DE NODIGIN» van J E S U S, om tot hem tèe £komen{, als de eenige b ron van ware Rust en Geluk voor de m e n s c h e n. e e n e LEERREDE van JOHAN CASPAR LA TATER, (Gefwuden in Graeuwbundertand.') n a e r den Vierden Druk, Uit het Hoogduitsch vertaeld? door JOHANNES WILHELMUS BUSSINGHj v. d. m. Te ROTTERDAM, Gedrukt bij NICOLAAS CORNEL, Drukker cn Boekverkooper op de Meent, 1799.  Gcht ihr Miiden! glaubts ihr Zvachen! (" hann ? JE-SUS < f euch Sdig maeh*n. \ vtill J Lava te rs christl. Jahtbüchleui.  VOORBERICHT Bij den Vierden Hoogduitfchen Druk. H et kan allen waren Vrienden en Vereer er s van den aenbidding- waerdigen Verlosfer niet anders dan ten hoogjlcfi aengenaem zijn, wanneer zij, in onze dagen, waerin zijn dierbare Naem, helaes! van veele Leerfloclen zo zelden gehoord wordt, ja van tijd tot tijd meer in vergetelheid en verachting fchijnt te geraken, echter nog hier en daer Mannen zien te voorschijn treden, welke het getuigenis aengaende Jesus Christus zich tot de grootfle eer rekenen, en daer om, bij alle * 2 gSr  IV VOORBERICHT. gelegenheden, naer het voorbeeld der eer ft e Christen - Leerders , niet met verhevene woorden van menfchelijke wijsheid, maer in betoning van Geest en Kracht, Christus,, als den eenigen grond van onze begenadiging, gerustftelling en eeuwige zaligheid, te gelijk met het onberekenbare heil 3 dat in Hem waerlijk te vinden is, op eene bevallige wijze, [den zielen aenprijzen, en 'er zich op toeleggen om eene gelovige deelneming in dat heil in het hart te verwekken, i De voortreflijke Lavater is reeds voor langen tijd bekend, en geacht, als zodanig een verkondiger en vrijmoedig Getuigen van het Euangelium, en de volgende Redevoering is een nieuw bewijs, dat Hij, Gode zij dank! dat Hij zich dat Euangelium nog niet fchaemt. Hij hieldt dezelve in Oótober van het Jaer 179Ö. te Chur en S[ Gallen, voor eene  VOORBERICHT. v eene zeer aenzieneJijke 'vergadering, op het onverwachte aenhouden van goede vrienden, welke ook eindelijk van Hem verlof verkregen, om dezelve, door de Drukpers, meer algemeen te maken. Opmerkzame Lezers zullen den Geest, de Zalving, het Hart, vervuld met eene warme liefde tot Je sus en alle menfchen, de begeerte om zielen voor Christus te gewinnen, en de gaven, dezen dierbaren Man zo bijzonder eigen, om de oude Euangelifche waerheid, op eene duidelijke, overtuigende, hartroerende wijze, altijd in een nieuw licht, waerin dezelve noodzakelijk bevallen moet, voortejlellen, ook zeker in deze bladen niet te ver geefsch zoeken: en wannéér zij heilbegerig zijn, of ten minf en niet allen fmaek voor het zuiver Euangelium verloren hebben, zullen zij ook overvloedig voed* zei voor hunnen geest daer in aentreffen. * 3 &e  vi VOORBERICHT. De groot e Vriend van Zondaren, Je^ •sus Christus, ver gezeik verder dit, hem verheerlijkend, getuigenis met > zijnen almachtigen zegen, gelijk Hij hetzelve reeds voor vele duizenden, welke het hebdijen aengehoord, nadrukkelijk deedt gezegend zijn. — Hij gebruike het inzonderheid als een Jferk liefdekoord, om allen, die nog verre van Hem zijn, tot zich te trekken, hen te brengen tet een volkomen geloof, en hen te overreden van hunne verplichting, om den zo beminlijken en ligtep, last zijner geboden gewillig pp zich te nemen, jfa Hij geve, dat ook dit uitgegooide zaed, — tot vreugde voor zijnen Dienaer — met eènen rijken oogst agtervolgd werde in de eeuwigheid. Dit is het, het welk men, bij gelegen ' heid van deze herhaelde uitgave, welke, met gewenschte goedkeuring van den Au- theur ,  VOORBERICH TV vir theur,ten nutte onzer geliefde Duitfchers, vervaerdigd is,van gantfcher harte wenscht r en van den Heere fmeekt. Tot hier tos het Voorbericht van den Hoogduitfchen Uitgever. — Ik heb 'er niets bij te voegen, dan, dat ik,met hetzelfde oogmerk, en met denzclfden wensch, U, Mijne Landgenoten,. deze Leerrede, aenbiede, en dat ik de moeite der Vertaling aeng'enaem zal bc-. hond zien, wanneer een of ander moedeloze ziel, welke 'er, inzonderheid in deze duijfere dagen, ook in ons Vaderland, zo velen zijn, door dit gefchrift, het welk, mijnes krachtens, da ertoe zo uitnemend gefchikt is, in het Geloof meer werde bevestigd, en door de hoop en het vertrouwen op onzen dierbaren Verlosfer, op-'  vin VOORBERICHT. opgebeurd en bemoedigd, om zo gerust alles in Zijne hand overtegeven, verzekerd, dat Hij, ook in. onze Vaderlandfche Kerk, éénmael weder de Waerheid over de leugenprediking doen zegevieren, eens alles t op Zijnen tijd, weder fchoon maken, en ons doen juichen zal, naer mate wij zijn verdrukt geweest; als die weten, dat de lichte verdrukking, welke zeer haest voorbij gaet, in den oprechten Christen, werkteen gantsch, zeer uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid. Rotterdam 29 December 1798'. DE VERTALER. (Uitgegeven naer Kerken -ordening) TEKST  TE K S T, MAT TH. XI: vs. 28. Komt tot my, allen Gy die vermoeiden belast zyt ƒ Ik zal u Rust geven. ■ AENDACHTIGE HOORDERS! \^7at kan men tot den armen, ontevredenen mensch, gewichtiger zeggen, dan dit: — 'Er is iemand die u toeroept: —• ó Kom tot. mij! —. Kom tot mij , Gij vermoeide en beladene! ik wil u rust geven! — Wat kan ik 11, Christenen, hier bij een vergaderd, daer gij mij vergunt, in dit uur, uwe aendacht bezig te houden, — wat kan ik u aengenamer, wat kan ik u nuttiger toeroepen dan dit, het welk ik zo gaerne aen alle de bewoners van den aérdbpdem, het welk ik overal, waer ik immer op de weereld mij bevinden moge, allen,  . < *) die Christenen, allen, die rnenfchen heten, met een blijmoedig hart, en zo dat het in hunne zielen doordringe, wilde toeroepen: „ ó Gaet naer J e s u s „Christus heen! — nadert tot Hem! — gij 9 zijt de zijnen! — Hij is de uwe! — Hij heeft „ voor u, het geen gij begeert; — Hij geeft wat „ gij behoeft; — de menigvuldige ellenden, welke „ udrukken, neemt Hij op zich, de zaligheid, welke „ Hij geniet, wil Hij u geven. —. „Schapen, verftrooid als eene Kudde, welke „ geen Herder heeft, waerom verwijderd gij u toeli „van den besten van den getrouwften Herder ? — „ waerom toch dwaelt gij om in de zo uitgeftrekte „woestenij? — Zoekt gij hier rust, zoekt gij „daer vrede voor uwe ziel? — 6 Gij zoekt hier „ die rust, gij zoekt daer dien vrede te vergeefsch! „ ■— arme, rusteloze mensch! — hoe lange zult » gij nog ter rechter- en ter linker-hand afdwa„len? — gij zweeft gedurig als in eenen draeï„ kolk rond? — gij dorst naer rust, — en gij „ loopt- de bron der ware rust gedurig voorbij.— „Verdubbelde dwaeshcid! — Wem verlaet gy, die ndi bron des levendigen waters is, en gy houivd uw ■„ zeiven bakken uit, gebrokene bakken, welke geen „water houden. — Komt tot Christus, gy die „dorst; en gij die geen geld' hebt, komt herwaerts, „ hier is alhs te vinden, wat gij behoeft. Die dorst  t 3 ) V „ heeft, hij komé tot Hem, en drinke! en die wil9 „ neme het water des levens —■ dat alles, het welk ^ zijne ziel laven en verkwikken kan, om niet!"—, Wat, mijne aendachtige Hoorders! wat kan ik in een uur, wier in ik, voor de cerftemael in mijn leven, het genoegen heb u te zien, u, welker -bijzondere wijze van denken, welker behoeften ik niet kenne, en bij welke, al kende ik dezelve, ik niet, zonder onbefcheidenheid of belachlijke verwaendheid, zou durven ondernemen die wijze van denken te verbeteren, die behoeften te Uillen — wat kan ik u gewichtiger, wat aengenamer, wat nuttiger op het hart drukken, dan —. De nodiging van Je sus Christus, om tot Hem te komen, als de eenige brm van ware rust en gelukzaligheid Voor den mensch. Wie toch is 'er, die niet geerne deze Item deioneindige Barmhartigheid, — ten minsten, horen Wil: — Komt tot mij, allen gij die vermoeid en belast zijt; Ik zal u Rust geven. — Niet alles, zeer weinig flechts, het welk over deze woorden kan gezegd wor,den, zal ik u in dit Uur voordragen. Ik vergenoege mij dan, Aendachtigen! u I. Eerst, op de algemeene rusteloosheid, ver^ meidheid, en beladenheid van alle menfehen, een weinig oproerkzaem te maken. A a &  (4 ) H. Daerua, zal ik trachten u te tonen, dat Je sus Christus de e enige bron van alle rust voor alle vermoeide en belast* zij. III. Eindelijk zullen wij overwegen, wat het eigentlijk zegt: tot Je sus, als zodanig eene bron van Rust, te komen. —. Ik mag uwe opmerkzaemheid niet dringend verzoeken, mijne onbekende Geliefden! — Ik weet met welk eene aendacht gij gewoon zijt het woord des Heeren te horen. — Ik zie de opmerkzaemheid, welke het gewicht der menschlievende nodiging van Je sus vordert; — ik zie dezelve reeds in uwe oogen. — Niets blijft mij derhalven meer overig dan deze ééne wensch: — Hoort dezelve niet alleen met uwe ooren; — maer dat ze doordringe tot in uwe harten, — op dat gij rust vinden moogt voor uwe zielen. En Gij, J e s u s Christus! eenige, eeuwige Bron van alle rust en van alle kracht, van alle leven, en van alle vreugd! opperjle Goedheid! opperjle Macht! Overaltegenwoordig, werkend M'ezen! Regeerder van alles! Eenige! Onvergelijkelijke! Allerhoogjle! maer die onze Broeder zijt! — Mcnschiievendjle! groot jle God! Vtrhevenjle! Nederigjle! Eeerlijkflé! Vriendclykjle ! Beste! Zaïigjje) ach, dat uwe genaderijke, gunstrijke nodiging tot Rust in U, s datse- doordringt tot het gebeente en merg — door-  C 5 ) ioordringe tot de fcheiding der Zielen des Geestes! — Eenige, eeuwige, nabijzijnde, opene, overvloeijende Bron van alle tevredenheid en. zaligheid, mocht 'er dor si naer U in onze harten verwekt, —' mocht Gij ons, ö* Gij die ons geworden zijt tot wijsheid, tot rechtvaerdigmaking, tot heiligmaking en tot ver. verlosfing. —• Gij — f6 geen mensch weet, wat Gij zijt, als Hij, welke aen uwe Godlijke kracht en uwe eeuwig gerustjiellcnde liefde geloofd en dezelve ondervonden heeft) Gij — 6 mocht Gij ons boven allts dierbaer en onontbeerlijk worden ! Amen! —. i. i Komt tot Mij, allen gij, die' vermoeid m belast zijt. Ik zal u Rust geven. Laten wij, mijne Waerdfte! voor af de algemene rusteloosheid, vermoeidheid, en beladenheid van alle menfehen, een weinig indenken. Wie is 'er onder ons,' Geliefden in den Heere, zo velen wij hier voor Gods aengezicht tegenwoordig zijn, hij zij nog zo gezond, nog zo gelukkig, nog zo rijk, nog zo wijs, als men ooit begeeren kan, die niet, in een meer of minder merkbaren ftand van onrust, van ontevredenheid verkeerd, wie is 'er, welken in het geheel geen zwarigheid drukt? — wic, die bij allen uitwendigen welvaert, bij alle vermogens, krachten, bekwaemheden, welke hem'bijzonder eigen zijn A 3 altijd  c/ 3 altijd rust in zijne ziel heeft ? wie, in wiens hart hot niet nu en dan ftormt, die niet aengevuurd wordt rust te zoeken? wie is 'er, welke zich, natuurlijkerwijze, en zonder, en buiten, Christus ftaende houdt ? welke op zich zeiven ftaet ? welke zich over zijn aenwezen, geheel en al, en zonder eenige vrees verheugd? zich verheugd te zijn? en zodanig te zijn, als hij is? zich verheugd over den Hemel en over de Aerde? zicli verheugd over God en Menfchen? over leven en lijden? over dood en oordeel, over tijd en teuvigheid? —i Niemand, van milliocnen ftervelingen, Niemand — Niemand is'er, welke niet, in mindere of meerdere mate, onophoudelijk met onrust, met twijfel, met ellenden, en menigvuldige zwarigheden en moeite te worftelen heeft. —■ Alle onze zorg, onze arbeid, onze ondernemingen, onze uitfpanningen, onze vermaken, ons doen en laten; al de moeite, welke wij vrijwillig op ons nemen, wat verwekt dat alles anders dan. eene {leeds vermeerderende, fteeds meer gaendc gemaekte, fteeds onleschbare dorst naer . rust,naer rust. Onrust is bet Element van de gevallene menschlijke natuur — maer een Element, waerïn men het niet uithouden kan. 'Er is geen één kind van Adam op Gods uitgeftrekten aerdbodem, het welk niet  C 7 ) niet onder dén druk van den een of anderen last zucht, of geen rust zoekt, geen rust behoeft, niet, in een of ander opzicht, vermoeid en belast is. Alle menfehen draven, om zo te fpreken, door de weereld, gindsch en herwaerds, om rust te zoe.en, en de minste weten waer heen? alle menfehen beedelen,als het ware, van alles wat hun omringt, rust, tevredenheid, inwendig wezenlijk' genoegen — maer alles wat ons omringt, het zij rijkdom, het zij eer, het zij wellust, het zij geleerdheid, het zij kennis, wetenfehap, wijsheid — dat alles laet ons ontevreden, dat alles kan ons naeuwlijks een zekeren fchijn van rust, een fchaduw van tevredenheid, een oogehblik van gelukzaligheid geven; "dat alles kan ons ja verftrooijen, in flaep wiegen of bedwelmen, maer nooit geheel, hartelijk, volkomen, waerlijk rust verghaffen. — Ik beroep mij hier, op de onfeilbare ondervinding van een ieder uwer, mijne Dierbaerfte! — Wanneer wij tien, twintig, dertig jaren heen en weder gedraefd, wanneer wij alles onderzocht, alles aengevangen, alles omvat, alles genoten hebben, het welk ons rust en tevredenheid fcheen te beloven — zijn wij dan aen het einde ,van deze tien, twintig, dertig jaren, niet even zover als toen wij begonnen; — even zo, of nog verder verwijdert van het doelwit waer nae.i wij ftreefden, van A i- het  C 8 ) het .rustpunt het welk wij begeerden?— zijn wij niet, even als te voren, de vermoeide, de belaste menfehen? — Dit is alleen het onderfcheid, de last is viervouwdig, honderdvouwdig vermeerderd, wij hebben ons in het wargaren meer en meer ingewikkeld ; — wij zijn in de onrust en ellenden dieper én dieper verzonken, — onze zinnelijke begeertens,. onze inwendig knagende, of meer uitwendig opbruifchende driften, zijn altijd dezelfde of wel fterker, meer geweldig dan te voren:'— niet Hechts een. zacht, ruifchend beekje, maer een onwecrftaenbare Aroom van onrust overweldigd ons. — Ach! alles wordt voor ons troebel gemaekt; alles overftroomd, en verwoest; wij worden derwaerds meêgefieept, waer wij niet zijn willen; ellenden en rampen overvallen ons, welke wij nooit vermoededen dat onzen boezem treffen zouden. —• Bevredigd, of niet bevredigd, berokkenen onze driften ons onrust en ellenden; in het eerst ftrclen zij ons, zij verlokken ons, zij beloven ons alles en geven ons niets, zij overvallen ons eindelijk als een moordenaer, daer zij ons te voren als getrouwHe vrienden vergezelden! als listige en onoverwinnelijke rovers, •—• welke ons eerst wat fclvijnèn medetedelen; en naderhand ons naekt en bloot wegzenden. 6 God! wie kan alle de ellenden optellen, al den  C 9 ) den onrust befchrijven, alle de lasten berekenen, welke het arme mcnfchelijke hart drukken ? —>, Hoe groot is de twijfelmoedigheid, welke het hart, heimelijk doorknaegd , en verfcheurd; •— hoe menigvuldig zijn . de kloppingen van het gewisfe, waer door de fmartelijkftc, de bloedigfte wonden, worden opengereten; —. hoe dikwiis kwellen,, vervolgen, vrees en benaeuwdheid den mensch,den. zondaer —: •— hoe dikwiis moet hij fidderén bij het woeden zijner hartstochten! hoe menigmael. beeft hij voor de verfchrikkelijke gevolgen zijner dwaesheden en wanbedrijven! ach, hoe dikwiis weet hij niet waer aen zich vast te houden? ■—. wat te hopen, wat te vrezen? —. hoe dikwiis wordt hij van den eencn kant naer den anderen, van den eenen klip naer den anderen, geflingerd, dan in dezen, dan in genen afgrond neêrgewor-. pen? — fomtijds wil hij alles, fomtijds niets geloven; dan eens wenscht hij een Heilige • dan eens een Dier te zijn ; — dan eens wenfeht hij zonder einde op aerde te leven — en dan eens vervloekt hij den dag waer op hij geboren wierdt. — o Mensch! wie gij ook wezen moogt! kunt gij. wel in wacrheid. zeggen, dat ge immer rust voor uw zeiven gevonden hebt ? — kunt gij ooit over uw zeiven nadenken, zonder te bevinden dat gij A 5 ver. ■  ( io ) vermoeid en belast, dat gij ellendig jammerlijk, arm, blind en naekt zijt? Een fchip zonder roer, eene bare van de zee, welke door den wind, gintsch en herwaerds wordt heengedreven, Zonder God, zonder rust, vervreemd van Christus, en verre af van de tevredenheid en rust der ziel, welke in Christus is. — 6 Ja; gij moogt het voor uw zeiven of voor anderen willen weten of niet weten, gij zijt in de daed —- vermoeid en belast, gij hebt verkwikking en rust nodig! II. Maer, is 'er dan nu geen middel tegen deze algemene, zo vcrfchriklijke onrust? Is 'er dan niemand welke zich over al dat leed erbarmd; en die daer raed en hulp verfchaft, a'lwaer geen mensch raed en hulp verfchaffen kan? 'Er is iemand — hóór gij Hemel, en merk op gij Aerde — 'er is iemand! — Het geen in het hart van geen mensch is opgekomen, heeft God, hebt gij — 6 eeuwige liefde, voor uwe, door U beminde, fchepfelcn, voor de menfehen,daergefteld. Geopend hebt Gij , — 6 ontferming zonder wedergaê, — Gij — p die weet wat maekzel wij „ zijn, en gedachtig zijt dat wij ftof zijn — " geopend hebt Gij — eene heerlijke, nooit uitgeledigde bron van ware rust en zaligheid. — In ket  het midden van deze aenëenfchakeling van onrust en van ontelbare ellenden, klinkt eene ftem vol van genade —> het is uwe ftem, JesusChris-! t u s! Komt tot mij, allen gij , die vermoeid en belast zijt. Ik zal u Rust geven. —• Zo, — en dit maekt het twede ftuk onzer verhandeling uit ■— Zo nodigt Jesus Christus ons, om tot Hem te komen, als de eenige bron van allé rust voor allen, die vermoeid en belast zijn. Jesus Christus ■— ö — Hoe zeer verdiend deze dat wij in Hem geloven, dat wij op Hem vertrouwen :—■ boe dierbaer is Hij ■— Jesus Christus, welke zo zeker leefde, als wij Euangeliën' en Apoftolifche Brieven hebben, •— welke zo zeker nog leeft, als zijn Godsdienst over de geheele weéreld verfpreid is; —Jesus Christus, i—■ die van den hogen Hemel in den donkerften nacht van onze ellenden nederdaelde; —, eenmael, in de gedaente van een mensch, een mensch van dezelfde bewegingen als wij, onder ons, verkeerde, aen alle onze droef heden, aen alle onze ellenden deel nam, alles ondervond wat wij ondervinden, uitgenomen de zonden; die in alles als wij verzocht wierd, die alle onze zwarigheden op zich nam, al ons leed mede gevoelde, zijne tranen met de onze vermengde, ons voorjing, en ons befchermde: Jesus Christus —: die  ( «4 ) die het grootfte goed .verrichtte, die het hoogfte kwaed geleden heeft, om ons gebrek in zijn eigen perzoon te ondervinden, en door zich zeiven ons van alle gebrek te bevrijden; Jesüs Christus — die alles deedt en alles- leedt, om ons het vertrouwen op Hem, en op God, die God, welke zich in Hem en door Hem openbaren wilde, intebuezer%n; Jesus Christus — welke alle zijne rust voor onze rust, alle zijne vreugde voor onze vreugde opofferde; — Hij, — de Alwijze,de Algoede, de Almachtige; Jesus Christus, in wien de volheid der Godheid woond, die onvergelijkelijk helpen wil,, die daeglijks, vervuld met de grootheid en. kracht van God, en met de beminnenswaerdige nederigheid van eenen fterveling, in het midden van ellendigen omwandelde, van wien ftromen des (levendigen waters afvlieteden, die trooftte, waer niemand trooften, hielp, waer niemand helpen, zegende waer niemand zegenen kon; Jesus Christus, de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, het "genadevolle evenbeeld van den Vader, welken geen mensch gezien heeft, nog zien Wëi Jesus Christus, de zichtbare Godheid, de Almachtige liefde, in de gedaente van een mensch, het licht en leven voor de .menfehen, de wijsheid der wijzen, de Leeraer der Leeraren, de verhevene in deugd boven alle deugdjsamen, ie  C 13 ) de liefderijkfie boven alle liefde;ijken, en de za. ligheid van alle de gezaligde/;, — Jesus Christus, ;— in wien alle de fchatien van wijsheid cn kennis liggen opgefloicn — in wien alle volheid der-Godheid natuurlijk woont: JesusChristüs, »— vol van genade en waerheid, uit wiens volle algenoegzaemheid een ieder fcheppen kan licht .bij licht, kracht bij' kracht, genade bij genade; Jesus Christus, de weg, de ■ waerheid en het leven, het Lam Gods, het welk de zonden der wcercld op zich neemt? Jesus Christus-— eenmael op aerde een fterflijk mensch — —■ en nu de allesregerende God boven al te prijzen in eeuwigheid! Je süjs Christus, de eenige, eeuwig Algenoegzame, Almachtige Albefturende, oneindig Barmhartige, alwijze Schepper, Broeder, Vriend en Verlosfer der menfehen r God geöpcnbacrd in het vlccsch —- door wien alles is en alles wierd, die alle dingen draegt door het woord zijner kracht; Jesus Christus —> Hij, mijne Waerdfte! — Hij — en niemand.minder dan Hij, roept ons toe: wendet u naer mij toe, alle gij einden der aerde, en wordt behouden; want ik ben God en niemand meer! Komt tot mij," allen gij die vermoeid en belast zijt, en ik zal u verkwikken cn rust geven ! ach Heer —. tot wien zullen wij dan henen gaen, want gij hebt de woorden des eeuwigen levens! waer heen zullen wij  C 14 > - ■wij ons wenden, met alle de ellenden welke ons drukken, dan tot U? — Wie kan ons van dezen last bevrijden? wie kan onze ziel rust geven, dan Gij?'wie, dan Gij, is waerdig dat U de gehele weereld hoie, daer Gij de gehele weereld toeroept — Komt tot mij! komt tot mij, ik kan g rust geven! 4 Ja, Geliefde! — Hij kan ze ons geven — Berusting, Zekerheid, Tevredenheid, Vrijheid, Vergeving van zonden, in de volfte mate. Nog eens — Hij heeft alles wat wij behoeven \ Hij geeft ons alles wat wij zoeken, alles, wat geen geluk, hoe groot, op de weereld, geen wellust, geen eer, geen rijkdom, geen vermogen, wat geen aerdsch Koning — en, het geen voor een verftandig en goed mensch meer is, dan Koning en Koningrijk — een wijs en rechtgeaert Boezemvriend — wat niemand op aerde en ook niemand in den Hemel U geven kan. — U te leren ; u te zeggen wat gij zijt en wat gij worden zult; u alle twijfelmoedigheid omtrend de Goddelijke genade te ontnemen; u van het aenwezen van een oneindig liefderijk God te verzekeren, te verzekeren van uwe onftcrflijkheid, en zaligheid; u omtrend de vergeving uwer vorige zonden volkomen gerust te fteÜèn; — alle uwe zonden uittedelgen; — weder in order te brengen wat door uwe dwaes- heden.  C i5 ) heden en afwijkingen in wanorde gebragt is; a, die nog zo gevleid zijt, met genade en kracht, uiten inwendig,te vervullen; — op de verborgenfte neigingen uwer natuur te werken, en zo met licht en leven, met rust en vrede, met kracht en liefde te vervullen —■ dat alles , wat u te voren onmooglijk was, mooglijk, wat u te zwaer was, gemaklijk te maken, — te maken dat gij alles vermoogd, het geen .gij, jniettegenftaende duizen» de wenfchen en voornemens te voren, niet vermogt, dit is het genaderijk oogmerk van Jesus. —> Hij, die zo meenig een Zondaer moed infprak; zo menig een kleinmoedigen vertroostte; zo menig een verlorenen opzocht, vond , te rugge bracht j Hij, die Petrus, welke hem verlochende, zo liefderijk, ernftig, aenzag; die den moordenaer aen het Kruis onuitfpreeklijk zalig maekte , ■— Hij, die den Twijfelaer voorkwam en bij hem bleef, Hij, die den vinger van Thomas en de wonde van zijne, hand, en zijne hand in zijne zijde bracht, Hij , die den ftervenden Stephanus ■— en den tegen Hem moordblazenden Saulüs, van den Hemel verfcheen; Hij, die zijne Apostelen, Euan•gelisten en Jongeren , op ontelbare wijzen, alles mededeelde, wat zij tot hunne gerustftelling en tot gerustftelling van anderen behoefden; Hij de Algoede, de Beste van allen, welk nooit minder en  C 16 ) en altijd meer geeft • als Hij beloofd, — Hij ig ook voor ons een onuitputbare bron van alle tevredenheid! — Hij, Jesus Christus, gisteren en heden dezelfde, en dezelfde in alle eeuwig.Md! — Ja, Hij, Hij , Hij geeft ons verkwikking en rust, op allerleije wijze, en Hij geeft die ■aen ons allen. Komt tot mij, allen.Gij, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u Rust geven. — Allen, niet een eenige ziel, van den opgang der Zon tot haren ondergang , van het begin der weereld tot aen' het einde van dezelve, geen een -die komen wil, is uitgefloten ; de zwakfte , de onwaerdigfte, de verachtfte niet — Hij is gekomen 'om te zoeken en zalig te maken dat verloren was.. Het geen verloren is — behoord in zijnen kring — in den kring der genen, welke Hij begenadigen -wil. Zijt gij verloren , gij zijt dan de zijnen , •Hij is dan de uwe. •— Zijt gij vermoeid en be» last, dan ook is Hij gereed om rust te geven; om u rust te geven , wie Gij ook zijn moogt. •— Zo waerlijk de Zon opgact ;over den Rechtvaerdigen en den Onrechtvaerdigen — zo waerlijk is'er maer één God, cn één Middclaer Gods en der menfehen , de mensch Christus Jesus, welke zich zeiven tot een Rantfocn voor allen gegeven heeft. — Daer is hier geen onderfcheid. — Voor allen "u hier een eenig Heer, rijk genoeg voor ah  C 17 X\ allen die Hem aenroepên. Het is zijné tak : dit tot mij Um't\ zal U met 'uitwerpen. Komt tót mij, alhn ■ Gij, die vermoeid m ielast zijt, ik zal u Verkwikking en Rust geven'. — Hoe, Mijne Hoorders! hoe zal ik deze nodiging van den gadeloos menschlievenden Midde-' ]'aer,'voor u, tot iets meer dan eene rede zonder nadruk, hoe voor u gezegend en opwekkend £ ken? hoe zal ik u best doen gevoelen, dat dezelve van het groötftegewicht, allerdierbaerst, al-' lergedenkwaerdigst is: — _ „ jESUS Chris-' tus is de eenige, nimmer uitgeledigde bron ,] van ware, eeuwige rust voor allen die ver-' „ moeid en belast zijn""— Hoe J& ik jjUg* dat gij niet maer alleen deze onze Helling,' beoordeeld , kiekt of prijst' — maer dat gij %1 waerheid welke wij u leren, recht gevoeld^ daer van inwendig doordrongen wordt; dat dezelve'u blijdfehap geeft in uw gehele leven, dat zij u ten tföost en ter befchermirig verftrekt in het lijden,' dat zij in het' laetfte oogenblik uwes levens u vervrolijken en Verkwikken kan? — Hoe zal ik dit kunnen? —. Groote Leeraer, van allen die gaernc van U geleerd worden, Jesus Christus! Leer Gij mij wat ik zeggen, hoe ik het zéggen zal. — ft weet niets anders te zeggen, dari — „ Udkn 'er iemand B is  C 18 ) „ is in deze vergadering, indien 'er iemand is op „ den gehelen bewoonden aerdbodem, welke zeg„ gen kan: ik heb rust gevonden buiten Chris„ t u s! — Ik heb Hem niet nodig. Mijne ziel „ is te vreden buiten Hem. Zonder Christus „ben ik vergenoegd en te vreden, vrij en zalig. „Ik heb niet bij Christus, ik heb niet van „ Hem geleerd, mij boven alle vrees, onrust, laster, „ beproevingen, verontrustende kwellingen te verhef„ fen. Ik kan het buiten Hem wel Hellen-en wat dies „ meer is. — Wanneer 'er iemand is in deze ver„ gadering; wanneer 'er iemand is op den gehelen „ bewoonden aerdbodem, die dit naer waerheid zeg,, „ gen kan, hij trede op en zegge het! .— dan zal „ ik bij hem ter fchole gaen, en van hem leren; ■— „ dan zal ik niets meer van Jesus fpreken; — „ dan zal ik niet meer met luider ftemme prediken, „ niet» meer het Euangelium van Jesus Christ u s in mijn hart voor waerachtig houden — en „ wanneer 'er iemand is, Mijne Waerdfte! in deze „ vergadering, indien 'er iemand is op den gehelen „aerdbodem, welke zeggen kan: — ik ben ver„ moeid en belast tot Jesus gekomen: ik heb „ rust bij Hem gezocht en niet gevonden: Hij „ heeft mij niet gegeven het geen Hij beloofd „ hadt; — ik ben nog even troofteloos, onruftig, „ ellendig, als ik, te voren was; ik heb geen meer » rust  C 19 J> f mst ï»j Hem gevondeu, fehoon ik met een bran. dend verlangen van mijn hart tot Hem gekomen „ben. Ik heb in Hem geloofd, en mijn geloof _„ heeft mij niets geholpen." Wanneer 'er iemand is in deze vergadering, " wanneer 'er iemand is op den gehelen aerdbodem, welke dit naer waerheid getuigen kan, hij trede voort en getuige het — en dan zal ik geen woord meer van J e s us Christus fpreken, dan zal ik nimmer den Leerftoel meer beklimmen om zijn Euangelium te prediken, dan zal ik den drempel van dit Heiligdom niet meer betreden, waer zijn Naem aengeroepen wordt —maer, 'er is niemand, ik weet het, 'er is niemand, welke dit immer zeggen zal: — neen, een ieder welke nergends rust vondt, vondt zeker rust bij J e s u s C h r i s t u s ! -* III. Maer, ik bid u, van waer dan nog zo onteli baer vele onrustige; zo vele vermoeide en belaste onder ons? — daer 'er zulk een Jesus leeft, welke ons toeroept: Komt tot mij, allen gij, d& •tcnnoeid en belast zijt: Ik zal u Rust geven. Daer van, Mijne Dierbaerfte! om dat zij niet komen. Laten wij dan nog, met alle mogelijke kortheid, Mijne Aendachtige! het nodige zeggen over het komen tot Jesus. - Wat zegt het; tot Jesus tt  C fto ) hmien? Hot komt men tot Jesus? Gewichtige vraeg — en het cenvouwdige antwoord is dit': Men komt tot Jesus juist op dezelfde wijs, 'als een kranke tot den' Médicijnmeefter komt. Hij komt tot den Médicijnmeefter, die zich krank 'gevoelt: Hij komt tot den Médicijnmeefter, die op den Médicijnmeefter vertrouwen fteldt, dat is, die verzekerd is — de Médicijnmeefter kan en wil hem helpen; 'Hij komt tot den Médicijnmeefter — die de medicijnen innemen, en het voorfchrift van den Médicijnmeefter opvolgen wil. ■— Zie, Christen! — zo moet gij tot Jesus Chris tus komen .— bf gij vindt de rust niet welke gij zoekt. — a. Het eerfte wat dit komen te weeg brengt, 'wat voor alle andere dingen daertoe behoord, eïi Vooraf gaet —■ is een 'gevoel der vermoeidheid •— Hij., die niet gevoeld,, dat hij krank is, zal niet tot den Médicijnmeefter henengaen. Hij , die dc onrust, de verwarring, de machteloosheid, de verdorvenheid, welke zich altijd verbergen Wil, maer welkè inttisfchen zich allenthalven openbaer mr.ekt; hij, die de melaetsheid van zijn aendóenlijk hart, niet als een ondraeglijken last gevoeld, •—' hij zal niet tot Christus komen. Dc gezonden' hebben den Médicijnmeefter niet nodig, maer zij die ziek zijn. Gevoeld gij dan de zonden, gevoeld gij dat uwe be-  C & ) begeerlijkheden, welke, tegen God, en tegen de edeler neigingen van uw hart zich acnkanten, u ellendig maken; dat gij dus noch ,een ■ vriend van . God, noch een vriend van uw zclvcn zijt; dat gij tegen uw eigen geluk aendruist, wanneer gij tegen de Godlijke voorfchriften handelt; — gevoeld gij, dat gij bij uw zei ven geen rust, en geen grond van gerustftelling vinden kunt; dat gij door eigen krachten, van de zonden, welken u van alle kanten aenkleven, even zomin kunt bevrijd worden, als een kranke, welke zijne krankheid langen tijd verzweeg, en bij zich zeiven hulpmiddelen zocht, buiten eenen kundigen Geneesheer, en daer door het kwaed erger maekte — — gevoeld gij dat? zegt u, uwe eigene duizcndmaligc ervaring, dat uwe zonden en verkeerde driften de bron van uwe onrust, en het lastigfteen onverdracglijkfte kwaed van allen is. — Ik zeg, — zegt u dit uwe eigene ervaring en bevinding; niet alleen het getuigenis der Heilige Schrift, (want deze is, zonder werkelijke bevinding en ervaring, flechts een klinkend metael gelijk) moet gij, gedrongen door het gevoel van inwendige bekommering, betuigen — „ Ik kan mij zei ven niet helpen. Mijne v duizcndmalcn herhaclde trouwloosheden tegen „ God, cn tegen mijn geweten, benemen mij allen *n:oeJ- Ik ben geheel cn al tot het uiterfte B 3 ffC-  C te ) ti gebracht; — Ik heb langen tijd te vergeefsch „ rust gezocht —■ — en zo als ik nu ben, kan w ik dezelve niet vinden. — Zij is niet daer, waer „ ik ze zocht. Ik ben bedrogen; Ik ben ellendig; „ mijne eigenliefde,mijn weerelds - gezindheid, mijn a hoogmoed, mijn gehechtheid aen het uitwendige, „ mijn wellustigheid, mijn oplopenheid, mijne „ traegheid , mijn eigenliefde , mijne valschheid, mijn bedrieglijke aert, mijn lasterzucht — mijne „driften, mijne harstochten hebben mij ellendig „ gemaekt. Ik kan, en weet mij zeiven niet meer „ te helpen. Het voorledene bekommerd mij; het „ toekomende benaeuwd mij; de zonden, welke „ ik bedreven heb, de zonden, welke ik, zo lang „ mijn hart niet veranderd wordt, zekerlijk gedurig „ bedrijven zal, — deze liggen mij, als een on„ draegbjke last, op het hart. — Ik begéer zeer „ zelden goed te doen, en wanneer ik het dan nog „ begeeren zou te doen, zo doe ik het evenwel „nog niet, maer integendeel het kwaed, hetgeen „ ik wenschte te vermijden, dat doe ik," 'Er is een wet in mijne leden, welke ftrijdt voert tegen de wet van mijn gemoed, welke tegen mijn verftand ftrijdt. — ê Ik ellendig mensch l wie zal mij verlos fen uit het lichaem dezes doods ? —- Ziet daer, Mijne Broeders en Zusters! de rechte gemoedsgesteldheid van eenen gceftlijk kranken, van zulk eenen,  ( 23 ) eenen, welke zich vermoeid en belast gevoeld.— Hij vertrouwd op zich zeiven niet; hij weend duizend heete tranen , of ten minsten hij wenscht ze te kunnen weenen, hij is verlegen dat hij zijne ongerechtigheden niet genoeg verfoeijèn en bewenen kan. — Wanneer zodanig een gevoel van zijn gebrek, van zijne ellenden, tot in het binnenfte van het hart van den mensch doordringt; wanneer hij niet Hechts de woorden van een ander napraet, en daer door eene zekere bevinding , laet ik liever zeggen, een zekere inbeelding van zijne verkeerdheden, zich zeiven als opdringt — — neen , maer wanneer de mensch wezentlijk en overredend , door zodanig een gevoel, getroffen wordt ; wanneer hij in zich zeiven geen waerde meer fteldt, en het bij zich zeiven, niet langer uithouden kan, — hij, zodanig een vermoeide en belaste ■—■ hij zij wie hij zijn moge , van welk eenen ouderdom, van welk een geflacht, hij fchrome niet, hij geve den moed en de hoop niet op: 'er is voor hem raed! — Raed en hulp voor dat geene, het welk reeds bedorven is, en door geen mensch meer kan veranderd worden en raed en hulp voor het toekomende. — 'Er is een Jesus, vol van genade en kracht, vol van barmhartigheid en hulpyaerdigheid. B 4 b.  b. Naer dien Je sus heen, niet bet gevoel, der ellenden , eyen zo, gelijk een gcvaerlijkc kranke, niet een levendig geyoel zijner krankheid, zich naer den Médicijnmeefter henen wend. — Wat toch. baet het, o Mijn Broeder! ftil te blijven ftaen en te klagen? Wat baet het te blijven liggen, wanneer men gevallen is, en over zijnen val te treuren , in plaets van door een • Hand , welke ons daertoe wordt aengeboden , zich te laten oprichten en genezen? _ Wat baet het, in de tegenwoordigheid van den Geneesheer, inwendig zijne krankheid te gevoelen, en'echter dezeb ye te. verzwijgen? — Neen;-laten wij gaen! laten wij,in Gods naem , gaen tot den Arts, die ons helpen kan! — Of, kan de honger verzadigen? Kan het gevoel.der ellenden, op zich zdven, hulp verfchaffen? Kan het wenen en klagen over zich zeiven reeds een komen tot Jesus geheten worden? Neen; Mijne Vrienden! De kranke, welke gezond worden wil , moet zijne krankheid gevoelen en op den Médicijnmeefter vertrouwen ftellen. Hij, welke rust vinden wil, moet zijne ellenden gevoelen , en tot Christus komen. Of, met andere woorden: de Boetvaerdige moet doer het Geloof le* ven: — Het is niet genoeg den Geneesheer prijzen, wanneer men gezond worden wil. — Men ?aoet tot hem gaen, of hem bij zich ontbieden. Der-  C *5 } Derhalven, onder geen voorwendzel, boe ook genaemd, zelfs niet, onder ,het fchijnvrome voorwendzel van ootmoed en nederigheid , van den Geneesheer weggebleven! Niet gedacht: Ik durf niet komen ! — Ik ben te ellendig , te onwaerdig] Ik heb het al te zeer bedorven! En wat diergelijke gedachten meer zijn. — maer, geloofd; met dat eenvouwdig geloof toegetreden; en, met een onwankelbaer vertrouwen, J e s u s aengegrepen , hem ootmoedig, en op een verfhndige wijze , in den Geest, vast gehouden, en daiv met het woord 'des geloofs doorgedrongen: „Is de zor.de veel, „ Uwe genade is nog overvloediger. — Gij hebt „ gezegd: dat ik komen moest. —■ Zie hier ben ik-! „ Ik ben vermoeid en belast, Gij kunt mij Rust „ geven. Jesus Christus! — Kunt Gij dit, „help mij dan. Ik geloof, kom Gij mijn ongelo. „ vigheid te hulp! Gij kunt mij Rust geven , Gij .„hebt het beloofd. — Gij, Zoon van God, Gij „kunt mij vrij maken, cn indien Gij mij vrij ma„ ken m'ldw dan zal ik waerlijk vrij zijn. Gij „ kunt mij met opzicht tot het voorledene gerust „ ftellen! Gij zult mij voor het \ toekomende ten „ goede gedachtig wezen! Gij kunt mij geheel en „ al van zonden vrij maken, gerust ftellen, begenadigen, vergeven, heiligen, goed, vrij en zalig „maken! Gij zijt de'Verzoening voor denzonden „ der gehele weereld,- en ook voor de mijne: Gij, B 5 „welke  C *6 ) .welkeniemand verftoten wildt, die tot u kwam, „ Gij zult ook mij niet afwijzen. Gij die alle i vermoeiden nodigt, Gij nodigt ook mij. Gij zijt „ de ontfermer van allen, en ook mijn oritfermer '£ » Ik kom, ik hoop, ik geloof, ik verwacht „Genade, en met die Genade, Rust, Kracht5 ^ H tod. Ik kom, - en ik kom, zo als ik komen „kan want Jesus neemt zondaers aen- - . Is mij„ last zwaer of licht; zijn mijne zonden veel H of weinig, de ellendige, de Belaste worden geno„ digd; wel, ik ga naer Jesus heen, hoe ellendig, „ hoe belast ik ook wezen moge." , Dwaes is de kranke, welke eerst wil gezond worden, eer hij zich tot een Geneesheer vervoegd- Dwaes hij - welke eerst goed en gezond' worden wil, eer hij tot CHKxsxusgaet, eer hij ChriSTUS tot zich genodigd, eer Christus zich aen gijn hart' geöpenbaerd heeft. — Gaet, gij allen, zo als gij gaen kunt, gaet verootmoedigd in uw zeiven; maer moedig door Christus. — Gaet, gelooft, hoopt! vindt rust voor uwe zielen! c Maer dit nog, in de derde plaets De kranke, wien het ernst is om gezond te worden, gevoeld niet alleen zijne krankheid, gaet niet Hechts verootmoedigt, en vol van vertrouwen tot den Médicijnmeefter - maCr hij gebruikt ook de medicijnen, welke de Arts hem voórfchrijft, hij  ( 47 ) ^edraegt zich naer deszelfs raed —en dit eerst maekt hem gezond. Gevoel van zijne krankheidten vertrouwen op den Geneesheer, zijn flechts voorbereidzels tot de genezing — de hoofdzaek js de medicijnen te gebruiken, en de voor- fchriften van den Arts te volgen. Die ooren heeft om te horen, hij hore, en die oogen heeft om te zien, hij zie! •Tot Jesus te komen, en rust bij Hem te vinden; beftaet niet flechts daerin, dat men voor zijn aengezicht weent en kermt, dat men op zijne genade en hulp vertrouwt, maer het beftaet ook daerin, dat men, in het geloof aen Hem, zijne voorfchriften gehoorzamen wil. Wat toch baet het gedurig in de tegenwoordigheid van den Arts te verkeren, en hem te bewonderen — wat baet het zijne kunde te verheffen, zijnen raed aentencmen, en echter denzelven niet op te volgen? Hij, welke tot den Médicijnmeefter komt, wil door denzelven van zijne krankheid genezen worden; zo ook hij, welke, op de rechte wijs, tot Christus komt, hij moet van zijne zonden willen bevrijd worden, — dat moet het oogmerk van zijne komfte zijn. —. Jesus Christus roept ons niet toe „Komt tot mij, -ik wil u rust, „ ik wil u vrijheid geven, om naer het goeddun„ ken van uw verdorven hart te handelen. Niet: „komt tot mij — — Ik heb gedaen, wat gij doen  „ doen moest. .Gij behoeft nu niets meer te doen, „gij behoeft u verder over niets te bekommeren;. „wanneer gij maer zegt: Hecrc, Heere! Wan„neer, gij mij hechts met den mond prijst, in „■mijnen Tempel verfchijnt, mijn Woord in uwen „mond neemt, mij ter eere zingt, en voor mijn „acngezicht weent, al het andere heeft niet veel' „te betekenen." Zo fpreckt Christus niet, en vervloekt zij hij, welke Hem zulke woorden in den mond legt — maer Hij roept: Komt ,tot mij, en neemt mijn juk op u, en leen van mij dat ik zachtmoedig ben cn nederig van hart, e;i gij zult Ruft vinden, voor uwe zielen . juist zo, als of een Geneesheer tot een menigte kranken zegt: — „ Ik kan u helpen, ik wil u helpen! „ komt tot mij — gij zult gezond worden. Neemt „ fled.ts mijne medicijnen aen! Leert yan mij. Mij„ ne levenswijze is zo en zo ingericht, en ik ben ge„ zond, volgt flechts mijne voorfchriften" — Hoe dwaes, hoe zinneloos zoude het zijn, indien dan iemand' tot dien Arts kwame en zeide: „ gij „hebt mij gezondheid beloofd, indien ik tot u komen „ wilde, — maer van uwe medicijnen wil ik geen „gebruik maken, uwe, voorfchriften wil ik niet „ opvolgen —— En ondertusfehen _ hoe zinneloos zulk een gedrag in het oog van. een ieder is, het is evenwel het gewone gedrag van de meeste Christenen omtrend Christus. — Men wil za<  ( 3fj> ) zalig worden, maer niet dacrdoor dat men Christ u s navolge , niet daérdoor dat men eensgezind m.t en gelijkvormig aen Hem zij — men vergenoegd zich met een ehkeld vertrouwen op de goedheid van den Geneesmcefter. — Algemene', onbegrijpelijke dwaesheid! — ö Mensch, hoe kunt gij 'ook hier fcheiden, het geen God heeft te zamCn 'gevoegd, Geloof en Gchoorzaemheid! — Zonder liefde tot Christus — wildt gij zaligheid door Christus, het welk toch even zo onmooglijk is, als, zonder vertrouwen op Christus, zonder Geloof aen' zijne Almachtige Genade , zich zijne liefde toe te eigenen. — ö Mensch! fcheid toch niet dat gene, het welk de Natuur van Jesus verbied van elkander te fcheiden —. Neem Christus' aen, zo als Hij u gefchonken wordt.— ;— Hoe' dwaes zijn de menfehen! — Zommigen willen een gerustftellenden, verzoenenden, vergev'enden Christus! anderen wederom een ;heili' gehd'cn Christus; zommigen nemen Hem alleen aen als Leeriier; anderen ' alleen als voorbeeld; zommigen ; fpreken alleen van de wondén zijner liefde — en wie kan daer genoeg van fpreken ? — anderen alleen van zijne deugden menfchenliefde, en- wie kan dezelve naer waerde verheffen,- zich in de overweging daer van verzadigen? — zommigen willen alleen zo aen Hem geloven, als of Hij, in hunne plaets-, zo deugdzaem geweest ware,  C 3° > .re, dat zij nu de deugd niet meer behoefden tebetrachten — en anderen willen Hem, zonder Ge- ..loof, navolgen, en, zonder zijne hulp, deugd uitoeffenen. — Beiden zijn zij dwazen! Beiden fchei- .den zij, wat onafscheidelijk is te zamen gevoegd. — Jesus Christus moet nagevolgd worden, wanneer men tot rust voor de ziel geraken zal. Zo gezind zijn, gelijk Hij gezindwas, ziet daer de ware gezondheid en zaligheid van de ziel. — Maer Jesus kan niet nagevolgd worden, zonder Geloof in zijnen naem: wie volgt het voorfchrift van den Médicijnmeefter, zonder vertrouwen op den Médicijnmeefter ? wie is het, die de weereld overwint, dan die gelooft, dat Jesus is de Christus, de Zoon van God?— Derhalven —ik neem alles te zamen — derhalven — gaet zo belast als gij zijn moogt,totCHRisTus. — Zoekt daer genade, en zoektdaer kracht! — neemt Hem ten voorbedde, zoekt alles wat gij behoeft. Leert van Hem; Gelooft in Hem — en gij zult Hem gehoorzamen — gij zult rust voor uwe ziel vinden. — Rust, vrede, niet zo als de weereld dezelve geeft, — maer gerechtigheid, vrede en blijdfchap door den Heiligen Geest. ■— Kracht en vrede om alle goed te doen, en alle kwaed, om het goede, te verdragen; . gij zult de kracht ervaren van de waerheid van Jesus Woord: Komt tot mij, allen gij, die vermoeid en belast zijt, ik wil'u verkwikken, ik wilu. Rust geven! < 6 Tael der eeuwige Hemelfsbe Liefdel wie wil U  C S1 ) U horen, wie u gehoorzamen? Wie "geloven, wie tot u gaen? Wie de proeve nemen? Een proeve, waerbij zeker niets te verliezen, en oneindig veel te winnen'is? ■— Hij die niet beproefd, hij gelooft niet — fchoon hij het ook duizendmalen moge voorgeven. — Hij die krank is, en niet tot den Geneesheer gaen wil, hij gevoelt zeker zijne krankheid niet: — of, hij wil niet gezond worden; of, hij vertrouwd, den Arts niet •— 6 Rusteloze ziel! Neem de proeve! Ga! Ga! Verzuim den tijd niet! Niet overmorgen! Niet morgen! Haest u! Haest u! De Heer is nabij u! — Hij hoort uwe ftille zuchten; in de donkerheid is zijn oog op u. Hij roept u, op dit oogenblik, toe: Hoort, op dit oogenhlüc, zijne ftem! Heden, zo gij zijne jiem hoort, verhard uw hart niet! Zoekt Hem, wijl Hij te y inden is, roept Hém aen, terwijl Hij nabij is. De godloze verlate zijn weg, en deonrechtvaerdige man zijne gedachten, en Hij. bekeer e ziclr tot den Heere, zo zal Hij zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldig — komt tot mij! — — ö Groote Verlosfer! Kon ik deze Nodiging , met Uwe Godli jke Menfchenftem, met Uw Oog, met Uwe Gebaren, met een Hart als het Uwe, vol van liefde en ontferming uitfpreken.'—Komt tot mij, allen Gij, die vermoeid en belast zijt. Ik wil u Verkwikken. Ik wil u Rust geven. Jesus Christus Jiaet aen de 'deur  ( 33 ) Mr, ér. Hij klopt — ftaet op, — gaet Hem te getóoete! — Staetop! — Haest u! — Nooit zal het een eenige ziel berouwen. Ja, Amen! . Nooit zal het een eenige ziel berouwen de proeve te nemen. ■—. .— Jesus Christus! Ik heb geloofd, daerom heb ik gefproken. Maer ik kan niet meer dan fpreken, en Gij kunt werken, ó Werk dan! — Gij werkt immers Rust, Liefde, Leven, Gij werkt immers Zaligheid? — ö Dat de menfehen bezeften hoe goed zij het bij Uhebberi! ÖDat zij geloven konden, hoe liefdevol en liefdewaerdig Hij is, welke de bron en oir.prong van alle liefde is! — ö Gij, diewaerdig zijt; boven alles van een ieder gekend te wordén, dat zij u kennen mochten! — dat zij zich, met alle hun-' non last en onrust, voor uwe voeten, ó Allerbeste! mochten nederwerpen, gelovende dat gij alle dezelve Van hun afnemen, hunne zonden-voor eeuwig uitdelgen kunt! Hoe zoude dan vrolijkheid, vrede, kracht, moed, hoop, leven, liefde, zaligheid van uw hart afftromen in het dorftend —'gelovend —'verfmachtend hart, het welk zich voor U ellendig gevoelt, - maer te gelijk uwe algenoegzaemheid bezeft Ja, Uwe algenoegztemheid; u Jesus Christus! eenige en eeuwige Bron van ware rust; die ons altijd met een medelijdend hart aenziet, het zij wij, op üwenodigiug,' tot ü komen ofte rugge'blijven. ' A M E Ni'