WILLIAM SHAKESPEARs TOONEELSPELEK EERSTE DEEL.   H uy (Pr / Tlt'i WïLLIAMSHAKESPEARs TOONEEL SPELEN. . Met de Bronwellen, en Aantekeningen van verfcheide Beroemde Schry veren. Naar het Engelfche en het Hoogduitjche vertaald. en Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten verfierd. EERSTE DEEL. Te AMSTELDAM By ALBRECHT BORCHERS.  INHOUD van het EERSTE DEEL. I. HAMLET. . . . Bladz. r. II. DE STORM I93> III. DE VROLYKE VROUWEN TE WINDSOR. . . . 32r.  BERICHT VAN DEN UITGEEVER. Om aan den Intekenaaren reden te geeven, van de verpligting die my boven de Intekening dit werk doet Hellen op ƒ 2: 4 : En groot papier op ƒ 3: 12:- Wyze ik hen flegts tot het werk zelve, dat digt gedrukt, maar door het byvoegen der Bronwellen en omtrend 320 noodige Aantekeningen, cirka 30 vellen in plaats van 18 a 20 volgens 't Bericht be. Haat. Dus ziet men de onmooglykheid om het voor den geftelden prys uittegeeven ; entevens den goedkoop prys die ik by dezen ftelle. Want zo ik ieder vel ordinair pap naar gewoonte rekende op ij ft. is ƒ 1:18:- 3 plaaten ieder i 6 ft. is /-:i8:- ZouditDeelmetdePlaatenbeloopen ƒ 2:16:- Dan, om de Intekening te bevorderen, ftelle ik ' dit Deel, zo wel als de volgende, die alle 28 a 30 vellen zullen beflaan, op ƒ e:- 4-: En groot papier. . . ƒ 3:i2*  BERICHT VAN DEN UITGEEVER. Tot welke prys ik de eerde 500 zal afleveren. Maar na die , geen minder dan; ordinair papier ƒ2:16groot papier ƒ4: 6 : Waar van de Intekenaaren verzekerd kunnen zyn. De volgende Deelen zullen in fmaak en fchikking Tooral niet minder zyn dan het Eerfte. D E  vii D E VERTAALERS AAN DEN LEZER. Zit daar eindelyk het Eerfte Deel, van den beroemden Engelfchen Tooneelfpeldichter Shakespear in het Nederduitsch vertaald. Welk een ruim veld ftond ons hier open, zo wy de gewoone fleur volgende, al de lloempies wilde verzaamelen, die men ter eere van onzen Dichter aan dit voorhooft zon kunnen Jlellen\ — doch het komt ons gefchikter voor, dat het Werk zig zelve en zynen Auth:ur aanpryze, dan dat het met lofkranfen en al van de wormen wrd gegeeten ; dus wy ons daar niet zullen inlaaten, maar eenige andere punten , rankende dit Werk , lerigten. Wy zullen ons, eerstelyk, voel wagten, om deze fpeler. voor zedelyk te doen docrgnan ; fchoon dat woord al vry wat debiet kon veroorzaak en, en de Ainfteldamfchen Schouwburg zelf op gepropt is, als 'er Jlegts Zedenspel voor flaat. Wy erkennen dat deze zugt zeer loffelyk is, egter verwondert het ons, dat daar men aan de eene zyde zo veel zedefpelen ziet men aan de andere zyde zegt, dat het memchdom danglyks in boosheden toeneemd; wy wenschten dat ht, eene Genoctfchap of het ander; want daar zyn 'er *4  vin DE VERTAALERS thans veel, deze vraag eens ter beantwoording op gaf, om onze verwondering te doen verdwynen. Wy zullen, ten tweede, niet ziggen , dat zy de Proev van de JlrengfU Tooneelwetten, zo wel kunnen dooiftaan als de Franfche fpelen ; die zo befchaafd en natuurlyk zyn , dat men by het vertoonen van een Valsche Vriend in jluap geraakt, en door de Muzyk gewjkt, en naar het eindigen daar van, thuis ge • komen Zynde, dikmaals het zelve, ja verwonderlyker gratis kan zien , dan men het in den Schouwburg voor geld, en met gevaar van plat gedrongen te worden, zien kon, Wy zullen, ten derden, wel oppafen dat wyCaA' KESpeas's Treurfpelen voor geen zagtzinnige te bthk Jtellen , vooral Hamlet niet. Men zal by het beschouwen van dat wreede /luk , het geval, de landaart , en de Eeuw van den Dichter in aanmerking gelieve te neemen. Onze Natie is zekerlyk van alle tyden zagtzinnig gew.est% en is hei thans by uit/lek. —.— Dan, onderlat Jchryvcn, beginnen wy tetwyffele- —-van alle tyden zagtzinnig geweest? Teen dcnAm- ftcldamfchen Glazemaaker Jan Vos zyn Aran en Titus omtrent daaglyks voor een ontzsgchdyke fchaare vertoond werd, dan ook? — thans by uitftek zngt- rnoedig? Als men de Franfche Bkveklei van Sauvin, die den Engeifche van Ed. Moope , zo Viel in wreedheid overtreft, om flryi gaat befchouVfen?.... ïs dat by uitjiek Zagtfootdig zyn? w—. waar-  AAN DEN LEZER. ix iviarlyk deze twyffelmoedige gedachten beletten mis te oordeelen Egter de Wraak en Weerwraak is van ons Tooneel verbannen En wat Beverlei aanbelangt, die word op 't Fransche Tooneel vertoond, en moet dus noodziakelyk teder en uitmuntend zyn ?.... Hoe! zou de Franfche Natie die wy zo getrouw in aUes volgen, dan mis ku?men hebben? Neen, liever willen wy de Engelfchs fmaak by aanhoudenheid, zonder hem te kennen, verachten ; dan aan de Franfche Keurmeesters twyffelen. —— Zie daar de redmeerwyze van veele, en zie hier eindelyk waar wy heen wilden. Ons oogmerk was, aantetoonen dat de fmaak eener Nitie te vtrfchillend is, om 'er een algemeen gevelg uit te trekken; dat die verfchcidtnheid van denkwy' ze, ook verfcheidenhsid van Caratlers vordert, en dat het werk van Shakespear zo ingerigt is, dat elk 'er zyn fmaak in kan vinden. Immers, vind een zagtmeed'g Lszir ,indit Deel, Hamlet tewreei; hy kan zig met Ferdinand en Miranda in den Storm verlustigen; v'.nd een Lugtig Lezer deze laatjïe wat te ernflig . hy kanze tegens eenen Falfbfr veiwisfelen: 'er is Jpyze voer alle monden, en dus vertrouwen we, dat h.t gehsele werk de goedkeuring van 't Algemeen Zal wegiraag-en. Terwy'- wy ons als onzydfge l7vr*aalers willen gedmvgen , die niet alles blindelings toeftemmen wat den Autluur zegt, zo hebben w-; hier endaar q:,zs aanmerkingen ingevlogten ; wy hebben al dt * 5 Ton-  DE VERTAALERS Tooneelen die eene gaaping in hun verband hadden met een (*) getekend; deze gaapingen zyn aan de oude Dichtersniet vreemd; een Don Louis de Vaeoas, eene Kioostervertooning in Gïsbrecht van Amstel, ja een Brutus van den grooten Voltaire zelfs, zyn daar bewyzen van. Het einde van het Negende Tooneel in het Tweede Bedryf van de Vro^ïke Vrouwen te Windsor , hebben wy ook aangeflipt; het komt ons niet welleevend van Falftaff voor, dat hy Ford &y het eer ft e bezoek alleen op zyn kamer laat blyiien, en heen loopt; de Dichter heeft dit zegerijk zo gefchikt om dat Ford dan zyne alleenfpraak ion uitboezemen. Wy zullen ons wel wagten , die ftrenge Kunstrichters te volgen, die al de alleer.fpraaken als onnatuurlyk afkeuren, om dat men alleen zynde , veel denkt, maar weinig fpreekt ; want iwy zouden waarlyk daar veel fraaie gezegdens door verliezen. Doch op deze plaats kwam het ons niet voegzaam voor. Het Inweef fel van die Duicfchers welke de waard zyn Paarden huwen en hem bedriegen, komt wat on. venvagts en fchynt wat duister. Wat het verdere aanbelangt , de bygeveegde Aantekeningen van ver. Jcheide geleerden zyn daar op toepasfelyk ; zo dat •wy vry mogen zeggen , dat wy Shakespear's fouten niet willen verdedigen, maw in tegendeel de. zelve doen uitblinken, om andere daar door te waar• fchouwen. Wanneer wy eens alle de misflagen, welke onzen Dicb-  AAN DEN LEZER. XI Dichter in de Tooneelfcbikkingen heeft, bybragten ; zo Zouden wy hem egter voor veele andere Scbyvsren den Lezer aanranden , en zie hier de reden. Veele Jlukken zyn opgepropt van verbaalen, waar door zy bunnen kragt noodzaakelyk moeten verliezen. Achilles en andere oude pukken overflaande, hebben wy twee jlukken voor ons, die in eenige gevallen over een komen; zynde de Deserteur naar 't Franfche van Mercier, en de Graaf van Waltron naar 't Hoogduitfche van IMolIer: Het is by-ons zeker, d.it (behalven eenige nieuwe vloeken, die wy Hollanders niet behoeven te loeren, terwyl wy 'er genoeg in onze Taal kennen) de Tooneelf hikking van het laatfte fluk, rakende het uitvoeren van 't vonnis, veel beweeglyker is, dun Van den De5erteur. In Engeland zou menbtm, zo wel als Willem den EkusTiïn by ons , dood Jcbieten ; doch onze Zagtmoedigheid zou dien toeft el wel goed. keuren, maar hem onverwigts Pardon f benken i en wy zyn verzekert dat de aandoening geêvtnredigt Zou zyn aan die , welke men onlangs op de Aiarkt in Mafhichf zag, hy hei onvei wagts Pardonneertn van 2 Soldaaten doer zyne HvngbeiJ de Prins van Nassauut-Weilbukg. —— Wat Shakespear aanbelangt, dezelve heeft geene verhaalen, alles gefcbied w zendlyk, zelfs gaat zyne verkiezing daar zo vtr in, d%t hy de Matroozen mtt de hief van Hamlet aan 'thuis van Horatio doet komen,midden in '£ Bedryf, dat zekerlyk geen goede Tooneelfcbikking is , maar egter aan den Lezer beter dan een bloot verhaal moet voldoen. * 6 Aan-  xii DE VERTAALERS aan den LEZER. Aovgaande de Tusfchenfpelen, Zangen, enz. hebben wy weder in rym gebrast, zo als in 't Origineel , fhoon we daar wat fpoedig mee te werk moesten gaan. De bygevoegde bronwellen zyn van den Hoogduit, fchen Profesfor j. j Eschbnburo in Braunswyk; Zo als we reeds in ons beript gezegt hebben. Eindelyk m*eten wy nog tierigten, dat we even als Apelles ngter Zyn Tafreel, ons nog een tydlang als Vertaalers agter het gordyn zullen houden. Wy hebben intusfchen bet vermaak , van veele gisfers maar tevens veele misfers te ontmoeten; dan, terwylh.t aan de Vertaaling niets toe of afdoet, of men de Vertaalers kent of niet, zo zullen wy flegts verzoeken de ingeJloopene feilen gocdgunflig te verfcboonen, en bet vol. gende werk met zo veel vermaak te lezen als wy bet vertaald hebben. HA1\'«  HAMLET, PRINS VAN DENEMARKEN. TREURSPEL. PER.  PERSOONEN. K l a v d i u s, Koning van Denemarken. Gertruida, Koningin van Denemarken , Moeder van Hamlet. Hamlet, Zoon van den overledenen en Neef van den tegenwoordigen Koning van Denemarken. Forti k bras, Prins van Noorwegen. p olonius, Opperkamerheer. Laertes, Zoon 1 „ , . _ ±van Yolomus. O p h e l i a , Dogter j Hor a t i o, Vriend van Hamlet. Voltim and, kornelius, Rozenkrants, y Hovelingen, GlILIIElVSUB, J osrick, J Een ander Hoveling. Marcellus. ) r,^ . > Officiers. Bernardo, J Fransesko, een Soldaat. Reinaldo, Bediende van Polonius. De Geest, van Hamiets Vader. Hofjuffers, To o ne e l spe l e r s, B o- dems, Doodgravers, Matroo. zen, en Gevolg. Het Tooneel is in Helfingor. H A M-  HAMLET, PRINS VAN DENEMARKEN. TREURSPEL. EERSTE BE DRY F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Terras voor het Paleis. Fransesko, (op zyn Post.) Bernardo. Bernardo. Wie daar? Fransesko. Antwoord my eerst. Staa , en zeg wie gy zyt. B ernardo. Lang leeve de Koning ! (o) Fransesko. Zyt gy 't Bernardo? Bernardo. P- Fransesko. Gy past heel ftïptelyk op uw tyd. Bernardo. Het is even twaalf uuren geflaagen, dus gaaheen en bcgeev u ter rust. Fransesko. Ik ben u ten hoogften, voor ditaflosfen , verpligt; want het is bitter koud , en daar kan ik niet tegen. Ber. (a) Dit was het woord. Steeven s. I. Deel. A  2 H A M L ET'. Bernardo. Hebt gy een geruste wacht gehad? Fransesko. o Ja, geen Muis zelvs heeft zich bewoogen. Bernardo. Nu, goede nacht, als py Horatio en Marcellus die de naaste' Posten aflosfen, aantreft ,• (b) zo zes hun dat zy zich haasten. Fransesco. My dunkt ik hoor hun.... hei! wie daar? TWEEDE TOONEEL. Hor atio, Marce llus. De voorige. Horatio. Vrienden des Lands. Marcellus. En onderdaanen des Deenfchen Konings. Fransesko. Goede nacht. Marcellus Vaar wel braave Soldaat: wie heeft u afgelost? Fransesko. Bernardo, die thans ïnyn post bekleed, goede nacht. (Hy vertrekt). Marcellus. Holla! Bernardo! Bernardo. Is Horatio daar? Horatio. Ja, hier is hy! fa ber. (ZO Warner leest the rival voor the rivals. De oorzaak dat Bernardo en de overigen Horatio ver. wagten, woord my. Zal ergens iets goeds gefchieden, davau tot rust en my tot winst verftrekken zal, zo zeg het my. Is uhet toekomende noodlot van uw Vaderland bekend, dat mogelyk, als men het van te vooren weet, nog af te wenden is, zo fpreek! of zo gy in uw leven gewoekerde febatten inden fchoot der aarde verborgen hebt .waarom, zo men zegt , de Geesten dikwilswaaren, zo zeg het! Itaa en fpreek! (de Haan kraait.) Houd het tegen Marcellus! Marcellus. Zal ik 'er met myn fpies naar liaan? Bernardo. Kier is het! H oratio. Hier is het! — (de Geest gaat heen) Marcellus. Weg is het weêr! — wy beleedigen het , als tvy 'er geweld tegen gebruiken ,wyl het de geftalte eens Konings heeft; ook is het, even als de lucht, onkwetsbaar, en onze betooning van moed is niets dan een vergeefs Spiegelgevegt. berna r do. Het was van voorneemen om te fpreeken, toen den Haan kraaiden. A 4 Ho-  t HAMLET. Horatio. En op dit geluit is het gevlugt. Ik heb hooren zeggen, dat zo ras de Haan, den verkondiger des dagenraads , met zyn helder en doordringend geklit den dag God opwekt, alle onbeflendige en omdwaalende Geesten in hunnen bepaalden omtrek te rug fpoeden, het zy in dé Zee, in 't Vuur, in de Aarde of in de Lucht (ƒ) en dat zulks waar is, bewyst het geen wy daar even gezien hebben. Ma hcehus. Het verdween zo dra den Haan kraaiden. Men wil dat dezen Vogel der Morgenschemeringen, altoos omtrend Kerstyd dengeheelen nacht door kraait; dus kunnen 'er die tyd in 't geheel geen Geesten omwandelen: de nachten zyn dan zuiver; de Planeeten zonder fchaf r 'yken invloed , geen Kolrydfter kan iemant genaakeff,1' geen hex heeft dan de kragt om te toveren, zo heilig en gezegend is dien tyd. Hou ati o. Ditheb ik ook gehoord, en geloov het ten deelen. Maar de Zon Iar,t haar blozend gewaat en fchittrend kleeiaan de oosterkimrnen zien, en droogt door haar verwarmende (traalen reeds den verkwikkelyken daauw op, Wy zullen van onze wacht aftrekken, en , zo myn raad u gevalt, het geen wy dezen nacht gezien hebben, den jongen Hamlet kenbaarmaaken. Ik durf 'er myn leven onder zetten , dat die Geest, die voor ons (lom was, met hem zal fpreeken. Zyt gy te vreeden , dat wy zo uit Vriendlchap, als uit pligtbetrachting hem daar bericht van geeven ? Marcel lus. ó Ja, laat ons dit volbrengen. Ikweetreeds waar wy hem dezen morgen het best kunnen aantreffen, om ons voorneemen te volvoeren. (zygaan heen) DER. (ƒ) Volgens de leer der Geesten van dien tyd, wierd ieder Element door een by zonder Joon van Geesten bewwndj die naar de bepaaling van hunne hui.vesting, Quderfckeidene eigenfehappen hadden johnsoh.  TREURSPEL. 9 DERDE TOONEEL (g). Het Tooneel verbeeld een prachtig vertrek in't Paleis. Klaudius, Gertruida, Hamlet, Polonius,Voltimand,Laertes, Cornelius, Hovelingen en Gevolg. klaudius. De Gedachtenis aan het afïterven van onzen waarden Broeder Hamlet nog nieuw zynde, betaamd het ons in onze harten te treuren, en het geheele Ryk in eene diepe droefheid gedompeld te iaaten; echter heeft de reden zo veel magt op de natuur behouden, dat wy by de fmerten over dat verlies, ons zelve niet vergeeten. Ik heb myne echtelooze Zuster, de uitmuntende Erfgenaam van dezen beroemden ftaat, heden tot Gemalin verkooren ; en fchoon onze vreugde met droefheid vermengd is, terwyl onze Ziel met een gelyke maat van biydfcbap by den lykpraal, en van droefheid by het Bruiloftsfeest vervuld is; zo heb ik niet nagelaaten hierin met uw fchranderheid te raadpleegen : ontvang voor dit alles onze dankerkenténisfe. Tegenwoordig moet ik u nog bekend ma::ken , dat den jongen Fortinbras.; bet zydat hy onze kragten voor zo zwak houd , of dat hy gelooft dat onzen Haat door de dood van onzen waarden Broeder vervallen en aan 't waggelen is, in dien waan en zonder eenige andere byftand, heeft goedgevonden ons door een Gezantfchap te bcveelen, hem alie de Landen, die zynen Vader naar alle recht aan onzen heldhaftigen Broeder verlooren heeft, te rug te geeven. Dit had ik u wegens hem te zeggen — thans kom ik wederA 5 om (g) Tnsfchen dit en het voorgaande Tooneel is eene gaaping, die volftrekt af te keuren is. Onzen groeten vondel heeft dezelve fout in zynen Gysbkecht van Aemstel, Zie onze voorrede! Vertaalers  io HAMLET. -om op onze omftandigheden, en opde eigenlyke beweegredenen onzer byeenkomst. Wy hebben aan den Koning van Noorwegen, de Oom van den jongen Fortinbras, die onvermogend en bedlegerig is, en nauwlyks iets van het voorneemen van zyn Neef weet,gefchreeven dat hydeszelvs verdren voortgang wil beletten, want al die wervingen en toebereid* felen tot dezen Oorlog, zyn alle door zyn eigen onderdaanen gemaakt, Wy zenden u dus waarde Corliéifus. ! en Voltimand! als Gezanten af, om den oiiden Koning van Noorwegen onzegroetenisfeover te brengen. De Volmacht die wy hier by.ter onderhandeling mét hem, overgeeven, ftrekt zich niet verder uit, dan in deze uitvoerige Punten aangeweézen is. Vaartwel, en toont ons door de fpoedige uitvoering van de aan uw opgedraagen last, uwe dienstvaardigheid. Voltimand. In dezen , en in alle andere zaaken zullen wy onze dienstvaardigheid doen blyken, Klaud ius. Daar aan kunnen wy niet twyffelen. Vaartwel 1 VIERDE TOONEEL. Kl'aüd i ijs', Gertruida, Hamlet, Polonius, Laertes, Hovelingen en Gevolg. Klaudius, Wat voor nieuws brengt Laertes ? Gy deed ons iets van een verzoek hooren; zyt verzekert dat gy niets regtmaatigs van uwen Koning zult begeeren , dat u niet toegeltaan zal worden , terwyl gy niets kunt verzoeken, dat ik ur.ietreeds in myn hart verzekert heb! zo min als het hoofd het harte, of de mond den dienst der handen misfen kan, zo min kan de Deenfehe Troon uw Vader ontbeeren. — Wat begeert gy Laertes? Laertes. Ontzagchelyke Vorst! uw Majesteits verlof om naar Vrank-  TREURSPEL. Vrankryk te rug te mogen keeren. Uit eene onbedwonge aandryving kwam ik van daar naar Denemarken, om u by uw Krooning mynen fchuldigdn pligt te betuigen ;maar thans dezen piigt vervuld hebbende, beken ik dat alle myne gedachten en begeertens wederom naar Vrankryk ftrekken; dus verzoek ik heden uw Vorstelyk verlof en bevel daar toe. Klaud ius. Hebt gy reeds uw Vaders toeftemming? Wat zegt Polonius 'er van? poloniüs. Myn Vorst, hy heeft my door menigvuldige beden, na veele weigeringen, myn bewilliging afgedwongen; en niet anders konnende, heb ik my eindelyk genoodzaakt gevonden, zynen wil door myne toeftemming te bekragtigen. Ik fmeek u, geef hem uw hoog verlof, om te mogen vertrekken. Klaud i us. Wel aan , kies een gunftig uur tot uw vertrek Laertes; de tyd dien gy daar toe bepaalen wilt, ftaat in uw keuze ; befteed uwe roemwaarde eigenfchappen op het voordeeligfte. VYFDE TOONE E,L. Klaudius, Gertruida, Hamlet. Klaud ius. En gy Hamlet myn Neef en mynen Zoon!.... Hamlet, (ter zyde) Iets meer als Neef, en iets minder als Kind (Jt). Klaudius. Waar door komt het, dat gyftaag zo omwolkt zyt? Ham- (7z) Naar de verklaaring van Dr. Johnson die het laat/te ivoord Kind, van het Engelsch „ a little more than Kin.ond les than Kind" voor Hollandsch neemt, en dus behoud Hamiets Antivoord den besten sin.  2 HAMLET. Hamlet. OmwolktlmynVorst'ik ben zelvs te veel in de zon(i). Gertruida. Waarde Hamlet, leg toch eindelyk deze treurigheid af, en yertoon u als eenen vriend van den Koning van Denemarken. Houd uwe oogen nie: altoos op de Aarde gevestigd, alsofgy uwen Vader in het ft of wilt zoeken. Gy weet immers dat alle ftervelingen aan het zelfde lot onderhevig zyn? alle Menfchen moeten fterven , en door de tydelykr heid tot de Eeuwigheid overgaan. Ha m l e t. Zekerlyk Mevrouw.dat is onbetwistbaar. G ertruida Indien gy zulks gelooft, waarom fchynt u dit ongeval dan zo onverdraaglyk te zyn? Ham l*e t. Schyn, Vorftin ? — ó Neen ik kan geen fchyn. Waarde Moeder het is niet flegts dit zwart gewaad, de gewoone dracht van eenen plegtigen rouw; noch de liiidrugtige zuchten eenes gedwongen adems; noch eenen vïoed van traanen; noch een treurend gezigt; noch eenig ander uiterlyk rouwteken, dat den waaren toeftand van myn hart openbaart. Dit alles is in der daad flegts fchyn, als zaaken zynde die men fpeelen kan; maar 't geen ik in my gevoel, gaat alle uiterlyke uitdiukkingen te boven; dit zyn flegts de klecderen en verfierfels der droefheid. Klaudius. Het is een roemwaardig bewys van uwe braave gedachten Hamlet, datgy uwen Vader zo pligtmaatig betnurd; miar gy moet u ook herinneren, dat uw Vader mede eenen Vader verloor en deze verloorenen Vader de zyne. De kinderlyke pligf beveeld wel (i) Naar Steevens vermoede, bedoeld hy daar me. de, dat men hem van zyn ftudie oefeningen afgeroepen had, om de Echtverhintenisfe van zynen Oom mede te aanfehouwen ; en daar de voornaamjle Hof- Jonker by te vertoonen.  TREURSPEL, 13 wel over den overleedenen een tyd lang te treuren, maar altoos in een balftarrige droefheid te volharden, geeft eene drafbaai e eigenzinnigheid te kennen; ja het is een nuttelooze droefheid; het teken van een. tegens den Hemel, oproerigen wil; van een zwak harte; van een ongeduldig gemoed; en van een ongevormd verdand. Want waarom zal men zaaken die niet te veranderen , en zo algemeen zyn als eene der gewoonelykde ondervindingen, meteenen verkeerden tegenftand zo hoven maaten ter harte neemen? — Dit is een verfoeielyk vergryp tegen den Hemel; tegens de dooden; tegen de Natuur ; en ten hoogden ongerymd in de oogen van verftandigen: daar nu alle verdorvenen van den eerden Mensch af, tot hem die heden derft, onstoe. roepen „ Het moet zo zyn" zo bid ik u leg deze nuttelooze treurigheid af, en zie my aan als uwen Vader. Want ieder weet dat gy het naaste tot den Troon zyt; en met zodanig eene edelmoedige liefde, als ooit de tederde Vader voor zynen Zoon vervuld was, wil ik dezen Troon voor u verzekeren. Uw voorneemen om naar het Hoogefchool te Wittenberg (k) te rug te keeren, dryd met onze begeer- (k) Dat Hamlet met zynen Vriend Horatio te Wittenberg gefludeerd heeft, is my (zegt de Heer en Hofraad KASTNER in zyn Duitsche Museum 1776 pag 4.76) zo vreemd niet voorgekomen alt veel anders Dezeren van Schakespaer. By de Schilders en Schryvers der Eeuw van Schakejpear , is het algemeen, als zy zich door geen aangenmne Geleerdheid vergist hebben , de Oudheid naar de mode van hunnen tyd te kleeden; ik dacht over zodanige beledigingen van de gewoontens voor 200 jaar, zouden voor het minst de tegenwoordige en meer verlichte niet lagchen, die op hunne Tooneelen Grieken, Romeinen, en Americaanen met Hoepelrokken en Vederbos\chin Vertoonen. — Een Duitfcher verflrekt dezen misjlag in de tydrekening (Anachronismus) tot een aangenaame Proev van den uit&-  ï4 H A M L Ë T. «geerte, dus verzoeken wy dat gy daar van af ftaat, en ons byzyn niet ontvlieden wilt, maar bier blyft, als onzeeerlte Hoveling onzen Neef, cn onzen Zoon. Ger truida, Bedroev uw Moeder door geene weigering Han> lef! ik bid u blyf by ons. Hamlet. Ik zal uwen wil voldoen Vorftïn! Kl audius. Dit is edel en liefderyk geantwoord. Gy zult in Denemarken zo veel aanzien hebben als wy zelv — Kom Mevrouw! deze ongedwonge toeflemming van Hamlet is myn hert zo aangenaam, dat dezen dag een Vreugden dag zal zyn. Jk wil geen enkele gezond. tiitgebreiden roem die Wittenberg toen gehad heeft. Deze roem ontfïond grootendeels door de Reformatie. Zonder het aanzien datLUTHERUS gemaakt, heeft, zou 1V1ELANCHTON nooit Duitschlands Leermeester (Preceptor) geworden zyn. — De berispers wraaken dat Schakespear de Ouders -van Hamlet , van blinde Heidenen tot Catkolyken gemaakt heeft ; een Lezer of aanfchouwer die de Noordfche gefchiedenisfen onbekend zyn. bemerkt dezen misflag niet, en dus is het den Dichter ligt te vergeeven. Tyd en Plaatse in eene gefchiedenis te veranderen Jiaat een Dichter vry , als hy flegts overeenkom/lig met den tyd en plaats dien hy verkoozen heeft, dicht. — Maar hoe konnen uit het CatholykeDenemarken, dat Schakespear aannam, Prins» Jen in het Luterfche Wittenberg fludeeren V ■ De Universiteit te Wittenberg was kort voor de Reformatie gefticht. De gefchiedenisjen der Duitjche Hooge Schooien fcheen Schakespear wezenlyk niet te weeten; ondertusfchen kon hem die tyd in welke hy zyne gefchiedenis bedacht, van Wittenberg niets bekend zyn ; en dus is hetonbegrypelyk dat 'er niet 1'arys of Bononiën Jlaat. De roem die Wittenberg toenmaals had, kon doch geen Catholyke Prinsfen daar naar toe trekken?  TREURSPEL. ij gondheid drinken, of hy zal door het grof Cefchut tot de Wolken verheven zyn. De Hemel zal het gejuich des Konings te rug kaatsen,'t geen door de echo vervangen en herhaald zal worden. Volgmy Me. vrouw. ZESDE TOONEEL. Hamlet (alleen) Ach! dat dit Vleesch verfmelten , of in eenen traanenvloed veranderen mogt! of dat de Eeuwige geen Wet tegen den zelv moord gegeeven had!.... ö Hemel! Hemel! hoe gering, vermoeiend en nutteloos fchynt my al het genot van dit leven te zyn ! Verachtenswaarde Waereld! gy zyt een onbearbeid Hof, waar in alles in verwarring is, en dat flegts dis telen en onkruit voortteeld !... moest ik dit beleven"! flegts twee maanden dood ! neen nog zo lang niet! —• een zo voortreffdyke Koning!—tusfehen wien en deze zo veel ©nderfcheid is, als tusfehen Hyperion en Satir (7) zo minzaam tegen myne moeder, dat hy niet lyden kon dat de wind haar eenig- aints hard in 't aangezicht fnee! Hemel! moet ik dit zien? — zy pleeg hem aan te hangen, als of het voedsel der tederheid haaren honger vermeer, derden: en echter binnen den tyd van een maand! — ik mag 'er niet aandenken ! Gebreklykheicl uw naam is Vrouw! nog eer de fchoenen oud geworden zyn, waar mede zy hetlyk van mynen vader, (l) In den eersten op/lag fchynt deze vergelyking •wat vergezogt te zyn; doch zy is echter ongemeen fraai. Door de Snir word Pan, en door Hyperion, Apollo verftaan: Pan en Apollo waaren Broeders. Hamlet bedoeld hier den ftryd van deze twee Goden «ver den voorrang in de Muzyk. Wahbürton,  16 HAMLET. -der, even als Niobe (m), volgden! —— zy 1 zy zei v! — ó Hemel ! een dier dat geen verftand heeft, bad langer getreurd! — met myn Oom getrouwd, met myns Vaders Broeder! doch die myn Vader zo ongelyk is als ik aan Hercules! — binnen een maand! eer haar huichelachtige traanen nog op gedroogd waaren verbond zy zich! Ach! die vei foeibre haastigheid, die haar zo fpoedig op het bloedfchandig ledikant wierp! —Neen ,hier fchuild niets goeds, breek , breek myn harte! — maar zwyg....! ZEVENDE TOONEEL. Ham let.Ho ratio,Bernardo, Ma r- cellus. Horatio. Welkom myn Prins! Hamlet. Ik verheug my u wel te zien——zyt gy Horatio? of vergis ik my ? Hort atio. Ik ben Horatio en uw dienaar myn Prins! Hamlet, Horatio myn waarde Vriend. Deze naam wil ik u altoos geeven. Wat voerd u van Wittenberg herwaards heen ? ha Marcellus ! Marcellus. Myn waarde Prins! ... . Hamlet. Ik ben verheugd u te zien;... maar in ernst Ho. ratio, wat voerd u van Wittenberg hier naar toe? Horatio. Een tyd lang uit het fchool te blyven myn waards Prins. Ham- (m) Niobe was een zeer hovaardige vrouw, een dochter des Phrigifchen Konings Tantali, en Huisvrouw van den Luitenfpeeler Amphion. Zie ovid: Herscheppingen. Vertaalers.  TREURSPEL Hamlet. Dat zou uw Vyand my van u niet moeten zeggen, ook zult gy myne ooren dit geweld met aandoen, dat gy ze' dwingen zoud uw beleidenis tegen uw zelv te gelooven. Ik weet dat gy niet gaarne het fchool verzuimd. Maar wat hebt gy in Helfmgor te doen? wy zullen u leeren drinken eer gy van hier vertrekt. Horatio. Myn Prins! ik kwam om uws Vaders Lykpraal te zien. Hamlet. Myn fchoolvriend ! ik verzoek niet met my te fpotten; ik geloov eerder dat gy om myn Moeders echtverbiutenisfe te aanfehouwen.gekomen zyt. Horatio. Waarlyk myn Prins, zy hetftzigzelv daar te veel mede gehaast. Hamlet. 'c Is enkel 'zuinigheid Horatio! de warme fpyzen die by de begraavenisfe afgedraagen zyn, kunnen nu by het Bruilofts-Feest koud weder opgedraagen worden. Ach Horatio! liever had ik myn'vreesfeiykften Vyand in den Hemel willen aantreffen, dan dezen dag beleeven. —i Myn Vader! —ach! my dunkt ik zie mynen Vader •'■ Horatio. Waar toch, myn Prins? Hamlet. Met het oog myner Ziel, Horatio. Horatio. Ik zag hem eenmaal; hy was een voortrefflyk Koning. Hamlet. Hy was een Man, die men, alles te faamen genomen , zyns gelyken nooit weder zien zal. Horatio. Myn Prins, ik geloof dat ik hem in de voorgaande nacht gezien heb. TT I. Deel B Ham  18 HAMLET. Hamlet. Hoe! — wie? Hora tio. De Koning uwen Vader, myn Prins. Hamlet. De Koning mynen Vader! Horatio. Maatig uwe verwondering nog een weinig, en hoor my aandachtig aan , tot ik, op het getuigenis van deze twee vrienden, U dit wonder verhaald heb. Hamlet. In 's Hemels naam , laat my zulks hooren. Horatio. Twee nachten na elkander hebben deze beide Officieren, Marcellus en Bernardo, op hunne wacht, in de doodelyke middernachts ftilte , een byzonder voorval gehad. Een geftalte die uwen Vader geleek , verfcbeen van het hoofd tot de voeten gewapend, en ging hun met een' ftaatigen en Voiftelyken tred voorby. Driemaal vertoonde het zich op deze wyze, voor hunne, door vrees ftaarende , Oogen, niet verder van hun af zynde als hy met zyn Septer kon reiken, onderwyl dat zy, als in een fteen verandert, hem niet dorden aanfpreeken. Zy hebben my dit geval, in 't geheim ontdekt, ik heb met hun de derde nacht gewaakt, en die verfchyning even op de zelve tyd gezien, zo als zy my verhaald hadden. Deze handen zyn den ander niet gelyker, dan die geest aan uwen Vader. H a m l e t. En waar zag gy dat ? Horatio. Op de Terras, myn Prins, daar wy de wacht hadden. Ha mlet. En gy hebt het niet aangefprooken ? Horatio. ó Ja! myn Prins, doch het heeft my niet geantwoord. Slegts eenmaal dacht my , dat het zyn hoofd op hief,  TREURSPEL. 19 hief , en beweeging maakten of het wilde fpreeken, doch op dat oogenblik kraaide de haan, waar op het uit ons gezicht verdween. Hamlet. Dit is zeer zeldzaam ! Horatio. Waarlyk myn Prins, op deze wys verdween het , en wy achten het onzen pligt te zyn, u daar van bericht te geeven. H a.m let. Dit ontrust my, myne Vrienden, hebt gy dezen nacht de wacht? Bernardo. Ja myn Heer. Ha m l et. Was het gewapend V Marcellus. en Bernardo. ó Ja! myn Prins. Hamlet. Van het hoofd tot de voeten ? Marcellus. en Bernardo. Ja, van het hoofd tot de voeten. Hamlet. Gy zaagt zyn aangezicht dan niet ? Horatio. ó Ja! myn Prins, hy droeg zyn Vtzier geopend. Hamlet. Zag hy 'er toornig uit? Horatio. Zyne wezenstrekken gaven meer droefheid dan giamfchap te kennen. Hamlet. Was hy bleek of rood ? Horatio. Zeer bleek. HamletEn floeg hy zyne oogen op U? Horatio. Slegts een korten tyd. B % Ham.  26 HAMLET. Hamlet. Ik wenschte 'er by te zyn geweest. Horatio. Het zou. u zeer verfchrikt hebben. Hamlet. Ongetwyfeld! maar bleef het lang? Horatio. Honderd tellens. Marcellus. en Bernardo. Het bleef langer. , Horatio. Toen ik het zag niet ? Hamlet. Zyn baart was grys, niet waar ? Horatio. Zy was, zo als ik ze in zyn leven gezien heb, Zilver. Wit. ' Hamlet. Ik wil dezen nacht mede op de wacht gaan; mogelyk komt het weder. Horatio. Zonder twyffel. Hamlet. Als het de geftalte van mynen Vader heeft, zal ik het aanfpreeken, fchoon de Hel zelv zyn keel opende , en my beval te zwygen. Ik fmeek u allen, zo gy tot heden toe, deze verfchyning geheim gehouden hebt, verzwygt ze dan ook verder, benevens al wat deze nacht voorvalt Welaan , tusfehen elf en twaalf uuren zal ik u op het Terras bezoeken. Horatio, Marcellus, en Bernardo. Uwe bereidwillige Dienaaren, Edle Prins. Hamlet. Blyfc fteeds gelyk ik den uwen ben Vaart wel. AGT-  TREURSPEL. 21 AGTSTE TOONEEL. Hamlet (alleen). De Geest van mynen Vader in volle wapenrusting dit gaat niet regt;ik vrees voor geheime aanHagen of euveldaaden.... Ach! dat het reeds mcht was. Weest gerust myne Ziele tot dien tyd! fchandelyke daaden moeten te voorfchyn komen, fchoon den geheelen Aardbodem hun voor het oog des Menschen bedekten. NEGENDE T O O N E E L (*). Het Tooneel -verheeld een Kamer in het huis van Polonius Laertes Ophelia Al mvn eoed is ïeêd^in^Schip gebragt; vaar wel myne Zuster, blyf niet in gebreken van my zomtyds tyding van u te doen hooren. ' Ophelia. Kunt gy daar aan twyffelen ? Laertes. Wat Hamlet, en de beuzelachtigheid zyner liefde betreft, houd die voor een a la moden fpel; voor ieu-diae opwellingen; voor een ruiker in de eerfte T ente der natuur; voorbaarig, maar niet duurzaam, aangenaam, doch niet beftendig; voor mets meer ' dan een geur die flegts een oogenbhk de reuk verlevendigt; Ophelia Voor niets meer, als dat' Laertes. Acht het niets meer. Wy neemen in den tyd van onzen wasdom niet flegts in grootte en fterkte des lichaams aan, maar de Ziel groeit mede; enhanre " B 3 inner.  22 HAMLET. innerlyke verrichtingen en bekwaamheden rekken zig te gelyk met haar Tempel uit. Mogelyk word gy heden bemind; mogelyk bevlekt thans geen valschheid de reinheid zyner voorneemens; doch gy moet vreezen zo dra gy zynen hoogeu rang in aanmerking neemt, en bedenkt dat zyne genegenheid niet in zyn magt ftaat, alzo hy zelv van zyne geboorte afhangt; hy mag niet, gelyk anderen, voor zig zeiven kiezen , want op die keuze berust het welzyn en de rust van 't algemeen; en dus moet hy zyne verkiezing naar de f!em en wenschen van het lighaam, waar van hy het hoofd is , richten; dus, wanneer hy zegt u te beminnen, moet gy veritandig genoeg zyn, om hem daar zo ver in te gelooven, als hy zyn woord voor zyn deel, en overéénkomftig met zyn rang vervullen kan; dat niet verder gaat dan de item van geheel Deneraarken zig uitftrekt. Denk by u zelv, welk een verlies uw eer kan lyden , als gy met een ligtgeloorig oor zyn verleidende taal gehoor geeft; een van beiden gaat zeker; gy verliest uw hert, of gy moet uw deugd aan zyne drift ten prooij geeven. Bedenk dit myn waarde Ophelia! en gaa zo ver niet als uw drift a vervoeren kan; om voor de gevaarlyke aanvallen der wellust zeker te zyn. Het bevalligfte Meisje is te los als zy zich baare fchoonheden den mond laat ontflïppen; de deugd zelvs ontgaat zomtyds de ftree. ken der verleiding niet; de worm knaagt de frisfche Lentebloemen reeds , eer zy hunne knoppen geopend hebben; in den eerden dageraad der je ugd is vergiftige honigdaauw het meest te vreezen. Wees dus op uw hoede; de vrees verfchaft in dit .geval de meeste zekerheid. De jeugd heeft een' oproerigen Vyand in zig zeiven, boven die zy 'er buiten heeft. 0 F II E L I A, Deze dierbaare lesfen zullen voor altoos in myn hart gegraveert zyn. Maar myn waarde Broeder volg het voorbeeld van fommige vermetele Predikers niet, die anderen den fteilen en met doornen bezaaiden weg ten Hemel wyzen, en ortdertusfehen het  TREURSPEL. *3 het misdaadig pad der wellust zelv betreeden, en dus hun eigen leer niet ter harten neemen. LaertesVrees daar, my aangaande , niet voor 1.... Doch ik vertoev hier reeds te lang Maar ik zie mvn Vader; een dubbele zegenis een dubbele weldaad ; een tweede affcheid heeft altoos goede gevolgen gehad. TIENDE TOONEEL. Polonius. de voorige. polonius- Hoe ! gy nog hier Laertes ? — te Scheep , te Scheep myn Zoon! de wind blaast reeds in 't zeil, en men wagt alleen naar u , daar! (7/y legt zyne hand op het hoofd van Laertes) myn zegen zy met u ; tracht deze weinige, maar dierbaare lesfen die ik u geeven zal, in uw geheugen te prenten. Wees altoos geheim met uwe denkbeelden. Voer nooit onbetaamelyke voorncemens uit. Wees minzaam tegens ieder; doch met niemand al te gemeen. De vrienden die gy hebt, by welke uw keuze door beproeving bevestigd is, fluit die met ftaalen ketenen aan uwe Ziel vast; doch geef uw vriendfebap aan geen nieuwe en onbeproefde vriendenten prys. Hoed u voor alle gelegenheden die oorzaak tot twist kunnen geeven; werd gy 'er echter ingewikkeld, voe-r het dan zo uit, dat uw party zich in 't toekomende voor u wagt. Geef ieder gehoor, doch weinige uw item. Neem ieders berispingen aan, maar houu uw eigen oordeel te rug. Kleed u zo kostbaar als gy t betaalen kunt, doch niet belagchelyk. Ryk, doch niet fchitterend, want het gewaad verraad veeltycis den man. In Vrankryk pleegen lieden van aanzien zig daar voor te doen erkennen, als zy zig met fmaak en aangenaam wisten te kleed en. Houd u net-geen leenen norh borgen op; want door het  24 H A M L E T. leenen verliest men dikmaals beiden, het geleende en den vriend; en het borgen ondermynd een goede buishouding. Wees voor alle zaaken omtrent uw zelv opregt, en dan volgt zo gewis als de nacht de dag, dat gy tegen niemant valsch kunt zyn. Vaar wel, myn zegen doe deze wetten op uw beklyven! Laertes. Waarde Vader! ik neem op het nederigfte myn afscheid van u.vaar wel. polokiüs. De tyd is kort; ga, uwe bediendens wagten op u. Laertes. Vaar wel, Ophelia! denk aan het geen ik u gezegt hebbe. Ophelia. Het is in myn hart opgeflooten , en gy zelv zult den fleutel daar van in bewaaring hebben (n). Laert es. Vaart wel. ELFDE TOONEEL. Polonius, Ophelia. P o i. o n i u s. Wat heeft hy u gezegt, Ophelia? Ophelia. Iets dat Prins Hamlet betrof, myn Vader. Polonius. 't Is goed dat gy my dit herinnerd! ikheb verftaan dat hy u zedert eenigen tyd, dikmaals alleen bezogt heeft, en dat gy hsm de vryën toegang tot u zeer gewillig vergund hebt. indien dit zo is — men heeft (w) Of uwe lesfen zullen zo zeker in myn gedag, tenis opgeflooten blyven, als of gy 'er zelvs den fleii. tel van had. Steevens.  TREURSPEL. 25 beeft het my in 't vertrouwen verzekerd — zo moet ik u zeggen, dat gy uw eigen welzyn nier befchouwdals het mvne dochter en uw eer betaamd. Wat hebt gy met elkander voor? zeg my de waarheid. Ophelia .Myn waarde Vader! hy heeft my in 't kort verfcheide verklaaringen van zyne genegenheid gedaan. Polonius. Genegenheid ! — waarlyk ! gy fpreekt als een jonge Maagd die van zodanige zaaken noch geen ondervinding heeft. Gelooft gy zyne verklaaringen dan? Ophelia. Myn Vader, ik weet niet wat ik daar van den. ken zal. Polonius. Dat zal ik u onderrichten. Gy zyt een onnozel kind, dat gy deze verklaaringen , die geen penning waardig zyn, voor gangbaare munt hebt aangenomen. Verklaar u verftandiger, of indien gy voort gaat dus verkeerd te hindelen, zo zult gy — om dit woord te behouden my verklaaren dat gy gek zyt. Ophelia. Hy heeft my ongedwongen , en zeer dringende zyne liefde verzekerd, doch op de welvoeggelykfte wyze. Polonius. Zeer goed, flegts wyze («) is het. Gaa voort. Ophelia. En heeft zyne redenen met de heiligfle en duurfte eeden bevestigd. Polo rius. Slegts netten om de onnozelen te vangen! het B 5 is (0) In het Engelsen gebruikt Ophelia het woord fashjon, voor aart en wyze; en Polonius herhaald het in de beduidenisfe eener vcranderlyke Mode.  96 II A M L E T. is my bekend hoe ligt en overdadig de tong zweert, wanneer het bloed aan 't zieden is. Deze flikkering , myn dochter, die meer licht dan warmte geeft, en aanftonds weder verdwynd, zelvs terwyl de beloften nog gedaan worden, moet gy voor geen vuur aanzien. Wees voortaan fpaarzamer met uw gezelfchap, en field uw gefprekken op een hooger prys,, als flegts op het bevel dat men uw wil fpreeken. Bedenk in het befchouwen van Hamlet dat hy jong is, en zig meer vryheden durft aanmaatigen als u toegedaan zyn hem te vergunnen. In 't kort Ophelia, geloov zyne eeden niet, want zy zyn niet het geen zy fchynen , maar flegts eischers van ongeoorloofde gunstbewyzen ;zy hebben de fchyn van heilig om te beeter te kunnen bedriegen. Eindelyk, ik zou niet gaarne zien dat gy uw in het toekomende, een oogenblik onteerden, door een onderhoud met Prins Hamlet. Denk 'er op, terwyl ik het u beveel Wel aan volg my. Ophelia. Ik zal u gehoorzaam zyn myn Vader. TWAALFDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld het voorige Terras.. Hamlet, Horatio, Marcellus. Hamlet. Het is vinnig koud Horatio. Het is een fcherpfnydende lucht. Hamlet. Hoe Iaat is het ? Horatio. Het zal, naar myn gedachten, haast twaalf uiiren 2yn. Marcellus. Het is reeds geflaagen. Ho-  TREURSPEL. H o rt a t i o. Ik heb het waarlyk niet gehoord. Dan is het omtrend de tyd dat de Geest verfchynen moer. (Men koord eenige Muzyk - hiftrumenteii) wat beduid dit myn Prins? , ■ Hamlet. De Koning waakt deze nacht op zyn gastmaal. De nieuwe Landbefluurder drinkt en fuisebold; en elke teug Rinfche Wyn die hy drinkt, verkondigen de Pauken en Trompetten den Triumph zyner toebrenging. Horatio. Is dit het gebruik zo» Hamlet. Ja! doch in myne oogen, fchoon ik als een gebooie Deener 'er van myn jeugd af, aan gewoon ben, is het een gebruik daar men meerder eer mede zou inleggen door het te breeken, als door het zelve naar te volgen. Deze drinklust maakt ons oost en west verachtelyk, en field ons ten fpot van alle volken ; zy noemen ons met reden Zuipers , en geeven ons nog andere fcheldnaamen. Waarlyk dit misbruik beneemt onze roemwaardigste daaden hunnen fchoonflen glans. Dit heeft ook by byzondae lieden plaats, die een natuurlyk gebrek , of een heerfchende of aangebooren neiging over zig hebben, waar aan zy eigenlyk zelv niet fchuldig zyn, wyl de natuur hun geen keuze van oorfprong toeftaat; waar door zy vaak over.de grenzen van het verlland dwaalen; of een gewoonte aan zig hebben, die van de gewoone levenswyze te zeer afwykt. Zo. worden zeer dikmaals om een enkel gebrek hunne overige eigenfehappen , al zyn zy zo pryswaardig als de deugd zelvs, verdonkerd .Een aaz van het kwaade, overweegd verfcheide ponden van het goede, en maakt den bezitter aanftootelyk en gehaat, (de Geest verfchynt.) Horatio. Zie, myn Prins daar komt het. Ham-  88 HAMLET. Hamlet. ó Hemel! behoed ons! — gy moogt een weldaadige geest, of een verdoemelyk fpookfel zyn ; Hemclfche vogten, of Helsche dampen medebrengen; godlooze of liefderyke oogmerken bezitten ,• gy verfchynt in zulk eene beminlyke geftalte (p). dat ik verpligt ben u aan te fpreeken. Ik wil u Hamlet, Koning, Vader, of beheerfcher van Denemarken noemen. Ach! Antwoord my! laat my in geene onzekeiheid blyven; zeg my , waarom heeft uw gewyd gebeente , uw doodkist doorbrooken ? waarom heeft het graf, waar in wy u gerust zagen neerdalen, zynen marmeren mond opgedaan, om u weder uit te werpen? wat za! dit beduiden.dat gy, een dood lichaam zynde, in volle wapenrusting (q). den glans der Maan weder bezoekt, en de ftille nacht ysfelyk maakt; zo dat wy, fpeelpoppen (rj. der natuur zynde , inwendig door vreeslyke gedachten, die den kring onzer zielen overtreden ; gefp) Het Engelscbe fiyivoord, queftionable, betekend cigenlyk iemajit die bereid is , om zig vravgen te laaten voorjtellen. (q) H't is zeer wiarfchynelyk dat Siiake?pear zynen geest in volle rusting deed opkomen ; om hem, door deze onderfclieiding van de andere perfoonen , een grootfcher aanzien te geeven ; ondertusfchen was het wzenlyk bet gebruik by 't begraaven der Deenfche Koningen: Struem regi nee vestibus, nee adoribus cumulant, fua cuique arma, quorundam igni cc equus adücitur". Olaus VVormius , Cap. 7 ■—» en iets verder: „ armis indutum cadaver". Steevens. (r) Gelyk de Narren in aanzienelyke geslachten gehouden worden, zo, zegt de dichter, gebruikt ons de natuur tot haaren Jpeelpop, om ons wegens de vrugtelooze naarvorfchingen van haare geheimen, te bef pot. ten, Warburtok,  TREURSPEL ■-9 gefleurd en ontroerd worden : waarom gefchied dit?-..- Wat zyn 'er de reden van?.... Wat mos ten wy doen ? Horatio. Hy wenkt u om hem te volgen, als of hy u alleen wilde fpreeken. Marcellus. Zie hoe vriendelyk het u naar eene afgelegene plaatse wenkt; doch volg hem niet. Horatio. Neen waarlyk niet. Hamlet. Hy wil niet fpreeken, dus zal ik hem volgen. Horatio. Ach! weerhoud u myn Prins. Ha mlet. Waarom toch ?... Waar voor zou ik vreezen ? daar ik myn leven niets waardig fchat, en myne Ziel even zo onfterflyk is, als hy zelv?.... Het wenkt my weder Ik zal hem volgen. Ho ratio. Als het u verzogt myn Prins, om meê naar de zee te gaan ? of op den top eener verfchrikkelyke hooge klip, die zig over zee uitftrekten ? en het daar ter plaatze eene nog vreefelyker geftalte aannam , die u het gebruik der zinnen deed verliezen ? bedenk dit eens; de plaats alleen zonder eenige andere oorzaken doet elk befchouwer , die zo veele vademen diep naar beneeden in zee ziet, en dezelve daar van onderen tegen aan boord bruisfchen , yzen. H a m l e t. Het wenkt my nogmaals.... Gaat flegts vooruit; ik zal u volgen. Marcellus. Neen myn Prins, wy zullen u niet verlaaten. Haml et. (de Geest willende volgen word door Horatio, en Marcellus wederhouden) Wykt met uwe banden te rug. Marcellus. Laat u raaden, gy zult niet gaan. H a m-  30 HAMLET. Hamlet. Myn noodlot roept my, en maakt ieder'ader in inyn lichaam zo fterk als de begeerte van den Nemeifchen Leeuw... nog roept het my... laat my los, myne vrienden! (hy rukt zig los). Ik zweer by den Hemel, dat hy die zig vermeet my tegen te houden, van deze hand doorftoken zal worden... Weg, zeg ik !... ga heen !... ik zal u volgen...'. (De Geest en Hamlet vertrekken). Horatio. Zyne inbeelding brengt hem in vervoering. Marcellus. Wy moeten hem volgen. Wy deeden kwaad hem te gehoorzamen. Horatio. Wel aan! dat zullen wy doen Hoe zal dit af- loopen ? M a r c e l l u s. Dit kunnen de gevolgen van een geheime euveldaad in Denemarken zyn. Ho rat i o. De Hemel fchikke het ten besten. Marcellus. Welaan , laat ons hem volgen. DERTIENDE TOONEEL (*). Het Tooneel verheeld een afgelegen dtel van het Terras' Hamlet, de Geest. Hamlet. Waar heen vervoerd gy my ? fpreek !... Ik ga niet verder. de Geest. Hoor naar my. IIa m l e t. Ik zal. de G EESf*fi Het uur, waar in ik my in de pynigende zwavel. vlam  TREURSPEL. it ¥Ïam begeeven moet, is naby. Hamle r. Ik beklaag u, rampzaalige Geest! d e Geest. Beklaag my niet, maar wees opmerkzaam op het geen ik u zal ontdekken. Hamlet. Spreek, ik ben verpligt om u te hooren. de Geest. En gy zyt tot wraak verpligt zo ras gy my gehoord hebt. Hamlet. Op wie? de Geest. Zie in my de geest van uwen Vader, veroordeeld om des nachts om te dwaalen, en by dag in eeuwige (r) vlammen gekerkert te zyn, tot de fchandelykheden mynes levens vergoed en gereinigd zyn* Mogt ik u de geheimen van myn' kerker ontdekken , zo zou myn verhaal, tot het kleinfie deel uwer Ziele toe verbryzelen; uw jeugdig bloed doen Hollen ; uwe oogen gelyk fterren uit haar kringen werpen; uw haïrlokken zouden zig verwarren , en elk haïr, zou gelyk de fteekelen van een vergrimd Everzwyn, opwaards ryzen. Doch deze geheimen der Eeuwigheid zyn niet gefchikt voor vleesfchelykeoo- ren Hoor ! Ach! hoor! Hebt gy uwen Vader bemind ?.... Hamlet. ó Hemel! de Geest. Wreek dan zyn fchandelyke en gruwelyke moord' Hamlet. Moord! de Geest. Moordery is fchandelyk; maar deze is by uitftek fchan- (s) Dr. Johnson leest_ in 't oorfpronkelfxe met veel viaarfchynlykheid lasting voor fast in.  34 HAMLET. fchandelyk, ongehoord, en onnatuurlyk. Hamlet. Haast u, om het my te zeggen, op dat ikzofpöe dig, als de vlugt der aandacht, of de gedachten der liefde zyn, tot uwe wraak vliege! de Geest. Ik bevinde u, gelyk ik u wenschte. Ook moest gy ongevoeliger zyn als het onkruid,dat aan Lethis oever in zig zelv vervuild, als gy hier onbewoogen van was. Wel aan Hamlet! hoor. Men heeft voorgegeeven dat my eene flang geftooken heeft, terwyl ik in myn Boomgaard fliep; door dit verdichtsel is gansch Denemarken bedroegen; doch weet ö edelmoedige jongeling! dat de flang die uwen Vader dooden thans zyn' kroon draagt. Hamlet. Ach! myn Ziel heeft dit met regt gedacht! Myn Oom! de Geest. Ja deez* onmenschelyke echtverbreeker vervoerde door zyn betooverende tonge en verraderfche gefchenken Ach ! vervloekt is het hart en dege- fchenken die de magt hebben van iemant te verleiden !... Het hart van myne zo deugdzaam fchynende Koningin, dat hy tot bevreediging zyner fchandelyke lusten overhaalden, ó Hamlet! welk een afval was dit voor my, wiens liefde met onkreukbaare trouw ,met faamgevoegde handen gepaartging met de echtbeloften die ik gedaan had, om een elendige te behaagen; daar zyn natuurlyke gaaven tegen de mynen zo gering waaren! doch zo men zig van de deugd niet wil laaten afleiden , al kwam de ondeugd in een Hemelfche geftalte; zo zou die booze lust de aankleevers der zuiverheid nog niet kunnen fchaden. Dech ik befpeur reeds het morgenlicht. ... Ik moet kort zyn Ik fliep in myn Boomgaard, gelyk ik nademiddag altoos gewoon was, wanneer uwe Oom heimelyk met een fles vol vergiftigend fap van Bilzenkruid naderde, en dit doodelyk vogt in de openigen myner ooren goot; het geen  TREURSPEL. 33 geen voor den Mensch ten uiterfte verderfelyk is. het loopt zo fpoedig als kwikzilver door alle deelen van het lichaam, en doet het dunne en gezonde bloed, even als zuure melkdroppen ftollen. Deze uitwerking had bet ookby my. In het zelve oogenblik overdekte een haatelyke vuile korst, myn geheel lichaam. En een vreefelyke melaatsheid hervormde my in eenen Lazarus. Dus werd ik flaapende, door myn broeders hand, op eenmaal van myn Kroon , Gemalin en leven beroofd. Midden in myne zonden zonder eenige Kerkgeregte te kunnen fmaaken, weg gerukt, en met alle myne dwaalingen belaaden, deze aarde ontvoerd.... Hamlet. Ach! hoe verfchrikkelyk is het! (t). de Geest. Zo de natuur u eenigfints beftuurd; draag dan zorg dat het Koninglyk Bed van Denemarken, geen leger der wellust en der verdocmelyke bloedfchande worde. Doch wat gy ook ter wraake van my onderneemd, bevlekt uwe ziele toch met geen bloedgierige gedachte tegens uwe Moeder; laat haar aan den Hemel , en aan de knaaging van haar eige geweeten over , dat haar foltering genoeg zal veroorzaaken. Vaar wel! de St. Johans Worm kondigd reeds de naderende morgenftond aan; zyn vuur word bleek en duister. Vaar wel! en houd my in gedachten. (t) Deze woorden, die anders mede door den Geest pefprouken worden , Jchikken zig beter voor Hamlet; en dienen tevens tol afbreeking eener lange reden : eene aanmerking waar van een geleerde Vrouw, Dk. Johnson een wenk gaf, en die zo waarfchynelyk ,als zinryk is. I. Deel. C VEER-  U HAMLET. VEERTIENDE TOONEEL. Hamlet (alleen). ó Hemel! ó Aarde! en.... zal ik de Hel ook nog aanroepen? neen, bepaal u myn harte ! en gy, myne zenuwen word niet op eenmaal oud, maar draagd my overeind! — U gedenken?... Ja waar. de Geest, dat zal ik doen , zo lang de gedachten in dit hoofd (zig voor het hoofd flaande) zullen beweegen! — U gedenken ? Ja ! ik wil alle onwaardige erinneringen van de tafel myner gedachtenisie afwerpen. Alle fpreuken uit boeken, alle beeltenisfen, alle indrukzelen die myne jeugd en waarneeminge eertyds in myn hart hebben opgetekend, wil ik 'er uitrukken; en uw bevel alleen, zal bet geheele boek myns breins vervullen; dit zweer ik by den Hemel ! — Ach! afscbuwelyke Vrouw! en gy vervloekte Booswicht; ik wil het befchiyven. Men kan glimlagchen, ja altoos glimlagchen, en echter een Booswicht zyn ! ten minften is dit in Denemarken mooglyk. (Hy fchryft) zie daar myn Oom, hier ftaat gr reeds. Thans denk ik op myn gegeeven woord. Het is „ vaar wel ! vaar wel! houd my in gedachten! — ik heb het geztvooren, en.... VYFTIENDE TOONEEL. Hamlet, Horatio, Marcellus. Horatio. Myn Prins, myn Prins ! Marcellus. Prins Hamlet! Horatio. De Hemel behoedt hem! Hamlet. Zo zal het zyn! Marcellus. Myn Prins, myn waarde Prins.' Ham-  TREURSPEL. I'T amlct. Ho! ho! beesj'e — kom Vogel! kom! (w). Marcellus. Hoe is 't myn waarde Prins ? Horatio. Wat nieuws myn Prins? Ha mle t. ó. . . . Wonderlyke zaaken ! Horatio. Meld ze ons doch! Hamlet. Neen gy zoud het rugtbaar maaketi. Horatio. Ik niet myn waarde Prins, dit zweer ik by den Hemel! Marcellus. Ik ook niet. Hamlet. Wel nu, zegt my, kan iemand zig ooit verbeel den?. ..• Maar neen ik moet zwygen. Horatio, en Marcellus. Wy zweeren by den Hemel! Prins. Hamlet. Daar is in geheel Denemarken geen Booswich die geen Aardfcburk is. Horatio. Om ons dit te zeggen, behoefd juist geen Geest eerst uit liet graf te komen, myn Prins. Hamlet. Gy hebt gelyk. En daarom houde ik het, zonder verdere oinitandigheden, voor raadzaam, dat wy elkander de hand geeven, en affcheid neemen. Gaat heen, waar uwe zaaken en wenfchen het begeeren. Ieder heeft toch zyne zaaken en wenfchen. — Ik voor my zal gaan en bidden. C 2 Ho- («) Dus roepen de Valkenjagers, als zy hunne Val' ken tot zich beneden lokken. Hanmer.  iè HAMLET. Horatio. Dit zyn wonderlyke en verwarde redenen myn Prins! Hamlet. Het doet my leed, dat ze u beleedigen. Horatio. Neen myn Prins, voor my zyn dit geen beledigingen. Hamlet. Ik zweer u by den Hemel Horatio, dat hetzwaare beleedigingen zyn. — Wat deze verfcbyning aanbelangt, ik kan u zeggen dat het een eerlyk fpook is; doch fchort uwe verlangens daar omtrent eea weinig op, en ftaa my als waarde Vrienden , fcboolgenooten en medefoldaten, flegts eene bede toe. Horatio. Wat is dat Prins, wy willen het gaarne doen. Hamlet. Zegt niemand iets van het geen gy deze nacht gezien hebt. Horatio, en Marcellus. Dit belooven wy, myn Prins. Hamlet. Zweer daar op. Horatio. Op myn eer, ik zal niets zeggen. Marcellus. Ik waarlyk ook niet. Hamlet. Zweert het op myn degen. M a r cell us. Wy he-bben reeds gezwooren, myn Prins! Hamlet. Ik begeer zulks op myn degen. de Geest, (van onderen,) Zweert. Ham let. Ha! ha! beesje ^zyt gy daar ? myn vrienden! gy hoert  TREURSPEL. 37 hoort wat den Geest onder uit de kelder u toeroept. Zweert doch. Horatio. Zegt ons den Eed voor myn Prins. Hamlet. Nimmer van het geen gy gezien hebt, te fpreeken. Zweert dit op myn degen (v). de Geest. Zweert! Hamlet. Hier en Overal? . •. Wy zullen een andereplaats zoeken, volgt myne Heeren, legt hier uwe handen nogmaals op myn degen, en zweert daar by, niets te zullen zeggen van het geen gy hier gehoord hebt. de Geest. Zweert op zyn degen ! Hamlet. Wel gefprooken oude Aardmol! kunt gy u zo fpoedig in de aarde werken?.... Een wakkre Schansgraver waarlyk!. . Kom nog iets verder myn vrienden! Horatio. Dit is ten uiterfte zeldzaaam! Hamlet. Neemt het daarom als zeldzaam aan. Daar zyn meer dingen in den Hemel en op Aarde, Horatio.' waar van uwe Philosophie geen kennis heeft. Wel aan zweert my als voorheen by den Hemel, dat gy nimmer hoe onzinnig ik my ook zal gedraa- gen, alzo ik het hier na mooglyk noodig zal vinden c 3 ffiy (v) Dr. Warburtcn 'gelooft, Shakespear heeftin deze om[iandigheid de gewoonte der Deenen in acht genomen. Doch Farmer en Steevens btwyzen door verjeheide plaatsen uit Engelfche Dühteren en Historie Sthryveren dat het ookin Engeland eertyds de gewoonte was, op het zwaart, of het kruis dat aan het gevest der oude degens was, te zweeren.  38 HAMLET. my gek aan te ftellen — u ontvallen laat, dat gy iets van my weet. Het zy door over elkander geflaagen armen, of door hoofdfchuddingen , of doiraf- gebrooken worden als „ goed, goed wy weeten het reeds enz. Of, „ het kan wel mogelyk zyn" Of door eenige andere woorden hoe ge- naamt. — Zweert mydit, zo waar als u de Hemel barmhartigheid zal bewyzen in de zwaarile nood. zweert! de Geest. Zweert! Hamlet. Wees gerust, vergramde Geest .' wel aan myne Heeren ik beveel my geheel in uwe vrienfchap: en al wat een arm man, als Hamlet is, doen kan,om u zyne liefderyke voorneemens te bewyzen, daar aan zal, zo 't den Hemel behaagt, niets ontbreeken: wy moeten gaan, doch zullen fteeds de hand op de mond leggen, terwyl de tyden dagelyks verfliinmeren. — ó Rampzalig toeval.' dat ik gebooren moest worden, om ze weder te regt te brengen — wel aan laat ons vertrekken, en altoos aan dezen Eed gedenken. i 'Einde mn het Eerfle Bedryf. TWEE-  TREURSPEL. 3!J TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een vertrek in het Huis van Polonius Polonius, Reinaldo. P o lonius Geef hem dit geld, en deze Papieren Reinaldo.' R e i n a l d o. Zeer wel myn Heer. Polonius. Doet my het vermaak, en verneemt, eer gy by hem in gaat, naar zyn gedrag. Reinaldo. Dit was ik ook van voornemen, myn Heer! Polonius. Dit is braaf van u gedacht hoor .' nyn vriend; vooreerst moet gy verneemen welke Dter.eu 'er in Parys zyn. Wie ze zyn, waar ze woonen , hoe ze leven , wat ze bezitten, welke gezel, fchappen zy hebben , en wat voor onkosten zydoen. En ondervind gy, onder uwe naarvorfchingen , dat men myn' Zoon kent; zo kom een weinig nader, en verneemt d^u naar hem in 't byzonder. Houd u als of gy hem van verre kende : zeg flegts „ ik ken zynen Vader, zyne bloedverwanten , en hem. ook eenigzints. Begrypt gy my Reinaldo? Reinaldo. ó Ja / myn Heer.' Polonius. „ En hem ook eenigzints' doch, hier kunt gy by voegen,, niet heel naauwkturig, maar zo het dien is, die ik meen , zo is hy zeer wild , zo en zo gezind" — en verdicht dan het een en het ander van hem, naar uw goedvinden, doch niet dat 'er zyne Eer door lyden kan; hoed u daar voor; maar C 4 noem  Ao HAMLET. noem flegts, eenige wilde en vrolyke ftreeken, die de Medegezellen der jeugd en der vryheid zyn, Reinaldo. By voorbeeld , fpeelen myn Heer J — Po lonius. Ja, of drinken , vegten, vloeken, krakeelen, de Meisjes naarloopen — tot zo ver kunt gy wel gaan. Re inaldo. Maar zou dit aan zyne Eer niet nadeelig zyn ? Polo nius. ó Neen.' als gy uwe uitdrukkingen maar een weN nig in acht neemt. Myn meening is niet, dat gy bern doet doorgaan voor iemant die ten uiterften uitfpoorig is, en het algemeen tot een ergernis verftrekt. Neen, gy moet zo voorzigtig van zyn gebreken fpreeken , dat men ze voor misbruiken der vryheid, voor uitwerkzelen eener vuurige drift of voor de woestheid van ongetemd bloed houd, dat alle lieden eigen is. Reinaldo. Maar waarom zal ik dat doen, myn Heer? Po lonius. Waarom? begrypt gy dat niet? Reinaldo. Neen myn Heer.' en echter wenschte ik het te weeten. Polonius. Zie Reinaldo. Myn inzigc is hier mede, en ik denk de kunstgreep fyn genoeg is, indien gy myn' Zoon met diergelyke geringe gebreken betigt, en hem befchryft als een Mensch die flegts een weinig verleid en verwaarloost is, zo heeft den geene met wiengy fpreekt, moogelyk hem eens op diegenoemde ondeugden betrapt; en die zal dan eindelyk tegen u zeggen „ waarde Heer —— of zo —of myn goede Man" —' zo als het daar gebruikelyk is — Reinaldo. Zeer wel myn Heer. Polonius. En dan, Heer, doet hy dat — doet hy" — wat  T R E U R S P EL. 41 wat wilde ik daar zeggen? — ik wilde doch iets zeggen — waar bleef ik by? Reinaldo. By: en zal dan eindelyk zeggen — Polonius. Goed —" „ zal dan eindelyk zeggen ja waarlyk hy zal u zeggen" ik ken den Jongen Heer; ik zag hem gisteren, of, voor weinig dagen, of op een andere tyd, met die en die; en hoe hy zag dat hy daar f peelden, daar driftig wierd, en by het fpeelen met de Bal een twist aanving; of moogelvk,, ik zag hem in dit of dat verdachte huis gaan — namelyk, een Bordeel en zo verder ziet gy nu; zo vangt uw lokaas der logen dezen karper der waarheid. Op deze wys weeten verftandige en doorzigtige lieden , door allerlei] wendingen en uitvorfchingen langs kromme wegen op den regten weg te komen. En dus zult gy ook myne onderrichtingen volgende , myn Zoons gedrag kunnen veernewen. Gy hebt my zekerlyk begreepen. Niet waar? Reinaldo. Zeer wel myn Heer.' Polonius. De Hemel zy met u; vaar wel. Reinaldo. Ik blyf 11 dankbaar myn Heer.' Polonius. Poog zyne neigingen met eigene oogen naar te fpooren. Reinaldo. Dat zal ik doen- Poloni us. En laat hy zig vlytig in de Muzyk oefFenen. Reinaldo. Zeer goed, myn Heer / vaar wel.' Polonius. Vaar wel.' —— CS TWEE-  42 H A M L E T. TWEEDE TOONEEL. Polonius, Ophelia. Polonius. Wel nu Ophelia, war hebt gy te zeggen. Ophelia. Ach! myn Vader, ik ben zo verfchrikt l Polonius. Waar over dan, in s'Hemels naam ? Ophelia. Ik zat in myn vertrek te borduuren; hier kwam prins Hamlet, met gefcheurde kleederen, zonder hoed rp 't hoofd, met vuile kousen aan, op de hielen neerhangende, zonder kniebanden; zo bleek als Linnen, zidderend, met zyne kniên tegen elkander flaande; en met een wanhoopend gelaat, als waare hy uit de hel los gelaaten, om enkel van fchrikkelyke zaïken te fpreeken, en trad dus vervoerd voor my heen. Polonius. Vervoerd door liefde tot u? Op h el i a. Ik weet het niet myn Vader, doch Waarlyk ik vrees het. Polonius. Wat zeide hy dan ? Ophelia. Hy nam myne hand en beiloot die in de zyne; daarna trad hy een weinig te rug, zyn andere hand voor zyn voorhoofd houdende, en my in 't aanzicht ziende even of hy het wilde aftekenen. Langen tyd ftond hy dus, eindelyk fchudde hy myn den arm een weinig, bewoog zyn hoofd driemaal open neder, en loosden een zo diepe zugt, dat zyn geheele lichaam daar door bewoogen wierd, en zyn leven fcheen te eindigen. Daar op liet hy my gaan, keerden zyn hoofd over zyne fchouderen, en fcheen zonder oogen zyn te rug weg te vinden; want  TREURSPEL. 43 want zonder hunne hulp ging hy de deur uit, en floeg ten laatsten zyn gezicht nog eens op rny. Polonius, Ga met my, ik zal den Koning opzoeken. Dit is de waare verrukking der liefde , welks geweld hem buiten zig zelvs vervoerd en de wil tot buitenfpoorige onderneemingen aanzet. Terwyl zy ons de reden ontvoerd. — Het doet my leed — hebt gy hem in 't kort ook wat llreng behandeld? Ophelia- Neen, waarde Vader, ik heb flegts volgens uw bevel, zyne brieven te rug gezonden, en hem my. ne tegenwoordigheid ontzegt. Polonius. Hier door is hy zekerlyk onzinnig geworden. Hefc doet my leed, dat ik niet meer moeite en overleg aangewend het!, om zyn waare neigingen te ontdekken. Ik meende dat hy flegts beuzelde om u ongelukkig te maaken; maar vervloekt is thans myne argwaan ! — maar het fchynt onze ouderdom even zo eigen te zyn, om in onze agterdocht te ver te gaan, als het jonge lieden eigen is, geen voorzigtigheid te gebruiken. —- Wel aan laat ons den Koning gaan fpreeken; zo wy deze liefde geheim houden," zal zy ons meer verdriet veroorzaaken, dan haat, die deze ontdekking by Hamlet ons verwekken zal. ■— Kom. (zy gaan heen) DERDE TOONEE L(*). Het Tooneel verbeeld een prachtig vertrek in 't Paleis Klaud ius, Gert ruida, Rozen krants. Guldenster, (en Gevolg). Klaudius. Welkom , waarde Rozenkrants en Guldenfier! , het verlangen om u te zien, benevens het gewist van een dringende zaak, waar toe wy u noodt g  44 H A M L E T. dig hebben, deet ons u zo fpoedig ontbieden. Mogelyk hebt gy reeds iets van de verandering van Hamlet gehoord, want dus moet ik het noemen , terwyl hy noch uiterlyk noch innerlyk zich zelvs meer gelyk is. Wat het buiten den dood van zynen vader is, waardoor hydushet redenfpoor verliest, weet ik niet. Ik verzoek dan u beiden, die van der jeugd aan met hem opgevoed zyt, en een gelyken ouderdom en wyze van denken met hem hebt, u een tyd lang aan myn Hof op te houden , om hem door uw gezelfchap tot vreugde te wekken en zo veel ali mogelyk is, gelegenheid te zoeken, om iets dat ons onbekend is, maar echter zeer ontrust, uit hem te verneemen, en zo 'c mogelyk is, van hem af te wenden. Gextpuida. Myn waarde Heeren! hy heeft veel van u gefprooken, en ik ben verzekerd, dat hy geen beter vrienden dan u beiden bezit, wilt gy ons nu zo veel vriendfchap bewyzen, en u een tyd lang hier op. houden om onze wenfchen te vervullen; zo zullen wy daar zo erkentelyk voor zyn, als het eenen Koning betaamd. Rozen krants. Uwe Majesteiten kunnen ons betden eer bevelen dan verzoeken. Guldenster. Wy gehoorzaamen beiden, en draagen ons met ons hart en vermogen op, om u van dienst te zyn, daar gy het ons gelieft te bevelen. Klaudius. Ik dank U Edele Rozenkrants en Guldenfter, en verzoek u mynen zo veranderden Zoon, fpoedig te bezoeken, (tegen het gevolg) Gaat mede,en brengt deze Heeren by Hamlet. Guldenster. De Hemel geeve dat onze tegenwoordigheid, en uwe moeite, hem aangenaam en beilaaam mogen zyn. G ER-  TREURSPEL. 45 Gertruida. Dat wenfche ik. VIERDE TOONEEL. Klaudius, Gertruida, Polonius. Polonius. Myn Vorst! de afgezanten zyn van Noorwegen gelukkig wedergekeerd. Klaudius. Gy hebt my fteeds goede tyding gebragt. Polonius. Waarlyk, myn Vorst? — wees verzekerd dat mvn' pligt my zo dierbaar is, als myne Ziele; beide zyn zy, den een aan den Hemel en de andere aan mynen Koning, geheiligd, en dit hoofd zou heden het fpoor des verftands moeten misten, zo ik niet verzekerd was de waare oorzaak der krankzinnigheid van Hamlet uitgevonden te hebben. Klaudius. Ach! zeg ze my, ik ben zeer hegeerig dezelve te hooren. Polonius. Laat de afgezanten eerst voor u komen. Myne nieuwstydingen zullen het nageregt van dit groote gastmaal zyn, Klaudius. fiewys hun zelvs die eer, en geleid hen hier. (Polonius vertrekt) hy zegt, waarde Gertruida, de zekere bron der onzinnigheid van onzen Zoon ontdekt te hebben. Gertruida. Waarlyk, ik vrees dat het niets anders zal zyn, dan de dood van zynen Vader, en ons fpoedig Huwelyk. VY F-  45 HAMLET. VYFDE TOONEEL. Voltimjjtd, Kornelius, Polonius. De voorige. Klaudius, (tegen Gertruida). 't Kan zyn, doch wy zullen hem echter uithooren. — Welkom Voltimand ! wat antwoord brengt gy van myn Broeder uit Noorwegen (w). Voltim a n d De verpligtenfte vergelding voor uwe groote en goede wenfchen. Zo dra hy onzen lastverflaan had, deet hy de wervingen van zynen Neef ophouden, die hy voor Krygstoerustingen tegen Poolen gehouden hadt, doch hy ondervond, na naauwkeurig onderzoek , dat ze tegen uw Majesteit gefchieden. Hy beklaagde zich daar over, dat men zyne ziekte, ouderdom en onvermogen dus misbruikten, en liet Fortinbras terftond in hegtenis neemen: in 't kort deze onderwierp zig, en na dat zyn Oom hem zyn gedrag vérweeten had , beloofde hy eindelyk de wapenen tegens uw Majesteit nooit weder te zullen opvatten. Over deze belofte gevoelde de oude Ko. (w) De te rug komst van deze afgezanten is waar. Iyk al te ongefchikt om gelooft te worden, welkeen ■/ianfchouwer is dwaas genoeg om zig te kunnen verbeelden, dat men eene reize van Denemarken naar Noor. wegen en te rug, met zodanige zaaken belast kan af. legge^ in de tyd van nog geen uur. De Dichter bad se niet moeten doen wederkecren, of hy had ze niet moeten afzenden. Alles hadt verholpen geweest, ze hy Klaudius in 't Eerste Bedrvf Derde Tooneel, had doen zeggen, dat hy ze vior lenigen tyd afgezonden hadt, en op hun weérkomst wagten. De eenheid van tyd is een groot vereischte op het Tooneel, dat de eerste Dichteren veelal verzuimd hebben. Vertaalers.  TREURSPEL. 47 Koning zodanig een vreugde, dat hy hem een Jaarlyks Pensioen van zestig duizend kroonen toeftond, en hem tevens aanfpoorden , de reeds geworvene volkeren , tegens den Koning van Poolen te gebruiken. Hy verzoekt u in dit fchrift omftandiger, myn Vorst! of het u mogt behaagen , dezen Heer een' vryen doortogt door uw land toeteftaan, onder voorwaarde van zekerheid en toelaating, zo als hier in te zien is. Klaudius. Ik ben volkomen te vreeden, en zal by gelegener tyd dit fchrift lezen , verder nadenken en beantwoorden. Ondertusfchen bedank ik u voor u welaangewende moeiten. Gaat heen, en rust een weinig uit; dezen Avond zullen wy met elkander in vrolykbeid doorbrengen, en uwe welkomst vieren. ZESDE TOONEEL. Klaudius, G ertruida, Polonius. Polonius. Myn Vorst, en Vorftin! deze zaaken zyn gelukkig weder ten einde gebragt. — Zo ik my lang ophield met te zeggen wat Majesteit is , wat de pligt der onderdaanen is; waarom de dag, dag; de nagt, nagt; en de tyd, tyd is; was dat anders, dan dag, nagt, en tyd verkwisten. Daarom, de kortheid is de ziel der wysheid;wyl een uitgebreide wydlooptgheid flegts het uiterlyke der reden verfiert, wil ik kort zyn. Uw Edle Zoon is dol; ik noem het dolheid; want als men de waare dolheid befchryven wil, wat is hy anders, als dol te zyn? maar dit ter zyden gefield Gertruida. Meer zaaken , en minder omwegen! Polonius. Ik kan daar op zweeren Vorftin, dat ik geen da minfte omweg gebruik. Dat hy dol is , is waar; ket is waar, het is te beklaagen; en te beklaagen is het,  43 HAMLET. het, om dat het waar is. Een dwaaze afbeelding! doch zy mag vertrekken; want ik wil geen omwegen gebruiken. Laat ons dus onderftellen dat hy dol is; nu is nog overig dat wy de oorzaak van deze effe-cts, of om natuurlyker te fpreeken, de oorzaak van deze deffects, uitvorfchen; want dit deffecte effect heeft een oorzaak dit blyft overig; en dst is het overgebleevene bedenk Ik heb een Dochter; ik heb haar, zo lang zy my toebehoord, en deze heeft verftaat my wel — uit fchul- dise pligt en gehoorzaamheid, dezen Brief aan my ter hand gefield bedenkt wat dat zyn kan! , _ (by kest) „ Aan de Hemelfcbe Afgod van myn Ziel, de bekoorlyke Ophelia". Dit is een flegte fiordige fpreekwyze! „ bekoor- ]Yk is een latTe uitdrukking! maar laat ons vervolgen — , " deze regelen zyn aan uw on- vergelykelyke boezem gewyd; deze Gertruida. Heeft Hamlet die aan haar gezonden ? Polonius Hebt flegts een korte poos geduld, Vorftin; ik zal alles zeggen - (hy leest") „ Schoonfte! Twyffel op den duur, „ Aan de hitte van het vuur. „ Aan het fchittrend licht der Zon. „ Aan uwe overwinnings Bron. „ Twyffel, fchoon gy waarheid ziet. „ Doch aan myne liefde niet. „ 6 Waarde Ophelia! ik ben moeielyk over deze „ verzen; ik verftaa de kunst niet, om myne zug„ ten af te fchetsen; doch dat ik u ten hoogfte be„ min, 6 allerwaardfte, geloof dit. Vaar wel. „ Ik blyf Eeuwig den uwen, waarde Ophelia! „ zo lang dit lichaam adem fchept. Hamlet". Dezen  TREURSPEL. 49 -Dezen heeft myne dogter my, volgenspligt gegeeven ■ en heeft my daar en boven alle zyne rewerkftehngen, zo als zy zig naar tyd, plaats en omHandigheden toegedraagen hebben, verhaalt. Gertruida. F.n op weik eene wyze heeft zy zyne liefde aangenomen? PoloniusWat denkt gy van my? Gertruida. Dat gy een eerlyk en voorzigtig Man zyt. l'OLOKI u s. Dan verdedig ik my ook gaarne. Wat zoud gy van my gedacht hebben, indien ik deze liefde, in haaren vollen gloedgezien hadt? — en ik moet u zeggen, dat ik dezelve al gewaar was geworden, eer myn Dochter my iets daar van gezegt hadt —• wat zoud gy myn Vorst, of U Edle Gemalin van my gedacht hebben , indien ik deze liefde verzwee- gen hadt? maar neen, ik ging oprees te werk, en fprak myn jonge Dochter dus aan. De edle Hamlet is een Prins — u verre in aanzun overtreffende daar op gaf ik ha;.r goede onderrigtin- eeii, dat zy z g voor hem verbergen zou. geen bodens van hem fpreeken, noch geen gefchenken van hem aanneemen. — Hier op maakie zy zig mvnen raad ten nutte riy wierd afgeweezen, en — om kort te zyr, hy verviel in zwaarmoedigheid, daar na in onthouding van fpyze, toen in zwakheid, in wildheid , en eindelyk in dolheid , waar in wy hem thans befchouwei' en over beklaagen. Klaudius, (tegen Gertruida.) Gelooft gy, dat hy dat is. Gertruida. Het kan zyn. Polonius. Ik wilde gaarne weten . of ik ooit tot u gezegt heb , het is zo , daar het an 'ers was? Klaudius. Zulks weet ik niet. 1. Deel. D P«-  5° HAMLET. PoLONIüJ. Doet het hoofd vrijelyk van deze fcbouderct? liaan, zogyhet anders bevind, zodra ik flegts eenige omltandigheden weet, kan ik het alles ontwarren; ik kan de waarheid vinden alfchoon zy in 't midden der aarde verborgen is. Klauuius. Maar hoe zullen wy het nog klaarder ontdekken? Polonius. Gy weet dat hy dikmaals, zelfs uuren agtereen, in deze galdery wandeld. Gertriuda. o Ja, dit weeten wy. Polonius. Om die tyd zal ik myn Dochter by hem zenden j zal my da" met u agter een Tapyt verbergen; èn wees dan opmerkzaam op het geen 'er voorvalt. Bemind hy haar niet, en heeft hy zyn verftand behouden, zo wil ik geen Staatsraad langer zyn, maar een Boer worden en mist laaden. Klaudius. Wy zullen zien hoe het is. (Hamlet komt in 't verfchiet met een Boek.) Gertruida. Ziet , daar komt dat ongelukkige Menscb, geheel ernstig en lezende aan. 8 Polo nius. Gaat heen, bid ik u, gaat beiden weg. Ik zal hem aanfpreeken. 6 ZEVENDE TOONEEL. Hamlet, Polonius. Polonius. Met uw verlof , wat doet myn waarde Prins Hamlet? Hamlet. De Hemel zy gedankt, alles goeds. Po-  TREURSPEL 51 Polonius. Kent gy my, Prins ? Hamlet. ó Ja, gy zyt een Viseh-erkooper. Polonius. Dat ben ik niet myn Prins. Hamlet. Ik wenschte dat gy zo een eerlyk man was. Polonius. Eerlyk, myn Prins? Hamlet. Ja waarlyk, eerlyk ie zyn, is volgens het tegenwoordig beloop der Waereld, even zo veel, als ie» mant te zyn, die uit tien duizend uitgeleezen is. Polonius. Dat is waar, myn Prins. Hamlet. Want als de Zon, wormen in eenendooden hond uitbroeid , zy die een Godheid is, en echtereen aas kust (x). Hebt gy een Dochter? Po. (x) Dr. Waiiburton zoekt, in een lange nota, de Zin en faamenhang van deze afgebrooke reden, met de voorgaande te vei klaaren, en te vereenigen. Hamlet, me nt hy, is door zyn voorgaande reden, in een naden, hing, over de voorziening en de b JoiINSON.  TREURSPEL. 5? Rozenkrants. , Met welk een oogmerk Prins? H am let Dat moet gy my zeggen. Maar by het regt van ons vertrouwen; by deoveréénftemining onzer ieugd, by de verbintenis van onze ftandvastige Vriendfchap, en by alles wat een beter Re ienajr als ik u nog dierbaarder zou kunnen zeggen; bezweer ik u, da: gy my zonder omwegen zegt, of men u ontboden heeft, of niet? Rozenkrants, (tegen Guldenfler) Wat zegt gy ? II a m l e t. Ik weet reeds wat gy zeggen wilt. Zo gy my bemind, verklaar u dan Gul dester. Ja Prins, men hteft ons ontboden. H iMLET, Ik wil u de reden zeggen waarom. Myn voorafg^nde kennis daar van, zal u van de ondekking bevryden, en dus uwe ttilzwygenheid tegen den Koning en Koningin m 't minde niet kwetsen. Ik heb zedert eenige tyd .— waarom weet ik zelvs niet —- al myne levendigheid verlooren, en al myn gewoone ligchaams oeffeningen vergeeten; en waarlyk het is met myne zwaarmoedigheid zo ver gekomen, dat de Aarde my een kaal gebergte toefchynt. De prachtige Hemel, de Lucht, dit fehoon over ons hangende Firmament, dat fiaai met Goud Vuur ingelegd dak , komt my niet anders voor, dan als een haatelykeen btfmetiende verzamelplaatse van kwaade dampen. Welk een Meesterltuk is de Mensen , hoe edel door zyn verftand! hoe onbepaald in zyne vatbaarheid, hoj volmaakt en ver» wonderenswaardig in zyn geftalte en beweegingen! de Engelen gelyk in werken, vol bekoorlyke denkbeelden! het pronkftuk der natuur! het volmaakfte aller zichtbaare wezens! en echter wat is het voornaamfte van dat ailes in myne oogen ? de Man bevalt my niet, —en deVrouw even zo min; fehoon D 5 uw  58 HAMLET. uw glimlagchenmy te kennen geeft, datzyu beiden bevallen. R ozenkrants Myn Prins, ik dacht aan niets minder. Hamlet. Waarom glimlagte gy dan, toen ik zeide de Mensch behaagt my niet? Rozenkrants. My kwam in gedachte Prins, als u de Mensch niet behaagt welk een flegt onthaal de TooneelfpeIers dan by u zullen vinden. Wy troffen bun onderweg aan, en zy komen hier om u haar dienst te bieden. Hamlet. 'Die voor Koning fpeeld zal my welkom zyn, zyne Majesteit zal belooning van my ontvangen ; de Dooiende Ridder zal zyn Rapier en fchiid gebruiken; de Minnaar zal niet onbetaald zuchten ; de Potsenmaker zal zyn rol gerust ten einde brengen,en zélfs de kwynende aan 't lagchen maaken ; de Juffer zal in 't minst niet onderdrukt worden, zo zy de lamme verzen niet onderdrukt. ■ wat zyn het voor Tooneel fpelers ? Rozenkrants. Dezelfde, waar mede gy u pleeg te vermaaken; de Treurfpelers uit de ftad. H a m r. e t. Hoe komt het dat zy op reis gaan ? hun verblyf was en voor hun roem en voor hunne ontvangst voordeeliger. rozenkr ants. Ik geloof dat hunne afdanking het gevolg van een nieuwe verandering is. Hamlet. Zyn zy nog in de zelfde achting, als toen ik in de Stad was? en hebben zy nog zo veel toeloop? Rozenkrants. Neen, waarlyk niet. Hamlet. Hoe komt dat? beginnen zy flegt te worden ? Ro.  TREURSPEL. 50 Rozenkrants. Neen, zy geeven zig nog dezelfde moeiten als voorheen. Maar daar is een heir kinderen te voorfchyn gekomen, kleine kuikens (bh) die zo luiJ fchreeuwen als 't mogelyk is, en op dezelve wys toegejuigt worden, deze zyn thans in de mode , en klateren on he' gemeene Tooneel zo zy het noemen "■■ ■ zodanig, dat veele die een degen draagen vooi Ganzefchagten bang zyn, en hetnaauwlyks durven waagen daar heen te gaan. Hamlet. Het zyn kinderen . zegt gy ? —. wie onderhoud ze dan? hoe worden zy beloond ? zaden zy dat handwerk flegts zo lang dryven als zy zingen konnen? en zullen zy hier na ook niet fpreeken? eu als zy eens te eeniger tyd in de gemeene verbintenis komen — en dat zal waarfchynelyk gelchieden ——. Jari doen hun lofblazers onregt, als zy hunne uitroepingen tegen hun tcekomei.d Eedgenootfchap in de mond leggen. Rozenkrants. Men heeft waarlyk aan weêrjkanten te veel ophef gemaakt, en het algemeen houd het voor geen zonden, hen nog meer tegen elkander op te hitsertj 'er was in lang geen duit te verdiei en zo de Dichters en de 'Tooneelfpelers geen nisuwstydingen over dezen ftryd uitdeelden. Hamlet. Is het mogelyk! G uldenster, ö! men heeft zig het hoofd daar over verpletterd. Hamlet. Dan draagen de kinderen de prys daar van weg. Ro. (bb) Deze geheele plaats heeft betrekking op eenen toenmaaligen ftryi, tusfehen de gezeljchappen der Tooneelfpelers Bankfide. Fortune, en andere , die meest uit kinderen van de Koninglyke Kapel beflonde. Pope.  60 HAMLET. Rozenkrants. Ja waarlyk myn Prins, en niet alleen den prys , maar zelfs den geheelen Hercules met zyn gantfche lading (cc). H a m l e t. Dit verwonderd my niet. Want myn Oom is Koning van Denemarken , en even de zelfde lieden, die hem by het leven van mynen Vader overdwars aanzagen, geeven thans twintig, veertig, vyftig, ja honderd Ducaten voor zyn Beeltenis in 't klein. (dd) Het is iets boven natuurlyks, het geen wel een Philosophisch onderzoek verdienden. (Men hoord gelu'd van Trompetten) Guldenster. Daar komen de Too-ee fpelers. Ha m l e t. Myne vrienden! gy zyt welkom in Helfingor ; reik my uwe handen. Komt, dat veel verwellekomen is niets dan mode en omftandigheid; doch ik moet het nu omtrend u in acht neemen, anders zou myn gedrag tegen de Toonelfpelers , die; ik ten minden eenige uiterlyke hoflykheden bewyzen moet, meer verpligting fchynen , dan myne betu ging tegen u. Gy zyt welkom; maar myn Oom, Vader; en myne Moeije, Moeder, hebben zig bedroogen. Guldenst er. Waar in Prins? H a m l e t. Ik ben alleen by de Noordoosten Wind verbyfterd; als de Wind in 't Zuiden (Iaat, dan weet ik zwart en wit zeer wel te onderfcheiden. (cc) Dat is met den At las dien hy op defchonders draagt. (dd) Hy wil zeggen : ik verwonder my niet dat die nieuwe Tooneeljpelers zo Jchielyk toeloop gekeegen hebben; myn Oom is een tweede voorbeeld, hoe men weinig geachte lieden tot den Troon der Eere doet opklimmen. Johnson. N E'  TREURSPEL. 6t NEGENDE TOONEEL. Polonius De voorige. Polonius. Ik wensch u veel goeds myne Heeren. Hamlet (ter zyden). Hoort doch Guldenfter en Rozenkrants; aan ieder oor een hoorder! dat groote wiegekind, dat gy daar ziet, is noch niet uit de luijeren gekomen. Rozenkrants. Mogelyk is hy 'er voor de tweedemaal ingekomen; want men zegt „oude lieden zyn tweemaal kinderen. Hamlet. Hy komt zekerlyk om my de aankomst der Tooncelfpelers te melden. Let'er op. —— Jaregtmyn Heer,- 's maandags vroeg| toen was het. Polonius. Myn Heer! ik heb u wat nieuws te melden. H a m l e t. Myn Heer, ik heb u wat nieuws te melden —— als Roscius Tooneelfpeler te Rome was. Polonius. De Tooneelfpelers zyn aangekomen, myn Prins. Hamlet. Gekheid! Polonius. Op myn Eer. Hamlet (zingt). „ Een ieder kwam op een Ezel aan reiden". Polonius. De beste Tooneelfpeelers van de waereld, zo wel in Treur als Bly-Historie, Pastoral, Pastoralfpel, Elistorifcben Pastoral, Treur Historie , Treurfpellen , onverdeelde vertooning, of onbepaald gedicht (ee). Voor hun is Seneca niet te ilerk, en Plau- (ee) Dit is eene optelling der toenmaals geivoone foorten  Gï H A M L E T. Plautitt niet te beuzelagtig [ff). In de wetten er) vryheden van de Tooneeikunde zyn deze de ecnigfte lieden, van hunnen aart. Hamlet „ 6! Jephta! Richter in Israël, welk een fchat hebt gy! (gg). Po- feorten van Taoneelff ellen; onder de meeste van deze foorten frehooren de flukhn van Shake-pear , gelyk onder anderen de fchryver der letterkundige brieven p< 261 betoogd. De beide laatste jonnen Scène undividable en Poem unlimited heldert deze Kunstfchryver op de naarvolgende wyze op : „ Poem unlimited is het „ gefl gt waar toe zy allen belmoren Maar wit be* „ doeld Shakespear met het geene hy Scène undi,., vidable noemt ? ik zou hier in Z-er moeten dwaa* n len , als ik hier het Drama der oude niet wedervond, „ dat zig op de eenheid van plaats gegrond heeft, en „ gevolgelyk ten tyde van Shakespear niet onbe„ kend was ; indien het flegts van een andere zyde » befchowl werd . als van welke wy het befchouw n » „ als wy het voor een rtgei van Sophocles , voor de ,» hoogjle kun t van faamenflelh'ng voor dat , het n geen Laokopn in de Beeldbouwkunde is, ' ouden, w en het zelve de opperfte ftandaart toewyzen , aan welken alle anderen onderworpen moeten zyn" — meer vind men over deze verdeeling in de Esfaij on the Origin of the Englifche ftage, dit Percy in het eerfte Deel van zyn Reliijuis p. 126. SS ingelast beeft ; en in Hawkin? voorrede voor het eerde Deel van zyn Origin of the Englisch Drama, p. VIII. SS. (ff) De Tooneelfpellen van Seneca wtrden door Thomas Newton in 't E»gelsch overgezet, enin't Jaar 1581 gedrukt. De Menechmen van Plautus waaren ten tyde van Shaklspi;ar mede reeds in 't Engelsch. Steevens. (gg) Deze en de volgende by zonder e verzen zyn uit een oud Engelsch Lied, met dit opfchrift: Jephthah judge of Israël, welke Percy in het eerflc Deel van zyne vtriaamtling S. 176 ingevoegt heeft.  TREURSPEL. 63 Polonius. Welk een fchat bezat hy dan myn Prins. Hamlet. Immers. „ Een Dochter had hy, en niets meer; „ Een Meisje en beminde haar teer. «— Polonius (ter zyde). Altoos heeft hy myne Dochter in 't Hoofd! Hamlet. Heb ik het niet regt, oude Jephta ? Polonius. Indien gy my Jephta noemt myn Prins, zo heb ik waarlyk een Dochter, die ik zeer bemin. Hamlet. Neen; dat is geen gevolg. Polonius. Wat is het dan, myn Prins? Ha mlet. Hoor. Het wisfelvallig lot, Valt naar den wil van God. En alles moet gefchieden, Naar 't geen by wil gebieden. De eerfte verzen der Kersnagt-Liederen (hh) zullen u meerder licht geeven. Doch daar komt volk, om welkerswillen ik kort moet zyn. (hh) Men pleeg om Kerstyd diergelyke Liederen op de ftraaten en aan de deuren te zingen, welkers inhoud uit de Bybelfche gefchiedenisje genomen waaren. Steevens. Een zweem van dat gebruik heeft nog in Nederland plaats in het zingen met de Star, omtrend dezelve tyd. Veetaaleiis. TIEN-  44 II A M L E T. TIENDE TOONEEL. De Tooneelspslers, (de voorige). Hamlet. Welkom Heeren! welkom altemaal; ik verheug my u allen we! te zien ■ ha! ouden Vriend, gy hebt een fehoon e baard gekreegen . zedert dat wy elkander gezien hebben ii). — Zie daar reynt Jonge Dame en gebiedftei ! op myne EerMe» jilfvrouw, f.y zyt den Hemel nadersekomen als gy eertyds was. Zelfs zeer veel ! de He nel geef dat uwe ftem even als een niet meer gangbaar Goudftuk zal afgefleeten zyn (ik). Myne Heeren. wy zullen terftond beginnen; wy zullen even als Franfche Valkenjaagers op alles toeloopen, wat wyzten; ik moet terftond e.ne Redevoering hnoren, welaan geeft ons eenProev van uwe kunst. Komt een hartstocbtelyke Redevoering. I. T o o n e e i. s p el e r. Welk eene Redevoering? my<; Heer! H A m l e t. Ik hoorden u eens een Redevoering doen, doch dit ftuk wierd fl gts eenmaal gefpeeld ; maar zo veel ik my kan herinneren , beviel het de groote menigte niet. het was Kaviar (11) voor het gemeen, doch naar myn en andere hunne meening, wiens oordeel in d;e zaaken meer geld als dat der menigte (fi) Hy voegt 'er nog hy : Com ft thou to beard me in Denmark? — To beard kankeeten, iemant ly de baard trekken. En Metaphorisch ; iemant moed toonen , en aaugrypen. (kk) Dit word tegens een Jonge Tooneelfpeler gezegt, die vrouwe rollen Jpeeldcii. Johnson. (II) Kaviar, is een bekend huid vit R'island, byzonder uit de Wol ga. Eschenburs.  TREURSPEL. 6$ f was het een voortreffelyk ftuk. De Tooneelen waaren zeer goed verdeeld; daar was zo vee! natuurlykheid als kunst in. Ik herinner my , dat er iemant van zeide , 'er was geen fchoonbeid in de verzen om den inhoud fmaakelyk te maakèn ; noch iets'in de uitdrukkingen, waar van men kon zegi-en, dat de fchryver hartstochten uitdrukte 1 ik hield het egter voor een pryswaardig werk, zo nuttig als aangenaam ; en ongelyk Ichoonder dan aarttg. Eene reden beviel my daar ongemeen in, het was h»t verhaal van jEneas aan Dido, byzonder op die plaats daar hy van de vermoording van Priamus fprak. Zo gy dit nog onthouden hebt. zo begint by deze Kegels — laat zien laat zien ... „ De wreede Phirrus, den Hyrkaanfchen Leeuw gelyk (mm). Neen zo heet het niet het begint met Phirrus. -— De wreede Phirrus, was gelyk de nagt gekleed. Een donker wapentuig, tot ongeluk gefmeed, Bedekte 't woedend lyf: toen hy vol hoop en zorgen, In 't or.heilteelend Paard van Troijewas verborgen. Zyngrimmigaanfchyn.was met itof en gruis bevlekt: Zyn'lichaam van het hoofd tot aan den voet bedekt Met het onfchuldig bloed, vanMoeders,Vaders,Zoonen, En. (mm) Dr. WiiEBUKTONgse/t zig zeer veelmoeite, in eene ongemeeve wydioopige nota — de aanmerking tnngaande dit Treurjpel — of veel eer de verhandeling daar by te doen ; dat dtze hier ingevoegde Treurrollen waarlyk fehoon , en de L'fjpreuken van Hamlet daar over opregt zyn. Steevens heeft in de nieuwe uitgaven Vol. X p. 3S2. De aangehaalde bewyzen van Warburton uitvoerig zoeken te wederleggen Men zie over beide het aanhangzel van dit Treurfel. 1. Deïl. E  66 HAMLET. Enüochters,kon het woên van zynen drift betoonen. Zyn oog vol fchittrend vuur, blaakte alseenEtna's gloed. Verhit op wraak ,zogt hy ,met eenen helschen moed Den ouden Priamus. .... Vervolg gy het overige. — Polonius. Myn Prins, dit is waarlyk goed opgezegt. Met een goede Item en natuurlyk. J. ToONEELSPELER. Hy vind hem , afgeflreeden. Terwyl zyn zwakkekling.hem uit de hand gegleeden Aan zynen ouden arm, niet meer gehoorzaam was. De fterke Phirrus, hem in drift en kragt te ras, Trekt woedende zyn Zwaart, om Priamus te treffen. Dan, 'r blinkend ftaal worp reeds door 't fchigtig opwaards heffen, Den zwakken grysaart neer.fletfcheen op dezen flag Of t leeflooze llium gevoelde, hoorde en zag. Zyn tinne boogen zig fel brandende ter aarde, Terwyl hun luid gekraak het wreedfte Mensch vervaarde , Ja Phirrus zelfs,hoe dol, bleef twyffelmoedig (laan; Gereed 't fneeuwitte hoofd des grysaarts in te flaan Stond hy.gelyk de wraakgemeenlyk werdgefchildert. Of als een Mensch dat. door zyn drift vervoerd verwildert, ' Geen doen of laaten weet. Dan, even als de lucht Met zagte Wolkjesdryft, wyl 'tZuidewintjezucht, En de Aarde met een floers van ftilte is overtoogen; Door Donder,I31ixem enOrkaanen werd bewoogen; Ontwaakte Phirrus.na't herhaal van wraak en moed'. Nooit viel'tCyclopfcheheir zyn Haamren zoverwoed Op 't wapentuig van Mars.als Phimis wreede handen Met  TREURSPEL. C] Met't bloedig ftaalvoorzien.hunKoningovermanden' 6 Schande! ó Gruwel! Ach! verbryzel die Godin Des ongeluks, ó Goon! in haare onkuische min; Verbreek haar rad, en werp denAsvan'sHemels booTot in den Afgrond neêr. (gen Polonius. Deze redeneering is te lang. Hamlet. Zy zal met uw baart naar den Barbier. —— Ik verzoek u te vervolgen ; hy moet klugten zien; of Hansworften hooren , anders valt hy in flaap. Vervolg , kom op Hecuba. —~ I. tooneelspeler. Doch wie zag die vermomde Koningin. . . Hamlet. Die vermomde Koningin? Polonius. Dat is goed. Vermomde Koningin isgoed. i. tooneelspeler. Daar zy blootsvoets langs ftraat moest op en neder loopen;' Haare oogen nat befchreid, konden geen redding hoopen Al dreigden zyde vlam: een doek bedekte 't hoofd, Dat, (ó Rampfpoedig uur !jvan 's Konings kroon berooft, Geen glans noch fierfel had. Door fchrik en vrees beneepen, Had haar ontftelde hand een Laken aangegreepen, Dit diende tot een kleed. Hadt dit de nyd gezien Aan wiens vergifte tong geen voorwerp kan ont. viiên, Hy bad zyn valfche drift en laster ingebonden: Ja zelfs het Godendom had zig verpligt gevonden, Het jammerend gefchrei en rampen gaê te flaan, Die Troije dezen dag te wreed moest ondeigaan. E 2 Po.  M HAMLET. Polonius. mZ'f,m ' of zyn Couleur niet geheel verandert, u hou opgeea trdanen Zyne 00gen heeft* Ik bid Hamlet. Goed, wy zullen het overige van deze redenee. ring tot op een ander tyd fpaaren Myn goede Poonius, wilt gy wel zorg draagen dat de Tooneellpe- oZSfi °" 3a,d WOrden V f!0ür' laat hun "iets o. tbreeLen, want zy zyn het kort begrip en de Uony. van den tyd Na uw dood was het beter l°Z " L-eenu flegt Graffchrift re hebben; als hunne vervloeking by uw leeftyd. Polonius. dienen" He£r' '* h"n omhaa!en Se'yk zy verHamlet. ó Myn vriend, gy moet hun veel beter omhas. len Als gy ieder naar zyne verdiensten wilde onthalen wie zou de verdrukking dan ontaaan ? onthaald hun gelyk het met uw eigen eer en verdien«en overeenkomft.g is. Hoe minder zy verdienen, hoe meer verdiensten uwe weidaaden hebben. Neem hun mede met u. Polonius, (vertrekkende) Volgt my, Heeren. Hamlet. Volgt hem myne Vrienden; morgen zullen wy e.n Stuk aanhooren. — Hoor eens, oude Vriend, Kunt gy de vermoording van Gonzago fpeelen. tooneelspeler. Ja, myn Heer. Hamlet. Dan zullen wy het dezen avond zien. Gy kunt, des noods zynde, ook nog wel een rol van twaalf of zestien regelen leeren, die ik gaarne opftellen en daar inbrengen wil; niet waar? toonee lsp e l e r. o Ja, myn Heer. H am-  TREURSPEL. 69 Hamlet. Dat is my lief. Volgt deze Heeren; doch draag zorg dat gy hun niet minacht, 'tegen Rozenkrants en Gulden/ter) Myn waarde Vrienden, ik verlaat u tot den Avond. Nogmaals welkom in Helfingor. Rozen k kants. Zeer wel myn Prins. Hamlet. De Hemel zy met u. ELFDE TOONEEL. Hamlet, (alleen). Eindelyk bevinde ik my alleen. ó Welk een onwaardige en geringe flaaf ben ik! is nee geen wonder, dat de^e Tooneelfpeler een bloote Fabel in eenen droom van afgebeelde driften, zo veel geveld over zig zelve heeft, dat hy door hunne beweeging, zyn gelaat van verw doet veranderen : dat de traanen in zyne oogen (laan, verwarring in zyne houding heerscht, zyn ftem gebrooken is en ai zyne gebaarden met zyne vertooning over een Stemmen? — en dit alles om niets! — om H-ctiba' ■ wat raakt hem Hecuba dat hy om haat weend (nn) ? wat zou by me: doen, (nn) Hawkins, wil deze zinfpeeling toepasfsn op die plaats van Plutarclms leven van Pelopidas: de ze W1S op een tyd in een Schouwplaats, daar de Jrot)anin van Euripides gefpeeld werd; ly ging buiten, terwyl de Tooneelfpelers voorspeelden ; doch hy ging niet w»g, om dat zy, of het Stuk hem niet bevielen ; ■raar om dat hy zig fchaamde voor het gezigtvan zyn Volk te weenen, ais hy de Etende van Hecuba en Andromaché zag; Terwyl deze dood hem aanleiding gaf om iets te ondervinden, dat hy nog nooit by het Stervenvanveelen zyner Landsgenoot en ondervonden had , navi'hk hst deelneemend me delyden —ongeacht deze waar- ' e 3 jc"y-  70 HAMLET. doen, als hy die oorzaak tot treuren had, dien ik heb! dan zou het Tooneel in zyne Traanen zwemmen; en het oor der toehoorders door fchrikkelyke uitdrukkingen gegrieft worden; de fchuldige zouden beeven, en de onfchuldige verbleeken; de onweetende befchaamd worden, en het gehoor en 't gezigt in verbaastheid geraaken! —- en ik een traag en zwaarmoedig fchepzel, kwel my zelfs, even als een miltzieke grillenvanger, zonder in wraak uit te barsten; en kan niets zeggen ! niets uit- fpreeken voor eenen Koning die men van zyn leven en bezittingen beroofd heeft! — welk een kleinmoedigheid. Wie durft my een booswigt noemen ? het hoofd verpletteren ? den baart uitrukken ? een flag in 't aangezigt geeven ? by de neus trekken? my een diepe wond toebrengen om my te ftraffen? —• wie durft dit doen? — en egter zou ik zulks toelaaten — want ik ben een ongevoelig mensch die geen gal bezit, anders hadt ik reeds al de Gieren van deze Landftreek met de Lichaamen van onwaardige gemest. Die bloedgierige en verliefde booswigt! die verrader zonder ge weeten! ha boe laf ben ik!—— waarlyk een groote dapperheid ! de Zoon van eenen Vader die vermoord is, en tot wiens wraak Hemel en Hel hem aanfpoort, berust flegts by flauwhartige woorden; en vergenoegt zig , even als een onbezuist wyf, met vloeken en fchelden ' — -- welk een fchande ■ 6 myne denkbeelden weest werkend ! ■ ■ welaan! ik heb dikmaals gehoord; dat veele boosdoenders by het fpeelen van een Tooneelfpel, door de kragt der vertooning, zodanig getroffen wierden, dat zy op dat oogenhlik hunne misdaaden bekenden. Want fehoon de moord geen tong heeft, fpreekt ze egter op Jchynelyke overeenkomst met die plaats, tivyffeld Eschenburg echter, o/Shakespear ooit aan dezelve zou gedacht hebben, het geen met ons oordeel wel het beste tvereenjlemd, Vertaalers.  TREURSPEL. 7* on het fterkfte. Ik wil deze Tooneelfpelers, iets, aan de vermoording van mynen Vader gelyk, voor mvn Oom doen vertoonen: Ik zal 'er zyne wezenstrekken by gade flaan; zyne wonden tot op net vieeS nabeuren; als ik flegts iets bemerk weet ik wat my te doen ftaat. Mogelyk is de Geest, die ik zag, de Duivel; want de Duivel heeft de magt eene bevallige geftalte aan te neemen. Mogelyk misbruikt hy myne zwakheid en zwaarmoedigheid, om my tot een verfoeielyke daad te verleiden. — Ik wil klaarder grond hebben als dezen is. Het Tooneelfpel zal den val zyn, waar in ik des 1VOjiings geweeten vangen zal. {Hy gaat heen). Einde van het Tweede Bedryf. E 4 DER'  ?2 HAMLET. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld het Paleis. Klaudius, Gertruida, Polonius. Ophelia,Rozenkrants,Guldenster. Klaudius. Gy kant dan niets van hem te weeten kiygen om wat reden hy dus onrustig is, en zyn beste en aangenaamfte dagen , door deze krankzinnigheid ftoord V Rozenkrants. Hy bekend wel, dat hy zig bovenmaaten ver. ward gevoeld; maar de oorzaak daar van houd hv voor zig. ' G u l d e n s t e r. Ook geeft hyons geen gelegenheid zulks uit hem te verneemen. Hy ontwykt listiglyk alle onze poogingen, wanneer wy hem tot de belydenis van zynen waaren toeftand tragten te overreden. Gertruida. Nam hy zulks in 't vriendelyke op? rozenk kants. 6 Ja, met veel hoflykheid. Guldenster. Doch , egter op een gedwongene wyze. Rozenkr ants. Hjr was zeer mild in 't vraagen, doch byzonder gierig in het antwoorden. G e r t r u i d a. Stelden gy hem niets tot lydverdryf voor ? R o z e n k r a n t s. Wy hadden het geluk, Vorftin, om onderweeën gezelfchap Tooneelfpelers aan te treffen; hier ovtf  TREURSPEL. 73 ever fpraaken wy met hem, en het fcheen of de blvdfchap hem, op die tyding, uit de oogen ftraalde toen hy hier van hoorden. Zy zyn thans aan c Hof; en hebben reeds, zo ik hoor, bevel om dezen Avond voor hem te fpeelen. Polonius. Zekerlyk; en hy laat uwe Majesteiten door my verzoeken, om het zelve by te woonen. Klaudius. Zeer 'gaarne, ik hoor met blydfchap dat hy hier toe geneegen is. Draagt zorg dat gy hem in die luim houd, myne vrienden, en boezemd hem boe langs hoe meerder fmaak voor zodanige verlustingen in. RozenkrantsDat zullen wy doen, myn Vorst. TWEEDE TOONEEL. Klaudius, Gertruida, Polonius, Ophelia Klaudius. Waarde Gertruida, wy hebben Hamlet heimelyk hier ontboden, om Ophelia, als by geval, aan te treffen. Haar Vader en ik , zullen als geoorloofde befpieders ons zodanig plaatsen, dat wy ongezien alles kunnen zien, wat tusfehen hun beiden voorvalt, wy zullen dus uit zyn gedrag kunnen oordeelen , of bet de liefde of iets anders is, dat hem ontrust. Wees zo goed en laat ons daarom alleen. Gertruida. Ik zal u gehoorzamen ; en mynen wensch is, Ophelia, dat uwe fchoonheid de gelukkige oorzaak der krankzinnigheid van Hamlet zyn mag. Want dan durf ik hoopen, dat uwe deugd, hem tot uw beider eer, weder op den weg brengen zal. Ophelia. Dit is myne begeerte Mevrouw. Es DER.  74 HAMLET. DERDE TOONEEL. Klaudius, Polonius, Ophelia. Polonius. Blyf hier Ophelia. Myn Vorst, als het u gelieft zullen wy ons verbergen, (tegen Ophelia) Leez in dit boek; de fchyn dezer bezigheid zal een goed voorwendfel voor uwe eenzaamheid zyn. Het valt gemakkelyk, met een ernstig gelaat, en vroome gebaarden , den Duivel zelfs te kunnen bedriegen. Klaudius, (ter zyden). Dit is meer dan al te waar! — welk eene diepe wond veroorzaakt dit gefprek aan myn geweeten. De wangen van een hoer, door kunst fehoon gemaakt, zyn met het blanketfel vergeleeken , niet haatelyker dan myne daaden , tegen myn uiterlyk fehoonfchynende woorden, — Ach.' welk eenzwaa. re last! Po lonius. Ik hoor hem komen. Laat ons ter zyden gaan myn Heer. VIERDE TOONEEL. Hamlet, Ophelia. Hamlet, (zonder Ophelia te zien). Iets, of niets zyn? dat is de vraag! of het edelmoediger is, zig aan de fcherpe fchigten van het verbolgen noodlot bloot te Hellen, of tegen een geheel Heir van onrustigheden de wapenen aan te grypen, hun wederftand te bieden , en dus te eindigen. — Sterven — flaapen -— en anders niets? — door een fluimering van benaauwdheden duizend kwaaien der natuur los te maaken, die het Erfdeel des vleeschs zyn. —— Dit is een voleinding, dé vuurigfte wenfchen waardig! fterven — flaapen — flaapen! — mogelyk ook droomen! — ja daar  TREURSPEL. 73 daar houd het zig! want het geen ons in dezen flaap des doods, als wy dit ilerfelyk lichaam afgelegd hebben , door droomen kan voorkomen , verdient overweeging! dit is het uitzigt dat de fmart van zulk een lang leven verfchaft : want wie zou anders de geesfel en fmaadheden d^r waereld; het onrecht der verdrukkers; de trotfche hoon; de verfmaade liefde; de zwaarte der weiten; de overmoed der grooren; de verdienstbefpotting der fnoodaarts verdraagen, daar hy zig met een dolk in vryheid kan flellen? wie zou lasten torfchen, en onder het gewigt van een tnoeijelyk leven zweeten , en verdraagzaam zyn , zo niet de vrees van iets na den dood, tn de onbekende landen, uit wiens omtrek geen Reiziger weder keert, te ontmoeten ; ons befluit deed wankelen; en ons aanfpoorde liever het kwaad te dulden dat ons bekend is, dan tot ander kwaad te vlugten dat wy noch niet kennen? dus maakt het geweeten ons allen bloohartig: dus word de frisfche verw der voorneemens, door het bleeke blanketfcl der overdenking, verdreeven; de grootste en gewigtigïte onderneemingen, worden door dit uitzigt in haaren loop geftremd , en verliezen hunnen naam en daad! (oo) Hy w;rd Ophelia gewaar) maar zagt! (oo) Door deze alleenfpraak van een Man, die doorflrydende driften ontrust, en daar by met zyne groo'.e ontwerven geheel vervuld is, en dus meer Jaamenhang in 'des Redenaars ziel, dan op zyne tonge heerscht; Zal men, door den eigenlyke zin daar van te ontdekken , tragten te bewyzen, hoe het eene gevoelen het andere 'voortbrengt. Hamlet voelde zig op de fchrikkelykfte wyze beleedigt , en wist anders geene middelen om zig te redden, dan zulke die hem ten uittrjle gevaartyk waaren ; om deze reden denkt hy dut zyjien Jtaat na. „ Eer ik onder deze verdrukking van „ het ongeluk , iets wysfelyks bejluiten kan, m■> kenae zyn. Deze overdenking doet ons het onheil „ zo lang- verdraagen ; want wie verdraagt anders n de plaagen des levens , daar men flegts door de „ fteek van eenen dolk,'er een einde van maakenkan , „ vreesde men niet voor het toekomende en onbekende ? „ deze vrees maakt Zo veel 'indruk op let geweeten, welke de ziel'tot dit uitz:gt leid, dat het vuur der „ onderneemingen koel word , onzen moed ftremd, en den loop der begeertens , en de uitvoering tegen „ ftaat". — Vermoedelyk had hy deze betragtingen op zig zelfs toegepast, indien hy Ophelia niet 'gewaar was geworden. Johnson.  TREURSPEL, f7 Hamlet. ik ! Ik heb niets gegeeven. Ophelia. Ik weet zeer wel myn Prins, dat gy zulks gedaan hebt, en my boven dien nog zo veel zagte en bekoorlyke woorden gezegt hebt, waar door die zaaken nog een grooter waarde verkreegen hebben. Doch nu de gever daar van die aangenaamheid verlooren heeft, zo biede ik ze u weder aan; want voor edle zielen worden ryke gefchenken arm, zo dra den gever onhoffelyk word — zie daar, neem aan, myn Meer. Hamlet. Ha! ha! zyt gy deugdzaam? Ophelia Myn Heer — Hamlet. Zyt gy fehoon ? Ophelia. Waar toe dienen deze vraagen ? Hamlet. Zo gy deugdzaam en fehoon zyt, zo Iaat zig uwe deugd met uw fchoonheid niet vereenigen. Ophelia. Kan de fchoonheid wei een beter omgang hebben , als met de deugd ? Hamlet. 6 Ja ; want de magt der fchoonheid , zal altoos, eer zig de deugd verklaard, in een Koppelaarfter veranderen; als dat de kragt der deugd de fchoonheid met haar overéenkomftig maaken kan. Dit was eertyds een wonder; maar de tegenwoordige tyden bewyzen 'er de waarheid van. — Ik heb u eenmaal bemind Ophelia. Waarlyk myn Prins, gy deedmy zulks gelooven. Hamlet. Gy had my niet moeien gelooven. De deugd mag zig onze oude ftammen, zo goed als zy wil, in.  78 H A M L E T. inprenten; wy behouden altoos nog een fmaak vafl haar. Ik beminde u niet. Ophelia Zo veel te meer ben ik misleid. Hamlet. Ga in een Klooster. Waarom zoud gy zonden in de waereld brengen? ik ben nog tamelyk regtfchaapen ; en egter zou men my met zodanige dwaahngen kunnen befchuldigen, dat het beter was, dat myn moeder my nooit ter waereld hadt gebragt. Ik hen trots, wraakgierig, eerzugtig; met meer dwaalingen belaaden, als ik denkbeelden heb om ze te bevatten , of tyd om ze uit te voeren ; Waar toe zullen fchepfelen als ik, tusfehen Hemel en Aarde omkruypen ? wy zyn alle bedriegers der Aarde; geloof geen van ons allen. Ga in een Klooster. —— Waar is uw Vader? Ophelia. In huis Prins. H a m l e t. Laat de deur agter hem toefluiten, op dat hy de zot niet, dan in zyn eigen huis fpeelt. Vaar Wel. Ophelia. Ach ! Hemel! help hem. H A m l et. Wanneer gy trouwt, wil ik u dezen vloek tot een Huwlyksgift geeven. Wees zo kuis als Ys: zo rein als fneeuw ; gy zult toch de agterklap niet ontgaan. Ga in een Klooster; of zo gy volftrekt trouwen wilr, zo trouwt een zot! want wyze lieden weeten te wel, wat mismaakte fchepfelen, gy u zeiven maakt. Ga doch in een Nonne-Klooster, hoe eer ho= beter —— vaar wel. Ophelia. ó Hemel! breng hem weder te regt! Hamlet. Ik heb ook van uw blanketten gehoord; dat is fraai! de Hemel heeft u een aanzicht gegeeven , en gy maakt u zelfs een tweede. Gy fpie^eld u, loopt  TREURSPEL. 79 en draaft, en fiert u vleijende op ; en verandert dus Gods beeld, en noemt uwe dertelheid, onkunde. Ga flegts voort, ik wil daar verder niet meê te "doen hebben! al die getrouwd zyn, één flegts uitgezonden, mogen naar hun goedvinden leven; ds overige zullen blyven die ze zyn. Ga in een Klooster. — Vaar we!. VYFDE TOONEEL. Ophelia, (alleen"). Ach ' welk een edel gemoed is hier verlooren geraakt' het gelaat van eenen Hoveling! het zwaarc eens Krygsmans! een tong der geleerden! de bloeiiende hoop en verwagting van den ftaat! de fpiegel der mode! de Proef der vorming! alles is vernietigd' en ik de ongeiukkigfte aller maagden, die geloof aan zyne fchoonfchynende- beloften gegeeven heb vind thans dit uitmuntend verftand, evenals een mislteld klokkefpel, vol valfche toonen , en onhandelbaar. Deze fchoone geftalte , en vorm van een bloeijende jeugd, door krankzinnigheid ontfteld! Hemel welk een fmart is het, te moeten z^-n het geen ik zie! ZESDE TOONEEL. Klaüidus, Polonius, Ophelia. Klaudius. Liefje ? —— neen zyne neigingen hebben een andre tegenftand ; het geen hy zeide , had wel geen volkomen famenhang, maar was egier geen zinnelooze redeneering : het is zekerlyk iets anders dat zyne ziel ontroerd, en dit doet my vree^en, dat de openbaaring ' er van, kwalyk zal uitvallen. Ik heb een middel bedacht om deze gevaarlyke gevolgen voor te koomen. Hy moet op 't fpoedigfte naar  8ö HAM L E T. «aar Engeland vertrekken, om de fchattingen, dra ir.en ons onthoud, tntevorderen. Mogelyk zal de Zeelucht, een ander Land , of andere omlrandi'gheden deze zwaarmoedige gedachten verdryven , die zig in zyn hart gevestigd hebben. Wat dunkt u van d.t voorneemen? Polonius. Dit zal hem goed doen. Maar ik geloof nog, dat het begin dezer zwaarmoedigheid, de verfmaade liefde is. — Hoe gaat het Ophelia ? — gy behoeft ons niets te verhaalen van het geen Prins Hamlet gezegt heeft, wy hebben alles aangehoord. (Ophelia vertrekt). ZEVENDE TOONEEL. Klaudius, Polonius. Polonius. Myn Vorst, doet wat u goed dunkt; maar zo myn raad u behaagt, zo laat de Koningin zyne moeder, hem na het fpeelen, verzoeken haar de oorzaak van zyne kwellingen te ontdekken; ik zal my dan zodanig plaatse dat ik zyn gantfche reden zal kunnen hooien Wil hy zig niet verklaaren . zo zend hem naar Engeland , of bewaard hem ergens anders. Zo als uwe wyfheid diei.ftig oordeeld. Klaudius. Dit zal gefebitden. De zinneloosheid der grooten moet niet onbewaakt blyven. (zy gaan heen). AGT-  TREURSPEL. S1 A G T S T E T O O N E E L. (*). Het Tooneel verbeeld een Zaal. HAM lit. III. tooneelspeler S. Hamlet. Weest zo goed, en zegt uwe redenen op, evert als ik u voorgezegt hebbe , met een vloeiende tonge; want zo gy doet als veelen onzer Tooneelfpelers, zo had Ik liever, dat de Stadsomroeper myne verzen uitfchreeuwden. Beroer de lucht niet te veel met uwe handen; maar doet alles met beleid; want in de hevigfte ftorm , Ja in een wervelwind van hartstochten, moetgy egter een zekere bepaaling in acht neemen, waardoor zy iets verrukkends verkrygen. Het ftaat my tot in de zie! tegen, als ik een Karei als een boom, met een groote Pruik op, een hartstocht aan flenters hoor fcheuren, om de coren der ipf) grondelingen te behaagen, die hun meeste vermaak vinden in onverftaanbaare en ftomme fpellen, (qq) en in veel beweeging. Zulk een fpeeler zou ik meteen goedhart kunnenlaaten afrostn, als hy den Termagant (rr) overfchreeuwd. Zo een is (pp) Groundelings, zyn in 't Engelsch die kleine Visjes die zig op de grond onder het water o\houden ; de üichter bedoelt 'er de toehoorders van het laag [Ie Joon mede, die e lonius, tegen Gertruida. Merkt gy dit wel! Hamlet (terwyl hy zig op den grond aan de vott ten van Ophelia nederzet ) Mejufvrouw, zal ik in uw fchoot leggen ? Ophelia. Neen Prins. Hamlet. Ik meen myn hoofd op uw fchoot? Ophelia. Ja, Prins. Hamlet. Dacht gy dan, dat ik als een Boer op uw fchoot wilde zitten? Op. (vv) zodanige woordfpeelingen, als hier Brufus en Prutaal,Capitool en Capitaal, zyn zekerl k te beuzelogüg om meé te pronken. Vertaalers.  TREURSPEL. £7 Ophelia. Ik dacht niets Prins Wat is 't? Hamlet. Niets. Op h e l i a. Gy zyt heden wel gebumeurt. Hamlet. ó Ik ben de eenigfte potsemaaker in myn foort. Wat zal men anders doen, dan vrolyk zyn ? want zie eens hoe welgemoed myne Moeder is, daar het flegts twee uuren geleden is, dat myn Vader den geest gaf. Ophelia. Neen, het zyn reeds tweemaal twee maanden, Prins. Hamlet. AI zo lang! —— 6 als dit watr is, mag de Duivel boos worde..; ik zal een fabelvel aandoen, ó Hemel reeds vier maanden dood en nog niet vergeeteu te zyn! . . . Dit doet ons zien, dat de gedachtenis van een bemind Man, een half Jaar langer leeft, als hy zelfs maar op myne eer , in dit geval moest hy ten minden Kerken geboud hïbben , anders moet hy 't voor lief neemen, dat men niet meer aan hem denkt, als aan het Poiirnoy Paard, Wiens graffchrift is. Helaas! dat is beklaagens waard! Men denkt aan geen Tournoy noch Paart (ww). Men (ww) Onder de Landfpeelen was ook een Steekl>aari „ (StebvkMs bewyst uit eenige aangehaalde plaatsen , dat een foort van Bieredamjtn Hobby horse heet) ■ en wanneer de yver der Pnrity- nen, zig tegen aeze Jpellen verklaarde en dezelve vernietigde; voerde de Balladezangers en Dichters , het als eenen te verregaander!, en belsgchetyken yver aan. Uit een van deze halladen is het grufjchrift genomen dat limiet bybrengt. Wai*urtom.  «8 HAMLET. Men blaast de Trompetten. Hier op volgt de Panttmine. ^ Een verliefde Koning en Koningin vertoonen zig, elkander omhelzende. Zy knielt , en doet als of zy hem iets bezweert. ■ Hy heft haar op, en buigt zyn hoofd over haaien hals, en legt zig daar na op een bloembed neder; zy ziet hem flaapen en vertrekt; daarna komt "er een die hem de Kt oon afneemt, dezelve kust, en den flaapenden vergift in de ooren giet, endaar op heen gaat. De Koningin komt te rug, vind de Koning dood, en toond zig zeer zeer bedroeft. De Vergiftiger keert met twee of drie andere Perfoonen te rug ; en field zig aan als of hy haar zyn beleid aantoonde. Het Lichaam word weg gebragt. De Vergiftiger tragt de Koningin door gefcbenken tot zyn' Min over te baaien ; zy doet eonigen tyd tegen/land ; doch in 't einde neemt sy zyne lief de aan. Hier na vemekken zy allen. Ophelia. Wat beduid dit myn Prins? Hamlet. Het beduid heimelvke misdaadenj onheil. Ophelia. Mogelyk is dit domme Ipcl den inhoud van het Huk? Hamlet, Dat zal deze Man ons best vetklaaren. (De voorredenaar komt) de Tooneelfpelers maaken van hun hart geen moordkuil, zy zeggen alles. Ophelia. Zal hy ons de beduidenis van het fpel zeggen? II A Al l e t. Zekerlyk, of wat de beduidenis van het fpel is, dat men voor hem fpeeld. Schaam u flegts niet voor hun te fpeelen, zy zullen zig niet fcbaatiieri u de beduidenis er van te zegden. ■O p h e h a. Gy zyt ondeugend Prins, (xx) Ik wil op het fpel acht gee en. D E (xx) Het gefprek van Hamlet met Ophelia, dat ieder  TREURSPEL. 89 de Voorredenaar. Wy allen tot het fpel bereid; Verzoeken van uw gunst met onderdanigheid, Opmerking. En verfchooning Van fouten, die men heeft in üonzago's vertooning. Hamlet. Is dat een voorrede, of een vers om in een ring te zetten? Ophelia. Het was kort, Prins. Hamlet. Gelyk de Trouw der Vrouwen. Een Hertog en een Hertogin. Hertog. Reeds dertig reizen, voer Vorst Phasbus wagen, om Nepthunis ryk, en de aarde: terwyl de nette fom Van twaalf Maanen , dertigmaal hun glans verleenden. Zints onze harten, voor God Hymen, zig vereenden. Hertooi n. Zo veele reizen zal en Zon en Maan nog doen, Eer die volmaakten band, die onze liefde toen Op't heilig Outer Sloot, ontydig werd verbrooken. Dan't fmart my , dat ik rjhans door vreeze en angst ontftooken) U zantsch verandert, zonder vreugd, en pynlykzie. ° Dees der Leezer noodzakelyk ftoolen moet ,is waarfchynelyk, ten tyde van Shakespear, gejchikt naar de gewone wyze der jonge lieden die niets minder als zedig en l'chaafd waaren. De Dichter is hier te beuzetagtig; want buitenffoonge denkbeelden, en geen onbetaamelyke uitdrukkingen , zyn het teken der Zinneloozen ; U» minjlcn Zinneloozen die men op het 'looneil voerd. Steevens. F 5  00 H A M L E T. Dees mistrouw krenke u niet; het is de liefde, die Der Vrouwen hart ontrust. Zy vreezen noch beminnen. Of doen het al tefterk. 'k Zal geen verhaal beginnen Van myne liefde , zy is u reeds lang bekend. Dan.vreeze is in myn hart naast zuivre min geprent: Daar liefde groot is, zyn de kleinfle twyffelingen Reeds vieeze en angst, en daar die wreede pyni. gingen Ten toppunt zyn, daar is de liefde tevens groot. Hertog. 'k Voorzie, myn waarde'reeds myn naderende dood. 'k Moet u verlaaten, 'k voel myn zwakke levenskragten Verflauwen, maar gy moogt een beter lot verwagten. Gy kunt u noch geëerd en aangebeden zien Van eenen groeien drom van Edlen; en misfehien, Dat een volmaakter F.chr uw liefde Hertogin. Staak die reden ! Ik ys reeds op *t gehoor van zulke trouwloosheden , Die liefde was gewis een fnoo verradery. Vervloeking werd myn deel, zo 'k oo;t weêr minne. Zy Die 't hart den tweeden fchenkt, beneemt den ee.ften Hamlet. ('t leven! Dit is fterk. Khrtogin. Daar zyn geen andre reên van zulk een Echt te geeven Dan de eigenbaat, die flegts een laage ziel bekoord! De reeds geftorven man werd weer op nieuw vermoord Als men een tweede kust... Her tog 'k Wil gaarne thans gelooven Dat gy volkomen denktgelyktgy fpreekt, doch boven DjC  TREURSPEL 91 Dit alles, weet gy, dat men vaak die eeden breekt, t Herdenken is voorby, zo ras men anders fpreekt. Het (teafs geheugen, werd op 't fpoedigfte geboren> Maar fterft ook even ras. Men ftelle zich te vooren, Een vrugt, geheel onryp, aan eenen boom te zien, Zy blyft 'er aan verknogt; maar zal die rasontvliên Wanneer zy ryp is, ja valt ongefchud ter aarde. Hoe ligt veigeeten wy 't betaalen van de waarde, Die wy ons zelve, door beloften fclrildig zyn [yy) Opeen verwoede ftorm , vo'gt kalme en zonnefchyn: De vreugd vlied voor de fmart, de fmart weer voor 't verbfy len. En ieder dood z;g zelfs, naar't regelen Her tyden. Dan de aaide is wankelbaar , zy blyft niet voor altoos. En zo men het geluk, eens voor een tyd verkoos, Misfehien dat hy dan met de liefde zou verandren: Wie zal beftsfen, of 't geluk zyn glorieftandren De liefde fteeds beftuure; of dat, dit omgekeerd, 't Geluk door liefde zelfs geleid werd en beheerd? Wanneer we flegts den val eens grooten Mans befchouwen , Hoe vlied zyn gunfleling daar hy op dorst betrouwen! Een arme dien 't geluk, naar zyn gebeden diend , Ziet zynen vyand zelfs veranderd in zyn vriend. De liefde fchynt zig dan aan 't llaafsch geluk te binden. C':n;,enMaar zoekt me een vriend in nood , men zal een vyand Het wanklend noodlot ftryd met onze wenfchen , ja fVv,) Dat is. De uitvoering; van een voornemen, daar de geene flegts , die het betreft , voordeel van heeft Zynde een jchtdd die hy aan zig zelvejchuldig Ui 'en die hy dus naar Zyn ^tiivifiien^an^kwytJchelden. ->0IU"  p2 HAMLET. Verdrukt het doelwit dat men voorneemt, kort daar na. Wy zyn wel meesters, die denkbeelden vormen, hoopen, • (loopen... M aar hebben geen beduur van 't eind daar zy op Neem dan het denkbeeld, van nooit weer te huwen , voor: (door. Maardryk het, na myn dood, by de eerde Minnaar Hertogin. Neen , de aarde zal veel eer my 't noodig voedfel weigren: (deigren: Vertwyffling zy myn hoop: dat fieeds myn rampen De dag ontruk my 't licht: een Kerker werd myn lot: De nagt gun my geen rust: een pynlyk vloekgenot Verzeldmyn wankle fchreênjen doet my eeuwig gruwe» Indien ik, na uw dood, ooit met een ander huwe. Hamlet. Als zy dezen eed verbrak1 Hertog. Deze eed is derk genoeg laat my hier wat alleen! Ik ben thans fiaaperig. Hoe vrolyk ! wel te vreên ! Zou ik ontwaaken, zo deez flaap my kon verkwikken. Hertogin. (blikken De Hemel geeve uw wensch, hy zeegne de oogenDie gy hier fluimrend flyt: Hy weere 't ongeval, Op dat het nimmer onze min verdooren zal. (De Hertog valt in flaap en de Hertogin vertrekt.) Hamlet. Hoe behaagt u dit Tooneelduk, Vordin? Gertruida. Deze Hertogin belooft myns dunkens te veel. Hamlet. 6! Zy zal echter haar woord houden. Klaudius. Kent gy den inhoud vaa het duk reeds? is 'er niets aanftootelyks in ? Ham-  TREURSPEL. 93 Hamlet. Neen in 't geheel niet; het is alles flegts om te laechen; zy vergiftigen elkander om 't vermaak; op de waereld is niets aanftootelyks. Klaudius. Hoe heet dit ftuk ?^ De Muizeval Mooglyk moet men het zinnebeeldig opvatten. Pit ftuk behelsd een moord, die in Weenen voorgevallen is; Gonzago rs de naam van den Hertog, en Battista die van zyne;gemalin ™ zult ras zien, dat het een verfoeyelyke zaak is, m'aar wat kan dat fcheelen ? uw Majefteit en.wy allen, hebben een goed geweeten; en is het zo niet, die het jeukt, mag zig krabben; wy hebben een gladde huid. (Lucianus komt.) Dit is een zeekre Lucianus, een Neef van den Hertog. Ophelia. Gy zyt zo goed, als een Thor, (sz) Prins. Hamlet. Ik zou tusfehen u en uwe liefde den Vertolker (aaa) kunnen zyn,als ik flegts die draatpoppen konde zien fpeelen. Ophelia. Gy zyt fcherp, Prins. 3 1 Hamlet. Het zou u flegts een zugt kosten, om my myne fcherpte te beneemen. Ophelia. Nog beeter en erger! ^ ^ (zz) Het werk van den Thor, (die in verscheidt Treurfpellen van Shakespear voorkomt) was, den inhoud van het ftuk te openen, en de voorval en geduurende de lusfehentyi der bedryven te verheden. (aaa) De Vertolker (Interpreten war die geen, dit bv de Pantominesen Poppenspellen op het Tooneel zat, m de toehoorders te verklaaren, u«t men vertoonden. Steevehs.  91 H A M L E T. Hamlet. Zo moet gy her met uw Minnen mnaken. Begin Moorder! — Weg met uw verdoemde e si*, ten, begin! kom — de krasfende Raay, fchrceuwt om wraak. Ll'cun'js. Een aanflag boos en ftout; vergift, zo toebereid, Dat het al vliegend, zig door al de leden fpreid ; Gewüge handen; een bekwaam* tyd, met reden' Moer k die allo . to; myn oogmerk, thans befteeden. Al Doodelyke drank' ó! al vernielend kruit' Voer mynen wensch, mar Hecaté 's vervloeking, uit {Hy g'ct het vergift den flaapenden Hertog indeooren.) Hamlet. ta ?LTSee5 hem in zyn tu,n' om zvn Hertogdom te bekomen. Zyn naam rs Gonzago; de gefehiedenrs is gedrukt, en ingoed Italiaanse!f gefchreeven Gy zult ras ziet. hoe de Moordenaar de liefde van de Gemalin van Gonzago wint. „ „ . „ Ophelia. De Koning ftaat op. Hamlet. fchnkt ? CCn naar«eboost g'-»welftuk dus ver- xxr ru i Gertruida. wat fcheelt myn Gemaal ? ,-t , 1' o l o j\' i u s. Houd op met fpeelen. T. . , Klaudius. .Licht my doch! Licht! licht 1 (^} TWAALF-  TREURSPEL. 95 TWAALFDE TOONEEL. Hamlet, Horatio. Hamlet. Het ongewond hart fpeeld; 't Gekweste mag vry weenen; Werd de onrchuld zonder vrees verbeeld. Zy heeft zig met geen pyn der boosheid te vereenen. Indien my al myn overig geluk verliet, Horatio, zou dan de«*e reden, en een bos vederen op het hoofd met een paar rozen uit Provence (bW) op myn fchoencn , my geen plaats onder een bends Tooneelfpeleis kunnen verfchaffen? Horatio. Ik fta u half, myn Prins. Hamlet. ó! Mynentweegen heel; Want vriend het was een wakre Vorst, Die dit ryk verloor, Een Jupiter; maar nu regeert Een trotfche Paauw. Horatio. Gy had moeten rymen. Hamlet. Ach ' waarde Horatio 1 ik zou heden het woord van den Geest wel voor duizend pond willen aanneemen. Hebt gy wel gezien ? Horatio. Zeer goed, myn Prins. (Jbbb) Men htd toen de gewoonte, om de banden, wiar mede men, in plaats van gespen, de fchoenen vast maakten , als een roos in een oog te flingeren. De rozen uit Provence waaren, ge yk Warburton herinnert, zier fehoon en ongemeen gelieft.  96 HAMLET. Hamlet. Toen men van vergiftigen fprak ? hokati o. Ik heb hem zeer wel gadegcfltgen. Hamlet. Holla! laat het Muzyk komen! — Waar zyn de fluiten? Want zn het fpel den Koning niet bevalt, zal mooglyk. ■ Meteen woord, het bevalt hem niet. Holla! Muzyk! DERTIENDE TOONEEL. Rozenkrants , Guldenster, de voorigen. Gulden ster. Myn waarde Prins, fta my toe een woord te zeggen. Hamlet. Mynentweegen een geheele historie. Guldenster. De Koning! Prins — Hamlet. Wel nu! wat zal die? G uldens ter, Heeft zig afgezondert, en bevint zig gants niet wel. Hamlet. Door 't drinken mooglyk ? Guldenster. Neen, Prins, van erger. Hamlet. Gy had beter blyk van uw verftand gegeeven, indien gy zyn Geneesheer dit gemeld had, want als ik hem van zyn ziektens zou geneezen, wierd hy mooglyk nog flimmer. Guldenster. Myn Prins, fpreek geregelder, en kom niet zo wild op andre dingen, die niets ter zaake dienen. Ham-  TREURSPEL 91 Hamlet. Ik ben tam, myn Vriend — fpreek flegts verder. G u L i) e n S t e r. De Koningin uw Moeder, zend my in groote droefheid aan u. Hamlet. Gy zyt welkom. GüLDENSTER. Neen, Mynheer, deze pligtpleeging gaat u niet rest van harten. Als het u behaagt, my een gezond antwoord te geeven, dan zal ik het bevel van uw Moeder ter uitvoer brengen; zo met, dan zuit gy ni" gelieve te vergeeven , dat ik weder te rug ga, en myn boodfchap voor verrigt houde. Hamlet. Dat kan ik niet. myn Vriend. GüLDENSTER. Wat, Prins? Hamlet. U een gezond antwoord geeven; myn verftand is zeer krank. Maar, egter, zo goed als ik een antwoord geeven kan , is het tot uw dienst; of veeleer, eelvk ay zegt, tot dienst van myn Moeder. Dus zonder omwegen terzaake; myn Moeder, zegt gy. Rozenkrants. Laat u zeggen, dat uw gedrag haar veroaast en in verwondering gebragt heeft. Hamlet. Een verwonderenswaardige Zoon, die zyn Moeder dus in verbaazing brengen kan! Maar fpruit deze moederlyke verwondering niet mooglyk uit iets andeis voort? Spreek. Rozenkrants. Zy wenscht in haar vertrek met u te fpreeken, eer ey u ter ruste begeeft. Hamlet. Ik zal gehoorzaamen. Hebt gy nog iets anders te zeggen? R I. Deel. G r"  93 H A M L E T. Rozenkrants. Mynbeer, gy beminde my eertyds. Hamlet. Dat doe ik heden nog , zo waar ik leef! (ccc) RoZENKDANTS. Waarde Prins, wat is de oorzaak van uwe onpasJykbeid? Gy grendelt in der daad de deur van uw eigene vryheid , als gy uw fmarteu niet aan uw vrienden vertrouwen wilt. Ha mlet. Myn Vriend, ik wensch bevordering. Rozenkrants. Hoe kan dat mooglyk zyn , daar u de Koning zelf tot zynen naarvolger in Denemarken benoemt heeft? ' Hamlet. Zeer goed; maar onderwyl dat het gras wast (ddd) — Dit fpreekwoord is al oud.—{Hier komt iemant met een fluit.) Ha! daar komen de fluiten! Geef my 'er een hier! — ik zal met u gaan ——Waarom loopt gy zo om my heen, om my de wind af te winnen, en als of gy my in een net wilde dryven ? Guldenster. Ach! myn waarde Pt in-?, indien my mynen pligt vermetel maakt, is het myne liefde die my dwingt onhofFelyk te zyn. Hamlet. Dit begryp ik niet. Wilt gy op deze fluit fpeelen? Guldenster, Ik verfta my zulks niet, Prins. Hamlet. Ik verzoek het u. Gul- (ccc) In het Engelsch is de eed: by myn handen ! gewoonelyk ; en deze drukt Homiet dus uit: by these pickers and dealers? „ by dtze grypers en fteelers !* (ddd) Het grheele fpreekwoord is: „ terwyl het gras wast, verhongerd het Paard". GitEr.  TREURSPEL. r:9 Guldenster. Geloof my, ik kan het n:ct. Hamlet. Ik bid 'er u emfïig om. Guldenste r. Ik kan 'er geen eene greep op, Myn heer. Hamlet. Het is even zo ligt als liegen. Regeer deze win ;gaten met uwe vingeren en duimen, blaas hier met de mond in, zo zal het de aangenaamfte Mu. zyk van de waereld maaken. Zie, dit zyn degreepen. Guldens ter. Maar die kan ik niet maaken t om een goed geluit te geeven; ik verftaa 'er my niets op. Hamlet. Ziet gy nu wel, welk een armzalig fchepzel gy van my maaken wilt? Gy wilt op my fpeelen; evert of gy de greepen op my kend ; gy zoud my gaarr.e de innigfte myner geheimen willen ontrukken; gy wilt, dat ik u van de laaglle tot de allerhoog. He toon aangecven zal; en daar is zo veel Muzyk, zulk een uitneemend geluit in dit kleine fpeeltutg ; cn egter kunt gy 'er niets uitkrygen! — Gelooft gy dan, dat ik ligter te fpeelen ben, als een fluit? Noem my welk fpeeltuig gy wilt; alfchnon gy eenige valfche toonen op my geeven kunt, zo kunt gy egter op my niet fpeelen. VEERTIENDE TOONEEL. Polonius, (de voorige). Hamlet. De Hemel groet u , myn Heer. Po lon ius. Prins, de Koningin wildeugaarne fpreeken,zelfs op 't oogenblik. Hamlet. Ziet gy daar geen wolk, die naar een Kameel gelykt? G 2 Vo-  loo HAMLET. Polonius. Op myne eer, Ja! even als een Kameel". H a m l e t. Zy gelykt veel op een Wezel. Polonius. Zy heeft een lange rug, als een Wezel. H a m l e t. Of als een Walvis? Polonius. Even als een Walvis. Hamlet. Wel aan! ik wil terftond myne Moeder bezoeken (ter zyden) zy zullen my nog geheel zot maa. ken (overluid) Ik zal terftond komen. ■Polonius. Ik zal het gaan zeggen. Hamlet. Terftond , is op 't oogenblik gezeg". Laat my alleen myne Vrienden. VYFTIENDE TOONEEL. Hamlet, (alleen). Thans is de tovertyd der nagt; wanneer de kerkhoven hunne keelen openen, en de Hel zelfs verderf in de waereld brengt. Thans zou ik bloed kunnen drinken; en zulke gruwelyke zaaken kunnen verrig'en, dat 'er de dag voor zou yzen. ■—. Dan! — heeden ga ik naar myne Moeder! —— Ach! myn Hart! verliest de Menschlykheid niet ! laat geen Nero's ziel in deze ontflootene boezem vaaren! ik wil fchrikkelyk zyn, doch niet onnatuurlyk. Myne redenen zullen regen haar als dolken zyn, doch ik zal 'er geen gebruiken: hier in zal myn hart en myn tong zig tegens elkander wederfpreeken en huichelagtig zyn. Zo hard als myne woorden tegens haar zullen zyn, zo zal myn Ziel 'es echter nooit in bewilligen, om dezelve ter uitvoer te brengen! (hy gaat keen). ZES-  TREURSPEL. iox ZESTIENDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld een vertrek in hst Paleis. Klaudius, Rozenkrants, Guldenster. Klaudius. Hy behaagt my in 't geheel niet; ook waaren wy niet zeker, als wy hem in zyne , zinneloosheid naar zyn welgevallen lieten voort woelen. Maakt u reisvaardig, ik zal dadelyk uwe volmagt doen opfteilen. en dan zal hy met u naar Engeland vertrekken. De omftandigheid van onzen ftaat duld zyne zinneloosheid zo naarby niet, om bet gevaar dat 'er uit ontftaan kan. Gulden s t z r. Wy zullen ons tot de reis gereed maaken. De zorg die uwe Majesteit voor de menigte Per.fooneiii heeft, die onder uw leven , is regtvaardig en prysbaar. Rozenkrants. Een ieder is in 't byzonder verpligt, zyn leven naar zyn vermogen voor gevaaren te behouden; en nog meer voor dat van uweMajesteit te zorgen, van welk leven zo veel afhang:. De dood van eenen Vorst is niet flegts de dood van een eenige'; by fleept gelyk een draaikolk alles naar zig dat hem te na komt. Een Vorst is gelyk een groot rad dat op den top van eenen hoogen beig gevestgd is, en aan wiens fpaaken tien duizend kleinder dingen gebonden zyn; want eer dit rad valt, zo neemt ieder klein aanhang, fel, aan de irftortende verbryzeling , deel. Een Koning zugt nooit alleen; als hy zugt, zugt ten ieder. Klaudius. Maakt u op het fpoedigfte tot de reis gereed, want wy zullen dit, thans nog vryloopende,gevaar aan ketens leggen. G 3 GuL-  ïca HAMLET. Guldenster en Rozenkrants. Wy zullen ons haascen. ZEVENTIENDE TOONEEL, Klaudius, Polonius. Polonius. Myn Vorst! Hamlet gaat heden in 't vertrek van zyn Moeder . ik zal my ag'er het Tapyt verftee. ken, om te hooren wat 'er om gaat. Ik ben verzekerd dat zy hem verwytingen zal doen; en gelyk gy zeidet. ja zeer wys!yk betoogde, dat Moeders van N-ituur altoos partydig zyn ■ eee) zo zal het goed wezen, dat nog een ander mede in 't geheim het ann hooie, wat zy met elkander fpreeken zullen. Vaar wel, myn Vorst, ik zal eer gy u ter ruste begeeft weder by u komen, en u verhaalen wat ik gehoord heb. K l a u d i u s. Ik blyf u dankbaar, myn waarde Polonius. AGTTIENDE TOONEEL. Klaudius (alleen). Ach ! hoe verfoeielyk is myne misdaad ; zy fchreeuwt ten Hemel; en is met de allerfchrikkelyktle vloek belaaden ; een broedermoord! — Helaas I bidden kan ik niet, hoe llerk ik my daar zomtyds toe gene gt vinde: myn ysfelyke fchuld overweldigt dien Herken trek: en even als iemant die twee zaaken te gelyk wil volvoeren, ftaa ik in twvffel Wie ik eerst beginnen zal, en verzuim ze daardoor bei- (fêS) — Matres omnes filiis In peccato adjutrices, auxilio in paterna injuria Soletit elTe : — Terent Heaittentimaruments, Act. V. Sch. 2, Steevers.  TREURSPEL. ïoj beiden. Maar hoe ! alfchoon dees vervloekte hand ook nog dikker als zy thans is, met Broederlyk bloed bedekt was; zou dan de goede Hemel geen regen genoeg hebbni, om ze fneeuwwit te wasfclicn? waar is de barmhartigheid noodzakelyk toe, als om den fchuldige genade te bewyzen? en heef: het gebed deze tweeledige kragt niet , namelyk , ons te onderdennen eer wy rot den val komen, en te vergeeven, ais wy gevallen zyn ? — Ik zal dan opwaarts zien , en myne misdaad zal van my weggenoomen worden, fvlanr ach! welk een gebed kan ik gebruiken! vergeef my dees afgrysfulyke moord! —— maar neen, dit is niet mogelyk! terwyl ik nog in 't bezit van dat voordeel ben , om wiens wille ik dezen moord begaan jiebbe — myn kroon , myne hoogheid, en myne Gemali,n — 'kan men vergiffenis erlangen , zonder de misdaad afteleggen ? waarlyk , volgens de bedorven loop der waereld , kan de misdaad vergeldende band, de geregtigheid ter zyde fchuiven; ja hoe dikmaals koopt het loon der ongeregtigheid, heden de wetten af: maar dus is het in den Hemel niet: daar gelden geene uitvlugfen; daar zynde zaaken in buone natuur yke gedaante bkxMgefteM; en wy zyn daar genoodzaakt onze dwaalingen opentlyk te belyden. Wat blyft 'er dus over ? — niets. dan het vermogen van 't berouw te onderzoeken. —— Wat vermag zy niet ? en egter wat ver¬ mag zy, als men het vermogen , tot waar berouw, ontbreekt?-— ach! welk een rampzaligen toeftind! ó! Ziel, zo zwart als de dood ! ■ ö' in bet net verftrikte Ziel! die 'zig poogt los te maaken, doch zig hoe langer hoe meerder verward. — helpt my, uy Engelen! ftaat my by! buigt u neder , onbuigzaame kniën ! breek ó ! hart , van ftaal , werd zo zagt, als de begeertens van een eerstgeboorcn kind. —— Het kan alles nog- te regt komen. (hy knielt neitr) G 4 NE-  10+ HAMLET. NEGENTIENDE TOONEEL. Klaudius, Hamlet, voor aan op 't T ooruil Hamlet. Hoe zal ik het kunnen doen ! —, in dit oogen- blik! • terwyl hy bid! egter zal ik het doen, , dan vaart hy ten Hemel! — hoe ! ■■ ben ik dan gewrooken? dit verdiend nog overweeging _ Myn Vader wierd door een booswigt gedood: en ik die zynen Zoon ben, zal dien booswigt ten Hemel zenden neen, dit •was loon , geen wraak ! —■ by overviel mynen Vader onvoorziens , even na den eeten, met al zyne zonden belaaden; zo fris als de Mei; en hoe het met zyn veroordeeling ftaar, weet niemant dan den Hemel V volgens ons gewoon befef, rroet het fl gt met hem ftaan. — Hoe! zou dit wraak voor myzyn, dat ik hem in dit oogenblik, waarin hy zyne fchuMen beleid, en dus tot deze overgang voorbereid is; van de waereld zou fcheiden? —— neen, myn zwaan, keer te rug in de fcheede; maar dood hem op een verfchrikkelyker uur; als hy dronken is; of flaapt; of in roorne en woede raast; of in 't midden der vreugde, die hy op zyn bloedfchandig ledikant geniet ; als hy fpeeld , vloekt of iets anders doet, en geen gedachten op zyne zalig, heid heeft; floot hem dan ter neder, wanneer hy zo zwart is als de Hel daar hy naar toe vaart! welaan myn Moeder wagt my. Dit geneesmiddel verlangt flegts uw ziek leven! (hy gaat heen) Klaudius, (opftaande). Myne woorden vliegen om hoog , doch myne denkbeelden blyven beneeden. Woorden zonder gedachten, komen nooit in den Hemel. (hy vertrekt) T W I N"  TREURSPEL. 105 TWINTIGSTE TOONEE L(*), Het Tooneel verbeeld een vertrek der Koningin. Gertruida, Polonius. Polonius. Hy zal op het oogenllik komen , Vorllin: zeg hem flegts alles ronduit; zeg hem dat zy^e moetwilligheid te ver gaat, om ze langer te dulden ; dat gy u, als een fcherm tusfehen des Konings grnmfchap en hem hebt ingefteld. Ik zd niets meer zeggen; fk-gts bid ik u hem alles onbewimpeld te verklaaren Hamlet, (agter de fchermeii) Moeder! Moeder! Gertruida. Verlaat u op my, en wees niet bezorgt. Verberg u, ik boor hem komen. (t olonius verbergt zig) EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Gertruida, Hamlet. Hamlet. Wat belieft myn Moeder? Gertruida. Hamlet, gy hebt uw Vader zeer beledigt. Hamlet. Moeder, gy hebt myn Vader zeer beledigt, Gektu id a. Hoe, antwoord gy my dus moetwillig. Hamlet. Hoe, vraagt gy my dus boosaartig. Gertruida. Wat is dit, Hamlet? Hamlet. Wat wilt gy? G 5 Ger.  105 HAMLET. Gertruida. Kent gy my niet meer ? Hamlet. 6 Ja, zeer wel ; gy zyt de Koningin, de vrouw van uw Mans Hroeder;doch ik wenschte datgyhet niet waart 1 Gy zyt myn Moeder. Gertruida. Welaan , ik zie wel dat ik u moet laaten antwoorden door iemant die fpreeken kanHamlet. Kom, zet u h;er neder; gy zult van deze pla3ts niet gaan voor dat ik u een fpiegel voorgehouden heb, waar in gy u, tot in den grond uwer ziele, zult kunnen befchnuwen. Gertruida. Wat hebt gy voor ? ——i— gy wilt my immers niet vermoord-n? Help! help! Polos ius (agtfr het Tapyt). Help! help! help! Hamlet. Wat is dat ? — een befpieder? — fterf! — ik wed om een Ducaat! — fterf! (Hy fteekt op Polonius door het Tapyt.) Polonius. Ach! ik ben vermoord! Gertruida. Helaas! wat hebt gy gedaan? Hamlet. Ik weet het niet, is het de Koning? Gertruida. Ach! welk een bloedgierige daad is dit! BlML e t. Een bloedgierige daad! myn waarde Moeder, 't is omtrent zo flegt als een Koning te vermoorden, en zyn broeder ie trouwen. Gertruida. Een Koning te vermoorden! H a m l et. Ja Mevrouw, dit heb ik gezegt — (ziende dat hei Pehnius is}. Ach ongelukkige! — lk hield u voor  TREURSPEL. Ï07 voor een hooger als gy zyt heb het flegts zo goed! gy ondervind nu dat 'het gevaarlyk is, zig met al leste willen bemoeien, (tegen de Koningin) Staak dit handenwringen! zet u neder, en laat ik uw hart wringen ; want dat zal ik doen ; zo de misdadige gevvo intens het niet zodanig verftaald hebben, dat liet tegens alle gevoelen vast verfchantst is. Gehtruid a. Wat heb ik dan gedaan, dat uw taal zo wreed tegen my is? Ha mi.et. Een daad, die het aangenaame van het bloozen der onfchuld zelfs verdagt maakt; de deugd een fchyrïheilige noemd ; de Roozen van het fchoone voorhoofd (fff j eeneronfchuldigeliefdewegfcheurt, en een ettergezwel in derzelver plaatfe Held; etn daad, die de buwelyki belofte gelyk ma;.kt aan de eeden der dobbelaars ach! zulk een daad die de ziel haare volmaakt heden entneemd, en de geheiligde Godsdienst in ydie woordvloeijing verandert. Het Hemeifche gelaat gloeid 'er door, en de vaste Aarde treurd, en lyd zelfs tot in haar binneste . even als by de nadering van den JongltenDag, Wanneer men aan deze daad, gedenkt. G e r t r u u a. Hemel 1 welk een daad is het toch, daar reeds zo veel beweeging vooruit toe noodig is ? HA MltT. Refchouw deze twee afbeeld fels; het zyn de beeltenisien van twee Broederen. Zie hoe veele verdienden 'er op dit voorhoofd uitblinken ! Hy- perions haïrlokken! het voorhoofd van Jupi- ter! ■ de oogen van Mars, gel'chikt om te dreigen of te bevelen: — eene houding gelyk Mer- curi- (fff) Eene zinfpeeling op de gewoonte , om Roozen aan de zyde van 't gezigt te draagen In de volgende doelen zal men hier van eene breede Aanmer: k'mg vinden. Warburtoh.  ro8 HAMLET. curius de bode der Goden, die even dus van eenen toe aan den Hemel reikenden Berg, naar beneden flingerden: waarlyk een faamenftelling en geftalte, daar ieder God zyn zegel op fchynt gedrukt te hebben , om de waereld te beduiden wat een Man is. Dit was uw gemaal. — Zie nu hier; dit is uw tegenwoordige gemaal ; die als een fnood gedrogt zyn eigen Broeder vergeeven heeft. Hebt gy oogen? kunt gy de fchoone weide van dees verheven Berg verbaten, orn u in deze moeras te voeden ? Zeg, hebt gy oogen — liefde kunt gy het niet noemen ; want in uwe ouderdom is het bloed getemd ; en gehoorzaam aan het vernuft; en welk Mensch die verftand heeft, zal van deze tot dii overgaan? Maar deze zinnen zyn verward; de zinneloosheid zelf zou hier niet dwaalen : nooit raakt bet verftand zo ver weg, dat men geen onderfcheidings kragt genoeg behoud, om in dezen te kiezen. Welk een booze geest was het dan die u , ge. Jyk een Valk, verblinde? oogen zonder gevoel; gevoel zonder gezigt, oonn zonder handen of oogen ; reuk zonder iets anders, of flegts het zieke overfchot van eenen enklen zin had zo niet kunnen dwaalen. — Ach! fchaamte , waar is uw bloozing? .— oproerige Hel , zo gy in het gebeente eener vrouwe zo veel oproer verwekken kunt, zo laat de kuisheid altoos de bewaarfter der vuurige jeugd zyn , en m haar eigen gloed verfmelten! — verklaar het niet meer voor fchandelyk , ais de ongeftuitne drift en de hette der jeugd , in uitfpoongheden vervalt , daar de koelheid zelfs even zo ligt orand: en het verftand de Kop, ehar der wilie word. Gertruida. Ach ! Hamlet ! ga niet verder; gy wend myne oogen in het diepfte myner ziele; en daar zie ik zulke zwarte en haatelyke vlekken, die hunne verw nooit verliezen zullen, Hamlet. Ja! maar in de vuile uhwaazeming van een bloedfchandig huwlyks bed te leven, dat enkel vervloe- kin.    TREURSPEL. ïorj kingen ademt-! : aan zulk een fchandelyk oord, Lefde te plegen! . . . ' -' : Gertruida. Ach! zeg my niets verder; deze woorden (tofden my als dolken in myne ooten ! — ga niet verder Hamlet! Hamlet. Een Moorder! een booswigt! een onwaardigjverrader! die het twintigfte deel van uw voorige gemaal niet waardis! een klaas klomp onder de Koningen! (ggg) een beurzefnyder van het ryfc, en van de regeering, die de ktoon wegltal, en dezelze in zyn zak fbk! (hhh\ Gertruida. Genoeg! genoeg.' H a mle t. Een Koning nit - vodden en lappen te faamengefte|d.' — (de Geest verjchynt, Hamlet ftaat op) flaa my r>y , en omfchaduwmy met uwe vleugelen 6.' Hemelfche wagter.' —- wat begeerd gy van my? Gertruida. Helaas .' hy is zinneloos .' Hamlet. Komt gy niet, om uw talmenden zoon verwytingen te doen; die tyd en hitte Iaat voorbygaan, en neg verzuimd uw bevel uit te voeren ? — Ach fpreek.' D E (ggg) In het Engelsch: a vice of kings — thevice was "een Caracter in de oude Allegorische Klugtfpellen, die de Pekethaaring [peelden. Hier op ziet ook de ■volgende reden van Hamlet, terwyl zyne kleeding gelyk een Arlekyn flegts uit lappen heff ond,zynde inveel deelen gelyk aan de HollandjcheKrispyns ,Scharam»esjes enz, Vertaalers. (hbhi) Dit word gezegd om te betoenen dat de nieuwen Koning niet door ten beroemde list op den Troon is geranktterwyl daar gevaar by is; maar flegts door een' lange bedriegery, gelyk aan die der beurzeinydren. Warburton.  iió HAMLET. de Geest. Vergeet het niet ; dit bezoek is flegts gefchikt om uw bynaar verftompt voorneernen te fcherpen. Maar zie .' verwondering bevangt uw Moeder; Ach .' treed tusfehen haar, en'haar ftrydende ziel in; de jnbe Iding werkt op zwakke lichaatpen het ftïrkfte m- fpreek' met haar. Hamlet.' H ft ü l e t. Hoe bevind gy u , Moeder ? Gert u o in a. Ach .' hoe bevind gy u daar gy uwé oogen op een ledige plaast vestigd, en met de lichatnelooze lucht fpreekt? uw geest ftraald wild uit uwe oogen; uwe haïren fleigren , gelyk bezield zynde, te bergen , even als flaapende foldaaten by een fchielyk vei wekt Krygsgerugt —- ach.' myn zoon , fpreng koele gelatenheid op de hitte uwer onrust. Wat befchouwd gy dus? Hamlet. Zie hoe bleek hy is, en hoe zyne oogen glinfteren .' zyne geftalte met zyn noodlot faamen vercenigd, zouden fteenen gevoelig maaken; (tegen den Geest) zie my nier aan; of deze melydende gebaarden veranderen myn voorneernen. — 't Geen ik dan doen zal, zal niet zyn, dat het zyn moet. Traanen zullen dan in de plaats van bloed vlieten. G 2 k t ru i d a. Met wien fpreekt gy ? Hamlet. Ziet gy daar niets? Gertruida. Neen , niets, dan ons beiden (Uil). Ham- (iiii Zo ongerymd als het gevoelen is, dat de verfiorven Geesten vrede) op de wiereld kunnen komen én omwanren ; zo ongerymd is ook de vertooning . De Geest van Hamtets Vader is voor allen zigtbaar, behalven voor Gertruida; zy , welke die rol Jpi-eld moet  TREURSPEL. Hamlet- Zie daar heen .' zie het verdwynen .' myn Vadet in zyn natuurlyke geftalte .' zie, daar gaat hy de deur uit.' — (de GeeA gaat heen). GtltTRUID a. Het is niets, dan eene inbeelding van u. Gy ziet een lichaameloos fchepfel: dat aan de zinneloosheid zeer eigen is. Hamlet. Zinneloosheid .' myn pols flaateven zo regel- maatig als den uwen. ik heb niets zinneloos gefprooken; ftel my op de Proef; ik zal u alles van woord tot woord weder herzeggen : de krankzinnigheid wykt hier of daar van de voorbeelden af. —— Om des Hemels wil , Moeder, leg geen vleiende zalf op uwe ziele. Dat uwe misdaad niet, maar myne zinneloosheidfprak; dan zou zy deeitï'ende zweer, flegts met een dunnehuid overtrekken , terwyl het vervuilend gift inwending zou inkankeren, en alles aanfteeken. Belei den Hemel uwe misdaaden; heb berouw over het geen gebeurt is, en vermyd wat gefchieden kan; legt geen mist op het onkruid, om het nog weeliger te maaken. Vergeef my deze myne deugd ; terwyl de deugd, in dees bedurven tyden, de ondeugd om verfchooning moet bidden, en bukkende verlof moet verwerven, om goed te doen. Gertruida. Ach .' Hamlet, gy verfcheurd my het harte.' Hamlet. Ach.' werp het fchaadelyke deel weg, en leeft dus te gezonder met het overige. —— Gaat toch niet moet het gevoelen over de geesten volgen fehoon de na. tuur het tegendeel bevoysl; ieder is overtuigt dat zy moetwillig liegt , als zy verklaard den geest niet te zien ; of dat zyde oogen fluit om haar zeggen tebtwaarheden. Ons bedunkens, doen de flaavtrs dier gevoe* lens insgelyks, Vertaalers.  iïi HAMLET. niet in myn Ooms bed. De affchuwelyke gewoonte,did gelyk een Duivel het gevoel der ondeugd wegrooft, is d:>ch daar in een Engel, dat zy ook de oeffeningen in edle en goede handelingen een voegzaame kleeding geeft, die zig bekwaam doet aanzien. . Doet u deze nagt geweld aan , dat zal u de volgende minder moeijelyk maaken ; en de naastvolgende zal nog ligter zyn. De beoeffening kan de natuur befchaaven . ja den Duivel zelfs overweldigen en uitdryi'en. — Wel aan! zo gy gezegend wenscht te zyn , zo wil ik voor u om zegen bidden. , Deze Man (wyzende op Polonius) beklaag ik , doch het heeft den Hemel dus behaagt, den een door den ander te ftraffén , en my tot een werktuig daar toe te gebruiken. Ik zal hem ter aarde doen beftellen, en my zelfs, voor zynen dood, tot rekenfchap ftellen. Vaar wel Moeder! ■— Ik moet gruwzaam zyn om liefderyk te weezen; dus begint de boosheid, maar het ergfte blyft agter, — nog een woord , waarde Moeder. Ge ktküida. Wat zal ik doen ? Hamlet. Volftrekt niet het geen ik u beveel te doen. Mogt egter de verwaande Koning u weder op zyn bed lokken; u wellustig in de wangen nypcn; u zyn Muisje noemen; om een paar kusfchen te geeven , of om zyn vervloekte armen om uwen hals te flingeren ; en u zo ver brengt, dat gy hem ons geheel gefprek bekend maakt. en hem zegt dat ik in de daad niet krankzinnig ben, maar my flegts zo aanfte!; het zal my wel weezen Want waarom zou zulk een fchoone , verftandige K mingin, zulke gewign'ge zaaken voor e.n pad; e-n Vleermuis, of Meerkat geheim houden'4 wie zou dat do_-n? neen, opend, (het verftand en ftilzwygenhei d ten fpyt; dc korv op den dag. laat 'er de vogels uitvliegen, en kruip gelyk de Aap in de fabel, 'er inj al moest gy 'er hals en beenen door breeken. Ger-  TREURSPEL. 113 G e r t r u i d . Wèês verzeke d a!s woorden uit adem , en adem uit leven gemaal t worden, zo heb ik geen leven om dat te ademen, hei geen gy my gezegt hebt. \kkk~) Hamlet. Ik moet naar Engeland, dit weet gy doch? Gertruida. Ach! ik had het vergeeten; Ja, het is zo beilooten. Hamlet. De brieven zyn reeds gezegeld; en myn twee Schoolvrienden, die ik zo wel vertrouw, als vergiftige Adders, hebben reeds hun bevelen; zy zullen met my reizen, en myne wegwyzers in den valftiikzyn. Wy zullen zien wat daar van word; want dit is even zo belagchelyk, als dat de Vuurwerker met zyn eigen Myn in de lucht fpringt; het zou erg moeten zyn, zo ik geen el dieper als hunne Myn groef, en hun tot aan de Maan deed fpiingen. Ach! het is een vergenoegen wanneer de eene list in regte liniën op de andere ftaat. (Terwyl hy het ligchaam van Po' lonius op neemt.) Deze wakkere Man zal ik opnee» men, en hem in het naaste vertrek 'e flaapen leggen ——Goede nagt Moeder Waarlyk deze g.huiiic Raad is nu geheel ftii eu ernftig; in zyn leven was hy een zotte fnapagtige Boer. Kom myn Vriend, wy zullen u aan een andere plaats brengen.—Goede nagt Moeder. (fcfcfc) Ademen, in 't Engelsch, to breath, werd gemeenelyk voor fpreeken gebezigd. Einde van het derde Bedryf. I. Deel.. H VIER.  ,14 HAMLET. VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Vorftelyk Vertrek. Klaudius, Gertruida. (lil) Klaudius. Deze klagten , deze diepe zugten zyn niet zonder oorzaak; gy moet ze my verklaaren en verltaanbaar maaken. Waar is uw Zoon? Gertruida. Ach ! myn waarde Gemaal, wat heb ik deze nagt gezien! Klaudius. Wel nu Gertruida, wat doet Hamlet? Gertruida. Hy is raazend; gelyk een verbolge zee, en een woedende ftorm tegen elkander ftryden wie het magtigfte is, zo ftryden zyne driften. In zyne woede zag hy iets agter het tapyt beweegen, trok zyn dolk, en riep; „een befpieder! en in deze verbeelding doodde hy den biaaven Grysaart, die 'er agter verborgen was. Klaudius. Welk een misdaad I Op dezelve wys zou bet my gegaan zyn, indien ik daar geweest was ; zyne vtyheid is voor elk gevaarlyk " Hemel.' hoe zullen wy deze bloedige daad regtvaardigen f Men zal ons die te lasten leggen, terwyl onze;voorzigtigheid dien raazenden Jongeling had moeten opfluiten; en hem niet onder de menfehen laaten ver- (lll) In 't Engelsch zyn Guldenfter en Rozenkrants ook in dit Tooneel, maar gaan terftond w-,der heen j dus hebben wy hun, als onnoodig, weg gelaaten. Vertaalers.  TREURSPEL ns Verkeeren. Maar onze liefde ging te ver over hem; wy wilden niet voorzien, dat het verftand van ons afvorderden; maar wy deeden als iemant die met booze zweeren aangetast zynde, dezelve uit vrees van ze bekend te maaken . zo lang voed, tot zy zelfs het merg zyns levens weg gegeeten hebben. — Waar is hy heen gegaan ? Gertruida- Het ligchaam van den vermoorde weg gaan brengen. Waar by zyne razerny , zig als goud onder flegte Metaalen vertoonde. Hy weend over het geen hy gedaan heeft. Klaudius. Laat ons van hier gaan Gertruida; zo dra de Zon het gebergte befchynt, zal hy van hier gefcheept worden. Zyn fchandelyke daad moeten wy naar ons vermogen bedekken, en hem verontfchuldigen. Holla Guldenfter en Rozenkrants! TWEEDE- TOONEEL. Guldenster, Rozenkrants, de voorige. Klaudius. Ach! myne Vrienden, gaat, en neemt nog eenige met u: Hamlet heeft in zyne razerny Polonius gedooJ, en hem uit zyns Moeders Vertrek weggefleept; gaat, zoekt hem op; fpreekt vuendelyk tegen hein, en brengt het ligchaam in de Capel. Ik bid u te h -asten- (R zenkrants en Guldenfter vertrekken.) _ Kom Gertruida, wy zullen onze beste vrienden te faamen roepen , en bun ons voorneernen bekend maaken; en het geen voorgevallen is. Want de laster, wiens giftige pylen de middelen der waereld zo lynregt treft, als een fchoot het middelpunt der ziele; vervalscht mogelyk onze naam, en treft de onkwetsbaare lucht. ——Laat ons gaan, myn ziel is vol onrustigheden. H t DER-  ii* H A M L E T. DERDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een ander vertrek. Hamlet, daarna Rozenkrants, en GüLDENSTER. Hamlet. OelnWe ter sarde b-, fleld — maar zagt! Rozenkrants en Guldenster, (agter de fchermen.) Hamlet! Prins Hm et! Hamlet. Welk een gerugt ■' w.e roept my ? ha / daar komen zy. Rozenkrants. Myn Prins, wat hebt gy met het doode ücghaam gedaan ? Ha m let. Hem met het (Tof vermengt, welkers nabeftaande hy was. Rozenkrants. Zeg eens waar hy legt, op dat wy hem in de Capel kunnen draagen. Hamlet. Gelooft dat niet. Rozenkrants. Wat moeten wy met gelooven? Hamlet. Dat ik uwe geheimen zou kunnen verzwygen , en de myne niet. Daar en boven, wat antwoord zal een Koningszoon geeven, als hy van een fpons gevraagt word? R.ozenkrants, Houd gy my dan voor een fpons, Prins? H a m l v T. Zekerlyk. Voor een fpons die 's Konings wenken en wezenstrekken inzuigt. Maar dusdanige bedien dens  TREURSPEL. 117 <2ens doen den Koning in 't einde eerst den besten dienst Hy bewaard nun, gelyk de Aap eenen Ap. pel (mmm) in de winkel van zyn' mond; hy neemt hem eerst in de mond ,om hem daarna te verfijnden. Als de Koning gebruiken wil het geen gy ïn^ezoogen hebt, zo heeft hy flegrs te perfen, en gy fpons zyt weder droog. Rozenkrants. Ik begryp u niet, Prins H a m l e t. Dat verheugd my; een fchran.lre reden doetgeen vrugt op het oor van eenen dwaas. Rozenkrants. Gy moet ons zeggen Prins , waar bet doode ligchaam is , en met ons by oen Koning gaan. Hamlet. Het ligchaam is by den Koning, maar de Koning is niet by het ligch.am. (win) De Koning is iets. Guldenster. Iets, myn Prins? Ham- (mmm) Fa?.m»r leest: like an ape an apple: waaricbynetyi maakt de gtlykheid der beidt warden, 4t verfcheidenheid der leezmg mi Ook is Het, MM Hanmer aanmerkt, den aart uer .m[en. dat net %m zy eerst in de bek neemen, in een Jooi t van een %ak hwaaren, met weike zy aan de eene zyde des kmnebaks voorzin zyn; vm het dan eerst te verteeren, wanneer zy het overige hebben. (nnn) Dit zal volgens Steè.vp.ns vermoeden, beduiden, het ligchaam is in het bu:s van den tegenwoordt£en Honing ; maar de wa n (nam* yk de votutge) Koning is niet by zyn ligchaam Nnuunyker ts het' gevoelen van KschcNbubg tgu ; zynde, net lyK is her by den Koning , maar de Koning is nog met by het lyk. Dat is vermoord, geiyk l.y zyn moest. J J Vertaalers. H 3  n8 HAMLET. Hamlet. Van niets. Brengt my by hem. Verfleek u, vos en alle agter in. (ooo). VIERDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld een ander Vertrek. Klaudius (alleen). Ik heb bevel gcgeeven, om hem, en het ligchaam op te zoeken Hoe gevaarlyk is het dat dit Mensch zo vry omgaat! en e^ter durft men hem niet, -volgens der wetten ftrengheid handelen; hy is by de dwaaze menigte bemind , die hunne goedkeuring niet volgens het vernuft, maar flegts naar de vrye keuze hunner oogen , uitdeeien ; en daar dit gefchied , overweegt men, enkel de ftraf der misdadtgen, maar nooit ie misdaad zelf. Om alles in rust te houden moet dees zyn rasfe wegzending, een lange voorbereide toeftel fchynen Tegen vertwyiFelde krankheden, helpen vertwyffelde middelen, of in 't geheel geene. (Rozenkrants komt ) Wat begeerd gy ? Wat is 'er voorgevallen ? R.o z e NKIl ANTS. Myn Vorst, wy kunnen niet uithemkrygen, waar het doode ligchaam is. Klaudius. Waar is hy dan ? Rozenkrants. Hier buiten Vorst. Hy wagt op uw bevel. Klaudius. Laat hem binnen komen. Rozenkrants. Holla! Guldenfter, leid den Prins binnen. (ooo Dit is de naam van een gewoon Engelsch Kinderftel. Hanmer. VYF-  TREURSPEL. 119 VYFDE TOONEEL. Hamlet, G u ld e n s t e r de voorigt. Klaudius. Welnu Hamlet, w.iar is Polonius? Hamlet. By het Avond Eeten Klaudius. By het Avond Eeten ! waar dan? Hamlet. Niet daar hy thans eet, maar daar hy gegeeten word : een zekere verzaameling van- ftaatkundige Wormen zyn thans aan hem bez.g. De worm is de eemgfte Keizer in 't Eeten Wy mesten andere fchepfelen om ons te voeden ; en ons zelve mesten wv voor de wormen. De vette Koning en de magere Bedelaar , zyn flegts ondeifcheiden geregten , twee (chootels, doch voor eene Tafel. Dit is het flot van 't gezang. Klaudius. Helaas! m l. e t» Dus kan iemant met de worm visfchen , die van een Koning gegeeten heeft, en van de Visch eeten die zie met deze worm gevoed neett. Klaudius. Wat wilt gy daar nuê zeg. en? Hamlet. Niets, dan u bewyzen hoe een Koning door hel ingewand van een Bedelaar re zen kan. Klaudius. Waar is Polonius ? In den Hemel. Zend daar heen en laat het onderzoeken ; en zo uw bode hem daar niet vind, zo zoek hem aan een ander oord zelf maar waarlyk, als gy de trappen van de Galdery opgaat.  120 HAMLET. Klaudius. Gaat heen, zoek hem daar. Hamlet. Hy zal reeds wagten, dat gy komt. Klaudius. Hamlet, het is uit hoofde van deze daad noodza- Kelyk, dat gy tor uw eige zekerheid die ons ever. zo veel ter harte gaaf-, als het ons leed doet riet geen gv gedaan hebt Dat gyzeg ik. fpoedig n^r hngeland vertrek! Maakt u daar toe gereed; bet Schip leid vaardig; de wind is gunltig, en alles rust zig uit tot de re;ze naar Engeland. H a m t e t. Naar Engeland? Klaudius. Ja, Hamlet. Hamlet. Goed. Klaudius. Dus weet ey ons voorneemen. Hamlet. Ik zie een Cherub — aan die zyde — uaar Engeland . Vaarwel waarde Moeder. Klaudius. ik ben een teder Vader, Hamlet. Hamlet. Myn Moeder. — Vader en Moeder zyn Man en Vrouw; Man en Vrouw is een vleesch; gevolglyk zyt gy myn Moeder. Kom naar Engeland. (Hy vertrekt.) Kl a ud ius. Volgt hem op 't fpoor, lokt hem haastig aan boord, geen uitltel.' hy moet dezen Avond nog weg — al wat tot dfj.g zaak „oodig js> js rgeds vaaMig. Ik bid u, haast u. (Rozenkrants en üul. aenfler gaan heen) ZES-  TREURSPEL. izi ZESDE TOONEEL. Klaudius, (alleen) Engeland! zo u myne vriendfchap dierbaar is; daar ik niet aan twyffel, terwyl de wonden nog zo versch en rood zyn, die het Deenfche Zwaart u gaf, waar door ey uwe rrywillige onderwerping hebt gehuldigt Gy zult uzekerlyk hoede,onzen voornaamfle aanllag in de uitvoering te wederftreeven; zynde de dood van Hamlet: doet dit Enge» land; want hy weed in myn bloed gelyk de teering; waar van gy my moet geneezen: zo lang ik van die verrigting onbewust ben, zal ik by al het overig geluk, geen vrolyk oogeiibhk genieten. ZEVENDE TOONEEL. (*). Het Tooneel verbeeld de grenzen van Denemarken. Fortinbras, (met een Krygsheir.) Fortinbras. Ga heen Hopman , groet de Deenfche Koning voor my, zeg hem, dat volgens zyne bewilliging, Fortinbras een vryen doortogt door zyn Ryk verzoekt. Gy weet waar ik te vinden ben. Begeert de Koning my te zien, zo zeg hem, dat ik myne Eerbiedigheid hem in eigen Perfoon zal komen bewyzen. Hopman. Zeer wel, Prins Foktinbras, (tegen zyn Hek). Trekt langfnam verder op (Hy vertrekt met zyn Heir). H 5 A G T.  122 HAMLET. AG TSTE, TOONEEL. Hamlet, Rozenkrants,Guldenster, gevolg, een Hopman. H a m l et. Myn Heer! welke volk< ren zyn dat? Hopman. Zy zyn uit Noorwegen , myn Heer. Hamlet. Wat is hun oogmerk, als ik het weeten mag ? H o p m a n. Zy trekken tegen een gedeelte van Poolen. Ham let. Wie is de aanvoerder ? Hopman. Fortinbras; de Neef van den ouden Koning van Noorwegen. Hamlet. Tn kt het heir tegen Poolen in 't geheel, of flegts tegen een deel van de grenzen? Hopman. Om zonder omwegen de waarheid te zeggen , zy trekken om een klein ftuk Land te veroveren , dat niets voordeeligs als de naam heeft. Als ik 'er flegts vyf Ducaaten voor moest beualen, dan zou ik het niet huuren willen; ook zou het noch aan Poolen, noch aan Noot wegen meer opbrengen, als het verkogt werd. H a mle ï. Nu, dan zal Poolen het u niet betwisten. Hopman. Gewis, zy hebben het reeds met een fterke manfchap bezet. Hamlet. Tweeduizend zielen en twintigdu:zend Ducaaten , zullen niet toereikende zyn, om de twist over ik ftroohalmpie uit te wyzen. Dit is etn zweer die inwendig opbr- ekt, zonder van buiten een oorzaak te verioonen, waarom 'er iemant aan lterven moet  TREURSPEL. nj moet. 1 Ik dank u voor uwe onderrichting myn Heer. Hopman. De Hemel 'zy met u! Rozenkrants. Behaagt het u om verder te gaan, Prins? Hamlet. Ik zal daadelyk weer by u zyn; gaat flegts een weinig voor uit. (zy gaan heen, Hamlet blyft) Het fchynt of alle voorvallen tegen my getuigen, en myn traage wraak aanfpooren. Wat is een Mensch, als zyne hoogde begeertens, en al het gewin zyner tyd niet meer als eeten en flaapen is ? Een beest.' niets meer .' —— waarlyk , hy die ons zulk een uitgebreid verftand gegeeven heeft; die in 't voorledene en in het toekomende ziet, gaf ons dit goddelyk verftand en vatbaarheid niet, op dat zy beide ongebruikt in ons verroesten zouden. Is het dan beestelyke vergeetenheid, of een heimelyke zwaarmoedigheid die zo bevreest aan de uitkomst denkt. Een gedachte die, in vier deelen ontleed, flegts een deel wysbeid en drie vierde vertzaagheid in zig bevat.' waar door komt. het, dat ik altoos van deze zank nog als van een toekomende fpreek , daar ik egter oorzaak , wil, vermogen en middelen heb, om dezelve uit te voeren? Voorbeelden zo zigtbaar als de aarde , hitfen myaan ; een daar van is dit groote en talryke heir, van een jonge Prins aangevoerd; wiens geest van goddelyken roem en begeerte gezwollen, eenen onz gtbaaren uitflig braveert; en alle onzekere toevallen wedetftaat, waar mede het geluk, de dood , en het gevaar hem dreigen , en dat om een eijerfchaal. Waarlyk groot zyn , heer, niet zonder groote aanleiding in beweeging te zyn ; maar ook aanleiding op eene groote wyze tot ftiyden ineen ftroohalm te vinden , zo dra de eer in 't fpel komt. Hoe fta ik dan; daar myn Vader vermoord; myne Moeder onteert is. ——- Opeifchingen van myn verftand en bloed ■'  i24 HAMLET. bloed ƒ . en Iaat alles rusten ? terwyl ik tot myn fch^ den, den dood over twintigduizend Man zie zweeren; die om enkle roem te verwerven, in bunne graven , even als in hunne bedden gaan ; en om een kleine ilreek Land vegten, die niet groot genoeg is, om hun allen te bevatten; die niet ruim genoeg is, om een graf voor de verflagene te zyn? ■ Ach.' van nu af, moesen alle myne denk¬ beelden bloeddorft:g zyn, of zy zyn niets waardig! (hy gaat hein) NEGENDE TOONEEL (*). Het Tooneel is een vertrek in 't Paleis. Gertruida, Horatio, een Edelman. Gertruida. Ik wil baar niet fpreeken. Edelman. Zy is geheel buiten zig zelve; baar toeftand verdient medelyden. Gertruida. Wat begeert zy dan? Edelman. Zy fpreekt geduurg van haaren Vader. Zy zegt, 'er zyn niet dan kunstgreepen in de waereld: zy zugt, en flaat op hiar boezem, (loot een ilroohalm met den voet weg; fpreekt klugtige reden dis maar een halve zin hebben. Haaie woorden zyn in den grond niets , maar juist het gebrek aan faamenhang, beweegt het nadenken van bun, die haar aanhooren; haare woorden opvang n , en ze naar hunne eigen denkbeelden aan elkander voegen. Als men haare wenken , boofdfebu Idingen tn overige gebaarden befchouwd, zo moet men waarlyk gelooven dat zy iets daar hy denkt; fehoon men 'er niets met zekerheid van kan zeggen. Horatio. Het zou goed zyn, dat men haar eens fprak, want  TREURSPEL. ït-5 want zy kon in kwaad denkende gemoederen, zeer ligt nadeelige vermoedens verwekken. Gertruida. Laat zy hier komen ! — (de Edelman vertrekt). Gertruida, (ter zyden). Zo gaat het met de zonden. ledre beuzeling fchynt de voorbode van een ontzachelyk onheil, voor myne ziele te zyn. Zo vol argwaan is demisdaad; men verraad zig zelfs, uit vrees van verraaden te worden. TIENDE TOONEEL (ppp). Gertruida, Ophelia, Horatio. Ophelia. Waar is de fchoone Koningin van Denemarken ? Gertruida. Hoe gaat het Ophelia ? Ophelia, (zingende) Waar aan erken ik uwen vrind , Wanneer myn zoekend oog hem vind? Hangt 'i kennen van zyn hoed, zyn Mosfel of zyn ftaf Of van zyn houten fchoenen af. (m) (ppp) Geen Tooneel,by de vertoon:ng van dit Treurhei maakt een ftvrker indruk, als dit; vermoeJelyk, wegens de groote ongevoeligheid , die Ophelia in haar onïeiuk heeft , een groot gevoel en bet volkomen gebrïk daar aan, fchynen eenerly werking te doen. in het laatite geval, voeren de aanfihouwers uit w*t er aan ontbreekt, en in 't eerfte ftemmen (nqn) Dit is de Befchryving van eenen Pelgrim. Toen deze aandachtsoefening nog gangbaar wis, wist mende Liefdensverhandelingen onder dit masker te ver-  I2« H A M L E T. GfiRTRUIDA. Ach! dat lieve kind! —— wat beduid dit lied? O p h e L I A. Waarlyk ? — neen ik bid u boort flegfs verder! Ach! Vryster, hy is weg geroofd, Dood is uw waardfte Pand. Een groene zoo' legt aan zyn hoofd, En aan zyn voeten is een koude fteen geplant. — Ach! Ach! ELFDE TOONEEL. Klaudius, de voorige. Gerttuida. Maar hoor eens Ophelia. Ophelia. Ik bid u hoor flegrs aan : Zyn lykkleed was als verfche fneeuw, Met bloempies overdekt. Men gaat in 't graf, met luid gefchreeuw, En eenen traanenvloed die 't medelyden wekt. Klaud ius. Hoe gaat het bevallig Meisje? Ophelia. Zeer wel; de Hemel behoede u, —— men zegt den lergen; hiervan wierden de Bedevaart s reizen, ze dikmaals den inhoud der Balladezingen. De Mos/elfchelpe hoed wis een der waartekenen der Pelgrims ; want terwyl de meeste plaat/en daar men de Heilige hezogt, aan de overzyde der zee, of aan de kusten waaren ; zo pleegen de Pelgrims Mosjelfchelpen aan hunne hoeden te fteeken, om hunnen aandacht en gedaanc reize aan te duiden, Warburton.  TREURSPEL. 177 den Uil is een Bakkers Dochter geweest, (rrr) —— Ach! Hemel! wy weeten wel wat wy zyn, maar niet wat wy kunnen worden. De Hemel zegene u. Klaudius. Enkele gedachten, op haar Vader. Ophelia. Ik bidu, Iaat ons daar niet over fpreeken; maar als zy vraagen wat het beduid , zo zeg. Goede Morgen, 't is Sinr Valentyn. (sss) Nog vroeg voor Zonnefchyn, Mooi Meisje, ik kom aan 't venfter tot u En wil uw Valentyn zyn. (ut) Toen ftond hy op, en toog zig aan, En liet haar in zyn huis. Zy is als Maagd wel ingegaan, Maar niet als Maagd weer uit. Klaudius. Bevallige Ophelia! O f h e li a. Ik zal zonder zweeren een eind aan de zaak maa. ken. By Sint Cjecil, 't is ver gebragt, Van 't boos gedacht, Dat naar gelegenheden wagt. Wat fnoodheid aan een Vrouw Ge- (rrr) Eene verandering (Metamorphofe) van 't ge. nte'ne volk die uit de nevelagtige gedaante der U .evederen ontftond, om dat zy het brood voor verfchimmelen beivaaren. Warbukton. (sss, Naar Fakmers leezing Good morrow, 't is St Valentine 's diy. (ut) In Engeland heersiht een byzonder gebruik, wanrbj een ieder zyne vrienden o\> Ut. Vatentyns dag Herkiest IVelke vrienden vervolgens Val ntyns ge~ naamd voorden. Vertaalers.  183 HAMLET. Gepleegt; gy, fprak zy, booze Man Schonk my het eerst uw trouw; Wat heb ik daar een knaaging van ! ó Doodelyke rouw! Klaudius. Hoe lang is is zy in dien ftaat geweest? Ophelia. Ik hoop het zal alles wel (ch'kken : geduld is ly ders troost; doch ik kan niets anders doen dan we enen, als ik bedenk dat ze hem in de koude Aarde zullen leggen: myn P.roeder zal het zekerlyk . ewaar worden. Ik dank u voor uwen raad. ———■ Holla. waar is myn Koets? ■ Goe ie uagt Me. vrouw! goede nagt, vaar wel, myn fchoone Mevrouw, goede nagt. Klaudius, (tegens Horatio). Volg haar, en laat naauw acht op haar geeven. TWAALFDE TOONEEL. Klaudius, Gertruida. Klaudius. Ach! dit is het uitwerkzel van eene diepe droef, heid; alles is in beweging om de dood van h iaren Vader. Ach .' Gertruida .' als een ongeluk komt zo komt het niet alleen, maar met geheele Heiren. Eerst ,de moord van hiaren Vader ;toen de afieize van zynenZoon ;endathy zelfde bewerker van zyn ve, wydering is ; het Volk dat flegts verwarde en boosaartige denkbeelden vormt, en elkander wegens den dood van den goeden Polonius allerlei ziaken in het oor luisterd; wy hebben ons over¬ haast met hem zo heimclyk te doen begraaven; —— de beklagenswaarde Ophelia , van haar ver! ftand beroofd; en eindlyk, het geen zo erg is, als dit alles te faamen; haar Broeder is heimclyk uit Vrank  TREURSPEL. 129 Vrankryk gekomen, onderzoekt dit wonderiyk voorval houd zig verborgen,en zal oorblazers genoeg vinden, die hem over den dood van zynen Vader ophitzen zuilen; waarby de noodzaakelykheid zig geloofwaard gheid verfchaffe , en z:g geen bedenking maaken zal, om veel kwaads van ons, van het eene oor tot het andere te verbreiden. Ach! myn waarde Gertruida! dit alles geeft my , gelyk een moordgeweer met veelerly fteeken, ontzagchelyke wonden. m , , " . (Men hoord agter het Tooneel eentg gedruis) G eutbu 1 da. Hemel.' welk een gerugt is dit! (Een Edelman komt op.) Klaudius. Waar zyn myne ZwitzersV Laat hun de deur bev/aaken. — Wat is 't ? Edelman. Red u , Vorst. De ongelluime zee, door een ftorm aangerand, over zyne oevers heen zwellende, is zo ysfelyk in zyne woede niet, als der jongen Laertes, aan het hoofd van een oproerigen hoop zig vertoond, en uwe wagten ter neder werpt. Het gemeen noemt hem hunnen Vorst; en de veiwarring is allerhevigst. „ Deze fteun en grondvest van het gemeene welzyn! Roepen zy uit:' "Laat ons dien tot onzen Koning verkiezen ! Dwang, handen en tongen geeven daar toe hunne Iuidrugtige goedkeuring, die tot aan de wolken dringt; alles Schreeuwt.' „Laertes moet Koning zyn ! Laertes moet Koning zyn !" Gertruida. Hoe blymoedig betreden zy dit bedrieglyk fpoor.' — Ach .' dit heet rugwaards loopen, valfcha Deenfche honden! I. Deel. I DEa'  130 H A M L E T. DERTIENDE TOONEEL. Laertes, genvtpend, met gevolg, de voorige. Klaudius. Men breekt de deur open. Laertes. Waar is de Koning ? Myn Volk, blyft alle «aar buiten. Gevolg. Neen, wy zullen u volgen. Laertes. Ik bid u , verlaat my. Ge vol o. Welaan, wy zullen u gehoorzaamen. (Hetgevolg van Laertes vertrekt.) Laertes. Ik ben u verpligt Bewaakt de deur. O! onwaardige Vorst, geef my myn Vader.' Gertruida. Zyt gerust, waarde Laertes. Laertes. Zo 'er een geruste droppel bloed in my was, zou dezelve my tot een bastaard maaken; noemt myn Vader koekoek, en brandmerkt myn Moeder; op het kuifche en ononteerde voorhoofd , als een hoer! Klaudius. Wat is de oorzaak Laertes, van deze groote ontroering ? — Laat hem flegts begaan , Gertruida ; wees voor myn perfoon niet bevreest; daar is iets Goddelyks in eenen Koning , de verraadery kan maar te verdaan geeven, wat haar voorneernen is, en zeer weinig van dit voorneernen ter uitvoer brenSen — Zeg my, Laertes, waarom zyt gy dus toornig? Spreek Laertes. Laertes. Waar is myn Vader ? Klaudius. Dood.  TREURSPEL. m Ge rtruid a. Doch niet door fchuld des Konings. Klaudius. Laat hem voort vraagen. Laertes. Hoe komt het dat hy dood is ? — Ik Iaat my niet hefpotten ! Ter helle pligt.' daal nedtr in den diepften afgrond , gy eeden ! geweten en vroomheid , verberg u in den dtepften kuil 1 ik trotzeer de verdoemenis: in de woede, waar in ik thans ben, zyn beide waerelden nieis in myne oogen; daar mag van komen , wat wil; ik wil wraak hebben, genoegdoende wraak voor mynen Vader. IU a u d r u s. Wie zal u daar in behulpzaam zyn? Laertes. Myn wil; op de waereld niet anders; met myne kragten zal ik zo goed huishouden , dat een klein gedeelte daarvan ver genoeg zal heen reiken. K '. a u d i us. Waarde Laertes, als gy de waare omftandigheden van den dood van uwen Vader wilt weeten, zo zeg my eerst , of gy vast beflooten hebt zonder onderfcheid vriend of vyand, van hem, aan uwen wraak op te offeren. La e r te s. Niemand, als zyne vyanden. Klaudius. Wil gy ze dan kennen? Laertes. Zyne goede vrienden zal ik myne arme openen, en gelyk de liefderyke zig zelfopofferende Pelikaan , hun met myn bloed voeden. Klaudius. Welaan. thans fpreekt gy als een teder Zoon, en dapper Edelman. Dat ik aan den dood van uwen Vader onfchuldig, en daarover ten boogften bedroeft ben, zal voor uw verftand zo klaar worden, als den dag aan uwe oogen. I 2 (De  is* HAMLET. (De menigte daar huiten.) Laat haar toch binnen ! VEERTIENDE TOONEEL. Ophelia, (belagchelyk met flroo en bloemen opgejiert) de voorige. Laertes. Welk een gedruis is dit O' hitte! droog my- »e berfenen uit! Traanen , zevenmaal gezouten brand het gevoel en de kragt myner oogen uit! Hemel f uwe zinneloosheid zal my zo volkomen betaald worden, dat onze weegfchaal aan de balken zalttooten! ö! Roozen der mey ! bevallig Mem'e waarde Zuster, beminde Ophelia !—Ach! Hemel' is 't mogelyk, dat het verftand van eene Maagd zo zwak kan zyn , als het leven van eenen grysaart ? De Natuur word door de liefde verwonnen, en waar zy as, zend zy de geliefde tegenftind, het dierbaarfte dat zy heeft, ter gedachtenïsfe na. Ophelia, (zingende.) Terwyl zyn kille traanen blinken ? Doen zy hem in het graf neerzinken. Vaarwel, myn Duifje! Laertes. Als gy uw verftand had, en my tot wraak wilde aanfpooren. kon my zulks zo fterk niet bewoo°en hebben. ° Ophelia. Gy moet zingen: om laag, om laag Als gy hem neer ziet zinken. Ach! hoe wel fchikken zig deze fluit regelen daar op! — Het is een valfche Huisbeftuurder, die de Dochter van zynen heer vervoerd. Laertes. Deze zinneloosheid is meer, als verftand. O Hl.  TREURSPEL i33 Ophelia. Hier is rozemaryn. voor de geheugenis. (uuu) Ik bid ii, htfje, denk aan my. Dit is ook goed ter her- innering. Een leerzaame razerny! het geen tot een zinnebeeld van bet aandenken en der herinnering oehaord! Ophelia. Hier is venkel voor u, en akkely; daar is wyn- ruit voor u. en hier wat voor my. Wy f het zelve , kruid der vroomheid heten voor den zondag (www) Gy moet de wynruit wel met een byzonder oogmerk draagen. (xxx) Hier is een madelief. _ k zou u ook gaarne eenige vioolen geeven; doch zy verwelkten alle, toen mynen Vader ftie!f. Het heet, hy heeft een goed eind geno- men, {Ly zingt.) Dit goede huisje is myn vermaak. L A E R- f«UfO Men hield eertyds de Rozemaryn voor een verfterking van het geheugen, en men droeg dezelve „iet alleen hy begraavenisten, maar ook op biuiio/ts, Steev.ns. feesten. jij (www) De Wynruit heet in Engeland by de Lantlied°n herb of grace , huid der vroomheid , wyt de Roomsch Catilyke Priesters dit hwd voornamenlyk m dZdrank mengden, die zy by het Exorcsmus den be„ te drinken graven; dit gefchieden gemeenlyk des Zoadaes, voor de verzamelde gemeente. WarüürT0N _ Vermoedelyk word ook , gelyk Steevens aanlerk't met het woord rue gefluit, dat ook fmart en droefheid betekend. (xxx) Dit Ichynt betrekking op de regelen der wapenkunst te hebbel , volgens welke de jonger broederen let ze/lacht wapen mei eenig oogmerk voeren. bJ Steevens. I 3  134 HAMLET. Laertes. Nadenken, treurigheid en hevige fmane, zeifs da hel word door haar in bekoorlykbeid cn aangenaamheid verandert. Ophelia. Komt hy dan niet te rug? Komt hy dan niet te rug? Neen hy is dood; Hy rust in God : Hy komt niet meer te rug. Zyn Baart was wit als fneeuw .' Zyn Baart was wit als fneeuw Zyn hair als vlas; Hy is reeds dood: Zyn ziel zy vreede en rust. En alle Cristen zielen insgelyk ! — De Hemel zy met u I (Zy gaat heen.) VYFTIENDE TOONEEL. Klaudius, Gertruida, Laertes. Laertes. ó Hemel! ziet gy dit ? Klaudius. Laertes, ik moet in uw droefheid deel neemen, of gy ontzegt my myn recht. Ga flegts heen, zoek de verdandigde uit uwe vrienden ;zy zullen tusfehen uen my rechters zyn. Vinden zy, dat ik op de eene of andre wyze, in 't openbaar, of in 't geheim , aan deze zaak deelagtig ben, zo wil ik myn kroon, myn ryk, myn leven, ja alles wat my dierbaar is tot uw voldoening geeven. Is dit egter zo niet, zo heb ten minden geduld , en wy zullen gezamentlyk daar aan arbeiden, om uw wraak te bevreedigen. L a£«-  TREURSPEL. 135 Laertes. Dit kan gefchieden. De wyze van zynen dood, zyn heimeivke begraavenis, zonder eenig eerteken, zwaart of 'wapenfchild op zyn graf (to), zonder luisterrykeen nier zyn (laat overeenkomende pleg'ighedtn, dit alles roept zo luid, als een (lemme van den Hemel op de aarde, dat ik deze zaak moet onderzoeken. Klaudius, Doet dat, en waar gy misdaad vind, laat daar de byl nedervallen : Ik bid u, ga met my. ZESTIENDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld een ander Vertrek. Horatio, een Bediende. Horatio. Wat zyn 't voor lieden, die my willen fpreeken? Bediende. Het zyn Matroozen, Mynheer. Zy zeggen, datzv brieven voor u hebben. ' Horatio. 1 aat hun binnen komen. Ik kan niet begrypen uit vHk een waereld deel ik brieven ontvangen kan, • A;»n het niet van Prins Hamlet is. indien het niet ^ MaUmm kmm^ Matroos. De Hemel behoede u, Mynheer. Horatio. U ook. MA_ /wvl Deze rewionte voord in Engeland heden nog oplevolgd. Degen, Helm, Handbenen Spotten cn Wapenrok, worden over het Graf van teder Ridder i .,„., Hawkins. opgehangen. 1 4  126 H A M L E T. Matroos. Dat zal hy doen, Mynheer, als het hem behaagt. — Daar is een brief aan u; hy komt van de afgezanten , die naar Engeland gezonden zyn, zo gy Horatio heet, gelyk men my gezegd heeft. Horatio, (leest de Brief ) „ Horatio! als gy dezen Brief gelezen hebt, zo „ verfchaf deszelfs brengeren gelegenheid, om voor „ den Koning te kon,en; zy hebben Brieven aan n hem. Eer wy neg twee dagen op zee geweest „ waaren , vervolgden ons een Zeeroover van een „krygzugtig aanzien. Toen wy z-gen dai hy het „ op ons gemunt had, beflooten wy uit nood tot te„ genweeren geduurende dat wy handgemeen waaren, „ fprong ik by hem aan boord. In dit zelve oogen' blik lieten zy ons Schip vaaren, en dus wierd ik „ alleen hun gevangen Zy hebben my behandeld « als u.enfchelyke roovers; doch zy wisten wat zy „ deden; ik ben van voorneernen, hun een dienst „ te bewyzen Maak, dat de Koning myn Brief bê. komt en zoek my dan zo fpoedig op, als ofgy „ voor den dood wilde vlugten. Ik heb u in 't se„ heim woorden te ztggen, die u zullen doen ver„ ftonimen; en egter zyn zy veel te ligt voor het „ onderwerp. Deze eoede lieden zullen u tot my „ b.engen. Rozenkrants en Guldenfter zetten » hunne reis naar Engeland voort. Van hun heb ik „ u vee,' te zeggen. Vaarwel." — , Den uwen„ Hamlet." — Welaan, ik zal u gelegenheid tot beftelhng der Brieven veifch-ffcn, en dat des te fpoediger, om dat $y my zonder tyd verlies by hem zoud kunnen brengen, van wien gy dezelve ontvangen hebt. Z E-  TREURSPEL. 137 ZEVENTIENDE TOONEEL, Het Tooneel verbeeld een vertrek in 't Paleis. Klaudius, Laertes. Klaudius. Thans moet uw geweeten zelf myn vryfpreekiftg bekragtigen, en gy moei overtuigd zyn , dar ik uw vriend ben, wyl gy met uw eigene ooren gehoord heb , dat hy, die uwen Vader 'dooden , my zelfs naar het leven ftond. Laertes. Het is waarfchyneiyk. Maar zeg my doch, waarom zyt gy met geftren^er tegen deze euveldaden , die zo groot en den dood zo wel waardig zyn? Waarom zyt gy niet zo geftreng daar tegen, als het uwe eigene zekerheid , uw wys-heid en alle andte omftandigheden het u afeifchenï Klaudius. Uit twee byzondere oorzaaken, die u mogelyk zeer duister zullen voorkomen en egter voor tny van het uiterfte gewigt zyn. De Koningin, zyne Moeder, leeft . om zo te fpreeken, van zyne oogwenken; en ik — het mag deugd of zwakheid zyn — bemin haar zo teder, dat myn leven en 11 yn ziel my niet dierbaarder kan zyn, wyl ik, gelyk eenfter die zig flegts in zynen kring beweegt, alleen door haar in beweeging ben. De tweede oorzaak, waarom ik geen openrlyk onderzoek daar omtrent kon laaten doen, is de groote liefde , die het Volk voor hem heeft, dat alle zyne misfligen met hunne genegenheid overdekt, en geiyk de bron, die hout in fteen verandert, hebben zy zyn misdaden in deugd veikeert. Dus zouden myne pylen, voor zulk eene fterke wind te zwak gevedert, op myn boog te rug valfen, en niet tot haar doel rit gekomen zyn. L a e 5 ï ë s. Dus heb ik dan een dierbaaren Vader verlooren; 111  138 HAMLET. ik heb een Zuster die in een raazende vemvyffeling geftort is, een Zuster, die anders a!s loffpreu- ken weder te rug kunnen gaan — ons geheel geilacht, in volmaaktheid overtrof. Doch myn wraak zal niet agterwegen blyven! Klaudius. Laat u dit geen flaapelooze nagt maaken. Gy moet my voor zo gevoelloos en zwaarmoedig niet houden , dat ik my myn baard met geweld zou laaten uitrukken, en het flegts voor korswyl houden. Gy zult welhaast meerder hooren. ik beminde uw Vader en bemin my zelve ; dus zult gy ligt begrypen. Wat is 't? wat wilt gy? (een Edelman komt op.) Edelman. Hier zyn Brieven Vorst, van Prins Hamlet. Deze aan uw Majefteit; en deze aan de Koningin. K l a u d i u s\ Van Hamlet? —Wie heeft ze gebragt ? Edelman. Matroozen, zegt men; ik heb ze niet gezien. Zy zyn my van Klaudio gegeeven , die dezelve ontvangen heeft, van hun die ze bragten. Klaudius. / Laertes, gy zult ze hooren. Laat ons al- leen: (De Edelman gaat heen) „ Ontzagchelyke en „ magtige Koning, gy zult voorzeker weeten , dat „ ik naakt in uw ryk aan land gezet ben. Morgen n zal ik het verlof poogen te verkrygen, om uw „vorïtelyk aangezigt te zien. En dan zal ik, na „uw bekomen verlof daar toe, de oorzaak myner fpoedige wederkomst verhaalen." „Hamlet "—. Wat zal dit beduiden? zyn dan alle de anderen'ook te rug gekomen? of is het een bedrog, en niets waar daar aan ? Laertes. Kent gy de hand ? K l a ud i u s. Het is de hand van Hamlet „ Naakt!" En  TREURSPEL. En hier zegt hy in een Postfcriptum: „ alleen.-' — Kunt gy my hier licht in geeven? Laerte s. Ik begryp 'er niets van, Vorst; maar laat hem komen; myn hart herleeft weder, op het denkbeeld dat ik hem nu onder de oogen zal kunnen zeggen : „ Dat hebt gy gedaan!" Klaudius. Als het zo is, Laertes. Maar hne'zou het dus kunnen zyn? en hoe anders? Wilt gy u dan van my laaten leiden ? Laertes. Ja, myn Vorst. Als gy my maar geen weg ter vreede baand. Klaudius. Tot bevreediging van uw hart. Indien hy wedergekomen is, om dat hem de reis niet behaagden en niet voornemens is, dezelve op nieuw te doen , dan zal ik hem tot eene onderneeming brengen, die ik eerst heden bedacht heb, en die ontwyffelbaar zynen val naar zig fleepen zal. Over zyn dood moet geen de minde argwaan zyn; zyn Moeder zelf zal het niet voor een kunstgreep, maar voor ten enkel toeval houden. Laertes. Myn Vorst, ik wil my laaten leiden, en des te eer, indien gy het dus inrigten kunt, dat ik het werktuig daar toe ben. Klaudius. Dit is ook myn oogmerk. Men heeft zedert uw afreize dikwils van u gefprooken , en zulks in de tegenwoordigheid van Hamlet , wegens een bekwaamheid, waarin gy zeer uitmuntend zoud zyn. AI uwe overige gaven te zaamen genomen , veroorzaakten zo veel yverzugt niet in hem, als deze eenige , die in myne oogen de minfle van allen is. Laertes. Welk een gaaf is dit, myn Vorst? Klaudius. Slegts een band aan het hoofdfierfel der jeugd, doch  ïao H A M L E T. egter noodig ; want de Jeugd heeft in de Iigte en agteloc-ze kleeding, die zy draagt, even zo veel befchikking, als de bedaarde ouderdom in zyn zabelpelzen en lange gewaaden, die hem gezondheid en aanzien verfchaffen. Voor twee Maan¬ den was hier een Edelman uit Normandyen. De Noormannen zyn goede Ryders, gelyk ik zelfgezien heb, toen ik regen de Franfche dienden; maar by dit jonge mensch fcheen het toveren te zyn. Hy fcheen aan den zadel vast gewasfen , en deed met zyn paart zulke wonderlyke beweegingen, als of by met dit wakkre dier ingelyfd en met hem een fchepzel was. Hy overtrof myne denkbeelden in zo verre , dat ik in de overweeging op zeldzaame fprongen en kunften, my in lang dat g.-ene niet inbeelden kon het geene hy deed. L a e k t e s. Was het een Noorman? Klaudius. Ja, een Noorman. Laertes. Mogelyk, Lamord! Klaudius. Dezelve. Laertes. Ik ken hem, zeer wel; hy is waarlyk het fieraat der geheele natie. Klaudius. Hy fprak van u, en roemden uw meesterlyke bekwaamheid en oeffening in de verweerkunst, byzonder met het Rapier, hy beweerden, dat het een wonder zou zyn, als iemant u daar in evenaarde. Hy zwoer, de voornaamfte vegters zyner natie hadden noch behendigheid, noch oogen, noch kunde, zo dra zy met u te doen hadden" Dit verhaal vervulden Hamlet met zulk een nyd, dat hy niets deed, dan wenfchen en fmeeken, dat gy doch fpoedig te rug mogt komen, om niet hem te vegten. Hier uit nu Laer.  TREURSPEL. 141 Laertes. Wat volgt hier nu uit, Vorst ? K l a u t) 1 us. Laertes, beminde gy uw Vader inderdaad? Of gelykt gy flegts een afheeldzel der droefheid? Zytgy enkel een gezigt, zonder hart? Laertes. Waartoe ftrekken deze vraagen? Klaudius. Ik vraag zulks niet, om dat ik geloof, dat gy uw Vader niet bemind hebt, maar om dat ik weet, dat de liefde, gelyk alles, de tyd onderworpen is; en om dat ik door de dagelykfche ondervinding waargenomen heb, da; het vuur der liefde enk •! door de tyd aangeblaazen en weder uitgedooft word. Zelf in de vlammen der liefde is een foort van pit of fnuitzel, "waar door zy gedempt werden ; en 'er is niets dat altoos goed blyfr; want als het goede tot zyne volkomenheid komt, dan fterfthet in zyn eigen overvloed. Wat wy doen willen, zouden wy dan doen, wanneer wy het begeeren; doch deze wil is veranderlyk, en draagt zo veel afvalligheid en uitftel, als 'er torgen, handen en toevallen zyn; het woordje zal is als een fchuwe lucht, die in 't zelve tydftip verdwynt wanneer het verlicht. Doch om deze zweer ten eenemaal te geneezen Hamlet komt te rug ; wat is bet bekwaamst te onderneemen , om te betoonen, dat gy meer inderdaad, dan met woorden , de Zoon van uwen Vader zyt. Laertes. Ik zou hem in de Kerk den ffrot kunnen af fnyden! Klaudius. Dan zou 'er volftrckt geen plaats zyn om dc Moordenaar te befchutten; men zou de wraak geen palen ftellen. Maar, waarde Laertes, wilt gy myn raad volgen? fluit u in uw kamer op; Hamlet zal by zyne te rug komst gewaar worden, dat gy weder hier zyt. Wy zullen eenige lieden aanfpooren, om uwe uitmuntende bewaakinheid te roemen, en een du'jbeld ver-  Hi H A M L E T. vernis over uwe verdienden trekken, diegy in Vrankryk nog bekomen hebt; men zal u eindelyk tegen elkander houden , en op uwe hoofden een wedde ftellen. Hy is in 't geheel niet argwaanend , zeer edeldenkend en vry van alle kunstgreepen , en zal het Rapier niet lang van te vooren bezien; en dus kunt gy ligt , met een weinig behendigheid, een fcherpe Degen in de plaats van het Rapier neetnen , en door een gewisfe door uwen Vader wreeken. Laertes. Dit zal ik doen en met dit oogmerk myn degen vergiftigen. Ik heb een zeekre zalf van een kwakzalver gekogt, die zo doodelyk is, dat men flegts een mes daar in doopende, en daar mede het bloed van iemant raakende, kan geen der heerlykde middelen dit fchep/.el van den dood bevryden, datflegts daar mede gewond is. Met dit vergift zal ik de punt van myn Degen vryven, op dat hy door de ligrtc wond, die ik hem toebreng, fterven zal. Klaudius. Wy zullen de zaak nog verder overdenken en befluiten, welke tyd en midlen ons het bekwaamde daar toe kunnen zyn. Indien deze aanflag mislukten en ons geheim oogmerk ontdekt wierd, was het beeter, dezelve in 't geheel niet in 't werk te del Jen; dit omwerp moet hillyk een ander ren gevel? hebben , die gewis fteek houd, als deze verydelt word. Laat zien Wy zjllen een plegtige wedde over uwe bekwaamheden aanftellen. - Thans heb ik het Als gy by 't gevegt heet en dordig word — en met dit oogmerk moet gy uw loon des te heviger beginnen. — En als hy dan begeert te drinken , zo zal ik een beeker voor hem gereed houden waar van hy maar een teug noodig heeft om ons doelwit te vervullen, in Jien hy zomtyds uw vergiftige degen mogt ontwyken. Maar zagt, welk een gerugt is dit ? AGT-  TREURSPEL. M3 AGTTIENDE TOONEEL. Gertruida, de voorige. Klaudius. Wat is 't, myn waarde Gemalin ? Gertruida. Het eene ongeluk volgt op het ander. — ó Laertes! uw Zuster is verdronken. Laertes. Verdronken! waar zo? Gertruida. Op het afhangen van den grooten heuvel , flaat een wilgeboom; die zyn grauwe kruin in het helder water fpiegeld : hier kwam zy , met wonderlyke kranfen van boteibloemen, brandnetels, madelieven en lange purper bloemen; by de Schaapherders genoeg bekend en by onze koele Meisjes Doodzangers genoemd; deze kranfen meende zy aan eenen ter neder geboogen tak van dezen boom te hangen; doch als zy den boom opklouterde, brak deze vyandlyke telg, en deed haar, met haar krans in dc hand , in den vlietenden ftroom vallen. Haare uitgebreide kleederen hielden haar een tyd lang, gelyk een Waternimph boven, in welke tusfehen tyd zy eenige regelen uit oude liederen zong even of zy geen gevoel had of dat zy van natuur in dit Element behoorde. Doch het duurde niet lang, of haar natte en waterzwaare kleederen, rukten den ongelukkigen uit haar gezang op den grond neder. Laertes. ó Hemel! dus is zy dan verdronken ? Gertruida. Helaas! ja, zy is verdronken. Laertes. Rampzalige Ophelia! Ik hou myne traanen in, want gy hebt reeds te veel water. Maar de natuur wil  141 HAMLET. wil haar regt hebben, fehoon men zig nog fchaamt te weenen; dus wil my eenige tr.ianen vergunnen. Als deze geft irt zyn. zal 'er niets yrouweiyks meer aan my weezen. ————— Vaarwel myn Vorst; ik zal ritsten na deze'weekhartigheid verdweenen is. (Hy vertrekt.) Klaudius. Ga mee Gertruida. —— Ik wil zynen haat niet verzagten. Ik ben vol vrees, dat dit voorval hem op nieuws onifteeken zal. . Laat ons hem volgen. Einde van het vierde Bedryf. V Y F-  TREURSPEL. VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. . Het Tooneel verbeeld een Kerkhof Twee Doodgravers, {met fpaden enfchoppen). t. Doodgraver. Zal zy een Christelyke begravenis hebben , die zig eigenhandig In de andere waereld geholpen heefi ? 2. Doodgraver. o ! Ja. Het is daarom dat ik haar graf maak. Men heeft het gerechtelyk onderzogt en haar een Christelyke begravenis toegewezen. 1. Doodgraver. Hoe is dat mogelyk V zy moet zig dan op eene verweerende wyze verdronken hebben! 2. Doodgraver. Het is waarlyk zo toegegaan. i. Doodgraver. Het moet Deffenfief gefchied zyn, anders is 't niet mogelyk. Want daar komt bet op aan; als ik my voorbedachtelyk verdrink , is het een daad; en een daad heeft drie deelen (zsz), het doen, het bedryven en het uitvoeren. Ergo heeft zy zig voorbedachtelyk verzoopen. •x. Doodgraver. Hoor eens naar my, Vriend. i. Doodgraver. Laat ik het u beduiden; hier is hetrwater; daar flaat de Mensch; wanneer dees Mensch nu in dit water gaat, en zig verdrinkt; zo ftond het aan hem (zzz) Dit is een fchimpfchoot op de fchoolastike verdeeling zonder onderfcheid, en op onderfcheidingen zonder verfrheidenheid. Wakburtom. I. Deel. K  IA« HAMLET. hem om te verzuipen of niet; maar als het watetot hem komt, en hem doet verdrinken, zo ver zuipt hy zig zelve niet. Ergo die geen fchuld aan zyn dood heeft, verkort zig zelve het leven niet. 2. Doodgraver. Maar is daar een wet van ? 1. Doodgraver. Zekerlyk, dit is des Lykrechters (aaaa) onderzoekwet. 2. Doodgraver. Wilt gy weeten hoe het recht te faamenhangt? — Indien zy geen Adelyke Jonkvrouw geweest was, wierd zy zekerlyk op geen Christelyke wyze begraven. 1. Doodgraver. Regt zo. Maar zo veel te erger is 't, dat de voornaame Lieden in de waereld meer recht hebben, om zig op te hangen of te verzuipen als hunne Mede- Christenen. Kom fpade! daar zyn toch geen ouder Edellieden, dan Hoveniers, Akkerlieden en Doodgravers, zy bezigen het handwerk van Adam nog! 2. Doodgraver. Was hy een Edelman ? i. Dood- {aaaa) The Crowner of Coroner is in Engeland ten Ouerheidsperfoon , die door twaalf beëedigde perfoonen, een gerechtelyk onderzoek over gevende ligchaamen doet. ——— Hawkins houd deze gtheele plaats voor een fchimpjchoet op een toenmaal', gebeurd voor. val dat veel geruits miakte. Eene Jacob Hales, die zig waarjchynelyk met voordacht vei dronken had was het voorwerp eener wydloopige gerechts onderzoeking , waar by men met veele Jpitsvinnigheden twisten, of zig de verdronkene daadig, of lydend onthouden had. Of met andere wsorden ; of hy in 't water, of het witer tot hem gekomen was.  TREURSPEL H' 1. Doodgraver, Hy is het eerfte geanneert geweest, (bbbb) 2. Doodgraver. Dat is onmogelyk! 1. Doodgraver. Hoe' zyt gy een Heiden? Verft jat gy de fchrift „iet? De fchrift zegt,Adam heeft gegraven; kon hy graven ah- hy geen armen had? —■— Jk zal u nog eene vraag doen, en weet gy daar het regte antwoord niet op te geeven , zo zyt gy een 2. Doodgraver. Ga maar voort. 1. Doodgraver. ' Wie bouwd fterker,een Timmerman, Metrelaar, , of Scheepstimmerman? 2. Doodgraver De Galgenmaker,- want dit gebouw leeft langer als duizend zyner bewoonderen. 1. Doodgraver. Deze inval behaagt my, inderdaad; de galg doet goed (cccc). Maar wie doet hy goed ? flegts de geene die kwaad doen; nu doet gy kwaad, dat gy ■ zegt, de galg is fterker als de Kerk gebouwd; Lr/ go, zal de galg u goed doen. ■ Raad nog eens. 2. Doodgraver. Wie fterker bouwd als een Timmerman, Metrelaar, of Scheepstimmerman? 1. Doodgraver. Ta, zeg my dat, dan zal ik u laaten gaan. 2. Doodgraver. Waarlyk, nu kan ik het u zeggen. 1 i. Dood- (6666) Dus heeft Hawkins deze woordfpeeling in " 't orig'neel eenigzints zoehen te behouden, in liet ■ Engelch is de dubbelzinnigheid in het woordarmsi en ; he hore arms kan heeten ; hy voerde een AdelykWat pen en hy had armen. , i (cccc) It does well is hier zo veel, als het past zoed, nvnelyk tot antwoord op de voorgejtelde vraag. ' f K 2  Hamlet. t. DoODGRAVEX. Welaan dan. 2. Doodgraver. Neen, op myn woord ik kan niet. TWEEDE TOONEEL. Hamlet, en Hor atio komen op, doch hlyven in 't verfchiet ftaan. De voorige. i. Doodgraver. Breek uw hoofd maar niet langer hier op; want een dommen Ezel zal doch niet rasfer gaan , gy moogt hem Hagen geeven, zo veel gy wik. hoor, als iemant in 't vervolg u deze vraag voorfteld, zo zeg: een Doodgraver. De huizen die hy maakt duuren tot aan den Jongden Dag. — Ga eens in de herberg en haalt my een flok Brandewyn. (De tweede Doodgraver gaat heen) i. Doodgraver (graaft en zingt) (dddd). Ik heb in myne jeugd bemind, En vond het aangenaam Dat men zyn Meisje vrolyk vind. Dit maakte my bekwaam. Hamlet. Heeft deze Karei geen gevoel van het geen hy doet; dat hy dus by het graven maaken kan zingen ? H o r r t i o, De gewoonte heeft hem dit tot een ligte arbeid gemaakt. Hamlet. Dit is zeker zo. de hand die weinig werkt, beeft het meeste gevoel. i. Dooï- (dddd) De drie verzen, die de Doodgraver zingt, zyn eenigzints gevolgt naar een oud lied , 't welk in Fercy'sReliques Vol. I. pag. 173. te vinden is.  TREURSPEL. 149 1. Doodgraver {zingende). Maar de ouderdom , dat fluipend dier, Nam my in zyn geweld. Toen zag ik vreugde , kragt en zwier Ontydig neergeveld. Hamlet. Dit Bekkeneel, dat gy daar ziet , had eertyds een tong en kon zingen. ■ Zie hoe die Schurk hem daar in de Aarde flaat, even of 't Kaïns kinnebakke is, die zynen broeder vermoordde. ■ Mogelyk, was het een Bekkeneel van eenen Staatsman, dat dezen Ezel thans zo verwerpt: van een Mensch die God zelfs dacht te bedriegen; niet waar ? Horatio. Het is mogelyk, Prins. Hamlet. Of van een Hoveling, die vleiend genoeg,, goede morgen myn Heer" zeggen kon; of„ hoe vaan gy myn waarde Heer" — dit is mogelyk de fchonk van eenen vleier, die het Paard van dezen of geenen Jonker pleeg te pryzen; als hy het afbeedeien wilde —— niet waar? Horatio. ó Ja , myn Prins. Hamlet. Waarlyk, en nu behoort hy aan Jonker Worm; en moet zig door de fpade van eenen Doodgraver muilpeeren laaten geeven. Dit kan een op- roermaaker zyn. Wie is fchtrpziende genoeg om hst te zien. Hebben deze gebeentens niet meer van onderhoud gekost, dat men hun zo behandelt en weg fmyt. — De fchrik dringt door de myne , als ik dit nadenk! 1. Doodgraver, (zingende). Een fchop en fpade, en een kleed Dat 't doode ligchaam dekt, K 3  ISO H A M L E T. Is flegts voor zulk een gast gereed, Die 't graf ten toevlugt ftrekt. Ham let. Hier is een ander — mogelyk is dit de fchedel van eenen Advokaat? Waar zyn nu zyne ftreeken, I zyn Chicane , zyn gerechtskosten , en zyne fchraapzugt? Waarom laat hy zig van deze lompe Karei met de vuile fchoffel om de ooren flaan, zonder bedreiging van Injurie klagten? — Ha! dit was mogelyk in zyn tyd een groote handelaar in Landeryën, en kon alle wetten, keuren, halsftraffen, geldboetens , dubbele flooten , ontvang brieven (eeee) — hoe ! willen dan zyne verkoopers hem niets meer van alle zyne koopen toeftaan, dan de lengte en de breette van een paar Contracten. De %; inkoopbrieven zyner Landeryën zouden bezwaarlyk in deze kist ruimte genoeg hebben; en de Erfheer I zelf heeft niets meer. H o n a t i o. Geen haïr meer, Prins. Hamlet. Word het Perkament niet van Schaapevellen ge- I maakt ? Horatio, Ja Prins, maar van Kalfsvellen ook. ■ Hamlet. Het zyn Schaapen en Kalveren die hunne zeker- I heid daar door zoeken (fff). Ik zal evenwel I met deee) De menigvuldige Jingle en Quibble , of I woord en Klan'fpeelingen, waar over de Engelfclie m Tooneelfpeler Gakrick reeds klaagde, zyn in dit Tooneel voeder zigtbaar; wy hebben om die reden eenige I weinige woorden weggelanten , terwyl zy door 't overzetten coch hun zin moesten verliezen. Vertaalers. (ffff~) Dat is die infehriften en verdragbrieven op Perkament hefchreéven , hun betrouwen fielten. Vertaalers.  TREURSPEL. *5* met dit Mensch fpreeken. ■ • Wiens graf is dit, Vriend ? i. Doodgraver. Het myne Heer. Js flegts voor zulk een gast genoeg, Die 't graf ten toevlugt ltrekt. Hamlet. Ik vraag hoe de Man heet, voor wien gy dit graf maakt'? 6 i. Doodgraver. Ik maak het voor geen Man myn Heer. Hamlet. Voor welke Vrouw dan? i. Doodgraver. Ook voor geen Vrouw. Hamlet. Wie zal 'er dan in hegraven worden? i. Doodgraver. Fen die eertyds een Vrouw was; doch God verheugde haare ziel, nu is zy dood. _ Hamlet, {tegens Horatio). Wik een woordenzifter is dit! wy moeten zeer naauwkeurig fpreeken of deze dubbelzinnige zal ons befchaarud ma.ken. Horariaik heb opgemerkt dat de waereld zedert dne Jaar zo puntig geworden is, (gggg) dat de toon et Boeren de verzen onzer Hovelingen zo na by komt, d armen zig met reden 'er over verwondert, (tegen dm Doodgraver) Hoe lang zytgy reeds Doodgraver geweest? r. Doodgraver. Onder alle de dagen van het Jaar wierd ik dit, op den dag dat onzen overleden Koning Hamlet, fortinbras overwon. H a m- (rggg) Eene zinffeeling op de fchoenen met fpitft nS% toen eeibuitenfpoorige Mode «jj Daar ep past ook het volgende. Esch.kburg. K 4  152 HAMLET. — Hamlet. Hoe lang is dat reeds ? I. Doodgiiavei!. Weet gy dat niet ? dac weeten alle gel ken. Het was juist op dien dag , toen den jongen B.mlet op de waereld kwam, die nu zot is, en men naar Engeland gezonden heeft. Hamlet. Zeker? waarom heeft men hem naar Engeland gezonden ? i. Doodgraver. Waarom? om dat hy zot was. Hy zal daar zyn verftand weder bekomen, en zo niet, het heeft daar zo veel niet te beduiden. Hamlet. Waarom niet? .1. Doodgraver. Men zal het daar niet eens aan hem gewaar wor« den, want daar zyn de lieden even zo zot als hy. Hamlet. Op welk een wyze is hy zot geworden ? i. Doodgraver. Zeer zonderbaar, zegt men. Hamlet. Hoe zonderbaar. i. Doodgraver. Hoe ! terwyl hy zyn verftand verloor. Hamlet. En welk een grond i. Doodgraver. Hier op de Deenfche grond en aar le. —— Ik ben hier reeds jonge en Man dertig Jaar Doodgraver geweest. Hamlet. Hoe lang legt iemant wel in de aarde, eer by verrot? i. Doodgraver Zo hy niet ,eeds verrot is eer hy fterft —— gelyk wy dagelyks veel lyken ontvangen, dienaauwlyks aan malkaar kunnen blyven als men hun in ia aarde legt, —- Zo kan hy wel agt of negen Jaa-  TREURSPEL. 153 Jaaren duuren. Een Leertouwer houd negen volkomen Jaaren uit. Hamlet. Waarom hy meer als een ander? 1. Doodgraver. Om dat zyn huid van zyn handwerk zo getaand is, dat zy langer water afhoud. Want het water is een drommelfche vyand van doode ligchaamen. Hier is een fchedel. die nu reeds drie- en twintig Jaar in de aarde gelegen heeft. Hamlet. Aan wie heeft hy toebehoord ? r. Doodgraver. Aan een zotte Karei. Wie denkt gy dat het was? Hamlet. Ik weet het niet. j. Doodgraver. Het was een groote zot. Dat hem de pest fchende — hy fmeet my eens een fles Rinfchc Wyn over den kop deze fchedel behoorde Forik, de Hofnar des Konings. II amlc t. Deze ? 1. Doodgrav-r. Ja, die. Hamlet. Ach! de arme Porik! ik heb hem gekend Ho. ratio; hy was het vermaakelykfte Mensch van de waereld, vol uitmuntends gedachten! hy heeft my meer dan duizendmaal op zyn rug gedraagen ; en heden, welk een ysfel.yke befchouwing.' ik word 'er ontroerd van. Hier hingen zyne lippen; die ik duizendmaalen gekust hebbe. O Porik waar zyn nu uw boerteryën, uwe fprongen , uwe zangen , uwe fnaakfchc invallen, die de geheele tafel in vreugde konde brengen ? hebt gy heden niemant om uwe eigen grynfen tebefpotten ? is al uwe geestigheid vprvloogen? ga nu eens in 't vertrek van een Jufvrouw, en zeg haar, dat fehoon zy zig een K s duim  154 H A M L E T. duim dik blanket, zy evenwel ten laatsten ook zulk een gelaat zal bekomen ; breng haar daar door aan 'i lagchen. Ik bid u Horatio, antwoord my flcgis op eene vraag. Horatio. Wat is 't, myn Prins ? Hamlet. Gelooft gy dat Alexander 'er in de aarde ook zo uitgezien heeft ? Horatio. Gewis. H a m l E t. En ook zo gerooken? —— Foei! Horatio. Zekerlyk Prins. Hamtet. Tot welk eene vernedering moeten wy eindelyk komen. Horatio , kan de Edle ftof van Alxander niet in gedachten gevolgt worden, tot daar zy een fpondgat toetlopt? Horatio, Dit is al te fpitsvinntg nadenken, als men dus nadenken wil. Hamlet. Neen , in 't minfle niet. Deze betragting is zeer natuurlyk en heeft waarfchynlykheid genoeg, als men dus redeneerd : Alexander (lierf ; Alexander wierd begraven; Alxander witrd Hof; de ftof is aarde; uit aarde maakt men kley; waarom kan nu die zelve kley waar in Alexander verandert is, in geen biervat geflopt worden ? dit is mogelyk. De heerschzugtige Cezar, geftorven en in aarde verandert kan mogelyk een gat vullen om de wind af te houden. Droevig genoeg dat de zelve aarde, die de waereld eerbied inboezemde , een muur verbeteren moet om de ongeftuimigheid der wind af te weeren. —— Maar zagt, daar komt de üToning. DER  TREURSPEL. 155 DERDE TOONEEL. C*) Klaudius, Gertruida, Laertes. (Het lyk van Ophelia met een gevolg van Hevelingen en Priesters.) Hamlet en Horatio (ter zyden). Hamlet. De Koningin ook, en de hofftoet. Wie of het is, diezy met zo weinig plegtigheden naar het graf vol. g»n? Dit is een bewys, dat het lyk dat zy geleiden, zig zelve het leven benomen heeft het moet een perfoon van aanzien geweest zyn -—— wy zullen ons een weinig agterwaards houden, en acht geeven. Laertes. Welke plegtigheden anders nog? H a m l e t.' Dat is Laertes, een edel Jongeling. Geef acht. La ertes Welke plegtigheden anders nog? Pr i est e r. Wy zyn in de toeftel tot haar begravenis zo ver «egaan, als wy konden De wyze van haar dood is twyffelagtig, en, had het bevel van den Koning niet meer gegolden , als het gewoone gebruik, zo zou zy in ongewyde aarde, onder het gefchal der Trompetten begraven zyn. En in de plaats van liefdenryke voorbeden , had men fchulpen , kyzel en andre fteenen, over haar heen geworpen. Maar nu word zy met haar maagdelyke krans, met ge. ftrooide bloemen, met gezang en ordentelyk gevolg ter aarde beitelt. Laertes. Zal 'er dan niets meer gefchieden ? P e i e S t e li. Neen niets meer. Wy zouden den dienst der dooden ontheiligen , indien wy haar eene zielmis zon-  5 dfe hem op Zee aantaste „maar door hem in een gevegt geflaagen 0 „De rykebuit, die Horwendill by deze ge„ iegenheid maakten, fcbonk hy den Koning Ro„derich, om zyne gunst te behouden Dit „ oogmerk gelukten hem, en hy bekwam de Dog" £ u1 K°nini G e u u t h e , ter Gemalin, „ by welke hy eenen Zoon A u l e t b gewan ' ,, b en go het geluk van zynen Broederbenyden- " il'r \Tl hem Ui5 den weS te ruimen. K^vond „ daar toe haast gelegenheid, en doodde hem od „eene verraaderlyke wyze. Geruthe, die van „zeer zwakke denkbeelden was, liet zig ligt door „ hem wys maaken, dat hy haar Gemafl orndat " flL!etS kTdS t£gen haar in de» ^n gehad had „ flegts om baarent wil vermoord had; en zy wei' „ gerden met lang de aanbieding van FENcoaan „ wreSf ^ 5?^%; %'nTedektfT' hy ^ zinDelo°s *™> „ en bedekte door deze list niet alleen zyne oog- " Sh"'/,»'^eIden ^ leve" daa' door ook fn „ zekerheid Men lagchten over zyne gewaande zin„ neloosbe.d en onverftand; flegts eenife lieden van „ doordrmgenheid en nadenken geraakten in ^vr°vSng' d3t °m?er dk "ias1^ een heimé? „ yit voorneernen verborgen was. Men ge. „ oofden zyn waare gemoedsgefteltenis niet be" hL Un"en ontdekken , dan wanneer men "haar1 veL'fT M^d bekend> e« «P „ baar verliefd poogden te maaken. Eenige zyner " lleiln om hem ^Sk«n " dl Tl ' °ndei, hl!n al,en was een Jongeling, "f™ LfETHS ZuiSbroeder. en van Kindsge! „ beente af, zyn vertrouwde Vriend geweest was. " iP„enZC Tglm hem zyn waare Werken af te lok„ ken, doch te vergecfsch; Amleth voer voort, n door  ovek. het TREURSPEL HAMLET. 179 „ door het zeldzaamfïe en befpotrelykfte gedrag de „ waan van zyne verrukking te onderhouden. „ Door omkooping van zynen Oom, kwam hem „ eenmaal in een Bosch etn jong bevallig Meisje, „ als by toeval, tegen. Hy raakten met haar In „ vertrouwen; doch beval haar de dieplte ftilzwyi> genheid. „ Een der Vrienden van F en go bedacht eenen „ aanflag, van welke hy zig een zeker en gelukkig »j gevolg, namenlyk Amleths uitvorfchtng, be„ loofden. Fenoo zou zig onder voorwendzel „ van dringende zaaken verwyderen , Amleth „ zou met zyn Moeder alleen in het Vertrek gelaa„ ten worden, en een daar toe verkoozen Man , zou, zonder beider voorweeten, zig verbergen, en al„ les aanhooren, wat tusfehen hen voorviel. Hy „ bood zig zelfs daar toe aan , om dezen hoorder „ te zyn. Fengo keurden dezen aanflag goed, en „ dezelve wierd in 't werk gefield. De bewerker » van dezen aanflag verboig zig onder de Matras van het Bed in het vertrek van de Koningin, ter3, wyl Amleth. met zyn Moeder in gefprekwas. „ Maar het viel niet wel uit. Amleth, vermoedende dat men hem wilde beluisteren, Belden „ zig weder, volgens zyn gewoonte, zinneloos aan, „ kraaiden gelyk een haan, breiden zyne armen ge„ lyk vleugelen uit, fprong op het Bed; en toen hy „ bemerkte, dat hy wat onder de voeten had, on„ derzogt hy de plaats met zyn degen, kwesten die „ geene, die 'er onder lag trok hem voor den „ dag, en doodde hem toen volkomen. Zyn Ligchaam „ fneed hy in (lukken, dewelke hy kookten, en de „ zwynen voorwierp. Daarop ging hy naar zyne „ Moeder, en hield haar beure misdaad voor, het aandeel in de vermoording van zyn Vader, en haar huwelyk met deszelfs moorder. Terzelver „ tyd ontdekten hy haar de oorzaak van zyn aange„ nomene razerny, en het vast befluit dat hygenoM men had, om de dood van zynen Vader te wreeM a » ken  i8o ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ ken. Zy moest hem het heiligde ftilzwygen be« „ Iooven. „Fent.o kwam weder, en onderzogt overal te » vergeefsch naar zynen Vriend, dien hy by hun „ gefprek tot hoorder aangefteld had. Allenskens „ begon hy, de list en vermomming van zynen Zoon „ te vermoeden, en befloot daarom, hem uit den „ weg te ruimen. En om in dit geval alle verwytin„ gen van hem af te weeren, kwam hem in gedach„ ten, om dit voorneernen door den Koning van „ Brittanien te laaten uitvoeren. „ Amleth reisde heimlyk weg, en fprak van „ te vooren met zyn Moeder af, dat zy na een jaar „ verloop zou zeggen, dat hy geftorven was, en dat hy „hierna, als men juist zyn begravenis vierden, „ weder te rug zou komen. Hy wierd door twee „ Raaden des Konings verzeld, welke brieven aan „ den Koning van Brittanien mede gegeeven waa„ ren, waar in Fen go hem den opdragt tot Am„ leths vermoording gaf. Amleth zogt onder„ weeg, wanneer zy beide fliepen , hunne zakken „ door, vond dit bevel en veranderden hetzodanig, „ dat enkel de afmaaking der beide overbrengeren „ daarin bevoolen wierd. Hy voegden 'er by, dat „ de Koning het jonge mensch, dat hem Ferco overzond, zyne Dochter tot Gemalin moest gee„ ven. De Koning van Brittanien vond welhaast » verfebeidene gelegenheden, om het groot verftand „ en de fcherpzinnigbeid van Amleth te leeren „ kennen, en om die reden bedacht hy zig niet „ lang, om hem zyne Dogter te geeven. Zyne „ geleiders daarentegen liet hy den volgenden dag „ ophangen. Naar verloop van een Jaar ging Am„ leth wederom naar Jutland terug, nam daar „ zyn voorig gedrag weder aan , en veinsden zig „ zeer toornig over het valfche gerugt van zynen „ dood. Hy nam deel in het gastmaal der begrave„ nis , bragt alle de voornaamfte van 't Hof, die „ daar by verzaameld waaren eenen roes toe; floot „ bun in, en ftak hier na het geheele Slot in den „ brand  over HAMLET, TREURSPEL. Ui „ brand. Daarop ging hy voor het Bed van den „ flaapendenFEHGO, en vermoordde hem met zyn „ eigen zwaard. „ , . . , In eene vergadering der ryks Edelen rechtvaar, «digde hy hier na zyn geheele gedrag, en wierd , eenpaarig tot Koning uitgeroepen Na verloop van eenige Jaaren , en na verfchc.den noodgeval„ len uitgeftaan te hebben, verloor hy in tSlagveld zvn leven' • " Men heeft hier flegts het wezendlykfte uit het verhaal van S axo Gramaticus medegedeeld. Zy houd buiten dat nog veele onhandigheden, en byzondere gevallen in, waar in Amleth zyne geveinsde zinneloosheid betoonden, die alle eenen belagchelyken en aanftootelyken fchyn, doch verltand. en oogmerk ten grond hebben (««)• Voor t overige vind men hier ook, gelyk als in deze gehee.e Deenfche Gefchiedenis, zeer veel fabelagtigs en avontumlyke gevallen ingebleeven. Juist dit, bewoog zonder twyffel Bellekorest, om dezelve ten inhoud van eene zyner tragique verhaalen te maaken, die men in 't vyfde deel derzelve onder het volgende opfchrift vind: Aveequellerufe Amleth, anidepuisfut Roide Dannemark, vangen la mort do jon lere Horwendille, occis pat F e n g o n, Jon frere fc? autre occurrence de Jon ltistoire. Uit dit tranfche verhaal wierd een Engelsch vervaardigd, the Ililttire of H a m l e t, dat byzonder gedrukt wierd. Men heeft wel is waar nog geene vroeger uirgaave daar van, als eene in 4to van 1608 gevonden, en het Treurfpel van S n a k e sp e a r is zekerlyk vroeger gefchreeven (»«)> egter is het hoogst waar- (ssss) Een vollediger uittrekfel van deze plaats vind men in ShakespeaM illuftrated, Vol. II.p-Ui- (tut) De oud/Ie thans lekende Ato uitgaave is eerst in het iaar 1605. gedrukt; men heeft egter meer als eene JZk omVgelooven, dat dit M tenmmjlen M 3 "  IU ONDERZOEK en AANMERKINGEN fchynlyk dat dit verhaal reeds eer gedrukt, en de onmiddelyke bron van het Treurfpel geweest'is. Tot bevestiging van het laatfte diend een deel der reden van Hamlet aan zyne Moeder, die Farmer daaruit mededeeld (vvvv), en d;e'met die van Shakespeau tilt. Bedr. 16 Tooneel) zeer naauw overeenflemr. F.n Ca p e l l verzekert, dat alle boofdomflan figheden en hoofdcaraclers van het Treurfpel in dit verhaal als ingeflooten leggen. Denkbeelden zyn het waarlyk niet, die onzenDich! ter 'er heeft uit kunnen ontleenen , maar flegts enkele uitdrukkingen, als uaamelvk toen Hamlet Polonius agter het Tapyt doodlak, en daar by juist zo, als in het Treurfpel, uitriep „ een ver„ fpieder! een verfpieder." Over de ontleeding der uitmuntende fraaiheden van dit Treurfpel zullen wy ons niet inlaaten. Ieder weet, dat het voor lang reeds onder degrootfle meesterftukken van onzen Dichter gefield is en al wie het deelneemend en onpartydig leest, zal dit oordeel met zyne geheele toeflemming bevestigen. „ Als men zegt Dr. Johnson, de Tooneelfpee„ Ien van Sha kespear volgens hunne byzonde„ re en eigene voortr&ffelykbeden wilden Caracrri. „ zeeren, zo zou men Hamlet den Lof der me„ nigvuldigheid moeten toekennen. De daarin voor„ komende gebeurtenisfen zyn zo talryk, dat den „ inhoud van het Treurfpel een lang verhaal zou „ kunnen uitmaaken. De Tooneelen zyn verwisfe„ lend vrolyk enernflig; ieder kwmkflag bevat te „ gelyk doordringende en Jeerryke gewaarwordin„ gen en den ernst is niet met een dichikundic ge„ weid buiten de natuurlyke geaartheid der men„ fchen heen gerukr. Daar komen fleeds van tyd „ tot tyd nieuwe Caraéters in voor, waar door menig. ,, vul. negen Jaar van te voeren gefchreeven en uitgegeven is. S. Farmers Rsfay on Sn. leaining p. 75. (vvvv) Ziebladz. m. B * IS>  over HAMLET TREURSPEL. 183 „ vuldige Tooneelen des levens, en de eigent„ Iyke wyze der redevoeringenen ommegangvoor„ geftelt zyn. Hamlets geveinsde zinneloos,, heid, geeft aanleiding tot veele noerteryen ;Ophe„ l 1 a a s treurige razerny vervult het hart met te„ derheid; en iedere rol doet zyne bepaalde wer„ king, van de verfchyning van den Geest af, voor „ wien in het eerfte bediyf het bloed door deszelfs „ befchouwing verftyfd, tot aan den zotten Osskic k „ in het Iaatfte bedryf toe, wiens voorbeeld den „ naargebootften dwang naar verdienden veragtlyk „ maakt !" ,, Tegen de gefteltheid van dit Treurfptl zyn ook „ eenige gegronde tegenwerpingen te maaken. De „ onderhandeling heeft zekerlyk byna dooi gaans „ eenen gednurigen voortgang; egter zyn'er eenige „ Tooneelen, waar door zy noch verder gebragt, „ noch opgehouden word. Van de geveinsde razerny „ vanH AMt e Tziet men geen genöegzaamen grond; „ want hy doet niets, dan het geen hy ook by het „ uiterlyk aanzien van een gezond verftand zoude ,, hebben kunnen doen. De plaats daar hy het al] lerraeest den zinneloozen fpeelt , is , daar hy ,', Ophelia met eene ftrengheid bejegend, die „ doch enkel moetwillige en onnutte wreedheid " fchynt te zyn.": Hamlet is het geheele ftuk door, meer een , werktuig, dan een handelend Perfoon. Na dat " hy den Koning door de kunstgreep van een Too'\ neelfpel overtuigd heeft, maakt hy geen toeftel " om hem te ftraffen, en zyn dood word eindelyk ',, door een voorval bewerkt, tot welkers aanlei" ding Hamlet geen aandeel heeft." De Kataftrophe (uitkomst) is niet zeer geluk- , kig bygebragt; want de verwisfeling der d gens '\ is meer een noodwendig behulp, dan een trek van *' kunst. Het ontwerp had even zo ligt gefchikt '', kunnen worden, door H a m l. e t met den dolk en '„ Laertes met den vergift'gen Eeeker te doo .» den. M 4 » Men  184. ONDERZOEK en AANMERKINGEN ,. Men befchuldigd den Dichter, dat hy de Poe„ ëtifche rechten verzuimd heeft; en men kan hem ,, met het zelfde recht aan het verzuim der Poëeti,, fche waarfchyniykheid fchuld geeven. De geest ,, verlaat het ryk der donden zigtbaarlyk om niet; ,, want de wraak dien hy begeert, word niet an,, ders verkreegen , dan door de dood van hèm, die „ verkoozen was, om dezelve te voltrekken; en de ,, voldoening der aanfchouwers, die door de ver,, delging van een overweldiger en moordenaar on„ ftaan zoude, word door de vroegfydige dood van ,, de jonge, fchoone , onfchuldige en vroome Ophe,, lia mer'.e.'yk verzwakt," Over het Caracter van Hamlet, pryzen wy den Lezer Richardsons fraaie ontleding aan (wwwjj). Over het ten hoogde afdeekende Caracter vanPo lo n i os zal men hier flegts nog eene aanmerking plaatzen. „ Polonius, zegth'y, is „ een Man, die aan het Hof opgevoed, in bezighe- den geoefFent, met ondervinding voorzien, vol „ vertrouwen op zyne kundigheid , trots op zyne „ welfpreekenheid is , en reeds begint kinds te „ worden. Zyne wys van redeneeren is een afbeeld„ zei en fatirike befpotting der toenmalige mode, „ om voorredens te maaken, die niets ter zaake ,, deden . en zig van een voorflelling te bedienen , ,, die meer verwarden, dan ophelderden. Dit ge- deelte van zyn Caracter is toevallig , het overige ,, is natuurlyk. Een Man van deze foort heeft in 't ,, algemeen uitmuntende grnndbeginfelen ;hydwaald ,, egter in bun byzonder gebruik. Hy is volleerd in te rug te zien, cn onweetend in't vooruit zien. ,, Hy verlaat zig op zyn geheugenis, en kan uit de ,. voorraad zyner ondervindingen verfcheidenheden „ krygen; daarom fpreekt hy in gewigtige lewoor,, dingen en geeft nutte raad; doch daar egter da , zie! in zyn verzwakte toeftand niet lang bez'g „ bly. (tyiftvty) Anal'jjïi of Shakefpears, CrtraSers p. 28  over HAMLET, TREURSPEL. 185 blyvm kan, zo is de ouden man aan een pl Dtfelyke " uitblyvmg zyner bekwaamheden bloo'geflelt; by " verliest de zin zyner begrippen, en veiwardzig in zvn eigene denkbeelden, tot dat hy het grond" beginfel, waar mede hy begonnen is weder vind, " en in zyn voorig fpoor te rug komt. Deze voor" (telling der kindfche ouderdom, die de fchran" derheid ten buit word, dlend het best ter oplosfing " van alle verfchynfelen inhetCaractervanPoLOKius". " Noch moeten wy hier, ter volbrenging van onze beloft--n den grond melden, waar op Dr. Warburton de in bet tweede bedryf voorkomende ïnvoegfelen van een vreemd Treurfpel, als fraai en poeëtisch verdeedigd , en de tegengrond, waar mede Steevens de reeds door Pope en DkYdek aangenomene, en hier na algemeene gewordene meenmg onderfteund, dat deze invoegfels van een vreemde hind met dit oogmerk van den dichter hier ingevoegd zvn, om de opgeblazenheid hunner fchryfwyze belagchelyk te maaken. Dr. Warbubton houd deze plaats voor waarlyk fraai en vei leven, entragt dit uit drie verfchei lene gronden te bewyzen: uit de"' befchryving die Hamlet van dit rreurfpel doet; waar uit zy genomen zyn; uit d.ze plaats zelf; en uit de werking, die zy op den aanlchouwer maakten. , , . Hami et doet van bet Treurfpel, waar over hier gefprocken word, volflrekt eene voordeelige befchryving: en men moet ze voor volkomen fpottend houden als men beweerd, dat Shakespeab dit Treurfpel' belagchelyk heeft willen maaken- Doch dit wis meent Warburton de zeldzaamUe fpotfpreuk, die iemant ooit gemaakt heeft Juist de opgeblaazendfte (tukken behaagden toenmaals het beste • en van dit Treurfpel word gezegt,,, het heeft de groote menigte niet bevallen. En dat uit die oor'.aak, wyl 'er geen kunst noch befchaaving ger.-eg in was. Het was te veel volgens de manier "De"inner!yke waarde van deze plaats , fchynt Wakburtou uit zynen inhoud zelfs te deen blyken1, Ivi 5 d'  i86 ONDERZOEK en AANMERKINGEN de befcbryving der gemeene val van Illium en Pri» amus , met het gevolg van den vernieler. Dezen inhoud dunkt hem met de fraaie gelykenis van eenen ftorm zo fehoon bearbeid te zyn, dat dit gedeelte wei een plaats in bet vierde boek van de Eneade van Vixgilius verdient had, indien dit heldendicht mede tot die volmaaktheid gebragt was, welke den Romeinfchen dichter zig ter bereiking voorgefteld had. Zyn derde bewys is de werking, welke de op. zegging dezer invoegfels heeft. Hamlet pryst dezelve; de Tooneelfpeelder word 'er innerlyk door ontroerd; alleen de dwaaze Polonius vind ze langwylig. Slegte verzen en flegte Tooneelfpellen kunnen wel ontroering veroorzaaken , doch dit gebeurd flegts, wanneer bet onderwerp inlandsch, en men met het Tooneel daar het voorvalt, naauw bekend is; of als de verzen dof, laag, en kruipend zyn, doch egter daar by nog eenvoudigheid genoeg hebben , om gemeene aanfehouwers te beweegen. Beide is dit het geval hier niet. Hier by , gelooft hy, komt nog de befchryving, die Hamlet van de kunst en eigentlyke beweeging des Tooueelfpeellers doet, en die hy tot aanfpooring van zig zelfs gebruikt, om gevoeliger aan zyn geledene ongelyk te worden. Eindelyk gaat de kunstrichter nog eenige verzen door, verge. lykt ze met die van Shakesfear , en is in de meening, dat dit ftuk niet uit een Treurfpel van een vreemde dichter ontleend is , maar uit een ftuk van Shakesfear zelfs, 't welk hy naar de regelen van het griekfche Drama vervaardigd heeft. Het Publiek meent hy, heeft aan de eenvoudigheid van dit ftuk geen fmaak gevonden; en bier tragt den dichter zig daar over te wreeken. En nu Steevens tegen grond — „ de lof (zegt „ hyj welke Hamlet dit Treurfpel toedeeld, is „ zekerlyk een geveinsde lof, dat zeer natuurlyk „ met het Carafter zyner razerny, die hy in de te„ geuwoordigheid van andere aannam, overeenkomt. „ De  over HAMLET, TREURSPEL. 187 „ De hier uit aangevoerde plaatzen hebben zo wei„ nig verdienste lat niets, dan eene gedwongpne by „ zortde«heid Warbuhton beweegen konde , om ,, dezelve te verdedigen. Mooglyk wi'de de dich„ ter een afbeeldzel der Tooneelfpelen van zyn „ ryd voordellen, in welke de gebreken te taliyk „ waaren, dan dat men ze wegens eenige fraaie „ verzen over het hoofd zouden zien. De Too„ neelfpeelder verftond zyn handwerk , en fprak „ deze regelen op een beweegelyke wys, wyl Ham„ let ze voor beweeglyk verklaart had; of moog,, lyk was hy in der daad door dezelve bewoogen. „ De gemoeds gefteltenis van Hamlet was tot ont„ vanging van fombre gevoelens gefchikt, en zy„ ne traanen ftonden voor de geringfte opeisfing ,, gereed. En alfchoon Shakespear elders daar „ naargelykende gevoelens en uitdrukkingen gebruikt „ had, dat egter noch niet beweezen is; wat volgt „ hier anders uit, dan dat Shakespear dikwils te. „ gen zyn eigen overtuiging uit overhaasting ge„ feild heeft ? Ook ftaat nog te bewyzen , dat hy „ eenige kennis van de regelen der oude Tocneel,, fpelen gehad heeft; heeft hyegter zelfs volkomen een „ kwalyk opgenomen ftuk in de fmaak der ouden „ vervaardigd, zo zouden onfeilbaar de Schryvers „ van dien zeiven tyd dit gemeld hebben, en John„ son was daar onder zekerlyk de eerfte. Het was ,, een geluk voor Shakespear, dat hy de natuur „ tot zyn gedeidfter koos, en in de yverige poo„ ging naar haare fchoonheden de boeke planken der „ vatbaarheid, Johnson overliet; daar door heeft „ hy een ftryd vermyd, die te gelyk zyn leven ongelukkig gemaakt, en ons van de onfchaxbaare Copien der Natuur zouden berooft hebben". Ik vermeet my niet, zegt EscnENBURG, de beflisfcher tusfehen deze twee doorzigtige kunstfchiyveren te zyn; egter ftetn ik toe, dat ik, niet uit vooroordeel voor hun algemeenheid, maar uit overtuiging van myn gevoelen, de laatste rr.euing het beste keur. Vol-  i£8 ONDERZOEK en AANMERKINGEN Voltaire, die geene gelegenheid iaat voorby gaan, om den roem van Shakespear, het v.y uit voorzettelyke onkunde van zyne verdiende, of uit Schryvers yverzucht, zyne Lezeren verdacht te maaken, heeft zig hyzonderlyk over dit Treurfpel uitgelaaten en het ontwerp daar van met pottende geestigheid verhaak, en met berispende aanmerkingen verzeld (xxxx). Men wa6 voorneemens deze beoordeeling omfiandig door te gaan, en haare ongegrondheid aan te toonen. Maar toen men ze met dit oogmerk weder door las, fchrikten haare onbefchryffelyke partydigheid, en de walg aan dusdaanige jammerlyke fpotternyën, en de zo moedwillige miskenning van de groote fraaiheiden, den Heer ëschenbueg van dit voorneernen te rug, waar door hy beruste met het geen hy in 't Duitfche Museum gezegt had. Ongeacht de berisping van Voltaire , waagden de heer Ducis het voor zeven jaaren , Hamlet op het Franfche Tooneel te brengen (.yyyy). Doch waarlyk de Hamlet van Shakespear niet, alfchoon hy dezen ook tot een voorbeeld zyner benaaming verkoozen heeft. Hy bekend zelfs, dathy geen Engelsch verftaat, en zyn origineel enkel uit het Engelsch Tooneel van de la place kende : zekerlyk ontging hem hier door de kennis van veele groote fchoonheden in het Engelsch Treurfpel; maar buiten dat zou hem het origineel een veel beeter plan, en werkzaamer uitvoering aan de hand hebben moeten geeven, indien hy niet, naar het fchynt, door een zeker fchuuwachtig opzicht, be- trek. (xxxx~) Contes de Guillaume Fadé p. 135. CyyyyJ Hamlet , tragedie , imitée de ï' Anglois, par M Ducis reprefentée pour la première fais par les Comediens Francais Ordinaires du Rei, le 30 Sep. 1769 a Paris 177c. Dit ftuk is ook in Hollandfche verzen gebragt door M. G. de Cambon geb. van per werken in s'Haage. 1778.  over HAMLET, TREURSPEL. 1S9 trekkelyk op den dramatiken fmaak zyner Landgenooten, en op de eenmaal ingevoerde vorm van Franfche Treurfpeien, by het ontwerpen zo wel als hy het uitvoeren tegen gehouden was. Du kring zyner dichtkundige bekwaamheid is daar by ook niet in 't geheel onfchuldig. En dus is hier uit een verdrietig, handelingloos, en vermoeiend Tooneefpel voortgekomen , een Copte, dat volftrekt met het origineel niet te vergelyken is. Zelf zyn eenige hoofdomftandigheden van het onderwerp hier verandert. Klaudius niet, maar den jongen Hamlet zelfs, is Koning van Denemarlem deze is de eertïe Prins van den bloede , en trage flegts naar het bezit van den Troon, Ook is hy nog niet met Gertruida gehuwd, fehoon mede de L:efdehandeling tusfehen hun beiden de voornaamfte aandryving ter vermoording van den voorigen Koning geweest is. Gertruida wederftaat veel eer zyne aanbieding uit berouw en onrust van haar geweeten. Om dit des te vryer te kunnen uiten, heeft heer Ducis eene vertrouwde, Elivire, aan haar gegeeven. Ophelia is hier een Dogter van Klaudius , vermoedslyk, om het belang te verfterken, en tot den ftryd tusfehen haare liefde en Kinderlyke pligt aanleiding te geeven; hoewel haar dezen ftryd niet zwaar valt, wyl zy dadelyk, zo haast zy de oogmerken van Hamlet tegen haaren Vader ontdekt, alle betrekking op haare liefde laat vaaren, en haar Minnaar by haar Vader verraad. Wel is waar, zy is wankelmoedig genoeg om door de bedreigingen, die haar Vader na deze ontdekking tegen Hamlet uitboezemde zig op nieuw voor haar Minnaar te verklaaren, wïen zy nu wederom het voorneernen van haar Vader verraaden wil, waar in zy egter door haar Vader, die haar in bewaaring laat brengen, verhindert word. Daar by komt haar meer nieuwsgierig dan teder onderzoek, naar het geen dat in de ziel van Hamlet omgaat. Welke deelneeming kan den dichter voor zulk een Carafter verwagten ? > De Geest dost  100 ONDERZOEK en AANMERKINGEN doet hier zyne verfchyning niet op het Tooneel; Klaudius verhaalt flegts deze verfchyning, als een gerug: van het bygeloovig volk; Hamlet zelfs heeft de Geest van zynen Vader gezien , en verhaalt aan zyne Vrienden, wat hy hem gezegt heeft; ook komt de verfchyning van tyd tot tyd wederom voor zyne oogen. De geveinsde razerny van Hamlet is hier in Waare zwaarmoedigheid verzagt, en het onderzoek naar deszelfs oorzaak heeft hier geen doelwit. Om zig van de waarheid zynes agterdochts te verzekeren, gebruikt hy hier niet, als by Skajkespear het middel eens Tooneelfpel, maar de kruik, die de asch van zynen Vader befluit; by weikers aanfchouwing zyne Moeder haar fchuld verraad. Gertkutda word hier na van Klaudius vermoord. Deze had tegen Hamlet een faamenzweering geftigt, waar aan Polonius en andere deel neemen. Terwyl hem deze overvallen , floot Hamlet, Klaudius den dolk in de borst, dit verbaasd en fchrikt de faamenzweerders af, en hy blyft in 't leven. Ten befluite van het ftuk antwoord hy Ophelia, die daar komt, haar Vaders Ligchaam vind , en hem vraagt: „ Ach! qu'as - tu fait, barbare? H a m t e t. Mon devoir. „ Privé de tous Ie miens dans ce palais funeste , , Je 't adore & te perds- Ce poignard feul me restc, „ Mais je fuis homme & Roi. Réservé pourfouffrir, „ Je faurai vivreencor; je fais plus que mourir. zynde naar Mevrouw de Cambons Beryming t, Ach! wat hebt gy gedavan Alonzo. Gonzalo, Raad i Prospero, wettige Hertog van Milaanen. Akionio, deszelfs Broeder, en onwettige bezitter van Milaanen. Miranda, Dogter van Prospero. Adr i aan, 1 Franc iso o, ƒ Edellieden. Trinkulo, een Hofnar. Kaliban, een wilde mismaakte Slaaf. Stephano, een dronke Keldermeester. Ar iel, Een Geest. Schipper, Bootsman, en Mat roo zen. Iris, Ceres, Juno 1 Geesten die tot eene Zinrie- N,. ' > beeldige Vertoonins. £s- imphen, Majers.j bruikfworden. S g' Het Tooneel is in den aanvang op een Schip ; daarna op een woest Eiland.  D E STORM, B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. liet Tooneel verbeeld een Schip op Zee. Men hoort het gedruis van eenen hevigen Storm, vermengd met Donder en Blixem. De Schipper, in een Bootsman. Schipper. Bootsman! Bootsman Hier ben ik. Hoe gaat het? Schipper. Zeer goed. Spreek met de Matroozen ! gryp fpoedig aan , of wy gaan te gronde ! haast u, haast u! (hy vertrekt.) (Eenige Matroozen komen op) Bootsman. Holla Kinderen! lustig! haastig ! haastig! '* haal het Braamzeil in! geeft acht op het fluiten van den Schipper! — — Blaast, tot gy berst, als 'er plaats genoeg is! (Aionzo, Sebastiano, Av.tonio, Ferdinand, Gonzalo, en andren,) (devoorige.) Al onzo. Ach! goede Bootsman, geef wel acht.' waar is ^ 2 dra  196 DE STORM, den Schipper? Gedraag u toch als Mannen.' Bootsman. Ik bid u, blyf beneden .' Ah ton 10. Waar is den Schipper? —— Bootsman! Bootsman. Hoort gy hem dan niet? —— Gy zyt ons hier maar in den weg; ga in uw Kajuit; gy helpt flegts den Storm. G onzalo. Welaan, myn goede Man, wees maar gerust! Bootsman. Als de Zee het is, zal ik het ook zyn. weg! — wat vraagen deze oproerige Golven naar den naam van eenen Koning ? —— in de Kajuit! , ft.il toch! hinder ons niet! Gonzaio. Goed ; maar vergeet niet wien gy aan boord hebt (a). Bootsman. Daar is niemant dien ik liever heb, dan my zeiven. Gy zyt een Raad; indien gy deze Elementen het ftilzwygen opleggen, of ze op dit oogenbliktot rust brengen kunt, zullen wy geen touw meer aan- roeren. Stel uw gezag eens in 't werk! maar zo gy dit niet doen kunt, dank dan den Hemel, dat gy tot dezen tyd geleeft hebt; en houd u in uw» Kajuit voor het nakende onheil gereed, dat ons alle oogenblikken bejegenen kan. Lustig Kin- deren! gaauit den weg , zeg ik! (hy gaat heen.) G onzalo (b). De Kerel heeft my moed ingeboezemd. My dunkt dat (a) Meoglykeene zinfpeeling op dat hel geenCezar, volgens Plutarchus, in een gelyk gevaar den Stuurman zeide: „ Vrees niet myn vriend, gy voerd Cezar en zyn geluk ". Grey. (*) Johnson merkt hieraan, dat Gonzaio, als'de eenige deugdziame Man, ook de eenige is, die in de Schipbreuk moed, en op het Eiland beop behoud.  B L T S P E L. 197 dat zyne wezenstrekken niet te kennen geeven, dat hy verzuipen zal; hy heeft een volmaakte Galgen Phifinomie! (c) Bemind noodlot, blyf altoos daar by, om hem te hangen; maak den paal die voor hem beftemd is, tot o' zen ankergrond; want de onze helpt niet veel. Zo hy niet voor de Galg gebooren is, ziet het 'er droevig met ons mt.(Zy gaan alle heen.) De Bootsman komt te rug. Naar beneden met den braainfteng! vat aan ! nog beter naar beneden! — nog beter! Maak toch dat het fchooverzeil dryft — (Men hoort een huilend gefchreeuw agter het Tooneel.) Welkeen verdoemd gefchrei Antonio, Sebastiano en Gonzalokomen te rug. Bootsman, Zy overfchreeuiven het weer en ons! ——— Zyt gy hier weder? ■ Wat doet gy hier? moeten wy alles opgeeven en verzuipen? Wilt gy dat? Siïbastiano, Dat de pest uw ftrot —— gy blaffende, Iasterlyke en onbarmhartigen hond! Bootsman. Help mede arbeiden! Antonio. Loop aan de galg , gy hond; aan de galg ! gy hoere kind ! gy onbefcbaamde bulderbast.' Wy vreezen minder voor verdrinken , als gy (d). Gonz a lo. Ik fta u in voor verzuipen, en alfchoon het Schip niet (c) Eene Zinfpeeling op het bekende fpreekwoord : „ Wie tot hangen gebooren is, verzuipt niet. '' Men ver gelakt'hier hy de twee Veronezeiis. ijle Bedryf ide'Tooneel. Grey. (d) De reden, welke Sebastiano en Antonio hier voe~ ren, zyn ten hoogflen ongefchikt voor hun, zelf in den toefland van het uiterfle gevaar , waar in zy zig bevinden. Grey. N 3  i98 De S T O R M, niet fterker was, als een notedop, en zo lek ab een ' Bootsman. Houd het Schip aan! houd aan .' Wederom naar zee met de beide zeilen .'—— Afgelegt! (Eenige Matroozen, druipende van 't water komen op.) Matroos. Alles is verloeren! Bid! bid .' alles is ver- looren! (e) (Zy gaan heen.) Bootsman. Hoe! moeten wy nu onze monden in het water verkoelen ? gokzalo. De Koning en de Prins bidden; wy zullen hen helpen; want ons noodlot, is gelyk aan hst hunne. Sebastian o. Het geduld heeft my reeds begeven. Antonio. Wy worden flegts door dronkaarts om ons leven bedroogen! -— Deze fnoevende fchurk! « =s Ik (*) In eenen Storm, waar by nog geen zigtbaar getiaar is, hebben de Zeelieden gemeenlyk de gewoonte om te vloeken ; zo dra het gevaar egter nadert ; vallen zy $p hunne kniën neder en bidden, al fehoon zy buiten dit het bidden ongewoon zyn. Een zeldzaam voorbeeld van dit foort vind men in eene Engelfche Reisbefchry • ving van 't Jaar 1603. van eenen Schipper, die in het uiterjle gevaar, daar alles rondom hem op de knien lag, het volgende Gebed deed : „ Lieve God '. ik ben geen „ gemeene bedelaar ; ikplaag u alle dagen niet; want „ ik heb nog «or u, myn waarde Dogter, gy die niet weet, wie gy zyt, nog van waar gy zyt, nog van waar ik gekomen ben, nog, dat ik ie>? meer ben, als Prospero, Heer over een armoe, dige Cel, en u niet grooter Vader ... Miranda. Ik heb nimmer begeert, meerder te willen weeten. Prospero. Het is tyd, dat ik u meer ontdek. Leen my uwe hand en trek my dit toovergewaad uit Zo! (Hy legt den Mantel af) Leg daar, iny.iö kundigheid!— 'Cngy, droog uwe oogen af, en del u gerust! — Dit vreeslyk fchouwipel des fchipbreuks, welke een zo teder en deugdelyk medelyden in uw hart veroorzaakte, heb ik door het middel, dat myn kunst my aan de hand geeft, zo zeker beduurd , dat er geen ziel verlooren gegaan is. Neen! geen hair van een dezer fchepzeien in het Schip, wiens gefchreeuw gy hoorden, die gy zaagt verzinken Zet u neder; want gy moet nu nog meer weeten. Miranda. Gy hebt dikwils begonnen, my te zeggen, wie ik ben ; maar u altoos weder ingehouden , en my een vrugte'oos nadenken overgelaaten, terwyl gy deeds hiermede befloot: „ zagt! nog niet' Paos-  B Lr SP E L. 201 Prospero. Het uur is nu gekomen; juist dit oogenbük beveelt u, uwe ooren te openen. Gehoorzaam dus, en wees opmerkzaam.' Errinnert gy u nog wel de ryd, eer wy in deze Cel kwamen? Ik denk :,iet dat gy zulks kunt doen; want gy waart toen flegts drie jaaren oud. Miranda ó Ja.' ik kan my dezelve nog wel herinneren. Prospero Waar by dan ? By eenig huis of Perfoon ? — Zeg my iets wat het ook zyn mag, welkers Oeeld in uw geheugenis gebleeven is. Miranda. Het is een wyde afitand, en eer aan een droom , dan aan een zekere erinnering gelyk. Had ik niet eenmaal vier of vyf vrouwen , die my oppasten ? Prospero. Die had gy, en nog meer. Miranda; Maar hoe komt het dat dit nog in uw gemoed leefd ? War ziet gy nog meer in den diepen afgrond der verloorene tyd ? Wyl gy u nog iets herinneren kunt, eer gy hier kwaamt, zo zult gy u mooglyk ook herinneren, hoe gy hier gekomen zyt Miranda. Neen, dat kan ik niet. Prospero. Het is nu twaalf jaar geleden , zedert dat dit gefchied is, Miranda; twaalf jaar, zedert dien tyd dat uw Vader Hertog van Milaanen, en een magtig Vorst was. Miranda. Maar hoe! zyt gy dan myn Vader niet. Prospero. Uw Moeder was een voorbeeld van deugd, en zy zeide, dat gy myn Dogter waart; en uw Vader was Hertog van Milaanen , en zyne eenige erfgenaam een Princes van geen flegte afkomst. M ib and a. ó Hemel! welk een kwaad voorval verdreef ons N 5 dan?  2oz DÉ STORM, dan? of was het mooglyk tot ons geluk, dat dit ge- fehieden ? Prospero, Beide, beide, myn kind. Door een kwaad voorval , gelyk gy zegt, wierden wy daar van daan gedreeven, doch gelukkig hier gered. Miranda. Ach! myn hart bloed, als ik denk aan de zorg, die ik u verfchaft hebbe, en die ik my niet regt meer herinneren kan. Ik bid u, vervolg, myn Vader! Prospero. Myn Broeder, en uw Oom, Antonio genaamd.—. Ik bid u, merk op! -—— Dat een Broeder bekwaam kan zyn, zo trouwloos te handelen.' —— Hy , dien ik. na u; boven de geheele waereld beminden , en die ik de beduuring van mynen (laat toebetrouwde; die toenmaals onder alle (laaten in Italien de eerfte waar, dan, omdat Prospero den voornaamften Hertog in verdiende was, en in wetenfchappen zyns gelykenniet had, die myneenigdebezigheden waaren, liet ik de Staatsbeduuring aan mynen Broeder over, en wierd een vreemdeling in myn eigen Land; dus- fleepten my de zugt tot kennisfe der verborgenheden weg- -w Uw trouwlooze Oom — maar gy geeft geen acht! Miranda. Ik ben zeer opmerkzaam, myn Vader.' Prospero. Uwe Oom, zeg ik, die nu ten eenemaal in de kunst volleerd was, wien hy een verzoek inwilligen , of wien hy het afflaan, wien hy bevorderen , of wien hy van weegens een al te dartel gedrag befnoejen moest, herfchiep al die geene die myne fchepzelen waaren. Ik oedoel hier mede, dat hy hun afzetten, of hun een andre vorm gaf; en wyl hy de Hemel (ƒ) tot de ampten en beamnteu had, zo (ƒ) Het in 't Engelsch gebruikte woord key beduid tonder twyffel dat, het geen wy een Stemkamer by bet Cfa-  B I. Y S P E L. ït>3 zo ftemden hy alle harten in myne Staaten, volgens den loon, die aan zyne ooren het aangenaamlle was. In dier voegen was hy de klimop, die myn vordelyke (lam omwond, en zyn merk aan zig zoog. — Gy geeft geen acht! Miranda. ó Ja .' myn waarde Vader. Prospero. Ik bid u, merk wel op. Toen ik nu alle Waereldlyka oogmerken dus ter zyde (lelden , en my gehejl aan de eenzaamheid en de vorming van mynen geest wyden, die alles in myne oogen overwoog, wat de groote menigte hoog fehat; zo ontwaakten myn valfchen Broeders booze gemoedsneiging , en zyn mistrouwen teelden, gelyk een goede Vader (g) eene valfcheid in hem, die zo groot in haar foort was, als myn vertrouwen, dat inderdaad geen paaien had. Toen hy zig dus in 't bezit myner inkom(len en mogenheid zag, zo deed hy, als iemant die door menigvuldige vernaaien van onwaarheden ,zuik een misdadiger van zyn geweeten gemaakt heeft, dat hy zelfs geloof aan zyne loogens geeft: Hy heeft zo lang den rol van Hertog met alle zyne voorregten gefpeeld, dat hy zig ten laaiden inbeelden , dat hy inderdaad Hertog was. Daar door wies zyne eerzugt. — Hoort gy my wel ? - .. Miranda. TJw verhaal, myn Vader, kan de droefheid geneezen. Pros- Clavecimbel wiemen, die men zo wel tot inflaan,_nls tot omdraaien der ftif ten gebruikt, om welke de jna*. ren gewonden zyn. In deze laatfte betrekking kan dit inflrument even zo goed een Jleuttl genaom: w,:>dcn, als de fleutel van een Zak Herlogie Hawkins. (g) Eene Zinfpeeling op de bemerking, dat een Vader , die boven de gemeene foort der Menfchen verbeven is, gemeenlyk een Zoon heeft, die onder dezelve agterlyk blyft. Heroum filii noxe. Johnson.  804 DE STORM, Pr ospeh o. Op dat nu alle onderfcheid tusfehen den rol dien hy fpeelden, en den geene voor wien hy ze fpeelden, op houden inogt, wilde hy volftrekt zelfs Hertog van Milaanen zyn. Myn boekzaal, dacht hy , was voor my hertogdoms genoeg; tot alle de bezigheden van een Vorst hield hy my geheel onbekwaam. Hy maakte dus een verbond met den Koning van Napels, en onderworp zig daar by — zo groot was zyne heerschzngt — hem eene jaarlykfche fchatting te betaalen, hem als zynen Leenheer te erkennen, zyne vorllelyke hoed, de Kroon, aan dezen Koning te onderwerpen, en het tot dien tyd toe on. afhankelyk hertog lom Milanen — onder het fmaadelyklïe juk te buigen. MlSJKD a. ó Hemel! Prospero. Hoor nu het beding.dat hy hem daartegen maakten, en het gevolg daar van; en zeg my dan , of dit eenen Broeder was! Miranda. Het zou zonden zyn, iets onedels van myne Grootmoeder te vermoeden; goede Ouders kunnen flegte Kinderen hebben .' Prospero. Nu dit beding ! ■■ Deze Koning van Napels, die mynen ouden vyand was, bewilligden met blydfchap in myn Broeders begeerte, welke behelsden, dat hy, tegen de hem toegeftaane afhankelykheid, en ik weet'niet hoe veel Jaarlykfche SchatHnge, zonder tyd verlies my en de mynen uit het Hertogdom verdryven, en het Schoone Milaanen met alle zyne rechten aan myn Broeders ter leen geeven zouden. Na dat zy ter volvoering van dit voorneernen een Krygsbende van,verraderen by een gezamelt h.dden, opende Antonio,in een daar toe beftemde nagt, de Poort van Milaanen, en in de doodfche ftilte der duisterheid fleepten de dienaars zy-  B L Y S P E L. 20j zyner fchelmfche dsaden, my en u zelfs, hoe zeer gy fchreiden, weg. Miranda. Helaas! —— ik moet heden nog over deze ge« welddadigheid fchreien.wyl ik my niet meer herinner , hoe ik toen gefchreid heb. Reeds deze weinige woorden perfen traanen uit myne oogen! Prospero. Hoor nog een weinig verder; en dan zal ik u tot de tegenwoordige aangelegenheid brengen, die wy voor ons hebben, en zonder welke dit verhaal zeer nutloos voortgebragt zou zyn. M ir anda. Waarom benamen zy ons toen het Leven niet? Prospero. Wel gevraagt, Meisje .' myn verhaal geeft aan» leiding tot deze vraag. Zy dorften het niet waagen , myn waarde; zo groot was de liefde, die bet volk voor my had; zy dorften niet wagen de ontdekking van hunne euveldaad door een bloedig merkteken te beletten; maar zy fierden hunne booze voorneemens met fraaie kleuren op. Kort om, zy fleepten ons op een Bark, en voerden ons ettelyke Mylen in Zee, waar zy een byna vergaane boot, zonder touwerk, zonder zeil, en zonder mast, toebereiden; zulk een elendigding dat zelfs de wormen het reeds verlaaten hadden; op deze elendige boot ftieten zy ons in Zee, om tegen de baaren aan te fchreien , die ons huilende antwoorden, en de winden toe te zugten, wiens te rug zugtend medelyden onze angst vermeerden, terwyl het fcheen ofzy dien verzagten wilden. Miranda. Hemel! hoe veel onrust moet ik u toemaals veroorzaakt hebben! Prospero. Ach! gy waart een Engel, die my befchermden. Als ik, door de last van myne elenden nedergedrukt, een ftroom van troostelooze traanen in Zee ftorten , lagchte gy my toe, met eene van den Hemel ingeftortene blydfchap, en verwektau daar door moed  soö DE STORM, moed in my.om alles te verdraagen, dat my overkomen zou. Miranda. Hoe kwamen wy aan Land? Prospero. Door de Goddelyke voorzienigheid! —— Wy hadden eenige voorraad van fpyze en versch water, waar mede ons Gonzaio, een' Napolitaanfchen Edelman, die de uitvoering van deze zaak aanbevoolen was, uit goedhartigheid en medelyden voorzien had. Hy had ons ook met ryke kleederen, met wasch , en andere noodwendigheden befchonken, die ons zedert goede dienst gedaan hebben;en wyl hy wist, hoezeer ik myne boeken beminden, verfcbafcen my zyne'ivriendelykheid , uit myn' eigen voorraad , eenige, die ik hooger fchatten , als myn Hertogdom. Miranda. Hoe zeer wenfche ik deze Man te zien! Prospero. Nu kom ik aan de hoofdzaak. Blyf zitten, en hoor het einde van onze ongelukkige Zeereis. Wy landen aan dit Eiland; en hier heb ik, door myne ondervvyzingen, u verder gebragt, als andre Vorsten komen, die enkel tyd hebben voor hunne vermaaklykheden, en geen zorg om hunne Eindejen aan braave opzienders over te laaten. Miranda. De Hemel vergalde het u.' Maar nu fmeek ik u, myn Vader want fteeds klopt my het hart daar over wat v/as de reden, Waarom gy deze Storm op Zee veroorzaakthebtV Prospero. Weet, dat door een zeer zeldzaam toeval betgunftig geluk myne vyanden aan dezen oever gebragt heeft. Myne vooruitziening zegt my , dat een zeer gelukkige fier over myn hoofd zweefd; maar zy zeg: my ook, dat, als ik de weinige oogenblikken van zynen gunlbgen invloed mylaat ontflippen,' myn geluk voor altoos verzuimd zal zyn. Vraag niets verder! ——■ Gy zyt flaperigj het is een heil-  B L r S P E L. ao7 heilzaame verdooving, geef haar gehoor; ik weet, gy kunt niet anders (h). (Miranda valt in flaap) herwaards, myn dienaar, herwaardslik bengereed; kom, myn Ariel! —— kom! DERDE TOONEEL. Ariel. Prospero. Mirakda, (flaapende.) Ariel. Heit zy u, myn waarde Meester ! eerwaardige Heer, heil zy u! ik kom , om uwe bevee- len uit te voeren, het zy met vliegen, zwemmen, my in de vlammen te wentelen, of op de wolken te vaaren. Ariel en alle zyne kragten ftaan onder uw magtig bevel. Prospero. Hebt gy, Geest, den Storm zo uitgevoerd, als ik u bevoolen heb ? Ariel. Tot de minfle omftandigheid toe. Ik kwam aan boord van het Koninglyk Schip, en vlamden verbaast dan op de Voorflseven, dan op den buik, dan op het Verdek en de Kajuit. Zomwylen verdeelde ik my en ontflak het aan verfcheidene plaatzen te gelyk, vlamde in afgezonderde klompen vuur op de Braamfleng, de Raa en de Boegfpriet ; dan vlood ik weder te rug. Jupiters Blxems zelf, de voorloopers van een fchrikkelyke Donder, zyn niet fneller, in hunne lichten, en verdwyning ; het vuur en kraaken der zwavelige vlammen fcheen den mag. tigen Nephtuin te belegeren, en zyn ftoute wagen te (h) Prospero had deze flwperigheid door zyne toverhragt in Miranda veroorzaakt, hy en v,edermu'ze» komen over u J dat ik. daar ik van te vooren myn eigen Koning was, nu uw eenige onderdaan, en in deze Rotzen ingeflooten moet zyn, terwyl gy al het overige van het Eiland my onthoud. Prospero. Gy loogenagtige Slaaf, die alleen door flaagen en niet door vnendelykheid getemd kunt worden' welk een vuil dier gy ook zyt, heb ik u egter met Menschhevende voorzorg bejegend, en u in myn eigen Cel gehuisvest, tot dat gy onbefchoft genoeg waart, om de eer van myn kind te willen rooven. Kaliban. O! ho! ó ho! lk wenschte dat het ge¬ fchied was! — Gy kwaamt te vroeg anders had ik dit Eiland met Kalibanen bevolkt. Pr osrost de grootjie naauwkeurigheid bepaald waaren • en de onderjeheiden Geesten en verfchyningen ock hunne onderjehetdene tyden hadden, die zig tot de wyze of het gevolg hunner verrigtingen Jchikten. Geduurende ACzelven hadden zy de vryheid te werken ; zy moesten egter alle op een zeeker uur 0]houden, op dat zy geen geweld tn dat deel van den nagt zouden doen dat anO 4 een  IIÖ DE STORM, PROSPERO. Affchuwelyke Slaaf (n), onbekwaam het indrukzei eener enkele goede eigenfchap aan te neemeri , en tot alle boosheid bekwaam! Ik had medelyden met u, nam de moeiten, om u te leeren redeneeren, en wees u ieder uur wat nieuws. Toen gy niet in flaat waart , wild Schepzel , uw mening te ontdekken, en gelyk een onvernuftig dier , alleen ongefchikte toonen van u af gaf, begaafde ik u denkbeelden met woorden , op dat gy ze aan anderen zoud begrypelyk kunnen maaken. Doch ongeacht alle onderrigir-gen behield de aangebcorne boosaartigheid op uw natuur de overhand, en maakten uw byzyn, voor welgeaarte Schepzelen, onverdraagelyk. Ik zag my dus gedwongen, u in deze rotzen in te fluiten, fehoon gy meer, als een gevangenis, verdiend had. Kaliban. Gy leerden my fpreeken ; en al het voordeel, dat ik daar van heb , is dit. dat ik weet te vloeken. Dat ie, om wien ik zugte. Mogt het medelyden myn Vader even zogezond maaken, als my .' Ferdinand. O / indien gy nog Maagd zyt, indien uwe genegenheid nog vry is , dan zal ik u tot Koningin van Napels maaken .' Prospero. Zagt, myn Heer; nog maar een woord! ■ (ter zyde.) zy zyn reeds in elkanders geweld : maar ik moet deze plotzelyke verftandhouding tegenftaan; anders mogt een te ligt gewonne geluk haare waarden verliezen. — (overluid) Prins! nog maar een woord ■ ik beveel u, my te volgen. Gy maatigd u hier een aanzien aan , dat u niet toebehoord; gy zyt  212 DE S T O R M, zyt hier als een befpieder op dit Eiland gekomen, om het my, uwen heer, af te winnen. Ferdinand. Neen, zo waar als ik een reedlyk Man ben! Miranda. Zeker, 'er kan niets boosaartigs in zulk eenen Tempel woonen. Indien de booze Geest zulk een fehoon huis had, zo zouden zelfs goede wezens by hem poogen te woonen. Prospero. Volg my! —— Spreek niet voor hem, by is een verrader. Kom , ik zal uw hoofd en voeten aan elkander ketenen; Zeewater zal uw drank, en dorre Wortelen en Eikelen uwe fpyze zyn. Volg! F E 11 D I lil A H D. Neen , tegen zulk eene bejegening zal ik my aan kanten, tot dat myn vyand de fterkffe is. (Hy trekt zyn Degen, en blyft betovert en onbeweetrhk ftaan.) 6 ' M i r a ni) A. O myn waarde Vader, handel niet zo ras en ftreng met hem. Hy is beminnenswaardig en niet vreesagtig (f). Pr osCt) Miranda fchynt hier de ongemeenheid Van kaar geliefde zeer zonderbaar uit te drukken ; men ziet de fchoonheid van deze plaats niet op de eorjfle befekoutxiing. Zy had tot hier toe, uitgenomen haaren Vader, geen Mansperfoon gezien, als Kaliban. Deze had zy dikwils onder de harde tugt haars Vaders gezien, waar mede hy Ferdinand hier ook dreigd. Kalibans boosaartigheid en bloobeid maakten zyne tug. tiging te gelyk noodzaakelyk en ligt; van Ferdinand daar en tegen, zegt zy: „ Hy is bemitmens„ waardig" niet wild, als Kaliban, en verdient dus geene ftraf; „ en niet vertziagd" by gevolg zou het niet ligt zyn , hem dus te behandelen. Dit laatfte befluit zy bier uit, tetvjyl hy den Degen trekt, en zig te weer field. Warbürton.  B L Y S P E L. 122 Prospero. Hoe! Meisje, gy wilt my overmeesteren — Steek uw zwaart maar weder op , verrader! Gy wilt den dapperen fpeelen, en waagt geen fteek! Beeld u niet in , dat gy u verweeren kunt; ik gebruik niets meer dan deze ftaf, om u te ontwapennen ,en uw Degen te doen vallen. Miranda. Ik bid u myn Vader! Prospero Weg! — bang zo niet aan myn rok! Miranda. Myn Vader, heb doch medelyden; ik wil borg voor hem zyn. Pr ospero. Zwyg! — Nog een enkel woord zou maaken , dat ik u fchold, of wel in 't geheel haten zoude. Hoe! een bedrieger voorfpreeken ? Stil! — Gy denkt zekerlyk, dat er geen meer zulke aangezigten, als dat van hem, zyn, wyl gy alleen Kaliban en hem gezien hebt. Önnoozel Schepzel ! tegen de meeste Mannen gerekend , is hy maar een Kaliban, en zy zyn engelen tegen hem. M ir and a. Dus is myne genegenheid zeer befcheiden; want ik heb geen begeerte,een beminnenswaardiger man te zien. Prospero. Volg my, en gehoorzaam .' —- Uwe zenuwen zyn weder in hunne kindsheid, en hebben geen kragt meer. Ferdinand. Zo is het. Alle myne levensgeesten zyn, als een droom, geketend. Maar myn Vaders dood, de zwakte dien ik gevoel, de Schipbreuk van alle myne Vrienden, en de bedreigingen van dezen Man, dien ik onderworpen ben, zouden my ligt te draagen zyn, indien ik flegts eenmaal daags door eene opening in mynen kerker, deze bevallige maagd mogt aanschouwen De vryheid mag van het ovc-  22* DE STORM, ' overig deel der aarden gebruik maaken; voor my is "t ruim genoeg in zulk eenen kerker! Prospero, (terzyde.) Het werkt! (tverluid.) Volg my! —— (tegen Ariel.) Gy hebt u wel gekweeten, Ariel, volg my , boor, wat gy verder te verrigten hebt. (Hy) zegt b' imelyk iets tegen den onzigtbaaren Ariel) Miranda, (tegen Ferdinand.) Schep moed. myn heer. myn Vader is van een beetere gemoedsaart, dan hy volgens zyne woorden fchynt; zyn tegenwoordig gedrag is iets ongemeens. Prospero, (tegenAriel.) Gy zult zo vry zyn, als de Wind op hooge bergen; doch onder die voorwaarde, datgy myne bevelen in alle opzigten met de uiterftê nanwkeu. righeid zult uitvoeren. Ariel. Tot op eene lettergreep toe. Prospero. Kom, volg my! —— Gy, fpreek niet meer voor hem. Einde van het Eerfie Bedryf. TWEE-  £ L Y S PEL. szj TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Toeneel verbeeld een ander gedeelte van het Eiland. Alonzo, Sebastiano, Antonio, Gonzalo, Adkiaan, Fhancisc o, Hevelingen. Gonzalo. lx. bid, myn Heer, ftel u gerust. Gy en wy allen hebben reden tot vreugden; want onze redding is aanmerkelyker, als onb verlies. Het ongeluk, dat wy ontmoet hebben, is een gemeene zaak; d-agelyks heeft een Kapteins of Koopmans Vrouw, dezelve reden tot klaagen; doch van zulk een wonder als onze behoudenis is , weeten , onder Milioenen , flegts weinige te fpreeken. Weeg dus wyflyk onze rampen tegen onzen troost op, en bevreedig u, myn Heer. Alonz o. Ik bid u zwyg. (li) S e B as ti ano. [Hy neemt uw troost aan, als koude Soep. An- (u) Alle deze redenen, welke men tot onderfcbeiding tusfehen [] geflooten heeft, fchynen van een vreemde hand, mooglyk door Tooneeljpeelers, ingevoegd, om te meer, indien het flegts niet zeer o». gerymd is, doch in de mond van ongelukkige Schip, breukelingen, een hoogst onmtuurlyke en wanvoegely. ke korswyl is. Daar komen nog meer redenen Van deze foort in bet vervolg van dit Tooneel voor —— Pope — Theobald twyffelt metregt aan de regtmaatigheid van deze gisfing , om dat het volgende, als men deze plaats weg laat, niet genoeg te faamen hangt. I. Deel. P  226" D E S T O R M, Antonio. Ziet hy wind het Uurwerk van zyn vernuft op; daadlyk zal het Haan. Gonzalo. Myn Vorst. Sebastiano. Eén — tel, Antonio. Gonzalo. Als iemant het verdriet, dat ieder een ontmoet, op zig neemen wil, zo bekomt hy daar niets voor, als Sebastiano. Een Daalder. Gonza lo. Dilores; (v) waarlyk bekomt hy die. Gy hebt beter gefprooken, als gy van voorneernen waart. Sebastiano. En gy hebt het verfhndiger opgenomen, als ik begeerde. Gonzalo. By gevolg, myn Heer. Antonio. Foei! kan een Man zulk een verkwister zyner tonge zyn! A L o n z o. Ik bid u, fpaar u. Gonzalo. Goed; ik ben gereed; maar egter Sebastiano. Wil hy fpreeken. Antonio. Wat zullen wy verwedden, wien van beiden het eerst, hy, of Adriaan zal beginnen te kraaien? Sebastiano. De oude Haan. Antonio. De jongen. gE- {» De koude korswyl beftaat in de gclyke klank der woorden dollar (Daalder) en dolour (Smart). WlELAND.  B L YS P E L. 0f Sebastiano. Goed , wat zullen wy verwedden? Antonio. Een gelagch. Sebastiano. Het blyft daar by. A D R i a a n. Alfchoon dit Eiland woest fchynt. . . . ". . Sebastiano. Ha! ha 1 ha ! — zo! — Gy zyt betaald. A D R i a a n. Onbewoonbaar, en byna ontoegankelyk .' Sebastiano. Egter. A D li I a a n. Egter. Antonio. Kan hy het niet ontbeeren. A D R i a A n. Egter moet het van een fyne, tedre, en aangenaame Temperans zyn. Antonio. Teinperantia was een beminnelyke Maagd (w), Sebastiano. Ja, en fyn , gelyk hy op een zeer geleerde wys aangemerkt heeft. A D R i aan. De Lucht waaid ons hier zeer lieflyk aan. Sebastiano. Zo aangenaam, als of zy een verrotte Ioag had. Antonio. Of, als of zy door een moeras geparfumeert word. Gonzalo. Men vind hier alles, wat tot een aangenaam leven behoord. An- (w) Temperantia was een beminnelyke Maagd. Onder de Puritynen was het een gewoon gebruik de kinderen in den doop de namen van Christelyke en zedelyke deugden te geeven. Steeveös. P 2  sa» DE STORM, Antonio. Dat is de waarheid; nitgerromen levensmiddelen. Sebastiano. Daar van is weinig of niets. G o nz a l o. Hoe fris en aangenaam ziet het gras 'er uit! —— hoe groen! Antonio. Inderdaad, de grond is bruingeel. Sebastiano. Met een fchyn van groen overdekt. Antoni o. Hy treft het egter niet kwaad. Sebastiano. Niet kwaad ! daar ontbreekt niets meer aan, dan dat hy het fpoor der waarheid in 't geheel byfter is. Gonzalo. Het zeldzaamfte egter daar by, en dat alle geloof te boven gaat. . ' Sebastiano. Hoe veele zeldzaamheden zyn hier voor Reis. befchryvers (x;. Gonzalo. Is, dat onze klederen, ongeacht zy in de Zee wel doorwaterd zyn, egter hunne kleur en glans niet verlooren hebben; men zou eer denken, dat zy geverwt, dan van 't Zee water gevlakt zyn. Antonio. Indien een zyner zakken fpreeken kon, zou zy hem niet tot een leugenaar maaken? Sebastiano. Zekerlyk; of zyn verhaal geheel verbergen. Gonzalo . My dunkt, onze kleedren zien 'er nog zo nieuw uit, als toen wy ze deeerftemaal in Africa aantrok. ken, (ac) Een Heek «p de uitfpoorige berigten der toenma' ligt Reizigers, byzonder van de nieuwe wiereld. Wakbukton.  B L Y S P E L. 229 ken , alwaar de Koning zyne fchoone Dogter K!aribella met den Koning van Tunis huwden. Sebastiano. Het was een vreugden feest, en de te rug komst valt voor ons zeer heerlyk uit. A d r i a a n. Tunis heeft de eer nog niet gehad, eene Koningin van zulke zeldzaame hoedanigheden te hebben. Gonzalo. Zedert de tyd van de weduwe Dido niet. Antonio. Weduwe ? Hoe drommel komt hy aan die weduwe .' Hoe komt die weduw hier ? ■ de weduwe Dido! (y) Sebastiano. En hoe? indien hy daar by nog gezegt had: weduwe van Eneas. Uwe Majefteit neemt hem alles ook ten kwaadften af. A d r i a a n. Weduwe D'do, zegt gy? Gy maakt my nadenkend! — Dido was van Karthago, en niet van Tunis. Gonzalo. TVTnar Tunis, myn goeden heer, was eertyds Karin'go. A d r i a a n. Karthago ? Gonzalo. Zekerlyk, Karthago. Antonio. Zyn woord doet meer, als de wonderbaare harp van Amphion. Sebastiano. Hy rigt muuren en huizen te gelyk op. A n» (y) Het woord weduwe erinnert hun, hunne ge» ledene Schipbreuk van welke zy vermoeden moesten, dat dezelve in Napels veele weduwen gemaakt had. P 3 Johnson  233 De S T O R M, Antonio. Welke onmogelykheden zal hy nu verder ligt maaken? Sebastiano. Ik denk, hy zal op de terug reize ■ dit Eiland in zyn Zak fteeken, en het zelve zynen jongen in de plaats van een appel thuis brengen. Antonio En de pitten daar van in het meïr zaaien, op dat hy een jonge teeling van Eilanden krygt, Gomzalo Ik. Alonzo, Nu welaan; fpreek verder. Gonzalo. Myn heer , wy fpraakeu' daar , dat onze kleederen 'er nog zo nieuw uitzien, als toen wy ze te Tunis op het huwlyks feest van uw Dogier droegen, die nu Koningin is. A n t o n i o. Jïen der zeldzaamfte die daar ooit gekomen is. Sebastiano. Enkel, als ik u bidden mag, de weduwe Dido uitgenomen. Antonio. O ! weduwe Dido ! ——— waarlyk , weduwe Dido! Gonzalo. Is myn borstrok niet zo fplinrer nieuw, myn Heer, als den eerden dag, toen ik hem aangetrokken heb ? Ik wil zeggen, eenigermaaten... ., Antonio. Deze byvoeging was noodzaakelyk ! Gonzalo. GelyK ik het by u Dogters Huwelyksfeest geelraagen heb.] Alonzo. Gy overlaad myne ooren met redenen voor wel. ke myne gevoeligheid bezwykt. Behaagden het den Hemel, dat ik myne Dogter te Tunis niet uitgehuwelykt had! want op de te rug reizc van «laar heb ik mynen Zoon verïeoren, en, naar my dunkt,  B L T S P E L. 2?.ï dunkt, zal ik haar nooit weder aanfchonwen, wyl zy zo ver van Italien verwydert is. O gy ! myn Erfgenaam van Napels en Milaanen! welk een Zee gedrogt zyt gy ten fpyze geworden ? F han cis co. Mooglyk leeft hy nog myn Vorst. Ik zag hem de opftygende golven onder zig wegflaan , en op hun rug vaaren. Hy trad op het water, wiens vyandelyke aanvallen hy beftreed , en bood zyn kloekmoedige borst de opgezwollen baaren aan , die hem in den weg lagen. Hy hield zyn Stoutmoedig hooft altoos boven hun uit, en roeiden met zyne fterke armen naar den oever, welke zig over zyne van de golven afgefpoelden grondvest in de Zee heen boog, even als of zy hem een fchuiLplaats wilden aanbieden (zj. Ik twyffel niet of hy kwam levendig aan land. Alonzo. Neen , hy is omgekomen. Sebastiano. Myn Vorst dit groot verlies hebt gy niemand, dan u zeiven, te wyten, wyl gy uw Dogter liever aan een Africaner verliezen, als Europa daar mede gelukkig maaken wilden. Daar zy nu voor her minst van uwe oogen verbannen is, die alle reden Jiebben om van droefheid te weenen. Alonzo. Ik bid u, zwyg daar van. Sebastiano. V,Ty allen bebben u met fmeekingen en voetvallen om baarent weegen, vermoeid; en die fchoone zie! zelfs wikten tusfehen onwilligheid en gehoorzaamheid, en verwagten , op wat zyde de evenaar zou (z) Home voerd deze plaats aan, ah een voorbeeld van kwilyk te pas komende grootjpreekery, die ten hoogflen onnatuurlyk is indien geene uitneemenie, maar Jl'gts een getvoone gebeurtenis verhaalt en hekhretven word. Element? of Crkicism. fei. II, p,  23* DE STORM, zou overflaan. Uwen Zoon, vrees ik , hebben wy voor eeuwig verlooren. Milaanen en Napels hei>ben meer Vrouwen. die deze onderneeming tot weduwen gemaakt heeft, dan wy mannen medebrengen , om hun te troosten. De fchuld is aan u. A i o ji z o. Dus als de grootfte verliezer. Gonzalo. Prins Sebastiano, indien gy de waarheid al fpreekt, zo zegt gy ze egter op eene onvriendelyke wyze, zeer ontydig. Gy verergert de wond, daar gy 'er eerder een pleister op moest leggen. Sebastiano. Wel gefprooken 1 Antonio. En zeer Chirurgisch.' G o n z a l o. Het is kwaad weer by ons alle , wanneer het gelaat van uw Majefteit bewoikt is. Sebastiano. Kwaad weer? Antonio. Zeer flegt. Gonzalo. Indien ik een Plantagie op dit Eiland moest aan. Jeggen, Vorst. . . . Antonio. Dan zou by 'er Brandenetels op zaaien. Sebastiano. Of Khsfen, en Babbelkruid. Gonzalo. En was ik Koning van dit Eiland, wat zou ik doen ? Sebastia no. Voor 't minst u nietdionken drinken: want ev zoud geen Wyn hebben. 6y GORZALO. De inrigting van dit gemeenebest zou juist het tegendeel van alle de onze zyn; geen handel hoegenaamt zou ik toeftaan ; van overbeids ampten zou de naam niet eens bekend zyn; geene Wetenfch p. pen  B L Y S P E L. 233 pen zouden bekend zyn; geen Rykdom , geen Armoede, geen Dienstbaarheid; geen Verdragen, Erffenisfen, Deelingen, Grensfcbeidingen, Braaklanden, noch Wynbergen; geen gebruik van Metaal, Koorn, Wyn, of Olie; geen Arbeid alle Mannen zouden ledig zyn, en ook alle Vrouwen; doch alles iri Onnozelheid en Strafloosheid. Geene O- verneerfching Sebastiano. En egter wil hy Koning zyn. Antonio Het einde van het ontwerp zyner Republiek, vergeet het begin (ad). Gonzalo Alle dingen zouden gemeen zyn; de Natuur zou alles van zelfs voortbrengen, zonder zweet of arbeid. Geen verraadery, geen bedrog; by gevolg ook geen zwaart, geen fpies, geen inesfen, geen kruid, geen Schietgeweer zou ik dulden. De Natuur zou uit eigene aandryving voortbrengen, wat tot onderhoud van myn onfchuldig volk zou nodig zyn. S ebastiano. Zouden zyne onderdaanen dan ook niet durven huwen ï A n t o n 1 o. Huwen ? Niet» minder als dat. Enkel ledig volk, Hoeren en Gauwdieven! Gonzaio. Ik zou met zulk een:: volmaaktheid reeeeren, dat de goudene Eeuw zelfs, daar by in geen verge lyking zou komen, Sebastiano. De Hemel behoede uw Majelleit.' An- (aa') Dit geheele gefprek is een fyne Satire op-de Europifche verklaaring der regeeringsnormen , en Chimerikt en onbruikbare omwerpen , die daar in aangepreeZen worden. Warbuhton, P 5  S34 DE S T O R M, Antonio Lang leeve Gonzaio! GON z a L o Gy vei (laat my doch. A i. o n z o. Ik bid u, kom op; gy onderhoud my met een ydel niets. Gonzalo. Dat Item ik toe , Vorst; ik deed het a1Ie?n, om deze beide heeren gelegenheid lot lagchen te geeven; want zy hebben zulke ryzende en tedre longen, dat zy iieeds over niets lagchen. Antonio. Dit is zeker; want wy lagchten over u. Gonzalo. Die in diergelyke zotrernyën tegen u niet opwcegen kan. Gy kunt dus voortvaaren over niets te lagchen Antonio. Dat had een vimvgen oorvyg geweest! Sebastiano Als zy maar niet ter zyde gevallen was! G o k z a l o. Gy zyt dapnere lieden ; Gy zoud de Maan uit zyn kring heffen, indien hy flegts \ yf weeken agter een daar in wilde blyven, zonder te veranderen. TWEEDE TOONEEL. (Ariiïl verfckyitt, onzigtbaar voor de j'*rcekende Ferzoonen, met een jliapivekkend Muzyk.) Sebastiano. Dit begieren wy; en dan kunnen wy met haar Jicht by nagt op de Vledermuizénvangst gaan. Antonio, (tegen Gonzalo.) Nu , myn goede heer, word niet kwaad! gonzal o. Ik (la u borg. dat ik te befcheiden ben, om over uwe invallen Kwaad te worden. Wilt gy my in ilaap  B L Y S P E L. flaap lagchen ? Want ik ben reeds vakerig. Antonio. Ga, flaap, en blyf in onze raagt. Alonzo. Hoe! alle reeds in flaap? Myne oogen fluiten zig ook; mogten zy ook te gelyk myn gedachten fluiten! ik bevinde, dat zy geneigd zyn, om het te doen. Sebastiano. Sire , wederfta den fluimer niet , die zig aanbied. Hy bezoekt zeiden verdriet; en indien hy het doet, is hy een trooster. Antonio. Wy, myn Vorst, zullen heden, terwyl gy rust geniet, voor uwe zekerheid vlaken. Alonzo. Ik dank u .' — Een zeldzaame flaaperigheid .' (ze fliapen alle, belialven Sebastiano en Antonio.) Sebastiano. Welk een zeldzaame bedwelmdheid is het, die hun overmeesterd ? A nto n 10. De gefreldheid van het klimaat moet daar oorzaak van zyn. Sebastiano. Waarom zinken dan onze oogleden ook niet toe ? ik befpeur geen de minfle flaaperigheid. Antonio. Ik ook niet; myne levensgeesten zyn geheel wakker.Zy vielen alle teeelyk neder,als of zy 't afgefprooken hadden; zy vielen om, als of zy van den Donder geflaagen waaren. Wat koude, waarde Sebastiano ö wat koude — Niets m?er! — En egter, dunkt my, zie ik in uw gelaat, wat gy zyn moest. De gelegenheid roept u toe, en myn fierke inbeeldings kragt ziet reeds een kroon over uw hoofd zweeven. Sebastiano. Hoe.' waakt gy ? An-  236 DE STORM, Antonio. Hoort gy my dan fpreeken ? Sebastiano. Ik hoor u: maar waarlyk, het zyn redenen van een (Iiapende; gy fpreekt in den flaap. Wat ztgt gy? Het is egter een wot.derlyke flaap, niet opene ongen te flaapen, ftaan, fpreeken, zig beweegen ; en egter zo fterk ingcflaapen te zyn! Antonio. Edele Sebastiano , gy laat uw geluk flaapen. Sterf liever! Gy waakt met geflooteneoogen. Sebastia no. Gy fnorkt verfïandelyk. Daar is waarlyk zin in uw i'norken Antonio. Ik ben ernfl'ger dan gewoonelyk; wees dat ook, als ik uw raaden mag, en het zal u driemaal grooter maaken als gy het volgt. Sebastiano. Goed; ik ben een (taande w.iater, Antonio. Ik zai u Ieeren vlieten. Sebastiano. Doet dat; ftaan leert my myne aangeërfde traagheid. Antonio. O ! als gy flegts wist, hoe zeer gy mynen voorflag begunftigen znlt, fehoon gy hem thans verwerpt boe meer gy u daar inWikkeld, hoe meer gy u fchynt los re winden .' langzaame lieden worden dikwils door hunne bevreesdheid of traagheid te eerder op den grond geworpen. Sebastiano. Ik bid u, fpreek duidelyker. Uwe oogen en uw gloeiende wangen verkondigen, dat gy met een groot voorneernen bezwangert zyt, van het welke gy zo vol zyt, dat gy het niet langer te rug houden kunt. Antonio. Dat is het, Prins. Ongeacht de zwakke denk- beelden , van deze Hoveling. 'Er zal zeker aan hem ook zo werafe'gedacht Worden indien hy eenmaal  B L Y S P E L. 237 maal becraavcn is den Koning by na over¬ reed beef;— wanthy is een geest der overrceding, by kan niets als overreeden (bb) dat zyn Zoon nog leeft; zo is het doch zo onmoogelyk, dat hy niet in 't water zou omgekomen zyn, als dat de Koning, die hier flaapt, heden in het water kan zwemmen. Sebastiano. Ik heb geen hoop, dat hy met het leven daar van afgekomen is. Antonio. O! fpreek my niet van, geen hoop .' welke hoop hebt gy? — als op deze zyde geen hoop meer is, zo werd zy daar door op de andere zyde zo groot, dat zelfsde eerzugt geen gezichtftraal daar heen kan doen, zonder aan de wezenlykheid van het geen zy ziet,te twyfFelen. Wilt gy my toeftaan, dat Ferdinand omgekomen is? Seïastiano. Ik geloof het. Antonio Zeg my dan, wie heden de naaste erfgenaam van Napels is. Sebastiano. Klaribella. Antonio. Zy.die Koningtn van Tunis is ? zy, die tienmylen over de verblyfplaats der menschen heen woond? (cc) zy, (bb) Of veel eer: „ hy had alleen den fchyn der overreeding" Volgens eene volgens myn gedachten, zeer gelukkige verklaaring dezer plaats in Kenrick's. Review of Johnson'* Schakes. p. 11. Eschfnburg. (cc) n Zy, die tienmylen over deverblyf plaats der Menfchen heen woond"? Shakespears onwetenkeid in deGeographie is nergens zigtbaarder als bier, daar hy gelooft dat Tunis en Napels zo onmeetelyk ver van elkander zyn geleegen. Steevens.  DE S T O R M, zy, die van Napels niet eerder tyding bekomen kan, • behalven, als de Zon, de Postboo wilde zyn, de Maan is te langzaam; Dan als jong geboorne kinderen baardig geworden zyn ? zy om wiens wil wy door de Zee verllotulen wierden ? fehoon eenige, die weder uitgeworpen zyn, uit deze gebeurtenis gelegenheid kunnen neemen, een Tooneel te fpeelen, waarvan het voorgaande flegts de voorrede is. Wat nu nog verder gefchieden zal, is uwe en myne bezigheid. Sebastiano. Welk tuig is dit? . Wat zegt gy ? FTet is waar, myn broeders dogter is Koningin van Tunis; en dus is zy ook erfgenaam van Napels; en tusfehen deze beide ryken is zekerlyk een tamelyken afftand. Antonio. Eenen afftand , waar van ieder fpan uit fchynt te roe pen: „ Wie zal deze Klaribelt'a ons naar Napels te rugmeeten ?Zy mag in Tunis flaapen , en Sebastiano mag ontwaaken ! —Gefteld, de flaap,,die hem thans bevangen heeft, was die des doods; zo waaien zy 'er niet erger aan, als zy heden zyn. Daarzy.even zo goed regeeren kunnen, als hy die hier flaapt; Heeren genoeg, die zo lang en nutteloos fnappen kunnen, als Gonzalo; O! dat gy myn geneigdheid had.' Welk een voordeelige flaap was dit voor u! Verftaat gy my? Sebastiano. My dunkt, dat ik u verfta. Antonio. En hoe gevalt u uw geluk ? Sebastiano. Ik herinner my, dat gy uwen Broeder Prospero uit den zadel geworpen hebt. A n t o n 10. Dat deed ik en zie , hoe net my heden myne klederen ftaan, veel bevalliger ,als te vooren IMyn ■broeders bediendens waaren te vooren myne Makkers; thjns zyn zy myne dienaars.' Se'  £ LT S P E L. 53Ö Sebatiano. Maar uw geweeten Antosio, Ach ! waarde Prins! waar legt het ? —Was het een exteroog, dan moest ik in pantoffelen gaan; maar in myne boezem gevoel ik deze goedheid niet. Hadden tien geweettns zig tusfehen my en Milaanen gelteld, zy hadden bevriezen en weder ontdooien mogen, zo dikwils zy gewild hadden, zonder my te ontrusten. Hier legt uw Broeder — niet beter, als de aarde, daar hy op legt, als hy dat geene was , dat hy heden fchynt te zyn; te weeten dood ! niet drie duimen van dit gehoorzaam ftaal kan ik hem voor Eeuwig doen flaapen. En gy, als gy het doen wilt, kund deze ouderwetze Moralist, deze waanwyze Ridder van kant maaken, op da: hy ons geen fpel meer maaken zou. Wat de overige betreft, dat zyn lieden die zig zo gewillig zullen laaten onderrigten, als de kat de melk likt. Zy zullen ons den grond van ieders bezigheid zeggen, die, buiten ons aangeeven, in deze of geene Honden moeten verrigt worden. Sebastia no. Uw voorbeeld, waarde Vriend, zal myn rtgtfnoer zyn. Ik wil Napels winnen, gelyk gy Mi. laanen. Trek uwen Degen! een enkele fteek zal u van de fchatting, die gy betaald, bevryden; en ik, Koning zynde, zal utot mynen gui,(teling maaken. A n t o n i o. Trek ook; en als ik den arm uithaal, zo doet van gelyken, en vermoord Gonzalo. Sebastiano. Nog maar een woord. Asiel, (reet Muzyk en Gszang.) Ariel. Myn gebieder, die het gevaar, dat deze zyne vrienden over het hoofd hangt, voorzag, zend my ■ wyl zyn ontwerp anders mislukt, — hier, om hun in het leven te behouden. (Hy  tj(o DE S T O II M, (Hy zigt Gonzalo in ,t oor.) Gy ligt en flaapt hier vry van druk, Terwyl men door verraad, Tot werking van een Moorders ftuk, Ileeds naar uw leven ftaat, Verlaat den fluim, r die u dekt, Ontwaak! eer men de fteek voltrekt. Ontwaak .' ontwaak ! ontwaak ! Antonio. Welaan ! laaten wy ons haasten ! Gonzalo Ha! goede Engel, befcherm den Koning! (zy ontvoaaken alle) Alonzo. Hoe! Wat is dit ? — Waakend ? Waarom ftaat gy met ontbloote Degens? waar toe zulke ysfelyke wezenstrekken ? Gonzalo. Wat is u overgekomen? Sebastiano. Terwyl wy hier ftonden, om voor de zekerheid van uwe rust te waaken, hoorden wy even zulk een hol gebrul, als van Stieren, of veel eer van Leeu ■ wen. Ontwaakten gy hier niet door ? het klonk zeer vreesfelyk in myne ooren! Alonzo. Ik hoorde niets. Antonio. Ach! het was een geluid, dat het oor van een Monfrer zou verfchrikt hebben , dat een aardbeving zou hebben kunnen veroorzaaken. Het was zekerlyk, het gebrul van een Leeuwenheir! Alonzo, (tegen Gonzalo.f Hebt gy het gehoon ? Gonzalo. Op myne eer, Vorst ik hoorde een zeldzaame brotuming, waar door ik ontwaakte. Jk fchudden u, myn Hesr, en fchreeuwden. Toen ik myne oogen  B L Y S P E L. 241 oogen opende , zag ik hunne Degens ontbloot; daar was een gerugt, dat is de waarheid. Het zekerile is dat wy op onze hoede zyn , of deze plaats in 'c geheel verhaten. Wy zullen onze Degens trekken. Alonzo. Wy zullen van hier gaan, en vervolgen, mynen Zoon te zoeken. Gonzalo. De Hemel behoede hem voor de wilde Dieren; want hyis zekerlyk op dit Eiland. Alonzo. Laat ons alle heen gaan. Ariel. Ik zal myn gebieder, Prospero, terftond boodfchappen, wat ik hier verrigt hebbe. — Welaan Vorst, ga nu ongekwost, en zoek uwen Zoon. (Zy gaan alle heen.) DERDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld een ander gedeelte van het Eiland. Kaliban. belaaden met een bos hout ; Men, hoott Donderen Kaliban. Dat alle befmettelyke Dampen, die de Zon uit ftaande poelen en kreeken haalt, op Prospero nedervallen. en hem van het hoofd tot aan de voeten tot een Ettergezwel maaken! —— Ik weet wel, dat zyne Geesten my hooren; doch ik kan my niet weêrhouden; ik moet vloeken! ook zullen zy my niet pynigen, noch in de geftalte van Stekelzwynen verfchrikken, in de modder dompelen, gelyk een vuur branden, noch my des nagts in een moeras verleiden, als hy het hun niet beveeld. Om de geringfte kleinigheid bist hy ze tegens my op; dan als Apen, die rondom my heen loopen, en op het laatst my byten; dan als Zwyn-egels, die te faai. deel. q men  Ui D E S T O Jt M, tel. b» ») Hier kom. S£&^TjVZ nieuwe Storm voor hin tn, rl i LWeder een Wind niW^^^w^^ Ij- * een Wynvat, dat alles, wat 'er in h , , gen. Indien het „og 'een/zo^Donde/d^ fv^' E SenïaM^ waar * -vn hoofd Te I L? hT~ Me"SCh 0f Visch? dood of Ie™, dig? Het is een Visch , het ruikt als een VlVch ' *e my geen Zilverituzou geeven om V1"?' d™ »■*•'« <=» w> j*ta£S gÏÏzpto ning, naturaliz'eren v,u,b K weest zJn< °m de Aj,en te kennen geZn! D s kot'L een Mannetie- af n T Monke7 van Moukin , j6 n iwenscn-tyger. Ln mdien zy hunne na- men  B L YS P E L. =43 nitig , om een lamme bedehar by te liaan, willen geeten; deelen zy 'er egter g.aarn tien uit, om een doo 'e Indiaan te zien. Voeren , als een mensch! en vinnen als armen ! warm , op myn Eer! Ik denk haast, dat het geen Visch is; maar een bewoonder van dit Eiland, die door een Donderkloot ter aarden geflaagen is. — Ach .' hec onweder is weder hier! —— Het best zal zyn , dat ik onder zyn regenmantel kruip ; 'er is anders geen plaats te vinden, daar men droog blyven kan. De nood kan een Mensch met wonderlyke flaapgezellen bekend maaken. Ik zal my hier inwinden, tot de hevigheid van den Storm bedaard Is. Stephano (komt zingende op.) Ik wil niet meer ter Zee, ter Zee; Aan den oever wil ik fterven! Dit is een wanhoopige Melody! dat zou goed zyn om by een Lyk te zingen! —— Maar hier is myn troost! (Hy drinkt en zingt weder.) De Schipper, Conftapel, de Pluimgraaf en ik, De Bootsman en zyn maat; Wy minden Margrietje, En Magtel en Mietje, Maar Feitje verdiende elks haat; Want met haare lippen als prangende tangen Zegt zy tegens ieder,,loop heen, laat u hangen"-' Die zottin walgt van teer ende pik; Doch fpeeld 'er een Snyër By haar eens voor vryër, Dan men uit hun Vaderland mee gebragt hebben, als, Ape; Zo heeft het gemeene Volk ze bykans gedoopt, door de toevoeging ; Jack • an - Ape, Hans - Aap. Wah.bub.tojt. Q 2  3*4 DE STORM Dan is zy verheugel en te vreê : Daarom ter Zee. Daarom ter Zee. Dit is ook een vuile melody! — Doch hier is myn troost! (hy drinkt.) Kaliban. Pynig my niet; Ach! S tephano. Wat is dit? — Zyn hier Duivels (ce)ï Wil men ons door wilde Menfchen fchrik aanjaagen ? Holla! ik ben het verzuipen niet ontgaan, om hier voor hun vier beenen te vreezen .' want men heeft van my gezegt: „ Welkeen Dapper Man 'er ooit op vier beenen gegaan heeft of gaan zal, kan hem niet doen wyken; en dus zal men altoos nog zeggen, zo lang Stephanoos neusgaaten adem fcheppen. Kaliban. De Geest pynigd my; Ach ! S t e p h a n o. Het za! een vierbeend fpook van dit Eiland zyn, dat hier mooglyk de koorts gekreegen heelt. 1 Maar waar drommel heeft hy onze taal geleerd? — Ik zal hem een hartfterking geeven, al was het alleen daar voor ! Als ik het weder te regt brengen, en tam maaken kan , en 'er naar Napels meê kan komen, zo is het een gefcbenk voor den (ee) Deze plaats zal vermoedelyk de laffe Fabels in de Reisbefchryvingen van den ouden Ridder Maundevile belagchelyk maaken, die onder anderen verhaalt, dat hy door een betooverd Dal gereisd was, het Duivels Dal genaamt; welk Dal vol Duivels is, en men zegt, het is eene der ingangen van de Hel. Juist dezen Sehryver heeft in zyne herigten van wilde Men. fchen en Jndiaanen alle de Fabels van Plinius van Menfchen met lange ooren, een oog, een voet, zonder hoofd , enz: uitgefchreeven, en op zulk eene wyze daar van geff roeken , als of hy ze zelfs gezien 'had. Warbukton.  B L T S P E L. • *4S den grootften Keizer, die ooit een troon betreeden heefc. Kaliban. Pynig my niet, ik bid u. Ik zal myn hout op een ander tyd fpoediger thuis brengen. Stephano. Ily heeft thans zyne koortzige aanvallen , en fpreekt niet op het befcheidenfte; hy zal my myn fles kosten. Indien hy nog nooit wyn gedronken heeft, zal zy mooglyk zyn koorts geneezen Als ik hem weder te regt brengen en tam maaken kan, dan zal ik zo veel niet voor hem neemen.Hy zal voordie betaalen, die hem heeft, en het geen hein behoort 1 Kalis an. Tot hier toe hebt gy my niet veel fmert aangedaan; maar thans zult gy het doen moeten ; ite merk aan uw beeven, dat Prospero op u werüt. Stephano. Kom voor den dag! doet uw fmoel open. bier is iets, dat u wel fpraak geeven zal, Meer-Kat! doet uw fmoel open ! zal dit uwe beeving doen verdwynen, ik verzeker het u , kom ras , als het behoort. Men weet menigmaal niet, waar men een goed Viiend aan treft, üe kinnebakken open! nog eens.' T r i n k u l o. Ik kan deze ftem! Ik denk, het is Maar hy is verdronken; en dat zyn Duivels ó heilige Sint! Stephano. Vier voeten, en twee ftemmen ? Dat is een zeer vreemd fpook ! zyn eerde ftem zal goed van zyne vrienden fpreeken; en zyn laatfte ftem zal booze reden en laster uitwerpen. Ik zal hem van zyn koorts geneezen, fehoon al de wyn die in mvn fles is daar toe ook nodig was! —Amen (f ) ' Kom (ff) „ Amen"i dat is, zet af, hou op met drin. ïertl Q 3 Steevens.  2a6 DE STORM, — Kom ik zal u iets in uw tweede fmoel gieten, Ta ikicu lo. Stephano. S T lï p H A n o. Ik geloof, uw tweede fmoel roept my by naame ! — Oi tferming ! ontferming ! Het is een Duivel en geen fpook! .— Ik zal hem laaten gaan; ik heb geen lange leepel (gg}\ T ItlKKULO. Stephano .— indien gy Sfeph.mo zyt, zo raak my aan, en zeg het my. Want ik ben Trinkulo; vrees niet; uw goede vriend Trinkulo. Stephano. Indien gy Trinkulo zyt, zo kom voor den dag; ik zal u by uw dunne beenen trekken; indien hier Trinkuloos beenen zyn , zo moeten het deze zyn. < Gy zyt inderdaad Trinkulo! — Hoe kwaamt gy d;.ar toe, om de zetel van dit Wanfchepzel te syn ? zou het Trinkuloos van z!g afkunnen geeven. Trinkulo. Ik beelde my in, dat het van den Donder neergeflaagen Was, — Maar hoe! zyt gy niet verdronken, Stephano? Ik kan nu hoopen dar gy n:et verdronken zyt. Is het onweder voorhy? — Ik verborg my onder de Regen-mantel van dit doode Wanfchepzel, uit vrees voor het weder. — Leeft gy dan nog, Stephano? Ach Stephano! twee Napolitaners zyn het dus ontkomen! Stephano. Ik bid u, draai my zo niet om; myn ma2g is nog niet aan de regte plaats. Kaliban. Dit zyn heufche Schepzeis , indien het geen fpoo}?en zyn! Die daar ftaat is een braave God, en draagt (gg) Eene zinfpeeling op het oude Engelfche fpreekwoord : „ Die met den Duivel Eeten vuil, moet een lange lepel hebben". Grey,  B L T s P E L. 247 draagt een Hemelfche drank by zig. Ik zal voor hem nederknielen. Stephano. Hoe zyt gy daar van afgekomen? Hoe kwaamt gy hier ? Zweer by deze fles, hoe kwaamt gy hier ? Ik redde my op een Vat vol Sek dat de Matroozen over boord geworpen hadden; dat zweer ik by deze lies, die ik met eigen handen uit de fchors van eenen boom gemaakt heb, zedert den tyd , dat ik aan land geworpen ben. Kal i b a n. Ik zal op deze fles zweeren, dat ik uw getrouwe onderdaan wil zyn ; want de fap die 'er in is, is niet aardsch. S t f. p h a n o. Hier, zweer dan! —— Hoe wierd gy gered? Trinkulo. Ik zwom naar den oever, Karei, als een Eend. Ik kan zwemmen als een Eend; dat zweer ik u. Stephano. Hier, kusch dit Boek! Alfchoon gy zwem- men kunt, als een Eend, zyt gy egter gemaakt als en Gans. Trinkulo, (na dat hy een teug uit de fles geno • men heeft.) Ach! Stephano! hebt gy nog meer daar van? Stephano. Een heel Vat vol , Karei! — ■ Myn Kelder is in een rots aan den oever der Zee ■■■ Hoe ttaat het, Wanfchepzel ?Hoe is het met uw koorts? K AI.IBtN. Zyt gy niet van den Hemel nedergedaald ? S t e p h a no. Uit de Maan wel , dat verzeker ik u. Daar was een tyd, dat ik de Man in de Maan was. Kaliban. Ik heb u daar in gezien; en ik bid u aan. Myn Moeder wees my u, en uw hond, en uw bosch. Stephano. Kom , zweer hier op! kusch dit Boek ! Ik zal Q 4 het  248 DE S T O R M, het daadlyk weder met een nieuwen inhoud voorzien. Zweer! Trinkulo. De Drommel •' dat is een regt bloó fpook. Zou ik het vreezen (M)? — een regt laf fpook! — De Man in de Maan ? — Een ten hoogften dom, en ligtgeloovig fpook! —— Een goed foort van een fpook! in ernst! Kaliban. Ik zal u alle de vruchtbaare plaatzen op dit Eiland wyzen, en u de voeten kusfchen. Ik bid u, wees myn Vorst! Trinkulo. De Drommel! een valsch dronke fpook! Als zyn Vorst flaapt, zal hy hem de fles af fteelen. Kaliban. Ik zal u de voeten kusfchen ; dat ik uw onderdaan wil zyn. Stephano. Welaan dan! kniel neder, en zweer! Trinkulo. Ik zal my nog over dit Hondskoppig fpook dood lagchen! —— Een zeer laf fpook ! —- Ik zou wel lust hebben , om hem eens af te rosfen; Stephano. Kom, kusch! Trinkulo. Indien het arme fpook niet dronken was! Een vervloekt fpook .' Kaliban. Ik zal u de beste bronnen wyzen; ik zal beziën voor u plukken; ik zal voor u visfchen , en u hout genoeg bezorgen. Dat de Donder den Tyran treft, dien ik dien! Ik wil hem geen blokken, meer toe- draa- (hh) Niemant kon Trinkulo vervuyten, dat hy vrees» den. Doch zyn boos geiveeten , dat hy het werklyk deed, bragt hem tot deze fnorkery. Warburton,  B L Y S P E L. 249 knagen; maar met u gaan, verwonderingswaardig Man! Trinkulo. Een hoogst belagchelyk fpook! van een armzalige bezoopen Karei een wonder te maaken! Kaliban. Ik bid, laat u aan een oord brengen, daar wilde Appelen groeijen. Ik zal met myn lange nagelen trufFelen voor u uitgraaven ; ik zal u een Nooteboom wyzen en u de gauwe Meer-katten leeren vangen , en u dikwils jonge Geiten van de Rotzeu haaien. Wilt gy met my gaan? Stephano. Wys ons den weg, zonder meer gekakel. Trinkulo , wyl de Koning en al onze overige Reisgezellen in 't water omgekomen zyn, zo zullen wy van dit Eiland bezit neemen. Kom hier , draag myn fles! Broeder Trinkulo, wy zullen hem aanftonds weder vullen. Kaliban, (zingt) Vaarwel, myn Meester, u dien ik niet weêr! Trinkulo. Een huilend, en dronk fpook! Kaliban, (zingt •voeder.') Noch maak geen deeg om te visfchen meer; Ik wil geen hout tot vuur meer draagen. Noch hem door eenige dienst behaagen ; Weet, Heden, weet, ka- Kaliban, Heefteen nieuwe heer, en is een ander Man! Hoezé, vryheid ! Hoezé, vryheid ! Hoezé, vryheidt S tethano. Braaf Monfier wys ons den weg! Einde van het Tweede Bedryf. , §3 DER.  25o DE STORM, DERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is voor de Cel van Prospero. Ferdinand, (met een blok Hout op zyne fchouders.) Diar zyn vermnnken, die vermoeiend zyn; maar juist deze vermoeijng vermeerdert het vergenoegen , dat 'men daar by heeft. Daar zyn iaage bezigheden, waar mede men zig op eene edle wyze kan belaaden ; en zeer geringe middelen, die ons zomtyds tot een voortreffelyk einde leiden. Dit myn flaaffche dagwerk zou my zo zwaar , als gehaat vallen , indien niet de gebiedfter, die ik dien, my bezielde , en myn' arbeid tot een uitfpanning maakten. Ach ! zy is tienmaal beminnelyker als hanr Vader onvriendelyk; even of hy uit enkele hardheid faamengefteld is. Op zyn geftreng bevel moet ik ettelyke duizende dusdanige blokken hier brengen en op elkander ftaapelen. Myn vriendelyke Minnaares weent, als zy my ziet arbeiden, en zegt, dusdaanige Iaage bezigheden zyn niet gefchikt voor zulk een Man. Ik vergeet hier door het verdrietige van mynen toeftand, en ik verrigt mynen arbeid, onder deze aangenaame denkbeelden zo ligt, dat ik het naauwlyks voel. TWEEDE TOONEEL. Ferdinand, Miranda. Prospero, (op eenigen af [land, en onzigtbaar.) Miranda. Ach! ik bid u, werkt zo yvrig niet. Ik wenschte, dat de Blixem deze blokken verbrand had, die gy op elkander ftaapelen moet! 1— Ik bid u, zet ze neder en ru«t uit. Als dit Hout brand zal het weenen om dat het u zo afgemat heeft. Myn  L Y S P E L. Myn Vader is in zyne Letteroeffeninge vezonken. Wy zullen hem in de drie eerde uuren niet zien. F e k n i n a k n. Ach! waarde gebiedfter! de zon zal reeds ondergegaan zyn, eer ik myn opgelegd dagwerk zal voleind hebben. Miranda. Als gy my belooft, u onderwyl neder te zetten, dan zal ik uwe blokken draagen. Ik bid u, geef my dat hier; ik zal het flegts by den hoop draagen. Ferd i ka n n. Neen, onwaardeerbaar fchepzel .' eer zullen ui yne zenuwen fpringen, en myne ruggraat breeken, eer gy zulk eenen arbeid doen, en ik toezien zal. Mi r a n da. Hy zal zig voor my niet kwaader fchikken, als voor u; ja hy zal zelf voor my nog ligter zyn; want gy doet het uit dwang, en ik uit eigen wil. Prospero, (terzyde.) Arme worm .' gy zyt aangeftooken ! Dit verzoek is 'er een bewys van. M r r a n d a. Gy ziet 'er vermoeid uit ? Ferdinand. Neen, myn edele gebiedfter; al is het avond , en gy zyt by my, is het eg'er frisfche- morgen om my h.en. Ik bid u vooral, op dat ik u in myn gebed zal kunnen plaatzen. — Hoe is uw naam? Miranda. Miranda! — Ach! myn Vader! ik heb u gebod overtreden, door myn' naam te noemen. Fekdikak d. Verwonderenswaardige Miranda .' inderdaad bet toppunt der verwondering .' Gy overtreft alles, wat de Waereld kostbaars in zig heeft! Ik heb zo veele Vrouwen gezien, met opmerkzaamheid befchouwd; en menigmaal heeft de ftreelendheid hunner tongen myn al te opmerkfaam oor geketend. Om verfcheider.euitmuntenheden,hebbe nmy veeleVrouwen beval, len; doch geen 20 zeer, dat niet haast eeamisflag , dien  2s2 DE STORM, dien ik aan haar bemerkten, haare bekoorlykhedea beftreeden, en dezelve overweldigd hebben. Gy alleen, ja gy! zo volmaakt, zo onvergelykkelyk, by na uit al dat geene te faamen gefield, wat aan ieder fchepzel het besten is. M1 li a n i) a. Ik ken geene van myne kur nj, en heb nooit een Vrouwelyk gelaat aanfchouwd, dan in myn fpiegel. Even zo weinig heb ik Mannen gezien, die ik dus noemen kan , dan u, myn waarde vriend ; en myn dierbaaren Vader. Welke gedaantens op andere plaatzen zyn moogen, kan ik niet weeten. Maar by myne kuischheid de beste kleinood van myn bruidfchat! ik begeer geen ander gezelfchap in de Waereld, als u, ook kan myn verbeelding zig geen andere geftalte voorftellen, die my zo behaagen kan, als den uwen. Ik fpreek wel een weinig onbezonnen , en vergeet de veimaaningen van mynen Vader hier over. Ferdinand. Ik ben, in myn Vaderland, een Prins, Miranda L mooglyk reeds ten Koning. Behaagde het den Hemel, dat ik het niet was en ik zou deze harde flaaven arbeid even zo min dulden, als ik lyden zou, dat een Vleeschvlieg my op de lippen zat. Doch hoor myn ziel fpreeken : In het eerfte oogenblik, dat ik u zag, vloog myn hart in uwen dienst en maakte my voor eeuwig uwe Lyfeigene ; en alleen om uwentwil ben ik zulk een geduldige houtdraager. Miranda. Bemind gy my dan? Ferdinand. 6 Hemel I ö Aarde! Wees myne getuige, en kroont myne verklaaring met een gelukkig gevolg, indien ik de waarheid fpreek! zo niet, verkeer dan mynen hoop in ongeluk! — Boven alles, wat in, de Waereld is, bemin, waardeer, en eer ik u. Mi-  S L T S P E L. 053 M IRANDAt Ben ik geen Zottin (ii), dat ik over dat geene ween, dat ik zo gaarne hoor. prospero, (ter zyde.") Hoe zelden treffen twee zulke harten elkander aan! Gy Hem»l, ftort uwen zegen op hunne uitfpruicende Liefde neder! Ferdinand. Waarom weend gy? Miranda. Om myne onwaardigheid, dat ik niet wagen durf dar geene aan te bieden , dat ik gaarne wensch te geeven; ei* nog veel minder dat geene aan te neemen, welks berooving myn dood zou zyn. Doch dit alles is maar veinzen ! Hoe meer het zig verbergen wil, hoe meer het zyne grootheid toond. Weg, geveinsde fchaamte! en gy, openhartige en heilige onfchuld ! be. heersen alleen myn' mond! — Ik ben u Vrouw indien gy my huwen wilt; zo niet, zal ik als uw Slavin fterven. Gy kunt my weigeren uwe gade te worden doch (ii) » Ben ik geen Zottin". Dit is een van die trekken der Natuur waardoor Shakespear sig van alle andere Schryveren onderfcheid. Om het Caraüer van Miranda te behouden, was het noodzaakelyk, dat zy fcheen te weeten, dat overmaat van fmert en vreugde op gelyke wyze in traanen kan uitbersten ; en dewyl dit de eerjlemaal was, dat een volmaakt vergenoegen haar hart bezielde, zo noemt zy de uitdrukki?ig daar van, dwaasheid. ——« Dit geheele Tooneel is Meester lyk uitgevoerd, en vertoond het inneemendjle Schildery der jeugdige tederheid, dat ooit, zelfs door Shakespear ontworpen is. De Prins gedraagt zig doorgaans met eene tederheid, die met zyne geboorte en opvoeding overeenkomftig is ; en zyne onervaaren Minnares laat zig haar geheel hart, zonder tegenftand ontrukken , zonder egter de maagdelyke eerbaarheid te buiten te treeden; haar vertrouwen ontflaat zigtbaarlyk uit de onfchuldigheid haarer voorneemens. S te evens.  454 DE S T O R M, doch uw Slavin zal ik zyn, of gy het begeert of niet. Ferdinand, (knielende.') Gy zyt myn beheerfcberes! myn allerwaardfte! ■ — En ik voor altoos uw onderdaan. Miranda. Dus myn Gemaal! Ferdinand. 6 Ja! met zulk een verlangen, als een Slaaf naar Vryheid wenscht. Hier is myn hand. Miranda. En hier de myne, met myn hart 'er in; vaarwel tot over een half uur .' Ferdinand. Duizendmaal, Duizendmaal vaarwel! (zy gaan heen') Prospero. Zo vrolyk, als zy, kan ik hier niet over zyn, in verrukking zelve; egter is 'er niets in de Waereld, waar over ik grooter vreugde kan gevoelen. Ik zal naar myne boeken gaan. Want tusfehen beden en de tyd van het Avondmaal moet ik nog veele noodzaakelykheden verrigten. (Hy gaat heen.) DERDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een ander oord van het Eiland. Kaliban, Stephano, Trinkulo. Stephano. Zeg niets meer daarvan. Als het Vat leeg is, zullen wy water drinken : en eerder geen drop. Valt dus weder aan, en laat het u goed fmaaken, dienstbaar fpook! drink my toe. Trinkulo. Dienstbaar fpook! Welk een zot Eiland is dit! Hy zegt daar zyn 'er maar vyf op dit Eiland; wy  E L Y S P E L. 2SS wy zyn 'er drie van; indien de twee andere nie*verftandiger zyn, als wy, dan rust den Staat op zwakke gronden. S t r p ii a w o. Drink, dienstbaar fpook, als ik het u beveel, uwe oogen liaan geweldig diep in uw hoofd. Trin k ulo. Waar moesten ze dan Maan ? Het zou een zeldzaam fpook zyn, als hy ze aan de Staart had. Steph ano. Myn menfcheJyk fpook heeft zyn tong in de Sek verzoopen; wat my betreft, ik zou nooit in Zeekunnen verzuipen! Ik zwom, eer ik den oever konde bereiken, vyf-en dertig mylen heen en weer. De Drommel! gy zult myn Luitenant zyn , fpook, of myn ftandaart ■ ... Trinkulo. Uw Luitenant, als bet u geliefd; by is geen ftandaart {kk). s 6 Stephano. Wy zullen niet loopen , Monileur fpook! Trinkulo. Zelf niet gaan; maar gy zult flil leggen, als de nonden; en geen geluid geeven. Steph ano. Spreek doch eens in uw leven, gedrocht, indien gy een goed gedrocht zyt! Hoe gaat het uw Exceléntfe?' . Laat ik uw fchoenen likken; ik wil hem niet dienen; hy is niet kloekmoedig ! ' Gy liegt, onweetendfpooYu'k ben in ftaat, om tegen een gerechtsdienaar te ftaan. Hoe! roekèlooze Visch .' is ooit een Man een bloode bloed -eweest, die zo veel Sek, op eenen dag gedronken heeft, J}kl " H^ is f ?n f!andaa»"- Dat is, hy km met /taan, dewyl hy dronken is. In 't En*eltch WaT VrUstöm' di* zwder fluiten groeien,  i56 DE STORM, heeft, als ik heden? kunt gy zulke ongehoorde logens voortbrengen , en flegts halfvisch en half fp ook zyn ? Kaliban. Hoor eens, hoe hy met my fpot.' Zult gy hem dat zo toelaaten , Milord? Trinkulo. Milord, zegt hy.' ——- Dat een Spook zo onnoozel kan zyn! K a l i b a n. Zie, al weder.' Byt hem dood, bid ik u. Stephano. Trinkulo, houd uw tong in bedwang.' indien gy een twister fpeelen wilt, zo zal de naaste boom. Het arme fpook is myn onderdaan, en ik zal niet lyden, dat men hem kwalyk bejegend. Kaliban. Ik dank u, myn edle gebieder. Behaagt bet u, de bede, die ik u gedaan heb ,nog eens te hooren? Stephano. De Drommel; ja dat wil ik. Kniel neder, en herhaal ze. Ik zal ftaan , en Trinkulo ook. (Ariel verfchynt onzigtbaar.) Kaliban. Gelyk ik u voorheen gezegt heb, ik ben de onderdaan van een Tyran, van een Toovenaar, die my door zyne arglistigheid om dit Eiland bedroogen heeft. Ariel. Gy liegt. Kaliban. Gy liegt, gaapftok! Ik wenscbte, dat myn dap. pre Meester u verpletterde! — Ik lieg niet. Stephano. Trinkulo, als gy hem nog eens in zyn verhaal Hoort; zweer ik by deze hand! dat ik u eenige tanden zal doen verliezen 1 Trinkulo. Hoe! — Ik zei niets. Ste.  B LTS P E L. 255 Stephano. Stil dan, en niet verder! — Vaar voort! Kaliban. Ik zeg, door tovery won hy dit Eiland; hy won het van my. Indien uw hoogheid het hem weder afneemen wil. — Want ik weet dat gy 'er moed genoeg toe hebt; doch dit fchepzel heeft geen moed Stephano. Dat is een uitgemaakte zaak. Kaliban. Zo zult gy Heer daar van zyn, en ikzal u dienen. Stephano. Hoe zullen wy dat beginnen? kunt gy my een middel daar toe aanwyzen ? Kaliban. Ja, myn gebieder, ik zal hem u flaapende overleveren ; dan kunt gy hem een nagel in den kop liaan (11). Ariel Gy liegt, dat kunt gy niet doen. Kaliban. Welk een kakelbrnte (mm) Vlegel is dat? Guit! — Ik bid uw Hoogheid geef hem flaag, en neem hem de fles af. Als hy die niet meer heeft, dan moet hy enkel Zeewater drinken , want ik wil hem niet wyzen waar de frisfche bronnen zyn. Stephano. Trinkulo, ftel u aan geen gevaar bloot. Als gy het (U) Waarfehynlyk eene zinfpeeling op de bekende Bybelfche gefchiedenis van fael en Sisfera, in het Boek der Reihteren ; mooglyk ook op een andere even* getyke vermoording ineen ten tyden van Shakespear bekend Treurfpel, datGiiEY, nevens een daar door verwekt voorval , in 't breede verhaalt. (mm) In 't Engelsch, pied ninny; eene zigtbaare zinfpeeling op de kakelbonte kleederen der narren, waar van Kaliban geen denkbeeld kon hebben. Johnson gelooft daarom, dat de eerfle woorden van deze rede tan Stephano behooren. 1. deel. R  a5« DE STORM, het fpook door een woord ftoort, zal ik, dit zweer ik by deze hand! myne barmhartigheid ter deuren uitftooten, en een Stokvisch van u maaken! Trinkulo Hoe! wat deed ik dan? Ik deed niets. Ik zal verder weggaan. Stephano. Zei gy niet, dat hy loog? Ariel. Gy liegt. Stephano, (Trinkulo Jlaande.) Doe ik? Neem dit aan; en als het u fmaakt, zo heet my een andermaal weder liegen! Tri nkulo. Ik heb u niet heeten liegen. — Hebt gy uw verftand verlooren en uwe ooren daarby ? Dat de Duivel uw fles haal! Dat kan het Sek zuipen doen! -— Dat de pest uw fpook, en de Drommel uw vinger Kali ban. Ha! ha! ha.' Stephano. Nu, vervolg uw verhaal! (tegen Trinkulo.) Ik bid u, ga wat verder! Kaliban. Slaat hem, tot hy genoeg heeft! - ftrak zal ik hem ook wat geeven. S TEpHANO. Wat verder weg! Welaan, vaar voort.' Kaliban. Gelyk ik gezegd heb, hy heeft de gewoonte, om des namiddags te flaapen; dan kunt gy hem den kop klooven; doch eerst moet gy hem zyne boeken ontneemen. Of gy kunt hem met een kloot de herfenpan vermorfelen, of met een paal de buik opryten , of hem met een mes de ftrot affnyden. Vergeet niet, om hem eerst zyne boeken te ontneemen ; want zonder hun is hy maar een domkop gelyk ik ben, en heeft geen eene Geest meer die hy kan gebieden. Zy haaten hem alle met zulk eenen  E L Y S P E L. 550. eenen ingewortelde haat, als ik. Verbrand zyne boe. ken maar. Hy heeft fraaie Meubelen, gelyk hy ze noemd, waar mede hy zyn huis opfchikkenwil, als hy 'er een heeft. En wat daar by nog het meest in overweeging komt, is de fchoonheid zyner Dogter. Hy zelf noemt haar een onvergelykelyke Maagd.. Ik heb nooit meer dan twee Vrouwen gezien, Sykorax myn Moeder , en haar; doch zy overtreft Sykorax zo ver, als het grootfte het kleinfte (nn). Stkphjn o. Is zy zulk een fchoone Maagd ? Kaliban. Ja, myn gebieder; zy zal uw bed vertieren, dat verzeker ik u, en u een braave jonge teeling bezorgen. Stephano. Welaan, fpook, ik zal deze Man vermoorden ; zyn Dogter en ik zullen Koning en Koningin zyn; De Hemel behoede onze Majesteiten! —En Trinkulo en gy, zult Onderkoningen zyn. Trinkulo. VoortrefFelyk' Stephano. Geef my uw hand. Het doet my leed, dat ik u geflaagen heb; doch zo lang gy leeft, houd altoos uw tong in bedwang! K alib an. Over een half uur zal hy in flaap zyn; zult gy hem dan dooden? Stephano. Ja, op myne eer. Ariel. Dit zal ik myn heer berigten. Kaliban. Gy verrukt my geheel; ik ben vol blydfchap; laat (nn) De bevalligheid van Miranda kon niet beter verhoogd worden, dan door de afgeperste belydenisvanzulk een gevoelloos fpook. Adventurer, N XCV/I. R 2  ar*> DE STORM, laat ons vrolyk zyn ! — wilt gy dat gezang niet eens zingen, dat gy my eerst geleerd hebt? Stephano. Dewyl gy my hier om verzoekt, fpook, zo zal ik u eens iets ten gevallen doen. Welaan, Trinkulo, wy zullen zingen. (zy zingen een flraatdeuntje.) Kaliban. Dit is de rechte wys niet. Ariel, (/peelt hem de wys op een fluit, en een handtrommel.) S tephano. Wat is dit ? Trinkulo. Het is de wys van ons lied , dat een afbeeldzel van niemant fpeelt. Stephano. Zyt gy een Mensch; zo vertoon u in uw waare geftalte; en zyt gy de Duivel, zo vertoond u gelyk gy wilt! Trihkulo. ó Hemel! vergeef my myne zonden! Stephano. Die fterft betaald al zyne fchulden. Ik trotzeer u! —— de Hemel fta ons by ! Kaliban. Vreest gy ? Stephano. Neen fpook, ik niet. Kaliban. Gy moet niet vreezen. Dit Eiland is vol geraas, van toonen en lieffelyke klanken, die ons verlustigen , en geen fchaden doen. Menigmaal brommen duizend fpeeltuigen om myne ooren; zomtyds ftemmen, die, als ik even uit een lange flaap ontwaakt ben, my weder in flaap doen vallen. Dan dunkt my in myn droom, als deeden zig de Wolken open, en vertoonden myfchatten, die op my neder regenen zullen; en, als ik dan ontwaak, dan fchrei en weên ik, wyl ik gaarne weder droomen wil. Stbp-  B L Y S PEL. 2CU Stephano. Da t zal een heerlyk Koningryk voor my zyn; ik zal myn Muzyk voor niet hebben. Kaliban. Al* Prospero vermoord is. Stephano. Dat zal dra gefchied zyn; ik heb het niet vergeeten. Trinkulo. Dat geluid vaart geduurig voort, wy zullen hem volgen, en dan aan onzen arbeid gaan. Stephano. Geleid ons, fpook! wy zullen uw volgen. Ik wenschte, dat ik deze trommelflaager zien kon. Hy houd thans op. Trinkulo. Zult gy komen? ■ Ik zal Stephano volgea. (Zy gaan heen.') VIERDE T O O N E E L. (*) Het Tooneel is een ander gedeelte van het Eiland, Alonzo, Sebastiano, Antonio, Gonzalo, Adriaan, Francisc o, Gevolg. Gonzalo. Myn Vorst, ik kan waarlyk niet verder.' Myo oude beenen fmerten my; wy zyn hier in een doolhof. Op myn eer! alles gefchied hier door dwaaling. Met uw veilof, Vorst, ik moet een weinig uitrusten. Alonz o. Oude Man, ik kan 't u niet kwalyk neemen; ik ben zelfs, totverdooving myner levensgeesten toe, afgemat; zet u neder, en rust uit. Ik geef nu de hoop op, die ik als een vleyër, tot bier toe gevoed heb; hy is omgekomen, dien wy zo moeilyk zoeken , en de Zee befchimpt onze vergeeffche navorfchingen. Welaan dan! laat het zo zyn! R 3 An'  2ö2 DE STORM, Antonio, ([til tegen Sebastiano.)' Ik ben zeer verheugd , dat hy hopeloos is, verbeet om een misflags wil, niet, dat gy beflooten hebt! S ebastiano By de eerfte bekwaame gelegenheid zullen wy ons voordeel beter in acht neemen. A ntoni o. Laat het deze nagt gefchieden! zy zyn van 't gaan zo afgemat, dat zy, nog daar aan denken, nog in ftaat zyn, zo veele voorzigtigheid te gebruiken, als of zy fris waaren. Sebastiano. Goed , deze nagt! — fpreek niet verder. (Menhoerd een zeldzaam en plegtig Muzyk , en Prosper»,voor de fpreekende Perjoonen onzigtbaar, vertoond zig aan 't hoo[d van zyn Gevolg. Verfabelde wonderlyke geftaltens komen op, zetten een tafel met Spys en Drank neder, danfen om dezelve met vriendelyke gebaarden, ah of zy de Koning en zyne Reisgezellen welkom wilde heten, en, na dat zy hun genoodigd hebben, om te eeten, verdwynen zy weder.) Alonzo. Welk een geluid is dit ? Myn goede Vrienden hoort toch .' Gonzalo. Een wonderlyk en aangenaam Muzyk! Alonzo. Geef ons vriendelyke woorden, ö Hemel.' Wie waaren dezen ? Sebastiano. Dit is een uitmuntende fpotterny! (oo) Nu kan ik gelooven,dat'er Eenhoorns zyn; dat'er in Arabien een zekere boom is, de troon van de Phasnix, en een zekere Pbtenix, die tot op dit uur daar regeert. An- (oo) „ Dit is een uitmuntende fpotterny" ! *t was heter: ., Dit is een Levendig Poppenspel" ! Want zodanig wierd het by des Dichters tyd genoemd.  B L Y S P E L. s<53 Antonio. Ik wil uw beiden gelooven, en het geen anders niet veel geloofwaardigheid verdient, komt by my; ik zal zweeren, dat het waar is. Reisbefchryvers hebben niet geloogen , fcboon gekken, die agter hunne kachels zitten, hun daar mede befchuldigen. Gonzalo. Kwam ik te Napels en verhaalden dit; zou men my wel gelooven? Indien ik zeide,, ik heb zulke Eilanders gezien. Want zeker zyn dit de be« woonders van het Eiland. —— Die, alfchoon zyvan een mismaakte geftalte zyn, nochtans zoveel vriendelykheid en aartigheid in hun gedrag doen uitblinken, als veele, die tot het Menfchelyk geflacht behooren; ja, inderdaad, meer als men by veele vinden zal. Prospero, (ter zyde.") Eerlyke grysaart, gy zegt de waarheid .' want daar zyn 'er hier eenige onder u, die erger als Duivels zyn. Al onzo. Ik kan my niet genoeg verwonderen / — zulke geftaltens, zulke gebaarden, en zulk eenen toon, die, even of het hun aan het gebruik der fpraak ontbreekt, een foort van een voortreffelyke ftomme taal uitmaakt. Prospero, (ter zyde ) Die loffpreukzult gy tot op het heengaan fpaaren.' Francisco. Zy verdweenen op een zeldzaame wyze. Sebastiano. Het heeft niet veel te beduiden, dat zy ons agtergelaaten hebben, om te eeten; want ik denk, wy zullen wel alle lust daar toe hebben. Behaagt het uwe Majefteit, iets hier van te gebruiken ? Alonzo. ]k heb geen lust. gon zalo Op myne eer, Vorst, zy hebben geen oorzaak om bezorgt te zyn. Toen wy nog kleine jongens R 4 waa-  264 DE STORM, waaren, wie van ons zou toen hebben willen ge. looien, dat 'er lieden in 't gebergte zyn , die een diklrui iigen hals hebben , als Ösfen , of welkers hoofi in de borsr ftaat (pr>) ? En heden beieeven wy egter, dat ieder ftrooper (qq) die vyf tegr-ns één waagd, om nieuwe Werelden te ontdekken , ons voor diergelyke wonderen borg ftaat. Alon< (pp) Vergelyking met Juvenalis Sat XIII f. 162. Quis tumidum guttur miratur in Alpibus ? en Plinius (Hist. Nat, XL 37.) volgens de opmerking van den beroemden Dr. Mead ("Mechanica! Accountof Poifons, pag 183.* omftaan de Kropgezwellen of (klieren) uil de mineralifche deelen en jalpeterige zouten , welke menigvuldig in het Jneeuwiter der /iiphen zyn, en die de klieren in de keelen van hun, die het dunken, ftyf maaken en uitbreiden. —— Ook de tweede foort van misgeboorten gedenkt Pltnius (H. N. V, 8.) Blem> miis traduntur capita abefte, ore & oculis pectori afExis. Men vergelyke hier JvHarduins aanmerking, Gkey. (qq) ,, Dit ieder ftrooper die vyf tegens een waagd". De uitdrukking in het origineel a putter out betekend juist dat geene, dat door de toevoegging van zyne wedde gezegt word, en zig, gelyk Steevj'NS bemerkt , betrekking he>:ft op eens oude gewoonte der toenmalige reizigers. dat zy dezelve, na hunne terug komst met groot gewin weder kreegen. Dus zegt. Puntarvolo in ben Johxson, Every man out of his Humour: „ lk denk in 't eerst komende Jubeljaar „ te reizen ; en wyl ik dit niet gaarne geheel op myn „ kosten doe, zo ben ik van voorneernen, vyf dui„ zend pond uit te zetten, die my vyf tegen een we' der inbetaald zullen worden, als ik, myn Vrouw „ en myn hond, van het Turkjche Hof in Conflanti„ nopolen, weder te rug kom" —— Men ziet dus, dat in de overzetting, dezer ophelaenng te volgen, liever gezet moest worden: 1, Die een tegens vyf zet" $ dus is ook het Engeljche five for one beter.  B L Y S P E L. 265 Alonzo. Ik zal mede daar by zyn , en eeten , alfchoon het 't laatfte was. Da.tr legt my niets aangelegen; want het beste is doch voorby. Broeder, Hartog , kom hier, en doet als wy. VYFDE TOONEL. Donder en Blixem. Asiel kom in de geftalte van een Harpy op ; ftaat met zyne vleugeten op tafel, •waar op de maaityd terftond verdwynd. de voorige Ariel. Gy zyt drie Mannen der zonde, welke hetwreekende noodlot, dat de Waereld, en al het geen daar in is, tot een werktuig verftrekt, door de onverzaadelyke Zee heeft doen uitfpouwen op dit Eiland, alwaar geen Menfchen woonen; dewy! gy in 't minst niet waard zyt, om onder Menfchen te leven. Ik heb u zinneloos gemaakt; en in dehopeloozen toeftand waar in gy zyt, is men gewoon zig te verhangen of te verdrinken, ó Owaazen! ik en myne reisgezellen zyn dienaars van het noodlot; de doffen waar van hunne zwaarden gemaakt zyn, kunnen even zo ligt de ruischende winden kwetzen , of het altoos golvende water fluiten, als ik een enkele Vederdons uit myne vleugelen kan rukken. Myne helpers zyn even zo onkwestbaar. En alfchoon gy ons ook konde kwetzen, zyn doch uw Degens te zwaar voor de kragt die gy thans bezit, gy zyt niet eens in ftaat, om ze op te heffen. Doch herinnert u , want dit heb ik u te zeg. gen dat gy met u drien het zyt, die denbraa- ven Prospero uit Milaanen verdreeven, en de Zee die het u nu vergolden heeft; ten prys gegeeven hebt; hem en zyn onfchuldig kind! om deze euveldaad heeft de heuiellche inagr, die de ftraf der onregtvaardigheid wel verfchuift, doch niet vergeet, het Meir, het vaste land, ja alle fchepzelen, teeen u opgehist; uw, Alonzo, van uwen Zoon beR 5 r°oft;  2C6 DE STORM, rooft; en thans fpreeken zy door my het oordeel over u uit; een langzaam verderf, fchrikkelyker, dan een rasfe dood, zal ftap voor ftap u op uwen weg vervolgen. Niets kan u voor zynen toorn, die op dit woeste Eiland uwe hoofden treffen zal, befchutten, dan een berouwhebbend hart, en in het toekomende een beter leven. (A a i ï l verdwynd in Donder ; daar op volgt een zagt Muzyk ; de Geesten komen weder, en draagen , na een dans vol zeldzaame gebaarden, de fa» fel weder weg ) Prospero, (ter zyde.) Gy hebt de rol van deze Harpy zeer goed ge> fpeelt, myn Ariel! met zeer veel welvoeglyktieid! Gy hebt niets in myn voorfchrift verzuimd! ■ Even zo goed in hun foort hebben ook myni minder dienaars bunne onderfcheidene Perfoonen ge» fpeelt; myne betoveringen werken, en deze myne vyanden, door een verdoovende fchrik geketend , zyn alle in myn geweld. Ik verlaat hun nu in dezen toeftand, om den jongen Ferdinand, die zy verloeren fchatten, en zyne en myne lieveling, myne Dogter, te bezoeken. (Hy gaat heen.) Gonzalo. In de naam van al het het geen my dierbaar is, Sire, waarom ftaat gy daar in zulke eene verbaazende verwondering? Alonzo. Ach ! het is Schrikkelyk ! Schrikkelyk! —— Het fcheen my toe, als of de baaren fpraaken , en hem my noemden, de winden huilden my hem in 't gemoed, en de vreesfelyke Donder, fprak hem uit. De naam van Prospero! —— Hy gaf het teken tot mynen dood .' — Om myn Misdaads wil legt myn zoon in het bed des afgronds. Ik zal hem zoeken , dieper , als ooit een pylloot gevallen is; en dan by hem begraven blyven! (Hy gaat heen.) Se.  — '\\ B L r S P E L. 267 Sebastiano. Dat was eerst een Duivel.' Ik zal hunne gantfche Legioenen ter neder werpen. Antonio. En ik zal uw Seconde zyn. (Zy gaan heen.) Gonzalo. Alle drie zyn ?y in vertwyfFeling! hunne zwaare befchuldiging , begint nu hunne levensgeesten te knaagen, gelyk een vergift, dat eerst na langen tyd werken zal. Ik bid u , die lugtiger leden hebt als ik,volgt hun zo haastig als gy kunt, en verhindert hun in dat geene, waartoe deze zinnelooze vertwyfFeling hun kan aanfpooren. A d r i a a n. Volgt my, bid ik u. Einde van het Derde Bedryf, VIER.  268 DE STORM, VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Totneel verbeeld de Cel van Prospero. Prospero, Ferdinand, Miranda. Prostero. Tn dien ik u te ftreng behandeld heb, hoop ik, dat de vergelding, dien ik u geef, het zal vergoeden. Want ik heb u een Vadem (rr) van myn eigen leven gefcbonken, of veeleer het eenige, waar voor ik leef. Hier leever ik ze nog eens in uwe handen. Alle de fmarten die gy geleden hebt, waaren flegst beproevingen uwer liefde; en gy hebt op een btritengemeene wyze deze proeven uitgeftaan. Hier, voor het aangezigte des Hemels bevestig ik u dit dierbaar gefchenk. 6.' Ferdinand! glimlach niet, om dat ik trots op haar ben! gy zult bevinden, dat zy alles wat lof verdiend verre overtreft ? Ferdinand. Ik geloof het, zelf als een Orakel! Prospero. Zo ontvang dan, als myn gefchenk, en als uw op de waaaligfte wyze verdiende eigendom, myne Dogter. Maar, by aldien gy haare Maagdelyka gordel ontbind, eer uw verbindtenis door alle geheiligde plegtigheeden, en gewoone gebruiken bekragtigd is, zal den Hemel zynenj zegenryken invloed te rug houden, die anders op uwe vereeniging nederdaalen en u bezegelen zoude ; en in de plaats daar van , zou wreede haat , onwilligheid en tweedragf uw bed met zulk wild onkruid beftrooien.datgy het beide haaten zoud. Neem u dus iu (rr) Volgens de Lezing van Theobald , die thread in de plaast, van het in al de oude ukgaaven bevindelyk third gefield heeft, dat waarlyk geen duidelyk.s Zin is,  B L T $ PEL. zc9 in acht, indien het u behaagt, dat Hymens Fakkel u zal lichten. Ferdinand. Zo waar als ik gerufte dagen, een fchoone naakomelingfchap , en een lang leven, met de onveranderlyke aanhoudendheid van zulk eene liefde, als ik heden ondervind, wenfche, zo zeker zal de duisterde fpelonk, de bekwaamde gelegenheid, noch de kragtigde ingeevingen van onzen boozen Geest nimmermeer het vermoogenhebben, om myne deugdzaame liefde in onbehoorlyke lusten te veranderen, om dat geene te rooven, het welk tot een feestdag bewaard is, by welks aanbreeken, my zal dunken, dat de zonnepaarden kreupel, en aan de keten der nagt meer fchaakels gefmeed zyn. Prospero. Wel gefprooken .' — Zet u dan neder, en fpeek met haar;zy is den uwen. —— Holla! Ariel l myn werkzaame dienaar, Ariel! TWEEDE TOONEEL. Ariel, de voorige. Wat beveeld gy, myn gebieder? Hier ben ik. Prospero. Gy en uW mindere medgezellen, hebt voorheen uwen dienst op 't beste uitgevoerd; en heden wil ik u tot een ander fpel gebruiken. Ga, breng de geestenry, over welke ik u rnagt gegeeven heb, op deze plaast ! fpoor hun aan, om zig te haaden! want ik moet de oogen van dit jonge paar met eene beguichling myner kunst vermsaken. Ik heb het beloofd, en zy verwagten het van my. Ariel. Terftond ? Prospero. Ia, op 't oogenblik. Ariel. Eer gy kunt zeggen ,, komt en gaat, Tweemaal ademt; zal ik heden. Eik  270 D E S T O R M, Elk doen uit zyn wooning treeden, Dat men triplend voor u ftaat, Mind gy my ? —— dan ben 'k te vreeden. P r o s p e r o. Ik bemin u bovenmaten, myn behendige Ariel.— Kom niet te rug, voor dat ik u roep, Ariel. Goed, ik verftaa u. Prospero, (tegen Ferdinand.") Vergeet niet, uw woord te houden. Geeft aas uwe beuzelingen niet te veel den Vryen teugel. De fterkfte Eden zyn maar ftroo voor het vuur in ons bloed. Houd ze beter; anders goede nagt beloften! Ferdinand. Ik verzeker u, myn heer, deze witte, koele , maagdelyke fneeuw, aan myn harfgedrukt, koelt de hitte van myn lever af. Prospero. Goed. Kom thans, myn Ariel .' breng liever •en Geest te veel als dat 'er een ontbreekt! verfchyn, en dat fpoedig! —De tong zwygt! weest fyn van oogen .' — ftil! (Men hoord een aangenaam Muzyk.) DERDE TOONEL. f». Iris (tt). 6 Waarde Ceres! die door uwe gunst de velde» Met Haver, Tarwe, Garst, en zoete vrugten fiert; Terwyl de Schaapjes in het dal uw lof vermelden , En (ss) Dit Allegerifch fpel in 't oorsprcmkelyke in rym gejchreeven zynde, hebben wy liefst weder in rym evergebragt. Vertaalers (tt) Iris. Een jonge Vrouw met een Regenboog op 't hoofd: in't rood, geel en blauw gekleed; zynde de afgezante van Juno. Vertaalers  B L r S P E L. 271 En 't Beitje langs een rei van boterbloempies zwiert. Gy tooit de heuveltjes met gras, de vlakke dalen Met Tulp en Anjelier en hertverkwikkend kruid; En leert de Nimphies met een welig kransje praaien. Wanneer de Nagtegaal hun toeft op lief geluid. De bruine fchaduw van uw lieffelyke gangen, Is 't veilig pad waar op den Jongen Minnaar treed; Als zyne Minnares hem fmaadlyk heeft onvangen. De vrugtbre Wynberg tot uw overkomst gereed: Het dorre en Rotzig Duin, waar gyu vaakverlufte, Dit alles wagt uw thans 6 Hemelkoningin; Ik zelfs verzoeke u op dit grastapyt ter rufte . . . Wat vreugd! gy fpand alreeds uw fiere Paaauwen in! Kom ryke Ceres! kom! uw liefde is mygebleeken! Cehes (mm). Veelverwige Bodin weest thans van my gegroet; Ik zal, wyl gy 't begeerd, met u op de Aarde fpreeken, Gy, die VrouwJuno, lar^s haar fpoorfteeds volgen moet. Die vaak langs uw faffraan gekleurde veders, dropjes Als zoete honing op myn kruid en bloempies fpreid. Als 't eind uws blauwen boogs, myn trotfche Mirthetopjes, (lykheid En 's Aardryks gordel dekt met glans en heerGy.diehetzwangre veld en heuvels mild doetgroeien, Zeg waarom roept ge my, voor uw Vorstin op de Aard 't lus (uu) Ceres , vaas de Godin des Koorns. De Latynen hadden een fpeeekvooord daar op toepasfelyk, nu melyk. Sine Cerere & Baccho frigit Venus. Zynde vry gevolgt dus luidende. Daar Bacchus zyne drank en Ceres haare fpys , Niet overvloedig geeft ■, daar 's Venus in geen prys. Vertaalers.  272 De S T O R M, Iris. Om een getrouw verbond met zegen te befproeien! Bekroon dit Iiefiyk paar, het is uwgunften waard. Ceres. Weet gy ó Hemelmaagd, my heden niet te zeggen Of Venus, of haar zoon uw Koningin geleidt Want zedert zy die list met Pluto dorst beleggen Waar door een tedre maagd myn opzigt werd ontzeid, Ontvüede ik haar en hem. Ja heb hun afgezwooren. Iris. Vrees niet ó Ceres een van beiden hier te zien. Zy hebben hunne vlyt en moeite reeds verlooren. 'k Zag hunne duiven, ftraks met hun naar Paphos vliên. Zy meenden 't jeugdig Paar door listen te betovren, Doch Mars zyn hartsvriendin is vrugtloos weergekeerd; De blinde knaap, gereed om alles te verovren, Ziet zig door Hymens toorts omfchaduwt en verneerd, En heeft uit fpyt en drift zyn pylen reeds verbrooken; Hy zweerd het fchietenaf, en wil flegts jongen zyn; Met Mosjes fpeelen. ' Zie dus uwen haat gewrooken! Ceres. De groote Juno komt; zo 'k oordeel naar den fchyn; 'k Erken haar aan heur gang en blyde wezentrek' ken (vv) ('Juno daald neder op het Tooneel.) Iuno. Help dit paar met weldaên dekken, Waarde Zuster kom, ei kom, 'k Heet u hartlyk wellekom: Help my hunne vreugde wekken. Vreugd (vv) Dit is eene dier plaatzen, uit welke men Shake-  B L ï S P E L. Vreugd die roem en liefde geeft, Die in 't nagefl.icht herleeft. Uurtjes vol van vergenoegen, Die zig naar de wensch, Niet van eenen Mensch, Maar van Juno voegen. Ceres. Overvloed van heilryke uuren, Vrugtbre gronden, volle fchuuren, Druiven, die den ftok doen buigen, Kindren, die uw vreugd getuigen, Koorenairen, lekkre wyn, Moet uw vreugde en rykdom zyn; Al wat ge immer kunt verlangen, Zult ge op Ceres wensch ontvangen. Ferdinanü. Dit was een luisterryke verfchyning , en een zielftreelend geluid. Moetik waarlyk gelooven dat het geesten zyn? Prospero. Geesten, die ik door myne kunst uit hunne kringen hier geroepen heb, om mynen wil te volvoeren. Ferdinand. Ach! laat my hier eeuwig leven , zulk een tederen Vader, en zulk een lieve gade maaken my dit Eiland tot een Paradys. Prospero. Zagt myn waarde'. —— Juno en Ceres fluistren elkander iets ernstig in !t oor, daar zal nog iets te doen zyn. Wees ftil, of ons Toverfpel word bedorven. (JunoenCeresfpreeken ftilte faamen en zenden Iris af.) Iris. kïspears klasfikale geleerdheid heeft willen afleiden Wahlley houd ze voor een xigtbaare navolging van Divum incedo Regina by Virgil; andren voor eene zinfpeeling op dit: Vera incestu patuit Dea. De gegrondheid van deze vermoeding bewyst Farmer m zyn Esfay on Shakespears Learning p. 33- S. I, deel. S  m de Storm*,, Zoete Nimphies, tm N^aaden.' Die met biezen ryk verfierd, In bet golvend water zwiert; Komt, verlaat uw ftiüe baden , Plaatst u op dit groene veld. Juno is 't, die ons verzeld , Die uw noopt met waterkransfen Voor dit Jeugdig Paar te dansfen. (Hier verfchynen eenige Nimphen.) Bruine Maajers, die de Braaien Van het fchittrend Zonnevuur, In den Oogst van uur tot uur, Voeld op uwen fchedel daalen. Plaatst u op dit groene veld, Juno is 't, die ons verzeld. Zet uw ftroohoed oP met kransfen : En helpt deze Nimphies dansfen. (Lemge aartig gekleede Maajers verfchynen, enveri ZTtI m1 deNr<^n , ei volvoeren eenen dans Tegens het einde daar van, ftaat Prospero fpoedig op en zegt het volgende : waar op alles met een zeldzaam en verward gerugt, verdwyj.) VIERDE t O O N E l. Pr ospero. aurru fcham,£!yke faamenzweering, van het dier Kaliban en zyne medegenooten, tegen myn Ieven geheel uit myne gedachten laaten gaan- Het jydftip dat zy ter uitvoering hunner aanflag beftemt hebben, is reeds daar. (tegen de Geesten) wel gemaakt! weg! niets meer.'. "; wel . Ferdinand, (tegen Miranda.) D.t is zeldzaam; uw Vader geraakte op eenmaal in een zeer zeldzaamen toorn. ornaat Miranda. Noch nooit tot op dezen dag zag ik hem in zulk eene gramfchap. 6 p*os  B L Y S P E L. 275 Prospero. Gy zyt onifleld, myn zoon; (lel u gerust, onze fpeelen zyn nu ten einde. Deze onze 'fooneelfpeelers waaren, gelyk gezegt is, flegts Geesten, en vervloogen weder in Lucht, in dunne Lucht. Even dus, als deze beftendiglooze Lucht gezigten , wordende met wolken omrinttde Toorens, de pragtige Paleizen , de plegtige Tempel, en zelfden geheelen aardbol , met alles, wat zy in zig bevat, eenmaal vernietigd , en , gelyk dit verdweenen grondeloos fchouwfpel, zal zy niet het minfle teken te rug laaten («vul). Wy zyn ftof, waar uit droomen gemaakt worden; en ons kort leven is rirgsvvyze met eenen flaap omheint. —Myn Prins, ik ben zeer onrustig; heb geduld met myne zwakheid ; myn oud brein is in verwarring (xx); iaat u dit kleine voor- (ww) De fraaiheid en verhevenheid van deze plaats entieed Lord Kaims in Zyne Elements of Criticism Vol. I. p. 227. S. Upton verRelykt dezelve met de plaats der heilige fchrift. 2. Petr. III, II, 12. Jes. XXXIV. 4 S. Obfervations on Shakespear p. 224. (xx) PttOSPEROOS onlust ontftaat Uit de plotzelyke erinnering aan Kalibans faamenzweering. Dit ziet men zelf uit de fraaie brtragting die hy over de Menfchelyke zaaken doet. Want een denkend Man is nooit Jlerker bewegen, d:.n wanneer hy op deze wys Moralizeert ; en egter fchynt ons de aanleiding tot dezer, onlust niet zo gewigtig toe, om een Man als Prospero was, te doen vreezen. De faamenzweering van een verag'elyke Wilde en twee bedronke Zee Lieden, die hy alle volkomen in zyne magt had ! Er was dus, gelyk het fchynt, gten gevaar voor hem te vreezen. Als wy egter de zaak een weinig nader overweegen, zo zullen wy eene oorzaak vinden, om de luitegemeine kennis der menfehelyke natuur in onzen Dichter te bewonderen. Daar was iets by, dat groote zielen ten hoogfter. krenken kan , namelyk , het gevoel S 2 d"  17• ■ Den vreesfelyk raatelende Donder gaf ik vuur , en ontwortelde de fterke eike van Jupiter met zyn eigen byl. Ikdeed de grondvesten van het voorgebergte beeven, en rukten Ceder en pynboomen met hunnen wortel uit. Graven deden op myn bevel hunne kaaken open , en lieten hunne fiaapers uit , die myne zo magtige kunst opgewekt had. Maar deze ruwe toverkunst zwoer ik af; en als ik eersteen hemelschMuzyk zal bevolen hebben , gelyk ik heden doe , om hunne, door deze tovery , bedwelmde zinnen wederom te herftellen ; dan za! ik mynen ftaf verbreeken, en hem eenige voeten in de aarde begraven , en dieper, als ooit een pylloot gevallen is, zal ik myn toverboek in 't meir doen verzinken. (Men koerd een plegtig Muzyk.) DER- Di overzetting van deze plaats door Golding, isniets winder, als vooordelyk ; en Shakespear is dezelvezeer juist gevolgt. Ye ayres and winds, ye elves of hills, ofbrooks.of woods alone, Of ftanding lakes, and of the night, approche ye everych one! Farmer.  B L T S P E L. S8s DERDE TOONEEL. Ariel gaat voor af. Hem volgt Alonzo met de gebaarden van een door zwaarmoedigheid overkropt Man, door Gonzalo geleid. Hier op volgt StBAstiaNo en Antonio, even dus door Adriaané» Francisco geleid. Zy treden in den cirkel, die Prospero te vooren gemaakt heeft, en blyven daar in betoverd /laan. Pr ospero. De toverkragt der Muzyk, de beste artzeny voor beroerde bersfenen, geueeze uw thans onbekwaam brein het welke in zynen Schedel kookt! — Gy ftaat hier! en zyt alle vastgetoverd. Itegtfchaapen Gonzalo , eerwaardige man! myne oogen, doereen opftag van de uwen Simpathetisch beroerd, vergieten traanen van medelyden. De betovering zal op eenmaal voorby zyn. Even, gelyk demorgenftond,de nagt overvallende, de nevelen der duisterheid verdryft, zo beginnen reeds uw opgaande zinnen, de nevelen te verjagen , die uw verftand bedwelmd houden. ■ Ach! myn braave Gonzalo, myn trouwe befchermer, en opregte dienaar van deze, wien gy volgt! Als wy weder thuis zyn, zal ik u uvveweldaaden met woorden en daden vergelden. Gy, Alonzo, zyt zeer wreed met my en myne Dogier omgegaan; uw broeder was een voorftander dezer booze daad. Gy! Sebaftiano , word heden aan het Ligchaam daar voor gefolterd. Gy, myn Broeder, die Natuur en geweeten aan uwen heerschzugt opofferden , die met Sebastiano, wiens innerlyke kwelling daarom des te grooter is, zynen Koning vermoorden wilden, ik fchenk u beiden vergiffenis, hoe onnatuurlyk gruwzaam gy ook zyt. Uwe denkingskragt begint te zwellen, en de wederkomende vloed zal in 't kort de boorden van uw verftand aanvullen , d tt thans vuil en moerasfig legt . Noch is 'er geene onder hun , die my durft aantchouwen , cf my berkend ——Ariel, haal my myn hoeden Degen uit de Cel; ik zal my aan hun in dezelve geftalte ver-  «R6 DE STORM, verwonen, waarin zy my te Milaanen gekend hebben. (Ariel vertrekt,en kimt in eenoogenhlik weder te rug.) Haastig, myn' Geest! in 't kort zult gy uw vryheid genieten ! Akiel (Zingende , terwyl //y Prospero helpt aanklceDaar de Bye zuigt, zuig ik mede: (den.) 'k Slaap in eenen Roozengaard: Schreeuwt den Uil, ik kies de vrede, 'k Vlieg en huppel, bly van aart, Langs de geurige Landsdouwen, In het Lteflyk Lentfaifoen. 'k Zal myn vrybiiJ haast aanfebouwen! Ach! hoe zal ik onder 't groen, Mynen graagen lust voldoen. Prospero. Goed myn wakkere Ariel. Ik zal u misfen, egter zult gy vry zyn. Heden onzigtbaar, zo als gy zyt, zult gy n;.ar des Konings Schip gaan ! daar zult eyde Scheepslieden in 't ruim flaapende aantreffen. Wek den Schipper en Bootsman op, en breng hun herwaards. Doch fpoedig, bid ik u. A r i e l. Ik zal de lucht voor my wegdrinken (gsg), an ben we Ier hier, eer uw pols tweemaal flaat. (Hy vertrekt.) VIERDE TOONEEL Gonzalo. (de voerige) Enkel verfchrikkingen, verwarring, wonderen verbaasdheden woonen hier. Moet ons doch een he- (ggg) Eene uitdrukking der vlugheid, op dezelve wys als: „ Den weg ver/linden", in het Treurjpel Hendrik de IV' Johnson.  B L YS P E L, 237 hemelfche magt uit dit vreeslyk land weder wegvoeren. Prospero. Zis hier ó Koning ! de ten onregt verdrukten Hertog van Milaanen, Prospero! om u des te beter te verzekeren, dat een levende vorst thans met u fpreekt, omhels ik u, en noem u en uw gezelfchap van herten welkom. Alonzo Ofgy Prospero zyt, of een betoverd, bedrieggelvk Spook, gelyk ik zelf eerst was, weetik niet. Uw pols flaat, als een Mensch; en zedert ik u zie, neemt myn gemoedsangst af, waarin my, gs lyk ik vreesden, eene berooving des verflands Helden. Als deze dingen waarlyk anders zyn, zo moet de gefchiedenis daar van ten uiteiften zeldzaam zyn. Ik geef u uw Hertogdom te rug en bid u, my myne beledigingen te vergeeven. Maar boe is 't mogelyk, dat Prospero leven en hier kan zyn ? Prospero, (tegen Gonzvlo.) Vooreerft, myn oude en edele Vriend, laat ik u omhelzen! wiens, opregtheid zo onfehatbaur, als onbepaald is. Gonzalo. Of het waarlyk zo is, of niet, wil iknietbezweeren. Prospero. Gy zyt zodanig door eenige zeldzaamheden van dit eiland getroffen, dat gy zelf dit geene niet gelooven kunt, dat zeker is. Welkom myne vrienden, alle welkom! Maar gy , myn fyn paar Heeren, als ik lust had, zo zou het my niet moeielyk vallen, de gramfchap van den koning te berokkenen, en te bewyzen , dat gy beide verraders zyt; doch ik zal heden niets melden. Sebastiano. De Duivel fpreekt door zynen mond. Prospero, Neen . Wat u betreft, hoogst misdaadige heer, welke, flegts Broeder te noemen myn mond reeds  358 DE S T O R M, reeds vergiftigen zoude; ik vergeef u alle uwe dvvaalingen , hoe affchuwelyk zy ook zyn ; maar ik vorder myn Hertogdom van u te rug, het welk gy my, fehoon gy wilde, niet langer onthouden kunt. Alonzo. Indien gy Prospero zyt, zo herigt ons , opwelk eene wyze gy behouden zyt, en hoe wy hier met u te faamen komen na dat wy voor drie uuren aan dezen oever een fchipbreuk geleeden hebben , die my ó fmatelyk aandenken! — myn zoon, myn dierbaaren Zoon Ferdinand gekost heeft. P r o s p e e o. Ik beklaag u, myn Koning. Alonzo. Het verlies is onherftelbaar, en het geduld zelfs moet bekennen, dat by het niet heelen kan. Prospero. Ik geloof veeleer, dat gy zyn hulp niet gezogt hebt. Want door zyn milde en kragtige byltand heb ik een diergelyk verlies, met gelatenheid leeren verdraagen. Alonzo. Gy! een diergelyk verlies? Prospero. Een even zo groot, en desgelyks nïeuwelyks verlies; en om het verdraagelyker te maaken, heb ik veel zwakker middelen , dan gy tot uwen troost kunt roepen; want ik heb myn Dogter verlooren. Alonzo. Een Dogter? ó Hemel! mogten zy beiden in Napels levtn, en daar Koning en Koningin zyn! op dat zulks zou zyn, zoude ik gaarne wenfchen zelf daar voor, in het' natte bed verzonken te zyn, waar in mynen Zoon legt.' wanneer verloor gy uw Dogter? Prospero. In deze laatflen Storm. Ik bemerk , dat deze heeren over onze onveimoede faamenkomst zo. danig verbaasd zyn, dat zy hunne zinnen niet durven    B L T S P E L. 289 ven betrouwen, en naauw gelooven kunnen, dat bdnne oogen hun van de waarheid overtuigen, en hunne woorden .natuurlyke adem zyn. Maar, hoe mistrouwend de kortgeleedene.bedwelming uwzinnen gemaakt heeft; zo weest doch verzekerd, dat ik Prospero ben,'juist dien Hertog, die van Milaanen verdreeven wierd, en op eene wonderlyke wyze op dit Eiland, daargy geflrand zyt.aanlande, om,Heer daar over te zyn. Doch niets meer hier van; want bet is een Crönyk van veele Dagen, en geen verhaal by een ontbyt, noch voor deze eerfte faamen. komst gefchikt. Welkom, myn Koning, deze Cel is myn hof; ik heb hiér een paar buisgenooten,. en buiten dezelve geene onderdaanen meer. Ik bid u, zie naar binnen! om dat gy my myn Hertogdom wedergegeeven hebt, zo zal ik u iets goeds daar tegen aanbieden, of voor 't minst een wonder voor uwe oogen brengen, dat u even zo zeer verheugen zal, als my myn Hertogdom. VYFDE.TOONEEL (De Deur van de Cd epcnd zig, en vertoond Ferdinand en Miranda die met elkander in 't Schaakbord fpeelen.) Miranda. Myn lieve Ferdinand, gy fpeelt my een pots. Ferdinand. Neen. myn waarde! datzou ik om de geheele waereld niet doen. Miranda. Indien het een aantal Koningryken raakte, zo kon gy (laag met my twisten, en ik zou het u niet kwalyk neemen. Alonzo. Indien dit ook, een verfchynfel van dit Eiland is, zo zal ik eenen dierbaaren zoon tweemaal verliezen. Sebastiano. Een verbaazend wonder.' I. peel. T Fer-  200 DE STORM, Ferdinand. Schoon de Baaren dreigen , zyn zy egter mclydend; ik heb hun zonder oorzaak gevloekt. (Ferdinand knielt voor zynen Vader.) Alonzo. Ach! alle zegeningen van een verheugden Vader daale op u neder! — tta op, myn zoon, en zeg hoe gy hier gekomen zyt. Miranda. ó Wonder! hoe veele goede fchepzelen zyn hier te faamen' Hoe fehoon is het menfchelyk geflacht, ó heerlyke nieuwe Waereld , die zulke Inwoonderen heeft! Prospero. Dit is wat nieuws voor u. Alonzo. Wie is deze Maagd, met wien gy fpeelden ? uw kennis met haar kan op zyn langst maar drie uuren zyn. Is zy mooglyk de Godin, die ons gefcheiden en wederom vereenigd heeft? Ferdinand. Myn Vader! zy is een fterffelyke ; doch door een onflerffelyke fchikking is zy myn. Ik koos haar, toen ik mynen Vader niet tot raadsman konde neemen, toen ik zelf niet dorst gelooven eenen Vader te bezitten. Zy is de Dogter van deze beroemde Hertog van Milaanen, van wien ik zo veel hoorden vernaaien, eer ik hem zag; van wien ik een tweede leven ontvangen heb, en welke deze jonge Jufvrouw tot myn tweeden Vader maakt. Alonzo. Ik ben den uwen. Maar ach ! hoe wonderlyk zal het klinken, dat ik myn eigen kind om vergeeving moet bidden-' Prospero. Houd op, A Vorst .' laaten wy onze gedachten met geene onaangenaame zaaken bezwaaren, die nu voorby zyn. Gonzalo. Ik heb innerlyk ge weent; anders zoude ik eerder ge-  B L r S P E L. sor gefproken hebben. Zie naar om laag 6 Goden, en laat een Zegenryke Kroon op dit paar nederdaa. len .' want gy zyt het, die den weg gebaand hebt, langs welken wy hier geko men zyn ! Alonzo. Ik zeg Amen, Gonzalo.' Gonzalo. Op deze wys, moest Prospero van Milaanen verdreeven worden, op dat zyne Nakomelingfchap beheerfchers van Napels zoude worden.' Ach! verheugd u over de gewoone paaien der vrolykheid heen , en graveerd het in goud op eeuwig durende pylaaren! in een enkele reis vind Klaribella een Gemaal te Tunis, en Ferdinand, haaren Broeder een bruid, daar, waai hy zelfs verlooren was; Prospero zyn Hertogdom, op een arm Eiland, wy alle ons zeiven , op een tyd , dat niemant zig zeiven was. Alonzo, (tegen Ferdinand en Miranda.) Geeft my uwe handen f —— Kwelling en fmart moeten voor altoos dat hart verfcheuren, dat u geen vreugde wenscht! gonza lo. Het zy zo, Amen! ZESDE TOONEEL. Ariel met de Schipper en Bootsman, die hem geheel verbaasd en verfchrikt volgen, de voorige. Gonzalo. Ach zie, myn Koning, hier komen nog meer van ons gezelfchap. Voorzeide ik niet, dat indien 'er nog een G-!g op het vaste Land was, deze Karel niet kon verzuipen? Nu? ■ Hoe? ■ gy , die de genade zelf over Boord pleegt te vloeken, hebt gy geene vloek op het vaste Land meer overig? Hebt gy geen mond op het Land? Wat nieuws is 'er ? Bootsman. Het beste nieuws is. dat wy onze Koning en ons T a ge-  29a DE STORM, gezelfchap gezond weder aantreffen; en na dit , dat ons Schip, het welk wy voor drie uuren den Storm prys gaven, zo geheel, zo ruim, en zo wel getakeld is, als toen wy het voor de eeifte keer in Zee ftuurden. Myn gebieder, dit alles heb ik gedaan, zedert dat ik u verlaaten heb. Prospero. Myn wel afgeregte Geest 1 Alonzo. Dit zyn geen natuurlyke voorvallen ; den eene is fteeds wonderbaarlyker dan den anderen! Zeg hoe kwaamt gy hier? Bootsman. 6 Vorst, indien ik kon gelooven, dat ik zeker wakker was, zo zou ik bezoeken of ik het u konde vernaaien. Wy lagen in een diepe flaap gedompeld: en ik weet zelf niet, hoe, in het Ruim van 't Schip by een gepakt, alwaar wy zo even eerst door een zeldzaam en aanhoudend gedruis , van brullen, fchreeuwen , builen, raatelen met kettingen en andere verfchrikkelyke toonen opgewekt wierden. Eensklaps hield alles op ; wy zagen ons fraai Koninglyk Schip inet zyn geheele toebehooren in den besten toeftand ; en terwyl onze Schipper van de eene zyde naar den andre fprong, om het te bezien, wierden wy met uw verlof, in een fchielykheid , als in een droom , van onze vrienden gefcheiden , en half flaapende hier gebragt. Ariel, (tegen Prospero.) Heb ik het goed uitgevoerd ? Prospero. Zeer wel, myn vlytige Ariel; gy zult vry zyn. Alonzo. Dit is zulk een zeldzaam doolhof, als ooit een Mensch betreden heeft; en 'er is meer, als de Natuur vermogend is te doen, in deze geheele toe-  B L Y SP E L. 293 toeftel. Zonder een Orakel kan men 'er onmooglyk iets van begrypen. Prospero. Myn gebiedende Heer, ontrust u niet, om het wonderbaare in deze zaaken te willen doorgronden; in 't kort zal ik u by een betere gelegenheid alles van ftuk tot ftuk oplosfchen, het geen heden onbegrypeiyk is; tot dien tyd toe weest vrolyk van gemoed, en denkt van alles het besten! 'Ter zyde tegen Ariel.) Hier, Geest! ftelt Kali- ban en zyn gezelfchap in vryheid ;het de bt toverirg op! — Hoe bevind gy u heden, myn Kcni g? 'Er ontbreeken nog twee zotten Kareis van uw ge gvuldigheid , in Quarto byzormer uiigekomen zyn. Men vind het eerst, in de folio uitgaave, die zeven jaaren na de dood van Shakespear, in het jaar 1623 door twee Tooneelipeelers, Hemings en Tondel, uitgegeeven wierd. Men heeft zig even zo veel moeiten gcgteven, om de bron uit te vinden, waaruit Shakespear den inhoud , of ten minften het denkbeeld van dit Tooneelftuk getrokken heeft; doch deze ontdekking is tot heden toe aan niemant noch gelukt. Capell (»wm) ge- kfspsar in 't jaar 1598 een rol /peelden. De Koopman -Jan Venttien moest dus ten minften twee j lar ouder zyn, ah den afdruk daar van in 't j \ar róco. (mmm) Deze twintig /hikken zyn voor twaalf jaar verziameld, en naar d'e oude Exemplaaren mei onveranderde [veiling afgedrukt. Twenty of the Plaj's of Shakespkare being the whole number printed in Ouarto. by Geörge Steevers, Ksq, London f766 4. vol. gr. 8. Steevers [thyft wel is waar, in de Foorrede bladz. iS» van een zeke>e Schryver van Thedrical Ricords. die reeds vroeger eenige nitgaaven, ook die der overige zestien Pukken •vermeld ; maar hy alleen meid ze, en niemant h efi ze tot heden toe gevonden. (mm) Eene der nieuw/Ie Uitgeevers van Dichter in zestien deden, die te Londen in 't jaar i6fjin klein 8fo zeer net gehukt zyn, en van welke ween even fterk kritiekwstk, Shaeespears School van den uhgeever volgen zal. In de z'.er lezemwaariise inleiding, zyn berigten van de bramen der Fabu-  3co ONDERZOEK en AANMERKINGEN gelooft om die reden, dat men de Fabel des Storms zo lang voor de eigenvinding des Dichters moet houden, tot dat het tegendeel door een toekomends ontdekking beweizen is. Deze vermoeding heeft ondertusfcben zeer veel onwaarfchynlykheids in zig, als men het gedrag van den Dichter met betrekking tot zyn overige Stukken in aanmerking neemt, dewyl men by de meesten derzelven de waarfcbyniykfte bronnen vinden kan. De Toveryën, welke in dit geheele Stuk ingeweeven zyn, en het wetttiiggelyke daar van uitmaaken , was fehoon niet geheel, egter ten hoogften op de aanlegging na , den Dichter eigen. Vernaaien van deze foort waren in zynen tyd zeer gewoon, en voor ieder ligt; daarom moesten zy de toenmaalige aanfehouweren minder zeldzaam en onnatuurlyk voorkomen, bizonder als men daarby het bygtloof dat toenmaals onder den gemeer.en man heerschten, in overweeging neemt. Diergelyke Sprookjes waaren ook doen ter tyd zeer menigvuldig in de meeste Romans, Pcëtifche Vertellingen en Balladen {ooo). Men behoeft zig flegts Chaucer en Spencer te herinneren. Ook behoeft men Shakespear wegens het gebruik derzelven geen kennis van vreemde taaien toe te legaen, wyl dusdanige vertellingen , het zy zy Spaansch of Italiaansch van oorfpronk waaren , even als de Schriften der ouden, in het Engelsch menigvuldig voorhanden waaren. Aan eenige vermoedingen moet ik egter denken, welke men over den ooifpronk van dit Tooneelffuk opZen van Shakespear, als een proef van dit groote •werk, ingevolgd. Van liet tegenwoordige jtukj.ireekt hy bladz. o"8 (ooo) Eenige dezer Romans noemt Richard F«r. mer in zyn FfTay on the Learning of Shakespeare. Cambridge 1767. 8. — Ook vergelyke men hier over Warton's Ohfervations on the FairyQueen of Spenfer, Vol. 1. p. 62.. ss.  ovlr de STORM, BLYSPEL. 3d i opgegeeven heeff. Dr. Warburton maakt hy een plaats in het laatfte Tooneel eene aanmerking, i welk ook meerendeels in de eerfte uitgaave van deze overzetting CD. JI. b. 216.; te vinden 1 is, waarin hy vermoed, dat het ftuk uit het Itali. | aansch moet genomen zyn. De plaats by wel1 ke deze aanmerking gemaakt word, is niets minder ' als een gewigtige grond tot zulk eene vermoeding; zy kan zonder dezelve nog ligter en natuurlyker verdaan worden. Even zo min fchynt het my in de t waarneeming der gelykheden te zyn; ik zou deze i omdandigheden liever voor een bloot toeval, en voor een gevolg der ten grond leggende gefchiedenisfe , dan voor voorbedachtheid van den Dichter houden (ppp). De Italiaanfche naamen der Perfoonen, en de hun gegeevene woorden , geven eer aanleiding, om te gelooven, dat de ten grond leggende Fabel van Itaiiaanfchen oorfprong is. Maar uit de beide Tooneeldukken, die Warburton aan1 voerd, is het voorzeker niet genomen. Het eene | is de Negromante van Arioste. Dit Blyfpel, dat I ik door eigen leezing ken, heeft niet het geringde j: met het ontwerp van den Storm gemeen; de daarin J voorkomende toveryen, waarmede het daarenboven i zeer natuurlyk toegaat, zyn niet meer, dan toebef reidzelen van een Bedrieger ter bevordering van j een minnehandel. Het tweede duk is de Negromanj te Palliatoyan Petrucci. Maar Capell merkt met ■ regt aan , dat deze Comedie hier in 't geheel niet ( in overweeging komen kan, dat zy laater gefchree1 ven is; ook vind ik in de Dramaturgie van Leoke 1 Alacci de eerfte uitgaave derzelve van den jaare \ 1642 opfzegeeven. De tweede vermoeding is van Warton, en ge1 plaast in het aanhangfel der Aanmerkingen tot de uitspa) Dit is ooi Johnsons meening. Zie het aani hangzel der aanmerkingen, by het agtjle deel zyner j uitgaave, b. 2.  312 ONDERZOEK en AANMERKINGEN u-r.aa.-e van Johnson. H7 beroept zig op zynen \ lend VV.Li.tAM Lollins, die betn gezegd heeft, dat het grootfte gedeelte van dit Tooneelftuk gegrond was op een Italiaanfche Chimifchen Roman , Orelia en Izibella, waarin een zodanige Geest als Ariel, vooikornt. De Chimie van deze duis'tere tyd, voegd hy 'er by, was vol van diergelvke in^eweevene Geesten. —- Ik wenschte, dat Coll^s of Warton eentge nadere aanwyzing van deze Roman hadden gegeeveo. Het is my niet gelukt, den zei ven aan te treffen, zelf niet in de Bibliotheek van Wojfcnbuttej , daar men anders boeken van dit foort, en uit deze eeuwen niet ligt te vergeefseh zoekt. Naar ik hoop zal daar by do~h neene verwisfeling met de Gefchiedenis van GÏovi». ni Fiokentino van Aurelia en van IJabella (m) voorgevallen zyn die van eenen geheel verfcbiïlendéh inhoud en zonder de minfte toveragtige inweevingen is (rrr), c e ™^viu Op (qqq) Zy is dikmaals gedrukt, onder andren ook in 't weZen' /'tW<' en Engelsch, te Anf •werpen , t 5so, m 12. (rr.) Deze verwisfeling is werkelyk voorgevallen men heden uit de nieuwste uitgaave van Dichter zint.Fi «MMvoerdAu zyne dezer uitgaave aangt voegde aanmerkingen den regten tytel vat de geda%h- Lf tTl '* 'hZe d°°r my aa^cnde Edkion , v.er taaien aan , en verwondert zig met rent hl Collins dezelve Cbimifch noemen konde. Ook he merkt Steevbn, dat Warton zyne vemoedirg L nader tnzien van deze roman , opzegeeven had. Zy hou* inderdaad mets in, dat met den inhouddes StorÏ ■ ook Jlegts van verre eenige gelykheid heeft. Al'el loopt daar m op deze vraag Zit, die in hh volgende onde'- chnft aan het jlot van 't boek geplaatst Tsfffn de I hiftoire d'Aurelio & d'ifabelle^, en laqué Ie cft disputé, lerjuel donne plus d'occafion de Sche 1 homme a Ia femme, ou la femme a 1'bomme '  over de STORM, BLYSPEL. 303 Op de groote fchoonheden van dit Tooneelftuk, geloof ik niet dat ik lezers van fmaak eerst opmerkzaam zal behoeven te maaken (sss) Doorgans ziet men de groote , veel bevattende verbeeldingskragt van den Dichter, en de innigfte kennis van het Menfchelyk hart en der natuur zigtbaar, zo wel in het geheele denkbeeld van het Stuk, als in de fchïkkiug daar van; die wc! is waar, niet naar aüe de ftrenge regelen van het Drama; doch daarom niet minder met keuze en verftand uitgevoerd is , doordraaien; uitmuntend in kragt, de Natuur byna ontwonden in het fchetzen der carafleren, en der waare, eigenaartige wyze, hoe zig een ieder derzelver door gedrag en reden aan den dag legt. De Lezer moet her ondervonden hebben, hoe inneemend teder, het Caracter van Miranda is, hoedanig zelfs in het eerfte gefprek met haaren Vader het gevoelig vrouwelyk hart, in alle haare woorden uitfchitterd , hoe zig dit haar onervaaren hart al dra aan het gevoelen der liefde opend, en hoe belanghebbend den Dichter ons deze liefde heeft weeten te maaken Met een woord, ieder Perfoon, van den Koning af tot den Bootsman toe , heeft zyn eigenaartige en buitengemeene naar zynen ftaat fchikkende wyze van denken, fpreeken, en werken, en behoud doorgaans het zelve ca rafter, welke den Dichter hun gegeeven heeft. Wil men hier bewys van , zo gaa men ieder opmerkfaam door; overal zal men treffende en meesterlyke trekken ontmoeten, die zekerlyk ten deelen de oogen van vlugtige en gemeene Waarnesmers ontfnappen, doch die geene, die zich met dezen Dichter, die het zo wel verdiend, nader vertrouwd maakt, ftaag zigtbaarder worden. Het was dus overtollig, als ik my hier in een nadere ontleding dezer zo in 't oog loopende fchoonheden wilden inlaaten ; die geene die die Too- (sss) Men vind in de Adventurer Vol. III, N. XC1II en XCVII eene nadere ontleding daar van.  3o4 ONDERZOEK en AANMERKINGEN Tooneelftuk met eene onverdorvene fmaak en zon« der het vooroordeel eener kwa'yk begreepene Dramatijue Critiek leest, bieden zy zig van zeiven aan ; en Lezers van een kwaade fmaak en bepaalde beoordeeling mogen bet liever ongelezen laaten; 'er zyn voor hun genoeg regelmaatige en kragtige Hukken! Men weet, dat de Stukken van Shakespear door laatere Dichters menigvuldig verandert, verkort, of meer met de Mechanike regulen des Tooneels overeenkomftiger ingerigt zyn. Men kan zeker zonder uitzondering zeggen , dat door diergelyke omwerkingen deze Stukken zeer geleden, en veele wezendlyke fchoonheden verlooren hebben. Dit is volkomen het geval, indien men bet niet alleen by de verkorting of regelmaatige fchikking heeft laaten berusten, maar uit eigen kundigheid gewaagd heeft 'er by te voegen. En hoe kan dit anders uitvallen by eenen Dichter, van wien Lessing met zo veel regt zegt: „ Op de minfte van zyne fchoon„ heden is een merkteken gedrukt, dat zelf de „ waereld toeroept: ik ben Shakespear! en wee „ de vreemde fraaiheden, die het hart hebben, zig ,, nevens hun te ftellen!" (ttt) Hoe waar moet dit van mindere Scbryvers zyn, indien dit geval toegepast word op eenen Dichter, als Dryden! En egter durf ik beweeren, dat het oordeel van een ieder , die zyne omwerking des Storms (mm), die hy met Davenant in gemeenfchap gemaakt heeft, met bet ftuk van Shakespear vergelykt, dit laatfte oneindig ver boven bet andre zal verkiezen. Veel is woordelyk behouden; veel heeft de eigene vinding der beide verbeteraars 'er bygedaan. Ik zal kortelyk het ontwerp van dit ver. an- (ttt) Hamburgfche Dramaturgie , Sf. LXXIII. (uuu) Men vind ze in alle uitgaven van Drydens merken onder het opfchri/t The Tempest, or The Enchanted Island.  over de STORM, BLYSPEL. 305 ! anderde ftuk uittrekken, en daarby dat, hetgeen my waarlyk fraai daarin voorkomt, niet onaangemerkt laaten. In het eerfte Bedryf is reeds het eerfte Tooneel, 1 het welk op een Schip voorvalt, door veele kragte1 looze byvoegzelen vergroot; ook komen Alonzo en zyn Zoon Ferdinand daar in voor. In het volgende, welke het gefprek van Prospero met zyne Dcgter inhoud, zyn de redeneringen van Shakespear dan verkort, en dan weder uitgebreid; in beide gevallen hebben zy aan gefchiktheid, levendigI heid en kragt merkelyk verlooren. In de volgende ! Tooneelen, waarin Axiel en Kaliban voorkomen, is weinig verandert. In het hier opvolgende komt I Dorinda , eene Zuster van Miranda , daarI by , en verhaalt de ondergang van het Schip , i welke zy als eene haar onbekende zaak zeer zeld! zaam befchryft, en voor een levendig Schepzel I houd; Dit veroorziakt onder de beide Zusieren nog i een gefprek over het Schepzel, welke Man heet, 1 en hun insgelyks nog geheel onbekend is. Het tweede Bedryt opend Alonzo met zyn ge1 volg, die in hun gefprek door een onzigtbaar Mui zyk geftoord worden , welks inhoud de ftrafbaar; heid der eerzugt en der Tyranny ten onderwerp i heeft. „ Koningen, fluit het lied. die hunne KrooI , nen onregtmaatig verkreegen hebben, zitten in de I '„ hel op brandende Troonen." Antonio. „ Hoort gy wel, Vorst, hoe zy ons onze mis1 „ daad voorhouden? Gonzalo. „ Volgen de booze Geesten , daar in de goede „ naar, dat zyde Menfchen hunne zonden vertoonen? Alonzo. Maar niet op een en dezelve wyze, de laatfte , waarfchouwen , eer men den misdaad doet, en de '', eerfte haaien dezelve op, als hy gedaan is." De Geesten welke gezongen hebben, verfchynen 1. keel. V hier  306 ONDERZOEK en AANMERKINGEN hier na als duivels en alltgorifche Perfooneu ;boog. . moed , bedrog, roof en moord ; daufen en verdwynen weder. Die verwekt gewetensangst en onrust, bizonder in Alonzo, die met zyn gevolg heen gaat, om zyn zoon op te zoeken. Dan volgt het looneel van Ferdinand uit Shakespear , die door het gezang van Ariel geleid word; dan een looneel tusfehen Stephano, Mustacho en Ventose , waarby nog hierna Trinkulo komt, dit looneel is langer, doch ook laffer, dan in het oor. fpronkelyke. Het gefprek heefc hier ook drinken en ftaats ontwerpen wegens de beheer fching van het Eiland ten onderwerp. Kaliban komt by hun, en word gevolglyk in lang zo natuurlyk en klugtig niet bygebragt, als by Shakespear; daarom is ook de verwondering over zyne mismaaktheid minder gefchikt. Hy fpreekt Trinkulo van zyn zuster, dV hy hem belooft fe brengen Prospero, die daarop een alleenfpraak houd, zegt tegen de aanfebouwers dat by Hippolito, erfgenaam van Mantua , welke Alonzo bemagtigd heeft, beimelyk naar zig genomen heeft; en door middel zyner toverkunst berekend hy, dat een te vroege kennis met het vrouwelyk gedacht zyn dood zou zyn, hy heeft hem daarom zeer zorgvuldig voor het gezigt zyner dogter bewaard. Thans waarfchouwt hy hem, zig voor' dit gevaar te hoeden, en befchryft hem, wat een Vrouwsperfoon is Deze plaats is onbetwistbaar eene der beste byvoegfelen. Hippolito. ,, Maar zeg my doch, hoe ziet een Vrouwsper. „ foon er dan uit ? Prospero. „ Verbeeld u een middelfoort tusfehen een Ton„ gehng en een Engel, dat fchaadelyk fehoon is, „ en doodende oogen heeft. Haar ftem verrukt meer, als het gezang der Nagtegaalen; het is „ enkele betovering; die haar eens ziet, word voor ,, altoos haar Haaf. Hip.  over de STORM, BLYSPEL. 307 Hippolito, „ Dan zal ik de oogen toe doen, en met haar „ ftryden. Prospero. jj Dat is vergeefsch. Want al fehoon uwe oo„ gen geflooten waaren , zo zou zy doch door „ de oogenleden heen fchynen, en uwe ziel doorbo„ren. Afwezend zou zy tegenwoordig zyn; enu „ midden in den flaap vervolgen .' Hippolito. Dan zal ik het aan haar wreeken als ik waak. Prospero. „ Dat zal u onmogelyk zyn, want zy zyn zo >, fehoon, dat gy het nooit bezoeken of wenfchen „ kunt, hun te beledigen. Hippolito. „ Zyn zy zo fehoon ? Prospero. „ De zagte flaap is zo teder niet, noch de zon in „ de winter, noch de fchaduw in de zomer zo „ aangenaam. Hippolito. „ Kunnen zy fchoonder zyn dan zwaanevederen? „of bevalliger, als de pluimen der pauwen? of M de glans op den hals der duiven ? of hebben zy „ nog meerder fchoonheden , dan de Regenboog? „ Dit alles heb ik gezien, en zonder gevaar bewon„ derd," enz. Zonderling is het, dat Prospero deze onervaaren Jongeling het kwaad dat hy vermyden moet, meer van de aangenaamfte dan gevaarlykfte zyde affchilderd, hem meer nieuwsgierig, dan toornig daar op fchynt te maaken. Even dergelyke waarfebouwingen geeft hy aan zyne Dogters ten aanzien der Mannen. „ Gy moet hun niet vertrouwen, « myn kind, zegt hy onder anderen tegen Dorin„ da; zo dra een Man haar te na komt, gevoeld „ zy negen maanden fmerten daar van." De beide Dogters waagen het egter, zo dra heur Vader bun verlaaten heeft, naar het hol vanHirroLiTo Va te  30» ONDERZOEK en AANMERKINGEN te fiuipen. Prospero roept, Miranda gaat weg » Dorinda nadert de Jongeling en fpreekt met hem. Beide zyn zy in 't begin fchuw; eindelyk vat zy hem by de hand. Do rinda. „ Ik heb dikwils myn Vader en myn Zuster by » de hand gevat en voelden nooit geen fmart daar „ vari; maar ach! heden nu ik uwe hand aanroer, „ voel ik iets, dat my zugten afperst. Even dus „zig ik twee tortelduiven klaagen, als zy by el„ kander kwamen. Doch myne droefheid heeft „ iets aangenaams; en dat heeft, dunkt my, ook de „ uwe. Doch zy klaagden fteeds, fcheenen altoos „ te morren, en kwamen doch dikwils weder by „ elkander. Hippolito. „6 Hemel! ik voel het zelfde. Het is, of „ uw hand my geheel ontroerd. Jk voel aan myn „ hart , en bevind , dat het my aangenaam is , „ fehoon het my tevens fmart," By deze woorden word Dorinda door haar Vader geroepen. Het eerfte Tooneel van het derde Bedryf is tusfehen Prospero en zyn Dogters. Hy ontdekt Miranda, dat de Man een wezen van dezelve foort met haar is, dat zy egter nog een beeter, als Hirpoi.ito is, zal leeren kennen, hy berispt Dorinda, en ftelt hrar redelyk wydloopig en langwylig, nog eens het gevaar voor waar in zy geweest is; ondervraagt haar over dat geene, dat tusfehen haar en Hippe. lito voorgevallen is, en veroorlooft haar nog, hem weder te zien, om hem kwalyk te bejegenen. ■ Wederom een zonderling onoverwoogen gedrag.' Hoe fchrander en voorbedachtelyk handelt daar en tegen de Prospero van Shakespear .' —— Hier na vaardigd hy Ariel af, die te gelyk zyn bevel voltrekt. Alonzo en zyne reisgezellen rusten uit; dé Geesten zingen om hun heeri, en bereiden bun een maaltyd. Kaliban voerd in het volgende Tooneel zyne Zuster Sykorax by Trinkulo, Men hoord  over de STORM, BLYSPEL. 309 hoord by deze gelegenheid veel nutteloos gefnap; integendeel ziet men het Carter van dit*™wd,k mrfeboorte niet duidelyk genoeg ontwikkeld; dus ■ mêAt men wel, dat biatelykhéid en ruwheid daar K het ^esten ™oeten uitmunten; doch geen trek s volkomen afgebeeld. Even zo flauw is het vol. genTe gefpiek der overige Scheepslieden die aan WLJJ wegens de beheerfchmg van het Eiland als Afgezanten gezonden zyn; een gedachte, die Shaker flegts aanroerden, doch die Dryden fot Sens toge uitgerekt heeft. Ferbinand^word van Ariel bygebragt; de; geheeJe' verCenng van dit Tooneel, dat in 't oorfpronkelyke zo veel waarde hsefr, beftaat in een beuzelagt.g gefnap met de Echo, welke Ariel maakt. Dan volgt , weinig verandert het Tooneel daar Ferdinand en Miranda in tegenwoordigheid van Prospero elkander voor cle eerrtemaal zien. Na dat hy Ferdinand weggezonden heeft, neemt hy Hippolito voor zoekt hem, boe wel fteeds zeer laf van alle verdere omnms met het vrouwelyk gedacht af Le raaSen enlend hem by Ferdinand om denzelven fezeifchap te houden. Deze beide Jonge ingenkoK Ka zelfs op het Tooneel, en deelen eilanderhunne gevoelens by het eerste gezigt der MaagIden mede, waarby Hippolito zyn geheele onerEarenheid doet zien, en zig zeer over deze meumSd verheugd, dat 'er nog meer Maagden inde Jwafreld zyn; zy zouden alle voor hem zyn; hy [wilden ze alle beminnen. I„ het vierde Bedryf fpreekt Miranda door aanMboorine van haar Vader met jjerdinam> die haar zyne iefde verklaard. Zy antwoord hem gunlJ.g Iheeeert egter te gelyk van hem dat hy liefde tot H IroLiTo zal draf gen, wiens jeugd en fchoonheid E'"erdinand zodanig aanpryst, dtte ta» ver geheel yverzugtig word. ■ » Het is maar 1 te klaar zegt hy onder anderen , zy geveinsd r i list, gelyk de meesten van haar zwak gedacht; "zy hoeft nu de kunst nog niet geleerd, het e * ' V 3 »YW*  310 ONDERZOEK en AANMERKINGEN » verbergen. De Natuur heeft het haare ook ly n haar gedaan; zy bemind de verandering. Hoe j> kon ik gelooven, dat een Maagd onfchuldig kan » zyn, als zy jong is? Neen! neen! reeds by hunM ne voedder leeren zy de verandering, als zy hun » uit twee Borften den een om den anderen melk „ geeven .'" — Prospero zoekt hunne liefde door de affchetzing der hoedanigheden van Ferdinand nog meer te ontvlammen. By Shakespear is dit alles onbetwistbaar beter behandelt; zo wel het geheele gedrag van Prospero, als de wyze op welke Miranda haare liefde aan Ferdinand te kennen geeft, terwyl zy op de natuurlykfte wyze van medelyden tot tederheid fchynt over te gaan. By Dryden volgt thans het Toonel tusfehen'Hippolito en Dorikda. Deze is nog vol van zyn voornee. men, alle Maagden, zo veel 'er maar zyn, te beminnen, en begeerig, de Zuster van Dorinda te zien. Dorinda is daar mede niet te vreeden, wil maar alleen van hem bemind zyn, en fchilderd hem haar zuster zeer haatelyk af. Dit gedrag dunkt my geen beweegreden genoeg te hebben; ten minden wederfpreekt het zig zeiven zigtbaar met betrek, king tot Miranda, die ook flegts de ingeevinge der natuur volgt, en niets van een uitfluitende liefde fchynt te weeten, Vermoedelyk zal hier een verfchillendheid in de vrouwelyke caraéters zyn; doch, gelyk gezegd is, men ziet geen grond van het verfchil dezer twee Maagden , wiens zielen flegts voedderlingen der natuur zyn. — Ferdinand zoekt Hippolito te overreden, van zyne liefde tot Miranda af te ftaan ; hy blyft 'er deeds by , dat alle vrouwen voor hem zyn. Ferdinand zegt hem, dat hy met hem vegten moet, en dus zoeken, om eea degen te bekomen. H i pp olito. „ Een Degen? wat is dat? Ferdinand. „ Zulk een ding, als dit. Hip-  OVER DE STORM, BLYSPEL. 3H Hippolito. „ En wat zal ik daar mede uitvoeren? Ferdinand. , Gy moet u dus plaatzen, en op rcytoeftooten ; „ ik ftoot dan weder op u toe, tot dat een van ons „ beiden dood nedervalt. Hippolito. „ Dat is een aartige fpotterny! Maar In onze vel„ den groeien geen degens. Ferdinand. „ Wat zullen wy dan doen, om onzen twist te „ beflisfehen ? Hippolito. „ Wy zullen de Degen by beurten neemen, en » daar mede vegten." , Ferdinand beduid hem. dat dit niet gefchieden kan, geeft hem zynen degen, en gaat, om voor zig een andere te haaien , die by in zyn hol gevonden had. Na dat zy beiden heengegaan zyn, volgt weder een Tooneel tusfehen Kaliban en Trinkulo, die de Zuster van den eerstgenoemde, bYKOras getrouwd heeft,fehoon hy zelfs deergerlykfte vertelling van haar aan Stephano verhaalt. Zy dunken weder, en danfen naar een onzigtbaar Muzylt. Dan volgt het tweegevegt van Ferdinand en Hippolito, de laatfte word gekwetst, valt neder, en word voor dood gehouden, waarover Prohpueo, d?e daarby komt, zeer toornig is, en Ariel zyne afwezenheid by dit voorval verwyt , dien hy te gelyk bevel geeft.omALONZo en zyn gezelfchap daar te voeren. Na een kort tusfehen Tooneel , waarin Dorinda Ferd ind, die zy voor flaapend hcud, poogt te wekken, komt Alonzo, en vind zynen Zoon Fepdinand. Deze ontmoeting is ook in lang zo fraai niet, noch zo goed voorbereid, als die van Shakespear. Ook doet Prospbro zig herkennen, en veiklaart Alonzo dat zynen Zoon wegens debe. gaane moord fterven moet. De Vader wil hem verdedigen ;doch plotzelyk verfchynen 'er geesten, die op bevel van Prc:pero , Ferdinand in een hol moe-  3ra ONDERZOEK en AANMERKINGEN moeten brengen, alwaar by He Uufte nagt me' zyn Vader zal doorbrengen; Gonzalo en Anto* nio worden elders heengevoerd. Dorinda en Miranda fpreeken pog over den toeftand van Hippo lito wyl hun de dood noggeheeï vreemd is; in temd verdeden zy zig. wyl Kerdinakd bewerker van deze uuord is; wyl Ariel ten belluite van het Tooneel over alle deze geftigte oneenigbeden, het mtwerkfeJ van da tegenwoordige list aan de Tooneelfpel deelneemende Perfoor.en verklaard Frfde Vedryf, Miranda zoekt vergcefsch haar Vaderte beweegen u:,r hv Fbrd, nand vergiffenis zal fchenken. A^iel bf. nat het narigt, dat hy de ziel van Hippolito. die neg niet uit het liechaarr. gewetken was, door tovermiddelen in dezelve benouden had, en dat hy dus nog leeft. Hy komt zelfs .net Dorinda op het Tooneel, en fpreekt met baar van zynen toeftand, van het geene hy rioor het woord, ziel, veritaat, enz Te gelyk wer.scht by, dat Ferdinand niet fterven mag, en overreed Dorinda, by haar Vader'voor hem te fineeken Deze bede word haar toegedaan; De vier gelieven verzekeren elkander daarop van wederzydfche liefde en trouw. Jn het volgende Tooneel word alles te regt gebragt; ook de overigen Trinkulo , &tpphako, Kaliban. enz. komen .laar by engte, v zig tegen de traanen des hemels , en Iaat niets „ uitfpruiten , dan vergiftig onkruid. Nergens zyn „ becken noch velden noch Dieren; alles wat tot nuc »> der Menfchen gefchapen is, ontvlied deze woes„ tyn. Geen Vogel waagd het om over dezelve „ heen te vliegen ; zo vervloekt is zy .' Slangen „en walglyk gewormte, de fchanden der Natuur, >, wortelen van een nadeeligen fmaak , vuil ftil„ ftaand water, is alles, war hier is. Zomtyds „ vinden wy een Hinkende Zee-wortel; en dit is „een lekkerbeetje voor ons; zomtyds een kwartel, „ die wy naarjagen , als Vorften op een Lustjagt; „ en vangen wy eens een Schildpad, dan houden wy „ een gu'zig gastmaal"! Zy verzoeken verder door het aangekomen Franfche Schip gered te worden, en belooven de eigenaars daar van, door hunne rykdommen. van paerlen , goud en edelgefteenten re zullen beloonen, die zy hun laaten zien. Hier over geranken deze, die elkander het regt van eigendom op deze buit betwisten , in een hevig gevegt. S.':bastian en Nikusa neemen ondertusfchen hunne gelegenheid waar, en zeilen met het Schip weg. De wind is hun gunftig; al het naarroepen brengt hun niet te rug. De Zeerovers beginnen nu hunnen dwaasheid te erkennen, en zien zig overgegeeven aan den hongec en de ciende. Deze toeftand verfchaft een zeer hartroerend Tooneel tusfehen Albekt en Aminta. Zy hooren geduurende het zelve, van verre een geluid van jagthoornen, en ontdekken op een hoogten, dat het van een nabuurig Eiland komt. Op dit Eiland heeft eene Portugeefcke Vrouw , Rosella genaamt , een Vrotiwelyk gemeenebest opgerigt, hetwelk uithaar Dogter, Klarinda, en drie andere Vrouwen befta.it. De drie laatfte zyn aan den oever, als AlSert 'er san zwemt. Hy verzoekt hunne hulp, en .zinkt, door 't zwemmen afgemat, magteloos naar • den  over de STORM, BLYSPEL. 3*5 oen grond. Klarinda, die nog nooit een Manspetfoon gezien heeft, komt biet by, houd hem voor een vermoeid wiiddier, voelt medelyden, en brengt hem wederom tot zig zeiven. Haare Moeder, die heur oP deze wys aantreft, word zeer toornig, en befchrvft baar de affchuwelykheid van dit geflagt, met meer nadruk, als Prospero bet by Drïdbn doet. Allerdringenst moest de grond zyn, die zy uit haaren tegenwoordigen toeftand trekt, waarin zy door de trouwloosheid der Mannen geraakt z>n. Ondertusfchen kon zy egter de dringende begeerte van alle haare onderdaanen met weduS die alle Mannen willen hebben; en dewyl Albert zyn overige gezelfchap melde, zo bewititde zyhun om na dit Eiland over te fcheepen, en een maand met de Mannen door te brengen. Op dit Eiland Ieeden de te rug gebleevene de allergrootfte nood. Het Eerfte Tooneelvari het Der. de Bedrif is zulk een levendig en Poet.fche afbeelding der hongersnood, als mooglyk ooit ontworpen is. Het is, gelyk Lessing (wow) reeds opgemerkt heeft, een" weinig te,fterk; egter maaKen kragtige verven een fterken indruk; en dc ma. nigvuldige buitenfpoorige redeneeringen , mooglyk veroorzaakt door de geftcldheid van zulk een verfchrikkelyken toeftand, die ook op de ziel «rerkt en byna tot razerny overflaat , kan men ee„igermaaten plaats geeven. En dus moet he ue fcherpzinnigheid zelfs minder aanftootelyk worden als zig den eene de Beenen die hy zyn hond te huis voorgeworpen had , de anderen het bloed van zyn geneezen wonden, een derde het gezwel wenscht dat de wondhéelder kort te vooren van des Sehippers fcbnuder afgefneeden had . enz. Zy gaan eindelyk zo ver, dat zy overeenkomen, om de flappende Aminta te Aagten, die egter nog van, I ibbalt, de vriend van Albert gered word. Alukt (wow) Laokoon, p. 257- dur dit geheele Tooneel in 't Engelsch ingevoegd is.  3i6 ONDERZOEK en AANMERKINGEN komt zelf te rug, brengt hun levensmiddelen, en rpekl hun te gelyk de aankomst van Rosella en haar gezelfchap, uie kort daar na volgt. Zy verdeden zig onder de Mannen. Albert verkrygt Klarinda , aan wien hy gezegd had, dat Aminta zyne Zuster was. Deze omftandigheden verfcbaf, fen eenige fraaie gefleldheden. Alles gaat wel, tot dat zy hunne rykdommen vertoonen, welke Rosella voor de haare erkend, en deswegens in woede geraakt, daarna worden de Mannen onder de Vrouwen als gevangenen verdeeld. Sebastian en Nikusa komen met Raymond wederom op het Eiland aan, die zyne ontvoerde JSuster Aminta, opzoekt, en haar, hunne aanwyztng volgende , hier hoopt aan te treffen. De verdeelde liefde van Albeht veroorzaakt twee gewigtke Tooneelen, het een tusfehen Klarinda en Aminta, waar in deze de laat.cgenoemde tot bsmiddelaarfter haarer liefde maaken wil; en het tweede tusfehen Aminta en Albert , waarin zy zelfs hem bid, haar ontrouw te worden, om zyn ongeluk te ontgaan. In beide Braak de waare taal van *t hart door. Klarinda ontdekt eindelyk, dat Aminta de Zuster van Albert niet, maar zyn beminde is, zy word daar over zeer moeielyk, laat hem opfluiten, Aminta aan een boom binden, en Raymoijd, die daar ook komt, gevangen neemen. Rosella is begeerig te weeren, welke lieden haar gevangen eigentlyk, en of zy inderdaad hunne berovers zyn. Zy laat om deze rede een maaïtyd voor hun bereiden, om van hrare vriendinne ongemerkt hun gefprek te doen beluisteren. By deze gelegenheid komen Albert en Raymo.vd weder by elkander, en verzoenen. Jn hun gefprek gedenkt Raymond aan Sfbastian, en de van de Franfche Zieroveren beroofde Portugeezen. Dit trekt op eens de drie Vrouwsperfoonen daar naar toe, die nader naar deze Sebastian vemeemen (want zo heeren de veilootene Gemaal van Ro'ella) en o.i Ravmonds pnderrigtii g heen gaan , om hem op te'zoeken onder  over de STORM, BLYSPEL. 3*7 iertu«fchen heeft Rosella het Altaar reeds vervaardigd waarop deze Franfche Zeerover aan de Scn-ra van haar Man zou geoffert worden , wanneer hy zelfs met Nikusa verfchriit ; en dus ontwikkeld zig alles op een fraaie wyze. Men ziet, gelyk ik reeds boven aangemerkt heb, dat dit TooBeelir.uk weinig van dat van Shakkspea*. behoude» heeft, als men 'er twee Toontelen , bizonder die op het Schip, en het Caracter van Klarinda uitlaat, dat egter merkelyk van dat van Miranda verfchilt. Ondertusfchen word het van alle kunstkenners voor een naarvolging des Storm verklaard; ook van Dryden in de voorreden voor zyne omweiking daar van (xxx) d'Urfey heeft deze Zee reize onder het opfchrift, de Renublik der Vrouwen (yyy) omgewerkt , egter het Tooneel verandert en naar Coventgarde verplaatst. Een andre Dichter van de voorige Eeuw, Joh* Sukling , fchreef onder anderen een Comedie; The Goblm's (xzz) , die ik hier met een paar woor. den aannaaien zal, dewyl zy door de uitleggeren van Shakespear (aaaa) insgelyks voor een navolging (xxx) Zie Drydens voorreede voor The Tempest or The enchanted Island. . ,,, . ~. The Storm which vanis hd on the neighb ring fhore. Was taught by Shakespear's Tempest first to roat; That Innocence and Beauty which did fmile. In Fletcher, grew on this Enchanted Isle. ' (Vyv) The Common Wealth of Women, a Tragi-Comedy. Wierd in 't Jaar 16S6- voor de eerftemaalten Tooneele gevoerd. (zzz) Hy heeft buiten dien nog drie Tooneeljtukken. Aglaura, Brennoralt .en de Sadone vervaardigd. Zie de uitgaave Lond. 171 o in 12 mo. {aaaa) Warbürtons aanmerking m ZTie u-tgave van Shakespear, Vol. I. p. 3. tóe JOHNSON •* opgenomen hee/t : Dodd's Beauties of bbakesp. Vol. p. 109.  318 ONDERZOEK en AANMERKINGEN ging des Storm uitgegeeven word. Ik vind egtet in dit geheele lluk niets, dat aan eene naarvolging gelyk is; of het moet het Carafter van Ringinella zyn, die in zo verre Miranda gelykt, wyl haar het Mannelyk geflacht nog onbekend is; en deze eene reden van haaren Minnaar, en die van Oasabrin, in 't Vierde Bedryf: „ Ik zweer u by alle „ mogelyke ftraffen der valschheid, dat ik met u 5, in deze enge eh donkere kerker zou kannen leven, „ja zelfs gelooven, dat het geluk binnen deze „ muuren bepaald was", die met eene verzekering, die Ferdinand (Bedr. i, Toon: 70 aan Miranda geeft, iets overéénkomftigs heeft. Ook komen in de ftukken van Sukxing geen waare tover Geesten voor, gelyk men uit het opfchrift vermoede zoude ; het is een roversrot, dat zig in een bol ophoud, en om des te beter fchiïk te verwekken, zig als Duivels verkleed heeft. Dit Buk is ongemeen wonderlyk te faamen gefteld, en flegts van middelmaatige waarde. Niet zigtbaarder is de naarvolging des Storms in Milton's bekende Maske, Romus , die Dr. Neuton , in 't leven des Dichters, Warburton, en andere daar in vinden willen. Dit voortreffelyke en zeer Dichtkundig ftuk heeft een geheel ander ontwerp, geheel andere uitvoering, en eene flegts van verre gelykende bewerking. De gedachte, van jonge Perfoonen , die met het ander geflacht onbekend zyn , op het Tooneel te brengen,is, zo als bekend is.vanveelen gebezigd, zonder dat men hun deswegens juist eene naarvolging onzes Dichters ie last behoeft te leggen. Men erinnere zig welhaast het Orakel en het Eiland der Wilden van Saintfoix, en het woeste Eiland van Metastasio, (bbbb) enz. Ein- (bbbb) Zie het Onbewoonde Eiland, Toeneelfpel van den Heere Arthur Murphy; zynde door den Heers Lucas Pater uit het Engelfche in Nederduit- fchs  over de STORM, BLYSPEL. 3T9 Findelvk gedenk ik nog een bizondere uitlegging over dit Tooneelftuk van Shakespear, die my „iet onder 't oog gekomen is, doch na aUe oordeelvellingen, die ik daar over gevonden heb, niet vee meer dan woordcritiek inhouden moet. _ Johnson heeft verfcheide aanmerkingen daar uit in zyne ui gaven geplaast. Het fchrift zelfs heeft den ge"Sten oudfrankisfche Titel: An Attempte to rejcue Sn cicnt Engluh Poet and pluy wrighte Matsier WilliaumesShakespeaRe, fr om the many Errours, faulfely charged upon him by certame run. . fangled Wittes: Lond. 1749. Svo. Mie Dichtmaat overgebragt. Dit flukje , S^n hct (legts door vier Perfoonen vertoond werd verdiend de Lam van fraai. Onder andere doet '^mozelhid van Silvia en de ondervinding van Constantia, de Mannen veel eer aan. Zyn dit nu Moederlief (zegt Silvia) de Mannen, die gy zegt Dat zo bedrieglyk zyn, zo wreed, zo onbewogen i Constantia. Neen , waarde Silvia! ik heb my zelf bedrogen. Opregtheid, Liefde en Eer, en Trouw, die 't onheil tart, . Zvn de eedle deugden, die zy koestren en hun hart. 'k Heb nu de blyken van hun weergaloze goedheid. Si lvi a. Ik vond ook inderdaad hun bvzyn vol van zoetheid. En 't bleek my klaar dat gy hen 't onregthad betigt Toen Henrik 't eerst verfcheen voor myn verrukt Zie L. Paters Poezy bladz. 99. Vertaalers. EINDE DRUK-  |20 DRUKFEILEN. Die ons na het afdrukken van het voorgaande Blyfpel, zyn in het oog gekomen. Bladz. 225. Reg. 4 in de Aantekening Jlnat, om te meer, indien het flegts niet zeer ongerymd is doch in de mond enz. leez, om te meer uit te munten, fehoon het zeer ongerymd en in de mond, enz. BI: 240 R. 1. ftaat zigt, leez zingt. 257. R. 15.) -— 258. R. 12.) ft«M fles. leez overal fles. D £  D E VROLYKE VROUWEN T E W I N D S O R- B L T S P E L.  PERSOONEN. Sir John Falstjiff, F e n t o n , Schallow, een vrederechter. Slender, zyn Neef. Ford" ^Twee Burgen in Wind/ar. Sir H u g Evans, een Priester van Wallis. Dr. K aj u s , een Franfche Doctor. De Waard, uit de blauwe Kouseband. Baedolph. Pi stool, N y m , Edelknaap van Falstaff. WilhelmPage, Zoontje van den Heer Page. Simpel, bediende van Slender. Rugby, bediende van Doctor Kajus. Vrouw Page, Vrouw Ford. Jufvrouw Anna Page, VrouwQuickly, Meid van Docttr Kajus. Bedi ende, Het Tooneel verbeeld Windfor , en de Nabuurfchap daar van. D £  D E VROLYKE VROUWEN T E W I N D S O R. B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is voor het huis van Page in Wind/ar. ( Schallow, Slender, Sir Hug Evans. schallow. Sir Hue , doet my verder geene tegenwerpingen ïkzal het by de Sterrenkamer fa) vervolden. A was hy ook twintigmaal Sir John FalftafF zo zal hy ei«r met Robert Schallow, de gek niet kunnen fcheeien. Slender Vrederechter in 't Graaf fchap Gloucester en Coram. Schallow. Zekerlyk, Neef Slender, en Custalorum (&). fa) The Star-Chamber was eertyds een buitengewoon Crimineel gerichtshof te IVestmunfter, dat aan het met couden Sterren verfierde Tapyt, dat m de kamer was, daar het gehouden wierd , zynen naam, verfchuldigd was. . fV\ Johnson houd dit woord voor een vervalschte wtfvrank van custos rotulorum; en gelooft, dat Simkespear ook wel zo gefchreeven heeft wyl het Caracter van Schallow meer Pedant, dan onweetend ts. X 2  3J4 DEVROLYKEVROUWEN Slbnder. Zekerlyk ; en Ratolorum daarenboven ; en een geboren Edelman, Heer Pastoor, die Armigero op iedere, Borgtogt, Quitantie of Obligatie fchryft ; Armigero. Schallow. Zekeriyk, dat doe ik, en heb het van ouds, al zedert drie hondert jaaren, gedaan. Slender. Alle zyne Succesforen, die voor hem geweest zyn, hebben het gedaan; en alle zyne Antecesforen, die na hem komen zullen, kunnen het doen (c). evah s. Indien Sir John Falstaff u leed gedaan heeft, Heer vrederechter; zo zou het my, die tot de kerk behoor , verheugen , indien ik het werktuig kon zyn, om tusfehen u beiden een verdrag en vergelyk te treffen. S c hal l ow Het gerecht, moet het weten. Het is eene ongeregeldheid (d). Evans. Het betaamd niet, dat het gerecht ongeregeldheden hoord. De vreeze Gods is niet by de ongeregeldheid, Het gerecht, begrypt gy, zal gaarne van de vreeze Gods willen hooren , en van geene ongeregelheid. Bedenk dit wel. Schal- En dus voegd het antwoord van Slender beter. > Farmer field voor, om flegts custos te lezen, waarop de onnoozele Slender, die van een custos Rotulorum gehoord kan hebben, 'er dit laatfte woord byvoegd , wyl hy ieder dezer beide woorden voor de betekenis van een bizonder Ampt hield. c) Eenige woordfpelingen maaken de vertaaling, va{ nog eenige woorden in 't origineel, onmogelyk. (d) Dr. Grey voerd de hier behoorende plaats uit ene, onder de Regeering van Hendrik de IV gemaakte, verordening aan.  TE WINDSO R. 32S Schallow. Ha' zo waar als ik leef! kon ik weder jong worden, dan zou ik het met de degen beflisfchen. Evans. Tiet is beter, als goede vrienden de degens zyn, en"het beflegten. Ik heb boven dien nog een andèr ontwerp in myn hoofd, dat mooglyk heel voor. deelfe kan zyn. Daar is een zekere Anna Page . Dogter van den Heer George Page , een aartig Meisje. Slender. .... Jufvrouw Anna Page? — Zy heeft bram haïr en fpreekt zagt, als een Vrouwsperfoon. Evans. Rest juist deze is het; en haar Grootvader heeft haar zevenhonderd pond aan Geld, en Goud en Zilver op zyn doodbedde, — God bewaare hem fot eene eeuwige blydfchap .' — gezonken , wanneer zy zeventien jaar oud zal zyn. Het was veel bet-r, dat wy de twist aan een buwelyk tusfehen Heer Aoraham en Jufvrouw Anna Page poogden in (land te brengen. Slendeb. Heeft haar Grootvader beur zevenhonderd pond nagelaaten? Evans. Ja; en haar Vader zal haar nog vry wat ryker maaken. Slender. Ik ken dat jonge Meisje: zy heeft goede gaven , Schallow. Zevenhonderd pond, en 1'ofibUiteiten daar boven, zyn zeker goede gaven. Slender. Goed, laat ons den eerlyken Heer Page bezoeken. Is Falstaff daar ? Evans. Zou ik u wat voorliegen? Ik veragt een leugenaar even zo zeer, als iemant, die valsch is , ot iemant die niet opregt is. De Ridder, Sir John X 3 1S  326 DE VROLYKE VROUWEN is daar; en ik bid u, laat n in vriendfchapraaden* i, x t?3?, d,S deut' V3n Hcer Pflge kloppen '//y klopt.) Holla.' _ de Hemel groet u daar binnen i TWEEDE TOONEEL. Page, de voorigen. Page. Wie is daar? Evans. Gods zegen, en uwen vriend en rechter Schallow zy, hier; cn du is den jongen Heer Slender, die u moogelyk wel wat anders vertellen zal, indien al. les zo goed gaat, als gewenfcht word. P a g e. Ik verheug my myne geëerde heeren wel te zien. Ik dank u voor hei wilbraad, Heer Schallow. Schallow. Heer Page, ik ben verb'yd, dat ik u zie. Het bekome uwel. ik wenlchtedat het wildbraad beier was, het is flegt gefchooten. Wat doet Mevrouw Pige? ó! Jk dank u altoos van gantfeher harten! Page. Heer, ik dank u. Schallow. Heer ik dank u; by ia en neen! dat doe ik. Page. ik verheug myute zien, waarde heer Slender. Slender. Hoe vaart uw vaalen hond, men heeft my gezeynlykZiet dH °P Sm bekend r~\ 'n. _ Johnson. lTm van een Geest °f'Spiritus famiiiiarü in de Mergefchiedenisjen van Doctorr Faustos. Warburton.  TE WlNDSOll. 3'£> Nym. Stegts een beetie , zeg ik, patica , pauca ; een beetje, dat is myn zaak. Slender. Waar is Simpel, myn kerel? kunt gy het my niet zeggen, Neef? Evans. Stil toch , ik bid u. Laaten wy 'er heden over fpreeken. Zo vee! ik zie, zyn 'er drie fcheidsmannen in deze zaak; namelyk Heer Page ; videlicet Heer Page; en dan ik zelfs, videlicet ik zelfs; en de derde Man is, eindelyk en ten laatflen, de waard in de Koufeband. Pistool. Wy met ons driën zullen de zaak aanhooren, en ze beflisfchen. Evans. Zeer goed. Ik zal eerst een uittrekzel daar van in myn Sclnyfrafel maaken, en hierna zullen wyde zaak zo voorzigtig behandelen, als het maar mooglyk is. * 1 Falstaff. Pistool! Pistool. Hy hoord met zyne ooren. Evans. By den Duivel en zyn Grootmoeder! welk een fpreekwyze is dit: hy hoort met zyne ooren? Dit is zeer gemaakt- Falstaff. Pistool, hebt gy Heer Sienders beurs beftoolen? Slender. Zekerlyk , heeft hy het gedaan, dat zweer ik by deze handfchoenen ! of ik wil in myn geheele leven niet weer in myn groote kamer komen! zeven groot in enkele zespennings (lukken, en twee koperfchellingen van Koning Eduard, die my het ftuk twee fchellingen en twee penningen aan Yead, de Moolenaar koste. Dat zweer ik by deze handfchoe- X5  330 DEVROLYKEVHO UW EN Falstaff. Is dat waar (/;;, Pistool? Evans. Neen het is valsch, als het een zakkeroldery is. Pistool. Ha ! vreemdeling van 'r gebergte.' Sir John, S)j.) waarde Heer , ik zal met deze koperblikken drgerrkli g vegten Enkel onwaarheid is op uwe lippen; enkel onwaarheid! Schobbejak, gy liegt! S l e n d k R. Ik zwer by deze handichoenen .' dat het zo geweest is.' N y m. Laat u raaden, Heer, en maak my niet boos. Ik zou een fehoon fpel met u hebben, als gy my boos maakten; dit inoet gy weeten. Slender. Ik zweer by dezen hoed! dat die met zyn rood aangezigt het dan gedaan heeft. Want alfchoon ik niet wist wat ik deed; toengy my dronken maakten , zo ben ik tgier geen Ezel geweest. Falstaff. Wit zegt gy, Scarlet en John (k) ? R ardolph. Tk voor myn deel, zeg, dat dit Mensch zyn vyf zonden \erdronken heeft. E- fV) True heet war. en ook trouw. Op deze dubielzinnigheid doeld hier hel antwoord. (i) Numelyk met Slender. Dus verklaard Theobai.d zyne teezing latten bilboe die Johnson in den text opgenomen heeft. Steevens gelooft het heetflegts, zo dun als biik. ik) Dus heeten twee Rooversvan Robin Hood's Bande— de namen Scarlet (Scharlach) is hier te gelyk eene zinfpeeling op Bardolphs rood gelaat. Warburton.  TE WINDSOR. 331 Het heet, zyn vyf z\Jmn Birdolph, volg heatfct Biertappen is een goed frisfcbe Biertapper ; de Hemel zy met u. B flUDOLTH. , Dat leven heb ik lang gewerscht; ik zal v.ei VoStUen" Vaar jd **" Gy laffe lompe bouerik!°wüt' gy heden de kraan handelen? N VM. Hv wierd in 't zuipen geteeld; isi Jt geen vertwyffeld Humor ? zyn Geest is niet heldhaftig, en dat is juist de Humor 'er van. Falstaff. Ik ben verheugd, dat ik dus van die tonderdoos los ben- zyne diefftallen waaren te openbaar; hy ftal, als'iémant. die een ongefchikte vinger tot de Muzyk heeft; hy bield geen lempo. JN Y M. De eoede Humor beftaat hier in, in een vier-en zesti»fte gedeelte van een paufe (p) te fteelen. ° Pistool. Verftandige lieden noemen het, voortbrengen; fteelen? . foei! welk eene uitdrukking is dit. Falstaff. Ik heb myne fchoenen en koufen byna afgereetern?). Pistool. Dat zal voetwonden geeven. r al- (6) De gcwoonelyke lezing is anders at a minute's rest; daarentegen is de, at a mininos, waarop Johnson door een liefhebber der Muzyk gebragt werd , waarfchynlyker en gefchikter. Langton. (a) 1 anialmost ont at heels, eene fpreekwoordelyke JpreeHvyze, waarin heels eigentlyc de agterzetten of hakken der keuzen beduid. y 2  340 DE VROLYKE VROUWEN . Falstaff. Er is geen ander middel; ik moet wat zoeken to betrappen; ik moet wat voor my zien te krygen. Pistool. Jonge Raaven gebruiken voeder. Falstaff Wie van u kend Ford in deze'ftad? Pistool. Ik ken de Karei; het ftaat zeer goed met hem. Falstaff. Myn eerlyke lieden, ik wil u zeggen, waar ik op uit gaa. 66 ' 1 * Pistool, Over de twee ellen gaat gy fn de dikte uit. vPrTrrJegelnW0°ldig gee" Vouerny Pistool. Zekerlyk gaa ik met myn buik over de twee ellènuit • dech hier over is 't verfchil niet (r); ik fpreek t^ar' van dat .k op een goede vangst ui 'gaa. P Kortom ik ben van voornemen, met Vrouw Ford een hef dehandel te beginnen; ik heb reeds p™ I voordeelen bySaar op 't fpoor . zy verteld VfrfÏÏ voor zy geeft uitnoodigende lomJ^ kYn u^t den inhoud van haar vertrouwde gefprekker en ü £„hee e.'0°n-Va" haar ë^g niet ander opia" ken, als ik het in onze taal zal overzette™ aTL woorden: „ Ik bemin Sir John Falstaff" ' n , . Pistool. *.~y„, 26 ZePr s°ed overdacht, en overgezet • aeer getrouw in onze Moeder taal. uverëezet, Het anker is diep lal de Humor doorgaan ? F ALCO In 't Engelsch /laat • I am „n™ ,1, (O Sturun ver/aZ kL LT f ukendnn bekend W^at, {et ~S Hy  TEWINDSOR. 341 Falstaff. Nu loopt het gerugt, dat zy h»ar Mans geld geheel onder haare handen heeft; zy heeft een legioen Engelen ({)• Pistool. Die veel Duivels pieegen te bezitten, Gy moet haar losfen, zeg ik u. Nym. * De Humor ftygd; dat is goed; Humoris eert my die Engel. Falstaff. Hier heb ik een brief aan haar gefehreeven , en hier een andre aan de Vrouw van P..ge, die juist hedert insgelyks ook een goed oog op my wierp, myn beeld met greetige oogen befchouwden; zomtyds vergulde de draaien van haar befchouwend oog myne voeten, en zomtyds myn ftaatelyke buik. Pistool. Toen fcheen de Zon op een Mesthoop. Nym. Een fchoonen dank voor de Humor. F a s t A f f. ó! Zy overliep myn uitwendige gedaante met zulk eene graagheid, dat de lust haarer oogen my, gelyk een brandglas, geheel fcheen te verzengen. Hier is Ook een brief aan haar. Zy houd insgelyks de kus; zy is een plaats in Guiana (u), enkel ' goud Hy geloofd, dat deze zinfpeeling voor Nym zeer gefchikt is, die den drank boven alles beminde. Johnson twyffeld egter aan de waarheid van deze verklaaring , en Jtelt voor : the athor te lezen. Fahmeb. eindelyk is voor de gewoone lezing, en de gewoone betekenis van een Scheeps Anker, het welk een aPt^i' zei van de grondelooze diepzinnigheid, van een Beek of Sch'yver kan zyn. Itj Dit is, van Goudflukken, daar Engelen op geplaatst zyn. ,. (u) Indien het algemeen gezegde waar is, dat dit Y 3  342 DE VROLYKE VRÓUWEN goud en overvloed. Jk zal ze beiden als fchatka" meren gebruiken (u); zy zullen myn Ooft en Westindien zyn, en ik zal op beide handel dry ven. Ga heen, en breng deze brief aan Vrouw Page, en gy deze aan Vrouw Ford. Pistool, Zal ik Ridder Pandarns van Troje worden . en een degen op zyde draagen? Dan mag de duivel alles haaien! Nvm Ik wil in geen kwaad Humor geraaken; daar, neem den Humor brief weg; ik zal my voorbeeldiggedraagen. Falstaff. (tegen Robin ) Hoor, vriend, maak dat gy dezen brief wel beitelt! zeil, gelyk myn Fregat naar deze goudkust. —— Ga heen , Kerels, maak u weg ! verdwyn alshagelfteenen ! Ga.' fpoed u ! loop wat gy kunt! Pak u weg .' 1 FalilcfF wil de Humor der tegenwoor¬ dige waereld leeren , franfch geluk, gy fchurken ; ik zeif en myn geboerde Edeiknaap. (Hy vertrekt met Robin ) N E- Tooneeljluk op bevel van Koningin Elizabf.t vervaardigd wierd, zo zou men uit deze plaats met veel waarjehynlykheid kunnen vermoeden, dat het eerst na het jaar 1558. op het Tooneel gebragt is. Guiana was doen nr tyd meuwelings ontdekt; Sir Walt eb Raleigh virig zyne expeditie naar Zuid - Amerika a n in 't jaar 1595, en kwam 1596, weder te rug, met het voordcelige narist van de groote rykdommen in Guiana. — Theobald. (v) In 't Engelsch : I will be Cheater to tbem both, and they.shall be Exchequers to me. Mèt het woord Cheater, welke een bedrieger betekend , word hier gefpeeld, het jlaat voor Echeator, een bediende van ae Koninglyke Schatkamer, die de aan dezelve vervallene goederen aan geeven moet.  TE WINDSOR. 343 NEGENDE TOONEEL. Pistool, Nym. Pistool. ,, Dat u de gieren in de maag vaaren; want alle bedrog geld , In met hooge en Iaage dobbeloenen , liatén zfg ! gelyk men zegt, Ryken en Armen bed egen! Ik zal geld in de'zak hebben als gy durft, laffe kerel! Nym. , Ik heb operatlonen in myn kop, welke Humorster wraak zyn. Pistool Wilt gy u wreeken ? Nym. „ Ta, dat zweer ik by het Firmament en zyne torren. J Pistool. Met verftand, of met bet ftaal? Nym. Met beide Humors zal ik het doen ; ik zal Ford de Humors zyner liefde ontdekken. Pistool. En ik vlieg in de ftilte been, Om 't Page te ontdekken, Dat Falftaff, met zyn lompe leên, ■ Zyn geld en wyf wil fteelen, en hem zyn bed be. vlekken. Nym. Mvn Humor zal zig niet laaten verkoelen, ik „ali Ford op hitzen, om vergiftig te denken; ik zal h-mv°r gal en wraakzugt doen branden, want dezl: Myn. f» die ik wil doen fpringen, is vreesfelyk; dit is myn waare Humor. p j 'fwi Voleens de oude lesing : this reyolt of mine, ii ai'icKvReview. P- 9«0 verdedigd, en vaar li i n antwoord van Pistool het leste past. Mooglyk tt Lt egter niet meer, als:;, deze myn beroerte». Y 4  344 DE VROLYKE VROUWEN O? zyt de waarePLygSgo°dLder misnoegden, ik fta u by; gaa maar voor uit. (zy vertrekken ) TIENDE TOONEE L.(*) Het Totneel verbeeld het huis van Dr. Kajus. Vrouw O ui c kt v <:,„. T xu' tllLi. oimpel, John Rugby. ^-iTin^^Hr J1 ik bid i'23 Doctor Kajus ziet komen A. h °- 67 my" heer' hier leminr hl hk?men- Ais bY kwam , en vond hèiLénmer r'Ln1113' Z° Z0U h« geduld van al de gen i6C toereiten . om zyn geweld te verdraagen. Tt- i u Rugby, ik zal been gaan, en acht daarop geeven. r . quickly. meltfnpn6?,; W/ Zullen dezeu avond daarvoor een melkfoep faamen eeten, zo dra onzen Heer te bed kerel f "'ff'0 E(in Willige,"bevalt kan en M,l°ed f °°i£ een i,edient!e in ^ komen deftoorde 7^ V™ twist«°°ker noch v e 0 ' Zyn.ergrte gebrek is, dat hy gaarne zvn;ebrik,n°H 7ds Wat Wond«Iyk; doch ledef icft zyn gebreken; dit moet zo gaan. — p.vtpr Qi„S zegtgy, is 2yn Naam?0 P'eter Simpel, T . Simpel. Ja, by gebrek van een beter. Quickly. Eu heer Slender is zyn Heer? Simpel. ja, op myn eer. Quickly. Draagd hy niet een groote ronde baert even al, het mes van een handfchoemnaaker ? Simpel. Neen, op myn eer niet; by heeftmaar een]defu fmal  TEWINDSOR. 345 fmal aangezigt, inereen kleine geele baard, een kaïnvervviüe baart, (x) Quickly. Eenzagtmoedig man, niet waar? Simpel, Ja op myn eer. Maar hy is zulk een dapper Man, als 'er een tusfchert zyn en myn kop is. Hy heeft, met een opziender der Diergaarde gevogten. Quickly. Wat gy zegt/——ó! ik herinner my hem. Draagd hy het hoofd niet eenigermaaten in de hoogten? hy is hoogmoedig in zynen gang. S i m p e l. Ja zeker doet hy dat. Quickly. Goed; deHemel geeft Anna Page niets flimmer, als dat! zeg aan Heer Pater livans, dat ik voor zyn heer alles zal doen , wat in myn vermogen is. Anna is een goed Meisje, en ik wensch... Rugby, (Jchielyk toeloopende.) ó! Hemel! — Daar komt onze Heer! Qu ickly. Wy zullen niet weinig uirgefcholden worden ; loop hier in waarde jongeling; (zy fluit Simpel in het Kabinet) Hy zal niet lang hier blyven. . Holla .' John .' Rugby ! John, Holla ! John, zeg ik! . ■ Ga heen, John, ga zoek naar myn Heer. Ik vrees , dat hem iets fcheelt, dewyl hy nog niet t'huis komt — ïralarara! (zy zingt.) ELF. (x) Kaïn en Judas wierden op de oude Tapyten en Schilderyen met geele Baarden afgebeeld. Theo- bald. In zynen tyd, dat maar een klein gedeelte der Natie letzen kon, wierden deze afbeelzels dikwils van Schilderyen of Tapyten overgenomen. Stee ve ns. Y 5  345 DEVROLYKEVROUWEN ELFDE TOONEEL. Kajus, (de voorige.) Kajus. Wat doet urn te zing ? ze heb die klukte niet kraag, ka in myn Kabinet en kryce een boitier (y) vetd, eene boek, een kroene boek; hoor urn wel , wat ze zek? een kroene boek. / Q uick LT. Ja wel, ja, ik zal het u haaien. (ter zyde) Ik ben verheugd, dat hy zelfs niet heen gaat; had hy de jongeling gevonden, hy was zeker dol ge worden. Kajus. Foei, foei, ma fci, ii fait fon chaud; je m'en vais d la cour — — la grande affaire. Quicklï, Is het deze, Heer Doctor? Kajus. Oui, Tncttez la a ma zak. Depcchez, fchielyk. Waar is fe de Kerle, Rugby ? Quicklï. H:>i!a! Rugby: — John! Rugby. Hier, Hser Do£tor. Kajus. Of urn John Rugby bent, of Jak Rugby. Kom, peeme maar de Rapier, en loop aktei myn voeteftap naar die Hof. Rugby. Het is gereed, Heer Doftor, hier in de Voorzaal. Kajus. Op myn Ziel, ze zuim te lang; myn 'eer! qu'ai- (y) Een doos met Chirugifche Inflrumenten. Dr. GuKi.  TEWINDSOR. 347 U oublié ? — Daar zyn zekere SimpU in myn Kabinet, die ze daar niet in wou laat pour tont ie monde. Ach', nu zal hy de Jongeling vinden, en geheel raazend worden ■' , Kajus, (in zyn Kabinet gaande.) O diable l diable! wat isfe hier in myn Kabm:t * Spisboeve! lanonl — Rugby, keef myn Rapier. (Hy floot Simpel uit het Kabinet.) Qüick l y. Waarde heer, zyt gerust. Kajus. Waarom zou ze kerust weez ? Q u 1 c k l y. Deze jongeling is een eerlyk Menfch. Kajus Wat heeft de eerlyke Menfch te maak. in myn KXnet? Dat is niet de eerlyke Mensch, die in myn Kauinet kom. Q u i c k l y. Ik b'-d u , weest zo hard niet; hoor flegts, hoe da zaak is. Hy bragt my een boodfchap van Pater Hug. Kajus. Koet. Simpel. Ja opmvn eer, om haar te verzoeken, dat... J ' Quicklï. Stil toch, ik bid u. Kajus. Tv zelfe ftil zwyg; en urn zei fpreek. J1 Simpel. Om deze eerlyke Vrouw te verzoeken, «en goed woord by Jufvrouw Anna Page voor myn Heer te doen, om hem te trouwen. Q u i cki.t. Dit is alles, inderdaad; maar ik zal my wel hoeden, my de vinger te verbranlen; ik heb dit met noodig.  343 DE VROLYKE VROUWEN K A J u s. Sir Hug bep jou hier keftuur ? Rugby, baillex moi wat papier. Blyfe hier nog een klein beekje. Q u i c k l y. Ik ben verheugd , dat hy zo gerust is. Was hyregt door en door kwaad geworden zo zoud gy gezien hebben ,ho.: luid , hoe melancholiek by was.' Maar egter, goede vriend , zal ik voor uwen heer zo veel doen, als ik maar iiw:*ers kan,en de zuivre, reine waarheid is', da: de Franfche Doctor, myn heer, — Ik kan hem wel myn heer noemen, ziet gy?want ik beflflur zyne huishouding, en wa'eh, wring, brouw, bak, fchuur, maak eeten en drinken gereed , maak de bedden, en doe alles zelf. S impel. Het is wel Jlastig als uien onder vreemde handen komt. Quicklï Weet gy dit alreeds! Waaragtig, een zwaarelast; en daarby moet men vroeg opftian, en men gaat Iaat te bed doch egter ik zal het hein in 't oor zegaen; ik zou 'er niet gaarne veel praats van willen hebben. — Myn Heer is zelf op Jufvrouw Anna Page verheft. Maar egter kan ik het hart van Anna, dat hier , noch daar is. Kajus. Kom Gaapeftok, keet dit prief aan Sir Hug. par, iieu, het is een uitdaaking, ze wil hem dé Strot afi'nyd in het Diergaard; ze zal die aape van een paap leer hum in liefde te meng. Ka heen- het is Biet koste voor u, hier langer te blyv'! Pardieu, ze wil hem fnyde aan fkyven. Pardieu' urn niet behouden zal een fkyf om te werpen voor die 'onden. (Simpel vertrekt.) Quicklï. Lieve Hemel! hy ipreekt immers maar voor zynen Vriend. K A j us. Dat kan niet 'elpen. Heb ik u:n niet gezekt, dat  TE W I ND S O R. S)9 dat zy zou kryg Jufvrouw Anna Page voor my ? Pardieu, ze wil doodflaan het vervloekte paap; en ze heb herteld myn Hosfepisde la Jarretiere, om te meet ons keweer(s). Pardieu, zs wil zelf Juf. vrouw Anna Page 'ebb. QUICKLY. Heer Doctor, het meisje mind u, en alles zal wel gaan. Wy moeten de Menfchen laaten fpree. ken. Welk een zwaare nood! Kajus. Rugby, kom met my aan de Hof. —— Pardieu, als ze niet kryg Anna Page, zal ze juu fmyt uit jiyne huis, — loop my na Rugby. (Kjus en Rugby vertrekken.') QuicklY. De Drommel zult gy hebben! — Neen, daar in ken ik het gemoed van Anna; geen Vrouwsperfoon in heel Windfor heeft ooit het gemoed van Anna beter gekend, als ik . den Hemel zy gedankt. F e n t o n , (van binnen.) Holla hei I Is hier niemant ? Q TJ I c IC L Y. Wie is 'er dan ? — He ? — Kom nader! . Kom in! TWAALFDE TOONEEL. F en ton, Quicklï. Fe stok. Zie daar, goede Quickly, hoe gaat het met u? Quicklï. Zo veel te bee'er, de wyl het uw gestrenge behaagt, daar naar te vraagen. Fen- (z) Eene zinfpeeling op de gew,onte by wettige tweegevegten gebruikelyk , waar by de Secondan'en eer het twee g'vsgt aanging, de geweeren onderzot, ken moesten, die de verdedigende party kiezen hm ; eg. ter moest hy zyne keuz op oude gebruikeiyke Waenen bepaalen. Dr. Grey.  350 DE VROLYKE VROUWEN F e n t o n. Wat nieuws is 'er.' Hoe vaart de fchoone Jufvrouw Anna. Quickly. Ja. waarlyk heer, zy is fehoon, enaartig, en ik ben haar goede vriendin dat kan ik u daar nevens zeggen; en dank den Hemel 'er voor. Fe nto n. Zal het voor my lukken ? wat denkt gy? zal ik niet te vergeefsch aan houden ? Q u i c k L y. Heer, die hier boven heeft alles in zyne handen; maar egter heer Fenton.wilik hoogen duur daarop zwee- ren, dat zy u gunftig is. Hebt gy niet een wrat op uw oogen ? F e n t o n. Ja, zeker heb ik die; en wat zal dan die wrat? Quickly. O daar is veel van te vernaaien. — Waaragtig zy is een klein zottinnetje , dat Annaatje, maar, op myn eer, zulk een eerlyk Meisje, als ooit brood gegeeten heeft. . Wy praaten een geheel uur over de wrat. Ik lach van myn Ie- ven zo niet, dan als ik by dit meisje ben ! - Maar zy is te melancholiek — Doch hou maargoede moed! F e n t o n. Zeer goed; ik zal haar beden nog zien. Daar, hier hebt gy een ftuk geld. Spreek een goed woord voor my. Zo gy haar eerder ziet, als ik, zo beveel my in haare gunst. QüICKLl. Zou ik niet? — Ja waaragtig, dat zal ik doen, en nog meer van de wrat vernaaien, de eeriïe keer dat wy elkander weer fpreeken, en van andere vryeryen. Fe ktok, Goed; vaarwel; ik heb thans groote haast. (Hy vertrekt.) 'Qüick  TE WIND30R. 351 Quickly. De Hemel behoede uw geflrerge. Waarlyk , een braaf Heer; maar Anna mag hem niet lyden; ik ken het gemoed van Anna zo goed, als iemant. — Seldrement! wat heb ik daar vergeeten! (aa) (aa)Eene zeldzaame vinding om haar van het Tot' neel af te krygen. Vertaalers. Einde van het Eerfle Bedryf. TWEE-  352 DE VROLYKE VROUWEN TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is voer het Huis van Page. Vrouw Page, (alleen, met een brief in de hand.) JT >e! ben ik minnebrieven in de feesttyd myner fchoonheid ontgaan , om thans het voorwerp van deszelfs inhoud te worden? Laat ons eens zien: „ Vraag my naar geene verftandige oorzaak, „ waarom ik u bemin; want, alfchoon de liefde het „ verftand voor haaren arts, (bb) gebruikt, zo » ftaat zy egter niet toe dat het haaren Raadsman „word. Gy zyt niet jong meer, en ik even zo „ min; welaan dan, hier is Simpatie ! Gy zyt levendig, dit ben ik ook; ha! ha! gevolglyk is „ hier nog meer Simpatie. Gy bemind een glas » wyn; waar kon men beter Simpatie begeeren? „ Laat het u vergenoegen , Vrouw Page, ten min„ ften, indien de liefde van een Soldaat vergenoe„ ging kan baaren, dat ik u bemin. Jk zal niet „zeggen, beklaag my; dit is geen uitdrukking die aan een Soldaat eigen is; maar ik zeg enkel, be„ min my, uwe trouwe en onderdaanige Ridder, „ Die dag en nagt, „ Met alle magt, „ Naar uwe Liefde tragt. john falstaff". Welk (bb) Joh ns ons meening, dat men phyfician voor precifian moet lezen, dunkt ons zeer •voaarfchynctyk. De verklaaring van warburton over het laatjle woord is niet natuurlyk nog met de fpraak overeenkumjlig genoeg. Vertaalers.  TEWINDSOR. 353 Welk eèn Joodfche Herodes is dit.' —— O! hoe boos is deze waereld? dat iemant, die van ouderdom reeds byna verteerd is, zie nog a s een Jongen Minnaar wil aantellen 1 Welk een kwaad ee.rrag heeft dezen vaurigen zwelghals, voor den drommel, uit myn gefprek getrokken, dat hy zi| vermeten durft, zulk eenen aanval op myte doen? Hy is driemaal met my in gezelfchap geweekt. •Wat heb ik hem daar kunnen zeggen? — Ik wa^ toen zeer fpaarzaam met myne vrolykheid. — ■ God vergeef het my ! Maar waaragtig, ik zal een PnrlemntsaSe ter vernedering van alle mans. perfoonen verzoeken, en doen afzenden! Hoe zal ik my dan aan hem wreeken! Wraak moet ik hebben, zo waar als het licht van den Hemel daald! TWEEDE TOONEEL. Vrouw Page, Vrouw F o u o. Vrouw F o r. d. Vrouw Page, ik wilde, waarlyk, naar u toegaan. „ b Vrouw Page. En waarlyk, ik wilde u juist bezoeken. Gy ziet 'er niet wel uit. Vrouw Ford. Ik zal het nooit gelooven; ik kan hst tegendeel bewyzen. Vrouw Page. Het is, op myn woord, egter zo, gelyk het my voorkomt. Vrouw Ford. Wel nu ja, dit kan zyn. Maar ik zeg, dat ik tl het tegendeel kan bewyzen. Ach! waarde Vrouw Page, geef my een goede raad Vrouw Page. Waar voor, myn ktnd?^ Vrouvr  354 DE VROLYKE VROUWEN Vrouw Ford. ö! Myn vriendin, indien het niet aan eenige kleinigheden haperden, kon ik nu regt tot eer komen. Vrouw Page. 't Is jammer wegens die kleinigheden, myn fchat; neem de eer altoos voor lief. Wat is het dan? doch de kleinigheden ter zyde; wat is het ? Vrouw Ford. Als ik voor eeuwig ter heile wilde vaaren; kon ik een Ridders vrouw worden. Vrouw Page. Wat? Gy liegt! Ridder Alix Ford! -— Diergelyke Ridders worden dra afgehouwen (cc); en daarom zult gy uw naam en ftaat niet veranderen. Vrouw Ford. Het is zo klaar, als den dag — hier, lees flegts, lees —Zie op welk eene wyze ik in den Ridderftand kan komen. Ik zal nu altoos veel flegter van vette mansperfoonen denken; zo lang ik maar een oog heb, om hunne geftalte van anderen te onderfcheiden. — Hy wilde niet zweeren; hy prees de vrouwelyke befcheidenheid; en fprak zo welvoegend met zulke veragting van alle onbetamelykheden, dat ik had willen zweeren, dat hy zo dacht, als hy fprak. Maar zyne redenen en denkbeelden hebben even zo weinig overeenkomst, als de honderdfle Pfalm met de wys van een Straatliedje. Welk een' verfchrikkelyken Storm was het, die dezen walvisch, met zo veel tonnen olie in zynen buik, aan den Oever van Windfor wierp ? Hoe zal ik my wreeken ? Ik ge- (cc) Hier dunkt ons na het inzien van alle moeielyke verklaaringen en meningen der uitleggers, het voor [lel van Johnson om, thefe Knights we'11 hack te lezen, het natuurlykst te zyn; de uitdrukking heeft dan betrekking op de gewoonte, om de agtenidders hunne fpooren af te hakken, Vertaalers.  '1 u W I N D S O R. 3ü g'ioof, dat de beste weg zou zyn, om hem metydle hoop op te houden , tot dat het verfoeiend vuur zyns boozen lusts hem in zyn eigen vet verfraolten beeft. Hebt gy wel ooit iets diergelyks gehoord ? Vrouw P a 0 e. Deze brief is even als de andere, flegts de naame van Page en Ford zyn verfchillend. Tot troost voor u.by deze ten uiterfte Iaage gedachten van ons, is hier de tweelingbroeder van uw brief; maar laat den uwen het eerfte erven, want de myne zal zulks, op myn eer, nooit. Ik wed , dat hy een geheel duizend van deze brieven heeft, waarin voor de naamen plaats opengelaaten is; hy heeft nog meer anderen , van de tweede foort. Hy zal ze zekerlyk laaten drukken; want het is hem het zelfde, wat by onder de pers brengt, wyl hy ons beiden daar onder wil brengen. Ik wil liever een Reuzin zyn, en onder den berg I'eiion leggen. Ik zal, waaragtig, eer twintig geile Tortelduiven ontdekken, dan een kuisch Mansperfoon. Vrouw Forh. Zie eens, het is juist dezelve brief, dezelve hand, en dezelve woorden; wat moet hy van ons denken ? Vrouw Page. Dat weet ik niet; bet doet my met myn eigene eerlykheid twi ten. Ik moet my zelve voor iemant houden, die ik in alles nog niec kan; want had hy aan my de een of andre vlek niet gezien, die aan my zelfr. nog onbekend is dan zou hy my nooit met deze woede aan boord gefteegen zyn. Vrouw Ford. Noemt gy dat aan boord ftygen? —— Ik weet zeker, dat ik hem altoos boven het verdek zal houden. Vrouw Page. Dat zal ik ookdoen. Zo hy ooit op myn Sehutboord komt, zal ik nooit weder naar zee gaan. Wy moefcn ons op hem wreeken; wy moeten hem tot eenen famenkomst beilellen, hem een fchyn van beS a wil-  356 DE VRÖLYKE VRÓUWEN williging op zyne bede geeven, en hem met lokfpyze en uitftcllingen zo lang ophouden, tot hy zyne paarden by den waard in de koufeband verpand heeft. Vrouw F o n d. Ik zal my tot alle ftreeken die men hem maar fpeelen kan, en die onze deugd en eer niet nadeelig zyn , gewillig laaten gebruiken. Ach! als myn man, dezen brief zag, zou bet zyne minnenyd niet een altoosduurend voedzel geeven ? Vrouw Page. Zie daar komt hy juist, en myn goede Man ook. Hy is zo ver af van minnenydig te zyn, als ik, om hem daar toe aanleiding te geeven ; en dit is, gelyk ik hoop, eenen onmeettelyken afftand. Vrouw Ford. Zo veel te gelukkiger zyt gy. Vrouw Page. Laat ons den raad tegen dezen dikbuikigen RiJ« der fpannen. Kom hier naar deze kant. (Zy gaan ter zyde.") DERDE TOONEEL. Ford komt met Pistool; Page met nym op. Ford. Ik hoop nog fteeds, dat het zo niet gefteld zal zyn. Pistool. Hoop is in zekere gevallen een Windhond, die zynen buit mist. Sir John ftaat raar uw Vrouw. Ford. Ei; Heer, myn Vrouw is niet jong meer. Pistool Dat is hem het zelfde; Hoog, Laag, Ryk, Arm , Jong, Oud, den een met den anderen, Ford. Hy bemind uw Vrouw, dat mengelmoes, Ford, denk eens. Ford. Bemind hy myne Vrouw? Pij.  TEWINDSOR. 357 Pistool. Met een brandende hitte. Kom hem voor; ot ga, gelyk Ridder AÜeon met jagthonüen agter u. b .' het is een gehaate naam .' • Ford. Welke naam , myn Heer. Pistool. Ik fprak van hoornen. Vaarwel; neem u in acht, houd de oogen open, want by nagt fluipen de dieven rond. Neem u in acht, eer de Zomer komt, en de Koekkoek u fchrik aanjaagd. Kom ga mee Korporaal Nym. Geloof, hem Page, hy fpreekt met verftand. (Pistool gaat heen.) ' F O It D. Ik zal geduld hebben. Ik zal het wel ontdekken. Nym {tegen Page.) En dit is alles waar. Ik mag de Humor der leugen niet lyden. Hy heeft my in eenige Humors beleedigd ; ik moest haar den Humorifchen brief brenetn, doch ik heb een degen, en die moet myn dienst doen , wanneer de nood het vereischt. Hy bemint uw Vrouw; dit is in 't kort alles. ■ Myn' naam is Korporaal Nym; wat ik zea, durf ik voor 't gerecht zeggen en bewyzen. — Myn naam je Nym , en Faiftaff bemind uw Vrouw. Vaarwel. Ik bemin de Humor van brood en kaas niet. Vaarwel. (Hy vertrekt.) Page. De Humor daar van (dd), zegt hy? — Dat is een (dd) Het woord Humor komt, gelyk men ziet, geduurie in de reden van Nym voor, vemoedelyk, wyl h-t ten tyien van Shakespear te menigvuldig gebuikt wieidt, en de Dichter dit misbruik belagchelyk wild, maaken. Steevens voerd by deze plaats- een oud E-inrama aan, op een die aan zyn Humor de Jchuld.van alle zyne handelingen, ongeregeldheden en awadihtden gaf. Z 3  35K DE VROLYKE VROUWEN een Kere!, die de Humor door fchnk verbysterd zou maaken. Ford. Ik zal FalftalF opzoeken. Page. In al myn leven heb ik noch zulk een gemaakt fpreekende Schurk niet gehoord. F o r n. Vind ik dat het zo is; goed. I' a g a. Ik zou zulk een Chinees (ee) niet eens gelooven , fehoon hem de Priester zelfs voor een opregt man verklaarden. Fob d. Het was een goede verftandige Kerel 1 — Goed. VIERDE TOONEEL. Vrouw Page, Vrouw Ford, de voorigen. Page. Hoe, zyt gy hier, Grietje ? Page. Waar gaat gy heen , George? — Hoord gy wel ? Vrouw Ford. Wat doetgy, lieve Frans V —— Waarom zyt gy ze droefgeestig ? Ford. Ik droefgeestig? — dat ben ik niet. Ga naar huis, ga heen. Vrouw (ee) A. Cataian, de oude benaamitig der C'iineezen. De oorzaak, waarom Pistool 'nier dus genaamt word, is, volgens de verklaaring van Steeveks, die de waarfchynlykjle is , de ongemeene behendigheid in 't beurzenjhyden, die zig onder deze Natie bevond, wyl by Sh«espsar de uitdrukking a true Man, hyna altoos een dief tegengeworpen word.  TE WINDSOR. 359 Vrouw Ford. Zekerlyk hebt gy grillen in 't hoofd ? — Wilt gy mede gaan, Vrouw Page? Vrouw Page. Verlaat my flegts. Gy komt egter te hu* om te eeten, George? zagt, wie komt daar? (Ier Zyde tegen Vrouw Ford.) Deze zullen wy als Bodir» aan onzen lompen Ridder zenden. VYEDE TOONEEL. Vrouw Quickly, de voorigen. Vrouw Ford. Waarlyk, ik dacht juist op u. Zy zal daar wel bekwaam toe zyn. Vrouw Page. Gy komt zekerlyk, om myn Dogter Anna te bezoeken ? Quickly. Ja, inderdaad. En hoe vaart de lieve Jufvrouw Anna? Vrouw Ford. Ga met ons in huis, en zie bet zelf! Wy hebben uzeer veel te zeggen; een uur zal naauw toereikend zyn. (De drie Vrouwen vertrekken) ZESDE TOONEEL. Page, Ford. Page. Wel nu, hoe is 't, Vriend Ford? F o r d. Gy hebt gehoord wat de Kerel my zeide; niet waar ? _ Page. Jt , en gy hebt ook gehoord, wat de andere my ZA Fo«d.  3Ö0 . DE VROLYKE VROUWEN Ford. Gelooft gy, dat men han betrouwen kan ? P a g ü. Naar de gala; met deze Schurken! —— Ik geloof niet,dat den Ridder dit voorneernen heeft; deze Kerels die hem de fcbuld van eenen aanflag op onze vrouwen durven geeven , zyn een paar afgedankte lieden, Spitsboeven, nu zy buiten dienst zyn. Ford. Waaren zy zyn bediendens ? P . g e. Ja zekerlyk zyn zy dit geweest. Fo r d. Dan behaagt my de zaak zo veel te minder. Is by in de herberg de Koufeband gehuisvest"? P«G5. Ja, dat is hy, zo hy zynen weg naar myne vrouw heen gerigt heeft, zal ik ze hem vrank en vry overlaaten; en wat hy meer van haar verkrygr, ais Schimpwoorden, dat zil ik op rny r.eemen. Ford. Ik (Iel geen misvertrouwen in myn Vrouw; doch ik zou hun egter niet gaarne by elkander laaten ; men kan ook wel te veel vertrouwen ; ik zal niets op my neemen ; ik kan my zo ligt niet te vretde ftellen. Page- Z:e, daar komt onze woelige Waard uit de Koufeband. Een van be.den is waar, hy heeft wyn in 't hoofd, of hy heeft g"id in de zak, als hy 'er zo vrolyk uitziet. H^egaat hit, Heer Waard? ZEVENDE TOONEEL. De Waard, Schallow, de voorigen. De Waard. Nu, zal het haast gefchieden, Windbreeker? Gy zyt een gantfche kerel, een edelgebooren Ridder, zeg ik. Scha l-  TE WINDSOR. 3*i Schallow. Ik volg, Heer Waard, ik volg. Goeden avond, waarde Heer Page, wilt gy met ons gaan? wy hebben een klugt voor. De Waard. Zeg het hein, edelgeboornevrederechter;zeg het hem, windbreeker. Scha llow. Myn Vriend, daar zal een gevegt gefchieden tusfehen Sir Hug, de Walfche Priester, en Lapis, de Franfche Doctor. Ford. Lieve Hospis, een woordje! De Waard. Wat is 't, windbreeker? (Zy gaan een weinig ter zyden.) Schallow, (tegen Page.) Wilt £V mee gaan, en het aanWen ! Onze vrolyke Waard heeft hunne degens gemeeten. en myn denkbeeld is, dat hy hun verfchnlende P'f z«aar>eeweezen heeft; want, geloef my, ik boor, de Priester verftaat geene gekheid. Ho6rt gy nu waar in onze klugt btftaan zal. De Waard. Hebt gy geene klagten tegen myn Ridder , myn Gaïtkavalier ? Ford. Neen, waaragtig niet. Doch ik zal u een flesch Brandewyn geeven , als gy my toegang by hem bezorgt, en hem zegt, dat ik Bkook heet; enkel uit korswyl. Da Waard. Daar is myn hand. Gy zult uit en ingang by hem hebben; is u dat genoeg? En uwe naam zal Brook . "yn Het is een vrolyke Ridder. Willen wy gaan Heeren? Schallow. Met vreugd, Heer Waard. Page. Ik heb gehoord, dat de fanschman zigzeerwelop bet rapier verftaat. ^ 5 *>chal-  362 DE VROLYKE VROUWEN Schallow. Ach, heer! ik had u nog meer kannen verhaa. len —In deze ryd ftaat men in een distantie, men maakt fchreeden , ftokkados, en den hemel weet, wat meer. Op het hart komt het aan: hier, hier', moer het rfgtjg zyn. Ik heb tyden beleeft, waarin ik met myn lange degen, vier groote lange Kerels ais katten heb doen fpringen. De Waard. Haastig, Heeren, haastig; zullen wy ons voortmaaken. Page. We! aan dan. Ik zou hun liever willen hooren fchelden dan fhan. (De Waard, Schallow en Page vertrekken. F o r d. Alfchoon Page een zorgelooze dwaas is, en zig zo vast op de trouw van zyne Vrouw verlaat; zo kan ik de zaaken zo ligt niet uit het hoofd krygen. Zy was aan het huis van Page in zyn gezelfchap; en wat zy daar gedaan heeft; weet ik niet. Welaan, ik zal het verder onderzoeken; en op een onbekende en vermomde wyze Falftaff uitvorfchen. Bevind ik, dat zy onrchiildig is, dan is myne moei. tcn niet vei ooien; is zy het niet, dan is myne moei. ten goed aangewend. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. (*) Het Tooneel verheeld de Herberg de Koufeband. Falstaff, Pistool. Falstaff. Ik zal u geen penning leenen. Pistool. De waereld is toch myne fchatkist, dien ik met «Tn °Pt'nen' lk Za' " Van myn buit be- Fal-  TE WINDSOR. 2r>3 Falsta ff. Geen penning, jk heb het my laaten welgevallen , Kerel, dat gy myn goede naam beklad hebt ; ik- heb myne goede Vrienden gekweld, om toe driemaal toe uitftel voor uw en uw flaapgenoot Nym te verkrygen, dewyl gy anders, als een paar Apén, door de trahes had moeten kyken. Ik ben reeds: ter hellen gedoemd, om dat ik braave lieden en vrienden van my gezwooren heb, dat gy goede Soldaaten en gefchikte Kerels waart. En toen Mis Bridget de handgreep van haar waajer verloor, verze. kerde ik , op myn eer, dat gy hem niet had. Pistool. Hebt zy 'er uw deel niet ran genomen? kreeg gy niet vyf penningen? Falstaff. En dat met regt fchurk, met alle regt. Denkt gy dan, dat ik myn ziel voor niet in gevaar wil ftellen? Met een woord, h?r\^ my zo niet meer aan; ik hen uw galg niet. Ga heen.' ■ niet een kort mes in «en gedrang van Volk! —— Loop naar uwe RMderWoonirg tickth'-tch (ff) Ga! — Gy wilt geen brief voor my vertellen , Schurk ? Gy Itaat op uwe eer? —— ó! onbepaalde laaèheid-, juist dit moest ij< doen . om myne eer ft-iande te houden. —— ik, (fel zomtyds de vreeze des Heere ter zyde, bedek myne eer en myne behoeftigheid, en befluit om te bedriegen, agter een laag te leggen en te loeren. En gy Schurk wilt nog uw vodden, uw bérgkattige oogen, uw bierhuisredeneerwyze, uw vermeetel! eid, en valfche Eeden onder het dak van uwe eer verfchanfen? Dat zult gy niet, gy gewis niet! Pistool. Ik zwigt; wat kunt gy meer van een Mensch begeeren ï {Robin komt op.) II o- (ff) Een plaats , alwaar zig dienien en heurzefny4ers ophielden. T«E03ALd.  364 DEVROLYKEVROUWEN R o b i n. Sir, daar is een Vrouwsperfoon, die u begeert te fpreeken. Falstaff. Laat haar binnen komen. NEGENDE TOONEEL. Vrouw Quickly, de voorigen. Quickly. Goede morgen» Heer Ridder. Falstaff. Goede morgen, myn lieve vrouw. Quickly. Neen , Heer Ridder, dat is zo niet als ik 't u zeggen mag. F a i sta ft. Nu, myn lieve Jufvrouw dan. Quickly. Ik kan zweeren, dat ik nog zo onfchulctfg ben, als myn Moeder was, toen ik ter waereld kwam. Falstaff Die zweert, gciouf ik. — Wat begeert gy van my ? Quickly. Heer Ridder mag ik u een paar woorden zeggen? Falstaff. Wel twee duizend, aanig vrouwsperfoon; ik zal u gehoor ges ven. Quickly. Daar is e<:n zekre Vrouw Ford, Sir —— ik bid kom een weinig naar deze kant ik zelf woon by Doctur rv  366 DE VROLYKE VROUWEN fionarisfen aangeboden; doch ik verzeker u bv haar is dit alles het zelfde. ' Falstaff. Maar wat zegt-zy dan van my? wees kort. Jufvrouw Mercuur. J Q o t c k l t. Welnu, zy heeft uwe brief ontvangen, waarvoor zy u duizendmaal laat bedanken ; en zy doet u weeten, dat haar man tusfehen tienen en elven niet thuis zal zyn. Falstaff. Tusfehen tienen en elven ? Quickly. Ja. zeker Om dien tyd kunt gy komen, zegt zy, om het bekende fchildery te zien. Heer Ford haar Man , zal niet thuis zyn. Helaas.' dat lieve wyfje voerd een flegt leven met hem; hy is een zeer mmnenydig Man. Zy voerd een verdrieti-'even, dat goede hartje. ° Fa lstaff. Tusfehen tienen en elven. Bied haar mynen dienst Wyven ° ^ufvrouW; ik zal niet in gebreken Quickly. Zeer wel, zeer wel. Maar ik heb nog een andre boodfehap aan den Heer Ridder. Vrouw Page laat zig u insgelyks van gantfeher harte aanbe- veelen, en u door my in 't oor zeggen Zv iseen deugdzaams, zedige, en eerbre vrouw, een vrouw, kan ik u zeggen, die nog morgen nog avond gebed verzuimd, zo goed als een in geheel Wind. for, waar het ook zyn mag Zy belasten my . om uwe genaden te zeggen, dat haar Man zelden van huis h doch zy hoopt egter wel een gelegenheid te zullen vinden. Ik heb nooit een vrouw gekend die zo verheft op een Mansperfoon geweest is. Waaragtig ik denk, dat gy een zekre hoeda- mghe.d moet hebben. Ja waa,, k dit ■eot gy. Fal-  TE W I N D S O R. i6j Falstaff. Neen toch niet, die heb ik niet; wanneer ik het aantrekkelykfte myner goede eigenfchappen ter zyden ftel; anders heb ik geen hoedanigheden. Quickly. De Hemel zegene u daar voor! Falstaff. Maar zeg iry toch heeft vrouw Ford en vrouw Page het aan elkander gezegt, dat zy op a.y verliefd zyn? Q v: c k l y. Dat zou een ftreek zyn, waaragtig.' — Neen, zo dom achtte ik hun niet. — Dat zou een ilreek zyn, waaragtig.' —— Maar vrouw Page, laat a verzoeken, om alles wat u lief is, uw EJelkiiaaj» by haar te zenden! Haar Man heeft een geheel bi. zondere Jiifection voor deze Knaap; en waarlyk, Heer Page is een rtgtfchaapen Man. Ge n vrouw in geheel Windfor voerd een beter leven, als zy. Zy doet wat ze wil. zegt wat ze wil, neemt alles aan, betaald alles, gaat te bed, en ftaat op, als zy lust heeft; alles gefchied, volgens haar begeerte. En waarlyk zy verdiend dit, want zo 'er een goede vrouw in Windfor is, dan is zy het. Gy moet uw Edelknaap by haar zenden; daar helpt niets aan. Falstaff. Goed, dat zal ik doen. Quickly. Wel nu, doe' dat. En zie, hy kan dan ttssfchen u beiden heen en weer gaan, en maaken dat <,y in alle gevallen , elkanders gedachten wee'. Doch de Knaap moet nooit weeten, wat het is; want het deugd niet,als kinderen van diergeiyke ftieeken weeten. Oude luiden, weet gy, zyn befcheiden, en konnen de waereld zo men zegt. Falstaf f. Vaarwel; myne dienstaanbieding aan beiden. —— Daar is myn beurs; ik b!yf nog uw Schuldenaar. Ro-  368 DE VROLYKE VROUWEN —— Robin ! ga met deze vrouw. ——— Dat nieuws bragr. my geheel buiten my zeiven. (Quii kly en Ro^in vertrekken.) Pistool. Dit vaartuig is een van de Postfcheepen van Cupido.— Meer zeiler byl Nog verder! — gereed tot den Storm. —— Geef vuur! —— Dit Schip is myn buit; of we moesien alle verzuipen, (Hy vertrekt.) Fai. = t a f f , (ter zyde ) Wat zegt gy nu, oude Hans? Geduurig? . Ik zal van uw oud ligch av; n.,g meer maaken, als tot heden gefchied is. Gaapt men nog naar u? —-— Wilt gy heden, naar dat gy zo veel geld uugegeeven hebt, ook eens wat verdienen? beb dank, waardig ligchaam .' ——— Altoos mag men zeggen, ik maak her te grof; dat doet niets, als het maar op een goede wyze gefchied. TIENDE TOONEEL. Falstaff, Babdolph; daar mFokd verkleed. Baüdo lrh. Sir John, daar is een zekre Erook beneeden , die u gaarn wilde fpreeken, en leeren kennen ; en uw genaade een morgendronk Sek toegefchikt heeft. Falstaff. Pleet hy Brook? B a r d o L h. Ja , Sir, Falstaff. Laat hem boven komen. (Bardolph vertrekt.) Diergelyke lieden zyn my welkom (gg). — — Ha! (gg) In 't origineel fuch Brooics are welcome to  TE WIN D*S O R. 396 Ha.' ha! Vrouw Ford en Vrouw Page, heb ik u ? Altoos verheugd ! Hoezée. (Bardolph en Ford komen op.) F o 8d. God, groet u, Sir. Falstaff. Ik benu dankbaar, Sir. Wilt gy my fpreeken? F oud. Ik ben zo vermetel, om u een klein verzoek voor te flaan. F a l s t a f T. Zyt welkom. Wat is uw begeerte. ■ Laat ons alleen, Keldermeester. (Bardolph vertrekt.) Ford. Sir, ik ben een Man die veel geld doorgebragt heeft; myn naam is Brook. Falstaff. Braave Heer Brook, ik wensch u nader te leeren kennen. F o r d. Braave Sir J"hn, ik wensch my uwe kennis toe; niet om u lastig te vallen; want ik moet u zeggen, dat ik geloof, beter in ftaat te zyn , geld uit te leenen , dan gy; en dat heeft my eenigzints Itoutmoedig gemaakt, om u dus ten ontyden te overvallen ; want men zegt: daar geld vooraf gaat, ftaan alle wegen open. Falstaff. Geld is een goed Soldaat, myn Heer, en kan veel doen. Foit d. Zekerlyk; en hier heb ik een zak vol geld , die my bezwaarlyk valt. Wilt gy my hem helpen draagen , Sir John , zo neem alles, of de helft, om my den last te verügten. Fals- to me, fhato'erflow with fuch liquor: dat is: „dierg-lyke betken zyn my welkom, die van zulken drank „ overvloeien". Want Biock betekend een beek. i. deel. A a  379 DE VROfcYKE VROUWEN Falstaff. Heer, ik weet niet , waar mede ik verdiend heb, uw lastdraager te zyn Ford. Ik zal het u zeggen, Sir, als gymy ehoor wilt verleenen. Fa lstaff. Spreek, braave heer Mrook; ik zal my verheugen, als ik u dienen kan. Ford. Sir. ik hoor gy zyt een geleerde — ik zal kort zyn — en gy zyt een Man , die my reeds overlang bekend is geweest, alfchoon ik juist nooit geene gewenschte gelegenheid gehad heb, om perfoonelyk niet u bekend te Worden. Ik zal u een «aak on dtkken, waarby ik myne zwakheden zeer klaar a3n den dag moet leggen Maar, Sir John , terwyl gy het eene oog op myne dwaasheid gerigt houd, wanneer ik zeuontvouw, rigt dan het andere op uw eigene, opdat ik met een te ligter verwyt vry mag komen, terwyl gy zelf weet, hoe ligt men dus. danige misfl gen begaan kan. Falstaff. Zeer goed heer , verhaal nu verder. Fokd. Daar woond een Vrouw in deze ftad; de nasm van haar Man is Ford. Falstaff, Goed, Heer. Ford. Ik ben lang op haar verliefd geweest; en ik ver. zeker u, ik heb veel voor haar gedaan; ben baar met de tederlle eerbied naargegaan; heb alle gelegenheden gezogt, om by haar te komen; heb ieder gelegenheid, hoe klein ook, fehoon ik haarmaarin 't vourbygaan kon zien, ten duuriten betaald: ik heb niet flegts gefchenken gekogt, om ze aan haar te gjven , maar ook veel giften gedaan, om te ontdekken, welke haar het aangenaamfte waaren; in 'C kort ik heb haar zo vctvolgt, als de liefde my ver-  TE WINDSOR. 371 vervolgt heeft , dat is , op de vleugels van alle jnogelyke gelegenheden Doen wat ook myn rrare en myn beurs daal aan verfpild hebben, weet ik egter zeker, dat ik geen loon daarvoor verkregen heb; buiten de ondervinding die waarlyk een kleinood is. Dezelve heb ik mer oneindige kosten gekost: en deze heeft mv geleerd, te zeggen : » De liefde ontvlugt de geen die'tmeestenaarhciir ,1 tragt. „ Zy volgt hem die haar vlied, en vlied wanneer hy „ wagt". Falstaff. Hebt gy van haar dan geen de minde beloften bekomen, om verhjord te worden? Ford. Nooit. Falstaff. Hebt gy met dit oogmerk by haar aangedrongen ? Ford. Nooit. Falstaff. Van welk een aart is uwe liefde dan? F o r d. Gelyk een frar.i huis, dat op den grond van een jander gebouwd is; ik heb daar door myn gebouw verlooren, om dat ik een oneigen plaats veikoos, om het op te rigten. Falstaff. En waarom hebt gy my dit nu ontdekt? Ford. Als ik u dat zal gezegt hebben , dan heb ik u alles ontdekt. Eenige lieden zeggen, dat zy tegen my wel zeer deugdzaam is, maar by andere gelegenheden in lnare vrolykheid zo vergaat, dat zy zig aan kwaade opfpraak bloodlteld. Nu Sir John, dit is de hoofdomilandigbeid van myn verzoek. Gy zyt een Heer van voortrefFelyke opvoeding , van een verwonderlyke welfpreekenheid, gy hebt overal toega'ig, zyt aai.zienelyk in uw rang, en in uw Aa 2 per-  372 DE VROLYKE VROUWEN perfoon,gy zyt overal beroemd wegens uw oorlegs., hooffche, en geleerde verdienden. f als TA FF. ó Myn Heer! Ford. Geloof dit; want bet is waar genoeg. Hier is geld; hefteed het; bedeed nog meer; bedeed alles wat ik heb; fchenk my flegts daarvoor zo veel. van uw tyd, datgy op de eer van Vrouw Ford een liefdons aanval kunt doen. Gebruik uw kunst der overreeding , win haare gunst; als iemant zulks kan* doen, zyt gy het. Falstaff. Zou dit u dan kunnen vergenoegen als ik kreeg, 't geen gy gaarne wild genieten ? My dunkt gy raad tot uw eigen nadeel. Ford. ó! Gy verftaat myn oogmerk niet regt. Zy is door de voortrefleiykheid haarer eer zo verzekerd, dat ds dwaasheid van ' myn hart zig niet waagd te: vertoonen; haare ftraalen zyn te fchitterend , om; 'er tegen aan te zien. Kon ik nu, met eer.e ont-! dekking in de hand , by haar komen, zo zoude my-j ne wenfchen een voorbeeld en beweegin^sgrondj voor zig hebben, om zig aan haar te beveelen; dan] kon ik haar uit de verfchanfing van haar deugd-, goede naam, en huwelyks gelofte dryven, en di)izenleily andere wapenen outneemen, die heden tei niagtig tegen my kampen. Wat zegt gy daar van?' Sir John? Falstaff. Lieve Heer Brook, ik zal eerst zo ftoutmoedig' zyn . om uw geld te neemen," vervolgens geef ml uwe hand; en eindelyk, zo waar ik als een Edelman ben, zult gy, wanneer gy begeerten hebt, Vrouw Ford, genieten. Ford. 6 Goede Sii! Falstaff. Heer Brook, ik zeg u, gy zult het. . . . F o 2 ai:  TE W I N D S O R. 373 Ford. Aan geld, Sir John , aan geld zal het niet ontbreeken. Falstaff. Aan Vrouw Ford , Heer Brook, aan Vrouw Ford zal het niet ontbreeken. Zy heeft my, dat kan ik u zeggen , zelf by haar befteld Juist zo als gy kwaamt ging haar heen en weeriooplter , van my af, Zy heeft my tusfehen tienen en elven by haar befteld: want om dien tyd zal de Minnenydige , vervloekte Rei el, haar Man, daar niet zyn. Komt dezen avond by my; gy zult hooren hoe hst gaat. F o r n. Uw kennis is een waare zegen voor my. Kend gy Ford, Sir? Falstaff. Aan de Galg met die arme Duivel van een KoekKoek .' ik ken hem niet. Doch ik doe hem onregt, dat ik hem arm noem. Men zegt, de Minnenydige fchelmfche Hoorendraager heeft geheele hoopen geld, en daarom fchynt zyn Vrouw my fehoon te zyn. Ik zal haar tot een fleutel van de geldkisten van den gehoorende gebruiken; daar zal ik oogften •' Ford. Ik wenschte, dat gy Ford kende, Sir, op dat gy hem uit den weg kon gaan, als gy hem ziet. Falstaff. De Duivel haal den fchurk.' ik zal hem met een opflag rnyner oogen van zyn verftand brengen ; ik zal hem met een ftck achting inboezemen j hy zal, als een luchtverfchynfel over de hoornen van deze Koekkoek heen zweeven. Heer Brook, gy zult zien, hoe ik den Botterrik onder my brengen zal; en gy zult met zyn Vrouw te bed gaan — Komt, dezen avond by my, Ford is een luiaart; en ik zal hein zyn titel niet vergrooten ; gy, Heer Brook, zult hem als een luiaart en Koekkoek kennen. —— Kom van avond by my. (fjy vertrekt. (*) ) Aa 3 TIEN-  374 DE VROL YKE VRO UwEff TIENDE TOONEEL Ford, (alleen ) Welk een verdoemde Kpicurifche fchurk is ditf myn hart zal van ongeduld barden. Wie kan nu zeggen, dat ik zonder oorzaak Minnenydig ben? 7-—■ Myn Vrouw heeft by hem gezonden; het uur is befte md; en de koop geflooten. Wie had dit kunnen denken ? — Het is een helfche pyn, een valscn wyf te hebben! Myn bed word ont- eerd, myn geldkist geplundert, en myn goedenaam zal gekrenkt woiden; ik moet niet flegts deze be. leedigt.jg* dulden , maar my daar boven nog de affchuweTykfte naamen laaten geeven, en dat van die geene, die my de beleedtgingen to-gevoegd heeft. We.ke naarrun en benaamingen ! Amainoon klinkt goed; Lucifer mede; Barbafon ook; en egter zyn het bynaamen die men aan den Duivel geeft, de naamen van booze Geesten ; maar Koekkoek ! Hoorndraager ! — de Duivel zelf heeft zulk een naam niet Page is een Ezel , een zoigelooze Eze ; hy verlaat zig op zyn wyf; hy is niet minnenylig. Ik z u eer een vlaammger myn boter, Pas. toor Hug, myn kaas.een Jerlander myn brandewynï fles, en een dief myn pasganger, den ruin, toebetrouwen, als myn vrouw aan haar zelve. Men; ma Vr een vergadering, men overlegt,men verzind! ■ — E.) w.n zy dan in hunne harten befluiten uit te voeren, dat moet uitgevoerd worden, al zou alles h- onderste boven keen- De Hemel zy gedankt voor myne Mmnenyd cm elf uu- ren .s de beftemde tyd ik Zd| ,e zaak voor¬ komen , myn vrouw ontdekken, my aan Fdlltaff wreeken. en over Page lagchen. Ik zal 'er om uitgaan f.iever drie uuren re vroeg, als fea! oogenblik i laat! foei.' foei! foei' .i Koekkoek! Koekkoek! Koekkoek! (Hy vertrekt.) E L F?  TE WINDSOR. 375 ELFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de Diergaarde te IVindfet, (*) Kajus, R u g b y. K a j u b. Hans Rugby.' Rugby. Heer Doftor. Kajus. Hoe Iaate is 't? Rugby. Het uur is reeds voorby, Heer Doctor, in welke Sir Hug verfcbynen moest. K a j u s. Pardieu, um 'eb zyn ziel kered, dat urn hier niet is kekom. Um heeft koet gebid, dat um w g gebleefen is- Pardieu, Rugby, um was al dood, als um hier was kekom, als un pier zo mort. P.ug8 y. Hy is verilandig , Heer Doftor; hy wist we! , dat gy hem zoud ombrengen, als hy hier kwam. Kajus. Pardieu, de haring um is niet zo doodte, als ze um wil maak. N-eme jou rapier hans, ze zei joa wyz', hoe ze um wil kapotte maak. Rugby. Lieve Heer Doctor, ik kan niet vegteu. Kajus. Ha!/npoij! neeme jou rapier. Rugby. Houd u ftil; daar komt volk. Aj 4 TWAALF*  376 DE VROLYKE VROUWEN TWAALFDE TOONEEL. De Waard, Schallow, Slender, Page (de voorigen.) De W aard. God groet u, Doftor Windbreeker. Schallow. Uw dienaar, Heer Doftor Kajus. Page. Zie daar, lieve Heer Doftor. Slender. Goede morgen myn Heer. Kajus. Waarom ben um allemaal, eene, twee drie vier, hier kekom? De Waard, Om u te zien vegten , ftooten, en traverzeeren; om u hier en daar te zien; om u uw Punto, uw Tour, uw Revers, uw Distantie, en uw uitval te zien maaken. Is hy dood , myn Aethioper ? Is hy dood, myn Francisko? — Ha, Windbreeker? Wat deed myn Esculapus? — Myn Galenus? Myn oude vriend? —Zeg? — is hy dood, Doe tor Windbreeker?— is hy dood? Kajus. Pardieu, die paap, um is de bloodite Jakhalfe op de keheele Waereld. Um is niet eens kekom. De W aard. Gy zyt een Kaftielifcbe (hh) Koning Uringlas : Pieftor van Griekenland, myn Bondgenoot. Kajus. Ze bid jou te getuig, dat ze afgewakt 'eb, wy zes of zeven, twee drie uuren, op um, en um is niet kekom. schal- (hh) Caflalian wierd in dien tyd, even, als hoven Cataian, en anders Aethiopian, als een fchimpweord gebruikt. Steevens. Het eerfte heeft zonder twyffel eene befpotting der Spanjaards ten grind.  TE WINDSOR. 377 Schallow. Hy is de verftandigfle, heer Doftor. Hy is een zielenarts, en gy een lyfarts; indien gy vegten wilde , zou u beider handwerk bet tegenftreven. Is dat'niet waar, Heer Page ? Page. Heer Schallow. gy zyt wel eer zelf een groote vegter geweest, fehoon gy heden een Man des vredes zyt. Schallow. Seldrement, Heer Page. Ik ben heden wel oud, en een vredensman ; maar als ik een bloote degen zie, zo jeuken myne vingers, om het eens te bezoeken. Alfchoon wy Vrederechters, Dcftors, en Priesters zyn, Heer Page, hebben wy toch nog altoos eenig vuur der jeugd in ons. Wy zyn ook Menfchenkinderen, Heer Page. Page. Dat is waar, Heer Schallow. Schallow. Dat is allemaal bewezen , Heer Page. Heer Doftor Kajus, ik ben hier gekomen; om u naar huis te haaien. Ik ben een gezwooren Vrederechter. Gy hebt u als een verftandigen arts, en Sir " Hug als een gelaatene en wyze Kerkendienaar gehouden. Gy moest met my gaan, Heer Doftor. De Waard. Met uw verlof, Heer Vrederechter ——— Een woord, Heer Tuurwaater. Kajus. Tuurwaater? wat isfe dat? De Waard. Tuurwaater (ii) is 20 veel' aIs daPPerneid > Windbreeker. K a' (ii) In 't Engelsch mock- water. Johnson Jlemt toe dat de betekenis van dit wbord op de dapperheid niet ziet. 'Er zou ook mogelyk geen dapperheid by zyn. Aa 5  3?8 DE VROLYKE VROUWEN KsJus. Pardieu, dan heb ze zo veel tuurwaater, als t? een aartig lied, waar op ook een Antwoord in wezen is ; zynde het egter zeer twyffelagtig , of beiden, of degtS eene dier gedachten van Shakespear zyn; het eer/Ie The pasiionate Shepherd to his Love w.rd met veel waarfchynlykheid aan Marlow, en het tweede The Nymph's Reply aan Sir Walter Raleigh toegejchreven. Zie hier van de Reliques of anc Poël'ry. Vol. I. p. 2j6. ff.  332 DE VROLYKE VROUWEN Evans God zy by u, in genaden! De Heere zegene u allen! S c h a 1,1.0 w. Hoe! het zwaart en het woord ? Studeert gy in beiden, Heer Pastoor ? < Page. En zo jeugdig gekleed, met wambuis en broek, in deze koude dagen ? Evans. Dit heeft grond en onrzaaken. Page. Wy zyn hier gekomen, om u een goede dienst te doen, Heer Pastoor Evans. Dat is goed! waarin beftaat die ? Page. Niet ver van h'er is een zeer waardig Heer die vermoedelyk van iemart beleedigt is, en daarover met zyne achtbaarheid en gelatenheid zodanig overhoop legt. dat het niet te zeggen is. Schallow. Ik ben reeds tagtig jaaren oud, ja zelfs 'er over; maar noch nooit heb ik gehooid, dat een Man van zyn aanzien, houding en geleerdheid, zig zo ver vergeeten kan. Eva ns. Wie is het dan ? Page. Ik denk dat gy hem kend. 't Is Heer Doctor Kajus, de beroemde Franfche Medicus. Evans. 6 Wachter Israëls! en zyne heilige Pafion myns harten — Het was my juist zo aangenaam geweest, als gy Uiy van een goede fchotel foep zefprooken had. r Page. Hoe dat? Evans. Hy heeft weinig kennis van Hippocrates en Ga- le-  TE WINDSOR. 383 Icnus —— en buiten dat is hy een guit —- zulk een lafhartige guit, as gy 'er ooit ten kunt gekend hebben. Page. • Daar hebben wy de Man voor ons, die met hem vegten zou! Slender. ó! Zoete Anna Page ! DERDE TOONEEL. De Waard, Kajus, Rugby, (de voorigen.) Schallow. Men zou het ten minften uit de wapenen beduiten. Houd hen van elkander. Daar komt Doe tor Kajus. Page. Neen, Heer Pastoor, laat het zwaard fteeken. Schallow. En gy ook , Heer Doétor. De Waard. Ontwapen hun, en laat ze tot eene verklaaring komen. Laat hun met een heele huid van elkander gaan , en liever ons engelfch (11) raabraaken. Kajus. Ze verzoek om met jou au woord aan de oor te fpreek. Waarom is um niet kekom op de Rendezvous ? Evans. Ik bid, verlies uw geduid niet. Om 's Hemels wil niet. Kajus. P.rdieu, um isfe de l.ffehloed, de Poltron, de vreesaktige Paap. E_ til) Namelyk de Engelfche taal, welfte zy beide, Evans ah een waUifehe, en Kajus als een Franjcliman zeer brabbelagtig fcruaken*  384 DE VROLYKE VROUWEN Evans. Ik bid u, Iaat ons aan deze fpot vogels geen voorwerp van hun gelach verftrekken'. Ik bid u in alie ynendfehap en liefde, ik zal u op een Jndre wys Jatisftctie geeven. Ik zal uwe Uringlazen naar uw. fcnélihfche kop fmyten , om dat gy met op de af. gefprooken plaats gekomen zyt. Kajus. Diable l — Hans Rugby, myn hosfepis uit de jarretiere, 'eb ze niet kewakt naar um om um te masjacreer ? niet op de plaats appointeerd ? Evans- Zo zeker, als ik een Christen ziel in 't Ligchaam hebbe, zo is hier, déafgefprookene plaats. Jk neem hier de waard uit de koufeband tot rechter in de zaak. De W a a k n Vroede, zeg ik, Gallia en Gaul, Franfchman en wallisman, zielenarts en lyfarts. Kajus Ha ! dat isfê zeer koet, excellent. De Waa bd. Vreede , zeg ik; hoord naar de waard uit de koureband! Ben ik en I'c-Htikus ? Ben ik listig V Ben ik een Machiavell? Zou ii myn Dcftor verliezen? Neen; hy geeft in y ¥ Menen en Motioncn. Zou ik myn Pastoor verliezen? Myn Priester? Myn Sir Hug? Neen; hy geeft my de fpreekwoorden en de nietswoorden. Uwe hand bier, Aardman ;■— zo! Uwe hand hier Hemelschman!—zo — Hoor Jongetjes, ik htbu door myne kunstgteepen beeden bedroogen; ik heb u naar twee verfchillende plaatzen heen gewezen; uwe harten zyn beide nog fterk ; en uw huid heel; laat het uit einde van deze zaak thans heete iek zyn. Kom, leg hier de zwaarden tot onderpand neder, vole my al die een kind des vreedes zyt! "Volgt volgt. S c rr a l l o w. Op myn eer,een Slimme waaid! Volgt hem, bee-  TE W INDSOrt, 385 heeren, vulgt hem. Slender. ó! Zoete Anna Page ! (Schallow, Slender, Page, en De Waard vertrekhn ) Kajus Ha! ha .' merk ze arte ? » Heb um met ons de gek kefteek? «* Ha! ha! li. v a n s. Dat is fraai ;hy heeft ons voor den zot gehouden. Ik bid u, laat ons goede vrienden zvn; latten wy dns verftand vereen gen, om ons aan deze haateiyke, fchuifde Kerel, de Waard uit de Koufeb.nd, te wieeken. K a Jus. Pardieu, van gantze harte; um heeft my nelooft te breng, waar um ophoud Anna Page; Pardieu, um heeft my ook bedriegt. Evans. « Goed; ik zal hem de kop we! regt zetten. — Ga maar met my. (Zy gaan heen.) VIERDE TOONEEL.^) Het Tooneel verbeeld een jlraat te Windfor. Vrouw Page, Robin, hierna Ford. Vrouw Page. Altoos voorwaards, kleine jonker. Gy waart altoos gewoon, een naarvolger te zyn; doch heden zyt gy een voorloper. Wat behaagt u beter 4 myne oogen te geleiden; of de uwe op de hielen van uw Meester gerigt te houden ? Robin. Ik wil waarlyk , liever voor u heen gaan als een Man, dan hem gelyk een dwerg, naarvolgen. Vrouw Paos. 6! Gy zyt een vleijende kuaap; ik zie gy wilt heden een hoveling zyn. Ford, (in het opkomen.) Welkom , Vrouw Page ; waar gaat gy heen? I. deel. Bb Vrouw  336 DE VROLYKE VROUWEN Vrouw Page. Ik zal uw vrouw bezoeken, Heer Ford Is zy thuis ? F o r d. ó Ja ; en zo ledig, dat zy, uit gebrek aan gezelfchap, niet weet wat zy doen zal. Ik geloof, als uwe Mannen dood waaren, zoud gy u beide , uithuwelyken. Vrouw Page. Zekerlyk; aan twee andre Mannen. Ford. Waar hebt gy deze aartige weerhaan gekreegen ? Vrouw Page. Ik kan waarlyk niet zeggen hoe hy heet, van wien myn Man hem gekreegen beeft. Hoe heet uw Ridder, goede vriend? Robin. Sir John Falftaff. F o it n. Sir John Falftaff. Vrouw P a gr. Met uw verlof, Heer Ford Ik brand van verlangen, om haar te zien. (Vrouw Page en Robin gaan heen.} VYFDE TOONEEL. Ford, (alleen ) Heeft Page wel gehoor? heeft hy wel oogen? heeft hy wel overleg? waaragtig , dit alles flaapt by hem; hy is niet in (laat om het te gebruiken. Dis jonge zal juist zo ligt een brief twintig myl'en ver brengen , als een kanon; kogel twaalfmaal twintig maal z-> ver heen dryfr. Hy vermeerdert de neiging van zyn vrouw altoos; hy geeft haare dwaasheid beweeging en voordeel; en nu giat zy naar myn vrouw, en de knaap van Falftaff met haar. Ik zie reeds al van verre, hoe lat gaan zal.' En de knaap van Falftaff met haar! een fehoon gezelfchap het is alles voorbereid ; en onze beroerde wyven detlen de verdoemenis onder elkander. Dochi  TE W I N D S O R. 387 Doch! ik zal hun wel krygen; en dan zal ik myn vrouw niet onaartig kwellen; ik zal den geleende fluijer der zedigheid aan Vrouw Page ontrukken, cn Page zelf als een gewisfe en goedwillige Acteon bekend maaken , en als ik dus raazend handel, zullen alle myne nahuuren roepen: getroffen! dek'ok geeft my myn waarteken ; en myn toevoi rz;at beveeld my, te onderzoeken; daar zal ik Faift.ff zeker aantreffen. Men zal my over dit alles veelmeer pryzen , als befpotten; want het is even zo zeker, als de aarde vast is, dat Falftaff 'er zyn moet. Ik zal heen gaan. ZESDE TOONEEL. Ford, Page, Schallow, Slender, De Waard, Evans, Kajus. Alle, (tegen Ford.) Ha! welkom , Keer Ford! F o r n. Waaragtig , een bekwaame boei! Ik heb thuis wat te doen, en verzoek u alle, met my te gaan. Schallow. Gymoet my verfchoonen, Heer Ford. Slend er. En my ook, Heer. Wy hebben belooft by Juf. viouw Anna te komen eeten ; en ik zou om alles in de waereld myn belofte omtrent haar niet breeken. Schallow. Wy hebben op een huwelyk tusfehen Anna.Pa' ge en myn Neef Slender lang gedoelt, en heden zullen wy antwoord bekomen. Slender. Ik hoop, dat ik uw toeflemming heb, vader Page. Page. Die hebt gy; maar myn vrouw, Heer Doétor, is geheel voor u. „ Bb 2 Ka-  383 DE VROLYKE VROUWEN Kajus. Ja Pardieu! en de Meisje isfe verheft op my: Vrouw Quickly 'eb het my ke?egt. De W a a ii D. Wat zult gy tegen den Jongen Keer Fenton zeggen? Hy maakt k.pnoolen , hy danst, hy heeft jonge vuurige oogen; hy maakt verfen: hv fnreekt mets dan Zondags woorden; (mm hy ruikt als A F«l en Mey ; hy zal haar krygen. dit kan me„ aan zyne knupoloemen zien i nn), Hy zal haar vast krygen Pauk. /b , Met myn wil waaragtig niet. Het ionge Mensch heeft ,n t geheel geen vermogens; by heeft met de wilde Prins en Poins (oo) omgang gehad Hy ï uiteen te verheven luchtflreek ; hy weet te vee Neen, hy zal geen enkele halm van zyn geluk mét de virger van myn vermogen zien onderfteune" Als hy haar begeert , dan mag hy ze zonder uit! zett.ng neemen; het vermogen, dar ik bezit wagt op myne bewilliging. Slaat dezen weg niet in Ik bid u bartelyk, dat eenige van u dezen middag by my eeten m.i.en een goede maaltyd zult gf nog korswyl bovendien hebben; ik zal u een mis- ge- (mm) He Speaks hofy-day; Van de oude gewoonte m geesteUyke 1 ooneeljlukken (myfteries en mo. ral. .es) op zon e» feestdagen te fp elen , inwlke ■veel woorden praal voorkwam. wapbukton U.Jln> J i Zlet, "P, mie mde ^oonte onder de jonee he len op het land om met kno,,„loemen rbatrhe óf's buttons) die zy in de zak droegen , de proef te maaken of zy m hunne liefde gelakt zyn zoude, of niet ■ het geen beftontl in 't groeien of niet groeien. 1 ' e ho) Namelyk met Prins HnNnnr^S^ %UTdT:3TrK dC 'V' m P^eenwild Z t y* de.Z0 evm Roemde Prins, in het Treurfpel Hestdrik^ de, IV een Rol fpeelt, waar n J-jiilafF ook weder voorkomt. waarin  TE WINDSOR. 339 geboorte vertonnen. Heer Doctor, gy gaat met my; gy ook Heer Page, en gy ook Sir Hug. Schallow. Welaan dan, vaarwel ; wy zu'len onze zasken aan het huis van Heer Page des te vryer kunnen uitvoeren. Kajus. Loope naar huis, John Rugby, ze kom aanftonds by um. Dy Waard. Vaarwel myn hartje ik zal naar myn hoog'offeIyke Ridder Falftaff gaan, en Canarie Sek met hen drinken Ford, (ter Zyle.) Ik denk eerst nog een dans met hem te doen (ff). — Wilt gy mee gaan Herren ? Alle. Gaarne; wy moeten uw misgeboorte zien! (zy gaan heen.) ZEVENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel is in het huis van Ford. Vrouw Ford, Vrouw ? age, Bediendens met een Wasmand hierna Rcbin. Vrouw Ford. Holla, John! holla, ftobert. Vrouw Page. Haastig! haastig. Is de ldedermand klaar. Vrouw F o h u. Zekerlyk hulla Robin, zeg ik Vrouw (pp) Men kan de woordfpeelivg in het oorfpronkelyke niet wei behouden. Het wuO'd Canary in de voorgaan, derede kan ook de oude bekende dan ;wys, Canarie beduiden. Dit veroorzaakt de zinfpeeling van Ford: J think, J f ha!I drink in pipe - Wine first with hitn*. Het woord Pipe heejt een tweeledige beduidenis een pyp en een vat, dat onder ons omrent 4e olie ook zó heet Bb 3  390 DE VROLYKE VROUWEN Vrouw Page. Maak voort.' mank voort! Vrouw Ford. Zet hem hier neder. Vrouw Page. Geef uw volk de noodige bevee'en. Wy moeten ons haasten. Vrouw Ford. Nu dan, gelyk ik u voorheen gezegt heb, John en Robert; gy moer aanftonds hier nevens in het brouwhuis in gereedheid zyn; en als ik u haastig roep, zo komt , en neemt zonder talmen en bedenking deze korf op uwe fchouders. Als gy dit gedaan hebt, zo loop fpoedig met hem weg , en brengt hem by de bleeker op Datchttvotide, en fchut hem uit in dén moera-figen vyver, niet ver van de Teems. Vrouw Page. Wilt gy dit doen ? Vrouw Ford. Ik heb het hun reeds in 't breede gezegt," zy behoeven geen verdere uitleg. Gaat nu heen, en komt als gy geroepen word. 'de Bedienden* gaan heen.) Vrouw Page. Daar komt de kleine Robin. Vrouw Ford. Nu, hoe gaat het, myn kleine Valk? welk goed nieuws brengt gy ? Robin. Myn Heer Sir John is door de aaterdeur hier in huis gekomen, Vrouw Ford, en hy wenscht 14 te fpreeken. Vrouw Pjgc. Kleine Aap, zyt gy ons wel trouw geweest? R o b 1n. ê Ja; ik kan 'er op z<"eeren, dat myn Heer 'er niets van weet, dat gy hier zyt, en hy heeft gedreigd, my in een altoosduurende vryheid te (feilen, indien ik u niets daar van zeide, dat hy hjer zal  TE WINDSOR. 3 o e Uw Man, Vrouw Ford, is met alle de gerechts dienaars uit geheel windsor in huis gekomen, om een heer te zoeken, die,.zo als hy zegt thans met uwe toestemming hier in huis is, om zig zyne afwezeiheid op een onbehoorlyke wyze ten nutte te maaken. Gy zyt verlooren. Vrouw Ford, (ter zyde.) Spreek harder — (overluid.) Ik hoop niet dat net zo is. Vrouw Page. He Hemel geef, dat het zo niet is, dat gy ie. Ti. ,rl«,.heJrt! dk is zcller' dat uw Man met ha f Windfor agter zig, hier komt, om iemant « zoeken. Jk kom voor uit, om het u te zeggenindien gy van niets bewust zyt, dan ben ik 'er over veiheugd; doch als gy een goed vriend hier hebt zo zorg, dat hy weg komt. Wees niet ontftelt' neem al uw ve.ftami te baat; verdeedig aw eerst' ot zeg uw goede dagen voor altoos vaarwel. Vrouw Ford. Wat zal ik doen? Daar is een Heer bier, een zeer waarde vriend van my; ik vrees zo veel niet voor myn eigen fchanden, als voor zyn gevaar. Ik g.f du>zend pond, als hy uit den huis was. Vrouw Page. War kan d.u helpen , wat gy znud en niet zoud? Uw Man zal op t oogcnblik hier zyn; denk hier op, hoe gy hem zult wegkrygen; hier in huis kun gy hem niet ve.rteeken &, hf)e , my bedroogen.' zie, hier is een wasman^ a.s hy nu van een uekwuame geltalte is, zo kan by  TE VV I Nf D S O R. 395 hy daar in kruipen; en werp dan vuil Ünnsn over hem heen , a!s of het by de bleeker zal gebragt worden ; het is juist bleektyd; Iaat hein door twee van uw bediendens naar Datchttweide brengen. Vrouw Ford Hy is te dik, om 'er in te komen; wat zal ik doen? (Falftaff' komt voor den dag.) Falstaff. Laat zien! laat zien! ■ Ach! laat my hem zien! — Ik zal 'er ingaan, ik zal 'er ingaan —. volg de raad van uw vriendin — Ik zal 'er ingaan. Vrouw Page. Hoe.' Sir John Falftaff? — Ha! zyn dat uwe brieven , Ridder ? Falstaff Ik bemin u — belp my maar weg — Iaat my 'er in kruipen ■ ik zal nooit. . . . (Hy kruipt inde mand ; zy bedekken hem met vuillinnen.) Vrouw Page. Help uw Heer mee toedekken, knaap! roep uw volk, Vrouw Ford — valfthe Ridder .' Vrouw F o k r>. Holla! John, Robert, John! komt, brengt de wast hiervan daan; haastig! ■ waar is de draag- ftok .' —— zie hoe hy talmd ! — Breng dit by de bleeker op Datchetweidt; haastig maakt voortgang ! TIENDE TOONEEL. Ford, Page,Kajcs, Evans, (de voorigen.) Ford. Ik bid u , kom nader. Ben ik zander oorzaak argwaanend, zo kunt gy den fpot met my dryven, en my voor uw zot h >uden; wint dan verdien ik bet — zagt! waar wilt gy dit heen draagen? BtDIEND e. Naar de bleekery, Heer. Vrouw  395 DE VROLYKE VROUWEN Vrouw Ford. Welnu, wat gaat het u aan, waar zy dit heen draagen (qq) i (de bedienden* gaan met de Mand hem.) Hoort toch Heeren , iif'heb deze nagt wat gedroomd; ik zal u mynen droom verhulen Hier zyn myne f eutels; gaat boven op myn Kamer en doorzoek alles, ik wil wedden, dat wy de vos het gat uit zullen dryven. Ik zal hier den weg bezet ten. Zo; begint maar te zoeken. S ven ïkorï" ' g£rUSt; » deed u ze!' Zekerlyk Heer Page° "lastig Heeren; gy zmt een fraaie klugt zien; kom met my Heeren ! ne?J z*n Wi»aragtig regte yhantafike luimen en Min- «s rAr' "e,"P'f **•>...«. J??) Zy vo,gd 'erin -t Engelsch nog by ; yon wcre beM meddle w:th buck washine Hn uïta % dat W*sfen van linnen goed ÏÏ^SfSËtX ee* in 't neder Suxüch buken m :ÏBofn vfit:t ■? ■ t ïLSruï- of tbc feafon too, uVhily°U' buck' ™* ELF-  TE WINDSOR. 397 ELDE TOONEEL. Vrouw Pag i, Vrouw Fokd. Vrouw Page. Is deze zaak niet dubbeld heerlyk? Vrouw F o r d, Ik weet niet wat my het beste behaagd, dat myn Man , ot' dar Falftaff bedroogen is ? Vrouw P g e. Wie weet hoe benaauwd hy was, toen u man naar de Mande vroeg? Vrouw Ford. Ik vrees dat hy het wasfen wel zal noodig hebben; het zal hem dus regt goed doen, ais men hem in 't water werpt. Vrouw Pup. Aan de galg met die laffe fchurk. Ik wenfchte, dat alle die van zyn foort zyn, in even dezelve verlegenheid waarin .' Vrouw Foud. Ik geloof, dat myn Man een bizondere argwaan heeft, dat Falstaff hier is. Ik heb hem noch nooic zo plomp in zyne minnenyd gezien, als heden. Vrouw Page. Ik zal wel wat verzinnen, om dit te ontdekken; en wy zullen nog meer kluchten met Falst;;ff' uitvoeren ; zyne ongeregelde zugt zal bezwaarlyk door deze eerste artzeny geheeld zyn. Vrouw Ford. Zullen wy de zotte cude bedelaarster, vrouw Qiickly, aan hem afzenden, en ons laaten ontfchuldihen, dat hy in 't water geworpen is, en hein voor de tweedemaal hoop geeven ,om hem aan de tweede bestraffing over te leeveien? Vrouw Page, Dat zuilen wy doen. Wy zullen hem morgen rgtend om agt uuren hier doen komen, om fchaadelooshflUdipg te bekomen. (T o £ d, Page' komen tot oy tent gen af ft and wder.) ford,  393 DE VROLYKE VROUWEN" Ford. Ik kan hem niet vinden. Mooglyk pronkte de fchurk met iets, dat hy niet verkrygen kan .' Vrouw Page. Hoort gy dit wel ? Vrouw Ford. • 6 Ja, ia; ftil flegts. ■ Gy handelt fraai met my, heer Ford, nietwaar? F o r d. Zekerlyk, zskerlyk, dat doe ik. Vrouw Ford. De Hemel maak u beter, als uwe denkbeelden zyn.' Ford. Amen. Vrouw Page. Gy doet u zelf onrecht, Heer Ford. Ford. Ja, ja , ik mag het wel iyden. E vans. Als hier iemant in huis is, en in de Kamers, Koffers, en Kasten , zo vergeef de Hemel my myne zonden ten Jorigiten Dagen .' Kajus. Pardieu, dat zek ze ook; 'er is niemant hiere. Page. Foei, foei, Heer Ford, fchaamt gy u niet? Welk een booze Geest, welk een duivel brengt u tot deze gedachten ? Ik zou u dwaaze luimen in dit ftek om alle de fchatten van heel Windfor niet begeeren. Ford. Dit is myn gebrek, Heer Page; ik ly daar voo.r. Evans. Gy lyd voor een boos geweeten. Uw Vrouw is zo eerlyk als 'er een is; die ik voor vyf duizend en vyfhondert pond verdedigen wil. Kajus. Pardieu , hy is de eerlyke Vrouw! Ford. Goed — ik beloofden u een middagmaal ■ Kom gaat met my in de diergaarde. Ik bid, u, vergeef  TE WINDSOR. 39$ geef my; ik zal 't u hierna wel zeggen, waarom ik zodanig gehandeit heb. En gy myn Vrouw , en Vrouw Page , heden moei gy het myook vergt even; ik bid hartelyk dat gy het my zult versteven. Page. Laat ons in treeden, Heeren; maar verlaat u op my, wy zullen hein wel betrekken. Ik verzoek u gezamentlyk morgen vroeg op het ontbyt, aan myn huis; daarna zullen wy met elkander op de vogel, jagt gaan; ik heb een-fraaie woudvalk. Wilt gy dat doen ? Fokd. Van harten gaarn. E v a n s. Als 'er een is, zal ik in het gezelfchap de tweede zyn. K a J us. Als um een of twee is, zal ze de derde zyn. Fokd. Ik verzoek, gaa by Heer Page. Evjks. Ik bid u op morgen te denken aan den Iui2;gen fchurk, de Waard uit de Roufeband. Kajus. Dat is koet, Pardieu, van gantze harte. Eva n s. Hy is een luizige fchelm met zyne fpotreden! (zy vertrekken) TWAALFDE T O O N E E L. (*) Het Touneel is in het buis van Page. Feston, Anna Page. F ent o n. Ik zie, ik kan uw Vaders liefde niet winnen; zend my daarom niet meer naar hem toe, waarde Anna. A n n a. Maar myn Hemel! wat zal ik dan doen? F e n t o n. Gy moet eenmaal uw eigen wil volgen. Hy voerd my te gemoet. dat ik van een te hooge geboorte ben, en dewylmyne owiligheden, op myn ongebonden gezelfchappen, en zegr.dat her onmoogelyk is, dat ik anders, dan den g ,ed inkomen kan beminnen. As n a. Wie weet het? hy kan wel gelyk hebben. F e n t o n. Neen , zo waar als n.yde hemel in 't toekomende by zal liaan! —— Ik wil u wel töeftemmfn, dat uw Vaders rykdom de eerste grond was, waarom ik naar u tr gten , Anna; maar toen ik myne poogingen cm u te werk fteiden, vond ik, dat gy zelf meer waard zyt, als gjude munten, of Sommen in verzegelde beurzen; en het is uw innerlykerykdom nat r welke ik heden tracht. A n n a. Waarde Fenton, zoek toch myn Vader te winnen ; bezoekt het nog eens. Als veele verzoeken en poogingen het niet zo ver brengen kunnen, dan-» Kom hier naar toe! (Fenton en Anna gaan ter zyte.) DERTIENDE TOONEEL Schallow, Si. en dek, Vrouw Quickly. Schallow. Val hun in de reden , vrouw Quickiy; myn Neef zal heden voor zig zelfs fpreeken. Slender. Ik zal een fpies of pyi op haar af fchieten , Seldrement! het moet flegts gewaagd zyn .' Scha l l o w. Weest niet bevreesd. Slender Neen, zy kan my niet doen vreezen ; daar ben ik niet bang voor; maar ik vrees voor my zelf. Quicklï-. Hoor eens, heer Slenuer vvenfehte gaarn een woord met u te fpreeken. Au-  xe windsor; 4öf Ik zal bv hem komen* —' Deze heeft myn Vader voor my Jitlèkoozen. o! welk een mengehng van laa*>e haatelyke gebreken zien er niet by etn aarlykschtkomen van drie hondert ponden fraai mtl Quickly. . En wat doet de Heer Fenton dan? Hoort toch , een woord ! Schallow. Zy komt _ toe , Neef.' 6 Knaap , gy had een Vader! Slender. Ik had een Vader, Jufvrouw Anna; myn Oom kan u veel klugten van hem vernaaien. -—~ £ bid u, Oom, verhaal Jufvrouw Anna toef' £egrap eens, op welk eene wyze myn Vader twee Gan zen uit een Hal geftolen heeft. Schallow. Jufvrouw Anna, myn Neef is op uw verheft. J Sleküer. Ja, dat ben ik; zo fterkals ik het op eenig vrouwsperfoon in Gloucestershire zyn kan. Schallow. Hy zal u als een adelyke vrouw houden. Slender. Ja, dat zal ik doen; ze mag komen, hoe ze wil j egter onder den rang eens Jonkers. s Schallow. Hy zal u een weduwe inkomen van hondert en vyftig ponden toevoegen, Waarde Heer Schau",%t hy zelf toch zyn huwlyks "verzoeker wezen. schallo w. Tn Wa-ira-nie daar bedank ik u voor. Veel gefuk; Ty roepf'u Neef; ik zal u alleen laaten, Anna. Nu, Heer Slender! Slender. Nu, lieve Jufvrouw Anna. J. deel. Cc  40ï DE VROLYKE VROUWEN Anna. Wat is uw wil ? Slender. Myn wil? _ Seldrement. dat is een aartige vraag Waaragtig! Ik heb myn Testament , den Hemel zy daokl noch niet gemaakt; ik ben zulk een z.ekelyk Schepzel niet . neen dat ben ik godlor. niet. Anna. Ik meen, Heer Slender, wat of gyVan my begeert? Slender. Waaragtig, ik mot myn deel wil weinis of niets van u hebben Uw Vader en myn Oom hebben de zaak aan de gang gebragt; valt het gelukkig u.t, dan is t goed en zoniet, moet her egter zyn! Zy kunnen zeggen, hoe het met de zaaken gaar, beter als ik. Gy kunt uw Vader vraagen ; daar komt hy juist. 8 * VEERTIENDE TOONEEL, Page, Vrouw Page, (de voorigen.') Welnu, Fleer SiendeV-^'hebt hem lief, Dogter Anna Maar wat is dat ? Wat doet Heer Fen- M, Gy beledigd my daar mede, myn ' - j êy 0115 In mJ"n huis in e" uitloopt. Ik heb u reeds gezegt, myn Dogter is verfprooken- m , I e n t o n, Welnu, Heer Page, weest maar niet boos. Vrouw Page. Ik zeg u Heer Fenton, komt niet meer by myn kind. _ . Page. Zy is geen party voor u. Heer Page, wilt g7 my een^ogenblikaanhoören 1 • . eens  TE WINDSOR. 403 eens myn voorneernen weet, zo beleedigt gy my» Heer Fenton, {Page, Schallow en Slender, gaan heen.) Quickly. • Spreek met Vrouw P^ge. Fenton. Waarde Vrouw Page, dewylik uw Dogter met zulke regtmaatige oogmerken bemin , zo zal ik met geweld, tegen alle hindernisfen en tegenllreevingen met myne liefde zoeken in te dringen, en niet te rug treeden voor ik uwe bewilliging heb ontvangen ! Anna. Lieve Moeder, huw my niet aan die gekke Slender Vrouw P g e Dat zal ik ook niet doen ; ik zoek een beter Man voor u. QUICKL Y. Dat is myn Heer, den Doctor. Anna. Ach Hemel! Veel liever wil ik de fmartelykfle dood fterven! Vrouw Page. Wees niet ongerust. —— Waarde Heer Fenton, ik zal noch voor noch tegen u zyn; ik zal myn Dogter ondervraagen, of zy u bemind, en zo als ik het bevinde, zal ik gezind zyn.x Tot hier toe vaar wel, myn Heer zy moet noodzaakelyk heen gaan; haar Vader word anders boos. (Vrouw Page en Anna vertrekken.') Fenton. Vaarwel, waarde Vrouw Page; vaarwel, Anna.' QuicKLy. Dit heb ik uitgeregt. Ei zei ik , wilt gy uw Kind dan aan een Zot of aan *en Dcftor weg werpen? Zie Heer Fenton eens aan ! — Dit heb ik uitgeregt. Fenton, Ik dank u, en verzoek , om dezen ring van avond aan myn waaide Anna'te geeven. —— Hier hebt gy wat voor uw moeiten. (Hy ve>trekt.) Cc 2 Q_ü icK-  404 DE VROLYKE VROUWEN Quickly. Nu, de Heme! doet het u welgaan! -hy heeft een regt beminnelyk hart; men zou voor zulk een beminnelyk mensch door een vuur Ioopen!En egter wensch ik, dat myn Heer, Jufvrouw Anna kreeg, of dat, Heer Slender haar kreeg ; of ik wens'chte dat Heer Fenton haar kreeg. Ik wil voor alle drie doen wat ikkan ; want dit heb ik belooft; en ik zal ook eerlyk myn woord houden; vooinaamelyk voor Heer Fenton 6! ik heb nog een andre boodfchap aan Sir John Falftaff van myn beide vrouwen te doen; ik had haast zo dwaas geweest, om het te vergeeten ! (Zy gaat heen.") VYFTIENDE T O O N E E L. (*) Het Tooneel verbeeld de herberg ie Koufeband. Falstaff, Bardolth. Fa lstaff. Bardolph, Bardolph. ■ Hier, Sir. Falstaff. Ga heen, haal my een rjuartje Se.k, en leg 'er een ftuk geroost brood in. (Bardolph gaat heen) Moest my dat nog gebeuren, dat men my in een mand moest draagen , gelyk een Slager een vragt pens, en my dus in den Teems werpen ? Waaragtig , als men my zul* een ftreek voor de tweedemaal fpeelt, zal ik myn herfenen neemen, dezelve in boter braaden , en ze een hond tot een nieuwjaars gefchenk laaten geeven! Die fchelmen fmec. ten my in den Teems, met even zulk een onverfchilligheid, als zy de blinde jonge honden, van vyftien in een worp, verzuipen; en men kan wel aan myne geftalte zien , dat ik een zekere behendigheid in 't zinken heb; al was de grond ook zo diep, als de hel, zo meet ik naar beneeden. Ik  TE WINDSOR. 40? was zekerlyk verdronken; maar by geluk \vas de oever zandig en ondiep; een fterfwyze dien ik verfoei ! want bet water doet opzwellen, en welk een Schepzel zou ik geworden zyn , als ik opgezwollen was.' ik zou een Mumieberg (rr) geworden zyn! (Bardolph komt weder.: Nu'? is de Sek gebrouwen ? Bardolph. Vrouw Quickly is daar, Sir, en begeert u te fpreken. Falstaff. Welaan / ik zal wat Sek boven op het Teemswater gieten , want myn buik is zo koud , of ik Sneeuwballen, als pillen ingeflokt heb, om de nieren te verkoelen. Roep haar binnen. Bardolph. Kom binnen, vrouw. ZESTIENDE TOONEEL. Vrouw Q b 1 c k l y, (de voorigen.) Quickly. Met uw verlof < Ik fmeek u om genaden. — Ik wensch u een goede morgen. Falstaff, Neem de wynglazen weg. Ga heen, maak my een goede fles Sek gereed. Bardolph. Met Eieren, Sir? Falstaff. Neen, zonder iets. Ik begeer geen Hoender» .zaat in mynen drank. Welnu, wat is 't? Q u 1 c k l y. Ach! waarde Sir, ik kom by u van weegens Vrouw Ford. Falstaff, Van Vrouw Ford («}? — Die heeft my een fchoone trek gefpeeld^ Quick- (rr) Mumie is een gebalsemd ligchaam. Vertaalers. (ss) Ford betekend in 't Engelsch eigentlyk een Cc 3 droog-  405 DE VROLYKE VROUWEN Quickly. Ach! dat de Hemt;! zig erbarm! dat arm Mensch! zy kun 'er niet voor zyn, zy heeft haar volk zeer hard bekeevenjzy hebben hunne zaaken flegt gedaan. Falstaff. En ik ook, wyl ik my op de beloften van een mal wyf verliet! Quickly. En nu Sir, jammert en klaagt zy zodanig daar over, dat het uw hart zeer zou doen, ais gy het zag. Haar man gaat dezen morgen op de vogelvangst uit,; zy wenscht, dat gy nog eens, tusRhen agt en negen uuren, by haar komt. Jk moet haar fpoedig befcheid brengen; zy zal u fchadeloosflelling geeven; ik lïa u daar voor in. Falstaff. Goed, ik zal baar bezoeken; zeg haar dat; en Iaat zy bedenken, wat een Mensch is; laat zy zyne zwakheid overweegen , en dan myn verdienften beoordeelen. Quickly. Jk zal 't haar zeggen. F a l s t a f f. Doet dat. ttisfchen negen en tienen, zegt gy? Quickly. Tusfehen agt en negene, Heer. Falstaff. Goed; ga, ik zal niet weg blyven. Quickly Vaarwel, Sir. (Zy gaat heen.) Falstaff. ■ Het verwondert my, dat ik in 't geheel niets van' Heer Brook hoor; hy lief my zeggen, dat ik my thuis moest houden; zyn goud behaagt my wel. Ho 1 daar komt hy. droogte, of ondiepe plaats in het water ; daar op ziet het antwoord van Falstaff in 't oorfpronkelyke: ƒ have had Ford e;-ough; j was thrown mto the Ford; J have my belly full of Ford. Z E.  TE WINDSOR. 4°7 ZEVENTIENDE TOONEEL. Falstaff, Ford. Ford. Ik Groet u, Sir. Falstaff. Nu, Heer Brook , gy zult gaarne willen weeten , wat tusfehen my en Vrouw Ford voorgevallen is? Fott d. Ja zekerlyk Sir, daarom kom ik hier. Falstaff. Heer Brook, ik zal u niet voorliegen; ik was op het beftemde uur in haar huis. Ford. En hoe ging het daar ? Falstaff. Ongemeen ongelukkig , Heer Brook. Ford. Hoe zo, Sir ? was zy dan van voornemen verandert ? Falstaff. Neen, Heer Brook; maar de verlamde hoorr.draager , haar Man , Heer Brook, die in een geduurige alarm van minnenyd leeft, kwam juist thuis , toen wy even by elkander waaren ,' na dat wy omhelst, gekuscht, ons-e liefde bezwoeren , en de voorreden van ons Blyfpel opgezegd hadden; en agter hem kwam een gantfche ilost van zyne vrienden, die hy in zyn kwade luimen by een verzaameld en daarby -gebragt had , en die in zyn huis de Minnaar van zyn vrouw moesten opzoeken. Ford. Hoe! terwyl gy daar nog waart? Falst aff. Gewis. Ford. En zogt hy dan naar u, en kon hy uniet vinden? Falstaff. Gy zult het hooren. Tot geluk kwam vooraf een zekere'Vrouw Page in huis, melden ons den aankomst van Ford, en op haar uitvinding, en in de Cc 4 uiter-  ao8 DE VROLYKE VROUWEN uiterfte verwarring van Vrouw Ford, flopten zy mV in een Wasmand. Ford. In een Wasmand ? F a l s t a f f. Ja.' in een Wasmand; zy bepakten my met vuile over en onderhemden. Sokken, en morfige Kouten , en fmeerig tafelgoed. Waaragtig, heer Brook, net was het gruwzaamfte mengelmoes van vuile flank dat ooit een neusgat beleedigt heeft. F o r d. En hoe lag gy daar in ? Falstaff. ó! Gy zult hooren, Heer Brook, wat ik uit geitaan heb , om deze vrouw naar uw lust tot het kwaade te verleiden. Toen ik dus in deze mand geltooken was, wierden twee van de Daglooners van bord geroepen , om ray onder de naam van een vuile wast op de Datchetweide te brengen Zy namen my Op hunne fchouders, ontmoeten den minnenydtge fchurk, hunnen Heer, inde deur - die hun een of tweemaal vroeg, w.,t zy in de mand'hadden. Ik beefden van vrees, dat de onzinnige kerel ze mogt onderzoeken ; doch het noodlot , welke het eens beflooten heeft, dat hy een Koekkoek moet zyn, hield zyn hand te rug. Dit was goed ■ hyging dus om zyn huis verder te onderzoeken* en ik wierd als vuil linnengoed weg gedraagen ttt) Maar geeft acht, hoe h<;t verder ging , Heer Brook. Ik leed de fmarten van een drievoudige dood. Eerftelyk. een onverdraaggelyke vrees om door een vervloekte minnenydige Vent ont' dekt re worden ; ten tweeden, om gelyk een fpaanfche degenkling in den omtrek van een Cirkel faamengeboogen te zyn, het gevest aan'de punt " of fff) In 't Engelsch word met het woord for ge fpeelt .loa went. he for a fearch, and away went JTor foul  TEWINDSOR, 43$ of de kop aan de voeten; en eindlyken ten laatften , gelyk een fterk afgetrokken water , met (tinkende ftoflfen vermengd, dat in zyn eigen vet verfmelt, ingepakt te zyn Denk eens , een Man van zulke vette nieren.' uu) Bedenk daarby, dat ik even zo min hitte kan verdraagen, als boter; dat ik in een geduurige uitwaafeming en ontlasting leef; het was een wonder, dat ik niet verftikten. En midden in deze bette, doen ik reeds over de helft in het vee gefmoord was,gelyk een Hollands tafelgeregt: wierd ik in den Teems geworpen, om gloeiend heet, in het water als een hoefyzer afgekoeld te worden ; denk eens, Heer Brook! Ford. In ernst, Sir, het doet my leed. dat gy dit alles om mynentwil hebt moeten uitftaan. Ik moet dus myn hoop we! op geeven ; gy zult geen tweede poging voor my doen willen? FALST;irr; Heer Brook. ik wil my zo als ik ben in den Etna laaten werpen, gelyk ik inden Teem; geworpen ben, eer ik de zaak dus zou laaten fteeken. Haar man is heden vroeg op de vogelvangst gegaan ; zy heeft weer by my gezonden, om by haar te komen; tusfehen agten en Negenen is het uur, Heer Brook. Het is reeds over agten , Sir. Falstaff. Reeds ? Welaan , dan zal ik my terftond op weg begeeven* Komt gy als u goeddunkt hierna by my; dan zal ik u zeggen, hoe het gaat; en het einde zal dan daar mede gekroond worden , dat gy haar zult genieten. Vaarwel. Gy zult ze hebben , Heer Brook, gy zult Ford tot een Koekkoek maa. Ken. (Hy gaat heen.) Foed_ (uu) A man of my kidney isheden een gewoonelyke uitdrukktng , die niet meer heeten meet als : een Man van myn Soort ; doch Falstaff wil 'er meer mede zeggen ; eigentlyk heet a kidney een Nier. Cc s  4or DEVROLYKE VROUWEN A G T T I E N D.E T O O N N E E. Fo r d. (alleen) Hum! — ha ! is dit een verfchyning ? is dit een droom ? flaap ik ? —; Ontwaak , Ford ! ontwaak, Ford ! — Daar is een gat in uw beste kleed,• Vriend Ford.' Zo gaat het, als men getrouwd is! Zo gaat het, als men linnengoed en wasmanden heeft! — Maar goed, ik zal my voor die geen uitgeeven, dien ik ben; ik zal heden het Ui mme zysje betrappen; hy is.in myn huis; hy kan my niet ontfnappen ! dat .kan hy on mogelyk f—— Hy kan toch in geen penning of peperbos, kruipen; maar, indien de Duivel, die hem regeerd, hem niet te hulp komt, zal ik alle onmogelyke plaatzen doorzoeken. Ik kan wel is waar dat geene niet vermyden , dat ik eenmaal ben; maar wat ik niet zyn mag, zal ik niet worden. Als ik hoornen heb, die iemant dol kunnen maaken , zo zal het fpreekwoord aan my bewaarheid worden , ik zal hoorndol zyn (vv). (By vertrekt.) (vv) Geen af beeldzei fchynt onzen Dichter zo veel te beminnen, als dut van de hoornen eens Koekkoeks. Byna overal, waar vrolykheid verwekt word, komen zin)'peelingen daarop, voor. Dewyi hy zyne Tooneel fielen meer voor het. Tooneel dan voor de pers fchreef, zag f,y ze mooglyk zelden weer door, en bemerkte dus deze herhaaltngen met; of hy vond, dat deze dikwils herhaalde korswyl altoos dezelfde uitwerking had, en hield dus de verandering voor onnoodig. Johnsow. Einde van het Dei de Bedryf. VIER-  TE WINDSOR. 411 VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in het huis van Page. Vrouw Page, Vrouw Quickly, Willem; daarna Evans. Vrouw Page. Zouhy reeds in het huis van Ford zyn? Wat dU7eker!vk is hy 'e^reeds! Lof"zal 'er daadlyk zyn. l^XSS. ^ is geheel J men hem in 't water geworpen heeft. Vrouw lord Iaac u verzoeken, om aanftonds te komen. Vrouw Page. Ik zal op 't oogenblik by haar zyn; ik zal myn ionee knaap hier maar In 't fchool brengen. Z.e, daar komt zyn fchool meester aan; het is fpfeeldag. „aar Ik zie. [Evans tet N», hoe .s dac Sir Hue. is 'er van daag geen ichool? fa Evans. Neen; Heer Slender heeft de kinderen vryheid tot fpeelen gegeeven. r Quickly. Daar voor moet de Hemel hem zegenen ! Vrouw Page. Sir Hug, myn Man zegt, dat myn Zoon niets uit zyn boek leerd; doet hem toch eens een paar vraa- aen uit zyn Donat. 6 Evans. Kom aan, Willem het hoofd regt op! < Kom aan! Vrouw Page. Lust^, jongen Heer, het hoofd regt op ! Antwoord Sw meester; wees niet bevreesd. E v a n s- Willem, hoe veel nommers heeft een naam ? W 11."  4iz DE VROLYKE VROUWEN Willem. Twee (ww). Evans. Wat heet fehoon, Willem? Willem. Puither. Evans. Wat heet Lapis, Willem? Willem. Een fteen. Evans. En wat heet nu een fteen, Willem ? Willem. Een kei. Evans. Neen ; hy heet Lapis. — Roep uwe gedachten by een! Willem. Lapis. Evans. Nu, dat is een goede Willem! — Van wien worden de Articuls geleend, Willem? Willem. De Articuls worden geleend van den Pronomini. lus, en worden gelyk volgt gedeklineert: Singulaeiter, nominativo. hk, h nen hem niet genoeg mishandelen ! Ons voorbeeld kap de mans op'tduidelykstberigten, Dat Vrouwen vrolyk zyn, by t doen van hunne pligten Het fpoiten is geen ernst, fprak eens een wyzen mond. Een ftilftaand water h.'eft zomtyds den diepften grond< Vrouw Ford. Kom kinders, neem de mand weder op defchou* ders; uw Heer is niet ver meer van huls; als hy tf beveelt, hem neer te zetten, zo doet het. Haas» tig, rep u .' {Vrouw Page, en Vrouw Ford vertrekken, 'er JiO: men twee bediendens met de mand,) 1. Bediende. Kom, kom, hef op ! 2. Bediende. De Hemel geeft, dat de Ridder 'erniet weerini'gi i. B ediende. Dat boop ik , liever wil ik even zo veel vuil goed draagen. VIERDE TOONEEL; Ford> Schallow, Page, Kajus, Evans. Ford. Nu goed; als het egter waar is, Heer Page, op welk eene wys kunt gy my dan weder verftandig maaken? —_ Zet de mand neder, fchurken 1 Een van u moet- myn vrouw roepen! In een, mand .' 61 Die guit! die RofBaan ! Men heeft een komplot, een party, een venlandhouding, een faamenzweering tegen my ; nu zal de duivel be- fchaainï  TE WINDSOR. 419 fchasmt worden! Holla vrouw, zeg ik! kom t hier kom hier! zie toch eens welk een aartige wast dat gy naar de bleek zend ! ? Aas. 6 ! Gy gaat te ver , Heer Ford! —— Gy moet niet langer zo vry omgaan; men moet u opfluiten. E v a n s. ó! Dit is waare dolheid! dol, als een dolle hond! (Vrouw Ford komt op.) Schallow. In der daad, Heer Ford, dat is niet goed gedaan; in der daad niet. Fort d. Dat zeg ik ook Heer. Kom toch hier, Vrouw Ford! ■ Vrouw Ford, die eerlyke vrouw, die zedige vrouw.dat deugdlyk Schepzel, dat een minnenydige Gek tot Man heeft! —— lk ben zonder grond argwaanend; niet waar, Mevrouw? Vrouw Ford Dat weet de Hemel, datgy dat zyt, als gy my wegens ontrouw verdacht houd. Ford. Goed gezegt,een yzer voorhoofd! houd het maar langer uit! ——- Kom voor den dag goede vriend (Hy haalt het goed uit de mand.) Fage. Dit gaat te ver. Vrouw Fosd. Schaamt gy u dan niet? Laat de wast toch in rust. Ford. Aanflonds zal ik u vinden. Evans. Dat is tegen alle verftand aan. Wilt gy u dan met uw vrouws wast bemoeien ? Laat ons gaan. • Ford. Maak de mand leeg, zeg ik. Vrouw Ford. Nu, Man, nu. Ford. Heer Page, zo waar als ik leef, daar ii gisteren Dd % Je-  420 DE VROLYKE VROUWEN "emant in deze mand uit myn huisgedraagen ; waarom zou hy daar niet weer in kunnen fteeken ? In myn huis is hy zeker; myn kundfcbap is gewis; myne minnenyd heefteen goeden grond; haal al het goed 'er uit! Vrouw Fokd Vind gy 'er iemant in, zo moet gy hem doodflaan even als een vloó. Page. Hier is geen Mensch. Schallow. Op myn eer, Heer Ford, dit is niet fraai; dit geeft u geen eer. Evans. Heer Ford, gy moet bidden, en geen gehoor aan de vleesfchelyke ingeevingen van uw hart leenen. Dat heet minnenyd .' Ford. Nu goed; hier is hy niet, dien ik zoek. Page. Neen; en ook nergens niet, dan in uw brein. F o it n. Help my nog deze keer myn huis doorzoeken; vind ik niet het geen ik zoek, zo doet met my, wat gy wilt; laat my voor altoos het voorwerp van uw tafel fpotterny zyn; laaten de luiden zeggen; zo mmnenydig, als Ford, die in een holle nootedop den Minnaar van zyne Vrouw zogt. Doet dit nog eens ten mynen gevallen, gaa flegts nog eenmaal met my zoeken. Vrouw Ford. Holla! Vrouw Page! kom toch met de oude vrouw beneden; myn Man wil boven op de kamer. Ford. Oude vrouw? Welk een oude vrouw is dat ? Vrouw Ford. Ach! de moei van myn meid uit Brainford. Ford. Een Hex! een Bedelaares! een oude fchelmfche bedelaares! Heb ik haar myn huis niet verboo- den? zy heeft zeker boodfchappen 'te doen; niet waar?   Voort! voort! Jbiier uit! —  TE W I N D S O It. 421 waar ? Wy zyn arme onnozele Mannen ; wy weeten nier. wat onder het voorwendzel , van goed. geluk te zeggen , al omgaat. Zy houd zig met waarzeggen met toveryen en hand bezien op; en diergelyke fchelmfche ttreeken gaan over onzen Horizont; wy weeten van niets. Kom naar beneden hex! Heidin ! kom beneden zeg ik 1 Vrouw Ford Ach! lieve Man! : Ach! lieveheer, laat hem toch die oude vrouw met liaan. VYFDE TOONEEL. Falstaff, in Vrouwe kleederen, Vrouw Page, (de voorigen.) Vrouw Page. Ik kom Moeder, kom ; geef my de hand. . .r •• • ■ F oei). - . Wagt! ik zal ze bemoederen! voort uit myn Huis, hexH/Zy flaat hem.) Bedelaares! Karonje I Meerkat', onwaardig Mensch! voort! vcprt her uitj ^ zÜ u bezweeren, ik zal u goed geluk leren aegtjèn .' (Falpff gaat heen.) Vrouw Page. Schaamt gy u dan niet? Ik geloof, dat gy hst arme wyf byna dood gefl.vagen hebt. Viouw F o r 0. Ja, dat zal hy nog doen. Dit zal u een fraaie n.aui geven! Ford. Aan de 'galg met de hex! . - . Evans., By ia en' Neen, ik geloof , dat dit oude wyf waarlyk een hex is; ik mag niet lyden , dat een vro'iw een groote baard heeft; ik ontdekten een groote baard onder haar kapzel. F o r d. Wilt gy meegaan heeren? Ik bid u kom mede ; zie maar eens toe, hce rryne minnenyd afloopen D d 3 zal-  4« DE VE.OLYKE VROUWEN zal. Als ik rans, zonder op 4t regte fpoor te zyn #o betrouw my nooit weder, als ik den mond open doe. Pa g e. Wy zullen zyn dwaaze grillen nog eens gehoor geeven. Kom heeren (Zy gaan heen.) Vrouw P a o e. Waaragtig, hy heeft hem erbarmelyk geflaagen. Vrouw Ford. Neen, dat heeft hy waaragtig niet; my dunkt, dat hy bem erbarinloos geflaagen heeft. Vrouw Page. De ftok zal gewyd, en boven het Autaar gehangen worden; hy heeft een zeer verdienstelyk werk verrigt. Vrouw Fokd. Wat dunkt u? Kunnen wy wel, als eerlyke vrouwen , en met een goed geweeten, hem nog verder met onze wraak vervolgen ? Vrouw Page. De geest der ongebondenheid is zeker uit hem gebannen; als de duivel hem niet geheel in kost en loon heeft, met handgeld en rouw koop, zo denk ik, zal hy ons nooit op deze wys weer zoeken te ver* leiden. Vrouw Ford. Willen wy het aan onze Mannen zeggen ,op welk eene wyze wy met hem gehandelt hebben? Vrouw Page. 6 Ja.' zekerlyk; al was bet maar om uw Man zyn fratzen uit het hoofd te brengen. Als gy het over uw hart brengen kunt, dat de arme, ongebonden, dikke Ridder nog meer geplaagd zal worden, zullen wy nog verder de werktuigen daar toe zyn. Vrouw F o r d. Ik itaa 'er goed voor, dat gy verlangt, dat by opentlyk zal befchimpt worden; en my dunkt de klugt zou niet geëindigd zyn , als hydat niet opentlyk gedaan wierd. Vrouw Page. Eerst zullen wy den aanflag fineeden , wyl hy nog Warm is, en hem dan zyn gedaante geeven. C?y gaan heen.) ZES-  TE W I N Ö S O 1' ZESDE TOONEEL. (*) 'Set Ttoneel verbeeld de Herberg de Ktufeband. De Waard, B a «dolph. Bardolph. Heer, de vreemden uit Duitfchland begeeren drie paarden van u; de Hertog zal zelf morgen aan 't Hof zyn, en zy willen hem te gemoet ryden. De Waard. Welk een hertog mag dit zyn, die dus in 't geheim komt? Ik hoor niets van hem aan 't hof; ik zal zelf met de luiden fpreeken, zy fpreeken immers Engelsch? Bardolph. Heer, ik zal hen by u roepen. De Waard. Zy zullen myne Paarden hebben; maar egter zullen zy my daar tamelyk voor betaalen ; zy zullen daar voor bloeden. JMyn huis is daar een geheele week rot hunnen dienst voor geweest; ik heb myn andre Gasten om hunnentwil afgeweezen; zy moeten 'er üan gelooven; ik zal ze doen bloeden; kom aan. (Zy gaan hten.) \ ZEVENDE TOONEE L.(*j Het Tooneel is in het huis van Ford. Page, Ford, Vrouw Page, Vrouw Ford, Evans. Evans. Het is waaragtig een der regtfchaapende vrouwen , dien ik ooit gezien heb. Page. Heeft hy u deze brieven dan ter zeiver tyd gezonden? Vrouw Pag ii. In het zelfde kwartier. Dd 4 Ford-  424 DE VROLYKE VROUWEN Ford. Vergeef my, vrouw. Ju 't toekomende kunt gy doen wat u goedunkt; ik zal de zon eer wegens koelte verdagt houden, dan u wegens buitenfpocrigheid ; uwe eer ftaat zoo wankelbaar, als by dien, die nog even een ketter was, bet geloof. Page. 't Is reeds genoeg; niet verder, ftrek uwe onder, werping niet even zo ver, als uw beleediging. Maar laat ons de klugt nu Terder dryven; onze vrouwen moeten , om hem aan eene opentlyke befpotting bloot te ftellen, deze oude dikke kerel nog eens hier doen komen, op dat wy hem betrappen, en daar voor ilraften kunnen. Ford. Het beste zou wezen, dat zy voorgefbgen hebben. Page. Hoe! dat zy hem lieten zeggen, dat hy om middernagt in de diergaarde moet komen? — Foei, foei; hy zal daar op myne etr niet komen. Evans. Zy zegt, dat hy in 't water geworpen is, en als een cud wyf jammerlyk afgeflagen; my dunkt, dit zal hem affebrikken, om te komen; zyn vleesch is getugtigd, hy zal geen lust meer hebben. Page. Dat uenk ik ook. Vrouw Ford. Denk flegts hoe gy hem ontmoeten zult, als hy komt; en laaten wy er op denken om hem hiér te brengen. Vrouw Page. Men heeft een oud fprookje, dat Herne, de ja. ger, die wei eer hier in Windfors velden woudwizter was , de gtheelen winter door by ftille middernagt rondom een Eikeboom omgaat, met vreesfelyke Hoornen, dat hy dan de boom doet verdorren het \ee aanfteekt, de melk der koeien in bloed ver' andert, en op de fchrikkelykile en vreesfelyklie wy. ze met een ketting rateld. Gy hebt wel van zulk esn fpook gehoord, en weet, dut de bygeloovige ouden  TE WINDSOR. 4*5 ouden met hunne ydele hoofden dit fprookje van Herne de jager voor waarheid aannamen , en dus op onze tycen oyeibragten. Page. Zekerlyk, daar zyn 'er nog veelen , die vreezen, om midden in de nagt deze Eikeboom van verre voorby te gaan. Maar waar toe zal dit dienen? Vrouw F 0 r o. Zie dit is de ft.eek, dien wy voorhebben; wy zullen Fulllaft* by dezen Eikehoom by ons lettellen; hy zal op 't ruime veld by ons komen, gelyk Herne gekleed , met vreesfelyke Hoo,nen op het hoofd. P a 0 e. Goed; daar zal hy zek.rlyk karnen. En als gy hem nu in deze kleedicg hier gebragt hebt wat zullen wy daar dan met hem doen ? Wat hebt gy afgefprooken ? Vrouw Page. Daarop hebben wy infgelyks gedagt, en wel zo. Anna , myn Dogter , en myn kleine Zoon, en nog drie of vier van uw volk , zulien wy als Nagtgeesten en hexen verkleeden , met kransfen van wa.'chlichten om het hoofd , en klappers in de handen. En als Falftaff, zy en ik, even te faamengekomen zyn , moeten zy fehielyk uit een zaag groev (yy) met het een of ander dol lied voor den dag komen; zo dra als wy ze gewaar worden, zullen wy beide, in groote verlegenheid weg vlugten; daaiop moeten zy hen) alie in een ronde kring om. cingelen, en naar de wyze der hexen den vuilen Ridder knypen , en vrasgen, hoe hy z:g durft onderftaan , in het uur der hexen omgang , hunne zo geheiligde paden in onzuivre geftalte te betreden .' Vrouw Fokd, En zo lang, tot hy de waarheid beleid, moeten de ver- (yy) A faw - pit is een groev waar ever een boom of balk gelegt word, om van een, die boven liet hout, en een ander die onder in de groef ftaat, doorzaagt te worden. Dd 5  426 DE VROLYKE VROUWEN vermeende Flexen hem volgens de ry af knypenj en met hunne waschüchten branden. Vrouw Page. Als hy bekend heeft, zullen wy allen voor den dag ko^en, het fpook zyne hoornen afneemen, en hem al fpottende naar Windfor geleiden. Ford. De kinderen moeten daar toe zeer -wel af gerigt worden, anders zullen zy het, op myn eer, niet goed maaken. E v a n s. Ik zal de kinderen we! leeren, zo als 't behoort; ik zal ook als een plaagduivelse mede daar by zyn, en den Ridder met myne waschlichten branden. Ford. Dat zal voortreffelyk gaan, ik zal u een masker koopen. Vrouw Page. Myn Anna zal de Koningin aller hexen zyn, fraai aangekleed, ia een witte kleeding. Page. Ik zal de zyde daar'toe koopen ; (ter zyde) en dan zal Slender ondertusfchen myn Anna wiglteelen , en baar te Eaton trouwen, (overluid) Nu, zend aanftonds naar Falftaff. Ford. Ja; en dan zal ik nog eens, als Brook, byhem gaan; hy zal myzyn geheele voornemen vernaaien; hy zal zeker komen. Vrouw Page. Wees daar niet voor bezorgt. Ga nu heen, en bezorgt ons dat geene, 't welk wy tot onze Bitebauws historie noodig hebben. Evans. Laat ons daarop uit gaan; het is een heerlyk vergenoegen . 't zyn eerlyke Schelmftreeken. (Page, Ford, en Evans vertrekken.) Vrouw Page. Nu, Vrouw Ford , zend Quickly by Sir John, om te vernemen, hoehy gezind is (Vrouw Ford vertrekt.)  TE W I N D S O R. 417 Ik zal naar den Doctor gaan; by heeft myne bewilliging, en geene andre als hy zal myn Dogtcr trouwen. Slender is wel zeer ryk; maar hy is een dom fchepzel; en egter behaagt hy myn Man het beste van allen. De Doctor heefr ook veel geld , en zyne vrienden zyn zeer veel gezien aan 't hof; hy, geen andre als hy, zal ze hebben , fehoon twintigduizend voornaamer haar begeerden. (zy vertrekt.) A G T S T E TOONEEL(') Het Tooneel verbeeld de Herberg de Koufeband. De Waard, Simpel. De W aard. Wat wiltgy hebben, boer? wat begeert gy, dikbast? fpreek, doet uw bek open, laatnooren; haastig, kort, Snel, fpoedig. Simpel. Ach! heer, ik heb wat aan Sir John Falftaff van heer Slender te beftellen. De Waard. Daar is'zyn kamer,zyn huis, zyn flot, zyn groot bed en zyn klein bed. (22) Daar is rondom da Historie van den verlooren zoon gcfchildert, frisch en' nagelnieuw. Ga , klop aan, en roep ; by zal als een /Inhiropophigimaner met u fpreeken; klop aan, zeg ik. S 1 m p e l. Daar is een oude dikke Vrouw cp zyn kamer gegaan; ik zal zo vry zyn , om te wagten, Weer, tot zy beneden komt; ik moet met "naar fpreeken, ia der daad. De (zz) Hls (landing bed, and truckle bed; „ zyn „ groot, ftaande bed en zyn jchuifned" Het laatfte word onder het eerfte gefebooven; *i een is voor de Heer, en het an'he voor de Bedienden. Johnson.  428 DE VROLYKE VROUWEN De Waard Ha ! een dikke vrouw ? De Ridder kon beltooien worden; ik zal roepen. Holla! Ridder Windbreeker.' vierkante Sir John! fpreek uit uw Müitairifche long ! zyt gy daar ? Uw Waard, uw Ephezier roept u. Falstaff van loven. Wat is 't heer waard V Waard. Hier is eene Boheemfche Tartaar, die 'er op ftaat, dat uw dikke wyf beneden zal komen. Laat haar beneden komen Windbreeker, laat haar beneden komen .' JVIyn kamer moet in eere gehouden woiden. Foei! zuiks^gthe:me ftreeken ? foei! (Falfleff komt op 't Ttoneel.) Falsta ff. Daar even lieve waard , was 'er een oude dikke vrouw by my; maar zy is reeds weg. S IMf II, Zeg ny doch, heer, was het niet die wyze uit Brainford ? Falstaff. Ja waarlyk was zy bet. JMosfelfchelp, (aaa) wat wilt gy van haar hebben V Simpel. Sir, myn hefr Slender heeft myhier naar roe gezonden, teen hy haar over de ftraat zag gaan, om te vernemen, Sir, d een jag'ttzejcheeuw. Alle de hexen hopen weg. Fal' ftaff werpt zyn Reekop af, en ftaat op.) ZESDE TOONEEL. P a g e ,F o r i), en de overigen, die Falftaff tegenhouden. Page. Neen, cy zult niet weg; heden denk ik, hebben wy u betrapt. Kan u anders niemant helpen, als Herne, de jager? Vrouw Page. Laat ons tegenwoordig gaan; dryf de klugt niet verder. Nu, lieve Sir John, hoe behaagen u de vrouwen in Windfor? ziet gy deze hoornen wel, Mannen ? is dit fieraat niet beter voor het bosch, als voor de ftad gefchikt? Ford. Nu Sir, wie- is nu koekkoek? Heer Prook, Falftaff is een fchurk, een fchelmfche koekkoek; hier zvn zyne hoornen, Heer Broek. Hy heett van dat geene, dat Ford toebehoorden, niets genooten, als zyn wasmande, zyn ftok, en twintig pond aan geld die aan Heer Btook betaald moeten worden; zyne paarden zyn daar voor in' beftag genomen, Heer Brook. Vouw Ford. Sir, Tohn, het is zeer ongelukkig met ons gecaan; wy konde nooit by elkander komen. Ik wil u nooit weer voor myn minnaar aanneemen; maar myn diertje {fff) zult gy altoos heetsn. Falftaff Ik merk, dat men een E^el van my gemaakt heeft. 1'op.r. (fff) Wederom eene fpeeling met deer en deur.  444 DE VROLYKE VROUWEN Ford. Zeker'yk, en een Os nog daarenboven; van beiden legt het bewys hier aan den dag. Falstaff. En dit zyn geen werkelyke hexen ? — Het viel my drie of viermaal in dat het wel geen kolrydfters zyn kon Je: en egter maakten myn boos geweten, en de ploizelyke verbaastheid , waarin ik geraakte, dat ik d:t tastbaar bedrog voorgoed geld nam, en hen, trots alle gezond verftand der Menfchen, voor waarlyke hexen hield. Hier aanziet men, hoe uit het verltand een Hansaap geboren word, als het met bet hart niet zuiver is. Evans. Sir John FalftafF, word godvreezend , en vermyd de booze lusten , zo zullen u de Bittebauwen niet knypen. , Ford. Wel gezegt, Bittebauw Hug. E v a n s. En gy, vermyd uwe minnenyd, daar bid ik om. ♦ F o r d. Ik zal myn vrouw niet eerder weer verdenken , dan als gy in ftaat zyt. ingoed E«gelsch(ggg) haar voorfpraak te zyn. Falstaff. Heb ik dan myn brein in de zon gehad, en het verdroogd, dat het zo veel niet vermag, om zulk een gro >t bedrog, als dit is, te verhinderen? Moet ik my ook r.og van eenwallifche guit laaten kwellen? Zal ik een haanen kam van vuur hebben P Dit ontbrak nog dat ik aan een ftuk gerooste kaas verflikten! E- (ggg) Evans [preekt doorgaans in voallifche uitfpraak ; eeneomjtandigheid, die zyne reden in't oorfpronkelyke, ten vollen voor het Engelsch publiek , een zeer helagchelyke fraaiheid geeft, die egter in de overzetting geen plaats vond, en zig met geen mogelykheid door een brabbeltaal herflellen liet. Vak tic Jlceken op Ierland en des zelfs producten hhooren daar toe.  TE W I N D S O R. 445 Evans. Kaas is niet goed om boter te geeven; uw buik is enkel boter. • Falstaff. Moet ik dat beleven, om my van een Kerel te laaten kwellen, die het Engelsch raabraakt? Dit alleen is genoeg om alle booze lusten en nagtlooperyen in 't geheele ryk in 't verval te brengen. Vrouw Page. Ei, Sir John, gelooft gy dan, alfchoon wy ook alle deugd hals over kop uit onze harten geworpen, en ons zonder bedenken de bel prys gegeeven hadden, dat ooit de duivel zelf u voor ons bekooriyk zou hebben kunnen maaken ? Ford. Ha.' zulk een dikke pudding? zulk een wolbaai? Vrouw Page. Een uitgelfoofde Kerel ? Page. Oud, koud, verdort, en van buiten en binnen bedorven? Ford. En zo lasterlyk als de Satan? Page. En zo arm , als Job? Ford. En zo godloos, als Jobs wyf? Evans. En zulk een liefhebber van egtbreeken, zuipen, van Sek, wyn, mee , heete dranken, en van vloeken en zweeren, en beuzelingen? Falstaff. Nu welaan; ik ben heden het doelwit uwer fpotterny; gy zyt 'er thans bovenop; en ik ben geheel ter neder geflaagen; ik ben niet in ftaat de wallifche babbellaar te antwoorden; de domheid zelfs plukt my, en pronkt met myne vederen. Doet met my wat gy wilt. FottD, Hoor toch, Ridder, wy zullen u naar Windfor by  445 DE VROLYKE VROUWEN by een zekre Fleer Brook brengen , die gy voor zyn geld Nedroogen hebt, en wiens koppelaar gy ?oud zyn. Ik denk meer pyn en fmart als al het geen gy uit gedaan hebt, zal het voor u ayn, om dit geld weder te betaalen. Vrouw Ford Nu. lieve Man, laat het daar by blyven; Iaat dit geld in de loop,zo zyn wy alle wederom vrienden. Ford. Goed, daar is myn hand; in 't eind is alles vergeeven. Page. Nu, weest flegts vrolyk, Ridder; gy zult dezen Avond een goede wyn foep in myn huis eeten, en daar zult gy over myn vrouw lagchen, die heden over u lagcht. .(hhh) Zeg haar dat heer Slender heur Dochter getrouwd h.;- ft. Vrouw Page, (ter zyde) Dit ftemmen de Doctors en geleerden nog niet toe. Zo Anna Page myn Dogter is, is zy tegenwoordig de vrouw van Doctor Kajus. ZEVENDE TOONEEL. S l e n r. e it, (de voorigen.) Slender. He! holla! be.' Vader Page.' Page. Wat is 't ? Zoon, wat is 't?zyt gy reeds klaar? Slender. Klaar? de besle luiden in Gloucestershire zullen 'er van hooren; of ik wil my doen hangen. Page. Wat is het dan, zoon? Slen. (hhh) De beide ondernemingen zyn voortreffelyk net elkander verbonden, ende overgang tot de oplosfir.g der tweede, gefchied in deze reden zeer fraai. Johnson  TE WINDSOR. Slender. Daar kwam ik te Eaton , om Jufvrouw Anna te trouwen, en het was een groote lummel van een jongen. Was het niet in de Kerk geweest, ik zou hem afgefmeert hebben, of hy my. Ik wil niet eerlyk zyn , als ik niet geloofden , dat het Anna Page was ; en het was een Postjongen. Page. Nu, waaragtig, dan hebt gy u vergreepen. Slender. Wat is het noodig om my dit langer te zeggen. Zekerlyk vergreep ik my, toen ik een jonge iu de plaats van een Maagd nam. Had ik hem getrouwd, met al zyn vrouwen opfchik had ik hem toch niet mogen hebben. Page. . Nu, het is de fchuld van uw eigene dwaasheid. Zei ik u niet, dat gy myn Dogter aan haar kleedsren kennen moest? Slender. Ik ging naar die in witte kleederen, en riep Mom , en zy riep Oorvyg, zo als Anna en ik afgefprooken hadden; en egter was het Anna niet, maar een Postjongen. Evans. Ach.' Hemel! Heer Slender, kunt gy dan geen jongens zien, zonder u aan hen te vergrypen? Page. 6'. Ik ben vol erg Wat zal ik beginnen? Vrouw Page. Lieve Man, weest maar niet boos. Ik ontdekten uwen aanflag, kleeden myn Dogter in 'tgroen, en heden is zy met de Doftor iu de Dschaney, en word daar met hem getrouwd. AGT-  448 DE VROLYKE VROUWEN AGTSTE TOONEEL. Kajus, hierna F e n t o n en Anna P a g e ; de vorigen Kajus. Waar isfe Madam Page ? Pardieu, ze ben kepier; ze heb ketrouw de garcon, een jonge, een Boere jonge, Pardieu; um is Jufvrouwe Page; Pardieu, ze ben betroog! Vrouw Page. Hoe ! naamt gy die in 't groen gekleed dan niet! Kajus. Ja; Pardieu, en dat is de garcon ; Pardieu ze zal heel Windiorin rebbelle maak. Ford. , Dat is toch zonderling! — Wie heeft dan nu de regte Anna gekreegen? Page. Myn hart word geheel angftig. Daar komt Heer Fenton! —— Nu, wat is 't? Heer Fenton. Anna, Vergeeving, lieve Vader; lieve Moeder vergiffenis! Page. Nu Jufvrouw, hoe kwam het dan, dat gy niet met Heer Slender gingt? Vrouw Pa o e. Waarom ging gy niet met den heer Doctor,Meisje? Fenton. Gy maakt haar geheel verlegen; hoort nu de geheele zaak. Gy wilde haar op de fchimpigfle wyze uittrouwen; 'er was in 't geheel geene overeenkomst van liefde by geweest. Gy moet weeten, zy en ik waaren reeds lang verloofd, en nu zyn wy zo vast aan elkander verbonden, dat niets ons fcheiden kan. De misftap dien zy gedaan heeft, is heilig: en dit bedrog verliest de naam van arglistigheid , of pligtverzmm, wyl zy daar door duizende kwaade, oogenblikken vermyd heeft, welke een gedwongen huwelyk haar veroorzaakt zou hebben. Ford.  TE WINDSOR. 449 Ford. Sta daar zo bedrukt niet; hier is niets in te doen. In iefdens zaaken is altoos de hemel mede .n t fpel; landen koopt men voor geld, doch vrouwen verkoopt het noodlot. Ik ben verheugd ,*dat uwe pyl my flegts geraakt heeft, fehoon gy°juist een geheel b.zondere ftandplaats gekoozen hebt, om my te treilen, Ta wat zal ik doen ? ^— Fenton de Hemel geeft'u veel vreugde ! het t>een met te veranderen is, daar moet men zig in fchikken. Evans. Ik zal mede op uw bruiloft danfen, en pruimen epten Falstaff. Als' de honden s'nachts rond loopen, word al het wild gejaagd. Vrouw Page. Welaan dan, ik zal daar over niet langer morren Fenton, de Hemel geef u zeer veel vergenoegde dagen! — Lieve Man laat ons faamen naar huis gaan, en over deze klugt by een goed vuur lachen. Kom Sir John, en alle de over.gen V0Mynentweegen - Sir*John5 Heer Brook^1 u woord dan nog volbrengen; want hy zal deze nagt by Vrouw Ford flaapen. Einde van het Vyf de of Laatfte Bedryf. I. déél. Ff ON.  ONDERZOEK en AANMERKINGEN OVER DE VROLYKE VROUWEISf TE WINDSOR. B L r S P E L, Het is eene gewoone overlevering (Ui) , dat Shakespear dit Blyfpel op bevel van Koningin Elizabeth gefchreveo heeft , die met de Rol van Xalfiaff in de twee deelen van Hendrik den IV zo ingenomen was, dat zy dezelve nog in een der' hng gewikkeld begeerde te zien. Meer als overlevering is deze vertelling niet. Daarin zyn egter de kunsrichters het eens, en het valt ook van zelfs in de oc! fnVi-ï' h" Caffter ,Van Ffl» hoe uitmuntend en eigenaartig hy ook in dit Blyfpel voorkomt, egter op verre na zo mtenerlyk niet uitgevoerd is als in het voornoemde Treurfpel. Een fchraal en onvolkomen ontwerp van dit Toonee.ftuk , wierd reeds in 't Jaar 1602 gedrukt doch kort hier na wierd het van den Dichter gehed nieuw-omgewerkt, egter bezwaarlyk eer, als in of n het Jaanöoy (kkkr, de eerfe afdruk van he ftuk, zo als het heden is, bevind zig eerst in de Folio uitgave van 1643. 6 e Ais een bron van den Inhoud noemt Farmer een oude («0 Zie Rowe's Account of the Life of Shakespeare — Cibrer's Lives of het Poets &c. Vol iïiïPi," ;BioSraPhia Britt. Vol. VI p. 363,; Jn w Mesrhterv<™< vind men in de Aanmerkingen van Wavburton en Fa-rmer over dit ftuk, in het aanhangsel van de meuwjle uitgave van Johnson.  OVER DE VROL. VROUWEN TE WINDS. 451 oude gefchiedenis, The Lovers of Pifa, in een oud boek , dat den tyte! heeft : Tarletort's Neiaes ont of Furgatorie. Verder geeft hy 'er geen narigt van. In de Pecorone van Giovjnni Fiorüntino (UI) ftaat een verhaal , wiens inhoud met het hoofd ontwerp van de vrolyke Vrouwen te Windfor veel over eenkomst heeft ; en het word des te waarfchynelyker , dat Shmujspear dezelve gebruikt heeft, wyl ze ook, volgens het getuigenis van Cafell en Steevkns, in een oude Engelsche Brochure te vinden is, die den tytel heeft': 'Ihe fortunate, The deceived , and the unfortunate Lovers. Van dit verhaal zyn de voornaamlte omftandigheden de volgende : „ Van twee Broeders , die te Bo'.ogne ftulee-rden, „ wierd de eene , Bucciolo, met zyn Kursus het eerfte „ klaar, en dewyl hy uit vriendfchap voor zynen „ Broeder nog zo lang daar bleef, tot dat deze „ mede afreizen kon , zo wenfébte by in deze tus„ fchentyd nog iets te leeren, en viel op de kunst „ om te beminnen; waarin hy van zyneonderwy„ zer onderrigting verzogt. Deze zond hem op „ de Jaarmarkt om zig onder de Menigte der daar „ verzaamelde vrouwsperfoonen eene uit te kiezen, „ die hem het meefte behaagden ; en dit zou de „ eerfte les zyn. Na dat hy dit gedaan, een ge„ koozen, en zynen cnderwyzer daar van berigt „ gegeeven hadt, beval deze hem , alle dagen eens „ haar venfter voorby te gaan, en zyne genegen„ heid door tekenen en oogmerken aan haar te „ kennen te geeven. Ook deze, als de tweede les, „ wierd door hem volvoerd. Daarop moest hy, op aan» „ raaden vm zynen onderwyzer, eene oude Mo- denkraamfter opzoeken, en do"r dezelve zyne „ liefde den gekoozen perfoon doen weeten. Dit „ gefchiedde , maar de oude en haar voorftel „ wierd met de uiterfte toornigheid afgeweezen. „ Buc. UU) Ed. di Trevigi, sfea. 3. fol. 7. Glom. 1. r.ov. 2. Ff 2  452 ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ Bucciolo was hier over geheel troosteloos; doch „ zyn onderwyzer beurde hem op, met te zeggen dit ,, de boom niet in eenen flag valt. Hy moest het „ huis wederom voorby gaan , en naauwlyks had „ hy dit gedaan, of zyn beminde zond hem een „ Dienstmaagd naar, die hein des Avond by haar „ befteldde. Bucciolo meldde dit vol vreugd en verj> wondering aan zynen oruierwyzer die toen arg. » waan begon te krygen , dat deze bevallige fchoone ,, zyn eigen Vrouw wel kon zyn ; egter liet j, hy daar van'niets meiken, maar gaf veel eer n zyn leerling aanleiding, welke weg hy het ze„ kerfte nèemen moest, en dat hy hem eerst moest „ waarfchouwen wanneer hy heen ging. Dit ge„ fchie^dden, en de onderwyzer volgde hem heimelyk „ naar. Naauw hadden de beide gelieven een teder „ gefprek begonnen, of'er wierd met veel geweld „ aan de huisdeur geklopt. Bucciolo moest zig „ haastig in een ftapel vuil linnen verbergen, dat „ onder een tafel lag. De Man var zyn Minnares 5, kwam vol woede en met een ontbloots Degen in » huis, en doorzogt alles. Hy geloofde eindelyk, j» dewyl hy niets meer vond, gemist te hebben,en „ ging weer naar zyn fchool te rug. Bucciolo kwam „ uit het vuil linnen weder voor den dag; de bei„ de gelieven zetten zig aan tafel, en bragten de »j nagt vergenoegt met elkander door. Bucciolo „ werd op oen Avond weder belield. Hy verhaal„ de zynen onderwyzer, al het geen wat voorge„ vallen was; deze verwonderde zig daarover, en „ liet zig des Avonds wederom van hem eerst „ waarfchouwen, toen by heen ging. Hy volgde 3, hem op de fchreeden naar, en naauwlyks was de „ fchoollier in huis , of de onderwyzer begon we„ der geweldig te kloppen. De irouw van den „ laatstgenoemden fielden haar Minnaar agter zig en deed haar Man open, omarmde hem met de eene „ hand,en voerdde ondeiwyl met de andre handBucciolo » de deur uit. Daarop begon zy overluid tefchreeu„ wen, dat haar Man zinneloos geworden was, en n alle  OVER DE VROL. VROUWEN TE WINDS. 453 „ alle zyne nabuuren fchooten hier op toe. Na >, veele wóordwisfelingen, waarby de man fleeds „ vast daar op liaan bleef, dat 'er iemant in zyn huis „ was, begon men eindiyk te zoeken , maar dewyl men niets vond, werd de armen Man dus re meer \] voor zinneloos gehouden , geflagen , gebonden ,en „ in de handen van een Geneesmeester overgegee„ ven, die hem een bed voor 't vuur deed klaar " maaken, en hem een ftrenge levenswyze voor„ fchreef Onder zyne overige vrienden bezrgt „ hem ook Bucciolt, en betuigde hem zyn medely„den; alles wat hy hem daar op antwoorden, " werd door zyn vrouw voor zinneloosheid, ver" klaard. Bucciolo vertrok met zynen Broeder weder " naar Romen, zyn Vaderftad te rug". By Strafamla (mmm) vind men insgelyks een verhaal, dat, in de hoofdomftandigheden met dit overéénkomt, flegts wykt het in de tekening, en andre enkele voorvallen daar van af. De Minnaar is namelyk een Portugeesfcben Prins , Xerino, die in de grootfte ingetogenheid, zonder vrouwsperfoonen te zien , opgevoed is, en nu naar Padua ge- (mmm) Piacevoli Notti di StrAparola Venez 1567 8 L I Notte IV Favola 4. In de fran/cbe overzet' ting', die te Jmfleldam 1725. in drie Duodecimo deelen uitgekomen is, ft aan voor het eerfte deel kleine hUterijche aanwyzingen, welke de bekende Dichter Laikez verzaamelt heeft. By ha bovenfte verhaal voerd hy die in Pecorone tot bron aan, en voegddaar èv, dal-Molière bet ontwerp zyner Ecole destemmes uit deze nouvelle genomen heeft. Men zie ook een vergelyking van bet Stuk van Molière, met dit verbaal van Straparola, met de Maitre en droit van la fontaine, met een nouvelle van Scarron, en van de Ecole des cocus van Doiumon in bet met veel belezenheid gefcb-eeven werk : De 1'art de la Comédie, par Mr. de Cailhava, 1. IU, p. 143(Paris, 1772- 4 Vol!. 8.) Ff 3  45* ONDERZOEK en AANMERKINGEN gezmJen word. Hier leerd hy onder anderen een zekre geneesmeester Raymond kennen, en verklaart zig tegen hem, dat 'er geen fchoonder vrouwen in de waereld zyn, dan zyne Moeder, en zyn Min, de eenige dien hy tot hier toe gezien heeft. Raymond heeft zelf een zeer fchoone vrouw ; hy pryst hem dezelve aan, zonder te zeggen dat hy haar Man is, en belooft hem, dat hy haar morgen in de Kerk zal zien. Hy ziet haar eenige maaien ; word verliefd, en verkrygt na een kleine wederRand, de wederliefde zyner fchoone. Hy geeft zyn vriend den Geneesmeester dagelyks berigt van den voortgang zyner liefde, en van de wyze, hoe hy zig voor de Man van zyn Minnares, als hy hem verrasten, wist te verbergen, zonder zelfs te vermoeden , dat deze Geneesmeester zelf de Man is. Hy had zig,namelyk de eerdemaal, agter het bed behangzel , de tweedemaal in een koffer, en de derdemaal in een kast verftooken. Deze laatftemaal geraakt Raymond, dewyl hy niets vind, zodanig in woede, dat hy de (kapkamer in brand (leekt. Zyne vrouw boud zig , als ot haar aan de redding van de kast het meeste gelegen is, en doet dezelve door vier llerke Kerels uit het huis draagen- Om zig eindlyk te wreeken, verzoekt Raymond de Prins op een gastmaal, waar by zig alle zyne vrienden bevinden; hy maakt hem dronken , en zo loshartig , dat hy zyne liefdens gefchiedenis aan het gezelfchap verhaald. Zyn Minnares werd hier door een bediende berigt van gedaan, en zend hem in een drinkbeeker den ring, dien hy haar gegeeven heeft, en die hem op eens veiklaard, dat zy de vrouw van Raymond is. Om alle kwaade gevolgen te ontwyken, vertrekt hy weinig dagen daar na van Padua. Ais de inhoud van deze vernaaien al de ontleende (lof in het (luk van Shakespear is, en het overige alleen eigevinding van den Dichter, zo blyft aan het zelve zonder twyffel nog oorfpronks verdiende genoeg over. Alle beoordelaars verklaa- ïtn  OVER DE VROL. VROUWEN TE WINDS. 455 ren het voor 't beste zyner Blyfpellen ; en men kan het zelf aan hen ter beproeving prys geeven, die bellendig , als het gefprek over ShaStEspEAR is , over Regelloosheid en verzuimenis der eenheden fchreeuwen ; niet als of geen andre Hukken van hem eenheid van plaats en de gelukkigfte uitvoering hebben, maar wyl mooglvk in geen zyner Tooneelilukken zo zeer als in deze ,de Meesterlyke behandeling der Hoofdzaak, de naauwkeuriglle zaamenhang der byverdichtfels en der Episoden, met een woord, die met iederzigtbaare Tooneelkunst des Dichters overal in de oogen fchitterd; de treffende Charaéter tekening, de werkzaame nuttigheid van kleiner nevens gaande voorvallen, endat overal levendig Komique, en zo menigvuldige fraaie trekken, niet eens te gedenken (nnri). De verandering, welk john dennis met ditToo. neelftuk ondernomen, en onder den Titel. The Conical Gallant , derfteund heeft, Bladz, 15- Reg. 1. Staat. O! hy zal, leez, of zy za!. —— — 18. Staat. Hemel.' moet ik dit zien? leez. Hemel! en Aarde! moetik dit herdenken ? Bladz. 18 Staat. Onderwyl dat zy.als in een Steen I. Deel. Gg teran»  458 NALEEZING verandert; hem niet dorften aanfpreeken, leeze men liever. Onderwyl dat zy.als in Kalfsnat verandert, hem niet dorften aanfpreeken. NB. dit Zinnebeeld is zekerlyk ongewooner maar niet te min eigenaartim ger: daar een bevreesd en bevend Man by trillend kalfsvleejch: en een, onbevreesden by eenen Steen kan ver geleeken worden, gelyk Shakespear dit ook field. Biadz. .31. Reg. 18. Staat. Vergrimd Everzwyn. leez vergramd Everzwyn. 32« — — Staat. Het hart en de gefchenken, leez, de tonge en de gefchenken. Bladz. 32. Reg. 30. Staat. Al kwam de ondeugd in een Hemeffche geftalte ; zo zou die booze luft de aankleevers der zuiverheid nog niet kunnen fchaa. den , leeze men. AI kwam de ondeugd in eens Ha. melfche geftalte, zó zou die booze isft; zMs in de Armen van eenen glansryken Engel, ji jn een Hemelfch bed , haare beestachtige begeerte aan verworpen vuil verzaadigen. Bladz. 55. Reg. 8. Staat. Afdeelinge , leez, af Jee lingen. —— 70. — 19. Staat. Van dezeLanJftreek met de ligchaamen van onwaardigen gemest, leez. Via deze Landftreek met het ligchaam van üezen on. waardigen gemetst. »r7T Hö. Reg. 1. Staat Wue'leez Water." —* 153- — -Staat eenige maaien , Porik leez Yorik. 171, — 5. Staat. Nyis te, leez. Hy is te. In den Stobm. Bladz. 199 Reg. 2. Staat Tien getyden , leez, tm de dubbelzinnigheid van dit wtord weg te neemen tien Vloeden. ' Bladz.  NALEEZING 45» BlaaV. 203. Reg. 25 Staar. Uw verhaal, myn Vader , kan de droefheid geneezen, leez Uw Verhaal myn Vader kan de doofheid geneezen. Bladz. 204 en 205. Staat Milaanen, men herinnen zich dat dit de Hoofdjlad van bet Hertogdom Mayland is; en 'er zomtyds van de Stad, en dan weder van bet gebeele Hertogdom aldaar gefpraoken word : in bet eerfte geval, vind ik bet gefielde goed, maar in het tweede leeze men liever Mayiand by voorbeeld Bladz. 204. Reg. 3. wilde hy volftrekt zelfs Her. tog van Mayiand zyn, men zie ook Bladz.221.«13. Bladz. 209. Reg. 3 Staat. Baarmoedifche Eilanden, leez. Bermudes Eilanden. ■ 213. — 21. Staat. Myn omgekeerde Ariël, leez, myn veranderde Ariel. — 215. — 7. Staat. Mat bezien — 'erin, leez, met beziën 'er in : —— 220. — 22. Staat. Indien ik de Koning, leez, indien gy de Koning. —— 226 — 9. Staat. Delores, leez, Dolores. — 239 — 4. Staat. Deze goedheid, leez, deze Godheid. ■■■ 245 1. Staat. Die ooit een troon betreden heeft, leez, die ooit op Koeleêr getreden heeft, Bladz. 247. Reg. 14 S:aat. Hier, kufch dit boek, men voege daar als eene Aantekening onder aan. De Engelfche zyn gewoon hunnen Eed op den Bybel, door denzelve te kusfchen, afteleggen. 277. Reg. 2i, Staat. Ik ga, ik ga, leez, Ariel. Ik ga, ik ga. (hy vertrekt) —— 298. — 20. Staat. Stephano, leez , Stephan©. 315- — 19- Staat, zulk een levendig, leez, zulk eene levendige. I»  jób NALEEZING. In de Vbplyke Vrouwen te Windsor. Bladz. 332. Reg. 3. In de Aantekening, Staat, Verandeing, leez, verapdering. —— 370- —— 3. Staat ehoor, leez, gehoor. 455» -— i6> Staat, en zo menigvuldige ,/«f2, en de zo menigvuldige. NB. Men zal zorgen dat de verdere Deelen geen dusdanige Nalezing behoev«n.