TOONEELSPELEN VOOR HET HAM. DOOR. W» S E L S» te 4MSTÈLDAMt h l B. E L W E$ M D C C X C.  BIBLIOTHEEK VAN DE MAATSCS'. DER NEDERL. LETTERKUNDE TE LEIDEN  AAN DEN Hoog Welgeboren Geftrengen Heer L UCAS WILLEM, BARON VAN ESSEN, HEER VAN HELBERGEN, SCHAFFELAAR EN DE HOOGE EN VRYE HEERLYKHEID ABBENBROECK,BESCHREEVEN IN DE RIDDERSCHAP DES KWARTIERS VAN VELUWE enz. enz. * 3 EN  O V D B. A G T. EN DESZELFS ECHTGENOOTE DE HOOGWELGEBOREN VROUWE MARGRIET BARONNESSE VAN ESSEN, GEBOREN BARONNESSE VAN HAEFTEN. 11 Tanneer men op my en 't geen ik waerdig hen . het oog vestig, dan zeker zal men het van •weinig belang houden, voorwerpen myner hoogachting te zyn. Ik moest als vreemdeling omtrent  O P D R A G T. ftty zeiven verkeer en, om van de armoede myner' verdiensten niet overtuigd te zyn, en in vol/lagen vyandfchap myn cara&er oefenen, om dit niet te durven belyden. Tot het een ben ik niet onachtzaam — tot het ander niet wreed genoeg. Zeer verre is het 'er echter van daan, dat iemant, die van zedelyke fchoonheden ontbloot is, eenigen invloed op myne achting zou kunnen bebaalen* Het zuiver en best gedeelte van het menschdom is' het voorwerp mijner eerbiedige achting; het overig, zo ik het al niet onoplettend kan voorbygaan, haalt my tot ontferming of geduld over. Indien ik, onder het voor/lellen dezer aanmerking , myne pen aan myn hart betrouwde — in- dien ik utve nederige wyze van denken uit myn gezicht plaatfte, of dien grondflag , waarop uwe waare verdienften zo onwankelbaar rusten, onbefchouwd liet en my eigenlyk tot uwe maatfchappelyke en zedelyke rechten mogt bepaalen, hoe gaerne, hoe natuurlyk, en uit welk een echt beginfel van waarheid, zou ik, by eene gelegenheid als deze, van uwe verdienften getuigen, en de aan' zienelykfle redenen, waarom ik U H' W. g. b, eene eerbiedige achting toedraag, kunnen aantoo • nenl In uwe daaden waarheid, in myn hart tverreeding, in elk uwer bekenden •— in den min* 4 gum-  O P D R A G T. gunstigften en wangunstigften zelfs getuigen, inde wyduitgeftrekte huishouding van onzen Godsdienst tekenen, hy woeste natiën toeflemming en in beider gemoederen grondlagen voor het geen ik zeg ontdekkende, hoe helder zou myne getuigenis, tot op den grond toe, afvloeien! Zy zou my, daar beneven, een gedeelte van dien plicht, dien uwe hoedanigheden mynen eerbied opleggen, en waarvan uwe nederigheid my de uitoefening verbiedt en ook alleen kan verbieden, doen verrichten. Veelligt, dat ik, in dit geval op niemant en op niets dan myn hart acht gave, en allen verbod overtrad, indien ik zo volkomen van de nuttigheid myner getuigenis als van de waarheid uwer verdienften overtuigd ware. Dan dezen fiaan op zich zeiven — onderhouden zich zeiven — oog ft en van eigen arbeid en behoeven bafuin noch wierook Voor een hart ondertusfchen als het myn is het moejelyker, verdienften te zien en die niet ie mogen toejuichen , dan die toe ie juichen met al de warm • te eener verrukte ziel- Bat ik om uwe nederigheid niet te ergeren , moet zwygen van die treffende hoedanigheden, welken U H- ÏV* g. b met zo bevalligen luister onderfcheiden en, aan de voortrejfslykflen uwer voorouderen gelyk pel-  O P D R A G T. flellende , in het recht uwer aanzienelyke geboorte en titelen bevestigen, is my , die thans met de blaakendfïe gevoelens van eer [preek , een proefpak van onderwerping. Eene eenige aanmerking maakt my die onderwerping mogelyk. Ik heb noch woorden noch vermogen, om uwe verdienflen recht te bewyzen. Zy zyn onbepaalder dan myne verbeelding en alleen bereikbaar voor myne aandoeningen Om dezer bewustheids wille leg ik een penfeel , dat door uw beflaan vêel meesterlyker dan door my wordt gebezigd, echter niet zonder ' murmureering van myn hart , neder. Uw gedrag , ten aanzien mynér achting en ten behoeve van myn gering talent, is een fchoone trek van uwe waare verdienften. Zeg ik te veel, wanneer ik dit zeg? Is uw: bereidwilligheid, om dit gedeelte van myn letterarbeid onder uwe befeherming en ten blyk myrer hoogachting te ontfangen, geen bewys, dat uwe nederigheid de paden der ontferming bewandelt? Ik toch had deze bereidwilligheid niet verdiend. Een weinig gezond verf and en een trouw geweeten, dat over myn voandel heerscht, en veelligt nauwelyks door de fchemering van een afgezonderd leeven te zien is , zyn geene verdienfletu * 5 V/aa*  O P D R A G T. Waarlyk uwe nederigheid kon nooit belangeloozeP en fchooner uw caracler openhaaren, dan in het aanneemen eener lettervrucht, die groote toegeevendheid behoeft. En is nederigheid , die de eer ft e gift van genade , welke ons God op den weg naar den hemel verleent , mag genoemd worden — is nederigheid , die haare geboorte en invloeden van God en den Godsdienst ontfangt, de aêloude, leevendige bron niet, waaruit alle andere deugden vloeien, en door welke alle menfchelyke verdienften dien luister 5 waar door zy als zodanigen erkend worden, moeten ontfangen, in het byzonder by zulken, die ter waereld komen, om het lot eener uitmuntende geboorte te verdienen? — Is zy de vooraffchynende ftar van den dag der deugden — is zy de ziel niet van al wat goed — wat lieffelyk is en wat wel luidt? Het heeft U H. W- g. b. behaagd, dit werk in uwe hoede en als een openlyk teken myner hoogachting te ontfangen. Ik weet, wat ik dit aangaande gevoel, en welke verre grenfenmyn dankbaar genoegen , van deze zyde, bereikt. Van den anderen kant wensch ik ook daarom het werk zelf volkomener en minër benadeeld door verbeeldingen, den jeugdigen leeftyd zo zeer eigen- Hier van  O P D R A G T. van bevat myne voorrede eene uitlegging; en ik. neem (daar toch het vraagen om verfchooning geene gebreken verbetert") tot die toegeevendbeid door welke UB IV- g. b. gewoon zyt, de geringfle gaaven in uwe medemenfchen te eerbiedi-, gen, myn toevlucht. Zo ik my niet bedrieg,, zal het tweede deel van dit werk, 't welk ik, zo 't God gedooge, voorheb, uit te geeven, wezenlyker en bondiger ftukken, en welkers onderdoereen den ernfligen Jlyl meer doorgaande hebben gevorderd, behelzen- Zo moge dan het zeer gebrekkige onder het mingebrekkige verfchuilen, en uwe toegeevende oplettendheid eene zwakke vergoeding, de beste althans en eenigfle , die ik in myne magt heb, aanbieden. Het voorrecht, om U H. IV. g. b-, gunst en achting op den "duur te behouden, is my van een uitneemend en zeer gewigtig belang. Dat ik U H JV. g. b., ten ware my God verliet, over dezelven nimmer zal doen bloezen, durf ik wel openlyk verzekeren; maar die, op de eene ofan.' dere wyze, te verdienen, daar toe zal ik nooit kans hebben. 'T is eene befliste zaak, dat ik, die zullende behouden, uwe nederige toegeevendbeid moet gemeten. Op het gezag van deze, beveele ik my in uwe door'  O P D R A G T. doorjlaande achting met den grootften ernst; en uwe tydelyke beide en euwige belangen in de handen van Hem, die over hemel en aards gebiedt. Zyne wysheid kent en doorziet dezelvsn beter dan iemant en zyne goedheid zal ze hegunftigen! en wie uwer bekenden zich over die Goddelyke begunjliging ook moge verblyden9 niemant oprechter dan ik , die, met een hart vol achting en eerbied, betuig te zyn U H. W. g. b. ouderdaanigen dienaar. VOOR.  ZEDE-SPELEN.   VOORRE JD E. ê Gy, die gewoon zyt myne fchriften te leezen, zoudt, al zeide ik het niet , uit ftyle en denkwyze , kunnen vermoeden , dat, tusfchen het vervaerdigen en uitgeeven dezer zedefpelen, een geruime tyd zy verloopen. Het is in de daad 20. Hier van zal ik reden geeven en den inhoud van dit werk, aan fommige plaatfen, verantwoorden. Dit doende zal ik veelligt aanleiding, om u, door myne aanmerkingen, eene doorltaande "betrachting van deugd en vroomheid noodzaakelyker en alle vleiende verbeeldingen der ondeugd verdachter te maaken, ontmoeten. I hv belangen het belang myner oogmerken vordert, dat ik zulke aanleiding niet verwaarlooze. Nadat ik dit werk ter drukperfe en men verfcheiden bladen hadt afgedrukt, wierp ik hetzelve ter zyde. Grilligheid evenwel minder dan gemoedelyke bekommering, of deze fchryfwyze de zedelyke waereld wel eenige nuttigheid zou aanbrengen , nam myn toenmaaligen fchryfyver voor dingen van dezen aart ten eenenmaal weg. Zo proefondervindelyk is het te betoogen, dat eene onzekerheid, ten aanzien van het goed gevolg onzer bedoelingen, de grootfte belemmering in ons doen en laaten veroorzaakt. Het beginfel, waaruit wy te werk gaan, ontfangt, door die bekom- me-  xiv r "V " O O 11 R' E D E. roering, een te harden fchok, om de gekoozen onderwerpen, gelukkig en met eenige zelfvoldoening, te bewerken. Ik overdacht niet, terwyl ik dit werk veroordeelde en het licht ontzeide, dat ik 'er te veel van had laaten afdrukken, om het, zonder eenige onaangenaame gevolgen , voor elk te verbergen. Myn gedrag in dezen heeft my, lang daarna, doen opmerken, dat wy, met alle onze naerftigheid en verbeelding, wezens van te groote onvolkomenheid zyn, om de voortbrengfelen van onzen geest of ons hart, zonder lange en hervatte overweeging , als of wy ons brood op het water wierpen, daar heen te geeven. Nooit, daarenboven, zyn wy dermaate gelukkig, dat wy ons kunnen verzekeren, mét onze bemindfte voorwerpen , hartstochten en bevattingen, die allerlye foorten van veranderingen ondergaan, nimmer oneenig te zullen worden. . Na verloop van tyd en by ernftig nadenken, begreep ik, door een begin te maaken van het doen drukken dezer fpelen, een misflag te hebben begaan, dien ik, zo die herfteld mogt worden, niet wel kon herftellen, dan door dezelven andermaal na te zien en geheel te doen afdrukken. De begeerte , om onze misflagen te herftellen, en 't geen we ontwerpen en voortbrengen voor fmaadelyke onthaalingen te beveiligen, ontbreekt gewis niemant, dien geene eerelyke en gevoelige ziel ont-  VOORREDE. xv ontbreekt, en zo zal my dan ook zulkeen dezelve, redelyker wyze, niet mogen verwyten. Dan , by het nazien van een opftel, dat ik, mynes ondanks, niet mogt nalaaten, uit eigen belang, te befcherrnen en een blik van medelyden toetewerpen, vond ik de befchaaving dermaate gebonden en flaafsch , dat ik my niet durf vleien, daar aan zeer gelukkig te hebben gearbeid. Dit niettegenftaande heb ik gedaan, dat ik heb kunnen doen, om het opftcl, over het geheel, den een of anderen, die, door redekavelingen en voorbeelden, tot bedachtzaamheid en het leiden van een betaamelyken leevenswandel kan gebragt worden, nuttig te zyn, en breng het, alzo bewerkt en met dat oogmerk, heden te voorfchyn. Schoon ik wel niet geloof, dat wy juist in onze euw , den gefchied- of tooneelmaatigen ftyl en voordragt alleen behoeven, om maatfchappelyke deugden beminnelyk te maaken, en, ten einde onze gezonde redeneeringen gehoor en ingang vinden , met Demofthenes een tooneellist noodig hebben , ben ik echter, met de daad overtuigd geworden, dat de caracïerftand van het menschdom, door daadelyke befchouwing en opmerking, de natuur der voorbeelden naar zich trekt, en daar uit zyne geftalte vormt of zyne veriieringen ontleent. Wanneer onze aandacht de maatfchappy, ten voornaamften deele, doorloopt, zullen wy den voordragt van waare of onderftelde voorbeelden , naar  xvi VOORREDE. naar den ftyl en fmaak der tyden, waar in men fchryft, uitgerust, van veel zekerer uitwerking, dan loome en uitvoerige voorftellen van deugd en ondeugd, bevinden. Wat 'er ook van deze zaake zyn moge, ik zal my van harten verblyden, wanneer men van de zedelyke voorbeelden, die in dit werk voorkomen, voor zo veel de tedere bewerking derzelven de oplettendheid van den leezer kan raaken, het een of ander, dat, ter beoeffening van deugd en zeden, bcvorderlyk is, alleidé Zodra men zal kunnen toefb.an, dat deze tooneelen niet ten ecnenmaal ongefchikt zyn tot onzondige en leerzaame voorwerpen der verbeelding, zal 'er hoop zyn, dat de kracht dier verbeelding, uitderzelvervoorwerpen, genoegzaame middelen, om het hart naar de zyde der deugd over te dringen, zal ontfangen. De werkzaamheden der verbeelding en de vatbaarheden van het menfchelyk hart ftaan in eene zeer nauwe betrekking tot eikanderen. Hoewel nu deze voorbeelden waarlyk met geen ander oogmerk, dan om der deugd bevorderlyk te zyn, werden opgefteld, heb ik, by het nazien derzelven, maar al te duidelyk ontdekt, dat eene meer doorgaande ernftige bewerking denzelven geen geringen byftand, om aan dat oogmerk regelregter te beantwoorden, zou hebben verleend. Van hier is het, dat myn yver, om, zo veel ik zal kunnen, vergoeding te doen, waar fclmdeverhoeding my niet  VOORREDE. xvir niet genoeg fchynt waargenomen, my gelokt heeft tc onderzoeken, of ik, in de veruitgeftrekte gefehiedenis van het menschdom, geene gebeurdenisfen, overeenkomftiger met myne ernstgezindheid en gefchikter, om algemeener en eigenlyker nuttigheid , dan die ik thans in 't licht geef, te veroorzaaken, zou kunnen aantreffen. Ik vleie my, dat myne poogingen niet te vergeefsch geweest zyn, en ik, volgens den aart myner bekwaamheid , in dat oogmerk niet ongelukkig geflaagd ben, althans wanneer, in dezen opzichte, myn hart en oordeel eenige waare uitfpraak doen kunnen. In een volgend boekdeel, dat ik, zo my God leeven en gezondheid verleent, voor heb, op dit te laaten volgen, zal ik u daar over laaten oor■deelen, en de verwachting ,welke ik, dien aangaande, ;iu voede, alsdan aan uw oordeel onderwerpen. Deze gefchiedmaatige faamenfpraaken en voorvallen zyn, niettegenftaande derzei ver titel, noch :gefchikt noch ontworpen, om, gelyk anderen van , ontdekken. De ziel wordt dan geftadig vatbaarer voor den ftaat der onnozelheid — haare zalige eenvouwigheid van dag tot dag natuurelyker en grooter. De zachte beweegingen der onlchuld verfchaffen het verftand en het hart de ruimfte gelegenheden, om alles wat fchoon is te beminnen — alles wat goed is te gevoelen — alles wat boos is te haaten. Zogenaamde lastige uuren — verdrietige oogenblikken — angstvallige tydén zyn weinigen in getale. Zo ze befpeurd worden, de deugdbetrachtende en be| dachtzaame ziel zoekt daadelyk naar derzelver oor^ I, fprong, en zal dien, waar hy niet in de ongefteldheid des ligchaams veifchuilt j meestal t en ik durf wel zeggen altyd h in haare tekortkoming van haare plichten ontdekken; maar dan ook weetze, dat die door geene andere middelen, dan boetvaardigheid en getrouwe oplettendheid, kan worden wegge-1 ruimd. De euwigheid geftadig vooruit hebbende ziet ze geen einde aan haare geneugtens, maar wel wyder uitbreiding van haare bevattingen en gevoel. Al haar doen -— al haar laaten — alle haare hoop — alle haare verwachtingen ontfangen een grondflag, wiens hoofdeigenfehap onwankelbaarheid en volmaaktheid is.  xxxiv VOORREDE. Al dring ik nu nog zo fterk en al drong ik nog veel fterker op de uitoeffening der deugd aan, ik ben echter niet ongelukkig genoeg, om dezelve te houden voor het geen ze niet is — om van haar te verwachten, dat ze niet kan verleenen. Verre ben ik 'er af, om te waanen, dat zy de munt is, waar mede wy te voorcn gemaakte fchulden — te vooren bedreeven wandaaden herftellen en waar door wy het recht, om ten hemel te vaaren, zouden kunnen koopen. Myn eigen belang en de kennis, die ik van den ftaat der genade heb maaken my een te getrouw aankleever van de leer der verzoening , om zo deerelyk mistetasten in eene zaak van zo groot belang. Maar de befchouwing en volbrenging der deugd komen my zo noodzaakelyk — zo ten eenemaal kristencaraelerifeerend — zo ryk en fchoon 20 overeenkomftig de leer en den wandel van kristus en den ftaat der gelukzaligen in den hemel te vooren, dat ik my niet kan verbeelden, dat een recht befchouwer en kenner der Goddelyke geboden niet zeer duidelyk in dezelven de ziel en het leeven van een kristelyk geloof en deii waaren ftaat des geluks, (n dit en het volgend leeven, zou vinden. r^qta,. BJadz. 15 reg. 14 in deze Voorrede ftaat nuttig te zyn,t leez nuttig te doen zyn. DOR-  D O R V A L, BURGERLTK TREURSPEL. in v y f BEDRYV EN. i. Deel. A  PERSONEN. Eduard een ryk Burger. Dorval Zoon van Eduard. Lucia gewaande Dochter van Eduard. Dorise verloofd aan Dorval. Richard Vriend van Eduard en Leermeester van Dorval. Fanny Dienstmaagd van Lucia. Robbert Knecht van Dorval. Het tooneel is in de wooning van Eduard.   BOK."VAX, . o myn Jïoi'valZyne oog-en I. .. . jTtei'ft...  BORVAJL . aj myn Borvsil Zyue oog"eii! . .. . Wy jCtei'ft...   I) O R V A L. TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Dorval, (alleen, zittende aan een Schryftafel.") N een. Ik behoor niet onder het getal der gelukkigen. Myne ziel heeft geen deel in de voorrechten van een gerust leeven. — Alle myne vleijende vooruitzichten zyn verdweenen.— Myn hart is vervuld met driften, voor welken de natuur fiddert, en waar in het zich echter poogt te verlustigen, als of 'er wellust in gruwelen kon geproefd worden.— Wat heeft de wanfmaak der misdaaden, ten mynen bederve, dermaate, betoverd,dat ik heimelyk naar dat geene haake, 't welk my openlyk eene verdoemenis aankondigt ?... opftaande. Maar... hoe wreed is een hart, als het myne! Het voorfpelt zich de angstvalligfle ■ de minfte bekende wroegingen; en, om een voorzegger buiten verdenking te zyn, bouwt het zyne wellust op een gruwel... Waarom, daar ik my zeiven niet verwekt hebbe, is my een hart gegeeven vol neigingen, welkers beginfelen door de reden vervloekt A a zyn»  4 DORVAL. zyn, en, om welken te omworfteien , eenig onbekend wonder of de dood zelf my moet by liaan ?... Welk een godlasterlyke inval vermeerdert myne ftrafwaerdige verdienüen!... By wien zal ik my, dit alles aangaande, beklaagen? By wien kan ik heul zoeken — wien te hulp roepen ?... Ik heb Richard doen wekken. Veelligt zal hy terflond komen. De goede gryzaard! wat zal ik hem zeggen ? — op wat wyze de verftoomis zyner rust rechtvaerdigen ? ■ Kan —. durf ik hem openbaaren, wat 'er in myn hart omgaat ? —— Zou hy my niet haaten niet vervloeken! —— Zou hy niet Adderen! —> en echter, ik heb hem doen roepen,.. TWEEDE TOONEEL. Dorval, Robbert. Robbert. Richard zal terflond hier zyn, myn Heer. Dorval. Was hy niet ontevreden, dat ik hem zo vroegtydig deed wekken ? Robbert. Zo hy dat geweest ware, zou ik my verbeeld hebben, dat ik iemant anders dan hem wakker gemaakt had. Dorval. De braave gryzaard! altyd vergenoegd zynde,zyn 'er fchier geene bejegeningen uitcedenken, om de weltevredenheid van zyn gemoed te verminderen... maar  TREURSPEL. 5 maar wanneer ik hem zal ce verftaan geeven —— wanneer ik hem zal zeggen, door welken driften... (Schielyk en angflvallig omziende.') Ik ben een molliter! Vlucht uit myne oogen Robbert Verfoei my , of zo gy nog eenig medelyden met my durft hebben, ga dan fchielyk heen en zoek eene plaats op, daar ik aan my zelvcn kan ontvoerd worden — daar ik beftaan kan, zon' der gedachten —— zonder hart. Robbert. Gy fchynt onrustig myn Heer. Dorval. Onrustig! Boven myn hoofd hoore ik donderdagen van vervloekingen en onder myne voeten fchynt het aardryk te fchudden— Waarom Horten deze gewelven niet op myn hoofd neder, op dat myne driften, met man en aanflag, te gelyk omkomen!... Gy zucht!.. Te vergeefsch laat zich dit teken uwer trouw en toegenegenheid hooren. —• Ik ben het medelyden der moodften onwaerdig, en gy zondt nog ten mynen behoeve zuchten, gy, die een eerlyk hart hebt! —— Ga ga heen!... De naakende itraf mogt u tevens met my ——> zy mogt dus den fchuldigen met den onfchuldigen te gelyk verpletteren! —. Hoort gy in deze wooning het geloei niet der getergde natuur!... ö Robbert ! de frem myner geltorven moeder barst door de grafzark. Zy vervult myne ooren met verwytingen —* met vervloekingen — met gekerm !... Blyf niet ftaan —"* haast u —— ga fchielyk weg!... h 3 Ro  6 DORVAL. Robbert. Door welke driften laat gy u vervoeren , myn Heer ? Wat toch maakt u zo ongelyk aan uwen voorigen toeftand! Zal deze de dag zyn van uw bruiloft? Dorval. Noem toch dezen den dag niet myner bruiloft!....' Verfchrikkelyke erinnering eener belofte , waaraan ik onlangs met eenig genoegen heb kunnen denken, maar welke my thans doet fidderen! Deze , deze zal de noodlottige dag zyn, waarop ik, door alle myne bekenden, door myne welmeenendfte vrienden , door mynen vader , door u zelfs zal vervloekt worden — door u, die my altyd met eerbied. ... Robbert. Bedenk toch... . Dorval. Ik heb niets te bedenken, dan op wat wyze ik my onzichtbaar zal maaken — op wat wyze ik my in volkomen vergeetelheid zal brengen by al het menschdom. R o b b e r t. Wat zal Dorife... 1 Dorval. Doe my haaren naam niet meer hooren... Daar is een brief.... Rechtvaerdige God! wat onderneem ik? — wat wil ik uitvoeren? — Het moet echter gefchieden, op dat zich nog een fchyn van eerelykheid in de fnoodhcid myner misdaaden vertoone... ö Dor-  TREURSPEL. 7 Dorval! — Rampzalige Dorval! waar zal de Aroom der aanvechtingen met u heenbruisfchen ?... Kan hy u verder brengen, dan gy reeds gebragt zyt ? — gebragt in de nabuurfchap der wanhoop — onder het bereik des doods — op de grenzen der menfchelykheid!... Ik zal woeden... Robbert, vlucht! —laat my alleen! Myn hart, nadat het zich in gruwelen heeft willen verlustigen, vindt ook fmaak in derzelver befolding... Eén — één doodelyk oogenblik zal mogelyk alles kunnen beflisfen — mogelyk ook niet... mogelyk... maar ik bid u, fchoon ik het u te beveelen heb, dat gy my alleen laat!... Ga Richard aanzeggen, dat ik my nader bedacht hebbe — dat ik zyn bezoek niet kan afwachten. Laat my alleen. Begeef u by menfchen , in wier harten de eer plaats vindt.... In het myne is geene fchaduw van eer.... Ik ben geen mensch... Ga uit myne oogen... Zo ik leevendige voorwerpen zien zal, moeten het gedrochten zyn, gelyk ik ben.... Ik beef voor een eerlyk opflag der oogen.... Gy moet my verhaten.... Ik wacht hier ander gezelfchap — een gezelfchap van beulen — een kuit van moordenaaren en verraaders .... Zie , (gy moogt nog uwe oogen naar den onbefmetten hemel opheffen) zie, van daar zal de wraak der gefchonden natuur, met euwige krachten gewapend, tot my afdaalen.... Vlucht!... Een verfchriklyk onweder... Robbert. Bedwing u... ik zie Richard... A 4 DER-  3 DORVAL. DERDE TOONEEL. Dorval, Richard, Robbert. Dorval, (Richard driftig te gemoet kopende.') Gy komt te laat. Leef gelukkiger dan ik en leer my vergeeten! Richard, (hem wederhoudende.) In welken opftand van aandoeningen , wilt gy uwen ouden leermeester, dien gy, zo menigmaalen, uwen vader genoemd hebt, verlaaten ? Dorval. ö Dat gy indedaad myn vader geweest waart! —■ dan... Ik bid u, laat my uwe oogen , voor euwig, ontvluchten! Richard. Hebt gy niet om my gezonden ? — Hebt gy my niet doen roepen? Dorval. Toen was 'er nog eenige kalmte in myne zie- le — Toen wilde ik u myn geheel hart openen Toen konde ik nog wenfchen, openhartig te zyn... maar nu — nu ben ik enkele fchaamte enkele woede.... Waarde, dierbaare Richard, ik fmeek u! wederhoud my niet! Laat my toch heen gaan! Richard. Wel aan... maar ik zal u navolgen. Dorval. Gy zoudt my navolgen! waar heen zoudt gy my navolgen? Ric~  TREURSPEL. 9 Richard. Overal. Tot in den dood toe. Dorval. Kan het mogelyk zyn, dat de fnoödfte booswicht een vriend vinde in den vroomften der menfchen! ... Gy zoudt my navolgen ! — gy zoudt my , tot in den dood toe, navolgen!... Vergeef het my, dat ik, zo vroeg in den morgen, uwe nachtrust geftoord hebbe!... Laat my heen gaan myn vriend! Ik zal my bedaarder trachten te maaken —- Ik beloof u... Richard. En ik verzeker u, dat ik u niet zal verlaaten, voor dat ik alle myne vermogens beproefd hebbe op het geweld uwer aandoeningen voordat ik weete , of ik in ftaat ben of niet, om u met u zeiven te bevredigen. Dorval. Beste der menfchen! (tegen Robbert.') Laat ons alleen. Robbert. Wat zal ik met dezen brief?... Dorval. Breng hem aan jongvrouwe Dorife. A 5 VIER-  ■ ro DORVAL. VIERDE TOONEEL. Dorval, Richard. Richard, (die een Jioel zet voor Dorval en aan zyne zyde gaat zitten.) Laaten wy gaan zitten myn vriend. Dorval. Gy hebt met een monfter te doen Richard. Ik durf myne oogen tot u niet opheffen. Richard. Welk een gedrocht moest ik zelf niet geweest zyn, indien ik een monfter had kunnen opvoeden! Dorval. Ik ben het, federt korten tyd, eerst geworden. Ik heb, niet lang geleeden, zulk eene verfchrikkelyke verandering ondergaan moeten ... Myne natuur is verbasterd, of derzelver natuur was van een raadfelachtig beginfel. Richard. Laaten wy zulke buitenfpoorige verbeeldingen daar laaten. Zeg my liever, waarom gy my hebt doen roepen ? Dorval. Om u dit bekend te maaken -— om u te zeggen , dat ik uwen vloek verdiene om u te fmee. ken, dat gy my, voor euwig wilt vergeeten ! Richard. Zeker myn jeugdige vriend, gy hadt my iet anders te zeggen! Zeidet gy niet, dat gy uw geheel hart  TREURSPEL. 11 hart voor my hebt willen openen ?.. Bedaar toch . ! Zeg my, wat u, zo buitenipoorig, ontroerd hebbe ? Maak my, die zo lang een deelgenoot uwer weltevredenheid geweest ben, maak my, op dit oogenblik, een deelgenoot uwer onrust!... Hebt gy in de daad kwellingen, laaten zy dan nu de eigenlyke toet- fteenen myner vriendfchap de daadelyke onder- zoekllers van die achting en die liefde zyn, welken ik u, zo lang reeds, heb mogen toedraagen... Spreek toch, myn waarde — myn beminde Dorval , fpreek toch !... Wanneer uw hart zo beroerd is, als uwe hand beeft, welke ik, met de liefde van een vriend ■ van een vader, aanraake, dan moet u iet geweldigs zyn bejegend Wat is 'er gebeurd ?... Wie heeft u, zo buiten maate, beroerd, dat 'er alle uwe voorige gerustheid door gefchoktis? Dorval, ■ Liefde, Richard, liefde — Indien eene vervloekte drift liefde moge genoemd worden. Richard, Is 'er dan eene andere dan Dorife, die?... Dorval. Ja wel eene andere! driftig opflaande, Vraag my niets meer!.... Laat my heen gaan, Richard, (hem nederzettende.) Onrechtvaerdige! wilt gy myne vraag nauwelyks ten halven beantwoorden ? Is dit vriendfchap ? Is dit die achting, welke gy my.... Dor-  12 DORVAL. Dorval. Wilt gy clan, dat ik u zal te verdaan geeven, 't geen ik zo gaerne voor my zeiven zou willen verbergen ? Richard. Wat kunt gy, die nimmer opzettelyk boos geweest zyt, toch verricht hebben, dat te fnood is, om geopenbaard te worden — aan my , Dorval, zo mcnigmaalen te vooren, uw raadsman ? Dorval. 't Hair zou u, zo ik myn hart opende, te berge moeten ryzen! Gy zoudt lidderen! — Gy zoudt.... Richard. Ik moet myne vraag herhaalen Hebt gy my» voor weinige oogenblikken, niet doen roepen ? Dorval. Helaas! ik heb u doen roepen... maar ik moest zulks gemyd hebben. Zyt gy nu te vreden ? Richard, (opfiaande.) Dorval! Dorval! gy hebt my, op de fterkflewyze, beledigd onze vriendfchap, in haare teder- fle deelen, gefchonden , en een middel ter hand genomen, om alle haare vermogens te verftompen... Voor weinige uurenhebt gy my zekerlyk nog gehouden voor den besten uwer vrienden, en nu mogelyk, nu fchyn ik uw vertrouwen onwaerdig. Myn hart ondertusfehen weet, dat het u getrouw geweest is... Zyt gy alle de goede gevolgen onzer voorgaande verftandhouding vergeeten ?... Waarom naamt gy my, te vooren en zo dikwyls, voor uwen vertrouweling — uwen  TREURSPEL. 13 uwen raadsman ?... ö Dorval, de tyden kunnen veranderen. Daar kan een tyd komen, dat gy met drift — met verlangen met ongeduld naar my zult uitzien... Indien ik u dan eens weigerde te zien?... Vaarwel Dorval! Dorval. Blyf Richard!... Heb medelyden met my! • Erberm u eenes rampzaligen, hoewel hy verdiend hebbe van u verhaten te worden.... Ik zal u zeggen alles zal ik u zeggen.... Richard, (Dorval by de hand neemende.) Gy aarfeit,.. Houd my niet op, myn dierbaare Dorval, houd my niet op! Ik brand van begeerte, om den oorfprong uwer beroeringen te weeten.... Spoed u... Uwe zuster heeft my dezen morgen, eenige oogenblikken na dat ik door u was ontbooden, laaten aanzeggen, dat zy my wenschte te fpreeken. Zy zou ons kunnen ftooren... Wy zyn in geen by- zonder vertrek Veelligt zal zy my hier zoeken. Dorval. Wie? Lucia? Richard. Ja zy zelve. Baart u dit bericht eenige verwondering Dorval ? Dorval, (ter zyde.~) Zou. ik Lucia, in deze beroeringen van ziel, kunnen aanzien?— te woord ftaan?... tegen Richard. Laaten wy ons fchielyk van hier begeeven, myn vriend!.. Ziet gy niet, hoe ik fidder! Ri-  i4 DORVAL Richard. Zet u neder myn Dorval. Maak my toch haaffelyk uwer geheimen deelachtig. Dorval. Gy wilt het weeten!... Gy wilt het doodelyk geheim weeten Richard!... Geef my geene verwytingen , wanneer ik u het hart zal verfcheurd hebben ~ wanneer ik u zal doen verdommen!... Gy wilt het dan wecten!... Ik heb u gezeid, dat ik ... dat ik bemin. Richard, (op eene vertrouwelyke wyze.) Waarfchynelyk eene andere dan Dorife? Dorval, (zuchtende ) Ja wel eene andere ! Richard. En die is ?... Dorval. God zy my genadig Richard!... Ik fidder!.. Richard. Gy doet my 't hart kloppen Dorval!... Dorval. Zo moogt gy het geheim raaden. Richard. Ik kan — ik wil het niet raaden... Spreek — om Gods wil! fpreek toch!... Dorval. Befpaar my de openlyke belydenis van een gruwel! Ri-  TREURSPEL. 15 Richard. Noem haar naam — noem haar naam toch... Myn vermoeden... myn hart... alles bezwaart my.... tiaar naam Dorval? Dorval, (driftig en met ontroering.} Lucia. Richard. Almachtige!... Uwe zuster! Dorval!... Dorval. Ja myne zuster... Zy is het voorwerp myner vervloekte driften.... Zie hier nu een gedrocht voor uwe oogen, dat gereed ftaat, om door den donder des Hemels te worden verpletterd... G y verftomt Gy wringt uwe handen!.. Nu nieuwsgierige vriend— onfchuldig nieuwsgierige vriend echter!... Nu!... Ik heb u doen roepen... Ik had u ietgewigtigs te zeggen... Ik wilde het zwygen... gy begeerde het te weeten... nu weet gy het... ö Richard!... (nederknielende, terwyl Richard hem niet fchynt te hooren.) Eerwaerdige — deugd- zaame gehoonde gryzaard!.. Ben ik nog waer- dig, voor u neder te knielen?.. Erberm u myner! Erberm u eenes ellendigen, over wiens hoofd de zon dezen morgen, mogelyk, voor het allerlaatfte heeft mogen opgaan. Myn hart is zyn eigen flachtoffer... Myne driften zyn de beulen myner redelyke natuur... Ik ben rampzalig—■ rampzaliger, dan iemant geweest is, of zyn kan. Smoor, ó myn Richard, fmoor debelydenismyner gruwelyke hartstocht in uwen onfchuldigen boezem! Laat toch nie- mant  x6 DOR VA L. mant weeten, wat ik u ontdekt heb! Help my, voor al wat wezen ontfangen heeft, eene neigingverdonkeren , die , de vermoordfter myner reden geworden zynde, my het verzaaken myner plichten opdringt, en de wraak des almachtigen eene akelige ontroering aanjaagt, op de befchouwing van het wraakwaerdig voorwerp ö Richard, ik heb u myne gruwelyke neiging , echter heb ik u nog niet alles bcleeden ... Gy zult myn geheel geheim weeten .. Ik moet Lucia , in wederwil van myn geweetcn bezitten, of ik moet my zeiven ombrengen ... en hebbe ik dat niet alreeds, meer dan ten halven, gedaan ? Myne redelykhcid — de redelykheid myner natuur omgebragt zynde , wat kan 'er van den mensch nog onderfteld worden, in my overig te wezen?... Het graf moet het overige, zo'er nog iet wezenlyks overig is,geheel verflinden... en of het, voor altyd ■— voor euvvig myn deel bleeve!... Maar Lucia... Ik kan niet dulden, dat zy, op dit vervloekt tooneel der waereld , nadat ik het zelve zal hebben verhaten, als de vrouw eenes anderen , zou leeven.. . Hoort gy my niet Richard ?... Zie my eens aan, heilige gryzaard!... Waarom zyn uwe oogen naar den hemel gefhgen?... Roepen zy om wraak of genade ? Richard, (zyne gevouwen banden opheffende, en 'ah uit eene verrukking komende.) ó Dorval'... Ligt gy op uwekniën!.,. Sta op! Ongelukkig jongeling, fta op!... Dor-  TAÊURSPEL; ff Dorval, (opjlaandè.) Vervloek iny Richard! Richard. Laat my u beweenen ! ... Noit kende ik «en voorwerp zo befchreienswaerdig, als gy zyt. Ontfang de traanen der plichtmaatigite droefheid!... Zyt gy het wél — zyt gy het wel Dorval, dien ik heb hooren fpreeken ? — Zyt gy die beminnelyké Jongeling, wiens hart in de verhevenfte aandoeningen der deugd gewoon was te blaaken ?... ö Gy, wie gy zyn moogt, hoe is uw hart vatbaar geworden voor eene neiging, die... Dorval; De duivels mogelyk noit gewaar wierden in hunne beevende harten... Vraag dat Hem, die my ver» wekt heeft. Richard. Ongelukkige! welk een antwoord!.., Hoe ftort ü de eene wandaad in de andere! Dorval. Neen Richard... maar zodanig is het gruwel, waar mede myn hart vervuld is, dat het eene moeder van alle gruwelen kan genoemd worden. — Wat heb ik verricht ?... Hoe heb ik durven —- hoe toch kunnen belyden ? . . . Myne ellendige ziel! . . < Weet gy geen middel Richard, dat zy, voor euwig^ worde vernietigd? Haare misdaad is zó vreemd-y dat 'er by den opperften nog geene zo geweldige ftraf uitgedacht is, als zy verdient. Rechtvaerdigheid moet in de rolle des oordeels nog eerst aanteke- I. Deel. B nen*  18 DORVAL. nen, welke ftrafeene hartstocht, als de myne, toekomt , voor dat ik zal kunnen geftraft worden. Zy wist niet zekerlyk zy wist niet, dan voor weinige weeken, dat 'er een hart, in eenen menfchelyken boezem, zo vuig kon gevonden worden, als het myne. Richard, (Dorval by de handneemende.) Ga niet voort... Gy fpreekt woorden, waar van u het geluid, maar de betekenis niet bekend is. Laaten wy zitten. (Dorval werpt zich op een /loei neder t Richard zet zich aan zyne zyde—befchouwt hem eenige oogenblikken met treurige aandacht en vervolgt.) ö Myn Dorval! Dorval, (fchreiende en zyne hand naar Richard uittrekkende.) Myn vriend! ... mag ik u nog zo noemen?... mag ik u nog zo noemen, Richard ?... Kan medelyden u tot myn vriend maaken? Richard. Ik moet, of tegenswoordig uw vriend zyn , of ik ben die te vooren nimmer geweest... (zich een weinig bedacht hebbende.) Gruwelen houden zich niet, dan by zekere onbekende noodlottigheid, en dan nog niet langer dan eenige oogenblikken , in gemoederen op, die met waare dapperheid vervuld zyn. Gewoonlyk zoeken zy hunne , fchuil-  TREURSPEL. t9 fchuilplaats in harten, waar in vrees, achterdocht en de angsten des doods woelen... Hebt gy nog eenige dapperheid behouden? Zyt gy nog de kloekmoedige Dorval, die?.. Dorval, (verlegen.) Wat kunnen deze vraagen betekenen, Richard ? Richard. Uw antwoord zal my de hoope op uwe behoude» nis ontneemen, of merkelyk verflerken. Dorval. Wat zal ik u antwoorden?... Richard. Hebt gy moeds genoeg, om de ftraf der Rechtvaerdigheid te verwachten op eene misdaad, die ?..» Dorval. Op eene misdaad, als de myne ?... Ja Richard!.. Dat de ysfelykfte verdoemenis myn deel worde, zo ik daardoor alleenelyk eenmaal moge ophouden, de natuur der menfchelykheid, in haare opperfte zuiverheid, te bevlekken. Richard, (blymoedig). ö Myn Dorval! gyzyt nog dezelfde beminnelyke jongeling, dien gy u altyd betoond hebt te wezen, al hoe groot myne twyffeling, dienaangaande, ook moge geweest zyn. Die ftraf kan verwachten, op eene voorwaarde als de uwe, kan ook de misdaaden te onderbrengen, vooral, wanneer zy nog geen ander dan een foort van denkbeeldig beftaan hebben. Ba Gy  2o DORVAL Gy moet uwe ftrafwaerdige uwe veroordeelde hartstocht beftryden... D O K V A L. Beftryden!... waar mede zou ik dezelve beftryden ? ó Myn vriend, ik heb alle wapenen, te vergeefsch, beproefd. Sedert drie weeken, ben ik, byna onafgebroken, bezig geweest, in dit ellendig ftrydperk. Ik heb 'er alle myne krachten in verfpild. Myne reden heeft 'er alle haare edelheid in gewaagd en verlooren. Ik ben ten einde van alle onderneemingen en aanflagen... Ware ik, van de wieg af, met Lucia opgevoed , had' myn vader ons niet van eikanderen gefcheiden my naar zyne —— Lucia,naar de bloedvrienden myner moeder gezonden, voor dat wy elkanderens naam konden noemen, mogelyk — mogelyk ware ik nimmer vatbaar geworden voor eene alleraffchuwelykfte hartstocht.... Maar nu... nu hy heeft kunnen goedvinden , ons te fcheiden, voor dat wy eikanderen kenden my, voor eenige maanden, te rug te roepen, met oogmerk, om my met Dorife te doen trouwen Lucia en my by eikanderen te bren- ge... nu is alle verwachting, om myne ongelukkige drift te overwinnen , ydel. Ik kwam hier. Ik zag Dorife. Myn hart werdt vervuld met eerbied en achting voor eene jongvrouwe van zo groote verdienften ; dierhalven maakte ik weinig zwaarigheid, om in het oogmerk van myn vader te berusten— Maar toen... toen hadde ik Lucia nog niet gezien... Gy weet het. Zy is, voor wei-  TREURSPEL. si weinige weeken eerst, hier gekomen... Men dacht my, op, eene aangenaame wyze te verrasfen, door haar, eenige oogenblikken, den rol eener onbekende fchoonheid eener vreemde jongvrouw te doen fpeelen... Hier in mogelyk ligt ook de eenigfte verfchooning voor uwen ongelukkigen Dorval!... Ik zag haar — ik iprak haar — ik wist niet — ik vermoedde niet, dat ik met Lucia —dat ik met myne zuster in gefprek trad. Bezwaarelyk zelfs kon ik dit geiooven, toen myn vader, wien de doodelylyke klucht (want voor zodanig zal ik dezelve altyd moeten houden)begon te verveelen,myberichtte, dat ik,in deze onbekende fchoonheid,myne zuster moest liefhebben.... Van dat uur af, ö myn waarde Richard, van dat uur af, ben ik bang voor Dorife, en het verfoeijelyk eigendom myner zuster geworden. Gy kunt u niet verbeelden, hoe akelig ik voor my zei ven werd, toen ik ontdekte, in welk eene gruwelyke betovering ik begon wegtezinken. Ik beefde -— vervloekte myne oogen —i benydde het noodlot van een blindgeboren , en, ik weet niet, door welk eene zonderlinge noodlottigheid ik ben wederhouden geworden van zelfmoord, die mogelyk echter myn laatfte toevlucht zal moeten wezen. Deze dag ondertusfchen , deze dag , waarop myn vader beflooten heeft, my met Dorife te doen trouwen, deze dag, Richard, de noodlottigfte tevens en ysfelykftë van allen, die ik geleefd heb, zal my, die reeds een walg ben voor my zeiven, een walg maaken voor alle myne bekenden! .., Ik kan Lucia niet vergeeten. B 3 Myn  DORVAL. Myn hart is, ontegenftreefbaar, het haare — op eene vloekwaerdige wyze, het haare... Ik kan Dorife niet trouwen... Ik kan het denkbeeld.... Richard. Wilt gy myn raad volgen Dorval ? Wilt gy u geheel onderwerpen aan myn voorflag ?... Dorval, (fchielyk?) Zoudt gy raad weeten?., zoudt gy waarlyk raad weeten?... Myn vriend ... myn Richard... fpreek ,.. welk een voorflag ?.. Wat wik gy, dat ik moet —• wat verbeeldt gy u, dat ik zal kunnen, uitvoeren ? Richard. Ik zal by uw vader aandringen op het uitftellen van uw huwelyk met Dorife. Wy zullen ons, ondertusfchen, vooreenigen tyd, naar eenig ander gedeelte van ons vaderland begeeven, en naar middelen uitzien, om uwe geftruikelde reden op te beuren , te verfterken en uwe zinnen aan derzelver betoveringen te ontrukken: maar, voor dat wy heen gaan voor dat we dit huis verhaten, moeten wy uw vader beweegen, dat hy uwe zuster, hoe vreemd hem ons verzoek ook moge voorkomen, met den man doe trouwen, welke, gelyk hy my verhaald heeft, voor haar bepaald is. Gy moet Lucia insgelyks zoeken te beweegen.... Dorval, (zeer driftigS) Lucia met een ander te doen trouwen!... Ik hier toe een medewerktuig verftrekken!... Wat eifchï  TREURSPEL. 23 eifcht wat durft gy begeeren Richard! ... Dat zich niemant vermeete, den man te worden van Lucia, zo lang ik leeve! dat zich dit niemant vermeete! Ik vervloek my zeiven en myne liefde; maar, ik wil Lucia liever met my in het graf fleepen, dan toeftaan, dat eenig ander man.... Heb ik u niet reeds gezeid, dat ze, in wederwil van myn geweeten.... Richard. Bedaar, bezit toch u zeiven ... Laaten wy deze wooning, hoe eer hoe liever , verlaaten. Ik fta toe, dat gy Lucia niet zult aanraaden.... Dorval. Maar gy zoudt alles in 't werk Hellen, om haar te doen trouwen met.... Richard. Geef my vryheid... D o r v a t. Wat!.. Zou ik gedoogen, meent ge, dat my Lucia, zo heimelyk ontrukt en den een of anderen zou worden toegeworpen!... Boven u en boven vader , Richard, daar ze de myne niet kan worden, zal ze ook noit de vrouw worden van eenig wezen ter waereld, zo lang ik dit teken van eer draage en dit hart hebbe... Richard, (verlegen.") Wy moeten... wy moeten ons, voor dat wy de zon op dezen dag zullen zien ondergaan, eenige uuren van deze wooning bevinden. Gy moet my in dit geval gehoorzaamen. Geef my uw B 4 woord,  s4 DORVAL. woord, dat gy my volgen zult, waar ik zal goed* vinden u te geleiden. Dorval. Beloof my dan eerft, dat gy myn vader niet zult aanzetten, om Lucia, ftaande ons afzyn, te doen trouwen... integendeel... Richard, (knielende.') Op myne knien Dorval, biddeiku,my, zonder eenige voorwaarde, te volgen. Dorval, (fchielyk.) Wat doet gy... wat begint ge Richard!... voor, my knielen!... voor my!.. fta op — fta op!.. Richard. Geef my uw woord, waarde Dorval!... Ik zal niet opftaan, voor dat gy belooft, my te volgen... Spreek... laat my niet langer!... Dorval, (verlegen ) Zou ik u volgen ?.. Ik zal het doen, Richard.., Een oogenblik zal mogelyk genoeg zyn, om voor altyd.... maar.. ik geef u myn woord... Beneem my 't leeven, zo gy 't goedvindt... Sta op... Wanneer ik geen redder zal vinden , dan zal de dood misfchien.... maar.. ik hoor iemant... Wie zai ons?... Richard, (opflaande.) Ik twyffel niet, of Lucia zal my zoeken te ipreeken. Dorval. Laat ik haar ontvluchten, op dat zy myn§ vervloekte liefde niet gewaar worde.  TREURSPEL. tt£ Richard, (hem by de hand neemende.) Waar wik gy heen gaan? D o r v a l. Ik zal my in de open lucht begeeven en u in uw Vertrek weder opzoeken. Maar.... VYFDE TOONEEL. Richard, Lucia, Dorval. Lucia. Vergeef het my, eerwaerdige Gryzaard, zo ik; u, in eenig onderhoud met myn broeder, belemmer! Ik wil heen gaan en te rug komen, wanneer gy gelegenheid zult hebben.... Richard. Neen myne waarde jongvrouw, gy hindert ons niet. Wy hebben ons gefprek, in zo verre geëindigd... Lucia, (beweeging maakende, om heen te gaan.) Gy fchynt eenigermaaten ontroerd ... Ik bidde u.. laat ik weg gaan... Dorval, (fchielyk.) Myne belangen, lieve Lucia, gaan hem zeer ter harte Hy is mynent wege bedroefd, doch zyne droefheid kan hem niet belemmeren,met u te fpreth ken,.. Ik moet... aarfelende. ... Ik wil u beide alleen laaten..; $ (fchïen  s6 DORVAL. (fchielyk van haar afgaande en omziende). Deze!... is deze myne zufter!.. Wat zal my rampzaligen wedervaaren! ZESDE TOONEEL. Lucia, Richard. Richard. Zet u neder waarde jongvrouw'! Lucia. Hoe angftvallig was het gelaat van myn broeder myn Heer!. Ik ben, zynent wege, bekommerd. Gy fchynt gefchreid te hebben. Ik hoop niet, dat 'er eenig ongeluk, op den dag van myn broeders bruiloft , gebeurd is, of vermoedelyk zal kunnen gebeuren.. .. Zou ik weeten mogen, door welk toeval gy beide zo ongelyk zyt aan u zeiven!. Wat myn broeder belange, ik heb, reeds eenige dagen geleeden , opgemerkt, dat hy zich ergens over kwelt.... In het begin van onzen omgang, was hy gedienftig, vrolyk, wel gemoedigd en vry federt eenige dagen is hy, buitengemeen, omzichtig, neêrflachtig en fchynt, minder dan te vooren, naar myn gezelfchap te verlangen... Indien myne nieuwsgierigheid niet te ver gaat.... Richard. Weet gy niet, waarde jongvrouw, dat wy alle de oogenblikken van ons leeven niet even blymoedig kunnen doorbrengen? Het hoogile geluk in dit lee-  TREURSPEL. 27 leeven is niet geheel buiten het bereik van fommige invloeden der droefheid. Blydfchap nadert den menfeh gewoonelyk met eenen langzaamen tred, hoewel zy hem dikwyls buitenfpoorig verrukt; maar droefheid ylt, niet zelden, onverhoeds op het hart aan. Alle haare werkzaamheden hebben iet fchichtigs. Lucia. Het is zo, myn Heer. Ik merk wel,dat de oorzaak van Dorvals treurigheid van die natuur is, dat zy voor my moet verborgen blyven. Vergeef my, dat ik naar dezelve gevraagd hebbe! Al wat ik hoop, is, dat gy en myn broeder, voor altyd, gelukkig moogt leeven, en dan, dan zal Lucia niet ongelukkig kunnen zyn Ik heb u verzocht te fpreeken . ..Ik ben hier gekomen, om te hooren, of gy my,op de fterkfte wyze zoudt willen verplichten? Richard. Of ik u zou willen verplichten?... of ik de dochter van mynen eenigften weldoener zou willen verplichten ? Kunt gy daar aan twyffelen ? Lucia. Ik twyffel geenzins... Men behoeft flechts weinige uuren met u omtegaan, om overtuigd te wotden, dat gy een menfchlievend en medclydend hart hebt. Hoe wel onopzettelyk, openbaart het zich op de nadrukkelykfte wyze... Ik zal ter zaak komen. Myn vader, gelyk u bekend is, is zo goed geweeft, om my, eenige weeken geleeden, by zich te ontbieden. Ik ben, onder de tederfte gevoelens van blydfchap en liefde, gekomen  28 DORVAL. men. Behalven zich zeiven, heeft hy my nog twee panden gefchonken, die ik hoogacht en lief heb, u naamelyk en Dorval.... Is Dorval niet een beminnenswaerdig broeder, hoe vreemd zyne tegenswoordige houding ook zyn moge? Hy is teder, oplettend .... Is hy geen liefderyk broeder? Richard. Buiten allen twyffel... (ter zyde.) Helaas! Lucia. Ik bemin hem en wenfch niets vuuriger, dan dat wy, tot onzen dood toe, mogen by een blyven. De dood, weet ik, fcheidt zo wel de tederfte vrienden als de bitteritc vyanden... Dit is zeker. ... maar de dood kan nog lang weg blyven... Dorval is nog jong.... Ik hoope, dat ik de eerfte Zyn zal, die op den rol der geftorven zal worden aangefchreeven . . . Zou ik dit niet mogen wenfchen? Richard, (eenigzins verlegen!) Waardfte Jongvrouw, wat bedoelt gy toch met deze aanmerkingen en vraagen ? Lucia. Niets anders myn Heer, dan u te verzekeren, dat geene zufter ter waereld haar broeder zo hartelyk lief heeft, als Lucia haaren eigen Dorval haar broeder haar vriend..,. R ï-  treurspel: 29 Richard. Maar.... Lucia. Na deze belydenis wil ik u myn verzoek vöof- ftellen Gy weet, dat myn vader dezen dier- baaren broeder aan Dorife, op dezen dag, wil verbinden. Dit huwelyk volbragt zynde , zal ons Dorval verlaaten. Dorife zal hem wegvoe- reni Onbevallige Dorife, nademaal ze my van een myner dierbaarfte panden wil berooven!... Ik weet wel, eerwaerdig vrind, dat ik dit huwelyk niet kan beletten, maar ook zou ik het niet willen beletten, al ware het, dat ik hier toe de magt hadde. Ondertuffchen zal ik niet bekwaam zyn, om het zelve by te woonen, zonder zichtbaare aandoeningen zonder traanen... En zou Dorval, Dorife, myn vader, zoudt gy zelf niet verwachten , dat ik dien plechtigen dag, als de zufter van Dorval, met gejuich zou helpen inwyden. Och myn Heer! al moeten wy, met een foort van verfchuldigde toeftemming, het fcheiden onzer vrienden gedoogen, wy zyn daarom, naar myne gedachten, niet verplicht, om ons, op den dag der fcheiding, te vermaaken en vrolyk te zyn, als of wy dat fcheiden waarelyk wenfchten. Te lyden, wat men moet lyden is genoeg. Onaangenaamheden te gevoelen en tevens vrolyk te fchynen is een meeilerftuk van geveinsdheid.... Richard. Wat, waarde jongvrouw, bedoelt gy? L u-  3a DORVAL. Lucia. Ik zal het u zeggen... Te vergeeffcti heb ik met alle de aandoeningen van myn hart geworfteld. Ik heb my poogen te overtuigen, dat ik het huwelyk van Dorval met Dorife voor zulk een geluk moeft aanmerken, datmy, met ter zydeftelling van het belang myner zufterlyke liefde, moeft verheugd maaken en, op den plechtigen dag, tot het bywoonen der algemeene blydfchap noodzaaken; maar ik ben voor den tegenftand myner droefheid bezweeken, en mogelyk, dat ik, hier blyvende, gevaar liep, om de verdienftelyke Dorife, nu reeds niet zeer bevallig voor myn hart, met afgunftige oogen, in het uur der plechtigheid, te befchouwen. Om dit te vermyden — om elders te zoeken, wat ik hier niet heb kunnen vinden, heb ik een befluit genomen, welkers volvoering van uwe bemiddeling afhangt. Ik heb beflooten, naar de bloedvrienden myner moeder weder te keeren. Deze is de ballingfchap, waar toe myn verftand my veroordeelt voor eenen tyd lang veroordeelt.... ó Myn gryze, myn eerwaerdige vriend, help my dit uitvoeren. Buiten toeftemming van myn vader kan en wil ik niet heen gaan .... Gy vermoogt zeer veel op dien beften der vaderen. Verzoek hem, vriendelyke man, verzoek hem, dat ik met Fanny, voor dat wy den avond van dezen dag zien naderen, moge vertrekken! ... Ik bid u doe het toch!... Ik zal, na 't verloop van eenige weeken, terugkomen... Ik zal... R i-  TREURSPEL. 3t Richard. Hebt gy Dorval ook ... Lucia. Laat my uitfpreeken, myn vriend, laat my uk> fpreeken! Ik zal in het gezelfchap der vrienden, onder welken ik ben opgevoed, den tyd hebben, om over myne ontevredenheid , over myne droefheid te peinzen. Ik zal my leeren gewennen aan tulfchenkomende fcheidingen, althans aan wifièlvalligheden van zulk eene natuur, aan het zien en niet zien , aan het verliezen en wedervinden van dierbaare vrienden. Ik zal my zedelyke ontwerpen maaken , ter min treurige volbrenging myner plichten. Ik zal u over de werkzaamheden van myn hart, nu en dan, fchryven. Ik zal u raad. vraagen... Richard. Het is wat anders, waardile jongvrouw, Dorval te verliezen en wat anders, Dorval te zien trouwen. Lucia. Indien ik in ftaat geweeft ware, my van deze onderftelling te overtuigen , zou ik niet gewenfcht hebben , te vertrekken ; maar hier van kan ik my niet overtuigen, en de tyd, om, in dezen landftreek, de proef te neemen, of ik 'er my eenmaal van zal kunnen overtuigen , is veel te kort. Ik bid u derhalven ik bid u, op de fterkfte wyze, {Jiaare hand op de zyne leggende.) bevorder myn oogmerk, m gy zult my, op de nadrukkeiyküe wyze, ver- plich-  32 DORVAL. plichten! Ik heb , hier ter plaatfe, in deze wooning geene de minfte rufte. Fanny zou u kunnen verhaalen, welk een bekrompen vriend my de flaap is ... Het ftaat in uw vermogen, my den weg te baanen, ter opfpooring van ruft en kalmte. Hoe wel te vreden zult gy op deze uwe toegeevendheid en heufcheid te rug zien, wanneer de treurige Lucia weder tot u komt, met alle gevoegely,ke bewyzen van weltevredenheid en geruftheid!.. Ik zal uwe goedheid trachten te vergelden, wanneer ik zal wederkomen : dan zal ik u uwe dagen helpen doorbrengen in een ftil, een ongeitoord en een fheelend genoegen... Dan zal... Richard, {fchielyk opjïaande.) Vergeef het my, dat ik uwe verzekeringen niet uithoore!... Het is genoeg, grootmoedige Lucia , het is genoeg ... ik wil naar de oorzaak uwer ontevredenheid, met betrekking tot Dorval, niet vorfchen.... Lucia, (fchielyk.') Gy moogt, ö myn Heer, gy moogt wel. . . ; Zoudt gy denken , dat ik iet zeide, dat ik niet meende ? Richard. Ik bemin , ik eer , ik betrouw u. •. Ik bilJyk, ik prys uw oogmerk, . . Lucia. Indien een fchaduw van wantrouwen,... Zo gy dacht, dat ik u de waarheid niet, in alle deelen,getpond hïid... ó myn Heer!., zo gy geloofde,.. Richard,  TRÈURSPÉL. 33 Richard. Neen, waardfte Jongvrouw... Ik voede, ten üwen opzichte, geen fchyri van wantrouwen... 't Zyn zekere omftandigheden, die my, by nadere overweeging, uw oogmerk döert goedkeuren, en die reeds plaats namen, voor dat wy eikanderen te woord ftonden .. Ik zal uw vader gaan fpreeken... Ik zal doen, wat ik zal kunnen doen, om hem uw verzoek te doen aanneemen. Lucia, (opflaande.) Laaten wy dan fcheiden myn Heer! De tyd verloopt reeds, en daar zyn Hechts weinige uuren voorhanden. Richard. Schoon ik uw verzoek voorftelle, zult gy zelve echter by uwen vader, op deszehs aanneeming, moeten aandringen. Lucia. Met myn geheel hart. Ik zal myn vader, iri uw byzyn, trachten te fpreeken. Richard, (eenigzins verlegen.) Evenwel wilde ik u nog eene vraag voorftellen. Lucia* Spreek myn Heer, ik zal ü onbewimpeld antwoorden. Richard* Weet Dorval iets vart uw oogmerk, om, dezen dae, te vertrekken? C L ü-  34 DORVAL. Lucia. Niets myn Heer... Hy fchynt my te fchuvven.., Ik weet niet... Richard, (met eenige drift.) Zo de Voorzienigheid de oogmerken der deugd bevordert, is de geheele menfch veilig.... Laat ik u naar uw vertrek geleiden, waardfte Jongvrouw, en dan daadelyk uw vader gaan fpreeken. Einde van het Eerfie Bedryfi TWEE.  TREURSPEL, 35 TWEE D E B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. Eduard, Richard. Eduard. ^/^/^aarelyk! Ik behoor de grillige luimen myner kinderen niet intewilligen, hoe iterk gy ook, ten behoeven derzelven, moogt fpreeken Te veel toegeevendheid is, niet zelden, oorzaak, dat wy vaders ons zeiven de misdagen onzer kinderen hebben te wyten Daar is geen poft zo gering, welke niet eene zekere maate van oplettendheid vordert ; en hoe opmerkzaam behoort niet een vader te wezen, van wiens daadelyk beftuur gemeenelyk het geluk of ongeluk der kinderen afhangt! Laaten wy ter goeder trouw fpreeken! Kan Dorval wel eenige andere redenen, voor het uitdeden van den dag zynes huwelyks, hebben , dan die uit zekere jeugdige losheid uit een foort van onbeftendig- heid voortvloeien ? Zou ik, in zulk eene onderftelling beradende, naar zyn verzoek moeten luidercn? Zou ik, integendeel, alles niet behooren aantewen* den , om zyn hart te veradelen, zyne bedoeling, zyne inzichten te veriedelen ? En wac Lucia belange; zy heeft u, naar myne gedachten, veels te beuzelachtige redenen voorgefteld, om haar C % oog  36 DORVAL. oogmerk te kunnen billyken, en haar verzoek toe* teftaan. Ik bemin haar te fterk , Richard, om haare natuurelyke tedergevoeligheid dermaate te begunftigen, dat zy in eene oneerwaerdige zwakheid veranderen, en haare ziel geheel onbekwaam zou maaken voor het blymoedig volvoeren haarer meelt, wezenlyke plichten. Met één woord, ik behoor daar op aan te dringen, dat het huwelyk, tuffchen Dorval en Dorife, dezen dag nog, worde voltrokken, en dat Lucia in de openlyke vreugde deel neeme. Richard. Dorval zal u mogelyk gehoorzaamen, myn Heer; maar tot welken prys voor Dorife, voor zich zeiven en veelligt ook voor u!. Zyn hart, gelyk ik u, reeds voor eenige oogenblikken, gezeid heb, is door eene hevige vlaag van angftvalligheid overrompeld . De jongeling is tot in zyne ziel ontroerd. Hy moet tot reden ■— tot kalmte gebragt worden, alvoorens een huwelyk te voltrekken, dat anders alleenelyk vruchtbaar zou zyn in fmerten en kwellingen, die uw vadcrlyk hart zouden verfcheuren. Zyne angftvalligheid fchynt my van dien aart te zyn, dat krankzinnigheid derzelver uitwerking zou kunnen worden, indien uw vaderlyk gezag den gehoorzaamen jongeling te nauw wilde bepaalen. Eduard. Maar ik bid u! Van hoedanig eene ontzagchelyke natuur moet de oorzaak eener angftvalligheid  TREURSPEL. 3? zyn, die zulk eene akelige uitwerking zou kunnen hebben? Richard. De geringfte oorzaaken hebben dikwyls de verbaazendfte rampen verwekt.... Myn waarde weldoener, onderzoek, voor dit maal , onderzoek, ten minden voor als nog, het hart van Dorval niet te nauwkeurig. Hoope op verandering doet ons dikwyls het geen wy wenfchen te zeggen, met de zuiverde welmeenendheid, verzwygen... Bedenk u eens nauwkeurig myn Heer! Zal hy, die, onder alle menfchen, de toegevendfte moet genoemd wor. den , wanneer hy daadelyk den pod van een vriend wil bekleeden, zich juid als den ftrengden en eigenzinnigden vertoonen, wanneer hy de plichten van vader omtrent een zoon wil oeffenen, die alle toegeevendheid, met degrootftebillykheid, verdient?.. Qy weet, hoe fterk ik altyd gewaakt heb, om uw gezag van vader,jegens Dorval,te doen gelden, Eduard. Maar tevens weet ik, dat gy Dorval, met gebreken met al, en zelfs fommigen zyner gebreken be? mind hebt. Richard. Laat dit plaats hebben, myn Heer... Zyne gebreken de gebreken, welken ik in hem bemind heb, zyn, indedaad, geene anderen geweeft, dan ontydige vlaagen eener verhitte neiging tot deugd. C 3 Eoy-  $8 DORVAL. Eduard. Gy wilt zeggen eener verhitte jeugd, Richard ? Richard. Dit wilde ik waarelyk niet zeggen Vergeef het my, dat ik u zo ronduit bejegen! tleeft Dorval ooit iets bedreeven, dat volltrekt verkeerd of fnood kan genoemd worden ? Was hy niet altyd, van die jaaren af, dat ik zyn meefler geweeft ben, gehoorzaan? Was hy zulks niet dikwyls met een foort van voorbaarigheid en yver, die de verhitting zyner neiging to; deugd vertoonde ?.... Ten wille dierhalven zyner voorige plicht naatigheid, gedraag u, in dit geval, ten behoeve zyner tegenswoordige verbyftering, toegeevend! Zyne kwellingen te gencezen, is immers nog het doelwit van uw vaderlyk hart? Eduard. Het is zo, Richard, het is zo; maar wy zyn het in de wyze der geneezing niet eens. Richard. Geef de myne, alleenelyk ditmaal, en voor eens flechts, den voorrang! Sta toe, dat ik, voor weinige weeken met Dorval eenig ander gedeelte van het koningryk bezoeke! Ik vleie my, een treurig jongeling van uw wegvoerende, mt een blymoedigen en plichtmaatigen ?oon we.ter te keeren... Ik bid u' Laat my ditmaal, al miste ik alle kracht van overtuiging, laat my ditmaal zegcpraaien over uwe inzichten over uw vaderlyk hart!.. Epu*  TREURSPEL. 39 Eduard. Genomen myn vriend , dat ik voor uw aandrang bezweek dat ik uw verzoek toeftond, wat zul - len alle onze bekenden *<-» wat zal Dorife van myn gedrag zeggen? Richard. Dorife is eene jongvrouw van een beminnelyk verftand en eene verheven ziel. Ik zal haar, zo gy het goedvindt, over Dorval gaan fpreeken; of fpreek haar zelf, indien gy zulks beter oordeelt. Zy zal gaerne zy zal blymoedig in alle uwe fchikkingen beruften; en wat uwen bekenden belange; zyt gy uwe voorige wyze van denken vergeeten ? Kan zich de edelmoedige Eduard niet te binnen brengen, dat hy, zo dikwyls zynen bekenden getoond hebbe,in gevallen van zonderlinge aangelegenheid, en die geene andere betrekking dan tot zyn eigen hart hadden, ook alleen met dat hart raad te pleegen, en zich der bekenden opmerkingen niet te bekreunen! Eduard. Ik weet niet, wat ik moet antwoorden. Myn betrouwen op uwe langduurige ondervinding is zeer fterk; maar ik mistrouw de rechtvaerdigheid van uw medelydend van uw toegeevend hart, voor de buitenfpoorige grilligheid van Dorval. Richard. Om al wat u lief is, myn waarde Heer Eduard, ftamy, ditmaal alleenelyk, myn verzoek toe! C 4 Edu«  40 DORVAL. Eduard.. De eerelykheid uwer inzichten en uwe bekende liefde voor my en de mynen haaien my tot uwe verkiezing over... Ik fta uw verzoek toe.,. Gy kunt met Dorval vertrekken. Dorife zal zich he? uitftel wel willen getrooften... Maar, nu behoeft Immers Lucia niet te vertrekken ? Richard. Mag ik u, in dit opzicht, myne gedachten, voor de vuist,zeggen? Eduard. Zonder bedenken myn vriend. Richard, Hebt gy geen oogmerk gehad, om uwe Lucia te doen trouwen? Eduard. Ten dien einde heb ik haar ontbooden; en ik zje haar minnaar, met verlangen, te gemoet. Richard, Zyt gy verzekerd, dat zy hem zal kunnen beminnen ? Eduard,. Hy heeft, met myne toeftemming, zyne poogingen aangewend, om haare genegenheid te verkrygen, federt het laatfte jaar, dat zy zich by myp maagfehap ophieldt. Zy heeft openlyk belceden , dat zy hem hoogacht. Achting, myn vriend, is gemeenelyk eerst de bode, daarna de gezellin der Jiefde. '  TREURSPEL. 41 Richard. Zo ware het dan geraaden , dat zy hem ten huize van uw maagfchap leerde beminnen, daar zy hem heeft leeren hoogachten, voor dat zy in deze wooning gebragt werdt, om hem te trouwen. Eduard. Welk eene wonderlyke wyze van denken!... Maar, ik heb reeds lang genoeg, als of ik kinderloos ware, geleefd. De driften eenes verliefden vaders moeten ook eenmaal geboet worden... Ik bemin myne kinderen, 't Is voor een hart, als het myne, en, na het maaken van deze en geene fchikkingen voor het geluk der kinderen, niet zo gemakkelyk te verantwoorden, Lucia en Dorval te gelyk van my aftezenden, en dat, zonder eigenlyk te weeten, welke nuttigheid daar door kan bereikt worden. Richard. Omu, naderhand, te volftandiger en volmaakter, jn beider omgang en geluk te bevinden.... Is deze, dunkt u, eene verdrietelyke voorwaarde? Eduard. Eene voorwaarde, ten minften, zonder grondflag.... Blinde toegeevendheid fticht dikwyls het graf der geneugtens. Richard. Niet zelden is zy het fterkfte middel, om de liefde, in de harten der kinderen, warm te houden, en naderhand eene blinde gehoorzaamheid te verwekken. C 5 E d u-  42 DORVAL. Eduard, {zich een weinig bedacht hebbende ) Ik zal my naar uwe voorftellingen gedraagen, Richard, de gev©lgen mogen zyn, zo ze willen. Gy zyc myn vriend —— de vriend myner kinderen, en de man, dien ik het meeft betrouwe... Ik wil evenwel Lucia hooren fpreeken. Zy moet den vader, om den vriend, niet verlochenen. Zou myn gedrag, ten haaren aanzien, haar te weinig betrouwen jegens my hebben ingeboezemd ? Zyn haare inzichten veiliger in het hart van u dan in het myne ? Weet zy niet, dat de natuur onbekwaam is, een vader te verwekken, zonder dat zy in denzelven te gelyk een oprecht vriend voortbrengt ?... driftiger. Indien ik haar konde overtuigen, dat zy, geduurende het afzyn van Dorval, hier blyven en haare poogingen moeft aanwenden, om my tot zoon en dochter tevens te ftrekken, zoudt gy dan echter poogen.... Richard. Ik heb haar zelfs geraaden, u te fpreeken en het verzoek, dat ik u zou voordellen, aan te dringen. Haar hart fchynt 'er op gefteld te zyn. Ik vrees.... TWEEDE TOONEEL. Eduard, Richard, Fannv. Eduard. Wat begeert gy Fanny? Fan-  TREURSPEL. 43 F a n n y. Lucia wenfcht u te fpreeken myn Heer. Eduard. Komt zy alleen ? F a n n y. Ja myn Heer. Eduard. Is zy welgemoed ? Schynt ze geruft ? F a n n y. Veelmeer, dan zy , federt eenige dagen, geweeft is. Eduard. Zeg, dat ik haar zal afwachten. DERDE TGONEEL. Eduard, Richard. Richard. Nu zult gy overtuigd worden , hoe fterk haar hart op een kortftondig afzyn gefield is , en hoe onwederftaanbaar de tederheid is, met welke zy haar verzoek weet voorteftellen. Spreek haar niet te fterk tegen! Zy is gehoorzaam — zelfs tot opoffering toe van alle haare neigingen. Eduard. Maak my toch, ten haaren aenzien, niet zwakker, dan ik alreeds ben! Wie zou overwinnen kunnen myn vriend, die door twee dierbaare kinderen en een der befte menfchen werdt beftreeden? In zoda-  44 DORVAL. zodanig een ftryd zyn de parcyen te ongelyk en de kans is befiift, voor dat men aanvalt. Richard. Terwyl my uwe goedheid befchaamd maakt, zyn het de verheven beginfelen uwer grootmoedigheid, die my verwonderen. Eduard. Och myn vriend — Maar zy komt. VIERDE TOONEEL. Eduard, Richard, Lucia. Lucia, (Eenigzins verlegen naar Eduard toeloopende.) Myn lieve vader! Eduard, (Haar omhelzende.) Waarde dochter, waarde Lucia... gy fchynt zo gerust niet, als my Fanny verzekerde. Lucia. Ik wenfchte wel, dat deze dag voorby ware! Hebt gy het verzoek van den goeden Richard vernomen ? Hy hadt my beloofd.... Hy is zekerlyk gewoon, zyn gegeeven woord na te komen. Menfchen van zyn character fpeelen met geene belofte. Zy zyn vrienden der waarheid. Woordhouding is by hun het liverei derzelve, (tegen Richard.) Heeft myn vader uw verzoek aangehoord? Heeft hy myne bede toegedaan? Myn nieuwsgierig — myn verlan-  TREURSPEL. 45 verlangend hart deedt my hier komen... Uw lieftalig itilzwygen voorfpelt my genoegzaame hoope. (tegen Eduard.) Befte der vaderen, zyt gy waarelyk zo goedertieren geweeft, en zult gy my, na myne vermeetelheid, nog lief hebben ? Eduard. Gy vervult my met aandoeningen, die mogelyk tegenswoordig alle myne ontwerpen zullen veriedelen — aandoeningen eener onbekende droefheid, die echter niet ontbloot zyn van wellust. Kunt gy denken , dat ik zou kunnen ophouden, u te beminnen en evenwel den bevalligcn, fchoon zorgelyken, poft van vader waarneemen ? Lucia. Neen, zekerlyk neen. Maar ik vreesde, of ik, door myn verzoek, uw ongenoegen verwekt — of ik, daar door, een gedeelte uwer liefde zou verbeurd hebben. Eduard. Gy zoudt alles van my kunnen maaken, wat gy wilde Lucia, behalven uw vyand. Wanneer ik myne oogen zal fluiten, om die nimmer weder te openen, zult gy eerft zeggen kunnen, dat gy uw vriend hebt verlooren. Lucia. Zo blyve ik dan uwe dochter, en gy zult toeftaan, dat ik,dezen dag,met Fanny, naar de zuftcr myner moeder, voor eenigen tyd, moge te rug keeren ? Lduard  $6 DORVAL. Eduard. Dezen dag nog Lucia ? Dezen dag nog ? Zo gy eens morgen of overmorgen.... Lucia. ö Laat het dezen dag zyn , dierbaare vader, laat het toch dezen dag gefchieden! Ik geloove, dat, zo deze dag, alleenelyk, zonder my,hier ter plaatfe, met vrolykheid.... Eduard. Vrolykheid! Lucia... alle toebereidfelen tot vrolykheid fchynen vergeeffch te zyn Ik denk niet, dat zich hier eene eenige Hem van gejuich zal doen hooren. Zo gy u in diepe ftilte zoudt willen verluftigen, zoudt gy hier mogelyk eene gelegenheid kunnen aantreffen, veel gefchikter dan elders. Lucia. Wat wil dit zeggen'? Zal Dorval?... Eduard. Dorval wil ons verlaaten. Hy wil naar elders, Lucia, (met ontroering.) Verlaaten! Scheen hy daarom zo droefgeeftig te zyn? ö Myn Uorval!. 7 Is hem eenig onheil bejegend? Wil hy ook Dorife verlaaten? R i c h a r n. Alleenelyk , waardfte Jongvrouw, voor eenige weeken, of mogelyk wel dagen, 't Is waar, zyn hart is met ontydige droefheid vervuld. Oeze kan immers wel uir eene oorzaak, die ons onbekend behoort te blyven, voortvloeien ? Ik zal met hem vertrekken.  TREURSPEL. 47 trekken. Wy hoopen blymoedig weder te keeren. Dan zullen wy hem met Dorife zien trouwen. Wat kan een weinig uitftel van het genot van zaaken ons hinderen, wanneer het alleenelyk gefchikt is, om ons voor het genot zelf gefchikter te maaken ? Lucia. Zo Dorval Hechts geen ongeluk is bejegend, wil ik in de verborgenheid zyner oogmerken niet dringen. Zy kunnen even zo goed, even zo bondig zyn, als ik die wenfche... maar wat my zelve betreffe... myn vader, myndierbaare vader, laat my, dezen dag, echter vertrekken! Op dit oogenblik voel ik myn verlangen, dien aangaande, vergrooten. Ik heb den eerwaardigen Richard de redenen van myn verzoek en myn oogmerk geopenbaard. Ik zou u dezelven, zonder fchroom, hebben bekend gemaakt. .. maar zy moeiten, denk ik, op dezen dag, aan geen vader, door my zelve, verhaald worden. Richard ondertuffchen heeft dezelven ten laatften moeten goedkeuren. Hy is een man van ondervinding. Zyne goedkeuring is van gcwigt, althans voor een hart als het myne... Mag ik, myn vader, mag ik vertrekken en uwe liefde met my op reis nee* men ? Laat my gaan, al is het, dat Dorvals huwelyk dezen dag niet volbragt worde ! Eduard. Ik heb reeds beloofd, dat ik uw verzoek, hoe vreemd het my voorkome , niet wil affiaan ... maar, betrouwt gy my ook minder dan Richard ? Lucia,  43 DORVAL, Lucia, ( Op eene tedere wyze.) Gy bezit al myn betrouwen myn vader, 't Is uwe liefde, 'tis uwe tederheid, die ik ontzien hebbe. Eduard. Ik wil, ondanks myn voorneemen , den gcheelen taak myner toegeevendheid volbrengen. Gy kunt verzekerd zyn Richard, dat ik in uw beider verftandhoudingniet opzettelyk zal dringen, fchoon ik ü zulks ten halven, gedreigd hebbe.... maar, hoe wel ik uw verzoek gedooge Lucia, heb ik beilooten, u ook iets te verzoeken. Lucia. Elk verzoek van myn vader zal voor my zo eer. waerdig als een gebod zyn. E d u a r d , C tegen Richard ) Wilt gy zo goed zyn myn vriend, om Dorval van myne toeftemming te berichten en te zeggen, dat ik hem hier verwacht. VYFDE TOONEEL. Eduard, Lucia. (Zy gaan zitten.) Eduard. Gy weet wel Lucia, wie u, met myne toeftemming , ten huwelyk gevraagd heeft ? Lucia. Een man van verdienften myn vader, en wiens lot het daarom, waarfchynelyk, zal worden , eene Jong-  T R È U R SPÉL. 49 jongvrouwe van meer verdienften, dan ik bezit, te trouwen. Eduard. Dit kan nimmer zyn lot worden, zo lang hy ge* looft, dat gy alle vrouwen, in verdienften, overtreft. Heeft hy dit niet menigmaalen beleeden ? Lucia. Eene te dikwyls herhaalde onderftelling, hoe on* gegrond ook, Wordt, niet zelden,ten laatften,eene vaftftelling. Men gelooft gaerne wat men hoopt,en de hoop gaat gemeenelyk de grenfen haarer bepaaling te buiten. Eduard. Gy fchynt ü bevlytigd te hebben, óm de kunft, waar door men een minnaar geVoegelyk van de hand wyft, of tot het uitdenken van fterker aanzoeken tergt, te leeren. Lucia. Veel meer, waarde vader, om myn hart en oordeel aan de begrippen van een vader te onderwerpen. Eduard. Hier door gaat gy alle dochters in verdienften te boven. Lucia. Op die wyze Uittemunten, zal de ftandvaftige eerzucht van myn hart zyn; en zou ik dan niet mogen wenfchen, tot myn dood toe, eene dochter van 20 veele verdienften te blyven, zonder een minnaar gelegenheid te geeven,om,met den tyd, te ontdekP ken,  5 o DORVAL. ken , dat ik eene echtgenoote ware van mindere verdienften ? Eduard. Zweemt dit alles niet naar uitvluchten , Lucia? Zeg my voor de vuiil liever, of gy iemant anders, dan.... Lucia. Laat het my geoorloofd zyn, uwe vraag te beantwoorden, zonder die geheel uit te hooren! Ik heb zeer veel achting, voor den jongeling , mee wien gy verkiert my te verbinden. Hy is een perfoon van verdienften van zeer zeldzaame verdienften. Hier door kan ik hem, uit grond myner ziele, achten; maar, om hem tot myn echtgenoot te verkiezen, moeft ik hem eerft kunnen beminnen. Gaerne wilde ik zyne vriendin zyn... Zo ik een vriend moeft kiezen.... Eduard. Hoedanig moet toch het voorwerp uwer genegenheid zyn , indien hy , die zulk een voornaam voorwerp uwer achting is, dat uwer liefde niet zal kunnen worden! Ik wil echter, in geval van huwelyk , uw hart niet regeeren... Nog eens Lucia, indien iemant anders Lucia. Niets, niets myn dierbaar vader , wenfeh ik driftiger, dan alle myne dagen in uw gezelfchap en dat van Dorval te mogen doorbrengen: Dat, dunkt my, zal het hoogfte toppunt van geluk zyn, het welk ik in dit leeven, zynde die ik ben, kan hoo- pen  TREURSPEL. 5i pen te bereiken. Zulk een geluk is voor my eene te faamenftelling van duizend anderen. Eduard. Maar Dorval, hoewel ik myne toeftemming gegecven heb, om den dag van zyn huwelyk, eenige' weeken,te verfchuiven, zal toch eenmaal met Dorife trouwen, en deze wooning verlaaten. Ik zal niet lang dit tooneel der wisfelvalligheden befchouwen. Myne jaaren zyn merkelyk hooger dan de uwen. Waarfchyneiyk zal ik u, zeer veele jaaren te vooren , naar de eeuwige geweften vooruit gaan Van medegezellen te veranderen van eikanderen te gaan en weder by eikanderen te komen, zyn onaffcheidelyke omftandigheden van het tydelyk geluk. Lucia. Schoon Dorval , door zyn huwelyk , dit huis moet verlaaten, wy zullen echter, als gebuuren, kunnen leeven. De dood zal my genadig zyn myn vader, en u nog lang over het hoofd zien. Eduard. Zo gy dit alles onderftellen kunt, wat toch kan u dan dringen , om ons, dezen dag, te verlaaten ? Lucia. Heeft de verplichtende Richard u geene redenen ?... Eduard. Geenen, die my voldoen kunnen, indien ik dezelven ten ernftigfte wil in acht neemen. Althans zy kunnen my het vermoeden niet ontneemen, ^.dat D 2 uwe  5*- DORVAL. uwe verkiezing door een heimclyk drangmiddel —eenig verborgen oogmerk... Lucia. Och myn vader, laat toch geen achterdenken my van uwe tedere en vaderlyke genegenheid berooven! Daar ik u verzeker van myne onveranderlyke liefde en onderwerping, zo bidde ik u, eenige teegeevendheid te gebruiken aan myn ontevreden gemoed ! Eduard, Gy hebt dan voorgenomen, dezen dag, te vertrekken , gebruik van myne toegeevendheid te maaken, en myn verzoek te weigeren? L u c ia, (verlegen.) Welk verzoek toch, waarde vader, welk verzoek toch? Eduard. Den voorgeflagen minnaar te trouwen. Lucia. Ik kan hem niet trouwen, noch hoope geeven, om, ten eenigcn dage, de zyne te worden ; ten ware gy my alle uwe genegenheid wildet ontrekken, wanneer ik , in dit geval, tegens uwe inzichten opftondt. Eduard. En zo ik dat doen wilde, of liever , zo ik dat doen konde!... Lucia, {ernflig.') Dan zou ik hem trouwen ... maar te gelyk niets fter-  TREURSPEL. 53 fterkers wenfchen, dan dat de dag myner bruiloft ook myn fterfdag zyn mogte! Eduard. Plichtmaatige, deugdzaame Lucia, ik wil, ik zal u niet dwingen. Behoud uwe byzondere oogmerken zo lang in uw harte, tot dat gy het bekwaamen tyd oordeelt, om my dezelven te openbaaren. 't Is zo. Openhartigheid kan te ontydig zyn en is, als zodanig, niet zelden de bron van eenig wezenlyk verdriet. Alles aan den tyd verblyvende, verzoek ik u alleenelyk, den jongeling, nu en dan, het zy by de zufter myner vrouw, het zy, naderhand, hier, te hooren fpreeken, en, langs dien weg, de proel te neemen , of de gefteldheid van uw harte, ten zynen aanzien, ook zou kunnen veranderen. Onze harten hebben hunne nachten en dagen hunne vrolyke of nederflachtige tyden. Lucia. Dit alles zal wel te vergeeffch zyn; evenwel wil ik my hier in volkomen naar uwe verkiezing fchikken , maar laat toch die verkiezing niet ilrekken ten koften der vryheid van dien deugdzaamen minnaar! Laat hy met ons omgaan, zonder meer dan eene algemeene betrekking te hebben op uwe dochter! Geloof my, myn dierbaar vader, geloof my, myn hart is door een foort van kwellingen overrompeld, die eenige toegeevendheid verdienen. Ik zal, van dezelven bevryd zynde, te rug kceren, en u, op de hlymoedigfie wyze, de zuiverfte bewyzen trachten te gceven van onbepaalde onderwerping. D 3 2ES-  54 DORVAL. ZESDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorval. Dorval, (fchielyk en angfivallig.) Gy hebt my ontbooden myn vader! E d u a r p. Het is goed, dat gy komt Dorval... Ik wilde u goede reis wenfeherr. . . maar, hoe woeft is uwe houding! Uw gelaat toont genoeg,dat uw hart verre is van wel te vreden te zyn. Ik zou my over deze ontdekking niet weinig bekommeren , en 'er mogelyk,met allen ernft, op aandringen, datgy de redenen uwer ontevredenheid aan uw vader openbaarde, indien ik minder vertrouwen (lelde in de deugd van Richard en zyn vermogen op u. Wy hebben dikwyls zekere inzichten, zekere bedoelingen , die eigenlyker het oog van een toegcevend vriend dan een vader, hoe goed dezelve het ook met de belangen zyner kinderen voorhebbe, kunnen -verdraagen. Een vader Moot zich dikwyls aan iets dat een vriend nauwelyks gewaar wordt Uw verzoek ondertuilchen, om uw huwelyk met Dorife, eenige weeken, te verfchuiven ','en met Richard een weinig rond te zwerven, heb ik toegedaan in die verwachtiug, dat gy fpoedig te rug keeren' en blymoediger vertooning zult maaken, dan we, federt weinige uuren, is geworden, en te gelyk begeerig, om een zo beminnelyk en verdienftelyk voorwerp, naar myn vermogen, voor allen onheil te befchermen, voel ik een heimelyken aandrang in myn hart, om Dorife te zien werken ten behoeven van die edele jongvrouw. Gy hebt haar, zints weinigen tyd, leeren kennen, en echter lang genoeg, om te kunnen befluiten, dat zy een recht heeft op de achting van de befte haarer kunne. Geef my vryheid, waarde Dorife , u te bidden, den  94 D O R *F A L. den toefiand van Lucia te onderzoeken. «— Laai ik u aan haar vertrek brengen. Zy zal u mogelyk bekend maaken, wat 'er tufichen haar en Dorval gebeurd is. Poog haar te trooften en raad te geeven. Ik zal Eduard trachten te fpreeken, en zyn gezag, ten behoeven van Dorval, te hulp roepen, indien ik den jongeling niet kan noodzaaken, my te volgen, op den aandrang myner vriendfchap. Dorise. Breng my waar het u gevalt. Myne verwarring vermeerdert, en ik ben nimmer blinder geweeft voor eenig geval ter waereld, dan voor den toeftand van Dorval.... Maar Lucia... zal zy het geene indringende, geene onbefchaafde vryheid noemen, indien ik haar onverhoeds en ongevraagd myne dienften, onkundig voor zich zelve tot wat einde, kome aanbieden. Richard. ^ Zo dat al plaats hadde, een hart, als dat van Dorife , zal, met medelydende toegeevendheid, verwytingen ontfangen kunnen, die altyd tot eer (trekken eener bezorgde en tydige vriendfchap. Einde van het Derde Bedryf. VIER-  TREURSPEL. 95 VIERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL Eduard, (alleen.) H oe raadfelachtig komen my de ontmoetingen van dezen dag voor, en hoe lydelyk gedraag ik my, ondanks my zeiven, in zaaken en voorvallen, die alleenelyk moeften gaande gemaakt worden door myne bewerking! Dorval, Lucia, Dorife, Richard en alle myne huisgenooten fchynen my opzettelyk buiten den kring der onderlinge werkzaamheden te fluiten. Wat zal ik denken? Wat behoore ik te giflen? Handelingen, die met omzichtigheid bedekt worden, brengen zeldzaam, onder het geleide der rechtvaerdigheid , haare gevolgen te voorfchyn. Zouden 'er onder dit dak, waar de deugd, zo veele jaaren onafgebrooken, haare altaaren <*ehad heeft, zouden onder dit dakbedriegelyke en geveinsde gemoederen neftelen? Zou het geluk aan deze wooning den rug wenden, en zouden myne rampen met de nederlaag der huiffelyke deugden een begin neemen? Zou ik flangen in myne borft koefleren en gedrochten plaats geeven aan myne onzondige maaltyden ? Zou men my, kuflènde, verraaden, en my, die voor myne weldaaden geen loon wacht, met regtftreekfche ondankbaarheid willen vergelden? Schroomvalligheid verzelt myne gillingen, 't Is of myn boezem met jammerende  • c6 DORVAL. geleigeesten vervuld is. Althans is myn hart van akelige en tevens onbekende voorfpellingen bezwangerd. Zyn 'er ook profeeten van weeën en onheilen in een geweeten te vinden, dat de ftem der deugd gehoorzaamt, en, op het eerfte teken van misdaadigen toeleg, ter befcherming zyner reinheid, gereed TWEEDE TOONEEL. Eduard, Richard. Richard, (verlegen.) Indien ik eenig hinder . . . Eduard. Gy komt ten rechten tyd, Richard, om my te toonen, of gy waarelyk myn vriend zyt. Richard. Ik heb u gezocht, edelmoedig weldoener, en men berichtte my, dat gy uitgegaan waart, om Dorife te fpreeken, die~. . . Eduard. Hoewel ik, met dat oogmerk uitging, heb ik echter het zelve niet kunnen uitvoeren; en dit vermeerdert de verwarringen van geeft, waar in ik my tegenswoordig bevinde , en welken ik te vooren nimmer gekend heb. Ik heb my eenigen tyd, ter ftille overweeging, afgezonderd. Alles fchynt faamen te vloeien, om my in een ftroom van vermoe. dens te brengen, die, terwyl zy myn verftand be- ne-  TREURSPEL. 97 hevelen, myn hart echter onbekende en yffélyke bekommeringen aanjaagen. Dorval fchynt niet alleen van al die weltevreedenheid en blymoedigheid ontbloot,die, voor weinig tyd, zo veel deel hadden in de bevalligheid zyner onopfpraakelyke jeugd; maar zyn gemoed fchynt door angften gejaagd te worden, die hem onbevallig maaken, en het hart zynes vaders verfcheuren. Een enkel opflag zyner oogen heeft my doen fidderen . . . Dezen fchok van ontroering heb ik voor hem bedekt gehouden. Lucia, met alle haare tederheid en onderwerping, brengE my in vermoeden ,dat zy iet roekeloos en ftoutmoedigs voorheeft , 't welk een fchadelyken invloed zou kunnen hebben op de tederfte deelen van vriendfchap en liefde, die tuffchen haar en my zo lang, onafgebroken, beftaan hebben. Aan het huis van Dorife komende, werdt my bericht, dat zy naar deze wooning gegaan was, om Dorval te fpreeken. Fanny , heeft my , voor weinige oogen* blikken, verhaald, dat gy jongvrouwe Dorife in het vertrek van Lucia, die, volgens haar zeggen, ongemeen bedrukt en ontroerd is , gebragt hebt. Ik heb my in de kamer van Dorval begeeven Hy zat aan zyn fchryftafel ftondt, zo dra ik inkwam , terftond op — liep naar my toe — viel my om den hals en weende bitterlyk, zelfs, 't geen ik hem nimmer heb hooren doen,bord. hy uit in luide fnikken en zuchten. Hy kufte myne handen en bcfproeide ze met zyne traanen, my, met afgebroken woorden, biddende, hem alleen te laaten. Ik wilde G hem  08 DORVAL. hem genoegen geeven en ging heen. Wat moet ik van dit alles denken, Richard ? Uwe achterhoudendheid vermeerdert myne onruft Gy hebt gewild, dat ik de voltrekking van Dorvals huwelyk met Dorife zou opfchorten , en u verlof geeven, om met hem . . . R I c n A r T). Ga niet voort, dierbaar en edelmoedig weldoener, ga niet voort. Eene noodzaakelyke opvolging van voorvallen , die eikanderen verwekken,, zou u mogelyk minder verwarren, indien u derzei ver oorfprong bekend ware, Ik zou, ten uwen aanzien, de vriendfchap gefchonden en my fchuldig gemaakt hebben aan ondankbaarheid en het verzuimen myner plichten , indien ik u, uit eenig ander beginzel, achterhoudend en bedekt hadde behandeld, dan om u voor kwel. lin gen te behoeden, die ik my vleide te zullen verhinderen, door de beroerde bron, waaruit zy voort zouden vloeien, te (lillen. Eduard. Vriendfchap, Richard , is gemeenelyk nergens onbedachtzaamer in, dan in openhartigheid. Ik wil zeggen , dat een wezenlyk vriend, ten aanzien van vriendelyke bekommering, zynen poft wel kan waarneemen, al ltrekt zich die bekommering niet zo verre uit, dat zy, de openhartigheid verbannende, den fchyn der vriendfchap daar door verflapt. Richard. Zyt gy vergeeten myn heer, dat de gryze Richard , ook de vriend is van den jeugdigen Dorval? Ed u-  TREÜRSPÈL. op E d u a r d, Ten koften van myn hare en deszelfs blyde gerustheid ? Richard. Neen; ter bewaaring ter onderfteuning van die geruftheid, die my dierbaarer is en altyd zyn zal,, dan myn leeven. Eduard. Zullen dan alle de geheimen en bedektheden niet haafl ophouden ? Waarom ontftrikt gy de verwarringen niet? Waarom begeeft gy u niet op de reizë met Dorval? Waarom zie ik Lucia niet vertrekken? Ik heb immers aan haar en aan Dorval vryheid gegeeven. Richard. Indien dit alles van my afhing . . • . DERDE TOONEEL. Eduard, R i c h a r Dj Lucia. Lucia, (driftig kopende in de armen1 van Eduard.) ó Myn vader —- myn vader ! verberg — ö Verberg uwe ongelukkige dochter!.. Laat de rampzalige Lucia zich zelve ontvluchten in uwe armen! {omziende!) Daar komt zy . . Zy vervolgt my —- Verberg my myn dierbaar vader! .. . Ga Edü-  ïoo DORVAL, Eduard. Wat is u overgekomen ? Wat is u wedervaaren ? — Waarom zyt gy zo buiten u zelve — zo beroerd Lucia? — Wie vervolgt u? Lucia, (hem blyvende vafïbouden.) Dorife - te gedienflige Dorife!— haar medelyden, haare vriendfchap doen my'thart breeken. Ik ben haar ontvlooden,.. Zou haare nieuwsgierige bekommering my wel tot in uwe armen navolgen? Bedek my voor haare oogen , ó myn vader! Zy wil my niet gelooven, nu ik haar gezeid hebbe, dat zy myne fterkfte vyandin zyn moet. . . Zy moet die zyn ? Eduard. Wonderbaarelyke, hoewel mogelyk,zeer natuurlyke gevolgen van onbedachtzaame beiluuringen! {Tegen Richard.) Ga Richard, laat Lucia eenige oogenblikken met my alleen. Poog Dorife van ons aftehou- den . . . VIERDE TOONEEL Eduard, Lucia. Eduard. Bepaal uwe ontroering — zet u neder lieve Lucia. Hoe ziet gy zo angftvallig in't rond? Hoe wild ftaan uwe oogen ? L «7-  TREURSPEL. 101 L u g i a. Ziet ons niemant? — Hoort ons niemant? Zya wy alleen ? . . . . (driftig ) Zou ik in uwe tegenwoordigheid zitten, ik, die eene nieuvve,maar onverniydbaare, misdaad begaan hebbe, door my in uwe armen te werpen ? in uwe armen myn vader, die my tot eene fchuilplaats, waar aan de zondige Luda geen deel mag hebben, echter moeten verftrekken, zo ik niet in de uiterile wanhoop zal wegzinken. Ik val u te voet . . . laat Lucia uwe ontferming , op haare kniè'n van u afbidden ! . . Heb medoogen, waarde vader, heb mededoogen, met uwe rampzalige dochter rampzalig door haare geboorte — door Dorval en zich zelve! Eduard. Sta op Lucia. Lucia. Zo ik u niet fchier onvergeeffelyk beledigd en my zelve myne eigene opmerking onwaerdig gemaakt hadde, zou ik opftaan. Eduard. Ik wil u, zo gy geknield blyft, niet te woord öaan. (beweeging maakcnde als ofhy wil been gaan ) Lucia. ó Myn vader ó myn dierbaar vader zo gy heen gaat — zo gy uwe Lucia hier laat leggen p— indien zy den eenigflen mensch, tegens wien zy G 3 nog  rea DORVAL nog durft zeggen, waar in haare misdaad beftaae, moet miflèn, wat zal 'er dan van de rampzalige Lupa worden ? Och myn vader - dierbaar man dierbaar man, verlaat my toch niet! Eduard, (haar opbeurende.) Gy moet opftaan zet u hier neder. Ik zal by u zitten. Haal adem , Lucia. Kunt gy ergens veiliger zyn, dan in myne armen?. . Lucia. Neen myn vader! Eduard. Maak my geen onkundig deelgenoot uwer bekommeringen. Openbaar my wat 'er in uw hart omgaat — wat u zo geweldig flingert en die geneugtens ontrooft, buiten welken geen tydelyk geluk beftaan kan ? Lucia. Ik zal, waarde vader, ik zal u in geene onzekerheid laaten , nu wy alleen zyn nu ons niemant zal hooren. Deze dag is voor uwe Lucia een dag van verfchrikking ... Ik moeft Dorval fpreeken — Ik moest hem alleen fpreeken, om ongelukkig te worden. Ik moest in de tegens- woordigheid van een broeder verfchynen, om, ondanks my z-lve, te leercn wenfchen, dat de naam van broeder my nimmer ware bekend geweeft. Och myn vader! . . Eduard. Kom ter zaak, Lucia, Hoe angftvaiüg maaken my deze omwegen! L t*r  TREURSPEL. 103 Lucia. Eene onbekende genegenheid , (rampzalige genegenheid, gelyk die van achteren mag genoemd worden) dcedc my met treurigheid aan dezen dag , als het tydftip , waarop Dorval de gemaal van Dorife zou worden , gedenken. Myn hart kon niet toeflaan, dat Dorval eene verbindenis met Dorife zou aangaan. Niets verzuimde ik, om my van de onrechevaerdighcid, welke myn hart pleegde, te overtuigen ; maar vruchteloos. Hoe meer ik myn hart befchuldigde, hoe fterker deszelfs tederheid voor dien ongelukkigen broeder fcheen te worden Hierom befloot ik, onder uwe bewilliging, deze wooning te verlaaten , en elders my te leeren getroorten, wat myne oogen onbekwaam waren hier te befchouwen. Ik riep de voerfpraak van Richard te hulpe en gy gaaft my , op zyne aanraading, ook gehoor . . . Ongelukkig werdt het uwe verkiezing, my alleen te laaten met Dorval. Toen was het,'dat ik, de natuur myner genegenheid onkundig', my zelve verried. Ik gaf hem , zonder bewimpeling, en veel fterker dan ik immer te vooren gedaan had , te kennen, dat ik voor niemant ter waereld eene liefde, zo zonderling teder als voor hem, gewaar werd. Zulke eene belydenis deedt hem Adderen. Hy verklaarde zyne,door my den aart van myne liefde te openbaaren. Bioedfchendig noemde hy onze onderlinge betrekking en verliet my, door verfchrikking buiten my zelve gebragt, in de nkerfte woede. De vermogens van myn geeft weG 4 d§f  ïö4 DORFJL. der krygende , zocht ik Dorval. Hy wag weg — Ik poogde my voor het oog van een ieder teverfcbuüen, maar een geftadig verwyt der gehoonde natuur fcheen my, waar ik my verbergde, te volgen. Gy, dachtmy.deedt uwe Lucia vervloekingen hooren, die my ontzagchelyker voorkwamen dan een Ieger van vyanden. Ik geraakte in vreeze, wanhoop en onbefcbryfbaare verwarring, en niettegenftaande ik uwe vervloekingen meende te hooren, wenfchte ik naar niemant anders dan u . .. Ik maakte my gereed — ik wilde u opzoeken u te voet vallen - om genade en ontferming aanroepen, toen Dorife,met open armen,naar my toekwam, my, ondanks myne onheuiTche ontworftelingen , omhelsde, en, met traanen in haare oogen, imeekte, dat ik' haar toch wilde openbaaren, door welke kwellingen myn gemoed ontroerd was Ik heb my uit haare roedeiydende armen gerukt en in de uwen geworpen. (knielende,') Ja in uwe armen myn vader... Zeg gy, zeg gy wat 'er van de rampzalige Lucia zal worden - wat zy doen waar zy vluchten moet, om haare verdiende ftraffen te ontvluchten en u voor fchande te beveiligen ! Spreek over haar een vonnis uit van ontferming! 'tZal genade zyn, zo gy haar kunt doen fterven.. . . Eduard. Sta op Lucia gy hebt niets misdreeven ik  TREURSPEL. 105 ik ben ftraffchuldig. Uwe drift voor Dorval brengt my myne dwaasheid , welke ik voor een wonderlyk beleid hield, te binnen. Lucia. Gy zyt het myn vader, die my geduldig hebt kunnen aanhooren en vry (preekt! Eduard. Met recht Lucia; maar noem my geen vader. Lucia, (fchreiende.) Geen vader? Hoe! geen vader! geen vader! Eduard. Zo ik u dit vroeger gezeid had, zou ik u alle uwe bekommeringen befpaard hebben. (zuchtende.') Neen de wysheid des hemels heeft de zorgvuldige overleggingen van een menfch niet noodig , om wel te doen. Zy verydelt ze en verbryfelt ze in het oogenblik, dat zy fchynen voltooid te zullen worden . , . VYFDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Fanny. F a n n y. Men kan jongvrouwe Dorife niet wederhouden myn heer. Zy wil Lucia fpreeken. Te vergeeffch zoekt haar Richard te beletten. ... Eduard. Laat zy hier komen Richard moge ook komen. Ik heb beide te fpreeken. G 5 ZES-  icS DORVAL ZESDE TOONEEL. Eduard, Lucia. Lucia. Mag ik u geen vader noemen! Ben ik, op eenmaal, in den uiterilen zin, ongelukkig! E d u a r n. Gy zoudt zodanig zyn moeten Lucia, zo ik u dat fchadu wachiig voorrecht niet konde betwiften. Dat ik deze uitkomft van zaaken niet vroeger gezien hebbe, doet my met recht befluiten , dat te groote verbeelding van myne zorgvuldigheid de oogen van myn verftand heefc beneveld. Gy zyt rechtvaerdig en Dorval is onfchuldig — ik Lucia, ben te veroordeelen. ZEVENDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorise, Richard. Dorise, (ritst drift naar Lucia gaande.) Zo ik u beledigd hebbe , vergeef het my! ., Waarom ontvlucht gy Dorife ? . . Lucia. Om u het hart niet te verfcheuren — om niet van fchaauue voor uwe oogen te fterven ■ Och Dorife ! - • Myne onzekerheid is merkelyk vermeerderd — Ik ben ongelukkiger geworden, feden ik uit uwe armen gevlucht ben ..,  TREURSPEL. 10? Dorise, Uw onheil is een werk der verbeelding, 't Kunnen geene ongelukkigen zyn, die de armen van Dorife ontvluchten. . .. Maar zo ik u misdaan hebbe? . . Lucia. Ik was minder ongelukkig, indien ik u niet had moeten beledigen. Eduard, (naar Dorife gaande ) Waarde Dorife, vergeef het my, zo ik u ernftig afvraage, wat u, op dezen gedenkwaerdigen dag, zo onverwacht in myne wooning gevoerd heeft ? Dorise. Dankbaarheid , befte der mannen, en vriendfchap. Beide , gelykerhand werkende , hebben van myn hart kunnen maaken al 't geen zy wilden. Dorval meende my re beledigen, door een gedrag, zo rechtfehapen en eerelyk, dat het, in tegendeel, myne verwondering en dankbaarheid heeft kunnen verwekken. Hoe verdienftelyk zyn de harten, die de vermomming , waar door zy zich uit zekere zwaarigheden zouden kunnen redden, verfoeien! Ik heb Dorval de ziel eener vriendin toegewyd, toen hy ophieldt myn minnaar te wezen. Hy gaf my van zyne verandering edelmoedig bericht. Ik heb hem gaerne aan eene andere vrouw willen afftaan, hoewel 't my onbekend ware , wie zy is, die hem heeft kunnen overwinnen... Om hem voor zyne openhartigheid te danken om hem myne vriendfchap aan te bieden de zyne te verwer- ven,,  ïo8 DORVAL. ven , en den poft van eene raadgeevendc vriendin waarteneemen , kwam ik hier ! Tot myne fmarte niet minder dan verbaazing, vond ik Dorval in de uiterite onrroering Op aanraading van den braaven Richard, heb ik de zufter in de vriendfchap, welke ik den broeder toedroeg, willen doen deelen. En ik hoop ik wenfch nog, dat zy beide zullen be- weegd worden, om Dorife voor 't geen zy zyn wil te erkennen. Nu weet gy . . . Eduard. Ik weet genoeg, om u te verzekeren,dat ikmy, ne verwondering over uw verheven carafter nimmer te veel zal kunnen uitbreiden . . . maar , nademaal u Dorval van zyne verandering bericht heeft, nademaal het u bewuil is, hoedanig, dat aangaande, zyn lot is, zoudt gy waarelyk bekwaam zyn, een man af te ftaan , dien de grootmoedige Dorife toch nimmer haare hand kon fchenken, zonder hem te beminnen. Dorise. Harten, als het myne, kunnen wel om vrienden, maar nimmer om minnaars verlegen zyn. Myne liefde voor Dorval, federt ik hem van uwe hand, als een toekomend gemaal, ontfing, was fterk, maar tevens heilig. Niets, geene verandering dierhalven heeft die liefde kunnen verbreeken. Dat Dorval eene echtgenoote naar den fmaak zyner zinnen verkieze, ik zal hem die nooit betwiften, nooit benyden, zo hy de minder inneemende Dorife alleenelyk als vriendin — als zufter kan blyven beminnen. L ih  TREURSPEL. iop Lucia. Och Dorife t Dorise. En zo ckc plaats vinde, dan zyn 'er nog zaaken, die myna aan't harte liggen, en door wel ken te verwerven , myn tydelyk geluk voltooid is. Dezen hangen van u af, edelmoedige Eduard. Eduard. Van my Dorife! en welken zyn die ? Dorise. Dat ik , onafgebroken, uwe opmerking, uwe vriendfchap moge behouden. Tracht Dorval, zo 't u mogelyk zy, in het bezit van die vrouw te ftellen, welke hy boven anderen bemint. Zo gy dit toe» ftaat, dan is Dorife gelukkig. Lucia, (zeer ontroerd.') 6 Myn God! Dorval zou de man worden van haar, die hy bemint! . . Eduard. Dorife! myne vriendfchap zal alle haare waarde van uwe voortreffelykhedea ontleenen. Noit zal dezelve ophouden — noit verkoelen. Indien 'er niet eene wonderbaarelyke noodlottigheid, tegens alle vermeetele aanflagen, welken ik, voor veeIe jaaren reeds , gemaakt had, aanliep , ik zou Dorval, uit hoofde zyner verandering ten uwen aanzien, verfoeien. Dorise. Gy zoudt hem moeten rechtvaerdigen myn heer, want zyne verandering kan nimmer het voortbreng- fel  IIÓ DORVAL fel van wispelturigheid zyn , doordien de deugde'* lykheidvan zyn hare, zo lang ik hem gekend hebbe „ op twee fterke zuilen gebouwd fcheen, op Godsdienft naamelyk en eer, de gedaante zyner verandering mogt dan ook zo vreemd fchynen als zy konde. Eduard. Het wordt tyd Dorife — het wordt tyd Richard ' het wordt tyd Lucia, dat ik den mom afleg- ge .. . Lucia is uwe medeminnaares Dorife i D o r i s e, (met verbaazmg.) Lucia! Lucia, (met ontroering.) Ik rampzalige . . . Eduard. En gy hebt dit zekerlyk geweeten Richard en voor my verborgen? Richard. Uit dat beginfel edelmoedig weldoener, om de ruft van uw hart te bevvaaren, met die pooging, om dat van Dorval te veranderen. Eduard» Voor eenige oogenblikken — voor dat ikLucia's belydenis aanhoorde, hield ik u van ontrouw verdacht; maar nu, nu erkenneik uwe achterhoudendheid voor eene fpreekende daad van vriendfchap. Gy Lucia, durft gy nogmaals uwe liefde voor Dorval belyden? . . Lucia, (zich in de armen van Dorife werpende ) Verberg my, o verberg my Dorife! Edu»  TREURSPEL m Eduard, (tegens Dorife.) Zoudt gy Dorval aan Lucia kunnen afftaan ? D o r. i 2 e. Gy doet my Adderen . . . Hoe billyk was de verwoedheid van Dorval! Richard. Met hoe groote befadigdheid Ipreekt de befte der mannen van een gruwel! . , Hier fchuik eene verborgenheid onder. Dorise. Zonder twyflèl. Eduard. Schep moed Lucia, en beef niet Dorife. Gelyk my de natuur vader maakte van Dorval , zo gaf de vriendfchap alleenelyk Eduard aan Lucia tot een vader. Richard, (in vervoering en Eduard by de band neemende.) Dat u alle de machten des hemels beloonen! —Laat my heen gaan — laat ik Dorval opzoeken — de bloedende wonden van zyn hart geneezen en hem op eenmaal! . . Eduard, (hem wederhoudende.) Vertoef vuurige, driftige vriend vertoef en laat my uitfpreeken. Lucia, (zich uit de armen van Dorife rukkende, en voor de voeten van Eduard werpende.) Laat het my vry ftaan, u te mogen aanbidden, zo  na DORVAL zo aanbidding met verwarring van denkbeelden km gepaard gaan ... Eduard, (baar opbeurende ) Gy moet u befadigen Lucia. Ik wil, op dit oogenblik , myn gemoed van een lang gekoefterd geheim ontladen, en u allen, zo ik zal kunnen, gelukkig maaken ... Ik was met de bezitting van een der bede vrienden, die ooit op het tooneel der waereld zyn verfcheenen, in de eerde jaaren myner jongelingfchap , bevoorrecht. Onze vriendfchap bleef ongefchonden, en wel in wederwille van zeer veeIe bekommeringen en beletfelen. Niet lang na dat ik my in den echt hadde begeeven, tradtdeze myn makker en vriend in het huwelyk. De geneugtens van zyn echt waren zeer bepaald, en hy llierf weinige maanden na deszelfs voltrekking, laatende zyne echtgenoote zwanger en in zeer bekrompen omdandigheden na. De dood nam dien beminnelyken menfch uit myne oogen: maar was niet derk genoeg, om hem uit myn hart en geheugen te rukken. Zo zegepraalt de vriendfchap over de geweldigde vyanden. Kort na zyn overlyden, bragt de bedroefde weduw Lucia ter waereld, en dierf, weinige dagen na dat zy eene zo beminnelyke dochter gebaard hadt. Toen was het, dat myne vriendfchap, in alle haare gevoeligheden geraakt, een bewys wilde geeven van haare wezenlyke natuur. Zy dreef my naar het ouderloos en hulpeloos kind verwekte eene vadcrlyke betrekking in myn hart tot het zelve, en ik nam Lucia van onder de oogen haa-  TREURSPEL. 113 jfiaarer vaderlyke vyanden, die fterk ia getal waren, Itoutmoedig weg. Myne echtgenoote was op dien tyd moeder geworden van een tweeden zoon, dien de hemel, op den zesden dag na Lucia's geboorte, door den dood, wegvoerde in betere geweften, dan dezen. Kunt gy het gelooven Lucia, dat het deze myne beminnelyke echtgenoote geweeft is, die u, uit de armen myner vriendfchap, in de haaren onding* en dat voedzel uit haaren gulhartigen boezem, aanboodt,'t welk de natuur voor den jongge* ftorven broeder van Dorval bereid hadr? Gy zyt met Dorval, hoewel niet onder het zelve hart ge* draagen, aan den zelfden boezem opgevoed. Ondertusfehen bragt ik de bewyzen uwer eigenlyke geboorte in orde en heb dezelven, nevens al 't geen u, dien aangaande, verder betreft, zorgvuldig bewaard. Het een en ander zal ik u,welhaaft, ter hand itellen. Drie jaaren na dit voorval, verloor ik de vrouw van myn hart, die my, als of myne vriendfchap niet fterk genoeg zou fpreeken, met dervende lippen, beval, u, als haar eigen kind, te blyven beminnen. Gy weet Lucia, in hoe verre ik aan dat dierbaar bevel hebbe gehoorzaamd. Toen dit alles voorviel woonde ik niet in dezen landdreek Ik ben, kort na het overlyden myner echtgenoote , herwaard getrokken, en gaf Lucia aan een der deugdzaamde bloedvrienden myner vrouw, ter opvoeding, over. Myne voorwending en onafgebroken bezorgd* heid voor de dochter mynes vriends gaven my, welhaad, den naam en den fchyn van vader. En ik H weej  H4 DORVAL. weet niet, of my wel immer eene eenige zaak zo o verhinderd en onbelemmerd gelukt is , als het doordryven van deze vermomming. Ik leerde en ik droeg zorge, dat men Dorvals hart eene zufter leerde verwachten en lief hebben, 't Was myn oogmerk niet, u op te brengen tot eene echtgenoote voor dien eenigen zoon. Myn hart hadt uitgebreide bedoeling, en, om daar aan te voldoen, heb ik Lucia en Dorval, zedert derzei ver kindsheid, van eikanderen willen afzonderen. Eenigermaate aan het geflachtvan Dorife vermaagfchapt,'t welk geen aanzienelyk deel hadt in de voorrechten van rykdommen , en, nademaal ik, in eene overvloedige maate, met tydelyke bezittingen voorzien was, poogde ik een huwelyk tusfchen Dorval en Dorife te verwekken , om, langs dien weg, dat gedeelte van myn maagfchap, zo veel ik zou kunnen, gelukkig te maaken; en u Lucia, u wenfchte ik de vrouw van een jongeling te zien worden, die, van voornaamen huize afkomftig, by gebrek van goederen, dien graad van geluk niet kon beklimmen, tot weikeu ik hem zocht op te voeren, door hem met u te zien trouwen, en van mynen overvloed een gedeelte tot een bruidfchat te fchenken ... maar hoe onverhoeds heeft de wysheid des hemels dezen toeleg omgekeerd, en my, die de voorzienigheid in de hand meende te werken , baarblykelyk myne werkzaamheid in dezen verbooden! Ik wil gehoorzaamen, en den loop der voorvallen afwachten. D o-  TREURSPEL. ti§ Dorise, (met een foort van verrukking.') Zulk eene fchildery van uw character ontbrak ons 4 edelmoedige Eduard,om te belyden , datookdeugdelyke volmaaktheid het deel van een flerffelyk fchepzel zyn kan. Lucia. Verwondering, dankbaarheid en bekommering maaken my onbekwaam. . .. Eduard, (Lucia de hand geevende.) Ik wil eenige oogenblikken met u alleen gaan * Lucia, Gy moet myne wooning niet verlaaten Dorife. Laat u Richard naar het vertrek van Lucia, of waar het u zal behaagen , geleiden, Ik zal u, onmiddelyk naar myn onderhoud met Lucia , opzoeken* (Tegens Richard.) Geef nog niets aan Dorval te kennen. Laaten wy ons eerft befadigen, om des te bekwaamer te zyn ter geruftftelling van zyn ontroerd hart. Einde van het Vierde Bedryf. Ha V Y F-  il6 DOR VAL VYFDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Lucia, Richard. Lucia. *ZjO verwisfeit de grootmoedige Eduard telkens het een voor het ander voorwerp, om zyne welwenfchende ziel, door de uitoeffening van onderfeheiden weldaaden, werkzaam te houden. Nauwelyks verliet ik zyne armen, of hy ontfing Dorife in dezelven, zekerlyk, om haar, zo wel als my, nieuwe blyken van de voortreffelykheid zyner ziele te te geeven. Op den wyden aardbodem, dunkt my', kan 'er geen menfch, die hem in welwillen en weldoen evenaart , worden aangetroffen. Van myne geboorte af was ik de gunftelinge van dien verheven menfch ... De hemel geeve, dat ik my deze onderfcheiding toch nimmer onwaardig maake! . . Hoe groot ondertuffchen is myne verplichting! Wie zou zich den naam en ftaat van wees kunnen beklaagen, die, gelyk ik, by de geboorte zo uitmuntend een befchermer tot vader ontfing ? .. Dan hoe beweldaadigd — hoe gelukkig ik my, uit dien hoofde, moet achten , daar blyft in myn harte eene angftvalligheid over, die ik niet kenne en niet in ftaat ben te overwinnen... Ik bemin Dorval, ik vind geene reden meer, om my dier belydeniffe te fchaa-  TREURSPEL, 117 fchaamen. Eduard heeft my verlof gegeeven, om zyn zoon te beminnen, en hy dringt zelfwaan op eene fpoedige voltrekking van dien echt. 't Is zyn welgevallen geweest , my myne ouderen te noemen. Een bundel papieren heeft die uitneemende vriend my ter hand gefield. Zy betreffen mynen ouderen en my. Ik zal die leezen, wanneer ik bedaard ben. Tegenswoordig ben ik te onrustig — te onbekend aan my zelve. Myn hart is geheel ontroerd. Eene uitkomft, die ik niet voorzien — die ik niet kon hoopen, heeft hetzelve een geweldigen fchok toegebragt. Waarlyk, het geluk, hoe zeer wy 't wenfchen, heeft ook zyne verfchrikkingen. Zyne beroeringen zyn niet min zeker —- niet min geweldig dan die van onheil. Ik ben Eduard, een- en andermaal , te voet gevallen. Myne traanen hebben zyne handen en voeten befproeid ... Och myn vriend! hoe angftvallig ben ik! Iet onzekers fchynt my te jaagen. Myn hart wil niet (til liggen. Zyne kloppingen belemmeren telkens myne ademhaaling .. . Waar of Dorval toch is ?. . Waar blyft hy ?... Dorval! o Dorval! myn vriend! . . ö Indien hy wist wat ik gevoele, hy zou niet vertoeven. Zynen wege ben ik nimmer zo bekommerd geweest . . . Vergeef braave gryzaard, vergeef myne verwarring!.. Heb medelyden met myne bekommering, mogelyk eene zeer ontydige! Richard. Buiten allen twyffel, waardfte Jongvrouw, moeien wy uwe bekommering voor ontydig aanmerH 3 ken  n8 DORVAL ken . . . ondertusfchen wenschte ik wel , dat my niet verbooden ware , Dorval te fpreeken . . . Indien ik hem alleenlyk een half woord had mo^en zeggen . . . Lucia. Hy verliet my, zo uitgelaaten zo vol woede .,. Zyne eerlyke ziel was in een vuur van verhitting , dat ik nooit wenfch weder gewaar te worden. Richard. Ik heb hemden geheelen dag niet bedaard gezien. Een hart als het zyne erkent de minfimisdaadige bevatting voor eene ftrafbaare overtreeding. Lucia. Gy kunt u niet verbeelden, hoe fterk ik verlange, om eenige kalmte te zien heerfchen in diegroote ziel. Gelooft gy niet, dat ik fterk en tederlyk van hem bemind worde ? Richard. Zyne onruft — zyne woede en de onzekerheid, waar in zich zyn hart en verftand bevindt, zouden minder fterk en gemakkelyker te veranderen zyn, indien zyne liefde voor u minder fterk — minder onverzettelyk was... Indien gy hem, in zyne bloeienfle jeugd, gekend hadt, gy zoudt geene verzekering dit aangaande behoeven Hy was altyd te vreden — altydblymoedig — nooit grillig — nooit gemelyk — Van dat hy opftondt, tot dat hy zich te ruft begaf, onderging, in gezonde dagen, zyn hart noch gelaat eenige verandering, Om uwen wil om dat hy  TREURSPEL. 119 hy u boven alle vrouwen beminde, fcheen hy te ontaarden .. . Zou hy, meent gy, een voorwerp als Dorife, door eene hartstocht, minder fterk dan zyne liefde voor u, waardfte jongvrouw, gedreeven, kunnen opofferen ? Lucia. Die opoffering ftaat my, in de daad, zeer duur. Zy fchokt niet weinig de vooruitzichten myner liefde , in het nafpooren haarer geneugtens. Dorife aan Lucia te worden opgeofferd ! Hoe vernedert my deze bedenking} Zo ik my zelve wel kenne, hoe onrechrvaerdig is dan deze opoffering! Richard. Onslot, ons hart en onze wil zyn machten, die vry, die onbepaald zyn, die op zich zei ven ftaan.en geene rekenfchap aan eikanderen behoeven te geeven. Elk heeft zyn taak-elk zyn dagwerk. Wy zouden minder redelyk zyn, indien ons hart van ons lot, onze wil van die beide af hing - indien zy allen den zelfden lyn trekken - den zelfden weg gaan moesten. Dorife fchynt haar fegel aan deze waarheid te hangen. Zy zal den minnaar in Dorval gaerne aan u afftaah, wanneer zy, in Lucia's gemaal, een haarer dierbaarfte vrienden mag blyven bezitten. Zo verheft zy de gevoelens van haar edelen geeft boven de min fterke verbeelding haarer zinnen, en geeft, op die wyze, aan Dorval de verpande vryheid te rug. Zy befchouwt zich zelve als een noodzaakelyk offer, omdat zy het hart van Dorval onafhangelyk befchouwt en reghtvaerdigt dus zyne verandering. H 4 Laac  ISO DORVAL Laat u dien aangaande toch niets bekommeren. Verwonder u over Dorife en bemin haar. Zy bebouwt haare verdienften, en gy hebt de uwen. Lucia. Haare verdienften zyn het, die myne liefde voor haar met een foort van eerbied vermengen en my diep vernederen .. . ö Richard hoe zyn de tyden en omftandigheden veranderd!.. Met hoe groote verwondering moet ik op al het voorleeden en het voorgevallen van dezen dag te rug zien! Ik, eene ouderlooze, uit een droom van geluk beide en ongeluk wakker geroepen, fchyn dezen dag te moeten beleeven, om twee dierbaare panden, onder eene min gelukkige gedaante aan myne verbeelding ontrukt, in hunne eigenlyke en meer gelukkige gedaante, in de daad, weder te vinden, 't Geen my door de natuur niet kon toegedaan niet kon verleend worden , fchenkt my de voorzienigheid uit den voorraad haarer euwige bezittingen. Welk eene moeielyke verplichting is de myne, met betrekking tot den hemel tot Eduard tot Dorval — tot Dorife en tot u ? Zal de behoeftige Lucia, ter volbrenging haarer verplichting, bekwaam zyn ? Dierbaare gryzaard, fluit toch uwe oogen niet voor myn volgend gedrag! Sla myne daaden — myne minfte bedryven zorgvuldig gade! Verledig u, om my te befpieden — te berifpen - . te verbeteren te onderdeunen! Laat uwe liefde voor Eduard, voor Dorval, voor Dorife -—— Laat uwe ontferming roor Lucia dien pod gemak-  TREURSPEL. 121 kelyker voor uw hart maaken, dan dezelve mag onderfteld worden te zyn. Ik ben jong. Myn hart — myn verftand de onbedreeven Lucia heeft, in alle opzichten, op den weg haarer uitgebreide verplichtingen, een geleider, noodig: en hierdoor hier door zult gy, tusfchen uw hart en het myne, een band leggen, die door niets ter waereld — door den daad zelfs niet zal kunnen verzwakt worden. Zo ik u dit niet zou durven verzekeren , hoe gering zou dan het zedelyk voorrecht zyn, dat ik, na dat Dorvals moeder my gezoogd hadt, den verheven Eduard, veele jaaren, tot een vader gehad heb ? Richard. Wie zou ontkennen, dat gy het geluk, dat u tegetfswoordig te gemoet komt, verdiend hebt?... Kunnen myne welmeenende opmerkingen iets toebrengen, om uwe goede en edelmoedige gevoelens te onderfteunen, zo zal myn tydelyk geluk zo groot zyn» als ik kan wenfchen. De vrouw van myn dierbaren Dorval, in haare verheven beginfelen, te helpen beveiligen, is waarelyk vooreen hart, als het myne, geen gering voorrecht. Hoe fterk verlang ik naar de bezitting van dit verwacht wordend geluk ! Nu gevoel ik, dat de tyd den verwachtenden lang valt.. . Maar zo het my vry ftaat te vraagen, heeft u de edelmoedige Eduard ook bekend gemaakt, wat hy met jongvrouwc Dorife voor heeft? Lucia. Hy heeft my, zonder eenige achterhouding, dien H 5 aan-  122 DOR VAL aangaande zyn gevoelen ontdekt. Hy wil Dorval en my, zo dra wy gehuwd zyn, naar de wooning, waar in hy en zyne echtgenoote geleefd hebben -I zo gelukkig zo zalig geleefd hebben, doen vertrekken. Gy zult het een gedeelte van het jaar by hem het ander by ons doorbrengen. Jong- vrouwe Dorife, zo zy 'er anders in bewillige, zal, in hoedanigheid van vriendin en dochter, in myne plaatze, by hem woonen; en deze braave deze onnavolgbaare weldoener werrfcht alleen, zo lang te mogen leeven, a!s 'er tyd vereifcht wordt, om dit voorneemen volbragt te zien, en zyne hertellingen in diervoege te hebben ingericht, dat wy allen , na zyn fterven, tot onzen dood toe, gelukkig zyn kunnen. Richard. Hoe eigenlyk — hoe gemakkelyk wekt een wezen, als Eduard , onze verwondering, onze liefde en dankbaarheid! Zulk een menfch is de eigenlyke vreemdeling in deze de waare de wezen- lyke burger van de waereld der engelen. God verhoede, dat het myn lot worde, dezen edelften der ftervelingen zynen tydelyken rol te zien uitfpeelen! Lucia. Laaten zoortgelyke bedenkingen geen treurigen indragt maaken, op de verwachtingen, die ons tegenwoordig toelonken ,. . En echter . . . myne blydfchap is zo bekrompen . . . myn hart is zo won- derbaarelyk verlegen zo angftvallig. 't Is of het zelve geneepen en gewrongen wordt, 't Schynt zyne  TREURSPEL U3 zyne verwachting te mistrouwen, 't Verdenkt de wettigheid zyner hoope. Ik word als gejaagd!... Waar blyfc de vader van Dorval waar Dorife waar Dorval zelf? . . . Men laat ons — waarlyk men laat ons te lang alleen. Ons lot tergt — of het geluk bedriegt ons. Richard. Ik durfniet zeggen, dat ik zonder angftvalligheid ben ... Dit vertrek wordt my akelig ... Wil ik heen gaan? . . Wil ik Dorval bericht geeven? Lucia. De braave Eduard heeft het verbooden. Veelligt wil hy Dorval zelf van het gebeurde onderrichten, althans hy wil hem, naar 't fchynt, niet verraft hebben. Wie kent het hart eenes zoons beter dan de vader? Mogelyk wordt nu de befte der zoonen van den edelften der vaderen, terwyl wy op hen wachten, omhelsd... Maar, zyt gy waarelyk ook angftvallig? Richard. Ik beef zelfs. Lucia, (zeer verlegen.) Wat zegt gy Richard !. . Richard. Zo men langer weg blyft, zal ik het bevel van den vader moeten veronachtzaamen, om den zoon te omhelzen ... Ik zal myne toeneemende verlegenheid niel veel langer kunnen draagen... Ik hoor... TWEE-  m DORVAL. TWEEDE TOONEEL. Lucia, Richard, Fanny. Lucia. Wat wilt gy Fanny ? Fanny. Robbert is, in de grootfte ontroering, by my gekomen. Hy heeft my dezen brief overhandigd. Hy wilde, maar hy durfde u dien zelf niet brengen. Lucia. Gy ontroert my Fanny... Wie heeft Robbert gezouden ? Van wien komt de brief? Fanny. Hy komt van Dorval. Lucia. Goede God! van Dorval.. . Wat mag 'er gebeurd zyn ? ó Myn onruftig gemoed! ö Dat uwe beroeringen geene voorfpellers van ongeluk zyn mogen! Richard. Breek het fegel los, waardfte jongvrouw. Wat ook de inhoud zyn moge, lees toch den brief. Ik worde ongewoone angften gewaar ? .. Heeft Robbert niets gezeid Fanny ? Fanny. Hy fcheen uittermaaten ontfteld. Hy fchreide. R I-  TREURSPEL, 12$ Richard, (terwyl Lucia, den brief doorzien hebbende, fchynt te bezwyken.) Üw gelaat verandert, dierbaare Jongvrouw; wat kan 'er zyn voorgevallen? . . Help Fanny. Lucia, (vallende in den arm van Fanny.) Myn lot is beflift .. Ik ben rampzalig... Daar is geene hoope meer . .. Lees ö Richard , lees dit doodelyk dit hart verfcheurend bericht... Och myn Dorval! . .. Richard, (leeft, terwyl Lucia , door Fanny geholpen en onderfteund, gaat zitten!) „ Zo ik u, dierbaare Lucia , myne gruwelyke „ liefde niet had beleeden, ik zou minder gehou„ den geweest zyn, u te berichten, hoe ik myn „ heilloozen rol bykans volfpeeld heb. U van een „ belediger en belaager de waereld van een „ gedrocht en my van my zeiven te verloifen, was „ de yifelyke verplichting van den rampzaligen „ Dorval. Ik ben, ten halvenwege, uit deze wae« „ reld. Een geweldig vergift begint myne inge„ wanden te knaagen — ik heb het zelve toebereid „ en gedronken. De redelyke ziel kondigt het lig„ chaam haare fcheiding reeds aan door eene zeer „ afgebroken bewerking. Vergeef my, maar be„ ween my alvoorens, en indien gy myne wroegen„ de ziel eene ftraal van verkwikking, in de ver„ verblyfplaatfen der rampzaligen, wilt toezenden, „ Lu«  I2Ö DORVAL „ Lucia ó Lucia, leef, fterf dan voor Dof- ,, val en zoek geen ander gemaal." Richard, (na het leezen van den brief dien hy aan Fanny ter band fielt.) Doodelyk uitftel! . . Al te hezorgde vader! Hoe zult gy u zeiven befchuldigen! Een vroeger bericht zou dit ysfelyk voorval waarfchynelyk hebben verhinderd. Fanny let op uwe jongvrouw. Bcwys gy haar nooddienften, terwyl ik die by Dorval zal poogen aantewenden. DERDE TOONEEL. Lucia, Fannt. Lucia, (zich opbeurende!) Och Fanny! Door welk een ftorm wordt myn geluk overvallen! De grondflag van myne vleiende verwachting is ingeftort. Ik ben geboren, om meer te fchynen en minder te zyn dan het minfte onder de redelyke wezens. Waar is Richard? Heeft hy de rampzalige Lucia kunnen verlaaten ? Fanny. Hy heeft zich naar Dorval begeeven, om, zo 't mogelyk zy, hem 'te redden. Lucia. Redden! och Fanny, redden! Zegt gy redden ? .— Cm hem te zien llerven, ligtgeloovige dochter  TREURSPEL 127 ter — om hem voor altyd , vaarwel te zeggen — om getuigen te zyn , hoe de deugd zelve, door eigen fchuld, en omdat zy is die zy is, haaren eerbiediger kan doen omkomen.. . Redden zegt gy! Och Fanny! Het lot van Dorval kent geene verfchokking. Heeft hy deze waarheid met zyne roekelooze met zyne beevende hand niet ondertekend ? (Zy neemt den brief uit de hand van Fanny en kufl hem.) Rampzalige, dierbaare letteren ! Doodelyk kenmerk , dat my Dorval, tot op den oever des grafs, bemint! Laatlt en veegfl; bewys, dat hy geleefd — dat hy voor my geleefd hebbe, ontfangt de tekenen myner liefde van myne lippen. Ontwikkel u door myne bittere traanen. ö Brief van Dorval, gy zult, wanneer ik wakker ben, het geftadig voorwerp myner oogen — wanneer ik flaap het fegel van myn hart zyn, en, in myn graf, zult gy op myn boezem tot ftof worden. .. ö Fanny, Fanny, wie onder de vrouwen ontfing immer eene liefdeverklaaring als deze ? Zag men ooit rampzaliger wezen dan ik, fchier van alle zyden, voor den wanfpoed, bebolwerkt door de aangenaamfte toezeggingen en vooruitzichten. Fanny. Veelligt dat een fpoedig hulpmiddel.. . Lucia. Zwyg van hulpmiddelen? .. Ydele vertroofting! .. Laat uw medelyden de vlyery niet te hulp roepen!  128 DORVAL. pen! Die ellendige bedriegt Fanny; zy trekt met den veroorzaaker der ramfpoeden denzelfden lyn. . . Lees deze bedillende deze yflèlyke uitdrukkino-, „ Een geweldig vergift begint myne ingewande^i „ te knaagen". Zekeriyk Dorval zal derven,zo hy niet reeds. . .. {driftig opjlaande.) Maar , waarom worde ik wederhouden, hem te zien derven! .. Ben ik voor de ongelukkige de onfchuldige oorzaake zy- ner onbedachtzaame liefde niet te houden? Heeft hy tot iemand ter waereld derker en vryer betrekking dan tot my ? Ben ik hem niet meer dan eene zuster niet nader dan eene vriendin? Ben ik de vrouwe van zyn hart niet? Laaten wy heen gaan Fanny! Laaten wy fpoedig heen gaan ! In myne armen zal hygeruder derven,dan in die van Richard. Myne warme traanen zullen zyn gelaat verkwikken. Ik wil hem, voor het laatlt, doen hooren, dat hy recht hadt, om Lucia te beminnen. Ik wil hem, zo veel ik zal kunnen, met eene getroode ziel, deze waereld zien verlaaten. Zo moeten wy van een gaan, zo wy toch van een moeten gaan. Ik moet ik wil hem gaan zien. Waarom poogt gy my te wederhouden Fanny? Gunt gy den ongelukkigen niet, dat zy de natuur van hun lot onderzoeken? Ontzegt benydt gy de rampzalige Lucia haar eenig — haar doodelyk voorrecht ■ den minnaar den vriend haarer ziel de oogen te fluiten? Ongevoelige, 't is wreedheid den ongeluk- ki-  TREURSPEL. 129 logen van de bron zyner rampfpoeden, die hy ondergaan moet, te verwyderen. Fanny. Waardfte jongvrouw, Dorval te zien fterven zal heviger aandoeningen in uw hart veroorzaaken. Gy zoudt onder het gety uwer ziel bezwyken. Laat u terughouden ! Lucia. Onervaarene! Myne aandoeningen — myne driften zullen my minder nadeel toebrengen —■ zullen gemakkelyker te ondergaan zyn , naar maate zy tot volkomenheid gebragt en geboet worden. . . Kom Fanny. Fanny. De Heer Eduard. . . VIERDE TOONEEL Eduard, Lucia, Dorise, Fanny. Lucia, (fchielyk naar Eduard hopende?) Vader, vriend, weldoener, ongelukkig man! .. . Eduard, (haar by de hand neemende.) Neemen uwe angltvalligheden nog geen einde Lucia? Gy hebt my blymoedig verlaaten! Wat brengt die fchielyke verandering te wege ? (1'erwyl Lucia hem loslaat en haare handen wringt,) Ik heb alles in diervoege ingericht, dat alles kan I me-  13° DORVAL, medewerken , om ons geluk onderling te maaken en te bevorderen Wy kwamen, om u dit te berichten. Jongvrouwe Dorife is met myne fchikkingen volkomen te vreden Zie haar eens aan Lucia. Op haar gelaat heeft weltevredenheid nieuwe bekoorelykheden getekend. Leer in dezen de kenmerken eener gevoelige van die eener onverfchillige ziel onderfchciden. Lucia. Och Dorife! Dorife! . . Uwe weltevredenheid is de fpeelende onnozelheid gelyk , die, toen zy omzag , den dolk eenes wreeden vyands gewaar werdt ... De zachte ftroom uwer dankbaare aandoeningen wordt van een geweldigen ftorm gedreigd. Bereid u - ö bereid u voor een onweder, dat ik reeds boven onze hoofden hoor morren . . . ö Myn dierbaare Kduard , binnen weinige oogenblikken zal uw vaderlyk hart tegen my opkomen. Veelligt zal het Lucia — de rampzalige — de onfchuldige Lucia vervloeken. Uw rampfpoed — ons aller rampfpoed zal plotfeling op ons aanvallen — deszelfs krachten zullen u — maar my rampzalige geweldiger dan u treffen. Dorise. Myne droefgeeffige — myne waarde vriendin, door welk een hartstocht wordt uw teder gemoed gedreeven ? Eduard. Wat is 'er voorgevallen Fanny.? L u-  TREURSPEL 131 Lucia. ó Fanny, laaten wy geene bodinnen zyn van dien rampfpoed, dien niemant onzer voorzien heeft. .. . Sta van my af Eduard!. . Nader my niet Dorife! Ik ben de voortbrengfter van dat doodelyk venyn, dat zyne krachten in uw boezem zal blyven behouden , al haddet gy nog eeuwen leevens te goed. Waarom, ö al te mededoogend man, waarom hebt gy Lucia niet overgelaaten aan die armoede aan die wederwaerdigheden, waaraan zy, door den dood haarer ouderen, was blootgefteld ? Waarom heeft de moeder van Dorval my aan haaren boezem gevoed! Waarom hebben myne oogen Dorval . waarom heeft Dorval de rampzalige Lucia moeten zien? Daar was hoope op ontkoming, kondet gy dien beklaagelyken dien verftreeken tyd te rugg' roepen .. . maar nu . „. Dorise. Ik bidde u Lucia! . • Eduard. Maak ons toch deelgenooten van . . . Lucia, (zeer driftig.') Deelgenooten !. . . zegt gy deelgenooten ? . . . Ja die zyt gy; maar des hartverfcheurenden wanfpoeds onkundig. En zou ik — zou ik u dien aangaande bericht geeven, om u tot beulen te maaken van u zeiven en uw reeds zieltoogend geluk? Laaten u anderen zeggen, wat gy welhaast zult gewaar worden. .. De tyd verffrykt. De tegenwoordige oogenbiikken zyn my dierbaar. Myne oogen I 2 wil-  iga DORVAL. willen de v Tfchrikkingen van naderby zien. Volg my Fanny. Wederhoud my niet waarde Dorife! Beledigde Eduard laat Lucia heengaan! . . ö Dat Dorval nog iets overig gelaaten hadde, om my ongevoelig te maaken voor . . . voor dit geheele leeven! . . (met eene dreigende houding) Beef teder vader, voor de ontroeringen, die u dreigen — voor het onweder, dat regtftreeks op uw hart aanrukt! Maak u geen bekrompen denkbeeld van uw onheil. Uw ramp is onherftelbaar... (in een foort van woede) Hoort! Hoort gy alreeds het gehuil niet der rondom ons fpookende rampen? Hoort gy Dorval niet roepen ? . . Hy roept Lucia ... 6 Hy roept my nog . . . Roept gy myn vriend? Ik kom Dorval... Ik kom myn Dorval... Voer my met u, waar gy ook gaan moogt! . . (Zy rukt zich van Eduard af en vertrekt fchielyk.) VYFDE TOONEEL. Eduard, Dorise, Fanny. Eduard, (Fanny wederhoudende.) f Blyf Fanny .. . Zeg ons fchielyk, wat 'er gebeurd is . .. Fan-  TREURSPEL. •33 Fanny, (verlegen!) Wy moeiten de jongvrouw niet alleen laaten ... Wy moeiten haar volgen ... Ik bidde u! . . Dorise. Waar wil zy heen gaan ? Fanny. Naar Dorval .. ZESDE TOONEEL. Eduard, Dorise, Lucia, Fanny. Lucia, (met veel drift te rugg' komende en fchielyk fpreekendë) Myne ontroering heeft my myn plicht doen verwaarloozen... Ik word door wroeging en dankbaarheid terugg' gevoerd. (Zy valt Eduard te voet.) Ik ben onnozel, hoe fchuldig ik ook mag fchynen . . . Ik ben onfchuldig, fchoon uw rampfpoed door my fchynt veroorzaakt, befte der vaderen. Vergeef, vergeef de rampzalige Lucia, dat zy uw zoon bemind dat zy Dorval bekoord hebbe! .. Gy zult voor u zeiven en voor my een weldaad verrichten , zo gy Lucia van het leeven berooft! Vorder dat leeven, om de liefde van uw Dorval te wree- ken. Wie weet ■ wie zal u verzekeren, dat ik niet geboren ben, om u, in 't vervolg, ellendiger te maaken, dan eenig weezen ter waereld geweeft is of zyn kan, indien gy ellendiger kunt worden, dan gy reeds zyt ? I 3 Edu«  134 DORVAL Eduard, (baar opbeurende,) Ik kan uwe vervoeringen niet langer gedoogen... (driftiger.) Men moet fpreeken. Ik wil weeten . wat 'er gebeurd is. ZEVENDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorise, Dorval (onderfleund door Richard en Robbert) Fanny. Lucia, (Dorval ziende en naar hem toeloopende.) Myn vriend, myn Dorval! . . Eduard, (in groote ontroerin".) Wat moet ik vermoeden ? . . Welk gelaat!. . . Wat deert u myn zoon ? . . Dorise. Ik fidder! . . Dorval, (zacht fpreekende) Ik wil fterven onder het oog myner vrienden Zet my neder. . . Myne kniën knikken tegenselkYnderen. . . Ik heb 'er nauwlyks gevoel in. (zittende, tegens Richard.) ^ Op den oever des grafs brengt gy my eene tyding, die den eenen bron myner wroegingen gedamd heeft. . . Hadde ik dezelve vroeger ontfangen, ik zou nog leeven. ■ Ik zou geen zelfmoordenaar geweest zyn. Eduard. Rechtvaerdige God! Dor-  TREURSPEL. *35 Dorval. Myn vader! (hem de hand toereikende!) Befte der menfchen! . . . Myn vader, ik zou u te voet vallen, maar myne krachten zyn weg, en welhaast, zal ik van Item en gevoel beroofd zyn. Zo ik my zeiven niet erkend had — niet had moeten erkennen voor een der gruwelykften voor een fchenner der geheiligde wetten van natuur en reden en godsdienft, federt ik Lucia met oogen van een minnaar befchouwde, ik zou geen gewaand, door een wezenlyk gruwel , hebben willen herftellen. Ik heb vergift toebereid en gedronken. (pp zyn hart wyzcnde.) Hier begon myn kwaal. . . Hier knaagt het vergift. . . Hier begin ik de aanvallen des doods te voelen. . . Nu het te laat voKirekt te laar is, nu berouwt my de misdaad, waar aan ik myn heul gezocht heb. Ik heb Richard te danken, dat ik in zo verre geruft fterve, als zyn bericht my overtuigd heeft, dat Lucia myne zufter niet is, en dat zy, met uwe toeftemming, myne echtgenoote zou geweeft zyn.. . ó Myn vader vergeef my, dat ik my van een leeven, dat ook u toebehoorde, omdat ik het van u ontfing, beroofd heb.' Indien gy wilt, wat myne ziel — myne arme ziel geleeden — met welke aandoeningen en benauwdheden zy heeft geworfteld, gy zoudt, door medelyden, tot vergeeving worden gedrongen.. . Vergeef den ongeI 4 luk-  136 DOR VAL. lukkigen zyn onbezonnen — zyn onherftelbaar vergryp, en gedenk zyner in uwe ftille gebeden! {Jegens Dorife.') Gy hebt my het hart en de hand van een vriend willen aanbieden, weinig weetende — weinig vermoedende, aan welk een rampzaligen gy die aanboodt... ó Dorife, kunt gy die aanbieding nogmaals herhaalen - nogmaals doen aan een trouwloozen — een ongelukkigen? . . Dorise, (bent haare hand geevende.) 6 Dat ik u konde behouden in het leeven behouden! .. myn leeven zou ik gewillig Dorval, {haare hand aan zyne lippen brengende.) Neen Dorife. Zulk een offer behoort geen zondaar als ik ben Mogt ik alleenelyk een ge- ring gedeelte uwer verdienften met my neemen naar den ftaat, waar in ik nederdaal , ter uitwisimg myner wandaad, ik zou . . . Dorise. Och Dorval, ik zou het een geluk achten, ftraf baar te zyn en geftraft te mogen worden, om u te redden! Dorval. Al te edelmoedige — al te toegeevende ziel!.., Zeg alleenlyk, dat gy myne ontrouw .. . Dorise. Spreek niet uit Dorval - gy hebt, ten mynen aanzien, niets bedreeven en niets kunnen misdryven ... i Dor-  TREURSPEL, 137 Dorval. Ik ben volftandig uw verwonderaar en uw vriend geweeft ik fterf dien Dorife zonder verdienften maar met myn geheel hart. — Leef gelukkig ! Overleef my veele — zeer veele jaaren! . . Denk,nu en dan,met medelyden,met ontferming, aan Dorval. . . Vertrooft myn vader! . . Blyf de vriendin — de zufter van Lucia ! . . {Tegens Richard.) Waarde meefter — befte myner vrienden . man van verdienden, pleit, pleit voor uw Dorval, by de rechtvaardigheid des hemels, in uwe eerelykegebeden ! Verlaat toch — ö verlaat toch myn vader niet in zynen ouderdom, dien ik — ik rampzalige, fchier ondraagelyk gemaakt heb!. . Vertrooft dien beledigden man ! . . Vergeef my, dat ik geen gebruik gemaakt heb van uwe raadgeevingen — van uwe leffen!. .. Myne krachten verminderen . .. Onderfteun my een weinig. . . (Tegens Lucia.) Lucia — lieve Lucia — vrouw van myn hart, myne laatfte woorden moeten voor u zyn — voor u , die ik alleen en geheel toebehoor ... Gy beminde Dorval . . . Bemint gy hem nog myne waarde ?. . Hy heeft uwe liefde verbeurd door zelfmoord heeft hy dezelve, die nu, zonder befchuldiging, moge gevoerd worden, verbeurd . . . Lucia, (haar hoofd op zyt fchouder buigende.) Och myn Dorval, tot aan myn dood toe, zal ik u liefhebben! I j Doit-  138 DORVAL Dorval. Zo fterf ik gelukkiger, dan ik geleefd heb ■ gelukkiger, dan ik had durven hoopen.. . Vertrooft u myne waarde.. . . laaten myne lippen uwe hand, voor het laacfte, kuffchen. . . (Haar met bezwymende oogen aanziende!) ö Myne vriendin, minnaares — echtgenoote —• Lucia — vrouw van myn hart! ik fterf den uwen... zult gy ook de myne ? —. Lucia. Alleen de uwe de uwe fterven ... ja . .. maar (hem aanziende) ó myn Dorval! . . . Zyne oogen! . . Hy fterfr. . . Myn vriend — myn minnaar , fpreek — fpreek nog eenige woorden!. . Niet fterven . . . ö niet fterven myn Dorval! . . Eduard, (zyne hand leggende op den fchouder van Richard.) Ik zal bezwyken ... Breng my elders myn vriend! Deze wooning is door verfchrikkelykheden ingenomen. ... Ik heb Dorval en, met hem, alle de geneugtens van myn leeven verlooren... (vallende in den arm van Richard.) Maargy, o myn God, gy zyt rechtvaardig. .. Genade ö albeheerfcher! genade! . . . /Lucia, (zich werpende op het ligchaam van Dorval, terwyl Dorife en Fanny haarpoogen te onder/leunen.) 6 Dorval, voer my met u!.. Dat een en het zelfde graf — een en de zelfde ftaat ons deel zy! Einde van het vyfde en laatfle hedryf.  D E MINYVERIGE. TOON EEL-SP EL.  VERTOONERS. F r e d r i k. j u l i a n a. j u s t i n a. D o r c a s. C a r e l. Maria. Het tooneel verbeeldt een vertrek , dat gemeenfchap heeft met een ander, in de land wooning van Fredrik.   DE MIKTY1IGE B.ampaalip'e! Wat wilt gy uitvoeren:  DE MINYV1ÏGE. Kamp zalige!... ."Wat vrilt uitvoeren.   D E MINYVERIGE- TOONEEL-SPEL. ' EERSTE BEDRYF EERSTE TOONEEL. JULIANA, DORCAS. (Zy zitten beide te /pinnen.) Dorcas, (het fpinnewiel van zich afzettende , jlaat, met eenige drift, op.) Ik kan dat jammerlyk zuchten niet langer aanhooren.. . Die heeft begonnen toen wy opftonden, en zal mogelyk duuren, tot wy weder naar bedd' gaan. Veel liever wil ik alleen zyn — den geheelen dag alleen zyn en alleen werken, dan zo angftvallig en geftadig te hooren zuchten. Ik geloof niet dat ik u, in al den tyd, en in zo veele jaaren , als wy hier reeds hebben mogen doorbrengen, zo menig* maaien heb hooren zuchten, als dezen morgen. Juliana, (met verwondering.) Gy verbaaft my Dorcas. .. Nimmer hebt gy my zo driftig — zo ruw bejegend. Indien gy ooren hebt voor myne zuchten, waarom is dan uwe vriendfchap  i42 DE MINYFERIGE fchap niet edel genoeg, om dezelven medelydend te gevoelen ? . . r Maar ik bidde u, wat raaken u myne zuchten ? Dorcas. Voortreffelyk ! Als of ik van uwe achterhoudendheid geene blyken genoeg hadde, moet my deze vraag nog daarenboven , bewyzen, dat uwe vriendfchap geene deugd is Uwe vrienden fchynen u dierbaar te zyn, voor zo veel zy uwe zelfzoekende belangen kunnen bevorderen. Juliana, (opftaande en Dorcas by de hand neemende.) Gy wordt moeielyk. Ik maak u ontevreden lieve Dorcas . . . maar heb medelyden met my!.. (Zy [ebreu.) Myn hart is in een ellendigen ftaat. Onvergenoegdheid, argwaan en bezorgdheid fieepen het weg. Redeneeren kan ik niet. Ik zucht dikwyls zonder te weeten, dat ik zucht. Fredrik zegt my, dat ik het, zelfs flaapende, gewoon ben te doen ... maar uwe verwyting, als of ik . . . Dorcas, (haar omhelzende.) 6 Myne onruftige —- myne regt onvolkomen vriendin! .. . Waarom mogt ik de reden van uwe onvergenoegdheid en argwaan niet weeten ? Waarom geen deel hebben in uwe bezorgdheid. Zo my uwe belangen, gelyk gy weet, altyd ter harte gingen , zouden my uwe zuchten dan niet raaken; en zou ik dezelve medelydend moeten aan- hoo-  TOONEELSPEL. 143 hooren, zonder dat uwe openhartigheid zich een recht op myn mededoogen verwierf? j u l i a n a. Och Dorcas! .. Dorcas. Heb ik verdiend, met zo veel achterhoudendheid te worden behandeld! Breng u eens te binnen, wat 'er, voor omtrent negentien jaaren, gebeurd is. (Zy gaan beide zitten.) Gy bevondt u z wanger. De grootmoedige verleider (zo men dien naam aan een der eerelykfte mannen mag geeven) bleef u, in alle opzichten, getrouw. Ondanks den vloek zynes vaders. .. j u l i a n a. Nu, die vloek .. . Dorcas. Laat ik uitfpreeken ! Ondanks den vloek zynes vaders den yffelyken eed, dat hy hem volkomen onterven zou ,indien hy u niet verliet, in wederwil van alle onaangenaame en fmertelyke bejegeningen, hieldt hy zich ftandvaftig op uwe zyde. Hy verlochende, om zo te fpreeken, zich zeiven, ten einde hy u mogt behouden. Zyne adelyke en uwe burgerlyke geboorte waren hinderpaalen, die zyne zuivere liefde wegftiet. Hy verliet de ffad zyner geboorte, zyne tyttlen, zyne goederen, zyn maagfchap, zyne vrienden en zyne bekenden. Wat my betrof, ik ben u, zonder eenig nadenken, gevolgd ■ tot in deze wooning toe , gevolgd. Alzo ont- ftal ik my aan de gunft en liefde van fommige dierbaare  144 DE MINTVERIGE baare bloedvrienden. Niet bang voor armoede te lyden , fchoon weinig weetende, wat armoede betekende, verliet ik, om uwe gezellin te zyn, al bet myne en de mynen. Weinig vermogt ik mede te neemen. Myne handen hebben my hier onderhoud bezorgd. Ik heb u en beide uwe kinderen geftadig blyken poogen te geeven van een zufterlyk hart. Hoe onedel ondertuffchen ben ik, in den beginne, van u bejegend geworden, toen gy die doodelyke die verfoeielyke verbeelding, als of ik dezen ftap niet om u, maar om Fredrik, gedaan had, opvatte! .. Julia na, (Dorcas om den hals vallende.) 6 Dorcas, fpreek van dien zwarten en akeliegen tyd toch niet!. . Gy vergaaft . . . Dorcas. Ja, ik heb u dat deerlyk, dat zondig vermoeden, uit grond myner ziele , vergeeven. Gy zyt van dien argwaan geneezen geworden. Wy hebben, na dien tyd, in de aangenaamfte ruft en den dierbaarden huiffchelyken vrede, oogenblikkelyke grilligheden uitgezonderd, doorgebragt. De voorzienigheid heeft haare zegeningen over uwe akkers en dit huis, van jaar tot jaar, onderfcheidenlyk, uitgeltort. Uwe kinderen hebben fchier eene onafre- O broken gezondheid mogen genieten. Hoe zeer werkt Carel uw Fredrik in de hand en hoe veel gemak ontfangt gy van uwe dochter! . . Maar, om nu eens regt openhartig van myne zyde te zyn, wanneer toch hebt gy myne vriendfchap voor u door open-  TOONEELSPEL. 145 openhartigheid beloond of zoeken te beloonen ? Nooit heb ik Fredrik willen vraagen, wat gy niet fcheent goed tc vinden, my te ontdekken. Ondertuffchen is 'er dit en dat voorgevallen , dat de eene waare vriendin niet wel kan bejegenen, zonder dat zy haare gezellin daar van bericht geeve, By voorbeeld , myne waarde, Fredrik heeft, twee jaaren, na dat wy dezen landllreek, zo verre van de plaats onzer geboorte, betrokken hadden, deze wooning gekocht Middelen hebt gy nimmer bezeten. Deze is eene bekende zaak. Fredrik heeft alle zyne goederen verlaaten, toen hy zyn vader verliet. Hy ging, hier komende, op den akker van anderen arbeiden , om voor zyne huisgenooten te zorgen. Zo het dan nu geen geheim van zulk eene natuur is, dat het niemant, zelfs uwe eenigfte vriendin hier ter plaatfe niet uitgezonderd, moge weeten, hoe toch kwaamt gy lieden aan het geld, om deze wooning te koopen? Denk niet, fchoon ik deze vraag doe, dat ik minder uwe oprechie vriendin zyn zal, wanneer gy mogt goedvinden, dezelve niet te beantwoorden. Neen zeker, nieuwsgierigheid van dien aart is myn gebrek niet, Ik fpreek hier alleen van, om u te toonen , dat ik eene vriendfchap zonder betrouwen zonder een blindeling betrouwen , niet zeer hoogacht. Maar het geen ik ernftig en nadrukkelyk bedoele is dit, dat gy, of in myn byzyn, het zuchten nalaat, of my uwe kwellingen, gegrond of ongegrond, mededeelt, opdat ik K ge.  146 DE MINYVER1GE gelegenheid moge ontfangen, om , indien ik u niet kan trooften of helpen, met u te zuchten. J U L I A N A- ó Myne waarde myne dierbaare Dorcas, • eenige vriendin van myn hart, gy zult alles weeten. Ik fchaam my, dat ik u iets, hoe genaamd en dat my betrof, heb durven verzwygen Waarom verzweeg ik u iets?». Waarom toch heb ik u niet alles gezeid ? Gelyk uw boezem myne traanen, zo moet uw hart myne geheimen ontfangen. Deze wooning is gekocht-voor het geld van Fredriks edelmoedige zufter. Geene andere reden had ik, om dit te verzwygen, dan het uitdrukkelyk bevel dier uitmuntendejongvrouw Op eene zeldzaame wyze ontfing ik dit geld. Zy bemint Fredrik, zo fterk ooit zufter een broeder kan liefhebben. Haar vader hadt haar doen belooven zich, op geenerlye wyze , ter onderfteuning, met haar broeder in te laaten. Onmedelydend vader! hy zocht zyn zoon, door de banden van ongevoeligheid en wreedheid, in plaats vandoor die der liefde , tot zyn gevoelen over te haaien. Aan deze getrouwe zufter hadt Fredrik zyn oogmerk beleeden, om met my zeer verre van zyn vaderlyk huis te vluchten. Alle haare aanbiedingen en drangredenen krachteloos zynde, om haar broeder van oogmerk te doen veranderen, wilde zy my, voor dat wy heen gingen, zien en vaarwel zeggen. Op een duifteren avond werdt my toegang tot haar kamer verleend. Zy zag my. Zy werdt den ftaat myner zwan-  TOONEELSPEL. H7 zwangerheid gewaar. Zy weende. Ik finolt byna in traanen. Haare armen om my heenflaande,(hikte zy op myne angftvallige borft. Zekeriyk (in deze of diergelyke woorden fprak ze my aan) „ heeft Fredrik eene der fchoonfte vrouwen be,, mind. ö Dat ik u, op eene wcttelyke wyze, „ de zyne en de myne mogt noemen! Maar dit is „ 'er niet op. Hoe zal ik u helpen ? Myn vader bepaalt myn vermogen te fterk. Ik kan nauwe,, lyks iets, dat fchyn van hulp heeft, uitvoeren. Myn wil zelfs heeft hy geboeid, 't Weinige, dat ik te uwer onderfteuning nog zou kunnen gee„ ven, vermag ik, om myne belofte te houden, niet geeven. Laat ik u, zonder u misdaadig te maaken, tot een diefftal beweegen. Daar ligt „ op die tafel myn goudbeurs. Weggeeven mag 5, ik haar niet; maar ik wil niet beletten dat ze worde weggenomen. Ik zal zelfs de hand ze» „ genen , die haar neemt, en in die van Fredrik „ bezorgt: maar dat dit toch niemand gewaar wor,, de"! Zy geleide my zelve naar de tafel. Ik was vermeetel genoeg, het aangeweezene te neemen. Ik knielde. De beminnelykfte der vrouwen deedt my opttaan. Zy kufte my hartelyk, beval my Fredrik te blyven lief hebben — te hoopen en haar te verlaaten. Men geleidde my naar buiten, en ik moeft, uitgaande, belyden, dat ik nooit eenig menfch zo fchoon en zo deugdzaam tevens, en dat in een ouderdom van nauwlyks vyftien jaaren, als de zusK 2 ter  143 DE M I N T V E R I G E ter van Fredrik, gezien had . . . Voor dat geld is deze wooning gekocht. Dorcas. ö Indien de vader iets van den aart zyner dochter — iet meer vaderlyks iet meer menfche- lyks gehad hadde!.. Waarom mogt ik dit uitmuntend geheim niet eer weeten ? niet om dat het een geheim, maar om dat in het zelve dat voortreffelyk — dat zedelyk — dat natuurelyk fchoon , waar door eerelyke zielen betoverd en verrukt worden, is te ontdekken. Hebt gy die befte der zufteren , na dien heerelyken avond, nooit weder gezien? j u l i a n a. Neen. Deze was de eerfte en de laatfte en zal veelligt de laatftemaal geweeft zyn, dat myne oogen haar gezien hebben. Wy verlieten, zo heimelyk wy konden, den volgenden dag, het land onzer geboorte. Sedert heeft myn Fredrik verfcheide maaien aan zyne zufter gefchreeven. Maar , tot op dezen dag toe, zyn alle zyne brieven onbeantwoord gebleeven. Nogthans weeten wy, dat ze leeft. Een onzer bekenden heeft ons, dienaangaande, nog onlangs bericht. Zy is van ieder, die haar omringt, bemind, maar toont zich van den huwelyken itaat volftrekt afkeerig D o r c a s. Wy kunnen alles niet doorgronden — alles niet navorfchen alles niet weeten. Het menfchelyk lot heeft eene onpeilbaare diepte. De Voorzienigheid alleen, die het ontwierp, die het aftekende, en  TOONEELSPEL. 149 en bevefligc, doorziet het alleen. Ondertuffêhen befluit de ftaat uwer tegenswoordige nederigheid iet geneugelyks Hoe veele aangenaame dagen hebben wy, in dezen bevalligen landftreek, mogen doorbrengen ? Waarom zouden wy in dezen ftaat niet te vreden ■— niet volkomen vergenoegd zyn, en ons verledigen,om over onze bloedgenooten, terwyl zy ons vergceten of fchynen te vergeeten, den zegen en de bcwaaring des hemels te fmeeken? Laaten wy, myne waarde, laaten wy toch zo verwaand — zo vermetel niet worden, om den ftaf der heerfchappy , die zo wys en gezegend door de hand der voorzienigheid gevoerd wordt, in de onze te willen houden. Dat wy op den tegcnswoordigen toch den volgenden dag niet beginnen. Vergeef het my, zo ik u zegge, dat gy, treurig zynde,den wezenlyken ftaat van uw geluk niet kent. Waarelyk gy behoort dien met zedelyker oog en uit eigenlyker oogpunt te befchouwen. Is het niet te veroordeelen, dat men, in veiligheid en door geene wan- fpoeden gedreigd tederlyk bemind, ontzien en geacht zynde, echter geftadig zucht, en zich zo angftvallig, gelyk gy in waarheid , den geheelen morgen gedaan hebt gedraagt, even, als of het hart, tot berften toe, vol is van bekommering? . . Maar gy hebt kwellingen zegt gy... Gy zyt vol argwaan — vol bezorgdheid. J U L I A N A. Ja myne waarde Dorcas. Ik kwel my. Ik ben vol ' argwaan en bezorgdheid. Ik wil 'er u de reden van K 3 zeg-  i5-o DE M I NY V E KI Q E zeggen. Behandel my met uwe gewoone ontferming ! Dorcas. Kunt gy één oogenblik aan myne vriendfchap twyffelen ? j u l i a n a. Befchroomdheid is wat anders dan twyffeling. Ik heb u geene deelgenoote myner gewaarwordingen willen maaken, niet, om dat ik aan uwe vriendfchap twyffelde, maar om dat ik bang was voor uw oordeel. Dorcas. Nu laaten wy ter zaak komen ? Gy kwelt u? j v l i A n a. Dat heb ik een geheel jaar reeds gedaan en myne kwellingen, op alle wyzen, zoeken te bedekken. Had ik waaren maagdelyken wederfiand gebooden aan de driftige aanzoeken van Fredrik, toen het nog tyd was — toen het nog in myne magt flondt, om dien bevaliigen dringer tegen te daan, hy zou nu niet, om mynen wil, van vader en zuster en zvn aanzienelyk maagfchap verwyderd, als een onbekende ten platten lande, met zyne handen vooreen huisgezin, dat van zyne bloedverwanten verfmaad wordt, het brood moeten winnen. Met zyne uitneemende verdienden , als een verfiandig en fraai man, zou hy nu een der eerden in zyn vaderland , zo aanzienelyk zeker als iemant der zynen, ge weed zyn, indien hy,om zyn woord, in de eerlle vlaagen zyner drift, by herhaaling gegeeven, als  TOONEELSPEL. 151 als een man van eer, na te komen, met my en myne kinderen niet moeft belaaden blyven. Ik kan my niet vergeeven, dat ik naar zyne taal geluifterd, — dat ik altyd zwak genoeg geweeft ben, om zyne liefde te wenfchen . . . ö Dorcas! ik heb hem, al te ongelukkig, te veel doen verliezen, en niets wedergegeeven , dat tegens het verlies kan opweegen. Dorcas. Gy gaaft hem kinderen, die . .. Juliana, (driftig.') Zwyg, bid ik u, van eene gift, waarover de echtelyke zegen nimmer gegaan is, en veelligt nimmer gaan zal.. . Vergeet gy , dat zyn vader ons huwelyk belet, — dat wy in de maatfchappy als luiden te boek ftaan, die in ontucht ? . . . Dorcas. Zacht myne waarde, ga op dien toon te fpreeken niet voort. Weeg veel eer de reden uwer ontevredenheid in de fchaal der waarheid. Heeft Fredrik niet meer dan eens beleeden, dat hy verreweg meer genoegen in zyn tegenswoordig leeven ontdekte, dan hy zich verbeeldde, ooit in den verhevenften rang te kunnen vinden? — dat hy niets bejammerde , wanneer hy zyne omftandigheden nadacht , dan veritoken te zyn van de liefde eenes vaders , die hem , in zyne jeugd, zo teder beminde, en het gemis eener zufter, waar voor hy de zuiverfte — de oprechfte broederlyke liefde gevoelde? — dat hy, voor het overige, geen beter, geen gelukK 4 kiger  152 DE MINYVERIQE kiger leeven , dan het geen hy nu genoot, zou wenfchen ? Is nu het genoegen de ei^enlyke de natuurelyke grondflag van ons wezenlyk geluk niet ? Moet de natuur van ons geluk, indien het geluk zyn zal, niet overeenkomftig zyn met die onzer neigingen ? Hangt het van Fredriks vader niet geheel af, het fchynftrydige, dat tuflchen uwen en eenen naar 'slands wetten ingevoerden echt plaats vindt, te doen ophouden? Meer dan eens heb ik u ge' zeid, dat ik alle verbindenden, die eene openlyke wettiging vorderen, en zonder dezelve worden aangegaan, uit waare uit vafte beginfelen, veroor- deel: maar ook, in dit opzicht, heeft deregel zyne uitzondering. De billykheid of onbiilikheid eener zaak hangt gemeenelyk veel meer van derzelver omftandigheden dan natuur af. Wat andere is de eerelykheid eener zaak en wat anders de erkendenis, dat dezelve zodanig is... maar, karen wy die aanmerkingen daar laaten. Hier over hebben wy vooimaals en zo dikwyls gefproken .. . Gy hadt argwaan? J u l j a n a. Dien heb ik geftadig. . . Durf ik u zeggen, wat 'er. nu en dan, in myn harte omgaat? Och Dorcas! Fredrik gaat waarelyk te dikwyls by onzen naaften buurman , om niet te onderfteUen, dat zyne inzichten, in zyne bezoeken, meer dan burgerlyk zyn. Dorcas. Wel nu, laaten ze verhevener zyn. Zouden zy in uwe oogen niet loffelyker — niet voortreffely- ker  TOONEELSPEL. j53 ker zyn, indien ze vriendfchap , dan indien ze burgerlyke beleefdheid ten grondfiage hadden ? J U L I A N A. Neen, neen, dat is de zaak de groote de voornaame zaak niet. Ik fchaam my ten halven, dat ik 'er u over begon te onderhouden ... Dorcas, (op eene fieekelige wyze. Ik zou durven wedden, dat uw hart weder ziek is,. . . Uw buurman heeft eene dochter, die 'er wel uitziet en Fredrik . .. J U L I A K 1, Ik bid u, befpot my niet! Heb medelyden met my!.. Indedaad, die dochter omruil my. Dorcas, (zeer emflig.~) Weg ydel menfch , met uw argwaanig gemoed. Wie kan u volflandiger proef van getrouwheid geeven, dan Fredrik? Indien gy u zelve, als een redelyk fchepztl, bemint, luider dan toch niet naar de inblaazingen eener eigeliefde, welkers uitwerkfelen altyd gevaarelyk zyn. Fredrik is uw vriend en, als zodanig, is het hem niet mogelyk de rechten, die u, als zyn eigendom toekomen, eene andere optcdraagen. J ü L I A N A. ö Indien wy wettelyk gehuwd waren ! Dorcas Zou dat, meent ge, zyn hart eerelyker maaken — zou hem dat plichtmaatiger doen denken ? Wetten en openlyke verbonden maaken een bedrieger wel omzichtiger, maar niet beter; en gelyk dit, aan K 5 den  154 DE MINTFERIGE den eenen zo is het ook aan den anderen kant, waar, dat een eeriyk hart, uit zyne eigene begin feien, — uit beginfelen van eerlykheid, zal te werk gaan, al was 'er geene andere wet, die het zelve daar toe noopte, dan die van het ge weeten. Fredrik en zyn geheel maagfehap, hebben altyd den naam gehad, dat ze woord hielden. Geeft u zyn vader niet een deerlyk bewys van die waarheid... Ik wil van dien argwaan niet meer hooren . .. J u L I A N A. De bangfte droomen dien aangaande . . . Dorcas. è Ja! uwe droomen! Dezen ontbraken nog aan uw lyden. Dacht gy, waakende, minder angftvallig, gy zoudt minder door bange droomen ontruft worden. J V l i a n a. Dezen nacht droomde ik, dat een vogel, ver uit de lucht, op myn Fredrik neêrftreek. Myn geheel hart werdt ontroerd. Ik zocht dien vogel te dooden. Hy vloog, dacht my, uit de armen van Fredrik, op de borft van myne dochter. . . Ik lidderde, en de fchrik deedt my ontwaaken. Zeker, ik droom niet gaerne van vogels. Dorcas. En ik geef weinig acht op droomen, myne waarde. Stel u dien aangaande toch volkomen geruft. In waarheid, Fredrik is de man niet, die, op zyne jaaren en met zo voortreffelyk een hart, u zou verraaden en zich zelf, in zyne begrippen van eer, ver-  TOONEELSPEL. 155 verwaarloozen. Ik heb te lang met hem omgegaan , om hem niet byzonder te kennen ... maar waar over waart gy toch nu bezorgd ? j V l i A n a. Over ons volgend lot en dat onzer kinderen. Indien Fredriks vader ons beide of een van ons beide eens overleeve . ., Wanneer deze bedenking in my opkomt, dan weet ik byna geen raad met my zelve. Dit aangaande, was ik dezen morgen, meer dan naar gewoonte , bekommerd. Ik kan niet nalaaten te zuchten, ó Myn Dorcas! Dorcas. Gy valt van de eene zonde in de andere. Opdeze wyze voortgaande , zoudt gy zeker misdaaden op misdaaden ftapelen , en blind zyn voor alle die overtreedingen. Ik heb my altyd gevleid, datgy, met eerelyke boetvaerdige aandoeningen aan die hartstochtelyke overyling, die den weg tot uw tegenswoordig noodlot fchyni: geopend te hebben, in den aanvang onzer te faamen wooning, gedacht hebt. Deze redelyke toeftand van ziel deze u betaamende geftalte van gemoed toonde zich eenen geruimen tyd, door die aangenaame en gegronde kalmte, welke de voorzienigheid gemeenelykop waare boetvaardigheid doet volgen , vervangen te zyn en zegen op zegen daalde van den goedgunfiigen hemel op uwe akkers en uw vee. Oogtl op oogft was gezegend. Alles (want alles komt van den hemel) verfprak u de ontferming en gunft van dat wezen, dat over hemel en aarde gebiedt ,  156 DE MINTFERIGE biedt en ook zyne wooning heeft in de ziel der oprechten . en zoudt gy nu, in het midden van zo veel wezenlyk geluk, in zo onbekrompen omftandigheden van een landmands toeftand, ontevreden zyn en uw gedrag, om des te meer blinkenden geluks wil, dat gy uwen Fredrik toewenfcht, bejammeren? Ikraade u, ter goeder trouw, denk aan den eerften ftap uwer liefde nimmer, dan met tedere en oprechte boetvaerdigheid van hart, maar draag zorge, dat dat hart tevens in dankbaare tevredenheid tot den oorfprong aller zegeningen werkzaam is. Hoed u toch _ 6 hoed u toch voor minyverigheid, die degeneugtens eener oprechte verbindt ms vergiftigt. Zo gy gelooft, dat gy Fredrik bemint, neem dan van die liefde de wezenlvke proef, dat is te zeggen, onderzoek, of gy hem als uw vriend betrouwt — doet gy dat niet, dan bemint gy hem indedaad niet. . Liefde zonder betrouwen is geene liefde, wat wy ook, haarenthalven, ons verbeelden te gevoelen. P00- toch hem, die, om u, alles heeft verlaaten, zo°te beminnen, als gy behoort, om voor u zelve gelukkig te zyn en hem en uwe kinderen gelukkig te maaken. Beveel voorts uw volgend lot aan Hem die, m alles, wys en goedertieren te werk gaat' en, zo gy anders iets weet van het geen krilteiyk betrouwen genoemd wordt , wantrouw dan geftadig uw achterdochtig - uw ontevreden _ uw zorgvuldig gemoed, en zyt Hout - zyt zelfs eenigermaare dneft in een onderwerpend betrouwen op de goede en vaderlyke befchikkingen der voorzienigheid. J ü-  TOONEELSPEL, j57 J u l i a n a. Deze raadgeevingen myne waarde,zyn wel voortreffelyk.. . Derzelver opvolgingen echter . . . TWEEDE TOONEEL. Juliana, Dorcas, Fredrik, Carel. Fredrik, (eenigzins driftig, gevolgd van Carel.) Schielyk, myne waarde , myn zondags kleed. Ik ben ergens ontbooden. Juliana. Daar is, hoop ik geen ongeluk gebeurd. Fredrik. Neen, althans voor zo veel my bewuffc is . .. Haaft u myn lief. . . geef my den rok. (jegens Carel terwyl Juliana bet kleed uit een kift krygt.) Begin ondertufiêhen te maaijen op het land achter ons huis. Laat uwe zufter, achter u, de fchooven binden. Waar is zy ? Juliana, (hem den rok geevende.) Zy is naar den weever, om ons linnen te haaien. Ik denk, dat ze wel fchielyk zal te rug komen. Fredrik, (zyn rok uit- en de andere aantrekkende. Ik zal, eerft in de buurt moeten gaan , om iets voor onze fchaapen te haaien. Die boodfchap volbragt heb-  158 DE MINTFERIGE. hebbende, zal ik t'huis komen en dan gaan, daar men my heeft ontbooden. Nu Carel, gy hèbtmy begreepen. Carel. Ja vader. DERDE TOONEEL. Juliana, Dorcas, die weder gaat [pinnen, Carel. Juliana. Weet gy niet Carel, wie uw vader ontbooden heeft? Carel. Neen moeder. Juliana, (hem fierk aanziende.) Ik kan aan uwe oogen zien, dat gy veinft Gy waart immers by uw vader op het land ? Dorcas. Zeker myne waarde , indien zyn vader mogt hebben goedgevonden , hem , in dit geval , het fpreeken, te verbieden, maak hem dan toch niet ongehoorzaam. Carel. Indedaad Dorcas, vader heeft my niets verhoeden .. . Een oud man kwam op het land by ons. Hy gaf vader een papier, die, het zelve las en, in den zak fleekende, my belaftte , met hem naar huis te gaan. Kan ik nu meer zeggen dan ik weet ? J  TOONEELSPEL. jS9 Juliana. Neen Carel, maar ik dacht.... (zich een weinig bedenkende ) Gy weet wat uw vader u belaft heeft. Ga dan nu fpoedig heen, en werk vlycig. Ik zal uwe zuster by u zenden, als zy komt. VIERDE TOONEEL. Juliana, Dorcas. Juliana. Ik wift niet, hoe fchielyk ik Carel naar den akker zou krygen.. . Fredrik heeft een papier ontfangen ■ in zyn zak geftoken.. . Hier is zyn rok ... Ik moet ... Dorcas, (fchielyk opflaande!) Wat wilt gy doen ? Juliana. Dat papier leezen, als ik het kan vinden. Dorcas, (driftig ) De rechten van een man — van uw beften vriend fchenden ? Schaam u dezes invals. Myne raadgeevingen hebben weinig invloed op uw hart. Juliana. Tuffchen perfoonen , die zo nauwe betrekking tot malkanderen hebben, als Fredrik en ik, moet niets plaats grypen, dat de een niet zo wel weeten mag als de ander. Dor-  160 BE MINTVERIQE Dorcas. Zo is het, maar niet zonder bepaaling. De nauwfte betrekking , die tufTchen twee perfoonen kan plaats hebben, neemt niet weg,dat 'er gevallen zyn kunnen , waar in elk , als op en voor zich zeiven, beftaac en moet werkzaam zyn... Zo gy voortgaat, fchent gy alle de rechten van het goed betrouwen. De goede Fredrik zal niet vermoeden, dat gy zyne zakken doortaften wilt, Juliana, (glimlagchende) De goede Fredrik!.. maar ... al hing 'er dan ook myn leeven aan, ik kan het niet nalaaten. Dorcas. Ga uw gang onedelmoedige vrouw . .. (terwyl Juliana een papier uit den rokzak van Fredrik haalt en het zelve heft.) maar vrees voor gevolgen! Juliana, (zeer ontroerd.) Ik beef Dorcas ... ik beef. Dorcas. Een uitmuntend begin! Wat zal uw vermeetelheid uitwerken ? Juliana. Ik bid u, lees dit gefchrift eens! Dorcas. Uwe medeftandfter worden in verraad!. . Ik wil het niet leezen.  TOONEELSPEL. 161 Juliana. Hoor. het dan , om Gods wil , eens leezen!.. Alle myne vermoedens zyn waar.... Ik ben reeds in volle verachting... Fredrik is trouweloos... Zo gy my verlaat Dorcas... Ik wil liever fterven,dan dit gedoogen . . . Dorcas. Onbezuisd mensch... . Wat kan 'er gebeurd zyn ?. . Kan Fredrik . . . Juliana. ó De mannen — de beften zelfs kunnen niet getrouw zyn . . . Gy zult het gefchrifc hooren . . . (Dorcas beweeging maakende om heen te gaan.) Gy zult hier blyven Dorcas . . . Gy zult het hooren, of ik zal het in de buurt overluid leezen, daar mag van komen, wat 'er van kan of wil . . . Dorcas. Met alle uwe uiterlyke fchoonheid, hebt gy een zeer bedorven hart. . . Hoe ook de inhoud van het gefchrifc zyn moge, wat raakt die my? .. Juliana. Gy moet dien weeten, om my te rechtvaardigen om my te helpen ... Zo gy my immer eenige vriendfchap van harten hebt toegedraagen zo gy in myn welftand belang neemt, zo bidde ik u, hoor den inhoud! Dorcas. Ik zal hem dan hooren, eigenzinnige vrouw, ik zal hem dan hooren . .. L J u-  162 DE MINTFERIGE Juliana Lest het gefchrift. „Myn waarde Fredrik. „De brenger dezes zal u berichten, dat ik my niet verre „van uwe wooning, ten zynenhuize, bevinde. Spoed u her„ waard. Met open armen zal ik u te gemoet loopen. Hoe „verlang ik, om u aan myn hart te mogen drukken. In dat „ oogenblik zult gy voor my de gcheele waereld uitmaaken. „ Kom toch fchielyk, maar zo heimelyk u mogelyk is,want „ ik wil hier niet bekend zyn. Haart u myn vriend, en gy „zult vcrrait en omhelsd worden, door de oprechtlte enge„ trouwfte uwer vriendinnen." Wat zegt gy nu Dorcas ?. . Is Fredrik nu nog die goede — die eerlyke man in uwe oogen?. . , D o it c a s, (peimacbtig.) Ik weet niet, wat ik zal denken — wat ik moet antwoorden ... maar .. . ftaat 'er geen naam onder den brief ? . . Juliana. 6 Neen . . . SchepfeJs, die de mannen van andere vrouwenbegeeren, zyn veel te omzichtig, om onder zo fchandelyk eene uitnoodiging naamen te zetten. Ja toch .. . deze , hebt gy het niet opgemerkt ? wil onbekend blyven . . . maar ik zal haar dit, denk ik, wel betwisten . . . (driftiger.') Iloc zal ik het aanleggen? Ik wil van dat fchandelyk verraad wraak necmen. ö Dat ik! . . Lieve waarde Dorcas, wilt gy my helpen ? Hoort gy niet ? . . Hoe zo diep in gedachten! . . Dor-  TOONEELSPEL. 163 Dorcas. Ik wenfchte wel, dat ik dien brief niet had hooren leezen ... Wie zou die van Fredrik gedacht hebben ? Zo befcheiden — zo oprecht fchynende man! . . Zo ik u dien brief niet uit zyn zak had zien neemen, ik zou hem nog voor verdicht houden. Fredrik trouweloos, ten minften, naar allen fchyn, ontbooden , om het zo daadelyk te worden als hy het nu mogelyk reeds in zyn hart is! Ik begin deernis met u te krygen. Lieve God! zyn de menfchen zo weinig te betrouwen ? Tot op den grond van myn hart ben ik beroerd. Wie mag de ligtvaerdige zyn, die hem aanzoekt? (Haare oogen in den brief ftaande, die Juliana in de band houdt J) Zy fchryft te juin; voor een landmeisje. Juliana. Ja, ja, een landmeisje, die een adelyk landgoed bewoont. . . Die fyreen! Laat ze my het eigendom laaten, dat my, door de fterkfte eeden, verpand is .. . Zie nu hier aan Dorcas, of myn vermoeden omtrent de dochter van onzen naaften buurman zo ver moet worden verworpen . . . Gy moet my helpen , of ik zal, met allen geweld , alleen tegens dien ftroom oproeien. Dorcas. Wat wilt gy van my hebben ?... Gy moeft u, dunkt my, poogen te bedaaren — dien ftorm laaten over- waijen toegeevend zyn u zelve verloche- nen — op beterfchap hoopen ... Ik weet L % ze.  164 DE MINYFERIGE zeker ik weet niet, wat ik raaden — wat ik u vóórhellen zal in deze netelige omftandigbeid . .. Juliana. Dan zal ik zelve raad fehaffen. Neen Dorcas, zo liggen de zaaken eener oprechte licfdeverbindenis niet. Fredrik hoort my toe. Zo hy zyne eeden — zo hy zyne trouw wil (chenden, dan zal ik weeten, wat ik met zyne vuige medeftandfter te doen heb... de fnoode vcrleidi'ler.' . . Ja zeker. . . myn man (en is hy dat in den wezenlyken zin niet?) myn man in haare anrcn aan haar hart drukken!. . Ik kan 'er het denkbeeld niet van verdraagen . .. maar ik weet, wat ik doen zal. . . Fredrik, als hy dervvaard gaat, heimelyk navolgen, en zo ik zie... Dorcas, (verfchrikt.) Onderneem ö onderneem dat niet. Indien Fredrik beipied moet worden, moet gy de befpiedfter niet zyn . . . Gy bezit u zelve veel te weinig gy bezit u in het geheel niet. . . Juliana, (haar by de hand neemende , driftig.) ö Myne waarde Dorcas, doe gy het dan. Ik zal u een ouden (luier, die in myn kift ligt, ter hand (lellen. Bedek u daar mede. Volg den trouweloozen van verre na. Hy behoeft niet ver te gaan, om myne vyandin te ontmoeten Lieve,waarde Dorcas, ik fmeek u, zyt my hier in te wil! Dorcas. Indien gy volltrekt den handel van Fredrik, dit aan-  TOONEELSPEL. 165 aangaande, wilt gezien hebben, en het zelve doen wilt, indien ik het niet doe .. . Juliana. Ja Dorcas, dat wil ik, —- dat moet ik ... Dorcas. Welaan, haal dan den (luier . •. . Juliana, (willende heen gaan, hoort eenig gerucht.) Ik geloof, dat ik Fredrik hoore. Wacht . . . Terwyl hy hier is, zal ik den (luier uit de kift neemen. Houd hem dan een weinig aan de praat, en ik zal den (luier voor de achcerdeur in een hoek leggen. Gy kunt daar heen gaan en hem neemen, zo dra ik zal zyn te rugg' gekeerd .. . (Zy gaat naar de deur toey en die willende openen, treedt Fredrik, met eenige drift, in huis.) VIERDE TOONEEL. Juliana, Dorcas, Fredrik. Fredrik. Daar is een doosje. Leg het toch voorzichtig aan eene zyde. Het is voor onze fchaapen, waaronder fommigen eenig ongemak hebben, 't Is een fterk vergif. Sluit het weg. . . . Maar wat deert u ? . . Gy fchynt treurig te zyn. Hebtgy gefchreid? .,. Is 'er iets gebeurd ? Zyn de kinderen wel ? L 3 Ju-  i66 DE M I N T V E R I G E. Juliana, (het doosje aanneemende , en fchreiende.') Alles is wel.. . zeer wel... zeer wel... Moet gy niet uitgaan ? .. Fredrik. Ja ik moet terftond gaan?. . . Maar wat willen die traanen betekenen ? . . Gy weet dat ik u niet gaerne zie fchryen ? Juliana. Och! Dorcas en ik fpraken zeer vertrouwelyk. ... Wy raakten beweegd .. Wy zyn vrouwen... Schat ze toch zo hoog niet, dat gy op haare traanen zoudt acht geeven . . . (Zy gaat, als of zy het doosje wil bergen , naar de kift en haalt 'er omzichtig den flitier uit, met welken zy heen gaat) VYFDE TOONEEL. Dorcas, Fredrik. Fredrik. Is 'er iets gebeurd Dorcas , dat haar (lof geeft tot droefheid? Gy weet, dat ik haar, tot in myne ziel, bemin. In haar antwoord meende ik eenige bitsheid te ontdekken. Zeg my toch de waarheid. Dorcas. Zy was over uw fchielyk inkomen, toen gy van 't veld kwaamt, verlegen. Gy fpraakt van ontbooden  TOONEELSPEL. 167 den te zyn. Haar vermoeden , als of 'er in dat ontbod iet ongemeens, en dat zy niet mogt weeten, lage opgeflooten, ■ ik weet niet hoe ik het zal uitdrukken, als of gy iets voor haar wildct geheim houden... Dat vermoeden maakte haar onruftig ... Gy kent haar aart . . . Zy is driftig en dikwyls al te . . . al te nadenkend. Fredrik. Och Dorcas! Laat ze zich dat aangaande toch te vreden (tellen . . . Zeg haar . . . ZESDE TOONEEL. Juliana, Dorcas, Fredrik. Juliana. Ik heb het geborgen. Niemant, buiten my,kan 'er nu bykomen. Dorcas, (een wenk geevende.~) Wilt gy gaan zien, of gy Mietje ook op weg verneemt Dorcas. Het kind is reeds lang uit geweeft. Ik begin my haarenthalven te omruilen. Ondertusfchen zal ik het vee in den (lal brengen. ZEVENDE TOONEEL. Fredrik, Juliana. Fredrik. Ik zal zo fpoedig te rug komen als my mogelyk zyn zal. . . Toon my toch een te vredener gelaar. Zyn onze omftandigheden niet ongemeen voordeeL 4 lig?  IÖ8 DE MINYVERIGE lig? Zoude gy den ftaat, dien wy beleeven, gelukkiger kunnen wenfehen ?., Nu, niet fchreien myn lief... (baar omhelzende!) Ik hebi n de daad, iets te verrichten, dat my jaagt — daar ik als naar toe word gedreeven — daar ik veele gistingen over maak -— daar ik niets zekers van durve befluiten met één woord, daar ik u gee- ne deelgenoote van kan maaken.. .. Juliana, (eenigzins driftig, fchoon fc breiende.) Ik kan dit alles gemakkelyk gelooven .. . maar . .. verzuim, biddeik, uw tyd niet. . * Moet gy niet heen gaan? Fredrik. Ja ik moet gaan. Nu, (haar omhelzende,) tot wederziens! Juliana. Ik zal met u naar buiten gaan. Ik moet toch het vee naar den ftal brengen. Einde van het eerfle bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 169 TWEEDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Maria, alken, (Zy heeft een pak linnen onder den arm, en legt het op een floel neder.") Is dat draagen ? Ik ben 'er zo moede van geworden , dat ik nauwelyks op myne voeten kan itaan. Op een ander tyd mag Carel die boodfchappen doen, Hy zal toch zo wel zyn deel van het linnen hebben als ik.. .. Maar hoe! . . niemand in huis? Noch moeder — noch Dorcas ? . . (rondom ziende.) Ja kom .. . fpinnen zal toch al weder de zaak zyn. (Zy neemt het fpinnewiel en begint te fpinnen.) TWEEDE TOONEEL. Juliana, Maria. Juliana, (zonder Maria ten eer ft en gewaar te worden.) Myn hart is tot berlten toe vol Onuitftaan- baare, naare onzekerheid! Zielfcheurend vermoeden ! Het huis is my overal te benauwd ... L 5 (üaa-  170 DE M I N T V E R I G E (Haare dochter ziende, en een gemaakte geruft heid aanneemende.) Zyt gy zo fpoedig weder te huis kind?.. Maria. Ja lieve moeder. Juliana, (zich van haar afkeerende en uitherflende in traanen.) Zeer goed .. . zeer ... Maria, (opfiaande en naar Juliana, die zy om den hals valt, kopende.) Moeder! Juliana. Mietje! M a r i a. Moeder! Juliana, (haar van zich afvoeerende.) Wat wilt gy hebben? Laat my toch los kind. Maria, (met eene gebroken flem en verdubbelde omhelzing.) Moeder! Juliana. Zeker, gy verveelt gy benauwt my... Laat my ... toch los. .. . (meer geweld doende.) In Gods naam kind, laat my los! . . Uwe omhelzingen maaken my doodelyk benauwd. . . . Maria, (haar los laatende en fchreiende.) Moeder! ó moeder ! Waarom ? .. . Wat is 'er ge.  TOONEELSPEL, 171 gebeurd ? Zeker . > . wy zyn ongelukkig geworden! Gy zyt zo geheel ontroerd. Is Carel of Dorcas eenig onheil overgekomen ? (weder naar Juliana toegaande.) Och moeder! Juliana. Waarom vraagt gy niet naar uw vader ? Gy fchynt ongerufler over Carel en Dorcas. Maria. Vader is my op weg bejegend. Juliana. Sprak hy niets ?.. Ging hy u onoplettend voorby ? Maria. Vader fcheen haaffc te hebben. Hy heeft my ter loops gegroet en omhelsd. Juliana, (met eenige drift.) Ja, zonder twyffel, omhelsd. Uw vader is een vriend van omhelzen. Maria, (met eenige verwondering.) Maar moeder! . . Juliana. Maar mietje! . . (In nieu-ive ontroering.) Och fpreek niet meer. .. Laaten wy gaan zitten ons werk verrichten... Laat my fchreien kind . . . laat my fchreien. . . Maria, (op de teder(ie wyze.) Laaten wy dan te faamen fchreien, zo 'er reden tot fchreien is.  172 DE MINYFERIGE Juliana. Reden tot fchreien!. .. ö Myn kind, neem toch nooit een man. Der mannen harten zyn diep, trots, geveinsd, meineedig. Gelyk dwaasheiden onvoorzichtigheid dikwyls de liefde der vrouwen vergezellen, zyn het ontrouw en verwaandheid, door welken die der mannen geleid en beftuurd wordt... Mannen! .. Zelfszoekende wezens. In hunne eerfte vlaagen van liefde, zullen ze ons te voet vallen — om ons heen fchuiffelen als (langen, en, wanneer wy ons aan hun hebben overgegeeven, zyn ze onze omhelzingen welhaaft moede — pleegen ontrouw voor onze oogen, en op den afkeer, dien zy ons toedraagen, bouwen zy de liftigfre aandagen, om hunne wifpeltuurige liefde aan andere voorwerpen te fchenken. Myn hart is zo vol. . . (Maria omhelzende ) Och myn kind! Misfchien betaamde het my (lil te zwygen geduldig te zyn . . . maar het is my onmogelyk. Het hooge woord moet 'er uit... Uw vader. . . Hy bemint my niet meer ... en was dit het alles . .. maar ik heb iet akeligers — iet verfchrikkclykers ontdekt. .. Hy verraadt my. . . Hy bemint elders. . . Hy is uitgegaan , om eene misdaad , onherftelbaar voor het grootfte berouw , te pleegen. . .. Gy fchynt verwonderd . .. Maria, (driftig.) Ik kan zulks niet gelooven moeder. J o-  TOONEELSPEL. 173 Juliana. Echter is het zo. Myne oogen hebben de uitnoodiging der onlukkige, die hy bemint, geleezen... Maria. Vader, een getrouwd man, zou zich . . . Juliana. Een getrouwd man ! Laat ik u uit den droom helpen mietje. Gy hebt nooit — tot op dit oogenblik toe, hebt gy niet anders geweeten, of uw vader en ik zyn wettig verbondenen vereenigden door de wet des lands en der kerk . . . maar, wy zyn het met de daad niet. De band, die ons vereenigde, was liefde, en hy, die ons nu den fchyn van vereenigden geeft, is belang aan de zyde uwes vaders Veelligt zou ik openlyk door hem worden verlaaten, zo ik geene kinderen ter waereld ge- bragt zo ik geene kinderen had. Zyn vader heefc nooit willen gedoogcn, dat wy ons voorgenomen huwelyk voltrokken. Om de gebelgdheid en wraak des ouden mans te ontwyken _ om de flem onzer eerfte liefde te gehoorzaamen, zyn wy de plaats onzer geboorte ontweeken en hebben, federt veele jaaren, in dezen landltreek geleefd. Daar is geene wet, die myne zaak zou ophouden, ingeval uw vader goedvondt, my te verlaaten. M aria. Ik moet u gelooven. Gy fpreekt met zo veel ernft... Maar wie, die vaders omgang en den uwen van naby befchouwt, zal kunnen vermoeden, dat 'er tuffchen u en hem geen huwelyk plaats vindt. Va-  i74 DE MINTFERIGE Vader behandelt u met zo veele liefde- zo toe- geevend. Nooit is hy onvriendelyk. .. Dan, wat 'er ook van zyn moge, ik zal nooit gelooven', dat hy myne lieve moeder niet zou getrouw blyven, Juliana. ö Myn kind; misfchien zal hy,onder den grootMen fchyn van uiterlyke getrouwheid, my een hart toedraagen, dat van my walgt en eene andere begeert. . . Maria, driftig!) ó Neen . . . neen lieve moeder. Denk toch beter van vader. Zyn hart heeft u lief. Juliana. ö Indien ik niet beter wille niet anders door gefchrift overtuigd ware !.. Hy is ontbooden. Eene ontuchtige vrouw heeft hem tot zich geroepen. Zy wil hem aan haar hart drukken. Hem omhelzen ... die vervloekte ! . . Mietje ■ mietje! Gy hebt nooit bemind. Gy weet nog niet wat liefde betekent; wat gehoonde liefde, in de ziel eener verworpen vrouw kan uitwerken, Zo gy dit wht, gy zoudt de driften, die myn hart tegenswoordig verfchroeien, niet alleen niet veroor- deelen; maar gy zoudt meer argwaan meer wantrouwen gevoelen... Myn vermoeden myn gegrond vermoeden, dat ik door uw vader verraaden, en, God weet, federt hoe lang reeds, veriaaden ben , is de aankondiger van myne billyke ftraf Ja kind ,op hoe veele eer ik onze onderlinge verbindenis ■— onze ter goeder trouwe aan elkanderen verfprokeö liefde ook meende gebouwd te  TOONEELSPEL. 175 zyn,van achteren zie ik, en ik zie, nu het, ter herftelling, te laat is, dat ik , in verbeelding van eerbaar, tot nu toe ontuchtig met uw vader geleefd heb. Leer van my. . . Maria. Och moeder, in den naam des hemels! verdenk vader, noch veroordeel zo meedogenloos u zelve. Gy zult mogelyk .... Juliana, (de deur hoorende openen, wendt derwaard met drift haare oogen .. . Ja, gy zult mogelyk nu meer hooren, dan ik u kan zeggen. . , Dorcas zal ras bericht geeven. DERDE TOONEEL. Juliana, Maria, Dorcas. Dorcas, (den /luier afneemende.) Laat my adem haaien ... Ik ben zeer vermoeid. .. . Juliana. Gy fchynt ontroerd Dorcas. Dorcas, (zich nederzettende.) Ontroerd beide en vermoeid. Juliana. Zo is dan de zaak wel zeker. 'Wat hebt gy gezien ? . . Zaagc gy.... Dorcas, (fchielyk.) Waarom is Mietje niet by haar broeder op den akker? j  i75 DE MINTVER1GE Juliana. Zy zal 'er heen gaan .. . maar gy moogt veilig, in haar byzyn, verhaalen wat gy gezien hebt. Zy heeft, binnen weinig oogenblikken , meer gehoord , dan zy, geduurende haar geheel leeven, vermoed hcefc, In de bitterheid myner ziele, heb ik haar van de geheimen myner liefde en van mynen argwaan gefproken. Spreek dan Dorcas.. . Houd myne onftuimig gemoed niet op. Dorcas. Onvoorzichtige moeder! .. Daar is geene zaak, niet eene eenige zaak , waar in achterhoudendheid eigenlyker, fierlyk en noodzaakelyk is, dan in "de affpraak en het verbond , waar door de liefde of vriendfchap twee zielen vereenigt. Heeft een onftuimig vermoeden u, ter fchending van goede trouw, overgehaald, wat zou u de bewullheid, dat zulk een vermoeden gegrond is, kunnen doen uitvoeren? Juliana. Uitvoeren! . . . In den naam des hemels! houdt my niet op. Zo ik door openhartigheid eene misdaad begaan heb, zo is het pleegen daar van onherroepelyk ; maar tusfchen de misdaad en myn plicht is alleenlyk een vergelyk te treffen, door een fpreekend bewys te geeven, dat myn vermoeden niet ongegrond geweeft is. Spreek dierhalven. . . Maak my minder fchuldig. Zeg wat gy gezien hebt. Spreek Dorcas. Is myn vermoeden waar of valfch? Dor-  T O O N E E L S P E L. i?7 Dorcas. Met den grootften fchyn van waarheid, zou het echter volftrekt valfch kunnen zyn. De ondervinding leert ons by den dag, dat waarfchynelykheid, met al den tooi en toeftel der waarheid, voor den dag kan komen, en echter niets van derzelve natuur bezitten. Schyn kan bedriegen, en dit weet gy ... maar gy weet ook, dat fchyn meeft al bedriegt... Maar laaten wy de zaak eens zo erg befehouwen, als uw zwart wantrouwen en de fchyn zelfs die kan maaken, wat toch kunt gy, of wat moet gy doen, om, met betrekking tot uw wezenlyk belang, te handelen ? Geduld zal niet alleen het kenteken uwer trouw en liefde, maar ook het eenigft middel zyn, om de bitterheid des dranks, die u mogt toebereid worden, te verzoeten, en het kwaad, zo al niet op te houden, ten minden in zyn gang niet te verhaasten. Woede en onbezuisdheid zyn koortfén der ziel, die de verrichtingen van het verfhmd in yling, — het oordeel in onmagt en het hart in een buitenfpoorig gevoel, waar van de gevolgen verfchrikkelyk zyn, Horten. Geduld is de fierkte der ziel. Oeffen geduld, wat 'er ook moge gebeurd zyn, of nog gebeuren. Juliana. Ik heb my gepynigd — Ik heb my geweld aangedaan, om u te hooren uitfpreeken. Uwe zedeleffen komen thans weinig te pas. Zy komen my geenzins te ftade. 'tKomt hier niet aan op de wyze, hoe ik my behoore te gedraagen, maar op de beM wuft-  t?& DE MINTFERIGE wuftheid , hoe hy, die my gezwooren heeft , tot zyn laatften fnik toe , getrouw te zyn , zich hebbe gedraagen. Gy zyt uitgegaan , om hem te befpieden. Gy hebt hem befpied. Gy weet veelligt meer dan gy durft zeggen ... maar zwyg... Daar is weinig aan gelegen. Ik zal my zelve helpen. Binnen weinige oogenblikken, zal ik mogelyk meer wectea, dan gy, onedelmoedige, my goedvindt te berichten.. Dorcas, (driftig.') Wat meent gy ? Wat is uw oogmerk ? Juliana. Ik zal Fredrik gaan opzoeken — in de armen der fnoode verleidfter overvallen, en verwytingen toevoegen, die hem 't hart zullen doen bloeden en haar, die hem betovert, doen fidderen. Dorcas. Gy fpreekt uit het echt caracTer eener woedende vrouw. Zyt gy dan dermaate door uwe driften vervoerd, dat gy myn doelwit, om uwe achting als moeder, in het byzyn uwer dochter, te bewaaren, uit myne uitdrukkingen niet kunt ontdekken ? Juliana. Die voorzichtigheid, gelyk ik u reeds te verftaan gaf, is te kat. Mietje weet alles. Dorcas. Zelfbetooming fchynt uwe ziel geheel onbekend. Ongelukkige, hoe verwaarloost gy het caracter van moeder en vrouw! Wie weet, wat gy uwe dochter, in uwe drift, gezeid — hoe verfchrikke- lyk  TOONEELSPÈL. 179 lyk gy van uw loc gefproken, en, uwen wanfpoed breed uitmeecende, welke eene fchildery van rampen en onheilen, waar in de verwen by Her fterk aangelegd zyn, gy gemaakt hebt! Of dit nu nog niet genoeg ware, wilt gy openlyk de razerny gaan verwonen, die reeds een te verfoeielyken rol in uw hart fpeelt. Bedaar, buitenfpoorige vrouw, bedaar, en geef de ftem der reden gehoor. Uwe wantrouw en woede zyn driften, wier vermeetelheid u de grootfte gevaaren voorfpellen. Hebt gy tot Fredrik geene andere dan eene zinnelyke eene ligchaamelyke betrekking ? Hebt gy, in uwö verbindenis met hem, niets van die vriendfchap gevoeld , en gevoelt gy nu niets van die vriendfchap * die zo fterk boeit en zo gaerne vergeeft? Juliana. 6 Dorcas, Dotcas! Zo gy iets gevoelde van die pyniging, welke gy my door uw marren en aanmerkingen aandoet, gy zoudt my daadelyk van uw wedervaaren bericht geeven ... maar .. . wreede Dorcas, gy zoekt my, door omwegen van de zaak, daar het met my op aankomt, af te brengen. Té vergeeffch echter. Uwe achterhoudendheid geeft aan myn vermoeden nieuwe fterkte. Wat zal ik doen ? Gy zyt oorzaak, ja gy zyt oorzaak, dat ik my van iet anders, dan uwe flomme naarvorfching, moet bedienen... (Zy maakt beweging, om heen te gaan.) Ma Do r-  i8o DE MINYPERIGE D o R c a s, (haar "wederhoudende.) Gy zult niet gaan.... Juliana. Laat my los voorftandfter der ontrouw en heelfier der fnoodheid, laat my los,.. Gy brengt my een vermoeden te binnen, dat ik eenmaal vervloekt heb, maar nu te rug roepe. Tuffchen u en Fredrik heeft (Tegen haare dochter!) (Daar is een tyd geweeit Mietje, dat ik dit geloofde en weder niet geloofde, maar nu beginc dienaangaande alle twyffeling te verdvvynen.) Tusfchen u en Fredrik Dorcas, heeft eene onedele verfiandhouding plaats. Wat toch zou u anders beweegen, hem te befchermen ?.. Zo gaat het, wanneer men blindelings op betuigingen van vriendfchap afgaat. Maria, (haare moeder -willende omhelzen ) Eedaar toch lieve moeder, en hoor Dorcas... Dorcas. Neen Mietje... Laat uwe moeder woeden - laat zy uitraazen. Hartstochten, als de haaren, zyn ftormen gelyk, die geweldig maar kort zyn. Jk ben die gewoon. Ik ben 'er niet bang voor. Eene ziel, als de myne, is doof voor alle betichcigingen, waar van het geweeten de waarheid ontkent. Uw vader en ik hebben in de daad altyd eene tedere verfiandhóuding geoeffend ; maar geene andere, dan die met de opperfte zuiverheid en de reinfte vriendfchap  TOQNEELSPEL. i8r fchap bedaan kon. Toe op gideren toe hebben wy die geoefend. God geeve, myn kind, dat 'er niets kome, om derzeiver grondflag te verbreeken! Het hart uwer moeder is eene zee van zorgen, in het midden van welken het wantrouwen regeert. In eenen adem, heeft die ongelukkige vrouw my dikwyls verdienlten toegefchreeven, die ik niet bezat, en van toeleg of wandaad betigt, waaraan ik nimmer gedacht en welken ik nog veel minder volvoerd heb; maar zo gaat het, als de reden door het geweld der driften verdrongen, en het geweeten door omy. dige woede verdomd wordt... Juliana. Ga niet voort Dorcas. Gy hadt alles kunnen voorkomen... Ik geloof,dat ik u hoone... Waarom toch geeft gy van uw wedervaaren geen bericht? Spreek, zou myne drifc u beledigd hebben, zo gy hadt willen zeggen, wat gy ontdekt hebt ? Dorcas. Neen ... maar dan zou uwe drifc alleenelyk een ander voorwerp gehad hebben. Juliana. Ik word woedende. Wilt gy de zaak altyd voor Fredrik opneemen ? Dorcas. Neem ik zyne zaak op ? Juliana. Daar is geen twyffel aan. Hy is fchuldig. Gy zoekt zyne misdaad te verduideren. (Knielende.) M 3 Och  i8s BE MINTVERIGE Och Dorcas! Ik bezweer u by al wat heilig is, dat gy my doet weeten, in hoe verre zich Fredrik verloopt. _ Indien gy de geringfte liefde voor my gevoelt, ik fmeek u, help my uit de onzekerheid, die myn hart verfcheurt, indien gy anders iets gezien hebt, dat myn vermoeden kan bekrachtigen of doen verdwynen!.. Dorcas, (baar opbeurende.) Ja ik heb medelyden groot medelyden met b.. . Zyt befadigd. Tracht u ten minden eenigzins te bezitten. Uw vermoeden fchynt niet geheel ongegrond... Och Juliana! wat perd gy my te zeggen, ten aanhooren uwer dochter ? Maria. Laat my heen gaan.. . Zo myne ouders ftruike-, len ... zo zc druikelen Dorcas. .. ik zal toch al. tyd te zwak — te onnozel zyn om hen te helpen... Zo ze druikelen Dorcas ... ö dat myne oogen het dan toch nimmer zien mogen! dorcas, Lieve , beminnelyke ziel!.. Ga heen myne waarde. Laat ons, eenige oogenblikken, alleen. Juliana, {fchretende en baare dochter omhelzende.) Ja verlaat ons myn kind. Gy zyt reeds te lang getuige myner overtreedingen geweeft. Ga op het land, by Carel. VIER,  TOONEELSPEL. 183 VIERDE TOONEEL. Juliana,Dorcas. Dorcas, (Juliana by de hand neemende!) Voor dat ik u iets zegge met betrekking tot Fredrik , zo gedoog , dat ik, uit medelyden, u tot eenige aanmerkingen bepaale! Het geduld is een onzer voornaamfte plichten, en deze plicht is ons niet toegeweezen, om de ruft van ons hart en onzen uitwendigen welftand te benadeelen; maar veel eer, om de veiligfte kalmte in onze zielen te verwekken, en ons, op het pad van beproevingen, weltevredenheid en blydfchap te doen aantreffen. Dit pad der beproevingen maakt zekerlyk eene zeer onbevallige vertooning, zo dra men door de voorzienigheid op het zelve gebragt wordt, maar, wanneer men het ten einde, met een edel geduld en omzichtig, bewandeld heeft, en het oog der reden daar na te rug wendt, dan vertoont het zich fchooner, dan zich die beemden, daar het ingebeeld genoegen der waereld ontluikt, vertoonen... Ruim uw geeft op. * Laat uwe redenskracht, door uwe driften, in deczelven, niet verftikc worden. Verwoeft toch dat kenteken uwer onfterffelykheid niet. Gy hebt, zo ik my niet bedrieg, de reden nimmer noodiger gehad, dan nu. Geduld zal uwe zaak zyn en hoe zult gy het zelve oeffenen, indien de reden uit uwen geeft gejaagd, of in denzelven werkeM 4 loos  184- DE B1INTFERIGE loos gemaakt wordt? .. Een redelyk geduld is, in tegenfpoeden, de voortbrenger van wysheid. Ongeluk kan ons nimmer wyzer doen worden dan door gedujd. Naar maate wy het zelve oeffenen, naar maate ontfangt het beminnelyker trekken en naar maate vermeerdert het de krachten onzer reden. Juliana. Och Dorcas, indien gy de helft dier ongeruffheid en benauwdheid gevoelde, die ik gevoeïe, gy zoudt my zo lang niet ophouden : gy zoudt my niet kwellen. Dorcas. Zou ik u zoeken te kwellen ?. . In bet byzyn uwer dochter poogde ik uwe achting — en nu, zo ik konde, uwe ruft te beveiligen. Juliana. Ik heb beide verlooren. Zeg ... ó zeg me toch wat gy gezien hebt! Dorcas, ( Juliana fterk aanziende en weder by de hand neemende.) Alle menfchen hebben hunne gebreken. Niemant is volmaakt. Kunt gy vorderen, dat Fredrik, in alle opzichten, volkomen.... Juliana, {haare hand losrukkende!) 6 Fredrik.'.. Vcrbreeker uwer eeden ! ... Hy is fchuldig. . . Gy hebt genoeg gezeid. . . Dorcas. .. Hy is fchuldig. . Ik zal my wreeken.... Vervloekt zy de verleidfter... Do.v  TOONEELSPEL. 185 Dorcas. Onbefuisde vrouw! Wat toch zeide ik, dat u ftof geeve tot zo bedillende woede ? Juliana. Genoeg ... zeker genoeg . .. maar veelligt worde ik befadigder, door het ontdekken der omftandigheden .... Spreek Dorcas. Dorcas. Gy zult nog oploopender worden. Juliana. Ik zal geweld op myn hart doen. dorcas. Uw hart fpot met het geweld der reden, nu het door woede veroverd is .. . maar ik zal u zeggen wat ik gezien heb, fchoon ik (en neem dit toch vooral in acht) my zou hebben kunnen bedriegen in myn oordeel door eene te letterlyke toepaffing der vertooning.. . Juliana. Wat zaagt gy toch! . . Dorcas. Ik zag Fredrik in de armen. .. Juliana, (fchielyk.) In de armen van de verleidfter die onbe- fchaamde!.. Hebt gy dat kunnen aanzien en Uil zwygen? . .. Dorcas. Wat meent gy, dat ik moeft gedaan hebben? Juliana Gedaan!.. Naar hem toegeloopen — Gy M 5 moeft,  i8Ö BE MINTFER1GE moeft, myne zaak verdedigende, hem uit de vervloekte armen gefcheurd, en met vervvytingen, die, op uwe gewoone wyze van welzeggen voortgebragt, hem tot in de ziel zouden hebben gegreepen, overlaaden hebben.. . Dorcas. Zo ik dit gedaan had — zo ik tot zulk een graad van verbyftering was vervoerd geworden, zou ik tegens myn plicht, als een redelyk fchepzel en als uwe vriendin, hebben gehandeld . .. maar laat my u zeggen wat ik in die oogenblikken en wat ik, te rug keerende, dacht, en wat ik nu denke... Ik bid u!... (Terwyl Juliana, de handen wringende, naar het andereinde van het vertrek loopt en luid begint te weenen.) Ik bid u!.. (Tiaar te rug haaiende.) Befchouw toch de zaak met eenige bedaardheid!.. Schrei, Juliana, fchrei uit.. . Stort eenige traanen en ontlaft, met die traanen, de gramfchap en woede van uw harte . .. maar hoor dan naar myne raadgeevingen.. . Juliana. Spreek Dorcas fpreek. . . Laat my fchreien. . .' Ik zal u aanhooren... Wat dacht gy en wat denkt gy?.. Dorcas. Toen ik zag, hoe teder zy eikanderen omhelsden. .. Tn.  TOONEELSPEL. 187 Juliana, (in woede.") Zy omhelsden eikanderen!.. Teder omhelsden zy eikanderen! .. . Wreek my ö Hemel, die getuigen geweeft zyt van die plechtige eeden, welken my Fredrik zwoer — zwoer by uwe almacht, toen ik het eerft zyne gefchonde liefde met de zuiverfte wederliefde beloonde!.. . ö Dorcas.. . Haddet gy hem eens in zyne vleiende geftalte gezien ! . . Hy knielde — ja hy knielde voor my , en zwoer by Hem Dorcas. Ga niet voort... Verhaal my geene buitenfpoorigheden van een verliefd hart, en die u zeer zeker nu niet onder het oog zouden vallen, indien uw geheugen geen fchok uwer woede gewaar werdt.,. Juliana, (zonder naar Dorcas te hooren ) Ja hy zwoer. ... Ik heb den meineedigen geloofd .. Waarom haat ik hem niet? . .. Waarom kan ik hem niet haaten — dientrouwloozen?.. maar . .. wreeken — ja wreeken zal ik my op de laage bedriegfters, al was zy vorftin van haar hals. Zy zal weeten, dat ik my het recht eener gehuwde vrouw, op de heiligde wyze,mag aanmaatigen.... Teder omhelsden zy eikanderen!. . . Gy zaagc dit Dorcas.. . . Dorcas. Ja ik zag dit en toen dacht ik.. I Juliana. Rechtvaerdige Hemel!.; Dor-  183 DE M I N T V E R I G E. Dorcas. Indien gy myne gedachten wilt weeten, laat my dan ten minften uitfpreeken! Juliana. Spreek Dorcas. Quliana werpt zich op een /loei neder, en fchynt in diepe gedachten.') Dorcas. Och Fredrik, dacht ik, hem omhelsd ziende, hoe verdwynen, in één oogenblik, alle de fieraaden uwer eer, liefde en trouw! Uwe jaaren maaken uwe misdaad onvergeeffelyker, terwyl uwe on. dervinding, aan uwe reden en uw geweeten alles, waar mede zich onervaarenheid zou mogen verdedigen, ontneemt. De natuur uwer vergryping is te affchuwelyker, om dat haar de onbezonnenheid en de verhitting der wulpfche jaaren ontbreekt. Uwe trouwloosheid wordt van te gevoeliger ftraffen gedreigd , omdat ze gepleegd wordt, terwyl het hart ten vollen overtuigd is, dat hy, die zyn eed breekt, alle banden van eer verzwakt en het tooneel van wroeging beklimt, om den pynelyken rol der wanhoop te fpeelen. Hoedanig de ftraf, welke gy, ten tenigen tyde, ondergaan zult, ook zyn moge, gy zult haar toch nooit kunnen draagen, of Juliana en haare kinderen en ik zelve zullen 'er de verfchrikkingen van gevoelen. Hoe overltelpt eene misdaad , door een kenner en verfoeier van misdaaden door een vader des huisgezins gepleegd,  TOONEELSPEL* 189 hoe overftelpt dezelve een geheel huis — een geheel gedacht ! Indien gy wid, al te zwak man, welke oogen u befpieden, eene leevendige fchaamte zou uwe armen te rug trekken van het zondig voorwerp uwer dwaaze begeerte , en vermag de fchaamte voor menfchen meer op uw harte dan hec ontzag voor de oogen des alles doorzienden! . . Waar is, in dit uur uw beminnelyk verftand waar het gevoel van uw hart waar de dem van uw geweeten? Raakt gy, in één oogenblik één zondig — één doodelyk oogenblik voor de reden , den geheelen mensch kwyt ? Welk een akelig lot ondergaat de redelyke natuur, weggedeept door de verfoeilyke vlaagen der dierlyke driften ! Vernietigt ontrouw, door het vertreeden der heiligde plichten , alle uwe verdienden, ö Fredrik, en verheft gy door het verbeuren van de goedkeuring der zedelyke wet, in deze, al uw recht alle uwe aarsfpraak op de toekomitige euwige gelukkige waereld ! Den rykdom van twee waerelden offert gy roekeloos op aan een ellendig en kortftondig vermaak ? Zo dacht ik, onder het befchouwen eener fchilderye, welkers verwen en trekken louter aanfioot en ergernis voor myn hart waren. 'T zou my niet mogelyk gewecd zyn, lang achter een , voorwerpen te befpieden, waardoor myne geheele ziel met fchrik en ontferming vervuld werdt. De kans dezer ontmoeting keerde zich naar de begeerte van myn gefchokt hart. Fredrik ging, omftrengeld van en omarmende eene der fchoonde vrou'  l9o DE MÏNTVERIGE vrouwen , die ik ooit gezien heb, in eene oudë wooning, nier zeer verre van deze. Ik verliet ook, onmiddelyk daar op, die plaats der verfchrikking, en , gellingerd door allerlye gillingen, peinsde ik toch op u en uwe belangen, ö, Dacht ik, of de beledigde Juliana nu eens de zaaden van lydzaamheki en luft tot vergeeving in haar hart hadde, met hoe groot genoegen zou ik al myn verflandelyk vermogen aanleggen, om dezelven tot uitfpi uiten en ryp worden te brengen! Welk eene deugd zou zy oeife- nen welk eene lofwaerdige en zeldzaams deugd! Hoe voortreffelyk zou zy zich onderscheiden, indien ze in dit geval haare driften de wet Hellen en de lydzaamheid over haaren geeft kon doen heerfchen! Welk een deugdelyken plicht zou ze volbrengen, indien ze den belediger nu kon overlaaten aan de beflraffingen van zyn eigen geweeten, dat, vroeg of laat, weder ten troon klimmen en alle zyne rechten zal herneemen -— Indien ze, in haare verontwaerdiging, medelydend, in den hoon, die haare liefde wordt toegebragt, twyffelmocdig, in haare vernedering, groots, en, in alle haare ontmoetingen, nederig en onderworpen zyn kon! Zy zou de fchoonheid haarer ziel vermeerderen en daardoor op haar uiterlyk gelaat een era ft verfprciden, veel roerender en zieltreffender, door clcszelfs kalmte, dan de blos van woede en het vuur van wraakzucht, door derzelver onmaatig blaaken en blikfemen. Zy zou de eer van haar huis — het belang haarer kinderen en vrienden, met de ruft, van  TOONEELSPEL. 191 van binnen en van buiten, bewaaren, en, het onweder, dat haar dreigt, niet kunnende afweeren, ten minden beletten, dat haar hart en uiterlyke omftandigheden door deszelfs dagen niet ten eenenmaal werden verbryzeld. Zy zou, naar allen fchyn, den verdwaalden vriend van zyn doodelyken weg te rug trekken en in veiligheid geleiden. Zy zou, in het wedereifchen der verrukte tederheden, door het hart en geweeten van den verleiden vriend haarer ziel worden bygeftaan. Dezen zouden haare rechten bepleiten; en zy zelve zou, in de wedergevonden omhelzingen, nieuwe geneugtens en zoeter en reiner geneugtens mogelyk, dan in de eerfte driften der nauwelyks ten vollen ontlooken en onbeproefde liefde , gewaar worden. Immers naar maate de vergiffenis groot en ukneemend is, naar maate is de liefde, eene vrucht der dankbaarheid geworden zynde , fterk en voortreffelyk. . . Zo dacht en zo denk ik nog. . . ó Juliana. . . Juliana, (fchielyk van haar floel opflaande, als iemant dia uit gepeinzen ontwaakt.) Teder omhelsden zy eikanderen! .. Dit hebben uwe oogen gezien Dorcas ?. .. Fredrik omhelsd door eene ontuchtige! . . . (Zich bedenkende, en Dorcas de hand toereikende ) Och Dorcas! vergeef het my!.. Ik heb u hooren fpreeken; maar niets van uwe woorden begreepen. Myne gedachten zyn op niecs en op niemant, dan  ipa DE MINTFERIGE dan op Fredrik en de fnoode verleidfter gevefligd» Daar heen trekt my myn hart.. . Ga niet voort met uwe aanmerkingen. Laat my denken — Iaat my zuchten laat my aan my zelve toch over, en houd u verzekerd, dat ik tegenswoordig geene andere taal dan die van myn hart verlla, en naar geene raadgeevingen, dan die door myn gemoed uitgedacht en ukgefproken worden , kan luifteren. . . D orcjls, (zich van haar afwendende.) Ik meende, dat ik u kende, maar ik ben in myne meening bedroogen. Zeker, gy hebt, in al den tyd, dien wy met eikanderen geleefd hebben , den waaren ftaat van uw hart verdonkerd en begint nu eerft, uit uw eigen caracTer,te fpreeken ; of, de redenlooze gebelgdheid en minyver, die u thans ontftecken, berooven uw gemoed van die gezeggelykheid en dat wantrouwen op uw eigen verffand, dat gy voormaals, in uwe driftigfte oogenblikken, deedt blyken. . . . Juliana. Indien Fredriks ontrouw door een getuige minder geloofwaerdig feilbaarer dan gy, gezien was, myne overtuiging zou, ten aanzien zyner misdaad , twylfelachtiger en ik zou dan daarom gemakkelyker tot het oordeel van anderen zyn overtehaalen . . . maar nu — nu 'er geen de minfte twyffel voor de zaak is, nu dezelve my alleen betreften gy noch iemant gevoelen kunt, wat ik gevoele, nu wil  TÖONEELSPEL, 193 wil ik den hoon, niet ongewrooken verkroppen , en zal my, hoe veel betrouwen ik ook anders op uw oordeel heb, my, in dit geval, van geen ander raadsman, dan myn hart, bedienen. Dorcas. Die hartstocht en die vermeetelheid Haaf] niet oneigen aan eene vrouw van uw hart en uwe jaaren. Men durft al vry wat onderneemen, als men uw ouderdom bereikt heeft; en, met uw hart, ondergaat men nimmer het geringfte onrecht, zonder woedend te worden: maar die woede en alles, wat door dezelve te werk gefield of verricht wordt, wel verre van de eisfchen van het hart te bevredigen, openbaaren deszelfs boosheid,en verdubbelen de kwellingen, door het onbezuisd aanvallen op de fmartverwekkende voorwerpen.. . Indien uwe driften u zo veel tyd tot fpreeken als tot peinfen vergunnen —■ indien uw^hart geene verfoeielykheden "broeit, ■— indien gy de raadgeevingen van uw hart openbaaren durft, wat voor raad toch ontfangt gy van uw vermeetel, en, gelyk ik durf zeggen, dwaas hart ?.. Juliana. Bemoei u, bid ik, voor ditmaal, met myne omftandigheden , noch met myn hart. Al wat ik u zeggen kan is, dat ik voorneem, my te wreeken. In myne wraak wil ik alleen zyn. Ik begeer geene medeitandfter, vooral geene medeftandfter van uwe denkwyze.. . Dorcas, (niet verwondering.) Van myne denkwyze? n J ü-  194 DE MINTVERIGE Juliana. Uwe zichtbaare verwondering doet my gelooven, dat gy my verftaan hebt. Dorcas. Gy hebt een fnood hart, ongelukkige vrouw, gy hebt een fnood hart... Ik herhaal die uitdrukking , om u te toonen, dat ik my niets edels van uwe wraakzucht voorftelle. Uw oogmerk is zekerlyk zo laag,dat gy het zelve niet durft openbaaren aan iemant, die, zonder zich uit een deugdzaamen wandel eenigen opfchik te willen verfamelen, trots echter is op het plichtmaatig vertoonen van een onopfpraakelyk en onberispelyk gedrag. In dat licht zyt gy genoodzaakt, my te befchouwen, en wat zou u beletten, zulk eene in uw oogmerk te wikkelen, zo hetzelve niet voor de oogen der rechtvaerdigheid moeft bedekt worden ? . . . Maar . ., Het zy hier mede hoe het wil.. . Bewandel uw zorgelyk pad. Denk alleen en werk alleen. Myne eer — myn hart — myn gcweeten verbieden my alle verftandhouding met eene vrouw van uwe beginfelen. Ik wil uwe vriendin niet meer zyn. Ik wil 'er ook den naam niet van draagen... Juliana. Ik kan het niet helpen. Myn wedervaaren is van die natuur, dat gy noch over het zelve, noch over myn gedrag, omtrent het zelve, kunt oordeelen, zonder in myn ftaat en omftandigheid, geweeft te zyn, ofte zyn. Ondertusfchen geeft uwe wreedheid een nieuw gewigc aan myn onheil. Vrienden, meen  TOONEELSPEL. 195 meen ik, moeiten zich, in tegenfpoeden, ongeroepen , vertoonen. Gy zyt ontevreden, omdat ik,door myne droefheid in diepe gedachten weggerukt , geen acht op uwe woorden geflagen, en volftrekt heb beflooten, myne kwellingen alleen te draagen en my alleen te wreeken. Zo betoont gy even zowel uwe gebreken te hebben als ik de mynen. Met alle uwe deugd, mift gy het vermogen, om eene beledigde en wanhoopende vrouw aan te hooren, zonder driftig te worden. Dorcas. Ik laat myne drift los, om de uwe te beteugelen. . . Zou uwe onachtzaamheid in Haat zyn, myn hart te beroeren, indien het zelve niet, federt lang, gewend was, geene andere voldoeningen te gevoelen, dan die uit uw geluk en dat van Fredrik en uwe kinderen kunnen voortvloeien? Leg uwe hand op uwe geweeten en onderzoek, of ik my ooit met uw zaaken en omftandigheden bemoeid heb, dan om dezelven te verbeteren of u te vertrooften? of ik my immer driftig betoond heb , dan wanneer het op de behoudenis van uwe eer of ruft aankwam, of fcheen aan te komen ? Gy tergt myne vriendfchap door de onbezuisde toebereiding van uw onheil. Gy bedroeft myne gevoelige ziel door de uwe te verontwaerdigen. Gy ontrooft my den zegen der vriendfchap. Zouden wy vriendinnen kunnen blyven en echter, op de beveiliging en vertooning onzer redelykheid en plichten, oneens zvn ? , Ik weet, door uwe werkzaamheden van voorigen N 2 tyd,  i96 DE MINTFER1GE rot welken hoogen trap uwe gebelgdheid kan opflygen. Nu immers zou het voor de eeritemaal niet zyn, dat uwe woede gevaarlyke aanflagen berokkende. (Zy ziet haar zeer ernftig aan.) Vergeet gy , dat wy wezens zyn, die in eene euwige waereld, tot welke de ftaat der vergelding eigenlyk behoort, moeten overtreeden, zo dra wy onzen weg, in deze voorbygaande, hebben teneinde gewandeld? ... Juliana, (in groote ontroering ) Och Dorcas! Ik ben geboren, om ongelukkig te zyn!. . (haar omhelzende!) Wilt gy my uwe vriendfchap ontrekken ? . . . ö Zo gy u verbeelden koft, wat ik lyde!.. Ik beledig u. Ik weet het. Dit vervult myne ziel met nieuwe kwellingen. Droefheid, om dat ik beledig - . droefheid, om dat ik beledigd worde dezen veroorzaaken een ftaat van wanorde in myn harte, te groot, veel te groot voor de kracht myner reden. . . . (zich van haar afwendende ) Door Fredrik bedroogen en van Dorcas verlaaten ! .. . Ja Dorcas, laat my aan myne eigen overdenkingen over. . . . Ontrek my uwe vriendfchap . . . ik verdien het.. . Dorcas, (haar naderende en by de hand neemende.) Neen, myne lieve Juliana.. . Ik heb medelyden met  TOONEELSPE. L. 197 met u. Ik wil u myne vriendfchap niet ontrekken , zo lang gy vatbaar zyt voor dezelve.. . Gy wordt beledigd men hoont u. Fredrik fchynt zyne beginfelen te verwaarloozen; maar juifb daardoor kunnen en moeten de uwen des te fterker — des te voortreffelyker gemaakt worden. Dit hangt van u — geheel van u af. Beteugel de beweegingen uwer woede, door allen recht op wraak en vergelding aan uw harte te ontzeggen. Wy begrypen onze zaak en verftaan ons belang niet,wanneer wy meenen, dat hy, die ons onrechtvaerdig behandelt of, ten onzen aanzien, bedrog oeffent, een eigenlyker voorwerp is van onze gramfchap dan van onze ontferming. Onze godsdienft wettigt deze aanmerking. Zo ik ooit naar de aanzoeken van een man geluifterd, zo ik ooit eenig verbond met hem gemaakt had, zo hy, zyner aanzoeken onwaerdig , zyne beloften verbrak , geloof my, myne waarde, ik zou hem beneden myne gramfchap trachten te befchouwen, de verdienften myner lydzaamheid, ten koften zyner trouweloosheid, doen zegepraalen, enmy, daarenboven , poogcn te overtuigen, dat men den geenen, dien men het tederft bemint,ook het toegeevendft behoort te behandelen. .. Juliana. Gy hebt nooit bemind . .. ö Dorcas gy kent het gevoel niet, dat eene beledigde liefde in ons hart kan verwekken. Dorcas. Gy bedriegt u, myne waarde, gy bedriegt u. N 3 Ik  193 BE MINTFERIGE Ik heb bemind. Ik heb teder bemind. Daar is een tyd geweeft, dat ik de kracht der liefde zo fterk gevoeld heb, als die immer kan gevoeld worden. Dus weet ik, wat liefde betekent. . . maar myne liefde was alleen werkzaam onder het opzicht der reden ... en, het voorwerp dat ik beminde, beminde ik fterker dan my zelve. Juliana, (met drift.') Op myn geweeten betuig ik u, dat ik Fredrik fterker — veel fterker dan my zelve bemind hebbe en .. . . Dorcas. Neen, myne vriendin, neen. Gy hebt Fredrik minder bemind _ gy hebt hem minder lief dan u zelve. Waar van daan anders dat gebelgd zyn - ■ dat flaan op uwe rechten als de vrouw van zyn hart ? Zelfliefde ademt wraak en woede, terwyl de liefde, die wy anderen toedraagen, aandringt op medelyden en vergeeving. Zo gy Fredrik krachtiger liefde dan u zelve wik toedraagen, poog hem dan zyne zwakheid te vergeeven en laat uwe woede u niet doen fchynen te vorderen, dat gy wilt bemind worden. Geloof my, wanneer gy u dus wilt trachten te gedraagen, zulr gy gerufter leeven en het eenigft middel, om het hart van Fredrik weder tot u te trekken, ter hand neemen. Zyne liefde is zekerlyk in een ftaat van verftrooiing. Zy verloopt zich , en het hart is 'er onbedachtzaam onder verrukt. Het volgt een dwaallicht op den weg van een zondig en gewaand vermaak. Verbeeld u toch niet,  'TOONEELSPEL, 199 niet, een verleid of verdoold hart op zyn gewoonen of voorigen weg weder te brengen door de ftormige aanvallen der gramfchap. Het wil door lieffelyker krachten gevoerd en vervoerd worden. Geduld, minzaamheid, zelfverlochening, te gemoetkoming en onoplettendheid van uwe zyde omtrent Fredriks gedrag zie daar , myne waarde, de koorden, die ondervinding en bedachtzaamheid u zullen aanraaden, in uwe omftandigheden, te bezigen. Tracht toch uwe driften, die u tot geweldige tegenkanting of iet wraakzuchtigs mogen aanzetten, te verzwakken , voor dat ze, in 't geheel, de overhand op uwe reden behaalen. Zodanige driften boven de reden te laaten gelden of dezelven daar mede gelyk te (lellen , wordt gemeenelyk door een beroerd gemoed, daadelyk goedgekeurd, hoe fterk het geweeten zich daar tegen verzet; maar ftrekt tot fchande van onze redelyke natuur; en wy zouden, in zulk een geval, niet veel beter of wyzer handelen, dan die verachtelyke Romein, die dermaate met zyn ros verkuisd was, dat hy hetzelve niet alleen ten getuigen zyner ëeden aanriep, maar wel gaerne met burgermeesterlyke waerdigheid zou hebben willen bekleeden. Gy geeft Fredrik de zaak niet gewonnen, wanneer gy hem met toegeevendheid behandelt; in tegendeel daardoor worden de voorrechten uwer verbindenis beveiligd, en al,wat van de zyde der rechtvaerdigheid kan voortkomen , geeft uwe toegeevendheid eene houding zo eerwaerdig en zelfs zo ontzagchelyk, dat hy, die u hoont, op den duur, geen geN 4 bruik  200 DE MINTVEK1GE bruik van die toegeevendheid kan maaken, zonder, met diepe fchaamte en naberouw, op zyn wangedrag te letten , en , onder het belyden van fchuldt tot u wedertekeeren met een hart vol liefde. Juliana. Och Dorcas! Myne jaaren vermeerderen. Ik ben byna den tydkring, waarin men bekoort, ten einde. Indien ik nu myn recht niet doe gelden indien ik nu allen hoon met toegeevendheid verkrop, hoe gemakkelyk zal ik Fredrik dan den weg der trouwe loosheid maaken —. hoe ligtvaerdig'hem van my afltooten, zonder de magt te behouden, om hem weder tot my te trekken? Dorcas. Wat noemt gybekooren ! Noemt gy het verwekken eener hartstocht, die uit zinnelyke verbeeldingen ontltaat, en niet langer duurt dan die verbeeldingen werken, bekooren ? Dat zo zynde, zou uwe jeugd oneindig veel boven uwe rypere jaaren vooruit hebben. De fchoonheid van den herfït haalt niet by die van de lente. . . Maar geloof my . geloof de ondervinding geloof de gezonde reden, bekooren is het werk niet van gelaattrekken van oogen of bevallige houding. De ziel werkc door die middelen, dit beken ik, maar zyfchryft denzelven geene andere kracht toe, dan het ligchaam aan den tooi, daar her mede voorzien is. De fchoonheid der ziel, die in tederheid , deugdgezindheid toegeevendheid, medelyden, overeenkomft en gejykfoortige hoedanigheden beliaat, en, verre van te ver-  TOONEELSPEL. 201 verminderen, geftadig kan toeneemen, moet ons bekooren , zo wy zullen bekoord zyn, Die fchoonheid, byna zichtbaar in den geheelen uitwendigen menfch , kan indrukken , die nooit uit te wisfchen zyn , verwekken. Zy houdt zich ftaande, tot in den hoogden ouderdom des dierlyken menfch , en fpreidt zelfs over een gelaat, vol kreuken, vol rimpels en gemarteld door doodfruipen , eene heldere bevalligheid, die de liefde in het hart van hem, dien ze bekoord heeft, niet alleen beveiligt en warm houdt, maar vereuwigt. Meent gy nu , dat gy Fredrik op deze wyze bekoord hebt, wel verre dan van te fchroomen voor den ouderdom des uiterlyken menfch, moogt gy u veilig verzekeren, dat dezelve het werk der bekooring eerwaerdigcr en aanneemelyker maaken, en Fredrik, in de boeien, eener valfche liefde gevangen, uic die zinnelyke en kortllondige hechtenis ontdaan zal en tot uw dood toe u doen bezitten Verbeeldt gy u,dat gygeen andren indruk op zyn hart gemaakt hebt, dan door den luider uwer uitwendige fchoonheid in uwe bloeiendde jeugd, dan zyt gy voor u zelve te beklaagen — dan hebt gy nu reeds de jaaren, om te bekooren, achter den rug , en dan is Fredrik verachting beide en beklag waerdig. Verachting om zyn verllands — beklag om zyn harts wille ... maar ik fmeek u, laaten wy alle deze aanmerkingen daar laaten, en voeg u, voor deze eene reis, naar myne raadgeeving. Zo gy my betrouwt en bemint, N 5 be-  soa DE MINTVERIGE befluit dan toch nu niets buiten my. Gy zult aan de gevolgen .... VYFDE TOONEEL» Juliana, Dorcas, Carel, Carel, (een brief in de hand hebbende.) Hier is een brief moeder. Juliana. Een brief! En voor wien? Carel. Voor u moeder. De man, die hem bragt, is dezelfde, die den brief aan vader gebragt heeft. Juliana, (den brief met drift losrukkende en inziende ) Hy is van uw vader . .. (Zy leeft denzelven.) „ Myn Lief"! „ Eene onverwachte en zeer gewigtige reden „ belet my tegens het middagmaal te huis te zyn; „ ondertusfchen denk ik, kort na den maaltyd, by „ u te zyn, en eene jongvrouw van aanzien, die „ zeer begeerig is, om u, benevens Dorcas en de j, kinderen te zien, mede te brengen. Ik behoef u „ niet te erinneren, om alles, naar ons vermogen en omftandigheden , byzonder met opzicht tot „ het kleeden onzer kinderen, in dien ftaat te heb- „ ben,  TOONEELSPEL. 203 „ ben, dat men zich niet fcbaame, dat aangaande, „ door eene aanzienelyke bezocht te worden. Wilc „ gy haar, by onze komft, een dronk wyns aan„ bieden, zo zal zulks genoeg zyn. Anderen omflag zal ik niet verwachten. Vaarwel myne „ waarde"! Fredrik. Gy hoort Carel, dat uw vader ons, na den eeten aan eene jongvrouw van aanzien wil voordraagen. Haal uwe zuller, en gy kunt beide, wanneer wy gcgeeten hebben, uwe befte kleederen aantrekken. Ga heen kind, en kom fpoedig te rugg'. Carel. Goed moeder. ZESDE TOONEEL. Juliana, Dorcas. Juliana, (driftig en den brief naar den hemel houdende Dit fchreit tot den hemel... Dit roept wraak... Echtbreeken en befpotten! . . Ongehoorde fnoodheid! . . Gelooft gy nog Dorcas, dat ik dit alles verkroppen — dat ik het fchandelyk vrouwmenfch. heufchelyk zal moeten bejegenen ? Dorcas. Gy moet ftil zyn gy moet uw oordeel op* fchorten — de vrouw afwachten met een ftilzwygend gemoed.. .  2o4 DE MINYVEK1QE Juliana. En gy meent dit ? Dorcas. Gewis. Voorbaarigheid is, in de allerbillykfte zaak, gevaarlyk. Ontwerp toch geen gedrag, dat door eene onbekende omftandigheid, die u veelligt aanftaande is, nutteloos en ftrafwaerdig zou kunnen gemaakt worden. Ontfang de jongyrouw — ontfang Fredrik. Let op beider gedrag en woorden. Vonnis beide, nadat gy beide zult gehoord en befpied hebben. Hoe zeer myne overdenkingen, door den inhoud van de twee brieven, worden geflingerd, ik gevoel echter, na dezen laatften brief te hebben hooren leezen , eene wonderbaare kalmte, ten aanzien uwer zaake, in myn gemoed ? 't Is of ik iet goedsvoorfpellend op myne angstvalligheden voele indringen. Myn hart wordt gejaagd en geftreeld Ik vrees en ik ben blyde .. Een oud man —— een gryzaard van lange ondervinding, onder myne bloed, vrienden, verzekerde my eens, dat twee tegenftrydige aandoeningen , gelyk die van vreeze en blydfchap, nooit ten gelyken tyde, het menfchelyk harte bewerkten, zonder dat ze door eene gelukkige uitkomft van zaaken, of door deze of «eene gezegende gebeurdenis achtervolgd werden. Wie weet ? .. Juliana. Pr aatjes Dorcas. . . verbeeldingen . ,. dwaasheden. . . Ik gevoel althans niets van die blydfchap .. . Alles is in myn hart oproer. D o r-  TOONEELSPEL. 205 Dorcas. En gy wilt dat oproer dan niet poogen te dillen ? Juliana. Ik wil 'er de proef van neemen. . .. Help de kinderen en u zelve aan het eeten... Ik heb 'er geen den minden trek toe. Laat my, eenige oogen* blikken , aan myne overdenkingen over. Ik zal my trachten in daat te dellen, om die fnooden te ontfangen. Dorcas. Ik zal u alleen laaten, maar ik fmeek u, om uw zelfwille en ten wille uwer kinderen, geef uw wantrouwen geen voedfel, terwyl gy alleen zyt! Tracht myn raad te volgen en geef de reden gehoor. Juliana, (Dorcas met de hand iüegi dringende.) Laat my ó laat my alleen! Dorcas, (heen gaande en zuchtende.) Driftige , ongelukkige vrouw! ZEVENDE TOONEEL. Juliana alken. (De laatfle woorden van Dorcas met nadruk herhaalende.) Ongelukkige vrouw! Ja , die ben ik —■ die ben ik voorzeker. . . Nu ligt die aanzienelyke ontuchtige in den arm van myn verraader. Nu zal ze met hem overleggen, op wat wyze ik gehoond, hoe ik hef vermaakelykft befpot worde... Wie weer, wat  2CÖ DE M I N Y V E R I G E wat ze van my zeggen ? Wat ze over my be- fluiten? — waar ze met eikanderen heen willen? Tot welk eene buitenfporige hoogte van gruwelyke zelfvoldoening zal zich de liefde van mynen echtbreeker verheffen! Hoe zal hy de fchaamtelooze ftree- ]en • naar het hart en den mond fpreeken! Hy zal baar zweeren, wat hy my zwoer haar zeg. gen , wat hy my zeide, en 't geen hy echter niemant dan my mag zweeren en zeggen. De tyd, waarin ik bemind werd, is geëindigd, en wel zeer zeker voor eeuwig. Weg zyn myne bekooringen ; en nu die weg zyn, wie zal het oog en hart des trouweloozen tot my te rug brengen ?. . . Maar ... zal ik dit dulden ? dit verkroppen ? dit zonder my te wreeken gedoogcn V neen . . Is 'er voor eene misdaad als die van Fredrik verfchooning ? Verdient de fchaamtelooze hoer wel , dat men haar 't verfoeielyk bedryf kwyc fchelde ? Is zy aanzienelyker geboren dan ik , zo veel te ftrafwaerdiger is haare misdaad, Is 'er een merkbaar onderfcheid tusfehen de afkomft van Fredrik en de myne, zyne en myne liefde namen dat onderfcheid weg. Liefde, gelyk rykdom, fielt de minft voor eikanderen geboren perfontn in gelyken rang.. . Dan, wat hier ook van zyn moge, daar valt geene verfchooning voor die fnooden. Zy fchenden eer, trouw en alle zedelyke grondftellingen, door het pleegen eener misdaad, die onherroepelyk is. Ik behoor my te wreeken en ik zal my wreeken. .. Wie, dan ik zelve, zou zich myne zaak aantrekken? .. Ik wil my op de ontuchtige  TOONEELSPEL. 207 ge vrouw wreeken. Kan ik Fredrik van dit voorwerp zynes ontuchts beroovcn, dan behaale ik ook wraak op hem. Op beide zal ik my wreeken,. . Hoe zal ik die aanleggen ? . . Wraak zoek ik wraak moet ik hebben, of ik kan niet leeven. Hoe jaagc my 't hart!.. * Zy zal hier komen, die fnoode verleidfter! . . De onbefchaamde meineedige zal haar hier brengen. Voor myne oogen wil zyne liefde van voorwerp veranderen... Dat het gefchiede . .. (Zy ftaat, eenige oogenblikken, in gepeinzen , en krygt vervolgens het vergift, dat haar Fredrik, voor zyne fchaapen, hadt toebetrouwd, en befchouwt het zelve.~) Dit zy myn toevlugt. .. Ik moet de verleidfter een dronk wyns aanbieden. . . Gezegend bevel!. . In dien wyn zal ik een gedeelte van dit vergift mengen. .. Hoe werkt alles myne wraak in de hand!.. Zy zal drinken .. . drinken ... en dan . . . Welk eene fchielyke ontroering bevangt myn hart! . . Ik fidder . . . Waar komt deze onheufche — deze on- tydige • deze onbekende zielsbeweeging van daan? . . Zou ik beeven, onder het willen ftraffen eener fchuldige?.. Pleegt de verleidlter geene doodzonde ? .. . Verdient zy den dood niet? .. . Maar al beeft • al fiddert my ziel en ligchaam , ik wil my toch wreeken. . . De fnoode moet fterven . . . fterven! . . . Ik kan dit woord nauwlyks uitfpreeken, zo klopt myn hare. . .. Klop, jaag, j\i fidder ellendig hart, fidder ; gy zult myn wraakluft nog zo geraakkelyk niet onderdrukken... On- Se-  so8 DE M I N T F E R I G E. gelukkig te zyn is myn noodlot, Ongelukkiger, dan ik ben, kan ik niet worden. Myn geihrnte fchynt myne wtaak te begunftigen Zy zal fterven. . . (In meer vjoede.) Al moet ik dan door beuls handen omkomen, fterven zal zy —* de afgunftige — de laage verachtelyke verleidfter!.. Ook weet ik raad, om my zelve te bergen... Waar zal men my vinden, wanneer ik verr' van hier vlucht? . . (Zy ziet bet vertrek in V rond.) Myn oogmerk volbragt zynde , zal ik my hier niet lang ophouden... Ik haat deze wooning . . . ik haat Dorcas ... ik haat myne kinderen. . . . ö Fredrik, ook wil ik u haaten — als ik zal kunnen , wil ik u haaten ... Ik zal een bundel met klecderen, die ik hier byna nimmer gedraagen heb ik zal dat pak linnen met my op weg neemen, en het, om geld te bekomen, aan denman helpen... Ik zal verr'— zeer verr' hier van daan gaan... Zo ik achtervolgd worde, zal ik my in de eene of andere rivier werpen. Sterven is niets voor eene ellendige als ik ben, indien ik door geen ander, dan door my zelve , omkome. ... En dan . . . ö Fredrik . . . en dan! ... Veelligt zult gy Juliana beweenen veelligt uwe verleidfter vervloeken en naar my wenfchen .. ö Myn ontroerd hart . . . ftaak uwe deerlyke kloppingen, 't Is tyd, om myn oogmerk te beginnen . . . Stil myn ge weeten. . . . (Zy neemt bet pak linnen en gaat met drift weg.) Einde van het tweede bedryf. DER.  TOONEELSPEU 209 DERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Carel, Maria. Carel. (~^y zyt zo knorrig en ontevreden. Hebt gy hier of daar eene raave of een nachtuil gezien ? Moeder en Dorcas kyken ook zo bits, of zy morgen naar 't graf moeften. Is hier 't een of ander gebeurd , dat niet is zo 't hoort? (terwyl Maria fchreit en haare oogen afdroogt!) Loop malle meid, fchrei niet... Laat 'er gebeurd zyn wat 'er kan gebeuren; waereldfche dingen redden zich zeiven. .. Waarom fchreit ge toch Mietje? Maria. Ik kan 't u niet zeggen Carel... Ik durf niet... Carel. Zyt gy verliefd? Maria. Neen vooral niet. Carel. Wiltgy dan verliefd worden? Maria. Om de geheele waereld niet. Vraag my niet meer. O C a-  aio DE MINYFERIGE Carel. Wel fchrei dan ook niet. Zyt vrolyk gelyk ik ben. Vader, gelyk ik u gezeid heb, zal ons hier eene dame brengen, die .. . Maria. ö Dat vader die dame zo myn vermoeden gegrond is, nooit gezien hadd'!. . Carel. En waarom dat? .. Ik ben 'er wel verheugd over. Wie weet, hoe fchoon ze 'er uit ziet? Maria. Zo veel te erger. Carel. Zo veel te beter. Ik zie graag mooije meisjes... en gy zyt van jonge frisfche knaapen ook zo afkeerig niet, al houdt gy u zo. Maria. Gy fchynt wonderlyk op uw fchik te zyn. Carel. By uitneemendheid, en ik wenschte, dat gy het ook waart 1.. Wil ik u het nieuw lied van de herders eens voorzingen ? Maria. Och! zwyg toch. Zo gy zingen wilt, ga dan alleen. Carel. Ik groet u Mietje. Maria. Waar wilt gy heen Carel ? Carel. Gy wilt immers alleen zyn. M a-  TOONEELSPEl. sii Maria. Ik ben zo bedroefd.... (zy begint op nieuw te fchreien.) Carel, (zyn arm om haar heen flaande.) Wat let u dan toch ? — Wy zyn immers altyd gewoon geweeft, eikanderen alles te zeggen,wat ons op het hart lag, en nu wilt gy bedekt zyn. Zeg me toch Mietje, wat u doet fchreien? (haar aan zyn hart drukkende.) Gy zyt immers myne eenige lieve zufter. Maria. Ik zal het u zeggen. . . . Moeder en vader liggen met eikanderen overhoop. Carel. Overhoop! Maria. Ja, en vader fchynt op eene andere vrouw verliefd , denkelyk op die, welke wy, dezen middag, hier zien zullen. Care l , (het hoofdfchuddende.) Dat is flecht van vader . .. maar daarom behoeft gy juut geene traanen te Horten. Die zullen hem niet minder verliefd maaken... maar, zou het wel waar zyn? . . Maria. Moeder flaat 'er volftrekt geen twyffel meer aan, en Dorcas , die my uit den huis wilde hebben, fcheen dat aangaande ook zeer bekommerd ... Ik O a heb  2!ü DE MINYVERIQE heb zo veel gehoord... Het zal, vrees ik, wel waar zyn.. . Carel. Wat zal ik zeggen ? Moeder begint haare jaaren te krygen. Het zou kunnen gebeuren , dat vader .. . Maria. Foei Carel! Zou vader zulk kwaad doen mogen, om dat de jaaren van moeder toeneemen ? Carel. Dat zeg ik niet, maar wel, dat zulks de zaak mogelyker maakt. . . M a r i a. Mogelyker, ja, maar niet verfchoonelyker. Carel. Men kan verliefd worden, eer men 'er om denkt. Dit weet ik by ondervinding. Maria. Zeker? Carel. Ja zeker. Ik ben wel twintig ... ö, wat zeg ik? wel vyftig maaien en meer in myn leeven verliefd geweeft. Ik geloof niet, dat 'er een eenig meisje in de buurt is, of ik heb'er zin in gehad. Op fommigen was ik eenige dagen - op anderen maanden lang achter een verliefd. Ik heb ook al eens zin gehad in Dorcas. Maria. In Dorcas? C A-  TOONEELSPEL. 213 Carel. Ja in Dorcas. Zy wordt nu al wat oud; maar zy plagt mooi te zyn. Maria. Ging die verliefdheid ook fpoedig over? Carel. Neen, zo heel fpoedig niet; Nu evenwel is ze geheel over. Ik mag Dorcas nog wel gaerne lyden, maar zy zou, als vrouw, my niet meer behaagen. 't Geen my altyd in haar geftooten heeft is die deftigheid, waar mede zy (preekt. Ze is altyd zo ernflig — tot in haar lagchen toe is zy ernftig. Ze is my ook al te verdandig. Deftige en verftandige vrouwen, al zyn ze al fchoon,zouden my, op den duur, niet behaagen. Maria. Gy ziet dan liever meisjes, die wat luchtig zyn. Carel. Tusfehen luchtig en luchtig is onderfcheid . . . maar, onder ons gezeid, Mietje, gy begint ook al iets van Dorcas (taatigheid over te neemen. Wen u dat af. . . Geloof me, de minde mannen hebben in die daatigheid zin. Zy verwekt een foort van bedeesdheid, dieby liefde niet te pas komt.., Gy zult toch ook al haaft om een man denken. Maria. Ik heb nog geen man gezien, dien ik zou wenfchen te trouwen. Carel. Gy veiuft op myne eer! O 3 Ma-  ai4 DE MINYVERIGE Maria. Ik fpreek, zo als ik denk. De zaak is niet anders ... maar, om weder op ons gefprek te komen, weet gy wel, dat vader en moeder niet getrouwd zyn ? Carel, (met drift te rug trecdende.) Niet getrouwd zyn! Maria. Moeder heeft het my dezen morgen gezeid. . . Heb ik , denkt gy, nu nog geene reden, om te fchreien? Carel. Niet getrouwd zyn!... En zy hebben zo veele jaaren als getrouwden geleefd , en ons niet anders doen denken, of zy waren wettig getrouwd! Maria. En evenwel is het zo. Carel. En waarom zyn ze dan niet getrouwd ? Maria. Om dat de vader van vader dat niet heeft willen toelaaten. Carel. Leeft dat menfch dan nog, en waar woont hy? Maria. Ik denk, dat hy nog leeft; maar zyne woonplaats is my onbekend. Carel. Ik wenfchte wel, dat ik die wifte» M a-  TOONEELSPEL. 215 Maria. En waarom dat ? Carel. Wel waarom? Om dat ik dien ouden eens wilde bezoeken. Maria. Gy doet my lagchen Carel. 't Zou zeker geen onaartig bezoek zyn. Carel. Onaartig! . . . Het zou dienen,om hem te doen ftemmen in het huwelyk van vader. Maria. Maar Carel... Meent gy dan meer vermogen op het hart van dien man te hebben, dan vader? Carel. Dat weet ik juïffc niet, maar ik zou hem, zo hy niet goedfchiks wilde, door geweld dwingen. Maria. Zo, zo, dat zou 'er wel uitzien... Hadde ik maar ftil gezweegen! Carel. ö, Daar is, tot nog toe , geen gevaar in uwe openhartigheid... Maar nu vader met moeder niet °etrouwd is, weet ik wel wat ik doen zal. Maria. Wat dan? Carel, (driftig.) Ik zal 'er vader toe dwingen. Hy zal moeder trouwen. Het zou 'er wel uitzien , dat men O 4 ons,  2i6 DE MINYFERIGE ons, als dit eens bekend wierdt, den naam gave van .... M a r i A. Zo gy my niet ongelukkig wilt maaken, zwyg dan toch en laat vader niet merken, dat gy dit weet. , ° Carel. Ik zou dan verdraagen!... Maria. Myn lieve Carel , wees toch voorzichtig! Gy zyt anders, in het byzyn van vader en moeder, zo bedeesd en zo ingetoogen, wat zouden zy denken, zo zy u eens woelt en onbeleefd zagen? Carel. Zy mogten denken, wat zy wilden denken Zy moeten trouwen. Ik wil voor geen hoereiongen te boek itaan. Geen flag of ftoot zal ik meer werken, zo zy niet trouwen. Ik zal vader voor geen vader erkennen. Ik zal hem niet hooger achten dan een ander, dien ik, zonder vrees, tot zyn plicht mag aanzetten. Maria. Och Carel! .. Zyn vader wil het immers niet hebben. . . Hebt gy niet gehoord, dat ik u dateezeidheb? 6 Carel. Ja, dat heb ik zeer wel gehoord; maar als vader een eerelyk man is, dan moet hy doen wat hy kan, om zyn vader te noodzaaken.. . M a-  TOONEELSPEL. 217 Maria. Wie weet wat hy al gedaan heeft? Carel. Gedaan of niet gedaan; daar moet, in zaaken van dien aart, niet ftil gezeten — niet geluierd worden. Ik wil den ouden man wel te lyve, als vadat niet doen kan of mag. Maria. Bedwing u ten minften, om mynen wil, dezen dag toch ! Morgen fpreeken wy met eikanderen wel nader over die zaak. Ik zou niet onder de oogen van moeder durven komen, indien zy wilt, dat ik u dit gezeid had. Carel. Wat behoeven wy vader of moeder, die ons allerontydigft, als getuigen hunner ontucht en dwaasheid , verwekt hebben, te erkennen ? Zy zullen mogelyk fterven zonder openbaare fchande, maar zo zy, voor dat ze fterven, niet trouwen, dan blyven wy, tot onzen dood toe, de fchandvlekken hunner laage en verachtelyke liefde. Maria. Hoe oneerbiedig fpreekt gy van ouders, die ons met zo veele liefde hebben opgevoed en nog bejegenen! . . ó Dat wy toch niet gehoord worden! Carel. Ik geef'er niets om... Wat is liefde zonder eer?. Maria, (hem haare hand toereikende.) Zo gy ooit gezind zyt,my eenigendienittebewyO 5 zen,  ai8 DE MINYPERIGE zen, beloof my dan , by handtafting, dat gy, dezen dag althans, nergens van fpreeken zult. Carel. Ik kan u dit niet belooven. . . Gy moet u ook gevoeliger toonen, en dat flag van vaders en moeders, dat daar heen leeft, zonder zich het recht des huwelyks, en dus den voorfpoed en de eer der kinderen , aantetrekken, met verfmaading befchouwen... Zie, zo begryp ik de zaak, als vader en moeder niet trouwen , dan onthouden zy ons de eer van eene wettige geboorte, en kunnen dan ook, met geen recht ter waereld, onze achting vorderen. De laatfte kan niet beftaan zonder de eerfte... Maria. Sints wanneer hebt gy toch geleerd, de dingen zo uittepluizen en zo wys te redeneeren ? Carel. Zo dit wys redeneeren moet genoemd worden, heb ik die kunft van Dorcas geleerd ? Maria. Heeft Dorcas u dan over vader en moeder, ten aanzien van het huwelyk, gefproken? Carel. Neen nooit. .. maar wel over zoortgelyke zaaken. Gy weet, zo wel als ik, dat zy zeer wel oordeelen kan over de plichten en zeden der men* fchen. Maria. Dat is zo; maar indien zy u niet onderweezen hadt  TOONEELSPEL. 219 hadt op die Huk, ik zou, door uwe driftige wyze van denken, nu niet ongelukkig gemaakt worden. Carel. Al fpreekt gy zo, gy weet toch wel beter. Ik heb u altyd zo fterk bemind, als ooit broeder eene zufter zou kunnen beminnen ; en nu ik op my wil neemen om, door het verdedigen van myn recht, ook het uwe . .. Maria. Ik fmeek u myn lieve Carel... Ik fmeek u, met traanen in de oogen, zwyg en bedwing u toch dezen eenen dag! Carel. . Waarom toch Mietje ? Maria. Om dat 'er eenmaal onraad genoeg in huis is, al voegt gy 'er geene nieuwe onrufi by. Laaten wy toch nu eerft eens zien, wat 'er tusfehen vader en moeder gebeure. .. Veelligt, loopt u de gelegenheid , om over het huwelyk van beide te fpreeken, door het voorval van dezen dag, van zelve tegen... Lieve Carel, doe toch wat ik zegge!.. Carel. Nu, ik zal my bedwingen... maar, beloof my dan ook, dat gy, in het vervolg, als ik, in deze zaak, myn zin doen wil, my niet tegen zult fpree. ken. Maria. Daar is 'er myne hand op ... mids, dat gy tegen  2.20 DE MINTPERIGE. gen vader en moeder niet opftaat als een woeft en kwaadaartig menfch. Carel. ö Vrees, daar niet voor, ik heb 'er beide veel te lief toe... Dwingen wil ik ze; maar God bewaar me, dat ik ze eenig leed zou toebrengen ! Maria. Stil nu Carel... Ik hoor iemand... 't Is moeder. TWEEDE TOONEEL. Juliana, Maria, Carel. Juliana, (Zy heeft in haare hand een beker, terwyl de ontroering van haar gemoed in haar gelaat en houding te zien is.) Kinders... al zo fpoedig gekleed?.. Maria, (baar naderende.) Gy beeft moeder!.. Juliana. Ik ben het zien en fpreeken van aanzienelyke perfoonen dermaate ontwend , dat ik, fchynt het wei, dezelven, niet zonder ontroering, kan afwachten. Carel. Menfchen zyn menfchen moeder. .. Of ik aanzienelyken of geringen te woord moet liaan , is my altyd het zelfde, indien ze maar eene taal fpreeken, die ik verftaan en waar in ik kan antwoorden. Ju-  TOONEELSPEL. 221 Juliana. Gy zyt nog jong en uwe wyze van denken evenaart, die uwer ondervinding. Gy zult, door den tyd, nog wel anders leeren.. . Ondertusfchen weet gy, dat uw vader ons eene vrouw van aanzien ten bezoek zal brengen, en belaft heeft, haar een dronk wyns aantebieden.. . Hier is een beker... (zy fchynt heviger ontroerd.) Maria, (den beker uit haare hand neemende.) Geef hem my moeder... Gy beeft zo geweldig... Juliana. Ik zal bedaaren Mietje... Draag zorge, dat gy den wyn, dien ik 'er in gedaan heb, niet plengt. Hy is de laatfte, dien ik heb, en opzettelyk bewaard had, om, dewyl hy zeer oud is, in tyden van toevallen, te gebruiken; maar nu komt hy ons heden beter te pas .. Het zal uwe zaak zyn Carel, dien beleefdelyk aan de jongvrouwe ter hand te Hellen. Carel. Zeer wel moeder. Juliana. Gy verftaat my dan wel? .. Gy moest hem, voor alle dingen, uw vader niet aanbieden... Carel. Wel neen. Juliana. En 'er zelf ook niet van drinken Carel. C a-  222 BE MINYFER2GE Carel. Neen moeder. Juliana. Ik mag 'er my dan op verlaaten? Carel. Gewis moeder. . . Maar zult gy dan, wanneer die vrouw hier komt, niet by ons zyn? Juliana. Wel zeer zeker... Ik ga my verkleeden. . . Zy mogt in dien tyd komen.. . Doe gy dan, zo als ik gezeid heb. .. Gy ziet kinders j myn hart heeft langer voorbereiding, om iemant van rang te ontfangen , noodig dan het uw.. . Gy zyt gelukkiger, dan ik. . . Ik zal ftraks te rug keeren. ... Onthoud het Carel, gy moet uw vader dien beker niet aanbieden... Gy hoort en verllaat wel, wat ik zeg?.. Carel. Stel u dien aangaande toch volkomen geruft moeder. DERDE TOONEEL. Carel, Maria. (diep in gedachten.) Carel. Hoe! zo diep in gedachten? Maria. Ik denk om dien wyn Carel. Ca-  TOONEELSPEL. 223 Carel. Om dien wyn ? Maria. De laatfte, dien moeder heeft en bewaard hadt, om in toevallen te gebruiken, zal nu gedronken worden door .... Carel. Door eene ligtekooi, wilt gy zeggen. Maria. Iets van dien aart ten minften . . . maar vindt gy dit billyk, indien deze de vrouw is, waar over zich moeder beklaagt? Carel. Wel neen ik,.. Water is dan al goed genoeg voor dat vrouwmenfch. . . Nu ik moeder gezien heb, begin ik zo veel medelyden met haar te krygen, als ik ooit met my zeiven zou kunnen hebben. Hebt gy wel gezien, hoe haare oogen befchreid waren — hoe ze beefde, en met hoe veele ontroering zy het bezoek te gemoet ziet? Maria. Zeker verdient zy ons medelyden en ... Carel. Ik vergeet, nu ik haar zo droevig en ontfleld gezien heb, byna de fchande, die zy ons aandoet, door zich op eene onwettige wyze met vader... Maria. Wy moeten daar, dezen dag, niet meer van fpreeken ... Ik heb iet anders in het hoofd. Wil ik dien wyn ergens in overftorten —— voor moeder bewaaren?.. C A-  224 DE M1NYVEKIGE Carel. Uitmuntend! Maria. Goed, dan waar mede den beker weder gevuld? Carel. Wel waar mede ? .. met water. Maria. Neen, dat niet — dat durve ik niet waagen. Zy zou het ten eerften proeven. Carel. Wel Iaat ze. Wat raakt ons dat fchepfel? . . Maar wilt gy geen water, neem dan van onzen gewoonen dagelykfchen drank. Maria. Ja, dat is beter... Wilt gy wachten, dan zal ik icnielyk heengaan, en dit verrichten? Carel. Ja wel; maar fpoed u dan. Vader mogt komen Maria. Ik zal, in weinige oogenblikken, weder hier zyn. (Zy neemt den beker en gaat heen.) VIERDE TOONEEL. Carel, alleen. Is dat braaven mans werk, al doet het myn vader? Is dat handelen volgens die beginfelen, welken hy my altyd heeft willen inprenten ? Jaaren achter een, onder den fchyn van getrouwd te zyn, in ontucht  TOONEÈLSPEL. 225 tucht te leeven —- zich niet te bevlytigen —alles niet in het werk te (lellen, om zynen kinderen het recht eener wettige geboorte te bezorgen? Ik vraag het nog eens, is dac pryzelyk — is dat braaven mans werk, al doet het myn va. der? 't Is een onvergeeffelyk (luk die mis¬ daad weegt over en over. . . En, zo 't hier nog al eens bybleeve , men mogt zien, wat men zou kunnen uitvoeren . . . maar, nu moeder haare jaaren begint te krygen en wy kinderen de kinderfchoenen ontgroeien , nu naar andere vrouwlui te loopen en wel vrouwen van aanzien! 't is gruwelyk. . . Ik had betere gedachten van vader; ook dacht ik niet, dat vrouwen van rang en geboorte, naam en af komft verfmaadende, (maak konden vinden in geneugtens van hoeren. Dorcas, (en wat zal zy nu zeggen !) heeft my wat op den mouw willen (pelden, of zy heeft zich zelve bedroogen, toen ze my, zo dikwyls , verzekerde , dat het denkbeeld van eer en kuifchheid wel zuiver en ftandvaftig in het gemoed van geringe menfchen bewaard; maar nergens zo verheven en met de daad kon gelouterd worden, dan in het hart der geenen, die de voorzienigheid uit opperhoofden of tot opperhoofden der maatfehappy deedt geboren worden. . . Gy zyt eene verftandige en deugdzaame vrouw Dorcas; maar gy dut en beufeit by vvylen. . . Hoe meer ik, op het geen hier is voorgevallen en nog zal voorvallen, denk, hoe meer ik in de war raak, niet weetende, wat ik doen zal of laaten. Het fpyt me tot in myn P hare  226 DE MIN'TVERIGE hart fpyt het me, dat juist de man , die tot deze laagheid vervalt, zich myn vader noemt en zich dien noemt, zonder dat hy eenig recht, dan dat hem de natuur verleent, tot dien naam heeft. . . Neen zeker. . . Ik heb wel in meer dan een meisje zin gehad en zelfs nog wel; maar als ik met een zo ver gekomen was als vader met moeder gekomen is, dan zou ik my zelf veel liever van kant maaken, dan haar te verraaden. . .. (zich een weinig bedenkende.) 't Mag loopen, zo 't loopen wil, ik zal de zyde van moeder houden en haar, des noodzynde, tegen vader verdedigen. Als het toch op liefhebben aankomt, dan zal zy 't winnen... Voor een vader zou ik, zo 'tzyn moest,willen fterven voor eene moeder echter zou ik de verdoemenis willen uitltaan. Dit gaat verder .. . Laat vader dan doen, wat hy doen wil , de zaak van moeder is , van nu af aan, de myne . .. ja . .. VYFDE TOONEEL. Carel, Maria. Maria, (fchielyk inkomende.) Och Carel, ik heb een ongeluk gehad ! .. ik kan het niet helpen ... Carel. Wat dan? M a"  TOONEELSPEL. 227 Maria. Uitgaande, ben ik geftruikeld. De beker is uit myne hand gevalien, en de wyn weg. Carel. Ik hoop,dat u nooit grooter ongeluk moge overkomen .. . maar hebt gy den beker nu weder gevuld ? Maria. Ja met appeldrank. Carel. Die is zelfs te goed voor dat vrouwmenfch. Maria. Dat denk ik ook . . . maar ik geloof niet, dat haar de wyn juist zou gefmaakt hebben. Carel. Hoe zo? Maria. Of het de aart van dien wyn is, dan of het van ouderdom komt, dan of ze bedorven was , ik weet het niet; maar hy gaf een walgelyken reuk van zich af, en op den grond van den beker lag zo veel vuiligheid , dat ik werk had, denzelven fchoon te krygen. Ik moeft my ook haatten. . . Ik zag Dorcas. . . Zy liep en trippelde al heen en weer. Ik geloof niet, dat ze my gezien heeft, fchoon ik haar zag en bevreesd was, dat ze my zien zou. Ze is toch ook al wat nieuwsgierig. Carel. Ja rykelyk. . . Maar myn lieve Mietje, dat zyn de vrouwen meest altyd. p 2 Ma*  228 DE MINTFERIGE Maria. Ja Carel, en de mannen wat praatachtig... Maar wat was Dorcas opgefchikt! Zy zag 'er uit als een prinfes. Carel. 't Is jammer, dat 'er geen prins voor haar is. Maria. Die moogt gy zyn. Carel. Zus!.. daar is ze. ZESDE TOONEEL. Dorcas, Maria, Carel. Dorcas. Ik verbeeldde my, dat uw vader reeds zou zys wedergekeerd. . . Den verwachtenden valt de tyd lang.. . Carel, (Dorcas van het hoofd tot de voeten beziende.) Hoe keurig zyt gy opgefchikt Dorcas.' Alles ftaat u even net .. . zeker, gy ziet 'er wel uit.... Wel tien jaaren jonger als gifteren, op myne eer! . . Zo moest gyalle dagen gekleed gaan. . . Gezeid of gezweegen , gy hebt altyd veel tegen hoogmoed . . . maar gy zyt niet vry van hovaerdigheid. Dorcas. Is netheid dan by u meer een kenmerk van hoogmoed dan nederigheid? . . Geloof my Carel, rein- heid  TOONEELSPEL. 229 heid of vroomheid van ziel gaat zelden, en ik durf zeggen nimmer gepaard met flordigheid in her uitwendige ; zelfs zult gy, in zulk een geval, eene natuurlyke en ongedwongen netheid by de grootfte armoede zien uitblinken, als of die de plaatfen, die behoefte ledig moet laaten , wil vervullen . . Ik ben heden, ten gevallen van het bezoek, dat wy verwachten,watopzettelykergekleed, dan gewoonlyk ; maar dit is 't ook al. .. Vindt gy echter iets in myne kleeding, dat my den fchyn van hoogmoed kan geeven, ik wil het afleggen en u toonen... Carel.. Neen dat niet. . . Gy zyt zo het behoort... Alles behaagt my. . . Gy zyt, op myn woord, beminnelyk 1 .. Gy bekoort my . . . Dorcas. Gy bemint my dan? Carel. Wel... ja .. . Dorcas. In goeden ernft? Carel. In goeden ernft!.. Gy vraagt zo ftipt... wel... Dorcas. Ik vraag het juill daarom zo ernftig , om dat ik niet gaerne, ten halven zou willen bemind worden , en , om dat ik ook wel gaerne van u zou willen bemind zyn. Carel, (verlegen.) Maar Dorcas! .. P 3 Dor-  23© DE MINTVER1GE Dorcas. In ernft Carel bemint ge my ? Carel. .. Beminnen ... en beminnen. Dorcas. Beminnen is beminnen. Nu, zeg ja, of neen... Ik zal u dan ook wat zeggen. Carel. Spreekt gy nu ernftig ? . . Dorcas. Zeer ernftig ... maar, om u niet langer verlegen te laaten , en echter te toonen, dat onoverdachte zeggingen, en het zo genoemd aartig te willen zyn , ons gemeenelyk , wanneer wy onzen man ter beantwoording aantreffen, in verlegenheid kan brengen , zo weet, dat ik uwe liefdeverklaaring aanneem . .. Carel. Myne liefdeverklaaring zegt gy? Dorcas. Uw hart, hoop ik, zal uw mond niet willen Iogenftraffen Carel . .. maar om verder te gaan, ik bemin en heb u, reeds zeer lang, zeer teder en volftandig bemind... Carel. My bemind ? Dorcas. Ja ... u bemind. . . Of meent gy , dat vrouwen niet beminnen ? C A-  TOONEELSPEL. 231 Carel. Wel ja! . . maar gy hebr my bemind,zegt gy? Dorcas. Ja, en dat, ik herhaal het, zeer teder en volftandig; juift niet, om dat ik u beden, zo wel als ik, meer dan dagelyks zie uitgedoft. . . maar, om dat ik u beminnelyk op u zeiven vind, en is dat niet genoeg? Carel. Gy weet, ik ben vrolyk van hart. Dorcas. Dat is ook eene reden, waarom ik u lief heb. (Hem naderende en de hand op zyn fchouder leggende,) Heb ik dan zo veele jaaren met u omgegaan Carel, en hebt gy in de daad nog niet kunnen bemerken, dat ik u liefheb? . . Veelligt zoudt gy liever hebben, dat ik u niet beminde. Carel. Zeker Dorcas, gy geeft my de houding van een zotskap.. . Myne luchtigheid heeft u misfchien beledigd. Dorcas. Dat weet gy wel beter. Zo jonge luiden niet vrolyk zyn, zyn ze of ongefteld van ligchaam of Hecht van inborft. Heb ik niet dikwyls over uwe fnaakfche invallen gelagchen, en dezelven tegen de ernftige tegenkantingen van uw vader verdedigd ?.. maar om weder te keeren, daarwy gebleeven zyn, wilt gy dan niet, dat ik u lief hebbe? .. Pa Ca-  232 D E MI NT FE R I G E •C ar el, (ernfliger.) Hoe dan! liefhebben '. Dorcas. Wel ja, zo als eene moeder een zoon — eene zufter een broeder lief heeft Maria, (naar Dorcas toeïoopende en haar omhelzende.') lieve dLT*' M *!^>*°**& Dorcas, (Carel en Maria haare T . ,. , handen geevende.) Lieve kmderen kinderen van twee panden, die my altyd zo dierbaar geweeft zyn, en die ik hoope, dat ik, tot myn dood toe, zal mogen beminnen kinderen, al haddet gy onder myn hare, of al hadde ik met u onder het zelfde hart gele-en ik geloof niet, dat ik u hartelyker en tedeVzou kunnen beminnen, dan ik u, in goeden ernft, bemm. . . Myn Carel — myn eige Carel —' ZOon myn broeder — myn vriend! — Mie- tje zufter van myn hart — minnaares ogy bewe weet niet, wat 'er, ten behoeven van uw tydelyk en euwig welzyn , in myn har? omgaat. Myn hart is het uwe lieve dierbaa- re kinderen - myn hart is het uwe. .. Dat u God «gene en alle tydelyke rampen van u afwende' Dat hy de hand eener gunftige voorzienigheid over' uwe hoofden en die uwer ouderen uitbreide, en dan i zal ikmy, voor my zelve, u aldus gezegend - zo ' beveiligd ziende, zo gelukkig achten als ik my zou be-  TOONEELSPEL. 233 begeeren.. . Gy weet, dat wy een ongewoon bezoek te gemoet zien... Uwe moeder kinderen —myne lieve kinderen, uwe moeder is een mensch... Zy heeft eenige zwakheden, die my, als haare lotgenoote, maar u, als haare kinderen niet, vry ftaan op te merken!. . Zy mogt eens, ftaande dit bezoek, uw vader ruwer, dan zy gewoon is, bejegenen , en zo dat gebeure, zyt gyheden dan toch ïtii en befchreit veel eer de moederlyke oploopendheid, dan dat gy over dezelve eenig oordeel zoudt vellen. {beider handen los laai en de.) Waar of uwe moeder zo lang vertoeft'?.. Zy zal immers hier ook zyn ? Carel. Zy wilde zich kleeden, en dan hier komen.... Deugdzaame , beminnelyke Dorcas, nu durve ik nu kan ik u, in vollen ernft, op myn gewee- ten betuigen, dat ik u, uit grond myner ziele en zo fterk als iemant, bemin. .. Maria, (Dorcas omhelzende.) Niet fterker -— niet vuuriger echter dan ik. Dorcas. Ik twyffel 'er niet aan en heb 'er nooit aan getwyffeld,.. Ik hoor... hoort gy niets? Daar komt iemant. . . . Maria. 'cis vader.,, en.. Nu Carel pas op uw plicht... P 5 ZE-  234 DE MINYVERIGE ZEVENDE TOONEEL. Dorcas, Maria,Carel, Justina, Fredrik. Fredrik, (Juflina by de hand hebbende!) Deze is myne wooning. . . Treed binnen myne waarde. Uwe voetftappen zullen den zegen van deze wooning vermeerderen. . . . (rondziende.) Waar is uwe moeder kinderen? Maria. Zy verkleedt zich vadu-, en zal wel terflond hier zyn. Fredrik, (tegen Juflina.) Hier ziet gy myne kinderen — de panden myner liefde den iuft van myn hart . . . Deze is de getrouwe Dorcas — eene (fchoon ik het in haare tegenswoordigheid zegge) eene der befte der beminnelyklle jongvrouwen — de fteun van myn hart en reden — de fieraad van myn huis — de getrouwe plaatsbekleedfter van myn maagfchap in de. ze eenzaame ge wetten. Justina,' (fchreiende.) Vergeef deze traanen, myn Fredrik ! Myn gemoed is vol. Verwondering , dankbaarheid , en blydfchap doen het zelve een ongewoon geweld aan. .. Beminnelyke kinderen van een braaf vader, uw gelaat en houding verontwaerdigen geenzins den vader!... God weet, hoe lang ik reeds verlangd hebbe,  TOONEEL SPEL. 23? be u ce zien , en ook u te zien voorbeeldelyke jongvrouw , die , terwyl gy de deugd van vriendfchap en getrouwheid, door langduurige beproeving, hebt verheerelykt, onze kunne eenluifter, die haar te vergeefsch van nu af zou betwift worden, bezorgd. Ik heb reeds lang en dikwyls toe uw lof hooren fpreeken, fchoon ik wel ver van u af ware. Dorcas. Door een oplettend behartigen van myne plichten, heb ik myn begunftigeren aanleiding gegeeven , my voor deugdzaamer , dau ik, in myn eigenlyk licht befchouwd wordende, zyn zou, te erkennen. Justina. Zo nederigheid al geene deugd is, toont gy echter dat zy 'er de voornaamfte fieraad van moet genoemd worden. In de daad, en zonder, ia dit opzicht,meer te zeggen dan ik denke.,gy gaat myne verwachting zeer verre te boven.. . Ik hoop gelegenheid te hebben, u nader te leeren kennen en uw voorbeeld my nuttig te maaken. . . . (terivyl Carel haar den beker aanbiedt, dien zy aanneemt.) Gy doet zeer wel, jongeling, dat gy myne ontroering , door het aanbieden van eenigen drank te gemoet komt. (tegen Fredrik.) Eene hevige ontroering, fterker dan ik ooit, in de tegenwoordigheid van een koning, gevoeld heb, over-  S3<5 DE MINTFERIGE. overviel my, zo dra ik deze wooning naderde..; Nog klopt myn hart .. . (terwyl zy den beker aan den mond brengt ) Carel, ter zyde tegen Maria.) Hebt gy ooit fchooner vrouw gezien ? M aria. Neen nooit Carel. Fredrik, (tegen Juflina, den beker uit baare band ontfangende.) Gy moet u echter nier te fterk ontroeren myne waarde . . . maar ik zelf, ik ben in een toeftand van ziel, dien ik niet zou kunnen befchryven. (beweeging maakende , om'den beker aan zyne lippen te brengen.) Carel, (naarhem toegaande, om hem den beker te ontneemen.) Vader die drank . . . ACHTSTE TOONEEL. Justina, Fredrik, Dorcas, Maria, Carel, Juliana. Juliana, (inkomende en den beker in Fredriks hand ziende, loopt zeer fchielyk naar hem toe9 en rukt hem denzelven uit de hand.) Rampzalige!.. Wat wilt gy uitvoeren?.. (Jus.  TOONEELSPEL. 237 (Juflina gewaar wordende en haar met eenige woefïheid hefchouwende.) Wat zien myne oogen! .. God van hemel en aarde! . . Fredrik, (haar met zyn arm onder/leunende.)■ Bedaar myn lief. . . Aanfchouw myne zufter... Dorcas, (haare handen ten hemel heffende!) Uwe zulter! Maria, (in traanen uitberjlende en naar Juliana toeloopende.) Vaders zuster ! .. 6 Moeder!. . ö Moeder! . Fredrik, (tegen Juliana.) Ja myne zufter; en ook uwe zufter myne waarde. Zy is de boodin van heil en geluk. .. Myn vader ontbiedt ons. — Hy wil zich met ons en onze kinderen verzoenen onze liefde wettigen —— Zyn haat is dood zyne liefde herboren en warm. •. Zie haar eens aan! Justina (naar Juliana gaande, om haar te omhelzen,) Ben ik dermaate veranderd of verouderd, dat ik u onbekend fchyne ? Zyt gy my geheel vergeeten ? . . 't Is niet te verwonderen. Gy hebt my fiechts eens in uw leeven gezien. . . Sla uwe oogen niet neder... Omhels my . . Zie my aan... J o-  238 DE M I NT V E R IG E Juliana, eer ft Fredrik en daarna Juflina verfchrlkt aanziende.) U omhelzen! — u aanzien! .. Eene zondaares als ik ben, zou u mogen omhelzen.. . Dorcas. Zy heeft u beide, door eene zondige achterdocht, beledigd— Ik, bedroogen door fchyn, heb die achterdocht voedfelgegeeven. Ditfmert myne ziel, en dit, geloof ik,grieft haar gemoed, nuzy de uitkomft der zaaken zo rechtftreeks tegen haar vermoeden gefield ziet. . . Juliana ,(/« woede.) Zo waant gy ... maar ik weet beter. ., Uic' berften zou myne wandaad, al wilde ik die bedekt houden . .. maar ik zal u wraak geeven Fredrik — Ik zal uwe zufter wraak geeven, en n.y zelve ftraffen. Die uit dezen beker gedronken heeft is een kind des doods!. . Hy is niet geheel ledig... ik zal het overfchot. .. Dorcas, (baar met drift naderende.) Ellendige vrouw, wat wilt gy uitvoeren? (Zy ontrukt haar den beker.) Het is Gode bekend, wat zy verricht heeft. Juliana. Ja Hem is het bekend... maar!..' Fredrik. ö Myne zufter! Justina. Och myn broeder! Fke-  TOONEELSPEL, 239 Fredrik. Ik vrees, dat men my van u en van al myn geluk in dit leeven heeft beroofd. . . ö Myn Schepper ! Juliana. Dat my niemant befta te naderen .. . Sterven moet ik en fterven wil ik .. . maar voor dat ik in de afgronden de verdoemden bedoek , wil ik , voor God en menfchen, eene belydenis afleggen, die u zal doen fidderen... Ik had uwe zakken doortaft Fredrik, en meende, uit den brief, dien ik 'er in vond, te moeten befluiten, dat gy heimelyk ontbooden waart, om uwe trouw, aan my beloofd en gezworen, te fchenden Ik zond Dorcas ter Huik uit, om u te befpieden. Zy deedt zulks, en zag u van eene jongvrouw, die zy, zo weinig als ik, waande,uwe zufter te zyn, omhelsd. Haar achterhoudend bericht dienaangaande bragt my in woede. Noch haare redeneeringen — noch myn fchreuwend ge weeten konden my beletten , een drank te bereiden, die, zo gy 'er van gedronken hebt, u zekerlyk zal doen fterven. . . Ik heb in den wyn een gedeelte van het vergift, voor uwe fchaapen aan my toebetrouwd, gemengd. .. . Fredrik, (in woede.) Rampzalige, wat wederhoudt my ?. .. Justina. ó Myn broeder ! .. M a-  240 DE MINYVERIGE Maria, (op haare kniën ncdc rvattende, met eene blymoedige ftem, fchoon in traanen uhberfiende ) ö Myn vader! .. . Dank den hemel! . . Dank den allesbefchikkenden en beftuurenden hemel! .. Dank den hemel myn vader !. . Groote God ik dank u. . . Fredrik. Help het kind Dorcas, wat overkomt haar? .. (haar, door Dorcas geholpen, opheffende.) Wat let u Mietje ? . . Waar van daan die verrukking? . . Maria, (pooging doende om te fpreeken.) Vergeef... vergeef.;. moeder haare misdaad!.. Carel, (driftig naar zyn vader kopende.) Daar is geen vergifc in dien beker vader! Juliana. Geen vergift in dien beker!' F r e d r i k. Dank zy den goeden God!.. Geef ons nader bericht Carel. Carel. Wat moeder ook in den beker moge gedaan hebben; wy, Mietje en ik, wy dachten, onderftellen. de dat dezelve met wyn gevuld was.. . maar gy zult kwaad worden vader? . . Fredrik. Waarom zal ik kwaad worden ? .. Spreek toch maar  TOONEELSPEL. £41 maar uit ...Help ons fchielyk uit de verlegenheid, waar in gy ons ziet.... Carel. Wy dachten, dat vader hier de eene of andere oneerlyke vrouw in huis wilde brengen. Moeder hadt Mietje dienaangaande een nadeelig vermoeden ingeblaazen, en zy openbaarde my, op myn aandringen, dat vermoeden. Moeder geboodt my, dezen beker, gevuld , gelyk zy zeide, met wyn, aan de vrouw, welke gy hier zoudt brengen, te geeven; maar Mietje en ik overleiddcn met eikanderen, om dien drank veeleer voor moeder te bewaaren, dan denzelven aan eene onwaerdige te doen drinken. Mietje ging dan heen, om dit overleg uit te voeren Zy ftruikelt en ftort den wyn , m wiens plaats, zy den beker metandren drank weder gevuld heefc' * "justina, (Maria om den hals vallende) Omhels my myne befchermfter! Fredrik. Kinderen, zo-gy my ooit dierbaarer kunt worden, dan gy my geweest zyt, zo zyt gy het heden geworden. - Gy verfegelt myn vertrouwen op de voorzienigheid, die al, wat zy wil bewaaren, volflrekt kan bewaaren. D o.r cas. Gezegende te leurftelling eener alleraffchuwelykfte bedoeling! ... Groote God! overal zendt gy uwe befchermengelen. Q Fre-  24a DE MINTVERIQE Fredrik, (tegen Juliana, die zich, gedum-ende de berichtgeeving, op een /loei neder hadt geworpen.) Maar het is uwen handel niet te danken, dat wy leeven, rampzalige, verachtelyke vrouw.... Rampen en armoede hebben my nimmer kunnen doen fchreien; maar gy, gy perst my, door uwe fnoodheid, traanen uit myne oogen .... Juliana, (driftig op/laan de ) En die traanen zyn voor my doodelyke tekenen van uwe, in den uiterften zin gehoonde, liefde liefde, die ik, voor eens en voor altyd, verbeurd hebbe. Heden, zo ik myn hart wel kenne, zou ik u liever trouweloos zien, dan die traanen... Dat my niemant volge. (Zy maakt heweeging, om heen te gaan.) Ik bezweere u, dat my niemant volge .... Justina. Ik, die de eerst en meestbeledigde ben, beveel U te blyven ... (terwyl Juliana door Dorcas en de kinderen omringd wordt.) Wat zoudt gy willen uitvoeren ?: Veelligt u zelve firafFen naar de inblaazingen uwer wanhoop Een moorddaadig oogmerk door zelfmoord te willen vergoeden , heet, in de taal der gezonde reden, een kwaad te willen herftellen, door het te verdubbelen. Hoe kwaad uw oogmerk ook moge geweest zyn,  TOONEELSPEL, M3 .zyn, uw valsch vermoeden vindc, in den fchyn der dingen , verfchooning. Ik zelve heb , door myne achterhoudendheid, om best wil gebezigd, endoor myn fchryven dat vermoeden veroorzaakt. Uw aanflag, voor zo veel die met dat vermoeden verbonden is, is te vergeeven. Ik voor my, ik vergeef u den zeiven , uit grond myner ziel... . Kom myn broeder.... Toon, in dit geval, dat gy het voort- brengfel van een God zyt, die vergeeft die de grootfte zonden vergeeft. Fredrik. ö Myne edelmoedige zuster, hoe kan ik leeven met eene.... Juliana. Moorderin wilt gy zeggen. Ja Fredrik, gy handelt, gelyk u betaamt.... Ik ben uw — ik ben het medelyden uwer onnavolgbaare zuster — de befcherming van Dorcas en de tederheid myner kinderen ik ben de ontferming van een ieder onwaerdig.... Verlaat my.... Dit is uw plicht.... Carel. Och vader! Maria, (haar vader te voetvallende.') Och myn vader! . . . vergeef moeder! Justina. Wy moeten allen, Dorcas niet uitgezonderd, ten fpoedigften, naar myn vader vertrekken.... Hy wacht ons! .... Wat mart gy myn broeder?... Q 2 Dor-  244 DE MINYVERIGE D orcas, (in eene dreigende ernftige houding.) Let Fredrik, kt op het lot uwer kinderen!.... De zegen des echts moet nog over hen worden uitgefproken.... Let op uwe kinderen, in dit opzicht, u van den hemel tot befcherm engelen van u en de bloem van uw maagfchap gefchonken.... Ga fchielyk op reis en laat my intusfchen uwe wooning bewaaren... Ik zal wel voor den omflag uwer zaaken doen zorgen. De handen van uw vader zyn opgeheven, om u en de uwen te zegenen. Fredrik, (terwyl Juftina haaren arm ftaat om Juliana.) Zo ik kon denken ... myne kinderen! ... myne zuster ... Dorcas... myne eer... alles fchynt my te noopen... (Naar Juliana treedende en insgelyks zyn arm om haar heen jlaande.) Strafwaerdige en echter veel te veel beminde vrouw... Sterk en beftuur my ö Hemel!... Dorcas, (haare oogen vestigende op Juliana, omarmd door Fredrik en Juftina.) Wie zou op Boetvaerdigheid niet verlieven , wanneer zy tusfchen Grootmoedigheid en Toegeevendheid geplaatst is? Einde van het derde en laatfte hedryf. KLE ON.  K L E O N. TOONEEL-SP EL.  VERTOONERS. Cardan, y >Echtgenooten. Elizabeth, y Alexandrine, derzeher Dochter. Crates, een Geestelyke. Kleon, deszelfs Zoon. Sofia, hefiuurdfter van Alexandrine. Het Tooneel Verbeeldt een gemeen Vertrek in het Landhuis van Cardan en Elizabeth.   k Ij JE o x. Ontfang. dan Kleon de ee»ig-e dochter, e»,  Omtfang" dan Kleon de eenig"e dochter, enz.   KLEON. TONEELSPEL. EERSTE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Cardan, Elizabeth. (Terwyl Elizabeth bezig is met eenig handwerk, legt Cardan het boek, waarin hy geleezen heeft, op de ta. fel, aan welke zy zitten, neder.) Cardan. In één woord zo goed als in duizend, Alexandrine moet zich niet vleijen, dat ik immer in een huwelyk , tulTchen haar en iemant buiten onze kerk, zal ftemmen . .. Gy moeft uw zin hebben vrouw . . . Crates en zyn zoon moeiten ook eens genoodigd — ook eens,gelyk anderen,in onze landwooning onthaald worden. Nu zien wy de gevolgen eener gaftvryheid, zonder onderfcheiding. Elizabeth. Gy hebt my altyd zo veel, en zo grootfpraakig van uwe vrienfchap omtrent dien geeftelyken, toen gylieden ftudenten geweeft zyt , gefproken, dat ik meende u zeer te zullen behaagen , door het noodigen en wel onthaalen van een vriend,dien ev, in zo veele jaaren, niet gezien hadt. bï' . Q 4 Car-  243 K L E O N. Cardan. Zo is het; maar dan haddet gy zyn zoon wel mogen te huis laaten. Elizabeth. Wie zou juift denken, dat hy zyn oog zou laaten vallen op onze dochter! Cardan. Dat denken ! . . . Die brandftoffe by het vuur brengt ... wel? Elizabeth. Ik heb hem althans met dat doelwit niet ten onzen huize genoodigd. Cardan. Maar beeft hy zyne genegenheid met ronde woorden verklaard, en weet dit zyn vader? Elizabeth. Alexandrine heeft my zulks beleeden en met een bericht , datKleon, dezen ochtend opzettelyk zyn vader, in deszelfs morgen wandeling, gevolgd is, om hem nopens zyne liefde te onderhouden; my verzoekende, dat ik myn best doen wilde, om u in de belangen van beider liefde over te haaien. Cardan. Dan twyffel ik niet, of de malle meid is alreedszo verliefd als Kleon kan wenfehen. Elizabeth. Dat is zy. C a r d o n. En gy hebt dan ook niets tegen dat huwelyk ?. . Eli-  TOONEELSPEL. 249 Elizabeth. Niets ter waereld. Integendeel, zo ik immer iemant voor myne dochter zou moeten zoeken, zou ik niemant weeten te vinden, die my, in alle opzichten , zo behaagen zou als Kleon. Cardan. Dat ziet 'er hier wel uit. . . Cardan en zyne vrouw zullen met eikanderen oneenig worden , ten gevallen van een zot meisje en een jongen, die de nedveeren nog aan de lippen heeft. Elizabeth. Wat behoeven wy oneenig te worden ? Ik ben wel gewoon, myne gedachten altyd openhartig te zeggen\ maar echter u altyd uw zin te geeven. Cardan. Even of ik dan ook altyd myn zin wilde hebben. Elizabeth. En wanneer bleek het,dat gy denzelven niet begeerde ? C a r a n. ó Zo dikwyls. Elizabeth. Ik kan 't my ten minden nu niet te binnen brengen ; maar zo 't u ernd is, om my te overtuigen , dat gy niet altyd uw zin wilt voldaan zien, volg dan, in dit geval, eens den mynen, en laat Kleon met Alexandrine.... Cardan. En meent gy dan, dat ik my dé verdoemenis op den hals zou willen haaien ? Q5 Eli-  35o KLEON. ElZABETH. De verdoemenis op den hals haaien!. .Wat wil toch die zeggen ? Cardan. Is Kleon niet van eene andere gezindte dan die van onze kerk, vrouw? En zou ik, myne dochter aan een man geevende, die haar, omdat zy op hem verliefd is, iigtelyk tot zyne kerk zou kunnen overhaalen, my niet aan den vloek onzer geeftelyken blootftellen ? Elizabeth. Ik ken onder onze geeftelyken geen een eenigen, die u daarom zou willen vervloeken. . . maar is het "tegengeftelde van 't geen gy vreest, met betrekking tot Alexandrine, niet even zo mogelyk met opzicht tot Kleon ? Cardan. Dat zy zo 't wille , ik begeer geen man tot fchoonzoon, dan dien ik, met den tyd, my in de regeering des lands kan zien opvolgen; en Kleon is, volgens de initellingen zyner kerk, voor altyd, van regeeren verdoken. Elizabeth. Is hy geen wel gemaakt en wel op gevoed jongeling? Cardan. Wel ja. Elizabeth. Heeft hy geen edel verftand en zeden, waarop fliets valt te zeggen? C ar-  TOONEELSPEL. 251 Cardan. Zonder twyffel. Elizabeth, Scbynt hy zelfs niet de zuiverde begrippen van*c geen men eer en plicht noemt te hebben ? Cardan. Wie fpreektu dat tegen? Elizabeth. Zo dat ik dan meen te mogen beduiten, dat hem om uw fchoonzoon te worden, niets ontbreekt, dan dat hy, uit hoofde van zynen Godsdienft, niet kan regeeren? Cardan. Gy fchynt my begreepen te hebben. Elizabeth. Hebt gy dan niets tegen zyne af komd ? Cardan. Voldrekt niets als de religie. Elizabeth. Niets ook tegen zyne bezittingen ? Cardan. Wel neen ik ... Hy is veelligt twee en driemaal ryker, dan Alexandrine zal worden... maar de kerk , de kerk... Elizabeth. Gy verfpreekt u. Het kuflèn het kufiên.. Hoor eens myn waarde man. Wy zyn hier alleen niemant hoort ons ik bemin u Gy weet dat ik fpreek als ik denk ... Van harten zou ik het land , en den inwooner, over welken  a£2 KLEON. ken gy,nevens anderen,regeert, beklaagen, indien gy even zo weinig in het ftaatkundige, als in het kerkelyke even zo weinig in flands wetboek, als in 't geen wy den bybel noemen, waart bedreeven. Cardan. (ernftig.) Maar zyt gy, op het ftuk van Godsdienft, wel beter dan ik, gevat? Elizabeth. Gy moet niet kwaad worden ... Onze opvoeding is juist van die natuur geweeft, dat wy beter onderweezen zyn in de regelen van omgang met de aanzienelyke en geringere waereld, dan in die van onzen Godsdienft : maar het gebrek in die opvoeding, ten mynen aanzien, heeft nimmer de gevoelens van eerbied en achting, die ik menfchen van Godsdienft en deugd toedraage, kunnen wegneemen. C a d a n. Ook niet ten mynen aanzien. Heb ik uit dat begin zei dan ook aan onze Alexandrine geene gouvernante gegeeven, die zeer ervaaren is in de gronden van onzen Godsdienft — die, zo goed als een prediker , over de Schriftuur weet te oordeelen, en zq zuiver van gedrag is als iemant zyn kan ? Elizabeth. Zo is het; en wy zouden niet ongelukkiger zyn, indien wy ons op het hart en de gevoelens van die vrouw konden beroemen .... Maar zo Kleon nu eens te overreeden ware, om tot onze kerk over te gaan. . Car,«  TOONEELSPEL. 253 Cardan. Waar zyn uwe gedachten , vrouw, waar zyn uwe gedachten? . . Onze dochter op die wyze te koop draagen!.. Geloof, al hoe zedig en eenvouwig de vader van Kleon ook fchyne, hy is, dat niet tegenftaande, niet alleen zo goed als iemant uit de eerfte waereld, op het ftuk van welvoegelykheid gevat; maar hy is ook dermaate doorfleepen en loos, dat hy, zonder eenige moeite, uit uw woelen en draaijen, om Kleon van kerk te doen veranderen, uw doelwit, om hem tot fchoonzoon te hebben, zou merken. Elizabeth. En wat zou daar aan verbeurd zyn, zo hy dat merkte ? C a r d a n. Aan verbeurd zyn! Zou, meentge, ons fatzoen en geflacbt , daar door niet merkelyk worden benadeeld ? Moet men een meisje van Alexandrine 's geboorte niet op prys houden? Zy moet ten miniten tien of twaalf aanbidders gehad hebben, voordat zy zich tot het huwelyk bepaale. Elizabeth. En zo 'er eens geen tien of twaalf aanbidders voor haar op daagenj want Kleon is de tweede,die haar ten echt vraagt, wat dan ? Cardan. Dan, als dan. . . maar ik ben van het tegendeel wel zeer zeker . . . Wat behoeft ze ook nog ie trouwen l Zy is immers nog zeer jong. Laat ze haar  254 KLEON. haar tyd afwachten. In drie of vier jaaren kan 'er nog zo veel water ten dale loopen. Elizabeth. Maar een goed man af te zeggen uit hoogmoed, of eene ongegronde verwachting op een beter, dit is noch verftandig noch raadzaam. Cardan. Gy begrypt deze zaak op uwe wyze, en ik op de myne Elizabeth. Maar, zo de vader van Kleon u eens aanfpreeke ten behoeve van zyn zoon ?.. Cardan. Alexandrine moet Kleon afzeggen, en dan behoeft my de vader over die zaak niet te onderhouden. Elizabeth. Naar ik kan merken, heeft zy zich tegen Kleon in al te gunftige woorden uitgelaaten, om hem, zo zy u al zou willen gehoorzaamen, af te zeggen, als uit eige beweeging. Cardan, (met verwondering.') Zon willen gehoorzaamen ! Verfta ik u wel vrouw ? zou willen gehoorzaamen!... Elizabeth. Ja, en wat denkt gy dan van uw vaderlyk gezag en haare onderwerping ? C o r d a n. Dat myn kind, zo lang het nog niet gehuwd geweest is, my blindeiing moet gehoorzaamen. Eli-  TÓONEELSPEL. 25$ Elizabeth. Laat ik dan liever zeggen, zo zy u zal kunnen gehoorzaamen. Cardan. En waarom niet ? Elizabeth. Om dat, in geval van liefde , ten aanzien van ee* nig onopfpraakelyk voorwerp, de kinderlyke gehoorzaamheid niet te pas komt. In zulk een geval fpreekt en werkt de natuur en het hart van den mensch in het kind; maar het kind niet in zyn carafter of hoedanigheid van kind. Cardan. Zo dat ouders, in zulk een geval, niets zouden te zeggen hebben? Elizabeth. Vergeef het my! zy hebben zeer veel te zeggen. Cardan (driftig.) Gy fpreekt wartaal... Elizabeth, (opftaande en beweeging maakende , om heen te gaan.) Gy wordt onwelleevend en onvriendelyk myn Heer. Cardan, (haar weder naar de ftoel geleidende) Vergeef het my Betje! ik geloof dat ik u beledig. Ik heb u, in de daad, niet begreepen... Wat wildet gy zeggen ? Eli-  256* KLEON. Elizabeth. Gy zult my toch niet begrypen.... Is het niet genoeg, als men u uw zin geeve? Cardan. Neen, gy zult ook uw zin hebben, myn lief... Zeg my uwe meening wat duidelyker. Elizabeth. Het komt my voor, dat ouders, in geval van liefde , alle mogelyke vryheid aan het hart van een kind geeven , en , in dat opzicht, geene de minfte gehoorzaamheid van hetzelve moeten vorderen , indien het voorwerp, dat zulk een kind komt te verkiezen , zodanige hoedanigheden bezit , als billyker wyze, ten behoeven van belïaan, geflacht, en zeden, mogen gevraagd worden. Cardan. \ En dat zo niet zynde ? Elizabeth. Dan meen ik, dat ouders niet alleen bevoegd maar ook vei plicht zyn , om een kind, wiens hart onverftandig en onbezonnen te werk gaat , door redenen, en zo die niet baaten , door gezag voor het ongeluk of de fchande, waar aan zich het zelve blootltelt, te behoeden. En zulk eene ouderlyke tegenkanting is dan, wel verre van naar eigenzinnigheid of grilligheid te gelyken , niets anders dan de kracht der reden, die over de drift gebiedt. Cardan. Nu begryp ik uwe meening duidelyk en keur die ook goed... Eli-  TOONEELSPEL. 237 Elizabeth. Maar die is immers Alexandrine's geval niet... Gy hebt niets tegen den man, dien zy begunfiigt, dan dat hy van eene andere kerk is dan wy, en daardoor niet zal mogen regeeren. Daar dit na iets is, dat alleen betrekking heeft op u en uwe wyze van denken over het menfchelyk geluk, kunt gy dan, de hand op het geweeten leggende, eis-, fchen , dat Alexandrine een braaf, verftandig en beminnelyk jongman haare hand weigere, om dat hy geen raadsheer is, en haar vader haar gaerne met een raadsheer getrouwd zag; en dat ze hem haare hand weigere, onder den fchyn, dat ze hem niet kan beminnen , terwyl hy reeds meefter van haar hart is ? Kunt gy dit eisfehen en echter u zei ven overtuigen, dat gy, in dezen, billyk te werk gaat? Cardan. Ik zou dit volftrekt niet vorderen, maar ik weet geen ander middel, om Kleon van de hand te wyzen, en echter vriendfchap te houden met zyn vader. Elizabeth. Zulk eene vriendfchap is, in myn oog, affchuwelyk, en de deugdzaame Crates, durve ik wel. zeggen, draagt u een hart toe, waarin eene geheel andere vriendfchap plaats heeft. Zo gy volftrekt niet wilt, dat Kleon Alexandrine trouwe, zeg dan aan Crates, zo hy u over dat huwelyk fpreekt, waar 't op ftaat, en wat gy dien aangaande gevoelt; dit is, naar myne gedachten, het werk en de plicht R van  258 K L E O JY. van een eerlyk man — een oprecht vriend, en die den tytel van regent des larids niet onwaerdig is. Cardan. Crates weet oneindig beter te praatcn dan ik. Hy zal my , over religieverfchil fpreekende , terftond den mond fluiten ... en het is en blyfc toch myne meening, dat Alexandrine een man van haare kerk moet trouwen. Elizabeth. Genomen dan , dat Kleon tot overgaan in onze kerk konde befluiten, zonder dat 'er van uwe zyde iets toe te werk gefield werdt, zoudt gy dan... Cardan. Maar hy zal hier toe nimmer befluiten. Elizabeth. ö Gy weet niet, wat liefde vermag. . .Zoudt gy u.als de zaak zo uitviel, tegen het huwelyk aankanten? Cardan. Ik zou 'er geene reden toe hebben. Elizabeth. D aar is Alexandrine . .. Zy zal u , volgens gewoonte, goeden morgen komen wenfchen ... Behandel het kind toch vriendelyk en toegeevend. TWEE-  TÖONEELSPEL. 255} TWEEDE TOONEEL. Cardan, Elizabeth, Alexandrine. (bedeesder, dan naar gé» •voobnte, inkomende.') Cardan. Gy blooft, Alexandrine, en vertoont fchroomvalliger houding, dan ik immer in u ontdekt heb... Gy komt my immers, uit even zo goed een hart, als gy alle dagen gewoon zyt te doen, goeden morgen wenfchen myn kind? (baar zyne hand toereikende tdie zy aanneemt en kuft.) Of klopt u 't hart mogelyk, omdat gy vermoedde , dat uwe moeder en ik over een onderwerp fpraken , daar gy, in het byzonder, belang in hebt en moogt hebben? Elizabeth. (ppflaande en haar& dochter omhelzende ) Ja myne lieve Alexandrine, ik heb, volgens myne belofte, over Kleon en u met Uw vader gefproken... maar ... zie my zo verlegen niet aan. Ik zeg dit maar nier, om u te doen vermoeden, dat uw hu« welyk met dien jongeling geheel is afgekeurd; echter is 'er eene gewigtige zaak, die uw vader niet toelaat, zeer gereedelyk zyne toeftemming te geeven. Schep evenwel moed. Die zaak kan, fchiely ker dan men denkt, uit den weg geruimd worden. Ik wil u met uw vader, eenige oogenblikken, alleen R % laai*  2Óo KLEON. laaten , en een weinig morgenfpraak met Sofia gaan houden. Zy is, denk ik, in haare kamer? . . Alexandrine. (verlegen!) Ja moeder; . . maar . . , Elizabeth, Spreek met uw vader zonder eenige befchroomheid, en even zo openhartig als met my. In gevallen , als het uwe , moet men even zo vry met vader als met moeder omgaan.. . . (Terwyl Alexandrine haar by de hand vafthoudt) Nu, niet kinderachtig myne waarde. Ik kan u niet tederer beminnen , dan gy van uw vader be. mind wordt. Zeg wat gy denkt, en fpreek voor de vuiffc. DERDE TOONEEL. Cardan, Alexandrine. Cardan. Ga daar zitten , Alexandrine, en laaten wy eens éïhftig fpreeken over den voorflag van Kleon. Hy, vraagt u ten huwelyk, niet waar ? Alexandrinü. Ja vader Cardan. ■ En gy hebt hem vryheid gegeeven, om zyn hof, dagelyks, by u te koomen maaken? Al ex-  TOONEELSPEL. z6i Alexandrine. Neen vader. Cardan. Zeg de waarheid. Alexandrine. Die fprak ik altyd, en die fpreek ik nu ook vader. Cardan. Ik wil u wel gelooven; maar uwe moeder meende echter zeer wel te weeten, dat gy dien jongman met geen onverfchillig oog befchouwt. Alexandrine. Zo is het vader... Indien het ooit myn lot zy te trouwen, bezit Kleon, in myne oogen, alles, wat ik in een man zou begeeren. Cardan. En gy hebt dit gevoelen voor Kleon verborgen gehouden ? Alexandrine. Ja vader. Cardan. Wat hebt gy hem dan geantwoord, toen hy u zyne liefde beleedt ? Alexandrine. Dat ik van myne ouders afhing en volftrekt wilde afhangen... Cardan. (haar tederIjk by d: hand neemende.) Voortreffelyk!.. En gy hebt hem dit in de daad geantwoord ? R 3 Ales.  *6& KLEON. Alexandrine. Ja vader, en daar beneven, dat ik zyn aanzoek niet kon toelaaten, voor dat hy met zyn vader en met myne ouders over hetzelve hadde gefproken en derzelver toeftemming verworven. ' Cardan. En genomen, dat zyn vader of wy, uwe moeder en ik, eens zwaarigheid vonden, om in zyn aanzoek te Hemmen, wat dan ? Alexandrine. Dan zou ik hem afzeggen vader maar moeder is te veel met hem ingenomen, om ... Cardan. Uwe moeder is eene zeer goede vrouw, hoewel zomtyds wat al te voorbaarig . .. maar indien wy eens tegen Kleon niets hadden?,.. Alexandrine. (baar vader op eene tedere ivyze aanziende,') Dan zou ik ook niets tegen hein durven hebben. . . Cardan. 01 yk meisje ! . . dat antwoord bedeelde ik door myne vraag niet. Gy bemint hem immers? Alexandrine. Indien het gaerne zien hooren fpreeken —- achten cn teder achten van iemant blyken zyn, dat wy zo iemant beminnen, dan moet ik belyden, dac ik hem in de daad bemin. Car-  TOONEELSPEL. 26*3 Cardan. Dat zy zo — maar heeft hy zyn vader reeds aangefproken ?.. Alexandrine. Hy is dezen morgen met zyn vader uitgegaan, met oogmerk, om hem, onder weg, over zyne ge* negenheid voor my te onderhouden. C a d a n. En hy zal u dien aangaande zekerlyk befcheid brengen? Alexandrine. Ja vader , ik verwacht hem, onmiddelyk na die wandeling. .. ook hadt moeder beloofd , my te zullen zeggen, wat vader . .. Cardan. Ik zal u, dienaangaande, zelf myne gedachten wel zeggen. Kleon is een braaf, verftandig en beminnelyk jongeling, 't Is niet vreemd Alexandrine, dat hy indruk op uw hart gemaakt, en uwe moeder ten zynen behoeven heeft kunnen inneemen. Hy is daarenboven van een zeer oud en waerdig gedacht. Zyne voorouders behoorden, in voorige jaaren, tot onze kerk, en veclen onder dezelven hebben, in deze en geene plaatfen van ons land , met roem, het kusfen bezeten. Na verloop van tyd, en toen 'c wat ruw liep in kerkelyke en burgerlyke zaaken , verlieten zy rang en 'kerk en gingen tot eene gemeente , waar in Crates het hoogleeraarsamt, met luider bekleedt, over. Dit alles nu aangaande weet ik niets in te brengen , dat my een huwelyk tusR 4 fchen  *ft KL E O N. fchen u «Kleon zou doen afkeuren; uitgezonderd dat nu het verfchil tusfcherj uwe en zyne kerk mv veel te gewigtfg voorkomt, om hetzelve, in het gedongen van uwen echt, over het hoofd te zien En denkt gy zelve niet ?.. " Alexandrine, Ik heb die religiezwaarigheid niet alleen als een hinderpaal in onze verbindenis vermoed; maar heb Kleon dienaangaande reeds zeer openhartig gefpro- Cardan. ■ En hoedanig was zyn antwoord? Alexandrine Dat wy ons niet moeiten aanmerken als tot twee onderfcheidenGodsdienften, maar wel tot twee onderfcheiden huishoudingen van dezelfde kerk te behooren en dat wy de tederlte betrekking tot'elkanderen konden hebben en behouden , zonder dat de een tot de kerkelyke huishouding des andereu overging, mdien wy alieenlvk ons beviytigden, om die regelen, waar in beide kerken, ten aanzien van God te dienen en wel te leeven,eene taal fpraken! geuouweJyk op te volgen. . Hy heeft ook in dit antwoofd den man van verftand en verheven beginfelen niet verlochend maar ik moet u, voor de vuift zeggen zo als ik 'dén' ke, en ik hoop, dat ik in u eene gehoorzaame en phchtmaatige dochter zal blyven behouden... Indien de vader van Kleon al toelta, dat gy de vrouw van  T O O N E E L S P E L. 26*5 zyn zoon wordt, zonder dat hy van kerk verandere, ik kan echter volftrekt niet befluiten, myne toeftemming tot dit huwelyk te geeven, zo lang Kleon zyne kerk getrouw blyft. Alexandrine. En dat zal hy gewis, en dat behoort hy, zo lang zyn hart overtuigd is, dat hy , in het aankleeven dier gezinde, niet gedwaald hebbe, ende, volgens geweeten en openbaaring, de kerkelyke huishouding , tot welke hy behoort, voor de zuiverde en befte, behoore te houden. Cardan. Gy ziet dan wel. .. Alexandrine. Ik zie wel, myn vader, dat 'er van Kleon en my niets zal kunnen worden ... Cardan. Uwe moeder verbeeldde zich, dat Kleon veelligt, ten gevallen van u , tot onze kerk zou willen overgaan. Alexandrine. Ik zou my zeer , ten aanzien van Kleon, bedriegen , indien hy immer tot eene daad, zo affchuwlyk en zo drafwaardig, naar myne begrippen, befloot. Om hem, en om de geheele waereld, zou ik my niet laaten verleiden, om, zo lang myn hart en geweeten de kerk, waar in ik behoore, voor waar en goed houden, dezelve te verzaaken en my in eene andere te verbinden. Hoog-zeer hoog acht ik Kleon ; maar ik zou hem, uyt grond van myn hart, verR 5 ach-  «6*6" IC L E O N. achten, indien hy alleenlyk den minden fchyn van zich gave, als of zinneiyke belangen by hem meer golden dan die van zyne ziel, en dus die van den Godsdienft. Men moet my nimmer van waereld- lcn genoegen , nimmer van goede dagen nimmer van liefde, eer of luifter fpreeken, indien men my daartoe, door geene andere middelen, dan door het onteeren of het zien onteeren van mynen of myner vrienden Godsdienft, zal weeten te brengen. .. Vergeef my myn vader, dat ik my, op dit ltuk, zo driftig uitlaaie ! . . Cardan. Gy maakt my beweegd en befchaamd Alexandrine .. . Ik dank God, dat ik u eene gouvernante gegeeven heb, die zulke verheven gevoelens in u heeft weeten te bevestigen. . . Ik wenfcbte wel, dat ik op dezelfde wyze kon denken! Alexandrine. J Ja ray° vader> zo iki in het een of ander, billyk te werk ga, heb ik zulks aan de dagelykfche onderrichtingen van die beminnelyke vrouw en den zegen des hemels , die myn hart en geweeten voor dezelven heeft toebereid, te danken. Zy bevlytiot zich nog dagelyks, om my met myne plichten gemeenzaam te maaken, ten einde ik, gelyk zy zegt, dezelven des te gemakkelyker zal kunnen volbren' gen. Cardan. Maar wat zult gy Kleon nu antwoorden ? Al ex-  TOONEELSPEL. «67 Alexandrine. Ik zal ui: uw mond fpreeken vader... hoewel ik gevoele .. - dat ik . . . hem ziende .. . hem hoo« rende fpreeken. . . heimelyk zal wenfchen. . . dat ik had mogen zeggen „vader heeft niets tegen „ u, Kleon". . . Cardan. (verlegen.') En dat moogt gy en dat moet gy hem ook zeg. gen . . . maar gy moet iets anders bedenken, dan myne zwaarigheid op het ftuk van religie, of ik zal met den ouden heer in de war raaken. Alexandrine. Ik weet echter niet anders te zeggen vader; of jk zou opzettelyk onwaarheid moeten fpreeken ... Cardan. Zeg hem, by voorbeeld, datgy in het huwelyk nog geen zin hebt Alexandrine. Dat zeggen en anders gevoelen!.. Cardan. Zeg dan , dat gy geen man buiten uwe kerk begeert. Alexandrine. En ik begeer ondertusfen geen ander dan hem?. Cardan. Zeg, dat uwe moeder u niet wil misfen. Alexandrine. En moeder fchynt hem al zo fterk voor zoon te verlangen, als ik hem kan wenfchen tot man! Car-  368 KLEON. C a r a n. Zeg dan, dat gy volftrekt niet befluiten kuilt, uwe ouders, die u teder liefhebben, te verlaaten. Alexandrine. Ik ben befchaamd vader, dat ik u telkens moet tegenfpreeken, en evenwel dit laatfle kan ik ook, ten zynen opzichte, niet zeggen, zonder te veinzen. Cardan. (op zyn uurwerk ziende en opjlaande.) Wel.. . Het is tyd, dat ik eens naar myne arbeiders op het land ga, om te zien, of men het beitelde werk uitvoere; denk gy ondertusfen eens op het een of ander, om Kleon, op eene beleefde wyze, af te zeggen : want, gelyk ik u gezeid hebbe 'Alexandrine, ik kan volftrekt niet befluiten, myne toeftemming tot dit huwelyk te geeven, zo lang Kleon zyne kerk getrouw blyft. VIERDE TOONEEL. Alexandrine, (alleen.') Ik dacht wel, dat het zo wanhoopend met de zaak zou gefield zyn —Och Kleon! .. . Wy beminnen eikanderen. . . maar men verbiedt het ons . . . Droevige waereld, waar in men dus oordeelt ! Die Crates kent, die Kleon kent, zal die twyffelen, of zy neemen beide de belangen van het kristendom ter harte of zy zyn in de daad kris>  TO'ONEELSPEL. 269 kristenen ? . . En evenwel — de man , dien ik zal mogen trouwen, moet juift naar myne kerk een kristen genoemd worden, al kent hy dan ook niets van die kerk dan den tytel Was het zucht was het liefde — was het yver, aan de zyde van vader, voor zyne kerk, ik zou my van zyn tegenftand een voordeelig denkbeeld poogen te maaken, en, ten wille van dien yver, myne al te diep wortelende liefde veroordeclen; maar hoe weinig bemoeit zich vader met onzen Godsdienft! Hoe fpeelt hy dikwyls met deszelfs ernftige grondftellingen in zyne vrolyke, maar tevens ontydige luimen, en hoe gering is zyne ervarenheid in onze gewyde leere 1 Onderfcheid van kerk is dan wel zeker alleen de dekmantel van eene andere reden . . . Nu, die is God bekend ... Ik wil 'er niet over oordeelen . . . Vader moet worden gehoorzaamd. . . Ik moet gehoorzaamen en ik zal het doen... Maar hoe myne liefde verwinnen ! op wat wyze Kleon vergeeten?. • Och Kleon! Men wil, dat ik u afzegge ... Ik zal het doen, daar het toch zo zyn moet. . . maar men wil ook, dat ik veinze — dat ik eene valfche reden voorftcllc ... Dit evenwel zal — dit kan ik niet doen. . . Niemant mag my gebieden te veinzen ... 'c Is deugd, in geval van ondeugd , ongehoorzaam te zyn. Zo beveiligt men zynen gebieder voor zondigen — Zo belet ik myn vader, misdaadig te worden , zonder door ongehoorzaam te zyn,den plicht van een kind te verzaaken . . . Ondertusfchen ik gevoel... Ik gevoel reeds  *?° K L E Ó N. reeds, hoe zwaar my het gemis van Kleon zal trefe fen .. . Ik gaf hem plaats in myn hart. . . welk eene akelige ruimte welk eene naare ledigheid zal ik in dat hart, gevoelen , als ik 'er Kleon, indien ik dat doen kan, zal hebben uitgerukt j . (zy -weent!) ó Traanen traanen van hartzeer, ik verlaat my op uwe toevloejingen -— op uwe verkwikkingen ? Verkwik myn hart , gelyk de regen myne bloemen verkwikt.' . . Och myn vader! ik ben uw kind en zoudt gy nooit liefde gevoeld hebben, en zou ik die kunnen gevoelen! Én zo gy weet wat liefde betekend — welken haare werkzaamheden zyn, of zyn kunnen, kunt gy u dan verbeelden, dat het voor my , hoe gaerne ik u wil gehoorzaamen , een gemakkelyk werk is, Kleon af te zeggen en t@ verlaaten ? . . zeker . . . VYFDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Sofia. Zyt gy hier alleen myne waarde en ftort gy traa'. nen? . . . Uwe moeder bekommerde zich, of het gefprek met uw vader uw niet te fterk mogt hinderen. Zy beval my, naar u toe te gaan en u te onderfteunen. .. maar waarom weent gy? . . Al ex-  TOONEELSPEL. st?t Alexandrine, (Sofia omhelzende en /nikkende.) Ik fchrei, omdat ik niet in ftaat ben, myne traaren te wederhouden . .. Vader heeft my zo even verlaaten. .. Hy heeft my alle hoope op Kleon ontzeid; en gy weet, hoe ik daar omtrent denke... Ik heb u beleeden ,dat ik Kleon bemin, en nu dunkt me, federt my vader gebooden heeft, van hem af te zien, dat ik hem nog fterker bemin.. . Tegenftand is het middel niet, om my afkeerig te maaken. Sofia. De hardnekkigfte voorneemens worden dikwyls door de zwaklte middelen vernietigd, en wie weet wat 'er nog, door tusfchenfpraake en aanzoeken, ten gevallen van u en Kleon,zal kunnen gebeuren? Gy moet zo terftond de hoop niet opgeeven. Uwe moeder is zo fterk voor, als uw vader tegen die huwelyk zyn kan, Alexandrine. Maar ik verwacht Kleon , alle oogenblikken , hier. Vader wil, dat ik hem , ronduit afzegge. Wat zou ik dan hoopen ? Sofia. En meent gy dan, dat uw huwelyk met Kleon of met eenig ander man, geheel en alleen van uw vader afhangt? Alexandrine. Zo denk ik. Sofia. En ik niet myne waarde. Alex-  272 K L E O N. Alexandrine. Wat toch meent gy met deze ontkenning ? Poo* toch, bidde ik u, myn hart geene bedriegclyke hoop in te ftonen. Men lydt eenmaal genoeg door het verliezen van 't geen men gaerne zou willen behouden , al wordt dat lyden door geene te leurflelling in 't geen men befiaat te hoopen, verdubbeld. Sofia. 't Is gebeurd , dat wy eens, over de hoop fpra. ken, en wat heb ik u dieraangaande, tot befluir onzer redeneering, doen opmerken ? Alexandrine. Dat haar onfeilbaare tekenen voorafgaan, om ze van inbeelding te onderfcheiden Dat ze de bal* zem van een gewond hart — de toevlucht der trcurigen, en de trooftengel der geenen, die mee tegenfpoeden te worftelen hebben, mag genoemd worden. Sofia. Nu dan, by myne ontkenning, bedoele ik u door deze hoop te verflerken. Uw vader is heer en gebieder, met betrekking tot uals zyne dochter; maar een louter lydelyk werktuig, met opzicht tot die vrymagtige Voorzienigheid , door welke alles, in hemel en op aarde befluurd wordt; en hangt dan uw huwelyk wel zo geheel en alleen van uw vader af, als gy uw verbeeldt ? Och ! myne waarde, wy wikken en weegen, befchikken en verrichten, al wat 'er in deeze waereid voor ons te doen valt, als werktuigen, die, door eene onzichtbaare almacht  TOONEELSPEL, 273 gemaakt en in beweeging gebragt, zicb niet anders kunnen bcweegen , dan om aan de vorminge hunner natuur en het oogmerk van hunnen grooten beweeger te beantwoorden. Wy bedriegen ons, wanneer wy, trotz op onze overleggingen en daaden, ons verbeelden, dat wy zeiven ons den plooi onzer neigingen de kracht onzer bedryven, en de gevolgen onzer overleggingen geeven . .. Dit zy genoeg, om myne gedachten nopens de magt van uw vader te toonen. . . maar meent gy ook, dat ik u het hoopen, zo noodzaakelyk voor den verleegenen, niet zou durven aanraaden? Zonder eenige bedenking. Welke tekenen welke onfeilbaare tekenen , dan die 'er reeds zyn, maar gy niet hebt gadegellagcn , zoudt gy (den ftaat van uw geval zynde zo als die is) kunnen begeeren ? Gy bemint Kleon en hy bemint u. Onfchuldigcr en ongedwongener ontmoeting, als uw beider ontmoeting, kan, myns oordeels, niet genoemd worden. Uwe en zyr.e liefde heeft ailes,wat men van eene belanglooze liefde kan vorderen. Zy leeft in en zy beweegt uwe harten door geene andere krachten, dan die zy van de reden en de vriendfchap ontleent. Kleon neemt, zo dra wy hem zien, ons oog zo dra wy hem kennen, ons hart gevangen. Zyn inborft en uw inborft hebben zulk eene verwonderenswaerdige overeenkomft , dat men genoopt wordtte denken , dat ze voor eikanderen verwekt en gevormd zyn. Uwe moeder heeft dagelyks den mond vol van Kleon. De eerwaerdige Crates S kan  274 KLEON. kan zyne oogen nauwelyks van u afhouden. Yk zou wel duiven verzekeren , (waren gisfingen, hoe gegrond ook , niet altyd van eene feübaare natuur ,) dat hy, ti ziende en kennende, in zyn hart gevvenfcht hebbe, dat gy het hart van zyn zoon mogtet veroveren. Uw vader, gelyk my uwe moeder bericht heeft, zou u waarfchyneïyk met niemant liever dan met Kleon getrouwd zien, indien de kerkelyke onderfcheiding hem in zyn doel en verlangen , om zich, door u, met eenig lid van regeering te vermaagfchappen, niet belemmerde... Alexandrine. ^ Daar zegt gy iets, dat ik wel vermoed, maar u niet heb durven openbaaren. Sofia. En echter is het oogmerk van uw vader zo dtirdelyk te befpcuren, als iets duydelyk kan befpeurd worden.. . Maar wanneer gy nu 't een en ander, dat ik gezeid heb, en 't gecnTdaar uit voorvloeiende , nog zou kunnen gezeid worden , ernllig en zonder vooroordeel, overdenkt, kunt gy dan iet wezenlyks, dat u zou verbieden te hoopen, opnoemen ? Let, in alles wat u in de waereld bejegent, op de gedaante der znaken, als op een bedriegelyk voorwerp , maar op de omftandigheden, die dezelven vergezellen , als op onfeilbaare onderrichters. Alle zaaken hebben even daarom omftandigheden, omdat ze, buiten middeloorzaaken, werkeloos en onuitvoerbaar zyn zouden. Omftandigheden , zyn even daarom onfeilbaar, omdat ze de zaaken tot der-  fOÜNEELSPEL. 273 oVrzelver bepaald en onveranderlyk einde moeten brengen . . . Hoop dan myne waarde , want de omftandigheden uwer zaak gebieden te hoopen, en geef den moed niet verlooren. Alexandrine. Verre van u te kunnen tegenfpreeken, bekenne ik voor de kracht uwer redenen te moeten wyken ; maar ik ben 'er echter, dunkt my, nog wel verre af, om te kunnen hoopen. Hadt gy myn vader eens hooren fpreeken, gy zoudt mogelyk myne zaak uit een oogpunt, zo gunftig voor my, niet befchouwen. Sofia. 't Is eene eigenfchap der tederfte liefde, te vreezen , en die vreeze wordt, ten uwen aanzien, doof uwe beminnelyke neiging, om gaerne te gehoorzaa. men, en door die nederige gevoelens, welken gy van uw hart en gelaat hebt, tegenswoordig ftaande gehouden. Gebied echter uw hart en uwe liefde, te hoopen, Alexandrine. Ik wil dan trachten te hoopen; maar als ik Kleon zal moeten afzeggen , en zal afgezeid hebben, dan zal ik niet hoopen. Sofia. Hebt gy beflooten , hem daadelyk af te zeggen? Alexandrine. Ja dat heb ik beflooten, om dat vader het my heeft gcbooden. S 3 So-  276* KLEON. Sofia. Zult gy hem tevens niet zeggen , dat gy hem be* mint ? Alexandrine. Zulks heb ik aan u aan vader en aan moeder beleeden. Kleon mag, uit myne antwoorden gisten , dat ik niec ongundig over hem denk, maar ik heb hem nimmer myne liefde beleeden , en hoop my daarom,vooral nu ook, voor eene zodanige belydenis te wachten. Gelyk ik 'er myne eer in zou (lellen, hem de derkde bewyzen myner liefde te geeven, wanneer hy myn echtgenoot was, zo del en moet ik 'er, dunkt my, voor als nog, eene maagdelyke fchaamte in dellen, hem te zeggen wat ik u en myn ouders , zonder befchuldiging van myn hart, heb beleeden. Zo myne wyze van denken, in dit opzicht, niet goed is, van wien anders dan van u, heb ik dezelve geleerd ! Sofia. (Haar ombekende.') Gy zyt myne eige myne beminnelyke Alexandrine . . . maar myne waarde, verbeeld u niet dat gy, hoe derk gy 't ook moogt voorneemen, Kleon zult kunnen afzeggen, en te gelyk uwe liefde bedekken. Alexandrine. Gy weet, beter dan ik zelve, wat ik kan cn nier kan. Sofia. Maar, kunt gy wel raaden, welken zonderlingen en gewigtigen lad my uwe moeder heeft willen op-  TOONEELSPEL. 277 opleggen, om het huwelyk tusfchen uen Kleon te bevorderen. Alexandrine. Hoe zou ik dat toch kunnen raaden! . . Misfchien begeert ze, dat gy myn vader zult fmeeken.. maar, dat, bidde ik u , dat vooral niet ... Ik bemin ik acht Kleon, maar myn plicht acht ik nog veel hooger. Sofia. Gy doet ook zeer wel. Waereldfch genoegen en zogenaamde goede en opluikende dagen zeggen, met betrekking tot het geen waarachtig geluk is, niets, in vergelyking van die zielftreelende en over alle onze handelingen en ontmoetingen luider en genoegen verfpreidende gerudheid , die uit het getrouw en opzettelyk volbrengen van 't geen wy voor onzen plicht hebben te houden, voortvloeit. De gelukkigd gepleegde misdaad damt den bron der geneugtens toe , en opent een afgrond van angden in het nadenkend hart; terwyl de drengde, en met opoffering van ons hevigd verlangen, uitgevoerde plicht onze zielen boven en beneden de befchuldi. gingen van het geweeten en de oogmerken der zondige driften verheft en dek, en tot aan het graf toe, in dille gerudheid, doet hoopen. Alexandrine. Hoe beminnelyk weet gy myn hart in deszelfs, door u gevormde, beginfeien te bevestigen, en hoe gaerne zou ik u den geheelen dag hooren fpreeken S 3 ...maar  9f 8 KLEON. ... maar, heb ik het in de daad geraaden?.. heeft moeder. . . Sofia. ■ Neen myne waarde, zy heeft my tot iet anders willen verbinden. Alexandrine. En tot wat toch ? Sofia. Tot het overtuigen van Kleon, om zyne kerk te verlaaten en tot de onze over te gaan. Alexandrine. (jnet eenige ontroering!) En gy kost befluiten. . . Sofia. Haar dit te weigeren volftrekt te ontzeggen : .. echter ben ik van haar niet onflagen geworden * zonder haar iets te belooven. Alexandrine. Wat hebt gy kunnen belooven? S o F I A. Kleon te vraagen, of by zou kunnen befluiten, van kerk te veranderen ... Dit nu kan ik hem gemak kelyk vraagen. Alexandrine. Die vraag zal zekerlyk met neen worden beantwoord, zo ik my niet bedriege in Kleon. Sofia. Laaten wy zwygen . . . Daar is hy. ZES-  TOONEELSPEL. 279 ZESDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Kleon. Kleon. ïk hoop niet, dat ik, door myn vry inkomen, eenig hinder veroorzaak!.. (pp eene zeer vergenoegde wyze.) Nooit in myn leven heb ik aangenaamer wandeling gehouden. Sofia. Neen, gy komt niet ontydig myn Heer ... Ik verheug my, dat gy zo veel vermaak, in uwe wandeling, hebt mogen ondervinden. . . maar, zo gy *t my ten goede zoudt willen houden, dat ik u, ten gevallen van zeker iemant, eene zonderlinge vraag deed, zou ik . . . Kleon. Zo veele vraagen, en zo veele zonderlinge vraagen, als u zullen behaagen te doen ... ik vrees alleen , of ik bekwaam zal zyn, om te kunnen antwoorden. Sofia. Ik denk ja. Kleon. Ga dan , zonder bedenking , uw gang waarde jongvrouw. Sofia. Men verlangt van u te weeten, of gy ooit zoudt S 4. kun-  ZE* sSo KL E O N. kunnen befluiten van kerk te veranderen ? Kleon. (met ontroering.) Van kerk te veranderen !. . Sofia. Wat mag ik daarop antwoorden? Kleon. (zeer ernftia.) Dat ik kan veranderen en zal veranderen , ais dat wezen, 't welk wy God noemen, en myn ge- weeten my die verandering gebieden Dat ik niet kan en nooit zal veranderen, al ware het, dat my, buiten die twee ftemmen , en mag ik my dus uitdrukken, hemel en aarde die verandering gebooden. Dit is myn antwoord. Sofia. En tevens het antwoord van een eerelyk man . van een kriften. . . Gy zult nu, hoop ik gedoogen , dat ik hetzelve brenge, daar het begeerd worde. Kleon. (terwyl Sofia heen gaat.) Uit al myn hart; en gy moogt 'er veilig by. voegen, dat ik my dit niet zal fchaamen te zeggen aan een ieder, die recht en begeerte heeft, om het te wee ten.  TOONEELSPEL. 281 ZEVENDE TOONEEL. Alexandrine, Kleon. Kleon. Die vraag myne dierbaarile jongvrouw, geeft een vreemden fchok aan het genoegen, waar mede myn gemoed was vervuld. Alexandrine. Gy denkt te verheven en te plichtmaatig Kleon, dan dat ik u niet openhartig zou behandelen. Die vraag komt van myne moeder... Kleon. ö Dan ducht ik , dat dezelve uit gevoelens, die myne liefde zullen dwarsboomen , voorvloeit. Alexandrine. Myne moeder acht u. .. Ik heb haar uwe liefde voor my , volgens onze affpraak, beleeden. Zy wenfcht, betuigt ze en ik geloof haar, niemant liever dan u tot fchoonzoon. Zy heeft myn vader over uw voorflag onderhouden, en die... Kleon. Wat begeert die ? Alexandrine. Hy begeert niets van u; maar alles van my. , Kleon. En dat is? . . Alexandrine. Dat ik nimmer uwe liefde moet gehoor geeS 5 ven  fiSs KLEON. ven —dat ik u voor de onderfcheiding, welke gy my bewyft, bedanken en my tot eenig ander man, zo ik voorbebbe, te huwen , moet bepaalen. Deze openhartigheid ftrydt tegen zyn oogmerk; want hy begeerde, dat ik u, langs een omweg zou afwyzen; maar gy verdient, openhartig behandeld te worden. Kleon. En is dan het onderfcheid van kerk de groote zaak, daar het by uw vader op aankomt, omdat my, van wegen uwe moeder , die vraag gedaan worde, of is 'er iet anders ? .. Alexandrine. Zo gy de waarheid wilt weeten, niet anders dan het onderfcheid tusfehen uwe en myne kerk . . . maar wat denkt uw vader aangaande uwe genegenheid voor my ?. Kleon. Zyn antwoord op myn voorftel en zyne aanmerkingen over u vervulden , geduurende onze wandeling , darmaate myne ziel met genoegen , dat ik niet wifr,, hoe ik fchielyk genoeg weder te huys zou komen, om u myne blydfchap te toonen. Hy raakte, onderweg met een uwer gebuuren in gefprek. Ik nam die gelegenheid waar, om hem te ontwyken, en nu . . . Alexandrine. (ontroerd en verlegen.) En nu weet gy het antwoord van myn vader... Kle»  T O 0 N E E L SP EL. «183 Kleon. Maar uw antwoord! . . Heb ik dan niets,van uw hart te hoopen ? - . Niets Alexandrine! .. Zyn de gevoelens van den vader magcig genoeg , om die zyner dochter te bepaalen?.. Gy zwygt en zucht... Alexandrine. Gv weet, wat ik u,ten aanzien van uw aanzoek* en hoe ik van den wil myner ouderen moet afhangen < gezeid heb. Ik heb uw geene aanleiding gegeeven, om te denken.. . Kleon. Dat ik indruk op uw hart gemaakt had... Neen , dat hebt gy gewis niet... maar leg de hand op het harte, en zeg my , gaaft gy my geene aanleiding, om te hoopen, dat ik eenigen indruk op uw hare zou kunnen maaken, indien. .. 'Alexandrine. Indien onze ouders uwe liefde goedkeurden.,. Hoe gewigtig van hoe veel nadruk is deze onderftelling voor een hart, dat zo gaerne aan zyne plichten getrouw is, gelyk het myne!. - . Maat*ik zie wel myn heer , dat vrouwen nauwelyks het oor. aan der mannen voordellen kunnen leenen , of zy worden al verdacht gehouden, dat ze.. . Kleon. Dat ze den man niet verachten. Alexandrine. Wanneer wy , op deze wyze, gefprek houden, fchynen wy onderling te toonen, dat wy ons inbealden eikanderen te verftaan, zonder-dat we onze gedachten,  284 KLEON. ten, over en weder, met woorden behoeven uit te drukken. Kleon. Och myne dierbaare myne bekoorlyke Alexandrine ! indien gy, Hechts ten halven, kost weeten, hoe teder en hoe fterk ik u, uit grond myner ziele, bemin hoe ysfelyk my het denkbeeld, dat ik eenmaal van n zou afzien, voorkomt hoe geruft, maar tevens nedrig ik my vleide, om u eenmaal myne liefde behaagelyk te maaken , gy zoudt de drift, die my u in de rede doet vallen , verfchoonen en niet zeer bevreemd zyn, dat ik, van u afgezeid wordende , van te leurftelling durfde fpreeken . . . Maar zult gy uw vader gehoorzaamen? . . Alexandrine. Zal ik hem niet moeten gehoorzaamen Kleon? Kleon. En uwe moeder ? Alexandrine. Zal die waarfchynelyk de zyde van myn vader niet verkiezen, en moeten verkiezen, hoe zeer zy ook ten uwen voordeele moge gezind zyn ? Kleon. Zo loopen de zaaken dezer waereld. . . ó Dat ik nimmet voeten in deze wooning gezet hadde , omdat ik u in dezelve gezien heb! Alexandrine. Zo berouwt het u dan, my gezien te hebben ? Kle-  TOONEELSPEL. 285 Kleon. Dat berouwt my , omdat ik u niet, dan met een hoopeloos hart, zal mogen beminnen. Alexandrine. Gy zult my toch niet aanraaden, wederfpannig te zyn? Kleon. (ontroerd.) Neen Alexandrine. Alexandrine. Indien uw vader u verbooden hadt my te be-? minnen. Kleon. Ik zou hem niet gehoorzaamen. Alexandrine. Niet gehoorzaamenl Kleon. Neen, gewis niet. . . maar myn geval zou , als dan, geene de minfte ovcreenkomlt hebben met het uwe. Alexandrine. En waarom niet! Kleon. De zaak fpreekt van zelve. Indien myn vader kost goedvinden,my het beminnen eener jongvrouw van uwe fchoonheid en verdienften te verbieden, zo zou hy baarblykelyk bewyzen, dat hy noch myn belang noch het zyne wilde in acht neemen, en zich even zo zeer een tegenkanter van de gezonde reden als van het geluk en genoegen zynes zoons betoonen. A l e x-  a85 K L E O N. Alexandrine. Die 'verplichtende woorden zouden my zeer ligt hoogmoedig maaken , indien zelfkennis my niet voor hoogmoed beveiligde. . . maar als uw vader, uit aanmerking voor zyne kerk, u geboodt,van my aftezien ? Kleon. Dan zou ik de gevoelens van onze kerk te hulp roepen, om hem te overtuigen, dat hy, in zulk een geval, meer dan zyn plicht zocht te doen , en die dat doen wil, doet gewis even zo weinig zyn plicht, als iemant die, door te veel te bewyzen iets wil bewyzen, en daar door niets bewylt. " Alexandrine. De gevoelens van uwe kerk zouden, in dit opzicht, van de myne kunnen vcrfchillcn. Kleon. (driftiger.') . Denk dat nimmer , en laat u dat nimmer wy? maaken. Belyden gy en ik niet een en dcnzelfdên Godsdienft? Verfchillen wy, ten zynen aanzien, in zaaken van waarachtig van wezenlyk belang ? Staan onze kerkclyke huishoudingen, als tcgenllrydigheden, tegen clkanderen over, of zyn ze niet maar alleen in weinige (tukken , die 't verftand het oordeel het begrip raaken, zonder op het belang der zielen eenig geweld te doen, onderfcheiden ? Prediken niet uwe en myne kerk de reden aan , als een gefchenk der Godheid, om daarvan, in alle onze betrekkingen en oogmerken en daaden , een zodanig gebruik te maaken, dat wy  TOONEELSPEL. 28? wy ons eigen belang en recht ook bevorderen, door dat van onze vrienden en medcmenfchen te doen gelden? En zou uwe kerk, die, ook in dit geval,met de myne, dezelfde taal fpreekt, uw vader, met eenigen fchyn , kunnen verplichten, u te verbieden my, uit hoofde alleen, dat ik tot eene andere kerk huishouding behoore, te beminnen, indien ik anders in ftaat ware , u hier toe te beweegen ? . . Maar , myne lieve Alexandrine , federt wanneer heeft uw vader het belang zyner kerk . . . Alexandrine. Hier van niet meer Kleon . . . Waar in myn vader ook mag hebben te kort gefchooten of nog nog te kort fchieten, ik blyf hem den dieplten eerbied verfchuldigd. Kleon. Indien gy niet kunt toelaaten, dat ik u bemin, maak my dan de zaak, om u, ten kosten van myn aardfeh geluk, afteftaan, niet nog ondoenelyker, door my de voortreffelykheid van uw hart, nopens uw vader, naakter te toonen!.. Is 'er dan, waarde Alexandrine, is 'er dan voor Kleon geene dc minfte hoop meer , zeg my , op eenmaal, alles , om my niet verfcheiden maaien te wonden ! Zult gy, wik gy uw vader gehoorzaamen ? Hebt gy dit voorge* nonen ? Ga ik u niets aan ? Ben ik u geheel on- verfchillig"? . . Ik dacht niet (Hy keert zich van haar af, om zyne traanen te verbergen.) Alex-  288 K L E O ftf. Alexandrine. (verlegen.) Ik merk uwe ontroering Kleon. . . Verberg my uwe aandoeningen de treffende aandoeningen van iemant, die. . . Kleon. (Haar driftig by ds hand neemeftde.) ö Myne Alexandrine, fpreek uit. . . die. die zeidet gy... wat wildet gy zeggen? . . die. Alexandrine. Die myn hart beeft kunnen inneemen. . . ó Kleon !. . wat zeg ik. .. Gy maakt my, door uwe woorden en aandoeningen, met my zelve onbeltaanbaar . .. (omziende.) Och Sofia! Kleon- (haare hand aan zyne lippen brengende en met zyne traanen befprceiende.) Dank zy den hemel, myne eenige, myne waarde Alexandrine! Dank zy den hemel voor deze gunftige en zo tydige betuiging! Alexandrine. Maar zy kan u niets baaten Kleon, zo lang ik het denkbeeld van myn plicht zo duidelyk en in diervoege , als tegenswoordig, voor den geeft hebbe... Ik zal u zeggen't geen ik u,tot hier toe, heb verborgen, meer uit een beginfel van wel voegeiykheid en onbekwaamheid , om een minnaar, dien ik myne genegenheid beleid, onder de oogen te  TOONEELSPEL. a8p te zfen, dan uit eenig ander beginfel. Nu juist, dewyl ik ducht, dat men ons, in de zaak van huwen , geene vrye verkiezing zal laaten, en men my echter niet zal beletten, u te achten, oordeel ik het betaamelyk, en vind 'er my heden bekwaam toe, u den waaren ftaat van myn hart te openbaaren. Ik draag u eene zuivere achting toe Kleon, en, zo ik immer, naar myne verkiezing, een man mogt trouwen, gy zoudt den eenigften zyn onder alle mannen , die myne oogen ooit gezien hebben... Laat u deze belydenis geene valfche hoop inboezemen! Ik ken myn vader. Men mag zyn voorneemen al een fchok toebrengen, men zal het echter niet gemakkelyk verzetten. Hy heeft u, als myn echtgenoot , afgekeurd. Wie zal bekwaam zyn, u in zyne oogen verkiezelyk te maaken ? Als myn vriend zal by u, houde ik my verzekerd, hoog achten. Laaten wy dan, als het toch zo zyn moet, van eikanderen , als echtgenooten, afzien, en leeven als eerelyke en getrouwe vrienden... Vriendfchap, weet gy, is heilig... Kleon. Maar liefde is de ziel der geneugtens. .. Och Alexandrine! verbeeldt gy u, dat 'er tusfchen u en my vriendfchap zal kunnen plaats houden, zonder liefde? Ten onzen aanzien, zyn die beide onaffchei» denlyk. Zo gy my indedaad bemint, dan moeten wy ons, moeten wy eikanderen verlaaten, vóórhellen, in den waaren zin ongelukkig te zyn, indien onze liefde en onze vriendfchap niet mogen gepaard T gaan.  2Qo KLEON. gaan. Ik bemin u naar ziel en ligchaam, en wat kan my de bezitting derhalven van uw hart baaten, indien eenig ander man u en uwe uiterlyke bekoorelykheden zal bezitten ? Alexandrine. Geen ander man Kleon. . . Kleon. Geen ander man zal mogelyk myne plaats in uw hart bekleeden, maar uw vader zal hem in het bezit van uwe hand ftellen. En hoe veele mannen zyn 'er, dien de hand, by het trouwen, buiten 't harte , genoeg is! Alexandrine. Ik verzeker u, dat ik nooit eenig man ter waereld myne hand, zonder myn hart, zal geeven, daar mag dan ook van komen, wat 'er van kan. 't Woord is 'er uit, en ik heb u myne liefde beleeden. Laat het u genoeg zyn, datgy bemind wordt, al maakt zich myne liefde, door geene daad van ongehoorzaamheid, openbaar. Ik gevoel, veelligt al zo fterk alsgy, dat de plicht, welken ik wil volbrengen, my onuitvoerelyk zyn zou, indien myn hart niet onderfteund werdt door de geduurige infpraaken van myn geweeten en reden ... maar, (met zeer groote aandoening, en terwyl Kleon haar hy de hand neemt.) wanneer wy eikanderen zullen hebben verlaaten, gelyk wy, naar allen fchyn, wel zeer fchielyk zullen moeten doen, laaten wy ons dan voor alle geheime verftandhoudingen hoeden, en eikanderen al- leene-  TOONEELSPEL. zoi leenelyk,in onze gedachten,te woord ftaan... Gy fchynt ontroerd Kleon ... ik ben het, die u ontroere, en gy ziet wel, dat ik zelve geheel beweegd ben. .. Laaten wy onzen geest opruimen — moed fcheppen.. . Hoor my myn vriend! ... Ik zal, wanneer ik alleen ben, my verbeelden, met u te fpreeken, . . Wy gaven ftraks blyken, hoe wy genegen waren, voor eikanderen te antwoorden. Ik zalu vraagen, „bemint gy my nog Kleon"? en ik zal, voor u, antwoorden , „ met myn geheel hart „ Alexandrine ", en alles ... maar ACHSTE TOONEEL. Alexandrine, Kleon, Crates. Crates. Gy zyt my ontloopen Kleon. .. (Alexandrine en daarna Kleon nauwkeuriger aanziende.) Zo ontroerd, waarde jongvrouw!... Gy, fchreien Kleon!.. Wat hindert u beide ? . . Alexandrine, (verlegen.) Myn Heer ... uw zoon . . . Kleon, (fchreiende, en zyn vader by de hand neemende.) Och vader! 't Is hier mis met alle myne verwachtingen. De vader van Alexandrine begeert geen man van myne kerk tot fchoonzoon.. .. T a Alex-  302- K L E O N. Alexandrine. Ik gevoel te fterke ontroering in myn gemoed Kleon, om u over dit onderwerp langer, en vooral met uw vader, te hooren fpreeken. .. Gy weet wat ik u gezeid heb , en waar het met ons op ftaan zal... Dien aangaande moogt gy uw vader onderhouden. .. Laat my intusfchen heengaan en verkwikking zoeken in ftille overdenkingen. Crates. Beider aandoeningen maaken my indedaad verlegen. .. Zeg my echter, voor dat gy heen gaat, waarde jongvrouw, of men, ter bereiking van Kleons oogmerk, omtrent u, alle eerelyke middelen moge te werk Hellen, zonder u te mishaagen? Alexandrine. Iemant als Crates tot vader iemant als Kleon tot man te mogen hebben, is voor een hart als het myn (en zo zeg ik u alles wat ik kan zeggen) eene bezitting,die, behoudende eer en deugd, wel waerdigis, door yver en moeite te worden verkreegen (terwyl zy been gaat.) ... maar, alle moeite, zal, ducht ik, in ons geval, te vergeeffch zyn. . NEGENDE TOONEEL. Crates, Kleon. Crates. Welk eene verheven welk eene uitmunten- de  TOONEELSPEL. 293 de ziel huisvest in dat bekoorelyk ligchaam!.. Geen wonder Kleon, dat gy deze beminnelyke jongvrouw zo teder bemint. .. maar , hoe is het toch met de zaak gelegen , en wat maakt u beide zo beweegd? Kleon. Haar vader, gelyk ik u zeide, is volftrekt tegen een man buiten zyne kerk .. . en . . . Alexandrine wil haar vader, zonder eenige bedenking, gehoorzaamen , hoewel ze nu beleeden heeft, my te beminnen. .. Van haar afzien vader, kan ik in euwigheid niet. . . 't mag dan met de tegenkanting, zo hoog loopen als het kan. Crates. Gy fpreekt vry ftout myn zoon ... Liefde verrukt uw hart, en wee u, zo zy het zelfde gezag op uwe reden en uw geweeten behaalt! Kleon. Wat wilt gy zeggen vader? Crates. Dat men, met zulke voorneemens ,als gy fchynt te hebben , tot onverandwoordelyke befluiten en daaden kan komen. Verliefdheid heeft, van ouds af, al zo veel kwaad op haare rekening ftaan, als haat op de zyne. Tegenkanting van een vader is de eigenlyke vyandin niet, waar over een kind met luilter en roem zal kunnen zegepraalen, door een geweldigen arm. (Na eene korte overdenking.) Indien de vader van Alexandrine, door geene reT 3 de-  294- KLEON. deneering, te overtuigen is, om zyne dochter aan een man, buiten zyne kerk, te geeven, dan ... Kleon. Wat dan vader? Crates. Dan moet de man, die van eene andere gezindte is, en van de jongvrouw volftrekt niet wil afzien, zich voegen tot de kerkgemeente van Cardan. Kleon, (verwonderd.) Vader! Crates. Myne twee onderftellingen gegrond zynde, wat zou hem dan anders te doen ftaan?... £n wat, zo wy den denktrant van fommigen onzer euw raadpleegen, en wat kwaad fteekt 'er in, dat men, om eenig voorgefteld genoegen, of iets, dat men voor geluk houdt, te bereiken, de eene kerk voorby ga, en de andere intreede? Is de kerkgemeenfchappelyke onderfcheiding, in deze tyden, wel zo hoog in waarde, dat men met waarheid, met reden en met geweeten zal raadpleegen , alvoorens zich tot-deze of die kerk te bepaalen? Welke infpraaken worden tegenswoordig het meert gevolgd, die van het geweeten, of die van de eerzucht? Wat is Godsdienft wat is de geopenbaarde Godsdienft, met het begeerend oog eenes eerzuchtigen van onze tyden befchouwd zynde ? Kleon. Gy verbaast my vader! Cra-  TOONEELSPEL. 29S Crates. Wat is dan die Godsdienft? Een gewaad myn zoon, dat men kan aantrekken en afleggen, ingevolge het warm of koud faifoen der fortuin _ een verfierfel, datmenfchier tot elk gedeelte van het ligchaam kan bezigen — een fluier, om de geheimen van een zondig hart te bedekken — een ladder tot rang en aanzien, met e'e'n woord, een zeer gefchikt middel, om ten toppunt van waerelfchen luifter te klimmen, en ondeugd , op eene gelukkige wyze, te pleegen... Wanneer de Godsdienft, uit dit of een foortgelyk oogpunt befchouwd wordt, zou het dan geen zot zyn, die, ter bereiking van het een of ander tydelyk oogmerk, waarin hy zyn luft en geluk meent te vinden, de kerk, waar in hy is opgevoed, onderweezen , en waaraan hy zich plechtig verbonden heeft, niet verzaaken, en zich tot eene andere — en weder tot eene andere, en zo lang als het hem te pas fchynt te komen, van de eene tot de andere gemeente niet zou durven begeeven ? Wie meent gy, zou, in dezen tyd, het meelt, veracht worden, een zot of een fchelm ? Ik meen de eerfte. Daarenboven , welke gedachten koeflert men gemeenelyk van een leeven na dit leeven, zo men zich al kan verledigen, om, als by verrasfmg, en by een onverhoedfchen inval van het geweeten op het hart, aan de meest altyd verwaarloosde belangen der verfchooven ziel te denken? Vreemde gedachten zeker, indien zy den naam van gedachten verdienen. Op zyn beft genomen acht men eenig beftaan na den T 4 dood  206* KLEON. dood mogelyk, maar, door niets zinnelyks onderfteund wordende, maar overeenkomftig met den bnderftelden redelyken, dan met den zichtbaaren dierelyken menfch,en dus houdt men dat beftaan voor een vry onnatuurelyk voorwerp der befpiegeling en beftuuring van een fchepzel, dat eene waereld en al wat het daar in bereiken kan, voor zich heeft, om daar mede zynen zinnen en driften het beftaan draagelyk, zo al niet geneugelyk te maaken. Godsdienst en het leeven na dit leeven op die wyze aangemerkt, mogen ons, in het bejaagen onzer tydelyke vermaaken of verheffingen, nimmer in den weg ftaan, maar wel ftrekken, om ons als flaaven, waar op wy, des noodzynde, den voet durven zetten, te dienen. Wat dunkt u, is het uwe zaak niet, in uw tegenswoordig geval, op gelyke wyze te denken , den ftyl en fmaak uwer euw te volgen, en alle daar tegenftrydende gedachten over den Godsdienft en de euwigheid aan dat foort van menfchen overtelaaten, dat zich voorftelt, een heilig, rechtvaerdig en menfchlievend Schepper, beftuurer en Ieeraar, die, overal zynde,zich ook in het bin- fte van hun bevindt, te hebben? menfchen die de belangen der ziel, en dus euwigen, boven de belangen van het ligchaam , en dus tydelyken, gewoon zyn te ftellen, en veel eer zich zeiven, en al wat zy hebben, of in deze waereld zouden kunnen hebben , willen verlochenen , dan hunnen Godsdienft, het zy met betrekking tot zyne natuur, het zy tot die eener byzondere huishouding, te benadeelen of  TOONEELSPEL. 207 ofte verwaarloozen? .. Indien gy van gezindte verandert, en tot de kerkgemeente van Cardan over zoudt willen gaan, verbeeld u eens , weike tydelyke geneugtens u al zouden kunnen toevloeien! Behalven het bezit eener bekoorelyke echtgenoote, zouden u veelligt,met den tyd,veele tytelen en naamen van rang kunnen toevallen.. . Gy ... Kleon. En fpreekt gy nu ernftig myn vader? .. Crates. Gewis zeer ernftig Kleon. .. Gy zoudt, door uw natuurlyk goed verftand geholpen, van roem tot roem, van rang tot rang, van rykdom tot rykdom kunnen opklimmen, . . Kleon, En dan vader? .. Crates. En dan, als een recbtfchapen vriend der waereld geleefd hebbende, in het ftof der aarde nederdaalen, en, al uwen glanfch achter u laaiende, in de donkerheid wegzinken. . . En zo het daar dan nog by bleeve, maar dan juift, even als een dorftige, de zuiverfte ftroomen voor u zien heenvloeien, zonder uit dezelven te mogen gelaafd worden. .. Maar wat zegt dit Kleon, by de befchouwing van het geluk, dat u tegenswoordig geheel fchynt bekoord te hebben ? Dit geluk ligt voor u. Ik zou my zeer bedriegen, zo het u niet werdt toegelaaten te genieten, wanneer gy alleenelyk van kerk verandert, dat gy gemakkelyk zult kunnen doen, wanT 5 neer  298 KLEON. neer gy het lidmaatfchap van de eene of andere kerk voor eene beufeling wilt houden. Kleon. Een beufeling vader! Crates. En houdt gy het daar dan niet voor? Kleon. Wel neen ik vader! Crates. En waarom niet? Kleon. Om dat ik de belydenis, welke ik, ten aanhooren van God en menfchen , voor u afgeleid hebbe, uit grond van myn harte afgeleid hebbe, en waarachtig geloove. Crates. Maar hebt gy, in die belydenis, niet bloot acht gegeeven op myne onderwyzingen, zonder uw geweeten zonder uwe reden • zonder onze ge- wyde boeken raadtepleegen ? Kleon. Neen vader. Ik heb uwe lesfen met grooten eerbied gehoord; maar myn geweeten heb ik met nog grooter eerbied behandeld. Crates. Gy twyffelt dan niet aan onze kerkleer als gegrond op de onfeilbaarfte waarheid. Kleon. Ik ben nooit ongelukkig genoeg geweeft, om aan dezelve, federt ik die kende, te twyffelen, en ik zal  TOONEELSPEL. zal 'er ook nimmer aan twyffelen, zo lang zy door de waarheid en myn geweeten onderfteund wordtCrates.Met zodanige gevoelens zult gy niet befluiten kunnen, ten wille eener tydelyke zaak , van kerk te veranderen! Kleon. Neen vader, zo lang my God niet verlaat. Crates. En Cardan wil echter zyne dochter aan geen man buiten zyne kerk, en dus ook niet aan u geeven. Kleon. Zo zegt Alexandrine. Crates. En gy kunt, zegt gy, in euwigheid, niet van haar afzien ? . . Of vloeiden u die woorden onbedacht van de lippen ? Kleon. Neen — neen vader. . . Ik weet wat ik gezeid hebbe, en ik meen het in goeden ernft. Gy hebt my betuigd, niet alleen niets tegen dit huwelyk te hebben, maar het zelve met uw ganfche hart te begeeren. .. Myne liefde heeft dus van dezen kant al de fterkte, die zy zou kunnen wenfchen. De moeder van Alexandrine denkt over my, even als gy over haare dochter. De vader heeft niets tegen my, dan het verfchil van kerk... Wat zou mydan noopen,myne liefde geweldiger wyze te beftryden? Crates. Maar als die vader u zyne dochter blyft weige» ren,  300 K L E O N. ren, zou het dan,van uwe zyde, niet dwaas en onvoorzichtig zyn, in uwe liefde te blyven volharden ? Kleon. Dwaas beide en onvoorzichtig; maar ik heb geen gezag over myne liefde die heeft het veel eer over myn hart. Crates. Hoe meent gy 't dan aanteleggen ? Wat wilt gy verrichten? Kleon. Beminnen, hoopen, wanhoopen, kwynen, fterven. .. Crates. Het een dan zekerlyk na het ander? .. maar als de Heer Cardan u eens voorftelle, om zyne dochter van zyne hand te ontfangen, en overtegaan tot haare gemeentel .. Kleon. Daar op heb ik reeds geantwoord. Crates. Heeft hy dan zo onedelmoedigen voorflag.. . Kleon. Neen vader. Hy zelf heeft my niets doen voorflaan, maar de moeder van Alexandrine,. . Crates. Dit verheugt my... De goede moeder is~ eene vrouw, opgevoed in den fmaak der waereld, zwak van oordeel, maar zeer gul van hart. Zy acht u. Maar uw antwoord ?.. Kle-  TOONEELSPEL. 3gi Kleon. In dier voege, maar ftouter, als ik u heb geantwoord vader. Crates. (hem de hand geevende.} I Zoon van myn hart!.. Kleon!.. Dierbaar,bemind pand!.. Ik heb u, in ditgefprek, willen beproeven, en gy gaat myne verwachting te boven. Volhard, en laat onze dierbaare Godsdienst by u altyd, en in alle omftandigheden van dit leeven, het meeft.gelden het zwaarft weegen. Een menfch zonder Godsdienft is een ligchaam zonder ziel,en een gedrocht in het oog der reden. Te vergeeffch ftrekt hy zyne hand uit naar geluk, want daar is geen geluk buiten Godsdienft. Hy kan zyne driften en zynen zinnen niets toebrengen, dat dezelven wettig mogen genieten. Vergeetende of niet denkende,dat 'er niets onzekerer is dan dit leeven, poogt hy de fchaduw, terwyl hem het wezen der dingen ontglipt, te omhelzen. Gelyk de verftandi* ge en vroome, van harte, gelooft, dat den jongelingen niets nuttiger is, en niets bekoorelyker ftaat, dan mannelyke Godsdienft, die, op zyn tyd, zich vertoont,en dus fchier door den geheelen menfchelyken leevensloop heenen zichtbaar is, en gelyk hy denzelven aanmerkt als de achtbaarheid der ouden en den troost der ftervenden, zo gelooft de verfmaader van den Godsdienft, onder het geftadig nypen der angftvalligfte twyffelingen, dat Godsdienft verwyfd maakt, en een dam fmyt voor de verwachting van aanzien en tydelyke voorrechten. Een man van Gods-  So2 KLEON. Godsdienftige beginfelen (treeft naar niets, dat met eer of deugd ftrydigis een man,zonder die beginfelen , kent geene eer en geene deugd, dan die op de zyde van zyn ingebeeld belang is. De een is een voorwerp , waar op zich God, zo hy zich anders op het werk zyner handen zou kunnen verheifen, zou beroemen — de ander is een gevaarelyk en verachtelyk muiter in het ryk der zeden, waarover ook de almachtige gebiedt, en die, voor den dag eener yflèlyke vergelding, bewaard wordt. Erken myn zoon, erken den Godsdienft, daar u die zelfs door de reden gepredikt wordt, erken denzelven voor uwen oudften plicht, ter beoeffening van welken anderen plicht gy ook moogt worden geroepen. Hebt gy, gelyk ik dit zonder eenigen twyffel geloof, hebt gy den geopenbaarden Godsdienft,door nafpooring en de toeftemming van uw geweeten, waarachtig hebt gy onze kerkelyke huishouding het meeit overeenkomftig met de voorfchriften van den denzelven en deszelfs aanbiddelyken infteller bevonden, fchaam u dan nimmer Godsdienftig te leeven, en uwe kerk, in alle verzoekingen, tot uwen laatften fnik toe, getrouw te blyven. Geloof my en geloof de taal der ondervinding, die alzo handelt, gelyk gy door uwe antwoorden be weezen hebt te willen, en ik u thans voorftelle, te moeten handelen en te denken, dien werken alle tydelyke dingen, ten goeden, mede , hoe onwaarfchynelyk zulks,dikwyls inden aanvang eener zaake ofgebeurdenis, en in de oogen van den Godsdienftloozen ge-  TOONEELSPEL, 303 gelukzoeker, moge fchynen. De natuur het loc de ftaat en omftandigheden der menfchen brengen mede , dat zy zich niet fterker niet vermogender, onder de handen der voorzienigheid, dan een kind, dat nog geen leidband ontgroeid is, onder die eener getrouwe voedfter, kunnen aanmerken. De roeping van een kriften voegt hier een graad van vernedering, maar tevens van waarachtig geluk by, en verfterkt het eerelyk en teder gemoed met eene doorgaande geruftheid en verlaating, die gebouwd — onwankelbaar gebouwd is op de magt, goedheid, befcherming en beloften van den euwig onwankelbaaren en getrouwen God- Wy zyn geene kriftenen myn zoon, wat wy ons ook inbeelden of voorwenden, wanneer wy ons lot en deszelfs beloop wanneer wy onze zinnen en derzei ver driften aan onze overleggingen, overhellingen, aanflagen, inrichtingen, met één woord, wanneer wy 't een en ander aan ons eigen befluit willen onderwerpen. Lokt ons iets uit, om het te bezitten, wy behooren vooraf over de billykheid of onbillykheid en den vryen of geflooten kans dier bezitneeming, als eerelyke en redenmachtige menfchen , te oordeelen. Neigt alles ten voordeele van onze begeerte en ons geweeten , dan mogen wy geruftelyk alle gepafte en geoorloofde middelen, om ons doel te bereiken, ter hand neemen, en onze harten , tot den Heer en beftuurer van alles , om byftand en een gunftigen uitflag, verheffen. Ik befchouw uwe liefde voor Alexandrine als eene zeer billyke, en, ten mynen op-  3oi K L E ON. opzichte, als eene allergewenfchte neiging. Hierom keur ik dezelve, als uw vader, nier alleen goed; maar ik wil ook, als een getrouw vader, ten uwen behoeve, de hand aan 't werk Haan en zien, hoe verre ik, langs een eerelyken weg, by den Heer Cardan zal kunnen komen. Wat ik kan aanbieden, zal ik aanbieden. Gaerne wil ik my zeiven, in myn tydelyk vermogen, beperken, en u dat afftaan, wanneer ik daardoor den ouden heer zal kunnen beweegen, u zyne dochter te geeven. Kleon. (zeer beweegd, zyn vader omhelzende.) ö Myn vader, hoe zal ik ooit kunnen beantwoorden aan zo groote maat van goedheid? Crates. Door God te dienen,en u, in de faamenleeving, als een kriften te gedraagen. Schep ondertusfchen moed. Ik zal den heer Cardan gaan opzoeken de voorfpraak zyn uwer liefde, en alles, ten uwen behoeve,doen,wat ik zal kunnen doen. . . Wil hy naar myn voorflag volftrekt niet hooren.. . Toont zich de voorzienigheid, door tekenen, die ik nog niet zie, tegen dezen echt, dan, hoope ik u nader te zeggen, wat uw post is en wat u te doen fta. Kleon. ö Dat de hemel uwe poogingen mogte zegenen! Crates. Buiten dien zegen zullen dezelven vruchteloos verfpild zyn... Tracht ondertuflchen Alexandrine te bemoedigen , en houd ons tegenswoordig gefprek in uw geheugen. Einde van het eer/ie Bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 30$ TWEEDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Cardan, Crates. Cardan. ïk ontken de zaak niet, myn vriend; maar Alexart4drine behoorde juifb alles niet op rekening van haar vader te Hellen. Myn gevoelen, om myne dochter geen man, buiten haare kerk, te geeven, is wel een gewigtig Huk , ten opzicht van uw zoon en zyn oogmerk; maar ik behoef een man van uwe jaaren en ondervinding niet te zeggen, dat dat gevoelen de verhindering alleen niet kan uïtmaaken. Onze kinderen zyn, in geval van liefde, zulke lydelyke voorwerpen niet, als zy verplicht zyn. Zy verbeelden zich 'gemecnelyk, beter dan hunne ouders, hun belang te kennen, en niet te misdoen, fchoon ze, ter (luik of openlyk,dwarsdryven. Wat 'er van zy,ikzal my zeer bedriegen , indien Alexandrine uw zoon ,uic geen ander beginfel, dan om haar vader te behaagen,. afzegt. . . Crates. Ik durf geruft befluiten , dat gy u dan met de daad bedriegt. Een enkel antwoord van uwe dochter verzekert my , dit aangaande , zo fterk , dat ik niet kan twyffelen, of zy zal blymoedig haaV re  306" K L E ON. re hand cn haar hart aan Kleon betrouwen, zo dra gy dit huwelyk wilt toeftaan. Cardan. Zy is een jong en zot meisje, dat nog niet weeï te fpreeken of te zwygen, wanneer het tyd is. Crates. # Vergeef bet my! Gy doet haare verftandelyke verdienften hetgrootfle onrecht, door die ongunftige aanmerking . . . maar ik bid u, laaten wy alle voorwendingen en uitvluchten, (bypaden, die nooit door waarheid en vriendfchap worden bewandeld) vermyden , en eikanderen voor de vuift behandelen. Hoor myne vcorftellingen eens aan met aandacht en zonder vooroordeel. Ik ben de man niet, die u de wet zou willen voorfchryven. Gy zyt, in alle uwe daaden, vry— zo vry als iemant, maar behoort u, des niet tegenflaande,even zo afhangelyk van de item der reden te houden, als ik en een iegelyk met my. . . Zo gy denkt,dat Kleon niet genoeg heeft aan de nagelaaten goederen zyner moeder, om uwe dochter, volgens haare geboorte en opvoeding, te onderhouden, ik zal hem van het myne zo veel geeven, dat 'er dat aangaande geene de geringfte twyffeling zal mogen plaats vinden. Wanneer ik fterf — wanneer wy fterven, myn vriend, dat toch, vroeg of laat, zal gefchieden, wat dunkt u, zullen dan uwe dochter en myn zoon niet mogen gehouden worden voor twee der gegoedfte perfonen van ons land ? Car-  TÖONEELSPEL. 307 Cardan. Gy zyt edelmoedig Crates en de befte man van de waereld, maar.. . Gy moet my, voor dat ik meer zeg, belooven , dat onze vriendfchap niet betrokken zal worden in ons gedrag, ten aanzien van ■uw zoon en myne dochter.. . C r a t È s. Onze vriendfchap myn heer ? .; Cardan. Ja, onze vriendfchap. Crates. Gy maakt , denk ik, onderfcheid tusfchen betrekking vart kriftenmenfchen tot eikanderen en tusfchen waare, bepaalde en zuivere vriendfchap, die geene daad van verplichting, maar een werk Van het hart is? Cardan. Gewis myn heer, enikhoope, dat de vriendfchap, die tusfchen ons , van onzen academietyd reeds, heeft plaats gevonden, op die wyze moge onderfcheiden worden. Crates. Dac zo zynde, dan kunnen wy dezelve niet Wel aan eene zyde ftellen, wanneer wy over het lot onzer kinderen met eikanderen raadplcegen. Cardan. Hoe! waarom niet? Crates* Zal iemant, meent gy, zyn kind niet liever aan dat van zyn byzonderen vriend, dan aan dat van V 2 een  3o3 KLEON. een ander , tot wien hy alleenlyk eene maatfchappelyke betrekking heeft, ten echt geeven? Cardan. Buiten allen twyffel . . . maar ... maar . . . Crates. Laat uwe opgeworpen voorwaarde, met betrekking tot deze vriendfchap, eens achterwege, en zeg, wat u op de tong lag, om my te zeggen. Cardan. Om dan maar voor de vuift te fpreeken; ik kan niet befluiten , welke voordeelige voorflagen my ook mogen gedaan worden, een man, buiten myne kerk, aanteneemen tot fchoonzoon , zelfs onderfteïd zynde, dat myne dochter dien man al begunfh'gde. Crates. Gy fpreekt vry Heilig myn heer ... maar fpreekt gy ook indedaad uit een Godsdienftig beginfel ? Cardan. Myne Heilige uitdrukking kan, myns oordeels, tot een voldoenend antwoord op die vraag verftrekken myn heer. Crates. Begrypt gy 't zo, dan zou het te vergeefsch zyn, langer over dit onderwerp te fpreeken. (beweeging maakende, om heen te gaan.) Cardan, (Crates de hand aanbiedende.) Word niet zo ernftig. Wy zyn vrienden. Wy moeten het blyven. Laaten onze kinderen toch geene vermindering in onze vriendfchap te wege brengen. Vraag my voor uw zoon wat gy wilt, be~  TOONEELSPEL. 3°9 behalven myue dochter, en ik zal toonen, dat ik uw vriend ben en meer ben dan iemant ter waereld. Crates, (zeer ernftig.) Uitgezonderd uwe dochter, hebt gy, zo veel ik weet, niets, dat ik u, ten behoeve van Kleon, zou kunnen vraagen. Cardan. Wat minder ernft heer Crates, of... Crates. Of wat? . . Wat bedoelt gy myn heer ? . I Cardan. Of ik zou insgelyks ernftig, op myne beurt, kun* nen worden. Crates. Hoe ernftiger, hoe liever. Gy fchynt voor uwe kerkelyke huishouding te yveren; Die yver heeft, van ernft ontbloot, geen nadruk... Laaten wy toch fpreeken, zo als het mannen mannen van eer en geweeten zo als het getrouwe vaders vaders, die op het belang der kinderen uit zyn, betaamt. Cardan. Ik weet niet beter, of ik doe zulks ; en wat zoudt gy, om dat duidelyker in my te befpeuren, vorderen ? Crates. Eene wezenlyke zwaarigheid tegen het huwelyk tusfchen uwe dochter en Kleon in te brengen. y 3 Car«  3io KLEON. Cardan. Is dan het verfchil van kerk, aan myne zyde, geene zwaan'gheid genoeg? Crates. Volftrekt niet myn heer; dan moest ook die zwaarigheid even zo genoegzaam zyn van myne, als van uwe zyde. Cardan. Gy zoudt in dat verfchil minder belang kunnen ftcllen dan ik. Crates. En zo ik dat deed ? Cardan. Dan zou uwe ftelling, alleen voor uwe rekening zynde, het grooter belang, dat ik in dat verfchil nam, niet kunnen verkleinen. Crates. Ik denk van ja myn heer, indien myne ftelling gegronder dan de uwe, en uw hart lydeiyk genoeg was, om, overtuigd zynde, van gevoelen te veranderen. Cardan. 't Is myne zaak niet, en 't is ook nooit myne zaak geweest , over reiigieftukken te twisten. Gy zoudt) uk dien hoofde alleen , veel boven my vooruit hebben. Veelligt zoudt gy my den mond fluiten, zonder myn hart te overtuigen. Crates. Twisten van dien aart is even zo weinig myne ?aak, als ze de uwe geweest is of zyn zal; maar i < het  TOONEELSPEL. 311 het is wat anders, de gegrondheid van eenig gevoelen aan te toonen, en wat anders, het denkbeeld, dat wy ons van iets vormen, door klem van voor-en tegenredenen , te verdedigen. . . Zeg my voor de vuift heer Cardan; meent gy het van harte, als gy u, gelyk gy reeds een en andermaal gedaan hebt, myn vriend noemt, en in myne vriendfchap eenige waarde zegt te Hellen ? Cardan. Dat meen ik uit grond van myn hart. Crates. Dan vorder ik, dat gy op myne vraag, of gy, uit een Godsdienftig beginfel, zo fterk voor uwe kerkyvert, met ronde woorden, antwoordt. Ik maak nu gebruik van het recht der vriendfchap. Cardan. Wel ja. . . Crates. Ja ? .. Gy zegt ja!. . ö Myn heer! . . De alles zien de de alleshoorende is, overal zynde, ook in onze harten tegenwoordig. Hy weet wat wy denken, en hoort wat wy zeggen. Wie weet, wanneer het hem zal welgevallen , ons van onze woorden rekenfchap te vorderen in eene meer onmiddelyke tegenwoordigheid, dan heden!! Cardan, (eene gedwongen vrolykheid aanneemende.) Nu, nietpreeken, myn vriend, niet preeken... Zo gy denkt, dat ik geen ja had behooren te zegV 4 gen,  312 KLEON. gen , laat het dan neen zyn; maar zeg dan ook voorde vuift, ofgy het verfchil tusfchen uwe en myne kerk voor eene beuzeling aanmerkt ? Crates. Neen gewis niet; maar ik fchat ook hetzelve niet hooger dan ik eene zaak, die haare waarde van meerdere of mindere kunde meerder of minder doorzicht gelukkig of ongelukkig oordeelen verkrygt, zou moeten fchatten. Cardan. Zo zeker! Crates. Wat dunkt u ? Zou men, in den ouden tyd, toen de lauweren de zegepraalende tekenen eenes overwinnaars waren , den overwinnaar voor zodanig niet. erkend hebben, wanneer hy, in plaats van den lauwer, by wyze van een trans, om het hoofd ge« vlochten, denzelven in de hand gedraagen of aan eenig wapen hadt doen vasthechten ? Cardan. Wel neen ,.. maar wat wijt gy hier door aantoonen ? Crates. Daar door wilde ik u niets anders aantoonen , dan dat wy even goede, waare en echte kristenen zyn, en tot eene en dezelfde kerk behooren ; hoewel wy, op onderfcheiden wyzen onze religieplechtigheden waarneemen, indien wy alleenlyk in de natuur dier plechtigheden in de natuur in het gelooven en bekeven van den kriftelyken Gods,-* dienst  TOONEELSPEL. 3i3 dienst, de waarheid gevonden hebben, en daar in met eikanderen eensgezind zyn, Cardan. Ik geloof, dat gy gelyk hebt ; en ik,voor my, zou wel wenfchen, dat 'er geen onderfcheid tusfchen de kriftenen plaats hadde! . . Crates. Ik fpreek myn heer, met bepaaling tot uwe, en tot de kerkelyke huishouding, in welke ik behoore, en tot geene andere. . . Cardan. Ik merk dan, dat gy het verfchil tusfchen u en ons , als kriftengezinden , van geen onoverkomelyk belang acht. .. Wanneer ik dan myne gedachten mag zeggen, waarom gaat uw zoon niet tot onze kerk over ? .. In zulk een geval. . . Crates. Zoudt gy hem uwe dochter niet weigeren ? Cardan. Neen gewis niet. Crates. En alsdan zou ik hem niet waerdig achten, de oogen tot uwe dochter, als echtgenoote, op te heffen. Cardan. Myn heer! .. Crates. Zoudt gy een huichelaar een verbreeker van trouw en belofte — een man zonder eer, tot uw fchoonzoon begeeren? V 5 Car^  3T4 K L E O N. Cardan. Hoe menig een echter is, by.zulk een geval, niet van kerk veranderd ? Crates. Zulke voorbeelden bewyzen, dat men onbetaamelyk handelt, maar niet, dat men onbetaamelyk mag handelen. Hoe grooter het getal dier deerelyke voorbeelden is, hoe meer de leer der kriflenen gefchonden — de redelyke menfch verdacht, en in de daad zelve verfchrikkelyk gemaakt wordt voor de overdenkingen eener eerelyke ziele. . . Elk myn heer, die zyne kerk verlaat, uit geene andere beginfelen, dan die zinnelyk, of op eene valfche eerzucht gebouwd zyn , bedryft eene wandaad, die over hem wraak zal roepen, ten jongden dage — Zulk een verdient, dat men hem, in alle burgerlyke betrekkingen, waar in het op woordgecven en woordhouden aankomt, wantrouwe. Myne ziele komc nimmer in den raad van zo redeloos zo eereloos een fchepzel! .. Zo lang wy gelooven, dat die gemeente, tot welke wy behooren, in haare Hellingen gegronder is dan eenige andere, zo lang zyn wy fchuldig, haar, als de onze, te beminnen en getrouw te blyven, en alles, wat ons tot deze of geene andere mogt noodigen, aantcmerken als verzoekingen , tegen welken wy behooren te bidden , dat ons geweeten en onze reden ons verdedigen en befchermen. Het geringfte verfchil van kerk met kerk is, irt zulk een geval, van het uiterffc gewigt... Maar, wy zouden, door deze wyze, van  TOONEELSPEL. 315 van eikanderen te onderhouden, al verder en verder de zaak onzer kinderen uit ons oog verliezen. Zy moeten beide de gemeente, waar in zy zich bevinden, om geene tydelyke inzichten, verlaaten. Uwe dochter heeft eene ziel, naar 't my voorkomt, veel te verheven, om zich , ten dezen aanzien, zondig te onderfcheiden,en Kleon heeft my, tot nu toe ,daar zyne woorden en zyn wandel, beweezen, dat ik veilig van hem mag verwachten, 't geen men zich van een man van godsdienft en eer, in zyne verrichtingen , durft voordellen.. . Laat u overreedjn myn vriend. . . Ik geloof, dat ik de waare reden uwer weigering ontdekt heb ,. . maar... vergun ray u te zeggen, dat het wezenlyk geluk van den menfch noch van plaats noch rang noch omdandigheden afhangt; maar in den luimen en geruden daat van hart en geweeten moet gezocht worden. Juid die ftaat fpreidc over alle uitwendigheden van den menfch eene lieffelykheid, die wezenlyk is; terwyl alle tydelyke onderfcheidingen, voorrechten of verheffingen den menfch, die van binnen niet geruft is, tot geen ander einde, dan om hem te kwellen, en het leevenslicht haatelyk te maaken, verftrekken, Indien wy ons by geene vlotte inbeeldingen — by geen fchyn van geluk, maar by het geluk zelf willen bepaalen , dan moeten wy dat geluk met ons brengen, waar wy gaan. Het moet ons, als een getrouw makker, op alle plaacfen in alle daaten in alle tydperken verzeilen. Wy zouden het toch te vergeeffch elders  316* K L E O N. zoeken, indien wy ons inbeeldden, het ergens, buiten ons hart en geweeten, te vinden, 't Is in dief • voege met bet zelve gelegen , dat het oorfprongelyk in den menfch, zal by zich ooit gelukkig mogen aanmerken , zyn moet, om zyn luiller, die het licht van den geeft is, door een betaamelykcn handel en wandel, ook aan anderen te vertoonen; even gelyk de deugd van een kriften, waar van de bron in een geloovig en boetvaerdig hart gezocht, terwyl derzelver fchoonheid, door het penfeel van een eerelyk gedrag,moet afgemaald worden... Hebben wy een zodanig denkbeeld van geluk, ten onzen eigen behoeve, en ten onzen eigen aanzien, ö myn heer, laaten wy dan toch onzen kinderen niet beletten, dat zy dat zelfde denkbeeld hebbenen behouden! Dacht ik niet, dat uw kind en myn zoon reeds eikanderen zo wel meenden, als ooit luiden, die zich onderling gelyken en onderling teder beminnen , kunnen meenen , ik zou zo veele woorden niet verfpillen, om u in beider belangen overtehaalen. Laaten toch geene tydelyke zaaken, die van hooger dan menfehelyke magt afhangen — die zich nooit naar onze fynfte en moeielykft uitgedachte overleggingen regelen — die onze bemoeiingen niet fchynen gewaar te worden —- die naar de (tem eener euwige wysheid en orde Imiteren, en die wy indiervoege behooren aanteneemen, gelyk wy die vinden, laaten toch geene tydelyke zaaken, van welke natuur zy ook zyn mogen, ons wederhouden, om onzen evenmenfehen, en vooral onzen kin-  TOONEELSPEL, 317 kinderen, dien ftaat te gunnen, dien wy, naar 'c beredeneeren der omftandigheden, als redelyke wezens, belyden moeten, hen door de Voorzienigheid te zyn toegefchikt! . . Cardan. Gy fpreekt als een kerkelyke myn Heer, en de achting, welken ik luiden van uwe bediening en uw caracter toedraag , heeft my belet , eenige aanmerkingen op uwe woorden te maaken. Gy hebt uwe denkwyze, en ik de myne. Vryheid is de ziel en de band der faamenleeving, en zo weinig ik u tot myne wyze van denken zou willen overhaalen, zo ongaerne zöu ik zien , dat gy verder moeite te werk ftelde, om my naar uwen denktrant te willen vormen. Zo 'er rekenfchap van handel en wandel, ten eenigen dage , zal moeten gegeeven worden, zult gy zekerlyk voor my niet, en ik zal voor u niet behoeven te antwoorden... Gy zyt ten mynen huize; en ik betuig u, zo aangenaam een gaft, als my iemant zyn kan. Hoe langer gy, in die hoedanigheid, my uwgezclfchap wilt doen genieten, hoe aangenaamer het my zyn zal; maar, om, op eenmaal, te zeggen, waar 't op ftaat, myn kind zal ik nooit .aan uw zoon geeven, zo lang hy van eene andere kerkgezinde is als de myne. Dit zeg ik opzetteIyk, om u te toonen, dat ik, buiten dat verfchil, niemant, gereeder dan hem, myne dochter zou geeven. . . En, gy moet my zulks niet ten kwaade neemen, de zaak tusfchen uw zoon en Alexandrine zynde, zo als die nu is, kan ik niet wel gedoo- gen3  gi8 KLEON. gen, dat hy zich langer ten mynen huize ophoi?de. . . Men moet, ook in dezen, de gewoonte cri een zeker decorum in acht neemen... Want TWEEDE TOONEEL. Cardan, Crates, Sofia. Sofia. Ik vraag u verfchooning myne heeren, dat ik, ongeroepen, inkome; maar ik weet geen raad met Alexandrine. Zy wil haar vader fpreeken, en meent, dat zy hem ergens in hebbe beledigd. Wik gy ge. doogen heer Cardan, datzy hier kome, en u fpree. ke? Cardan. Zeg haar, dat haar vonnis geveld is • dat ik, zonder dat ze my fpreeke, indien zy weet, dat ze my misdaan beeft, het haar vergeeve, en dat ze van Kleon moet afzien. Crates. Ik zou haar ten minden eens hooren myn heer. Cardan. 't Zal toch op beufelaaryen zotheid uitkomen..; maar zo gy 't begeert, dat ze dan kome.. . Crates, (tegen Sofia.') Is Kleon by haar ? Sofia. Van my afgaande, is haar uw zoon ontmoet. Cra*  TOONEELSPEL. 319 Crates* Zeg dan (gy hebt hier niets tegen heer Cardan ?) dat ze beide hier komen. DERDE TOONEEL. Cardan, Crates. Cardan. Waarom juift beide myn heer? Crates. Om hen het vonnis, dat gy geflrreeken hebt, voorteftellen, en Kleon te belaften, zyn behoorelyk affcheid van u te neemen. Cardan. Zo als gy het zult goedvinden. .. Maar denkt gy dan ook niet, dat het onvoegelyk zyn zou, uw zoon langer ten mynen huize te hebben? Crates. Gewis myn heer, uit hoofde van uw befluit, omtrent uwe dochter. Cardan. 't Is echter niet noodig, dac hy zich, zo fpoedig, en als iemant, door wien ik beledigd ben, vanhier begeeve... Crates. Hy behoort zich hier, niet langer dan dezen dag, op te houden. Zyne liefde voor uwe dochter be' Iet hem langer, als uw gaft, in deze wooning te blyven, en de kracht —— het vermogen dier harts- togt  3ao KLEON. togt is te zorgelyk , om dezelve in de nabyheid van het voorwerp, waar door ze verwekt is, te houden. Cardan. Gy befchouwt het ftuk zo als het behoort, en gaat voorzichtig te werk. VIERDE TOONEEL. Cardan, Crates, Alexandrine. Crates, (baar te gemoet treedende, en de hand aanbiedende.) Komt gy alleen, waarde jongvrouw ? Alexandrine. Uw zoon,myn heer, wordt door myne moeder, eenige oogen blikken, opgehouden. Zy zeiden, dat ze my wilden volgen. (tegen haar vader.) Ik verzocht u te fpreeken vader. Ik geloof, dat ik u eenigzins misdaan heb, en kon niet rusten , voor dat ik in uwe tegenwoordigheid werde toegelaaten. Cardan. Waar in meent gy dan, dat uwe misdaad bcfta \ Alexandrine. Ik heb, tegen uw inzicht, aan Kleon beleeden, welke zwaarigheid, ten aanzien zyner genegenheid voor my, by u plaats vondt. Car-  TÖONEELSPEL. &t Cardan. En dan hebt gy hem ook te gelyk wel beleeden, dat gy hem beminde? . . Nu... geef my antwoord; of hebt gy berouw van uwe onvoorzichtigheid en fehaamt gy u eener belydenis, die niet zeer gepast is in den mond van een meisje van uwe geboorte en opvoeding? . . Alexandrine. Die fchaamte myn vader, zal my nooit overkomen , zo lang Kleon de man is, daar ik hem voor houde.. . Ik bemin hem, ik heb hem zulks beleeden, en hoe meer ik myn gedrag, in dit opzicht, overdenk, hoe minder ik reden vinde, om my dier belydenis tefchaamen. Ook kom ik hier niet myn vader, om u, ter begünftiging myner liefde , te fmeeken. Ik gevoel liefde voor Kleon, maar myn eerbied voor u is ontzagchelyker dan die liefde. U te gehoorzaamen , is niet fterker myn plicht dan myn oogmerk. Ik wil van u afhangen , ten koften zelfs, als het zyn moet, van alle myne tydelyke begeerten. Alleen bid ik u, dat gy my vergeeven wilt, dat ik, by Kleon, uwe zwaarigheid,omtrent ons beider onderfcheid ten aanzien van Godsdienft, als den eenigen hinderpaal in onze onderlinge genegenheid, heb voorgefteld! Vergeef my dit vader en ik beloof u, dat ik geen man ter waereld ooit den mynen zal noemen, zo lang gy leeft, dien ik niec van uwe hand zal mogen ontfangen! Om Vergiffenis ben ik hier gekomen. Ik kon niet rusten „> voor dat. . * X €ar*  322 KLEON. Cardan. Na, als dat alles is, wat gy van my te verzoeken hebt, ftel u dan geruft Alexandrine. Zeker meisje, gy zyt te onbedreeven en te onvoorzichtig geweeft . .. maar uwe gehoorzaamheid weegt rykelyk tegen uwe onbedachtzaamheid op. Crates. En gy kunt zulk eene dochter iets weigeren, myir heer , waarop haar hart en dat van myn zoon gezet is? Cardan. Gy hoort immers, dat zy van Kleon afziet. . . Indien zy hem zo fterk beminde, als gy u verbeeldt heer Crates, haare liefde zou haar de onderwerping aan den vader ongemakkelyker maaken. Alexandrine. De daad van onderwerping, myn vader, fs het werk myner reden. Myne hartstochten, hoop ik, zullen dezelve altyd gehoorzaamen. Ik verlochen my zelve. . . Crates. En dit gedoogt gy myn heer ? Cardan. Ja, dit gedoog ik. . . Laaten wy de zaak voor afgedaan houden... Ik ben over u te vreden Alexandrine. Daar zal voor u wel een ander man,,... Alexandrine, (ernftig en beweegd.} Van geen ander man moet ik hooren fpreeken, myn vader. Nooit zal ik iemant, gelyk ik betuigd heb, tegen uwen zin trouwen; maar ook nooit ie- mans  TOONEELSPÉL. 323 mant van uwe hand ontfangen, wanneer myn hart voor een ander werkzaam is. Zo ver gaat. myne onderwerping en niet verder. Daar geene gehoorzaamheid te pas komt — daar de reden en het geweeten dien plicht opfchorten of verbreeken , daar voert de vryheid der kinderen eene billyke meerder-. heid boven de verkiezing der ouderen. Dit zeide my Sofia. Crates. En zy heeft u de waarheid gezeid. Cardan. Hoor Alexandrine, 't gaat met Sofia, gelyk het tegenswoordig met u, en gemeenelyk met alle vrouwen gaat, zy zegt altyd te veel ofte weinig. VYFDE TOONEEL. Cardan, Crates, Alexandrine, Elizabeth, Kleon. Cardan, (zyne vrouwe en Kleort ziende inkomen.") Nu nog erger bezoek, 't Is of alles tegen my wil aanfpannen. (ter zyde.) Ik zal toch myn zin hebben. Crates, (tegen Elizabeth.) Üw man is niet te overreeden mevrouw. Onze kinderen behooren de zaak op te geeven, en vatï elkanderen afcezien, zo zy kunnen. X 2 El*-  324 KLEON. Elizabeth. Gy zegt zeer wel myn heer, zo zy kunnen. Crates. Uwe dochter fchynt het zo ver gebragt te hebben. .. Ik hoop dat Kleon haar voorbeeld zal kunnen volgen. Kleon. Men kan my wel opleggen vader, om my van allen verderen aanzoek te onthouden, en zo men dit volftrekt wil, en dit afzien betekent, dan zal ik wel moeten gehoorzaamen , en ik zal gehoorzaamen ... maar myn hart zal nooit kloppen , dan voor Alexandrine» 't Is het haare, en zy zal het, tot myn dood toe, bezitten. (tegen Cardan.) Zo gy, door bidden zoudt kunnen beweegd worden myn heer zo oprechte belofte van gehoorzaamheid als zoon — van toegeevendheid en onderwerping, iets zouden vermogen, om u over te haaien ter begunftiging van onze. ... Cardan. r Doe geene moeite Kleon — doe geene moeke. \ Is te vergeeffch. .. De ftem van myn hart is wel voor u, maar die van myn geweeten is tegen u, en behoort gehoorzaamd te worden . . Zo gy tot myne kerk behoorde, zou ik uw verlangen voldoen. Elizabeth. Neem ten minden het verzoek van Kleon, eerigen tyd, in overweeging. Car-  TOONEELSPEL. 25 C a r d a n. Waartoe zou dat ophouden (trekken, dan om de kinderen in eene bedriegelyke hoop te doen leeven, en denzelven naderhand des te ruwer denkbeeld van ons gevoelen nopens hen inteboezemen? Elizabeth. Men weet immers niet, wat 'er zal kunnen gebeuren. Nu leeft gy myn heer , en nu gebiedt gy. Gy zoudt (want ons leeven is zeer onzeker) in 't kort kunnen derven, en dan immers hieldt uw gezag op. 't Zal u niet moejelyk vallen te gisfen, wat ik, u overleevende, in zulk een geval, doen zou. Cardan. Ten minden zo lang ik leeve, zal het de zaak myner dochter zyn, my te gehoorzaamen, en de uwe mevrouw. . .. Elizabeth. My naar uw wil te gedraagen. .. Die een eigenzinnig man trouwt, trouwt een tyran. Cardan, (tegen Alexandrine.') Dit antwoord heb ik aan uwe zotte liefde te danken. .Elizaheth. Neen . . . neen myn beer. . . Haare liefde heeft minder fchuld dan myne achting. Kleon verdient dezelve. Gy zelf acht hem Zyne verdienften, boewei gy die gaerne zoudt willen over het hoofd zien, dwingen 'er u toe. Voor ons huwelyk waart gy, zo ik het zeggen van uwe overleeden moeder X 3 mo«  326 KLEON. moge gelooven, op het fluk van uwe kerk zo kiefch niet, Gy «zocht eene vrouw buiten uwe kerk 't geen u mislukte... Cardan. Toen was ik niet wyzer dan Alexandrine. . . Maar, om u te toonen, dat ik geen tyran ben mevrouw, en uw zin boven den mynen ftel. . . '(tegen Alexandrine?) Trouw Kleon ... ik geef 'er u myne ftem toe ... maar vertoon u nooit weder voor myne oogen. .. Gy kent my.. . Nooit moet ik u, na die daad, Zien. Alexanprine, (haar vader te voet vallende?) Behandel my zo ftreng niet myn vader ... ik wil u gehoorzaamen — ik wil Kleon niet trouwen. Uw wil is de myne. Crates. Volg dit verheven voorbeeld Kleon. . . Neem uw affeheid en volg my. Kleon. ó Myn vader! Cardan, (tegen Alexandrine ) Sta op kind... Gy hebt niets misdreeven. Ik bemin u... Indien het, in uw geval, niet op iet gewigtigers, dan het bloot beloop van tydelyke zaaken aankwam, ik zou uwe wenfchen poogen re vervullen; maar het voegt my, even zo veel oplettendheid, en even zo zichtbaare getrouwheid en aan|leeving, ten aanzien myner kerk, als de heer Crates.  TOONEEL SPEL 3*7 ïes en zyn zoon voor de hunne verwonen, in myne daaden, te doen blyken. Kleon. Wie toch zou u, onze wenfchen vervullende, van ontrouw aan uwe kerk kunnen betichten ? Uwe dochter aan een man te geeven, wiens kerkgezindte, inde hoofdzaak, zo geheel met de uwe overeenftemt, is dat eene daad myn heer, die men, op eenigen grond, als onbehoorlyk, zal kunnen uitkryten? Ik fmeek u, om al wat u lief is, neem onze zaak, ten minften eenige dagen, in overweeging , en breng myn hart zo geweldig geen fchok toe, door eene daadelyke afwyzingmet ronde woorden, en, zo ik het mag zeggen, zonder ontferming ! Door my uwe dochter te geeven, zult gy my op eenmaal en volkomen gelukkig gy zult my het overfchot van myn leven bitter en ellendig maaken, door my haar te weigeren. Om de achting , welke ik u en uwe echtgenoote om de belangeloozeliefde,welke ik uwe dochter toedraage, en ten wille van die vriendfchap, welke tusfchen u en vader fcheen plaats te hebben , fmeek ik u, gunftiger omtrent myne liefde te denken! . . Crates. Ja heer Cardan, van zo veel belang^ is my het geluk van uwe dochter en myn zoon, dat ik my niet kan wederhouden, u,op het ernftigfte,te verzoeken, naar zyne liefde te hooren!.. Elizab eth. Naar zyne bede en ook naar de myne myn lief!.. X 4 Laa-  323 KLEON. Laaten wy toch het geluk van ons eenigfte kind niet uit het oog verliezen ! Het zelve te bevorderen moet even zo geftadig onze bedoeling als onze plicht zyn ... Uwe zichtbaare verlegenheid doet myhoop fcheppen. .. Alexandrine val uw vader ... CardanTe rugg' vrouw!.. Gy weet myne gedachten .. Zo lang Kleon niet van kerk verandere, zal hy nimmer, met myne vrye bewilliging , myne dochter trouwen. Begryp echter Kleon, dat ik u dit niet verge — dit niet voorftelle. — Ik ben 'er nier dwaas TT n,« laaS SenoeS toe. . . Kunnen wy vrienden blyven heer Crates , zonder dat uw zoon myne dochter trouwe , van myn kant zal my zulks zo aangenaam zyn, als my iets ter waereld zyn kan ' Uwe woorden hebben my zeer veel onruft yeroqr! zaakt. . . Overweegt gylieden wat ik eezeid heb.be. .. ik kan uwe taal niet langer aanhooren. (terwyl hy fchielyk heen gaat.) Elizabeth. Eigenzinnig mensch , hoe weir.ig verdient gy dat men u te gemoet kome ? ' ZESDE TOONEEL. Elizabeth, Crates, Alexandrine, Kleon. Crates. Wy mqeten hem de zaak gewonnen geeven mevrouw.  TOONEELSPEL. 329 vrouw. Onze eer en de reden verbieden ons allen verderen aanzoek. Elizabeth. Neen myn heer, wy moeten onzen ftreng nog vafthouden, zo gy anders van harten op dit huwelyk gefield zyt. Crates. Zo ben ik, maar, nu ik alles gedaan heb, wat ik heb kunnen doen alles aan uw man voorgeleid , wat ik heb kunnen voordellen, behoudende het caracter van een eerelyk man en een vader, zou ik, door toevlucht te zoeken aan andere, my als nog volftrekt onbekende, middelen, niet tegen de voorzienigheid, van welkers beftuuring toch alle zaaken afhangen, kunnen zondigen? Hoe weet ik, of dit zo begeerd huwelyk, niet ftrydig is mee de inzichten en beltuuring der opperde magt, die wy verfchuldigd zyn aantebidden, al werkt die geheel drydig met onze begeerte! Kleon. Stel toch, bidde ik u, den tegenftand, dien wy ontmoeten, niet op de rekening der voorzienigheid, van welke immers onze harten en derzelver neigingen zo wel afhangen, als dat van den heer Cardan ; maar wyt dien aan de oogmerken en het befluit van een vader, die, in het geen hy begeert, wil worden gehoorzaamd! Elizabeth. Gy fpreekt naar waarheid Kleon, en uw antwoord bewyst de zuiverheid van uw oordeel.. • Geef de X 5 hoop  33° KLEON. hoop niet op. Laat den moed niet zakken. - Denk nog om geen vertrekken heer Crates... Men moet den eigenzinnigen man nog eens van een anderen kant aanvallen... Ik zal hem gaan opzoeken. Zyt zo goed Kleon en wacht my in myn kamer. Ik moet u nog eens ernftig onderhouden. Gy hebc 'er immers niets tegen, dat men de zaak nader aandringe heer Crates ? Crates. Denkt gy, dat een herhaald verzoek, van uwe zyde, iets zal baaten, de wenfchen van myn hart mevrouw, gaan, ten behoeven onzer kinderen, met u. Elizabeth. En gy myne dochter begeert immers ook, dat ik uw vader trachte te beweegcn ? .. Alexandrine. Zo ik myn hart recht moge uitfpreeken; het zou my tegenswoordig veel aangenaamer zyn, dat wy de zaak niet verder voordroegen. Dit zeg ik niet omdat ik Kleon minder liefde tóedraage, maar,omdat ik vreeze voor deerelyke gevolgen , wanneer vader , door te laftige aanzoeken , zal worden verbitterd. Elizabeth. Gy weet niet beter... maar laat my geworden... Nu Kleon, zo als gezeid is. Kleon. Ik zal my ftraks naar uw kamer begeeven, mevrouw. Eli-  TOON E ELS PEL. 331 Elizabeth, (heen gaande.) Men moet zo fchielyk niet wanhoopen. . ZEVENDE TOONEEL. Crates, Alexandrine, Kleon. Crates. Wat of die welmeenende vrouw Kleon toch zal willen voordellen, en wat verwacht ze van haare poogingen omtrent haaren man ? Alexandrine. Zo ik my niet bedriege, zal ze uw zoon poogen te beweegen, om van kerk te veranderen. Tot dit vermoeden heefc zy reeds den grondilag gelegd, en dat zo zynde, zullen dan alle haare poogingen, omtrent Kleon en myn vader, niet te vergeeffch zyn? Crates. En behooren zy, ten aanzien van Kleon, niet zodanigen te zyn, waarde jongvrouw? Alexandrine. Voorzeker myn heer... Welke getrouwheid zou ik van een man kunnen verwachten , die in ftaat was, zyne verhevenite en dierbaarfte belangen aan zulke zinnelyke en tydelyke inzichten , waar van het genot, zo het al worde verkreegen, ontegenzeggelyk zeer kort is, en voorzeker eenmaal moeC ophouden, op te offeren ? Ik heb trotzer gedachten van Kleons gemoed, dan dat ik hem niet geruit aan ver-  33* KLEON. verzoekingen, als welken myne moeder hem fchynt te willen voordraagen, zou durven blootftellen. Crates. Gy Kleon .. . vindc gy uwe ziel fterk genoeg, om ? . . Kleon. Zo men my vergde,arm te worden, om Alexandrine te bezitten, ik zou my van alies, wat ik bezit, ten haaren gevalle, blymoedig berooven maar, wie wie, die een eerelyk hart heeft, zal bekwaam zyn, om van het geweeten, dat een eigendom Gods is, een offer te maaken ten wille van een afhangelyk fchepzel , en ten koflen van den Godsdienft ? Alexandrine. Gy verfterkt myne liefde, door u myne achting waerdiger te maaken Kleon. Crates. ö Myne kinderen! Moe wenfchelyk, naar den menfch gefproken , zou het zyn, dat uwe handen, gelyk uwe harten, wierden vereenigd ! Gave God, zo het ten nutte van u beide, en boven alles ter verheerlyking zyner voorzienigheid zy, dat ons verlangen in dezen vervuld werde! . . Hoor echter, naar de raadgeevingen van een vriend en vader. Verbeeld u nimmer , dat juift dat geluk is , dat, daar wy in het harte der zaake niet kunnen dringen, door de vertooning van deszelfs oppervlakte, voor ons de gedaante van geluk heeft. Genomen, dat men uw huwelyk vrywilljg gedoogde, hoe veele zaa.  TO O NE E L S P E L. 333 zaaken, die wy nu niet zien hoe veele zaaken, die wy nu als gunftig en voordeelig voor dat huwelyk befchouwen, zouden het zelve een bron van de grievendfte fmerten kunnen doen worden ? Verwonderingwaerdig zeker is de opkomft, maar veel verwonderingwaerdiger dikwyls de uitkomlt der dingen. De waare wysheid van den redelyken menfch is in de onderwerping aan de voorzienigheid, en zyn wezenlyk geluk in het uitoeffenen dier onderwerping gelegen. Opent u de voorzienigheid, in dit geval, een weg van tegenkanting of medewerking, met betrekking tot beider verlangen, poogt, ö poogt toch dien weg ootmoedig aantebidden en te bewandelen !. . De verplichtende vrouw van onzen gaftheer, myn zoon, vordert, dat wy ons hier toe ter dezer plaatfe nog ophouden. Wy willen het doen. .. Tracht u den geeft onderling opteruimen, terwyl ik , door eene korte wandeling, myne verftrooide gedachten zal poogen te verfamelen. Alexandrine. Vergeet myner niet in uwe ftille overdenkingen! Crates. Uw geluk, waarde jongvrouw, is my zo dierbaar , als dat van myn zoon of myn eigen. ACHT-  334 KLEON. ACHTSTE TOONEEL, Alexandrine, Kleon. Alexandrine. Of wy ons al vleien Kleon, wy maaken ons niet gelukkiger; integendeel, hoe dieper wy, door het bedrog der vleiery, in flaap ftorten, hoe verfchrikkelyker onze ontwaaking zal zyn. Ik ken myn vader. Hy is onverzettelyk in zyne befluiten. Laaten wy ons, by tyds en door de tedere en zielroerende uitfpraaken der reden, van eikanderen los maaken, voor dat de woede en het ontzagcheiyk vonnis van een gramftoorig vader ons, in eenig ontydig oogenblik, van een fcheure. Laaten wy gehoorzaamen; dan zal onze droefheid ten minden zonder vcrwytingen beftaan. De vervulling eener begeerte, die ftrydig is met onze plichten, werkt, terwyl ze ftreelt, al gaande weg, aan een keten van onheilen , wiens eerfte fehakel een vloek en wiens laatfte de dood is. Hoe veele hu wel yken, tegen den zin der ouderen aangegaan , bevestigen myne aanmerking! Hoe veele verbindenisfen woeft en zonder toeftemming, hoewel uit liefde, voldongen, werden, door het een ongeluk voor,en het ander na , eindelyk, op de erbarmelykrte wyze, ontbonden!. . Kleon. Maar myne dierbaare Alexandrine, gy fpreekt Of  TOONEELSPEL. 335 op eene wyze, als of het, van myne zyde, eene misdaad ware, naar uwe genegenheid en hand te dingen. Alexandrine. En wat zou uwe volharding toch anders zyn kunnen myn waarde Kleon, wanneer myn vader uwe liefde verbiedt ? Kleon. Maar uit welken hoofde? Uit welkebeginfelen komt zyn verbod ? Alexandrine. Daar het my ,als zyne dochter,niet vry ftaat, die te onderzoeken, leer my daar toch, zo gy my in ernft bemint, blindeling gehoorzaamen. Kleon. Dan moeft ik tegen myn geweeten en de reden aangaan. Alexandrine. Laaten wy toch van eikanderen afzien!.. Ik zal uwe vriendin blyven? Kleon. Ik kan nimmer van u afzien. . . Laaten wy hoopen myne waarde. .. Uwe moeder . .. Alexandrine. Hoopen! . . Och Kleon!.. Het gebouw onzer verwachting op ftroomen en winden bouwen, om van deszelfs zekere teleurftelling , door deszelfs onzekeren grondflag , overtuigd te worden 1 .. . Verlaat u, in dit geval, toch op de gunft en toegeevendheid myner moeder niet. Zy acht u zy  336* KLEON. zy bemint my tederJyk, maar zy heeft, zo veel ik weete, nooit eene eenige zaak, tegen den zin van myn vader,uitgehouden, en zal gewis, ten onzen behoeven,zich n u ook niet anders, dan zy,in alle andere opzichten, gewoon geweeft is, gedraagen: maar al deedt zy zulks, zo lang myn vader niet gewillig - niet zonder gedwongen te worden, zyne toeftemming tot onzen echt geve, zo lang kan ik u geen meefter van myne hand maaken, hoewel gy bezitter van myn hart zyt. Befchouw onzen toeftand en den ftaat onzer zaaken toch uit een bedachczaam, en dus het befte, oogpunt. Wy verlangen onze handen, gelyk onze zielen, te vereenigen. Men zal ons die vereeniging, zo wy dezelve volftrekt willen, niet beletten; maar de vloek van myn vader zal op die vereeniging nederdaalen , en welke zielwondende onheilen zouden dan uit dezelve niet zeer zeker voortvloeien! Al is onze liefde in zich zelve nog zo ónfchuldig, de rampfpoeden eener fchuldige liefde zouden haar, desniettegenftaande , door onze ongehoorzaamheid , worden toegedeeld Iets te misfen, met behouding van een vry geweeten, zal ons, in onze kwellingen over dat gemis, oneindig gelukkfger doen zyn, dan onze begeerte vervuld te vinden, ten koften van onzen kinderlyken plicht. Kleon. En zo denkt gy dan, myne waarde, dat wy geene betaamelyke middelen, om uw vader te beweegen, verder mogen te werk ftellen? Alexan-  TOONEELSPEL. 337 Alexandrine. Met tegendeel denk ik... maar, wat zouden wy toch kunnen te werk ftellen, dat 'er niet reeds te werk gefteld is ? Ik herhaale , dat ik myn vader kenne. .. Toen hy, over het fterk antwoord myner moeder gevoelig, my, als daarvan de oorzaak zynde, aanfprak en aanzag, viel het my niet moejelyk, uit zyne oogen ,den hartelyken afkeer, welken hy van onzen echt heeft, te leezen. Zyne ftem hadt zo iet verfchrikkelyk wanluidends, dat ik dezelve niet andermaal, in dien zelfden toon,zou kunnen hooren, zonder te bezwyken... Hoor Kleon , ik heb u myne liefde beleeden, en ik fchaame my dier belydenis niet .. Myne liefde zal voor u niet verminderen, hoe men haar ook beftryde •, maar, ten gevallen van myn vader, zal zy alle haare eisfchen opofferen , en beflooten moeten blyven binnen den omtrek van myn hart. Ik wil niet veinzen; en dus moet ik u zeggen, dat, ware ik zo wel in ftaat, om die liefde, welke ik u toedraage, en al hoe betaamelyk gy en ik die ook in haar zelve befchouwen, te vernietigen, ik zou haar zeer zeker nu vernietigen, want ik vind zo veel genoegen zo veel gerudheid — een foort van zaligheid zelve, in de daad van gehoorzaamheid, dat ik gaerne alles aan dezelve zou willen opofferen, als het zo zyn moed. Myne reden , die my myne gehoorzaamheid , als myn voornaamden plicht, doet befchouwen, verfterkt en beveiligt,ten aanzienderzel- ve, de gevoelens van myn hart. Ik ken niets Y tot  338 KLEON. tot nog toe ken ik niets in de waereld, dat by my verkwikkelyker is, dan de liefde myner ouderen; maar ook niets, dat ontzagchelyker en verfchrikkelyker is, dan derzelver ongenade en afkeer. Kleon. ó Myne Alexandrine , indien ik uwe gevoelens konde billyken, hoe onderneemend zou ik zyn, om my naar dezelven, ten koften myner liefde, te gedraagen!. . Maar overdenk toch, bidde ik, uwe verplichting aan uw vader, zonder vooroordeel! . . Moeten wy dan juist zo blindeling gehoorzaamen, zonder te onderzoeken, of onze ouders zich zeiven en ons, in hunne eisfchen en tegenftreevingen , recht doen ? Alexandrine. Onze ouders zyn menfchen myn heer, en hebben hunne gebreken, ook met betrekking tot hun* ne kinderen; maar, gelyk my Sofia,van myne eerfte jeugd af, geleerd heeft, het is de zaak der kinderen, hunne ouderen altyd van de volmaakte zyde te befchouwen — te doen wat zy zeggen, en te laaten wat zy verbieden. Zy zyn, even als wy, aan hunne plichten verbonden, maar, in het volbrengen of nalaaten derzelven, aan hunne kinderen geene rekenfchap fchuldig. Verbeeld u eens eene vierfchaar Kleon, daar de kinders als rechters over hunne ouders zaten, en zeg my dan, of gy zulk een rechtbank zoudt oordeelen in eene waereld van orde en billykheid te behooren ? Kle-  TOONEELSPEL. 339 r Kleon. Maar, indien uw vader goedvondt, u te gebieden , den wezenlyken ftaat van uw hart te ontveinzen, en een man tegen uw zin te trouwen ? Alexandrine. Ik ben fchuw voor het maaken van onderftellingen,die het aanzien der ouderen kunnen ontluifteren, en in het oog der kinderen vernederen ... maar, men is niet in ftaat,alles te myden, waar voor men bevreesd is. Ik heb zulke onderftellingen ook reeds gemaakt, om dat ik reden had, dezelven te vermoeden. Ook vond ik geene zwaarigheid,my ,dien aangaande , ronduit te verklaaren, en wil u ook, in dit opzicht,geruft ftellen. Indien myn vader kon goedvinden my iets te gebieden, dat hy, als een man van geweeten en godsdienft, zelf niet zou mogen verrichten (en dit heeft gewis ten aanzien der veinzery plaats) dan zou ik hem vergiffenis bidden, zo ik hem ongehoorzaam geweeft ware, 't geen ten mynen aanzien reeds gebeurd is. By die bede zou ik het laaten blyven, en in myne ongehoorzaamheid volharden, 't zy myn vader my vergiffenis gave of niet. En wat het trouwen van een man tegen myn zin belange; de ophelderingen, die my Sofia omtrent myne plichten en het gezag myner ouderen gegeeven heeft — de reden —• myn geweeten onze godsdienft — de ftaat der maatfchappy myn heer, dezen allen overtuigen my, dat het gezag der ouderen wel zo verre gaat, en van die natuur is, dat ze hunnen kinderen het aangaan van deze of geeY 2 ne  34° K L E O N. ne verbindenisfen , die tot het geheel maagfchap betrekking hebben, kunnen ontzeggen; maar geenzins dezelven noodzaaken, eenig verbond te fluiten , waar toe het kinderlyk hart vooraf zyne (tem moet geeven, om dat verbond de gedaante en de natuur van een verbond te geeven. Ik zou myn vader, in dit laatfle opzicht, niet gehoorzaamen, en dit heb ik hem, in het byzyn van uw vader, reeds doen hooren. Kleon. Vergeef het my! .. maar, zogy my in ernft beminde , gy zoudt zo velftrekt niet overhellen naar de zyde van uw plicht, ten aanzien van uw vader. Alexandrine. Doe my geen onrecht. . . Waarom toch zou ik veinzen en voorwenden u te beminnen?. . Of is het,in uwe oogen, zo verkiezelyk eene zaak, zich zeiven, en de geruftheid des leevens te belemmeren? . . Maar gy . . . zo gy my teder bemint, ó bewaar me dan toch by de tedere gevoelens, welken ik van myn kinderlyken plicht hebbe! De genegenheid eener echtgenoote , zo komt het my voor, is edeler, naar maate haare kinderlyke liefde, die, by het huwelyk, immers alle haare rechten aan de echtelyke genegenheid overdraagt, volHandiger en lydelyker geweeft is. . . Myne'moeder zou weeten te gehoorxaamen als vrouw, en ik zou, als dochter, in die verheven plicht te kort komen ] . . . Kle-  TOONEELSPEL, 341 Kleon. Hoe zou ik u kunnen verlaaten myne waarde! Alexandrine. Blyf my beminnen Kleon; maar laaten toch geene roekelooze daaden of onderneemingen uwe liefde bevlekken. Ik twyffel niet, of wy zullen elkanderen wel haalt moeten verlaaten. Moeten wy, laaten wy dan fcheiden als bedroefden, maarniet als misdaadigen ■ als verliefden, maar niet als zulken, die aanhang maaken met liften of bedrog. . . Schryf my nooit zoek my nimmer te fpreeken, dan met toeftemming van beide myne ouders. . . ö Kleon, wy zullen wel moeten Icheiden, al hoe fmartverwekkend. .. Kleon. Spreek, bid ik u, om al wat u lief is, nog van geen fcheiden! . . Ik kan dat deerelyk woord niet aanhooren. . . Gy weet wat uwe moeder gezeid heeft. . . Zy wil my fpreeken. . . Gedoog toch, dierbaare waarde Alexandrine, gedoog toch, dat zy en ik — dat wy toch nog alles doen, wat wy kunnen, om uw vader op onze zyde te trekken ! . . Wie weet of uwe moeder geen mid« del . . . Alexandrine. Alle middelen zullen wel te vergeeffch zyn . .. maar,om u te toonen, dat ik niets, hetgeen billyk is , ten voordeele onzer liefde, wil onbeproefd laaten, gaa heen myn vriend — fpreek myne moeY 3 der.  342 KLEON. der. . . Ik zal den uitflag by myne Sofia gaan afwachten. . . . Zy is myne raadsvrouw.. . . Maar wat 'er gebeure, toon Kleon, dat gy eene ziel' die zich aanzienelyker en verhevener acht dan de geheele waereld, bezit. (Hy geleidt haar naar het vertrek van Sofia.) Einde van het tweede Bedryf. DER-  TOONEELSPEL. 343 DERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Alexandrine. Ik zoek te vergeeffchrufte... Och Sofia!.. Nu ik Kleon gezeid hebbe waar 't op ftrat, en hoe het belang van onzen plicht ons altyd oneindig gewigti- ger dan dat onzer liefde moet voorkomen nu ik hem verbooden hebbe, iets ten mynen aanzien te onderneemen, wanneer zyn gefprek met moeder vruchteloos, gelyk ik vermoede, zal afloopen, nu ontdek ik, dat ik hem fterker bemin, dan ik my verbeeldde... Wanneer vader tot onze belangen niet zal zyn overtehaalen — wanneer my Kleon , voor altyd, zal hebben vaarwel gezeid, hoe zal hem myn hart dan telkens naroepen, terwyl myne oogen alle plaatfen, daar ik hem gezien heb, als of hy 'er nog te zien ware, vergeeffch zullen befpieden! Hier heb ik hem gezien, zal ik denken — daar heb ik hem ge- fproken hem verbooden, van liefde te fpree- ken!.. Wy fcheenen voor eikanderen geboren, maar, door den fchyn bedroogen, toont ons de waarheid , die het zeker gevolg aller uitkomften is , dat wy, in het waereldburgerfchap, vreemdelingen zyn moeten, zo ver is het 'er af, dat wy elkanderen, als echtgenooten,zouden mogen befchouY 4 wen.  344 KLEON. wen.- Leer my geduld oeffenen myne waarde vriendin ! Leer , zo gy kunt, geduld aan eene onruftige ziel 1 . . Welke bepaalde wezens zyn. wy menfchen, die, onder den fchyn van te denken en te kunnen denken en te mogen en te moeten den. ken, tevens gedwongen zyn, denkbeelden,gevormd naar den Haat onzer hartstochten, en den aart der dingen, naar welken die overhellen, en geheel drydig dikwyls met de leer onzer reden, aanteneemen' Zeker 1 de reden heeft wetten gefmced , die de wil met kan volbrengen. . . Ook zal ik niet alleen lyden. Kleon! ó Kleon! hoe zal uwe moedige ziel kwynen! Hoe treurig zult gyalles befchouwen alle uwe zaaken verrichten! Het juk van den Godsdienft zal u, door deze beproeving, zwaarer fchy. nen, dan het in de daad is . . . maar wee u! zo gy, om mynen wil, uwe kerk met een ontevreden opflag van oogen befchouwt! . . Hoe zal de eerwaerdige Crates te moede worden, wanneer hy zyn eenigen zoon , en die hem zo teder bemint , in eene zielsziekte, die naar geene redeneeringen luistert, ziet vallen! ... Gy fpreekt niet Sofia! Gy hebt of gy kunt my geen woord van vercrooftine doen hooren... & (Zy werpt zich op een ftoel neder aan het eind van het vertrek.) Sofia. De veiligfte weg, om treurigen te vertrooffen is, dat men denzelven niet terftond in de rede valle' Traanen en klagten, fchoon zy de droefheid van het  TOONEELSPEL, 345 het hart vertoonen , ontlaften echter het zelve van de geweldigfte fchokken der droefheid. Ik heb zeer veel geleeden van myne jeugd afheb ik zeer veel geleeden, maar nooit betere middeloorzaaken van zielsopruiming, dan myne traanen, gevonden. Naar maate dezen wegvloeien, fchynt 'er plaats te komen voor de reden. . . Maar, zo ik het u vraagen mag , myne waarde , zyt gy, in uwe vooruitzichten niet al te voorbaarig ? .. Alexandrine. Waart gy dat niet, myne waarde Sofia, toen gy uwe poogingen te werk helde, om my te doen hoopen? . . Ik moeft hoopen! . .. Moeft ik niet? Zeidet gy niet, myne lieve vriendin , dat ik moeft hoopen ? . . en nu. .. is 'er nu wel eenige fchyn van hoope overig? . . Sofia. Meer dan gy u laat voorftaan . . . Alexandrin e. Meer dan ik my laat voorltaan ? . . Die een treurigen , door ongegronde hoop, wil vertroolten, wat doet die toch anders, dan hy, die eene zekere doodwond verbindt? In beide gevallen heeft een averechts mededoogen plaats. Geneezing is 'er voor geene doodwonde daar is ook geene uitkomft voor het ongebeurelyke. Men weigert my Kleon, en ik zou echter op zyne hand hoopen ? . . Sofia. Men weigert u Kleon ... ja, zo doet men... Maar wie toch ? Y 5 Alexan-  346 K L E O N. Alexandrine. Wel! myn vader... En van wien toch , dan van hem hangen ik en myn huwelyk af? Sofia. Van veel vermogender, dan van hem , myne waarde! . . Weet gy niet ... ja gy weet, maargy vergeet het in de droefheid uwer ziele. . . Vergeet gy myne waarde, dat alle menfchen en het lot aller menfchen en het hart aller menfchen van de beftuuring eenes befchermengels, dien wy kriftenen met recht de voorzienigheid noemen, afhangen ! Alexandrine. Hier aan ben ik wel gedachtig . .. maar, dit uur is het eenigft ongelukkig en treurig tydftip in myn leeven, dat ik my aan die beftuuring niet geruit kan of durf, hoewel ik 'er my, hoe ongeruft dan ook, aan wil onderwerpen. . . Gy hebt gelyk myne waarde, ik moet ftil zyn . .. maar ö myn hart!... ö myn Kleon!.. Als die voorzienigheid onze liefde veroordeelt, wie zal dezelve wettigen ? Sofia. En als die voorzienigheid uwe liefde begunftigt, wie zal dezelve beletten — wie uwen echt weeren ? Alexandrine. Myne liefde begunftigen! Helaas! alle omftandigheden. vertoonen het tegendeel.. . Sofia. Gy bedriegt u... Gy bedriegt u in waarheid. Het  TOONEELSPEL. 347 Het hart van uw vader is het eenig hinder, dat gy kunt opnoemen, en zyn 'er niet duizend en duizend voorbeelden voorhanden , om ons te bewyzen, dat de opzettelykfte voorneemens des harten, door eene onzichtbaare beftuuring , zyn verbroken ? . . Sta naar twee zaaken myne waarde. Zoek ruft voor uw hart door eene ootmoedige afwachting van de werking der voorzienigheid, die, des houde ik my geruft verzekerd, u het eigendom van Kleon zal doen worden, wanneer zulks tot zyne eer en tot uw wezenlyk geluk ftrekt; poog, daar beneven, uwe gehoorzaamheid aan uw vader zodanig te doen worden en blyven, dat zy, in hardnekkigheid, aan zyn voorneemen niets toegeeve. Alexandrine. Met de daad ondervind ik, dat het veel gemakkelyker fchynt, byzondere plichten te betrachten, zo lang wy 'er niet toe geroepen worden, dan het is, dezelven te volbrengen, wanneer volbrenging onze zaak wordt.... Hebt gy Kleon, fints hy my heeft verlaaten en naar moeder ging, niet gezien? .. Sofia. Ik heb hem, kort daar op, haarvertrek zien verlaaten. Alexandrine. Hoe kwam hy u te vooren ? Was hy van gelaat bemoedigd? Sofia. Dit kan ik niet zeggen;., zyn gelaat... Alexan-  348 KLEON. Alexandrine. "' Zeg my onbefchroomd de waarheid. Sofia. Zyn gelaat was rood, en hy fcheen, dacht my, geweend te hebben. . . Hy ging naar den hof. Alexandrine. MistroofHge Kleon! 'c zal u gegaan zyn, zo als ik u voorfpeld heb.. . Zeg wat gy wilt, Sofia, de zaak onzer liefde ftaat wanhoopig... TWEEDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Cardan, Cardan, (met eenige drift inkomende en een gefchrift in zyne hand houdende, zonder Alexandrine of Sofia gewaar te •voorden.') Wel nn ... waarom dat maar niet vroeger bellooten, dan hadt men zo veel water niet behoeven te beroeren ? .. (Hy ziet het gefchrift in.) Ja . .. daar heb ik niets tegen ... dat behoeft ook nog niet gezeid te worden.... Gy zyt de beste jongen van de waereld Kleon.. . Gy verftaat u de waereld. . . Gy zult Alexandrine hebben. Alexandrine, (fchielyk opfïaande en driftig,) Wat zegt myn vader? .. Hoort gy het Sofia? Car-  TOONEELSPEL. 349 Cardan, (omziende en Alexandrine by Sofia gewaar wordende.) Zyt gy hier kind ? . . Dat is zeer goed. Ik ben al aan uw kamer geweeft, om u te fpreeken. . . Waar is Kleon? Alexandrine, (ontfteld.) Sofia meent, dat hy in den hof is.. . Wilt gy, dat men hem roepe. Cardan. Straks ... ftraks... Gy fchynt zo ontfteld. .. Of weet gy al iets van de zaak ? Alexandrine. Wat zou ik weeten vader ?.. Ik hoorde u iets zeggen, dat my .. . Cardan. Zeer naar den zin was. . . Is het niet zo ? . • Alexandrine. Vader!. . Cardan. Nu. •■. Ik zal u dan meer zeggen. . . Gy bemint Kleon . . Kleon bemint u . . Ik geef u myne toeftemming. . . Gylieden moogt trouwen... Alexandrine, (Sofia aangrypende.) Onderfteun my Sofia!. . Ik word .. . Cardan , (baar by de band neemende.) Dat u evenwel 't geen ik zegge niet te fterk aandoe. .. Zie my aan Alexandrine. 't Geen ik zegge is waarheid. Alexan-  S5o KLEON. Alexandrine. En gy geeft dan uwe toeftemming vrywillig myn vader? Cardan. Ja, zeer vrywillig met blydfchap zelfs. Ik zou, zó als nu de zaaken liaan, niemant liever dan Kleon voor fchoonzoon aanneemen. Alexandrine. ö Myn vader!.. ó Sofia! .. wie hadc die kunnen denken ? die durven hoopen ? .. Cardan. En 't is evenwel niet anders.. . Ik ben 'er wonderlyk in myn fchik mede.. . En gy Sofia? Sofia. Ik heb u, ten voordeele van Kleon en Sofia, niets durven voordellen, maar beider huwelyk heb ik echter, uit grond van myn hart, gewenfcht,.. Zo ik naar de oorzaak dezer verandering mag raaden myn heer , zo is uwe dochter uwe gunftige toeftemming aan de tedere aanzoeken van haare moeder verfchuldigd. Cardan. Och neen ... neen in 't geheel niet. (eenigzim vrolyk.) Myne goede vrouw heeft my ftraks nog een paar gramftoorige blikken toegeworpen. .. Ik zal haar, denk ik, nu wel fpoedig in een goeden luim brengen. Zy weet nog niet, dat ik tot het huwelyk my-  TOONEELSPEL. 351 myne ftem geeve. Straks zal ik het haar gaan bekend maaken. Alexandrine. En de heer Crates? . . Cardan. Dien zal ik ook moeten opzoeken. . . De man loopt lanterfanten... Hebt gy niet gezien, dat hy, op zyne wys, vry kwaad was? Alexandrine. Hy was nederflachtig. Cardan. Wel, nederflachtig dan, als gy 't zo wik. .. Ik zal u zeggen, hoe het met de zaak is . . . maar het moet voor den ouden Crates een geheim blyven. Alexandrine. Een geheim blyven !. . Cardan. Ja, ja, een geheim. . . Men doet in de waereld zo veele zaaken, die juift niet kwaad zyn; maar die een geeftelyke niet altyd moet weeten, dat men doet. . . Hier is een gefchrift Alexandrine — een gefchrift van Kleon, waar in hy , om u te verkrygen, my eene voorftelling, met eene voorwaarde, die ik greetig aanneem, doet. Dit gefchrift zal ik bewaareri tot tyd en wyl, dat deszelfs inhoud volbragt is. Ik ben 'er zeer voor, dat alle bedingen recht en goed gemaakt worden. Hoor 'er na Alexan- dri-  352 K L E O N. drine. Ik verlaat my op uwe befcheidenheid Sofia. Ik zal het u beide voorleezen. (Hy leeft.) „ Ik Kleonbeloove, ten plechtigden, dat ik, met „ jongvrouwe Alexandrine getrouwd zynde, myne „ kerk verlaaten, en tot die myner echtgenoote „ zal overgaan; mids dat men my, in deze belof„ te, niet aan den eerftkomenden tyd bepaale, maar „ zo lang wachte, tot dat myn vader genegen zal ,, zyn, my tot die verandering vryheid te geeven, „ of door den dood zal belet worden, my! in het „ nakomen myner belofte, te hinderen ". Kleon. Op deze wyze kan ik het huwelyk toelaaten, en ik laat het ook zeer gaerne toe.. . Ik heb Kleon zo iets, om myn fatfoen te bewaaren, niet wel kunnen voorflaan; maar ik had zulks wel in myne gedachten, 't Is toch een rechte braave jongen • ■ die zelfde Kleon. Verliefd voorzichtig, en die de kunft, om zich, met den tyd, in de waereld te doen gelden, wel verftaat.. . Wy moeten nu zyn vader van dit alles niets zeggen. Kerkelyke perfoonen, zo als Crates, vinden in het geringde plooyen, dat men doet, om fortuin in de waereld te maaken , eene misdaad; en zy zouden wel gaerne hebben, dat alle menfchen dachten gelyk zy; maar dan zou het 'er met de maatfehappy deerelyk uitzien. Ik heb altyd zin gehad in de denkwyze van zeker monarch , die over het poolfch gemeenebeft tot ko-  TÖONEELSPEL. 353 koning verkoorcn, niet weigerde, ten einde die kroon re verkrygen, ter misfe re gaan... In de meelte landen in de meeste ryken, mids befchaafden, is religie niets anders, met betrekking tot de menfchen, dan het geen men , ten aanzien van het vormfel of de gedaante der zaaken fatfoen noemt Zo zal men de zaak vinden in Poolen, Rufland, Pruisfchen. . . Van ons eigen land kan men , dit aangaande, zo beflisfend niet fpreeken, omdat hetzelve, zo al niet een gafthuis, voor 't minft een herberg voor alierlye religiën mag genoemd worden . .. maar (Alexandrine aanziende ) Wat overkomt u! . . . Alexandrine. Doe my zitten Sofia,.. Ik zal bezwyken ... 6 Myn vader 1 myn vader ! (Zy zit neder en wordt door Sofa onderfleund.) Sofia. Tracht u te bezitten myne waarde . . . Cardan Laat u de blydfchap niet te fterk ontroeren, Alexandrine. Ik zal gaan zien, of ik Kleon kan vinden en hem by u zenden. . . Alexandrine, (zeer ontroerd en met eene zwakke flem.) Ik kan niet fpreeken... Spreek voor my Sofia... Ik kan ... ik wil Kleon niet ... neen ... vader!. . Z. (ter»  354 K L E O N. Cardan, (terwyl by been gaat.) Waar toe dienen die grillen ? . . . Gy fchaamt u immers niet,hem uwe liefde te belyden .. . Bedaar Help haar aan 't bedaaren Sofia ... De vreugd overflelpt haar hart ... DERDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Sofia. Keer tot u zelve myne waarde . .. Alexandrine, (haare handen wringende?) ö Kleon!.. Och myne dierbaare vriendin!.. Myne geheele ziel is ontroerd. Sofia. De myne niet minder... Wie zou dit van Kleon vermoed hebben ? . . Alexandrine. Ja, wie zou dit echt kenmerk eener laage en verachtelyke ziele van Kleon vermoed hebben? .. Hoe weinig komt zyn gedrag met zyn antwoord, aan u gegeeven, overeen! . . Welk eene fnoodheid! . . Sofia. Befchouw hem echter met eenige ontferming. Door liefde voor u . . . Alexandrine, (driftig.) Verzaakt hy den plicht van een kriflen , en gaat, uit  TOONEELSPEL. 355 uit het echt caracter van een huichelaar, te werk. . . Ik fchaatn my Sofia ik fchaam my, dat ik zwak genoeg geweest ben, om hem indruk op myn hart te laaten maaken.. . ó Myn ellendig hart!. . Nog fchynt het hem heimelyk te begunftigen. .. Nog voel ik het wenfchen, dat, indien al iemant onder myne bekenden tot zo verregaande eene laagheid mogt hebben kunnen vervallen , Kleon dan toch de man niet mogte geweest zyn ! . Zeker! ik ben niet gelukkig. .. Zy, die myne dierbaarite panden zyn moeten , jaagen myn gemoed verfchrikkingen aan, en maaken my fchaamrood... Een min- naar zonder beginfelen een vader, durve ik het zeggen ? een vader zonder Godsdienft, .» en myne moeder ! . . Zy zeker zal Kleon tot dien verfoeielyken Itap van eer- en deugdverlochening, zo veel als, indien al niet meer dan zyne liefde voor my, verleid hebben. . . Zie hier ö zie hier nu de naare vrucht eener byeenkömft, zo doodelyk voor alle gevoelens van Godsdienft en plicht... ö Dat myne oogen Kleon nimmer gezien hadden! Sofia. Uw vader, giffe ik, zal zich nu zo fterk voor dit huwelyk toonen, als hy te vooren tegen hetzelve geweelt is. . . Alexandrine. En gy meent dan misfehien, dat ik, door eene zondige liefde ven wat zou myne liefde thans anders zyn kunnen?) gedrongen, de hand van een afvalligen zal aanneemen? Neen Sofia,. . Nu zal ik my* Z 2 r,e  356 K L E ON. ne liefde — myne ongeoorloofde liefde beftryden, hoe duur my die ftryd ook moge te ftaan komen, ö Myn dierbaare Godsdienft, hoewel eene zwakke vrouw zynde, zal ik echter uwe rechten verdedigen! Help en onderfteun my door uwen invloed! En gy ö myne plichten, vertegenwoordigt u altyd aan mynen geeft telkens toch, wanneer myn ge- fchokt hart pleiten zou willen voor den ellendiVen Kleon!.. 6 Myne vriendin, beveilig ray, door uwe raadgeevingen, in myn opzet! .. Ik wilgeen kerk- verzaaker geen huichelaar trouwen, al wil al gebiedt het myn vader.. . ó Myn onbedachtzaame vader , 't is myn fchuld niet, dat uwe arme ziel zich vergeet,en my daardoor tot ongehoorzaamheid noodzaakt! . . En Crates mag dit gruwelbefluit niet weeten! . . Deerelyk bewys, dat men van de onbetaamelykheid der belofte overtuigd is! .. Zucht tot geheimhouding in dezen, ö Kleon, verklapt de getrouwheid van uw ontwaakt geweeten en vertoont uzo fchuldig een zoon des vaders, als trouwloos lid uwer kerk . . . maar gy behoort tot geene kerk ellendige!.. Uw voorneemen, om die, waaraan gy u verbonden hebt, te verlaaten, is reeds verlaaten. .. ö Sofia, op wien 0p wien zullen wy, na deze droevige ondervinding, in het vervolg durven betrouwen? Sofia. Op niemant — op niemant myne waarde.. . Maar indien Kleon, eens tot nadenken gebragt, zy* ne ongelukkige voorftellen veroordeelde? Alexan-  TÖONEELSPEL. 35? Alexandrine. Ik zou ... ik zou den hemel , ter zyner verfchooning , ootmoedig aanroepen . . . maar ■ deze hand — deze hand is voor hem niet. . . Die zo ftruikelr die zo zondigt als Kleon, maakt zich voor euwig verdacht. Is het uwe aanmerking niet, dat bedektheid en geveinsdheid geene aangenomen — geen aangewende, maar natuurlyke neigingen zyn van het hart,waar in ze worden gevonden? Sofia. Boetvaerdigheid, myne waarde , berouw!. . Alexandrine. Gezegende uitwerklèlen te faamen van den Godsdienft op het geweeten, zo ze oprecht zyn maar die nooit plaats hebben , zonder eenig vooraf bedoeld of gepleegd kwaad — middelen ter verbetering, maar geenzins de verbetering zelve vertooningen, welkers echtheid of valfchheid door den alzienden alleen knnnen getaft worden. Sofia. Zoudt gy dan iemant, die berouw toont, uit hoofde eener voorige misdaad, veroordeelen ? Alexandrine. Neen neen myne waarde; myn Godsdienft en myne reden zyn hec, die my tot het tegendeel verplichten: maar my , door den tederften band met iemant, die, na zich in zyne plichten verloopen te hebben, onder eene berouwhebbende vertooning Z 3 te  358 KLEON. te rug komt, te verbinden, wie of wat zal my hier toe noodzaaken ? Sofia. Eene voorige liefde. Alexandrine. Liefde, die , te vooren, op edele onderftellingen gebouwd, naderhand op geen anderen grond, dan hoope en twyffeiingen, kan gefield worden! Neen Sofia, my aangaande , ik voel wel, dat ik Kleon, hoe verachcelyk hy myn geweeten en myne reden voorkomt, echter nog verre af ben van te haaten God geeve, dat hy zyne misdaad verfoeie, en ik zal hem nooit haaten — nooit willen haaten! . . maar van nu afaan,wil ik wenfchen en werken,om al, wat in myn hart naar liefde voor hem zweemt, te verzwakken en uitterooijen. . . Dit is -— en dit blyve myn opzet.. . En behoore ik my, op deze wyze, niet te gedraagen ? Sofia. Gy denkt zeer billyk . . . maar, wanneer gy hem weder gezien weder zult hebben gefprokcn? .. Ik vreeze .. . Alexandrine. Vrees niets myne waarde! Ik wil zyn gezicht ontwyken. . . Ik wil hem niet zien . . . Ellendige Kleon ! . . Sofia. Gykunt hem niet myden, zonder uw vader, in den uiterften zin, te vertoornen. . . Volg myn raad, lie-  TOONEELSPEL, $59 lieve Alexandrine .. . fpreek hem .- Myd alle fterke en harde uitdrukkingen .. 't Is de zaak van eene vrouw • 't is uwe zaak niet, den man, wiens hand men niet wil aanneemen, te bejegenen, als of men reeds eene nauwere dan burgerlyke betrekking tot eikanderen hadt. Zeg hem , op eene befchaafde wyze, dat gy van hem afziet — naar zyne aanzoeken niet kunt hooren, en even zo weinig begeert , dat men u reden van uw gedrag vordere, als gy hem rekenfchap van zyne volharding afvraagt. .. Wat uw vader belange, zeg dien de reden van uw afkeer, en houd, in dit geval, de eisfchen van uw geweeten, tegen het gezag van een vader, zo zich dat al eens ftreng wilde doen zien, (taande . . . Alexandrine, ö Myne lieve Sofia zo ik Kleon zien moet en zie, zal ik my met geene mogelykheid kunnen bedwingen, om hem eenigermaate met verwytingen te bejegenen. Of meent gy , dat ik door geen foort van fpyt ontrust worde ? — dat lk byna, om u de waarheid te zeggen, niet even zo veel kwelling over de fnoodheid van Kleon gevoeie , als ik onderftel, te kunnen gevoelen , indien ik zelve zyne misdaad gepleegd hadde? .. ó Myne vriendin! .. (zy weent) Ik heb hem bemind — veelligt tederer dan my zelve. . . Waarom waarom moeft het voorwerp myner liefde zich dier liefde zo onwaerdig gedraagen, na vooraf zo veele blyken ,dat het recht hadt op myne achting, te hebben gegeeven! . . Z 4 S o-  360 KLEON. Sofia. Ik ducht, dat gy, Kleon ziende, hem niet zult kunnen afzeggen. Alexandrine. Zo Ik hem geene grievende reden van myn afzeggen mag geeven. dan zeker zal ik hem niet kunnen afzeggen Yver voor den Godsdienft en myne plichten moeten myne liefde, door kracht van ftren^e uitdrukkingen, in dat onderhoud, bedwingen, of zy zal zich , door de vlyeryen van dien eerloozen •verfterken. . .. Gy moet echter , zo ik hem zien moet, my met hem niet alleen laaten. Laat my ook niet met myri vader alleen.' . . Laat my van nu af toch nooit alleen ! . Ik begin bang voor eenzaam, heid te worden, hoe fterk ik dezelve ook te vooren gezocht hebbe. . . Waar van daan, en wanneer zal die lieve ruft, welke u en my zo veele zalige dagen verwekt heeft, te rug keeren!. ö Sofia, wie weet, wat'er van uwe arme Alexandrine geworde, wanneer de verontwaerdiging voor Kleon, waar in myn gemoed tegenswoordig blaakt, door den tyd, ftilier en werkeloozer zal zyn'? Sofia. Ik zal, zo lang ik my by u bevinde, my bevly.' tigen, om u te trooften, en het leeven, naar myn befte vermogen, aangenaam te maaken. Alexandrine, ö Dat ik u nooit mille.' . . maar een aangenaam leeven .' .. ö Sofia, een aangenaam leeven is voor my, in deze waereld, niet meer . ■.. (om*  TOONEELSPEL. iS6 (omziende en fchielyk,') Bewaar my ! . . daar is . . . Kleon. VIERDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Kleon. Kleon, (eenigermaate uitgelaatenen driftig naar Alexandrine hopende?) Wel nu, myne dierbaare Alexandrine, nu hebben wy hoope, om gelukkig te worden. . . Alexandrine. Gy moet my niet aanraaken myn heer .. . Uw geluk en het myne draagt het zelfde merk niet. . . Kleon. Heb ik u beledigd myne waarde ?.. Uw vader zegt, dat hy in myn voorlid beruft .. . en gy! Alexandrine. Zwyg van Uw voorftel myn heer. Gy doet myn hart nieuwe verfchrikking gevoelen. Laat my alleen. Denk nimmer om Alexandrine, zo gy niet opzettelyk voorgenomen hebt, haar ongelukkig te maaken... Uwe houding — uw gelaat uwe woorden verveelen my... Ga uit myne oogen. . . Gy kunt, zo gy wilt, my verftaan hebben. . . Sofia , ik moet my niet langer in de tegenwoordigheid van Kleon ophouden. .. Z 5 Kle-  3<52 KLEON. Kleon, (verwonderd en driftig.) Wat is hier toch voorgevallen ? Wat brengt die ongunftige verandering te wege ? Heb ik iets, dat u beledigen kan, uitgevoerd? Heeft uw vader , .. Alexandrine. Myn vader!. . Ik heb hem al te wel begreepen, om niet overtuigd te zyn, dat ik van u behoore aftezien. .. Sofia! (beweeging maakende, om heen te gaan ) laaten wy . .. Kleon. Ik zal u volgen, zo gy heen gaat... Alexandrine. Dan zal ik blyven. . . Hebt gy my niet begreepen Kleon? .. Wat wilt gy meer ? K l e 'o n. Geef my ten minden eenige reden van uw gebelgdheid! .. Kon ik deze ontmoeting verwachten ? . . Sedert ik uwe moeder voorftelde, dat ik afftand zou doen .. . Alexandrine. Nog eens mynheer, zo gy niet wilt dat ik in uwe tegenswoordigheid bezwyke, zwygdan van uwdeer- lyk voorftel van uw verfoeielyken afftand. .. Dacht gy, dat ik even zo onrechtvaerdig als gy ?.. Kleon. Maar ik bidde u ! .. Heb ik dan daardoor iets gedaan,dat my niet vry ftondt?— dat niet volkomen van my afhing ? . . Alexan-  TOONEELSPEL. 363 Alexandrine. En gy durft dit vraagen ? . . Zoudt gy zulks aan üw vader durven ontdekken! .. Kleon. Zonder eenige befchroomdheid. . . Ik ken het hart van myn vader. . . Dat ik hem myn gedrag in dezen nog niet ontdekt heb, is alleen gefchied, om dat ik my niet durfde vleien, dat het ftrekken zou kunnen ter verandering van uw vaders voorneemen. Alexandrine. Verftaan wy eikanderen wel Kleon ? Ik vraag, of gy nopens uw voorftel uw afftand tegen uw vader zoudt durven fpreeken? Kleon. Wel zonder twyffel; en waaromniet? Of meent gy, dat myn vader my, in zaaken van dien aart, zou willen noodzaaken, om anders, dan ik goedvond, te befluiten? Alexandrine. Dat zo zynde, ben ik even zo zeer in uw vader, als in u bedroogen. . . Hebt gy dan niet uitdrukkelyk bedongen, dat men uw voorltel voor uw vader zou verborgen houden ? Kleon. Ik zal niet veinzen... Ik bad — ik fmeekteuwe moeder, toen ik van u afgegaan was, dat zy toch alles, ten behoeven onzer liefde, doen zou, wat zy zou kunnen, om het hart van uw vader te beweegen. . . Zy zag'er, meende ze wel zeker, geen kans toe.  3Ó4 KLEON. toe. Wy weenden te faamen. Ten Iaatfïen bedoor ik , een voordel te doen, daar gy met zo veel affchrik van fchynt te hooren fpreeken, en waarvan ik volftrekt geen het minfte berouw heb, en ook nooit zal hebben, als ik u, voor dien prys, moge bezitten. Geene andere bedingen maakte ik, by dat voorfiel, dan om hetzelve, voor een ieder, buiten uw vader, en voor u mede te verzwygen, om dat ik meen, dat men geen kwaad doet , wanneer men eene zaak, die den fchyn of de daad van belangeloosheid behelst, verheelt; met dit al befloot ik toch, by de eerfte bekwaame gelegenheid, en als myn voorfiel werdt aangenomen, myn vader te zeggen, wat ik gedaan had. . . Ondercusfchen ontmoet my uw vader, en zegt my, in weinige woorden, dat hy mynvoorftel aanneemt. Zeer verwonderde ik my, dat hy het zelve goedkeurde, om 'dat uwe moeder het reeds, als niet aanneemelyk , hadt verworpen... „ Zoek Alexandrine, riep hy met een foort van „ blydfchap , en vertroost haar ".. . En kon ik nu vermoeden, dat gy ? . . Alexandrine. Om dat gy myn hart naar het uwe hebt gemeeten Kleon, daarom dacht gy, dat ik even zo onrechtvaerdig als gy, zyn zou. . . Gy hebt my niet gekend, en ik had myeen geheel ander denkbeeld van uw caracter gevormd. . . Zonder u te errinneren, dat uw gedrag, in dezen, weinig overeenkomt met uwe voorafgaande betuigingen — zonder u omdandig te toonen, hoe zeer gy uw voornaamften plicht  TOONEELSPEL. 365- gefchonden — my het tot eene fchande gemaakt hebt, u met een oog van onderfcheiding te befehouvven, en zonder dat ik eene valfche verdeedi* ging, ten behoeven van uw bevlekt geweeten, wil aanhooren, zeg ik, dat ik uw voorfiel, uit grond myner ziel, verfoeie —— dat ik uw vader , indien by hetzelve goedkeure, 't geen ik nog niet geloove, even zo zeer zal verachten,als ik u veracht, en dat ik , al billykte de geheele waereld uwe liefde voor my, en myne voorige laage zwakheid voor u, nimmer de uwe zal worden. . . Kleon. Gy ontroert en verbaaft my dermaate , dat ik twyffel, of wy niet een van beide van onze zinnen beroofd zyn, . . Is het mooglyk! . . Sofia. Hoor eens naar my myn heer, en laat Alexandrine aan de beweegingen haarer ziel over. Gy kunt niet ontkennen, dat uw voorftel en uwe voorige be» tuigingen hemelsbreedte van eikanderen verfchillen . . . maar ook dit aangaande , zal myne waarde Alexandrine u geene rekenfchap afvorderen. Gy hebt uwe wyze van denken — zy de haare. Al wat zy van u begeert is, dat gy toch niet wilt aan» dringen op een huwelyk tuffchen u en haar. Daar zyn meer fchoone jongvrouwen in de waereld. . . Ga elders mynheer. Deze zoekt u te myden, om dat het zou kunnen gebeuren, dat die liefde, welke zy u heeft toedraagen , haar, zo zy u geftadig .zag, onbeftaanbaar zou kunnen maaken met haar zei-  £66 K L E O N. zelve en haare plichten. Verfchoon my, als ik u zegge, dat zy verheven en zuivere begrippen van haare plichten beeft dat zy voor geene misdaad meer affchrik , dan 't geen huichelaary of geveinsdheid kan genoemd worden, gevoelt, en dat zy ... Kleon, (zeer driftig.') Maar .. . laaten wy ter goeder trouwe en voor de vuist fpreeken; waar in huichel — waar in veins ik, want dit fchynt uit uwe woorden, ten mynen aanzien, te moeten afgeleid worden?.. Ik verzeker u, zo ernftig men iets kan verzekeren, dat ik myn voorftel van harten meen, en , zo getrouw zal nakomen , als men zal verwachten of kunnen vorderen. Sofia. Men twyffelt hier niet aan uw ernft, om uw voorftel te volbrengen;maar men acht dat voorftel, (om u de waarheid te zeggen) als de daad van een geveinsden , en als onbeftaanbaar met de plichten van een eerlyk man. . . Kleon. Dit gaat te verre. . . Dit is hoonen. . . Waarom word ik door verwytingen . . . Alexandrine. Neen Kleon . . . fpreek van geene verwytingen. Ik verwyt u niets. Leef naar uwe beginfelen, en neem ons eenige fterke uitdrukkingen niet kwalyk. De ernftige gevoelens van Godsdienft en deugd, waardoor onze zielen vervuld zyn , doen ons woorden gebruiken, die, fchoon der zaake voegende, ech-  TOONEELSPEL. 367 echter niet volftrekt befchaafd zyn.. . Ik dank u mynheer voor de onderfcheiding, welke gy, door my ten echt te vraagen, ten mynen aanzien , gemaakt hebt; en betuig u, dat ik, met wezenlyk gevoel en ftnart myner ziele, u zegge, 't geen ik my verplicht achte u te zeggen, te weeten, dat ik de uwe nimmer kan worden. . . Sofia ! . . (zy werpt zich in den arm van Sofia.") Kleon, (zich van haar afwendende, om zyne traanen te verbergen?) Kan ik ♦ . moet ik dit aanhooren!.. VYFDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Kleon,Crates, Crates. Ik ben uwe ouders, die my van deze gelukkige omkeering van zaaken bericht hebben, vooruitgeloopen, myne lieve kinders, om u de blydfchap myner ziel te openbaaren. .. Zy volgen my .. . maar hoe! . . (Kleon /laat in eene neêr/lachtige houding, terwyl Alexandrine met haar hoofd leunt op den fchouder van Sofia.) Is hier het tooneel van vergenoeging, dat ik my verbeeldde te zien? Wat is u overgekomen waarde jongvrouwe ? Alexan-  3Ó8 K L E ON. Alexandrine. Laat Kleon fpreeken myn heer... Indien zyn gedrag u dermaate voldoe, als het myn vader fchynt te behaagen, dan vergun my te denken, dat ik tot een geheel ander foort van kriftenen behoor, dan gy allen! Crates. Wat moet ik uit dit antwoord befluiten Kleon ? Kleon, (zeer ernftig.) Ik zou u hetzelve vraagen vader, zo ik niet dacht, dat gy, even zo min als ik, in Haat waart, om antwoord te geeven. Al wat ik weete te zeggen, beftaat hier in, dat, nu de vader genegen is, my tot fchoonzoon aanteneemen, de dochter my haare genegenheid ontzegt .. Crates. En gy weet dan niet, dat gy die genegenheid verbeurd -— die behandeling verdiend hebt? . . Zeker gy moet iets, dat,billykerwyze, eenige verkoeling kan te wege brengen, onderdaan hebben, of jongvrouwe Alexandrine ... Alexandrine, (driftig) Gy zyt van het geen hier is voorgevallen onkundig myn heer... Daar is een voordel, voor 't welk uw hart, zo het is, gelyk ik het onderdelle te zyn, even als het myn, zal fidderen , door uw zoon gedaan , en door myn vader aangenomen. . . Kleon. En dit voorftel myn vader, al hoe veel ik 'er dan  TOONEELSPEL. 369 dan ook door moge verliezen, raakt my in het byzonder, en, gelyk ik zou durven zeggen, alleen; althans zal ik wel zorge draagen, dat het zelve geen den minfien fchadelyken invloed op het geluk van Alexandrine kan hebben Ik kan my volftrekt geene bevatting maaken, waarom eene jongvrouw, in alle opzichten anders zo plichtmaatig en zo belangeloos, een zo verbaazenden afkeer voor eene daad, die, als ik zeggen mag zo als ik meen, dat men over het ftuk 1 ehoore te denken,een duidelyk bewysvan myne liefde en belangeloosheid is, kan hebben. Alexandrine. En ik fta even zo verbaasd als gy myn heer, hoe iemant, die voorgeeft, een man van beginfelen te zyn, zich, ter liefde van eene vrouw, in zo verre kan verlochenen, dat hy, zyne voorafgaande betuigingen in den wind flaande, tot een voorftel, waar in, of gy 't weeten wilt of niet, vader en vrouw beide zyn betrokken en geene eer of deugd te zien is, kan befluiten. Crates. Ik bidde u, geef my eenige opening van zaaken! . . De beer Cardan heeft my van geen voorftel ter waereld gefproken. Ik ontmoette hem by zyne echtgenoote in een blyden en zelfs vrolyken luim. Hy hadt het huwelyk toegeftaan, en hy ftondt het van ganfcher harte toe: dit was alies wat hy zeide. Gy kunt denken, dat myn verlangen, om u beide te fpreeken, zo fterk werdt als myn verdriet, eenige oogenblikken te vooren, over den ongunftigen ftaat uwer onderlinge genegenheid geweeft was. - . Aa En  37° KLEON. En nu .. . Spreek toch kinderen... Wat hebt gy tegen eikanderen ? . . Waar in beftaat uw voorftel Kleon? Alexandrine. Zo hy zich al niet fchaame myn heer, u hetzelve te openbaaren , ik echter fchaame my, het aan te hooren. Te veel fchrik ontfing myn gevoelig gemoed, op het hooren van het bericht, dat myn vader my dienaangaande gaf, dan dat ik hetzelve andermaal zou wenfchen te hooren. Kleon, {zeer ernflig.) Wat uw vader ook moge gezeid hebben, hy kan u, naar waarheid, niets gezeid hebben, dat ik my, als een mensch van eere, zou behooren te fchaamen, gedaan te hebben. . . Zou men uit de houding en uitdrukkingen van Alexandrine niet denken, dat ik eenig fchelmftuk verricht hadde? . . Zy wil, over het geen ik gedaan heb, niet hooren fpreeken, en om wien echter , dan om haar, heb ik myn eigen belang veronachtzaamd ? .. Hadde ik kunnen denken , vader, dat men myn voorftel zou aanneemen hadde ik my niet verbeeld, dat het den zweem van pogchery hebben zou, dat voorftel aan een ieder te openbaaren, en hadde ik u, onmiddelyk na het gefprek met Alexandrines moeder, ontmoet, veelligt had ik u, zonder achterhouding, beleeden, wat ik, ter verkryging van eene jongvrouwe, my waarder dan het leeven , heb voorgefteld. . . Ik zal het u zeggen. . . (Alexandrine willende heen gaan.) Ik  TOONEELSPEL. 37i Ik bidde u, zo ik alle uwe achting niet heb verlooren, doe my, door uw ontydig heen gaan, geene nieuwe kwelling gevoelen . .. maar . . . daar zyn uwe ouders.. . Crates. Ik weet niet, wat ik van dit alles moet denken. ZESDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Crates, Kleon, Cardan, Elizabeth. Kleon, (Cardan te gemoet hopende.) Nooit kunt gy ergens tydiger komen, dan gy thans hier komt myn heer ... Uwe dochter... Elizabeth. Is zy nu niet over de toeftemming van haar vader verheugd ? Cardan. Heeft zy nog iets te verzoeken ? Kleon. Zy verfoeit myn voorftel myn heer, en ontzegt my haare liefde, waarop ik ... Elizabeth, (met verwondering en driftig.) Alexandrine! . . Gy! . ; Alexandrine. Ja moeder... Indien myne ouders het voorftel van Kleon kunnen goedkeuren, zo blyve die goedkeuring voor beider rekening; maar ik voor my Aa a ver-  372 KLEON. verfoei hetzelve, uit grond myner ziele, en, federt Kleon dat voorftel heeft kunnen doen,gevoelt myn hart zo groot eene verachting voor zyn caracler, dat het my, behoudende de rust van myn geweeten, niet langer geoorloofd is , hem te beminnen, fchoon ik 'er echter nog verre af ben, hem te haaten. . . Zo ziet gy Kleon, dat ik u deugdzaamer wenfche .... Kleon. Ik kan dit niet langer verdraagen. . .. Wy moe. ten andere rechters, dan ons eigen oordeel, in onze zaak hebben. Zyt gy myn rechter vader. .. Elizabeth. Ik dacht u verftandiger Alexandrine. Uwe keurigheid komt geheel ontydig. Nu alles gevonden en getroffen is, zo men 't wenscht, bedisfelt uwe dwaaze kieschheid ons voorneemen , en wapent u tegen uw eigen verlangen. . . Gy moet weinig van myne liefde en zorg,in 't vervolg,verwachten, indien gy . . . Crates. Waarde mevrouw, dreig het teder gemoed eener jongvrouwe, die veelligt, de natuur der zaake onkundig, ongelukkig over dezelve oordeelt, en dus, uit verbeelding van haar plicht getrouw te zyn, ongehoorzaam is, niet zo wreed . .. Spreek Kleon. Kleon. Gaerne myn vader. Toen ik alles, wat ik kon denken, om Alexandrine te bezitten, te werk gefield, en zelfs had aangebooden, om , indien wy kinderen uit ons huwelyk zagen, dezelven in de kerk  TOONEELSPEL. 373 kerk van den heer Cardan te laaten opvoeden, tot dat ze den ouderdom bereikt hadden, om over den godsdienft, en hoe men omtrent denzelven verfchilt, te oordeelen, ftelde ik daarenboven nog voor, om van alles, wat jongvrouwe Alexandrine, ten aanzien van tydelyke goederen mogt bezitten of van haare ouderen, ten eenigen tyde, mogt komen te bezitten, met de daad af te ftaan voor haar, voor my en de mynen... Zie daar myn voorftel, en nu bid ik u te zeggen, of het zelve zo verfoeielyk . . . Alexandrine, (driftig ) Neen, neen myn heer, ik wift en ik fpralt van dit voorftel niet. . Wel verre van het zelve te verfoeien, zou ik my daar door des te fterker over uwe liefde voor my en uwe voortreffelyke wyze van denken hebben moeten verwonderen ; maar een geheel ander voorftel, een voorftel, dat gy zeker wel zorg zult draagen, voor uw vader te verdonkeren, bedoel ik.. . Hoe is het mogelyk, dat, onder den fchyn van zo veel edelmoedigheid , zo groote geveinsdheid en bedorvenheid van hart kan worden verborgen. Elizab eth. Laat toch het voorftel het voorftel. .. Wat toch hebt gy u daar mede te bemoeien Alexandrine? . . Men ftaat uw echt toe.... Dit moet u genoeg zyn... Crates. Vergeef my mevrouw, dat ik u tegenfpreek, uit een beginfel van reden en plicht!.. Is het voorftel , zo als myn zoon zulks voordraagt, aangenomen heer Cardan ? A 3 Car-  374 KLEON. Cardan. Ik weet niets van dit voorftel en ben ook niet laag van ziel genoeg, om naar het zelve te hooren. Elizabeth. Om dat ik dit ook wel wift myn heer , heb ik u van het zelve niet willen fpreeken, fchoon Kleon my zulk een voorftel indedaad gedaan heeft. Kleon, (tegen Cardan.) Heb ik u dan kwalyk verftaan myn heer, toen gy zeide, myn voorftel te hebben aangenomen? Cardan. Wel zeker... Ik bedoelde een geheel ander voorftel . . . maar. . . Kleon. Ik weet even zo weinig van eenig ander voorftel als van myn fterfuu'r. Cardan. Gy zegt dit wat te ernftig heer Kleon... Ik wil u wel, als een man Van eer, verfchoonen, maar ook niet verder. Kleon. Nog eens, en zo dikwyls als het u zal wel gevallen, betuig ik, van geen ander voorftel te weeten. Cardan. Wy zullen eikanderen onbefchaafdheden zeggen, zo wy over dit onderwerp langer fpreeken ... Laaten wy daarom niet verder ... Kleon. Neen myn heer. Daar ligt my ten hoogften aan gelegen, dat ik, in alle omftandigheden en plaatfen, be-  TOONEELSPEL. 375 bekend fta voor den geen, die ik ben... Voor een perfoon van eer en beginfelen. . . Alexandrine. Och Sofia , dac hy hier in de waarheid mogt fpreeken! Kleon. Die fpreek ik, en die moet my rechtvaerdigen, zo men my van iet oneerelyks befchuldigt. Elizabeth. Daar van immers befchuldigt u niemant. Kleon. Niemant! uwe dochter mevrouw. ... Uw echtgenoot daarenboven ... Cardan. Zo gy zwygen wilt Kleon, ik zal dan ook zwygen. Kleon. Ik heb niet te zwygen myn heer. Niets kan my hier toe verplichten. Ik ben 'er groots op, dat ik, des nood zynde, elk redelyk fchepzel, zonder eenige verlegenheid, den grond van myn hart durf laaten bezien. Ik heb nimmer, ten mynen eigen aanzien , geheimen, welkers natuur verborgenheid vorderde , gehad en wil die ook niet hebben. Zo ik geheimen in dit hart heb, zo zyn ze niet myne, maar die myner bekenden of vrienden.. . Het zy men het my wel [of kwalyk afneeme myn heer, ik daag ieder en dus u uit, om my te toonen, dat ik eenig ander voorftel gedaan heb , dan 't geen ik ftraks openlyk zeide. Aa 4 Eli-  37^ KLEON. Elizabeth, (tegen Alexandrine,ter* wyl Cardan met drift een papier uit de zak trekt) Uwe grilligheid, dwaas kind, brengt hier die onrust te wege. Cardan. Nu gy dien toon zo hoog neemt, zal ik u in denzelven beantwoorden... Luiiler eens naar deze voorHelling. (Hy keft) „ Ik Kleon, beloove ten plechtigflen, dat ik, „ met jongvrouwe Alexandrine getrouwd zynde" „ myne kerk verlaaten, en tot die myner echtge„ roote zal overgaan; mids dat men my, in deze „ belofte, niet aan den eerffkomenden tyd bepaa„ le, maar zo lang wachte , tot dat myn vader „ genegen zal zyn, my tot die verandering vryheid „ te geeven , of, door den dood zal belet worden, „ my,in het nakomen myner belofte, te hinderen"! Kleon. Crates, (zyne handen ten hemel heffende.) Wat hoore ik!.. Kleon... Cardan. t Is uwe eige fchuld, op deze wyze overtuigd te worden. .. ö Kleon. Wat noemt gy overtuigen myn heer? . . Valfch betichten? . . My te befchuldigen van iets, dat ik nimmer gedaan, of gedacht heb te doen, noemt gy dat overtuigen ? Car-  TOONEELSPEL. 377 Cardan, (hem het papier voorhoudende.) Kunt gy dan uwe hand ontkennen,? . . Zie ... hebt gy dit niet gefchreeven ? Kleon, (het papier met zichtbaareverontwaerdiging inziende.) Wel neen ik. . . Het is even zo weinig myn fchrift als de inhoud het werk van myn hart of reden is. (tegen Alexandrine.) Nu begryp ik de reden uwer verfmaading. My laag genoeg onderftellende, om zo fnood een voorftel te doen, gaf u het grootfte recht, om my te verachten en te verfoeien; maar my zo laag te on* derltellen, dit Alexandrine had ik van u niet verwacht. Alexandrine. Myn vader en dit gefchrift Kleon . .. ó Dat gy my van een ongegrond en ftrafwaerdig vermoeden mogt kunnen befchuldigen! K l e 0 n. Dat kan ik en dat doe ik. .. (tegen Cardan.) Geef den opfteller van dit vuig gefchrift, zyn ellendig ontwerp te rugge. Ik fchaam my, dat een man als gy myn heer een vriend van myn vader — iemant, die my vooreen man van eer hieldt, heeft kunnen denken, dat ik bekwaam ware tot zo vuig eene wandaad. . . En het verwondert my, dat een regent des lands, die gy zyt, een man zonder beAa 5 gin-  3?8 KLEON. ginfelen of begrippen van eer, tot fchoonzoon heeft willen aanneemen... Cardan. Hebt gy dit papier my niet door een myner bedienden, terwyl ik op het land wandelde, doen ter hand Hellen, met verzoek, om den inhoud voor uw vader te verbergen? Kleon. Ik fchaam my, zulke vraagen te moeten beantwoorden; ik heb niemant uwer bedienden gefproken -— niemant derzelven noodig gehad. Cardan. Van wien kan my dan dit papier zyn gezonden ? Kleon. Dat weet ik u niet te zeggen. Elizabeth, (tegen Cardan.) Dan zal ik het zeggen, myn heer, om dat my zulks ook alleen bekend is. Daar alles te vergeeffch was. Doordien gy naar geene verzoeken of gebeden hebt willen hooren, en volftrekt een man van onze kerk tot fchoonzoon begeerde. Nademaal' Kleon en Alexandrine eikanderen beminden, en ik zo fterk ten behoeve van Kleon was ingenomen, als ik ooit voor iemant kan worden ingenomen, nam ik tot lift myn toevlucht en ontwierp dit gefchrift. Ik zond u het zelve door een van uw volk, uit naam van Kleon. Gy, wift ik, kende even zo min als ik de hand van fchryven van Kleon. Ik veranderde de myne zo goed en zo kwaad als ik kon. U te misleiden was myn oogmerk, en ik nam voor u het gezonden gefchrift voor het eindigen vair dezen dag af-  TQONEELSPEL. 379 afhandig te maaken. Daar my de misleiding gelukte , twyffelde ik niet, om het middel zelf welhaast weder in myne magt te hebben. Ik vleide my, uw hart ten gevallen van Kleon en Alexandrine overtehaalen gemakkelyk over te haaien, wanneer zy met eikanderen wettiglyk zouden zyn vereenigd. . . Nu weet gy de zaak. . . Kleon is eerelyk, en ik, zo hier iemant moet beftraft worden, ben te beftraffen. Alexandrine, (tegen Sofia.) Al hadt men my degeheele waereld gefchonken, men hadt my geene grootere en aangenaamer gifc gedaan, dan die my door eene belydenis, zo luisterryk voor Kleon, gedaan is.. . 1 Crates, (tegen Elizabeth ) Volftandige begunftiger van Kleon, hoewel ik my zeer verheuge, een jongeling, dien ik noemen durf, in myn zoon te behouden, myn hart echter gevoelt, met aandoeningen van droefheid,{dat uwe gunfte ten zynen opzichte u iets heeft doen verrichten, dat zeer moeijelyk zyn zal met de voorzichtige bedachtzaamheid van een kritten te vereffenen. Kleon, (Elizabeth te voet vallende,') Hoe het hier ook mede zyn moge , dierbaare waarde befchermfter myner liefde ,ik zal nooit ver- geeten nooit zal myne ontroerde ziel den (lap, dien gy, ten mynen behoeve, gewaagd heb, vergeeten. Mag ik u geene moeder noemen, niemant zal my echter de tedere gevoelens, die ik u als zoon en vriend zou toedraagen , en toedraage, ontneemen. Ik beveel my in uwe aanhoudende achting en liefde. (op.  S8o KLEON. (opftaande en Alexandrine de handgeevende.) Gy wik my, na dit alles, uwe hand, voor eenige oogenblikken, niet weigeren ? Alexandrine. Zo gy my myn zondig vermoeden kunt vergeeven Kleon. Kleon. Daar ik u liever heb dan my zeiven, wat zou ik u niet kunnen vergeeven ? . . Uwe hand myn engel. Alexandrine. Daar is ze Kleon .. Myn hart is het uwe. Kleon, (tegen Cardan.) Gy hoort myn heer, wat uwe dochter getuigt! .. Ontvang haar weder van my. Een man, van eer geeft u een pand , dat gy hem, toen hy onder het vermoeden van een eer- en geweetenloozen by u te boek behoorde te kaan, echter niet hebt willen ontzeggen. (De hand van Alexandrine loslaatende.) Geef uwe dochter aan een ander... Nooit zal ik ophouden , haar te beminnen, maar nooit zal ze de myne worden nooit wettiglyk de myne kunnen worden op uwe voorwaarde. Elizabet h, (driftig.) Geef my myn gefchrift te rugge Cardan. Cardan. Daar is het mevrouw. Elizabeth, (zy verfcheurt het.) Dat het nimmer door eenige oogen meer worde geleezen.. . Van achteren bemerk ik, hoe hoonende het zelve voor een hart, zo braaf als dat van Kle-  TOONEELSPEL. 38r Kleon, moet zyn. Ik fchaam my eener verrichting, waarvan ik, in de volbrenging, de onbetaamelykheid niet gezien heb. . . En nu myn heer. .. Gy weigert volftandig,niet, (want nu moet 'erhet hooge woord uit) uit godsdienftige beginfelen, maar uit begrippen naare begrippen van ftaatzucht en ingebeeld geluk, dezen echt! . . Gy moogt... Cardan. Neen mevrouw, ik wederfta niet langer de Hem der reden. . . Gy hebt de waarheid gefproken... Een zondige hoogmoed heeft my het geen eerloos is, doen eisfchen doen goedkeuren en leeren veinzen. Kleon heeft my myne misdaad doen zien. Ik moeft door een jongeling overtuigd worden .. Kunt gy een man als ik eenige achting toedraagen Kleon? . . Crates. Eene ongelukkige bevatting van tydelyk geluk en een beftaan, daar uit voortvloeiende, heeft de achting, welke myn zoon, zo wel als ik, u, om uwe anderen hoedanigheden wille, verplicht was toe te draagen , .wel kunnen belemmeren maar niet wegneemen. Ik ben verzekerd, dat hy u, na eene zo gulle als mannelyke belydenis van uwe zyde te heb" ben aangehoord, zo hoog zal achten als iemant. Cardan. En gy Crates? Crates, (hem de hand geevende!) Gy zyt myn vriend. . . Naarmaate de godsdienft over uw hart gebiedt, zal onze vriendfchap den band  38a KLEON. den band eener broederlyke betrekking toetrekken. Cardan, (Alexandrine by de hand neemende.) Ontfang dan Kleon de eenige dochter van de hand eenes vaders, die zich, boe langer hoe meer, uwe kinderlyke genegenheid zal poogen waerdig te maaken. Kleon. Die zal nooit ophouden, zo lang ik niet ophoude te leeven. . . ó Myne Alexandrine! .. Alexandrine. ö Myn Kleon! . . Elizabeth, (Cardan baare hand geevende.*) Myn lief! ... Nu zyt gy my dierbaarer, dan gy my ooit geweeft zyt. .. Zegen onze kinderen Heer Crates! Crates. Dat zich de hemelfche Voorzienigheid over ons allen, voor altyd, in gunlte betoone en haare dierbaare zegeningen over dezen gewenfchten echt uitftorte! Elizabeth. En gy Sofia, die u zo deugdzaam ten behoeve myner dochter hebt willen onderfcheiden , zoudt gy wel kunnen weigeren,myn gemaal en my, door uwe dagelykfche oplettendheden en gefprekken tot betere begrippen van Godsdienft op te leiden en in denzelven te bevestigen ? S o-  TOONEELSPEL. 383 Sofia. Gy mevrouw en de heer Cardan zyt myne weldoeners. In verplichting kan niemant by u beide dieper in fchuld ftaan, dan ik. Beveel my . .. 6 Dat ik iets hadde, om u myne dankbaarheid te betoonen! Einde van het derde en laatfte Bedryf.  VERBETERINGEN. Bladz. Reg. ftaat Lees. 73 6 ovetdenkingen overdenkingen 90 11 nog noch. — 15 van van " van — 21 der der der iai 8 daad dood 133 24 weezen . wezen, 144. 14 akeliegen akeligen I(5r — Vierde Tooneel Vyfde Tooneel 166 — Vyfde — Zesde - 1 Zesde ■ 1 Zevende 367 I Zevende — J Achtfte ——. 204 8 jongyrouw jongvrouw 248 28 Cardon Cardan 249 20 Caran Cardan 252 17 Cadan Cardan 254 S7 Cordan Cardan 263 8 Cadan Cardan 268 1 Caran Cardan 282 20 darmaate dermaate 283 9 uw u 287 13 n°S noS nog 291 12 achtte achtfte 296 2 maar meer 302 20 den denzelven denzelven 344 ij verwytingen verwytingen.