LIEFDE E N GROOTMOEDIGHEID.   LIEFDE E N GROOTMOEDIGHEID , TOONEELSPEL; DOOR D. A. VAN DE WART* Te AMSTELDAM, ij PIETER JOHANNES UYLENBROEK. M D C C X C V.   AAN DE COMMISSARISSEN VAN DEN NATIONAALEN STADS SCHOUWBURG, T E AMSTELDAM, WORD DEZE PROEVE VAN EIGENVINDING, UIT ACHTING VOOR DEUGD EN KUNST, VRIENDSCHAPPEN* OPGEDRAGEN, DOOR £> E N S C ff R T V E R.  AAN MYN* VRIND, D. A. VAN DE WART. ."Vergun de vrindfchap, die ,op 't groot tooneelvan'tleven, Aan uwe hand, myn rol my moedig fpeelen deed, Dat zy één lauwerblad in uwen krans moog' weeven , Terwyl uw eersteling voor 't oog der waereld treed! Gy fchetst, met warm gevoel, eene onvervrelkbre liefdé , Daar gy grootmoedigheid in 't heerlykst licht vertoont. Hoe treffend is de fmart, die Emmaas boezem griefde ! Hoeglansrykblinkt dedeugd.die'tharthaarsvrindsbewoont! Met welk een tedre zorg is 't moederhart bewogen Voor haaren zuigeling ! wie fchreit niet, als zy 'tkmd, Daar zy van rouw bezweek , door droefheid neêrgebogen , In d' arm van Ferdinand , haar'dierbren , wedervind! Wien  Wien moet de dankbreziel van Walders niet bekooren !... Gy , vaders ! ziet uw les , in Kroonvelds tederheid; Maar, huichelaars , te fyn om van 'i tooneel te hooren! Gaa t, ziet dit ftuk, en bloost, om 't gif dat gy verfpreidt! Met welk een zagt penceel , vol geestigheid en leven , Maalt gy, myn vrind! den band, die vrinden faamenbindi Wie zou niet al zyn goud voor zulk een vrindfchapgeeven? Triumf! ik heb dien fchat! want gy, gy zyt myn vrind! H. DE FLINES.  VERTOONERS. KROON veld. emma, zyne dcclter. ferdinand, Muizenaar en minnaar van Emma. Willem , ay» vrind. walders, luitenant. g r y p , invalide, knecht van Walderr. m arg aret h a. lotje, haare dienstbode. jan, ~j \knech: van Kroonveld. peter,3 EEN kleen kind. Het tooncel is in Duitschland.  LIEFDE E N GROOTMOEDIGHEID, TOONEELSP EL. EERSTE BEDRYF. liet tooneel verbeeld de kamer van E mma in het huis van Margaretha. EERSTE TOONEEL. emma, alleen, zittende aan eene tafel, waarop een bybel, een kruisbeeld en eenige boeken liggen, met het hoofd op de rechtehand rustende; nu en dan een1 traan afveegenie. Zo heeft dan myn noodlot deszelfs Iaatfïe krachten beproefd ! — ó God ! wat zal het lot van de ongelukkige Emma zyn?... dat elk meisje deeze myne rampzalige gel'chiedenis hoore, beweene, en nimmer vergeete; dan vooral niet, wanneer een man haar zyne liefde aanbiedt, en zy , gelyk ik, bemint... bemint. Zie daar de misdaad , A Wier  a LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, Wier gevolgen ik nu zo geducht ondervind.. . den getrouwftcn, den waardigften man te beminnen. Zy houd een zakdoek voor de oogen, en is eenige oogenblikken fpraakloos. Maar myne deugd , myne eer... 6 , zy waaren nimmer aan een' eenigen man veil gegeeven; maar, myn Ferdinand! u waaren zy gewyd , gefchonken, en gy..". neen, gy 'waart zo misdaadig niet,toen... helaas ! waarom verzuimden wy aan de elendigfte gevolgen te denken. Zy Jlaat op. Myn vader! ach, kendet gy zyn harf, 6'gy zoudt een verbond, voor den Alweetenden gefloten, met b!oed;ge traanen getekend , niet fluiten willen, omdat. . . omdat myn vriend Hechts rykdoin der ziel bezat! ... nog, dierbre, geliefde vader! lïreelt my eenige hoop... neen, gy zult niet aitoos onverbidlyk blyven. . . eens , als ik aan uwen voet weenend nederzink. . . TWEEDE T O O N E E L. margaretha, emma. m a r g a r e t ii a , die by de laatfte worden door de reet der deur geluisterd heeft. Ja, myn kind ! 't is zo, uwe zonde is te groot om door het dak van dit myn huis bedekt te worden ; maar de hemelfche Vader wil nog aan op. rech-  TOONEELSPEL. 3 rechte boetelingen vergeving fchenken. Gy moet xny verhaten ; ik wil noch kan u in myn huis dulden. Was uw vader flechts in de ftad! dat die nu juist zo ver eene reis moest doen. . . ja, was die te buis , ik zoude u aan hem wcderzenden , voor de gevolgen beeven, wanneer hy uw kind zag. . . maar myn huis moet gezuiverd worden van zulk een lehandvlek , van zulk eene boe« leerlïèr, van. . . P EMMA, haar driftig invallende. Houd op, dweepfter!... ftoot my ten huize uit; ik ken uw caracter; en , met de tekenen van misdaad , zoude ik nog met uw venynverbergend hart niet ruilen willen. MARGARETHA. De Hemel bewaare my, lieve Emma ! neen , gy kunt vertrekken, maar ik zal u ten minften zo veel leeftogt op uwen weg medegeeven , als ik van het geld , dat uw vader my, op rekening , voor uw onderhoud gaf, misfen kan , fciaoon gy zekerlyk geen medelydend hart als het myne verdient. Ik hoop toch dat uw vader, die braave man ! fpoedig te rug zal komen , opdat ik hem voor zyne gunst bedanken, en hem met u kan trachten te verzoenen. E M M A. 6 , Dit behoeft niet, .. . myn vader heaft een hart,is geen dweeper, en zal de vergeevende Godheid naarvolgen;— die gy ontwykt. A 2 MAR-  4 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, margaretha. Nu , nu, wy zullen zien. Gy kunt daadelykvertrekken. Ik ontflaa my zelfs van den last uwerbe. waaring, want die komt toch te laat; en men mag zyn buis niet ontreinigen , om de bevelen van een' mensen op te volgen. DERDE TOONEEL. emma, alleen, haare handen opheffende. Eeuwige Voorzienigheid ! waar nu heen ? ... maar gy zyt overal; gy vergeeft gaarne, en weet dat de bron, myner zö zwaar geboete misdaad, liefde, zuivere liefde , was. Ach ! mogt ik mynen dierbaaren vriend wedervinden .' . . . maar neen; ydele hoop! hy heeft zich dra afgezonderd, verwyderd, en niemand weet waar heen. Ach , ongelukkige Emma ! VIERDE TOONEEL. emma, lotje. lotje. Mejuffrouw ! ik heb order uw goed te helpen inpakken. Treurig vraagende. En gy meet vertrekken ? emma. Ja , Lotje ! . . . ó , beklaag my. . . denk eens aan  TOONEELSPEL. 5 aan Emma, wanneer zy wellicht, in eene huilende wildernis rondd waaiende , het uur des doods te gemoet beeft, geen graszode vindt om haar bed te zyn, geen waterdrop tot verkoeling van den heetften dorst... terwyl haar eene lieve elendeling haare onbezonnenheid, onweetend, elk oogenbük verwyt. Lotje fchreit. Denk , Lotje ! aan myne ongelukkige gefchiedems, by elk aanzoek van eenen man, en fpaar u, braave Lotje ! LOTJE. Ach ! mejuffrouw 1 gy verfcbeurt my het hart!.. als uwe ontmenschte vader.. . EMMA, fchielyk. Zwyg , Lotje! . . . beeft een vader geen recht om zyn kind eene zaak, die hy oordeelt haar ichadelyk te zyn, te weigeren ? LOTJE. En dat enkel om dat verwenschte geld! EMMA. Omdat de man door kwa.adfpreekers was opge- 1 zet tegen dien eerlyken , geliefden jongeling. _Lö, Zyn oogmerk, met my aan de bewaaring uwer juffrouw over te geeven, was Hechts alleen om my, zo 't mooglyk was , te doen vergeetcn een' man,' die my , naar zyn inzien, niet gelukkig kan maaien. A 3 LOT-  6 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, LOTJE. Edele ziel! EMMA. Omdat ik mynen vader niet vloek , dewyl hy zyne dochter haar' zin niet gaf, en het belang, dat zy 'er by bad, niet kende ? LOTJE. Maar, mejuffer ! waar gaat gy, in 's Hemels naam, heen? EMMA. Hoor eens, Lotje ! 'er woont, niet verder dan ■vyf uuren van hier, eene vrouw, die ik aan het huis mynes vaders leerde kennen, die gevoel genoeg heeft om eene ongelukkige eene beete broods en een' dronk waters niet te weigeren... ik ga 'er naar toe , en zal zien of ik met deeze handen zo veel niet winnen kan , dat ik myn kind in het leven behoude — en dan. . . dan zal misfehien de ontfermende Godheid my een' toegang tot het hart mynes vaders openen. . . hy zal zyne dochter niet van nooddruft laaten fterven. .. Lotje! kendetgy zyn hart ! Ik , rampzalige ! moest ik mynen geliefden vader zo veel verdriet aandoen, en dat door eene onoverwinlyke liefde! . . . hoe gaarne ! zoude ik nu naar hem toevliegen... hem het kind vertoonen , zo ik zyne drift niet vreesde. • Meisje ! hy is zo geducht by eene belediging, als oprecht wanneer hy vergeeft. lot-  TOONEELSPEL. 7 l0tj e. Ach, vergaf hy u toch fpocdig! emma. Neen, Lotje! dat durve ik niet hoopen: de man is te zeer beledigd om zo fcliiclyk te vergeeven Nog iets, goede Lotje ! vóór ik vertrek zal ik u, onder belofte van diepe geheimhouding, dit briefje opdraagen, om het fpoedig, na de wederkomst van mynen vader, hem ter hand te Hellendit wilt gy immers wel doen, best meisje? lotje. Ach, mejuffer! waarom kan ik u geen beter dienst bewyzen ?.. waarom kan ik u niet met uwen vader verzoenen ?.. ö dan, dan zou Lotje zich beroemen kunnen u een' dienst gedaan ie hebben. emma. Ik ken uw goed hart, Lotje! . . . Gy zyt myne vertrouwde... daar,lees het. lotje , leest. Myn vader ! zo uwe fchuldige dochter u dien tcderen naam nog geven mag , de diepvernederde heeft zich uit het huis van Margarema moeten verwyderen, en zwerft met haar kind eenzaam om. Ik kan mynen Ferdinand niet vergeeten. . . Vergiffenis durf ik u niet afbidden maar deezo eenige bede, onthoud my toch uwen vloek... Ach, weiger deze bede niet aan eene rampzalige boeteA 4 Hnge,  8 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, linge, die u billykt , maar op uw vaderhart nog HOOpt. emma. Zy veegt een' traan af. e m m a. Gy belooft het my dan, Lotje ? LOTJE. Zeker, mejuffer! en myne juffrouw mag 'erniets van weeten, dat begryp ik. emma. Vooral niet. margaretha, roept van achteren. Ben je haast gereed, Lotje ? lotje. Ja, mejuffrouw. Kom , lieve juffer, laat ons naar binnen gaan, Zy vertrekt. V <ï F D E TOONEEL. emma, alleen. 6 God ! verlaat de zuchtende boetelinge niet... Ferdinand ! mogt uw rampfpoedig leven in de armen der vriendfchap vertroosting vinden , dan zyt gy zo ongelukkig niet als uwe Emma, die alléén dwalen , en eenzaam ftervcn zal. ZES-  TOONEELSP EL. 9 ZESDE TOONEEL. emma, margaretha. margaretha, inkomende. 6 Lieve heer! wat heb je booze fchepfefén op je aardbodem... wel, 't is of het in deezc dagen geen fchande meer is eene boeleerfler te weezen. emma. SchandeJyk. . . fchandejj*. — ó Onmededogend fchepfel!. . . 't is niet uit te houden. Zy vertrekt ylings, ZEVENDE TOONEEL. margaretha, alleen. Dat zo eene zondares nog fpreeken. durft! Een weinig in gedachten. Ja, 't is wel een weinig hard, om haar in dien toeftand zo maar het huis uit te zetten ; maar haar in huis te houden, en dat oneerlyke fchepfel in myn vertrekken , die van de godvruchtige liederen geduurig weêrgalmen , te laaten woonen , en daar nog de oude heer zo een' klap gekregen heeft met het verliezen van zyn proces... het is den Hemei bekend of ik in vier jaareu, of ik ooit, myn geld kryg... neen, dat niet, ik mag ook niet, en ik zie duidelyk dat de Heere myne hand gebruikt omdat ondeugend Wellustig mensen te ftralfen, en A 5 daa  I ï io LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, dan mag men ook niet weêrfpannig weezen, en zeggen. . . neen , Heere , ik wil je roede niet vreezen ! Zy roept. Lotje! AGTSTE TOONEEL. MARGARETHA, LOTJE. MARGARETHA. Ziiet ge, Lot je! zo gaat het met meisjes, die zich oneerlyk gedraagen ; pas toch op , meisje! want, kyk , al Was je by nog zo een mededogend mensen in huis , en gy gedroegt u zo , waartyk het zou hem tot zonde gerekend worden zo hy u eenige gunst bewees. LOTJE. Maar, met verlof, mejuffrouw ! is het vergeeven zonde ? MARCARETH A. Hoor eens , Lotje! daar heb je nog geen rechte kennis van; als je eens zo lang op den weg des droevigen levens gewandeld hebt als ik, dan zal het u zo fraai niet meer voorkomen, al dat romaneske vergeeven... neen,onze lieve Heer alleen kan zulke grove zonden vergeeven, maar wy mogen dat niet doen , want, kyk, wat zou anders de justitie zeggen,als ze een'misdaadigen ftraffen moest?...daarenboven , Emma is my ter bewaaring gegeeven , en heeft  TOONEELSPEL. n heeft nog ftout genoeg geweest het geval loos te verzwygen totdat het 'er toe lei... ja, Lotje! dien zondag-avond vergeet ik nooit; wel, ik zou haar met het kind zo de deur uitgefmeten hebben , zo onze dominé, die net binnen eene pyp zat te rooken, en over de predikatie met my fprak, niet gezegd had, dat ze 't misfehien bederven zou. lotje. Foei, juffrouw! zoud ge dat anders hebben kunnen doen?., dat geloof ik toch niet... Gy zyt anders altyd zo medelydend! Dit laatfte zegt zy een weinig fpotachig, 't welk Margaretha niet opmerkt. M.A R GAREÏII a. Ja , kind ! ik ben wat al te medelydend; want, kyk , ik zou geen koe kunnen zien dooden, zo ik niet wist dat onze lieve Heer ze voor den mensen tot fpyze gegeeven had. lotje , ter zyde. Het moet een verheven medelyden zyn dat zich zo gemaklyk overwinnen laat. margaretha. Wat pruttel je van overwinnen ? lotje, een weinig verlegen. Mejuffrouw ! ik wilde. . . ik zeg : ik wenschte dat het medelyden uwe boosheid overwinnen mogt. margaretha. Boosheid, Lotje! begin my op zo een*toon niet, an-  is LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, anders verzeker ik u dat het met ons ook wel eens fout kon loopen. Je gemeenzaame en zo vriendfchappelyke verkeering met de oneerlyke Emma heeft my weinig bevallen. LOTJE. 6 Mejuffrouw! als dat het eenige is dat u in my tegen ftaat, dan ben ik grootsch op my zelve ; en ik zal , wanneer ge my verftoot als juffer Emma, aan degeheele waereld de reden deezer verftooting ruchtbaar maaken. . . 6, niemand zal my om een medelydend hart verwerpen. margaretha. Neen, maar om de hulp die ge aan de ondeugd bewyst. — Uit myn gezicht, ondankbre! Als ge zo voort gaat dan wordt ge ook eene hoer. Lotje vertrekt met verontwaardiging. NEGENDE TOONEEL. margaretha, alleen; zy ziet Lotje, met de handen in de zy', na. We. nu ja wat is het toch elendig, dat men her geen verfchiet van meiden heeft 1 Lotje zou fpoedig haar affcheid hebben. . . maar ze is trouw, en daarom doet men nog al veel. Zy Jchud het hoofd, neemt een Jnuifje, en vertrekt langzaam. Einde van het eerste bedryf. TWEE.  TOONEELSPEL. 13 TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene openplaatsen het midden van een bosck; achter aan, en in het lommer, meest verborgen aflaat een met riet overdekt huisje. EERSTE TOONEEL. ferdinand , alleen, als een kluizenaar gekleed, komt uit de hut, befchouwt den dageraad, en zegt ■ God dank ! dceze treurige nacht is voorby . zy was bevallig... maar verfchrikkelyk. Emma" ik z>ig u — geene roozen verficrden uwe wangen meer een aaklig wit deed my de kleur des doods op uw gelaat aanfehouwen... des doods — 6 hoe weldaadig zou zyne hand op myn treurig hoofd nederftryken , en my een leven ontneemen dat onherftclbaar rampzalig... hou op! weder morren. ö God ! vergeef aan dit gewonde hart het gevoel van ongeluk , dat het niet verwyderen kan vergeef den misdaadigen eenen flap, dien hy zich te laat beklaagt , maar die geduurig, met de febokkendfte gewaarwording , op zyne fombere ael nederploft — 6 , dan, wanneer ik aan myne misdaad denk , kan ik dan de voortduuring eenes levens  l4 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, vens vol wroeging, wenfcben ,al is myn traanend oog op de vergeevende Voorzienigheid ftaarend gevestigd ? iHy zinkt in eene mymerende Jlilztvygenheid , ftaat een cogenblik met gevomven handen, en het oog ten hemel. Ach , Emma , weldaadige engel ! vloek uwen moordenaar niet; ach , zaagt ge zyne boete l hoorder gy zyne zuchten , in het verblyf zyner treurigheid! wellicht! ysfelyke gedachten !_zyt ge reeds moeder ; wellicht heeft de hand des verbitterden noodlorsu den laatften flagtoegebragt.dien gy moog. lyk niet overleeft... ó ,Wanneer ik u dan aan geene zyde des grafs wederzie , hoe zal de blik, die uit uw oog ftraalt , myne wroegende ziel ontmoe-. ten, van zich ftooten, en... maar neen; uw gevoelig, beminnend hart, zal dan nog vergeeving voor uwen moorder afbidden, wanneer deGodlykerechtvaardigheid haare fioolen der wraake op myn hoofd brandend uitgiet,de afgrond der rampzaligheid voor my openfpat.. . ha, ondankbre! Hy Jlaat zich op de borst. Beloond'.'t gy dus de beminnende onfehuld , die u alles vertrouwde, die gy boven alles beminde! God! welk eene wroeging is de myne!... a'.les levengeevende lente , weleer zo fchoon voor uwen bewonderaar, thans zyt gy getuige der onlydbre fraai t die myn hart overftelpt— moest gy ook uwen zagten invioed verbergen voor den onwaardigen befchouwer ?... moest dan myn geheel vader-  TOONEELSPEL. 15 derland , door de onttrekking der verwarmende lentelucht, om my treuren? Hy ziet ter zy de af, en bemerkt Willem, dien hy toeroept. Hm, welkom, dierbre vriend ! beeld der Godheid! Hy valt hem in de armen, weent, en legt zyn hoofd op zyne borst. TWEEDE TOONEEL. FERDINAND, WILLEM. WILLEM. YY eder zo treurig ? de fombcre man heeft zeker weêr gedroomd? wanneer zal hy dat droomen eens afkeren ? FERDINAND. Gedroomd ? ö myn vriend ! myn geheel leven is droomen ; het uwe ook ; alleen onderfcheid zich het eene van het andere, door gelukkig of ongelukkig droomen. Eens zal dat droomen ophouden aan de boorden der eeuwigheid, en ach , dat dan ons lot vereend, gelukkig zy. Hem vertrouwend by de hand nemende. En denkt gy niet dat myne Emma dan ook nog gelukkig kan zyn ? WILLEM. Twyffelaar! waarom niet ? — hebt gy my dit niet dikwyls zelfs gezegd , overtuigend gezegd ? fe»-  i<5 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, FERDINAND. Ja ; maar nu kan ik het haast niet gelooven. Ik weet niet hoe het komt , dat my thans alles zo zwart, zo aaklig, zo drukkend is 't is of een donderwolk , die boven myn hoofd hangt, uit zal beriten , my verpletteren ö myn hart jaagt zo geweldig.,. God weet wat het worden zal. WILLEM. Myn lieve man! als ge zo aan wilt, dan kan ik met myne aangebooren vrolykheid niets by u vorderen: ik heb vaak het genoegen gehad, om door dezelve, het dikke floers van uw aangezigt een weinig af te fchuiven maar dat zal my nu niet gebeuren , vreeze ik ik gaa maar weêr heen. FERDINAND. Neen, lieve vriend ! neen, verlaat my niet. Gy weet dat de viiendfehap de eenige koord is die my nog aan dit leven bindt... ja, ik wil voor u leeven,zo gy deeze opoffering nodig hebt. WILLEM. Nodig ! ja , ik heb u nodig , medgezel myner jeugd! vriend van myn hart! Hy omhelst hem. Hoe jammert my uw lot ! maar ik zal gecne pooging meer aanwenden om u de eenzaamheid te doen verlaaten. .. ik weet dat ze u dierbaar is , en dat ik aan uwe begeerte mynen wensch moet opofferen. F ER-  TOONEELSPEL. 17 FE R DINAND. t> Myn waarde 1 ik dank u konde ik iets voor u dden.maar wat is mynefombere vriendfchap u waardig ?. . . Zy vermindert zelfs uwe vrolykheid, en hier mede myn eenigst geneesmiddel, zo 'er een voor my is. WILLEM. Mag ik u wel vertrouwelyk verwyten wat ik meer of min in u begin te ontdekken ?. FERDINAND. Gy? alles. WILLEM. Maar openhartig, Ferdinand ! FERDINAND. Was ik ooit anders tegen u? WILLEM. Nu dan — uw gelaat begint zo zeer de trekken van menfchenhaat aan te neemen , dat ik verplicht ben u tegen zulk een gedrocht te wapenen, zo ik iets op u vermag. Zeg, myn vriend! van waar dit ? FERDINAND. ó Myn Willem ! gy zult 'er nooit het voorwerp van worden l WILLEM. Wie dan ? — gy waart voor heen ] de beste menfchenvriend! s F ER'  iS LIEFDE én GROOTMOEDIGHEID, FERDINAND. * Wanneer men , in eene te vooren bewonderde fchildery ,. door meerdere oeffening , groote fouten ontdekt, blyft dan die fchildery nog fchoon ? WILLEM. ö.Men bewondert nimmer eene fchildery, althans geen man van uwen fmaak , of'er is wel zo veel fchoon in, dat men het gebrek over het hoofd kan zien — dat is toch ook waar! FERDINAND. Ach , myn vriend ! gy weet wat ik al door de menfehen heb moeten lyden gy kent het ge- drag van Emma's vader. WILLEM. Met verlof is die man wel zo zeer te be- fchuldigen , omdat hy, door zulken die u niet genoegzaam kenden , uw gedrag hoorende bevlekken , zyne dochter fpaaren wilde ? FERDINAND. Gy geeft my in die nydigaarts nieuwe voorwerpen van menfehenhaat aan de hand, myn vriend'. WILLEM. Of van medelyden. . . hoe veele omltandigheden kunnen ook deezer handelingen ontfchuldigen! —. Hoor eens , myn vriend ! uw omgang met dien losfen officier was my wel in zynen aart en in uw edel oogmerk bekend , maar aan geene anderen die u minder zagen, en die uwe ziel miskenden, Kon-  TOONEELSPEL. 19 Konde deeze omgang geen argwaan geeven ? en behoeft 'er wel meer toe dan dit bericht, om een' zo naauw gezett', en zyne dochter zo teder beminnend' man, als Emma's vader, tegen u in te neemen ? FERDINAND. Ja, maar de "man moest onderzocht hebben; WILLEM. Hoe konde hy dit ? Elk wist immers -dien omgang ; maar niemand uw zo wel gedaagd oogmerk, ter verbetering van zyn hart, dan ik, die in het oog van Emma's vader niet onpartydig genoeg kon zyn, uit hoofde onzer vriendfchap, en dus niet alléén geloofd kon worden. Ach, myn vriend ! haat een gedacht niet, daar uw vriend , zelfs uwe Emma, toe behooren ! FERDINAND. 6 Willem ! ik weet niet wie ik haat; ik geloof in de daad dat ik meer de menfehen vrees, dan haat. — Hoe leerzaam is my ondertusfehen uw onderhoud ! als ik by u ben, dan ben ik voor alle overtuiging vatbaar. . . Voorzienigheid! neen , gy ontnaamt my niet alles , want dan had ik deezen vriend niet ! WILLEM. Ha , geef my de hand , broeder! -— nu herken ik u weder ö wat ik u bidden mag, laat toch geen menfehenhaat wortel fchieten in een hart als B a het  co LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, het uwe, dat zo veele lydenden aan zich verplicht, zo veele deugdloozen aan zich dankbaar maakte! FERDINAND. Zwyg, Willem! om's Hemels wil, geen loffpraaken. Myne deugden , zo ik ze had, zyn begraa. ven onder de zark van het misdryf; zy vergaan met myne rust , met myn leven — maar haare zaaden zullen nog wel eens vruchtbaar gemaakt worden, daar . . . waar de Godheid vergeving regent, en de zon der liefde weder fchynt. Kom, gaan wy in de hut, laat ons eenige ververfching neemen , en giet uwen weldaadigen troost in myn afgemat hart , gelyk gy altoos deed. Vergeef my als ik u bedroeve. In het verfchiet ziet men Walders en Gryp,famen Jpreekende, langzaam naderen, zonder van Ferdinand en Willem gezien te worden. 6 Myne Emma, had gy eene vriendin, gelyk uw Ferdinand een' vriend heeft! Willem drukt hem fpraak'.oos de hand, en Ferdinand trekt hem zagtkens in de hut. DERDE TOONEEL, WALDERS, GRYP. WALDERS. Verduiveld, wat ben ik moê!... 't is ook waarachtig zotheid zulk een tour te doen op 't warmrte van  TOONEELSPEL. ai van den dag. Jy , oude fatan ! fcharrelt rirg al goed voort op je afgedankte menfchenvoeten. GRYP. Ja , heer luitenant ! myn beenen houden het langer uit dan myne tanden , wantdie zyn genoegzaam allen weg. WALDERS. Dat komt wat ongemakkelyk , want men kan juist overal geen foep krygen daar, wilt ge een fiuk brood? G R 1' P. Ja, zo veel kan ik nog we! byten. WALDERS. Wat is dat hier alles woest! kyk , ik wilde hier wel eens, in 't najaar , jaagen; ik wensen te dat ik zo lang verlof kon krygen, offchoon myn arm na genoeg geheel weêr geneezen is. Die verdoemde oorlog had-my,by myn ziel! haasteen' geheelen arm gekost. Waar de menfehen niet al pret in hebben! —— maar, kon ik myn' arm nog geevcn voor de redding van zo veele ongelukkigen, die weduwen en weezen nalaaten, welke wellicht tot den bedelzak vervallen... ó, dan zou ik denzelven gaarn misfen willen. Gryp veegt zyne oogen af. Wat doe je, oude gek ? ga je huilen ? GRYP. Ja , heer luitenant ! uw goed hart treft my; en B 3 wiens  ti LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, wiens achting en gevoel moet niet ryzen voor een* man • als gy, die altoos zo weldaadig waart. Hoe jammer is het dat gy niet eenen anderen post bekleed , dan dien om ongelukkige foldaaten te doen doodfcbieten ! WALDERS. Ja, ik wilde 'er waarachtig ook wel af zyn. 'tls myn waar genoegen even weinig als het uwe; maar plicht is altyd by een'eerlyk' man hoogerdan verkiezing. GRYP. Heer luitenant ! hadden alle vorsten een hart als het uwe, en alle ingezetenen een gevoel van plicht als gy : welk eene maatfehappy van gelukkigen zou Europa opleveren ! WALDERS. Ja, dat geloof ik zelfs , Gryp! . . . maar ik wenschte wel eens te weeten waar toch myn goede Ferdinand zit. Ik heb in de ftad zo ter loops naar hem vernomen , maar men kende hem nier. Emma's vader is uit de ftad,anders zoude ik toch wel iets van hem gehoord hebben. Hoor eens, goede oude man! als wy dien vriend ontmoeten, dien ik u zo dikwerf noemde, dan zult ge eens een' deugdzaam' jongeling zien van eenentwintig jaaren... -Gy zeidet laatst dit eene zeldzaamheid te noemen in my ; maar dan zult ge myn' leeraar zien, en ó, dat elke voetftap, dien ik op het pad der deugd drukke, aan  TOONEELSPEL. a3 aan dien edelen menfchenviiend nieuwen zegen fchenke. Naauw' kende ik hein in al zyne grootheid, toen ik alleronverwachtst by myn regiment ontboden wierd na een verkeer van byna zeven maanden met dien voortreffelyken jongeling ; ik had even tyd om een vlugtig aflchcid van hem te neemen , maar nam een dankbaar hart mede op reis , fchreef hem uit myn guarnifoen drie maaien , maar wacht nog antwoord. Hoe fmartte my het genïs zyner uitfluitende vriendfehap! hy had één'vriend , die hem alles was; en toen ik hem zyne vriendfehap aftergde, antwoordde hy: „Ik ben uw vriend;maar eene vriendfehap als die, welke ik voor mynen Willem gevoele, laat zich zo gemakkelyk niet overbrengen. . . Zie , daar komt hy: zou hy ze waardig zyn of niet ? " Hy zweeg. Ik fprak met zynen vriend, die juist was gekomen , en, waarachtig, Gryp ! ik wierd zo klein als een mug by dien uitmuntenden man; ik waagde nooit weêr om het vol vertrouwen van Ferdinand te vraagen , en zal my altoos verheugen in het deel dat ik in zyn hart bcfloeg, fchoon ik het nooit genoegzaam vervullen kan. GRYP. Gy maakt my zo nieuwsgierig naar dien vriend, heer luitenant ! dat ik wenschte u al in zyne ar- ^ men te zien ; dan zou ik hem overtuigen dat zyne B 4 mid-  24 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, middelen tot vorming uwer deugd niet onnut verfpild zyn. WALDERS. Kom, Gryp ! laat ons eens rond wandelen , en zien, of 'er zich ook eene of andere fchilderachtige pasfage aan ons oog opdoet, dan kan ik, zo dra myn arm weder geheel in orde is , dezelve gaan fchetfen , en veifchaffe my edeler bezigheid dan langs de ftraat te flenteren : gy weet,het was altyd myn grootlle vermaalt, zo eens naar het leven te tekenen. gryp. Me dunkt, gy ziet hier meer dan ge op een geheel jaar kunt afwerken ; laat ons hier maar nog wat uitrusten : deeze weg is nog al gemakkelyker weer te vinden , dan wanneer wy dieper in het bosch dwaalen. walders. Loop, oude! ik Weet immers den weg. . . maar wacht, gy zult toch wel moê zyn : wilt ge hier blyven op my wachten, ik kom fpoedig weêrom. gryp. Ja, dat 's goed , heer luitenant 1 WALDERS. Adieu dan, tot fixaks. Hy vertrekt. VIER-  TOONEELSPEL. 25 VIERDE TOONEEL. G r y p gaat op eert tronk zitten, en leunt tegen ten' boom , om te jlaapin. Ik wenschte dat de goede heer zyn' arm maar wcêr geheel gebruiken konde; hy tekent zj gaarn, en zo mooi! Slctaperig geeuwende. Het moet hem wel lastig vallen. . . lastig. . . vallen ! J-Jy Jluimert in. V T F D E TOONEEL. FERDINAND, WILLEM; GliYP, flaapetlde. Zy komen beiden uit de Imt. willem. Nu, beste vriend , tot wederziens ! ferdinand. Ja, tot wederziens... bezoek my toch dikwyls, Willem ! 't is of gy myn' ramp duizend ponder» verlicht. . . zonder u zoude ik in myn onheil verzinken. Willem, met gevoel. En ik zal my altoos gelukkig rekenen , wanneer ik de fmart myns vriends helpen draagen en verminderen kan. Zie eens, Ferdinand ! welk een* B 5 fchoo-  *6 LIEFDE en GROOTMOEDIG HEID, fchoonen dag! . . nu moest ge u eensin hetbosch, de wenfchclyke verblyf'plaats voor zielen die aanz'chzelven genoeg hebben , verlustigen... als ik in uwe plaats was, zoude ik eens eene goede wandeling .doen; het bosch is groot genoeg ,engy kunt zo lang wandelen, zonder wooningen van menfchen te naderen. . .Gy wilt toch niet weer in hunnen kring? ferdinand. Ach, eenigfte vriend ! fpaar. . . Willem, zyne» vinger op Ferdinands lippen brengende, fchielyk. Neen, ik zal zwygen ; Hem by de hand neemende. Maar niet wanhoopen. Adieu , beste vriend ! denk aan de Voorzienigheid, die ook uw geluk beoogt ; en aan een' vriend , die zich geheel aan u overgeeft, uw' ramp zoekt te maatigen , en ééns, ééns met u danken zal. Vaar wel! Hy drukt zyne hand, en vertrekt fpoedig, ZESDE TOONEEL. ferdinand; gryp, flaapende. ferdinand. Danken ? . . . ja , wy moeten altyd danken; maar zou myn danktoon geen fpot zyn , zo lang ik myne Emma derve? . . . Emma, Emma ! hoe vuu-  TOONEELSPEL. a.T vuurig zou dezelve zyn, hoe zou dit bosch weergalmen van myn' lofzang, zo ik u hier ééns aan myn hart mogt drukken ; ééns flechts. . . Hy bemerkt den Jlaapenden foldaat. Wat is dit? een foldaat'. het fchynt een invalide te zyn; — hy flaapt gerust, en de nekken van zyn gelaat duiden een gerust geweeten aan, dat meer is dan een geruste flaap! zal ik hein wakker maaken, en in myne hut vraagen ? —— ja! Hy fclmd zyn' arm. Goede oude! . . . gy fchynt vermoeid? gryp, zyne oogen wryvtnds. He! ... wie zyt gy, die my ftoort ? ferdinand. Wilt ge in myne hut fluimeren? 't is nog wat guur, vooral voor een' man van uwe jaaren, in de open lucht. gryp. Ik dank u ! ... waar is uwe hut ? ferdinand. Daar, achter die boomen; als ge hier zó tusfehen door ziet, dan kunt ge een klein gedee te van het rietendak zien. gryp. Ja!... ik zou dezelve waarachtig nooit verraaden hebben. ferdinand. Zyt ge alleen hier ? i gryp.  28 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, gry p. Ja, mynheer is het bosch ingewandeld. ferdinand. Wie is uw heer? gr yp. Een allerbraafst man 5 ... hy is luitenant by de armée. ferdinand. Kent gy by geval den vaandrig Walders ? g r y p. Die is mynheer; hy is thans luitenant. ferdinand. Gy kent dan zyn gedrag? g r y p, die hem opmerkzaam befchouwt, ter zyde. Dit fchynt een jonge heremiet te zyn: hy heeft geleden ; dat .toont zyn neergetrokken mond en zyn treurig gelaat. Tegen Ferdinand. Zyn gedrag is voorbeeldig; hy is de braaffte man en de dapperfte foldaat, dien ik ken. Ferdinand verwydert zich een weinig, ter zyde. God dank.' weder eene weldaad! ... ik wilde hem wel eens zien; hy is vriend genoeg om dit verblyf der treurigheid niet te verraaden; maar neen! ... hy is een losfe jongeling, ik ga. Tegen Gryp. Hoor eens, oude man! gy wilt my wel een' dienst doen!... zeg uw' heer niet dat gy iemand gefpro- ken  TOONEEL S'PEL. ao ken hebt... beloof dit, op de hand, aan een' ongel ukkigeii. CRïf, voor zich zienile, ter zyde. Dat 's vreemd. Na hem een oogenblik jïerk aangezien te hebben, reikt hy hem de hand toe. Ik beloof het u. Ferdinand vertrekt. ZEVENDE TOONEEL. Ferdinand, gryp; walders, die van achteren het tooneel opkomt, en juist het laatjie onderhoud tuurend heeft aangezien, loopt op Ferdinand toe, herkent hem , fpringt te rug, valt aan zyne voeten , en roept: G°d ! Ferdinand ï'n zulk een' Haat!. .. ferdinand grypt zyne hand, richt hem op, leid hem voor op het tooneel, omhelst hem, terwyl Cryp ontroerd Jiaart op dit aandoenlyk tooneel, Ferdinand zucht, en zegt, na eenig zwygen: Walders! welk een noodlot dreef u hier heen ? walders. Geen noodlot, ö myn weldoener! enkel de zucht om, wanneer dees myn arm weêr volkomen geneezen zal zyn, mv in myne geliefde bezigheid.de tekenkunde naar de natuur, te verlustigen. ferdinand. Gy zyt dan gekwetst? w a l-  3o LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, walders. Ja, myn vriend! in eene fchermutfeling trof my een vyandelyke kogel in den arm, en zo wy niet met volle zegepraal den vyand hadden te rug geflagen, zoude my deeze wonde vreeslyk gehinderd hebben. ferdinand, zich omkeerende, tegen Gryp, die langzaam en zeer opmerkend genaderd is. Myn vriend ! onze af'lpraak komt weinig te pas. walders, Gryp by de hand neemsnde. Zie, oude knaap! den eenentwintig jaarigen jongeling ; den geleider van uwen heer, op het pad der deugd. gryp, vertrouwend, tegen Ferdinand. Zie, mynheer ! uwen leerling. . . uwe lesfen zyn zeker niet verfpild. Ik heb mynen wensen : de heer luitenant maakte my altoos zo nieuwsgierig naar u, dat ik my zelfs geluk weasch met dit oogenblik. Ferdinand ziet hem Jiaarend aan als met bewondering. walders. Ja , Ferdinand ! deeze man is de braaffte, de eeriykfte man, dien gy ontmoeten kunt. Hy is myn vriend ; dat zegt veel, wanneer men eenen , die ons ten bediende gefchikt is, zo noemen mag. f e r d i n a n d , tegen Walders. .Gelukkige man! WAL-  TOONEELSP EL. 31, vvalders leid Ferdinand een weinig ter zyde. Maar, myn vriend! wat doet gy hier? ferdinand. Zuchten , weenen ... maar ook wel eens danken. > walders. Maar . .. uwe ... Ter zyde. Ach, durfde ik het hem vraagen! ferdinand. Ik verftaa u .. . vraag my niets ... de eenige weldaad, die ik van u begeere, is u zeer gemakkelyk te verrichten . . . beloof my dezelve ... en ik zal my niet beklaagen u ontmoet te hebben ... beloof my ... walders. ö Myn weldoener! wat zoude ik voor u niet willen doen! ferdinand. Gy belooft het my dan? • walders, na één oogenbiik peinzens. Ja, op myne eer. ferdinand. Nu dan. . . ik begeer dat gy aan niemand im. mer ontdekt waar ik ben. . . dat ge my verlaat, en. .. nimmer weder opzoekt. wald ers, ter zyde. Vervloekte domkop !... Te.  $é LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, Tegen Ferdinand. Myn vriend! wat vergt ge my? ferdinand, met den vinger dreigende. Denk aan uwe eer! walders. . ]a; ik zal dezelve, zonder uwe toeflemming, nimmer krenken. fe r d i n a n d. Nu dan ... vaar wel! Hy omhelst hem. walders. Vaar wel, myn vriend ! Snikkend. Vaar wel. ferdinand, aangedaan. Deugd en Godsdienst maaken u gelukkig! houd ze voor oogen. . . en vergeet uwen ongelukki. gen vriend 1 Hy vertrekt yllings. 4 GTST E TOONEEL. walders, gryp. walders. Vergeeten? . .. oude vriend! wat zou zyn lot zyn ? ... 't is of ik gek ben : waarom niet rond naar zyn lot gevraagd ?.. waarom beloofd hem nooit  TOONÉELSPEL. 33 nooit weder op te zoeken? .. > fchielyk, oude, raad my wat te doen ? . .. zou hy te redden zyn ? zou .. ? maar wat wilde ik onderdaan , zonder met zynen ramp bekend te zyn ?... Hoor eens, Gryp! gy hebt hem niets beloofd! gryp. Ik, heer luitenant? ... het was immers myn laatde woord! walders. Duivel en dood! dat is ook waar... wat dan ? wy mogen toch wel onderzoeken... ja, dit doe ik zeker; cn als ik nog eens gelukkig genoeg ben zyn leed te verzagten. .. ydele hoop! de fmart is reeds te diep in zyn hart geworteld, om 'er immer uitgeroeid te kunnen worden. gryp. Wy zullen ons best doen, heer luitenant. walders. Wel, wat zegt ge van mynen vriend ? gryp. 6 Ik zou voor hem kunnen ncdcrvallen, en hem aanbidden... Heer luitenant! ik wed dat zyn ongeluk uit de liefde ontdaat. walders. De liefde... de liefde ? Hy wryft zich aan 't voorhoofd, ter zyde. Hy beminde Emma; toen ik vertrok had hy de tocdemming van haaren vader nog niet! C tt)  34 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, Hy peinst een oogenhlik. God weet het. Kom , oude vriend! laat ons fpoedig naar de ftad te rug keeren; omzichtig naar het geval van den uitmuntenden Ferdinand verneemen, en... gave de Hemel dat ik eens toonen konde, dar myne dankbaarheid in geene woorden, maar in daaden beftaat! GRYP. Braave heer!... ja, gy zult flaagen. Zy vertrekken. NEGENDE TOONEEL. ferdinand ziet, jluipend', van achteren op het tooneel, en niemand bemerkende, nadert hy. 'Zjy zyn weg... Waarlyk, dit was een der beminnelykfte oogenblikken mynes levens. Ik zeide wel altoos by my zelv' dat zyn hart goed was. 6 Konde zulk een genot my myne rampen, myn misdryf één oogenblik doen vergeeten! Na eenig zwygen. Welaan, laat ik op dien tronk gaan zitten, op deezen fchoonen lentedag! hy is de eerste. Emma, Emma ! waarom zit ik nu niet aan uwe zyde, op die zoodenbank die wy te famen aan onze onveranderlyke liefde heiligden!... Waarom genieten wy nu niet te famen de eerste warme koesteringen der lente, die ons zo vaak boven onzen kring verhief, en  TOONEELSPEL. 35 en met gedachten der eeuwigheid onze zielen vervulde... toen waaren wy zo gelukkig als de vogelen , die de lente kweelen. Voorzienigheid! uw befte! moet goed zyn, dewyl gy de wysheid zelve zyt ! Hy neemt een boek uit de zak en zet zich tot leezen. Het gordyn valt. Einde van het tweede bedryf. C 2 DER.  S6 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een ander gedeelte van het bosch. EERSTE TOONEEL. jan, peter, jan. N u nog mooier! nu zyn we waarachtig zelfs verdwaald. peter. Ja, ik heb het wel gezegd. Wie duivel heeft ons ook geleerd in een woest bosch , daar allerlei ongedierte in rondloopt, een' gebaanden weg te zoeken? Ik wou dat Joost onzen ouden baas plaagde, daar hy ons zo laat zwerven. JAN. Maar jy, knaapje! 't was jou fchuld, niet de fehuld van onzen^ouden baas, dat wy verdwaalden; ik zei het wel dat we dien anderen weg in moesten. peter. Loop naar den duivel! je wist het zo goed als ik; ha! ha ! ha! jan. Vonden wy maar het rydtuig weer! wie weet waar wy onzen heer nu zullen oploopen. pe-  TOONEELSPEL. 37 peter. Ja, aanftonds zoek ik weer mede, maar nu moet ik nog eerst wat rusten. Hy gaat op het gras zitten. jan. 't Is grappig dat hier volftrekt geen huizen te bekennen zyn, en geen menfehen woonen. peter. Wel, gek ! dat heb je nooit in een woestyn. jan. Heet dat dan hter een woestyn? peter. Ja, domoor! dat heet hier een woestyn. jan. Maar, eilieve, zie eens door die boomen: is dat niet een rieten huisdak ? p eter. Wel neen, 't is een oude boom. Kyk goed. jan. Was hier maar een herberg, dan konden wy ten minsten een (lok koopen.want ik ben braaf warm... 't is geen gekheid, vier uuren te loopen, zonder iets te nuttigen. peter. Ja, dat was zeker niet kwaad... zoek maar wat op, en breng my wat mede. jan, heengaande. Dat is dan verdoemd loopen! C 3 TWEE-  38 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, TWEEDE TOONEEL. ferdinand, jan, peter. Jan komt Ferdinand tegen , en Myft fchielyk Jiaan. jan, ter zyde. Wel, dat is al een grappig mannetje!., zou dat ook een hospes wezen... daar zyn toch hier menfchen, en dus zal 'er wel een kroeg wezen. Ferdinand Myft Jiaan, en bejehouwt hem met wantrou. wende oplettendheid van 't hoofd tot de voeten. jan. Verkoopt gy ook genever ? ferdinand. Indien het u om fterken drank te doen is, ga dan naar de ftad, en floor de eenzaamen niet, diemaar , wie zyt gy ? jan. Mynheer, daar zit myn kameraad. Wy dienen hy een' oud' heer in de ftad, en zoeken den weg. De koets van mynheer zyn wy kwyt geraakt , die ons uitzond om naar den naasten weg te verneemen. Dit moet een vreeslyk groot bosch zyn.' peter. Ja, en wie zal ons te regt helpen, want het is niet of we naar een ftad of dorp vraagen, het is naar  TOONEELSPEL. 39 naar een koets, die 'er van daag voor 't eerst in is gekomen. ferdinand. Wie is uw heer ? jan. De heer Kroonveld. ferdinand, fterk. Kroonveld... Zich herjlellende. Die man is my by naame bekend. Heeft hy niet eene dochter ? jan. Ja , maar die is uit de ftad. Wy hebben haar nooit gezien, war.t we zyn nog eerst vyf maan. den in mynheers dienst; maar men zegt dat zy zich niet wel gedroeg, met een' armen fchelm van een' vryer, die... ferdinand, hem hevig invallende. Schurk! wie leert u een' onbekenden lasteren ? jan. Nu, nu, mynheer... ja, dat is ook waar; maar ik meen het zo kwaad niet, en ik geloof ook alles niet wat de lieden zeggen. pete r. Ach, mynheer! zoud ge ons niet iets te drinken Willen geeven ? ferdinand. Myn drank is zuiver water... wilt gy dat? C 4 jan  4o LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, jan ziet Peter zwygend aan, en zegt; Nu ja, als ge niets anders hebt. ferdinand. Ga dan met my naar myne hut. Hy ziet Willem komen. Nog een oogenblik. Jan valt by Peter in het gras neder. DERDE TOONEEL. ferdinand, willem, jan, peter. ferdinand loopt Willem te gemoet, die verwon, derd fchynt, hem daar te ontmoeten: hy trekt hem ter zyde, en luistert hem in: Deeze twee zyn knechts van Emma's vader, die hier in 't bosch verdwaald is. w i l l e m. Is hy van zyne reis weder te rug ? Ter zyde. Ach, dat deeze zyne te rug komst verandering baaren mogt!.. maar Iaat ons zwygen, en hem met geene onzekerheden vleien. Tegen Ferdinand. Myn vriend, nu zoud ge wel eens ontdekt kunnen worden! ferdinand. Ja, Willem! ik moet van hier,., zal my dan niemand met rust laaten ? wil.  TOONEELSP EL. 4I WILLEM. Wederom klagtcn ? dit toeval is nu geheel onfchuldig en onvoorzien; Iaat toch uw verftand werken , Ferdinand. ferdinand, hm de hand drukkende. Gy hebt gelyk, waardtte! maar zo is het ongeluk, het maakt wel eens onregtvaardig. \ WILLEM. Maar, myn vriend, dan moet het verftand over die onregtvaardigheid zegepraalen Gebruik toch dien zegen dien u de voorzienigheid gaf, opdat uwe te onvredenheid uwe -rampen niet verzwaare; opdat gy, in het nu nog duister toekomende, een' vertrouwenden blik moogt (laan : geduldig verbeiden, en altoos bezadigd zyn. FERDINAND. C Myn dierbre! uwe leslèn zyn verfterkend, maar uw vriend beeft een gewond hart, en daar helpen geene verfterkende kruiden aan. Neem de wonde weg, en uwe lesfen zullen het gewenschte doel bereiken. Of flechts, verzagt dezelve... maar neen, ik voel het, myne limma alléén kan die verzagten... Willem! gevoel nooit een oogenblik die hartstogten, die onophoudeiyk myne ziel ontroeren. . . 6 gevoel ze nimmer... Willem, zeer aangedaan. Ferdinand! C S  42 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, ferdinand. Ach, myn vriend! wellicht zal ik u niet lang meer bedroeven. My dunkt een flaauwe ftraal van hoop fcbiet door een reet der eeuwigheid, en kondigt my de verlosfing des doods weidaadig aan. Uwe vriendfehap alleen, eenigfte! treft my, wanneer ik ftaarend naar den dood uitzie: anders is 'er voor my niets meer op de waereld, dit weet gy, Willem! en waarom zoude uw weidaadig hart de voortduuring van ee'i leven vol ramp aan uwen besten vriend toewenfehen? . . . Ach, Willem wensch my dood. . . w i l l E m. Neen, Ferdinand ! ik wensen u gelukkig te zien, j en... zo lang onze aardbol in den adem der voorzienigheid zweefc, is uw geluk niet onmooglyk. Ferdinand! zy is wellicht reeds bezig aan hetzelve te arbeiden , en, ik kan het met ontveinzen, noch verzwygen, het toevallig dwaaien van den ouden Kroonveld in het bo^ch fchynt my een wenk van baar te zyn. Wie weer. . . ferdina nd, hem invallende. Willem! zoek toch geene hoop te ontvlammen in een hart dat hoopen noch verwachten kan. Apropo! ik heb Walders gefprokeu. willem. Hoe! Walders ? ferdinand. Ja; en, myn vriend! zyn- open oog bevestigde de be-  TOONEELSPEL. 43 bekentenis van een' deugdzaamen wandel... Ik heb hem verzocht myn verblyf niet te verraaden, en hy heeft het my op zyn krygseer beloofd. Hy is aan zyn'arm gekwetst geweest, maar reeds genoegzaam herfteld.. . Zyn vingers fcheenen nog wat ftyf. willem. Ferdinand! kunt gy nu nog den Hem niet danken ? Had gy durven denken , dat uwe lesfen en uw voorbeeld op den losfen Walders zo veel invloed zouden gehad hebben, als gy nu op de proef ziet? ferdinand. Neen.. . Gaat gy mede naar myne hut? willem. Ik kom ftraks. Ter zyde. Ik moet nog eens zien of ik ook in dit bosch Kroonveld vinden kan. Hem de hand drukkende. Zult gy u dan wat laaten opbeuren ? . . . ferdinand. Beste vriend! zo dit iemand my doen kan, dan zyt gy die eenige. willem. Wel dan. Ferdinand wenkt de knechts, die opjiaan, Willem groeten , en met Ferdinand vertrekken. willem, hem naroepende. Ik kom fpoedig, myn vriend! ik wandel nog onderwyl een weinig. VIER-  44 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, VIERDE TOONEEL. Willem, alleen. Zo is dan liet verblyf myns vriends ontdekt; maar wat zegt dat?., men zal hem hier nietopzoe-' ken, en, indien zy 't deeden, dan zoti nog het oogmerk goed kunnen zyn. Mogt ik hem nu wat geruster vinden!... konde ik hem toch Hechts beduiden dat 'er altyd een evenwigt in de natuur is : dat de gelukkige juist zo veel rampfpoed lyd als nodig is' om de balans waterpas te maaien , en dat de ongelukkige zo veel genoegens, zynen leeftyd door elkanderén berekend, ondervind, dat geene der fchaalen nederflaat... konde ik zyne hoop doen herleeven! welaan... geen gefronst gelaat, blymoedig toegetreden ; alle myne pogingen zullen toch niet vergeefs zyn; en zo my alle hoop begeeft, dan nog zal de bewustheid, dat myne vriendfehap zyn geluk beoogde, hem vertroostend zyn, en my nimmer berouwen. Daar is waarlyk Kroonveld zelf! V Y F.  TOONEELSPEL. 45 V T F D E TOONEEL. willem, kroonveld. kroonveld, die dwars over het tooneel wandelt, Willem herkent, en, hem de hand toereikende, zegt: Ha, mynheer! vind ik 11 hier' willem. Uw dienaar, mynheer Kroonveld ! welkom. Gy hebt een lange reis gedaan. kroonveld. Ja, en nu is myn lompe vlegel van een' koetficr van den rechten weg afgeraakt, en heeft my gebragt in een' hoek van het bosch, daar ik waarachtig nooit geweest ben; gy weet, ik ben nooit een vriend geweest van groote wandelingen, vooral niet in een bosch. • willem. ö Die weg zal ik u dra wyzen. kroonveld. Ik dank u ; ik wil evenwel nog eerst eens rondwandelen , en zien of ik de eer der vinding zelf niet genieten kan. Willem buigt zich. kroonveld. Zeg eens: hebt ge ook van myne dochter iets gehoord ? wil-  4<5 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, willem. Ik weet niet hoe my iets van uwe dochter ter ooren zoude kunnen komen. Niemand weet immers waar zy is dan gy! kroonveld. Zo, zo. Ter zyde. Dan heeft dat wyf toch eerlyk genoeg geweest van haar verblyf niet te verraaden. Tegen Willem. Ik heb voor eenige dagen eene zaak ter onderzoeking gekregen, of, namelyk, de vaandrig Walders, die uwen vriend Ferdinand zulk een' kwaaden naam aangezet had, zo veel van gedrag verbeterd is, dat hy reeds tot den rang van luitenant is opgeklommen, en wel ,zo luid het verhaal, om zynedap. perheid en goede zeden, zonder eenige voorfpraak. willem. Ja, mynheer! en dat is echt ook. Ik ben verblyd dat de omgang van mynen onfchatbaaren vriend Ferdinand hem dat geluk bezorgd heeft, kroonveld. Ja, apropo, hoe maakt die het? willem. Dit kunt ge denken. Treurig. Gy weet, hy bemint Emma. kroon-  TOONEELSPEL. 47 kroonveld. Gekheid. . . romanheldenftreeken. Ja , in vertrouwen beken ik u, dat ik het geval wat fterk doorgezet heb: ik wist ook niet dat de verkeering met Walders zo goed een oogmerk had... Nu, myne dochter moet ik zien, en ik zal onderzoeken nou c er meue is. willem. Myn vriend heeft zich verwyderd, en men wees niet waarheen. kroonveld, getroffen. Zo. . . iVa een weinig peinzens. My heeft zich verwyderd ? Hy fchud Let hoofd. Willen wy nu nog een weinig in 't bosch voortwandelen, mynheer! willem. Tot uwen dienst. Ier zyde. Hemel! zegen dit oogenblik. Zy vertrekken beide. Einde van het derde bedryf. ■ VIER-  48 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld het bosch met de hut, gelyk in het tweede bedryf. EERSTE TOONEEL. emma, met lesje hairen, en een kleen kind in den arm; zy legt het kind op eene graszoods, valt vennotid en afgemat op een' boomtronk neder, fchreit , en zegt met eene zwakke, langzaamerhand toenee. mende, jism : Hemel! zal Emma nog langer dvvaalen, nog zwaarer boeten?. . . In welk een' toeftand heeft my de liefde gebragt? de liefde!... Zal ik nu afgemat, wanhoopend, van nooddruft fterven..? Is hier dan geen droppel water om myn' heeten dorst te ftillen, en myn' kleenen elendeling eenige lafenis toe te brengen?... ö myn God! zal myn kind hier omkomen.:, waarom heeft niet het oogenblik der verlosfing hem aan zynen God wedergegeven?... 6 Myn vader, dat uw vloek my niet trcfFe, wanneer gy dit pand der liefde aan mynen boezem hygen ziet! Zaagt gy thans uwe Emma... gy zoud weenen, en uw gevoelig hart zou vergeeven...  TOONEELSPEL. 49 vergeeven! hoe zagt klinkt dat god del yk woord! hoe liefelyk zou die vaderlyke tovertoon van vergiffenis in het hart der ongelukkige dochter weêrgalmen, en met de moedermelk het hartje des tederen zuigelings ingolven!... hoe zoude ik mynen dïerbren vader omhelzen, danken ! ... ydele beelden ! Zy Jlaat op, en loopt met tekenen van ■wanhoop heen en weder. Neen, er is voor Emma geen hoope meer, dewyl zy haaren eeuwig beminden Ferdinand derft... voor eeuwig? ... neen; daar zal alle vooroordeel ophouden, en geene lastertong zielen, die de natuur vereenigde, fcheiden! .. . daar zal ik mynen Ferdinand in de armen vliegen, de kniê'n mynes vaders omhelzen, mynen kleinen lieveling aan die dierbren bekend maaken, en hen in de armen werpen... welk een geluk zal dan het myne zyn! ... Trooster der treurigen, geliefde dood! raak my en myn kind met uwe koele hand aan, en neem ons verecnigd op in uwe armen .... doezen treurigen troost zult gy, ó Voorzienigheid, aan eene zwaarboetende rampzalige niet weigeren! Zy ziet na Ar het kind dat Jlaapt. Gelukkige engel ! uw geweten pynigt u niet ; het ontneemt u de weldaadige rust niet, die zo verlterkend voor onze natuur als verkwikkend voor ons geftel is. Zal ik u van gebrek zien omkomen ? D lier-  5o LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, ficrven ... van nooddruft? ... neen, dit kan ik nïëti . .. ö Hoe vermoeid ben ik ... ik moet echter nog eens zien of er niet ietsin het bosch groeit, dat ten minsten aan myne ongelukkige telg eenige lafenis vèrfchaffe. . .. maar, zal ik myn' zuigeling wakker maaken? . . . zal ik hem het elendig.gevoel der nooddruft op nieuw gceven?... voorzeker!... Zoude ik myn kind verlaaien! Zy gaat er naar toe, ziet zyne geruste fiuimering, (iaat in beraad, en zegt: Neen, ik kan u niet dooren, lieve elendeling ! .. . ik ga immers ook niet ver van hier . .. hier zyn geen menfehen die u beledigen zullen : één oogenblik flechts , en ik ben weder by u ... ach, hy is immers even veilig , oneindig veiliger in den arm der Voorzienigheid, dan in dien zyner zwakke moeder. Zy bukt neder, en kust ftil de wang des kinds. Nu, lieve! mogt ik u iets tot onderhoud bezorgen ! mogt ik altoos uw ongeluk voor u geheim kunnen houden ! .. . ik ga. Zy vertrekt ter zyde af, terwyl men van de andere zyde Ferdinand en Willem, te famen fprekende, naderen ziet. T TV E E.  TOONEELSPËL. st T IF E E D E TOONEEL. FERDINAND , WILLEMi FERDINAND. Ja, myn vriend! maar zou men een leven * dat ons zo zeer tot last is, niet aan zyn' Schenker mogen wedergeeven ? WILLEM. Zoud gy den lafaart, die geen mocds genoeg had om een leven te behouden, dat vol van rampen was, niet verachten, by den man die geduldig lydt, en nimmer tegen de Voorzienigheid mort? FERDI N\A N D. Uwe redenen zyn krachtig, myn vriend.' 6, hy, die de geringde wandaad zoekt uit te voeren , en u hoort , zal dezelve nimmer kunnen begaan. WILLEM. Myn vriend'. omhels my ... ach, dat ik u nog gelukkig zag! ... Hy btmerkt het kind. Maar wat zie ik ... Hemel! een kind ! FERDINAND. Een kind? Hy neemt het op en zucht zwaar. Welk eene elendeling heeft dit hier neder gej legd? waarfchynlyk eene arme, die het niet gaarne' D a van  5a LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID , van honger wilde zien fierven ... mooglyk .eene afgewéezene door ryken , by welken zy een ftuk brood bedelde. willem. Mooglyk ook een gunffiger geval dan uwe zwarte verbeelding fchildert, ik ken uw penceel. ferdinand. 't Mag zyn zo 't wil, het komt my byzonder voor; ik zal het opr.eamen, en verbergen, totdat de eigenaar het optische, en het zal in myne hut geen gebrek lyden. Hy kuscht het. Lieve elendeiing.' mogt uw laatlTe ongeluk reeds daar zyn .. . maar wie weet wat u nog ontmoet op zulk een' verren togt door de gewesten der waereld ! willem. Nu, myn vriend! ik moet u verlaaten; myn tyd is verftreken, vaar wel; fpoedig hoope ik u weder te zien. ferdinand. Vaar wel.dierbre vriend! bid voor uwenongelukkigen vriend! Zy omhelzen eikanderen, en Willem vertrekt. DERDE TOONEEL. ferdinand, alleen. Ik weet niet wat ik gevoele, maar dit weet ik dat  TOONEELSPEL. 53 dat ik hevig ben aangedaan: alles is my zo vreemd .. . Emma, waart gy hier, dan weg, ydele beelden van een onverkrygbaar geluk! te rug, 111 de bedrieglyke fchemering, die 11 baalde! Met het kind in den arm , naar de hut gaand:, roept liy uit ; 6 Noodlot! Hy gaat in de trut. VIERDE TOONEEL. emma komt, met eenige tekenen van blydfchap, aankopen ; zy heeft eenige kruiden in de hand, en,zich fchielyk haastende naar de plaats waar zy het kind gelegen had, zegt, onder 't voorwaards ylen : Deeze my" bekende kruiden zullen toch . .. Zy bemerkt de ledige plaats daar ze haar kind gelegd had , gilt, laat de h uiden vallen , en Jlaat de handen wanhoopend in een. ó God, myn kind! ... waar is myn lieveling,' het eenige dat my van mynen eeuwig beminden Ferdinand overbleef? . . . moet my dan alles ontrukt worden? . .. Hemel, wat begin ik ? ... Zy gaat vertwyfeld heen en weder met gevouwen handen. Zyn hier menfchen of booze dieren, die my myn kind ontroofden ? verfcheurden ? . . ysfejyke gedachte!,., hulp, raad, 6 Voorzienigheid 1 .. Zy ontdekt de hut. D 3 Wat  54 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID , Wat zie ik? hier fchynt iemand te woonen. . , 6 God ! myne beenen weigeren my te draagen; onderfteun de zwakke Emma.. . Zy gaat met moeite naar de hut. Ach, mogt ik hier eene medelydende ziel aantreffen ! Zy klopt tegen de deur der hut, maar zygt oogenblikkelyk, afgemat, voorover in jlaauwte ne. der, aan de deur der hut; Ferdinand opent . de deur, en ziet haar, die,met liet aangezicht van hem afgekeerd, ter aarde ligt. VïF D E TOONEEL. FERDINAND, EMMA, FERDINAND. God! wat is dit? eene vrouw! ... Wat deert u, ongelukkige? ... Hy koert haar zagtkens een weinig om, herkent haar, en roept; God '. Emma! . . . Hy fpringt ylings te rug. Neen , ik dwaal; 't is onmooglyk..., onmooglyk.... Hy nadert haar weder. Neen, Voorzienigheid! zy is 't, zy is 't ... ik fterf  TOONEELSPEL. 55 fterf van gevoel ... Emma, zie, zie uwen Ferdinand , . -. Emma, Emma!.. Emma richt zich een weinig op, opent haare oogen, ên roept: Ferdinand! Zy zygt als vooren in zwym neder. FERDINAND. 6 Myne Emma'.... de blydfcbap heeft haar bedwelmd ! .. Emma richt zich langzaam op. Engel mynes levens! Hy omarmt haar. EMMA, m:t eene zwakke (lem. Ferdinand ! gy in myne armen ?... neen, 't is begoocheling. FERDINAND. Neen, liefste Emma, waarheid ... zuivere waarheid. E M M A. En in dit gewaad ? FERDINAND. In het gewaad van eenen eenzaamen boeteling. E M M A. ó Myn Ferdinand! van waar deeze lichtftraal ? FERDINAND. Van den Hemel, dierbaarfte ! van hem , die onze traaneu zag, en onze liefde kent. D A  56 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, emma. Ach, myn vriend! zult gy nu uwe Emma niet weder verlaaten ? ferdinand. Emma ! vergeet gy uwen vader ? emma. 6'. Ik zai naar hem toevliegen, fmeeken, alles belyden . .. zyn vaderhart zal zich openen , als hy myn kind... Zy zwygt plotfelyk, en Jlaat de oogen neder. ferdinand, uitroepende. Emma!., uw kind...! Hy gaat jchieiyk in de hut, en komt met het kind in een oogenblik te rug. Zie, Emma! Lmma kust het kind, en valt hem fpraakloos in den arm; Ferdinand omhelst haar teder. fe r dinand. Zie daar, dierbaare echtgenoote, want zo durf ik u noemen , den onverbreekbaaren band van onzen echt. Zy zien eikanderen zwygend aan. Nog iets, lieve Emma! uw vader is van zyne reis te rug gekomen,en is verdwaald in dit bosch ; welligt zal by den jongen heremiet opzoeken; zyn knechts waren voor weinige oogenblikken hier, en zy zullen zeker aan hunnen heer vernaaien, dat ze pen' kluizenaar gezien hebben. em-  TOONEELSPEL. 57 EMMA. 6 Ferdinand , Ferdinand ! mogt ons lot zich wenden! welk een leven vol dankbaarheid zou het onze zyn! FE RD l-N AND) Jchieiyk. Sril, verberg u: ik zie mynen Willem wederkomen... ö die vriend is onichatbaar, en nimmer knii ik u verhaaïen, hoe veel hy voor de vriendfehap overheeft. Spoedig, lieve Emma, verberg u in de hut, om hem daarna des te aangenaamer tc verrasfen. Ily geleid haar naar de deur. ZESDE TOONEEL. FERDINAND, WILLEM. Ferdinand loopt Willem te gemoet, omhelst hem yuurig. Willem deinst verwonderd te rug, ziet hem opmerkend aan, en zegt: WILLEM. Hoe nu, myn vriend ! hoe zo opgeruimd ? FERDINAND. Willem! alles loopt my rond. ..ik ben bedwelmd van vreugde, en vreeze in een betoverd paleis te zyn. WILLEM. Wat is 'er, in 's Hemels naam, gebeurd? D 5 F ER-  58 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, FERDINAND. Kom in de hut, en vraag niets meer... maar hoe 'zo fpoedig te rug ?... WILLEM. Ik hebu ftraks bericht dat ik den heer Kroonveld gefproken heb; maar ik heb u toen niet gezegd dat ik hem omtrent Emma zo wat gepolst heb: hy denkt gunstiger, en'tzoudemy geenszins vreemd zyn, zo hy zyne dochter aanftonds.by zyne aankomst, tehuis ontbood. Hyfprakvan u ook nog een enkel woord, en was zeer getroffen, toen ik hem zeide dat gy u afgezonderd had... ó Ferdinand '. alles zal wel gaan... Hy had een bericht van een' vriend, aangaande den officier, die u, zo drukte hy zich uit,een' kwaaden naam aangezet had, dat deeze een braaf man, zo wel als dapper foldaat was, en aan zyn gedrag zyne bevordering tot luitenant, zonder voorfpraak, te danken had. FERDINAND. ö Willem! welke fchcone beelden worden my voorgefchilderd! Ik weet niet of ik droom of waak. Kom toch fpoedig in de hut en aanfehouw, het geen gy niet geloovcn zoud. Ferdinand Jluwt Willem een -weinig driftig in de hut; by het openen der deur, nept Willem, Emma ziende., getroffen uit: Hemel! Einds van het vierde bedryf^ ■ v y F-  TOONEELSPEL. 59 V Y F D E B E D R Y F. Het tooneel blyfi onveranderd. EERSTE TOONEEL. WALDERS, GRYP. WALDERS. Zo zyn wy dan weder by de hut!... Gryp, by myne arme ziel! ik wenschte dat ik met myn leven zyne verzoening koopen konde. De oude Kroonveld moet, volgens de berichten, die wy in de ftad van hem opzamelden, niet mak weezen: wat hebben wy niet al gehoord! Ik wanhoop, oude! Hy ftampt met den voet. 't Is verduiveld dat ik hem beloofd heb niet weder te komen. Myne voeten zouden my droomend hier heen draagen, indien myn wil 'er tegen was. GRYP. Maar, heer luitenant! als uw vriend u nu eens te gemoet kwam, dan dunkt my ware de zaak toch niets.... dan ware uw krygseed niet gebroken! WALDERS. Dat is waar, Gryp! en in allen gevalle, zo ik iets goeds voor hem doen konde, dan zcude ik het bree-  <5o LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, breeken van een' onbezonnen eed , waarby niemand nadeel konde lyden, niet achten. Wie eenen eed, aan zyn vaderland gedaan, breekt, is een fchurk; maar de braave man , zo hy onbezonnen ten nadeele zyner evenmcnfchen gezworen heeft , mag dien eed niet houden. GRYP. Recht zo, heer luitenant! Weldaadige menfchenliefde gaat boven alles. WALDERS. Waarachtig , dar doet zy, Gryp! GRYP. Zie eens! wat of dat voor een deftig oud man is, die daar ginds wandelt? WALDERS. Duivel!... dat is waarachtig Kroonveld. GRYP. Is 't mooglyk?... heer luitenant ! zie dasr dan weder een voorwerp voor een hart als 't uwe. WALD ERS. Gryp! gy moet u niet laaten zien; dat zou hinderen: wandel zo maar wat heen en weêr; gy zult ftraks 'er wel weêr by moogen wezen... ga dien weg maar op. GRYP. Goed, heer luitenant! ik wensch u we! te flaagcn. Ify gaai ter zyde af. TWEE-  TOONEELSPEL. 61 TWEEDE TOONEEL. walders, kroonveld. kroonveld komt van achteren op het tooneel, ziet Walders, en zegt, ter zyde: Ha, ha, hier zyn toch menfehen... dat fchynt een officier... hy zal my- misfehien te regt brengen... ik ga hem aanfpreekèn. walders. Ik ben uw dienaar, mynheer! kroonveld. Uw dienaar, heer officier!... dat is hier een eeuwig dwaalen... Weet gy my ook te regt te helpen? ik heb den gantfchën dag nog flechts één' mensch gefproken ; gy zyt de tweede. Ik zoude, met myn gevolg, den weg naar de ftad opryden, die my ftrafcs gewezen is, maar ziet, eene kleene wandeling doet my weêr myne koets, den weg, ja alles, uit het oog verliezen. walders. Heb ik de eer niet u te kennen, mynheer? k roonveld. Ik heb u ook meer gezien; wie denkt ge dat ik ben? walders. De heer Kroonveld. KROON-  6a LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, kroonveld. Ja, en ik meen in u den luitenant Walders te ontmoeten. ; walders. Om u te dienen. Hoe vaart mejufvrouw uwe dochter ? kroonveld. Dat weet ik nier. Zy is thans uit de ftad, en ik heb ook een reisje van vyf maanden gedaan, zonder dat wy eikanderen over en weêr gefchreven hebben. Ik verlang zeer haar te zien. Gy waart de vriend van Ferdinand, niet waar? walders. Zyn vriend ?... ach, ware ik die '. neen, mynheer! ik was zyn leerling: hy leerde my den weg der deugd kennen, en, aan zyne hand, zette ik den eerften flap op denzelvenjen aan deezen eerften flap heb ik myn geluk, itiyne bevordering, myn geruste leefwyze te danken. kroonveld, hem opmerkzaam aanziende. Dat is my zeer aangenaam... Hebt gy Ferdinand in 't kort gefproken ? walders. Ach, mynheer ! vraag my niet naar dien ongelukkigen jongeling. kroonveld. Nu, ik vraag niets; wy zullen zien en onderzoeken, wanneer ik in de ftad ben. wal-  TQONEELSPEL. 63 walders. Zo dan Hechts niet alles te laat is. kroonveld. Te laat ? ... dat zoude ysfclyk zyn. Eenig zwygen. Mynheer! ik verzoek u eens by my in de ftad een' avond door te brengen; wy zullen dan eens over het een en ander fpreeken: gy moet my meer vernaaien. walders. Tot uwen dienst. DERDE T O O N E' E L. walders, kroonveld; ferdinand en willem komen uit de hut, zien Kroonveld met Walders fpreeken, zonder gezien te worden. Willem wenkt Ferdinand weder in de hut te gaan, 't geen liy dost. Dit alles gebeurt geduurende het laatjle onderhoud des voorigen tooneels. Willem komt vóór op het tooneel. kroonveld. Ik wenschte maar dat ik myn rydtuig vond. walders, Willem ziende. 11a, gy hier, mynheer!... Willem legt zyn1 vinger op den mond, om Walders te doen zwygen, die het met een teken toont te begrypen. wil-  64 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, willem. Zo gewandeld, mynheer Kroonveld? kroonveld. Gedwaald. Dat is hier een (atans groot bosch. Ik ben myn rydtuig weêr kwyt gemakt. willem, tegen Kroonveld, ter zyde. Die officier is Walders, de vriend van Ferdinand. kroonveld, mede ter zyde. Ja, ik ken hem reeds; hy bevalt my. willem, als voren. ö, Zyn gedrag is, zo als gy weet, volgens de beste berichten veel verbeterd ; en, geloof my, deeze verbetering heeft hy aan mynen vriend Ferdinand te danken. kroonveld, als voren. ]k geloof u. . . . Overluid. Als gy Ferdinand eens mogt ontmoeten, zeg hem dan dat hy om myn gedrag niet treuren moet, dat ik hem niet baat, dat maar ik wenschte hem liever zelfs te fpreeken. w ï l l e m. Wat hoor ik? ... mynheer! ... kroonveld. Ja, Willem ! ik zoude hem al les kunnen vergeeven. willem, met tekenen van blydfchap. Vergeeven !... 6 Myn Ferdinand! l,'y gaat Jchieiyk heen. wal.  T O O N EE L S P E L. 6*5 walders, wiens biydfchap ly ieder woord van Kroonveld aanmerkelyk aangegroeid is. . Ach, mynheer! zult gy mynen weldoener geluk. kig maaken ? willem, komende met Ferdinand te rug. Zie daar dien waardigen jongeling, mynheer. Ferdinand werpt zich aan zyne voeten.. kroonveld, ontzet. Wat is dit?... Rys op, jongeling!... woont gy hier?... Waarom verkiest gy de eenzaamheid, en dat om een meisje? ferdinand. Ach, mynheer! de liefde maakt van den gevoe- ligen mensch alles, behalven een' booswigt ■ zy vormt ons hart tot de deugd... en dan is ons de eenzaamheid dierbaar. kroonveld. ö, Verlaat die treurige eenzaamheid; kom met ons mede naar de ftad; misfcbien... Ferdinand fchrikt. Misfchien zal u de gezelligheid opvrolyken. Ferdinand fiaat de oogen treurig neder, en fchud het hoofd. ferdinand. Ach, mynheer! laat. my tri eene eenzaamheid, die my dierbaar is, voortlecven; laat my treuren... totdat... ja, ik durf vry genoeg zyn , zo, onder het oog des Hemels, te fpreeken... totdat het onderli fcheid  66 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, fcheid van ftand, >n uw hart, myn geiuk niet weder. ftreeft} totdat de gelykheid ons vereenigt, voor het oog van het heelal , en voor den troon des Eeuwigen : daar zal uw hart my vryfpreeken van misdaaden , die de nyd en afgunst my hier aanwryven. kroonveld fchud hem, met hartelykheid, de hand. Myn vriend!... ik gevoel uwe onfchuld... geen onderfcheid, van ftaat zal meer myn gezigt benevelen... gy zyt waardig, myn vriend, myn zoon, te zyn. Willem en Walders zien elkander verblyd aan. ferdinand, fterk ontroerd. Uw zoon... Zogter. Vergeeft gy dan alles, dierbre vader, aan eene tedere dochter?.. kroonveld, aangedaan. Ja, Ferdinand! ik vergeef... ferdinand, met verhefing van liem. Alles?... kroonveld omhelst hem. Alles. Willem en Walders zyn in verwondering opgetogen. VIER.  TOONEELSPEL. C7 VIERDE TOONEEL. walders, kroonveld, ferdinand, willem; emma komt uit de hut, ziet haar' vader, ylt hem in de armen, en rukt zich los. Kroonveld flaat als verjieend. walders roept, zo dra hy Emma ziet: God! wat is dit ? kroonveld. Emma! hoe komt gy hier? emma. 6 Myn vader! de dweepachtige Margaretha heeft my het huis uit gejaagd. Uwe ongelukkige Emma heeft gedwaald in dit bosch, totdat de Voorzienigheid my de deur der hut deed vinden, my voor dezelve in zwym nederwierp, en in de armen van mynen waarden Ferdinand het aanzyn weder gaf. kroonveld, haar by de hand nemende. Emma!.. zyt deugdzaam! Emma flaat zich de beide handen voor 't voorhoofd: Ferdinand verwydert zich een weinig. ferdinand, ter zyde. Die weldaadige man!... 6, Ik zal het waagen.. Ik zal myn leven, alles waagen... Ik zal hem ont. dekken dat hy ons niet onfcbuldig wedervind. Hy nadert Kroonveld. Myn vader! E 2 zich  •8 LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID, Ziek aan zyne voeten werpende , en door Emma gevolgd. Kunt gy uwe fchuldige kinderen vergeeven!... Emma is moeder! Kroonveld loopt verfchrikt te rug, flaat zyne handen in een, ziet Ferdinand woedend aan, grypt naar zynen degen, trekt, en loopt op Ferdinand, dit zyne borst ylings ontbloot, toe; Emma gilt, en ryst op; Walders plaatst zich Jchieiyk voor Ferdinand. * WALDERS. Stoot toe! als ge bloed ziet, zult gy vertederd worden! WILLEM. ó Kroonveld ! in Gods naam, bedaar! KROONVELD. 6 God! moest ik daartoe eene dochter hebben, om haar met fchande overladen te zien ? Emma flaat als wezenloos achterwaarts; Ferdinand ft aart op den grond; Kroonveld vervolgt: Waarom verzwelgt ge my niet, ó aarde! heb ik nog niet genoeg geleden!... het proces is niet te vergelyken met de oneer eener dochter, die ik boven alles beminde!... rampzalig noodlot!... ach, ware zy niet geboren!... Hy loopt heen en weder: Brunner! nu kunt gy lagchen... myne bezittingen, myne dochter... wal-  TOONEELSPEL. 69 walders, die »p den naam Brunner opmerkzaam •wierd. Brunner!... hebt gy myn' oom Brunner gekend ? kroonveld. Hy heeft my geruïneerd... het proces... walders. Hemel! by is zedert drie weeken dood... ik ben zyn eenige erfgenaam. Ier zyde. Welaan, Walders! toon nu dat gy uw zedelyk geluk Ferdinand te danken bebr. Tegen Kroonveld. Ach, mynheer! matig u... Ferdinand is eigenaar van meer dan uw proces bedroeg. ferdinand, ter zyde, tegen Walders. Wat doet gy?... neen, nimmer... walders, ter zyde, tegen Ferdinand. Om uwen vader te redden?... Hy ziel hem een oogenblik aan. Ferdinand drukt hem met vervoering de hand; Iiy wil Walders inde reden vallen, die hem flerk wenkt te zwygen. Willem flaat zyne handen ten hemel. Walders werpt zich aan de veeten van Kroonveld en vervolgt: Ach, myn heer! herftcl alles... laat myn fineeken by u verhooring vinden!... Ik ben alles aan Ferdinand verplicht... uwen zegen, edele man!... KROONVELD. Sta op. E 3 Kroon.  7o LIEFDE en GROOTMOEDIGHEID. Kroonveld bedaart een weinig, en peinst. Allen zyn in de nieuwsgierigfte verwachting. Ferdinand en Emma vallen op nie^w voor hem neder. LAATSTE TOONEEL. walders, kroonveld, ferdinand, willem, emma, gryp. gryp, tegen walders. Mynheer I het rydtuig van den heer Kroonveld is niet ver van hier. Hy ziet opmerkzaam tond en word zeer aangedaan. kroonveld. 't Is niet te herdoen... welaan, rystop... bemint eikanderen... en... uwen vader! Zy omhelzen de Men van Kroonveld, die zyne hand op hun hoofd legt, en zegt: Zyt deugdzaam! Ferdinand en Emma vallen in elkanders armen; Kroonveld omhelst Walders en Willem, en loopt op nieuw naar zyne dochter, die hy aan zyn hart drukt, terwyl Ferdinand Walders vuurig omhelst, en Wil. lem in de armen loopt; Kroonveld ziet dankend ten hemel; Walders ziet dan den vader, dan de gelieven, aan, op de vergenoegdfle wyze. Het gordyn valt. EINDE.  ;By den boekhandelaar Uylenbroek, te Amfteldam in de Nes, zyn de volgende beste en nieuws-' te tooneelftukken, zo in vaerzen als profa te btkomen. H. Asfcbenbergfi, De deugdzaame Zoon , tooncelfbet f . a A.L.Barbaz.Philoctetes.op hetteiTintfCeinnos, treurfpel- * • t. \ " 1 De Nieuwsgierige, tilyPpel . ! o [ " ~ Ericia,ofde Vestaalfcb'e maagd, treurfp - .' h ï " W. Bilderdijk, Edfpus, treurfpel, en brief over den- " zeiven •'.*,,''. "' De dood van Edipus, treurfpel . . x '. Tt" -Deukalion en Pyrrha, tooneelftuk - - •" ü ' W. Bmgley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . ' De Bclagclilyke Tooneelzuclit, of 'de Liefhebbery Comedie in de War, blyfpel. . . tq . - I. de Clercq, II. z. Mcriones, koning van Kret'e treurfpel . . _ * . . g . Eduard en Eleonora, treurfpel - - • 8 •' T ———— ■ Saint Valori, tooneelfpel . - . " g ! " M. A. de Clercq , Montrofe en Amclia , tooneelfpel - - • 8 " ~ • Vanglenne, of de Karaktertoe ts, toonccirpel . . # . ■ HetGcvaarclykedcrAfiveezigbeid, tooneel fncl. . , . „ J. G. Doornik, De graaf van Sternfeld, tooneelfpel - - • s l " A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize, treurfpel •' r ' " P. G. W. Gysbeek, de Ongeduldige, Myfpel . g • * G. J. Hammius, Edlalia Mein.au, toonecli'pél . ..',"*. ". O. C. F. IIofFliam, Al ftond 'er de galg 0p > blyfpel - - : 18 : * ' De Broek, voorfpel . . - . • É representant. Jacoga, zyne vrouw. sophia, zyne dochter. de maire. Teünis, een boer. Peter, zyn zoon. klaas, een burger. een bediende» Het Tooneel is %n eene Hollandfcke 'plaats, in eens kcmr mn het huis van den Reprefentant.  D E WELDENKENDE REPRESENTANT, TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL, f EU nis, KLAAS, door een' bediende hinnengelatenl TEUN is. Ik zal eens zien of die duivelfche asterokaaten jou. meer dan me jongen zullen voortrekken. klaas. En ik zal bedaard onderzoeken of deeze reprefentan? wel ariftocraat is. teunis, Ei? hy zou niet! . . . maar jy bent een draaijer! klaas. Omdat ik geen fchreeuwer ben! teunis. Neen, omdat je voor je gevoelen niet uitkomt, klaas. Waar is de plaats daartoe? teunis^ Overal, A 4 KLAAS.  8 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, klaas. Neen, alleen in byeenkomsten waar de burger wettig is opgeroepen. t e u n i s. Waar wy ons vereenigen zyn wy altoos wettig. klaas. Ook als we een buis wilden plunderen? teunis. Hm! — dit doen wy niet. klaas. Eens het geval onderfteld . . . maar gy gevoelt alrede het zwakke van uwe ftelling — noch wat: Heb, jk niet mede myne municipaalen gekozen? teunis, Ja, wat zou dat? klaas. Niets, dan dat ik, wettig opgeroepen zynde, hiermede getoond heb boe ik dacht , namelyk , vader^ Jandsch. teünis. En ik weet andersdenkenden die toch gettemd hebbeB. klaas. Dat is braaf. teunis. Ja, maar wie hebben ze geftemd? — hunne gefykeri, klaas. Dan is bet dom. TIBN15, Recent. Klaas,  TOONEELSPEL. 9 klaas Omdat ze wel begrepen dat die niet in aanmerking zouden koomen, daar hier zo veel braave patiiottei woonen. teunis. Neen, zy ftemJen om een cabaal te inaaken. klaas. Ha, ha! tegen eene triompheerende en zo ftevig on« derlteunde party. teunis. Zy zitten niet Uil. klaas. Maar zy woelen zich dood. teunis. Non, me jongen moet dien post hebben; hy heef» dien verdiend. klaas. "Waarmede? teunis, hevig Waarmede? . . . klaas. St . . . benje in ftaat om bedaard te fpreeken? teunis, bedaard. Ja, ja, ga maar voort. klaas. Heeft hy niet dien grooten orangefchrceuwer in óv floot geüneten? teunis. Ja, daar durf ik op roemen. A 5 SLAAS,  10 DE WELDENKENDE REPRESENTANT» KLAA S. Roemen? . . . fchaam u, Tennis! TEUNIS. Schaamen? — was hy te voren niet in bewind geweest, en had hy in den twist, dien ik met Keesbuur had, niet my ongelyk gegeven, omdat ik zoon groot patriot was? ( KLAAS. Dus weerwraak ? TEUNIS, Biüyk. KLAAS. Was het niet grootmoediger te vergeeven? TEUNIS. Neen, 't kwaad moet gestraft worden. KL AA S. Door den rechter. TEUNIS. Door het volk. KLAAS. Zyt gy dan het volk ? TEUNIS. Ik behoor 'er toe. KLAAS. Dus, .wanneer gy zegt: Klaas moet hangen , dan fnoet hy hangen ? dan heeft het volk het gezegd ! TEUNIS. Ochi loop . . . maar daar is de reprefentant. TWEE.  T00NEEL8PEL. II TWEEDE TOONEEL. fi E VORIGEN, DE REPRESENTANT. DE REPRESENTANT. G oeden morgen, burgers! vergeeft my dat ik uliedeR heb Iaaten wachten. KLAAS, Dat is niets, mjphé . . - burger! wil ik zeggen. DE REPRESENTANT. ó, Die tytcls . . . of ge my burger, reprefentant, pf mynheer noemt, 't zyn alle tytels; 't is my volkomen 't zelfde; ik zie volffrekt geene reden waarom den een* boven den anderen te verkiezen. — Hy, die trotsch is op den eenen of den anderen, is een gek, die'er ééns menfehen gevoelen naar taxeert, is allerdomst, en die 'er iemand om haat . . . verdient naauwlyks den eernaam: mensen. — Maar wat was uwlieder begeeren? TEUNIS. Burger, muncfepaal! je weet ik heb voor me zoon verzocht om die commiesplaats, die open is, en ik heb gehoord dat jy die begeeven kunt , en daarom kom ik nou by je , met Klaas, die 'er ook om ftolefteert, en die me dat gezeid beeft, en gevraagd om fameiJ naar jon toe te gaan. DE REPRESENTANT. Ja, goede menfehen ! die post is open, men heeft my bet begeeven van denzelven overgelaten, en, dewyl 'er flechts twee folicitanten zyn, namelyk gy beiden, het on-  12 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, onderzoek naar uwlieder caracter en gedrag aan my verzocht. Ik moet my in deezen van myn' plicht, naaf behooren, kwyten, als vertegenwoordiger des volks; maar ik ken u heiden, noch uw' zoon genoeg; — ik moet eerst onderzoeken . . . TEUNIS. Me jongen is een groot patriot, en verwenscht alle de aris . . . DE REPRESENTANT. Stil ... zo 'er geene redenen zyn die voor zyne menschlievendheid en eerlykbeid pleiten , dan is hy niet meer dan een ander bevoegd. TEUNIS. Wat! trek j'y een' goed' patriot niet vóór? DE REPRESENTANT. Zo hy te gelyk een braaf man is , ja , maar anders ■ niet — deugd geeft verdienste, maar geen beerfchend fystema. Maar gy,burger! wat hebt gy in te brengen? KLAAS. Ik vraag eenvouwdig om den post van commies. DE REPRESENTANT. Op wat grond ? KLAAS. Ik ben burger, en bloos niet voor het onderzoek naar myn caracte-r. I)E REPRESENTANT. Nu, burgers! ik beloof u, ik zal de nodige informatiën neemen, en, hebt gy beiden even veel vereischten, dan zal het lot bellisfen; zo niet, denk dan, gy, die  TOONEELSPEL. 1$ die den post niet krygt: hy was myn biocder — en bezat meer deugd. teunis, ter Z'jdt. Of was meer begunstigd! Ik zal het hem inpeperen als me jongen het niet krygt. de representant. Ik zal 'er fpoedig werk van maaken , want ik weet by bevinding hoe zeer de nieuwsgierigheid onaangenaam is, wanneer de zaak ons belang betreft. klaas. Wy beveelen ons. de representant, ter Z"jdt. I Ons — dat is vreemd. teunis. Adi, burger munefepaal! de representant. Goeden morgen, burgers! DERDE TOONEEL. de representant, alken. beveelen óns! — dit is een fchoone trek, diff Biy voor dien man inneemt — hy denkt wél. — Welk een post is die van een' volksbefiuurer! — toen ik» vóór twee maanden, door het volk, tot dien post gekozen wierd, dacht ik niet dat zo veele onaangenaamheden dien verzeilen zouden — men mistrouwt my —1 waarom? omdat men my niet genoeg kent, omdat ik my te voren fchuil hield, en met de omwending van zaa.  34 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, Kraken niet, als de faam, liep trompetten! ach! hoe weinig kent men myn hart , dat voor het vaderland flaat, dat, ten dienst deszelven, den dood trotfeert! VIERDE TOONEEL. DE REPRESENTANT, JACOEA. JACOBA. W ei, myn lieve! wat hebt ge 't van den morgen weêr vreeslyk drok! Zedert uw mtmicijjaajfcbap kan men u naauwlyks te zien krygen. _ Wat moesten die boereri hebben? DE REPRESENTANT. 2y kwamen beiden om een atnpt, dat open is. JACÓB A. En ze krygen het beiden ? DE REPRESENTANT. Wanneer het zich-in twee deelen fplyt, misfchien. JACOBA. Kom» gekheid — maar wie bevalt u 't best? DE REPRESENTANT. Wel, de jongfte komt my zeer wél voor. J iCO BA. t>e oude is toch een fter'k patriot. DE REPRESENTANT. Indien het pnrh'otisme zich naar uitroepen laat taxeeten, dan, ja' maar ik verlang zyn' zoon eens te hooren.  töönèeLsPeL. i5 JACOJA. Wel, dat is die Peter , weetje niet , die laatst dien kraaijer in de iloot faieet. DE REPRESENTANT. Ja, dat weet ik al te wel 1 J ACÖEA. Had hy daar dan geen gelyk in? DE REPRESENTANT. In het mishandelen van zyn' evenmensen? JACOBAi Gy zyt toch byzonder in uw oordcel. DE REPRESENTANT. ó ! De waare patriot denkt geheel anders, öveï het motto van onze publicatiè'n, Vryheid, Gelykheid, Croederfchap, dan hy, die zyn hoofd vol revolutionaire denkbeelden heeft, en, naar die, de gevoelens van anderen fchat. De vryheid is by hem niets dan: aan niemand onderwerping verfchuldigd te zyn, dan aan de wet; de gelykheid heeft by hem flechts tot de rechten, niet tot de rangen en bezittingen, betrekking; de broederfchap' is by hem onbepaald» dan, wanneer zyn oogmerk met dat van alle andere burgers gelyk is,namelyk het behoud van het vaderland , zyne en zyner medeburgeren moeder ... zal hy dan zynen medeburger, omdat by van hem in denkwyze verfchilt, verwerpen , fchenden,' flaan? — neen, hy veroordeelt flechts zyne denkwyze, niet zyn' perfooii.  aó" DE WELDENKENDE REPRESENTANT* J A C O B A. Gy hebt zekerlyk wel wat gelyk. Maar, ge weet. Peter heeft zin in onze dochter? DE REPRESENTANT. Ja, en ik zou, als zyn caracter goed is, 'er misfchien niet tegen zyn; te meer daar hy zich, toen hy op 't comptoir was, zo zeer boven zyn' ftand verheven» en zo veel vorderingen in de letteren gemaakt heeft — maar gy weet ook hoe trotsch onze dochter is? JA COB A. Helaas! ja; wy moeten haar herinneren dat de gelykheid geene trotschheid duld , en wel door dit middel .. . daar is zy zelf. V T F D E T O O N E Ë L> DE VORIGEN, SOPHIA. SOPHI A. Vader! daar is die Peter, weetge ? die boeren jon* gen, die voor een' boer een zo gunstig gelaat heeft; hy wil u fpreeken. DE REPRESENTANT. Voor een' boer ? heeft dan een boer minder aartfpraak op den weêrkaatfenden glans der deugd, dan de zogenaamde fatfoenlyke man? SOPHIA. Dat juist niet; maar de gemeene man zit 'er toch ahyd in. D E  TOONEELSPEL. 17 DE REPRESENTANT. Waarin?-in uwe verbeelding? sophia. Ia de houding, gelaatstrekken, gang, in de . . . DE REPRESENTANT. ö, Als hy maar niet in het hart zit. sophia. Daar kan ik niet over oordeelen, in deezen jongeling. DE REPRESENTANT. Hoor eens, Sophia! — hy bemint u, zo ik hoor. jacoba, zagt. Gy valt ook zo met de deur in 't huisl DE REPRESENTANT. Ik ben oprecht. — Wilt gy met hem trouwen, z» zyn hart u waardig is? sophia, blozende. Welk eene vraag, vader? — met een' boer? DE REPRESENTANT. Laat den boer dddr — trouw met den braaven jongeling. sophia. Ik wil niet trouwen . . . DE REPRESENTANT. Maar — wy laaten hem te lang wachten — roep hem. sophia, naar de deur gaande. Peter! kon» maar binnsn. ZES-  l8 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, ZESDE TOONEEL. de vorigen, peter» peter. Burger, ik groet u! dag, mevrouw! de representant dl J A c o B a. Goeden morgen, Peter! peter. Myn vader zal u zeker van myn verzoek onderricht hebben, burger? de representant. Ja, maar ge weet dat Klaas ook om dien post verzocht heeft, en dat gy, beiden my daardoor de zaék zeer moeilyk maakt? peter. Ja, alle eerlyke burgers flaat het foliciteeren vry, en Klaas is in allen opzichte een braaf man ; hy verdient aanmerking. de representant. Bravo, jongeling! dit is wél gedacht — uw' mededinger te pryzem peter. Hoe! zoude ik, omdat hy met my één oogmerk heeft, zyne deugd verdonkerenV dat waare Hecht, zeer flecht. de representant, tegen Jacoba, ter zyde. Schoone gevoelens! Jacoba, tegen den Rep_refentant, ter zyde. Ja, in de daad, h3  ■TOONBELSPEE de representant, tegen Peter. Maar als gy dien post niet krygt zal uw vader geweldig boos zyn. peter. Ach ! vergeef hem dit; — hy is goed , maar wat eigenzinnig , en wat hevig in het patriotisme; — ik wenschte wel dat hy een weinig bedaarder dacht. de representant. Jongeling! hebt gy anders geen beilaan, als u deeze post ontgaat? peter. Ja, burger! maar . . . gy zyt voor de oprechtheid; en daar wy thans dagen van vryheid en gelykheid bekeven, mag ik u bekennen dat ik 'er niet om zoude verzoeken, zo ik, zonder denzelven, een meisje dat ik onoverwinlyk bemin, durfde vraagen. de representant. Wel, mag ik vraagen, wie? peter. Durf ik u zeggen dat ik . . . de representant. Ga voort! peter. Uwe dochter bemin? sophia, ter zyde. Daar hebben wy het! —ach, was hy geen boer! maar ft'andvastig, Sophia! jacoba. Hoort gy dit, Sophia? Bi si»  £p DE WÉ1DENRENDË REPRESEKT4NTS SOPHIA, Ja, moederl ik hoor het. de representant. En > wat zegt gy ? sop h3 a. Gy weet myn gevoelen. Zy vertrekt. ZEVENDE TOONEEL. de representant, jacoba, peter. de representant. Dat is aan dien kant geen gunstig vódrteeken» Beter! peter. Helaas! neen; —in dit geval alléén zou ik wenfehea van hooger rang te zyn. de representant. Zó? gy leest in haar oog, dunkt my! peter. Ja ; maar het gevoel van meerdeiheid zit in haar hoofd, niet in haar hart* de representant. Hebt gy Lavater gelezen/ peter. Ja, en zyn raad, om my op myn eerfte Pbifionomiesch gevoel het meest te verlautcn, my alléén ten nutte gemaakt, uit zyn geheel.werk. De  T O O N E E L S P £ L. 2Ï De Repvfentant en Jucoba zien elkaêr ver. wonderd acn. PETER. Ach! dat uwe dochter ook iets voor my gevoelde, en dat uwe meerderheid in Tang ons niet fcheidde! de representant. Weet ge hoe ik hierover deck , Peter ? in zaalten die het hort betreffen is deugd de eenige verdienste; in zaaken die het vaderland , den algenieenen mensch betreffen, is, volgens de orde der dingen , door den Schepper voorgcfchreven, verfchil in bediening, in rykdom , volftrekt noodzaaklyk , maar dit verfchil moet nimmer de zaaken van het hart bepjalen — die zyn te 'verheven, om zich door ftof te laaten beperken. In zaaken van den kryg is onderfcheid van rang even onontbeerlyk als in het talryk huisgezin, dat van vader en beftuurdcr, tusfchen kind en leerling. peter. Burger! ik ben het volmaakt met u eens. de representant. Maar ge moet nu daarom niet denken dat ik u myne dochter zó maar geaven zal ! — neen ; ik zal wel degelyk onderzoek doen naar uw caracter, gedrag, en naar de neiging tnyner dochter; — zy is de hoofdperfoon in het ftuk, en — moet nimmer de Voorzienigheid befchuldigen , haar een' vader te hebben gegeven die haar hart ketende , terwyl hy : vryheid des vaderlands! riep. B 3 **•  22 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, " peter. Burger! ik dank u voor de ontdekking van uw edel haic; — en den Hemel, voor een' regent als gy . . . vcrfchoon deezen uitroep! — grootheid treft my altoos. de representant, getroffen, hem de hand gevende. Nu, jongeling! ik zal ten Tpoedigften naar alles verneemen ; wy moeten eikanderen nader kennen. Verfchoon my, ik heb nog veel te' doen. peter. Vaar wel, burger! aan u, mevrouw! beveel ik my insgelyks. JACOB A. Ja, Peter! aan my zal niets ftaan; — aan myne dochter veel; en — misfchien aan het lot, het andere. Peter vei trekt. A G T S T E TOONEEL. de representant, jacoba. de representant. w W el, Coosje, wat zegt gy? jacoba. Hy bevalt my uitmuntend. de representant.' Niet te fpoedig met uwe loffpraak! JACOBA. ó! De laster komt zelden te laat, noch de loffpraak te vroeg. DE  T O ONEELSPE L. 2S DE REPRESENTANT. Dit laatfte niet aliyd.— Nu, ik ga eens onderzoeken naar beider gedrag. Dat is nu meer of min lastig dat ik zo weinig lieden ken , omdat ik al te mifantropiesch geleefd heb , zedert 87. Ik heb gelegenheden verzuimd om veel menfehen beter te leeren befchouwen, dan ik dacht dat zy waaren. — God dank, dat de waereld zo boos niet is als men ons sltyd wysmaakt! — een vlek, hier en daar, op een marmeren beeld, vermindert deszelfs innerlyke waarde niet. jacoba. Gy hebt gelyk, philofoof! DE REPRESENTANT. Nu, tot ftraks. NEGENDE TOONEEL. jacoba, alken. Allerlei vreemde kluchten! —'t komt my, met.dat alles , voor een beste jongen te zyn ; hy heeft niets vnn een' boer, dan alleen zyne kleding en genacht. Wat zegt het wie wy zoon noemen, als zy flechts niet aan een' deugniet word uitgetrouwd? — wy zyn toch allen gelyk, in de geboorte, in het huwelyk, in het graf, voor den troon des Eeuwigen ... en dan zouden de fusfchenöogenblikken ons eene denkbeeldige ongelykheid opleveren, die den Schepper zeker niet bedoelde, daar hy de hoofdpunten van ons beftaan gelyk maakte! Maar, wie komt daar den trap opftuiven ? . . . B 4 TIEN.  $4 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, TIENDE TOONEEL. JACOBA, TEUNIS. TEUNIS. Is je man niet te huis, burgeres? JACOBA. Neen; maar hoe komt gy zo driftig aanloopen? TEUNIS. Wel, omdat ze my zo aanftonds gezegd hebben dat Klaas commies is geworden, en de duivel haal'me! hy heeft nog nooit iets voor de goede zaak gedaan, zo als myn jongen . . . kyk, die zou 'er zich dood om vechten. JACOBA. Neen, burger! 't is nog niet beflist, en ik denk dat bet lot de zaak wel zal afmaaken. TEUNIS. Het lot? ... en daar zal ik niet meê te vrede weezen. Ik heb het eerst geftolefteerd, en nou komt die Klaas , lang na my, en ik zou dulden dat hy 'er misfchien meê heen ging . . . neen ; die verdoemde asterokatie! JACOBA. Ja, daar moet ge met myn' man zelf over praaien; dat is myne zaak nietl TEUNIS. Dat zal ik mst al de burgers doen; — ik ga hem zoeken. ELF-  TOONEELSPEL. 2$ ELFDE TOONEEL. jacoba, alleen. Ik hoop maar riet dat ze myn' braaven, weldenkenden man ongelegenheden zullen aandoen. T WA A L F D E TOONEEL. JACOBA, SOPHIA. SOPHIA. y jruyt ge alléén, moeder? jacoba. Ja, wat is 't? hebt ge gefchreid? SOPHIA. Ik? wel neen — waarom zou ik fchreijen? Zy keeit zich om, en veegt een' traan af. jacoba- Wil ik dat eens naden ? . . . Zy ziet haar jierk aan. Omdat Peter maar een boer is. Ha ha ha! heb ik het ook wél? sophia, achterhoudend en langzaam. Ja , lieve moeder l ik wil wel bekennen dat als hy hooger van afkomst was, dat . . . Schielyk. Maar nu wil ik hem niet hebben, al wasbynógzoryfc. jacoba. Bedaar — wie vergt het u ? ë 5 se-  i6 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, sophia- Och ! 't was ook maar om d.-.t UE. my zo fterk aanzag. jacoba. Maar nu in ernst — zoud gy dan waarlyk , indien hy een braave jongen was, hem, omdat zyn vader een boer is, niet hebben willen, daar gy weet dat uw vader middelen genoeg heeft om hem van een' boer tot een' fatfoenlyk' man te maaken? SOPHIA. Hy blyfc toch altyd boer. jacoba, Burger, wilt gy zeggen ? SOPHIA. 6 ! Het onderfcheid van rtand blyft toch altyd. — Neen, ik zou hem nooit kunnen trouwen. jacoba, heengaande. Nu, nu, wy zullen zien — het is r.og in tang zo ver niet. — Ik kom zo weêr ; gy weet, ik heb beneden nog iets te doen. DERTIENDE TOONEEL. sophia, alleen. J~a , ik gevoel het: hy heeft, helaas! meer vermogen cp myn hart dan hy moest; —by beeft zo iets groots in. zyn oog, ieis ... ik weet bet niet, dat. . . zeker nog eens een meisje gelukkig zai maaken, gelukkiger dan de ftand, de rykdom , de eer . . . welke barfen®* fchim-  TOONEELSPEL, 2/ fehimmen zyn die allen, by het gevoel van het hart! maar — voor my is hy niet — ach ! ik zou myzelve verfoeijen , zo ik den Hand waarin ik geplaatst ben zó zeer verlaagde, door — een' boeren jongen, by is toch van afkomst niets meer, te trouwen. — Neen, de hartslocht moet zwygen , daar het gevoel van meerderheid fpreekt; ondertusfehen is de hartstocht eigen aan onzen natuur, daar de hooge of laage Hand flechts eene toevalligheid is die met ons hart niets moest te maaken hebben; als ik nu eens eene boerin was dan was het geval geheel omgekeerd ; zie, dan was het my eene eer dat hy my beminde . . . ó waeréld ! — maar ik moet zo ver niet denken. — Ach, was! ... ja , wat wensch ik . . . VEE UT I E N D E TOONEEL, sophia, eln bediende. de bediende. Och, heerejé! juffrouw! waar is mevrouw, waar is mevrouw ? sophia, ont/leuL Wat dan, wat is 'er? de bediende. Och! roep toch uwe moeder . . . sophia, naar de deur gaande. Hemel! wat is 'er toch te doen? Moeder, moeder! 1 VXE-  Z2 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, VYFTIENDE TOONEEL. de vorigen; jjscoba, driftig inkomende. de bediende. Och, heerejé, mevrouw! daar hebben ze mynheer beet; ze floepen hem langs de ftraat, en doen niet als roepen, weg met den asteroknat . . . jacoba. Myn man . . . ó myn God! Zy valt op een' floel neder. sophia. ó Myn lieve vader! . . • Moeder , wat zullen wy beginnen? jacoba. Hemel! bewaar hem! — 'legen den bediende. Schurk! gaat gy uw' beer niet helpen? de bediende. ' Ach, mevrouw! wat zal ik beginnen? ze hebben hem In het huis der gemeente gebragt. jacoba. ó Deugd, ó biliykheid! onderfteun myn' dierbaaren echtgenoot! Met moed, tegen Sophia. ó! Zy kunnen hem niets doen — hy is eerlyk en braaf, en — 'er is een God! Schrei niet, lieve kind! soraiA, fchreijende. Ach, myne lieve moeder! ^a-  TOONEELSPEL. 2? ja co-ba, tegen den bediende. Ga fchifelyk , en zie of gy iets van het lot van uw* heer verneemen kunt — fchielyk, fchielyk! Hy gaat heen. ZESTIENDE TOONEEL. jacoba, so.eh.ia. jacoba. A ch ! ik heb het wel gezegd : hy moest den post van reprefentant niet aangenomen hebben — hy denkt veel te byzonder, om by het dom gemeen bemind te blyven — Hemel! wat zal van dit alles wofden ? sophia, fchreijende. Dat doet vast die dolle Teunis; die hééft al zo dik. wyls vader voor ariftocraat uitgefchokten, en hy heeft eene heele party op zyne hand . . . ó myn vadei! wat zal nu uw lot zyn ? jacoba , haar by de hand nemende. Sophia! de deugd moge onderdrukt worden ... geloof my: zy zegeviert des te luisterryker! sophia. Ach, lieve moeder! had ik iets van uwen moed!' JACOBA 6 Myn kind! gy kent de rampen deezes levens niet genoeg, om dien moed te bezitten. $0*  30 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, sophia, iets bedaard. ■ Ja—uw voorbeeld geeft my krachten! —.'er zyn braaven die vader ook niet zuilen verlaaten , en — ó ik gevoel het, 'er is eene Voorzienigheid! jacob a. Ja, lief kind ! kom, omhels my.- Ach, hoe ongelukkig is het land dat zyne beftuurders miskent! — Neen, de waerejd is nog niet gefchikt voor de deugd , voor de verlichting , die de vryheid en gelykheid van zich af doen ftraalen. Ach ! waaren 'er geene ongelukkige flachtoffers . . . maar, wie komt? ZEVENTIENDE TOONEEL. de vorigen, de maire. de maire. -Mevrouw! gy weet het zeker al? jacoba. Ja; wat is 'er toch met myn' man te doen ? sophia. In 's hemels naam! waar is vader? de maire, Stil, de zaak is niets ; zy kunnen hem niets aanwryven; hy is te zeer bekend; vrees niets; ik kom hier expres om u gerust te (tellen. jacoba. Maar waarom is het toch? de  TÖONE ELSPEL, 31 DE MAIRE. Och! Teunis, die dolleman , heeft eenige fchreeu-' wers op zyne hand weeten te krygen,en wil hem afgezet hebben, omdat zyn zoon het ampt niet krygt waar hy om gevraagd heeft; dit is de heele historie. De zoon fpant alle zyne vermogens in om te bewyzen dat uw man gehandeld heeft zo als hy, als ïeprefentant, moest; en reeds is de burgery opgekomen , en eischt hem te rug , en in zyne eer herflxld, dat weldra gebeuren zal. JACOBA. God dank! DE MAIRE. Ja, zó is het; al meent men het nóg zo wél-, men kan toch nooit eer behaalen by een wantiouwig volk. — Adieu, dames! ik moet heen, om verder order te Hellen. SOPHIA. Ach, burger! doe uw best. DE MAIRE. Geen gevaar! A G T TIENDE TOONEEL,. JACOEA, SOPHIA. JACOBA. Zeide ik het niet? — ó! De deugd heeft glans ge¬ noeg van zichzelve, zy behoeft dien niet van de toe- (temming van het gemeen te ontleen en. 8 O-  5 2 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, SOPHIA. f Nu hoop ik toch dat vader zyn' post zal nederJeggen. JACOBA. Dit durf ik niet hoopen , Sophia ! — ach , mogt ik het hoopen! — Zyne drokte verveelt my genoeg, dat verzeker ik u. Welaan, lieve Sophia! laat ons nu met geduld nadere tyding afwachten. SOPHIA. Het moet een Hechte knaap weezen, die Teunisl JACOBA. Het is zeksrlyk niet fraai gehandeld; maar . . . SOPHIA. Is 'er nog een maar, lieve moeder? JACOBA Hoor, Sophia! wy moeten der menfehen daaden altyd beoordeelen naar de oogmerken , en naar bet geftel van den daader. Verbeeld u, in deezen man, een' groot' voorftander der vryheid; verbeeld u de weinige gelegenheid , die hy gehad heeft , altoos bezig zynde met de boerdery en het land , om te onderfcheiden de dryfveêren van den waaren patriot en den ariftocraat; verbeeld u hem van een driftig geitel te zyn . . . hoe ligt is dan de zonderlinge, wel oprechte, maar in veel gevallen achterhoudende, aart van uw' vader, in het oog van een' man als Teunis, zucht tot zelfverheffing geworden ? — hy heeft misfehien veel hooren fpreeken van eigenbelang , nuar noch nooit gedacht aan zichzelv' te vraagen of 'er toch geen ge-  TOONEELSPEL. 33 geoorloofd eigenbelang is, en zie daar eene reden om alle eigenbelang ariftocratie te noemen, voor een' niet onderfcheidend genoeg oordeelend' mensch ; hy heefc welligt gedacht dat myn man, dien hy niet genoeg kende, zyn eigenbelang op het oog had , omdat hy zich niet genoeg omtrent het Franfcbs patriotismus uitliet, en aan weinigen zyne denkwyze bekende; en, dat, helaas! in deeze dagen, alles overtreft, myn man bc hoorde, naar allen fcbyn van kleding en huishouding, tot een' hooger kring dan dien van den boer; dit laatfte bederft alles; men vertrouwt de ryken niet, omdat zy te voren zich op hun geld te veel lieten voorlhan, ondat fommigen de armen knevelden , zich met hunnen arbeid, met hun zweet, vetmestten, dat is toch in de daad zo ; en zie daar , in de oogen van den boer, eene nieuwe reden om alle ryken te wantrouwen. SOPHIA. Maar, lieve moeder! het is toch laag, om dan de zaaken tot zo een uiterfte te dryven. JACOBA. Dit item ik u toe , Sophia ! maar de vaderlandfche yver doet ons vaak de zasken tot het uiterfte dryven. — Gy weet hos veelen een Guillotine in ons vaderland wenfchen, omdat zy begrypen dat de menfehen niet dan door den dood tot zwygen kunnen gebragt worden; — zy vergeeten de wraakzucht van de broederfchap te ondetfeheiden, en gevoelen niet hoe zelfs vreemde natiën beeven op de tyding eener bedaarde , zagte cn C wel-  34 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, weldaadige regeringsform in ons vaderland , die de broe-' derfchap bevordert, en de grootmoedigheid inhaarfchild voert ; zy zien ook niet dat de vernielende twist en tweedragt juist word aangeftookt door hevige middelen, gelyk, in het iighaam van een' zieken, geweldige medicynen de ziekte tegen dezeive doen opbruisfchcn,. en vaak doodelyke gevolgen hebben. sophia. Ik geloof dat gy gelyk hebt, moeder ! maar ik kan het hem toch niet vergeeven. Ter zyde. Ik weet hét niet , de zoon is toch vast zo Hecht -niet. jacoba. My dunkt, ik hoor iets. sophia, naar de deur gaande. Daar is hy . . . moeder! . . . N EG E NTI E N DE TOONEEL. de vorioen, de representant, peter. jacoba. God dank ! . . . zyt ge daar ? . . Zy omhelst den Keprefehtant. Memel! wat heb ik ongerust geweest! de representant. En ik voor u, niet voor my. - By, wiens geweten zwygt', vreest geene befehuldiging. PB'  TOONEELSPEL. . $$ •PETER. Mevrouw! vergeef aan myn' vader . . . JACOBA. Spreeken we daar niet meer van, Peter! — gy hebc u wel gedragen. PETER. Niets is in (laat om my de deugd te doen bevlekken, of de onderdrukte onfchuld zonder hulp te laatcn, zo ik iets verrichten kan. SOPHIA. Ach, myn vader! hoe is het toch? DE REPRESENTANT. ó, Beklaag my niet, maar beklaag het wantrouwen van de natie in haare wettige vertegenwoordigers! Peter! verzoek uw' vader hier te koomen; ik verwacht Klaas ook; gy zult, in de tegenwoordigheid uws vaders, om het ampt looten. PETER. Burger! verfchoon my, ik loot niet. DE REPRESENTANT. En waarom niet? PETER. Omdat ik het affta aan Klaas, die 'er geen geweld om gepleegd heeft. DE REPRESENTANT. Hoor; zoud gy, vóór dit geval, niet geloot hebben? PETER. Ja. Ca »*  3f5 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, de representant. Nu, het geval blyft hetzelfde; — Klaas foliciteert. gy ook; en ik heb van u beiden zeer goede getuigenis bekomen; het looten was bepaald — denkt gy dat ik my van billyke voornemens zo ligtelyk laat aftrekken? peter. Welaan — ik zal looten. Daar is Klaas reeds. TWINTIGSTE TOONEEL. de vorigen, klaas. klaas, allen groetende. Ach, mynheer! had ik dit kunnen denken, ik had alles afgedaan. de representant. Waarom ? KLAAS. Omdat ik dit niet zou geduld hebben, de representant. Hoor: ik zal juist nu in de gelegenheid zyn om myn gevoelen aan den dag te legden. De Reprefentant fchryft twee kleene briefjes. jacoba, ter zyde, tegen Sophia. Hemel! daar is Teunis. sophia-, ter zyde, tegen Jacoba. My dunkt, wy moesten maar naar binnen gaan, wy hebben hier niet nodig. de  TOONEELSPEL. 37 de representant. Neen , Coosje ! blyf — gy ook , Sophia ! ik heb niet u ook aanftonds nog een woord te fpreeken. sophia. Zo als gy 't verkiest, vader! Zy zetten zich. LAATSTE TOONEEL. de vorigen; teunis, met den maire, inkomende, en groetende. de representant, tegen Teunis. Burger! het is thans tyd dat wy tot de loting overgaan. Zo gy nog twyffelt aan de bil'ykheid van dit werk, welaan, breng uwe gevoelens in , en ik zal u hooien. teunis. Ja, wat zal ik nou inbrengen?— hetzelfde dat ik je van te voren zei, dat myn zoon het eerst geftoles.teerd heeft , en meer voor de goede zaak gedaan heeft dan Klaas. de representant. Wilt gy een accoord hooren? teunis. Welnou, wat dan? de representant. Hoor: ik ben ryk genoeg; — als uw' zoon het ampt ontgaat, dan zal ik hem een jaarlyks inkomen C 3 toe-  38 DE "WELDENKENDE REPRESENTANT, toeleggen van zo veel als het opbrengt . . . wat z*gt gy? Teunis, ontzet. Burger! je bent . . . edelmoedig! de representant. En het ecrfte ampc dat ik weder begeeven kan is voor hem. De Maire, Klaas en Peter , zien elkander ftüzwyg'end, veelbetekenend aan. TEUNIS. Burger! vergeef me wat ik gedaan heb ,.. . je . . je bent geen asterocaat ... je bent een braaf man . . . en waar ik je van dienst kan zyn, fpreek maar, ik zal je nooit weêr kwaad doen, en geen mensch. de representant. Neen, Teunis! gy ontmaskert u —gy zyt een eigenbelangzoeker. — Is myne gunst u genoegzaam oai u van gevoelen te doen veranderen? Zich tot den Maire wendende. Gy boort het , burger maire ! hoe ver het eigenbelang iemand, die 'ereene ander om ftraffen wil, zichzelv' doet vergeeten. Schaam u , Teunis! — waare het ampt door u gevraagd, ik zou aan het volk niet kunnen verantwoorden bet aan zulk een' ariftocraat gegeven te hebben, maar, nu het door uw' zoon gevraagd is . . . welaan, Klaas! gy zyt de oudfte! Hy fchud de twee briefjes in zyn' hoed. Trek!  TOONEELSPEL. Z9 Trek ! -- Nu gy, Peter! Zy openen Leiden hunne briefjes. KLAAS. Burger! het lot gaf het my. DE BliPRESESTAKT. Ik wcnsch u geluk! — Zie daar , Teunis! het naar recht en billykheid, ten ovcrftaan van den maire, uitgevoerd. DE MAIRE. Volkomen, en niemand knn 'er iets tegen zeggen. Tegen Teunis. Nu nog een woord tot u, burger! Zo het weêr gebeurt dat gy dergelyke zaaken , als van daag , onderneemt , dan ben ik , die ter bewaring der veiligheid .des volks aangefteld ben, verplicht u als oproermaker te ftraffen. TEUNIS. Ja , jylui hebt de magt in handen — Je bent de ftsrkfte. DE REPRESENTANT. Gy kent ons niet, Teunis! Kunt gy ons bewyzen dat wy iets getrokken hebben van onzen post als reprefentanten? ik daag u hiertoe uit! . . . Gy zwygt, offchoon gy regt tot fpreeken hebt? Wilt ge myn' raad hooren ? verdenk nimmer weêr van ariftocratie uwe vertegenwoordigers, vóór gy 'er gegronde redenen toe hebt, breng dan, als gy die hebt , uwe belangen by de burgery in ; beflist te famen , maar verban alle eigenbelang eerst uit uw eigen hart. Geloof ondertusfchen C 4 niet ,  40 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, niet dat ik immer op wederwraak zal bedacht zyn. _ Neen, burger! zo heilig ais my myn-plicht is, dien ik, ten koste van myn leven, niet zal te btfiten gaan, ; wars ben ik van alle wederwraak: _ zie op de proo. of ik de waarheid fpreek. DE MAIRE. Man! gy zyt eenig in uwe foort. DE REPRESENTANT. Omdat ik myn' plicht doe , en de broederfchap betracht?-Denk ook niet, Teunis! dat ik myn' post vóór den tyd zal nederleggen - neen — ik heb my aan de burgery verbonden, en mag my zelf niet ontdaan. — Wie geen onaangenaamheden voor zyn vaderland over heeft, is het genot der vruchten van de waare vryheid onwaardig. Hoe gelukkig zal de waare volksvrind zyn, wanneer hy , als de bazuin der eeuwigheid hem uit zyne zagte rustftede wekken zal, zyn nieuw vaderland te ;;tmoete yit, en daar het loon zyner vaderlandsliefde in eiken daauwdrop ziet glinsteren! Mogt deeze gedachte elk befhiurer , ieder ingezetenen bezielen, welk een gezegend land zou het onze zyn! Tegen Jacoba en Sophia. V , myne dierbren ! moet ik dien jongeling Ieeren kennen : toen ik tot aan de poort van 't huis der gemeente gefieept wierd door het volk , kwam hy aanJoopen, zag my, drong door de menigte, riep: houd op, burgers! als gy zo uwe braave reprel'entanten behandelt, op de aanmaning van éénen burger, wie zal in het vervolg u vertegenwoprdigen willen ? — braaven ! helpt  T00NEELSPEL1 41 helpt my; wy mosten hem redden ! _ en ik ben myne fpoedige vryheid aan hem verfcbuldigd; — zy lieren my los; de anderen kwamen te hulp; riepen: Lang leve onze braave reprefentant! en geleidden my, onder duizend zegenwenfehen, tot aan huis. JACOBA, Peter de hand toereikende. Braave Peter! iïy kust haare hand. Ontvang onzen dank! Pifter ziet belangryk'naar Sophia. SOPHIA. Ook den mynen! Zy keert haar aangezicht van hem af, bedekt haare oogen met ééne hand, en reikt hem de andere, die hy vuwig aan zyne lippen drukt, en niet fchynt te kunnen loslaaten. DE REPRESENTANT. Sophia . . . zie, dat deed die braave boer . . . wat deed de heer v.m het kasteel, myn vrind?... hy ftond op zyne teenen, en keek , heel interesfant, hoe het zou afloopju. Sophia keert zich om, ziet Peter Jlerk aan, hy wederheerig, terwyl hy hiare hand nog vast. houd; zy nadert hem , en eensjlags omhel' zen zy elkander. TEUNIS. Wel, wat henker nou! Is dat vryagie geweest? JACOBA, Dat fchynt zo . . . heb je 'er iets tegen? C 5 TEtr-  i;1 DE WELDENKENDE REPRESENTANT, TEUNIS. Wd neen ik. — Burger munefepaa!.' dat is te veel goedheid . . . nou zie ik het, je erkent ds gelykheid. I)E REPRESENTANT. Misfchien beter dan gy, op die oogenblik. Maar, Peter ! dat mishandelen van dien man , voor eenigen Tjfd, was niet fraai. PETER. Neen, burger! maar wat doet een jongeling, als hy gefird vvordj' en zo hevig gefard word? DE REPRESENTANT. Dat is wat anders. — Nu, Sophia! is 'er de boer uit? SOPHIA. Myn vader! ik beb hem met veele faietjonkers vergeleken, en bet facit opgemaakt. DE REPRESENTANT. En dat is? SOPHIA. Deugd veradelt, maar geen kleed of ftand! DE REPRESENTANT. Éraaf meisje! ornhJs my. Hy omhelst Sophia, en yereenigt hen. God zegene u! . . . Coosje! zie hier uw' zoon! JACOBA, door Peter omhelsd. Wees altoos een braaf man, zoon, en burger! PETER. Ileilryke, dsg! DE  TOONEELSPEL, 43 DE MAIRE. Uitmuntend man! \vie moet uwe denkwyze niet bewonderen! — Zy \'ertoont ons wien wy in u bezitten, en wien wy in u misfen zouden. DE REP RESENTANT. Ach, burger! wat doet een mensch op de waereld, zo by geene gelukkigen maakt; zo hy niet leert; zo hy zich de moeite niet geeft om goede voorbeelden ter naarvolging daar te Hellen ? — en men vraage niet: waar is de belooning der deugd ? . . . zy is Op zyn hart Jlaande. Hier. . . Ten hemel wyzende. En daar! E I N D E.  ■  By den boekhandelaar Uylenbroek, te AmfteUam, in dtf Nes, zyn de volgende beste en nieuwste tooneelflukken, zo in vaerzen als profa, te bekomen. H. Asfclienbergh, De Dengdzaame Zoon, tooneelfpel/ — : 8 A. L. Barbaz,Pbiloctcres,op het eiland Lemnos,treurfp. ? — : 8 De Nieuwsgierige , blyfpel . . « — : 8 Ericia, ol'de Vesiaallche maagd, treurfpel« — : 8 W. liilderdijk, Edipus , treurlpel, en brief over den- zelven . . . * i : 4. ■ De dood van Edipus, treurfpel . ? 1 : — 1 Deuknlion en Pyrrh», tooneelduk . » — : is W. Ringley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . . e — : 6 — De Belngchelyiee Tooneelzucht , of de Lieflicbbery Conicdie 111 de War, blyfpel . . DeWéldenkende Ucprefemant,toou.s : 0 'mam si