LOFOFFE& AAN HET GOEDERTIEREN OPPERWEZEN* VOOR DE GELUKKIGE BEVALLING MYNER WAARDE HUISVROUWE VAN EENE DOCHTER; Op den Xi van Louwmaand MDGCXCIV»   BRIEF B Y DE BEKENDMAAKING DER BEVALLING. Is 't wenschlijkst Echtverbond gemengd met zoet en zuur? Dit leerde ons 't bang verlies der teêrfte Liefdepanden: Dan zie de Algoedheid flaakt, op nieuw, mijn Gades banden, En heelt de breuken vveêr in dit zoo troostvol uur. Mijn waardige Echtvriendin, begunftigd door Natuur, Bragt deezen morgen vroeg een dierbaar Wicht in 't leven; Een DOCHTER, wel gevormd, heeft Zy my weêr gegeeven; Dank zy de trouwe hulp van 't reddende Albeftuur! Mijn pligt eischt, deeze Maar, mijn Vrienden meê te deelen; Mijn hart zegt my: ons heil zal ook uw harten ftrcelen; Te meer, daar Gade en Kind gezond zijn naar den tijd. Vaar-t wel! God fpaare uw Kroost, dien fchat der hoogfte waarde! Hy fchenke U voorfpoed, vreê, en 't reinst geluk op aarde! Dit fmeekt uw vriend wiens hart u ftaag blijft toegewijd! DE  DE VERLOSSING, Jiieuwige Oprfprong aller dingen! die 't oneindig licht bewoon^ En met majefteit en luifter op het glansrijkst zijt bekroond! Hoe meêdoogend is uw goedheid!... O! uw liefde is eindloos groot? Hoogstgetrouwe Hemelvader, die uw fcbepflen help; in nood! Onderfteunde ons niet uwe almagt by het zleldoorgrievendst lot? ' Toen uw wijsheid niet gehengde, dat we ons langer in 't genot Onzes jongften Telgs verlustten, maar Gy, naar uw' wil, verkoost Ons te ontneemen deezen wellust, onze zqetfte vreugd en troost. Immers, ruim een jaar geleden, deed ons uwe Vaderhand 't Smartlijkst-grievend offer wyen van ons vierde huuwlijkspand. Plengden wy toen heete traanen om het derven van dien Zoon? Thans.,, thans weenen wy van vreugde, neergeknield voor uwen troot^ Trouwe God! barmhartig Vader! Troostbron voor *t bedrukt gemoed* $11 hebt Ge onze wrange fmarten door uw liefde weer vergoed,  c 7 y Door uwe almügt zijn de banden van mijn Wederhelft gefkakt; In haar' angst heeft Zy uw' byftand en goedgunftigheên gefmaakt. Dank zy U voor haar verlosfing, liefdryke Oppermajefleit! Die ons zulk een (lof tot blijdfchap uit ontferming hebt bereid! Zoude ik niet uw goedheid roemen by dit afgefmeekte Pand? JaJ Gy heelt daar door de breuken, en houdt ons Gedacht in ftnnd. — Dierbre Wellust van mijn leven! tederlievende Echtvriendin! it Hoe gloeit uw moederliefde by dit zegel onzer min! Welk een gunst van 't Alvermogen, die ons hart op nieuw verbindt, Door het fchenken van dit Spruitje, van dit zoo aanminnig Kind! Looven wy de hooge Godheid, die, van weldoen nimmer moê, Dankbaare offers van ons vordert, brengen wy 't Haar biddend toe! O!... met welk vermaak aanfehouw ik dees zoo lang gewenschte Spruit, Die Gy zacht en vol verrukking in uw klemmende armen fluit. 'k Zie, mijn Waarde! hoe ge uw Telgje teder aan uw' boezem drukt» En van 't U gelykend Wichtje kusfehend lenteroosjes plukt, Gy hebt billijk (lof tot juichen, om den bloei van onzen flam, Daar God ü van fmart bevrijd heeft, en ons weergaf, \ geen Hy nam. Slaan  co Slaan wy »t oog nu naar den hoogen om 't behoud van 't dierbaar Wicht; Bidden wy haar' grooten Vormer, die heur fchonk het levenslicht, Om 't verlengen haarer dagen, in de pas ontloken jeugd! Och!... dat Zy in welftand bloeie, drukke fteeds het fpoor der deugd» Mogt 't onftoflijk deel zich fleren met veel weetlust en verftand, En in braave zeden wasfen tot geluk van 't Vaderland! Dat vooral de blanke Godvrucht vroeg ontluike m haar gemoed, En in hemelliefde ontvonke door haar' onweêrftaanbren gloed! Mogt Zy dus naar ziel en lighaam leeven tot haar Scheppers eer ! Voor verleiding ftaag beveiligd, door uw gunst., ó Opperheer! Maak haar' loopbaan fteeds voorfpoedig, vry van grievend leed en druk» Doe haar hier beneden deelen in 't bezit van 't hoogst geluk! Treffen wisfelvalligheden haar ooit in dit traanendal, Dat dan 's Hemels onderfteuning haar verfterke in 't ongeval! Blijf zoo altijd, groote Ontfermer! onze God en van ons Zaad» Geef mijn Weêrhelft nieuwe krachten in de zwakheid van haar' ftaatj Maak haar eerlang door uw goedheid en uwe almagt weêr gezond! £>a«, dan juichen wy vol blijdfchap van de trouw van uw verbond. DE  DE DOOP, J_i erbiedig nader ik, volzaligst Albeftuur! Om door den heilgen Doop mijn Kind U optedraagen; Maak mij mijn' eed getrouw, in dit zoo plegtig uur! Verzegel dit Verbond met Godlijk welbehagen! Is Zy door zondenfchuld ontreinigd van natuur'? Èn kan geen vogt de ziel van fmetten zuiver vaagen? 't Is 'sHeilborgs dierbaar bloed, waarop ik biddend tuur'J Dat zoenbloed toch alleen bevrijdt van ftraf en plangen. Gerechtigheid, geheel door Jefus dood vervuld, Pleit met barmhartigheid, in 't oordeel, tegen fclmldj Wil uit genaê mijn Kind die zonde dan vergeeven ? Verhoor daartoe 't gebed van uwen Vreégezant; En doe mijn Telg op 't fpoor des grooten Middlaars ftreevenf . Zqo ftapt Zy na den dood in 't hemelsch Vaderland! DE  DE DANKZEGGING. ]l/oof, mijn ziel, den Hemelkoning! Loof dien grooten Opperheer! Geef zijn' naam nu lof en eer', Voor zijn milde gunstbetooning! »k Breng mijn offers op 't Altaar; Geurge wierook moet nu branden, »t Zijn de dankbaare offeranden, Voor den Opperzegenaêr. Doo*  Door hw gunst, ó Alvermogen! Is nu 't duifter opgeklaard; Uwe hand heeft haar gefpaard — Haar, den wellust myner oogen; Dreigden angst en ramp en fchrik, Van den avond tot den morgen, Weg nu, kommervolle zorgen, Zie hier 't heuchlijkst oogenbJik» Ja! ó blijdfte dag der dagen! 'k Zie mijn Wederhelft herfteld 5 'k Hoor haar niet, door pijn gekweld» Als voorheên, angstvallig klaagen: Kom dan, waardige EchtvriendinJ Laat ons onze ftemmen paaren, By 't geklank der zachte fnaaren, Treên we bly Gods Tempel in.  ( « > Neem, weldaadig Opperwezen! 't Offer aan, dat wy U biên l Welk een heil mogt ons gefchiên, Eeuwig worde uw naam gepreezenj Hoor, ó Heer! ja hoor, en let Op uw' Tolk, die de offeranden Aan uw rommlende ingewanden Opzendt, in zijn dankgebed| Blijf zoo, groote God der goden! Ons befchermen door uw hand; Sterk Gy onzen Huuwlijksband, Trouwe Schutsheer in de nooden! Hoed ons met ons dierbaar Kroost Een geruime reeks van Jaaren; Wil ons waardig tweetal fpaaren, Gun ons, God! op aard' dien troostt LaatCB  t t3 ) Laaten onse freïde Spruiten Telgen uwer planting zijn! Dat de Godvrucht in haar fchijn',' En Zy vroeg uw grootheid uiten! Schenk ons, met haar, 't hoogfte Goed} Heer! laat ons-voortaan niet kampen Met verliezen, bittre rampen, Weer... weer allen tegenlpoed! Of zou 't U, ó God! behangen, Naar uw' eeuwig wyzen raad, Welke onwrikbaar zeker ftaat, Ons nog eens ons Kroost te ontdraagen? Sterk ons dan, gelijk weleer, En wil uit genaê haar geeven, Voor uw' hemeltroon te leeven, ó Barmhartige Opperheer! Doclij  Doch, kan \ uwe gunst geheügën? ' Spaar ons dan nog lange op aard', Met ons Zaad, ons hart zoo waard', i Wil ons aanzijn dus verlengen! Löer, ó Oppermajefteit! Ons tot fterven fleeds hpreidertj Voer ons, by 't gerust verfcheiden, In het chóor der Heerlijkheid! J. van BEMMELEN,