had plaats gehad, na welke Ferdiner, die nu zekerlyk zeer moest ontzien worden, voor alle gezelfchap ongefchikt zyn zou. Ook wist zy wel, voegde ik 'er by, welk verkeerd gevoelen hy federd eenigen tyd ongelukkig  GESCHIEDENIS va>t kig tegen hm- Broeder had opgevat. Dus vreemd ik, dat, zoo lang wy hem van die dwaaling niei hadden terug gebragt, eene byeenkomst aan beide kanten met aangenaam zyn zou. Ten minften aU Dankwart met hem fpreeken wilde, dan moesten wy het hem by zynen tegenwoordigen toeftand van geest voorafzeggen, en dan moest de eerfte het niet kwaalyk neemen, als de ander, gelyk ik vreesde zulks volftrekt weigerde. Sopbia erkende de regt! maatigheid(van deeze verontfchuldiging, fprak ^ haar Broeder, en maakte zieh gereed om heen te gaan. „ Reeds weder naar huis?" vroeg Augusta, toen zy dit zag. „ Neen, neen; ik moet Ferdiner noeerst eens zien!» — „ Maar hy begeert ons niet te zien! zeide Sopbia. — „ Gy hebt het 'er ook na gemaakt," antwoordde Augusta half ernftig half fchertfende, „ gy met Mynheer uw Broeder' maar ik heb reine handen.» — Sopbia keek haar* Broeder aan, die de gemaakte aanmerking fcheen te gevoelen, een weinig rood werd, en antwoordde; „ dan zullen wy u verzoeken om weder goed te maaken, 't geen wy verkeerd gedaan hebben'" , M Ik zal myn best doen," zeide zy weder, , en u befcheid brengen , als ik met Elize thuis kom'" _ Dus reeden Broeder en Zuster naar huis toe. ' „ Zy hebben het zeerwel gemeend," zeide Au. gusta. tegen my, toen zy weg waren; „ maar ik hou niet van die bemoeizucht, om de zaaken van anderen te regelen, als zy zeiven dit niet vefzoeken. Sopbta is my altoos veel te voorbaarig ge- Ik  &ARËL FERDINER. 543 Ik moest haar daarop verhaalen 't geen 'er voorgevallen was, en 't geen ik u gefchreeven heb. Zy werd ontroerd, beklaagde Ferdiner, en moest zicli tevens over hem verbaazen. „ Dat was zoo goed," zeide zy, als of hy affeheid van haar nam! Nu hoop ik niets, niets meer! 't Is waar, Elize heeft eene zelfde gelofte gedaan; want dus moest ik haar laatfte bezoek in de Grafkelder, naar den letter van haaren zonderlingen brief, verklaaren, zoodra ik het verhaal van Philip hoorde; en zy zelve heeft my te Lindendorf door haar gefprek in deeze gedagte verfterkt; doch ik, die de liefde ook een weinig heb leeren kennen, verbeeldde my, dat dit wel febikken zou, als zy hem maar eerst weder gezien had; -— maar op deeze wyze, wanneer hy ook — ja, dan zeker is alles voorby!" — Ik zeide, „ wy moesten den moed nog niet opgeeven; en wanneer zy, met Sophia \ en Dankwart aan den eenen kant, Elize, en Wolmer, Eduards en ik van de andere zyde, Ferdiner onder handen namen, en dan nog eens esne byeenkomst van hun beiden, eerst by den Predikant te Auenbrugge, dan weder te Grumbuy aanleiden, dan hoopte ik nog beider harten weder in den voorigen ftaat van genegenheid voor elkander te brengen." 5, Op my," zeide zy, „ kunt gy zéker ftaat maaken; en ik wil gaarne het genoegen hebben om de eerfte byeenkomst by my te Lubeck te houden." . Dit was in vollen ernst gemeend, en fcheen my ook toe aan Ferdiner's zyde veel minder zwaarigheid te hebben, dan hem te beweegen, dat hy naar Grumbuy kwam. Het werd derhalven voor vast be-  544 GESCHIEDENIS vA» beflooten. — Eindelyk kwam ik op de vraag , hoe men Elize had kunnen overreeden, om zich aan den zieken Lamer te verlooven ? Augusta verhaalde my dit zeer beknopt, doch beloofde my by gelegenheid Elize's brieven te zullen toonen, uit welken Jk alles volkoomen zou begrypen, en zy voegde 'er by: dat zy zekerlyk, z00 lang zy niet geweeten had, dat Julie zyne Zuster was, hem nooit zou getrouwd, en even min zich aan een ander zou verloofd hebben, zoo niet een ongelukkig misverftand haar had doen befluiten. Toen ik zeer nieuwsgierig naar dit misverftand vroeg, verhaalde zy my een voorval, daar ik nog niets van wist (*). Dit voorval had plaats gehad op de 'buitenplaats van Ferdiner te Neuflad. Ik kon niet begrypen hoe zy beiden daar by een gekomen waren, en vroeg daarna. „ Elize," antwoordde zy daarop; „ was van gedagte geweest, (en had, alles by elkander genomen, ook niet wel anders kunnen denken,) dat Ferdiner en haar Stief-broeder, zekere Majoor Leuenhain, haar volgens gemaakte affpraak daar heen gebragt hadden Deeze omftandigheid is een weinig ingewikkeld; en terwyl gy zien zult hoe Ferdiner, zoo onfchuldig als hy ook zvn mogt, by Elize echter verdacht moest worden, moet ik u de zaak in haaren famenhang verhaalen, hoe zy Eli. ze O Charlotte verhaalt hier het voorgevallene te Neuftad, euwat£/;ze te Grumbuy gehoord had. Dit alles is den Leezer uit Feriintfs en EUziï brieven reeds bekend, en kan dus gevoeglyk weggelaten wordea.  KAREL FERDINER. 5+5 *e eerst was voorgekomen, en hoe dezelve zieh naderhand ontdekt heeft (*). Dees Majoor," dus verhaalde Augustai „ had voor een'ryken flegten kaerel, Orbens, te Labeek, die hem waarfehynlyk rykelyk betaalde, op zich genomen om zyne halve Zuster, — doch volgens verzekering van PhHip zou hy niet eens haar halve Broeder, maar de Zoon van een Dansmeester zyn, en dus zou het voorgeeven, dat hy de Zoon van Lhzes Vader is, een volftrekte leugen zyn, hy had, zeg ik, voor deezen ryken Orbens op z>ch genomen JeS», als zy van gedagte was om naar lubeck te reizen, buiten haar weeten uit Hamburg naar ze. ker Dorp te voeren, welk men onderling had afgeforoken Het trof juist dat des avonds vóór haar vertrek, de Majoor en Ferdiner beiden ten huize van eene luffrouw Sommers by Elize kwamen, en nadat zv mee den eerften had afgedaan, fprak zy breedvoedg met den laatften. De eerfte had haar verlog de Koets, die reeds vöör de deur op haar wachtte, eens te mogen hebben, om nog eene vtfi'e af te leggen, en beloofde die binnen een h lf uur terug te zullen zenden. Eindelyk gaat zy ÏdeKoets "zitten, Ferdiner zou haar naar Sophia Lengen, en rydt met haar voort; doch, m plaats van in het Logement Koppenhagen te komen bel ndt zy zich buiten de poort, die met een geflooZ wierd, by de wacht, alwaar de Ma]0or weder S Het eerfte U den Leezer wederom reeds bekend; dus zon hv mogelyk in het laatfte alleen nog eenig belang «n fteUen. VI. D. II. St, Nji  J4S GESCHIEDENIS van verfcheen en te gelyk de Koets intrad* Dit gteg zoo voort naar het bewuste Dorp, en den volgenden dag naar Neufladt Wje ^ ^ ^ * hebben dat beiden, Ferdiner en de Majoor, gely. Jcelyfc deel hadden aan deeze ontvoering? En dit " zeide Augusta, ,, heeft zich ongelukkig eerst in de voorige maand ontdekt; want den gften kreeg zv van haar zoo genoemden Stiefbroeder, die alles deed w3t mogelyk was om eerst de verlooving en daarna het Huwelyk met myn Neef te verhinderen, en zich daartoe van geen ander middel wist te be! dienen , dan van haare hem niet onbekende liefde voor i erdiner, een brief, waarin hy met den duurften eed bezweert, dat deeze ontvoering alleen zyne fchuld was. Hy had in plaats van haar Koets terug te zenden, een anderen knaap, met welken hy af gefproKen was, gezonden; zyn voorneemen was hem maar half gelukt; want zyne verbaasdheid over iW^, tegenwoordigheid, dien hy in geenen deeIe verwacht had, was niets minder dan gemaakt gewees. Naderhand had hy zyn best gedaan om zfch van de tegenloopende omftandigheden zoo goed te bedienen, als mogelyk was; en daar hy dagt dit 1 m°rgem mC£ hMr « daar verfrJtken was, had hy m zyne eerfte hitte Juffrouw Ahhuizl door een valsch vertehei zoodanig denkbeeld van Ekze trachten te geeven, dat zy de lust en de hoon wel zou opgeeven om haar tot eene verbindtenS met haar Neef te beweegen." , „ Breng my nu fpoedig in den tuin by Ferdiner» zeide Augusta, nadat zy haar verhaal geëindigd had en ftond op. Ik was 'er een weinig tegen, en Mar  KAREL FERDINER. Si7 „aar myne bedenkingen ,e kennen. mPr u nergens over!" zeide zy, » Denour u ^ toe dehamert Familie; maar ik beo ^ w hy moet van my betere gedagten hebben, Kera, uy , ecng zoo. dan van alle de anderen; en al mogt _ Wy gingen. daC Waar denkt gy, dat hy is? vroeg zy, wy' bpa een geheele laan ten einde waren. * houdt zich het liefst op," antwoordde k, „ m de Alleé van Lindenboomen aan den yyver. — * As Aüee vau ontmoette," hernam zy, „ dat hy ons van zelf eens ont bliklyk, ZOo *ou reet goed weezen! — en uu& * der waten, ^^3^. *V» -« /*• compliment, en »i„ Ach!" zeide fok de brS oft Ju.. Vriendin by» gy wildet ook de D wasj„ ?£.de T^' ^wvl' zy Ferdiner^ regterhand nam, ^wm, terwyl zy haare ^ s, als het deeze hand, w«, die n nel » 1Jlt * " ant- Kn 2  >" GESCHIEDENIS „» antwoordde hv. ■ n, i hernam zy en tn,n " * Wei ^ van jar had, vröeg^ ^^f'? ^ *» - de hand o'j) » wat is dat? ur * , hernam hy; „ het h ™ , 's Wat hec 1S?" fte bloemen, eene Ronf n t ^ fch°°nfte ,ief" ^ °ver ha'aretmehehe /erf^ trek van haare mW« r g ' da"SteD 10 den 0I«2omerwind/erv S emfde Iieflvfch^ en de Jeure fleclen zich te^L^S^ * °P frwyj hy het bladenloos knopje ^ T'™/ ~~ hoogte hield, m . PJ DJ de fteei in de * Dan verdient zv ö i• Zy "U? Niets?" zeide ^r°^etmrr^« Tdeg hl met^'d opende ;;,eenl!y V'' is de enkele fteel dienfhv?» " Waa"oe chende. _ w, n WOeg a' 'aS- ner, ,„ H" Wy WJ,,en ze weder," zeide ^t hy weder zZZtTen^' ^ * "«* ^ vooren was.» t^V * geen hy -ide ^ aJ iageLn/,"^"" fth^ £e™™ hy, „ wat ^ » Dus zret gyr begreep nu zyne tneeninir , Augusta ~ Zy b*4da 2££^1* af. fleemende wyze dar ï S p eene zcer «had om met hem h!7 , geD°egeD Diet had gegeweest te ^ ^^t?^ h« b—e kmd had mogen z e • ^ ' L " ^ hem Diet compliment me 1 beaD^oordde het be^Ten A^^e aar^heid- — «n daarvoor, „ maar zy vreesde," voeg.  K A R E L FERDINER. 549 voegde zy *er by, „ dat zyne vriendfchaplyke genegenheid voor haar, waarmede zy te vooren zoo vereerd was geweest, verminderd was." Hy bragt haare hand aan zyne lippen, en verzekerde met de grootfte befcheidenheid het tegendeel. „ Nu zal ik dan eens zien," zeide Augusta, „ daar ik nu het eerst een bezoek kom afleggen, of gy my een tegenbezoek te Lubeck zult geeven; want, om u de waarheid te zeggen, Mynheer Ferdiner," voegde zy 'er by, „ de reden, dat ik hier kom, is geene andere, dan om u eindelyk nog eenmaal weder te zien, en u met de uiterfte ftaatfie, dat is immers in eigen perfoon, op den i3den by my te noodi- „en." Ferdiner fcheen aangedaan te worden, en zeide: „ als ik dan nog hier ben." ■ Daarop vraagde hy aan Eduards, wanneer hy vertrok? — „ Na den leden," viel Augusta in, als 't u geheft; maar de 13de komt my toe." Eduards boog zich, en zeide; „ hy kon ligt, als zy het beval, een dag of twee infehikken." — „ Het blyft dan zoo afgefproken," zeide zy aan belden. „ Dus heb ik dan mvn bezoek by de Heeren afgelegd; nu zal ik den'Heer Wolmtr nog myn compliment gaan maaken, en myne Elize van hem afnaaien." Daarop neeg zy voor beide Vrienden, terdiner nam haar by de hand om haar te geleiden; zy weigerde het tot driemaal; echter hield hy aan, en geleidde haar tot aan de deur. „ Nu niet verder, mag ik u bidden!" zeide zy. —- „ Zoo lang gy niet beveelt," — antwoordde hy met eene buiging. „ Nu, dan beveel ik het u," hernam zy, cr/hy bleef, na eene buiging gemaakt te hebben, Nn 3 ftaan'  55° GESCHIEDENIS van ftaan. „ Nog eens," zeide zy in het heeneaan « breng uw eerfte kleur te Zeek ^ J" § ! da'V "_f D rhT/' h/nam « en hoe komt zeide Fermer ll^Z * °m*°0K! ^!" en met naar Grumbuy reed «cn ander tyd; zoo het mogelj* is, overmorgen. Vervolg van Charlotte. Farmbull, den ZJïen O'?;?!6 "".^ ^ zyne Carolina, die gely,mg^tdsTs:~ en leggen van daag l^SSS»^ ^5 af, van waar zy terug tomende ooVonsT terloops zuilen bezoeken. Wen ^ ^ morgen heen; de eenenaar Lubeek, de aX Lindendorf. ' e aadeie "aar #Ww«r heeft aan Zfe TestamPnr u i , WiHen maaken , en haar willen bSS^^ hand van , «r^ niet af tr