P O Ë Z Y V A N WILLEM HAVERKORN, TE AMSTELDAM, MDCCLXXXIV.   DANKOFFER AAN MEJUFFROUW LUCRETIA WILHELMINAvanWINTER , GEBOREN \ van MERKEN; BY DE U1TCAAVE VAN HAAR Eü: TOONEEL POËZY. Van merken, eer des ftams waar uit gy zyt gefprooten, Die ftam voor lang gewyd aan de ecdle Poëzy, Hoe blinkt, ó Puikjuweel van Ncêrlands Lettergrootcn, Uw roem, by 't klinken van uw zuivre Melody! Was 't eerst uw grootsch vermaak uw medeftervelingea Te troosten in den ramp der bittre tegenhêen Die we op uw goude Lier zo heerelyk ontvingen Tot heul der fmarten ia hun' droeve zwarighêen? A Wat  ( 2 ) Wat fchat vind men daarin, wat al uitmuntendheden Van troost voor braaven in'hun rampfpoed, druk en rouw, Hoe yvrig ftryd gy daar voor Godsdienst, deugd en zeden, En maakt den Christen in zyn tegenfpoed getrouw. Elk leest met groote fmaak die Brieven, zo verheven, Zo keuriglyk doorwrocht, zo kunstig voortgebragt! . Wat eedle lesfen heeft uw' geest ons voorgefchreven, Daar eene braavè ziel op 't giorierykst naar tracht. Wie zou toch niet met u naar 't nedrig Bethlem reizen, Door uwe Godvrucht en eerbiedigheid geleid. Wat brengt gy Mirrhe en Goud , veel fchooner dan de Wyzen, Aan den Verlosfer toe, dien Vorst der zaligheid. Hoe kunstig kan uw vlyt een krans van Minne ftrenglen Van Bruilofts vaerzen, Jaars en ander keurlyk dicht, Hoe weet gy 'die vol vuur en geest door een temcnglen, Hoe veelen hebt gy aan uw vriendfehap duur verpligt. Wat kan men niet met recht van uwen David melden, Zo geestryk, kunstig, fraai en fchrander uitgedacht. Hoe ilerlyk fchildert gy die achtbanrste aller Helden, Het fchoonst Tafreel 't geen ooit is in. het licht gebrsgt. En  ( 3 ) En nu,nu fcbenkt ge ons meer dan we immer durfdenhoopen, Daar gy uw Treurftof zo gulhartig mededeeld; Het nieuw gebouwd ïooneel gaat met meer glorie oopen, Nu daar uw kunst de Ryk naar 't leven ons verbeeld. Hy en de Camifards, Marië en zeegryk Leiden, Getuigen wat uw geest op nieuw weêr heeft gewrocht, Zy zullen de eer uw's naams,doorluchte Vrouw! verbreiden. Ach! wierd voor ons Tooneel meer zulke kunst gezocht. Hoe weinig kan men daar van eigenvinding melden, Zelvs in den bondel van den fchrandren Feitama; Dus ftreeft gy verr' voor uit by de andre letterhelden, Het uwe is eigen geest, zy volgen andren na. Laat Vrankryk zyn Voltaire en England Pope roemen, Die achtbre mannen van een gadeloos venland; Wy mogen in ons Land van Baarles nanicht noemen, Van merken! ja! gy zyt de roem van 't Vaderland. Dus zal de glorie van de wydberoemden Branden, Nog biyven bloeien tot in 't laatste nageflacht, Door u, het Pronkfieraad der vrye Nederlanden, Die om uw kunst en deugd by ieder word geacht. A 2 Maar  ( 4 ) Maar, hoe! wat wil myn Geest, die dryft op zwakke pennen, Uw lof vermelden die op Arends vleuglen zweeft? Wat tracht ik toch vergeefs een Heirbaan op te rennen, Waar gy uit ons gezicht met heldenkrachten ftreeft? Alleen de dankbaarheid bevorderde myn poogen, Zy was 't die my hier toe bewoog met fterke kracht, Zy onderfteunde my, en mag ik daarop boogen, Dan wacht ik dat uw gunst dit offer niet veracht. Leef, leef nog lang, ó eer van Amstels dichtrenfchaaren! Leef, met uw Echtgenoot, de Thompfon aan het Y, De Algoedheid wil u voor alle ongeval bewaaren, Dat Zy fïeeds zege op zege u in uw Echt berei. Doet Zy uw avondstond des levens fpade naaken, Vergast ons dan nog lang op uw beminlyk dicht, Onthoud dien fchat ons niet, waar na wy vuurig haaken; Verricht nog meer voor ons al hebt gy veel verricht. WILLEM HAVERKORN; 1775- DE JONCÜ.  • P D Ë WISSELVALLIGHEID VAN HET LEVEN. ZANG. w elk een' ramp is in dit leven Aan den fterveling gegeeven, Hoe beklaaglyk is zyn lot! Vind men op dees nietige aarde Immer vooifpoed, deugd of waarde Daar men eer en trouw befpot! Vleiers fcbynen waare vrinden: Schoonze uit haatlyk zelfbelang Zich aan onze keur verbinden Zoeken ze onzen ondergang. Trouw en eer 't is al gefchonden. Niemand word oprecht bevonden!  TEGEN ZANG, IVochtans houd de Wysheid wacht. Zy zal ons gelukkig maaken En fteeds voor ons welzyn waaken, Haar vermogen fchenkt ons kracht. Wie zou niet haar fchoonheid minnen ? Zy kan alles overwinnen! Door Haar is ons 't leven zoet, Ieder kent haar fchoone trekken. Zy zal aan het zwak gemoed Steeds een trouwe hulp verftrekken, Zy is 't die 't verblind gezicht Van den fterveling verlicht. TWEEDE ZANG, Hoe is niet den mensch ontluisterd! In verftand en wij verduisterd, Hoe bedorven is zyn hart. Kan men dus in onze dagen Nog van trouw en deugd gewaagen , JSucht elk niet van bittre fmart? Al-  Alles is op 't fnoodst bedorven. 't Gantfche menschdom neigt ten val. Liefde en eer is lang geftorven, Wie is 't die 't herftellen zal? Godsvrucht is, naar 's Hemels boogen, Verr' aan ons gezicht onttoogen! TWEEDE TEGEN ZANG, Wyst dan Gods getuigenis, Aan den mensch tot troost gegeeven, Hem niet naar een beter leven Daar zyn ziel onfterfiyk is? Zo wy onzen pligt betragtcn Staat ons 't hoogfte heil te wachten. Kan men dus het leven niet Als een groot gefchenk befchouwen? Moet men dan niet in 't verdriet Steeds op 's Hoogden hulp betrouwen, Die voor een verganklyk goed Ons het Hemels erven doet? B 3 SLOT-  SLOTZANG, Wie zou niet de goedheid pryzen Van een' God die alles fchenkt; Die ons in zyn gunst gedenkt, Laaten wy Hem eer bewyzen. Laaten wy, van hart verblyd, Hem beminnen te aller tyd. Algenoegfaam Opperwezen! Dat wy dienen, eeren, vreezen „ Ach! betoon ons uw genaê. Geef dat wy hier fteeds beneden, Altoos met ons zelv' te vreden, U beminnen vroeg en fpaê. Doe ons weelde en pracht aa'nfchouweD, Zo gevaarlyk voor 't gemoed, Als verganklyk, nietig goed, Waar op niemand kan vertrouwen, Zyt ons tegen al 't gevaarTot een' helm en beukelaarf