432 F.9   DE LEER D. E II V f E R K I E Z I . N G E N VERWERP-ING EENVOUDIGER GEMAAKT: TER ' ' - TOELICHTING VAN DE GEWIG- T I a E V:'R A' A G s 1XIIHTÖU8S8S O F 3 ,r.;E Gereformeerden zig met de Remom. STRANTSCHE broederschap, en verdere PfiOTESTAKTENj vereenigen kunnen. TE iSEÜWARDEN, Bij CORNELIS van S L I G H. l 7 9 &   ï. HOOFDDEEL. De eenvoudige LeER des O. EN N.' Testaments, aangaande de Verkiezing en Verwerping, ontvouwd en toegelicht, §. L Reeds van Jongs af, kwam mij de leer der volflrefc. te verkiezing en verwerping zeer ontrustend voor; en bij nader onderzoek en overweeging, zeer ongerijmd, onczettend, en nadeelig. Ik ben verzekerd, dat, duizenden mijner Medechristenen, met dezelfde zwaarigheden te worstelen hebben. Geleerde mannen in de Hervormde kerk hebben altijd beleeden, dat er groote en verfchriklijke bezwaaren in dit ftuk overbleeven. Alle andere Protestanten, onze Luterfche Broeders,' - en zelfs veele Gereformeerden, hebben beweerd, dac deze leer, tegen den ganfchen Bijbel en het gezond verftand flrijdig is, dat er niets ongerijmder en dW3a. zer kan worden uitgedagt, en niets verderflijker, om ons in de afgronden van wanhoop en godloosheid neder te (torten. Alle deze ijslijke zwaarigheden zijn, langs een tweeërleiën weg, zeer gemaklijk weg te neemen. Of, door het gevoelen onzer regtzinnige geloofsbroedel ren, de Luterfchenï aan te neemen; het geen verre A de  t van-zelfs, wanneer eea volk of gemeente boven anderen uicverkooren en- begunstigd is , dat dan die anderen voorbijgegaan , niet verkooren, minder beg^pstjgd zijn, het was.voor.de ü, Schrijvers niet noodig. om dit. te melden , waarom ook in het geheele O. en N. Test, niisfchien eenige honderd maaien van de verkiezing der jooden en Christenen gefproken wotdt, maar genoegzaam; nooit van de uitfluiting of verwerping der andere volken of genootfchappen.. De eenvoudiglte mensch kan.begrijpen ,, wanneer onder de O. Bedeeling de Jooden, onder de N. de Christenen, boven anderen uitgeleezen en bevoorrecht waren, dat daarom alle anderen geenzins tot eeuwige flraffen verworpen waren. Dit zoude t,egen Gods woord, en de dui-dlijkfte ondervinding ijiloopen.. Waren de Jooden omtrent ,2000 jaaren boven anderen merklijk gezegend, de ;Bijbel leer ons niec dat s41e andere menfchen voor eeuwig zouden .geftxaft worden: Mozes en de Profeeten fpreeken weinig pf nooit van eeuwige ftraffen,• veel min hebbeuze die ooieaan de ganfche wereld buiten Palestina gedreigd/ Met de invoering van het Christendom, werden zommige landen en fteden met dit grooter licht beftraald, in de eerste Eeuw, anderen in de tweede, in de vijfde, zesde, of tiende Eeuw, maar nergens beweeren de Apostelen, dat die anderen zo lang tot eeuwige onheilen verweezen zijn. Is de verkiezing eenvoudig eene meerder en hooger begunstiging met godsdienstige verlichtingen hulpmiddelen, dan kan hier niets anders tegen over Itaan, dan A 4 das  8 De Leer e>es O. en N. Testam., dat de overigen, voor dien tijd, minder bedeeld en begunstigd waren. Er is nog een Ptuk het welk Paulus, Rom. 1X-XI. en op eenige weinige plaatzen , verwerping of verftooting Doemt. Dit is eenig in zijne zoort, en kan voor of na opgeene andere menfchen worden toegepast, Naamlijk de verwerping van een groot deel des Joodfchen volks, dat eertijds uitverkooren was. Zedert langen tijd was de Joodfche natie uit alle volken uitverkooren, met uitmuntende inftelüngen in het godsdienstige en burgerlijke verwaardigd. Dan deze inltellingen, aan één Land, Stad en natie verbonden, dewelke hen van alle andere volken afzonderden, konden en moesten flegts voor een bepaalden tijd duuren. Hun was een Verlosfer en Koning beloofd, die te'gelijk een licht voor alle volken zijn zonde, dié- een nieuw rijk zoude opregten, een veel voortreflijker Godsdienst. Deze nu verfcheenen zijnde, moesten defchaduwen, vöorbereidzelen en eerste beginzelen,' van het Jodendom , ophouden, zij moesten nu hunnen Verlosfer en zijne inrigtingen aanneemen. 'Dit deed ook een gedeelte dezer natie; maar een groot deel Verwierp hunnen Heer en zijne hemelfche openbaaringen, zij vervolgden hem en zijne gezanten. Nu ziet men ligt, hoe zij hierdoor in eenen verwerplij'ken Itaat vervielen en van hunnen verhevenen ftand werden uitgefloten. Deze verwerping beflaat hoófdzaaklijk in deze flukken. Daar zij eertijds den waren en besten Godsdienst hadden, dat zij nu tot eenen zeer flegten vervielen; hunnen Godsdienstleer was reeds zeer verbasterd, maar nu wilden zij daar te boven, na de affchaffing der fchaduwen door Gods Zoon, dezelve nog als het voornaamfle in den Godsdienst blijven vast houden, Jen  aang. de Verkiezing en Ververp. 9 Ten anderen, dac dit ongeloovig deel des Joodfchen volks, wegens hun bijgeloof, gropt zedenbederf, en fchandeiijke verfmaading en mishandeling van bunnen Mesfias, aan zwaare tijdelijke oordeelen onderworpen werd. Deze verwoesting des Joodfchen Lands, maakte niet alleen een einde aan hunnen burgerftaat, maar beroofde hen te gelijk van hunne heiligdommen, en de gelegenheid om de meeste en heiligfte hunner voormaalige plegtigheden uitteoefenen. En eindelijk werden zij hier door uitgefloten van dé Christlijke verkiezing, die heerlijke voorrechten, waar toe het ander deel der natie nu verheven werdt, 'cwelk de betere bedeeling van den Mesfias aannam. Het is niet noodig hier bij te voegen, dat dit bijzonder geval, van een gedeelte dezer uitverkooren natie, geenzins een eeuwig befluit is nopens de ftrafièn na dit leven. Dus begrijpt men zeer eenvoudig , wat tegen de Christlijke verkiezing overftaat, naamlijk dat zommige volken met de hooge voorregten des Christendom* niet verwaardigd zijn, en dat een aanzienlijk gedeelte van Israël, door hardnekkig ongeloof hiervan verkoken, uit hunnen hoogen en uitverkooren toeftand in een' zeer laagen ftaat gevallen is. §. HL De befchikking over het lot der menfchtn na dit leven, is zeer onderfcheiden van verkiezing. Het is bij de Calvinisten zeer gewoon, door verkiezing en verwerping, de voorbefchikking van ons eeuwig lot na dit leven te verftaan. Men denkt aan een Sweeërlei eeuwigheid; een eeuwig befluit, wat ons in A J de  lp , De Leér des O. en N. Testam., de aanftaande eeuwigheid wedervaren zal. Die twee ftukken, beide ongegrond, moet ik eenigzinsklaarder yoorftellen; ik zal met het laatfte een begin maken, dat de verkiezing niet onmiddelijk onzen toekomstigen eeuwigen ftaat betreft. De Luterfchen, en alle andere Protestanten , onderfcheiden eene verkiezing, tot genade, en tot zaligheid. De Prof. Venema fchijnt genoegzaam het zelfde te. bedoelen , (tellende eerst een algeroeene verkiezing onder voorwaarde van geloof; en dan eene bepaaling, wie in 't bijzonder door geloof en volharding zalig worden. Nu betekent, naar mijn inzien, verkiezing in de H. Schrift, niet het laatfte, maar bepaaldelijk en alleen het eerste ftuk. In het O, Test. zijn deze twee ftukken zeer onder* fcheiden; God had de Joodfche kerk tot groote bijzondere voorrechten boven andere volken verheven; ten anderen, worden ben groote zegeningen of oordeelen aangekondigd en werkiijk uitgevoerd, naar hunne getrouwheid of ontrouw omtrent hunnen God. Het. eerste wordt de verkiezing van dat volk genoemd, maar nooit het laatfte. In het N. Test. heeft God de gemeente aller Christenen , vooral uit de Heidenen met een uitmuntend licht en heil befchonken; ten tweeden, zal de Heer hen allen naar dit licht, en voorrechten oordeelen en eeuwig vergelden; het eerste is de Christlijke verkiezing, maar in geenen deele het laatfte. Want verkiezing wordt altijd aan de Joodfche en Christlijke kerk in het algemeen toegekend, maar ftraf en belooning, vooral na dit leven, betreft bijzondere menfchen, goeden of kwaaden. Verkiezing wordt altoos aan een wijs welbehagen en vrije goedheid toegeëigend, belooning  aang. de Verkiezing en Verwerp, h looning en ftraf in> tegendeel zal God, als Rechter» naar den regel zijn Woords, en de onderfcheiden handelingen der menfchen, uitdeelen. Het is waar dat in een enkele plaats gezegd wordt; God heeft ons verkooren tot zaligheid.; maar dan wordt het groot geluk der Gristenen in dit leven dus genoemd, gelijk in een menigte andere plaatfen; God heeft ons zalig gemaakt en geroepen met eene heilige roeping; in alle die zaligfprekingen Matth. V. worden , de godvrugtigen zalig genoemd, fchoon zij nog niec in den hemel zijn. Ik wil ook niet ontkennen, daar alles in de geheele wereld in het. Godlijk befluit en alwetendheid begrepen is, dat men ook ons eeuwig lot daarmede kan influiten, maar dan ontken ik zeer, dat dit in het O. en N. Test. onder de gedaante van verkiezing, en uitfluiting daar van, worde voorgefteld. God heeft alles befloten, ook den dag des oordeels, en alles wat in de eeuwigheid gefchieden zal, maar wie kan daar uit befluiten, dat verkiezing dit alles betekenen.moet. §. IV. De verkiezing der Joodfche en Christlijke kerk, is geen verborgen eeuwig bejluit. Zo min deze ftukken het eeuwig lot der menfchen uitdrukken, even zo weinig zijn het befluiten van alle eeuwigheid genomen. Men fielt veeltijds, algemeene eeuwige befluiten over de geheele wereld, en dan bij. zonder, eene eeuwige verkiezing en verwerping. Wat het eerste betreft, heeft men onder de grootfte Wijsgeeren en Godgeleerden getwist, of de befluiten volftrekt eeuwig zijn. Ik wil niet flellig beflisfen, maar  ia De Leer des O. en N. Testam., maar ook niet ontkennen, dat er eene eeuwige voorkennis en bepaaling zij, over alles wat in het Heel-al, van de fchepping af tot in eeuwigheid gebe uren zal. Dan ik ben van die gedagten, dat in de Boeken des O. en N. Test. weinig of misfehien nooit hier van gefproken wordt. Deze ftukken zijn voor gemeene eenvoudige menfchen te diepzinnig en onbegrijplijk, waarom zoude eene Godsdienstige openbaaring waar na allen zullen geoordeeld worden hier over fpreken ? En wat nut zullen wij trekken uk eeuwige verborgene raadflagen van het Opperwezen? Gods verborgene befluiten worden op eene twee of drieërlei wi;ze aan ons openbaar: of door de uitvoering, door de gefchiedenis der wereld en kerk; of door de klaare openbaaring in de H. Schriften; of eindelijk door gevolgtrekking welke wij uit deze ondervinding en openbaaring afleiden. Deze geopenbaarde befluiten en bepaalingen zijn ons zeer noodig en nuttig, maar wat nut zullen wij trekken uit een befluit dat voor engelen en menfchen verborgen is? het fchijnt eene ftrijdigheid, een verborgen befluit, ons duidlijk ontdekt in Gods openbaaring. Langs dezen weg fchijnt de Godlijke openbaaring op eene onnoodige wijze te moeten verdubbeld worden: eerst, een eeuwig befluit, nopens de Schepping, Voorzienigheid, Zondeval, Verzoening, RegtVaardigmaking, Heiligmaking, enz. enz. en dan nog eens, alle deze ftukken zo als zij nu ontdekt en uit. gevoerd worden. Het zoude mij eenvoudig dus voorkomen. In den ganfehen Bijbel wordt om wijze redenen op eene zeer menschlijke wijze van God gefproken; een oog, oor, hand, voeten, aan God zinbeeldig toegeëigend; zo ook de vermogens en werkingen eener  aang. de Verkiezing en Verwerp. 13 eener menschlijke ziel; eerhart, ged3gten, overleg, gingen, berouw, blijdlchap, enz. Gelijk nu Konin. gen en Overheden, eerst groote plannen beraadflagen, daar na hunne raadsbefluiten laten afkondigen, en die van tijd tot tijd voltooijen en ter uitvoer brengen, zo wordt ook de handelwijze der Godheid afgebeeld. Van den beginne der wereld, had de hooge Voor. zienigheid voorkennis, groote vooruitzigten, diep* doordagte raadflagen, groote voornemens; deze liec zij door Profeeten van tijd tot tijd eenigzins openbaar maken, en eindelijk door Gods Zoon, in haar vol be« flag, ontdekken en uitvoeren. De eenvoudige Schrij- i vers van den Bijbel fchijnen hier niet aan wijsgeerige eeuwige bepaalingen te denken, maar in hunnen gewoonen fpreektrant , menschlijke vooruitzigten en voornemens aan God toe te fchrijven, om van hunne eenvoudige leezers eenigzins verfbian te worden. Wat nu de verkiezing en verwerping, in het bijzonder, aangaat; van eene eeuwige verwerping wordt nergens in de Schrift gcfproken. In het O. Test wordt de verkiezing nooit eeuwig genoemd: maar in het N. Test. zijn eenige weinige plaatzen, welke met eenigzins twijfel3gtige bewoordingen fpreken, van een eeuwig voornemen, of voornemen oer eeuwen, voor de tijden der eeuwen, voor, of van, de grondlegging der wereld. Dit zou ik allereenvoudigst dus opvatten: wanneer de Apostelen hun onderwijs begonnen, was het Joodfche volk nog het eenig uitverkoren volk; het O. T. het eenig Godlijk boek, fchreef aan de Israëliten dit voorrecht toe. Wanneer zij nu leeren wilden dat alle volken de afgo« difche Heidenen tot dit heerlijk voorrecht werden opgenomen, moesten zij dit uit de aloude openbaaring der  14 De Leer des O. en N. Testam., der Jooden zoeken te bewijzen en te ftaaven. Dit doen zij nu dezer wijze; met een betoog, dat de Heer van de vroegfte eeuwen, van den .aanvang der wereld en kerk, zulk een plan en inrigting gemaakt had, dat, bij de komst van den Mesfias, alle volke&der aarde in zijn heerlijk rijk en kerk zoude'aangenomen, en dus met eene heerlijke verkiezing begunstigd worden. Het blijkt dan klaar genoeg, dat de verkiezing der Jooden,. onder de Oude, der Christenen, onder de N. Bedeeling, geen eeuwig verborgen befluit is, maar eene klaar geopenbaarde fchikking en inrigting der kerk in den tijd des O. en N. Verbonds. Van de algemeene eeuwige befluiten fchijnt Gods woord niets te melden, maar dit als een ftuk, van geenen invloed op den Joodfchen en Christlijken Godsdienst, aan het wijsgeerig onderzoek der menfchen over te laten. §. V. Volflrekte en voorwaardlijke voorfchikking. Neemt men nu het ftraksgemelde gevoelen aan, dan zijn alle zwaarigheden opgeruimd. Maar zijn er menfchen nog te fterk aan vooroordeelen gehegt, die kunnen genoegzaam alle bezwaaren ontwijken, door eene voorwaardelijke verkiezing met de Luterfche en de meeste Gereformeerden aan te neemen. Wijl dit gefchi.1 over eene volftfekte, en voorwaardelijke, voorfchikking, ongemeen duister is, zal ik dit zo klaar mij mooglijk is ontwikkelen. i.) Voor eerst moet men opmerken, dat dit gefchil niet zo zeer over het befluit is, ais wel over de uitvoering of geopenbaarden weg ter zaligheid; of om mij anders uittedrukken, vermids befluit en uitvoering vol- . maakt  aang. de Verkiezing en Verwerp. 15 maakt'overeenftemrnen, kan men a! zo voegzaam vragen, is de geopenbaarde handelwijze om 'den mensen zalig te maken, volftrekt, of voorwaardelijk? 2. Dan zal men bevinden dat thans bijna alle God* geleerden .den weg ter zaligheid voorwaardelijk ftel* len, God zal de menfchen gelukkig maken of ftraffen, op de voorwaarden^ van geloof en godzaligheid, of ongeloof. Maar de vraag valt nu eigenlijk, of deze voorwaarden alleen afhangen van Gods vrijmagtig welbehagen, dan ook ten grooten deele van de vrije keuze en werkzaamheid der menfchen. 30 De beflisfing hier van hangt voornaamlijk af van de begrippen over, 's menfchen onmagt, en de werking der genade. De Calvinisten (lellen de menfchen zelfs in het Christendom geheel blind en doodlijk onmagtig; en de genadewerking almagtig en onweeritaanbaar, zo dat elk wie ze ontfangt noodzaaklijk moet gelooven en zalig worden, en deze genade heeft Christus voor eenige weinigen die zalig worden verworven. ,De andere Protestanten en Gereformeerden, ftellen de menfchen in de Christen kerk als vrije redelijke fchepzelen die reeds door Gods woord aanvanglijk verlicht zijn; nu geeft God bun allen genoegzaame genade, door Christus aangebragt, om te kunnen gelooven en volharden, maar deze wordt niet geweldig opgedrongen, zij kunnen in den aanvang en volharding deze genade verwaarloozen, wederdaan en vergeefsch ontvangen. In één woord, de mensch is zwak en verdorven; God is de oorzaak en geever aller genade, maar fielt het te gelijk aan de redelijke keuze der menfchen, om dezelve te zoeken te gebruiken en op te volgen , of moedwillig te veragtloozen. 40 Neeraï  l6 De Leer des O. en N. Testam., 4,) Neemt men nu dit eenvoudig begrip der heilsorde aan, dan verdwijnen alle de bezwaarnisfen der volftrekte predestinatie: elk Christen kan door deze genade zekerlijk behouden worden, die dezelve reukloos veragt wordt regtvaardiglijk uitgefloten. §. VI. Nog eenige Aanmerkingen, over algemeens en bijzondere genade. Dit ftuk is in ons onderzoek van veel aanbelang. Het is bekend, dat thans de meeste Protestanten eene algemeenegenade voorftaan; doch eenige weinige Calvinisten eene bijzondere. Dit gefchil is zeer duister en verward. Algemeene genade ik zulk eene, welke aan een ze. leer genootfchap of menigte van menfchen gemeen is, cn zonder uitzondering tot allen behoort. Nu moet men drie vraagen wel verftaan en bepaalen: welkéis die menigte van menfchen? welke genade is voor hun algemeen? en dan, hangt die genadewerking alleen van Gods onwêerftaanbaare willekeur, of ook van 's menfchen keuze en verwaarloozing af? Ten eersten, welke is die bepaalde menigte? is het de wereld; of de Joodfche en Christlijke kerk; of de waare geloovigen? De Protestanten beweeren geen* zins, dat de Christlijke genade, aan de geheele wereld, ook den Heidenen, gemeen is, maar in deChrist. lijke kerk. Nu kan men vraagen; zijn de Calvinisten, Luterfchen, Doopsgezinden eene waare zigtbaare kerk? dit denk ik zullen redelijke Protestanten niet ontkennen. Over de waare geloovigen is geen gefchil: ïnaarde vraag valt eigenlijk, of in eene waare zigtbaare kerk»  aang. de Verkiezing en Vmwr^ti ,~ kerk, aan onbekeerden, genoegzame genade gegeven wordt om te kunnen gelooven en godvrugtig leeven. De Calvinisten zeggen, aan zommige ongeloovigen* wordt zulk eene genade verleend; de andere Pmr«. tanten, aan allen. Ten tweeden, mopr mpn h»«;iaM!;;i- *t*A*,itx*— — * kezoort van genade, men hier verfta en bedoele. Men bedoelt hier geenzins die genade weldaaden, welke aan godvrugn'gen bijzonder eigen zijn, maar, gelijk van zelfs klaar is, zulk eene genade welke zig, volgens de Calvinisten zelve, ook tot onbekeerden uitftrek.t , om hen tot geloof en bekeering te brengen. Alle Gods weldaaden en zegeningen kan men liefde en genade noemen ; elk ftaat toe dat zekere genadige" voorregten allen Christenen gemeen zijn; dan, diUs bepaaldlijk de vraag; of die genade, welker regt gebruik ons tot bekeering brengt, aan allen in eene Christlijke kerk, algemeen zij. Dit hangt nu, ten derden, veel daar van af, of deze genade wilkeurig en onweerftaanbaar werkt, dan ook van 's menfchen regt gebruik of misbruik grootendeels «fhnnrrnil- ïc V^rr.™;^ J„LU:l. -.. * -^«-.uiujigc gtuaucuijjuen zijn in de daad onweerftaanbaar: dat God zijnen Zoon in de wereld zondt, ons eene Godlijke openbaaring gaf, in het Christendom liet geboren worden, dit "konden wij door onze keus noch daarfteilen, noch verhinderen. Maar de vraag bepaalt zig tot de bekeerende genade, of God naar volmaakte willekeur, zonder ons toe of afdoen, den eenen onweerftaanbaar bekeert, den anderen voorbijgaat. Met één woord , wanneer alle menfchen in eene waare kerk levende, de reeds gegeevene middelen en genade, zodanig zoeken en gebruiken als nu in hun B ver-  18 De Leer des O. en N. Test., enz; ▼ermogen is, of zij dan zekerlijk gelovig en godzalig kunnen worden; dan of de Heere aan zommigen alleen zulk eene genade verleenen wil: of wij door moedwillige verwaarlozing en tegenftand die genade vrugtloos maaken, door welke wij anderzins zekerlijk tot een regt Christlijk leven en zaligheid zouden gebragt zijn. Dit laatfte is het wat de Protestanten in 't alge. meen ten fterkften ftaande houden; terwijl de voorftanders der bijzondere genade willen, dat zelfs de meesten in het Waare Christendom, die genade welke tot bekeering volftrekt nodig is, door geene middelen noch pogingen ooit verkrijgen, en wanneer dezelve gefchonken wordt nooit wederftaan noch verliezen kunnen. II. HOOFD-  / 19 II. HOOFDDEEL. De Schriftuurlijke Leer, van Verkiezing en Verwerping, bewezen. JNJu moest ik deze eenvoudige begrippen , nopens de Verkiezing, nader bewijzen. Het geen hier te bewijzen ftaat, kan men tot deze drie hoofdzaaken brengen. I. Dat verkiezing en uitfluiting, geenzins eene fchikking tot eeuwige zaligheid of verdoemenis beteekent, maar tot de voorregten der Joodfche en Christlijke kerk. II. Dat hier door, gewoonlijks, geen eeuwige befluiten bedoeld worden, maar fchikkingen des O. en N. Testaments. III. Dat de genade tot bekeering nodig, in eene waare kerk,- algemeen is. §. i. Het eerste fluk kan men, met veele bewijsgronden, tot voile zekerheid brengen. i. Het eerste bewijs, alleen genoegzaam om alles af te doen, beftaat hier in: dat in het ganfche O. en N. Test. de verkiezing altijd , op de geheele Joodfche, en Christlijke, kerk wordt toegepast. Mozes zegt tot de ganfche natie, God heeft u uit alle volken der aarde uitverkoren. Dus fpreeken alle de Profeeten. Op gelijke wijze zeggen de Apostelen, tot alle B 2 gemeen-  £o De Schriftuurlijke Leer, van gemeenten als een geheel genootfchap; gij zijc uitverkoren. De Profeeten (lellen altoos, de uitverkoren Joodfche natie, tegen over de Onjoden; de Apostelen , het uitverkoren Christendom , tegen de Onchristenen. Was het nu eene fchikking tot een eeuwig geluk of ongeluk, dan moest het geheele O. en N. Verbond dus fpreeken: zommige Jooden zijn verkoren, anderen niet: zommige Christenen zijn verkolen , anderen voorbijgegaan: maar zulk een fpreektrane, zal men nergens, bij eenig Profeet of Apostel, aantreffen. Het is zeker dat overal, aan regtvaardigen allerlei heil, aan godloozen draf wordt aangekondigd, maar dit is een geheel ander (tuk, en wordt nooit onder het denkbeeld van verkiezing voorgefteld. Dus ziet men ten allerklaarften, dat de verkiezing, eertijds aan de Joodfche natie , nu aan de Christlijke maatfchappij, toegekend, een voorregt betekenen moet, dat voormaals aan het volk der Jooden, nu der Christenen, toebehoort, in tegenflelling van andere volken, met deze Godsdienstige voorregten niet begunstigd. Te meer, daar in het O. T. zeer weinig van een eeuwig leven of flraf gefproken wordt, maar van de burgerlijke en Godsdienstige voorregten van Israël, het welk in het N. T. op het nieuwe Godsrijk van den Mesfias wordt toegepast. 2. Het tweede bewijs, ontleen ik uit de eigen betekenis en gebruik van het woord verkiezing, en uitverkoren. Dit beduidt iets voortrekken, boven anderen begunstigen, en des de zulken, welke boven anderen begunstigd, verheven, voortreflijk, zijn. Dus fpreekt de Schrift, van uitverkoren wagenen, bomen, fteenen, krijgslieden; verkiezen tot Konin« gen, Profeeten, Priesceren, Apostelen, enz. Hoe ' wei-  Verkiezing en Verwerp., beweZ. ïi weinig gelijkt deze betekenis en ftandvastig gebruik naar die, van eeuwig Araffen en beloonen! Wanneer Jefus tot de Apostelen zegt; ik heb u twaalf uitverkoren; wie zou het ooit in gedagten komen, om dit dus op te vatten; u twaalf, tot een eeuwig leven; de ove* rige menfchen, tot verdoemenis. Daar nu de Schrijvers des O. en N. V. eenvoudig zeggen tot de Joodfche natie, en de Christlijke kerk, gij zijt uitverkoren; zonder eenige nader verklaaring, zo moeten wij noodwendig uit de natuur en beflendig gebruik van dit wóórd befluiten dat het niets anders betekenen kan, dan, de Heer heeft u, boven andere natiën en maatfchappijen, zeer hoog begunstigd, tot hooger gunsten verheven. Eeuwig ftraffen en belonen, eene regterlijke handelwijs, naar volmaakte billijkheid , kan bij geene mooglijkheid, voortrekken» verkiezen, meer begunstigen, genoemd worden. Maar weten wij, dat God in een zeker tijdsbeftek, de Joodfche natie boven alle anderen begunstigde, en. als eene uitverkoren natie behandelde; onder het N. T„ de Heidenen, de laagfte klasfe des menschdoms, tot de waardigheid der Christenen verhief, dan kan mem geen gepaster uitdrukkingen dan deze vinden. 3. Dit wordt verder geftaafd door een derde bewijs, dat naamlijk, volgens aller toeflemming, de verkiezing vrijmagtig, uit vrije goedheid, gefchiedt, zonder opzigt op onze deugd of ondeugd. Maar het eeuwig ftraffen en belonen, is buiten twijfel niet wilkeurig, het zal naar het volmaakfte recht en billijkheid gefchieden, naar een iegelijks werk. Wat kan men zig meer gedrogtlijk verbeelden, dan dat de heilige Hechter in den dag der vergelding, zonder opzigt op geloof en werken, naar wilkeur, verkiezen en ver13 3 wer*  aa De Schriftuurlijke Leer, van werpen zoude. Maar de verkiezing der Jooden, eene geringe en ruwe natie, der afgodifche en godvergeten Heidenen , kan men, met één opflag van het oog, doorzien dat uit vrije genade ooripronglijk is. De Calvinisten zoeken deze groote ongerijmdheid door eene fpitsvinnige ondeifcheiding te ontduiken , dat naamlijk de eeuwige vergelding volmaakt regtvaardig is, maar de fchikking tot geloof en ongeloof en derzelver gevolgen vrijmagtig. Dan wie ziet niet dat deze (tellingen eikanderen lijnregt tegenfpreken ? wie ons fchikt tot geloof en ongeloof, moet ons noodzaaklijk voorfchikken tot leven en dood, en het eeuwig vonnis kan dan niet anders rusten dan op eene vrijmagtige en noodlottige verordening van het Opperwezen, die ons tot deugd en ondeugd nevens de onaffcheidbaare gevolgen bepaald had. 4. Het vierde bewijs kan men daar uit afleiden, dat de Profeeten en Apostelen altijd van de verkiezing fpreken als eene zekere zaak. De fchikking van bijzondere perfonen tot zaligheid of verdoemenis, zegt men, is voor engelen en menfchen verborgen, die is Gode alleen bekend. Maar hoe, de Profeeten weeten en betuigen altoos met zekerheid, God heeft Israël uitverkoren , gij zijt zijn uitverkoren geflagt. Niet anders fpreken de Apostelen: ik weet uwe verkiezing van God; zij drukken zig nooit twijfelagtig hier over uit. Was nu de verkiezing eene verborgene voorfchikking tot eeuwige zaligheid, dan konden de H. Schrijvers der Jooden en Christenen , die toch geen hartenkenners waren, onmooglijk dus te werk gaan; maar zij wisten met volle zekerheid, dat de Joodfche kerk boven alle volken begunstigd, en de Christenen tot nog heerlijker voorregten verkoren en geroepen waren. 5. Een  Verkiezing en Verwerp., bewez. 43 5. Een vijfde bewijsgrond ligt hier in. Van de verkiezing wordt in 't O. en N. T. eenige honderd maaien gefproken, van de verwerping zelden of nooit. In het O. Verbond wordt misfchien nooit van de verwerping melding gemaakt; in het N. Test. één en andermaal» Stel nu dat dit eene verordening zij tot beloning en ftraf, dan moest beide in het geheele beloop dezer Schriften gefladig voorkomen. Maar is de verkiezing de godsdienstige bevoorregting der Joodfche en Christlijke kerk, dan wordt alles klaar en ligt te begrijpen» De Profeeten brengen den Israëliten gedurig die hooge gunst van God onder 't oog, dat zij boven alle volken tot een bijzonder Godsvolk zijn afgezonderd: dat de andere volken niet verkoren of verworpen zijn , dit volgde dan van zelfs, waar toe zou het dienen om dit te melden? de Joodfche Profeeten fchrijven niet voor de Heidenen, om die te beduiden, dat zij het uitverkoren volk niet zijn , dit konde in hunne redevoeringen tot Israël, de uitverkoren natie, niet te pas komen. Even dus behoeven de Schrijvers des N. T. zig niet op te houden met de uitfluiting van andere volken» zij fchrijven tot de Christenen, het uitverkoren volk. Dan, daar nu, een groot deel van de uitverkoren natie der Jooden, uit hunne voorgaande hoogheid uitviel, en buiten Gods kerk gefloten werd, door de verwerping van den Mesfias, zo konden de Apostelen een en andermaal deze uitwerping vermelden , bij voorbeeld Hom. IX, X, XI. en eenige andere plaatzen. 6. Het laatfte bewijs komt hier op neder. Volgens de Calvinisten, moet verkiezing en verwerping, eene onherroeplijke fchikking zijn , tot zaligheid of verderf. Maar nu ziet men allerduidlijkst, dat volgens alle de H. Schriften, die eerst niet verkoren zijn, naE 4 der-  &4 De Schriftuurlijke Leer, van derhand uitverkoren worden, die eerst verkoren waren, namaals verworpen. Dit kan alleen fteek houden, wanneer men die eenvoudige fchriftuurlijke begrippen aanneemt, in het vorige Hoofdd. voorgefteld. Voor de tijden van Abraham waren de Jooden niet verkoren en afgezonderd van alle andere volken. Van Abraham tot Christus aankomst, wordt dit volk boven alle anderen verheven, en met bijzondere voorlichting en beftuuring van God begunstigd. Nu houdt deze Joodfche afzondering weêr op. De Heidenen, zo lang als voorbij gezien, die in het Godsdienstige op den Jaagden trap ftaan, niets minder dan uitverkoren, worden nu tot hoger voorregten dan voormaalige Profeeten en Koningen uitverkoren en geroepen. Men leeze flegts Rom. IX. tot XI. men leeze Mozes Boek Deuteronomium; daar hij in de eerste Hoofdftukken de verkiezing van Israël zo breed uitmeet; maar in de laatfte Hoofdftukken, hunne toekomstige verwerping en verftrooijing onder alle volken, zo treurig voorfpelt. Ik zoude hier nog veele bewijzen kunnen bijvoegen; maar deze zijn overvloedig toereikend, om iemand die waarheid zoekt en liefheeft, te overtuigen, en deze bewijsgronden, uit den geheelen inhoud des O. en N. Testaments ontleend, zullen nooit door eenige fijstematifche redeneeringen hunnen kragt verliezen. Er is maar eene bedenking met eenigen fchijn hier tegen in te brengen. Dat naamlijk Rom. IX. gefproken wordt van vaten der barmhartigheid te voren bereid tot heerlijkheid; en 2Thesf.lI. 13. dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid. Dan het antwoord hierop is zeer gemaklijk, Rom. IX. wordt duidlijk ge-  Verkiezing en Verwerp., bewez. 15 gefproken van de roeping der Heidenen; in het 4de vs. had Paulus dit aan de Jooden toegefchreven: welke Israëliten zijn, welker is de heerlijkheid: nu zegt hij hec zelfde van de kerk uit de Heidenen, dat zij tot die zelfde eer tot nog heerlijker voorregten geroepen zijn. Verkoren tot zaligheid, betekent, of tot het heil desN. Test. dat zeer dikwijls zaligheid genoemd wordt; of dat zij verkoren waren qm door een regt gebruik dezer voorregten zalig te worden. Zo wordt doorgaans, Christus de Zaligmaker der wereld genoemd, Gods woord ons gegeven tot zaligheid; Piet om alle menfchen volftrekt zalig te maken, maar als heerlijke middelen tot onze behoudenis. Dus h3d de Heer hen met de voorregten der kerk desN.T. begunstigd, als de kragtigfte middelen en beweegredenen tot zaligheid. $. II. Nu moest ik het tweede Huk bewijzen; dat verkiezing en verwerping, doorgaans geen eeuwige befluiten uitdrukken, maar eene Godlijke fchikking onder het O. en N. Testament. Ten opzigt der verwerping, is het onnodig dit te bewijzen; deze wordt nooit in den ganfchen Bijbel eeuwig genoemd; en het zou volmaakt ongerijmd zijn, die uitftoting van het ongelovig Joodendom, waar door deze natie uit haare voorgaande verkiezing is uitgevallen, eene eeuwige uitwerping te noemen. Dan, aangaande de verkiezing, is dit ook zeer ligt te bewijzen. i. Het eerste bewijs is zeer eenvoudig; ik heb zo even bewezen, dat ze bellaat in de begunstiging der Joodfche en Christlijke kerk. Nu is het zo klaar als B 5 iets  0.6 De Schriftuurlijke Leer, van jets ter wereld, dat dit niet zo zeer van eeuwigheid gefchied is, maar die der Jooden, van Abraham of Mozes, der Christenen vooral uit de Heidenen, van Jefus hemelvaart en de roeping der Heidenen. In het ■ geheele O. T. wordt de verkiezing nooit eeuwig genoemd , wanneer de Apostelen dit zelfde nu op de Christenen uit alle volken toepasfen, hoe zou dit nu in een eeuwig befluit veranderen? 2. Nu zal misfchien eenig bevooroordeeld leezer denken, de Schrift fpreekt evenwel van een eeuwig voornemen, verkooren voor de grondlegging der wereld. Dit zal ik juist als een tweede, en wel het voornaamfte, bewijs gebruiken, dat die fpreekwijzen geen volllrekte eeuwigheid beteekenen. Men merke wel op dat die fpreekwijzen, nooic in het O. maar alleen in het N. T., en meest bij Paulus den Apostel der Heidenen , voorkoomen. Wat was nu het oogmerk in dit ganfche ftuk ? De Jooden verbeelden zig het eenig uitverkoren volk, en wel voor altoos , te zijn. Dit beweerden zij Bit hunne Godlijke boeken, daar dit uitdruklijk aan deze natie werd toegekend. De Apostelen, en vooral Paulus, predikten nu, dat alle onderfcheid van volken ophoudt, dat de Heidenen door het aannemen hunner leere, even zeer, en nognadruklijkeruitverkorenzijn. . Dit moesten zij uit de H. Schriften der Joden bewijzen, vermids die der Apostelen, of nog niet befchreven waren, of bij het Joodfche volk geen gezag hadden. Dit hun bewijs komt nu hier op uit. Van de grondlegging der wereld, voor de tijden der eeuwen, in de vroegfte tijden, van de Schepping tot Abraham, was er geen onderfcheid der volken, God was de God der ganfche wereld: en, reeds voor de grondlegging van  Verkiezing en Verwerp., bewez. 2,7 van onzen ftaat door Mozes, had God zulk eene fchikking en voornemen gemaakt, dat, door de verkiezing van eene natie, eindlijk het geluk der geheele wereld zou bevorderd worden, door het zaad van Abraham moesten alle geflachten der aarde gezegend worden, de Joodfche Mesfias moest juist het onderfcheid en verkiezing van bijzondere volken wegnemen, eenen algemeenen Godsdienst voor de ganfche wereld invoeren. Nu ziet elk dat in dit Apostolisch bewijs geen eeuwige verkiezing te pas komt; hoe belachlijk zou het zijn, den fcherpzinnigen Paulus dus telaten redeneren! ' de Heidenen zijn nu zo wel verkoren als de Joden, en waarom? om dat God van eeuwigheid befloten heeft, den éénen Jood zalig te maken, den anderen niet; den éénen Christen te behouden, den anderen te verderven. En waaruit zouden zij dat eeuwig befluit van verkiezing bewijzen P terwijl tog in de H. Joodfche Schriften daar van nooit een woord gefproken wordt. De ftraksgemelde fpreekwijzen kunnen op die aloude ecuwen zeer gevoeglijk worden toegepast. Eeuwig, van eeuwigheid, wordt meermaals in het N. T. van die onheuglijke tijden gebruikt: Luc. I. 70. Hand. III.21. Ephef. III, 9. Dat de Profeeten gefproken hebben van alle eeuwe, daar ftaat eigenlijk van eeuwigheid. Foorkennis, voornemen, voorverordinering, kan zeer voegzaam gezegd worden, van die vroege voorfpellingen en voorafgemaakte fchikkingen, welke eens op de roeping en verkiezing aller volken moesten uitlopen. Men zal tog toeftaan dat God, zo wel als van eeuwigheid, ook voor Abrahams tijden, voorkennis en voornemen van dit alles had. Die duistere fpreekwijs, voor de grond, legging der wereld, laat zig zeer eigenaartig op dezelfde «rijze verklaren. Wanneer Paulus van de verkiezing der  2,8 De Schriftuurlijke Leer, van 'der volken fpreekt, zo moet hij door de wereld zekerlijk de menfchenwereld, of de volken der wereld verftaan. De wereld nu der Jooden en Heidenen was gefticht na den zondvloed, door Noachs nakomelingen; öf eigenlijk ten tijde van Abraham en Mozes, voor dien tijd was er geen Joodfche en Heidenfche wereld; hoe gepast noemt de Apostel dit dan voor de grondlegging of ftigting van die wereldvolken, waarover in zijnen tijd gefchil was, of zij uitverkoren waren dan niet. Eene gezonde uitlegkunde vordert, dat wij die eenige plaats, Ephef. I. 4. in overeenftemming met alle anderen opvatten. Wilde nu al iemand hardnekkig daar op ftaan, dat deze fpreekwijs, hier voor de Schepping moet verklaard worden, dan zou de zin hier op uitkomen, God de Schepper der ganfche wereld, beide van Jooden en Heidenen , heeft reeds voor de voortbrenging dezer volken bepaald, om in de volheid der.tijden, beiden zonder onderfcheid met de Christlijke verkiezing te begunstigen, en men kan er nooit eene eeuwige verkiezing, van bijzondere kerkleden des O. en N. T., tot eene eeuwige zaligheid, uit afleiden. Het blijft dan zeker genoeg, dat wij zulk een eeuwig befluit, door het woord verkiezing, niet verllaan kunnen. Daar nu deze twee of drie duistere plaatzen in Paulus Brieven, het eenigst bewijs in den ganfchen Bijbel uitmaken, voor de eeuwigheid der verkiezing, welke naar des Apostels oogmerk eene andere opvatting fchijnen te vorderen, zo ziet men op wat losfen grond zulk eene eeuwige verkiezing gebouwd zij. 3. Ik ontken niet dae er eeuwige befluiten kunnen plaats hebben, maar alleen dit, het welk mijn derde bewijs uitlevert, dat dit in de Godlijke Openbaring des  Verkiezing en Verwerp., bewsz: 29 des O. en N. Test. geenzins te wagten of te vermoe. den is. Eeuwige raadflagen, vooral over eeuwige dingen, behoren tot de allerdiepzinnigfte ftukken der Wijsbegeerte. Nu weten wij dat de Godlijke Schrijvers, zig over de geheimen der Natuur- Sterre- of Overnatuurkunde, geheel niet uitlaten. Is het ooit zelfs in den droom te vermoeden, dat de Joodfche Schrijvers, niets minder dan Filofofen, tot een onbeschaafd volk, kinderen in het verftand, fprekende, hun de onbegrijplijkfte geheimen der Overnatuurkunde willen mededelen? of dat de Apostelen, menfchen van den geringften ftand, tot eenvoudigen hunne gemeenzaame brieven inrigtende, de hoogfte vlugt der Wijsgeeren zullen neemen? En dan moest de geheele Openbaaring op eene onnodige wijze verdubbeld worden: alle dingen zegt men zijn van eeuwigheid befloten; dan moest van ieder ftuk, eerst het befluit, en dan de uitvoering gemeld worden. Bij voorb. het eeuwig befluit over den zondvloed, over de roeping van Abraham, verlosfing uit Egijpten, enz. over Jefus geboorte, dood, opftanding, enz. Daar dit nu der Godlijke wijsheid niet behaagd heeft, waarom zal men denken dat juist in die twee ftukken, van eeuwige zaligheid of verderf, deze onbegrijplijke befluiten zouden vermeld worden, welke voor engelen en menfchen verborgen, ons geen voordeel kunnen aanbrengen, en des in eene Godlijke Openbaaring, der allernoodigfte regelen van ons geloof en leven, in het minste niet fchijnen te pas te komen. 4. Voeg hier nu bij, dat het eenvoudig woord verkiezing, volgens deszelfs natuur en beftendig gebruik in  go De Schriftuurlijke Leer, van in de Schrift, bijna onmooglijk zulk een eeuwig befluit betekenen kan. Wij weten dat verkiezen betekent, voortrekken, den voorkeur geven, als iets heerlijks afzonderen, meer begunstigen. Het wordt geftadig in de H. Schrift met roepen, roeping, zamengevoegd en verwisfeld. Maar hoe onnatuurlijk en gedrongen zou het ons in de ooren klinken, indien wij het niet reeds gewoon waren, eene eeuwige roeping, eene eeuwige voortrekking; bijkans even zo vreemd als eene eeuwige verkiezing van Saul, van David, tot Koning, van Paulus tot eenen Apostel, en zoortgelijke. Wien zou het ooit in gedagten komen, als Mozes tot Israël zegt, de Heere heeft u uit alle volken uitverkoren: dat is te zeggen, God heeft van allé eeuwigheid eenen raadflag genomen, om eenige weinige Joden eeuwig zalig te maken. Of wanneer Paulus zegt, God maakte de fchikkingen tot de roeping der Heidenen, reeds in de vroegfte eeuwen, dat dit een eeuwig befluit is, om zommige Christenen volftrekt zalig te maken. 5. Ten laatften, moet ik nog herhaalen, van waar alle Profeeten en Apostelen deze eeuwige geheimen weten konden. De Profeeten verzekeren dit met het grootfte vertrouwen; desgelijks de Apostelen , van geheele fchaaren van Christenen, die pas voor eenige weeken of dagen tot het Christendom overgingen, die nog geene gelegenheid hadden om hunne roeping en verkiezing vast te maken: is het nu wel te denken, dat God alle de geheimen van zijnen eeuwigen raad voor hun hebbe opengelegd, en dat zij met volle zekerheid aan alle de leden hunner gemeenten moesten bekend maken , wie van eeuwigheid uitverkoren en verworpen ware! Het fchijnt mij dus ten vollen klaar en  Verkiezing en Verwerp., bewez. 31 en zeker, dat verkiezing geen eeuwige befluiten in de H. Schrift aanduidt, maar de dierbaare voorregten, en hooge begunstiging, der Israëlitifche, en Christlijke, kerk, in het tijdsbeftek des O, en N. Test. §. III. Nu moet ik nog het derde ftuk bewijzen, dat, in eene waare Christlijke kerk, de genade tot geloof en verbetering nodig, algemeen is. De vraag is, of, in eene kerk daar de waare leer der zaligheid geleerd en beleden wordt, aan zulken die men ongelovigen en onbekeerden noemt, niet aan zommigen, dit ftaan de Calvinisten toe, maar aan allen, zo veel hulp en genoegzaame middelen gegeven en beloofd worden, welke zij naar vermogen gebruikende, zekerlijk tot een Christlijk leven en zaligheid kunnen en zullen geraken. Om dit volledig, en zelfs meer dan nodig is, te bewijzen , zal ik twee ftukken onvveerfpreeklijk betogen: (1.) dat deze genade aan allen gefchonken en beloofd wordt: (2.) dat Jefus Christus dit voor de geheele kerk heeft aangebragt en fchenken wil. I. Wat het eerste ftuk betreft; dit is zeer gemaklijk buiten allen twijfel te ftellen. Voor eerst, beroep'ik mij op de verkiezing der ganfche kerk. De eenigfte grond, om de algemeenheid dezer genade in twijfel te trekken, is dat verkeerde denkbeeld, dat de ééne Jood of Christen uitverkoren is, de andere niet. Maar nu heb ik reeds bewezen, dat eertijds de geheele Joodfche, nu de Christlijke kerk uitverkoren genoemd wordt. In het geheele O. en N. Test. zal men geen ééne plaats kunnen bijbren- gen,  32, De Schriftuurlijke Leer, van gen, dat ooit de éérje Israëliet uitverkoren genoemd wordt boven den anderen, het ééne lid der Christlijke kerk boven zijne medeleden; wanneer nu dit allereenigst bewijs voor de bijzondere genade vervalt, dan moet dezelve algemeen zijn. Het is bijna wiskundig uit het geheele O. en N. T. te bewijzen, dat de Joodfche en Christlijke kerk de uitverkorenen zijn; en is dit zeker, dan kan nog zal geen redelijk mensch meer betwijfelen, of de Heer aan alle deze uitverkorenen genade ter bekering verleenen wille: dewijl de verkiezing juist daar in gelegen is, dat God, aan deze kerk en derzelver leden, boven andere volken, groote en overvloedige middelen tot waaren Godsdienst en zaligheid mededeelt. Het tweede bewijs, 'c welk dit ftuk volkomen bellist, beftaat hierin; dat deze genade altijd in hetO. en N.T. aan de geheele kerk wordt toegekend. In het O. V. altijd aan Israël, Juda, Jacob, Zion, of welke benamingen de Profeeten ooit gebruiken, om het geheele voik uittedrukken. In het N. V. de gemeente, de geroepene, alle die den naam van den Heere Jefus aanroepen, of belijden. Het is zo dat die kerk, of hun geloof, in een zeker opzigt onzigtbaar was, ook voor het oog der Apostelen, maarzij fpreken altijd van die gemeente, zo verre zij zigtbaar en voor hun bekend was, dat zij het Christendom omhelsd en beleden hadden, daar op gedoopt waren, met de Christenen in de heilige vergaderingen en 't Avondmaal gemeenfehap hielden, en niet opentlijk van dezen Godsdienst afvielen. Aan dit geheele lighaam of maatfehappij fchrijven zij altijd den Geest en genade toe: zij zeggen tot alle die zigtbaare gemeenten, dat de Geest in haar woont en werkt. Dit ziet ieder een oogfchijnlijk, bij het  Verkiezing en Verwerp., rewez. 33 liet doorlezen van alle deze Brieven, Zie b, voorb. 1 Cor. XII. 11, 13. vers 12. vergelijkt hij de ganfche gemeente bij één lighaam; en dan vs. 13. Wij alle zijn door eenen Geest tot één lighaam gedoopt) —*— wij zijn alle tot eenen Geest gedrenkt. Aan welken wordt de H. Geest gefchonken? aan de gedoopten: Hand. II. 38» en elders. Aan de-gemeente, het lighaam der Christenen. Aan allen die in Christus naam dm deze gsaven bidden; dit'gefchiedt beftendig door de ganfche gemeente. Aan allen die geloven dat Jefus de Christus is; enz. Wij vinden dus nooit, dat eenigen, van de Isrsëlitifche, of Christlijke kerk, hier worden buiten gefloten. Tenderden, wordt dit rió'g klaarder, wanneer wij in deze zelfde Brieven gedurig vermeld vinden, dat die kerkleden en gedoopten, offchoon zij aan hunne roeping niet beantwoordden, maar van een Christlijk geloof of leven afvielen, nogthans deze genade en Geest dèelagtig waren. Deze menfchen worden gezegd, den Geest te wederftaan, te bedroeven, uitteblusfchen, des Geests dèelagtig afvallig te worden, de genade vergeefs te ontvangen, enz. Ik weet wel dat men hier bij eene uitvlugt maakt, dat dit buitengewoone wondergaaven waren, doch dat de zaligmakende gaaveri flegts aan zommige gegeeven worden. Dan dit is ook niet meer dan eene gedwongene uitvlugt, welke voüïrekt onbewijsbaar is. Alle de gaaven in de eeuw der Apostelen waren eenigzins buiten, gemeen, van eenen anderen 3art of trap dan in onze tijden, maar nooit verdeelen de Apostelen dezelve in twee geheel verfchillende zoorten, met uitfluiting aan tweeërlei klasfen van Christenen eigen. Wij vinden C ner-  34 De Schriftuurlijke Leer, va» nergens eenig fpoor in hunne gefchriften, dat de buitengewoone aan allen, de gewoone gaaven alleen aan zommigen in eigendom behooren: veel eerder het tegendeel, dat hetgeen elk Christen tot beantwoording zijner roeping noodig heeft, aan alle kerkleden toebehoort, terwijl eenige Profeeten en Apostelen, eenige grooter gaaven, voor hunne bedieningen meest gefchikt, voor uit hebben. Het vierde bewijs kan elk mensch, ook de eenvoudigfle, in de algemeene roeping van het Euangelie vinden. Deze roeping des woords is naar aller toeftemtning onder h|t Euang. of in de Christlijke kerk algemeen. Niet alleen zommige menfchen boven anderen uitverkoren, maar allen worden door dit woord en deszelfs leeraaren geroepen. Het Euangelie fpreekt zo algemeen als het mooglijk is, en de leeraars, die niets van het verborgen befluit weeten kunnen, moeten een iegelijk mensch leeren en vermaanen, als dwingen om in te komen. Deze roeping behelst niet alleen een bevel van geloof en bekecring, maar eene vriendelijke noodiging, en dat meer is ook de Godlijke beloften van noodige verlichting en onderfteuning. De leeringen zijn voor elk, de bewijzen, de beveelen, de be. weegmiddelen zijn voor ieder eenen, wie geeft mij nu vrijheid om alleen de beloften hier van uittezonderen, welke met de leer en geboden onaffcheidbaar verbonden zijn. Alle menfchen die ooit geloven zullen , moeten of vertrouwen op Gods woord en deszelfs algemeene beloften , waar in zij dan zekerlijk begrepen zijn; of zij moeten eerst weten dat zij uitverkoren zijn , of reeds door den Geest zulke indrukken en overtuigingen hebben, die hun nu vrijheid geven om te geloven. Maar dit laatfte worde thans van alle ver- ftaa-  Verkiezing en Verwerp., bewez; 35 ftandigen ontkend, als tegen de Schrift ftrijdig , en eene zoort van dweepers en vertrouwen op ons zeiven. Terwijl dan God aan allen zonder eenige uitzondering hetzelfde woord laat verkondigen, met dezelfde roeping, beveelen, beloften, zo moet ook allen dezelfde genade worden aangeboden en beloofd. Terwijl het zelfde Euangelie nooit tot bijzondere uitverkorenen maar tot menfchen, overtreders, tot allen, fpreekt, zo moet onwederfpreeklijk volgen, of niemand kan op Gods aanbod en beloften van genade vertrouwen; of de één zo wel als de ander mag en moet die genadebeloften aannemen, dewelke niets inden zondaar veronderftcllen, maar uit enkele goedheid tot . onze verlosfing en bekeering gedaan zijn. Ten Vijfden, moet men hier bijvoegen, dat in dat geval het geheele Euangelie eene volmaakte ongerijmdheid of tegenftrijdigheid wordt. Wat eischt het Euangelie van de ganfche kerk? geloof in Christus, de hoop, de liefde, God als Vader te beminnen, Jefus als Verlosfer te verëeren en lief te hebben, door den Geest te leeven en te wandelen, alle de kerkleden als broeders te agten en te omhelzen. Maar alle deze ftukken, worden bij eene bijzondere genade eene loutere ftrijdigheid. Zulke welke buiten alle genade gefloten zijn, kunnen of mogen niet gelooven dat Christus hen kan of wil behouden; zij mogen niet hoopen op eenige genade of zaligheid; God kan nooit hun Vader zijn of worden; de Zaligmaker wil hen nooit tot wederliefdé verpligten; zij kunnen nooit door den Geest leeven; de waare kerkleden zullen nooit hunne broeders zijn. Is het nu wel te gelooven dat een oneindig barmhartig God, in het zalig Euangelie, van alle deze menfchen afvorderen zal, C 2 het  30 De Schriftuurlijke Leer, van het geen volftrekt onmooglijk en tegen de natuur der zaaken ftrijdig is, en hen in alle eeuwigheid ftraffen wanneer het onmoogiijke niet gefchied zij!: Te vergeefsch zou men voorwenden, dat wij door Adam moedwilliglijk deze kragten verlooren: want het Euangelie .veronderltelt altoos den afval, het is gegeeven om gevallenen te redden, maar geenzins om door onmoogiijke af vordering ons duizendmaal ongelukkiger te maken; dan ware het voor Heidenfche volken, geen onuitfprekelijke weldaad , maar een eeuwig onheil, ooit met zulk een licht- befcheenen te zijn. Ten laatfien, om alles in eens af te doen, vraag ik eenvoudig, wat is de genade des N. T.V dat God zijnen Zoon tot eenen Verlosfer gezonden heeft, en nu niets eischt dan opregt geloof en ongeveinsde aanhoudende verbetering. Dat wij van de dienstbaarheid der Joodfche wetten ontflagen , niet onder de wet zijn maar onder de genade. De groote genade van het Euangeliewoord en bondteekenen. De Euangeliebediening, het onderwijs van Christlijke Ouderen en Schooien, nevens hunne voorbidding en voorbeelden. En eindelijk een hooger bijftand, Geest en kragt, welke door de opgemelde hulpmiddelen werkt, om ons wijs, heilig, en gelukkig te maken. Nu vraag ik alle menfchen , die niet voor hebben de klaarfte waarheid opzetlijk tegen te fpreeken, of deze allerkragtdaadigfte hulpmiddelen niet gegeeven zijn aan de ganfche Christlijke kerk? of er eenige fchijn of fchaduw zij dat de Apostelen, eenige leden dezer kerk, welke zij één lighaam en allen broeders noemen, van deze genadige voorregten, ons uit onverdiende genade toegedeeld, immer hebben uitgefloten? Het tegendeel moet elk terftond in het oog vallen: en alle deze ontwijfelbaare be-  Verkiezing en Verwerp., bewez. 37 bewijzen moeten ons overreeden, dat God de genade, tot een Christlijk leven volftrekt noodig, aan niemand der Christenen ontzegt. II. Nu ftaat nog het tweede ftuk te bewijzen, dat Jefus Christus deze genade voor de ganfche kerk verwerft en fchenkt. Zommigen drukken zig dus uit, dat de genade voor alien verworven, aan zommigen wordt toegepast;-doch deze ouderfcheiding is dubbelzinnig , en niet naauwkeurig. De Schrift onderfcheidt hier drie ftukken (1) Christus is de-Zaligmaker de verzoening voor de geheele wereld. (2) Op de gemeente, of de .Christenen, heeft dit eene bijzondere betrekking. (3) Die uit de Christenen zijne genade regt gebruiken tot den einde toe, zal Hij de zaligheid toepasfen. Voor eerst, zeg' ik, gebruiken de gewijde Schrijvers een menigte van de nadruklijkfte woorden, om te keren dat Jefus verzoening genoegzaam zij voor de ganfche wereld, en zijn oogmerk ware ècnen algemeenen Godsdienst te ftichten, welke van tijd tot tijd over de ganfche aarde moest worden uitgebreid. De wereld kan volgens het fchriftuurlijk gebruik onmooglijk een klein getal van uitverkorene betekenen , maar deze worden altijd gezegd uit de wereld uitverkoren, ge« trokken uit eene booze wereld. Jooden en Heidenen, maakten toen de geheele wereld uit. Op andere plaatzen, mannen, vrouwen, dienstbaaren, vrijen, alle geflagten, taaien, volken, natiën. Deze gezegden zijn zeer menigvuldig, en de Schrijvers des N. T. konden geen klaarder of fterker woorden kiezen, om de inwooners der aarde in 't gemeen aan te duiden. Maar, ten anderen, maaken zij dit nu bijzonder C 3 toe.  38 De Schriftuurlijke Leer, van toepaslijk, op alle de Christenen, de geheele maat. fchappij der gedoopten én belijders des Christendom». Men behoeft alle de Brieven der Apostelen flegts te lezen , om dit op ieder blad, in elk Hoofdftuk, op het duidlijkfte te vinden ; zij fpreeken tot eene ge« meente in eene Stad of Landfchap, en uit naam dezer ganfche vergadering, fchrijven zij altijd dus: Christus is voor ons allen geftorven, voor u, en nu wil God ons alle dingen met hem fchenken; hij [is ons geworden tot wijsheid, enz. Jefus is de Oprigter, het Hoofd, der Christlijke kerk in alle Landen en Steden, die dezelve door zijn Woord en Dienaaren verzamelt, beftuurt, befchermt. Deze genade wordt nooit aan eenige bijzondere leden , maar het geheele lighaam der gemeente verbondeD. • Eindelijk ten derden, wanneer déze kerkleden van deze genade een regt en volftandig gebruik maken, zal Jefus hun de zaligheid toepasfen, maar de onvrugtbaare ranken van dezen wijnftok, die onder zijne kudde zig meer als bokken dan fchaapeh gedroegen, met één woord, de onvrugtbaare en afvallige Christenen, zal hij. even daarom boven Jooden en Heidenen veel zwaarder ftraffen, om dat ze de grootfte, genade verworpen en misbruikt hebben. Nu moet men dit vooral opmerken, dat deze drie ftukken zeer natuurlijk zamen gaan; is iets algemeen, dan zjjn alle bijzondere kerken en perfoonen daar in mede begreepen. Maar omgekeerd, als men voor een oogenblik ftelt, dat de genade van Christus alleen voor eenige bijzondere menfchen is, dan kan zij nooit te gelijk algemeen zijn. Het eenig bewijs dat men bij brengt, voorde bijzondere verzoening en genade van Christus, beftaat daar in, dat hij zijn volk, zijne gemeente  Verkiezing en Verwerp., bewez-. 39 meente gekogt heeft, dat hij alleen de waare vroomen zalig maakt. Dan elk ziet terftond dat dit niets bewijst, terwijl dezelfde Schrift op honderd plaatzen dit algemeen voorftelt. Men moest twee ftukken bewijzen, dat het alleen voor zommigen uit de Christlijke kerk zij; ten anderen, dat het hooit in den Bijbel algemeener wordt voorgedragen 0 dan dit zoude onmooglijk, en tegen duizend voorftellingen dezer Boeken regelregt ftrijdig zijn. Men ziet des zo zeker als het mooglijk is, dat genade van den Heere Jefus Christus altijd onbepaald aart de geheele Christlijke kerk wordt toegekend. En hier uit befluit ik wederom, dat de verkiezing onbepaald? op dit ganfche lighaam moet worden toegepast. De Christlijke kerk heeft de dierbaarfte voorregten in den Godsdienst boven alle volken der wereld, eene over* vloedigegenade en hulpmiddelen, om boven alle menfchen verlicht, deugdzaam, getroost, en gelukkig te kunnen worden, en is daarom het uitverkoren geflagt. Wordt niemand der kerkleden van deze genade uitgefloten, dan kan de verkiezing onmooglijk beteekenen, dat Christus wilkeurig eenigen zijner gemeente volftrekt wil zalig maken, terwijl hij alle de anderen verwaarloost en zijne verworvene genade liefdeloos ontzegt. C 4 Hl. HOOFD»  40 .Verkeerde Begrippen over, III. HOOFDDEEL. Verkeerde Begrippen over de v oorsciiikk1ng, vooral van de Calvinisten. ï~Jet is mijn oogmerk niet, om het gevoelen van Calvijp jn het breede te yerklsaren, dit veronderftelik als overvloedig bekend: maar, het groot verfchil van gevoelens aan te wijzen; waar onder het Cal* vinistifche het meest van de eenvoudigheid afwijkt; —- de voornaame oorzaaken van deze afwijking; —• en datr^it gevoelen thans bjjna van allen wordt afgekeurd. §. L Grooté virfcheidetlHita van gevoètitis. Er is'misfchien geen ftuk in de Godgeleerdheid, waar over de gevoelens meer uit één loopen, en dit is geenzins te verwonderen. Wanneer, men eens op een doolpad geraakt, wandelt men altijd op een menigte bijpaden. Gods eeuwige verborgene raadflagen zijn voor ons zo ondoorgrondiijk, dat men daar over honderd verfchillende befpiegelingen maken kan. Maar voornamelijk als men begrijpt, dat deze befluiten zig over alles uitftrekken, over de geheele wereld, al wat daarin in tijd en eeuwigheid gefchiedt; de praedestinatie over den geheelen Godsdienst, over des menfchen af val, zedelijken ftaat, en herftelling; zo moeten de ge-  de Voorschikking, enz. gevoelens over dit ftuk even zo verfchillende zijn als over de ganfche Godgeleerdheid. Zo veele gevoelens als er zijn, over 's menfchen verdorvenheid, de genade, voorwaarden der zaligheid, zo verfchillend zijn de begrippen over Gods befluiten nopens alle deze dingen. Geduurendede eerste vier duizend jaaren der wereld, fchijnt msn hier van niets geweeten nog daar over getwist te hebben, wijl het O. T. niets van eeuwige befluiten meldt. In de vier eerste Eeuwen des Chris, tendoms, liet men dit ftuk buiten de Godgeleerdheid blijven. Toen is voor het eerst door Augustinus de predestinatie in de wereld gekomen. Van dat tijdperk tot den tijd der Reformatie heeft men daar over hevig getwist, meest tusfchen de. Augustinianen , Pelagianen, en halve Pelagianen: dan werdt het eene, dan het andere gevoelen, in groote kerkvergaderingen, voor ketterij verklaard. Ik kan niet voorbij hier een aartige kunstgreep op te merken, in den naam van halve Pelagianen. Pelagius en Augustinus gingen beide tot een uitterfte; die nu tusfchen beiden ftonden, hadden misfchien het beste gevoelen, maar om hen haatlijk te maken, noemde men ze halve Pelagianen: waarom niet halve Augustinianen? bij voorbeeld, het gevoelen der Gereformeerden, ftaat-in het midden-tusfchen de Pelagianen en de Dweepers, hoe ongevoeglijk zou het nu zijn, hen halve Pelagianen, halve Dweepers,'te noemen. Doch zedert de kerkhervorming zijn de meeste en hevigfte gefchilJen over dit ftuk ontdaan; inzonderheid nadat Calvijn een geheel nieuw gevoelen van eene volftrékte verkiezing en verwerping invoerde. Men moet toch wel aanmerken, dat dit van het oude gevoelen van C s Au-  4.2, Ver ic eerde Begrippen over Augustijn grootlijks verfchilt. Deze Bisfchop ftelde dat alie gedoopte kinders wedergebooreh zijn,.her. geen Calvijn ontkent: de eerste ftelde eene volftrékte verkiezing, maar eene voorwaardlijke verwerping , om een vooruitgezien ongeloof, terwijl Calvijn beide volftrekt en wilkeurig ftelt. Zo dat dat zwaarmoedig denkbeeld, voor ruim twee hondert jaaren , geheel nieuw, en in de Joodfche of Christlijke kerk nooit gehoord was. Zedert de kerkhervorming, zijn onder de Protestanten zeer veele gevoelens over dit ftuk. Men zegt wel, in de wederleggende Godgeleerdheid, dit is het gevoelen der Lucerfchen, der Remonftranten , Gereformeerden, enz. maar wij moeten ons daar door niet laaten misleiden. Deze Gezindheden hebben, in twee honderd jaaren, hunne begrippen zeer veranderd en verbeterd. En in elke Godsdienstige maatfchappij heerfchen zeer verfchillende gevoelens : bij voorb. onder de Gereformeerden, de boven en beneden valdrijvers, Salmurienfen, zommigen niet volftrekt eeuwig, anderen geene verwerping, enz. enz. Alle de verfchillende gedagten der Protestanten, kan men egter tot vier voornaame hoofdgevoelens brengen. Het eerste is dat eenvoudig gevoelen, 'tgeen ik te vooren verklaard heb , van de verkiezing der Joodfche en Christlijke kerk. Het tweede, de voorwaardlijke verkiezing. Dit verdeelt zig wederom in twee zoorten,-naar dat men denkt over de grootheid van's menfchen verdorvenheid. De eersten zeggen, de menfchen zijn zeer verdorven en onmagtig, maar God geeft allen eene genoegzaame genade, en heeft befloten de geenen welke die niet wederftaan, zalig te maken. De laatften ftellen dat de mensch, fchoon ,eenig-  »e Voorschik ki ng, enz. 43 eenigzins bedorven, nog een vrije wil en kragten heeft, vooral onder hét verlichtend Euangelie om door alle die hulpmiddelen te kunnen gelooven, en Christlijk leven; nu heeft God vastgefteld, de geenen, die dus vrijwillig van dit Euangelie een regt gebruik maken, te behouden. In deèze voorwaardlijke verkiezing fielt men doorgaans twee deelen, eene verkiezing tot genade, die algemeen is voor de Christenen: en dan een befluit, om zulken , welke die genade regt gebruiken, zalig te maken. Het eerste gedeelte ftemt genoegzaam over een met dat eerste eenvoudige gevoelen, om a3n de Joodfche en Christlijke kerk genoegzaams middelen tot bekeering en zaligheid te geeven. Het vierde of laatfte gevoelen is dat der Calvinisten, van eene volftrékte verkiezing en verwerping. Dit komt hier opuit: alle menfchen, zelfs midden in het Christendom zijn doemwaardig, blind en doodlijk onmagtig; nu heeft God van eeuwigheid beflooten, zonder eenige aanmerking op geloof of ongeloof, naar volftrekt welbehagen, aan eenigen, en wel verre de weinigften, zulk eene genade te geeven, waar-door zij onweerftaanbaar moeten gelooven, volharden, en zalig worden; aan anderen, ver het grootst getal, deze noodzaaklijke genade te weigeren, en wegens hunne zonden eeuwig te ftraffen. §. II. Hoe verre, dit Calvijnfche gevoelen, van de eenvoudigheid afwijkt. . Ik heb te voofen het eenvoudig fchriftuurlijk gevoelen opgegeeven , hoe onbegrijplijk verre wijkt Calvijn en zijn Aanhang hier van af. Deze afwijking kan  44- Vericeerde Begrippen over kan men hoofidzaaklijk in deze vijf ftukken opmer. ken. I. Het eerstebeftaat hier in, dat de Schrift de verkiezing altijd toepast op een geheel volk of kerk, maar de Calvinisten op een klein gedeelte, op eenige bijzondere perfoonen. De Bijbel zegt, de Joodfche natie is uitverkoren en hoog begunstigd, boven de ganfche wereld; de Christlijke kerk is uitverkoren en gezegend boven alle andere volken en Godsdiensten der wereld; De H. Schrift verdeelt altijd de wereld in twee deelen; een zeker uitgeleezen meer begunstigd volk; en' dan de andere volken die over den gehee-len aardbodem verfpreid, doorgaans'de wereld, de volken der wereld., genoemd worden.. Maar nu heeft men door eene zeldzaame vérdraaijing dit dus omgekeerd: in de Joodfche kerk, is eene uitverkoren-natie; en een wereld die niét verkoren is: in de Christlijke gemeente is een zeker uitverkoren volk of natie; en dan een Christlijke wereld, die verworpen is. Deze onbegrijplijke omwending moet men vooral in het oog houden, dewijl dezelve de voornaamfte bron is waar uit alle twisten en verwarringen ontftaan zijn. De Joodfche en Christlijke kerk waren uit vrije goedheid zo hoog bevoorrecht geworden , maar nu past men dit door de onnatuurlijkfte vérdraaijing dus toe op eenige weinige perfoonen; Go'd heeft een klein deel der Jooden en Christenen, vrijmagtig boven de andere leden der kerk willen begunstigen. De Jooden waren een klein volk, de Christenen een klein kuddeken, in vergelijking der wereld, nu zegt men, in de gemeente Gods is eene kleine kudde uitverkoren, de overigen behooren tot de wereld volken. II. Het  de Voorschi k kingj enz. 45 II. Het tweede punt van afwijking is dit. In de Schrift is de verkiezing, dat eertijds de Jooden nu de Christenen boven alle volken met meer Godlijke openbaaringen , en de kragtiglte middelen, verwaardigd zijn, om heilig en gelukkig te worden, wanneer zij dezelve niet moedwillig verwaarloozen. Maar volgens de Calvinisten , eene onfeilbaare bepaaling tot eene eeuwige zaligheid na dit leven. Nooit zeggen Mozes en de Profeeten dat de uitverkoren natie der Jooden tot éénen toe alle zullen gelukkig worden; noch de Apostelen dat van de uitverkorene gemeenten der Christenen niemand zal verlooren gaan: maar het is bij den Calvinist eene uitgemaakte ftelling, hoe regelregt ook ftrijdig tegen den ganfchen Bijbel, dat het geheele uitverkoren geflagt moet eeuwig zalig worden. De verkiezing is eene onherroeplijke aanfchrijving tot het eeuwjge leven, en om allen door eene geweldige almagt, welke zij genade noemen, daar in te brengen. Die Protestanten welke de voerwaardlijke verkiezing voorftaan, onderfcheiden doorgaans, de verkiezing tot genade, welke zig tot de ganfche kerk uitftrekt; en tot zaligheid, voor de geenen die deze genade niet te vergeefs ontvangen. In het eerste gedeelte Hemmen zij volmaakt met de Bijbelleer overeen: het laatfte behoort niet tot de verkiezing. De Calvinisten fpreken het eerste lijnregt tegen, de algemeenheid der genade; en maken geheel buiten de Schrift, eene verkiezing tot den hemel, dat de waare kerk door onweerftaanbaare almagt toebereid en bewaard wordt tot eene toekomstige zaligheid. III. Het derde, dat geheel van defchriftuurlijkeeenvoudigheid afwijkt, is hier in gelegen : dat men die een-  46 Verkeerde Begrippen over eenvoudige verklaaring, dat de kerk der Israeliten en Christenen uitverkoren is, verandert in een eeuwig verborgen raadsbefluit. Het O. Testament (preekt nooit van eene eeuwige verkiezing; Paulus zegt één en andermaal, volgens zijn bijzonder oogmerk, dat de roeping en verkiezing der gemeente uit de He-denen, geen nieuwe leer is, maar in Gods plan en inrigting van de grondlegging der wereldvolken begrepen; hier uit weet men eene eeuwige voorfchikking in het leer» ftelzel in te voeren. Laat het waar zijn, dat God alle zijne werken van eeuwigheid geweeten en bepaald bebbe; maar dan moest men bij ieder Huk der Godgeleerdheid dit hebben bijgevoegd ; waarom juist dit eenig ftuk, van de roeping der Jooden en Christenen, uitgekipt? Het lijdt geenen twijfel, of alle de Profeeten en Apostelen zeggen onbewimpeld, dat de Joodfche en Christlijke maatfchappij uitverkoren is, was deze roe, ping der Heidenen voormaals verborgen , zij is nu klaar en zeker ontdekt, hoe is het dan mooglijk dit wederom te hervormen in eene verborgenheid, een Godsgeheim waar in geene engelen noch menfchen kunnen inzien. IV. Nog is er een ftuk, dat verre van de leere der Schrift afwijkt, naamlijk dat men tegen over de verkiezing eene eeuwige verwerping tot helfche ftraffen heeft gefteld. Verkiezing is in de H. Schrift een voorkeur, voortrekking, hooger trap van Godsdienst middelen. De Jooden zijn verkoren, uitgelezen, begunstigd, boven de Aartsvaderen, boven de andere nakomelingen van Noach; de Christenen boven de Joodfche kerk, en andere Godsdiensten. Maar nu verzekert men, dat alle andere Gezindheden  de Voorschikking, enz. 47 den verworpen zijn tot eeuwige ftraffen. Doch het geen lchier alle begrip en geloof te boven gaat, men beweerde eindelijk, dat in de Joodfche en Christlijke kerk, in het uitverkoren volk en geflagt, is een deel uitverkoren, een groot deel tot ftraffen voorgefchikt. Schoon de Schrift nimmer fprak van de verwerping der waare kerk, heeft men in weerwil van alle de Profeeten en Apostelen doorgedrongen, dat er een eeuwig befluit van God zij om een aanmerklijk gedeelte der uitverkoren gemeente Gods tot eene noodwendige godloosheid en eeuwig verderf te bepaalen. V. Het laatfte, dat alles in ongerijmdheid overtreft, beftaat hier in; dat deze verworpene zelfs in de Christlijke kerk verre het grootfte getal uitmaken, terwijl er flegts weinige uitverkoren zijn. Schoon de Schrijvers des O. Verbonds betuigen dat de geheele Joodfche natie boven alle volken uitverkoren zij; de Apostelen, de ganfche gemeente der Christenen uit Jooden en Heidenen verzameld, durft men nogthans ftaande houden dat ver het grootfte deel dezer verkorene kerken van alle genade en zaligheid onherroeplijk zij uitgefloten. Het zijn tog twee vraagen, die hemelbreed verfchilien, of de Joodfche natie kleiner ware dan de andere volken; en de Christen kerk, ten tijde van Christus en zijne Gezandten, zeer klein in vergelijking der Jooden en Grieken; dan, of in de gemeenten der Israëliten en Christenen veelen of weinigen zullen zalig worden: deze twee ftukken heeft men door de onbegrijpiijkfte verwarring tot eene vraag gebragt, en dan naar de onverdraagzaamheid dier tijden, die onmenschlijke uitfpraak gedaan, dat de eeuwige Goedheid meest allen tot een noodlottig verderf hebbe toebereid. Ziet daar de verwonderlijkfte verdraaijing, wc<  48 Verkeerde Be grip pe n over wezensverandering, en gedaantewisfeiing, welke ooit door de Scholastieken in eenig leerftuk der Godgeleerdheid is ingevoerd. §. III. Voornaams bronnen en oorzaaken, dezer afwijking van de letrs aes Schrift. Elk nadenkend mensch zal met groote verwondering moeten vragen, hoe is het mooglijk dat men van het allereenvoudigst ftuk, de bevoorregting der Jooden en Christenen, zulk een gedrogthjk ftelzel van eene eeuwige verkiezing en verwerping heeft kunnen vormen! Ik zal thans de voornaamfte oorzaaken hiervan zoeken na te gaan. Vooraf kan men aanmerken, dat gelijk de meeste waarheden een zeker verband hebi ben, zo ook de eene dwaling en misvatting met de andere verbonden is, die vijf ftuKken zo even opgeteld hangen eenigzins zamen, en her eene brengt het andere wederom voort. Allede bronnen en ooizakendezermistastingzou men dus kunnen verdeelen: eerst de oorzaaken die tot deze volftrékte predestinatie aanleiding gaven; dan die dezelve meer verfterkten en onderfchraagden; en eindelijk de middelen en oorzaaken om deze vreemde leer zo lang in ftand te doen blijven. Dan,' om niet te veel te fnipperen, zal ik deze onderfcheiding meest aan de opmerkzaamheid van verftandige leezers overlaaten. ï. Als eene eerste oorzaak mag men te regt ftellen, dat men twee kerken heeft ingevoerd, waar van de eene verkoren , de andere verworpen is. De Bijbel ftelt altijd ééne kerk, ééne kudde, één lighaam; maar nu heeft men twee Joodfche en Christlijke kerken weten  de Voorschikking «■ enz. 49 ten in te voeren. Onder het O. T. eene groote uitterlijke kerk; en dan een zeker Godsvolk het welk alleen uitverkoren is. In het N. T. wordt flegts van ééne kerk gefproken, maar de verdeeldheden en fcheulingen deeden wel haast de gedaante van twee kerken ontdaan; b. voorb. de Oosterfche en Westerfche, de Roomfcbe en Protestantfche kerk. Hoe natuurlijk was het, dat de Kerkhervormers, met onverdraagzaamen ijver bezield, de kerk der Protestanten voor de uitverkorene, de Roomfche als verworplijk aanzagen. Maar naderhand ging men verder , en wist zelfs de waare kerk in twee kerken te verdeelen, eene uitwendige, en inwendige: terwijl alle menfchen uit ziel en lighaam beftaan, het geloof en deugd in de ziel huisvestende , uitwendig door belijdenis en leven openbaar wordt, zo is dezelfde kerk altijd uitwendig en inwendig; maar hier uit heeft men twee kerken gevormd, eene zigtbaare en onzigtbaare. Nu konde men met eenigen fchijn llaande houden, de Christlijke kerk is deels verkoren en deels verworpen. 2. Maar hier kwam nog eene andere oorzaak bij, welke misfchien de voornaamfte van allen is, dat men genade, en zaligheid, hoezeer onderfcheiden, noodlottig aan eikanderen verbonden heeft. De H. Schrift, en alle andere Protestanten onderfcheiden zeer zorgvuldig, de genade en middelen om te kunnen gelooven. en volharden, en eene daadlijke volharding en zaligheid. Maar de Calvinisten zijn de eenigften in de wereld, welke dit onderfcheid wegneemen, en deze onderfcheiding niet maken kunnen, door het invoeren van eene onweerftaanbaare bekeering en volharding. Zij hebben de verdorvenheid der Christenen tot eene ongerijmde hoogte gedreven, en de bekeering van elD ken  50 Verkeerde Begrippen over ken mensch is een almagtig wonderwerk, die dus bekeerd is wordt onwederftaanlijk bewaard tot eene eeuwige zaligheid. Nu moeten alle menfchen, die gena de hebben, ook onfeilbaar zalig worden, al wie verkoren is tot genade, die is verkoren tot zaligheid. Terwijl nu flegts een gedeelte der kerk zalig wordt, zo moet ook alleen een gedeelte verkoren , en het overige niet verkoren, dat is verworpen zijn. Dus ziet men zeer klaar, alfchoon de H. Schrift beHendig verklaart, dat de Christlijke kerk als één onfcheidbaar lighaam uitverkoren zij, hoe men door die dwaaze ftelling, dat elk wie de geringde genade van God ontvangt, dezelve noodzaaklijk regt moet gebruiken en zalig worden, dit Schriftuurlijk leerftuk weet te verijdelen, en eene noodlottige bepaaling van zommigen tot zaligheid door te drijven. 3. De derde bron of oorfprong dezer eeuwige verkiezing en verwerping is ligt te vinden in eene zeer verkeerde uitlegging en toepasfing der H. Schrift. Niemand, die weet hoe droevig in die tijden de Uitlegkunde der Schriften gefield was, zal dit eenigzins bevreemden. Was men altijd gewoon den Bijbernaar liet Godgeleerd fijsthema te verklaaren en toetepasfen, dan volgt het van zelfs, na dat men eenmaal die tweeërlei predestinatie had vastgefteld, dat men overal bewijzen in de Schrift wist te vinden, Jtom. IX, X XI daar Paulus van de verftoting des Joodfchen' volks \ en de roeping der Heidenen, ontegenzeglijk fpreekt^ moest nu op de eeuwige verkiezing en verwerping van de leden der Christlijke kerk worden toegepast Spreekt het O. en N. Test. duizendmaal van het geluk der regtvaardigen, de ftraffen der godloozen, welk een ruim veld om de verkiezing en verwerping te be™*eü' Zeg,  de Voorschikking, enz. 51 Zegt Paulus in zijne Brieven, dat de roeping der Heidenfche volken, te vooren verborgen was, maar nu geopenbaard, dat daarin onnafpeurlijke diepten van wijsheid en genade zijn opgefloten, ziet daar een klaar bewijs, dat de verkiezing eéne verborgenheid is, een eeuwig befluit, voor engelen en menfchen nog na de ontdekking verborgen. Zeggen alle Profeten en Apostelen; de Joodfche en Christlijke kerk is uitverkoren boven alle volken en natiën, met éénen draai, weet men dit op een klein deel dezer kerken tcetepasfen, dat is, de inwendige kerk. 4. Men mag hier eindelijk nog verfcheiden zamenlopende oorzaaken bijvoegen. De leere van een Heidensch noodlot, en van de Manicheën eertijds door Augustinus aangenomen, werdt nu zodanig verzagt, dat de Godheid alle dingen, ook de vrijfte daaden der menfchen, volflrekt noodzaaklijk hebbe gemaakt. AI te fleile begrippen van Gods onafhanglijkheid en vrijmagt, welke met voorbij zien van wijsheid, goedheid, en billijkheid, naar volftrékte willekeurigheid te werk gaat. Dat wij door den zonden-val ook onze vrijheid of vrijen wil 'verloren hebben. Men moet ook vooral opmerken dat de Kerkhervormers, de Roomfchekerk verlaatende, nog eenige van derzelver wanbegrippen overhielden, en van den anderen kant al te driftig in het hervormen te werk gingen. Zij bragten de leer van Augustinus mede; en, in "het driftig en bitter tegengaan van alle menschlijke waarde en verdiensten, fcheen hun de leer van eene wilkeurige verkiezing en*verwerping zeer te ftade te komen. Voegen wij hier ten laatften nog bij de onverdraagzaamheid, weike ten dien tijde als het hoofdkarakter uitmaakte. Het laat zig ligt begrijpen, hoe Calvijn D 2 cn  5a Verkeerde Begrippen over en Beza, welke openlijk durfden beweeren, dat men de ketters dooden en verbranden moest, juist de Mannen waren, om eene noodlottige voorfchikking (taan-' de te houden, dat de algoeoe Schepper millioenen van menfchen , zelfs onnoozele kinderen , tot eeuwige vlammen hebbe voorgefchikt. Na dat men nu eenmaal de volftrékte predestinatie had ingevoerd, heeft men, gelijk het altijd gaat in den fchakel der fchoolfche Godgeleerdheid, bijna alle leerftukken zodanig geplooid, dat ze dit ftuk konden onderfchragen en bevestigen. Dat eenvoudig ftuk , dat door Adams overtreding de fteiflijkheid over het menschdom gebragt is; Rom. V. heeft men veranderd in een Werkverbond , waar door Adam voor de ge. heele wereld, het eeuwig leven, of eeuwige ftraffen zoude, verdienen. Dit gedrogtlijk ftuk, in de duisterfte eeuwen uitgevonden, werdt pas voor honderd jaa. ren als een gewigtig geloofftuk in het Christlijk onderwijs, ingefchoven. Die wanbegrip had men volftrekt noodig, om ftaande te houden dat de oneindig Barmhartige ontelbaare onnoozelen , die goed nog kwaad gedaan hebben, tot nooit eindigende ellenden kan voorfchikken. Daar bij komt eene bijzondere voldoening van Christus, voor het bepaald getal der uitverkorene: ik zeg met opzet voldoening; want daar door verftaat men een equivalent, of juist berekende prijs voor eiken uitverkorenen, waar door die eeuwige ftraffen juist betaald, en de hemel voor hun gekogt is, zo dat zij onmooglijk kunnen geftraft worden, of van de zalig, heid verftoken blijven. Alle menfchen , de geheele wereld, dat zijn nu die weinige perfoonen, de uitverkoren wereld. Men kan zeer wel Schriftuurlijk zeg. gen,  de Voorschikking, enz. 53 gen, Jefus is de verzoening voor de uitverkorene, dat is voor de geheele kerk, voor alle de Jooden en Christenen , welken deze verzoening verkondigt wordt ; maar na dat men die betekenis geheel veranderd heeft, dat de uitverkorene een klein gedeelte der Christenen zijn, zo heeft men tegen de ganfche Schrift, en de kerkleer van alle eeuwen, dit vastgefteld, dat Jefus Christus voor niemand, dan een zeer klein getal in de kerk, bij niemand dan God bekend, geftorven zij; voor hun en niemand anders, is hij Leeraar, Priester, Koning, Voorbidder, enz. Wijders, heeft men alles wat in de Schrift voorwaardlijk-is, verbonden aan eene zekere voorwaarde; volftrekt, lijdelijk, onherroeplijk gemaakt. De Bijbel zegt: God verkiest ons, mids wij onze verkiezing vast maken; wij worden geroepen, maar wij moeten die roeping opvolgen, waardig die roeping wandelen; God vergeeft ons, op dat wij ook eikanderen vergeeven : maar de Calvinisten maken alles onvoorwaardlijk, of dat God zelve die voorwaarden onweerftaanbaar uitvoert; wij worden zonder eenige keus of voorwaarde vrijwillig te volbrengen, verkoren, geroepen, ^ geregtvaardigd, bewaard, gezaligd. Het Godgeleerd fijsthema, wordt dus eene gouden keten der zaligheid, door welke God alles volftrekt, onherroeplijk, zonder ons, ter uitvoer brengt, en alle de voorwaarden aan onzen kant, van geloof, bekeering, heiligheid des levens, zijn flegts enkele naamen, die hunne natuurlijke betekenis verloren hebben. Eindelijk, om niet alles door te loopen, heeft men bijkans alles, wat in de H. Schrift enkelvoudig is , tweevoudig gemaakt. Na dat men de uitverkoren kerk der Jooden en Christenen, in twee kerken verdeeld, D 3 had,  54 Verkeerde Begrippen over had, eene uitverkorene, en verworpene, heeft men meest alles moeten verdubbelen. Twee roepingen, twee gelooven, tweeërlei deugd, enz. Nu begrijpt ejk ligtlijk, terwijl men het ganfche zamenftel der Godgeleerdheid , van het werkverbond af, tot den dag des, oordeels, dus heeft in een gevlogten, dat al. les , naar eene volftrékte voorfchikking van eenige weinigen tot zaligheid , is ingerigt, dat eenvoudige menfchen hier door ten fterkften overreed moesten worden, dat dit leerftuk door den ganfchen zamenhang der Godgeleerde leerftukken onwrikbaar bevestigd wordt. Staat men eindelijk verwonderd, dat eene zo ongerijmde leer, bijna anderhalve eeuw, bij zommigen in Nederland, eenen kweekhof van zo veele groote Mannen, heeft kunnen ingang vinden; dan zijn de redenen Diet ver te zoeken, te weten, de droevige en geweldige ketenen van menschlijk gezag; van Calvijn, ! de Dortfche Sijnode, — eene gewaande Gereformeerde regtzinnigheid. Het is wereldkundig dat de waarlijk groote Calvijn, maar te gelijk een feilbaar en heerschzugtig mensch, hetonbepaaldst gezag in de Hervormde kerk verkreeg, zijn oppergezag kon alle in het leerftelzel beflisfen. Het is eene volzekere aanmerking van den Hoogl. Doederlein , ,, dat het zamenftel van ganfche ge. zindten, meest al de leer en het zamendel van éón ,, man is, die door geleerdheid of vroomheid, door „ heimlijke list of geweld, zijne gevoelens in eenuit„ gebreid aanzien heeft weeten te brengen." Hoe juist past dit op de Gerformeerde kerk, en onzen Calvijn, dien men, als dooreenen hoogerengeest gedreeven, bijkans als onfeilbaar vergood heeft. Hier kwam bij  de Voorschikking, enz. 55 bij het onfchendbaargezagder Dordrechtfche Sijnode, daar de kerklijke opperheerfchappij, noch door'sLands fouverainen, bekragtigd werd. Alle> Hoogleeraars en Bedienaars van den Godsdienst, in de heerfchende kerk, waren nu genooddrongen deze begrippen voortteplanten: alle Godsdienstige boeken kerklijk goedgekeurd, moesten deze leerftnkken behelzen. De jongelingen aan de hooge fchoolen toegewijd, waren van jongs af met deze leer doortrokken, de Hoogleeraar kweekte die gevoelens verder aan, om ze vervolgens aan alle kerkleden aan te prijzen; en de leeken vonden deze ftukken in alle hunne geapprobeer» de handboeken. Voeg hier nu tenlaatften nog bij eene gewaande Gereformeerde regtzinnigheid. Alle fekten en Godsdienstpartijen zijn gewoon hunne bijzondere gedagten , hoe gering ook, voor zeer gewigtig ter zaligheid op te geeven. Moest dan een leerftuk, door eene Nationale kerkvergadering zo plegtig beflist, niet gewichtig zijn! Maar vooral wist men door eenen wonderlijken draai, de volftrékte predestinatie, als een karakteristiek grondft.uk der Gereformeerde kerk, eerwaardig te maken. Alle de Protestanten zijn Gereformeerden, Luther was de eerste Kerkhervormer, maar de Calvinisten , hebben zeer toevallig alleen den naam van Gereformeerden verkregen. Terwijl nu dezen hec ftelzel van Calvijn, en zijne noodlottige voorfchikking aannamen, zo dacht men dat dit als het karakter en den hoofdtrek uitmaakte, om ons van onhervormden te onderfcheiden; als of de vrije genade, welke van alle Protestanten geleerd werd, alleen gegrond ware op dat gedrogtlijk leerftuk, der wilkeurige predestinatie, van den zwaarmoedigen Calvijn. D 4 §• IV.  56 Verkeerde Begrippen over. §. IV. Dat voljlrékt befluit wordt thans van meest allen afgekeurd. Niet alleen alle andere Protestanten, zo wel Gereformeerd als Calvinisten, maar de zogenaamde Gereformeerde kerk, heeft dit gevoelen voor verre het grootfte deel verlaten. Het groote lighaam der Hervormde kerk is door veele Gewesten verfpreid, in Nederland is maar een zeer klein gedeelte of aanhangzei. Nu hebben meest alle Gereformeerden, buiten ons Gemeencbest, die met den dwang der Dortfche Sijnode niets te doen hadden, ditftuursch begrip reeds voor lang verworpen. Dus fpreekt er Mosheim van Wedërlegg. Godgel. bl. 536. „ Het leerftelzel van Calvijn is van alle Gereformeerde kerken niét aangenomen. De Engel„ fche kerk koos het ftelzel van de algemeene genade. „ De Franfche kerk wederfprak 't Calvijnfche ftelzel „ insgelijks. De Brandenburgfche kerk heeft het Sij„ node van Dordrecht mede niet aangenomen. In on„ ze tijden hebben die van Geneve, die kerk waar 8, in 't volftrékte raadsbefluit geboren wierdt, open„ lijk de algemeene genade omhelsd. Veele Zwitfer„ fche gemeenten hebben Calvijns leerftelzel insge., lij les laten varen. De helft der Gereformeerde kerk 3, heeft zig bij ons gevoegd, en fchaamt zig over het Sijnode van Dordrecht. Maar behalven dit hebben de meeste Gereformeerden in Nederland, eertijds de hoofdzetel der Calvinisterij, hoe zeer door dat Sijnode belemmerd, door het fterke licht der waarheid, dat volftrekt befluit vaar- wel  de Voorschik king, enz. $y wel gezegd. Dit blijkt daar uit, dat men dit ftuk, in 't gemeen, voor onverfchilb'g en van geen aanbelang yerklaart. Eertijds was dit als de grondwaarheid, en het middenpunt van alles: van eeuwigheid twee groote befluiten, verkiezing en-verwerping; deze worden in den tijd uitgevoerd; in de aanftaande eeuwigheid voltrokken. Men durfde, wegens de kerkformulieren, dit niet tegenfpreken, daarom beweerde men liever dat het een onverfchillig ftuk is, voor geloof en leven van geen belang. Voor een' egt' Calvinist moest dit bef uit ten allerhoogften gewigtig zijn. Maar dit blijkt nog te meer, dewijl men meest alle die (tukken, welke de eigenlijke gronden en bewijzen dezer predestinatie uitmaken, verlaten heeft, en zulke (tellingen aangenomen , dewelke dezelve volftrekt moeten omkeeren. Het werkverbond, de onweerftaanbaare genade, de bijzondere voldoening voor eenige weinigen, zijn de fteunzels, met welke dat befluit (taan of vallen moet; maar deze heeft men openlijk verworpen. Men durfde het gebouw niet openlijk aantasten, maar men nam behendig alle de grondvesten 'daar van weg. Die {tellingen, Jefus is voor de geheele wereld geftorven en algenoegzaam, zijne genade ter verzoening en bekeering wordt allen welmeenend aangeboden, elk kan onder het Euangelie zalig worden, worden met kragt voorgedaan, en dit is juist het zelfde, als die volftrékte predestinatie openlijk wederleggen. Ten laatften is hetgenoeg bekend, dat alle deHoog. leeraars in ons Vaderland, der ftudeerende Jeugd zulke boeken aanprijzen, waar in dat leerftelzel regelregt wordt tegengefproken. De Euangeliebedienaars zwijD s gen  g8 VERKEERDE BEGRIPPEN, ENZ» gen daarvan op den kanzei, en durven er niet meei van fpreken. Elk die in onze kerk daar mede openlijk voor den dag kwam, zoude zig befpotlijk maken, er voor een mensch zonder kennis of oordeel worden aan gezien. Men mag hier uit befluiten, zo anders iets Gereformeerd is, dat van de meeste Gereformeerden wordt erkend , dat thans de volftrékte verkiezing en verweiping niet Gereformeerd is, dewijl ze van verre de meesten verworpen wordt. En terwijl die weinige be. vooroordeelde menfchen, welke dezelve nog voorftaan, egter betuigen dat het een onverfchilligftuk is; zo verzoek ik dat men mij zonder eenig vooroordeel onpartijdig leeze, wanneer ik nu overga, om dit bijna algemeen verworpen gevoelen te wederleggen. IV. HOOFD-  59 IV. HOOFDDEEL. Wederlegging van de Verkeerde Begrippen der Calvinisten. §. I. Inhoud en Verdeeling. Ik zal in dit Hoofd ft. twee ftukken wederleggen.: I. De volftrékte verkiezing, en verwerping, in 'c algemeen. II. Dat het kleinfte getal der Christenen zoude verkoren zijn. Tot wederlegging van het eerste ftuk, de volftrékte voorfchikking, zal ik (i.) aantoonen, dat er geene gronden noch bewijzen voor dit raadsbefluit te vinden zijn: 1.1 noch in de Reden: noch a.) in de H. Schrift: noch 3.) inde Godgeleerdheid: noch eindelijk 4.) in het gezag en overeenftemming der kerk: dat des dit ftuk van allen mooglijken grond eu bewijs geheel ontbloot is. (2.) Ten tweeden zal ik bewijzen, dat dit Calvinistisch gevoelen, tegen alle deze vier ftukken ftrijdig is, en dus met de zekerfte gronden aller Godgeleerde waarheden onmooglijk beftaanb3ar is. s. 11. De volftrékte predestinatie is niet bewijsbaar uit de Reden. Het heeft mij meermaals ten hoogften verwonderd, dat  6o Wederlegging van de dat menfchen van gezond verftand in dit ftuk zig op dê gezonde réden beroepen, en zig verbeelden dat de volftrékte predestinatie klaar en zeker uit dezelve moet voprtvloeijen. Mijns bedunkens is het onmoog. lijk daar uit eenige fchaduw van bewijs te ontleenen. Want, vooreerst, zegt men, dat beide die verkiezing en verwerping, alleenlijk op Gods volftrékte en verborgene willekeur fteunt. Hoe zou het dan mooglijk zijn, dezelve uit de reden , of de natuur van God en menfchen afteleiden. Men beweert dat er in de voorwerpen , in de menfchen , volftrekt geene redenen zijn, maar alleen in God, en wel in de diepten der Godheid, verborgene redenen, welke engelen noch menfchen ooit kunnen door zien. Het is derhalven volftrekt onmooglijk voor alle menlchelijke reden , hier voor eenige gronden te vinden. Volgens de Calvinisten kan de Heere vrijmagtig en eigendunklijk met het geheele menschdom te werk gaan. God konde dan na den val van Adam, de eerste menfchen terftond in regtheid herftellen; of andere menfchen in hunne plaats fcheppeu; God konde zegt men alle menfchen ftraffen; en dus ook befluiten alle menfchen zalig te maken. Hangen alle deze ftukken van Gods goeddunken eeniglijk af, het welk de volftrékte Opperheer ons alleen konde bekend maken, hoe zou 't dan ooit mooglijk zijn dat de menschlijke reden hier van het geringfte zou kunnen ontdekken? Hoe zou het menschlijk verftand bepalen; God moest van eeuwigheid befluiten, uit het gevallen menschdom, eenige weinigen ais met geweld te bekeeren, en tot zaligheid te bewaaren; de meesten eeuwig te ftraffen: wierd dit ooit wilkeurig van God vastgefteld, zo konde het ons nooit kenbaar worden dan  Verkeerde Begrippen, enz. 6i dan door eene uitdruklijke openbaaring; het kan dieshal ven uit de reden nooit bewezen worden. Xen tweeden, wanneer dit klaar uit de reden te ontdekken en te bewijzen ware, dan zouden ook de grootfte Mannen onder alle andere Protestanten dit kunnen door zien; rnen zal tog niet ontkennen, dat ook die met gezond verftand, begaafd zijn. Om maar éénen uit de Luterfchen en Gereformeerden te noemen , wie zal het in twijfel trekken of de alom beroemde Michaëlis, de bondige Tillotfon,. een zeer gezond en befchaafd oordeel bezaten? Men kan den Calvinisten den roem niet weigeren, dat zij zeer op nedrigheid aandringen, om zelfs ons verftand aan Calvijn te onderwerpen , zij zullen dus niet verwaand genoeg zijn, om zig alleen de reden te willen toeëigenen, dat de Schepper, naar enkel welbehagen , alleen de Calvinisten, met redelijk menfchen verftand begaafd hebbe. Maar zeggen zommigen, het blijkt immers klaar uit de reden, dat God alwetend is, alle toekomstige dingen onfeilbaar voorziet, derhal ven moet God eenige menfchen door eene almagtige genade onfeilbaar zalig maken, anders zoude God wegens onze vrije keuze als in twijfel hangen. Maar elk ziet terftond, dat dit veel te veel, en dus niets bewijst. Gods befluit immers gaat over alle zaaken, over alle vrije handelingen, ook alle godlooze daaden der menfchen: is het nu tot Gods onfeilbaare voorkennis noodig, dat hij onzen wil en handelingen almagtig beweegt, dan moet men dit ook in alle andere gevallen ftaande houden. Dan moest de Heer in alle burgerlijke, in alle wereldfche zaaken, altijd onzen wil onweerftaanbaar neigen en bepaalen: men zou eindelijk tot die groote ongerijmdheid en godslasterlijke ftelling  6i Wederlegging van de ftelling vervallen, dat het allerheiligst Opperwezen» in alle doodflagen, overfpelen, diefftallen, en welke gruwelen in de geheele wereld bedreven worden, ons door eene almagtige en onweerftaanbaare werking be» paaien moest. Kan God in alle andere gevallen ons aan onze vrijheid overlaaten, en nogthans alles onfeilbaar voorzien en beftuuren , waarom zou men dan alleen het geloof en ongeloof hier van moeten uitzonderen? Het blijft dan onbetwistbaar zeker dat geen willekeurige befluiten ooit uit de reden kunnen geftaald worden. §. III. Het volftrekt befluit heeft geene gronden in de Schrift. Alle bewijzen uit den Bijbel bijgebragt kan men tot vier hoofdzoorten brengen: (i.) alle plaatzen die van verkiezing fpreeken: (2.) die algemeene leer van de vergeldingen na dit leven: (3.) een Hoofdft., Rom. IX. (4.) een en andere plaats, voornaamlijkHand. XlII.43. Maar men ziet terftond, dat in alle deze plaatzen geen fchaduw van bewijs te vinden is. Wat het eerste bewijs betreft, bijna alle Profeeten en Apostelen zeggen tot de Joodfche en Christlijke kerk, gij zijt uitverkoren, gij weet uwe verkiezing. De vra3g is nu, wat is deze verkiezing? De Schrijvers des O. en N. T. geeven er geene nadere verklaaring van: het woord verkiezing of verkoren betekent tot zekere voorregten boven anderen verheffen: nu weten wij dat de Jooden boven alle andere volken zeer begunstigd waren; en nu de Christenen; terwijl nu de H. Schrijvers dit altijd op het geheele Jooden en Christendom  Verkeerde Begrippen, enz. 63 tendom toepasfen, zo moet het eene verheffing zijn tot zekere voorregten, welke den Jooden en Christenen in 't algemeen toebehooren. En dus levert dit een ontegenzeglijk bewijs op, dat het onmooglijk tot eenige weinige Jooden en Christenen kan bepaald worden. Zou men iets bewijzen, dan moest men plaatzen aanvoeren, welke dit voorregt tot een zeker deel der Joodfche en Christlijke kerk bepaalden; maar zulke uitfpraaken zal men vergeefs in den geheelen Bijbel zoeken. Het tweede bewijs ontleent men uitontelbaare plaatzen, welke van vergeldingfpreeken, dat God de kwaaden ftraffen, de gelovigen en deugdzaamen boven verdienste vergelden zal. Maar is het niet handtastlijk, dat dit geene volftrékte voorfchikking, zonder eenige voorwaarde, maar juist het tegendeel betoogt ? dat de Heer niet wilkeurig, maar na het verfchillend gedrag der menfchen, in deze vergelding, handelen zal. Wanneer een Gebieder en Regter verzekert, dat hij de goeden befchermen en beloonen, de kwaaden regtvaardig ftraffen zal, wien zou het dan in gedagten komen, dat hij zonder opzigt op goed of kwaad, naar" enkel goeddunken, den eenen gelukkig, den anderen ongelukkig wilde maken. Deze algemeene verzekering in alle de Schriften, in de natuur van God en menfchen gegrond, is dus de zekerfte waarborg, dat er zulk een wilkeurig befluit onmooglijk zijn kan. Even weinig kragt ligt er in het derde bewijs, uit Rom. IX. welke redeneering doorloopt in het Xde en Xlde Hoofdftukken. Het blijkt zo klaar als het zonlicht, dat de Apostel van die bijzondere verkiezing van weinige Christenen onmooglijk fpreken kan. Vbf gens het geheel verband, oogmerk, en fpreekwijzen," be-  6*4 Wederlegging van de betoogt Paulus, dat de Joodfche natie, nu nog Jooden blijvende, van hunne voormaalige voorregten verworpen, de Christenen uit alle Heidenfche volken in de Godlijke verkiezing des N. T. worden opgenomen , dat zij het Christendom verlatende hier van zullen uitvallen, wanneer de Joodfche natie van hunne dwaaling en ongeloof te rug keert, dat zij wederom de voorregten der verkiezing zal genieten. Het is in onzen tijd niet noodig dit uitvoerig aante» toonen, daar de Gereformeerde Uitleggers bijna eenpaarig dit ontwikkeld en bewezen hebben , dat deze Hoofdftukken ,i eertijds voor de predestinatie aangehaald, geen het minste bewijs hier voor opleveren. Nu blijft nog over het vierd? bewijs, uit eene of andere bijzondere plaats, voornaamlijk, Hand. XJIi.48. daar geloofden zo veele, als er geordineerd waren ten eeuwigen leven. Men kan het gevoeglijk dus opvatten, daar geloofden zo veele ten eeuwigen leven, als er geordineerd waren. - Die in dit zelfde vers Heidenen genoemd worden, heeten in het 43fte vers Godsdienstige Joodengenooten: dat waren zulke Heidenen, die door verktering onder de Jooden reeds de afgoderij verlaaten hadden, en den waaren God aanbaden, gelijk ze volgens dit verhaal met de Jooden in hunne fijnagoge gingen, en daar den Apostel Paulus hoorden. Het woord geordineerd overgezet, wordt nergens in de Schrift voor eene eeuwige voorfchikking gebruikt; dit Griekfche woord beteekeut, toegerust, in order gebragl, gefchikt, toebereid, en dus vatbaar en genegen om eene leere te vatten en aan te nemen. En dus is de eenvoudige zin dezer woorden: daar geloofden zo veeie ten leven, als er gefchikt, voorbereiden vatbaar waren, om deze leere der zaligheid aan te nemen. Deze Joodenge- nooten,  Verkeerde Begrippen, enz. 6$ nooten, reeds geloovende aan den waaren God,, en bekend met eenige leerftukken der Jooden, waren in het gemeen meer genegen om de leer der Apostelen te om. heizen, nadien zij met de ongelukkige vooroordeelen der Joodfche natie niet waren vooringenomen tegen Jefus van Nazareth. Hier wordt dierhalven in hét minste niet gefproken van eene eeuwige predestinatie; het zou toch volftrekt ongerijmd zijn , dat in eene groote ftad Antiochie, op eene redevoering van Paulus, alle uitverkorene te gelijk zouden bekeerd zijn, en dat Lucas, die dit aanteekent, dit door eene bijzondere Openbaaring van den hemel zou bekend gemaakt zijn, hij zal zeker nooit gedagt hebben, dat men uit zijn eenvoudig verhaal zulke wonderen en verborgenheden zoude afleiden. Men ziet dan ten klaarften dat alle bewijzen, eertijds uit den Bijbel aangevoerd, Diets bewijzen, en thans van de Gereformeerden zelve anders worden verklaard en toegepast. §. IV. Het volftrekt befluit is niet bewijsbaar uit Godgeleerde waarheden. Godgeleerde Hellingen noem ik de zulken, welke uit den Bijbel en Reden bij redenering worden afgeleid. Nu zoekt men de volftrékte predestinatie vooral uit vier zodanige gronden te bewijzen. Naamlijk : 1. Het werkverbond , en onmiddelijke toerekening van eeuwige ftraf. 2. Doodlijke onmagt, zelfs in het Christendom. 3. Bijzondere onweerftaanbaare genade. 4. Bijzondere voldoening, voor weinige Christenen. Voor eerst, merk ik in 't algemeen aan, dat alle deze E ftuk-  66 Wederlegging van de ftukken geene letterlijke uitfpraaken van Gods woord zijn, maar menschlijke befluiten, die feilbaar, en daarom zedert eeuwen lang betwist zijn, welke juist daarom geen bondig bewijs van zekerheid zijn kunnen. Xen anderen, offchoon men de grootfte verdorvenheid en onmagt, en eene zeer kragtdadige genade toefta, daar uit volgt nog geenzins, dat dit tot eenige weinigen moet bepaald worden. De Luterfchen ftaan het beide toe, maar verwerpen egter ten fterkften eene bijzondere genade en predestinatie. AI waren alle menfchen volftrekt onmagtig, konde God zeer wel befluiten, om alle Christenen eene genoegzame genade ter bekeering te geven. Maar Iaat ons die vier (tellingen in het bijzonder nagaan, dan zal het blijken, dat ze of zonder eem'gen grond, of zeer overdreeven zijn. Uit het werkverbond, en onmiddelijke toerekening, wil men bewijzen, dat God alle menfchen, ook de onnozele kinderen eeuwig kan ftraffen, en des willekeurig befluiten, om hen te verkiezen of te verwerpen. Dan dit ftuk is eerst in laater tijden door de Scholastieken uitgedagt, en wordt thans van de meeste Godgeleerden verworpen; meest alle Godgeleerden ontkennen de eeuwige ftraffen der kinderen. Bij aldien er zulk een gedrogtlijk werkverbond al eens had plaats gehad, zo is het tog door het genadeverbond terftond afgefchaft, en wij worden nu geenzins onder dat vernietigd verbond gebooren. Men ziet met een half oog, dat dit betwiste ftuk, waar over misfehien vijftig gevoelens zijn'ter baane gebragt, veel te zwak is, om daarop zulk een ontzaglijke zaak als de eeuwige preedestinatie te grondvesten. j De tweede ftelling is, de doodlijke onmagt, en verlies van alle vrijheid om iets goeds te kiezen» zelfs mid-  Verkeerde Begrippen, enz. 6" midden in de Christlijke kerk: de bekeering zegt men daarom kan in geenerlei opzigt aan eenige menschlijke keuze ftaan, maar elk moet daar toe vrijmagtig gepredestineerd worden. Ik behoef mij over den juisten trap van verdorvenheid, en zedelijke vrijheid, niet uit te laaten, wijl daaromtrent misfchien honderd gevoelens uit één loopen. Het komt hier meest op twee vraagen aan: zijn de Christenen even verdorven en ocmagtig als de Heidenen, of hebben die reeds eene groote genade? ten tweeden; wil God de noodige genade flegts aan eenïgen, of aan alle Christenen fchenken? zo lang men deze punten niet voldoende heeft beantwoord, kan de grootfte verdorvenheid geen fchijn van bewijs uitleveren , dat er een eeuwig befluit zij, om alleen weinigen van deze onmagt te redden. De derde Schoolfche ftelling is, eene bijzondere onweerftaanbaare genade, welke, door een almagtig wonderwerk, den eenen bekeert, den anderen volftrekt ontzegd wordt. Of fchoon Jefus en zijne Gezandten het Christendom door wonderwerken hebben opgeregt; en onze bekeering en zaligheid wonderen van genade zijn ; komt het mij volftrekt onbewijsbaar voor, dat ons geloof en godzaligheid, dc%r middel van Gods woord in ons voortgebragt, onweerftaanbaare wonderwerken zijn. De verftandigfte Calvinisten ftaan toe, dat God door middelen, overeenkomstig onze vrije en redelijke natuur, in ons werkt. Dan fchijnt het ook buiten alle bedenking zeker, dat wij of de middelen geheel ter zijde ftellen, of de redelijke en zagte invloeden der genade wederftaan kunnen. Deze ftelling , welke bijna eeniglijk op de voorgaande betwiste ftel. E 2 ling,  68 Wederlegging van de Kag, van den eigenlijken dood der Christenen , en ganfche genadeloosheid, gebouwd is, is mijns inziens veel te zwak en twijfelagtig, om daarop, het geheele gebouw der Calvinistifche predestinatie, met eenige gerustheid, vast te zetten. De vierde Helling, is eene bijzondere voldoening van Christus, voor eenige weinige uitverkorene. Gelijk de oude Godgeleerden eene algemeene voldoening fielden, zo wordt dit ook thans door meest alle Protestanten erkend. In de H. Schrift, wordt altijd verzekerd dat Jefus verzoening voor alle menfchen is, Jooden en Heidenen; of voor de geheele kerk en alle derzelver leden. Gelijk de Schepping en Voorzienigheid zig tot alle menfchen ukftrekt, maar alleen een gedeelte dit weten en geloven , en God deswegens verheerlijken; zo wordt ook de algemeene verzoening alleen van de Christenen gekend, geloofd, zij worden door deze kennis tot Christlijke gehoorzaamheid en troost opgeleid. Het eenigst bewijs voor eene bijzondere verzoening ontleent men uit die gezegden der Schrift, dat de Verlosfer voor zijne gemeente, fchaapen, uitverkorene geftorven is. Men ziet aanftonds dat dit niets, maar veel meer het tegendeel bewijst. De Bijbel zegt alleen, de Verlosfer van het menschdom in 'talgemeen,' wordt van de gemeente der Christenen daar voor erkend, zij nemen hem aan tot heiligheid en zaligheid Bij voorbeeld, Hand. XX. 28. Hebt acht op de geheels kudde de gemeente —~ welke hij gekogt heeft door zijn eigen 'bloed. Dit zouden de Apostelen zeggen tot alle Opzieners van alle Christlijke gemeenten, om op alle de leden wel acht te hebben, wijl Jefus allen door zijn bloed gekogt heeft. Bevat nu de gemeente of kerk  Verkeerde Begrippen, enz; 6*9 kerk alle Christenen, worden die allen uitverkorene genoemd, dan moet deze verzoening tot allen worden uitgeftrekt. Gingen alle menfchen volgens Gods bevel tot het Christendom over, dan mogten zij die algemeene waarheid op zich toepasfen. Men begaat hier een dubbele misflag; eerst dat men door de uitverkorene gemeente een klein deel der ge. meente verftaat; ten anderen, dat men eene algemeene weldaad tot dezen alleen bepaalt die nu reeds Christenen zijn, terwijl de Schrift, op honderd andere plaatzen, dezelve tot de geheele wereld ukftrekt, en op dien grond alle volken tot omhelzing dezer algemeene waarheid oproept. §. V. De volftrékte verkiezing kan niet fteunen op kerklijk gezag. Indien ik tegen Roomfchen fchreef, moest ik wijdloopiger zijn , maar voor Protestanten heeft dit geen bewijs noodig, nademaal dit de grond en het wezen van het Protestantendom uitmaakt, dat wij geene leerftukken op gezag van menfchen of kerkvergaderingen gelooven. Het moet elk verbaazen, dat een leerftuk, van Mozes tijden afgeleerd, eerstin de zeventiende Eeuw, door een Hollandsch Sijnode, tot een geloofsartikel zoude verheven zijn. De Calvinisten zelve erkennen het voor een bróedergefchil, met de broeders Lutheraanen, en tusfchen de Hervormde kerken zeive, hoe zou ons het gezag van eenige menfchen kunnen verbinden, om een onverfchillig ftuk volftrekt te beflisfen? De Dortfche Vaders waren hier over ten minsten in drie partijen verdeeld, een kennelijk bewijs E 3 dat  70 Wederlegging van de dat ze niets minder dan onfeilbaar waren. De meeste Gereformeerde kerken, hebben deze ftelling nader» hand opentlijk verworpen. Wie zoude nu een ontzaglijk en fchrikverwekkend leerltuk, bij gebreke van allen bewijs uit de Reden en Schrift, alleen op de uitfpraak van eenige weinige Calvinisten durven gronden? $. VI. Is ftrijdig met het gezond verftand. Na dat wij gezien hebben, dat de predestinatie zig uit de vier gewoone gronden der Godsdienstige waarheden niet laat bewijzen, zal ik nu ten tweeden aantoonen, dat ze tegen alle deze gronden geheel ftrijdig is. En wel, voor eerst, tegen de Reden. Al wat tegen de natuur van God, van den mensch, van den Godsdienst, ja tegen zig ïelven, ftrijdig is; mag men te regt zeggen dat tegen de Reden lijnregt aanloopt: maar dit is juist het geval met dit Calvijnfche leerftuk. i. Ten eersten is het onbeftaanbaar met alle Gods volmaaktheden; zijne wijsheid, heiligheid, goedheid, en waarheid. Wat kan er ftrijdiger met hoogde Wijsheid zijn, dan uit zijne redelijke menfchen, zonder eenige wijze redenen, den éénen blindelings te verkiezen, den anderen te verwerpen. In alle Gods werken ontdekt men de allerwijste redenen , zoude de allerhoogde Wijsheid dan alleen in het uitmuntendde zijner werken , het eeuwig lot der redelijke fchepfelen, naar eene blinde willekeur te werk gaan? Wie kan het ooit met de volmaakfte regtvaardigheid overeenbrengen, alle  Verkeerde Begrippen, enz. 71 alle menfchen zqnder eigen keuze in verdorvenheid te doen geboren worden, den meesten geene middelen ter verbetering te willen fchenken, en om de zonde van eenen man die voor duizenden jaaren leefde voor eeuwig te ftraifen. Alle menfchen worden verdorven geboren, nu eischt God van allen twee wonderwerken, na3mlijk de voldoening, en bekeering, welke alle kragt van engelen en menfchen te boven gaan, en om dat men deze volftrekt onmooglijke dingen niet verrigt heeft, zal de Heer meest allen eeuwig ftraffen, dit fchijnt mij alle regtvaardigheid volftrekt te vernietigen. Alle Gods werken roepen uit dat Hij de goedheid en liefde zelve is. Maar geen ftuk in de wereld fchijnt een fterker bewijs te zijn van de allerwreedfte onbarmhartigheid , dan eene volftrékte verwerping. De eerste menfchen worden door eenen listigen Geest verleid; het behaagt den Schepper dit alle onnozele kinderen toe te rekenen die door alle Eeuwen zullen geboren worden. De hemelfche Vader heeft duizend middelen om deze ongelukkigen te redden, maar het behaagt hem niet: Jefus offer zegt men is voor de geheele wereld genoegzaam , maar eene wreede willekeur fluit deze ellendige daar buiten; de Schepper bepaalt onherroeplijk, dat millioenen van menfchen hunne kommervolle dagen hier in de ijslijkfte vooruitzigten moeten doorbrengen , en dan eene eindelooze eeuwigheid in duldelooze fmarten doorworstelen. Zo alle begrip en gevoel mij niet bedriegt, gaan hier door alle denkbeelden van Godlijke goedheid en liefde verloren. En hoe kan men ooit Gods waarheid en opregtheid ftaande houden, wanneer God alle de Christenen met duizend liefdekoorden trekt, allen laat verzekeren dat E 4 zija  72, Wederlegging van de* zijn naam Ontfermer is, allen laat bidden en bezweeren dat ze zig met Hem laten verzoenen; terwijl er te gelijk, een verborgen wil, en onherroep]ijke bepaaling, plaats heeft, om meest alle deze menfchen, geene de minste genade te bewijzen, maar aan hun fchriklijk noodlot onverbidlijk over te geven. 2. Niet minder is het ftrijdig met de natuur van den mensch. De natuur onzer ziel brengt het volftrekt mede, dat ons verftand door klaare waarheden verlicht, door bewijzen overtuigd, onze wil en gezindheid door belangrijke waarheden bewogen en beftuurd worde. De Reden, de Bijbel, de ondervinding, betoogt ons dat wij vrijheid bezitten, om vrijwillig te kiezen, ofte verwerpen. Maar eene volftrékte verkiezing en verwerping fchijnt alle deze redelijkheid en vrijheid volflagen weg te nemen. Zijn een gedeelte der menfchen door eene onverzetlijke bepaaling en onweerftaanbaare almagt tot geloof en heiligheid bepaald , de overigen tot onvermijdelijk ongeloof en godloosheid, dit fchijnt wel in naam, maar weinig in de daad, van het volftrékte noodlot te verfchillen. 3. Even zo ftrijdig is het met de natuur van allen Godsdienst. Het wezen van alle deugd en ondeugd beftaat juist in eene 'vrije keuze en betragting van goed en kwaad : de geheele Godsdienst is eene redelijde kennis, geloof, gezindheid, en betragting, omtrent de Godlijke waarheden en geboden. Maar de predestinatie is een befluit om in zommigen dit alles vrijmag. tig en almagtig te werken, in anderen niet; zo dat de Godheid, niet onze vrijwillige handelingen, maar zijn eigen almagtig werk, in eeuwigheid vergelde en beloone. 4. Eindelijk zijn de tegenwoordige Calvinisten, in dit  Verkeerde Begrippen, enz; 73 dit ftuk, volmaakt met zig zeiven ftrijdig. Alle verftandige voorftanders der predestinatie, ontkennen een eigenlijk werkverbond, de onmiddelijke toerekening van eene eeuwige fchuld aan de onnozele kinderen, ,eene eigenlijke blindheid en dood der Christenen, eene onmiddelijke almagtige bekeering , zij houden onze redelijkheid en vrijheid ten fterkften ftaande, de algemeene en welgemeende aanbieding van genade, dat God zijnen Geest fchenken wil aan allen die onder het gebruik der middelen hem daarom bidden; en evenwel willen zij te gelijk eene volftrékte verkiezing beweeren, welke met die (tukken regelregt ftrijdig is. Eertijds, wanneer men die ftukken anders begreep, kon men met eenigen fchijn een volftrekt befluit drijven, maar nu men alle die gronden verwerpt, welke het wezen dier predestinatie uitmaken, kan men dit onmooglijk doen, zonder eene volmaakte ftrijdighéid met zig zeiven. §. VII. Strijdig met de H. Schrift. Het is mij onmooglijk dit uit den ganfchen inhoud der Schriften te toonen, ik kan flegts eenige Hoofdftukken bijbrengen. De Bijbel zegt ons onbewimpeld, God wil dat alle menfchen zalig worden; niet willende dat eenige verlooren gaan; God zweert geenen lust te hebben in den dood des zondaars: maar de volftrékte verwerping zegt regt het tegendeel; God wil volftrekt dat de meesten verloren gaan, voor hun is geen Verlosfer, geene genade verworven, hunne behoudenis is volftrekt onmooglijk. Het geheele O. en N. Test. leeren ods als eene E S grond-  74 Wederlegging van de grondwaarheid van allen Godsdienst, dat, onze Heer en Regter, zonder aanzien van perfoon,'een iegelijk na zijn beftaan en werken zal vergelden. Maar wat zegt nu de predestinatie? God wil, zonder eenig opzigt op ons beftaan en handelingen, de menfchen in twee hoopen verdeden, en, naar eigendunklijke willekeur, eeuwig gelukkig of ongelukkig maken. De Bijbel verzekert met de oogfchijnlijkfte klaar» heid, dat de geheele Joodfche kerk oudtijds verkoren was boven alle andere volken ; de geheele kerk des N. T. als Christenen, als een geheel lighaam aangemerkt ; nooit fpreekt dezelve van twee Joodfche of Christlijke gemeenten , twee kudden of lighaamen. Maar het volftrekt befluit fpreekt dit openlijk tegen; een klein deel der Joodfche en Christlijke kerk is uitverkoren, het ander voornaamfte deel is verworpen. Daar zijn twee Joodfche en Christlijke gemeenten, de ééne is verkoren, de andere niet. De Godlijke Openbaaring leert overal als een vasten grond onzes geloofs, dat Jefus de Zaligmaker der wereld is, van de zondaaren , de jooden en Heidenen , die magtig en gewillig is om eiken zondaar te behouden, die ons allen nodigt, en van zijne barmhartigheid verzekert: maar volgens de leer der verwerping heeft Christus voor de meeste Christenen nooit iets gedaan, noch verzoening, noch genade, voor hun aangebragt; Hij kan noch wil hen zo weinig als de kwaade Geesten eenige genade bewijzen. i Het Evangeliewoord betuigt ons, dat Gods Geest ©ver de ganfche gemeente der Christenen isuitgeftort, gelijk God eertijds onder Israël met zijne gunst en heerlijkheid woonde, zo thans in het huis Gods welke is de gemeente des levenden Gods, zijne geaadethroon is  Verkeerde Begrippen, enz. 75 is door Christus geopend, God wil op de gebeden der Christenen alle goede gaaven fchenken. Maar wat leert nu de onfchriftuurlijke verwerping? Gods genadethroon is bijna voor de ganfche Christlijke kerk voor eeuwig toegefloten ; den meesten Christenen wil de hemelfche Vader nimmer die afgefmeekte genade verleenen, welke zij tot een Christlijk leven en eeuwige behoudenis volftrekt behoeven. Het is niet wel mooglijk eene leerftelling uit te denken, welke den geheelen inhoud der Godlijke Openbaaring, en de kragt van het Euangelie, meer üjnregt zoude wederfpreken. §. vin. Strijdig met de Hervormde Godgeleerdheid. Dat is, met zulke waarheden welke van de Hervormden openlijk erkend en beleden worden. Ik denk dat alle Hervormde Godgeleerden thans toeftemmen, dat de roeping des Woord , tot allen die onder het zelve leven, is ingerigt; dat de Leeraars, welken Gods verborgen befluit onbekend is, allen het zelfde Euangelie moeten prediken, niet alleen die men uitverkoren noemt, maar ook den zogenaamde verworpenen. In Gods naam wordt hun geboden, zij worden vriendlijk genodigd, met de grootfte beloften gedrongen, om te gelooven dat Jefus Christus hen kan en wil tot wijsheid.zijn, tot regtvaardigheid, heiligmaking, en verlosfing. Nu moet ons geloof fteunen, of alleen op dit Godlijk Euangelie en genade betuiging: of op eenige hoedanigheden in ons, dat wij boetvaardig zijn en ons aanvanglijk bekeeren: of op eene bevindlijke werking en infpraak van den H. Geest. De twee laatfte ftukken  76 Wederlegging van de ken worden algeméén en openbaar afgekeurd. Steunt dan ons geloof .eeniglijk op het Euangelie, op Gods genadige verklaaring in het zelve, dan wordt de roeping van alle de zogenoemde verworpene volftrekt ongerijmd: het zij eerbiedig gezegd, God zou hun dan gebieden tegeloven, het geen onwaar en onmooglijk is, bij aldien de Vader hen van Jefus verlosfing hebbe uitgefloten, de Verlosfer niets voor hun hebbe gedaan, en hunne behoudenis volflagen onmooglijk zij. Terwijl deze opregte roeping en aanbod van genade, door één en het zelfde Woord, gelijk men zegt, tot de uitverkorene en verworpene gefchiedt, zo moet volgen, dat of niemand verpligt is in Jefus als Zalig, maker te geloven, dat ook de uitverkorene daar op geenen ftaat kunnen maken, of dat alle de anderen iets verpligt zijn te geloven het welk valsch is, het geen weinig van Godslastering zoude verfchillen. En dit wordt te ongerijmder, om dat de H. Schrift dit Euangelie als ons grootfte voorregt onderden ganfchen hemel aanmerkt, waar naar ook daarom alleen de Christenen zullen geoordeeld worden: maar ei lieve' kan er voor de meeste Christenen, in die ongerijmde' onderftelling, wel grooter onheil en jammer zijn, dan dat hun al hun leven het dierbaarlte Euangelie verkondigd wordt, alleen om hen in en na dit leven duizendmaaien fchuldiger en rampzaliger te maken. Het wordt bij de Hervormden algemeen geleerd dat de kinderen der Christenen, niet minder dan de volwasfenen, in Gods kerk en verbond begrepen zijn , en daarom op Gods bevel behoren gedoopt te worden! Waar door hun in Gods naam beteekend en verzegeld wordt, dat de hemelfche Vader hen, door het bloed van zijnen Zoon, en door zijnen Geest, afwascht, en verder heiligen wil. Maa.  Verkeerde Begrippen, enz. 77 Maar zijn nu het grootfte deel der Christenen eeu. wig verworpen, dan fchijnt hun iets met een Godlijk zegel verzekerd te worden het geen volkomen valsch is; waar aan men zonder ijzing niet denken kan. §. IX. ' Tegen de overeenjlemming der Protestanten. Zo haast wij het woord Protestanten horen, is het ongerijmd, zig op menschlijke formulieren te beroepen. Dan ik zal met een woord hier van melden, deels, om dat de weinige nog overgebleven Calvinisten zig verbeelden, dat dit de regtzinnige leer der Gereformeerden is: deels, om dat het ons eenige gerustheid geeft, dat eene zekere verklaring der H. Schrift bijna alle Protestantfche Uitleggers voor zig heeft. In de Hei. delbergfche Catechismus, een volledig opftel van de Hervormde geloofsleere , wordt met één woord gezegt dat God de gemeente heeft uitverkoren; van de verwerping wordt geen enkel woord gerept. Daarin wordt geleerd dat Christus den toorn Gods tegen de zonden van het ganfche menfchelijke geflagt gedragen heeft; dat alle kinderen der Christenen in het genadeverbond begrepen zijn; ftukken, welke regelregt te. gen de volftrékte verwerping aanlopen. Gelijk men in de vier eerste Eeuwen zelfs niet droomde van zulle een volftrekt befluit, zo werdt het ook van de meeste Kerkhervormers verworpen; en na dat het, hier in Neêrland, als met geweld door een Sijnode was doorgedrongen , hebben meest alle buitenlandfche Gereformeerde kerken die predestinatie openlijk verworpen. In onze Nederl3ndfche kerk, flegt een klein aanhangzel der Gereformeerde kerk, hebben verre de mees»  78 Wederlegging van de meesten, niet tegenftaande den dwang der formulieren, dezelve uit overtuiging der waarheid afgekeurd. Op onkundige menfchen, die over de uitlegging der Schrift niet oordeelen kunnen, en dit ftuk nooit onderzogten, kan men geen agt flaan; maar ten opzigt van menfchen die onpartijdig kunnen oordeelen, en meer eerbied hebben voor Gods woord dan menschlijke uitfpraaken , kan men zeggen , dat bijna alle Gereformeerden de volftrékte befluiten verwerpen, zo dat dit ongerijmde leerftuk tegen de Gereformeerde regtzinnigheid volkomen ftrijdig is. §. X. Ik zal nu nog twee bedenkingen kortlijk oplosfen. De eerste i§ dit fchijnbewijs, waar op men zig altijd beroept, naamlijk Gods vrijmagt, men zegt; alle menfchen zijn verdoemlijk, nu kan God vrijmagtig, den éénen ftraffen, den anderen genade bewijzen. Dat God, behoudens de hoogfte wijsheid en goedheid, om Adams overtreding en daar uit volgende verdorvenheid, het geheele menschdom eeuwig konde ftraffen, komt mij zeer onbewijsbaar voor, dit is eene zoort van magtfpreuk, welke nooit bewezen is. Stelt men nu een oogenblik, dat God vrijmagtig allen kan ftraffen , ook allen genade betoonen, dan zal deze vrijmagt in dit geval niets bewijzen; God kon dan ook befluiten eene algemeene genade. Voorts is eene vrijmagtige of wilkeurige en despotieke handelwijze, omtrent net eeuwig lot der menfchen, zo ver af van het Opperwezen te pasfen, dat dezelve alle Gods volmaaktheden zoude vernietigen. Wijsheid handelt altijd naar de beste redenen ; heiligheid naar recht en billijk-  Verkeerde Begrippen, enz. 79 billijkheid; goedheid en genade heeft altijd het geluk der menfchen ten doel; waarheid eischt eene flipte vervulling van Gods woord en beloften. Het is dan ongerijmd en onmooglijk, na dat de Hèere de genadigfteontwerpen gemaakt, en ons in zijn Woord heeft bekend gemaakt, dat hij allen Christenen allen die tot Christus komen genade wil bewijzen, dat Hij ons allen naar het barmhartig Euangelie oordeelen en ons lot beflisfen zal, dat God nu dit alles ter zijde ftellen, en als een Oostersch Despoot, zonder wet of regel, naar blinde wilkeurigheid zoude te werk gaan. De H. Schrift fielt, in twee ftukken, een alwijs en genadig welbehagen; (1) in het ontwerp der verlosfing door Jefus Christus; God had misfchien op duizend andere wijzen dit kunnen inrigten; (2) in de tijd en wijze om dit te openbaaren, eerst aan de Aartsvaderen, toen den Jooden, nu den Christenen, en wel aan deze en geene volken en natiën. Maar nimmer wordt er eenige lettermelding gemaakt, dat God met Christenen, reeds met dit Euangelie begunstigd, niet naar den inhoud dezer Openbaaring , maar naar een grillig goeddunken zoü handelen. Zo dat deze gewaande vrijmagt, ten deele valsch is, en anderdeels niets in dit ftuk bewijzen kan. De tweede zwaarigheid is deze: was eertijds de Joodfche , nu de Christlijke kerk uitverkoren , dan zouden ook godlooze menfchen uitverkoren zijn, Judas zo wei als Paulus. Wederom eene ingebeelde zwaarigheid. Christus zegt immers zelve, heb ik niet u twaalven uitverkoren? met influiting van Judas. De Joodfche natie eertijds verkoren, werdt .wegens hun ongeloof en godloosheid verworpen, Rom. XI. De Calvinisten ftaan zelve toe dat alle hunne uitverkorenen  8o Wede «.legging van de nen eerst godloozen zijn, in zonden geboren en kinderen des eeuwigen toorns. Wij ftaan beide toe dat de Christenen in zig zeiven verdorven en ftrafwaardig zijn, de vraag is alleen of God een-gedeelte dezer onwaardigen, of allen in de Christlijke kerk, verkoren hebben tot die groote genade ons boven Jood en Heiden verleend. §. XI. Over het klein getal der verkorenen. Na deze wederlegging in 't algemeen, nu nog kortlijk over het getal der verkorene menfchen. Het is eene algemeene ftelling der Calvinisten , dat uit de wereld verre de minsten uitverkoren zijn: - maar bij de eenvoudigen en zelfs veele Leeraars is het reeds aangenomen, dat zelfs inde zuiverfte kerk zeer weinig uitverkoren zijn. Om de ongerijmdheid hier van aan te wijzen, zal ik r. eenige vraagen wel onderfcheiden: 2. die vraagen kort beantwoorden: 3. hier uit het befluit opmaken. Men men moet hier vijf bijzondere vraagen wel on» derfcheiden. I. De eerste is deze: wie zijn volgens de H. Schrift de uitverkorene? zijn het de Joodfche en Christlijke kerk ? of zijn het die geenen , welke volgens Gods voorkennis zullen zalig worden? Veelen onderfcheiden, eene verkiezing tot genade, en eene verkiezing tot zaligheid; fpreekt nu de Schrift van de eerste of laatfte? II. Ten anderen, moet men de tijden, en plaatzen wel onderfcheiden : men moet bepaaldlijk vraagen , zijn er op dien tijd, op deze of geene plaats, veele of  Verkeerde Begrippen, enz. 8i of weinigen die verkoren zijn? Hier uit ontftaan de derde en vierde vraag. 111. Zijn er in de ganfche wereld, op een bepaalde tijd veele of weinige verkoren? is de Israëlitjfche o£ of Christlijke kerk ten opzigt der wereld groot, o£ klein? ■ IV. Zullen of kunnen in de kerk veelen of weinigen zalig worden ? V. Kunnen van tijd tot tijd ook eenige menfchen, buiten de kerk des O. en N. Testaments, zalig worden? §. XII. Deze vraagen zal ik nu kortlijk beantwoorden. Wat de eerste vraag betreft, wie uitverkoren zijn, deze heb ik in het voorgaande reeds beflist; dat de uitverkorenen geenzins zijn, die naar Gods voorkennis volharden en zalig worden, maar de geheele kerk des O. en N. Verbonds, welke boven alle andere menfchen hoog begunstigd zijn. Ik kan mij niet inlaten in de netelige vraag, welken onder verfchillende Gezindheden de waare kerk uitmaken; alle gematigde menfchen zullen wel toeftaan dat althans de zuivere Protestanten eene waare kerk zijn. De tweede vraag moet men vooral in het oog houden. Waren er weinige uitverkoren, ten tijde van Adam en der Aartsvaderen? van Mozes tot Christus? ten tijde der Apostelen? in onzen tijd? of in de allerlaatfte dagen? En ten opzigt der plaatzen: in de geheele wereld; in Canaan; in Europa; in bijzondere Landen of Steden. Ten opzigt der geheele wereld, was het Joodfche volk zeer klein: maar vraagt men, in Palestina? dan was er een groot getal. Ten tijde van ChrisF tus  8a Wederlegging van de tus verkeering hier op aarde .was de Christlijke kerk zeer klein, rnisfchien geen vijf honderd perfonen; nu eenige millioenen; en in 't laatfte der dagen, veelligt bijna alle volken en natiën. Hier uit ziet men de bepaalde bedoeling van Jefus uitfpraak Matth. XX. Veele z'jn geroepen, weinige uitverkoren. Binnen de grenzen van Palestina zijn, op dit tijdftip, veele Jooden geroepen tot mijne kerk en koningrijk, maar nog zeer weinigen tot het uitverkoren Christendom overgegaan. Op de derde vraag, of de kerk onder het O. en N. Test. groot of klein zij, ten opzigt van het menschdom, moet men zekerlijk antwoorden, dat die tot nog toe het kieinfte getal uitmaakt: maar geenzins dat dit door alle eeuwen-zodanig blijven zal. Doch waar toe dient deze berekening? het is tot onze gerustheid genoeg, dat wij tot het uitverkoren geflagt, de Christlijke kerk, zijn toegebragt. De vierde vraag wordt meest van de Calvinisten be. doeld, of er uit de waare kerk veele of weinige zullen zalig worden; dewijl zij door de uitverkorenen geen anderen verftaan dan het getal dat zalig wordt. De eenvoudigen antwoorden doorgaans zonder febroom dat, zelfs van de Christenen, verre de minsten in getal zullen zalig worden. In de H. Schrift vindt men nergens deze bepaaling, maar fchijnt veel eer het tegendeel te beweèren. Onze eerste Voorouders maakten eerst de geheele kerk uit, en men denkt doorgaans hunner beider zaligheid. De Joodfche kerk beftond eerst uit Abraham en Sara, twee godvrugtige menfchen. In Noachs huisgezin, het welk genade in Gods oogen vondt, wordt flegts van eenen flegten Cham melding gemaakt. Beftondt de Christlijke kerk, in den aanvang, uit 12 Apostelen, van deze uitverkorenen  Verkeerde Begrippen, enz; 83 Den fchijnt flegts één verloren te zijn gegaan. Wie zal anders vermoeden , dan dat die eerste kerk van omtrent 150 perfonen, die den H. Geest op den Pinkfterdag ontvingen, allen behouden zijn geworden. De AposteleD noemen alle hunne gemeenten, in 't algemeen, gelovigen, geroepenen/heiligen, uitverkorenen, geliefden Gods, en hoopen op hunne volharding en.zaligheid. ^De H. Schrift fchijnt de zaligheid van alle vroegftervende kinderen te begunstigen. Het is dus zeker» dat de Profeeten en Apostelen niet twijfelen, of de meeste leden der kerk zullen gelukzalig worden. Men moest liever'de vraag dus voorftellen of in de Christlijke kerk, daar de waare leer van Christus ge. leerd wordt, veeien kunnen zalig worden? En.dan mogen wij zonder bedenking antwoorden: zij kunnen allen zalig worden. Dewijl de Christlijke verkiezing juist daar in beftaat, dat aan eene zekere menigte , boven alle anderen, de grootfte en beste middelen tot eeuwige behoudenis gegeven zijn, welke ooit aan eenige menfchen onder den hemel zijn te beurt gevallen. Wat de vijfde of laatfte vraag betreft, of er ook menfchen buiten de kerk, buiten het uitverkoren volk des O. en N. Testaments, zalig worden; hier op hebben alle gematigde Godgeleerden, altijd vrijmoedig, ja, geantwoord. Men ziet hier uit, dat de Calvinisten zeer verkeerdlijk, door de uitverkoren, die geene verftaan, welke zalig worden. Voor Abrahams tijd, omtrent 2000 jaaren, was er geene uitverkoren kerk. Buiten de kerk, die onder het O. en N. Verbond uitverkoren was, werden veèlen zalig. En er waren altoos in deze kerk, die voor en.na Christus komst uitverkoren en boven anderen begunstigd was, eenigen F 2 die  84 Wederlegging van de die aan hunne roeping en verkiezing niet beantwoordden. §. XIII. Wie bemerkt nu niet de tastbaare ongerijmdheid dier ftellingen, welke de hedendaagfche Calvinisten zo gerustlijk hebben aangenomen; dat onder de Christenen verre de weinigften uitverkoren zijn; de minsten kunnen zalig worden; de meesten daadlijk verloren gaan; ja zelfs in bijzondere Steden en Dorpen, welke wij gewoon zijn eene gemeente te noemen. 'De uitverkorene menigte was klein in vergelijking der geheele wereld, ten tijde der Profeeten en Apostelen, wanneer de Christen kerk eerst in de wereld gefligt werdt. Maar is het niet boven alle verbeelding wangedrogtig, hier uit te willen afleiden, dat in de uitverkoren kerk der Jooden en Christenen weinige uitverkoren zijn. Dit zou in eenvoudig Nederduisch hier op uit komen; de Apostelen zeggen dat die ge< mecnte der Christenen uitverkoren, boven alle andere menfchen der wereld zeer begunstigd is; maar wij houden tegen alle de Apostelen ffcaande, dat onder deze uitverkorene dé meesten niet uitverkoren zijn. Welk eene droevige redeneering! om dat de Christenen ten opzigt der wereld het kleinfte getal uitmaken, daarom zijn in het/Christendom verre de minsten Christenen. Die Scholastieke onderfcheiding of verdubbeling van twee kerken, eene groote zigtbaare, en eene kleine onzigtbaare, was tog bij de Apostelen geheel onbekend. Even ongerijmd leiden zij daar uit af dat onder de Christenen maar zeer weinigen kunnen zalig worden. Moet  Verkeerde Begrippen, enz. 85 Moet het elk niet verbaazen, die geenen, welke de Apostelen uitverkoren noemen , kunnen onmooglijk zalig worden, zij noemen alle de Christenen uitverkorene , gelovige, geroepene , heilige; maar de meesten moeten volftrekt verloren gaan. De Aartsvaders konden zalig worden met zeer weinig licht der Openbaaring. De Jooden hadden veel meer licht en grooter middelen ter zaligheid. Maar nu, de Christenen hebben nog veel grooter en zekerer middelen toe hunne behoudenis, maar kunnen egter, ten grootften deele niet zalig worden. Welk ongerijmdheid! Op dien zelfden bedrieglijken grond beweert men gevolglijk dat de meesten zelfs in de uitverkoren Gemeente der Christenen daadlijk verloren gaan. Laat het waar zija dat eenigen hunne verkiezing niet vast maken, en door eigen fchuld op deze zaligheid geen agt geven; maar waarom juist het grootfte aantal? dit is gansch niet Apostolisch, niet liefderijk gedagt, tegen de denk en fchrijfwijze des N. Testaments geheel, ftrijdig, en fteunt nergens op dan die verkeerde redeneering, dat het uitverkoren geflacht der Christenen kleiner was dan der Joodfche en Heidenfche wereld, het geen men verkeerdlijk op twee zoorten van Christenen overbrengt. Maar nog verder wijkt het van alle gezonde redene. ring af, dat daarom, in elke Christlijke Stad of Dorp, de meesten niet uitverkoren zijn en voor een gewis verderf beftemd zijn. Het verdriet mij om zulk eene handtastlijke ongerijmdheid te wederleggen. Stel voor een oogenblik dat uit het geheele Christendom de meesten verworpen waren, dan konden egter in eene Stad, in onze kleine Republiek allen uitverkoren zijn. Maar wie hoorde ooit vreemder gevolgtrekking, de F 3 , ge-  Wederlegging van de geheele Christen kerk, ten tijde van Jefus en zijne Apostelen, was eene kleine kudde in vergelijking der geheele wereld; derhalven moeten in de agttiende Eeuw, in elke Stad weinig Christenen zijn, in vergelijking der Jooden of Heidenen, welke binnen haare muuren woonen. Jefus zegt: ik heb veele Jooden ge» roepen maar nog weinigen zijn mijne uitverkoren leer]in gen en belijders geworden; daarom moeten over agttien Eeuwen , in een zeker Dorp daar niet dan Christenen woonen, de meesten Onchristenen zijn. §. XIV. Het befluit nu van al het voorgaande is dit. De verkiezing is in de H. Sehrift niets anders, dan dat de kerk des O. Test. der Israëliten, en nu der Christenen, boven alle volken en godsdiensten hoog begunstigd is, en de meeste middelen tot heiligheid en zaligheid ontvangen heeft. Het onmiddelijk gevolg is, dat deze Christenen zekerlijk zalig kunnen worden , dit volgt uit het wezen dezer verkiezing, dat men de kragtigue en zekerde middelen ter behoudenis heeft. Vraagt men of de verkiezing voorwaardlijk zij , of niet? dan moet men dezelve meest onvoorwaardlijk Hellen; de Heere heeft de Jooden en Christenen niet wegens hun geloof cd deugd, maar naar een wijs en genadig welbehagen, boven anderen verheven. De verwerping Kom. IX en XI. is de verftooting van een gedeelte des Joodfchen volks, welke het Christendom niet aannamen, waar van men nog de treurige gevolgen in hunne nakomelingen ontdekt. Alle de verfchillende begrippen over de verkiezing, kan men tot deze drie hoofdgevoelens brengen. (O Eene  Verkeek.de Begrippen, enz. 87 (1) Eene verkiezing toe de genade des Christendoms. (2) Eene verkiezing- tot zaligheid. (3) Eene tweeerlei verkiezing: tot genade, en tot zaligheid. De eerste is die, welke ik in 't voorgaande opgehelderd en bewezen heb. De tweede, is die der Calvinisten. Deze geen agt flaande op de geheele wereld buiten het Christendom, niet gunstig denkende over haare behoudenis , Haan alleen het oog op onze kerk, en verdeelen die in twee klasfen, die verkoren, en volftrekt verworpen zijn. Het derde gevoelen is, zedert een geruimen tijd, bij veele Protestanten en Gereformeerden aangenomen. Men zag klaar dat in de Schrift meest van eene verkiezing tot genade gefproken werdt, en voegde dit als eene tweede verkiezing bij de andere. Maar zo deze mijne Medechristenen onpartijdig en vrijmoedig onderzoeken, zullen ze met mij moeten toeftemmen dat in het O. en N. T. altijd van ééne, en nooit van twee verkiezingen gefproken wordt. Dit zou den ganfehen Bijbel in verwarring brengen. En dan zal men van zelve dat denkbeeld moeten aannemen, het geen ik ten overvloede geftaafd heb; dat de H. Schrijvers geenzins de fchikking van eenige perfoonen ter zaligheid, maar de hooge voorregten der waare kerk, door het woord verkiezing, bedoelen. F 4 V. HOOFD-  S8 De Voor en Nadeelen, van V. HOOFDDEEL. De Voor en Nadeelen, van het een en ander Gevoelen. ^V^anneer ik fpreek van het nadeel der volftrékte predestinatie, heb ik geenzinshet laage en liefdelooze oogmerk, om de voorftanders derzelve in kleinagting te brengen, veel min hun deze gevolgen pp te dringen , als of deze begrippen in 't algemeen die onheilen uitwerkten: neen, ik beken dat onder hen verfcheiden verftandige en godvrugtige menfchen zijn , ja fomtijds bij toeval veel ootmoed en dankbaarheid, om dat ze, denken boven de meeste menfchen zeer hoog begunstigd te zijn. Daar zijn veele redenen, waarom deze leer in ons Vaderland niet zo algemeen nadeeligis; onder anderen deze volgende. Voor eerst, dat veelen, die dezelve niet openlijk tegenfpreken, dié nogthans niet geloven, maar kragtig tegenwerken. ' Ten tweeden, dat men zederd veele jaaren dit begrip zodanig heeft omgezet en veranderd, dat het nadeelig uitwerkfel merklijk afneemt. Wijders , heeft men zederd lang de menfchen zoeken te beduiden, dat dit een ftuk van geen gewigt is, de aandagt daar van afgetrokken, en uit het openbaar en bijzonder onderwijs bijna weggelaten. Eindelijk, om dat veele eenvoudige menfchen ftrij. dig met hunne gevoelens handelen: even gelijk veelen  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. 89 len mee de beste begrippen, evenwel flegt leven, zo kan men ook met fchadelijke denkbeelden, nogthans geheel anders leven. Te meer daar de gevoelens der Calvinisten vol ftrijdigheden- zijn , zo kan men ook ligt, anders denken, en geheel anders te werk gaan. Met dit alles is het zeer zeker, dat de egte en natuurlijke gevolgen dezer leer zeer verderflijk zijn, en het blijft ten hoogden gevaarlijk zulke begrippen te leeren en aan te kleven. Mijne bedoeling loopt dan in deze twee punten uit. Voor eerst, dat het van veel belang en gewigt is deze allernadeeligfte misvattingen te wederleggen, en andere zeer nuttige begrippen in plaats te dellen. Ten anderen, om allen die het waar belang van onzen Godsdienst op prijs weten te dellen tot eene gereede omhelzing van dit zo nuttig leerdelfel aan te fpooien: hebben de meeste Protestanten en Gereformeerden het Calvinistisch gevoelen reeds lang verlaten, en is het buiten dien van de allergevaarlijkde gevolgen, dan moesten wij al eene vreemde hardnekkigheid hebben, om het zelve evenwel tot ons eigen nadeel te willen vasthouden. Na dat ik dan met een woord zal hebben getoond, dat de voldrekte voorfchikking geen het minste nut kan aanbrengen, zal ik vervolgens aanwijzen, de droevige nadeelen daar van, in 't algemeen, voor den gan. fchen Bijbel; Godgeleerdheid; openbaar en bijzonder onderwijs; —— in 't bijzonder, voor het geloof; godzaligheid; troost en zaligheid. §. I. Het gevoelen der Calvinisten is nergens toe nuttig. Deze nutteloosheid blijkt voor eerst daar uit, dat F s het  go De Voor en Nadeelen, tan het een vdrbdfgen ftuk' is, het welk voor engelen en menfchen meest verborgen blijft. Het eene deel, de verwerping, blijft altoos verborgen, en wordt geen mensch hier op aarde ooit bekend, niet eerder dan in iet verderf na dit leven, en kan buiten bedenking niemand ooit eenig nut aanbrengen. Het ander deel, de verkiezing, wordt niemand kenbaar, voor dat hij van zijn geloof én zaligheid zeker is. Maar het is als dan niet noodig tot deze eeuwige raadflagen opteklimmen; wij weten uit het ganfche Woord van God, dat elk die gelooft en deugdzaam leeft zalig zal worden; is dit tot mijn troost en veiligheid niet genoeg ? moet ik juist weten wanneer God dit plan beraamd heeft? £eu burger wordt door zekere heerlijke fchikkingen der beftuurende Magt gelukkig , en hij maakt ftaat op haare befcherming, nu wordt hij naderhand gewaar dat deze fchikkingen reeds voor eenige honderd jaaren beraamd zijn; ik kan niet zien dat deze ontdekking tot zijnen troost en geluk eenige vermeerdering toevoegt. Ten tweeden mag men de nutteloosheid van dit leerftuk daar uit befluiten, dat de Calvinisten zelve erkennen dat het eene zaak van geen gewigt is. Dit is zeer dubbelzinnig; willen ze dit alleen zeggen, dat hunne predestinatie geen nut kan doen, wij ftaan het toe, en zij belijden dus de vrugtloosheid van dit gevoelen. Maar willen zij bcweeren, dat het ook geen fchade kan toebrengen , dan zal ik in 't vervolg de groote nadeelen van dat volftrekt befluit zeer zigtbaar aanwijzen. De waarheid der zaak fchijnt mij deze te zijn: verftandige Calvinisten ontdekten dat deze leer ongegrond en zeer nadeeiig was; dit durfde men niet openlijk verkiaaren; nu wist men geen beter weg, dan de aan- dagt  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. 91 dagt der menfchen hier van af te wenden , als van eene kleinigheid, onzer opmerking naauwlijks waardig. Om alle mijne leezers met een opflag van het oog te doen zien, dat dit geen klein verfchil, maar het onderfcheid dezer twee gevoelens zeer gewigtig is, behoef ik dezelve flegts eenvoudig tegen elkander te flellen. De Schriftuurlijke leer , gelijk wij gezien hebben, komt hier opuit: fchoon God zig aan niemand onbetuigd liet, en elk naar zijn licht zou geoordeeld worden , hadt God oudtijds de Jooden met grooter openbaaringen begunstigd, deze kleine natie was boven alle anderen verheven en uitverkoren. Onder het N. T. de Christenen, in het eerst eene kleine kudde in vergelijking der andere menfchen. Deze Christlijke kerk is, boven alle volken en Godsdiensten, met grooter middelen tot zaligheid bedeeld, zij hebben alle Gods eigen Woord en Geest, en kunnen dus allen gelukkig en zalig worden. De Calvinisten hebben dit dus wonderlijk verdraaid, dat, in de Israëlitifche en Christlijke kerk, is een zeer klein deel uitverkoren om onfeilbaar zalig te worden, maaralle de overigen moeten volftrekt verloren gaan, vermids voor hun geen Zaligmaker, nog bekeerende genade gegeven is. En dewijl deze perfoonen geheel verborgen en onbekend zijn, moet elk in de hoogde onzekerheid en vrees verkeeren , dat hij in het groot getal dezer verworpenen begrepen is. Een zeker Koning laat zijne befluiten en vastdelüngen bekend maken. Een zeker man legt die dus uit: de Koning bemint alle zijne Ingezetenen, zij kunnen alle gelukkig zijn, zo ze maar niet wederfpannig zijn. Een ander verklaart ze in dezer voegen: de Koning wil verre de meeste burgers de ijslijkde draden aandoen, eenige  S>a De Voor en Nadeelen, van eenige weinigen als zijne lievelingen gelukkig maken, maar wijl niemand weet welke deze menfchen zijn , moeten alle burgers billijk vreezen dat zij onder het groot getal der ongelukkigen behooren. Wat dunkt u? is dit verfchil van geen gewigt? of is het van oneindig aanbelang? Zo mij niet alles bedriegt, kan er geen gewigtrger ftuk in de Godgeleerdheid zijn, dan dit tweeërlei gevoelen, voor onze rust en eeuwige zaligheid. De Calvinisten zouden ons gaarn wijs maken, dat hun gevoelen niet gewigcig isfwij antwoorden, het is volgens hunne eigen bekentenis van geen nut, maar naar ons begrip is het ten allerhoogften nadeelig. Üefchouwen wij eindelijk het eenig voordeel 't welk men van deze leer meent te trekken, men ziet aanftonds dat het op niets uitloopt: Het beftaat naamlijk hierin: dat wij daar uit Gods hooge vrijmagt, onze diepe afhanglijkheid, leeren. Slegts twee ftukken behoeven wij hier bij aantemerken. Voor eerst, dat eene wilkeurige vrijmagt, om, uit even fchuldigen en onfchuldigen, den eenen te veroordeelen, den anderen te behouden , geenzins vereerend voor het Op. perwezen zijn kan. Op den zelfden grond zoude een volk, alsflaaven van een wilkeurig Despoot, kunnen ftaande houden, dat dit zeer heilzaam ware, om de oppermagc van den Vorst, en hunne afhanglijkheid, te leeren. Maar ten anderen kan men dit even zo wel uit het andere gevoelen afleiden, dat de Heer eertijds de Jooden, nu de Christenen, vrijmagtig boven anderen begunstigd heeft. Het is immers dezelfde vrij. magt, twee volken, of twee menfchen, oppermagtig te onderfcheiden. Is nu het voordeel niets beduidend, maar de nadeelen menigvuldig en ontzettend, dan kan dit leerftuk over het geheel, -niet nuttig, maar  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. 93 maar zeer verderflijk geroemd worden. Ik ga voort om dit bij de ftukken aantetoonen. §. II. Het voor en nadeel, der beide gevoelens; voor den ganfchen Bijbel. Het is mij onmooglijk de ontelbaare nadeelen opte. h3len, ik zal flegts de voornaamften opgeven. Ten eersten, befchouwen Mozes en alle Profeeten de Jooden als één volk en kerk, boven andere natiën uitverkoren; alle de Apostelen de Christenen als ééne kerk, één lighaam, die volftrekt éénen en den zelfden Godsdienst hebben, dezelfde leer, van Gods Gezan. ten medegedeeld, geloven en belijden. Maar nu moeten de Calvinisten, dit lighaam of godsdienstig Genootfchap in twee volken en kerken verdeelen, een klein volk dat verkoren is, en het overige verworpen. Dit geeft eene verdraaijing en verkeerde uitlegging, van het geheele O. en N. Testament, en terwijl de H. Schrijvers hier niets van melden, zo hangt het volftrekt van de wilkeur dezer Uitleggers af, om de hoe. grootheid van hunne beide kerken te bepalen; en wat is dit anders dan eene geheel verkeerde en wilkeuri. ge opvatting van den geheelen Bijbel? Neemt men het ander gevoelen aan , dan is er geene verdraaijing noodig. Uit deze opvatting volgt onmiddelijk eene tweede, niet minder wanftaltig , van een tweeërlei geloof, deugd, enz. De H. Schrift fpreekt van een oaegt, verbasterd, geloof en Godsdienst der Jooden en Heidenen, buiten de kerk; maar een onvervalsclat, beter, geloof en deugd, in Gods kerk, het geloof der> Hèffi-  94 JDE Voor en Nadeelen, van Heiligen of Christenen, het geloof der uitverkorenen Gods. De Calvinisten, willen naar hunne gewoonte, deze beide foorten wederom in de kerk zelve vinden, het grootfte deel heeft dat onzuiver geloof en deugd, een klein gedeelte het geloof der uitverkorenen. In het Christendom zelve, is een tweeërlei roeping; en zullen zij zig zeiven gelijk blijven, dan moet alles verdubbeld worden, een tweeërlei wedergeboorte, heiligmaking, matigheid, regt vaardigheid, godzaligheid, en alle bijzondere deugden. Elk bemerkt dat dit de -grootfte verwarring en omkeering in de verklaaring van den ganfchen Bijbel moet te weeg brengen. Eene derde misvatting is hier mede zeer naauw verbonden. De Bijbel ft eeuwige Heerlijkheid, de tederfte liefde van den Vader, Zoon, en Geest, een oneindige zugt tot ons eeuwig geluk, het fchenken van de verbaazendfte middelen tot zaligheid, het is bijna onmooglijk om liefdeloos te blijven. Eindelijk, is dit gevoelen zeer kragtdaadig, om ons tot broederlijke liefde en liefde jegens allen optewekken. De Christenen moesten zélfs Jooden en Heidenen liefhebben, als van den Schepper niet voorbijgezien, en die nog hunne broeders konden worden; maar vooral hunne Medechristenen, als kinders van éénen Vader, door den zelfden Heiland verlost, door éénen Geest geleid, om met hun in dezelfde plaats in eeuwige liefde te woonen. Maar hoe verderflijk is hier het begrip der volftrékte voorfchikking; niemand kan weten, wie tot dit geluk verkoren is; en hoe kunnen wij alle de verworpenen, eeuwigduurende vijanden van onzen Vader en Verlosfer, liefhebben? Behalven dat het voorbeeld voor God zeiven en J. Christus ons zeer moet in den weg ftaan, hebben onze God en Zaligmaker, op de partijdigfte wijze , eenige weinigen als gunstelingen uitgekipt, terwijl zij alle anderen haaten en verderven, hoe ligt kunnen wij tot dat zelfde beftaan vervoerd worden. Elk die deze vier ftukken flegts overweegt, zal mee mij toeftemmen, dat er geen leerftuk nadeeliger voor H 3 alle  ii8 De Voor en Nadeelen, van alle deugdsbetragting zijn kan. En ik laat het aan het oordeel van alle verftandigen, of dit niet de voornaamfte oorzaak zij, dat men in ons Vaderland, bijna den eenigen zetel der Calvinisterij, met zo veel reden over ongodsdienstigheid en toenemende zedeloosheid klagen moet. S. VII. Voor- en nadeelen, voor onzen troost, en zaligheid. Het groote oogmerk van allen Godsdienst, is zekerlijk, waare gerustheid in dit leven, en onze hoogde volmaking na dit leven. De Opdellers van het Heidelbergsch Onderwijsboekje, dellen dit als de bedoeling van den Christlijken Godsdienst. Verftandige God. geleerden hebben zedert lange hier uit de onderflijkheid der ziel bewezen, terwijl de menfchen, onder alle levende fchepfelen op aarde, aan de meeste krankheden en rampen onderworpen zijn, daar bij alleen een knagend geweten hebben, en een vooruitzigt van toekomstige onheilen en den dood, dat zij uit dien hoofde veel ongelukkiger zouden zijn dan de redenlooze dieren, bijaldien ze geene hoope hadden op eene toekomende en zalige onderflijkheid. Hoe troostvol is nu de leer der Apostelen, der eerste Christenen, tegenswoordig van alle Christenen, vooral de Protestanten en Gereformeerden, uitgezonderd alleen de Calvinisten. Alle onnozele kinderen vroeg dervende worden zalig. Jooden, Heidenen, Turken, zullen naar het Euangelie niet geoordeeld worden, waarfchijnlijk wordt hun Christus verzoening, even als den kinderen, zonder geloof toegerekend. Alle  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. UO Alle volwasfene Christenen hebben eene genade, veel meer dan toereikende, om te kunnen geloven en zalig worden. Was de geringde trap van openbaaring en genade voor de Aartsvaderen genoegzaam , een middenbaare voor de Jooden, om het moeilijkst juk te dragen, dan is de hoogde trap van alle Godlijke openBaaringen en genade, veel meer dan overvloedig toereikende, tot onze bekeering en behoudenis. Laten dan de levensrampen nog zo groot zijn, zelfs in tijden van openbaare vervolging, kan de Christen roemen en verheugend zijn, vermids God hem alles ten eeuwigen besten fchikt, en eene korte en ligte verdrukking, door een eeuwig gewigt van heerlijkheid, ftaat vervangen te worden. Maar hoe troostloos en wanhoopig, is het akelig ftelzel der volftrékte voorfchikking! Elk hart, nog niet geheel van menschlijkheid ontbloot, moet krimpen , beeven, zidderen, ijzen , bij de befchouwing dezer ijslijkheden. Niet alleen de geheele wereld, buiten onze kerk, maar meest alle Christenen, uitgezonderd eenige weinigen, worden met eeuwige ketenen bewaard tot eeuwige vlammen. Het verwondert mij, dat de meeste menfchen hunne gezondheid en verftand niet van doodlijken fchrik verliezen, en wanneer ik Calvinisten aantref, die blijmoedig leven , moet ik denken, dat zij, hunne eigen fteliingen, niet doorzien noch geloven. De weinige zogenaamde uitverkorene, een hand vol menfchen, moeten nog het eerste tijdperk hunnes levens, de vrolijkfte jaaren der jeugd, in die zelfde verfchrikkingen doorbrengen: en na hunne bekeering, blijven ze doorgaans in de treurigfte onzekerheid, of zij heden of morgen, naar den hemel, of hel, zullen gaan. Dat verborgen befluit, H 4 voor  i2o De Voor en Nadeelen, van voor niemand te ontdekken, maakt het altijd onzeker of het ganfche Euangelie tot ons behoort. Maar vooral, dewijl men die natiën, die verkoren zijn, of niet, beide in de kerk gebragt, en daar door, een tweeërlei geloof en deugd, heeft ingevoerd. Nu heeft men zulke kenmerken van genade en zaligheid, die onmooglijk in den Bijbel te vinden zijn. Het eerste kenmerk is, die overtuiging van ellende, welke alleen deunt op de! predestinatie, dat men overtuigd wordt nog buiten de waare kerk te zijn, en zeer waarfchijnlijk verworpen, dat ons met groote ontroering vervult. Het tweede, gelijk de Heidenen tot de uitverkoren kerk overgingen, dat wij ook dien grooten overgang ondervinden. Het derde, een geloof, geheel onderfcheiden van meest alle Christenen, die verworpen zijn. Het vierde, eene deugd die slleen uit zulk een geloof ontdaan kan, en van alle onergerlijke geloofsbelijders geheel en al verfchilt. Het allerdroevigst gevolg hier van is, dat onder honderd geloovigen bijna geen één is, die eenige zekerheid heeft van zijnen genadedaat, dit is men reeds zo gewoon, dat het als een Godgeleerde ftelling geworden is , een verzekerd geloof is een zeer zonderling verfchijnzel. Te vergeefsch zoekt men zïchweêr te behelpen met de verborgenheid van dit ftuk, dat niemand weet of hij verworpen is. Daar dit leven flegts een oogenblik is , bij de eeuwigheid, is het tog een flegte troost voor alle verworpenen, dat ze zig eenige oogenblikken met eene valfche hoope gevleid hebben; terwijl het klein tal der uitverkorenen, bij deze onzekerheid, bijna allen troost in leven en derven moeten opzetten. Onder alle Godsdiensten dezer wereld, en van alle eeuwen, weetik geenen, die troostloozer en akeliger is.  HET EEN EN ANDER GEVOELEN.' X4I is. Elk verftandig Heiden ftelde nog hoop op Gods barmhartigheid; de Jooden op den God van Israël; de eerste Christenen geloofden' in 't gemeen dat Christus voor allen geftorven is; en ten tijde van Augustinus, wanneer dit gedrogtlijk leerftuk eerst in de wereld kwam, waren er die fielden dat alle Christenen zouden zalig worden. Een klein hoopjen Calvinisten, zijn de eenigen, die niet alleen de wijde wereld, maar hunne meeste kerkleden, van alle hoope en troost beroven. En ik geef het in bedenking aan alle menfchen van eenig verftand , of er iets ter wereld zijn kan, dat meer gefchikt is om elk van het Christendom af te fchrikken , dan dat men, onder voorgeven van den besten, en bijna alleen zaligmakenden Godsdienst, meest alle menfchen, van alle hoope en troost in leven en fterven, het groote oogmerk van allen Godsdienst, zonder eenig mededogen ontzet. Niet minder is dit gevoelen nadeelig voor onze eeuwige zaligheid. Het is ganschlijk mijne meening niet, dat geene Calvinisten kunnen zalig worden; ik denk veel eer, dat veelen die het N. Testament opregt geloofden, en uit dit geloof vrij onberispelijk leefden, zullen zalig worden, offchoon zij, bij zig zeiven en anderen, voor ongelovigen werden aangezien. Maar dit is mijne bedoeling, dat dit ftuk een der grootfte hinderpaalen is voor onze behoudenis. Deze twee redenen zullen genoeg zijn, om dit te betoogen. Voor eerst, tot onze zaligheid is volftrekt noodig, de kennis der waarheid; het geloof aan 't Euangelie; Christlijke deugd; de hoope op het toekomstig leven. Maar nu hebben wij bij de ftukken gezien, dat de leer der volftrékte predestinatie, de kennis van den H 5 Bijbel  iaa De Voor en Nadeelen, van Bijbel en Godgeleerdheid verduistert en verwart; het geloof bijna onmooglijk maakt; de deugd ten fterkften verhindert; en alle hoope bijkans affnijdt. Laat elk verftandige nu oordeelen, of er iets fchadelijker en noodlottiger zijn kan, voor de eeuwige zaligheid der menfchen. Maar, ten tweeden, ligt het in de natuur van die leerftuk, dat bijna alle menfchen onmooglijk kunnen zalig worden. Volgens het eerste fchriftuurlijke gevoelen over de verkiezing, kunnen de meeste menfchen zalig worden, althans het verderf ontkomen. Alle volken des O. en N. Testaments, buiten de verkorene kerken der Jooden en Christenen, die des buiten deze bijzondere verkiezing en hooger voorregten waren, zullen ook naar de Openbaaringen der Jooden en Christenen niet geoordeeld worden; kan men de beloften van zaligheid, aan de Israëliten en Christenen gedaan, op hen niet regelregt toepasfen, nog veel minder de bedreigingen; Gods barmhartigheid kan hun om Christus wil, misfchien een minder geluk na dit leven fchenken. Maar de Israëliten en Christenen, hebben als uitverkorene gemeenten van God, de zekerfte beloften van genade en zaligheid, zij kunnen allen, op de zagtfte voorwaarden, welke zij door Gods groote genade volbrengen kunnen, tijdelijke en eeuwige gelukzaligheid verkrijgen Bij de Calvinistifche denkbeelden, wordt dit alles omgekeerd. Door dat onbegrijplijk wanbegrip, dat allen die niet uitverkoren zijn, eeuwig moeten verloren gaan, fpreekt men de verdoemnis uit, over alle volken der wereld, buiten de Jooden des O., en Christenen onder 't N. Test. want de Schrift bepaalt de verkiezing alleen tot deze twee Genootfchappen. Maar,  HET EEN EN. ANDER GEVOELEN. iag Maar, dat nog veel ijslijker is, door deze verkoren kerken wederom in twee te verdeelen, waar van verre de grootfte verworpen is, fluit men bijna alle de Israëliten en Christenen buiten de mooglijkheid van zaligheid, dewijl God zonder eenig vooruitzigt op hun gedrag, onherroeplijk bepaald heeft, hun nimmer genade of zaligheid te verleenen. Geen leerftuk kon er ooit bedagt worden, dat de zaligheid van meest alle menfchen, en zelfs de meeste Christenen kragtdaadiger verhindert en onmooglijk maakt. Wanneer men nu de groote nadeelen van dit bijzonzonder begrip der Calvinisten befchouwt, voor kennis, geloof, deugd, troost, en zaligheid, moet men dan niet het fterkfte vermoeden opvatten, dat dit de leer van den barmhartigen Jefus, en zijn heiligend en troostend Euangelie, niet zijn kan. BESLUIT. Onderfcheid der twee gevoelens. Gevolgen. ——* Tegenbe denkingen. ■ Befluit. §. I. Onderfcheid der heide gevoelens. Om nu met een opflag van het oog, het onderfcheid tusfchen de predestinatie der Calvinisten, en de fchriftuurlijke leer van de verkiezing, in te zien, zal ik dit allerduidlijkst opgeven. i. De Calvinisten zeggen : uit de Joodfche, en Christlijke kerk, zijn zommigen verkoren, anderen verworpen. De Bijbel: uit de wereld, zijn twee Genoot-  124 De Voor. en Nadeelen, van nootfchappen, de Joodfche, en Christlijke kerk boven alle anderen verkoren en begunstigd. 2. Hier uit volgt aanftonds het tweede verfchil. De Calvinisten Hellen, in de kerk, een groot deel verworpen. De Schrift ftelt dezelve buiten de kerk. De Bijbel fpreekt nooit .van verworpene Christenen, maar past dit flegts één en andermaal toe op de Jooden, die hunnen Mesfias niet wilden aannemen. 3. De Calvinisten zeggen: in de Christlijke kerk, zijn weinige uitverkoren, in de Schrift, wordt de verkoren kerk der Israëliten en Christenen klein geJioemd, in vergelijking van alle andere volken. 4. De Calvinisten begrijpen dit, als eene fchikking tot zaligheid of verdoemenis. Volgens den Bijbel is de verkiezing niets anders, dan dat de bevoorregte kerken, der Israëliten en Christenen de grootfte middelen en genade ontvangen om heilig en zalig te kunnen worden; maar dat alle andere volken veel minder bevoorregt zijn. 5. Volgens de Calvinisten, is dit een eeuwig befluit. De Bijbel fpreekt daar weinig van. De verkiezing wordt daar voorgefteld, als eene Godlijke fchikking of inrigting, onder het O. en N. Testament, van de oudfte tijden , van den beginne der wereld, reeds voorzegt, en voorbereid, om vervolgens, eerst het geflagt van Abraham, daar na de Christenen, veel grooter Godsdienstige voorregten en openbaaringen, dan andere menfchen te fchenken. Twee gewigtige gevolgen. Het eerste is, dat alle menfchen in de Christlijke kerk §. II.  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. ia.5 kerk , daar men het zuiver Euangelie van Ghrïstus heeft, kunnen zalig worden. Niemand zal tog ontkennen dat de uitverkorenen zalig kunnen worden. De Christenen worden juist daarom uitverkoren genoemd , om dat zij, boven alle anderen, de uitnemendfte middelen hebben , tot heiligheid en zaligheid. Het is eene aanmerking van het hoogfte gewigt j tot verftand van het N. Test. en onzen geheelen Godsdienst, dat de Apostelen in hunne Brieven niet fpreken tot eene onzigtbaare kerk, of een klein gedeelte tot zaligheid door een verborgen befluit beftemd, maar tot het geheele lighaam der belijders en gedoopten, terwijl zij uitdruklijk verklaren dat er goeden en kwaden vermengd zijn, en zommigen van dit geloof afvallen. Aan dit geheele lighaam kennen zij de algemeene voorregten der kerk toe, de verkiezing, verzoening , Gods Woord, en Geest. De Calvinisten zeggen, Jefus verzoening en Geest behooren tot de uitverkorenen; heel wel: maar wie zijn deze verkorenen? de Christlijke gemeente, de gemeente Gods, in onderfcheiding van Jooden, en Grieken. 1 Cor. X. 32. Het tweede gevolg van groot aanbelang is dit, dat de Protestanten zig gemaklijk in ééne kerkgemeenfchap vereenigen kunnen. Om geringe verfchillen, dieniet fundamenteel zijn, mag men zig niet affcheiden. Nu is het zeker dat het gefchil over den kinder doop met de Doopsgezinden, over het Nagtmaal met de Luterfchen, over twee uitterlijke plegtigheden, niet fundamenteel zijn kan. De predestinatie was eertijds het hoofdgefchil; de Calvinisten merkten die aan als eene grondwaarheid, die te ontkennen, eene doodlijke ketterij. Maar hoe is het nu? de meeste Gereformeerde kerken  12,6 De Voor en Nadeelen, van kerken en leeraaren verwerpen deze ftelling, de weinige Calvinisten zeggen; het is een ftuk van geen be. lang. Erkennen wij dus volmondig , dat de andere Protestanten niet in den grond dwaalen , maar egte Christenen zijn, met welke wij eeuwig in den hemel wenfchen aantezitten, waarom zouden wij met onze waare medebroeders, hier op aarde, de uitterlijke plegtigheid des Avondmaals, niet willen houden. Wij hebben tog aangetoond, dat de volftrékte predestinatie, in plaats van eene grondwaarheid, eene zeer zigtbaare misvatting is. God geve, dat het groote hoofdgebod van Jefus, naamlijk de broederlijke liefde, veel zwaarder op het hart van alle Christenen wege, dan de beuzelagtige gefchillen over geheime befluiten. §. III. Eenige tegenbedenkingen opgelost. De eerste is deze. Men zegt, daar zijn zekerlijk eeuwige befluiten, want God weet alles van eeuwigheid, en derhalvep eene eeuwige verkiezing en verwerping. Hier op antwoord ik, (i) indien er eeuwige befluiten zijn, dan volgt geenzins, dat ze zodanig moeten zijn, als de Calvinisten die in tegenftelling van alle andere Protestanten vastftellen. God heeft dan befloten, zommige dingen zeiven te werken, in de Voorzienigheid: in het zedelijke; het kwaade toe te laten: tot het goede alle middelen en hulp tot kennis, geloof, en betragting,-te verkenen. De befluiten omtrent het Godsdienstige zullen dan hier op uit komen: den Jooden en Christenen genoegzaame genade en hulp tot hunnen Godsdienst te geven; die dit ver-  HET EEN EN ANDER GEVOELEN. \lf verwaarlozen, regtvaardig te ftraffen; die deze gena. de regt gebruiken, zalig te maken. (2) Zo er wijsgeerig gefproken, eeuwige befluiten zijn, dan is de vraag of de H. Schrift daar ooit van fpreeke? het komt mij waarfchijnlijker voor, gelijk de H. Schrijvers, op eene menschlijke wijze van der Godheid fpreeken, oog'en, mond, neus, adem, enz. aan dezelve toefchrijven, dat zij op dien zelfden voet, ook van raadflagen en voornemens van den Opperheer melding maken. Gelijk er in de fchoolfche Godgeleerdheid verfcheiden.ftukken zijn, die buiten den Bijbel omgaan, zo geloof ik dat men omtrent veertien Eeuwen hevig getwist hee-ft over eeuwige befluiten, welke de Profeeten en Apostelen eigenlijk niet bedoeld hebben. (3) Zijn er zulke befluiten, dan volgt in het minste niet, dat dit de verkiezing is; ik heb te vooren bewezen dat deze eene Godlijke fchikking is, onder het O. en N. Testament. De tweede bedenking beftaat hier in; dat men, volgens het gevoelen der Calvinisten , de menschlijke verdorvenheid, en Gods groote genade, beter kan ftaande houden. Jt Is waarlijk te verwonderen dat verftandig denkende menfchen dit bezwaar kunnen aanvoeren; het tegendeel is tog middagklaar. Dit gefchil gaat niet over onze verdorvenheid, maar of God aan veelen of weinigen genade wil verlccnen. Het is immers bekend dat de Luterfchen 's menfchen verdorvenheid ten fterkften beweeren, en evenwel de volftrékte predestinatie als de grootfte dwaaling verwerpen. En wat Gods genade betreft, wij beweeren dat God aan de ganfche Christlijke kerk dezelve wil groot maken,  ia8 De Voor. en Nadeelen, van ken > de Calvinisten flegts aan eenige weinigen, ter» wijl God den meesten, die door Adam zondig en ellendig wierden, nooit eenige genade kan of wil toededen. Zo dat geen gevoelen in de wereld, de genade van God en den Heere J. Christus, meer fchijnt te verloochenen. De laatfte tegenbedenking is deze. De volftrékte verkiezing en verwerping is een characteristiek leerftuk der Gereformeerde kerk, wij moeten het daarom met de regtzinnigen vasthouden. Deze bedenking is alleen gefchikt om geheel onkundigen te verbijsteren. Deze drogreden beftaat uit twee ftellingen die geheel valsch zij^ De eerste is dat de Calvinisten alleen Gereformeerden zijn. De Luterfchen, Remonftranten, en Doopsgezinden, zijn zo wel als de aanhang van Calvijn uit de Roomfche kerk uitgegaan, de Luterfchen waren de eerste Gereformeerden. De tweede ftelling is even onwaar, dat de Gereformeerde kerk in 't algemeen die volftrékte befluiten is toegedaan; het tegendeel is waar, dat verre de meeste Gereformeerden dezelve openlijk verwerpen. Het is thans de characteristieke of bovendrijvende leer der Gereformeerden, de volftrékte predestinatie, als eene loutere misvatting, af te keuren. §. IV. Bejluit hier uit afgeleid. Laat ons nu dus befluiten. De leer van het volftrekt befluit is geene grondwaarheid, wij mogen, behoudens eene zuivere regtzinnigheid, daar verfchillend over denken. Dit blijkt ten klaarften, naardien in de eerste eeuwen  HET EEN EN ANDER GEVOELEN.' ICIO, wen des Christendoms dit ftuk geheel buiten de God. geleerdheid werdt gelaten; in de volgende tijdperken in de waare kerk daar over verfchillend gedagt is; de Kerkhervormers zig vóór en tegen verklaarden; en nu het grootfte deel der Hervormde kerk het tegendeel openlijk belijdt. Het is een louter broedergefchil in de Gereformeerde kerk, even als 't gefchil der Voetianen en Coccejanen. De weinige Calvinisten bekennen openhartig dat het een ftuk van weinig of geen gewigt is, en dat die geftrenge leer met groote en onoplosbaare zwaarighe-. den gedrukt gaat. Wij hebben gezien, dat de leer der Calvinisten , noch in de reden, noch in den Bijbel, gegrond, maar tegen beiden lijnregt ftrijdig is; voor de kennis van den Bijbel, voor geloof, godvrugt, troost en zaligheid , zeer verderflijk. Daar het ander gevoelen , zeer bewijsbaar, en in alle deze opzigten allerheilzaamst is. Van jongs af was ik onderwezen en doortrokken met de begrippen van eene volftrékte voorfchikking, maar hoe meer ik de H. Schriften in des Heeren vrees onderzogt, hoe zekerder ik overtuigd ben , dat die gevoelens ongegrond en fchadelijk zijn. Ik twijfel in 't minste niet, of dit zelfde zal het geval zijn, bij alle menfchen, die, met terzijde ftelling van menschlijke uitfpraaken, Gods heilig Woord raadplegen. Mogt dit, onder 's Heeren zegen , de uitwerking van mijne pogingen bij veelen mijner Medechristenen zijn, dan zouden mijne leezers en ik de grootfte ftoffe vinden van dankzegging.   •ó* . & •& & f Te GRONINGEN, f S ——r^Lj: ± J bij JAN OOMKENS, 'J Boekverkoper, § S % zijn deze en meer andere Boeken te bekomen. * I * t I GS s