I  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam Grafische afwerking 046-4851195 01 3356 2983 VERMEULEN  XX 652     ÏANÖARY, bouwm. XXXI DageR> . i •2 3 4 5 6 7 8 9 10 li 12 13 14 15 iö 37 18 19 20 21 22 23 24 2S 2É 2g *s 3C 3' Nieuw Jaardag. BEerfte Q aai tier , Vrydag den 33 's morg. ten a aar, 24 min. Drie Koningen. \ . i Volle Maan., Saturdag ders 11, 's ruorg. ten 2 uuren» 15 min. CLaatfte Quartier, Saturdag den 18, 's morgi ten 6 uuren, 2 min. ©Nieuwe Maan, Saturdag den 25, 's morg. ten I uuren, 14 min. Woensd. Dond. . Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Dond. iVrydag jSaturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Woensd, Dond» Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag  FEBRUARY, Sprokkelm. XXVIII Dag. i s 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 33 «4 15 16 17 1& 19 so ai 22 23 24 flS 26 27 28 Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd, Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingfcd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd, Woensd. Dond. Vrydag 3Eertte Quanier, Saturdag den 1, 's avonds ten .9 uuren, 16 min. Voüe Maan 5 Zondag den 9, *s namidd. ten 5 uuren> 30 min. CLaatfte Quartier* Zendag den 16, 's namidd. ten 5 uuren j 12 min. #Nieuwe Maan, Zondag deo 13 > 's namidd* ten 5 uuren, 28 min.  MAART, Lentem. XXXI Dagen. ï 2 3 4 5 6 7 8 9 lo li 12 13 14 15 16 17 19 2.0 21 2; £2 2-1 *i ai 2: 3< 31 [Saturdag j Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturd. Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Satutd. Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd Dond. 'I Vrydag 1 .Saturd. •AZondag , 'Maand. 'ffifc Eerfte Quartier, Maandag 4P den 3 » 's namidd. ten 4 uuren, 6 mifl. /ph Volle Maan, Dingsdag den %sJ ii,'s morg. ten 6 uuren, 11 mi». CLaatfte Qaartier, Dingsdag den 18,'5morg. ten 1 uur, 55 min. #Nieuwe Maan, Dingsdag den 25 , 's morg. ten 6 jmfrerï s 14 mia.  APRIL, Gr asm. XXX Dagen. . 2 £ 3 4 5 é 7 f> 9 I» II 12 13 »4 i> ió I* 19 20 21 22 23 24 2.5 26 a? 2g Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. iWoénsd. Dond. Vrydag Saturdag Zortiag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdig Zondag Maandag Dingsd. lWoensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. ! Dingsd. (Woensd. % Eerfte Ouartier, Woensdag JP den a »'s morg. ten 8 uuren, 54 min. Palmzondag. /fa Volle Maan. Woensdag den 9, 's namidd. ten 5 uuren , 36 min. Maan Eclips* Paafcken. 2de Paatchdag. /vf» Laaide Quartier, Woensdag x& den 16 , % mjdd. ten 12 ^uuren, 13 rain.' \éÊk Nieuwe Maan , Woensdag den 23, 's nagts ten 1* uuren, 51 min. Zon Eclips., 1  • MAY, Bïoeim. XXXI Dagen. * s 4 i: 7 8 10 iï ia IS *4 15 ll 17 i8 19 £0 £1 23 23 24 2! 2t 25 25 2< 8« I Dond. Vrydag Ssturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. D/ngsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag ; Maandaj Dingsd. i Woensd i Dond. > Vrydag i Saturdag >m Eerfïe Quartier, Donderdag JpJ.den i,v's avonds ren io uuren, 58 min. Vo'Ie Maan , Donderdag; den 3 , *i mfjfM ten iz uuren, £4 min. CLsatfte Quartier, Donderdag den 55, 's avonds ten 9 uuren, 47 min. #Nieuwe Maan, Vrydag den 23, 's namidd. ten 4 uuren , 35 min. Hemelv* Chris tu ' fik Eerfte Quartier . Saturdag 1JP den 31» 's morg, ten, ' uuren} 3» min» t ! 1  TUNY, Zomert». XXX Dagen. I s 4! 5\ 6 7 SS 9 io ii 12 13 14 15 16 1? 18 19 ac £1 £2 2Ï 2^ £f 2< *; &\ 2! 3' Zondag Maand, i Dingsd. Wnensd. Dond. V ydag Saturdag Zondag Miandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag siaturdag Zondag IMaandag Dingsd. i Woensd, i Dond. ' Vrydag t Xaturdaf > Zondag ■> Maand-^ vinxter. \de Pinxlerdag. /r*\ Volle Maan, Saturda? de** 1^/ 7, 's raorg. ten 8 uuren, 32 min. CLaaide Quartier, Saturdag den 14, 's morg. ten 9; uuren, 24 min. fk Nieuwe Maan, Zondag den W 22, "s morg. ten 9 uuren, 48 min* Eerfte Quartier , Zjsndag den 29, 's namidj. ten 5 uuren; 2 min.  J UL Y» ffof:^ XXXI Dagen. 3 i 45l 6 7 8 9j 10 lij 12 «3 14 15 16 *7 18 19 20 21 22 93 24 25 2* »; 2i £.< 3< )ingsd. h ,Voensd. ' )ond. ( /rydag Saturdag Zondag Maandag Dingsdag Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dif gsd. Woensd. iDond. ] Vrydag Saturd. \Zondag IMaandag Dingbd. Woensd. Dond. .Vrydag ^Saturdag ■ Zondag 1 Maand. ) Dingsd. > Woensd t Dond, <£S\ Volle Maan, Zonaag new 6, 's avonds ten 8 uuren » i mie. CLaatfle Quartier, Zondag den 13• 's avonds ten i& uuren, H min. fSw Nieuwe Maun , Maandag 1)1 den 21, 's avonds ten ra uuren, St min. Eerfte Quartier, Dingsdag?. W den 29, 's morg. ten 9  AUGUSTUS, Oogsttn. XXXI Dagen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 io h 12 13 14 is 16 1? 18 19 20 21 22 23 24 2£ 26 27 28 29 30 31 Vrydag Saturd. Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Bond. Vrydag Saturd. Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Siturd. Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturd, j Zondag \ (*$\ Vol'e Maan , Maandag den \sJ 4t 's nagts ten li uuren, 2 min. CLaaide Quartier, Dingsdag den 12, 's namidd. ten 3 uuren. Nieuwe Maan, Woensdag Sk&f den 20, *s morg, ten h uuren, z min. . tfëjk Eerde Quartier, Woensdag Jir den 2f ? 's morg. ten ii uuren, 27 min. r  2 S 4 5 6 7 8 9 ïo ïi 12 13 14 15 16 *? l8 19 20 21 22 23 24 25 2É 2? 28 2S 3< Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag \Zondag IMaandag Dingsd. Woensd* Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maanda; i Dingsd. /Si* Volle Maan, Woensdag de-i %gj 3, 's morg. ten 9 uuren ^ 38 min, CLaatae Quartier, Donderdag den .1, 's morg. ten 3 uuren, 27 min, jgSgjL Nieuwe Maan , Donderdag \QP den 18 , 's avonds ten 9 uuren, 10 «in. 4Bk Eerfte Qusrder, Donderdag JP den 25, 's avonds ten l ifuuren, 39 mm. 1  OCTOBE R, Wymn* XXXl Dagen. x 2 3 4 5 6 7 8 9 io XI 12 *3 >4 '5 36 *7 18 19 20 21 22 23 £4 ^5 26 27 28 29 30 3ï Woensd. Dond. Vrydag Saturd. Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsdag Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond, Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Wuensd, Dond. Vrydag Voile Maan, Donderdag den ta&r a, 's avonds ten 10 uuren, 6 min. Mum Eclips* CLaatfte Quartier, Vrydag den 10, 's avonds ten 7 uuren, 32 min» /jÉjgk Nieuwe Maan, Saturdag "•tmt* den 18, 's morg. ten 9 uuren, 31 min. Zon Eclips* ^ Eer (te Quartier, Saturdag den 25 , 's morg, ten 5 uuren ,41 min,  NOVEMBER, Siagttn. XXX Dagen. i 2 3 4 5 6 '7 8 9 IQ U 12 13 M 15 ló »7 iS IC 2< 2 2 2 2 £ 2 2 2 ! Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsdaj i Woensd /Dond. tl Vrydag i Saturda 3 Zondag t| Maanda 5|Dingsd. 5 Woens< 7 Dond. ftVrydaf iji [Saturd: p\Zon^i Volle Maan, Saturdag den i, 's namid. ten 3 uuren, I CLaatfte Quartier , Zondag den 9, *s namidd. ten 3 uuren, 26 min. 10k Nieuwe Maan, Zondag den 16, 'snamidd, ten 6 uuren, . 32 min. B g ■ - , "Bk Eerfte Quartier, Zo»^ 1 JP 23, 'snamidd.5 ten 5 uuren, , o min. 1  DECEMBER, mntem, XXXï Dager*. ;i 1 2 1 4l 5 6 ; 7 S 9 ic 11 12 13' 14 15 16 X? 18] so 20' 21 22 23 24 25 s6 27 281 29 30 3 ij Maandag Dingsd. iVoensd. Dond. /rydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maand. Dingsd. Woensd. Dond. Vrydag Saturdag Zondag Maandag Dingsd. Woensd. Dond. Vryd. Saturd. 1 Zondag Maandag Dingsd. -Voensd., ©Volle Maan, Maandag defi 1, 's morg, ten 9 uuren, [9 min. f£3S Lsatlle Quartier, Dingsdag den9, *smorg ten7uuren, 10 min. #Nieuwe Maan , Dingsdag den 16, 's morg, ten 0 uuren, 41 min. 4fe Eerfte Quartier, Dingsdag -JP den 23, 's morg. ten 6 uuren, 50 min. Kersdag, 2de Kersdag, ®Volle Maan, Woensdag den 3i, 's morg. ten 4 uuren, \7 min»  ECLIPSEN VOOR HET JAAR I 8 O O. In dit Taar zullen 'er Vier Eclipsen zyn: namelyfc twee ain de Zo», en twee aan de Maan, waarvan fEhts één aan de Maan by ons zal kunnen gezien eaD*eaaEleRsTEenZal0zynnaan de Maan den 9 April; «w/e is by ons niet zigtbaar, maar zal in naar* volle geduurzaamheid te zien zyn in gansch Asia , ot> alle dezelver Eilanden: terwyl dezelve 111 het nostelvkile gedeelte van Europa, en in Afrika, zig maar voor een gedeelte, kort na Zonsondergang» S venoonen: de Volle Maan of Oppofitie valt voor namicfd ten 4 uuren, 3* min., zullende 7* duim aaa <\p 7uidzvde verduisteren. De Tweede zal zyn aan de Zon, den 24 April» des morgens zeer vroeg, en dus by ons onzigtbaar, terwyl dezelve in het noordelyk gedeelte van de Lroote Zuid- of Stille Zee, het oostelyke gedeelte vaa Asi^en in het noord-westelykfte van Noord Amb»5i' zal gezien kunnen worden. De Nieuwe Maan valt voor 51 minuten na middennacht. Het Vein der algemeene Eclips op de Aarde valï voor den 23 April, 'savonds ten 9 uuren 53 IS wanneer de Zon op 143 gr. 45 m. lengte naar de Piek van Tenerife, en 2 gr. 25 m. zuiderbreed«T• dat is op de Moluksche Eilanden opgaat. Het midden valt voor den 24 April, 's morgens ten o uuren 18 min., als wanneer de Zon zig in den. Meridiaan Ringvormig verduisterd vertoont, op 181 gr! 51 m. lengfe en 5* gr- 4*+- noorderbreedte, 10 de Baai van Kamfcbatka. Het einde der algemeene Eclips yalt voor 94 Apr I, »s morgens ten 3 uuren 34 min-, als wanneer de Zou Jp ?Jf gr. lengte ea 47 gr. 8 m. noorderbreedte zyu.  . wanneer ik my veroorloofde derzelver naamen en voerde" ringen hier openlyk uittebazuinen. Het zoude voor de Kruidkunde deezer Landen van geen geting belang zyn, wanneer Gy U daarmede eenigzins wildet verleedigent dewyl veelen Uwer aanbidders? *4  om hulde aan Uwe bevalligheden en Uwen /maak te doen, voor de Botanie gewonnen , endoor uw voorbeeld aangefpoord, beoefenaars daarvan zouden worden. Hoe verdienstelyk zoudt Gy U aan de Kruidkunde hetoonen , zo Uw alvermogen dezelve meerder bemind en beoe fend deed worden , dan tot nog toe plaats heeft? — Dit myn verzoek* om Flora's altaar in den Bjta-iffchen bloemtuin te helpen ver/Ieren, kunt Gy niet van de hand wyzen , want daartoe zyt Gy te heusch, te bevallig; veeleer heb ik de verwagting, dat Gy met een en zo bemin ly ken, bekoorlyken en Ualleen eigenen , (welzomtyds een weinig fpotachtigen)glimlach dit verzoek goedkeuren, onderfteunen, en op alle wyzen Uwe minnelyke en behulpzaame hand bieden zult. In deeze hoop en verwagting bevcele ik dit Almanakjen aan de befcherming van U, bevallige Kunne! my vleijende, wanneer ik in een volgend jaar U een vervolg aanbiede, Gy hetzelve wet gelyke goedkeuring en welmeenendheid zult gelieven aanteneemen , als ik verwachtende ben, dat dit door U zal ontvangen worden, waardoor de Schryver zyn voornaame wensch en oogmerk zal bereikt hebben , en zig hierdoor alleen voor zyn moeite zal beloond reekenen*  VOORBERICHT* Deeze Kruidkundige Almanak is voor de eerstbeginnénden in de Kruidkunde zodanig ingericht, dat dezelve een gedeelte der eerfte beginfelen gemakkelyk bevatten, en zïg door de bygevoegde Plaaten eene meer duidelyke voorftelling van deeze kunnen ™ De^eerfte twaalf Plaaten leveren twaalf, naar de Natuur geteekende en gecouleurae, in Nederland overal wild groeiende, F*an* ten , benevens derzelver befchryving, vooral derbloemdeelen. Voor her grootfte gedeelte ?vn de Planten naar maate van her boeKformaat verkleind, echter is, zo veel mogelyk, gezorgd, aan de Natuur getrouw tebly ven, en naar vereisch is de namurlyk groots gedaante, zo veel mogelyk , by de ontleeding voorgeteld, met eene capitaale letter op de Plaat geteesend, o tb de befchrvving bemerkt en woordelyk aangehaald. Waar de deelen, zo ais hy üe meeldraden, ftylen enz,, tot eene naauwkeuriger befchouwng te klein zyn, zyn ze doos  VOORBERICHT. het vergrootglas vergroot, naast de natuurIyke gephatst, geene met eene capitaale, en deeze met eene curfyf lener aangemerkt. Cl. 1. Cl. II. en zo voord, beteekent de eerfte, tweede, tot de dertiende Clasfe, onder dewelke de afgebeelde Plant behoort te ftaan, zo als de befchryving aanwyst. De ontleeding had veelvoudiger kunnen zyn,en de zaadhuisjens, kasjens, zaaden enz. dienen te bevatten , dcch de ruimte der Plaat belette zulks voor ditmaal. Van de twee andere Plasten behelst No, I. eene beeldwyde verklaaring der vierentwintig Clasfen van linn^eus. Ik heb gevSn on het vrugtbeginfel. Ï3e plantfteng \T*w Zynen wortel af§tot boven toe. in blaadjens ^efts nog twyffelacbtig of deeze ta dj «P«rp dan in de een en twintndte Claj]e benooC ™k is "er noa zeer veel tot haare nadere be- Ier de eerste Claffis te laaten houden. ' aa. Degebeele plant. MM Voorlekende illZnde fneeldraadjem.cC. De hoornvormge JlelT* bloembladen der. tweebladige bloem, ' tenev ns l* in bet midden uitfteekend meelJraZZn. dd. Afgebloeide meeldraaajens.ee.E. cfgeftompte of wat ingedrukte (retvsa. folia) jjtengbladen.    : DElIde GLAS SE, "ine RANG. VEltONICA CII AMAEDR Y S. Gamander lYn Eerenprys. m*t zydelingsfche Trosjes, Eirond* g eenshaamgcn fteug. D-eze eene 'der'fchbonftc bloemdragende planten, aSt cvIral aan de wegen enbosfchen, zy wordt, onbfme'rkt, al zeèVdikwyls vertrapt,maar' verdient ïïec wel.- iit men haar met meer aandacht op'merke? rte fchoonè hemeiblaaüwe, ongeïyke radervnrmSe éé'nb'ladiae bloim is in vier deelen gedeeld, K'>« h « i» de" eersten opflag als vcrblaa- rond en srooter dan de anderen, zynde het onderfte t^rovïrftaande het fmalfte, iets fpiMpnuug.De •JSo^^Sa^^Wënibla-den zyn met fewf &cPën befchitderd, en- verheffen: daardoor de fcboJnbeid van -het geheel. De *£g witten paarsachtig , en de korte ttP.J°WJ Si? het geele overhellende. De meehtiaadjens zyn SïSefen dnn en daarna breed nuloopende^ iets blauwachtig, en uit de twee «iddensie in nydineen der bloembladen voortkomende. De meel. knoniens zvn van vooren wit, vat. achteren blaauw. De P%l is bllauw, regtopftaande, de ftempel wit en blaauw. Het vrugtbeginfel groen en rond. He kelk is hairig, in vieren, ook wel in vyven gedeeld, de deelen lancetvermig. De fteng krttjl , richt sig daarna op, is glad en rond, van onderen rood*  en dan arwisfelende green en rood, en heeft op» twee, malkanderen tégenoverftaande zycien eene ïeek? witte fyne hairen naar de gebèele lengte. De bladen zyn zonder bladfteelen , vastzittende , eivormig af^eftompt , op weerskanten ruig en rimpelig. Zy zyn allen gepaard en zaagswyze ftómp getand. De onderfte zyn kleiner, ronder, met kleine bladfteelen, die in het midden grooter en meer vastzittend, kruisgewyze afwisfelende. Even zo zyn de tegen malkanderen overftaande bloemfteélen, die in eene lesfe blaauwe aair uitloopen, geplaatst. ï)e lancetvormige hairige dekblandjens zyn byna 'om. ftreeks zo lang als de blpemftee!. De gehcele plant wordt omftreèks een voet hoog , en syn oloe,;it;osSieeft fomtyds 19 of 20 bloemen. Fig. a a. De geheele plant bbb. De ra* dervormige bloem van voeren, cd van ach» teren, d. Eene natuurlek groote bloem met twee zydelingfche meeldraadjens en den ftyl. ff. De radervormige gedaante van achteren, fff. De vlerdeelige kelk met den flyl. g.Kelkblaadjem va?p vooren en van achteren. hH. Een meeldraadjen met het meelknopjen van v'ooren. il. het zelve van achteren, k k. De flyl met den gekHotjfcn flempclcn het vrugtbe%infekl l LLaMCtvöi inige dekblaadjcu ofblikfeh 5.    DE lilde CLASSE. I«e RANG. Iris Pseudacorus. Ceel Lisch. Iris met opgebaarde Bloemen, fblnnenfieBUtaêi. iens kleiner dan de Stempels, de Bladen degenyormig. De gemeene Naam Pinxter - Bloemen. Deeze fchoone geele bloem verfisrt, in de maanden van Juny en July, de boorden der rivieren en ftilftaandè'wateren , en vermaakt den reiziger, zo wel als den wandelaar, met haare fiere u t het water omhoog fprui'tende houding; zy groeit door geheel Europa, en overal in Nederland. De bloemen zyn oinftreeks 3 of-4 duun j>reed,en komen uit eene lancetvormige bloemichecie, aie 5, duim lang, een duim breed, en van boven vlieziPjens zyn van boven geelman den kant Zwart bruin, fluwedachttg. van onderen byna geheel zwart. De heluj. ttraadW zyn van boven road, imal, van onderen ïeel cn breed nitloopende. De is dun, wit  groen, met eenen driedeeligen ftempel, die in drie, meer dan een duim lange,. en een halve duim breeds bladen, die vanboven fomtyds gel*cheurd zyn, uitloopt. Deeze bladen zyn omgeboogen, en bedekken de meeldraadjens als een fcherm. De ongelyke fteng draagt aan zyne punt eenen bundel van twee of drie bloemen, met korte fteelen uit derzelver fchede voorfteekende. Telkens bloeit maar ééne bloem, en wanneer de eene afgebloeid is, begint de volgende op te fchieten. De wortel is dik, dwarskruipend, met veele vezelen van boven. De daaruit regtopfchietende fteng is meer dan eene elle hoog, plat rond, glad, met afwisfelende takken, die ter weerskanten voorfteekende hoeken hebben. De fteng is geleed en verfchilleud gebogen. De "overhoekfche bladen omvatten den fteng." Zy zyn Zwaardvormig, geftreept: V2n onderen dubbel in malkanderen gevoegd, van boven enkel fpits, fchoon groen , glad , anderhalve elle lang, hoog voorfteekend, eenen hoek maakende; de bövenfte zyn korter. Fig, a a. De gebeeie plant, b b> Qe zes iladige bloem, c c. De vliezige bloemfcbede. ê. Een der natuurlek groot e bloembladen, èe. Twee der kleine, f. Een meeldraadjen van vooren g.een van achteren, nat uur lyk groot, b. De ftyl met de bladvormige natuurlyk groofe ftempelen, i. Het zesgeftreepte driekantige vrugtbegin/eU    iv. DE IV<*e CLASSE. I»e RANG. SCABIOSA ArvENSIS. Gemeen Schurftkrüid. Schurftkruid, met vierdeelige fir aaiende Bloemtjes, eene fteekeligen Steng , en vwswys verdeelde Bladen, met afftandige Kwabpen. Deeze overal in Europa, en ook in Nederland groeiiende plant, is geen onaangenaam fieraad der weilanden, akkers en bosfchaadjen, haar paarsblaauwe bloemen, die fomtyds in het vleeschroode vallen , zvn gantsch niet onbevallig, en men plant baar zelf in de bloemtuinen. Ook is baar reuk niet onaangenaam, toonende eenen overvloed van honig, en zy is een beminde zetel der homgbyen. De bloem behoort Onder de famengegaarde hoofdj.ensbloemen , in de gedaante van een gedraald halfrond hoofdien. De algemeene kelk heeft omtrent vyftien infnydingen, en de byzondere agt of negen hairige kroontandiens. De ftraalbloemen zyn langer dan die der fchyf, regel maatig blaauw of purperachtig gewasfchen. De meeldraaden wit, de meelknoppenblaauw of purperachtig. De ftyl wit, de ftempe vioolenblaauw, tweefpleetig. Het vrugtbegmfel halfrond , hairie, het vrugtbed halfrond, met korte vlakkige bundelen. Drie en vyftig bloemtjens zyn m een hoofdien. üe fteng is regc, eene elle een daar boven hoog, rond, met zwartehairige punten , overal ruig. De takken liaan tegen over malkanderen. De bladen zyn gepaard, den fteng omvattend en famen gegroeid, uit lenen bladfteel lgopende, ovaal, lancetvornug,  vihdeellg, aan beide kanten ruig, de infnydingen lan» «retvormig , heel, of fomtyJs met fcherpe tanden, tót ongelyke blad is het grootfte. De rib is ruig en hairig. [)e bovenfte en ondeifte bladen zyn lancetvpnnig. of getand. De bloemfteelen byna een voer lang, rond, ruig , en kornen uit de punt van den fteng voord. Elk draagt een eigen bloemhoofd» jen, de wortel is dun, vezelig en geelachtig. Fig. a a. De geheele plant. b. De geheele famengegaarde boofdjensbloem, natuurlek groot. Ten minsten vindt men zulken, die niet groo* ter zyn. c. Fan ter zyde. d. Een boofdjen met nog niet ten vollen uitgekomen bloemknoppens, e. Een fchyfbloemtjen met den byzonderen kelk. E. Een vierdeelig ftraalbloemtjen. fF+de vier aan het bloemblad aangegroeide meeldraaden, met den ftyl. h H, Enkelde meeliïraadjens. gG. De ftyl. il. Het vrugtbeginfel met den zaadkrans. K. De veelbladige algemeene kelk van achteren.    ITE V^CLASSE. 1$ RANG, SoLANÜM DüLCAMARA. Bitterzoet, Nagt^cïiade. «i pt sghads met een.ongedoorndeHeesterachtlg^ s JJÏ% l>ovenJle Bladen PRvormig^ de trosa' jes gekroond* a l.f a an k» ^ ^#3f#ty^ bufentouU Zo wordt deeze plant in t geraevn genoemd.. TVeeze heester, fchoon eene meerasplant zynd®™vMdient iegens haare zagte en bevallige bloem* tjens" vooral oifze opmerking. Wanneer zy z g als Üingerplant langs de haagen of om andere heeste» en boomenheen flmgert. zo geef: zy aan deeze een fraai en fier yk aanzien. De heester is trninpnd en flineerend , en maakt iomtyets vt-triu SK"**» en is-ook fomtyds of boomen SmenShechlï Seldraadjens bellaar. De bloem; it eerst wvd open flaande , daarna terug gebogen., roe üen Sonde, (lompe, groen witte vlakken in de opening van de pyp. D? "eeldraadjens *g»»»*■ wernic breed, in het midden gefleurd.- De ityi S boven de meeldraadjens uit, is lang, dun.,, Sf t de (lompe ftempel geelachtig. De kelk m iïeta , o5arsachtig\ getand. Het vrugtbegmfel tf*  groen, langwerpig rond , en verandert in eene roooe bezie. De fteelcn der bloerntrosfen zyn in tweeën gedeeld , nederhanjjehd, Jweevend , en ftaari aan de punten der ftengen. De knodzen der violette bloemfteelen zyn uitgeteld, en uit dezelve komen de bloemen i voord,. De overhoekfche bladen ZHteo op gladde, van boven aefieuFde, iets fchuiniche, een halve duim lange bladfteelen. • De bladen zyn eivormig, heel, aan den bladfteel afloopende, ptirpergroen, twee duimen lang , een duim breed t boven In driën gedeeld, san welke beneden twee zydelingfche lappen aanhansen,en hun de gedaante van eene piek geeven,. Ook zyn zv aan den knnt fomtyds uitgehold.-. De rib is pnrpsmchtig jj de ftenren noutachty, bard, lang, trcckig ,-mer eene asdigryze geelachtige fchil. bedekt, zy zvn in de haage;i lijgende, en daarna opklimmende flipperend. De ranken en takken overhoeks, violet. De wortel wit, kruipend, vezelachtig, Fig. aa. Een takjen met fpruiten uit den grondfteng, bbbB. Blaauwebloemen met 'koloviroonr.ige-regtopjïaande.em famengegroeide meeldraadjens. C. Eene geopende vergroote bloem met de groen vitte vlakken op den pyprand, d. De vyftandige kelk met den ftyl. e. De v5f fametigegrovicle kolomvormige meeldraadfrtn met den (}yl. F. De vyf famengegroeide tneeldraidjens uitgerekt. G. Een enkel meel.èfaafêtf, bH. De ftyl met bet vr::gtbeginfel    j . , . yM'h-rt tuitte Ü DE VIds C L A S S E. Irte RANGo CoNVALL ARIA MaJALIS. Lelietjes van den dale. Delkruid met een naakte Rloemfteng. Meibloemen, Lelie Qonvally, Zegeltjes. TVeze plant, die zo wet wegens haare fchoone ■^groene bladen, als wel om haare zuiver fneeuwwitte bloemtjens, zo bekoorlyk is , heeft nog bovendien den alleraangenaamfien geur, die onze reukzenuwen ftreelt. "Indien men het gewaad der onfchuld en zuiverheid befchryft, mag men welvry dëeze plant als een zinnebeeld derzelve voorftellen. Niet alleen de Dichters hebben haar, hulde beweezen, maar onze fchoone kunne doet dit bovenal, en vereert haar als een (kraad op baar toilet. Nog meer, zy vergunt-haar-eene'plaats aan haaren boezem; en met dit al, zo is zy toch maar eene, overal in de tbosfcheu wild groeijènde, en zonder voeding en kweeking voordkomende plant, die,wild groeijende, zelfs geuriger riekt op bet bloemblad, het welk den ftyl omvat. Deeze ftyl is wit, afgebeeten op het groene iets ronde vrugtbeginfek De fchoone ligt groene , geftreepte, byna doorzichtige, ovaale, lancetvonnige, beele wortelbladen , die in eenen bladfteel uitloopen, zyn zo lang, en wel langer dan de* bloemfteel. Het eene omvat bet andere als eene fchede, en men ziet derzelver roodachtige beginfelen al van den wortel af. l?.r zyn in het gemeen maar drie, ook wel twee biaaden, die den fteng als eene fchede omvatten. De wortel is vezelig en kruipend, jen uit zync'huidacütige fchede ryst de bloemfttng. Fig. aa. De geheele plant. bbb.De nikkende eenbladige bloemklok]em, zo wel van ter zyde als van binnen, c. Een nat uur hk groot bloempjen van binnen , mét omgekrulde getande infnydingen, d. Een opengefneeden uitgerekt bloempjen met zes meeldraadjens. e. Zes den ftyl en bet vrugtbeginfel omvattende meel. draadjsns. fF. Een meeldraadjen. g. Het vrugtbeginfel met den afgebeeten ftyl. hh. Dekblaadjens of febeden der nikkende bloem ft eelen* u De èladfcbede*    Vïï. DE Vlline CLASSE. Ifte RANG. Vaccinium Vitis Idaea L. Vos se Bosch bessen. Bosc bressen met nikkende Endtrosfen, de Hla* den fiomp, oyaal, omgekruld, efmrandig, van onderen geftippjeld, . "Jn .fret algemeen wonden de vrugten vosfebez'yen, of roode krakelhezien genoemd. Deeze foort vau boschbezienftruik is een der fcboonfte heesterge* wasfen, die op dorren droogen -heidegrond, of wel ook in drooge bosfchaadjen voortkomen , en die in Nederland op de Veluwe te vinden is. Hec heester, tjen is eenigzins kruipende,en men vindt het zelve in noordelyke landen des winters onder de fneeuw, groen en met loof voorzien. Aan de punten der takken vergaderen op eenen algemeenen bloemfteel vyf of meer\naar vooren nikkende bloetnenbundels, welker byzondere bloemfteelen kort en éénbloemig zyn, wordende fomtyds eenige door een kortpuntig blad afgefcheiden. Ook zyn de bioerfltrosfen niet altoos aan de punt der takken, maar ook wel in het midden, of iets van de punt atftaande. De bloemen zyn klokvormig, buikig, fchoon wit, de rand of mond fchoon purperrood. De rand heeft vier of vyf tandige infnydingen, die iets terug geboogen zyn. Zy bevatten agt of tien, van onderen hairige meeldraadjens, met zwartachtige tweepuntige meelknopjens. De ftyl fteekt uit de bloem voor, ew de ftamper is afgerond, pIat,ftonvp. De ftyl zit op het in den korten kelk zittende vrugtbeginfel,  en de kelk heeft aan den rand roode fpitze infny. dincen. De «eng is hard, houtachtig, en iets liggend. Het ondeifte gedeelte is naakt, mer knopïens en geboogen. De bladen ftaan afwisfelende , eeni"zins fchuins, en by de jonge takken hard tegen den fteng gedrukt, de bovc-nfte iets terug gebooien en breeder, van boven eirond, heel Homp, fchoon groen, de bovenfte met roode randen. Een hoofdkenmerk zyn de van onderen bleeke, zvvartrood ceftippelde bladen, waardoor zy voornamelyk van de /itïutus uva urfi te onderfcheiden is. De wortel is zwaft, hout- en vezelachtig. Ftg. aa. De geheele plant. bbb. KlokvorWige buikige vyfM'ge bloemtjem met voorReekenden ftyl. c. Een r egt op openftaand bloemtien. d.Een opengefneeden uitgerekt bloemt jen met agt meeldraadjens. fF. Een enkel meeldraadjen met een tweefplcetig of 'gevorkt tneel'Jenopjen. g G. De ftyl met den platten ften> pel. h. De kelk met den op den vrugtknop uitenden ftyl, natuurlyk groot. i. Een van achteren geftippeld ftengblad. De deelen zyn, lehalven die met de capitaale letter, allen natuurlyk groot.    viilDE IXde CLASSE. Vlae RANG. BUTOMUS ÜMBELtATüS. Gekroonds Zwaanebloem. 7waaneblobm. Een enkelvoudig driebladig nlv tndrel Zes Bloemenlladen, zes veelzaa. 07gr!an Unnen opmeten Zaadhutsjen*. Pene der prachtigfte en *toon^ & die in aeheel Europa , en ook by ons , overai de kanten L de flooten, vaarten, Xwitw , ad!eS,Vo°p0 fchone g^4«oè^^ h^jtg «ver» S wel dernegeme Clasfe. als van den zïsden rang,- rg^SoSd?iets in het paarsachtige vallende, fomtvds wit Zy zyn halfrond, uitgehold *n iets welkt vooral de builende, die ook .ets fpits zyn. zf hebbeTeenen kelk, maar zo we *«2J als hv/onder vl ezia omwindzel, het gcene , oencvens de on4lvke bloembladen en de voor een gC Teelte bolachtig^ gedaante des wortels , de reden ,s d^ men haar onder de lelieachtige planten telt. De S oem n "zitten als een ongelyTO^ ieder oo een e"een Woemltceltjen, op den uit den wor rel owvzenden bladloozen fteng. De bloem heeft Ï^Siïïïte meeldraadjens, met geele mee!,-  fcnopjens, waarvan zes twee plaatjcr.s hebben, ftaande de andere drie meer naar binnen, allen om het vrugtbegir.fel. In plaats der ftv'en. zyn dc vrugtbeginfelen of (lampers, en op de "van onderen dikke, van boven puntige zestalliae roode wicnbeginfelen" zitten de witte eenvoudige ftempclen.' De uit de wortelen kranswyzs om dezelve opryzende bladen zyn van onderen driekantje, van'boven tweeinydig of zwaardvormig. De wortel is vezelachtig, intusfehen vormen da benedenste bladfcheden eene foort van bollen. Fig. aa. De geheele plant. hh. Bloemen van voeren. B. Eene natuurlyk groote onge» ïyke zesbladige bloem, ccc. Bloemknoppen. D. Een binnenst bloemblad. E.' Eep klein verdroogd van buiten, f. Het algemeene vliezige omwind/el of de bloemfcbede, zynde de byzon* dere niet naauwkeurig te zien. g. De negen ■meeldraadjens om de zes vrugtbeginfelen, nafuurlyk groot. h. Een enkel meeldraadjên. i. Een enkel vrugtbeginfel of de f amper met den fiempel. k. De zes vrugtbeginfelen met de fiempelU'    IX. DE X^CLASSE. V*> RANG. Lychnis Flos Cuculli. K o e k o e k s Bloem.' t vrHNis fttet vitrdeettge MoemMaadjens, en een Tondarttig Zaadhursjtn. Deeze fchoone in het gras groeijende plant geeft Mn de maanden Mei en Juny onze ^eilander* het verrukkelykst aanzien, en doet dezelve op eene verren afftand, als met eenen roode waasfem oekl ed voorkomen. Van naby hebben de bloemen de fchoonïle purperroode kleur, met. roodgroev ren fteel en bladen. De geheele plant is eenvoudig, maar zoo regelmaatig lchoon, dat men baar nft genoeg aanzien kan, en met tegenzin tot dè befchfuwing van andere planten overftapr. - De pui> Soode bloemen hebben vier bloembladen , das Wer en daar wit gevlakt zyn. Zy hebben in het midden eene infnyding, die haar gedeeltelyk n twee deelen deelt, en deeze worden weder door eene m■ftvdtaK gedeeld, zó dit ieder blad door drie mfnySS& vieren gedeeld wordt, Uit ieder; blad Sten van binnen twee witte tanden voor, die als van den nagel van het bloemblad opfclneten, en draad- of borstelvormigc zyn. Van de- tien vvitte meeldraadjens- zyn- vp^ootv •w^yftóein. De meelknopiens zyn grys of iets geel. De vyf ftêmpel» zvu wit en ftomp, en het groene vrugtbegn.fel is rondachtig, De kelk is bekervormig , rondachtig, Sftreept, en uit deeze üreepen ziet men ruwe knopte^ uitbotten, De fteng wordt eene-el hoog, rond.  cn regtopftaande, gefleufd, ruw, hairig en lymig. Ky deelt zig boven in twee deelen. De punt van den fteng wordt, nadat zy zig verfcheidenmaalen in twee deelen gedeeld heeft, door eene enkelde regtopftaande bloem beperkt. De bladen zyn tegen malkanderen overftaande, regtop, aan den fteng gegroeid, aangedrukt, en vastzittende. Hunne gedaante is lancetvormig, puntig, heel, zonder infnydingen. De rand en de punten zyn iets. nedergeboogen. Zyzyti fchoon groen , en zitten aan verheven harde leden van den fterig. Uit den wortel fchieten jonge takken, en deeze vormen met hunne bladen eenen bladbundel. De wortel is fehilferachtig, wit en ve^elgchtig. fig. aaa. De geheele plant, bhb. De vyf. "bladige bloem van voeren, c c. Van ter zyde.. é. De vyfbladige bloem met de meeldraadjens, vat uur fok groot, e. Een enkel in vieren gedeeld bloemblad, met de twee borstelvormige tanden van vooren. f. Het zelve van achteren, g. De éénbladige vyffnedige gejlreepte kelk* met vliezigen getanden rand. h. Een 'gedeelte van den geflreepten kelk. i. Vyf langs en vyf korte meeldraadjens, kK, Een, enkel meeldraadjen van vooren. l;L. Het zelve van achteren, m. Het rondacbtige groene vrugtbeginfelr met vyf fiomppuntige witte    DE XJJfi CL AS SE. n& R ANGi Agrïmonh Eüpatoria* Gemeene Agrimonie. A^gr i m o n i e met gevinde Stengbladen , mei \ endelingfe gepelde en {Isekeligc Z&adhiïtsjenu Eene trotfehe fiere plant, met een iets gebogen., fomtyds nikkende fchoone geele air en fraaije zwartgroene bladen. Zy groeit byna door geheel1 Europa , en overvloedig in Nederland, maar verkiest haaren ftand op droogen fteenachtigen grond, maar vooral omftreeks Fortificatiën. , Zy heeft veele fchoon geele. bloemen langs de, air , die omftreeks een halve, duim breed zyn. De vyf bloem- bladen zyn regelmaatig, iets fcheef, ovaal, ftomp, bol. De twaalf meeldraadjens komen zydehngs uit het vrugtbeginfel voord, en de donkergeele meéU knoppen zyn ten halve rond. De ftyl is wk, de ftempel ttomp en wit geei„, uk iu»i *cSwp, een weinig gebogen, is ftyf en hard, niet zeer takkig, iets meer of minder dan eene el hoog, ruig en hairig, en by den oorfprong der bladen iets hoekig. De wortelbladen maaken een bladerkrans of zooden, die der ftengen zyn overhoeks. Zy zyn lancetvormig, gevind, zes of zeven duim lang, drie breed, rimpelig, aan de beide, kanten vlokkig, van boven zuig, van onderen week. De ongelyke vin eindigt met eene rib. . Alle de blaadjeos zyn eivormig , vastzittend, en tusfchen de tegenoverftaande bladen ftaan kleine; zy zyn van boven zwartgroen, van ©nderen gry?,. Er zyn kleine floppelblaadjens, 4»  HD üttuyn groote gerande airen noemt, aan dengrond der bladen, die half rond en vastzittende met diep ingefneeden tanden zyn. De vlokk'ee rib is van boven gefleufd. De regtopflfaande ,naauvvlyks takkige air zit aan het einde der takken , is van boven fomtyds een weinig nikkende, en heeft geele bloemen. De bloemen zyn enkel, kort gefteeld, afwisfelende, en komen uit veelvoudig; ingefneeden, van boven heele vleugelblaadjcns, die by de op-komst der bloemfteelen ftaan. De wortel is pen- of ïpiivormig, vezelig ,van buiten bruin, van binnen wit, en met een bruin huidjen bedekt. De zaadhuisjens zyn met takkige doorns als klisfen bezet. - Fig.aa: De geheele plant, die dikwyls niet gr oo* ter is. bbb.De bloem van vooren. B. natuuriyk groot. cc. Van ter zyde en van achteren, d. Een bloemblad van vooren. e. Van achteren, f. F. De kelk met de meeldraadjens en flylen zon■ der bloembladen, g. De kelk met he't dekblaad. jen of blikjen van achteren, h. Het blikjen* iil. Enkele meeldraadjens. k K* Het vrugtbe-i ginfel met de ftömpe flylen. /, Het zaaddoosjen wet de takkige doorns,-    • • Til. 0'E XIIJc CL AS SE. VJe RANG* Comarum Palustre, Roods Water bezie. W-atskeezie. Een tiendeeïijfi Kelk, wiens overhoekfe Bladen gekleurd zyn. Vyf-Bloembladen , kleiner dan de Kelk, De Stoel den zaadsn Eyrond, bezieaehiig , fpongieus , groot en biyytnd., "FVeze inliet gemeen rood moeras - vyf'bladgenoeni* ■*^'de plant, is, eene der fraaiite waterplanten» die men enkel op. moerasfige plaatzen vindt; fchoon de moerasfige plaats niets heeft, dat aantrekkelyk is, zoo heeft het deeze plant des te meer, want men mag haare deelen, enkel of by malkanderen genomen, befchouwen, zo zyn zy byna alleen even fraai, maar vooral heeft de donkerroode kleur van den kelk en de bloembladen, benevens de geele meelknopjens, in het zonlicht eenen uitmuntend fchoonen gloed. De donkerroode kleur der bloemen en kelkbladen misleidt den eerstbeginnenden Kruidonderzoeker, en zet hem in twyfel, wat hy voor kelk- of bloembladeren aanzien wil. Er zyn in het algemtwn vyf, ook wel zes of zeven bloembladen , die kleinder dan de kelkbladen,en ttisfchen deeze inftaandezyn. Zy zynlan- ' cetvormig, puntig, heel, donker purperrood, en hebben aan de punt een kafnaaldjen. De kelk is éénbladig, en in tien, veertien, ook wel meer ovaale, gedcelcelyk purperroode, gedeeltelyk groene, van onderen zagthairige infnydigen gedeeld» De kelkbladen ftaan afwisfelende met de bloembladen , zo dat men in den eersten opflag van bet oog niet ligt onderfcheidt, wat kelk- of bloemblad zy. Vyfuen en meer meeldraadjens zyn rondom het vrugtbed in den kelk geplant; zy zyn donker rood, met zwarten van boven geele, half ronde weekhairige platron4e meelknopjens. Tusfchsn de meeldraadjens zie?-  een negen of tien rolronde, ftompe zwartroode Hoornen , die men gevoegelyk voor onvrugtbaare meelciraaden houden kan. Het vrugtVed of de ftoel is verheven, bezieacluig, zwart en vlakkig. Op het zelve zitten ontelbaare vrugtbeginfelen , welker ilylen zwart en haare (tempels ftomp zyn. Deeze bloemen ftaan op éénbloemige bloemftylen , die uit het eind der takken voordkomen;. De ftengen kruipen in het water, en ryzen daarna omhoog. Zy zyn famengedrukt met leden, fchoonrood, groen en glad, van boven zyn zy iets fcherp, en deelen zig in overhoekfche takken.. De overhoekfche bladen zyn halfrond , lancetvormig, gevind, iets Homp, met eivormige, aan de punten ronde randen ingezaagd, van boven fchoon groen,van onderen bleek groen, glad , met witte vlakken, waterpas voorfteekende^ rib en netvormige aderen. De ftoppeltjens zyn van onderen lancetvormig, boven ftomp, en maaken, om zo te ipreeken, fcheden om de leden der ftengen. De bladen ftaan op dunne,lange,van boven ligt gefleufde bladftee!en;van buiten zagthairig roodgroen. " De onderden zyn vyf of zeven gevind, de bovenfte drie, ook zyn'er mnar enkfle. De wortel is lang,geleed, zwart en vezelig. Ffg aa. De geheele plant. hh. Bloemen van vooren. B. De natuurlek groote bloem, c c. Bloemblaadjens, afgezonderd en In de bloem fiaande. dd. Bloemknoppen. E. De op den kelk en om het vrugt begin fel zittende meeldraadjens. F. Eenige meeldraadjens, gelyk zy op den kelk geplant zyn. gG. Een enkel meeldraadjen. h.Een hoorn, zo ah die onder dè meeldraadjens flaan. il. Een der menig* vuldige flylen uit het vrugtbeginfel'. K. De veelbladige kelk van achteren, natuurlykgroot, U*. Gekleurde helkblaadjens^ van vooren^    DE XlIlJe CLASSE. I«e-RANG. T I L I A EüROPAE A. Eup-opische. Lindeboom. Lindeboom, wiens Bloemen geen Honlgbakjes hebben. D-cze boom is een der bevalli&fte en fchoonftc det cemaatiade luebtftreefeen. Hy is zo wel van weeens zyne fchoone kroon, als vrolyk groene: bladen-, buitengemeen bemind; en wie is 'er niet, die onder zvnen lommer, van de zomerhitte doorgloeul, eene aai'ccnaame koelte fcbepte,en tot verkwikking vertoefde 9 Men plant den boom overal tot fieraad, in lieden en tuinen, ja,»er zyn, in fommige landen, plaatzen bv ieder dorp, welke een dusdaanige lindeboom niet zyne veruitgebreide kroon verfierr. Deeze kroon ftrekt zig fomtyds honderden voeten verre uit, en de ftanï wordt dertig tot veertig voeten dik. Schoon hy zeer teder Ichynt te zyn, zo wordt hv wel bonderden van jaaren oud. Linnaeus «reeft 'er maar ééne foort, in Europa groeijende, ■van op,maar de nieuwe Kruidkundigen deelen deeze in sroote en kleirtbladigen}paryifioraevet grandiMornet welker voornaamfte ondericheidmgstekeneu in bet zaadhuisjen en in de bladen huisvesten i volgends deeze is het takjen, op de plaat afgebeeld, de parvtflora of kleinbladige, met een vyfltoekig zaadhuisje» , en met halfronde fcherpe tanden ongelyktnsezaa&de bladen, en wordt in het algemeen het wyfien genoemd. De bloemen hebben, vyf regelmaatige, wit geele, op den bodem van het yrugt. beginlel zittende, als eene fter van malkanderen , ftaande sfgeftompte heele bloembladen. De vytbladige van malkanderen ftaande infhydingen van  den kelk zyn eivormig, ftomp, verheven rond,geelachtig , wit, kraakbeenig. Zes en twintig elsvor■rnige meeldraadjens, die langer dan de bloemen zyn, met halfronde geele meelknopjens, een enkele witte ftyl en ftompé ftempel. Het vrugtbeginfel is wit, ïfluweelhatrig , dryftolswyze en in den kelk zittend» Gfiène honigbakjens. De fchors van den flam is met donkere fpleeten opengefpleeteu, aan de takken glad. De ongelyke bladen (laan overhoeks op ronde bladfteeien. Zy zyn halfrond , hartvormig , ongel.yk, cn loopcn in een' puntigen fteekel uit, zy zyn van boven fchoon, van onderen grysgroen. Zy hebben van onderen voorftaande ribben en netvormige aderen. Eene opgezwollen eivormige Wier zit in den oxel der biadenvleugelen. Uit de oxels der bladen komen bladerige huidige lancetvormige riempjens voord, en geeven uit haar mid. denrib een ftedtjen, dat zig in verfclieiden .bloemfleelcn deelt, en een trosjen van bloemen opgeeft het geene een, het meest drie , ook zes , in een'kransjen regtopflaande bloemtjens , die twee aan twee ftaan, opgeeft, in wier midden geen ftaar. De bloesfem is aangenaam riekende. De wortel is houtig, grondvlakkig, verre, en fomtyds boven den grond kruipende. Fig. aa. Een bloei/end takjen des booms. '% b B. Bloemen van vooren. cc. Z-jdelings en van achteren. D. Eene vergroot e bloem zonder den kelk. e. Een bloemblaadjen van vooren. f. Van achteren. G. De kraakbeenige kelk van binnen. H. Een holgeboogen kelkblaadjen van binnen. I Een verheven rond van achteren, k K. Een 'en' 'kei meeldraadjen. IL. De /lompe ftyl met hef fiuweelbairige dryftolswyze vrugtbe$injek    INLEIDING TOT DB EERSTE BEGINSELEN OER. KRUIDKUNDE. Zro verheven , zo grootlch en betoverend dé natuur ook zyn moge, zo zeer zy het menschlyk gevoel verheft » zö zal zy echter de indrukfelen van verwondering en genoegen niet baar n, ten zy men haaf in alle deelen onderzoekt» en haare wetten naauwkeürig opfpoort» Befch^uwt ir de ra uur alies wat gy wilt, noemt het 1r ai, fieftyk, aangenaam, buitengemeen, en nog m er; de indrukfclen zullen welras verdwynen en zo gy het voor de rweede nwal weder ziet, maakt het op verre na die indrükfelen niet meer, als by de etrfte befchouwing. — Gy ziet eene fchoone Plant , haart kleuren bekooren, haar nuk ft'eelt u, gy kweekt hatr voort, gy bewondert haar, al was het cok rilaar, om dat de kenner prys op dezelve ftth , nr ar de blyven* de aandoening wordt^ op zyti best ^enoomen, in het vervolg flaauw; retmt de van een ieder be« minde roos, gy vindt haar fraai, aahgenaain A  CO Zoet, lief, etl wat al nog meer. En waarom 1»* Wat is de reden van deeze bekoorlykheid ? — Za gy deeze kendet, zoudt gy haar nog bekoorlyker vinden. Gy wandelt over het groene vloertapyt der Schepping, gy ziet de duizend verfchillende, fchitterende , bekoorlyke kleuren vin bloemen, gras en andere gewasfen, en, zegt my: wat is uwe verkiezing onder deeze hoeveelheid? Ik vrees, de verkiezing zal bezwaarlyk vallen! —* Wel aan, breekt het eerfte voorkomende onbe* duidend b.'oemtjen, eenen bloeijenden grashalm, enz., onderzoekt deszelfs beftanddeelen, bouw en famenftelfel, en ik ben overtuigd, da het onbeduidendfr.e, naauwlyks of niet bemerkte, uwe aandacht zal verwerven, en dzt deszelfs indrukfclen by u beftendig zul'en blyven. Dit doende * zult gy niet meer bosfehen, valeijen en groene velden doorkruisfen, zonder te weeten wat gy gezien hebt, gy zult by e'k eene plant vertoeven, haar aanuenKen ^ai zig voor u, zelfs nog in den naakten winter, verleevendigen. Hoe aange* iiaam nog daarenboven» zo gy alle deeze fchepfelen o.* leifcheidep, die allen by naam noemen , en, om zo t fpreeken, eene vertrouwde v.rkeering met dezelve houden kunt? ~ Want gy zult nader zien dit de planten gevoel injlincl a, kevenskracht bezitten, 'aaken en llaapen , dn zy hun inftinët uiten, en zo doende, het jaargetyde, den Wind , de kimde, de warmte, oen loop uermaanden, en zei s het uur van den dag en nagt aan* toonen! — Tor hier toe h-eft u alleen bet in 't oog allende bekoord , maar leert derzelver fataenfteilir.g naauwkeuriger kennen , en gy zult zien, dat het geeue gy geheel niet geacht hebt,  C 8 ) het verhevenst van allen zy. Dit zal u genoeg zyn, om te zien, dat mende natuur nafpnoren, en . geenzins oppervlakkig moere befchouwen, want zy heeft, helaas, haare grootfte fcboonheden voor onze oogen verborgen, zo dat ons dikwerf alleen het vergrootglas in ftaat fielt, om deeze te ontdekken. Een dnidelyk bewys hiervan leveren ons de «nosch plan ten , die wy niet eens bemerken, ja zelfs veor een Ichadelyk onkruid houden, en met dit al ontdekt het vergrootglas de bewonderenswaardigfte fchoonheden, want eene zaad krans van eene moscbplant is het fchoonfte famenftelfel, dat het oog zien kan. Wat verder de nuttigheid der plantenkennis aan» gaat, zo voeg ik hier alleen by, dat de kennis der vergiftige planten, in het huishoudelyke, van ongemeen veel voordeel zy, dat de onderfchtiding van ae verfcheiden gras- en voedfeiplanten voor den landbouwer ten hoogftén beiangryk, dat de gelukkige voordplanting der heesters en boomen, op de wetten der Kruidkunde gegrond , en dat zelfs de voor nadeelig gehouden moschplanten en fchurftmosfehen van meer belang voor den landbouw , en de verbetering van den dampkring zyn, dan men in het algemeen oordeelt. En zouden wy deeze zo nuttige fchepfelen der groote natuur niet leeren kennen, niet gemeenzatimer met dezelve worden? — vooral daar wy zien, dat byr;a alles, war in de natuur leeft en beweegt, zyne voornaamfte voedinglap in het Plantenryk zoekt, en dat hetzelve op het Steemyk den giootften invloed hebbe ? — Overal ziet men de verfpreiding van net Plantenryk, op rotfen, drooge zanden, daken en muureh/in het water en de zee, A 2  C 4 ) ja hst overweldigt de trotfche Monumenten det Kunst, en verkiest die even zo wel tot zynen zetel, als de onderaardfche meiren en holten. Dit alles ziet men alleen in de vrye natuur, deeze alleen is in ftaat, deeze wonderwerken voordtebrengen, maar geenzins onze gebrekkige kunst. AU leen deeze natuurkracht bekoort den Natuurkenner, maar geene fierlyks tuinbloemeu, noch zulken, die door kunstenaryen misvormd, en van haar vry Vpordkweekingvermogen beroofd zrn, maar wel die geene, die door de goede moeder Natuur over den geheefcn aardkloot veifpreidzyn, en door deeze gevoed, zig zeiven voordkweeken. Deeze onderzoeking heeft zekerlyk, by al het aangenaame, ook haare moeijelykheden, die echter tegen de voordeden en het vermaak, dat ons jde naatiwkeurige befchcuwing aanbiedt, geheel niet in evenWigt Ihan. Veele tegenfpoeden , misverftand, vooroordeedeelen, vaifche begrippen enz. hebben , in de voorgaande tyden, der Kruidkunde groote hinderpaalen in den weg gelegd, en haare uitbreiding niet weirug vertraagd. Eene der voornaamite, die rous» se au te recht opgeeft, is bet verkeerd begrip, dat de Kruidkunde a'leen een tak voor de Arrfeny» bereiders en Geneeskundigen, en voor deezen alleen van eenig nut zy. Deeze begrippen waren niet aüeen eertyds beerfchende, maar zy zyn het thands nog, en wel zo, dat de eeifte vraag aan den Kruidkenner, naar het geneesvermogen van eene plant, rnaar niet op haare onderfcheidingteekenen gericht zy. Ziet men op de eerfte beginielen der Kruidkunde terug, dan vindt men, wei i$ wsar, dat de Artfen aiken de Kruidkunde beo*,  ( 5 ) fend^n, maar deeze beoefening beperkte zig enkel op de in haare Geneeskunde gewoone kruidraiddelen, zonder eenige aandacht op de overige kruiden te vestigen, even als of de geneesryke planten alleen eenige oppervlakkige kennis waardig waren. Op denzelfden trant dreeven de Aitfenybereiders dit vak der Natuurlyke Hiftorie , en zo dit hun te moeijelyk viel, heten zy de bezorging daarvan aan de Kruidboeren, Kruidzoekers, en diergelyken over. Het getal van deeze, in de Geneeskunde bekende, zo werkzaame als onwetkzaame planten, beliep flegts eenige honderden, en een groot gedeel» te was meer door fabelachtige verdichtfels, bygeloovige begrippen en andere hersfenfchimmen beroemd, dan wel om het wezenlyke werkingvermogen» , , r, Geheel anders is het met de hedendaaglche Kruidkunde gefteldj men heeft de met dezelve verknocbie geneeskundige begrippen geheel ter zyde gefteld, en de kennis der planten alleen naar haare byzondere onderfcheidingteekenen of karakters ter beoefening gebragt; de gelykfoortigen bv malkanderen gefteld, deeze weder door haare eigen kenmerken onder fcheiden, en daarna die, weifee in zeker opzicht malkanderen het naast by kwamen , in clasfen, rangen, familien, gejlachten en foor ten noogen te verdeden; en langs dien weg is de Kruidkunde allengskers op den nu zo verheven trap 1 der Natuurlyke Gefchiedenis bevoorderd, dat de Beoefenaar dezelve thands, met een weinie oplettendheid en Vatbaar onderricht, ligt be« e"ryp*n, bevatten, en het heilzaam genoegen van haare befcbottwing ten volien^genieten kan. A 3  C ö ) Eene vlugge befchouwing over den geheelen plancryken aardbodem, en de menigte duizenden van verfchültnde plantgewasfen, belemmert den wensch van die allen te leeren kennen, onderscheiden , en met naamen tc beteekenen, en fcbrikt ons^van de beoefening derzelve af, maar naauwlyks heeft men eenige voetfïappen in de iesfen dierNatuurKennis gedaan, naauwlyks is men eenigzins van de wetten van deezen tempel der Natuur onderricht, en in haar heiligdom ingewyd, of men ziet wel ras, dat er met veel meer dan een weinig oplettendheid, moeite, geduld, en een geo.fend ver. Hand noodig zy, om op den hoogflen trap van deeze Natuurkennis te klimmen , en het zalig genoegen van de natuur in haaren aart, wonderbaare weiking, en voordkweeking te kennen, met volle teugen intezwelgen. Zo als reeds gezegd is, federt de Kruidkunde enkel als een gedeelte der Netuur.cunde befchouwd wórdt, zyn haare Iesfen geheel veranderd, en de beoefening derzelve is belcbaafder, aangenaamer en gtmaklyker geworden, zo, dat men alleen, haare grondftelfels naauwkeurig vattende, in de kennis derzelve onbeineikt voordert, en zig dezelve eigen maakt. Hoe dit trapsgewyze gefchiedt, zal, zo veel als dit kort bellek het toelaat, voorgedraagen worden. Be Kruidkunde deelt het Plantenryk in Systema's , Clasfen, Rangen, Geflachten en Soorten. Het rnenschJyk geheugen, ja zelfs het fchranderst vernuft, is niét zo volmaakt, om de menigte der reeds ontdekte en nog te ontdekken  C 7 ) planten (*), zonder eene eigen rangfchikking of aanéénfchakeling, te Ieeren kennen en onderfcheiden Deeze aanéénfchakeling of farnenftelling hebben da ouden Kruidkundigen reeds min of meer in het oog gehouden , maar vermits »en, by elke weetenfchap , by haare geboorte niet alles verrichten kan, en aan de andere zyde, de verfchilIende begrippen der beoefenaaren dit daarenboven terug gehouden hebben, zo was het niet wel mogelyk, op eene vasse fteiling re komen, voor dat de yerlchillende meeningen vereffend waren, en eene zodanig bevallige aanneemelyke fchikking plaats had , die de moesten omhelsden, en als eenen ftelregel aannamen. — Eene zodanige fteiling of aanéénfchakeling noemt men in de Kruidkunde het fystema, de methode of het ftelfel, en zeo als dienvolgends een Kruidkundige eene aanéénfchakeling van verfcheiden malkanderen evenaarende planten of plantdeelen ter kennis'van planten te borde gebragt had, daarnaar werd dit het fystema van TOORiJEFORT, RIVINÜS, HALLBR, VAN r o yen enz. genoemd, en zo doende, heeft men natuurlyke, gefiachts- en kunstige fysiema*s% die of op die zig gelyk komende planten, haar geflacht, of de vergelyking van verfcheiden plant» deelen, en daarmede verknochte begrippen gevestigd waren , aangenoom-^n, gevolgd en weder verworpen. Alle deeze verfcheiden fystema's hebben de uitbreiding der Plantkunde wezenlyk nadeel gedaan, want de verfchillende fystema's duurden (*) Men tuk thands 2125 ge/Jachten, en omfireeks 18—20000 foorten, en msn gist9 dat nog tweemaal zo veel te ontdekken zyn, A 4  C 8 ) dlkwyls met langer, dan hun uitvinder, fomtyds maar zo )?.ng, als deeze, door aanzien of overreeding, zyne meening konde ftaande houden; maar zo ras kwam ér niet een ander, die zyn gezag wist te verheft*;»* of ook veranderde Aemode. De Ouden hielden hunnen trant, de jonge geestdrift omhelsde de nieuwe leer, beoorloogde de oude ook fomtyds met eene hagelbui van fcheïdwöor* den 9 en beiden verhinderden de voordgangen dier 'weetenfehap. Ook was het wel, dat een ieder Kruidkundige zyn eigen fystema, en dus ook eigen benoemingen had, en men was du<5 genoodzaakt alle deeze te kernen, zo men niet, gelyk by den torenbouw van Babyion, als onkundig, doof of incroyahle verfchynen wilde. Het was voor den onftervelyken linn/eus bewaard, deeze hinderpaalen uit den weg te ruimen , en voor de Kruidkundigen een perk te openen, waarin zy, vereerigd, met nyverheid en liefde, deeze weetenfehap op den thands bloeijenden top konden brengen, zo dat thands niet alleen geleerde Kruidkundigen , maar ook eene menigte" lief hebberen, federt eenen géruimen tyd, met vereende krachten dit veld bebouwen, en het, in fommige landen, mede tot eenegoede opvoeding behoort, dat men in de Kruidkunde eenigzins bedreeven zy. Zelfs het fchoone gedacht vindt aan deeze weetenfehap zo veel vermaak, dat men in Vrankryk, Engeland, en Duitschland byzondere Iesfen, aanwyzingtn en leerboeken aan de beminnelyke kunne toewydt , en zoude dit minder invloed op de fchoone kunne van dit Gemeenebest heb-  (9 ) ben? — Vooral daar zy zo vatbaar, en voor alles, in de heerlyke fchoone Natuur, zo gevoelig is? — Wel aan dan , ik zal zien hoe ver myne poogingen daaitoe aanleiding kunnen geeven» en gelukkig, zo ik eenen oogwenk van voldaanheid en geneegenheid van haar vei wierf l — Over hzt Systemd van linn^üs. Systetna fexuale vel artificiale. (Geflachts of kunstig Systema.") In het voorgaande werd van verfcheiden fyste* ma's gefprooken, en het wes welvoegelyk, ten minften eene oppervlakkige fchets derzelve hier intelasfchen, ja het is zelf niet te ontkennen, dat de kennis derzelve voor de reeds gevoorderden van het sroo fte belaag zy, maar het is aan de andere zyde ook niet te ontveinzen, dat het geJyktydige onderricht in de veri'chillende fystema jp., voor de ongeoefenden, meer duisternis dan licht aanbrenge, en hec is dus niet ten onrechte, en zeker van meer belang, eerst van één fystema naauwkeurig onderlicht te zyn, en daarna eerst tot de onderzoeking van de overigen te treeden. — Dit een en ander is genotgaaam tot overtui* ging, dat het beur zv, voor als nog by één fystema , en wel by voorkeur by het byna algemeen aanoenoomen fystema van iinn-eus te vertoeven1, en dit aan den Leezer, zo duidelyk, als dit kort beltek het toegaat, voortediaagen, en, als het waie, van tyd tot tyd te achtervolgen. De berisping, dat de onoedreevene terftond op het fystema geleid, en in den bezwaarlyklten tak aanftonds onderweezeu worde, is ligt vooruit ie  •zien, maar deeze berisping vloeit alleen uk de verknochtheid aan de rangfchikking van den tot dus verre gevolgden Ieertrant, en deeze ftrookt geheel niet me; de grondregelen van het onderricht. Volgends deeze moet het eerfte onderricht aangenaam en bevallig zyn, en dit is zeker het geval niet by de lecrwyze, die met den wortel begint, en daarna eerst met de befchryving der bloemenen het fystema eindigt. Deeze leerwyïe, zeer. ge. fchikt voor het academisch onderwys, moet met die voor eenen enkelen liefhebber, die zyn vermaak zoekt, niet verwisfeld worden, want voor deezen is die leerwyze geheel nietgefchikt, maas voor hem verveelend en langdraadig, en zy fcbrikt hem in het eerfte begin van de verdere beoefening af. Dit en nog meer, om dat deeze wyze van onderricht by voorkeur voor het fchoone Geflacht befterad is, het welk liever fchoone bloemen , dan wel fmullige of drcoge wortelen verkiezen zoude, verfcboont de afwyking van den gewoonen Ieertrant, en de vryheid, die wy neemen zullen, ora voords met de deelen, in de bloemen aanwezig, en het op deeze gevestigde fystSma, en daarna voords met den bloemkrans en eenige van derzelver deelen te beginnen. Voords ben ik verre af, om eene geleerde verhandeling van het fystema te geeven, want het bellek veroorlooft my vooreerst niet meer, dan eene enkele fchets en befchouwing daarteftellen , enkel om den eerstbeginnenden te doen zien, wat hem deeze weetenfehap aanbiedt, en hem te gelyk den weg te toonen ^ hoe hy deeze eerfte beginfelen van dezelve te waaidetren hebbe. Ten laatften, zo is het wel de zaak van eenen volmaakten) Kruidkundigen,  c ti y dke onbekende plant voords onder eeïie clasfbte (lellen. maar geenzins nsar de wortelen en andere hoedanigheden te zien, en waarom zal dit aan den leerling minder geoorloofd zyn 5 te meers daar hy zyne vlyt daardoor beloond ziet, zo hy voords in het begin zo gelukkig is, de eene of andere plant onder eene clasfe te kunnen ftelien? Genoeg, myne fchoone Dames ! ik zoek u te onderrichten en - te vermaaken, en zo ik u genoegen geeve, wie mag dan een woord tegen uW alvermogen fpteeken? *** Het fystema van liNn/èüs is eene tut dé andere fystema''s famengeftelde methode, en verdient in dat opzicht met recht den naam van kunstige methode of fystema. In diervoege gebruikt hy de riieeldraaden of bevruchtingdeelen tot grondflag, en grondt Zyne vcrdeeling gedeeltelyk op het getal i de rangfchikking, in- en aanhechting en plaatzing van deeze, gedeeltelyk op4 de vruchten en vrüclitdeelen, en deelt, met behulp van deeze, zyn fystema in clasfen, en daarna door andere kenmerken in rangen* geflachten en foortem Dit zo gemengde fystema fchynt eene" inbreuk op de Wetten der Natuur te maak en, vermits het ^eker is, dat de Natuur ook hierin, zo wel als in alle haare fchfppirgen , een zeker richtfnoer en aanéénfchakeling gehouden, en langs eenen zekeren ,rant gerangfchikL hebbe; maar het is wel de groote vraag , welk eene wyze beeft de Natuur in dat opzicht gehouden ? - of heeft deeze ook een zodanig fystema :ekoozen dat zig tot eene kleinigheid van clasfen en fborten uit* lekt? — Deeze vraag is , helaas , tot ouï- verré nog niet opgelost, en al het geene rnenfehen inf  f ia ) «&t 6p2ieht gedaan, en hoe zeer zy ook der Ni» tuur geweld aangedaan hebben, zo was het ge» volg altoos menschlyk of gebrekkig, en het ftrekte ten katften enkel zo veel, als noodig was, om ons zwakkelyk voorftellingvermogen te onderfteu» tien» Aile natuurlyke- fystema's , die men reet veele moeite en beleid daargefteld heeft, hebben alle zekere verdienften en voordeden, maar zy Zyn ook alle niet zonder feilen. Ook het fystema van linN/SUS is niet vry daarvan, gelyk de groote man dii zelf bekende , maar het is met dit alles, by voorkeur, voor den leerling het gemaklykfte; 'en wie Zal niet hoopen, dat de leerling van het gemsklyke tot het verhevene over» ftappe, en zo ailengskens der Natuur haare wetten afleere? — Dus doende, fchynt het op verre na ha beste, voor als nog alleen by het fystema van linn/eus, even als of er geen ander in de waereld ware» te b'yven , en, van dit volkomen onderricht zyride , tot de beoefening der overige overtefbppen. Linn iEüs deelt het geheele Planter.tyk in vieiëniwintig clasfen. Dat is te zeggen, by ftelt een zeker kenmerk vast, en alle planten, van welke dit kenmerk hoven al;e andere eigen is, tel. hy onder eene clasfe» Op d eze wyze kan hy alle tot dus vei re bekende plantgewasfen in vierentwintig clasfen deelen, en eei,e> fleu el voor het geheele Plantenryk aan • e hand geever. Dit kenmerk heeft by tn de mteldraadtn Q/ïemina') gepoogd vastieftellen , maar ver mi s dit maar tot op eenen z.keren tr p gemaklyk, tn het ovtrg© gedeelte, of veel meu de tweede helft | met meer jpoeijelykfaeid gepaard is, zo heeft hy , door ver« Kit*  C '5 ) menging van Ibmmigen, verdeeling van anderen benevens vos, andere hulpmiddelen, deeze zwaarigheden vereffend, echter zo, dat de grondpylaar altoos op deeze meeldraaden, ook wel gefiachtsdeelen genoemd , berustende ic. Om den orgeoefenden van de meeldraaden of geQaohtsdeelen een denkbeeld te geeven ,2al ik kort, voor zo verre dit tot eene voorafgaande kennis noodig zy, het een of andere hiervan aanhaalen, vermits in het vervolg deeze deelen eene breedvoeriger verhandeling vereifchen. De geflachtsdeelen zyn of de met Ituiftneel voorziene meelknorjensdraagende helmdraaden, in het algemeen meeldraaden {flamina) ook mannen genoemd, of zy zyn vrouwen ifty.'i), of met de ftempclen Qftigma*) voorziene helmdraaden. Plaat I, toont voorbeelden genoeg van beide foorten dier manlyke en vrouwlyke meeldraaden. Dus noemt men die geene helmdraadjens, op wier punten met ftuiftncel voorziene meelknopjensQanthera) van onderfcheiden kleur en gedaante, in verfcheiden richtingen, vastzittesde, beweegbaar of aan* gehecht zyn, mannen of meeldraaden (ffamina,') tn die geene, die byna altoos van deeze manlyke meeldraadjens omgeeven zyn , in hun midden of ook wel ter zyde ftaan, die geene der voornoemde meelknopjens draagen, maar wier punten in verfcheiden gedaanten, het zy in verfcheiden vsrdeelingen , ftomp, gekopt, fnits, cf in eene andere figuur eirr i 'en worden vrouwen, stylen (Jlylt) en haare uiceinden ( (ligma(a') offtempelen genoemd. _ Plaat I. fig, i—8. 22. 25. 27. 35. 38. zullen dit gezegde naauwkeuriger doen blyken. Zo men in het binnenfte van elke bloem ziet, B  C U ) ziet men deeze deelen, by de eene op de bloem" bladen, by de andere op den kelk, by den derden om liet vrugtbesinfel, or om het kasjen (je. cepta-.ulum) geplaatst. De vrouwen liaan in het midden of er zyde , maar altoos in eene gemeenfchaplyke iamenvoeging met het vrugtbeginfel. Zo deeze beide deelen in eere en dezelfde bloem voorhanden zyn . 10 noemt men deeze eene tweejlachtige of ook famenteeli^e bloem Qflos hermaphroditus zie Pl ï. f. } tot XVI. Maar wanneer deeze deelen op denzelfden fteng, in verfcheiden bloemen of elk alleen in eene eigen bloem ge. fteld zyn , zo noemt men die eenhuizi«e bloemen ( monoïci fleres) zie PI I. f. XXI. N. 55. 56. Tweekuizigen (diocci floresj zyn, wanneer de manlyke bloem op eene eigen ptant , en de vroiwlyke op eene andere van het zelfde ge. flscht en foort voorkomt, Pl. I. f. XXII N. 59. 60. Dit zy voo.eerst genoeg tot opneldering van het navolgende. Zo als reeds gezegd is, bouwt linn^us op deeze zogenoemde meeldraadjer s of mannen zyn , fystema , en wel zoo, dat hy tot de elfde c/asfe toe deze've naar het getal bepaalt; by de twaaifde en dertiende haare inhectiting en overgrote menigte, en by de veertiende en vyfuemie haare verfcheiden langte in het oog houdt. De zestiende, zevent-ende, agttiende en negentiende kenichecst by door haare by zonde» e famenhechting. By de twintigfte houdr hy haare inplanting op den ftamper voor een Kenmerk-, de een en twinsigfte heeft éénhmzige, en de twee-en twinti.qfte twee huizige bloemen. By de drie en-twintiglte ziet men meeldraaden en ftylen by maikanderen in de-  C 15 3 zelfde bloem, het zy dat deeze vrugtbaar of <->nvrugtbaar zyn , of de meeldraaden en ftylen fiaan in eigene bloemen afgezondtrd op derzelidcn of cok op eenen byzcnderen Heng en zyn viugt» basr of onvrugïbaar. De vitrt-n.twimigfte is uie van den orbekenden cf geheimen echt. Ia diei voeger, zyn de Cksftn onder de navolgende ber.oemirg bekerr' , en worden door oe op piaaf \. aangegee\en fighurén r'uidelyk gemaakt. De figuur en op deeze plaat zyn zodai ig gefteld, dat r kens het ge al de gedaante,, oe ii hechting enz. der meeldraadjet't z o veel mogelyk t zoo ais deeze ir de bkem voorkomen acngetnord is, zynoe het getal en de andere oi.deifcheidir steekenen der meeldraadjens, zoo als zy zig van de bloemkrans afgezonderd zynde, vertponen, daar naast geplaatst, zoo dat elk rameinsch getal telkens twee nguuren, en de duufche cyffer de verfcheiden deelen beteekent CLASis I. Eénmannige {Monandria) waar maar één man cf meelknopjendrsagend meeldraadjen in de bloem bevestigd is. pl. I f. I. 1. jtf> Classis II. Tweemannigen (Biandriaj twee meeldraadjens hebbende pl 1. f. IL 7. 9. Classis III. Driemannlgen (Triandriaj met drie meeldiaadjens. pl» I. f. UI. ?-> 13. Classis IV. Viermannigw (Tetrandria) heeft vier meeldraadjens. pk h f» IV. 14. 15. Classis V. Vyfmann'.gen {Pentandria} vyf meeldraadjens. pl. I. f. V. ié. 17. Classis VI. Zesmannigen ^üexandria) zes meeldraadjens. pl. I. f. VI. »8» 19. Classis VII. Zeyenmannlgen .( JJeptandria} heeft zeven meeldraadjers. p', I. f. Vll.2021. B a  C iö ) Classis VIII. Agtmannigen (Ottandria) heeft agt meeldraadjens. pl. I. t. VIII. 22. 23. Classis IX. Negenmanwgen (Enneandria) ne. gen meeldraadjens. pl. I. {, IX. 25. 26. Deeze classis is zeer arm aan plant; n, en in geheel Europa groeit maar eene enkele plant met negen meeldraaden, Deeze vind1: men, onder den naam van bütomüs umbellatus of gekroonds zyvaanebloem, hg. Cl, IX. afgebeeld. classes X, Tkummnigen (^Decandrid) heeft tien meeldraaden. pl, L f. X 27. 28. Tot hier toe worden de Clasfen naar het eenvoudige getal der meeldraaden verdeeld , die der drie navolgende bepaalen zig meer op eene onzekere menigie of inbechang derzelver. Classis XI. Twiatfmannigen (Dodecandria) Er zyn nog geene planien ontdekt, die volftrekt en altoos elf meeldiaaujens hebben, meer vindt men die met twaalf, en uit dien hoofde kan men die ook tw.:aifmannigen noemen. Maar dit houdt ook geen' vasten regel, want men vindt er ook, dia wel meer dan twaalf meeldraadjens hebben. Zo er nu planten zyn, die meer dan tien. en niet meer ais negentien meeldraadjens, en voords, die geen der kenteekenen, die aan andere nader te befchryvene Clasfen toekomen, hebben, zo kan men die met zekerneid onder de elfde C'lasfe tellen, pl. I. f. XI. 39. 30, Classis XII. Twintigmannigen (Jcofandriay Ook dit getal is niet altoos het zelfde. — Wel is waar, dat men in deeze Clasfe niet ligt minder dan twintig meeldraaden vindt, maar wel meer. Het zekeifte kenmerk is, dat zy allen kransge»  C t7 ) wyze op den rand vri den kelk gefïeld zyn, en geene de minde gemeenfcfiap met de bloem» bladen of het vrugf.beginiel hebben, pl 1, f XII. dit toont fig. 31 met de bloembkdeii, 3a mee den kelk zonder bloembladen, 33 met een af* gezonderd Itukjen van den kelk. Classis XiII. Veelmannigen iPolyandria) eene overgroote menigre, twintig, ja duizend meeldraadjens ftaan in het bmnenfte gedeelte dér bloem, of om en op het zaadkasjen, of in eene regelmaatige orde, of verfpreid door malkanderer:. pl. I. f Xfll >a. 30Y De navolgende twee Clasfen zv.n de fchoonften e*> nasuwkeurigst bepaalden, en worden naar f de lengte der meeldraadjens bepaald Classis XIV. Tw/emagtigen (Tetradynamia) Vier meeldraadjens, waar var; twee lang en .wee kort zyn, beceekenen deeze Clasfen worden tweemagtige» genoemd, vermi:s de twee langen de opoermagt boven de twee anderen fchy« nen te hébben, pl. I. f XIV. $4 38 Ol a s s i s XV. Vkrmagiigen i Tttradynamia') Zes meeldraadjens waarvan vier lang en twee tegen ov:er aialKanderenfraaude kuiter zyn, noemt men viermagtig. o* het gezag van vier boven twee. PlL f. XV.. ,9..4a De volgende drie Clasfm onderfcheidt men doM de o;iaerit!igc famenvoejg»ng d^r meeldraadjens en benoemt, deeze fa men voeging met dea naam v*a Broederfchap.. (jxas 819 -XV.LrEiikdbroedere» •naielphia') :Ue''»ne& uraadjvns komen mt een.- cylmder.- of rojvoemg. vervoig'> der ..bloembladen voorde. e*v . verbeelden eenen ondeeloasren kölom ofdtoa» H 3  f x8 ) ker, op welken zy haaren oorfprong, haare famenhechting, verbinding en zetel hebben, pl. I. f XVI. toont N. 41» hoe dit by de Malva foorten en N. 4a hoe dit by de Geraniums gefteld zy. Classis XVII. Dubbelbroederigen fDiadelphia) De meeldraadjens komen uit eene vliezige, op het kasjen zittende, en het vrugtbeginfel omvattende zelfftandigheid voord. Dit vliezig ge* deelte is aandénhangende, van boven ligt deelbaar, en een meeïdraadjen ftaat van de anderen afgefcheiden, en verbeeldt zoo de dubbele broederfchap. pl. I. f. 44. Aan het bovenfte einde van deeze vliezige veresniging fpruiten de meeldraadjens naar hun verfcheiden getal en gedaante voord, tusfchen dewelke de ftyl. pl. I. f. 45. die meest een' knotsvormigen ftempel heeft, uitfteekt. Ook maaken deeze deelen eene buiging naar de bogt van het vrugtbeginfel. pl. I f. XVII. 43. 41. Classis XVIII. Veelbroederigen (Polyadelphia) Drie of meer door vliezige van onderen bundelswyze vereenigde meeldraadjens of ligchaamen, ftaan bundelswyze om het vrugtbeginfel, om 't kasjen of den bloemkelk, en maaken op dusdanige wyze het kenmerk van deeze Ctasfe. Zy worden Peelbroederigen genoemd, vermits zy uit veele zulke, van onderen famengehechie, meeldraadjens draagende bundelen, ligchaamen of vliezen famengefteld zyn. pl, I. f, XVIII. 46.47^ De navolgende Clasfe is wel door de famenhechting der meelknoppen, gelyk de voorgaande door de famennechting .der helmdraaden, te onderfcheiden*  C r9 ) Classis XIX. SamenteeÜgen CSyngenefia) Vyf meelknopjens , in eene min of meer rotonde ot kokervormige faraenvoeging, zyn van boven iamengegroeid , daar nochtans de helmdraad, jens van malkanderen afgefcheiden zyn. Zy hebben fomtyds eenen vrugtbaaren , fomtyds eenen onvrugtbaaren, fomtyds geenen ftyl in hun midden. Zy zitten in enkele kleine bloemptjens van de famengeftelde bloem. pl. II. f. 23. 26, 29. 30. 31. en zyn, om zo te fpreeken, als by zonder e bloemtjens,diein de famengeftelde bloem hunnen zetel hebben, aan te zien. pl. I. f. XIX. 48. is een zulk gepypt bioemtjen met de meeldraaden, 49* ue afgefcheiden meeldraaden uitgerekt. c0, de meeldraaden enkel famengevoegd^ Pl. 1U f. 24. dezelve in eene tongwyze vrugtbaare bloem; 25. in eene vrugtbaare fchyfbloem. 27. in eene onvrugtbaare tongwyze ftraalbloem. 28* rn eene onvrugtbaare fchyfbloem. Deeze Clasfe wordt door de inplanting der meeldraaden Bepaald. Classis XX. Manwyvtgen (fiynandria) De meelknopjens en meeldraadjens zyn meest aan malkanderen gegroeid > en zitten of op den ftyl of den ftamper, en fchynen uit deezen voordtekomen. pl. I. f XX. de volkomen bloem 51; de meek draadjens afgezonderd 52; zo als deeze Dp dea ftamper vastzitten. 53. »4  C 20 ) Be drie navolgende Ch. s^n onterf, beidt men doet' haare verfcheidene pliatzing op denzdfden . fteng > of op verfcheiden jtengen en planten. Classis XXI- Eenhuizigen QMonoecia') Pe meeldraadjens en ftyien zitten, van malkanderen afgezonderd, op dezelfde plant, maar niet in dezelfde bloem by malkanderen , maar elk derzelve zit in eene by rondere , van de andere, fomtyds reeds in de houding en gedaante, ligt te onderfebeiden bloem. Deeze zetel wordt als een byzonder huis uf woonplaats aarsgezien en van daar de benoeming; eenhuizig. pl. I. f. XXI. f. 54. de zetel der meeldraadjens. -5. 57. die der ftyien 56 58* de meeldraadjens. ^7. de ftyien 58. bvzonder afgezonderd. Classis XXI'. Tweshuizigen (\Dioec\d) De meeldraaden en ftyien zit'en op twee van mal» kanderen afftaande planten van het Zelfde go flaciit en foort , en woonen dus in twee van vai) malkanderen afgefch'ideu wooningen » en men noemt die dastwee/iuizigen. pl 1. f. XXII59, een ka.jen met meeldraadjens, 6c een met ftyien. Classis XXIII. Peelwyyigen (Plygamia~) De meeldiaaden en ftyien zyn vermengd of verdeeld. Vermengd , zo er tweelUciuige bloemen, te gelyk met van malkandei en afgezonderde meeldraaden en flylen , op vene en dezelfde plant en fteng zi.ten, zo dat deeze zeer ditivvyls eenen naauw met malkanderen verbonden bioemetibundel ujtmaaKen. Of zy zvn verdeeld , dat is te zeggen, wanneu t^eellacmige en weder afgezonderde meeldraaden en ftyien, og  C 21 ) verfcheiden planten van het zelfde geflacht en foort, te vinden zyn. Dit, en ook het voor* noemde kenmerk, ziet men op verfcheiden graszoorten, maar althands is de juiste bepaaling van deeze Clasfe zelfs dikwyls voor eenen deskundigen bezwaarlyk. pl. 1. f. XXiir. toont eene vergroote grasfoort met de verfcheiden genachten. (5i. meeldraadjens zonder ftyien. 62. tweeilachtige bloemen Classis XXIV. Geheime Echt (Crypt ogamid) De kennis der genachten , bloemen en bevruchting waren eertyds duister, en dus werd deeze Clasfe met den naam van geheimen of verborgen Echt benoemd , echter zyn thands derzelver bloemen en haare deelen door het vergrootglas ontdekt Onder deeze Clasfe telt men deVaarens , Wieren, Mosfchen, Lever- en Schurftmosfchen, Zwammen of Paddeftoelen. pl. I. f. XXIV. 63. een blad van eene Vaaren. 64. een Mosch. 65. een Levermosch. 66. een Paddeftoel. De palmboomen worden van eenigen als een aanhangfel by deeze Clasfe gevoegd, van anderen onder de overige Clasfen verdeeld*  Nadere uitlegging van het syste» MA3 en de verdeeling der clas* se n in rangen. Zo men weeten wi! , van welken aart en genacht eene plant, en hoe haare benoeming in de ktuidkundige boeken te vinden zy,zo is het eerst, dat men toeziet, onder welke Clasfe zy behoort te ftaan, en dit kenmerk vindt men, zo als te vooren aangetoond is, in de meeldraadjens, en zo men eenigzins in deeze leer gevorderd is, zo zal men weldra naar het binnenfte der bloem, het zy door het getal, de fituatie of de famenhechting der meeldraadjens kunnen bepaalen, onder welke Clasfe eene plant behoort te ftaan. Dat dit tot de tiende, ook wel tot de elfde Clasfe door het getal, by de twaalfde door de inplanting , en by de dertiende, door het overgroot getal, ligtlyk te vinden zy, is genoegzaam aange*  C n ) tnond, maat ten opzichte van de overige elf'Ck*i> fin zyn er nog andere zwaarheden te vereffenen. Maar voor dat ik hier toe oveiftappe, is het noodig den leezer met het ondeifcheid tusfchen de Meeldraadjens (Stam'ma^ ,en die der Stylen (Stylt) nader bekend te maaken. De meeldraadjens worden verdeeld in Helm» draadjens (Filament a) en Meelknopjens (Antherae.j Helmdraadjens noemt men die deelen, die de meelknopjens draagen; en deeze zyn van verfcheiden gedaante , zo dat zy ook dikwyls tot een onderfcheidingteeken dienen. Zo nu deeze helmdraadjens met meelknopjens voorzien zyn , dan noemt men die beide te famcn Meeldraadjens (Siaminaj zo er geene meelknopjens platts heb» ben , dan noemt men die onvrugtbaare Meeldraadjens (Filamenta ccflrata) of Hdmdraadjens alleen Ook oe gedaante der meelknopjens dient tot een by zonder kenmerk; van deeze zo we , als van het ftuifmeel, zullen wy in het vervolg iets zeggen. . ,. . Een ander in de bloem aanwezig ligchaam wordt in het algemeen de stamper (Plflhum) genoemd. Deeze bevat het Vrugtbeeinfil (Qermen) den Styl (Stylus i en den Stempel (Stigma.) Het vrugrbeginfel pl. I. f. 1—7- is van verfcheiden gedaante , en dient den (tempel , voor het arooifte gedeelte , tot eenen zêtel, en is met deelen verbonden pl. I. f. L f. II. N. p 8. Dat de ftyl dan van meerder, dan van minder dikte zy, maar veeial de gedaante van een helmdraadjen evenaare, en niet weinig invloed op de rangIchikking hebbe, is ligt na te gaan. De. Stempet (Stigma) pl. I.f. 8. en f. XIII. 35. f. XVII. 45.  C 24 > ïlelt'e» °? *?■ vrugtbeginre1 zit, is het geene by de helmdraadjens de meelknopjens zyn , echter «« men, dat zy meer gefchikt zyn, om iets op te neetnen dan om aftegeeven. Ook de gedaante van deeze onderfcbeidt men. Somtyds zit deeze ftempel zo kort op het vrugtbeginlél, dat er geen ftyl plaats hebben kan, en dan wordt.'dit maakfel tlZ f ftaT?er befcll°uwd, en de ftyl komt in geene aanmerking, en zo er niet dan ftampers en ftetnpels zyn, zo worden deeze in plaats der ftyien fe manrr/V0TY Z,U!ke." geh°Uden' Zo 3,8 d" °P de plaat C/. IX. lit. t en k. plaats heeft. Meer daarvan in het toekomende. Alle deeze ftyien of ftampers zyn by de ran*fchikkmg van geene geringe waafdy ; want, zo wel als het getal der meeldraadjens de eerfte twaalf of dertien Clasfen onderfcbeidt, zo onder! fcheidt het getal der ftyien de geflachtên va elke Clasfe, het geene men rangen noemt, bv voorbeeld, zo eene plant één meeldraadje» en eenen ftyl heeft zo behoort deeze onder de eerftë Clasfe, en haaien eerften rang. — Zo het êèZ meeldraadjen blyft, en de ftvlen vermeerderen zo dat er twee, drie, vier én nog meer S zyn, zo virdt men de plant onder de ee.ite C aS. fe, in den tweeden, derden, vierden enz ran* Dit geral der ftyien klimt nu , gelvk dat der mTeldra den , van een tot elf, niet ligt twaalf en daarna , tot de dertiende Clasfe toe, tot menigvuldige en worden,, gelyk by de Clasf£n in Eenmannhen Ofonaninae) Tweemannigen en de in haar Vaderland voorkomende planten te leeren kennen en benoemen. Verfchcide taaien zyn niet zeer c,4  e 32 y oegelyk' daartoe te gebruiken, 'en vooral de Franfclie niet , maar zo veel te m tr is het de Nederduttfche , die niet alleen vry wel daar toe gefchikt, maar no? bovendien, door hiare voornaame Kruidkundigen, daartoe al zeer wel toegepast en geregeld is.- _ Er zyn voornamelyk eenige benoemingen , die niet wel door kunstplaaten aftebeelden zyn, en die men alleen in da Natuur zien moet; en het fchynt dus dubbel noodzaaklyk, eenen eerstbeginnende!» voor eerst daar mede bekend te maaken, dat by ten miniten vooraf eenige oppervlakkige kennis derzelve hebbe, voor dat by die in de Natuur zelve befchouwe. Sommigen van deeze zyn. s. Gepoiyst ( Nitidus.) Waar de oppervlakte van een blad of iets anders zo glad is, dat zy zig als gepoiyst vertoont. Dit wordt in het algemeen oy d^ bladen gevonden, en men noemt deeze gepolysie bladen. 2. Effen (Jaeyis) Be oppervlakte is zonder ftree- pen , üeuven of verhevenheden. $.:Glad (G lab er") of onbeh^ird. Waar geene hairborftelen of fteekelen zyn. 4. Geftippeli (puncïatus) Kleine zigtbaare ftippelcjens, die door het gevoel niec te bemerken zyn. 5. Rauw (fcabef) Men voelt kleine voorfteekende puntjens, zonder dat men die ziet. 6. Scfterp (a/per) Als deeze fcherpe voorfteekende punten zigtbaar zya, TnRuig rjnspidus) Waar korte harde hairen zyfi.  C 33 ) B.Steekelig Qiirtus) Als de hahen iets 'langer en wreed zyr1. 9.Gehoird (pUofui) Zo er zig lan^e krom ge- boogen hsnren vertoonert. * W.Vlekkig (fillofusy De hairen zyn lang, wit 11, Zagthairigm(pubescens) Waar zeer kleine witte fvne hairen zyn. 12. Fluweelachtig'ferittusïWwnnetT, door naauwlyks zigtbaare digt cpéénliggende hairen , oe oppervlakte blinkend wit is. z^milig (JanatuO Zo de v!aUte mQt JS wrtie, lange* wel te onderfcheiden hanen bezet is» ,4, Donsachtig Qomentofus) Zo de witte hairen zoo onder malkanderen verward zyn ,dat men die niet onderfcheiden kan. Xr.Gebaard [barbatus) Zodehairen bundelswyze by malkanderen ftaan. 16 Bord elk Cftrigr./us) Zo de vlakte met liggende, digt opééngedrukte kleine borfteljeas bezet is, die benedenwaard dikker worden. ^.Brandend (urens) Waar kleine bairen, by het ' aanraaken, een brandend pynlyk gevoel gee- t8 "mnkbraauwhairig (ciliatus) Zo aan den rand of vlakte eene reeks gelyklange hairen (taan. i9.Getepe!d {papilofus) Zo er kleine wratjens aóJK'fc Qapulofus) Waar kleine holte blaar- Si zTgtftlkdig Onurclatus) Waar kleine korte ' kruidige fteekelen zyn.  ( 34 > i^Sfymlg Cvtfciius) Zo er een nymige kfeevende harsachtige vochtigheid op de oppervlakie is. f 43. Gefireept (flriatus) Zo er flreepen op de vlakte zyn. [a^Gefeitfd Jukatus) Waar de ftreepen kleine fleuvea hebben. Zo veel vooreerst van de ktinstbenoeming van eenige onderfcheidingteekenen der plat.tdeelen in het algemeen; zullende de overigen allengskens, en van tyd tor tyd, opgehelderd worden. Daar nu de bloem en de bloemkrans eene der voorraamde takken der kunstwoorden bevar, en deeze bovendien niet a'leen zo fchoon, maar ook zo nooazaakelyk zy, zo;zal het niet kwalyk ge, plaatst zyn, deeze hier te laaten volgen. Van de Bloem en de Bloemkrans* De bloem, in haar geheel genoomen, vervat de beyruchtmgwerktuigen tefamen, en verdient zo wel m dat opzicht, als wegens haare fciioonheid , onze voor. aarafte opmerking. Dat zy de meeldraaden bedekke, voor regen, wind, koude en hitte enz., beveihge, behoort daar ter plaatze, waar van de vruchtwording gefprooken zal worden, maar vooreerst zyn de enkele kenmerken der bloem en bloemkrans te befchryven, en daarna de verfchilJende gedaanten der bloemdeelen. De Bloem CFlos) noemt men in het algemeen alle die deelen, die de voordkweekmgdeekn bevatten, het zy dat deeze enkel of famengefteld zyn. De bloem alleen wordt weder verdeeld iu den kelk Qca.'yx) en de  C 35 ) lloemkroon (corona) of bloemkrans , (corona) en op deeze grondt men weder andere verdeelingen. Eene volmaakte of yolkomi» bloem (Flos per» fe5fus vel completwi) roerat men die bloem, die uit den kelk , de bloemkroon of bloembladen, meeldraaden, ftyl, ftempel en vrugtbeginfel famen» gefteld is. Men zoude met één woord kunnen zeggen, dat eene volkomen bloem die zy die alle vrugtwerktuigen bevat, maar dit is geenzins toereikende, vermits eene bloem deeze deelen allen bevatten kan , en den ke'k mist"; of omgekeerd: de kelk is er, en de bloemkrans ontbreekt, pl. I. f. 27. of by de eene bloem is alles volmaakt, maar' ér zyn geene meeldraadjens en wel ftyien, of er zyn meeldraadjens zonder ftyien, en tochgefchiedt de vrugtwording, zoals dit by de famenteeligen, één- en tweehuizige bloe» men plaats heefi. Den kelk aangaande, is bet kortlyk te bemerken, dat het groenachtige, fomtyds gekleurde gedeelte, dat in het algemeen boven op den bloemfteel zit, de bloemkrans omvat, onderfteunt , bedekt en beveiligt, de kelk genoemd wordt. Dien-' volgends zal men, op plaat II. fig- 1. 2 3. 4, ié. 19. 2?. volmaakte, met kelk, bioembladen meeldraaden, ftyien en vrugtbeginfelen voorziene bloemen zien. Pat nu eene onvolmaakte onvolkomen) bloem (Flos imperfeêtus vel incompletus) eene bloem zy, die ééne van de voornoemde hoedanigheden mist, is ligt te begrypen, en plaat I. f 27. düidelyk te zien, maar desniettegenftaande zal ik, dit aangaande, nog eenige voorbeelden aanhaalen.  Eene tniddenbloem 9 of die onmiddelyk op ee» ilengbiad zit, (Flos medius folio infidens") zien wy by pl. II. f. 6. Deeze bloemkrans wordt door geenen kelk onderfteund, en is dus geene volmaakte bloem. De naakte bloem (Flos nudus~) wordt nocb door eenen kelk noch byblad gedeund, maar zit onmiddelyk op het vrugtbeginfel, gelyk pl. II. f. 10. en boven f. CL I. by de caUitriche yerna lit. c a en f. CU VI. by de conyallaria majalis lit. b* en c. doen blyken. Dit zy genoeg, ter onderfcheidingder volmaakte en onvolmaakte bloemen, Meer van deeze en derzelver deelen aan te baaien , zoude den ongeoefenden te verre leiden, en dus zy het my geoorloofd, tot de bloemkrans over te flappen. Van de Bloemkrans (Ctrolla.) De Bloemkrans (Corolla) is dat verfcheidenlyk gekleurde of ongekleurde gedeelte, het geerte in den kelk of op het vrugtbeginfel zit, de meel.draaden bedekt, en zo dikwyls , door zyne menigvuldige ftreeler.de fchoonheden, onze oogen betovert en naar zig trekt. . Ik fpreek hier niet alleen van deeze geklemde bloemkrans, maar ook van die, welke men kelkbl emen of bloemen zonder bladen noemt, zo als hierna gezien zal word.n. Dezelve is of éényou* dig (fimplex^y of famengefteld (compcfitus*) De éényeud'ge bevat de regelmaatige (jegulares~) en gelyke (aequales') bloemen. Deeze onderfcheidt men HDg in onregelmaatigen irregulnes) en Qngelyken (inae^ualis.) Alle deeze deelt men draa-  t 37 ) daarna in éénbladigen en yeelblad'igen, en dus 2iet men weder rcgelmaatige édnblcdigen (moncpetalae regulares) onregelmaatige éénbïadigen (menopetalae irregulares) getyken cn ongelyken (aec}ua* les & maequales) yeelbladige regelmaatigen (Polypetalae regti'ares~) yeelbladigs onregcl-nactlgen (polypetalae irregulares~) gelyken en ongelyken (acquales & inaequales). De famengcftelden on« derfcheidt men op eene andere wyze, gelyk ook de grasbloemen , en die van den verborgen echt. De eenvoudige bloem (Flos fimplex) beftaat voor zig alleen, en Haat met de arjdete bloemen in geene bevruchting gemeenfehap, pl. II. f. i. 2. 3. 4. 15. 16. 17. 18. De regelmaatige bloem (corolla regulans) De bloemdeeien, bladen en lappen zyn volmaakt even groot en regelmaatig, het zy dat deeze cónbladig, veeldeelig of veelbladig zyn. pk 1L f. 1*2. 3.4. 15» 16. 17. itf* . De onregelmaatine bloem (corolla irregularis') De deelen, openingen en bladen zyn ten opzichte van de figuur, groote en evenmaat vetfeheiden» pl II. lig. 11. 12. 13» 14. 19. 20. ai. De gelyke bloem (corolla aequaiisj De grootte cn evenmaat der bloemdeeien zyn volmaakt, en overeenftemtnend, en komen der regelmatige bloem naby. pl. II. f. 1. 2, 3. 4. 15 i6; 17. ï8» De ongelyke bloem (corolla inaequalisj Lene zekere overeenkomst der bloembladen l eef'- wel in het algemeen plaats, maar de bladen verfchfl* len , en het eene is grooter, ronder of fpitzer dan het andere, pl. II. f, 21. f. Cl. II. lit. b. d. e. iig. Cl. IX. lit. b. B, D. E. Dit onderfcheid heeft nu zo wel by de ééne D  X 33 "> 'b'ladige als veelbladige bloemen plaats , en zal, by de nadere befchryving van elk derzelve, in het byzonder aangetoond worden. De gemaklykfte verdeeling is in regelmaat:ge en onregelmaatige éénbladige (cofotlds regulares & irregufares monopstalas) in regelmaatine en onregelmaatige yeclbladigen (corolias regu'ares £? irregulares polypetalae) en in fam en gepelde (compofitas) en volgends deeze verdeeling zal deeze befchryving ingericht zyn. De regelmatigs éénbladige Uoem (corolla mo~ ■nopitala regulares) wordt, gelyk ook de onregelmaatige en veelbladige, nog door verfcheiden an* dere kenmerken onderfcheiden, en deeze s naar dat de natuur fnare verfcheiden gedaanten fchept, benoemd. Naar deeze is de bloem gedeeld(partita) ge/peuwen (fis/a) inge]needen (incifaS gekarteld {crenata) gezaagd (/errata) gehaird (ciliata) getar,d (dentata) ruig (Jiirfuta) ongedaantig (diformis") uitgebreid (dïlatata) enz. Alle deeze qnderfcheidingteekenen zyn echter maar als by. voegfelsn te befchouwen , en hebben in geenen d.eele betrekking op de geftalte, regelmaatigbeid of onregelmaatighe'.d der bloemkrans; maar zyn alle als voornaame onderfcheidingteekenen aantezien, en verdienen vooral onze opmerking , die ter plaatze, waar wy van de byzondere deelen der bloemkrans fpreeken zullen , in acht genoomen zal worden» De volmaakte regelmaatiqe éénbladige bloem (corolla completa monopetala tegularis) beilaat uit een famenhangend onverdeeld bloemblad, het geene van beneden tot boven uit één ftuk beilaat, zonder dat men eenige verdeeling, als fora-  C 39 ) ryv's van boven aan den rand , befpeuren Kali f maar het benedenfte gedeelte beftaat altcos nis eene min of meer lang uitgebreide en famenge-. groeide pyp. Eene zulke volmaakte rcgelmaatig éénbladige bloem , zien wy pl- II. f» i. 2. 3. 5» 7. 8. 9. en wel van verfcheiden gedaante. Zo ziet men, by voorbeeld f. i.s II.24. 25. 28. pl. I. f- 13» 37' 48. eene gepypte bloemkrans (corolla, tubulofa.') en wel van verfcheiden gedaante. Eene ronde, holle, pypachtige, van beneden naar boven flaauw opklimmende gedaante , die regt opklimmend uit den kelk voordkomt, zig van boven veiwydt, uitrekt, en in eene meer of minder gekleurde vlakte uitloopt, wordt eene pypjens bloem genoemd. Is het nu, dat de pyp van eere dusdanige bloem, zonder zig uiuerekken, ef allergskens dikker te worden , regt opklimt, cn van boven eer.e lynrcgte uitgerekte vlakte, ■wier randen min of meer omgebogen zyn, vcor» ftelt, zo worde deeze een fchenkbords cf trompetwyze bloem (Flos hypocrateri formis") genaamd, pl. II. f. 2. Maar zo de pyp allengskens verwydt, van boven wel vlak uiréén loopt, ook wel omgebogen en terugvallende randen heeft , maar naar binnen toe meer wyd dan hol of vlak wordt, dan wordt deeze eene trechtervormige bloem (corolla ipfundibuli formlsy geroemd, pl. IJ. f* I. 'Eene anctere toon der pypachtige bloemen ziet men bv de bekervormige bloem (corola cyathi forsiis.) Wanneer eene van beneder. rolronde pyp zzzr boven toe allengskens wyder wordt, en wier ras.den niet vlak, maar reg:opftaar.de, en niet teruggebogen noch famergetrekken zyn. pl. II. f 3.. Eene l'chadblom (corolla urceolata). wier roi»  C 40 > ronde pyp zeer kort is, en zig in eene wyde vlak' te met regtopftaande randen uitbreide toont pl. II. f. 5- De radervormlge bloem (corolla rotata") komt wel met de voorgaande in zo verre overeen , dat de pyp zig in eens vervvydt, en zig in eene vlakte uitrekt, gelyk de trompet- of fchaahvyze ; maar het ondsrlcheid beftaat dasrin, dat de ronde pyp naauwlyks boven den kelk uitlleekt, ja lom. tyds korter is dan deeze , dikwyls naauwlyks merkbaar , en dan in eens in eene ronde vlakte uitloopt, en zo doende de figuur van een rad min of meer voorhielt. Dit wordt men dan eerst gewaar } als men de bloemkrans van den kelk afzondert * en de pyp van onderen onderzoekt, f. Cf. II. lit, d. en vooral fig. Cl. V. ƒ. lit. B, b% zullen dit naauwkeuriger toonen. Andere éénbladige bloemen rekken zig van boven riet uitj maar zyn veel meer van boven fa* snengetrokken. pl. II. f. 4. 7. 8. 9. en dus ziet men de balvormige bloem (corolla gloBofa) weke zo wel van hoven als van beneden famengetrokken is, en byna eenen ronden bol msakt, pl, II. fig. 8. De tonyormige bloem (corolla ventrkofa) pl. II,' f. 4. en de eiyormige (corolla ovata~) pj. ji f. 9, pl. I. f- 22 komen'veel met de voornoemde overeen, behalven dat deeze meer langwerpig, in het midden uitgerekt, en van boven meer open zyn en dus by eeu ei of ton kunnen vergeleeken worden. De knodswyze bloem (corolla clavata) wordt van beneden allengskens wyder , maar loopt naar boven toe weder in één, of wordt door eenen  C 4* ) randV of als het ware een kiansjen, byóêh geit oJfc-ken. pl. II. £.7. Op deeze volgen de klokwyz? bloemen (corotlas .cbmpawjïatas) deeze rekken zig voord l[,y Mlren oorfprong uit den kelk uit, verbeelden op den grond eene vlakte-,, worden daarna bmkig.of tonvormk, maar regt. oplooaende weder iets' naau» ,wer< — Geen van alle blosrukransbenaamingen- verdient zo zeer haare vergelykehde benoeming, dfn ■deezej vermits zy zo kiaarblykiyk maar eene klo; gelykt9 die toch een ieder kent., iieeze bloemeii ■zyn zo wel regt opftaande; als nedergebogen. pi. H. f. 10. fig. Cl. VA... lit. bb. - De regelmaatige éénbladige' ongtljke Mosm (co. solla regularis manopetala aeq>taiis.y De bloem heeft .een éénbladig -grondbeginfel, maar wordt vam boven in verfcheiden on;?e!yke bladen , kappen of infnydingen verdeeld. Gdyfï zoude men die noemen, zo alle deeZeunfnydingen of deelen alle evenmatig groot waren * maar zy is ongelyk , om dat deeze .verfcheiden 'van grootte •zyh/dat is te zeggen:! een oi.meerd^^aq deeze infnydingen zyn grooter.* «nderenkle&ader, f Cl-It, liu b:d. e. of de bloem der;Ga'mandertyn Eerett* iprys (Veronica Charnaedrys) geeft .ons een voorbeeld. De bovenite bloemdeeling is Vry gro0: , de twee volgende zyn kleiader , en'de" der Je is zeer klein. Zo men nu van.de bovenite een.randjén afnam en aan de onderlte mededeéiJdJ ZüfzvStde de bloem een; regelmaatige •vierrjóëtezyn. Men ziet dus, darwet eene algeineenesevdnmiaci'pia^ts grypt ,< maar dat de verdeeiing ongeiv k -zy, .e ï dus de bloem met recht vegelmaatïg onge^ ^ Boomd worde»- ; " 7000  ( 42 ) Van deéénbladige onregelmaatige bloem Cco» rolla monopetala ir regulares.) Deeze bloemen z-yn van een geheel ander maak* fel, allen hebben eene uit den kelk voordkomende ronJe holle pyp , maar eindigen niet. gelyk de voor. gaande, m eene uitgebreide g?hke vlakte, maar verbeelden versheide gedaanten, infnydirgen , lappen, bog en en holligheden , die al vry wel in het oog vallen . men ondeifcncidt die naar haare vericli:l'e;uie figuuren in De tongvormige bloem (coro'la ligulata) Wanneer de pyp niet hyzonder lang is, in eens ophoudt, en zig eidul op ééne zyde uitrekt of verlengt, en in een kon er of langer blad uitloopt pl. II. f. 24-27. * De bloem is ongedaantig (corolla diformis) zo de pyp zig allengskens veiwvdt, en iri ongelyke lappen nr ndnvdingen verdeeld woi dt. pl. II. f.'n. Deeze twee bloemfoorten vindt men het m est ia de famengeftelde bloemen. De gelipte, gaapende of greinzende bloem (corolla nngens) noemt men die geene, wier pyp van boven aan den rand in twee deelen ui'loop. zynde het bovenfte gadeel e der infr ydir.g geboden en gehold, de onderfte meer lang en breed uhloopende, verbeeldende dus den gaapenden bek en de keel van een viervoetig gedierte, pl. I. fig. q7. 38. pl. II. f n. r *»' ó7' By deeze bloemen onderfcheidt-men de bovenhp. pl. II. f. 12. c. en de onderlip b. Anderen zyn, die twee tegen malkanderen overfiaande zydeJmgfche infnydingen hebben, welke door meer of minder «ifnydingen, tanden en*, van  ( 43 ) één gedeeld zyn, en deeze noemt men, na dat er twee of drie infoydingen zyn, twee- of driegelipte (bi-vel tri7al>iatae.)p\. I, 37. 36. pl. II. f. 12. b. Zo er by eene andere , met deeze ten vollen overeenkomende bloem, de bovenfte of onderftebp of infnydiug ontbreekt, zodat maar een rand verder en breeder uitgerekt wordt, dan noemt men deeze eene ééigel/pte (urnlabiata) pl. II. f. 13*. vertoont• eene bloem, wier onderlte lip niet aanwezig is. Eene gemaskerde, ook wel grynsbloemige bloem (Corolla perfjnala) komt der gaapende het naaste by. Zy hebben gelyk deeze, een langer, korter, breeder of fmaller boven- en onderlip, doch derzelver inlhydingen zyn niet opm ef van malkanderen afftaande , maar meer lamengevoegd, en deeze famenvoeging wordt zeer dikwyls met eene bogt, het een of't ander yiifteekfel, het welk men een gewelf (fornis) pl. II. f 14. d. noemt, vermeerderd; zo dat deeze geheele opening, als het ware, geflooten en famengegrbeid fchynt te zyn, en de bevruchtingdeelen geheel en al verborgen en bedekt zyn. Deeze vereeniging wordt niet ten onrechte met een masker vergeleeken , en op zodanige wyze aan het geheugen medegedeeld, pl. II. f. 14. De regelmaatige veelbladige bloem (corolla polypetala regvlaris.) De meerbladige of veelbladige bloemkrans onderfcheidt zig van de voorgaande daardoor , dat zy uit meerder, 3. 4. 5. 6". tot 12. op zig zeiven ftaande bloembladen famengefteld zy, die met al» D 4  C 44 ) Itafidèren noch door aanhechting óf famenvoe»irT<» in verband (taan, maar wier bladen vry en en? kei uit den kelk, het kasjen , het vrugtbeginfel of zynen bodem voardfpruiten, malkanderen naderen, en zo het geheel van de bloemkrans daarirellen, echter zo> dat ieder blad enkel en afzonderlyk kaï afgenomen worden, zonder het nabyffcaanis te kwetzen óf te befchadigen. De eertte afdeeling der veelbladige bloemen wordt wsder in regelmaatigen {regulares) onre'gebnaz* tigsn Qrrsgalares) gelyken (aeq>iales~) en onsely» ken (inaequales) verdeeld. Gefyè cn regehnaatïg noemt men die geene 1 wier bloembladen even groot zyn , of dezelfde ruimte hebben, zo dat geen derzelve boven rreÈ andere uitfteekt. Ongelykh het tegenovergefrelde ,, zo dat één of meer bladen grooter of kleiner zyn, dan de andere, en de grooten de kleinen fomtyds bedekken, of de eene op de andere rusten,, en als c ware, door dezelve onderfleund woeden, pl. Cl, IX. f. lit. b. b. 8. TweeUadige bloemen, vindt men zeer weinig, en deeze zouden beter onder de onregelmaatige veefbladigen geteld worden, vermids' zy geéne°bloemkrans uitmaaken, maar zeer onregelmaatig aan ded kelk vastgehecht zyn , zo vervangt de .iéts ge. kleurde kelk de bloembladen, en maakt dus eene halve kelkbloem. De drieblad''ge bloem (corolla tripstala) De bloembladen zyn even groot, en bereiken malkanderen, pl. 1. f. i8. De kruisvormige vierbladige bloem (corolla tè* trapetala cruciformis) Vier bloembladen , wier lappen ovaal, langwerpige iets gekarteld, met of  C 45 1 zonder ihfoyding zyn , en in een lang grond- of ftcunftuk uiiloopen,A«f welk men ook craager zou kunnen noemen enz. Twee en twee tegen oye* malkanderen, zelfs zeer digt byéénftaande, worden kruisvormige bloemen genoemd; zo als, by voorbeeld, te'.enkel* Violieren en Muurbloemen* Plbnder de vyfbladige bloem (corolla pentapetalay ftaat de malyaachtige bloem (corolla malvacea.) Deeze bloembladen hebben eene van onderen ie» verlengde bajis9"êie, van onderen famengehecbt. zynde! iets in één loopt, en in het bmner fte van de bloemkrans eene rolronde pyp yormt, waar aan de meeldraadjens gehecht zyn. pl. H. r. 13' On pl. I. f. 41. zyn twee bloembaden afgenoomen, en de figuur toont das de famenhechung der bloembladen, en het maakfel der trolronde pyp aan, wier aut reeds te. vooren by de zestienae clasfe aangetoond is. . , Eene vyfbladige bloem is ook de rTutnanjelterbloem (corolla caryophyllaceaO Deeze komt der kru'svormbre bloem, ten opzichte van het lange voetftuk , naby. behnlven dat dit langer is , en dat er vyf bloembladen zyn, die, niet tegen over malkanderen ftaande, malkanderen naderen, en wel eene platte ronde vhkte vormen.pl. li. J. 10. Nog andere vyibladige bloemen ziet men pl. i- ' Ze'sbladige, zeven-, egt-, negen- tot twaalfbladige bloemen worden, gelyk de voornoemde, door het getal der bladen onderfcheiden. Eene zesbladige bloem ziet men pl. u t. zb. 'draad-n met' üyl en {tempelen, {ftores her;n*: phroditï) P5- fl- f- 25« Dit gedeelte der bloera., waar deeze kleine bloemtjens zitten, noemt men öa fchyf ytiiscusO Rondom deéze heen zit. een .ring van etikeiftaande getongde bloemtjens, enTdit gedeelte noemt men de ftraal (radius) pl. II. f. 2.6, f. 27. is eene enkele tongwyze ftraalbioem, met den ftyl en den dubbelden omgebogen ftera» pel, zie Polygamia fuperftua van de C'asfis^ XIX, De ten halve geftraclds bloem (flos femiradiatuf) maakt een klein bnderfclieid van deeze, want 'baare ftraalbloemen maaken geenen volmaakten kring om de fchuif, maar ftaan alhen op de eene zyde, of om de Helft der fchuif ftaan getongde of ftraalbloemtjens . . Ut fchuif bloem (flas discoïdeus) is alleen mt pypjênsbloemen famengefteld, én heeft geene tongswyze bloemen, Deeze pypvormige bloemen ziet inen pl. L f-48. p'. H- C u. 25. 28. , maar fi£. „9. en 30. zyn famengeftelde fchuifbloemen. Deeze onderfcheidt men nog door de hoofd-1 'ienshloemen (flores capitatï) pl. II. f» 3*» en dit gefcliiedt* wanneer de algemeene vrugtbodem, opwelken de pypjens ftaan, in het midden iets verheven is, en naar maate van deeze verhevenheid worden zy in gehalfden of halfronden {jdimldiq.* tos) pl. II. "f. 30. of eivomigen (oyatas) vet» deeld. pi. II. . f. 29. . , .. ' Duidelyker wordt de befchryving en onderlcnesding der hoofdjensbloemen op de navolgende wyie Er zyn eene menigte digt' op malkanderea êctropte bloemJn/die een h,oofdjen verbeelden, ^n op eenen bodem met of zonder fteél zitten „  C 50 > verheven, op de eene of ds and?re iryde voor» fteekend of langwerpig , eenen meer Jangen dan ronden bloembundel uitmaakende. Deeze worden naar haare byzondere gedaante benoemd, en zyn of bolrond (glofoji feu fphaerki) dat is te zeggen volmaakt rond: rondachtig(fufootundi) wanneer zy meer iang dan rond zyn , kegelvormig iconlci) ak het bovenfte einde langer uitgerekt Js. PL II. f. 32. ten halve rond of gekalfd (di. mdicati feu hemifphaerice) wanneer het hoofd op de ééne zyde rond, op de andere vlak is. pk II. f. 30. hladerlg (foliefi) wanneer het hoofd met bladen omgeeven is. p!. II. f. 32. waaAt Cnudi) wanneer hetzODder bladen i*. aan de punt ftaan* de Cterminahs} zo het hoofdjen op de punt vai> den fteng ftaat, in de oxelftaande (axillares) als het tusfehen den hoek van den fteng, en een tak. ien of blad ftaat. Zo deeze of andere pypjensbloemen op eenen algemeenen bodem faamgepaard zyn, zonder eenen. ajgemeenen kelk te hebben, zo behooren zy onder de getrapte hotfdjensbloemen (fleres conferii capttatQ pj. II. f. 32. 33. maar aiszy elk eenen byzonderen kelk en fteehjen hebben, en nog daarenboven, op eenen algemeenen vragtbodem ftaande, Jn eenen geireenfchappelyken kelk beflooten zynr zo behooren zy onder de famengegaarde (fieres aggregati.) v De famengegaarde tloem (flos aggregatus) wordt ook van rotnmigen onder de famengeftelde bloe« xnen geteld, maar zy behoort alchands onder eene eigen verdeeling gerangfehikt te worden. Wel ia waar, dat deeze m et de voorafgaande eene febynware overeenkomst heeft, maar by eene nader»  r 5* y befdiouwing vindt tnen , dat in het geheel' gesne overeenkomst plaats hebbs. De famengeftelde pyf>» jensbloemen ftani, alleen door het zaadpluis ort* derfteund, op den vrugtboderh in den algemeenen kelk beftooten. De famengegaarde, fchoon ookpypjensbloemen, en fomtyds ongedaantig zynde \ fomtyds half gelipt, zyn elk in het byzonder van hunnen eigen kelk omvat, cn ftaan zeer dikwylS nog op fteeltjens, op den algemeenen vrugtbodera. Alle deeze bloemen zyn ook tweeilachtig, eri brengen hunne eigen vrugt voord, zonder toe^ doen van een ander , zo als dit by de fchuif- of ftraalbloemen plaats heeft, waar d2 eene bloemtweeilachtig is. pl. I. f.v4l' P!» n/ f* *5. de;an* dere bloem met enkele meeldraadjens en ftyien, zonder ftempelen, of alleen met ftytèn en ft-mpelen, voorzien zy. pl. Ö* f. 27. 28. Ook zyn de meeldraadjens der famengegaarde bloemen niet allen famengehecbt, gelyk die der famengeftelde, maar ftaan op zig zeiven; en worden naar buit getal of byzondere famenvoeging in andere dasje» verdeeld, terwyl die der famengeftelde aldaar on» der de negentiende ftaan. Eene famengegaarde bloem, dis met haeren aN gemeenen kelk veele kleine, met eenen byzonde-; ren kelk voorziene bloemtjens influit, ziet me* f. Cl. IV*. Ut. h C en een eigen bloenitjen met; Zvnen kelk. Ut. e. E. Andere foorten der famengegaarde bloemen zyn „iet, gelyk de voornoem ie, op eenen algemeenen bodem , maar fomtyds op veelvuldige kleine fteeltjens gegaard, die, als het ware, ook mf en daw ee