ROSALIE en SOPHIE: •3 OF, DE HOOGSTE GRAAD VAN HET VERHEVEN SENTIMENTEELE, AANGETOOND IN DERZELVER. JAMMERLIJKE LOTGEVALLEN Uit het Hoogduitsch vertaald, DOOR DEN HEER W. S E L S, Te AMSTELDAM, ij J- B. E L W E, M D C C X C.  BIBLIOTHEEK VAN DE MAATSCH. DER NEDERL. LETTERKUNDE TE LEIDEN  L E E Z E R! V In eenen gevestigde» ouderdom, het tooneel dezer ivaereld te verlaaten, zonder zich eenige kunde van het menfchelyke hart verkreegen te hebben, bezvyst zekerlyk, dat men in volkomen vreemdehngfchap met zich zelve geleefd hebbe,en, in den wysgeerigen zin, als een dier is geftorven , tot welke hoogte men zyne beroemdheid ook gevoerd zie. Zulk leeven en fierven brengt bet grootst nadeel aan het belang van den redelyken mcnsch toe; het fielt alle voorrechten van voortreffelykheid ter zyde, en maakt hem byna ongefchih en onvatbaar voor die maate van eer een onjterffelykheid, waarvan men zich t op gronden van Godsdienst en reden, zulke uitgebreide denkbeelden gewoon is te maaken,en zo onbedenkelyk veel laat voor/laan. Ce/yk het, ten onzen voordeele, zeer aankomt, op deze noodige kunde, zo ligt aan de gegrondheid derzelve en de wyze, ivaaropzy verkreegen worde, niet minder gelegen. Ik heb dezen fchryver willen vertaaien , op dat hy myne landgenooten, gelyk de zynen, zou mogen leer en, zich ( in heiderleie opzichten, voortreffelyk te ma aken,  Hier en daar vindt men, in hel oorfpronglyke, aantekeningen en gelykenisfen,diei/c, hoewel in kleine getale, geheel achterwege gelaat en, of, met geringe verandering van ivoorden en zaaken s heb voorgedragen. Gelykenisfen en zulkfoortige ophelderingen zyn dikwy.'s zo nadeelig, ah zy onbekwaam zyn om iets te bewyzen, en maaken menigmaalen de grond/lagen der gevaarlykfte drogredenen uit. Voor het overige weet ik niet, of ik heb den fchryver dat recht, 't welk hy van een getrouw vertolker mag vorderen, allerwege gedaan. IVanneer deze myne ondemeeming iets zal toebrengen ten besten van uw zedelyk belang, myn goede leezer, dan zal myn bart, dat, reeds vry lang, zich een zveinig durft verhoogmoedigen op den ongeveinsden en volftandigen wensch ,dat alle redelyke fcbepzelen , zonder onderfcheidtng, gelukkig mogen leevjn en fterven , zich, onder de [tillen in den lande , by zynen geliefden fchat nederliggen recbtfchapen , vrolyk en ver¬ genoegd zyn.  BLADWYZER DER VERHAALEN, IN DIT WERK VERVAT. EERSTE DEEL. Iets voor menfchen. Bladz. i De Roover door toeval. y Zegepraal der vaderlyke liefde over dt pynbanken. go Mailchen, ofdewanfpoedige gevolgen der achteloosheid in rechtsbedienden. 36 Be Wanhoop, of de fchuldenaar tepaerd en de fchuldeijcher op het fchavot. 44 De komst eenes onfchuldigen uit de gevangenis. De Kerker. ^5 De Verleiding. 65 Het Kerkhof, en daarby de gefchiedenis van een medelydenden hond en de onbarmhartige menfchen. 78 Ds a&e van uit ft el. 92  TWEEDE DEEL. De fnoode roover en nog erger rechter. Bladz. 107 Rofalie, of de echtfcheiding van twee menfchen die elkander teder beminden. ïi8 Philip, of de deugdzaame zelf moor der. 141 De ongelukkige Sophie. 15^ Het noodlot van een een eerlyk fchoolmeefler. 173 Er ast, ofde Rechter vol menfhhenvreeze. 190 De Zoon uit onecht. 204 Rofenwald, of de rechter met zeer veele goede hoedanigheden en eene ondeugd. 2,17 DRUKFEILEN. Bladz.30,reg.ia,ftaat, LucAs,lees, serim 51» S » zou, zon 200, 1 van ond. moer, moet 204, 1 van ond. werk, merk De overige drukfeileji gelieve deieezerte verfchoonen.  IETS VOOR MENSCHEN. Ik wil'my Verledigen, om voor menfchen — voor myne medebroederen te fchryven. Zo eenvouwig, als de eerfte mensch uit de handen van zynen maaker voortkwam zo waarachtig , als de ellende der ftervelingen beftaat, zal myn gefchrift zyn. ó, Dat ik in ftaat ware, elke gedachte , in dier voege als zich dezelve in myne ziele vertegenswoordigt, anderen mede te deelen,en een ieder te doen gevoelen wat myn harte, by veelvuldige voorvallen dezes leevens , gevoelt! „ Broeder , zou ik aan den' man des gevoels zeggen, laaten wy, ten gevallen der menfchen , fchreien, en ons, in A den  a IETS VOOR den diepften ootmoed onzer zielen, voorden fetel des oneindigen , die ons allen ten zelfden einden deedt voortkomen » nederbuigen • laaten wy bidden, dat eenig weldaadig engel onze harten aangrype en dezelven voor de ongelukken onzer medemenfehen vatbaar maake ; en dan, ó broeder, wanneer de traanen des ellendig?n , als gloeiende druppen, op ons hart vallen wanneer, op het aan- fchouwen eenes behoeftigen, eene kille huivering door onze leden dringt, en het denkbeeld, dat de lyder, even als wy, een mensch is, onze ziel vervult , laaten wy dan God danken, dat wy beftaan , en alzo zal zich de fchepping, met nieuwen luister, aan ons vertoonen! Dan, waar toch, ó denkbeeldig wezen, is uw verblyf ? Zal ik u in de woestenyen van arabie opzoeken, of over fteile rotfen heen klimmen , in verbeelding, dat gy u ophoudt in duistere holen, daar geene menfchen gezien worden ? Waar zyt gy broeder en medemensen , die , door geene maatfehappelyke regelen en wetten ontaard, het gevoel der natuur hebt; en, door geene vergiftige aanblaazing bedorven, de wczeuiyke denatuur-  MENSCHEN. 3 jyke mensch zyt ? Om u te vinden , zou ik door doornen en distelen heen dringen en geene wildernisfen van lybië ontzien. Ik zou u , na dat ik u gevonden had , met reuzenkrachten in myne armen vasthouden en „ zo luid als een leeuw brult , uitroepen, i, Heden heb ik den mensch weder gevonden." ó Wezen , tot de genieting van zaligheden door uwen voortbrenger verwekt , en alleen door ongelukken van uw eigen maakfel overftelpt , leer toch de waardy van uw geluk kennen! Gy zult het in uw hart vinden. Befchouw dien edelen luister der natuur , die vreugde, waar door de deugd beloond wordt, en het deel is van dien mensch , wiens onbefoedeld gemoed op geene bedreeven wandaaden te rug ziet , zynen zegen met volle tevredenheid geniet , en het heilig gevoel van onfchuld in zyn binnenfte gewaar wordt. Vindt gy geene geneugte in het droogen der, traanen van ongelukkigen , vlucht ó 'ontvlucht dan het gezelfchap der menfchen 1 Stel natuur en vernuft tot geene voorwerpen van befpotting; fta van de rechten der menschheid af, en ga, in. wouden en bosfcheu , ©m daar A 2 zelfs  + IETS VOOR zelfs de dieren tot fchande te ftrekken, als een dier leeven. Is 'er echter nog een weinig gevoel in uwe ziel; klopt u 't hart nog door den omloop van zuiver bloed, door geene kwaal, die menfchen bederft, vergiftigd; kom dan in dit open veld , waar de onfchuldige mensch eenmaal deugd offerde aan de Godheid ; laaten wy , hier ter plaatfe, de heiligde gelofte doen, en den band der menschheid —— de broederliefde vernieuwen. Zalige dag! waar op een hemelfche geleidgcest den jongeling deze gedachten inboezemt en zyn hart noopt en dringt tot liefde voor menfchen J Yder ftand — yder fchepzel voi> dert de liefde. Zoudt gy kunnen goedvinden , burgers des vaderlands, deze fchoone deugd uit uwe ftaaten te verbannen, dan wil ik toch het gering aantal der rechtfchapenen , die in uwe fteden woonen , opzoeken , en het zelve naar kluften en wouden vervoeren. Wy zullen ons naar Uet gezelfchap van wolven en beeren begeeveji , en, by eiken helderen morgenftond, dezen wensch naar den hemel opzenden. „ Heil zy den wolven en zegen den beeren! want zy zyn verreweg zo gruwzaam niet als  M £ N S C II E N. 5 als wy onze medebroederen hebben bevonden." ó Schande der menschheid ! indien ik , by deze bedenking , bloedige traanen kon Horten , ik zou eiken druppel doen dienen , om aan de wanden van marmeren paleizen , door harten zonder gevoel bewoond , deze woorden ■ te fchryven. „ Vergeet tochzelf niet , dat gy menfchen zyt!" Hoe menigmaalen, o Rille, o vriendfdiappelyke maan, zaagt gy, térwyl de rondom u heen (kapende natuur uwe fombere ftraalen ontfing, my, met Öaapelooze en betraande oogen, op myn aangezicht vallen, en weg zinken in diep nadenken over het lot der menfchen ! Dan juist gevoelde ik den toeftand eenes rampfpoedigen, die , met angstvallige en vermoeide ziele, in den dóolkring zyner ellende omzwerft; dan werd ik gewaar , wat hy moet gewaar worden, die, met de pook in 't hart , hulpe verwacht uit broederlyke handen , die nog nooit eenigen balfem inzyne wonden uitgooten. Ik verbeeldde my, dat medefchepzel , in het ftof der aarde zynê rampen beweenende, de gevouwen handen naar den hemel te zien opheffen en te hooren " 3 roe.  6 IETS VOOR roepen „ 6 God der liefde , waarom gedoogt gy, dat ik onder menfchen, die, te midden in den overvloed , met welken zy door mee goedheid befchonken zyn, hunne medemenfehen vergeeten, moet verkeeren ? God der natuur, met weinig is de mensch te vreden. Vergun my alleenlyk een ftil verblyf, daar een getrouwe rots, my , wanneer ik in den nacht fluimer en flaape, voor den aanval myn er vyanden beveiligt ; en waar \k ten minden, in myne armoede, door geeme rooveren overvallen , gelukkig zyn moge ! Gaerne wil ik het gejaagde hert, door menfchen gewond , langs bergen en dalen navolgen, den doodelyken pyl uit deszelfs zyde rukken , en , om de wond te heelen , "het bloed afzuigen. Dit dier zal my een blik van dankbaarheid toewerpen deze zal my weder leeven en moedgeeven, doordien ik daar door nog eenige erkentenis by een leevend fchepzel zal gewaar worden. Veelligt dat ik door de melk eener leeuwin, tevens met haare jongen , gevoed worde , wanneer ik haaren voet van eenen pynelyken doorn zal gered hebben. Ia die ftraeken , van alle menfchen verwy- defd s  MENSCHE'N. ? derd, blyven my ten minften nog twee zwakke armen, my door de natuur gefchonken , om myn lyf en leeven te beveiligen , overig — armen , die te zwak zyn, om, in maatfchappyen, waar menichenliefde niet geduld wordt, my voor bedriegeryen en geweld te befchutten. Het heerlykfte der natunr heeft geen invloed , waar de menfchenliefde geen gezag heeft. Men wandelt voorby zuigende moederen , zonder derzelver tederheid te gevoelen, en befchouwt met verachting de zilveren hairen der gryzen. Men vindt geene waarde in het zweet, dat nederdrupt van het gelaat der naerftigen en voedt geene achting voor de traanen der armoede. 6 Jongeling, hoor, terwyl uw bloed tintelt in uwe aderen, naar de roepende Item der natuur en poog uwe ziel te vormen naar menfchenvriendfchap en goedheid, Neem de geheele natuur ten voorwerpe uwer liefde. Bemin alles, wat met u in te bestaan, als in eene onderlinge algemeene weldaad, deel heeft. Wyd allen , waar in gy eerwaerdige blyken van menscheid vindt, en al zou zulks ook ten kosten van uw geluk zyn, uwe A 4 lief-  8 IETS VOOR. MENSCH EN. liefde. Droog de traanen der droefheid , die van de wangen der geftraften afbiggelen — kusch dezelven weg van de oogen der onfchuld , en leer, uit de volgende verhaalen, hoe noodig onze hulp voor onze medemenfchen is, en hoe rechtitreeks zy ons mede-» doogen verdienen. DE  DE ROOVER DOOR TOEVAL. JL en negen uuren was de raad vergaderd, om een oordeel des doods over een misdaadiger te vellen. Het gepleegde feit, was , naar alle regelen van rechten, en , voorzien van voldoende bewyzen, voorgedraagen. De meerderheid der rechterlyke (temmen verwees den verbrecker der wetten , naar den eisch des rechts , ter dood. Men velde het vonnis. Eene akelige ftilte heerschte in eene vergadering, waar in de rechter , met bedorven gelaad, den inkomenden overtreeder aanzeide , dat men hem ter dood hadt veroordeeld. Een eerwaerdige gryzaard, die veele jaaren in zaaken, den rechterdoel betreffende, hadt doorgebragt, keerde, met droevigen gemoede, naar zyn huls en kamer. Zyn zoon , die een jongeling was van groote verwachting, liep hem , met kinderlyke tederheid, te gemoete. Hy zag de oogen zynes vaders vo! traanen, die fmert en medelyden verwekten, en A 5 zoekt  io DE R.00VER. zoekt dezelven op te droogen door kinderlyke kusfchen. „ Zoon, zo fprak de gryzaard, gy hebt reeds die jaaren bereikt , waarin gy u bevlytigen moet, om uw hart beide en uw verftand, ten aanzien van ftaatszaaken , te vormen. 'Tis my niet mogelyk , u die bekommering , welke myne ziele, zo dikwyls ik u zie, bevangt , te verbergen. Gy bezit een goed hart, en ik heb geene de minfle vreeze, dat hetzelve zal verbasteren. Zie my eens aan — let op myne grysheid en laat deze gedaante uwes vaders, ten allen tyden, leevendig voor de oogen uwer zie) zyn; en wanneer myn gebeente tot Mof zal veranderd zyn, breng u dan, al 't geen ik thans voorhebbe , te zeggen, te binnen. Gy weet zoon, dat ik uteder bemin; weet evenwel ook, dat ik myn vaderland lief hebbe, en reeds liefhad, lang voor dat my de natuur een zoon gaf. Zo het ooit uw lot worde, die grondftellingen, welken ik uwe jeugd inboezemde, welken u aandryven, uwe medemenfchen te beminnen , te vergeeten; veel liever dan dat zage ik u heden naar het graf brengen. Immers zou het een wezenlyke troost voor myn hart  DOOR TOEVAL. It hart zyn, te mogen betrouwen , dat de asch uwer eerenswaerdige voorouderen niet vermengd werde met die van een booswicht. Breng u te binnen, dat gy, van goeden afkomfte , geen ander bewys van aanzienelyke geboorte , dan de eerlykheid uwer voorouderen, bezit. Myn overgrootvader was wel alleehelyk een landman; maar zo eerlyk, dat wy ons met recht, op de afdamming van dien, iets mogen laaten voorftaan. Niet altyd zyn riddertekenen en wapenfchilden door eer en rechtfchapenheid verdiend. Indien ik myne afkomst van onheugelyke tyden rekende en een verachtelyk bloed het deel myner voorouderen geweest ware, dan wilde ik veel liever van die hooge oudheid der geboorte afftaan en myn adel van gisteren tellen. Op gelyke wyze myn zoon, onderftelle ik , dat gy denkt. 'T is met de weetenfchappen als met de geboorte gelegen. Leg u nooit op het verkrygen derzelven toe , om geleerd te worden; maar om nuttig te zyn. Niets is in myne oogen onverdraagelyker voorwerp dan de hoog™ meed eenes geleerden. Niemant ter waereld heeft recht , zich op zyne bekwaamheden te verhoogmoedigeu. Wanneer gy den hoogden rang  Ta DEROOVER rang in de wysbegeerte bekleedt en gy gewaar wordt, dat hoogmoed op uw hart aandringt, begeef u dan naar den winkel van een fchoemaaker en befchonw, op wat wyze de gefprerde arm des knechts den fchoe , ten dagtlyk. ichen gebruiken zo noodzaakeIyk,vervaerdige; een werk zeker, waar toe gy, met alle uwe wysbegeerte, onbekwaam zyt. Zo dwaas nu de meester is, die zich iets op zyn Schootvel laat voorftaan , even zo dwaas zoudt gy zyn , wanneer gy, met hoogmoedige oogen , op het hulzel van uw doctorfchap ftaarde. Want de verftandige geeft noch op het doöorfchap , noch op het fchootvel acht, maar hy flaat al! leen het goed het eerlyk hart, daczyne medemensen onderfleunt en bemint , gade. Heb de deugd, om derzelver eigen wille,lief en blyf niet blootelyk aan den naam der deugd hangen. Maak 'er u eene gewoonte van , niet alleen by deze en geene tooneeleu van treurfpelen of aandoenelyke verhaalen , te weenen; maar ftort traanen by elk treurig voorval, dat U , in het noodlot van uwen ongelukkigen medemensch, voorkomt. Laat toch door de gegewoonte, om gevoelig te fchynen, uw hart Biet bederven, gelyk het die harten zyn, die,  DOOR TOEVAL. 13 by ontroerende verhaalen, weenen, en het onheil hunner medebuigeren in de maatfchappy, tot welke zy béhooren , niet gevoelen. Sommigen zullen fchreien over het noodlot der hottentotten en geene traanen durven derten ten bthoeven hunner rampfpoedige medemen fchen. Dezen trekken zich den ellendigen fiaat der wilden aan, die zo verre van hun afzyn , en gedraageu zich dikwyls hardvochtig en wreed tegens ongelukkigen , die hen om hulpe aanfpreeken. Laat het u ook niet genoeg zyn, den ongelukkigen met geld te hel. pen, deze dienst is alleen den luiaard genoeg. De waarachtige menschenvriend weet dienden te bewyzen , die hooger waardy dan het geld, hebben. Wanneer gy niet in daat zyt, uwen medemenichen andere weldaaden te bewyzen, dan die in geld bedaan, dan zyt gy met de daad armer, dan de bedelaar, die u, om een aalmoes aanfpreekt; immers, t' eiken oogenblikken zyt gy blootgedeld aan het gevaar, om van uwe grootmoedigheid, met uwen buidel tevens, te worden beroofd. Leef deugdzaam , bemin den omgang der verdandigen; en leer dezen uit hunne daaden kennen. Heb God lief en eerbiedig den Gods- dienst.  14 DEROOVER dienst. Beef voor menfchen , die God met den mond belyden en hunne medemenfchen in hun hart haaten. Hy toch, die zyn broeder in wiens gezeifchap hy zich dagelyks bevindt, niet iief heeft, hoe toch zal hy dat onbegonnen wezen, 't welk, op zulken wyden afftand van het menschdom , het vast verblyf zyner heerlykheid geplaatst heeft , lief hebben. Neem, met al de kracht en fterkte uwer ziele, bezit van het amt dat op uw wacht ; bemin den Opperheer van uw vaderland en laat deze de goude fpreuk van uw hart zyn: bemin god en uwe naasten. Met deze beginfelen, myn zoon, welken ik u thans verhaale, gewapend, wil ik u in de waereld brengen de menfchen leeren ken- nen en de middelenaanwyzen, om, ten nutten derzelven, te leeven. Gy liept my heden, met zo veele tederheid, tegen en weende, toen gy my ontmoette, om dat gy myne oogen nat zaagt van traaren. Kom , ik wil u aan myn hart drukken, myn zoon — ftok en (leun mynes ouderdoms! op uwe borst wil ik myn hart ontfluiten, en u niet een eetiige der zorgen, die myn hart vervullen, bedekken. Veelligt, dat het Gcdebe- haa-  DOOR TOEVAL. iS haage,my fchielyk van mynentydelykenpostte roepen. In u hoope ik te herleeven,en u,als een veelbeloovend en goed kind, aan den hemel en aan myn vaderland te fchenken, 't iswaarfchynelyk, dat u de ftaat dezes iands , na ver. loop van eenige jaaren, dezen of geenen rechterlyke post zal aanbieden. Gy zult gehouden zyn, eenen eed te zweeren, zo dra gy uwe voeten in den tempel der gerechtigheid zultgezet hebben. Och.' of het my vergund ware, zo lange te leeven, dat ik u dezen plechtigen eed hoorde afleggen! ik zou dan den mynen, voorheen gedaan, met den uwen vernieuwen, en , vol vergenoegde aandoeninge, aan dien dag, waar op uw vader den vorst en het vaderland gelyke trouwe zwoer , die altyd de wellust zynes leevens geweest is, denken. Dezen eed , myn zoon , zal eenmaal de vreugd myns leevens of de kwelling uwer dagen uitmaaken. Ter uitoeffening van den plicht eenes rechters , is hetnoodig, dat gy u met moed en flandvastigheid , ter rechterlyke bediening, toerust. Waarheid moet gevestigd worden op uwe lippen en geene menfchen vreez*e moet eenig deel hebben in de vonnis- fen  i6 DEROOVER fen , welken gy zult moeten uitfpreeken* Laat uw hart altyd tedergevoelig zyn , en heb medelyden met den ongelukkigen lyder» Schaam u nimmer over den troosteloozen gevangen traanen te Horten. Deze zal u zyn goed — een ander zyn leeven betrouwen. Zouden u de menfchen iet gewigtigers kunnen betrouwen? Geen ander grondbeginzel, kan ik u, ten dezen opzichten, aanbieden dan deze vermaaning. Gedraag u tegen uwe partyen in dier voege, als gy zoudt wenfchen, dat anderen, in welkers handen gy uw goed en leeven betrouwd had, zich tegen u gedroegen. Moet gy^ na dit alles bedacht te hebben, niet bekennen, dat 'er niets fchandelykers voor de natuur is, dan koud en ongevoelig te zyn, by rechterlyke uitfpraaken? — dart zich in y Iele vermaaken dagelyks te verloopen en ongelukkigen in den kerker te laaten zuchten, zonder zich hunner of hunnes lots te bekommeren? 'T is zeker een verachtelyk vooroordeel, en echter zulk een, dat de fchande onzer eeuw uitmaakt, te vermoeden, dat elk ongelukkige juist een booswicht zy , omdat hy  DOOR TOEVAL. i7 hy gekerkerd is. Hier moet men zich verwonderen over den ftaat van het menfchelyk hart. Veele menfchen verloopen zich in daaden , die de flrengfte ftraffe verdienen en nochtans zyn zy, met betrekking tot den Haat hunnes harten , geene booswichten. Overmorgen zult gy een misdaadiger ter ftrafplaatfe zien voeren, bieden is hy ter dood veroordeeld; en ik wil, dat gy hem van zyne gevangenis tot zyne ftrafplaatfe zult vergezellen; niet gclyk hy door de heffe van het grauw vergezeld wordt j met een ongevoelig harte en met lust ter wraake ; maar met eene menfchelyke ziele met zulke eene, als ik in u4 tot dezen treurigen optogt, voorhebbe , toe te bereiden. Zo dra zal, ten negen uuren , door den klokflag des doods 4 het teken, om den veroordeelden den allesbeflisfenden flap zynes" leevens te doen volbrengen , — om hem dcor de handen zynes medemenfch te doen fterven , niet gegeeven worden, of gy zult zien, hoe het gemeen , met ongelooffelyke drift, ftand en werkplaatfen verlaat , om , vol ongeduld , naar den kerker te loopen. Zyn begeerig oog roept den marrenden beul, en duldtbynageen witftel van het oogenblik, waar in de ongeB luk-  i8 DE II O O V E R Jukkige moet uitkomen. Deze komt ten laafften , om het ongeduldig gemeen te (lillen. Men brengt hem ten raadhuize. Deoögenvan allen zyn op zyn gelaat gevestigd. Men fluiftert eikanderen toe „ dievery is uit het gelaat van dezen misdaadiger te kezen. Zyne ingezonken oogen en zwarte baard voorzeggen niet het minde goed". En op deze wyze is het, dat wanftalligheid in gelaat en voorkomen , aan niets anders dikwyls, dan eene langduurige gevangenis te wyten , oorzaak is, dat men valfchelyk over eenen misdaadiger oordeele. 'T is my onbekend, van waar het kome, dat de een menseh zo gaerne den ander veroordcele. Ik zou gevallen kunnen bybrengen , waarin de boondoener genade verwierf en het gemeen over die daad des rechters ten uiterften onvergenoegd was ; niet, om dat dezelve ftrydig was met de gronden des rechts en de menfchelykheid, maar om dat daardoor aan hetzelve het genoegen, om eenen ellendigen te zien omkomen, werdt benomen. 'T is alzo, of men zulke fchrikverwekkende voorvallen gelyk (lelt aan vreugde tyden en feesten. Gy zult ontdekken , myn zoon , (en het zou my fmerten , wanneer zulks  DOOR TOEVAL 19 zulks aan de nafpooring van uw gevoelig harte ontglipte) in welken opzettclyken tooi , jonge dochters, by eene gelegenheid als deze, ter ftrafplaatfe hunne gezellen verwachten en hoe de wellustigeri de ontuchtigen daar zullen opzoeken. Men zweert zich daar ter plaatfe liefde, en men pleegt wellust , daar ©ngelukkigen lyden — daar menfchen derven !! Hoe zeer zyt gy bedorven ó zeden! en gy, heilige bedoeling der openbaare draffen, hoe zyt gy vernietigd! Een enkel menfchenvriend keert, met nedergeboogen hoofde, weenende te rug — weent eigenlyker over den aanfchouwcr dan over den gedraften, en wordt, in zyne diepe overdenkingen , door eenige losbandige gezellen gedoord , die hem , met verwildering, vraagen , of men , ter aandaande weeke, niet den een of ander zal ophangen ? Thans is de ellendige dood. Zyn hgchaam ligt , met gebroken beeneren, op hetfehavot. Bloed en doodzweet druppen van zyn verbleekt aangezicht, Zyne oogen zyn verkeerd in het voorhoofd en de tonge dringt affchuwelyk door de gezwollen lippen. Welaan myn zoon; laaten wy dit lyk naderen. Zie , met ernst en onverfchrokken B » ooge,  ao DE R.OOVER ooge, naar den ongelukkigen; doe dit, bid ik u en geef acht op het geen ik zal zeggen. Dit mensch was , even als wy, naar Gods beeld gefchapen! Hy hadt eene moeder, die hem, gelyk u de uwe , met fmerte voortbragt. Een kind zynde, was zyn onnozel lagchen de vreugde zynes vaders, gelyk het uwe de myne geweest is. In zorge en kommer bragt men hem op. Hy leedt honger en dorst — verdroeg hitte en koude — fleet het deerlykfte leeven, dat men kan flyten en ftierf den ellendigften dood. Deze gebroken arm , myn zoon, ware hy niet de arm van een roover, zou, op het fchavot zelfs, in myne oogen nog eerwaerdig zyn. Deze beftuurde voorheenen den ploeg en verfchafte toen onderhoud aan den ledigganger , die paleizen bewoonde, en zich luttel des noodlots zynes medebroeders bekreunde, wanneer hy, ten maaltyde gezeten, zo veel vcrzwelgde als noodig zyn zou ter onderhouding van honderden. Ik poog den roover noch den burger, die, door wandaaden de gemeene rust ftoort, te ontfchuldigen. Zekerlyk was het vonnis van den rechter billyk. Naar den letter der wet was deze misdaadiger een kind des doods. Met  DOOR TOEVAL. ai Met dit alles blyft hy een mensch, die ons medelyden mag vorderen. Wanneer wy de verborgen gefchiedenisfen der menfchen, dikwyls zo zeer beneveld door den uiterlyken fchyn, eens in den grond kenden-; wy zouden menigmaalenby den graf kuil eenes misdaadigers ftil ftaan , en, by zyn dor gebeente, traanen der menscheid over zyn deerlyk lot ftorten. De naam van den misdaadiger, dien wy thans befchouwen , was Matthys. Zyne ouders waren arm doch eerlyk. Zy onderweezen hem , zo veel zy konden, in de leere van den kristelyken Godsdienst; en hy zelfheeft my betuigd, dat hy van deze zyne ouderen meer dan van zynen dorp leeraar geleerd hadt, door dien deze , een fterk en gezond man zynde, zyn byzonder behaagen meer in de kroeg vondt dan in iets anders ; en uit dien hoofde het onderwys der kinderen zo bekrompen maakte als men zich kan verbeelden. Zeven jaaren oud zynde, moest hy reeds, als een jonge, in het dorp, waarin zyne ouders woonden , de ganfen hoeden , en leedt, geduurende dé herfst en wintertyden , wanneer hem de armoede noopte , barrevoets  sa DE R.OOVER. voets te gaan, de bitterde koude. Hy was genoodzaakt, by het derven zyner ouderen, die hem, ten ganfchen erfdeele, dertig fchellingen nalieten , met boeren arbeid zyn kost en onderhoud te zoeken. Hy diende als knecht by verfcheiden bouwlieden. Van elk, waar hy woonde, bemind, ontfing hy den bynaam van den goeden Matthys. Den ou-> derdom van drie en twintig jaaren bereikt hebbende , begaf hy zich in het huwelyk. En dermaate was het goed betrouwen 't geen men in hem delde, dat de gemeente of buurt hem de hoede of wacht over het vee aanbetrouwde, zynde de voorige hoeder gedorven. Door dit voorval rekende zich niemand gelukkiger dan Matthys zich verbeeldde te zyn. Hy hadt eene vrouw , die , fchoon arm , echter eerlyk was , en welke hy teder beminde. Geduurende den fomer won hy zyn onderhoud door het vee te hoeden en den winters door het maaken van befemen. Hy voedde zich met grof brood , taalde naar geen ander , en leefde zeer vergenoegd in zyne nederige hutte. Op deeze wyze bragt hy twee jaaren ten einde. Toen kwam 'er duurer tyd op handen y waar  DOOR TOEVAL. 23 waar in hy , benevens zyne vrouw en kinderen,die om brood riepen,genoodzaakt was, zich met boschbefiën te voeden. Hy bleef, in dezen wanfpoed der tyden, echter cerlyk. De hooge nood'noopte hem fchulden te maaken, die ten getale van vyftien gulden opliepen. Schoon nu de harde tyd verliep , was het echter den ongelukkigen niet mogelyk, door het veehoeden en befembinden , zo veel te verfamclcn, dat hy daar mede de gemaakte fchulden in ftaat werdt te betaalen. Ondertusfchen zag hy zich van zyne kinderen, die vast opwiesfen, omringd. Zyne krachten namen af en zyne gezondheid, die door zyne wyze van kostwinning fterk aangetast wierdt , werdt gaandewegs zwakker ; met fchreiende oogen zag hy zyne yverige vrouw aan , welke hy niet anders tot avond eeten, dan een ligt watermoes kost aanbieden. Droevig en angstvallig wierp hy zich op zyne legerftede, die verre was van zacht te zyn , neder , en werdt door allerlye naare en kwellende gedachten gemarteld. De eerlyke Matthys was in deze treurige zielsgcftaltc , ten tyde , dat 'er aan zyne deure geklopt werdt. Zyne vrouw, nam bceB 4 ven-  H D E R O O V E R vende de flauwlichtende lampe, opende de deure, en zag twee vreemdelingen, die haar onr huisberging baden. Het was toen een zeer duistere nacht; regen en wind fïormden geweMig. Medelyden beweegde deze vrouw, de vreemdelingen in te laaten. En wie durft dit medelyden veroordeelen ? Is dan de heilige gastvryheid, die niet geoorloofd is, zich in de flreden op te houden, geene deugd, of is het eene misdaad, dat zy ingang vinde in de hutten der armen? Matthys nam dan deze vreemdelingen in zyne wconing, en , nademaal zy , door den fterken regen, geheel nat waren, gaf hy hun vryheid, zich by zynenkagchelörane droogen. Hy vraagde, van waar zy kwamen. Zy begonden tefpreeken, en den halven nacht bragt men door onderlinge vertellingen ten einde. Elf uuren hoorde men Haan. De regen verminderde, en de maan blonk aan den hemel. Een der vreemdelingen luisterde z\nen makker iets in, en deze begon daarop tot den veehoeder te fpreeken, Lieve Matthys ! uwe omftandigheden zyn my niet onbekend. Zy zyn geenzins van de wen  DOOR TOEVAL 25 wenfchelykften. Ga met ons. Gy kunt u uit alle uwe bekommernisfen redden. Wy waren, voorheen zo arm als gy. Ondertusfchen dach. ten wy by ons zeiven, God en de natuur gaven ieder het geen hy behoeft; de menfchen betwisten de een den ander, die giften. Op deze wyze waren zy onderling elkanderens eerlte bsroovers. Wy, daar wy geplunderd zyn, willen het onze te rug neemen (*), 't is ons het zelfde , van wien wy het haaien. De vreemdeling wilde met zyne redeneeringen voortgaan. Matthys flondt fchielykenmet drift op. Hy wilde fpreeken. Hem fcheeneri woor- {*) Dit niet tegenftaande fchuilen zy toch in het harte van veele menfchen, en het ware, ten algemeenen volks nutten, te wenTchen, dat zich de kristen leeraars verledigden , om , door grondige wederlegging dezer gevaarlyke en valfche redeneering , onfchuldige harten voor de kracht der verleiding, ten dezen aanzien, te beveiligen. Deze en de volgende valfche redeneeringen zyn, ten voornaamfte deelen, de grondftellingen der dieven. Dezelven zyn zo gevaarlyk als zy ongegrond zyn, afgekeurd door den Godsdienst, de maatfchapj>y en het natuurrecht. Men behoore die te houden voor affchuwelyke drogredenen, pm het geweeien in flaap te ftorten, en zich door fchrikkelyk zelfbedrog van fnoode bedryven te ont. fchuldigen. B 5  s6 DEROOVER woorden te ontbreeken. Na veele poogingen, legt hy eindeiyk zyne hand op denfchouiierdes vreemdelings en roept uit „ ongeluküige, zyt gydan een roover? Neen, geeft hem de ander ten antwoord, die ben ik niet, maar zulk een, die het deel, dat hem God en de natuur in deze waereld befcheiden heeft, gaat opzoeken, en het zelve van den min gewapenden haalt, omdat hy onbekwaam is, dat aan den fterkeren te ontweldigen. Laat het ondertusfehen met deze zaaken-gelegen zyn, Matthys, zu het wil, ga met ons. Uwe vrouw, uwe arme kinderen, die om brood, dat gy hen niet geeven kunt, fchreien, dezen noopen u By deze aanmerking beefde Matthys. Traa. nen borsten uit zyne oogen. Hy wierp zich, in bange vertwyffeiing, op den bank neder. Eeide zyne kinderen kwamen toen by hem. Zy fchreiden om brood. Morgen, gaf hy hen ten antwoord, morgen zult gy het hebben. Echter bleeven zy fchreien, en wederhaalden hunne klagten , vader wy hebben zulken honger ! Matthys fprong fchielyk op. Ik zal, riep hy tot de vreemdelingen , ik zal met u gaan. Zyne vrouw ondertusfehen viel hem om den  DOOR TOEVAL. 27 den hals — aan zyne voeten — ongelukkige, riep zy , wat wilt gy verrichten ? U brood bezorgen, gaf hy ten antwoord — u zelf om hals brengen riep zy weder — zie op uwe kinderen! Zo doe ikzeidehy, en zy roepen om brood. Margriet viel in onmacht, en Matthys nam die ocgenblikken waar, om zich met de vreemdelingen buiten s'huis te begeeven. Na 't verloopen van twee uuren kwam Matthys te rugge. Het ftuk was gep'eegd, en de arme mensch bragt eenige kleederen en vyftien gulden in zyne hut. De ongelukkigen bleef op den gehaalden buit ftaaren. Met een doorboord gemoed in zyne wooningen met den roof alzo te rug gekeerd zynde, viel hy zyne vrouw om den hal-s , omhelsde haar fchreiende , en riep, vergeef o vergeef my, beste der vrouwen, wat ik gedaan hebbe ! Niets anders bedoelde ik, dan u en myne kinderen aan de uitterfte ellende te ontrukken. Zie hier myn ongelukkigen aandeel in den roof. Zo veel is 'er, dat wy daar mede onze fchulden voldoen kunnen, en meer, dan wy noodig hadden, heb ik niet willen neemen. Schep moed , ongelukkige vrouw. Ik heb dit geld met geen diefachtig oogmerk genomen ; ik heb het geleend. Zo dra  a8 DE ROOVER dra ik in ftaat ben , hetzelve weder te geeven, zal ik het hem, dien ik het afnam, weder ter hand ftellen. Op deze wyze fprak hy , betaalde zyne fchulden en bleef nog vier maanden ongemoeid in zyn huis. Na dien tyd geraakte hy in hechtenis , beleedt zyne misdaad en werdt ter dood veroordeeld. Deze nu is de gefchiedenis van den mensch, myn zoon, dien gy overmorgen door den beul zult zien ombrengen. Ik heb u dit tooneel, als of het reeds vertoond ware, doen zien. Ik kan my voordellen, wat 'er in uwe ziele omgaat en weet alles, wat uw hart my, met betrekking tot dit alles, kan zeggen. Thans echter oordeele ik het den tyd niet, om uwe gedachten en gewaarwordingen te hooren. Ga nu heen. Wacht den dag van dit fchrikverwekkend geval af. Kom daarna, met gewonde ziele, tot my te rug; en ik zal uzeggen, hoe gy, ten eenigen tyden, als rechter, door goedheid van harte, de zonden tegengaan en ongelukkigen , aan zulke ftraffen , door wyze maatregelen, zoudt mogen onttrekken. ZE-  ZEGEPRAAL DER VADERLYKE LIEFDE OVER DE PYNBANKE. S E R I M. "^i/^aaroni ziet gy my zo fterk in de oogen myn vriend? LUCAS. Gy hebt zo iet edels in uw gelaat en een zeker teken in uwe oogen, waar uit ik durf befluiten, dat gy den armen en verlaaten mensch niet veracht. S £ R I M. Niets dringt my , mynen medemensen te verachten... maar, zo ik my niet bedriege kenne ik u.  3o ZEGEPRAAL der lucas. Zo is het, en ook kenne ik u; want gy zyt myn rechter geweest, en gy bekleedde dien post, toen ik de pynbanke doorftond. seri m. Dit doet my van harten leed , myn vriend, lucas. Dat u zulks leed doet, weet ik ; want ik zag zulks uit uw gelaat. lucas. Tot wat einde houdt gy u hier op? lucas. Op u wachte ik; onderricht zynde, dat het uwe gewoonte is, hier s'avonds te wandelen. s e r i m. Wat toch begeert gy van my? lucas. Ik wilde u een nederig verzoek doen. seri m. Waar in beffaat 4at? L u-  VADERLYKE LIEFDE. gi lucas. Dat gy myn vriend zyn wilt! seri m. 6 Die ben ik, m#t myn geheel harte. lucas. Goed , alzo wil ik u, als myn vriend, iets zeggen, dat ik u , als myn rechter , verzweeg. seri m. En wat is dat ? lucas. Dat ik de dief, naar welken gy vorschte , met de daad ben; fchoon de geweldigfle pyniging my dit geheim niet heeft kunnen ontrukken. seri m. Ongelukkige. L u g a s. Ja, die ben ik , by myne ziele ! Tien jaaren lang zwerve ik, zonder wooning, zonder herberg,en weet dikwyls des avonds nog niet onder welk dak & des nachts zal flaapen. Ik heb eene vrouw en  32 ZEGEPRAAL der en vyf kinderen, en het is Gode alleen be= kend, waar zy zwerven en omdoolem Sints myne hechtenis , is 'er memaht, die my voor zich wil laaten arbeiden. Men. fchuwt my als een oefmettenden zieke. Zes dagen heb ik reeds onder den blooten hemel, en dat in de koude herfstnachten , moeten doorbrengen. Zie eens... daar ziet gy myne geheele kleeding. Voel — voel hoe doordrongen dezelven van den dauw en den regen is. Myn voedfel heeft tot hiér toe in niets anders beftaan, dan een ftuk gebedeld brood, zwart als de aarde, die wy betreeden. Doorzoek myne zakken , en, zo gy 'er een enklen penning in' vindt, dan zal myn hemd nog voor u zyn. s e r i m. W aarom toch doet gy uw best niet, om ergens te arbeiden! lucas. Och myn Heer, zie eens hoe myne voeten, door het lang in hechtenis zitten, zyn gezwollen. Vyftien weeken heb ik in de gevangenis moeten doorbrengen , en de oopen lucht is my daarom tegcnswoordig zo vreerad, ajs of ik eerst gisteren in de wae- reld,  VADERLYKE LIEFDE. 33 reld Ware gekomen. Daarenboven , gelyk ik u reeds gezeid heb, men neemt niet gaerne luiden, die uit de gevangenis komen, in zynen dienst aan. S E R I JU. Zeg my dan ten minden, ongelukkig mensch, op wat wyze gy denkt 3 dat ik u zou kunnen helpen ? LUCAS. Op eene gemakkelyke wyze. Maak alleen, dat ik ergens eenen intrek verkryge, en myne vrouw, nevens myne kinderen, by my moge hebben; ten einde ik niet, gelyk een verjaagd dier, in de wildernisfe omdoole. Alzo zal ik, met de daad zyn geholpen. Al moeste ik ook in het geringde hok woonen ; ik zal my maar al te gelukkig fchatten, wanneer ik, by den avond, terwyl de vos naar zyn hol fluipt, hier of daar een hoek moge hebben, om van mynen arbeid uit te rusten , in de bezitting van myne vrouw en kinderen. SERI M. Ik wil 'er myn best toe G doen  34 ZEGEPRAAL oer doen Lucas ! zeg my echter, myn goede vriend, hoe het u mogclyk geweest is, de folteringen van de pynbank doortedaan. lucas. Dit zult gy, zonder moeite begrypen ; wanneer ik het u zal gezeid hebben. Uitgerekt op de pynbank leggende, dacht ik by my zelVen, „ 6 Lucas derft gy, zo verloopt gy alle uwe ellende. Deze gedachte deedt my befluiten om alles te belyden. Daarna overviel my eene andere bedenking. Gy hebt kinderen , zeide ik tot, my zeiven, kinderen, die nog zo jong en klein zyn. Mogelyk zou het u nog kunnen gebeuren, voor hun onderhoud te zorgen. Indien gy derft, dan zyn ze vaderlooze weezen , en hoe ligt is de jeugd ten kwaadcn verleid! even als gy zouden zy in de handen des beuls kunnen vallen — Deze bedenking gaf aan alle myne leden eene ongelooffelyke fterkte en ik gevoelde van de pyniging byna niets. Byyderflag, dien ik ontfing, fchoot my te binnen, dat ook zulke (lagen myne kinderen zoude kunnen treffen, en ' dan ontfing ik die flagen, zo ongevoelig als die  VADÈRLYKE LIEFDE. 35 die door een fteenrots zouden worden ontfangen. Gy dacht dan op die wyze, eerlyke booswicht , gaf hem Serim ten antwoord!.. Hy nam vervolgens den ongelukkigen by zich, en zorgde voor zyn onderhoud. Lucas werdt, benevens zyne vrouw en kinderen , in het dorp aangenomen. Hy gedroeg zich vervolgens arbeidzaam en rechtfchapen leidde een eerlyk leeven en werdt gelukkig* Zo weinig is 'er dikwyls van nooden, ter waare verbetering van menfchen l C & MAIL-  M A I L C H E N, op de WANSPOEDIGE GEVOLGEN bkr ACHTELOOSHEID, in RECHTSBEDIENDEN. "t Is reeds laat op den middag. Wy zullen het lustflot , voor dat wy door den nacht overvallen worden , ■ niet kunnen bereiken. Ik ben door het jaagen vermoeid. Laaten wy ons naar het gindze boerenhuis begeeven; daar wy toch melk en brood , dat fchier overal is, zullen bekomen; terwyl de rust, welken wy onder het lommer zullen genieten, ons veel meer zal fterken, dan de overdaadigfte maaltyd. Op deze wyze fprak een myner vrienden , met welken ik op weg was, ca  WANSPOEDIGE GEVOLGEN enz. 37 en wy gingen te zaamen naar de byleggende boerenwooning. Een jong, fchoon, leevendig zwartoogig meisje ontmoette ons. Frisch als de roos , die des morgens ontluikt, waren haare wangen. Sneeuwwitte tanden verfierde haaren bevalligen mond. Zy liep ons , in volle bezigheid , tegen, en fprak ons , in het betrouwen der onfchuld, aldus aan. Goede Heeren, zo gy ooit geweeten heb^r., wat liefde betekent, heb dan medelyden met een arm meisje. Komt in onze hut. Alles wat ik heb is 'er ten uwer dienften : hebt alleen medelyden met een arm meisje! Wy gingen met haar in haare wooning , en vonden in dezelve een gryzaard, zittende aan de tafel. Deze , zeide het meisje, is myn vader. Sedert een geheel jaar heeft hy het licht der zonne niet kunnen aanfehouwen. Hy is blind, ó Myne Heeren , misfehien leeven uwe vaders nog en gy bemint dezelven. Dit zeggende , viel zy den eervvaerdigen gryzaard om den hals en drukte duizend kusfehen haarer tederheid op zyne wangen. Zy wenkte ons vervolgens een weinig ter zyde te treeden en voerde ons voords onder de fchaduw van een C 3 lin-  38 W A NS P O E QJ G E GEVOLGEN lindeboom bragt ons melk en brood; en, haare handen ten hemel heffende, voer zy dus voord te fpreeken. 6 Myne Heeren! kan wel iemant ter waereld ongelukkiger zyn dan ik? Gy hebt myn' vader gezien, dien goeden , vroomen — dien eerwaerdigen gryzaard, Hy is zulk een goed znlk een tedergevoelig vader ! Dikwyls nam hy my, onder dezen ftaatelyken lindeboom, op zynen fchoot, en bragt my, by het daluw blinken der maan, myne moeder, die reeds voorlang is geftorven, te binuen. Dan zeide hy, Mailchen, wy zyn onze moeder kwyt en met haar heb ik den flut mynesouderdomsverlooren. God echter, heeft my u nog gelaaten, en gy zult toch niet wreed genoeg zyn, om uwen ouden vader te begeeven. Dit zeggende , weende hy — ik Hortte traanen met hem, en beloofde, dat ik hem nooit zou ver. laaten — ik zwoer hem kinderlyke liefde. Niemand vernam onze zuchten, de ftille natuur alleen, die rondom ons, in diepe fluimering lag bedolven, en de grasmusch wakker geworden , by wylen, en haar nest in den lindeboom hebbende , hoorden onze zuchten .... Maar ó myne voorneemens waar zyt gy ? Ware  der ACHTELOOSHEID. 39 u, ö myn vader, de gelieele zaakmynerramp. fpoeden bekend , gy zoudt dezelve niet overleeven. Terwy! zy dit fprak , biggelden de traanen langs haare fchoone wangen. Zy zweeg eenige oogenblikken, en vervolgde. Uw goed voorkomen, myne Heeren, noopt my , om u vertrouwelyk tot in het binnenfte van myn harte te brengen. Veelligt, dat u de een of ander goede geleidgeest herwaard naar deze hut gevoerd heeft, ter redding van ellendige menfchen. Ik beminde, by het leeven myner moeder reeds, een rechtfchapen goed jongman. Steven, zeide dikwyls myn vader tot hem, gy moet met myne dochter trouwen; want gy zyt een eerlyke jonge en bemint uwe naasten. Myne moeder zeide het zelfde. Voor dat zy ftierf gaf zy ons haaren moederlyken zegen en voegde onze handen in een. Zorgt voor uwen vader, myne kinderen, fprak zy, en ftierf. Eenigen tyd na dezen, en terwyl myn vader gaande weg zwakker en ten laatften geheel blind werdt, werden Steven en ik door het huwelyk vereenigd. Myn vader gaf ons den huishoudelykên omflag over, en het geluk van ons leeven bcftondc, tot nu onlangs toe , in C 4 hem  40 WANSPOEDIGE GEVOLGEN hem blyken onzer tederheid te geeven. Wy waren, gemeenelyk den gehcelen dag, bezig in arbeid, en genooten, wanneer de avond naderde, by de tederile liefde, de verkwikkelykfte rust, Heilige naam der gelukzaligheid! hy befiraalt dikwyls den mensch even als het licht eenen gevangen, door de fcheur eenes harden muurs , befchynt! — dat befchynen rukt hem dieper in den nacht zyner ellende. Alzo ging het dit beminnelyk meisje. Wy waren, zeide zy, eenmaal zo gelukkig. Nu denk ik, beevende, aan dien ontzagchelyken dag, op welken ons ongeluk een begin nam. De fchout van het naaste dorp was ten hoogften tegen myn huwelyk met Steven ingenomen. Hy beminde my zo fterk als ik hem haatte , en hadt, een fnood en Hecht mensch zynde, nimmer medelyden met anderen. Ziende, dat hy van myne zyde, ten aanzien zyner liefde , niets hadt te verwachten , poogde hy zich, op de fnoodfte wyze , te wreeken. Onze akkers werden, in den voorigen fomer door hevige vlaagen geteisterd. Wy waren , daar door buiten Haat, onze gewoone lasten, in den herfst op te brengen. Te  der ACHTELOOSHEID. 4t Te vergeesch baden wy, nevens onze geburen, dat hy ons eenig uitftel wilde geeyan. Anderen gaf hy gehoor , maar ons , dien hy een ongunftig harte toedroeg, gebeurde geen uitftel. In woede en al vloekende kwam hy in onze wooning , ontnam ons ons hoornvee en ganfche have , en vernielde ruim zo veel van het onze als hy wegnam. Zyner wraake was dit alles nog niet genoeg. Myn arme blinde vader moest daarenboven nog worden mishandeld. Steven, door billyke woede en oramfchap aangedreeven, trok zich de mishandeling van onzen ouden vader ter harte , en wierp den boozen dorpfchout ter aarde. Hy viel op den grond, en ontfing, doordien val, aan zyn hoofd eene doodelyke wonde. Hy ftierf — en men nam myn armen man daarop gevangen. ó, Indien barmhartigheid nog verblyf houde op deze aarde , dat mynen vriend dan nog barmhartigheid wedervaare! Hy is volftrekt aan den dood van dezen wreedaard onfchuldig. Daar zyn geene getuigen, die tegen myn man kunnen opkomen, dan de vrouw des booswichts... en zou de rechter nog naar my willen hooren ? C 5 Ter-  42 WANSPOEDIGK GEVOLGEN Terwyl deze ongelukkige vrouw op deze wyze fprak en ons om medelyden en om byftand, welke wy haar plechtig beloofden, badt, kwam een bode en bragt de volgende tyding. Steven , ter dood veroordeeld , is onder beuls handen geftorven. Op deze tyding viel de eerwaerdige gryzaard , als van den donder getroffen , met ftervend gelaat , plosfeling ter aarde. Zyne dochter viel op deszelfs bezweeken ligchaam, door ftuiptrekkingen , die niet ophielden , overvallen. Vruchteloos was alles, watwy, ter haarer herftellinge, aanwendden. Drie dagen na dezen ftierf zy, en in haar het ongelukkig kind, dat zy reeds zeven maanden onder haar hart gedraagen , en 't geen de zonne nog met aanfchouwd hadt. Hoedanig of men nu van dit voorval in de ftad wel cordeele en fpreeke ? Zeker boeren jonge, zal men zeggen , floeg een' dorpfchout, die iet rechterlyks tegen hem te verrichten hadt, dood, en daarom moest die booze moorder op een fchavot derven. Dit zeggen echter isbezyde alle waarheid. Hy ftierf geen moordenaar. Een ongelukkig mensch, en dat allen  der ACHTELOOSHEID. 43 len medelyden verdiende , ftierf , maar de moordenaars leeven. ó Gy, die rykdommen en goederen bezit, en zonder zorge uwe onderdaanen ten prooi laat aan de grilligheid of boosheid uwer over* ften of rentmeesters , ó mogt gy de kracht dezer gefchiedenis diep in uwe zielen gedrukt voelen! De geheele menscheid , nevens my, bidt u, zo nederig en met zo veel ernst, als men den onfterffelyken God kan bidden, dat gy toch erbarming met zulke ellendige menfchen oeffenet, en uwe harten zorgvuldig zoeket te beveiligen voor het minfte deel aan zaaken van zulke eene zwarte en ysfelyke natuur, die niet zelden door de zorgeloosheid van groote heeren en derzelver bedienden worden veroorzaakt!  D E W A N H O OP of de SCHULDENAAR te PAERD en de SCHULDEISSCHER op het SCHAVOT. w aarom toch heeft ons het maatfchappelyk leeven uit de armen der heilige natuur moeten rukken ? Deze maakte de behoefte der menfchen gering in getale — wist derzelver hongerige maagen met kruiden te ffillen den dorst door koele waterteugen te doen lesfchen; terwyl ze, in fchaduwryke gewesten, aangenaame rustbedden, voor den vermoeiden, vervaerdigde? Dan neen... de mensch zelf misgunde zich het genot der weldaad van de goedgunftige natuur. Men knelt onze liffchaamen , zo dra wy geboren worden , in bindfels — ontrooft ons aan de heilzaame invloeden der open lucht , en , dompelt ons biqnen geflooten vertrekken in broeiende pluimen.  de WANHOOP of de enz. 45 men. Daar moet men opgroeien en zich met fpyzen, die den natuurmensen onbekend zyn, laaten onderhouden. Daar wordt men met de huid van den omgebragten wolf of den vos gekleed, om zich voor de koude lucht, die daarom niet zelden de mensch doodelyk wordt , te befchutten. Hier aan gewoon zynde, roept eenig voorval den verwenden mensch buiten den kring dezer behoefte, en men wil, dat hy , ftaande den barren winter, de ftrenge koude niet voele, en , met vergenoegden harte , droog brood eete, in plaatfe dier weelderiger fpyzen , waar mede men hem gevoed heeft. Barbaaren! wat baaten my toch uwe vleiende voordeden , die gy alleen, ten mynen ongelukken bezigt? Indien gy hadt kunnen goedvinden , my, even als de jonge wolven , ouder den helderen hemel, te doen opwasfen , dan zouden natuur en gewoonte in alle myne behoeften voorzien hebben. Myn ligchaam , der koude gewend, zou den vorst des winters verduurd, en myne maag, door geen ander voedzel dan kruiden des velds onderhouden , zou voor hongersnood zyn beveiligd gebleeven. Nooit zou ik naar den huk der  46 DÉ WANHOOP of der beeren verlangd — nimmer die dieren benyd hebben , dat zy , geduurende hunnen winterflaap , uit hunne klauwen hun voedzel bekomen. Is 'er geen middel, makkers der ellende, dat my, zoo vsrwend, aan alle myne behoeftigheden ontrekken, of die zou mogen ver-» ^vullen ? ... Geld — dit ellendig — dit niets beduidend metaal zou dan voldoende zyn , om my de geroofde fchatten der natuur te herftellen ? ... Geld dit is derhalven alles, waar naar ik ftaan moet, om mynen honger te ftillen — de koude van my te verwyderen en myn lyf, naar vereischte , te bedekken! Onder u, ben ik, alzo,te midden in den rykdom der natuur gezeten, een bedelaar, en dit metaal maakt gy my Hoodzaakelyker zelfs dan het leeven. 'T was dierhalven geld, dat ik vorderde. Ontbeeren konde ik het niet — ik neem het en gy houdt my voor een roover, die daarom den dood verdiend heeft. Rarnpza. lige ! wat naam en welke verdienden zult gy dan hem , die geld borgt en niet weder te rug geeft, toekennen ? Is zulk een ook geen roover. s' Heeren wegen, zegt gy, zyn hei.  de SCHULDIGE te PAERD. 47 lig!.. Goed. Zyn fchuldbrieven en richterlyke verzekeringen niet even zo heilig ? Wanneer ik my op weg bevinde, kan ik my door wapenen tegen roovers verfterken. Tegen roovers van het laatfte foort zyn geene wapenen. Geene verdediging heeft, ten dezen aanzien, meer plaats en ik kan my, op den weg der rechten, met de billykfte vordering aan zyne zyde , dood hongeren. ó Menfchen, menfchen! fluit uwe ooren niet toe voor de ftem van myn noodlot; en vindt gy dat ik uwe aandoening niet onwaerdig ben, ftort dan over my eenige traanen.. „ Maar neen ... neen... weent niet... Lagcht veel liever overluid, dat al het land 'er van wedergalme , dat 'er wouden en bosfchen van daveren, gelyk zy daveren op het gehuil van verfcheurende wolven. Myn vader, die een man van rang was, liet, ftervende, my een aanzienelyk tydelyk vermogen na. Hy ftierf, toen ik nog zeer jong was. Eene moeie nam my, om my op te voeden, by zich, tot dat ik den ouderdom van dertien jaaren bereikt had. Zy liet my niets, hoe genaamd, leeren. 'T was, volgends haar dagelyks zeggen, genoeg, ryk te zyn.  48 de WANHOOP of zyri. Toen ik twintig jaaren oud was , ftierf zy, en de baron, onder wien myn tydelyk vermogen geheel berustte, hieldt op met betaalen. Niettegenftaande ik het recht aan myne zyde had en gewettigd ware, hem in rechten te vervolgen, hielp my dit niets en ik verloor door hem over de honderd duizend gulden. Dit verlies maakte my eenklaps ten bedelaar. Geen bedelaar was armer dan ik; want ik was onbekwaam, eenen enkelen penning te verdienen. Indien het myn lot geweest ware, de flaaf van eenen zeeroover te zyn; in Tunis mogelyk zon men my verkocht hebben... dan , nu was ik niets , dan heer van... en kon my, myne wapenbrieven uitgezonderd , niet een eenige verdiende , my toekomende , toeëigenen of opnoemen. Gaerne wilde ik den krygsdienst mynes lands beproeven. Hier toe, by gebrek van lengte, kon ik niet worden toegelaaten. Alzo liep ik naaiden oever der wanhoop , dwong eenen reiziger, die my op den algemeenen weg ontmoette, zyn geld af. Deze daad bragt my in hechtenis en ik werd, als een beroover en fchender der gdmeene wegen, ter dood veroordeeld. De-  de SCHULDIGE te PAERD. 49 Deze ongelukkige mensch, werdt, ingevolge zyn vonnis , ter dood gebragt , en men verhaalt hierby, dat de Baron, in wiens handen de vader dezes ellendigen het erfdeel zynes zoons betrouwd hadt , de uitvoering van dit doodelyk vonnis , te paerd zittende, by woonde. ó Menfchen! menfchen! welke wezens toch zyt gy? D DE  DE KOMST E E N E S ON SCHULDIGEN UIT DE GEVANGENIS. T -Ik zat eens , met droevigen gemoede , aan den oever van den donauw , en zag , den zwellenden vloed, ylende, langs zyne oevers heen ftroomen. Op deze wyze , dacht ik vloeien de dagen des menfchelyken leevens voorby, en elk oogenbük van dezelven is onherroepenlyk. Wat toch betekent een getal van honderd jaaren, wanneer dezelven voorby zyn ? Was deze vlakte niet voorheenen , de plaats voor het leger der Sweden! Hier, waar ik thans ben, ftondt misfehien, eene euw geleden, de moedige Gustaav, wiens "gebeente, federt  de ONSCHULDIGE enz. 51 iedert lang, in ftof is veranderd. Van welk eene kleine waardy is de zogenoemde menfchelyke grootheid! In den avond zien wy onze helden fterven , en , ten volgenden morgen, gaat de zou met geen anderen glansch op, dan of de geringfte bedelaar ware ontflaapen. Van al den luider der helden blyft alleenelyk, een tyd lang , den roem hunner bedryven overig, even als de galm der geluiden in eenig gebergte , tienmaalcn achtereen — telkens zwakker en zwakker, en eindelyk niet meer gehoord wordt. Dezen waren myne overdenkingen en ik wilde my nog langer met dezelven verlustigen , toen ik onverhoeds door eenig geritfel gcftoord werd. Ik keerde my naar het nabygelegen bosch* Van daar, dacht my , kwam het geluid eener klaagende ftemme; dit deedt my hetbosch naderen. In het zelve vond ik twee kinderen, die , aan een ftruik vastgebonden , bitterlyk weenden. Hoe komt en wat doet gy toch hier , lieve kinders ? vraagde ik hen. De cudRe van beide, en die, naar voorkomen , den ouderdom van zeven jaaren zal gehad hebben , lagchte my vriendelyk toe. Onze moeder, zeide hy, D a Isondt  5?- de ONSCHULDIGE bondt ons hier vast. Zy is naar de flad gegaan , om onzen vader te zoeken. Waar. vraagde ik , is dan uw vader ? Hy is, gaf hy ten antwoord , federt lang niet meer by ons. De genadige Heer heeft hem , door den fchout laaten weghaalen. 'T is al lang geleeden , dat hy in de gevangenis gezet is. Men zegt, dat hy iets zou geftolen hebben , doch onze lieve Heere God weet, dat het niet waar is. Maar waarom, vraagde ik, bondt uwe moeder u aan dezen boom ? Och myn goede Heer , was het antwoord , ik had nog eene kleine zuster en een broêr. Voorleeden week floot ons onze moeder , om dat ze in de flad weder naar vader moest omzien, in den hof op. Wy waren alleen. Myn broeder viel in het water en de bok van onze buurvrouw ftiet myne zuster een oog uit. Nu vertrouwt ons moeder niet meer alleen en bindt ons daarom vast. En dit doet zy, zo dikwyls zy naar de flad gaat, en wy moeten alzo hlyven , tot dat zy uit de flad terug komt. Heden gaf zy ons water en brood. Zy hadt ons nauwelyks den rug gekeerd , of ik ftiet de kruik om , en daardoor zyn wy gedwongen , den geheelen dag , en daar  uit de GEVANGENIS. 53 daar het zo warm is , zonder water doortebrengen. Ik ontbond daadelyk de kinderen en bragt ze in de hut hunner ouderen , die , omtrent het vierde eener uure ,van het bosch was gelegen. Daadelyk na myne komfte daar ter plaatIe , gaf ik de kinderen water, en zette my nevens hen op een grasbank neder. Ik ontdekte duidelyk, dat de deur der*wooning met geweld was opengebroken , 't geen het jongsken, mede gewaar wordende, overluid deedt weenen. Lieve Heer, riep het kind, nu hebben de dieven zekerlyk de zondagskleéren van myne moeder geftolen! Het was zo. Men hadt, geduurende het afzyn der vrouw , het huis geplunderd. Ik zat nog met de kinderen, die my baden , dat ik hen by den nacht niet wilde verlaaten, op de zoden , toen het al fterk begon te fchemeren. De kinderkens by de hand neemende ftond ik op, en floeg met hen den weg naar de ftad in. Onverwachts zag ik twee menfchen, op eene hoogte , by eikanderen zitten; en dezelve naderende bevond ik, dat het de ouders der kinderen waren. ó Jofeph , zo fprak de vrouw tegen haaren D 3 man,  54 de ONSCHULDIGE man , nu ik u wederhebbe ! - trouwens hieraan floeg ik geen twyffel , dat God eenmaal de onfebuld zou aan den dag brengen. Geene myner geleeden fmarten gevoele ik.. ó Margriet, gaf Jofeph ten antwoord, ik heb alles weder, nu ik u en myne arme kinderen weder heb. Zy zyn allen gezond? zyn zeniet?.. De vrouw begon , op het hooren dezer vraag, te fchreien , en ik «kwam , onverhoeds, met beide kinderen , die hunne ouderen om den hals vielen, te voorfchyn. Welk eene ontroerende vertooning was deze voor eene gevoelige ziel ? ... vreugde .., dan deze duurde niet langer dan tot de komst deiouderen in hunne wooning. Ik achte my niet in ftaat , eene juiste befchryving van 't geen 'er, by deze gelegenheid voorviel, te geeven. Hierin moet my een kundig fchilder de hand kenen. Zulk een nu wil ik opzoeken hem eene afbeelding van dit fchouwfpel doen vervaerdigen en dezelve in de eene of andere gerechtzaal, ter aandenking, doen ophangen. Schilder my , zal ft tegen" den kuufleuaar zeggen , een huis, dar geheel is uitgeplunderd in het zelve een dood kind, dat op den grond ligt een ander met eea  uit de GEVANGENIS. ' 55 een uitgeftooten oog,, dat affchrik en mededogen verwekte twee andere kinderen om den hals eener weenende moeder voeg hier een' man by , wiens klederen gefcheurd aan het lyf hangen, wiens aangezicht bleek en afgepynd, in 't welk echter het beeld der eerlykheid en de onfchuld te zien is; die, zonder misdaadig geweest te zyn , uit eene gevangenis komt , en , met een getuigfehrift van onfchuld in zyne handen , zulke eene naare verwoesting in zyne fcnamèle wooning befchouwt. ó Schilder, pleeg, in dezen, niet te veel met de fpeelinge der kunst raad. Schets eenvouwig wat en zo als ik het u voordraage , en gy zult een meefterftuk der natuur hebben vervaerdigd. 't Menfchelyk oog zal 'er niet op kunnen ftaaren , zonder dat het invloed hebbe op elke gelaatfenuw. Laaten wy deze fchildery dan aan eenen, die groote fchatten bezit, verkoopen of dezelve in eene der rechteriyke paleizen te pronk hangen. Komt daar ter plaatfe toevallig een kenner. Befchou wt by de fchildery en bèlydt hy, dat dezelve natuur is, dan wil ik hem toeroepen „ gy bedriegt u. Deze afbeelding is 'er verre af van natuur te zyn ; want ik verzeker u , dat geen penfeel ooit het geval, dat ik verhaald heb, zal kunnen afmaaien. D 4 DE  D E KERKER. Sdlle ruste ! zo gefchikt en volmaakt ter onderrichting der deugd, u wil ik opzoeken. Gy zyt een zegen des hemels zo onfterffelyk als uw voortbrenger. Aan u, voortbrengfter der verhevenfte denkbeelden, wil ik my geheel overgeeven. Doordring myne ziele met een uwer heldere ftraalen , en dat een der Serafs het vuur des gevoels in myn harte ontgloeid Door dit woeste dal wil ik dwaalen, en onverfchrokken over den overhellenden berg heen gaan , en daar , waar een ongunfflgc hemel boven de treurige velden , zeldzaam door de zon befcheenen,'hangt en dryft, op eenfteenklip ncderzitten , en , myne oogen naar den hemel opheffende , die hooge denn , welke, met bcevende takken , over de fchrikkelyke diepte af hangt, befchouwen. Indezen akeligen ftreek ,  d e K E R K E R. 57 ftreek , daar de traage vloed met een dof geluid , langs den oever , by den woesten berg heenllroomt — hier wil ik zitten en my bezighouden met menfchelyke gedachten. Zy zullen zich op traanen des ongcluks,die de beevende oogen myner medemcnfchen ontrollen, vestigen. Onfterffelyke ziel! —- oorfprongelyk uit den adem Gods beeld des almogenden Scheppers ; . , erfgenaame der euwigheid! of wat naam u anders, by uwe geboorte, de onfterffelyken ook mogen gegeeven hebben , zeg my , woont gy niet in het ligchaam van elk fterffelyk mensch ? Zyt gy niet even zo edel, even zo goddelyk, wanneer gy in het ligchaam van een Haaf, als wanneer gy in dat eenes konings uw verblyf hebt? ja, zo zyt gy; en hoe kunnen u menfchen verlachenen —— wie gy zyt vergeeten , en gelyke wezens, ten zelfden einden verwekt, als wormen , die, langs onze voeten ongemerkt daar heen wemelen , behandelen ? Hoe dwaasfelyk verlochent de mensch het edel einde , waartoe hy beftemd is ? Zyne grootheid meet hy naar de waarde des kleeds , dat hy draagt , en houdt het gewaad boven verdienften in waarde, Van hier, D 5 dat  5S de KERKER. dat niet zelden het werk van de zyworm de grootheid van den mensch , die 'er mede getooid is, in deszelfs oogen uitmaakt en hem den medemens'ch , dien de vacht van een fchaap dekt, doet verachten. Zwaarmoedigheid en medelyden doordringen myn gebeente ontroering treft myne ge- heele ziele , wanneer ik hierover in diepe gepeinzen wegzinke. Menfchen , die de oneindige verwekte , worden in myne oogen verfmaadelyk, wanneer ik, telken dage, gewaar worde, hoe weinig wy de waardy der menschheid gevoelen —— hoe laag wy zyn — hoe weinig toegerust, om allen menfchelyk te denken en hoe peupelachtig klein! Is de mensch , die honderd ftuks vogelen, voor eenen maaltyd laat ombrengen , beter, dan hy, die zyn honger ftilt met een ftuk zwart brood? God, die den worm voedt, geeft den koning en den bedelaar onderhoud beide zyn menfchen. ó Drievouwige fmarte, welke myne gebeele ziele doordringt, maak, dat het nacht in myn hart worde! Ontdek my de kwellingen, die om den bchoeftigen krielen!... Welke fchrikbeeldcn vertoonen zich ? Is de maan met een tien-  de KERKER. 59 tienvouwig dekfel behangen I... De waereld ligt in diepe duisternis weggezonken. Naare menfehelyke jammerklagten loeien uit zwarte kerkers. De veege grond wordt met bloed, dat 'er overflroomt, doordrongen. De dood kryt zegepraal boven de hoofden der menfchen. Gerechrigheid offert aan bloed en moord. Zy neemt tot haare halsvriendin , de dochter des eerflen muiters, den moordzucht, en, zwart gelyk een euwige' nacht , verfchrikkelyk als het bloed eenes vermoorden , flapt ze, met Houten tred, over bloedendelyken. Moest het op deze wyze met u gelegen zyn, ó affchuwelyke aardbol ! Verblyfplaats voor wezens , tot het genot van zaligheden voortgebragt , en nu tot ellende verloopen , hoe deerlyk is uwe gedaante veranderd! Aan blinkende fteenen — aan zeepblaafen geeft de mensch den naam van geluk , door zyne wandaaden niet waerdig, om hooger geluk te bereiken. Hy ademt naar lucht naar verleppende bloemen - zoekt kapellen te vangen en vertrapt menfchen , die zyne medebroeders zyn! Vloeit ó myne traanen, vloeit , zonder ophouden, over de verwelkende ligchaamen van men.  öo de KERKER. menfchen , die in kommer en ellende omkomen;, tot dac myne verlangende ziel het Hof m vues ligchaams met dat myner broederen laat vereenigen. In duistere fchaduwen aan eenzaame oevers wil ik des ftervcndensbeeld aan myne ziele vertegenwoordigen — in het oog , waarin de glansch des leevens is uitgedoofd , de waare onfchuId,en de rust der deugd op de doodkoude lippen zoeken te leezen. Menfchen , door menfchen veracht-de verwondering der engelen wil ik zien. Broeders, door broeders ten fchandelyken dood verweezen en , onder geweldige folteringen van het verfmaadligchaam, by het genot echter van het gunflig aanzien en de ontferming des euwigen , wil ik my voordellen ■ zulk eenen ongelukkigen, die, naar den kerker gefleept , buiten allen byfland en vrienden in boeien gekneld ligt den ongevoeligen en onaandoenelyken rechter voor zich ziet en, even als een bloem , die verlept en verwelkt, door kommer en ellende vergaat. Indien dan dit voorwerp niet bekwaam is , heete traaneh uit myne oogen te rukken en zich voor euwig in myne ziele , als in marmer, te' etfen , dan wil ik den goeden God bidden, dat  d e K E R K E R. 61 dat myn ongevoelig wezen door zynen blikfem verteerd worde, en wel in dier voege verteerd worde, dat 'er geen deeltje zo klein , dat 'er eene mugge zich mede zou kunnen voeden , overig blyve , op dat alzo alle overblyffels voor fchande der menschheid worde vernietigd. Kom Jongeling , volg my naar den ftikdonkeren kerker — hoor het rinkelen der ketenen en het knerfen van yzeren deuren —— kom vestig , daar ter plaatfe uwe oogen op ongelukkige fchepzelen ellendige, verlaaten fchepzelen en , niettegenftaande dit, menfchen als wy — onze broeders! Hier is de plaats juist , daar de vreugd des leevens alle toegang ontzeid is. De loop der tyden wentelt ongevoelig boven de hoofden der ongelukkigen , die hier woonen. Hier fpeelen geene glanschryke ftraalen vandenlief- felyken morgen. Hier hoort men de ftem van den leuwrik niet , en geene avondkoelte doorzweeft dit donker verblyf. Hier roept geene tedere vrouw haaren beminden man ter tafel . geene kinders zitten hier, wanneer het avent, aan de geboeide voeten hunnes vaders. Des ellendigen drank is water in een bezoedelden kop — en zyn voedfel deflechtfle fpy-  61 de KERKER. fpyze , door zyne fmerten byna oneetbaar. Zonder bezef van vreugde, ligt hy jn boeien zyne jammerklagten worden door geen medelydenden galm nageroepen. Zyne weeklagten fluiten op het donker gewelf zo onvruchtbaar af, als op de verharde zielen der gerechtbedienden , en verkeeren in wind. Voor hem is 'er geen vriend , dien hy de fmert zyner ziele kan klaagen - geene borst, waarop zyn nederhangend en fewynend hoofd zou mogen rusten geene vriendfchappelyke bezorgdheid , om eenige vertroofting in zynen hoopeloozen boezem uit te ftorten. Weggerukt uit de maatfchappy der menfchen , van het genot der weldaadige zon beroofd , en overgelaaten aan zich zclven , ondervindt hy de kracht der ellende in knellende boeien. Yferen ketenen drukken zyne uitgeteerde leden, de verw des doods is op zyne wangen , door geene lieffelyke morgenkoelte vcrlecvendigd. De lucht, welke deze ongelukkige moet inademen , is befmet door de vergifte uitwaazeming des muffen kerkers. Stro of zoo rtgelyk rustbed is zyn leger. Zonder beweeging is het hem fchier niet mogelyk, te zitten ofte liggen, en deze geftoorde ruste wordt hem door den last van ongedierte nog betwist. Welk  de KERKER. 63 Welke eene plaats welk een verblyf is deze kerker! en deze plaats , beftemd ter gevangenis van den boosdoener, wordt ookdikwyls de wooning der onnozelheid en der onfchuld! ó Gy , die den post van rechter bekleedt, ker.t gy eene fchildery als deze , of hebt gy nimmer eenigen kerker gezien? . Buiten allen twyfFel, zult gy den kerker gezien hebben — dan, of gy dien zaagt, terwyl gy de ellenden van uwen evenmensen overdacht en gevoelde ? — ó,deze is eene andere vraag. Indedaadtwyffel ik, of gy alzo den kerker gezien hebt. Veelen toch uwer laaten dagen en weeken voorbygaan, zonder zich des ellendigen te bekom, meren. Hoe kunt gy , met een gerust oog, een hoop dcerlyke gefchriftcn , waarvan het lot uwer gevangenen afhangt, zonder deelneeming befchouwen? Dringt van ieder bladzyde, die gy leest , geene treurende ftem naar uw hart, die uitroept ; geef my myne kinderen, myne vrouw, myne vryheid weder, ofdoemy fterven , indien de gerechtigheid myn leeven eischt! Gy echter hoort niet. Gy gaat rustig en zonder eenige bedenking den kerker voorby , en in uw hart komt de menfehelyke gedachte  H n e KERKE R. dachte niet eens op, die u toeroept: „ik ben bet, die myn medeburger, myn gelyken ,myn broeder, myn medemensch in deze plaats der verfchrikking doe blyven 't Is het recht niet , maar uwe nalaatigheid , die achter den rug des gevangenen de yferen deur met tiendubbele grendelen toefluit , cn terwyl gy dat doet , roept veelligt zyne hoopelooie ziele den hemel , het verblyf van den ópperHen Rechter der menfchen , die toch eenmaal over uw beide zal oordeelen , om wraak aan. De befchermgeest des Allerhoogften verlaat, dunkt me, zulk eenen nalaatigen rechter. Ik wil , zegt hy , den engel van zodanige menfchen uiet meer zyn. Ten dagen der vergelding wil ik tegen dezelven opkomen en , gewapend met het geluid des donders , hen befchuldigen , wanneer de oneindige verfchynt, om den aardbodem te oordeelen. Ja, Rechters, dan wil uw befchermengel uit de duifternis voortreeden , en den rechtfetel des oneindigen Gods naderen , u bcfchuldigen en uitroepen. Blinkende daaden van onbarmhartigheid roepen wraak over deze nalaatigen. Zy verdienen gevonnisd, en voor altyd , ó euwige ! van uw aangezicht verftooten te worden. D E  d e H oe bekoorlyk Lotje, is de natuur! Sla uwe oogen in 't rond , en adem den balfem , die, uit deze bloemen waasfemt en den ganfchen omtrek met lielfelyke geuren vervult. Hoor naar den blyden zang van den leeurik , dien koorzanger der natuur. Hoor hoe hy de liefde zingt, en de ryzende zon welluidend begroet! De geheele natuur fchynt bezield — alles —. alles noopt en dringt ons tot liefde. Zou uw hart , onder het gewaar worden van alle deze bekoorlykheden , ongevoelig zyn kunnen ? Neen , myn beminnelyk meisje , dat kan het niet. Uwe blaakende oogen — die zwellende boezem ■— die lydelyke houding —— alles verzekert my , dat gy deze bekoorlykheden gevoelt. Laat ons , myne waarde ! laat ons feesttyd houden , op dezen heerlyken morgen E der VERLEIDING»  66 de VERLEIDING. der natuur! Wy willen dezen bekoorlyken landftreek tot getuigen Hellen van onze liefde. Wat raaken ons de gewoonte en wetten der (leden — die zo nuttclooze plichtpleegingen? Onze harten verdaan en beminnen elkauderen. De natuur is getuigen van onze onderlinge belofte. De Schepper van alles , wiens alvermogen elk blad van dezen eikenboom , onder wiens fchaduw wy zitten , aantoont , zal zynen zegen over onze liefde uitftorten. Gy hebt de deugd lief, Lotje; 6 denk toch niet , dat gy , door my bewyzen uwer liefde te geeven, dezelve verlochent. God weet wat 'er in myne ziele omgaat. Hy weet, dat ik u eene euwige trouw zweere , en zulke eeden kunnen den uiterlyken fchyn der plechtigheden wel ontbeeren. Slaaven alleen en die tot alle trouwloosheden bekwaam zyn , moeten door banden der maatfchappy geboeid worden : maar hy , die zich aan eer en deugd onderwerpt, behoeft geene banden, dan die der liefde. Op deze wyze fpreekt de verleider , misbruikt de ligtgelo"igheid der onfchuld , en niet eer , dan wanneer het ongelukkig meisje de gevolgen haarer onbedachtzaamheid gewaar wordt,  de VERLEIDING. 6> wordt, vertoont zich de affchuwelyke verleider in zyne waare gedaante. Lotje werdt zwangers Vol betrouwen en tederheid wil zy zich werpen in de armen van haaren gewaanden vriend... 6 Myn lief!... zeide zy... Wat wilt gy? viel haarPeltonin de rede .... Wat wilt gy van my ongelukkige!... Wat zoekt gy hier? Maak, dat gy weg komt , gy zyt een ontuchtig — een ligtvaerdig meisje: Ik heb met u niets te verrichten .. Ik ken u niet. Zo onbeweeglyk als eenftandbeeld werdt Lotje, door dit antwoord ,. Ten laatften , van haare verbaazing eenigermaate herfteld, zegt ze: „ hoe Pelton! is deze uwe taal, die der liefde? ... Gy, die my zo plechtig en ernftig uwe liefde toezeidet , gy zoudt my nu niet meer kennen!... Onder dit zeggen werdt ze, by beurten, rood en bleek, floeg haare treurige oogen, ter aarde , terwyl een vloed van traanen haar' boezem befproeide. Daarna ftaat ze met drift op , loopt, met open armen, naar den verleider; neen, neen, zegt ze, ik droom zekerlyk... alzo kan Pelton niet fpreeken. 't Was de ftemme van een vreeslyk monfter, dat myn eigen verhit brein, E a uit  68 de VERLEIDING. uit zwart en naargecftig bloed voortgekomen, my afbeeldt. Neen, myn Pelton deze was uwe ftem niet. Het is u niet mogelyk, Lotje , in den ftaat , in welken zy door uwe vleierycn gebragt is , te verlaaten. Zoudtge my verlaaten willen Pelton? Zoudt gyu, door de nauwfte banden der natuur aan my verbonden , uit myn hart willen rukken ? Welke heilige — welke onverbreekbaare banden zyn de onzen? Wat is eene moeder, zonder man — een hulploos kind zonder vader? Zo gy hun befchermer niet zyn wilt , wie zal ze befcher» men? Denk aan het onfchuldig fchepzel , dat ik onder myn hart draag! Het eischt zynen vader terug. Onbarmhartige! Hebt gy het verwekt, om het te verlaaten? Zouden alle verwachtingen , welken gy aan my Hgtgeloovige , met t zulke bekoorelyke verwen , afmaaldet, zouden alle die verwachtingen vleieryen van een'booswicht geweest zyn ? Ieder traan , dien ik nu ftort, ftort uw ongelukkig kind , dat nog niet weet, wat lot het boven 't hoofd hangt, met zyne ongelukkige moeder , en eischt van de natuur, waarop gy, ongelukkige , geen acht geeft, zynen vader te rug. Het  de VERLEIDING. 69 Het hart van Pelton bleef voor deze taal ongevoelig. De wreedaart liet het ongelukkig meisje door zyne bedienden wegjaagen en dreigt de haar , voor haar geheel leeven te zullen doen vastzetten , indien zy vermetel genoeg ware, hem in 't vervolg 3 op een wyden afftand zelfs, te naderen. Hoe het ongelukkig meisje, by zulk eenonmenfchelyk onthaal, te moede wave , kan ieder gevoelige ziel zich gemakkelyk verbeelden. Sidderende verliet zy het verblyf van haareu verleider, en liep, met waggelende fchreeden, naar de wooning haarcr ouderen. Het was nacht. De hemel was door nevelen en wolken bedekt. De blikfem brak verfchrikkelyk dooide donkerheid, terwyl de donder de dorp- en ftedelingen deedt beeven , toen zich Lotje nog op het open veld bevondt , en te vermoeid was , om de hut haarer ouderen te bereiken. Zy werpt zich by een boom neder. Op het zelfde oogenblik treft het onwedcr een nabyftaanden eik en de galm der verplettering klinkt driemaal door het omgelegen woud. Machtige Schepper! riep Lotje , gy , wiens onwederftaanbaare hand hemelhooge bergen kan vernederen, die door eenen wenk waerelE 3 den  II 70 de VERLEIDING. den kunt vernietigen , ó gy Oneindige ! zie neder op een arm fchepzel, dat het werk uwer handen is , en zich in het ftof vernedert en met ten hemel opgeheven handen tot u roept en fmeekt, dat gy den minden uwer engelen naar den verleider wilt zenden , ten einde die het gevoel in zyn hart weder verwekke ! Dan zo dit ook vruchteloos zyn mogte , laat dan deze nacht de laatfte zyn mynes leevens dat uw donder myn hoofd treffe en ik myne ellende niet overleeve.' Terwyl ze dit fprak zweeg de donder de winden loeiden niet meer door het loof der geheiligde eiken; Stilte des nachts, gelyk aan de ftilte des doods, heerschte in de velden eii de maan liet zich weder , dan door een wolke bedekt, dan weder onbeneveld, als deelde zy in het lyden dezer ellendige, aanfehouwen. In dezen toeftand van ziel was het ongelukkig meisje. Door fmerten en angften overweldigd, viel zy op den grond neder, terwyl een diepe flaap , het eenig gefchenk des hemels voor ongelukkigen , haare oogen , eenen tyd lang floot. Nu ging de zon weder op en Lotje ontwaakte, om op nieuw haar fniert te gevoelen. Zy keerd  DE VERLEIDING. 71 keerde in de wooning van haaren vader te rug. Sedert lang was zy reeds van haare ouderen beroofd, en woonde in derzelver hutte by een broeder, die, een woest en eigenzinnig mensch zynde, deze gelegenheid zeer greetig aannam, om zich van deze zyne zuster te ontdoen. Na dat hy haar, op de hardfte en gcvoeligfte wyze , met verwytingen hadde overlaaden, jaagde hy haar de deur uit. Zonder vrienden, zonder byftand verlietze , met drift , dezen rampzaligen landftreek en hoopte, medelydender menfchen elders te zullen aantreffen. Ondertusfehen naderde het uur haarer bevalling, en niemant wilde een onbekend fchepzel, zonder geld en goed by zichneemen. Zy zag zich genoodzaakt , zich eenige weeken, met brood en melk , dat zy van huis tot huis bedelde, te onderhouden. Ten laatften komt het beflisfend uur. Lotje bevindt zich in den ftaat eenerbaarende vrouw. Verlaten van elk — verre van alle menfchely. ken byftand , lag zy , uitgerekt , onder eene dennenboom, door wiens lommer zy tegen de ftraalen der zonne bedekt werdt, en wachtte haar aanftaand noodlot af. Hier nu, in dezen ftillen afgezonderden ftreek, E 4 daar  li de VERLEIDING, daar geen- oor naar de klagten der ongelukkigen luifterde, gaf zich Lotje, onder het donker loof, aan de bitterde kwellingen , die haare ziel naderden , over. Hier overdacht zy, wie ze nu was , wie ze geweest was, en wie ze zou hebben kunnen zyn. Alle de gelukkige oogenblikken haares voorigen leevens -* al de blydfchap , die zy voorheenen genoot, alle de geneugtens , die zy zich hadt mogen voorfpellen deze allen kwamen haar voor den geest. Dan fchecu zy eens als geheel aan zich zelve onttrokken , dan fchoot haare ziele weder als uit eenen diepen ilaap en dan gevoelde zy , op nieuw , de gehecle uitgeftrektheid haarer ellende. Nu ftaarde zy met afgunftige oogen op den vrolyken vogel , die , van de liefde haares gade verzekerd, zingende, inde ftruiken het nest bouwt, waartoe die getrouwe gade , in zyne kleine fnebbe , het mosch en boomfchors aanbrengt en het lied zyner liefde , onbekommerd , uitgalmt. Dan zag ze weder, hoe de vreesachtige rhee haare jongen de verfterkende melk aanbiedt, terwyl,op een geringen afftand, het hart, met verheven hoornen, praalt en een oog van vergenoegen werpt op de zoogende moeder en haare jongen. Peze  de VERLEIDING. 73 Deze voorwerpen verwekten op nieuw , de woedenfte fmerten in haare ziel. Haare traanen bevochtigden de bloemen , die voor haare voeten verwelkten , terwyl haar hoofd , op haare onderfteunende hand kwynende nederviel, gelyk eene roos, die by den avondftond flaapt. Zy richtte zich met drift op. Nieuwe ligchaamsfmerten overvielen haar: ... Waar is hy? riep ze, in groote angstvalligheid, waar is hy ? .. .. myn man .... myn bruidegom ? .. . Van u, ó natuur! eisch ik hem ... Geef my myn echtgenoot te rug!... Gy, ó natuur, gy, die den tiger de zucht voor zyne jongen in gedrukt — het hart van den bloedgraagcn wolf liefde voor de zynen hebt doen kennen , zoudt gy menfchen harten wel toefluiten voor die goddelyke drift? In woede floeg zy haare armen van een — greep van zich , om de lucht en fchaduw der boomen , die om haar heen ftonden , te omhelzen. Ten laatften verlost zy van een lieftalig meisje. Het ftrekte onnozel de armen reeds uit naar de weenende moeder ; en deze treffende vertooning fchilderde de beek, die van deberE 5 gen  74 d^e VERLEIDING. gen nedenvaard Hortte, aan den geheelen treurigen landftreek. Gy leeft, ongelukkig kind! zeide Lotje,gy leeft dan! Waarom zyt gy niet geftorven , voor dat gy het licht dezer waereld aanfchouwde ? Wilt gy de zonne aanfchouwen, die, met zo veel luifter, boven de hoofden van booswichten opgaat? Sluit, 6 fluit uwe oogen myn kind, voor dat gy kennis krygt aan het ergfte der fchepzelen den mensch. Zo gy fnood zyt, zo zult gy anderen ongelukkig maaken, en zo gy goed zyt , zult gy het offer der fnoodheid van anderen zyn. Ontvlucht weder deze waereld ; of wilt gy u in dezelve ophouden, fchrei dan den Schepper aan , dat hy u eene beerin tot moeder geeve , zo zult gy ten minflen gevoelen wie uw vader geweest is.... Neen ongelukkige , neen, gy zult niet leeven —— niet ongelukkig worden als uwe moeder gy zult aan het gevaar, om verleid en verworpen te worden, niet zyn blootgefteld. Geen wellustige zal hei genoegen hebben , u tot een nieuw offer zyner wandaaden te maaken. Neen, fterven zult gy, om dat u de dood oneindig beter is dan dit leeven. Zou het beledigen der natuur zyn, dat ik u aan eenigen flan- genkuil  de VERLEIDING. 75 genkuil ontrukte ? Grootere weldaaden dan deze kan ik u niet betoonen. Gy zult dan geen» zins , gelyk uwe arme moeder van honger en dorst kwynen niet gehoond worden, gelyk ik gehoond ben —■ niet, gelyk een verlooren fchaap, dat, door allen norfchen hond aangebast, en ter avondvreugde door den weelderigen wolf verfcheurd wordt , omzwerven. Neen — neen — niets van dit alles zult gy ondervinden. Sterf ontfang van myne handen den dood als den besten bruidfchat, dien ik u kan geeven. Dit zeggende nam Lotje het mes — ftak het in het hart des kinds en liep , als eene raazende , door woede alleen , in die oogenblikken der bezwykende krachten , tegen haare zwakheid gewapend, naar de ftad en gaf zich by het gerecht aan als moorderin van haar kind. Niet lang hier na werdt zy ten dood veroordeeld , en onderging gerust en gelaaten den dood , onder eenen toevloed van menfchen , die de daad, welke zy bedreeven hadt vervloekten, om dat zy geenzins het hart kenden van Lotje , en zich weinig lieten gelegen liggen 9 om hetzelve te kennen, De  76 d e VERLEIDING. De natuur heeft den geenen , die zich des ellendigen ontfermt, traanen , ten behoeven der ellende en der deugd, gegeeven. Gy dan , die de natuur befpot, den voortbrenger derzelve verfmaadt, en deze heilige traanen niet anders, by nabootfing , bezigt , dan ter verleiding en ter bederving van onfchuldige meisjes , verlaat eenen landftreek, die door gevoelige zielen bewoond wordt en leer menfchen plichten van dieren. Veelligt fterven veele kindermoorderinnen even als Lotje , met onbedorven , terwyl de kindermoordenaars in 't leeven blyven met fnoode harten (*). (*) Ik heb zeer veele gevallen van ongelukkige kindermoorderinnen geleezen, en, onder een aantal van meer dan vyftig van zulke ongelukkige meisjes, vond ik niet eene eenige, die niet van haaren verleider was verlasten geworden. Eene aanmerking, die wel verdiende de opmerking des gerechts tut zich te trekken. Wanneer het zelve den trouwloozen fchender der onfchuld insgelyks ftrafte, dan denk ik zou de kindermoord minder gepleegd worden; want men vindt wellustigen , die het voor een föort van beroep houden meisjes, te onteeren, en zich, na  de VERLEIDING. ?? na het boeten hunner lusten, even zo weinig aan moeder en kind laaten gelegen liggen, als de wolf aan het lam. Men beeldt zich in, al vry wel gedaan te hebben, wanneer men zulk een kind , door vyftig gulden , ten armhuizen inkoopt; als of men zich, door dat geld, van de plichten der natuur en die der verbindtenis konde loskoopen. Deze verachtelyke wyze van denken is een fterk bewys voor het grootfte verval der deugd en der zeden — en ik ben niet genegen, alles wat ik dien aangaande denke , te fchryven. HET  HET KERKHOF, EN DAA.RBY DE GESCHIEDENIS VANEEN MEDELYDENDEN HOND EN DE ONBARMHARTIGE MENSCHEN. Zo fta ik dan hier , door donkere cypresfen overfchaduwd, op dit eenzaam kerkhof! Eene akelige nachtfchrik woont tusfchen de nederige graven , die door geen marmer of fteenen, door de kunst beeldfpraakig opgetooid , bedekt zyn. Hier ligt de landman in den flaap des doods — zonder gedenknaald — zonder lof-  HET KERKHOF. 79 loftuitingen , by hongerige dichteren gekocht. In een kruis van hout — een ftruik van alfem of een bloemen krans, door traanen befproeid, beftaat al het optooifel der graven. Hier, waar ik nu fta , op deze holle kuilen wil ik my nederzetten, en by de wanden van dezen (teilen kerktoren , met donkeren iluier omhangen , op de flikkerende lampe , die door de vervallen bewaarplaats der doodsbeenderen , over bekkeneelen en menfchenfchonken, een flauw licht verfpreidt, achtflaan. Schrikverwekkende zuchten , als of zy uit diepe holen en van onder de graven opkwamen, zal ik my verbeelden te hooren — my voordellen, van onder de grafzerken, gedaanten van geeften en wezenlyke fpooken, met ontvleesde armen , tot my te zien opkomen , terwyl ze naar de graflieden wenken en geleiden. Dan eerst, wanneer myne verhitte verbeelding dit alles zal hebben voortgebragt , zal ik eens weder welgefteld van hart zyn dan zal ik weder vrye lucht ademen en uitroepen. „Ik vond toch eens weder een oort , waar alle menfchen met de daad lotgemeen zyn, Hier in deze flaatelyke verblyfplaatfen des doods is  Sö HET K E R. K H O F; is het gordyn voor het fchouwfpel des merifchelyken leevens weggefchoven. Hy, die den lydelyken rol eenes vervolgden g;efpeeld heeft, vindt hier zyne ruste, en het blinkend en fchitterend gewaad der vertooning is den tooneelhelden des leevens ontnomen. Hier weegt — bier koopt men niet meer. Booze lippen , die nu met aarde bedekt zyn, hebben het vermogen , om fpottend en hoonend te glimlagchen, niet meer. Hier zie ik de homo-erige wormen , met graagte , de huit eenes gebieders, die hier aan de zyde van denman, dien hy in zyn leeven met zo veele verachting behandelde, wegknaagen, ó Graf, gewapend met verfchrikking, boe vernietigt gy den ydelen hoogmoed der menfchen ! Hy, die paleizen bewoonde , en hy, die zyn leeven in eene hut doorbragt, hebben hier een en het zelfde verblyf; Het gewormte geeft hier dikwyls de voorkeur en den voorrang aan den geringen en armen , of verteert, met meer graagte het ligchaam des maatiggevoeden flaafs, dan dat der grooten, wanneer het door de pynigende gevolgen van overvloeden weelde uitgemergeld en bedorven is... dan, waartoe  HET KERKHOF. #t waartoe zullen my deze overdenkingen langer bezig houden... Veel liever wil ik de doodclyke lampe in de hand neemen, en,byderzelver flauw geflikker, de graven, die dit kerkhof vervullen, befchouwen. Gedoog , 6 gebeente myner ontzielde broederen , dat ik u , een weinig tyds, het licht dezer flauwe lampe ontneeme ! Ik doe het uit geen weêrzin of moedwil — met u bekender te worden is myn oogmerk. Hoe menig graf verflrekt hem, die het zelve met ernst bezichtigt , tot een leerzaam boek! wilieald icrüm. Hier ligt wilibald krum, een goeden rechtfchapen man. Ik breng my te binnen, dat ik hem gekend heb. Een ryk gebuur, die met den amtman des dorps wel ftondt , deedt hem zyne landhoeve verlaaten. Hy poogde zyn recht te doen gelden te vergeefsch echter, want zyn zaakbezorger ftondt wel met dien rechter. Beide moest hy des niettegenftaande betaalen ; kort na deze behandeling ftierf hy, in verdriet en armoede. Eerlyke landman , in het ftof der aarde moet gy zacht rusten ! Wensch nimmer in deze gewesten wedertekeeren. Gy zoudt , hier of F elders,  8 a HET K E R K II O F. elders, nog rechters en zaakbezorgers kunnen vinden , die u , op nieuw , van verdriet deeden fterven. j o h a n nilk. En hier! wie of in dit graf ligge? Hoe! gy reeds geftorven!... Gy, die nauwelyks den ouderdom van vier en twintig jaaren bereikt hadt! Waarfchynelyk zyt gy aan de ftrafoeffening, die gy van wegen den amtman des dorps , toen u de uitlpraakdcr wet tegen zyne geweldenaaren zou beveiligen, ondergaan moest, geftorven. Zachtelykbefchyne de maan uw graf! Goede Jongen,welke nuttige dienden zoudt gy uwen vorst nog hebben kunnen toebrengen !... Heb echter geen berouw , dat gy uit deze waereld verhuisd zyt. johan heft en zyne vrouw, ó ! Dit paar menfchen ligt, federt een geruimen tyd,in dit graf. Op zekren tyd was ik by de?e eerlyke luiden ter boerenkermis. Hunne gulle gastvryheid perstte my toen traanen uit myne oogen. God vergelde het u , goede menfchen! Rust hier in vrede! thomas h u h n. Hoe! eerlyke kwaaddoener! is uw gebeente even-  H ET KERK H O F. 83 evenwel ook nog op dit kerkhof gebragt? Eens wilde men u de rust des grafs ontrooven , om dat gy u zeiven het leeven benaamt. Arm mensch ! de oorzaak uWes doods is my niet onbekend. Zekcrlyk zoudt gy nog leeven, indien uw knecht uw bed nietgefchonden —de amtman den fchender niet hadde bygeftaan en geholpen. Dood zynde, blyf in dien ftaat —— beteren ftaat kan ik u niet toewenfchen. SYLVEST RUHE. Arm mensch! hoe droevig was uw noodlot! Onfchuldig waart gy vyftien maanden lang gevangen, en ftierft, zo dra gy de vrye lucht weder inademde. Hoe gaerne wilde ik, dat uw rechter, in dit uur van den middernacht, nevens my, by uw graf ware, ik zou hem, even gelyk Hamlet den koning , onder de oogen zien en uit eiken gelaattrek acht op uw hart geeven. Meent gy, Sylvest, dat hy traanen der genisten op uw graf zou ftorten ? Zo hy dat deedt , waarlyk uw lang gevangen zitten zou te verdedigen zyn. Indien hy, met angstval* ligen gemoede , van uw graf vloodt;... . dat vlieden zeker zou een bewys zyn van zyne F a mis-  84 HET KERKHOF. misdaad en onmenfchelyke nalaatighcid. Dit laatfte geloove ik. ANTON SPLIT TER. Uw pleitgeding deedt u van honger omkomen. Ik weet het. Weinig bekreunde zich uw rechter , dien 't aan geen onderhoud ontbrak , wanneer hy zynen tafel bereid vondt, of zyne partyen iets, of niets hadden te eeten. Eenmaal zal uw rechter in het graf liggen, maar aan uwe ruste zal hy geen deel hebben. De vloek der menfehelykheid zal zyne asch ontrusten , en de een wandelaar zal tot den andere zeggen. Vriend , laaten wy ons niet ophouden by het graf van eenen fnooden , dien de ftaat , zonder eenig voordeel te trekken, onderhieldt , en die zyne medemenfehen van honger deedt omkomen. J O S E P II SCHARF. Amtman of Onderfchout. By uw graf wil ik niet lang ftil ftaan. Angst, dat my uw geest zal ontmoeten , met handen vol geld, waaraaninenfchenbloedkleeft,houdt my te rug. Snood mensch ! men behoorde u geene plaatfe gegeeven te hebben onder deze eerlyke luiden! FRANS  II E T KERKHOF. 85 FRANS GUT. Amtman of Oiiderfehoiit. ó , By uw graf, wil ik my gaerne ophouden. Gy zyt een eerlyk dienaar des rechts geweest. Verdienftelyk man , uw graf wil ik kusfen. Gy verdient de hoogachting der braaven. Gy hebt , in uw leeven , veele goede daaden verricht , en ftrckt ons ten bewyzen, dat 'er geen ftand in de waereld is , die geen aanzien ontfangt door eene rechtfchapen verrichting van denzelven. In de kerk moest gy een graf hebben. p I E T E R PL ic K. Schoolmeester. Uw beroep geleek u niet; gy moest een daglooner geweest zyn. Leezen kondet gy niet, en ondernaamt echter, kinderen te ondenvyzcn. Dat gy fchoolmeefter waart was echter uw fchuld niet. Gaerne wilde ik n eene zalige rust wenfchen , waren uwe opvolgers flechts beter dan gy.... doch, dit ook is uw fchuld niet. Een graf met bloemen beftrooid!.... Wie mag toch hier liggen ? Onduidelyk is 'er de naam op gefchreeven. Ik wil de lamp F 3 na-  86 HET K E Pv K H O F, nader bybrcngen.. .. Wat zie ik ? .,, Wat doet gy hier , en wie zyt gy ? Ecu leevendig mensch , of een dooiende geest'?., Gy fchreit! Zeker zyt gy een mensch. Geeften weenen aan de overzyde des grafs niet. Zeg dan , ik verg het u ten ernftigften , zeg dan, wat gy hier verricht ? „ ó Gy j wie gy ook zyn moogt, vraag toch niet, wie ik ben?Deze plaats en hettydfhp waarin gy my ontmoet, zeggen ugenoeg, dat ik verre ben van gelukkig te zyn. Ik heb myn vader verlooren, Hier; in dit graf ligt hy te rusten. Ik wil hier blyven , — op dit graf weenen, zo lang ik kan weenen , tot dat zich de hemel mynes ontferme , en myne ziele uit dit leeven opeifchc." Alzo fprak de ongelukkige, die, met uitgebreide armen , over het graf zynes vaders was uitgeftrekt , en zyne traanen met den nederdaalenden nachtdauw vermengde. Nieuwsgierigheid noopte my flerk. Ik wilde zyn noodlot omftandig weeten. Ontdek net my, ongelukkige! Myn vader woonde in dit dorp en zyne kostwinning maakte hem verachtelyk in het oog zyner buuren, die hem fchier voor geen mensch hielden.  HET KEE.KH O F. 87 hielden. Hy was viller van zyn ambagt —— hadt vrouw en vyf kinderen. By hem juist, was de bezitting dier panden zo zeer ten vloeken en ten ongeluk , als dezelve by anderen voor geluk en een zegen des hemels wordt aangezien. Menfchen als myn vader, myn Heer, moeften geene kinderen hebben, of, zo zy die moeiten verwekken, hoe zou het ten gelukken dier ouderen zyn, zo de dag der geboorte van die kinderen ook hun fterfdag ware ! Lieve God ! tot welke deerlyke onheilen groeien veeltyds die fchepzelen op ! Myne vier broeders zyn, federt den dood van myn vader , buiten ftaat zynde, op eenigeiicie wyze , hunnen kost te winnen , ouder beuls handen gevallen. Zulk een deerlyk lot zou ook het myn kunnen worden ; want ik voorzie wel , dat ik den uitcrften nood , op den duur , niet zou kunnen doorftaan. God , die weet, wat 'er in myn binnenfte omgaat, weet ook wat ik uitfta. Mynbefluit is genomen. Op dit graf wil ik fterven. Tot nog toe ben ik eerlyk , en alzo wil ik ook in het graf daalen. Dezen dag was ik by onzen drost. De geF 4 le-  SS HET KERKHOF. legenheid boodt zich aan , om by hem , tot eenigen byftand aantedringen. Ik deed zulks; dan hy, wel verre van my eenige hulpe te verkenen , deedt my flaan , en zo crbarmelyk flaan , dat my het bloed ten neufe en ooren uitliep , terwyl hy op de tanden knerstte. Ik wil u doen gewaarworden, zeide de amtman, dat uw vader myn hond , onder het werpen , deedt omkomen. Dit zult gy gevoelen, bastaard ... Op deze wyze fprak hy, en liet my andermaal afrosfen. Met een fpottend gelaat ftondt onze genadige heer in de deur van zyn huis, en zag dien handel , terwyl de genadige vrouw haare kinderen deedt roepen , om zich over het geen my werdt aangedaan te vervrolyken. Het jeukt hem , riep ze al lagchende , en haare kinders lagchten by eiken flag, dien ik ontfing, verzoekende , dat men my, na volbragte ftrafFe,n0g eenige Hagen voor de fcheenen wilde geeven, om te zien , of ik eenige goede fprongen zou kunnen doen. Men floeg my dan ook op nieuw , en zou daarin volhard hebben , ten ware de eige 1 ond van myn pyniger , ik weet niet hoe het bykwame, ware toegefchooten en hem op den arm fpringende , belette. Het fcheen,  HET KERKHOF. 89 ieheen , of de hond medelyden voor my gevoelde. Met eenen flag velde de amtman den hond neder ; en wierp my in woede van de trappen af. Ik vergde, geheel bebloed en afgemat zynde, om niets, dan een weinig water; men zal het u geeven , riep de vrouw , en wierp my een nap met vviil water over het hoofd. — Ik ben niet inftaat myn Heer, u van dit voorval meer te vernaaien. Myne zwakheid gevoele ik vermeerderen — myn einde naderen. — Ik geraake buiten my zeiven. ... Goede God! ■ erbarm u myner ziele! Ik nerf. Zyt gy indedaad dood ?.,.. Ik kan u uiet genoeg in het aangezicht zien. Myne lamp verflauwt. Kom, ik zal u van deze be- graafplaatfe vervoeren door hulpe van het maanlicht befchouwen.... Zyne hand is geheel koud zyn gelaat is bedorven — ik voel geen polsflag. Zyn adem gaat niet meer. Hy is, buiten twyffel , geftor- vcn... Ik wensch u geluk geluk met deze uitkomst vriend! —— Gyzytuwlydente boven. Dan , hoe zal ik nu met uw ligchaam te F 5 werk  po HET KERKHOF. werk gaan ? Hoe vervaarlyk is dit ligchaam , dat echter door eene onllerffelyke ziele is bewoond geweest ? Hoe laat of het wel zy ?... 't Is niet meer dan twee uuren. Goed ! Ik zal het ligchaam van dit kerkhof aftrekken en fleepen het tot voor de deur van den amtman. Langzaam wil ik hem fleepen en op den weg , van het kerkhof af tot het gerechthuis toe, een ftreek ven menfchenbloed nalaaten. Ik wil h'et verbleekte ligchaam in het huis des amtmans , met eenig geweld, en wel voor zyn bed werpen. Die booswicht! kunnen znlken gedrochten , na 't pleegen van zodanige wandaaden, anders flaapen , hy zal 'er wakker door worden. De wild ftaande en verwarde hairen des ongelukkigen zullen dien wreedaard zo verfchrikkelyk zyn , als het hoofd eener verdichte Medufa. Even zo bleek en zo koud zullen zyne wangen zyn. Geen lid zal aan het lyf des rechters gevonden worden , dat niet zal beeven. Het bloed zal in zyne aderen verfiyven het merg in zyne beenderen verdroogen. Met hoe veel zielevreugde zou ik zulk een booswicht befchouwen! Deze verfchrikkingen, zou ik hem zeggen, die gy nu voelt, zyn alleen  HET KERKHOF. 0I leen eene fchaduw van 't geen de onbarmhartige , in den dag des algemeenen oordeels, zal gewaar worden. Sta van uwe wreedheid af!— word een mensch !... Zo niet — zo gy, ten einde uwes leevens toe, volhardt, dan wil ik my, u overleevende, naar het kerkhof, waar gy moogt liggen, begeeven, u, woedende , uit uw graf rukken — in den kuil werpen, daar uw paerd en uw osch liggen , en in uw graf den eerlyken en inedelydenden hond werpen. D £  D E ACTE VAN UITSTEL De herfst was reeds ver gevorderd , en de nacht duister , toen ik , een myner vrienden bezocht hebbende 5 weder naar huis ging. De (*) Zulk eene Afte, maar al te wel bekend , om befchreeven en uitgeleid te worden, behoorde alleenlyk aan fchuldenaaren, die, door ongelukken, buiten ftaat gefteld Wierden, te betaalcn, rerleend te worden. Hoedikwyls •enter worden de beste bedoelingen , het verkenen van wettelyke voorrechten, niet verydeld!  DE ACTE VAN UITSTEL. 93 De lantaernen gaven een flauw licht in de eenzaame ftraaten , terwyl de wind langs de daken en muuren der hoekhuizen vervaarlyk loeide. Myn weg moest ik over het kerkhof, by de groote hoofdkerk , neemen. Een gebouw, dat daar, finds euwen , gedaan heeft en wiens hooge muuren den voorbyganger een foort van eerbied inboezemt. Ysfelyk was het woeden van den wind, die op hemelhooge toorenen aanviel. Deszelfs rukken klonken op de windvlaggen der huizen, en deeden de losgerukte fteenen met verfchrikkelyk geraas , langs de hooge daken, op den grond vallen. Welk een nacht , riep ik, zo ontzagchelyk beide en heerlyk! Op eenen grafftecn zal ik my nederzetten , en de werken der natuur befchouwen. Ik ken den ftaat van myn hart niet. Eene grootheid van ziele , boven allen angst en fchroom verheven , doordringt my. Het losrukken van comeeten , om onzen aardbol te overmeefteren , zwavelregen, van den hemel nederftorten- de geopende afgronden niets van dit —— niets zou inftaat zyn de tegenswoordi-  ik twyflel... Wat twyffelen ! voerde haar , op eene toornige wyze, de fchout toe, wat twyffelen!.... Gy onnozel landvolk maakt, door uw twyffelen, de zaaken alleenelyk verward. —— Ik kan het u wel aanzien —— gy houdt 'er hem voor. Hy is het. Gy wilt het niet voor de vuist zeggen — hy is het, en hy moet het zyn. Dit moest dierhalven , als beleeden , worden aangetekend. De arme vrouw trilde en beefde. Zy durfde geen woord fpreeken , zweeg dierhalven ftille , en werdt weder naar haare wooning gevoerd* Het duurde niet lang, of Fredrik , zo was de r.aam van den gevangen , werdt ter pynbanke veroordeeld. Kort daarna , evenwel, bleek zyne onfchuld in deze zaak. De waare daaders werden achterhaald en noemden hunne medeplichtigen. Fredrik werdt dierhalven losgelaaten. Vrygefproken zynde , klaagde hy H 'Ce-  H4 DE SNOODF. ROOVER, EN Cecilia by de overigheid aan , als de eenige oorzaake zyner langduurige hechtenis en onverdiende pyniging. Zyne klagte werdt in het gerecht, dat deze arme vrouw, ter dezer zaake, deede oproepen , aangenomen. Ik heb, fprak ze, geen deel aan het ongeluk van Fredrik. Ik heb hem voor myn beroover niet gehouden. Nooit heb ik den goeden mensch gezien. Gy hebt hem , antwoordde de rechter, niet voor uwen beroover gehouden ! Het verhoorfchrift ligt hier — lees het. ... Genadige Heer, riep ze, ik bid om vergeeving! Men zal niet wel hebben aangetekend.. .. Niet wel aangetekend ! zeide de rechter , welke dolheid ! de overigheid van onwaarheid te willen befchuldigen! Zulk eene ftoutheid moet geftraft worden. Dat men dit wyf fla , tot dat ze 'er aan fterve , indien zy nog eens onderneeme, haare lippen te roeren. ... Cecilia zweeg ftil : want waar geweld heerscht, heeft rechtvaerdigheid geene verdediging. Deze zaak werdt vervolgends voor hooger rechtbankgebragt. Het rechterlyk onderzoekfchrift getuigde tegen de onfchuld, en men veroor-  NOG ERGER RECHTER. n5 oordeelde Cecilia in eene boete van zes honderd daalders. Om dit gevorderd geld op te brengen, was Cecilia genoodzaakt, benevens haaren man en zes kinderen , haare hoeve te verlaaten. Men verkocht die en 't geen die arme vrouw nog mogt bezitten gerechtelyk, en de zes honderd daalders, uit denverkoop dier dingen genomen zynde, ftrekte het overfchot ter betaaling van zodanige gerechtskosten, a!s daarop liepen* Kommer en ellende benamen Cecilia wel haast het leeven. Haare kinderen, in de uiterlte armoede gevallen, van allen byftand ontbloot, cn zonder eenige opvoeding, moesten dooien en dwaalen, en alzo werden dezen, die goede leden der maatfchappy zouden geworden zyn, ellendige menfchen en bedelaars. Simon , oud en krachteloos geworden, raakte geheel buiten ftaat, om het zwart brood, waar by hy te vooren geleefd hadt, langer, met eigen handen, te winnen. Hy bedelde langs de huizen om het zelve, en ftierf ten laatften, nedergevallen voor de deur eenes ryken , van koude en nooddruft. De voorbyganger zag den dooden mensch, met oogen, ftokftyf ten hemel geflagen, als H a had-  ii6 DE SNOODE ROOVER, EN hadde hy van daar die ontferming en dat medelyden, 't welk hy in deze waercld te vergeefch gezocht hadt, verwacht. ó Uitneemend rechter! kom nu hier en befchouw uw gedrag. Breng uw fchryftafel te voorfchyrr ik zal u eenen geheelen reeksvan zoortgelyke flachtoffers eene rije van menfchen, even zo ongelukkig en zo medelyden waerdig gemaakt, optekenen. Dat gedenkteken van de onnatuurlykfte wreedheid zult gy aan my verkoopen het zal onder de oor- conden der onmenfehelykheid bewaard worden, en uwe beulen zullen'er ueen getalmenfchenhoofden voor gecven. Voor zulk een pryszult gy het wel veil hebben. Ellendelingen! Uwe grootheid beftaatdanin het ombrengen van menfchen! zo maakt gy van de macht, die de wet aan u betrouwd heeft, een misbruik van zo ysfelyfc eene natuur? Ten einde een fchuldig booswicht onder uw bereik kome, brengt gy ontfchuldigeu ter flachtbanke ? Wat uw onverltand u inftort, fchryft gy op of laat het opfchryven !.. Welke blyken van een geregeld verftand kan men van eenen mensch, die trots is op het ombrengen van veele ongelukkigen door de handen des beuls,ver- wach-  NOG ERGER RECHTER. n? wachten !... Dit ondertusfehen , dat de wet des lands zulk een fchepzel als gyzyt, betrouwen en geloof geeft, is fchier ongelooffelyk. Alles wat gy fchryft, het moge dan ook van alle waarheid ontbloot zyn , wordt voor heilig — voor ontegenfpreekelyk heilig gehouden. Men vermoedt niet, dat eenig rechter een booswicht zyn kunne. Ongelukkig betrouwen voor hem, die gekneld ligt in de yzereu boeien van zulke fnooden. Het kleed, dat men draagt, brengt geene de minde verandering aan het charactcr toe , en even zo weinig invloed heeft eenige bediening op het harte der boozen. Steek den lynx in den magidraats tabberd, die rok zal zyn aart niet veranderen.... maar neen. .. deze dclling zal geen deek houden. Maak een wolf rot rechter, en al kleeft hem het bloed en wol der lammeren, welken hij verfcheurd heeft, nog aan muil en klauwen, men zal dan toch vermoe. den, dat die rechter geene lammeren meer zal ombrengen. H 3 RO-  R O S A L I E OF DE ECHTSCHEIDING VAN TWEE MENSCHEn, DIE ELKANDEREN TEDER BEMINDEN. De duisternis des nachts zweefde nog over de dalen des wouds. De zingende vogels lieten zich nog niet hooren , en over de toppen der bergen verhief zich een daluw twylfellicht, toen Carel zyne veldhut verliet en , met ongeduld, op den morgenftond wachtte. Niet verre van de wooning zyner beminde, ftondt hy onder eenen roozenboom en begon een lied zyner liefde te zingen. Het geluid zyner femme drong door de afneemende nachtlucht, gelyk de zang van den leuwrik, zodra hy ontwaakt, ÓMar-  ROSALIÜ OF DE ECHTSCHEIDING. n9 ó Marrende morgen, dus begon hy te zingen, waarom vertoeft gy zolange, en wat belet u, de fchaduwcn der donkerheid, die treurige kinderen van den nacht, naar de wooning des avonds te verbannen? Zweef met luister en met pracht in de hoogte ruk den nachtfluier van de aarde, en laaten de lichtftraalen in de herlecvende velden gezien worden! Terwyl hy dit zong ontfing de ftillebeek de eerfte lonken der zon — de nevelen verhieven zich , en, even gelyk een prachtig tooneel, zag men het licht over dorpen en fteden opgaan, terwyl de ftruiken des velds bclaaden fcheenen met druppelen , die gelyk het edel gefteente tintelden. Gelyk de bloozende opgang van den morgen langs de kimmen, zo ontwaakte Rozalie en verliet haar nachtleger. In het wit gekleed, terwyl de donkere , zwartbruine hairen om haaren hals hingen , ging zy naar buiten , om haar bloozend gelaat in de frisfche beek te wasfchen. Voords zocht zy eenige bloemen en tooide haare lokken. Carel zag haar. Zyn oog, dat haar aanbadt, deedt zyn hart kloppen. De tederfte liefde gloeide in zyn verlangend oog. Rofalie wordt H 4 haa-  iao ROSALIE OF DE haaren minnaar gewaar. Een onfchuldigfchaamrood verdubbelt den gloed haarer wangen. Eene vervoering van tederheid en begunftiging blonk in haare liefkoozende lonken, terwyl zy in haar harte den onfehuïdigen wensch , dat zy toch, ten eenigen tyden , het geheel eigendom van Carel zyn mogt, gevoelde. Carel drukt eenige vuurige kusfen op de hand van Rofalie. Zy zien eikanderen in eene ftilzwygende verrukking, aan , en zweeren, eikanderen eeuwig te zullen beminnen. De hemel hoorde dien eed, en desz.elfs engelen verheugden zig over de neiging van deze twee overeenftemmende zielen. Niet anders dan Carel en Rofalie, beminnen zich, in de gewesten der zaligheid, de hemelfche geesten. Thans kent men, aan dezezyde van het graf, die liefde niet meer. Zy werdt eens, ten gelukken van het menschdom , van den hemel gezonden; fchandelyké wellustverdreefze, zo dat 'er nu alleen eenige weinige zielen in deze waereld omzwerven, die haare waarde en gelukkige bewerking kennen. De gedaante van Carel zweefde Rofalie geftadig voor oogen. By den ftillen avond, onder het eenzaam loof der woestenyen, dacht zy met  ECHTSCHEIDING. Iai met k\yy,iende aandoening, aan den eerlyken en rechtfchapen jongen, en taalde weder naar zyn byzyn. Het gebeurde nu, dat Rofalie, by zekeren avond, naar het ruisfchen der beek luifterde, en allerlye gedachten in haare ziel opkwamen. Haar vader, die een oud eerwaerdig man, en in deugdoeffeninggrys was geworden, overvalt haar op dien tyd. Rofalie, hem gewaarwordende , ftaat op, valt hem» om den hals, en kan zich niet wederhouden in het ftorten van heldere traanen. Rofalie was een goed meisje vroom en deugdzaam. Alles wat in haare ziele om Het is ondertusfehen, zeide K hy  146 PHILIP of de hy tegen my , niet uoodig myn heer , dat gy weder derwaard zotsdt terug keeren, ik ken de vrouw, van welke gy fpreekt; ook weet ik, op welk graf zy zal worden gevonden. Zet u neder; laaten wy , praatende , de ongelukkige verbeiden! Deze geefteljjke nam my geheel in. Zyn heusch en welgemoed Voorkomen en zyne ongedwongen houding gaven my een voortreffelyk denkbeeld van zyn hart. Weinige oogenbllkken waren wy by eikanderen geweest , toen onze zielen reeds onderlinge vriendfehap gewaar wierden. 'T was my niet wel mogelyk, voor dezen braaven geeftelyken het ongenoegen , dat ik voor den fchout des dorps opgevat hadt , te verbergen , en zocht de reden van dat ongenoegen afteleiden uit de natuur van het geval, dat my by dien mensch was bejegend. De oude man lagehte hartelyk onder myn fpreeken. Ja ja zeidc hy, gy hebt daar aan de rechte deur geklopt, om geholpen te worden; en gy moogt in de daad van geluk fpreeken , dat gy 'er zonder flagcn van daan zyt gekomen. Die fchout is een wonderlyk mensch. Buiten zyne rechtsgeleerdheid is hy niets.  DEUGD2AAME ZELFMOORDER. i47 ilicts. Nooit heeft hy eenig ander, dan rechtsgeleerde boeken, geleezen. Van de jeugd af, hadt hy geene andere bezigheid, en weet, tot hog toe , Vah geen ander genoegen, dan geld eifchen firafFen en flagen uitdeelen. Gy zult my dierhalven ook wel toeftemmen, gaf ik hem ten antwoord, dat 'er in dezewaereld geen ellendiger fchepzel is aantetrefFen, dan een man , die niets anders dan een louter jurist Is. Het is oiimogelyk, zich eenigmen. fchelyk begrip van zulken en foortgelyken te maaken. Zy zyn (lont , onweetend , ongevoelig , zedenloos, zonder de minfte aandoening: in alle hunne daaden zo eenvormig werkzaam , als ellendige houten Werktuigen , die door het water gedreeven worden en zelf onbewust zyn , tot wat einden zy werken. By de geringfte opruijing , haaten zy en zyn on- verzoenelyk ■ zy beledigen met gcfaaten- heid mishandelen zonder reden — fchep- pen in rooven en moordery genoegen, 'en hunne harten zytt onvatbaarer voor indrukken van menfehelyke gewaarwordingen , dan de huit van den grootften beer verward en verhard is voor de aanvallen des ruwften weders , in het woud. K a ik  1*3 PHILIP of de Ik geef u volkomen gelyk, zeide de geeftelyke , en elke dag levert ons bewyzen voor deze waarheid. Terwyl wy in dit gefprek waren , werdt de ongelukkige vrouw in huis gebragt. Men legde haar daadelyk te bedde en verzuimde geene middelen, ter haarcr herftellinge, voor zo verre men dezelven bezat. Ook beloofde my degeeftelyke , dat hy voor deze vrouw en haare kinderen zou zorgen, en zeide vervolgends ,gy zult nu vcclligt voorhebben, van bier te gaan, myn heer ; maar ik bidde u , vertoef zo lang , tot dat ik u den lecvensloop van deze vrouwe en haaren man verhaald hebbe. Zy , dien gy op het kerkhof ontmoette, is de vrouw van een boer , die in dezen ïandftreek gewoond heeft. Vyf jaaren heeft zy in het huwelyk doorgebragt. De naam haares mans was Philip, boer zynde op eene geringe hoeve en tevens den eerlykften man ter vvaereld. In onafgebroken huisvrede Jeevende , betaalde hy zynen landheer altyd het verfchuldigde geld en bragt fchot en lot op , zonder tegen, fpraak of onwilligheid. Hy gaf zynen kinderen eene kristelyke opvoeding, en zelf bezocht hy zelden  DEUGDZAAME ZELFMOORDER. 149 zelden eenige kroegen of herbergen. Hy was een getrouw kerkganger, en is nooit , om het pleegen van eenige misdaad , voor den rechtbank verfcheenen. 'ï zal een jaar zyn geleeden , dat deze man drie zyner melkbeeften en twee paerden verloor. Dit verlies ftelde hem, voor de eerftemaal, buiten ftaat, om, zynen landheer te betaalen. Hy badt om afflag of uitftel ? Zyn heer wilde en koude zyne bede niet inwilligen. VeeJligt kent gy den heer van dit dorp —■ den jongen baron N. Zyn vader was een der voortreffelykfte heeren, en even zo goed als zyn zoon flechtis. Zyne verteeringen gaan zyne inkomften te boven , en hy , die ecrtyds een zoon was van de grootfte verwachting, is niets anders geworden dan een adelyk mensch. Zyne grootfche en verkwistende wyze van leeven, is oorzaak , dat hy, in gevallen van tegenfpoed, zyne ondcrdaancn geen den minften byftand kan toebrengen. Uit dezen hoofde moest de goede Philip ongetroost weggaan; en de fchout, ongevoeliger dan zyn heer, doet hem aanzegging , dat , ten ware hy binnen veertien dagen betaalde , zyne hoeve en goed zou verkocht worden. Het zaluniet moeijelyk zyn , een denkbeeld van de droef1\ 3 heid  150 PHILIP OF DE heid dezes armen mcnschs te maaken, Hy kwam by my om raad en byftand. Geld was ik niet inftaat den verlegen man medetedeelen. Myne bediening brengt my nauwlyks genocgzaame inkomften,om te beftaan. Dat deze inkomften zeer gering zyn , bewyst u de bouwvallige hutte , welke ik bewoone. Ik vertroostte evenwel den armen mensch naar myn vermogen. Dan, wat vermag troost weinig, ingevallen van dien aart ! Hoor eens , myn heer! zeide Philip , my is iets in gedachten gekomen. Ik wil het u belyden. Zeg my dan wat gyer over oordeelt. Betaalcn kan ik niet, Ik ben er ten eenenmaalen buiten ftaat toe. Zo myne hoeve verkocht worde, zullen degerechtelyke onkosten, die daarop Ioopen , al het geld , dat er van overig zou blyven , na zich fleepen . en ako worden myne vrouw en kinderen aan de hoogftc ellende blootgefteld. Wat is er dan nu nog op ? Een eenig middel heb ik nog voor handen , en daardoor kunnen myne vrouw en kinderen alleen gered worden. Keer prediker, gy kent Steven! Hy is een rechtfchapen jongen, en ryk. Onlangs was ik by hem. Wy zyn maats en vrienden. Hy beloofde my, dat, in gevalle ik heden of mor- gen  DEUGDZAAME ZELFMOORDER. 151 gen kwame te fterven , hy myn Hanneke tot zyne vrouw zoude neemen. By myne ziele! heer prediker , hy deedt deze belofte vrywillig. Hanneke is een goed wyf , en Steven is ook goed; en, in gevalle dit gebeurde, hadden myne kinders weder een vader een goed vader. Hoor nu , mynhce/! gy kunt denken , hoe zwaar het my vallen zou , de groote ellende van myne vrouw en kinderente 2ien Och! hoe dikwyls kwam ik, vol Hof en zweet, en door arbeid vermoeid, van den akker tc huis ! Dan rustte ik een weinig, tegen den ploeg leunende, uit, en geraakte tot voorige tevredenheid, wanneer ik dacht, Philip , gy hebt toch voor uwe kinderen gewerkt! maar nu — nu is alle hoope op zulke dagen verdweenen. Niets blyft my overig, dan een bang vooruitzicht van onvermydclyke ellende en tegenfpoed. Ik heb dan beflooten , myne vrouw en kinderen te redden, heer prediker — ik wil my... ophangen. Wanneer ik dood ben , moet Steven myne vrouw trouwen. Myne fchulden betaald zynde , blyven myne vrouw en kinderen weder by hoeve en goed, en zullen, by wylen, nog wel voor hunnen armen vader bidden. K 4 Ik  154 PHILIP OF DE Ik zocht, gelyk gy kunt denken , den goeden mensch dit oogmerk uit den zin te praaien: doch myne redeneeringen zyn tevergeefs, geweest. Hy verliet my, en knoopte zich indedaad op. Onmiddelyk na die verrichting, kwam de knecht van Philip en vondt hem hangende. Hy fneedt terftond het touw los, en men bracht den armen man weder tot zichzelven. Het gerecht ontfing bericht van dit voorval , en liet den ongelukkigen Philip , als een fhood zelfmoordenaar, gevangen necmen. Hy werdt, naar rechtftyl, onderzocht. De geneesheeren , over den treurigen toeftand van deze ongelukkigen bewoogen, verklaarden hem redenmachteloos, en alzo vry van fnoodheidHet gerecht, hem dan als een mensch van gekrenkte zinnen houdende, veroordeelde hem, pm , geduurenrie zyn keven , in hechtenis te blyven, ten eigen kosten, en ten kosten van zyne vrouw en kinderen ; welk vonnis dan ook in 't werk gefield werdt. Hiervan ten gevolgen , werden vrouw en kinderen , welhaast van hoeve en bezitting beroofd. Men verkocht gercchtelyk al wat ze bezaten , en het geld, daarvan komende, werdt gebruikt, om dep landheer en de ge* recht  DEUGDZAAME ZELFMOORDER. 153 rechtfchuldcn te betaalcn. Philip , die 't zo weinig als iemand aan doorzicht haperde, zag het ongeluk zyner kinderen te gemoet. Woede en bekommering namen zyn hart in , en verteerden hetzelve. Drie weeken in zyne gevangenis doorgebragt hebbende, ftierf hy, en zeide my nog , kort voor zyn fterven , deze opmerkelyke woorden: Heer prediker , wanneer ik voor het aange zicht Gods zal verfchynen —— wanneer my God zeggen zal, Philip ! gy hebt tegen recht en billykheid gehandeld, toen gy de hand liaan wilde aan uw eigen leeven , dan zal ik ant« woorden ; Goedertieren rechter! fla toch uwe oogen op myne arme vrouw en kinderen , die zo ellendig zyn...: Zyt gy het zelf niet, die my bevolen hebt , dezen lieftehebben als my zeiven? —en God zal den armen Philip genade bewyzen... Maar wat — wat zullen zy , ter hunner ontfchuldiging, inbrengen, zy, die de oorzaake mynes doods zyn, en tevens die van de ellende myner vrouwe en kinderen ? Hier zweeg de geeftelyken, terwyl zyne 00» gen nat waren van traanen. Ik was buiten ftaat , langer met dien braaven man te fpreeK 5 ken,  154 PHILIP of de ken. Wy gaven eikanderen hartelyk de hand en fcheidden. Beklemd van ziele, keerde ik te rugge. ó Menfchen, riep ik, ó menfchen , och , of't my mogelyk ware , u eene fchildcry van dien indruk, welke dit voorval in myne ziel gemaakt heeft, te geeven!... Welke grondbeginfelen van deugd en rechtfchapenheid, vereenigd met cerlykheid! Welke eenvouwigheid en liefde en welke behandeling! De rechter befchouwt deze mensch als een booswicht — de artz houdt hem voor krankzinnig — en Philip is het olfer van deze onderfcheiden beoordeeling. Curtius , die zich in den poel werpt, om zyn vaderland te redden , is een voorwerp van verwondering Codrus niet minder , en Philip, die, in zyn foort geen minderheid is, wordt als een Verftandeloozen behandeld. Wat heeft toch dezen ongelukkigen mensch bewoogen, tot zulk een verregaand befluit zyn fnood hart, of zyne dwaasheid?—— en zyn fnoodheid en dwaasheid niet geer onderfcheidcn ? Verdienen dooiende begrippen , met betrekking tot onze plichten, ftraffcn, die opzet-  DEUGDZAAMS ZELFMOORDER. 155 zettelykc fnoode begrippen verdienen ? ... ó Rechter, hoe groot is , ten dezen aanzien, uwe blindneid ! Bezit gy ftraffen voor armen — geene voor fchenders der menschheid ?- geenen voor zulke onmededoogenden ,die geen God — geen vergenoegen, dan hunnen buik kennen — die den ongelukkigen , het geringfte voedzel, voor de lippen wegrukken — deszelfs fchamel dekzel verkoopen, en het fchepzel Gods, dat yoor hun ploegt , en van wiens zweet zy beftaan, uitgefchud, aan de armoede opofferen? ó Menfchen! indien gy wetten hadt,die gefchikt waren, de ryken menfchelyker te maaken, gy zoudt minder wetten , om geringen te ftraffen, behoeven. D E  D E ONGELUKKIGE s o p ii i e. öophie was een arm meisje , en moest met haare handen de kost win/jen. Nog zeer jong zynde , hadt zy haare ouders verlooren , die haar weinig 0f niets, om te leeven , nalieten. Zy zag 'er wel uit haar hart was edel en voor alle regtfehapenheid en deugden vatbaar. Meisjes als zy, komen met gevoelige harten ter waereld, en de Voorzienigheid verwektze, ter belooning der deugd, en tergifte voor jongelingen van goede geaartheden en zeden. Mannen, die zulke meisjes ten deel vallen , ontfangen daardoor de gelukzaligheden der gcuden tyden, en zodanige zaligheden zou ook  DE ONGELUKKIGE SOPHIE. 157 •ok de man, die eenmaal de liefde van Sophie mogt veraiend hebben , mogen verwachten. Dan , fchoon zy verdiende, ten èenigen tyden, het cchtelyk deel eenes verdienftelyken mans te worden, de hemel echter hadt, in den rol des noodlots , een anderen ftaat vóórhaar doen bepaalen. Een van beide heeft, ten haaren aanzien , plaats — zy is geboren geworden, om naar de maatfchappy der engelen te worden weggevoerd, of in den geheel verdorven landftreek haarer geboorte was niet een eenige rechtfchapen jongen te vinden. Sophie hadt een broeder. Hy dacht even zo edel als zy leefde eenzaam, en beoef- lende zodanige weetenfchappcn , als hemnoodig waren , om , ten ecnigen tyden , den ftaat nuttig te zyn. Hy mydde den losfen omgang met knaapen van zynen ouderdom , doordien derzelver denkwyze weinig met de grondbeginfelen van zyn harte overeenkwam. Eiken avond gaf hy zyne arbeidzaame zuster een bezoek. Sophie was alsdan bezig met haar handwerk — haar, broeder las in het een of ander boek, en wanneer by deze of geene aan', doenlyke zaaken las, zagen zy eikanderen met beweegden gemoeden aan terwyl de traanen hunne  158 DE ONGELUKKIGE tie oogen bewoelden. ó Myne zuster , zeide eens , by zulk eene gelegenheid , Sophie's broeder , waarlyk , gy zyt een goed meisje! 6, dat zy , die de hemel my ter vrouwe mag hebben toegeleid , even zo goed als gy zyn mogt!.. . Waar echter — waar zal ik zulk een meisje aantreffen?. .. Onder eenenftroom van onzinnigen , die zich in onze fteden ophouden, zal ik ze niet vinden daar zeker, zou ik ze te vergeefsch zoeken. — Dezefchepzeis zyn onkundig van het wezenlyk genoegen der menfchen. Eendragt, echtelyke liefde, opvoeding van kinderen — dit alles isvoor derzei ver bekrompen zielen ydclheid. Buiten den tooi, daar zy zich mede oppronken — fchot van voorwerpen , en de vleiercijen der minnaaren , kennen zy geen vermaak.... & Zuster , hoe zeer — hoe zeer is het menschdom bedorven!... Terwyl ze in dit gefprek Waren , werdt 'er aan de deur van Sophie geklopt. Zy opende dezelve en zag eene aanzienelyke vrouw inkomen. Deze was van een jong heer vergezeld.-Uit zyne kleeding moest men befluiten, dat hy van adel — uit zyne houding en gebaerden , dat hy de vriend en oppasfer der ingekomen dame zyn moest. Lieve  SOPHIE. 159 Lieve Sophie, zeide mevrouw, men heeft my van u zeer Veele goede dingen verhaald. Ik ben om eene kamenier verlegen. Indien gy befluiten kondt, kunt gy in mynen dienst treeden. De graavin van heeft my zo veel goeds van u weeten te zeggen, dat ik gedrongen werd , u dezen avond nog optezoeken. Geduurende deze aanfpraak, ftondt de jeugdige geleider eenige fchreeden van Sophie. Met zyn eenen arm leunde hy op zynen wandelftok, terwyl hy met zyne andere hand een loerglas uit den zak haalde, en Sophie, van het hoofd tot de voeten, beloerde. Ten laatften, na dat hy zich in eenparbku en cejï une charmante fille , hadde uitgedrukt , begon hy , in zyne moedertaal , eene menigte van fraaie beleefdheden het jong meisje voorterabbelen. Mevrouw lagchte over elke uitdrukking, en, door herhaaling van, mah Bat on-mats Baron! fcheen zy hem zyne beleefdheden , jegens het meisje, heimelyk te verwyten. Sophie , ondertusfehen , onting alle deze zotte plichtplegingen zonder dat haar hart daarin deel nam ; haare ooren aan dat gefnap nog niet gewend zynde. Gy hebt, zeide Sophie, over my te gebieden. Indien myne geringe dienften uwe genade aan- nee-  if5© DE ONGELUKKIGE neemelyk voorkomen, zo zal ik my toeleggen, door het aanwenden dcrzelven 5 uwe genade genoegen te geeven. Mevrouw klopte Sophie eens op de wange gy Zyt , zeide zy, een zoet kind , ik groet u Morgen kunt komen, als gy het goedvindt. De jonker zeide niet anders , dan h tevoir , charmante fille ! terwyl hy mevrouw zynen arm aanboodt , en met haar heenging. Na dat ze vertrokken waren , ftondt de broeder van Sophie geheel fpraakeloos , als een onbezield beeld. Wat fchort u Fredrik, vraagde Sophie ?.. Hoe zo diep in gedachten ? 'T is my onmogelyk, zo fchielyk den indruk , dien deze jonge zwetfer op myn gemoed gemaakt heeft , te verzetten. Hoe is het mogelyk, dat de menfchen op Gods aardbodem j in diervoegen kunnen verbasteren! Ik moet u verzekeren, myne lieve zuster, dat myne geheele natuur aangedaan wordt , wanneer ik eenen zo laffen mensch ontmoet, die alleen fchynt geboren te zyn , om van het evenbeeld Gods een belagchenswaerdigen , mom te maaken. Hebt gy niet opgemerkt, hoe hy geftadig, even als de oijevaar, op dén been ftondt, en hoe hy, door zyn loerglas,-u befpiedde, als hadde hy voorgenomen, eenige mi-  S O P H I È. 161 microscopifche aanmerkingen, over eene mugge , te maaken ? Welke zotheden bragt hy daarna niet voort? — zotheden, die iemand, Van een weinig gezond verftand, niet,zondei moeijelyk te worden , zou kunnen aauhooren. Ik bid u , myne lieve zuster , indien gy ten huizen van deze mevrouw komt , hoed u alsdan toch voor heertjes van dezen ftempel. Zy bezitten niets , dan een zeker handboek , te famengefteld uit vloeken en betuigingen , die z'y , God Weet het , uit welke- oude ridderhiftorie , by een verfameld , en in het geheugen geprent hebben ; en waarvan zy zich bedienen , zo wel by de geringde deerne , die ze ontmoeten , als by vrouwen van den aanzienelykftcn rang. Zy vleien beide , en alles is by hun.goddelyk, vemikkelyk, betoverend; alles willen zy aanbidden ' maar hartelyk liefhebben! neen , lief hebben kunnen deze helden niet Ook zyn ze verwaand genoeg , zich te verzekeren , dat elk meisje, zo dra zy hetzelve alleenlyk aanzien, iet aanttikkelyks in hun moet gewaar worden. Lieve Sophie! ik fmeek u - ■ denk toch , ó denk toch altyd aan onze beminde ouderen ! en wanneer uw hart eenmaal voor liefde , tot L eenig  i62 DE ONGELUKKIGE eenig man vatbaar wordt, bemin eenen ecrly- ken eenen braaven jongen maar nooit zulk een verfmaadelyk beeld van hout, dat nergends toe bekwaam is , dan om fchoe-, nen te verflyten. o Myn broeder, gaf Sophie ten antwoord, ik heb even zp grootcn .af keer van zulk flag van menfchen, en daar elkregtfchapen meisje afkeer voor moet gevoelen , als gy. Wat achting zou men voor eenen man gevoelen, wiens verdienften inpoudre, marechal en eau de lavande beftaat? — die , buiten den geur van zynen opfmuk, voor geenen penning waarde bezit, waarde , die het harte van een verftandig meisje zou kunnen inneemen ? Geloof my , ik kenne dezen vleier zo goed als gy , en myn hart gevoelt voor hem denzelfden afkeer. Fredrik omarmde zyne zuster. Gy zyt onzer ouderen waerdig, zeide hy, blyf altyd by deze uwe denkwyze , en gy zult altyd goed en geacht zyn. Het was nu reeds laat geworden. Fredrik was gehouden, zyne zuster te verlaaten. Den morgen hierop volgende, werdt Fredrik , door zyne bezigheden , gehinderd , zyne zuster te zien. Sophie begaf zich ten huize der genadige vrouwe , en haare bezigheden beftonden daar,  s o P h i ë. ï63 daar , iii de plichten van eene eerlyke dienstmaagd te vervullen. De heer van dit huis , was een waerdig mensch , in de kracht zyner jaaren , fchoon , voor zo veel het een man zyn kan , edelmoedig, werkzaam, het grootfte gedeelte van den dag in zyne amtsbezigheden doorbrengende, 's Morgens gaf hy eiken , die hem iets te zeggen hadt, gehoor, en bejegende een iegelyk, op eene lieftallige wyze, beftaande zyne grootheid in menfchelykheid en gevoel. Door zulk een voortreffelyk caracler trok hy de genegenheid der weidenkenden tot zich dan , hy was ongelukkig genoeg, om, daar hy van elk deugdgezinden bemind was , geene liefde van de vrouw , welke hy gehuwd hadt en beminde , te bezitten. Volgends den ftyl der gewoonte , droeg de jonge baron den naam van Vriend des huizes — ondertusfehen was hy veel meer, op dat ik dezen edelen naam van vriend , die den braaven alleen toekomt, niet ontheilige , hy was veel meer, een laag vleier , ten kost** van de eer en het vermogen van eenen eerelyken man. Deze vleier , die te Hecht was, om den ftaat" te dienen , en te arm, om,buiten arbeid, ta L a be-  16*4 DE ONGELUKKIGE beftaan, maakte zyn hoofdwerk, vandelaage bezigheid, om eerlyke vrouwen te verleiden — den vrede uit de wooning van vergenoegde echtelingen te bannen , en den rechten erfge* naamen hunner ouderen hunne wettige erfdeelen te ontrukken , gelyk zich veelcn hierop ten huidigen dagen, nog toeleggen , en met deze bezigheid , hadt zich de baron, geduurende een vry goed gedeelte van zyn leeven, opgehouden. Sophie was nauwelyks ten dezen huize gekomen , of ouze jonker maakte reeds heimclyke ontwerpen , om dit onfchuldig meisje te verleiden : want het is toch de gewoonte van dit foort van knaapen , om de kamermaagd , benevens de vrouwe des huizes , van hunne tederheid te verzekeren. De zot , evenwel, maakte hier zyne rekening buiten den waard, en werdt van Sophie, op eene wyze, wel befcheiden , maar te gelyk , zeer ernftig, afgeweezen. De eerlykheid van Sophie hoonde niet weinig den hoogmoed van dezen booswicht, die op eene gelegenheid , om het meisje , dat hem verfnuad hadt, ten val te brengen , bleef loeren. Hy gedroeg zich, ondertusfehen , tegen Sophie zeer befcheiden ■ altyd vriendelyk cn  SOPHIE. 165 en met de houding en gebaerden van zulk eenen booswicht , die zich van den goeden uitflag zynes zwarten oogmerks verzekerd houdt. Onbefchaamdlieid , gelyk die eener lichtvaerdige hoere, was op zyn gelaat te leezen , terwyl de bloodheid zynes harten gelyk was aan die van een bedekt moorder. De gelegenheid, om zich aan ditonfchuldig meisje te wreeken , bleef niet lang uit het bereik van dezen booswicht. De graavin geraakte in eenige belemmerende omftandigheden. De inkomften, welken zy van den graaf, haaren gemaal , ontfing , waren niet toereikend genoeg voor haare uitgaaven. De baron toch, bezat de kunst, om die , op de beste wyze, naar zich toetehaalen. Hy hadt, geduurende zynen omgang met deze genadige vrouw, wagen en paerden gehouden was geftadigin den prachtiglten dos fpeelde , en verloor aanzienelyke fommen. De graavin bezat een zwak hart ik kan niet zeggen een goedhart, nademaal een goed hart ftandvastig is , en uit grondbeginfelen te werk gaat. Het zwak hart daarentegen wordt weggeflcept —■ het handelt wel , onbewust L 3 waar-  166 DE ONGELUKKIGE waarom het wel handelt — uit geaartheid veel meer, dan tedergevoeligheid of aandoening. Naar de opvoeding van dien tyd , was de graavin, of, om beter te zeggen , fcheen de graavin van een zeer gevoelig geitel. Alles maakten op haar den fterkften indruk. Zy kon niet verdraagen, dat men eenen hond floeg,ofeen vlieg doodde. Het gezicht des bloeds van een geflacht hoen deedt haar van zich zelve vallen , en zy beefde door alle haare leden, wanneer haar koetfier eenig paerd floeg ; en niettegenftaande dit teder gevoel van fehuwen, liet zich onze arme graavin overreeden , om eene der verachtelykfte , onmenfchelyklte ondernee» mingen uittevoergn. Één bewys zeker , hoe weinig ftaat men op zwakke menfchen kan maaken. De jonge baron was genoodzaakt een wisfelbrief te betaalen, en, geldloos zynde , was hy hier niet inftaat toe. Goede graavin , zeide hy tegens de genadige vrouw , indien gy my immer bemind hebt, help my dan , voor deze reize , uit de engte, waarin ik mybevinde.'-Met myn geheel hart, was het antwoord, maar.., hoe kan ik ? ik heb geen geld. God bewaare my,  SOPHIE. 167 my, dat ik myn man hierover aanfpreeke! Hy zou reekenfehap myner uitgaave vorderen. Op wat wyze kan ik u helpen ? Zyt zelf myn raadsman. Schoonde , engelachtige graavin , riep de booswicht , indien gy alleenlyk genegen zyt, my te helpen, wil ik u een middel aan de hand geevcn. Warneer gy my waarlyk lief hebt, zult gy het te werk ftellcn. Zo gy het niet wilt te werk ftellcn , dan hebt gy my nimmer bemind ; en in dat geval zou ik my voor het hoofd fchieten ik zou... Wat, riep de graavin, wat zoudt gy dar. uitvoeren? — my verlaaten neen , myn lieve baron «— dit jüet ik wil alles doen fpreek alleen. ... Gy hebt zilver en kleinodiën ■ dezen moest gy tot geld maaken... Maar myn man ? ... 6 Uw man , was het antwoord, dien willen wy een rad voor de oogen draaien.Voor het uitkomen, heb ik myne uitvluchten by de hand. Gy moet , zo dra die dingen verkocht zyn, Sophie, die dat alles onder haar opzicht heeft, met den roof derzclven befchuldigen onmiddelyk , daarop uit uwen dienst zetten, of in hechtenis doen neemen , en dan zal 'er geen haan na kraaien. L 4 Och  168 DE ONGELUKKIGE Och baron!..,, Ik kan evenwel dat onfchuldig meisje... och graavin! met dat ellendig zuchten! ,.. Dan , ik weet het al. Gy zondt my veel liever tot fchande, verfmaading en in hechtenis gezet zien , dan echter bebt gy gelyk ... uw kamermeisje is een voortreffelyk meisje Gy waart toch, in 'shemels naam , nooit flechter gekapt , als federt dit ellendig fchepzel u gediend heeft. Dan dit doet hier niets ter zaake... Nu geene verwytingen baron... Ik zal uw wil doen , gaf de graavin, terwyl ze den baron om den hals viel, ten antwoord , en het fnood oogmerk werdt, uitgevoerd. Op deze wyze , vervalt men door zwakheden, die door opvoeding, naar den fmaak des tyds , voortgebragt worden , tot de wreedfte misdryven , en zwakke zielen , die geen dier kunnen ter dood veroordeelen , geeven zich over aan bedoelingen en verrichtingen , waarby onfchuldigen omkomen. Sophie wordt befchuldigd, in de gevangenis geworpen — de graavin beëedigt haare befchuldiging , en de rechter geeft aan dezelve geloof. 6 Wetten ! in maatfehappyelyke bedryven, waar  SOPHIE. 169 waar liet, om goed en vermogen machtig te worden , te doen is , valt gy den aangeklaagden toe — daar het op bloed en leeven aankomt, zyt gy tegen denzelvcn ! Moet het vermoeden , dat een befchuldigd mensch rechtvaerdig en onichuldig zyn kan , wel ophouden op het gezag eener beëedigde aanklagte , welke tegen hem gedaan is ? Waarom toch erkent men den befchuldigcr, die een eed zweert, geloofwaerdiger, dan hem, die men in boeien en banden gekneld heeft ? Kan één getuigen dan geen booswicht zyn , of brengt de aanklagt mede, dat hy, die aanklaagt, een braaf mensch, en hy, die aangeklaagd wordt , een booswicht zyn moet? ó Rechter! gy eischt, dat mendenuiterften wil eenes menfchen , met zeven getuigen voorzie ; en om een medemensch te veroor- deelen , zyn u twee getuigen genoeg! Is dan de tydelyke bezitting uwer medemenfchen waerdiger in uwe oogen, dan derzelver leeven. Men zou Sophie tot de pynbanke gebragt hebben, indien haar broeder , die van het lot zyner zuster tyding ontfangen hadt , al'e mogelyke middelen , ter verdeediging haarer onL 5 fchuld,  i?o DE ONGELUKKIGE fchuld, niet ware te hulp gekomen. Hy was zo gelukkig , zodanige gefchriften machtig te worden, door welken , ten duidelykften, werdt aangetoond , dat de graavin , benevens den jongen baron, de kleinoodiën aan eenen buitenlandfchen jood, verkocht hadden. De rechter werdt alzo van de waarheid der zaake en Sophie's onfchuld overreed. Men (laakte dierhalven haare boeien. Men gaf haar een getuigfchrift haarer onfchuld mede , en liet het, in plaats van betere voldoening,daarby.. Kort hierna verliet Sophie, benevens haaren broeder , het land , waarin men haar op die wyze hadde behandeld, en waarin deflechtfte zielen in ligchaamen, zeer gevoelig en aandoenelyk, werden gevonden. Indien ik ergens wetgeever ware , zeide my eens een myner vrienden, dan zou ik eene wet maaken voor de lediggangers der (leden. Luiden , die alleen uit maag en ingewanden beftaan, gecve ik dien naam luiden , die geene andere bezigheden hebben , dan , even als de hommels , overal heen te zweeven , ten einden den honigvoorraad der werkzaamebeiën te rooven en te verflinden. Ik heb moeite gedaan ,  SOPHIE. i?I daan , om voor luiden van dit merk , eenen naam , ovcrcenkomftig hunne geaartheid , te vinden , ten einden dit foort van zotten aftefchilderen ; doch heb 'er geen kunnen uitdenken. Zy zouden , dacht ik , niet oneigenlyk vliegenzwam , van het laagfte foort , kunnen genoemd worden. Even geiyk die vanverwe, houden zy zich in de verachtelykfte plaatzen op , — laaten een vergift na op het geen ze niet verteeren , zyn even zo loom en laf, frwyl zich alle kruipende infecten in die zwam op» houden. Dan, die zwam is nog van die goede gefteldheid, dat een eerlyk man, het ongedierte daarmede kan doodcn , en hiertoe kan men zulk een pogcher niet bezigen. Alzo is vliegenzwam , in de natuur , veel beter dan dat zoort van fchepzelen. Het ongedierte is voor den mensch, verre weg ,• zo nadeelig niet — als voor hem het affchuimzel der menfchelykheid is. Zulk fchuim der menfchelyk- heid zulke fchepzels zuipen , gelyk rup- zen , het bloed der onfchuld , eu brengen de naarfte venvoeftingen in die huizen, waarin zy komen, te wege. Indien ik zou durven inftaan , dat dit myn boek, door dezen of dien dier dwaazen, 'tzy dan  iTa DE ONGELUKKIGE SOPHIE. dan in eenig koffyhuis of by het brasmaal eener zedenlooze vrouw, zou worden geleezen, zo zou ik willen, dat hy dit ook mogte leezen — ellendige, zie hier, als in eenen fpiegel , uw haatelyke gedaante. Ik wil u den gryns van het gelaat rukken, en gy zult, alseenzwerver, zo haatelyk Voorkomen , als gy met de daad zyt. Gy verdient niet, dat men u toelaate , onder menfchen te verkeeren. Dieren zelfs , zouden zich uwer moeten fchaamen , immers zal men in de befchryvingen der infedten , geen kruipend gedierte, van eigenfchappen, zo fchade. lyk als de uwen, ergens ontmoeten. HET  HET NOODLOT VAN EEN ÉERLÏK SCHOOLMEESTER. Ik breng rtiy , niet zonder Verrukkende aandoening, die dagen myner jeugd , waarin my het menschdom nog onbekend was, te binnen. Onfchuldige jaaren onzes bloeiendften leeftyds, zachtelyk, gelyk beeken door gebloemde beemden, vliedt gy heenen, by uwen oorfprong daarna verliest gy u, gaande wegs, langs woefter gehuchten — dydt tot vloeden uit, en ftort,  i?4 HET NOODLOT VAN EEN ftort, ten laatften,. met ontroerend geruisen , over hoogtens en bergen , in diepten , die niet te doorvademen zyn. Onze jeugd, zeker, is enkele vreugde. Zonder kommerlyke vooruitzichten , ncemen wy genot van het tegenswoordige, en wy brengen ons, ongeftoord en te vreden , den tyd , die voorby is , te binnen. Het heugt my, hoe ik te vreden en vrolyk , door de beemden liep, wanneer elk bloemtje my wellust, elk wormtje genoegen kost aanbrengen. Toen wist ik toen dacht ik nog niet, dat eene duistere wolke, die langs den gezichteinder opklom , den helderen avond verdonkeren en den pracht der beemden kon wegneecen. Myne ouderen waande ik altyd te zullen aanfehouwen, altyd de bloemen, welken ik greetig plukte , te bezitten verwydering, ophouding, dood en vergangelykheid , waren my onbekend. Ik liep naar den vergiftigen worm, terwyl hyzich in het gras wrong en kronkelde. Hy kwam my fchoonverwig voor, en ik dacht toen wei. mg, dar dezelve my, die hem metzoveelgenoegen befchouwde , zou kunnen dooden. Eens beftondt ik eene rooze te plukken , onbewust van de fcherpte der doornen. Myne hand  EERLYK SCHOOLMEESTER. i75 hand bloedde , voor dat ik de roos had ; langen tyd kwam ze my, daarna, als de flechtfte der bloemen voor, en myne oogen befchouw. den dezelve met afkeer. Met een gerust en vrolyk gemoed zat ik in de woudfchaduw —— hoorde het gezang der nachtegaaien aan ; terwyl myne oogen , door den wellust van dat juichend vee, 't geen zich in de ftruikenkuste en liefkoosde, verrukt werden, ó! Dacht ik, zo bly toch kan de vogel , die in de kooi zit opgeflooten , niet wezen. Arm diertje , gy zult u niet langer in die harde gevangenis ophouden Ik outfloot het en gaf het zyne vryheid.. Nauwelyks had ik dit werk van medelyden verricht, of myne vreugde werdt, op eenmaal geftoord. Ik zag den havik, metbe. geerige klauwen , op een voorby vliegenden grasvink, afdaalen - hoe hy de moeder aan de ongevederde jongen ontnam en verflondt,terwyl een nest met jongen , nauwelyks. uit de fchaalen gedrongen, by dien roof moeste omkomen. Daarna leerde ik de vosfen, verflinders der hoenderen — ik leerde wolven kennen, die met bloed van lammeren enfehaapen gevoed worden - ik bezocht eenzaame woeftenyen - hoorde het loeien van ftormwinden zag  176 HET NOODLOT VAN EEN zag gebouwen inftorten ——— menfchen fterven —en toen dreef ontevredenheid en verdriet de kalmte en vreugde myner ziele weg. Op deze wyze dacht Philint , wanneer hy zich in eenzaamheid en ftilte bevondt, onvergenoegd over het noodlot der menfchen. Hy verliet, in die mistrooltigheid van ziele , de ftad, en nam voor, om zynen volgenden leeftyd, ten platten landen te fjyten. Hy dankte de goddelyke Voorzienigheid, dat zyhem, ter bereiking van dit oogmerk , eene gelegenheid aanboodt. Een landfchoolmeester kwam te fterven. Philint befluit daadelyk , om deze bediening te vraagen. Ik wil , zeide hy tot zich zeiven , de ftad , waarin de menfchen dikwyls alleen leeven, om droevige getuigen van hunner medemenfehen rampen te zyn, verlaaten. 'T is, voor eene gevoelige ziel, onverdraagelyk, met zo veele dwaazen , die geene andere verdienden dan hun geld -r geen ander aanzien, dan hnnuen tooi kennen , dagelyks te moeten omgaan. Dertig jaaren zyn reeds door my , in de opvoeding van kinderen, doorgebragt, en zou ik wel kunnen of durven verzekeren , dat ik eenen eenigen, als een man voor zyn vaderland ,  ÈERLYK SCHOOLMEESTER. 177 land , heb kunnen vormen ? welke moeite ik my ook mogt gecven hoe veele fiaapeloo- •ze nachten ik, ten dezen einden, doorbragt — te vergeefseh echter was myne bemoeijing; Menig knaap , die , als een gefchikte jongen $ myne leiding volgde , en de vreugde van myn hart was, zo dikwyls ik hem befchouwde, ontviel aan alle myne verwachting, door de Hechte behandeling, die zyne ouderen omtrent hem hielden , waardoor dan ook myn arbeid van eenige jaaren, op eenmaal, werdt vernietigd. Veelligt dat het my gelukke , ten platten landen, het beloovend genoegen , om goede mannen te vormen, te genieten ; en ik zal aan de liefde, welke ik voor mynen vorst en myn vaderland voedde, genoeg gedaan hebben,wanneer ik my, eens flecbts , zal kunnen vleien , dat ik uit een myner leerlingen , een goed burger — een rechtfehapen onderdaan gevormd heb. Alzo fprak Philint — verzocht om de fchoolmeestersplaats, en dezelve wierdt hem toegedaan. De inkomften dezer bediening waren zeer gering , en zouden niet toereikende geweest zyn, om hem te doen beftaan, ten ware hy daar dat geen, 't welk hy , geduurende M zyn  178 HET NOODLOT VAN EEN zyn verblyfin de ftad , hadt overgewonnen, gevoegd hadt. 'T is toch zonderling, dat men luiden , die in de maatfehappy het noodigst Zyn, het minst befoldigt. Zeker amtmanzeide eens, zyn fcbooïmeesters zo noodig? Het is voldoende voor een boer , wanneer hy zynen catechismus weete , en deze wordt hem ■door den dorpleeraar geleerd : lees-en fchryfkunst kan de boer ontbeeren. Zy, die onder hun , die kunst verftaan, procedecren gemeeneTyk. Goed ploegen en eggen te weeten , is alles, wat een boer behoeft. Op dit zeggen, gaf een oud man dezen praater ten antwoord. Gy zoudt wel gelyk kunnen hebben. Ik zelf wenschtc, ten welwezen der menschheid, dat alle uwe onderdaanen domkoppen waren , ten einden zy het juk ,'twelk een man als gy zyt hen oplegt, en het ongeluk , dat ze een man als gy zyt, tot fchout hebben,mindermogten gewaar worden. Philind was nu landfchoolmeester geworden. Hy leidde zich toe , om zyne fchoolkinderen, in de grondbeginfelen van den kristelyken godsdienst te onderwyzen. Hy befpeurde, dat deze kinderen zo onbefchaafd waren , als eeni- gen ter waercld zyn konden Zy wisten, even  ÈER.LYK SctiOÖLMÈESTER. i?9 fcVën gelyk papegaaien , woorden natefpreeken 9 den catechismus optezeggen. Zekere jongen, wiens naam Frans was, zynde de zoon van een boer , trok de aandacht van onzen Philind , meer dan eenig anderjongen, tot zich. Het goed gelaat, hetzedig gedrag, dat dezen knaap van zyne makkers onderfcheidde, gaf de beste verwachting van zyn volgend leeven. Op zekeren dag zeide Philind eens tot hem, goede Frans , immers weet gy de eerfte gronden van den kristen godsdienst ? Frans. Neen meester, dezen weet ik niet..., maar wel den catechismus* Philind. Wat verftaat gy dan door den catechismus. Frans. Een klein boeksken, datwy van buiten moeten leeren. Philind. Wat behelst dan dat boeksken ? Frans. Dat weet ik zelf niet, maar ik kan het wel opzeggen. Zyt gy van het catholyke,. , Philind. Genoeg, al genoeg myn kind. —— Kunt gy reeds leezen en fchryven ? Frans. Neen meester. Men heeft my de catechismus alzo voorgezeid. M 3 P/w-  iSo HET NOODLOT VAN EEN Philind. Weet gy wel Frans , welke eene taal gy (preekt ? Frans, ó Ja meester. Duitsch. Philind. Zeg my dan , Is de catechismus ook duitsch ? Frans. Dat weet ik niet. Philind, Dat behoordet gy toch te weeten. Gy fpreekt, en gy verïtaat duitsch ; en , wanneer de catechismus ook duitsch is , dan moest gy denzelven ook verftaan kunnen. Frans. Dat kan ik , dunkt me, begrypen. De catechismus zal dan veelffgt geen duitsch' zyn, want, hoewel ik denzelven van buiten weete, zo verfta ik er toch geen woord van. Goed kind , gaf Philind ten antwoord , ik hoop , dat gy dien, binnen weing tyds, verftaan zult. Ga alleen vlytig ter fchoole , en gy zult een goede jongen worden Hoe is het mogelyk , zeide hy tot zich zeiven , dat anen menfehenkinderen op deze wyze kan opvoeden ? Men onderwyst hun , in de gewigtigfte gronden van den godsdienst, en die onderweezen worden, weeten niet, of het geen hun geleerd is, duitsch zy of niet... Dan , is het wel mogelyk , dat het anders zyn kunne! Heeft immer eenig dorp dit deel der opvoe-  EERLYK SCHOOLMEESTER. 1S1 ding, als noodzaakelyk in den gcmeenenlandman onderftcld? Waar ter plaatfe bewystmcn den man, die geroepen is, om kinderen voor den burgerftand opteleiden , die achting, welke zulk eenen man , met de daad, toekomt? Hoe dikwyls moeten zy , die 't beste ter onderrichting gefchikt zyn, in kommer en ellende vergaan ; terwyl men de onkundigften ca flechtften onder de menfchen , ter opvoeding van kinderen, aanftelt en beroept! Juist nu zou Philind de man geweest zyn, die men zyn moet , om de onderwyzing van kinderen, uit eene gantfche gemeente op zich te ncemen —— denzelven rechte grondbeginfeleu van godsdienst — kunde nopens zedelyke plichten van onderdaanen tegen hunnen opperheer, omtrent zich zeiven en medemenfehen , inteboczemen -— om hen heldre bevattingen der natuur en het land , waarin zy woonden , te geeven. Eii op dit alles leidde by zich ook toe: dan welke gevolgen hadt, in dezen , zyne onderneeming ? De rechter , of fchout van dien landftreek was een zeer onbefchaafd mensch. Jachthond en wynvlcsch, waren de ecnigfte voorwerpen , naar welken hy verlangde. De geestelyke dier plaats, was M 3 zelf-  ï'3a HET NOODLOT VAN EEN zelfbelangzoekend, Hy hieldt zich blootelyk met den omflag zyner huisfelyke zaaken op, en kende geen ander genoegen ter waercld, dan het geen hem geldzak en mestvee konden aanbrengen. Beide waren zy tegen Philind ingenomen. Op gelyke wyze haaten de onweetenden en fnooden die menfchen , welken zy voor rechtfehapen moeten houden, en echter niet gezind zyn,'voor zodanigen te erkennen. De geeftelyken Helde de taal- en fchryfkun* de , welken Philind zyne leerlingen wilde onderwyzen, onder de kettereien; 't geen de reden was , dat hy , weldra , tegen Philind , openlyk , op den predikfloel , begon uitter vaaren op die plaatfe, waar men de waarheid behoorde, te lecren , en aantedringen op broederlyke liefde , ter aanleidinge tot alle kristelyke deugden op die plaatfe , waar men het cuangclic, wiens grondwetten de Hef, de voor God en de liefde voor deu evenmensch zyn , verkondigt. Hier werdt het heiligdom des tempels , door de fnqödfte lasteringen vcrontwaerdigd, en door den mond des prieflers , die menfehelyke verzoening moest voovHellen, haat tegen menfchen aangezet. Philind wordt hier  EERLYK SCHOOLMEESTER. 183 hier in het openbaar afgefehilderd , als een verleider, die de kinderen de gevaarlykfte begïnfelen poogde inteboezemen. De fchout was met den geeftelyken in het zelfde gevoelen , en klaagde , door lasterlyke befchuldigingen , Philind aan , by hooger rechtbanke. Zo veel gehoor vondt ook daar zyne aanklagte, dat men hem bevel zondt , om nader onderzoeking nopens dien fchoolmeester te doen, en by bevinding , dat de overgefchreeven befchuldigingen gegrond waren, denfchuldigen, naar eisch van zaaken. te doen ftraffen. De fchout, dit bevel ontfangen hebbende, achtte zich ten hoogden gelukkig — daar het in de daad geene geringe zaake is, de bedryven van onze medemenfehen te durven onderzoeken. Menig een zal zich verbeelden , zyne waare grootheid gevonden te hebben, zo dra hy ten rechterlyken post, over anderen gefield is, als of hy dan juist , uit hoofde der verrichtingen van dat amt, ophicldt een mensch te zyn. Hy wordt dan , in plaats van zich door goedheid en menfchenliefde te onderfcheiden , geheel verwaand en onmenfchelyk. Men overviel Philind in zyne wooning. Welke boeken leest gy uwe kinderen voor? vraagde de fchout , by het inkomen. De zedelykt M 4 voor  ï84 HET NOODLOT VAN EEN voorleezingen van Gellert , gaf Philind , terwyl hy zich nederig boog, ten antwoord. Wie is die Gellert , vraagde de fchout aan den geeftelyken —— het is gewis een ketter , vulgo, Gellert? Ik kan het met geene zekerheid zeggen , gaf de geeftelyken ten antwoord , evenwel kan ik van dit boek niet veel goeds verwachten. Laaten wy de zaaken eens onderzoeken. De Ceejlelyke. Waar is dat boek gedrukt? Philind. Te Leipzig. Qeeftelyhe. Daar ligt de knoop. Te Leipzig,. Het fpreekt van zelf —— de fchryver is een Lutheraan ... 't is een verleidelyk boek •—■ niets goeds is er in —de duivel dat my God behoede ! — de duivel fteekt in dat boek. — Weg met dien kinderverleider! — Hy is ftout genoeg , zulke Hechte boeken, de fchoolkinderen voorteleezen. Weet hy wel, watftrafhy hier verdient? ■ eene geesfeling. De Schout. Ja , ja , hy moet eens gegeesfeld worden Gellert voorleczen — nu —— nu — dat is al een voortreffelyk boek , om voorgeleezen te worden. PhU  EERLYK SCHOOLMEESTER. 185 Philind. Sta toch toe, genadige Heer , dat ik my verdedig! De Schout. Gy kunt u niet verdedigen. ■ ■ Ik zou dat boek niet kennen !... Ik kenne het. Philind. Wanneer gy het kent, genadige heer, dan kunt gy my onmogelyk. .. De Schout. Ik wil haast toonen , wat ik zal kunnen. Weg met dien druiloor ■ naar 't rechthuis. Philind. Heer prediker , heb gy ten minden eenig medelyden met my ! ■—■ Hoor my eenmaal fpreeken. ■ Lees het boek eerst daarna moogt gy my draffen! — Dt Geeftelyke. Boos, üecht mensch, zoudtgy my verleiden willen , om zodanig een boek te leezen ?.. Dit zou al iet fchoons zyn.-r Weg in het vuur met dat boek — met den kaerel naar de kaak. Men hange hem een bord op de borst, met dit opfchrift, 1UNDERV2RLEIDER. Philind werdt hierop in hechtenis genomen, en den volgenden dag, openlyk , als een kinderverleider, ten toongedeld, en twee dagen achtereen gegeesfeld. M 5 Da-  iS6 HET NOODLOT VAN EEN Dagelyks kwamen de arme fcboolkinderen, van hunnen meester , die zy hartelyk liefhadden, beroofd , voor de deur van den fchout, terwyl hunne onfchuldige (temmen , om het wedergeeveu van den meester aanhielden. De fchout , ongewoon , naar de ftemme der onfchuld te luisteren ^ liet deze kinderen, by bei. haaling, van zyne 'deur jaagen. Telkens kwamen zy evenwel weder , tot dat de fchout, om van het gefchreeuw en gekerm der kinderen ontflagen te worden , eenigen derzelve» liet opfluiten, Philind, ondertusfehen , onderging zyne ftraffe,met een bloedend hart. Weinige dagen na het ondergaan derzelve, ftierf hy van hartzeer en (inerte. Na zynen dood , maakte de geeftelyke groote zwaarigheid, om het lyk dezes mans op het kerkhof te laaten begranven • echter gefchiedde dit nog, zynes ondanks. Men gaf daarop de fchoolmeestersplaats , door den dood van Philind opengevallen , aan eenen anderen. Deze was een kluifenaar, die in eene nabuurige woesteny zich hadt opgehouden. Hy was te vooren koetfier by zekeren graaf geweest , door wiens voorfpraake , hem  EERLYK SCHOOLMEESTER. 18? hem dan deze fchoolmeestersplaats ook werdt aanbetrouwd. Zyne lees- en fchryf kunst was zeer gebrekkig. De geeftelyke en de fchout, waren hem echter zeer genegen; want hy was niet zelden, in hun gezelfchap zynde , dronken , en fpeelde dagelyks met hun. Het graf van Philind zou door niemand zyn bezocht geworden , indien de goede Frans zulks niet gedaan hadde, Hy ontfloop , by wylen, heimelyk zyne makkers, en liep naar het kerkhof, op het graf zynes welwenfchers. Wan. neer hy ergens eene bloem vondt , plukte hy die af zette ze op het graf van Philind, en beftortte hetzelve niet zelden met heldere traanen. Gy gebieders , die de plichten der overigheid niet kent, die den werkzaamen boer niet anders aanziet, dan een zwam — welken gy kunt uitdrukken , en die zich weder moet opvullen, om door u weder te worden uitgedrukt, gy verdient den geduchten naam van gebieder niet. Om uwen post , op die wyze , te bekleeden , als gy dien bekleedt , kan men hart en vcrftand misfen. Gy moet uwe eige geringheid  ïS8 HET NOODLOT VAN EEN heid gevoelen, nademaal u nimmer de gedachten , dat gy tot hooger einde beftaat , invalt. Hoogere plichten , dan die gy u voorftelt , kent uw hond zelfs, die uwe kudde bewaakt. Hy eet , zo gy wilt , met u van die kudde, hy legt zich , even als gy , op een leger van fchaapenwol: maar hy waakt tevens, om hem, door wien hy onderhouden wordt , voor den aanval te beveiligen. Gy , ondertusfehen , komt hierin by hem zeer verre te kort. Gy legt u niet toe, om ongelukkigen , over welken gy gezag voert, gelukkig te maaken. Gy gedoogt, dat ze, het zy door ongeregelde hartstochten, het zy door onyerftand, tot aan den oever des verderfs naderen; en dan, wanneer alle middel ter hunner redding voorby is, dan klaagt gy die ongelukkigen, uithoofde van bedreeven wandaaden , waartoe gy rampzalige den grondflag gelegd hebt, ten rechterlyken hove aan,... Legt uwe bedieningen neder, en leert menfchen worden, voor dat gy dezelven weder aanvaart. ., Wanneer gy gevoelige harten zult bezitten, gaat dan heen en voert gezag over menfchen. Gelukkig mogen wy dien landftreek noemen, Waarin een rechtfehapen mensch, als rechter, ge.  EERLYK SCHOOLMEESTER. iS gebiedt. Daar, ter plaatfe, waar het aan wettelyke inrichtingen ontbreekt , zal eene goede opvoeding de ledigheid, daardoor in der onderdaanen harten ontftaan, kunnen vervullen. De amtrechter zal dan niet alleen rechter, maar tevens vader en onderrichter zyn kunnen. Hy zal tot zynen vorst mogen zeggen. De vruchten van het zweet uwer onderdaanen zyn het alleen niet , die ik u brenge ' Hunne harten kan ik u ook geeven , en die geeve ik u, om u te overtuigen, dat het waarachtig belang der geenen, die u onderworpen zyn, my zo na ter harte gaat , als zy eenen man , die zynen koning oprechtelyk lief heeft , kan ter harte gaan. ERAST t  E R A S T , 6 ï BE RECHTER VOL MENSCHËNVREEZE, Sedert zestien jaaren , hadt Ërast den post van rechter bekleedt. Hy is yverig en werkzaam. Men houdt hem voor een goed rechter, tegen den geringften vriendelyk —•» tegen eenen iegelyken zich heusch gedraagende. Hy is echter vol menfchenvreeze. Men kan niet weeten , zegt hy , in welke omftandigheden my de een of ander zou kunnen benadeelen. Uit dit huiverig oogpunt befchouwt hy het menfchelyk vermogen. Zyn knecht bericht hem, dat de graaf van R. weder te huis is gekomen. Den volgenden dag is Erast, reeds vroegtydig, ten graaffelyken huizen. Hy Iaat ■  ERAST. iot Iaat het zich welgevallen , dat men hem twee en driemaalen te vergeefsch doe komen, en 't is hem niet te vernederend , vier uuren lang, voor men hem gehoor geeve , in het vertrek der bedienden optehouden. Erast maakt gee. ne nederiger buigingen voor den graaf, als voor deszelfs kamerknecht — want , kamerdienaars hebben ook fomtyds het vermogen, om iemand nadeel te doen. Ten laatften krygt Erast by den graaf gehoor. Bedenk toch eens , myn lieve heer Erast, zegt de graaf, welk een vervloekt vonnis my uit uw gerechtbank is toegevoerd —— hier lees het. Is deze eene ban- delwyze , op welke men , met een man van myn aanzien, behoort omtegaan ? Daar men alleen over boerengefchillen hebbe te oordeelen , weet men den adel met geene genoegzaame achting te behandelen ! Men vonnist my, om binnen den tyd van vier-en-twintig uuren te betaalen —— en wien toch te betaalen ? — een mensch, die de ftoutheid gehad heeft ,my aanteklaagen. » ■ - Zeg my dan toch eens , heer Erast —— zeg my alleen — wat doen toch deze heeren?... Raadmy, welken weg ik in dezen hebbe inteflaan ? Het  102 E R A S fj Het geval , waarom de graaf fpreekt , is Erast volledig bekend. Hy was by deszelfs voorftelling tegenwoordig —- hy vondt toen billyk , dat de graaf het geld,'dat hy, federt tien jaaren, eenen armen burger fchuldigwas, op deszelfs billyke vordering , zou betaalen; nu echter, nu het tyd is, te fpreeken j gelyk hy hadt moeten fpreeken, nu heeft Erast geene fterkte van ziel genoeg , om den graave de waarheid te zeggen. Uwe Excellentie,■ antwoord Erast,beklaagt zich niet zonder reden , over deze uitfpraak. Ik moet toeftaan, dat dezelve hard is; echter weet uwe excellentie , dat de bcflisfing uwer zaake , van de meerderheid der ftemmen afhangt ■— ik naar myne geringe kunde in dezen, zou daarin niet hebben toegeftemd ook ben ik by de voorftelling der zaake niet tegenwoordig geweest. Dierhalven zal uwe excellentie dienaangaande , zo ik hoope , geen ongenoegen tegen my opvatten! Gy kunt immers die zaake op den langen baan houden. Ellendige Erast de graaf geen ongenoegen tegen u opvatten! — de zaak op den langen baan houden l -— Waartoe brengt u de vrees  ERAST. 193 Vrees voor menfchen. Gy vervalt tot volftrekte onwaarheid — wordt een kruipend vleier, en geeft raad, ten kosten van het recht , dat uwen evenmensen toekomt. Gy zyt een bloodaart , dien de rechterftoel niet toekomt. Zulk een , die te bloode is , om een oordeel , dat hy over het goed en leeven eenes burgers, ter plaatfe des gerechts, heeft uitgefproken , overal te herzeggen , en (taande te houden, is niet waerdig, dat hy den rechtcrlyken post bekleede. Gy hadt den graave behooren te antwoorden. Neem de billykhcid van het vonnis , dat wy geveld hebben , in overweeging de arme mensch, tegens welke gy uw bezwaard veelt, is man en vader. Tien volle jaaren, heeft hy over eenen billyke eisch moeten rechten , en even zo lang behoeftig zyn; is het, dunkt u, nu nog geen tyd , dat hy door den arm des rechters onderfteund worde ? Plaatst u in zyn geval eens , heer graaf — wat zoudt gy alsdan van den rechter vorderen ? — Gerechtigheid zeket. Wel nu — niets anders eisch* te ook deze arme mensch van ons , en het is onzen plicht hem dezelve te doen toekomen. Uwe excellentie gedooge , dat ik de zaak van N het  194 ERAST. het gerecht verdedige — alzo verdedig ik alleen de zaak der billykhcid , en ik zou denken, uwe graafivlyke genade te misbruiken , en de eere van mynen vorst, die het goed en leeven zyner onderdaanen aan ons toevoorzicht betrouwd heeft , te lebenden , wanneer ik eene taal eenes menfchen, die door het betrouwen van den vorsten uwe exeellentie vereerd wordt, onwaerdig, wilde voeren. 'T is evenwel op deze wyze niet , dat zich Erast heeft doen hooren. Hy bevestigt, door laage vleiereien , den graaf, die , nicttegen flaande zyn tastbaar ongelyk, nog meent recht te hebben , in zynen waan. De goedkeuring van Erast moest noodzaakelyk deze uitwerking op den graaf hebben. Zoudt gy, vraagde vervolgends de graaf aan Erast, zoudt gy wel zo goed willen zyn , uit mynen naam, eene voorftelling, terdezerzaake , by het gerechthof te doen , en op uitftel aantedringen ? Uwe excellentie heeft alleen te gebieden, gaf Erast, die niet onderneemen durfde , dit verzoek van den graaf afteflaan , ten antwoord, en alzo werdt deze fchroomvallige mensch rechter tevens en party. De  E R A S T. 193 .De bange toegeevendheid van Erast, baant den graaf, tot geduurige aanzoeken,denwega Wat er in het graaffelyké gedacht voorvalt—' wat er gebeurt, van grootcr of van kleiner belang, Erast is altyd de man, dien men raadpleegt. Het duurde piet lang , of daar deedt zich weder een geval op. Een der vrienden van den graaf, wikkelde zich in een zeer onbillyk rechtsgeding in — de papieren , daartoe dienende , kwamen Erast ter hand. Toen wist hy. nog niet, dat die aanvaller de vriend van den graaf was. Na het leezen derzei ven , was zyn oordeel , ten voordeden der geenen , die in rechten werdt aangevallen ... Dan , welk eene veranderinge ondergaat dit oordeel? .... De graaf, de zyde zynes vriends houdende, beveelt de zaake diens vriends aan de goede beoordeeling van Erast. Nauwelyks is deze aanbeveeling gefchiedt, of Erast begint minder gunftig over het recht des onderdrukten te denken. Ik zal, zeide hy tot zichzelven , de papieren nog eens doorleezen veelügt hebbe ik de dingen , daarin voorkomende , niet genoeg gewikt en gewoogen. Het twistgeding dan andermaal doorziende, komt hem de zaak Na des  i95 E R A S T, des ongelukkigen , als nu de zwakfte partygeworden zynde , in een geheel ander licht voor. 'sGraaven vriend hadt nu zo groet onrecht niet, als hy , by de eerde leezing,wcl gedacht hadt Zekerlyk, zeide Erast by zich zclven , zekerlyk hadde hy wel op eene betere wyze kunnen te werk gaan evenwel — de fchade is zo aanmerkelyk groot niet veelligt heeft men hem genoodzaakt, op die wyze te handelen Ik wensch van harten , dat de vriend van den graave het geding winne... Ik wenfehe... Wat zoudt gy mogen wenfehen Erast! wat toch anders , dan geen fchroomvalllge — geen booswicht te zyn -— geen mensch, die, uit vreeze voor anderen , de rechtvaerdige zaakvan den geenen , dien het noodlot in uwe handen gebragt heeft, aan dien vreeze opoffert? Erast is een onrechtvaardig rechter, omdat hy voor menfchen bevreesd is. Hy komt ter reehtbanke , en beloert , met fchroomvallige oogen, zyne mederechters,. om , uit derzelver houding en oogen , zo veel mogelyk , de gevoelens hunner harten te ontdekken. Zo dra hy de?e zaak zal voordraagen , laat hy niet na , vooraf , het characler van zynen ade-  ERAST. 197 adelyken heere optehaalen. De graaf ..... , zegt hy, die de beste vriend van den minister is — die de gewigtigfte bedieningen bekleedt-» deze graaf nu — die de aartigfte ridder van de waereld is, heeft met eenig burger een rechtsgeding. Dit gezeid hebbende , zwygt hy eenige oogenblikkcn ftil , en wacht op de uitwerking zyner aanmerking op de harten zyner mederechteren — en het gcwigtig onderfcheid, tusfchcn graave en burger. Eigenlyk , vaart hy voort, behoort het zo zeer niet ter zaake, evenwel kan ik niet nalaaten, te doen opmerken , dat de graaf, over wien wy heden moeten vonnisfen, een uitneemcnd man is ik had het voorrecht , by hem , benevens den minister , aan tafel te zyn. Hy fprak van onze vergadering met zo veele toejuiching —' met zo veele goedkeuring, dat ik niet kost nalaaten , daarover eene heimelyke vreugde in myn hart te gevoelen. Hier zweeg hy weder -— en Erast hoopt, dat zyne vleiende woorden zo veel invloed op het hart oer rechteren zullen hebben, dat het vonnis, ten voordeden van den graave geveld worde Alles wat Hechts eenigermaate in het bclam? van den graave fchynt voortekomen , draagt N 3 hy  E R A S T. hy met gevoel en nadruk voor , en ftapt over alles , wat de grondflagen des onderdrukkers uitmaakt, koeltjes heen. Ten einde de aandacht des rechters, zo veel mogelyk, van de grondbewyzen, ten voordeden des burgers, aftetrekken, herhaalt hy tienmaalen, wathy,min cf meer , voor de zaake van den graave denkt voordedig te zyn. Zonder, de medeftemmenden den tyd van beraad te geeven , maakt hy fchielyk een fluitregel , die ten nadeden der rechtvaerdige zaak is. Elk mederechter , geen wysgeer zynde, of ontbloot van kennis van menfchen, is het met Erast en zyne uirfpraak terftond eens dan hy toch niet , die met wikkenden en weegenden geest met mannelyken gemoedc die vergadering bvwoont, en in zyn binnenfte die kracht van rechtichapenheid en eer , die door geene menfchenvreeze of verachtelyke eigenliefde kan gefchokt worden, gevoeit. Zulk een laat zich in dezer voege hooren. De graaf kan wel een rechtfchapen man zyn— vermogende vrienden bezitten — het oor van den vorst hebben — met dat alles hebben wy, voor het tegenwoordige, in onzen rechtbank niets te doen. Wy moeten ons oordcel geeven  ERAST. 199 ven over de daaden der menfchen -— over recht cn onrecht , en niet over den inborst, het character , of bedieningen der menfchen. Ik maak, ter dezer heilige plaatfe , geen 011derfcheid tusfehen graave en boer. Tusfchen aanklaager , en hem, die aangeklaagd wordt, moet ik befiisfen; en,uit dien hoofde,verwyze ik , zonder op den perfoon zelve acht te geeven, den geenen, wiens zaak ik onrechtvaer* dig oordeele, Erast ontroert, op het hooren dezer tegenfpraake , en zyn geweeten doet hem heimelyk verwytingen. Gy veroordeelt, roept het,uit vreeze voor menfchen , eenen ongelukkigen! — De gedachten alleen, wat hem de graaf « wat hem de minister zou kunnen berokkenen, verfmoort de heldere ftem der rechtvaardigheid in zyn harte. Ondertusfehen verloor de arme man het geding , dat hy met den graave hadt ó Gy, die gevoelige harten hebt ■—— zoudt gy hier over verbaasd ftaan! Dat vroomen en fnooden over hunne daaden het lot wierpen, en zoudt gy het eene billyke uitwyzing des lots noemen, wanneer de rechtvaerdige zyne zaake verloor? Twee oogen min of meer op de fteenen , beN 4 flis-  ico ERAST, flisfen de zaak. En is het ter recbtbanke niet even zo met de uitwyzing gelegen ? De meerderheid der oogen wyzen , in het werpfpel, het vonnis en in het rechtfpel , de meerderheid der Hemmen. Beide is lot Twyf- felt gy , zo gaat het Erast vraagen. Hy zal u zeggen rechterlyke uitfpraaken hangen tUkwyjs meer af van de hartstochten der rechteren dan van de ftem der wetten. Wy hebben Erast nog niet volkomen genoeg als rechter befchouwd, —— Laaten wy hem eens gadeflaan in zulken geval, waarin het op het leeven van den mensch aankomt. Zou hy ook daarin ter kvvaader trouw of onbillyk kunnen handelen? Welaan, ■ Een arme jongen zit , uit hoofde van gepleegden diefftal, gevangen. Hy zou zo gaerne zynen rechter te woord ftaan, Erast, zyn rechter, ondertusfehen, is genoodigd aan de graaflyke tafel. Het zou belediging genoemd worden , deze noodiging aftewyzen. Wat zou de graaf van die onbeleefdheid wel denken ? Het is dierhalven , zeide Erast , niet mogelyk , dat ik den gevangen heden fpreeke morgen zal ik hem te woord ftaan!... Dan, morgen en overmorgen moer Erast  ERAST, &oi Erast den graave, naar eene zyner landwooningen volgen. En hoe !.... Erast zou de verhooring van een gevangen, die er om bidt, den voorrang geeven boven het gezelfchap, van eén man , zo aanzienelyk als den graaf? — dat zal Erast'niet doen — de graaf immers zou zulk eene daad wel kwalyk kunnen opneemen. Wanneer ik terug kome, zeide Erast,zal ik den misdaadiger verhooren. Vroeger heb ik geen tyd voor hem en alzo verloopen crgehce- le weeken. Ten laatften is de zaak van den gevangen ter uitwyzing vaerdig. Veele omftandigheden, die den ongelukkigen voor de ftraife des doods zoude kunnen bevryden , vergezellen de natuur zyner misdaad. Erast moest over den ongelukkigen en zyne zaak met den minister fpreeken. Hy werdt daar ontbooden. —— De vorst wilde weeten, wat men , ter verfchooning van dién mensch, konde inbrengen , en in overweeging neemen. Erast bereidt zich tot dit gefprek. Hyftelt eene geheele verdediging voor den gevangen op , en neemt dat opftel met zich. Hy komt ten huizen van den minister — maakt diepe buigingen — De minister is op dien tyd in N 5 geen  ao2 ERAST. geen goeden luim... Zeer zeker, zegt hy tegen Erast , op eene min of meer gemelyke wyze, zal er, ten voordeden van dien boosdoener , niet veel zyn gevonden.... Erast verfchrikt, en vergeet, wat hy., ten behoeven des ongelukkigen, hadde tefaamengefteld. Het oog van den minister — de vreeze, om dezen aanzienelyken te mishaagen , fluiten hem de lippen. Zyn antwoord beftaat in hetophaalen zyner fchouderen. Ik verfta u , zeide de minister — en men ondertekende het doodvonnis. Erast gaat het huis van den minister uit. — Hy veegt zich het zweet der benauwdheid van het voorhoofd. Wat , vraagde hy , zou ik wel hebben behooren te zeggen? Dat, Erast , dat uw amt en uw geweeten u vobrfchreeven, te zeggen... Gy hadt behooren te antwoorden. Men heeft dezen mensch wel van diefftal befchuldigd , en die misdaad beweezen — naar de ftrengfte rechtvaerdigheid is hy den dood fchuldig, evenwel zyn er veele omftandigheden ter zyner verfchooning. Groote, drukkende armoede belaaden met vrouw en kinderen, en gedreigd,om door het recht vervolgd, en van alles wat hy hadt,  ERAST. 203 ter betaaling zyner fchulden, beroofd te worden. — Te vooren was hy goed en eerlyk.— Hy zit, federt lange, onfchuldig, gevangen — en wat men meer zou kunnen bybrengen. Dit dan, Erast, hadt gy behooren te antwoorden., maar vrees voor menfchen hieldt u den mond gellooten... Noch vorst, noch ftaatsdienaar zyn in deze zaak onrechtvaerdig, maar hy alleen , die, wanneer bediening en plicht vorderen , dat hy fpreeke , ftilzwygt , uit vreeze voor menfchen. Helaas' de vloek des hemels is over ieder, die den mensch meer vreest dan God. D E  D E ZOON U I T ONECHT. De fchemeringen van den avond begonden te daalen , toen Adelfon en Rofenau nog byeeu waren , om , onder het dak van vriendelyke gastvryheid, de geneugtens der vriendfchap te genieten. In de ftad , waarin zy woonden, waren geene menfchen, die zich onderling zo hartelyk en edel , als zy , liefhadden en eerden. Hunne vriendfchap droeg ook een geheel ander werk. Derzelver grondflag was deugd,  DE ZOON UIT ONECHT. 405 deugd , en zy vloeide uit geen ander beginfel voort, dan de ongezochte overeenkomst van beider zielen. Deze uitmuntende vrienden waren geene vrienden geworden onder den wyn — of danferyen, of bordeelen. Zy ontmoetten eikanderen in de wooning eenes ellendigen, dien zy beide gewoon waren hulpe te bewyzen. Vriendfchap is een voorgevoel van zaligheden , die nooit eindigen. Zy bewyst , dat menfchenliefde geene andere drift is, dan zulk eene , die door den fchepper van het menschdom de zielen der menfchen is ingeftort. Niettegenftaande den goddelyken oorfprong dezer verheven deugd, is zy echterin demenfchelyke maatfehappy, maar al te dikwyls,onder eene verkeerde gedaante. Wanneer men op menfchen en zaaken acht geeft , ziet meu den heiligen naam der vriendfchap door fnooden ontheiligd, en door zotten gcfchandvlekr. Men legt makkerfchappen en genootfehappen aan — geeft die vereenigingen den tytel van vriendfehappelyke maatfehappyen , en veroneerwaerdigt zo dikwyls dien achtbaaren tytel, door fnoode bedryven. ■ Dan , zulke maatfehappyen zyn geene gewrochten der vriend-  20Ö DE ZOON vriendfchap. Hy toch alleen is den naam van vriend waerdig, hy alleen, die zich door menfchenliefde, omtrent anderen, weet te onderfcheiden. En zulk een , die iielde voor het menschdom in zyn harte gevoelt, zulk een kan de waare , de wezenlyke vriend van eenigen onder de kinderen der menfchen worden. Deugd, regtfchapenheid en algemeene menfchenliefde , zyn de grondflagen , op welken waare vriendfchap kan gebouwd worden , en deze grondflagen hebben geene plaatfe in harten , die , buiten den omtrek van den kring hunner bekenden , geene liefde voor andere medemenfchen gevoelen, En hoe toch — hoe zou iemand , die trouwloos is omtrent menfchelykhcid w natuur , in ftaat zyn , aan eenen enkelen onder zyne medemenfchen getrouw te zyn? 6Menfchen, wy zyn allen broeders geboren — geboren , om eikanderen hulpe te betoonen , en zouden wy eikanderen dan wel willen vervolgen ? Wy beleeven die tyden niet meer, dat men zich over een ronde of vierkante muts doodfloeg. —— De jaaren onzer kindsheid , toen wy over beufelingcn handgemeen wierden, zyn voorby, en in onze euw, zo opgeklaard , in vergelyking der voo- rigen.  UIT ONECHT. 207 rigea, fchryft men zo veel over verdraagzaamheid , en fpot met bygeloovigheid , die toenmaals den Godsdienst befmetten ; en wie zou dan deze vastftelling nog vermoeden kunnen, dat wy onverdraagzaamen en vervolgers zyn? Broeder ftaat nu nog tegen broeder op en vervolgt hem niet uit godsdienftige beginfe- len neen , goede God ! tot fchande der menschheid men vervolgt eikanderen om beufelaryen en ydelheid. ó Dat wyonze fpoorloosheden vergaten en weder broeders en menfchen mogten worden! Alzo dachten Adelfon en Rofenau. Zy waren vrienden, en hunne vriendfchap ontftondt uit het beginfel. om medemenfchen , waar zy zouden vermogen, te helpen. Adelfon hadt eene onopfpraakelyke opvoeding genooten. Dit, niettegenftaande , befoedelde eene enkele misdaad, die den overigen tyd zynes leevens voor hem vergiftigde , zyne bloeiendfte jaaren. Vriend Rofenau, zeide hy in eene byeenkomst, myn geweeten brengt my eene misdaad myner jeugd, die my zeer veele angstvallige oogenblikken veroorzaakt, te binnen. Ik hadt den ouderdom van vierentwintig jaaren nog niet bereikt, en gereed, om eenen (tand  2o3 DE ZOON ftand in dit leeven , geheel tegen myrierf zin , aanteneemen. Gyweet, Rofenau, dat myne ouders my daartoe reeds bedemd hadden,toen ik nog een kind was, en in de wieg ihep. In de warmte myner eerde jaaren ligtzinnig ^zonder nadenken , door losbandige gezellen , op den doolweg gebragt, bezocht ik, op zekeren dag, een jong meisje , dat ik niet hadt moeten bezoeken. Toen werdt de maate myner onbe» dachtzaamheid vervuld. De naam van dat meisje is Lucile. Zy werdt zwanger. Myne oogen gingen over myne onbedachtzaamheidopen — ik zag een zwarten ren van derzelver akelige gevolgen. Myne eerden post welken ik bekleedde , myn maagfc hap, het ongelukkig kind , dat ik verwekt, en het meisje,dat ik onteerd had!! Ik wist niet,hoe my , in dit alles te gedraagen. De vader van het ongelukkig meisje kwam by my. Hy was een medegaand man , en hadt medelyden met my. Hier , zeide hy, ik heb medelyden met u. Ik wil doen wat ik kan, om uwe eere te redden. Geef aan myne dochter een duizend gulden , en ik zal voor de opvoeding van het kind zorgen. — Geen mensch in de waereld zal iets van dit geval weeten. Wat  U I T O N E C H T. 209 Wat, gaf ik den vader ten antwoord, wat!... duizend gulden! — Die fom is te gering. Ongelukkig vader! neem alles,wat ik indewaereld bezitte het zal u en uwe dochter behooren. ó , Indien gy my allcculyk de voorige kalmte myner ziele kondet wedergeeven!.... Ik ontlloot voor hem myn geldlaade. Neem, zeide ik, neem zo veel als gy wilt,en,doordien hy volftrekt niets wilde neemen , gaf ik hem een bundel met duizend ducaaten. De oude man verliet my fchreiende en ik fchreide met hem. Zorg, riep ik hem toe, zorg voor uw kind, en ook voor het myn.... Sedert dien tyd , hoorde ik, noch van den ouden man, noch van zyne dochter , noch van myn kind het geringde, ó Rofenau , vriend myner ziele! myne eere werdt wel,op die wyze, gered, maar de rust yan myn harte heb ik niet weder ontfangen. Ik voele , dat ik vader geweest ben , en het onzeker noodlot van myn kind ligt my na aan het harte. Adelfon weende onder dit verhaal, en Rofenau wendde alles, wat hy koude , aan , om hem te vertroosten. Gy hebt aan uwe verplichting , omtrent dit meisje, beantwoord, zeide Rofenau. Neen, antwoordde Adelfon , vlei my niet, myn O vriend —  110 DE ZOON vriend —— ik heb aan myne verplichtingen niet beantwoord. Jn welke deerlyke omftandigheden bevindt zich, mogelyk , myn ongehikkig kind! Veelligt is de moeder geftorvcn. Misfchien is zy, in een ongelukkig oogenblik, van al, wat zy bezeten heeft , ontroofd; en, misfchien, dat myn zoon zich in de ailerellen» digfte omftandigheden bevindt. Deze bedenkingen pynigden de ziel van Adelfon , en Rofenau deedt vruchtelooze poogingen , om het hart van zynen vriend opteruimen. Dikwyls ging hy, met een bekommerd harte, van hem af, en ontmoette hem zelden weder, zonder dat Adelfon hem over deze zyne zielskwelling onderhicldt. Rofenau kwam , op zekeren dag , zynen vriend , vroeger dan naar gewoonte , bezoeken. Adelfon, zeide hy, wy zyn verplicht, eenen ongelukkigen te gaan fpreeken. De jongeling, dien wy moeten gaan zien , treft myne geheele ziele. Zyn hart fchynt geen geheel boos hart te zyn. De vroegtydijje dood zyner ouderen, en eene Hechte opvoeding, zyn naar alle gedachten, veeleer de oorzaak zyner wandaaden, dan wel zyn hart. Rofenau en Adelfon bezochten den gevangen. Hy  UIT ONECHT. èn Hy was een fchoon en welgemaakt jongeling. Hy zat , in ketenen geflooten , aan zyne tafel, zyn hoofd met zyne hand onderfteunende, terwyl hy bitterlyk weende. By het intrèeden van Adelfon , rees dc jongeling als verfchrikt opb Met verwilderde oogen zag hy hem aandeinsde terugge , en ftrekte zynen. hand naar Adelfon uit. Och J riep hy ; wat overkomt my! welk een indruk maakt uw gelaat op myn harte, myn heer! Adelfon werdt niet minder ontroerd. Hy gevoelde de hevigfte aandoeningen in zyne ziele. Weinige ©ogenblikken waren zy by eikanderen , of zy geraakten in onbedwongener gefprek. Ongelukkige , zeide Adelfon , wie toch waren uwe ouders? Heer, gaf de ongelukkige ten antwoord , wat myn vader belange, dien hebbe ik nimmer gekend. De naam myner moeder was Luciie. Zy is in groote armoede geftorven. Na haaren dood was ik gedwongen, te gaan bedelen. Schooiers vonden my op de landftraate en namen my onder hunnen troep aan. Zy waren dieven. Ik ben , in hun gezelfchap , een boosdoener geworden , en nu een ellendigen , die ten dood is veroordeeld. Hier heb ik eene brieventasfe. In dezelve zyn O a bric.  «a DE ZOON brieven , die myne vader aan myne moeder ge» fchreeven heeft. Ik kan niet leezen. Veel en echter, die dezelven geleezenhebben ,hebben my verzekerd , dat myn vader een man van aanzien moet geweest zyn. Zoudt gy de goedheid willen hebben , my deze brieven , voor dat ik fterve, eens voorteleezen! ' Driftig rukte Adelfon die brieven uit de hand des ellendigen , en hy vondt , dat deze brieven , die waren , welken hy zelf aan Lucile hadt gefchreeven. Gelyk door den donder getroffen , viel hy op het ligchaam van zynen zoon neder, en weder tot zichzelven komende , riep hy , ó myn zoon - myn zoon!!... in welken deerlyken — ellendigen ftaat moet ik u vinden!... Ik uw zoon ! zeide de gevangen , met gelaatenheid van zieie — ik ben uw zoon niet. Uw hart fchynt zulk een goed hart , en , indien ik uw zoon ware , zo zoudt gy my en myne moeder niet hebben verlaaten. Neen , gy niet ——— een wreeder hardvochtiger man moet myn vader geweest zyn ; want hy heeft , door my te verlaaten , myn ongelnk berokkend. Dat toch , zoudt gy niet gedaan hebben.... Ik kan u geheel iets anders aanzien  UIT ONECH T. si3 zien. Uw hart is tot zulke daaden volftrekt onbekwaam. Evenwel wil ik myn vader niet vloeken, wie hy ook zyn moge — ik wil hem niet vloeken, offchoon hy, hoewelrykzynde, zyn zoon de brokken , welken hy van zynen tafel de honden toewierp, niet vergunde. Gy varfeheurt my het hart , ongelukkige! riep Adelfon... Vloek — vervloek uwen vader ! Laat my in dien vloek het allerverfchrikkelykfte, dat in de natuur is, hooren den vloek van een kind over zyne ouderen 1! — Ik heb denzelven verdiend. Vcrfcheur myhet harte. Breng myne gehee-te ziel om. Vergeet ook gy de natuur, nademaal ik de natuur heb vergeeten. Ik heb uw tydelyk geluk aan een bloot vooroordeel kunnen opofferen ■ ■■ tegen de menschheid ftryden en myn eigen bloed gcfchandvlekt. Ongelukkige ! De wetten des latkls hebben 11 niet ter dood veroordeeld dat yafelyk werk heeft uw vader verricht. Ik ben uw ombrenger. Ik heb de onfchuld inde ibeilte overgeleverd. Ik heb u kunnen redden, en dat nagelaaten te doen...... Sterf, flerf dierhalven. Euwig euwig zal uwe bloedende fchaduw voor myne oogen O .3 zwee-  ai4 DE ZOON zweeven; en myn harte, onophaudelyk, deszelfs wreedheid verwyten , Zou het my wel mogelyk zyn kunnen , dat fchrikbeeld van myn hart te venvyderen. In den donkeren middennacht, zou uwe fchim myn flaap breeken , . den deerlyken ftaat, waarin ik u zie, afmaaien , en, door angften der helle, myn geweetcn martelen. Adelfon viel , in volflagen onmacht , in de armen zynes vriends , die, geduurende dit verfchrikkelyk tooneel, een fpraakcloos toezienergeweest was. Deze liet zyn ongelukkigen vriend naar zyn kamer brengen. De veroordeelde onderging het vonnis des doods, Hy ftierf, ftandvastig en gemoedigd, Ik heb myn vader gezien , zeide hy , en ben nu geruster. Haast hoopc ik hem, aan de andere zyde van het graf, wedcrtezien — in die gewesten, waar wy ons in eene waereld , daar de volbrenging van de heiligde plichten der natuur geene fchan» de gerekend wordt, zullen bevinden. Rofenau ging zynen vriend weder opzoeken. Deze lag in eene heete koortfe en zonder ge- noegzaame kennis. Myn zoon'! myn zoon!! — Deze waren de eenige woorden, welken hy telkens, geduurende drie dagen, her-  UIT ONECHT. 215 herbaalde , ftervende ten vierden dage , by het aanbreeken van den morgen. De dood van Adelfon ftorttc Rofenau in eene gevoelige droefheid. Hy liet den dooden naar zyn landgoed brengen , en deedt een prachtig grafteken voor hem oprichten. Hy onttrok aieh , kort hierna , aan zynen rechterlykeu post , waarin hy zoo veele kwelling hadt ondervonden , en ongelukkig genoeg geweest was , om den zoon zynes vriends ter dood te veroordeelen. Hy begaf zich naar zyn landgoed, en ging dikwyls, by ftillen avond, het graf van zyn vriend bezoeken , en ftortte dan traanen der vriendfchap en der liefde. ó Menfchen !... welke verkeerde denkbeelden vormt gy u dikwyls van fchandc ! Booze bcdryvcn fchaamt gy u niet. Gy fchaamt u ook niet, eerlyke meisjes te verleiden — vrouwen te onteeren en kinderen te verzaaken. . Maar gy fchaamt u, de vervulling van de heilige plichten der natuur. Hoe veele ongelukkigen zwerven door de waereld heencn en voeden zich met gebedeld brood , terwyl derzclyer vaders in ruimte en overvloed leeven l... Dan, welke vaders?... Verdienen dezen dien heiligen naam? Kindermoordenaars moest men O 4 zulk  üi6 DE ZOON zulken veeleer noemen verachtelyke ombrengers hunner kinderen. Te bloode zyn ze, om , met eigen handen , hunne kinderen de ftrot toetedrukken , om dat ze bang zyn voorde wraak der wetten. Anders zeker zouden zy zich niet fchaamen, de beulen hunner kinderen te zyn. Gy brengt echter dezelve , op eene zeer gruwzaame wyze , om het leeven. Gy verlaatze in een ftaat van naare behoefte —— honger en kommer. Gy kunt hen , als getuigen uwer misdaaden, niet voor uwe oogen verdraagcn , en offert veel liever de plichten der natuur aan vooroordeelen, waarvan gy zeiven de ftichters zyt , op. Veel liever zoudt gy uwe jagthonden , met het vleesch der dieren , die gy zelf eet, voeden en opvullen, dan uwe uitgehongerde kinderen — uwe ongelukkige kinderen , een ftuk brood toewerpen. De wetten zyn, in onderftelling, dat gy menfchelyk denken zoudt,in uw belang;., danfcherptegen uwe kinderen ingericht; zynde, is zulks alleen, om de vaders zo veel te vatbaarer voor de drift der natuur te doen worden. ó Schoone wetten !.. Toen gy gemaakt zyt, moeten er gelukkiger tyden en betere menfchen geweest zyn!  ROSENWALD, OF DE RECHTER, MET ZEER VEELE 6 0 EDE HOEDANIGHEDEN EN EENE ONDEUGD, De menfchen , zegt Gellert , zyn zelden dermaate bedorven , dat zy zich op eenmaal aan veele ondeugden zullen fchuldig maaken, en zelden zo Hecht, dat zy eene wandaad, welken zy gepleegd hebben, niet gaerne door deze of geene goede bedryven , zouden willen vergoeden. Dit foort van menfchen , fchiïO $ dert  ai8 S.OSENWALD. deit hy , door het carafter van Dorant, of van eenen mensch, met veele deugden en eene ondeugd. Het carafter van Dorant is geheel overeenkomftig met dat van Rofenwald , van wien ik voorhebbe , iets te verhaalen, Rofenwald was weldaadlg , recbtvaerdig , gedienftig , en zeer oprecht... Met dat alles, was hy ten ergften op vrouwen verflingerd. Eene zwakheid, welke , in onze euw , niet geteld wordt, en op welke men roem gaat draagen, in openbaare gezelfchappen; dezelve alzo niet alleen voor geene fchande, maar voor eer houdende. Rofenwald bekleedde het amt van rechter. Hy kwam onverfchrokken voor de zaak der rechtvaerdigheid uit. Hy was werkzaam - een onderfteuner der ellendigen en een vriend van die deugden , die voor een teder hart ligt vallen en hetzelve natuurlyk zyn. Men zag hem gaerne in gezelfchappen ; zyne luchtigheid en kunde maakte hem aangenaam. Rofenwald, was een jongen van omtrent twaalf jaaren , toen hy ter plaatfe kwam , waar hy fints leefde. Een van zyne vaders vrienden hadt de zorg voor zyne opvoeding op zich iege!i>igen en Brieven. . . . - 1': 16. ■ Aan Neêrlands Zeehelden. . . - : 13' het zelfde Werk, best pap . . . - : 18. IV. van Ollefen, Mulïkale Uitbanningen. . . -1:5." M. Z. Tyówinsf in ledige uuren. . . . -2:8* A. Schrage. ïtfederduitfche Dichtkunde. . » • ï4* Schatkamer der Nederl. Dichteren, 2 deelen. . - 4': 4" Mr. Rhynvis Fiith , Julia , met piaaten. . -2:4.' het zelfde Werk , best pap. - 4:' xT. 0 Fraaye Piaaten tot Veith, Julia . proefdoek. . . 3: - groot papier. . . . 2: ordinair papier. . . 1 • 16 ff.BikkerJlaff, YermaakJjke Nagtftudiè'n. . . _ ^  Sacharias , Bezegelingen over de 4 Getyden vast den dag, metpl. . . . ti tèi Vlaming. Arcadia van Zannezarius, met p!. 1: ié" — Spiegels hertfpiegel, . . 4 ■ - van Duiken, Gereinigd Harte, met plaatjes. - • \%. De Mirquts d' Argens. Joodfche Brieven. . , - : 18* C, 5rf/j«, Bybe'.fche Mengelpoëzy * metpl. en bet portr. 2 : 10° het leven van den Apostel Paulus. 1 .• 4, Cuceits, Republiek der Hebreen, 4de deel. . 1: 4. Gevallen van Nienne. ...... - : 16. Verm Levensgev. van de Hertogin G**. met piaaten. -: 16, Het Weeskind van Nor-nandye, a deelen met piaaten, - : 18. £ieldingi Jofeph Andriesfen, 2 deelen t met piaaten. 1: 16. Jonathan Wild 1:4* Zoete Herdersminnaary , , . . . - : 16. Philip van den Winkel. . . , ■ : 16. De Libanonfche Robinfbn. . . , - : ig. De oude en jonge Rcbinfon. . . . 2:4. Schats, reis door 't Wonderland, . . . . 1:16. filarmontel, Inkas , 2 deelen. . , 2:4. Knoop, Geographif. Befch. van de geh. wereld , 5 deelen. 5: - Puizen 1 en één quartier uurs Tartaarf. Vertel. 2 d. metpl. 1: 16. De Verm. enKoddigeLevensgev. van denGr.v.F.4d.metpl. 3 : 16. pe Sol 'aat van Fortuin 2 deelen , met pl. . 1:16. Lilienthal, H.teerredenen t 4 deelen. . 4; i5. Rambnch, Verzamel, van Overdenkingen. . 1 : 16. Lulherus, Kleine Schriften , 6 deelen compleet. . 1: 16. Durer, Stervens gedichten, . . ■11, J. Kok, Amfteldamfche Jaarboeken, 3 deelen met pl. 8: 10. pater Abraham iets voor alle , 4 deelen metpl. , 6: - Leeve van Hugo de Groot. ... , 1:2. Philips, Spiegel - Perfpeftief. • . 1; 16. - over de Zon- en Maan - lichten. . , 2:4. Louterbach, Burgerlyke Bouwkunde, . . 1:13. D* £ft*>&, over de Bouwkunde. . 1! Ï4