AANLEIDING TOT EEN VROEG, e,n BEGINNEND GODSDIENST-ONDERWYS VOOR KINDEREN, E ï» ZULKEN DIE NOOIT ONDERWYS BEKOMEN HEBBEN. DOOK. JOJNNES STEENMETER, predikant te vlaardingen. TE UTRECHT, W. VAN YZERWORST. ! ,7,9 "9-  Uitgegeven na voorgaande Kerkljke Jppro~. batie der Gecommitteerden van de E. E» Clasfis van Delf en Delfsland.  VOORREDE; Aanleiding fot een vroeg 6& DER.WYS; zo heb ik dit opftel betijteld; want het is geen onderwijs zelf. — De gefprekken, die ikhoüde met mijne leerlingen, dieh eigenlijk onderwijs m zich behelzen, kan ik niet uitgeven, en heb dit ook een werk bijna ondoenlijk gevonden. — Na ai 't gene ik over kinderonderwijs en dat van ongeoeffenden gelezen heb, .wage ik zulks niet. — 6 Hoe groot moet Mj zijn, die kinderen en ongeoeffenden, in t gene niet zinlijk, en van dien gemengden aart, als het Godsdienst onderwijs is, zal oefenenl —— Al 'È gene ik) heb kunnen machtig worden, dat daarover best - bijzonder in Duitschland - is uitgekomen, — heb ik gelezen, en daarvan voor mijne Catechifaiien getracht gebruik te maken. Maar, Ueve Lezer l dit heeft mij doen gevoelen hoe groot Jefus was in zijne leerwijze; hóe bitter klein wij zijnl Deze aanleiding is geene aanleidinge tot een ÈERS7 onderwijs. Het eerst onderwijs, geloöve ik, móet * i «  ■ tv VOORREDE. in dat van den geopenbaarden Godsdienst geheel gefchiedkundig zijn, om het plan van dat groot onder, wijsboel te volgen, welk God aan 'i menschdom gegevsn heefcr—* Wat betreft, de orde, in deze aan. leidinge'lo-t onderwijs, gehouden, daarvoor heb ik mij genoegzaam uitgelaten in de Voorrede voor mijn KLEIN G OD S DIE NS TOEFFE N.BO EK. Hetzelve wil ik niet twéémaal fchrijven. Sommigen zal dit boeksken in handen komen, die mijne .overige öp ft ellen niet bezitten noch zich kunnen, .aanfchajfen. Foor dezen moet ik nog het vol- gende fcJirijven. ——«~ Mijn oogmerk in *? uitgeven van dit klein ftukje is, eigenlijk eerst aan de behoefte van mijne gemeente te voldoen. —— 'In dezelve is de opvoeding weinig ge- fcliikt om, denkende kinderen te vormen. — Het Godsdicnftig onderwijs, word in dezelve meestal tot een van buiten leeren — zonder nadenken van den — nooit genoeg geprezen — Hellenlroek —. bepaald. ~—— Het wichtig onderwijs van dien man is echter te zwaar en moeilijk voor kinderen, die tot geene denkende\ kinderen gevormd worden, en is in zulke vragen en andwoorden begrepen — die, naa het tegenwoordig beflist oordeel van alle kenners, 't tegen- gefielde zijn vsn *i gene zij moeten' wezen. Want de Socratifche, de gefprekmatige, de onderwijzende vragen en andwoorden die wij tot onderwijs moeten aanwenden, zijn van eenen geheel anderen aart, dan de HeUenbroekfche, Op  VOORREDE, T Op dat nu in mijne gemeente ■ dit boekje wei zou kunnen gebruikt worden moet ik den Huisvader, of den Leermeejler, 't volgende berichten. —— Hij geve eiken kind een boekje voor zich. Hij leze zelve voor — of late door een der kinderen of onderwijzelingen voorlezen —— eerst de text en, dit uitgedrukt zijn, ——« en dienen, om te laten van buiten geleerd worden. Hij verklaare, zo veel hij kan, van die Bijbelplaatfen, en doe door gefprekken, over dezehen te voeren, de kinderen gevoelen, hoe in die Bijbelplaatfen begrepen zijn de waarheden, die vervolgends in den text van dit opflel worden voor- > ■gedragen. —— Hij late zijnen kinderen, of onderwijzelingen, de plaatfen, om na te lezen, enkel met de nommers aangeteekend, voords opzoeken en voorlezen, en handele daarmede als vooren. • Na dit verricht te hebben ga hij over tot het onderwijs dat in den text van het op fel volgt; en make dat, zo veel mogelijk, bevatlijk voer zijne kinderen, of onderwijzelingen. ■ Maar die dit alles in ït geheel niet kan doen leze jlechts voor of late door een der kinderen, of onderwijzelingen alles voorlezen, en beruste daarin, dat zijns kinderen, of onderwijzelingen naderhand zullen leeren verftaan, door eigen nadenken, of een ander bijkomend onderwijs van hunnen Godsdienstleeraar, 't gene hij hen niet kan doen verf aan. Na die voorlezinge van Bijbelplaatfen en van den text, in het onderwijs op fel begrepen, doellij dan de vragen, die aan den rand der blad. zijde flaan. ■ Deze vrage doe hij eerflelijk aan den ■ * 3 . /»«•  Vr VOORREDE 'fncdigjien zijner kinderen, of onderwijzelingen. ■Hij doe; zo dra 't andwoord hapert hen, H gene in den text van 'J onderwij sopfiel, met grcotere letteren^ 'gedrukt is bemerken, en daaruit >i andwoord door hen gegeven worden. Het andwoord van den fnedig- ften licht anderen voor. —— Hij doe nu dezelve vrage aan de overigen. —— Maar om hen tot de rechte opmerkzaamheid te brengen, vrage Hij, om. het ander, of derde, kind, „ WAT HEB IK GE„ VRAAGD?" en vrage dan 'ï daaraan volgend Mni: ,, EN WAT ANTWOORD G1"P" Op dm wijze kan men zulken zelfs, die niet lezen kunnen, door, en met anderen, zo verre brengen, dat zij genoegzaam alle de vragen uit hun hoofd beand- .woorden, die er in dit boekje ftaan. - Alleen ■moet ik hier bijvoegen, dat deze wijze van Catechiferen vordert, dat men niet veel — fomds jlechis eens [halve zijde — afdoe. —- Dan dit is groot voordeel in den beginne. - Het kan zijn dat hét te omfiachtig is alle de aan- ■gehaalde plaatfen te laten voorlezen. Het kan ■zijn, dat het. zelfs voor zijne Onderwijzelingen te moeilijk is alle de uitgedrukte plaatfen te laten van ■luiten lecren — althands van allen — in dat ge* vul, ver ge men dit niet; maar make eene keuze. 'Ondertusfchen koude men wel onder 't oog, niet te laten van buiten opzeggen, als de volgende reize, 't gene men in de voorige lesje behandeld heeft — want de Kinderen en Onderwijzelingen moeten komen, zonder'  VOORRED JP.' VIS der ie« voorfl/ *e ^oew — om van ons ™der» wezen te worden. — Mij, gelegenheid van de tweed* lesfe, en zo vervolgends, late men altijd de Bijbelplaatfen der voorige lesfe eerst van buiten opzeggen, en herhaale de vragen der voorige lesfe die aan den rand der bladzijde Haan, ook bij ieder. — Na den afloop van elk hoofdjluk herhaale men in de volgende lesfe , de vragen van het geheel hoofdjluk bij allen. — Het fs mij nog niet gemischt>■ om op deze wijze mijn oogmerk te bereiken* — Een kwartier uurtje, ieder dag, 'jmorgens, bij mijn ontbijt, heeft mijne kinderen, tot godsdienfiigdenkende kinderen, gevormd, wien men geene van de vragen dezes boeksken kan doen, zonder dat zij die met hunne eigene woorden, uit inzicht-en begrip, in ftaat zijn te beandwoorden. Elke huisvader in mijne gemeente zal het zoo verre kunnen brengen, door een kwartier uurtje, 'sdags, in den tijd van i of a jaaren. — Ik heb de pratticale aanleidinge, om de waarheden recht te gebruiken, laten drukken, om dat ik begrijpe, alle Godsdienst-Onderwijs moet van beoeffenenden aart zijn Daar zijn fommigen , reeds op hunne jaaren gekomen menfchen, die men niet verder, dan — en ■nauwelijks brengen kan tot — een begrip van H gene in dit onderwijsopftel begrepen is — ,en dezen makt ik geene zwaarigheid, op belijdenis van de voornaamJie waarheden daarin vervat, tot ledematen der gemeente aantenemen. — Het zal mij aangenaam zijn, zo dit boeksken eenig nut mag doen. — Nog meer, - -. zt,  f O O R R E D Ei so het anderen nel kundiger en, en voor dit onderwijl oneindig Igefchikteren, dan ik ben, opwekke ons betere aanleidingen tot, en opftellen van, ChristenGodsdienstonderwijs te leveren!! ——. God zelve doe Waarheid en Godvrucht van onder hare puinliofipen h hoofd opfteken en herleevenü '* Zij zo!! W a n-  t * t anneer wij een fraai ingericht ge- bouw zien, denken wij bij onszclmi} dst het van een verftandig ncnsch moet gi*maakt wezen, zodra wij bemerken, dat de fteenen, dë kalk en 't hout geen vcrftanil noch vermogen hebben, om zich zettctt zoo geregeld te fehikken en te richten j dat 'er een welingelicht gebouw uit zou ontdaan. Nu zien wij veele dingen, die de weereld uitmaken> welke menfehen, met al hun verftand, niet zo heerlijk hebben kunnen inrichten of maken, — gelijkb. v. de aarde, de zon, de maan, de Herren, de kruiden, de boomen, de planten, de dieren, de menfehen zëlven. En daaruit moeten wij dan denken, dat er een [wezen zijn meet, wijzer en machtiger, dan alle menfehén tè zamen, die hemel en aarde en alles", Wat daartoe behoort, gefchapen, of zo heerlijk heeft ingericht. —-- Dat Wezeft welk alles gemaakt móet hebberi, noemen wij God. Wij kunnen God dan uit de werken, die Hij gemaakt moet hebben leeren kennen, gelijk een werkmeefter wit zijn werk. Maar daar is een boek, waaruit wij God noch veel duidlijker en klaarer zullen leeren kennen. En dat boek noemen wij élen Bijbel. • Wij' zullen nu,-met A- ' Wifn noemen wijGidi Waaruit kunnen.wif dar.'God leeren kennen ? Mater uil vielk Hek. zullen wij God veel, duidlijker en kleiM leeren 'kennen 1  Wat leert ens de Bijbel dat God gefcliepen heeft i Waaruit blijkt ons dat 'er een God is die alles gefchapen heeft ? Waaruit fchiep God 't eerfte alles ? ■Hoe 'heerlijk een Wezen moet God zijn, 1 * J behulp van den Bijbel, God eerst uit zijn» werken leeren kennen, en daarna aangaande Hem leeren 't gene ons de Bijbel van God doet kennen, dat wij nooit uit zijne werken zouden hebben kunnen we,ten. ——• . '>b )sb tn»jfwfts-i ïtw si Lux .nassw Tissuta Gen. i: i. In den beginne fchiep God dm hemel, en de aarde. 'De Bijbel leert ons,dat-God hemel en aarde, en alles wat daartoe behoort, heeft gefchapen — Gen. v. i. — Dit wil zeggen, dat God.de fchepper, of maker, .is van alle dingen. En dit blijkt ons ontegenzeglijk, daaruit, dat de. dingen geen' verfïand noch vermogen hebben, om van zich zeiven , 0f elkander, zoo heerlijk ingericht te zijn — even zo min als de fteenen, de kalk, pf het 'hout van een huis, of van een paleis. uw xe.->rih na 37TTBR m yifTtr' ,. wwnus Hebr. xi: \. Dóór het geloove i verjïaw .vij dat de -weereld docr het r:oord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden. Toen God 't eerst iets voordbraeht was 'er niets — en daarom zeggen wij, dat God alles uit niets gefchapen heeft Hebr. xi: 3.  i i i zijn, die alles gefchapen heeft! — Hij is ook onze eerfte weldoener, van wien wij zijn, en alles hebben, wat wij genieten!! Matth. xt 28. En vreest u niet voor degenen , die het ligchaam dooden, en de ziela niet en kunnen dooden: Maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en lichaam kan verderven in de helle. Wij menfcben hebben in ons ligchaam, inwendig iets, dat met bewustheid werk- $ zaam is, en wélk wij onze ziele noemen. Door die ziele kunnen wij iets verftaan, dat ons gezegd word iets willen, dat onsaangenaam voorkomt — en iets, dat wij willen, uitvoeren. Daarom zeggen wij dat onze ziele werkzaam is door' drieërlei vermogen — ver- | Hand, wil en macht. — De beesten hebben ook qene ziele. Maar on- ~ ze ziele noemen wij eene redenlijke Ziele —• om dat die voortreflijker is dan de ziele der beesten. Onze ziele'' fterft niet, als 't ligchaam fterft. Matth. x: 28. Gen. I' 27. En God fchiep den mensch 1 naa zijnen heelde, naa den heelde Gods fchiep hij hem, man en wijf fchiep hij ze. Eph. iv: 24. En den nieuwen mensch aandoen, die naa God gefchapen is in v/aare rechtveerdigheid en heiligheid. De eerfte menfchen , die God fchiep, waren Adam en Eva. — Toen God »' hen fchiep waren zij ongemeen voortrefA 3 lijk. Wat hebbet wif iaa endig in ois, dat ■vastheid htsft ? Door welke verrn»•ns ts onze zieli WerÈ' tam ? • Hoe noemen vlij ons ; ziele boven de ief esten ? Is onze ziele flitf'k met 'e ligchtam t tV'ie ware» ie «sj&r •■nfchm f  C 4 1 Hoe voortrefliji was hunne ziele, toen God ken fchiep t Welle veortrcjlijtere yéezens dan wij, J'clüep God mg ? Wa'tï h ebben de goede Indelen hun giwoon verblijf? Wal wil liet zeggen , dat God alles' onderhoud ? Hoe vieet gij dat God alle dingt n zo onderhoud '? Hoe zeer moesten wij ons aan den welftand onzer ziele nu laten gelegen zijn, boven dien van ons ligchaam: wegens hare meerdere voortreflijkheidl — Hoe moesten wij boven alles zoeken wijs en deugdzaam te zijn! —— Matth. xvm: io. God fchïepook nog voortreflijkere wezens, dan wij menfeheu zijn, die wij Engelen noemen. Matth. iviii: io. —^'Diê van dezelven goed gebleven zijn hebben hun gewoon verblijf in den hemel. — I I, ;.. Hebr. r 3. Dewelke alle dingen draagt door het woord zijner kracht. Pfalmxcm:i. De HEERE regeert. Ook is de weereld bevestigd, zij en zal niet wankelen. Matth. x: 29, 30. En worden niet twee muschkens, om een penningske verkocht ? En niet een van dezen zal op de aarde .. vallen, zonder uwen T^ader. En ook de haairen uwes hoüjds zijn alle geteld. God onderhoud ook nog alle dingen — dat is: Hij maakt dat de dingen blijven beflaan en werken —— want al hun vermogen om te be- ftaan lijk. -— Hunne ziele was zeer verftandig om God recht te kennen, eit geheel onzondig, gantsch, geneigd ten goede. — Gen. 1: 57. Eph. iv. 24.  I s 3 flaan en te werken is door zijne kracht. Hebr. i: 3. Die God regeert pok alle dingen, d. i. Hij beftuurt alle werkinge der fchepfelen naa zijnen wil — zij kun-1 nen toch niets doen als door zijne kracht. — Pfalm xgiii: i. -—■ God regeert alle dingen tot de allergeringfte toe. — Matth. 10: 29,30. —' Dat God alle dingen zo onderhoud en regeert, noemen wij Gods Voorzienigheid. 6 Wat zijn wij daaglijksch aan God verschuldigd1. Hoe dankbaar, moeten wij aan Hem zijn voor alless wat wij genieten, in voorfpoed! — Hoe geduldig in tegenfpoed! — Hoe vertrouwend op God voor het toekomftig! I I I. Gen. 11: 17. Maar van den boom der kennisfe des goeds en des kwaads, daar van en zult gij niet eten: want ten dage, als gij daar van eet, zult gij den dood fterven. Wij moeten God, die ons gefchapen heeft, pnderhpud en regeert ook nog aan-* merken, ais onzen Heer, Wetgever en Richter — om Hem tot in 't alierminfte toe te gehporzamen. — Gen. 11: 17. A 3 Hoe Hoe moeten wij Goii iie ons gefchapen heeft, mderhoud en regeert, tog verder aanmerken? Hoe ze-r moeten wij Uem gehoorzamen ? Wat zegt dut: Goi 'egeert sik dingen ? Hoe weet gij dat God 'Me dingen zo regeer tt Welke dineen regeert 5od al? Hoe noemen wij kort, lat God alles onderhoud in regeert?  t 6 j ït 'er mstt dan één Ge dl '* t Hoe gehoorzaam moefen wij den, ml van God tot in het allerminste doen, daar wij met alles geheel aan Hem toebehoor en!! — I V. i Cor. vni: 6. Nochtans en hebben wij [maar] éénen Godt, den Vader, uit welken alle dingen zijn , en wij tot hem. Pfalm xc: 2". ,'fa van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij, God! Joami. iv: 24. God is een Geest, en die hem aanbidden, moeten [hem] aanbidden in geest en in waarheid. I Joann. 3: 20. God is meer, dan ons herte, en Hij kent alle dingen Pfalm cxxxix: 2. Gij weet mijn zitten , en mijn op (laan: Gij vetjiaat van verre mijne gedachten. \ Joann. iv.- 8. Die niet lief en heeft, die en heeft God niet gekend: want God is liefde. Hab. 1: 13. Gij zijt te rein van oogen, dan dat gij het kwaad zoudet zien, en de kwellinge en kondt gij niet aanfehou•wen. Rom. 11: 6. Welke een iegelijk vergelden zal naa zijne werken. Ephef. 1; ij. Die alle dingen werkt naa den raad zijns w illens. Pfalm cxv. 3. Onze God is'/och in den hemel, hij doet al wat hem behaagt. Hand. xvn: 271,, 28. Hoewel hij niet verre en is van een iegelijk van ons. Want in Hem leeven wij} en bewegen ons, en zijn wij. De Bijbel leert ons dat 'er niet meer dan één God is. — 1 Cor. vin: 6. — Die  t 7 3 Die God leeft door zich zeiven zon-, der begin of einde — en dus eeuwig. Pfalm xc 2b. God is een oneindig volmaakt geestlijk Wezen. — Joann. iv: 24. Hij kent en weet alle dingen — zelfs onze verborgenfte gedachten. — 1 Joann. 3: 20. — Pfalm cxxxix: 2. — God, als Schepper, heeft zijne fchepfe-, len en inzonderheid den mensch ongemeen lief. 1 Joann. iv: 8. — Hij bemint, als Wetgever, 'f goed ^ en haat 't kwaad. — Hab. fe 13- —' Hierom is Hij ook als Richter gezind zoo wel't kwaad te ftraffen, als't goede te beloonen. —— Rom. til. 6. Wij drukken dit ook nog op deze wijze ^ uit, te weten, dat God liefderijk, heilig en rechtvaardig is. — Om dat alles door Gods kracht werkzaam is, kan 'er niets gefchieden, als 't gene God 1 gewild, of befloten heeft — en dus Gods befluit gaat over alles. — Ephef. i: u, God is almachtig. — Pfalm CXv: 3. en overaltegenwoor- dïg- — Hand. xvn: 27b, 28. Hoe heerlijk een Wezen is God! Met wat eerbied en vermaak moesten wij geduurig aan God denken! Hoe moesten wij ons fteeds voorfiellen, dat A 4 Gei Op welk eens wijz* sefi die God ? Hoedanig een Wezen s Godl Welke dingen kent •n weet God al ? Wat heeft God lief, lis onze Schepper ? Wat bemint en haal lod, als onze Wetgever? Hoe is God als onze lichter gezind? Hoe drukken wij deze \ezindheden van God log anders uit 'ï Waarover gaat Gods tefliiit} Hoe machtig is God? En waar is God?  Welke zijn de twee fioofdgebodën, om God te dienen ?. _ Wij kunnen ligt begrijpen, dat wij die liefde verfchuldigd zijn aan God • wijl Hij onze eerfte en grootfte weldoener is: en ook dat wij onzen eventnensch zo moeten lief hebben, wijl God onzen évenmensch zo wel lief heeft als ons! "— Wij zeiven 'begeeren dok dat men ons liefhebbe en weldoe. Hoe HUijk dan dat wij dit doen aan ènzen évenmensch ! ' * ' ". r » 3 God ons overal ziet en kent dat Hij ons geluk begeert — maar ook dat Hij eenen afkeer van H kwaade heeft, ep ons deswegens moet ftraffen dat ons geluk geheel in zijne hand ftaat? en wij Hem niet ontgaan kunnen , daar Hij almachtig en overal is! V. Matth. xxn: 37, 38, 39. En Jefus zeide tot hem, Gij zult liefhebben den Heere, uwen God, met geheel uw herte, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verj land. Dit is 't eerfte, en het groot gebod. En het tweede dezen gelijk, [is:] gij zult. uwen naasten liefhebben als u zeiven. De twee hoofdgeboden om God recht te dienen, zijn: God lief te hebben boven alles — en den naasten zo wel als ons zeiven. .— Matth xxn: 37, 38. 39 _  I 9 1 VI. Gen. 'ui: i—6*. Geheel anders, als het moest, ziet het tm onder de menfchen uit. Adam en Eva zijn de eerfte ongehoorzaam aan God geworden gelijk bleek in hun eten van den verboden boom. — Gen. ui: i—6. Hier door wierden onze voorouders naa ziele en ligchaam uiterst bedorven. ö Hoe rampzalig is de ongehoorzaamheid aan God, die de eenigf^ bron is van alle ellende! V I I. Gen. vm: ai. En de HEERE zeide: het gedicht fel van 's menfchen herte is boos van zijne jeugd aan. i Kon. vïn: 46. Geen mensch en is er, die niet en zondigt. R.om. v: 12. Daarom gelijk door eenen menfche de zonde in de v/eereld ingekomen is, en door de zonde de dood: en alzo de dood tot alle menfchen doorgegaan is, in v/elke allen gezondigd hebben. Wij komen nu ook bedorven naa ziele en ligchaam ter weereld. Naa 't lig-' chaam zijn wij allen fterflijk. —- Onze ziele is ZO bedorven, dat wij afkeerig zijn van God en om zijnen wil te doen , door onze lust tot andere dingen. —- Gen. viii: 21. Zo beërven zijn alle menfchen, wijl alle en As dn uiterlijke bedrijven kunnen bel ;aan. Matth. xv: 19. . 1 10 3 de beste menfchen daaglijksch zondigen. — 1 Kpn. yin: 46. Dit bederf krijgen wij allen, met de geboorte, van onze ouders, Gen; vn 1: 21. en zo eindelijk van onze eerfte voorouders, door Adams zonde. — Rom. v. I2_ Door Adams zonde krijgen alle Adams nakomelingen dit bederf, even als of wij zijne zonde zeiven bedreven nadien. — Rom, v; xi. .—_  C « 3 fte neiging tot zonde, die bij ons opkomt, tegen te fiaan, door aan iets anders, iets beters, iets goeds te denkenl — I X. Rom. n: 6, 5. Welke een iegelijk vergelden zal naa zijne werken. Maar, naa uwe hardigheid en onbekeerlijk harte, vergadert gij u zeiven toorne als • eenen fchat, in den dag des toorns en der openbaringe van het rechtveerdig oordeel Gods. Wij hebben wegens onze zonden ftraffen van God, inzonderheid na dit leeven *e wachten. — Rom. 11: 6,5. — 6 Hoe moest ons dit van de zonden affchrikken, en ons toch bewaar en, van te denken, dat wij vrij gaan zouden om dat wij hier de flraffen der zonden juist zo niet ondervinden!'.— X. Wij zijn dan zoo ellendig, dat wij onkwaam zijn, om God recht te dienen,enftraffenvan Hem te wachten hebben. Hoe treurig is onze toef and \ Hoe moesten wij trachten daaruit verlost te worden! XI. Wit hebben Wij Wetens onze zonden van God te wachten 1 Hoe ellendig zijn Wij ietn nuï  Wat beloofde Godter$tmdne den val aan den mensch? Jjo&r vnen zou God den mensch weder gelukkig maken ? Jtariwien beloofde God Ut zelve naderhadi En wie zeide God So-en, dat die Verlosfer vrezen zout hoor wien liet God't gene Hij geopenbaard had allereerst bcj'chrijneni Welke boeken befchreef Mofe i Welk bock waarfchijn- i ^f'A nog meer f Wat ysor menfchen ] mrden Propheten ge'mêead ? i i Wie heihen de ave- i rige boeken des'O. T. êefchreeven ? i x i. Gen. lii: 15. En ik zal vijandfehap zetten tusfehen u, en tusfehen deze vrouwe, en tusfehen uwen zade, en tusfehen haren zade, dat zelve zal u den kop vermorfelen, en gij zult het dj verzenen vermor/elen. Gen. xxn: 18. En in uwen zade zullen gezegend worden alle volken der aarde. God beloofde, terftond na den val, dat Hij het menschdom weder aannemen en wilde gelukkig maken. — Gen. 111: 15. door een van 's menfchen nakomelingen. ——. Gen. m. 15. Dat zelve beloofde Hij aan Abraham, te zullen doen, en dat die verlosfer een van Abrahams nakomelingen wezen zou. Gen. ïxii. 18. God liet 't gene Hij geopenbaard had allereerst door Mofe befchrijven. Die fchreef 5 boeken, Genefis, ExoJus, Leviticus, Numeri en Deu- :eronomium waarfchijniijk ook t boek, Job, genaamd. — XII. God gaf aan Abrahams nakomelingen, de sraëliten, verfcheidene Propheten, toen ;ij in Canaan waren. — Die Propheten waen mannen, door wien God zeire fprak en 't volk onderwees. — lulke Propheten hebben de overige boe-, en des O. T. van Jofua, tot Maleachi ge-  t6ê,gefchröevetl » welke boeken dus genoemd worden: Jofua Rich- feren Ruth * boeken Samuels — a der Koningen — 2 der Chronijken — Ezra Nehemia Esther Pfal- men Spreuken —-Predi¬ ker en 't Hooglied —i Jelaia — Jeremia -— Klaagliederen van Teremia , Ezechiel — Da- niel Hofea Joel Amos Obadja JonTaT.7~" Micha i Nahum Haba- liuk —- Zephanja ■ Hag- gai — Zacharia — Maleachi. — s Sam. xxiii : 3» 5- De God liraels heeft gezeid, de Rotzfleea Israëli heeft tot mij gefproken: [Daar za, zi nl een heerfcher over de menfchen, een rechtveer-dige, een heerfcher [m dej vreze Gods. Hoewel mijn huis alzo niet en is bij (jrod, nochtans heeft hij mij een eeuwig ver bont gefield, dat in alles welgeordineer, en bewaard is: Voorzeker is [daarm al mijn heil, en alle lust, hoe wel fit V [noch] niet en doet uitfpruilen. Micha v: 1. En gij Beth - lehem Ephrata "ijl gij H&A om u mzen onder ^ dm ' landen van Juda? uit u zal mij voord komen, die een Heerfcher zal zijn ii Israël, en wiens uitgangen zijn va; ouds, van de dagen der eeuwigheid. Tez. lui: 9, 10. En men heeft zijn gra bij de godlozen gefield, en hij is bij de rijken in zijnen dood geweesd. uils zijne ziele haar [tot] een fchuld-ojfa gefield zal hebben, zo zal hij zaad zien hij zal de dagen verlengen: en het we, behagen des HEEREN zal doer ztjr. hand gelukkiglijk veofdgaan. lüttm liie boeken «at* l 1 ! t l % r * r » n  t h 3 Wie liet God, door die Propheten, nu nader aankondigen , dat de reeds beloofde Verlosfer WiZen zou? Waar zou Hij gelooren worden 2 Wat zoullij ondergaan? Wat zou daarna met ( Hem gebeuren! En waardoor zou Hij 1 iet menschdom van tijd ^ tot tijd gelukkig makniï ( Hoe word die groote 1 perfoon doorgaands ge- . naamd 1 Hoe anders 5 £ Waar wierd die Verlosfer gebooreii i ■• Uit wie is Hij gebo 1 ten 2 | Wiewss die Mavgd r \ Pfalm Sm io. Want gij zult mijne ziels m de helle niet verlaten: gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verdervingt Pfalm cx: i. De HEERE heeft tot mijnen Heer e gefproken: Zit aan mijne rechte hand, tot dat ik uwe vijanden zal gezet Hebben tot eenen voetbank uwer voeten. Pfalm xxn- 28. 4ile einden der aarde zullen 't gedenken, en zich tot den HEERE bekeeren; en alle geft'achten der Iféidenen zullen voor uw aangezicht aanbidden. God liet door die Propheten van den reeds beloofden Verlosf.r nader aankondigen — dat Hij een nakomeling zijn zou van Da- vi.d — 2 Sam. xxih: 3 en 5. dat Hij zou geboren worden te Bethle- bean Micha v: 1. dat Hij als ;én misdaadiger lijden en fterven 'ou. —— Jef. li 11; o, 10. .' maar laar na zou Hij opftaan en verleven worden. — pfajm xvi: 10. — :x: 1. : : En dan zou Hij het mensch- o:n van tijd tot tijd gelukkig maken, loor het God te doen vereeren.--'falm xxn: 28 ■—- Die groote perfoon vord na dien tijd doorgaands Mesiia enaamd —' anders gezegd Christus. — a ' i XI II. Die verlosfer wierd gebooren te Bethshem, — uit eene maagd, — /laria, die uit Davids gefJacht ■as. . Zijn naam wierd genoemd Je- fus  fus d. i. Zaligmaker, .Verlosfer, ,— Zijn eerfte werk was dit: Hij leerde in 't Joodfehe land openlijk en onderwees in 't bijzonder twaalf van zijne Discipelen. — Hij deed tot een bewijs, dat God in en door Hem leerde en fprak veeïe wonderen, B. v. Hij genas aïlerleie ziekten met een woord te fpreken — e-n zelfs wekte Hij dooden op.. Hij leed veel haat-en fmaacU. van de Joodfehe- Overheid, en wierd .eindelijk door hun -toedoen onder Pontius PiMus gekruisd-, I—"Drie dagen na zijnen dood ftond Hij uit de dooden wederom op. — Veertig dagen daarna voer Hij ten Hemel. —— En, tien dagen na zijne hemelvaart, op den eerften Pinkfterdag , ontfingcn zijne Difcipelen de gave van dén Heiligen Geest — om te leeren,- als; of God door hen fprak ——- en om wonderen te verrichten, gelijk Jefus 'hv.d gedaan. Deze mannen heten wij Apostelen , en onder dezen kwam naderhand nog ëen , Paul'us geheten. 1 Zij leerden de menfchen eerst mondeling en naderhand-ook in gefchriften. Wij hebben van die mannen verfcheidene fchrlfien," die 't N. T. uitmaken. Vier Euangeüën -sr van Mattheus, Mar- Hoe wat zijn Tttaiê Wat betecktnt dis iaam Jefus > i Wat -wat Jefus eer* Ie werk! Wat deed Hijtenhew'fze dat God in en door Hem fpri.it Wat wonderen deed Hij alï Wat leed Hij ali Wat gebeurde drie dagen, r.a zijnen dood met Hem! En wat gebeurde veertig dagen na zijne ojpflandingei En wat ontfngen zijne Difcipelen. tien dagen na zijne hemelvaart 5 Waartal: ontvingen zij die save 2. Waartoe meer ? Hoe heten wij deze mannen 3 Wie kwam naderhand nog onder hent Hoe leerden zij de menfchen eersti Hoe naderhand ook ? Van wien zijn de vier Eitangelië'n ?  té \ Wnt Boei heeft Lucas nog gefchreven 5 .. Hoe veel brieven van Paulus hebben wij 2 Welke zijn die ? Hoe noemen wijde zeVen orerige brieven! Fan wie zijn die? Welk boek hebben wij Vog in 't N. T. ? tPadrom is de Bijbel yeeronsvoljlrekt nood- , zakelijk i ' i ; cus, Lucas en Joannés. Vari Lucas nog de Handelingen der Apostelen. ■ Marcus en Lucas varen geene Apostelen ; maar Euangelisten, die uit den mond en 't onderwijs dejr Apostelen gefchreven hebben. Alle de overige fchrijyers waren Apostelen. Van Paulus hebben wij Veertien brieven. i)aan de Romeinen — 2) aan de Cörintbers —' 1) aan de Galaten — 1) aan de Ephefen —• 1) aan de Philippenfen ~- 1) aan de Collosfenfen — 2) aan de Thes* falonicenfen — 2) aan Timo» theus. 1) aan Titus -— 1) aan Philemon 1) aan dé Hebreen. Wij hebben van de Apos¬ telen nog zeven andere brieven — die men je algemeene Zendbrieven noemt, 1) van Jacobus 2) van Petrus rj van Judas 3) van Joannes, —<— Ook hébben A'ij nog een boek, de Openbaaringe iran Joannes genaamd. Alle deze 17 boeken te zamen maken het N. T. air. . XIV. u ~ De Bijbel is voor ons volMrekt nood:akelijk, want wij zouden zonder lenzelven niet kunnen weten hoe vij zouden zalig worden. ——. Dat leeren wij uit de fchepfelen niet. Dat, 't gene Jefus en zijne Apostelen ia  c 17 i in 't N. T. geleerd hebben, van God oorfpronglijk is weten wij voornaamlijk uit de wonderen die Jefus en zijne Apostelen verricht hebben, om te bewijzen,, dat 'God iii ën door hen fprak. ; Joann. xvi: 13; Be Geest der waarheid, hij zal u in alle de waarheid leiden. 1 Cor. 11: 4, 13. En mijne reden, en mijnt predikinge en was niet in bewegelijke woorden der menfcheiijke wijsheid, maar in betooninge des geests en der kracht. Dewelke wij ook [preken, niet met woorden die de menfcheiijke wijsheid leert, maar met [woorden] die de Heilige Geest leert, geejlelijke dingen met geeftelijke t'famen voegende. Het N. T. is dan ook zelve van God oorfpronglijk, om dat 't gefchreven is door Euangelisten en Apostelen in wien God door zijnen Geest, leerde en fprak. Joann. xvi: 13. — 1 Cor. 11: 4, 13. 2 Tim. m: 16. -dlle de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leeringé, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwijzinge die in de rechtveerdigheid is. 2 Petr. 1: 21. Want de Prophetie en is voortijds niet voortgebracht door den wille eens menfchen, maar de heilige menfchen Gods van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebbenze gefprpkeu. B Hat Waaruit weten wij voornaamlijk dat'' t gene Jefus en zijne Apostelen in 't N. T. geleerd hebben , van God Oorfpronglijk is ? Hoe weet gij dan dat 'iet N. T.. zelve van jod oorfpronglijk is.  Waarom is het O. T. een van God oorfpronglijk boek ? Waaruit weten wij zeker dat 'e heilig, rechtvaardig en liefderijk, moeten' wij, 1 door in Jefus te gelooven, God erkennen i - . Hoe dierbaar is Jefus, ni-et alleen, als Leer aar, die ons God en den weg tot ons geluk uitnemend heeft leeren kennen — maar ook, als onze fchuldverzoener door wien wij vergiffenis van onze zonden bekomen kunnen -— en als Heer, die over alles tot ons geluk heerscht! Maar welk een' machtige, aandrang ook om in Hem te gelooven, dat Hij zal onze Richter zijn! Rom. in: 25. Welken God-voorgefteld heeft, ftotj een verzoeninge door 't gelove m zijnen bloede, tot* een betooninge van zijne rechtveerdigheid, door de vergevinge der zonde die te voren gefchied zijn onder de verdraagzaamheid Gods. Joh. iii: 16. Want alzo liefheeft God de weereld gehad, dat hij zijnen eeniggeborenen Zone gegeven heeft, op dat een iegelijk die m hein gelooft, niet en verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Wij moeten door te gelooven in Jefus, God ZO heilig, rechtveerdig en liefderijk ejkennen, als Hij ons voornaamlijk in 't lijden en fterven van Jefus kenbaar word. Rom. ur. 25. [pann. in: iq". Matth. xxviii: 19. Gaat dan henen, onderwijst, alle de volkeren, dezelve dooften& m den name des Vjaders, en des Zoons, en  [ *5 3 en des Heiligen Geests i kerende haar. onderhouden alles wat ik u geboden hebbe. i Cor. xii: ii. Doch deze dingen alle ■werkt de een en dezelve Geest, deelende een iegelijk in het bijzonder gelijkerwijs. hij wilt. Wij moeten, door te gelooven in Jefus, Vader, Zoon en Heiligen Geest ; als God erkennen. — ■ Matth. xxvm: 19. — "' De Heilige Geest is met den Vader en den Zoon de eenige waarachtige God —— \ om dat Hij ook de Schepper,1 Onderhouder en Regeerer is van alles — want alle de wonderen aan en door de Apostelen verricht, zijn door Hem gedaan. — 1 Cor. xn: 11. Wij vereeren dan geene drie Goden, maar een éénig waarachtig God, die in en door Jefus, den Godmens ch, zich geopenbaard en werkzaam betoond heeft, als Vader, Zoon en Heiligen Geest, XVI. Joann. in; 3.6. Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven: maar' die den Zone ongehoorzaam, is , die en zal V leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Ephez, 1: 7, In welken wij hebben de verlosfinge door zijn bloed, [namelijkJ de vergevinge der misdaden, na. dén rijkdom zijner genade. ■ ' B 5 Rom. Wien moeien wij, oor te gelooven in 'efus voor Goderkenen ? Hoe weet gij 't hij. •onder dat de H. G. •ok de eenige waarichtigc God is"! Waaruit ttijkl dat 'Jij Schepper, onder'tonder en Regeerer vas van alles ?  Welke is de eerfte weldaad, in dit heven 5 die wij ontfangen door in Jefus te geloeven 2 Waardoor ontfangen wij deze weldaad? Wien rechtveerdigi Godi Vit wat oorzakc rtehtyeerdigt God? Hoe noemen wij die Weldaad gewoonlijk? Welke is de andere \ weldaadl i < Wat genieten de ge- 3 hovigen door deyoordduuringe ven deze -y weldaad'i c \ Rom. iv: g. Doch den genen die niet en werkt, maar ge/ooft in-hem, die den godloozen rechtveerdigt,. word i zijn *e1 loove gsreekent tot rechtveerdigheid. & Tit. u: 14. Die hem zeiven voor ons gegeven heeft, op dat hij ons zoude vèrlosjen van alle ongerechtigheid, en hem zeiven een eigen volk zoude reinigen,,ie. verig in goede werken. 1 Petr. n 5. Die gij in de kracht Gods ■ bewaard word door 't geloove-tot de zaligheid die bereid, is om geopenbaard ts worden in den laatften tijd. De eerfte weldaad, die wij door in Jefus te gelooven , hier in dit leeven ontfangen, is de vergiffenis der zonden, die wij daar door ontfangen, dat God, in 't Euangelie vrijfpreekt van de ftraffen en 't eeuwig leeven toezegt — dien die oprecht in Jefus gelooft — uit oorzake van zijn lijden en fterven. — joann. m. 56. Eph. i: 7. — Dezè weldaadbewijupg noemen wij anders de rechtveerdï- nnge. i— Rom. ,v: 5. De andere weldaad in dit leeven is die verlosfinge fan de kracht der zonde, waarloor wij gezind en bekwaam worlen, om wederom God te die» len. Tit. 11: 14. . Door de oordduuring van deze weldaad worden e geioovigen bewaard tegen den af- ral van 't Geloof en de Godvrucht. 1 Petr.  C 27 3 i Petr. h -5. Deze tweede weldaad word ook anders genaamd de heiligmaking. . .. Door de beide weldaaden in dit leeven komen de geloovigen in eenen ftaat van vriendfchap met God, als zijne kinderen. — Joann. 1:12. Rom. yin: 14. C Wie zou niet in Jefus gelooven, om deeze weldaaden deelachtig te worden en die zich te mogen toeeigenen!! Luc. xxiii: 43. 'En Jefus zeide tot hem:_ Voorwaar, zegge ik 11, heden zult gij met mij in het-Paradijs zijn. Openb. xiv: T3. Zalig zijnde dooden,die in den Heere flerven, van nu aan: jfa , zegt de Geest, op dat zij rusten mogen van haren arbeid: en hare werken volgen met haar. Phil. 111: 21. Die ons vernedert lichaam veranderen zal, op dat het zelve gelijkvormig worde zijnen heerlijken lichame, na de werkinge waar door hij ook alle dingen hem zeiven kan onderwerpen. Matth xx v: 46. En deze zullen- gaan in de eeuwige pijne: maar de rechtveerdiga in dat eeuwige leven. De eerfte weldaad, die de geloovigen na dit leeven genieten zullen, is — dat Jefus hen terftond bij hun flerven, doet zalig zijn, naa de ziele. — Luc. xxm: 43. Openb. xiv: 13- De Welkt is de tctfie veldaad, die de geloovigen na dit leven getieten zullen ? Hoe word deze tweede weldaad ook anders, genaamd ? In welk een ftaat van vriendfchap met God komen de geloovigen door die Weldect"den in dit leeven ?  Welke is de tweed» Veldaadï Wanneer zal die opwekking e der ligchaalr-:n gefchieden ? Welke is de derde ! Veldaad ? j Wanneer zullen de geloovigen die zalig- \ beid erlangen i 1 Waar en loc lang ? j I Welk is liet ongeluk der genen , die weigeren te gelooven in dit leeven S Hoe zullen zij terfland na dit leven rampzalig zijn} l 45 ] De tweede, dat Jefus hunne ligchaamen wederopwekken, en aan zijn heerlijk ligchaam gelijk zal maken. -— m\. irl: 2'i'. - 't gene Een jongften dage zat gefchieden , naar welke dag voor ons nog onbekend is. De derde, dat Jefus ien de volkomene zaligheid, naa dele en ligchaam beiden zal deelachtig maken. Matth. xxv: 46. ia 't laatfte oordeel. — gn dit geik zullen de geloovigen in den hemel n volftrekt eeuwig.genieten. * lattb, xxv: 46. 0 Wie zou niet in Jefus willen, gelooven om zulk eene heerlifke verwachtinge te hebben!!- Joann. 111: 36. Luc. xvi- 23. . Joann. v: 29. Matth. xxv: 41, 46. Hiertegen over ftaat het ongeluk der genen , die weigeren oprecht in Jefus te gelooven. ■ In dit lieven, hebben zij voor de ftrafFen hunner zonden te vrezen. — jpann; ra: 36. - Na dit leeven zullen zij terflond rampzalig sijn naa de ziele. —. Luc. xvi; 23. - En  [ 29 3 En na de opwekkinge van hunne ligchaamen zullen zij in ziele en ligchaam beiden ftraffen lijden in de helle — voor eeuwig — joann. s29. — Matth. 25: 4i' — 25: 46- Machtige aandrang om in Jefus te gelooven, ten einde de toekomende rampzaligheid te ontvlieden!! XVII, Mare. 1: 15. Èn zeggende: de tijd'isvervuld , en het Koningrijk Gods nabij gekomen : Bekeert u ,en gelooft den Euangelio. Èphez. 4: .23, 24. i Petr. i: 15. Maar gelijk hij die u geroepen heeft heilig is. fzooj wordt ook gij zelve heilig in al [uwenj wandel. Èphez. 2' 10. God eischt in 't Euangelie ook bekee- ringe van onze zonden, uit geloof in Jefus — Mare. 1: 15. Dezelvebe- Haat in een afkeer van de zonde, en een lust tot het goede, zo dat men begint naa den wil van God te leeven —. Eph. 4: 23, 24. Deze bekeeringe wil God van ons voordgezet hebben door een heilig leeven welk daarin beftaat, dat men beftendig de En v/ai zullen zij na de opwekkinge hunner ligewamen lijden ? Waar en hoe langi Wat eischt God nog 'n 'r Euangelie van »zs, dat uit 't geloof 'n Jefus vloeijen moet. Waarin bejlaat dit iekeering? Waardoor wil God de bekeeringe van ons voordgezet hebben 1  Waarin beftaat zulk een heilig leeyeni Wat moeten wij allereerst doen, om in alle goede werken naa den wil van God te leeven ? Wanneer hebben wij God hoven alles lief. God wil dat wy eerst in Jefus gelooven, en alle zijne weldaaden aannemen en ons toeeigenen, op dat wij blijmoedig, gerust en verirouwlijk Hem zouden dienen, als of wij nooit gezondigd hadden! 6 hoe aangenaam is dat! M^tth' VJ- 9~T3' GV dan iïddet aldus : , Onze Vader die in de hemelen [zijt 7, uwen naam werde geheitigt. Uw' Koningrijke kome. Uwen wille geJchiede gelijk in den hemel [alzool ook op der aarde. Ons dagelijks brood geeft ons heden. En vergeeft ons onze fchulden, gelijk eok wij vergeven onze fchulden aren. En leid ons niet in verzoekinge, maar verlos ons van den beozen. Want uw' is het Koningrijke, en de kracht, en de heerlijkheid tot in eeuwigheid, ^imen. Om in alle goede werken naa den wil van God te leeven moeten wij eerst God boven alles liefhebben. - En dat gefchied van ons, wanneer wij God boven alles hoogachten —— ons grootst vermaak in Hem vinden en geheel en al op God Vertrouwen. Tot dat einde moe¬ ten C ft 0 de zonde ontwijkt en voordgaat om naa den wil van God in alle goede werken te leeven — i petr. r: 15. i4 Eph. 2: 10.  t 31 p tra wij veel denken aan God Hem fteeds meer zoeken te leeren kennen Hem loven, bidden en danken. —— Wat en hoe wij bidden moeten heeft Jefus ons nitnemend geleerd, in 't onze Vader enz. Matth. yi; 9—13- : Onze zielswelftand bevoorderen wij naa den wil van God; wanneer wij wijs — in alles ten goede gezind en eeuwig gelukkig trachten te worden. • Onzen ligchaamlijken en tijdlijken welftand bevoorderen wij, naa den wil van God, door matigheid arbeidzaamheid — kuischheid. — Wij moeten ook trachten voor ons zei ven fpaarzaam nedrig vergenoegd « ■ en lijdzaam ons te gedragen. Matth. wi: 12. Alle [dingen! dan die gij wilt dat u de menfchen zonden doen, doet gij hen ook alzeo : Want dat is de Wet en de Propheten. Om in alle goede werken, naa den wil van God te leeven, moeten wij 2) onzen évenmensch liefhebben, zo wel als ons zeiven. -— Dat doen wij — wanneer wij hem trachten God boven Hoe moeten wij lot lat einde werkzaam zijn, omtrent Godï Waar heeft Jtftis ons voornaamlijk geleerd hoe wij bidden moett n '1 Wanneer bevoorderen wij cnzen zielsw elf and naa den wil van God? Waardoor bevorderen wij , naa Gods wil onzen ligchaamlijken en tijdlijken welfland. Hoe moeten wij nog meer voor ons zeiyen werkzaam zijn? Wat moeten wij ten 2de hoofdzakelijk doen om in alle goede werken te leeven ? Wat moeten wij dan. allereerst doen aan onzen evenmenschï  En wal moeten wij voornaamlijk doen om onzen évenmensch God ■recht te doen liefhebte en ? Waar door vereeren of dienen wij met hem God? Waar door bevoorderen wij den zielswelftand van onzen évenmensch gelijk den onzen i i Waar door bevoorderen wij reeds zijn tijd. ' lijken welft and? I En wanneer zijn wij i recht werkzaam om zijne gezondheid, bezit- j tinge en eere? Wat is dal billijk ^ handelen ? j C Hoe moeten wij ons ge- * dragen in 't verkeer? y Wat moeten wij doen C ean Armen en Ellen éigen f é] Wat aan flechtemen. d fchen ? n Wat moeten %eij onzen ^ vijanden zelfs doen ? fa L 3* 3 ven alles met ons te doen liefhebben. —- En. daartoe moeten wij voornaamlijk met Hem in huis en openlijk God vereeren, of dienen —— door lofzeggingen j gebeden eb dankzeggingen. Wij moeten den zielswelftand van onzen evenmensen op die wijze, als wij 't onzen eigen doen, zoeken en dus trachten, hem, wijs ten joede gezind en eeuwig gelukkig te ma- i God ons ge\eycn ?  C 34 1 Wij moeten dit woord dan met aandacht lezen en om er door tot geloof en Godvrucht te geraken. -■ Matth. xvi: 18. En zegge u ook , dat gij zijt Petrus, en op deze Petra zal ik mijn gemeente touwen, en de poorten der hellp en zullen dezelve niet overweldigen. Matth. vii; 21. Niet een iegelijk, die tot mij zegt: Heere > Heere, en zal ingaan in het Koninkrijke der hemelen: maar die daar doet den wille mijns Vaders, die in de hemelen is. Hoe heeft Jefus geWild dat die ia Hem gelooven zich vereenigen zoude) Hoe heet men die gemeente ook anders. Wie zijn alleen rechtgeaarde leden der gemeente , of der Ker- Welke Godsdienstplechtigheid heeft Jefus verordend, om ons uiterlijk aanteneemen in zijn gemeente ? Tot wat einde dient dit uiterlijk aanneemen in de gemeente ? Jefus heeft gewild, dat de gepen, die in Hem gelooven zich uiterlijk vereenigen zouden tot eene gemeente. —— Matth xvi: i8. Die gemeente heet men ook anders de Kerke Zij alleen die oprecht in Jefus geloodven en aanvanglijk heilig voor God leeven, zijn rechtgeaarte leden de» zer gemeente. — Matth, vu: 21. Matth. xxvni: 19. «- Mare. xvi: 16. — Hand. u: 38- Tit. 111: 5. —. Rom. vi: 4. Om ons uiterlijk aantenemen 'm zijne gemeente heeft Jefus den Doop verordend -r-r-r- Matth. xxvin: 19. —=• ten einde wij rechtgeaarte leden van dezelve zouden zijn. — Qm recht, geaarte leden van deze gemeente te zijn, die zalig worden door den Doop — Mare. • / xvr  xvi: 16 — moeten wij door den Doop, gedenken aan — als door een teeken — en ons verzeekeren — als door een zegel — Van Gods weldaaden, door Christus Jefus, dat ook Wij die genieten zullen. -— Gods weldaaden door Christus Jefus zijn, zulken, die Hij door Hem voor ons heeft laten veroorzaken, en die Hij ons , door in Hem te gelooven, deelachtig maakt. —— En deze zijn in dit leeven: de vergiffenis , onzer zonden door zijn lijden, en. de vernieuwing onzer herten,: door zijnen Geest. Na dit leeven de eeuwige zaligheid. Aan dezen moeten wij gedenken en ons daar van verzekeren, door den Doop, als door God aan ons toegezegd — 0f gefchonken, op dat wij die genieten zouden door te gelooven in Jefus, zoo zeker, als wij gedoopt zijn. Hand. n: 33. Tit. mi'Bikbffo Mare. Xvi: 16. Ook verplicht ons de Doop om Vader, Zoon en Heiligen Geest te vereeren, met een hei* ïig leeven. Rom. vi: 4 Wat een voorrecht is het gedoopt te zijn! welk eene verbintenis ligt dit op ons! C 3 Hand. Wat moeten Wijl ïoen om door den Doop •egtgeaarte leden e» zalig te worden i Wat zijn Gods WeU laaden door Jefui Christus ? Welk zijn die weU laaden in en na dit even, en Waar aan vij gedenken en waar >an wij ons verzekeren noeten door den Doop f Hoe moeten Wij düat' tan gedenken en ont laar van verzekeren f Waai toe verfclUht ins de Doop}  t 36 1 Wat heeft Jefus tot een • uiterlijk middel • van geloof en Godvrucht, na den Doop verordend ? Wat moeltn wij vervolgends doen, die als Minders gedoopt en daarna onderwezen zijn ? Welke Godsdienstplechtigheid heeft Jefus verordend voor die gedoopt zijn en belijdenis gedaan hebben ? Wat is dat te zeggen Avondmaal houden ? Waartoe dient het Avondmaal houden van onze zijde i i Hand. 11.: 42. — 2 Tim. 11: s. — Jefus heeft tot een middel van geloof en Godvrucht, na den Doop, voor ons verordend , de predikinge des woords Hand. 11: 42. 2 Tim. 11: 2. — gepaard met zingen en bidden. —— Epa. v: 19, 20. 6 Hoe gaarne moesten wij ons onder de predikinge des woords laten vinden, en daarvan %,oeken het reehte nat te hebben!! Matth. x: 52, 33. -Jefus heeft gewild, dat die 'als Kinders gedoopt en daarna ouderwezen zijn, belijdenis van hun geloof afleggen. — Die dit weigeren zullen niet zalig worden. • Matth. x: 32, 33. 1 Cor. xi: 26, 27. — 1 Cor. x: 16. — xi 1: 13. — Matth. xxvi: 28. Die gedoopt zijn en belijdenis gedaan iebben moeten gedüurig Avondmaal houden -— dat is te zeggen: te zamen brood eten en wijn drinken tot gedachtenis viering van Jefus lijden en dood. —— 1 Cor. ii," 26, 27. Dit Avondmaal hou-' Jen dient 1) van onze zijde tot een zichtbaare • vertooninge —- als een eeken tot verzeekeringe ! dat wij in  C 37 3 in Jefus gelooven, en ons daardoor verplicht achten, om onderling God te dienen — i Cor. x: 16, xn: 13. — 2) van Gods zijde voor ons dient 't Avondmaal houden, op dat wij gedenken aan, en ons verzekeren van Gods weldaaden door Christus Jefus dat is: die Hij ons door het lijden, van Jefus heeft laten verwerven, en ons door iri Hem te gelooven deelachtig maakt — Matth. xxvi: 28. — te weten: de vergiffenis der zonden en de eeuwige zaligheid. ■ Doop en Avondmaal noemen wij anders: Sacramenten, of Bondzegelen. Eph. iv: 10—14. — 1 Cor. xvi: 1,2.— Hebr. x: 25—27. — Jefus heeft tot bediening van woord en bondzegelen in de gemeente, Herders , of Leeraars verordend, Eph. iv: 10—14.— Op den eerften dag der weke moeten de Christenen daartoe inzonderheid te zamenkomen. 1 Cor. xvi: 1, 2. En die weigeren daartoe te zamen te komen zullen eeuwig verlooren gaan , en zwaar geftraft worden. — Hebr. x: 25—27. 6 Hoe liefderijk en getrouw heeft C 3 le- Waartoe dient *4 Avondmaal houden vt^ Gods zijde voor ont f Hoe noemen vif Doop en Avondmaal anders 1 Welfte menf -hen heeft Jefus tot bedieningen van woord en bondzc gelen in de gemeente verordend) Op welken dag inzonderheid , moeten de Christenen zamen komen tot de bedieningen van Woord en Sacramenten ? Wat zal het lot zijn van die weigeren daartoe zaam te komen?  m Wat is 'er nog noo- dig by 't woord en de Sacramenten om ons tot geloof, bekeering cn een heilig leven te brengen ? Wat moet daardoor »'j ons veroorzaakt Worden 1 Wie kunnen deze werkinge van den H: G. deelachtig wor- ; den? 'i Waardoor kunnen ' wij die werkinge des H. G, deelachtig wor- i den, \ Zij, die dan ongeloovig, onbekeerd Jefus gezorgd, dat elk zou gelegenheid hebben, om behouden te worden!! Rom. vhk 2. Want de wet des Geest des levens in Christo Jefu heeft mij vrij gemaakt van de wet aer zonde en des doots. i Cor. vi: ii. En dit waart gij fommige: maar gij zijt afgewasfchen, maargij zijf geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den name des Heer en ffefu, en door den Geest onzes Gods. Om tot geloof, bekeeringe en een heilig leeven gebracht te worden is nog noodig bij het Woord en de Sacramenten, eene inwendige verandering van onze harten, door den H. Geest. Rom. vin: 2. Daardoor moeten wij gezind en bekwaam gemaakt worden, om in Jefus oprecht te gelooven, ons te bekeeren en heilig voor God te leeven. Jac. 1 27, 22. — Luc. xr. 13. — Deze werking van den H. G. kunnen ille menfchen, die onder 't Euangelie leeven, deelachtig worden, door t gebruik des woords en der Saramen ten, en 't gebed om de werking Van den H. G. Jac. 1; 1, 22 — Luc. xi 13.  1 C 39 3 keerd en zondig blijven voor dieeven, gaan verlooren, door hunne eigene fchuld!! Joann. vi: 37 en 39. Al wat mij de Vader geeft, zal tot mij komen ; en die tot mij komt, zal ik geenzints uitvierpen. En dit is de wille des Vaders die mij gezonden heeft, dat al wat hij mij gegeven geeft, ik daar uit niet en verlieze, maar hetzelve opwekke ten uiterflen dage. Rom. vin: 30. En die hij te voren verordineert heeft, deze heeft hij ook geroepen : en die hij geroepen heeft, deze heeft hij ook gerechtveerdigt: en die hij gerechtveer digt heeft, deze heeft hij ook verhserlijkt. God heeft echter niet alle menfchen aan zich zeiven willen overlaten , of zij al of niet zouden willen gelooven. Neen! — Hij heeft beiloten fommigen volftrekt tot een oprecht geloof in Jefus te brengen', door de werkinge van zijnen Geest, en hen te zaligen. — Joann. vi: 37, 39. — Dit befluit van Gcd noemen wij 't befiuit der voorverordineeringe, of der verkiezinge tot zaligheid. — Rom. vm: 30. — Dat God beiloten heeft anderen , die blijven weigeren oprecht in Jefus te gelooven, door hun eigen fchuld te laten verlooren gaan, noemen wij 't befluit der verwerpinge. Hot 1 Maar heeft God alle menfchen willen overlaten aan zich zelveu of zij al of niet zouden willen gelooven l Wat heeft God dan bej/ooten ten aanzien van zommigen } Hoe noemen wij dit befluit van God) Wat noemen wij 't befluit der verwerpinee ■  i 4.» 3 Hoe dankbaar moeten wij God zijn, dat Hij niet aan ons alleen 't heeft overgelaten, om behouden te •worden, en dat Hij zijnen Zoon niet te vergeefsch heeft willen zenden ! Hoe rampzalig zou dan 't menschdom bij zijne Verlosfinge geweesd zijn! — dat wij door geloof in Jefus dan behoudenisfe zoeken, en ons verblijden, als wij in Hem gelooven, dat wij eeuwig zullen zalig worden!! Dit geve God!!