Merkwaardige e n LEVENS- S C JET JE T $ JE 2f van E E NI GE T ER DOOD VEROORDEELDE PERSOONEN. uit ïïet hoogduits ch. té yfM.Sr.ELD^M, by GERBRAND ROOS e n iOHANNES WEEG Ei Mdccxcvj   VOORBERICHT VAN DEN UITGEEVERS, Ziedaar, waarde l*andgenootenl een Zestal merkwaardige diameters en Levtnsfchetfen van ter dood, Veroordeelde Perfoonen. Veel ter aanpryzing van dit werk zullen wy niet zeggen, vermits zmks toch altyd verdagt moet voorkomen, en dit bosk, even als alli anderen, den eenen meer den anderen min zal beval* ten lntusjchen meenen wy echter veilig te mogen vertrouwen, dat hetzelve ook zym aangenaamheden zo ook niet zyne nuttigheden zal hebben, daar deeze verhaalen ons niet alleen tot bydragen in de Zielkunde kunnen vertrekken, maar ons eek aan den eenen kant voor de ondeugd waarfchuuwen en aan den an. de*  IV VOORBERICHT van de» Ui TG REVERS iereh kant tbt medelyden met onzen gevallen medemensch opwekken; en ons teffens overtuigen, hoe nodig waafe verlichting voor hei menschdom is, ontniei in eene verkeerde oordeelvelling over onzen natuurgenoot te vervallen, — Echter willen wy liever alles aan 't vrye oordeel van den Itezer zeiven overhalen, ian hitr itnige lejlisfingen ti maaken. fOHA$ <  fel L JOffAN" HEINRICH JÜLIUS RUTGERODT. Een monjler van menschlyk bederf — uit gierigheid; in het jaar 1775 geradebraakt (*). "Veelen mynerleezers weeten misfchieh uit la. vaters phyfiognomifche fragmenten, dat de ridder van zimmerman in het jaar 1775 aan den eerften eene filhouette toezond van gemelden 20 by uitftek zonderlingen en merkwaardigen booswicht, en dat hy hem om zyn oordeel over dezelve verzogt, zonder hem echteï iets te melden aaö. gaande rotgerodts affchuuwlyke moorden, zyn charafter of de verdere omftandigheden van zyn leven. Men heeft verder algemeen verhaald, dat de heer van zimherman ter gelyker tyd eene (*) Dit verhaal is overgenomen uit de ©cnftoötfctgfciiM jut ictiicrjcïung ter- Qitfalmri&efaUntyti urti dj)«act«funfcc / {wauogege&ctt wn C. F. Pock£l / grfw ©amtuntf. J$aüt 1794. I. diiu A  2 J. H. J. RtJTGERO dt. eefie andere filhouette van eenen zekeren geleerden aan lavater gezonden, en hem insgelyks, zonder dien geleerden verder te chara&erifeeren, om zyne phyfiognomiekundige oordeelvelling aangaande de laatfte filhouette gevraagd zou hebben. Lavater zou in de laatfte de fchets van eenen booswicht hebben gevonden; terwyl hy daar tegen in de filhouette van rutgerodt het grootfte, fcheppend oorfpronglyk genie las, dat tevens drollig was en boosaartig geestig; — welke oordeelvelling de heer van zimmerman zo duidde, •"— j) dat zy de phyfiognomie teekende van een onmensen, monfter en gevleeschten duivel." Men zie lavaters ^yfteppmif^c fragmenteri/ jöjritctSScrfucij/ bladz. 194, , Lavater heeft voor het overige naar myn inzien over de filhouette van deezen zonderlingen booswicht, alvoorens hy den meer naauwkeurigen omtrek kreeg van deszelfs gezicht, niet geheel verkeerd geoordeeld. Het profil verraadt reeds eenen buitengewoonen man, mag men in het enkel natuurlyk phyfiognomisch gevoel eenig vertrouwen ftellen. ,Het voorhoofd teekent een nadenkend, vast brein, een ftandvastig , ondevneemend verftand, eenen niet geringen graad van bevattingsvermogen, een verbaazend geheugen; de neus en de overgang van dezelve tot aan de bovenlip verraadt een open, vry, rond en zich verheffend charafter, eene fpreekende gave van fyn vernuft en fatyrieke loosheid; het benedenfte gedeelte van het gezicht vertoont zeekerlyk veel ruuwheid, zinlyk- heid,  Een monfier — uit gierigheid. 3 heid, dierlykheid en zwakheid aan, ofichoon de zo geheel buitengewoone onderlip misteekend fchyne te wezen. Eenen geheel anderen indruk maakt de omtrek van het gezicht, dien lava ter kater kreeg dan rutgerodts filhouette. Een mensch, die 'er zo uitziet moet een verhard, buitengewoon booswicht wezen. Naardien 'er, behalven de yzing verwekkende declamatie van lavater in zyne fragmenten, én het kort maar gedeeltelyk zeer onnaauwkeurig op* ftel in het tweede ftuk des eerften jaargangs van de Brunswyk-Lunenburgfche annalen 5 van dien man, zo veel ik weet, niets in druk bekend is, en ik my tegenwoordig aan eene oord ophoude, Waar deeze booswicht geleefd heeft en ter döod is ge« bragt, daar my gevolglyk meer aandacht Veiwcï.jcende anecdoten van hem ter ooren zyn gekomen , en dewyl ik byzonder de gezamenlyke criminecie aften, betreffende deezen rutgerodt, doofde beleefdheid van eenigen myner vrienden, in hsnden gekreegen heb; zo heb ik my voorgenomen» het publiek eene korte befchryving vaö deszelfs laatfte jaaren mede te deelen, die tevens tot eehe bydrage in-de zielkunde verftrekken kaft, eh d:ar by, waar ik het nodig achte, eenig nader zielkut* dig licht te verfpreiden over een zo zeldzaam als zonderling verfchynzel. Ik gelcove, dat foortgelyke geloofwaardige verhaalen gelegenheid kunnen geeven, tot veele belangryke ophelderingen in de zieli'unde, en ons merkwaardige bydragen tot de gefchiedenis der gewaarwordingen ia Met algemeen, A a eu  4 J. H. J. R üTG E rodt. en van het bederf der menschheid in het byzonder, opleeveren kunnen. ? Johan heinrich julius rutgerodt werd gebooren in het jaar 1733 te Einbeck in het vorftendom Grubenhagen. Zyn vader was burger en akkerman in gemelde flad geweest, maar was reeds tweeëndertig jaaren dood, toen zyn zoon gevangen werd genomen, gelyk zyne moeder ook omtrent twee jaaren voor dat hy ter dood werd gebragt was geftorven. Zy had zich wel is waar fpoedig na den dood van haaren eerften man wederom in het huwelyk begeeven; maar ook deeze haare tweede man ftierf binnen weinige jaaren, en zybeflootnu, om met haaren zoon, die aireede zyn agttiende jaar bereikt had, de huishouding alleen te voeren. Rutgerodt zeide zelf in het verhoor, ,, dat zyne ouderen hem in zyne jeugd v!ytig tot godsvrucht hadden aangehouden , en dat hy in vroegere jaaren van eenen praaceptor in het weeshuis, en naderhand van eenen conreólor in de fchoole te Einbeck onderwys had ontvangen; gelyk hy ook waarlyk eenige vorderingen in de latynfche taal fcheen gemaakt te hebben, naardien hy nog in de gevangenis een kort latynsch biljet fchreef aan zynen fchoonvader over eenige geheime brieven " (*). — Intusfchen moeten 'er doch (*) Met zyne brieven, die. doch in geene anderen dan gewocne koopbrieven, obligatien enz. beftonden, was hy, men weet niet om welke.reden, zeer geheim. Toen hy die  Een monjler — uit gierigheid. 5 doch by zyne opvoeding aHerwaarfchyniykst zeer groote fouten hebben plaats gegreepen onder de handen van eene zwakke en karige moeder, wier buitengemeene fpaarzaamheid hy nog in zyne banden als een voorbeeld aanprees van oeconomie. Misfchien geraakte hy ook by toeval, of door zyne onmaatige winzucht, die hem als tot eene tweede , natuur fcheen te zyn geworden, ai vroeg onder eene bende flruikroovers, waaromtrent hem eens in de gevangenis iets ontglipte, en behalven dat fchynt het vermoeden van den Brunswyk-Lunenburgfchen annalist niet van allen grond ontbloot te wezen, dat hy aan de: geïn kwartierde franfchen, van welken hy voorgaf in den zevenjaarigen oorlog zyn groot aantal fchietgeweeren gekreegen te hebben, de eerfte proefftukken heeft getoond van zyne moordenaaryen. (Men vond, toen men zyn huis uaauwkeurig doorzogt, eenige fnaphaanen, en by zyn bed verfcheiden gelaaden piftoolen. Hy loochende echter met zyne gewoone norschheid, dat hy daar mede iemand nadeel had willen toevoegen.) Blykbaar befpeurde men reeds vroegtydig aan hem een licht- en menfchenfchuuw , verfcho- len, die gerechïelyk moeste overgeeven, verzweeg hy eenigen met opzet. Zynen fchoonvader wees hy dezelven aan op papiertjes, waar op hy de woorden: in domo funt eplfiolce, 'er zyn brieven in myn huis, had gefohreeven, maar welke papiertjes hy nogthans terftond weêr uit wantrouwen in flukken fcheurde. A3  ver de vrouw'vermoord, dan de uitgave toegeftaan voor een paar vengfters en een nieuw kleed! " dit wordt nu zyn heerfchend denkbeeld. — Een moord komt hem als niets voor, vergeleeken met de verbaazende fom van eenige daalders voor een nieuw kleed. Met bedaardheid van ziel kan hy dien denken; — maar hy wil liever het yslykfte fchelmfiuk waagen, dan eenige daalders voor een nieuw kleed uitgeeven. Op  Enx fnonfier —— uit gierigheid. Op zekeren dag (den 4 february 1773 tegen den avond) kwam het gefprek weer op die verwenschte vengfters en op het nieuw kleed; — de fpil, waar op alle zyne gedachten nu gedwongen en. met tegenzin draaiden. — Daar te boven had zyne vrouw hem op nieuw verwyten gedaan over zyne verboden verkeering met de voorige dienstmeid , en zich eenige fcheldwoorden veroorloofd; — nu, denkt hy, is het eindelyk eqns tyd, om my van zulk eene lastige vrouw te bevryden, — doodflaan , zo als hy de meid gedaan had, wil hy haar juist niet, —? hy wil eens eenen anderen weg inflaan; de vrouw, die zoonbefchaamd geweest is, om een nieuw kleed te eisfchen, zal eenen langzaamen, wreeden dood fterven. De gort, tot het avondeeten opgedraagen, herinnert hem, dat eene hoeveelheid vergif, op het tafelbord van zyne vrouw uitgeftort, een gefchikt middel daar toe zy. De vrouw had de gort, op dat die koud zou worden, reeds op haar bord gedaan, intusfchen gaat rutgerodt de kamer uit, vult een lepel met rottekruid, waar van hy altyd voorzien was, en iïeekt dien ongemerkt in de gort, die zyne vrouw eeten wilde; — maar die zy niet at, naardien zy befpeurde, dat 'er iets boven op dreef, waar by zy zeide: 'er zou toch vel geenvergif'in wezen, waarmede hy haar mogt willen vergeeven, en dat hy, indien hy 'er iets had ingeworpen, het ook zelf konde eeten! Rutgerodt nam de vergiftigde gort daar op weêr weg van den tafel en wierp ze op den vloer. De booswicht zogt in het verhoor deeze af. B 3 fchuuw»  SS J, EU J. Rutgerodt,. fchüuwJylce daad daar door te verzachten, dat de vrouw van de gort doch niet zou geftorven wezen, naardien ier^s van het vergif op zyn eigen eeten was gekomen, waar na hy wel tienmaal, zonder dat ' hem dit nadeel gedaan had, had moeten overgeevenj w3re eene die daar van gegeeten had, niet geftorven. Wbaazend is de vermetelheid van dit mensch. Voor de oogen van zyne vrouw, in tegenwoordigheid van de dienstmaagd, waagt hy het, om het eeten te vergiftigen, zonder 'er verder over na te denken, welke verfchriklyke gevolgen 'er voor hem konden ontftaan uit het ontdekken van zodaanige handelingen. Nog meer verbaast ons aan den anderen kant de onbegryplyke zorgeloosheid van zyne vrouw en dienstmeid, die den moordenaar op de daad betrapten, en daarop ftil zweegen, zonder de zaak verder aan den dag te brengen; onbegryplyk is het, hoe zyne vrouw, die in zyn hart buitendien geen vertrouwen meer ftelde, en reeds meer dan eens zyn huis een moordenaars kuil noemde, nog een oogenblik langer kon leeveD in het gezelfchap van eenen man, die haar openlyk had willen vergiftigen. — Hetnoodlot had haar beftemd om een droevig flachtöffer van zyne wreedheid te wezen. Naardien zyn helsch voorneemen met het vergif niet gelukt was, befloot hy, volgens zyne eigen belydenis, om zyne vrouw nog in den zelfden nacht van zatürdag op zondag uit den weg te ruimen; maar nu werd hy in het ten uitvoer brengen van zy-  Een monjler —— uit gierigheid, 23 zyneaffchuuwlyke daad daardoor verhinderd, dat zyn kind, hetwelk beneden in de kamer by de moeder fliep, en een knaapje was van bykans één jaar oud, den geheelen nacht wakker was, en hy het toch niet over zyn hart kon brengen, om het kind eenig Jeed toe te voegen. Verfcheiden reizen was hy uit de bovenfte verdieping van het huis, alwaar hy fliep, des nachts by de vrouw in de kamer geko men; maar het gefchrey van het kind had hem zich telkens weêr doen verwyderen, en dus de daadlyk* heid van den moord verydeld. De zondag verliep daar na Uil en gerust. Rdtgerodt bezogt de vroegpreek en zyne vrouw de mispreek, aten vervolgens in vreden met elkander, en des namiddags leidde zy met haar kind een bezoek af by eene vriendin, alwaar zy hartelyk vrolyk was. — Dan des avonds begon hy het oude lied weêr op te zingen van de nieuwe vengfters, en van het nieuwe kleed. „ Morgen, zeide zy hierop, wil ik doch heengaan, en nieuwe vengfters beftellen, en my van eenen jood een nieuw kleed koopen! " Een nieuwe dolk in het hart van den vrek. Intusfchen had hy den eerstkomenden nacht, volgens zyne belydenis in het verhoor, nog niet tot het vermoorden van zyne vrouw beftemd; misfehien zweefden hem eenige godsdienftige denkbeelden, die hy nog uit de kerk had weggedraagen, duister voor den geest, zo dat hy voor ditmaal zonder eenig kwaad voorneemen ftilzwygend de kamer uit ging en zich te bed ieide. — Maar tegen twee uuren in den morgenftond ontwaakte hy weêr. — Zyn eerfte ge« B 4 dach-  ?4 j. H, j. RxïtgErodtv daehte fpeele weêr op het nieuwe kleed en op de nieuwe vengfters, en dit denkbeeld overmeestert hem op eens weêr zo fterk, dat hy niet eer kan rusten, alvoorens hy tot de vrouw naar beneden ylt, en haar die uitgave zoekt uit het hoofd te praaten. De rampzalige vrouw lag met haaren zuigeling in eenen zoeten flaap, maar ontwaakte, toen rutgerodt licht ontftak. Terftond fielt hy het haar weêr voor, dat zy aan de nieuwe vengfters en het nieuwe kleed niet meer moest denken, daar zy immers reeds kleederen genoeg had. — Ongelukkig gaf zyne vrouw hem ook voor ditmaal niets toe, maar bediende zich van de woorden, die voor rutgerodt ten uiterften bedenkelyk hadden kunnen zyn: —- zy wilde nu volftrekt de vengfters 2cScn«5cf#rri5.mgcn fcer^mttt (SclEfrtcrt/ I. 35. n. 18. p. 173—1S8. Arnolds Uiteten unt ^erje^iftcne/ Hl. S& p. 192—196. Wernsdorf disfertatia de Fancticis Sil?fi~>rum , fpecüiim quiRiwo suHLMAaito, Vaemb. 1698. ÊAVLrDISioniire-, att.Kuv~r  48 Quirinüs Kuhlmann. zich boven anderen te doen uitmunten. In het bezoeken van het Magdalener gymnafium was hy zo vlytig» dat hy binnen korten tyd zeer veele vorderingen in de weetenfchappen maakte. Dan zeer beklaagenswaardig is het, dat hy zich reeds in zyne vroege jaaren door eene dweepachtige verbeeldingskracht liet vervoeren, waar van het in zyn dertiende jaar uitgegeeven boek ten getuige kan ftrekken, hetwelk den tytel voerde van Hemelfche Liefdekus, en dat uit geestlyke gedichten beftond, welks inhoud hy uit taulers, ARENds en andere geheimzinnige fchriften ontleend had. Zelfs de rector van het gymnafium, aan wien hy, zo wel als aan zyne fchoolgenooten, dikwyls de wonder lykfte vraagen deed, zeide hemrond-uit, dat, indieo hy zo voortvoer, hy gewis, of een groot godgeleerde, of een groot ketter zoude worden. Hoewel hy in het jaar 16Ö8, voorzien met de beste getuigfchriften van zynen vlyt, de univerfiteic te Jena bezogt, zo had hy hier by doch geenzins het oogmerk, om zich het onderwys der leeraaren aldaar tot nut te maaken, want hy woonde geen één collegie by, maar zyne bedoeling was alleen, om zich, door eigen oeffening, in de weetenfchappen, byzonder in de rechtsgeleerdheid, te doen uitmunteD. Op zyne kamer, die tegen het oosten gelegen was , en die aan alle zy. den met gepolyst veelkleurig papier was opgefierd» gaf hy zich in de éénzaamheid aan de diepzinnigfte gedagten over, en by al zyn denken, rede* aeeren en fchryven, volgde hy enkel en alléén de  Een dweeper en gewaande profeeU de leiding van zyne reeds zo zeer verdwaalde eü verduisterde zinnelykheid of verbeeldingskracht» In plaatze van zich by zyn letterblokken te bsdie* nen van den raad van voortreflyke; boeken en bè* roemde mannen, volgde hy blindlings de dwaazö begrippen van zyn toch reeds bedorven hersfenge* ftel, en hield dezelven dan voor louter godiyke !ri& geevingen. Daar hy zyn hoofd, door de wonder* lykfte inbeeldingen en door het aauhoudendfte na* denken, ongemeen fterk aantastte, zo haalde hy zich hier door eene ziekte op den hals, die Zo hevig was, dat men hem op den derden dag voor} dood hield, en geduurende welken tyd hy zich in* beeldde wonderlyke gezichten te hebben gehad» Op den helderen middag verbeeldde hy zich wan kende, dat hy van den duivel en de helle omgee* ven was, en terftond hierop overreedde hy zicht j dat hem God, vergezeld van alle heiligen en. jezus in 't midden, verfcheen. In den jaare 1673 vertrok hy van Jena en reisde1 over Leipzig naar Holland. Op den laatften augustus 1673, dus drie dagen vóór het inneemen der; ftad Naaiden, kwam hy te Amfteldam aan, weinige dagen hier na begaf hy zich naar Leydeo* alwaar hy den tytel van doctor in de rechtsgeleerdheid wilde aanneemen. De reden hier van, gelyk; mede van eenige byzondere omftaudigheden in zyn. leven, toont hy zelf aan in eene opdragt, te vinden voor het te Leyden in 1674 uitgegeeven geheimzinnige boek, getyteld : de nieuw bezielde böhme, bevattende honderd en vyftig voorzeg* I. deel. D gin-  50 QtT IR IN OS KüHLMANN. gingen, nevens de vyfde monarchie of het Jezus, ryk, en meer dan duizendmaal duizend duizend theofophifche vraagen." In deeze opdragt zegt hy onder anderen: „ Ik ben een drieëntwintigjaarige jongeling, in het lutherdom gebooren en opgevoed, door veele ziekten, toevallen, tegen, fpoeden en allerhande ongeluk veel verzwakt, doch Godlof nimmer bezweeken. — Ik heb veel geleezen, gefchreeven, bibliotheeken bezogt, de waare wysheid in veele duizend boeken te ver geefsch gezogt, en my om de waereld weinig bekommerd. In Holland dagte ik myne ftudiën voort te zetten, en was ik voorneemens, om het corpus juris van justiniantjs in deszelfs eigenilartige leertrant, hetwelk in veele honderd jaaren door geen één der rechtsgeleerden is verdaan , uit te geeven, ten einde de rechtsgeleerden hunne blindheid aan te toonen in hun eigen corpus juris, alvoorens ik uit de eeuwige rechtsgronden de recluswysheid uitarbeidde. Een êénig jaar had ik my tot deezen arbeid toegelegd, dan hoe meer ik myn voorneemen voortzette, zo veel te meer tegenftand ondervond ik ook; — de hoofdoorzaak van zulk eene terughouding nogthans was deeze, dat reeds de dag beftemd was, op welken ik my door de promotie tot eenen antichristifchen doctor in de rechten bevlekken wilde, daar ik van hunne hoogefchool-duivelaaryen nog onbevlekt was. — Ik greep de pen op en met dit voorneemen de geheele lichtwaereld, die my nu oogenblikkelyk nog vrolyker begon toe te fpeelen. — Onder de on« tel.  Een dweeper eh geivadnde pröfieii §t tëlbaare gezichten van deeze week* dié vóór my eene rechtfchaapen groote wonderweek wasj gebeurde het* dat aan myne lighaamlyke oogen mynfe ftudeerkamer geheel was onttrokken* en ik een geruimen tyd veel duizendmaal duizend lichtgeboorten rondsom my aanfchouwde." Het was wezenlyk beklagenswaardig $ dat kulhmann door zyne bedorven verbeeldingskracht 'zich zo ver liet vervoeren, dat hy de dwaasheden, die hem invielen, niet alleen geloofde* maar dezelve ook in zyne fchriften hier eh daar bekend maakte. Deeze dweeperyen aan eene zyde gefteld, was hy in de daad, in zyne jonge jaaren, een grondig geleerd man* wien niet alleen door morhof in zyne Polyhiftorie grooté loftuitingen wierden medegedeeld, maar die ook met beroemde geleerden j onder anderen met patcf kircher, briefwisfeling hield. In 't vervolg nam de verwarring van zyn hoofd nog meer toe, toen hy naamlyk de fchriften van den krankzinnigen fchoenmaaker te Görliz, j a co » eöhme, in de handen kreeg; zeer hartlyk ver» kwikte hy zich aan de geheimnisvolle onzin van deezen met gezichten en verfchyningen zo zeer vertrouwden man ; en hy ondervond tcffens de grootfte vreugda, dat eöhme zulke dingen voorzegd had, die hy flechts alleen meende te weeten, waarom hy dan ook het befluit opvatte* om het voorheen genoemde boek, de nieuw bezielde bÖh>ie, door den druk gemeen te maaken. Zo leerde hy ook in Holland eenen zekerpn D 2 jo-  )2 QCIRINUS KuiILMANN» johan rothe kennen, wien de toenmaalige oorlog en ftaatsveranderingen aanleiding gaven, om, met hulpe van eenige kwaalyk begreepen plaatzen der heilige fchrift , voorzeggingen te doen van gewichtige en nabyzynde omwentelingen, zo wel in de kerk als in den ftaat; en wel voornaamlyk kondigde deeze met fterken yver eene vyfde monarchie aan, laatende eenen latynfchen brief drukken, in welken hy alle Europefche koningen aanmaande, om jezus als hunnen eenigen koning te erkennen en hem als zodaanig te gehoorzaamen. Deeze dweeper werd door kuhlmann niet flechts als een profeet ongemeen hoog gefchat, hy fchreef niet alleen aan hem in de alleröotmoedigfte uitdrukkingen, en erkende hem voor een godlyk man, maar zogt hem ook in alles naar te ftreeven. Insgelyks gold ook nicolaas drabiciüs, die zich reeds vóór rothe door zyne toevallige voorzeggingen in Holland beroemd had gemaakt, zeer veel by kuhlmann, vermits hy zich inbeeldde, dat deeze man met de voorzegging, „ wanneer vyf geteld zullen worden , zo zullen de kinderen der boosheid een einde neemen," op niemand anders dan op hem hebbe gedoeld, want zyn naam qoirinus vervatte immers de eerfte letteren van het woord quinque, en ten tyde, dat hy deeze voorzegging las, waren reeds vyf jaaren verloopen federt dat hem, op eene bovennatuurlyke wyze, een hemelsch licht was medegedeeld. Kortom, hy geloofde, ürae icius hebbe niemand anders dan hem bedoeld  Een dweeper en gewaande profeet. 53 «ïocld door den „ wapenloozen jongeling, die dat gene, het welk machtige keizers niet volvoeren konden, het bedwingen van den antichrist naamlyk, ftrydende in de kracht van jezus chris'tos, zoude ten uitvoer brengen, en de Jezus—■ of vyfde monarchie der vroomen op aarde, of dc gouden roozen- of leliëntyd , zoude oprichten." Het was dan op deeze grondltelling, dat zich kuhlmann verplicht, en teffens als door eene godlyke roeping daar toe beftemd reekende, om zyne eigene voorzeggingen, van gelyken inhoud, overal waar hy kwam, in de onzinnigfte woorden, bekend te maaken. Wegens zyne zo volftrekt buitengewoone dweeperyen van Leyden verbannen zynde, zo reisde hy, met achterlaating van zyne echtgenoote, elisabeth, en de by haar geteelde kinderen, naar Engeland, huwde aldaar een ander vrouwsperfoon, die hy in zyne fchriften meermaalen als deengelfche maria roemde, en hield zich aldaar eenigen tyd op. Naderhand begaf hy zich naar Parys, vervolgens reisde hy door Italiën en keerde eenigen tyd hier na naar Holland terug. Daar hy intusfehen in meerder uitgegeeven fchriften de dolzinnigfte voorzeggingen bekend maakte, en van de beleedigendfte uitdrukkingen zich bediende, wanneer hy van zyn op te richten vyfde monarchie handelde, zich zelf een prince Gods noemde, alle keizers, koningen en vorsten der aarde opëischte, om zich aan hem te onderwerpen, en meermaalen verzeekerde, dat tien duizend Israëliien hem, by D s het  54 Q^rjjRiNus Kuhlm;ann, het uitvoeren van zyn groot werk, onderfteunirig zouden, verschaffen; zo maakte hy zich hier door piep alleen belachlyk, maar haalde zich ook werkJyk eene gevangenfchap op den hals, Weder in vryheid gefield zynde, zette hy zyne leizen nog veel verder voort, en geraakte in het jaar 1678 tot in Konftantinopelen, gelyk uit zyne zogenaamde kuhlpfalmen duidelyk blykt, hetwelk styn beroemdfte, tegenwoordig zeer zeldzaam geworden boek, was, en dat de allergrootfte buifenfpoprigheden in zich vervat, zynde het te Amfteldam in 1684—1686 gedrukt. Hier op doorzwerfde hy verfcheiden plaatzen in de oosterfche landen, en trok vervolgens naar Sileziën, Pruisfen, Lyfjand en Danzig, Van daar geraakte hy eindelyk naar Rusland, alwaar ten dien tyde de weetenfchappen nog niet in dien bloeyenden flaat waren, waar in die gedeeltelyk in onze tyden zich beyinden. Met opzicht tot geestelyke dingen was liet geweld der patriarchen te Moskou toen nog zeer groot, en de inquifitie was 'er ten uiterfte geftrepg, Daar door gebeurde het dan, dat men de QDzinnigfte ftelüngen van kuhlmann niet., gelyk men had behooren te doen, voor de werking van eene bedorven verbeeldingskracht hield, hgrn, enkel verachtte en befpotte, en hem zelfs, wegens den treurigen toefland van zyn gemoed , medelydend behandelde; maar dat men veeleer in den waan flond, dat zyne redenen en fchriften booraartige vervalfchingen van het christelyk geloof bevdtteden; dat men zyn voorgeeven, hy zy een  Een dweeper en gewaande profeet. 55 een zoon van den zoon van God, als godslasterlyk befchouwde, naardien hy zich immers daar door tot eene vierde perfoon van de Godheid maakte; dat men zyne in norder mans boek te vinden voorzegging: „ christüs moeste nog eens als een groot profeet met veele wonderwerken op de waereld komen, om de boozen te be« keeien en met zich in zyn ryk te voeren," als eene zwaare kettery aanmerkte en meende, dat hy uit dien hoofde, als een zeer fchaadelyk man, de fchriklykfte doodftraffe verdiende. (*) By zyn verblyf in de toenmaalige refidentieftad Moskou wierd kuhlmann met eenen duitfehen koopman, koen raad norder mann, bekend, by wien hy in huis trok. Deezen koopman bragt hy weldra eenige dweepikhtige denkbeelden by , die dezelve in een in de rusfifche taal gefchreeven boek openlyk in Rusland wilde bekend maaken , in hetwelke , naar gewoonte, kuhlmann s echtgenoote, met zonnefïraalen en eene kroone van twaalf fterren, en de maan onder haare voeten, als eene koningin van het nieuw Jeruzalem was afgebeeld. Nordermann had dit boek in fchrift aan eenen hofminister te leezen gegeeven, die hem trouwhartig waarfchouwde, om het niet uit te geeven, vermits men hem anders gewislyk als een ketter verbranden zoude; dan dee- (*) Het gold hier de kerk en de rechtzinnigheid; 'er waren paapen en monniken mede in het fpel, en wie zal dan menscblykheid verwachten? Vettaaler. D4  Q^oirinus Kuhlmann. 4eezen goeden raad achtte hy niet, maar gaf het aan de drukpers over, terwyl de boekdrukker het daadelyk de patriarchen ter leezing aanbood. Peeze omftandigheid had voor nordermann en kuhlmann die treurige uitwerking, dat bei4e gevangen gezet, gemarteld en eindelyk werklyk verbrand wierden. Eene andere omftandigheid droeg hoofdzaaklyk hier veel toe by, verneemende men uit de brieven van eenige moskoyiffche kooplieden, die naar Amfteldam waren afgevaardigd , de volgende eigenlyke aanleiding van Zyn zo beklaaglyk noodlot. Kuhlmann had naamlyk eenen zeer gevaarlyken en heimlyk gemaakten aanflag van eenige jefuiten op het leven vaq den czaar ontdekt, en zulks daadlyk aan eenen minister van het moskovifche hof bekend gemaakt, De aangeklaagde geestelyken van deeze orde werden hier op gevangen genoomen, en men fteide ten aanzien van hun voorgenoomen misdryf de fcherpfte inquifitie te werk, wordende de voornaamften en hoofd-aanvoerders van deeze booswichten aan het leven geftraft. Zeer ligt is hier uit op te maaken, dat de overige jefuiten hunne veroordeelde broederen aan deezen ongelukkigen kuhlmann op het gevoeligfte zogten te wreeken. Zy drongen 'er daarom ep aan, om hem onder den naam van eenen hoogst-* fchaadelyken ketter by de patriarchen verdacht te maaken, en waren daar by listig genoeg, om zich, tot deeze onderneeming tegen kuhlmann, der hulpe van eenen, geestelyken van zyne eigen gezind-  Een dweeper en gewaande profeet. 57 zindheid te verzeekeren, en wel byzonder, om een' zekeren M. johan meinecke, euangeliesch-luthersch pastoor in de duitfche llobada voor Moskou, op hunne zyde te brengen. Deeze waarfchouwde zyne toehooreren niet alleen openlyk van den predikftoel, „ dat zy zich hoeden zouden voor de dweepers, die heimlyk zogten in te fluipen," en bedreigde kuhlmann, die zich tot hem had gewend, „ dat hy zyne gemeente iaiet moest vei ontrusten, byaldien hy hem niet tot vyand wilde hebben," maar verzeekerde ook naderhand in eenen brief aan den fuperintendent b re ver, „ dat het door Gods genade zo ver gelukt was, dat de zaak voor de patriarchen en vervolgens ook voor den czaar ware gekomen." Op de aantygingen en befchuldigingcn van deeze jefuiten by de patriarchen wierden kuhlmann en nordermann gevangen genoomen; en daalde patriarch, vermoedelyk door de jefuiten daar toe aangezet , ook gereformeerde en lutherfchc geestelyken wegens kuhlmanns dweepiichtige leerftelïingen ondervraagde, zo gaven in 't byzonder de laatften „ zodaanig getuigenis als zulk eenen gcestdryver waardig was," en verklaarden de meeste {tellingen en voorzeggingen in het boek van nordermann voor openbaare godslasteringen. In de gevangenis wierd kuhlmann zelfs op het allerwreedst gepynigd. Hy voerde over deeze behandeling,'wel is waar, bittere klagten; dan daar hy hier mede niets konde uitrichten, zo dreigde hy, dat 'er vuur van den hemel op zyne pynigers D 5 zou-  58 Qoïrinus Kuhlmann. zoude vallen; waar over zy flechts lachten en hem nog veel erger kwelden. Onder anderen brandde men hem mee twee groote gloeyende yzers eene menigte kruisten op de rug , en wanneer deeze wonden eenigermaace begonnen te heelen, wierden dezelve door zout en azyn weder opengereeten. Daar door wierd hem al het vleesch van de rug en van de geheime deelen zyns lighaams allengs geheel afgebrand en hy zeer erbarmlyk behandeld. Na dat deeze pyniging ongeveer drie weeken lang geduurig was herhaald geworden, en men hem ten laatden wederom eenigermaate had laaten geneezen, zo velde men over hem en zynen medegenoot, nordermanN) het fchriklyke vonnis, om ajs ketters leevendig verbrand te worden; wordende hetzelve ook op den 4 oclober 1689 werkelyk op de volgende wyze aan beide voltrokken. Op den gemelden dag, des voormiddagsten elf uuren, voerde men ze beide, zonder dat hen een geestelyke tot voorbereiding op den dood of tot troost by denzelven werd toegedaan, uit de gevangenis naar eene groote plaats in de dad Moskou. Hier dond een hutje, dat uit ledige pektonnen en droo vervaardigd was, in hetwelk zy beide als valfche profeeten en ketters van de vlammen leevendig verteerd zouden worden. Toen zy nu beide voor deeze kleine hutte donden, en geene verdere redding meer voor zich zagen, richteden zy hunne oogen ten hemel en baden overluid. kuhlmann bediende zich hier by onder anderen van deeze uitdrukking : „ Groote God ! gy zyt  Em dweeper en gewaande profeet. 59 zyt rechtvaardig en uwe oordeelen zyn oprecht, gy weet, dat wy heden onfchuldig flerven." Hier op gingen zy beide getroost in het hutje , dat oogenbliklyk hier na wierd aangeftooken, of, geJyk andere berichten verzekeren, men Jiet hen van boven af in hetzelve, zo dat naderhand niets meer van hen gezien of gehoord konde worden; en dan eindigden zy in hetzelve , door de woede der vlammen en zonder verdere klagten, weldra hun leven. I I I  111. PAUL HECTOR M AIR. Raaédienaar, Jlads- en provianukasfier te Augs~ burg, aldaar, wegens veelvuldig begaane. diefJlallen aan de algemeene kas, in het jaar 1519» met de koorde gejlraft (*). Of de geboorteplaats van deezen booswicht Augsburg zelf dan eenige andere oord geweest zy, zo wel als wie zyne ouders waren, is geheel onbekend; alleenlyk weet men, dat hy in het jaar 1517 gebooren is. Dan zeeker is het, dat hy in zyne jeugd een goed onderwys op de fchoolen moet hebben gehad, want hy fchreef niet alleen eene goede handj maar hy verfiond ook de latynfche taal, en vervaardigde opftellen, die zo wel van zyn goed verftand als van zyne beleezenheid ten bewyze ftrekken konden. Waarfchynlyk kwam hy reeds in zyne vroege jaaren op de kanzelaary in Augsburg, en genoot veelligt de gefchikte opleiding van den verdieustlyken en nog tegenwoordig beroemden ftads- fchry- (*) Z'e Paul von Stettews £efott$ef($ttifa:ngeiJ |ur ©£• ï»r onzen afdwaalendennatuurgenoot; eene denkwyze, die, naar de uitdrukkingen van mair te oordeelen, hem even zo min omtrent anderen eigen was, als hy die gaarne by anderen omtrent zich zeiven gezien had, toen hy ter dood veroordeeld was. Te meer moest ons dit voorbeeld tot deeze oplettendheid en menschlievende denkwyze aanzetten, naardien wy 'er blykbaar uit zien, hoe naauw de deugd aan de ondeugd grenst, en hoe ligt het dus is, van de eerfte tot de laatfte te vervallen, zo dra wy ons zeiven maar één oogenblik üit het oog verliezen. Het is waar, 'er is een eeuwig onderfcheid tusfehen goed en kwaad , tusfehen deègd en ondeugd, maar het is ook even zo waar, dat de mensch , vooral wanneer hy door eenige ongelegenheid gekweld of door het fchynfchoohe der zonde gelokt wordt, dit onderfcheid maar zeldzaam onc»  RardsdLnaitr-, fidds- en proviamt^kasfur. 77 ontdekt, en zich dikwerf verwart in.de ftrikken, hem.door zich zeiven gefp'annén... ■ Duidelyk zien.wy ook in «ai r, hoe men, wanneer men eens van de baan der deugd afwykt, al is het maar ééne epkelde. ,-fchreede, al meer en meer afdwaalt en van 'kwaad tot erger vervalt. Het is meermaalen gezegd en wordt hier, op nieuw bekrachtigd: de weg--der ondeugd gaat berg af, en men loopt dushoe'langs zofneller naar den afgrond, als men den eerften ftap ééns gedaan heeft. Zelden blyft het. ook by ééne ondeugd alléén, want zy zyn alle tenaauw aan elkander verknocht, terwyl iedere ondeugd weêr haare ftraf heeft, die haar op de hielen navolgt» Hoogmoed en wellust paarde zich by den oogelukkigen mair, en teelden bedrog en list, die op het laatst niets anders ten gevolge hadden, dan fchande, wroeging, angst, fchrik, wanhoop, die hem zelfs aanzette, om de hand aan zich zeiven.te Haan, en eindelyk eenen fmaadlyken en onnatuurlyken dood. Welk eene krachtige .waarfchuuwing voor ons , om ons .voor de zonde te wachten, als voor eene flang, die den genen in den boezem fteekt, welke haar koes.tert, en; om nimmer te denken: ik zal my wei .wachten, dat ik niet te diep valle, maar deeze of die ondeugende daad zal my zo veel kwaad niet doen; ik zal my pp zyn tyd wel weêr te recht helpen enz. Waarlyk zo dra de mensch zó redeneert en handelt, is hy geen meester meer van zich zeiven! — Hoogmoed en weelde doen de meeste menfchen val-  *8 Paul Hector Mair. vallen, gelyk mair door dezelve viel. Niemand zal dit loochenen, Sie de gefchiedenis en de ondervinding maar eenigzins heeft geraadpleegd. Wil men voor dit gevaar nietblootftaan, men moet met zynen ftaat te vfeden wezen, en, zo als het Spreekwoord zegt, de teering naar de neering zetten. Mogt dit ons aanzetten, om deeze pesten van ons geluk te vlieden, en ons der waare nederigheid zonder laaghartigheid, en der echte zuinigheid zonder vrekke gierigheid, te bevlytigen; ouders zouden dan hunne kinderen, kinderen hunne ouders, echtgenooten elkander zegenen; men zou nöch zo menigmaal in armoede en fchande behoeven te vallen, noch tot list en bedrog zyne toevlucht behoeven teneemen; arbeidzaamheid, list, moed, maatigheid, tevredenheiden huislyk genoegen, zouden de plaats inneemen van zo veele ondeugden en rampen, als men tegenwoordig alömme in alle ftahden , by ryk en arm ontdekt. De booswicht dunkt zich gewoonlyk zeer kloek en fchrander, wanneer hy zyne medemenfchen verfchalken , zyne euveldaaden bedekt voortzetten , en die voor het oog der gerechtigheid verbergen kan. Schriklyke verblinding ! Neen ; arglistigheid is geen wysheid. Kan men Waarlyk Wys heeten, wanneer men een kortftondig vermaak koopt voor eene langduurige kwelling? Wanneer men zich waagt aan list en bedrog , dat vroeg of laat zynen eigen meester bedriegt, zelden of nooit verborgen blyft, en zulke Hechte gevolgen, zelfs hier op aarde reeds, heeft? Men moet zich ten hoog.  Raadsdienaar, ftads. en proviant-kasfier. 79 hoogden verwonderen, dat bedriegers zo fyn reekenen kunnen gelyk een mair, die in dertig jaaren alléén op het ftrooizand door ontrouwe drie honderd guldens won, en dat zy by dit alles in het geheel niet de rampzalige gevolgen van het ontdekt bedrog en de waarfchynlykheid der ontdekking zelve bereekenen. Niet minder leert ons het voorbeeld van mair op nieuw de kracht van het geweeten kennen, en fpoort ons aan, om altyd een zuiver geweeten te bewaaren en te letten op deszelfs waarlchuuwende ftem. Beter gids op onzen weg naar de eeuwig, heid, naar de plaats vau belooning en draffe, kon God ons nimmer hebben gegeeven, dan deeze, die ons luide goedkeuring toeroept, wanneer wy rechtmaatig handelen, ons waarfchuuwt, als wy tot kwaad worden verlokt, en ons knaagt, bedraft, en dus tot verbetering aanfpoort, indien wy eenig kwaad bedreeven hebben, zelfs dan, wanneer alle« rondsom ons zwygt. Hoe dipt moesten wy daarom deezen gids niet volgen ; hoe dankbaar moesten wy 'er God niet voorwezen! — Zeldzaam, zeer zeldzaam ook, gelukt het den booswicht, om het geweeten geheel en al toe te fchroeyen, zelfs ingevalle hy het eenen tydlang weet in fiaap te wiegen, en God dank! dat dit zo zeldzaam gelukt, Mair had zich jaaren lang in bedrog en wellust geoeffend, en nogthans was hy niet tot eene volflagen verflokking vervallen; toen het geweeten echter ontwaakte , greep het hem met zo veel woede aan, dat hy zich zelf om het leven wilde bren-  Sc Paul Hector Mair. brengen, en zo gaat het altyd in dit geval. Ontwaakt het laat, het maakt den booswicht menigwerf tot een flachtöffer der wanhoop, of ontwaakt het hier op aarde in het geheel niets waar van men ook eenige, hoewel God lof! zeer zeldzaame voorbeelden heeft, welkeen akelig vooruitzicht leevert dan niet deszelfs te laat ontwaaken in de eeuwigheid op! — • Nog op eenen anderen trek in het charaöer der 'meeste menfchen maakt ons mairs denkwyze in zyne gevangenis opmerkzaam, die op zich zeiven wel is waar zo kwaad en onrechtmaatig niet is, maar welke ons nogthans vreeslyk bedriegen en by deeze of gene ondeugd in flaap wiegen kan. By het befchouwen naamlyk van het goede, dat wy in dit of dat opzicht aan ons hebben, denken wy, dat wy voor onze misftappen of euveldaaden ligtiyk ■ vergiffenis zullen verwerven en de kwaade gevolgen daar van ontduiken. Spreekt men hier van in -betrekking tot den burgerlyken rechter, dan kan ik ten minften het onrechtmaatige daar van niet.inzien, en wenschte wel, dat in de gerechtszaalen meer werd gelet op het overig gedrag van den misdaadiger buiten zyne misdaad en op andere omstandigheden meer; maar ten opzichte van God, die volkomen naar recht en gerechtigheid oordeelt, is zulk eene verwachting van allen grond ontbloot, en bedriegt ons even zo, als mair in zyne verwachting van vergiffenis by den burgerlyken rechter zich zag te leur gefield. Want hoe zeer het waar is, dat Gods rechtvaardigheid evep zo we'  Raadsdienaar, ftads- en proviant-kasfier. 8 r Wel al het goede by den mensch beloont, als hy het kwaade by hem beflraft, vloeit hier uit zelf voort, dat het goede echter het kwaade niet kan goed maaken, en dat dus de mensch minder fmartelyke gevolgen zou hebben behoeven te ondergaan, indien hy, by zyne overige goede hoedaanigheden ook dat kwaad gemyd had, dan nu hy hetzelve bedreeven heeft. Dit is zelfs waar omtrent de natuurlyke gevolgen van goed en kwaad, en behoeft geen verder bewys voor eenen ieder, die maar gewoon is, om eenigzins door te denken, ó Laaten wy dan onze verwachtingen niet op zulk eenen zandgrond bouwen. Deugd alléén maakt zeekor gelukkig; ondeugd zeeker ongelukkig. Mairs byzit was van eene andere godsdienflige gezindheid als hy, en hy, de bedrieger, de hoereerer, de echtbreeker, drong by de deelgenooce zyner ondeugden nog aan op het veranderen van haare godsdienflige gevoelens en het aanneemen van de zynen. Zonderling verfchynzel voorwaar! Hoewel zo zonderling niet, daar men het zo menigvuldig by veele menfchen ziet plaats grypen. —Hoe menig een is 'er niet, die, by den ondeugendflen wandel, zeer fterk op rechtzinnigheid in het geloof aandringt! Waarlyk de mensch is zich, zeiven, in veele opzichten, een onöploslyk raadzel. Welke verwarde denkbeelden moet men niet van de godsdienst hebben, welke onwaardige begrippen van waarheid en deugd , wanneer men waant, dat rechtzinnigheid in de leere het gebrek aan godsvrucht kan vergoeden. Leeraars yan je- I. CEEL. F zus  82 Paul Hector Mair. zus godsdienst, werkt dit rampzalig vooroordeel, waar door een mair mede werd in het verderf ge. ftort, en zo veelen met hem, toch niet in de hand met uwe verheffing van het geloof ten kosten van de deugd! Gy laadt 'er eene zwaare verantwoording door op u, en maakt uwe u toevertrouwde zie. len 'er ongelukkig door! Christenen! geloof hen niet, want hun zender fpreekt anders; die zegt: „ een kwaade boom kan geen goede vruchten voortbrengen, en zy zullen niet allen, die tot my zeggen , Heere, Heere ! in het hemelryk komen, maar die daar doen den wil van mynen hemelfchen vader! " — Eindelyk wordt ons in het verhaal gezegd, dat mair een christelyk en ftichtelyk einde nam. Het moet eiken menfchenvriend zeekerlyk verheugen, wanneer hy befpeurt, dat een booswicht zich nog vroeg of laat verbetert en alle waarde kan men ook zulk eene bekeering of verbetering niet affpreeken. Evenwel blyft die altyd zeer in verdenking by eenen ieder, die den mensch en de deugd maar eenigzins van naby kent. Pyn, banden, en vreeze voor den dood kan veel bewerken, dat men voor eene waare bekeering houdt, terwyl het niets anders is, dan eene zekere verweeking van hart of charaóler, eene flaaffche vreeze, die geene echte moeder van waare christelyke deugd kan wezen. Het ware uit dien hoofde te wenfchen, dat men die zogenaamde bekeeringen van misdaadigers in hunne laatfte oogenblikken wat minder uitbazuinde of te pronk hing, want men heeft voorbeelden helaas! genoeg, dat  Raadsdienaar, ftads- en prcviant-kasfter. 83 dat dezelve anderen tot het kwaad verleid hebben , om zich ook ééns zo ftichtelyk te bekeeren en zo een christelyk zalig einde te neemen, Moorden heeft men ter bereiking van dit doel zien begaan. Laat ook zulk een berouw, eene zodaanige bekeering, nog zo ernftig wezen, de vrucht, het bewyzen van dezelve door goede daaden, ontbreekt 'er aan, om dat 'er geene mooglykheid meer toe is; meermaalen zyn ook dezulken, die zich in deezer voege uit vreeze voor den drcd bekeerd hadden, naderhand, wanneer het gevaar voorby was, weêr tot de zelfde ondeugden vervallen, en laat ook het einde nog zo ftichtelyk wezen, (christelyk in den vollen zin van het woord wilde ik het niet ééns noemen, want een christelyke dood volgt alléén op een christelyk leven,) het ware nog veel ftichtelyker geweest, wanneer men zich voor die ondeugden had gehoed, die den misdaadiger nu het leven kostten, of d3t men voor eene goede zaak geleeden had. De apostel zegt: ,, wacht u, dac niemand onder u lyde, als een dief enz." Dat alle deeze onderfcheiden aanmerkingen nieuw zyn , komt my niet in het hoofd, om to willen beweeren. Zelfs voor diepzinnig wil ik ze niet doen doorgaan. Dit geloof ik echter, dat zy nuttig kunnen wezen, dat zy hier niet op de verkeerde plaats ftaan, en dat menig leeïer, die niet maar alléén leest uit eene ydele nieuwsgierigheid, of om zich den tyd te verdry ven, my zal danken, dat ik ze 'er heb bygevoegd, wanneer hy F 2 'er  84 Paul Hector Mair. *er zich door, of tot verder nadenken aangefpoord, of in de deugd bevestigd, of voor de verzoekingen tot het kwaad gewaarfchouwd vindt; en dit was het éènig oogmerk, waarom ik ze aan het flot van mairs merkwaardige gefchiedenis plaatfte. I V.  I V. NICKEL LIST. Berucht roe-ver van onderfcheiden kerken te Zei* le, in maart 1699 ter dood veroordeeld (*). D eeze, door zyne groote listigheid zo wel, als door zyne herhaalde zeer merkwaardige diefftallen, overal bekend geworden booswicht, was in het jaar 1656 te Waldenburg, een iïadje onder den graaf van Schoonburg behoorende en twee mylen van Zwickau aan de fneeuwbergfche Muïda gelegen , gebooren, alwaar zyn vader, hans list, als daghuurder woonde. Reeds in zyne vroegfte levens jaaren ontdekten zich by hem de duidelykfte fpooren van een fcherpzinnig verftand en groote bekwaamheden , en indien zyne ouders niet door hun- (*) Zie guttttfiicPess ©criFtn$t Ser g6tt«c|eri Sfcgimtng, &• ïoi^ert r niets verzwakt worden. Korten tyd hierna geraakte hy in kennis met joodfche dieven, die hem  Berucht roover van onderfcheiden kerken. £o hem de draf baare kunst leerden, om dc floten af te drukken en naar de afgedrukte figuur den fleucel te maaken , in welke „konst hy weldra een meester wierd, en zyne ieeraars, ja alle andere fpitsbc.ven in geheel Duitschland, ver overtrof. Om zulke fleutöls te vervaardigen, was hem het foldeeren ouöntbeerlyk, doordien hy en zyne medehelpers de floten niet gaarne aan anderen wilden toe vertrouwen. Hy dage hier by nu allerhande handgreepen u:t , en had tea dien einde altyd een kleine, machine en een blaasbalg by zich, dien hy zelfs op de kamers in de kroegen, waar hy veel verkeerde, gebruiken konde. Dan met dit al hield nickel list deeze konst zo geheim, dat zelfs zyn vertrouwde deelgenooten niet by hem tegenwoordig mogten zyn, wanneer hy met deezen arbeid bezig was. Met de hang- en geheime floten bragt hy het zo ver, dat hy dezelve met zulk eene vaardigheid konde openen, dat men 'er zich ten hoogden over moest verwonderen. Op den dag, dat men hem ter dood bragt, moest hy nog, op begeerte van een overheidsperfoon, van deeze zyne ftljéfbaare bekwaamheid eene proeve doen, en zich van de ketenen aan zyne handen en voeten bevryden. Hy deed dit ook werklyk met eene verbaazende fnelheid binnen den tyd van twee minuten, en gebruikte tot het flot aan de kluisters van zyne armen Hechts een bindtouw, en tot het groote flot aan de boeijen van zyne voeten flechts een kleine fpitfe dok. In deezen heilloozen arbeid bleef hy ongeveer F 5 vyf  N i c k e l List. vyf jaaren lang volharden, en zelfs binnen deezen korten tyd hadden zyne hier in gemaakte vorderingen de treurigfte uitwerkingen, want, door zyne list en boosheid onderfteund, gelukte het meerdere benden van eerlooze roovers, om huizen en tempels open te breeken, en geld ja allerley foort van kostbaarheden xhier en daar te rooven. Deeze diefftallen bragten hem zeiven echter weinig voordeel aan, hoe talryk en groot dezelve ook immer waren. Gedeeltelyk moest hy, benevens zyne roofgenooten, wanneer men hen najaagde, veel van het geftoolene in den loop.laaten; gedeeltelyk ontftal men hem dikwyls zeer veel van het geen hy uit de geroofde goederen tot zyn aandeel bekomen had; en gedeeltelyk wierd hy rykelyk door de jooden bedroogen, wanneer hy veelerley juweelen en kostbaarheden aan hun verhandelde, waar voor zy hem maar zeer weinig betaalden. Als medelid der roof benden, wist hy zich voor het uiterlyke zulk een fraay voorkomen te geeven, dat hem niemand voorr dien booswicht zou gehouden hebben, welke hy werkelyk was. In 't eerst gaf hy zich voor een paardekooper uit, zwerfde onder deezen naam overal het land rond, en nam geduurende deezen tyd dikwyls zyn intrek by eenen caspar starken, te Oberheimsdorf, die in het vervolg ook gevangen genoomen, doch na uitgeftaane pyniging weder vry gelaaten wierd. In het jaar 1694, op den 4 november, volvoerde hy in het gezelfchap van andere booswichten, de groote diefftal in het kasteel te Braunsdorf tusfehen  Berucht roove? van onderfcheiden kerken. 91 fchenGera en Schleitz, hetwelk den keur-faxifchen kamerheervryheer van meüsbach toebehoorde. Hy klom zelf, terwyl de anderen de wacht hielden, het vengfter in, en nam uit dc open gevonden kamer niet alleen een kostbaar gouden met brillianten bezet horologie weg, maar ook veel zilveren kannen, borden, lepels en dergelyken, het welk te zamen de waardy van vier duizend daalders had, en waar van hy voor zyn aandeel agt pond zilver bekwam, dat hy naderhand voor honderd en vier daalders verkogt. Een jaar daar na hielp hy den roof aan den vlotbewaarder te Halle begaan, waar van hy voor zyn perfoon, na volbragte verdeeling, een ring, twee dubbelde daalders, eenig zilvergoed, twee paerlfnoeren en gelykfoortige brazeletten kreeg, hetwelk hy te Berlyn aan eenen jood verhandelde. Daar zich het gerucht nu geduurig verder verfpreidde, dat nickel list aan deezen diefftal had deelgehad, en dat zyne herberg te Beutha de plaats was, waar zyne medeplichtigen zich verzamelden, om over hunne rooveryen affpraak te houden, zo wierden 'ervan het gerecht te Hartenftein, omftreeks paafchen in het jaar 1696", de landrechter nevens tweeëntwintig man gelast, om dit huis te omfingelen en de zich aldaar op het kwaad toeleggende roovers gevangen teneemen. Toen list deeze lieden zag aankomen, en aan derzelver hoofd den landrechter christoffel knedfler gewaar wierd, van wien hy buitendien gehaat was, zo nam hy het pistool van de wand, om op hem te fchie-  92 Nickel List. fchieten. De landrechter dit merkende, wilde hem hetzelve uit de hand Haan, maar had daar by het ongeluk, dat het hier door losging en hem zeiven eene doodelyke wonde in het lighaam bybragt. Terftond daar op nam nickel list een ander pistool en fchoot daar mede blindlings het huis uit, waar door hy den Hartenfteinichen hofflager, locardt, in den hals trof en hem doodelyk verwondde ; hier door veroorzaakte hy zulk eene groote fchrik onder de overige twintig man, dat zy zo dra raooglyk op de vlucht gingen, waar door gevolglyk list en zyne medeplichtigen tyd genoeg om te ontkomen kreegen. Nickel list, wiens voorneemen het voor het overige niet was, om een moordenaar te worden, maar die het daar tegen in het vervolg fmertelyk berouwde, dat hy deeze beide perfoonen had om 't leven gebragt, ja deeze daad voor de flrafwaard igfte hield, die hy immer begaan had, wierd nu een volflagen vagebond, die met teruglaating van zyne vrouw en kinderen, nergens eene veilige fchuilplaats vond, overal omzwerfde, en zichbyzonder in den omtrek van Leip. ' zig dikwyls ophield, om zich in de beroemde misfen aldaar door diefftallen te verryken; ja van dien tyd af dreef by het rooven even als een handwerk, waar by hy noch armekasfen noch kerken verfchoonde. Doch nimmer wilde hy toelaaten, dat iemand by de rooveryen, die hy aanrichtte, het leven zoude verliezen. Omftreeks michaëlis in het jaar 1696 beging hy, benevens zeven anderen, zyn eerfte kerkenroof, door  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 03 door middel van het inklimmen in een vengfter en het met geweld openbreeken van twee kisten. Hier in vonden zy geld en kleederen, die zy daar na in een naby gelegen woud verdeelden, waar van list ongeveer voor veertig daalders aan waarde bekwam. In den zelfden jaare ten tyde dermichaëlis-misfe, ondernam hy, nevens den in het vervolg ter dood gedoemden christiaan müller, van Stolpe, en eenige anderen, de gewelddaadige roof in het huis van den goudfmit pittmann te Altenburg, wiens gewelf deeze booswichten, na vooraf de hangfloten te hebben opengeftooken, met een breek-yzer openden. Hier namen zy, uit onderfcheiden daar in ftaande kisten, ringen met en zonder fleenen, brazeletten, oor-ringen en andere kostbaarheden; te zamen de waarde van drie duizend daalders uitmaakende, hetwelk zy alles in eene reiszak Haken, 'er mede naar Halle reeden en het aldaar aan eenen jood verkogten, die 'er hun, vermits zy bekenden dat het geftoolen goed was, weinig voor betaalde. Nog in dit zelfde najaar trof een gouddraadmaaker in Zerbst het ongeluk, dat list en de bovengedagte christiaan muller, benevens nog zes andere roovers, hem op eene gevoelige wyze befloolen. List en nog eenige anderen klommen, na dat zy een yzeren flaf van het vengfier hadden losgebrooken, zyne wooning in, terwyl de overigen intusfchen de wacht hielden. Hier vonden zy nu in het werkvertrek allerley foort van ge-  94 Nickel List. gefponnen zilver, hetwelk zy zich, benevens an-i dere zaaken van waarde , toeeigenden. By hun onderzoek in het duister troffen zy een zwaar duk metaal aan, dat zy, hetzelve voor zilverhoudende, met blydfchap in de by zich hebbende reiszak daken; tot hun groote ergernis ontdekten zy echter naderhand, dat het Hechts koper was. Ook deezen roof werd naar Halle gebragt, en aldaar aan den zelfden jood verkogt, waar van list voor zyn aandeel veertig daalders verkreeg. In 't vervolg was list by veel voornaame rooveryen een drafbaare medehelper, en bekwam hier van ook altyd een vry aanzienlyk aandeel, doordien hy aan het volvoeren van deeze diefdallen, door listige ontwerpen en moedige uitvoering, ook altyd de meeste hulpe toebragt; by voorbeeld te Arnfladt in het huis van eenen kraamer, die in zyden doffen en zilveren en gouden galonnen handelde; in het predikhuis te Schlettau; in het ampthuis te Gummern; by eenen kraamer te Schafdad, en by eenen waard petzsch te Zwochau. In het jaar 1697 geraakte nickel list met eenen aartsdief, andreas sohwarz, te Stedten toevalliger wyze in kennis, en daar hy by denzelven zoo wel list als moed meende te ontdekken, zo nam hy hem in zynen dienst, kleedde hem als een jaager, noemde hem morits richter, en deed hem daar by als zyn jaager voorkomen. Hy zelf nam van dien tyd af aan den naam aan van johannes rudolph van mosel,.gaf zich het aanzien van eenen ridder, en hield  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 95 hield zich nu des te meer beveiligd voor gevaarlyke nafpooringen Onder dit charafter bedreef hy naderhand ook wezenlyk nog veel meerdere en grootere diefftallen, welke alle op te tellen, veel te wydloopig zoude worden. Dan zyne herhaalde kerkrooven kunnen niet wel met ftilzwygen worden voorby gegaan. In 't laatst van oclober 1697 bedreef hy naamlyk , benevens bovengedagten christiaan muller en andere roofgenooten, de diefftal ia de pauliner-kerke te Leipzig, na dat een van hen vooraf verzeekerd had, dat hem zeer wel bewust was, dat men 'er voor korten tyd een geheele kar vol geld had ingebragt. Zy waren aan het uitvoeren van deezen roof wel drie weeken beezig, en nickel list had aan de daar toe benoodigde fleutelen genoeg te vylen, voor dat zy aan het eigenlyke dekzel van deeze beide groote houten en met yzer fterk beflaagen kisten konden ge. raaken. De eene 'er van was met fterke hangfloten voorzien, welke zy met geweld moesten wegbreeken, en toen zy het middenfte daar van met een wind-as wilden doen opfpringen, brak dezelve. Zy moesten dus voor ditmaal onverrichter zaake heen gaan, en den volgenden dag eene nieuwe winde koopen , met welke het hen werkelyk gelukte, om floten en kisten te openen. Zy namen 'er het daar in liggende geld uit, dat ongeveer 350 daalders bedroeg, en deelden het onder elkander. Daar dit echter onder veelen moest verdeeld worden, zoo bekwam elk Hechts 20 tot 25 daalders. Niet  g6 Nickel List. Niet lang hier na vatten list en zyne mede» plichtigen, onder welken zich, behalven zyn zoogenaamde jaager, ook wederom de eerlooze christiaan muller bevond, het befluit op, om de dom-kerke te Naumberg te befteelen, hetwelk zy ook op den i november 1697 werkelyk ten uitvoer bragten, na dat de gewaande heer van MOSELde fleutels, naar de te Naumburg gedaane afdruk in wasch, had gereed gemaakt. Om hun oogmerk te bereiken, moesten zy de in een gewelf, onder de tooren ftaande kist met geweld openbreeken , die wel is waar meest met brieven was opgevuld, maar waar in zy toch ook nog eenige oude daalders en eenige ringen vonden. Een deezer ringen bevatte een kostbaare turkoisfteen en was van buiten met twaalf diamanten bezet. Deezen behield list voor zich ze]ven, en vereerde hem daar na aan zyne maitresfe, van welke daadlyk meer gezegd zal worden. Daar nickel list zich onder zyne roofgenooten, door zyne zonderlinge konst in het afdrukken en vervaardigen van fleutels, eenen grooten roem verwierf, zo wierd 'er insgelyks niet ligt een diefftal ondernoomen, van welkers voltrekking men hem geen deelgenoot maakte. Eenige joodfche dieven hadden vernoomen, dat in het gewelf van den dom te Hamburg een kistje vol edel-gefteentens ftond, welke ryke buit wel de waarde van een tonne gouds had. Zy wenschten derhalven deezen fchat te rooven. Daar zy dit echter zonder het openen van veele floten voor onmoog- lyk  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 97 lyk hielden, zo droegen zy aan nickel list het bellier van deeze onderneeming op, die zich tot deeze, volgens zyne meening, eervolle uknoodiging ook terftond gereed betoonde, en zich onder het charaóter van eenen heer johannes rudolph van mosel, verzeld door zynen dienaar andreas schwarz, die thans no> rits richter was omgedoopt, naar Hamburg op weg begaf. Terftond na zyne aamkomst aldaar, vervoegde hy zich by christiaan schwanke, een doorfleepen dief, die zich by eene zekere anna van sien, een portugeefcha joodin, ophield, welke te Hamburg gedoopt en aldaar met een koopman was gehuuwd. Hier kwamen ook de overige medeleden van deeze eeiiooze roofbende meermaalen byéén, en list woonde dan in dit huis de gewoone raadflagen, betreklyk de voorgenomene diefftallen, veelal by. By deeze gelegenheid leerde de zogenaamde heer van mosel ook deeze vermaarde van sien kennen, die zich als eene galante dame wilde doen voorkomen; en daar zyne neigingen zeer wel met de haare overeenkwamen, zo wierd zy wel dra zyne maitresfe, die hy van zyne meeste volgende diefftallen een aanzienlyk aandeel wist te verfchaften. In den derden kersnacht werd de roof in den dom te Hamburg ten uitvoer gebragt. De dieven, die negen in getal waren, moesten , na dat zy met de daar toe gemaakte Vdlfche fleutelen de deur van de domkerk geopend hadden, vooraf in het choor, ter linke zyde des I. deel. G al-  p8 Nickel List. altaars p~ns dub.elde deur openen, welke tot een gewelf leidde. Dit gefchied zynde, moesten zy de groote deur van het tweede gewelf, die met twee groote floten van binnen was vastgemaakt, open doen fpringen. Nu maakten zy eene in dit gewe'f daande kist met een breek-yzer los, in welke zy echter niets dan eenige brieven vonden. Hier op braken zy de deur van een derde, kamer in het gewelf open, waarin zy, weliswaar, het kistje met de juweelen, eene tonne gouds waardig, niet vonden, maar in plaats daar van eene kast ontdekten, die zy met geweld openbraken, en waar in de volgende kostbaare zilveren beelden, ftonden: een masfief zilver en met kostbaare faphieren verfierd kruzefix, weegende twaalf en een half pond; een zilver Johannesbeeld van negen pond; een Mariabeeld, insgelyks van negen pond; Petms en Paulusbeelden, elk van zes pond; het Mariabeeld, zittende als eene gekroonde koningin, ten minden zeven pond zwaar; de heilige Catharina met een bloedig zwaard, en nog vyf andere gekroonde vrouwebeelden. Deeze, alle uit masfief zilver bedaande, apostelbeelden en heiligen, die te zamen meer als zestig pond aan gewicht hadden, namen zy alle mede, gelyk ook nog eenige andere zilvere beelden, by voorbeeld, dat van Ansgarii een bisfehop, een zittende Maria met het kind, als ook een vergulden zilveren kelk; van eenige houten met zilver overtrokken beelden, waar onder zich inzonderheid de twaalf apostelen bevonden, braken zy flechts het zilver en eeni-  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 99 eenige daar aan zynde fteenen af. Alle deeze geftoolen kostbaarheden namen zy ook werkelyk mede. Nadat nickel list en zynen medeplichtigen deeze fchandelyke kerkenroof naar wensch gelukt was, ontving de thans van list beminde anna van sien, uit Wunstorf, van eenen reeds vermaarden aldaar woonachtigen dief, de regimentskwartiermeester gideonperrmann naamlyk, bericht, dat men voorneemens was, om de catha* rinakerke te Brunswyk tebefteelen, waar aaneen goed ftuk geld zou te verdienen zyn, wanneer zy dus lust had, om daar aan deel te neemen, zo zpu zich maar fpoedig, nevens l i s t , tot hem begeeven, Dit edele paar nam daadlyk op den eerften dag van het nieuwe jaar den weg aan naar Hannover en vervolgens naar Wunstorf, waar de nodige affpraa» ken in het huis van perrmann getroffen wierden» Van daar reisde hy, nevens zynen verkleeden die* naar, andreas schwarz, naar Brunswyk, waar zich reeds michel keyzer een brouwer van Wunstorf, en jonas meyer een jood uit Emden, welke het eerstop de gedagten van deezen ftrafbaaren roof gekomen was, benevens nog eenige andere beruchte dieven, als, onder anderen» christiaan pante van Blumenau, ladrens schone van Loburg met deszelfs vrouw, en der» gelyken meer, byëen verzameld hadden. De zaaken , welke zy ft jolen , waren de achtergelaaten roerende goederen, die zeer menigvuldig waren, van ©ene kort.ce voorefl geftorven generaals vrouw G a van  ioo Nickel List. van Ehmen, die als erfgoederen voor den heer ba* ron van rotenbürg , in onderfcheidene koffers, in een gewelf van de ft. catharinakerk bewaard wierden. Dit gewelf had twee vengfters met dubbele yzeren traliën , achter welke zich nog van binnen een yzeren plaat met twee yzeren grendels bevond. Slechts door eene dikke eiken deur konde men 'er binnen komen , aan dewelke een flot hing, dat een meesterftuk was, en waar toe twee groote fleutels nodig waren, om hetzelve te openen. Dan list en zyne hulpgenooten overwonnen alle deeze hindernisfen, en openden floten, deuren en kisten, zonder dat'er naderhand de minfte befchaadiging aan te befpeuren was. Dit was hen echter ook zo veel te eer mooglyk , doordien schwarz, de bediende van list, in gezelfchap van michelkeyzer, eenigen tyd te vooren de afdruk van de ileutelgaten genoomen hadden, zo dat op deeze wyze de daar toe nodig zynde fleutels zeer ligt door list konden worden gereed gemaakt. De roovers eendeezer kisten met geweld hebbende opengebrooken, vonden zy daar in toevallig de fleutels van alle de overigen. Twee nachten befteedden zy 'er aan, om alles uit te neemen, byëen te pakken en weg te brengen. In een kist vonden zy allerley foort van zilveren beekers, fchotels, borden, kandelaars, mesfen en lepels, benevens een kastje, waar ineen gouden keten, een brazelet neffens een pourtrait met diamanten, een paar armbanden met diamanten en andere kostbaarheden meer  Berucht roovcr van onderfcheiden kerken. lol meer waren. Een andere kist troffen zy aan, die vol was van zyden vrouwekleederen, nevens nog een andere vol linnengoed, terwyl nog eene derde kist hunne gierige handen, onder verfcheiden andere zaaken, een turkfche fabel met gouden beflag en een damasker kling aanbood. Op den eerften dag bragten zy alleen het zilvergoed in zakken weg en leeverden het op de post naar Wunstorf, en op den volgenden werd het overige gehaald , zelfs voerden zy een paar van deeze kisten mede weg. Dit alles werd, tegen de gemaakte affpraak, ■ want het zoude alles naar Wunstorf vervoerd worden , — naar Blumenau gebragt. Hoewel nu nickel list van deezen aanzienlyken roof honderd daalders, en zyne maitresfe annavansien zeventig daalders, ja beide bovendien nog van de kleederen en het linnengoed hun deel bekwamen, zo was nickel list hier over toch zeer te onvreden, en verzeekerde naderhand aan zyne beminde, dat, byaldien hy geweeten had, dat in deeze kerke niet meer te fteelen was, hy dan deeze diefftal niet zoude hebben begaan, en zich om zulk eene kleinigheid niet aan zulk een groot gevaar hebben blootgefteld. Hoe groot, hoe ftrafbaar en hoe fchandelyk ook deeze tot dus verre begaane kerkrooveryen waren, welke list in gezelfchap van andere booswichten ondernam en uitvoerde, zo wierden dezelve doch alle door de byna in de geheele waereld bekend geworden kerkenroof te Lunenburg overtroffen, het befteelen naamlyk van de in de michaëlskerke alG 3 daar  loa Nickel List, daar gedaan hebbende g oiden tafel, aan welkt godlooze daad nickel list weder het meest ■verrichtte. Eigenlyk kwamen eenige joodfche dieven, die met nickel hst reeds bekend waren, het eerst op de gedagten, om dit gedenkteeken des gryzen ©uderdoms., deeze met arabisch goud digt overtrokken altaar-tafel naamlyk, te berooven. List dit voorneemen van eenen zekeren laurens schone vernoomen hebbende, begaf zich terftond daar op, nevens deezen schone en christiaan schwanke, als ook mee zynen als jaager gekleeden dienaar, schwarz, en anna van sien , van Hannover op reis naar Lunenburg, om de jooden vóór te komen. Toen list te Lunenburg aankwam, geleidde schwanke hem en van sien in zyns vaders huis, terwyl de overigen de Haarburger herberge inkeerden. Daar ten zeiven tyde, wegens het overlyden van den keurvorst, dagelyks op den middag de klok geluid en gevolglyk de kerk geopend wierd, zo bediende zich hst en zyne hulpgenootên van deeze gelegenheid, om dikwyls in de kerk te gaan en zich de bewaarplaats der goudene tafel in het altaar te laaten aantoonen, en om, deeze ontdekt hebbende, van alle floten en deuren, die zy ter bereiking van hun oogmerk moesten openen, de noodige afdrukzelen in wasch te maaken. Na dat cu list de verëischte fleutels had gevyld en gereed gemaakt, en ook by eenen fmid een byzonder yzeren inftrumeat, dat van vooren fpits toeiiep en van achteren eene  Berucht roover van onderscheiden kerken. i°3 eene fcherpe fneede had. had laaten vervaardigen, waagde hy mee zyn gezelfchap, in den nacht van den zondag Estomihi deeze fchandelyke misdaad. Schwanke bleef buiten de deur de wacht houden en de overigen gingen in de door valfche fleutels geopende kerke, maakten aldaar eerst met een lleutel het traliewerk van het altaar los, en fchoven daar op een onder aan de tafel waargeiomen yzer weg, waar op terftond de deuren voor de tafel uit elkander gingen. Nu braken zy met hunne handen de paerlen en het edel-gefteente af, en maakten door middel van het yzeren inftrument het goud zelf, ftukswyze, los. Deeze edele fteenen, deeze verbrooken goudepiaaten, gelyk ook de talryke menigte van de binnen in de rafel gevonden kostbaarheden van kelken , kruzefixen, hostie-kelken en andere zaaken meer, alle uit masfief goud en zilver beftaande, benevens de gouden en zilveren boek- en reliqui-kastjes; met één woord, alle dingen van groote waarde, ftaken deeze booswichten in eenen zak en bragten denzelven in het huis van schwask e , zonder dat men daar aan iets het minfte konde bemeiken. Hier op begaf zich list en zyne medeplichtigen des anderen daags fpoedig op weg naar Hamburg, alwaar zy zonder verzuim aan eenen jood, wien zy zonder eenige achterhoudendheid alles verhaald hadden, den geheelen roof verkogten. Zy gaven hem het goud, dat te zamen tien pond woog, het pond voor 170 daalders, waar op zy dit geld deelden. Nickel list bekwam voor zyn aandeel 220 fpecie-dukaaten en 200 daalG 4 ders  104 Nickel List. ders zilvergeld; terwyl anÜïa van sten, zyne beminde, 170 daalders benevens eenig zilvergeld en bovendien nog de helfte van de geroofde paerlen kreeg. Dit alles, benevens nog eene menigte ander geftoolen geld en goed, werd in een IcorFer ter bewaaring gelegd, die zy echter kort daar na te Hamburg in den loop moesten laaten , doordien nickel list, zyn bediende schwarz en van sien, wegens de gevangenneeming van den door fteekbrieven van Lunenburg vervolgden christiaan schwanke, genoodzaakt wierden, om zich ten fpoedigften door de vlucht te redden. List ontkwam met deeze beide perfoonen gelukkig , ylde naar Meuslingen, verwisfelde daar van paarden, en nam daar op, zonder op deeze foelie reize in eenige verdenking te geraaken, den weg naar Boven-Sakfen. Hier beging hy in gezelfchap van eenige andere booswichten op nieuwmeerdere diefftallen ; onder anderen in mey te Heldrungen by eene predikants weduwe, te Querfurth by eenen herbergier, en te Keulen aan de Losza by eenen kraamer , die allen van zeer veel belang waren. Kort hier op beftal hy, benevens eenen zekeren hans kratjse, de kerk te Budelwitz, waar zy 93 daalders en eenige dukaaten buit maakten. Op den 11 juny brak hy met deezen en eenige andere booswichten in de kerk te Waldenburg, om alzo ook iu zyne geboorteplaats eene ftraf baare misdaad te begaan; voerde deeze zyne hulpgeaooten van bo-  Berucht rcaver van onderfcheiden kerken. 10,5 boven door het choor en roofde het zich aldaar bevindende geld, waar van hy dertig daalders voor zich bekwam. Zyn laatfte kerkenroof gefchiedde te Wonfiedel in 't Bayreuthifche. By deeze roekelooze onderneeming moest voornoemde kraose op een oude tooren de wacht houden, terwyl hy zelf met de daar toe vervaardigde fleutels de kerkdeure opende, met zyn dievenrot 'er in ging en de deur van de facristy openbrak, roovende aldaar twee zilveren kannen van onderfcheiden grootte, een zilveren oblaaten-fchaal en een boek met zilveren beflag, gelyk ook een kastje met linnengoed, welke zaaken naderhand echter alle by de dieven zyn wedergevonden. God konde naamlyk de zo menigvuldige wanbedryven van list en zyne medeplichtigen niet langer aanzien, en fchikte het derhalven zo, dat hy wegens zyne misdaaden gegreepen, en de waereidlyke rechter hem zyne reeds lang verdiende en fchriklyke ftraffe konde doen ondergaan. Dit gefchiedde op de volgende wyze. Daadlyk na volbragte kerkenroof te Wonfiedel reed nickel list met zyne bende naar Rehau. Daar zynde ontdekte hem in de herberg een bekende booswicht, hoe zy by Hof door het water konden komen, om den impost-adjunctus schmiedt aldaar te belteelen. Deeze voorflag werd terftond aangenoomen en de daad zelf in den volgenden nacht ten uitvoer gebragt. List en zyne medeplichtigen braken het yzeren traliewerk met geweld weg en klommen het gewelf in, ontnamen daar uit G 5 niet  XoS Nickel List. Biet alleen veele kleederen, maar ook qnderfcheiden zilvere beekers, paerlen en ringen, pakten den roof op hunne paarden en reeden hier op naar dö nieuwe kroeg. Hier bragten zy hunne paarden in de ftal, deelden den roof en leiden zich te rust, die hen zo veel te aangenaamer was, vermits zy in twee nachten niet hadden geflaapen. Daar de begaane diefftal te Hof weldra ontdekt wierd, zo vaardigde de beroofde ampts-adjunót schmiedt zonder verzuim gewapende lieden af, om deeze roovers op te zoeken, die, door het hoeffpoor van vyf paarden geleid, op den vroegen morgen aan de herberg gekomen waren, waar in list en zyne vier medehelpers werkelyk logeerden. Na eenige uitvluchten bekende de waard, dat in den verloopen nacht vyf rydende perfoonen, met pakken achter zich op de paarden , by hem waren aangekomen. OogeDbliklyk werd nu de paardeftal door een voorgelegde keeten geflooten en alle fpoed aangewend , om ook de booswichten zelf te bemachtigen, die ook gewis in eenen vasten ilaap zouden zyn gevat geworden, indien de waard zich niet in aller yl tot list in de bovenkamer begeeven en hem benevens zyne beide flaapgenooten het bericht gebragt had, dat zy door een commando wierden opgezogt. Alle drie ontwaakten en fprongen vol fchrik van hunne legerftede op. De beide gezelfchappers van list greepen terftond naar hunne pistoolen, fchooten op de in het huis aanrukkende gewapende lieden, en verWondden eenigen daar van gevaarlyk, en daar de op-  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 107 oploop groot was, zo reddeden zy zich door dezelve gelukkig, na alvoorens in de vlucht vier honderd daalders aan geld te hebben by zich geftooken. List echter, die anders behendig en loos genoeg was, was nu als geheel verblind, zo dat hy, ter hy ontweek, nog eerst zyn rok wilde aantrekken. Door dit verwyl geraakte hy den gewapenden in de handen. Hy weerde zich, wel is waar, moedig genoeg, en verwondde ook werkeJyk eenen van het commando door een blind gelaaden pistool in het gezicht, dan een ander floeg hem driemaal met een ftok, tot dat hy eindelyk ter aarden viel en daar op gevat wierd. Nickel list dan ter aarde liggende en zich door de overmacht overweldigd ziende, verviel op het wanhoopig befluit, om zich door zelfmoord aan alle de op hem te wachten ftaande fchande en ftrafte te onttrekken. Hy droeg in de eene zak een fcherp en fterk broodmes en in de andere een fcheermes. Had hy het eerfte gegreepen, zo zoude hy zich waarfchynlyk doodlyk gewond hebben, dan uit overyling tastte hy in de onrechte zak, zette het wel fcherpe, doch wel ras ombuigende fcheermes op zyne keel, en gaf zich daar medewezenlyk eene diepe fneede, zo dat hem naderhand de fpyze geduurig door deeze wonde heen drong; echter werd hy allengs hier van weder geneezen. Hy dankte in het vervolg, in tegenwoordigheid van den hem op den dood voorbereidenden geestelyken, God menigmaal met heete traanen, dat zyne barmhartig- en langmoedigheid de wonde niet dood-  io8 Nickel List. doodlyk had doen zyn en hem op dat oogenblik niet het leven 'er by had laaten infchieten s dewyl alsdan, als een nog grooter en zonder boete frervend zondaar, zyne ziel in het grenzelooste verdejf was geftort geworden. Vooreerst bragt men de nu gevatte list, benevens de beide andere roovers, hans krause en buttelstedt naamlyk, die men op de hooy« zolder flaapende had gevangen genoomen , naar Gratz, in het graaffchap Reus-Plauen gelegen; op den 23 augustus echter wierden deeze drie booswichten op hoogvorstelyk Brandenburg-Bayreuthsch verzoek, naar Hof, zo wel ter gevangenis als tot gerichtelyk onderzoek afgehaald. By de doorzoeking van nickel list vond men in zyne beenkleederen eenig mos nevens een zedeltje ingenaaid, waar op de laatfte woorden van Christus aan het kruis in deezervoegen gefchreeven Honden: Domine in manus tui committo fpiritus mei. Eenigen, die het voor ongelooflyk hielden, dat list zo veele misdaaden, zonder ontdekt te worden , enkel door natuurlyke hulpmiddelen onderfteund, was in ftaat geweest, om uit te voeren , hielden deeze by hem gevondene zaaken voor een toovermiddeh Dan hy betuigde, dat hy dit , van op galgen en raderen vervuilde lighaamen genoomen mos, flechts deswegen had by zich gedraagen, vermits men hem verzeekerd had, dat hetzelve een veilig behoedmiddel voor het ongedierte zoude zyn; van toovery integendeel wist hy niets. Eenige bygeloovige lieden wilden ook be- wee-  Berucht roover van onderfcheiden lerken. 109 weeren, dat list en zyne medeplichtigen, by het inbreeken van huizen, zekere tooverachtig toebereide lichten hadden aangeftooken, die, wanneer zy brandden, verfcheidene kleuren hadden, en door welker bewerkftelliging zy het vermogen hadden, om de inwooners in eenen diepen flaap tc doen blyven: doch list beweerde telkens, dat zulks onwaarheid was, en dat het over 't algemeen by zyne diefftallen nimmer bovennatuurlyk was toegegaan: — list, kunst, behendigheid, onverfchrokken moed , behoedzaamheid en ondervinding, dit waren zyne tooverlichten geweest! By de te Hof met nickel l 1 s t voorgenoomen gerechtelyke verhooren, wilde hy wel in 't eerst niet bekennen, byzonder wilde hy aan den roof der gouden tafel te Lunenburg, geheel onfchuldig zyn; dan welras hier op bekende hy alle zyne diefftallen op het naauwkeurigfte, zonder dat men gebruik behoefde te maaken van de pynbank, die men hem ingeval van weigering gedreigd had. Hy verhaalde alle daar by voorgevallen omftandigheden, en noemde grootendeels de deelgenooten van zyne wanbedryven zonder eenige achterhoudendheid. En daar hy nu uit alle deeze zaaken zeer ligt het befluit konde opmaaken, dat hy weldra volgens het recht der wetten eenen fmaadlyken dood ftond te ondergaan, zo keerde hy ten opzichte van den toeftand zyner ziel in zich zeiven, toonde een oprecht berouw over zyne zwaare misdaaden, en bereidde zich christelyk op zyn naderend levenseinde. Ja hy ftelde zelfs op den 22 oétober zynen laat-  iro Nickel List. laatften wil fchriftlyk op, bepaalde naauwkeurig,dat zyne vier kinderen zyn weinig en ongeveer ia twee honderd daalders beftaande vermogen zouden bekomen, benoemde zyn gevader gunther ais den genen, die zyne uicftaande fchulden deswegen had in te vorderen, en zogt gelegenheid, dat dit zyn testament, waar in hy teffens ook de zynen, wegens de hen toegevoegde fchande om vergiffenis bad, den onder-amptman te Hardenftein mogt worden overgegeeven. In Zelle had men intusfehen meerdere fchande. lyke booswichten gevangen genoomen , die aan veele diefftallen, byzonder in Neder-Saxen, voor. naamlyk echter aan de zo groote kerkrooveryen te Hamburg, Brunswyk en Lunenburg, deel genoomen hadden. De voornaamften daar onder waren christiaan schwanke en zyn vrouw, gu deon perrmann eri de jood jonas meyer. Deeze beriepen zich nu geduurig op eenen zekeren heer van mosel, van wien men vernoomen had, dat hy onder den naam van nickel list te Hof gevangen zat. List te Hof had zich in tegendeel in zyne uitfpraaken meermaalen op hen en nog eenige anderen, die in de gevangenisfen te Weimar, Halle en Leipzig zaten, beroepen. Daar men nu te Zelle deeze flrafbnare lieden gaarne alle byëen had gehad, om ze elkander perfoonlyk onder de oogen te ftellen , en om hen ook daar, alwaar hun*hoofdzaaklyke misdaaden gefchied waren, waar men hen gevolglyk ook het best kende, te veröüidjtlen, en hen het verfchrik- lyk  Berucht roof er van onderJchtiden "kerken, lil lyk loon van hunne boosheden te geeven; daar de Hannoverfche regeering aan den perfoon van nickel list, als de eigenlyke aanvoerer van deeze heillooze bende, ook byzonder veel gelegen was, ten einde van hem alles, wat men tot het uitfpreeken van de vonnisfen naauwkeurig weeten moest, duidelyk te verneemeo; zo wierd beflooten, om hem en zynen in Weimar gevangen zittenden en als jaager gekleeden dienaar schwasz, nevens den te Leipzig gevangen aartsroover christiaan muller, als mede den te Halle in verzeekering genoomen christoffel pante, van de Pruisiilche, Saxifcbe en Bayreuthifche regeeringen door brieven af te bidden. In Hof had men wel is waar list en zyne beide medegevangenen gaarne zelf gehouden engeftraft, vermits zy zich ook in dien omtrek door hunne diefftallen berucht genoeg gemaakt hadden. Dan het Hannoverfche verzoek werd echter ingewilligd, en men vaardigde derhalven van Zelle eenen luitenant en zestien welgewapende foldaaten, met twee met zes paarden befpannen wagens naar Hof af, om niet alleen list af te haaien, maar ook om onderweg nog meer van zyne medeplichtigen mede te neemen. Op den 4 december reisden zy af en kwamen op den 17 te Hof aan, waar men hun nog ten zelfden dage de gevangenen overleeverde. List betoonde zich in den beginne zeer vrymoedig, toen hy echter^op* den wagen zeer vast geflooten, tusfehen twee met pistoolen en fnaphaa» nen gewapende foldaaten, die ontbloote degens in  yi% Nickel List. in de hand hielden geplaatst werd > begon hy van kleur te veranderen, weende bitter en wilde in het geheel geene fpyze gebruiken; dan op eene ernftige aanfpraak ftelde hy zich toch weder gerust. Nu ging de tocht zeer langzaam naar Leipzig. Men maakte korte dagreizen, en men was onderweg, byzonder in de dichte bosfchen, die men moesc doortrekken, zeer voorzichtig, doordien men niet zonder grond vermoedde, dat andere, tot hier toe zich nog in vryheid bevindende medeleden van deeze groote roofbende, zich veelligt alle moeite mogten geeven, om hunnen thans gevangen aanvoerer uit de handen der overheid terukken; —• men kwam eindelyk op den 24 december te Leipzig aan. Twee dagen daar nakwam de van Weine gehaalde andreas schwarz te Leipzig aan, die, toen men hem list onder de oogen bragt, verzeekerde, dat hy nimmer van deeze kaerel iets had gehoord of gezien, en, door list aangefprooken wordende, antwoordde: „ ach myn goede man, hoe wel kent gy my! " Op den zelfden dag nam men ook christiaan muller, en eenige andere naar Hildesheim beftemde gevangenen, uit de Leipziger gevangenis, om hen aan het Hannoverfche commando over te leeveren, welke allen, toen zy list gewaar werden, wel verfchrikten, maar hem echter niet wilden kennen. Op den 28 kwam men te Halle aan, waar zy ook den aartsroover christoffel pante by zich kreegen, die terftond zyne misdaaden bekende, ver-  Berucht roover fan onderfcheiden kerken. 113 verzeekerde, dathy nickel list kende, en zich moeite gaf, om den nog fteeds loochenenden booswicht schwarz van zyne boosheden te overreeden. Eindeiyk kwam men, na dat te Wolfenbuttel de vier te Hildesheim behoorende misdaadigers waren afgeleeverd geworden, met de vier overigen, list, schwarz, muller en pante, gelukkig op den 5 january 1600 te Zelle aan, waar men deeze booswichten, die zo veele menfehen bedroefd, zo veele tempels ontheiligd en geplunderd, en byzonder een zo beroemd en kostbaar gedenkteeken van den gryzen ouderdom, deLunenburgfche gouden tafel naamlyk, verftoord en beroofd hadden, met verlangen verwachtte. Bovenal hadmen eene fterke begeerte, om den zogenaamden heer van mosel, die, toen hy de laatilemaal te ZeiJe was, zich als een voornaam heer vertoonde, eenen jaager tot bediende en kostbaare ringen aan de vingers had, thans aan handen en voeten met keetenen en banden belaaden, ja van gerechtsdienaars bediend, te aanfehouwen. Alles liep den wagen, waar op zich de gevangenen bevonden, reeds Vaa verre te gemoet, en 's avonds aangekomen zynde, werden zy zonder verzuim naar het witte huis gevoerd; by de intrede in den ingang, Welke met eenige trappen onder de aarde naar de gevangenis leidde, werden zynogeens naauwkeurig onderzogt, of zy ook iets by zich hadden, waar mede zy zich zeif het leven konden beneemen, en daar op ieder byzonder in eene vaste gevangenis aan keetenen I. deel. H Ee»  U4 Nicku List, gelegd en vastgeflooten, en van buiten door eene toereikende wacht zeer zeeker bewaard. Terftond op den 6 january maakte men met de gerechtelyke verhooren van deeze in de gevangenis liggende eerlooze roovers een begin, en christoffel pante was de eerfte, die men ten dien einde deêd voorkomen, welke niet alleen zyne eigen misdryven oprecht en vol berouw erkende, maar ook van de overige roovers, wat hy fiechts wist, naauwkeurig en volgens zyn geweeten aantoonde. Op den 7 en 9 january werd nickel list verhoord, en dat dit zeer wydloopig en naauwkeurig geichied moet zyn, blykt daar uit, dat hy over 221 artykelen ondervraagd werd. List herhaalde en bekrachtigde niet alleen zyne reeds te Hof ge> daane uitfpraaken met groote oprechtheid, maar bragt ook zelfs verfcheidene byzonderheden by van hem en zyne medeplichtigen, betrekking hebbende tot de begaane kerkrooveryen, ten einde hen, die nog ten deele hardnekkig loochenden en eerst door de pynbank tot bekentenis moesten genoodzaakt, worden, te overtuigen. Werkelyk droeg de oprechte bekentenis van nickel list en christof f el pante veel daar toe by, dat men by het gerechtelyk onderzoek der overige, grootendeels verftokte bcoswichten, zyn oogmerk des te eerder bereiken en hen van hunne affchuuwlyke ondeugden overtuigen konde. Intusfchen zond men tot deeze,, op den dood ge- van-  Berucht roover van onderfcheiden kerketii 115 vangen zittende misdaadigers, welke twaalf: in getal waren, onderfcheiden geestelyken, om hen toé boete en bekeering aan te maanen, en hen op hun naderend fchandelyk levens-einde voor te bereid den. Nickel list nam deeze ohderwyzingeri en aanmoedigingen byzonder gewillig aan, temecc daar hy buitendien, ten opzichte van den gods» dienst, de beste en juiste kunde bezat. Met vëëi.3 traanen betoonde hy het hartlykfte berouw, dat hf het goede wel geweeten maar niet gedaan had 3 eü bad God, ten aanzien van zyne groote eh menigvuldige bloedfchulden, zeer ootmoedig om genadé fen vergiffenis. Na dat nu de misdaadigers alle overtuigd Warén* en de regeering hen alle des doods waardig had bevonden, werden hunne vonnisfen opgemaakt er» de dag tot het voltrekken van dezelve vastge» fteld. Men verdeelde de executie in tweeën en befloot, om op den 21 maart, zynde 's dingsdags* zes , en den 23 daaraanvolgende de nog overigs zes, van het leven ter dood te laaten brengem Die Viel eerst te beurtaan christiaan sch wanks en andreas schwarz, de zogenaamde jaager Van list, die beide met yzere koevoeten op heb rad, den eerften van boven en den laatften van onderen af geradebraakc en op het rad gevlochten Werden, welke ftraffe deeze laatfte ten uiterften on* rechtvaardig vond, en zich deswegen düs uitdrukte : „ yzere koevoeten behooren voor de honden, maar niet voor de christenen." Onmiddelbaar daar op werden christoffel pants en jurgen H 3 CRA-  Iï6 Nickel List. cramer onthoofd, en hunne hoofden op paaien geftooken. Hier op moesten gideonperrmann en de jood jonas meyer (*) door de koorde hun leven eindigen. De vonnisfen der overige roovers, die twee dagen daar na eenen fmaadelyken dood moesten ondergaan, waren van den volgenden inhoud, dat bovenal nickel list, ,, door het Hukken flaan van zyne leden, en zulks wel op het rad met yzere (*) Deeze verftokte jood, die, toen by reeds onder de galge ftond, nog eene tot dus verre verzweegen diefftal van 1500 daalders, te Salzwedel begaan, beKende, had de vermeetelheid, om, juist toen men gereed ftond, om hem met de winde aan de ga'ge op te trekken, nog in eene vreeslyke verwenfching en lasterng van je zus in de laatfte oogenblikken van zyn leven uit te barften; waar by hy, waarfchynlyk door den geestlyken, die a! te yverig was ten aanzien van zyne bekeering, op htt uiterfte gebrogt, onder anderen zeide: „ Vervloekt zyn allen, in welker harten nog één ader is, die aan je zus christus gelooft." De regeering van Zel'e befloot op deeze ongehoorde daad, „ dat terftond 's anderen daags zyn vervloskte lighaam van de galge afgenoomen en openlyk voor 't gerechte gebragt, hetzelve aldaar de tonge u'tgefneeden en openlyk verbrand, het lighaam alsdan weder naar de gerechtsplaats gefleept en' op nieuw aan de voeten, naast een hond, aan de galge opgehangen zoude worden." Een zu^k uiterst zonderbaar vonnis werd ook op het naauwkeurigfte op den 22 maart voltrokken; en het volk zag de volvoering van deeze executie onder een luidruchtig gejuich aan, die zeer zeeker de eenigfte in haar foort en zonderling of barbaarsch genoeg was.  Berucht roovir van onderfcheiden kerken. .17 re koevoeten van onderen op, van het leven ten doode gebragt, zyn hoofd op eene hooge paal geftooken en zyn lighaam tot asfche verbrand zoude worden;" dat verder de eerlooze christiaan muller (*) insgelyks met yzere koevoeten van onderen op geradebraakt en op het rad gevlochten, en als dan michel keyser en andreas luci, gelyk ook de beide jooden moses hoscheneck (t) en samuel löbl, met de koorde geftraft zouden worden. Met nickel list werd het begin van deeze executie gemaakt. De nevens hem by de uitvoering op de wagen gezeten geestlyke klom met hem op het fchavot, waar list, tot ontroering van de geheele aanwezende menigte volks, zyne biecht openlyk aflegde, en daar by zyne groote en menigvuldige zonden nogmaals bekende, God vol berouw om vergiffenis van dezelve bad, en toen op zyne (*) Deeze aartsbooswicht ftond de pynbank zesmaal door, zonder te bekennen. In het begin, zeide hy, was het pynlyk, naderhand echter achtte men het niet meer, Hy wist over de pynbank te redeneeren, als of hy in hel pynlykfte recht geftudeerd had. (f) Deeze jood beproefde, om met het uit bet zaad van de datura geperste fap zyne wachters te doen in flaap geraaken; ge'yk over *t algemeen deeze roovers dergolyk toebereid fap meermaalen by zich droegen , om met hulpe van heizelve fomwylen geheele gezelfchappcn in de herbergen in eenen diepen flaap te doen zinken. H3  ir8 NuUn Lïst. £yne begeerte de abfolutietot een zalig einde kreeg. Toen hy reeds de flagen op armen en beenen beko3iien had, riep hy nog de naam Jezus aan. Hier pp werd hy omgekeerd, op de buik gelegd, zyn hoofd met eenbyl afgeflaagen en hetzelve benevens ■het lighaam op de aarde geworpen. Nu bragt men jm u l l e r ter dood , die meer roekeloosheid dan moed daar by fcheen te betoonen. De vier overigen werden hier op aan de galge opgeknoopt , ij delers lighaam op het rad gelegd, het hoofd van nickel list op eene paal geftooken en tea laatften deszelfs lighaam tot asfche verbraud, Aanmerkingen van den Vertaaler. Menigvuldige ftoffe tot belangryke aanmerkingen leevert deeze gefchiedenis zeekerlyk op; maar zy ftaan meestitl gelyk met die, welke ik achter het verhaal van padl hector mair gevoegd heb, en waar toe dus hier onnodige herhaaling? Dit alleen kan ik niet voorby om nog op te merken, van hoe veel invloed de eerfte opvoeding by den mensch zy, hoe veel redenen men dus hebbe, om God te danken, wanneer hy onze ouderen in ftaat ftelde, ons eene goede, doelmaatige opvoeding te verfchaffen, hoe weinige redenen, om zich te yerhoogmoedigen op zyne deugd, daar die van zo veele omftandigheden reeds in onze jeugd afhangt, waar aan wy zelfs zomtyds zeer weinig kunnen doen, hoe fterk ons dit alles moet aanfpooren, om zelfs den ondeugenden medebroeder recht te laaten wedervaaren, door hem niet te geftreng te  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 119 vetoordeelen, om veeleer geftadig opmerkzaam op ons zeiven te zyn, daar ook gering fchynende omttandigheden voor onze deugd, voor onze ftandvastigheid in het goede gevaarlyk kunnen worden, en allerbyzonderst om, wanneer wy als ouders of opvoeders in eenige betrekking tot kinderen ftaan, allen mooglyken vlyt aan te wenden , ten einds hun verftand en hart te vormen cn hen reeds vroegiydig bekwaam te maaken , om hunne loopbaan hier op aarde zo te voleindigen, dat zy zich op het einde van dezelve noch over zich zeiven, noch over hunne opvoeders te beklaagen hebben. Het is waar, een ieder kan zulks niet op eene even kostbaare wyze bewerkftelligen, maar zelfs de geringfte mensch kan hieromtrent zeer veel ten goede aan zyne kinderen doen, indien hy flechts ernftig wi , en, ware dit zo niet, men zou geenszins zo veele nakomelingen van geringe lieden vinden, die zelf in het oog loopende bewyzen eener goede opvoeding zyn, en dikwerf uitmunten in verftand en deugd boven de afftammelingen der grooten. Ook wanneer wy het einde van jonas mever» zyne verftoktheid en vervloekingen van jezus m aanmerking neemen, leeren wy 'er niet alleen uit in het algemeen, wat eindelyk het ongelukkig uitwerkzel zy eener aanëenfchakeling van ondeugden, als hoe langs zo dieper verval en verhardheid van hart, die ons zelfs onbekwaam maakt, om door de ftraf en heilloctee gevolgen der ondeugd verbeterd te worden, maar niet miuder ligt in dit gedeelte van ons verhaal een wenk voor rechters en geestH4 ly"  iao Nickel List. lyken, die ik wenschte, dat door beiden op het gemoedelykst werd ter harte genoomen. — Waarom iaat men het den geéstlyken nog toe, om de misdaadigers op het fchavot te verzeilen, en daar menigmaal nog door de kwaaddoeners, die zy beJceeren willen, uitgejouwd te worden? Geeft men hier door niet menigmaal den godsdienst van jezus zelf prys aan de befpotting van deugenieten? .Als 'er toch bekeerd moet worden, (ik wil die beieeringen Diet volftrekt alle waarde ontzeggen, anaar ik heb 'er nogthans ook zeer weinig mede op, aaardien men moeite heeft, om, zelfs by onzen ïtickel list, eene plotslyke bekeering in de gevangenis , volgende op een geheel ondeugend doorgebragt leven, voor iets anders te houden dan voor galgenberouw,) waarom doet men dit werkman niet in de gevangenis af? Is het ftichtelyk einde van eenen booswicht op het fchavot niet veel gevaarlyker voor het gemeen, dan het tegendeel? Eene geheele verhandeling konde men over deeze onderwerpen fchryven, en 'er zyn ook verhandelingen over gefchreeven, maar wie hoort na onze predikingel — En nu nog deeze vraagen : uit ■wat rede Iaat men niet toe, dat ieder gevangen door eenen leeraar van zyne eigen geloofsbelydenis bezogt, vermaand of bekeerd worde? Waarom ftaat men den jood geenen rabbi toe ? Waarom wi! men hem met geweld tot een christen maaken? Gewint het christendom dan zo veel aan fchurken ? Zou men zelfs , wat echte bekeering of zedeiyke verbetering betreft, niet meer by hun vor-  Berucht roover van onderfcheiden kerken. 121 vorderen, indien men zich niet zo veele moeite gaf, om hen tot zekere bepaalde begrippen over te haaien, geheel tegenftrydig met dezulken, die hun van jeugd af aan zyn ingeboezemd? En wat gewint men met dit laatfte ? Gaat het in veele gevallen niet even zo, als met jonas meyer? — dan genoeg hier van. — H5 V.  V. URBANUS GRANDIER. Uit intolerantie te Loudun, in hei yaar 1634, onfchuldig verbrand (*), XJrbanus grandier, predikheer van St. Pierre du Marché te Loudun, eene ftad gelegen in de provincie Poitou, en domheer van het heilige kruiskapittel aldaar, haalde zich, door het bezit deezer beide waardigheden, de nyd en vyandfchsp van de geestlykheid dier ftad op den hals: zyne fraaye geftake , zyne welfpreekendheid en zyne neiging tot galanterie, verwierven hem ook benyders en mededingers in andere ftanden. De geestlyken en getrouwde mannen waren hem niet zeer toegedaan, maar hy was de gunfteling der dames, en genoot de hoogachting der geleerde en braave mannen onder zyne landgenooten. Ook bezat hy den roem van een goed predikheer te zyn. Te Bourdeaux had hy zyne ftudiën voleindigd by de jefuiten, die uitfteekende talenten in hem befpeurden. Over den beroemden scavoLA van st. (*) Dit verbaal is ontleend uit OU $Wit>a 178P- IV. 6Vficf/ h 42—6°«  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. , 123 t. mar the fprak hy de lykreden uit, welke groote man in grandiers armen den geest had gegeeven, en wien hy, ingevolge het getuigenis van den zoon des abts van st. marthe, in deszelfs laatfte oogenblikken, tot eenen vader, zoon en vriend verftrekte. Grandier fchreef een Traité du celibat des Prétres (a), hetwelk zy« ne vyanden lieten verbranden, doch hy was geenszins de vervaardiger van het pasquil: Lettre de la Cor dennier e de la reine mère , a Mr. de b a r adas (V). Zyne hevigfte tegenftreevers waren de monnikken, vermits hy tegen de geestlyke broederfchappen predikte; doch had hy geene anderen dan deezen tegen zich gehad, hy zou gemaklyk over hen hebben gezegevierd, want zyne genie eo welfpreekendheid was verre boven de hunne verheven; m3ar onder het getal zyner vyanden bevond zich ook een veelvermogend man, die de macht van eenen monarch in handen had, maar geenszins de daar by verëischte deugden bezat, naamlyk de kardinaal van richelieu. Deeze toonde by die gelegenheid, dat zyn haat met zyne eergierigheid gelyk ftond, en iedereen weet, dat hy aan eene geheel onbegrensde eergierigheid was overgegeeven. Ten tyde, toen richelieu gedwongen wierd, (a) Verhandeling over den ongehuwden ftart der priesters. (&) Brief van de fchoenmaakfter der koninginne moeder aan Mr. de baraqas.  124 Urbanus Grandier. wierd, om naar zyne priory Cousiby in 't Loudun* fche te vluchten, geraakte hy in onëenigheid met grandier. Deeze, als predikheer van Loudun en eerfte geestlyke der ftad, wilde aan richelieu, die Hechts prior van Cousfoy was, by eene procesfie, den voorrang niet toeftaan. Richelieu konde zich ten dien tyde aan den predikheer grandier niet wreek en ; dan, ftaatsminister geworden zynde, vond hy hier toe weldra gelegenheid, en zulks wel op de volgende wyze. Eenige by de Urfuliner nonnen te Loudun in de Jcoft befteedde juffers kwamen overëen, om zich met deeze oude matroonen te vermaaken, door haar met fpookeryen te beangftigen. In dit kluchtfpel meenden nu grandiers' vyanden een middel te vinden, om hunne wraakzucht te bevredigen. De kanunnik van het heilige kruiskapittel, mignon, werd daar op tot biechtvader der Urfuliner nonnen verkozen. Deeze was een van g r a ndiers verwoedfte vyanden, brandende van verlangen, om hem zyne zo lang verkropten toorn eens ten fterkften te doen gevoelen. Eenige oude ligtgeloovige nonnen leiden by haaren nieuwen biechtvader, de biecht af, en klaagden hem, welk een fchrik en angst zy van de geesten en fpookverfchynzelen al uitgeftaan hadden, die zederd eenigen tyd zich in het klooster ophielden ; dan in geenen deele zogt hy haar van haare vooröordeelen te overtuigen. De jonge kost juffers, die de bewerkfters deeztr fpookeryen geweest waren, bekenden hem, wel is waar, oogenbliklyk hunne fchertfe- ryen,  Uit inioiermtie onfihuUiig verbrand. 125 ryen, dan zeer ver was hy 'er van af, om haar dit te verbieden, in tegendeel vermaande hy haar veel meer om haare fpookeryen voort te zetten; hy bediende zich dus van de ligtgeloovigheid der eene en van de ligtvaardigheid der andere party enkel ter bereiking van zyne oogmerken. Alleenlyk veranderde hy de geesten en fpookverfchynzelen in duivels en bezetenen , en de ftoutmoedigfte uit het klooster deed hy ongemerkt de gewoonte aanneemen, om allerley goochelftukken te verrichten, op eenen bekwaameu tyd in fluiptrekkingen te vallen, en, metéén woord, zo taamlyk de rolle van be* zetene te fpeelen. Deeze nonnen, die zich volkomen overtuigd hielden, dat de fchandelyke bedryven , tot welker,uitoeffening men haar overreed had, ter eere van God, van het klooster en van haaren biechtvader zouden uitvallen, verklaarden, zonder de minfle fchaamte by de eerfte openlyke duivelbezweering (exorcismus), dat de booze vyand, door middel van een blpemenftruis, waar aan zy gerooken hadden, in haare lighaamen gevaaren was. Op de vraag, van wien zy deeze bloemen bekomen hadden, gaven zy tot antwoord: van urbanus grandier. In het daar op volgende verhoor bekenden de bezetenen, dat de duivel door het water by haar had ingang gevonden, doch dat hy geduurig van u r. hanus grandier was afgezonden geworden. Zo dra deeze duivelbezweeringen door onpartydige perfoonen, in de tegenwoordigheid van den ampt- njaa  126 Ure anus Grandier. man van Loudun en eenige verftandige artzen gé*: fehiedde, beantwoordde de duivel de hem voorgelegde vraagen zeer flecht, en wilde dan óf in 't geheel geen antwoord geeven, óf nam op dat zelfde oogenblik affcheid uit het lighaam van de bezetene. De abtdisfe eens door den amptman gevraagd zynde, waar zich op dit oogenblik drb anus gean* dier bevond? antwoordde de in haar.huisvesten* de duivel daar op: „ in de groote flotzaah" Men vernam hier na, en bevond het onwaarheid te zyn. Wanneer men van den duivel begeerde, dat hy in de griekfche, hebreeuwfche of andere weinig bekende taaien zoude antwoorden, zweeg hy hier op óf geheel ftil, óf ontfchuldigde zich met de woorden: nimia curiofitas, oVerdreeven nieuwsgierigheid! " Deeze zelfde ongeleerde duivel antwoordde op eene vraag, die hem in verlegenheid bragt, door de volgende grove taalfout te begaan. Deus non volo zeide hy naamlyk, in plaats van. Deus non vuLTi Dit bedrog Werd alzo wel fpoedig ontdekt. Daar echter de monnikken, de geestlykheid, eenige mar giflraatsperfoonen der ftad, en zelfde bisfehop van Poitou , gr andiers vyanden waren, zo deed men deeze bezweeringen, onbetaamlykheden eü lasteringen, nog eenige maanden voortduwen. Eindelyk vernam de bisfehop van Bourdeaux, zyne priory, twee uuren van Loudun gelegen, bezoekende, de geheele toedragt van zaaken. Zeer wel zag hy in, dat paapeu- en monniken-haat de eenig* fte duivel ware, die by deeze godslaSterlyke be- dry«  Uit intolerantie onfchuldig verbrand, 127 dry ven aanwezig was; hy liet derhal ven in den beginne van het jaar 1633 een bevel bekend maaken, waar in hy de handelwyze voorfchreef, welke by zulk eene duivelbezweering in acht genomen zoude worden, ten einde de kwaadaartige bedoelingen der exorcisten, en de onbeschaamdheid der bezetenen, te ontdekken. Dit bevel was een donderdag voor de kabaal der vyanden van grandier', en werkte een wonder uit. De duivels verhuisden, de bezweeringen namen een einde, en alles werd wederom ftil. Het hier door in beweeging ge. bragt gemeen overlaadde de veröorzaakers van deezen, even zo kwaadaartigen als flecht uitgevallen, aanflag met fpot en verachting. De ouders namen hunne kinderen uit het klooster terug, en men had 'er een afkeer van , om deeze nonnen wederom jonge dochters aan te vertrouwen Dan grandier triampheerde te vroeg. De kardinaal van richelieu had bevolen, dat alle fterkten en vaste plaatzen in Frankryk, uitgezonderd aan de grenzen, geflecht zouden worden. De ftaatsraad l a u n a r d e m o n t kreeg de opdragt, om de burgt te Loudun te laaten floopen. Deeze man had de vervulling van den wil des kardinaals tot zyn hoofd-doel gemaakt, met ter zydcftelling van alle plichts- en deugdsbetrachting; in alles gehoorzaamde hy hem met eene flaaffche onderwerplykheid. Reeds lang was hy de geheime vol voerder van zyne tyrannieke en blóeddorftige bevelen geweest, en in zyne oogen golden gerechtigheid en verftand, niets,  128 Ure anus Grandier. Eiets, maar het geld en de wil van zynen heer. ia tegendeel alles. By zyne aankomst te Loudun werd hy van grandiers vyanden als beftormd, die hem dee« zen geestlyken als een hekfemeester affchilderden, welke de nonnen en jonge dochters te Loudun behekst had; teffens klaagden zy hem aan als de opfteller van een lomp en laf pasquil, hetwelk vóór veele jaaren op den kardinaal gemaakt was, waar aan echter grandier nimmer eenig deel had gehad. Hier op bragten zy deezen laubardeu o n t in het Urfuliner klooster en vertoonden hem het fchouwfpel van eenige bezweeringen, waar by de nonnen haare geheele bekwaamheid in zulke duivelskunstjes uitkraamden. Laubardemont vertrok hier op weêr en verzeekerde den exorcisten, dat hy hen eene voldoende wraak zou verfchafFen. Ylings keerden nu de duivels, tot verwondering van de geheele ftad, in een tallooze menigte, naar Loudun terug. De nonnen waren niet langer in ftaat, om ze alle te herbergen, wordende andere lieden van de ftad ook van hen bezeten; ja voor veele werd het eene verdienstlyke zaak, om een' duivel in 't Iyf te hebben. De bezweeringen gingen hunnen voorigen gang. De franciskaaner monnik lactantius fchreef een boek, getyteld : la demonomanie de Loudun, waar in de naamen van alle duivels, zo wel als van de maagden, die van hun bezeten waren, alsmede  Vit intolerantie onfchuldig verbrand. isp de de geheele Iitany van het lyden , hetwelk de laatflen van de eerften moesten uitftaan, waren op» geteekend. Het oogmerk van dit gefehrifc was» om alle eenvoudige en ligtgeloovige lieden op de zyde der bezweerers te brengen. Ten zelfden tyde fchreeven de kapuzyners van Loudun aan den, vermaarden pater josepA, de albeftiefer van. den kardinaal, en meldden hem, dat grandier de opfteller was van het pasquil: la cordonnierè dn Loudun. Laubardemont berichtte van Zyn kant den kardinaal, hoe gehaat grandier thans te Loudun was, en hoe hy zich nu aan hem konda wreeken , over de oude verfchillen, die hy als prior van Couszoy met deezen predikheer had ge* had. Niet half zo Veel moeite was 'er noodig geweest» om de wraakzucht van deezen gevreesden prelaat; gaande te maaken. Hy gaf aan lauba&De* mont de onbepaaldfte volmacht, en deeze onder* nam zyne reize met het vaste voorneemen, om zynen heer genoegen te verfchaffen, al moest zulks ook gepaard gaan met de verachting der wetten , Van het verftand en van alle welvoeglykheid. Öp den 3 december 1633 kwam hy te Loudun in 't geheim aan, en liet alle vyanden van grandier by« één roepen. In deezen geheimen raad werd het plan ohtwor* pen, hoe men deezen grandier best uit den weg mogt ruimen. Het eerfte gebruik, dat eau. bardemónt van zyne macht maakte, was een bevel, om grandier, op de wederrechtelykfte I. deel. I wy-  130 Ureanus Grandier. wyze en zonder dat hier eenig gerechtelyk onderzoek was voorafgegaan, in verzeekering te neemen. Dit was het voorfpel van de volgende onregelmaatige, aanftootlyke en affchuwelyke handelwyze, welke men zich tegen deezen armen onfchuldigen man veroorloofde , waar van de jaarboeken der menschlyke boosheid geene voorbeelden opleeveren. Men bemachtigde deezen predikheer op het oogenblik dat hy in de kerk wilde gaan; en men liet hem op het flot Angers brengen, waar hy vier maanden lang gevangen zat,- en waar hy elk door zyne gelaatenheid en vroomheid ftichtte. Alle moeiten , welke zyne naastbeftaanden aanwendden , waren vruchteloos; alle hulpmiddelen, welke de wet zelfs aan de fnoodfle booswichten, tot hunne rechtvaardiging, toeftaat, werden hem ontzegd; want men verlangde geenszins zyne rechtvaardiging, maar zynen dood. Op den 9 april 1634 wierd grandier, uit de gevangenis te Angers, in eene kerker te Loudun overgebragt, welke mignon, de biechtva, der der Urfuliner nonnen, voor hem had laaten gereed maaken; alle vengfters en openingen aan dezelve waren toegemetzeld en met traliën voorzien. Hier moest hy, geen bed hebbende, op ftroo liggen. Ten dien tyde fchreef deeze ongelukkige geestlyke aan zyne moeder: ,, lieve moeder, ik heb uwen brief, en alles wat gy aan my gezonden hebt, wel ontvangen, uitgezonderd de fargien kousfen. Ik verdraage myn lyden met geduld,  Vit intolerantie onfchuldig verbrand. igt Öuld, en beklaage uwe kommer meer dan de myne. Ik ben zeer onpaslyk, vermits ik geen bed heb; wilde gy my het myne zoeken te verfchaffen, want, wanneer het lighaam geen rust heeft, dan lydt de geest. Bezorg my dan toch ook een kerk» boek, een bybel en een Thomas h Kernpis, om troost te kunnen fcheppen. Bedroef u niet, ik hoope, dat God myne onfchuld aan den dag zal brengen. Ik beveele rriy mynen broeder, myne zuster en alle goede vrienden enz." De bisfehop van Poitiers, met naame l a rocheposai ; deszelfs leermeester in de theb» iogie, een franciskaaner, met naame lactAn» tiüs; vier kapuzyners, de paters luc, tran» qüiLLEj protois en elisóe; twee karmeli» ters, pater st, thomas en pater st. ma» thurin; b ar Ré, predikheer te ü. Jaques de Chinon, en mignon, biechtvader van de Urfuii» ner nonnen: deeze waren de voornaamfte duivel» bezweerers en vyanden van grandier, en alzo de hoofddeelneemers aan die fchandelyke daad , welke door den kardinaal richelieu beflooten was. Hier toe behooren ook Dog de aanvoerers van de bende, laubardemont en de gezanten» lyke commisfarisfen. Het waren flechts weinigen, die zo veel redelykheid en fterkte van geest beza» ten, om den wil van den tyran niet te gehoorzaamen en zich niet tot medeplichtigen van deeze on» gerechtigheid te maaken: hunne naamen verdienen in aandenken te blyven. Constantiüs, ko« ninglyke advokaat van het gerechtshof te Poitiers, I a werd  132 Urbanus Granüies. werd tot commisfaris benoemd, dan hy weigerde eene medeplichtige te zyn. De amptman van Loudun, een braaf en vooruitziend man, iiet veelftandvastigheid blyken by deeze zaak en eene fterke verontwaardiging tegen de verachtlyke werktuigen van des kardinaals wraake. August du moutier en karel chauvet wierden van laubardemont, door fterke bedreigingen, op de heyigfte wyze aangezogt, om medeleden van deeze commisfie te worden, dan zy floegen dit ftandvastig af. Moutier wierd hier door het offer van zyne heldendeugd. Laubardemont, gelegenheid zoekende, om hem te beleedigen, bevorderde een opftand te Loudun, ten einde hem, als bewerker van dezelve, gevangen te neemen. Hy wierd, aan handen en voeten geboeid, naar het fort I'Evesque gebragt, echter korten tyd hier na vrygefprooken en losgelaaten. De beroemde pacer joseph kwam zelf in perfoon te Loudun. Hy weigerde hardnekkig, om de jefuiten tot het exorcismus toe te laaten, vermits hy hen niet vertrouwde, en hy zich niet durfde verzeekeren, dat zy zich volkomen aan zynen wil zouden onderwerpen. Deeze onrustige monnik, — deeze affchuwelyke hoveling, — vatte het befluit op, omdezeldzaame Helling, in het boek van pater tranqjjille over de bezetenen te Loudun, als beweezen aan te neemen, naamlyk: „ dat een in behoorlyke form bezwooren duivel gedwongen is, om de waarheid te bekennen, en dat zyne uitfpraaken zoveel gel-  Vit intolerantie onfchuldig verbrand. 133 gelden als een gerechtelyk bewys." Deeze zonderlinge ftelling wierd te Loudun tot een grondflag gelegd van de handelwyze, die men tegens granjdier in het werkltelde, en van het oordeel, dat men vervolgens over hem veld';; niettegenftaande dit geheel ftrydig was met de duideiyke verklaaring van de sorbowne, welke zegt: dat de duivel de vader der leugen is, dat men hem dus niet als de aanklaager van een mensch kan bybrengen, en men zich nog veel minder van het exorcismus bedienen kan, om daar door de misdaaden van eenen anderen perfoon te ontdekken enz." Echter wilde pater joseph van deeze ftelling een geloofs-artikel maaken, en vermeende daar door de perfoonlyke tegenwoordigheid van jezus christus in het avondmaal onwederfpreeklyk daar te ftellen. Hy vleide zich, om, wanneer deeze leere eens was ingevoerd, daar op een foort van inquiflrie-gerecht te grondvesten, ten einde dit dan als een middel te gebruiken, om het vermogen, de eer en het leven der burgers, en inzonderheid der protestanten, van den wil der monnikken afhanglyk te maaken. De bezweeringen wierden met nog grooter opzien voortgezet. Eene ontelbaare menigte, geloovigen en ongeloovigen, ftroomde van alle kanten naar Loudun, om getuigen van zo veele wonderen te zyn. Dan de duivels, welke in de lighaamen der nonnen huisvestten, werkten nimmer die wonderen uit, welke men van hun getuigde; zoekende I 3 de  134 Urbanus Grandier. de exorcisten de volvoering daar van geduurig uit te Hellen. Een der duivels van de abtdisfe (zy had 'er zeven) beloofde, om haar twee voet in de hoogte te voeren. Pater lactantius vermaande deezen duivel by herhaaling, om zyn woord te houden; dan hy was 'er niet toe in ftaat. De abtdisfe, ten einde de oogen van het gemeen te verblinden, beproefde , om zich eenigzins in de hoogte te hef. fen, dan een der aanfchouwers, die juist niet zeer geloovig was, beurde de zoom van haare rok op, en toonde aan de vergadering, dat zy op de teenen ftond. De duivel ree reit, om de eere van zyne medegenooten te redden, beloofde het kapje, hetwelk laueardemont op 't hoofd had, daar af te neemen en hetzelve eenige oogenblikken in de vrye lucht te houden. Op den daar toe beftemden dag wierd de duivel opgeëischt, om zyne toezegging te vervullen , dan hy bleef hier voor, iiiettegenftaande alle beden en bedreigingen, ten eenemaale doof, en laubardemonts kapje bleef, tot groote ergernis van de exorcisten, vast op zyn hoofd zitten. Zeker iemand, die het woord van den duivel niet geloofde, was op het dak van de kerk geklommen, waar in de bezweeringen gehouden wierden, en had aldaar eene opening ontdekt, waaronder laueardemont zich in eene rechte lyn geplaatst had. Hy deed eene dunne koorde weg , welke uit de opening Daar beneden hing, en aan welk| einde een kleine haak was , die  Vit intolerantie onfchuldig verbrand. 135 die laueardemont aan zyne kap zoude vastmaaken, door zich te houden als of hy die te recht zette. Op deeze wyze benam hy den duivel de macht, waar door het wonder mislukte. Een andere duivel, die gewaar wierd, dat het grootfte gedeelte der aanwezenden aan zyne macht twyffelde, bedreigde den eerften ongeloovigen, die het waagen durfde, om zyn ongeloof te laaten blyken, tot aan het kerkverwulfzel in de hoogte te voeren. De abt quillet, wien deeze belachlyke fnorkery verveelde, trad vrypostig voor den dag en befpottede, in tegenwoordigheid deezer vergadering, den duivel met zyne geheele bedreiging. De arme zwakke duivel gedroeg zich echter geheel lydend, en de geheele bende der exorcisten en bezetenen geraakte in verlegenheid. L a ubardemont, hier over ten hoogften geërgerd, gaf hier op terftond bevel, om den abt in verzeekering te neemen, dan deeze verliet Loudun en Frankryk. en redde zich gelukkig met de vlucht naar Italïën. Men morde overluid te Loudun over deeze fchandelyke bedriegeryen, en zelfs de ligtgeloovigften befchuldigden de exorcisten van boosaartige en leugenachtige voorwendzels. Deeze zogten daar tegen het volk te overreden, dat het verplicht was, om aan de bezitting van den duivel te gelooven, doordien de koning, de kardinaal en de bisfehop daar aan geloofden. Laubardemont liet zelfs eene bekendmaaking afkondigen, waar by verboden wierd, om met de bezetenen van Lou~ I 4 du»  130 Ureanüs Grandier, dun en hunne bezweerers te fpotten of iets tegen hen te qnderneemen, indien men zich niet genoodzaakt wilde zien, om eene boete van 10,000 livres te moeten betaalen, of zich zelfs, naar. bevind van aaaksa, aan Iyfftraffen te zien blootgefteld. De ontuchtige redenen, de fchandelykfte ftellin, gen en de godslasteringen, welke de bezweeringen by de bezeten nonnen uitwerkten, wierden van de kabaal der exorcisten als de duidelykfte bewyzen van.de tegenwoordigheid des fatans uitgelegd; de fchandelykfte en ergerlykfte bedryven verftrekten hun tot eene zegenpraal, en de onbefchaamdheid en vrekheid der nonnen vervulde by hun de plaats der wonderwerken, tot welker verrichting zy niet. bekwaam waren. Zuster elisabeth blanchard wierp zich, in de tegenwoordigheid van den broeder des konings en eene talryke vergadering, driemaal op de rug; haar lighaam was als een vogelknip geboogen, zodaanig, dat zy de vloer niet dan met haare teenen en de fpits van haare neus raakte. De abtdjsfe J.ohanna belois, zettede, onder andere dans, en fpringftukken, haare voeten zo ver van elkander, dat, ongeacht haare kleinheid, 'er tusfehen dezelve eene ruimte van zeven voet plaats had. Zy leide zich op de buik en boog haare voeten en armen,over zich heen, in zo verre, dat zy met de beide vlakten van haare handen haare beide voetzooien aanraakte. Wanneer 'er voornaame of talryke aanfehouwers tegenwoordig waren , bleef zy nimmer in gebreke, om hen met deeze laatfte konst-  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. 137 konstftukken te verëeren. Drie nonnen verklaarden by haare uitfpraaken en by haare afzondcrlyke verhooren omtrent grandier, dat zy geduurende den tyd van vier maanden door de zondige begeerte waren gepynigd geworden, om zich vleesch]yk met hem te vermengen. Zuster clara van sapille hield zelfs ftaande, dat deeze begeerte haar eens by het heilige avondmaal met zulk eene hevigheid had aangevallen, dat zy zich van den tafel des Heeren had weg begeeven en in haare celle gegaan was, ten einde het vuur, dat haar verteerde, op eeDe andere wyze te lesfchen. Elisabeth blanchard bekende, dat zy meer dan ééns by grandier had geflaapen, die haar het voorlid had gedaan, om met hem op den hekfendans te gaan, waar door zy hekfenkoningin zoude worden. Het ongerymde van dit alles is reeds bewys genoeg, welke leugens men zich veroorloofde. De zeldzaame rollen, welke deeze nonnen, in 't eerst om zich cc vermaaken, en naderhand om zich by grandiers vyanden behaaglyk te maakeft, gefpeeld hadden, begonnen haar eindelyk tot een last te worden. Zuster clara bekende open. lyk in de flotkerke, alwaar men haar bezweeren'wilde, dat alles, wat zy federt veertien dagen gezegd en gedaan had, niet anders dan bedrog en leugen en louter lastering was, waar toe zy door den pater lactantius , den predikheer mignon en de carmeliter monnikken was overreed geworden. Zy verzeekerde, om, wanneer men haar I 5 van  133 Urbanus Grandier. van deeze exorcisten wilde bevryden, alle hunne boosaartige ftreeken en bedriegeryen te ontdekken. Zy herhaalde dit getuigenis twee dagen achteréén; en zy ondernam zelfs, om, by 't uitgaan der kerke, de exorcisten aan te randen; dan een monnik hield haar tegen en dwong haar door bedreigingen, om terug te keeren. Zuster agnes volgde het voorbeeld van zuster clara en herriep haar voorgaand gedrag openlyk in de kerke. Zy bezwoer de aanwezenden, met traanen in de oogen, om haar van deeze fchriklyke gevangenis te bevryden, waar in zy zuchtte. Beide zusters voegden hier nog by, dat zyzich volkomen verzeekerd hielden, dat, wanneer men haar ook in het klooster op het uiterfte mishandelde, om dat zy een geheim ontdekt hadden, dat haar op de ziel was gebonden, zy liever alles wilden lyden en daar by een gerust geweeten behouden. Insgelyks hield No y ar et ftaande , dat zy eenen onfchuldigen belasterd had en God deswegens om vergiffcnis bad. Zy wendde zich nu tot den bisfehop van Poitiers, dan tot laubardemont, en zeide: zy gevoelde zich in haar geweeten verplicht, om deeze belydenis af te leggen. L aub ar desi ont lachte 'er flechts om; de bisfehop en de bezweerers echter beweerden, dat dit eene listige ingeeving van den duivel was, om de lieden in hun ongeloof te verfierken. Een arts deed aan eene bezeten non eene vraag in de griekiche taal; deeze non , even zo wars van haare rolle als de voorgaanden zynde, antwoordde  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. 139 de zeer trouwhartig: ,, ik verftaa geen taal, die ik niet geleerd heb ; ik beu niet bezeten. Men heeft my reeds lang geplaagd, om voor de lieden grillen en verdraayingen te maaken; had God my echter niet verfterkt, zo was ik reeds lang in vertwyffeiing geraakt, want ik ben zeer ongelukkig, door dat ik deeze lieden in de handen ben gevallen." Dan, een wydloopiger yerhaal van deeze ongerymdheden, onrechtvaardigheden, lasteringen en geweldenaaryen, die uit haat, geestdry very en woede by laueardemont en zyne medegenooten hunnen oorfprong hadden, om aan het lompfte en hemelfehreeuwendfre verdichtzel geloofwaardigheid by te zetten, zou het geduld des leezers vermoeyen. Deeze onrechtvaardige en onregelmaatige handelwyze wierd zelfs zo ver gedreeven, dat men den beklaagden niet eens toeliet, om iets ter zyner verdeediging in te brengen; in tegendeel wilde men noch zyne wederleggingen en verdeedigingsfchriften aanneemen, noch de tegen hem uitgebragte oirkonden en bewyzen aan hem ter beantwoording mededeelen. Men haastte zich veelmeer, om het doodvonnis over hem te vellen, hetwelk op den 18 augustus 1635 in het klooster gefchiedde. Laobardemont en de commisfarisfen fpraken op dien dag over den ongelukkigen grandier het volgende oordeel uit: wy ver* klaaren gedagte urbanus grandier fchuldig aan , en overtuigd van de ondeugd van toovery, van behekfing en duivelfche bezitting van eenige non-  t40 Üreanus Grandier. nonnen en leeken der ftad Loudun: wy veröordeelen deezen grandier, om voor de hoofddeure der ft. Peterskerke, nevens die der heilige ursüI.a, mee blooten hoofde, met een ftrik om den hals, en met eene brandende kaarfe van twee pond in de hand, boete te doen, en God, den koning en de overheid, knielend om vergiffenis te fmeeien; en om wyders, dit gefchied zynde, op de lieilige kruisplaats gebragt, op eene ten dien einde opgerichte brandftapel aan eene paal gebonden, en alzo, nevens zyn met den duivel geflooten verdrag, zyne tooveneekenen , en zyn gefchreeven boek tegen den ongehuwden ftaat der priesteren , leevendig verbrand, en zyne asfche in de lucht geftrooid te worden: van rechts- en commisfie-wegen." Alvoorens dit doodvonnis wierd uitgefprooken, liet men den Wondheeler fo urne au met geweld in grandiers kerker brengen. Deeze heelmeester hoorde, dat grand ier tot een der exorcisten zeide: „ Barbaarfche beul, zyt gy gekomen, om my geheel van kantte helpen? gy weet, onmensch, welke wreedheden gy aan myn lighaam hebt uitgeoeffend. Hier! beroof my maar ten vollen van het leven! " Een der' rechteren beval hier op aan fourneau, om den gevangenen al de haairen af te fcheeren, en hem zelfs de wenkbraauwen en de nagels af te fcheuren* dan deeze heelmeester weigerde, om aan dit wreedaartig bevel te gehoorzaamen. „ Ik geloove, zeide grandier, dat gy de eenig-  Uit intolerantie onfchuldig verhand. 141 cenigfte-zyt, die nog medeiyden met my heeft;" waar op fourneau antwoordde: ,, lieve heer, gy kunt alle lieden niet zien." -— Men zogt aan zyn lighaam naar de zogenaamde duivelsteekenen, dan men vond alles natuurlyk en niets buitengewoon. Een ander heelmeester, zyn vyand zynde, had hem reeds verfcheide maaien het fondeer-yzer in het vleesch geftooten, om daar door die gewaan* de merkteekenen aan te toonen, waar mede de duivel de hekfenmeesters zoude kenmerken, en hem daar door de hevigfte pynen veroorzaakt. Eindelyk wierd hy in de zaal van het gerechtshof gebragt, alwaar verfcheiden ftaatdames, benevens laueardemonts vrouw, op de ftoelcn der rechteren zaten. Hier ontving hy niet dan mishandelingen , wordende van den franciskaaner lactantiüs bezwooren, waar op de griffier hem het •vonnis voorlas. Na dat grandier hetzelve onbeweeglyk had aangehoord, keerde hyzich, met de volgende woorden, tot zyne rechters: „ Myne heeren! Ik roepe God den Vader, Zoon en heiligen Geest, en de heilige Maagd, myne éénigfte voorfpraak, tot getuigen aan, dat ik nooit een hekfenmeester ben geweest, dat ik nimmer tooveryen bedreeven heb, en dat ik van geen andere zwarte kunst weet, dan die, welke in de heilige fchrifc vervat is, welks leere ik beftendig predike; als mede, dat ik nimmer eenig ander geloof heb aangenoomen, dan dat van onze moeder, de heilige catholyke, apostolifche en roomfche kerke. Ik ontzegge den duivel en zyn wezen, -— ik beken- ne  144 Ure anus Grandier. ne onzen heilland, jezus Christus, en fmeei Jee hem, dat zyn aan het kruis vergooten bloed my moge te lïade komen. U echter, myne heeren! bezweere ik, om de geftrengheid van myn doodvonnis te maatigen, en myne ziel niet in vertwyffeling te brengen." Deeze woorden, hoewel van traanen en frakken verzeld, hadden echter op niemand eenigen invloed; zo zeer waren hunne harten door geestdryveryen dweepzucht verhard! Men bragt hem op de pynbank, ten einde hem belydenis af te persfen, wie zyne medefchuldigen waren, hoewel hy 'er geenen had. De franciskaanen en capufyners waren by deeze pyniging tegenwoordig, om de werktuigen, daar toe gebruikt wordende, te bezweeren, uit vreeze, zo zy zeiden, dat de dui>» vel de werking der tortuur verydelen mogte. Deeze monnikken lloegen by die folteringen zelfs mede hand aan 't werk en overlaadden den lyder met fmaadredenen. Grandier, wiens lighaam, door zo veel uitgedaan ongemak, reeds zo zeer verzwakt was, viel eenige reizen in onmacht; men riep hem echter telkens door hervatte pynigingen wederom in het leven terug. Men floeg by de beenftokken zelfs twee kielen meer dan gewoonlyk, waar door de beenen barstten, en het merg 'er uit fpatte. Grandier, van eene nieuwe onmacht weder tot zich zelf gekomen zynde, betuigde nogmaals, dat hy onfchuldig was, en dus ook geene medeplichtigen had. Hy verlangde, om aan den pater gril-  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. 143 crileaut, gardiaan der barrevoeters, zyn gewezen vriend, zyne biecht af te leggen; dan dit wierd hem hardnekkig geweigerd-, biedende men hem , hier tegen, zynen doodvyand, de pater 1.actantius, tot biechtvader aan. Pater cru. laüt vond echter middel, om nog een oogenblik voor zynen dood tot hem. door te dringen. Herinner u, riep hy hem toe, dat onze heilland jezüs christds, door martelingen en den kruisdood tot God zynen Vader geraakte; geef u niet over aan de vertwyffeling ; ik brerge n den zegen van uwe moeder; zy en ik, —■ wy bidden God, dat hy u genadig moge zyn." Deeze troostryke woorden fcheenen den ongelukkigen grandier te verheugen en op te beuren. Vol vertrouwen op deezen goeden geestlyken, keerde hy zich tot hem en bad hem, om zyne moeder te vertroosten, en by haar de plaats van hem als zoon te vervullen; teffens verzeekerde hy hem, dat hy met het volkomenfle bewustzyn van zyne onfchuld, en met het vaste vertrouwen op Gods barmhartigheid, zynen geest zoude opgeeven. De gerechtsvoogd had in tegenwoordigheid van alle rechters beloofd, dat den veroordeelden zoude toegelaaten worden, om eene redevoering tot het volk te mogen doen; als mede, dat hy gewurgd zoude worden alvoorens men de brandflapel zoude aanfleeken. Dan de monnikken, grandiers vyanden, wisten middelen uit te vinden, 01a  Ï44- Urbanus Grandier. om de volvoering van deeze medelydende belofts te verydelerh Grandier nu op den brandftapel gefteegen zynde en het volk willende aanfpre'eken, wierpen bem de monnikken, welken aan zyn zwygen zeer veel gelegen lag, zulk een menigte wy water in het gezicht, dat hy daar door in zyne ipraake geheel belemmerd wierd; en toen hy met dit oogmerk ten tweedenmaale zyne mond wilde openen, floot een ander monnik hem die door eene kus. Dat is een Judas kus, riep grandier uit, geheel misnoegd zynde, dat men hem de troost ontroofde, om aan het volk zyne onfchuld te openbaaren. De woedende exorcist greep hier op een yzer kruzefix, en zich aanftellende als of hy het hem wilde laaten kusfen, floeg hy hem daar mede eenige maaien in 't gezicht. Grandier leed dit geduldig, biddende intusfchen yverig tot God. De toezegging, door den gerechtsvoogd aan grandier gedaan, om hem naamlyk te laaten wurgen eer de brandftapel wierd aangeftooken , konde insgelyks niet gehouden worden, doordien de monnikken in de daar toe beftemde ftrik heimlyk een knoop hadden geflaagen. Grandier had echter nog zo veel kracht, om de ftrik hooger op te brengen, en die zo te leggen, als hy wezen moest, dan pater lactanttus greep een handvol ftroo, ftak het aan eenen fakkel aan en hield het den veroordeelden aan 'e gezicht, terwyl hy  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. 145 hy hem toefchreeuwde: „ wilt gy niet in u zelf keeren, nietswaardige, en den duivel afzweereu? " — „ Ik hebbeniets met den duivel te maaken, antwoordde grandier, ik ontzegge hem en zyn wezen, en bidde God, dat hy my barmhartig moge zyn." — De pater, zonder het bevel van den gerechtsvoogd af te wachten, viel den fcherprechter in het werk en ftak zelf den brandftapel aan. De arme grandier, deeze daad ziende, riep met een klaaglyke ftemme! „ waar blyft dan de belofte, die men my gedaan heeftl? Pater lactantids, 'er is een God in den he» mei, die rechter zyn zal tusfehen u en my." Hier op richtte hy zyne oogen ten hemel en bad: Deus meus ad te vigilo, miferere mei! (Myn God , Ifc wachteopu, ontferm u over my.) Dan de capuzyners, om te beletten, dat het volk deeze zyne. laatfte woorden niet hooren zoude, wierpen hem., al het nog overig zynde wywater in het gezicht» De gerechtsvoogd riep den fcherprechter tóe* pm 'grandier te wurgen, gelyk beilooten was» dan pater lactantids, die tienmaal meerbeül was dan de fcherprechter zelf, had de brandftapel reeds zo in de brand gezet, dat men wegens de. fterke vlammen, niet meer by den veroordeelden komen konde: het lighaam van dit beklaagenswaar»: dig en onfchuldig offer viel in het vuur en Wieri leevendig verbrand. Door zulke ongerymde, onrechtvaardige en gru». welyke middelen, wisten richelieu, efl eene bende verharde en verbitterde paapen . hünfie. 1. deel. K wraaK..  145 Urbanus Grandier. wraakzucht te bevredigen. De kardinaal had bevolen, dat men grandier fchuldig moest bevinden, en eene menigte booswichten yverden uit haat of uit eene flaaffcheen ftrafbaare gehoorzaamheid, om hem, onder den fchyn van recht, verdichte misdaaden op te dringen en aan de vlammen op te offeren. Op den dag, dat grandier wierd ter dood gebragt, maakte men het volgende gedicht op L a u b a r dem ont! Vous tous, qui voyez la mi/ere De ce corps, qu'on brule aujourd'hui, Apprenez, que Jon commf 'fdire Mérite, mieux la mort, que tui (*). Pater lactantids, door de knaaging van zyn geweeten verteerd wordende, flierf een maand daar na in raazerny. De kardinaal van richelieu, wiens toorn nugeflild was, trok, uit vreeze dat deeze onrechtvaardige cn belachlyke handelwyze al te bekend zoude worden, de vier duizend livres penfioenin, die hy den exorcisten had toegelegd. Het fcheen, als of de duivel flechts naar deeze omftandigheid gewacht had, om Loudun voor eeuwig te verlaaten; bezetenen en bezweerers verdweenen thans alle (*) Gy allen , die de ellende van deezen man , die thans verbrand wordt, aanfchouwt, geloof vry, dat de over hem aangeftelde rechter veeleer dan hy de dood verdiend had.  Uit intolerantie onfchuldig verbrand. 147 falie op éénmaal; fiechts het aandenken van deeze affchuwelykheden bleef nog overig. Nog tegen» woordig, na anderhalf eeuw, zyn de inwooners vaa Loudun 'er over aangedaan , dat hunne ftad da fchouwplaats van deeze gruweldaad was. Zy had» den een gefchrift aan den koning ingeleeverd, waar in zy het bedrog van de exorcisrm aantoonden » en om befcherming tegen de onrechtvaardigheden van laueardemont en zyne medehelpers ver* zogten; dan dit gefchrift wierd, zo wel als de ver* zoekfchriften van grandier en zyne naastbe* ftaanden, onderdrukt. Dit tooneel, hetwelk de kermerken der duis» tere eeuwen van barbaar^chheid en blindheid opleeVert, viel voor in het zo uitmuntende en zo ge» rcemde tydsgewricht van Frankryk, het tydsgewricht der fraaye geesten en der geniën, hetwelk een corneille, mol ere en la fokTAI» ne zag ontftaan; en de bewtrker hier van was die beroemde kardinaal, die zich de eer van eenen be* fchermer van opklaaring en kon ft en toeëigende, en wien de ftoute fraufche akademie voor haaren ftich« ter erkent. Arme Menschheidl Aanmerking van den Vertaaltr. Niet geheel onbekend is deeze gefchiedenis aaQ myne landgenooten; men leest ze in eene verzameling van gedenkwaardige rechtzaaken van 5?ita* val, uit het fransch in het nederduitseh overgebragt; nogthans geloof ik, te meer. dewyl die K 2 Ver-  148 Urbahbs Graktdier. verzameling niet in ieders handen is, veelen *er geen ondienst mede te doen, dezelve op nieuw in hun geheugen te roepen, terwyl die in het tegenwoordig tydlïip, waar op alles het oog op Frankryk gevestigd heeft, zoikmy niet bedriege, zeer juist ter fnede komt. Veel zouden wy dus hier over kunnen aanmerken, dan liever willen wy, om gewichtige redenen, dit aan het oordeel van den lee- ^ zer zeiven overlaaten. V I. È  V I. JOHANN NICOLAUS GOLDSCHMIDT. . Een menfchenëeter, den 24 July I772 te Berka aan den Mm geradebraakt (*). De gefchiedenis van eenen menfchenëeter, midden onder eene befchaafde natie, en in eenen tyd, dat het ïeptiménteeJe 10 fterk in de mode was, dat de gewelddaadïge dood van eene vlieg den mensch deed fidderen, is gewistyk een zonderling verfchynzel, hetwelk wysgeeren, zedenmeesters, predikanten en geneesheeren, menigvuldige ftoffe tot ftichtelyke overdenkingen aan de hand geeft. Ik' nogthans gaa alle die opmerkingen ftilzwygend voorby , en verhaale bloot, het geen ik in de actea vond. JOHANN NICOLAUS GOLDSCHMIDT, een koehoeder te Eichelborn niet ver van Weimar, was gebooren in het dorp Hernschwegen by Streyfen, genoot zo veel onderwys in den christelyken godsdienst , (*) Zie Gruners %\nm& jfa »k&e ««" SHl*tStè< ««f ias ja'p 1782. K3  JJO JOHANN NlCOLAUS GOLDSCHMIDT. dienst, als zyn eenvouwige. fchoolmeester hem geeven Icon de en wilde, trouwde in zyn zevenëntwintigfte jaar, en verrichtte zyn ampt agtëntwintig jaaren'Iahg, zonder dat men iets anders by hem befpeurde, dan eene zekere ruuwheid van zeden, deeze foort van lieden byzonder eigen, eene groote lompheid en bovenmaatigen jagttoorn. Zo verliep zyn eenvormig leven tot in zyn vyfënvyftigfte iaar(ï7?i)j toen het grootftegedeelte vanDuitsch, 3and door eene algemeene duurte van levensmiddelen gedrukt werd. En nogthans had deeze duure tyd geen aandeel aan.de verfchriklyke daad, waar toe hy zich door zynen jagttoorn liet verleiden. Want nog den zelfden dag had zyne vrouw brood van Weimar gehaald, zyn huisje was onbezwaard, en hy bezat nog eenige hoenders en ganzen. De weduwe schone man zond haar meisje, bykans elf jaaren oud, des morgens ter fchoole. De middag naderde, en het meisje bleef uit. De moeder, ongerust, dat haar kind misfehien iets mogt zyn overgekomen, vernam na haar by alle haare bekenden, zelfs by goldschmidt. Hy antwoordde, dat zy by het visfehen in eeDen vyver tegenwoordig geweest was. De vyver zo wel als de daar by gelegen bron werd naauwkeurig doorzogt, maar zonder het minfte gevolg. 'Er ontftond dus verdenking of hy niet misfehien het kind moorddaadiger wyze had om het leven gebragt, naardien hy voor eenigen tyd, door eenen geest van waarzeggery bezield, het flachten en opëeten van kinderen had aangekondigd, en zich zeiven de vreem-  Een' menfchenëeter. 151 vreemde Janderen had voorbehouden. Bovendien had zyne buurvrouw weisse opgemerkt, dat goldschmidt het onder de voorbereidingspreek op den aanftaanden bededag in zyn huis zeer druk had gehad, dat hy vervolgens tweemaal zich had voor'de huisdeure begeeven en rondgezien , of hy ook iemand in de nabyheid konde ontdekken, dat hy daar op een pakje kleederen onder zynen rok in het ledig ltaande huis van ure anus g ei st had gedraagen, en van daar ledig terug was gekeerd. De moeder bragt dit aan by den rechter van het dcrp. Het gemelde huis en de kelder naauwkeurig doorzoekende, vond men aldaar eenige kleediogftukken en zesendertig in ftukken gekapte ledemaaten van het meisje, als mede een groot gedeelte van de hersfenen, het net, het hart, de long, de lever en de rechter nier, de overige ingewanden, die gezamenlyk meer dan éénmaal waren doorgefneeden, een groot ftuk van de huid des hoofds, de onderlip, benevens de afgetrokken huid van de kin en voorhals, als mede de daar aan hangende bovenfte gedeelten van de iuchtpyp. Onder de kin bevond men eene fcheefloopende wonde van twee duim lang, en op de haairige hoofdhuid eene groote buil met ondergeloopen bloed. In goldschmidts huis befpeurde men eene fterke brandige reuk, en vond in de uit de kachel gehaalde asch nog een boschje afgefneeden en verzengde haairen, een ftuk halfverbrande huid en eenige catechismus-prentjes, en in zynen biecht, rok een ftuk gekookt en gebraaden vleesch, dat K 4 va»  Jj2 JOHANN, JSfl.eOLAUS GOLDSCHMIDT. van de dye feheen te wezen en een half pond woog, Goldschmidt werd dus gevangen gezet, en beleed zyne misdaad in deezer voege. Tegen elf uur was het meisje voorby zyne huisdeure gegaan, en» cp zyn roepen, met hem in zyne kamer, alwaar hy haar beloofd had, om de klok te wyzen. Terwyl het meisje nu daar naar had gezien en gevraagd, wat voor een ding dat was, dat daar boven leefde, had hy hetzelve, zonder dat het kind 'er hem oorzaak toe gegeeven had, voorbedagtelyk van achteren by de muts met de haairen gegreepen, en hetzelve de keel willen affnyden; maar dewyl dit niet terftond mooglyk was, had hy haar met den byl op het hoofd geflaagen, de nek doorgekapt en die toen geheel losgedraaid. Tweemaal ademde het kind nog, alvoorens de noodlottige'flag volgde, het bloed befpatte de muur en de bank, en de moordenaar volëindigde de begonnen daad. Hy Ontkleedde het doode meisje, wierp het hoofd, benevens de armen, voeten en fchoolboeken, in de kachel, hakte het overig gedeelte van het lighaam in ftukken, ten einde hetzelve voor zyne vrouw onkenbaar te maaken en op de nachtwaake eenige toefpyze by zyn brood te hebben, verborg de beste ftukken op den zolder en de ingewanden in de vuilnis, wiesch de vloer zorgvuldig af en Itrooide 'er zand op, verteerde een ftukje gekookt en gebraaden vleesch uit nieuwsgierigheid, en droeg den volgenden dag zynen voorraad in de kelder van g e i s t. Bovendien verzeekerde hy dat hy  Een mcnfchen'êeter. '53 hy het vleesch van doode kalveren en geflachte honden met zyne vrouw verteerd had, en zederd eenigen tyd vol denkbeelden van moord geweest was, zo dat het hem om het even was, of hy een dier, dan of hy een mensch om het leven bragt. De vrouw had niets van die daad geweeten, noch minder eenig deel daar anri gch:d, (zulks betuigde haar eigen man, en eeic menigte a^cre getuigen,") maar had, zonder zulks te weeieu, van het vleesch van dit onfchuldig meisje gegceten; djar tegen betuigde zy, dat haar man in drift terflond van vermoorden had gefprooken , dat hy altyd norsch en opvliegend, m-jar nooit peinzend of raazend geweest was, en dat hy ook menigmaal den gebuuren kleinigheden had ontftoolen. De eerde doodilag en het genot van menfehenvlcesch was even zo zeeker, als de verdenking van eenen nog vroegeren moord op hem viel. Want men vond in zyn huis kleedingftukken van een jong mensch, die men by hem niet vermoeden konde. Goldschmidï beleed ook dit misdryf en gaf de volgende omftandigheden daar van op. Hy had eenige dagen na Michaëlis 1771, zo als hy gewoon was, zyn vee tegen den middag in het zogenaamde jefuiten-woud willen dryven, hetwelk zelden zonder houthakkers en houtvergaarders was, en aldaar aan den ingang van het bosch een jong mensch vaa bykans vierentwintig jaaren io een reiskleed Haan gevonden, die zyn vee fchuuw maakte. Gold. schmidt fchold hem, de wandelaar ontkende de daad, zy raakten beide handgemeen, dekoehoeder K 5 floeg  154- JoHANN NlCOLAUS GOLDSCHMIDT. floeg hem met zynen dikken ftok achter het linker oor, zo dat het bloed terftond ryklyk ftroomde en de ongelukkige dood ter aarde nederplofte. Zyne beenen ridderden nog, gelyk zulks by ftervenden meermaalen plaats vindt, en de wreedaart deed ze door nog eenige flagen voor eeuwig rusten. Nu droeg de overwinnaar den verflaagen vyand in het dikke woud, trok hem uit, vierendeelde hem, en droeg telkens , wanneer hy zyn vee naar binnen dreef, een ftuk 'er van in eenen zak mede naar huis, bedekt met rystakken. Hier kreeg hy trek, om menfchenvleesch te eeten. Het wierd gekookt en gebraaden, het overige op den zolder bewaard, en, dewyl het fpoedig verrotte, ook aan den hond gekookt en in ftukken gefneeden gegeeven, terwyl hy deezen echter naderhand zelfflachtte en wederom verteerde. Zyne vrouw mogt deezen maaltyd mede doen, maar zy konde het zogenoemde fchaapenvleesch niet kaauwen en zeide, dat het een verduiveld oud fchaap moest geweest zyn, waar over de moordenaar hartelyk gelacht had. Men vond op den zolder eenige beenderen» die, naar zyn gezegde, van dien ongelukkigen waren, maar door den phyficus muller niet als zodaanig erkend werden. Tntusfchen had goldschmidt eenige reizen de hand- en voet-yzers weeten te verbreeken, en by den ftoelgang zich zo geperst, dat hy bruin en blaauw werd , ten einde dus doende zyne breuk meer naar buiten te dryven en zich den dood op den hals te haaien. De nieuwe phyficus, Dr. eu-  Een menfchenëeter. jjücholz, kreeg dus last, om zich in cbgnito in de gevangerjis te begeeven, en te zien, of 'er eenige teekenen van waanzinnigheid, die zyn advokaat ter zyner veröntfchuldiging had aangehaald, by hem te befpeuren waren. Hy vond niets van die natuur. Goldschmidt fprak verlïandigen ordenlyk, verhaalende ook dat het hondenvleesch beter had gefraaakt dan het menfchenvleesch, (want dat het laatite te zoeten eeoigzins waichelyk was,) dat de lever van het vermoorde kind, wegens al te groote bitterheid, niet was te eeten geweest, en dat hy, behalven eene breuk, hem door eenen os veroorzaakt, niets van eenige ziekte of fmart wist. De fcheepenftoel te Jena wees hem dus de ftraf toe, dat hy, als een voorbeiagtelyk moordenaar, van onderen op geradebraakt, en zyn lighaam op het rad zou gevlochten worden. Dit vonnis werd den 24. july 1772 te Berka aan den Ilm aan hem voltrokken, Goldschmidt bewees ook in dit geval, hoe vast zyn lighaam was. 'Er waren herhaalde flooten met het rad nodig, om zyne armen en beenen te breeken, en zyn geheele lighaam, maar inzonderheid de rug, was vol met haairen als borstels. Zo ftierf deeze kwaaddoener en menfchenëeter, gelyk hy verdiende. Het is jammer, dat predikant noch arts, door menigerley vraagen over den oorfprong van deeze handeling, van den tegennatuurlyken trek tot menfchenvleesch, van den byzonderen goeden of Hechten fmaak in eenige leden of  Ij(5 JoHANN NlCOLAÜS GoiDSCHMIDT. of het ingewand , van de aandoening na het genot enz meer licht over deeze duistere ftoffe hebben zoeken te verfpreiden! Want by den moord van den kousfenweever, zo als goldschmidt hem eens noemde, was jagttoorn de eerfte oorzaak tot den doodflag, en by het meisje eene zonderlinge liefde of zogenoemde affectie. Maar waarom vergat hy, den eerften navolbragtedaad, in het bosch te begraaven, en het laatfte gaarne te zien, zonder hetzelve te dooden? Hoe ontftond by hem die zonderlinge trek, om zich aan haar vleesch te verkwikken? Waarom gevoelde hy niet by den eerften fchrik en ontzetting na de daad, en by het laatfte medelyden vóór de daad ? Waarom viel hy juist op het genot van de lever van dit onfchuldig meisje? Dan hoe veele vraagen zou men hier nog n:et kunnen opperen! Daar by vertoonen zich nog zekere tegenftrydigheden in de gezegdens van fommige menfchenëeters. Hier zegt de vrouw van goldschmidt, dat het vleesch van een jong mensch niet zy te kaauwen geweest, goldschmidt zegt, dat het vleeschwalchlyk en zoet, en de lever, zelfs na het wegneemen van de galblaas, bitter gefmaakt heeft, daar zelfs de lever van dieren in een dergelyk geval niet ligt bitter is. De fchotlandfche roovcr by hector eoetius zogt voor zich jonge zwaarlyvige lieden tot zynen maakyd uit, en beweerde, dat hun vleesch eene lekkerny was. Zyne twaalfjaarige dochter, die by het gevangen, neemen haars vaders nog maar één jaar oud was, kreeg den zelfden trek en verzeeker- de,  Een menfchenëeter. 157 de, dat menfchenvleesch zofmaaklyk was als eenig ander. De Battasërs op het eiland Samatra, die, volgens den heer miller in zyne reisbefchryving de gevangen echtbreekers en dieven verteeren, roemen het menfchenvleesch boven alle andere fpyzen, en de voetzooien en handpalmen alswaare lekkernyen. Hier fchynt het fpreekwoord, ieder heeft zyn eigen fmaak, in den eigenlykften zin plaats te vinden. # # Het eeten van menfchenvleesch, eene misdaad »f niet, zo als men het neemt (*). De mensch, meer dan een werktuiglyk wezen, bekwaam om te denken, te vergelyken en vry te handelen, verlaagt zich niet zelden in het gewoel der hartstochten beneden het dier. Dit is meestal te vrede, wanneer het zynen vyand heeft overweldigd of gedood, zonder dat het zyne wraak uitlaat aan het weer- en leevenloos lighaam, terwyl de eer- (*) Daar de heer Hofraad c. g. gruner deeze gedagten over het eeten van menfchenvlee ch in zynen Hfrwmadj fi'itacr/je tmi) 9ïidjt«&: 1792 heeft gep'aatst, en men de elven ais een aanhang et op de verhaalde gefchiedenis hier boven moge aanmerken, zullen wy van den leeeer Iigdyk verfchooning verkrygen, ja za: het veeiiigt fommigen derzel'-'en niet onaangenaam wezen, dac fy dezelve als zodaanig hier ht-bben bygevce^d. Vcrtaaler.  ij8 Hei eeten v&n menfchenvleesch, eerlieden leevendigenvyand op het gevoeligst mis* handelt, zich zeiven allerley foort van wreedheden en pynigingen veroorlooft, ten einde zyne meer* derheid aan den dag te leggen, en zelfs den over* wonnen vyand nog na deszelfs dood befpot en mishandelt. Gebrek aan befchaaving kan zulk een gedrag by de wilden en barbaaren veröntfchuldigen, nationaale zeden en gebruiken mogen eenen fluyer over zodaanige misdaaden werpen y wraak en woede moge in den ftaat der natuur eenige veröntfchuldiging vinden; nogthans het inwendig gevoel van recht en billykheid zegt den wilden zo wel als den befchaafden burger, dat de overwonnen en vermoorde vyand een mensch was en bleef. De rechten der menschheid zyn gegrond op eene menschlyke behandeling in leven en dood. Het eeten van menfchenvleesch was by veele oude volken een nationaal gebruik, maar verbonden met de rechten van den overwinnaar, en vond ook maar enkel omtrent den overwonnenen plaats. Hieromtrent heeft ons de vroegere en laatere gefchiedenis menigvuldige voorbeelden bewaard. Menfcheneetery was een gevolg der woede en vond als zodaanig plaats by de Hunnen. „ Zy vernoegen, gelyk spangenberg zegt, wat maclyk en weerbaar was, haalden hun de darmen uit het lighaam, fneeden het hart van den ontzielden in kleine ftukjens en aten het dus raauw op enz." Menfchenëetery was wel eens een teeken van majelleit. In Nortka en op andere plaatzen werd alle maanden een Haaf gedood en plechtig verteer*!. Mea-  / iene misdaad of niet, enz. \ jo Alenfchenëetery was ook wel de gezellinne van gebrek aan levensmiddelen en van honger. Dit vond wel eens by langdaurige belcegeringen plaats. Iets van die natuur-verhaalt eichard van de jaaren 898, 1315 en 1318 in Sakfen, Thuringen , Hesfenland en Bohemen, als mede de arabier abdallatif, van het jaar 597 (na Christus geboorte 1200,) in EgypteD. Schrikverwekkend is het tafereel, dat hy hier van ophangt: „ by de arme en geringe lieden nam de hongersnood met ieder dag meer en meerde overhand, en het ging zo ver, dat zy aas fpysden, en met groote begeerte Hinkende halfverrotte lighaamen, honden, kameel- en andere veemest en allerley vuilnis opflokten. De onmenschlykheid werd eindelyk zo groot, dat zy zelfs het vleesch aten van hunne kleine kinderen, zo dat men ze menigmaal by een gerecht van gebraaden of gekookte kleine kinderen heeft aangetroffen. — Ik zag zelf een klein kind in eenen korf, dat men gebraaden had. Men bragt het by den gouverneur, en de man en vrouw, die, als des kinds ouderen, aangebragt werden, moesten mede naar het paleis van den gouverneur, alwaar hun zonder genade het vonnis werd aangezegd, om ter brandftapel gevoerd te worden. ( En nogthans zegevierde de honger over alle manifesten van de regeering.) In de maand ramadhan vond men eenen man, wien men al zyn vleesch van de beenderen had afgefcheld en verteerd, die gebonden nog leevende daar lag, zo als de koks gewoon zyn om het flacUvee de beenen te binden. — Een paar  2,50 Het eeten van menfchenvleesch, paar dagen vóór dit voorval zag ik eenen byna manbaaren gebraaden knaap, by welken men twee jonge kerels gegreepen had, van dewelken men verzeekerd was, dat zy den knaap vermoord, gebraaden en reeds gedeeltelyk verteerd hadden." Menfchenëetery, een kind van den nood, verandert eindelyk door de gewoonte in een onwederftaanbaare trek tot menfchenvleesch. De regent maqjoill a in Nortka kon zonder aan deezen trek te voldoen niet leeven, en zoog zelfs den engelfchen bevelhebber met wellust het bloed uit. „ De nood, zegt aed allatif, maakte den zo vreemden en affchuuwlyken trek tot menfchenvleesch wet dra algemeener, en men werd zo begeerig naar deeze kost, dat men die eindelyk zo goed als andere fpyzen bekwaam ter bevrediging van's levens nooddruft, ja zelfs aangenaam vond, dat men zich daar toe ook niet meer behoefde te overwinnen of 'er zich eenigzins van liet terug houden, maar het vry bont daaromtrent maakte. De zaak kon niet verborgen blyven , en by nader onderzoek bevond men, dat 'er zulke menfchenëeters aan alle oorden in geheel Egypten te vinden waren. Nu hield de verwondering op, het denkbeeld van het walchlyke in deeze zeldzaame kost ging verlooren, men begon over het affchuuwlyke daar van onverfchillig te oordeelen, en eindelyk hoorde men daar van, als van eene nu zeer bekende zaak, flechts weinig meer fpreeken." Hy verhaalt daaromtrent verfcheiden zeer treffende voorbeelden. Eene arme vrouw rukte eene moeder haaren gefpeenden knaap van  eene misdaad of niet, enz. t$t van de zyde weg, fcheurde hem dén buik op, en begon hem raauw op te eeten. Men bemachtigde de verlaaten kinderen van arme ouderen, loefde op de volwasfenen, had de fchoone en Vette lighaameh het liefst, verzamelde zich eenen Voorraad, en bewaarde dien met pekel in kruiken, ver» teerde het vleesch raauw en van eène roodzwartachtige kleur , zonder toefpyze of brood , men verzogt 'er anderen op te gast, maakte 'er een weitoebereid en fmaaklyk gekruidefricasfée van; ïom» wylen kookte men alleen het hoofd in veele krui* deryen, op eenen anderen tyd de handen, dan eens bereidde men andere deelen, dan eens de lenden, in boekweite meel. „ Wie eens zyn huis verlaaten had, vaart abdallatif voort, keerde zelden terug : want de bende van menfchen-jaagers had zich zeer ver verfpreid. — Wanneer zy gekreegeö werden , poogden zy zich daar mede te verönt* fchuldigen, dat het geen, waar van zy gegeeten .hadden, het geftorven lighaam was van hun kind, van hunne echtgenooten enz. Men trof ook eene oude vrouw by een klein kind aan, hetwelk zy be« zig was te verteeren, en op het oogenblik zogt zy zich daar mede te verontschuldigen, dat dit kind het kind van haare dochter was, en geen vreemds dat het toch beter ware, dat het lighaam van dat kind door haar werd opgegeeten, dan door iemand anders. — Het is verder algemeen bekend, d»t men zelfs de graven heeft geopend, en 'er de daarin liggende dooden tot zyne fpyze heeft uitgedaald, ja dat men zelfs zodaanig vleesch aan anderen ver- I. deel. L kogt  iö~2 Het eeten van menfchenvleesch, kogt heeft. —- 'Er was geene provincie in het ge> heele land. alwaar men niet in het geheim zeer begeerig menfchenvleesch verflond. — Op den weg naarFejum hielden zich lieden op met rytuigen, die zich voor de reize flechts eene Weinigheid lieten betaalen, maar die hen, welken zich met hun inlieten en den weg met hun wilden afleggen, üachtten en naderhand de buit onder zich verdeelden. — Eindelyk was 'er niet eens tyds genoeg tot dit enkel wegwerpen, en zy bleeven dus naby de wooningen en werkplaatzen liggen. Men maakte als dan hier gebruik van, om deeze dooden te ontleden, en geduurig trof men braaders en bakkers daar by aan. In de maand dhu Ihhadfchje werd in Mafr eene vrouw gegreepen, die eenen knaap geflacht had, waar over zy geworgd werd." —— Menfchenëetery maakte fomtyds een tegennatuurlyke trek uit by zwangeren. Het zelfde zegt en bevestigt ook abdallatif. „ Eene gegoede vrouw uit den militairen ftand was zwanger, en haar man was geduurende haare zwangerfchap in den dienst van huis. Naast haar huis woonde arm volk, uit welker armoedige keuken op zekeren dag haar •eene zo aangenaame reuk te gemoet kwam, dat zy, gelyk de zwangere vrouwen wel eens pleegen, zich liet gelusten, om 'er iets van te vraagen. Dewyl het haar goed gefmaakt had, begeerde zy 'er meer van, maar moest haar het zeggen getroosten, dat 'ér niets meer van in voorraad was. Zy verzogt, om ten minden de toebereiding te weeten van een zo fmaaklyk gericht, en kreeg ten antwoord,  eene misdaad of niet, enz. 163 woord, dat het menfchenvleesch ware geweest. Dit beviel haar niet kwaalyk, en welhaast kwam zy met haare gebuuren overeen, dat die haar kleine kinderen moesten opvangen, waar voor zy naderhand de buit redelyk met hun deelde. Toen zy dat Hechte handwerk lang had gedreeven, hetzelve gewoon was, en de wreedheid by haar tot eene tweede natuur was geworden , werd zy eindelyk geducht voor haare flaavinnen, en deeze verrieden haar. Men overviel haar onverhoeds met eene huisbezoeking, en dewyl men vleesch en beenderen by haar vond, die tot èen klaar bewys verftrekten van de waarheid der aanklagte, werd zy zonder genade gevat, gekluisterd en in de gevangenis gebragt. De uitvoering van het doodvonnis aan deeze boosdoenfter bleef alleen achter wege uit achting voor haaren man, en uit medelyden, hetwelk men had met het kind, dat zy onder haar hart droeg." — Menfchenëetery werd, door zulks te herhaalen of door de gewoonte, tot eene tweede natuur, en men konde zulks als dan bezwaarlyk, of in het geheel niet, nalaaten. Dit blykt uit het voorige verhaal zo wel als uit de gefchiedenis van goldschmidt. Het eerfte genot fchynt hem, tegen zyn beter weeten en willen aan, tot het bevredigen van zynen eetlust verleid te hebben. —• Menfchenëetery wordt menigmaal een onbegryplyk familie-gebrek. Zulks getuigt hector boetius in zyne gefchiedenis van Schotland. „ Een fchotfche roover, zegt hy, werd gevangen, en met vrouw en kinderen leevendig verbrand, dewyl L 2 hy  1<54 Het eeten van menfchenvleesch, hy jonge Heden in zyn huis lokte en opat, en bygonder aan kinderen en vette lieden boven alle anderen de voorkeur gaf. Men verfchoonde een meisje, dat nog geen jaar oud was, en toen zy in haar twaalfde jaar het zelfde ondernam, wat de vader gedaan had, werd zy ten doode veroordeeld. Ieder verwens.chte en veraffchuuwde dit monfter, en zy vroeg aan de omftanders: waarom fpuuwt gy Uit ? Wist gy, hoe lekker menfchenvleesch fraaakt; een ieder zou zyne eigen kinderen opëeten." —' Menfchenëetery was menigmaal het gewrocht van belustheid, (dit getuigt abdallatif uitdruklyk,) menigmaal zelfs van genegenheid voor fchoone meisjes. Zulks bevestigde de menfchenëeter uit Berka. Even zo verfchiliende is de fmaak der menfcheneeters omtrent het genot van het menfchenvleesch en van enkelde deelen des lighaams. Het meisje van twaalf jaaren oud zegt, dat het zeer lekker vleesch is. Haar vader geeft de voorkeur aan het vleesch van jonge lieden, van kinderen en van zwaarlyvige perfoonen. De lieden van dat handwerk in Egypten waardeerden het tedere vleesch van kleine kinderen boven alles, gaven de voorkeur' aan het vette boven het magere, plagten het vleesch van de beenderen af te fchellen, of enkelde deelen toe te bereiden , en vermoedelyk naar den verfchillenden fmaak, de een aan dit, de ander aan een ander deel de voorkeur te geeven. De man uit Berka beweerde, dat het hondenvleesch beter fraaakte dan menfchenvleesch, dat het laatfte te  ■eens misdaad of niet, enz. Iö5 te zoet en eenigzins walchlyk was, en dat de lever van het kind hem , wegens derzelver bitterheid , niet gefmaakt had. Ook de toebereiding was verfchillende. De laatfte had het gekookte vleesch nog in zynen biechtrok zitten, had hetzelve uit nieuwsgierigheid gebraaden en met brood gegeeten, terwyl zyne vrouw het vleesch als zeer taay en onbruikbaar had verworpen, de eerften verteerden hetzelve gekookt en gebraaden, (meestal op de laatfte wyze,) gedeeltelyk nog raauw of roodzwartachtig, dan eens gekruid of met boekweite meel toebereid. Door de afwisfeleude toebereiding fchynt men dus den aangenaamen fmaak gekreegen, en door de herhaaling allen natuurlyken tegenzin verbannen te hebben. Menfchenëetery was en is dus niet altyd één en het zelfde, en kan dus naar dien zelfden maatftaf beoordeeld worden. Het nationaal gebruik moge de kar.nibaalen veröntfchuldigen, en de hemel ons genadig voor het invoeren van hetzelve bewaaren. De barbaarfche majefteit, die haare oppermacht door het braaden van menfchen te kennen geeft, heeft niets anders in haar voordeel dan haaren despotieken wil en zonderlingen fmaak. De genegenheid voor een fchoon meisje is gevaarlyk en ftrafbaar, byaldien zy met een zodaanig genot eindigt. De oorlogzuchtige woede moge den wilden krygsman veröntfchuldigen, maar in onze landftreeken is zy eene ftrafbaare misdaad, zo dra zy ontaart in menfchenmoord en menfchenëetery. De gewoonte maakt het bezwaarlyk, ja onmogelyk, L 3 om  166 Het eeten van menfthenvïeesch, om die ondeugd af te leggen, en vermeerdert de hoegrootheid van de herhaalde misdaad. De door honger veröorzaakte en in de mode geraakte trek tot menfchenvleesch werd by de Egyptenaaren beilraft, met verbranden en verworgen, ook wel eens met tien duizend denariën afgekogt. En de trek by het roovers meisje, die overgeërfd fchynt te wezen, naardien dezelve zich zo plotsling, zonder verdere voorafgaande aanleiding vertoonde ; de trek tot menfchenvleesch uit belustheid by de zwangeren of by andere perfoonen — is eene belustheid herkomftig uit ongefteldheid, en vermindert of bevrydt zelfs wel eens van de ftraf. Zo zeeker en beflist het is, dat de doodflag als eene ftrafbaare misdaad, en het genot van menfchenvleesch als affchuuwlyk moet befchouwd worden; nogthans blyft het geval overig, dat de menfchenëetery menigmaal behoore tot de zonderlinge ("pica) of affchuuwlyke belustheid (malacia,) dewelke niet altyd van de willekeur of de denkbeelden der menfehen afhangt. 'Er is niets zo zeldzaam en ongehoord, waar op zwangere vrouwen niet zoms vervielen, niets zo leelyk en affchuuwlyk, wat niet zomwylen met een hevig verlangen begeerd, en met eene onbefchryflyke begeerlykheid verteerd werd. Ik heb een klein meisje gekend, dat al haare haaïren uittrok, en die benevens de onreinigheid van het haair als een lekker beetje opSt, eene zwangere vrouw, die alle ochtenden met wagenfmeer op het brood in plaats van honig fmuldc, eene andere, die zich in de dikke kuiten van eenen  tem misdaad of niet, enz. I6"7 nen flachter verliefde en daar in hartelyk toebeet, eene andere, die in haare koets gierig na verfche menfchendrek haakte, en het gevonden met veel genoegen opfmulde enz. Voor ons is deeze trek walchlyk. Wy kunnen niet begrypen, hoe een verftandig mensch zich zulke affchuuwlyke zaaken kan veröorlooven, en nogthans befpeuren wy 'er kwaade gevolgen van, zo dra men hun dit genot ftandvastig verbiedt. Wy beproeven alle mooglyke middelen, om haar deeze zonderlinge belustheid uit het hoofd te praaten, maar te vergeefsch, en de vrouwen gelooven, dat die onbevredigde lust zich openbaare in het jonggebooren kind. Wyzien, dat een verkeerd begrip die onwêerftaanbaare lust in haar opwekt, dat tegenfpraak die by haar vergroot, dat het geoorloofd genot veelal het wederkomen van dezelve verhindert, en dat het onbevredigd verlangen eenen plotslingen tegenzin terug liet tegen dat gene, wat men kort te vooren met de grootfte ongerustheid en angst wenschte en eischte. Hier vindt geene de minfte verdenking plaats van eene Hechte opvoeding of kwaade gewoonte, hier komt geene verftandige redeneering over het betaamlyke of wanvoeglyke van dien trek te pas. Die perfoonen handelen enkel naar een zeker raadzelachtig initieel:, welks bevrediging voor hun eene ftem der natuur is. Zy volgen , zy genieten het gewenschte gericht, -— en zyn geneezen. De natuur fchryft den koortsachtigen menigmaal fpeL 4 cifie-  IÖ8 He} eeten van menfchenvleesch, xrifiJce fpyzen en dranken voor, de aandrang om die te genieten wordt onwêerltaanbaar, het verlangen neemt ieder oogenblik toe, en het genot verjaagt de koorts met haar geheele gevolg. Zou men niet het zelfde kunnen zeggen van de belustheid op menfchenvleesch? De eerfte aanleiding daar toe moge zyn en heeten, welke zy wil, nogthans opent hier eene ongeftelde verbeeldingskracht den weg, het daadlyk genot neemt alle bedenking en vooröordeelen weg, de herhaaling maakt de fpyze ter bevrediging van 's levens nooddruft bekwaam en aangenaam, de gewoonte wordt tot eene tweede natuur, en de kookkunst bevredigt door verfchillende toebereidingen de lekkere tong. Zeer veele kwaaddoeners bedreeven eerst, gelyk goldschmidt, moorddaaden , en daar op ontdekte zich by hun, even als by zwangeren, den onbekenden en onwiilekeurigen trek tot het vleesch van den vermoorden, flet eerfte genot hield den geheimen trek gaande. Deeze verleidde den ongelukkigen, om een lief onfchuldig meisje tot zich te lokken, ten einde het te dooden en te verteeren, zonder de fchriklyke gevolgen van deeze daad te bedenken. De' lieflyke reuk was by de zwangere vrouw, waar van abdallatif verhaalt, de eerfte verleidfter, de fmaak hield het denkbeeld van de lekkerny gaande, haar aanhoudend verlangen noodzaakte haar, om kleine kinderen te laaten opvangen, en derzelver vleesch te genieten, terwyl de gewoonte het on- moog- Éi  eene misdaad of niet, enz. i