VROUWE ADRIANA JOHANNA BAKE, DOUARIERE VAN WYLEN ZYNE HO OG-E EDELHEID DEN HOOG- " EEDELEN HEERE PETRUS ALBERTUS VAN DER PARRA, In heven Gouverneur Generaal van Neerlands lndiè, H, L. G. Op Haar Hoog-Eedel-gebo: Landgoed WELTEF* jE» in den Ouderdom van 63 Jaarea 6Maanden en xt dagen, overleeden den i8de» Fcbruary 1787. Tir gezeegtnde Gedacbtenijfe aan de hervormde Gemeente te Batavia voorgefield, door THEODORUS VERMEER. TE BATAVIA. Gedrukt in 's E. Compagnies Boek-drukkery, By PIETER vaa G£EM£N 1787.  Uitgegeeven naar Kerk-orde.  Geëerde Leezer J)e hoogachting die Ik der Hoog Eedelgebore Vrouwe Dou* ariere Van Der Parra, weegens hare voorbeeldige Godvrugt toedroeg, de byzondere gunft en vertrouwde vriendichap , waar meede Zy my eenen reeks van meer dan vyftien Jaren lang vereerde, en nog meer 't belang myner dierbare Gemeente , waar aan ik my dit verpligt achtede, noopten my de eenvouwige Kerkreede die U hier ter leezing aangeboden word , tot Haar Hoog Eedelgebo: gezeegende nagedachtenis te doen, ik zou omtrend dezelve u niets te berichten hebben , indien ik niet vreesde, dat de woorden op bladzyde 29. en 30. betreffende '/ onverwagt afbreeken der Harp' zangen^ en de onderlinge zamenkomJlen, of niet , of verkeert van U mogten begreepen worden; Om der-  C 2 ) derhalven dezelve voor U ver* ftaanbaar te maken, vind ik my verpligt te melden, dat ik daar doel op eene godvruchtige zamenkomft die ik met eenigen myner geëerde Amptgenoten en andere waardige Vrienden, 's vrydags avonds, alle veertien dagen, op Haar Hoog Eed: gebo: Landgoed Wel - te- Vreede hield , en in welke wy, na verfcheidene andere gcwigtige bybelftukken behandelt te hebben , tot een onderwerp onzer gelprekken de Pfalmen van David gekozen had den, om t'elken reize eenen derzeiven tot bevordering van Bybeikenniffe te verklaren, en tot aanwas van godvrugt op de Gemoederen toe te paffen; Eene on^. reezen worden in de Poorten: Dat dog deeze, in de openbare zamenkomften des Volks met Lof gemeld en 't aankomend geflacht ter gezeegendé Nagedachtenis voorgemeld behoren te woiden, erkende degryze, zo wel gewyde als ongewyde Oudheid reeds, en de volgende Eeuwen beveiligden 't; daar van daan zo veele Lofreedenen, Lot-en Leevens befchryvingendiemenin godlyke enmenfelyke, kerklyke en weereldlyke Schriften aantrefd, om den roem der Deugd te vereeuwigen en hare bekoorlyke glanïTen in 't Oog der Nakomelingfchap te helderer te doen flonkeren ; 't zal U dan myne  Over Spreuken XXXI. vs: 31. 3 inyne geëerde Kerkgenoten niet vreemd voorkomen , dat ik my daar toe ook in dit uur aangorde; Ge weet't alle, zulk eene voortrtfflyke, in Deugd en blanke Godvrugt uitmuntende Vrouw, als ons In mynTexcHoofdftuk,door 'tvorflelyk Penceel gemaald word , wierd huiden Voor acht Dagen ons door den Dood onttogen, Zy had uwe algemeerie hoogachting in haar Leeven verworven, en zouden we dan by hareUkvaarte Haar niet gewen van de Vrugt harer Handen ert hare Werken haur laten pry/.en in ae Poorten? Zouden we haar voorbeeldig Leeven en godvrugtig afïlerven u niet ter Gedachtenifle voordellen , op dat gy ook haar Gelóóf moogt navolgen, aanfihouwénde de uitkomfle harer wanielin* gel Daar toe togbepaald zig 'tgants bellek deezer gewyde Reedevoering; Hare uitmuntende hoedanigheeden u voor ogen te fchilderen, en 't gebruik dat gy van derzelver nagedachtenis behoord te inaken,op uwe gemoederen aan te voeren. A a Haar,  4 KERK-RÉÉÖÊ Haar, wier dood we thands plegrfg betreuren in hare uitmuntende hoeda» nigheeden voor uwen Geeft te malen, is 't eerfl gedeelte van myne opgenomene taak; Dan van wat zyde zal ik ze u ter befchouwinge voorftellen ? van den V ant hareï aardfe Grootheeden, zaamgeUxoomde Weereldsfchatten, of blinkenden Eereiland eertyds zo fterk van u bewondert en geëerbiedigt ? Dan al gedoogte de aart myner Euangeli bediening zulke fchitterende Niettigheeden te verheffen , ai was ik niet ten duurfte verpligt, om dagelyks in den roerendften ernfl myner Ziele, teegen derzelver te verre gaande bewondering te betuigen, en uweeedeleHansneigingen tot verheevener voorwerpen op te voeren, behoefde ge meer dan uw Oog naar gindfen Grafkelder heenen te wenden, om de buitenfporigheid van zulk eene Onderneeming te wraken? Leggen daar die Aangezichten die zo ftatig vereerd pleegen te worden, niet door akele  over Spreuken XXXI. vs: 31. § akele dood.rekken misvormd, 't verachtelyk gewormte ten prooi? Kennen die pragtige Eerezeetels waar op ge hen verheeven zaagt, hun wel meer? Hebben zyvanal dien luifter waar meede zy eertyds praaiden, van alle die Schat* ten die zy bezaten , iets meer dan eene zwarte Doodbusfe overgehouden ? Roepen zy 't ons niet, als van onder den Zark die hunne kille Lyken overdekt, allergrievendfl: toe, De Menfcb die in waarde is, hlyft m'&9 hy zal in zyn flerven niet m< t alle meede neemen, zyne Eer %al hem nut nadalen ? Njen Kerkburgers van Batavia , Ik zal u geene aardfe Grootheeden maar olinkende Genadegaven doen bewonderen , Ik zal uwe aanzienlykfte en vermogendfte BurgerelTe u niet in hare blinkende Stand verheffing malen , maar uwe voorbeeldigfte Godsdienstgenote en braaflte Kerkburgeresfe, u voor Ogen ftelien; Verwagt nogtans niet, dat ik u in haar Leevens tafereel een volmaakt JDeugdenbeeid zal teekenen, Fs: 49. v$ï 13 ea ï8. "  € KERK-REEDE *t geen boven de menfelyke broosheid, en de by den beften altoos overblyvende verdorvenheid der Natuur, verheeven, met geene zwakheeden nog gebree^ ken bezoeteld ware, Dan. moeft ik my aan laffe vleitaal deezer gewyde plaatfe boven al onwaardig, fchuldig maken, dan wraakte hare thands boven die zwak* heeden verheevene Zielmyneonbefcheidenheid: Me dunkt, droeg zy nog.eeni* ge kennis van haar vorig verblyf, Kon zynog een toegeneegen Oog op dit Tempelvertrek Haan, daar hare geneigthee* den eertyds zo flerk aan verknogt waren, waar van zyzo meenigmaal in hare ftilie hartentaai uitriep, Hoe Heffelyk zyn uwe Woningen , Heer der Leegerfcha-, ren, Zy poogde myne klanken te ft ui*' ten, Zy herinnerde my zo veele grievende klagten in mynen Boezem uitgedord , over aankleevende verdorven* heeden, zo veele fmeekende zugtingen om van hare verborgene afdwalingen gereinigd te woraen; Dan, heeft de Zon zelfs  ever Spreuken XXXL vs\ 31. 7 zelfs hare vlekken, hadden de grootfte Heiligen hunne gebreeken, behaagde 't 's Heemels vrymagtig Kerk beltuur hierop aarde, de Voortbrengfels der genade niet tot dat toppunt van volmaaktheid en onbeneevelden Luifler op te voeren, dat we in de zalige Onfterflykheid te gemoete zien, We mogen dan in 's Heeren Heiligen de glanfen van 't Heemellicht, door de neevelen hunner zwakheeden heenen, bewonderen, en die Algenoegzaamheid der godlyke genade aanbidden, wier kragt in de menfelyke Zwakheid zo luifteryk volbragt word, voor al, wanneer door alle die Wolken heenen, de ftralen van'tgodlyk Ligt zo helder doorbreeken. Gelyk in de Natuur dezelve Zaden en Planten,weeliger opfchieten en cier* lyker Vrugten voortbrengen, naar ma* te de grond waar in zy gelegd worden, tot derzelver ryke teelt gefchikter was, zo behaagd het de vrymagtige Heemel* genade ook dekoftelyke Zaden van God, A3 * vrugt  t KERK-REEDE vrugt en Deugd in verfchillende Boe* zems te Horten, en naar derzelver verfcheidene geaartheeden verfcheideniyk te doen opfphieten ; Deeze, zagter van imborft, gematigder in gemoedsdriften , befchaafder in omgang en zeeden, verheevener van denkwys en neigingen , doet dezelve Deugden helderer in *tOogder Weereld flonkeren, dan Geene, die van eene driftigere bloedsgefteldheid, onbefchaafder zeeden en leevenswyze, bekrompener denkwyzeenHartsgeneigtheeden , voor gevaarlyker uiterüen en zigtharer Gebreeken bloot ftaat, en derhalven de Genade min tot Cieraad Verflrekt: Dan had onze Overleedene dit byzonder Voorrecht, dat de plantingen desHeeren byHaar als ineeneneedelen, en door de hand der voorzienigheid bevorens toebereiden grond gelegd waren, en alle hare aangeborene en door eene befchaafde opvoeding verkreegene hoedanigheeden flrekten om hare Godvrugt Iuifter by te zetten, thoen 't Code I Jfim  cvir Spreuken XXXI. vf* 31. 9. behaagde zynen Zoon in Haar ie openbaren: Met eene voördeelige Lichaamsge* ftalte begunftigd, zag men de eerbied inboezemende deftigheid en hartbekorende vriendelykheid op haar aangezigc gemaald, en de zagte Ogen uitltralen, met eene nog voordeeligere bloed-en gemoedsgefteldheid begunftigd , vereenigde zy daar in alles wat 't menslyk Caraéler beminlyk pleeg te makenj Zagtaardigheid, Menslievendheid, teedere meedogenheid, en voor al dat aan* lokkend cieraad, dat eertyds de roem onzer vrouwelyke natiegenoten pleeg te zyn, Ik meen dat eerbaar zeedige dat zig over haar gants gelaat en houding verlpreide, hare getemperdheid meer naar 'tfchreumagtige dan naar 't moedige hellende, deed Haar wel veele zaken, meer van de zware dan van de ligte zyde befchouwen, en dikwyls onder geringe zwarigheeden gebukt gaan, dan , en hier bleek de zeegenpralende Genadekragt allerzigtbaarst in, heeft men Haar ook;  xo K B'R K - R E E D E meenigmaaf laften zien torfen, daar hare teedere fchouders onder fcheenen te moeten bezwyken ; Ernithaftige deftigheid was wel haar Hoofd Caraéter, maar getemperd door eene onbe, dwongene Vrolykheid en minzame infchikkelykheid, die zelv in haren klimmenden Ouderdom haren omgang , voor jonge Lieden wier fmaak en Leevenswys niet geheel verbafterd was , aangenaam maakte: Zeedigeeenvouwigheid blonk wel in haar taal, kleeding en gantfe houding uit, dan was dezelve verre van verachtelyke laag-of-dwee* perige eigenzinnigheid, die al te dik, wyls 't bekoorlyk aanzien der Godvrugt mifvormde, Bewuft dat de onderfcheidingen der menfelyke ftanden in deeze Weereld, eene verordening van die albeftierende Voorzienigheid zyn, die beide Armen en Ryken maakt, deezen verhoogt engeenen verneedert, wiftzy zig ook, naarden verheevenen Eereftand waar toe zy op gevoerd was, met waardigheid te •  ever Spreuken XXXI. vs: 31. if gedragen,en inde uiilating harer vrien» deïykhe-d zeiveene onvoegbre gemeenzaamheid te vermyden: En wat blim. kender natuurgaven zal ik hier nog by voegen? waartoe zou ik dit tafreel vergroten ? dat zy onaangezien hare Chaftelyke geaartheeden en deugden, een cieraad harer Kunne , en eeven zo beminlyk als nuttig lit d-*r menflyke zajnenleevinge was weet en erkend gy alle; 't zyn ook deeze hoedanigheeden, hoe bekoorlyk en achtenswaardig zy anders mogen zyn niet, dieikUvoornamenlyk wilde doen bewonderen; mee dat alles toch zou zy veel roem by de - mennen, maar weinig Lof by God heb¬ ben kunnen hebben; ik moet ze U alleen als in'c verichiet vertonen, om U te doen bezeffen wat cieraad zy hare Godvrugt konden by zetten, wanneer zydoorHeemelgenade bezield en beglansd wierden, en hoe, opdien eedelen, fchoon door de aangeboorne befmetting der zonde, in $ig zeiven diep verbafterden grond, de fpriu>  i» KERK-REEDE fpruiten der Heemelplantinge, weeliger konden opfehieten en cierlyker Vrugten voortbrengen: Dat toch in haren boezem door de vrymagtige Genadehand een bovennatuurlyk en heemels Leevens beginzel, waar door alleen dode Zondaars in niewigheid des leevens voor God kunnen keven , gelegd was, bleek uit haren gantlen wandel, hiervan 't onwraakbaarst getuigenis: Wars van alle huigeiary en ydele nabootfing , vertoonde zy zig nimmer aan 't oog der Weereld onder eene vreemde, Haar oneigene gedaante, nog praalde met deugden die zy niet waarlyk bezat, was 'er in deezen iets berrpelyk in haar Ca?after, 't was zeeker, dat zy door hare aangeboorne fchreumachtigheid, meer haar Talent verborgen hield, dan te veel of te voorbarig ten tone fpreide : Eene meer dan harer kunne , voor al in deeze Gewesten doorgaans eigene kennis, der waarheeden van onzen heiligen Godsdienft bezat zy , met de eedele Bere'èrs de Scbrif*  over Spreuken XXXI. vsi 31. ij Schriften dagelyks te onderzoeken, w»s bare gelieffte beezigneid, en of ichoon Zy, van alle roekeloze fpitsvinnigheeden afkeerig,meeft de verheevene Chriften» verborgenheeden van dien kant befchouwde,die op de verbeetering van't hart en de bevordering van 't inwendig genade leeven invloeid, was zy onr.rend derzelver verligte kundigheedenenregtzinnige bsvattingen nogtans gants niet onverfchillig, maar hield onwrikbaar vast aan 't woord der waarheid en onze gezuiverde Kerkleer, met 't bloed onzer Vaderen zo mild befproeid en duur verzeegeld : Dat in haar ook een ongeveinft Geloof woonde , dunkt my, hoe omzigtig en fchreumachtig men anders behore te zyn, in de beoordeehng van anderer gemoedsgefteldheid, en de hartenkennis Hem over te laten die alleen Harten en Nieren beproeft, dat zeg ik, in haar ook een ongeveinft Geloof woonde, dunkt my, uit zo veele vertrouwde ree-, dewiflelingen, als van hart tot hart ge-  U KËRK-REEDÈ fproken, te mogen verzeekeren , of" fchoon toch haar Geloof doorgaans van dat juichend vertrouwen niet verzeld was, dat anderen mét mter bhdfchap 't pad van 's tleeren Geboaen deed topen, en zy meer door een Geloof van aangekleefdheid dan van volle verzeekering leefde, vertoonde zig nochtans zo vee-" le en zo veele doorflaande blyken van des zeivs oprechtheid in alle hare werkzaamheden en duiflerite zielsgefteldheeden zelv, dat men 't zonder deChristelyke Liefde ter zyde te Hellen , niet logenen kan, Wat innig, wat hebbelyk, wat ootmoedig gevoel bezat zy niet van haarzeedelyk verderf en diepe onwaardigheidvoor God, wat teede^eaandoeningen over de oneindige en alle bezef* te boven gaande zondaarsliefde van Gods Zoon, met wat aanbiddende bewondering fprak zy niet van 't alles overtreffend dierbare der in 't Euangelium aangebodene genade, hoe dierbaar was haar de minfle blyk van's Heeren-  over Spreuken XXXI. ^31. 1$ ren Goedertierendheid niet! Wat heers* fende Lult betuigde Zy niet om voor God te leeven , Jezus te verheerlyken! By deeze dingen leefde zy, en in atle dien was 't leeven van haren geef. Dan is 't Geloof een vrugtbaar en noodwendig vrugtdragend beginzel, dat zig in de betrachting van allerlei eedele Christendeugden openbaard, loonde zy ook. haar geloof niet uit hare werken ? zal ik U hier hare heufe, onbezoetelde en door de fchrale nyd en fnode lafterzugt zelv ontziene zeeden vertonen, den roekelooften Chriftenvyand en zeedc-, loolien Euangeliverzaker met eerbied voor hare deugd vervuld doen zien? of behoef ik U dien blakenden Godsdienfty ver te herinneren die haar zo lange, ten fchitterenden voorbeelde voor deeze Gemeente deed ftrekkèn, hare aanhoudende vlyt om onze Godsdienftige vergaderingen by te wonen, zelvs onaangezien de toeneemende zwakheeden hares ouderdoms, en de ongemakken van den togt  *6 KERK-REED E togt^herrewaards by ongunftige vlageö Van 't weeder? Huiden voor veertien dagen zaagt Ge haar nog vóór 't larf! in dit Heiligdom tot de vergadering der Strydelingen opgekomen, ftamelende die godverheerlykende gezangen aanheffen, die zy acht-dagen later op verheevener Heemeïtonen ftond uit te galmen; Is 't dan nodig dat ik U die eedele, die weldadige liefde doe gedenken , waar in zy haar Geloof zo aanhoudend werkzaam hield? Wat donker floers hare zeedigheid daar over ook poogde te verfpreideri , hoe min zy daar door roem by menfen zogt, is 'er nochtans de mare reeds voor lange van uitgegaan, eene zo mild zeegenende regtehand kon toch niet onbekend blyven, of fchoon zy 't zelv voor hare linkehand poogde te verbergen: of konden zo veele harer beweldadigden ondankbaar zwygen ? of zyn 'ergeene fchreiende Weeduwen die de rokken en kleederen zouden ivillen vertonen die deeze Tabitha haar gemaakt heeft, thoen  ever Spreuken XXXI, vs: 31. 17 thoen zy nog by haar was? Dan waar toe hier breeder in uitgeweid ? Ge hebt Haar alle dat regt gedaan, dat zy haar geflacht tot roem, den Godsdienft ten cierade, en U hare Land-en Kerkgenoten ten blinkenden voorbeelde fbekte: Weinige onder U zullen voortaan 't oog op die fchildertrekken van Koning Lcmuëi, in myn Texthooftdeel veliigen, zonder aan Haar te dénken, en zig hare beeltenis voor ogen te Hellen, Zy breide hare handpalm uit tot den Elendigen, en zy flak hare handen uit tot den Nooddruftigen, Haar man was bekend in de poorten, Hy zat met de Oud/Ie des Lands, Zy deed haren Mond op met Wysheid, en op hare tonge was leere der goed. iadigheid, Geeft Haar dan van de vrugt harer handen, en laat hare werken Haar pryzen in de Poorten» Ziet daar, myne waarde Horers, eene flaauwe fchets van de voortreffely- vs: 10. vs: 23. vs: 16,  |8 KERK-REE3Ë ke geaartheeden die 't Leeven van 't X$ jongft onttogen DeugdenbeUd vereierden, Ik hou my verzeekerd, dat niemand my van laffe vleitaal verdenken zal, of vermoeden dat ik hare trekken met een vals vernis beglansd hebber Dan bedoelde ik in 't melden van dit alles Haren roem niet, nog eene onvrugtbare bewondering over hare uitmuntende hoedanigheeden by U te verwekken , Hane needrige Ziel kende geenen anderen roem dan in den Htere, en hoe gewoon zy ook ware anderer voortreflykheeden te bewonderen en met lof te gedenken, deed de minfte loffpraak Haar toegevoerd, een onaangenaam geweld op haar ootmoedig gevoel, enbragt haren zeedigen Geeft als in verwerring; Aan den voet van den Genade throon bragtZy knielende den roem van al 't goede dat in haar gevonden mogt worden; En is mogelyk alle verftandhouding der verheemelde Geeften met  vur Sprtukm XXXI. vs: 31. iy $er zeiver agtergeïatene Sirydgenoten niet geheel afgefneeden, dan dunkt me» wenkt ze 't ons uit de fchaterende juichzalen toe, en vorderd als eenen laatften Liefdedienft van ons af , dat vvy ook die alles te bovengaande Genade die zig aan Haar wilde verheerlyken, over de Haar gefchonkene Weldadigheeden dankbaar roemen: Wiens hart zou zig hier toe met die verheemelde Ziel niet Vereenigen? Ja genaderykft Emanuël, mogen onze ftamelende klanken tot uwen fchitterenden Throon opftygen ? mogen nog broze en met de fterfHykheid bekleede Aardlingen, hunne deemoedige aanbiddingen, met de verheevene Juichzangen uwer glanfende ThroonGeeflen vermengen? Gedoog dan, dat we Uwe onbezefbre Zondaarsliefde,Uwe onbegrensde mildadigheid , den Rykdom en kragt der werkinge van den op Golgotha door U verworven Geeft, in onze thands verheerlykte Kerkgenote B a, zo  io KERK-REEDÈ zo luifterryk ten tone gefpreid , mee dankbre bewondering aanbidden en verbeerlyken! Nut Haar, Niet Haar,maar %wen Naam zy de eer, om uwer goedertier endheid en uwer waarheid wille: Zy was een aarden vat, maar Gy hebtHeemelheerlykheid op Haar gelegd, Zy was een docmfchuldig Adamskind, maar Gy hebt Haar gewaflen in uw Bloed, en tot den blinkenden Eerefland der Zonen en Dogteren van den Allerhoogften verheeven, Zy was in haar zelve duifternis, maar Gy hebt Haar tot een licht gemaakt in den Heere, en tot eene handende en lichtende keer/e onder ons omfloken, Uzy de Eer, de Heetlykheid en de Dankzegging in alle Eeuwigheid! Me dunkt, Gemeente van Batavia, kon die tbands door kille doodskoude verftyfde tong eens weeder in beweeging gebragt, en door den gleed van den verheemelden Geeft, op nieuw bezield worden, om van U dien zy zo tee- der  mr Sprmkm XXXI vs: 31. ut der beminde, een laatfl affcheid te neemen , wat roerende klanken hief zy niet onder U aan! Me dunkc, Ik hoorde Haar, U die gn^vende* betuiging toevoeren, " Myne nog jongli zo teeder „ beminde Kerkgenoten, die my zo na »» aan 't harte laagd, voor wien ik dage »> tyks myne knien tot God boog, myn ,, ftil gebed heemel waards op/.ond, s, Ik ben nu op den genadigen wenk „ mynes Verloffers van U afgefchei„ den, en tot oneindig heerlyker „ liand dan ik immer op aarde bezitten 9, kon, opgevoerd; Alle die glanfen die „ ge in my pleegt te bewonderen, die „ ruim 2 Praalzalenen vorftelyke Luft„ hoven die ik nog jongfl bewoonde, „ zyn uit myn hart en oog verdweenen, „ nu myn ziel met de glanfen van 'c „ godlyk Licht onmiddelyk beftraald, „ de blinkende Heemelzalen en altoos „ groenende Paradysplantagien, en verp, rukkende Triumfpe'rken mag doorB 3 „ kruis-  M KERK-REEDS „ kruiffen: Ach! wat is al de aardfe 3, heerlykhe-iddaarge my meede bekleed ■jy zaagt by dien gloeienden Luifler die my nu omringd, hoe rampzalig was ikhee„ den, had ik thoen myn vertrouwen op „die vergankelykheeden van 'tLeeven „ gefield, had ik uit dien onregtveerdigen Mammon, my gecne vrienden in de een* „ uoigt Tabernakelen gemaakt, was ik 7% „ eigendom van eenen vólzaligen Jezus s „ niet geworden, en had ik in zyne Lief„ dewonden geene verberging voor myne „ doemfchuldige ziele gevonden! Zom* s, mige van u zagen 't, Alle weet ge 't, dag „ al defchatten engrootheedendieikbe„ zat, niet eene neep van die folterende ,, fmerten konden verzagten, die my aan „ de veege fterfkoets boeiden, niet eene „ bange zugt uit mynen geprangden boe„ zem verdryven, niet eene vrolykeaan„ doening in myn hart, nog llreelend „ vooruitzigt in mynen Geeft verwekken: 3, Helaas! 'k zag op aard niets anders dam „ eene-  over Spreuken XXXI. vs. 31* 2.3 ^, eene eeuwige beroving van alle myne „ fchatten en bezittingen te geraoete, „ WELTE VREEDE, hoe lullig en ver„ makelyk, hoe lange, onder eenen za„ nienvloed van duizende genoegens „ door my bewoond, hoe zeer 'er myne ,, geneigtheeden ook aan verknogt wa„ ren, ilond binnen weinige dagen my „ niet meer te kennen-; Een akeligdood,, kleed , eenige tranen myner Vrienden „ waar Svoor eerlang myn kil gebeente „ ongevoelig Hond te worden, was alles „ wat my overbleef. Ach! wat was't var» my geweeft, had ik thoen, van zwakheeden overltelpd, van allen aardfeu „ troofl berooft, myne Ziel niet in my„nen God konnen opbeuren, had ik „ thoen myn hoofd niet in ffcille ruft op „ dat eeuwig, welverordineerd', en in alles „ zo wel bewaard herbond'konnen needer9, leggen,dat Hy my in Chiftus mynen Ver9, toffer gejleldhad) hadden thoen de ver,, trooftingen Gods myne ziele niet ver- „ kwikt  H &ERK-REED E jvkwikt; Hoe akelig is't fterven, ho$ „yfielykde Dood, wanneer men gee» ne vooruitzigten op eene zalige on* fterflykheid heeft!Ja, hoe befchreiens9> waardig zou myn Lotgeval niet ger 5Ï weeft zyn, thoen ik voor dien ge,5 duchten Gerichtsthroon verfcheen, „ daar de Ryke voor den Armen niet ge. ,, kend word, maar de geringfte flaaf „ met de magtigfte Aardsvorften gelyk ,. ftaat, had ik thoen,dien trouwen Za* „ ligmaker, wiens eigendom ik in myn „ leeven geworden was, niet tot mynen „ genaderyken Regter en vermogenden ,, Voorfpraak gehad, had Hy thoen niet by zynen groten Heemelvader „ voor my ingetreeden en gezegt, Laat „ deeze niet in V verderf neederdaalen , „ want lk heb verzoening voor hare Ziele gevonden, Maar ach! onveranderlyke „ Heemelliefde, over dood en hel zee*„ genpralende Godstrouw! Hy die 't ,, goede werk in my begonnen hadt heeft 59 't  ever Spreuken XXXI. vs: 31. • 25 „ V ook genaderyk voleind! Ik had den ,, goeden ftryd geflreeden, Ik had den loop s> geeindigt, Ik had het Geloof behouden, _p/vw/ ik met die Kroon der Gereg- tigheid, die de regtvaardige Regter my „ met nog voller Luifter, in den drang „ van alle zyne opregte liefhebberen 9, gesven zal, ten dage zyner heerlyke vtrfchyninge; Wat overvloedige Vrugt „ verfehaft my nu 't Werk der Gereg,s tigheid! met wat fchaterend gejuich ?, maai ik nu 't geen ik eertyds met 3, tranen by U zaaide! Beminnelyke %, Godsdienft, overdierbaar Chriften„ dom, wat peilloze, wat eeuwig vloei- ende bron van Gelukzaligheeden, doed „ ge als onder myne treeden niet ont„ fpringen! O hoe groot is 't goed, dat de Heer weggelegt heeft voor de geenen die Hem vreezen, dat Hy gewrogt heeft „ voor die geenen die Hem vertrouwen m „ de tegenwoordigheid der menjen-kinde„ ren! Mag ik, me dunkt, zo vervolgde ») die  &6 K E R K - R E E DM 99 die' zalige Schimme, Mag ik U myne is, vroegere Kerkojirgers eenen welmee9, nenden raad toedienen, wild ge nog „ een laatft liefdeblyk van my aanneemen, Ei Komd , volgddan myn voorts beeld, Rukt uw hart in tyds van 's „ Weerelds ydelheeden af, weid U Go„ de en zynen zaligen dienft toe, Zoekt den Heere terwyl Hy nog voor U ts vinden is, Roept Hem aan terwyl Hy „ nog na by Uis, Ik was eertyds, gelyk „ veele thands onder U, ook der ydel«, heid en zonde dienftbaar, maar aan „ den voet van Emanuël 's kruis, maar „ door innige beweegingen der godlyke „ Barmhertigheid, mogt ik genade vin„ den; Ach, langs dien zeiven altoos vers,, fen en leevenden weg kond gy die ook nog „ bekomen; Die zelve meedogende Je„ fus die my in ontferming opnam, my „ zynen gouden Genade-fcepter toereik„ te en tot my zeide, Leef in uwen bloe* ?, de, ja Leef tot in Eeuwigheid, Diezek 53 vq  over Spreuken XXXI. vs: 3 ï *7 ;,ve meedogende Jefus leeft: nog en „ ftrekt zyne liefde - Armen nog naar U „ uit, die zelve teederheid enzondaars,9, min bezield nog zynen godlyken Boe„ zem, Hy laatU nog door- den dienfl „ der Euangeli - gezanten die ik by U „ agtergelaten heb, bidden* als of Hy „ zelv door hun bad, dat G' V met God „ zoud laten verzoenen; Ei wend 't dan „ boetveerdig tot Hem, Crypt tochzy„ neJlerkteaan9enmaaktvreede9ja maakt ,, vreede met God; Bezefde ge, wat zalig5? heeden 'er in zyne gemeenfchap te ge„ nieten zyn, met wat rommelende inge„ wanden van meedogenheidHy over e„ lendige zondaren aangedaan is, bezef„ de ge hoe geducht de Eeuwigheid zy , „ wat ontzaglyken afftand 'er tuffen de „ verfchillende Lotgevallen der Onflerf„ lykheid zy, Ach Ge kond den drang „ uwer ziele niet langer weerftaan, Ge „wierpt U eilings in zyne geopende p Liefde-armen, Ce bekende nog in dee- zen  20 EER K - R E E D E „ zen uwen dag wat tot uwen Vrteds „ diend\ Mogt myn affterven Uhier toe „ ten fpore dienen! mogt ik met mynen 9, dood meer vrugt onder U doen, dan »5 ik immer door myn leevendig voor9, beeld vermogt ! Mogten de eerfte 99 juichklanken die ik in deeze vrolyke 9, zalen over de bekeeiing van zondaren ,, hoorde aanheffen, overU, overBataj, viasKerkburgeren, over myneagterge,, latenen zyn! Mogt ik U, eensin deeze $9 eeuwige Tabernakelen omarmen! Ik voldeed aan den Geeft en hartsneigingen der zalige Overleedene niet, indien ik U, hare vorige Strydgenoten, die in eenigheid des geeftes met Haar ftond, en door zulke fterke Liefdebanden aan Haargeftrengeld waart, niet als van harentweegen een woord tot bemoediging, veitroofting en opwekking toefpiak, me dunkt, Ze roept 't u , als van boven uit hare verheevene Gods woning toe, "Dierbre Meedeftrydelmgen 99 die  óver Spreuken XXXI. w 31, a£ „ die ik in 'tperk heb achter gelaten,op „ wat onmeetbrenafftand ik thans van U 5, afgefcheiden ben, ik blyf nochtans ,, in de gemeenfchap van den zeiven „ gekruisten Emanuël, in 't zelve deel„ genootlchap aan zyn Lyden en de „ kragt zyner opfandige, Uw God is nog „ myn God, en uw volk is nog myn „ volk, waar ik heenen gegaan ben, daar „ zult gy ook heenen gaan, in die zelve „ Schaduw e des Almagügen waar in ik ver„nacht, zult gy ook vernachten: en de „ dood zelfs zal geene, althands geene eeu„ wige, geene langdurige fcheiding zelv „ tuffen ons maken: Eerlang verwagt ik U „ in dit vrolyk geweh: van ligt en zee3, genpraal, Eerlang herdenken we hier „ met juichende aanbiddingen de troofts, ryke opwekkingen, die we eikanderen „ op den weg naar deeze verheevene „ Godsftad in gulle eenvouwigheid mee„ dedeelden , en hervatten op ferafyns $9 tonen die verrukkende harpliederen 9, waar  §o KERK-REED Ë §, waar in we zo onverwagt afgebrokeÖ wierden; Matigd dan, myne nog dierbre Vrienden, Matigd uwe droefheid 3, over myn affeheiden, Droogd uwe „ liefdetranen af, en weeft geenen Heiden i, gelyk die geene hoop heeft. Verdubbeld 9, liever uwe pogingen, om 't naderend 3, eind van uw moeielyk ftrydperk te be* s, reiken en U tot 't genot der onfterflyki, heid te bereiden, Doed alles wat uwe 3, handvindomte doen met uwe macht, want >f, daar is geen werk, nogverzinninge, nog 9, Weetenfchap,nog Wysheidin''tGraf daar 3, gy heenen gaat. Blyft door den gouden 9» band der eensgezindheid zaam geftren9, geld, laat dat zo zagt laaiend liefde9t vuur dat mynen boezem zo meenig9, maal verkwikte,nimmer verkoud wor„ den, laat die onderlinge byeenkomflen 9, daar ons hart zo meenigmaal brandend 9, onder was, als we eikanderen defchrifm 9, ten openden, toch niet na, voor al daar 99 Ge denidag zo fnel ziet naderen, Houd «12  mr Êpmihm XXXI. vs: ji. $ i * Ü veel in de befchouwing en bewondering van Jezus liefde beezig, raaaks „ nimmer harde gedachten van Hem dié „ de zagtmoedigheid, meedogenheid en „ lier de zelv is: / ch, had ik, thoen Ik „ nog onder U verkeerde, dat verlicht „ bezef en dat leevendig gevoel van Zyne „ onukfpreekelyke Liefde en onbezef„ baar teedere Meedogenheid gehad, dat „ my nu bezielt, hoeonbekomerdhad ik Hem myne belangens niet aanbetrouwd, hoe zeegenpralend, hoe jui„ chend was myn Geloofsvertrouwen niet „ geweelt, met wat verrukkende blyd„ fchap had 'k mynen loop niet volbragt, „ dan is nochtans zyne genade aan my niet „ te vergeefs geweelt, myn ongeloof heeft ,, zyn geloof nutte niete gedaan, Lag ik van „ grievende fmerten afgemarteld, van ,, dodelyke zwakheid overltelpd, op myn „ flerf koets als met geflotene Lippen, 1t „ hart was my nochthans door geene knel„ lende doodsanglten gefloten, myn fter- „ vende  §i KÉRK-REEDÊ „ vende boezem was nochtans voor 't ge„ voel van Jezus liefde, voor de verwag. „ ting van zyne heerlykheid niet gefloten, „ 'kmogt nochtans gelovig op 't gezee„ gend Golgotha Haren, en myne veege » ziel in Jezus handen beveelen; Grypt ,, dan moed,neergebogeneZielen, treu„ xige Strydelingen, de Heer die 't voor my voleind heeft, zal V ook voor U 9, voleinden , Zyne goedertierenheid is in „ eeuwigheid, en Hy laat niet varen dé „ werken zyner handen. Want die God 5» is enze 'Zaligheid, Hy is ons een God 9, van volkomen zaligheid, en hydien Hee9, re zyn uitkomften teegen den dood. Ver* 33 mofiet malkanderen met deeze woorden.