WlLLUMSHAKESPEARs TOONEELS PELEN. TWEEDE DEEL.   W1LLIAM SHAKESPEARïs TOONEELSPELEN. Met de Bronwellen, en Aantekeningen van verfcheide Beroemde Schryveren. Naar bet Engelfcbe en bet Hoogduitfcbe vertaald. en Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten ■ verfierd. TWEEDE DEEL. Te AMSTELDAM, By ALBRECHT BORCHERS. mdcclxxx.  INHOUD van het TWEEDE DEEL. 1. MACBETH. . . . Bladz. i II. LEVEN en DOOD van KONING JOHANNES. , . . i43 UI. Dk KUNST om een TEGEN' SPREEKSTER te TEMMEN. 273  M ACBETH, TREVRSPEL.  PERSOONEN. Dun kan, Koning van Schotland, Malcolm, ? Donalbain, i Zomen vanDmkm. . ï^l a c b e t h 5 Banquo ' ^eldbteren van des Konings Leger. Lenox, Macduff, Rosse, I s ^, fa Edenieien, Menteth, j Angus, Cathnes, Fleance, Zoora van Banquo. Siward, Generaal van bet Engeljche Leger. De Jonge Siwasd, zyn Zoon. Shtton, een Officier in bet gevolg van Macbeth. De Jonge M a c d u f f. Lady Mac eeth. Lady Macduff. Een Engelfcb Geneesheer. Men Scbotfch Geneesheer. Een Hopman, een Deurwaarder, een oud Man. Een Kamenier, van Lady Macbeth. Hek até, en drie Hexen. Lords, Edellieden, Officieren, Moordenaars, Ba» dens, en gevolg. De Geest van Banquo, en andere verfcbynfels. Hd Tooneel is met bet einde van 't Vierde Bedryf in Engeland, Verders in Schotland, enmeeft in het Jlot van Macbetb, MAC  MACBETH, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het donderd en blixemd. Drie Hex en. 1 Hes. T-Joe komen wy dus elkander weër tegen, ln donder en blixem en Herken regen? 2 Hex. Terwyt het Moordgerucht is volbragt, En deflagvoor verlooren en gewonnen word geacht. 3 Hex. Dub nog voor 't begin der duifteren Nacht. 1 Hex. Waar is de plaats? 2 Hex. Daar op de Heide. 3 Hex. 'k Zie Macbeth reeds, wild niets verbeide* i Hex. Ik kom, ik kom ö Grimalkin! (a) alle gelyk Padok roept wy doen haar zin. Wy komen te faamen al is het liegt weder. 00 Eigtnlyk Graauw Wyfje, de gewoone naam mn een oude Kat. Esschehbur o. II. Dbel. A i  8 MACBETH," Het fchoon is ons baatlyk. We ontwyken't....weI aan, Laat ons door damp en nevel gaan. TWEEDE TOONEEL. (*) Men btord een Wapenkreet. dunkan, malcolm, DoKALBil», Lenox en Gevolg. Zy vinden een bloedenden Hoofdman. D uw kan. Welk een bloedend Man is dit? — naar het fchynd zal hy ons van den tegenwoordigen toeftand der Rebellie kunnen kennis geeven. M a l c o l m.^ Het is diezelve dappren Officier, die als een goede en kloekmoedige Soldaat, my de handen der Vyanden ontrukten. Vreede zy u edelmoedige Vriend! verklaar den Koning hoe het met den flag ftond, toen gy dezelve verliet. Hopman. Het ftond twyffelachtig. even als twee kragte. looze zwemmers die elkan ler vair houden, en elkander in hunne kunfl zoeken te hinderen, deon» verbiddelyke Macdonel (bj is waardig een Rebel te zyn; want tot dat einde bezit hy alle laagheden, wordende door Kernen en Gallowglajfen (cj uit de (i) Volgens Holingshed moet men Macdowal of Macdowald lezen. Steevens. (c) Deze waaren mogelyk. de zwaar gewapende Voetvolken der oude bewooners van Irland Zie Wa» bjei Antiqa. Hibern L 6. „ Hmc conjcfhirasVigo. „ rem euam adjiciunt arma, qiisdam Hibernica, „ Galiicis antujuis llmilir, Jacula nimirum peditum ,, levis aimatura, quus Kernos vocanc nee non Se* „ cures  TREURSPEL. % de Weftelyke. Eilanden onderfieund; Ja de Godin des geluks.die zyne gevloekte onderneeroingen toe. lonkt, fchynt een Rebelle Hoer geworden te zyn. doch dit alles b?at hem niets, want de dappren Macbeth — hoe wel verdiend hy deze naam! — verachte de Geluks Godin,en hieuw met zyn kloekmoedig zwaard , dat van dezen bloedigen arbeid rookten, als een waar beminnaar der dapperheid, zich eenen weg door, tot onder de oogen van dezen lafhartige; en liet niet eerder van hem af, voordat hy hem van den wervel tot de kin doorgehouwen, en zyn hoofd op onze verfchanfingen opgeftooken had. dukkan, ó Dappre Neef! waardig Edelman 1 Hopman. Maar, even gelyk van dezelve plaats waar de Zon haaren fchittrenden loop begint (d)verwoede ftormen en ysfeiyke donderflagen voortkomen ; even dus ontfprong uit deze Bron nieuw gevaar, waar uit men hulp dacht te zien verfchynen. Hoor, Koning van Schotland, hoor; naauw had de gerechtigheid met dapperheid gewapend, deze fnelvoetige Kernenge. noodzaakt hunne redding in de vlugt te zoeken, of do Koning van Noorwegen, die zyn voordeel voor. zag, begon met blinkende wapenen en door nieuwo manfchap verfterkt, een herhaalden aanval. Dun kan. Deed dit onze Veldheeren, Macbeth en Banquo niet verfchrikken ? Hoi. „ cures & loricse ferne peditum illorum graviorus „ armatura; quos Galloglasfios appellant. Warburton. (d) Dit is op eene waarneming gegrond, dat dt ftormen gemeenlyk in bet Oojien ontflaan; want dl natuurlyke en bejlendige loop des Oceaans, is van bet Ooften naar bit Wejlen, en de richting der Winden is in bet algemeen bet voornaamfte, ten mwjle is dezelve van daar bet fterkjie WaïbuïtobA 3  9 MACBETH. Hopman. Ja, even als een Sperwer een Adelaar; of een Haas een Leeuw kan doen vèrfchrikken: In ernft, zy fcheenen Kanonnen die dubbeld gelaaden waarenjwant zy verdubbelde hunne flagen tweevoudig op den Vyand. ik weet niet,of zy zich in rookend bloed wilden baaden, of een tweeden Golgotha gedenkwaardig maaken maar ik ben geheel afgemat; myne wonden roepen om hulp. D unkan, Uwe woorden zyn u even zo roemryk als uwe wonden; beiden zyn zy hetbewys der Eer. — Ga, bezorgt hem wondheelers. — Wie komt daar ? Malcoiu. De braave Thane van Rosfe. Le nox. Hoe veel haaö is in zyne wezenstrekken te zien , dus doet zich de geene voor die met buiten gewoone narichten zwanger gaat. DERDE TOONEEL. Rosse. De voorigen. Rosse. God behoede den Koning! DlINKAN. Waar komt gy van daén, waardige Than ? - Rosse* Van Fife, myn Vorft , alwaar de Vaanen van Noorwegen ftoutmoedig tegen de wolken aandry ven, en onze Volkren koud waaijen. Noorwegen, zelfs door zyn aantal Mannen gevreesd, en van den Trouwloozen verrader,deTbane van Cawdor onderfieund, -begon ten twyffelagtig gevegt; tot Bellonaas bruidegom, met zyne onbedwingbaare dap. perheid gewapend, hem zynen Man toonden; en punt tegen punt, arm tegen arm, zyn trotfche geeft dempten. Met een woord, de zegen viel op onze zyde* Duif.  TREURSPEL. 7 D u n k A n. Wat groot geluk! Ros si. Nu doet Sweno, de Koning van Noorwegen, eenige voorilagen van Vreede; doch wy Honden hem de begraaving van zyn volk niet toe, voor dat hy op het Eiland St. Columbus tienduizend guldens tot onze algemeene ruft betaald had. DttHKAK, Deze Thane van Cawdor zal ons vertrouwen niet langer misbruiken. Ga, zeg hem het doodvonnis aan, en begroet Macbeth met zynen verdiendetJ Titel. Rosse. Ik zal het bezorgen. DuH kin. Wat hy verloor, heeft de Edele Macbeth ge« wonnen. VIERDE TOONEEL. (•) Het donderd. Drie Hexeh* 1 Hex. Zufter, waar zyt gy geweeft? 2 Hex» 'k Had myn luft in 't zwynen moorden 3 Hex. En waar gy ? 1 Hex. Een leelyk beeft, Hoonden my met bitfche woorden: Een Schippers wyf dat ginter zat, Daar ze in haar fchoot Carftengen htd, Zeide ik tegen ,, geef my wat. Maar dat beeftig aas riep rad, „ Hex! kies fpoedig'c Haazepad! Haar Man is naar Aleppo gevaaren, A 4 Maar  3 MACBETH. Maar den weg zal ik* hem fpaarenj In het aanfchyn van een kat Zonder ilaart, zal ik de baaren Met een zeev doorklieven. — Ja. Ik bereik hem immers dra.' Doen ik niet ? 2de en 3de Hek. ó Ja! ó Ja ! 2 Hex. "k Zal u daar een wind toe geeven, 1 Hex. *k Dank u. 3 Hex. En ik de andren, 1 Hex. neen, Ik heb ze allen reeds by een. 'k Zal 't u zelfs eens uit gaan leggen. Hoe een wind zich draait, Waar hy gaat, van waar hy waard, Hoeft geen Landkaart my te zeggen. Ik zal dien Aleppo Gaft, In de tyd van zeven dagen Negenmaal door 't meir heen Jaagen , Wyl hem angft en fchrik verrail, Zorg en kommer moet hem naaken; Ja, 'k zal, daar en dag en nacht Ruftelooi word doorgebracht Hem zo dor, als hooy zelfs, maaken. Staat het niet in myne macht Hem door ziekte en wreede pynen Te doen kwynen: 'k Zal zyn Schip dan onverwagt Op een blinde Klip doen ftranden: Maar ik zal hem wéér doen Landen, Naakt en droevig hoor Vriendin! Wat ik heb 2 Hix. Laat zien. 1 Hex  TREURSPEL. 9 i Hex. 'k begeerden Nooit iets beter naar uw zin. Zie dees Schippersduim; hy keerden Naar zyn Vaderland te rug, Toen een ftorm zyn Schip vernielden, (men boord trommelen.) 3 Hex. Trommelen! — Trommelen! — rep u, vlug, Macbeth komt, die veele ontzielden. Alle. Des Noodlots Zuftren, hand In hand Zwerven over Zee en Land. Draaijen zich in eenen kring Driemaal voor u onderling: Driemaal voor my uit hun macht; Nog Driemaal is het een en agt — Houd op de Toovrij is volbragt. VYFDE TOONEEL. Macbeth. Banquo. Drie Hex en. Macbeth. Zulk eenen haatelyken, en tevens fchoonen dag, heb ik nimmer gezien. Banquo. Hoe ver is 't nog van Foris? — wie zyn deze ongetemde, en vvildfchynende Schepfelen? zy zyn geene bewooners der Aarde gelyk, en zyn 'er echter op Leeft gy ? of zyt gyiets dat een Sterveling vraagen durft voorleggen * Gy fchynt my te verftaan, daar elk zyn verminkte vinger aan da dikvellige lippen legt: gy fchynt Vrouwsperfoonen te zyn,en echter verbieden my uwe baardenudaar voor te houden, Macbeth. Spreek als gy kunt; wie zyt gy? i Hex. Heilzyu, Macbeth!heil zy uThane van Glarnii* As 2 Hex.  10 MACBETH. a Hex. Heil zy u Macbeth! heil zy u Thane van Cawdor! 3 Hex. Heil zyu, Macbeth, die eens Koning zult zyn. B a n quo. Waarom beeft gy zo, Macbeth, en fchynt u voor dingen te ontzetten, die toch zo fchoon klinken? (tegen de Hexen). In den naame der waarheid, fpreek ; zyt gy ingebeelde Schepfels; of zyt gy inderdaad dat geene wat gy uiterlyk fchynt ? Gy begroet myn edle Reizgezel met opftaapelingen van zegen, met groote voorfpellingen van Koninglyke hoope, en voorrang, waar door hy geheel buiten zich zeiven vervoerd fchynt; my zegt gy niets. Zo gy in het zaad der tyden zien, en zeggen kunt, welke Zaadkorrel wasfchen zal en welke niet, zo fpreekt tot my, die, noch om uwe gunil fmeekt, noch uwen haat vreeft. i Hex. Heil 1 2 Hex. Heil.' 3 Hex. Heil! 1 Hex. Kleinder en grooter als Macbeth! 2 He x- Niet zo gelukkig, en echter veel gelukkiger! 3 Hex. Gy zult Koningen voordteelen , fchoon gy 'er zelfs geen zyt. Heil zy u Macbeth en Banquo. i Hex. Banquo en Macbeth, heil zy u! Macbeth. Vervolg ó Profetesfchen des geheims! en zeg my meerder! Ik weet dat ik door de dood van Q) Sinel, Thane van Glamis ben; maar hoe van Cawdor? de Thane («) Macèetbs Vader. Pope.  TREURSPEL. gr Thane van Cawdor leeft, en heerfchtin den fchoot des geluks; en dat ik eens Koning zal zyn , komt my even zo onwaarfchynlyk voor ais Thane van Cawdor te worden; zegt toch van wien hebt gy deze wonderbaare voorzeggingen ? of waarom houd gy op deze dorre heide onzereiz door zulke groetenisfen op? Spreek, ik bezweer u! (de Hexen verdwynen.) Banquo. De Aarde heeft blaazen gelyk het water, en deze zyn eenige daar van. waar zyn zy gebleeven ? Macbeth. In de lucht; en wat ligchaamelyk fcheen, ver-, vloog als adem in den wind* Ik wenfchte dat zy nog hier waaren. Banquo. Waaren deze dingen,daar wy van fpreeken, dan wezendiyk hier ? Of hebben wy mogelyk van de dolle wortei (ƒ) gegeeten, die het verftand gevangen neemt ? Macbeth. Uive kinderen zullen Koningen worden. Banquo. Gy zelfs zult Koning worden. Macbeth. En Thane van Cawdor tevens; was het zo niet? Banquo. Woordelyk en letterlyk was het zo Wie komt daai ? ZES- (ƒ) Holingshed bericht, dat Dun kan, geduurende eene voorgaande wapenjliljland, de Deenen onder bet voorwend/el van bun levensmiddelen te verfcbaffen , onder andere eene menigte Wyn met Jlaapvernuekkende besfen toegezonden , en ben daar na des nachts in den Jlaap vermoord bad Banquo zinfpeeld bier op, als een even voorgevallene zaak. De Dichter vond de omftandigheid in Holingshed, en juiji op den tyd die hem den inhoud van zynJtuk aan de hand gaf. Stee vens.  « MACBETH. ZESDE TOONEEL. Rosse, Angu», de Voorigen. Rosse. De Koning heeft, ó Macbeth! het gelukkig na. jïcb*. van uw behaalden zegen ontfangen: en wan. neer hy las hoe roemryk gy u voor uw perfoon by het verjaagen der Rebellen gehouden bebt.ftreden zyne verwonderingen en loffpraaken met elkander, welke van hun u, en welke hem ten deel zoude worden. Zo dra hy daar mede vaardig was, en de overige berichten van denzelfden dag naarzag, vond hy u in den aanval, tegen de fpoorlooze Volkeren van Noorwegen , onverfchrokken voor de menigvuldige doods gevaaren die gy zelfs verwekt had. Zo fnel als men dezelve verhaalen kon, kwam'er tyding op tyding van uwe roemruchtige daaden ter befcherming van zyn Koningryk, en breiden uwen lof voor hem uit. Argus. Wy zyn afgezonden om u de dankbetuiging van onzen Koning over te brengen; alleen om u als krygsbode by hem te voeren, niet om u te beloonen. Ross*i. En om u een pand der groote eere te geeven, dien hy voor u behoud, beval hy my, u als Thane van Cawdor te begroeten; en in deze nieuwe waardigheid wenfche ik u heil, braave Thane, want het komt u tce. Banquo- (ter zyden ) Hoe! kan de Duivel waarzeggen? Macbeth. De Thane van Cawdor leeft; waarom kleed hy my in een geborgd verfierfel ? Angus. Die Thane was, leeft nog; maar flegts za lang tot dat het doodvonnis aan hem uitgevoert is. Ofhy met Noorwegen eene geheime veiftandhouding had , of de Rebellen door aanmoediging en hulp onder. fteun  TREURSPEL. i3 fteunde, of dat hy met beiden aan de ondergang van het Vaderland arbeiden, weet ik niet; doch dit is zeker, dat bewezen, en door hem zelf bekend is, dat een hoog verraad hem omgezet heeft.j Macbeth. Glamis, en Thane van Cawdor! het groot* fte blyft nog agter ik dank u voor uwe moeite. hoopt gy heden niet, dat uwe kinderen Koningen zullen worden? daar de geene die my Thane van Cawdor maakten, u hetzelve voorfpelden. Banquo. Zo dit eens verder ging, mogt het u aanfpooren om de Thane van Cawdor te vergeeten, en de kroon zelfs te zoeken. Maar het is doch wonder, baarlyk! dat de werktuigen der duifternifleons d k« maals waarheden zeggen,om ons tot ons verderf te winnen; en ons met kleinigheden verblinden, om ons misdaaden van het allerfchrikkelykfte gevolg te doen uitvoeren. (Tegen Rosfe en Angus) Spitsbroeders, een woord als ik verzoeken mag. Macbeth (ter zyde.) Twee waarheden zyn nu, even als gelukkige voorredens tot het verhevene en Koninglyke Schouwfpel , voorzegt. ( Overluid) ik dank u Heeren (Ter zyde) deze bovennatuurlyke opeisfching kan niet kwaad zyn ; kan niet goed zyn. Was het kwaad; waarom heb ik dan een onderpand van het gelukkig gevolg ontvangen, dat zy met eene waarheid begint * Ik ben Thane van Cawdor. Was het goed; waarom gaf ik de verzoeking ruimte, voor wiens icbrikkelyk voordel myne haairen in de hoogte ftygen, en myn anders ftandvaftig hart geheel onnatuutiyk tegen myne ribben flaai t tegen* woordige fchnkken zyn minder ontzettelyk als de voorftelien der vetfehrikte inbeelding Dit denk» beeld wiens moord flagts een herfenfehim is, be» weegd myn innerlyke waereld zo hevig, dat alle andere beweegingen, en levenskrachten ilil ftaan, die my niets toefchynen als het geene dat noch niet is. Ban.  t4 MACBETH. Banquo (ter zyde). Ziet eens, hoe onze Reisgezel verrukt is! Macbeth (ter zyde). Wil het noodlot dat ik Koning ben; welaan, dan kroont het noodlot my mogelyk, zonder dat ik daar naar ftreeven zal! Banquo (ter zyde.) De nieuwe eer daar hy mede bekleed word ,• is als een vreemd kleed dat niet wil pasfen, voor dat men door dikmaals draagen daar aangewend is. Macbeth (ter zyde. ) Het mag gaan zo het wil tyd en gelegen. heid zullen aile zwaarigheden verdryven. Banquo. Waardige Macbeth, wy wachten tot het u geleegen komt. Macbeth. Vergeef het my —- myn verdoofde zinnen arbeiden vergeeten dingen voorden dag — Edele vriender uwe poogingen zyn dsar ingeweeven, waar ik ieder, dag , het blad omflaande , hen leezen kan. Laat ons fpoedig naar den Koning gaan. Banquo, denk aan het geene voorgevallen is, en zo dra wy hec zelve nader overlegt hebben, kunnen wy'eropen. hartig met elkander over fpreeken. Banquo. Zeer gaarne. Macbeth. Genoeg daar van, tot hier toe. Laat ons vertrekken. ZEVENDE TOONEEL. C) Dunkan, Malcolm, Donalbai*, L enoz» Gevolg, Trompetters. Dunkan. Is het doodvonnis aan de Thane van Cawdor reeds voltrokken ï zyn onze afgezondenen noch 'tiietterug? * Mir<-  TREURSPEL, ij MiLCOLM' Neen myn Vorfl, zy zyn noch niet wedergekomen. Maar ik heb iemand gefprooken die den Thane heeft zien fterven (g ) en beeft my gezegt dat hy zyne verraderyen opregt bekent, uwe Majefteit om vergeeving gebeden, en een diep berouw heeft laaten blyken. In zyn gantfche leeftyd kleedden by zich op geen beter wyze, dan toen hy daar naar toe ging. Hy ftierf als iemand die op zyn dood geftudeerd heeft, om het koftbaarfte dat hy bezat zo onverfchiliig weg te werpen, als of het de geringde kleinigheid was. Dunkan. Daar is geen kunfl, waar door men de innerlyke geftalte des gemoeds in het aangezicht kan lezen. Hy was een man op wien ik myn gantfche ver» trouwen Melden. A6TSTE TOONEEL. Macbeth,Banquo, Rosse, Angus. De voorigen. Dunkan. ó Held vol verdienfte! De zonde myner ondankbaarheid lag thans even zwaar op my. Gy zyt zo ver voor uit, dat de fnelfte vogel der beleoning te langzaam is u in te haaien. Ik wenfchte dat gy min (g) Het Gedracb van den Thane van Cawdor, Jlemt omtrent in ieder omftandigbeid met bet gedracb van den ongelukkigen Gkaave van Essex over» een; gelyk bet S t o w e (Pag. 793.) verhaald. Deze Zinjpeeling moeji noodzaakelyk de gewenfcbte uitwerking hy de aanfcbouwers hebben; van welke veele otggetuigen van deze. Juftitie geweeji waaren: welke die eeuw zyn grootjie Jieraad, en Southamp* ton, de Zon van Shakespear, zyn waardjie vriend deed verliezen. Steïvins.  ïtf MACBETH. minder verdiend had, om dat het my dan mogelyk zou zyn,uwe verdienden met eer en dankbetuigin. gen te beloonen. Nublyft my niets over, als te bekennen , dat ik u meer fchuldig ben dan ik u betaalen kan. Macbeth. De Dienft dien ik u deed, beloond zich zelve. Uwe Majefteit komt het toe onzen dienft te ontvangen. Wy zyn Kinderen en dienaars van den ftaat, en van uwen Throon, die flegts hunne fchuldige plicht volbrengen als zy niets anders doen, als het geen de liefde en hunne eer van hen vorderd. Dunkan. Zyt welkomIk begon u te planten, en zal niet na. laaten om uw wasdom te bevorderen. Edele Banquo! gy hebt niet minder verdiend; hetzelve zal ook erkent worden. Laat ik u omhelzen en aan myn hart drukken ' Banquo. Als ik daar waflche, zo is de aarde de uwe. Dunkan. Myne volmaakte vreugde, geheel dartel inhaare dronkenfchap, zoekt zich onder traanen wan droefheid te verbergen. Zoonen, Nee ven, Thanen, en gy wiens rang my het naafte is, weet, dat wy onzen oudften Zoon Malcolm tot onzen Troonsopvolger btftemd hebben, en hem van nu aan tot Prins van Cumberland benoemen. Deze eenige voorrang moet alleen hem verlieren; maar günfterende tekenen des Adeldoms, zullen, als Herren, alle mannen van verdienden lieren- Reiz naar In ver. nes. En vaar voort om ons te verplichten. Macbeth- De ruft is arbeid die voor u niet nuttig is. Ik za 1 zelfs de voorbode zyn, en myn vrouw met het bericht van uwen aankomfte verblyden. Dus neem ik op hei eerbiedigde myn affcheid. Dunkan. Myn waardige Cawdor! Ma«.  TREURSPEL. tf Macbeth. (ter zyde) Prins van Cumberland! — dit is een trap op welke ik vallen, of dien ik overfpringen, moet; want zy legt my in den weg. Sterren, bedekt uw Vuur! laat het licht myne zwarte ei in den grond boozè aanflsgen niet zien! het oog ziet de hand niet, daar iets mede gefchied, dit in de oogen affchuwelyk is om te zien, als het gefchied is. ( Hy vertrekt ) Dunkan. In de daad, waardige Banquo, by is een Held dien ik niet genoeg kan pryzenj hy is een waar voorbeeld voor my. wy zulen hem volgen, daar zyne zorgvuldigheid reeds voorgegaan is om ons te ontvangen. Hy is een onvergelykelyk Man. NEGENDE TOONEEL. (*) Lady Macbeth. alleen, met een brief in de band. (Zy i"fi) „ Zy ontmoeten my op den dag des Zegepraals, „ en door de zekerfte berichten weet ik, dat zy „ meer als Stervelingen weeten. Daar ik van be„ geerte branden om meer van hen te weeten, „ veranderden zyzich in lucht en verdweenen. Ik „ ftond van verbaasdheid buiten my zeiven , als 'er „ afgezondenen van den Koning aankwamen , die ,, my als Thane van Cawdor begroeten; zynde de„ zelve waardigheid, waar mede deze Tooverzufte„ ren my begroet, en met deze woorden „ Heil „ zyu.die eens Koning zult zyn". De toekomende „ tyd voorfpeld hadden. Dit heb ik noodig geacht „ u te ontdekken, waarde deelfter in myne groot„ heid , op dat gy uw aandeel aan myne vreugde „ niet verlieft, als u langer verborgen bleef, welk „ eene grootheid u befchooren is. Plaatst het aan „ uw hert en Vaar wel". — Glamis en Cawdor II. Deel. b ayt  II MACBETH. zyt gy reeds; en zult nog worden wat u befchooren is. Nu vrees ik uw gemoeds drift; zy is te vol van de melk der tnenfcbelyke goedheid, om den naaften weg in te flaan. Gy wiit gaarne groot zyn; zyt niet zonder eerzucht; maar zonder de boofaar* tigheid die dezelve geleiden moet. Wat gy zienlyk wenfeht, dat wenfcbt gy doch altoos naauwgezet; gy wilt het gaarne met onrecht winnen, en echter niet valfch Speelen. Gy wilt gaarne dat geene hek» ben , groote Glamis! dat u toeroept,, dat moet gy ,, doen, als gy my hebben wilt, en waar voorgy „ meer vreeft het te doen , als gy wenfcbt dat het „ ongedaan bleeve". Ha-.ft u, hier naartoe, opdat ik myn moed in uwe ooren giete, en door de man* haftigheid myner tonge verbeteren kan , wat u nog van den gouden Cirkel te rug fchrikt; waarmede het noodlot en bovennatuurlyke magten u gaarne be* kroonen willen. ( tegen een Bode die aankomt ) Welke tyding brengt gy t Bode. De Koning komt dezen avond hier. Lady Macbeth. Gy zyt niet wys wanneer gy dit zegt. Is uw heer niet by hem? en zou hy, als het zo was, met wegens den toeftel reeds by my gezonden hebben ï Bode. Met uw verlof, Mevrouw, het is zo als ik zeg. onze Thane zal aanftonds komen, hy heeft een myner kameraaden voor uit gezonden, die byna buiten adem zynde, naauwlyks zo veel kracht had om zyn boodfchap te doen. Lady Macbeth. Zorgt voor hem , want hy brengt een groote ty« ding. (de Bode vertrekt) de Raav zelfs moeftheefch wordsn, die my de doodelyke aankoraft van Dunkan, onder myn dak wilde toekraaijen. Kom thans, ö Geesten , wiens bezigheid bet is, doodelyke denkbeelden in te geeven ; komt, en ontvouwd my bier, en vervuld  TREURSPEL. 19 vuld my van het hoofd tot de voeten met gruwelyk heden .'maakt myn b!oeddik; verftopt de toegangen van het berouw, dat geen bittere verwyten der wederkeerende natuur myn gruwlyk voorneemen verwrikken, noch tusfchen de gedachten en de voltrekking treden! komt en zuigt uit myne vrouweiyke borften melk voor gal (b). Gy moorddaadige geesten ! Wyl gy altoos in onzichtbaare geftalten de ftooving der natuur bevorderd! kom, dikke nacht, verfier u met de zwartfte damp der helle, op dat myn fcherpe Dolk de wond niet zien kan die hy maakt ; noch de Hemel door het voorhangfel der duifternüfe zie, en roepe „ houd op! houd op! (»') TIENDE TOONEEL. Macbeth , Lady Macbeth. Lad y Macbeth. Groote Glamis! waardige Cawdor! grooter ais beiden, door het „ heil zy u die eens ! uw brief heeft my uit deze onwetende tyd gerukt, ja ik voele in het tegenwoordige alreeds het toekomende, (k). Mac (i) De verklaaring van Johnson tver de tooorrfen.take my milkfor gall' neemt myn melk en geeft my gal, is te weinig met de Analogie der fpraak in 't gebruik der Partikel for cvereenkomftig. (/) Dit denkbeeld is uit bet oude Krygsrecbt ontleend, dat 'er Uvensftraffe opftelden, als iemand zyn tegenparty nog een flag gaf, wanneer een derden, om te fcbeiden riep: houd op! Tollet. (kj Steevens merkt bier aan, de doorgaanfcbe waargeneomene gevoelooze wildheid in bet Caraüer van Lady Macbeth; die zich in de kleinfie trekken, zelfs in deze aanfpraak ontdekt, welke meer bet oog. merk badt, zyne denkbeelden tevens op baar vtornee. B 2 men  20 MACBETH. Macbeth. De braave Dunkan, komt dezen nacht hier. Lady Macbeth. En Wanneer vertrekt hy van hier? Macbeth. Morgen, volgens zyn voorneemen. Lady Macbeth. tV. Nooit zal die Zon dezen morgen zien! uw gelaat, Tbane , is als een Boek waar in men gevaarlyke dingen kan lezen: om de tyd te bedriegen moet gy uit zien, zo als de tegenwoordige tyd 'er uit ziet: draag de vriendelykfte welkomftgroeten in uwe oogen, op uw tong. en in uwe hand: vertoond U als de onfchuldige bloem , doch wees de flang die onder haar verborgen is. Ga heen, en zorg voor de onthaaling van hem die komen zal, en laat aan my de groote bezigheden van dezen nacht over, welke alle onze toekomende dagen en nachten de onbepaaldste en onverdeeldste heer* fchappy zal geeven. Macbeth. Wy zullen hier nader overfpreeken. Lady Macheth. Laat de helderheid u thans vertieren , de ver. andering der wezenstrekken is altoos vrees , laat al het andere aan my over. men te richten, 'als hem baare vreugde over syne woederkcering en baare tederheid te betuigen. Het Caraüer van Macbeth is hier bet gelukkig Centrafi van; ELFDE  TREURSPEL. 21 ELFDE T O O N E E L (*). Hoboos, en Flambouwen. Dunkan, Malmcolm, Donalbain, Banquo, Lenox, M acduff, Rosse, Angus. Gevolg. Dunkan. Dit flot heeft een aangenaame legging; de lucht verfrifcht door baare zagt en lieflykheid onze rustende zinnen. Banquo. Deze Zomergaft; die Tempelbewoonende muurzwaluw, bewyrt door zyne liefde tot dit verblyf, dat de Hemel bier een verfche lucht ademd. ik zie geene overhangende Friefen, geene uitfteekende Steenen, geen bekwaam hol, waar deze vogel met zyn hangend bed , de wieg voor zyne Jongen gemaakt heeft: ik heb opgemerkt dat aan dé plaatfen, daar zy zich het lieffte ophouden, de lucht altoos ongemeen fyn is. TWAALFDE TOONEEL. Lady, Macbeth. De voorigen. Dunkan. Zie daar onze Edle Waardin! de liefde die ons volgt maakt ons zorntyds onruftig; maar wy danken u echter, wyl het liefde is. Leer hier uit hoo gy ons, voor uwe moeite des Hemels gunft toe. wenfchen, en voor uwe onruft danken zult. Lady Macbeth. Alle onze dienften in ieder geval tweemaal gedaan, en dan nog verdubbeld, zyn noch te gering en onvermogend de groote eer te erkennen, waar mede uw Majefteit ons thans begunftigd. Daar blyft ons niets over, als, voor de oude gunftbe. B 3 wyaoa  tt MACBETH. wyzen zo wel» als voor de nieuwen , die op elkander gehoopt zyn ; even als Hermieten vuurig voor u te bidden. Dunkan. Waar is de Thane van Cawdor ? wy volgden bem op zyne treden naar, wyl wy zynen huishofmeefter wilde verbeelden: maar hy ryd goed; en zyne groote liefde voor ons, zo fcberp als zyn fpooren, heeft hem eerder, als ons, hier gebragt. Schoone en Edle Waardin, wy zullen deze nacht uw gaft zyn. Lady Macbeth. Uwe dienaars zyn allen overtuigd, dat gy zelf en wat ons toebehoord, ten vollen onder uw bevel ftaat, en altoos uw eigen blyft. Dunkan. Geeft my uw hand, en geleid my by mynen waard. Wy beminnen hem ongemeen, en zullen voortvaaren, bem proeven onzer gunft te geeven. Met uw verlof Mevrouw! (Zy vertrekken). DERTIENDE TOONEEL. Macbeth (alleen.) (Een Tafeldekker en verfebeiden bedienden:, met Scbotels en Sfyzen, gaan ever bet Tooneel, Men ziet Hoboos en Flambouwen.) Was alles voorby als het gedaan is, zo was het goed dat het fpoedig gedaan wierd, Indien de verra. derfche Moord te gelyk alle gevolgen wegnam, als zyne voltrekking, en zyn einde; endezedoodelyke flag het laatftehier was; flegts hier op deze Zand. bak en ondiepte der tydelykheid; dan zoude ik my eens over het toekomende leven aanzetten. Maar in dergelyke gevallen ontvangen wy meeftal ons oordeel reeds hier. Wy geeven anderen bloedige onderrichtingen, die, zo dra dezelvegegeeven zyn, op het hoofd des uitvinders te rug keeren. leder gelyk meetende Godin der gerechtigheid noodzaakt ons,  TREURSPEL. ti ons, het hef van onzen eigenen giftbeker uit te drinken. Hy zal hier dubbeld zeker zyn ; eens, vermits ik zyn nabeftaande en onderdaan ben; twee fterke gronden tegen deze daad; daarna ben ik ook zyn waard, die voor zyne Moordeis de deur fluiten en niet zelfs het geweer fcberpen moet. Boven dien heeft deze Dunkan zo weldaa. dig geregeerd, en zyne verhevene waardigheid zo onberispelyk beftuurd, dat zyne deugden , gelyk Engelen met bazuinen tegen deze vervloekte weggraving fpreeken: daar het medelyden, gelyk een naakt eerftgebooren kind dat op den ftorm neêrwaards daald, of als een hemelfche Cherobyn, op de onzichtbaare dampen der lucht herwaards kee« rende, deze fchrikkelyke daad in ieders oogen moet blaazen, tot de wind in traanen verdronken is. (I) ik heb geen Spooren , die den loop van myn voomeemen aandryven , als flegts de eer* zucht, die zich zelve overfpringt, en op de an* dere zyde naar beneden valt. VEERTIENDE TOONEEL. Macbeth, Ladt, Macbeth. Macbeth. Wel nu, hoe gaat het. Lady, Macbeth. Hy heeft byna gedaan met eeten, waarom zytgy uit de Zaal gegaan; Macbeth. Heeft hy naar my gevraagt ? Lady, Macbeth. Ik dacht dat men het u reeds gezegt had. Mac- (0 Zo als de wind by een plasregen gtmeenlyk gaat leggen. Johnsost. * 4  *+ MACBETH. Macbeth. Wy zullen niet verder in deze zaak treden. Hy heeft my eerft nieuwe eerbewyzen gedaan, en ik heb gouden achting van lieden van alie foorten gekogt, die heden in hunne nieuwfte glans gedraagen, en zo ras niet afgelegt kunnen worden. Lady, Macbeth. Was dan die hoop dronken, die u voorbeen zulk een btfluit deedt neemen ? ( m ) heefc zy zedert dien Cm) De grond, waar door Lady Macbeth haar gemaal soekt te overreden, om den moord te begaan ts een bewys van de kennis die Shakespear van de menfcbelyke natuur badt, Zy field bem de waarde en voortreffelykheid der kloekmoedigheid voor ; een glin. ftrend denkbeeld , waar door de menjcben zich in alle Eeuwen hebben laaten blinden; dat wel baaft den Diev ter inbreuk, en den veroveraar tot den (lag. doet Jpoeden. Macbeth ondertusfcben, vernietigd deze Jlelhng ten eenemaal, wyl by de waare en valfcbe dapperheid onderfcheid, en wel in anderhalven r,egel van welke men zeggen kan, dat zy alleen den Dicb' ter ontfterffiyk kunnen maaken:, fcboon al zyne andre werken waaren verhoren gegaan. Ik waag alles wat een Menfch betaamd: Die meer waagd, is geen Menfch. Een Antwoord dat bierby uitflek gefchikt is, wyl een Krygsman votr niets gevoeliger kan zyn. als dat een Vrouw bem zyne lafhartigheid verwyt. Bier na houd zy bem den Eed voor, waar mede by zich ^verbonden beeft den Kontng te vermoorden, een tweede Sopbistifcbe Kunjlgreep, waar doir men zomtyds zyn geweeten zoekt te bedriegen, wanneer men gelooft dat betby ons deugd is, bet geen by anderen misdaad zou zyn. Shakespear moe/I, overeenkomjligscyn ontwerp, dezen grmi niet wederleggen, boe ligt  TREURSPEL 25 dien tyd iets geflaapen , en wacht zy nu om zo bleek en nuchter by het befchouwen van dat geene uit te zien, dat zy voorheen zo moedig ondernam ? van dezen tyd af behieldlk juift dit van uwe liefde. Hoe! vreeft gy in daaden en in kloekmoedigheid dat geene te zyn , dat gy in uwe wenfchen zyt * wilt gy gaarne dat geene hebben, wat gy voor het grootfte geluk des levens aanziet, en doet u zelve als een lafhartige aanzien? moet „ ik waag het niet" op „ Ik had het gaarne ". volgen ? en maakt gy het even als de Kat in het fpreekwoord ? ( n ) Macbeth. Ik bid u houd op. Ik waag alles wat een Menfch betaamd; die meer waagd is geen menfch. Lady. Macbeth. Was het dan een dier dat u aandreef, om my die voorneemen te openbaaren? als gy het waagden, waard gy een man; en al waard gy nog meer als gy waard, zo zoud gy echter nog meer een man zyn. Toen ter tyd bood zich noch plaats noch tyd aan, en gy wiide het beiden doen; gy hebt u zelve gemaakt, en uwe bereidwilligheid maakt u zelf heden tot niets. Ik heb kinderen gezogen, en weet, hoe teder de liefde voor den zuigeling is, die my. ne melk drinkt; maar ik zou, fchoon by my nog zo liefkoozend toegelagchen hadt, myne tepels uit zyn tandeloozen mond getrokken, en hem de. herfens imgeflagen hebben, als ik het zo gezwooren had, als gy het gezwooren hebt. Mac ligt bet bem anders geweeft was ; want een laa° tere verplichting beft detvoorgaande nitt af; enplicbs ten die wy ons zelve opleggen, gaan niet bovendien, welke bet boogjie wezen ons voorfebryft. Johnson. (n) Dit fpreekwoord is „ Catus amat pifces, fed „ non vulttingere Pluntas". „ De Kat bad gaarne de Vïfch, maar zy wil de „ pooten niet nat maak en. Johnson. B 5  *6 MACBETH. Macbeth. Alt wy eem mirten.' ? Lady, Macbeth. Misfen ï Schroef flegts uwen moed 20 lang, tot hy vaftis , zo zal ons niets miflukken. als Dunkan flaapt, en de fterke dagreize zal zynen flaap bevorderen , zo zal ik zyn beide Kamerhceren met wyn en fterke drank zo toeftellen , dat hunne gedachten, die wachters der herfenen, een waasfem zullen zyn, en, hun vernuft een enkle dampkolf. Wan. neer hunne verdronkene krachten in een beeftelyken flaap, gelyk in den dood liggen, wat kunnen wy dan niet met den onbewaakten Dunkan onderneemen? kunnen wy niet alles op zyn dronk volk leggen ; welk dan de fcbuld van dezen onzen gepleegden moord zal draagen* Macbeth. Baar my geen Dochter! Want uit uwen onver, fchrokken moed, moeten niet als mannen voortkomen. Zal men niet gelooven, als wy deze beide flaapende Kamerheeren met bloed beftryken, en hunne eigene dolken gebruikt hebben, dat zy de daaders zyn? Lady Macbeth. Wie, zal by het geween, en de traanen die wy over zynen dood zullen ftorten, iets anders wagen, om te gelooven ? Macbe t h. Ik heb myn befluit genomen; reeds ftel ik alle myne poogingen tot deze vreesfelyke daad in 't werk. Kom, laaten wy ons voorneemen onder het fchoonfte masker verbergen. Een valfch gezicht moet bedekken al hetgeene het valfche hert weet. (Zy vertrekken.) Einde van bet eerjle Bedryf. TWEI-  TREURSPEL. %i TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Banquo en Fliince , die hem een Flambouw voordraagt. HBanquo. oe Iaat Is het reeds in de nacht, Knaapje? Fleahci. De maan is onder; ik heb de klok niet gehoord. Banquo. Hy gaat om twaalf uuren onder. Flbance. Ik denk, dat het laater is Myn Heer. Banquo. Hier, neem myn degen, men is zuinig in den Hemel, zyne lichten zyn reeds allen uit. neem dit ook weg. de flaaperigheid ligt zo zwaar als lood op my en echter wil ik niet gaarne flaapen. gy weldaadige macht, verwyderd alle kwaade denkbeelden van my welke de natuur zo ligt ruimte geeft! (o) geeft my myn zwaart wie daar? TWEE- (o) Men ziet uit bet volgende, dat Banquo/» een droom ingegeeven was, om iets ter vervullinge der voorzegging van de Hexen te onderneemen; waar voor by zich wakker zynde ontzettede. Shake, spear maakt bier tusfen zyn, en Macbeths Caraiïer, een zeer fraay Contraft. Banquo bid om de afwending der verzoekinge van booze gedacb' ten, zelfs in den flaap, terwyl Macbeth de verzoeking in 't gemoet loopt, en ieder Jirafbaar ont* werp tot bet zyne maakt, waar door by zyn oogmerk bevorderen kan. de eene wil niet gaarne flaapen, op dat  28 MACBETH. TWEEDE TOONEEL. Banquo. Macbeth' Macbeth, Een vriend. Banquo. Hoe! Macbeth nog niet ter rufte? de Koning ie reeds te bed; en is dezen avond ongemeen vrolyk geweeft, en heeft uwe huisbedienden voortreffelyke gefchenken gegeeven. Deze diamant zond by uw gemalin, als zyn bevallige waardin. Hy ging zeer vergenoegt in zyn Slaapkamer. Macbeth. Wyl Wy de tyd niet hadden om toebereidfelen te maaken , zo moet onzen goeden wil bet ontbreekende vervullen , daar dezelve anders een vryen hand gehad hadt om werkzaam te zyn. Banquo. Het was alles zeer goed. De voorige nacht droomde ik van de drie toverzufteren; zy hebben U toch iets waarheid gezegt. Macbeth. Ik denk aan haar niet meer. Konden wy ondertusfehen een geleegen tyd vinden. zo wilde ik een paar woorden met U daar over fpreeken. Wanneer kunt gy? Banquo. Als het ü behaagt. Macbeth. Wanneer gy myn voorneemen onderfteund, en het gelukt, zo zult gy veel eer daar by verkry. gen. Ban. dot die zelfde dromgezichten bem niet weder ontruften mogen ; daar de andere zich zelve alle ruft ontrooft uit ongeduld om den moord te begaan. Stee vens.  TREURSPXL. aa Banquo. In zo verre ik dezelve niet verlies, terwyl ik ze zoek te vermeerderen, en myn hart en myn plicht daar by vry kan behouden, ben ik tot uw dienii. Macbeth. Ik wenfch U ondertusfchen een goede nacht. Banquo. Ik dank U Sir, ik wenlch LI het zelfde. (by vertrekt.) DERDE TOONEEL, Macbeth. Bediende. Macbeth. Ga, zeg uw Meeftres, als myn drank vaardig is, moet zy de klok trekken. Gaat gy naar bed. (de bediende vertrekt.) Is dit een dolk dien ik daar voor my zie, met de greep naar my toegekeerd? kom, laat ik U aanvatten! ik heb U niet en zieU echter altoos! zyt gy dan, doodelyke verfchyning, aan het gevoelen niet zo ondervindbaar als aan het gezicht? of zyt gy flegts een dolk der ztelj een bedriegelyk Schepfel van door koorts verhitte her* fenen ? Altoos zie ik U , in deze ligchaamelyke geftalte, zo als ik U thans befchouw. Gy wyft my den weg dien ik juift gaan wilde; en even zulk een werktuig als gy zyt, wilde ik gebruiken. Myne oogen zyn, of de gekken der overige zinnen, of zyn zo veel waard als alle de overige met elkander. Ik zie u nog altyd; en druppelen bloed op uwen kling, die 'er voorheen nog niet op waaien. Het is niets daadelyks.maar alleen de bloedige toe' leg myner ziele , die dus myne oogen bedriegd. Thans fchynt op de eene helft der waereld, de natuur geftorven te zyn, en kwaadaartige droomen bedriegen het agterfte voorhangfel van de verborgen flaap. De Tovery viert de ofFerdienft van de bleeke Hekaté, en de gruwelyke Moord van zyn bui-  3o MACBETH. builende wachter, de Wolf gaat met dieffche groote fchreeden (p) als een roofzuchtige Tar ea'.TC. najaar, v- aam.   TREURSPEL. 93 moeten, voor de da aders aangezien worden. (Zy gaat been, men boord van binnen een Jlag,) Macbeth alleen. Waar komt deze flag van daên? — hoe is het net my.dat ieder gerucht my fchrik aanjaagd?—— wat zyn dit voor handen?— ha.' zy rukken my de oogen uit ? —— kan de geheeien Oceaan van den grooten Nephtunis dit bloed wel ran myn hand afwasfchen ? neen, deze hand zal eerder alleZefn rood verwen. Lady Macbeth, te rug komende. Myne handen hebben de kleur van de uwen; doch ik fchaam my dat myn hert zo wit is. («) (men klopt) Ik hoor geklop aan de Zuiderdeur—— wy zullen in ons vertrek gaan. Een weinig water zuivert ons van deze daad. Hoe ligt is dit.' —— uwe ftandvaftigheid heeft u verlaaten-—- Hoor.' daar word weder geklopt.' —— trek uw flaaprok aan, op dat men ons niet overvalle, en bemerke dat wy gewaakt hebben. —— Verlies uw zelve niet in zulke armoedige denkbeelden. Macbeth. My myne daad bewuftte zyn! — beter washet my zelf niet bewuft te zy» 1 — (men klopt) wekt Dunkan met uw kloppen op! ik wenfchte dat gy het doen kon! (zy gaan been.) deel reeds met Steevens en Garrick aangemerkt, dat zulke woord en klankfpeelingen , zeer dikmaals in de Engelfcbe Tooneelftelen veorkoomen. Vertaalers. («) Men bield, namenlyk, gelyk reeds aangemerkt is, viit bloed voor een teken der bevreesdbeid. Eschenbub.0. Ca ZES-  36 MACBETH. ZESDE TOONEEL. (*) Een Deurwaarder. Nu waarachtig , dat heet aankloppen!.*., ali men Poortier aan de deur van de Hel was, kon men het niet erger maaken! (men kloptj klop! klop! k'op! wie is daar, in den naam van den dtommel?.... ha! een Pachter die zich in ver» wachting van groote rykdommen verhing.... Nu kom binnen; gy hebt toch neusdoeken genoeg by U; want hier zult gy 'er wel voor zweeten! (men klopt) Klop! klop! — wie is daar? in des tweeden drommels nasm...... Zie daar waarachtig een Dubbelzinnige (ü), die voor beide weegfchaa len tegen een ieder van hen zweeren kan; die verradery genoeg om Godswille begaan beeft, en ze echter in den Hemel niet heeft kunnen dubbelzinnigen. ö Kom b;nnen , dubbelzinnige!.... (men klept) Klop.' klop! klop! —— wie is daar?—— waarachtig een Engelfche Snyder, die hier geko men is, om dat hy van deFransfen kouzen geftoolen heeft, (w) Nu kom in Snyder , hier kunt gy uw Gans braaden (men klopt) Klop! klop!.... zal dit altyd zo voordgaan ? - wie zyt gy ? — doch voor een Hel is het hier te koud; ik wil niet langer de Poortier van den drommel zyn; ik dacht 'er van ieder handwerk één in te laaten, die het bieeden Roozenpad, tot het eeuwige vreugde vuur be. (v) An Equivocatur, dat is een Jefuit. Deze order veroorzaakten onder de Regeering van Eli. sabeth enjAcon den Eerstk zeer veel en • rufi- Warbürton. (w) Die zo kort en eng waaren, dat de Snyder een Meefter in zyn handwerk had mee ten zyn , 3» by bier van neg iets Jleelen kon. Warbürton.  TREURSPEL. 3» bewandelden, (men klopt) Aanftond»! aanftonds.' bedenkt den Poonier toch. ZEVENDE TOONEEL. Ma cdu f r. Lenox, een Deurwaarder. M ac d uf f. Zyt gy zo laat naar bed gegaan, myn Vn'end, dat gy zo lang flaapt? Deurwaarder. Waarachtig Sir, wy fmulden tot het tweede baanengefchreeuw ; en de drank is een groote bevor. deraar van drie dingen. M acduff. Welke drie dingen bevorderd dan de drank voornamelyk? Deurwaarder. Welke Sir ï roode neuzen, flaap, en waterlooziug : de ontucht bevorderd en dempt hy ; hy fchetft de begeerte, maar verhinderd de volbren» ging. Daarom kan men zeggen, dat de drank te» gen de ontucht de dubbelzinnige fpeeld; by maakt ze, en vernietigd ze ; hy fpoord aan, en wederhoud; hy overreed en beneemd den moed ; by verheft en flaat neder; in 't eind, hy dubbelzinnige ze in den flaap, loogenitrafife en gaat heen. Macduff. Ik geloof dat de drank U dezen nacht ook ge« loogenftraft heeft. Deurwaarder. Ja Sir, in myn hals in; maar ik betaalden hem naar waarde voor zyn loogen, Ja, ik denk dat ik te ilerk voor hem ben, want fchoon hy my eenige maaien de beenen ophief, zo getukte hetmy echter hem buiten te werpen (x). Mac. (x) Dat is, uitér lts van bem te worden. Het C 3  3» MACBETH. M a c x) u f r. Is uw Heer al opgedaan ?.... ha.' ha.' ons klop. pen heeft hem wakker gemaakt, want daar komt hy. AGTSTE TOONEEL. Macbeth, de voorigen. Lenox. Goede Morgen, Edle Sir.' Macbeth. Goede morgen beide. Macduff. li de Koning al op, Edle Thane? Macbeth. Noch niet. Macduff. Hy beval my, dar ik hem vroeg zou laaten on. wekken, ik heb het uur reeds byna gemift. Macbeth. Ik zal U by hem brengen. rviAcnuFj xvi aiduf f, Ik weet, dat bet U een aangenaame moeite zal weezen; maar het is echter een moeit». Macbeth. By een arbeid die ons aangenaam is, vergeet men ligt de moeiten. Hier is de deur. Macduff. Ik zal zo ftout zyn; en roepen, want dit is my bevoolen. ' Engeljcbe woord to caft, efto caft up, word zo wel ,n dez'n 2*« als van nederwerpen by wedjpelen ge. beztgd; in deze dubbelzinnigheid bedoeld den DubVeeïaalehs. N E-  TREURSPEL. 39 NEGENDE TOONEEL. Macbeth. Lenox. Lenox. Zal de Koning heden weder vertrekken.' Macbeth. Hy heeft het zo befteld. Lenox. De nacht was zeer onruftig. Van het huis daar wy fliepen , waaiden de Schoorfteen af . en ze men zegt, is 'er een weeklacht in de lucht gehoord ; een afgryzelyk doodsgefchreeuw ; en voorzeggingen met vervaarlyke toonen van vreeslyke verwoeftingen, en ongelukkige gebeurtenisfen. die een tyd vol fmerte zou baaren. De uil fchreeuw. den de geheele nacht door. eenigc zeggen , dat da Aarde heeft getrild en gezidderd , als of zy de koorts had. Macbeth. Het wat een ongeftuimen nacht. Lenox. Ik ben niet oud genoeg, om my een diergelyke» te kunnen herinneren. TIENDE TOONEEL,. Macduff. De voorigen. Macduff. Achi fchrikkelyk.' fchrikkelyk! fchrikkelykI —* geen tong , geen hart kan U bevatten noch uitfpreeken.' Macbeth en Lenox. Wat is het dan? Macduff. De wreevel heeft zyn Meefterftuk getoond; dé Kerkroovende moord, heeft des Heeien gewyden C 4 Tem-  40 MACBETH. IZ&n^olT " 'eeVen Cn fier3ad ui< „, . , Macbeth. wat is dat?.... bet leven .' Lenox. Meend gy de Koning? Macduff. Gaat aan bei vertrek en verftyf 0p de befchouw.ng van een nieuwe Gorgoné ..... ooet my me" kTytVTe1Am^ waak °P'' waak °P! Zuid de Sf S V • M°°rd' } • • • Auo' Don. het evenbeeld des dood» van U af, en zie de dood zeive'.... oplopi zie het voorfpel van het grootfte gericht..... Malcolm ! Banquo ! uaat a!s t ik ™»8n T °P' en *aar a,s Geeften in h«verfi. ««rnhDuDkan/ om hec fcbrikkelykfle Tooncel te aanfchouwen / Juid de klok \ (de klok werd geluid) ELFDE TOONEEL. Lady Macbeth. Macduff. hierna Banquo. Lady Macbeth. TrnmW a* n°mak ,dat zulk een fchrikkelyke Trompet, de fuapers hier in huis oproept? . Ipreek lpretk toch! f^pif Macduff. 6 Waardige Lady! het geen ik U zeggen kan ii: niet goed voor ü om te hooren. een vrouwelyk oor daar mede te verfchrikken, was een tweede Moord..... (tegen Banquo die aankomt) ÓBanouo' Banquo! Banquo! onzen Koning is vermoord! „. rr Lady Macbeth. Help Hemeli boe' in ons huis? Ban-  TREURSPEL. 41 Banquo. Het zou overal verfchrikïyklyk zyn , waar het ook was —_ waarde Macduff ik bid U, wederfpreek U zelve, en zeg dat het zo niet li. TWAALFDE TOONEEL. Malcolm. Donalbain. Macbeth. KosiE. Lenox. De voorigen. Macbeth. Ach! was ik flegts één uur voor dit ongeval ge- SlnhMtdanf h3d ik gelukk,'e 8eleeft! wai» ™dit oogenbl.k af aan, is niets meer fchatbaar in de fterflykheid; alles is kinderwerk; eer en deugd zyn dood; de wyn des levens ia afgetrokken, en deze gewelven kunnen voortaan alleen met de enkle droefem praaien. it, ., , d°nai.bain. Welk ongeluk is het dan ? Macbeth. Uw eigen Prins, gy weet het niet.'.... de bron van uw bloedI is verftopt; zelfs is de oorfprong daar van verftopt! i'lu,j8 MiCBurr. Uw Vader, den Koning is vermoord. Malcolm. Ach! door wien? Lenox. Zyne Kamerlingen zyn naar oogenfcbyn de daeders; haare handen en aangezichten waaren overal met bloed bevlekt; insgelyks waaren ook de Dolken die wy onafgeveegd op hunne kusfens vonden. Zy zagen er wild en verftoord uit; niemand dorft zich betrouwen hen te naderen. Macbeth. «.rVJ JbT bero"wd uh8t dit ik h™ in myn cerfte woede omgebracht hebbe. CS Mac  4> MACBETH. Ma cdu Fr. Waarom deed gy dat. Macbeth. Wie kan in het zelve oogenblik bezaadigd en verward, geruft en woedend, getrouw en onver, fchillig zyn?— niemant. de kracht myner verhe vene liefde overweldigde het draaiende vernuft, hier lag Dunkan, zyn zilverwit vel met zyn goud bloed geboord (y) en zyne wonden geleken eene opening in de natuur , waar door het verderf inbreekt; daar de moordenaars, in de kle«r van hun handwerk gekleed, hunne Dolken op de lafhartig fte wyze, met geronnen bloed overtogen hadden. Wie, die een hert vol liefde voor zyn Koning heeft, en in dezen befchouwing zyn moed en liefde tracht te bttoonen , kon zich daar weder* houden. Lady Macbeth. Ach! help my van deze plaatfe.... Macduff. Neemt de Lady tot U. Malcolm. Hoe! waarom zwygen wy ? daar dit Treurfpel ons het meefte raakt! Donalbain. Wat kan men toch hier zeggen, daar ons verdelf, in een boorgat verborgen, ons alle oogenblik- ken (y) Het is waarfchynlyk dat Shakespear deze gedwongene en onnatuurlyke overdragt, Mac bith als een teken der kunfi en der verplaatzing in den mond legt , om bet enderjcheid tuifen de overlegde reden der Huicbelaary , en de natuurlyke opwelling eener rasje beweeging aan te wyzen. Zo dra men dit vaftjield, beeft deze gebeele reden zyne fcberpzinnigbeid , en doet den Dichter eer aan, fchoon zy enkel uit Antiihezen en Meibapberen bejiaat. j ohnson.  TREURSPEL. 43 ken verdommen en vatten kan ? ——- laat ons liever vertrekken, want onze traanen zyn nog niet iyp. Malcolm. Noch onze zwaare ftnert in ftaat, den voet uit de plaats te verzetten. Banquo. Bewaar de Lady. en laat ons, zo dra wy onze naakte zwakheid verborgen hebben, welke lyd, als zy zich vertoond, weder te zaamen komen, om deze vreesfelyke bloedfchuid naauwer naar ts fpooren: Vrees entwyffel doen ons waggelen. Ik ftaa hier onder de groote hand van God, en ftry onder zyne befcherming tegen iedere befchuldiging, die de verraderfche boosheid tegens my kan verwekken. Macbeth* Dat doe ik ook. Allen. Dat doen wy allen. Macbeth. Laat ons een mannelyk befluit neemen, en ons dan in de Hal verzaamelen. Allen. Wy zyn te vreeden. (Zy vertrekken.) Malcolm. Wat denkt gy te doen? ik vinde het .niet raadzaam ons aan hen te betrouwen, een fmèrt te too • nen daar men geen gevoel van heeft, is een dienfl die aan onredelyke niet zwaar valt. Ik wil naar Engeland. Donalbain. Ik naar Ierland, gefcheiden zullen wy beiden zekerder zyn. daar wy thans zyn , zie ik enkel Dolken, in de wezens der Lieden die zich zaamen voege» j hoe nader aa» het bloed, hoe gevaar» lyker* Mal.  4 MACBETH. M alcolm. De moorddaadige werppyl der Laftering is nog niet gefchooten; het zal het zekerste voor ons zyn, deze plaats te verhaten. Wel aan te Paard ! Laat ons geen tyd met affcheid neemen verliezen, maar fchielyk heen gaan! —— Het is geoorlooft zich van de plaats te fttelen, daar een wynig uitftel den dood brengen kan. (Zy gaan been). DERTIENDE TOONEEL. Rosse, een Oud Mak. Oud Man. Van zeventig Jaaren herwaards , kan ik my nog wel erinneren; en in deze langen tyd heb ik vrees* felyke uuren, en zeldzaame zaaken beleeft; maar dees verfchrikkelyke nacht, heefc alles wat ik in dien tyd gekend hebbe, tot kleinigheden gemaakt. Rosse. Ach! goede Vader, gy ziet, de Wolken hangen dryvend over deze bloedige Schouwplaatle heen, ah of der Menfchendaaden hun verzaameld hadden. Volgens de Klok is het dag, en echter dempt een duiftre nacht de wandelende Lamp. Doet het de overmacht van de nacht, of de befchaaming van den dag , dat deze fombre donkerheid het aangeligt der aarde begraaft, daar het levendig licht het kusfehen moet? Oud Man. De daad die gedaan is, isonnatuurlyk,voorgaan, de Dingsdag wierd een Valk, die op zyne hoogte floutmoedig, boven een toorens hojgte zweefden, door een uil aangevallen en gedood. Rosse. En Dunkans Paarden de zaak is zo zeker als zy wonderlyk is.... Die fchoone Dieren, zo grootfeh op hunne waarde, wierden ooger-bliklyk wild, braken uit hunne Hallen, liepen woedend in 't rond  TREURSPEL. 4S 't rond en ftreeden tegen de gehoorzaamheid, alt of zy een kryg met de menfchen wilde voeren (z). Oud Man. Men zegt, dat zy elkander gegeeten hebben. Rosse. Ja, dat deeden zy ; ik vertrouwde naauwelyks myne oogen,toen ik het zag. Daar komtdedappre i Macduff. r VEERTIENDE TOONEEL. Macduff, de Voorigen. Rosse. Hoe gaat het in de waereld, Sir? Macduff. Hoe! ziet gy dat niet? Rosse. Weet men reeds, wie deze bloedige daad verricht heeft? Macduff. De geene die Macbeth dooden. Rosse. ó Hemel! wat voordeel konden zy daar van verwachten ? Macduff. Zy waaren omgekogt. Malcolm enDonalbain.de beide Zoonen dts Konings zyn heimelykgevlucht, en hebben zich daar door verdacht gemaakt. Rosse. Altoos tegen de natuur! — Onvoordeelige. Heerfch. (2) De.mee/le van deze, bier gemeld -wordende wondertekenen , verhaald, H o l i n g s h e b als voorvallen \ by de dood van den Koning Duffe; en byzonderlyk de zen, dat Paarden van uitmuntende Schoonheid en behendigheid, bun eigen vleefcb gegeeten hadden. Eichiksüeo.  40 MACBETH. Heerfchzugt! gy die uw eigene levensmiddelen op. teerd / dus zal de Kroon denkelyk aan Mac» beth komen? Macduff. Hy is reeds tot Koning benoemd,en tot de krooning naar Scone gegaan. Ros f i. Waar is het Lyk van Dunkan. Macduff. Naar Colmeskil gebracht, in het vermaarde Graf, daar de gebeentens, zynes Vaders ruften. Rosse. Gaat gy naar Scone ? Macduff. Neen, myn Vriend. ik wii naar Fife. Rosse. Goed, dan wil ik daar ha toe. Macduff. Ik wenfch gy daar alles naar wenfch zult aantreffen ! . . . Vaar wel! mogelyk zouden onze oude rokken beter pasfen dan de nieuwe. Rosse. Vaar wel, oude Vriend! Oud Man. Gods zegen verzelle u, en allen, die gaarne uit kwaad goed, en uit Vyanden vrienden maaken! Eindt van btt Tvoetde Bedryf. DERDE  TREURSPEL. 47 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Banquo (Alleen). Cly hebt het dui! Glamis, Cawdor, Koning,alles wat de Toveresfen belooft hebben.' Ik vrees fterk dat gy 'er op geen goede wys toe gekomen zyt; en echter is 'er gezegt „ dat het niet in uwe nakomelingen ftand houden, maar dat ik de wortel en ftamvader van veele Koningen zal zyn. Als de waarheid van hunne zyde komen kan —- gelyk haare uitfpraak over u Macbeth.' fchynt te bewy. zen — waarom kunnen zy dan niet even zo wel myn Orakel zyn , en my tot hoopen aanmoedigen ? maar zacht.' niets meer 1 TWEEDE TOONEEL. Trompetten. Macbeth, als Koning,Lady Macbeth, Lenox, Rosse, Lords, Gevolg, Macbeth. Hier is onze voornaamfte gaft. Lady Macbeth. Was het vergeeten geworden zo had dit omtrend een opening in ons Feeft gemaakt, en ai het overige in verwarring gebracht. Macbeth. Wy hebben dezen avond een plechtig Gaftmaal t Banquo, en ik bid u daar by te zyn. Banquo. Volgens het bevel van uw Majefteit, aan wien myn plicht, door eene onbreekbaare band voor eeuwig verbonden is. Mao  48 MACBETH. M a c b e t h. Gy wilt deze namiddag uitryden ? Banquo. Ja, myn Vorft. Macbeth. Wy hadden anders uw goeden raad —die altoos wys en gelukkig was — in de tegenwoordige zaa. menkomft verzogt; doch het is morgen daar noa tyd toe. zal uwe reiz ver zyn ? Banquo. Zo ver, dat ik den geheelen tyd , tuffchen heden en het Avondmaal daar toe gebruiken zal. Ja Zo myn Paard zich niet fpoeden wil, zal ik nog een of twee duiftere uuren van de nacht moeten ont« leenen. Macbeth. Verzuim ons Gaftmaal niet. Banquo. Daar zal ik zorg voor draagen, myn Vorft. Macbeth. Wy hooren, dat onze bloedfchuldige neeven zich naar Engeland en Ierland begeeven hebben •' zy loogchenen hunne fchrikkelykc Vadermoord en ltrooijen zeldzaame verdichtfelen onder de Menfthen — doch hier van, benevens andere aangelegenheden , die den Haat betreffen en onze vereenig. cie oplettenheid vorderen, zullen wy morgen fpreeken. Zet u beden te Paard. en Vaarwel tot dezen avond. Gaat Fleance met u ? Banquo. Ja myn Vorft, wy kunnen niet langer vertoeven. Macbeth. Ik wenfch uw Paard hgte en zeekre voeten toe Zet 'er u terilond op en vaar wel. (Banquo vertrekt ) Tot dezen avond te zeven uuren kan elk Heer van zynen tyd zyn. Om het genoegen van het Gezelichap beter te fmaaken, zullen wy zelfs tot het avondmaal alleen zyn. Vaar wel. (Lady Macbeth en de Lords vertrekken.) Ma ca  TREURSPEL. 43 Macbeth, tegens een Bediende. Hoor eens Vriend, zyn die lieden by de hand? Bediende. Zy wachten buiten voor de Slotpoort , Myn Heer. Macbeth, Brengt ze voor my. DERDE TOONEEL. Macbeth , (alleen.) Dit te zyn is nog niets, als ft het niet met ze. kerheid zyn kan! — wy hebben groote reden om Banquo te vreezen; daar heerfcbt in zyne Koning, lyke ziele iets, dat gevreeft moet zyn. Zyn moed reikt ver, en by die onverwinbre moedigheid, bezit hy een verftand dat zynen moed regeerd, en zekerheid aan zyne onderneemingen geeft, Hy is de eenige wiens byzyn ik vreeze. in zyn'e tegen, woordigheid alleen, word mynen geeft gedempt gelyk de Geeft van Marcus Antonius voor Cefar gedaan wierd. Hy verachten de Toverzufteren toen zy my het eerft den naam van Koning toe* zeiden, en beval hen tot hem te fpreeken, en toen groeten zy hem met voorzeggingen, als Vader van een rey Koningen, op myn hoofd zetten zy een onvruchtbaare Kroon , en gaven my een dorre Septer in myn hand, op dat hy eens door vreemde , die geen afkomelingen van my zyn, mv zal ontrukt worden. Zal dit gefüiicden, dan heb ik voor de nakomelingen van Banquo myn ziel be» vlekt; voor hen den braaven en roemwaardigen Dunkan vermoord ; voor hen alleen de bittre al« zem in den kelk myner rufte gemengd; en mvn onvergankelyk kleinood aan den algemeenen Vyand der Menfchen verkogt , om hen tot Koningen te maaken. de nakomelingen van Banquo tot Koningen! — eer dit gefchied, moet gy , wreed nood H. Deejl. D Io,  50 MACBETH. lot met my in 't ftrydperk , daar ik tot'den laatftes druppel bloed zal waagen wie is daar ? VIERDE TOONEEL. Macbeth. Bediende. Twee Moordenaars. Macbeth , tegen de Bediende. Ga voor de deur , en wacht daar , tot ik U roep. (de Bediende vertrekt) Was het gifteren niet, toen wy met elkander fpraaken ? 1 Moordenaar. Ja, Myn Heer. Macbeth. Wel aan dan, hebt gy myn reden nagedacht f gy weet nu dat hy het was, die U in voorige tyden tot niets deed komen. Gy verbeelden Ü dat ik 'er aan fchuldig was; maar ik heb my in ons iaatfte gefprek te^en U gerechtvaardigd, en getoond, hoe men U bedroogen, alles van U ver* ydeld, welke werktuigen men gebruikt, en wie daar aan deel genomen heeft ; in 't kort, al het overige dat een laage ziel en'tflegtfte verftand zeggen moeft „ dat deed Banquo," 2 Moordenaar. Gy ontdekten ons dit. Macbeth- Dat deed ik, én ging verder over tot omftandig. heden, over welken wy thans zullen raadplegen. Vind gy zulk een bovenmaatig geduld in uw gemoed, dat gy dit zo kunt Iaaten doorgaan ? zyt gy zo vroom dat gy voor deze goede Man en zyne nakomelingen kunt bidden, wiens zwaare hand Utot het graf nederpebogen , en U alleen tot Bedelaars gemaakt heeft ? i Moordenaar. Wy zyn Menfchen , myn Vorft. Mac  TRE URSPEL. 5! Macbeth. Gy loopt voor 't minfte 'er onder, even als Wind, Jicht, Water, Bleekers en Herders-honden , Bullen en Keffertjes, alle Honden genaamt worden ; de bepaaling van hunne waarde onderfcheid den fnellen, den liftigen, den langzaamen , den Huisbewaarder , door een zekere gaave det Natuur, Van elkander: wyl men bizondere foor» ten uit den algemeenen hoop uitkieft. dus is het ook met de Mcnfchen. Nu, als gy dan een aanzicnlyken en geen verachten rang in den rey der Menfchen hebt, zo zeg het rny; ik zal U een* aanilag toebetrouwen , wiens uitvoering uwen vyand uit den weg ruimen, en de genegenheid en liefde van ons hart verwerven kan; daar ik ook, zo lang hy leeft, een ongeruft leven moet lyden , dat door zyn dood alleen kan voorgekomen worden. 2 Moordenaar. Ik ben een Man, myn Koning, die de zwaare Hagen en fchokken der Waereld zodanig ondervonden heeft, dat ik bereid ben , ten fpyt der Menfchen alles te onderneemen. 1 Moordenaar. En ik ben iemand, die het ongeluk zodanig afgemat, en het noodlot zo rond gedraaid heeft, dat ik myn leven altoos ten befte geef, om bet te verbeteren , of het zelve in 't geheel te ver. liezen. Macbeth. Gy weet beiden dat Banquo uw vyand wa»? 1 Moordenaar. Ja, Myn Heer. Macbeth. Hy is de roynen ook, en zelfs met zo een bloeddorftige Vyandlykheid, dat ieder Minuut, dat zyn byzyn verlengt, het myne in gevaar fteld. Én fchoon ik macht genoeg heb , om hem openiyk uit myn gezicht te verbannen , zo mag ik het doch D 2 om  5» MACBETH. om zekere Vrienden wille niet doen, die ook da zynen zyn, en wiens toegenegenheid ik niet gaarne zou verliezen, ik moet den val beweenen van die zich zelve ter neder wierp, en daar van komt het, dat ik uwen byftand noodig heb, om die zaak uit bizondere inzigten, voor het oog der Waereld [te bedekken. 2 Moordenaar. • Wy zullen alles doen myn Vorft, wat gy ons beveelen zult. i Moordenaar. Alfchoon ons leven zelfs j Macbeth. Uwen moed glinfterd in uwe oogen. binnen een uur, ten langften, zal ik U berichten waar gy U naar toe moet begeeven; ik zal U de tyd en het regte oogenblik door een uitgeleerde befpieder nauwkeurig doen aanwyzen, want het moet dezen avond, en wat ver van het Slot gefchieden; bovendien moet gy in 't oog houden , dat ik buiten vermoeden moet blyven. om niets ten halven te doen, moet gy met hem, ook Fieance zyn Zoon , die by hem is, en aan wiens wegruiming my even zo veel gelegen ligt, als aan zyns Vaders, in bet noodlot van dit ongelukkig tydftip doen deelen. befluit hier alleen te faamen op ; ik zal terftond weder by U zyn. i Moordenaar. Het is beflooten myn Koning. Macbeth. Ik zal U aanftonds weder doen roepen — ga zo lang binnen, (de Moordenaars vertrekken) Het is beflifcht — Banquo uw ziel zal deze Aard ontvlieden ; zyt gy des Hemelfch , zo vind gy hem dezen nacht. (Hy vertrekt.) V Y F-  TREURSPEL. 53 VYFDE TOONEEL. (*) Lady Macbeth. een Bediende. Lady Macbeth. Is Banquo reeds van het Hof afgereifi ? Bediende* Ja Mevrouw, doch hy komt dezen avond weder te rug. Lady Macbïth. Zegden Koning, dat ik gaarne, als het hem gelegen komt, eens met hem wilde fpreeken. Bediende. Zeer wel Mevrouw. (by vertrekt.) Lady Macbeth, alleen. Alles is verlooren, en niets gewonnen, als wy het oogmerk onzer wenfchen zonder onze ruft be. reiken. — het is beter dat geene te zyn. 't welk wy verdelgen, als na deze verdelging in eenen twyf. felachtigen gelukftaat te leven. ZESDE TOONEEL. Macbeth. Lady Macbeth. Lady Macbeth. Hoe gaat het Macbeth? waarom altoos zo al. leen ? waar toe houd gy de wroegende Inbeeldingen tot uw gezelfchap ; en waarom koefterd gy denkbeelden die met hen, aan wien zy denken, geftorven moeften zyn ? aan dingen die niet te ver. anderen zyn, moet niet gedacht worden, wat gefchied is, is gefchied.' Macbeth. Wy hebben de Slang gekwetft en niet gedood. ——- hy zal weder te faamen groeien en op nieuw een Slang zyn; terwyl onze arme eenvoudige boosheid aan het gevaar van haaie voorige tanden D 3 blood»  SA MACBETH. bloodgefteld blyft. doch den bouw der dingen zal eerder uit elkander vallen ,• de beide Waerelden eerder vergaan, eer wy ons brood in vreeze eeten, en in de beklemming van fchrikkelyke droomen zullen flaapen , die ons de geheelen nacht doen beeven. Beter is het by de dooden te zyn, die wy, om voor ons plaats te maaken, ter rufte gezonden hebben, als in deze zielfolterende en rustelooze fmarte te leven. -— Dunkan is in zyn Graf; hy flaapt zeer wel, op de koorts des levens die hy vol onruft geproefd heeft; verradery heeft aan hem haar uiterfte gedaan ; noch ftaal, noch vergif, noch heimelyke boosheid, noch uitwendige aanvallen, niets kan hem meer beroeren. Lady Macbeth. Kom myn waardige Gemaal, helder deze treurige oogen op , wees dezen avond vrolyk in 't byzyn van uw Gaften. Macbeth. Dat zal ik, myn waarde, en ik bid U, wees gy bet ook. hebt in 't bizonder eene aanhoudende ach ting voor Banquo; bewys hem met daaden en woorden alle bedenkelyke eer. de tyd wil het, dat wy onze woorden zomtyds vergeeten, en tot vleiery gebruiken,en onze wezens tot lagchende Maskers onzer harte maaken, die verbergen wat wy zyb. Lady Macbeth. Denk hier niet aan. Macbeth. Dierbaare Vrouw ! ach ! myn ligchaam is voi Schorpioenen! gy weet Banquo en Fleance leven nog! Lady Macbeth Ja, maar de Natuur heeft hen het leven niet voor eeuwig verhuurd, (aa) Mac (aa) Naar de verklaaring van J o hm son, Bur in them nature's copy's not eteraal , vierdende bet «•fff/6  TREURSPEL. 55 Macbeth. Dit is nog trooft voor ons, dat men aan hen komen kan ; houd daarom goede moed. eer de Vledermuis naare kluizenaars vlugt beginnen za!; eer op den roep der zwarte Hekaté, den in den boomfpleet gebooren kever , met zyne flaaperige bromming de gegronde nacht inluidt, zal een vreesfelyke daad voltrokken zyn. Lady Macbeth. Wat zal 'er dan gefchieden ? Macbeth. Weeft liever onweetend, tot gy de volbrachte daad kunt toejuichen, kom verblinde nacht, fluit het teder o"g van den medelyhebbenden dag ;doorftryk en verfcheurt met uw bloedigen hand deze grooten Schuldbrief, die 'er my zo bleek doet uitzien ! —— het licht werd reeds onklaar, en de Kraay vliegt in het digtfte Bofcb. alle goede Schep, felen van den dag beginnen te fluimeren, terwyl de zwarte noodhulpen van de nacht op hunnen roov uitgaan, gy verfchrikt over myne reden, maar wees geruft. Zaaken die een kwaad begin hebben, kunnen alleen door booze daaden bevorderd worden. Wel aan, ga met my. ZEVENDE TOONEEL. (♦) Drie Moordenaars. 1 Moordenaar. Maar wie heet U by ons te komen ? 3 Moordenaar. Macbeth. 2 Mooi' •woord Copy door bet woord leafe , een Huurconi trakt, verklaard, Eschenburg beeft bier voor „ Doch in beiden is het afdrukfel der natuur niet „ onfterffelyk." dat ook een goede zin beeft. Vsrtaalers. D 4  5<$ MACBETH. «r t. «... 2 Moordenaah. Wy hebben geen reden om hem te mistrouwen: hy zal het geene dat wy te doen hebben aan den regten man berigten? - , . 1 Moordenaar. Biyfdan by ons. het Wellen fchemerd nog van eenige dagftreepen; de iaate wandelaar verdubbeld thans zyne fchreden , om tydig fn de herberg te komen; en hy, op wien wy wachten, nadert. T1 , 3 Moordenaar. Ik hoor Paarden. Banquo (van binnen.) Geef ons licht! licht! 2 Moordenaar. Dat is hy zekerlyk; want de andere Gallen zva alle reeds aan 't Hof. ««kou ZyH 1 Moordenaar. /.yn Paarden neemen een omweg. 3 Moordenaar. Omtrent één Myl ver; maar hy, en byna ieder, pleeg den Weg van hier naaide Slotpoort te neemen. v 1 Banquo en Fleance, komen met een Fakkeldraager. 2 Moordenaar. Een licht 1 een licht! 3 Moordenaar. Hy is 't! , 1 Moordenaar. Maak ü gereed. Banquo. «et zal deze nacht regenen. i Moordenaar, Laat ons hem nu aanvallen. Val aan i val (Zy véllen op Banquo aan.) Ban.  TREURSPEL. 57 Banquo. O Verraadery ! —— vlucht, goede Fleance , vlucht, vlucht , vlucht! gy kunt myn wieeker zyn —— ó Lafhartige! (Banquo Jlerft, Fleance vlucht.) 3 Moordenaar. Wie blufchten het licht uit? 1 Moordenaar. Was dit de befte weg niet? 3 Moordenaar. Daar is 'er fiegts een afgemaakt; de Zoon is het ontfnapt. 2 Moordenaar. Wy hebben de befte helft van onze bezigheid verlooren. i Moordenaar. Goed, wy zullen heen gaan en zeggen wat 'er gedaan is. (Zy vertrekken,) AGTSTE TOONEEL. (*) Een bereide en opgedifcbte Tafel. Macbeth. Lady Macbeth. Rosse, Lenox. Lords. Gevolg. Macbeth. Gy kent uwen rang; zet U neder; zyt alle, van de eerfte tot den laatften, hartelyk wellekom.' Lords. Wy danken uwe Majefteit! Macbeth. Ik zal my zelv onder het gezelfchap mengen, en den dienftvaardigen Waard zyn. onze Waardin fchynt haar rol te vergeeten , doch wy zullen haar verzoeken , om haare Gafteji welkom te noemen. D 5 La-  58 MACBETH. Lady Macbeth. Doet gy het in myne plaats, myn hart zegt onze Vrienden welkom. (De eerjie Moordenaar komt aan de deur.) Macbet h. Ziet eens hoe hunne dankbaare harten, U in 't gemoet komen, beide zyden zyn bezet, hier zal ik my in het midden plaatfen: geef U geheel aan de vrolykheid over , wy zullen aanftonds den beker de tafel doen rond gaan. (tegen de Moordenaar aan de Deur) daar is bloed op uw gelaat. Moordenaar. Dan is het dat van Banquo. Macbeth. 't Is beter dat het bloed van Banquo uiterlyk op uw gelaat, als innerlyk in zyn ligchaam is. (bb) is het geftremd? Moordenaar. Myn Vorft, ik heb hem den Gorgel afgefneeden , zie daar den dienft dien ik hem deed. Macbeth. Gy zyt de befte onder alle de Gorgelfnyders; maar hy die Fleance dezelve dienft doet , is ook goed. hebt gy dit gedaan , dan hebt gy uws gelyke niet. Moordenaar. Myn Vorft, Fleance is 't ontvlucht. Macbeth. Dan komt myn koorts weder, anders was ik volkomen gezond geweeft, geheel, als marmer, vaft, als een Rots, onbepaald en zo algemeen als de ons omringende lucht; doch nu ben ik inge. flooten, ingebonden, beklemd, en aan myne jammer. (66) Weder naar de Leezing van Johnson. 'T is better the without, than hun withim, Ver* taald. Vertaalerï.  TREURSPEL, 5 merlyke twyffelingen en bekommernisfen op nieuw overgeleverd. ——«. maar Banquo is echter zeker ? Macbeth. Ja, myn Koning, want hy '.egt in 't Graf met twintig diepe wonden in zyn hoofd, waar van de kleinfte een dood goor de natuur is. Macbeth. Daar dank ik U voor —— daar legt dan de hergroeide Slang; de worm die ontvlucht is, kan met den tyd wei vergift zuigen, maar heeft nog geene tanden, ga heen, morgen zullen wy daar verder van fpreeken. (de Moordenaar vertrekt.) Lady Macbeth. Myn Koninglyken Gemaal, gy bekommerd U weinig over uwe Gaften ; als de Gaftheer zyne Gallen niet vervrolykt, dan verlieft het Gaftmaal al het aangenaame. Zat eeten kan men 't huis beft doen; het eeten buitens huis word door het on^ derhoud en vreugde fmaakelyk gemaakt, zonde welke het gezelfchap niets is. _ r (De Geeft van Banquo komt binnen, en zet zich op de ledige plaats van Macbetb.) Macbeth. Heb dank voor de erinnering.' dat de goede ver» teering den fmaak en gezondheid beide bevor. dere! Lenox. Behaagt het uw Majefteit plaats te neemen? Macbeth. Wy zouden nu de Sierfels van ons Vaderland by elkander hebben, indien de braave en beroemde Banquo hier ook was. ik wenfch alleen, dat ik oorzaak mag hebben, om hem gebrek van behaag, lykheid te kunnen verwyten, en niet om hem wegens een ongeval te moeten beklaagen! Rosse. Het is niet fraay, myn Vorft, dat hy weg b'yft, daar hy beloofden te komen, behaagt het uwe Ma. jefteit  6o MACBETH. jefteit niet, ons met uw Koninglyk gezelfchap te vereeren ? Macbeth. De Tafel is vol. Lenox. Hier is nog een ledige plaats, myn Vorft. Macbeth. Waar? I. e nox. Hier myn Vorft —— wat fteid uw Majefteit in sulk eene beweging? Macbeth. Wie van u heeft dit gedaan? (cc) Lenox. Wat toch Myn Heer 7 Macbeth, (tegen den Geejt.) Gy kunt niet zeggen dat ik het deed. —— Schud uw bloedige hairlokken zo niet tegen my! « Rosse. Laat ons opftaan, Heeren; de Koning is niet vel. Lady Macbeth. Ulyf zitten waarde Vrienden; myn Gemaal is dikmaals zo, en is van zyn Jeugd af aan zo geweeft. ik bid U houd uw plaats, de aanval duurd flegts een (cc) De engerymdheid van dusdaanige Vertooningen, bebben wy in 't Eerste Deel, Bladz. 110. in de Aantek. (Ui), reeds aangetoond, ttnblyke dat de Geejlen zicb niet volgens de Natuur , maar na des Dichters denkbeelden of Jcbikking richten, merken wy hy dezen nog aan, dat de eigenfcbappen van deze Geeft, bet tegengeftelde van de Geeft in Hamlet zyn; want, de Geeft van Hamiets Vader was voor allen zigthaar bebalvenvoor Gertruida ;maar de Geeft van Banquo is voor allen onzigtbaar, bebalven voor Macbctb. Vertaalers.  TREURSPEL. tl een oogenbiik , hy zal aanftonds weer wel zyn. wanneer gy hem fterk aanziet, word hy boos, en verlengt zyn kwaal daardoor. Eet, en geef geen acht op hem. (ter syde tegen Macbeth.) Zyt gy een Man? Macbeth. Ja , zelfs een kloekmoedig Man ,wyl ik de moed heb om iets aan te zien daar de Duivel voor ver» bleeken zou. Lady Macbeth. 6! Voortreffelyke getuigenis. — dit is weder het afbeeldzel van uw vrees; dit is die in de lucht zweevende Dolk, dieU, zo als gy zeide, tot Dunkan voerden. —— waarlyk dit gezicht, deze on> fteltenis, is enkel bedrog; geen daadelyk fchrikbeeld. —— het zou zeer goed by Vrouwefprook« jes, of by het Vuur pasïen, waar voor uw Grootmoeder borg is! —— boven de fchande! —— hoe! wat trekt gy toch voor gezichten ■ ■ gy ziet daar niets als een ftoel. Macbeth. ó! Ziet eens hier!...,. Zie!.... Slaat uw gezicht naar deze plaats t ■ wat ziet gy ? i . . • hoe! ■ " wat gaat het my aan? ■ kunt gy wenken, fpreekt dan ook' moeten de been¬ huizen en graven , de begraavene weder te rug zenden, dan zullen de maagen der Gieren onze graven in het toekomende zyn > (De Geeft •oerdwynd.') Lady Macbeth, Wat? zyt gy in 't geheel dwaas? Macbeth. Ik zag hem, zo waar als ik hier ftaa. Lady. Macbeth. Schaam U! Macbeth. Bloed is van alle Eeuwen vergooten geworden, reeds van oude tyden af, eer nog menfchelyke in. zettingen den vreedzaamen Staat zuiverden, hier na  «z MACBETH. na zyn ook moorden gepleegt die zelfs te ysfelyk zyn om gehoord te worden ; maar toen, wanneer iemand de herfens ingeflagen waaren , ftierf hy.en daar mede was alles gedaan; maar tegenwoordig komen zy, met twintig doodelyke wonden in 't hoofd, wederom, en dryven ons van onzen Stoel, dit is waarlyk zeldfaamer als eenen moord is. Lady Macheth. Myn waarde Gemaal, uwe Vrienden verlangen naar U, daar zy U misfen. Macbeth. Dit was my vergeeten.—• myn waarde Vrienden, Hoor u aan my niet, want ik heb eene blondere zwakheid over my , maar die my kent acht dezelve niet veel——> welaan dat ik op uw vriend, fchap en gezondheid drinke; hier na zal ik my neder zetten.—— Geeft my een glas vol wyn ——« ik drink het welzyn van de geheele Tafel, en van onzen braaven Vriend Banquo die wy mislenen, ik wenfchte dat hy hier tegenwoordig was. • . op zyne en U aller gezondheid! Lords. Wy danken uw Majefteit op het nederigfle. (De Geeft komt •weder.) Macbeth. Weg uit myne oogen! Iaat de aarde U verbergen! — uwe beenderen zyn mergelloos, uw bloed is koud; gy hebt geen kr3gt om te zien, fchoon uwe oogen my aanfchouwen! Lady Macbeth. Ziet dit, myn Edle Lords! voor niets aan, als het geen gewoon is ; het is niets, het fchaad ons alleen wyl het ons tegenwoordig vergenoegen verbreekt ?j Macbeth. Wat één Menfch Waagt, dat waag ik ook. —komt gy in de gedaante van een ruwe Rusfifche Beer op my aan; of in die van een gewaapende Rinoceros; of van een Hirkaanfche Tyger, neem alle  TREURSPEL. 6f alle gedaantens aan behalven deze, en myn fterke zenuwen zullen niet beeven. of herleef, en daag my in een Woeftyn voor den degen ; zo ik het fïdderend afflaa , noem my dan de Pop van een Meysje!—— weg fchrikkelyke fchaduw* onwee* zenlyk fchrikbeeld! weg' (de Geeft verdwynd) zeer goed! zo dra gy weg zyt, ben ik weder een Man. — ik bid U, blyf zitten. Lady Macbeth. Gy hebt door deze verfchrikkelyke ftuipen, ons goed gezeifchap buiten zich zelve gebragt, en de vrolykheid verbannen. Macbeth. Kan men dan zulke zaaken als een Zoomerwolk voorby laaien trekken, zonder daar over in eene buitengewoone verwondering te geraaken ? gy maakt,dat ik my zelv noch myn gemoed niet meer ken, wanneer ik denk, óst gy diergelyke verfchy.ningen zien , en de natuurlyke Robynkleur uwer wangen behouden kunt, als vrees de myne doet verbleeken. Rosse. Welke verfchyningen, Vorft? Lady Macbeth, Ik bid U, fpreek niet; hy word daar door flim. mer. vraagen maaken hem onzinnig ■ goede nacht alle vrienden, wacht niet naar het bevel om te vertrekken; maar gaat alle te faamen. Lenox. Wy wenfchen uw Majefteit een geruften nacht, en beeter gezondheid. Lady Macbeth. Goede nacht, waarde Vrienden ! ( De Lords vertrekken,) M acbe th. Het wil bloed hebben....! bloed, zegt men , eifcht bloed ! Steenen zouden zich bewoo- gen, en boomen gefprooken hebben : waarzeggers , welke de geheime betrekking der dingen ken-  «54 MACBETH. kennen, hebben reeds door Kraaijen en Kaauwen den verborgenfte Moordenaar voor 't licht gebracht. ——■ hoe ver is de nacht reeds ? Lady Macbeth. Hy is omtrend in ftryd met den Morgen , wie nacht en wie morgen is. Macbeth. Wat zegt gy van Macduff; hy weigerd op ons bevel te verfchynen ? Lady Macbeth. Hebt gy by hem gezonden ? Macbeth. Ik hoor het zo even; maar ik wil by hem zemden. daar is geene onder hen allen , in wiens huis ik geen bediende in myn foldye heb. Morgen vroeg zal ik by de Toverzufteren gaan ; zy moeten my meer zeggen; want heden ben ik verplicht , door het flegtfte middel het ergfte te ontdekken. Myn eigen nut zal ik door alle moge'yke middelen bevorderen. Ik ben zo diep in 't bloed gedaald, dat als ik heden niet verder doorwaden wil, de terugkeering even zo gevaarlyk zal zyn, als den voortgang. Wonderlyke zaaken heb ik in *t hoofd, die myn hand vereifchen, en uit. gevoerd moeten worden , eer men ze vermoeden kan. Lady Macbeth. Het ontbreekt U aan de verkwikking aller we. zens, aan de flaap. Macbeth. Welaan laat ons gaan flaapen. myn gebrek is alleen de vreeze eens Nieuwelings , die door de oeffening nog niet gefterkt is; wy zyn in diergelyke daaden nog maar kinderen. (Zy gaan been.) N E-  TkÊÜRSPKL. ds NEGENDE TOONEEL. (») Het donderd. Drie Hexen, Hekaté, die baar ontmeet, (dd) i Hex. Hoe komt het Hekaté! gy ziet zo boos van wezen? Hekaté. Heb ik geen oorzaak, daar gy Mouten onbefcbaamd Uwe eer en plicht vergeet.--- toondgy niet zonder vreezen, Aan Macbeth door u w-kunst al 't geenU niet betaamd? Gyzegt hem zyn geluk en vooripoed in dit leven; En my uw heilgodin, de bron van uwen kracht, Die toch alleen 't verdriet den Sterveling kan geeven; My hebt gy om uw kunst te aanfchouwen,rj:et betracht. Maar boven dien, al 't geen gy toverend verrichten, Was voor een ftuursch en wild en gloriezoekend Man, Die flechts zyn roem bemind, en U nooit zal ver. plichten Door zyne vriendlykheid , maar woeden daar hv kan. 1 Ver. (dd) Men beeft Shakespear berispt om dat by Hekaté mede onder de gemeene Hexen doet optre> den , en bet bygeloof der ouden en laatere tyden onder elkander mengd. Zyne bandelwyze in deze kan men tocb eenigzints verdedigen. Dilrio in zyn Disquif. Mag. L. 2. Quajft. 9, voerd eene plaats uit Apulejus aan: de quadam caupona , regina Sagarum; en voegt'erby: ut fcias etiam turn quasdam ab iis hoe titulo honoratas Zekerlyk bad den Dichter deze Hexenkoningin den naam van Hékaté niet moeten geeven. Steevens. H. Deel. E  66 MACBETH. Verbeterd dit, ga heen, wilt me aan de Achéron wagten, Des Morgens vroeg; hy komt te rugomuwbefluit: Maak uw gereedfcbap klaar, gy moet uw roem betrachten ; Vorscht door uw tovery op nieuwzyn noodlot uit. Ik moet terftond van hier de h Laat ons dan, met belfche lust Vrolyk zyn by deze rook. Allen. Lustig, lustig, zonder rust, Brand ó Vuur.' gy Ketel kook! 2 Hex. Koeld hem nu met zuiglings bloed, Dan is alles vaft en goed. (Hekaté verfcbynt met drie andere Hexen.) Hekaté. Ha.' dat 's braaf —— ik prys uw vlyt, En beloon die op zyn tyd, Zingt en fluit U in een kring Om den Ketel; onderling, Hexen, Bitebauwen roti Danst en fpringt nu om de Pot. Niemand moet by dezen zwygen, Zo kan ieder ding Ras den Toverzegen krygen. (Muzyk en Gezang.) Geesten, zwart en wit en graauw Het heele Geestendom, Roerd om , roerd om, roerd om, Zo veel gy kunt en gaauw. 2 Hex. Myn duim zegt my door jeukte en pyn, Dat ons iets boos genaakt, Ons werk word voort geftaakt. Maak voord, maak voord.' wie mag het zyn? Ei TWEI.  7* MACBETH. i TWEEDE TOONEEL, Macbeth. Drie Hexen. XT , Macbeth. h0LeSa« her. geheimkennende , zwarte. Middemachts Hexen?— wat doet gy daaT? Allen. Een Naamloos werk. T, , Macbeth. welLwHlf V by uwekunft'antwoord my.door fchliZn^ lyd3ar toeSfraake" nioogt, almoeftde fchuimende Zee in een aigemeene Storm degeheeie Zeevaartkunft verflmden; al moeit het graan ver. Ëftïelen I3! h" fTgen nedt"&fogen worden; deS,Ji.lte,hoofdfn van bne bewoonersne' deritorteB; en Paleizen hunne toppen tot den grond nederfamgen; Ja, al moeit de geheele grondveft der natuur daarom in elkander ftorten — antwoord my, op het geene ik vraag. ■ Spreek/ 1 H*X' _ , 2 Hex. Vraag' 3 Hex. Wy zullen Antwoorden. i Hex. Zeg eens, of gy het antwoord liever uit onz3B mond , dan uit die van onze Meeftresfe hooien wilt. Macbeth. Roept ze; ik wil ze zien. i Hex. weern een weinig Zwynenbloed, Die zyn Jongen zei ver at; Doet daar by, Vet en Galgen nat, Mits aan die galg nu nog een Moordenaar hangen moet, Werp  TREURSPEL. 73 Werp dat zo ylings in de vlam! Allen. Dat de Geest nu fpoedig kwam.' Groote of kleine Geest verfchyn l Maar laat het in uw kracht, in alle uw luister zyn / Het Donderd. Eerjle Vi rschtnin o: een Gewapend Hoéfd. Macbeth. Zeg my , gy onbekende macht..... 1 Hex. Hy weet reeds wat gy denkt, hoor, en zeg hem niets daar van. b Ve rsch ynino. Macbeth.' Macbethl vermyd Macduff, denThan Van Fife het meeste 'k zeg niets meer daar van. (De Verfcbyning verzinkt.) Macbeth, Wie gy ook zyn moogt, ik dank U voor uw goede waarfchouwing, gy hebt myne onzekere vreeze eene richting gegeeven. maar nu nog één woord 1 Hex. Hy Iaat zich niet gebieden! hier is een andere nog machtiger als de eerfte. , Het Donderd. Tweede Verschynino: een bloedig Kind. Verschyninc. Macbeth.' Macbeth! Macbeth.' Macbeth. Had ik drie ooren, dan had ik ü gehoord. Verschynino. Zyt ftout, bloeddorftig, wees nimmer vervaard; Nooit fchaad U een Mensch, die door een Vrouw is gebaard. £ 5 Mac-  7* MACBETH. Macbeth. . Zo leef vry altoos, Macduff! wat behoef ik U te vreezen.' —— maar neen , ik wil de zekerheid dubbeld zeker maaken, en een pand van het noodlot neemen; gy zult niet leven; op dat ik deblecke fchrik bewyzen kan, dat hy liegt; en midden in een donderbui flaapt. —— wat is dat? Het Donderd. Jierde Verschvning: een gekroond Kind . met een boem in de band. Macbeth. Wat is dit, dat even ais de afkomelingeens Konings opkomt, en om zyn kindfch voorhooft den ring en den top der kroon draagt ? Allen. Veeschyning. Staat met een Leeuwen moed voor 't buldrend noodlot pal, Daarniemant morrend, U al knarfend kwetfenzal. Men wind op Macbeth niets, dan als Dufinans haat, En Birnams woud hem wederftaar. (Het verdvoynd.) Macbeth. Dat zsl nooit gefchieden. wie kan boomen als Soldaten werven, en hen bevelen , hunne in de . aarde gehegte wortelen los te maaken?—— gelukkige orakelfpraak! — goed — Muiters, gy zult U niet eerder verheffen voor dat hetBirnamfche Woud zich van zyn plaatfe heft; en onze ten troon geftegen Macbeth zal zo Hang leven als de natuur het beftemd heeft; en zyn leven niemant anders betaalen, dan den tyd en het gemeene noodlot der fterf- lykheid. echter klopt my het harte nog. ik wilde nog iets weeten. zeg my —— indien uw we tenfchap zo ver ftrekt, — zal het nakomelingfchap van Banquo ooit in(dit Koniugryk regeeren? Al-  TREURSPEL. 75 Allen. Vraag niets meer. Macbeth. Ik wil bevredigd zyn —-» zo gy het my ontzegt, dan val eén eeuwige vloek op Ui ■ zeg my —— waarom zinkt de Ketel ? ——• en wat is dit voor een gerucht? (Men btord Hoboos.) 1 Hex. Verfchyn l 2 Hex. Verfchyn! 3 Hex. Verfchyn! Allen. Vol onrust wacht hy U.' verfchynd l Komt als een fchaduwe en verdwynd. (Men ziet eene verfcbyning van agt Koningen; Banquo is de laatfte , met een Spiegel in de band j Macbeth. Gy gelyktte veel naar de Geeft van Banquo! weg met U —— uw kroon kwetft myn oogappel. ——uw wezenstrekken, uw tweeden met goud omgeeven voorhoofd, gelykt het eerfte. —— affchuwelyke Hexen • waarom vertoond gy my dit ? —— een vierde! ——- een vierde! —— yerftyf myne oogen! — hoe! zal zich dezen tocht tot aan den Jongften dag uitftrekken? —— nog een?-— nog een ? —— een zevende ? — ik wil niet meer zien —— maar daar komt de agtfte, en draagt een Spiegel, waar in hy my nog veele anderen ver» toond. onder die, zie ik 'er eenige, welke dubbelde Ryksappelen en drievoudige Septers draagen, (gg) af. (gg) Een Compliment voor Jacob den Eer sten, die de twee Eilanden en drie Ryken bet eerjl inder een boofd bracbt, in wiens buis, volgens overlevering , van Banquo afftamden. Warbürton. Deze  76 MACBETH. affchuwelyke befchouwing! nu zie ik dat het waar is; want de dappre en verwonderlyke Ban quo lacht rny aan, en wyft op hen allen, als op ee zynen! — hoe! is het zo? t i Hex Alles is zo ; doch waarom Staat nu Macbeth bleek en ftom? Zuster, om zyn droeve zinnen Op te heldren, danst me een kring Om hem heen; op myn bevel Klinkt de lucht; —— zyn vordering Smaakt hem zeker al zo wel; Ma.,kt dat Macbeth zeggen kan; „ Zeker, ik heb eer daar van." ( Men boord Muzyk; de Hexen danfen en verdwynen.) Macbeth. Waar zyn zy? — weg? -— die ongelukkig tydftip ftaat voor eeuwig vervloekt in den Almanach!■ kom binnen, gy daar buiten! DERDE TOONEEL, Macbeth. Lenox: Wat beveeld uw Majefteit ? Macbeth. Zaagt gy die Toverhexen? Lenox. Neen, myn Koning. Mac. Deze laatfle omflandigbeid Jcbynt den Dichter voor togen gehad te hebben, wyl by Banquo niet jlegts een onjcbuldig maar ook een edel Carabter geeft ,J'cboon by zicb eigenlyk met Macbeth ter vermoording van Dunkan virzwtoren bad. Steevers.  TREURSPEL. 77 Macbeth. Kwamen zy niet by U voorby ? Lenox. Neen, waarlyk niet, myn Vorft? Macbeth. Verpefl zy de lusht op welke zy wegvoeren! en verdoemd alle die op hen betrouwen! ik hoorden een gedruifch van galopperende Paarden? —- wie kwam 'er voorby? Lenox. Twee of drie Boden myn Vorft, die U het be». licht brengen , dat Macduff naar Engeland gevlucht is. Macbeth. Naar Engeland gevlucht? Lenox. Ja, Myn Heer. Macbeth. öl Tyd! gy verhinderd myn fchrikkelyk voornemen!— het vluchtige voornemen laat zich niet inhaalen dan als de daad met hetzelve gelyk gaat. van dit oogenblik af aan zullen de eerftelingen van myn hert ook de eerftelingen van myn hand worden, voortaan zal ik het zo ras doen als denken, om myne denkbeelden met daaden te bekroonen! Ik zal het Slot van Macduff overvallen, Fife weg. neemen, en Macduffs vrouw en kinderen en al de ongelukkige zielen,die tot zyn geflacht behooren, aan de fcherpte des Zwaards ten prys geeven. dit is geene fnoevery van een dwaas! de daad zal uitgevoerd zyn,eer het befluitnog verkoeld is!——« maar geen befchouwingen meer! — waar zyn die Mannen?—— wel aan breng my by hen. Cbb^ VIER- (bb) Men ziet ligt dat onzen Dicbter een misjlag begaat om Macbeth en Lenox van bet Tooneel af te krygen. immers moeten Onderdaanen op bet bevel van bunnen Vorft by bem komen, maar by nooit bj ben. Vxktaaleks.  78 MACBETH. VIERDE TOONEEL. (*) Lady Macduff, haar Zoon. Ross*. nr u c ,Lai)Y Macbeth. Wat heeft hy dan gedaan.dat hy vluchten moet ? Rosse. Gy moet geduld hebben, Mevrouw. Lady Macbeth. Hy had het niet ; zyn vlucht was razerny; als het onze Handelingen en daaden niet doen , dan maakt onze vrees ons tot verraders. Rosse. Gy weet niet, of het zyn vernuft, of zyne vree. ze geweeft is. ' Lady Macduff. Vernuft! —— zyn Vrouw te verlaaten , zyn onmondige kinderen, zyn landbezitting en zyn titel aan een plaats te laaten, die hy zelv ontvlucht» Hy bemind ons niet; hem OBtbreekt het natuurlyk gevoel! want het armzaaligfte Winterkoningje, de allerkleinfte onder de Vogelen, zou voor zyn Jongen die hy in het neil heeft, tegen den Uil ftryden. Zyn vrees is alles by hem, en zyne liefde niets; en even zo weinig beduid daar het vernuft, wanneer de vlucht dus tegen alle 't verftand aanbruifcht'" Rossi. Ik bid U, myn waarde Nicht, verwin U zelve; uw Gemaal is Edel. verftandig, voorzichtig, en weet het beft wat de tyd vorderd. veel meer durf ik niet zeggen; maar fchrikkelyk zyn de tyden als wy voor verraders gehouden worden, en zelf niets daar van weeten; als onze vreeze geruchten voortbrengt, en echter niet weet wat zy vreeft.als ofwv op een wilde en onfiuime Zee, nu hier,dan daar gedreeven worden. — ik moet my van hier fpoeden, maar zal dra weder by U zyn. als de zaa- ken  TREURSPEL. 79 ken het kwaadfte zyn, moeten zy geheel ophouden , of weder zo goed worden, als zy te vooren waaien. —— myn lieve kleine Neef, den Hemel zy met U. Lady Mac duff, Hy heeft eenen Vader, en echter is hy Vaderloos. Rosse. Ik ben zo zwak dat ik bier niet langer durf ver* toeven; anders zou ik my zelve befchaamen en U flegts bedroefder maaken. ik moet my op eenmaal les rukken. (Hy vertrekt.) Lady Macduff. Arm Kind.' uw Vader is dood, wat zult gy nu beginnen ? hoe wilt gy leven ? De Zoon. Als de Vogels, Mama. Lady Macduff; Hoe / van Wormen en Vliegen ? De Zoon. Van alles wat ik krygen kan ; ik meen dat ze eok zo doen. Lady Macduff. Arm Vogeltje .' gy zoud noch Net, noch Lyme plank, noch Vallen, noch Strikken vreezen. Dê Zoon. Waarom zou die ik vreezen, Mama ? voor arme Vogels zyn zy niet gefield. Myn Vader is echter, fchoon gy het zegt, niet dood. Lady Macduff. Hy is zekerlyk dood. waar zult gy nu een Vader krygen? De Zoon. Van waar zult gy een Man bekomen? Lady Macduff. 6! Ik kan 'er wel twintig op iedere Jaarmarkt koopen. De Zoon, Daar koopt gy hen dan, om hen weder te ver. koopen. L a-  öo MACBETH. Ladt Macduff, Gy ipreekt zo fchrander als gy kunt, en waar. acmig lchrander genoeg voor U. De Zoon, Was myn Vader een Verra.ier Mama? Labt Macbuft, Ja , dat was hy. De Zoon. Wat is een Verrader? Lady Macduff. Iemant die zweerd en liegt. De Zoon. Zyn, die zulks doen, dan alle Verraders? Lady Macduff. Een ieder die zulks doet is een Verrader, en moet opgehangen worden. De Zoon. En, moeten zy allen opgehangen worden , die zweeren en liegen ? Lady Macduff. Allen- De Zoon. Wie moet hen dan laaten ophangen. Lady Macduff. De eerlyke Lieden. De Zoon. Dan zyn de Loogenaars en Zweerders volmaakte Gekken; want daar zyn 'er zo veel, dat zv machts genoeg hebben om de eeriyke Lieden te wcderftaan en zelfs op te hangen. Ladï Macduff, De Hemel bewaare U, arme Jongen! — maar wat zult gy voor uw Vader doen ? De Zoon. Zo hy dood was, zoud gy om hem weenen : en deedgy dat niet,dan zou het een goed teken zyn, dat ik fpoedig weêr een andren Vader bekwam. Lady Macduff. Kleine Snappsr.' wat kaakelt gy. VYF.  TREURSPEL. n VYFDE TOONEEL. Een Bode. De voorigen. Bode. De Hemel zy met U, myn fchoone Lady!——. gy kent my niet, fchoon ik U, en uwen rang volkomen ken. ik vrees 'er zweeft gevaar over uw i hoofd, wilt gy de waarfchouwing van een gemeen , Man aanneemen , zo laat ü hier niet vinden; . vlucht terftond met uw kleine hier van daan. ik I ben mogelyk onhoffelyk, dat ik ü dus verfchrik; I maar het was onmenfchelyk U ongewaarfchouwd f te laaten, daar het gevaar reeds al te na is. de I Hemel bewaare U ; ik waag het niet om langer i hier te blyven. (Hy vertrekt.} Lady Macduff. Waar heen zal ik vluchten ? ik heb niets kwaads ; gedaan. — maar ik er'rinner my dat ik in deze I aardfche Waereld Ieeve, daar het kwaad doen dik; maals lofiyk, en het goed doen • zomtyds voor een gevaarlyke dwaasheid gehouden word, — Ach / s waarom zal ik dan dit vrouwiyk Scnmfchild geI bruiken , en zeggen „ ik heb niets kwaads ge„ daan?—— wat zyn dit voor aangezichten?" (Daar komen Moordenaart op.) Een Moordenabr. Waar is uw Man? Lady Macduff. Ik hoop aan geene zo ongewydë pliatfe, dat een Menfch als gy hem vinden kan. Een Moordenaar. i Hy is een Verrader. De Zoon van Macduff. Gy liegt valfche en dwaaze Spitsboev. Een Moor denaar. Wat zegt gy, Jong uitbroedfel van verradery? (Hy vermoord bem."} II. Deel. F Dl  gi MACBETH; De Zoon van Macduff. Moeder* Moedsr'. hy vermoord my! — ach vlucht haaftig, bid ik u. Lady Macduff, vluchtende. Moord! Moord! ZESDE TOONEEL (*). («y Het Toeneel is in Engeland. Malcolm, Macduff. Malcolm. Laat ons ergens eene Schaduwe zoeken, en daar onze opgepropte harten ledig weenen. Macduff. Neen, laat ons het doodelyk zwaard vafthouden, en als dappre Mannen ons ten grond geftorten Erf. recht , verdeedigen. Ieder nieuwe Morgenftond, fchreijen nieuwe Weduwen, weenen nieuwe Weezen, flaan 'er nieuwe klachten tegen den Hemel, dat het wedergalmt, als of hy met Schotland leedj en zelfs fmertwoorden uitademde. Malcolm. Het gaen ik geloof, daar over zal ik weenen, en wat ik weet dat zal ik gelooven j en wat ik nog veranderen kan, dat wil ik doen, als de gelegenheid (ii) Dit gebeele Tooneel is emtrend woordelyk uit de Hiftorie genomen. Het geene in Holingshed, wegens den inhoud van dit Treurfpel , Jlaat, is een uittrehjel uit de overzetting van John Bellenden, des Nobie Clerk, Heclor Boece: gedrukt te Edenburg in Fo. 1541, De Heer Farmeb heeft onwederfpreekeiyk bewezen dat Shake^pear de gefebiedenis niet uit Buchanan gmmen beeft, zo als men anders beweerden. Steevens»  TREURSPEL. g3 hei' my gunftigis: hetgeen gy voorheen gezegt heb zal moogelyk wel zo zyn- Deze Tiran wiens bloote naam onze tongen kwetft , wierd eertyds voor eerlyk gehouden; gy beminden hem nog, had hy u niet beledigd, ik ben zekerlyk jong, echter zoud gy U, door my een verdienfte by hem kun. nen maaken: het is verftandig, een zwak, arm, onnozel Lam op te offeren, om eene verbolgen Godheid te bevreedigen. Macduff. Jk ben geen Verrader. Malcolm. Neen, Macbeth is het:de opdracht eens Konings kan een goede en deugdzaame denkwyze doen wan» kelen, maar vergeef het my, myne denkbeelden kunnen u toch niet anders maaken als gy werklyk zyt, Engelen blinken altoos; en fchoon de glinftrenfte Fielen , en alle kwaade dingen den fcbyri van goeden aanneemen ; zo moet toch het goede altoos zyne gedaante behouden. Macduff. Ik heb myn hoop verlooren. M a l c o l m\ Mooglyk daar, waar ik myn twyffel vond. hoe! gy zoud in zulk een drift uw Vrouw en Kinderen", die koftbaare panden en fterke ketenen der liefde, zonder affcheid verlaaten ? —»• ik bid u iaat myn zorg u niet beleedigen; neen, want myne zekerheid is uw nagel, gy kunt altoos een braaf en recht, fchaapen man zyn, ik mag denken wat ik wil. Macduff. Zo bloed dan, bloed myn arm Vaderland! •»* machtige Tirannen! zet uw recht'vaft; de redelykheid waagd het niet u tegenftand te bieden! duld uwe verdrukkingen. «*** de aanfpraak van deze Prins fcbrikt de vreeze te rug. — vaar wel, myn Prins, om alle de ruimte die de Tiran in zyneklauwen houd, en om de winft van het geheele Ooften F a daar  84 MACBETH. daar boven; zou ik de laaghartige niet willen zyn , voor welke gy my aanziet. Malcolm. Word niet kwaad; het geen ik zeg, is op geen volkomen mistrouwen gegrond, ik geloof dat ons Vaderland onder zyn Juk bezwykt;het weend.net bloed , en met elke nieuwe dag, komt een nieuwe wond byde voorigen. ook geloof ik gaarne, dat voor myn recht zich handen verheffen zullen; ja, hier bied my de vriendfchap van Engeland duizend dappre lieden aan. maar gefteld.ik trad eindelykop bet hooft van den Tiran; of droeg het op myn zwaard, zo zal myn arm Vaderland dan nog meer gebreken hebben als te vooren; en van zynen naar. volger nog meer, en op meerderly wyze lyden, als eertyds. Macduff. En wie zal deze Naarvolger zyn? Malcolm. Ik zelv. Daar in my alle foorten van misdaaden op een geftapeld zyn; die als zy inbreeken, de zwarte Macbeth fneeuwit zullen maaken; wyl den Staat hem, met myne onbeperkte boosheid vergc lykende, voor een zagt Lam zal moeten aanzien. Macduff. Uit al de Legioenen der Hel, kan geen vreeffelyker Duivel, als Macbeth is, te voorfchyn ko. men. Malcolm. Ik ftaa het toe.hy is bloedgierig,gulzig, valfch, hoosaartig, opvliegend, ondeugend , en heeft van iedere zonde, die maar een naam heeft, iets aan zich ; maar myne liefde tot de welluft is vol» ftrekt zonder paaien ; uw Vrouwen,uw Dochters, uwe Matresfen, en jonge Maagden reikte niet toe den diepen poel myner welluft te vervullen; en daar zyn geen paaien noch hindernisfen uit te den. ktn, die myne losbandige begeerte niet overfprin- ge»  TREURSPEL. gs gen zou. Beter dat Macbeth heerfcht, als zulk een welluft,ge! Macduff. Onpaalbaare ongebondenheid is in den grond Tiranny, en heeft reeds menigen troon voor den tyd ledig gemaakt, en is den val van menig Koningryk geweeft., maar vrees daarom niet dat geene aan te neemen 't welke U toebehoord j gy kunt uwe vermaaken een ruim veld geeven , en echter koelbloedig fcbynen; en dus ligt het oog der waereld blinden, wy hebben gewillige Vrouwen genoeg. gy kunt onmoogiyk zulk een Gier zyn , dat gy 'er zo veel zult kunnen verflinden, als 'er zich aan de hoogheid ten prys zullen geeven, zo dra zy deze neiging aan U bemerken. Malcolm. En boven dien fpruit onder myne buitenfpoorige neigingen, nog zulk eene onverzaadelyke gierigheid uit, dat ik, was ik Koning, myne Edelen weegens hunne goedeien uit den weg ruimen, dezen zyne Edele gefteentens, en die zyn huis begeeren zoude, en echter zou dezen aanwas mynes rykdoms flegts als een foep zyn die myn honger nog ver. meerderen zou: dus, ik tegen de braaven en rede. lyken, een onredelyken handel zoeken, en hen, weegens hunne rykdom, ongelukkig zou maaken. Macduff, Deze gierigheid iïeekt dieper, en fpreid verderf, felyker wortelen, als die van den Zomerhittigen welluft; Ja, zy is het zwaard geweeft, dat onzen Koning verflagen heeft, maar zyt hier over ook ongeiuft. Schotland heeft rykdommen genoeg om uw hebzucht met het geene zy eiftht te vervullen, alle deze gebreken zyn verdraagelyk als men ze tegens uwe deugden opweegd. Malcolm. Maar ik heb 'er geene; van alle Koninglyke deugden , gerechtigheid , waarheid , maatigheid, ftandvaftigheid, goedheid, geduld ,genaadc,zachtF 3 ipna  «6 M A G B E ï H. moedigheid, vroomheid,gelaatenheid, moed,dap« perheid , is 'er geen vonkje in my; daar tegen heb . ik alle mogelyke §n bizondere foorten,van gebreken in overvloed aan my , en oeffen dezelve op veelerly wyze. Ja ftond het aan my, zo zoude ik de zoete melk der eendracht in de hel ftorten, en alle eendracht van de aarde verbannen. Macduff. 6 Schotland! Schotland' Malcolm. Is zulk een Menfch gefchikt tot regeeren , zo zeg het ? ik ben even als ik U gemeld heb. Macduff. Gefchikt tot regeeren ? neen. Zelfs tot leven niet1 — ach! ongelukkig Volk, van een onrechtvaerdig Tiran, door een bloedige Septer beftuurd.' wanneer zult gy uw gelukkige dagen wederzien.' daar de rechtmaatige Erfgenaam van uwen Troon, den ban der uitfiuiting over zich zelve uitfpreekt, en zyn geheiligde oorfprong lafterd '• —— uw Kp. ninglyken Vader was de befte Vorft; de Koningin die U baarden, meerder op de kniën als op de voeten,ftierf aan iedere dag uws levens.— Vaar wel' even deze misdaaden, welke gy U zelve toekend, hebben my uit Schotland verbannen.——— Ach.' myn hart - hier eindigd uwe hoop.' Malcolm. Macduff, deze edle hitte, de dochter der rechtfchaapenheid, heeft de zwarte twyffeling uit myn ziel verbannen, en myne denkbeelden met uwe oprechtheid en eer verzoend, de duivelfche Macbe'h heeft reeds door verfcheiden, die zich als myne Vrienden vertoonen moeften , my in zyn geweld zoeken te krygen; maar een befcheidene vet Handigheid hield my altoos van ligtgeioovige o vei haasting te rug. maar den Hemel zy getuige tusfchen U en my ! want van nu af aan, laat ik my door U geleiden, en herroepe alles wat ik tegen my zelve gefprooken heb; zweere al de fchande en misdaa- den  TREURSPEL. 87 den af, over welke ik my zelve aanklaagden, en die myn Natuur geheel vreemd zyn I ik heb noch geen vrouw bekend ; noch nimmer myn eed gekwetft; my naauwlyks dat Iaaten behaagen dat myn eigen was; noch nooit myn trouw gebrooken; zou zelf den Duivel aan zyne makkers niet verraden, en bemin de waarheid even'zo zeer als myn leven, myn eerde onwaarheid was, het geen ik, tegen my zelve zeide. wat ik indedaad ben, ftaat U en myn arm Vaderland ten dienft. nog eer gy hier aangekomen zyt , is reeds den ouden Siward met tienduizend welgewapende en dappre krygslieden naar Schotland vertrokken, wy zullen hem volgen. Ach ! dat het einde daar van de gerechtigheid onzer zaak bewyzen mogt.' — waarom zwygt gy? Macduff. Zulke welkomen en onwelkomen zaaken, zyn bezwaarlyk faamen te voegen. (Daar komt een Geneesheer") Malcolm. Goed. hier na meer. — zeg my, zal de Koning uitgaan? Geneesheer. Ja Myn Heer, daar zyn een menigte ongeluk* kige lieden die op zyn hand wachten ; hunne krankheid maakt de grootfte Proeven der kunft te fchanden, maar zo dra hy ze aanroerd. ■ zulk een gewyden kracht heeft den Hemel zyn hand gegeeven —— worden zy op de plaats gezond. (Hy vtrttekt.) Malcolm. Ik dank U, Heer Doctor. Macduff. Wat is dit voor een krankheid die hy meehd ? Malcolm. Zy heet het Euvel, (kk) Het is een wonder- baare (kk) The Evil of The Kings Evil , is ie eigen. F 4 Ijkt  88 MACBETH. baare eigenfcbap van dezen goeden Koning, waar van ik zedert myne aankomft in Engeland, reeds dikmaals ooggetuigen was. hoe by deze gaave van den Hemel gebeden heeft, weet hy zelv het befte ; maar lieden die met zeldfaame gezwellen en zweer en bezogt zyn —— een erbarmelyke uitflag; en de vertwyffeling der Heelkunst.—— deze weet hy te geneezen, terwyl hy onder ftichtelyke gebeden, een gouden Munt om hunne halzen hangt, het is zyne Koninglyke naarkomelingen tevens belooft, dat ook op hun deze weldaadige zegen rus» ten zal (//) buiten deze wonderlyke kracht; heeft hy eene hemelfche gaave der|l voorzegging, terwyl een menigte van andere zegeningen zynen troon omringen , en hem voor een gunfteling des hemels verklaaren. Macduff. Zie, wie komt daar? Malcolm. Een Landsman van ons, fchoon ik hem in Perfoon no«h niet ken. (mm) Z E. lyke benaaming der kropgezwellen ; wiens heeling gelyk bekend is, de Koningen van Engeland toegekend worden. Éduarb Confessor zou deze wonderkracht het eerfle geoeffend hebben. Zie omJlandiger Grey 'sNotes on Shakefpear Vol. 2. pag 152, gg Eschenburg. (II) Shakespear vermyd bier zeer gelukkig eene Anacbronijcbe ongerymdbeid. men kon ten tydsn, in welke den inhoud van dit Treurfpel voorvalt, noch niet weeten , dat deze wondergaave aan de Engel fcbe Koningen ten erfenis zoude zyn ; daarom ver. dichte by , dat E d u a s d te gelyk de gaave van Voorzeggen gehad bad. Warbürton. (mm) Malcolm erkent, namelyk aan de Schot, fcbe kleeding, dat Rosse zyn Landsman is. Steeven s.  ■ ■ TREURSPEL. 8f ZEVENDE TOONEEL. Rosse. De voorigen. Macduff. Myn waarde Vader, welkem hier. Mal co km. Tfians ken ik hem , de Hemel verwyderd ds oorzaaken fpoedig, die ons elkander vreemd maaken. Rosse. Dat zal hy doen, Myn Heer. Macduff. Staat het met Schotland nog zo, als te voo. ren? Rosse. Ach'. dat arme land • het fchuwt byna zyn eigen befchouwing. het kan onze Moeder niet meer heten, maar wel ons Graf; daar men niemand een enkle keer ziet lagchen , dan die van niets weeten : daar zuchten, klachten en weenen de lucht verfcbeuren, zonder dat men 'er acht op geeft; daar men de hevigheid der fmerte voor niets beduidende buitenfpoorigheid aanziet; en by het luiden der fterfklok, naauwlyks vraagt, wien het geld. daar het leven van rechtfchaapen lieden fneller verdwynd als de bloemen op hunne Hoeden; daar men fterft eer men ziek word. Macduf f. ó' AI te omftandige, maar tevens al te waarachtige befchryving! Mal k olm. Wat is de laatfte zwaarigheid ? Rosse, Wie het onrecht dat flegts één uur oud is, verhaaien wil, word moede en afgemat, want ieder minuut gebeurd 'er een nieuw. F 5 Mac.  to MACBETH. Macduff. Hoe ftaat het met myn Vrouw ? . Rosse. ó' Zeer wel. Macduff. En met al myne Kinderen ? Rosse. Ook wel. Macduff. Heeft de Tiran hunne ruft niet geftoord ? Rosse. Neen, zy waaren allen in een goeden welftand toen ik hen verliet. Macduff. Weeft toch zo fpaarzaam met uwe woorden niet; zeg my hoe gaat het? Rosse. Toen ik vertrok, om de zaaken waarmede ik belaaden was , hier over te brengen ; ging 'er een geruchte, dat verfcheide biaave lieden uit den weg geruimd waaren; en dat was my te geloofelyker, wyi ik de Volkeren van den Tiran zag uitrukken. Nu is de hoogfte tyd om hulp te verleenen. uw gezicht alleen myn Prins, zal in Schotland Krygslieden verfchafFen, en de Vrouwen tot vegien aanfpooren, om van deze fchrikkelyke Eiende verloft te worden. Malcolm. Laat het U tot trooft verftrekken , dat wy van voornemen zyn, om daar heen te gaan. de roemruchtigen Koning van Engeland , heeft ons den wakkren Siward en tienduizend Man geleend; den oudften en beften Krygsman in de geheele Chriftenheid. Rosse. Konde ik dezen troeft met eenen andren vergelden ! maar ik heb zaaken te zeggen , die men billyk iD de hooge lucht zou fchryè'n, daar geen oor ze opviDg. M a c-  TREURSPEL. 91 Macduff. Wat betreffen zy ? de algemcene zaak ? of is bet een bizondre fmert.die een eenigeo boezem aangaat? Rosse. Ieder redelyk gemoed , moet ten minden eenig fmertelyk deel daar in neemen, fchoon het geheel aan U alleen toebehoord. Macduff. Behoord het my, zo onthoud het my niet; laat het my fchielyk hebben. Rosse. Laat uwe ooren voor eeuwig myn tong fchuwen , wyl zy ü heden den fcb.rikkelyk.fte klank zullen doen hooren. Macduff. Ha / ik raad het reeds. Rosse. Uw Slot is overvallen , uw Vrouw en Kinderen zyn onmenfchelyk omgebracht; wilde ik de wyze vernaaien, zo zoude ik by den moord dezer ongelukkigeu uw dood nog byvoegen. Malcolm. Barmhartige Hemel'— Neen myn Vriend,druk uw Hoed zo fterk niet op uwe wenkbrauwen —« laat uw fmert fpreeken; het domme verdriet verraad doch in dilte het overlaadene hert, en dwingt het te breeken. Macduff. Myne Kindren ook? Rosse. Vrouw , Kindren , Bediendens , alles wat te vinden was. M a cduf f. En ik was daar niet 1 — Myn Vrouw ook vermoord' Rosss. Gelyk ik gezegt heb. Mal-  t* MACBETH. Malcolm. Bedaard; laat ons uit onze hevige wraak Artzenyën bereiden , om deze doodelyke wonden te heelen. Macduff. Hy heeft geen Kinderen.' (nn) alle myne lieve Kinderen? alle, zegtgy? —. d Hel fche Gier.'—— alle? — hoe! alle myne sarrige Schaapjes en hunne Moeder , in ééne affchuwe. lyke greep.' Malcolm. Stryd als een Man tegen uwe fmerten, Macduff Dat zal ik; maar ik moet haar ook als een Man voelen, ik kan zo ligt niet vergeeten dat diergelyke dingen daar waaren, die ik boven alles fcbatten. — kon de Hemel dit dan aanzien , zonder zich haarer te erbarmen?—zondigen Macduff' om uwent wille wierden zy alien verflagen ; ' jjj nietswaardige.' niet om hunne misdaden,' maar om de mynen, wierd hun leven een flachtoffer. de Hemel geeft hen nu ruft! m a l. (nn) Johnson voerd bier de opmerking vaneen ongenoemd Crittek aan , dat deze woorden niet op Macbeth zagen, die Kinderen bad, maar op Malcolm die 'er geen bad, en zich daarom ver» beelden dat een Vader ligt te tooojlen was —— men ziet ondertusfcben fpoedig, boe veel Schoonheid deze plaats, door deze verklaaring verliezen zoudes te wenfcbelyker is de aanmerking van Steevens' let laat zich (zegt dezen) uit de gefcbiedenis niet bewyzen dat Macbeth Kinderen gebad beeft . by de woorden : Hy heeft geen Kinderen ! denkt Macduff, ik kan hem dus met geen geiyke munt vergelden of — „ anders had hem het „ Vaderiyk gevoel te rug gehouden." de eerfte zin is zekerlyk wel de nadrukkelykfle. Vertaalees.  TREURSPEL, 93 Malcolm. # Laat dit de wetfteen van uw zwaard worden; laat uw fmert in woede verkeeren , ftel uw hart niet geruft; verhit het! Macduff. ó!Ik kan met myn weenende oogen voor Vrouw, en met myn tong voor Grootfpreeker fpeelen. ——• Maar gy, goede Hemel, fny allen uitftel af,breng gy voorhoofd tegen voorhoofd, my en dezen helfchen vyand van Schotland te faamen; breng hem zo na dat hem myn zwaard bereiken kan ; en ontkomt hy dan; dan , ó! hemel, moogt gy het hem ook vergeeven! Malcolm. Dit is een mannelyke taal —— kom, wy zullen by den Koning gaan ; ons heir is marfchvaardig; wy hebben niets meer noodig als affcheid te neemen. Macbeth, die tot affchuddens toe ryp is, en de machten daar boven, vorderen ons tot hunne werktuigen. Neem doch veel verfrisiingen by ü; de nacht is lang die nooit den dag meer vinden kan. , (Zy vertrekken.) Einde van bet Vierde Bedrtf; VYFD1  94 MACBETH. VYFDE BEDRVF, EERSTE TOONEEL. Een Geneesheer. Een Kamerjuffer. Geneesheer. Tk heb nn twee nachten met U gewaakt; maar ik vind niets dat U verhaal beveiligd, wanneer is zy het laatft rond gegaan ? Kamerjuffer. Zedert dat de Koning in *t Veld getrokken is, heb ik gezien, dat zy uit haar bed opilond, haar Slaaprok omwierp, haar Kabinet opende, Papier 'er uit nam, hetzelve by haar neder lag, daar opfchreef, het las, hierna toezegelden , en dan weder te bed ging;en dat alles in den den diepften flaap. Geneesheer. Een groote verwarring in de Natuur! ter zeiver tyddeweldaad des flaaps te genieten, en bezigheden des wakkerheids te doen!— buiten bet rond gaan en andre daadelyke verrichtingen, hebt gy mooglyk ook in deze fluimerende beweeging, haar iets hoo. ren fpreeken? Kamerjuffer. Iets, Myn Heer, het geen ik haar niet gaarne zou nazeggen. Geneesheer. Gy moogt het my wei zeggen: ja het is zelf noodig dat gy het doet. Kamerjuffer, Noch tegen U, noch tegen iemand anders zal ik het zeggen, wyl ik geen getuigen heb, om myn getuignis te bekrachtigen. TWEE-  TREURSPEL. 95 TWEEDE TOONEEL. Lady Macbeth, met een Helt. De vooiigen. E a me r juffee. Zie eens, daar komt zy zo ze pleeg te gaan, en waarlyk in een diepen flaap. let eens op, maar houd U ftil. Geneesheer. Hoe kwam zy aan licht? Kamerjuffer. Het ftond nevens haar. zy heeft, volgens haar bevel, altoos licht by zich. Geneesheer. Gy ziet haare oogen zyn oopen! Kamerjuffer. Ja, maar haar gevoelen is echter geflooten. Geneesheer. Wat doet zy thans? —— zie, hoe zy zich d« handen wryft. Kamerjuffer. Dat ben ik reeds van haar gewoon , 't is of zy zich de handen wafcht. ik heb haar data! eenkwartieruurs na elkander zien doen. Lady Maceeth, Hier is toch nog een vlek. Geneesheer. Hoord eens, zy fpieekt. Ik zal alles, om niet ïe vergeeten wat zy zegt, opfebryven. Lady Macbeth. Weg verdoemde vlek' weg, zeg ik U——.één.' twee.' — nu wel aan, dan is het ho»g tyd? — de Hel is zeer donker.' (oo) — foei, myn Ge« maal, (•0) Deze worden moot men zitb als een antwoord van,  96 MACBETH. maal, foei een Soldaat, en fchrikachtig ? - wat behoeven wy te vreezen dat het uit zal komen •Jaar niemant machtig genoeg is, om ons rekenfchap af te verderen! maar wie had gedacht dat den ouden Man nog zo vee! bloed by zich had ? Geneesheer. Hoord gy dat wel t Lady Macbeth. De Thane van Fife had een Vrouw, waar is zy »u ? hoe zullen deze handen dan nooit rein worden» — niets meer daar van, myn Gemaal niets meer daar van! gy verderft alles door deze vrees. Gene esh e er. Ga. ga. gy weet zekerlyk iets, dat gy niet weten moeit. Kamerjuffer. Zy heeft iets gezegd, dat zy niet had moete» zeggen; dat is zeker: de Hemel weet, wat zv we. ten mag. ' 1 Lady Macbeth. Dat ruikt altoos nog naar bloed: alle Arabifche reukwerken, kunnen deze kleine hand geen aangeaaame reuk geeven.— Ach! ach.' ach! Genees h'e e r. Welk een zucht was dat! zy heeft iets zwaars •p het harte. Kamerjuffer. Ik zou om de geheele hoogheid van haar Per. toon , zulk een hart in myn boezem niet willen hebben. Geneesheer. Goed, goed, goed Ka- wnMACBETH erinneren; aan welke de Lady baare luiten]ptorige reden ricbt. S t e evens.  TkÉÜRSPÊL. 97 kamekj s f f e r. Deze krankheid overtreft myne ondervinding, echter heb ik zulke nachtwandelaars wel gekend, die als goede Chriftenen op hun bed geftorven zyn. Lady Macbeth. Wafch uwe handen , werp uw Slaaprok om, ziet toch zo bleek niet. ik zeg het U nog eens, Banquo is begraaven ; hy kan uit zyn Graf niet wederkomen. Geneesheer. \ Werkelyk? Lady Macbeth. Naar bed, naar bed!— men klopt aan de deur — kom , kom , kom , geef my uw hand ; wat gefchied is, is niet te veranderen.— haar bed, naar bed, naar bed. (Zy vertrekt.) Geneesheer. Gaat zy nu te bed? Kamerjuffer. Terftond. Geneesheer. Men fluifterd elkander haatelyke dingen in de ooren. onnatuurlyke Handelingen , veroorzaaken onnatuurlyke onruft, en het aangeftooken geweeten blaaft het doove hoofdkusfen zyn geheim in.— zy heeft meer een Geeftelyke als een Geneesheer noodig. — God vergeeft het ons allen! —ziet toch naar haar! verwyderd alles van haar, daar zy zich meê fchaaden kan, en iaat zy uw gezicht niet ontgaan. — nu, ik wenfch U goede nacht, zy heeft myn ziel geheel verbaasd , en myn gezicht ontfteld gemaakt. Ik denk; maar fpreeken waac ik niet. 6 Kamerjuffer. Goede nacht, waarde Doctor! II. Deel. DER.  58 MACBETH. DERDE TOONEEL. (•) Trommels en Vaandels. Menteth, Cathnes, Angus, Lenox, soldaaten. Me n t e t h. De Engelfche Macht is naby ; en word door Malcolm, zyn Oom Siward en den dappren Macduff aangevoerd. Zy branden van wraak ; want de beleedigingen die zy geleden hebben , zouden zelfs boetvaardigen die de waereld afgeftorvenzyn tot woede en bloedige daaden aanfpooren. ' Angus. Omtrend het woud van Birnam, kunnen wy het beft heen komen, want die weg komen zy. C a t nes. Weet iemand , of Donalbain by zyn Broeder is? Lenox. Zekerlyk Sir, hy is niet by hem. ik heb eenlyft van alle de voornaamfte onder hen; de Zoon van Siward is daarby en veele andere Jongelingen die heden de proef van hunne manlykheid toonen zullen. Menteth. Wat doet de Tiran ? Cathnes. Hy verfterkt den grooten Berg Dunilnane het meefte. eenige zeggen dat hy raazend is; andere die hem minder haaten, noemen het een heldhaftige woedejdoch dit is zeker.dat by by de hoopelooze zaak die hy te beftryden heeft, geen Meefter van zich zelve blyven kan. Angus. Nu voelt hy eerft, hoe zw-ar geheime moor. den weegen. elk oogenblik gefchieden afvallen, die  TREURSPEL. 99 die hem zyn eigen trouwloosheid voorwerpen, de geenen dte hy nog beveeld. volgen hem enkel uit gehoorzaamheid , en niet uit liefde, heden voeld hy dat zyn Koninglyken titel zo los en flodderend om hem hangt, als de rok van een Reus om de fchouderen van een Dwerg die dezelve geftoolen heeft. Menteth. . Wie verwonderd zich dan,als zyne onftelde zinnen opvliegen en beeven ; daar alles wat in hem is , z.ch zelve verdoemd, dat het daar is r Cathnes. Goed. dan zullen wy gaan en onze gehoorzaamheid bewyzen , aan de geene die wy dezelve fcnuL dig zyn. laat ons de geneesmiddelen van den kranken Staat in 't gemoet gaan , en ter zyner heeling ons bloed tot den laatften druppel geeven. Lenox. Ten minften zo veel als noodig is om de Ko« ning'.yke bloem te bsvogtigeu en het onkruid te verdrukken, laat ons naar Birnams woud voort- rukken. _ , . „_ (Zy trekken met Krygsmuzyk tn een Marfcb of.) VIERDE TOONEEL. (•) Macbeth. Een Geneisheex. Bediende. MacJbeth, Brengt my geen tydingen meer. —— laat hen allen weg gaan.' voor het woud van Birnam zich niet naar Duniïnane beweegt , ken ik geen vreeze. wat is Malcolm? wierd hy niet van een Vrouw gebooren? Geeften, die alle toeko- mende voorvallen der ftervelingen weeten, hebben G 2 Blt*  loo MACBETH. uitfpraak gedaan. „ vrees niets Macbeth! niemand „ die van een Vrouw gebooren wierd, zal ooit macht „op U hebben/— vlucht dus, altoos, afvallige Thane , en meng U onder deze Engelfche Jon« kertjes. de Geeft die my beheerfcht, noch myn hart zal nooit wankelen , nooit van vreeze bewogen worden, (tegen een Bediende die aankomt.) Dat U de Duivel zwart maake , melkwitte Guit1 waarom ziet gy 'er zo Ganzachtig uit? Bediend*. Tienduizend Macbeth. Ganzen? Schurk! Bediende* Soidaaten, Myn Heer. Macbeth. Ga, vryf eerft uw oogen uit, en maak uw vrees wat rood, witte boef! welke Soidaaten zyn het. Gek ? dat gy verdoemd waart! deze uw bleeke linnen wangen, fpooren andere tot vreeze aan; welke Soidaaten Melkgezicht? Bediende. Met uw verlof, myn Vorft. de Engelfche macht. Macbeth. Pak U terftond van hier. — Seyton — het fmert my dat ik U zien moet / — Seyton, zeg ik!——» deze ftoot zal my, of eeswige zekerheid geeven, of my van myn Troon afftooten. Ik heb lang genoeg geleeft; de lente myns levens viel fpoedig in de tyd der verwelking; aan geeleblaaders, en alles wat een hoogen ouderdom verbeelden moeit, als Eer, Liefde, Gehoorzaamheid, aan dit alles mag ik niet denken: ai wat ik daar tegen te verwachten heb zyn vloeken, niet overluid, maar des te dieper in het harte;oogendienaary, ydie woorden, die het elendig hart my gaarne weigerden, indien het maar mocht, — Seyton! VYFDE  TREURSPEL, 101 VYFDE TOONEEL. Seyton. De voorigen Seyton. Wat beveeld uw Majefteit f Macbeth. Welk nieuws is 'er? S eyton. AI wat voorheen gemeld wierd, is beveiligd my» Vorft. Macbeth. Ik zal ftryden tot my het vleefch van de beenen afgehouwen is geef my myn wapens. Seyton. Het is noch niet noodig. Macbeth. Ik zal my wapenen, befchikt my Ruiters, ryd door het land, en hangt allen op die van vreeze fpreeken. — geef my myn Wapens hoe vaart uw kranke/ Doctor! Geneesheer. Zy is nog heel ziek, myn Vorft, en is door menigvuldige denkbeelden zo ontroerd , dat zy niet ruften kan. Macbeth. Genees haar dan. — kunt gy de pynen van een krank gemoed niet ftillen; eenen ingewortelden kommer uit de gedachten rukken, de diep ingegraa. vene onruft der herfenen, uitdelgen; en de overlaadene boezem,door eenigzoet tegengift dervergeetenheid, van het gevaarlyke vuil zuiveren, dat zwaar op het harte ligt ? Geneesheer. Hier moeft de Zieke zelfs haar beft toe doen. Macbeth. Werp uw geneesmiddelen voor de hondee, ik begeer ze niet welaan, doet my myn Wapens G I tan.  ïot MACBETH. •an. — geeft myn ftaf — Seyton gaat heen. — Doftor! deThanen laaten my in de Peekei.— Nu vriend, haait U ! Doétor,als gy het water myns Lands bezien, zyne krankheid ontdekken, het zuivere en tot zyn voorige gezondheid weder herftellen kunt; dan zal ik den Echo myne goedkeuring daar over toeroepen, welke U dezelve weder herhaaien zal. — weg met dezen!— welke Rbobarber, Seneblaaden of welk een afdryvend middel kan deze Engelanders afdryven ? — hoord gy niets van hen? Geneesheer. Ja Myn Heer, uwe Krygstoeruftingen doen ons Iets daar van hooren. Macbeth. Brengt het my nader. —— my kan dood noch vergift vreeze aanjagen, voor Birnams woud naar Dunfinane komt. Ge neeshe er. Was ik maar met een gaave huid van Dunfinane af, dan zou 'er my geen voordeel zo ras naar toe voeren. (Zy vertrekken.") ZESDE TOONEEL. («) Trommels en Vaandels. Malcolm, Siward, Macduff, de Zoon van Siward, Menteth, Cathnes, Soldaaten, treden alle in Marfcb op. Malcolm. Waarde Neeven! ik hoop dat de tyd naarby is, dat onze fiaapkamers weder zeker zulien zyn. Me nt het. Hier twyffelen wy niet aan. SA Ta  TREURSPEL. 103 Siward. Hoe heet het woud dat daar voor ons h ? Menteth. Birnams woud. Malcolm. Laat ieder Soldaat een tak afhouwen en voor ons heen draagen; wy zullen daar ons Heir mede overfchaduwen, en doen de kundfchappen en Spionnen van ons verwyderen. Soldaaten. Het zal gefchieden. Siward. Wy hooren niets anders, dan dat de wantrouwende Tiran, Dunfinane nog in beeft, en het daar op eene belegering wil laaten aankomen. Malcolm. Dit is zyn laatfte hoop. want zo dra zich de ge. legenheid op doet, daar van daan te komen; verlaat hem groot en klein , en niemand dlcnd hem meer, dan als gedwongens Schepfelen.die het dus niet van harten doen. Macduff. Wy zullen onze rechtvaardige taal, liever tot na den uitflag der zaak befpaaren, en ons heden gereed maaken, om als dappre Soldaaten te vechten. S 1ward. De tyd nadert, dat wy door een gerechtig onder» fcheid ondervinden zullen, hoe veel de Koning van den onzen toekomt, en hoe veel ons eigendom blyft. naarvorfcbende denkbeelden geeven ons onzekere hoope; maar de zekere uitgang moet eerft door dapperheid onderfcheiden worden: Iaat ons dan met moed de onzekerheid te gemoet trekken , om ver. zekerd te worden. (Zy vertrekken.) G 4 ZI*  104 MACBETH. ZEVENDE TOONEEL. met Trommels en Vaandels. ., .. Macbeth. Hangt onze Vaandels over de buitenwerken heen • men fchreeuwt telkens „ zy komen! ~1 de fterktê van ons Slot fpot met de belegering. _£ ze bier leggen tot dat honger en koorts hen ver dryven. waaren zy niet onderfteund, door hen die ?Jn/\Z?te ^°eften * dan hadden wy mét voordacht hoofd tegen hoofd hen te gerroet 11. f *" ' C!?»h/n ïe ,U8 Haar hun Vaderland kunnen „' ■ . ' Seyton. Het is het gefchreeuw der Vrouwen, Myn Heer tu u u j Macbeth. Ik heb de vrees reeds zo ver verleerd dat ilze niet meer ken; daar is een tyd S 'rff» J, ™iïnS£00Ir g6fchree- "oTveib ^! ftee7en ftvffto7nHed.re ^hti^g in de hoogte* neeg en ltyt ftond als was 'er even in. th >rs ben aan" mvfnïnknkeD;erf ad'Sd' en de ™*S S aan myne moordaadige denkbeelden vertrouwd watwLê^'f,e keer meerder ontroeren — wat wil dit gefchreeuwj ,, „ Seyton. Myn Heer, de Koningin is dood. van, gekomen -vi mj ? . benchtge™§ daar rerloopene dagen hebben dwaazen 'in Vihrfïï doods  TREURSPEL. ios doods gebracht. —— uit! —• kort licht! — het leven is maar een wandelende Schaduw;een arme Tooneelfpeler die zyn tyd op het Tooneel ver. dryft.en moeite doet, en hier na niet meer gehoord word. het is een Spookje door een Domkop verhaald, veel klanken en gefchreeuw, doch zonder beduiding/ (tegen een Bode die aankomt) gy komt om uw tong te gebruiken; maak het kort. Bode. Myn Vorft, ik zal zeggen wat ik gezien heb, en ■ weet niet hoe ik het zeggen zal. Macbeth. Nu zeg het vriend. Bode. I Toen ik op den Heuvel op myn Poft ftond, zag j ik naar Birnam heen, en het kwam my voor ais of i het woud begon te beweegen. Macbeth, bem Jlaande. Gy Loogenaar en Schurk! Bode. i Ik wil uw geheele gramfchap ondervinden indien het zo niet is. op drieMsylen ver kunt gy hetzelv i zien komen, gelyk een wandelend Bofch. Macbeth. Indien gy geloogen hebt, zultgy levendig aan de ; naafte boom opgehangen worden, tot gy van honger verteerd zyt. en zegt gy de waarheid, zo zal ik i het U echter geen dank weeten, dat gy het doet. — ik trek myn voornemen in , en begin dubbel; zinnigheid in de woorden des boozen Vyands te : vermoeden , die zyne logens de gedaante der waar; heid geeft. vrees niets voor dat Birnams woud tegen Dunfinane komt.' en nu komt 'er een :woud tegen Dunfinane.' — de wapens aan.' de ; wapens aan! naar buiten — is het waarheid, het igeene hy zegt, zo durf ik noch aan 't ontvluchten noch aan 't hier blyven denken. — Ik begin dé Zon te verveelen, en wenfchte dat de geheele waeeld thans vernield wierd l — trek de Stormklok! G 5 blaas,  io« MACBETH. — blaat, trommel! komt vetftooring —» ten minilen zullen wy met het harnas op den rug fteiven. (Zy gaan been.) AGTSTE TOONEEL. (*) Trommels en Vaandels. Malcolm, Siward, Macduff, en bei Engelfcb Heir met takken in de band. Malcolm. Wy zyn nagenoeg. — werpt uw bladerryke Schilden weg en toond U gelyk gy zyt.' ■ i * gy myn dierbaare Oom.' moet met myn Neef uw Ed. Zoon, onzen eerflen aanval voeren; en Macduff en ik zullen, volgens ons ontwerp, het overige volbrengen. Siward. Vaar wel —— vinden wy dezen avond des Ti rans macht flegts.zo zullen wygeflagen worden als wy niet vegten kunnen. Macduff. Laat al uwe Trompetten fpreeken: geef die luide verkondigers van bloed en dood, allen adem. (Zy vertrekken, men blaajl tot der. aanval ) NEGENDE TOONEEL. (*) Macbeth. Daar na den Jongen Siward. Macbeth. Zy hebben my aan een poft gebonden; ik kan niet ontvluchten; zonder als een oude Beer voor myn leven te vegten. — wie is hy die door geen vrouw gebaard is ? —— hem heb ik te vreezen; of niemanr. Dt  TREURSFEL. 107 Den Jongen Siward.} Hoe is uw naam? Macbeth. Gy zult lïddren als gy hem hoord. Siward. Dat zal ik niet; al gaaft gy U een heeter naam als iemand in de Hel voerd* Macbeth. Myn naam is Macbeth. Siward. De Duivel zelf kon 'er my geen gebaater noe« men. Macbeth. En geen vreesfelyker. Siward. Dat liegt gy affchuwelyke Tiran, myn degen zal U bewyzen dat gy geloogen hebt. (Zy vegten: den Jongen Siward valt.) Macbeth. U heeft een Vrouw gebaard. —• ik lagch met Zwaarden en befpot de Wapenen, die door Vrouwen Zoonen gevoerd worden. (jffy vertrekt,) TIENDE TOONEEL. (*) (Krygsgerucbt.) ■ Macduff. Het geweld is daar heen — Tiran , vertoon U, valt gy van een andre hand als van de mynen, zo moeten de Geeften van myn Vrouw en Kinderen my onophoudelyk plaagen. ik kan tegen geen elendige Kernen vegten, wiens armen gehuurd zyn om de Speer te torfchen ; gy moet het zyn Macbeth, of ik fteek myn Zwaard zonder fchaaren, onverrichter zaaken weder in.—— ha! dat zal hy zyn; dit groot geweld fchynd iemantjjvan den eerften rang  308 -MACBETH. rang aai te kondigen, laat my hem vinden, 6 geluk 1 meer begecer ik niet. ( Hy gaat been.) *ELFDE TOONEEL. (*) (Krygsgerucbt.) Malcolm, Siward. Siward. De2e weg heen, myn Prins. —— de Veiling heeft zich goedwillig overgegeeven; het volk van den Tiran vegt op beide zyden; de Edle Thans gedraagen zich voortreffelyk ; de zeege verklaard zich omtrend voor U, 'er is nog maar weinig te doen. Malcolm. Wy hebben met Vyanden te doen, welkers fl». gen naait ons voorby gaan. Siward. Gaat in de Veiling, Prins. (Zy vtrtrekktn.) TWAALFDE TOONEEL. (*) Macsith. Daarna Micturi. Macbeth. Waarom zoude ik den Romeinfchen dwaas vertoonen, en door myn eigen Zwaard fterven ? zo lang ik nog levendigen voor my zie, ftaan my de wonden beter aan. Macd uft. Te rug Helhond! te rug. Macbeth. Onder alle Menfchen zyt gy deeenige die ikont- weekei  TREURSPEL. «op weeken ben; ga maar te rug; myn ziel is met uw bloed reeds genoeg belaaden. Macduff. Ik heb geen woorden ; myn item is in myn degen, gy bloedige Booswigt, als uitdrukkingen U befchryven kunnen (Zy vegten.) Macbeth. Uw moeite is vergeefscb. even zo min al gy de onkwetshaare lucht met uw Zwaard kunt wonden, zult gy my doen bloeden, laat uw kling op kwets» baare Schedels vallen; ik draag een betoverd leven in my;; dat niemant kan beneemen die van een Vrouw gebooren is. Macduff. Zo twyfel aan uw Tovery.' en laat den Duivel, die gy altoos gediend hebt, U zeggen ; dat Mac* duif voor den tyd uit zyn Moeders ligchaam geno> men is. Macbeth. Vervloekt is de Tong die my dit zegtl want zy heeft het befte deel van myne manlykheid ontzenuwd, en vervloekt zy hy . die ieder toverende Duivel verder gelooft; die ons met enkle dubbelzinnigheid bedriegt, die zyn beloften aan ons oor houd, en de hoop verbreekt, ik wil niet mei CJ vegten. Macduff. Geef U dan over, lafhartige; en leef om de Fa. bel en het Schouwfpel der toekomfie te zyn. wy zullen U, als een zeldzaam Wanfchepfel afgebeeld, aan een iteng rond laaten draagen, en daar onder fchryven: „ Hier is een Tiran te zien." Macbeth. Ik wil my niet overgeeven. om den grond voor Malcolms voeten te kusfen, en de vloek van het gepeupel en doelwit hunner fpotterny te zyn. is Birnams woud te Dunfinane gekomen, en zyt gyjuift myn tegenftrever die van geen Vrouw gebooren is, dan wil ik toch het uiterfte beftaan. bier houde ik myn  iio MACBETH. myn fchild voor het lyf, val aan Macduff, vervloekt zy hy die het eerft roept: „ Houd op! ge. noeê' (Zy gaan vegtcnd been.) DERTIENDE T O O N E E L. (*) Men blaaft den aftogt. Vaandels en Trommels. . Malcolm. Den Ouden Siward, R*o s s e Thanes. Soldaaten. Malcolm. Ik wenfchte dat de Vrienden die onsontbreeken weder onbefchadigd hier waaren. Siward. Eenige moeten daar by doorfcbieten: wy hebben echter, zo veel ik zien kan,een zo grooten over. winning goed koop genoeg gekogt. i MALCOLMj Macduff, en uw Edlen Zoon worden vermifcht. Rosse. Uw Zoon . Mylord , heeft de fchuld van een Soldaat betaald, h> leefden flegts tot hy een Man was, en zo dra zyn moed dit door ftandvaftigheid in den ftryd bewezen had, ftierf hy ais een Man. Siward. Zo is hy dood? Rosse. Ja , en reeds van 't Slagveld afgedraagen. gy moet de oorzaak uwer droefheid , niet naar zyn waarde meeten • want anders heeft zy geen einde. Siward. Heeft hy zyne wonden van vooren? Rosse. Ja, op het Voorhoofd. Siward. Welaan, dan is hy Gods Krygsman. al had ik zo veel Zoonen als ik hairen heb , 20 zoude ik bei  TREURSPEL ui hen geen fchoonder dood toewenfchen. dit ia zyn ftcrfkiok. Ma lcol m. Hy verdiend een groote rouw, en die zal ik voer hem bezorgen. Siward. Hy verdiend niet meer. Men zegt hy ging weg zo ali het behoord , en betaalde zyne Rekening. nu den Hemel zy met hem •' ■ daar komt nieu» \ we trooft. VEERTIENDE TOONEEL. M a c du ft met bet Hoofd van Macbeth. De voarigen. Macduff. Heil! zy U, Koning! want dit zyt gy nu. Ziet j hier fteekt de vervloekte Kop van den Tiran, nu ! is alles zeker, ik zie U, door de fieraaden van uw ! Ryk omgeeven , die mynen groet in 't herte naj fpreeken , en die ik thans bid hunne Hemmen met I de mynen luid te verheffen. — Heil zy U, Koning van Schotland! Allen. Heil zy U, Koning van Schotland.' (Men blaaft de Trompetten.) Malcolm. Wy zullen niet lang wagten, uwer aller liefde, met I de onze Rekening te doen houden, en U ten volle te > betaalen. Myne Thanesen Neeven, weeft van nu ! af aan Graaven; en zelfs de eerften die Schotland ooit met dezen Eernaam begroet heeft. Wat ver. der te doen is, en de eerfte zorg van onze nieuwe I Regeering moet zyn; is de terugroeping van onze verbannen Vrienden,die den vaiflrik der loerende Tiranny zyn ontvlooden ; en de opzoeking der { gruwzaame werktuigen van dezen verflaagen wreed- aart,  I" MACBETH. looft elT,r3a[Veïche Gemalin' die' 20 ge. looft, de hand aan haar eigen leven geieet heeft • W5tJneer»te bez,°rgen fs' wil'en «7 onder" de byftand des Hemeifch naar maate en tyd en S "u .11™ lï >d brengen' en hier mede wy U allen ia 't gemeen,en ieder in 'tbizonder; i Se°n. " ' y °DZe Kr°0ning naar Scone (Zy vertrekken onder bet gtfcbal van Trompetten.) 4 Einde van bet Vyfde en laatfie Bedryf. ONDI1.  ONDERZOEK en AANMERINGEN OVER HET- T R E U-R SPEL MACBETH. T)e Chronykvan Holinoshed van Engeland, Schotland, en Irland (pp), was de voornaam* fte Bron, waaruit Shakesprar de ftof voor dit Toneslfpel nam, welks inhoud een ftuk uit de ge» fchiedenis van zyn Vaderland is. Het zal daarom den Lezer niet onaangenaam zyn, een uittrekzel uit deze Chronyk (33) , die do gefchiedenis van Macbeth inhoud, voor zich te hebben, en het ■ zelve met de Dramatike uitvoering van deze ftof te vergelvken. Men zal by deze vergelyking zien, dat de Dichter niet bloot de hiftorifche omftandigheden , maar dikwils de geheele gefprekken der handelende Perfoonen, byna woordelyk , van den Gefchiedfchryver ontleende. ,, Onder de Regeer ing van Dunk ah, Koning „ van Schotland, die, gelyk de Gefchiedfchryvers „ melden, een zachte, vreedzaame, en kleinmoe„ dige Vorft was ; ontftond een oproer onder de „ Volken in Locbaber; en een zekren Mac do„ wald, een Maa, die in deze Landen wegens » zyn (pp) Raph. Holingshed's and Will. Harrison's Cbronicles of Great Britain , Scotland, and heiand. Lond. 1577. 3 Vel. fol. en met eene uitbreiding van H o o k e r , en anaren, Lond. 1587. • (qq) Zie Shakespear illuflrattd , V. I. p. 251. II. Deel. H  IH ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ zyn heldnaftigen moed in groote achting was, „ maakte met veele zyner Bloedverwanten en Vrien» „ den eene zaamenzweering, en wierd de aanvoer„ der der oproerigen. , ,, De groote beloften, die hy aan allen deed, „ die zich met hem vereenigen wilden, lokten da„ gelykseene groote menigte uit de WeftelykeEi ,, landen tot zyn Party; ook "de Kernen en Gallo„ glas/en kwamen vrywillig uit Irland, onder hem „ dienen; en dus zag hy zich in korten tyd aan „ het hoofd van een vreeslyk Heir, met welke hy „ de Manfchap des Konings, die tegen hem uit. ,, gezonden was , in 't geheel ter neder floeg, „ en den aanvoerder Malcolm gevangen nam, „ dien hy na den flag onthoofden. „ Ais de Koning deze nederlaag verftond, ver„ zaamelde hy eenen Raad , om te overleggen, „ welke middlen men moeft aanwenden, om den „ Oproer te dempen. Macbeth, een Neef des ,, Konings, en e/en zo floutmoedig, gruwzaam en „ wraakgierig; als Dunkan zacht en vreedzaam „ was, gaf de traagheid en zachtheid des Konings ,, de fchuld van alle deze onruftigheden; en ver„ klaarden, dat als Banquo en hy aan het hoofd „ van een Krygsmacht geftelt, en tegen de Re„ bellen uitgezonden wierden, hy zich verbond ,, hen volkomen te overweldigen, en ze op eene „ zodanige wyze uit den Lande te verdelgen, dat ,. men geen een van hun meer vinden zoude. „ Deze belofte vervulde hy zeer naauwkeurig. „ Want de Oproerigen wierden door zyne aan „ nadering verfchrikt, en veele van hen liepen „ beimelyk van hunnen aanvoerder weg, die met „ de noch bvrig zynde ten flag gedwongen, door „ Macbeth geheel en al uitgeroeid wierden. „ Macdowald, vol vertwyffeling over het „ verlies van dezen laatften flag, en van alle zy„ ne aanhangers verlaaten, vlcod op een flot in't „ welke zyn Vrouw en Kindren geflooten waaren; „ en  oveh MACBETH, TREURSPEL. n$ „ en dewyl hy wel zig , dat, hy zich daar niet ,. lang tegen zyne Vyanden zou kuDnen verdedi. „ gen, en dat hy, als by zich overgaf, het Ie„ ven daar niet af zou haaien; zo vermoorden hy, ,, in eenen aanval van vertwyfFeling, eerft zyn ., Vrouw en Kindren, en daarna zich zelv. „ Macbeth kwam in het Slot, en vond in „ eene der Kamers van het zeiven, het doode Lig„ chaam van Macdowald op den grond lig„ gen , met zyn vermoorde Vrouw en Kindren „ neevens hem ; intusfchen toonden hy ook by ,, deze fchrikkelyke befchouwing de hem aange„ boorne wreedheid; hieuw Macdowald het „ hoofd af, zond het den Koning, die zich toen„ maals te Bertba ophield, en liet het Ligchaam „ aan eenen hoogen Galg ophangen. „ De Bewooners der Weftelyke Eilanden, die ,, Macdowald bygeftaan hadden, hielden om „ vergiifenis aan; hy leide hen aanzienelyke geld„ ftraffen op, en liet al die geene om 't leven „ brengen, die hy in Locbaber vond , en die daar „ gekomen waaren , om tegen den Koning te „ vegten. „ Naauwlyks waaren deze onluften geftilt, ais ,, men bericht bekwam, dat Süeno, de Koning „ van Noorwegen te Fife geland was, om met een „ fterke Krygsmacht geheel Schotland aan te vallen. ,, Dit bericht rukte den Koning uit zyne ongevoe» „ ligheid en onwerkzaamheid,waarin hybegraaven „ was;hy bragt in de moogelykften .haaft eenHeir ,, byeen, en deelden het gebied over het zelve „ met Banquo en Macbeth. De flag die „ kort hier na volgde, viel ongelukkig voor den „ Scbotlander uit, de Noorweger Zegepraalden, en „ Dunkan vlood naar Bertba. Hier bragt hy „ eenige tyd in onderhandelingen met zyne Vyan> „ den door , en zond intusfchen beveelen aan „ Macbeth, die fteeds nog een deel van het „ byeengebragte Heir by zich had om de Deenen H a „ $«  ii6 ONDERZOEK in AANMERKINGEN „ te overvallen, van welke hy wift, dat zy van „ luiheid en brasferyen geheel ontzenuwd waaren. ,i Macbeth ging haaftig raar de plaats toe, ,, waar de Deenen hun Leger hadden, doodden de „ wachten, en richten een geweldig bloedbad aan ,, onder de nvac Deenen, die hy na een overdaa. „ dig Gaftmaal in diepen flaap vond. Sueno, „ flegtsvan tien luiden verzeld, ontkwam, en vlood ,, naar Noorwegen. „ Midden in de vreugden der Schotten over de,, zen zegen wierden zy ontrust, door het bericht ,, dat een nieuwe Vloot der Deenen te Ringhtme ,, aangekomen was, die Ranut, Koning van Deene,, marken, daar heen gezonden had, om den ne. „ derlaag zyns Broeders te wreeken. „ Om deze Vyanden wederftand te doen, die „ reeds geland, en met de plundering beezig waa. „ ren , wierden Macbeth en Banquo met „ een toereikende Krygsmacht afgezonden. Zy ,, greepen de Deenen aan, doodden hen ten dee„ len, en dreeven de overigen op hunne Scheepen „ te rug. De geenen , die ontkwamen, en zeker „ aan boord van hun Schip gekomen waaren,ver„ kreegen door groote geldzommen van Mac „ b e t h het verlof, dat die geene van haare Vrien ■ „ den, die in het laatfte gevegt gedood waaren, te „ St. Colmes mogten begraven worden. „ Kort hierna, als Macbeth en Banquo „ naar Fife reeden , daar zich de Koning toen„ maals ophield, en zonder verder gezelfchap over ,, een Veld kwamen , bejegende hun plotzeling ,, drie Vrouwen in eene zeldzaame Kleeding, die „ als Schepzelen uit een andre Waereld uit zagen ; „ en terwyl zy deze opmerkzaam gadefloegen, en „ zich over hunne ongewoone verfchyning zeer „verwonderde, naderde Macbeth, en de „ eerfte zeide: „Heilzyu, Macbeth, Thane „ van Glamesl" de tweede: „ Heil zy u, Macsath, Thane van Cawdor!" en de derde.' „ Heil  over MACBETH, TREURSPEL. 117 ,, Heil zy u, Macbkth, die eens Koning zult ,, zyn van Schotland;" —— „Welk een foort van „ Vrouwen zyt gy, vroeg Banquo, ten uiter» „ ften verbaasd, daar gy my zo weinig gunftig „ fchynt? Myn reisgezel belooft gy niet alleen hoo,, ge eerampten, maar ook het Koningryk; my ,, daarentegen belooft gy niets. „ Ja, zeide die , die het eerft gefprooken had, ,. wy belooven u nog grooter voordeelen, als hem. „ Hy zal waarlyk in eigener Perfoonregeeren, maar ,, zyn einde zal ongelukkig zyn; ook zal hy geene ,, nakomelingen agter laaten , die van hem de ,, Kroon erven zullen. Gy zult echter zelv geen „ Kening zyn ; maar uw nakomelingfchap zal „ lange Jaaren naar elkander het Koningryk Schot* „ land regeeren," Naauw hadden zy dit gezegd, „ of zy verdweenen alle in eens. ,, Dit voorval wierd in 't begin door Mac» „ iiiH en Banquo voor een bedrog der in„ beelding gehouden;zo dat Banquo zomwylen „ uit fpot, Macbeth', Koning van Schotland, „ en deze hem een Vader van veele Koningen „ noemden. In het vervolg was het de gewoone ,, meening , dat deze Vrouwen of de Toverzus„ teren, dat heet, de Godinnen des noodlots, of „ anders Nimphen of Heien geweeft waaren, die „ door zwirte kunft, een kennis van toekomende „ dingen verkreegen hadden , wyl alles vervuld „ wierd, wat zy voorbeen zeide. „ De Thane van Cawdor wierd kort hier na wee„ gens hoog veraad te Forisf veroordeeld; en de „ Koning gaf zyne Eerampten , zyne Goedren en „ Bedieningen aan Macbeth. Daar dus het „ eerfte deel der voorzegging op deze wys vervuld „ wierd,zo overlei Miciits ook het overige, , en begon, op middlen te denken, waardoor hy n het Koningryk verkrygen kon. Daar hy echter „ zyn eerfte geluk onverwacht en ongezocht ver« „ kreegen had, zo nam hy voor, zo langtewachH 3 » t*D»  ii8 ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ ten, tot de voorzienigheid in het middel flaagden. „ en hem tot de waardigheid verheffen zoude, dien „ hy blykbaar wenfchten. „ Dunkan had twee Zoonen van zyne Gems„ lin, die een Dochter van S iward, Graaf van „ Nortbumbcrland, was; en verklaarde Malcolm, „ den oudften tot Prins van Cumberland, en even „ daar door te gelyk na zynen dood tot navolger „ m de Regeering. In de oude Rykswetten was „ een gebod, dat in gevallen, als de ten naarvol„ ger beftemden Prins by zyn voorgangers dood „ noch niet oud genoeg was, om de Regeerina „ te aanvaarden , zyn naafte Bloedverwant ten „ Troon klimmen moeft. ,, Macbeth zag dus zyn hoop door dit gebod „ des Konings verydelt, en begon ontwerpen te maa ., ken, op welk eene wyze hy dit Ryk met geweld ,, aan zich zou trekken, wyl by zich van D un " 5AN teD "Iterflen beleedigd geloofden,die door „ de verheffing van zyn nog minderjaarigen Zoon „ ten Troon, hem alle zyne toekorortige aanfpraa„ ken op denzeive roofden. De woorden der To- verzufteren bragten ook het hunne by, hem in „ zyne oogmerken op de Kroon te verfterken; en „ zyne Gemalin, een trotfche, eerzuchtige Vrouw, „ vol brandende begeerte, om Koningin te wor. „ den, hield niet eer op, hem te plaagen , tot zy „ hem daar toe volkoomen had doen befluüen. Hy „ vertrouwde daarom zyn voorneemen de ver „ trouwfte zyner Vrienden , waar onder Banquo „ de voornaamite was, wyl hy zich op hunne ke. „ loofde hulp verliet, en vermoorden den Koning „ te Invenusf, in het zesde Jaar zyner Regeering. Macbeth, die flegts luiden, die hem onder- worpen waaren, om zich had, liet zich tot Ko ,, mng uitroepen , en ging te gelyk naar Scone*. ,, waar hy met eenpaarige goedkeuring op de gev w?°»e wys gekroond en tot Koning gewyd i ii Mal-  over MACBETH, TREURSPEL. n» ,, Malcolm Canmore, en Donald „ Bane , de beide Zoonen van Koning Dun» „kan vreesden, dat Macbeth, om zich den „ Troon des te meer te verzekeren, hen het Ie„ ven neemen zoude, en begaven zich heimelyk ,, uit Schotland weg. Malcolm vlood naarCi.ro,» herland, waar by zo lang bleef, tot St. Edward , „ Zoon van den Koning Etheldred de Kroon ,, van Engeland weder uit de handen der Deenen „ verkreeg, die hem in zyne befcherming nam, en „ hem op de aangenaamfte wyze liet ontvangen. „ Donald Bane, zyn Broeder, nam zyn toe« „ vlucht naar Iriand, en wierd daar zelv door den „ Koning dezes Lands zeer goedgunftig aangenomen. „ Na de afreis van beide deze Prinfen bemoei. den Macbeth zich , door groote gefchenken „ de genegenheid van den Scbotfchen Adel te ver„ krygen; en als hy zich thans in het gerufte bezit van „ het Koningryk zag ,verbeeterde hyde wetten, en „ roeiden alle de wreedheden en misbruiken uit, „ welke door de zwakke en zachte Regeering van „ Dunkan ingefloopen waaren. Hy zelv maak„ ten verfcheiden goede wetten , en regeerde tien „ Jaar naar elkander het Ryk met de grootfte wys„ heid en gerechtigheid. „ Maar dit gelaat van billykheid en yver voor „ het algemeene beft was flegts geveinsdheid, die „ niets verder ten oogmerk had , als om de gunft ,. des Volks te winnen. Tirannen zyn altoos „ mistrouwend , en in geduurige vreeze, dat een „ ander hun geweld door even dezelve ongerech. „ te middelen onttrekken zal , waardoor zy het. „ zelve verkreegen. Macbeth, door eene aan„ vechting tegen hen aangefpoord, verborg zyne „ neigingen niet langer, maar oeffendeen veroor„ loofden alle foorten van wreedheden; de rede- nen der drie Toverzufteren waaren altoos in „ zyn gedachten. „ Zy voorzeiden hem het Koningryk ; en hy H 4 »» was  Ito ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ was bezitter van hetzelve; dochzy voorzeiden* „ het ook het nakomelingfchap van Banquo; .„ en deze voorzegging kon insgelyks vervuld wor„ den. O,-n dit dus te verhinderen, befloot hy, „Ban q^u o en zyn Zoon te vermoorden , en „ verzogt Z3, met dit oogmerk by hem ten Gaft. „ maal. Als zy naar huis keerden, vielen eenige ,, Moordenaars , dien hy bevolen had, zich op „ de weg teplaatfen, Banquo aan, en dooden „ hem; maar Fleance , door de donkerheid „ des nachts begunftigd, ontkwam ; en vlood naar ,, Wallis. . „ Na de vermoording van Banquo fcheen „ het geluk van Macbeth geweeken te zyn; „ geene van zyne onderneemingen gelukten, elk „ begon voor zyn leven te fidderen, en waagden „ het niet, zich aan hem te vertoonen; alle luiden „ vreesden voor hem,en hy vreesde voor alle lui„ den; zo, dat hy beftendig gelegenheid zocht, die „ geene om 't leven te brengen, tegen wien hy het „ geringde vermoeden had. „ Zyn mistrouwen en zyne wreedheid namen da ■ „ gelyks toe; zyn bloeddorft wierd nooit geftilt; „ de vervallene goedren des Adels die op deze wys „ verflagen wierd , vermeerderde zyne fchat« ,, ten, en ftelden hem in ftaat, eenen macht te „ onderhouden, waardoor hy zich tegen de onder„ neemingen zyner Vyanden befchermen kon. Om „ ook, by zyn groote wreedheid tegen zyne Onderdaanen, voor zyn eigen perfoon des te ze. „ kerder te zyn, bouwden hy een fterk Slot op de „ top van eenen hoogen Berg, welke Dunfinane „ heette, en in Goivry, tien Mylen van Pertb, „ lag. Deze Berg was zo verbaazend hoog, dat „ men op de kruin deszelve byna alle de Landftree,, ken van Angus, Fife, Stermond, en Tweedale, „ konde overzien, die digt onder dezelve fcheenen ,, te leggen, Daar nu dit Slot op den top van de. zen Heuvel gegrond wierd, zo wierd het Ko- ,., ningryk'  ovia MACBETH, TREURSPEL. 121 „ ningryk daar door in groote koften gefteld, wyl „ de Bouwftoffen zich niet zonder veel tyd en „ arbeid boven lieten brengen. Daar ondertui. ,, fchen Macbeth dit Gebouw dra voltooid wil. „ den hebben, beval hy, dat alle Thans van ieder ,, Graaffchap naar de rey een aandeel in de bou> „ wing overneernen moeiten. „ De rey kwam ook aan Macduff , Tbant van „ Fife, om zyn deel te bouwen; hy zond Arbeiders „ met alle noodige Materiaalen heen, en beval hen, „ hun werk met de grootfte trouw en zorgvuldigheid „ te verrichten, op dat de Koning geen gelegenheid ,, kreeg, om daar over te onvreeden te zyn , dat hy „ niet even, als de overige Thans, in eigen per„ foon kwam; want hy wift wel, dat Macbeth te ,, gelyk vrees en argwaan omtrend hem had, en ,, hield het daarom voor raadzaamer,om hem niet „ onder de oogen te komen. „ Macbeth kwam dra hier heen, om te zien „ hoe de bouwing ging, en wierd zeer toornig.dat „ hy Macduff daar niet vond. Van dezen tyd aan „ vatten hy een onbedwingbaaren haat tegen hem „ op. De Toveresfen, op wien hy wegens de ver» „ vulling der beide eerfte voorzeggingen een groot „ vertrouwen ftelden, hadden hem gewaarfchouwd, „ zich voor Macduff te hoeden, die , gelyk zy „ hem zeide, flegts op eene gelegenheid wachten, ,, om hem in den grond te booren. Deze voorzeg„ ging zou hem bewoogen hebben, om Macduff „ daadelyk om het leven te brengen, als een „ Toveres, wiens voorzeggingen by hem insge„ lyks een groot gewicht hadden, hem niet verzee„ kerd had, dat hy nooit van iemand vermoord zou „ worden, die van een vrouw gebooren was; noch „ overweldigd , voor het Bhnamer woud tot hetflot „ van Dunfinane kwam. Deze trooftryke beloften ,, verbanden alle vrees uit zyne ziele. Hy liet de na,, tuurlyke wreedheid zyner gemoedsaart den vrijen ,, loop; onderdrukten zyne onderdaanen op de H s „ elea-  na ONDERZOEK iw AANMERKINGEN „ elendfgfte wys, en beging alle moogelyke feor„ ten van boosheden. „ Ten Iaatften befloot Macduff, uit zorg voor „ zyn leven naar Engeland te vluchten, in hoop ,, van Malcolm Canmoke daartoe te beweegen, „ om aanlpraak op de Kroon van Schotland te maa« „ ken. Macbeth , die in het huis van ieder Edel. „ man een Spion onder de bediendens had, ont„ dekten den aanflag van Macduff zeer ras; hy „ kwam daarom plotzelyk met een Krygsmaehtnaar „ Fife , en beleegerde de Burg, daar Macduff „ woonden, in verwachting, hem zelv daar te vin„ den. De Poort wierd door de Bediendens, die „ geen gevaar vermoeden terftond geopend; maar „ Macbeth, vol woede om dat Macduff hem ,, ontkomen was, gaf bevel, dat zyn Vrouw en „ Kindren, en allen, die in de Burg waaren, ver. „ moord moeiten worden. „ Macduff was geruft aan het Engelfche Hof, „ als hy van deze verbaazende wreedheid jbericht „ kreeg. Zyn wenfch, om het bedrukte Schotland ,, te redden, wierd nu door de hoop van zyn eigen „ wraak nog meer gevoed; hy verzocht den Prins „ Malcolm inftandig, zich wederom in bet bezit „ zyner rechten te ftelien. Hy ftelden hem op „ de ernftigfte wyze denbeklaagelyketoeftandzyns „ Vaderlands voor, in welke het door de wreedheid „ van Macbeth geraakt was; en hoe het Volk, „ dat hem weegens zyne moorddaaden haaten, die hy „ zo wei aan den Adel, als aan de gemeenen ge. „ oeffend had, niets vuuriger wenfchten, dan eeno „ gelegenheid, om zyn Juk af te fchudden. „ Malcolm, die een innig medelyden wegens „ het ongeluk zyner landsluiden voelden , liet, ge„ duurende dat Macduff fprak, een diepe zucht; „ de laatftebemerkte dit, en vernieuwde zyndrei„ gende aanfpooringen. Malcolm wierd door zyn „ reden, wel is waar, zeer bewoogen; maar hy twyf. „ felde echter, of Macbeth hem niet mooglyk af. » ge*  over MACBETH, TREURSPEL. 123 ,, gezonden had, om hem te verraaden , en nam ,, daarom het voorneemen, om zyne redelykheid „ eerft op den proef te Hellen, eer hyzyn voorflag „ aannam. Met dit oogmerk antwoorden hy hem op „ de volgende wys: "DeEIende, Macduff,waar „ onder mya ongelukkig Vaderland reeds zo lang L gezucht heeft, fmert my zeer; alfchoon ook myn - „ genegenheid, om het te helpen, zo fterk was, |„ als uw verlangen, zo ben ik echter weegens eenige „ onheelbaare ondeugden, die diep in myn gemoed I,, ingeworteld zyn, niet inftaat, zulk een groote i„ onderneeming te waagen. Want eerftelyk ben ik j „ in onmaatelyke welluft en wulpsbeid.een affchuwel„ lyke Bron van alle andere ondeugden, zodanig „ verzwolgen, dat als ik de Koninglyke macht be,, zat, de eer van geen eenige uwer Dochteren en „ Vrouwen zeker zou zyn; en zulk eene buitenfpoo» „ rige onmaatigheid zou u nog onverdraaggelyker („ zyn , als de bloedige Tiranny van Macbeth. ,, Onmaatigheid , antwoorde Macduff, is ze,, kerlyk een zeer groot gebrek. Veel Edle Konin„ gen en Vorften hebben hun Ryk en Leven daar „ door verlooren, om dat zy deze ondeugd onder* „ worpen waaren; echter zyn 'er Vrouwen genoeg „ in Schotland, om uw begeerten te bevreedigen. „ volg daarom myn raad, en maak U zelv totKo. i „ ning; ik neem het op my , uw geneigdheid tot „ welluft op zulk eene geheime wyze te voldoen, ,, dat uw eer daardoor niets lyden zal. „ Maar, hernam Malcolm, ik ben ook het heb* ,, zuchtigfte Menfch van de Waereld, en was ik „ Koning van Schotland,zo zou ik hetgrootftedeel „ des Adels om het Leven brengen, om my in het „ bezit hunner goederen te flellen. „ Dit gebrek, zeide Macduff, is veel erger, als |„ hit eerlte; de gierigheid is de wortel van alle „ zonden; een ondeugd, om wiens willen onze „ meefte Koningen vermoord zyn. Echter verzoek ,, ik U, doch fteeds aanfpraak op de Kroon te maa* » ken;  124 ONDERZOEK en AANMERKINGEN „ ken; 'er zyn noch rykdommen genoeg in Schot' „ land, om uw gierige hebzucht te voldoen. Ook ben ik, fprak Malcolm, zeer tot ge„ veinsdheid en ieder foort van Bedrog genegen, „ en verheug my over niets zo zeer, dan als ik die „ geenen verraaden kan, die zich op my verlaaten. „ Daar nu niets een Vorft beminder maakt, als „ Beftendigheid, Gerechtigheid en Trouwe, en ik „ de tegenovergeftelde ondeugden ten boogften on,, derworpen ben, zo ziet gy wel, hoe ongefchikt „ ik tot regeeren ben. Alle myn overige gebre. .. ken hebt gy kunnen verzachten; bezoek het nu „ ook, deze te ontfchuldigen. „Geveinsdheid, antwoorde Macduff, is „ de kwaadfte van allen; ik moet dus van u aflaa„ ten. En ach.' gy ongelukkige en beklaagens„ waardige Schotten, voegden hy 'er by.die met „ zulk een menigte onvermydeiyke plagen bezwaart „ word ! De Godlooze Wreeddaart, die thans . „ zonder het minfte recht over u regeerd, onder» drukt u met de bloedgierigfte wreedheid; en de. „ ze, die een gegrond recht op de Kroon heeft, ,, is zodanig met alle fchandelyke ondeugden der „ Engelanders bezield, dat hy ze niet verdient te „ verkrygen. Want, volgens zyn eigen belyde„ nis, is hy niet alleen ten uiterfte hebzuchtig, ,, maar geheel in een overzaadelyke welluft begraa„ ven; en daarenboven zulk een valfche verraa„ der, dat men hem in geen woord gelooven kan. „ Vaar dus voor eeuwig wel, Schotland! Ik zie „ my als een verbanneling aan,zonder ergenshulp „ of trooft meer te hoopen." —— Terwyl hy dit „ zeide, weende by bitter. „ Als Malcolm zag, dat by wilden heengaan, „ vatten hy hem by de hand, en zeide : „ W,ces „ geruft, Macduff; want ik heb geene dezer ,, ondeugden, die gy beweend. Ik heb dit alles „ flegts uit fchers gezegt, om uw redelykheid op ,, de pioef te wellen ; want zeer dikwils heeft „Ma*.  over MACBETH, TREURSPEL. 125 ,. M a c b 1 t h het bezocht, my op deze wys in „ handen te krygen ; maar hoe afkeeriger ik my „ vertoond heb , om uw verlangen te vervullen, „ des te meer moeite zal ik my nu geeven, het in „ 't werk te ftellen." Hierop omarmden zyelkan. „ der,- beloofden elkander tot hun beft ten uiter„ ften bevorderlyk te zyn; en overleiden op „ welk eene wyze zy hun voorneemen het beft „ konden uitvoeren. „ Macduff ging kort hier na, aan de Gren. ,, zen van Schotland, en zond in 't geheim brieven „ aan de Edelen des Ryks, waarin hy hen melden „ dat Malcolm fpoedig naar Schotland dacht te „ komen, om de Kroon te eifchen,en hun daarom „ verzocht, wyl deze Prins de waare en rechtmaa„ tige erfgenaam wns, hem met al hunne macht by „ te (laan, om de Kroon aan de handen van den „ Dwingeland te ontrukken. ,. Ondertusfchen wift Malcolm den Koning „ Edward daar toe over te haaien, dat de oude „ Siward, Graaf van Northumberland, met tien „ duizend Man beftemd wierd, om met hem naar „ Schotland te gaan, om hem in de aan'praak op de ,, Kroon te onderfteunen. „ Als het bericht van dezen aanftaanden inval ,, zich in Schotland verbreiden , deelden zich den „ Adel in twee partyen , waar van de eene het „ met Macbeth , en de andre met Malcolm „ hield. Tusfchen deze twee Partyen vielen zeer ,, dikwils ligte fchermutzelingen voor , maar die „ van Malcolm wilden zich niet eer aan het ge« „ vaar van een formeele flag wsgen, voor Mal„ colm en de Engelfche Krygsmacht , dieiVorf„ humherland aanvoerden , zich met hun veree,, nigd" had. „ Macbeth geloofden zich niet fterk genoeg, „ om het tegen de Engelfche op te neemen, trok „ naar Fife te rug, en floeg een Leger op in de „ nabuurfchap en het Slot van Dunfinane, met oog- „ merk,  12$ ONDERZOEK in AANMERKINGEN „ merk. geen flag te waagen, als hem zyne Vyan„ den daar niet vervolgden. Ondertusfchen rieden „ hem. eenige zyner Vrienden, een vergelyk met „ Malcolm aan te gaan, of ras op de Eilanden „ te vluchten, en zyne fcbatten mede te neemen, „ op dathyin ftaat mogt zyn, eenige van de groot„ fte Vorften des Ryks op zyne zyde te brengen, en „ vreemde door goud te verkrygen, op wien hyzich s, „w.aaicu ivuu, ais up zyne-unaerciaanen „ die hem daaglyks verlieten. Hy had echter een „ zo vaft vertrouwen op zyne voorzeggingen, dat „ hy zeker geloofden, hy zou niet eer overwonnen „ worden, voor dat het Birnamer Woud naar Dun. „ finane kwam, noch door iemant vermoord wor„ den, die van een Vrouw gebooren was. „Malcolm, die Macbeth fpoedig ver„ volgd had, kwam den avond voor den flag aan „ het Birnamer Woud ; en als zyn Heir daar „ ecu wcimg uitgeruir naa, beval hy, dat een „ ieder een tak van een Boom houwen, en met „ dezelve in zyn hand voorttrekken moeft, op dat m zy» op deze wys befchaduwd, in alle ftilte, zon„ der hun aantal te verraaden , hunne Vyanden „ en der de oogen komen mogten. „ Den volgenden dag, als Macbeth hen za°, „ verfchnkte hy zeer; en wyl hy zich de voorzeg „ ging herinnerden , die hem lang van te vooren „ gedaan was, twyffelde hy niet, dat zy heden „ vervuld wierd, wyl hy het Birnamer Woud naar „ Dunfinane zag komen. Dit ongeacht fielden hy „ zyn Volk in flagorder , en moedigde hun aan , „ dapper te vegten. Naauwlyks echter hadden zyn „ Vyanden hunne takken weggeworpen, als Mac„ b e t h hun aantal gewaar wierd, en de vlucht „ nam. . „ Macduff, door haat en wraakbegeerteaan„ gefpoord, hield niet eer op, hem te vervolgen, „ voor hy met hem te Lunfannain byeen kwam } „ en wyl Macbeth hem op de hielen zag, ii iprong  bver MACBETH, TREURSPEL. nj „ fprong hy van zyn Paard,en riep hard op: „ Ver„ raader, waarom vervolgt gy my, dus vergeefsch, „ wyl ik van niemant kan vermoord worden, die „ van een Vrouw gebooren is ? Maar kom dan „ hier, en ontvang het loon dat uw dwaaze ftout„ moedigheid verdiend." Hy gaf hem hierop een „ flag met zyn Zwaard, en geloofden hem gedood „ te hebben ; maar Macduff fprong fchielyk „ van 't Paard, ontweek den flag, hield zyn ont' „ bloote Zwaard in de hand, en antwoorden hem: „ „ Dat is waar, Macbeth, en nu zal uw on ■ „ verzaadelyke wreedheid een! einde neemen; want „ ik ben de geenen, van wien de Toveresfen U „ gezegt hebben; niet gebooren van myn Moeder, „ maar uit haar lyf gefneeden." Daadelyk ging hy „ op hem los, doodden hem op de plaats, hieuw hem ,, het hoofd af, ftak het opeen fteng, en bragt het „ by Malcolm. „ Dit was het einde van Macbeth, na dat „ hy zeventien Jaaren over Schotland geregeerd „ had. (rr) in 't begin zyner Regeering verrichten „ hy veele IofFelyke daaden , en gaf verfcheide „ zeer nutte wetten, maar in 't vervolg verduifter„ de hy, door verblinding des Duivels , de roem „ zyner goede daaden door de affchuwelykfte „ wreedheid." Men vind deze gefchiedenis van Macbeth ook in de Scbotfcbe Gefchiedenis van Buchahan, (st) met even dezelve omflandigheden , doch iets korter, verhaald; buiten, dat de Gefchiedfchryver de verfchyning der Toveresfen flegts als een droom ver. (rr) Namelyk Van At. 1040 tot At. 1057. vol' gens Vallemont, by wien by onder den naam van Machabet , een Neef van Dukcak, enz. voor» komt. Vertaalees. (ss) S. Geo. Buchanani Opera omnia, (Edinb. 1715. lol,) Vol» L p. III. SS.  ial ONDERZOEK en AANMERKINGEN vermeld (tt) de voorzegging des Koningryks aan de nakomelingen van Banquo voor een kwaad gerucht door flegte luiden verbreid uitgeeft; (uu) de omftandigheid, dat de Soldaaten van Malcolm met takken in de hand optrokken , als een bloote wei king van hunne vrolyke hoop des Zegepraals aanvoert; en de by Macbeths verhaalde dingen, de erinnering aan voorgaande voorzeggingen, en diergelyke fabelachtigheden; meer Theatraal, alsHistorifch noemt (vv). Eenige Kunftrichters zyn in de gedachten geweeft, dat Shakesfear bet Caratïer van Lady Mac b e t h van dezen Gefcbiedfchryver ontleent heeft. Maar als men deze plaats, met die by Holino%hed en Hector Boethius vergelykt; (w) zo vind men voor deze vermoeding niet den minften grond. Daar by komt nog, dat men uit de afwyking van Buchanan van de Chronykfchryver in de groet der Toveresfen openlyk ziet,dat Shakespear niet de eerfte, maar de-laatfte voor oogen gehad heeft, gelyk Farmer dit alles omftandig toond. Mac (tt) Cum in Scotia omnia pace flererent, Macbethus , qui confobrini ignavia femper Jpreta, regnifpem occultam in animo alebat, creditur fomnio quodam ad eam confirmatur. Quadam enim noÜe, cum Itngiuscule abejjet a rege , vijus eft fibi tres foeminas forma auguftiore quam bumana vidisfe , quaram una Angufia Tbanum, altera Moravix ,tertia Regem eum falutaffet. (uu) De boe (Bancbtne) vulgabatur fors, per maleficos edita, fere, ut eius pojteritas aliquando regno potiretur. (vv) Multa bic fabulofe quidam nojlrorum offingunt; Jed quia tbeatris aut Milejiis fabulis Junt ap* tiera quam bijiorice, ea omitto. (ww) Zie deze vergelyking in Farmer's Effay m Sbakefpears learning, p. 54,  over MACBETH, TREURSPEL. ug Macbeth, voegd deze geleerde KunftrJchter daarby, was zekerlyk een van Shakesfears laatfte Tooneelfpelen; en mooglyk wierd hy door een klein ftuk van even dezelve inhoud daar toe gebragt, het welk te Oxford, in 't Jaar 1605, voor Koning J a c o b gefpeeld wierd. W a c k e geeft in zynen Rex Platonicus het volgende bericht daarvan: „Fabulce anjam dedlt antiqua de regia profa. ,, pia biftoriola apud Scoto- Britannias celebrata, ,, quae narrat, tres olim Jibyllas occurijje duobus „ Scoiiae precetibus , Macbetho &f Lanciioni , „ £f illum predixijje regem futurum , fed regent ,, millum genniturum; bunc regem non futurum ,fed „ reges geniturum muitos. Vaticiniiveritatemrerum „ .ever.tus comprobavit. Banchonis enime Jiirpe po* „ tentisfimus Jacobus eriunius." Milton , die eene lyft van [niet minder als hon« dert en twee onderwerpen voorTreurfpelen naliet, had ook onder andren Macbeth opgetekend. Zyn oogmerk was, met de aankomft van M a l« colm op het Slot van Macduff te begianen. Wat met Dunkan voorvalt, zegt hy, kan by de verfchyning van zynen Geeft gebragt worden. Uit deze aanmerking zegt Steevens, moet men befluiten , dat Milton de vryheid afgekeurd heeft, die zynen voorganger genomen heeft, om eene Gefchiedenis van zulk eene lengte in den kleine- omvang van een Tooneelfpel te brengen , en dat hy het geheel naar de wetten van het oude Drama had willen omwerken. Ten minften kon hy zich niet wel met de ydele hoop vleijen, om Shakesfear in het Treurfpei Macbeth te overtreffen. Reeds voor dertig Jaaren gaf Dr. Johnson een bizonder klein fchrift over dit Treurfpei uit \xx) , uit (xx) MiscellaneousObfervations on theTragedy of Macbeth, Lond, 1745. in 8. Het wexenlyke dezer opmerkingen beeft Lenox in baare Sha kespear illujlrated ingevoegd. Vol. I. p. 273. SS, *■ II. Deel. I  i3o ONDERZOEK eh AANMERKINGEN uit welke hy nu het wichtigfte zyner Aanmerkingen in zyne uitgave des Dichters ingevoegd heeft. Eene der uitvoerigfta en voornaamfte dezer Aanmerkingen heb ik tot hier gefpaard; zy betreft het werktuiglyke (Mecbanique) in Macbeth, over het welke den Lezer vermoedelyk eene nadre oplosfing verwacht. Om de bekwaamheid en de verdienften van eenen Scbryver naar behooren te fchatten, is altoos noodig , de Genie van zyne eeuw en de denkbeelden van zyne tydgenooten te onderzoeken. Een Dichter, die tegenwoordig de geheele handeling zyns Treurfpels op Tovery gronden, en de voornaamfte voorvallen door de inwerking van bovennatuurlyke machten voortbrengen wilde, zou met recht het verwyt verdienen, dat hy de paaien der waarfchyn» lykheid overtrad; en zou van het Tooneel in het Kinderfchool verbannen en veroordeeld worden, om liever Hexefprookjes, als Treurfpelen te fchry. ven. In tegendeel kan eene onderzoeking van deze begrippen en meningen, die te dier tyd heerfchten, toen dit Treurfpei gefchreeven wierd, genoegzaam bewyzen, dat S h a k e s p e a r diergelyke berisping niet te vreeezen had; wyl hy flegts het Systema , het welk doen ter tyd algemeen aangenomen wierd, tot zyn ;voordeei bezigde, en ver af was , om zyne toehoorders zo veel ligtgeloovig. heid te vergen. De wezenlykheid der Hexeryen of der Toveryea die wel is waar, eigentlyk niet eenerly zyn , maar echter in dit Tooneelfpei met elkander ver. niengd worden, is ten allen tyden en in alle Landen van den gemeenen Man , en in de meelt» van de Geleerden zelfs gelooft en aangenomen geworden. Zekerlyk fcheenen deze Pbantomen des te menigvuldiger,hoe grooter de duifternisder onweetenheid was : ondertusfchen kan het niet bewezen worden , dat het helderfte fchynfel des Verftands en Kennis in eenige tyd bekwaam gen weeft is, om za uit de waereld te verdryven. De tyd,  over MACBETH, TREURSPEL. ijt fyj , waar in dit foort van Bygeloof haar grootfte hoogte bereikt heeft, fchynt de tyd des heiligen Krygs geweeft te zyn, in welke Chriftenen buBne nederlagen altoos aan betoveringen , of eenen we< derftand des Duivels toefchreeven; gelyk, als zy hun geluk aan den byftand van hunne ftrydbaare heiligen dankten, de geleerde Dr. Warbürton fchynt in zyn byvoegfel der inleiding voor Don Quichot te gelooven, dat de eerPe verhaaien van Toveryen in ons Waerelddeel door die geene overgebracht zyn , die van hunne Oofterfche Veldtochten te tug kwamen. Ondertusfchen is 'er altoos eene zekere tusfchenpoofing tusfchen de geboorte en de rypbeid der dwaasheid zo wel als der boosheid. Dit denkbeeld is reeds lang in da waereld geweeft, alfchoon het in voorgaande ty« den nooit zo gewoon en zo algemeen aangeno» men was, Olympiodorus vermeld in de uittrekfels van Photius, hoe een' zekren Li* bahius, die dat foort van Krygshaftige Tovary dreef, en . tevens beloofd had , %&Qt ix X(t«v x«t« fitt$uzw ivtfyeiv , groote dingen tegen de Barbaaren zonder SoKiaaten te zullen verrichten j op aanhouding der Keizerin Placidia, om het leven gebragt wierd , toen hy juift van voorneemen was , van zyne bekwaamheid proeven te geeven. De Keizerin toonden by haar misnoegen echter eenige goedheid, wyl zy hem in een tyd liet rechten, die zynen roem nog zo voordeeiig was. Maar een nog merkwaardiger bewys van den ouderdom van dit denkbeeld vind men in Chrysostomus Boek de Sacerdotio, waarin een Tooneel van Toveryen voorkomt , die geen Roman van de middeleeuw verder gedreeven heeft. Hy voerd een aanfchouwer aan , die een fiagtveld befchouwd , in gezelfchap van een ander die alle de menigvuldige tegenftanden des fchriks, de werktuigen der verwoefting, en de kun ft des jnoords van elkander fcheid. „ Lmm* is hrt-  132 ONDERZOEK en AANMERKINGEN ?r«pa Toic ivetyrm x«j jr'ro/iem txcionf .pear's Genie en Schriften, en nieuwlings in Wili..Richardson's Pbilofopbifcbe onderzoe ■ king en opheldering van eenige merkwaardige Ca; ratteren by Shakespear ( yy ) gezegd is- Bizonder gelukkig heeft deze laatfte met een waare Pbilofopbifcbe onderzoekingsgeeft den overgang van goede denkbeelden in het Caradter van Macbeth tot bloeddorftige wreedheid verklaard. Ook in den Dramatique Cenfor (zz), een reeds door my meer aangehaald periodiek gefchrift, vind men een uitvoerige criticq over dit Treurfpei, waarin echter onder veele en gerechte Lof ook menige berisping van enkele Tooneelen en Caraüeren ingemengd is, tegen welke de grooten Dichter ligt gerechtvaardigd kon worden, en die hoofdzaakeiyk haar grond in hetKlas» ficaal Gezichtspunt heeft,uit welke deKunftrichter een werk van een geheel ander foort, voor een Iliiloriefch Schouwfpel aanzag. Daarvan komt ook zyne ontevreedenheid, met de Zedeleer des fluks ; de klachten over de nadeelige indrukfelen, die het maaken moeft —« maar waarfchynlyk by weinige maaken zal —■ klagten , die Vrouw Griffitb (aan) eeift nieuwlings herhaald heeft, die het noodig achten, by haar uittrekfel der Motalifcbe plaatzen in Macbeth een Pojtfcriptum by te voegen, om te bewyzen, dat de waereld geen jammerdal is. Men kent de bewondering, met welke men in Engeland onder andre grooteftukken van Shakespear (yy) A pbilifopbical Analyfis and Illujiration of fome of Shakespea r's remarkable Cbaraüers, by Wm. Richardson, Esq. 2de Edit. Lond. 1774. 8. p. 43. SS. (sz) The Dramatic Cenfor, Vol. I, p. 79(aas) In baar tamelyk droog Werk: The morality of Sb. Drama illuftrated (Lond. 1775 gr. 8.) p. 407. SS.  J43 ONDERZOEK en AANMERKINGEN spear ook dit van dien Dichter door den waar. dige Tooneelfpeeler Girkick vertoonen ziet. De volgende Loffpraaken wierden hem, by gelegen." heid van Macbeths vertooning gegeeven. „ Even , gelyk Shaketear in veele plaatzen „ boven zich zelv verheven is, dus is ook deze zyn „ grooifteen befte uitlegger, die zyne fchoonheden „ niet flegts de inbeeldingskracht voorfteld, maar „ ze op de voelbaarfte wyze in het harte terug'voerd „ Onder duizend andre Voorbeelden van byna" ,, Zwartkunftelyke verdienfler- , zullen wy ons „ eenige weinige in het Caraüer van Macbeth „ herinneren. Wie zag ooit den cnflerfFelyken Tooneelfpeelder voor de vermoording van Dun„ kan, by de Dolk,die by gelooft te zien, terug „ voeren, en denzei ven befchryven, zonder door „ Simpathie, en beftendiglooze lucht in de febrikke„ lyke geftalte van een Do.'k te verlïgchaamen ? ,, Wie hoorden ooit die diepe, maar doordringen'. „ de toon zyner ftem, als de daad gedaan is en „ als hy deze onnaarvolglyke plaats opzegt, van de „ flaapende Kamerdienaars, en den moord desSlaa „ pers;zonder zyn Zenuwen fterk gefchud te voe« „ len ? Wie zag ooit de geweetensangft en verwar,» ring in zyne wezen-trekken, als de Geelt van ,, Banquo by het Gaftmaal verfchynd, zonder ,, zyn vernuft de werklyke vrees voor een verdicht „ Spookzel op te offeren? Wie kan hem, na hy „ de doodelyke wond verkreegen heeft, met ce „ uittrfte doodsangft des ligebaams en der ziele „ hooren fpreeken (bbb) , zonder door het aan- i, der ken (übb) In de verandering volgens welke dit Treurfpel tegenwoordig uitgevoerd word Jletft Macbeth op bet Tooneel, en éindigd zyn leven met eenige door Garrick bygevoegde Verzen , waarin by zicb aan zynfcbuld, aan zyne verblinding, aan de Teven-sJen , en aan de bem dreigende toekomende [troffen herinnert.  over MACBETH, TREURSPEL. 141 denken voor toekomende ftraffen te fidderen, en )' zonder den ftervende Elendeling byna te be,' klaagen, als hy juift met de affchuwelykfte mis. „ daad bevlekt is." „ De Theatraalfche Kunft fchynt de meefteAan. „ fchouwers eene Mecbanique richting der Leden,. „ en een Papegaaijenmaatige wyze van voordragen „ te zyn. Dat is zy helaas.' maar al te dikwils; ., maar waare en groote talenten gaan ver over deze ,, enge, onvruchtbaars paaien uit ;zy volgen de Na„ tuur door baare menigvuldige hoeken, dringen „ in haare diepfte afgronden in;en agterhaalendu'j „ zend fchoonheden, welke de enkle Kunft en Me. „ tbode niet gewaar word. Het grootfte verftand „ kan het leeren, aan deze of geene zyde op te „ treden, aan een beftemdeplaats te ftaan.deitem ,. hier te verheffen, daar te verlaagen; als echter „ beweging en voordracht niet door een uitgebeel,, de Kennis der Waereld endoor eenaangebooren „ richtig gevoel geregeert worden, dan laat zich „ geen hooger graad , geen verdienfte bereiken, „ als koele richtigheid en ordening. Garrick's „ onvergelyklyke Genie daarentegen, ketend niet „ flegts ons windrig gevoel, maar geeft ook onze „ ziel het befte en fterkfte voedzel." Minder gelukkig waaren Qum, Sheridaw, Barry, Powell,Holland en SitiTH.hi de Vertooning van deze groote Rol; ook deze worden van den aangehaalden Kunftrichter enkel beoordeeld. EINDE.   LEVEN en DOOD VAN KONING JOHANNES, HISTORIE-SPEL.  PERSOONEN. Kon IS g Johannes. Peins Hendrik, Zoon ? van fo. A r t h u r , Hertog van Britanie en Neef i hannes. Pembroki, Kssex, j Salisbury, > Engelfche Lords. Hubert, \ Bigot, Philip,.Koning van Vrankryk. Louis, den Dauphin* Faulconbridge, natuurhke Zoon van Ri chard den Eer/ten 5'Vroede* F'4ULC0NjiHID0E - ZT> gewaande Lady Faulconbridse , Moeder van den Bajtaart en Rohert Faulconhridge. Jacob Gurney, Bediende van Lady Faulcon• bridge. Peter van Pomfret, een Profeet. De Aardshertog van Ooflenryk. Kardinaal Pandulpho , Gezant van den Paus. Melun, een Franfcb Edelman. Chatillion, Gezant van Vrankryk Leonoore, Koninginne Moeder van Engeland. Konstantia, Moeder van Artbur Blanka, Dochter van Alphonsus, Koning van Spanjen, en Nicht van Johannes. Burgers van Angiers, Herauten, Scherprechter, Bodens, Soldaaten en Gevolg. Het Tooneel is zomtyds in Engeland, en zem tyds in Vrankryk.  LËVÊN en DOOD VAN KONING JOHANNES, HISTORIESPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Zaal in het Paleis te Nortbampton. Johannes, Leonoore, Pembroki, Essex, Salisbury, Chatillion. Johannes. rfsg ons dan, Chatillion, wat Vrankryk van ons begeerd. Chatillion. De Koning van Vrankryk fpreekt.na zyne gro#. tenisfe, door my, tot uw Majefteit, den geleenden Majefteit van Engeland. Leonoore. Een zeldzaam begin: geieenden Majefteit! Johannes. Weeft geruft, myn waarde Moeder, en hoor het Gezanrfchap, II. Deel. K Cm**  iaö KONING JOHANNES. ' Chatillio». Philip van Vrankryk maakt in den naam en uit krachte van het Recht uws verftorven Broeders God. freys Zoon, Arthur Plantagenet een' rechtmaatigen aanfpraak op dit fchoone Eiland en zyn gsbied op Irland, Poitiers, Anjou, Touraine en Maine, en begeerd van U, dat gy het Zwaard 't welk zich eene onrechtvaardige Heerfchappy over alle deze Provintien aanmaatigd, nederiegt, en het in han» den van den Jongen Arthur uw Neef en wettigen Koning fteld. Johannes. En wat zal het gevolg zyn, zo wy dit weigeren ? Chatillion. De ftoute wederfpraak eens heftigen en bloedi. gen Oorlogs, om U door kracht van Wapenen de Rechten af te dwingen, die gy gewelddaadiger wyze onthoud. Johannes. Ik heb Kryg voor Kryg, bloed voor bloed , en wederfpraak voor wederfpraak. Antwoord dit aan den Koning van Vrankryk. Chatillion. Hoort dan , uit mynen mond , het iaatfle punt van myn Gezantfchap , zynde de Oorlogsverkla* ring van mynen Koning. johanitis. Breng hem de myne te rug; en ga in vreeden» wees als een Blixern in Vrankryks oogen; want eer gy uw Vorft van mynen aankomt! bericht zult kunnen geeven, zal men reeds het gedonder van myn gefchut hooren. vertrek, wees gy de Trompet van onzen toom , en het ongelukkig voorteken van uwen ondergang. Pembroke! zorg dat hymet een betaamelyk geleide uit ons Ryk ontflagea word. — Vaarwel Chatillion! (Cbatillion en Pembnke vertrekken.)  H I S T O R I E-S PEL. 147 Leonoore. Nu myn Zoon, hsb ik niet altoos gezegt, dat de eerzuchtige Conftantia niet eer zou ruften, voor zy Vrankryk en de geheele Waereld, wegens de aanfpraak en party van haar' Zoon , in vuur cn vlam gefteld had ? dit alles had men beletten , en zeer ligt in 't vriendelyke hebben kunnen byleggen ; daar het nu een' bioedigen en gevanilyken Oorlog tusfchen twee Koningryken beflisfchen moet. Johannes. Onze machtige bezitting en ons recht. Leonoore. Uw machtige bezitting moet meer doen als uw recht, want anders zal het flegt met ons afloo. pen. laat myn geweeten U dit in ftilte zeggen, daar het niemand hoord als den Hemel, gy, en ik. ( De Sheriff van Northampton kamt, en zegt in ftilte iets tegens Esfex,) Essex. Myn Vorft, daar is een twiftzaak , die uit de Provintie ter befiisfching voorgefteld word.zynde de zeldzaamfte die ik ooit gehoord heb. zal ik de pariyen binnen brengen? Johannes. Laat hen hier komen, (de Sheriff vertrekt) onze Abdyen en Priorfchappen zullen de onkoften van den Oorlog betaalen. K 2 TWEE;  148 KONING JOHANNES. TWEEDE TOONEEL. Robert Faulconbridge, en Philip zyn Broeder, de Sheriff. De voorigen. Johannes. Wie zyt gy? Phil»p. Ik ben uw getrouwe Onderdaan , (a) een Edelman , gebooren in Northamptonfhire , en zo als ik bewyzen kan, de oudfte Zoon van Robert Faulconbridge ; een Ktygsman, die de eerwaardige hand van Koning Riehard Cocur de Lion , in 't veld tot Ridder geflaagen heeft. Johannes. En wie zyt gy? Robert. De Zoon en Erfgenaam van den genoemden Faulconbridge. Johannes. Is deze de oudite , en zyt gy de Erfgenaam ? gy fchynt uit geen eene moeder gebooren te zyn? Phi- " («) Alfcbeon Shakesfear dit CaraBer van Philip Faulconbridge, uit di oude Tooneelfpelen nam, zo diend men echter op te merken, dat het uit twee onderscheiden Perfoonen te J'aamen gefield is. Matthias Paris zegt: Sub illius tJmporis curriculo Falcafius de Brente , Neufterienïïs & Spurius ex parte matris atque Baftardus, qui in vili jumento manticato ad Regis paule ante clientelam defcenderat &c. —- Holingshed zegt. Richard I. heeft een' natuurlyken Zoon gehad, genaamd Philip , die in 't vervolg van tyd den Vicegraaf van Limogis doodde , om zyns Vaders dood te wreeken. Steeven s.  H I S TO R I E.S PEL, H9 Philip. Wy zyn zekerlyk van eene Moeder , machtige Koning, dit is bekend genoeg , en zo ik geloove ook van eenen Vader, doch wegens de zekerheid van deze laatfte omftandigheid , moet ik U myn Vorft, naar den Hemel en myne Moederwyzen; want daar ben ik niet meer van verzekerd als andre Menfchenkindren. Leonoore. Vertrek onzedig Menfch.' gybefchimpt uw Moeder en kweft uwe eer door dezen twyffel. Philip, Ik Vorftin? — neen ik heb daar geen oorzaak toe, dat is myn Broeders zaak, en gaat my niet aan ; zo by my dit bewyzen kan , doet hy my ten minften vyfhonderd pond fterlings j.mlyks verliezen, de Hemel behoede myn Moeders eer en myn Erfgoed.' Johannes. Een braaf en openhartig Menfch!—maar waarom maakt by dan aanfpraak op uw erfdeel, als hy de jongfte Broeder is? Philip. Ik weet niet waarom; behalven dat hy gaarne myn goed hadt. 't is waar , hy wierp my eens voor dat ik in onecht gebooren was; maar dat is een zaak die ik volftrekt aan myne Moeder overlaat, ik kan niet weeten of ik echt of onecht gebooren ben , maar dit weet ik , dat ik even zo wel gemaakt ben , als hy —— zacht moeten de gebeentens ruften, die zich deze moeite voor my gaaven. — Vergelyk nu onze weezens, myn Vorft, en doet dan zelfs uitfpraak. Als de oude Sir Robert ons beiden teelden, en onzen Vader was, en deze Zoon hem gelykende is; ó! oude Sir Robert, myn Vader.' — dan dank ik den Hemel op myne kniën , dat ik U niet gelyk ben. K 3 Jo»  ISO KONING JOHANNES. J 0 hannes. Welk een Gek heeft den Hemel ons hier toe. gezonden ? Leonoore. Hy heeft eenige trekken van Coeur de Lion in 't gezicht, en een zelfde toon in zyne Mem; vind gy. niet eenige gelykheid, met myn Zoon, eh de geftalte van dit jonge Menfeh? Johannes. Ik zie hem reeds lang daar op aaHen bevind dat hy volftrekt op Richard gelykt. (tegens Robert) nu myn Vriend, zeg my wat u beweegt om eenen aanfpraak op uw Broeders goed te maaken ? Philip. Vermits hy een half gezicht heeft als myn Va. der; met dit halve gezicht zou hy gaarne myn Va. ders geheele erfgoed hebben, een grootje (h) met een half gezicht, vyf honderd ponden 'sjaars! Robert. Myn Vorft , toen myn Vader nog leefden, ge» bruikten uw Broeder myn Vader veel Philip. Zeer goed myn Triend, daar*door kunt gy myn erfgoed niet verkrygen, gy moet verhaalen hoe hy myne Moeder gebruikten. Ro. (6) De Dichter begaat hier eene Anachronismus, wyl by op een Engelfche Munt zinfpeeld, die niet eer als tn 't Jaar 1504, onder de 'Regeering van Hendrik VII. geflaagen wierd: namelyk op een groot of Pence, waar op even als op halve grooten, flegts halve gezichten geftempeld wierden , Koppen tn profil; daar byna alle de voorige Zilvermunten, bet geheele gezicht met de Kroon hadden, ten tyde van Koning Johannes waaren 'er nog geenPence; zy wierden zo veel men weet onder de Regeering van Koning Edward III, bet eerfte gejlagen. Theobalb.  RISTORI E-S PEL. ifi i Robert. En zond hem eens als Afgezant naar Duitfch. land, daar hy over gewigtige zeaken met den Kei. zer in onderhandeling moeft treden, de Konirg maakten zich ondertusfchen zyne afweze-nheid 'ten nutte, en hield zich den gantfchen tyd in myns Vaders huis op. hoe hy dat zo ver gebragt heeft, fchaame ik my te zeggen, dan het geen waar is, is waar. Daar lagen geheele Meiren en Landen tusfchen myn Vader en myne Moeder toen dezen tegenwoordig zynden Heer geteeld wierd; dit heb ik uit myns Vaders eigen mond. op zyn doodbed vermaakten hy my door een Teftament zyne Landeryën. ftierf op de betuiging dar deze myn Moeders Zoon, den zynen niet was , en alfchoon hy het ook was, zo kwam hy doch veertien volle weeken voor den gezetten tyd t'er waereld. laat my dus, myn waarde Vorft, dat geene behouden dat het myne is, namelyk myn Vaders Landeryën, wyl dit zyn laatfte wil was. Johannes. Myn goede Vriend, uw Broeder is na gebooren; uw Vaders vrouw bragt hem echt ter waereld. was zy ontrouw, dan was dit haar fchuld, en een toeval, daar alle Mannen die Vrouwen hebben, aan blootgefteld zyn. Zeg my eens, als nu myn Broeder, die zich gelyk gy zegt, de moeite gegeeven heeft om dezen Zoon te teeten, hem uwen Vader als zynen Zoon afgevorderd bad ? Waarachtig myn Vriend, uw Vader had dit Kalf, dat hem zyne Koe gebaard badt, tegen de aanfpraak van de gantfche Waereld kunnen verdeedigen; waarlyk, dit had hy / ■ gefield zynde, hy was myns Broeders Zoon, dan kon myn Broeder toch geen aan* fpraak op hem maaken, noch uw Vader, hem, als eenen die hem niet toebehoorden, verloogchenen: dit is dus verre beflifcht: myn Moeders Zoon teelden uws Vaders Erfgenaam;uw Vaders Erfgenaam moet uws Vaders Landeryën hebben, K 4 fto.  Ï5a KONING JOHANNES. Roiirt. Zal dan myn Vaders laatfte wil geen kracht; hebben, om een kind te onterven, dat het zyne niet is? Philip. Geen grooter kracht om my te onterven, als, 20 als ik geloove , zyn wil om my te teelen had. Leonoore. Wat wild gy liever zyn, een Faulconbridge, om als uw Broeder Landeryën te bezitten ; of een Natuurlyke Zoon van Coeur de Lion , groot in naam, maar zonder Land? Philip. . Vorftin, zo myn Broeder myne geftalte had, en ik de zyne, Sir B.obert zyne, als hy; en als myn beenen zulke twee Spitsroeden verbeelden, myne armen zulk een aaihuidig tuig, en myn wezen zo dun, dat ik geen Roozen (c) in myn oor konde fteeken , zonder dat de lieden zeggen : zie.' daar gaat drievierdepenning — en zo ik by deze gedaante cok erfgenaam van dit geheele Landfchap was, zo wil ik nooit van deze plaats gaan, als ik bet niet voet voor voet weggeeven zoude, om dit gezicht te hebben : Ja, ik zou om alles in de waereld Sir Robert niet willen zyn, L e o- (f) Wederom tene zinfpeeling op de veel laateruitgekomene Munten, welke Koningin Elisabeth bet eerfte , en zy flegts alleen flxan liet; waar op baar betldtenis, maar zonder Roozen agter bet zelve, te vinden was. Theojald. Zicb overal met Roozen te befleeken, was in dien tyd een mode aan bet Hof; doch het meefte waaien Roozen van Linten gemaakt. Ik meen my een af» beeldfel van Vanovke te kunnen errinneren, waar van de lokken naafl bet oor met linten gevlogten waa* ren, dit in ten Reos eindigden. Steëvens.  H I S T O R I E-S F E L. i$% Leo Noor*. Gy bevalt my. wilt gy uw erfdeel vergeeten, hem uwe goederen overlaaten , en my volgen ? ik ben een Soldaat , en voorneemens om naar Vrankryk te gaan. Philip. Broeder, neemt gy myne goederen; ik zal myn geluk zoeken, uw gezicht heeft U Jaarlyks vyfhonderd pond verworven ; maar zo gy het voor vyf penningen kunt verkoopen, zo geloof vry dat het zeer duur verkogt is. Vorftin, ik ben bereid U tot in den dood te volgen. Leonoore. Neen, dan heb ik liever d at gy voor uit gaat. Philip. In ons Land gaan de voornaamften altoos voor. Johannes. Hoe is uw naam? Philip. Philip, myn Vorft, dus is myn naam;de Vrouw van den goeden ouden Sir Robeit haar Zoon. Johannes. Draag van nu af aan de naam van hem wiens geftalte gy draagd. kniel neder Philip, om grooter op te ftaan. (_by flaat htm tot Ridder.) Staat als Sir Ricbard en Plantagenet op, Philip. Broeder, van Moeders zyde, geef my uw hand; myn Vader liet my Eer na, en den uwen vLand: gezegend is het oogenblik, het mag nacht of dag geweeft zyn, toen ik geteeld wierd, en Sir Ro« bert afweezig was.' Leonoore. De agtile Geeft der Plantagenet*, ik ben uw Grooti moeder, noemd my voortaan zo, Richard. Philip. Door een toeval Vorftin, niet volgens orden, doch wat doet 'er dit toe? het is zekerlyk een weiK s nig/e  154 KONING JOHANNES. TJigje onregelmaatig; maar als men door de Deur niet in Huis kan komen, klimt men In 't Venfter, of over 't Hek:die by dag niet rond durft gaan, wandelt in den nacht; en hebben is hebben, het mag genomen zyn waar het wil. nader of verder van het oogmerk; wel gewonnen is wel gefchoo. ten; en ik ben ik, ik mag geteeld zyn hoe ik wil. Joh ai» nes. Zie Faulconbridge, gy hebt nu wat gy wenfcbt; een goederlooze Ridder maakt u tot een gegoede Jonker. Kom Vorftin; kom Richard; wy moeten ons naar Vrankryk fpoeden; naar Vrankryk; het is hoog tyd. Philip. Vaarwel Broeder, ik wenfchuveel geluk; want gy zyt op eene rechtmaatige wyze ter waereld ge* tomen. DERDE TOONEEL. Philip (alleen) (d). Myne eer is nu een voet grooter geworden; maar myn vermogen is eenige voeten Lands verminderd, het mag echter zyn 1 — thans kan ik ieder Grietje tot Lady maaken. — ,, goeden dag, Sir Richard" — „ Ik bedank u myn vriend" — en heet hy George, dan noem ik hem Peter; de nieuwbakken Adel vergeet der lieden naam. men zou zich te veel ver laagen; zich te gemeen maaken, ais men anders met hen omging, nu laat 'er eens een Reiziger komen , (d) De nieuwe Ridder vervalt bier waarlyk al te Jpoedig in de zonde van ongehoorzaamheid; zekerlyk was by, door zyne groote vooruitzichten zo verrukt, dat by op 't Tooneel bleef fnoeven, fchoon bem de Ko ■ ning reeds, door „ kern Richard, wy moeten naar „ Vrankryk" tel meigaan aangefpoord bad. VlSTAALISSk  H I S T O R I E.S P EL. 155 men, (e) hy en zyn tandeftooker zullen aan myn Ridderlyke Tafel getrokken worden, en als myn heerlyke maag gevuld is, zuig ik aan myn tanden en Cathechifeer myn puntigcn gaft, uit vreemde Landen (ƒ). „ myn waarde Heer, — dus begin „ ik, op myn elleboogen fteunende" — mag ik u bidden ? — dat is nu de vraag: en dan volgt aan» Honds het Antwoord, als in een Schoolboek,, 6! „ Myn Heer, zegt het Antwoord, ik ben geheel „ tot uw bevelen, ten uwen dienfte, geheel den „ uwen , Myn Heer." — „ neen, Myn Heer, „ zegt de Vraag; ik myn waarden Heer, ben tot ,, uwen dienft." en dus, eer het Antwoord regt gehoord heeft wat de Vraag begeerd, wagt het reeds met een geheele Schaakel van Complimenten; en fpreekt van Alpen en Appenynen, van de Pyreneên , en den Rivier de Po, en weet het gefprek zolang uit te rekken, tot het avond eeten ten einden is. nu dat is ook hoogadelyk gezelfchap, dat zich voor eenen hoogvliegende geeft als de mynen, fchikt! maar daar is flegts eenen baftaard der tegenwoor. digen ryd, die men niet veel ondervinding afziet.— en die ben ik; men mag het my afzien of niet — en die niet flegts in zyne uiterlyke geftalte, ia zyne kleeding, en in zyne manieren, den fmaak der tegenwoordige tyd vleid, maar ook uit een innerlyke bron, het zachte, zachtfte , allerzachtfte gif, dat de zoonen der Lieden zo aangenaam kitteld, van zich weet te geeven. een Kunft die ik zekerlyk niet beoefFenen wil , om an- dren (e) Men moet weeten. dat de verbaalen der ReU zende, eertyds aan groote Tafelen eene der voornaam' fle onderhoudingen waaren; en dat men bet ftooken der tanden voor eene naaaping van eene uitlandfcbe gewoon te aanzag. Johnson. (ƒ) Picked kan op de puntigebaard der vreemden, of op de fpitze en lange fcboenen zien, dit eertyds in 't gebruik waaren. Eschenbur*.  i56 KONING JOHANNES. dren te bedriegen ; maar die ik denk te lee> ren , op dat ik van anderen niet bedroogen zal worden, zy zal de trappen myner verhooging met bloemen beftrooyen. -— maar wie komt daar zo haaftig in Rydklederen? —- welk een Vrouwelyke Courier is dat? — heeft zy geen Man die de moeite op zich kan neemen, om op een hooien voor haar te blaazen? ■»— Hemel! het is myn Moeder! VIERDE TOONEEL. Lady Faulconbridge, Philip, Jacob Gurney, Philip. Hoe , myn waarde Lady! waarom zo fpoedig aan 't Hof? Lady. Waar is de Booswigt , uw Broeder? waar is hy? die zich verflout myne eer openlyk aan te taften ? Philip. Myn Broeder Robert? den ouden Sir Roberts zoon' Kolbrand de Reuz (g) een geweldig Man? is het Sir Roberts zoon dien gy zoekt ? Lady. Sir Roberts zoon? —» Ja, onëerbiedige boef! Sir Roberts zoon —* wat fpot gy met Sir Robert ? — het is Sir Roberts zoon , en die zyt gy ook. Phi (g) Colbrand was een Deenfcbe Reuz, die G u i van Waswick, in tegenwoordigheid des Konings Adelstan , nedervelden. dit gevegt beeft D r a y t o n in zyn Polyolbion zeer prachtig i*. Jcbreeven, J o h m s o n.  HISTORIE-SPEL. 157 Philip. Jacob Gurney wilt gy ons wel een weinig alleen laaten* Gurney Van harten gaarn. myn lieve Philip. Philip. Philip? — Sperling? (&) — Jacob, daar val. len kluchtige diDgen voor; maar hier na meer daar van. -— (Jacob vertrekt) Mevrouw ik was nooit des ouden Sir Roberts zoon; Sir Robert had zyn deel aan my op een goede Vrydag wel kunnen eeten, zonder zyn vaften te verbreeken (i) Sir Robert was een wakker Man; maar, op myn eer! bekend de waarheid! kon hy myn Vader zyn? neen, SirRo« bert kon dat niet; wy kennen zynen arbeid, zegt mydus, lieve Moeder, wien heb ik deze Ledemaaten te danken? — Sir Robert kon nooit zulk een been maaken. Lady. Hebt gyU ook met uw Broeder tegens my ver« zwooren ? gy, die om uw eigen voordeels wille myne eer verdedigen moeft ? wat zal deze fpotterny beduiden ? —— fpretk, zeldzaame Boef- Phi> (j) Pope , merkt by deze plaats aan, dat men een fperling gemeenlyk den naam van Philip pleeg te geeven; dit bevejligd eene, van Johnson in bet aanhang/el der nieuwe uitgaave, aangevoerde plaats; uit een oud Tooneelfpel, en een gedicht van Ske l« ton, tho the memory of Philip Sparrow, waar uit Grey een plaatje''aanvoerd, bet is dus onnoodig de verandering van Warbürton te bezigen, die fpare me voor Sparrow leeft. Eschenburo. (i) Een gewoone redeneer of fpreekwyze, die zo veel zeggen wil , als, Robert heeft geen deel aan my.  158 KONING JOHANNES. Philip. Ridder' Riddei1 lieve Moeder zo goed als Bafilisko. (fc) 6 waarachtig, ik ben tot Ridder geflagen; ik heb het op myn fchoudcrs — maar Moeder ik ben Sir Roberts zoon niet; ik heb van Sir Robert en myne Landeryën afftand gedaan: echtelyke geboorte, naam, alles is weg. Laat my dus myn Vader kennen, waarde Moeder ik denk dat bet een wakker Man was ; wie was het toch Moeder ? Lady. Hebt gy den naam van Faulconbridge verzaakt'? Philip. Zo bartelyk, als ik den Duivel verzaak. Lady. Koning Richard Coeur de Lion was uw Vader, door lang en hevig aanmoedigen wierd ik eindelyk vervoerd, om hem een plaats in het bed van myn gemaal toe te liaan: de Hemel vergeef my myne overtreding! gy zyt de vrucht myner zwaare zonden , tot weiken ik zo fterk getrokken wierd, dat ik het niet langer wederftaan kon. Pu ilip. Nu, zo waar ik lceve als ik op nieuw gemaakt moeft worden, waarde Moeder,zo wenfchten ik geen (k) Eens Zinfpeeling op een oud elendig Treurfpei, S o l i m a n and Pehsida, •waar in een zwetzen ■ de Ridder Basilisko voorkomt, die in een zeker Tooneel. met zyn bediende daar op Jlaat, dat deze hem Ridder Knight noemen zal, fchoon die hem in plaatje van dit Knave noemt; bet welk in 't engelfcb, 20 als bekend is, tegen Knight gefield word. Dit •woord Knave gebruikt Lady Faulconbridge tegen baar zoon; en daar opziet zyn antwoord dit oude Treurfpei waar uit Theobald die zinfpeeling bet eerfte bemerkt beeft , vind mm in Hawkins origin, of the Drame (Oxford 1773. 4 vol. 8vo.) vol- II. pag. i«s. S. S.  H 1 S T O KI E.S PEL. iS9 geen beter Vader, eenige zonden laaten zich ten niinften hier op aarde wel eens ontfchuldigen; dus ook de uwe. uw misdaad was uw dwaasheid niet; gy moeft noodzaakelyk uw hart, den gee. nen als eene onderdaanige tol voor de gebieden» de liefde weggeeven; tegen wiens woede, en on« bedvvingbaare fterkte, den onverfcbrokken Leeuw zelfs geen ftryd dorft waagen , noch zyn Koning* üyk hart voor Ricbards hand kon befchermen. Die een Leeuw met geweld het hart uit het ligchaam kan rukken, kan ligt een Vrouwen hart verwin* nen. dus waarde Moeder, ik dank u van gantfcher harte voor myn Vader, zo 'er iemand leeft die zich verftout te zeggen , dat gy onrecht deed, toen ik geteeld wierd, diens ziel wil ik ter helle zenden. Kom Moeder, ik zal u myn maagfchap vertoonen , en zy allen zullen zeggen, dat het zonden geweeft was, zo gy Richard had geweigerd om my te teelen. die anders zegt, liegt; ik zeg het was geen zonden dat gy daar in bewilligde. Einde van bet Eerfte Btdryf. TWSI.  t6o KONING JOHANNES, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in Vrankryk, voor de muuren van Angiers. Philip, Koning van Vrankryk, Louis den Dauphin, de Aards - Hertog van Oosten- ryk, constantia, A e t h u e. Louis. "VyTelkom voor Angiers, dappre Hertog vanOos" tenryk ■ •— Arthur , uw grooten Grootvader, Richard die den Leeuw zyn hart ontroof, den (/) en den heiligen Kryg in Paleftina volftreedt, kwam door dezen dappren Hertog voor den tyd in het Graf, nu is hy , om by zyn nakomelingschap daar vergoeding voor te doen, op myn dringende beedc gekomen, om zyne vaanen voor uwe zaak te ontrollen ; en uwen onnatuurlyken Oom, Johannes van Engeland, uit het onrechtvaardig bezit van uwe Erflanden te helpen ferdryven. omarm hem Prins, bemin hem, en heet hem welkom. Ar. (/) Rastall meld in zyn Cbronyk van deze merkwaardige gebeurtenis, met deze woorden: „ bet „ beet men beeft hy Koning R i c h a e d , toen by „ gevangen was , een Leeuw ingelaaten om bem ,. te eeten. maar toen de Leeuw zyne kaaken open„ deed, ftak de Koning zynen arm in zyn ketl , en ,, vatten den Leeuw zo vaft aan zyn hart dat hy bem „ verworgden, en daarom Zfggen zommigen beet by „ Coeur de Lion ; eenige zeggen echter dat by z» „ heeten weegens zyne Stoutmoedigheid en onmeèdtt„ genbeid." G&xr,  H I S T O R I E-S PEL. i6t Arthur. God zal U Coeur de Lions dood dus eerder ver« geeven , wyl gy zyn uakomelingfcbap hst leven geeft, en zyn vervolgd recht met de vleugelen uwer Krygsmacbt overfchaduwd. meteen onmachtige hand, m3ar met een onvervalfchte liefde heet ik U wel. kom. Welkom Hertog! voor de muuren van An« giers. Louis. Een Edel Jongeling.' wie zou U niet aan uw recht willen helpen ? Aards hertog. Op uwe wangen leg ik dezen tedren kufch, als het zegel myner vuurige beloften dat ik niet eerder in myn Vaderland zal te rug keeren, tot Angiers, en de rechtvaardige aanfpraak die gy in Vrankryk hebt; te gelyk met dezen witten oever (m) wiens voet de huilende baaren des Meirs te rug ftoot, en zyne bewooners van andre Landen afzoaderd, tot dit van de Zee omzoomde Engeland, dit door water* verfterkt Bolwerk, deze ftoute zekerheid alle uitwendige aanvallen wederftaat; tot dezen uiterften hoek van 't Weften U zelfs als Koning zal groeten ; tot dit oogenblik, waarde Jongeling, zal ik aan myn Vaderland niet denken, maar de wapens volgen. cons tanti a. ó! Neemt daar zyns Moeders dank voor aan; de dankbaarheid eener arme Weduwe , tot den tyd dat uwen fterken arm hem tot die macht geholpen heeft, om uwe vriendfehap dan beter te kunnen vergelden. Aards» (m) Men gelooft dat Engeland den naam van Alb ion, van de witte Rotzen verkreegen heeft die tegen over Vrankryk leggen. Johnson. II. Djtit, L  iö2 KONING JOHANNES» Aardshertoc. De vreede des Hemels zy hun deel, die hunne zwaarden in eenen zo rechtvaardigen Oorlog gebruiken. Koning Philip. Wel aan dan, tot het werkt —— ons gefchut zal tegen het voorhoofd van deze wederfpannige Stad gericht worden, roep onze Krygsoverften om het Plan tot den voordeeligften aanval te maaken.— al zouden wy onze Koninglyke Leden voor deze muuren nederleggen ; al zouden wy ook in het bloed der Franfchen, tot op de Markt moeten door. waadden ; zo zullen wy echter deze Stad Angiers aan dezen Jongen Prins onderwerpen. Constant ia, Wacht toch nog eerft op antwoord van uwen Afgezant.'gy moogt anders uwe zwaarden te vroeg met bloed verwen, mooglyk brengt Chatillion uit Engeland eenen vreedzaamen afftand van dit recht dat gy door den Oorlog dwingen wilt; en dan zou ons iedere druppel bioads berouwen,die door een te rasfe hette in onbezonnenheid vergooten was. Koning Philip. Een wonder, Mevrouw.' — zie eens, op uwen wenfch is onzen Afgezant Cnatiilion aangeland. TWEEDE TOONEEL. Chatillion. De voorigen. Koning Philip. Meld ons kortelyk , Eedlen Vriend, wat Engeland zegt; wy zullen U met geduld aanhooren. Spreek Chatillion. Chatillion. Laat dan uwe Krygsmachc van deze armzaalige Belegering aflaaten , en moedig dezelve tot eene gewigtiger onderneeming aan. de Koning van Engeland  HISTORIE-SPEL 163 geland vol ongenoegen over uwe rechtvaerdige eifchen, heeft de wapenen opgevat; door de weigerende winden die myne teiugkemft vertraagden, heeft hy tyd gewonnen, om alle zyne Legioenen, te gelyk met my aan Land te zetten, hy naderd deze Stad met fpoedige fchreeden: zyn fterkte is groot, en zyne Soldaaten zyn vol moed. met hem komt de Koningin Moeder , een Adder die hera tot tweedracht en bloedvergieten aanfpoord; benevens haar Nicht de Infante Blanca van Spanjen; als ook een' natuurlyken Zoon des overledenen Konings, en alle moedwillige Koppen uit Engeland; gauwe , vuurige , vermetele Lieden; vrywilligen die hunne Erfgoederen verkogt hebben , en hun geboorterecht ftoutmoedig op den rug draagen, om hier een nieuw geluk te zoeken, in't kort zulk eene uitgezochte fchaare onverfchrokken Lieden , als thans uit Engeland overgekomen is , zwom nooit over de zwellenden vloed om onheil en verwoes» ting in de Chriftenheid aan te richten. Het geweid hunner Trommelen verhinderd my meer omftandigheden daar by te voegen; zy zynterftond hier, om in onderhandeling te treden, of te vegten. dus maakt u gereed. Koning Philip. Hoe onverwacht is deze overvalling. Aardshertog. .Hoe onverwachter, hoe yveriger wy ons tot tegenweer moeten bereiden ; de moed groeit met het gevaar. Laat hen dus welkom zyn j wy zyn gewapend. La DER-  Ï64 KONING JOHANNES. DERDE TOONEEL, Koning Johannes, Faulconbeidge, Lsonoobe, Blanca, Pembroke, Gevolg. De voorigen. Johannes. Vreede zy metVrankryk, ais Vrankryk onzen recht, vaerdigen intrek in onze Stad in vreede toeftaat; zo niet, dan bloede Vrankrvk en de Vreede vlieg hemel waards, terwyl wy, Gods vernielend werktuig zynde, den vermeetelen overmoed tuchtigen, die zyne vreede in den Hemel te rug dryft. Koning Philip. Vreede zy niet Engeland , als den Oorlog uit Vrankryk naar Engeland te rug keerd om daar in vreede te leven, wy beminnen Engeland, en om Engelands wille alteen , zweeten wy hier onder den laft der Wapenruftinge. dezen onzen arbeid moeft uw vrywillig werk zyn. Maar gy zyt zo ver af van Engeland te beminnen, dat gy zynen rechtmaatigen Koning onderdrukt: gy hebt de Erfopvolger opgehouden, de kindsheid des wettigen Erf» genaams gemisbruikt, en aan de maagdelyke Eere der Kroon geweld geoeffend. Zie hier uws Broe. ders Godfreys wezen! deze oogen , dit voor. hoofd, zyn naar den zynen afgedrukt; in dit kleine begrip is dO volkomenegelykheid behouden, die in Godfrey verftorf; en de hand des tyds zal dit kleine uittrekfel, in een groot boek uitbreiden, deze Godfrey was den oudften Broeder, en dezen is zyn Zoon. Engeland was Godfreys eigendom, en deze heeft het van Godfrey geërft. Hoe komt het dan dat gy Koning heet, zo lang 'er nog bloed door deze aderen ftroomt, aan wien de Kroon behoord, welke gy vermeefterd. Johannes. Van wien heeft de Koning van Vrankryk, dit recht  HISTORIE-SPEL. ié$ recht geleend, om my over zyne Vraagftukken ter verhooring te ftellen? Koning Philip. Van den opperften Rechter, die het edle denkbeeld in Koninglyke Ziele verwekt, om geweldige en onrechtvaardige daaden te onderzoeken: deze Rechter heeft my tot Befchermer van dezen Jongeling verkoozen: het is onder zyne befchutti'ng dat ik uwe ongerechtigheid aanklaag, en met zyne hulp hoop ik ze te ftraffen. Johannes. Helaas! is dit enkel aangemaatigd gezach ? Koning Philip. Vergeef het my; ik wil daar andre aanmatigingen mede ter neder vellen. Leonoore. Zeg my, Koning van Vrankryk, wie het is die gy met eene onrechtvaardige aanmaatiging befchuldigd ? constantia. Laat my antwoorden : de aangemaatigden Ko ning uw Zoon. Leonoore. Zwyg onbefchsamde! uw Badaard zou Koning worden, op dat gy Koningin zyn en de geheele Waereld zoud kunnen regeeren. constantia. Myn Bed was uw Zoon altoos zo getrouw, als het uwe uw Gemaal; en deze Jongeling gelyktzyn Vader Godfrey in geftalte veel meer, als gy en Johannes elkander in gedrach gelykt; daar gy toch zo veel gelykheid op elkander hebt als de regen op het water, en den Duivel op zvne Moeder. Myn Zoon een Baftaard! —- by myn Ziel, ik geloof nooit dat zyn Vader zo eerlyk gebooren wierd, als hy, om dat gy zyn Moeder waart. Leonoore. Gy hebt een fraaije Moeder, Jongeling,die uw Vader befchimt, _ _ L 3 c°s'  i£6 KONING JOHANNES. C o nst a nti a. Gy hebt een frsaije Grootmoeder Jongeling die U befchimpen wiH Aardshertog. Stili Faulconbridge. Hoord den Roeper.' Aards hertog. Wie Duivel zyt gy? Faulconbridge. Een die den Duivel met U fpeelen zal,Heertje, zo dra by U en uw overkleed alleen bekomen kan. (n) gy zyt de Haas in het Spreekwoord , die doode Leeuwen by den baard trekt: ik zal U dat Vel inpeeperen, als ik U kryg; neem U in acht; waarachtig, ik zal U wel vinden. B lanc a. 6.' Hoe fchoon ftond dit gewaad des Leeuws, hem die den Leeuw dit gewaad uittrok.' Faulconbridge. Het legt zo aanzienlyk op zyn rug, als des groo« ten Alcidis Leeuwenhuit op den rug eens Ezels, hoor Ezel ik wil U dezen Iaft van uwen rug neemen, of'er U nog een op leggen waar van uw fchouders kraaken zullen. Aardshertog. Wat is dit voor een Snorker, die onze ooren met zulk een menigte onnutte redenen verdooft? — Ko- (m) Koning Richard leeft de luid des Leeuws, dien by bedwongen beeft, als een teken zyner zegepraal altoos gedraagen. deze buid bemachtigde de A a r d s hertog van Oostenryk, na dat by, gelyk lekend is, Koning Richard door lift en bedrog in zyn geweld bekomen bad; en zou uit een belagtbelyken boogmoed dezelve, na Richards dotd, titoos gedraagen lebben.  H I S T O R I E-S PEL. 167 Koning Philippu' befluit, zonder langer te bedenken wat wy doïn zullen. Koning Philip. Vrouwen en Gekken, breek uwe redenen af! — Koning Johannes, hier hebt gykortelyk myne ver klaaring; Engeland, Ierland, Anjou , Touraine en Maïne, eifche ik uit naam van den Jongen Arthur van U; wilt gy dezelve afftaan en de wapens nederleggen ? Johannes. Eerder myn Leven! — Ik trotfeer U Vrankryk — Arthur van Bretagne begeef U onder myne befchenning, en ik wil U uit liefde meer geeven , als de zwakke arm des Konings van Vrankryk ooit voor U verwinnen kan. onderwerp U Jongeling! Leonoore. * Kom tot uw Grootmoeder myn Kind. constanti a. Ja Kind, Ja het Kind moet naarzyn Grootmoe, dertje gaan.—, geef Grootmoedertje een Koningryk, en Grootmoedertje zal het Kindje een Rozyn, een Kers of Vyg geeven; het is een goed Grootmoedertje. Arthur. Weeft toch geruft myn lieve Moeder! —— ik wenfchte dat ik diep in myn Graf lag, ik ben zo veel geweld , als men voor my maakt, niet waardig. Leonoore. Zyn Moeder befchaamt hem dus: de arme Jongen ! by weend. Co nst antia. ó.' Schaamt gy U maar; zy mag het doen of niet. het onrecht dat hem zyn Grootmoeder aandoet, niet de fchande die hem zyn Moeder toe. voegt, trekt deze hernelroerende Paerlen uit zyne waardige oogen ; Paerlen die de Hemel als een Schutgeld zal aanneemen. Ja , door deze traanen L 4 zaI  ïö8 KONING JOHANNES. zal zich de Hemel Iaaten gewinnen, om zyn recht aan te neemen, en U te ftraffen. Leonoore. Gedrocht, wacht gy ü niet om Hemel en Aarde te lafteren? Constant i a. Gedrocht, wacht gy U niet, om Hemel en Aarde te beleedigen ? —— hoe kunt gy my aanklaagen dat ik lafter? gy en den uwen maatigd U de Landen, de Eigendommen en Rechten van dezen onderdrukten Jongeling aan. deez' uw oudfte Zoons Zoon is alleen door U ongelukkig, uwe Zonden worden aan dit arm Kind bezogt ;de uitfpraak der Wetten treft ham, daar hy zelfs tot in 't derde gelid van uw in zonden ontvangen ligchaam verwyderd is. Johannes. Waanwyze.' boud op.' constantia. Dit alleen heb ik nog te zeggen; dat by niet flegts om uwe Zonden wille geftraft word, maar God bezoekt de aangeboorne Zonden van haar , die dezen verren afftammeling met haare misdaaden be fmet heeft, en nu om haarent wille en met haare ftrafFe geftraft word. haare Zonde is zyn onrecht; haar onrecht is te gelyk de tuchtiging haarer Zonde, alles word in de Perfoon van dit Kind bezocht, en alles om haarent wille, wee over haar,' Leonoore. Gy onverftandige kwaadfpreekfter, ik kan een Teftamcnt vertoonen dat uw Zoons recht kragteloos maakt. constantia. 6 Wie twyfFeld daar aan?-^. een Teft3ment!»— een valfch Teftament! ——- een Vrouwe Tefta ment.' —— een vervloekt Grootmoeders Teftament 1 —-p> Koning Philip. Stil, Mevrouw ; of maatigd U; het is zeer on» vpeglyk voor dit gezelfchap , deze verdrietige he  H I S T O R I E-S PEL. 169 berhaalingen geduldig aan te moeten hooren. ——. Laat esn Trompetter de Burgers van Angiers op hunne Muuren eifchen; zy zullen zich verklaaren, wiens aanfpraak op de Kroon hier zal gelden, Arthurs, of die van Johannes. (Mtnblaaft de Trmpet.) VIERDE TOONEEL. Eenige Burgers op de Muuren. De voorigen. Burger. Wie heeft ons op de Muuren geroepen? Koning Philip. Vrankryk, in den naam van Engeland. Joh anne s. Engeland in zyn eigen naam. gy Mannen van Angiers en myne getrouwe Onderdaanen Koning Philip. Gy waarde Burgers van Angiers, Arthurs On« derdaanen.' onze Trompet riep U tot deze gefchikte onderhandeling..... Joh ann es. Voor onze gerechte zaak hoord ons dus het eerft. de Franfche Vaanen die hier zo naby uwe Stad voor uwe oogen ontrold zyn, zyn tot uw bederf aangevoerd, de Buik hunner Canonnen is met gramfcbap gevuld; zy zyn gefteld om bunnen yzren toorn tegen uwe Muuren uit te fpugen. deze Franfchen ftellen zich met alle toeruftingen tot eene bloedige beleegeringe en een onbarmhartige handelwyze, voor de oogen uwer Stad, en voor uwe geflootene deuren; en zonder onze aannadering zouden deze flaapende Steenen die ü omgor. den, door den ftoot hnnner werktuigen , uit hun geruft lymbed gerukt, en het bloedige geweld'op hunne kruine.een vryën baan goopend hebben om ^ S op  i7o KONING JOHANNES. op uwen vreede inteftormen. maar zo dra wy, uwen rechtmaatigen Koning zynde, ons lieten zien ■»— daar wy de ongemakkelyke en dubbelde Marfchen niet achtende, hier na toe gefpoed zyn , om eene machtige ontzetting voor uwe deuren te brengen, en de gedreigde wangen uwer Stad, ongekwetft willen houden. —Zie de onftelde Franfchen zelf eene onderhandeling aanbieden , daar zy in plaats van in vuur gekleede kogelen, die een beevende Koorts in uwe Muuren verwekken zouden j zachte in rook gewonde woorden affchieten, om uwe ooren door een bedriegelyk geluit te betoveren. Maar gelooft hen niet verder , als zy het verdienen, waarde Burgers, en laat my uwen Koning, wiens moede levensgeeften door dezen onmaatigen fpoed afgemat zyn, in uwe Stad Herberg zoeken. Koning Philip. Wanneer ik zal gefprooken hebben, zo kunt gy ons beiden antwoorden. Ziet! aan deze regteband , wiens fcheut door de heiligde gelofte, de Rechten van dezen welke zy vafthoud , gewyd is; ftaat de Jonge Plantagenet, Zoon van >den oudften Broeder dezes Mans, en Koning over hem en alles wat hy heeft, om zyn ter nedergevelds rechts willen treden wy in volle toerufting deze groene vlakten voor uwe Stad , zonder eenig voorneemen van vyandlykheid tegen U, ten waare uwe wederfpan» nigheid ons daartoe aanfpoorden: 'er word alleen een' milddaadigen yver voor de behouding van dit onderdrukte Kind in ons gewisfe gekoefterd; weigerd dus niet een plicht te herftellen, die gy zeker fchuldig zyt, aan hem die om ze te eifchen geregtigd is ; namelyk deze Jonge Prins; zo zal ons Wapen gelyk een gemuilbande Beer, die flegts voor de oogen fchrikt, alle beleedigingen verbooden zyn, de boosheid onzer Canonnen tegens de onkweftbaare Wolken des Hemels uitgelaaten worden, en met eene vreedzaame en ongeftoorde terug-  HISTORIE.SPEL. 171 rugkeering, met ongebruikte Zwaarden en onbefchaadigde Helmen zullen wy dit moedige bloed weder thuis brengen , dat wy tegens uwe Muuren wilde verkoelen ; en daar toe hier gekomen waa. ren: uw Vrouwen en Kinderen en U zullen wy dan in vreede laaten. doch zo gy echter dwaas genoeg zyt om deze voorkomende aanbieding af te flaan , zo verbeeld ü niet, dat dezen omkring uwer Muuren U tegens onza fterke Krygsmacht zal kunnen befchermen , alfchoon zelfs alle deze Engelanders met hunne macht in uwe kringen geleegerd waaren, Zeg ons dus, zal uw Stad in den naam van die geen voor welke wy U daar toe aanfpooren, denzelven als haaren Heer erkennen? of zullen wy het teken tot den aanval geeven, en in bloed waadende ons eigendom intrekken ? Burger. Ons antwoord is kort, wy zyn onderdaanen van den Koning van Engeland, voor hem en uit krachte van zyn recht, hebben wy deze Stad in. • Johannes. Zo erkend dan uwen Koning, en laat my in. Burger. Dat kunnen wy niet ; maar hy die bewyft dat hy Koning is, zullen wy onze trouw betoonen. tot dien tyd toe, zullen onze deuren tegen de geheele Waereld gegrendeld blyven. JOHANNïïS. Bewyft de Kroon van Engeland den Koning niet? en als dit niet genoeg is , zie hier dan tweemaal vyf duizend getuigen, in Engeland gebooren Faulconbridge. Baftaarden, en diergelyken! Johannes. Die bereid zyn , ons recht met hun leven te bewyzen. Koning Philip. Even zo veele , en van zulk 'goed bloed als deze Faul«  KONING JOHANNES. Faulconbridge. Ook eenige Baftaarden.' Koning Philip. Staan hier, oin zynen eifch in 'c aangezicht te wederfpreeken. Burger. Tot gy bewyft wiens recht het geldigfte is, houden wy voor den geldigfte het recht van bei. den te rug. Johannes. Zo vergeef God de Zonden van alle de Zielen, die ten vreesfelyken bewyze onzes rechts op het Koningryk, nog eer den avonddaauw valt, in hunne eeuwige wooning overgaan zullen. Koning Philip. Amen! Amen 1 ——- te Paard Ridders — tot de wapenen! Faulconbridge. 6 Sint Jooris.' die den Lindworm tergden, en zeden altoos te Paard voor myn Waardins deur zit, help ons uit deze zaak! — (tegens de Aardsbertog) Goede Vriend, was ik thuis in uw hol by uwe Leeuwin , ik zou U een Osfekop op uw Leeuwenhuid zetten , en een gedrocht van U maaken. Aardshkrtog. Stil, niets meer! Faulconbridge. Zidder toch ! want gy hoord den Leeuw brullen. Johannes. Wy zullen verder in de vlakte voorttrekken f» om (o) Het febynt aan deze plaats, dat Shake» i p e a r , boe los en onbedwongen , by ook zon* tyds in zyne Tooneelfcbikkingen is; den aanval van deze twee Heiren echter niet heeft durven vertoonen: Trouwens dit is een uit drukke lyk verbod Van allen die  HISTORIE. SPEL. 173 om ons Leger beter plaats te geeven, en te kun' nen uitbreiden. Faulconbridge. Haaft U dan, op dat gy het voordeel der plaatzing wint. Koning Philip. Zeer goed. —beveelt den overigen den Heuvel te bezetten —— de Hemel befcherm ons recht. (Zy gaan aan verfcbillende zyden af.) VYFDE die over de Tooneelvereifcbten ooit gefcbreeven heb» ben; en is onlangs maar door één der Hollandfebs Dicbteren manmoedig overtreeden; namelyk door den Hoer W. Haverkorn den Jongen, wiens Spellen wy wel eens bebben booren vergelyken by Artisjokken, welke door hunne Saufen fmaakelyk zyn gemaakt. Wy bebben tot ons oogmerk, namelyk den aanval van twee Heiren,bet oog op Robbert de Vries, het-Negende Tooneel in 't Vyfde Bedryf. men moet erkennen . dat men om te bebaagen wel eens vreemde uitvindingen moet voortbrengen, om nieuw te zyn! begaat men in zulk een geval mis» [lagen, ó l die wirden door den bygaanden roem ligt verdonkerd. —»deze aangevoerde ftryd is echter natuur» lyker als den afval in bet voorgaande Agtfte Tooneel van dat zelve Treurfpei; of in het Tiende Tooneel in het Vierde Bedryf °>a?i Claudius C1 v 1 l is, daar al bet Folk, geen menfch uitgezonden l dan tegen Civilis en aanflmds wéér veor bem is. wie ziet bier niet duidelyk aan. dat dit geen Heiren van Robert de Vries, of van Claudius Civilis zyn, maar dat bet werkvolk van den Dichter zelfs is, dat alle moeite aan. wend om de poogingen van den Heere Haverkorn te bevorderen, en zyne Jlukken luifter by te zetten, bet zy dan natuurlyk ofte niet? Vertaalers,  174 KONING JOHANNES, VYFDE TOONEEL. (*) Burgers van Angiers op de Muur. Na een Gevegt treedt de Heraut van Vrankryk met een Trompetter voor de Stads Poort. De Fransche Heraut. Gy Mannen van Angiers, opent uwe deuren wyd, en laat den Jongen Arthur, Hertog van Bretagne in, die door de hand van Vrankryk dezen dag vele Engelfche Moeders ftof tot traanen gegeeven heeft: haareZoonen liggen rondom op den Moedigen grond verfpreid; een aantal Weduwen kromt zich in 't ftof , en omvat met koude armen de bloedige Aarde, terwyl de, met gering verlies gekochte zegen , om de danfende Banieren der Franfchen darteld, die in triumpheerende orden, loosheid van voorneemen zyn, als zegepraalers in te trekken, en Arthur van Bretagne tot Koning van Engeland uit te roepen. ZESDE TOONEEL. De Burgers van Angiers op de Muur. De Fransche Heraut met een Trompetter. De Engelsche Heraut met een Trompetter. De Engelsche Heraut. Verheugd ü, gy Burgers van Angiers,luid uwe klokken ! Koning Johannes , uwe en Engelands Koning, is in aantocht, als meefter van dezen heete» en bloedigen dag. de Wapenen van hen die U in een helle zilverglans voorby trokken, keeren heden te rug , met Franfch bloed verguld zynde. geen enkle Vederbofch, die op een Engelfche Helm zat is  HISTORIE. SPEL. 175 is door eenFranfche Speer daar af geflaagen. onze Vaanen keeren in dezelve handen te rug, van^ welke zy ontrold wierden, toen wy uittrokken. Ja" even als een vrolyke troep Jagers, komen onze • vrolyke Engelfchen alle met purperverwige handen , in het bloed hunner Vyanden geverwt, te rug. opend uwe deuren en laat de zegepraalers in» trekken. Bux gek. Gy Herauten, wy hebben van onze Toorens uw geheel gevecht, van den aanval tot den aftogt toe, kunnen zien; onze fcherpfte oogen hebben geen voorrang of voordeel onder uw beide Heiren kunnen befpeuren. Bloed heeft bloed gekort, en flaagen hebben fiaagen beantwoord ; fterkte wae tegen fterkte, en geweld tegen geweld gekeerd; beiden waaren gelyk gezint tegens beiden, één alleen moet zich als verwinnaar vertoonen; zo lang beide Heiren dus in evenwigt ftaan, verklaard onze Stad zich niet voor één, maar voor beide. ZEVENDE TOONEEL. De beide Koningen komen met hunHeir van verfchillende zyden op. De voorigen. Johannes. Vrankryk .* hebt gy nog meer bloed te plengen ?— Spreek. — Zal de ftroom onzes rechts zynen vryën loop hebben?——» zo gy hem daar langer in him derd, z,ai hy zyn ouderlyk Canaal verlaaten, en met zyn verwoede' vloed uw nabuurigen Oever overzwemmen, laat zyn Zilverwater dus liever vreedzaam in den Oceaan voortvlieden. Koning Philip. Engeland ! gy hebt in dit heet gevecht, geen druppel bloed meer gefpaard dan wy, zelfs hebt gy nog meer vetiooren. en ik zweer by deze hand die  J76 KONING JOHANNES. die over het Aardryk gebied , dat door deze Hemelftreek overzien word ; dat eer wy onze mee recht opgevatte Wapenen nederleggen, wy U, te. gen wien wy deze Wapenen opgevat hebben, in he: ftof willen nederploffen ; of het getal der dooden nog met een Konlnglyk getal vermeerderen, en de lyft die het verlies van dezenftryd verhaald, de eer zullen verfchaffen, om onder de verflaagenen ook eenen Koning te kunnen vermelden. faulc8nbrid ge. Hoe! Majefteit. —— hoe hoog ftygt uwe ftoutheid als bet koftelyke bloed der Koningen in vuur gezet word! ó I hoe voed de dood zyne vermolm» de Kinnebakken met Staal! de Zwaarden der Helden, zyn zyne Tanden en Klauwen ; en nu zwelgt hy en meft zich met Menfchenvleefch, zo langde twift der Koningen onbeflifcht blyfr. Waarom liaan de Koninglyke Heiren zo onbeweeglyk? —— roept tot den aanval gy Koningen.' te rug in 't bloedig Veld , gy even machtige Vorften .' gy van vuur fmeulende geeften! laat de nederlaag van den een zyn deel, de vreede van den ander zyn deel bewerken, dat daar toe flaagen , bloed en dood diene! Johannes. Voor wien verklaaren zich de Burgers van An» giers? Koning Philip. Spreek Burgers, wien erkent gy voor uwen Koning? Burger. De Koning van Engeland, zo dra wy hem kennen. Koning Phili r. Erkend hem in ons, daar wy voor zyn recht ftryden. Johannes. In ons, die onze eigene afgezondenen zyn, en in  HISTORIE-SPEL. *77 !n eigen Perfoon zich hier bevinden; als Heer van ons zelve, van Angiers, en van U. Burger. Een grooter macht als gy, loochend dit alles:en tot het beflifcht is, befluiren wy onze bedenkingen binnen onze gegrendelde Poorten. Voor eerft beheerfcht ons de vrees, tor dezelve door een zekeren daar voor verklaarden Konir g verydelt en afgezet zal zyn. Fa ulconbrid ge. ó HemelI deze onwiardige Burgers van Angiers, fpotten met U, gy Koningen, en ftaan verzekerd op hunne Wallen , daar zy als voor een Schouwtooneel, onze Tooneelen vol moeite en bedryven des doods aanfchouwen , en met vingers op U wyzen. laat u van iry raaden , gy Koningen, weeft gelyk Jerufalem* oproerigen, een tyd lang Vrienden, en richt uwer beider Mïcht, vereenigt tegen deze Stad. laat Vrankryk en Engeland hunn-j opgevulde Canonnen van 't Ooften en 't Wetten ttgen hen richten, tot haar ontzichverwekkend geweld de Steene ribben dezer trotfche Stad ten gronde geworpen heeft, ik zou heden deze enwaardige naar huis dryven , tot de weerlooze verwoefting hen zo naakend liet als de g-metne lucht. Wan neer dat gefchied lt', fcheid dan uw vereenigde Macht weder, en deeld uw vermengde Vaanen op nieuw ; keert dan aangezicht tegens aangezicht; en de eene bloedige punt tegens den anderen; dan zal de Geluksgodin in een oogenblik uiteen dezerVorften, haare gelukkige gunfteling uitkiezen; die zy de eer dezes dags toekennen en die zy met eene grootfche zegepraal kusfehen zal. hoe gevalt U dezen wilden raad? machu'ge Vorften ? Smaakt by niet een weinig naar het ftaatkundige? Johannes. Nu,by denHemel die over onze hoofden hangt, hy gevalt my. Vrankryk , willen wy onze k'aihten vereenigen, dit Angiers den Aardbodem gejyk maa« II. Deel. M ken,  i78 KONING JOHANNES. ken , en daar na vegten wie van ons daar Koning van zal zyn? (p i Faulconbridge. Hebt gy de gevoelens van een' Koning, daar gy even als wy van deze hardnekkige Stad bïleedigd zyt, zo richt den mond van uw gefchut, als wy den onzen , tegens deze trorfche Waden ; en zodra wy dezelve ten gronde geworpen hebben , daag dan elkander uit om ter Helle of ten Hemel te klimmen! Koning Philip. Het zy zo: maar, waar zult gy aanvallen? Johannes. Wy zullen van 't Weiïen de verderving in de» boezem dezer Stad zenden. Aardsheetoo. Ik van 't Noorden, Koning Philip. Onze Donder zal van 't Zuiden eenen Hagelbui van Kogels op deze Stad regenen. Faulconbridge, ter zyde. Welk een wyze verdeeiing! — van 't Noorden naar 't Zuiden I ——» Ooftenryk en Vrankryk zullen elkander in 't gezicht fchieten! . men moet hen daar toe aanfpooren: kom, laat ons gaan. B u r G E r. Hoord ons groote Koningen, vertoeft nog een oogenblik, dan zal ik U een voorflag tot vreede en tot een aanneemelyk vergelyk doen. wint deze Stad lisver zonder zwaardfljg of wonden , en laat deze Oorlogslieden , die bier als Slagteffers uit de Keurplaatze gekomen zyn, hun leven te rug brengen, (p) Wat nut tocb zouden deze Vorjten uit bet opvolgen van zulk eenen raad kunnen trekken, die waarlyk door den Raadgeever , Faulconbridge, zelve by zyn echten naam, eenen wilden raad, genoemd word'i Vertaaleri.  HISTORIE-SPEL. ï?3 gen, en op hun bed fterven. volhard niet naar hunne zin, maar noord my, ö Vorften! Johannes. Gy kunt verder lpreeken, wy zullen U aanhooren. Burger. Deze Infante van Spanje, de Princes Blanca, is met Engeland zeer na vermaagfchapt; overweeg de Jaaren des Dauphins Louis,en van dezebsminnens' waardige Maagd, als weiluiïige Liefde naar fchoon' heid wil zoeken, waar kan zy dezelve dan beter vinden, als by Blanca? als kuifche liefde naar deugd .wil zoeken, waar kan zy dezelve reinder vinden als by Blanca? als eerzuchtige liefde eene verbintenisfe met. hoogen ftaat wil maaken , in Welke aderen vloed dan een edeler bloed , dan in die van Blanca? zo als zy is, in fchoonheid, deugd en geboorte, even zo volmaakt is ook de Dauphin in alle zyne hoedanigheden. Is hy niet volmaakt, zo is het alleen daarin, dat hy haar niet is ; gelyk haar ook niets anders ontbreekt ■ als dit een gebrek genoemd kan worden ■ als dat zy niet hy is. hy is de helft van een volmaakt Man, beftemd om door haar volmaakt te worden ; en zy een fchoon gedeelte voortrefFelykbeid, welks volheid der volmaakiheid in hem ligt. ó! twee zulke Zilverftrootnen maaken , als zy zich vereenigen, de Oevers daar zy zaamen vioeijen , rot Paradyzen. en twee zodanige Oevers voor twee zulke vereenigde Stroomen ;twee zulke Paaien voor hen, zultgyó! Koningen.' voor deza Vorftelyke Kinderen zyn , als gy zs met elkander laat huwen, deze Verbintenis zal meer als Batteryen over onze digtgegrendelde Poorten vermogen, want aanftonds na dit huweiyk, zullen wy onze deuren veel fneL Ier openen , .dan het geweld van 't kruid dezelve kan doen openfpdngen , en U ingang vergunnen, maar zonder dit Huweiyk, is deze ongeftuime Zee aiet half zo doof, geen Leeuwen zo onverfchrokM 2 ken;  i8o KONING JOHANNES. ken; noch Bergen en Rotzen zo onbeweeglyk, noch de dood zelfs in zyn verderfelyke woede zo onverbiddelyk, als wy om deze Stad te verdeedigen. Faulconbridge. Dit is een waare rukwind (?) die het verrotte gebeente des doods uit zyne Vodden uitfchud. dit is waarachtig een groot fmoelwerk, dat dood en Zeën, Bergen en Roizen uitfpuwd; dat van brul. lende Leeuwen zo gemakkeiyk fpreekt als tienjaa. rige Meysjes van hunne Schoodhondjes! welk een Conftapel heeft dit moedwillig bloed geteeld? — zyn woorden zyn enkel Canon vuur, Rook en Dondeifldgen: hy geeft een dragt flagenmet zyn tong: onze ooren eeten Vygen ; hy zegt geen woord , dat niet even als een Franfche vuift, een vinnige muilpeer geeft, ik ben, de drommel haal, nooit zo met woorden geblauwd geworden , zedert ik myr Broeders Vader Papa genoemd heb, Leonoore. Myn Zoon, geef dezen voorfisg gehoor, maat. dit Huweiyk en geef onze Nicht eene toereikende Huwlyksgift. Want dcor dezen band zult gy U thans wankelend recht op de Kroon, zo vaft maaken, dat deze groene boef geen Zoon hebben zal, om het bloed tot rypbeid te brengen, dat een machtige vrucht belooft, ik zie iets twyffelachtigs in Philips oogen. zie, hoe zy elkander toe fluifteren. vat hen op dit oogenblik , daar hunne zielen voor deze eerzucht nog vatbaar zyn;op dat hunnen yver. die tegenwoordig door den lugtigen adem der gebeden , des medelydens , en der rouwe ontdooid is; niet weder vetkoele en als voorheen bevriezen mooge. (O b u r« (q) Foor Stay kan men voeglyker Flaw, lezen. vy Johnson. (r) Dit is een buitengtmaoone Metaphoia: daar K ' an>  H I S T O R I E.S P E L. \%i Burger. ' Waarom antwoorden geene der twee Koningen , op den goedwiiligen vooiflag van onze bedreigde Stad ? Koning Philip. Spreek gy eerft Er-geland , wy! gy deze Stal het eerfte aangeiprooken hebt. — wat zegt gy?. Johannes. Als de Dauphin, uw Komnglyken Zoon, in dit boek der Schoonheid lezen kan. Ik bemin; dan zal zy de Huwlykfgifte eener Koningin hebben. wantAnjou, Touraine , Maine, Poitiers, en alles wat — deze belegerde Stad uitgezonderd op deze zyde des Meirs, orze Kroon enHeerfchappy onderworpen is, zal haar bruidsbed vergulden, en haar in titels , eer en waardigheden zo lyk maaken, als zy in geboorte, opvoeding en fchoon. heid , alle andere 'Prinfesfen den voorrang betwift. Koning Philip. Wat zegt gy, Jongeling? —— zie de Prinfes in 't aangezicht. Louis. Ik doe het, myn Vorft, ik vind in haare oogen eene zeldzaame verfchyning: myn eigen fchaduwe is in haare oogen afgebeeld, die wel is waar,, alleen de fchaduwe van uwen Zoon is , maar echter een Zon word, en uwen Zoon tot eene fchaduwe maakt, ik verzeker U ik beminde my zelve nooit als nu, daar ik my zelf op de vleijende Tafel van uwe oogen afgebeeld vinde. (Hy/preekt Jlil met Blanca.) Faul- anders de yver gemeenlyk als eene bitte voorgejieli ivord. en men veeltyds zeide: ., zy brand tn koeld „ zicb af." laat hm Shakesfear bevriezen en tntdooijen. Johnson. M 3  I8z KONING JOHANNES. Faulconbridge. Op de vleijende Tafel uwer oogen afgebeeld 1 —» aan de toornige rimpelen van haar voorhoofd op> gehangen, en in haar harte gehuisveft! —— hy . merkt dat hy een Verrader der Liefde is. het is alleen fchaade.'dat zulk een elendige Gaft als hy eis, in het herte van zulk een Maagd afgebeeld, op» gehangen en gehuisveft zal zyn! Blanca, Myn Ooms wil is in dit'ftuk de myne. ziet hy iets aan U dat hem bevalt; zo kan ik dat iets, dat zyn welgevallen veroorzaakte zeer ligt in mynen wiüe overdraagen; of om eigenlyker te fpreeken, als gy wilt, zo kan ik myne liefde daar ligt toe dwingen. Zonder U voor 't overige, myn Prins, over al het geene dat ik beminnenswaardig aan U zie, te vleijcn , wil ik flegts zo veel zeggen: dat ik niets aan U zie,dat, fchoon de praatzucht zelfs rechter was, eenigen baat zou waardig zyn. Jo hannes. Wat zeggen deze jonge Lieden ? wat zegt gy myn Nicht? Blanca. Dat uwe Eer U verbind om alles te doen, wat uw wysheid U zal gelieven te bevelen. J o h a nn e s. Zo vraag ik U, "Prins Dauphin, of gy dezePrinfes kunt beminnen? Louis. Vraag my eerder , of het my mooglyk is haar niet te beminnen, want ik bemin haar in den boogften graad. Johannes. Dan geef ik U de vyf Provintiën. Volgnesfen, Touraine, Maine, Poitiers en Anjou , met'baar; en bovendien dertigduizend Mark Engelfch geld ; zo Philip van Vrankryk daar mede te vreeden is, zo beveel uw Zoon en uw Dochter elkander de handen te geeven. li o-  H I S T O R I E-S PEL. 183 Koning Philip. Wy zyn volkomen te vreeden ; jonge Prins ea Prinfes, vereenigH uwe handen. Aardshertog. En ook uwe lippen ; want ik erinner my nog, dat ik zo deed , toen ik de eeiftemaal verloofd wierd. Koning Philip. Nu, gy Burgers van Angiers, opend uwe deu« ren , om de vriendfehap in te laaten, die gy gefticht hebr, op dar. dezen Echt zonder vertoeven in.Sint Maria's Capel kan voltrokken worden. Is Conftantia niet cnaer dezen hoop ? zy is daar zekerlyk niet onder, haare segenwoordigheid zou deze nieuwgtflootene trouw een fterken hindernis in den weg gelegd hebben waar is zy, en haar Zoon ? wie kan het my zeggen ? Louis. Zy zit vol treurigheid en ongenoegen in uw Majefteits Tent. Konino Philip. En deze verbintenis die wy getroffen hebben, zal haare zwaarmoedigheid , bymyn eer, weinig verzachting geeven. Ach! Broeder van Engeland, hoe kunnen wy deze Vorftelyke Weduwe te vreede ftellen ? ter verdeediging van haar recht, zyn wy ge* komen; en de Hemel weet, hoe wy ons, tot ons eigen voordeel , op een andere zyde gedraaid hebben. Johannes. Wy zullen alles goed maaken; als wy den Jongen Arthur tot Hertog van Bretagne en Graaf van Richmond benoemen, en hem bovendien tot Heer van deze fchoone ryke Stad maaken. roep Lady Conftantia. Leid haar op 't fpoedigfte tot deze plechtigheid in. vervullen wy terftond de geheele maat van haar wille , zo zullen wy haar toch eenigermaate bevreedigen, daar wy ten minfte haar M 4 droef-  tn KONING JOHANNES. droefheid befnoeijen. Laat ons h'eden tot deze •nvoorziene plechtigheid geen tyd verliezen. (Zy gaan been.) AGTSTE TOONEEL. Faulconbridge, alleen. Dolle Waerell!dolle Koningen! dol vergelyk!—» Johannes, om Arthur zyn reeht in 't geheel te be. neemen, begeeft zich eens.ieels vrywillig; en Vrankryk , dien bet geweeten zyn Wapens aangordde, door de yver en Cbrifteiyke Liefde, als GoJs eigen Wapendraager, in *t Veld gevoerd, ïuiftarde deze veranderaar der voorneemens in 't oor, om deze doortrapte Duivel , deze Makelaar die de eerlyk. heid fteeds den hals breekt; deze Meineedige, die alle Menfchen vervoerd; Koningen , Bedelaars, Ouden en Jongen, en die de Maagden zelfs, die arme Schepfels die anders niets uiterlyks te verliezen hebben als het woord Maagd , ook daarom be. driegt, deze Heer met zyn glad gezicht, de kittelende eigenbaat —» de eigenbaat die de geheele Waereld uit haar* natuurlyken loop brengt, die zy anders neemen zoude, en even dit voordeel, deze laage aan zich trekkende .verftoorder des evenwigts, deze dryfveer der beweeginge , deze eigenbaat, brengt ze uit alle onverfchilligheid, uit alle richting, voorneemen, loop en doelwit; en even dit overwigt dezer eigenbaat, dezer Koppelaar , dezer onderhandelaar, dezes alles veranderenden Woords, beeft zich op de buitenzyde van het oog des wan. keimoedigen Konings van Vrankryk gezet, en htm van de hulp , die hy zelfs voorgenomen had om te bewyzen, van eene reeds beflootene ftryd vol eere, tot een hoogft befchimpingswaardige en lafhartige vreede getrokken —— en waarom veracht ik deze eigenbaat?—» om dat hy tot hier toe nog niet om  HISTORIE-SPEL. 185 om my gedobbeld heeft! niet, als of ik de fterkte heb, om myn vuift toe te drukken, als zyn fchoone Engel (j) myne vlakke hand begroeten wilde; maar om dat myn hand tot hier toe nog in geene verzoeking gebracht is, en gelyk een arme Bedelaar op de Ryken fmaald, wel aan dan, zo lang ik een Bedelaar ben, wil ik ichimpen en zeggen : „ daar „ is geen grooter zonde als ryk te zyn;" en ben ik eens ryk, zo zal ik deugd (tellen in te zeggen: „ daar is geen grooter ondeugd als behoeftigheid." Als Koningen zeifs hunnen Eed uit eigenbaat ver. breeken, weeft gy dan, ó Gewin .'myn God, want U zal ik dienen. (o) De Munt daar Engelen op gefiempeld viaa; ren. Einde van bet Tweede Bedryf. ms derde  135 KONING JOHANNES. DERDE EEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de Tent van den Koning van Vrankryk. CoNSTANSTIA, ARTHUR, SALISBURV. CONSTANTIA. Gegaan om zich te verhinden ? gegaan om vreede te zweeren? — vaifch bloed met valfch bloed vereenigd! —— gegaan om Vrienden te worden j — Louis zal Blanca hebben , en Blanca deze Landen?—— dit is onmoogelyk; gy hebt onrecht gehoord, onrecht gefprooken; bezin U ; verhaald het nog eens — het kan niet zyn , gy zegt alleen het is zo. Ik ben verzekerd dat gy de waarheid fpaard; want uw woord gelykt flegts de ydelewind van een gemeen Man. geloof my, Vriend ; ik geloof U niet: ik heb den Eed eens Konings voor het tegendeel, gy zujt daar voor geftraft worden om dat gy my zulk een fchrik hebt aangejaagd ; want ik ben krank , en ligt in vreeze te zetten; ik ben van fmarte ter neder gedrukt, en vol onruft, ben een Weduwe zonder Man, de fchrik onderworpen , ben een Vrouw tot vreeze gebooren; en fchoon gy nu bekende dat gy gefpot had, zo kan ik doch myne in onruft gebrachte levensgeeften, zo aanftonds niet weder geruft ftellen ; maar zy zullen den geheelen dag fidderen en griilen. wat wilt gy met uw hoofdfchudden zeggen ? waarom ziet gy mynen Zoon zo dro»vjg aan ? waarom ligt gy uwe hand op uw borft ? waarom houd uw oog de traanen te rug, gelyk een zouten Stroom die over zyn Oevers treden wil ? zyn deze zwaarmoedige zuchten beveiligers uwer woorden ? —— als zy dat zyn,  H I S T O R I E.S P E L. 187 zyn, zo herhaal uwgantfch verhaal niet,maar zee flegts djt enkle woord, of uw verhaal waarheid is. Salisbury. Zo waar, als gy oorzaak hebt den geenen voor vaifch te houden , die aan de waarheid van mvn gezegde fchuldig zyn. Cowstantia. . » ó! Indien gy my Jeerd om dit hartenleed te gelooven.zo leerd ook dit hartenleed my te dooden, en laat geloof en leven dus op elkander los gaan als de woede van twee vergrimde Mannen die in het oogenblik dat ze op elkander aandruifchen, val. len en fterven. Louis verbind zich met Blanca? — ó! Jongeling! wie zyt gy dan?— Vrankryk vriend met Engeland? wat word *er dan van my? — ga Vriend , ik kan uw aanzien niet verdraagen: deze tyïing heeft U tot een hatelyk Man voor my gemaakt. Salisbury. Wat heb ik dan anders voor onheil aangericht als het onheil gemeld dat anderen aangericht heb', ben. constantia. • En dit onheil is in zich zelve zo verfchrikkelvk dat het alle die geenen heilloos maakt, die daar van fpreeken. 1 Arthur. Ik bid U Moeder, wees te vreeden. CONS tantia. W^art gy, die my te vreeden wilt ftellen, haare. lyk, wanftallig en een fchande voor uw Moeders ligchaam;vol vlekken en ftekelachtige vinnen-lam gek, pokkig , zwart, mismaakt, met haatelyke' zweeren bedekt; dan zoude ik het niets achten en my te vreede ftellen; want dan zou ik U niet beminnen; dan zoud gy uw hooge geboorte niet waardig zyn, poch een kroon verdienen, maar gy zyt fchoon; ja de Godinne der natuur en des geluks hebben zich, ó waardig Jongeling! by uwe geboor- te  ï88 KONING JOHANNES. te vereenigd om U groot te maaken. hoe de natuur U begaaft heeft, gy kunt met Leliën en,half ontlooken Rooztn om den voorrang ftryden. maar de Geluksgodin.— ó! zy is beftooken , omgepraat, en voor ons afkeerig gemaakt! zy bedryft heden echtbreuk met uwen Oom Johannes, en heeft met "haar gouden hand Vrankryk overgehaald om de eer der bepaalde heerfchappy in 't ftof te treden; en heeft zyn Koninglyke Majefteit tot koppelaarfter voor hun beider Majefteiten gemaakt? Vrankryks Koning is Koppelaar rustenen de Geluksgodin en Koning johannes: tusfehen de verliefde Geluksgodin en den Rover Johannes I zeg my goede Vriend , is de Franfchman niet meinëedig? —— vergiftig hem met woorden, of gaat uw weg; en laat het by deze fmane alleen , die ik alleen draagen moet. Salisbury. Vergeef my Mevrouw! ik durf niet zonder U by den Koning te rug komen. constantia. Gy durft; gy zult; ik wil niet met U gaan; ik wil myne fmart leeren ftoutmoedig te zyn ; want fmart is ftoutmoedig , en maakt zyn bezitter trots, (é) tot my en tot de hoogheid myner groote fmarten mogen de Koningen komen en zich veraaaderen ; want myn fmart is zo groot, dat ° niet (t) Inbet Bly/pei,veel geweld omnietS zegt Heró's Vader, die door baare ontëering neèr* Jlacbtig is: „ dat hy zodanig door fmart overweg „ digd is, dat men hem aan een draad leiden kan." bier dost de fmart juift de tegengeHelde werkint ;en echter volgt de Dichter in beide gevallen de naiuur. de benauwtbeid maakt de Zielen zwak, zo lang zy nog door hoop gevoed word; ze maakt dezelve fterk nis de vertwyffeling baar doet bevriezen.' Johnson.  HISTORIE-SPEL. 189 niets als de onwrikbaare Aarde hem onderftetmen kan. hier zit ik in myne angfte ; hier is myn Troon; zeg de Koningen dat zy komen, en zich voor hem nederbuigen («). (Zy zet zich op den grond neder.) TWEEDE TOONEEL. Johannes, Koning Philip, Louis, Blanca, Leonoore, Faulcon» bridge, aardshertog. Koning Philip. Het is waar, fcboone Dochter ; en deze gezegende dag zal voor eeuwig in Vrankryk gevierd worden, dezen dag feeftelyk te maaken, houd de glorieryke Zon in haaren loop in , en fpeelt den Alchimift, (vj terwyl zy door den glans van haare flonkerende oogen, de maagere, klomperige Aarde in glitïftrend goud veranderd, de Jaariykiche omloop , die deze dag wederbrengt, zal hem altoos als een feeftdag fleren. Constantia, (terwyl zy opftaat.) Een ongelukkige dag , en geen feeftdag! —— wat heeft die dag verdiend? wat heeft hy gedaan], dat hy met gouden Ietteren onder de Heilige da» gen in de Almanach gefield zal worden ? neen, werp (u) Hier was in de oude uitgaave bet Slot van het Tweede BeJryf; Theobald veranderde met richt deze Af deeling, «71 onthief daar door de bekom, mering van eenige Kunfiricbters die hier eene in 't oog kopende gaaping vonden. Hy verklaart zich hier over in eene ivydloopige aanmerking. (y) Milton beeft deze gedachten ontleend: Paradys Verlooren B. III.--- when with one virtnous touch, Th' arch chemie fun &c.  igo KONING JOHANNES. werp hem veeleer uit de week uit ; dezen dag van fcbande, der. onderdrukking, en des meinëeds. of, zo hy moet biyven ftaan, zo mogea zwange. re Vrouwen bidden, dat hunne Baarmoeder dezen dag niet ontbonden word, op dat geene ongelukkige geboorte hunne hoop verydele! flegts op" dezen dag moeten de Zeevaarende voor Schipbreuk vreezen; en nooit moet een koop gebrooken worden , dan die op dezen dag gemaakt is. («;) alles wat op dezen dag aangevangen word , neem een ongelukkig einde! Ja de getrouwheid zelve verander' zich in valfchheid en badrog.' Koning Fm lip. Waarlyk Mevrouw , gy hebt geen oorzaak , het blyde voorval van dezen dag te verwenfchen. heb ik U myn Majefteit niet ten onderpand ge. geeven ? Constanti a. Gy hebt my met een valfche naargemaakte Majefteit bedroogen, die men by genomene Proeven voor onecht erkesd. gy zyt meinëedig. Gy komt gewapend om myner Vyanden bloed te plengen, en gy vermengt en verfterkt het met het uwe. fx) de ftoutmoedige begeerte naar ftryd, en' de edele K'yg^zuchtige toorn is in vriendfchap en geblankette vreedzaamheid verkoeld ; en onze onderdrukking is tot het Zegel van deze Verbindtenis gebruikt. Wapend .' wapend U , ó Hemel tegen dezen meinëedigen Koning .' een Weduwe roept: weeft gy ö! Hemel myn Gemaal.' iaat de uuren van dezen heüloozen dag zich in geen vreede (w) In de oude Engelfche Almanachken waaren ook onder anderen de dagen aangetekend, wanneer het goed kooj'fluiten was Steevens (x) In 't oorfpronkelyke: butnow in arms; eene Zinfpeeting op bet -voorheen voor wapen, thans voor omarming gebruikte woord.  H I S T O R I E-S P E L. vreede fluiten; maar zend voor Zonnen ondergane nog gewapende Tweedracht tusfchen deze trouw looze Koningen! hoor my.' Ach! hoor my. * Aardshert 0"8, Conftantia , wees te vreeden. constantia. Oorlog! Oorlog I geen Vreede! —. Vreede is een Oorlog voor my.'— ö! Limoges.' ólOoftenryk! (y) gy doet dezen eedlen roof, daar ey mede praalt, fchande aar, ! gy lafhartige, elendige vertzaagde.' gy kleine Held, groot in laagheid en fleg's ftsrk wanneer gy ü j agter de fterkfts partv verbergt ! gy Ridder der Geluksgodin, die nooit vecht als die ongeftadige Juffer nietnaaft üftaat en voor uwe zekerheid borg is ; ook ay zvt meinëedig, en vleid de Grooten-* weik een dwaas zyt gy welk een hoogvliegende dwaas; te praalen, te ftampen, en te zweeren om myn party té houden: gy koudbloedige Slaaf! hebt gy niet als een donderdag, aan myne zyde gefprooken ? Ge zwooren dat gy de Wapenen voor my wilde voe* ren; en my aangemaand , myn noodlot uw geluk en uw fterkte toe te vertrouwen ? . en nu treed gy ook tot myne Vyan len over? . gv een Leeuwenhuid draagen? . weg daar mede' fcbaam U, en hang een Kaïisvel (z) om deze* eerlooze fchoudren! a . „ ~., aards* (y) In denPerfoon des Aa r d s he r to g « van Oostenryk, beeft de Dichter de twee bekend» Vyanden van Richard vereenigt. Leopold Hertog van O istebrtk , wierp bem in de Gevangenis, by een' vooraf gaanden Veldtocht: maar üe Veftmg Chams , voor welke hy viel, behoorden aan Vi dom abn Hertog van Limoges. ... tkheb deze aanmerking, benevens eenige andere opbeldertngen te danken aan mynen Vriend Henry BiAKE. Efq Steevens. (z) ioen men in groote Familitn -jiog Narren of Pot»  i»« KONING JOHANNES. Aardshertog. ó! Dat moeit my eens een Man zeggen* Faulconbridge. En hang een Kalfsvel om deze eeilooze fchou. ■ren! Aardshertog. Onderftaat U met, zulks te zeggen Schurk, als uw leven U lief is! Faulconbridge, En hang een Kalfsvel om deze eerlooze fchouërenl Aardshertog. Ik dacht dat Richards ftoutheid en Richards Tal, een waarfchouwing moeft zyn om U allen af te fchrikken. Faulconbridge. Schrikkelyke woorden '— hoe beeven al myne leden ! — myn Vaders vyand in myn Vaders roof gehuld.' — hoe fluifterd my Alekto in 'toor.' talm niet, Richard' fla den onwaarciigen ras ter neder; ruk hem dit onvergelyklyke Eereteken af; het ge., denkteken van den Triumph uwes Vaders over de wilden.—— wapen U flrgtt, Verrader , die zulk een toem niet toebehoord ; want by zyne ziele, ik zweer by myns Vaders ziel! dat ik geen tweemaal de Zon wil zien opgaan, voor ik dit zegeteken van uw rug getrokken, en TJ het harte daar voor gefpleereo héb , dat gy U onderftond , zo lang te draagen! Jo- Fotzemaakers hield, droegen dezelve. ter onderfchei* ding, een Rok van Kalfsvellen , die den knoop op den rug hadden. H a w k i n s. In Ierland heeft men deze gewoonte nog ; en de Har in de mommeryèn om Kerstyd, draagt altyd een Kalfsvel of een Koehuid. * . Steevens.  HISTORIÉ-SPEL. i93 Johannes. Houd op; uwe redenen mishaagen ons, gy vergift U geheel en al. Koning Philip. Daar komt de heilige Gezant van den Paus. DERDE TOONEEL. Pandulpho. De voorige, Pandulph. Heil zy U, gezalfde Stadhouder des Hemels'aan U Koning Johannes is myn heilig Gezantfcbap gericht. Ik Pandulpho, Kardinaal van Milano , en Gezant van Innocentius, vraag U in zynen naam, op uw geweeten, waarom gy de voorrechten der Kerk; onze heilige Moeder, zo openbaar overtreed, en den verkoozen Aardsbisfchop van Canterbury Stephen Langton , zo opzettelyk en geweldaadig van zyne heilige bezitting te rug floot? zie daar, wat lk U uit naam van den genoemden heiligen Va. der Innocentius, vraagen moeft. Johannes. Welk een aardfche Macht kan den vryën mond eens gewyden Konings tot reden dwingen? (aai gy kunt U op geen flegter, onwaardiger, en belag. ebelyker gezag beroepen, om myn antwoord te hooren, dan op dat van den Paus. zegt hem dit en voeg 'er in Engelands naam nog by.dat wy nooit zullen toeftaan, dat een'Italiaanfche Priefter Tien, dens (aa) Ten tyde dat dit gefcbreeven wierd, daar de Engelfche met den Paufeiyken Stoel Twiften, moet dit Tooneel veel indruk gemaakt bebhên. diergelyke Zinfpeelingen op de omftandigheden van die tyden, zyn by onzen Dichter in menigte, en veelt derzelve noch tnaangemerkt. Johnson. II. Deel. N  194 KONING JOHANNES. dens of Tollen in ons gebied zal trekken; maar als wy in ons Ryk naaft den Hemel het Opperhoofd zyn, zo willen wy ook alleen onder dezen grooten Opperheer ftaan; zonder de hulp eener fterfelyke hand. Zeg dit den Paus ; met ter zyde Helling van allen eerbied tegen hem en zyn aangemaatigd gezag. Koning Philip. Brosder van Engeland, gy lafterd terwyl gy dit zegt. Johannes. Schoon gy en alle Koningen der Chriftenheid U van dezen Priefter, die zich met alles bemoeid, op zu'k eene wys laat misleiden, dat gy een vloek vreeft die zich met geld laat afkoopen; en door de verdienften van elendig goud, ftof en onkruid, de vervalfcbten aflaat van een menfch koopt, die by dezen handel de aflaat zich zelve afkoopt; alfchoon gy en alle overige U zo grof bedriegen laat, dat gy eenen fchynheiligen Goochelaar met inkomften wild overhoopen; zo heb ik alleen toch moed,my tegen den Paus aan te zetten , en zyne Vrienden voor myne Vyanden te houden. Pandulpho. Zo zyt gy dan, uit kracht van het rechtmaatige geweld dat ik heb , met den vloek en ban der Kerk belaaden! gezegend zal hy zyn, die zich tegen zyn leenpligt, tegen een Ketter verheft; Ja de hand zal verdienftelyk genoemd en als heilig geëerd worden,die door een geheim middel,Uhet vervloekte leven beneemd. constantia. 6.' Sta my toe, dat ik myn vloek eenige oogen» b'.ikken, met Romes vloek vereenige. Goede Vader Kardinaal, zegt Amen op myne zwaare vloeken; want zonder myn onrecnt te fmaaken, heeft geen tong kracht genoeg om hem recht te vloe. ken. Pan-  HISTORIE-SPEL. 195 Pandulpho. Mevrouw • ik heb bevel en volmacht om hem : te vloeken. constantia. Dat heb ik tot myne vloeken ook. als de wet- : ten geen recht verfchaffen, dan is het wettig dat de wet geen onrecht verhinder. De wet kan myn , Zoon zyn Koningryk niet geeven ; want die, die zyn Koningryk in handen heeft; heeft ook de wet in handen, daar nu de wet zelfs volkomen onrecht I is, wie kan de wet myner tonge dan verbieden I te vloeken ? (bb) Pandulpho. Philip van Vrankryk , zo gy zelfs niet in den Ban wilt vervallen , moet gy de hand van dezen Aardsketter laaten vaaren , en hitzen de geheele macht van Vrankryk tegen hem op, als hy zich ; anders niet voor Rome wil nederbuigen. Leonoore. Word gy bleek Vrankryk ? — Iaat uw hand i niet vaaten. CONSTANTtA. Verhoed het, ó Duivel.' dat Vrankryk niet ver» jander', en door de terugtrekking zyner hand, de , Hel een Ziel verlieze! Aardshertog. Koning* Philip, geef den Kardinaal gehoor, Faulconbridge En hang een Kalfsvel om zyne eerlooze fchouj dren. Aards. (bb) Mogelyk is dit eene Zinfpeeling op den Bul \ tegen Koningin Elizabeth; ook, daar men niet \ kan bewyzen, dat dit Jluk , zo als bet thans is, voor l Koning Jacobs Regeering vervaardigd wierd, kan imen onderzeilen , dat het even na de Pauslyke Za. Imenzw.ering vertoond is. Ik heb een Spaanfch Boek .gezien, waar in Garnet, Franx en andere \ Oproermaak'ers onder de Heiligen geteld wierden, Johnson. N N a  196 KONING JOHANNES. Aardshertog. Zeer goed, Schurk, ik noet thans deze beledigingen verdraagen, wyl Faulconbridge. Üw broek wyd genoeg is, om ze te draagen. Johannes. Wat zegt Koning Philip tegens den Kardinaal? Constanti a. Wat kan hy anders als den Kardinaal zeggen ? Louis. Bedenkt U, Vader, het komt daarop aan, of gy Uden zwaaren vloek van Rome, of het ligte verlies van Engelands vritndfchap onderwerpen wilt, kies het minfte kwaad, Blanca. Dat is Romes vloek. Constanti a' Sta vaft, Louis; de Duivel verzoekt ü hier in de gedaante van eene ontkleedde Biuid. Blanca. Conftantia fpreekt niet volgens haar geloof en vertrouwen (cc) maar volgens haare behoeftigheid. Constanti a. 6.' Als gy myne behoeftigheid wegneemt , die haar leven enkel door de dood van myn vertrou wen behoud; zo volgt noodzaakelyk; dat myn vertrouwen door den dood myner behoeftigheid weder herleven zal. Vertrapt dus myne behoeftigheid , op dat myn vertrouwen zich weder verheffe } houd myne behoeftigheid verheven, dan word myn vertrouwen vertreden. Johannes. De Koning is ongeruft en geeft geen antwoord. Con- (cc) Faith word bier en in de volgende reden, in de dubbele beduidenisfe van geloof en vertrouwen, gebruikt. Vertaalers.  H I S T O R I E-S PEL. 19? Constantia. 6 Verwyder U van hem, en antwoord recht.' Aardshertog. Doet dat: Koning Philip: hang niet langer in twyfFel. Faulconbridge. Hang niets, als een Kalfsvel ; gy minzaams Botterik. Koning Philip. Ik ben geheel in verwarring, -en weet niet wat ik zeggen zal. Pandulpho. ,De verwarringe zal nog grooter zyn, wanneer gy in den Ban gedaan en vervloekt word. Koning Philip. Goede en eerwaardige Vader, fteld U eens in myn_plaats, en zeg roy wat gy doen zoud. Deze Koninglyke hand en de myne, zyn even te faamen gevoegt, en eene innerlyke vereeniging onzer zielen, is, door eene plechtige verbintenis, en de geheiligde kracht eener deugdzaame Eedzweering, onverbreekelyk gemaakt, de laatfte adem die wy in adem veranderden,wasvaftgezwooren trouw,vreede, vriendfehap, en oprechte liefde tusfehen ons en onze Koningryken. en onmiddelyk voor deze vreedesfiuiting, niet langer als dat wy ter bezwee» ring derzelve de handen konden wasfehsn, waaren zy , dit weet de Hemelt nog met de verw van Menfchenbloed bevlekt, waar mede de wraak den fchrikkelyken twift der vertoornde Koningen verwde. en zouden nu deze handen die eerft zo nieuwlings van bloed gewasfehen, eerft zo ke rt in liefde te faamen gevoegt zyn, die op beide zyden zo fterk is ; zouden die deze vriendfehaps band weder los rukken ? met de trouw naar welgevallen handelen ? met den Hemel fpotten ? zullen wy zul» ke onbeftendige kinderen van ons zelve maaken, dat wy terftond weder de eene hand van de ander te rug trekken ? de gezwooren trouw weder af. N 3 zwee>  ty8 KONING JOHANNES. zweeren? zal het Bruidsbed der lagchende Vreede van den bloedigen Oorlog betreden worden? en zullen wy de inneemende trekken der oprechte redelykheid in onbefchaamde ligtzinnigbeid veranderen ? ó heilige Man , myn eerwaarde Vader, dat moet nooit gefchieden! bedenkt, raad, beveeld ons, naar uw vroome denkwyze , eenen anderen en zagter weg en dan zullen wy ons gelukkig achten uw wil te vergenoegen en Vrienden te blyven. Pandulpho. Iedere vorm is onvormbaar , iedere weg een" dwaalweg, zo hy de vriensTchap met Engeland niet wederftaat. dus, ter Wapen! weeft de verdeedffer onzer Kerk; of laat de Kerk onze Moeder, haaren vloek over U uitfpreeken; den vloek eener Moeder over haaren wederfpannigen Zoon. Vrankryk, het was beter een Slang by uwe tong, een' opgeflooten Leeuw by zynen moorddaadige klaauw , een' hongerige Tyger by zyne tanden te houden, als deze hand in Vriendfchap te houden, die gy houd. Koning Philip. Ik kan myn hand wel, maar myn Eed niet te rug trekken. Pandulpho. Dus maakt gy de pligt tot Vyandin der pligt;en field als in een Butgerkryg , Eed tegen Eed, en beloften tegen beloften, ó! laat uw eerfte gelofte die gy den Hemel gedaan hebt, om een befciicrmer onzer Kerk te zyn , ook het eerfte vervuld worden, wat gy zedert gezwooren hebt, is tegen U zelf gezwooren , en kan niet door U zelfs voltrokken worden; want als gy gezwooren hebt onrecht te doen ; beftaat dan het onrecht niet daarin, dat gy uw Eed getrouwelyk volbrengt?en als gy hem niet volbrengt, zo hem te houden onrecht is, zo kunt gy uwen pligt niet beter ver« vullen, als dat gy hem niet houd. in dit geval is het rechtmaatigfte tweemaal onrecht te doen; het fcbyn  HISTORIE.SPEL. 199 fchynt onrecht; maar dit onrecht word dasr door weder een recht ; en ontrouw heelt ontrouw, gelyk vuur het vuur dat in de aderen van een Menfch gebrand is, verkoeld, het is de Godsdienft • die ons verbind gezwooine beloften te houden; maar gy hebt tegens den Godsdienft gezwooren. gy zwoer by iets tegen het welke gy zwoer, en maakt een' Eed tot zekerheid uwer trouwe tegens eenen Eed. als gy altoos zeker over de rechtmaatigheid uwes Eeds wilt zyn , zo zweer altoos niet meinëedig te zullen zyn. hoe befpottelyk is het anders ,\ te zweeren 1 gy echter zwoerd alleen meinëedig te zyn , en zyt meinëedig als gy houd het geen gy gezwooren hebt. uw laatften Eed dien gy tegen den eerften gezwooren hebt, is dus een Oproer tegens ü zelve, en gy kunt nooit een beter Zegepraal daar van afdraagen, als dat gy uw Ziel tegen deze ydele duizelige ingeeving wapend, waar toe ons gebed , als gy het wilt aanneemen, tj zal byftaaft. zo niet, zo weet dat onze vloeken U treffen zullen, en zelfs zo zwaar, oat gy niet vermoogend zult zyn , om dezelve af te fchudden ; daar gy onder haaren zwaaren laft fterven zult. Aardshebtog. Oproer.' klaare Oproer! Faulconbridge. Zal het dan rriet gefchieden ? zal geen Kalfsvel U den mond Hoppen? Louis. Vader l te veld ! te veld ! Blanca. Op uw Trouwdag ? tegen het b'oed daar gy U mede verbonden hebt? hoe- moeten vermoorde Lieden onze Veften bewoonen ? zullen geweldmaakende Trompetten , en luid donderende Trommelen , het geluid der Helle , hèt teken tot onze plechtigheid geeven ? ——- Ach! hoor my , myn Gemaal! ------ ó Hemel. hoe nieuw is dit woord N 4 in  ioo KONING JOHANNES. In mynen mond! — zelfs om deze naamswille, die myn tong nooit voorheen uitfprak, bid ik U op myne Kniën, vat de Wapens niet op tegens my. nen Oom. Constanti a. ö! Op myne Kniën, van het knielen reeds verbard, bid ik U, gy deugdiievende Dauphin;wend uwe van den Hemel bewerkte wraak niet af! Blanca. Thans zal ik zien of gy my bemind — welk een' naam kan meer by U geiden, dan die van Gemalin?. Con8Tantia. Die, welke hem en U verheven houd, zyne Eer.' — ó! uw Eer Louis! uw Eerl Louis. Ik ben verbaaft myn Vorft, dat gy zo koel kunt zyn , daar zulke gewigtige zaaken uw befluit afvorderen. Pandulpho. Ik zal een vloek over zyn hoofd uitfpreeken. Koning Philip. Dat is niet noodig. — Engeland ik val van U af. Constanti a. ó l Edle wederkeering der verbannen Majefteit .' Leonoore. dl Schandelyke vervoering der Franfche onbeftendigheid ■ Johannes. Vrankryk, op dit oogenblik zal U dit oogenblik nog berouwe! Faulconbridge. De oude Graauwbaart, de Tyd, die kaalkoppige Kofter en K'okkeluider, richt die zich naar hem ?«— ïm ja, dan zal het Vrankryk berouwen. BlaN'  HISTORIE-SPEL 20i Blanca. De Zon word met bloed bedekt, vaar wel fchoo. nen dag.' — waar is de party met welke ik gaan moet? ik fta tusfchen beide; iederHeir heeft eene hand, ik vat beide, en zy rukken my in hunne woede van elkander en verfcbeuren my. myn Ge< maal ik kan niet bidden datgy verwinnen moogtj myn' Oom ik moet noodzaakelyk om uw verlies bidden: myn Vader, ik kan het geluk niet aan uw zyde wenfchen ; Grootmoeder ik hoop niet dat uwe wenfch verhoord worde, geen party kan zegepraalen, zonder dat ik daar by verlies ; het verlies is reed? bepaald , eer het Spel nog be. gint. Louis. Blanca, volgt my, op my ruft uw geluk. B LANCA. Daar myn geluk leeft, daar fterft myn leven," Jo hann5ts. Ga heen Neef, en breng ons volk te faamen. ([Faulconbridge vertrekt.) Vrankryk , ik brand van een' vlammenden toorn , van eene woede, wiens hitte niets als bloed, als hei koftbaare bloed les. fchen kan. Koning Philif. Uwe woede zal U verteeren , en gy zult tot asfche branden , eer ons bloed dit vuur lesfchen zal; neemt ü in acht; gy zyt in groot gevaar. Johannes. Niet meer als die my dreigt. Ter Wapen ■ laat ons fpoeden '■ (Zy vertrekken.) N5 VIER.  102 KONING JOHANNES. VIERDE TOONEEL (*) Het Ttoneel verbeeld een Slagveld, ( Krygsgerucbt, Geveebt.) Faulconbridge, met bet Htofd vm den Aardshertog van Oostenryk. Nb, waarachtig» deze dag is ontzachgelyk heet! daar zweeft een Duivel in de lucht, en fchud onheil nederwaarts, ligt gy hier, Ooftenryks kop!—. dus heeft Konings Richards Zoon zyne beloften vervuld, en de onfterfFelyke ziel zyns Vaders , het bloed van Ooftenryk ten doodenöffer gebracht! VYFDE TOONEEL. JeitANNEs. Arthur. Hubert. Johannes. Hier Hubert, neem dezen Jongeling byü -—flegts verder, Philip1 1 ik vreez' dat myn Moeder in haar tent beftormd word, en gevangen. Faulconbrïd ge. Ik bevryde haar, myn Vorft; zy is in zekerheid; wees onbezorgt. laat ons maar voortgaan, myn Heer' met weinig moeite zal dezen arbeid een gelukkig einde neemen. (Zy vertrekken ) ZESDE  HISTORIE.SPEL. 203 ZESDE TOONEEL. (*) Een Vlucht; Veldgefcbreeuw, en Gevegt. JOHllfKES, LeONOOBE, ArTHUR, Faulconbridge, Hubert, Lords. Johannes. Zo moet het zyn. — (tegen Leonoore.) Gy Mc vrouw , zult ondèr deze fterke bedekking te rag blyven. (tegen Arthur.) Ziet zo treurig niet, myn Neef, uw Grootmoeder heeft U lief; en uw Oom zal U even zo waard zyn als uw Vader was. Arthur. Ach' daar zal myn Moeder van droefheid over fterven. Johannes, tegen Faulconbridge. Wel a3n Neef, naar Engeland' —— fpoed U voor uit; en ziet toe dat gy nog voor onze aan* konift de geldzakken van onze ryke AbteB nypt; fteld hunne gevangene Engelen in vryheid ;de vette' ribben des vreedes moeten van de tegenwoordige hongerige tyd (dd) verteerd worden, volbreng ons bevel in al zyn kracht. Faulconbridge. Klokken, Boek en Kaarsfen (ee) zullen my niet te (dd) Volgens de Verklaaring van Steevens; the hungry Now, het hongerige nu. Eschenburg. (ee) Dr. Grey (Notes on Shakefp. I. Deel, pag. 285—) helderd de gewoontens omflandiglyk op, die by de verkondiging des Vloeks en des Bans ge. eetfend wierden; onder anderen voierden daar by drie Kaarsfen, de een na de andere uit gebluf ebt. Vertaalers,  404 KONING JOHANNES. te rug houden, daar goud en zilver my naar tóe trakken, om een bezoek te doen. ik verlaat uwe Majefteit i als het my eens invalt Grootmoe der, om vroom te zyn, dan zal ik voor uw welvaart bidden, en hier mede kufch ik U de hand. Leonoore. Vaar wel myn waarde Neef! Johannes. Vaar wel myn edle Vriend. (Faulconbridge vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. De voorige. Leonoore, tegen Arthur. Komt toch hier, kleine Neef een woord. (Zy gaat met bem aan de eene zyde van bet Tooneel,) Johannes, (tegen Hubert aan de andere zyde van het Tooneel.) Kom hier, Hubert1-— ó! myn waarde Hubert, Ik heb U veel te danken: in deze muur van Vleefch Is een Ziel, die zich uw Schuldenaares noemt, en uwe liefde met woeker denkt te betaalen. geloof my, myn waarde Vriend; uw vrywillige Eed leeft in dezen borft en zy blyft my dierbaar, geef my uwe hand — ik heb u wat te zeggen — maar ik wil het tot een gelegener tyd fpaaren. waarachtig Hubert, ik fchaam my zeer, het te zeggen; hoe veel ik ook op U betrouw. Hubert. Ik ben uwe Majefteit ongemeen verpligt. Johannes. Waarde Vriend, gy hebt nog geen oorzaake om dit te zeggen.—— maar gy zult ze hebben — hoe langzaam de tyd ook mag voortkruipen, zo moet zy voor my echter komen, om ü goed te doen.  HISTORIESPEL. 205 doen. ik heb U wat te zeggen, maar neen, laat het blyven. de Zon ftaat aan den Hemel en de trotfche dag, van de Vreugde der Waereld omgeeven, is te dartel en te vol van vrolykheden, om my gehoor te geeven : zo de middernachts klok met haate fchelle tong en yzren mond over de flaapdroukene Schepfelen de nacht luiden, (ff) zo deze plaats daar wy itaan, een Kerkhof was, en gy waart van duizend ziektens geplaagd; of als de tegenftrydige geeft der zwaarmoedigheid, uw bloed ftyf,zwaar en dik gemaakt had. —— 't Welk anders gudzend in de aderen op en afloopt; dat niets betekende ding, dat gelach in de oogen der Menfchen doet komen' en hunne wangen tot blyde vreugde fpant; een hartstocht die my in 't aanzien haatlyk is!—«.of als gy myzien kondt zonder oogen, hooren kondt zonder ooren, en antwoorden zonder tong; als gy zonder oogen, zonder ooren, zonder het beledigend geluid der woorden; door enkele gedachten met my fpreeken kondt; dan zoude ik in fpyt des waakzaamen dags, met wyde oogen, myne gedach. ten in uwen boezem uitfchudden: maar ach f ik wil niets — ondertusfchen bemin ik U zeer, en waarachtig , ik geloof dat gy my ook fterk bemind. Hubert. Zo fterk, dat ik waarlyk alles onderneemen wil dat gy myn Vorft my beveeld; al was myn 'dood aelfs aan die daad verknocht. Jo- (ff) Sound on, is de oude Lezing: Warbur. tok veranderde bet laatfle woord in one; de Dicb» ter bad waarfcbynlyk niet den flag één, maar twaalf in den zin, dat bet eigenlyke uur^des middernachts is. zynde to Sound , aan/laan , voort/laan , eene meerdere verjlerking van deze vermoeding. Esche NBURfl.  200 KONING JOHANNES. Johannes. Weet ik niet dat gy dit doen wild ? goede Hubert.'— Hubert!— Hubert! — werp uw oog op dezen Jongen Knaap, ik wil U iets zeggen Vriend.' hy is een oprechte Slang die my in den weg legt : en overal waar myn voet treed , daar ligt hy voor my : verftaat gy my ? —— gy zyt zyn hoe» der. Hubert. Die hem zo zal hoeden, dat by uw Majefteit niet in den weg zal komen. Johannes. Dood! Hubert. Myn Vorft? Johannes. Een Graf! Hubert. Hy zal niet leven. Johannes. Genoeg.—»-. Thans kan ik geruft zyn. •— Hubert, ik bemin U —— neen, ik zal niet zeggen wat ik voor U in den zin heb — denk daarop! —< (gg). (terwyl hy naar Leonoore gaat) vaarwel Vorftin .' ik zal U het bewufte Heir toezenden. Leonoore. Myn zegen verzelle U. Johannes. Thans naar Engeland, Neef. Hubert zal U oppasfen; en met allen fcbuldigen eerbied bedienen» kom, teiftond naar Calais 1 AGT- (ëS) Dit is een van die Tooneelen, welke altoos ten voorbeeld kunnen Jlrekkcn. de kunft zal niet ligt iets tot baare volmaaktheid toedoen; en de tyd zelfs zal baar niets van baare Jcboonbeid kunnen ontneemen. Johnson.  H IS TORI Ê-S PEL. ao? AGTSTE TOONEEL. (*) Koning Philip, Louis, Pandulpho, Gevolg. Koning Philip. Dus word door een huilend Onweder op Zee een geheele Oorlogsvloot van vereende Zeilen ver» ftrooid, en van elkander geflaagen. Pandulpho. Men vat flegts goede moed , dan zal alles nog wel gaan.' Koning Philip. Wat kan wel gaan, als het ons zo kwalyk gaat ? zyn wy niet geflaagen? is Angiers niet verlooren? Arthur gevangen ? verfcheide dierbaare Vrienden vermoord? en de bloedgierige Koning van Engeland , naar Engeland vertrokken ; daar hy ten fpyt van Vrankryk , boven alle hindernisfen verheven is. Louis. Wat hy gewonnen heeft, dat heeft hy verfterkt. eenen zo'n onhittigen loop met zo veel verftand ge« nomen, een zo goede order in een zo ongeftuime haaft, is zonder voorbeeld, wie beeft ooit van een diergelyk voorbeeld gelezen of gehoord. Koning Philip. Ik mag wel lyden dat Engeland dezen lof behoud, als wy maar ten minnen één voorbeeld voor onze fchande kunnen vinden. Zie wie komt daar ?—■ een graf voor een Ziel,die den onfterfFelyken geeft tegen zyn Wil in de gehaate Slaverny eener vuilen adem houd. N E>  208 KONING JOHANNES. NEGENDE TOONEEL. Constanti a. De voorige. Koning P hilip. Ik bid U Mevrouw! ga met my. constantia. Hier ziet ?gy het nu: zie nu het gevolg van uw vreede fluiten. Konino Philip. Geduld , waarde Mevrouw.' ——• goede moed waarde Conftantia! constantia. Neen, ik wederfta alles, alle hulp wederfta ik: maar hem alleen niet die alle wederftand doet eindigen . de waare hulp, do dood/ de dood! . 6 Vriendelyke! beminnenswaardige dood! gy wel riekende kwaade reuk' gezonde verrottingj! verhef U van het leger der eeuwige nacht; gy afichuwen fchrik des geluks; zo zal ik uw koude beenderen knsfchen; en myne oogappelen in de holen van uwe oogen liggen, en deze Vinger omwinden met de Wormen die by U woonen; en dezen ademenden mond met gruwelyk Stof floppen, en een vuil geraamte worden, als gy. kom, gryns my aan, en ik zal gelooven dat gy glimlacht, en U als uw Vrouw omarmen! ó Lieveling der elendige, komt tot my. Koning Philip. ó Schoone bekommernis, wees toch flille. constantia, Neen, dat wil ik niet, zo lang ik nog adem heb om te fchreijen. Ach! was myn tong in den mond des Donders.' dan zou ik met myne ongeftuimigheid de geheele Waereld doen beeven ;' en ieder haatelyk geraamte uit den flaap wekken, welke de zwakke item eener Vrouw niet hooren wiij fchoon het andere aanroepingen verhoord. Pan.  H I S T O R I E-S REL. 205 Pandulpho. Mevrouw, dit is de taal tfer onzinnigheid, en niet der droefheid. Constanti a. Gy zyt godloos, wyl gy my dus beliegt ; ik ben niet onzinnig, dit hair dat ik pluk is het myne , myn naam is Conftantia; ik was Godfreys Vrouw; wilde de Hemel dat ik gek was! want dan hoopte ik my zelve te zullen vergeeten! — predikt eene Phiiofophie die my onzinnig maakt, zo zult gy heilig gefprooken hebben, Kardinaal, want daar lk niet onzinnig ben en myne fmart voel, zo denkt myn vernuft op middelen om my van deze elende te ontdoen, en leerd my, dat ik my doorfteeken of verhangen zal. was ik onzinnig ; ik zou mynen Zoon vergeeten, of aan myne wanzinnigheid denken: het naafte gebakerd Kind is myn' Zoon. ik ben niet onzinnig ; zo goed , flegts al te goed, voel ik de bizondere kwaal van iedre fmatt. Koning Philip. Bind deze.vliegende lokken op! — Ach' welk een liefde zie ik in dat fchoone mengfel hai. ren! waar in by toeval flegts een zilverdrup gevallen is; tot dezen drup dringen zich duizende draaden in vriendfchap te faamen; gelyk redelyke en onfcheidbaare Minnaars, die het ongeluk te faamen torfchen. CO ns tanti a. Naar Engeland , zo gy wilt Koning Philip. Bind uwe hairen op, constantia. Dat zal ik — en waarom zal ik het doen ?-— ik ruk ze uit haarê banden los, en roep: ó.' dat deze handen mynen Zoon konde losfen , als zy deze hairen hunne vryheid gegeeven hebben .' maar thans benyd ik hen haare vryheid , en wil ze wederom in haare ketenen fluiten , wyl myn arm Kind een gevangen is. myn waarde Vader II. Dz«l, O Kar-  no KONING JOHANNES. Kardinaal, ik heb U hooren zeggen, dat wy onze Vrienden in den Hemel zullen wederzien en kennen ; zo dit waar is, zal ik mynen Zoon wederzien, want zedert de geboorte van Cain, het eerfte manlyk Kind, tot dat, het geen gifteren eerft adem ontvong, wierd 'er geen bevalliger Schepzel gebooren. maar thans zal de worm der droefheid myne knoppen eeten , en zyne aangeboorne aantreklykheid van zyne wangen jaagen; en hy zal 'er zo hol uitzien als een gedrocht; zo mager en fchraal als eenen koortzigen aanval; en zo zal hy fterven; en ftaat hy ook zo weder op, en ik tref hem in de verzaameling des hemels aan, zo zal ik hem niet kennen, dus zal ik nooit, nooit! mynen lieftaaligen Arthur weder zienj Pandulpho. Gy geeft ü te veel aan uwe fmart over. Constantia. Zo zegt gy, die nooit een Zoon had! Koning Philip. Gy bemind uwe droefheid zo fterk als uw Kind. Constantia. De Droefheid vervult de plaats van myn afweezend Kind; ligt in zyn bed, gaat met my op en af, neemd zyne liefelyke trekken aan , herhaald zyne woorden; erinnert my alle zyne beminnenswaardige eigenfchappen; vult zyn ledige klederen met zyne geftalte: ik heb dus we! oorzaak myne fmart te beminnen, (bb) Vaar wel! had gy zulk een (bb) Jufvrouw Griffith ("the Morality of Shakefpeare's Drama illuftrated, London 1775.gr. gvo.) votrd by deze plaats een paar gelyke franfcbc verzen aan , zinder bunnen opfteller te noemen. Mon deuil met plait & doit touj'ours met plaire; li me tient lieu de celui que je pleurs.  HISTORIE. SPEL. 211 een verlies geleden als ik, zo kon ik TJ beter trooften als gy my trooft. — (Zy rukt baar hoofd Jteraad af.) ik wil dit fieraad niet op myn hoofd houden, daar zulk eene onördening in myn gemoed heerfcht; — 61 Godmyn Kind, myn Arthur, myn fchoone Zoon!-—-» myn leven, myn vreugd, myn voedfel, myn geheele Waereld! myn Weduwetrooft, en verzagting myner fmarte! (Zy gaat been.) Koning Philip. ' Ik vrees een ongeluk en zal haar volgen. (Hy gaat been.) Louis. Daar is niets in de Waereld dat my blydfchap kan geeven ! het leven ftaat my zo tegen , als een tweemaal verteld Sprookje; waarmede men de doove ooren van eenen flaaperigen plaagt ; een bittren fmaak heeft den zoeten fmaak der Waereld bedorven; thans fmaakt zy naar niets, ais naar fchande en bitterheid. Pandulpho. Voor de heeling eener zwaare ziekte, zelfs in het oogenblik der geneezingen beetering, is den aanval der ziekte het hevigfle : afneemend kwaad fchynt het flimfte als het verdwynd. Wat hebt gy dan door het verlies op dezen dag verloo. ren? Louis. Alle dagen vari roem , vreugde en gelukzaligheid Pandulpho. Had gy zekerlyk gehad, als gy dezen dag ge* wonnen had, neen, als het geluk het met de Men» fcöen het befte meend, ziet het hen met dreigen, de oogen aan. het is ongelooflyk ,hoe veel Koning Johannes, alleen door dat geene verlooren heelt, dat hy voor enkel wind aanziet; fmart het ü niet dat Atthur zyn gevangen is? O 2 Louis.  212 KONING JOHANNES. Louis. Zo hartelyk als hy zich verheugd dat hy hem heefr. Pandulpho. ' Uw verftsnd is nog even zo jong als uw bloed, hoor my thans door eenen vooruitzienden Geeft fpreeken ; want reeds de enkele adem van het geene dat ik fpreeken zal, zal ieder ftofje, ieder ftroohalmpje, ieder kleine wederftand uit den weg waaijen, die uwen voet juift tot Engelands Troon voeren zal. Verneem dus; Johannes heeft Arthur bemagtigd : en zo lang nog warm leven in zyne jonge aderen fpeelt, kan Johannes, die met onrecht den Troon inneemt, onmogelyk een uur, een minuut, ja zelfs geen oogenblik geruft ademen, een Septtr die door eene onrechtmaatige hand gevoerd word, moet even zo gewelddadig verdedigt als gewonnen worden, en wie op een glibberige plaats ftaat, bedenkt zich niet ook de geringftehulp tot zyne onderfteuning te gebruiken. Als Johannes ftaan zal, moet Arthur vallen;en dus moet het zo zyn, daar het niet anders zyn kan. Louis. Maar wat zal ik door uen val van den Jongen Arthur winnen f Pandulpho. Uit krachte van bet recht van uwe Gemalin Blanca, kunt gy al de aanfpraak maaken, die Arthur maakt. Louis. En aanfpraak, leven en alles verliezen, gelyk Arthur het verliezen zal. Pandulpho. Hoe nieuw en jong zyt gy in deze bejaarde Wae» reld.' Koning Johannes maakt zelfs den aanleg; de omftandigheden maaken eene zaamenzweering met U, want de geene die in de vergieting van het rechtmaatige bloed zyne zekerheid zoekt, zal enkel bloedige en onrechtvaardige zekerheid vinden  HISTORIE.SPEL. 213 den. deze euveldaad zal het harte van al zyn Volk koud maaken , en hunnen yver doen bevriezen; zo dat zy de geringde gelegenheid, om een einde aan zyne Regeering te maaken , met vreugd zul. len aangrypen. daar zal geen natuurlyke uitdamping in de lucht zyn, geen misgreep der natuur, geen onvriendelyke dag.geen gemeeneStormwind, geen gewoonlyk voorval, dat zy niet eene boven» natuurlyke oorzaak toekennen, dat zy geen lucht* verfchynzelen , wondertekenen , misgeboortens , voorbeduidingen en tongen des Hemels noemen zullen; die met luide Hemmen wraak tegen Johan» nes roepen zullen. Louis. Maar mogelyk beneemt hy den Jongen Arthur het leven niet , maar zoekt flegts zekerheid in zyne gevankenisfe. Pandulpho. 6' Prins! als by van uwe aannadering hoord , en den Jongen Arthur noch niet van kant gemaakt is, zo fterft hy op dit bericht terftond, en dan zullen alle de herten zyner Onderdaanen tegen hem oproerig worden; de lippen de onbekende verandering kusfchen, en uit de bloedige Vingertoppen zal Johannes fterke gelegenheid tot grimmigheid en oproer zuigen : my dunkt ik zie dezen oproer reeds ten vollen aan de gang .' en wat kan voor U gelukkiger gefchieden, als het geen ik gezegt hebbe ? —— de Baftaard Faulconbridge is tegenwoordig in Engeland, brandfchat de Kerken , en handelt tegens alle de Chriftelyke liefde aan. zo flegts twaalf gewapende Franfchen daar waaren , zy zouden als eene byeenroeping zyn, en in één oogenblik tien duizend Engelfchen op hunne zyde trekken; gelyk een fneeuwbal die zich afwenteld, en afwentelende een berg word. Edele Dauphin, ga met my by den Koning ; het is verbaazend wat hun misverftand voor gevolg kan hebben. Thans daar hunne Zielen geheel O 3 van  «4 KONING JOHANNES* van ongenoegen vervuld zyn ; gaat gy naar Engeland ; ik zal ondertusfchen den Koning aanfpooren. Louis. Sterke gronden teelen fterke daaden ; laat ons gaan; als gy ja zegt, zal de Koning zekerlyk geen neen zeggen. Einde v»n bet Derde Bedryf. VIERDE  H I S T O R I E-S PEL. ais VIERDE BEDR Y F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene Cevankenis in . Engeland. Hubert, Eenige Scherprechters. Hubert. Tl/Taak my dit yzer zeer gloeijend; en blyf gy ach' ter het Tapyt ftaan; ais ik met den voet op den grond ftamp, komt dan te voorfchyn,en bind den Jongeling die gy by my zult vinden, aan den ftoel valt. geeft hier wel acht op! Scherprechter. Ik hoop, uw Borgfchap zal de daad verant. woorden. Hubert. Onnoodige Bedenkingen • — vrees niets, maak maar begin.— Jongen Heer, komt voor den dag; ik heb U wat te zeggen. TWEEDE TOONEEL. Arthur, Hubert. Arthur. Goede morgen, Hubert. Hubert. Goede.morgen, kleine Prins. Arthur. Een zo 'n kleine Prins als 't mogelyk is; fchoon ik groote aanfpraak heb een grooter Prins te zyn.— gy zyt treurig. O 4 Hu.  216 KONING JOHANNES. HuiERT. Ik ben zekerlyk eertyds vrolyker geweeft. arthur. Waarlyk, het komt my voor, dat niemant treung moeft zyn, als ik; doch ik erinner my, toen ik nog in Vrankryk was, dat jonge Lieden uit enkle moedwilligheid zo treurig waaren als de nacht zo waar ik een Chriften ben! Was ik flegts uit deze Gevankenis, en een Schaapherder, ik zou zo vergenoegt zyn als den dag lang is i en dat zou ik hier ook zyn, indien ik niet vreesde dat mynen Oom overlegt hoe by my nog meer leed aan zal doen. hy vreesd my, en ik hem. is het dan myn fchuld dat ik Godfrey s Zoon ben? neen waarlyk niet-en zo God beliefde dat ik uw Zoon was, zo zoud'ev my liefhebben, Hubert. Hubert, ter zyde. Indien ik net hem fpreek, zal hy door zyn on. noozel gefnap myn medelyden wakker maaken, dat m doodsfluimering ligt. dus zal ik my haaften en voortmaaken. ' Arthur. _ Zyt gy ziek Hubert? gy ziet 'er heden zo bleek uit. waarlyk ik wenfchte dat gy een weinig ziek waart, op dat ik gelegenheid kon hebben, om een geheele nacht by U te zitten en te waaken. Ik bemin U zekerlyk meer als gy my! Hubert, ter zyde. Zyne redenen dringen my in 't harte. (Hy Reeft bem een Fapter.) Lees Jongeling, (ter zyde) wat begeerd gy, onnoozele traanen?daar gv de medogenlooze harten nederdrukt I ik moet het kort maaken , anders verdruppeld myn voorneemen in vrouwelyke traanen uit myne oogen kunt ren?" D16t l6Zen? " het niet lchoon gefchree- ai fL Arthur. Al te fchoon Hubert, voor zulk een haatelyk voor  RISTORI E-S PEL. jij voorneemen. moetgy beide myne oogen met gloei' jende yzers uitbranden? Hubert. Dit moet ik Jongeling. Arthur. En wilt het ook? Hubert.' En wil het ook. Arthur. Kunt gy dit over U hart brengen i als U flegts het hoofd zeer deed, bond ik de flaapen daar van met myn neusdoek —— het befte dat ik heb, een Prinfes heeft dezelve voor my geflikt , ik eifchte hem nooit van U te rug. Zelfs om middernacht hield ik U hoofd met myn hand, en zocht, gelyk de minuuten de waakzaamheid der uuren dienen de langwylige tyd te verkorten:ik vroeg; wat ont'. breekt ü ? en waar hebt gy pyn ? of wat kan ik ter liefde van U !doen? menig gemeen mans zoon zou ftil gelegen en geen enkel vriendiyk woord tegens U gefprooken hebben ; maar gy had een Prins tot oppasfer in uw ziekte — mogelyk denkt gy.dat myne liefde liftige liefde en bedrog geweeft is. is bet des Hemels wii dat gy my kwaad behandelen moet, zo moet gy waarlyk. — wild gy my de oogen uitbranden ; deze oogen die U nooit een onvriendelyk opflag gaave, of het nooit doen zullen ? Hubert. Ik heb het gezwooren om te doen, en met gloei, jende yzers moet ik ze uitbranden. Arthur. Ach! dat zou nooit iemant anders dosn, als in dezen yzren tyd! het yzer zelf, al was het ook geheel gloeijend, zou, als het dit oogenblik na. rtrdij' myne traanen drinken, en in haar en. Tchuldig water zyne vuurige woede lesfehen , en daarna terftond in roeft verteeren, wyl het vuur zich onthouden had myne oogen te befchaadieen. O 5 6Zyt  2i8 KONING JOHANNES. Zyt gy dan harder als gefiagen yzer ? Ach / al was 'er een' Engel tot my gekomen , die my ge» zegt had , Hubert zal U de oogen nitftooten / zo had ik hem niet gelooft: geen tong, dan Hu* berts. ——• Hubert, terwyl by op den grond Jlampt en de Scherprechters binnen komen. Kom hier doet het geen ik U zeg. Arthur. Ach red my Hubert! red my f myne oogen zyn reeds uit van de grimmige blikken van deze bloeddorftige Lieden. Hubert; Geef my het yzer, zeg ik, en bind hem hier. Arthur. 6 God! waar toe is zulks noodig, zo wreed ee ongeftuimig te zyn?—— ik zal my niet verwee. ren; ik zal als een fteen zo flil zyn. om des He. mels wille, Hubert! laat my niet binden ! — neen, hoor Hubert. — Jaag deze Lieden weg, en ik zal zo geruft zitten als een Lam. ik zal my niet roeren, niet fpartelen, geen woord fpreeken, noch het yzer toornig aanzien: zend deze Lieden flegts weg; dan zal ik U gaarne vergeeven, hoe ev mv ook foltert. bl Hubert. Laat my met hem alleen. Scherprechter. Ik wil die daad ook liever niet zien. (ii) (De Scherprechters vertrekken.) Arthur. Ach! dan heb ik mynen Vriend beioogenl—- hy (ii) Ziet daar een teken van de Engelfche hartvoch. tigbeidl de Scherprechters zelf gruwen van de daad, en de Dichter vertoond de voorbereiding aan de Aan. fcboiiwers j en beeft zyne poogingen altoos zien geluk' \mt Vertaalers.  y£*va sstfr. Geef my liet j-zer , ze^ iTs , en tinei Lem Lier. o Gort, -waai- loe is zulks ïïootlijf , zn -w-rcetl fn  fll  HISTORIE-SPEL. aio hy heeft een fchrikkelyk gelaat, maar een medelydend hart.' —— laat hem weder binnen komen op dat zyn medelyden «het uwe beziele. Hubert. Kom Jongeling,* zet U neder. Arthur. Is 'er dan geen middel ? Hubert. Geen, als uwe oogen te verliezen. Arthur. 0/ Hemel! dat in uwe oogen maar een ftofje, een fplintertje, een vliegje, verwaaid hairtje of ander ongemak, in dat koftbaare Werktuig uws verheven Zins was ! dan zoud gy voelen welk een hinder de geringfte dingen daar in veroorzaaken; Ja uw lafhartig voorneemen zou U dan ras ontzet* telyk fchynen l Hubert. Is dit uwe belofte? kom hier , en zwygt ftil. Arthur. Hubert, twee tongen zyn niet befpraakt genoeg om'voor twee oogen te fpreeken. laat my myne tong niet befnoeijen; laat my dat niet, Hubert! — of, zo gy wilt Hubert, fny myn tong dan uit, en laat my myne oogen houden! ach! verfchoon myne gogen , fchoon zy my tot niets meerder nut zullen zyn , als om U aan te 'zien! —— zie daar het yzer is koud en zal my toch geen leed doen. Hubert, Ik kan het weder heet maaken, Jongeling. Arthur. Neen, waarlyk niet; het vuur is door fmert geftorven , om dat het tot weldoen der Menfchen gefchaapen, tot zulk een onverdiende gruwzaamheid gebruikt zal worden. Zie nu zelfs,daar brand geene boosheid in deze Kooien, (kk) de adem des He. (kk) Naar de Lezing van Dr. Gket. There is no malice burning in this coal.  220 KONING JOHANNES. Hemels heeft haar leven ultgeblufcht, en berouwasfche over haar hoord uitgeftott. Hubert. Maar met myn adem kan ik ze weêr levendig maaken, Jongeling. Arthur. Ais gy dit doet, zal zy rood worden, Hubert; en van fchaamte over uw gedrag gloei jen. Ja.mo. gelyk zal zy U in de oogen vonken, en gelyk een* hond, die tot den aanval aangehitft word, op den geenen toehappe die hem aanhitft. alle dingen die gy gebruiken kunt om my kwaad te doen , wei' geren hunnen dienft; U alleen ontbreekt het medelyden, dat vuur en yzer bezit; ftoffen die an« ders tot zulke verrichtingen gebruikt worden, en by welke geen medelyden anders gevonden word. Hubert. Wel aan dan; gy zult leven! ik zal uw oogen niet aanroeren , alfchoon uw Oom my alle zyne fchatten daar voor wilde geeven. wel is waar ik heb het gezwooren ; en ik was gereed, Prins, om ze met dit yzer uit te branden. ^ethur. 6! Nu ziet gy 'er weêr uit als Hubert; dezen geheelen tyd zyt gy vermomd geweeft. Hubert. Stil; niets meer. vaar wel. uw Oom moet niet anders weeten als dat gy dood zyt. Ik zal deze hondfche oppasfers met valfcbe berichten paaijen. en gy beminlyk Kind, ilaapt geruft en zeker op deze betuiging, dat Hubert om de geheele rykdom der Waereld U geen leed zal doen. Arthur. ó Hemel.' — ik dank U Hubert. Hubert. Stil; niets meer. ga zacht met my binnen, ik waag zeer veel voor U. (Zy vertrekken.) I DERDE  HISTORIE-SPEL. 221 DERDE TOONEEL. (***) Het Tooneel verbeeld bet Hof in Engeland. J ohahnes, pemb r0ee5(»Tj, SalISBU. et, Lords. Johannes. Dus zitten wy dan weder hier , nog eens ge« kroond, en zo ik hoop met gunftige oogen befchouwd wordende. Pembroez. Dit is met uw Majefteits verlof, eenmaal te veel. gy wierd reeds voorheen gekroond; en deze Koninglyke waardigheid is U nooit ontnomen; nooit wierd de toegezwoorne trouw door oproer tegens U verbroken: geen verlangen naar veran» dering omruilen het Land .niemand wenfchte zich een beter geluk. Salisbury. En gevolgelyk , een dubbele verheffing maakt een titel boorden, die voor hem ryk genoeg was om gelouterd goud te vergulden ; leliën wit te verwen; reukwerk over de Violen te gieten; het ys glad te maaken; de regenboog met een nieuwe kleur te verryken; of de fchoone oogen des Hemels door het licht eener fakkel grooter glans te willen mededeelen : dit alles is vergeeffche ver. kwifting, en eene belagchelyke overvloed. PlM. (11) Daar dit, en andre Hiftorifcbe Tooneelfpelen van omen Dicbter, verfcbeide Jaaren bevatten} zo zyn dikmaals de titel en Perfoonen aan bet einde niet meer dezelve als in 't begin., deze P e m b r o ■ xe is Willem, Graaf van Pembroke, een Zoon van dien, die in bet eerfte Tooneel voorkwam. Steevens.  222 KONING JOHANNES. Pembroke. Hef is om dat uw Koninglyk bevel voltrokken moet worden; anders it, deze plechtigheid niets anders als een op nieuw verhaald Spreukje, dat by de laatfte herhaaling zo veel bezwaarlyker word , terwyl men een ongeleegen tyd daar toe verkieft. Salisbury. Het oude en wel bekende aangezicht van 't gebruik word daar zeer door ontfteld. Het geeft gelyk een wervelwind den loop der gedachten een' nieuwen keer ; verfchrikt de bekrompene overlegging; maakt gezonde denkbeelden krank; en waarheid verdacht; wyl het in eene zo nieuwmo. difche kleeding verfchynd. Pems-roce. Als Handwerkslieden zich "moeite geeven, om hunne zaaken nog beeter als goed te maaken, zo brengt hunne vlyt Monfters voort,; en zeer dikmaals maakt de onfchuldiging van een gebrek het gebrek nog erger; gelyk lappen;die op een kleine fcheur gelapt worden,het gewaad door verbeiging van het gebrek nog meer ontftellen, als het gebrek van het kleed zelfs deed, eer het gelapt wierd. Salisbury. Uit dien grond ontraadden wy deze nieuwe krooning eer dezelve voltrokken wierd; maar uwe Majefteit betoonde veel ongenoegen daar over; en thans laaten wy ons alles welgevallen, terwyl al< les, en het geen dat wy willen den wil uwer Ma jefteit onderworpen moet zyn. Johannes. Eenige oorzaaken van deze dubbele Krooning heb ik U reeds geopenbaard, en ik hou dezelve voor dringend, nog veel dringende redenen zal ik U ter zyner tyd ontdekken; des te geringer is myn bezorgenis daar over. Intusfshen moogt gy nu aanwyzen wat gy gaarne verbeeterd had, en wat U niet  historie-spel. 223 niet goeddunkt, gy zult ondervinden hoe bereid, willig ik uwe beden aanhooren en vervullen zal. Pembroke. Veroorlooft dan Myn Vorft, dat ik, als iemant die de tong van allen is, en de gedachten van hunne herten uitfpreekt; voor hen zo wel als voor my zelve, het meefte echter voor uw eigene zekerheid, voor welke ik en zy allen, onze befte poogingen aanwenden, voorde grootfte zaak van aanbelang, om de bevryding van den Tongen Ar. thur fmeeke; wiens gevankenis de morrende lippen der misnoegde en gevaarlyke reden perft uit te breeken. als gy dat geene 't welk gy in rufte bezit, ook met recht bezit, waarom zal dan uwe vrees-I die gelyk men zegt, anders de treden des onrechts geleidt -— U beweegen, uwen Jong.n Neef op te fluiten; hem in eene barbaarfche onweetenheid te laaten; en zyne Jeugd de ryke voordeden der ridderlyke oefFeningen te ontzeggen? (mm) op dat dus de kwaadgezinaengeenvoorwendfelmogen hebben, waar van zy zich by gelegenheid zouden kun. nen bedienen; zo wilt ons flegts eene bede toe. ftaan, waar toe gy ons zelfs aangemoedigt hebten hem zyne vryheid fchenken : in het welke wv niet anders tot ons eigen beft begeeren , als in zo verre ons beft van het uwe afhangt; en wy het Koud?01 ü eikennen' d3t by Zyne 5*5 Jo- (mm) Inde middel Eeuw beft mi de geheele obvoe. dtng derPrmsfen en Jonge Edellieden in KryxsoefFe. mngen; deze kon men in de Gevankenis niet ligt hebben; daar en tegen kon men de vorming van bet ver» Jtaiid daar,mogelykzowel als opandere plaatfen ver. richten, maar deze wyze van opvoeding beviel den ouden Krygszuchtigen, maar in wetenlcbappen wei. mg onderrichten Adel, in 't geheel niet. PEacr.  «4 KONING JOHANNES. jo hannes. Ik ben te vreeden, en vertrouw zyne Jeugd aan uw opzicht. VIERD&TOONEEL. Hubeet. De voorige. Johannes. Hubert, welk nieuws brengt gy? Pembroke tegen Salisbury. Dit is de Man die de bloedige daad voltrekken zou; hy toonde het bevel daar toe, aan een my» ner Vrienden, het beeld van een fcbandelyke en fchrikkelyke daad ftraald uit zyne oogen; zyn be« trokken aangezicht verraad een onruftig hart; en ik vrees fterk dat de daad reeds volbracht is, waar toe hy, zo wy vreesden, bevel had. Salisbury. De Verw des Konings verandert alle oogenblikken; zy komt en gaat tusfchen zyn voorneemen en geweeten, als twee Herauten tusfchen twee vreesfelyke Heiren: zyne gemoedsbeweeging is zo ryp dat zy noodzaakelyk opbreeken moet. Pembroke. En alszy opbreekt, zal 'er, vrees ik , niets anders uitkomen, als de fchandelyke etter van de dood van een bevallig kind. Johannes. Wy kunnen de machtige hand des doods niet wederhoadeh. — gy braave Lords, fchoon de wil om uw verzoek toe te fiaan in my levendig is, zo is toch de oorzaak zelve, om welke gy bid, dood en weg. Hy zegt my, dat Arthur deze nacht geftorven is. Salisbury. Waarlyk, wy waaren ook bezorgt, dat zyne ziekte onheelbaar zou zyn. Pem-  HISTORÏE-SPEL, 225 Pembroke. Zekerlyk, wy hoorden reeds hoe na de dood by hem was, eer het kind zelfs voelden dat het ziek was. daarvoor zal rekenfchap gegeeven worden, op de een of de andere plaatfe. Johannes, Hoe flaat gy zulke.vreesfelyke blikken op my? gelooft gy dan dat ik de fchaar van het noodlot in handen heb? heb ik dan over den Pols des levens te gebieden ? Salisbury. Het is zekerlyk niet recht daar mede, en het is fchandelyk dat de hoogheid zich zo groffelyk vergeet! —- veel geluk met het verdre fpei! en vaar wel hier mede' Pembroke. Wagt, Lord Salisbury, ik zal met U gaan, en het erfdeel van dit arm kind, een klein Koningryk van een gedwongen graf, opzoeken. Het bloed dat den geheelen omtrek van dit Eiiand toebehoorden , fluit nu een ruimte van drie voet van het zelve in. de booze tegenswoordige Waereld.' ——Maar, dit moet men zo niet laaten heen gaan; mogelyk zullen zeer ras alle onze bezwaarnisfen hier door uitbreeken. VYFDE TOONEEL. Johannes Hubert.] Zy branden van ongenoegen; het berouwd my: de grond die op bloed gelegt word is altoos on' zeker; en geen leven is gewis dat men eerft door een ander zyn dood bewaard.] II. Deel. Pj ZES»  u6 KONING JOHANNES. ZESDE TOONEEL. Johannes, Hubert. Een Bode. Johannes. Gy ziet 'er verfchrikt uit! waar is het bloed dat anders in deze wangen woonde? een zodanigen betrokken Hemel word niet zonder Storm weder helder: fchud uw onweder af. hoe gaat het in Vrankryk ? Bode Het gaat van Vrankryk naar Engeland, nooit zag men in een land zulk een Krygsheir tot een buitenlandfche Veldtogt vergaderen, zy hebben U den haaft afgeleerd; want reeds heden, daar gy eerft hooren moeft dat zy zich gereed maaken, komt het bericht dat zy aangeland zyn. J ohannes. 6.' Waar hebben zich onze Vrienden dan dron» ken'gemaakt? waar hebben zy geflaapen? waar is de voorzorg myner moeder? dat zulk een Krygsheir in Vrankryk te faamen gebragt word, en zy daar niets van weeten. Bode. Myn Vorft, uwe ooren zyn met ftof gevuld: den eerflen April ftierf uw Edele Moeder, en zo ik hoore is Lady Conftantia drie dagen te vooren in eene razerny geftorven; dan ik heb dit flegts van enkei hooren zeggen, en kanvoorde waar-of-vaifch» heid niet inftaan. Johannes. Staak uwe gezwindheid , 6 gevaarlyke tyd! — ach.' mask een Wapenftilftand met my, tot ik myn misnoegde Edelen bevreedigt heb. — Wat? myn Moeder dood ? — hoe wild moet het dan in myne Franfche Staaten toegaan! — onder wiens beftuur zvn de Volkeren, die gy my hier aankondigt, uit Vrankryk hier aangelandt? 1 Bosje»  HISTORIE. SPEL, 22? Bode. Onder het beüuur van den Dauphin. j o h anne s. Gy hebt my door deze kwaade tyding geheel in verwarringe gebragt. ZEVENDE TOONEEL. Faulconbridge. Peter van Pom« fret. De voorige. Johannes. Nu, wat zegt de Waereld van ons gedrag? vult my het hoofd niet met nog meer ongelukkige be* 1 richten ; het is reeds vol. Faulconbridge. Maar als gy het ergfte vreefl te hooren,laat dan het ergfte ongemak op uw hoofd vallen. Joh annïs. Heb geduld met my Neef; want ik was door het i geweld des Strooms ondergezonken; maar nu adem ik weder vry over den vloed ; en kan alles hooren wat my een tong kan zeggen. Faulconbridge. Hoe ik met de Geelteiykheid gevaaren ben, kun. nen de fchatten die ik te faamen gebragt heb, be» jWyzen. maar terwyl ik het Land oro hier te komen, .doortoog, vond ik het volk door zeldzaame buiten. :fpoorigheden verrukt; van valfche geruchten ingenomen; vol wonderlyke droomen; vol vrees en ifchrik, zonder te wetten wat zy vreezen: zie hier ook een Propheet (nn) dien ik van de ftraaten van Pom« (nn) Peter van Pomfret, een Kluizenaar, yvoorzeide dat de Koning op Hemelvaartsdag Zyn 'Kroon zou nederleggen; dien by ook op den zelve dag aan den Pausjelyken Gezant Pandulpho overP % ievet'  228 KONING. JOHANNES. Pomfret daar hem eene ontelbaire menigte volk« naarliep, weggenomen, en mede gebragt hebbe. hy zong hen in brommende en hardklinkende Verzen voor, dat voor den naaften Hemelvaartsdag, uwe Majefteit'smiddags de Kroon zou nederleggen? Johannes tegen Peter. Gy nuttelooze Droomer, waarom zegt gy zulks» Peter. Om dat ik vaft weet dat het zo gefchieden zal. Johannes. Hubert, voerd hem in de Gevankenis.' en op denzelven dag des middags, als ik, geiyk by zegt, de Kroon zal nederleggen, moet hy opgehangen worden, breng hem in bewaaring, en kom dan we. derom, want ik heb U noodig. A6TSTE TOONEEL. Johannes, Faulconbridge, Bode. Johannes. Ach! myn waarde Neef, hebt gy ook gehoord wie hier aangeland zyn? Faulcsnbrid ge. De Franfchen Myn Vorft; ieders mond is 'er vol van. bovendien ontmoeten »y Lord Bigot en Lord Salisbury met oogen zo rood als nieuw aan» geblaazen vuur; en nog meer anderen welke naar bet Graf van Arthur wilde zoeken, die zy zeggen dat dezen nacht op uw bevel vermoord is. Johannes. Lieve Neef, ga heen, en meng U in hun gezel- fchap. leverden. Speed fHiftory of Great-Britain pag.4e.c-) betoogt, dat by daar toe van den Pausfelyken Gezant, den Kening van Vrankryk,en den Adel is aangebitft. GR£t.  H I S T O R I E~S PEL. m9 fchap. ik weet een middel om hunne liefde weder te winnen, breng hen by my. Faulconbridge. Ik zal hen opzoeken. Johannes. Maar haait U, gy kunt U niet te fterk fpoeden. o! ik moet geen binnenlandfche Vyanden hebben, terwyl de buitenlandfche tegenftreevers myne fteden door de vreesfelyken optogt.en eenen trotfchen overval verfchrikken.' weeft Mercuur, maak vleugels aan uwe voeten, en vlieg als eene gedachte» van hen tot my te rug. Faulconbridge. De geeft der tyd zal my leeren fpoeden. Johannes. Dit is gefprooken, als een wakker Jong Edelman! — ga heen. maar mogelyk heeft hy een Bode noodig tusfchen my en de Edelen, weeft gy dat. Bode. Met al myn herte, o Vorft. Johannes. Myn Moeder dood! NEGENDE TOONEEL. Johannes, Hubert. Hubert. Myn Vorft, men zegt dat 'er deze nacht vyf Maanen gezien zyn. (oo) vier daar van zyn ftil blyven (o*1 Dit voorval word alleen van weinig Engel' fcbe Gefchiedfcbryveren verhaald; ik heb bet nergens dan by M a t t h a n s van Westmunster, en by Polydorus Virgilius gevonden, dezt zegt: Eodern Anno (1200) ante nativitateja DomlP 3 nicum  23e KONING JOHANNES. blyven ftaan , en de vyfde heeft zich om de andere vier met eene verbaafende vlugheid omgedraaid. Johannes. Vyf Maanen? Hubert. Oude Mannen en Vrauwen op de ftraaten maaken daar gevaarlyke uitleggingen van,• des Jongen Aithurs dood hebben zy beftendig in den mond - en als zy van hem fpreeken, fchudden zy het hoofd en fiuifteren elkander in het oor. de Spreeker vat den Hoorder by de hand, en de hoorder maakt gebaarden van ontfteltenis, rimpeld het voorhoofd, fchud het hoofd en verdraaid de oogen. Ik zag een Smit die zyn hamer niet roerde, terwyl zyn yzer op het Aambeeld koud wierd, en zynen open mond de vertelling van eenen Snyder verzwo'g; die met zyn El in de hand, in Patoffelen, die hy door den haaft aan de verkeerde voet getrokken hadt (pp). van veel duizend dappre Fransfchen verhaalden, die in Kent reeds in volle Slagordening ftonden. een andere fchraale en ongewasfchen handwerker valt hem in de reden, en fpreekt van Arthurs dood. nicam appanerunt de nocte quinque Lura; in coëlo circa Primam Vigiliam natis, prima in aquilone, fecunda in meridie, tertia in occidente. quarta in oriën te, quinta in medio illarum. Dr. Grey. deze om Jlandigbeid komt ook in de oude afdrukken van dit ftuk voor. Steevens. (pp) Johnson gelooft dat dm Dichter door de, ordenloosbeid, die by bier befcbryft, zelfs in venvar. ring geraakt is, en bandfcboenen voor patoffelen beeft willen zetten, wyl deze zich wel aan de verkeerden band, maar de laatfte zicb niet aan den verkeerden voet laaten trekken, bier tegen toond Farmer in 't aanbangfel uit andre diergelyke plaatfen,dat de oude fcboenen en patoffelen zeer verfcbeiden van de nieuwe moeten gew&eft zyn.  H I S T O R I E-.S FEL. 231 J o hannes. Waarom tracht gy my met diergelyke fchrikbeel. den te verontruften ? waarom vermeld gy des Jongen Arthurs dood zo dikmaals ? uw hand heeft hem vermoord; ik had oorzaak genoeg om zynen dood te wenfchen, maar gy had 'er geene om hem te dooden. Hubert. Ik had 'er geene Myn Vorfi? — hoe hebtgy my daar niet toe aangemoedigd'1 Johannes. Het is de vloek der Koningen, Slaaven om zich te hebHen , die hunne dritten voor bevelen neemen, en in het bloedryke Huis des levens inbreuk doen; Die een enkle wenk van hunnen gebieder voor een Wet houden; en de gedachten der gevaarlyke Majefteit gelooven op te volgen, als zyzomryds meer uit grilligheid als uit een overleid voorneemen vervoerd zyn. Hub ert. Hier is uwe handtekening en zegel tot het geene dat ik deed. Johannes. ó! Als de laatfie Rekening tusfchen Hemel ei Aarde nog eens zal gemaakt worden, dan zal deze Handtekening en dit Zegel ter verdoemenisfe tegens ons getuigen, hoe dikmaals word een euveldaad alleen daarom gedaan , om dat men de middelen om ze te doen, voor ons zien! Waart gy niet juill by de hand gewteft ,een Menfch die door de natuur tot het begaan eener fehanddaad getekend en geftempeld is , zo was my deze moord nooit in den zin gekomen, maar daar ik uwe fchrikkelyke trekken waarnam,daar ik U tot bloeddorftigeboos heid befpaard, gefchikt en bereid vond, om tot gevaarlyke onderneemingen gebruikt te worden; zo gaf ik U iets van Arthurs dood te verftaan; en gy, om U by een' Koning bemind te maaken, maakten geen zwaarigheid om een Prins te vermoorden. P 4 Hu»  . *3« KONING JOHANNES. Hubert. Myn Vorft.' Johannes. Had gy flegts het hoofd gefcbud (qq) flegts een pauze gemaakt, toen ik U een duiftre wenk van myn voorneemen gaf. flegts eenebedenkelyke, twyfFelachtige blik op my gekeerd, of'my duidelyker doen fpreeken ; zo zou diepe fchaamte my ftom gemaakt , en deze uwe vrees zou ook in my vreeze verwekt hebben, maar gy verftond my reeds uit het enkle teken, en beantwoorde myn zondig voorftel door tekenen; ja zonder den minften wederftand , hebt gy myn hartwenfch ingewilligd, terwyl uw wreede hand de daad dorft volvoeren, welke onze [tongen niet waagde te noe» men. ■■ vertrek uit myne oogen zie my in uw leven niet weder! —— myne Edelen verlaaten my, myn Ryk word overvallen; en de vyandelyke Hei» ren zyn reeds om myne Steden geleegerd. Helaas; in de Staaten van dit myn ligchaam, in dit Koning» ryk myner Ziele, ontrokken van bloed en adem, heerfcht vyandlykheid en burgerlyken Oproer tusfchen myn geweeten en de dood van mynen N,eef. Hu- Xqq) In deze Redeneering tusfchen Johannes en Hubert zyn veel Meefterlyke trekken der natuur op ■ geflooten, wie aan een kwaade daad deel heeft, wenfcbt altoos bet voordeel te bebben, om de fcbuld daarvan ■ op de fcbouders van zynen opflooker te fchuiven. deze verwytingen die den Koning tegen Hubert doet, zyn geen redenen der kunft, of Jlaatkunde. maar uitboezeming van eene Ziele, die van bewuftbeyd zyner misdaden zwelt, en gaarne baare elenden aan andere wilde opleggen. «— Niets is zekerder dan dat fteg' te lieden alle mogelyke kunften van zelfs bedrog aanwenden,om hunne handelingen voor zich zelfs te be» wimpelen, en zich onder dubbelzinnigheden en uitvluchten zoeken te verfterken, Johnson.  H I S T O R I R.S PEL. 23J Hubert. Wapen U, tegen uwe overige Vyanden , tusfchen uwe Ziel en U zal ik Vreede maaken. de Jongen Arthur leeft nog, dees myne hand is nog eene maagdelyke onfchuldige hand, onbevlekt van bloed, in deze borft kwam nooit eene moorddaadige gedachte; en gy hebt door uwe beöordeeiing over myne geftalte, de natuur gelafterd. zy mag zo wreed fchynen a!s zy wil, zy bedekt echter een gemoed dat te Edel is om de beul van een onnozel Kind te zyn. Johannes. Leeft Arthur nog? ó! vliegt dan naar myneEde« len,giet dit bericht op hunne ontvlamdegramfchap, en vergader hen ter vervuiling hunner plichten, vergeeft de uitlegging die ik in de hitte myner gtamfchap over uwe geftalte maakten; want myne woede was blind : en oogen , in welke myne inbeelding een bloedfchuld zag glinfteren, ftelden my ü grawelyker voor als gy zyt,———— neen, Antwoord niet.» maar breng de vertoornde Lords, zo ras als gy kunt in myn kamer, ik bezweer U flegts langzaam; loop nog fpoediger! (Zy vertrekken.) TIENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld ten Straat vo»r eene Gevankenis. Arthur, verkleed tp den Muur. De Muur is hoog, en echter zal ik naar beneden fpnngen. goede grond weeft melydend, en doet my geen leed.' daar zyn 'er weinige of in 't geheel geene die my kennen, en al konden zy my ook; zo maakt deze kleeding van een Scheepsjon. gen my geheel onkenbaar, ik vrees .'maar ik zal het P 5 toch  *3 + KONING JOHANNES. toch waagen. kom ik beneden en breek geen arm noch been, zo zal ik reeds duizenderley middelen vinden om weg te komen, het is even zo goed te fterven en te ontkomen, als te fterven en daar te blyven. (Hy fpringt naar heneden ) Ach.' my! —— myn Ooms geeft is in deze Steenen.' Hemel.' neem myne Ziel ia Engeland, neem myn gebeente tot U! (Hyfterft.) ELFDE TOONEEL» Pembroke, Salisbury, Biïot, Salisbury. Myne Heeren, ik zal hem by St. Edmundsbury te gemoete gaan. het is voor ons het zekerfte, en wy moeten by de tegenwoordige gevaarlyke omHandigheden deze aanbieding aanneemen. Pembroke. Wie bragt den brief van den Kardinaal ? Salisbury. De Graaf Melun, een Franfch Edelman, wiens mondelyk verhaal , wegens des Dauphins gaede gezintheid voor ons, my nog veel meergezegt heeft als dezen brief. Bigot. Dan zullen wy hem morgen vroeg in 't gemoet gaan. Salisbury. Zeg liever, ons op weg begeeven; want wy heb. ben twee groote dagreizen te doen eer wy hem kunnen aantreffen. TWAALF.  HISTORIE-SPEL. 235 TWAALFDE TOONEEL. Faulconbridge. Ds voorige. Faulconbridge. Ik verheug my, U heden nog eens te zien, gy onvergenoegde Lords. De Koning verzoekt U door my, terflond by hem te komen. Salisbury. De Koning heeft zich zelve van ons losgemaakt, wy willen zyn dun bezoedelt gewaad met onze eere niet voeren ; noch den voet begeleiden die, waar hy treedt bloedige voetftappen te rug laat. ga en zeg hem dat wy het ergfte weeten. Faulconbridge. Wat gy ook denken moogt, ik denk echter dat goede woorden het befte waaren. Salisbury. Het is de reden van ons ongenoegen, niet onze wellevenheid, die thans fpreekt. Faulconbridge. Maar daar is weinig vernuft in de rede van uw ongenoegen; dus komt het my verftandiger voor uwe wellevenheid thans te toonen. Pembroke. Ongeduld heeft haar voorrecht, myn braave Vriend! Faulconbridge, Waarlyk, om U Heeren te fchaaden.en anders niemand. Salisbury. Hier is de 'Gevankenis. ——. (Hy word Arthur gewaar.) wie legt daar ? Pembroke. o.' Dood! op de verbreeking van deze reine en Vorftelyka Schoonheid trots, heeft de Aaroe geen kuil om deze daad te verbergen. Br-  235 KONING JOHANNES. Bigot. De verraderlyke Moord , ligt, als of hy zelfs dat geene fchuwde wat hy gedaan heeft, hem openbaar ter befchouwinge voor, om de wraak uit te daagen; ©ffchoon hy ook deze Schoonheid tot het Graf verdoemde, zo vond hy ze echter te edel voor een Graf. Salisbury. Wat dankt U, Sir Richard?— hebt gy ooit iets diergelyks gelezen, gezien, of gehoord; of U kunnen voorftellen, als gy het hier ziet? Kon de verbeelding wel, zonder de befchouwing,zulk een tweede voortbrengen? —— het is de top, het hoogftepunt, het uiterfte van alle uiterften, van 't geen de wreedaartige moord waagen kan; het is de bloedigfle fchanddaad, de wreedfte onmenfchlyk» heid, de lafhartigfte ftreek, die de blinde woede, of onbeweeglyke gramfchap ooit aan de traanen van het tedere medelyden voorgefteld heeft. Pembroke. Alle Moorden die ooit gefchied zyn , worden door deze onfchuldig verklaard, zy is alleen, en zo weinig met andren te vergelyken, dat zy de noch onbekende Zonden van hettoekomftige rein en heilig, en een moorddaadig bloedbad tot een Kinderfpel maakt, als men het tegen het fchrikkelyke Schquw» fpel wil vergelyken. Faulconbridge. Het is een verdoemde en bloedige daad.' de roei kelooze misdaad van een moorddaadige hand, als het de daad van een hand is. Salisbury. Als het de daad van een band is ? —• wy hebben een bewys van Licht.dat volgen zal. Huberts hand volbragt dit fchandlyk weik! by was het werktuig van de wil des Konings. thans zweere ik myne Z;ele van alle gehoorzaamheid tegens dezen Koning af. hier voor de ruine van dit bevallig leven knielende, adem ik tot deze ademiooze maar dierbaare Prins, de  H I S T O R I E.S P EL 237 de wierook myner gelofte,eene heilige gelofte,dat ik niet eerder de vreugde der Waereld weder ftnaaken, niet eer het vergenoegen, der ruft, en het gemak den toegang vergunnen zal , voor ik dit hoofd (rr) daar door den roem verfchaffe, dat ik hem den dienft der wraake bewezen heb. Pembroke en Bigot. * Onze Zielen bekrachtigen deze heilige belofte. DERTIENDE TOONEEL. Hubert. De voorige. Hubert. Mylords, ik zoek U overal met een vuurigen haaitj Arthur leeft; de Koning laat U roepen. Salisbury. 6! Hy is vermetel, en word niet rood voor de dood. —— Weg gehaate Booswicht, vlugthier van daan! Hubert. Ik ben geen Booiwicht. Salisbury,, terwyl by den degen trekt. Moet ik eene inbreuk op bet Gerecht doen? Faulconbridge. Uw zwaart is black Sir, fteekt hst weêr in. Salisbury. N'et eer voor dat ik het een Moordenaars huid ter fcheede gegeeven heb. Hubert. Te rug Lord Salisbury, te rug zeg ik! waarachtig, myn degen is even zo fcherp als den uwen. ik (rr) Farmers vermoeden dat men bier head voor hand moet lezen, is zeer waarfcbynlyk, e-n ver. diend de goedkeuring die by, volgens zyn zeggen .aan Dr. GRiX gaf, Eschenbuxg.  238 KONING JÖHANNÉ S. ik zou niet gaarn Lord, dat gy TJ zelve vergat, of U het gevaar myner aangefpoorde tegenkantingen aantrok; anders zoude ik door uw woede genoopt, uwe waarde, uwen Adel, en uwe grootheid ver< geeten. Bigot. Vertrek.' flegt Menfch.' ondeiftaat gy U een Edelman te trotfeeren? Hubert. Niet om myn leven, maar om myne onfchuld, die ik tegen een Keizer zelf zou durven verdeedigen. Salisbury. Gy zyt een Moordenaar. Hubert. Dwing1 my niet het te worden; tot hier toe ben ik het noch niet. wiens tong vaifch fpreekt, fpreekt onwaar, en wie niet waar fpreekt die liegt. Pembroke. Houwd hem in ftukken. Faulconbridge. Houd Vreede, zeg ik. Salisbury. Ter zyde, Faulconbridge, of ik zal U verzetten. Faulconbridge. Gy moeft den Duivel zelf liever verzetten, Sa« Jisbury. als gy my flegts zuur aanziet, of een voet van deze plaats zet, of in uwe hitte een onbetaamlyk woord tegen my uit, zo werp ik Ü dood tegen den grond, fteek uw degen ter zyde in • of ik zal uw braadfpit zo te faamen kloppen. dat gy denken zult dat de Duivel uit de hel ovef U gekomen is. Bigot. Wat wild gy doen, roemwaarde Faulconbridge? — een Booswicht, en Moordenaar byftaan? Hub est, Lord Bigot, dat ben ik niet. Bi.  H I S T O R I E.S P E L. 239 Bigot. Wie heeft deze Prins dan vermoord? Hubert. Het is nog geen uur geleden dat ik hem geheel gezond verliet, ik eerde hem, ik beminde hem, en wil myn leven lang het verlies van zyn dierbaar leven betreuren. Salisbury. Vertrouwd dat huichelagrige water zyner oogen niet: fchelmery kan ook weenen; en eene lange beoeffening maakt dat haare gedwongene traanen, als flroomen van medelyden en der onfchuld zyn. kom alle met my wiens ziele de onzuivre reuk eens flagthuis fchuwd ;want ik verflik byna van deze uit' dampingen der zonde. Bigot. Wel aan, naar St. Edmundsbury, tot den Dauphin! Pembroke. Zegt den Koning dat hy ons daar kan bevraagen. VEERTIENDE TOONEEL, Faulconbridge, Hubert. Faulconbridci. Dit gaat voortreffelyk! —— wift gy mede Van dit heerlyk werk?-— Hubert. zo gy deze moorddaadige daad begaan hebt, zo rykt eene oneindige en onbeperkte genaade niet toe ,om U van de verdoemenis te redden. Hubert. Hoord my flegts Spreeken Sir. Faulconbridge. Ha! ik zal U wat zeggen. ■—• gy zyt verdoemd, zo zwart —— neen! niets is zo zwart. - Gy zyt dieper verdoemd als Voift Lucifer, daar is noch geen  sao KONING JOHANNES. geen zo 'n haatelyke (ss) Duivel in de Hel als gy zoud zyn, wanneer gy dit kind varmocr-o haidt. Hubert. By myn Ziel Faulconbridge. Al had gy maar in deze onmenfchelyke daad bewilligd, zo wanhoop! — en gebruikt gy een ftrik, zo zal de dunde draad, dien ooit een fpin uit het ligchaam trok, fterk genoeg zyn om U te worgen, een riet zal een balk worden om U daaraan te hangen ; of wilt gy U liever verdrinken, zo giet flegts een weinig water in een leepel; en het zal een Oceaan worden, die toerykend genoeg zal zyn o zacb der Kerk te bekrachtigen; des roept hy bülyk uit. „ By de befchouwing van dezen Heiligen Man „ worde ik als door de ftem van eenen Engeljaan. 1, gemoedigt." Johnsoh, Q4 VIER-  248 KONING JOHANNES. VIERDE TOONEEL. Pandulpho, Gevols. De voorige. Pandulpho. Heil zy U, Edele Prins van Vrankryk.' ik kom U berichten dat Koning Johannes zich niet Rome verzoend heeft, zyn drift, die zich zo wederfpan. nig tegen de Heilige Kerk,tegen de groose Hoofdftad Rome, en den Pausfelyken Stoel aankanten, heeft zich weêr nedergelegt. Rold dus uwe dreigende vaanen wederop;en tem den grimmigen geeft des woeften krygs, op dat hy,gelyk eenen naar de hand opgevoeden Leeuw, vriendelyk aan de voeten ligt; en in het toekomende niet meer, als door zyn aanfchyn, verfchriklyk zy. L o O i s. Vergeef my, myn waarde Kardinaal, ik keer niet te rug: ik ben van te hooge geboorte om my te Iaaten gebieden;om de onderdaanige bediende, of het Werktuig van een heerfchende macht in de Waereld te zyn. uwe Adem blies het eerft dedoo' de kooien des krygs tusfchen my en dit getuchtigd Ryk aan,en gaf dit vuur nog meerder gloed: nu is het veels te groot, om van de zwakke wind die het aanblies, weder uitgeblazen te worden. Gy leerde my myne rechten en aanfpraak op dit land ken', nen; gy alleen bewoog myn hart tot deze onderneeming; en thans komt gy om my te zeggen, dat Johannes met Rome Vreede heeft gemaakt. Wat gaat my zyne vreede aan.' uit krachte van het recht, •Jat ik door myn Huweiyk verkreeg, maak ik, na den Jongen Arthurs dood, op dit land als op het myne aanfpraak; en nu, daar het reeds half veroverd is, zou ik weder te rug gaan, om dat Johannes met Rome heeft vreede gemaakt? Ben ik dan Romes flaaf? welke fommen, welke hulptroepen, welke krygstuigen heeft Rome tot deze oh jerfiee- ming  H I S T O R I E.S FEL, 240 m'ng gegeeven ? Ben ik het niet die de geheele Iafl draagt? wie anders als ik, en die geenen die myn gerechten aanfpraak onderfteunen , zweeten in deza bezigheden, en voeren dezen Ooriog? heb ik de bewooners van dit Eiland my niet hooren toejui^ enen: lang leeve de Koning.' toen ik hunne Stad' beleegerden? Heb ik thans de befte kaarten niet, om in deze ligte fpeelparty een Kroon te winnen? en nu moet ik het opgeeven, daar ik den zegen reeds in handen heb? neen, waarlyk dit zai nooic gefchieden.' * " Pandulpho. Gy ziet op het utterlyke van deze zaak. Louis. Uiterlyk of innerlyk! —• ik zai niet eerder te rug keeren, voor dat ik myn voornemen zo. roemryk uitgevoerd heb, als het myn blyde hoop beloofd wierd, eer ik dezen kryg aanving, en deze dappre Oorlogs lieden te faamen bragt om te overwinnen, en den roem zelfs in de kaaken van het gevaar en den dood te veroveren; (men boord een Trompet) welk een wakkre Trompet eiicht ons daar op? VYFDE TOONEEL. Faulconbridge. De voorige. Faulconbridge. Vergun my, volgens het gebruik b'y befchaafde Volkrea, een geruit gehoor, ik ben van den Ko> ning afgezonden, om met U, den Kardinaal ta fpreeken, en te hooren wat gy voor ons uitgewerkt hebt. vo'gans het geen gy daar opantwoord, zal ik my. dan, volgens myn volmacht, verder verklaaren. Pandulpho. *©e Dauphin is hardnekkig en wil myn voorfhg Q 5 geen  250 KONING JOHANNES. peen gehoor geeven. hy zegt rond uit dat hy de Wapenen niet wil nederleggen. Faulconbkidg e. r By al het bloed dat ooit woede ademde, de Jongeling fpreekt recht. Hsord thans onze Engelfche .Koning; want dus fpreekt zyne Majefteit door my. Hy is gewapend, en heeft oorzaaken om het te zyn. om dit Apenfpel, dezen belagchelyken aantogt; deze geharnafte Mommery, dit onbezonne Spiegelgevegt; om deze baardelooze Moedwilligen, dhr Heir van Jongelingen lacht de Koning wat om, en is bereid dit Dwergenheir, deze Pigmeen wapenen uit den omtrek van zyn gebied te kloppen, zou deze hand, welke kracht genoeg heeft, U digt voor uw Huisdeuren te kloppen, en te maaken dat gy over de onderdeur fpringt, en U gelyk Waterem» meren in verborgene Bronnen te doen duiken, onder de Pannen uwer Stallen te doen klimmen, gelyk Panden in Kaften en Kifien ingeflooten te leggen, by de zwynen te kruipen, uw zekerheid in Kelders en Gevankenisfen te doen zoeken, daar gy reeds van angft trilde en beefde als gy een Kraai in uw land hoorde fchreeuwen, wyl gy het voor de ftera van een' Engelfche Soldaat hield. — Zou deze zegeryke hand hier machteloos zyn, die TJ in uwe eigene Kamers getuchtigd heeft? neen, weet dat den Edlen Monarch in de Wapenen is, en gelyk een Adelaar over zyn hoog flot zweeft, om 'eder die zyn neft nadert, weg te jaagen. En gy ontaar. te, gy ondankbaare Rebellen,gy bioeddorftigeNe. roos, die het lyf van uwe; dierbre Moeder Engeland oprukt, word rood van khaamte.' want uwe eigene Vrouwen en bleekwargige Dochters komen, gelyk Amazoonen, en trippelen agter uwe trommelen heen. Zy veranderen hunne Vingerhoeden in yzren Handfchoenen; haare naalden in Pookenjen haare teocie gevoelens in grimmigheid en bloei doift. Lou is.  H I S TO R I B-S PEL. 251 Louis. Maak toch een einde van uw Snorkery, en keer in vreede binnen, wy ftaan toe, dat gy beter fchimpen kunt als wy; vaar wel: onze tyd is tekoilbaar, om ze met zulk een Zwetzer te verdryven. Pandulpho. Laat my ook eens fpreeken. Faulconbridge. Neen, ik wil fpreeken. Louis. En ik wil geen van beiden hooren. roerd de trommelen ; en laat de tong des Oorlogs onze zaa• ken en tegenwoordigheid verdedigen. Faulconbeid ge. ÓJ Als men uwe Trommelen flaat, zullen zy waarachtig fcbreyên; en dat zult gy ook doen als men U flaat. wek maar een Echo met den klank uwer Trommelen, dan zult gy aanftonds een ander hooren die bereid is even zo luid te rug te klinken als de uwen; en de ooren van het Firmament te doen raatelen, en het hol gebrul des Donders te trotzeeren: want de dappre Koning Johannes is hier terftond zeer naby; hy verliet zich niet op deze kreupele Gezant, dien hy meer uit vermaak als uit nood heeft gebruikt: op zyn Voorhoofd zit ee» naakt geraamte, wiens ampt het heden is, de Fransfen met geheele duizenden te verflinden. Louis. Roerd onze Trommelen, om die gevaaran nader te lesicn kennen. Faulconbridge. TwyfFel niet Dauphin, ev leerd ze zeker kennen. (Zy vertrekken.) ZESDE  252 KONING JOHANNES. ZESDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Slagveld. Veldgejcbreeuw. Johannes, Hubert, daarna «en Bode. Johannes. Zeg my Hubert, hoe ftaat het met ons? Hubert. Slegt vrees ik. boe is het met uw Majefteit? Johannes. ó ! Ik ben hartelyk Ziek — deze koorts die my reeds lang geplaagt heeft neemd geweldig toel Een Bode. Myn Vorft, uw dappre Neef Faulconbridge,bid uwe Majefteit het vsld te verlaaten, en hem flegts te melden welke weg gy neemt. Jo hannes. Zeg hem, ia de Abtdy te Zwinftead. Bode. Weeft maar goeds moeds; want de menigte hulptroepen die den Dauphin hier verwacht, zyn voor drie nachten reeds op de Zandbanken van Godwin geftrand. Zo even eerft heeft Richard dit bericht ontvangen; en de Fransfen verdedigen zich maar weinig, en trekken reeds te rug. Johannes. Ach! deze Tyrannifche Koorts brand my uit, en laat my door deze goede tyding niet verheugd worden, wel aan nsar Zwinftead toe! ■ myn draag, ftoel! de zwakheid overweldigt my.ik ban geheel afgemat. (Zy vertrekken.) ZEVEN.  HISTORIE-SPEL. 253 ZEVENDE TOONEEL. (*) Hit Tooneel verbeeld bet Franfcbe Leger. Salisbury, Pembroke, Bisot. Salisbury. Ik dacht niet dat de Koning nog zo veel Vrien« den had. Pembroke. Nog eens!— fpreekt den Franfchen moed in: zyn zy ongelukkig dan zyn wy het ook. Salisbury. Die duivelfche Baftaard Faulconbridge is allen wederftand ten trots , alleen fchuldig aan ons verlies. Pemiroke. Men zegt dat Koning Johannes, het Veld,zeer ziek zynde, verlaaten heeft. (Melun voord, gewond zynde, door Sol. daten op bet Tooneel gebragt) Melun. Breng my hier by de Engelfche Rebellen. Salisbury. Zo lang wy gelukkig waaren, noemde men ons anders. Pembroke. Het is Graaf Melun. \ Salisbury. Doodelyk gewond. Melun. Vlucht, gy edele Engelfchen, gy zy verraades en verkogt, naait het ruwe oog der Rebellie weder uit (vv) en roept de verlaatene trouw weder te (vv) Deze f Metaphora) overdragt is van een Naainaald genomen en wat bard; echter komt zy nog  254 KONING JOHANNES. te rug; zoekt den Koning Johannes op,' en valt hem te voet; want als de Dauphin in deze Slag overwinnaar word, zo zal hy uwe moeite beloonen, met U het hoofd af te laaten fiaan. Dat heeft hy gezwooren en ik met hem en veele ande ren met my op het Altaar te St. Edmundsbury, op het zelve Altaar daar wy U vriendfchap en eeuwi ge liefde zwoeren. Salisburt. Kan dit mooglyk, kan dit waar zyn? Melun. Heb ik niet reeds de fchrikkelyke dood voor myne oogen? bloed het weinige leven dat ik nog heb niet altemaal weg, gelyk een beeld van Wafch voor het vuur verfmelt ? wat zal my in de Waereld thans tot bedrog beweegen, daar alle nuttigheid des bedrogs voor my ophoud? hoe kan ik dan nog vaifch zyn , daar het waar is dat ik hier fterven , en daar flegts door waarheid leven moet ? ik herhaal het nog eens , wint Louis den Slag , zo is hy meinëedig, zo ooit uwe oogen den dag nog eens in het opgaan zien. in deze nacht nog wiens zwarte befmettelyken adem, reeds de brandende kam der oude matte en vermoeide Zon bewaasfemd , in deze nacht zult gy voor de laatfte maal ademen , en voor de verhuurde ver. radery een verachtelyk loon ontvangen, namelyk , het verlies uws levens > zo Louis onder uwen byftand den Slag wint. Beveeld my aan eenen ze» keren Hubert die by uwen Koning is;myne liefde tot hem, en de omitandigheid dal myn Grootvader een Engelfchman was, dryft myn geweeten dit al. les ie ontdekken. Breng my, bid ik U, ter belooning daar van, uit. het gedruifch van den Slsg, in een oort waar ik myne nog overige gedachten in rulle op een andre plaats voor ; zynde de lezing viel ge. Jcbikt. EsCHENBURG.  HISTORIE-SPEL. 2Js rufte vergaderen, en onder betrachting en vroome wenfchen myn ziel van dit ligchaam fcheiden kan. Salisbury. Wy gelooven U; en waarlyk déze gunftige ge. legenheid bevalt my, wyl wy dezelve zullen waarneemen, om den weg van eenen vervloekten afval te verlaaten. Thans willen wy gelyk een teruggaanden vloed onze afwyking en onze regellooze loop afflaan, en ons binnen de paaien houden die wy overtreden hebben :wy zullen geruft en gehoorzaam tot onzen Oceaan, den grooten Johannes, voortgaan.— Myn arm zal U helpen om U van hier te draagen.want ik zie de gruwzaamfte fmarte des doods in uwe oogen. kom myne Vrienden ! vluchten wy op nieuw! eene gelukkige vernieuwing die de bevordering des ouden rechts ten oogmerk hseft.' (Zy vertrekken en draagen Melun weg,) AGTSTE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een ander gedeelte van bet Franfcbe Leger. Louis alleen, daar na een Bod i. L ou is. De Zon dunkt my, wilde heden niet gaarne ondergaan , maar bleef ftaan, en maakte dat de Westelyke Wolken rood wierden, toen de EngtKchen met laffe wankelmoedigheid door hun Land weder terug keerden, ó! Wy hielden ons dapper, toen wy hen met eene laading van ons ongebruikt Ge. fchut, naar een zo bloediger] arbeid goe len nacht zeiden, en onze gefcheurde Vaanen geruft weder oprolden; de laatfte in 't Veld en byna Overwin, naars van dan ftryd,... Een  95<5 KONING JOHANNËS. Een Bode. Waar is den Dauphin? Louis. Hier.- welk nieuws, brengt gy ? Bode. Graaf Melun is geilagen; de Engelfche Lords zyn door zyne voorftellingen wederom tö't den afval bewoogen; en de verfterking daar gy zo lang naar gewenfcht hebt is op de Zandbanken by GoJ' win vergaan. Louis. Ach! welke booze berichten.'geloof my ,ik dacht dezen avond zo treurig niet te zyn , als ik op dit bericht geworden ben. —— wie heeft dan gezegt , dat Koning Johannes één of twee uuren eer gevlucht is eer de nacht onze vermoeide heilen fcheiden? Bode. Wie het ook gezegt heeft, myn Prins, het is waar. Louis. Goéd. houd deze nacht goede wacht; de dag zal zo vroeg niet op zyn als ik, om het morgen nog eens te waagen. (Zy gaan been.) NEGENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een open Plaats niet vet van de Abtdy te Zwinftead. Faulcokbridge en Hubert van verfcbeide zyden. Hubert. Wie is daar?—— Spreek! — Spreek haaftig, of ik fchiet. Faulconbridge. Goed Vriend, wie zyt gy? HO*  H I S T O R I E-S PEL. 257 Hubert. Van de Engelfche party. Faulconbridoe. En waar gaat gy ? Hubert. Wat raakt U dat? ■ mag ik Ü niet eten 20 goed naar uwe verrichtingen vraagen, als gy naar de myne? Faulconbrid ge. Hubert, geloof ik. Hubert. Gy gelooft goed. ik zal eens op goed geluk ge» looven dat gy myn Vriend zyt,terwyl gy myn ftem zo wel kent. — wie zyt gy ? Faulconbridge. Wien gy wilt; en als het U belieft kunt gy my de eer doen van te gelooven, dat ik eenigermaate een Plantagenet ben. Hubert. Ha I dat ik U niet kon kennen ! gy en de oogen loozen nacht hebben my befchaamd! dapprc Krygsman, vergeef het my, dat een toon van uw tong vreemd in myne ooren klinke. Faulconbridge. Hoor eens, zonder omftandigheden, wat nieuws is 'er? Hubert. Ik wandel hier in de zwarte fchaduwe der nacht, om U op te zoeken, Faulconbrid ge. Maak het dan kort; wat hebt gy nieuws ? Hubert. ó! Myn waarde Heer, een bericht dat voor de nacht gefchikt is; zwart, gevaarlyk, troofteloos en fchrikkelyk. Faulconbridge. Toon my flegts, zonder bedenken zelfs de wond van deze flegte nieuwigheid; ik ben geen Vrouwj ik zal daar niet van in onmacht vallen. XJ. Deel, R H#.  25? KONING JOHANNES. Hubert. Ik vrees dat de Koning door een Monnik vergeeven is. ik verliet bem, reeds byna fpraakeloos, en fpoeden aanftonds voort, om U dit ongeluk te melden, op dat ik ü op de gevolgen zou doen zien , wanneer gy te laat daar mede verraft wierd. Faulconbridge. Hoe bekwam hy dit vergift? ■ wie dronk het hem toe? Hubert. Een Monnik, een overgegeeven Booswicht, wiens gedarmte daar terftond van geborften is. de Koning kan nog fpreeken, en mogelyk nog gezond worden. Faulconbridge. Wie liet gy by hem ter oppasfinge? Hubert. Wie? weet gy niet dat de Lords alle terug ge« komen zyn , en Prins Hendrik in hun gezelfchap medegebracht hebben, op wiens voorbidding de Koning hunne feilen verfchoond heeft f zy zyn thans alle by zyn Majefteit? Faulconbridoe. Houd uw toom te rug , ó Hemel! en leg ons niet meer op als wy draagen kunnen! — ik moet U zeggen Hubert, dat de helft van myn Heir, terwyl ik dezen nacht door de ondiepte waadde, van den vloed weggenomen is. de Moerasfen by I.in. koln hebben hen verflonden. ik zelf, fchoon ik wel reiden kan, ben met gevaar daar van afgekomen: kom laat ons fpoeden.' breng my by den Koning ;• V/a vrees dat by dood zal zyn eer ik kom. TIEN  HÏSTORIE-SPÊL. 259 TIENDE T O O N E E L. (*) Het Tooneel verbeeld' de Tuin in de Abtdy te Zivinjlead. Prins Hendrik, S alisbury.Hube rt, B1 ooi, daar na Pembroke. Hendrik. Het is te laat j zyn bloed is doodelyk aange* ftóoken , en zyn eertyds gezonde herfenen — wel' ke eenigen voor het breekbaare woonhuis der ziele houden kondigen ons door hunne verwarring het einde der ftofFelykheid aan. Pembroke. De Koning fpreekt nog, en gelooft als men hem in de vryè* lucbt bragt, d3t de brandende hitte van het vergift dat hem nu verteerd daar door minde» ren zoude. Hubert: Laat hem hier in den Tuin draagen. raait hy nog? Pembroke. Hy is gerufter als toen gy hem verliet, daar even zong by. Hendrik. Dit geeft ons weinig hoop. kwaaien die op zyn hoogft gekonen zyn voelt den Lyder niet meer. Als de dood eens de uiterfte deelen aan» gegreepen heeft, dan worden zy ongevoelig; en dan ftorrat hy alleen op de ziel , welke hy door geheele Legioenen van zeldzaame inbeeldingen plaagt en kweft, die in hun gewoel, by de» zen laatften Storm, zich zelf onder elkander ver* teeren. hoe wonderbaar is het dat de dood zingt I —■ R 2 Ik  2<5o KONING JOHANNES. Ik ben de flinger van deze bleeke fmagtende Staart, die zyn eigen Graflied aanheft, en uit de Orgelpypen der fterflykheid, zyn ziel en iyf in de eeuwige rufte zingt. Salisbury. Weeft geruft, Prins! want gy zyt gebooren om het geene hy ruwen onvolkomen nalaat, te vormen cn in oiden te brengen. ELFDE TOONEEL. Johannes, word op 'i Tooneel gedragen. De voorige. Johannes. Ach.' nu heeft myn ziel vryS lucht ; zy wilde noch ten venfter noch ter deure uit. — het is zulk een heete Zomer in mynen boezem dat alle myne ingewanden zich tot ftof kruimen. Jk ben een Figuur dat met de Veder op Pergament getrokken is, en verfchroei door het vuur te faa men. Hendrik. Hoe bevind zich uwe Majefteit ? J ohannes. Vergiftigd ! liegt daar aan ! dool, verlaaten , verworpen !—— en niemand van U heet den Winter te komen , om zyne yskoude vinger in myn keel te fteeken; noch beveeld de Stroomen van myn Koningryk hunnen loop door myn brandende boezem te neemen; noch maakt dat deNoordewind myn verdorde lippen kusfchen, en my met koude verkwikken wil. ik begeer niet veel van U; maar bid flegts om koude trooft , en gy zyt zo onb-irmhertig en ondankba3ar dat gy het my af. flaat. Hen-  HISTORIE-SPIL. 261 Hendrik. Al dat 'er in myne traanen eenige kracht was, om U verzagsing te verfchaffen .' Johannes. Uw Zout is heet. in my brand een Hel; en het vergift is a's een Duivel daar in gffloo ten, om het reddelooze, verdoemde bloed te py. nigen i TWAALFDE TOONEEL, Faulconbridge. De voorige. Faulconbridge. Ach 1 ik ben ademloos, en geheel uitgeput door groote haafligheid om uwe Majefteit te zien. Johannes. ól Neef, gy komt juift ter tyd om my de oogen toe te drukken! — het takelwerk van myn hart is verfcheurd en verbrand, en al de touwen daar myn leven mede zeilen moeft, zyn een en. kle draad, een klein hairtje geworden; myn hart hangt riog flegts aan een enkle zwakke band, die naauwlyks zo lang houden zal tot uwe berichten gezegt zyn; en dan is dit alles wat gy ziet,flegts een Aardklomp , en het Model van een gevallen Majefteit. Faulconbridge. De Dauphin is in aantogt, en de Hemel weet hoe wy hem ontmoeten zullen; want ik heb in eene nacht daar ik met voordeel terug wilde trekken, myn befte Volk in de Moerasfen van Lincoln verlooren , zy allen wierden daar, door den onverwagte vloed verflonden. (De Koning fterff) Rï Sa-  i62 KONING JOHANNES Salisbury. Gy blaaft deze doodsboodfchap in een dood» oor. — myn Gebieder! myn Koning!— zo heden een machtig Vorft —- thans zo! Hubert. Zo even moet ik verder loopen, en zo even ftil (laan. welke zekerheid is 'er in de Waereld, welke duur, welke hoop? als dit; wit heden een Koning was, is daadelyk een aardklomp! Faulconbridge. Zo zyt gy weg ? ■• ik blyf alleen te rug om het werk der wraak in uwe plaats te voltrekken , en dan zal myn ziel LT op dezelve wys ten Hemel volgen, als zy U altoos op Aarde gediend heeft (tegen de Lords.) Nu gy Sterren die in uw regte kring te rug getreden zyt, waar is nu uwe macht? betoond nu uwe wedergekeerde trouw, en fpoed daadelyk weder met my te rug, om de verwoesting en altoos duurende fmaad uit de zwakke deur van ons weerloos Land te jaagen. laat ons den Vyand terftond opzoeken, of wy worden fpoedig van hem opgezocht f de Dauphin volgt ons met zyne woede op de hielen. Salisbury. • Het fchynt dat gy minder weet als wy. de Kardinaal Pandulpho ruft binnen uit, hy is eerft voor een half uur van den Dauphin gekomen, en brengt voorflagen van Vreede, die wy met eer en voordeel kunnen aanneemen, en dan is dezen Oorlog terftond geëindigt. Faulconbridge. Hy zal des te geneegener tot Vreede zyn, als hy ons tot tegenweer bereid vind. Salisbury. Het is omtrend voorby; want hy heeft reeds het grootfte gedeelte zyner Krygsbenoxligihsden naar de Kuften gezonden, en den Kardinaal vol. macht 4  HISTORIE-SPEL. 2 "n 2 Bebiende. wasfchen?— Ach/ hoe verheugen wy ons,door U weder by uw verftand te zien! ó! dat êy nu maar eens weder ingezien hebt, wie gy zyt i gy zyt vyft.en volkomen Jaaren in een droom'gl of gymep 67 Waakte' Z° W3aJj£e êy eVe" alS Sley. Vyftien Jaar / waarachtig een fchoone middags^rocken? ik da" in al dien tyd DietSe' Ai T n#-i j 1 bediende. fAn J » k' ■ ?aar zeer onnutte reden 5 want fchoon gy bier m deze fraaije Kamer lag, zo ze gy echter , dat men U uit het huis geflaién had , en fchimpte op de Waardin van het huif; en zei tl F >an by h,et Landgerecht zou aanklaagen, dat zy uit fteene Kannen en ongeëikteMaajenW moeft. mtyds rieP 8y dat Ceci1»1' Hacket komen Slet.-  B L t- S F Ê 58? Slit. Dat is waarlyk de Meid uit het Bierhuis. 3 Bediende. Ei Milord , wy kennen zulk een huis niet,noch ' zuDs een Maagd , noch zulke Bediendens als gy pleegt op te noemen,.als Steeven Sley, de oude Jan Naps , Pieter Turf en Hein Pimpernel, en twintig andre zulke naamen en Lieden die nooit geleeft hebben; die niemant ooit gezien heeft. Slet. Nu , de Hemel zy dank voor myn goede be terfchap. Alle. Amen.' Slet. Ik dank U.~■ het zal ü geen fchaadezyn. VYFDE TOONEEL. Een Lady, met Cetolg. De toorige. Lady. Hoe bevind gy ü, Milord.' Slet. Och! heel goed bevind ik my; wsnthfer fs ge< noeg om te leven, waar is myn Vrouw ? Lady. Hier, waarde Lord, wat begeerd gy van haar? Sley. Zyt gy myn Vrouw, en wiltgymy geen Man noemen? Laat myne Bediendens my Lord noemen; ik ben uw goede Man. L a d t. Myn Man en myn Lord , myn Lord en myn Man ik ben uw Vrouw met alle eerbiedigheid. Sley. Dat weet ik wel,-»! hoe moet ik haar noemen? L0X9  288 Dn KUNST om een TEcT- te TEMM. Loko. Mevrouw. Slet. Elsje Mevrouw, of Anna Mevrouw? Lords. , , , Mevrouw , en niets meer ; zo heeten Lords hunne Ladys. Slet. Vrouw Mevrouw, men zegt dat ik gedroomd en geflaapen heb , omtrend vyftien Jaar en nog langer. Lady, Ja, waarlyk, en my fchynt het dertig Jaar te zyn, die geheele tyd ben ik van uw Bed gefcbeiden geweeft. Sley. Dat is lang ——- Bediendens, iaat mv met haar alleen —- kleed U uit Mevrouw, en komt heden te bed. Lady. Edele Lord, fta my toe U te verdoeken, my nog één of twee nachten te verfchoonen , of voor 't minfte tot dezon ondergegaan is. want uwe Doctors hebben uitdrukkelykgezegt.dat ik, om bet gevaar te ontwyken waar door gy op nieuw in uw voorige ziekte zoud vervallen, my van uw bed moeft verwy. deren, ik hoop dat deze oorzaak my ter onfchui» diging zal dienen. Sley. Ja, Ja, zy diend daar toe; maar het zal my toch zwaar vallen zo lang te wagten; echter komt het my ook in 't geheel niet geleegen van nu af aan weder in droomen te geraaken; ik zal dus in fpyt van vleefch en bloed wagten. Een Bediende die op bet Tooneel komt. Uwe Heeriykheids Tooneelfpelei.s hebben uw» betering vernomen, en willen een aangenaamBly> lpel Vertoonen, want dit houden uwe Geneesbee. ren  É L r ■ S P È L. 289 ren voor zeer dienftig, daar zy wel inzien, dat te veel treurigheid uw bloed geheel verdikt heeft, en dat zwaarmoedigheid een voedfter der gekheid is; des hielden zy het voor goed ais gy een Biyfpel zaïgt vertoonen, opdat gy verheugd en vrolyk van gemoed worden moogt, waar door duizend zorgen den toegang gefloten, en het leven verlengt word. Sley. De drommel. dat zal ik doen. laaten zy Speelen. is een Blyfpel geen Chriftenmarkt-dans, of een luchtfpringery ? L o rd. Neen, myn waarde Lord, het is een vermaake. iyker goed. Sley. • Wat? goed tot een wambuis? Lady. Het is een foort van eene Hiftorie. Sley. Goed.wy zullen het zien. kom vrouw Mevrouw; zet U nevens my.en Iaat de Waereld haaren loop, wy worden toch nooit weer jong. Einde van dc Inleiding' II. Deel. T EER-  290 De KUNST om een TEG. te TEMM. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Straat ia Padua. Lucentio, Tranio. Lucentio. fPranio, gy weet myne groote begeerte om het fchoone Padua, die voedfter der Kunften, te zien, trok my hier naar het vruchtbaare Lombardyën, die aangenaame Tuin van het groot Italiën: myn Vader, die my bemind, fchonk my daar ge. willig zyne goedkeuring , en tevens uw goed gezelfchap toe; laat ons dus, myn trouwe dienaar, wiens oprechtheid in alle fiukken geloofwaardig is; laat ons hier leven, en met goed geluk de loop» baan der Wetenfchappen en vryë Kunften op treden. Pifa, dooi" zyne aanzienlyke Burgers beroemd, gaf my het leven ,• en rryn Vader weet gy, is door de geheele Waereld, als Koopman wegens zynen handel beroemd, zynde Vincentio uit het gedacht van Bentlvoli. de Zoon van Vincentio,die inFlorenfe opgevoed is, zal het voegen, om alle de van hem opgevatte hoop te vervullen, en zyn vermogen, door eJle handelingen een grooter glans te geeven; en daarom , Tranio, zal ik, geduuren. de den tyd myner Studie, myne vlyt in 't bizonder op de deugd veftigen , en op dat gedeelte der Wysgeerte dit de gelukzaligheid leerd, welke men voornamentlyk door deugd bereikt, zeg my wat gy daar van denkt; want ik heb Pifa verlaaten en b*»n naar Padua gekomen gelyk iemant, die een laag, ftilftaanda water verlaat,om zich in de diepte te dompelen , en zyn dorft tot verzaadiging toe zoekt te lesfchen. Tra.  B L T-S P Ê L. sft Tranio. Mi P'erdonate , myn waaiden Heer, Ik ben in alle ftukken volkomen van uw méening. het verheugd my, dat gy uw befkiit dus wilt vervullen om de zoetigheden der aangenaame Wysgeerte in te zuigen, dit alleen myn Heer, bid ik U , iaat, daar wy deze deugd en deze leering bewonderen, dezelve ons tot geene Stoicynen of Blokken maaken, noch ons aan de ftrenge wetten van Ariftoteles zo zeer overgeeven, dat Övidius ons als uitfchot en geheel afgezwooren zy. Spreek redekundig met uwe bekenden, en over de Retorica in uwe dagelykfche gefprekken; gebruik de Muzyk en Dichtkunde om U op te beuren; neem de Wiskunde en Bovennatuurkunde voor, naïr dat gy daar luft toe bevind te hebben, daar geen luft is , daar is ook geen voordeel te verwachten, in 't kort Myn Heer, oeffen U in dat geene, daar gy hetmeefte fmaak in vindt. Lucentio. Ik dank uw Tranio, uw raad is zeer goed. was Biondello maar aangeland dan konde wy aanftonds onze inrichtingen maaken, en eene woo« ning kiezen, die ter onthaaling der Vrienden,die ik my met 'er tyd in Padua denk te verwerven, bekwaam was. —— maar wagt eens, wat zyn dit voor Lieden? Teanio. Een optocht, Myn Heer , om ons in Padua te verwellekomen. TWE£.  2-2 De KUNST om een TEG- té TEMM. TWEEDE TOONEEL. Baptista, Katharina, Btanca, Gremio, Hort ensio. Lucentio en Tranio, ter zyde. Baptista. Myne Heeren, dringt hier niet verder op aan, want gy weet wat ik eens vafl beflooten heb, namelyk , myne jongfte Dochter niet eerder te laaten huwen , eer ik een Man voor de oudfte heb; zo een van U beide Katharina bemind, zo geef ik U uit oude vriendfchap en liefde, vryheid, om naar welgevallen uwen yver daar aan te bededen. G re mi o' Liever deed ik wat anders ; zy is te ruw voor my. hoor eens hier Hortenfio, wilt gy een Vrouw hebben? Katharina. Heer Vader,zeg iny eens, zyt gy dan van zints, om my aan deze beidekalanten ter koop aan tebieden? Hortensio. Kalanten, Mejuffrouw? hoe meend gy dit? —. wy zyn geen kalanten voor U , dan moeiten wy zagter en toegeevender zyn! Katharina. Myn Heer, gy behoeft waarachtig niet bang te weezen. Ik weet, het komt Katharina noch niet half in 't harte; maar indien het zo was zo twyf. fel niet, of zy zal voor al zorgen, dat gy met een driebeende Stoel het hoofd uitgeborfteld, uw ge. zicht befchilderd , en als een zot onthaald zult zyn. Hortensio. ' De Hemel behoede ons, voordiergelykcDuivelen, Gremio. En my ook, 6.' lieve Hemel! Tranio, ter zyde. Stil Myn Heer , dit is een aartig tydvsrdryf, dat  BLTeSPEL. 293 dat Vrouwsperfoon is raazend dol, en geweldig trots. Lucentio, ter zyde. Maar in de ftüzwygenheid van de andre , zie ik eene maagdelyke tederheid en zedigheid uitblin. ken. —— Stil Tranio. Tranio, ter zyde. Myn Heer, 't is goed gezegt „ zagtl — gaap U eens regt zat. Baptista. Myne Heeren, over het geene ik gezegt hebbe, kan ik my terftond tegens U rechtvaardigen —— Bianca, gaat naar binnen; en laat het U niet leed zyn, want ik zal U daarom niot minder liefheb, ben, myn Kind. Katharina. Een alierliefft Kind! — het was het beft dat zy huilden, als zy maar wift waarom. Bianca. Vergenoeg U flegts over myn misnoegen Zus« ter! — Heer Vader ik onderwerp my aan uw wil met alle onderdanigheid; myne Boeken en Inftrumenten zullen myn gezelfchap zyn; hen zal ik aanzien, en my, alleen met hen oeffenen. Lucentio, Luister Tranio, hier kunt gy Minerva hooren fpreeken. Gremio. Signor Baptifta, wilt gy dan zo wonderlyk zyn? het fmert my, dat Bianca wegens onze geede wil verdriet moét hebban. Hortensio. Wat? wilt gy dan Signor Baptifta, dat arme Meisje wegens deze helfche Vyand opfluiten, en de fchuld van haar tong, dit onfchuldig Kind laaien ontgelden? Baptista. Steld U geruft myne Heeren ; myn befluit is vaft. ««—■ ga binnen Bianca (Bimc* vertrekt). En T 3 daar  194 De KUNST om een TEG. te TEMM. daar ik weet dat zy haar grootfte vergenoegen in Muzyk, InftruiTienten en Poezy heeft, zo zal ik Leermeefters in myn huis houden ^die in ftsat zyn haar onderrichting te geeven. Wanneer gy Hortenfio, ofgy, Signor Gremio zo iemant kent, zo laat hem by my komen; want tegen gefchikte Lieden zal ik my zeer ligtelyk laaten vinden ; en zal niets aan myne Kinderen fpaaren om hen goed op te voeden, tegenwoordig leven zy wel. Katharina gy kunt hier blyven; want ik heb met Bianca nog meer te fpreeken. (Hy gaat been.) Katham» a. Zo! •—— en ik denk dat.ik ook heen kan gaan ; kan ik niet ? — zeker! »*— zou ik my alles bevelen en zeggen laaten , even of ik zelfs niet wift wat ik doen of laaten moet.' — kom, kom! (Zy gaat been.) Gremio. Gy moogt naar den Duivel en zyn Grootmoeder gaan ! —- uwe gaaven zyn zo Edel, dat 'er niemant hier is, die U begeerd te houden, onze liefde is zo groot niet Hortenfïo, dat wy daar by niet bevriezen, en zelfs uithongeren kunnen. Zy is by ons nog in 't verfchiet. vaarwel-—— Echter wil ik uit liefde voor myn fchoone Bianca alles doen, en daadelyk een gefchikt menfch opzoeken, die haar alles leeren kan, waar zy luit toe heeft; en hem haaren Vader toezenden. Hortensio. Dat wil ik ook Signor Gremio: maar nog een woord, fchoon onze partydigheid tot hier toe nooit een affpraak onder ons verdraagen heeft;zo moet gy echter weeten, dat ons beiden daar aan gelegen is, om weder toegang tot onze fchoone Meestres te verkrygen, en gelukkige Medeminnaars van Bianca's liefde te zyn, dat wy voornamentlyk een zaak tot ftand zoeken te brengen. Gremio. En welke dan, als ik U bidden mag? Hes.  B L Y • S P E L. 795 HO RTENSIO, • Wat anders, als haar Zusier een man te bezorgen ? Gremio, Een Man.' —— een Duivel! H or ten si o. Ik zeg een Man. Gremio, En ik zeg een Duivel, gelooft gy dan Hortenfio, alfchoon haar Vader zeer ryk is; dat 'er zulk een Zinneloos Menfch zou zyn, die met de Hel zou willen huwen. Hortensio. Zacht, Gremio! fchoon uw en myn geduld niet toereikt om haar luid getier te verdraagen, zo zyn 'er echter, myn goede Vriend, toch altoos goed» hartige lieden in de Waereld; die met al haar gebreken en met haar geld, haar gaarne neemen zoude; indien wy die lieden maar aantreffen konden. Gremio. Dat kan wel zyn, maar ik voor myn deel ,zou even zo gaarne haar huw.yk'gift op die voorwaar de aannemen, als alle morgen aan de Geesfelpaal gekwispeld te werden, Hortensio. Ja wel, onder verrotte Appelen heeft men niet lang te kiezsn. maar kom, daar deze moeilyke omltandigheden ons tot goede Vrienden maakt, zuilen wy ook zo lang in vriendfehap te faamen omgaan, tot dat wy Bjpüfta's oudfte Dochter aan een man geholpen hebben; en daar door de jongfte vryheid vetfehaffe om ook te huwen; welaan, van nieuws aan daar weder op af! waarde Bianca.' —— wie het geluk heeft, voerd,-de bruid weg! wie het fneifte loopt verkrygt den prys! -> wat zegt gy daar van, Signor Gremio ? Gremio. Ik ben daar mede te vreeden» en zon die geene T 4 het  2J6" De KUNST om een TEG. te TEMM. het beste Paard uit geheel Padua geeven, om daar made op de Vrijery uit te reiden: die met ernft naar Katharina wil trachten, haar tot het Trouw» altaar en in 't bed voeren, en dit huis van haar bewyden wil; kom nu. DERDE TOONEEL. Tranio, Lucentio. Tranio. Maar zeg myn Heer, is het mooglyk, dat de. liefde in eens zo machtig kan worden? Lucentio. ó Tranio, eer ik ondervond dat het waar was, hiela ik het ook altoos voor onmogelyk, doch niet voor onwaarfchynlyk. maar zie, terwyl ik hier Ieöig ftond en haar befchouwden, voelde ik de weiking der liefde in ledigheid, en heden beken ik U oprecht, U, daar gy my zo vertrouwend en waardig zyt, als Anna, de Koningin van Karthago was. —— Tranio, ik brand, ik fmacht, ik fterf als my dit zedige Meisje niet ten deel word. geef my raad Tranio, want ik weet dat gy het doen kunt; fta my by Tranio, want ik weet dat gy het wilt doen. b' Tranio. Myn Heer, bet is heden de tyd niet om tegenwerpingen te maaken; liefde laat zich uit het harte niet bedillen, heeft de liefde U gevat zo blyft 'er verder niets over, als, redime te captum quam queas minim» (g). Lu- (g) Deze plaats uit de Eununchus van TeRentius, beeft Shakesfear niet uit den Dichter zelfs , mtar uit Lijllys Lttynfche Gramatika, gelyk Johnson aanmerkt ,enh a r m s r (Esfay  B L T - S PE L. 297. Lucentio. Heb Jank, waarde Tranio? gaa voort; dit bevreedigd reeds; het overige zal volkomen geruft fteiien, want uw raad is vernuftig. Tranio. Myn Heer, gy zaagt met zulke dorftige ooges op de Maagd, en bemerkte mooglyk de hoofdzaak van alles niet eens. Lucentio. ö! Ja, ik zag zulk eene bevallige fchoonheid in haar gelaat, als de Dochter van Agenor had, die den grooten Jupiter daar toe bragt, dat by zich voor haar vernederde, en met zyne kniën den Kretenfer oever kuften. Tranio. Zaagt gy niet meer ? bemerkte gy niet hoe haar Zufler begon te fehelden; en zulk een ftorm te verheffen, dat menfchelvke ooren het gedruis naauw» lyks konden uithouden ? Lucentio. Tranio, ik zag haare Coraale lippen zich bewee gen; met haaren adem, ademde zy reukwerk in de lucht; tieflyk en bevallig was alles, wat ik aan haar bsfchouwdc. Tranio. Nu, waarachtig het is tyd, om hem uit zyne opgetoogenheid te rukken, ontwaak doch, Heer; als gy op de Maagd verheft zyt, zo fteld met ver. ftand uwe gedachten daarop dat zy TJ ten deel word. de zaak ftaat zo: haare oudfte ZufterMs zulk een vervloekt twiftziek fchepfel, dat zo lang onge» trouwd thuis leven moet, tot haar Vader van haar los (Esfay p. 66,) daar door beveftigd, dat deze phaV dus in een Vaers te zaamen getrokken, in de Gram? tika, en niet in Ter e nti us ftaat. ESCHENBUIG. T 5  198 Dje KUNST om een 1EG. te TEMM. los is; en dus heeft hy Bianca opgefiooten, om van geen minnaars overioopen te worden. Lucentio. Ach! Tranio, welk een ontaarte Vader is dit! maar hebt gy niet bemerkt dat hy zich eenige moei» te gaf, om gefchikte Leermeefters tot haare onderrichting te verkrygen? Tranio. Ja, zekerlyk merkte ik dit; en nu is de aanflag gemaakt. Lucentio. Ik heb hem Tranio. Tranio. Een half part Myn Heer.' — onze beide uitvindingen fiooten te faamen, en fpringen te gelyk toe. Lucentio. Zeg my eerft de uwe. Tranio Gy wilt een Leermeefter vertoonen, om de onderrichting van de maagd op U te neemen. dit is uw aanflag. Lucentio. Dat is zo; maar kan dit gaan? Tranio. Onmogelyk. want wie zal uw Rol Speelen, en in Padua. Vincentios Zoon zyn? eene Huishouding voeren; zich op de Letteroeffeningen toeleggen; zyne Vrienden verwellekomen, zyne Landslieden bezoeken, en hen Gaftmaalen geeven? Lucentio. Al genoeg; weeft daar maar geruft over , want ik weet daar een middel voor , wy hebben ons nog in geen huis laaten zien, en men kan aan onze Wezens niet onderfcheiden wie Heer of Bedien. da is. wy zullen het dus alzo maaken: gy, Tranio, zult in myn plaats de Heer zyn, de huishouding • voeren , en bedienden houden , zo als ik doen moeft. Ik wil een ander vertoonen; een Floren. tyner,  B L r • s p E L' 299 tvner een Napolitaaner , of een gering Menfch uit Pifa. dus is het beflooten, en zo zal het zyn. Tranio herkleed U volledig; doet myn bonte Rok san, zet een Hoed op; en als Blonde o komt zo most hy U oppasfen; maar eerft zal ik hem ver. plichten dit geheim te houden. * (Zy verivisfelen van klederen,) Trahio. Zo zal het goed zyn. in 't kort, daar gy Mvn Heer het dus begeerd en ik verbonden ben te gehoorzaamen. want dit beval Myn Heer uw Vader my. by onze afreize; wee* myn Zoon getrouw en gehoorzaam, zeide hy, alfchoon tk geloof dat het anders gemeend was —— zo ben tk te vreede, Lucentio te zyn ; wyl Lucentio my zo hef is. Lucentio. Doe dit, Tranio, wyl Lucentio verheft is, en laat my een Slaaf worden om het Meysje te ver'krveen, wiens onverwachte aanfchouwing myn ge. kweft oog in dienftbaarheidgefteld heeft, daar komt ds Schurk. VIERDE TOONEEL. Biondello. De voorige. Lucentio. Kaerel waar hebt gy geftooken ? Biondello. Waar ik geftooken heb?-— ei, waarachtig, waar fteekt gy dan?—— Hos, heeft myn Heer de klederen van myn Kameraad Tranio geftoolen, of heeft Tranio de uwe geftoolen?' — of de een des andeis. Zeg my toch wat is hier te doen. LüCEHTIO, Hoor eens, goede Vriend • het is heden de tyd niet om te gekfehseren, fchik U dus naar den tyd, uw  330 De KUNST om een TEG. te TEMM. uw Kameraad Tranio heeft hier, om myn leven te redden, myne klederen en geftalte aangenomen, en ik de zyne om gelukkig door te komen, want in den tyd, dat ik aan den oever geweeft ben , heb ik in myn haaftigheid iemant omgebracht, en vrees dat men my zai ontdekken, paft gy hem op , zo als het behoord, ik beveel het U; ik zal onder, tusfchen van hier gaan, om myn leven te redden, gy verftaat my toch? Biondello. ö.' Ja, Myn Heer, geen duit Lucentio. En dat gy my geen letter van Tranio in den mond voert? Tranio is in Lucentio verandert. BlONDELLIO. Des te beter voor hem; ik wilde het ook wel zyn. T a a n i o. Dan had ik gaarne ook nog een wenfch ver» vult knaap, nameiyk , dat Lucentio, Baptifta's jongfte Dochter bekomen mogt. maar goede Vriend, niet om mynen 't wille, maar om myn Heers wille raad ik U, gedraag U in alle gezeltchappen voorzichtig en verftandig. als ik alleen ben, dsn ben ik Tranio; maar anders ben ik aan alie plaatfen uw Heer Lucentio. Lucentio. Laat ons gaan Tranio. daar is eene zaak over, en die moet gy zelfs uitvoeren, gy moet mede een van de Minnaars zyn. vraagt gy my waarom ? zo vergenoeg U met dit antwoord, dat mynen grond, flag goed en gewigtig is (b). VYF- (b) De vifdeeling van het Tweede Bedryf, is weder in de Folio, noch Quarto Uitgaave van dit Stuk aangetekend. Shakespear Jcbynt bier bet Eerfte Bedryf gejlooten te hebheir, want bier fttnden anders  B L T. S P E Lé 30. VYFDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Straat voor bet Huis van Hortenjio, in Padua. Petruchio. Grumio. Petruchio. Verorja, ik nam voor een tyd lang aficheid van U, om myne Vrienden in Padua te bezoeken; maar vooral myn bemindfte en waardfte Vriend Hortenfio, en hier geloof ik, is zyn huis. kom , goede Vriend, Grumio; klop hier, zeg ik U. Grumio. Kloppen, Hser?—. wie moet ik kloppen?—* Is hier iemant die Myn Heer beledigd heeft ? Petruchio, Schurk,zeg ik, klop myn hier eens ter deeg. (») Grumio. U, hier kloppen, Heer?—— lieve Hemel!wie ben ik, dat ik myn Heer hier kloppen moet? Petruchio. Schurk, zeg ik, klop my aan deze deur, en fla myn ter deeg; of ik zal U èp uw fchelmfche kop liaan. Grumio. Myn Heer zoekt ruzie, ik moeft U eens aanraa. ken, anders de redehen van den Ketellapper enz. die nuverder aan 't Slot van dit Bedryf voorkomen, Steevens. (i) Het Misverfland is in 't Engelfch fraaijer, daar me beide myn en my uitdrukt, om bem in onze Taal eenigzints te behouden moet men onderftellen, dat de Bediende deze beide hetekenisfen niet weet te onderfcbeiden: een gebrek dat ook lieden vin voomaë,men Jland maar al te gewoon is.  goa De KUNST om een TEG. te TE MM. ken, dan wift ik reeds wie het flegtfte daar van af zou komen. (Petruchio. Nu! zal het haaft zyn? waarachtig Kaerel, zo gy niet wilt kloppen dan zal ik Schellen , en eens zien, of gy Ut, Re, Mi, Fa, Sol, La zingen kunt. (Hy fchud hem by de ooren.) Grumio. Help, help, help! Myn Heer is do! geworden. Petruchio. Nu, klop op* een andre keer als ik het U be. veel, Schurk.' ZESDE TOONEEL. Hortensio. De voorige. Hortensio. Hoe nu! wat is hier te doen ? • myn oude Vriend Grumio; — en myn lieve Vriend Petruchio!— hoe vaart gy alle in Verona. Petruchio. Signor Hortenfio, komt gy om de twift tebeflisfchen?— Con tutto il core, hen trovato, kan ik wel zeggen. Hortensio. Alla nojira cafo ben renute, molto ontrato Signor mio , Petruchio. — Sta op , Grumio, fta op, wy zullen dezen twift byleggen. Grumio, 6, Van 't geen gy daar in 't Latyn kaakelt, is in 't geheel de reden niet: als dit geen rechtmaatige oorzaak is, om uit zyn dienft te gaan— hoor flegts, Myn Heer! hy beval my hem te kloppen, en ter deeg te flaan: fchikte zich dit nu we) voor een Bediende, om zyn Heer dus te bejegenen ? — Wilde de Hemel dat ik hem eerft braaf geklopt had, zo was Grumio daar het flegtfte niet van af. gekomen. P •*  B L Y- S F E L- 303 Petruchio. Een onverftandige Kaerel —- waarde Hortenfio. ik beval den Guit aan uw aeur te kloppen, en kon bem met alle geweld daar niet toe brengen, dat hy dat deedt. Grumio. Aan de deur kloppen!—— ö! Hemeli hebt gy niet heel duidelyk gezegt: Kaerel, klop my hier, fUa my hier, flaa my ter deeg; en nu komt gy aan met aan de deur te kloppen! Petruchio. Kaerel, pak U weg, of zwyg; dit raad ik U. Hortensio. Geduld, Petruchio, ik neem Grumio myner aan. dit is een droevig voorval tusfchen U en hem; uw oude, trouwe en bekwaame Bediende , Grumio! zegt my toch eens, myn waarde Vriend, welk een goede wind U van Verona hier naar Padua voerd. Petruchio. De wind, die jonge Lieden door de Waereld omdryft, om hen het geluk verder als te huis te doen zoeken , daar flegts weinig ondervinding te bekomen is. maarkortelyk Signor Hortenfio, hoor, hoe myne zaaken ftaan. Antonio, myn Vader is gefiorven, en ik heb my op goed geluk eenmaal voorgenomen, zogoed ais ik maar kan, my voort te helpen en eene Vrouw te neemen. ik heb geld in myn beurs, en goederen te huis; en ben weggereift om in de Waereld om te zien. Hortensio. Petruchio, wil ik U dan eens zonder omwegen; eene twiftziekeen kwaadaartige Vrouw voorflaan? gy zult my weinig voor myn raad danken; en ech. ter verzeker ik U, dat zy ryk is, ja zeer ryk. maar gy zvt te zeer myn Vriend, en ik wilze U niet voorflaan. Petruchio* Signor Hortenfio, onder zulke Vrienden als wy zyn, zyn weinig woorden noodig: als gy dus een Vrouws.  304 De KUNST om eek TEG. té TEMrI. Vrouwsperfoon kent dia ryk genoeg is om Petruchio's Vrouw te worden - want rykdom is by myne Vryëry bet einde van het leed —— 20 mag zy zo haatelyk zyn als de Vrouw des Florentyner; (k) zo oud als een SibiMa ; en zo kwaad, aartig en krakeelz'ek als de Xantippe van Soera* tes, of nog erger; zo fchrikt my dit echter niet af, en verhinderd my niet haar te beminnen, al was zy zo woeïl, als het opzwellende Adriatifche Meir. ik kom naar Padua om een ryk Huweiyk te doen; doe ik een ryk, zo doe ik ook een gelukkig Huweiyk. Grumio. Nu ziet gy, Heer; hy zegt U klaar ën duidelyk wat hy denkt, geeft men hem maar goud genoeg, ert huwt men hem aaneen pop of draadpopje, of aan een oude Bedelaares, die geen tand meer in de mond heeft; en alfchoon zy ook zo veele krankheden hadt als Tweeënfyftig Paarden; dit alles zegt niets, zo dra 'er maar geld by is. Hortensio. Petruchio, daar wy reeds zo ver gekomen zyH; moet ik TJ maar zeggen,'dat ik flegts gekomwild heb. ik kan U Petruchio, aan een vrouw helpen, die ryk genoeg, en jong en fchoon is, en zo wel op* (k) Ik onderjlel , dat dit eene Zinfpeeling op de gefchiedenis van een Fiorentyner is, die zich in een oud Boek, genaamd Athoufand notable Things, en mogelyk ook in andere verzamelingen bevind. „ by ,, wierd in den nacht door de glans van Juweelen „ in verbaa/lbeid gefield , en verloor zyn verftand, ,, tot bet Treuwfeeft voltrokken was, maar den an„ dren morgen zag by zyn Vrouw, eer zy zo pracb, tig opgejierd was, en bevond baar zulk een bate» j> hk > Seei » gerimpeld en vuil Scbepfel te zyn t „ dat by niet verder met haar leven wilde." ESCHE NBUR G.  B L T - S P E L. 305 opgevoed als het eeneMiagd v3n afkomft betaamd, haar eenigtte gebrek —— en dat is gebreks genoeg beftaat daar in , dat zy onverdraaglyk kwaadaartig.Twiftziek en trots is. dit gaat by haar 20 ver, dat ik, al waaren myne omftandigheden nog veel flimmer dan zy zyn , haar om geen geheele Goudmyn zou willen trouwen. Petruchio. Houd öp Hortenfio; gy weet noch niet wat goud vermag, zeg my ilegts hoe haar Vader heet, dan weet ik genoeg; want ik wil my aan haar verbin» den, al tierden zy zo luid als de Donder, wanneer de Wolken in den Herfft kraaken. Hortensio. Haar Vader is Baptifta Minola, een gezellig en hoflyk Man; haar naam is Katharina Minola,zy is in Padua wegens haare fcheldende tong beroemd genoeg. Petruchio. Ik ken haar Vader fchoon ik haar niet ken ; hy was met myn verftorven Vader zeer wei bekend, ik zal niet eerder flaapen , Hortenfio, voor ik haar gezien heb; laat my daarom zo ftout tegen ü zyn, om ü terftond na dit eerfte gefptek te verlaaten, als gy my daar niet heen wilt geleiden. Grumio. Laat hem gaan, Myn Héér; zo lang zyn eerfte hitte nog gloeid. op myn woord, als zy hem zo goed kende, als ik, zy zou verzekert zyn, dat zy met kyven en fchelden niet veel by hem zou uitrechten, zy kan hem mooglyk tien, of twaalfmaal Schurk of Vlegel noemen; dat is nog niets; als hy eens begint, dan-kan hy naar zyne wyze anders fmaalen! — geloof my, Myn Heer, als zy hem in zyn koordedanfen maar een weinig wilde hinde» ren dan zou hy een figuur in haar gezicht tekenen, en haar daar door zo disfigureeren, dat zy niet meer oogen om te zien zou hebben , als een ILDekl. V Kat  3o6 De KUNST om ee» TEG. te TEMM. Kat (J) gy kent hem noch niet, Myn Heer. HORTEKSlO. Wagt Petruchio, ik moet met U gaan: want in Baptifta's huis word myn kleinood bewaard, het Juweel myns levens, zyne jongfte Dochter, de fchoone Bianca. haar Vader ontzegt ze my en veel anderen, die naar haar vryën, en medeminnaars my« ner liefde zyn, terwyl hy het, wegens dat gemelde gebrek, voor onmogelyk houd, dat ooit iemant wegens Katharina hem onderhouden zal. Baptifta heeft daarom gezorgt dat niemant ingang tot Bian. ca zal hebben, voor de kwaade Katharina een Man heeft. Grumio. De kwaade Katharina.' dit is de ergfte bynaam die men ooit een Maagd geeven kan! Hortensio. Heden moet myn Vriend Petruchio my eenegunft bewyzen, en my in geheele eerbaare kleding aan den Ouden Baptifta als een Leermeefter voorftellen, die in de Muzyk zeer ervaaren is, om Bianca te onderrichten; op dat ik ten minfte door deze lift gelegenheid en vryheid verkryg.haar myne liefde aan te bieden; op dat ik , zonder verdacht te zyn, haar voor my zelve fpreeken kan. (2) Mooglyk zal dit zo veel beeten, als, by zou baar de oogendoor Jlaan zo uitpuilend maaken, dat zy met tt faamen getrokken oogleden, pinkoogen zou als een Kat tegen het licht- johnson. ZE'  h l r. s p k t. in REVENDE TOONEEL. Gremio en Lucentio verkleed. De voorige. Grumio* Dit is in 't geheel fchelmery, men zie flegts, hóe de jonge Lieden om de oude Lieden te bedriegen, de hoofden te faamen fteeken! — Heer, ziet toch eens om; wie gaat daar? — he?«— Hor ten» io. Stil, Grumio, het is myn Medevryer. Petruchio, Wacht hier toch een weinig. Grumio. Een asrtige en verliefde jonge Knaap l Gremio. Recht, heel goed. ik beb de Lyft doorgelezen, hoord gy myn Vriend , ik wil ze zeer goed inge» bonden hebben , het zyn enkel Minneboekjes; neem dit in acht, en leez' haar niets anders voor. Hy verftaat my. boven het geen Signor Baptiftü geeven zal wil ik insgelyks mild zyn tegen hem. laat by zyne Papieren braaf Parfumeeren; want zy, voor wien ze beftemd zyn, is aangenaamer als het reukwerk zelve. > ■ wat wil hy haar voor* lezen ? Lucentio. By alles wat ik haar voorleez', zal ik voor U, • als myn begunftiger fpreeken; weeft daar van ver. zekerd; en dat met zoo veel aangelegenheid als of gy zelfs tegenwoordig waart en mooglyk nog met dringender woorden als gy zelf,Myn Heer, indien gy mogelyk zelf geen Geleerde zyt. Gremio. 6 f Over de Geleerdheid! welk een heerlyke snak is zy! V a Giti  3o3 Da KUNST otó een TEG. te TEMtó. Grumio. 6.' Over den Gek .' welk een dommen Ezel is hy.' Petruchio. Zwyg Kaerel- Hortensio. Stil, Grumio! ——*- weeft gegroet Signor Gre» mio! Gremio. Ha! welkom, Signor Hortenfio. raad eens waar ik ga ? — naar Baptifta Monola. ik beloofde hem zorgvuldig naar een Leermeester voor de fchoone Bianca om te zien , en by geluk ben ik aan dit jonge Menfch geraakt, die zich wegens zyne geleerdheid en levenswyze zeer goed voor haar fchiktr hy is in de Poëzy en andere Boeken zeer belezen, ja in veel goede Boeken, dat verzeker ik U. Hortensio. Zeer goed; en ik heb iemant gevonden die my belooft heeft , aan een bekwaame Muzykmeefter te helpen, om onze beminde te onderwyzan. ik zou U dus in diecstyver voor de fchoone Bianca die ilt to zeer bemin, in 't geringde niet willen toegeeven. Gremio. Die ik zo zeer bemin.' —— dit zal myn gedrag bewyzen. Grumio. En dat zullen zvne Geldbeurzen bewyzen. Hortensio. Gremio, het is heden den tyd niet om onze Liefdesverklaringen voort te brengen, hoor my, en als gy oprecht tegen my wilt zyn ;'zo zal ik U iets nieuws zeggen, dat voor on3 beiden naar wenfch moet zyn. Hier is een zeker Heer , die ik zo daadelyk aangetroffen heb, die volgens onze affpraak, met een goede wil, onderneemen zal om de twidzieke Katha-  B L Y ■ S P E L, 3Cp Katharina te vryên en te huwen , indien de Huw» Jyksgifc hem bevalt. Gremio. Dit was voortreffelyk. maar Hortenfio, hebt gy hem alle haar gebreken geztgt? Petruchio. Ik weet dat zy een onverdraaglyke geweldraaakende Twiftzoekfter is: maar zo het dit alles is, Heeren, dan zie ik nog geen groot ongeluk daar in. Gremio. In ernft myn Vriend ? — wat zyt gy voor een Landman ? Petruchio. Uit Verona geboortig, des ouden Antonio's Zoon. Myn Vader is géftorven, maar myn Capitaai is nog in het Ieeven ; en ik hoop lange en goede dagen te zien. G r e m r o. Ach.' lieven Heer! zulk een leven en zulk een Vrouw was een tegenfpraak. Maar als gy daar luft in hebt, in Gods naam! ik zal U in alles zoeken by te ftaan. wilt gy echter naar deze Meerkat vryên ? Petruchio. Zo ik het leven daar by fcan behouden' Grumio. Zo hy niet om haar wil vryên. dan wil ik ze ophangen. Petruchio. Waarom kwam ik anders hier, als met dit voor» neemen. meend gy dan dat een klein gerucht myne ooren kan verdooven ? heb ik by tyden geen Leeu. wen hooren brullen? heb ik de Zee door Storm opgeblaazen niet gelyk een wild Zwyn zien woede, en door woede zien zweeten?heb ik niet met grof gefchut in 't Veld, en met de Artillery des Hémels in de Wolken hooren donderen? heb ik niet in een geregelde Slag, het Veldgefchreeuw, V 3 grin»  §10 De KUNST om een TEG. te TE MM. grinnikende Rosfen en Trompetten klank gehoord? En gy fpreekt van een Vrouwelyke tong, die het oor de helft van het gedruis doet hoorsn , dat een Paftanje in 't vuur geeft ? foei i foei! ga heen, en! maak Kinderen met Bullebakken bang. Grumio. Want hy vreeft 'er geen. Gremio. Hoor, Hortenfio, dezen Heer is tot ons geluk hier gekomen, myn hert zegt my dat het hem en ons zal wel gaan. Hortensio. Ik beloofde hem, dat wy het onze daar toe doen, en in alle gevallen voor hem zouden fpreeken. Gremio. Dat zullen wy doen, ais hy haar maar weet te winnen. Grumio. Ik wenfchte dat my een goede Maaltyd zo zeker was, als dit. AOTSTE TOONEEL. Tranio, Statelyk Gekleed, Biondello,. De voorige. Tranio. Uw Dienaar, Myne Heeren. mag ik U verzoe. ken om my de weg te wyzen naar het huis van Signor Baptista Minola? Biondello. Die twee fchoone Dochters heeft?meendgydie? Tranio. Juist dezelve, Biondello. G s e m i o, Hoor Myn Heer , gy denkt toch niet o» die Tba-  B L Y. S P E L. ZU Tranio. Mogelyk om die en dien: wat raakt U datr Petruchio. Nu houd om de twistzieke niet aan,Myn Heer, dit verzoek ik voor my. Tranio. Ik ben geen Liefhebber van twisten , Myn Heer. Biondello laat ons gaan. Lucentio. Het begin was goed Tranio. Hortensio. Een woord Myn Heer, eer gy gaat. Zyt gy qen Minnaar voor het Meysje daar gy van fpreekt, of niet? Tranio. Was het dan een misdaad Myn Heer, als ik het was? Gremio. Neen, als gy zonder meer woorden te maaken U van haar wilde begeeven, Tranio. Hoe, Myn Heer, is de Straat niet even zo vry voor my als voor ü? Gremio. De Straat wel, maar zy niet. Tranio. En waarom dat, als ik vraagen mag? Gremio. Daarom, als gy het toch weeten wilt, om dat Signor Gremio haar voor zyn beminde gekozen heeft. Hortensio. Wyl Signor Hortenfio, haar daar toe gekozen heeft. Tbanio. Zacht Myne Heeren, als gy braave Ridders zyt, zo verwaardig U ten minsten om my aan te hoe ren. Baptista is een waardig Edelman, die myn Vader niet geheel onbekend is; en al was zyn* V 4 -Do£  %i% De KUNST om een TEG. te. TEMM. Dochter nog fchoonder als zy in de daad is, zq kan zy altoos meer minnaars hebben , en onder ben my ook. de fchoone Leda had duizend Vryërs, dus kan-de fchoone Bianca 'er nog wel een meer hebben; en die moët zy hebben. Lucentio zal daar een van zyn, al kwam Paris zelfs, hoopende ouï alleen zyn wit te bereiken. Gremio. Dit Menfch zal ons waarachtig allen over hoop kaakelen. Lucentio. Ach.' Heer, laat hem maar gaan; het loopt zekerlyk flegt met hem af. Petruchio. Hortenfio, waar toe dienen alle deze redenen? Hortensio. M"n Heer , laat my ten minsten zo flout zyn om u te v,raagen, hebt gy ooit Baptista's Dochter gezien ? Tranio. Neen, Myn Heer. maar ik hoor, hy heeft 'er twee; de eene is even zo beroemd wegens haar fcheldende tong, als de andere wegens haare fchoonbeid en zedigheid. Petruqhio. Heer, heer, de eerste is voor my, Iaat die maar gaan. Gremio, Waarlyk, laat dezen ameid over aan den grooten Hercules; zy zal hem meer te doen geeven als de bekende twaalf. Petruchio. Myn Heer, laat ik U zeggen: de Jongste Dochter naar welke gy tracht, fluit haar vader voor alle toegangen van Minnaars op, en wil haar aan niemant belooven, voor de oudste Dochter gehuwd Is: dan eerst zal de jongste Dochter vry zyn en niet eerder. Tra-  BLï.SPEL. 313 Tranio. Als dat zo is, Myn Heer, dat gy de Man zyt die ons allen, en my onder de overige bevorderlyk moet zyn; als gy het Ys breeken , deze daad uitvoeren, de oudste trouwen, en de jongste vrymaaken wilt, op dat wy toegang tot haar kunnen vinden; zo zal die geene die zo gelukkig is om haar te verkrygen, zekerlyk niet ondankbaar zyn. Hortensio. Gy fpreekt en denkt zeer goed, Myn Heer; en daar gy U voor eén Medeminnaar uitgeeft, zo moet gy, zo wel als wy, toegeeflyk omtrent dézen Heer zyn, die wy allen veel verplichting fchuldig zyn. Tranio. Myn Heer, hier aan zal het by my niet ontbreeken. om hier een begin mede te maaken, zullen wy, zo gy het goedvind, deze namiddag vrolyfc doorbrengen, en op de gezondheid van onze Beminde rykelyk fmullen. wy zullen doen als Proce' deerende Advocaaten, die magtig tegen elkander ftryden, en echter in Vriendfchap iaamen eeten en drinken. Grumio en Biondello, Een treffelyke voorflagl — kom Vrienden, iaat ons gaan. Hortensio. De voorflag is waarlyk goed. het zy dan zo. Pe> tiuchio ik zal U ben venuto zyn. (Zy gaan been : de overige Aanfcbouvoers blyven en fpreeken.) Einde van bet eerfte Bedryf. Vï TUS.  8H KUNST ou mi» TEG. te TEMM. TUSSCHENSPEL. Een Bediende. SiE?,een Ladï, enz. Bediende. . „. c„oi Gy flaapt Milord; gy geeft geen acht op het Spel. Waarlyk, by St. Mmljf P** *jj J£ een goed diDg, waarachtig* *omt er nog meer van? LiBT. Het is zo even eerft begonnen Milord. S i* e y» Het is een fchoon ituk Arbeid. Mevrouw La. dy —- ik wou dat het gedaan was. Einde vm bet Tutfcbenftel. TWEE.  B L Y' S P B L, 315 fWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Kamer in 't buis van Baptifta. Katharina, Bianca» Bianca. t ieve Zuster, doet my en U zelf de onSer nies ■M aan, een Dienftmaagd en Slavin van my te maaken; daar toe kan ik niet beiluiten: ten aan» zien van deezen elendigen opfchik, kunt gy dien band vry laaten, want ik zal bem toch wegwerpen, alle myne klederen zelfs tot op myn rok. beveel my buiten dit alles wat gy wilt, ik zal het doen, ik weet zeer wel wat ik een ouder Zuster fchuldig ben. Katharina» Ik begeer van U, my te zeggen, welke van uw Minnaars gy het meelt lyden kunt. zeg my de waaiheidl Bianca. Geloof my Zuster, onder alle Mannen op het Waereldrond, heb ik noch nooit een uitfteekend gelaat gezien, dat ik meer als andere genegen kon» de zyn. Katharina. Gy liegt, kleine Hex. is het Hortenfio niet? Bianca. Als gy hem geneegen zyt, Zuster, zo zweer ik TJ, dat ik zelf voor U zal fpreeken, op datgy hem verkrygt. Katharina. Ha! dan ftygen uwe grillen denkelyk iets hoo. ger; gy wilt zekerlyk Gremio hebben, om regt deftig te kunnen leven.) Bi Air-  rïfar zachtmoedig gedrag gehoord; en ben  318 De KUNST om een TEG. te f EÜtöi ben nu zo ftoutom my zelve in uw huis ter Maaitvd te verzoeken, om myne oogen zelf getu.gerj van dit bericht te doen zyn, dat ik zo dikmaalsge. hoord heb. tot een aanvang van myne Vryery^ brene ik een van myne lieden hier mede (bem Hortenfio vertoonende) die in de Muzyk en Wiskunde zeer bekwaam is, om haar yolleedig in de Wetenfchappen te onderwyzen, welke haar. gelyk ik weet niet geheel vreemd zyn. Neemt hem aan anders b'eleedigt gy my. hy heet Licio, en is van Mantua geboortig. Baptista. Gv zyt welkom , myn Heer ; en by ook om uwent wille , maar wat myn dochter Katharina betreft ik weet zeer wel, dat zy voor U niet gefcbik't is, en dit beklaag ik zeer? Petruchio, Ik zie dat gy haar niet gaarne wilt misfen, of mogelyk kunt gy myn gezelfchap niet verdraagen. Baptista' Verftaa my niet verkeerd; ik fpreek maar recht zo als ik het vind. waar zyt gy van geboorte, Myn Heer, en hoe heet gy? Petruchio. Ik heet Petruchio, myn Vader was Antonio.een Man die door geheel Italiën bekend was. Baptista. Ik ken hem zeer wel; gy zyt myook om zynen't wille welkom. G r e mi o. Zonder U, in de leden re vallen, Petruchio, ik bid U, laat ons. die een nederig verzoek te doen hebben, ook fpreeken. wat drommel! gy zyt geweldig voortvaar end. Petruchio. A, Vergeef my Signor Gremio, ik wilde gaarne klaar zyn. G tt»  BLT'SPEL, 3i| Gremio. Dat geloof ik wel Myn Heer; maar gy zult uw Huwlyksverzoek nog eens verWenfchen. •»■» Mya Buurvriend, dit gefchenk is zeer aangenaam, dat weet ik zeker ? om tegen U ook myne hoflykheii te betuigen , daar ik ü meer hofiykheid te dan« ken heb, als iemant; zo ftaat deze jongen Geieer«; de vryë toegang toe, ( bem Lucentio vertoonende ) die lang in Reims geftudeerd heeft, en even zo ervaaren in Griekfche, Latynfche en andere fpraa. ken is, als de andere in de Muzyk en Wiskunde: zyn naam is Cambio; ik bid U neem zyn dienft aan. Baptista. Duizendmaal dank . Signor Gremio ; welkom lieve Cambio. (tegen Tranio) Maar myn waarden Heer; my dunkt gy gaat als een vreemde; durf ik zo ftout zyn om te vraagen, waarom gy hier ge* komen zyt? Tranio. Vergeef my, Myn Heer, de ftoutheid is aan myne zyde ; daar ik , als een vreemde in deze Stad ; my voor een aanbidder van uw Dochter, de fchoone en deugdzaame Bianca verklaar ! ook is my uw vaft befluit ten aanzien der voortrekking van haar oudlie Zuiler niet onbekend, de vryheid en alles wat ik begeer, is dit, dat ik, als men myne afkomft weet, onder de overige Minnaars mede mag geteld worden, en even als zy den vryên toegang tot haar verkrygen. voor de opvoeding uwer Dochter breng ik een flegt Inftrurnent, en dit klein Pakje Griekfche en La. tynfche Boeken (m) zo gy dezelve aanneemt dan is baare waarde zeer groot. Bah (m) Ten tyde van Koningin Elizarkth, wierden de Juffers van geboorte gtwoonlyk in dé  32Ó De KUNST om een TEG. te TEMM. Baptista. Lucentio is uw naam? en van waar dan ? als ik U vraagen mag? Tranio. Van Pifa, Myn Heer. een Zoon van Vincentio. Baptista. Een aanzienlyk Man in Pifa. ik ken hem zeer wel volgens geruchte, gy zyt my zeer welkom, Myn Heer; neemt gy haar luit, en gy (tegen Hor tenjio en Lucentio) de Boeken; gy zult uwe Leerlingen terftond zien. hel hola.' ('er komt een Bediende) brengt deze Heeren by myne Dochters, en zeg hen dat dit hunne Leermeefters zyn , efl zy hen hoflyk moeten ontvangen, (de Bediende , Hortenfio en Lucentio gaan heen ) wy zulten een weinig in den tuin gaan wandelen, en daarna aan Tafel, gy zyt ongemeen welkom, en daar van bid ik U allen overtuigt te zyn. Petruchio. Signor Baptifta, myne bezigheid is dringend, en ik kan alle dagen niet hier komen , om myn ver. zoek te herhaalen. gy hebt myn Vader zeer wel gekent, en ziet my in hem, dien hy als de eenige Erfgenaam van alle zyne Goederen en Landeryën agtergelaaten heeft. Ik heb dezelve eerder verbeterd als verflimmerd. (Zy fpreeken Jiilmet elkander) Zeg my dus, als ik de liefde uwer Dochter verwerve, Wat Zal ik met haar ten Huwlyksgift bekomen ? Baptist j. Na myn dood de helft myner Landeryën, en aan geld en goederen Veertigduizend Gulden, Pe- geleerde Taaien onderwezen, als men op de verbetering van bun verftand wilden toeleggen Lady J a« ne Gray en baare Zujhren; de Koningin ELi. z a b e t h en anderen zyn bekende voorbeelden daai van. Percy.  B L T- S P E L. 32i Petruchio. En voor deze Huwiyksgift wil ik haar, ais zy my overleeft, tot Weduwe onderhoud,alle myhe Landeryën en leggende gronden zonder onderfcheld verzekeren, laat ons daarom ónder elkander dit fchriftelyk bepaalen en van beide zyden een vergalyk daar over treffen. Baptista. ó! Ja, zo dra gy met haar over uwe liefde het vergelyk getroffen hebt; want daar komt alles op aan. Petruchio. ó.' Dat is niets, want ik moet U zeggen, Heer Vader, ik. ben even zo kort van ftof als zy trots en gebiedend is; en al» twee woedende Vuuren te faamen komen , dan verteeren zy dat geene waar door hunne woede gevoed word. een klein vuur word door een kleine wind groot, maar hevige rukWinden blaazen Vuur en alles uit. ik zal dus baar. en zy my ontwyken; want ik ben ruw, en vryë niet als een baardeloos Jongeling. Baptista. Üw vryëry moet het gelukkigfte gevolg hebben! maar houd U toch op eenige onvriendelyite woor. den gereed. Petruchio. Ha.' ik zal den aanzoek doen, en ftaan als een Gebergte tegen den Storm, dat niet beeft, fchoon dezelve zonder ophouden woedt. VYFDÈ TOONEEL. Hortensio, met een gekwetjl Hotfd. De voorige. Baptista, Wat is 't myn Vriend?-— hoe ziet gy 'er;zo bleek uit? Ii. Deel, X Ho».  3a4 Dè KÜNST om een TEG. te TEMM. Hortensio. Uit fchrik; dit verzeker ik U , als ik 'er bleek uit zie. Baptista. Nu, zal myn Dochter het ver in de Muzyk brengen. Hortensio. Ik geloof dat zy het in den Soldaatenftand veel verder zou brengen, yzer kan het by haar uithouden, maar geen Luiten. Baptis ta. Dus kunt gy haat met de Luit het hoofd niet breeken ? Hortensio. Neen, waarachtig niet, want zy heeft de Luit in ftukken gebrcoken. ik zeide haar flegts dar haare greepen niet regt waaren,en boog haar de hand om de Vingerzetting te ieeren ; aanftonds vloog zymeteen duivelfche hevigheid op. hoe.' fchreeuwden zv ,, noemt gy dit greepen ? ik zal die gree» ,, pen wel regt maaken." dit zeggende floeg zy my met het Inftrument zodanig óp het hoofd, dat de Luit in wee ftukken brak en door myn hoofd heen ging. ik ftond een tyd lang zo verbaaft of ik aan de "Kaak ftond, en zag door het fpeeltuig heen , onderwyl fchold zy my voor een guit, Speelman, Luizebos, en nog met hondert andre laage fchimpwoorden, die zy met vlyt fcheen opgezogt te hebben om my te mishandelen. Petruchio. Nu, dit is waarachtig, een vrolyk Schepfel. ik heb haar nu nog tienmaal liever als te vooren. 61 hoe verlang ik om eens met haar te fpreeken. Baptista. Goed, ga met my. en weeft gy toch zo verflagen niet; zet uwe onderwyzing met myn jongfte Dochter voort; zy is leergierig en neemt de on. derwyzing in dank aan. Signor Petruchio, wilt gy net  B L T ■ S P E L. 32.I pet ons gaan, of zal ik myn Dochter Kaatje by U zenden? Petruchio. 6! Neen . ik zal haar hier verwachten, en my aanftonds als zy komt, met eene zekere levendigheid aan haar opdraagen. (Baptifta, Hortenfio en Tranio gaan been.) a<6 zy my uitfcheld zal ik haar zeggen dat zy zo lieflyk zingt, als een nachtegaal; en als zy boos ziet, zal ik zeggen dat zy 'er even zo helder uitziet als de Morgenroozen, die even eerft van den daauw gewasfchen zyn. Als zy ftil zwygt en geen woord fpreeken wil, dan zal ik haare redenen pryzen.en zeggen, gy fpreekt op eene verhevene en doordringende wyze. zegt zy mydat ik heen moet gaan, dan zal ik haar bedanken aU of zy my geboden had een geheele Week by haar te moeten blyven. zegt zy, dat zy niet wil trouwen, dan zai ik den dag van het Huwlyksfeeft van haar trachten te verneem en. —— maar daar komt zy. — nu Petruchio, fpreek.' ZESDE TOONEEL. Petruchio, Katharina. Petruchio. Goede Morgen , Kaatje ; want ik hoor dat gy zo heet. KatharinaGy hebt regt gehooro, maar echter niet geheel regt} die van my fpreekt, notmt my Katharina. Petruchio. Dat liegt gy, waarachtig, want men noemt U maar fiegt weg Kaatje; en ook vrolyke Kaatje,en zomtyds het booze Kaatje, maar Kaatje ik roeit! U het befte Kaatje in dé'geheele Chriftenheid; Kaatje, het Lam der Kaatjes; myn zuikerzoete Kaatje, ik heb tjtwe zachtmoedigheid in ie :er Stad hooren pryzen; X z van  3H De KUNST om een TEG. te TEMM. van uwe deugden hooren fpreeken, en uweicboon* heid hooren' roemen, maar nimmer zo veei ais gy hei verdiend; en daar door ben ik bewoogen geworden om U tot myn Vrouw te verzoeken. Katharina Bewoogen!—— mynentwegen .'— die U hier naar toe bewogen heeft, mag U ook weer weg bewegen, ik zag het U aanftonds aan, dat gy ietsbeWeegelyks waart. Petruchio Wat noemt gy dan wat beweegelyks? K ath arina. Een Hangftoel (nj. Petruchio. Net getroffen, kom zit op my. Katharina. Ezels zyn gemaakt om te draagen, en gy by gevolg ook. Petruchio. Vrouwsperfoonen zyn gemaakt om te draagen, en gy by gevolg ook. Katharina. Geen zulke Elendige Menfchen als gy, Myn Heer; zo gy my bedoelt. Petruchio. Och, neen, goede Kaatje, ik wil U niet belas, ten; want ik weet dat gy nog jong en ligt zyt. Katharina. Te ligt om my door zulk een Botmuil te laaten Vangen, en echter zo zwaar als het behoord. PlTEüCHIO. Zacht, zacht, Wesp.' gy zyt waarachtig te boos. Ka. (n) Dit ziet op bet fpreekwoord: Cry you Mercy , I took you for a join 'd fiool. Stekten»;  B L T- S P E L. 325 Katharina. Als ik eene Wesp ben, zo hoedt ü voor myn* Angel. Petruchio, Het befte middel zal zyn, om hem uit te ruk. ken. Katharina. Als de Zot hem maar vinden kan, waar hy zit. Petruchio. Wie weet niet waar een Wesp haaren Angel heeft ? in haar Staart. Katharina. In haar tong. Petruchio. Wiens tong? Katharina. In uwe, als gy van Staarten fpreekt. nu, vaar wel. Petruch io. Wat zal myn tong in uwe Staart doen ? ——» Hoor my eens aan waarde Kaatje, ik ben een Edelman, (o) Katharina. Dat zal ik onderzoeken (Zy Jladt bem.") Petruchio. Waarachtig, het zal muilpeerea geeven, zo gy nog eens flaat. Katharina. Dus komt gy om uw Wapen. Slaat my, dan zyt gy geen Edelman, en zyt gy geen Edelman, dan hebt gy geen Wapen. Petruchio. Zyt gy een Wapenvoogt, Kaatje?-»»»»- 6, Zet myn naam in uw boek. Ka» («•) Eene Zinfpeeling in 't Engelfcb, met bet word Gentleman; voyl Gentle ook beleeft, zachtmoedig enz% kan betekenen. X 3  S2f5 P« KUNST om een TEG. te TE MM. Katharina. Wat is üw Wapenfchild ? —— een Haanekam? Petruchio. Ik ben een Haan zonder kam , indien Kaatje myn Hen wil worden. Katharina. Geen Haan voor my; gy kraait te veel in den toon der matte S'rydbaanen. Petruchio. Ach.' lullig Kaatje ; luftig ! gy moet zo zuur niet zien. Katharina. Dit is myne gewoonte, als ik een Wilden Appel zie. Petruchio. Nu, hier is toch geen Wilden Appel; ziet dus niet zuur. Katharina. Daar, daar is "er een. Petruchio. Toont hem my dan! Kath ari na. Dat zou ik doen, zo ik maar een Spiegel had. Petruchio. Hoe! gy meend myn gezi.ht? Katharina. Zo jong, en reeds zo vaardig in 't raaden! Petruchio. Ja, waarachtig, ik ben noch iong genoeg voor U! Katharina. En echter zyt gy rimpelig. Petruchio. Dat komt van verdriet. Katharina. My verdriet niets. Petruchio. Hoor my toch eens aan Kaatje; gy komt daar waarachtig zo niet van af. Ka-  BLY'SPEL. 3-7 Katharina. Ik maak U maar boos indien ik langer blyf. Iaat my gaan. Petruc h i o» Neen,in 't mi^fte niet. ik vind U ongemeen aartig. men heeft my gezegt, dat gy ruw, ftuurich en sémelyk waart, en thans vind ik dat het gerucht zeer geloogen heeft; want gy zyt aangenaam, gek' fcheerend ongemeen heleeft; fpreekt weinig, maar de woorden zyn als Lentebloemen, gy kunt niet misnoegt zyn; r.och boos zien; noch op de lippen byten ais kwaadaartige Viouw:perfoonen doen; ook hebt gy geen behaagen, om iemanr >n 't fpreeken te overfchreeuwen; neen gy onderhoud uwen Minnaar op eene zachtmoedige wyze, met hotiyke, aangenaame, en behaagelyke gefprekken. waarom zeg'de waereld dat Kaatje hinkt? ó! Kwaadfpreekende Waereld! Kaatje is zo regt en rank als een Haazeinooientak; zo bruin van kleur als «aazeinooten. en nog zoeter als hunne pitten ö! Laat my U eens op en neder zien gaan; gy hinkt niet! Katharina. Gaa heen zot, en beveel de geene die gy kolt en loon geeft. Petruchio. Heeft Diana wel ooit zo een Woud verfiert, als Kaatje dit vertrek met haar Vorfteiyken gang i o Weeft gy Diana, en laat zy Kaatje zyn; en dan zy Kaatje kuifch en Diana ligevsardig. Katharina. Waar hebt gy alle deze aartige redenen geleerd? Petruchio. Zy komen my uit den fiygbeugel door myn moeders verftand. Katharina. Een Verftandige Moeder.' haar Zoon was anders Veiftandeloos. Petruchio. Ben ik niet verflaudig ? X 4 Ka«  328 De KUNST om ben TEG- te TEMM. Katharina. Ja, houd U maar warm. cp) Petruchio. Dat denk ik ook in uw bed te doen, Kaatje; en daarom wil ik al dit gerammel ter zyde ftellen, en U met duure woorden zeggen : dat uw Vader 'er in bewilligt heeft dat gy myn Vrouw zult wor. den: over uw Huwlyks goed zyn wy overeen gekomen; en gy moogt dan willen of niet, ik zal U echter trouwen. Zie eens Kaatje, ik ben een Man vqor U; want by dit Zonnelicht, by het welke ik uwe fchoonheid zie, die fchoonheid die my op U verlieft maakt, gy moet geen ander Huwen, als my; want ik ben gebooren om U te temmen Kaatje; en U van een Wild Katje tot een Kaatje te maaken ; zo buigzaam als andere Vroome Kaatjes zyn. daar komt uw Vader, hoor, geen wederfpraak; ik wil en moet Katharina tot myn Vrouw hebben. ZEVENDE TOONEEL. Baptista, Gremio, Tranio. De voorige. Baptista. Wel nu, Signor Petruchio; hoe vaart gy met myne Dochter? Petr uchioHoe anders, als goed, Myn Heer? hoe anders als goed? het was onmoogelyk liegt met haar te vaaien. Baptista. Nu, hoe gaat het, Dochter Katharina? weder uwe grollen? Ka- (p) Een Spreekwoord dat op meer pUttzcn van onzen Dicbter voorkomt.  BLT-SPEL. 3i9 Katharina. Gy noetnd my, Dochter? — nu, waarach(ig, gy hebt my een regt teken van uwe Vaderlyke liefde gegeeven; daar gy my met een half zinneloos Menfch wilt laaten huwen; met een dollen duivel, een Vloekhans, die met enkel Zweeren en Vloeken de zaak gelooft af te doen. Petruchio. Hoor eens, Heer Vader; gy en ieder die van haar gefprooken heeft, heeft vaifch van haar gefprooken. als zy twiftziek is, dan is zy het uit beleefdheid; want zy is niet onbefchaamd, maarzo befcheiden als de Duiven; zy is niet hittig, maar zo gemaatigd als de morgenffond; en in geduld is zy eeo tweede Grifelda. (q) en een Roomfche Lu> cretia (q) Griselda, of Grissel,** de mamman een Frouwsperfotn, welke in een verbaal van Bo« catius (Deiam. Giorn X. Nov. X ) als een buitengemeen voorbeeld van geduld voorgefleld word. men vind dit verbaal ook in de oude Duitjcbe Verzaameling, Scherts met de waarheid, (Frankf. 1550. fol.) bl. 23. &p, Hans Sachs, vervaardigde daar uit een Comedie van V Bedryven.^met XJII Perftonen; de Geduldige en Gehoorzaame Markgravin Griselda. zie zyne Gedichten. (Nurnb. 1590 fol.) I D., b. 90. S. S. daar Ehrnh»ld in de Foorrede, den inbond als uit B o c a t i u s genomen, opgeeft, in Gottscheds Voorrede voor de Gefchiedenis der Duitfche Dram. Dichtkunft, komt bl 160 nog een nieuw Tooneelfpel voer van dezen Inhoud, Comedia van Graaf W al the r van Salutz en Griselda,* gemaakt door M. G M ai ritium den Ouden, enz Leipz. 1606. met 50 P erf tonen, geen van alle de uitlegge» ren van onzen Dichter beeft hy deze naam iets aan> gemerkt; of de Zinfpeeling was ben niet erinnerhk, X5 V  33o De KUNST om een TEG te TEMM. rretia in kuifchheid. in 't kort wy zyn met elkander ao ver eens, dat het Huwlyksfeeft aanftaande Zondag zal zyn. Katharina» Eer zal ik U aanftaandt Zondag aan de galg zien. Gremio. Hoor eens Petruchio, zy zegt, dat zy U eetder aan de galg zal zien. Tranio. Is het dit, dat gy uitgericht hebt? — nu, dan zeg ik onze hoop goede nacht! Petruchio. Geduld, Heeren; ik kies haar voor my: als zy en ik te vreeden zyn, wat raakt het U dan ? wy beide zyn , toen wy alleen waaren, daar over eens peworden ,dat zy noch altoos in 't gezelfchap twiftziek zal zyn, geloof my, het gaat alie geloof te booven, hoe zeer zy my bemind, ó .' dat lievenswaardige Kaatjel— zy hing om mynen hals en eaf my zo vuurïg kufch op kufch, en eed op eed, dat zy in een ommezien myn geheele liefde won. 6i 27 zyt nog maar nieuwelingen.' het is de moeite wei waardig om te zien, hoe lief dat Man en Vrouw alleen zyn; en een weekhartig Menfch de crootfte twiften maaken kan. geef my uw hand Kaatje- ik wil naarVenetiën gaan om kleeding en nood. zaaklykheden voor de Bruiloftsdag in te koopen. recht het Bruiloftsmaal maar aan, Vader, en verzoek de Gaften, ik weet zeker dat Katharina vaardig zal zyn. Bil- ,f 2v meejl in Engeland zeer ligt zyn.-- Eschenburg. — In Holland vooral in Amftcrdam ts deze öefcbiedenis bekend genteg. Veetaalhs.  B L T. S F E L' 331 Baptista, Ik v;2et niet, wat ik daar van zeggen zal; maar geef elkander de hand; God geeve TJ veel vreugd. Petruchio. het huweiyk is geflooten. Gremio, Daar zeggen wy Amen op; en zullen 'er getuigen van zyn. Petruchio. Vader, en Bruid, en gy Heeren , vaartwel: ik wil naar Venetiën; het is niet lang meer tot Zondag; wy moeten nog ringen en veelerhande dingen tot fieraad hebben, kom kufch my Kaatje; aanftaan. de Zondag zyn wy Man en Vrouw. ( Petruchio en Katharina gaan aan verfchS • lende zyden af. AGTSTE TOONEEL. Baptista, Gremio, Tranio. Gremio. Wierd ooit een Huweiyk zo fpoedig tot Hand gebragt? Baptista. Waarlyk, Myne Heeren , ik fpeel heden den rol eens Koopmans ; en waag in dezen dag een hoopelooze zaak* Tranio. Het was een waare.d;e by Ü zekerlyk zou ver. legen he3ben; zy zal ü voordeel aanbrengen, of op Zee verlooren gaan. Baptista. AI het voordeel dat ik weofch, is een geruften echtenfiaat. Gremio. Zekerlyk 'heek by zich regt geruft gebedeld ƒ— Maar heden, Baptifta, denk op uw jongfte Dochter. de dag die wy zo lang gewenfcht hebben , is daar;  332 De KUNST om eek TEG. te TEMM. daar; ik ben haar Buurman , en de eerfte die om haar aangehouden heeft. Tranio. En ik bemin Bianca meer, als woorden betui» gen, of gedachten raaden kunnen. Gremio. Jongeling, gy kunt haar zo veel niet beminnen als ik. T r a ni q. Graauwbaart, uwe liefde bevrieft. Gremi o. En de uwe bruifcht flegts op (r). ftaa te rug jonge Springer, het oude voedt. Tranio. En de Jeugd behaagt alleen aan Vrouwelyke oogen. Baptista. Geduld , Heeren, ik zal dezen ftryd byleggen: door daaden moet men den prys winnen, en die myn Dochter het grootfte Huwlyksgoed verzekeren kan , zal Biancaas liefde verkrygen. ■ Zeg, Signor Gremio, hoe veel kunt gy haar meebrengen ? Gremio. Eerftelyk, is myn hui» in de Stad, zo als gy weet, met zilver en goud rykelyk voorzien; met Bekkens en Gietkannen om haare tedre handen te wasfchen. alles is met Tirifche Tapyten behangen; in elpenbeene kaften bewaar ik myne potftukken ; in kiften van Cipresfenhout myne Tapyten en Dekens; ik heb koftelyk Huisfïeraat, Tenten en Be» hangfels, fyn Lynwaat, Turkfche Kusfens met Paetlen bezet; Bedbehangfels met Venetiaanfche Goudborduurfels, Tin en Koper, en alles wat tot het Huis en Huisfïeraat behoord. Verders heb. ik op myn Buitenplaats honderd Melkkoeijen, en in (r) Eene khnkfpeeling met to freefe. en to fry.  B L Y-S P E L. . „3 in myne Stallen honderd en twintig Vette Osfen en ailes wat tot eene Hnwlyksgift n >od>g is lfe zelf ben zekerlyk reeds oud van Jaaren, dit ftera ik toe; maar als ik morgen fterf dan behoord alle» aan haar; als zy flegts, zo lang als ik nog Jeef de myne wil worden. ° T h iN 10. Dit, als zy flegts,it met veel reden 'er by gevoegt ƒ —— Hoor, my heden aan, Myn Heer. ik ben myns Vaders Erfgenaam en eenige Zoon;"als ik uw Dochter tot Vrouw bekom , zal ik 'haar drie of vier even zulke huizen in de ryke Stad Pifa vermaaken, zo fchoon als den ouden Signor Gremio in Padua ooit hebben kan ; boven dien noe tweeduizend Ducaaten Jaarlykfche Inkomften van vruchtbaare Landeryën: dit alles zal het Huwlyks. goed zyn. —- Nu ? heb ik ü in de engte gedree. ven?— Signor Gremio? Gremio. Twee duizend Ducaaten faarlyks aan inko.TiOeo van Landeryën! —- Myne LanderjCn keloopen in 't algemeen zo veel niet; maar zy za! eclxor alles hebben wat gy inbragt.en nof» bovendien een Koopvaardyfchip dat thans in ds Haven van Mar. feille ligt.—— hoe! heb ik U met het Schip ftom* gemaakt ? Tranio. Gremio , het is bekend dat myn Vader niet minder als drie groote Koopvaardyrcbecpen h bovendien nog twee groote en twaalf kle/ne Gi* ieijen ; deze wil ik haar geeven, en nog tweemaal zo veel van alles daar by, wat gy verder bieden zult. Gremio. Neen, zeker niet; ik heb reeds alles geboden; meer heb ik niet; en meer kan ik haar niet geven als alles wat ik heb. zyt gy te vreede; dan zal zy ■y en al het myne hebben. Tra-  334 De- KUNST om een TEG. te TEMM. Tranio Nu dan is deze MaagJ zonder tegenfpraak do tayne, uit kragten van uwe zekere belofte: Gremio is overboden. Baptist a. Ik moet tóeftemmen dat uw bod het befte is; laat uw Vader de verzekering daar maar toe geeven ;zy is de uwe. dit eenige moet ik nogvraagen; zo gy eer fterft, als hy, waar blyft dan het Huw. lyksgoed.' Tranio. Dat heeft niets om zich ; hy is oud en ik jong. Gremto. En kunnen jonge Lieden niet even zo goed fterven , als oude ? Baptista. Wel aan dan, Heeren; dit is myn befluit. aan» ftaande Zondag word myn oudfte Dochter, als gy weet, uitgehuwd ; de volgende zal Bianca uw Bruid zyn, als gy my die fchriftelyke verzekering bezorgt; v zo niet, dan trouwd zy met Signor Gremio. en zo lang groet ik U beide. NEGENDE TOONEEL. Gremio. Tranio. Gremio, Vaar wel, myn bra-jve Buurman.— nu ik ben' juift niet bang voor U, jonge Spring in 't Veld ; uw Vader was wel ftapelgek, als hy U aller geeven wilde , en in zyne oude dagen by U in de koft gaan. —— hoe waarom niet alles? ■ geen oude Italiaanfche Vos is zo goedgunftig, myn jonge Knaap! TIEN»  B L T' S P È L. 333 TIENDE TOONEEL. Tsahio, (alleen,") De Drommel haalt uw oud rimpelig gezicht: maar ik htb het echter met de hoogde kaart te fchanHe gemaakt!— thans heb ik het hecht ia handen om myn Heer te dienen, ik zie geeft grond waarom de voorgewende Lucentio, ook geen zogenaamde en voorgewende Vader Vin« centio kan hebben, welk een gekheid! de Vaders kiygen gemeenlyk de Kinderen ; maar hier by onze Vryëry zal het kind een Vader krygen, indien myne lift gelukt! Stok van het Twtde Bedryf. TUS-  336 De KUNST om een TEG. te TEMM. TUSSCHENSPEL. Slet. S i m o n , een Bediende. Slet. Wanneet zal de Hansworft toch komen , Simon? S i m T n" " Aanftonds, aanftonds Milord. Sley. Geef my nog wat te drinken. —n— waar is de Biertapper ? ■ kom Simon , haal my nog wat van dat goed bier. Simon. Zeer wel Milord. Sley. He, Simon, ik wil uw gezondheid drinken. Einde van bet Tusfcbenfpel. DERDE  Ê L Y. S P E L. 337 DERDE E E D R ï F, EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in 't Huis van Baptifta. Lucentio, Hortensio. Bianca. Lucentio. Hóud op Speelman.' Myn Heer, gy word te flout. hebt gy zo ras de. bejegening ver« geeten, waar mede haar Zuster U verwellekbom. de? Hortensio. Loop twiftzuchtige Schoolvos; Bianca is de Be. fchermgodin der Hemelfche welluidenheid ; laat my dus altoos den voorrang beweeren; en a's wy met de Muzyk een uur doorgebrugt hebben, dan kunt gy tot uw voorlezen insgelyks een uur nee. men. Lucentio. OnWeetend Menfch , die nooit zo veel gelezen hebt, dat gy de oorzaak kunt weeten, waarom de Muzyk uitgevonden is. waarom toch anders als om dé Menfchelyke Ziele na haar yvrig Studeeren, of anderen en gewoonen Arbeid, te verkwikken ? laat mydus altoos myne Wysgeerige voorlezingen doen, en wanneer ik daar mede ophoude , komt dan met uw Muzyk voor den dag. Hor tenüio. Myn Vriend, ik zou diergelyke trotfche bejéegeningen my van hem niet laaten welgevallen. Bianca. Myne Heeren, gy doet my dubbeld onrécht, dat gy met elkander over dat geene twiften wilt, dat alleen op myne keuze aankomt. Ik ben geen School, kind meer dat mende roede wyft: ik wil aan geene II. Deel, Y Hurea  338 De KUNST om een TEG. te TE MM. uuren en vaftgezette. tyden verbonden zyn, masr myne Leeruuren neemen als het my behaagt, en om aan al dezen twift een einde te maaken, zullen wy ons hier neder zetten, neemt gy uw Inftrument en fpeelt daar intuJchen op; zyne onderrichting zal ten einde zyn, eer gy gefterad hebt. Hortensio. Zult gy hem dan op doen houden als myn" Luit gefteld is? Lucentio. Dat zal zy nooit zyn; ftem uw Inftrument maar. (Hortenfio verwyderd zicb.) Bianca. Waar bleeven wy hst laatfte by ? Lucentio. Hier Mejuffrouw: _ Hac ïbat Simois; bic eft Sigeia tellus i Hk fieterat Priami regies celfafenis. Bianca. Verklaar my dit. Lucentio. Hac ibat, gelyk ik. U voorheen gezegt hebbe; Simeis, ik ben Lucentio; bic eft, een Zoon van Vincentio in Pifa; Sigeia tellus, dus verkleed om uwe liefde te verwerven: bic fieterat. Ik Lucentio die om uw bidden zal; Priami is myn bediende, Tranio; regia , die myne klederen draagt ; celfa fenus, op dat wy den ouden Pantalon beftuuren Hortens ro, {wederkomende.) Mejuffrouw , myn Irifirumect is geftemd. Bianca Laat hooren.— 6 foei, de Discant kraft. Lucentio. In 't gat gefpoogen, gosde Vriend,en- nog eens geftemd 1 Bianca, Nu, laat zien of ik het kan overzetten. Hac ibat Simtis; ik ken U niet; bic eft Sigeit tellus, ik  3 L r. S P E L. 33* ik vertrouw U nitt: bic fieterat Priami-. neem U in acht dat hy ons niet hoor.) ; regia, zy: gy niet te vertrouwen ? e elf* fenus, wanhoop niet.; Hortensio. Mejuffrouw, heden ftemt het. Lucentio. Ja, Ja! maar de Bas niet, Hortensio. Waarom niet in 't geheel 0)?—— hoe ftout en nieuwsgierig is onze Schoolvos ! — waarachtig, de Kaerel zoekt zich by myn beminde in re dringen ! - Pedascale, ik zal hen wel beter be- waaken. Bianca. Met 'er tyd, hoop ik: heden vertrouw ik nog niet regt. Lucentio. Vertrouwd maar ztktr —— want in de daad Aeacides was Ajax;, en had deze naam van zyn Grootvader. Bianca. Ik moet myn Leermeefter wel geloof geeven, anders kan ik U verzekeren dat ik eeuwig zou twyffelen. maar het mag zo zyn —— nu, Licio , kom hier —— myn lieve Leermeefter, neem het niet kwaiyk dat ik met U beide ge« fcherft heb. Hortensio. Gy kunt thans heen gaan, en my een weinig alleen laaten ; myne Leeiftukken zyn niet drieftemmig. Lucentio. Zyt gy zo puntelyk Myn Heer ? —— wel aan dan, ik moet waariyk zo lang ter zyde gaan en wag. . (0 In 's Èngelfeb, The bafe is rigbt; 't is the baze knave that jars. een vuoordfpeeling Bist Bafe, dut de tas en c-ok, lëagbartig betekend. y 2  34o De KUNST om een TEG. tè TEMM. wagten. (ter zyde) Dwaal ik niet, zo is onze sarrige Muzykmeefter verliefr. Hortensio. Mejuffrouw, eer gy het Inftrument aanroerd, moet ik U myne Vingerzetting leeren, en by gevolg met het eerfte fondament der Kunft het begin maaken, en U de toonleiding op eene korte wyze leeren; op zulk eene aangenaame, gewoone en indringende wyze,als gy ooit van iemant van myn beroep geleerd zyt geworden. Hier heb ik ze fchriftelyk en fierlyk opgefteld. Bianca. Ei, ik ben reeds lang met de toonleiding vaar» dig geweeft. Hortensio. Maar leez' Hortenfio's toonleiding eens. Bianca (leeft.) Deez' Zangkunsts vasten grond of Muzykfchaal genaamd, Heeft hier vol tederheid Hortenfio gefchreeven. CD. Schenk ó Bianca .'hem al 't geen de deugd betaamd. E. F. Hy zal U van zyn min de klaarfte blykenr geeven; G. A. Neemt zyne aanbieding aan die hy in ernst verklaard, B. C. Zyn trouwbeminnend harte is uw verhoo ring waard. Noemt gy dit de toonleiding? — foei.' zy bevalt my niet. de oude gewoome behaagt my het beft. ik ben zo dwaas nïet.dad ik grondige Regelen tegen zeldzaaame nieuwigheden verruilen zai. Een Bediende, die op het Tooneel komt. Mejuffrouw! Myn Heer, uw Vader Iaat U ver< zoeken om uwe boeken weg te leggen, en uw Zusters Vertrek te helpen opfieren : gy weet morgen is haar'bruiloftsdag, r Bi air*  BLT'SPEL. . 341 Bianca. Vaar beide wel, myn waarde Leermeefters; ik moet gaan. Lucentio. Waarlyk , Mejuffrouw; dan heb ik ook geen reden om langer hier te blyven. TWEEDE TOONEEL, Hoetensio (alleen.) Maar ik heb reden om dezen Pedant op de Vingers te zien: my dunkt hy ziet 'er uit, als of hy verheft was.—— Maar, als uw denkwyze, Bianca, zo laag is, dat gy uwe rond dwaalende oogen op ieder fleg'e Kaerel werpt , zo mag die geene U neeme die luft heeft; maar vind ik U eens buitenfpoorig, zo zal ik U ras opgeeven, en my een andre Beminde kiezen. (Hy vertrekt.) DERDE TOONEEL. (*) Baptista, Gremio, Tranio, Katharina, Lucentio, Bianca, Bediende. Baptista. Signor Lucentio, zie thans den beftemden dag op welke Katharina en Petruchio trouwen zullen, en echter hoor ik nog niets van myn Schoonzoon, wat zal men zeggen ? welk een gefpot zal het geeven , zo de Bruidegom in gebreke blyft, en de Prielter daar reeds is en wagt om de trouwing te verrigten? — wat zegt Lucentio op deze myne befchimpingf Y 3 Ka-  342 De KUNST om een 1 EG. te TEMM. Ka tharina. De befchimping treft my alleen, men wil my echter dwingen , tegen myne neiging, myn hand aan een dol zinneloos Menfch te geeven, die het hoofd vol zotte grillen heeft ; die aijf in allen haaft kwam vryên , en my nu naar zynen wille denkt te trouwen. Heb ik U niet gezegt dat hy een zinneloos Menf h was , die zyn bittre Scherts a iter een openhartig gfdrag verborg ?öm voor een ppgeruimd en wys hoofd te boek te ftaan, houd by mogelyk om duizend Maagden aan , beftemd de Bruiloftsdag. maakt zich Vrienden , verzoekt ze , laat de afkondiging verrichten , maar denkt nooit die geene te trouwen die hy ten huweiyk verzogt heeft. Thans zal de geheele Waereld met Vingers op de arme Katharina wyzen, en zeggen: „ Zie daar, daar gaat de Vrouw van den dollen „ Petruchio, als hy maar beliefde te komen om haar te trouwen. Tranio. Geduld waarde Katharina, en goedhartigen Va« der Baptifta; op myn Eer, Petruchio meend het niet kwaad , wat hem ook daar in verhinderen mag zyn woord te houden, is hy juift niet wellevend, zo weet ik echter dat hy zeer verftandig is: is hy yrolyk, zo is hy met dat allts toch een iechtfchaa. pen Man. K athar ina. Ik wenfchte dat Katharina hem van baar leven niet gezien had. (Zy vertrekt weenende ) Baptista. Ga Meisje, deze reis kan ik over uw weenen geene tegenwerping doen ; want zulk eene beledi; ging zou een heilige uit zyne goedheid vervoeren' hoe veel meer een Twistfter van zulk een' onge. duldigen gemoedsairt als gy zyt.' VIERDE  B L % - S P E L, 343 VIERDE TOONEEL. B tjo h d e l l o. De voorige. biondello. Heer, heer, nieuwigheden,oude nieuwigheden*, maar zulke die gy nog nooit gehoord hebt! Baptista, Nieuw en oud te gelyk.' hoe kan dat zyn ? Biondello. Nu, is het dan geen nieuwigheid om te hooren dat Petruchio komt? Baptista. Is hy gekomen? Biondello. Neen, Myn Heer. Baptista. . Wat "dan ? Biondello. Hy komt. Baptista, Wanneer zal hy dan hier zyn? Biondello. Als hy hier ftaat, daar ik fta; en gy hem daar voor U ziet. T BAN io. Maar zeg wat bedoelt gy dan met uw oude nieuwigheden ? Biondello. Wat ?-— Petruchio komt met een nieuwen Hoed en een oude Rok; met een paar oude en driemaal omgekeerde Kouzen; een paarLaarfen die kaarfe» laden geweeft zyn, waar van de eene gegespt en de andere gebonden is; met een oude verroefte Degen, die uit het Stadstuighuis genomen is, met een gebroken geveft, zonder draagband, en met een afgeknotte punt. zyn Paard heeft een oude flegte Zadel op den rug; de Stygbeugels gelyken 6 Y 4 ■»*  *44 De KUNST om een TEG. te TEMM. ölnJ££ bUlten dien heefthet Pa»* %. ,/nóSu0p de rugëegfaat geheel mors^ vo win^ï de„Sc^rbuik en Sehup aangetaft, eene ónhg ik" * heeft.de knie en geelzucht . heeft feteM t t3,are omfteekl'ng en geweldige fchifknup \?J Üren, Van de Wormen geheel doorvoorhL kfe ,euR^neni verlamd aan 't linker van Sch^n.^ !fn 5a'f k:0^, Bebit-en een halfter van Schaapleer.dat door het dikmaals terugtrek- eeds d,khmeC I eeftrV,?n 'l ftruike,en Ie wederhouten wederom°™ ï g^beUrd ' e" met enkel kno0P™ Ten ra f^I/ etC,rd is{,een buikriem van zes van fln^i? S£knoe,d' en een vrouwe ftaartriem S,J"«' Waa,r °P twee Leifers va° haar naam, to^iela??^ e" hi"en daarmet ,Tr. . Baptista. Wie komt dan met hem. t t . Biondello. is alsnzvn ^?n Hee,r' diö CVen 20 «^ikt been en Jn ' Cen I,nnen kous aan h« eene heen, en een grpene |aarsk . c dere met een roode en blauwe band opgebonden ?hanta^nde h,Üea Waar °P de Hu™* Veertig het r7en 'h plaatf"e Van een Vede' «S? kleed nr en ll0C,bt*-een waar eedrochf »'« zyco d3e of de f n'etS "aar een Chriftelyte Be uienae ot de Lakey van eenen Edelman. hebben •tlfr0"^'1''6' toe aa"gefpoord Ba? (O Zfe M*r siw J. leFkancq van Berk. r,.\ n. r. i „ vertaalers. tSwekPïfTJ™ Ba!iaief^bt van dien zulks miJL Vtlde heÏÏ°tten • BW h Wks meemaalen m zyne overig Tooneelfpsleh Warbürton.  B L T. S P E L. 3*5 Baptista. Ik ben verheugt dat hy maar komt j hy mag komen zo hy wil. Biondello. Neen, Myn Heer, hy komt niet. Baptista. Hoe.' zeide gy niet „ hy komt. Biondello. Wie? — Petruchio komt? bapt 1 sta. Nu, Ja, Petruchio komt. Biondello. Neen, Myn Heer, ik zeg zyn Paard komt, en hy zit daar op. Baptista. Nu, dat is al een. Biondello. Neen , op myn Eer niet, ik wed om zo veel gy wilt, dat een Paard en een Menfch meer dan een zyn; fchoon het niet veel verfchild. VYFDE TOONEEL. Petruchio, Grumio. De voorige. Pet ruchio. Nu , waar zyn dan deze aartige lieden ? wie is hier te huis? Baf ti sta. 't Is goed dat gy konnt Myn Heer. Petruchio. En echter kom ik niet goed. \ Baptista. Nü, gy hinkt doch niet? Tranio. Gy zyt zo goed niet gekleed, als ik wenfchte d«t gy zyn moeft. Y 5 Pe.  346 De KUNST om een TEG. te TEMM. Petruchio. Al waaren myne klederen ook beter, dan zou ik echter dus aankomen, maar waar is Kaatje ? waar is myn lievenswaardige Bruid?—— wat doet myn Schoonvader? my dunkt, myn waarde Vrienden, dat gy 'er boos uit ziet; en waarom gaf dit waardie gezelfchap my aan, als of,zy een ongewoone verfchyning, een Comeet of een ander Wonderteken zagen? Baptista. Gv weet myn Heer, het is heden uw Trouwdag: eerit waaren wy misnoegt uit vrees of gy met komen zoud; en heden zyn wy nog misnoegder dat evin dezen Staat komt. foei .'werp dit kleed weg; bet befchimpt uwen Staat; en is onze Bruilofts? Dkichtigheid een doorn in de oogen. v Tranio. Zee ons toch ; welk eene gewichtigs verhindering, heeft U dus lang van uwe Bruid afgehouden, en veroorzaakt dat gy U heden , by uwen aankomft, zelfs niet meer gelyk zyt? Petruchio. Het zou te langweillg zyn om het te verhaalen, en te onaangenaam om het aan te hooren. genoeg, dat ik heden gekomen ben om myn woord te hou. den, alfchoon ik juift in eenige ftukken genood, zaakt ben om van myne belofte af te gaan, hier over zal ik mv wel, als wy maar tyd hebben, zo ontfchuldigen, dat gy met my volkomen te vreeden zi.it zyn. maar waar is Kaatje? ik blyf te lang van haar af; de voormiddag is fpoedig om; het is tyd du wy in de Keik gaan. Tranio. Laat U toch in deze ongefchikte kleeding voor uw Bruid niet zien , ga in myn Kamer , en trek een van myne klederen aan. Petruchio. Dat zal ik wel laaten j zo als ik hier ben zal ik hasr bezoeken. Cir'  B L T - S P E L. 347 Baptista. Ik hoop echter niet, dac gy zo met haar naar de Kerk wilt gaan, Petrhchio, Ja.' Waarachtig, net zo ;zegt my daar toch niets verder over; zy trouwd my, en niet myne klederen, kon ik dat geene datzy aan my te draagen heeft zo ligt verbeeteren , al» ik deze armzaalige klederen verbeteren kan, zo was het goed voor Kaatje, maar nog beter voor my —— maar ik ben wel een regte Zot,dat ik hier met U ftaa te kaakelen, daar ik myn Bruid een "goeden Morgen en dezen liefwaardigen aanfpraak verzegelen moet. (Hy vtrtrekt.) Tranio. Hy heeft met zyn dolle kleeding zekerlyk iets in denzin ; wy zullen hem echter,als het mogelyk is, overreden, dat hy zich beter aankleed eer hy naar de Kerk gaat. Baptista. Ik zal hem volgen , en zien hoe dit afloopen Sal. (Hy vertrekt.) Tranio. Maar, Myn Heer, moeten wy nog opBaptifta's bewilliging hoopen? ik wil gelyk ik üreeds zeide, tot dat voornsemen iemant opzoeken. —— het komt 'er niet veel op aan wie het is ; wy zullen hem wel africhten — die zich voor Vincentio uit Pifa uitgeeft, en hier in Padua nog grooter Sommen verzekeren moet, als ik reeds beloofd heb. op deze wyze zultgy ongeftoord tot het genot van uwe hoop geraaken , en de beminnenswaardige Bianca met bewilliging van haaren Vader verkrygen. Lucentio. Als myn Collega , de Muzykmeefter, Biancaas fchreeden maar zo zorgvuldig niet nafpeurde, dan zou ik het voor goed houden om ons huweiyk in 't geheim te voltrekken , was het eens gefchied dan  1+8 De KUNST om een TEG. te TEMM. dan kon de geheele Waereld neen zeggen : ik zou myn eigendom behouden in fpyt van ieder. Tranio. Wy moeten wel toezien, om de zaak daar heente wenden, en tot ons voordeel, een beftendig en waakzaam oog hier op te houden, wy zullen den Grauwbaart Gremio ; den ftikzienden Burger Minola ; en den verfierden Muzykmeefler Licio wel misleiden , alleen om Myn Heer Lucentio's wille. ZESDE TOONEEL, Gremio. De voorige. Tranio, Ha, Signor Gremio, komt gy uit de Kerk ? Gremto. Ja, en met zo veel vreugd als ik eertyds uit het School kwam. Tranio. En komt de Bruid en Bruidegom ook naar huis? Gremio. Dat is een Bruidegom .' een dollen drommel! dat Meisje zal nog wat beleeven met hemi Tranio. Was hy dolder als zy? —— ó.' dat is niet moogelyk, Gremio. 6! Hy is een Duivel ; een waare Duivel ; de levendige booze Vyand, Tranio. ö ! Zy is een Duivel/ een waare Duivel; des Duivels levendige Grootmoeder. Gremio. Neen, zy is een Lam, een Duiv, een vroom Meisje tegens hem. hoor flegts, Signor Lucentio, toen  B L T * S P E L. 34* wen hem de Priefter vroeg of hy Katharina ten Vrouw begeerde, riep hy Ja, by den Element? en vloetete zo luid dat de Priefter van verbaaft' heiJ het boek liet vallen ; en als hy nederbukte om het zelve op te neemen , gaf deze dolkoppige Bruidegom hem zulk een ilag, dat'PriefterenBoek» en Boek en Priefter ter aarde vielen, nu, neem het op, zeide hy, zo iemant luft heeft. Tranio. Wat zeide de Bruid, toen hy weder opftond ? Gremio. Zy zidderde en beefde : want hy ftampvoeten en vloekten, even of de Priefter hem had willen bedriegen, maar na veele omftandigheden eifchte hy wyn, en riep „ uw gezontheid! of hy op een Schip was, en met zyne Kameraden na een Storm teerden, hyfoop den beeker met wyn uit, (v) en fmeet het ingeweekte brood den Koster in 't aange» zicht, uit geen andere oorzaak, als om dat zyn baart 'er dun uitzag, en hem by het drinken om het ingedoopte fcheen te bidden, hier na vatte hy de Bruid om den hals, en gaf haar zulk een harde kusch op de lippen dat het door de geheeleKerk klonk. Ik kon het niet langer meer ranzien, maar ging van fchaamte weg ; en ik merk dat het gantfche gezelfchap my is gevolgt. zulk een dolle Bruiloft is nog nooit gehoord. — hoor maar, ik verneem de Muzyk reeds. (v) Steevens bewyft dat bet eene 'oude ge. woonte was , om terftond na de trouwing wyn te drinken. Z E-  350 De KUNST om ee» TEG. te TEMM. ZEVENDE TOONEEL. Petruchio. Katharina, Bianca, Hortensio, Baptista. De voorige. Petruchio. Gy Heeren en Vrienden, ik dark U voor uwe moeite, vermoedelyk denkt gy dezen middag met my te fpyzen, en hebt groote toebereidzelen gemaakt; maar het is nu niet anders,ik moet .pp het fpoedigfte van hier gaan» en wil my daarom by U verontfchulJigen. Baptista. Is 't mogelyk ? wilt gy dezen avond reeds weer weg? Petruchio. Ik moet heden nog weg, eer het avond word. iaat U dit niet verwonderen, wift gy myne bezig» heden, dan zoud gy my veel eer bidden om heen te gaen dan te blyven. ik dank bet geheele, my zo dierbaare, gezelfchap, dat by myne trouwing met deze gelaatene, tedere en deugdzaame Vrouw tegenswooidig is geweeft. Eet te faamen by myn' Vader; drink op myne gezontheid, want ik moet weg. ——• Vaart allen wel. Tranio. Blyft toch ten mirften tot na den eeten. Petruchio. Ik kan niet'. G r e M i o. Als ik U nu daarom bad. Petruchio; Het kan niet zyn. K at h A r i NA. Als ik U dan bad. ; Pe  B L Y . S F l '.. 3ji Petruchio. Ik ben te vreeden.— ■ ... Katharina. Zyt gy te vreeden, hier te biyven ? Petruchio. Ik ben te vreeden dat gy my bid om hier to biyven, maar ik blyf echter niet, gy moogt my bid. den zo veel gy wilt. Katharina. Nu, als gy my lief hebt, zo blyf. Petruchio.. Grumio, myne Paarden. Grumio. Zy zyn gereed , Myn Heer ; de Paarden heb ik gevoerd. Katharina. Nu , doet dan wat gy wilt, ik wil nu heden niet vertrekken; morgen ook niet; en zelfs niet eer als het my behaagt, de deur ftaat open Myn Heer, daat gaat de weg heen . huppel daar nu. ik ga niet eer als het my gelieft, mogelyk zult gy een koppige knorrige Gemaal worden, daai gy het op zulk eene heethoofdige wyze aanlegt en begint. Petruchio. Weeft geruft Kaatje , ik bid U ; word niet kwaad. Katharina. Ik wil nu kwaad worden, wat begint gy hier ?-•* wees geruft lieve Vader, hy zal zo lang biyven als het my behaagt. G r e M 10. Ziet gy nu wel, Myn Heer? — heden begint het te werken. Katharina. Kom Heeren, aan de Bruiloftstafel. —- ik zie wel, men kan een Vrouw wel ras tot een Zottin maaken, als zy geen moed genoeg heeft om we> derftand te doen.  $5a De KUNST om een TEG. té TEMM. Petruchio. Wy zullen binnen gaan, Kaatje, op uw bevel ^«i gehoorzaamd de Bruid, gy die baar hier geleid hebt, gaat aan tafel, maakt U vrolyk , en weeft goedsmoeds ; drinkt met groote teugen op baar gezontheid ; weeft vrolyk, maakt een fchoon leven, of gaat Heen en hang: U op; maar myn aartig Kaatje moet met my weg —— maar niet fcheel te zien I niet te ftampen I niet ie huilen! geen groote oogen te maaken I ik wil Heer over dat geene zyn dat my toebehoord. Zy is myn Goed, myn Eigendom; zy is myn Huis , myn Huisfieraat, myn Veld, myn Schuur, myn Paard, myn Os, myn Ezel, myn alles; en hier ftaat zy, roerd haar maar aan die het herte heeft, ik zal de vermeetele wel te hoop dryven , die my in myne reize naar Padua in den weg leggen wil. trek van Leer Grumio, wy zyn door dieven omfingelt, befcherm Mevrouw aisgy een braave Kèerel zytl vrees niets lieve Maagd, zy zullen U niet aanroeren, Kaatje, ik zai U tegen een gantfch Milioen befchermen. (Petruchio en Katharina vertrekkeu.) Baptista. Laat dat tedere en ftille Paar, maar gaan. Gremio. Waaren zy niet fpoedig gegaan, dan was ik van 't lagchen geftorven. Tranio. Onder alle dolle Huwelykcn , heeft dit zyns gelyken nog niet gehad. Lucentio. Wat dunkt gy dan van uw ZufterMejuffrouw? Bianca. Dat zy zelf onverftandig, en nu met een on. verftandig Man gehuwd, is. Gremio. Ik fta daar voör ih ; ieder van hen heeft zyn befcheiden deel. Bap*  È L T- S P E L. ! ?ji Baptista. . filyn waarde Buuren en Vrienden, fchoon Bruid en Bruidegom aan den difch onibreeken zo weet gy echter dat 'er geen goede gerechten tot het gaftmaal ontbreeken. Lucentio , gy zult de plaats des Bruidegoms vervullen ; en Bianca die van haar Zuster. Tranio. Zal de fchoone Bianca zich oeffenen om voor Bruid te fpeelen. Baptista. Ja, Lucentio, dat zal zy. kom Heeren Iaat ons gaan. Einde van bet Dlrde Bedryf. ii. Du£ z VIERDE  354 De KUNST om esjj TEG. te TEMM. VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verheeld het Landhuis van Petruchio. Grumio, daarna Kurtis. Grumio. T")a Duivel haald alle vermoeide Schendmeeren, aile dolle Heerfchippen, en alle morsfige wegen ! wie is ooit zo geflagen ? ooit zo modderig, ooit zo moe geworden ? men heeft my voor uit gezonden om vuur a3n te maaken, en zy komen my terftond op de hielen om zich te warmen, was ik nu van geen heete natuur, dan zouden my de lippen aan de tanden, de tong aan 't gehemelte, en het harte in 't lyf bevriezen, eer ik by een vuur kon komen om my weder te ontdooien, maar ik zal het vuur aanblaazen, en my daar by war» men; want waarlyk by zulk een Weder, moet wel een geheele andre Kaerel als ik ben, koud worden, hola.' he! Kurtis! Kurtis. Wie fchreeuwd daar zo bevroozen ? Grumio. Een Huk Ys. wiltgy zulks niet gelooven, zo kunt gy van myne fchouders tot aan myne voeten zo fchielyk afglyden , als of het langs myn hals en hoofd was.— maak toch vuur, waarde Kurtis. Kurtis. Komt Myn Heer en zyn Vrouw dan, Grumio? Grumio. Ja, Ja Kurtis; Ja toch: daarom maak vuur, vuur.' doet 'er geen water by. Kus.  jj L r ■ S P E L. 355 Kurtis. Maar is zy waarlyk zulk eene haaftige Tegen» Fpreekfter als men haar befchryft? Grumio. Ja dat was zy myn Vriend, eer de Vorft kwam; maar gy weet de Winter temdMannen, Vrouwen, en Beeften ; want hy heeft myn ouden Heer, en myn nieuwe Vrouw, en U zelf, Broeder Kurtis tam gemaakt. Kurtis. Gy drieduimige Zot (va). Ik ben geen Beeft. Grumio. Houde ik flegts drie duim ? neen. uw hoorn is een voet lang.en zo lang ben ik ten minftetoch.—* maar zult gy vuur aanmaaken , of zal ik U by Mevrouw aanklaagen? wiens hand •— zy is aanftonds hier! — gy ras tot uw kouden trooft daar voor voelen zult; daar gy in uw heeten dienft zo talmachtig zyt. Kurtis. ó Zeg my toch, lieve Kurtis, hoe gaat het in de Waereld? Grumio. Het gaat koud in de Waereld, Kurtis, en in andre dienften als in den uwen. dus maakt vuur, verricht uw ampt in orden, want myn vuur is om., trend dood gevrooren. Kurtis. Daar is vuur. nu waarde Grumio, wat is 'er nieuws ? Gru. (w) Three-inch 'd , dat ir; met een barfenpan van drie duim dikte, eene fpreekvoyze van bet dikke feort van Planken afkomjlig. W arburtojst. Z 2  356 De KUNST om een TEG. te TEMR'f. Grumio. Ja wel Vriend Hans, myn lieve Hans, (sr) zo veel nieuws als gy wilt. Kurtis. Hbor, gy zyt toch altoos vol draaijingen. Grumio Maak vuur, zeg ik; want waarachtig ik bevries, waar is de Kok ? is het avond-eeten gereed ? het Huis fchoon gemaakt ? Zand geftrooid? zyn de Spinnewebben weggeveegd ? zyn de Knechts in haar nieuwe kielen, en witte kousfen? en heeft iedere Bediende zyn Hoogtyds kleed aan?zyn defiesfchen en glazen gefpoeld? (y) de Tapyten geleid en alle zaaken in order ? Kurtis. Alles is gereed, zegt my toch wat 'er nieuws is ? Grumio. Voor eerft moet ik U zeggen, dat myn Paard moe is. Myn Heer en Mevrouw zyn 'er uitgevallen. Kurtis. Waar dan uit ? Grumio. Uit het Zaal in den Modder: daar toe behoord een geheele Hiftorie. Kurtis. ó.' Laat hooren, goede Grumio. G»u. (x) Jack boy.' ho boy! — een plaats uit eene tude Ballade. (y) In 't oorfpronkelyke : Be the Jack's fair within , the jill's rair without — eene fVoordfpeeling met de twee wóórden : Jack en Jill, welke de naa men van Knechts en Meiden kunnen zyn , maar ook drinkmaaten kunnen betekenen, de Jack's waaren van Leder, en moefien voornamelyk van binnen rein gehouden worden: de Jill's daar en tegen van Metaal, tn wierden daarom ook van buiten Jcboon gemaakt.  BLY-SFEL' 357 G b u m i o, Leen my uw oor. Kurtis. Hier. Grumio, (bem een klap geevende.) Daar! Kurtis. Dat is eene Hiftorie voelen, en niet hooren. ■Gr umi o. Daarom heet zy ook eene voelbaare Hiftorie' deze fbg moet flegts aan uw oor kloppen, om gehoor voor my te verzoeken. Nu begin ik. eerfte. lyk kwamen wy van een morsfige hoogte naar be. neden; myn Heer reed agter, myn Mevrouw K urtis. Beide op een Paard? Grumio. Wat gaat U dat aan ? Kurtis. Wel nu, een Paard. Grumio, Verhaald gy liever de Hiftorie ——» maar waart gy my niet in de reden gevallen, dan had gy gehoord hoe haar Paard viel , en zy onder heur Paard ; gy had gehoord aan welk eene morsfige piaatfe dit gefchieden;hoezy geheel beflykt wierd ; hoe hy haar met het Paard op heur leggen liet, en hoe hy my daar voor afklopte , om dat haar Paard geftruikeld hadt; hoe zy door de Modder heen waadde , om hem van my weg te rukken; hoe hy vloekte , en hoe zy bad, zonder anders ooit gebeden te hebben ; hoe de Paarden weg liepen ; hoe hunnen teugel brak ; hoe ik myn ftaartriem verloor; en nog veele andere gedenkwaardige zaaken ; die nu in de vergetelheid mogen fterven ; en gy als een' dommen duivel in 't Graf daalen. Z 3 Kui-  358 De KUNST om een TEG. te TEMM, .Kurtis. Volgens dit verhaal is hy dolder Duivel als zy? Grumio. Ja zekerlyk; en dat zult gy , en de befte Van U wel ondervinden als hy t'huis komt. maar wat kaakel ik hier? roep Nathanaël, Jofeph , Nicolaas, Philip, Walther en de overige hier ; laaten zy hunne hoofden vooral glad kammen ; hunne blaauwe Rokken uitkloppen, en kouzebanden van eene kleur aandoen : laat hen met de linkervoet hunne groetenis volbrengen, en zich niet onderftaan een hair van den Paardenftaart van myn Heer aan te raaken, eer zy hem de hand gekufcbt heb' ben. zyn zy allen gereed ? Kurtis. Dat zyn zy. Grumio,- Roep hen hier. Kurtis. Hoord eens hier ? —— Vrienden! —«—• gy moet Myn Heer ontvangen, en Mevrouw aanzien weeten te geeven. Grumio. Zy heeft zelf aanziens genoeg: Kurtis. Dat geloof ik wel. Grumio. Dat dacht ik niete; gy riep echter het Volk om haar aanzien te geven. Kurtis. Ik riep hen om haar Crediet te verfchaffen. TWEEDE  B h Y ■ S P E L, 350 TWEEDE TOONEEL. Vyf Bedienden, De voorige. Gkümio. Nu, zy zal echter niets 'van U bergen willen. NA th a n a ë l. Welkom, t'huis, Grumio. Philip. Hoe gaat bet Grumio. «Jose ph. Ha.' Grumio! Ni col aas. Zo, Kameraat Grumio. NathanaSl. Hoe gast het oude Jonge? Grumio. Ha! welkom Vrienden.' — hoe gaat het U? — en gy? he! — Kameraat, en U? — en zo veel voor 't groeten, myn braave Kameraaden, is alles heden gereed, is alles wel ordentelyk en zuiver. NathanaSl. Het is alles gereed, wanneer komt onzen Heer dan? Grumio. Hy moet aanftonds hier zyn ; aanftonds afftei.' gen, en daarom weeft niet.... de drommel, ftil! ik hoor Myn Heer. Z 4 DERDE  ïfo De KUNST om een TEG. te TEMM. DERDE TOONEEL. Petruchio, Katharina. De voorige. Petruchio. Waar zyn die Schurken dan? hoe!geen Menfch was aan de deur om my den Siygbeugel te houden, of voor myn Paard te ftaan ? waar is Nathanaël? Gregoor? Philip? Alle Bedienden. Hier, hier, Heer; hier, hier, Heer.' Pe truc h 10. Hier Heer! hier Heer ! hier Heer! Vlegels.' onhoffeiyke Lummels, daar gy zyt.' hoe gaat dit ? geene opwachting ? geene Eerbied? geen dienftvaardigheid ? waar is de zotte Guit éien ik voor uit zond ? Grumio. Hier, Heer; nog even zo zot als ik voorheen was. Petruchio. Gy Boerenkinkel.' gy Ezelskop! gy Schurk! heb ik U niet belaft om my in de diergaarde te ge. moet te komen en deze domme Guit mede te brengen ? Grumio. Myn Heer, Nathanaëls Rok, was nog niet vol. komen gereed; en Gabriëls rydlaarzen hadden nog eenige gaaten in de hiel; daar was geen Pikfak. kei (z) meer, om Peters hoed te verwen, en aan Walthers hartsvanger was de fchede noch niet ge maakt. Daar was niemant in order, als Adam, Ralph , (z) Met wiens rook men oude boeden weder zwart maakte. Steevens.  BLY-SPEL. 3oi Ralph, en Gregoor; de andre zagen 'er alle gqplukt, afgefleeten, en bedelachtig uit; maar zo als gy kwaamt, zyn zy echter hier gekomen, ota U te ontvangen. Pet ru c h r o. Ga heen, Guit, ga heen, en draagt het avondeeten op. ( De Bediendens gaan heen; hy zingt.) ,, Waar is myn voorig leven heen?" — Waar zyn de Kaerels dan?-—.Zet U neder, zat TJ na("er , Kaatje, en weeft welkoom. Zoet, lief, lekker Ding ! (De Bedienden draagen bet eeten ip.) Nu? zal het haaft komen? —— Nu, goed, lief Kutje, weeft vrolyk. Naar beneeden met myne Laarzen, gy Schurken;Guiten! zal het haaft klaar zyn? (Hy zingt.) „ Daar was eens een Bedelmunnik, „ 'Als hy trok zynes weegs-—" (aa) Weg Lummel, gy zoud my de voet krom ruk.ken. (Hy flaat bem.) Daar, neem dit weg, en trek daar de andra Laars beter voor uit. ■ — Weeft vrolyk, Kaatje! — Water hier! — Nu maak voort.' — ( Men brengt Water. ) Waar is myn Windhond Troilus? — He, Kaerel ga he en, en zeg myn Neef Ferdinand, dat hy by my moet (aa) Men vindt in S n a k e s p e a r's Tooneelfpe* len veele kleine verflrooide fragementen van oude Balladen, die niet volkomen meer uit te vinden zyn.— Dr. P e r c y beeft veele dezer enkele plaatsen met weinig byvoegfelen, in ééne Ballade vereenigt, (zie Reliques of anc English Poetry. Vb!. I. p, 24.3,) welke, gelyk Steevens met recht zegt, even zj zeer een bewys zyner Poëtijcbe bekwaamheid . als zyne vereering voor de inderdaad eerwaardige Over. blyf fels der Oude Engelfche Dicbseren, opleveren. Z ï  362 De KUNST om een TEG. te TEMM. moet komen, (bb) Die moet gy kustchen, Kaatje, en met hem kennis maaken. — Waar zyn myn PantofFeien ? — zal ik haaft Water kry. gen ? —- Kom Kaatje, wasch U, en weeft van harten welkoom. Gy verwenfchte Bengel, wilt gy het dan laaten vallen ? Katharina. Word niet kwaad, hy deedt het niet met voor. dacht. Petruchio. Hy is een Guit, een botten dommen Ezel! —■ kom Kaatje, gaa zitten ; ik weet, gy hebt honger, wilt gy het Tafelgebed verrichten, waarde Kaatje, nf zal ik? - >. ■■ wat is dat ? een Schaapenbont ? Een Bediende. Pets uchio. Wie heeft hem opgedraagen? Bediende. Ik. Petruchio. Hy is geheel verbrand, en zo is al het eeten'. Wat zyn dit voor Honden? ——- waar is die Guit van een Kok P wat onderftaat gy U , Schurken, om zulk tuig op te draagen , en my voor te zetten, daar ik het niet verdraagen kan?— Daar, neemt het voort weg; Tafelborden, Glazen, en alles/— (Hy werpt bet eeten over bet Tooneel.) Gy onvernuftige Schaapshoofden! Gy ongefleepene Kae< (bb) Deze Neef F e rd i n*a n d , die niet verder voorkomt, werd moogelyk flegts daarom benoemd, om Katharina een wenk te geeven , dat by ook Zyne bloedverwanten in ontzag bouden, en ben, als zyne Jagtbonden, bevelen kan. Steevens.   Ik Th'i Ü , lieve Man , vreest driftig **•« ! lies eeten was wel go e ü • Ik 1T, Kaatje, liet «! ' ▼ •  3 L Y- S P -E L. 363 Kaere's/-* Wat? -* bromt gy nog langer ? —p aanftonds ben ik by U. Katharina. Ik bid U, lieve Man , weeft zo driftig niet; het eeten was wel goed, als gy flegts daar mede te vreeden wilt zyn- Petruchio. Ik zeg Ü, Kaatje, het was verbrand, en geheel verdord, en het is my uitdrukkelyk verboo* den, diergelyk eeten aan te roeren, want het ver» wekt Gal en benauwdheid. Het zal veel beter zyn, als wy beiden Vaften , daar wy reeds zonder dat vet van zelfs gallig genoeg zyn ; fchooo wy ons temperamenc, met diergelyk fterk gebraaden vleefch niet noch meer 'voedzel geeven. Weeft maar geruft, morgen zullen wy het weder goed maaken; dezen avond zullen wy in gsze'khap Vaften. —— Kom , ik zal U in uw Brmdskamer voeren. (Zy gaan been.) Nathanaël. Hebt gy ooit iets diergelyks gezien, Pieter? Petruchio. Hy bragt haar om in haar eige luimen. G r dm i o. Waar is hy? Kurtis, (weder ktmende.) In haar Kamer, en houd haar een Predikatie over de onthouding voor. Schimpt , en vloekt, en fmaak zo fterk, dat het arme Menfch , niet weet , hoe zy ftaan, zien , of fpreeken zal; en zit als iemant, die "heden eerft uit een droom ontwaakt.—-- Voort.' voort! want hy komt weer hier.' (Zy gaan been.) VIERDE  364 De KUNST om een TEG. te TEMM. VIERDE. TOONEEL. (*) Petruchio, (alleen.) Dus heb ik myn Regeering geheel politiek begonnen, en hoop dezelve gelukkig te eindigen. Myn Valk is van nu af aan Scherpzichtiger en ge< heel leeg, en, op dat hy goed affchiet, moet hy den Krop niet vol bekomen , anders paft by niet goed op zynen buit. Ik heb noch een ander middel, om myn Sperwer af te richten , en te maa« ken, dat hy komt, en zyns Heeren flemme kent; namelyk ik moet haar bewaaken , zo als men de Gieren bewaakt, .die fpartelen en flaan, en willen niet gehoorzaam zyn. Zy heeft heden niet gegeeten, en zal ook .niet eeten; den voorigen nacht fliep zy niet,en zal dezen nacht ook niet flaapen. Even als by het eeten , zal ik, fchoon het niet waar is, zeggen, het Bed is flegt gemaakt; het Kusfchen zal ik hier, en het Peluw daar werpen; op dezen kant de Deken, en op den andren kant het Beddegoed. Al dit geweld maak ik , zo als ik voorgeef, uit tedre zorgvuldigheid voor haar. In 't kort zy zal de heeie nacht door waaken , en als zy begint met het hoofd te knikken, zal ik fchelden en geweld maaken , en haar met myn gefchreeuw beftendig wakker houden. Op deze wyze kan men een Vrouw met hoffelykheid ter dood kwellen; en dus zal ik haare dolle en fterkkoppige eigenzinnigheid wel buigen. Wie beeter weet, hoe men .een Twistfter temmen moet, die zeg het my; hy zal een Chriftelyk werk daar aan doen. (Hy gaat been.) VYFDE  B L T - S P E L. $65 VYFDE TOONEEL. (*) Het Toineel is voor Baptijla's Huis. Tranio. Hortensio. Tranio. Is 't mooglyk , Vriend Licio , dat Juffrouw Bianca iemant anders kan beminnen, dan Lucentio.' Geloof my, Myn Heer, zy gaf my de befte hoon. Hortensio. Om U dit te bewyzen, wat ik gezegt heb, zo treed flegts, hier op zyde, en geef acht, hos hy haar onderrichting geeft. (Zy gaan ter zyde.) ZESDE TOONEEL- C*) De voorige. Bianca. Lucentio. Lucentio. Nu, MejufFrouw, trekt gy uit het geene, wat gy leerd, behoorlyk nut? ' Bianca. Wat leeft gy dan, Heer Leermeefter! zeg my dit eerft. Lucentio. Ik lees, wat ik zoek te oeftenen, de Kunft om te beminnen. Bianca. Zo wenfch ik, Myn Heer, dat gy ras Meefter van uwe Kunft moogt worden. Lucentio. Terwyl gy myn waardfte, Meeftres myns harten word. (Zy gaan\verder been.) Hou  360" De KUNST om een TEG. te TÉMM. Hortensio. Nu waarachtig / zy gaan tamelyk fpoedig te werk! — Maar wat zegtjfgy nu daar van, gy, die daar op dorft zweeren, dat uw geliefde Bianca niemant op de Waereld zo veel beminde , als Lucentio ? Tranio. 6! Verwenfchte liefde! onbeftendig Vrouwelylc geflachr.' Ik moet U zeggen, Licio, de zaak is heel wonderbaar. Hortensio. Misken my niet langer; ik ben Licio niet,noch een Muziekraeefter, gelyk ik fchyn te zyn; maar ik ben iemant, die niet langer in deze verkleeding om zulk een Maagds wille biyven mag, die een Edelman verfmaad.en zulk een nietswaardige Kaerl tot haaren Afgod m-akt. Hoor , Myn Heer, ik heet Hortenfio. Tranio. Lieve Heer Hortenfio, ik heb zeer dikwils van uwe tedere genegenheid voor Bianca gehoord, en daar ik nu een ooggetuigen haarer trouwloosheid geworden ben, zo wil ik met U , als gy te vree> den zyt, Bianca en haare liefde voor eeuwig afzweeren* Hortensio. Ziet gy nu, hoe zy elkander kusfchen en liefkoozen!—. Signor Lucentio, hier is myn hand, en hier zweer ik fterk en vaft, nooit meer naar haar te zullen trachten. Ik ontzeg haar veeleer, als een Maagd, die alle voorige liefdensbetuigingen , waar mede ik haar zo tederlyk gevleid heb, onwaardig is. Trani o. En hier doe ik denzelven oprechten Eed, haar nooit te huwen, alfchoon zy zelfs om my kwam vrySn. Foei! weg met haar I —• zie maar, hoe affchuwelyk zy hem liefkooftl  B L T. S P Ë L, 307 Hortensio. Alfchoon, de heele Waereld, buiten hem, baar gantfcb verzwooren had.' —« Ik voor rriy^i deel. om mynen Eed des te zekerder te houden, zal, eer noch drie dagen in 't Land komen, eene ryke We» duw trouwen, die my even zo lang bemind heeft, als ik op dit fpytige en grootfche Schepfel verliefc geweeft ben. Vaarwel, Signor Lucentio. Goed* beid des harten , en het fchoon gelaat van een Vrouwsperfoon, zal myne liefde winnen, en dus beveel ik my aan U met het vafte voorneemen, om mynen Eed te vervullen. (Hy gaat been.) Tranio, (tegen Bianca, die met Lm centio weder meer voor» waards komt.) Mejuffrouw Bianca , de Hemel zegene ü met alles, wat een Minnaar voor eeuwig gelukkig maa* ken kan, Ik heb U daar even beluiïterd enbetrapt; myn fchoone Juffrouw, en ik en Hortenfio hebben U plechtig ontzegt. Bianca. Tranio, gy fcherft; hebt gy my waarlyk beiden ontzegt? G re mi 0. Gewis, Mejuffrouw. Lucentio. Dus zyn wy van den Heer Licio los. Tranio. Ja zekerlyk; hy zal nu een verliefde Wedovr trouwen, die in éénen zyn Bruid en zyn Vrouw zal zyn. Bianca. De Hemel doe hem veel vreugd daar aan be» leven! Tranio. Ja , hy zal haar wel tam maaken. Bianca. Hyzegt het, Tranio. Tba*  368 De KUNST om een TEG. té TEMM\ Tranio.1 r5! Waarachtig; hy is in het Temfchool gegaan. Bi anba. In het Temfchool ? Is *er dan zulk eene plaatfe? Tranio. 6.' Ja, Mejuffrouw, Petruchio is daar School* meefter in; die leerd deze Kunft in de langte en in de breedte; hoe men een kwaade Vrouw tam maaken, en haare fcheldende tong tot ftilzwygen kan brengen. ZEVENDE TOONEEL. Biondello, (in vollen loop.) De vooiige. Biondello. 6 Heer, óHeer, ik heb zo lang' op Schildwacht geftaan , dat ik zo moe ben, als een hond. Maar ten laatften heb ik echter een oude Kaerel gevon* den., die- van de hoogte nederkwam, en zeer goed in onze Kraam dienen zal. Tranio. Wat is hy dan, Biondello? Biondello. Heer, een Marketenter (cc) of een Pedant; ik weet niet wat; maar zyne kleeding is zeer plech» t»g ; gang en aanzien heeft hy, als een Vader hebben moet. Lucentio. En wat zullen wy met hem doen, Tranio? Tra* (cc) Het Italiaanfch Woord Mercatante (een Koopman) komt in de oude Engelfche Tooneel' fpelcn dikwils voor. ^Steevens.  È L r • 3 F E L. i66 Tranio. Als hy ligtgeloovig is , en dat geene gelooft, wat ik hem voorzeg , zo zal hy verheugd zyn, om Vincentio te fchynen , en de oude Baptifta de fchriftelyke verzekeringen te geeven, als of hy de rechte Vincentio was. Neem uw geliefde met U (dd) en laat my alleen. (Lucentio en Bianca gaan been.) AGTSTE TOONEEL. Tranio. Biondello. Een Pedant. Pedant. Ik groet U, Myn Heer. Tranio. Ik ü, Myn Heer; weeft welkoom. Denkt gy noch ver te reizen, of hier te biyven? Pedant. Ten hoogften maar een of twee weeken, als daa ga ik verder naar Rome, en dan naar Tripoly, als God leven en gezondheid geeft. Tranio. Wat voor een Landsman zyt gy , als ik het vraagen mag. Pedant. Van Mantua. Tranio. Van Mantua, Myn Heer? Dat wil den Hemel niet / — En gy komt zo naar Padua, en acht uw leven zo weinig? Pedant. Myn Leven , Heer? —— Hoe zo? —- Dit was erg. Tra- (dd) Eene bisoudere vrypojtigheid in het buis van oen ander'. Vertaalers. II. Deel. A a  370 Da KUNST om een TEG. te TEMM. Tranio. De Jood is ieder Manmaner zeker , die naar Piiua komt; weet gy dan de oorzaak niet f uwe Szhiosn zyn te Venetiën aangehouden, en de Hertog heeft, wegens eens bizondere twift tusfchen uwen Heriog en hem, het opentlyk laaten bekend manken. Het is een wonder, dat gy dit niet weet. Öy zyt maar eerft heden aangekomen, anders had gy het openlyk hooren uitroepen. Pedant. ó Hemel, dat is nog meer kwaad voor rayjwant ik heb Wisfelbrieven van Florence by my , en moet ze hier afgeeven. Tranio. Nu, goed, Heer, om U eene gevalligheid te betoonen , zal ik U goede raad geeven- Voor eerft zeg my, zyt gy eertyds in Pifa geweeft? Pedant. 6 Ja, Myn Heer, in Pifa ben ik dikmaals ge. weeft; in Pifa, dat wegens zyne aanzienlyke Bur. gers beroemd is. Tranio. Kent gy onder hen een, met naame Vincentio? Pedant. Ik ken hem niet , maar ik heb van hem gehoord ; het is een Koopman van een groot vermogen. Tranio. Het is myn Vader, Heer, en, in ernft, hy heeft in 't aangezicht iets geiyks met U. Biondello (ter zyde.) Juift zo veel gelykenis, als een Appel met een Oefter. Tranio. Om uw leven uit het uiteifte gevaar te redden; zal ik U om zynentwil deze gevalligheid betoonen. Houd het niet voor uw flegtfte noodlot.dat gy Heer Vincentio gelyk zyt; gy moet zyn naam en zyn aanzien aanneemen , en in myn huis ais Vriend  B L Y - S P E L. 371 Vriend by my woonen. Zie toe, dat gy alle? zo uitvoerdf als het behoord. Gy verftaat my, Hter. Gy moet op deze wys zo lang hier biyven, tot gy uwe bezigheden in de Stad verricht hebt. Is «it eene gevalligheid, Myn Heer, zo neem dezelve van my aan. Pedaht. Dat doe ik met vreugde, en zal U beftendig als redder mynes levens en myner vryheid eeren. Tranio. Ga dan metmy, om den aanflag in *t werk te ftellen. Zo veel zal ik U nu ter loops zeggen, myn Vader word hier dagelyks verwacht, om zyne bekrachtiging, wegens eene Huwlyksgift, by een Huwlyk tusfchen my en de Dochter van eenen zekren Baprifta, te geeven. Van alle deze omftandigheden zal ik U onderrichten. Ga flegts met my, om U aan te kleeden, als het behoord. (Zy gaan been.) NEGENDE TOONEEL. (*; Het Tooneel is in Petrucbio's Huis. Katharina. Grumio. Grumio. Neen , in de daad niet; dit zou ik om al de Waereld niet waagen. Katharina. Hoe meer hy my beleedigd , des te zichtbaarder word zyne boosheid 1 — Hoe? heeft hy my dan getrouwd, om my uit te hongeren? Bedelaars,die aan myns Vaders deur komen, verkrygen , op hunne beden terftond een Aalmoes, zo niet, zo treffen zyby een ander milde handen aan; en ik die nooit geweeten heb wat bidden is, en nooit noodig had te bidden, ben doo- honger geheel uitgeteerd ; door flaapeloosheid geheei duizelig , word met en Aa a kelj<■""  372 De KUNST om eer TEG. tb TEMM. kei Vloeken wakker gehouden; en met enkel twn> ten gevoed En het geen my nog meer krenkt . als alle deze gebreken, is dat hy het doet onder voorwendzel eener volkomene liefde, als wilde hy zeg» gen, als ik fliep en at, zo zou my eene doodelyke krankheid, of de dood zelfs op de plaatfe aanvallen. Ik bid ü, ga, en baal my wat te eeten, het zy wat het wil, als bet maar eetbaar is. G 1dmio. Wat dunkt U van een Orfepoot? Katharina. Die was zeer goed; 6! help my daar aan. Grumio. Ik vrees, het is een te Phlegmatiq geregt. Wat dunkt U van eene vette en goed gebraadeneLee* verf Katharina. Die mag ik gaarn ; lieve Grumio , haal ze my toch. Grumio. Ik weet juift niet; ik vrees, dat ze te galachtig is. Wat zegt gy van een ftuk Rundvieefch met Moftaard ? Katharina. Een geregt, dat ik buitengemeen grasg eet. Grumio. Ta j maar de Moftaard is een weinig te heet. Katharina. Nu, geef my dan het Rundvieefch, en Iaat de Moftaard daar af. Grumio. Neen, dat kan nietgefchieden; gy moet de Mostaard ook neemen, anders krygt gy het Rundvieefch van Grumio niet. Katharina. Nu, geef het my dan beide, of een, of anders wat gy wilt. Giu-  B L r wat meend gy daar mede? W bdu w. Uw Man heeft een kwaade Vrouw * en beoordeeld myn Mans ongeluk naar het zyne, nu weet gy, wat ik meen. Katharina. Gy kon nu wel wat beters meeaen, Weduw. Zekerlyk; want ik meende U. Katharina. En ik deed zekerlyk beter, als ik U niet achten. Petruchio, Gaat op haar los, Kaatje.' Hortensio. Pp haar los, Weeuwtje.' PETBUCIirO. Honderd tegen een, of myn Kaatje krygc haar onder. ' Hobtensio, Dat is myn zorg. P*<  400 Di KUNST ou eb» TEO. te TEMM. Petïvchi o. Ja, wel goed. (Hy drinkt Hortejino tte>) Uw gezondheid, Vriend- Baptista. Wat zegt gy, Gremio van dit fpilsvinnig jong Volkje' Gremio. Waarachtig, Ey loopen elkander braaf voor het voorhoofd» Bapttsta. Voor het voorhoofd?—— Een haaftig vernuft zou zeggen, op uw voorhoofd mogten wel hoornen zitten. Vincentio. Nu, Mejuffrouw Bruid , heeft U dit uit den flaap gewekt? Bianca. Ja; maar niet verfchrikt; en daarom zal ik we* der flaapen. Petruchio. Neen, dat zult gy nier. Wyl zy eens aangevan» gen hebben, zo neem U voor een of twee nog beetre fehertzeryën in acht. Bianca. Ben ik uw Vogel ? ik denk myn Vederen te veranderen, en vervolg my dan , daar gy toch eens uw boog aftrekt. Vaart alle wel. (Bianca, Katharina en de Weduwe o gaan been.) Petruchio. Zy is my voorgekomen. Dat was de Vogel, Sig* nor Tranio, naar welken gy mikten, alfchoon gy hem juift niet trof. Dus eene gezondheid op het welzyn van alle, die fchooten en milten! Tranio. 6.' Myn Heer, Lucentio gebruiktte my als een Tagtbond, die voor zich loopt, maar voor zy» Heer vangt.  r**v £ l r. S p e l. 4«X Petruchio. Eene goede vergeiyking in den haaftj maar eea weinig hontffch. Tranio. Het is goed, Myn Heer, dat gy voor U zelf gejaagd hebtmen gelooft, dat uw wild Vt we> van 't lyf zal biyven. Baptista. ó Ho! Petruchio, thans heeft Tranio U echter getroffen. Lucentio. Ik dank U voor de houw, goede Tranio. •Hortens 10. Stem toe , ftem maar toe , heeft zyn fteek U niet getroffen? Petruchio. Hy heeft my een weinig geraakt, dit ftem ik toe, en daar de korswyl my voor by vloog , zo wed ik tien tegen een, dat hy U heden volko men . verlamd heeft. Baptista. Maar in ernft, Zoon Petruchio , ik geloof echter, gy hebt de ergfte tegenfpreekiler van de ge. heele Waereld tot Vrouw. «Petruchio. Dit ontkenne ik; en om U te overtuigen, laac ons elk zich by zyn Vrouw houden; en den geenen, wiens Vrouw het gehoorzaamfte is, en het eerft komt, als hy haar roepen laat, zal de weddingfchap winnen, die wy te zaamen affpreekea zullen. Hortensio. Ik ben te vreeden. Wat geld de wedding*} Lucentio, Twintig Kroonen. Petruchio. Twintig Kroonen.'— zo veel zet ik op myn Valken of Hond ; naar twintigmaal zo veel op myn Vrouw. U. D&su Cc LV'  IP» De KUNST om een TEG. te TEMM'. Lucentio. Honderd dan. Hortensio. Ik ben te vreeden Petruchio. Top.' het blyft daar by- Hortensio. Wie zal beginnen? Lucentio. Dat zal ik doen. Ga heen Biondello, en zeg Mevrouw , dat zy by my moet komen. Biondello. Zeer wel. (Hy gaat been.) Baptista.Half pait, Zoon! Bianca komt zekerlyk. Lucentio. Ik mag geen half part; ik zal het alleen ovef. neemen. (Biondello komt weder,) Nu? wat is 't' 'Biondello. Heer, myn Mevrouw laat U zegge», dat vf wat te doen heeft en niet kan komen. Petruchio. Hoe ? beeft zy wat te doen, en kan niet ko« den?-!— Is dit een antwoord ? Gremio. Ja zekerlyk, en een rjcht hoflyk noch daarby ; God geef flegts , Myn Heer, dat uw Vrouw V geen erger zend.' Petruchio. Ik heb beter hoop Hortensio. Vriend Biondello, gaat heen , en verzoekt my» Vrouw, aanftonds by my te komen. (Biondello gaat been.) Petruchioö Ho ! verzoek haar! —— Nu, dan moet zy zeker wel komen. Ho*.  * L T. S P $ L. hortensio. Ik vrees, Myn Heer, gy moogt doen wat gy wilt, de uwe zal zich niet eens verzoeken laaten. (Biondello komt weder.") Nu ? waar is myn Vrouw? Biondello. Zy zegt, U belieft flegts te fchertzen; zy wil niet komen ; zy laat U zeggen , dat gy by haar moogt komen. Petroch i o. Nog erger/—-— Zy wil niet komen!——d! dat is laag, onuitftaanlyk! ——- Grumio, gaat gy eens by myn Vrouw, en zeg haar, dat ik haar gebieden laat, om by my te komen. Hortensio. Ik weet reeds, wat zy antwoorden zal, Petruchio. En wat dan? Hortensio. Dat zy niet wil. Petruchio. Nu, dan heb ik het verlooren; en dat is 't alles. ZEVENDE TOONEEL, Katharina. De voorigen. Baptista. Nu, op myn eer, daar komt Katharina.' Katharina. Gy hebt by my gezonden, myn lieve Man? wtl beveeld gy? Petruchio. Waar is uw Zufter, en Hortenfio's Vrouw ? Katharina. Zy zitten, en praaten met elkander by d§ fchooriteen* Cc« F*  404 De KUNST om een TEG. te TEMM. Petruchio. Gaat, en haalt ze hier» Als zy niet komen wil« len, zo klop ze braaf hier naar hun Mannen toe. Voort, zeg ik, en breng ze aanftonds hier. (Katharina gaat been.) Lucentio. Als dit geen wonder is , zo is 'er in 't geheel geen. Hortensio. Ja , zekerlyk ; my zal verwonderen wat het beduid. Petruchi o. Seldrement, het beduid vreede, en liefde, een geruft leven, een eerwaardige regeering,en recht» maatige heerfchappy; in 't kort alles, wat maar aangenaam en gelukkig is- fiAII I ' ta, Nu, geluk daar toe! iëve Petruchio! Gy hebt de wedding gewonnen , en ik zal tot hun verlies noch twintigduizend Kroonen toedoen ; voor een heel andre Dochter behoord ook een geheel andre Huw'yksgift; want zy is zo verandert, als of zy nooit kwaad geweeft had. Petruchio- Neen , ik wil myn wedding noch beter win« nen, en haar noch meer bewyzen van haare gehoorzaamheid en aaitjgheid laaten geeven. AGTSTE  MLï-SPEL. 4»5 AGTSTE TOONEEL. Katharina. Bianca, De Wibüwi. De voorigen. Petruchio. Zie, daar komt zy.en brengt uwe eigenzinnige Vrouwen ais gevangenen haarer Vrouwelyke over reding met zich. Katharina , die kap ftaat U niet wel; weg met dit lompe ding ; treed het met voeten. (Zy rukt baar Kap af, en werpt bem op den grond.) Weduwe. Geef doch Hemel , dat ik nooit een oorzaak heb , daar over te klaagen , tot dat het zo ver met my komt.' Bianca. Foei! wat is dit dan voor een dwaaze wyzevan gehoorzaamen f Lucentio. Als uw gehoorzaamheid ook maar zo dwaas was! —• De wysheid van uw gehoorzaamheid , fchoone Bianca, heeft my federt het avond-eeten reeds honderd Kroonen gckoft. Bianca, Dwaas genoeg van ü „dat gy op myne gehoor, zaamheid wat verwed i Petruchio. Katharina , verklaart doch deze twee ftyfhoofdige Vrouwen, wat zy hunne Heeren en Mannen vo# gehoorzaamheid fchuldig zyn. Weduwe. Ach.' hoe? gy fpotl » Wf laaten ons niet graag wat voorzeggers  *c6 Dï KUNST om een 1 EG. té TEMM. Petruchio. Doet het , zeg ik , en maak mét deze» het begin. Weduwe. Dat zal zy niet. Petruchio. Ik zeg , zy zal het; en maak met deze het begin. Katharina. Foei toch! helder deze dreigende trekken öp, •*an dit onvriendelyk voorhoofd; en fchiet gte/ien zo verachtelyke (haaien uit deze oogen , om daar mede uw Heer, uw Koning, uw beheeifchéï te kwetzen. Het ohtftelt uwe fchoonheid fi gelyk de Vorft de Landen verfchroeid; onteerd uw goede naam , gelyk wervelwinden de bloezem affchudden; en is op geene wyze bevallig of aangenaam. Een onvriendelyk Vrouwsperfoon is als een troeble bron, morsfig , haatelyk, dik, zonder eenige fchoonheid; en zo lang zy dus is, zal Biemant, al was hy ook nog zo dorftig, flegts een droppel daar van drinken of ze verwaardigen aan te raaken. Uw Man is uw Heer, uw leven, uw onderhouder, uw hoofd , uw beheerfcher ; die voor U en uw onderhoud zorgt ; zich aan vermoeijende arbeid te Land en te Water prys geeft; de nacht in florm doorwaakt, de dag in de koudó doorbrengt, terwyl gy in huis warm , zeker en geruft legt; en nu vordert hy geen andre daad van U, als liefde; een vriendelyken opflag.en redely. ke gehoorzaamheid; eene te kleine betaaling voor een zo groote fchuld! even dezelve gehoorzaamheid die een onderdaan aan zyn Vorft fchuldig is, is een Vrouw haar Man fchu!d:g; en als zy trots, eigenzinnig, wonderlyk, verdrietig, en zya billyke tif.hen tegen is , wat is zy dan anders, als eene verachtelyke, oproerige , en een Godlooze verraaderes tegen haar liefderyke Gemaal? Het  g L f ■ S P E L. 407 Het is waarlyk eene fchande dat Vrouwen zo eenvoudig konnen zyn , om kryg aan te kondigen , daar zy op de kniën om vreede bidden moeiten s of dat zy zich der regeèring en heerfchappy aanmaa'igen willen, als zy dienen, be. minnen, en gehoorzaamen moeiten. Waarom zyn (Bnze ligchaamen teder , en zacht, en week, niet gefchikt tot zwaare en vermoeijende arbeid , als om dat ons teder gedrag en onze henen met de uiterfte deelen moeten ovërëenftemmen ? Gy arme eigenzinnige Schepzêls; myn gemoed is even zo ftyf, myn hert even groot geWeeft , als een van den uwen,en myn gelegenheid moogelyk nog grooter, om woord tegen woord , en onwil tegen onwil te vergelden; maar thans zie ik het in, dat onze Spiefen enkle ftroohalmen zyn; onze kracht even zo zwak , onze zwakheid mei niets te vergelyken : dat wy dat geene het meefte fchynen te zyn, dat wy in den grond juift het minfte zyn. Dempt dus voor sltoos uw ongenoegen, want het diend doch tot niets; en lege uwe handen onder de voeten uwer Mannen. Ten teken myner gehoorzaamheid, als hy het begeerd, is myn hand bereid; zo dra ik maar weet dat het kern vreugde geeft. Petruchio. Dat is een braave Vrouw" — Kom hier,Kaatje, kufch my, Lucentio. Nu, ga maar voort, eerlyk paar, gy hebt de weddingfehap gewonnen. Vincentio. Het is een vergenoegen te zien, als Kindren gehoorzaam zyn. Lucentio. Maar ook eene elende te zien als Vrouwe» wederfpannig zyn. Ce 4 F*  408 De KUNST om een TEG. te TEMM. Petruchio. Kom te bed, Kaatje 1 Wy met ons driêa zyn ge rouwd; maar gy met uur beiden zyt g£ Tifl'i7TJk 7n,de.^dd.ngfcbap, auchoon ay juift in rwyze (gg) viel. Siaapt alle wel. ■ (fetrucbio en Katharina gaan been.) HortensioNu, ga uw weg maar, gy hebt een vervlóekts tegenfpreekfter tam gemaakt. Lucentio. Het is waarachtig een wonder, dat zy zich za tam liet maaken! ' (Zy gaan alle been.) aSg-ë\EnrZifieelins °ï den Bianca, i» tn t Itahoanjcb een Wyae beduidt. Einde van bet Vyfde Bedryfi N A<  B L Y ■ S P t L. 409 N A - S P E L. ( Twee Bediendens brengen Sley in 'zyn eigen Klederen op bei Tooneel, en laaten bem ; daar: Her na komt een B 1 e r t a p p e r. ; Slet, (ontwaakende.) Sjmon, geef. hier noch wat wyn! —— Hoe? al de Komedianten zyn weg?—— Ben ik'dan geen Lord? Biertapper, Een Lord!— de drommel haal LT.'—- Sley, zyt gy dan altoos bezoopen? Slet. Wie is dat ?— Biertapper, ó! ik heb den heer lykften droom gehad, van welke gy -in uw leven gehoord hebt. B iertapper. Ja , ik geloof het wel; maar het beft zal zvn , dat gy naar huis gaat; want uw Vrouw zal U daar fchoon voor uitfchelden, dat gy hier de heele nacht door droomd. Slet. Zal zy? — Ik weet nu, hoe men een Tegenfpreekfter ta,m maakt. Ik heb de geheele nacht daar van gedroomd, en gy hebt my daar in den beften droom geftoord , dien ik van myn leven gehad heb. Maar ik zal naar myn Wyf gaan.ea baar ook tam maaken, als zy my wat ia den weg legt. EINDE. Cc s ONDER.  ONDERHOEK en AANMERKlNGEIf OVER Dl 'KUNST OM een TEGEN SPR EEKSTER. t « TEMMEN. Het blyftj na veele onderzoekingen der Kunftrichters , een onbeflifchte Vraag , of Sha« ke5pear werkelyk de Auteur van dit Blyfpel is, of dat hy aan het zelve flegts het aandeel eens verbeteraars heefi. Zo veel is zeker, dat 'er een oud Anonymifcb ftik is : A pleafant concelted hiflory, caüed tbe Farti'.ng of a Sbrew —- fundry timés aüed by tbe Carl of Pembroke bis fervantS' 1607. 4. Pope voert het zelve mede in zyne optekening aan; maar het is jammer, dat hy maar alleen van alle Kunftrichters, die zich met ShakEspears Stukken Critfc} bezig gehouden hebben, dit oude Stuk werkelyk in handen gehad heeft, en dat het ook niet eens in Dr. Warburtons handen, fchynt gekomen te zyn, die alle dd Oveïige Sruk* ken erfden, van welke zynen Vriend meldingfnaakt. Steevens die zorgvuldige en yverige naarvorfcher naar alles wat onzen Dichter aangaat, heeft het, ongeacht alle aangewende moeite, niet kunnen te zien bekomen. Het blyft dus zeer onzeker , of in 't geheel, of hoe veel Shakespeae aan hetzelve deel gehad heeft; n men kan zich aar.  ove* be KUNST, va. BLY• SPEL» til aan niets meer, dan aan inwendige gronden houden , die uit de wyze en de waarde des Stuks be« fiisfchen, of het hem toe te kennen of af te keuren zy. Maar men weet wel , hoe zeiden diergelyke gronden, die op het gevoelen en het oordeel van ieder hunner heruiten, ter beflisfching toereiken; hoe veel willekeurigs en onbepaalds daarby overblyft; te meer als het Werk, daar de reden over is, geen zo Caraóterike Stempel, geen zo eigen» dommeiyke trek heeft, die den Meefter met uitfluiting van alle anderen , verraaden; of als hem deze niet zo doorgaans ontbreeken, dat men het zeker alle overige, en dezen Meefter alleen niet, kan toekennen- Als dan is zekerlyk de eenigen uitweg, hem flegts de uitfteekende fchöonheden toe te kennen, hem alleen voor den Verbeteraar van een vreemde arbeid te houden; maar dit durft men, by gebrek van hiftorifche omftandigheden, echter maar enkel in dit geval onderftellen. Men zal zich daarom niet zeer verwonderen» twee zulke doordringende Kunftrichters, als Farmer en Steevens, in hun oordeel over de echtheid van dit Tooneelfpel, in wederfpraak te vinden. De eerfte gelooft, (bb) dat het niet oorfpronkelyk van Shakesfear , maar flegts door hem voor hst Tooneel op nieuw ingericht» en met de Inleiding, en eenige andere toevallige verbeteringen, bizonder in den Roi van Petruchio, vermeerdert is. Het dunkt hem oogenfchy nelyk te zyn, dat de Inleiding en het Stuk zeive elk van een onderfcheiden hand, of lang na elkander gefcbreeven moeten zyn. Deze, zegt hy, is in onzen Dichters befte wyze, en dit grootendeels in zyn flegtfte, of nog geheel onder dezelve. Dr. Wae- (bb) EJJaj en Shakespeaa's Leming, p. «f.  4ii ONDERZOEK en AANMERKINGEN Warbürton, zegt hy voort, verklaard het geheel zeker 'voor onecht; en als men aanneemen wil, dat Shake spear Schryver daar van is, zo moet het een zyner eerfte Werken zyn geweeft;' ondertusfchen vermeld het M e r e s echter niet in de optekening zyner Werken , in 't Jaar 1598. Farmer geloott daarom, dat het bovengenoemde oude Stuk van een vreemde hand geweeft is, en flegts van shakespeae.als Verbeteraar des Too. neels, meer om voordeel als eer, ter uitvoering bekwaamer gemaakt is. Steevens meend daar entegen, dat Shaxespear's Genie in geen Tooneel van dit Too. ueeifpel byna te ontkennen is, bizonder licht het uit het Tooneel tusfchen Katharina en Petruchio het klaarfte voor! van het oude Stuk heeft hy waarfchynlyk niets meer behouden dan het ontwerp, mooglyk zelf het geheele vervolg der Tooneelen ; de redeneering echter nieuw omgewerkt, en niet veel meer van het oude behouden, als weinige regelen die hem ter behouding waardig icheenen ,of tot wiens verandering hy geen tyd genoeg had. Eene zonderlinge omftandigheid by dit is de zogenaamde Inleiding, een foort van Voorrede, welke zich anders by geen van de Stukken van S h a11 spear vind. De inhoud van dezelve is een voorval, dat toen ter tyd zeer gangbaar was, en dat Goula rt (ii) ais eene waare gefchiedenis verhaald. „ Phi. (ii) Tbreftr iTHiftoires admirables ci? memora. Hes de noftre temps. In de uitgaave, ( Gol. 1610. ï4- 4 Voll. 8 ) die ik voor my heb, ftaat dit verbaal Vol. I. p. 502. onder het Opfcbt ifts Vanité du mon de magnifiauemcnt reprefentée.  over ee KUNST, jjhz BLY.SPEL. 413 „Philip de Goede , Hertog van Bourgon„ dien, (kk) was met zyn Hof te Brusfel, en ging „ eens des avonds naar den eeten door de Straaten „ der Stad, van eenige zyner vertrouwde Hove„ lingen gevolgt. Hier vond hy een Ambachttu ,, man, die zeer dronken was, zo lang als hy ,, was op den grorfd uitgeftrekt, en in diepen flaap M liggen. Het behaagdde den Vorft, aan dezen Am„ bachtsman een proef van de ydelheid onzes Ie„ vens te geeven, waar over hy voorheen met ,, zyn* Vrienden gefprooken had. Hy liet dus ., dezen Slaaper in zyn Paleis brengen, en hem op „ een zyner prachtigfte bedden leggen, hem een „ koftbaare flaapmuts opzetten , zyn vuil hemd „ uittrekken, en een ander van bet fynfte Lyn- waat aandoen. Als dit Menfch zynen roes uit* „ geflaapen had, en begon te ontwaaken, traden ., Edellingen en Kamerdienaars des Hertogs om „ zyn bed , trokken het behangfel weg. maakten „ dikwils diepe buigingen , en vraagden hem met „ ontblootene hoofden , of het hem behaagden, „ op te ftaan, en welke Klederen hy heden wilden aantrekken. Men bragt hem zeer koftbaaw re Klederen. Hy verbaasd over alle deze Kom" plimenten, weet niet of hy waakt dan droomd, " en laat zich aankleeden en uit het vertrek voe» " ren. Hier wierd hy van voornaame Heeren " ontvangen, en in de Mis gebragt, waar hem alle " eer betoond wierd, die anders aan den Hertog )| gefchieden. Uit de Mis voerde men hem weder u op (kk) De bekende Christiaan Weise, *tlruikte deze Gefchiedenis tot Stof eener Comedie: Van de droomende Boer aan het Hof van Phi. l 1 f p 11 Boni in Bourgendien. Zy ftaat tn zynp nieuwe Proeven van de imrouwjte Redenkonjt, 1700. 2.  41* ONDERZOEK ik AANMERKINGEN ,? op het Slot; hy wafchte de handen en zette zich aan „ een ryk bezette tafel. Na eindiging van dezelve „ iaat de Opperkamerheer Kaarten en een me„ nigte Geld brengen. De ingebeelde Hertog „ fpeelt met de voornaamfte van het Hof. Daar „ op voert men hem in den Tuin, hier na op de ,, Jagt, en eindelyk weder in 't Paleis tot een „ heerlyke Avondmaalryd. Daar wierd Muzyk „ gemaakt, en gedanft, hier na een vrolyke Ca. „ medie gefpeelt, en eindelyk den nieuwen Prins „ wederom zo veel fyne en fterkewynen gegeeven, ,, dat hy dronken wierd en vaft infliep. Toen „ wierden hem alle zyne heerlyke Klederen we. „ derom uitgetoogen ; zyn vodden weder aange„ daan; en men bragt hem daar men hem den „ Avond te vooren gevonden had. 's Morgens „ ontwaaktte hy, erinnerde zich alles, wat hem ,, gefchied was, en wift niet, of hy werkelyk ge„ leeft, of dat hy het flegts gedroomd hadt." Goulart is door een zekere Eduard Grimde stone, in 't Engelfcb overgezet; Ca pel l bezit deze overzetting in eene uitgave van 1607 ; 'er kan echter ligt noch een ander geweeft zyn. Men vind even dezelve gefchiedeEis ook in Bvsl ton's Anatomy of Melancboly (11), waar van de tweede Druk, 1624. Fol. gedrukt is. Eindelyk ig zy ook de inhoud eener oude Ballade: Tbefrolick- Jomt (11) Uit deze beide Boeken levert ze Percy in d( Reliques of Anc- Poetry, Fol. I. p. 238; en voert te gelyk Pobti Heutèri Hifi. rer. Bwgun* dicar. en Ludov. Fives in Epp. aan. By den laatflen vind ik ten minften in de Verzaameling zyner Brieven, niets daar van, die met de Brief van Erasmüs.Melanchtomo» MOBUS,Lfi«<*'. I<54ar Fol. gedrukt zyn.  bver be KUNST, enz. BLY-SPEL. 415 fóme Duke, er tbe Tink'er's Good Fortune (mm), wiens eigentlyke Ouderdom zkh met met zeker* heid laat bepaalen. Deze Ballade is in een zeer gelukkige toon bevat, en laat aan het eind den armen Ketellapper voor den fpot, die men met hem gedreeven heeft, niet onbeloond; de Hertog fchenke hem een nieuw Kleed, vyfhonderd Pond , en tien morgen Lands.en maakt zyn Vrouw tot Kamerjufvrouw der Hertogin. Wy komen nu op het Tooneelfpel zelve. Da inhoud daar van fchynt insgelyks uit de een of «nder, vermoedelyk Jtaliaanfcbe, Nouvelle genomen te zyn, alfchoon men dezelve juift tot nu toe noch niet ontdekt heeft. De Epifode, welke Lucentio's en Bi anc a's lief Je inhoud , en met de hoofdünhoud des ftuks zo meefterachtig verbon» den is, nam de Dichter waarfchynelyk uit de CV medie van Ariosto, Gli Soppofiti, die door George Gascoione in 't Engelfcb overgezet, en in 't Jaar is66,gefpeeld wierd (nn). Hief wisfelen insgelyks de jonge Heer en zyn Bediende hunne Kleeding en Caraüer;zoeken insgelyks eenen ouden (**») Zie de even aangehaalde Reliiues, Vol. I. f- 239- , (nn) Suppofes , a translation from Ariostos I Suppofiti — Gascoigne's Werken zyn onder ie volgende zeldzaame Titel verzaamelt: A bundreik fundrie Flowers bounde up in one fmall Poëzie. Gathered partly (by translation) in tbe fine outlandifck Gardins of Euriimdbs, Ovidius , Petbarke, Ariosto, and otbers, and partly by inuetitiort, lut of our owne fruitefull Orcbardes in Englande; yelding fundrie fweete fajiours of Tragical, Comical and Moral Discourfes, botbe pleafaunt and profitable to tbe well fmellyng nofes of Learnei Readers. «5«»« itr Jaartal. 4*  4iÖ ONDERZOEK e» AANMERKINGEN ouden ryken Minnaar te verdringen, en gebruiken een' Vreemden uit Siena daar toe, om de Rol des Vad ers te fpeelen, die de Bediende door een gelys voorwendzel. dat niemant uit Siena zich by levensgevaar in Ferrara ophouden durft, daar toe overreden (oo). De hoofd-inhoud des Stuks word, na eenige oTuftandigheden, in het bekende Weekfchrift, Tbe Tatler, (pp) als eene nieuwe Gefchiedenis, dia in Lincolnsbire voorgevallen is, verhaald; en Johnson verwondert zjch met recht daarover, dat de Schryver daar zyn bron niét bynoemden, en zich, of door een derden misleiden liet, of zynen Lezer daar mede misleiden wilde, Ik voeg by deze Critique narichten, die ik meestendeels de aanwyzing der Engelfche Kunftrichters te danken heb, een andre, welke dit Tooneelfpel betreft, en waar voor ik flegts een gelukkig toeval dank fcbuldig ben. Ik bladerde namentlyk , wegens eene andre naarzoeking, in Gottscheds noodige Voorrede voor de Gefchiedenis des Duit* . fche Dramatike Dichtkunst ( qq ) en trof daar zelf Z. 207. op volgende Titel; „ Kunft (00) Farmer zegt, (EJfay, p. 65) ook de naam van Petruchio ii daar van ontleend. Deze naam vind zicb ivel is waar niet in bet Engelfche Origineel, maar echter wel in het Engelfche Stuk van Gascoigne , welke H awkins in zyn Origin of tbe Englisb Drama , Vol. I. p. 1. SS. beeft laaten afdrukken, en waarin Petruchio naam eens Bediende is. (pp) Vol. IV. No. 231. Zie de Snapper, III. Deel, bl. 231. (qq) Ik vind in deze optekening Z. 210. noch een ander Tooneelfpel vermeld: De zeldzaame trouw van Petruchio met de 'ome Kath akina — Op  ovii. de KUNST, enz. BLY-SPEL. 41? it Kunft over alle Kunften, ora een kwaad Wyf (i goed te maaken. Eertyds door eenen Italiaan. „ fcben Ridder uitgevonden, thans door een Duit» „ fche Edelman gelukkig naargevolgt, en in zy-> „ ne vrolyke kluchtige Vreugdenfpellen voor» „ gefteld. Benevens aanhangende,zingendeKluchtt, ipelen, waar in de onnoodige minnenyd eens„ Mans ernftig doorgeftreeken word, Rappersdorf, „ in 12." De woorden : ,, eertyds door een' Italiaanfche „ Ridder nitgevonden' , verwekte by my opmerkzaamheid , en voorgevoelen van gelyke inhoud mèt Tbe Taming of tbe Scbrew, wiens overzetting ik juift onderhanden had. Ik wift, dat de Gottfebedfebe verzaameling van Duitfehe TooneeKpelen in de hand Bibliotheek der cloorluchtigfte Hertogin Regentin van Sakftn Weimar, eene v«rhevene befchermfter van het Duitfehe Tooneel, gekomen was ; en daar het zich voordeed.dat de nieuwelyke treurige Slotbrand, die ook een deel van deze verzaa • meling aangreep, dezs kleine Brochure verfoboond had, zo verkreeg ik het gewenlcht verlof, dat'my dezelve mogt overgezonden worden. Ik vermoede ten hoogften, als myne verwachting voldaan wierd, flegts een Blyfpsl van gelyke inhoud, te vinden; maar tot myne groote verwondering vond ik vry meer, namentlyk een Sruk, waar in niet alleen de zelve Fabel ten grond legt, met dezelfde Epizode vermengd, maar , welke ook dezelve uitvoering niet in 't geheel, maar in enkele Tooneelen, zo wel in fpraak en uitdrukkingen heeft, zo, dat veele gevallen des Engelfchen en Duitfchen Stuks woor. delyk Op de Zittaufcbe Schouwplaats vertoond (in't Jaar 1658-) welke echter mar de tekening, in de Gott. J'cbedfcbe Verzaameling niet voorbanden was , tn welke ik tot bier toe niet bekomen heb, II. Dxeu Dd  4i8 ONDERZOEK en AANMERKINGEN delyk met elkander o vereende mmen. Ijl 't kort, het fchynt my uitgemaakt, dat beide Schryvers of een Origineel gecopieerd , en zeer naauwkeurig gecopieerd moeten hebben. of dat de Duitfehe Scbry ver het Stuk van S h a k e % p e a r tot grond van het zyne gemaakt , en dikwils woordelyk uit hetzelve overgezet heeft. Doch daarvan hier na; zie hier eenige openvallende Proeven van deze gelykheid. Men vergelyk de volgende Tooneelen met het Vyfde van het Eerfte Bedryf by Shakespear. Petruchio heet bier Hartmann. Dol vel der; en Gbumio, Wurmbrand. Hartman. „ Als ik recht heb , 20 is dit Heer Alfons zyn Huis, klop eens aan. Wurmbrand. Hoe klop? Wien, wat zal ik kloppen ? Ik zie toch niemant. Heeft iemant U leed gedaan, dien ik kloppen moet. Hartman. Schelm, ik zeg, klop aan,.en klop maar fterk aan. , Wurmbrand. Dit is weder een ooTzaak, pro more van Jauer, om myn pokkei op ilsagen ;e bezweeren. Moet ik U kloppen ? Daar behoed my St. Nicolaas voor. Hartman. Gek, ik zeg U , k'op my daar aan , en fterk genoeg , of ik zal U uw fchelmfche Kop vermorfeltn. Wurmbrand. Ik dacht wel, dat het heden in zulk een toom zou voortgaan Myn Heer ha j zeker een aiarm in zyn hoofd, en oe horfels hebben hem de her. feiten omgewroet. Ik moet hem kloppen ? De Duivel kloppe hem.. Ja , als het over my eindigden. Hait-  ©ver de KUNST, enz. BLY'SPEL. 41* Hartman. Ik zie wel de Klok wil niet luiden, ik trek dan de Klepel. Ik zal U de ooren rekken, en zien of gy kunt Fa, Sol, La zingen. (Hy trekt bem by de ooren been en •voeder.') Wurmbrand. Mordio, Mordio , allarm in alle Straaten. Hel' fiol Helflol Myn Heer is het verftand ontloopen, en wil zich by my ophouden. Hartman. Ligtvaardige Vogel, wik gy nu zingen, enz. Verder.de volgende Monolooge van deze Hart. man met die, welke Petruchio aan het eind van het Vyfde Tooneel van het Tweede Bedryf houd, en zyne daar op volgende eerfte Saamen. fpraak met Katharina. Hartman. Thans zal het my welhaail gelden. Ik ben bereid op alle voorvallen. Zal zy, volgens haare lof. felyke gewoonte, fchelden en raazen , zo zal ik haare bevalligheid verheffen , en haare liefFelyke ftem voor de Kunftryke ftem van den Nachtegaal houden. Zal zy brommen en morren, dan zal ik haare aangenaamheid nog des te meer pryzen. Ziet zy 'er zo zuur uit, als alle Furiën en des Duivels Moeder,dan zal ik haar fchoon vriendelyk en helder aangezicht boven de heldre glans der Zon ver. heffen, en by liefFelyke Roozen en Leliën vergelyken , als zy van de zuivre daauw afgewasfchen zyn. Wil zy opzettelyk heel ftom zyn , en my geen woord verwaardigen, dan zal ik alle welfpreekenheid uit beide broekzakken te zamen zoekenen haare welfpreekenheid boven alle welfpree, kenheid beroemen. Wil zy my e/rhter met vloeken en fchelden een fchandelyk affchetd toevoegen, zal ik gehoorzaam bedanken, als of zy my by het befte Banket verzocht. Weigert zy in 't geheel, Dd % om  420 ONDERZOEK en AANMERKINGEN op my de' geringde gund te verwaardigen , zal ik den dag en het uur, als reeds met haar wilbe paald, wenfchen , in welke wy naar de Kerk en te bed zullen gaan.——» Maar daar komt zy. —— Nu een frifch hert. Goede morgen , Mejuffrouw Tryn, want zo is, volgens bericht, uw naam. Katharina. Uwe Hazenkop heeft wel gehoord, alfchoon gy tamelyk haidhoorend zyt. Verihndige noemen my •anders Katharina. Hartman. Gy fnyd U, Juffrouw Tryn, en wel met een te groot Mes. Men heet U flegt weg , Mas, Tryn, en wel is waar dikwils, de kwaade Tryn, de twidige Tryn Maar nu, gy aangenaame uit. zondering aller Trynen in de Waereld , gy be minnenswaardigfte Tryn alierdeugdzaame Trynen; voortreffelyke , welgei'chaapene Tryn , gezegend zyn alle pryfwaardige Trynen om uwent wil, gy nooit genoeg gepreezen Tryn. Wyl ik uwe fchoon. beid, zachtmoedigheid, uw Maagdelykeovergroote fchaamte , tucht en eerbaarheid, benevens andre pryswaardige, en uw zonderling welvoegende deugden, waïr van ik doch maar een fchaduw, tegen het wezen zelf, gehoord , wyd en breed vernomen heb; ik ben door Goddelyke voorziening hier naar toe bewoogen geworden , om U voor myn eigen vleefch en bloed , myn alderliefde Vrouw te begeeren. Katharina. Zeer regt ter tyd (rr) zyt gy door uw wurm- deekige (rr) Deze woordelijke verduitjehing der Engelfche ■uitdrukking: ify gooi timo, dat even als de volgende fpeeling met de woorden moveable, welk zeer goed aan eenbeweegeling gegeeven word, en meer plaatzen van  over de KUNST, enz, BLY-SPEL. 421 fteekige gril/en hier naar toe bewoogen geworden. Laat nu flegts de*Gek, die U hier bewoogen heeft, ook weder weg beweegen. Ik dacht aanftonds, dat gy een Beweegeling waart. Hartman. Wat is dat voor een Dier, een beweegeling? Kathari n.a. Een Knaap , die men hier en daar beweegt. Hartman. Gy hebt het wel getroffen; kom dan hier, en zit op my. Katharina. Deze Juffersbank is niet zuiver. Ezels zyn gewoon, wat anders te draagen, als gy zyt. Hartm an, Vrouwen zyn gefchaapen , om te draagen , en zo zyt gy. Katharina. Echter zulke fcr,eimfche fpitsboeven niet , als gy zyt. Hartman. Ei , laat ons dit afbceeken. Liefde Katharina; ik wil uw fchoon Ligchaam niet bezwaaren; ik weu, dat gy joas en teder zyt. Katharina. Al te teder , om zulk een lomp zwyn te draa gen. Hartman. Brom doch zo veel niet, Wespj gy zyt altyd toornig. Katharina. Ben ik een Wesp, waarom hoed gy U dan niet voor myn' Angel ? Hart van dien aart, zyn ten minften zeer voaarjctynelyke gronden voor de $nderjielting, dat bet Duitfcbe ftuk etne naarvolging van bet Engelfche it. Dd 3.  #52 ONDERZOEK en AANMERKINGEN Hartman. Ik weet een goed middel hier'toe, men moet 1 cm uittrekken. Katharina. Ja, als de Zot wift, waar hy zat. Hartman. Wie weet dat niet ? In uwe (taart. fiATHAR i NA. 6 Simple druipen, dan kwam iets jong daar van. in uw tong. Hartman. Ha, ha, gy fpreekt de w^aiheid, in uw tong. Katharina. Ik zeg, in de uwe, wyl gy zulke laffe kwink' flaagen , die ik reeds iang. moe geweeft ben, voortbrengt. Hartman. Schoone Katharina, , fpot niet langer met uw Dienaar. Ik wct.-t doch , dat het U geen ernft is; want uw aangeboorne vriendelykheia fchynt door uw aangenoomene boosheid heen. KatharinaIk ben deze mommery reeds zat en moede; wend zu'ke nuttelooze wind aan andre plaatzen ■aan. Hier doet hy geen vrucht. (Zy wil heen gaan.) Hartman. Myn lieve Juffrouw en hertenfchat, gy moet zo niet van uw helfte gaap. Ik ben, "als een Edelman, ook eer waard. Katharina. Zulk een Adel zal ik met deze muilpeer be. proeven. Hartman. Gy zyt haiftig en ftoutmoedig. Ik zweer U echter , ik klop ü weder, als gy dit nóch eens waagt. Ka<  ovjer de KUNST, enz. BLY-SPEL. 4«3 Katharina, Zo zult gy uw Wapen verliezen, wyl gy een Vrouwsperfoon floeg, en als uw Wapen weg is, zyt gy ook een flegt Edelman. Hartman. Gy beflifcht wel; zyc echter een te bevallige Sipier. Aanminnige Katharina , maal doch myn. Wapen in het boek uwer gunft. Katharina. Wat is dan uw Wapen ? een Haaneiskam ? Hartman. Neen lief Kind, een Haan; zonder Ksm; als de deuedzaame Katharina myn Hen wil zyn. Katharina. 6 Myn goede Heer.gy zyt t;een Haan voor my. Gv kraait natuurlyk als een Uil. 1 Hartman, Neen kom , fchoone Katharina ; verdonker de vrrerfdelykheid van uw lief gezicht niet met zuur zien. Katharina. ■ Het is zo myn gewoonte, als my een Aap VOOrkO^t. H a r x m a n. Hoe ? dan hebt- gy nu geen oorzaak ; hief VS immers geen Aap. Katharina. Zekerlyk, ja, by k hier. Haitmah. f omziende.) Ik ben immers niet blind ? wys hem «y dan. Katharina. Had ik een fpiegel, dan was het eene ligte moeite. Hartman. Mooglyk moet myn aangezicht daar in vertoonen ? Dd 4° Ra?  424 ONDERZOEK en AANMERKINGEN Katharina, Gy hebt het geraaden. Of heeft het U ietnant gezegt ? Hartman. Nu , by Sint Vei ten , ik ben byna te jong voor U, Katharina. Evenwel vertoond gy TJ taamelyk Fantajiek. Hartman. Het gefchied alies, om U te vergenoegen. Katharina. Ik acht het echter niet. enz. Sltgts noch eene Proef van dezen aart, en dan geroep, alfchoon ik vry meer geeven kon. Men vergeiyk het flot van hei Vierde Bedryf met het voigende Tooneel: Hartman. „ Nu zullen wy den ouden Heer Tbeobald wakker overvallen. Hoe fchynt de Maan zo helder wv , hebben zeker volle Maan. * Katharina. De Maan? Ei, Schat, het is immers de Zon. Hartman. Hoe de Zon? Moet ik weder niet goed zien? tyumltrcmd, de Paarden uit de Herbeig! Wurmbrand. Dat haal de Duivel! Hartman. Wy moeten by deezen Maanenfcbyn weder te *ug, welke zo zeker fchynt, als myns VadersZoon in myn broek fteekt. A l f o n s. Zegt toch, wat hy wil. Gy weet immers zvn zin. 1 Katharina. Nü, b'yf doch by deze Maanenfchyn hier, Hartman. Ik zeg het noch eens, het is de Maan. Ka#  over de KUNST, enz. BLY-SPEL. 4.5 •Katharina. Ik zie het nu zelf, dat het niets anders is. Hartman. Nu verzind gy U echter; het is immers de ee. zegende Zon. Katharina. God laat het dan dezelve zyn Ik ben wel te vreeden, laat het een Waslicht, Ster. Fakkel of wat gy wilt zyn. At f ons. De Broeder kan nu gemakkelyk de Wapens nederleggen, het Veld is reeds verkregen. Hartman. Zo moet de ftroom loopen. Maar wat is hier? Goede morgen, myn fchoone Juffrouw, hoe zo alleen? Al f o ns. Ik veifta Myn Heer niet. Hartman. Zeg my", iieffte Katharina , hebt gy van uw leven zulk een fchoone Juffrouw gezien?— Myn fchat, ga doch heen, en groet deze fchoone Juffrouw met een kufch. J Katharina. Ik zie doch niets Juffcriyks. Hartman. Hoe! wederfireeft »y my in alles? Katharina. Weeft doch te vreeden, myu fchat. Ik zal hét gelooven, dat de oude Heer een fchoone Juffrouw is; en daarom, fcboonfte Juffrouw, neem deze kufch van een onbskende Vriendin aan. A l f o n s. Broeder laat doch die potzen. * Hartman. Ik weet niet, of gy of ik zot zyt ? Dit is irnmers een oude Heer , welke gy voor een Tuf. frouw houd, heve fchat. w J . Ka.  4}i6 ONDERZOEK eh AANMERKINGEN Kath abman's Prize , »r tbe Tamer tam 'd , vermelden; welke men als een vervolg des Taming of tbe Scbrevt) kan aanzien. Petruchio heeft namentlyk na Katharina's dood een tweede Vrouw, Maxi a gehuwd, die voor het Huweiyk vroom en toegeevend was, nu echter het daar op aanlegt, haaren Man van zyn ongeduime denkwyze te rug te brengen. Zy ontzegt hem alle bewyzen van tederheid, en dryft den fpot met alle de middelen dien hy aanwend , om baar eigenzinnigheid te overwinnen, Zelf zyn vermeende dood roerd haar niet; zy houd hem over zyn Zark eene niet zeer vleijende Lykreden.• Petruchio kan het niet langer daar in uithouden , en ais hy voor den dag komt, word Maria — men ziet niet genoeg waarom —— in eens verandert, en belooft haar Man , dien zy nu toegeevend genoeg geloofd , de tederde liefde. Het Stuk heeft voor het overige een dubbelde Intrigue , maar, buiten „ vuur geworpen word? Weg met u ? verfchrikt„ Jengens met blaazen , by Mannen is bet ver. « geefscb." (vv) Works, (ed. Lond. 1711, 8.) Vol. VI, P. -.913.  33 tende plantas Macbeth met een Bediende die bem een Flmnbouio voordraagt. e En de gruwelyke 1 Moord, door zynen huilenden f Wachter , den Wolf gewekt, gaat. Verftooren. Ik ysfe Equivocator weinig onnatuurlyk. M oord en aar. Zou ik die Blaisi  DRUKFEILEN en VERBETERINGEN. Bladz. Reg'. flaat leez 102, 4. zuivere zuiveren Aanmerking. Een Than, of Thane in Schotland, is gelyk een Baron by ons. In het Hiftoriefpel van Koning Johannes. Op de Lyft der Perfonaadjen ftaat Blanka. leez Blanca. Bladz. Rcg. ftaat leez 115. 31. befchimt befchimpt 150. 20. Triend Vriend. 155. 20. hoogvliegende hoogvliegenden» 169. 26. kruine kruinen. In het Blyfpel, De Kunst om pen Tegenspreekster te Temmen. Bladz. Reg. ftaat leez 322. 4. brengen. brengen? Aantekening- By het doorlezen der Werken van onzen Hollandfchen Dichter Jacob Cats. vinden wy ons denkbeeld (zie Aanm. (d) biadz. 279.) bewaarheid ; komende die Beryming met het Verhaal wegens Philips de Goede. (Zie Onderzoek en Aan. merkingen over dit Stuk.) Juift over één. De verdere Druk' en Taalfeilen gelieve de» Lezer te verfchoonen.