JIAATSCH. DER NEDERt, LETTERK. ï£ LEIDEN. Ca tal. b!. Geschenk van T(toneelstukken , 1841.  HET ONBEWOONDE EI LAND. TOONEELSPEL. «BÏOI.SD NAAR 'T EN6ELSCH VAK DEN HESBS ARTHUR MURPHY. DOOR l LUCAS PATER. TE UTRECHT, Haar hït Okigineel by P.jyUSXEA» ...i ■   VOORBERICHT. Toen ik kennis kreeg aan dit Tooneeifiukje van den Heere Arthur Murphy, was ik verwonderd dat niet meer dan vier Perfoonaadjen, waaruit het zelve heflaat, de aandacht geduurende drie Bedryven zo levendig konden houden als ik waarlyk bevond dat zy deeden: ik wierd, even gelyk de Engelfche Dichter, 'er op verliefd om deszelfi tederheid, en hefloot het in Nederduitfcl.e vaerzen over te brengen. By het uitgeeven daarvan heb ik den Leezer te berichten, dat even gelyk de Heer Murphy zyne P§rfuonaadjen tot Engelfchen gemaakt heeft, ik de myne tot Hollanders heb gemaakt. De flaat van V geval vertoont zich terftond zo duidelyk, dat het onnoodig is vooraf 'er iets meer van te zeggen. Men zal mogelyk aanmerken dat Silvia op de eene plaats te eenvoudige en op de andere verftandig naar haare jaaren fpreekt; doch men dient te verönderft ellen dat zy omtrent zestien jaaren oud is; dat zy \ met haare Moeder zo lang al' fien zynde , deeze tyds genoeg heeft gehad om haar te leer en redeneeren over verfcheidene zaaken; en dat zy voor 't overige in de eenvoudigheid is, die de Natuur oplevert in eene plaats daar zich geene menfchen bevinden , en vooral geene Mannen, van wier aart haare Moeder haar een haatelyk denkbeeld had gegeeven, doch wier gedaante haar onkenbaar was, omdat zy die niet dan in haare vroege kindsheid had gezien. LUCAS PATER. A PER-  PERSOONAADJEN. ConstantiAj Echtgenoote van Ferdinand. Silvia, Dochter van Conftantïa en Ferdinand. Ferdinand, een Hollandsch Koopman. Henrik, Vriend en Echtgenoot van Ferdinand. HET,  HET . ON BEWOONDE E I L A N D. T O ONEELSPEL. EERSTE B E D R T F. EERSTE TOONEEL, liet Tooneel verbeeld eene Valei op het Onbewoonde Eiland, omring met rot/èn, grotten, bloeijendeheesterge'.msfen, uitheemjche boomen en planten, die in het wilde opgroei/en. Aan de eene zyde ziet men een hol of fpelonk in eene rots, boven welks ingang zich in groote letters een onvoltooid Opfchrift vertoont. Constantia ziet men,, by het opgaan van 't gordyn, werken aan het Opfchrift, gekleed in een dierenhuid, en ver fierd met bladen en bloemen, hangende het hair los langs haar en rug: in haare hand houd zy een' afgebroken degen , met welken zy in eene flaande geflalte bezig is om het Opfchrift te voltooijen. Constantia, alleen, na een weinig zwygens. R ust, moede fpieren! rust, myne afgematte hand! Vergeet een korte poos uw arbeid aan dit ftrand! Ach! of de Hemel gaf dat ik dien kon vergeeten! 6 Heesters! naamloos kruid, dat dees vanéén gefpleten, A 2 Decs  4- HET ONBEWOONDE EILAND. Dees fcherpe rotfen fiert en met uw loof omvat! Gebooim', dat boven uwe armen, ryk van blad, Zoo mïldlyk uitbreid, daar ik rustloos om moet dooien! Gy, vreemde grotten! gy, met mosch begroeide holen! Voorwerpen, die my thans zo waard en dierbaar zvt! Zegt, bidde ik, zegt my, hebt gy immer, fints den tyd , Sints de overlange reeks der fnelverloopen dagen, Waarin dit eenzaam oordop uzyn'roem mogtdraagen, Zulk eene elendige gezien als ik ben ? Neen. Gy ftemde op 't tederft' met myn klagteh overeen. Gy hebt ter middernacht, toen ik in dees gevaaren Den grond bezaaide met myne uitgereten hairen, En om myn' Egaê riep, die my verliet aan 'tftrand, Vergeefs hem nagegild: tromvlooze Ferdinand ! Gy wekte de Echoos ,daarzein kluizen ftü vernachten, Tot bosch en berg, vol rouw, my antwoordde op myn klagten. Gy zyt het, die myn' ramp in al zyn deelen weet. Zelfs word dees rots vermurwd en voelt myn harteleed,, Ontfangende ieder trek, die 't naar geval doetleezen. , Hoe ruuw nogtaus de rots, hoe ftomp deez' kling moog' weezen, Hoe moeilyk my dit vall' door kleene ervaarenis, 'k Zie dat het gantfche werk byna voleindigd is. Welaan; men gryp' wcêr moed om verder voort te vaaren. (Zy treed naar de Rots.') ö Diepgefneeden Schrift! blyf leesbaar veele jaaren! En, zo het wuft geval, door bittren tegenfpoed, Een' Nederlander ooit dit Eiland nadien doet. Stel hem op 't duidlykft' dan myn deerlyk lot voor oogen, En wek, door deeze taal, zyn ziel tot mededogen. Staa  TOONEELSPEL. 9 Staa, Reiziger! Hier wierd CONSTANTIA, met haar Dochtertje S I L V I A, verhaten van haar en Echtgenoot, den trouwloezen FERDINAND; die, voorwendende haar aan land te brengen om zich te verkwikken van het gevaar van een' zwaar en ftorm, haar wreedelyk achterliet op dit onbewoond Eiland, alwaar zy haar rampfpoedig leven geëindigd heeft,' VRIEND! wie gy ook zyn moogt! beklaag het ongelyk, my aangedaan", Maar jegens myn' Echtgenoot, {Want liefde, gelyk de myne, kan niet vergeeten waar zy zich ééns met vermaak gevestigd heeft,) belast ik u nooit te denken op W.. •. 't Woord Wraak dient nog voltooid, ó Hemelfche Oppermagt! Zo ge u verwaardigt eens te luistren naar myn klagt, 'En op my neêr te zien, in alle myne elendcn, Laatmy, ikfmeektietu, dit droevig fchrift volenden! Laat dit bekommerd, dit zo lang gefolterd hart Niet meerder kloppen, maar zich troosten in zynfmart! (Zy begint wéér te werken.*) A 3 TWEE-  3 HET ONBEWOONDE EILAND. TWEEDE TOONEEL. Constantia, -Silvia, Silvia. 'kJ3en buiten adem. Ach, myn Moeder! kan het weezen! Constantia. Wat is 'er dan gebeurd, myn Dochter? Silvia. ■p Staak uw vreezeri... ten wonder groot geluk. Myn hart fpringt op van vreugd. constan Tl a. Welk een geluk, myn Waarde? Silvia. A. Ach! wees met my verheugd. Myn jong en aartig Reetje, om 't welk ik alle holen Met angt doorzocht heb, om te zien waar 't zat vericholen, Ziet me op degindfche vlakte,alwaar ik wandlend' was. Het rent ltraks naar my toe, en laat in 't natre gras iJe teekens achter zich van zyne ligte fprongen: Het huppelde om my heen, door zuivre vreugd gedrongen; Ja, 't zag my als verrukt en met verwondring aan, t.n m zyne oogen fcheen een tintiend vocht te ftaan , Alsof t zyn blydfchap met ontroering wildepaaren. Cos-  TOONEELSPEL. ff Constantia. En kan u dit, myn Kind! zo veel genoegen baaren? Silvia. Verwondert u dit nog ? Ja, dit vermaakt myn'geest; Dit ftreelt me; dit verrukt me. Ik zorg voor 't aartig Beest. Het is myn Medgezel, de wellust myner zinnen; Myn lieve kleine Vriend, die my getrouw blyft minnen; Die dartiend'met myfpeelt; meest altoos met my gaat; Al myn beweegingen op 't tederft' gadeflaat; Die in myne armen fpringt', en als ik ben gezeten, Met duizend kuurtjes my zyne neigingen doet weeten. 'k Was, dacht my, 't Diertje al kwyt, maar'k vond het wederom; En 't dunkt u vreemd dat ik zo vrolyk herwaarts kom l Constantia. 6 Lieve Onnozelheid! ö Staat, zo hoog van waarde! Hoe zoet, hoe onbefmet is uwe vreugd op aarde, Eer nogdermenfchen zH geleerd heeft hoe men moet In driften blaaken , die de kunst verwekt en voed; Eer Smaak de zinnen in zyn fchool heeft ingenomen, Die eiken zuivren trek zyn wetten na doet komen, En ons 't gevoel verfchaft van ingebeeld geluk, Of met een' fchyn van eer leert fterven in den druk! S ILVl At Gy word weêr ernftig; wilt den fmaak fteeds wetten geevenV Verbied de zinnen naar een zoet vermaak te ftreeven. Uwe oogen zyn altoos van traanen als doorweekt. De roode vervv, die op uw wangen ftond, verbleekt, A 4 Ge-  1 HET ONBEWOONDE EILAND. Gelyk de violier, door zwaaren dauw bevangen, Haare aangenaame kruin bedrukt laat nederhangen: . Maar zy hcrkrygt welhaast haar' eerften glans en eer; Herroept met nieuwen lust haar riekend leven weêr, En ademt in een' lagch haar zachte balfemgeuren Het zuidewindje toe, om 't hoofd weêr op te beuren. Gy, lieve Mwdcr! blyft ten prooije aan uwe fmart: De bleeke wannoop knaagt uw afgefolterd hart: Men kan uit ieder trek van uw angstvallig ivezen Den rouw, die Ü verteert, op'tallerduidlykft leezen. Wees vrolyk, bidde iku: gy maakt datikookween. Vergeet in 't einde uw zorg. Constantia. Ik die vergeeten ? Neen. vergetelheid, zo zoet in 't wisfelvallig leven! Gy wilt den droeven nooit uw' zachten balfem geeven. Ach! kan ik Ferdinand, dienfnooden, die my haaf, Vergeeten, daar zyn beeld myfteeds voor oogen Haat' Met welk een listigheid, met hoe veel fchyn van reden Op welk een' tedren toon verzelde hy myn fchreden, En leidde my, toen ik door 't wandlen was vermoeid' Ter rust naar gindfche grot, rondom met mosch begroeid! (doemen o Wreede Mannen!... En gy Wouden, die 'k moet U durhk valsch, en aan dèfchuld deelachtig noemen De Zuidewind, die zacht door 't fchomlend boom*loof dringt; Het liefjyk Pluimgediert', dat in de bosfehen zingt; TJe fieeken. die een' grond van keitjes over loopeu En d afgematten geest tot ftille fluimring noopen/ t6pandeall te faam'om my met onweêrftaanbre kracht •in de armen van den flaap te boeijen, eer ik 't dacht k Ontwaakte fchichtig. Maar myn Egaê was verl d wen en. jJ;.  TOONEELSPEL. 9 Ik fchreeuwde; ik riep: hy gaf geen antwoord op myn weenen. , ri i l. •kLiep door de paden ; door de bosfclien: k zocht op Doch alles was vergeefs: 'k vond nergens Ferdinand. Ik klom de rotfen op, en moest het ergfte yreezen. Ik kreeg een Schip in 't oog, dat zeilree fcheen te weezen. . , , lk gilde: ik ftampvoette. Ach! de kiel was, als de zee, Afkeerig van myn klagt, en doof voor al myn wee. 'k Zag dat zy voortfpoeide en het fchunnend pekel kliefde. Silvia. Waarom herinnert ge u de rampen uwer liefde? f Constantia. Toen ftondge, elendige Conftantia! beroofd Van alle hulp. ik trok de lokken uit het hoofd. Tk breidde vruchteloos myne onvermogende armen Wanhoopcnde uit. De lucht weêrgalmde van myn kermen. Ik floe^ op myne borst: 'k zeeg op de rotten neei. Ik za°- daarna het Schip voortfnellen meer en meer, Met doodsangst lettende op de laatfte fchemeringen, 7o lang mvne oogen door de ruimte konden dringen; Totdat het.e.radlyk aan den verren horizont Verandrende in' een flip, met wolken in het rond Bedekt wierd, en, helaas! my eeuwig is ontweken. Silvia. Ach , Heve Moeder! laat eens af daarvan tefpreeken. Dit naar verhaal baart my een doodelyke fmart. Verban die droevige gedachten uit uw hart. A 5 Het  *o HET ONBEWOONDE EILAND. flgSe?I°rgeilIiCht Veifprdd ** 'tOost'zyn 't Geftarnt' verminrW , , (transfen. De 3oschfes™ennn" ?,f" s bemels blaauwe 't Gevogefe tnWr , f elfs ZTy§t de wydeZee. ^yugcice en r (jediert ligt op hun wwf»A Nog ij? een' zachten flaap gelonken K 4i?^ y, Vei'ffeten a11' hu»»' ^beid, a C zor "e'n Gy lyt den naaren nacht in kommer en 4wee? Constantia. ó Dierbaar Vaderland! ik moet u eeuwig de'iTen. Ik  TOONEELSPEL. Ik ben veroordeeld om in eenzaamheid te fterven, Van uw gezelfchap, van uw zoetheên afgcicneurd. Silvia. Myn lieve Moeder! hebt ge dan nooit uitgetreurd? Wat derft gy hier om u een' weg tot vreugd te baanen. Gyhebt dekunften der befchaafde Europeaanen, Hun weetenfchap, hun vlyt my menigmaal verhaald, En 't lagchendfchouwtooneel van hun geluk gemaald: Maar echter wist ik uit uw reednen af te meeten Dat deeze Volken nog het waar geluk met weeten; Dat heimlyke afgunst, die'tmisnoegendaaglyksvoed; Het fmaadlyk lagchen om zyns naasten tcgenlpoed; Een hart, dat zich verteert aïs 't anderen hoort roemen; Een tong, gefpitst om elk te lastren en te doemen; 't Vernuftig fchimpen, 't welk de oprechte vriendfchap ftoort; , Bedrog, trouwloosheid, list,ondankbaarheid en moord; Dat al die gruwelen zich onder hen vertoonen. Voorzeker, en met reên, wil ik veel liever woonen In dit verblyf van rust, van onfchuld en geneugt. Constantia. Helaas! 't valt ligt, myn Kind! eene onbekende vreugd, En zoetheên, die wy nooit gevoelden,weinig te achten. Silvia. Zyn wy niet hier, zelfs naar uwe eigene gedachten» 't Geen alle Vorsten in Europe zyn? Gewis. • Gy ziet dat hier in 't klein een Volksregeering is. De Dieren, die we in 'tveld hier veilig weiden laaten , Zyn handelbaare en fleeds gewillige Onderzaaten: Zy toonen, dag aan dag, dat ze ons ten diende Itaan. Zelfs brengt de gindfche Zee ons haare fehatting aan,  u HET ONBEWOONDE EILAND. ïs oorzaak dat de vrucht van 7%f,^- gloeit'. Een ieder j^CSSSa^ net zachte windje blaast op veldgewas en kruid. tS! i ii g, 0t e-n' a! de beemden,, bergen, vlieten Fn flSre bi?ie?' die ™ heuvlennedShietei Zyn als om ftryd verliefd op de allesvoedende aard. Constantia. Wat heil verghaffen ons al dees bekoorlvkheden En niemand kennis van 't gezellig leven heeft • Van die bekooriykheid, die 't al!' te boven ftreeft Hebt gy geen denkbeeld : u is niets dtSgSi. Silvia. Kf^Aif °edei;limmers zyn die Europeefche ftreeken En mS^ËT™' Wier gedrag " affcbrikSS Het hen"t gyiWeet' zy" Monters in hunn' aart. liet heugt my nog dat gy my dikwils dit vertelde. Constantia. Zv Iffl ik U, een droeve waarheid meldde. Zy zyn meêdoogenloos, bedrieglyk, valsch en wreed. Hun  TOONEELSPEL. 13 Hun onverbiddlyk hart, verzaakende eer en eed, Is voor menschlievendheid en trouw en deugd gefloten. Silvia. Gelukkig dat wy hier zo lang dan rust genooten. Ten minffen worden we op dit Eiland niet misleid Door hun gevloekte list. Constantia. Ach, arme Onnozelheid! Ik zucht, ik ween om u. (Zygaat terzyde, en fckreit.') Silvia. Vanwaar die nieuwe fmarte , Die zilte traanenvloed ? Bedaar toch. Constantia, ter zyde. Ach! myn harte Zal barsten. Tegen Silvia. Ik ben niet bedroefd, myn waarde Spruit! Ter zyde. Het is me onmogelyk dat ik myn traanen ftuit. Ik moet ze in 't hiemelyk een' vryen loop verkenen. Silvia. Zo gy my lief had, gy zoud waarlyk door uw weeneu Myn teder hart niet week doen worden. Constantia. 't Zal wel gaan. Ik  I 14 HET ONBEWOONDE EILAND. Ik zal niet weenen: neen, myn waardfte! wees voldaan:?: Ter zyde. ^h,!ik5Ien,dif!r* Hoekan-l Ikkan'tnietdraagen. ó Wreede Ondankbaarheid! (Zyfckreit.),] Silvia. TT7 Ei zeg, zo ik 't mag vraagen. Weet ge iets, waarmede, ik u kan troosten? Noem hetvry, (het my. Ei fpreek:: weet ge iets ? Wilt gy myn Reetje ? Ontdek tZalaanitonds t uwe zyn. Stel uwe droefheid paaien. Constantia, Neen, lieve Silvia! Silvia. Ik bid van ja. 'k Zal 't haaien. d£rde tooneel Constantia, a/leeft. 'tls wonder dat ik niet voorlang 'tverftand verloor. De Zon heeft zestienmaal op 't ruime hemelfpo^r Haar jaarlyksch rond voleind, fints ik, van jmgst benepen, 'tElendig ligchaam in deeze oorden om moest fleepen, Waar ik, tot razerny geduurig aangezet, Misfchien op gindfche rots her hoofd reeds had verplet, Om, als een offerhand der wanhoop, dol te moede, Op éénmaal al myn leed te ontworstlen in die woede; Maar  TOONEELSPEL. iS. Maar de invloed der natuur op 't moederlyke hart Dwong myn' ontftelden geest, in de overmaat dier fmart, Dat vreeslyk opzet, tot myn Dochters heil, teftaaken, En bad my dat ik zou voor haare kindsheid waaken , Haar jeugd, in frisfchen bloei, geleiden by de hand, En eiken bloesfem van 't uitbottende verftand Liefhebbend gadeflaan met naauwöplettendeoogen; Om dus te ontdekken hoe zich ieder zielvermogen By trappen uitbreid, tot het praale in volle kracht. Maar haar in deezen ftaat, en aan dit ftrand gebragt, Met deernis aan te zien, voor altoos afgefneden Van menfchlyk byzyn, van alle aardfchezaligheden; Gedoemd om als een bloem, die in een wildernis Met all' haar' glans en geur ten prooij'der winden is, Steeds onbezocht en vreemd te kwynen in dees ftreeken, (ken. Dit aaklig denkbeeld kan een Moeders hart doen breeIk moet niet langer daaraan denken: 't is te veel.. Men wende de oogen af van zulk een naar tafreel. (Zy gaat zitten en vervolgt. Schoon ik myn'Egaês fchuld moet doemen, Hy was beminnelyk van gelaat: Zyn oog blonk als de dageraad: Elk moest zyn leest en houding roemen, (voed, Maar, Vrouwen ! zorgt dat gy voor hem geen liefde. Want valsheid en bedrog bewoonen zyn gemoed. De woorden vloeiden van zyn lippen Zo zacht, gelyk we op 't laage veld De lentefneeuw, wanneer zy lmelt, _ Van 't hoogft' der heuvlen neêr zien glippen. Maar,  i6 HET ONBEWOONDE EILAND. Maar, Vrouwen! hoort hem nooit als hy u ftreelt en vleit, Want zyne fnoode ziel is vol arglistigheid. Hy dorst zich van myn liefde fcheuren, Opdat ik eenzaam zonder hoop, Om myn' gerekten levensloop Zou als eene Ariadne treuren. Hy vlood.. Maar ach! wat fmart gevoelt een teedre ziel, Wanneer zy misdaên meld van een', die haar beviel! VIERDE TOONEEL. Constantia, Silvia. Silvia. Ik kan myn Reetje nu onmooglyk herwaarts leiden. Befchouvv in gindfchen droom, die langs begraasde weiden, Door keitjes heen, naar zee al ruisfchend nederfpoelt, Hoe zich het lieve Diertje in 't zuiver water koelt. Maar wees te vreên: 't is 't uwe. Constaneia. Aan u, aan u, myn waarde > Verftrekt het tot vermaak: maar ik weet niets op aarde, Dat immer myne ziel vermaak verfchaffen kan. Nu ik verlaaten ben van myn' trouwloozen Man... Silvia. En om dien Man nochtans hoor ik u telkens zuchten. Vergeef jny 't geene ik zeg. In alle uwe ongccugten,  TOONEELSPEL. 17 Alle uw verwytingen en klagten zonder maat, Geloof ik echter dat die 'troiïwlooze Onverlaat, Die Veinzaart, die Ontmenschte, aan wien gy waart verbonden, ^Een teedre Voorfpraak in uw'boezem heeft gevondenl Die tegen u zyn zaak met alle kracht verweert. Constantia. Neen, Silvia! myn liefde is thans in haat verkeerd. Silvia. Myn lieve Moder! laat uw zorg u dan begeeven. Begin met deezen dag gelukkiger te leeven. (/«'t verfchiet ziet men de Zon uit zee opgaan,) Zie daar, de gulden Zon verryst met nieuwe prachtZy glinstert 0p het vlak der golven alles lagt. Valeijen, heuvelen en grotten, klippen, ftroomen, : t Sehynt alles op haar komst van blydfchap ingenomen Ik bidde u, neem dan deel in de algemeene vreugd. Constantia. Wees welkom, heldre Zon, die all'wat leeft verheugt' Die op uw' hemeltogt, in 't ryzen en in 't daalen ° ' Myn deerlyk onheil zaagt, dat einde heeft noch paaien • Gy ryst op nieuw in 't Oost, en wekt door uw gezi.t En Mensch en Dier weêr tot zyn' arbeid tot zyn 'pligt Ach! dat uw ftraalen,nu myn fmarten fteeds vergtooten' Nooit op een droevige, een verlaatne nederfchooten! Silvia, En echter Moeder!... B , Con-  18 HET ONBEWOONDE EILAND. Constantia. , 'r.Wee, dat myne ziel beftryd, Myn angst, myn leed is niet te heelen door den tvd Geen baliem van de kunst kan ooit die wond geneezen* Maar kwilniet,Silvia!datgeookbedroefdzultvveezen* Ik gaa my in myn grot verbergen: daar zal ik Verloorne en arme Vrouw,geprang door angst enfchrik. My-zelf verlmelten in myn peinzende gedachten. VYFDE TOONEEL. , Silvia, alken. xVch! hoe opzettlyk neigt haar gantfche ziel tot klagten! Haar eenigfte vermaak fchynt droefheid en geween. Vergeefs tracht ik haar fmart te ftillen door myn reên, Of aan te fpooren dat zy 't fchreijen na zal lakten, lkimeek; ikftreel; ik veins my toornig: 'tkan niets baaten, En, 'tgeen my'twonderlykfteen'tonbegryplykfteis Hoe meerder moeite ik doe tot haar verligtenis ' Hoe meer haar fmart vergroot,en haare traanen zwellen, Die met zo groot een' vloed, in de angften die baaiknellen , Neörvloeijen, dat myn ziel op 'tlaatft', door tederheid Ln deernis aangedaan, inwendig met haar fchreit. ó Hemel! fterk haar' geest! Zy zal in 't eind' bezwvken... Ikbeef opdie gedachte... Al tracht zymy te ontwyken, Ik zal haar volgen, 'k Wil in fmeeken en gebeên Volharden; alle vlyt, die mooglykzy, befteên, updat zy, met zich-zelve en my vernoegd, nadeezen... (Zy ziet een Schip.) Maar  'TOONEELSPEL. 1$ Maar hoe! wat zie ik ginds! Wat fchouwfpel mag dit weezen ? Wat groot en hoog gevaart' fpringt op en neérin zee? 't Is ligt een berg, die dryft en nadert aan de reê... Maar neen; geen berg kan ooit zich van zyn plaats beweegen. (tegen. Kan't mooglyk zyn! Niets houd dat grove ligchaam Ei zie hoe ligt en vlug het door de baaren fnelt. 'k Zal klautren op een klip, die naar den zeekant helt. Misleiden zal ik aldaar, in ruimte neêrgezeten, In 't kort iets wezendlyks van 't vreemd verfchynfel weeten. Einde des Eerflen Bedryfs. B 2 TWEE»  *o HET ONBEWOONDE EILAND. TWEEDE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een ander gedeelte van het Eiland, zyn uitzicht hebbende naar de Zee, tusfchen verfcheiden Klippen en Rotfen. Silvia, alléén. N og heb ik 't vreemd' gevaarte in 'toog, nabydit oord. (voort: 't Glipt met een' fnellen vaart door 't woeste zeenat Hetfcheurt de golven, die terftond daarna weêr zachter Te faamen vloeijen, met een fchuimend fpoor daar achter. 't Zal wis een Monfter zyn, gerezen uit den vloed. Het heeft op zynen rug, terwyl 't zich herwaarts fpoed, Gefpreide vleugels, die met ieder windje zwellen, En, gantsch op zyde, naar de zeevlakte overhellen.... Behoed my, Hemel! welk een wonderbaar vertoog! Wat vreemde fchepfels, wat geftalten ziet myn oog! 't Is of zy telkens uit des Monsters zyden ryzen En daalen. Wie zou niet voor zulk een fchouwfpel yzen ? (ftrand. Zy zweeven langs de vlakte, en zyn reeds digt by 't | Hoe woelen ze ondereen!. ..Daar treeden zy aan land... I 'kZie tusfchen rots en klip allengs hen nader komen... I (Ferdinand en Henrik vertonnen zich achter in een9 keek van het Tooneel, met elkander in ftilte [preekende , zonder Silvia te zien , die hen gewaar word en dus vervolgt:) Be-  TOONEELSPEL. ai1 Befcherm my, Hemel! Ach! bedekt my, digte Boomen! Gy, donkre Bosfchen! wyst me een' veilgen fchuilhoekaan, (gaan! Waar geen dier Monfters ooit myn voetfpoor na kan Laat me in dit kreupelbosch hen ongemerkt ontwyken! QZy vertrekt.") TWEEDE TOONEEL. Ferdinand, Henrik. He.nrik. H ierisgeenvoetftap zelfs; hier zyn de minfteblyken Van menfchen niet te zien. Waar ik myne oogen keer, 'tlswoesten onbewoond. Hoor, wat geraas, Mynheer! Hoe huilt de wind door 't loof! Hier moet men alles vreezen. 'weezen» Men keer' naar 't fchip te rug: dit kan de plaats niet Ferdinand. Ach! ja, myn Henrik! ja: dit is de doodfche kust. My heugt het oord te wel: hier derfde ik al myn'lust. Befchouw dien inham : zie deesrotfen, deeze boomen, Wier nederhangend loof zich fpiegek in de ftroomen: AH' wat zich hier vertoont doet my als roerloos ftaan, En fchets me een plaats, die nooit myn zinnen zal ontgaan. De dood-alléén kan uit myn hart dat denkbeeld rukken, Dewyl de min het zelf daar diep wist in te drukken. Henrik. Maar uw geheugen in dees droeve omftandigheid B 3 Door  sa HET ONBEWOONDE EILAND. Door teedre min verzwakt, kanmooglyk zyn misleid.1 Hier zyn geen teekenen dat ergens menlchen woonen. ferd l na nd. Myn kloppend hart kan my het oord genoegzaam i toonen. u Ah£S,rdv PlaatS' m7n,Vrie"d •' is de zelfde grond,, Alwaa t wangunüig lot, dat myn geluk weêrftond , lJe web van myne elend' begonnen heeft te weeven. Voorzeker had my toen des Hemels hulp begeeven; v*™; r Mers noojt myn Iand'myn welvaart,onbedacht: Verwisfeld voor de zee, die doof is voor myn klagt. Henrik. Beklaag u nimmer van een daad, die gy voordeezen weezenf °y mo™ §eho°™ Het was uws Vaders wil. Ferdinand. ti, i, u . • , r. wi*vvas my een wet. Ik heb met eerbied fteeds op zyn bevel 3tr0UVTdr ftl'eeIt' als"yzichdagaandag la t vnendlyk aanfehyn van eene Egaê fpieelen ma» En onverzaadlyk drinkt de teugen van de liefde. *' Hen- R  TOONEELSPEL. HENR i k. Uw lot was hard, Ferdinand. Gy weet, ó Hemel! hoe 'tmy griefde, 't Vermaak, dat ik genoot, was onvermengd en vry. Al de uuren glipten zacht en aangenaam voorby, En elk voorbygaand uur liet eenen nieuwen zegen Voor 't volgende achter. Niets Hond myn welvaart tegen. Een fchoone Spruit beloonde onze onderlinge min, De.trekken van 't gelaat der Moeder waaren in De Dochter kenlyk. Kon wel iets myn vreugd vergrooten ? Maar van dien top van heil te worden afgeftooten ; Myn dierbre Wederhelft en Spruit, myn hoogfte lust, Alléén te laaten aan eene onbewoonde kust; Te laaten fterven van gebrek en angst en fmarte , Is veel te zwaar een llag voor dit gevoelig harte. De koude grond, helaas! was beider legerfteê; Daar de onbarmhartige en ontembre wind uit zee Zo lang haar aanviel, tot de dood, uitmededoogen, Het vaale lykfloers fchoof voor haar bekrcetene oogen. Henrik. Ja, 'k vrees dat beide zyn bezweken in dien nood. Ferd inand. Misfchieu, wanneer zy lag te worstlen met den dood, Wanneer de fchoone verf verbleekte op haare kaaken En 't oog den glans verloor, die my in min deed blaaken, Misfchien dat toen myn naam haar lippen nog ontviel. Niets dan de dood rukte ooit myn denkbeeld uit haar ziel. B 4 Hen-  n HET ONBEWOONDE EILAND. HENR ik, Haar liefde is tor op 't Iaatft' gewis haar bygebleven. Ferdinand, Haar liefde ? Neen, haar woede, omdat ik haar deed 7, rrh ifVCn" , beducht, Zy fchold my voor een' fchelm, die, voor geen draf Aighstig en trouwloos haare armen is ontvlucht reden Cn Z& d°en' "aar &üm fchyn Van Door die gedachte word myn hart op 't felft' beftreden. Ach-! moest zy ooit van my diefpoorloosheidvermoên Dat ik haar teedre ziel 't geringde leed kon doen, Haar ziel, waar zuivre min, waar deugd in plagt te wonnen! ° (TcliooTien Dit zou barbaarseri zyn. Doch zy kon my niet verVoorzeker heeft zy me als een' booswicht afgemaald. In die verbeelding beeft zy 't Eiland omgedwaald, Daar wildernis en zee moest luistren naar haar klagten. Verbysterd kermend',zat zy mooglykgantfche nachten Op barre klippen neer, en deed de bleeke Maan Haare onvoorziene elende en deerïyk lot verdaan • Totdat zyin het eind', door wanhoop aangedreven, Het wichtje drukkende aan haar' boezem, wars van t leven, Voorover van de rots zich nederwiep in zee, Ln, vallend , my nog doemde, als de oorzaak van haar wee. Henrik. Kwel uwe ziel dus niet met ingebeelde elenden. Nooit kon zy denken dat ge uw woord en trouwzoud fchenden. Zy  TOONEELSPEL. Zy wist te wel dat gy haar teder had bemind. Ferd i n and. Ikwilhethoopen. Ach! 't is haar bekend, myn Vrind! Dat op myns Vaders last die reis wierd ondernomen. Wy zeilden langen tyd voorfpoedigdoorde ftroomen; Doch op het nadren aan de heete middenlyn, Daar 't fcheepsvolk fchier verfmacht doorfterkenzonnefchyn, Wierd onze kiel door ftorm enjhevigeonweervlaagen Nu gindsch dan herwaarts heen geflingerd twintig dagen; Totdat wy, afgedwaald van onzen koers, in't end' Dit Eiland zagen, ons nog allen onbekend,. Alwaar ons Volk zich wilde een'dag of zes verlusten , Om water op te doen, en, na 't gevaar, te rusten: Dies ik myn Gade en Spruit ook metmy boschwaarts bragt. DERDE TOONEEL. Silvia, achter op het TooJieel verfchynende, en zich achter een' hoorn verbergende; Ferdinand, Henrik. Silvia, ter zyde. \k hoorde in mye taal hier fpreeken, naar my dacht. 6 Ja, daar zyn zy beide. Ik heb hier niets te vreezen. Zy volgen my niet na. Wat fchepfeU zou den 't weezen? Ferdinand. Ginds, waar die oude boom, die 't bosch ten fierfel ftrekt, B 5 De  *5 HET ONBEWOONDE EILAND- De laage vlakte met zyn fchaduw overdekt, Wierd ik op 't onvoorzienft'doorRooveis overvallen k Verweerde my zo lang manmoedig tegen alten Totdat myn degen brak, en ik in 't dnd', gewond Ontwapend, overheerd, my in hun mU heTnnd Ik wierd njar'tfeandgefleepte^ Vanwaar ,k vruchteloos, in wanhoop, nït^S,' Om uitkomstfcbpeeuwde, en naar de grot te ru-e za°' Daar■myn Beminde met haar kindie flaap n& ag.8' Geboeid aan de armen, was reeds alle hulp vervlogen. oogen.tOUnynSebmik' d^ Wnm flem en S i lvia, ter zyde. IfcLSV 5" nUï"e tong verftaanferfe klanken flaat. Ik wenschte dat ik hen eens zien kon in 't gelaat. FeRD i NAND. Dus bragt^men my naar 't Schip, dat flraks het anker En zich m zee begaf. Myn Volk, op dat gezi-te Ea,,^ het mtderwreedeRooviSot nood ^ gefchreeuw §ehoord had in dien mJ&i:t% van ,ven" 'r gew°ei °p 't «tes! komen0" °™ m Vo1 m°eds te hulP te Geloovende dat ik, die op geen onheil dacht, Maai ach! het Rooflchip, 't welk geen tegenfland dorst bieden, ° (vlieden- Fn i?d: W,yl 'C- ra£er zeilde' om '£ wis ge^ar te ont' ik, teerhartig Man en Vader, wreed verdrukt, Wierd  TOONEELSPEL. a7 Wierd myn Beminde en Kind voor eeuwig dus ontrukt. .. Doek myn herhaalde klagt zal u gewis verveelen. Henrik. \ch! gaf de Hemel dat ik mogt uw hartwond heelen! Ferdinand. Dat is onmooglyk. Neen; gy kunt den vluggen tyd Noch 't zoet van onze jeugd herroepen door'uwvlyt. Onmooglyk is het u de bron van myne plaagen Te Hoppen, of door troost myn traanen aftevaagen. Silvia, ter zyde. Waarom is hun gezigt fteeds van my afgewend? Vlogt ik hun houding hun gelaat eens zien in 'tend'! Ferdinand. Staa me echter by, myn Vriend! om alles te onderzoeken. Ik wil dees doodfche kust omzwerven ; alle hoeken Doorzien. Dit Eiland is niet groot van omu'efe, neen Men kan elkaêr hier niet verliezen Spoei dan heen : Slaa 't pad gindsch oostwaarts op : ik gaa naar de andre zyde. Henrik. Daar is geen moeite, ik zweer 't,of'k wil die t'allentyde Befteeden tot uw heil, uit waare erkentenis. Ik ben myn leven, ja, 't geen ruim zo dierbaar is, Myn vryheid u verpligt. Gy hebt de ftrenge bandera Der wreede flaverny doen vallen van myn handen. Uw wysheid was het, die 't ontwerp heeft uitgedacht, Waar-  a* HET ONBEWOONDE EILAND. Waardoor wy eindlyk zyn in veiligheid gebragt; Die zich van deeze kiel in ftilte meester maakte, Waarmede gy en ik, hoe naauw men ons bewaakte, Met andre Vrienden, in eene aangenaamer lucht, Der Rppvren woest gc-weld gelukkig zyn ontvlucht. Voor u ben ik bereid dit Eiland rond te zwerven. Maar ach! ik vrees dat gy uw' wensch niet zult verwerven. F ER D I NA ND. Ik vrees het ook. Doch 't is de ftraf van eene min, Zo teder als de myne, altoos met ziel en zin Op 't lieve Voorwerp, 't geen zo deerlyk ging verloren, Je peinzen; dag aam dag de plekken naar te fpooren, Daar myn Beminde dwaalde in fmart en ongeneugt', En elke omftandigheid van langverdwenen vreugd Te rug te roepen in myn angftige gedachten. Laat my myn hartwond met dien droeven troost verzachten ; Dit boscb doorkrm'sfen; op de fpits der rotfen gaan, En ieder gret, elk hol naauwkeurig gadeflaan, Of ergens nog van haar een voetftap wierd vernomen. (Hy vertrekt.) Henrik. Vaar vyel ! Aan 't gindfche ftrand zal ik weêr by u komen. Silvia, ter zyde. Wat 's dit ? Ik zie dat een dier vreemde Wezens keert, En 't andre blyft nog. Myn nieuwsgierigheid vermeert. VIER-  TOONEELSPEL, *9 VIERDE TOONEEL. Silvia, ter zyde; Henrik. Hen r i k. Hoe wreed is 't lotmyris Vriends, die al zyn levensdagen Den wellust zyner ziel moet derven en beklaagen! Hy kent geen min dan die voor zyn verloren Vrouw Met haar ging deeze min verloren , die vol rouw Hem nog in wezen liet, en, onder'trustloos zwerven, Door 't peinzen op zyn lot, doet duizend dooden ftervtn Maar myne vriendfchap zal thans alles onderdaan Om, zo het mooglyk zy, hem van zyn fmart te ontdaan. (Hy vertrekt-, neemende- iynen weg langs een anderen kant van het Tooneel.) VYFDE TOONEEL. Silvia, uit haar' fchuilhoek komende, alken. Wat heb ik daar gezien?... Waar ben ik ? Wat vervoering... ? (ring ? Wat baart myn kloppend hart die onbekende ontroe'k Heb 't vreemde fchepfel nu befchouwd van top tot teen. (neen. 'tWas niet onaangenaam... Het kan geen Man zyn, De minde wreedheid was in 't aanzigt niet te ontdekken, (ken, Zvn woeste ziel had draks zich door verdraaide trekJ In--  3° HET ONBEWOONDE EILAND. Indien 't een Man ware , op 't gelaat vertoond in kracht. In tegendeel, dit was beminnlyk; dit was zacht Men kon een teedre zorg in zyne houding leezett... Als ik my wel bedenk, een Vrouw kan\ óók niet weezen, Want naar 't verhaal,dat my myn Moeder dikwils deed Gaan nooit de Vrouwen in Europe dus gekleed. Hoe tzy, ikhadbyna, door zuivre drift gedreven , Het aangelagchen, zo 't hier langer waar' gebleven. Een teér genoegen, 't welk myn zinnen hield verward, Eene ongeruste vreugd verfpreidde zich door'thart... Jkgaa myn Moeder deeze ontmoetingftraks verhaalen. Ligt dat zy t Wezen kent... Waar ofzy thans loopt dwaalen ? 'k Dacht dat zy weder aan den arbeid was gegaan .. Wat of myn voeten boeit? Ik kan byna nietftaan... Vanwaar die zucht?... Hoe klopt my 't hart zo fterk ?... Myne oogen Zyn, naar 't my toefchynt, door een' nevel overtoo°-en Myne ooren fuizen. 'k Zwoeg; ik hyg, alsof ik mv Met loopen had vermoeid.... 'tls vreemd. Wat óf _ . , dit zy ?... (zwoegen.... O! 'k weet het al. De vrees verwekt dien zucht, dat Maar hoe kan vrees, verzeld van innerlykgenoegen Dus in my woelen, daar myn ziel zo vuurig haakt ' Om 't Wezen weêr te zien, welks byzyn my vermaakt ?... Neen, 'k heb geen kennis nog aan dit geneuglyk beeven Dit rwyfelachtig zoet weet ik geen naam te geeven.' Het is me onmogelyk te gisfen wat my deert, Of wat myn kloppend hart in 't heimelyk ontbeert... Waar mag myn Moeder zich onthouden? in wat hoeken ? Ik wil een fcbnilplaats in haar tedere armen zoeken. ZES-  TOONEELSPEL. $% ZESDE TOONEEL. Het Tooneel verandert in het eerfte gezigt van het Eiland, ahvaar het Opfchrift te zien is. Feruinand, alken. X J-elaasUk geef het op. Nooit ziet myn oog haar weêr» Myn hel Conlhmtia, myne Egaê, leeft niet meer' " Vergeefs loop ik alöm door duistre bosfchen d waaien. Vergeefs ruep ik haar by haar' naam door al de dalen Hoe! zie ik recht ? ... Ik vind dit Eiland onbewoond * En ginder ligt iets dat een blyk van menfchen toont! (Hy neemt het op.) Hls een gebroken kling... ö Hemel! 't is een degen De zelfde, die weleer toen ik raadloos en verleden ' My tegen 't Roovers rot verdedigde, op het lest In myne handen brak: ik ken hem aan 't <*evest Zie hier myn' naam Ochöf de Hemel wilde geevert Dat ik myn Lief ook vond! Och öfzy ware in't leven' Conftantia myn Schat! myn Zielbeminde! kom' Conftantia! myn Waarde! ach, hoor my! keer weêr- u oni' " • • , (weezen > Hoe mi! wat zie ik gmdsch ?.. Wat trekken kan het Wat. k^op die rots ?... Hier ftaat myn naam te itaa, Reiziger.' Hier wierd CONSTANTIA, niet haar Dochtertje SILVIA, ver*  $s HET ONBEWOONDE EILAND. verlaat en van haaren Echtgenoot, den trouwloozen FERDINAND; die, voorwendende haar aan land te brengen om zich te verkwikken van het gevaar van een' zwaaren ftorm, haar wreedelyk achterliet op dit onbewoond Eiland, alwaar zy haar rampfpoedig leven geëindigd heeft, Verfterk me, ó Hemel! neen, onttrek, me uw' onderftand! Nu derf ik alles. Laat my fterven aan dit ftrand! (Hy leunt tegen de klip.) ZEVENDE TOONEEL. Ferdinand, Henrik. Henrik. C-Xw naar geroep, myn Vriend! heeft fpoedig my doen keeren. . (deeren? Gy fchynt een mensch in fteen hervormd! Wat mag u Ferdinand. Ach, Henrik!... nader! lees! Henrik. Hoe! uitgehouwen fch'rift! (Hy leest het Opfchrift zacht, tot zo verre als Ferdinand het geleezen heeft, en vervolgt.) Helaas! Myn Vriend! (Zy  TOONEELSPEL. 33 (Zy zien elkander eenige oogenblikken zonder fpreeken en in een droevige houding aan. Fervoigens valt Ferdinand neder.) , . Waartoe vervoert hem zyne drift! t Gewigt der fmarten doet zyn levensgeesten kwynen. Hervat uw' moed, Mynheer! zo zal uw rouw verdwynen. (man. Draag, draag den zwaarenlastuwsrampfpoeds als een Feedina nd. Ik doe het, waarde Vriend! ik doe't, zo veel ik kan. Denk niet, myn Henrik! dat ik traanen ftort. Myne oogen (droogen. Zyn droog; gy ziet het: ja, hun bronnen-zelf verIk was die Wreedaart...! Henr i k. Neen ,• uw liefde en trouw voor haar Was altoos even groot. Ferdinand. Myn liefde en trouw! Zie daar; Daar ftaat het naar verhaal myns misdryfs uitgehouwen, (fchouwen. Wat wilt gy meer ? Maar laat my 't overige ook be • VRIEND! wie gy ook zyn moogtl beklaag het ongelyk, my aangedaan; Maar jegens myn' Echtgenoot, (Want liefde, gelyk de myne, kan niet vergeeten waar zy zich ééns met vermaak gevestigd heeft,) belast ik u nooit te denken op W.... C Ach!  34 HET ONBEWOONDE EILAND. Ach! zy wil zeggen Wraak. Haar hand begon liet woord; Doch een verhaaste dood heeft haar in 't werkgeftoord. Helaas! zy achte my trouwloos en wuft van zinnen, En echter bleef zy my nog even teêr beminnen. Dit engelachtig Beeld van goedheid raakte ik kwyt. Die lieve en teedre Ziel verloor ik voor altyd. Laat, laat de wanhoop hier myn verdre dagenenden. Henrik. Myn hart neemt waarlyk deel in uwe ondraagbre elenden. Wreed Noodlot! Uwe deugd had nimmer dit verdiend. Uw traanen zyn (helaas!) rechtvaardig, braave Vriend! Weêrhou haar' loop niet meer: gy moogt die billyk plengen. Ik wil de mynen zelf met de uwen faamenmengen. Dat uwe fmart daardoor verligt worde en verzacht, En uw gemoed in 't eind' tot de eerlte rustgebragt. Ferdinand. Wat fpreekt ge my van rust? Zeg nieuwe pynigingen. Kom, dolle Razerny, met uwe folteringen! Dring in myn ziel! beroer myn zinnen en verftand! Neem myn geheugen weg! gy hebt toch de overhand. Neen, dat my dit alleen , opdat ik my nadeezen Den glans te vooren ftell' van haar beminlyk wezen., En daarop ftaröog tot de dood dat denkbeeld fmoort. Henrik. ■Rys op, myn Vriend! rys op: verlaat dit droevig oord. Ferdinand. Dees kust verhaten! En waarheen zal ik my wenden ? In  TOONEELSPEL. 35 In welk een ver gewest ontwyk ik myne elenden ? Dit Eiland zal het eind' van myne reizen zyn. Henrik. Wat is uw oogmerk dan ? Ferdinand. Om nergens, in dees pyn, Myn leven te eindigen dan daar myne Uitverkoren' Op zulk een wreede wyz' haar leven hééft verloren; Om hier met droevige gedachten ieder ftond Myn ziel te voeden, en geduurig deezen grond, Dees klip te kusfchen, waar, toen 't fchreijen niets kon baaten, Haar hand, haar lieve hand dees teekens heeft gelaaten. Ik wil met fiaaren «aam vervullen bosch en dal Tot dat de bleeke dood dees tong verftyven zal. Henrik. In 's Hemels naam, denk niet.... Férdinanc. Vaar wel! laat my hier fneeven. Zoek elders uw geluk: gaa u te fcheep begceven. Het is des Hemels wil dat ik hier blyv', myn Vrind ! Helaas, Conftantia! by u en bv ons kind Wil ik hier fterven. Ach! had ik u nog gefproken ! Nu heeft geen teder Vriend uwftervend oog geloken Uw bleek en lullig lyk, verhaten op het veld, Wierd aan het woên der lucht en winden blootgefteld. Uw Egaê mogt u niet met ftaatfie grafwaarts brengen, Noch by de plegtigheid verëischte traanen plengen. Doch nu bereije ik u een grafplaats aan dees kuft: C a Geen  36 HET ONBEWOONDE EILAND. Geen marmren; maar myn hart, daar uw gedachtnïs i rust. Henri k. Wat Man kan meer dan gy zich-zelv' van fchuld ver- ■ fchonnen? (toonen?* Meer voor zyn Vrouw beftaan ? meer blyk van liefde: Ferdinand. Wat zegt ge ? Ach! kan ik haar wel ooit haar trouw' vergoên? ö Ja, Conftantia! ik wil uw fchim voldoen, En u dan volgen naar 't gewest der zaligheden. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Henrik, alken. D e grootheid zyner fmart verdooft zyn brein en reden. Zo hy hier langer blyft dreigt hem een wisfe dood. Hier dient geweld gebruikt in zulk een' hoogen nood.' I Ik roep ons Volk tot hulp om, eerhymogtbezwyken, Hem weg te voeren, en dees droeve kust te ontwyken», Einde des Tweeden Bedryfs, DER-  TOONEËLSPEL. DERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. liet Tooneel is even ah te vooren, alwaar de Rot9 met het Opfchrift gevonden word. S ilv ia, alléén. Ik drong, zo veel ik kon, de digftebosfehendóór. Ik zocht in ieder grot: maar ach! ik zie of hoor. Myn Moeder nergens: 'k dacht dat zy nu hier zou weezen, Een vreemde ontroering is in myne ziel gerezen... Myn lieve Moeder! waar verfchuilt ge u ? aan wat kant? Uw treurige arbeid wacht naar uwe teedre hand... Myn lieve Moeder !... Wat geritfel door de bladren?.*. Ik kryg geen antwoord, en my dunkt 'k hoor iemand nadren .. Het is myn Reetje, dat naar 't fchynt my volden wil. Nu rent het fchielyk voort: dan ftaathetplotflingftil. En ziet geduurigrond, ais waar' 't bevreesd, verlegen. Waarfcbynlyk kwam het ook die vreemde Wezens tegen... Daar ftaat het weder ftil, en fchynt geheel verbaasd. Behoed my, Hemel! 'k Zal dit kronkiig pad hier naast Ten eerften infiaan; my in gindfche laan verfteeken, De dag word heet: de Zon begint meer dóór te breeken. Ik leg my, naast het beekje, in'tdigtelommerneêr... Wat nieuw geruisch?... Daar zie 'k't vreemde Schep- fel weêr. Ach! waar verberg ik my? C 3 TWEE-  $8 HET ONBEWOONDE EILAND, TWEEDE T O O N E E L. Silvia, Henrik. H e n r i k. Ik fraa als opgetoogem , Wat» Schoonheid doet zich op voor myn verwonderde : oogen! Silvia, te rug deinzende. 6 Hemel! Henrik. Zy ontwykt me. ó Gy, 't zy wie ge ook zyt! Gy Maagd, of Landvorstin , wier komst myn ziel: verblyd! Ach! zekerlyk zyt gy Vorstin van deeze dalen, Dewyl ik uituwoogeen'wondrenglanszieftraalen. Be bid u dat gy blyft, en myne bede hoort. Silvia. Ha! 't fpreekt! het fpreekt! Wat zoekt, wat wilt ge? Henrik. Ei zeg, wat oord, VV at ftil gewest is dit? en wie zyt gy, die heden Dit eenzaam Bosch verfiert met uw bekoorlykheden ? Silvia. Beloof eerst dat ge my niet nadren zult. Henrik. Welaan. Met J.YJ.CL  TO O NE E L SP E L. 39 Met zulk een waar ontzag en eerbied aangedaan Alsöf de Hemel u tot my had afgezonden, Beloof ik 't u. Nu fpreek: myn woord blyft ongefchonden. Silvia. Hoe fireelende is zyn taal! Wat Schepfelzytgedan? Henrik. Ik ben geboren tot elende. Ik ben een Man,. Wiens lot.... Silvia. Een Man! Hoe! gy! Henrik. Ik ben.... Silvia. Kan 't mooglyk weezen ■ Befcherm my, Hemel! Ach! ecu Man! (Zy loopt weg ) H enr ik, haar beleefd te rug haaiende. Wat doet u vreezen ? Ontvlucht my niet... Een vreemde ontroering in myn bloed Spoort my op 't krachtigfte aan dat ik u ftuiten moet. Vergeef my dat ik u, ö onbekende Schoone! Door vriendelyk geweld in 't vluchten weêrftandtoone! Silvia. Barbaarscb en gruwzaam Man! hoe handelt gy dusftraf! Watzeg ik daar?... Ach! gv grootmoedig Man! laat af! C 4 lk  40 HET ONBEWOONDE EILAND. Ik bid u op myn kniên, heb deernis met myn leven! 'k Heb nooit, 'k beb waarlyk nooit iets tegen u misl dreven! Henrik, haar opheffende. Rys op, aanminnige Bewoonfrer van dit ftrand! (Hy knielt.) Laat my, gelyk 't een' Man betaamt, die overmand En gantsch verrukt is door verfchillende gedachten; Wiens hart,onkundig wat het hoopen moet of wachten, Door mengeling van vreugd en twyfel is ontroerd; Laatmy, ó hemelsch Beeld, dat my geheel vervoert! Uw engelachtig lchoon, nooit naarwaardy tepryzen, In dit gelukkig uur, verfchuldigde eer bewyzen. Silvia. Hy knielt; hy knielt voormy! Wat taal! ik bloos 'er van. Hoe zacht ziet zyn gezigt! Zyt ge inderdaad een Man? Henrik. Ja, Waardfte! en zelfs een Man, wiens hart <*ykunt verrukken, (ken En die elk denkbeeld zich op 't ftreelendfte in laat drukDat zynen oorfprong heeft uit zulk een Schoone als "v. Als zulke aanmirinigheên vervreemd van veinzery Door zuivre onnoozelheid verfynd zyn voor mvne oogen, Gevoel ik my in liefde en eerbied opgetoogen. Silv ia, ter zyde. Die taal is nieuw voor my, enechterheeftzeeenzoet Dat door zyn lieflykheid het luistrend oor voldoet. ' In-  TOONEELSPEL. 4ï Indien dit valscheid is, 't geen ik niet kan vermoeden, Dan heeft ze een houding, daar geen mensch zich voor kan hoeden. Henrik. Waarom 't gezicht gewend? Silvia. Wat wilt ge? Ik tracht geen' hoon... Henrik Ach! zo gy waarlyk zo goedaartig zyt als fchoon, Zo zeg me of ge iets hebt van Conftantia vernomen? Wanneer, en waar, en hoe is ze aan haar' eind' gekomen ? Silvia. Wat fpreekt gy van haar' dood ? Ik fidder op dat woord. Myn Moeder leeft: zy leeft in dit gezegend oord. Henri k. Ach, lieve Silvia! Vlieg: roep haar', zonder draalen. Ik gaa dit heuglyk nieuws aan Ferdinand vernaaien. Silvia. Kan 't mooglyk zyn ! Wat zegt ge! Is Ferdinand hier dan Die Veinzaart, die Barbaar, die eervergeeten Man? Henrik. Hy is niet valsch van aart; heeft nooit zyn'pligtvergeeten. (weeten. Fortuin weêrftond zyn wensch. Terftond zult ge alles Men fpill' geen oogenblik. Wy moeten 't lieve Paar, Zo ras als 't doenlyk zy, hier brengen by elkaêr, C 5 't Zou  42 HET ONBEWOONDE EILAND. '£ Z°\Iicdendaad Van °"S barbaarschheid zyn hen Na zo veel tegenfpoeds, nog lang vanéén te fcheiden. Silvia. Maar mag ik hem gerust vertrouwen? Ach! zalhv Geen leed haar aandoen ? y Hendrik. Neen. Silvia. Ziet hy'er uit als gy? Hendrik. Zyn goedheid, Schoone! gaat de myne verr' te boven., Silvia. Dan zal ik 't waagen: 'k denk dat ik u mag gelooven Jk Item in uw verzoek. Laat ons te faamen gaan. IIenr i k. Ach! eeuwig wil ik u verzeilen: 'k wil voortaan My fpieglen m uw' glans, die my houd opgetogen, Jin op de ftreelende beweeging van uwe oogen En lippen acht ftaan. Maar, myn lieve Silvia' Wy zyn dit rydftip aan de Vriendfchap fchuldig." Gaa, Begeef u langs dit pad. Ik fpoei my langs het ander! Dus brengen wy het Paar te rasfer by elkander Zoek gy Conftantia. Ik zal met alle viyt Haar Egaè zoeken. Vaar dan wel voor korten tyd! (f/y gaat.) S i l- .  TOONEELSPEL. 43 Silvia. Vaarwel!... Maar nog één woord. Hoe zyt gy toch geheeten? , Henrik, ftand houdende. Geliefde Onnoozelheid! wcnscht gy myn naam te weeten ? 'k Heet Henrik. Silvia. Henrik! ei, vertoef niet lang. Henrik, te rug keerende. Van waar Die teedre zorg, myn Schoone ? Silvia. Ik kan 't niet zeggen: maar 't Is, nu ge my verlaat, of ieder frap in 't wyken Myn' geest verbystert: ja, 't is of ik zal bezwyken. Een droeve nevel heeft rondom my zich verfpreid. My dunkt reeds dat ik in een hulploozeeenzaamheid, Nu gy van hier gaat, blyf langs naare wegen zwerven. Henrik. Onnoozle, zoete Ziel! gy zult niet lang my derven. '1c Zal wederkomen: ik zal keeren om voortaan Op uwe aanminnigheid eetbiedig acht te flaan. Ja, ik zal keeren om daarna nooit weêr te fcheiden. Vaar wel! 'k durf om myn' Vriend niet langer hier verbeiden. DER.-  U HET ONBEWOONDE EILAND. DERDE TOONEEL. Silvia, alleen. "Vaar wel! Maar zorg dat gy uw woord houd... Hy is heen, En evenwel is hy nog by my... 'k Ben alleen, £,n 'k zie hein , naar my dunkt.. Hy is myn oog ontweken, (ken. En 't fchynt my echter toe dat ik hem nog hoor fpreeWat mag dit alles zyn? Wat is 't dat in my woelt? 'k Heb nooit die mengeling van fmart en vreugd gevoeld. _ (ftellen?... Ik kan 't niet gisfen... Wat mag dus my 't hart ontMaar 'k wil my-zelf niet meer met ydle gisfing kwellen. Wat ook van de oorzaak zy, 't uitwerkfel, dunkt mc, is zoet... (_Men hoort Conftantia zingen, verre achter het Tooneel.) Ach! 'k hoor myn Moeder, die door d'angst van haatgemoed , Haar klasten weder uit langs rotfen .bosfchen,ftroomen, i Gelyk een tortelduif, die, eenzaam, in de boomen ' Om 't misten van haar gaaike of teedre jongen treurt. 't Is meer dan tyd datzy door troost worde opgebeurd... 't Geluid komt.van dien kant... Ik moet niet langer draalen... Gunstryke Hemel! laat my ras haar achterhaalen! (Zy vertrekt langs eenen anderen weg dan Conftantia daarna te voorfchyn komt.) VIER-  TOONEELSPEL. 4$ VIERDE TOONEEL. Constantia, alleen, na een kort gezang van achter het Tooneel. Ik zwerf van pad tot pad, van't eene in't andre fpoor, Langs heuvel, grot en beek, dit aakligEiland dóór; En ach! offchoon ik my nu hier, dan elders wende, Ik vind geen plaats,geen plek,tot troost in myne elende. De Zon bereikt alreeds den hoogen middagtrans, En all' wat leven heeft ontwykt haar' heeten glans, Maar ik getroost my dien; hy kan my niet vermoeijen. De heéte koorts der ziel, die my de borst doet gloejjen, Slaat op de omftandigheên, die buiten zyn, geen acht. De tyd, wiens balfemfteeds derlydren ramp verzacht, Ontzeg my zyne hulp. De bloemen, kruiden, boomen, Ja alles ondergaat verandring, uitgenomen Myn fmart, die even fel op ieder dag my prangt... ó Dood! fchenk my de rust, waarnaar myn ziel verlangt !.. Maar nu ik op zyn komst moet wachten in de elcnden, Wil ik myn droeve taak vervolgen en volenden. (Zy vat den gebroken degen op, en begint weer aai} het Opfchrift te arbeiden. VYF-  46 HET ONBEWOONDE EILAND. V Y F D E TOONEEL. Ferdinand, Constantia. Ferdinand, zonder Conftantia te zien, en in eene peinzende houding. \V"eg met die ydle zorg en die gedienftigheên! t ls alles wreedheid. Zou dit vriendfchap zyn? ö Neen: r 1 't-Is Hechts een middel om myn rampen uit te rekken; Een kunst, een wrcedc kunst om tot behoud te (trekken Van een', die, fehoon voorlang in 't zwaarfte leed Seft?rt. , (word. Door woede en wanhoop thans op 'tftrengft' gefolterd Nooit voert men my van hier. Waar zou ik verder dwaalen? (paaien;; k Heb lang genoeg geleefd. Hier vind mvn loop zyn Want hier, hier ligt zy, die myn wellust ïsgeweesc. (Hy wyst naar de rots; ziet haar, en deinst verfchrikt e enige fchreden te rugge.) 6 Hemel! Wat is dit ?... Wat wezen, welk een geest; Schyntgindschzo yvrig,met den arm omhoog geheven Te inyden in die rots V.. . Ik voel myn leden beeven! Constantia. Wat hoore ik? eene Item? een zucht? Van waan toch? Ach! (Zy ziet Ferdinand.) Per-  TOONEELSPEL. 47 Ferdinand. Voorzeker, 't is baar geest, haarfcb.hu, die dag aan dag, Bedrukt en onvernoegt, blyft waaren in deeze oorden. Constantia, hem van verre toeroepende. Verfchynfel, door de lucht gevormd ! wilt gy my moorden ? Vertrek terftond van hier, ó Schender van de trouw!... Helaas!... (Zy bezwymt.) Ferdinand, naar haar toeloopende. Ach! altyd teedre en minnenswaarde Vrouw! Verlaat my dus niet... Zeg.,. Zy zwygt; zy zygt ter neder. (Hy blyft verbaasdJiilftaan.) ZESDE TOONEEL. Ferdinand, Constantia, Henrik. Henrik. ö "Vreugd! By gindfche rots zie ik hem eindlyk weder. Nu zal hy 't heuglykft' nieuws verneemen. (Hy vat hem driftig by den arm.) Ferdinand. 'k Sterf met haar, En volg dus myn Beminde. (Hy valt in de armen van Henrik.) Hen-  43 HET ONBEWOONDE EILAND. Henrik, zonder Conftantia te zien. Ei, matig u: bedaar... Het doodzweet breekt hem uit: Hy zwymt: hy fchynt te fterven. (werven. Myn Ferdinand! myn Vriend! gy zult uw' wensch ver • Ontwaak: herleef: rys op: verban uw'naaren druk, En hoor de blyde maar' van uw herfteld geluk.... Hy opent de oogen om het daglicht weêr te erlangen. Nu fluit hy ze, als te zwak om zo veel'glans te ont- fangen. Ferdinand. Gaa: laat my fterven. Henrik. Neen; uw Zielbeminde leeft. Zy leeft, en zal eerlang, daar niets uw heil weérftreeft, Met opene armen u op 't vriendlykft' tegenkomen. Ferdinand. Ik heb haarbleekefchim zo aanftonds hier vernomen... Maar ze is geheel verftoord, uit myn gezicht gefneld. Constantia, tot zich zelve komende. Gy, wreed Verfchynfel! wyk! Waartoe my dus gekweld? Henrik. ó Hemel! wat is dit? Wat ftem? Wien hoore ik fpreeken? Hoe! ligt Conftantia ginds op den grond bezweken ? Ferd i na nd. Waar is Conftantia? Ach! dat ik haar aanfchouw'! Zy  TOONEEL SPEL. 49 Zy is 't: het is myn Lief, myn teêrbemindeVrouw! Onfchatbre zegen! Zy herleeft weêr voor myne oogen! Constantia. 'tls een beguichling, 'die myn zinnen heeft bedrogen. Het is een loutre droom. Ferd i nas n, ó Neen ; 't is alles waar. Ach! dat ik haar omhelz', na 't uitgedaan gevaar! De omhelzing zal myn hart zyne eerfte vreugd hergeeven. Nu ik haar wedervind. Myn Ziel! myn tweede leven! Uw Ferdinand is hier. Constantia. En komt ge om anderwerf, Ontmenschte! uw valschheid my te toonen eer ik fterf ? Ferd 1 nand. De Hemel ftraff' me, indien ik ooit bedrog kon voeden. Verniel myn blydfchap niet door dit onheusch vermoeden , Nu 'k, opgetogen door het onverwachtft' geluk, Myn lippen eindlyk weêr op uwe lippen druk, 't Geen myne ontroerde ziel een vreugd baart boven maaten. Constantia, opftaande. Hebt gy niet eerloos, hier my als een roof gelaateu? Ferdinand. Gelooft Conftantia die fnoodheid van haar' Man? D Ge- É  3o HET ONBEWOONDE EILAND. Gelooft zy dat ik haar zo laf verraaden kan ? Kuntgy...? Constantia. . Zyt ge in dees vreemde en onbewoonde ftreeken My niet ontvlucht? ■ Fe rdinand, Helaas! ik ben uw oog ontweken, I oen ik, 0p t onvoorzienft' door Roovers aangevat, Wierd naar hun Schip gefleept, ter dood toe afg emat. Dit weet de Hemel: dit getuigen zo veel jaaren, Waarin uw droef verlies my 't fmartlykft' wee kon baaren, Terwyl uw dierbaar beeld geprent bleef in myn'geest, const anti a. En zyt gy ah" dien tyd in flaverny geweest ? Ferdinand. ÖJa. Constantia. En moest ge om my dus lang in kluisters zwerven? Ferd i nan d. Sints 't ongelukkig uur dat ik uw* glans moest derven, 5>leét ik myn dagen in den doodelykften rouw. Constantia. En bleef gy me inderdaad tot heden toe getrouw? Ferdinand. Pat weet de Hemel, die myn hart kent en gedachten. Cow-  TÓONEELSPEL. $t constanti a. 'k Heb echter u beticht: ik heb met duizend klagteit Uw haatlyke ontrouw u verweten dag aan dag. De Hemel, die myn fmart en droeve elenden zag, Dit altoos groenendloof, dees beeken, dees valeijeit En heuvlen zagen my bier onöphoudlyk fchreijen Om uw verbannen liefde en wreedgefchonden pligt. Onbillyk klaagde ik dan: ik heb u valsch beticht. Myn Egaê bleef getrouw, en, na langduurig lydenj Mag zyn beminlyk beeld myn oog op nieuw verblyden. Ik mag op nieuw, verrukt door zuivrenminnegloedt Hem vatten om den hals, en met een' traanenvloed Van vreugd en tederheid zyn wangen overftroomen; (Zy omhelzen elkander?) ■ ZEVENDE en LAATSTE TOONEEL, Ferdinand, Constantia, Silvia, Henrik. Silvia. M y dunkt ik heb alhier myn Moeders ftem vernomen. Wat zie ik! Vind ik haar in de armen van een' Man! Ze omhelst hem! Constantia. Ferdinand! zie daar uw Dochter Ferdinand. Kan Het mooglyk zyn! Heb ik myn Silvia herkregen! D 2 Myn  Si HET ONBEWOONDE EILAND. Myn Dochter leeft nog om den vaderlyken zegen Van my te ontfarigen, en myn hartwond onverwacnt Te zalven door een heil dat ik onfchatbaar acht.' Myn Kindi ontfang de kus van uw' verrukten Vader. Silvia. Hoe teêr is zyn gedrag! Ik voel, nu ik hem nader, Dat my een zachte band aan hem houd vastgehecht. Zyn die nu, Moederlief! de Mannen, die gyzegt Dat zo bedneglyk zyn, zo wreed, zo onbewogen? Constantia. Neen, waarde Silvia! ik heb my-zelfbedrogen. Oprechtheid, Liefde en Eer, en Trouw, die't onheil tart, Zyn de eedle deugden, die zy koestren in hun hart. 'kHeb nu de blyken van hun weêrgalooze goedheid. Silvia. Ik vond ook inderdaad hun byzyn vol van zoetheid, En 't bleek my klaar dat gy hen t'onrecht had beticht Toen Henrik 't eerft' verfcheen voor myn verrukt gezigt. Ferdinand, tegen Conftantia. Hy is myn waardfte Vriend: gy zult, wanneer wy keeren, (leeren. Zyn deugden, zyn verdienfte op't duidlykft'kennen Silvia. En zal ik die dan ook recht kennen? Hen-  TOONEELSPEL. 53 HENR i K. Ja, gy zult; En 'k word uw eigendom , zo gy myn wensen vervult, Zo ge u verwaardigt my te minnen. Silvia. Ik u minnen ? Ik weet niet wat dit zegt: ik kan dit niet verzinnen, Maar u te aanfehouwen met een zonderling vermaak; Naauwkeurig acht te daan op uwe leest en fpraak; Te treuren, als gy zyt uit myn gezigt geweken; Verblyd te zyn, als ik u weêrvinde, u mag fpreeken; Alsdan naar iets, waarvan ik nooit een denkbeeld had, Met drift te haaken, en te wenfehen 'kweet niet wat; Indien dat min is , kunt ge my reeds meer behaagen Dan 't lieve Reetje, 't welk my navolgt alle dagen. Henrik. Hoe ftreelende is de taal der zuivre onnoozelheid! Ach, Schoone! indien ik my niet vruchtloos heb gevleid, (gen. Zult gy myn Bruid zyn: ja, myn Vriend is mygene- S ilvia. Uw Bruid ? Wat is dit toch ? Henri k, Myn Vrouw. S ilvia. Daar heb ik tegen; Verfchoon my, Henrik! Neen: ik wil niet dat men my D 3 Ont-  S4 HET ONBEWOONDE EILAND* Ontbloot van hulp verlaate in eene woesteny. Constantia. ?wlt™ SiIV,'ai ^^ «^nièr rnyveriatèn. t Was hem onmooglyk om met opzet my te haatert. Nooit vond men ontrouw of bedrog in zyn gemoed gy zultvan 't gantsch geval en all'zyn' tegenSed Haast onderricht zyn, als ik u zyne onfchuid"toone, Henr i ie, EnhTt^S-T V1'efS verban"e" ZY> tnyn Schoone! &ïh,\ deeze.k"s op uwe teedre hand, Myn hait voor eeuwig aan het uwe zyn verpand! Silvia. Ach, Moeder! Wat moet ik verrichten? wat hem melden ? Constantia. Gy moet zyn trouwe min met wedermin vergelden. Silvia. M0Ct neen" d°£n? Dat fchynt "iet onvermaaklyk ï Ik kan my-zelve aan u verbinden : ik ben tevreên. Wif/f g,fy' ^endk! zult «y nimmermybegeeven? Wilt ge altoos hier met my in ftilte blyven leeven? Henrik. *Neen: wy zullen u vervoeren, tot uw'roem, Naar  TOONEELSPEL. 55 Naar beter oord, alwaar ge, als.een verplante bloem, Gezegend bloeijen zult, en nimmer u beklaagen Dat ge in eene andre lucht zyt van dees hitte ontflaagen. Daar zult ge daaglyks elks verwondring zyn en lust. Silvia. Waar heen is 't dat ge mywilt leiden? naar wat kust? Ferdinand. Naar Holland, daar gy 't eerft' het daglicht mogt aanfchouwen. Silvia. Naar Holland? Henrik. Ja: een Land, vermaard doorfchoone Vrouwen Daar de onbevlekte glans en luister uwer jeugd Verberd, verhelderd door onnoozelheid en deugd 1 Hoe hoog 'er veelen ook op haare gaven ftoffen , ' Van elk geroemd zal zyn, van niemand overtroffen. Silvia. Ik kan dit Eiland niet verhaten dan met fmart. Dees wouden, heuvlen en valeijen , daar myn hart Zich daaglyks ongeftoord verlustigd heeft dees beeken Kan ik met derven. Ach! waarom van hier geweken? Ferd in and. Gy zult geneugten, van dien zelfden aart omtrent, Met  j6 HET GNBEWOONDE EILAND. Met andre nieuwen , die gy nimmer hebt gekend, Als gy te rug keert, in uw Vaderland ook fmaaken En u in'tzomerweêr op't vruchtbaar veld vermaaken, Daar meenigLandhuis elkzyn Meestersrykdom toont; Of vaste Steden zien , door Volk by Volk bewoond, En u verwonderen dat een gezellig leven U zo veel vreugd kan by uw Medefchepflen geeven. Silvia. Een zeekre wantrouw heeft myn hart nogtans bekneld. Zyn arbeid, moeite en zorg daar niet van twist verzeld? Schend Tweedragt niet by u de vaste vriendschapsbanden? (den? Stoort de Oorlog niet aldaar de rust en 't heil der Lan> Ferdinand. Uw vrees, die my bekoort, is zonder grond, myn Kind! Ons dierbaar Vaderland, dat fteeds de rust bemint, Geniet den zegen van een innerlyke vrede, En deelt zelfs wyd en zyd dat heil aan andren mede. In Holland vind men wyze en vreedzaame Overhéén, Die d' Oorlog haatcn, en de vreugd zyn van 'tg-meen; Die de onderdrukten in hun Vierfchaar recht ver fchaffen; f ftraffen; De deugd befchermcn, en op 't ftrengfl;' de boosheid Ja, die zich-zelv' zo wel als ieder Onderzaat Naauwkeurig binden aan de wetten van den Staat. Daar is de Kerkelyke en Burgerlyke Vryheid De Schutsvrouw van het Volk en aller Braaven blyheid. Silvia. En heeft dat Volk befcf van hun geluk? Fer-  TOONEELSPEL. 57 Ferdinand, Gewis. Êlk Ondërzaat, die voor zyn welzyn waakendeis, i Heeft tevens, onrzyn winst niet elders wuft te waagen, i Het oog op 't waar belang zyns Vaderlands geflaagen. ! De nutte Kunften met de nyvre Koopvaardy ! Zyn 't leven tot fieraad, en zetten 't aanzien by. ! Daar zult gy niet, als hier, angstvallig en verlegen, In aaklige eenzaamheid omzwerven langs de wegen ; Maar van uw medemensch, ja van een' vriendenftoet I Geduurig zyn verzeld, genietende al het zoet Dat ooit het leven hier geneugchelyk kan maaken. Silvia. My dunkt, myn hart begint naar Holland reeds te haaken. Ferdi nand. ! Myn Dochter, uw verlangst zal fpoedig zyn voldaan. Ons Schip ligt zeilree, en de wind eischt dat wy gaan. Kom dan, Conftantia!.. Maar hoe! wat mag u deeren? Door welke tochten laat ge uw' boezem overheeren? Constantia. 1 Eene overmaat van vreugd verrukt my, na'tverdriet. Ja, traanen fpreeken myn geluk uit, daar gy 't ziet. *'k Verlang reeds om myn hart te ontlasten voor uwe ooren, En, by 't verhaal myns leeds, uw rampen ook te hooren. Ferdinand. I Dit zeldzaam lotverhaal zal onze bezigheid ^ ■  58 HET ONBEWOONDE EILAND. In ledige miren zyn, nu ons 't geluk weêr vleit. Dan zal 't geheugen der voorbygegaane elenden Dees fmart verzachten, en, terwyl we ons Ywaarts wenden, Ons leeren onze liefde en dankbaarheid en lof Met vreugd te wyden aan het hooge Hemelhof, 't Welk de Onfchuld gunllig wilde in doodsgevaar bevryden, En de Ongelukkigen niet altoos laat in 't lyden. EINDE.