W1LLIAM SHAKESPEARïs TOONEELSPJELEN. DERDE DEEL.  I  WILLIJMSHJKESPEARïs TOONEELS PELEN. Met de Bronwsllén, en Aantekening ix van verfcheide Beroemde Schryveren. tfêar iit Engelfele en btt Hotgduitfcle vtttaali. cu Met nieuw geinventeerde Kunstplaate» ▼erficrt. DERDE DEEL. Tc AMSTELDAM, By ALBRECHT BORCHËRS, mdc.clxxxi.  INHOUD van het TWËEDÉ DEEL. L OTHELLO» ; » Bladz. r ÏL HENRIK de VIERDE ifte DEEL. 185 III. DE DWAALING. 341  OTHELLO, o f d e MOOR. van VENETIËN0 TREURSPEL.  PERS OONEN. Othello, een Moeri Cassio, Luitenant y Jago, Faendricb Ca„ Othello. De?demona, Gemaltn f Clown, Bediende £ De Hertoc. ï B.odebigo, «b tfielma» C flW rmt,-e'„. Brabantio, een Senator \ Twee Senatoren > Gratiano, Broeder vtm Brabant»»* Emilia, Vrouw van Jago. B i a n c a , Byzit van Casfio. Mosiano, Stadhouder te Cyprus. v Lodovico, Neef van Brabantio en Gratiano. Een Heraut. Officieren. Edellieden. Boden. Musikanten. Matroozen en Gevolg. Het Ttontelisin 't Eebste Bedrtf te Venetiën: en de Vier laatfte Be dryven in Cyprus.  OTHELLO, O F D E MOOR van VENETIËNs TREURSPEL. eerste bedryf. EERSTE TOONEEL. Set Tttneel verheeld een Straat in Venetiin» Roderioo, Jaoo. roderigo. Vertel my zulks niet. ik neem het zeer kWdaïykdat gy Jago , die met myn geld zo vry durtt omgaan als of het uw eigen was, zich met dierge* lyken kunt inlaaten. Jago. Maar gy wilt my niet hooren. —«—• indien ik van zulk een geval heb kunnen droomen , heb dan een afgryzen van my. Roderioo. Gy verteldde my, dat gy hem van herten haatte» Jago. Veracht my, wanneer ik het niet doe. drie voornaame Lieden van deze Stad deeden hem in eigen Perfoon, op de hoflykfte wyze.betuigingen.dat hy my iot zynen Luitenant moest aanftellen; en waarlyk ik ken rayne waarde ; ik verdien geen ilegcer III. D £ e l. A 2 plaatfe»  4 OTHELLO. «Uatfe. maar hy, die zyne trotsheid en yoorneemens alleen lief hadt, ontweek hen eerst door een Tlmaehtieen uitval van fchrikbaarende en krygsmani bvwoSn; en voldeed eindelyk aan het verzoek mvner voorfpreekers niet. het doet my leed, zeide hv ik heb my reeds eenen Luitenant verkoozen. pnwat was dat voor een Mensch?— Niemant anders dan een' gtooten Rekenmeester, een zekeren Michaël Casfio, een Florentyner, een Kaerel dia door een fchoon Wyf dat hy gehuwd heeft, reeds ha» verdoemd is: die noch nooit een Esquadron in 't Veld voerde; en van de omftandigheden eenes Slagts omtrent zo veel verftaat als een jong Spinstertie'i behalven eenige Theorie uit Boeken, waar van onze Senatoren in haar lange rokken even zo geleerd kunnen fpreeken als hy. Praatjes zonder ondervinding is zyn gantfche Krygskunst. Zulk een Man had den voorrang; en ik, wiens dapperheid hv te Rhodus , te Cyprus en aan andere rhristelvke en Heidenfche plaatfen, met eigene oogen gezien had , moet my met y.del gebrom van Debiteuren en Crediteuren, even of ik een brenger van Rekeningen ben, ophouden, en laaten afvaar, disen. hy mag tot zyn geluk Luitenant zyn , en ik S —- dank zy den Hemel zyn Moorfcho Exelentie's onderdaanigften Vaendrich blyven. roderigo. Ik was by me Ziel liever zyn Beuls knegt ge? weest. _ Jago. Maar dat laat zich niet veranderen, dat is da vloek des diensts. de bevordering richt zich naar gunst en Rekommandatie-brieven, en niet naar de gewoone trapklimming, waar door de tweede altoos in de olaats van den eerften treedt, oordeeld zelfs Roderigo; of ik door ééne enkle verpligting verbonden ben om den Moor te beminnen? Roderioo Dan zou ik ook niet in zyn dienst willen zyn. " Ja»o.  TREURSPEL 5 Jago. 6\ Weest daaromtrent te vreeden. ik ben f» ayn dienst om daar in voor myn voordeel te zorgen, wy kunnen alle geen Heeren zyn, en alle Heeren kunnen geen getrouwe dienaars hebben. »en vind op Aarde menig halfknielende en diénstaanbiedende Knaap , die, op de daaropvolgende Slaverny verheft, zyn tyd uithoudt gelyk de Ezel van zynen Heer, om niets dan om voeder: en wanneer hy oud is word hy afgedankt: diergelyko eerlyka Schelmen zyn een geesfeling waardig, daartegen zyn 'er anderen die een nederig en dienstvaardig gezicht weeten aan te neemen, maar hunne harten voor zich zelf behouden ; die door den fchyn van dienstyver voor hunnen ïleer te toonen, zich zelf verryken , en daar na, wanneer zy haar Schaapje in 't drooge gebragt hebben , niemant, dan zich zelf onderdaanig zyn. dat zyn zekerlyk Lieden die eenig verftand hebben, en ik heb de eer één van hen te zyn. Dan , Myn Heer, het is zo zeker als gy Roderigo zyt; wa» ik den Moor, zo zoude ik Jago niet willen zyn. als ik hem dien , dien ik alleen my zelve ; de Hemel is myn getuige! — dien ik hem uit geene liefde of onderdaanigheid , ik geef 'er evenwel den fchyn van , en doe zulks om bizondere oogmerken, doch zo dra myn uiterlyk gedrag de inwendige gefteltenisfe mynes harte, door een uiterlyk Compliment verraad, zal ik terftond myn hart op den mouw draagen, op dat de Dollen daar na hakken kunnen. Ik ben niet, wat ik fchyn. Roderioo. Welk een aanzienlyk geluk maakt die dikbekkige Kaerel, wanneer hem zynen aanflag gelukt! Jago. Gaa, en maak het Meysje haar Vader gaande; wek hem uit den flaap zet hem na ; vergiftigd ayne vreugde ; brengt hem door een gefprek op A 3 ftraat;  I OTHELLO. ftraat ; Jaagt zyne Vrienden in het harnas ; e» woond hy.als 't waare, in een vruchtbaare Landftreek, zo plaagt hem echter met vliegen; is zyne blydfchap waarlyk blydfchap ; zo moet gy hem toch zo veel verdriet trachten aan te doen , dat zy ten minfte iets van haar kleur moet verliepen. R.oderigo. Hier is haar Vaders huis, ik wil hard roepen, Ja go. Doet dat met eenen zo fchrikachtigen toon, en yzclyk gefehreeuw als of men een brand, die by Nacht door nalaatigheid veroorzaakt word , in eer* volkryke Stad ontdekt hadt. rodesigo. He.' hollal Brabantio.' hel Signior Brabantio! help/ help! Ja go. Staat op.' —— he! holia! Brabantio! he! —. Dieven! Dieven.' — neemt uw huis, uw dochter, en uwe geldzakken in acht.' — Dieven! Dieven ! (Brabanti» komt boven aan 't Venjisr.') Brabantio. Wat is de oorzaak van dit fchriklyk geweld ? wat is hier te doen. R.oderigo' Myn Heer! is uw geheele Familie t'huis? Ja go. 2yn uw deuren geflooten? Brabantio. Waarom? wat beduiden deze vraagen? Jago. Myn Heer, gy werd befloolen : doet dan tea minften uwe rok aan —■» uw hert word in tweëa gebrooken; gy hebt uw halve ziel verlooren; heéen maakt een' ouden zwarten Bok zich met uw witte Schaapen vroiyk. opl op! wekt de fnorkende Burgers met de Stormklok , anders maakt gy den Drommel tot Grootvader, op! zeg ik! Bia<  TREUR S- PEL. 7 Brabantio. Hoe.' hebt gy uw verftand verlooren ? rodesioo, Myn waarden Heer, kent gy myne ftemme' Brabantio. Neen, wie zyt gy? roderioo. Myn naam is Roderigo. Brabantio, Zo veel te flimmer. — heb ik U niet verboc den om ooit voor myn deur rond te zwerven ? heb ik U niet regt uit gezegt.myn Dochter is niet voor ü ? en nu , daar gy U vol gegeeten en gezoopen hebt, komt gy in dollen moede, en zyt kwaadaar» tig genoeg, om my te trotsfeeren, en in myne ruste te ftooren. roderioo. Waarde Heer! — Waarde Heer/ B r a b an t 1 o. Maar verlaat U veilig hier op, dat myne afkeerigheid en aanzien fteik genoeg is,; om ü naar waarde daar voor te laaten betaalen. Roderigo.. Weest gerust, myn waarden Heer, Brabantio. Wat praatte gy van Dieven ? wy zyn hier in Veneliën; myn huis is geen fchuur. Roderigo. Waarde Brabantio, ik kom op eene onfchuldige wyze , en volgens de ingeeving van myn herte, tot U. j aoo. Myn Heer , gy fchynt een van de geenen te zyn , die God niet vreezen willen daar gy de Duivel zulks gebied, als wy komen om U dienst te doen, houd gy ons voor fpitsboeven. gy wilt dus hebben dat een Barbaarfche hengst uw Dochter befpringe; gy wilt dan hebben dat uw Dochters Kinderen U nabriesfchen zullen j gy wilt Post* A 4 paarden  t QTHELLO. paarden tot Neeven , en een' ftoet Veulens tol Nichten hebben. Brabantio. Wells een heillooze Lasteraar zyt gy? Jago. " lk ben iemant Myn Heer, die U zeggen wil, dat uw Dochter en de Moor thans voorneement zyn, het dier met dubbelde ruggen te verheel, den (ft). Brabantio. Gy zyt een Booswicht. Jago. En gy zyt een Senator. Brabantio. Gy zult U dit echter beklaagen. ik ken U Roderigo. Roderioo. Myn Heer ik ilaa voor alles, maar ik bid U, wanneer het met uw goedkeuring en vryën wil gefchied is — zo als het my zeker voorkomt —• dat uw fchoone Dochter in dit Middernachts • uur van geen flegter noch beter geleider voorzien werd, als van eenen gehuurden Schurk; een Ga. leyroeijer; en aan de wilde omarmingen van eenen hoerachtigen Moor toegebragt is. — wanneer gy zulks weet en het toegeflemd hebt, dan hebben wy U in 't geheel en op de lompfle wyze beleedigt. weet gy in tegendeel daar niets van, zo heb ik doorzicht genoeg om in te konnen zien, dat uwe afwyzing voor ons beleedigend is. geloof toch niet dat ik al het gevoel der wellevendheid zo fterk wil verloogchenen, dat ik met U , myn waarden Heer (O Tot verklaaring van deze plaats voerd Piect bet volgende artykel uit eene Dictionnaire des Pro* verbes Francois aan: Faire la béte i deux dot • feur dire, Faire L'amour. Eschinburs.  TREURSPEL. 9 Heer zou fpotten, of U voor den gek zou houden, ik zeg nog eens; wanneer gy het uw Dochter niet loegeftaan hebt, zo heeft zy zich grootelyks vergreepen, dat zy haar pligt, haar fchoonheid, haar verftand en haar vermoogen, eenen Landlooper opofferd, die hier en overal een Vreemdeling is: onderzoek de zaak terftond. is zy in haar kamer, of in huis, zo laat my alle de geftrengheid van uwe rechtvaardigheid daar voor ondervinden, om dat ik U zo gedwarsboomd heb. Brabantio. He! holla! flaat vuur! geef my licht! roept myn volk by een ——• dit voorval heeft veel gelykheid met myn droom, en ik vrees fterk dat het waar zal zyn. licht, zeg ik,' licht. Jago, tegens Roderigo. Vaar wel; ik kan my hier niet langer ophouden, het zou met myn' rang niet wel fchikken, noch my wel bekomen, wanneer ik als getuige tegens den Moor wierd aangefteld , en wanneer ik hier bleef zou zulks vast gefchieden. Maar ik weet, alfchoon hem dit geval eenige berispingen op den hals kan haaien, dat hem den Staat tot zyne zekerheid echter niet wel ontbeeren kan. men heeft hem om gewigtige redenen tot Veld-Overften van den Cyprifchen Oorlog, die eerst beginnen zal, aangefteld; en men zou tot geenen prys eenen an» der kunnen vinden, om dezen rang te bekleeden. ik haat hem, gelyk ik de Plaagen der helle haat, en echter moet ik in dit opzicht en om myn eigen voordeels wille, uiterlyk een Vlagge en Schild der Vriendfchap uitfteeken , dat zekerlyk ook niet meerder als een bloot Schild is. maar wanneer gy hem gewis vinden wilt, Roderigo, zo komt met de overige in den Schutter (i) daar zal ik by hem zyn. Vaar wel. TWEE. (6) The Sagittary. is bier bet teken of fcbild van A s een  ïo O T H E L L O. TWEEDE TOONEEL. Roderigo, Brabantio, Bedienden. Brabantio. Myn ongeluk is dan zekerl —— zy is weg; en de bitterfte zorge zal nu het aandeel mynes overigen elendigen levens zyn. Nu , Roderigo, waar hebt gy ze gezien ?—— ó .' dat ongelukkig Meisje! —- Met den Moor, zegtgy? wie zou nog Vader willen zyn?—— waardoor wist gy dat zy het was*—— ó Dochter.' welk eene onbegry* pelyke wederfpannigheid betoond gy aan my.' —— W3t fprak zy tegens U ? geef hier nog meer licht!—— roept myn gantfche Maagfchap te faamen. —; gelooft gy , dat zy reeds getrouwd zyn? Roderigo. Ik denk zekerlyk Ja. Brabantio. 6 Hemel.' hoe kwam zy uit den huize? —- <5 Verznakfter van ons bloed! —— Gy Vaders, van uu af aan , moet gy uwe Dochters niet meer, volgens het geen zy uiterlyk fchynen, betrouwen.'—» zyn 'er geen Tovermiddelen waar door de onfcbuld van jonge en onkundige Maagden vervoerd kan worden ? hebt gy nooit van iets diergelyks gelezen, Roderigo ? Roderigo. Ja, Myn Heer, dat heb ik zekerlyk. B Kiem Herberg, en denkelyk werd daar bet beeld van Centaurus, met boog 'en koker, onder ver ft aan. EsCHENBUKO.  TREURSPEL. it Brabantio. Roept myn Broeder op.—— ó!ik wenschte dat sy haar op de eene of andere wyze overreed hadt.—— weet gy nu, waar wy haar en den Moor vinden konnen? Roderioo. Ik hoop hen te ontdekken, zo ras gy goedvind, onder een goed geleide van eenigen uwer Vrienden, met my te gaan. Brabantio. Kom , gaat vooraan, voor ieder huis wil ik roepen ; ik kan gebieden wanneer het noodig is. haait hier geweer! —— en eenige Officieren op welke men zich verlaaten kan. —— wel aan , goede Roderigo ; ik zal ü deze moeite wel vergelden. DERDE T O O N E E L. (*) Het Tooneel verbeeld een andere Straat, voer de Herberg de Sagittarius. Othello, Jago. Gevolg. Jago. Ik heb 'er in 't Veld zekerlyk reeds vee» len verllaagen ; echter wilde ik nooit myn geweeten bezoedelen om eenen opzettelyken Moord te begaan, het ontbreekt my aan boosaartigheid, die my zotntyds goede dienften zou kunnen doen. ik ftond negen of tienmaal in beraad om hem eens wat onder de ribben te geeven. Othello. Het is beter zo, gelyk het is. Jago. Zeer goed ; maar hy zwetfte en fprak zulke onwaardige woorden, en deed zulke beleedigende uit-  tft O T Hf E L L O. uitdrukkingen tegens uwe eer, dat a! myn weinigje vroomheid niet toereikend genoeg was, om my zelf te bedwingen. Maar, zegt my eens, Myn Heer, zyt gy in 't geheel wettig gehuwd? want gelooft my de Senator Brabantio is zeer bemind en heeft door zyn aanzien, eene aanmerkelyke, en even zulk een gewigtige ftemme als den Hertog •zelfs, hy zou U weder doen fchyden, of uw beiden ten minftèn zo veel hartzeer en verdrukking aandoen , als de uiterfte ftrengheid der Wetten hem ooit zouden toelaaten. Othello. Hy mag het zo flegt maaken als hy goedvind, de dienften die ik de Regeering gedaan heb, zullen toch fterker fpreek'en als zyne klagten. men weet het nog nier —. maar ik zou het reeds bekend gemaakt hebben, indien ik niet wisr dat eigen lof een bederf myner eere was —- dat ik eigenlyk uit Kohinglyken bloede gefprooten ben; en myne verdienden moogen dus , zonder dat ik my lang behoef te buigen,op zulk een ftout gelukaanfpraak maaken,gelyk dit is,dat ik my heb eigengemaakt. Maar weet Jago, beminde ik Desdemona niet, dan zouden alle de fchatten der Zee my niet kunnen beweegeo, om myn leven, dat van alle huisfelyke zorgen vry was , voor dwang en kluisters te verwisfelen. —— maar ziet eens, wat komendaar voor Lichten? VIERDE TOONEEL. Cassio. Gevolg. De voorigen. Jago. Dat zal de opgeruide Vader met zyne Vrienden zyn. het beste was, dat gy in huis ging. Othello. Dat doen ik niet; men moet my zien; myne ver.  TREURSPEL. 13 verdienften, myn rang , en myn onverfchrokken moed, zullen my In myn waare licht doen befchouwen. Zyn zy het? Ja «o. By St. Jan, ik geloof van neen. O t he L l o. Het zyn Bedienden van den Hertog t en myn Luitenant 1 goeden avond myne Vrienden; wat brengt gy nieuws ? C a s s 1 o. De Hertog laat U groeten, Heer,Generaal, en wenscht dat gy op dit oogenblik by hem zult komen. Othello. Weet gy niet, waarom? C assio. Er zyn, denkelyk, berichten uit Cyprus gekoc* men. het moet zeer gewigtig zyn. de Galei jen heb» ben dezen nacht twaalf Bodens agter elkander hier gezonden : een groot deel der Senatoren is reeds op, en in het Paleis van den Hertog verga. de;t. men liet met allen yver naar uw zoeken, en toen men U in uwe wooning niet vond ,z ond de Senaat verfcheide partyên uit , om U uit te vinden. Othello. Het is goed dat gy my gevonden hebt, ik heb noï maar iets in huis te zeggen, dan gaa ik met ü. (Otbellt vertrekt.) Cassio. Wat doet gy hier Vaendrich? Jago. Hy heeft deze Nacht een ryk Koopvaardyfchip opgebragt; en zo het voor goeden prys verklaard word , is zyn geluk voor altoos gemaaku Cassio. Dat verftaa ik niet. Jago. Hy heeft zich uitgehuwd. 1 Cassio.  14 OTHELLO. Cassio. Met wie ? Jaqo. Hoe. met (Otfrelh komt tt rug) kom," Heer Generaal, willen wy gaan? Othello. Wel aan. Cassio. Daar komt een andere Party die U zoekt. VYFDE TOONEEL," Beabantio, Roderioo, Ofïicijv een. De voorigen. Jago. Het is Brabantio; weest voorzichtig Heer Gene# raai; hy heeft niet veel goeds in 't zin. Othello. Hola! ftaa.' Roderigo. Het is de Moor, Myn Heer. Brabantio. Ter Aarde met dien Roover. ' (Zy trekken aan beide zyden de degens.) Jago. Ha! Roderigo! —• kom hier; ik ben tot uw dienst.' Othello, Steekt uwe blanke degens in, den daauw mogt ze roestig maaken. —— waarde Signior, uw ouderdom zal U meer ontzach verwekken , als uw degen. Brabantio, d ! Gy vervloekte Diet ! waar hebt gy myne Dochter heen gevoerd ? Verdoemde Booswicht, gy hebt haar betoverd. Ik wil ieder, die verftand heeft, laaten oordeelen, of een Maagd, 20 jong, zo  TREURSPEL. IS zo fchoon, zo gelukkig, en zo afkeerig van het huwelyk dat zy de oogen onzer rykfte en uitgele zenfte Jongelingen ontweek , of zulk een Maagd zonder het kluisterend geweld der Toverkunst, vatbaar weezen kan,om zich den fpot der Waereld prys te geeven , en uit haar Vaders buis in de roetige Armen van zulk een Schepzel te loopen als gy zyt: in de Armen des Schriks en niet der Vreugde? — de gantfche Waereld mag óordeelen, of het niet zeer blykbaar is, dat gy ichandelyke Tovermiddelen by haar gebruikt, dat gy haar tedere Jeugd met Dranken of Poeijers, die het verftand verzwakken , vervoerd hebt. —— ik wil het onderzogt hebben ; het is waarfchynlyk ; men kan zich niets anders daar van voordellen. Ik betrap en vatte U dus als een Verleider der Waereld; als een die verboodene en booze Xunften dryft.— flaat de hand aan hem:weerd hy zich, zo bedwingt hem op zyn gevaar. Othello. Bindt in, gy van myne zy^en, en gy van de andere, was het myn Toonee! om hier te vegten, zo zoude ik U zonder eenige hulp gswenscht hebben, waar zal ik gaan , om my op deze uwe aan* klaaging te verantwoorden? Brabantio. Inde gevankenis, tot zich een'geleegener tyd opdoet, om ü naar vorm van rechten te onderhooren. Othello. Wanneer ik U nu gehoorzaamde, hoe zou den Hertog daar mede te vreeden zyn , wiens afgeaondenen hier nevens my liaan, om my, wegens gewigtige Staatsbelangens, tot hem te geleiden. Een Officier. Dat is waar , Myn Heer.', de Hertog is in zyn Staatsraad; en ik weet zeker-dat gy zelf daar by geroepen zyt. B ra  ï« OTHELLO- Brabantio. Hoe! de Hertog in zyn Staatsraad? tegen woor» dig, in deze tyd des nachts? — brengt my daar heen ; myn zaak is geen kleinigheid, de Hertog zelf en al myne Broeders in den Senaat, moeten deze beleediging zodanig ondervinden als of zy hen zelf was aangedaan. Want zo dra diergelyke moetwilligheden vryelyk gedreeven wierden, zouden Slaaven en Straatroovers zeer ligt onze Bevelhebbers worden. ZESDE TOONEEL, (*) Ha Ttomtl verbeeld de Raadzaal van den Senaat, De Hzktoo en de Senaat, zittende. Hertog. Daar is te weinig zaamenhang in deze berichten , cm ze voor geloofwaardig te houden. 1 Senator. Zekerlyk, zy verfchillen te veel van elkander, myne brieven fpreeken van honderd en zeven Galeijen. Hertog. En de mynen van honderd en veertig. 2 Senator. En de mynen van tweehonderd, evenwel, fchoon zy in het getal niet overeenftemmen, gelyk in dier» gelyke gevallen, daar men naar bloot vermoeden fchryven moet, dikmaals gefchied, zo Hemmen zy toch allen daar in overeen, dat 'er een Turkfche Vloot in Zee is , en dat dezelve het op Cyprus gemunt beeft. Hertog. Dat is zeker mogelyk; ook geeven my de losfe gedachten dat het wel ligt anders kan zyn, zeer weinig  TREURSPEL. 17 weinig zekerheid: in 't geheel geloof ik de hoofdzaak met veel ongerustheid. , Eenige Matroozen agter de Schermt»* Hel hola! hola! Een Matroos komt op het Totneet' Officier. Een afgezondenen van de GaleijeC Hertog. Nu, wat is 'er gaans? Matroos. ik heb bevel om de Regeering te melden, dat dei Krygstoerusting der Turken tegens het Eiland Rhodus gericht is. Hertog. Wat zegt gy van deze verandering? 1 Senator. Dat het niet zyn kan , wanneer men het we! overweegt, het is flegts een blinddoek om onze dogen op eene verkeerde plaatfe te doen wenden, wy moeten in acht neemen van hoe veel belang het Eiland Cyprus voor de Turken is: wy moeten cverweegen dat hen veel meer daar aan geleegen moet leggen als aan Rhodus, en dat £y veel ligteï hoopen moogen om hetzelve te veroveren: want het is veel minder verfterkt, en heeft geene va!n die voordeden welke Rhodus heeft, wanneer wy dit in overweeging neemen , zo zullen wy ons bezwaarlyk kunnen inbeelden , dat de Turken zo onbedacht zullen zyn, dat zy tot het laatfte zullen wagten naar het geen hen het eerfte geleegen is; dat zy eenen ligten en ryken buit zullen laatea vaaren, om zich aan eene gevaarlyke en onvootdSe; lige onderneeming te waagen. Hertog. Zekerlyk, naar alle waarfchynlykheid is hei niet op Rodus gemunt. (Daar komt een Böode.) III, Deel. B  i? OTHELLO. Officier. Daar komt weder tyding. Boost. Doorlugtige en Edele Heeren, de Oitomannen die in het begin naar het Eiland Hbodus gezeilt waaren , hebben zich daar met een kleine Vloot vereenigt. i Senator. Zulks heb ik wel gedacht! hoe fterk acht gy hunne Vloot te zyn. BoODEi Van dertig Zeilen; zy neemen nu hunnen terug weg naar Cyprus, zonder hunne waare oogmerken langer te verbloemen. Signior Montano, uw ge* trouwen en dapperen Dienaar, zend ü Wel. Edelen Hertog, onder verzekering van zyne eerbiedigheid, dit bericht, en verzoekt, zulks niet in twyffel te trekken. Hertog. Zy zeilen dus zekerlyk naar Cyprus. —— is Marcus Luccius niet hier in de Stad. i Senator. Hy is in Florence. Hertog. Men fchryft hem dan uit onzen naam, dat hv zich met de grootfte vaardigheid tot ons begeeve. ras. i Senator. Daar komt Brabantio en den dapperen Moor. Z E-  TREURSPEL. t9 ZEVENDE TOONEEL. Brabantio, Othello, Cassio, Jago, Roderigo, Opeiciers. De voorigen. H e r t o g. Dappere Othello, wy moeten U terftond tegea onzen algemeenen Vyand, den Turk, gebruiken ~ (tegens Brabantio.') ik zag U zo ras niet, welkom, waarde Brabantio; wy mischten dezen Nacht uwen raad en uwe hulpe. Brabantio. En ik de uwen Wel - Edelen Heer. vergeef het my. noch myn ampt ; noch het gerucht van het geen thans voorvalt, heeft my van het bed doea komen; de zorge voor den Staat treft my thans weinig;doch myne bizondere boosheid is zo woedend en onrustig dat zy alle andere bekommernisfen verflindt, en my niets anders voelen laat. Hertog. Wat is 'er dan geichied ? Brabantio, Myn Dochter!—— Ach! myn Dochter.' Senator. Is dood? Brabantio. Ja, voor my! zy is vervoerd , geftoolén , en door Toveryenên Quakzalvers Liefdedranken bedorven geworden, (cj Want zy is noch byziende, noch (c) Dr. Warburton gelooft dat Shakes f e a r zich bier in , daar by , Brabantio op deze omjlandigbeid in 't bizonder doet aandringen , naar de gewoonte gevbegt beeft; wyl de Wet van Venetiën, uit welke hy eene plaatje aanvoerd, dier ge' lyke Tover- en Vergiftmengeryen jlreng beftrafteiv. B 2 Waar.  ao OTHELLO. noch blind, noch zonder gevoel; en dus kan de Natuur zonder Tovery niet wel op die wys flaagen. Hertog. Wie het oök is , die op eene zo laaghartige wyze uw Dochter, en haar verftand , en ü om uw Dochter bedroogen heeft, diens vonnis zult gy zelfs, Brabantio , in het bloedig Wetboek lezen, «n zelfs den uitlegger der pynverkondigende woorden zyn; al was onzen eigen Zoon Zelfs de aangeklaagde. Brabantio. Ik dank L7 op het nederigfte, Wel-Edelen Hert tog.— Hier is de Man; dezen Moor; dien gy, zo het fchynt om bizondere Staatsbelangen hier hebt doen komen. AllenDat doet ons zeer leed. Hertog, tegens Othello. En wat kunt gy, van uwe zyde, hier op antwoorden ? Brabantio. Niets, dan, dat hec zo is. Othello. Aanzienlyke.' doorluchtige! en geftrengeHeeren! Myne Hoog-Edelen en Eerwaardige Gebieders! dat ik de Dochter van dezen ouden Man vervoerd bebbe, is waar; en het is ook waar, dat ik met haar getrouwd ben. dus verre flrekt myne overtreding; en ook niet verder. Ik beh ruuw in myne redenen , en zeer weinig begaaft met dé zachtmoedige ftemme des Vreedes; Want zedert deze Ar. Waarfchynlyk nam de Dichter de Placaten over deze kunst in opzicht, die in Engeland zelfs daar tegen waaren , en die Dr. G re y langen tyd daar na mg opbaald, Eschknburg.  TREURSPEL. 21 Armen het zevenjaarig merkteken hadden, tot mi toe, omtrent negen Maanden uitgezonden , hebben zy zich in de gewigtigfte onderneemingen des Slagtsvelds geoeffend ; en ik weet dus van weinig zaaken in deze groote waereld te fpreeken zo dezelve niet tot twisten of tot den Oorlog bahooren. Ik zal dus, wanneer ik my zelf verdeedig , myne zaaken weinig voordeel aanbrengen: echter wil ik, met uwe Groot-achtbaare toeftemming, het gantfche beloop myner liefde vrymoedig en onöpgepronkt verhaalen , op dat U Edelen zien kunnen, door welke dranken, met welk een Tovermiddel , door welke bezweeringen en bovennatuurlyke kunften, ik zyne Dochter verkreeg ; terwyl hy my met zulk eene handelwyze beticht. Brabantio, Een onfchuldig jong Meisje, zo zachtmoedig en ftil van gemoed, dat ieder haare neigingen by zich zelf kon ontdekken.' —— en zy zou de Natuur, haare Jeugd, Geboorte, Eere, in 't kort alle dingen ten fpyt, op iets verheft worden, dat zy vrees» den om aan te zien. — dit zou een zeer zwak, en zeer onvolkoomen verftand zyn, die oordeelen wilde , dat die volkomenheid op die wyze alle voorfchrlften der Natuur zou verftooten. Het is onmoogelyk! uit de Helle moeten die vervloekte Kunften gehaald worden, die zulks te weeg kunnen brengen, ik hou dus nog ftaande, dat hy haar door dranken, die het bloed in geweldige driften ftellen, of door een of ander bovennatuurlyk middej, vervoerd heeft. Hertog, Staande houden is geen bewyzen. daar behooren fterker en meer blykbaarer gronden te zyn, als dezen zwakken fchyn, zo deze armzaalige vermoedingen der waarfchyniykheid iets tegens hem zullen afdoen, i Senator. Maar , zeg eens, Othello , gebruikte gy geem B 3 on-  £* Q T H E L L Q. ongeoorloofde dwangmiddelen om de neiging vaa deze jonge Maagd te overweldigen en te veS gen? of gefchiedde het door bidden engeëoSda voortellingen die jonge herten elkander doen ? Ik bid U, Myne Heeren; laat de jonge Vrouw m den Schutter hier haaien, en zichzelf, in Je tegenwoordigheid van haaren Vader, ove m? wrklaaren. Vindt gy dan dat haar verhaal zyne ilagte rechtvaardigt,zo ontflaat my niet alleen Jar! alle de ampten en waardigheden die ik van U om> Snvohneni;fïaar,aat^ °°rdeel ZClf ™ï tj i. t> . Hertog; Haalt Desdemona hier. (Twee of drie Perfoonen vertrekken.) Othello. beSTea?a?& ,ge',eit Haar' & weet de plaats hetrjeste. ( Jago vertrekt.) Intusfchen dat zv komt Wi .k zo oprecht, als ik den Hemel zelfs de overtreedmgen myner Natuur bekenne, deze Eerwaar d.ge Vergadering berichten, hoe ik h?t her e van de fchoone Desdemona, en zy het myne, won. Hertog, Spreek, Othello. m tt j , Othello. Haar Vader beminde my ; verroer m» u„ „• u vroeg my altoos naar de gefSdenTs7 vfn even , van Jaar tot Jaar; naar dfs age„ leegermgen en Noodlottigheden diik beleeft bad. Ik doorliep myn ceheele i»Pft,,a de'ee" eerfte Kinderjaaren aan mo uZ tyd' J,2n mvn hy my gefteld had" dust ? '> -daC Voorvallen , van hartroerend Lr 1" .0D8e,ukkfee op.'Zee als in 't Ve d • vTn Lg5fc^,edeJoisfen zo dePs doods op eenha1rbree«edte onIXt.*-*" paar  TREURSPEL. 23 Daar by moest ik naar waarheid van Holen èn onvrugtbaare Woestynen verhaalen; van Steenklippen.Rotzen en Gebergtens wiens toppen den Hemel roeren ; en van de Canibalen die elkander op. vreeten; van Menfchenéeters, en v?n Lieden die den Kop onder de Schouderen draagen, (d) dat alles pleeg Desdemona zeer opmerkzaam aan te hooren. Maar zomtyds riepen de huifelyke belan« gens haar van ons af; doch deze bezorgde zy zo ras als mogelyk was, en kwam dan weder en verHond myne reden met gulzige ooren. Ik bemerkte zulks en nam eens een gunftig tydlïip waar, in het welke ik haar aanleiding gaf, my recht hertelyk te verzoeken, dat ik haar de geheele Gefchiedenis myner Pelgrimafie, waar van zy flegts enkelde Stuk» ken gehoord had , uitvoerig zou vertellen. Ik be« willigde daar in, lokte haar verfcheide traanen uit de oogen, wanneer ik van eenige ongelukkige om« Handigheden myner Jeugd fprak. Als myn verhaal ten einde was, beloonde zy myne moeite met een heir van Zugtjes ; zy zwoer „ waarlyk, het was bizonder —-— ongemeen bizonder; het was harttreffende; buiten gewoon harttreffende"—— zy wenschte dat zy niets daar van gehoord had, —■ en echter wenschte zy dat den Hemel zulk een Man van haar gemaakt had. Zy bedankte my, en zeide, wanneer ik eenen Vriend had die op haar verheft was, zo moest ik hem myne Gefchiedenis» fe leeren verhaalen, en daar door zou hy haar gewinnen, op dezen wenk verklaarde ik my: zy beminde my wegens de gevaaren die ik uirgeftaan hadt, en ik beminde haar wegens het medelyden dal (d) Van foortgelyke Lieden vindt men eer\&- won» derlyke Vertelling in Makdeville's vervalsebte Reizen, die toen zeer veel gelezen wierden. Johnson. B 4  24 OTHELLO. d*t zy daar over liet blyken. Zie daar de gantfche Tovery die ik gebruikt heb — daar komt Desde. rjjona zelf, zy mag het getuigen. AGTSTE TOONEEL, Desdemona , Jago, Gevolg. De voorigen. Hertog,. Ik geloof dat zulk een verhaal myne Dochter ook 2011 verheft maaken. Waarde' Brabantio, neem deze zaak , die nu toch bedorven is van de beste syde. men gebruikt immers liever gebrookene was penen als de blopte hand. Brabantio. Ik verzoek, dat gy haar wilt booren. belyd zy dat zy van haare zyde om zyne liefde ook iets toege. bragt heeft, zo treft het verderf myn hoofd, wanijeer ik zo onrechtvaardig ben dat ik hem langer ftrafwaardig zou achten.'kom hier, lief Meisje j seg my , wie onder deze Vergadering van Edelen, zyt gy de meeste gehoorzaamheid fchuldig? Desdemona. Myn Edele Vader, ik voel dat myn pligt hier gedeeld is, U heb ik het leven en myne opvoeding te danken ; beide, het leven en de opvoeding leeren my het ontzag dat ik U fchuldig ben. Gy zyt Heer over myne gehoorzaamheid irj zo verre ik uwe Dochter ben. Maar hier is myo. Gemaal en even zulk eenen overdragt als myne Moe der U betuigde , toen zy U voor haaren Vader" den voorrang gaf, even zulk eene eerbied meene ik den Moor, myn Gemaal fchuldig te zyn. Brabantio. God zy met ü, — ik heb niets meer te seg» gen. bevalt het U , Eerwaardigen Hertog, dan sullen'wy nu Staatszwken fpreeken. ik wil liever een  TREURSPEL. a§ een Kind aanneemen als opvoeden. — kom hier Moor; ik, geeve U van ganfcher harte, wat ik, indien gy zulks niet reeds hadt, van gantl'cher harte onthouden zou. Om uwent wille , myn pand, ben ik in myn Ziel bly dat ik verder geen Kind meer nebbe ; daar uwe vlugt my zp wreed had doen worden dat ik U een Bel zou aangedaan hebben, -t-t ik ben gereed, Eerwaarden Heer. Hertog. Laat ik met U fpreeken , Brabantio , zo als gy zelfs fpreeken zoudt; en een oordeel vellen dat deze geliefden tot een trap kan dienen om weder in uwe gunfte te komen. Wanneer 'er geen hulp meer is , dan hebben de bezwaaren een einde : wanneer men het' ergfte beleeft heeft, 't geen men te vooren nog hoopte aftewenden, een ongeluk te beklaagen dat reeds gefchied is, is de naaste weg om een nieuw ongeluk te verwekken. Wanneer men de geftrengheid van het noodlot niet ontwyken kaii, is het geduld echter in ftaat den fpot met zyne beleedigingen te dryven. de Beroofde die daar om lagcht, ontfteeld den Roover iets; maar die onnutte gramfchap toond, berooft zich zelf. Brabantio. Wel nu, dan mogen de Turken het Eiland Cf. pius wel wegneemen, wy verliezen het toch niet, zo lang wy daarom lagchen kunnen. Hy, die het meeste op de troost ziet, die hem by zyn Vonnis gegeeven word , heeft het meeste, nut van zyn vonnis, maar dezen voeld beide, het vonnis en het onheil, die om zyn toorn te bataalen, iets van het armzaaüge geduld leenen moet. diergelyke Vonnis, fen zyn aan beide zyden even fterk om het onheil te verzagten of te verbeeteren. Maar woorden zyn toch maar woorden; en ik heb nooit gehoord, dat een gewond hart door het oor geneezen is. Ik bid U op het nederigfte, laat ons de Staaisge •' fohillen verhandelen. B S Hz*  aS OTHELLO. Hertog. De Turken maaken fterke toerustingen om Cyprus aan te tasten. Othello, de Vestingen en Sterkte van die Plaats zyn U het beste bekend, wy hebben daar zekerlyk een Bevelhebber van bekende trouw en toezicht, alleen het vooroordeel, die algemeene beheerfcher der Waereld , verwagt van U meer zekerheid. Gy moet het U dus laaten welgevallen de vreugde van uw nieuw geluk door de bezwaaren van dezen onaangenaamen en onrustigen Zeetocht, een tyd lang af te breeken. Othello. Die wreedaartige,de gewoonte,eerwaarde Sena« toren, heeft my de fteenbarden en ftaalen rustplaatfe des Krygs , tot een zagt donsbedde gemaakt, ik belyde het, in harden arbeid heb ik eene natuurlyke en ligte vaardigheid; en dus onderneeme ik don tegenwoordigen togt tegens de Ottomannen. doch nu verzoeke ik de Regeering op het eerbiedigde ,(voor myne Gemalin op eene behoorlyke wyze zorg te draagen ; haar volgens haare geboorte en rang onderhoud te verfchaffen|, en haar zo te ont« haaien gelyk het haare geboorte betaamd. Hertog. Indien het U goeddunkt, zo kan zy in haar Vaders huis woonen. Brabantio. Dat zou ik niet toeftaan. Othello, Ik ook niet- Desdemona. Ik ook niet. ik zou niet gaarne daar woonen, en mynen Vader aanleiding tot moeite geeven wanneer ik altoos voor zyne oogen waf. Eerwaardlgen Hertog , verleen my een toegeneegen gehoor , en laat uwe toeftemming myne bede en blooheid onderfteunen. Hei-  TREURSPEL. *7 Hertog. Wat begeerd gy Desdemona? Desdemona. Dat ik den Moor beminne , om met hem te leven , mag myne vergeeting aller gewoonlyke bedenklykheden, en het onweêr mynes noodlots door de gantfche Waereld uitbazuinen. Myn hert heeft zich door de edele eigenfchappen myns Gemaals alleen laaten overwinnen. Ik zag Othello's gezicht in zyne ziele, (e) en zyne verdienden en roemwaardige deugden wydde ik myn' hert en geluk toe. indien ik dus als een Motto des Vreedes te rug gelaaten word, en hy in den Kryg;zo ontrooft men my dat recht om het welke ik hem lief heb ; en ik zal de geheelen tyd zyn afzyns in kommer moeten doorbrengen. Laat my met hem gaan. Othello. Bewilligt dat, myne Heeren; ik bidde U, Iaat heur haaren vryën wille, daarom bid ik niet alleen om voor de bevreediging van myn eigen verge. noegen te zorgen ; noch om vuurige en jeugdige, driften , die in my reeds geftorven zyn, of de verzadiging myner eigen lusten op te volgen; maar in 't bizonder, om tegen haar infchikkelyk en weldaadig te zyn. de Hemel verhoede dat gy my bekwaam acht, om uwe groote en gewigtige aangelegenheden te zullen verwaarloozen, wanneer zy by (e) I faw Othello's vifage in his mind. deze fraaie zegging verklaard Johnson op dees gepaste wyze: „ Men moet zich daar niet over ver. •wonderen dat ik op een Man verliefde, die zo weinig aanneemelyks in t uitwendige bad ik zag zyn gg. laat alleen in zyne ziele ; de edelmoedigheid zynet denkwyze verzoende my met zyne gefialte. Vert aali*.  2? OTHELLO. by my is.' neen, wanneer eens het ligt gevleugelde Spel des vlugtigen Cupido's de werktuigen myns verftands, en kragten.door dartele traagheid bederft ; wanneer myne vermaaken myne daaden fchaadelyk zyn, zo moogen Huismoeders van mynen Helm een Ketel maaken , zo moogen de onwaardigfte en fmartelykfte wederwaardigheden zich tot verftooring mynes roerrrs vereenigen. Hertog. Gy moet het onder elkander uitwyzen , of zy hier blyven, of mede gaan zal. de omltandigheden zyn dringende, en moeten terftond bezorgt worden, Gy moet deze nacht nog heen1 Desdemona. Deze $facht, Eerwaarden Heer?j Hertog. Deze nacht. Othello. Met al myn harte. Hertog. Morgen vroeg, om negen uuren zullen wy hier weder te faamen komen. Oihello, laat hier tenen .Öfficier van U blyven, door welken wy uwe volmacht kunnen overzenden, cn 't geen nog tot uwe waarde en bediening noodig is. OthelloDat kan, indien U Eerwaarden het goedvinden, myn Vaendrich zyn ; hy is een redelyk en oplettend Man; ik zal het aan hem overlaaten om myrie' Vrouw te geleiden , en my dat geen over te brengen, wat gy, Myn Heer, noodig acht my naar te zenden- Hertog. Ik ben te vreeden. ■ goede nacht te faa¬ men. • Myn waarde Brabantio , indien de deugd in geen blond of fchoonheid geleegen is, zo is uw Schoonzoon veel witter dan zwart. Sr-  TREURSPEL. a$ Senator. Vaar wel dappre Moor , behandel Desdemona wel. Brabantio. Geef wel acht op haar; laat zy niet uit uwe oogen gaan. zy heeft haaren Vader bedroogen, en kan U ook bedriegen. {De Hertog en den Senaat vertrekt.) Othello. Myn leven voor haare trouw I ««-— waarde jago, U moet ik myne Desdemona agterlaaten. Ik bid U, geeft haar uwe Vrouw tot gezelfchap, en brengt haar by de eerfte en beste gelegenheid tot my. ■ kom, Desdemona, ik heb nog één uur dat ik de liefde en onze eigen aangelegenheden fchenken kan. wy moeten ons naar den tyd richten* NEGENDE TOONEEL. Rode ei co, Jago. Roderigo* Jago! Jago. Wat is het edelen Vriend ? Roderigo. Wat denkt gy dat ik doen wil? . J X g o. Hoe, wat? te bed gaan, en flaapen. Roderigo. i Ik wil terftond heen gaan en my verdrinken. Jago. Wanneer gy dat doet, zo zal ik uw Vriend hiet na niet meer zyn. gy onnoozele Edelman, Roderigo. Het is zekerlyk onnozelheid te blyven leven, wanneer het leven eene pymging is; ên dus heb- ben  30 OTHELLO. ben wy een voorfchrift om te fterven, wanneer de dood onze Doctor is. Jago. Hoe onwaardige! — ik heb nu reeds viermaal zeven Jaaren den loop des Waerelds mede aangezien, en zedert ik tusfchen weldaaden en beleedi. gingen een onderfcheid maaken kan, heb ik noch niemant gevonden die zich zelve recht beminde, eer ik zeggen zou dat ik my, ten gevalle van een Vrouwsperfoon , wilde verzuipen , zou ik eerder myne Menschheid met een Baviaan verruilen. Roderigo. Wat zal ik doen ? ik beken dat het eene fchande voor my is, dat ik zo verzot op haar ben; maar myne deugd is niet fterk genoeg om deze kwaal yan my te weeren. Jago. Deugd! —- de drommel haal! — op ons komt het aan, of wy dus of zo willen zyn. onze lyvenzyn onze tuinen; en onzen wil is de Tuinman daar in. of wy Netelen planten , of Latuw zaaijen, of Yzoop inzetten, of Thym uitroeijen willen: of wy hem met één foort van Planten, of met verfcheide Kruiden willen aanvullen; of wy hem uit traagheid willen laaten verwilderen , of door vlytige onderhouding in goeden ftaat brengen, daar toe legt het vermoogen , en het willekeurig geweld volleedig in onzen wil. hadden wy op de Balance bnzes lee. vens geen Schaal vol vejnuft, om de eene verkiezing van de andere te fchfliden , zo zou het bloed en het bederf onzer natuur ons tot de dwaaste afwykingen verleiden, maar wy hebben vernuft om onze woedende neigingen te koelen en onze vleesfchelyke driften en ongetemde lusten te dempen. Ik beiluit daar uit, dat het geen 't welk gy liefde noemt, niets anders dan een zetplant of inenting is. Roderigo. Dat is niet mogelyk. Jago.  TREURSPEL. 31 Jago. Het is alleen een drift van't bloed, en eene toelaating van den wil —— kom, wees een Man. —« U te verzuipen ? verzuipt Katten en blinde jonge Honden, ik heb my eens voor U als Vriend ver» klaard, en ik belyde nog, dat ik met de tederfte en fterkfte banden aan uwe verdienften verbonden ben. nu kan ik U beter dienen als voorheen. Steekt geld in uw zak, gaat mede ten Oorlog: verander uw glad gezicht door eenen valfchen baard. Ik zeg* fteekt geld in uw zak. het is onmoogelyk dat Des» demona den Moor lang kan beminnen •—— fteekt geld in uw zak —— noch den Moor haar. het begin van haare Liefde was fne!, en zo zal ook het einde zyn — fteekt toch geld in uw zak. —- da Mooren zyn veranderlyk in haare neigingen' —— vult uwe zakken met geld «—» de kost dia hem eerst zo zoet fmaakte als Jalappe, zal hem in 't kort zo bitter zyn als Koloquinten. Zy moet zich wegens haare Jeugd, ras veranderen; heeft zy zich eens aan hem verzaadigt, dan zal zy de dwaaling haarer keuze ras gewaar worden ■ zy moet verandering hebben, dat moet zy; daarom, fteekt geld in uwe zakken. -— wilt gy volftrekt ter Helle vaaren, zo doet het op eene vermaakelyker wyze als door verzuipen, neemt zo veel geld mcè als gy kunt. wanneer deugd, en een breekbaare gelubde by eenen Landlooper uit Barbaryën , en eene on» doortrapte Venetiaanfche Vrouw, niet meer geweld hebben, als myn verftand en de geheele Kunst der Helle, dan zult gy haar genieten! daar voor maak geld te krygenJa—— de Drommel haald dat ver« zuipen, dat is hier gantsch aan de verkeerde plaats, denkt liever daarop, hoe gy hangen wilt, wanneer U de vreugde ten deel word , als zich te verzui» pen, en zonder haar ledig uit te gaan. Roderigo. Staat gy voor het goed gevolg myner ondernee» mingen in, wanneer ik het daar op waag? Jago,  3* OTHELLO. Jago. Verlaat U op my —— ga , en fteekt geW by U T" 'k heb U reeds g^iWen zeg het nog éénsi ik haat den Moor: myne oorzaak ligt diep in 'É harte; den uwen heeft geen minder grond, laat ons ter wraake met elkander weder vereenigen ï kunt gy hem hoornen opzetten, zo ftrekt het U tot genoegen, en my ten kortswyl. de toekomftige tyd gaat nog van verfcheiden voorvallen zwanger , die evenwel in 't licht moeten komen, ras , ga heen — zorgt nu voor geld. Morgen fpreeken w» elkander weder. Vaar wel. Roderigo. Waar zien wy elkander morgen ? Jago. In myne wooning. Roderigo. Ik zal tydig by U zyn. Jago. Goed, vaar wel — hoort nog eens Roderigo ? Roderigo. Wat is het? Jago. Niet meer van verzuipen; hoort gy? Roderigo. Ik heb my bedacht, ik wil heen gaan, en alle myne Landeryën verkoopen. Jago. Doet dat, vaar wel. fteekt geld genoeg in uw zak. TIENDE TOONEEL Ja go, alleen. Zo maak ik immers van mynen gek mynen fchat» roeester.'doch daar voor moet ik myneverkreegene kennis ten kwaade aanwenden , zoude ik mynent tyd  TRÈÜRSPEL. 33 tyd met zulk een Snip zoek maaken zonder eenig voordeel daar voor te genieten. Ik haat den Moor; en de booze Waereld gelooft dat hy in myn bed myne plaatfé heeft vervuld. Ik weet niet of het waar is; maar ik wil echter op dit bloote vermoeden, op deze wyze voortvaaren, als ef het zekere waarheid is. hy field zyn vertrouwen op my, dus zal ik hem te ligter kunnen betrekken. Casilo is een tdegeëvend Man-— laat zien! — zyne plaatfe bekomen; en mynen haat verzadigen , eene dub* belde boevery.'—-> nu?nu?—— laat zien.—-** na eenlgeh tyd Othello ftil zeggen, dat Casfio de vertrouwde van zyn Vrouw is —-.zyne geftalte en zyne vriendelykheid , zullen die verdachtheid recht* vaardigen; hy is recht gefchikt om Wyven trouw, loos te maaken. De Moor is trouwhartig en zonder arg; hy houd de Lieden voor eerlyk, wanneer zy 'er eerlyk uitzien, en zal zich Zo goedwillig als een Ezel, by de heus laaten omvoeren. — ik ben vaardig — myn ontwerp is vastgefteld —— de Helle eB de nacht moeten dit ongehoorde Misgeboorte aan het licht der Waereld brengen. Einde van bet Eerjle Bedryf. ÏII. DÉit* € TWEE  34 othello. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Eet Toontel verbeeld de Hoofdftad van Cyprus. Montano. Twee Edellieden. MONTANOi Wat kunt gy van^t voorgebergte af, in Zee on. derfcheiden? * i Edelman. Niets, bet geringde; het is een hoogen en onftui. migen Vloed, ik kan tusfehen den Hemel en de Zee geen enkel Zeil ontdekken. Montano. My dunkt dat de wind te land zeer heftig geweest is. een fterker Storm heeft noch nooit onze harten doen beeven ; indien het op Zee even zo fterk gewoed heeft, welke eiken Matten konnen zich dan in haare voegen vasthouden, wanneer de JBergen op haar nederpioffen ? —. wat zullen wy daar van nog voor nieuwigheden verneemen? 2 Edelman. De verftrooing des Tuikfchen Vloots. plaatst U thans eens aan den Schuimenden Oever; de brunchende Baaren fchynen tot aan de Wolken te ipatten; en de door Storm verwekte brandingen lcnynen uit het hoogen en vreesfelyken Meir der brandende Beeren het water elkander tegen te bruisfcnen, en het licht van den onbeweegbaaren Poolfterre uit te blusicben. Ik heb noch nooit zulk eene opftaapeling van dezen wilden Vloed gezien. TJ. _ MONTANO. Indien de Turkfche Vloot zich niet ter zyden ergens in, eene Haven gered heeft, zo is zy te grond g^an, het is onmoogelyk den Storm uit te honden. TW EE-  TREURSPEL. 3J TWEEDE TOONEEL. Derde Edelman. De voorigen. 3 Edelman. Wat nieuws , Myne Heeren: onzen Oorlog is ten einde. Het ontzaglyk onweder heeft de Turken zo toegefteld , dat zy haar voorneemen opgeeven. een aanzienlyk Schip van Venetien heeft den vreesfelyken Schipbreuk en de nood van het grootfte deel van haare Vloot mede aangezien. Montano. Hoe!—— is dat waar? 3 Edelman. Dat Schip is hier ingeloopen; het Is een Veronefifch ; Michaël Casfio , de Luitenant van den dapperen Moor Othello is hier aan den Oever gekomen; de Moor zelf is op Zee; en als bevelhebber hier naar Cyprus beftemd. Montano. Dat verheugd my; hy is een Eerwaardigen Stadhouder. 3 Edelman. Hoe vol vreugde het bericht in dezen is, dat deze Casfio van de verlosfing der Turken aankondigt, zo is hy doch zeer bekommerd, enwenscht dat den Moor daar gelukkig mag afgekomen zyn , want zy waaren in het hevigfte van den Storm afgezeild. Montano. De Hemel geeve het! ik heb onder Othello gediend; hy is een volmaakt Soldaat en Veldheer, wy zullen naar den Zeekant gaan , om zo wel het ingeloopene Schip te befchouwen , als den dapperen Othello zo verre te gemoet te zien, al» zich de Zee en de blaauwe lucht niet meer laaten onderfcheiden, Ca Edel.  36 OTHELLO. Edelman. Kom , Iaat ons dat doen , want ieder minuut k eene verwagting van meerder aangekomenen. DERDE TOONEEL. Cassio. De voorigen. Cassio. tk bedank de dappere Inwooners van dit Eiland, dat zy zulke goede Vrienden van den Moór zyn. de Hemel behoede hem voor het woeden der Elementen 1 want ik heb hem op een Zee vol ge. vaaren verlooren. Montano. Is zyn Schip goed? Cassio. Zyn Schip is goed getimmerd, en zyn Stuurman tieer ervaaren en oplettend, myne hoop is daar omtrent niet zonder grond, en verwagt met toezicht zyne redding. Men roept agter de Schermen. Een Zeil.' een Zeil! Cassio. Wat beduid dit gefchreeuw ? i Edelman. De Stad is geheel ledig; het Volk ftaat fchaar». wyze aan den Oever, en roept: een Zeil ! een Zeil. Cassio. Ik hoop dat het des Stadhouders Schip zat zyn. Edelman. Zy begroeten het met Vreede.fchooten; het zyn ten minfte Vrienden. Cassio. Ik verzoek U vriendelyk Myn Heer, ga heen, en brengt ons een zeker bericht , wie hier aan. gelandt is. £ nit-  TREURSPEL. 3? Edelman. Ik zal. (Hy vertrekt.) Montano. Maar, myn waarden Heer Luitenant, is uw Veldheer getrouwd ? Cassio. Zeer gelukkig, hy heeft een Meisje tot Vrouw genoomen, waar van de befchryving en het over» vliegende gerucht niet te veel zeggen kan. zy over» treft de Loffpraak van de befnedenfte Pen, en de werkelyKe deugden waarmede haar de natuur heeft • begaaft zyn den inho.ud van alle voortrefflykheden. VIERDE TOQNEEL. Een Edelman. De voorigen. Cassio. Nu, wie is 'er ingeloopen t Edelman. Een zekere Jago. de Vaendrich van den Gene* raai. Cassio. Hy heeft een ongomeen fpoedige en gelukkige Reis gehadt. de Stormen zelfs; hooge Zeën; builende Winden, overhangende Klippen, en de op» getopte Zandplaaten (Verraders die in 't verborgen loeren , om de fchuldelooze Kielen der Scheepen aan te houden ) vergaaten, even of zy van 't gevoel der Schoonheid aangedaan waaren , haar» verderfelyke Natuur, en lieten de goddelyke Desdemona onbeleedigt voorby vaaren. Montano, Wie is dat ? Cassio. Dezelve daar ik van fprak; de beheerfchereafe van onzen Veldheer , die hy ter vervoeringe den kloekhartigen Jago aanbetrouwd heeft, en die hier Ca te»  JS OTHELLO. terfminfte een Week vroeger aankomt als wy verwagten. ó! Hemel! behoed nu Othello ook, en Iaat zyn Zeil door uwen almagtigen adem zwellen, op dat hy met zyn Schip deze Haven mag berei' ken ; Desdemona weder hartelyk in zyne armen drukken; onzen nedergeflaagenen moed weder opTOvïïte"11 §antSCh CyPrUS 11161 móedenve»rouwen VYFDE TOONEEL; Desdemona, Jago, Rodbeiqo, en ümix.ia. De voorigen. gekomÜfV de £Wo° w"hêt Schip is 3an Land dezegen des Hemelspoor'Uf'vSge U^en Omrmge U van alle zyden! ë ' ti, a u tt desdemona. Ik dank U, wakkere Casfio; kunt EV mv seena tyding van myn Gemaal doen hooren. 7 8 „ . Cassio. Hy is nog niet aangekomen ; en ik weet niet zyn ii. d3t hy WCl h ' en in * *St 35 ai i, ■ Desdemona. elkandï.^^--1106 k™ O ^k^S^l^^^ en ^Z«e,brak loeptT—^ ' Maar hoor eens «nea Een 2eil« een Zeil» (.Men htord Kmtnjclotten') Eau,;  TREURSPEL. 33 Edelman. De Schooten zyn naar de Vesting gericht, hst is ook al een Vriend. Cassio. Zie doch, wie het is. (een van het Gevolg ver' trekt.) Myn waarde Vaendrich, wees welkom. (tegens Emilia.') welkom Mevrouw, {haar kusfende.) Neem het my niet kwaalyk, myn waarde Jago , dat ik myne vreugde den vryën loop gunne : ik ben het van myne Jeugd af, zo gewoon, om zulk eene vryheid, by de betuigingen myner vriendfchap te neemen. Ja0 o. Ik wenschte Myn Heer, dat zy tegens U zo mildaadig met haare lippen was , als zy tegen my met haare^tonge is, gy zoud dan wils genoeg hebben. Desdemona. ó! Zy fpreekt haast niet. Jago. Waarlyk , nog te veel. dat ondervind ik best wanneer ik lust tot flaapen heb. geloof my, Mevrouw, in uwe tegenwoordigheid legt zy haar tong een weinig in haar herte', en babbeld nu in haar gedachten. Emilia. Gy hebt weinig reden om zulks te zeggen. Jago. Ha.' ha! ik weet echter hoe gy Wyven beftaat! — Gy zyt Schilderyën buitens Huis, Klokken in uwe Kamers; wilde Katten in uwe Keukens; Heiligen wanneer gy anderen beleedigt; (ƒ) Duivels wanneer (ƒ) Saints in your injuries : Dat is volgens Johnson, wanneer gy heleedigen wilt, ziet gy 'er als Heiligen uit. Vertaalbar. C 4  * q OTHELLO. neer gy beleedigt word; Tooneelfpeelftexs in uw Huishouden ; en Huishoudfters in uw bed. Desdemona. Foei, fchaamt U, gy Loogenaar. Jago. Neen, neen, het is waar , of ik wil een Turk zyn !:~ Gylieden ftaat op om te fpeelen, en legt zich te bed om te arbeiden. 6 Emilia. verf7 my Voor?eker geen L,ofi>wak fchryJago. Neen, zeker niet. Desdemona. Wat zoud, gy dan van my fchry ven, wanneer ev my pryzen moest? ' veneer gy Jago. ó! Mevrouw, verg my zulks niet; ik ben waarlyk niets, dan een Critifeerder. ^ Desdemona. Nu dan , een klein Proefje . daar is immers remant naar de Haven gegaan? Ja Mevrouw. Desdemoha. Ik ben niet wel gehumeurd , maar ik bedriee myn waaren toeftand , doordien ik een anderen ichyn aanneem, -r— nu , hoe zoud ey my dan pryzen ? 6/ Jago. Ik denk daar reeds op, maar waarlyk , rnvne ondervinding gaat even zo ongaarne van mvne herienpan af, als Vogellym van een Friesfche rok; zy trekt de herfens en alles mede daar uit — Maar myne Muze fchreeuwt reeds; en dus werd By  TREURSPEL. 4ï By Schoonheid en Verftand zal onfchuld zich ver« gisfen ; Want Schoonheid werd vervoerd; 't verftand zal 't niet ligt misfen. Desdemona. Voortrefflyk gepreezen. —r~ maar wanneer men nu zwart (g) en yerftandig is! japo. Zo zwarte hairen zich aan uw verftand verbinden; Laat eenen Witten zich ras voor uw Zwarten vinden* Desdemona. Hoe langer hoe flimmer. Emilia. En, wanneer men fchoon en onnozel is ? j a o o. Een fchoone kan den roem der Slimheid ligt verwerve, Want haare Onnozelheid helpt haar zelfs tot eene Erve. Desdemona. pit zyn al te dwaaze invallen, om Gekken in Bierhuizen aan 't lagchen te brengen, welk een rampzaaligen Lof hebt gy dan voor een die lelyk en onnozel is? Jago. Wie gek en lelyk is, zal doch in veeje zaaken, Zulk flegt getuig, als hy die flim en fchoon is, maaken. Desdemona, t)! Welk eene ongefchiktheid, gy pryst de flegtfte het meeste, maar welk een lof zoud gy daa over een Vrouw , met waare verdienften be- gaaft, (g) Desdemona, neemt bet gebruikte h«f5n u'twendlgen v°™ eens befcheiden en JiSd gedïag ' zyne ^hei-me en ontembaars afwykingen, des te zekerder op tehoopen? . neen, anders niemant; niemant! —- een flimme doortrapte fchurk; een gelegenheids vanger, wiens' oogen voordeelige oogenblikken verdichten en betternpelen, fchoon zy in den grond zich niet ter. Hond aanbieden, een Duivelfche Boef! met dat alles is de Knaap, lugtig , jong, en heeft alle de voorregten , waarna de dwaasheid en de onrype Jeugd het meeste vraagt, een geheel flegte Boef; en Desdemona kent hem reeds beter , als gy wel denkt. Roderioo. Dat kan ik nooit van haar gelooven : zy is vol van de heerlykfte eigenfchappen. Jago. Heerlyk hier / Heeriyk daar.' de wyn die zy. drinkt is uit druiven geperst, indien zy heerlyke eigenfehappen hadt, zo had zy nooit op den Moor kunnen verheven een fchoone heerlykheid i zag gy niet, hoe zy met zyn platte hand overal heen zwaaide? hebt gy dat niet gemerkt? Roderigo. 0 Ja, maar dat was uit wellevenheid. tt Jago. Hoerery was het, zo waar ik leeve! —— een Vin-  TREURSPEL. 41 Vingerteken, een duistere Voorrede voor het Historisch Tooneelfpel van wellust en booze gedachten, Zy kwamen elkander met haare lippen zo na dat den eenen adem den ander kuschte. dat zyn vervloekte gedachten, Roderigo 1 zo dra dier. geiyke geheime tekenen den weg baanen, zo volgt daar fpoedig de daadelyke uitvoering, en de voleinding der Liefde op. — foei! — Maar Vriend, laat U van my raaden. Ik heb Ü van Venetien meêgebragt. Trek deze nacht ter wagt, ik wil U daar bevel toe verfchaffen. Caslio kent ü niet. —— Ik zal niet ver van U verwyderr»zyn. Zoek dan ergens eene gelegenheid ; om Casfio boos te maaken ; fpreekt hem fterk tegen ; of houd U wat met hem op; of doet ilegts wat U invalt; en het geen de tyd en de omltandigheder, U aan de hand geeven. Roderioo. Goed. Jago. Hy word ligt tooruig, en is ras in woede: het zal ligt gebeuren kunnen, dat hy U een flag geeft. Terg hein daarom , dat hy zulks doet; want dac zai my gelegenheid geeven , de bewooners van Cyprui tegsns hem gaande te maaken , die zich dan niet eerder zullen laaien bcvreedigen , als door zyne verwydering van hier; op deze wyze komt gy zo veel ie eerder tot uw doelwit j wyl ik dan ligter middel kan vinden om U te bevorderen, terwyldan het hinder zeer voordeelig uit den weg is geruimd, dat ons zomtyds opgehouden zou hebben in onze voorncemens om geiukkig te zyn. Rodürigo. Dat wil ik doen, indien gy my daar gelegenheid toe geeven kunt. Jago. Daar ftaa ik voor in. By de Citadel zullen wy elkander weèr fpreeken. Ik moet den Moor zyne pakken eerst aan Land brengen. Vaar well Ro-  41 othello. Roderioo. Vaar wel! , t agtste tooneel. Jago, alleen. Dat Casfio op haar verliefd is, geloof ik waar* lyk; dat zy op hem verliefd is , is ten minfte waarfchynlyk en geloofbaar, de Moor —— dat ik hem3niet terftond van zyn ampt kan doen ont« flaan ? ——» is ftandvastig , vriendelyk en edel; en ik geloof zeer wel dat hy voor Desdemona een goed Gemaal is. thans bemin ik haar ook, echter met geene onweerftaanbaare lust — daar ik welligt van even grooteZonde Rekenfchap moet geeven — maar in 't bizonder óm my aan den wellusttigen Moor te wreeken ; van wien ik vermoede dat hy in myn Vaarwater gekomen is. de gedachten daar van, woeden, gelyk een verdervend gift in mynen boezem , en niets kan noch zal myne Ziele bevreedigen , voor ik hem op dezelve wyze vergolden heb : Wyf om Wyf.' maar, drukt my dezen feil, zo moet ik den Moor ten minfte zo minnenydig maaken , dat geen ver* nuft hem weder heelen kan. en zo deze armzaalige Venetiaan, die ik op zyn Spoor hagaa , met my nu ftand houd , zo wil ik onze Michaël Casfip, by den Moor, zonder twyffel, geheel zwart m'aa- ken. ■ doch, ik vrees dat Casfio my ook in 't Vaarwater zal komen omtrend myn Wyf. « •ik wil maaken , dat de Moor my daar voor danken , my beminnen en beloonen zal , om dat ik hem zeer netjes tot eenen Ezel maak, en hem in zyne zoete rust op zulk eene wyze ftoor, dat hy" daar door verrukt is. dit alles is reeds ontworpen; maar nog verward: de Schehnery tekend haare waare gefialte nooit eerder, dan wanneer zy geplcegt is. N Ey  TREURSPEL. je ' NEGENDE TOONEEL. (*) (ij Het Tooneel verheeld een StraatEen Heraut, die een Bevel uitroept. . Het is Othello , onzen dapperen en Edelen Veldheers wille en bevel , dat op zekere ingeko. rnene tyding, wegens den geheêle ondergang des Turkfchen Vloots , ieder zyne vreugde openlyk mag betuigen, het zy door danfen-,het aanfteekeri van vreugdevuuren, of op eenige andere wyzen, naar welke ieder door zyne neiging gedreeven word. dóch boven deze weldaadige Nieuwstyding, geeft zynHuwlyksfeest ook aanleiding tot vreugde: dit moet , volgens zyn bevel , bekend gemaakt worden, alle Magazynen zyn geopend, en hetftaat een ieder vry , van heden om zeven uuren aan, tot elf uuren vrolyk te zyn. het geluk blyve by het Eiland Cyprus, en by onzen Edelen Veldheer Othello. , TIENDE TOONEEL (*) Het Tooneel verbeeld bet Slot te Cyprus. Othello, Desdemona, Cassio, Gevolg. Othello* Myn waarde Casfio, zorg deze nacht oplettend op de Wacht, wy moeten zelfs een ftaal van de roem- (0 Dit Tooneel is overtollig . doende niets tefSaake. Vertaale*. III, Deel. D  50 OTHELLO. roemwaardigfl-e maatigbeid zyn , en cmze vreugde! niet over de grenzen dryven. Cassio. Jago heeft reeds bericht gekreegen wat hy doen moet; echter wil ik toch zeif een oog op alles houden. ° r Othello. Jago is een eerlyk man goede nacht, Cas. Co. morgen vroeg zal ik met U fpreeken. — kom , waarde Desdemona;de koop is gemaakt,nu voiet de genieting, dit voordeel hebben wy beiden r/os te verwagten.——goede nacht. ELFDE TOONEEL. C a s s i o , J a c o. Cassio. Welkom Jago. wy moeten naar de Wacht. Noch niet, Luitenant; bet is noch peen tien uuren. onze Generaal heeft ons, ten gevaiie Van Desde: rnona, zo vroeg verhaten, en wy kunnen dat niet kwalyk neemen. het is zyn eerfli nacht; en zy Is een Jupuer waardig. ' . Cassio. Zy is een voortreffelyke Vrouw. Jago. En zy bemind het Spel. dat verzeker ik TJ. SchePfel.Waarlyk ee" z'erI°°'nl'chuIdig en fchoon .tenW4kd%Taïen.heeft *'' ^ U °f deZ6,Ve ieniant mtïS^X^^ en echter'20'* Ja go.  TREURSP EL. $i Jago. En wanneer zy fpretkt, is dat^geen waare w*> psnkreet tot liefde ? Cassio. Zy is de volkomenheid waarlyk zelf. J a o o. Nu, veel geluk, op haar hoogfyds-nacht. • : kom Luitenant, ik heb een fles wyn;en daar ftaaa een paar jonge Cypriers hier buiten, die gaarne eens op den zwaften CKhelIo zyn gezondheid willen drinken. Cassio. Dezen avond niet, Jago. myn hoofd is zeer zwak fen geheel ongefchikt tot drinken, ik zou wel wenfchen dat de wellevenheid eene andere gewoonte invoerde , om zich te onderhouden, Jago. ó! Het zyn goede Vrienden , maar een glaasje : ik wil voor U drinken. Cassio. Ik heb dezen avond flegts een glaasje gedronken , dat nog wel met water gemengd was , en ziet eens, welke veranderingen het op myn gezicht reeds gemaakt heeft, het is een ongeluk voor my, dat ik zo weinig verdragen kan: maar ik waag het niet myne zwakheid nog grooter te maaken. Jago. Ei Vriend, deze nacht is tot vreugde beftemdj de jonge Cypriers verwagten het. Cassio. Waar zyn zy dan? Jago. • Hier even buiten, ik bid U, roep ze binnen. Cassio. Ik zal het doen; echter niet gaarne. D % TWAALF.  5a OTHELLO. TWAALFDE TOONEEL. Jago, alleen. Wanneer ik hem , boven het geen hy dezen avond reeds gedronken heeft , nu nog een glas inkrygen kan, zo zal hy zo korfel en bytend zyn, als myne jonge Vrouw haar hond. — myn arme druipert, Roderigo, die de liefde omtrend volkomen de verkeerde zyie toegekeerd heeft, heeft deze nacht menigen fles op Desdemona's gezondheid geleegd ; en heeft boven dien deze nacht de Wacht. Drie jonge Cypriers, frisfche, fterke Lieden; die zeer op haar punt van eer daan ; en zo ftrydvaardig zyn als de woedende Elementen van dit krygzugtig Eiland , heb ik dezen avond met volle Baekers ook fchoon toegedekt ; en dezen zyn ook met my op de Wacht, onder deza fchaar van halfdronkenen Tuimelaars, zal het my dus gantsch niet zwaar vallen onzs Casfio ergens in eenen Hinde! te wikkelen , waar door hy dit gsheele Eiland kan beleeJigtn — maar daar komen zy. indien het gevolg vxn myn' droom in waarheid verandert,zo zal myn Bjot gelukkig voor wind en ftroom zeilen. DERTIENDE TOONEEL. Jago, Cassio, Montano, Edellieden. Cassio. Waarachtig! zy hebben my reeds een roes toegebragt. Montano. ó Heeden.' een zeer klein roesje, niet boven een Pintje; zo waar ik een Soldaat ben. Jago.  TREURSPEL. J$ Jago. Ho.' wyn hierj ho! Hy zingt' Kom Iaat ons klinken t'faam; klink! klink! Klink, braave Helden, leef en drinkt Elk leef gelyk een Oorlogs-Man, Het leven is flegts eene fpan ! Soldaaten.' drink.' drink! drink! Geef hier wyn, Jongen! Cassio. Dat is by me Ziel, een aartig Lied. Jago. Ik heb het in Engeland geleerd , daar zy waarlyk goede flokkers zyn. DeDeenen;de Duitfchers; de dikbuikige Hollanders, (k) ho.' in 't drinken ; zyn zy niets tegens de Engelfchen. Cassio. Is de Engelschman zulk een gtooten drinker ? Jago. Ja, fchoon. hy drinkt met groot gemak de Dee« nen ter aarde ; het valt hem nooit moeijelyk de Duiifchers omver te zuipen; de Hollanders geeft hy een braaiuniddei in eer de tweede fles kan ge« vuld worden. C a 8 s t o. Op de gezondheid van onzen Generaal. Montano. Daar ben ik ook by, Luitenant; ik zal U be« fcheid doen. Jago. (k) Hoe gaarne zet men op een anders rekening ivat men zelve fchuldig is. ivorden 'er ooit Menfchen voor wolzakken gehouden , zo zyn bet zekerlyk de Engeljcben ; die , over 't algemeen, van bun buik, bun god maaken. VSKIAALEÏ. D 3  34 OTHELLQ. Ja co. Hoezée! dat lieve Engeland.' Hy zingt. Vorst Sreeven was een braaven Heer, Zyn fcoufen kosten bem maar één kroon; Dit was bem toch zes ftuivers te veel: ? Hv SJT,lte S,Dyd" wat vioeke" ten ioon. Hy was toch ryk, en wys; en sv Zyt tegens hem zeer arm en dom: Maar overmoed, doet zelden goed Staat uwen ouden Mantel om. (/) Cassis, (O Dit Couplet is uit eene oude Enselfcbe Bal Iade genoomen, we ke P e r cv a geljcbe ba'rymkun/ligen tytel - Takê fh° u toenn^ ti^, inheceeïjle beH zjXïy C'°3k about ingevoegt ^LbJ^Z^S^Boer en zyn Vrouw de EenZtn^i tusJchen e™ Ttel koïpen ; % Z £ Spaaren, en den ouden mantel om te A™j?, g fe bem da9r toe door ™*WeW%*^.w Es C HEB3 Ufi G. King Stephen was an a wortby peer, His breeches cost hia. but a crownfixpenceall too de„? ' With that he cali 'd the t..ylor !0Wn. He  TREURSPEL. Cassio. ó! Dat Lied is nog neerlyker ais het eerfte. J aoo. Wilt gy het nog eens hooren ? Cassio. Neen, .want ik acht hem geen plaatfe waardig, die zulke dingen doet - nu goed. — de Hemel is over ons ailen ; en het is 'er thans zo meö dat eenige Zielen zaalig worden, en anderen niet zaalig woraen. Jago. D3t is waar, lieve Luitenant. Cassio. Voor mvn deel zonder onzen Generaal of een enkel Staatsperfoon te na te fpreeken. —— ik hoop zaalig te worden. Jago. En ik ook, Luitenant. Cassio. Zeer goed, maar met uw verlof, niet eerder sis ik. de Luitenant moet voor den Vaendrich zaalig worden maar genoeg daar van —• wy willen van onze zaaken fpreeken — vergeef ons onze zonden I Myne Heeren, laat ons aan onze verrichting gaan 1 gelooft niet Myn Heeren, dat ik dronken ben. —— deezen is myn Vaendrich — dat is myn regterhand, en dat 1* myn linkerhand. Ik ben noch niet dronken ; ik kan loch taanielyk goed ftaan ; en redelyk goed 1*,reCkfcn> ALLÉ* He was a wight of bigh renown. And thou art but of low degree : *T is pride that pulls the Country down, • Then take thine auld Cloak about thee. VeH.TAAI.EKs D 4  •S« OTHELLO. Allen. Uitneemend goed. C Assro. Nu, zeer goed. gy moet dan ook niet denken dat ik dronken ben. VEERTIENDE TOONEEL. Jago, Montano, Edellieden. Montano. N ar bet Terras, Myne Heeren Iaat ons de Wacht bezetten. jago. Ziet gy dat Jonge Mensch daar dat voor uit ge gaan is; hy is een goed Soldaat; waardig om aan de zyde van Ctefar te ftaan , en onder hem be velen te geeven. maar gy ziet zyn feilen ook: hy maakt door zyn deugd de daagen gelyk ; de een is by hem zo lang als den ander, het is fchaade. Jyk voor hem. ik vrees maar , dat het vertrouwen, dat Othello in hem Held, eens in zulk een ongelukkig oogenblik het verderf van dit Eiland zou kunnen zyn. ". Montano. Js hy dan nog zo ? ti/nb^ ïr?°J hy flMP™ 8-a't. hykanvier-en-twi»tig uuren in eens voort waaken ; indien de drank hem niet m den fluimer wiegt. Montano. Het zou goed zyn dat men den Generaal ePn wenk daar van gaf. mogelyk weet hy henie of dTe C"f0Shatebd|lVan ^ ■«**' "^"^"ap'pel »nJ t 1 ? jyken ' 20 '"ëenoomen , dat hv zyne padeugden niet en ziet. niet wiar? . (Roderigo komt op bet Tooneel.) Jago.  TREURSPEL.' 57 Jago. Hoe! hier, Roderigo?—— ik bid U, gaat toch den Luitenant na. (Roderigo vertrekt.) Montano. Het is waarlyk te bedroeven , dat den Edelen Moor een zo gewigtige plaatfe, de naaste aan de zyne zynde, een Man aan vertrouwd, welke met zulke ingewortelde gebreken behept is. het zou redelyk gehandelt zyn , wanneer men den Moor zulks zeide. Jago. Dat doen ik niet, al kost ik daar dit fcho&ne Eiland zelfs meê winnen. Casfio is myn Vriend,en ik zou gaarne alles werkflellig maaken , om hem van deze feil te geneezen. maar ftil, wat is dat voor een gefchreeuw? Men roept agter de Schermen. Help! help! [VYFTIENDE TOONEEL. Cassio, Roderioo, De voorigen. Cassio. Gy Schelm .' Gy Schurk! Montano. Wat is 't Luitenant ? Cassio. Een Spitsboev! — my myne plichten te lee> ren! ■ ik zal den Schurk in een Pints fles kloppen, Roderigo. My kloppen! Cassio. Spreekt gy nog, Schurk / D S Mo».  $Z OTHELLO. Montano, (bem te rug ho udende.) Stil toch, waarde Luitenant; ik bid ü, houd op. Cassio. Laat my begaan, Myn Heer, of gy krygt op uw bek. Montano. Kom, kom, gy zyt dronken. . Cassio. Dronken ? (Hy trekt den degen tegens Montano, welke zich te weêr fteld.) Jaoo. Ga heen, Roderigo. ga en maak gerug'. (Ra., derigo vertrekt ) Neen, waarde Luitenant- ——. myn goede Vrienden —— help! help! — Luitenant. -" Vriend —— Montano ——. Vriend —— help, Myn Heeren ■ dat is een fchoone Wacht voor my.' 1 waarachtig ! wat is dat toch? de Stormklok luidt? — de Duivel haal, de gantfche Stad zal in beweeging komen ~ foei! foei! Luitenant, houd op.—— dit zal U eeuwig tot fchande firekken. ZESTIENDE TOONEEL. Othello, Gevolo. De voorigen. Othello. Wat is hier te doen? Montano. Ik bloed fterk;. ik ben doodelyk gawondt. —. hy zal fterven. Othello. Houd op, indien uw ieven uw lief is. Jago. Houd op, Luitenant.'. Vriend — Monta. no —— Myn Heeren —— hel>t gy dan heel enai vergeetcn waar gy zyt, en wie hier is? — houd  TREURSPEL. 53 houd op.' houd op, zeg ik. de Generaal fpreekt met U, fchaamd LT toch, en houd op. Othello. Houd op, wat zal dat zyn? wie is de aanvoerder hier van ? zyn wy dan Turken geworden, en doen wy aan ons zelve , wat den Hemel aan de Ottomannen verbooden heeft ? Wilt gy Christenen zyn, zo fchaamt U toch , en maakt van dit onmenfchelyk gevegt een einde : de eerfte welke zich noch verroerd , en zyne woede den teugel wil vieren, heeft zyn leven verbeurd ; hy Maat op de plaatfe des doods —— laat de Stormklok ftil zynhy ontrust het geheele Eiland. Wat is *er dan voorgevallen. Mannen? Gy braave Jago, welke van ontftekenis bleek'er uitziet, zeg my, wie was hier den aanlegger van? Zeg my de waarheid, zo waard ik U ben. Jago. Ik weet het niet —— zy waaren allen even goede Vrienden, daar even nog in haar Quartier zo vriendelyk als Bruid en Bruidegom , die zich te bed willen begeeven: en daar na, in eens .■ als of een Dwaalfterre haar vernuft heeft genomen — zyn zy met haare degens in de Weêr; en waagen lyf en leven tegen elkander, ik kan niet zegden, wat eigenlyk aanleiding tot dezen onzinnigen twist gegeeven heeft; ma3t ik wenschte , dat ik ergens in eenen beroemden Slag deze beenen verlooren had, welke my h'er gebragt hebben,om dit gedeelte nog mede aan te zien. Othello. Hoe komt het Casfio, dat gy U zo vergeetea hebt? Cassio. Ik bid U, veïfchüon my, ik kan niet fpreeken. Othello. Waards Montano. gy zyt een ftillevend Man; de Waeieid geefc U dan roem , van een ftil en , zedig  6o OTHELLO. zedig Jongeling; en de wyste Lieden roemen uwe naam met hoogachting, hoe komt het dan, dat gy die grooten lof zo ligtvaardig verflindt; en da goede gedachten der Waereld voor de naam eens nachtzwermers gaat verwisfelen ? —— Antwoord my. Montano. Waarde Othello,ik ben gevaarlyk gewondt. Uw Vaendrich Jago , kan U alles zeggen. — Ik fpaare in dezen de moeite van fpreeken, dat my thans te zuur valt om alles te zeggen wat ik weet. Ook weet ik niet wat ik dezen avond kwaads gezegt of gedaan heb ; of zou de zorge voor zich zelve , zomtyds een laster; en de zeifsverdeediging, wan. neer men ons geweldaadig overvalt , eene zonde zyn? Othello. Nu, by den Hemel ! myn bloed begint meester van myn vernuft te worden; en de hartstocht die alle myne overleggingen verdonkerd , word thans myne aanvoejfter. zo ik eenmaal moeilyk word , of dezen arm ophef, zo moet de beste van U onder mynen toorn nederbukken. doet my weeten, wie dezen fchandelyken twist begon; wte 'er aanleiding toe gaf; en hy welke daar aan fcbuiüig bevonden wordt, heeft myne Vriendfchap verlooren, al was hy myn Broeder en met my in eenen dracl t gebaard. — boe, in een byna belegerde Stad, waar alles nog in onrust is; daar de harten van 't Vo.k nog vol vrees zyn ; onder zich een vegtparty en gefcbreeuw aan te regten.' en dat by nacht, en op de Wacht , die eene befrherming der al^emeene zekerheid zyn moet ? dat is verfoeilyk! —— Wie begon eerst, Jago? Montano. Wanneer gy uit partyzucht, vriendfchap, of amptgenootfchap, meer of minder zegt , als de waarheid , zo zyt gy geen braaf Solda.t, Jago.  TREURSPEL. ft Jago. Lee my dit zo na niet. Ik zou my liever de tong uit den mond laaten rukken, als nadeelig voor Casfio fpreeken; intusfchen geloof ik dat het hem geen fchaade kan veroorzaaken; indien ik da waarheid fpreek, de Zaak is dus, Heer Generaal. Montano en ik Honden faamen te fpreeken; in eens komt 'er een aanloopen, die om hulp fchreeuw. de en Casfio met de bloote degen hem na, denkel'yk om hem daar voor te ftraffen. Montano ging Casfio tegen,en bad hem gerust te zyn;ik echter liep zelfs den fchreeuwenden Menfche naar , op dat hy door zyn geweld de gantfche Stad niet in verwarring zou brengen, zo als hy werkelyk gedaan heeft, hy was my echter te ras ter been, en ik kon myn oogmerk niet bereiken, ik keerde te rug te meer om dat ik den klank en het geftoot der degens, en Casfio's geweldige vloeken hoorde; welke ik nooit van hem gehoord hadt. als ik terftond daaiop weder kwam , vond ik hen in een heet gevegt tegens elkander, even als zy voor de tweedemaal waaren, toen gy zelfs hen van elkander fcheiden. meer kan ik van dit voorval niet berichten. Maar Menfchen zyn Menfchen ; de beste zelfs vergeeten zich zomtyds; en al was het dat Casfio zo veel aan hem gedaan had, gelyk men in zyne woede, zyne beste Vrienden flaat, zo geloof ik toch zeker, dat Casfio van de geen die voor h»m liep , ergens op eene onördentelyke wyze beleedigt is, waar by hy niet gelaaten kon blyven. Othello. Ik zie Jago, dat uwe redelykheid en vriendfchap de zaak middelt, en de fchuld van Casfio ligt tracht te maaken.— Casfio, ik ben uw Vriend; maar gy zyt myn Officier niet meer. — zie daar, myn waarde Desdemona is reeds opgedaan , ik zal haSr voor andere Vrouwen ten voorbeeld ftellen.  62 OTHELLO. ZEVENTIENDE TOONEEL. Desdemona, Gevolg. Ds voorigen. Desdemona. Wat is hier te doen, myn Waarde? Othello. Het is alles reeds gefchikt, myn lief. kom mede naar bed.—, (tegens Montano.) ik zal zelfs de Heelmeester uwer Wonden zyn. —. voerd hem naar huis — Jago , ziet toch in de Stad eens om, of alles in rust is ; en ftilt de gemoederen van hen , welke door dit fchandelyk gerucht on. rustig geworden zyn. — Kom Desdemona. 't is de Soldaaten nutter, dat haare gebalzemde Slui. word"8 ner§CnS d°0r eeniSe twisten geftoord AGTTIENDE TOONEEL. Jaoo, Cassio. Jago. Gy zyt doch niet gewondt Luitenant? Cassio. kan ° ft6rk' 8Cen Heelmeester my geneezea Jago. Dat verhoede den Hemel / Cassio. * Myn Eer! myn Eer! myn Eer! ach< ik heb myn eer verlooren ! ik heb het onfterfflyk deel van my zelfs verlooren, en het geen my nog overblyft heb ik met de dieren gemeen! myn goedé naam! Jago, myn goede naam, jAfiO,  TREURSPEL. 6} Jago. Ik dacht waarlyk dat gy ergens een wond in 't Ligchaam gekreegen hadt; dat hadt wat meer te beduiden , als uw goede naam. de Eer is eene ydele en uiterlyke valfche herfenfchim, word dik. maals zonder verdienden verkreegen , en zonder fchuld verlooren. gy hebt, in den grond aangemerkt zynde, niets verlooren wanneer gy U niet inbeeldt wat verlooren te hebben, ho, myn Vriend, 'er is een goed middel om den Generaal weder goed te maaken. hy heeft U in de eerfte hitte verftooten; een ftraf , die meer ftaatkunde als boosheid ten grondflag heeft; en dat even eens is, of iemant zyn onfchuldigen hond floeg , om eenen woedende Leeuw daar mede te verfchrikken. geef hem weder goede woorden , dan zal hy uw Vriend zyn. Cassio. Ik wil liever goede woorden geeven om verfoeid te worden, als een zoo goeden Generaal, met zulk een flegren, zulk een verzoopenen en onbedachtzaamen Officier te bedriegen. — zich vol te drin» ken, als een Papegaay te klappen.' flsgte hande. lingen te beginnen! grootfpreeken.' vloeken! en dom getuig met zyn eigen fchaduwe te drygen.™— ó Gy onzichtbaare geest des wyns, indien gy noch geen andere naamen hebt, waar by men U noemen kan; zo heet — Duivel! Jago. Wie was dat welke gy met den degen vervolgde t wat hadt hy U gedaan ? Cassio. Dat weet ik niet. Jago. Is 't mogelyk! Cassio. Ik kan my verfcheiden dingen erinneren, maar aan niets duidelyk ; aan eenen twist ; maar niet aan de oorzaak. «—• ó i Dat men den Vyand in zynea  H OTHELLO. zynen mond inneemen kan , om zyne herfenen te* laaten fteelen! dat wy ons met vreugde en wellust, zwierende en juichende in waare beesten kunnen Veranderen. Ja go. Nu, gy zyt toch nu weder geheel by U zelve, hoe hebt gy ü zo fpoedig dan weder, herhaald. Cassio. Het geviel den Duivel dronkenfchap, den Duivel toorn plaats te maaken. de eenemisflag vervoerde my tot den ander, om my in myn eigen oogen regt veragtelyk te maaken. Jago. 6.' Loop; gy zyt een veel te flrengen Zedemeester, waarlyk, wanneer ik de tyd, de plaats, en de tegenwoordige legging van dit Land bedenk , dan wenich ik hartelyk , dat dit gefchil niet voorgevallen was; maar daar het nu reeds zo is, gelyk het is, zo zoek ik tot uw eigen beste het weder goed te maaken. Cassio. Zo ik hem weder om myne pla?tfe verzoek, zal hy my zeggen.dat ik een Dronkaart ben! * al had ik zo veel monden als Hydra , zulk een antwoord zou hen allen floppen, eerst een ver. Handig Mensch te zyn , aanftonds daar op een Gek ; en terftond weder een Beest.' — 6! dat is onverzèttelyk! — ieder glas dat men te veel drinkt, is vervloekt ; en wat daar in is ; is een Duivel.' Jago. Heel en al nier. goede wyn is een goed en gezellig Schepfel, wanneer men met hem weet om te gaan; fcheld niet verder daar op. ik hoop doch, myn waarde Luitenant; dat gy my voor uwen waaien Vriend houdt! Cassio. Ik heb daar proeven van gehadt.—— ik dronken 1 Ja6Ö.  TREURSPEL. 6j Jago. Gy, eh ieder Mensch kan zich wel eens dronken cjrinken, Vriend, ik wil U zeggen wat gy te doen hebt. onze Generaals Vrouw is thans Generaal — ik mag zulks wel zeggen , terwyl hy' z:ch in 't geheel aan de betrachting, befcbouwing en beheerlching haarer fchoonheid en volkomenhaten heeft toegewydt. Biegt b.iar alles vry uit, én dringt daar op aan , dat zy Ü weder in uw plaatfe helpt. Zy is van zulk een openhartig, bevallig, bekwaam, en gelukkig gemoed, dat zy het voor een gebrek aan goelhoid houden zal om niet nog meer te doen , ais gy van haar durft verzoeken. Bid haar , de gebrooken band tusfchen Ü en haaren Man weder te faamen te knoo» pen; en ik zet al tnyn vermoogen tegens een fpeldekop, dat uwe vriendfchap door deze breuk nog fterker word als zy voorheen was. Cassio. Uw raad is goed. Jago. Hy is ten minden goed gemeend; dat kah ik U verzekeren. Cassio. Daar van ben ik overtuigd. Morgen al vroeg, Wil ik de deugJminnnende Desdemona bidden myn voorfpraak te zyh : myn geheele geluk is voort , wanneer men my zo fmaadelyk van hier jaagt Jago. Gy hebt gelyk. goede nacht Luitenant I ik most op de Wacht zyn. Cassio. Goede nacht, eerlyke Jago. til. Deel. E NË'  65 OTHELLO. NEGENTIENDE TOONEEL. • Jago, alleen. Wie is 'er nu, die zeggen kan dat ik den boos» wigt fpeel ? is dan den raad die ik hem geef ongegefchikt of oneerlyk ? is hy niet naar alle waarfchynlykheid goed , en den besten we^ om den Moor weder te winnen? Want", het is zeer ligt, de goedhertige Desdemona tot eene geoorloofde Voorfpraak te beweegen ; zy is zo lietatryk en weldaadig , als de vryë en geevende Elementen, en hierna is het ook haar zeer ligt den Moor te winnen, zou hy zyn doopverbond, en alle zegelen en verzekeringen zyner verlosüng ontzeggen ? zyn Ziel is aan zyne liefde zo vast gekleeft dat zy doen en laaten kaï* wat haar bevalt, en wanneer het haar eigenzin eens belieft, met zyne zwakte den fpot te dryven. Ben ik nu aan een booswigt, wanneer ik Casfio den weg wvs die htm regt uit naar zyn geluk voerd. — Theologie der helle ! wanneer de Duivel zyne zwarte zonden gedaan wil zien , zo komt hy ons in hemelfche geftalte , zo als ik thans doe, te vooren — want in de tyd dat deze eerjyke Gek, Desdemona beweegt om hem weder tot zyn geluk te helpen , en zy voor hem by den Moor du iterklte bede doet , wil ik hem de vergiftigde argwaan in de ooren blaazen, ais of zy hem tot blusfing haarer lusten htm hier wenschte te houden; en hoe yveriger zy zich bemoeijen zal om hem te dienen, zo veel te meer zal zy zich verdacht by den Moor maaken. dus zal ik haar deugd zo zwart als pek maaken; en zelfs uit haare goedhartigheid het net breiden , waar in zy alle gevangen zullen worden.— Nu, Roderigo. TWIN-  TREURSPEL. èf TWINTIGSTE TOONEEL. Jago, Roderigo. Roderigo. Ik loop hier op de Jagt , niet als een Hond die naarloopt, maar in 't bizonder als een die helpt ombaffen. myn geld is omtrend reeds door. gebragt; ik ben deze nacht helder afgeklopt ,• en ik denk dat het einde van dit Liedje zyn zal, dat ik voor alle myne moeite flegts zo veel ondervinding meer heb, en daarna met een leêren zak, en een weinigje meer verftand, haar Venetiën weder te rug zal moeten keeren. Jago. Welke elendige Lieden zyn het toch, welke geen geduld hebben, hoe heeld men een Wond anders als langzamerhand ? Gy weet dat wy niet hexen kunnen , zonder dat wy naar 't verftand handelen; en't verftand hangt van de gelegenheid destyds af. gaat het dan niet goed? Casfio heeft U gefiaagen, en gy hebt door een kleine Wond gemaakt dat Casfio afgezet is. Wanneer *er eenige dingen in weêrwil der Zonne goed groeijen ; zo worden de Vrugten' die eerst bloeijen evenwel het eerfte ryp. ■ hebt nog een weinig geduld —— waarachtig het is reeds dag! — het vergenoegrfnen de werkzaamheid maaken lange uuren kort. vérwyder U hier van daan; ga op uw post ; ^— ga zeg ik — gy zult ras meer ondervinden/ —«■* nu gaat toch heen. E i EEN.  tl O T H E L-L O, EEN - EN • TWINTIGSTE TOONEEL, Jago, alleen. Nu zyn ?er nog twee Zaaken te doen. myn Vrouw moet voor Casfio met Desdemona fpree • kenjdaarzalik haar zelfs toe overhaalen. ik wil aan den anderen kant den Moor ter zyde reenen, en hem niet eerder weder verft-hynen laaien, als op die tyd , wanneer hy Casfio by zyn Vrouw al biddende verrasfchen kan. Ja, zo moet het gaan: dus zal het yzer aanftonds gefmeed werden terwyl het nog warm i£- Einde van bet Tweede Bedryf. DER.  TREURSPEL. 69 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld bet Slot. Cassio, Müsikahtis. Cassio. C peelt eens op Heeren, . ik zal U voor de moeite betaalen — een Stuk dat niet te lang is j en den Oeneraal een goeden morgen wenscht. (De Mujikanten fpeelen. daar na komt Clown.) Clown' Nu .Vrienden ; zyn uw Inftrumenten eens in Napeis geweest, (m) dat ze zo door de neus fpieeKen. Musikant, Hoe! myn Heer, hoe! Clown. Zig my eens, zyn dat Blaas-Inftrumenten? MuSIKANT. Ja, zekerlyk. (n) Clown. (m) De Venusziekte wierd eerstby de beleegering' van Napels in Europa bekend. Johnson. (n) In 't Engelsch volgen bier twee Woordfpeelin- gen i namelyk: Clown. Oh thereby bangs a tail. Musici ant. Whereby hangs a tale, Sir? E 3 welke  ra OTHELLO. , Clown. Nu goed.—- daar hebt gy uw geld uwe Muziek a Gt;"eraal «> w«l? dat hy U, om ai wat in de Waereld is , bidden laat, geen geluid daar mede te maaken. 6 Musikant Goed Myn Heer, wy zuilen niet. Clown. Hebt gy ook Muziek die men niet hooren kan, zo ipeetd maar voort; maar Muziek te booren, daar zal de Generaal geen bizonderen Liefhebbet van zyn. MuSTKANT. Zulk een Muziek hebben wy niet, Myn Heer.' Clown. Meekt dan uwe pypen maar weêr in uw zak, want ;k moet weder voort, gaat, en verdwynt in mets i voort. 1 (Be Mujikanten vertrekken.) Cassio Hoort gy, myn eerlyke Vriend? Clown. Neen, uw eerlyke Vriend hoor ik niet, ik hoor U. vu1 LaaLTe gekheid nu °och We*- daar is een kletri gojidftuk wanneer de Kamerjuffrouw van de" Generaal zyn Vrouw by der hand is, zo zegt haar, dat er eene zekere Casfio is , die haar verlof vraagt gr dTaoe" W00rdeQ mec haar te fpreeken- W1'£ „ . , Clown. Zy is reeds by de hanJ, Myn Heer; wanneer zv o^hier by de hand wil zyn.zo zal ik het U H TWEE. welke niet wel over te. zetten zyn: en om laare onluchtigheid ook weinig nut zo Jen doen. " Vertaal ek.  TREURSPEL. 71 TWEEDE TOONEEL. Cassio, Jago. Cassio. Doet dat myn goede Vriend,—» (tegen Jagt.) Gy komt regt van pas, Jago. Jago. Gy zyt toch niet te bed geweest? C a s*s i o. 6 Neen • de dag brak reeds aan, eer wy van elkander fcheiden. Ik ben zo vry geweest, Jago, om uw Vrouw te laaten roepen ; ik zal haar ver. zoeken, om my by de Edele Desdemona gehoor te doen verkrygen, Jago. Ik zal haar terftond hier zenden, en terwyl op een middel denken , 6m den Moor ter zyden te trekken, op dat gy zo veel te ongeftoorder met Desdemona fpreeken kunt. C a s s 10. Ik ben U zeer verplicht. —— „ in al myn leven heb ik geen wellevender en redeiyker Elo. rentyner gekent.'* DERDE TOONEEL; Cassio , Emilia. Emilia. Goeden morgen, waarden Heer, Luitenant het doet my leed, dat gy verdriet hebt gehad; maar ik hoop dat het fpoedig weder zal in order zyn. de Generaal en zyne Gemalin fpreeken met elkander daar van, en zy neemt uw party op het fterkfte. de Moor beweerd, dat hy, die gy gewond hebt, E 4 een  72 OTHELLO. een aanzienlyk Man in Cyprus, en van een grootte Familie is , hy kon daarom , naar alle welvoeg, lykheid, niet ander? doen als ü afdanken echter verzekerd hy dat gy zyn Vriend zyt, en gebruikt geen anderen voorfpreeKer, als zyn eigene Vriend, fchap; om zich by de eerfte en beste gelegenheid daar van, te bedienen, om U weder te herftellen. Cassto. tk bid U echter Emilia, wanneer gy bet voor goed houd, en hetzelve kund volvoeren ; ver fchaf my eens gelegenheid , om een paar wóorden met Desdemona alleen te kunnen fpreeken. Emilia. Kom, gaat mede. ik zal ü aan eene plaatfe brengen , daaï gy tyd genoeg vinden zult om haar alles te zeggen, wat gy op het hart hebt. Cassio. Ik ben U zeer verplicht. VIERDE TOONEEL.(*) Het Tooneel verbeeld een Kamer op bet Slot. Othello, Jaoo, Edellieuen. Othello. • Geeft den Schipper deze brieven Jago, en laat hen de Regeering myne gevoelens vermelden, ik wil thans een wandeling langs de Vestingwerken doen. Kom, gaat mede. Jago. Zeer wel, Myn Heer. Othello. Willen wy gaan, Myn Heeren, en de Vesting bezien ? & Edellieden Wy wagten op uw bevel, Myn Heer. VYFDE  TREURSPEL. 73 VYFDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld eene andere Kamer op bet Slot. Desdemona, Cassio, Emilia. Desdemona. Zyt verzeekerd, waarde Casfio , dat ik al wat my mogelyk is, tot uw bestwil zal verrichten. Emilia. Doet dat, Mevrouw, ik weet dat het myn Man zo fh-rk treft, als of het hem zelfs was overgakonen. Desdemona. ó.' Dat is een eerlyk Man. twyffeld 'er niet aan, Catfioj ik wil myn Gemaal en U weder op denzel* ven Vriendfchappelyken voet brengen. C as s r o. Myn waarde Mevrouw , het mag met my gaan hoeiaamg het wil, ik zal echter akoos uw nederii gen Ü.enaar zyn. Desdemona. Ik dank U Casfio, gy bemind myn Gemaal; gy kent hem reeds lange ; weest dus verzeekerd dat hy in zyne verwydering niet verder van U zal gaan, als zyn oogmerk het noodig ?indt. Cassio. Zeer wel Mevrouw, maar deze ftrengheid kan d: ir teaen zo lang duuren ; of hy kan daar toe zulke zwakke en weinig beduidenden gronden heb» ben ,• of daar kunnen zo veele verhinderingen tusfchen komen , da» myn Generaal eindelyk , warneer ik afweezend ben, en myne plaatfe bezet is, rnyne hoogachting en dienst vergeet. E S Des.  74 OTHELLO. Desdemona. Vrees daar niet voor: hier in Emiliaas tegenwoordigheid verzeker ik U , dat gy uwe plaatfe weder bekomen zult, geloof my, wanneer ik myn Vriendfchap aan iemant toezeg, zo volbreng ik het beloofde tot het uiterfte puntje. Myn Gemaal zal geen rust hebben, ik wil hem tam waaken («;, en hem zo lang daar van voorpraaten, dat hy het 'moede word: by de Maaltyd en in myn Slaapkamer, zal het myn beftendig onderwerp zyn. ik wil in alles wat hy voorneemt, Casfio's verzoek inmengen. Zyt dus gerust Casfio: uw voorfpreekfter zal eerder fterven als uwe zaak opgeeven. ( Othello en Jago, komen in 't verfcbiet op 't Tooneel.) Emilia. Mevrouw, daar komt Myn Heer.' uw Gemaal. Cassio. Ik beveel my in uwe gedachten, Mevrouw. Desdemona. Neen, blyf hier en hoor my fpreeken. Cassio. Thans niet Mevrouw, ik ben gantsch niet wel, en geenszins gefchikt om myn oogmerk te berci. ken. Desdemona. Goed. naar uw goedvinden. ZESDE («) Dit is vermtedelyk eene Zinfpeeling op de Valkenjagt. de Valkeniers maaken bunne Valken tam door ben uit den jlaap te bouden- om zulks te beter te bezorgen, waaken zy afwisfelende, zo dat de Valk zyne oogen nooit durft toèdoen, tot zy bem tam gewaakt bebben, F11C T,  TREURSPEL. 75 ZESDE TOONEEL. Desdemona, Emilia , Othello, Jaoq. Ja go. Ei! dat bevalt my niet. Othello. Wat zegt gy? Jago. Niets Myn Heer; of indien ik iets zeide, weet ik zelfs niet meer wat. Othello. Was dat Casfio niet , die van myn Vrouw a& ging? Jago. Casfio! Myn Heer ? —— Neen, waarlyk dat kan ik niet denken, dat hy zo wegfluipen zou daar hy U zag komen , even of hy geen goed geweeten hadt. Othello. Ik geloof dat hy het was. Desdemona. Hoe gaat het, myn Garnaal? — ik fprak daar even met iemant die een verzoek aan U hadt.dio wegens uwe ongenade gantsch nedergeildagen is. Othello. Wie meend gy? Desdemona. Uwen Luitenant Casfio lieve Othello, zo ik de geringde magt heb om U hart te beroeren, zo neem zvne Bede, en Verzoening aan. Want wanneer hy U niet op' het opregfte bemind; wanneer hy niet uit' overyling , en niet opzettelyk zich ver. greepen heeft, zo verftaa ik* my op geen eerlyk gezicht. Ik bid U. roep hem weder te rug. Othello. Ging hy zo even hier van daan ? Des*  7ö OTHELLO. Desdemona. Ja, en zo nedergefhagen, dat hy my een gedeelte van zyne droefneid te rug gelaaten heeft otn met hem te lyden. lieve Othello , roep hem weder te rug. Othello. Thans niet, waarde Desdemona; op een' anderen tyd. Desdemona. Maar, toch fchielyk? Othello. Om uwentwille zo veel te eerder, myn waarde. D e sd e mon a. Dezen Avond by de Maaliyj? Othello, Neen, dezen Avond niet. Desdemona. Dus, morgen by het Middag-eeten ? Othello. Ik zal niet te huis eeten, ik gaa by Officieren in de Vesting. Desdemona. Nu, dan toch morgen Avond, of en Dinesdag en morgen, of'smiddags, of'savonds, of 's Woens dag's vroeg. Ik bid U beflem den tyd; maar laat het niet langer als binnen drie dagen zyn. waarlyk, zyn vergryp berouwd hem. en eindelyk zo is zy nen misflag naar de gemeene wyze van oordeelen; een kleine overyling , die maar een goed verwyt onder vier oogen verdiend, maar zekerlyk , moet de krygstucht anderen ten Exempel affchrikken, indien gy uw beste Vrienden daar toe wilt ge bruiken. Wanneer zal hy kooien? Zeg my.Othel lo? ik begryp niet waar gy my om zoua kunnen bidden. d*t ik U zonde afilaan; of waar over ik zo lang my zou bedenken, hoe! Mtch^Si Casfio; die zich voor U by my bemoeide : en wanneer ik niet met voordeel van U" fprak uwe pany nam.  fREURSPEL. 7? «m.— dezen Man by U weder in gunst te brengen, kost my zo veel moeite! Geloof my, ,k kon zeer veel doen. —— Othello. Ik bid U, laat het genoeg zyn. 'er mag komen wat 'er wil, ik kan U niets weigerenDesdemona.i\r«>n het is niet voor my dat ik U bidde. het i-ïven óf ik U verzogt, uwe handfchoen te.dr.aeen of voèdzaame fpyzen te eeten ; of U warm fe houden ; of uw eigen welzyn in acht te nee men neen,'wanneer ik een verzoek heb waar door * uw" liefde op de Proef denk te ftellen , zo zou het wat grooter en zwaarder zyn: iets welkers inwilüging meer onderwinding kostOthello.Ik zou Ü niets afflaan. Maar ftaa my daar te. ge„ eene bede toe, namelyk, my een weinig alleen telaaten* Desdemona. Zou ik U zulks weigeren? neen j vaar wel myn Gemaal- Othello. Vaarwel, myne Desdemona; ik zal U terftond v0lgen' desdemona. vnm Fmilia (teg'ns Otbello,) Zie,hoe gy uweTuimeTook toegeeft; hoe gy ook weezen moogt, ik ben U altoos gehoorzaam. ZKf  78 ÖTHEllo. ZEVENDE TOONEEL. Othello, Jago. Othello. Voortrefflyk, lief Wyf! -_ het onheil treft inyne Z.ele, indien ik U niet beminrje_U t\s tféu(%meet lkf hCb' daö iS de Chaos ?« Jago. Myn Edele Generaal ; Othello, Wat begeerd f y Jago ? Jago. Wist Michaël Casfio iets van uwe liefde tr^n by zich voor uwe Gemalin benaarftTgde ? * gy^ar ™?'tbegin -"ifctada. waarom vraagt u^&^lkrgedachten-ik heb OthelloWaarom voor uw gedachten , Jago ? b£. daCht Diet' hJyA6daar ietS van êeweet™ tusfcien ons ï&f**™ d° ^orfpraak Jago. 4.2],?i.T Is' Zo «ynff /«ƒ naar  TREURSPEL. 1$ Othello. Dat deed zy waarlyk. Jago. Befluit dus zelfs, kon zy, nog jong zvnde, zich zo aanftellen, dat zy de oogen haares Vaders, zo digt en vast als eene eike, toefloot , en hy geloo. ven moest, dat het Tovery was —— maar ik doo zeer kwalyk; ik verzoek U op het nederigfte ver. fchooning, Myn Heer, dat ik U zo lief hebbe. Othello. * Ik ben U daar eeuwig voor verplicht. Jago. Ik zie echter, dat gyeen weinig ongerust fchynt te worden. Othello. In 't minfte niet! in 't minfte niet! Jago. Waarlyk, ik vrees dat gy zulks zyt; ik hoop dat gy herdenken zult, dat het geen ik ge zegt heb, uit vriendfchap gezegt is.—— maar, ik zie,gy zyt ongerust — ik bidde ü, trek toch uit myne reden geen flimmer gevolgen; geeft haar geen verdere uih breiding dan bloote vermoeding. O t h e l l Q. Dat zal ik ook niet. Jago. Doet gy zulks, Myn Heer, zo zullen myne re» denen zulke flegte gevolgtrekkingen agter laaten, welke ik in het minfte niet in myn opzicht gehad heb : Casfio is my een waardig Vriend. — ik zia Myn Heer, gy zyt onrustig. Othello. .Neen, niet onrustig — ik denk niet andera, dan dat Desdemona deugdzaam is. Jago. naar alle uiaarfclynlykheid, door hunne deugd * dezeJvé niet binnen de paaien zullen kunnen houden. johmso*. FJ  W Othello. denken."106' ^ h" en Iang moet & het Othello. En echter, wanneer de natuur eens dwaalt..... -D?naVl,!ULSViet durf ik het ü zeg. ggen ? zy gaf zo veel aanleiding aan haar eigen Landslieden ; aan Menfchen, die den vooS -wegens hunne geftalte en rang hadden ; dS waar opmen natuurlyk , dikmaafs het meeste ziet. waarlyk, deze Handelingen verraaden zeer veel eigenzin; eene laagdenkende Ziel; onnatuurlyke gevoelens.^. maar vergeef het my ik fpreek eigenlyk van haar m 't bizonder ntet/ hoewel ik vreeze , dat, wanneer haar wille zich tegens uwe betere inzichten verheft, zy daar weiI eens o! «ÏÏÏ ïn'om1liMt de b^iden van haare Landï Othello. Vaar wel , vaar wel indien ev verder iets merkt, zo laat my zulks weeten. dfaïl het uw my0j"go?' 001 hïar naaUW fiaade te naan' ™« ■w, . , Jago. Ik beveel my in uw gunst, Myn Heer 1 Othello. (alleen.) Waarom ben ik getrouwd } . deze eerlvt. Man ziet zekerlyk meer, weet denkelyk mear ffi meer, als hy merken laat. 'Veel m«. r-r- J a o o , (te rug komende.) Myn Heer, ik verzoek ü op 't fterkfle de?» aaak niet verder aan re doen groei en Lat het aarj den tyd over. het zal zekefiyk zee goed zyn £l£f£ Zyne Pl"tfe Weder ; want by lanneerh0T^enzeRe,/k veel jefchiktheiS; tvflanJ £LVvlV-ïhen Seviel he«n noch éen tjd, lang m^niekerheid te iaateo, zo zoud gy hem in  TREURSPEL. «7 in zyn gedrag daar door te beter Ieeren kennen. Merk dan op, of uwe Gemalin zyne herftelhng op eene heftige en driftige wyze zoeken zal ; daar uit zal men kunnen befluiten. geloof intusfchen he. ver, dat ik myne zorg te ver dryf ikheb rechtvaerdige oorzaaken om te vreezen dac rk zulks doeT- en laat uw Gemaalin daar niets van merken, dit is myn verzoek, Myn Heer. Othello. Twyffel niet aan myn be grip. i* - Jago. Ik beveel my nogmaals in uw gunst. AGTST.E TOONEEL, Othello, (alleen.) Taêo is ongemeen regtfcbapen , en kent door overdenking en ondervinding den toeftand van alle Menfchelyke Handelingen. Vind ik haar trouwloos, zo mag zy aan myn hart nog zo fterk geketend zyn, ik wil haar echter losrukken , en aan haar noodlot óverlaaten — vermoedelyk wyl ik zwart ben: en geene aargenaame wyze van verkeering heb ; zo als veel andere verliefde gekken bezttten ; of. om dat ik met myne Jaaren reeds van den Berg afklim doch dat heet niet veel zy is weg, ik ben bedroogen; en myn eenige troost moet zyn haar te verfoeijen. 6 Vloek desHuwelyks! datwy deeze fchoone Schepfels de onzen kunnen noemen, maar niet haare begeertens.' ik moest liever een padde geworden zyn, en van de uitwaasfemingvan een fraeengen kerker moeten leeven, als een Winkel , in eenSchepfel dat ik lief heb, ten gebru.ke van een' ander bezitten.' maar dat is «?« «8™^ de ftraf der Voornaamen, zy hebben minder voorrechten als de aemeenen ; het is een even zo onvermydelyk noodlot als den dood. reeds aU wy F 4  $ t OTHELLO. beginnen te leven,zweeft deze gehoornde ftraf (u) over ons. daar komt zy. Is Zy valsch • ó l dan fpot de Hemel met zich zelve! _ tt' ka>' het niet gelooven. ** *•B NEGENDE TOONEEL. OlHELLO, DlSDIMOHA , EMILIA. Desdemona. Waar blyft gy, myn lieve Othello? Uw middae. wïtenVnf ^ CyPrierS' 67 _ . Othello. Ik ben niet al te wel. Desdemona. Hoe fpreekt gy zo zagt ? — Zyt gy niet wel t Tl. u u Othello. Ik heb pyn m 't voorhoofd, r» Desdemona. öUat komt van te veel te waaken; het zal ras weer overgaan. Laat my uw hoofd zo vastbinden dan zal het in een uur beter zyn. lul^ea, TT , Othello. Uw neusdoek is te klein ; Iaat het Haan. (Z* laat baar neusdoek vallen.) kom ik wil met U gaaa Desdemona. i*et fpyt my maar, dat gy niet wel zyt. TIEN- (u) Fokte d kan »/> de gelykbeid dezer UrafF. met eendoedelyken pyl JlaanfZlke eeTweZf/k ithV ƒ * aU Fi\CY S'looft. en mywaarfcbvnÊnm. ' °P Zinnebteld w» Mr°o£el ESCHEKJIJE*  TREURSPEL. TIENDE TOONEEL Emilia, (alleen.') Ik ben blyde dat ik deze neusdoek gevonde.fi heb. deze is de eerde gedachtenis die haar den Moor gaf. myn wonderiyke Man heeft my wel honderdmaal verzogt, hem weg te fteelen. maar zy houd dat gefchenk van hem, zo In achting,— wyl hy haar bezwoer, het wel te bewaaren • dat zy het overal met zich draagt, het kuscht en daar mede fpreekt. ik wil 'er dit fiorduurfel uit laaien neemen, en hem aan Jago geeven. wat hy daar mede doen zal , weet de Hemel ; ik niet; ik heb daar niets aan , als zyne grilligheid tt bevreedigen. ELFDE TOONEEL. ' Jago, Emilia. Ja oo. Nu, wat maakt gy hier zo alleen ? Emilia. Schemp niet, ik heb hier wat voor U. Ja go. Gy hebt wat voor my? —* ik geloof het wel, het is wat fchoons Emilia. Wat dan ? Jago. Een Gek Wyf te hebben. Emilia. d! Is bet dat alles? — wat geeft gy my voor 'dezen neusdoek. F 5 Jaca,  99 OTHELLO. Jago. Wat voor oen neusdoek? — Emilia. Wat voor een neusdoek ? — ziet dan , die de Moor het eerfte aan Desdemona gaf; en welke gy my telkens aanraadde om te üeelen. J aoo. Hebt gy hem geftoolen? Emilia. Neen, maar zy liet hem onvoorziens vallen; en wyl ik by geluk daar by was, zo nam ik hem op; «ie bier is hy. Jago. Gy zyt een braaf Wyf. —— geef hier. Emilia. Wat zult gy daar mede doen ? is daar zo veel aan geleegen geweest, dat ik hem wegpakken moest. Jago, (de Zakdoek voeg bergende.) Wat raakt U dat. Emilia. Hebt gy niets gewigtigs daar mede voor, zo geef hem my weder, die arme Vrouw, zy zal gek worden, wanneer zy hem vermischt. Jago. Doet, even of gy niets daar van weet. ik heb hem noodig,ga, laat my alleen. (Emilia vertrekt, Jago'blyft alleen.) ik wil deze neusdoek in Cas» fio's wooning verliezen , en hem die vinden laaien. Kleinigheden, zo ligt als de lucht, zyn voor de Jaloerfchen zulke fterke bewyzen , als Spreu. ken uit den Bybel. dit kan dus reeds iets afdoen, het vergift dat ik den Moor toegebragt heb begint reeds te werken, kwaaddenkende inbeeldingen zyn even als vergift, dat men in het begin om den fmaak niet wel erkennen kan , maar dat echter daarna, zo ras het in 't bloed overgaat,, als een Zwaavelmyn brandt ■ dus zag ik wel.' >. ' Zie daar komt hyj — geen klaproozen , noch Mandragora, noch alle die flaapmiddelen der Wae* ield,  TREURSPEL. ft reld, zullen U ooit den zoeten flaap weder geeven, die gy gisteren nog hadt. TWAALFPE TOONEEL. Othello, Jago. • Othello. Ha! trouwloos —— tegens my.' tegens my.' Jago. Nu, nu , waarde Generaal ; niets meer daar van. Othello. Voort! —• ga! — gy hebt my op de Pynbank gefpannsn, het is waaragtig beter, geheel en al bedroogen te worden, als een weinigje daar van te weeten! Jago. Hoe, Myn Heer! Othell-o, Wat wist ik van haar geftoolene uitwykingen ? ik zag haar niet; dacht 'er niet aan; en zy krenkte my niet. ik fliep de volgende nacht daar goed op, was gerust en wel gemoed : ik vond Casfio's kusfchen niet op haare lippen! wanneer hy, die men § berooft heeft, het geftoolene niet vermischt, zo zegt het hem niet, en hy zal niet beftoolen weezen. Jago. Het dost my leed zulks te hooren. Othello. En al bad het ganttche Leger, Soldaaten Jongens en alles, haar goedgunftig iyf genooten, en ik wist niets daar van; zo waar ik toch gelukkig, ó! Vaar nu voor eeuwig wel, gemoedsrust! Vaar wel te vreedenheid! Vaar wel, gy toegerusten Heire; en gy, ftoutmoedigen Kryg, die de Eergierigheid fn deugd hervormd, ó.' Vaar welt —» Vaart wel bries*  p OTHELLO. briesfcbende Rosfen ! fchelklinkende Trompetten i moedgeevende Trommelen ! welluidende Pypen Koninglyk Panier, en gygantfcben pronk en pracht des glorieryken Krygs ! en , ach ! gy doodelyke werktuigen wiens yzeren wraake den onfterffelyken en vruchtbaaren donder van Jupiter naarvolgt! Vaart wel! — Othello's arbeid is gedaan. Jago, Is 't mooglyk? — Myn Heer! # Othello. Onwaardige ! bewys my , Ja, bewys my, dat myne Desdemona een Hoer is .' doet zulks , Ja, geef my een oogenfchynlyk bewys daar van ; of (by vat Jago toornig aan) , by de waarde my. nfer onfterffelyke Ziele; het was U beeter dat gy een Hond gebooren waart, als dat gy myne verheven grimmigheid zult moeten voelen. Jago. Staan wy zo met elkander. Othello. Laat my zelfs zien; of bewys het my ten min" Hen zo veel dat 'er geene fchaduw van eenige twyffling overblyft. of, wee, uw leven. Jago. Myn Heer! Othello. Beloog gy haar, en folterd gy my te vergeefs; zo bid nooit meer; maakt uw geweeten niet wyder: hoopt gruwel op gruwel; begaat jzonden-daar de Hemel over weend , en de Aarde zich voor ontzet.' want gy kunt niets flimmer doen, om uw verdoemenis te vergrooten als gy reeds gedaan hebt. Jago. 6! Barmhertigbeid! de Hemel ftaat my byf in. dien hy een Man is, of eene Ziele, of eenMenfchelyk gevoel heeft. God zy by Ü-. en neemt myne plaatfe in!— ó! gy ongelukkige uitlegge»! die juist zien moet dat uwe redelykheid tot eene echtbreeking toe dienen moet.'—— 61 affcbuwe- lyke  TREURSPEL. 9% Ivke Waereld.'— merk op! merk dit, o Was» reld i eerlyk en oprecht te zyn , heet niet zeker ,e z'yn!— ik bedank U voor deze onderrichting: van nu aan, wil ik geen Vriend beminnen, daar men voor liefde zulk een haat bekomt. Neen, zagt, — gy kunt toch wel eerlyk zyn. Jago. Ik moet verfiandig zyn ; want eerlykheid is een gekkin , die het geene verliest daar zy om arbeid. O t h ex l 0« By de geheele Waereld! ik geloof dat myn Wyf eerlyk is, en gelooft gy dat zy het niet is, dan geloot ik dat gy het niet zyt. ik wil bewys hebben. Haar naam, die zo fris en wit was, als Dianaas aangezicht, ls nu zo bevlekt en zwart als myn ge. zicht, neen, wanneer 'er nog ftrikken, nog mesfen , nog vergift, nog vuur , .nog; verzuipende Stroomen in de Waereld zyn, dan wil ik deze py- niging niet langer uithouden. ik wenschte verzekert te zyn. Jago. Ik zie, Myn Heer,dat uwe hevigheid U gantsch verteerd, het fpyt my dat ik U daar iets van gezegt heb. gy wild gaarne verzekerd zyn? Othello. Of ik zulks wilde? Ja zekerlyk. Jago. Dat kunt gy ook; maar hoe ? hoe zult gy verzekerd worden, Myn Heer? wilt gy een ooggetuige zyn? met opene oogen toekyken ? U zien ontëeren ? Othello. Dood en verdoemnis!—ach.' Jago. Ik geloof het haar zeer zwaar zou vallen , ü tot-haar vertrouweling te maaken; dan waaren zy zeker*  9* OTHELLO. doemw"rdig mdiM zy anderen als haar zelfs, daar by zien lieten! . hoe S mSiftJ? f W3t n°emt g^ekerheid I »en h« J« nVaDgen? het isonmogelyk dat ras vïïdP ZtCn ka°' Waaren W ook z0 ras vaardig, als Bokken ; zo Is tig als Aar>en • 70 Gek\°eendÏÏ/eHrhitte W°JVen' «^o3ïïi,5 ueKken , als dronkene domooren. echter wan. drrelTrfChyn'Vkheidi de ornftandighedênr ie Èrin/l WCgen ter waarheid leiden, U verzes. *enng kunnen geeven, zo zult gy ze hebben nm , Othello. loos". my eCn overtuiSend °ewys dat zy trouw. rnv^efd'^L"" ^^"g^am werk; maar daar ik «Le toL^rJ- .m-deze Zaak heb «gelaaten ;door fo wil nn,eid en wfendfchap verleid zynde, Casfio ï k^" Ik flieP 0IW me ik£ fli\edi e?n d0»e tandpyn maakte dat wefite 7?± * kn"' daaris een foort ™» Lieden, ïhl lZ°flflaaps 18 dat de geheimfte gedach' óok casfi"de;" flaaP ontdekken, van dezen aart is I1™ n J h00rde hem in den flaaP zeggen: üiZnï?JL*?eiï0nai ,aat ons °P onze hoede zyn; hv naar "Z' he/de&h'™ houden." en daar na greep foov^nm7o\drUi",e mv de hand en riep: „ ó be« fcv meï'«S i " ,üsk.P, °P m?ne ''Ppen groeide, die zvn he, , Z W°rtel Wi,de mtrukken. daar na leihy te7" l i '9 ,mvn,e beenen> en zuchte ^ kusch; den Moó/gaTïlï " verwenscht Noodlot datU A„ . Othello. •O Ontzaglyk! ontzaglyk.' xr Ja 00. ween, dat was zyn droom maar. Othelj  TREURSPEL. 9$ Othello. Maar echter een droom, die eene voorgaande daad aanduidde, het is altoos verdacht, of het met eelvk zyn droom gefchiede. 6 ' Jago. En het kan altoos tot bevestiging van zwakke bewyzen dienen. Othello. Ik wil haar in ftukken fcheuren. Taoo. Wees zo driftig niet. tot nu toe, weeten wy nog niet wat werkelyk gefchied is. mogelyk is zy nog onfchuldig — zeg my eens , hebt 87 niet zomtyds een neusdoek met aardbeziën geflikt, m de hand van uwe Gemalin gezien. Othello. Ik gaf haar zulk een Neusdoek; het was mya, ecrfte gefchenk. Jago. Daar weet ik niets van ; maar met zulk ees neusdoek , die zekerlyk aan uwe Gemalin ba. hoord; zag ik Casfio zich heden den baard was. fchen- „ Othello. Was het die Taoo. Het mag die,of een ander zyn. wanneer het de haare was, zo fpreekt hy.raet de overige bewyzen, haar weder tegen. Othello, ö i Dat die onwaardige Veertigduizend levens te verliezen hadt.' een eenige is te gering, te weinigvoor myne wraake, nu zie >k het is waar. I^LVeTeens, Jago. zo blaas ik alle myne gekke Liefde den Hemel toe. Zy is voorby -.verbef U zwarte wraak , uit uw naar graft ! en gy ö Liefdelruimt uwe kroone , en het hen daar gy ïw troon badt.voor de tyrannigen haat» Zwdop.  9* O T H ï L t Oi boezem, van uwe zwangerheid; want het zynilegts addettongen* Jago. 6! Wees doch gerust! Othello: 6/ Bloed! Jago. Bloed! Jago. Wees gerust zeg ik; gy zult rhogelyk andere gedachten krygen. Othello. Nooit Jago. ——— gelyk het Pontifche Meer, wiens yskouden Stroom en voortfpoedehden loop, nooit de te rug keerende Ebbe voeld, maar zonder ophouden in den Propontis en HellefponÉ vliedt (v) even zo zullen myne bloedgierige gedachten in hunnen driftiger) voortgang nooit te rug fchrikken. nooit ten genoege der Liefde met de Ebbe afdryven , tot een wyde uitgebreide wraak haar verflonden heeft, (by knield.) nu,, by dezen marmeren Hemel, zweer ik hier op *t eerbiedigfte en vuurigfte myne gelofte Ja go. Staa noch niet op. ( Hy knield.) Weest getuf* gen, gy eeuwig brandende lichten hier boven! en gy Elementen, die ons rondom omvatten I weest getuigen dat hier Jago alles , wat zyn verftand, zyn hand, en zyn hart vermag ', ten dienfte van den beleedigden Othello wydt! hy mag bevelen; mag (v) Deze gelykenis ontbreekt in de oude uitgaa*, ven; en Jlaat bier, gelyk Pope wel zegt, aan de tnrecbte plaatje. De Zaak ecbter beeft baare Histarifcbe Waarbeid : Pontus femper extra meat in Fropontidem; introrfus in pontum nunquam refiuit mare. Plih. Hist. Nat. Lib. II. C. 97.  TREURSPEL. 9j mag my den bloedigften arbeid opleggen , indien ik ooit twyffel om hem te gehoorzaamen.. * .... f» Othello Ik begroet uwe vriendfchap niet met ledige dankzeggingen, maar in 't bizonder met eene wilvaardige toeftemming ; en wil daar terftond ge* bruik van maakeh. laat my binnen -drie dagen hooren verhaalen, dat Casfio niet meer leeft. Jago. Myn Vriend is dood,- het zal op uw verlangen gefchieden. maar haar haar fchenkt gy het leven' Othello. Vervloekt is zy, die hoerachtige Hex i 6 Ver» vloekt I Vervloekt is zy ; kom gaat met my tet tyden, ik wil my verwyderen, en ergens een fpoe. dig middel verzinnen, om die fchoonen duivel uit» de Waereld te helpen. Thans zyt gy myn braaven Luitenant Jago. Ik ben altoos den uwen. DER- fi») Van de veele vermoedingen der Kunstrichters om bet Vers : And tho öbey fhall be in me remord.te verklaaren , of de Leezing te veranderen, fchynt my, even als Eschenburg de gedachten van Farmer de gelukkigfte, en de natuurlykjie te zyn: volgens welke menieezen moef.An' (if) toobey en dan de onvolledige reden door Othillo'i ongeduld laaten afbreeken. enz. Vertaaler, III. Deel. 0  $t OTHELLO. DERTIENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een andere Kamer tf bet Slot. Desdimoha, ËuiLii, Clown. Dl SDEMOS A. Weet gy niet, goede Vriend, war den Luit», tenant Casfio ligt ? Clown. Dat zou ik niet durven {zeggen, dat hy erge»i liegt. Desdemona. Waarom niet? Clown. Hy is een Soldaat ;• en wanneer ik zeg dat een Soldaat liegt, is zulks zo goed, als of ik hem wil ombrengen. D e's demo n-a. Geen gekheid!—, waar is zyn Quartier? Clown. Ik zou zelfs moeten liegen, wanneer lik U dat wilde zeggen. Desdemona. Kan men wel iets met Menfchen beginnen? Clown. Ik weet zyn Quartier niet; en zo ik eens een Quartier uitdenk , en zeg hy ligt hier , of hy ligt daar j zo zou ik het fchoon kunnen liegen. . Desdemona. gen?nt ?y h,t Diet Creens vraafien ' CD dan Clown. Ik wil de Waereld, zynent wege Cathechifeeren; nat is, ik wil vraagen doen, en dezelve my laatea beantwoorden. Dis-  TREURSPEL. 99 Des dem om a. Zoek hem op ; laat hem hier komen; zeg hem, «lat ik myn Gemaal weder met hem verzoend heb, en dat ik hoop dat alles wel fchikken zal. clow n. Dat is eindelyk nog een Artykel, daar een eer» lyk Mans verftand kan toereikende zyn jen dut zal ik zien, hoe ik het daar meê zal ftellen. VEERTIENDE TOONEEL. Desdemona, Emilia. Desdemona. Waar of ik toch die Neusdoek verlooren heb a Emilia? Emilia. Ik weet het niet, Mevrouw. Desdemona. Geloof my, ik had veel liever myn goudbeurs vol Crufados (x) verlooren. indien myn edele Moor niet te goed en te grootsch dacht, om minnenydig te zyn, zo zou zulks toerykende genoeg zyn om bem kwaade gedachten in te boezemen. Emilia, Is hy niet Jaloers ? Desdemona. \t/ie ? i- hy ? — Ik geloof dat de heete Zon, onder welke hy gebooren is, alle groove dampea dezer Aart uit hem trok. Emilia. Zie, daar komt hy. J)tt- " Eene Portugeefche Munt, die om bet daar op gei drukte kruis it genaamd en mtreni 25 Jtuivtrs Wtardig it, O a  100 OTHELLO. Desdemona. Ik wil hem niet eerder verhaten, tot hy Casfio tot zich laat roepen. LVÏFTIENDE TOONEEL. Othello. De voorigen. Desdemona. Hoe gaat het, waarde Othello ? Othello. Zeer wel, myn lief, (ter Zyden) ó hoe zwaar is het zich te bedekken! hoe gaat het U Desde» mona ? Desdemona. Zeerwel, myn Gemaal. Othello. Geef my uw hand i deze hand is klam, Desdemona. Desdemona. Zy heeft noch geen Ouderdom gevoeld , noch geen kommer gekend* Othello. Dat is een teken der vruchtbaarheid , en een wilvaardig herte — heet, heet, en vochtig! — deze uwe hand vordert eene ontzegging der vryheidj vasten en bidden; veel zelfsverloogening en geestelyke oeffeningen. Want hier is eenen jongen en vuurigen Duivel , die oproermaakende is. het is eene goede hand, eene vrygeevende hand! Desdemona. Gy moogt haar zeker wel zo noemen ; want deze hand was het, die myn hert weg gaf. Othello. Eene vrygeevende hand / voorheen gaaven de herten  TREURSPEL' lol herten handen ; maar onze nieuwe Wapenkunde is: Handen: geen herten (y). Desdemona. Ik verflaa my daar niet op. —— nu lieve Othel' lo, uwe belofte? Ot hello. Welke beloften, myn Kind? Desdemona. Ik heb Casfio laaten roepen , om met U te fpreeken. Othello. Ik ben met eene fterke en hardnekkige verkou. wenheid geplaagt. leen my toch uw Neusdoek. Desdemona. Daar, myn Gemaall Othello. - ) De doek dien ik U gaf. Desdemona. Ik heb hem niet by my. Othello. Niet ? Des> (y) Koning Jacob I. verkogt terjlond, by den aanvang zyner Regeering, de nieuwe waardigheden der Baronnen voor geld. boven haare overige voorrechten behielden zy een hyvoegfel in baar geflacbt' waapen: een roode hand in een Zilver veld. bier op doeld de Zinfpeeling waar mede S hakesfear tevens te kennen geeft, dat veele dezer Heeren wel banden, maar geen harten hadden, dat is, geld , om baare waarde te betaalen . maar geen deugd om de ■ tere te koopen. Ook word Koningin Elisabeth, welke de Eeranpten zelden verkogt, maar in 'tbizon, der naar de verdienften oordeeldden, bier door een Compliment gemaakt. Warburton. • G 3  ÏQ2 OTHELLO- DltDEMONl, Neen, thans niet, lieve Othello. Othello. Dat Is zeer flegt. Een Waarzegfter gaf deze Neusdoek aan myne Moeder; zy was een Toverhex, en kon in de Lieden haare Zielen lezen, zy zeide haar, zo lang zy hem behield , zou zy zich beminnelyk maaken; en haar de liefde mynes Vaders doen behouden; maar zo dra zy hem verloor, of weggaf, zou zy in eens alle fcboonheid in myn Vaders oog verliezen; en hyzou zich genoodzaakt zien om andere onderwerpen voor zyne liefde te zoeken. Myn Moeder gaf hem my, toen zy ftierf, en beval my, wanneer ik eene Vrouw zou neemen haar denzelven te geeven. Ik volbragt zulks, en raadde ü, dat in acht te neemen. Maakt hem tot uwen Lieveling, bewaard denzelven als uwen oogenappel. wanneer gy hem verloor of weggaf, zou dit een verlies zyn, dat tegen geen ander te vergelyken was. Desdemona, Is het mogelyk ? Othello. Zeer mogelyk. daar is iets toverachtigs in het Weetje! van dien doek. Een Sibille, die den omloop der Zonne twee hondertmaal geteld hadt (likte hem in haare Propheetifche verrukking: de Wormen die de Zyde daar toe fpoonen waaren gewydt en ky werdt met balzen. van Mumien geverft.'fY) welke f>) Hit balxemiekt vogt , dat van dt Mumien vloeide, nas vierbeen wegens zyne werkende kraet heroemd.wy zyn tbans wys genoeg om te weetel, dat 4n bygevoegde Eigenfcbappen flegts inbeeldingen waaren} en echter beeft men my verzekerd dat men 4a? balztm in lenige Apitheiken nog vindt. Sixivïbs.  TREURSPEL. 103 welke die doorzichtige Toverhex van de herten vin onfchuldige Maagden opgegaêjd had. Desdemona. Is dat waarheid? Othello. Zeer waar; neemt het dus in acht. 1 Desdemona. Dan wenschte ik, dat ik hem nooit gezien had. Othello. Ha.' waarom? Desdemona. Waarom (preekt ey zo haastig en oploopend? Othello. Is hy verlooren? is by weg ? fpreek, hebt gy hem niet meer? Desdemona. 6 Hemel l Othello. Nu, waar is hy? DfSDEMONA. Hy is niet verlooren.—— maar gefield zynde dat hv verlooren was? Othello. Hat Desdemona. Ik zeg hy is niet verlooren. Othell o. Haalt hem hier, en laat hem my;zlen. Desdemona. Dat kan ik doen Othello; maar ik doe het nu niet. dat is alleen een kunstgreep, om my van myn verzoek aftebrcngen. Ik bid U laat Casfio weder aangenomen worden. O t h e l lo. Haal my die Neusdoek — ik heb een kwaad voorgevoelen. Desdemona. Geloof my 1 gy z"lt nooi* een b"aver Maa Tlnden' G 4 OtheIl.  IQ* OTHELLO, _ Othello, De Neusdoek'—— n. u-j ,t * Desdemona. ik bid ü, fpreek met.my van Casfio. ™ xr j ,. Othello. De Neusdoek! - met U deeldden.. _ Cft' alle 6ew«W ,T . , Othello. De Neusdoek! — mt» i u Desdemona.' Waarlyk, gy doet onrecht...... Voort!- , °Ti*B"«- ZESTIENDE TOONEEL, Desdemona, Emilia, y j- Emilia. is dit Mensch nu niet Jaloers ? <7 t, l ■» i Desdemona. in2d°ez^ r heIk.bea *eer onse!uj£k* ^" Sta-^Ss: «£fi°JeWd ee" ^"•n'gi'néênof twee Taaren gehee! kennen. („; 2y zyn alle gelyk MaagK , en wy Int™?. P!\JOHWsON befluituit deze worden dat de Dichter voor den verkop van dit TnuHhA . namw , ten tyd van tin af twee Jaaren he. fimi  TREURSPEL. 105 wy alle zyn haare buuren. Zy flurpen ons gulzig binnen , en wanneer ze vol zyn , werpen zy ons weder uit. Zie eens, daar komt Casfio en myn Man. ZEVENTIENDE TOONEEL. Jago, Cassio. De voorigen. Jago. 'Er is geen ander middel; zy moet zulks doen,; Zie daar, een geluk; gaa en bid haar op 't fterk» fte daarom. Desdemona. Hoe gaat het waarde Casfio ? hoe ftaat het met uw zaaken ? Cassio. Mevrouw, ik heb nog myn voorig verzoek aan. TJ te doen. maak doch door uwe goede voorfpraak, dat ik op nieuw weder leve, en de Vriendfchap van uw Gemaal weder verkryge , welke ik met t alle myne toegenegenheid vereere. Ik wenschte niet gaarn nog langer te wagten. is myn vergryp 20 ftrafbaar , dat noch myne voorige dienften, noch myn tegenwoordig berouw, noch de belofte om my voortaan gefchikt te zullen gedraagen, my zyne Vriendfchap weder kunnen doen verwerven, zpzal het ten minfte een weldaad voor my zyn .wanneer Jlemd badt. My echter fcbynt dit geen gevolg tt zyn, en te minder, daar alle overige otnftandigbeden daar tegen zyn Emilia zegt alleen een algemee* nen Stelregel, en. dat de tyd, zedert Desdemo. na, Othello kent, nog te'kort is om bem geheel te kennen, eschenbukg. 0 $  ïoë OTHELLO. neer ik weet dat het zo is. dan kan ik my met eens gedwongene tevreedenheid vleyën; en ergens eene bekrompener levens wyze aangrypen, en my met de Almoefen des geluks vergenoegen. Desdemona. Ach.' myn goede, lieve Casfio; myne voorfpraak is thans zeer onvermoogend; myn Gemaal is myn Gemaal thans niet; ik zou hem niet meer kennen, wanneer zyne geftalte zich even als zyne denkwy. ze veranderd hadt. Iedere goeden Engel ftaa my zo by, gelyk ik myn best voor U gedaan heb. ik heb my de dreigingen, zyner gramfchap over myne vrymoedige redenen, prys gegeeven. gy moet oog een weinig geduld hebben, ik wil doen wat ik kan ; ik wil meer doen als ik hart heb om voor myzelve te doen. wees daar mede te vreeden* Taoo. Is de Generaal boos? Emilia. Hy ging zo even hier van daan, en zekerlyk zeer onrustig en misnoegt. Taoo. Kan hy toornig werden ? ——. ik was by hem, toen de Kanonnen, de Geleederen zynes Heirs in de Lucht ftrooide, en zo wild als den Duivel zyn eigen Broeder dicht aan zyn arm weg namen, kan hy toornig worden ? zo moet hy gewigtige oorzaaken hebben, ik wil heen gaan en hem opzoeken, dit heeft wat te beduiden, indien hy toornig is. Desdemona. Ik bid U doet dat. A GT-  TREURSPEL. I0| AGTTIENDE TOONEEL. Disdimona, Emilia , Cassio. Desdemona. 'Er moet zekerlyk ergens eene gelegenheid van Staat mogelyk van Venetiën j of wel eene ont. dekteVerraadery hier in Cyprus, die even in t licht gekomen is , zynen , zo heeten geest ver. duistert hebben; want in diergelyke gevallen pleeg men zyne onvernoegdheid wel aan geringe dingen uit te laaten; wanneer 'er groote zaaken zyn waar onderwerp zyn. Zo zal het zyn. wanneer ons een Vineer pyn veroorzaakt, dan verbreid zich die fmertelyke ondervinding zelfs door onze gezonde le • den uit. men moet aanmerken dat de Mannen geene Goden zyn, en niet altoos zo veel tederheid van hun verwagten als zy ons voor het Trouwfeest betuigen, ik had groot ongelyk Emilia; en ik was reeds, tegen alle billykheid van begrip, zyne on. vriendelykWd in myne Ziele den Oorlog te ver SaafeaYmaar nu zie ik wel, ik heb de getuigenomeekogt, en hy word valschlyk aangeklaagd. Emilta. De Hemel geeft.dat het Staatszaaken mogen zyn, zo als gy U verbeeld, en geene minnenydige grillen die hy uwentwegen maakt. Desdemona. Dat verhoede de Hemel! ik heb hem daar nooit gelegenheid toe Se8egV£"*L j A Maar minnenydige Zielen berusten daar niet in ; 2V zyn niet alleen minnenydig wanneer men haar daar gelegenheid toe geeft, maar in 't b.zonder zvn zv minnenydig, om dat zy minnenydig zyn. De Jaloersheid l een onkruit, door zich zelfs geplant, «n van zich sslfs gebooren. Dis.  io» OTHELLO. Desdemona. De Hemel bewaare het herte van Othello voor zulk onkruit. Emilia. Daar zeg ik Amen op, Mevrouw. D e s d emona. ' Ik wil zien, waar hy is: Casfio verwyderf, U niet te yerr\ vind ik hem beter gehumeurd ; zo wil ik U verzoek weder vervolgen , en mvn «Werfte best doen om het door te zetten. Cassio. Ik dank ü op het nederigfte, Mevrouw. NEGENTIENDE TOONEEL. Cassio, Bianca. Bianc a. Goeden dag, Vriend Casfio. , Cassio. Hoe komt gy toch hier? hoe gaat het U, mvn fchoone Bianca? waarlyk myn waarde,ik wilde zo naar u toegaan. Bianca. En ik naar U, Casfio. hoe gaat dat, een gantfche week weg te blyven ? zeven dagen en nachten/ Agt en tagtig uuren! en de uuren der afwee. zenheid yan een beminde zyn tagtig maal langer, als de Uurwyzer.' ó, wat een verdrietige Reke' Cassio. Vergeef my Bianca, ik ben al dezen tyd. door gedachten , zo zwaar als lood Kr Aarde gedrukt maar ik zal eens te eeniger tyd , die meer myn eigen is , deze lange Rekening van afweezenbeid ver»  TREURSPEL. 109 vergoeden en uitwisfchen. Lieve Bianca, maak my doch dit Borduurfel eens na. (Hy geeft baar de Neusdoek-van Desdemona.) Bianca. ö Casfio, van wie hebt gy dat? ■ dat ia zekerlyk een gefchenk van een nieuwe Vriendin: nu ondervind ik de oorzaak van Uwe , my zo fmertelyke, afweezenheid! —— ftaan wy zo met elkander? goed, goed. Cassio. Ga Meisje, en werp uwen haatelyken argwaan den Duivel in de kaaken , die U dezelve ingeeft, beeld gy U dan in, dat dit een gedachtenis zy van een andere Beminde ? neen , dat is het waarlyk niet, Bianca. Bianca. Wel, aan wie behoord het dan ? Cassio. Dat weet ik zelfs niet. ik vond het op myn Kamer, het Borduurwerk bevalt my ', en eer men het my weder afvordert, dat denkelyk gefchieden zal, wilde ik daar gaarne een Model van hebben, neem het weg Kind, teken het na; en laat my nu alleen. Bianca. U alleen laaten.' waarom dat ? Cassio. Ik wagt hier op den Generaal ; en geloof niet dat hy gaarne ziet, dat ik met een Vrouwsperfoon in gefprek ben, Bianca. Waarom dan niet? Cassio. Niet om dat ik U niet bemin. Bianca. Zekerlyk bemint gy my nu niet. kom, vergezel my een weinig, en zeg my, of ik ü dezen avond nog zien zal ? „ b Cassio.  iio OTHELLO. Cassio. Ik kan U 'niet'ver vergezellen , want ik wagc bier. maar ik kom ras by ü. Bianca. Nu, ik moet het dan daar op laaten aanko. men. Unit van let Dtrdt Bedryf. VIERDE  TREURSFEL. lil VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Kamer op bet Slot. Othkil'o, Ja»o. jaoo. VJelooft gy dat? OTH ILLOi Of ik dat geloof, Jago? Jago. Hoe, elkander heimelyk te kusfchen? Othello. Een ongeoorloofde kus.' Jago. Of naakend met haare Vrienden één of twee uuren In t bed te leggen , zonder iets kwaads in " zin te hebben? zou dat niet mogelyk zyn? Othello. Naakend in 't Bed, Jago, zonder eenig kwaad • ~in te hebben? dat zou een Huicbelary zyn in Ouivel gek te maaken! Lieden die met ZSfS^f&^■ zulke gevaarlyke Zaaken waagen, dier deugd verzoekt den Duivel; en zy verzoeken den Hemel. Wanneer zy niets doen ,'zo ii het doch eene vewoeSe Zonde, maar wanneer ik myn Vrouw te„ Neusdoek geef.ö.....iL()) Wat dan? •r - Jag«.  ttt OTHELLO. Wat? wel dan behoud hy aan haar, Myn Heer« en wanneer het aan haar behoord , denk ik dat zv het aan ieder kan geeven. * Othello. Zy is ook bezitfter van haar Eer, kafl zy dia ook weggeeven? 7 " „ _ . Jaöo. tm„"re Eer 1S iets onzichtbaars, dikmaals ver- S^S-JdX.^' ^ M ^ hebbeD' Othello. ten. n ' • 'k had dac 20 &aarne vergee. L^LTT""- ?y uegt ° 0 •' hv zweeft over myne ï*t * ^ ,heei?' P1^ de Raafover een huis, tlr! A ne^te 10 heerscht, die alle die daar ia Nrusdo°eUaank0ndigt — ëy h* heeft Jago. Nu Ja, — wat is dat toch? Othello. Dat is nu zo onveifchillig niet. Jago. Hoe ? wanneer ik U nu zeide ; dat ik freMsn had dat hy U beleedigde; of dat ik hem baÜ hoeren zeggen — want 'er zyn waarlyk zulke fchurken, die iets van de Vrouwen, door baar onftui. mige beden;of door vrywiilige giften van de Vrouwen zelfs , gedwongen en gerooft hebben , en dan doorgaans zich niet kunnen inhouden, om het rond te vertellen. ' ' _, -v . Othello. Heeft hy dan wat gezegt t * . . , Jago. Dat heeft hy zekerlyk, Myn Heer; maar gelóóf my , hy zou het thans weder loogchenen , en Tjfizweeren. b ' Oth el-  T&ÈURSPEL. ui Othello. Wat heeft hy dan gezegt? Taoo. Wel, hy had by haai — ik weet niet wat —w gedaan. Othello. Wat dan? Jago. Geleegen. —— Othello. By haai? t Jago. By haar; op haar ,* zo gy wilt. Othello. By haar / op haar.' by haar geleegen! dat is at» les wat men zeggen kan ! —- dat is affchuwe» ïykf ——• Neusdoek.' — bekentenis *—— Neusdoek bekennen Zal hy, en voor zyn moeite gehangen worden eerst gehangen worden -*en dan —— bekennen. — ik zidder daar voor — de natuur kan by my zuike krimpende aandoeningen niet zonder een geheim voorgevoel ontdekken. ■ het zyn geen bloote woorden dio my zo doen trillen — ha! — neuzen, ooren en lippen Is 't mogelyk bekennen —• Neusdoek! —— o Duivel.' «■ (Hy valt in inmacit.) Jago. Werk nu , myn Geneesmiddel: werk! — zo moet men ligt geloovige Gekken vangen, menige waardige en onfcauldige Vrouwsperfoonen kómen éVen op deze wyze om haar goeden naam. ■ ■ k he! mynHeer!— Generaal!—. Othello.' —; Zie daar Casfio 1 III. DjiiL. M TVVËI-.  H4 OTHELLO. TWEEDE TOONEEL. \ Cassio. De voorigen. Cassio. Hoe gaat het hier. Jago. De Generaal beeft de vallende Ziekte gekree. gen; het is de tweeden aanval :hy had 'er eisteren reeds een. " Cassio. Vryf hem de flaapen van 't hoofd. Jaoo. Neen, laat hem maar begaan ; men moet de onmacht haar genisten loop laaten: zomtyds komt hem het fchuim voor den Mond, en hy word dan geheel raazend en woedend. Zie. hy komt by. verwyder U nu een weinig ;hy zal zich terftond weder nerhaalen. wanneer hy weg is, wil Ut gaarn over •en gewigtige Zaak met ü fpreeken. DERDE TOONEEL. Jaoo, Othello. «£5E5if • MynJH"r°?' *hebt »uw hooH _ Othello. Spot gy met my;? Jago. tv t metuV fpotten! " neen« waarachtig niet, Jroeg, d3t fiy 'UW DOOdlot aIs een Man ver- O the l«  TREURSPEL. i»S Othello. Een gehoornd Man is een Monftcr ; is een Beest. JAG0' . » Nu, dan zyn *er veele Beesten , in een voiStryke Stad ; en veele tamme en wellevende Mon» fters. Ot h e l l o. Gaat het daar zo? Jago. Waarde Generaal, wees toch een Man; bedenk toch, dat ieder baardig Mensch , die in 't echtjuk gefpannen is, mogelyk met Ü aan eene ftreng trekt, daar leven thans Millioenen Mannen , die alle nacht in een bed leggen dat zy met andere deelen ;en die echter daar op zouden zweeren, dat het hen alleen behoord. Zy zyn daar toch beter aan. ó! de Helle heeft haar grootfte vreugde daar over , en de Duivel heeft daar zyn grootfte vermaak in , wanneer hy een Oveifpeelfter op een verzekerd Echtbedde liggen , en haar voor onfchuldig kan uitgeeven. Neen, liever wil ik het weeten ; en wan- • neer ik weet wat ik ben, dan weet ik ook wat zj worden zal. Othello. ó! Gy hebt veel verftand. dat is zeker. Jago. Gaat nu eens een oogenblik op zyde; verbef TJ, en hoor oplettend toe. geduurende de tyd dat gy hier, door uwe zorg een hartstocht die zulk een Man zeker niet betaamd ——* overweldigt lag, kwam Casfio hier. ik bedacht terftond eene goede ontfchuldiging voor uwe onmacht, en maakte dat hy weg kwam; heette hem echter terftond weder te komen, wyl ik met-hem te fpreeken had. Hy beloofde dit. Verberg U dus bier omtrend , en geef acht op den hoon, het fpottende lagchen, en de blykbaare verachting , die in alle zyn gezichtstrekken doorftraald. want hy zal H % zy»  lig OTHELLO. zyn verhaal weder van vooren af aanvangen, hoe, door wie.waar zo, zederc hoe lang, en wanneer by met uw Vrouw is betrouwd geworden ; en wanneer hy haar weder bezoeken zal. Geef dan op zyne gebaarden acht!— 6 Wees toch gerust; of ik zou waarlyk moeten gelooven , dat gy van onderen tot boven alleen galle zyt; en niets het ge ringde van een Man bezit. Othello. Hoor, Jago; ik zal ü bewyzen, dat ik myn geduld reeds in myn geweld hebbe; maar hier na zal het ook des te bloediger voortgaan. Jaoo. Dat kan niet febaaden ; maar alles te regfer tyd — wilt gy nu ter zyden gaan?— (Otbell» vcrwydert xicb.) Nu zal ik Casfio naar zyn Bianca vraagon. een goed Huuwyf dat haare lusten verkoopt , en zich brood en klederen daar voor bezorgt, die Zotiin is ontzachlyk op Casfio verliefd; en het is gemeenlyk de firaf van zulke Hoertjes dat zy 'er veele bedriegen en van den een of ander ook bedroogen worden. Wanneer hy van baar hoord fpreeken kan hy zich niet onthouden om overluid te lagchen. —— daar komt hy . boe meer hy zal lagchen, des te meer zal Othello raazen. en zyne gekke minnenyd, uit het lagchen, de gebaarden, en zorgelooze houding van den armen Casfio, geheel verkeerd, uitleggen. VIERDE TOONEEL. Jago, Cassio, Othello, (ttr syde.) J a • o. Hoe gaat het, waarde Luitenant? Cassio. Veel flimmer, om dat gy my een naam geeft, wiens berooyiog my het leven haatelyk maakt. Jaco.  TREURSPEL. n? Ja oo. Houd U maar ter deegen vatt aan Deidemona, zo kan bet U niet ontgaan. ( zagter.) ó! Als de verkryglng uwer bede aan Bianca flond , hoe ras aoud gy dezelve zien vervullen. Cassio. Ha l ha, die «me Zottin. Othkllo. „ Ziet eens, hoe by reeds lagcht." J ag o. Ik heb noch geen Vrouwsperfoon op ïemant ze verliefd gezien. Cassio. Die arme Gekkinl ik geloof waarlyk, datzyop ?cy verliefd is. Othello. Hy ontkend het zo koeltjes ; en lechtvaardigt het met lagchen. Jabo. Hoor eens Casfio. Othello. Nu gaat hy op hem af, om hem te verhooren.»»» aeer goed; nu verder — nu verder.Ja oo. Zv verfpreid dat gy haar wilt trouwen. Cassio. Ha.' hal ha! Othkllo. Triumpheert gy Romein? (fcfi) Triuropheert gy? Cassio. Ik haar trouwen ! — een barmhertige Zus* ... » ö l hebt doch meer liefde voor myn ver. ftand! (lb) Othello noemt bem in een' verteerden Zin ten Romein, de Triumpb die eene Rtmeinjcbe fetsthkbeii «ar, bragt btm tot die gedtcbun. Johicsoh. , Hl .  ut OTHELLO. ftand! acht het niet zo geheel bedorven, ha ƒ hal Othzllo. „40! zo/ zo! hy die wint heeft goed lagchen." Jago. Waarlyk de fpraak gaat, dat Gy haar zult tron. wen! Cassro. /«eg eens, is dat waar ? Jaoo. ik wil een Schelm zyn, zo 't niet waar is. Othello. goed" W r*edï °P 111/0 d°°d 6erekend? -—» Cassro. Die Aapin heeft dat zelfs uitgebragt. Zy heeft tich in 't hoofd gefield dat ik haar zou huwen t alleen , om dat zy zulks wenscht , en zich daar mede vleid ; en niet, om dat ik haar zulks b«. looit heb. Othillo. aen"'^0 We0kt Wy ; "u de Hiltorie beSiaCassio. Zy was daar even hier, en vervolgt my overal. Ik was flus aan den Oever, en fprak met eeniee Venetiaanen. daar komt die Gekkin , en valt my ?o pm den hals v Othello. „En riep: myn alleri.etöe Casfio ! pf zo iet». *it zeggen zyn gebaarden." Cassio. „„.!SP« n,Tf ' en ,eund 2ich weeneade tegen »jr; en ftreeld en drukt my —. ha! ha! ha' .Othello. *t,!„lAerte i!y',noe Z7 hem -n oyn Slaap „ kamer geftreeld heeft. ó! Ik zie uw neus wel Cessie.  TREURSPEL. U9 Cassio. Nu, ik moest my van haar losrukken. j ag o. Op myn Eer, daar komt zy zelf. r Cassi-o. Welk een Meerkat is dat toch! die daarenboven nog zo naar Bifam ruikt. - - VYFDE TOONEEL. Taoo, Cassio, Bianca, Othello, (ttr zyden.) Wat zal dat dan beduiden', dat gy my overal naarloopt, BlA1SCAm r\„-,ve\ en zvn Grootmoeder mag U naar» , De ?«« «al dan dte Neusdoek beduiden, die loopen» wat zal dan □ een g M Tt fk hen! aannam! Ik zou dat Monfter Z?Sen"« Het is ook zeer geloofbaar . dat gy namaaken. nci « gevonden fK weet we hem daar liet liggen- Het ^,VkerU eene gedachtenis van een Byzit hier of enï zou dat werk nazien, daar — geef daar; en ik zou dat Qok m Bbff.B5 *XZZ&& «< **neemcn: dat wil ik niet. Cassi0. Nu, myn fchoone Bianca ; wat is < ■ zo beleeft! zo wys! zo vol verftand ! Ja go. Zo veel te nimmer zo zy dat alles is. Othello. Ja, zekerlyk: duizend, duizendmaal flimmert ■ en dan nog van zulk esa bevallig gedrag! Jago. Zekerlyk, veel te bevallig! Othello. Altoos, maar het is doch fchaade Jago. i i t 9 Jago! het is fchaade ..... Jago I H S J*eotf  jit OTHELLO. Jaoo. Wanneer zy nog zo lief in haare boosaartigheid it; zo geef haar liever een Vrybrief om te Zondigen, maar wanneer gy daar onverfchillig by zyt, zo be« kommerd het niemand. Othkllo, Ik wil haar in kleine Hukken houwen! —— my hoornen opzettenl Ja eo. ö! Dat is een laagheid van haar! Othello. Met mynen Luitenant ' Jago. Dat is nog laager. Othello. Bezorg my een weinig vergift dezen nacht, Jago; ik wil geen Woordenwisfeling met haar aan» vangen , op dat haare Beeldtenis en Schoonheid myn befluit niet weder doet wankelen/ 'jm deze nacht Jago. Jago. Doet zulks niet door vergift: verworg haar ia haar bed; in het bed dat zy ontëerd beeft. Othello. Ooed, goed, de rechtvaardigheid dezer ftraffe bevalt my * n» > zeer goed. Jago. En laat my voor Casfio zorgen, om middernacht zult gy meer verneemen. (Men boord een Trompet.) Othkllo. Nu, zeer goed.—— wat is dat voor een Trom. pet? Jago, Zekerlyk een tyding uit Venetiën. het is Lodo. vico, door den Hertog hier gezonden. Ziet gy, by komt daar met uw Gemalin. Z E'  TREURSPEL. ï*S ZEVENDE TOONEEL. Lodovico, Desdemona, GevoloI De voorigen. Lodovico. Ik ben uw Dienaar, Heer Generaal! Othello. Ik den uwen, van gantfcher herte. Lodovico. De Hertog en de Senatoren , doen U vriende? Jyk groeten. , . (Hy geeft bem een Brief.) Os hsllo. Ik eerbiedig de tekenen van haare bevelen. Desdemona. Wat brengt gy nieuws, lieve Neef, Lodovico» Jago. Ik verheug my zeer, door U te zien, Myn Heer, welkom in Cyprus. Lo dovico. Ik bedank U. hoe maakt het den Luitenant Casfio ? Jago. Hy is nog in leven. Desdemona. Neef, myn Gemaal ligt met hem in onmin,maar hy zal alles weder goed maaken. Othello. Weet gy dat zo zeker ? Desdemona. Wat! Myn Gemaal t Othello, (lezende.) „Vergeet niet dit te volbrengen, zo lief Uw..." Lodovico, {tegen Desdemona ) Hy fprak niet met U ; hy is met den Brief bee2;g. —- is 'er dan een misveiftand tusfchen den Generaal en Casfio ? Bit  MH OTHELLO. DlfOlMONA. Een zeer ongelukkig misveritand. ik zou gaarne alles doen, om haar weder te verzoenen, zo lief is my Casfio. Othello. Vuur en Zwavel.' Desdemona. Wyn Gemaal! Otaello. Zyt gy by uw Verftand ? , . Desdemona. Hoe.' is hy boos? Lodovico. Mogelyk baard hem de Brief eenige moeilykheid; want ik vermoede dat men hem te rug roept, en hem beveeld om het Stadhouderfehap aan Casfia •ver te geeven. Desdemona. Op myn Eer, dat verheugd my. Othello. Waarlyk I DlSDEMONA. Myn Gemaal! Othkllo, (ter zyde,) Ik verheug my, ü dol te zien. Desdemona. wat, myn Lieffte Othellot Duivel! 0TH*lt0'(*e*r^««*.3 Desdemona. Dat heb ik niet verdiend. Lodovico. Heer Generaal; in Venetiön zou niemant zulks gelooven, al wilde ik zelfs zweeren dat ik het ge. izien hadt. dat gaat te ver. maakt het weder goed. ■ -' zy weend. Othkllo. 6 Duivel ! Duivel • indien de Aarde van Wy. ven traanen kon baaren , zo soa iedere droppel die  TREURSPEL. i*S üe zy vallen laat , een Krokodil worden. voort j uit myne oogen. üesdemok a. Ik wil niet blyven, om U nog meer te ergeren. (Zy vertrekt.) Lodovico. Waarlyk een onderdaanige Vrouw. — ik bid Ü, Myn Heer, roep haar toch te rug. O t he l l|0. Mevrouw! — Desdemoha, (te rug komende.) Myn Gemaal! Othello. Wat wilt gy, Myn Heer ? Lodovico. Wie? ik? Myn Heer? Othello. ~ . Ja; gy wenschte dat zy mogt te rugkeeren. Heer, zy kan zich omkeeren, en doch voorwaarde gaan, en weder keeren; en zy kan weenen, Myn Heer; weenen. en zy is gehoorzaam, zo gy zegt. .... gehoorzaam.... zeer gehoorzaam.... weent nu altoos voort!... In deze Stukken, Myn Heer'. 6! die hartstochten fpeeld zy voortreffelykI men reept my naar VenetiSn te rug. — gaa nu maar voort; ik zal U terftond laaten haaien «-—• Myn Heer ik zal het bevel gehoorzaamen, en zal naar Venetiën te rug keeren — aanftonds voort! — mars! (Desdemona vertrekt.) Casfio zal myn plaats hebben; en Myn Heer, ik verzoek IJ dezen Avond met my te Eeten — gy nyt my in Cyprus welkom! (ter zyde.) Die Geiccn en Aapen ia Venetiën/ AGTSTE  *i* OTHELLO. AGTSTE TOONEEL, Lodovico, Jago. Lodovico. Is dat de Edlen Moor , die onzen gantfchen Senaat zyn alles in allen noemt? is dit die Ziele die geen hartstocht beweegen kon ? Wiens ge'. Krenge deugd, noch door den Pyl des Noodlot* Doch door den Speer des geluks getroffen, noch gewond kon worden ? Hy heeft zich fterk verandert, Lodovico. Is hy by zyn verftand ? heeft hy mogelvk niet een zwak hoofd? 1 U,VEC1>* met ik^ll' £ flen uy is^°^'m3g niet zeegen wa« ik denk. ik wenschte dat by 't was; dat ligt zvn kon, wanneer hy niet waarlyk reeds zo is. Lodovico. Wat ? zyn Vrouw te flaan ? Dat was zekerlyk niet br°a'af van hem. en even. wel wenschte ik te weeten, dat dezen fbg het er?ite geweest was * 6 B Lodovico. «A y d,at Sew0°n r of werkte de Brief zo fterk ?ergingt * ' Dy Zicn 20 in de eerfte hitt* ó Hemel I ik zou niet eerlyk handelen , wan- dfrJo'nH^n 6i KilÜe Zefif" W3t ,k SeZien e" ondervonden heb. gy zult hem toch zelfs leeren kennen en zyn eigen gedrag zal hem reeds zo wel aftekenen, dat ik niets meerder zeggen durf ga hem maar na, en ziet verder toe, hoe hy zich in t vervolg houden zal. 1 Lo-  TREURSPEL. ia? Lodovico. Het doet my leed, dat ik my aan hem geftoord heb. NEGENDE TOONEE L.(«) Het Tooneel verheeld eene andere Kamtr op bet Slot. Othello, Emilia. Othello. Gy hebt dan niets gezien * Emilia. Oor niets van zulke zaaken gehoord , of iets vermoedt. Othello. Gy hebt toch Casfio en haar by elkander gezien. Emilia. . Ta, maar daar zag ik niets kwaads; en ik hoorde iedere Syllabe die zy met elkander fpraaken.. Othello. Fluisterden zy niet eens faamenr Emilia. In 't geheel niet, Myn Heer. Othello. En ftuurden zy U niet eens weg > Emilia. Geenzins. Othello. Niet eens, om haar waaijer , haare handfchoes nen, haar Masker of iers diergelyks te haaien? Emilia. Om niets, Myn Heer. Othkllo. Dat is bizonder ! Emilia. Ik wil myn Ziel daar op verwedden, Myn Heer,  «» OTHELLO. Heer, dat zy eerlyk is. En zo gy anders denkf, fe d6Ze !ledlCfcten : Z? bedrieeen «w ha"t de Hemel vergeld het de Elendelingen die ü zulks in t hoofd gebracht hebben, met den vloek der Slange: want wanneer zy niet deugdzaam, ze^6wnJro,u7 1S! 20 is 'er geen gelukkig Man op dif° 18 ,de onfch"'digfte onder de Vrou. wen ZO ftrafbaar als het Overfpel. Othello. Laat zy by my komen ga/ (Smilia vertrekt.) Zy zegt genoeg maar het zou wél eene onnozele Koppelaarfter zyn, die niet even zo Hoer. het Slot en de Sleutel voor het boeven Ka. K zelf^cz'eï'f1 27 °P de kDiën' e" bid:dlÉ TIENDE TOONEEL Othsllo, EtorLii, Desdemona. far.t. Dbsd«MOWA. . •vat beveeld gy, Myn Gemaal? Othello. Kom nader myn Duifje: ik verzoek het Ü. Wat beveeld gy? Othello. jjicht"1 "WC °°êen Z'en' Zie my in '* aanSe' Desdemona. Wat is dat voor een fchrikkelyke inval? Othello, (ï^e7l Emilia.-) Volvoer uw ampt, Vrouw Koppelaarfter; laat de twee Boelen alleen , en fluit de deur toe : hoest! of roept; bem/ wanneer 'er iemant komt/ — bw kunst' uw kunst''— nu, ga voort. ELFDE  TREURSPEL. H& ELFDE TOONEEL. Othello, Desdemona. DesdemonaIk bid U op myne kniën, wat wilt gy eigentlyk, zeggen? ik verftaa de gramfchap uwer woorden; maar de woorden zelf niet. Othello. Ha' wie zyt gy? Desdemona. Uw Vrouw, Otbelio. Uw trouwe eh redelyke Vrouw. Othello. Kom, zweer, verdoem U zelf; anders mochten de Duivels fchuuw zyn om de hand aan U te leggen , wyl gy zo veel overeenkomst met een hemelsch wezen. hebt. daarom zyt gy dubbeld verdoemd, zweer, dat gy eerlyk zyt. Desdemona. Dat weet de Hemel •* Othello. De Hemel weet dat gy zo valsch, als de Hel, zyt. Desdemona. Tegen wie, myn Gemaal ? wanneer ? wie beftaan ik valsch? Othello. ö Desdemona/ voort / voort / voort.' Desdemona. o Ongelukkige dag/— waarom weent gy*-ben ik de oorzaak dezer traanen , myn Gemaal 4 denkt gy mogelyk, dat myn Vader aan uwe terugroeping fchuld heeft, zo laat my dat niet ontgelden, wanneer gy zyne Vriendfchap verlooren hebt, toen heb ik dezelve ook verlooren. III. Deel. I Othe*  J3« OTHELLO- Othello. Had het den Hemel bevallen my door boeijen te beproeven, had hy alle wyzen van fmaadheden, en krenkingen op myn ontblood hoofd nedergere. gend;my tot aan de lippen in armoede gedompeld; my en alle myne hoope aan de gevankenisfe overgegeeven; dan zou ik toen nog ergens een hoek myner Ziele , een dropje geduld gevonden hebben, maar ach! dat hy my een vastgeftooken Uurwy. zer voor de tyd des hoon* geeft, waar op deze geduurig met zynen iangzaamen en onbeweegbren (ie) Vinger wyst.—- ach.' ach.' — en echter dit kon ik nog verdraagen; zeer goed verdraagen. maar daar , waar ik den fchat mynes herte ver. wagtte ; waar ik herleven , of niet verder leven moest: een Bron waar uit den Stroom myner gelukzaligheid moest vlieten, of zich gantsch verdroogen. —— dat ik daar van verdreeven ben; of dezelve als een Poel daar haatelyke Padden in broeijen, moet behoudenl —»» ó, daar veranderd uw kleur by. geduld! gy Jonge, rozenwangige Cherub: ziet daar zo duister by uit als de Helle I Desdemona. Ik hoop dat myn Edla Gemaal my voor onfchul. dlg houdt. Othello, Ja, Ja. zo als Zomervliegtn in Slagthuizen.die reeds hoereeren als zy het leven ontvangen, ó I Gy onkruir ! gy ziet 'er zo fchoon uit, en ruikt zó JierJyk, dat men 'er hoofdpyn van krygt — waart gy toch nooit gebooren j ye Des. r» Het voornaam woord, onbeweegbren (unmoT1,:!"i is neer beduidend en drukt Othello's ongeduld uit. Hy die bet verloop van één Uur met verlangen verwagt , fcbynt de Uurwyzer zekerlyk weinig voor te vorderen. ■ SlSJVEJiS.  TREURSttL. IJl Des demon a. Myn Gód ƒ welke Zonden heb ik dan buiten myn weeten begaan? Othello. Was dit fchoon Papier, dit net Boek gemaakt, om daar Hoer op te fchryven? «**■* wat gy begaan hebt ? •*-*-» begaan1 —— d • gy gemeens Overfpeelfter i ik zou myne Wangen tot Vuurovens maaken, daar de zedigheid verbranden moetI wat gy begaan hebt?—— de Hemel mag het niet ruiken; de Maan niet zien; de overfpeelige Wind, die alles kust wat hem voorkomt, is in de holle diepte der Aarde ftom geworden, en wil het niet hooren. — wat gy begaan hebt? onbe. fchaamde Echtbreekfter / Desdemona. , Waarlyk gy doet my onrecht. Othello. 1 Zyt gy geen Echtbreekfter? Desdemona. Neen, zo waar ik een Christen ben' *» wanneer* een Vrouw,, die haare Eer alleen voor haar Gemaal, en van iedere vreemde, onkuifche, onge* oor loof de neiging rein bewaard heeft, geen Echt. bjeekfter is, zo ben ik 'er geen. Othello. Wat, geen Hoer ? Desdemona. Neen , zo waar ik Zaalig hoop te worden/ Othello. Is dat mogelyk ? Desdemona. ö Hemel / wees ons genadig 1 Othello. Zo bid ik U om vergeeving. ik zag Ü yoor eene geraffineerde Hoer van Venetiëa aan 3 die met Othello huwdde. (Emilia komt) En gy Vrouwmensen ! dat met Sint Pieter een tegenovergefteld I z Ampé  ■ 132 OTHELLO. Ampt hebt, en de deur der Helle hoeder.' —--H gy! gy! [a, gy! — wy zyn vaardig met elkander; daar hebt gy geld voor uwe moeite; maak riu op, en verraad ons niet. TWAALFDE TOONEEL. Desdemona, Emilia. Emilia. Hemel! welke invallen heeft dezen Man ? —»» hoe gaat het Mevrouw ? —— hoe bevind gy ü ? Desdemona. Als in een Droom. Emilia, Zeg my toch, Wat fcheeid mvn Heer? j Desdemona. Wie? Emilia. Myn Heer, Mevrouw. Desdemona. Wie is uw Heer? Emilia. Uw Gemaal, Mevrouw. Desdem on a. Ik heb geen Gemaal : vraag my niets Emilia, ik kan niet weenen ; en echter niet anders dan met traanen antwoorden, leg dezen Avond doch het Laaken van myn Bruidsnacht op myn Bed. vergeet het niet; en roept uw Man hier. Emilia, (been gaande.) Welk een verandering l Desdemona. Het is billyk dat men my zo behandeld ; zeer billyk ■ hoe heb ik my dan gedraagen, dat hy het: geringfte vermoeden , van de grootfte ongerecht»: tigheid op my werpen kan? DE Rf  TREURSPEL. 133 PERTIENDE TOONEEL,. Desdemona, Jago, Emilia. Jago. Wat belieft U, Mevrouw? hoe vaart gy? Desdemona, (voor zich.) Ik weet niet wat dat zeggen wil. wanneer men jonge Kinderen onderricht, zo doet men het met yriendlykheid; en moedigt hun aan. op zulk eene wyze had hy my ook kunnen onderhouden, want waarlyk , ik ben als een Kind wanneer men my beftraft. Jago. Waar fpreekt gy van Mevrouw Emilia. Ach! Jago , Myn Heer heeft haar voor een Hoer gefcholden, en haar zulke verachtelyke Schimp, naamen gegeeven, die een eerlyk gemoed niet ver* draagen kan. Desdemona. Verdien ik die naamen, Jago? Taoo. Welke naamen, Mevrouw? Desde mona. De naamen die my , zo ze zegt, Myn Man gegeeven heeft? Emilia. Hy noemde haar Hoer. een dronken Bedelaar kan zyn Byzit niet flimmer fchelden. Jaoo. Waarom deed hy dat? Desdemona. Dat weet ik niet; maar zeker weet ik , dat ik kat niet ben. Ij Jago.  J34 OTHELLO- _ Ja eo. Ween toch niet; ween toch niet •—»• dat God zich ontferme! Emilia, Heeft 27 zo veele voornaame partyen afgeflas. gen, haar Vader, haar Vaderland, en haare Vrien» den verlaaten, om voor Hoer uitgefcholden tewor•en ? Zon men daar over niet weenen t DllDEMONA. Dat is nu myn rampzaaiig noodlot. Jaoo. Die booze Man • hoe komt hy doch aan dergelyke invallen f M DxaniMOVA. ja, dat weet de Hemel 1 Emilia. Ik Iaat my hangen, indien niet ergens een helfche Booswigt, een ontaarte en valsch fpreeken de Schurk, een Praatzuchtige, bedriegende Boef deze misdryven bedacht heeft, om een bediening van hem te verkrygen. Ik wil my hangen laaien indien dat «0 niet is. Jaoo. _ ö! Foei 1 zulk een Mensch is "er in de Waereld ■iet; dat is niet mogelyk. DfiSDF. MONA. Ia 'er zo een , dan vergeevc den Hemel hem zulks. Emilia. Een Strop vergeef hem ! en de Hel knaage zyn gebeente waarom moest hy haar Hoer heeten ? wie gaat met haar om? waar?wanneer?hoe?waar blykt eenige waarfchynlykheid daar van f de Moor Is bedroogen —. door eenen onwaardigen Schurk; een fchandelyken Boef ; of verworpen Booswicht 0 Hemel« dat gy toch zulke Zonden aan 't licht bragt, en aan iedere rechtfchaapene hand een Qeesfelroede wilde geeven, om dien Booswicht naakend  TREURSPEL' 135 naakend door de Waereld te dry ven; van het Qos. ten tot het Westen. Jaoo. Schreeuw doch zo niet; dat men het op da Straat hooren kan. Emilta. 6 ! Foei! zulke Schurken! zulk een Kaerel was het zekerlyk ook, die U ook eens kwaade gedachten in 't hoofd bragt; om my en den Moor verdacht te maaken. Ja so. Gy zyt niet Wys; gaa heen. DïSDEMOWA. Ach! Jago, wat zal ik doen , om myn Gemaal weder te winnen? gaat hem tegen myn goede Vriend, want zo waarachtig als deze Zon aan den Hemel fchynt. ik weet niet hoe ik zyn hert verlooren heb! (Zy knield.) Hier kniele ik.hebbe ïkin myn wille, of reden, of gedachten, of werken zich aan zyne liefde verzondigt; of hadden myne oogen, myne 00* ren, of eenige myner zinnen zich aan een ander onderwerp vergreepen; of bemin ik hem niet nog; heb lk hem niet altoos bemind, en zal ik hem niei altoos hertelyk beminnen; en zelf wanneer hy my als een Bedelaarfter verftootte, zo komt 'er n ooit rust in myne Ziele-— onsriendelykheid vermag veel; en zyne onvriendlykheid kan my om 't leven brengen, maar echter myne liefde nooit verminde, ren. Ik kan het woord, Hoer, niet zonder fchrik. king uitfpreeken ; maar iets te doen waar door ik deze naam zou verdienen , daar toe zouden alle de Schatten der Waereld my niet kunnen beweegen. Jago. Ik bid U wees gerust; het is alleen eene grilligheid van hem. De Staatszaaken gaan niet ze als hy wel wenschte, en nu fcheld hy op U. Desdemona. Indien het niet» anders waar. I 4 Ii«f».  I3f O T H E L L. Q. Jago. Het is alleen dat ; daar blyf ik Borg voor. (Men boord Trompetten ) Hoord gy, men blaast voor het Avondmaal, en de Afgezanten van Venetién wagten reeds. Gaat toch heen, en ween niet5 het zal nog alles goed worden. VEERTIENDE TOONEEL, Jaoo, Roderigo. Jaoo. Zie daar, Roderigo! Roderigo. Ik zie niet dat gy redelyk met my handeld. Jaoo. Waarom dan niet. Roderigo. Alle dagen draait gy my een rad voor de oogen , Jago; en verwydert my , wanneer my iets voorkomt, veelmeer van alle goede gelegenheden, als dac gy my de geringde wenfchelykfte voor. deelige gelegenheid aan de hand zoud geeven. Waaragtig ik wil het niet langer dulden, ook ben ik niet van zints alles gerust op te kroppen wat ik pp deze wyze tot nu toe geleden heb. Jaoo. Wüt gy my niet hooren fpreeken, Roderigo t Roderioo. Waarachtig, ik heb reeds zo veel gehoord; maar nwe woorden en uwe daaden hebben niets met elkander gemeen. Jago. Gy befchuldigt my zeer onrechtvaardig. Roderigo. Ik geef U geen f huid, als daar de waarheid zelfs $ieekt. Ik heb myn geheel vermogen doorge bracht,  TREURSPEL *3? bracht, de Juweelen die gy van my ontvangen hebt pm dezelve aan Desdemona te veïeeren, hadden een Vestaalfche Nonne kunnen vervoeren. Gy hebt my gezegt, datfzy dezelve heeft aangenoomen, en gaf my daar voor de troostlykfte verxekerin. gen , dat ik fpoedig met haar nader zou bekend worden; maar dat gefchied niet. J as o. Goed. nu verder; zeer goed. Roderioo. Zeer goed ! nu verder! — Ik kan niet verder Tago , en het is ook niet zeer goed. neen, my dunkt dat het Boevenwerk is ; en ik begin te mérken dat men met my fpot. Jago. Zeer goed. Roderigo. Ik zeg U, het is niet zeer goed. ik wil my aan Desdemona zelfs ontdekken ; wil zy my myne luweelen wedergeeven dan ftap ik van myn oogmerk af; en betreur myn ongeoorlooft verwon•wen: zo niet, wees dan verzekert, dat ik van rf vergoeding zal wagten. Jago. Is dat alles ? Roderioo. Ja, en wat ik gezegt heb, wil ik waaragtig ook uitvoeren. Jago. Ha! nu zie ik evenwel dat gy vuur hebt;, en van dit oogenblik af bekom ik een beeter denkbeeld van U.als tot nu toe. geef my de hand Roderigo. gy hebt my zeer gegronde voorwerpen gemaakt, doch ik zwoer U reeds , dat ik my in die zaak al. loos oprecht gedragen heb. Roderigo. Dat heb ik evenwel met gemerkt. I $ jAes£  I3Ï OTHELLO. Jaoo. Dat ftem ik vrywillig' toe , dat gy het niet go» merkt hebt; en uwe argwaan is niet zonder verftand «n overlegging. Maar Roderigo , indien gy wei. kelyk bezit, wat ik U thans meer dan ooit toevertrouwe —— ik meen vast befluit, moed, en manhaftigheid •——» zo toon bet deze nacht, zogy de toekomende nacht Desdemona niet geniet.zo helpt my op eene verraderfche wyze uit de Waexeld; en overleg vry , om my in 't geheim te vermoorden. Rodertgo. Na, wat is het dan? Iaat het ons met verftand en kloekheid onderneemen. Jago. 'Er is een uitdrukkelyk bevel van Venetiën ge» komen, dat Casfio de plaats van Othello vervullen moet. Roderioo. Is dat waar ? — nu, dan gaan Othello en Desdemona weder naar Venetiën te rug. Jago. Neen, zeker niet; hy gaat naar Mauritanicn, en neemt de fphoone Desdemona met zich; indien niet ergens zyne burgerlyke huishouding door eenig toeval verlengt word. en dat' kan nooit beter gefchieden , als wanneer Casfio van kant gemaakt word. Roderioo. Wat zegt gy, hem van kant maaken ? Jago. Wel Ja; hem tot de plaats van Othello onbe» kwaam maaken; hem den Hals breeken. Roder i go* En dat zal ik doen ? Jaoo. Ja , indien gy hart hebt om U zelf voordeel en recht te verfchaffe». Hy fpyst dezen Avond net  TREURSPEL. I3t met 'een Byzit; en ik zal hem daar gezelfchap houden. Hy weet nog niets van het geluk en de eer die voor hem beftemd zyn. wanneer gy nu wdt oppasfen, als hy daar van daan gaat --— en ik wil wel maaken dat zulks tusfchen twaalf en één uur gefchieden zal.— zo kunt gy hem met alle bekwaamheid overvallen, ik zal naby zyn om uwen aanval te onderfteunen ; en hy zal tusfchen ons beiden vallen, nu, ftaat zo verftomd niet, gaamaar met my. Ik zal u bewyzen hoe noodzaakelyk zyn dood is, en dan zult gy ü verbonden vinden, denzeiven te bevorderen, het is reeds hoog tyd voor 't Avond-Ëeteh ; en de nacht neemt de overhand, wy moeten gaan. Roderioo. Gy moet my daar eerst meer bewys van geeven. Jaoo. Gy zult voldaan worden. VYFTIENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Zaal »p bet Slot, Othello, Lobovico, Dbsdemoha, Emilia, Gevolo. Lodovico. Ik bid U , Myn Heer, vermoeid U niet ver. der. Othello. Geloof my , het zal my goed doen een weinig te gaan. Lodovico. Goede n»rht, Mevrouw; ik ben U ten hoogden- dankbaar. Des-  fio OTHKLLO. Desdemona. • Uw bezoek |is my zeer aangenaam geweest. Othello. Willen wy een weinig gaan , Myn Heer ? n ...j Ach i Desdemona. Desdemona. Myn Gemaal? Othello. Gaa op het oogenbiik te bed. ik zalterflondwe. der te rug komen. Laat uw Kamerjuffrouw heen gaan. doet wat ik U zeg. Desdemona. Ik zal, myn Gemaal. ZESTIENDE TOONEEL. Des.demona, Emilia. Emilia. Hoe gaat het nu? hy ziet 'er vriendfyker uit, als voorheen» Desdemona. Hy zegt, hy zal terftond weder hier zyn , en heeft my bevoolen te bed te gaan, en U weg te zenden. Emilia. My weg te zenden? D e sd e m o n a. Dat heeft hy my belast, dus myn waardeEmilia, geef my myn nachtgoed , en gaat heen. wy moeten hem thans niet tegenftreeven. Emilia. Ik wenschte dat gy hem nooit gezien hadt. Desdemona. Dat wensch ik niet; myn liefde is zo wel met hem te vreeden ; dat zelfs zyn haat, zyne verwy- tingen  TREURSPEL. 14* tineen en toornigen opflag my aangenaam en fchoon fcblnen. kom, fteek die fPelden eens af* Emilia. Ik heb het Laaken opgelegt, dat gy bevoolen hebt. Desdemona. Het is alles een. — lieve Hemel.' wat zyn wy toch arme Schepfels — indien ik voor U fteir, zo wend my toch geheel in dit Laken. Emilia. Ach! Hemel1 wat gy zegt! Desdemona. Mvn Moeder had een Meisje dat Barbara heette • zv was verheft j en haar beminde wierd trouwloos, en liet haar zitten. Zy had een lied van den Wilgenboom ; het was een oudi ding, maar het was toepasfelyk op haare omftandigheid en ongeluk, en zy zong het nog toen zy itiert. Dat Liedje kan ik dezen Avond niet uit myne herfens krygen. ik kan my kwalyk inhouden, om het hoofd niet geheel op zyde te houden en1 het te zingen, zo als de arme Barbara. ik bidU haast TJ wat. Emilia. Zal ik hier uw Nachtjak haaien ? Desdemona. Neen, maak de fpelden maar eens los. —• die Lodovico is toch een aartig Man. Emilia. Een net Man. Desdemona. Hy fpreekt goed. Emilia. Ik ken eene Dame in Venetiën. die voor eene aanroering zyner Jippen, bloots voets naar t Be-. loofde Land zou gaan. Der-  IA* OTHELLO. Df sdemona, (zingende.) (dd) Dat arme Kind! zy zat en zong By eenen groenen Boom* Heur hand lag op haar tedre borst. En 't hoofd op haare kniën. Een Beek ftroomt haar voorby, en ftemd Met haare zugtjes in; Terwyl een heeten traanenvloed De Steenen zelfs doorweekt. komen".' 1Cg fp°ed U* h? Zil m Zing vry, een groenen Wügentak Die moet myn Kransje zyn. 6 / Spreekt zyn harde hart niet meer, Myn hart zal afftand doen. darfdaar?0" ^ B08 niet-—* hoor> beklopt Emilia. Het is de wind. Desdemoha, (zingende.) Ik noemdde myne Jieffte valsch, Wat Antwoord hy daar op ? Ik (dd) Men vindt dit Lied ook in P e r c t's Reliques , D. I. pag. 192. de wederbaaline. van bet woord Willow, WJIIow, Wi'Iow , (Weide) bel tk even als Es chinbus g weg gelaaten , daar het zelve by ons ook geene fraaiheid in klank beeft • en de oyerdragt van den Lof eener Weide ot> de droefheid, niet mauwleurig is. Vertaaler.  TREURSPEL. Ik ben by andre Vrouwen reedi, En gy by andre Mans. Zo j ga. nu heen. goede nacht, myn oogen jen« ken my; beduid dat weenen t Emilia. Dat willen wy niet hoopeB. Desdemona. Ik heb het 20 hooren zeggen. — ö! de Mannen! de Mannen.' zeg my toch, Emilia j gelooft gy in ernst, dat 'er Vrouwen zyn die haar Mans op zulk eene groove wyze bedriegen ? Emilia. Zekerlyk zyn 'er zulke, dat is geen vraagens waard. Desdemona. Zoud gy wel iets diergelyks om de gantfche Waereld doen ? Emilia. Wel, deed gy het dan niet t Desdemona. Neen, by dit hemelfche licht nietl] Emilia. Ik by dit Hemelfche licht ook niet; ik zou het even zo goed in donker doen. Desdemona. Zoud gy zo iets wel om de gantfche Waereld doen? Emilia. De Waereld is een geweldig groot ding; een groot Loon voor een kleine Zonde. Desdemona. Waarlyk, ik denk dat gy het niet doen zoudt. Emi'li a. Waarlyk, ik denk dat ik bet zou doen; en het ongedaan maaken wanneer ik het gedaan hadt.  J44 OTHELLO. waarachtig ik deed zulks niet voor een Vinger-1 ring, noch voor een paar Ellen rtamerdoek, noch voor een nieuw Kleed , een Rok-, een Muts, «en mooi Kantje, of zo iets gerings; maar voorde gantfche Waereld ! ho ! welke Vrouw zou haar Man niet tot een Hoorendraager willen maaken, wanneer zy daar door Meestresfe van de gantfche Waereld kon worden ? Daar zou ik het Vagevuur nog wel voor afwagten. Desdemona. Ik zou eerder fterven, eer ik zulk eene onrechtvaardigheid voor de gantfche Waereld begaan zou 1 Emilia. Wol nu , dat onrecht is immers maar een on' recht in de Waereld; en daar gy de gantfche Waereld tot loon van uwe moeite zoud verkrygen, zo zou dit onrecht in uw eigen Waereld zyn , en gy kond het dan fpoedig verhelpen. Desdemona. Ik geloof toch niet dat 'er zulke Vrouwen zyn. E m i lia. , dl Een gantsch duizend! en noch zo veel daar boven, dat men de gantfche Waereld, om weike men zou fpeelen , daar mede bevolken kan Maar my dunkt dat de fchuld aan de Mans ligt als de Vrouwen ten val komen. Gefteld, zy vergeeten haare pligten wegens ons, en verfpillen aan anderen wat ons toebehoord ; of zy breeken in eene wonderlyke minnenyd uit, en houden ohs hart; of flaan ons; of brengen ons asngebragt vermogen door ; waarachtig , dan hebben wy ook galle; en hoe zagt wy zyn , wy mogen ons toch gaarne wreeken. De Mans moeten weeten dat haare Vrouwen zo wel gevoel hebben als zy; zy zien en ruiken, en kunnen met haar gehemelte zuur  TREÜRSPÈL. i4S zuur en zoet even zo wel onderfcheiden als haare Mans. Wat doen zy , wanneer zy ons tegens anderen verruilen? is het tydverdryf? ik wil het gelooven. Gefchied het uit toegeevenbeid ? ik ï8 loof, Ja. is het eene Menfchelyke zwakheid?ook dat is het. maar hebben wy ook geene harts. tochten? Liefde tot tydverdryf» en zwakheden als de Mannen ? Zy moeten ons dus goed bejeegenen: of weeten, dat haare Zonden ons tot die Zonden verleiden, die wy begaan. De sbemona. Goede nacht, de Hemel geef my genade , om geen kwaad van 't kwaad te leeren, zonder door het kwaade beter te worden. Eindt van iet Vierde Btdryf. I". Dixl. K VVFDg  146 OTHELLO. VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Straat. Jago, Roderigo. Jago. O tel U aan deze plaats, hy zal terftond komen. ^ neemt uwen Helden-degen in de hand, en ftoot hem in zyn hert; moedig, moedig! vrees niet; ik zal aanftonds naast ü ftaan. ons geluk zal hier door gemaakt of verlooren worden; be'denk dit, en laat uw befluit niet wankelen. rodsrigo. Wees dan toch fpotdig by de hand; het mogt my mislukken., Jago. Ik zal aanftonds hier ftaan. vat nu moed, en neemt uwen ftand. Roderigo, (terwyl by ter zyde treedt.) Ik befluit zeer ongaarne tot deze daad; maar hy heeft my voldoende gronden gezegt. —— 'Er is flegts een Man minder door in de Waereld! ——— wel aan, myn Zwaart / hy zal fterven.' Jago, (ter zyde.) Ik heb deze arme Gek gekrapt tot het hem zeer deed, (ee) thans word hy hittig. nu mag hy Casfio (ee) Dat is: Ik heb Roderigo zo veel vaifcbe Voorjlellingen over Casfio's vermoording gedaan , dat by nu volkomen beflooten beeft, bet werktuig daar toe te zyn. ESCHZNBURG.  TREURSPEL. 147 fïo vermoorden , of Casfio hem ; of den een den ander, ik vind 'er altoos myne rekening by. blyft Roderigo in 't leven zo zal hy my lastig vallen, om hem de menigte Goud en Juweelen weder te be« zorgen , die ik hem als gefchenken voor Desdemona afgelokt heb.-— dat moet niet zyn.' ——> blyft Casfio levendig, zo heeft zyn leven alle dagen eene fchoonheid die my hiatelyk is ; en bovendien kon my de Moor by hem verraaden; daar liep ik gevaar by! — neen, hy moet fterven! . beflooten! ■ Ik hoor hem komen. TWEEDE TOONEEL.. Cassio. De voorigen. Rodertg*. Ik ken zynen gang ; dat is hy. (Hy loopt of Casfio toe en verwondt bem.') Booswicht! fterf. Cassio. Die ftoot was my zekerlyk kwalyk bekomen, indien myn Kleed niet fterker was als gy dacht, ik wil eens zien hoe fterk het uwe is. (Zy Vegten, Jago fteekt Casfio onder in zyn been, en vertrekt.) Roderigo. 6! Ik ben een Man des doods/ Cassio. Ik ben voor eeuwig kreupel / — he, help l Moord! Moord! Othello, (boven aan 't Venfler.} Casfioos ftem.' Jago houd zyn woord. Roderigo. Ach' ik Booswicht! Othello. Ja, zo is 't. ' K % Cassio.  ï*3 OTHELLO. Cassio. 6, Heip, — help! — licht» — een Chi. ruigynl qthulo. Hv is 't d' die wakkere, redelyke en getrouwe iaën die'het onrecht dat zynen Vriend trof, zo iSli ftraft. gyleerd mv-!— KatJ'e ' uw he,' veHnè legt daar dood; en uw uur nadert reeds ik kom, 6 Echtbreekfterl — weg, uit myn hert, met uw fchoonheid—- uwe oogen uitpedelet; uw bed van ontucht bevlekt, zal nu met het bloed der ontucht geverwt worden. dci mus- ^ vertrekt van t Venftcr.) DERDE TOONEEL. Lodovico, Gratiano, en eenige anderen in 't Verfchiet. De voorigen. Cassio. H0ia i —— geen wagt l ——• gaat hier niemant yoorb,y?—— Moordt Moord/ Gratiano. ) Hier is een engeluk gefchied , die ftem klinkt zeer aakelig. . „ Cassio. Ach» help» Lodovico. Hoor! Roderigo. 6 Rampzaalge Booswicht» Lodovico. Men kermde daar twee of driemaal, het is pikdonker, mogelyk is het een opgefteld werk. het is niet zeker nader te gaan; wy zyn te weinig.! Ro<  TREURSPEL 14e Roderioo. Komt 'er dan niemant, dan zal ik my dood oioeden. VIERDE TOONEEL. Jaoo, met Licht. De voorigen. Lodovico. Hoor! 'Gratiano» Daar komt 'er een in 't hemd , met licht, en geweer. Jaoo. Wie is dat ? wie heeft Moord geroepen ? Lodovico. Dat weeten wy niet. Jago. Hoorde gy geen gerucht ? Cassio. Hier.' —— hier! ——— om 's Hemels wille , helpt my! Jago. Wat is dat 2 Gratiano. Ik geloof, dat het Othello's Vaendrich is. Lodovico. Gewis: een zeer wellevend Man.j Jago. Wie zyt gy, die hier zo beklaaglyk fchreidt ? Cassio. Jago? —— ach! ik ben van Booswichten overvallen, en tot een kreupelaar gemaakt ■ . kom my te hulp.' Jaoo. Hemel.' Luitenant—» wat voor Booswichten hebben dat gedaan ? K 3 Cassio.  15» OTHELLO. Cassio. Ik geloof, dat een van hen hier omtrend ligt, en sneb niet weg kan maaken. • _ JAeo, (tegens Lodovico en Gratiano,') Gy Moorddaadige Schurken/—- wie zyt gy toch?—, komt nader en helpt. Roderigo, Ach.' helpt my hier! _ Cassio. Dat is 'er een van. „ J A 0 0» (ttrwyl by Roderigo ver/moord.) Gy Moordaadige Boef! Booswicht/ Roderigo. öƒ Verdoemde Jago! — onmenfchelykehond/ *ch! ach/ ach!.... Jago. Lieden in het donker te vermoorden?— waar |yn die bloedgierige Dieven?— hoe ftil het in de otad is!.... ho! Moord»— wie zyt gytoch? — zyt gy goede of kwaade Lieden ï Lodovico. Noemt ons zo als gy ons bevindt. Jago. Signor Lodovico? — Lodovico. Ja, Myn Heer. Jago. Ik bid U om vergeeving — hier liet Casfio, van Moordenaars gewond. Gratian». Casfio I Jaoo. Hoe gaat het, lieve Broeder. Cassio. Ik ben door het been geflooken. Jaoo.  TREURSPEL. 151 Jaoo. Dat verhoede den Hemel ——— licht eens, Myne Heeren; ik zal hem met myn hemd verbinden. VYFDE TOONEEL. "~ Bianca. De voorigen. Bianca. War is hier te doen ? wie wis dat, die daar zo fchreeuwde? Jago. Wie het was, die zo fchreeuwde? Bianca. Ö! Myn waarde Casfio.' myn lieve Casfio! ach.' Casfio/ Casfio! Casfiol Ja so. Gy vertwyfFelde Hoer l—• Casfio, kunt gy niet vermoeden, wie het geweest zyn; die U zo toegefteld hebben i Cassio. Neen. Gratiano. Het 'doet my leed U dus te vinden, ik zal hater eens opzoeken. Ja go. Geef my toch een kousfcnband. zo. — o ' wan. neer wy nu een rosbaar hadden, om hembekwaa. mer weg te draagen. Bianca. Hemel! hy werd onmachtig! —— O' Casfio! Casfio! Casfio- Jago. Myn Heeren ! ik vermoede dat deze onwaar, dige deel aan dit Schelmftuk heeft —— een K 4 wei?  IS* Q T H E L L Q. •en weinig geduld , waarde Casfio , kom , geeft my een licht. —— kennen wy dat gezicht, of niet ? —— ó Hemel < Myn Viiend t myn liefde Landsman Roderigo?—— Neen — Ja ••— waar]yk —— Ja, het is Roderigo. Gratiano. Wie ? Roderigo van Venetiën ? Jaoo. Denzelven, Myn Heer. kent gy hem 7 Gratiano. Of ik hem ken ? —- zeer wel. Jago. Ha i Signor Gratiano ? ——• ik bid U zeer om vergeeving. de verwarring by zulk een bloedig Tooneel zal myne onwellevenheid ontfchuldigen; dat ik U niet eerder zag. Gratiano. Ik verheug my U te zien. Jaoo. Hoe gaat het U Casfio?—i <5! een Rosbaar! ten Rosbaar* Geatianq. Roderigo! Ja g o. Ja, Ja, hy is het.-— ha! zeer goed! een Rosbaar.— kom, goedhertige Vrienden breng hem van deze Plaats ; ik zal intusfchen des Generaals Heelmeester haaien, (tegen Bianca.) Gy, Made* moifel, kunt uwe moeite vry fpaaren. —— Casfio/ de Man die hier gewond ligt, was een myner beste Vrienden * welke twist had gy toch met elkander? r Cassio. In 't geheel geen. ik kan hem zelfs niet. Jago, (tegen Biatica.) Hoe ? gy ziet 'er bleek uit y —— ó draag hem toch in de vryë lucht! — Blyf hier. waarde Heeren. —» gy. ziet bleek, Mademoifelle. r ziet  T P, E U % S P E L. ïS3 ziet eens Myne Heeren , hoe verftoord haare oogen ftaan-'— Ha, die opflag beduid wat;wy zullen het 'er wel uitkrygen. Ziet haar eens recht aan; ik bid U Myn Heeren ; ziet haar eens aan.' mmmm ziet gy wel ? ——— een kwaad geweeten. zal altoos nog fpreeken, al waaren alle fpraaken uitgeilorven. zesde; tooneel. Emilia. De voorigen. Emilia. Om 'sHemels wille! wat is hier te doen?-— wat is hier te doen, Man*; Jaoo. Casfio is hier in den donker van Roderigo aan • gevallen, en van eenige anderen die weggeloopen zyn. Hy is half ontzield , en Roderigo is dood. Emilia. Ach! die braave Man; die lieve Casfio.* Jaoo. Dat zyn de gevol en der Losbandigheid.' — ik bid U, Emilia, ga heen, en vraag Casfio waar hy dezen Avond gegeeten heeft.— {tegens Bianca.) boe! fiddert gy voor deze Vraag? Biahca. Hy at by my in huis; maar ik zidder daar niet over. Jaoo. Ha deed hy; ik beveel U met my te gaan. Emilia. ó Foei toch, gy Overfpeelfterj Bianca. Ik ben geen Overfpeelfter , ik ben even zulk eene eerlyke Vrouw als gy , die my zo mishandelt. K s Emilia.  15* OTHELLO. Emilia. Als ik • ——" foei > foei gy '• j a 80. Myn waarde Heeren? wy zullen den armen Cas 'fib laaten verbinden. kom Mammefei, wy zul- !en U de tong wel los maakerf. — Emilia loopt op 't Slot en zeg den Generaal en zyne Gemalin wat hier voorgevallen is.— wilt gy voorgaan, (terzyde) dit is de nacht die my voer eeuwig gelukkig of ongelukkig moet maaken. ZEVENDE TOONEE L.(*) Het Tioneel verbeeld een Slaapkamer, daar een licht brand. Othello, D e s d e m o at a , Jlaapende. Othello. De beleediging is te groot,, te groot myne Zie. je ■ — laat zy my niet voor U noemen, gy kuifche Sterren l zy is te groot — en evenwel wi ik haar bloed niet vergieten; noch dit haar vel vernielen,dat witter is als Snéeuw , en zo glad, als Albaster van een Grafnaald! (Hy legt zyn degen neder.) Maar, neen, zy moet fier ven, zy mogt. anders nog meer Mannen bedriegen. —— het licht uitgebluscbt; en dan ..... het licht uitgebluscht! — (ff) — wanneer ik U uitblusfche, f ff) Het eerfle woord. „ bet licht uitgebluscbt" brengt bem de gevolgen van de uitblusfcbing van bet Levenslicht in gedachten: by breekt dus af, en denkt daar verder over na. WAREÜlTOIt.  O SffH? Ö-Ü-L' Ü. Vind gj^ ergens 51°^ eene Somde in XT . . . ? ó God l wat wilt tiaar mede zeggen ?   TREURSPEL. 155 gy dienstbaare vlamme 1 en het berouwd my, zo kan ik U uw vorig licht wedergeeven ,• maar wanneer uw licht eens volkomen uitgebluscht is , gy volkomen monfter der voortreffelyke natuur , zo weet ik niet waar *er Promethifebe (gg) vonken te vinden zyn, welke uw licht weder kunnen ont, fteeken wanneer ik deze Roos geplukt hebt" .zo kan ik haar geen levendige waschdom weder' geeven; zy moet daar aan verwelken ■» ik wil haar aan ftokken lugten l — ó ! Balzamiekeadem ƒ gy zoud de gerechtigheid beweegen , haar Zwaard te verbreeken l ■■ »og eens! — nog eens» — wees zo, wanneer gy dood zyt, dan wil ikU eens dooden , en daarna beminnen. — ■ <* nog eene kusch.' en dat zal de laatfte zyn. --— nooit was 'er zo veel liefde en ftrafbaarheid vereenigt / —-— Ik moet weenen; maar het zyn grimfchaps traanen-— deze kommer is plicht!*-- men dood wie men bemind. Zy ontwaakt/ desdemona. Wie is daar? ——• Othello? 8 Othello. Ja, Desdemona. ' , Desdemo na. Wilt gy te bed gaan, myn Gemaal ? Othello. Hebt gy dezen Avond gebeden, Desdemona? Desdemona. Ja, Myn Gemaal. Othello, Vind gy ergens nog eene Zonde in U, waar voor gy (gg) Volgens de bekende Fabel, roofde Promethe us hst Vuur van den Hemel, om de , door htm gefcbixpznt Menfchen, te doen leven. Vestaals 1,  i$6 OTHELLO. gy den Hemel nog geene vergeeving afgefmeekt hebt, zo bid thans daar voor. Desdemona. • 6 God • wat wilt gy daar mede zeggen ' Oth ello. Nu, doet het, en maak het kort. ■ ■ ik'zal ter zyde gaan. — ik zou U niet gaarne onvoorbereid doen «erven. —— neen! ■ ..« de Hemel behoede my; ik zou niet gaarne uw Ziel Moorden' Depdemona. Spreekt gy van Mooruen ? Othello. Ja, dat doe ik. Des d e m o n a. Zo oritferme zich de Hemel over my? Othello. • Amen, van gantfcher harte • Desdemona. Wanneer gy dit zegt, zo hoop ik , datjry my toch aiet wilt dooden. ^ Othello. Hum.' Desdemona. En echter vrees ik U; gy zyt gevaarlyk wanneer uwe oogen zo vallen, waarom ik vreezen zou,weet ik niet; want ik ben my geene overtreeding bewust; echter voel ik, dat ik vreeze. Othello. Denk aan uwe Zonden ! Desdemona. ^Ik ken 'er geenen, als myne groote liefde voor Othello. • Ja, en daar voor moet gy fterven. Desdemona. Dat is onnatuurlyk , liefde met de dood te ftraffen / ■ "n ■ 6 God ! waarom byt gy zo op uw onderlip ? mm, een bloedig voorgevoelen , doet uw gantfche  TREURSFÈIf. 137 gantfche ligchaam fchuddea. — dat zyn voorbedui, dingen; echter hoop ik — ik hoop, dat zy rny niet en gelden. Othello. , Zwyg, en wees ftil. Desdemona. Nu goed; wat begeerd gy dan t Othello. De Neusdoek, die my zo waard was, en welken ik U gaf, gaaft gy aan Casfio. Desdemona. Neen, waarlyk, by myne Ziele niet; Iaat hem roepen, en vraagt het bem. Othello. Verharde Ziel l hoed U, hoed U voor valfche Eeden; gy zyt op uw doodbedde. Desdemona. Ja, echter niet om nu al te fterven. Othello. Ja, terftond. dus beken uwe Zonden oprecht; want wanneer gy eike enkle euveldaad zelf met eenen Eed loogchenen wilt; zo. kan my dat de fterke overtuiging nog niet beneemen, of verftrikken onder het geene ik gevoel, gy moet fterven. D esDemona. ( Hemel/ ontferm U myner/ Othello. Ik zeg. Amen. Désdemona. En ontferm U ook! —• ik heb U noöit belee»digt; heb nooit Casfio bemind dan met eene algemeene liefde, welke de Hemel zelfs billykt envor* dert. nooit gaf ik hem eene gedachtenis. Othello. By den Hemel ! ik zag myn Neusdoek in zyn hand! ——— ó Jtfyneedig Wyf; gy verfteend uw hert. (bb) en maakt dat ik dat, het geen ik thans doen {bh) Naar eene oude Leezing die Johnson voor de  158 OTHELLO. doen wil, een Moord noemen moet, dat ik voor een Offer hield. Ik zag de Neusdoek. Desdemona. Dan heeft hy.hem gevonden; ik gaf hem dezelve «ooit — laat hem hier komen , en de waarheid bekennen, Othkllo. Hy heeft reeds bekend. Desdemona. Wat? myn Gemaal. Othello. Dat hy — met U te doen heeft gehad. Desdemona. Hoe / — op eene ongeoorloofde wyze ? Othello. Desdemona. Dat kan hy niet zeggen. Othello. Neen, zyn mond is geflopt, de Eerlyke Jago heeft daar voor gezorgt. Desdemona. Myne vreeze verklaard my alles •> > < hoe • is hy dood? Othello. Indien 'er aan ieder haair van hem een leven geweest was, zo had mynen wraakzuchtigen honger naauw genoeg aan allen gehad. Desdemona. " 6 God! hy is verraaden; en ik ben verlooren I Othello. Vervloekte Echtbreekfter! beweend gy hem voor myne oogent Des- de echte boud. de Zin is: „ gy dwingt my, U als ,, een vermoordde zonder voorbereiding uit de Wae „ reld te helpen, daar ik uw ftraf alleen tot een Zoen' „ offer voor uwe overtreedingen befiemd bad."  TREURSPEL. 159 Desdemona. 6 Verban my, Othello! dood my niet. Othello. Weg, weg, met die Echtbreekfter. Desdemona. Dood my morgen , laat my dezen nacht nog leven. Othello. Neen, zo gy ü daar tegen verzet.... Desdemona. Slegts nog een half uur. Othello. Wanneer 't gedaan is, gebruik ik geene bedenk, lykheid meer. De sd e mo na. Nu, een gebed laat my dan toch doen. Othello. Het is te laat j~ (Hy verflikt haar.") E m 1 l r a, (buiten aan de Deur.) Myn Heer! Myn Heer! —r* hola! Wel-Edlea Heer» Othello. Wat is dat voor een gefchreeuw?—noch niet dooJï noch niet volkomen dood?—— ik ben by alle myne wreedheid toch nog barmhertig' —— ik wil LT niet gaarn lang lyden laaien. —> Zo, Emilia, (buiten aan de Deur.) Hola, Wel-Edieo Heer! Wel-EdlenHeerj Othello. Wie is daar? Emilia, (buiten aan de Deur.) ó1 Myn Heer! ik zou gaarne een woord met U fpreeken. Othello. Ja! — het is Emilia aanftonds , op 't oogenblik -«—■ zy is dood. —— zy zal my den. kelyk de tyding van Casfio's dood brengen. —— het  160 OTHELLO. het gerucht was groot — ha ! gy verroerd Ü niet meer. •—. ftil, als het Graf.-— Zal ik haar hier inlaaten ? — zou dat gaan ? — my dankt zy roerd zich weder. ——. neen — wat is het beste? Zo zy 'er inkomt, zal zy zeker met myn Vrouw willen fpreeken. — myn Vrouw myn Vrouw.'- .. wat vooreen Vrouw? ik heb geen Vrouw.'— d onverdraaglyk.'ó fchrikkelyk Uur.' — thans dunkt my eene groote duisternis aan Zon en Maan te zyn , die de verfchrikte Aardkloot af zoekt te wenden! Emilia, (buiten aan de Deur.) Ik bid U.maar een paar woorden! ó Myn waar» den Heer/ Othello. Ik had U vergeeten ; kom in Emilia wagt —— op 't oogenblik . ia moet eerst de Gordynen toedoen. — waar zyt gy ? , mt wilt gy hebben ? (Hy tntjtuit de Deur.) AGTS.TE TOONEEL. E m i l i a. De voorigen. Emilia. Ach / Myn Heer , daar is een ysfelyke Moord begaan. Othello. Hoe.' thans? Emilia. Zo even, Myn Heer! Othello. Dan heeft de Maan de fchuld. zy komt de Aardkloot nader als zy voormaals plagt; en maakt de Menfchen verrukt. „ E mi-  TREURSPEL. iet Emilia. , Casfio, Myn Heer, heeft eanen Tongen Venetiaaner, Roderigo, vermoord. _ . Othello. Kodengo vermoord» en Casfio vermoord? XT Emilia. Neen, Casfio is niet vermoeid. Othello. Casfio is niet vermoord?— dan is de Moord uit de klank gekomen , en de zoetklinkende wraak klinkt ruw.' Desdemona. (/f). ó.' Onfchuldig, onfchuldig vermoordt. Emilia. Hemel! wat is dat voor een klaagftem ? Othello, Dat?.» wat* Emilia. Hemel- het is de ftem van Mevrouw.'-i hebt help.!,— help help! — ha, Mevrouw, fpreek tóch nog eens. tedre Desdemona.' lieffte Desdemona • fpreek toch ! Dis- C«») Wanneer Othello, Desdemona alleen verfliktte, en de Bed.deken waar mede zulks geschiedde, weder van baar weggenomen werd, eet haare Adem volkomen onderdrukt was , zo kon zy weder fpreeken, zo als zy bier doet, en zich daar na weder volkomen berhaalen : zy zegt maar , dat zy vermoord is. het is daar door vermoedelyk, dat eenige woorden tot aanwyzing voor de Tooneelfpelers, naar de bovenflaande plaatze: „ ik wil U niet gaarne u lang lyden laaten. — Zo, zo" verlooren zyn gegaan. Hy móet baar daar by verflikken , en by de wederbaaling der laatfte woorden den floot weder berhaalen. Zie Vis gil. —— Sic, fic.juvat ire fub umbras,——. Stee vk ns. III. Deel. L  162 OTHELLO. Desdemona. Ik fterf onfchuldig.' Emilia. Ach.' wie heeft deze daad verricht ? Desdemona. Niemant. •— ik zelf. — vaar wel. — beveel my myne goede Gemaal! — ach '• vaar wel! (Zy fterft.) Othello. Nu, hoe moet zy dan vermoord zyn ? Emilia. 6 God.' wie weet dat ? Othello. Gy hoord haar zelf zeggen, dat ik het niet ge. daan heb. 4 Emilia. Dat zegt zy zekerlyk ? ik moet zeggen wat waar is. Othello. Zy is als een loogenaarfter ter Helle gevaaïenik was het die haar doodde •• Emilia. ö, Zo veel te meer is zy een Engel j en gy zo veel te zwarter Duivel. Othello. Zy liet zich tot onkuisheid verleiden , en was een Hoer. Emilia. Gy beliegt haar, en zyt een Duivel.' Othello, Zy was zo valsch als water, (kk) Emilia. En gy zyt zo wild als vuur, wanneer gy zegt dat (**) Als water, 't weli geen gewigt draagt; en geene tndrukjehn aanneemt. Johnson.  TREURSPEL. 1Ö3 dat zy valsch is geweest. — ó! zy bezat eene hemeli'che trouwheid! Othello. Casfio bedreef ontucht met haar; vraagt dit maar aan uw Man. ó! Ik was dieper verdoemd als den afgrond der Helle, indien ik zonder de dringend» fte oorzaaken, zo ver gegaan was. Uw Man weet alles. . Emilia. Myn Man ? Othello. Uw Man, Emi'li a. Dat zy haar Echtbedde ontrouw was. Othello. Ja, met Casfio. was zy getrouw geweest. » ■ 6! geloof my, al wilde de Hemel ook zulk eene groote Waereld als deze, uit eenegeheele en volkomen reine Chryfolith maaken ; ik had haar daar niet voor verkogt' Emilia. Myn Man? Othello. Zekerlyk, hy was de geen die my het eerst daar van berichtte, hy is een eerlyk Man, en haat zulke fchandelyke en booze handelingen. Emilia. Myn Man? Othello. Wat nut geeven deze herhaalingen , Wyf ? ik zeg ow Man. Emilia. ó- Desdemona , arglistige boosheid heeft de liefde verbeeld 1 «—. myn Man zei dat zy ongetrouw was? Othello. Ja, Wyf Ja ; ik zeg U Man ; verftaat gy dat L 2 woord,  tH OTHELLO- woord? —— myn Vriend uw Man , de redelyke en braave Jago? Emilia. Indien hy dat zegt, zo vervuild zyne verroeste Ziel daaglyks voor een half groin ! hy liegt het door zyn hert heeh- Zy was op de uiterlyke onwaardige verkiezing , die zy getroffen hadt, zelf tot gek. wordens toe verheft. Othello, Ha.' Emilia. Doet het flimfte op de Aarde, deze daad is den Hemel zo min waardig, als gy haar waardig waart. Othello. Het beste zou zyn dat gy zweeg. Emilia. Gy hebt de helft van de fterkte niet om my te beleedigen, die ik heb om dezelve te verdraagen. 6' Gek • ó 1 Domoor • zo dom als modder.' gy hebt een daad verrigt ik geef niets om uwen degen; ik wil U overal bekend maaken, al moest ik ook twintig levens daar om verliezen -*— help! helpt ho.' help'— de Moor heeft Mevrouw zyn Gemalin gedoodt. Moordt Moord! NEGENDE TOONEEL. Montano, Gratiano, Jaoo, ea anderen De voorigen. mont ano. Wat is hier te doen ? —— wat is het, Heer Generaal? Emilia. o, Zyt gy daar ook Jago? — gy hebt het ver gebragt, dat de Lieden haare Mooideryën op uwen hals mogen fchuiven. G r a.  TREURSPEL. 165 Gratiano, Wat is dan hier te doen ? Emilia. Wederleg zulks, Booswicht j indien gy een Man zyt.' . i hy zegt, dat gy gezegt hebt, dat zyn Vrouw hem ontrouw was. ik weet, dat gy het niet gezegt hebt; gy zyt zulk een Schurk niet. Spreek, want myn hert is vol. . Jaoo. Ik zei hem, wat ik dacht; en zei niets meer, dan hy zelf geloofwaardig en waar bevond. Emilia. Maar hebt gy hem/gezegt , dat zy trouwloos was? Jaoo. Ja, dat deed ik. Emilia. Dan hebt gy hem een loogen verhsald, een affchuwelyke, verdoemde loogen.by myne Ziele! een loogen, een vervloekte loogen ! zy trouwloos met Casfio, zegt gy ? — met Casfio? Jago. Met Casfio , Vrouw —- gaa toch, en fnoer • uw tong. Emilia. Ik wil myn tong niet fnoeren ; ik moet rond uit fpreeken. — Mevrouw ligt hier in haar bed ver-; moordt., Alle. Dat wil de Hemel niets Emilia. En uwe oorblaazingen hebben aanleiding tot de« zen Moord gegeven. Othello. Neen, Myne Heeren! ziet zo verfchrikt niet. het is waar; het is werkelyk zo. Gratiano. Dat is eene verwenscbte waarheid. L 2 MoB"  JCi5 OTHELLO* montano. Een affchuwelyke daad! Emilia. Boevery/ boeveryl— ik denk deze zaak eens na. ■. - ik merk haar. — ó! Scbelmery! — ik dacht terftond / — ó, ik zou my van kwaadheid dooden.'-—. ó Schelmery! Schelmery! Jago. Wat' zyt gy dol? ik zeg U, gaat naar huis. Emilia. Vergun my Myne Heeren, dat ik fpreeken mag. ik ben hem dikmaals gehoorzaamheid fchuldig, maar nu niet. — mogelyk, Jago, ga ik nooit weder riaar huis. Othillo, (terwyl by bet dooie lig. , , (baan aanziet.') Ach! Ach! Ach! Emilia. Ja, legt U daar nu by neder, en brult! want gy hebt de lievenswaardigffe onfchuld gedood, die ooit een oog opgeflaagen heeft. Othillo. 6- Gy waard lasterend! — ik erkenne U thans eerst, Oomen-' — hier ligt uwe Nicht, wier Adem zekerlyk door deze handen zo even eerst is opge. houden, ik weet het, deze daad, heeft een duister en fchrikkelyk aanzien. Gratiano. Arme Desdemona > ik ben verheugd dat uw Vader dood is; uw huwlyk was zyn dood, en loutere gramfchap verkorte zyn oud leven, indien hy thans nog leefde, zo zou hem dit gezicht in vertwyffeling ftorten • zyn goeden Engel zou van zyne zyde wegvlieden, en in eenen verdoemeiyken toeftand geraaken. Othello. Het is beklaagenswaard; maar Jago weet, dat zy haare fchandeJyke lusten met Casfio wel duizendmaal  TREURSPEL. 167 zendmaal gebluscht heeft. — Casfio heeft het bekend, en zy vergold hem de werken zyner liefde met het eerfte 'geichenk der trouw dat ik aan haar gegeeven hadt. ik zag het in zyn hand. het was een Neusdoek, eene oude gedachtenis die myn Vader aan myne Moeder gaf. (II) Emilia. ó! Hemel-' ó Gy magten des Hemel»/ Jago. Zwyg zeg ik U. Emilia. Het moet 'er uit; het moet 'er uit ik zwy. gen?— neen, nooit ! ik wil zo vry fpreeken als de Noordenwind, laat Hemel en Aarde en Dui« vel; laaien zy alle,alle, alle my gebieden om te zwygen; ik wil toch fpreeken. Jago. Wees gefchikt, en gaat naar huis. Emilia. Dat wil ik niet. (Jago maakt beweegingen om laar tt doorfteeken.) Gratiano' Foei / uw deegen tegen een Vrouw ? Emilia. ö, Verblinde Moor! de Neusdoek daar gy van fpreekt, vond ik onlangs,en gaf hem mynen Man. want hy had my dikmaals op 't fterkfie , en ernfti. ger (11) Dit fcbynt bet voorgaande verbaal van Othïl» 1.0, (Derde liedryf, Vyttiende Tooneel,) van dezen Neusdoek te wederfpreeken; alleen zal bet eerfle, naar alle gedachten verdicht en grootfpraakery zyn , om Desdemona daar door te ongeruster te maaken. in dit opzicht is bem de bloote waarheid genoeg. Steeven s. L 4  36* O T H E L L Q. ger als zulk eene kleinigheid waardig was, gebeeden, denzelven te fteelen. Jago. . Vervloekte Hoen Emilia. Had zy hem aan Casfio gegeeven ? — Hemel l ik vond hem, en gaf hem myntn Man. Jago. i Onwaardige i gy liegt. Emilia. By den Hemel! ik lieg niet* ik lieg niet,Myne Ifeeren. 6! gy onfchuldmoordonde domoor 1—— wat deed zulk een Gek met zulk een voortreffeJyke Vrouw? (Jago dotrfteckt zyn Vrouw en loopt weg.) Othillo. Zyn 'er ook geen andere Steenen in den Hemel, dan die tot den donder noodig zyn ? (mm) u i Vervloekte Booswicht t * Gratiano. Zy valt; hy heeft zyn Vrouw vermoord. Emilia, Ja, fa.' ó legt my naast Desdemona. Gratiano. pe^Tri Vrouw is vermoord, en hy is weg geloo» Montano. Dat is een ontzagchelyke Booswicht.'— neemt den deegen in bewaaring die ik bier den Moor óntnoomen heb — bezet de deur buiten ; laat hem («i») Steevens verklaard deze woorden dus i *yn 'et geen mindre graden van Straffen voor de Stervelingen , die op bet hoofd van zulk eenen Booswicht als Jago, vallen kunnen ; gelyk de AU macht baaren donder te rug houdt als een te edel werktuig tot flraffing van zulke overtreedingen.  TREURSPEL. (69 5eva niet hier uit; doodt hem eerder —ik wil en Schelm naar; hy is een verdoemd.. Schurk. (Montano en Gratiano vertrekken.) Othello. Ik ben toch niets meer dapper; ieder behendige Knaap neemt my myn deegen weg 1 — maar, waarom jou de Eer de Deugd overleeven ? laat alles nu maar heen vaaren / Emili.a. Welk» een onheil volgde op uw gezang, Dei* demona?—- verneem van my, indien gy mynog hooren kunt I — ik wil gelyk de Zwaan zingend fterven. — ., Wilgen ! Wilgen! Wilgen !" —— Moor! zy was onfchuldig; zy beminde U gruuwelykc Moor! ■■» ik wil de Zaaligheid niet zien, indien ik geen waarheid fpreek.' — ik fpreek, gelyk ik denk, en fterf.'—— fterf.' Othello. Ik heb nog een andere deegen in deze Kamer. - Een Spaanfche kling, met yswater verftaald. (tin) — ó hier is hy. — Oom , ik rnoet 'er uit. Gratiano, (buiten aan de deur.) Het zal U duur te ftaan komen , indien gy het verzoekt, gy hebt geen deegen en moet U dus onderwerpen. Othello. Zo kom, dan hier in, en fpreek met my, of ik (nn) Pope gelooft , dat men vaor ice brooks temper : Ebro's temper lezen moet , om dat bet •water uit den Ebro, tot verfiaaling der klingen zeer gefcbikt is , evenwel vindt de oude lezing ook zeer wel plaats wyl bet Staal bard word, wanneer men bet, gloeijend zynde, in zeer koud water Jleekt. Johnson. L S  i7o OTHELLO. ik vergryp my aan U , zo ongewaapend als ik ben. Gratiano, (temt te rug.) Wat is het dan ? Othello. Zie, ik heb eenen deegen; een beeter hing nooit aan de heup van eenen Krygsman. ik weet de tyd nog dat ik met deze kleinen arm, en dezen goeden deegen, my door meer als twintig zulke hinder» nisfan, als uwe tegenweer is, den weg baande! ■ maar, rV ydle Grootfpraakery' wie kan zyn noodlot bedwingen? ■ is het niet zo' —— Trees niets, indien gy my terftond gewaapend ziet. hier is het einde myner vaart; hier is myn Ziel; het uiterfte Zeeteken dat myn Zeil beryken kan —- treed gy verbaast te rug?— uwe vreezeis om niet l gy durft thans een helm op Othello's borst zoeken, en gy wykt te rug!— waar zal Othello heen gaan? - nu (by ziet naar Desdemona) hoe ziet gy "er thans uit, gy tot ongeluk gebooraue Vrouw?— bleek, als uw hemd/— wanneer wy met elkander voor onzen Richter verfchynen , oin zal dezen uwen opflag, myne Ziele van den Hemel af fleuren, en Duivelen zullen haar opvan» gen. — koud! koud, goed Maagdje? — koud, gelyk uwe kuischheid! «— ó vervloekte , verdoemde Booswicht! Scheid my, gy Duivel, van de genieting van dit hemelfche weezen af.' —— verftrooit my in den wind; roostet my in zwaa» vel! wascht my in bodemlooze Meiren van vloeijend Vuur.' — ó Desdemona ! Desdemona dood! dood. — Ach' Ach» Ach.' TIENDE  TREURSPEL. 171 TIENDE TOONEEL Lodovico, Cassio die men aanbrengt, Montago, met Jago als Gevangon, een O f f 1 c 1 er. De voorigen. Lodovico. Waar is de dappre en ongelukkige Man ? Othello. Dat is de geweezene Othello; hier ben ik. .lodovico. Waar is dan uw oorblaizer ? —— breng den Booswicht hier by. Othello. Ik zie hem op de Voeten, (oo) maar dat is een Fabel indien gy een Duivel zyt, zo kan ik U niet dooden. (Hy verwendt Jago,) Lod ovico. Ruk hem de deegen uit de hand. Jago. Ik bloed fteik; maar ik leef nog. Othello. Dat is my ook geen leed; ik wilde dat gy nog leven zoud; want, naar myn gevoel is het geluk, zaaligbeid te fterven. Lodovico. ó Gy, Othello! zulk een waardig Man, nu in de valilrikken eens verwenschten Slaafs gevallen? wat zal men ü zeggen? ^ Othello. Wat men wil; dat ik een Moordenaar met eeren ben, (00) Om te zien, of by, volgens 't gemeene vtor. urdeel, klaauiuen beeft. johhson.  17* OTHELLO. ben, indien gy wilt; want het geen ik'deed, deed ik niet uit haat, maar in 't bizonder om myn eers willen. Lodovico. Deze Elendeling beeft zyne boevenftukken ge. deeltelyk bekend. —- (tegen Otbelh.) hebt gy met hem de dood van Casfio argefprooken? Othkllo. J«- Cassio. Myn waarde Generaal; daar heb ik U nooit oorzaak toe gegeeven. Othello. Ik geloof het, en bid U om vergeeving. Vraagt doch , ik bid het U, dezen halven Duivel, waar. •m hy myn Lyf en myne Ziele zo verftrikt heeft. Jago. Vraagt my niets; wat gy weet, dat weet gy. vin nu aan wil ik geen woord meer fpreeken. Lodovico. De Pynbank zal U de mond wel openen. Othello. Goed, doet uw best daar aan. LoDovrco. Gy zult ondervinden, Oiheilo, wat voorgevallen is; want ik geloof dat gy daar nog niets van weet. Hier is een Brief, die men in den zak van den vermoorden Roderigo gevonden heeft; en hier r,og een. een van dezelve behelst de opdracht aan Ro« derigo om Casfio te vermoorden. Othello. 6. Booswicht 1 Cassio. Boven maate Onchristelyk , Godd'Ioos.' Lo-  TRXURSFXL. i?3 Lodovico. Hier is nu nog een Brief , die men ook in zyn Zak gevonden heeft. Vermoedelyk had Roderigo dezen aan den verdoemden Booswicht, als een Antwoord willen zenden, indien Jago niet intus. fchen gekomen was, en hem zynen twyffel benomen had. Othello. 6 Gy verderfelyke Schelm. —— hoe kwaamt gy aan den Neusdoek , Casfio, die myn Vrouw toebehoorde? Cassio. Ik vond hem in myn Kamer; en hy bekende zo even zelf, dat hy hem daar met oogmerk heeft laaten vallen, om dat verwenschte opzet daar door te bereiken. Othello. Ach , ik dwaas, ik dwaas, ik dwaas! Cassio. Daar ftaat ook nog in Roderigo's Brief, het voorwerp dat Jago hem daar in voorfteld , om my op de wacht te tergen ; het geene aanleiding tot myne afdanking gaf. en zo even na hy een langen tyd na zyne onmacht zich weder herhaalde, zeide hy; Jago, had hem beleedigt; Jago had hem op. Lodovico, (tegen Otlella.") Gy moet deze Kamer verlaaten , en met ons eaan. uwe Macht en uw Stadhouderfchap is uw af-enoomen ; en Casfio is thans bevelhebber in Cyprus. — voor dezen Booswicht moet men de gruwelykfte pynen uitdenken, die hem op't pynlykfte kwellen , en hem lang martelen. —- dus Othello , moet gy zo lang in eene geftrenge bewaaring blyven, tot den aart van uwen Misflagder Regeering van Venetiën bekend gemaakt is kamt, voert hen voort. OthiM  J74 OTHELLO. Othello. Zagt, nog een paar woorden , eer gy gaat ik heb den Staat cenige dienden gedaan ; men kan dezelve, dus niet meer daar van — indien gy in uwe Brieven deze ongelukkige gefchiedenis verhaald, zo fpreekt van my, zo als ik ben. verkleind niets; maar zet ook niets uit een boos oogmerk 'er by. befchryft my als een Man, die niet ver. ftandig, maar te fterk beminde; als een Man die niet ligt argdenkend wierd , maar, wanneer by zulks eenmaal wierd. tot het uitterfte in zyne gramfchap ging; als een Man, wiens hand , gelyk de verworpen Jood (pp) eene paerel wegwierp die ryker (pp) De genüoonlyke leezing is : 'like the bafe Jüdean; en Theobald en Warbubton verjïaan bier Hkrodes by , die zyne Gemalin Makiamne uit Minnenyd doodde, en wiens ge'. Jcbiedenis de Inboud van een toenmaal reeds bekend Treur/pel was. S t e e v e n s maakt tegen deze verJilaaring verfcbeide Aannerkingen, en gelooft dat bet eene Zinfpeeling is, op eene, by des Dichters tyden zeer bekende Vertelling. Veelligt is bet de volgende die dezelve Kunstrichter in een oud Engelsch boek ' volgens zyne verzekering gevonden beeft. Een Jood bad, na eene lankduurige omreize in vreemde Lan. den, eene menigte Paerlen met zicb naar Venetiën gebracht, en dezelve naar wensch verkogt, behalven een, die zeer groot was, en op welke by eenen on. maatigen prys gefield bad, waar van by niets wilde laaten afdingen Toen hy dezelve daar voor aan niemant verkoopen kon , liet hy eindelyk alle de Kooplieden der Stad op de Rialto te faamen koomen, bood ben de Paerel noch eenmaal aan ; maar om' niet ; prees wydloopig haare groote Schoonheid en Kostbaarheid, en wierp baar plotzeling voor bunne oogen in Zee. ESCHENBUKG. Dr.  TREURSPEL. 17S ryker was , als zyn gantfche Stam : als een Man wiens bedwongene oogen het fmelten zekerlyk niet gewoon, thans zo veele traanen laat afdruipen; alt de Boomen in Arabiën balzamieke harfen. Schryft dat, en zet daar by, dat ik eens in Aleppo, daar een boosaartige Turk een Venetiaan floeg, -en op de Regeering fchimpte; den befneedenen Hond by den gorgel vatten, en hem dus nederftiet. (Hy doorfteekt zich.) Lodovico, ó / Een bloedig Einde, Gratiano. Nu zyn alle onze redenen om niet. Othello, (terwyl by op Desdemona valt.) Ik kuschte ü, eer ik U doodde — niets blyft my ovsr daar ik my zelf doodde , dan met eenen kusch te fterven. (Hy fterft.) Cassio. Dat heb ik gevreest, maar ik geloofde dat hy geen deegen had , want hy had een Edelmoedig hert. Lodovico, (tegen Jago.) Gy Spartaanfchen öond / (qq) verderfelyker als Dr. Doni, is van bet zelve gevoelen van Theobald en Warburton, en noemt bet Spel uitdrukkelyk Mariam , the fair Queen of Tewry, door Lady Elisabeth Carew, Ao. 1613. in 't licht gegeeven.— Men zou deze Paerl, ook overdrachtelyk kunnen neemen, voor een zuivre Vrouw (a fine woman.) Vertaaler. (qq) De Honden van Spartanifcben aart, worden *nder de moedigfte en wildfte gerekend. H a n me »«  n6 O T H E L L O. de Pest, honger, of het vernielende Meir! Slaa bw pog op die ongelukkige tekens die dat bed draagt; dat :s uw werk : de aanfchouwing vergif- ttet het gezicht bezorg hem Gratiano Wyr hier rn huis, en n«emt het vermogen der goederen i» bezit, want gy zyt zyn Erfgenaam (tegenCasfio.) U, Heer Stadhouder laaten wy de beftraffing van dezen heifchen Booswicht, de tyd, plaats, en de wyze der pyniging bevoolen. - 6 Scherp zyne ftraffe zo veel mogelyk is! ik zelf fpoede my naar 't Schip , om met een treurig hart deze txeurgefchiedenisfe der Resée«ng te melden. * 3, > 'fiinde «Aft f/n Fyf4e en laatjts JBtdrtfi ONDER.  Bladz. 17? ONDERZOEK en AANMERKINGEN OVER HET TREURSPEL OTHELLO. T")e Fabel van dit Treurfpel Is uit de Nouvellen ^ van GiEiLDi Cithio ontleend (rr) van welke 'er vetfcheiden door Painter en anderen in het Engelsch overgezet wierden. de tegenwoordige heeft men tot nu toe noch niet in deze Spraake gevonden ; denkelyk was het eene enkelgedruktS Brofcbure, die ligt verlooren is gedaan; en waarfchynlyk was dezelve met foortgelyke vertellingen, uit eene Franfche Overzetting van Cihthio genoomen.alzo een diergelyke reeds in 't Jaar 1584» van Gabriel Chappuys voor handen was. daar dezelve aan veelen reeds bekend is, en zelfs in de Duitfcbe Mercurius (B. III. St. 1. BI. 63-) te vinden is, zal ik hier op eene geheel korte wyza de wezenlyke omftandigheden van dezelve aanvoeren. „ In Venetiën leefde een zeer dapperen Moor, die zich by de Republiek zeer verdienftelyk had gemaakt, de roem zyner daaden en zyner dapperheid , verwierf hem de Liefde eener Jonge Venetiaane , die zeer fchoon was en Desdemon> heelt». (rr) HecAtomici Deca III. Nouv. 7. III. Deel. M  178 ONDERZOEK en AANMERKINGEN heette, de Moor was terftond van baare ongemeene Schoonheid getroffen , en zy huwden niet elkander , hoe fterk ook Desdemonaas Vader en haar overige Vrienden daar tegen w.iaren. Korc daar Ka, moest de Moor op bevel van de Republiek , naar Cyprus gaan , om het Bevel "vtr de Bezetting aldaar over te neemen , en Desdemona ging met -hem in 't Schip. De Moor had twee vertrouwde Vrienden; de een was een Vaendrich en ten uiterfte boos en laaghartig , maar flim en valsch genoeg om zyne boosheid te .verbergen ; de ander was een jongen Hoofdman , van eene goede en rechiaarte denkwyze. Othello had hem zeer lief, en Desdemona was uit die oorzaafce zeer gemeenzaam en vriendeiyk tegens hem. de Vaendrich was met een Jonge Italiaanfche Viouw getrouwd , die zyne liefde waardig wasfc maar hy dacht aanhoudend hoe hy zynen Gene' raai omeeren en zyn Vrouw vervoeren mogt: Tot dat oogmerk lag hy de deugd van Desdemona veel geheime laagen. Echter zag hy zich telkens m zyn hoop bedroogen en fchoof de fchuld daar van op den Hoofdman, die hy voor zynen gelukkigen Medevryer hielde, deze Inbeelding vervulde hem met baat en wraakgierigheid ; by nam zich voor, Othello minnenydig en zyne Gemalin by hem verdacht te maaken. dit oogmerk gelukte a\'« CD het geval kwam hem daar °y te ftaade. de Moor werd door een tweeduidend aanfehyn ia zyne vermoeding gtfterkt, en begon op den dood des vermeenden Ecbtbreekers te denken.- de Vaendrich was by zyne laaghartigheid zo laf om de uitvoering van deze Moord op zich te neemen, doch Het zich door die befteeking ftouter maaken. Eens op een Avond, wanneer dat wellevend Jong Mensch naar huis ging, viel de Vaendrich hem in de duis«ernisie aan, en bragt hem van ter zyden een floot in net been toe, waar door hy ter Aarde viel, Het giich.rt.euw van den gewonden maakte de buurt in  ©ver het TREURSPEL OTHELLO. ijg In opftand ; de Vaendrich zag dat de Lieden daar naar toe liepen, kwam weder, mengde zich onder den hoop, en ftelde zich gantsch verbaast en bedroeft over dit voorval aan, dat den Hoofdman bejegent was, fchoon hy ia den grond hoopte dat zyne Wonden hem doodelyk zouden zyn. Voorts dacht de Moor om zyn Vrouw op een goede wyze uit de Waereld te helpen , en beraad flaagde zich met den Vaendrich daar over. Zyn argwaan was door eenige verdachte omftandigheden, bizonder door een Neusdoek van Desdemona, van welke hy zeker geloofden, dat zy denzeiven aan den Hoofdman gefchonken hadt, fteeds heftiger geworden, de Vaendrich zogt Desdemon a's dood te bevorderen , en floeg daar om het middel voor, om haar met een Zak vol Zand zo lang te flaan tot zy dood was, en daar na een gedeelte van het Dak van de Kamer op haar te doed nederftorten, om dus te kunnen voorgeven , daü zy van deze inftorting geftorven was. de Moor liet zich dezen aanfiag wel bevallen, de Vaendrich moest zich eens des nachts nevens haar Slaapkamer verfchuilen, en een geraas maaken. de Moor heette haar op te ftaan, om te zien wat het was; en terftond vloog de Vaendrich uit zyne fchuilplaatfe ten voorfchyn , en gaf haar zulk eenen heftigen ilag, dat zy dood ter Aarde viel. hy en den Moor bragten haar daar op in 't bed , vernoegen haar het hoofd , en lieten daar na het Dak van de Kamer op haar nederftorten ; de Moor riep.daar op om hulp , wyl zyn Huis inviel; en toen de buuren by kwaamen, vond men Desdemona onder het puin begraaven. Intusfchen duurde het niet lang hier na, of het knaa» gende berouw en onrust onftond in het gemoêd des Moors ; h'et was hem onmoogelyk het gezicht van den Vaendrich, die de fchuld van alles had, langer te verdraagen , en ontnam hem zyne plaatfe. Deze waï daar over zeer verbitterd , en fpandde M 2 nies  l8o ONDERZOEK en AANMERKINGEN met den Hoofdman, die van zyne Wonden geneezen was, te faamen , om zich aan den Moor te wreeken. beide gingen naar Venetiën en verklaag, den^hem daar by de Regeering. Deze liet den Moor in bewaaring neemen , hem naar Venetiën bren°en, en zogt hier de bekentenisfe der gantfche "zaak door pyniging uit te hooren. hy beleed niets, maar wierd toch gebannen ; en daarna van Desdemon a's Bloedverwanten omgebragt. de Vaendrich ftierf hier na ook een gewelddigen ^°Men ziet ras, wanneer men deze Vertelling met het Treurfpel van Shakbspear vergelykt, dat beide in de hoofdzaake overeenftemmen , en flegts in verfcheide bygaande omftandigheden van elkander verfchillen. Daar men echter, zo als ik reeds aangemerkt heb, de Engelfche Vertelling noch niet gevonden heeft; daar den Dichter onmiddelbaar uitputte, zo laat zich ook noch niet beftemmen , hoe veel van de bygaande omftandigheden zyne eigen vinding , of opftelling des Fransfchen, of Engelfchen Nouvellist is. Zelfs JufFr. Lenoc moet voor 't overige toeftemmen , dat het onderwerp door deze veranderingen in 't algemeen veel gewonnen heeft, (ss) by Voorbeeld : by Cmthio word den Moor in 't geheel geen voornaamen rang gegeeven; Shakespear laat hem van Koninglyk bloed ftammen ; daar door werd zyn Perfoon aanzienlyker , en de waarde die hem de Regeering van Venetiën toedeeld, begrypelyker. In het Treurfpel word Cassio, op wien de Moor minnenydig is, als een Jong en beminlyk Officier voorgefteld, die dus D e s d e m o n a ligt zou kunnen bevallen; in de Vertelling daar en tegen, worden alle deze eigenfchappen den Booswicht toege¬ ef) Shakespear Illustr, Vol. II. pag. 125.  ovek het TREURSPEL OTHELLO. 181 gedeeld ; welke hem tot de vermoording zyner Vrouw ophitst ; en de gemeende Echtbreeker is maar een geheel gewoonlyk Mensch Daartegen vindt voorn. Kunstrichtfter Emil i a's Carafter dat in de Nouvelle goed , en in het Treurfpel zo eoed, en zo weder kwaad is, in het laatfte te twyffelachtig. alleen de Di'hter fchynt met vlyt dit Caradter de Vrouwelyke wankelmoe digheid medegedeeld te hebben, dat zich naar de voorkomende gevallen terftond tot Deugd , en terflond tot Laster fchikt. Emilia werd moogelyk door wangunst, of ook alleen door eene overhelling om Liefdehandel te bekuipen , daar toe bewoogen, dat zy zelf aanleiding geeft haaren Heer in vermoeding te brengen ; maar daar na, wanneer dit vermoeden Des demona's ongeluk, en zelfs haar dood veroorzaakt, is haar liefde tot haar Meestresfe fterk genoeg om door haar nooilot tot medelyden en tot innige deelneeming bewoogen te worden. Nog eenen voorrang heeft het Treurfpel boven de Vertelling; door de omftandigheïd, dat Jago, Emilia met den Moor verdacht houd. daar door werd zyne wraakzucht tegens Othello begrypelyker. en zyne wreedheid tegens Desdemona, fcbynt zich uit deze wraakzucht te iaaten verklaaren en te rechtvaardigen. Het Meesterlykfte van allen is den Dichter Othello's Caracler gelukt, wiens aanleg geheel van hem fchynt te zyn.' in de Vertelling ishv een gruwlyk Monfter; in het Treurfpel een Man van eenen goeden , maar onbefchaafden gemoeds-aart. Zyne hartstochten zyn wild en ruw; gelyk het Land waar hy gebooren is. Zyne liefde is byna krankhoofdigheid ; zyn vriendfchap openhartigheid; zyne geiechtigbeid gruwzaamheid; en zyn berouw Zelfsmoord. Maar zyne innerlyke na» tuurlyke goedheid maakt , dat wy hier even die handelingen'van hem met medelyden aanzien, cue m 3 wy  ?82 ONDERZOEK es AANMERKINGEN Zin? d? VerteliiDS met afgfyzen in hem befchou. Doch, de Schoonheden van dit Treurfpel druk. ken. Zoals Dr Johnson met recht zegt, den heMerirl'? 26 k-ZZ dieP in • dat de k""eke op. heldering haaren indruk nitt verfferken kan „ de vuunge openhartigheid van Othello, die grootmoedig, zonder kunst, en ligtgeloovig , onbegrenst m zyn vertrouwen , gloeijend in zvne Itlfrll'- ?abui&*™ f beYuuen , y"S hartnekkig in zyne wraakzucht is; de koude boos- SVafiLJ-AB°' die geheim by ZY™ onwilligheid, flitn in .zyne oogmerken , en even zo wil op zyn voordeel als wraake is afgerecht; de zagte toegeevenheid van DesdemoIa, die vol ver! fT,MeK °P h"r euede zaak' en van haare onfchuld bewust is ; haare ongedwongene begeerte by haar verzoek , en haare langzafmheid in het ™ d,d "ken,! dat men van haar kwaaddenken kan; deeze allen zyn zuivre bewyzen van S h ayESPEAR's groote kennisfe van het Menfchelyke hart, wiens gelyken men denkelyk, by veele andere nieuwe Schryvers te vergeefs zoeken zal. de trapswyze voortgang die Jago maakt, tot hy den Moor overreed heeft, en de omftandigheden die hy gebruikt om hem in vuur te zetten, zyn op zulk eene kunftige wyze natuurlyk , dat men mo-P gelyk dat van hem nooit zeggen zou, wat hy van zich zelve zegt, dat hy niet ligt minnenydig te maaken is; maar dat wy hem doch noodzaakelyk betreuren ^bracht W3DPeer Wy dndelyk len uite'fte 2ien „wLvL^T. te Vreezen ' dat boosheid met geestbekwaamheden vereenigtzich achting kan doen SWr" 1 maai-S^byvalling8 verwerft; Z iAQuS ' ^ Sir Richard Vernon. J. Sir John Falstate. "k f PolNÏ- t Vrienden van Fal- Gadschill. f fl^ Feto. ^ Bardolph. J Lady p e r c y, Gemalin van Hotfpur. Lady Mortimer, Dochter van Glendower. Quickly , een Waardin. Een Sheri". Oppassers, Keldermeester, Keldbrjongin , TweeVoerlieden, Reizigers, Gevolg. Het Tooneel is in Engeland.  EERSTE DEEL van HENRIK de VIERDE; met het LEVEN en den DOOD van HENRIK, g e n a a m t H O T S P U R. HISTORIESPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld bet Hof tt Londen, Kon. Henrik,Lord John van Lancaster. De Graaf van Westmorland, en eenige Lords. Kon. Henrik. Hf o beevend van zorgen en afgemat als w/thans zyn, moeten wy de fchuuwe Vreede tyd gee. ven om zich te keihaalen ; en met eenen korten adem  183 HENRIK de VIERDE. adem nieuwe onderneemingen af fpreeken ; die aan eenen verren afgeleegen Oever ons bezig zullen houden, niet langer zullen de geen die bloeddorftig in dit Land komen , zich met het bloed hunner eigen Kinderen verwen: niet langer zal den vreesfelyken Kryg zyne Velden doorwroeten, noch door Gewaapende Hoopen en Vyandlyke Treeden zyne Bloemen vergruizen, de tegen een ander rukkende Hefren, die 'nieuwling — gelyk de Luchtverfchynfels aan eenen Stormenden Hemel, allen van eene Natuur, van eenen Oorfprong —— met alle de Woede en Moordzucht van eenen BurgerOorlog op elkander ftootten, zullen nu in gelykloopende Liniën; in fchoone en eendrachtige order, alle eenen weg trekken , en niet meer tegens Bloedverwanten , Vrienden en Bekenden ftryden. het bloedig Staal zal niet langer, gelyk een Mes dat in eene flegte Scheede fteekt, zyn eigen Heer verwonden, daarom myne Vrienden , willen wy naar het Graf van Christus —— wiens Soldaaten wy zyn en onder wiens Kruis wy gezwooren hebben te zullen ftryden. met ons Engelsen Krygsheir vertrekken , dat reeds van Kindsbeen af daar toe beftemd was, om de ongeloovigen uit de heilige plaatfen te verdryven, over welKe die geheiligde Voeten gegaan hebben, die voor Veertien, hondert Jaar , tot ons Heil aan dat bitter Kruis genagelt wierden. Immers , dit ons voorneemen is reeds een Jaar oud, en het zou overtollig zyn U thans te zeggen , dat wy daar naar toe zullen gaan ; om die zaak zyn wy thans niet vergadert. — laat my dus van U verneemen , myn lieve Oom Westmorland , wat onze Raadsvergadering gisteren Avond desweegen 'jeflooten heeft. WiSTMOKUND. Myn Vorst , men behandelde deze Zaak met veel yver , en maakte gister Avond verfcheide overfUagen weegens de onkosten , wanneer een Courier van Wallis in eens ons ftoortn kwam wyl hy  HISTORIESPEL. -iftf hy niets'<3an onaangenaame tydingen bragt, onder welke de flimfle was, dat de Edle Mortimer , welka het Regiment van Herefordfchire tegen den oproerigen Glendower voerde, van de Wilde Wailifche gevangen is , en over de duizend van zyn Volk nedergefabelt is, aan wiens doode Ligchaamen de Wailifche Wyven zulke mishandelingen, en beestachtige , fchaamtelooze dingen deeden Qa) dat het zich, zonder de grootfte befchaamdheid, niet weder laat verhaalen. Kon. Henrik. Dus hebben de berichten van deze omftandighe-. den", de zaaken weegens onze Reize naar het Be< loofde Land afgebrooken? Westmorland. Ja, myn Vorst; deze en andere tydingen van gelyken aait: want daar kwamen nog meer onaangenaame, en tegens ons aanloopende boodfchappen uit het Noorden, op den dag van Kruisverheffing raakte de wakkre Hotfpur, de Jonge Henrik Per» cy , en Archibald, dien dappren en roemwaardigen Schotsman, te Hslmedor in een ernftig en bloedig gevegtj zo veel men uit het gefchut van haare Artillery en andere waarfchynelyke omftandigheden befluiten kon. Want de geen die deze tyding bragt, vlugtte uit het midden van de fierkfte Hitte des ffryds zonder den uitgang af te wagten. Kon. Henrik. Hier is een waardig en zeer Ervaaren Vriend, Sir Walter Blunt, die zo even eerst van 't Paard ftygt, (a) Dit bevestigt Holtnshed: ,, de Wallh fcbe Wyven begingen zulke onbefcbaamde laagheden aan de doode Ligchaamen. dat zedelyke ooren zicb fcbaamen zouden om dezelve aan te booren;en wydus iiever daar niets van willen fpreeken,"—- G r ET.  fto HENRIK de VIERDE. ftygt, welke de Spooren des verfcheidene Aardryks tusfchen Holmedon en Londen aan zyne voeten heeft, en deze heeft ons de aangenaame en volkomen nieuwstyding medegebragt, dat de Graaf Douglas geflaagen is. Tien duizend wakkre Schotten, twee en twintig Ridders, die in haar bloed verfmoord lagen, zag Sir Walter op het Veld van Holmedon. Hotfpur maakte tot gevangenen, Mordake, den Graaf van Fife, sn oudften Zoon van den geflaagenen Douglas , en de Graaven Athol, Murray, Angus en Menteith. is dat geen eerlyke buit? een eedle daad? niet waar Oome? Westmoeland. Het is eene Overwinning, daar een Prins ftout op zyn kan. Kon. Heneik, Ach! daar door maakt gy my treurig, en verleid my tot de Zonde van wangunst,' datMilord Northumberland , de Vader van zulk een waardigenZoon zyn moet, een Zoon wiens naam den roem altoos in den mond vaart, die, gelyk de hoogde Boom in eenen Boomgaard , alle andere te boven ftreeft, die den lieveling en fpeelpop van het geluk is ; terwyl ik met deze oogen, die zynen roem aien; de Zwelgery en Schande, de Sternen van mynen Jongen Henrik zie ontëeren. ó I Liet het zich eens bewyzen, dat ergens eenen by nacht omzwervenden Geest, otaze Kinderen in den Wieg verwisfelde,en myn Zoon,Percy, en den zynen, Plantagenet genoemd had ; dan wilde ik zynen Henrik , en hy zou de mynen hebben 1 maar ik wil liever niet aan hem denken. —— Wat dunkt U Oome, van deftoutheid van dezen Jongen Percy? de ge vangenen die hy by dezen ftryd gemaakt heeft, houd hy voor zich te rug (b) en last my zeggen, dat ik geen (b) PiïCT bad een uitfluitend reebt op deze gevangenen, 'eebalven op den Ltaaf van Fife- volgens  HISTORIESPEL. 191 geen anderen daar van zal bekomen, als Mordake£ den Graaf van Fife. Westmorland. Dat is zyn Ooms ingeeving;namelyk Worcester, die naar alle aanzien, U weinig lyden mag; die maakt het dat hy zich opfteekt en zyn Jongen kam tegen uwe waarde om hoo* richt. Kou. Henrik:. Maar ik heb naar hem gezonden om hem to» reden te brengen; en dat is de oorzaak,daarom wy onze voorgenoomen Reize naar Jerufalem nog een tyd lang moeten opfchorten. Oome op aanftaand» Woensdag willen wy onzen grooten Raad te Windfor vergaderen. Meld zulks de Lords; maar fpoed U fpoedig weder te rug , want wy hebben rog meer te zeggen en te doen, als myne onwilligheid thans veroorlooft om te zeggen. Westmorland. Zeer wel, iV'yn Vorst. TWEEDE TOONEEL. f») Het Tooneel verbeeld een Kamer van Prins Henrik. Prins Henrik. Falstaïï. Falstaft. He I Hal, (c) hoe laat is het wel Borstje? Prins gens de Wetten kon ieder, die iemant tot gevangen gemaakt bad, en wiens uitlosfing niet boven de tien duizend Kroonen bedroeg, denzelven voor zicb he. bouden , en bem vry, of uiiiosfen laaten , naar goedvinden. Tollet. (c) Hal en Harry zyn verkortingen van den naam H e m r. i k in den vertrouwden omgang. V* et aa lee.  ioi HENRIK de VIER DE» Prins Henrik. Uwe Ioffelyke gewoonte om tj in ouden Sek tc veizuipen;te vreeten tot gy alle uwe knoopen moet los maaken ; en den geheelen nademiddag op de bank te fnurken, maakt uw verftand zo dik en vet; dat gy niet eens meer regt weet te vraagen, wat gy gaarne weeten wilt. wat Duikel gaat U de tyd van den dag aan ? Ja waaren de Uuren Beekers vol Sek, en de MinuutenKapoenen, en de Klok* ken Tongen van Koppelaarfters, en de Zonnewyzers Borden van Hoerhuizen, en de lieve Zon zelf een fchoon en vuurig Meisje, in VuurverwigaTaffe gekleed!—, want zonder dat zie ik geen grond, waarom gy een zo geheel overtollige Vraag doet. Hoe laat het is. Falstaff. Waarachtig, gy kend my reeds goed Hal. want wy Beurzefnyders gaan met de Maan en het Z$vengefternte, en niet met Phcebus , „ den doo. lenden Ridder fyn." (d) —— maar ik bid U, Vriendje, wanneer gy Koning word ——* waar toe God uwe genaade (e).... Majefteit wil ik zeggen; want genaade zult gy toch niet hebben..... Prins Henrik, Wat? niet? Falstaff. Neen., zo min als 'er tot eene Voorrede voor een Ei met Boter noodig is. (ƒ) Prins (d) Een gedeelte uit een oude Ballade. Warburton. (e) In die tyden was Your Grace uwe genaade, eene gewoonlyke benaaming des Konings. esch enbur g. (ƒ) De Zin leid bier in de fpeeling van het woord grace. dat een gebed aan Tafel ; en ook genaade . httekend. ■ ■' Vertaaler.  Historiespel. Prins Henrik. Nu, hoe verder, Spreek, rond uit voor da Vuist. Falstaff. Wel nu, Vriendje; wanneer gy Koning zyt.zörg dan voor al, dat wy, die Kamerdienaars des nagts zyn , geen Dieven van de Schoonheid des daags rpoeten heeten (g). laat ons Diana's Wagters; Ridders der Schaduwe, en Lievelingen der Maan zyn; en laat de Lieden zeggen dat wy ons goed Weeten te régeeren , daar wy , even als de Zee, van onze edle en kuifche Vorftin Luna geregeerd worden, onder wier befchutting wy —— fteelen. Prins Henrik. . Zeker, déze g«lykenis voegt zeerwel; want ons Maanridders geluk heeft Ebbe en Vloed gelyk de Zee; terwyl het even als dè Zee van de Maan geregeerd word. By Voorbeeld: een Goudbeurs des Maandagsnagts manhaftig gerold, werd dingsdag s'Morgens welluftg doorgcbragr. Als wy hem bekomen ; roepen wy, „ kom uit daar meë 1 en als „ wy hem doorbrengen, roepen wy „ kom in daar meê Thans zyn wy in eene Ebbe die zo laagiisals den Voet van de Ladder en terftond daar op in eèhen Vloed die zo hbog is als de dwarsbalken van de galg. Fal.' (gO Dit zal dénkelyk dit zeggen : „ Laat ons. daar n Schuld af te doen. maar zie eens, hoe fchoon hy begint om ons zyne neiging te verklaaren. hotspur. Dat doetby, dat doethy; wy willen zich aan hem wreeken* worceste r. Vaar wel, Neef! —— gaat niet verder hier in voort, als ik u door myne brieven zal geleiden. Zo dra de tyd ryp is, en dat wy gereed zyn , zo wil ik my in 't geheim by Glendower en Lord Mortimer begeeven, waar gy, en Douglas en ons Volk, op myne toebereidfelen gelukkig zult faamen komen, om ons geluk, dat wy thans geheel onzeker achten te zyn, in ons fterk krygsheir te fluiten. Northumberland. Vaar wel, lieve Broeder 1 ik hoop oaaen aanflae ?al gelukken. * Hotspur. Vaarwel, Oom! o! dat de uuren verkort wierden, tot het flagtveid en Zwaardenftryd en dt kogelen, onzen heeten byval toejuichten. Einde van let Eerjle Sedrtf. TWEE.  H I S T O R ÏE S P F L. «S TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Herberg te Rocbester. Een VoiemaH) met een Lantaarn in de band. V.EBUAfT. Hola! — indien het niet reeds Tier uuren is, zo wil ik des drommels zyn. de groote Beer ftaat reeds boven de nieuwe Schoorfteen (x) en evenwel is ons Paard noch niet opgepakt, ——• HolaHuisknecht.' DE Knecht, binnen. Terftond, teiftondt Voerman. Hoor, Thomas; maak toch des Schimmels Zadel te regt: ftop een weinigje wol onder de punten: dat arme Dier is aan de Schouderknokken gewei, dig geblesfeerd. (daar komt nog een Voerman, zie. Voerman. De Erten en boonen zyn hier zo vervuild als een hond; en dat is de kortste weg om de arme Beesten de Wormen te doen krygen. Hier in huis is alles het onderfte boven gekeerd, zedert de Huisknecht Robin geftorven is. i. Voerman. Die arme kaerel had geen vreugde meer in de waereld, zedert de Haver duurder wierd; dat wa» 2?n dooJ' i. Voer- (x) Onze Hollandfcbe Voerlui kunnen dit gejlernt? leur onder den naam van den grooten wagen. Veetaale*. O *  ai<5 HENRIK d je VIERDE 2. Voerman. Ik geleof dat op alle de ftrsaten van Londen geen, verdoemde- vlooien zyn dan hier in huis; ik ben ge« ftooken als een Sleeper. 1. Voerman. Ars een Sleeper ? myn ziel, geen Koning ia, de gantfi he Chriftenheid kan beter gebeten worden, dan ik zedert het eetfte H ianegt-kraay gebeten ben. 2. Voerman Ei.zy willen ons bierriooit een Kamertobbe gevpn; en dus laten wy het in de Schoorteen lopen, en dan broeit de Kamerpts vlooien , gelyk een PoeU 1. Voerman. Hola! Huisknegt! —— maak voort, dat u de drommel haal.' maak voort. 2. Voerman. Ik heb een gerookte H un en twee Baaien Gem. her die heel naar Chanrgcros toe moeten, i. Voerman. W« duivel! de waa.e Hoenders in myne kor. ven zyn geheel uitgeror.gert — hola! huisknegt! dat.u de drommel haai.' hebt gy dan geen oogen in 't hoofd.' kunt gy niet hooren? — Indien het niet even zo wel gedaan was als eens te drinken, wanneer men u den hals brak, dan ben ik een aardfehfchurk! — kom in des drommels naam —hebt gy geen Eer in 't Lyt ? TWEEDE TOONEEL Gadshill, de voorigen. Gadschill, Goede Morgen, Vrienden, hoe iaat is 't al ? 2 Voerman. Ik geloof dat het twee uuren is. Gad-  HISTORIESPEL. aiy G A/Dl CHILI* Kom, leen my uw Lantaarn; ik wil in de Stal eens naar myn Ruin zien. • 1 Voerman. Hot zagt, bid ik u, ik weet wel andre kneepen, die twee van zulke wel kunnen opweegen. geloof my. G ad schill. Kom, licht dan eens. 2 Voerman. Ei, ei, meent gy dat? — Leen my uw Lantaarn zegt hy — waaragtig ' loop eerft aan de galg! Gadschill. Hoor eens , Vriendje ; ora welke tyd denkt gy wel in London te zyn t i Voerman. Tydig genoeg , om by 't licht te bed te gaan, dat moetgy gelooven—Kom, Buurjonkers, Muggen , wy zuiien de Heeren wekken ; zy willen met gezelfchap weg, want zy hebban veel gepak. DERDE TOONEEL. Gadschill, een Oppasser. Gadschill. Hs! kom hier Oppairer. Oppasser. By de hand, zegt de Beurzefnyder. (y) Gai> (y) E'n gemeenzaam fpreekwoord, dat ook by an> dere Scbryvers van dien tyd, in gemeene redenen, dikmaals tooi komt. SlEEVENS. ,i O 5  Cig HENRIK >i VIERDE Gadschill. Ik kan eren zo goed zeggen; by de hand zegt Ac OppalTer, want ik zie geen grooter onderfcheid tuffchen u en de beurzefnyder, als tulTchen de natoonen des Hamers en de Arbeid, maakt nu een begin. Oppasser, Goede Morgen, Heer Gadfchill. het blyft by het geene ik u gifteren avond zeide. Daar is hier een kleine Edelman uit de wilderniffe in K';nt, die drie honden Ponden in goud by zich heeft; ik hoorde hem gifleren avond zulks over tafel zeggen, tegens iemant van zyn Gezelfchap ; een Soort van een he. gerrechter ; een Karei die ook een menigte baga. gie by zich heeft, God weet, wat. Zy zyn reeds op, en wagten naar Eieren en boter, zy willen terflond voort. Gadschill. Hoor Vriend, indien zy niet onderweg Sint Nicolaas Dienaars ( z) aantreffen , zo geef ik U myn hals. Oppasser. Neen, die wil ik niet hebben, fpaar hem liever voor de Beulsknegt; want ik ben verzeekerd dat gy den Heiligen Nicolaas zo eerlyk diend, als een oneeriyke Kaerel hem ooit dienen kan. Gadschill. Wat praat gy van Beulsknegt? — indien ik gehangen word , zo hangen wy bykoppels en maaken den Galg vet; want indien ik gehangen word; zo hangt Meefter Hans,den Ouden Sir John mede op, en gy weet,dat hy geen Hongerlyder is — Stil! («) De Heilige Nicolaas werd als een Patrion der Dieven aangezien die daarom St. Nicholas Clerks, ef knights heeten, gelyk Steevens zulks uit meer Èiyfpelen aantoont). Escheübur o.  HISTORIESPEL. aia Stil! 'er zyn nog andere looze Vogels , 'die zich tottydverdryf laaten bevallen . om ons handwerK te Sieren, en die zouden gewis, wanneer zulke zaa* ken op de Praat kwamen, om haar eigen Crediets wille alles weder vereffenen. Ik ben met geene armzaalige Voetgangers vemaagfchapt; met geen Zespennings moordenaars met lange Stokken; met geenen dollen rood om den mond geverwden Meelworra. (na) maar in 't bizonder met den Adel en vreedezoekers; met B jrgermeefters en groote Hanfen, die wat doorzetten kunnen; dis liever kloppen als Spreeken, en liever Spreeken als denken , en liever denken als bidden, maar dat lieg ik toch, want zy bidden onophoudelyk aan haaren Heiligen , den Staat; of maken liever wat buit van hem. Want zy reiden op hem af cn aan, en maaken hem tot haare Laarzen. (6 b) Optasser. Hoe! maaken zy den Staat tot haare Laarzen? kunnen die op natte wegea dicht blyven? Gadschill. Zekerlyk, zekerlyk. de gerechtigheid heefr haar zelfs daar toe bepekt. —• Hoor eens, wy fteelen zo zeeker, getrooften on verzaagt, of wy in een Vesting zyn. wy hebben een Recept van Varrenzaat fff), wy gaan onzichtbaar rond. w Op. (aa) Namelyk: wiens geziebt van veel Bierdrinken rood geworden is. in 't Origineel is dit door een grappig te Samen gevoigt woord; Muftachio»Pur» pio» hued-ina;t - worms uitgedrukt. VlRTAALER. (bb) to pray is B i d d e n ; en to prey Buit M a a. Ken: Boots kan Buit en ook Laarzen bette, kenen, alle dubbelzinnen. Vertaaler. (cc) Het zaat van bet Farrenkrttit zit tf de ver. keerde  S2C HENRIK de VIERDE> • Oppasser. Nu, my dunkt evenwei dat gy uwe onzichtbaars omwandeling meer aan den nacbt als aan het Var* renzaat te danken hebt. Gadschill. Geef my de hand; gy zult uw aandeel aan onzen roof hebben , zo waar ik een eerlyke Kaerel ben. Oppasser. Neen, laat my liever deel daar aan kebben , zo waar gy een cerlooze Dief zyt. Gadschill. Loop heen —• Koerei kan immers iedereen heeten? (dd) Laat de Huisknegt myn Ruin uitftal brengen' -rr* Vaar wel pude Muggezifter. VIERDE TOONEEL (*JL Het Tomeel verbeeld een Landweg by Gadfcbill. Pruts Henrik. Poins. Peto. Poi ns. Komt, verfleekt u , verfteekt u ! j hm ik heb Falftaffs Paard op zye gezet, hy knarst als gegomd Fluweel. Pb ins Henrik. Houd u gerust. Falstaff (die op 't Tooneel komt) Poins 1 Poins i — dat u de drommel haal / — Poins* Prins keerde zyde van bet blad; en is zo klein dat bet de togen ontgaat. Johnson. (dd) Dat is. Het woord Kaerel bad gy niet behoeven te veranderen, om Dief daar voor te zeggen. Ef CHIHltJBC.  HISTORIESPEL. air Prins Henrik. Stil, gy dikbuikige Boef; wat maakt gy daar voor geweld t Falstaff. He» Poins / Hal/ Prins He» r ik. Hy is boven op den Heuvel gegaan; ik zal herh opzoeken. Falstaff. Ik ben verwenfcht; dat ik in dit Dieven gezel» fchap roove; die Stnelm heeft myn Paard op zye gebrogr, en het ergens Vast gehonden; ik weetniet waar. Indien ik nog maar Vier treden verder te voet gaa, dan moetik bersten. Zeer goed; ik hoop toch; dat my dit alles aan eenen beteren dood helpt; want ik onrgaa toch de galg wanneer ik dezen Spitsboef ter ne'er floot: ik heb reeds zedert twee en twintig Jaaren alle uuren zyn gezelfchap verzwooren; en evenwel ben ik altoos raet het gezelfchap van dezen fchurk betooverd.' Indien dezen Boef my geen Liefdedrank ingegeeven heeft, dan wil ik des drommels zyn; het is andersonmogelyk'ik heb een drank van hem in gekreegen! — ■■ Poins.' ' Hal', dat gy beiden de Pest op den nek hadt! ——• Bardolp 1 Peto! —— ik wil liever dood hongeren als eene tree verder gaan. Indien het niet even zo goed is als eens te drinken , dat ik een eerlyk Man wierd en deze Schurken verliet, zo ben ik de groot» fte Schobbejak die ooit met tanden gekaauwt heeft 1 een oneven grond van agt Ellen is zo goed als zeeventig Meilen voor my te voet; en dat weeten die hardnekkige Schurken goed genoeg • de Drommel haald ons allen, wanneer Dieven elkander niet meer trouw willen zyn ' ——» (zy fluiten) - holat de drommel haal u allen-' — geeft my myn Paard, gy Schurken; geeft my myn Paard en gaat aan de galg! Prins Henrik. Ztvyg Smeerbuik.' gaat op den grond liggen ; legt  «2 HENRIK db VIERDE. legt uw oor d-gt lan den grond, en luister of gy geeft Reizigers hoort aankomen. 6/6-=" „ Falstaff. wann^y?,,^00? °m m? *eder op te heffen, om al LI T 1,889 ? Slapperment! ik zou vTeefcht 8 d U1LUWS Vaders Schatkamer, myn vel\S :Lf ? K°e^re^ Verdcr S,eePen- Wat duimyScheert? en dat g7 20 de Gek mei PaiHS HïHKIK. Gy liegt. «?mvnpns/e*e Pitojui] help my toch weder aan myn Paard, waarde Koningszoon; Prins Hinrik. ï.oop heen Schu>k, zon ik uw Stalknecht zyn? Falstaff. Ga dan heen, en hang u aan uwe kroonprinfe» lyke kouzeband op» indien ik agterhaald word zo zal ik my daar Schoon over uitlaaten. breng het daar nitt heen, dat men Straatliedjes op ons maakt cn dezelve op rampzalige wyzen opzingt, want dan word my een glas wyn tot vergift, indien de Spotterny zo ver gaat, en ik daar en boven te voet ben, zo kan Ik dezelve niet uithouden. Gadschill. die op bet Tooneel komt. Staal Falstaff. Dat doe ik, maar tegen myn hart aan. Poins. Ha, dat is onze Spion, ik ken hem aan zyne ftemme. * Bardolph. Wat is 'er nieuws? Gadschill. Maskert u. Maskert u; daar komt geld voor den Koning, daar ginter van den Heuvel nederwaarts! set gaat in des Konings Schatkamer. Fal-  HISTORIESPEL. *4# F al stat*. Dst liegt gy Schurk; het gaat in den Koning* herberg. Gadschill. Daar is genoeg? om ons allen te helpen. £ F als tafi. Om ons aan de galg te helpen. Prins Henrik. Hoor vrienden, fteld u met uw Vieren in de« Openweg hen tegen: Edward, Poins en ik willen verder af gaan: ontvlugtten zy u , zo Tallen ze ons in handen. Pkto. Maar, hoe veel zyn 'er ? Gadschill. Agt of tien. Falstaff. ZakkerlootS zullen wydaar niet aanloopen? Prins Henrik. Welk een bloodaart is onze Hans Worst.' Falstaff. Zeker ? ik ben Hans van Gaunt uw Grootvadöï niet. maar evenwel ook geen bloodaart, Hal. Prins Henrik. Goed, dat zullen wy onderzoeken. Poins. Hel Hans, uw Paard ftaat daar ginter aan de Heining j zo gy het gebruiken wilt zo kent gy het daar vinden. («) vaar wel, en fta vaft* Fal. («) De geest van Shakespear is zelfs in deze Paardedievery zigtbaar, tertvy/ men daar deer bet Paard niet op bet Tooneel behoeft te brengen, datan. ders, zo mei als het Paard van Don Quichot en de Ezel van Sanche Pancüe , zou moeten vtr* fchynen. Viktaales.  k2a HËNRIK be VIERDE. Falstaff. . Ik zou hem thans niet af kunnen Smeeren al ftond 'er de galg op. Peins Henrik;. Edward! waar zyn onze overrokken? Poins. Hier by, hier by. blyf maar hier. Falstaff. Nu myn Heeren, wie 't geluk heeft voerd de Bruit weg; ieder gaat aan 't werk. (.Daar komen Reizigers) Een Reiziger. Kom Reisgenoot; de Jonge zal onze Paarden over den Heuvel heen voeren; wywdleneehendje weegs te voet gaan , om onze beenen ligter te maaken. Dieve n. Staal Een Reizi oer. God ftaat ons by! Falstaff. Slaa toe; weg met hen; fneidtde Schurken den hals af. — ach/ vervloekt ongedierre ! gy Spefévreeters! gy zyt onze Vyanden : jonge maak hen weg; trekt ze maar uit. Re i zenden, ö Wy zyn ongelukkig! wy en de onzen , voor eeuwig ongelukkig Fals ta ff, Aan de galg met die dikbuikige Schurken! zytgy ongelukkig! ... . neen, gy vetten Lummel , ik wenfchte dat uw gantfche voorraad hier was. hak nefirdie Spekzyden. gy—wat? gy Schelmen. Jonge lieden moeren ieven! — gy Zyt bezwoorenen i niet waar? — nu waaragtig, wy zullen u zweiren leeren j (Zy binden en berooven de Reizigers en gaan been: de Prins en Poins komen naderhand op.) Frins  HISTORIESPEL. a°5 Prins HïNrik. . De Dieven hebben die eerlyke Menfchen gebonden en beroofd, nu kunnen wy beiden de Dieven weder berooven en druiloorend naar Londen zenden:ha, dat zou een gefprek voor een gantfche week; een lagchparty voor een geheele Maand, en eene Spot. terny voor altoos zyn. Poins. Stil, ik hoor ze komen, (De Dieven komen van eene andere zy de te rug,) Falstaff. Kom hier, fleeren , laat ons den buit deelen, en dan te Paard eer bet dag word. indien de Prins en Poins geen twee volfiagen Bioodaarts zyn , zo is 'er geen billykheii meer in da waereld. die Poins heelt niet meer hart in't lyf als een wilde Eend. (Terwyl zy deelen worden zy van den Prins en Poins overvallen.) Prins Henrik. Uw geld.' Poins. Schurken.' (Zy loepen allen weg : Falflaff krygt eenige Jlaagen, loopt ook weg ; en de buit blyft leggen.) Prins Henrik. Dat heeft niet veel moeite gekost.'—-«nulustig te Paard.' de Dieven zyn verfbooit en zo zeer verfchrikt,,dat zy het hart niet hebben öm zich weder te verzaarr.e:en; een ieder houd zyn Kameraad voor een Gerechtsdienaar. Nu, kom, waarde Edward, Falfteff zweet zich dood, hy Lardeerd de magere Aarde terwyl hy over dezelve voortgaat, indien ik my niet te bersten moeit lagchen, dan zou ik hem betreuren. P o i ét s. Hoe den Luiaart brullt! III. DfiEI.. P VYF-  %%6 HENRIK dz VIERDE. V Y F D E TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Kamer in 't Sloi te Warkwortb. Hotspur een brief lezende (ff). ,, Maar wat my zelt betreft , Milorü , zo waar j, ik gaarne daar by.om de Vriendfchaps wille die ,, ik aan uwen huize Schuldig ben. " — Hy was gaarne daar by, waarom is hy 'er dan niet? " -* ,, uit Vriendfchap die ik uwen huize fchuldig ben." — Men ziet doch wel, dat hy meer Vriendfchap voor zyn eigen fchoone heeft, als voor ons huis. Maar laat my verder zien. ,, Uwe onderneeming „ is gevaarlyk." — dat weeten wy wel, het is ge. vaarlyker, eene verkouwenheid te krygen, dan te flaapen, en te drinken; maar echter moet gy Milord Haazenvoet weeten , dat men in deze Netelen en gevaaren de bloemen van zekerheid moet vinden. — „ Uwe onderneeming is gevaarlyk , de „ Vrienden die gy mede neemt zyn onzeker; de „ tyd zelfs ongelchikt, en uw geheel ontwerp te „ ligt om zulk een magtigen tegei ftand in tegen„ wigt te houden" — zegt gy dat? zegt gy dat? —— en ik zeg daar tegen, dat gy een' flaphanigen bloodaart zyt, en dat gy liegt. — welk een Domkop is dat! — Waaragtig , onzen annflag is zogoed als'er ooit een gemaakt is; onze Vrienden kan men betiouwen cn zyn Standvaftig; een goe- » denaanflag: goede Vrienden; en veel hoop! — een heerlyken aanflag! zeer goede Vrienden! — welk een koudbloedige Schurk is dit? dit —— Milord van York begunftigd den aanflag en bevordert zyne voitooijing. waarachtig, had ik den Lom- (ff) Deze Brief kwam van Geobce Dunbar, Graaf van March in Schotland. Edwasbs.  HISTORIESPELD a2? Lompen voor my ik zou hem met zyn vrouwen waayer de herfentn inflaan! — is er. myn Vader, myn Oom en ik zelfs niet by? Lord EdmindMortimer. Milord van York, en Owen Glendower! ia Douglas daar ook niet by ? heb ik van hen allen geen brieven, dat zy in 't begin van de aanftaande Maand gewapend by my zullen zyn ? en zyn er niet eenige reeds aangerukt ? welk een vervloekte bchurk is dit ! —— een waare Heiden! — ha .* nu zal men zien, hy gaat vast in de4 oprechtheid zyner traagheid en koelzinnig tot den Koning, en ontdekt denzelven ons gantfche voornemen. ó ik zou my zelve wel in intweên hakken en lam klop. pen , dat ik zulk een Schootel vol goore Melk in zulk eene eedl? onderneeming heb willen inmengen. Aan de Galg mei hem / by mag het aan den Koningzeggen; wy zyn toegeruft, en rukken nog dezen Avond verder in. ZESDE TOONEEL. Lady Hotspur, Hotspur. Hotspur. Hoe gaat het Kaatje? — binnen twee uuren moet ik u verlaten. Lady. ó Myn waarde Gemaal, waarom zyt gy zo al. leen? om welk een Misflag ben ik zedert veertien dagen van myn Harry 's bed verbannen ? —— zeg my, myn lieffte, wat berooft u van den luft tot Eeten, WaKkerheid, en gouden Slaap? .waarom vestigt gy uwe oogen op de Aarde, en keerd zo dikmaals te rug wanneer gy alleen zyt ? waar door hebt gy het frisfche bloed van uwe wangen verloo« ren? waarom geeft gy myn Juweel, myne rechte weegens u, de duisteren Bagedachten en de vervloekte zwaarmoedigheid ten prys, onder uwe zwak» F z ke  128 HENRIK de VIER DÉ. ke fluimering heb ik naast uwe zyle gewaakt, en u van Oorlogen en ftryden hooren mompelen ; gy liep als of gy met uw Paard in den Reibaan was, Moedig, in "t Veld ? —— en fprak telkens van uitvallen en terugtochten ; van Loopgraven, My nen, Pallisfaden, Schanfen, Borst weeringen , Kartouwen , Kanönnen, VeldfLngén; van hetuitlosfen van gevangenen, en van verfUagen Soldaaten, en van al het geen, wat in een heeten flag voorvalt — uwe Ziele was zo fterk met oorlogszaaken beezig , en ontruste u in den flaap zodanig, dat 'er groota zweetdropplen op uw voorhoofd ftonden , gelyk waterblaazen op eenen ras van winden beroerden ftroom ;weik de Muskelen van uw gezicht afliepen, gelyk van Lieden, welke door een alterasfe beweeging der adem ftaan blyven. ach / wat beduid dat alles? zekerlyk heeft myn gemaal ergens eene gèwigtige zaak voor; welke ik weeten moet, of gy bemind my niet meer. H o t-s. pur. Hola! is Willem met hör Pdkje vertrokken? Een Bediende- die aankomt. Ja Milord, reed? voor een uur, Hotspur. Heeft Butler de Paarden van Scheriff gebragt? Bediende, Slegts èèn Milord, heeft hy er zo even gebracht. Hotspur. Wat voor één ? — de Roodfchimmel met de ■gekorte ooren, niet waar? Bediende. Ja Milord. Hotspur. De Roodfchimaiel zal myn troon worden, (gg) — goed, (gg) Eene klankfpeeling der woorden. That rean. shaii. be my tbrone. Vertaalek.  HISTORIESPEL. 249 ■Eoed, ik zal my terffond daar op zetten; — ö Eïperance.' (bb) zeg tegen Butler dat hy hem in 't Park brengt. Lady. Maar hoor eens, Milord Hotspur. Wat belieft u Mylady? Lady. Wat brengt u toch van hier weg ? Hotspur. Niets dan myn Paard , myn Lieffte / myn Paard. Lady. Loop heen, gy gekken Aap! een wezel heeft zo veel zeldzaame gril,en niet als gy waaragtig ik wil wïeten wat gy vooihebt, dat wil ik. Ik vrees dat myn Broeder Mortimer daar me ie in werkt om zyn recht te verkrygen; en hoopt op uwe hulp; maar wanneer gy gaat..,. Hotspur. En zo ver te voet Kind, dan zou ik moe worden. Lady. Kom hier ó gy fpotter, antwoord my zonder onv weegen op myne vra^e. Ik bretk u waarlyk uw kleine vinger af, Harry , indien gy my niet allei zegt zo als het is. Hotspur. Loop heen, gy Gekkin. Lady. Liever H o t f p u r. Ik belief u niet; ik bekommer my weinig om u Kaatje, het is thans geen tyd om met Poppen te fpeelen, en met den monde te vegten. ik moet he- den (bh) Het woord tot den Aantogt van Percy s'Armée. Eschenburg. P 3  ijo HENRIK de VIERDE. den bloedige neuzen en verbrookene Koppen (i ï) drukken; die nu gangbaar moeten word: n ——. de drommel 1 myn Paard! — wat zegtgy Kaatje? — wat wilt gy van my hebben? Lady. » Bemind gy my dan niet meer? ia 't geheel niet? •—nu, laat het dan zo zyn. — want indien gy my liiet meer bemind, zo wil ik ook my zelve niet beminnen — bemind gy niet * — zeg het my toch : is het Spottery of ernst? Hotspur. Kom , wilt gy my zien wegryden ? wanneer Ik op het Paard zit, wil ik zweeren dat ik u oneindig beminne. maar hoor eens, Kaatje, gy moet my verder niets afvraagen, waar ik ga, of wat myn oogmerk is: daar ik heen moet, moet ik hetn; en kort en goed, dezen Avond moet ik u veriaën Lieve Kaatje. Ik weet dat gy vernuftig zyt, maar echter niet vernuftiger als Harry Percy 's Vrouw. Standvaftig zyt gy; maar tog aityd een wyf: Zwy. gen kunt gy beter als een ander, doch ik geloof zeer wel, dar gy niet zeggen zult het geen gy niet en weet. (kk) en flegts zo verre betrouwe ik u, waarde Kaatje. Lady. Slegts in zoo verre ? Hotspur. Geen voet verder. Maar hoor Kaatje, waar ik ga, (i i) Crak'd Crowns. dit leste woord kan de Munt. fpecie K r o o n e n en ook Hersenpannen beduiden: beide beeft de Dicbter in 't oog, zo ais men aan 't vervolg ziet. And pafs them current toe Eschenburg. (kk) Men beeft een Engelfcb Spreekwoord „ de „ Vrouwen zwy gen best bet geen zy niet weeten". Steeven s.  HISTORIESPEL' 231 ga, zak ry ook gaan. Heden reis ik af, en tnor« gen gy — 2yt gy nu ce vreeden Kaatje? Lady. Ik moet immers wel ? ZEVENDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Herberg te Baren' kopf in Eaftcbeap. Peins Henrik, Poins. Prins Henrik. Edward .kom doch uit die Smeen'ge Kamer hier, en help my een weinig lagchen. Poins. Waar zyt gy dan geweeft Hal? Prins Henrik. Met drie, of vier dagdieven midden onder drie pf vier ftuks Oxboofden. ik heb nu eens de diepfte grondzyde der laagheid meê aangeflreeken. Hoor eens Poins, ik ben één Hartvriend meteen klaverblaadje van de Keldet jongens, en kan ze alle by haar doopnaamen noemen :Thoms,Richard, Frans, zy verzekerden my toch op haar geweeten, datik nu nos Prins van Wallis, en ook Koning der wellevenheid ben; en zegden my rond uit: dat ik geen Slegte Hans, gelyk Fa:ftaff, maar in 't bizonder, een vrolyke Broeder; een deugdzaame Kerel, een goede Jongon ben — waarachtig zo noemen zy my— en wanneer ik Koning van Engeland ben, zo zal jk over alle die goede kaerels in Eaftcheap te gebieden hebben. — ik heb het nu in een kwartier uurs zo ver gebracht, dat ik nu met iedere Ketellapper in zyne eigene mondwyze al myn leven drinken kan. Geloof my Edward, gy hebt daar veel eer by verlooren, dat gy by dit voorval niet tegenwoordig geweeft -zyt. maar zoete p 4. Edward  132 HENRIK de VIERDE Edward ■ om deze naam Edward te verzoG' ten. geef ik u voor een Pcnninu Zuiker die my zo aanftonds een van de-onderfte Kelderjongens in dé hand heeft geftooken ; dïe in zyn leven nooit anders gefprooken heeft, als „ agt Schellingen en zepen. „ pingen "en,, zyt welkom Sir". met het v^fte byvoegfel ,. aanftonds; aanftonds Sir . Schryf „ een kan Bafterdwyn in de halve Maan aan", en diergelyke woorden meer. Maar Edward, om ons de tyd te verdryven eer Falftaff komt, zo verfteek u toch in een van de naastvolgende kamers, terwyl ik myn kleine kelderjongen ondervraag , waarom hy my die Zuiker gegeeven heeft: houd ondertusfchen niet op om Frans te roepen , zo dat hy my niet anders als „ teiftond " zal kunnen antwoorden: gaat eens ter zyde: wy willen de Ptoef neamen. (Poins gaat ter zyde ) Poins. Frans! Prins Henrik. Gy maakt het voortrefiyk.' Po ins. Frans! (Frans de Kelderjongen komt) F kans. Terftond, teiftond ! Myn Heer gaat hier on- der in den Granaat-appel (//) Ralph. Prins Henrik, Kom hier Frans. Frans. Milord .' Prins (II) Ditfcbynt, zo als even te voeren de halve Maan, bet teken van de bizondere Kamers inde Herberg te zyn. EfCHENBURG.  HISTORIESPEL. m Prins Henrik. Hoe lang moetgy nog dienen Frans? Frans. Waarlyk Milord, vyf Jaar, en zo veel al«.,„.' Poins. Frans! Terftond, terftond, Myn Heer. Prins Henrik. Vyf Jaar! —. waarachtig nog een fchoonen tvd om met de tinnen Maaien te klinken! ■ Maar Frans, hebt gy wel hart genoeg, om teeens uw dienstakkoord een bloodaart re zyn; hem den rua te keeren, en weg te loopen? 6 God bewaar my, Mildrd !*ik wil wel op alls neftbeB11 gantfcn Engeland zweeren, dat ik ge- Poins. Frans i fi3f?°nd '™ya Hsêr;*?bid u Milord, wagt flegts een weinig. ' 8' Prins Henrik. Ja, maar hoor eens Fr«ns; de Zuiker die gymy gegeeven hebt was voor een Penning, nietwaar? Frans. O, Myn Heer, ik wsnfchte dat 'er voor twee pennmgen geweest was. r, „ . Prins Henrik. Ik wil u duizend pond daar voor geeven : vori dert dezelve van my, wanneer gy wilt, zo zult gy dezelve ontvangen. ' " Poins. Frans! „ _ , Frans. Terftond! terftnnd /i , r. Prins Henr ik. Terftond, Frans ? r,esa Frans; maar mor.' ° 5 gen  934 HENRIK de VIERDE. gen Frans; of een Donderdag , of werklyk Frans, wanneer gy wilt. Maar Frans Frans. Milord Prins Henrik. Wilt gy niemant zyn leederen Wambuis Stee!en? met Kriftallen knoopen, kort gefchooren ,zyn' Agatenring, fchoone Kousfen, Florette kousfenbanden 5 gladde Gespen; Spaanfche kraagen Frans. God bewaar my, Milord, wie meent gy? Prins Henrik. Verwenfcht! uw roode basterd wyn is uw eenigen troost; want zie eens Frans, uw wit Canefas Wambuis zal fmeerig worden. In Barbaryen Vriend, kan het niet te veel komen, (m m) Frans. Wat Milord? Poins. f rans.' Prins Henrik. Ga voort jou Lomperr, hoord gy niet dat zy 11 roepen ? (Hier roepen zy beide: de KeMerjongen flaatverleegen by wie by bet eerste gaan zal :intusjcben tornt den IVynfcbenkker.) Wynschenker. Hoe! ftaat gy hier nog , en men roept uoveral ? zie doch eens binnen naar de Gasten. (De Kelderjongen vertrekt). Milord, de oude Sir John en nog * een (mm) Deze en de voorgaande reden van den Prins, Jehynen met opzet enkel Galimatbeas te zyn; om bet den armen Frans onmoogelyk te maaken om dezelve tt • bevatten. Echenburg.  HISTORIESPEL. 235 een half duizend anderen zyn voor de deur: zal ik ze in laaten. Prins Henrik. Laat ze nog een weinigje ftaan, en maakt dan oopen (de Wynfcbenker vertrekt,) Poins! Poins. Terftond, Myn Heer! terftond! Prins Henrik. Hoor eens Poins! FalftafF en de overige Dieven zyn voor de deur: willen wy ons vermaaken t Poins. Vermaaken, als Veldmuggen, Borstje, maar hoor eens, wat hebt gy toch voor een listige Affpraak met de Kei derjongen gehad? zeg eens waar zal dat op uitkomen ? Prins Henrik. Ik heb thans, geloof ik; in eenmaal alle de Luimen op my, die zich ooit als Luimen aangetoond hebben , zedert den ouden dag van den eerlyken Adam, tot op des Zuiglings ouderdom van dit loo* pende Middernachts uur. Hoe laat is 't Frans t Frans. Terftond, Myn Heer, terftond. Prins Henrik. Dat deze Kaerel altoos minder woorden fpreekt dan een Papegaay, en evenwel een Menfchlyk Schepfel is' ——— zyne wellevenheid loopt altoos trap op en trap af; en zyne bereidzaamheid is gelyk de Somme eener Rekening (nn) — maar by alle myne luimen, ben ik echter niet van Percy's des Noordfchen Hotfpurs, meening; die maar fes of zevenduizend Schotten tot een ontbyt dood (laat; en dan zyne handen wafcht en zegt ,, de Drommei haal dit rustend Ieeven.' ik heb niets te doen! ,, — ó Myn waarde Harry (zegt zy dan) hoe veel „ Man hebt gy heden dood geflaagen ? " — „ Geef » myn (nn) Dat is: by fpreekt zo kort en bondig. Eschenburg.  236 HENRIK de VIERDE» f, myn Roode fchimmel te zuipen", zegt by, en antwoord „ omtrend Veertien " en een tyd daar na een kleinigheid ; een kleinigheid ! . ■■ kom roep F^lftaff in; ik zal voor Percy fpeelen, en dat dikke ftuk vleefch za! Mevrouw Mortimer , zyn Vrouw verbeelden. Rivo (o o) zegt de Suipuit. roep dat Ribbenfpek; roep den Talkhans binnen. AGTSTE TOONEEL. Falstaff, Bardolph, Peto, de voorigen. Poins. Welkom, Hans! waar zyt gy geweeft ? Falstaff. De Drommel haal alle Bloodaarts; zeg ik; en de duivel mag hem he'pen.' — geef my een glas Sek, Jongen l —— Eer ik deze Levenswyze nog Janger dryf, wil ik voetfokken naaien; en ze weêr wasfchen en verzooien • .■ ■ de drommel haal alle laffe Bloodaarts! — geef my een glas Sek, Lompen ! —• is 'er dan gsen deugd meer in de wae. reld? (Hy drinkt,) Prins Henrik. Hebt gy wel ooit Titan; de verliefde Titan (pp) een ftuk boter zien kusfchen;dathem vandetedtrfte zaaken fprak en weg droop? (qq) indien gy dat gezien hebt, zo vergelyk dit ftuk V-et daar mede. Val- (o o) Dat is. Drinken- een gewoon foreekwoord van dien tyd, 't welk in meer oude Tooneeijpelen vooikomt. (pp) De Zon. (i q) Naar de Verklaaring van Wakburton. — met  ÉIÈTORIES? EL. 23/ Falstaff. Gy Lompert, daar is nog kalk in den drank, (rr) daar fteekt toch niets dun enkel Schurkery in de Onwaardige Menfchen. Hoewel een Bloodaart is nog flimmer als een glas Sek met kalk'er in; eeri laffe onwaardige Bloodaart — gaa uw weg, oude Hans! Sterf, als gy wilt. indien dapperheid, de waare dapperheid niet op het gantfche Waereldrond vergeeten is zo ben ik een gerookte Bokkem. daar leven geen drie wakkere Lieden meer ongehangen, in Engeland; en een van henlieden is vet;en werd met Gods hulp alle dag een dagje ouder.' — een booze Waereld waarachtig .' — ik wenfehte dat ik een Wever was, (s s) dan kon ik liedjes van al. lerhatide wyzen zingen — de Henker haal alle laffe bloodaarts, zeg ik noch telkens. Prins Henrik. Wat is het Wolzak? wat bromt gy toch? Falstaff. Een Koningszoon.' — indien ik u niet met een houten deegen, uit uw Koningryk zou jaagen, en alle uwe Onderdaanen gelyk een Heir wilde ganzen voer u heen kan dryven, zo wil ik van myn leven, geen met Steevens kan men lezen — „Titan, de week« „ hartige "titan ; die zich door de Vleiende Voor» ,, (lellenzyns Zoons (Pbaëton) liet verwinnen". (rr) Het was in de Engelfebe Herbergen gemeen, de Sek met kalk te vervalfcben om hem langer te bewaaren. Warburton voert bier van eene Plaatje uit Hawkins reisbejebryving; en Farmer eene gelyke uit Eliots Ortopia, aan, Eschenburg. (rr) De weevers plegen by bunnen arbeid, daar meer de handen dan bet hoofd toe vereijebt word, gaarne te zingen: deze gaave wenfekt zich Faljlajf in zyne moedeloosheid , om dezelve te verdryven* j Johnson.  238 HENRIK de VIERDE geen hair meer aan myn kin draagen / —» zvt zé Prins van Walles ? ' 67 Peins Hénrik. dan?°e ! 27 g"Stige dikke Vieege,J wat hebt gy Falstaff. Zyt gy geen bloodaart? Antwoord my hier od. en Poins ook. r' Prins Henrik. J°uuve«e Schelm , indien gy my voor eenbloodaart fcheld, zyt gy een Man des doods. Falstaff. Ik u voor een bloodaart fchelden • — eer wil ik u ter helle zien gaan eer ik u voor een bloodaart zal uitmaaken. maar duizend pond zou ik geeven dat ik zo hard loopen kon als gy. Uwe fchouderen zyn zekerlyk regt genoeg; en gy geeft 'er niets om ot men uwe rugge ziet. noemt gy dat uwe vrienden de rugge dekken?de duivel haal zulk ruggedekken! ik wil hen liever die my in 't gezicht zien t — geef my een glas Sek! ik ben een fchurk indien ik heden iets gedronken heb! Prins Henr ik. ó! Spitsboef» gy hebt den bek naauwlyk afgeveegt, zedert gy het laatste gedronken hebt. Dat is het zelve, (by drinkt) de Drommel haal alle bloodaarts / daar blyf ik by. Prins Henrik. Wat is dat te zeggen ? Falstaff. Wat dat te zeggen is? — wy Zyn hier met ons vieren die dezen Morgen duizend pond geroofd hebben. r b Prins Henrik. . Waar is dat geld. Hans F waar is het ? Falstaff. Waar is het ? — naar den duivel is het: het is ipn.8 afgenomen, haar honderd tegens ons vieren. Prins  HISTORIESPEL. 239 Prins Henrik. Wat zegt gy? haar Hondeid? Falstaff. Ik ben een fchurk; indien ik my niet twee uuren lang met een duizend van hen omgehouwen heb. het is een waar wonderwerk dat ik nog daar van ben afgekomen, ik ben agtmaal door myn wambuis heen geftooken ; viermaal door de Bokfen ; myn Schild is door en door gehakt; en myn Zwaard had fchaaren gelyk een zaag, ecce Signum; (by trekt syn deegen). Ik heb my nooit beter gedraagen, zedert ik een Man ben. niets wilde helpen i —— de diommel baal alle bloodaarts? — laat zy fpree. ken; indien zy meerder of minder zeggen als de waarheid zo zyn het Schurken en kinderen der duisternisfe. Prins Henrik. Spreekt, Myn Heeren. hoe was het toch? Gadschill, Wy met ons vieren ftonden tegens hunne twaalven. Falstaff. Zestien, ten minften Milord. Gadschill. En bonden hen. Peto. Neen, neen : zy werden niet gebonden. Falstaff. Jou Schobbejak ! zekerlyk wierden zy gebonden, de een naar den ander; of ik wil een Jood zyn; een Hebreeuwfche Jood I Gadschill. Toen wy aan 't deelen waren, overvielen ons Zes of zeven fterke kaerels Falstaff. En bonden de anderen los; en toen kwaamen de oveiige. Prins Henrik. En hebt gy toen met hen alle braaf omgevogten ? Fal*  «40 HENRIK de VIÈRDÉ. F a l s t a f f. Wet allen? — ik weetniet wat gy, met alleh, noemt; maar indien ik niet ten minfte met vyftig van hen gevogten Heb, dan wil ik een bos Radys zyn. wanneer 'er geen twee of drie en vyftig van hen over de armen van den oudeji Hans heen gin« gen, dan ben ik geen tweebeenig fchepfel. Poins. De Hemel verhoede, dat gy niet eenige van hea vermoordt hebt! F a l sta f f. Dat kan hy toch nu niet meer verhoede, ik hel» twee van hen geteifterd; twee heb ik 'er geheel goed voor betaald; twee Spitsboeven in Styflinnen rokken, ik wil u wat zeggen Hal; indien ik u wat voorlieg; zo befpot my in 't gezicht en noem my een Franfchman. gy kent myn oude wyze van afpareeren. —— Zie, zo lag ik, en zo voerde ik mynen kling, vier Schurken in ftyfiinnen klederen vielen over my heen, gelyk gezegt is. Prins Hen rik. Hoe; vier? gy zegt daar even, dat 'er twee geweeft waaien. Falstaff. Vier Hal: vier zeg ik u. P o ï n s. Ja, Ja; hy zei vier. Falstaff. , Deze vier, vielen my allen van vooren aan, en ftooten dapper op my toe; maar ik maakte? niet veel voorlezens, maar ftuitte in 't byzonder in eens al haar zeven kiingen op myn fchild af. — zo.' —■ Prins Henrik. Zeven? •— zo even waaren 'er nog maar vier. Falstaff, In Styflinnen klederen. Poins. ..' Ia> Ja vier in ftyfiinnen rokken, Fau  historiespel; 241 Falstaff. Zeven, by myn degen; of ik ben een fpitsboef. Prins Henrik. ó Laat hem maar begaan; daar zullen 'er ZO aanftonds nog wel meer uitkomen. Falstaff. Hoort gy my. Hal.' , Prins Henrik. Ja, en geef 'er acht op, Hans. Fals t & f f. Zeer goed ; het verdiend ook wel dat gy daar op merkt, deze negen Kareis in ftyfiinnen kledeien, waar van ik u zeide Prins Henrik. Zo, al weêr twee meer. Falstaff. Toen zy zagen dat haare klingen ftuk gébroo. ken waaren, begonden zy te rug te wyken; maar ik vloog hen met handen en voeten op 't lyf, en in een ommezien lagen 'er zeven van de Elf op den grond. Prins Henrie. Dat is ontzagchelyk / — Elf ftyfiinnen kaerels zyn 'er uit twee gekomen. Falstaff. Maar toe voerde my de Duivel drie vervloekte Schurken, in 't groen gekleed, op den rugge, die my helder afdekten; want het was zo donker Hal, dat men geen hand voor de oogen zien kon. Prins Henrik. Deze logens zyn. gelyk de Vader die ze ver. teld, zo groot en dik als een Berg,- en ook voelbaar en handtaftelyk. — hoe.' gy logenachtige Hans Worft; gy oude Schaapskop; gyverwenfchte ftneerige Talkklomp! Falstaff. Hoe zyt gy dol ? zyt gy dol? is waarheid geen waarheid ? III. Deel. Q Prins  14* HENRIK de VIERDE. Prins Henrik. Hoe kond gy dan zien, dat deze kaerels groene klederen aan hadden ? wanneer het zo donker was dat gy geen hand voor uwe oogen zien kon ? laat hooren , hoe dat toeging; wat zegt gy daar tegen ? Poins. Hoe ging het toe, Hans? hoe ging het toe? Falstaff. Hoe? met geweld? — neen, al was ik op de ftroppado, en alle pynbanken in de waereld , zo zou ik my nooit met geweld Jaaten dwingen. Hoe ging het toe? met geweld? — al waaren 'er 20 veel redenen als blaauwe beffen, zo gaf ik met geweld doch niemant eenen enklen grond aan — dat deed ik niet. Prins Henrik. Ik wil deze fpotterny doen eindigen — deze bloed, ▼olie lafhartige; deze Bcddrukker; deze Paarden ruggenbreeker; dit ongefchikt vleesgebergte . Falstaff. Loop heen, gy Hongerdarm , gy Paalingfpit; gy drooge Kalfsiongjgy Offenlever; gy Stokvifch — ó! indien ik maar een langen adem bad om te zeggen waar gy naar gelykt — gy fnyders elle f gy degenfcheede; gy boogenpyl; gy elendige Roof. degen Prins Henrik. Nu verhaalueen weinig, en daar na verder; en wanneer gy U in laage vergelykingen uitgeflooft hebt, zo hoor my eens aan. Poins. Geef acht, Hans. PrinsHenrik. Wy beiden zagën u, met 11 vieren, vier anderew aangrypen; gy bondt hen, en vermeefterde hunne goe ■ ,en nu > let eens hoe eene waare vertelling u nedermaakenzal! — wy beiden vielen daar na op uw vieren aan-Jaagden u met een enkel woord van  historiespel: u$ van den buit af, namen hem weg; en tot getuigen kunnen wy denzelven ook hier in huis aantooner-i en gy Fajltaff, gy pakte u zo behendig voort, met zulk een fneilen fpoed, en Smeekte zobeklaagelyk om genaade; en liep en brulde zo in eenen voord dat ik nooit een Stierkalf zo heb hooren brullen. — welk een armhartige kaerel zyt gy, dat gy uwen degen zo verhakt, gelyk gy gedaan hebt, en dan hog zegt dat het van't vegten gekomen is. welk een. Uitvlugti welke loogens, welke fluipwinkels kent gy nu nog uitvinden om u voor deje openbaate en oogenfcnynlyke Schande te verbergen. Por Ns. Kom, laat hooren, Hans; wat hebt sy voor een taitvlugt. Falstaff. By Go 1, ik kon u zo goed als hy die u gemaakt heeft. Hoort eens myne Heeren. zou ik dan onze Kroonprins ombrengen ? Zou ik myne hand aan de rechtmaatige Erven van den Troon leggen? ó ! gy weet ik benzo dapper als Hercules, maar wat doet het Juftinft niet? de Leeuw zeif grypt nooit naar de Kroonprinfen. Juftinft is een groote Zaak. ik was een bloodaart uit Juftinétie. ik wil al myn leven my en u voor zo veel waardiger houden : my voor een dapperen Leeuw; en u voor den echten Kroonprins. Maar, waarachtig Jongen,ik ben bly dat gy het geld hebt. — waardinne verzegelt de deuren wei: blyf van nacht op; en bid Morgen. Heyfa! gy lugtige Broeders, gy Jongens, Borftje» en Goudmannetjes, en met welke tytels myne waarde Kameraden ooit kunnen betyteld worden; willen wy ons vrolyk maaken ? willen wy een Komedie ex tempore fpeelen? Prins Henrik. Mynentweegen. — en den inhoud zal weggeloo. pen zyn. FaL' Q *  «44 HENRI K dk VIERDE Falstafe. Achf niets meer daar van, Hal, indien gy my lief hebt. De Waardin die op 't Tooneel komt. Milord de Prins! PrihsHenrik. Wat is het, Müady de waardin ? — wat bebt gy my te zeggen? Waard in. Wel Milord, daar is een Edelman yan het Hof buiten, die u gaarne Spreeken zou, hy zegt dathy van uwen Vader komt. Prins Henrik. Zo zend hem weder tot myne Moeder, (tt) Falstaff. Welk een flag van een Man is het? Waardin. Een oud Man. Falstaff. Wat doet de'Ouderdom "om middernacht uit he& Bed — zal ik hem afvaardigen ? Prins Henrik. ó Ja, doet dat Hans. Falstaff. Waaragdg, by zal'zich zo teiftond weg pakken; N El (ti) In't Origineel zegt de Prins verder : Give him as much as will make him a Royal Man. de waardin bad den Vreemdeling , een Edelman Ai noble Man genoemt: de Prins doelt op de woordem noble en royal, in zo verre als dezelve Munten beduiden ; en dan beeft den laatsten een Reaal; de grootjle waarde van tien Schellingen ; daar del Nobel maar fes Schellingen en agt pence geld. Eschknbuib.  HISTORIESPEL. 245 NEGENDE TOONEEL Prins Henrik, Poins, Gadschill," Peto, Bardolph^ Prins Henrik. • Nu , Myn Heeren gy hebt op myn Eer braaf dap; per 'er om gevogten , dat hebt gy Peto, en gy Bardolph j gy zyf ook Leeuwen ; gv liep uit ln(lin£l wech; gy wilde u niet aan den Kroonprins vergry« pen; neen. —. foei! Bar dolph. Waarlyk, ik liep weg toen ik de andere zag weg loopen. Prins Henr i k. Maar zeg my ro:hin ernst; hoe komt FalftafFs deegen zo voi fchaaren ? Peto. Ei, hy hakte met zyn Dolk daar op , en zeide, hy wilde de waarheid uit gantfch Engeland weg zweeren , tot gy hem geloofde dat het in het vegten gefchied was: en overreedden ons om insgelyks te doen. Bardolph. Ja, en onze neuzen met netelgras te kittelen, om dezelve te doen bioeden, en dan onze klederen daar me ie te beftneeren , en te zeggen dat het bloed van eerlyke Lieden was, (««) ik deed by deze gelegenheid iets dat ik in zeven Jaar niet gedaan heb; ik wierd rood over deze affchuwelyke Loogen. Prins Henrik. Gy fchurken , gy Italt voor agtien Jaaren een glas (kuI Dat is , bet bloed van ben die zy berooft bad', den, in tegenjlelling van bun zelve, als Dieven. Johnson. Q 3  «46 HENRIK d e VIERDE glas Sek en wierd op de daad betrapt , en zedert zyt gy allen Extempore rood gewonen, gy had vuur (vv) tn het zwaard op zye en echter liept gy wech wek een Jnftinct dreef u daar toe aan ? «/ril j BARDOLPH. Milord, ziet gy dat jLuchtteken daar wel? ziet gy wel eenen dikken nevel? Peins Henrik. Ja. ,Tr Bar dolph. • Wat meent gy dat dat beduidt? „ _ Peins Henrik. HeeteLeevers, en koude goudbeurzen, (W) Bardolph. het regTva" 8n'mmiSbeid' Milord ; wanneer n;en Peins Henrik. XMeen , wanneer men het regt vat; een ftrik. TIENDE TOONEEL. Falstaff, de voorigen. Prins Henrik. kemfn' w d° M^ere Hans idaar ko™ de Knok- dat ev u JSXX) ï0eJ3ng is 'C wel geleden Hans, dat gy uw eigen kmên niet meer gezien hebt» Fal. Jvv) Namelyk, vuur,.in zyn rood envuurig ge.  HISTORIESPEL. *47 Falstaff. Myn eigen fcniSu? Toen ik omtrend in uwe Jaren was, Hal, was ik zo dik van ligchaam niet als een Adelaars klaauw. ik kon toen door een Aidermans ring kruipen, (yy) dat treuren en zuchten is verwenfcbt! men deidt daar van uit.geiyK een zeepblaas — daar gaan fchandelyke dingen m do Waereld om. daar even was Sir John Braby van uwen Vader hier; hy moeft morgen vroeg naar t Hof. de dolle Noorman Percy, en de Waal, die de Amamon een dragt Hagen gaf, en Lucifer toe koekkoek maakte, en den Duivel den eed van getrouwheid op een wallifch Strydperk zwoer. — hoe duivel heet by toch? Poins. 6! Glendower.' Falstaff. . Owen, O wen 5 even dezelven; en zyn S-choonzoon , Mortimer, en den ouden Northumberland; en de Vrolykfte Sihot van alle fchotten. Dougias, die op 't Paard in-een lynregie- Linie een Berg aifpringt. Prins Henrik. Die zo vervloekt fnel reidt; en eenen fperwer met zyn'Piftool (») in de vlugt dood fchiet'FAt, fffi, was in dien tyd zeer gemeen; dewyl zy dezelve tot de n-rootjte aikte deed opproppen. Steevens. (7y) Amstophanes■ heeft eene gelyke gedachten: vs. 1037. Kawlinson. (23) De Pijloolen waaren eigenlyk ten tyde van Henrik de Vierde, nog onbekent. maar inden tyd van onzen Dichter fchynen zy zeer algemeen, by de Schotten in 't bizonder, geweeft te zyn. Johnson. Q 4  M HENRIK de VIERDE Falstaff. Gy hebt het getroffen. Prins Henrik. Zo goed als hy den fperwer. Falstaff. Zeer goed; [die lompert heeft hart in 't Lvf en zal niet lopen. ' Prins Henrik, Nu, welk een Lompert zyt gy dan; tiat gy hem te vooren wegens zyn lopen zo pryst ? Falstaff. Te Paard, Jou koekkoek! — maar te voet zal hy geen voet breed wyken. PrinsHenrik. Ja Hans, wanneer hem de Inftinct dryft. Falstaff. Zekerlyk Ja, wanneer hem de Inftinct dryft — nu, die is 'ei ook by; en eener zekeren Mordake en nog duizend andere blaauw Murfen (aaa) Worcefter heeft zich by den nagt en den Nevel daar van weg gepakt, en uws Vaders baart is over de. ze tyding in eens graauw geworden. Thans kan men de Landeryen zo goedkoop koopen als ftinkende Makreelen. (bib) Prins Henrik. Vermoedelyk, zal men, wanneer 'er een heeten Junius (aaa) Een Spotnaam voor de Scbotten, wegens baare blaauwe Mutzen. . • Johnson. (bbb~) Voor de tyd van Henrik VII. was bet iy ieder oproer in bet Land gemeen, dat de overwinnaar de Landeryen van den Overwonnenen, en ook wel van ben die bem geen byftar.d booden, aan zicb trok. By aie dus een gevaar van deze wyze vooruitzag verkogt zyn Land. op bet fpoedigfle ,om daar iets voojr te krygen dat by met zicb neemen kun. Denzelven.  HISTORIESPEL. 249 Junius aankomt, en deze burgerlyke Hagen zo voort« gaan, de Juffers eveji zo kunnen koopen , gelyk men de Hoeffpykers koopt; by honderden. Falstaff. Gy hebt by myn Ziel regt Borstje; r?snkelyk zullen wy daar een goede Koopmanfchap by heb. ben —• maar zeg my Hal .'zyt gy nietontzagche-. lyk in angst datgy Kroonprins zyt? kan de geheele waereld u wel drie grooter vyanden uitzoeken, dan den boosaartigen Vyand Douglas ; den Plaaggeeft Percy, en den Duivel Glendower is? Zyt gy niet fchrikkelyk in angst ? word 'er uw bloed niet ge. heel ontroerd van? Prins Henrik. Geen zier, waarachtig niet; ik gebruik wat van uw Inftinct. Falstaff. Zeer goed; maar gy zult morgen vreeslyk bekeeven worden, wanneer gy by uwen Vader komt. denk toch, indien gy my lief hebt, op uwe verantj woord ing. Prins Henrik. Zet u eens in myne plaatfe ; en onderzoekt "naar myn levensloop. Falstaff. Zal ik ? mm voor myn deel. deze Stoel zal myn Troon; deze dolk myn Septer, en dit kusfen myn kroon zyn (ccc). Prins Hrnrik. 6» Arme Vadert uw kroon is in een hangfetel; uw gouden Schepter in een kaatshout; enuwekoft* baars (cce) Dr. Letherland , merkt in een handfebrif. telyke Noot, op deze plaatze aan, dat bet Landvolk in Warwikschibe, by haare Edelen een Kusten voor een Kroon gebruikten. Steeven s. Qs ■  i5o HENRIK de VIERDE. baare en ryke kroon in eene armzaalige en luizige kroon verandert. • Fals t aff. Nu. indien gy alle genaade Gods thans niet ver laaten hebt, zo zult gy getroffen worden ' — Geef my een roemer Sek op dat myn oogen 'er rood uitzien, even of ik geweend hebbe, want ik moet hartstogtelyk fpreeken. Ik wil fpreeken als Koning Cambyzis. (ddd) Prins Henrik. Wei aan, hier is myne onderwerping. Falstaff. En hier is myne aanfpraak — gy Adel, treedt ter zyden! Waardin. Een heerlyk tydverdryf, waarachtig | Falstaff. Frinfes, ach1 ween tocb niet, want traanen zyn vergevens. Waardin. Ziet die Vader eens! ■— welk een Amptsgezicht by weet te maaken ! Falstaff. Myn Heeren, voert baar weg; zy is de helft myns levens; Be fluizen van uw oog Hoppen beur traanenvloed. Waardin, fj! Heerlyk.' — hy maakt het waarlyk zo fchoon als ik het ooit van een Lichtmis onder de Comédianten gezien heb. Fal* {ddd) Dit is eene Zinfpeeling op een oud klugtig Treurfpel. Cambifes Koning van Perfiè'i; door Preston. —— Zie Theobald, — Farmer wyft uit letzclve aan , dat 'er eene aantekening voor ae Tooneel Speelers, van dezen inhoud in voorkomt. „ Na het eindigen van deze reden, weent de Koningin." Vertaaler.  HISTORIESPEL. 351 Falstaff. Zwyg lieve halve Pinrl —- zwyg waarde Gek> ken. —— Harry ik begryp my nog niet waar gy uwen tyd doorbrengt, en in 't bizonJer verwonder ik my, met welke Lieden gy omgaat, want fchoon de Kamille te fterker wafcht naar maate men haar verdrukt, (eee) zo werd de Jeugd evenwel te meerder afgemat hoe meer zy gebruikt word. Gy zyt myn Zoon, en daar voor is my gedeeltelyk moeders verklaaring; gedeeltelyk myn eigen goeden meening boige; maar voor alle dingen dat boefachtig uitzicht uwer oogen, en dat malle nederhangen uwer onderlippen. Indien gy dus myn Zoon zyt, is myn hoofdvraag, waarom men zo met vingeren op u wyst? zal de heerlyke Zonne des Hemels onder een laag Bofch kruipen en Blaauwbeffen eeten? dit is geen vraagenswaard. Er is een zeker goed Harry, waar van gy zekerlyk zult gehoord hebben, dewylhetaan veele Lieden in ons Land, onder den naam van Pik bekend is; met dit goed bezoedelt men zich, naar de verklaaring van de oude fchry» vers , wanneer »men daar mede omgaat, zo bezoedelt gy u ook door het gezelfchap waar gy mede omgaat, want Henrik ik fpreek met u niet in dronkenfchap, man in 't busonder met traanen .-niet in vreugde, maar in lyden; niet flegts hartstochtelyk , maar ook bizonder met fmerten - ,Vet dat alles, is 'er nog een regtfchaapen Man, die ik dikmaals. in uw gezslfchap gezien heb ; maar ik weet hem niet te noemen. Prins Henrik. Welk een foort van een Man is het, indien het uwe Majeftelt my gelieft te zeggen. • ' Fal- (eee) Farmer, voerd eene gelykenis uit 'Lillv's Euphues aan; van welke deze plaats onmiddelyk afgeleid wordt. 3 J Eschenburg.  *5« HENRIK de VIERDE Falstaff. Een braaf, eerwaardig en onderzoekend Man t van een inneemend gelaat, hubfcbe oogen, en een zeer edel gedrag, ik denk dat hy wel eenige vyftig Jaaren oud zal zyn, ten minfte loopt by naar de zestig; en nu herinner ik my, dat hy Falftaff heer. indien-deze Man een Lichtmis zyn kan , dan zou ik zeer fterk dwaalen j want Harry ik zie deugd in zyne oogen. kan men nu de vruchten aan de boom even zo kennen als de boom aan de Vruchten, zo kan ik zonder allen fchroom hoopen, dat deze Falftaff een waardig Man is; gaat met hem alleen om, en fchuif alle de anderen van uwen halze. Nu zeg my thans, gy onwaardige, zeg my , waar gy deze Maand geweeft zyt 1 Peins Henrik. Spreekt gy als een Koning ? neem myn plaats eens in, en ik zal voor Vader fpeelen. Falstaff. My afzetten ? ■ ■ indien gy het half zo manb'aftig, half zo Majesteus-maakt, zo in woorden als in zaaken, zo wil ik my by dejbeenen laaien op. hangen , gelyk een zuigend Lampreitje of gelyk de Haaz van een wildveikooper. Prins Henrik. Nu goed, hier zit ik, Falstaff. En hier ftaa ik; oordeelt Myne Heeren. Prins Henrik. ,Wel Harry, waar komt gy van daan ? Falstaff. Myn Heer Vader van Eaftcheap. Prins Henrik, Ik hoor groote klagten over u> Falstaff. . Sackerlood, Myn Heer.' dat zyn altemaal Ioi gens —— ó waarachtig, ik zal het u vooreen Jong Prins benaauwd genoeg maaken. Prins  HISTORIESPEL. 253 Prins Henrik. •Zweert gy , godlooze Boef? Van nu aan moei gy niet weder voor myne oogen komen. Men heeft u met geweld van het goede Spoor afgetrokken; een gevleesde Duivel vervolgt u in de geftalte van eenen ouden dikken Kaerel;-een waare Bierton van een vent volgt u overal, waarom loopt gy met deze Modderkift; met deze beestachtige Baktroch ; met dezen opgezwollen bundel van waterzucht; met deze onguure ketel vol Sek ; met dit opge« propt Valies; met deze gebraaden Pinkfterftok met de Podding in 't lyf; met dezen eerwaardigen Laster; met dezen graauwhairige fchelm ; met dezen Vader der Spitsboeven; met deze bejaarde ydel. heid? waar toe is hy toch anders nut, als om drank tekoopenenuittedrinken? waar is hygoed en rein genoeg toe, dan om een Kapoen te v £ ten en op te eeten ? waar heeft hy verftand van , als van ftreeken? waar gebruikt hy zyn ftreeken toe, als tot boevenftukken ? waarin is hy wispeltuurig, dan in alie dingen ? en waar in is hy prysbaar, dan in niets ?. Falstaff, Ik wenfchte dit duidelyker van uwe Majefteit te moogen verneemen. wie meent uwe Majefteit? Prins Henrik. Een roekelooze en fchandelyke vervoerder der Jeugd; eenen zekrenFalftaff; dien ouden withaar: digen Satan. . Falstaff. Milord, die Man ken ik. Prins Henrik. Dat weet ik wel. Falstaff. Maar , wanneer ik zeggen zou dat 'er mee* kwaad in hem als in my zelve was, zo zou ik meer moeten zeggen als ik weet. dat hy oud is, getuigen, helaas! zyn witte hairen; maar dat hy, met eerbied gezegt, een Hoerejaager is,dat liegr gy.  154 HENRIK de VIERDE . gy ten minfte. is Wyn en Suiker iets onrechtvaar* digs , dan ftaat God de Zondaars by / is oud eh vrolyk zyn, zonde, dan is meenig een Herbergier die ik kcnne, verdoemd, is Vet zyn haatenswaar. dig, dan moeten Pharao's magere koejen bemin» nenswaardig zyn. neen , myn Heer ; Jaagt Peto Jaagt Bardolp , Jaagt Poins weg ; maar de lieve Hans Falftaff, de aartige Hans Falftaff; en eer. lyke Hans Falftaff; de dappre Hans Falftaff ; en daar door nog dapperder, wyl hy reeds den ouden Hans Falftaff is; Jaagt die nooit uit Harry 's Geselfchap. Want die dikke Hans weg te Jaagen; is de geheele waereld weg te jaagen. Peins Henrik. Ik doe het; ik wil het. ('Er word geklopt, de Waardin en Bardolpb gaan van bet Tooneel; de laatste komt met allen Jpoed weder te rug ) Bardolph. ö Milord, Milord^ de Sheriff, is met een ontlagchelyke wagt voor de deur. Falstaff. Pak u weg . domoor / — Speel het (pel ten einde; ik heb ten behoeve van deze Falftaff zeer veel te zeggen. De Waard,in, te rug komende. ó.' Milord, Milord/ Falstaff.. Burra! de Duivel reidt op een Vedelboog! —», wat is het dan ? De Waardin. De Sheriff is met de gantfche. wagt daar buitenj zy willen huiszoeking doen. zal ik ze inlaaten ? Falstaff. Hoord gy wel Hal ? een kunstig Schild, is geen echt goudftuk maar een nagemaakt; gy zyt in den grond dol, zonder het te fchynen. Prins  HISTORIESPEL. 255 Prins Henrik. Én gy van Natuur een Bioodaart , zonder In« ftinct. Falstaff. o Ik verloogchen den Majoor, wilt gy den Sheriff niet hier hebben; goed; zo Ja , laat hem dan hier in komen, indien ik niet met even zulke omftandigheden op een karre zit, als ooit iemant, zo verwenfch ik het dat men my groot gezoogen heeft. Ik hoop, dat ik even zo ras met een ftrik zal geworgt worden als een van allen. Prtns Henrik. Kom , verfteek u agter het Tapyt ; de anderen moogen boven gaan. Thans myne Heeren doet een eerlyk gezicht en een goed ge weeten zyn dienft. Falstaff. Beiden heb ik gehad; maar de tyd is voorby; daarom verfteek ik my. Prins Henrik. Roep den Sheriff binnen. ELFDE TOONEEL. / Prins Henrik, Poins, de Sheriff, een Voerman. Prins Henrik. Nu, Heer Sheriff, wat begeerd gy van my? Sheriff. Eerftbid ik om vergeeving, Milord? — daar was een ontzagchlyk gefchreeuw en geweld onder zekere Lieden die hier in huis gegaan zyn. Prins Henrik. Wat zyn dat voor Lieden? Sheriff. Een van hen is genoeg bekend, Milord; een dikke vette Kaerel. Voes-  3J6 HENRIK ds VIERDE voe r m a n. Zo vet als boter. Prins Henrik. Ik verzeeker u dat die Kaerel hier niet is; wané ik zelf gebruikte hem heden tot eenige zaaken. Maar, Sheriff, ik geef u myn woord, dat ik hem morgen middag by u zenden wil, om zich tegens u, of ieder, over alles te verantwoorden waar men hem de fchuld van geeft. Dus bid ik u thans uit den huize te gaan. Sheriff. Terftond, Milord. 'Er zyn twee Heeren dte by deze Straatroovery drie honderd pond verlooren hebben. Prins Henrik. Dat kan wel zyn. Heeft by die Lieden beftooleri dan zal hy daar voor boeten, nu gaa met God. Sheriff. Goede nacht, myn Edlen Prins. PrinsHenrik. Ik meende goede Morgen, niet waar? S he r i ff. Zekerlyk Ja Milord; ik geloof dat het twee uU. ten is. (De Sheriff vertrekt met den Voerman.) PrinsHenrik. Die dikke Schelm is toch overal bekend, gelyk de bonte Hond. Poins roep hem hier. P o r n s. Falftaff! —— daar legt hy achter het Tapyt in eenen diepen flaap, en fnorkt als een Koetspaard. Prins Henrik. Hoor eens hoe zwaar hy zyn adem haald. zoek hem de zakken door. (Poins doorzoekt de zakken van Falftaff , en vindt eenige papieren).' wat hebt gy gevonden? Poins  HISTORIESPEL. 257 , * Poins. Niets als Papieren, Milord. Prins Henrik. Laat zien, wac behelzen Zy ! lees hen. Poins. letit. „ Item, een Kapoen 2Schellingen 2 Pence.Item „ voor de faus 4 Pence. Item aan twee ftoopen ,', drank 5 Schellingen 8 Pence Item , Anfcbovifch en Sek na den Eeten , 2 Schellingen 6 Pence. „ Item voor Brood een halve penning." Prins Henrik. Ontzagchlyk / flegts voor een halve penning brool tot die verbaas le men'gte van Sek/ — raap het geen daar nog ligt op; wy zullen het ter gelee, gener tyd lezen;en laat hem t'aar tot aan den Lich. ten morgen fliapen. ik wil morgen vroeg naar het Hof; wy moeten allen ten oorlog. En gy zult een zeer aanzienlyke plaatze bekomen, ik wil dezen vetten Schelm een plaats by 't voetvolk verfchaf. fen, want ik ben verzekerd dat een Marfch van 500 Roeden hem zyn dood zal veroorzaaken. Het geld zal met den Intereft wederbetaald worden, kom Mor. gen zeer vroegtydig by my: goede Morgen Poins. Poins. Goede Morgen, waarde Milord. Einde van bet Tweede Bedryf. . . lil. Deel, R DERDE  *58 HENRIK de VIERDE DERDE BED R9Y F EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld bet buis van den Arcbdiaken te Bangor in Wales. Hotspur, Worcester, Lord Mob< timer, Owen Glendower. Mortimer. Deze affpraaken zyn zeer goed; de Pariyen toeverlaatende; en ons voorneemen vol hoop van een gelukkig gevoig, Hotspur. Lord Mortimer, en Neef Glendower, wilt gy niet zitten ? En gy Oome Worcefter! dat my de drommel haalt l ik heb de Landkaart vergeeten. G l e n d o w e r. Neen, hier is hy. Zet u , neef Percy ; zet u . lieve Neef Hotfpur, want by deze naamen word Lankafter, zo dikmaais hy van u ('preekt, doodbleek; en wenfcht dan met eene omhoogftygende zucht dat gy in den Hemel waart. Hotspur. En in de Helle, zo dikmaais hy van Owen Glendower hoord fpreeken. Glendower. Ik kan hem niet verdenken, by myne geboorten ftond werd het aangezicht des Hemels vol vuurige geftalcen ; vol brandende Luchttekens; en in het oogenblik van myne geboorte zidderde het ftelzel en dengrondflag der Aarde, gelyk een Bloodaart. Hotspur. Dat had oi die tyd zo wei gebeurd; wanneer uw Moe»  HISTORIESPEL. 259, Moeders kat gej'ongt. hadt, en gy nooit gebooren waart. Glendower. Ik zeg u dat de Aarde beefde toen ik gebooren wierd. H o tspur. En ik zeg, indien de Aarde zulks deed, dacht zy niet gelyk ik, want gy meend dat zy uit vreeze voor u gebeeft heeft. G lend ower. . De gantlchen Hemel was vol vuur; en de Aarde Zidderde. H o t s p u e. Nu dan zidderde zy om dat zy den Hemel in vuur zag, en niet uit vreeze om dat gy gebooren wierd. de natuur der kranke heeft zeer dikmaais zeld» zaame uitwerkingen, zyne Aarde werd zomtyds van de losbandige winden, die in het lyf gevangen zyn , met een foort van Koliek gekweld ; dat zo veel be« Weeging maakt om door te breeken, dat de Moe» der aarde zo fterk febudt, dat de hoogfte Kafteelen en fterkste Toorens daar door inftorten. toen gy gebooren wierd had onze grootmoeder de Aarde éven zulk eene aanflooting van onpaslykheid ; en daar door beefde zy. Glendower. Neef, diergelyke tegenfpraak zou ik van geen an. der verdraagen. Staa my toe u nog eens te zeggen 5 dat by myne geboorte het aangezicht des Hemels vol vuurige geftjitens was. de Geiten liepen van de Bergen neder ,• en de kudden loeiden inj't Veld, ongemeen verfchrikt zyn de. deze tekenen beduiden dat ik een buiten gemeen Man zo j zyn: en alle de handelingen mynes levens bewyzen, dat ik niet on« der de Clasfe van de gewoone Menfchen hehoore. wie leeft'er tusfchen de grenzen waarmede de Zee, Engeland, Schotland, en Wallis befloit, die zich betoemen kan myn Leermeester geweeft te zyn ? en R z be*  iéo HÈNRlK de V1ERDÈ. boven dien zal 'er geen Menfch , die van een Wouw gebooren is, my op den langwyligen wegeer kunsten kunnen inhaalen ; of my in zwaare óeff-ningen kunnen evenaaren. Hotspur. Ik ge'oof zelfs dat geen Menfch beter Waifch fpitekt! — Ik gaa aan 't Middagmaar. MOETlilER.- Stil Neef Percy; gy maakt hem nog boozer. Glendower. Ik kan Geeften uit den dtepitcn afgiond opróe« pen. H o t s|p o r. Dat kan ik ook! en dat'kan een ieder, maar komen zy ook wanneer gy haat roept? Glendower Ik kan u den duivel leeren gebieden. Hotspur En ik kan u den duivel leeren befchaamrn; py moet flegts de waarheid (p:eeken. „ Spreek waar. ,, held dan fchaaind zich de duivel " zegt het fpreekwoord. H<-bt gy macht om hem te bèzweeren zo breng hem hier; en ik verzeker u dat ik wacht heb om hem zo te befchaatnen, dat hy weder heen gaat. ó Spreek al uw leven de waarheid dan fchaamt zich de duivel. Mortimer Laat het hier by biyven ; waar toe diend al dat nutteloos gezwets Glendower. Driemaal heeft Henrik Bo'ingbroke zich tegens myne fterkte gefteld; drie-naai' neb ik hem van den Oever des wydenen zardigen Severns zon-Ier voordeel en van onweders vervolgt, te rug gefchikt. Hotspur. Terug gefchikt? zonder vaarzen (fff) en dat boven dien in flegt weder ? In 's drommels naam hoe komt hy dan zonder koortfen daar af? Glen« (fff) Bootlefs, kan Laarzen en voordeel beduiden.  II l S T O R I E S F E L. a6r Glendower. Kom, hier is cie Kaart; willen wy naar onze drie* vuldige aanfpraa-k ons re ht deelen V Mortimer. D2 Archdiaken heeft he;n reeds zeer gelyk in drie grenslinien verdeeld. En««land van ïrente af tot aan den Severn, naar 't Zuiden en Ooften is myn aandeel ; alles wat tegen het Wcften ligt, Wallis, en alle de vrugtbaaie Londen tusfchen den Gever des Severns zuilen voor OwenGlendower zyn ; en waarde Neef hst overige Noordergedeehe aan deze zyde van Trente , aan U. ons drievuldig vergelyk is reeds opgeftelJ ; en wanneer de Pap eren gezegeld en uifgewisfeld zyn, het gein dezen avond neg gefchiedph kan, zp willen wy;gy Neef Percy, en ik, en Milord Worcefkr rnoigen uittrekken om ons volgens atfpra&k, te Shrewsbur.y mei uwen Va. der en de Schotfchc Macht te vereenigen. Myn Vag r Glendower is nog niet geieeJ ; ook getruiken wy in de eerde veertiendagen zyne hulp noch niet. — (tegen Glendower) deze tyd is meer als toetykende.osi uwe Vazaien, Vrienden en Nabuuren daar toe op te omb eden Glendower, ïk zal in een veel kotten tyd by u zyn.Mylor's; en wil uwe Gemalinnen medebrengen, v»n welken {iy u, zonder af Geheid te neemen, hebt laaien weg. fteelen. Wint daar zoi aan het weenen geen eindö zyn, wanneer gy van hen affcheid naamt, HflT^ruR My dunkt, dat myn aandeel , Noordwaarts van Karton tot hier, in Ubgzj giDpt niet if als bet uwe. Zie hoe deze vioéd , wannesr hy flmgswy;;ete rug kromt, een groote halve Maan van het berte deel van myn gantfche Landftreek affnydt, ik wil de ftroom op deze Plaats doen uitdroogen en hier zal de gladde en zilveren Trent (ggg) in een nieuw gegraa< (ggg) De Rivier Trent, h 't Latyn Trentv R 3 Se'  262 HENRIK de VIERDE. gegraaven Canaal, fchoon en gelyk vloeien ;by za,l zich met zulke kromme en diepe boglen niet flingeren; en my van zulk eenen ryken bodem barooven. Glendowe r. Hy zou zich niet krommen? — hy zal, hy moet gy ziet immers dat hy zulks doet. Mortimer. Ziét eens, hy neemt zynen loop} en fpoeld even zoftétkop de andere zyde; en daar door verheft het Land aan de overzyde even zo veel, als daar aan uw zyde. Worcester. Ja; maar het zal flegts weinig moeite koften, hem hier over heen te leideQ , en op de noordzyde dezen ftreek Lands aan te winnen; en dan vloeit hy aan beide zyden gelyk. II o t s p u r. Ik wil het zo hebben; het is met weinig koften gedaan. Glendower. En ik wil het niet verandert hebben. Hotspur. Wilt gy niet? Glendower. Neen, en gy ook niet. Hotspur. Wie zou my dat beletten? Glendower. Ik. Hotspur. Zeg het liever op zyn Wallen, op dat ik u niet yerftaan kan. Glendower. Ik kanzogoedEngeltchfpretkcn alsgy, Milord, want genoemd, vliet ten Ooflen in de groote Waterpoel 11 umber, in 't Latyn Aeus. Vertaaler.  HISTORIESPEL. 263 want ik ben aan 't Engelfche Hof op gevoedr. daar en boven heb ik in myn Jeugd menig Engelfch Lied op de Harp, mee veel toejuiching gezongen ; en die fpraak eene hulpryke verfraaing gegeven, eene bekwaamheid die men nooit in u gezien heeft. Hotspur. Waarachtig ƒ dat is my ook zeer aangenaam. Ik wenfehte liever eenKat te zyn, enMiaauw! te fchreeuwen, als een vandiergelyken bankzangers. Ik wil vee! liever eenen yzren kandelaar aanvatten; of een ongefnoerd rad aan den As hooren knarfen, want zulks zou my in verre zo veel pyn aan de tanden niet doen, als het lappend geklank der Poë« tery; het gaat gelyk de gedwongene gangtred van eenen huppelenden Kler.per. Glendower. Nu goed, de Trent zal afgeleid worden. Hotspur Wat raakt het my? -~ ik wil de eerfte vriend die my een waare dienft bewyft, driemaal zo veel Land geeven; maar hier, daar het op een verdrag aankomt, veiftaat gy my, ftaa ik op het negende gedeelte van een hair breette. Zyn de papieren vaardig? kunnen wy gaan? Glendower. De Maan fchynt helder; gy kunt deze nacht af. reizen- Ik wil den fchry ver aanfpooren om intuf. fchen uwe vrouwen voorttbereiden. ik vrees dat myn dochter uitzinnig zal worden, wyl zy zo verlieft op baaren Mortimer is. TWEEDE TOONEEL. Mortimer, Worcester Hotspur. Mortimer. Foei, Neef Percy.' dat gy mynen Vader altoos tegenfpreekt. R 4 Hot-  564 HENRIK de VIERDE Hotspur. Ik kan niet anders, hy \t;veeld rry rrttrsirsal wanneer hy my van Molhopen en Mieren verteld [bbb ) van den Droomtr Merün, en zyne Propheziënvan een vliegende Draak; en van een Vifch zonder vinnen ;-en van eenen Griffioen met eefneedene vleugelen ; en van eenen zich bedriegende Raaf r van een legende Leeuw; en van een cp'prin. £ende Kar. in 't kort van een menigte zulk opgeltnukt Hokus b,,kuS goed, waar by ik ai myn geduld moet verhezen. Ik wil u wat zeegen gifhren Avond bieki hy my daar ten rrinlien ne gen uuren mede op, terwyl hy my de verichydene naamen van de Duivels verhaalde die zvn Lakeien warren, ik riep; hem.' _ en; goéd' — en : wel.' wei! _ „.aar ik doeg op geen woord van hem acht. - 6! het is zo bezwaaariyk, als een Moedig paard; of een keivend wyf; ef°er als een Huis vol rook. Ik wil liever ver vaS hem afgefcheiden by kat en knufiook op een wndmoo.' len leven, dan heerlvke fpyzen , oP ,.n Schoone Luflplaatze.hier of daar inde Chriffenheid, genie ten; en hem telkens hooren. Mortimer. Hy is , met dat alles een Man vol verdiende; ongemeen belezen, en in veele zeldzaame gthej men ervaaren: dapper gelyk ten Leeuw; en bo." vcn dat alles zo openhartig en weldadig ais de goudmynen van Indiën. weet gy wel Neef, dat hy tegens u , ongemeen toegevend is , en zich zelve het grootfte geweid „nctoet , wanneer gy hem dus in het y.arwatei komt. ik Ras u da» voor in, dat geen Menfch op den aardbodem hem zo bad moeien tegeniprteken als gy gedaan heb,. zon. (bh b) Eene Zinfpeeling op eene oude voorzegging, du G l is dow er zou bewoogen hebben , tegels fioning uejssu ie wapenen op te manen. Pope.  HISTORIESPEL, aöj zonder zich daar door in 't gevaar en aan zyne, wraake blood te Hellen, maar doet het niet weder: ik verzoek u daarom. Worce ster. In de daad Müord , gy zyt te praatzuchtig, en hebt zedert gy hier zyt, genoeg gedaan om zyn geduld op het uiterfte te brengen. Gy moet deze feilen noodzakelyk leeren verbeeteren Milord. of fchoon dit haaftige wezen, menigmaal grootheid, Maed en vuur verraad — en dat is het grootfte voordeel dat gy daar van hebt — zo geeft het zelve ook zeer dikmaais het aanzien van eene ruwe wildheid; gebrek aan wellevenheid en zede;] ; een fchyn van ftoutheit, opgeblazenheid, een te grootezeifsverbeelding , en verachting benevens an. dere feilen , waar door een Edelman de herten der Menfchen verheft; en waar door men een vlek op alle de fchoone Eigenfchappen werpt, die dan niets bevalligs meer behouden. Hotspur. Nu, dat heet ik regtgehofmeefterdl-r-ikwenfch u in den voorrang der wellevenheid niet te wederftreeven — daar komen onze Vrouwen, Laat ons affcheid van hen neemen. DERDE TOONEEL. • Glendower, Laüï's, de voorigen. Mortimer. Dat is eene omitandigheid, die my op het doode.' ly^fte ergert. — myn Vrouw kan geen Engelfcb, lpreeken; en ik geen Walfch, Glendower. Myn Dochter weend, zy wil niet van u fcheiden; zy wil ook Soldaat worden en in den Oorlog gaan. Mortimer. Lieve Vader, zeg hair toch dat zy en myne K S TiC,a  atSS HENRIK n« VIERDE, Tante Percy ons met haar gezelfchap kort aan vol» gen zullen. ( Glemlewer /preekt walfcb met de Ladies, en zy Antwoorden bem, ) Glendower. Zy wil zich niet laaten ttoofteu; zy is een kleine ei» genzinnige Hex , by w e f>eene annfpraak iets uitricht. ( De Lady /preekt Walfcb. ) Mortimer. Ik verftaa de opflag van uweoogen, dat aanmoedigende Wailifche, het geen pyuir uwe oogen, die twee zwellende Hemels, doet uitblinken, kan ik veel te goed ; en waaren wy niet in gezelfchap, zo zou ik u even in die zelve fpraake antwoorden. (De Lady jpreekt weder Walfcb") ik verftaa uwe kusfehen. en gy de mynen, en dat is eene gevoelige wyze van onderhouding, maar ik wil niet ruften, myn waarde, voor ik uwe fpraak geleerd heb; want van uwe Lippen ftemt het wailifche zo lieffelyk; als het zoet gezang van eene Veldgodin in eene Zomer» hutte, wanneer zy met de fraaiste buigingen haa» ren ftemme, op haaie Luit fpeeld. Glendower. o , Indien gy zo fpieekt, werd zy gantfeh ver» lukt. ( De Lady /preekt weder walfcb.) M or t i me r. Ach» hier ben ik de onweetenheid zelve in. Glendower Zy verzoekt dat gy haar op de welluftige Biezen (iii) nederligt, en uw houten hoofd op haaren Schoot wilt laaten ruften; en dan wil zy dat Lied zin- (i i i) Het was in de oude tyden in Engeland de gewoonte o*» de Voetbodems met biezen te Jlrooien, gelyk men dezelve lideudaags met Tapyten bedekt. Johnson.  HISTORIESPFL. 26? zingen dat gy zo gaarne hoord; en op uwe oogle» den den God des flaaps doen nederdaalen; uw bloed in eene zagte zwaarmoedigheid wiegen, en, u door een betooverd Middel, tusfchen flaapen en waaken in brengen; dat het aan de Schemering van dag en nacht gelyk is ; of aan het uur, eerden God des Lichts zynen gouden Loop uit het Ooften begint. Mortimer. Ik wil zeer gaarne my daar toe zetten, en haar hooren zingen ; in die tyd zullen denkelyk onze Papieren gereed zyn. GLJtNDOWER. Doet dat , en alfchoon de Muzikanten, die daar toe zullen opfpeelen, duizend mylen ver van hier in de Lucht hangen; zo zullen zy toch op een enklen wenk gereed zya. f Hotspur. Kom, Kaatje; gy zyt toch een Meefteres in het nederliggen; kom , fpoedig, fpoedig, dat ik my» jien kop op uwen fchoot kan liggen. Lady Hotspur. Loop, gekke Gans.' (De Muziek begint). Hotspur. Nu merk ik dat de Duivel walfch verftaat; ' en het is geen wonder dat gy zulke gekke Lui. •men hebt. Myn ziel, hy is een goede Muzikant. Lady Hotspur. Indien het de Luimen deedeB, dan moestgyboven allen Muzikaalfch zyn. Leg ftil, gy Dief, en hoor de Lady walfch Zingen. Hotspur. Ik wil liever de Ierlaudfche Bellen van myne La» dy Hond hooren. Lady Hotspur. Moet ik u den kop in tweën breeken? Hotspur. Neen.  4S8 HENRIK de VIERDE Lady Hotspur. Nu, leg dan Stil. H o t f p u r. Neen, neen, dat paft 1e Vouwen maar. Lady Hotspur. Nu, dan help u Goi.' Hot spur. Op het Bed van de wailifche Lady. Lady Hotspur. Wat i« dat? Hotspur. Stil! zy zingt (Lady Mortimer zingt een walfcb ' Lied). Kom Kaatje, gy moet my ook eens zingen. Lady Hotspur. Ik niet, pp myn woord.' Hotspur. Gy niet, op uw woord! — gy zweert als een zuykerbakktrsvrouw. (kkk) Gy nieiopuw woord| en, zo waar ik leve.' — en zo waar my God helpt / — zo waar de Zonne aan den Hemel flaat.' —. wanneer men u zo armzalig hoord Zveeren, zo moet men denken dat gy nooit verder als tot Finsbury gekomen zyt. Zweer my als een Lady, Kaatje; gelyk gy zyt , op een goede wyze. de Mond vpl naakende zweeun ; en laat dat, op myn woord; en andere diergelyke verk'airin^en, die . zo iiefiyk zyn als Pepernooien byde Burgerlieden, die haare klederen met fluweel beleggen en flegts Zondaags een g.ootlche Staat vertoonen — kom ?ing. Lady Hotspur. Ik wil niet zingen. Hot (k k k) De Eed is in 't Engelfch: Forfooth •■ en deze misvatting grond zicb op eene zinj peeling van bet woord to footh . bet weik zo veel zegt , als vhè'n: iemant wat zoets zeggen. Eschenburg.  HISTORIESPEL. 26$ Hotspur. Het is zekerlyk de naafte weg; een Sneider of een Roodborstjes teerder te worden, wanr.eer de Papieren klaar zyn; wil ik in twee uuren reeds voort. korr> mede voort, zo gy wilt. {Hotfpur en Lady Hotfpur vertrekken ) Glendower.. Kom , kom, Lord Mortimer: gy zyt. dunkt my, zo veel te traag om te gaan , als Lord Hotfpur te vuurig is. onze zaaken zullen gereed zyn; wy willen de papieren ondertekenen , en dan terftond te paard. Mortimer. Van harten gaarne. (Zy vertrekken.) VIERDE TOONEEL (*). Het Tooneel verbeeld de gehoorzaal te Windfor. Koning Henrik , Prins Henrik, Lords, gevolg. Kon. Henrik. Gy Lords, verlaat ons eenigtn tyd; de Prins van •Wallis, en ik moeten met elkander iets alleen affpreeken. maar verwydert u niet verre, wanjwy zullen u ras weder noodig hebben. VYFDE TOONEEL. Koning Henrik, PrinsHenrik; Koning Henrik. Ik weet niet, of het God zo hebben wil, dat tol bevreediging van zyne geheime gramfchap, over do eene of andere kwaade daad mynes levens,uit myn eigen  170 HENRIK de V IERDE. eigen bloed eenen wraakgeesfel voor my ontdaan moet: maar gy brengt my door alle handelingen van iiw leven op die gedachten , daar gy bloot tot een werktuig der heete wraake, en tot eene roede des Hemels beilemd fchynt om myne zonden te ftraffen. Want zeg my, hoe was het anders mogelyk, dat zulke teugellooze en laage neigingen, zulke armzalige, zulke gemeene, uitgelaatene en onwaardige handelingen; zulke onwaardige vermaaken, een zo Wild gezelfchap, als het uwe is, met het welke gy gepaard zyt, of liever geheel en al mede opgewasfchen zyt; de hoogheid uwes bloeds zouden kunnen geleiden ; en het Vorftelyke hart daar aan Onderwerpen. Prins Henrik. Myn Heer! ik wenfchte van alle vergrypen zo vry te zyn als ik verzekerd ben, dat ik my over zeer veel verdeedigen kan, van het geene mén my ten lafte legt. maar ik bid ten minften om zo veel verfchooning, tiat wanneer veele van deze nadeelige vertellingen , waarmede lacbgende oogendienaars, en lafhartige aanbrengers het oor der groö. ten pleegen te vervullen , valfch bevonden worden; dat myn oprecht berouw over eenige waaré misdaaden ; waar in myn Jeugd, afwykende van het echte fpoor , verkeerd heeft gehandeld; vergeeving mooge erlangen. Konin g Henrik. De Hemel vergeeve het u —■— maar ik verwon» der my hetfterkfte, Henrik; dat uwe neigingen zxh zo verre van dien eedlen vlugt van alle uwe voor» ouderen verwyde*en. Gy verloor door uwe losbandigheid uw plaatze in den Staatsraad ; die nu uw Jonger Broeder verkreegen heeft; Ja, gy hebt by. na het hert van het geheele Hof en alledePrinfen mynes bloeds voor u afkeerig gemaakt, de Hoop en de verwachting van uwen tyd is weg, en ieder wenfcht op uwen val. Had ik my zo verloopen; had ik my in de oogen der waereld zo verachtelyk ga.  HISTORIESPEL. 271 gemaakt; my aan een liederlyk gezelfchap zo goed koop ten pryze gegeeven ;dan zou de gunst des Volks die my den kroon deed ontfangen, aan den voorü gen bezitter getrouw gebleeven zyn; en men zou my in eene ioemlooze ballingfchap ongemerkt en ongeacht gelaaten hebben. Ik liet my zeiden zien , en kon om die reden geen voet in 't openbaar verzetten , zonder, gelyk een Comeet elks oogen op my te trekken, de ouders zeiden tegens hunne kinderen: „ dat is hy". — ,, Waar? waar? * vroegen anderen; wie is Bolingbroke! — en dan ftal ik alle vriendlykheid van den Hemel, (lil) en kleedde my in zulke ootmoedigheid.dat ik gunst van de herten der Menfchen, hulde van haare lippen, louter toejuiching, en lieffelyken groeteniffen; zelfs in de tegenwoordigheid des gekroonden Konings ontving, en op deze wyze behield ik myn Perfoon frifch en nieuw; myne tegenwoordigheid gelyk een Feeftkleed, dat men nooit en ziet zonder het tebe. wonderen, en 'dus geleek myne zeldzame maar ry. ke pracht een Feest, en verkreeg door haare zeld. zaamheid zo veel te meer Feeftiykheid. de Koning forong intuffchen met heele heiren Hofnarren, en gedachtenlooze Kaetels om, die gelyk dorre Takken ligt aïhgeftooken worden, en ligt verbranden; die zyne waarde vervalfchten ; en zyne Koninglyke woorden met babbelachtige Gekheden vermengde hy het en zyn grooten naam door hunne Spotternyën ontwyden, en gaf zynaanfchyn tegens minder waarde prys, om over guigchelende boeven te lagchen, en het deel van ieder onbaardigen, enydele Narren (/1l) Eene Zinf'peeling ep de Fabel van Promet theus, welke bet vuur van den Hemel ftal. War» bukton maakt deze Aanmerking, en maakt met een, eene groote noot en vergelyking daar over met die van den Dicbter, die mogelyk zelfs aan deze Zinfpeeling niet gedacht beeft. Eschehbuxg.  27- HENRIK be VIERDE ren te zyn, die zich vet mesten wilde, hy Het zich , gelyk de gemeenste Lanterfanter op alle ftraaten zien en huldigde de gemeene Levenswyzd met een in. wyl hy dus dagelyks van de oogen der Menfchen veiflonden werd , overlaaden zy zich met honich, en de zoetheid begon hen tot eenen walg te worden ; waar van een weinsgje minder zAs weiuig , veel te veel is. Moeit hy zich hier na by openbaare Voorvallen venoonen, zo werd hy, gelyk de Koekkoek in de Maand Juny, wel gehoord , maar niet geacht; gezien, maar met oogen. die het gewoone gezicht reeds zat en moede waaren, en niets zonderlings daar aan zagen; nist, gelyk men de Majefteit der Zon wtnfcht te begroeten, wanneer zy zich aan de verwonderde oogen zelden zien laat; maar zy keeken hem in 't gezicht met zwaare nederhangende oogleden; met een duifter en verdrietig aangezicht, zo als men op eenen Vyand werpt; van zyne tegenwoordigheid verzaadigt en opgepropt: en in zulk een Geval, Harry, zyt gy ook ; want gy hebt uwe Vor.Telyke voorrechten verlooren , terwyl gy u zelve met laagö gezelfchappen verloopen hebt. 'Er is geen enkeld oog dat niet van u digelyks te zien , verdrietig is, bebalven het myne, dat zo fterk om u te zien verlangde, en nu, tegens mynen wille, van eene overgroote tederheid overvloeid. (Hy weent.) Prins Henrik. In 't vervolg zal ik, myn waarde Vader, zoeken om meer my zelfs te zyn. Koning Henrik. Zo waar ik leve! het geen gy in dit uur zyt, was Richïrd in voorige tyden. toen ik uit Vrankryk komende, te Ravensbürg aan Land flapte, en het geen k op dien fyd was, is Percy thans, by mynen Schepter en by myne Ziele, hy heeft een fterker aanfpraak op de Regeering als gy , die flegts de febaduwe van eenen Troonsopvolger zyt. Dan zonder  HISTORIESPEL; 273 óct eenig recht, zonder iets wat eenig recht kan gelyk zyn, vult hy de Velden van dit Koningryk met Harnasfen; verheft zyn hoofd tegens de gewaapende klaauwen van den Leeuw; en fchoon hyniet ouder is dan gy, voert hy echter bejaarden Lords en Eerwaardige Bisfchoppen tot bloedige flagenen oorlogzuchtige verftooringen aan. Welk eenen onfterf. felyken roem heeft hy zich niet tegens den grooten Douglas verworven.' wiens heete aanvallen, en groote krygfkunde hem den naam van grootften Veldheer in alle Chriftelyke Koningryken verworven heeft. Driemaal heeft deze Hotfpur , deze Krygsgod in de Luieren , deze onmondige Held, den grooten Douglas in den flag overwonnen: hem eens geheel gevangen genoomen, maar hem weder in Vryheid gezet, en nenzelven tot zynen Vriend gemaakt, om zich volkomen gevreest te maaken , en de vreede en de zekerheid van onzen Troon, te doen wankelen En wat zegt gy daar van? Percy, Nortrfumberland , de Aardsbisfchop van York, Douglas, en Mortimer hebben een verbondfchap tegens ons gemaakt, en verheffen zich . maar waarom vertel ik u dit aües? waarom Harry verhaal ik u iets van myne Vyanden.daar gy zelf myn naafte en gevaarlyksie Vyand zyt ? gy , die be. kwaam genoeg zyt, om uit onderwerpende en lafhartige laaghartigheid, en uit eene wonderlyke eigenzinnigheid in Percys dienft tegens myte vegten; hem als een hond de Voeten te omhelzen,om eeri goedhartig aanfehyn van hem af te bedelen, en tetoonen-hoe zeer gy uir den Aart verflagen zyt! Prins Hüneiic. Denk zo niet van my , want gy zult het tegendeel bevinden, de Hemel vergeef het hen, diemy in de oogen van uwe Majefteit zo diep vernedert hebben. Ik wil dus alles weder op den K ip van Percy vergoeden, om eindelyk aan het flot van eenen zegepraaienden dag ftout genoeg te zyn, om te zegden, ik ben uw Zoon. dan zal ik een kleed, III. Deel. S ge.  •74 HENRIK de VIERDE geheel met bloed bedekt draagen; en een korst van bloed op myn gezicht, dien ik zal wechwaflen en met hem myne fchande. En" dat zal den dag zyn, 'er komen dan wat 'er wil, op welke uwen Zoon de Eer en roem van eenen dapprenHotfpur,een van allen gepreezen , Ridder, en uwe ongeachte Harry met elkander ftryden zullen, dus werd de Eer die op zynen Helm zit, onbetaalbaar, en op myn hoofd de fmaak verdubbeld.' want daar zal een tyd komen, in welke deze Jongeling uit het Noorden zyne blinkende daaden tegens myne laage daden zal moeten verwiffelen.' Percy is alleen myn Rekeningsbrenger, myn Vaderr die glorieryke Daaden voor my moet inzaamelen ; ik zal hem tot eene geftrenge rekenfchap dwingen, en dan zal hy my eiken roem dien hy verworf, zelfs de kleinfte niet uitgezonden, overhandigen; of ik zal hem de rekening uit zyn harte rukken, dit beloof ik hier, in den naame des hemels, en zal het, indien het u gevalt, volbrengen; flegts bidde *k uwe Majefteit, het dan als eene genoegdoening voor de afwykingen myner Jeugd aan te zien. gelukt het my niet, zo verdelgt de dood alle fchulden; en eerder wil ik hondert duizend dooden fterven, als het kleinfte gedeelte van myne belofte bree. ken. Kosibo Henrik. Hondert duizent Rebellen fterven door deze verklaaring. Gy zult daar eene onbeperkte volmagt toe hebben. ZESDE TOONEEL. Blunt, de voorigen. K onrno Henrik. Wat is 'er nieuws? waarde Blunt.' gy fchynt zeer haaftig te zyn. Blunt  HISTORIESPEL! a7S Blunt. Zo is ook bet bericht dat ik brenge. Lord Mortinerheeft uit Schotland gemeld,dat Douglas en da Engeifche Rebellen den elfde 'dezer Maand te Schrewsbury zig vereenigt hebben. Zy maaken zulk een groot en vruchtbaar Heir uit, indien elk zyn belofte houd, als ooit 'k Tnhn » J hf ' K7 Zyt my fcbu,diS . Sir John. en nu zoekt gy een uicvlugt om my on den tuin re leiden. Ik heb u een duizend hemden ol uw naakte hgchaam gekogt. P Falstaff. Zeildoek ! vervloeit gtol Zeildoek ; ik heb ze aan (ooo) Dame Panier, is de naam van de Hen, inde Lngeljcbe Hifiorie van Rwnard de Vos. Steevehts.  HISTORIESPEL. 479 aan Bakkersvrouwen gefchonken, en die hebben 'er Meelzeven van gemaakt. Waardin. Nu. zo waar ik een eerlyke Vrouw ben ; he. was Hollandfch Linnen van agt Schellingen de W. sy zyt hier ook nog fchuldig, Sir John. voor eenige Maaien Eeten , en voor het geen gy daar by gedronken hebt, en voor enkel verfchot, vier en twintig pond. Falstaff. Hy heeft 'er zyn deel van genooten , laat hem zulks betaalen. Waardin. Hy? lieve God! die arme Kaeiel l —— hy heeft niets. Falstaff. Hoe! noemt gy bem arm? — ziet hem eens in •t gezicht, wat noemt gy dan ryk? (ppp) breng zyn neus in de Munt; en zyn wangen m de Munt; „ . ik betaal geen penning — hoe.' zoekt gyeen Jonker van my te maaken? (? ï ï) z°u >* getjn rust in myne woning hebben! — zou men my daar befteelen? —• ik heb hier een zegelring van myn Grootvader verlooren , die veertig pond waardig was. Waardin. 6 ! ik heb den Prins, God wett hoe dikmaais, hooien zeggen, dat die ring van Kooper was. Falstaff. Ho' de Prins is een Hans Domper, een Licht- mie (ppp) A rich face. is eene gewoonlyke uitdruk' king in 't Engelfcb , van een gezicht vol roodc tuitten. J Johnson. (qqq) A Younker, komt gelyk een Schimpnaam in de oude Engelfcbe Ttoneelfpelen dikmaais voor. Steevens. S 4  2S0 HENRIK de VIERDE mis; en zo hy hier was zou ik hem kloppen al$t een Hond, wanneer by iets diergelyks vertelde. A G T S T E TOONEEL, Peins Henrik, Poins. de voorige. (Prins Henrik komt Marcbeerende aan; Falftaff ontmoet bem, terwyl by op zyn komando jlaf, gelyk op een Pyp Jpeelt.) Falstaff. Wat is dat, Borstje? is dat waarlyk ernst? moeten wy alle Marcheeren ? Bardolph. Zekerlyk, Twee aan twee; gelyk de gevangenen naar Newgate. Waardin. Milord, ik bid u my eens 'e hooren. Prins Henrik. Wat is het, Juffrouw Quicly? hoe vaart uw Man? ik mag hem wel lyden, hy is een eerlyk Man. Waardin. Lieve Milord, hoor my toch eens fpreeken. Falstaff. Laat haar lopen, en hoord my. Prins Henrik. Wat is het Hans ? Falstaff. Gepaffeerden Avond, flicp ik hier agter het Tapyt, en men belhl my de zakken, dit huis is een gemeen buis geworden; daar zyn beurzefnyders in. Prins Henrik. Wat hebt gy dan Verlooren; Hans? Falstaff. Geloof gy het wel, Hal.' drie of vier befchry. vingen, ieder van veertig ponden, en een Zegel, ring van myn grootvader. Prins  HISTORIESPEL. nx Peins Henrik. Esn heele boel! omtrend agr penningen waardig. Waardin. Dat zeg ik hem ook Milord, en zeg dat ik uwe Majefteit zulks heb hooren •zeggen; en Milord hy fpreekt met zyn booze bek die hy inde Kop heeft, geheel flegt van u, en zegt dat hy u wil afklop, pen. Prins Henrik. Hoe! dat heeft hy gezeid ? Waardin. Indien het niet waar is, wil ik niet eerlyk zyn, Falstaff. Loop heen, ding: loop heen. Waardin. Wat voor een ding? war. voor een ding? Falstaff. Wat voor een ding* — wel nu, een ding waar voor men God danken mag. Waardin.' Ik ben geen ding, waar voor men God danken mag ; dat moet gy weeten. ik ben een Eerlyk Mans vrouw; en uw Ridderfchap eens ter zyda gsftjld, zyt gy een fiegte kaerel, wanneer gy my zo noemt. Falstaff. Uw. Wyffchap ter zyJen gefield, zyt gy ee» Beeit, wanneer gy dat liegt. Waard in. Wat voor een Bsest ? Jou fljgte Kaerel ? wat voor een Beest. Falstaff. Wat voor een Beest? —« welnu, een vifchvree^ ter. Prins Henrik. Kin Vifchvreeter, Sir John! waarom toch eei> Vifch vreeter? Fal? S 5  982 HENRIK de VIERDE Falstaff. Wel nu, die is vifch noch vleefch; men weet niet regt waar hy te krygen is. Waardin Gy doet my onrecht, wanneer gy dat van my zegt, gy en iedereen weet wel waar ik te krygen ben; Jou flegre kaerel.' Prins Henrik. Gy hebt recht; Hospita, hy beliegt u groffelyk. W a a r d i n. En u ook, Milord; hy zei korts geleeden nog, dat gy hem duizend pond fchuldig waart. Prins Henrik. Kaerel, ben ik u duizend pond fchuldig ? Falstaff. Duizend pond , Hal ? — een Millioen. uwe vriendfchap is een Mü'ioen waardig: gy zyt my uwe Vriendfchap fchuldig. Waardin. Ja, Milord, en dan t noemt hy u Hans Domper, en zegt dat by u af wil kloppen. Falstaff. Heb ik dat gezegt, Bardolph? Bardolph. Zekerlyk, hebt gy, Sir John? Falstaff, Nu Ja , wanneer gy zei dat myn ring Koper was. Prins Henrik. Ik zeg, dat hy Koper is. Durft gy nu nog uw woord houden. Falstaff. Och' Hal, gy weet wel in zo verre gy een bloot Menfch zyt,dat ik daar harts genoeg toe heb; maar in zo verre gy Prins zyt, vrees ik u, gelyk ik het brullen van een Leeuwenbroeizel vreeze. Prins Henrik. En waarom niet , gelyk dtn Leeuw zelve? Fal-  HISTORIESPEL. 283 Falstaff. Den Koning zelve moet men gelyk een Leeuw vreezen. gelooft gy dan dat ik u vreeze gelyk ik uwen Vader vreeze ? neen , indien ik dat doe, zo mag myn Gordel breeken. Pkins Henrik. O / indien hy dat deedt, hoe zou dan uw buik rondom uwe kniën flodderen! maar Kaerel! trouw, eerlykheid en regtfchaapenheid hebben in uw lyfgeen plaats, daar is enkel net en nierenvet in. Eene eerlyke Vrouw zo maar aantevryven dat zyude zakken geleegt heeft.' gy Lompert, gy ombefchaamde op* gezwollen Vlegel, ik wil een Schurk zyn, zo gy iets anders in uw zak gehad hebt, alsHerbergsrekeningen; Lyften van Hoerhuizen; en vooreen arme penning Candy Suiker tegens uwen korten adem .' indien'er noch iets befpotielyksin uwe Zakken geweeft is! en evenwel ftaat gy daarop, en wilt uw eigen fpot niet doen ophouden? fchaamt gy u niet? Falstaff. Hoor eens, Hal. gy weet dat Adam in den ftaat der onfchuld, tot zonden verviel; wat zal dan de Arme Hans Falitaff in de dsgen der Godloosheid doen? gy ziet, ik heb meer Vleefch als andere Lieden , en dierhalven ook meer Zwakheid. — gy bekent dus, dat gy my da Zakken geplunderthebt? Prins Henrik. Zo vergeef haar ook het gevolg. Falstaff. Jufvrouw, ik vergeef het u. ga, maak het onbytgereed bemint uMan: ftaat op uw Religie.- en plaagt uwe gaden: gy zult bevinden, dat ik een geheel verdraagelyk Man ben,in alles wat recht is. Gy ziet, dat ik nu gantfch bedaard ben. ——nu, gaa toch heen. (de Waardin vertrekt) Nu Hal, wat voor nieuws is 'er aan het Hof.' wegens de ftraatioavery, Borstje? hoe is het daar mede afgeloopen? Prins  a8i HENRIK de VIERDE Prins Henrik. 6 Myn waardig ftuk Rund! ik moet den goeden Engel van u allen Zyn. dat geld is weder betaaldFalstaff i ?cuh-'Matweder8eeven kan 'k niet wel lyden, het is dubbelde moeite. Prins Henrik. Ik ben in vriendfchap met myn Vader; en kan nu doen wat ik wil. "u Falstaff, .-DKa mi0et T£erfte werk z?n' de Schatkamer wafcht!6 d2t "°8 eW ëy tiwe hantkn Bardolph. Doet dat, Milord. Prins Henrik. Hans.' ik heb een plaats by 't voetvolk voor u verworven. u Falstaff. Ik was liever by de Ruitery. waar zal ik 'er nu een vinden die goed fteelen kan .' had ik toch nu maar aanftonds een liftige Dief aan de hand dj" my omtrend drie en twintig pond bezorgen kón ik ben vreesfelyk kaal. Nu god zy dank loor de óp. roermaakers; zydoen niemant Schaade als de eerlyke Lieden; ik roem en prys haar. »u««iy*,e Bardolph! P*1NsH*»«'*. Milord.' BlRD0Ua Pb i ns Henrik. Gia, breng deze brief aan Lord John var T ™ ampts-  HISTORIESPEL, 285 amptsbeveelen geeven; en daar zult gy ook geld en verdere aanwyzing bekoomen. Het Land ftaat in vuur; 'Percy is boven aan doende; en zy, of wy moeten dieper voortrukken. (De Prins, Poins en Bardolph vertrekken). Falstaff. (alleen) Heerlyke woorden.' heerelyke waereld! —kom Waardinnetje! myn ontbyt! —- ó.' ik zou alleen wenfchen, dat deze Herberg de Trommel was, die ik altoos volgen moeft. Einde van bet Derde Bedryf. VIERi  §8t7 HENRIK be VIERDE VIERDE BED R YF EERSTE TOONEEL. Set Tooneel verbeeld bet Leger by Sbrewsbury; Hotspur, Worcester, Douglas. Hotspur. Wel gefprooken, myn Edle Schotten; indien de fpraakeder waarheid, in deze Vleiende Eeuw, niet dikmaais voor vlyëry gehouden wierd , zo moest Douglas van zulk een waarde zyn, dat 'er geen Krygsman Van Stempel in dezen tegenwoor. digen tyd , zo gangbaar is als hy. By den Hemel ik kan niet fmeeken; ik haat de tongen met glad! de woorden; maar niemant heeft een betere plaats in myn herte vol Vriendfchap als hy. Ja, neemt my nu by het woord, Milord. zet my op de Proeft D o u g l a s. Gy zyt de Koning des Roems. daar leeft geen zo een magtig Menfch op de Aarde, dat ik hem zulks o niet in t aangezicht zou zeggen Hots pur. Doet dat en het is goed. (daar komt een Boode) wat hebt gy daar voor brieven ? ——. ik kan u flegts bedanken B o o d e; Deze brieven komen van uwen Vader.. Hotspur. Brieven van hem? waarom komt hy zelf Hietï * B o o d e. ziek17 k°men ' Mil°rd '' hy is £evaar,yk Hotspur. Hemel' hoe kan hy tyd voor zich neemen, om  HÏSTOR1ESPEL. 2*7 hv zulke zwaare omftandigheden ziek te zyn ? — we voert dan zyn heir aan? onder wiens aanvoering komt het hier? • boode. » Zyne Brieven zullen zyn oogmerk ontdekken; my is niets bekend. Hotspur. Zyn oogmerk? Worcester. Zeg my eens; ligt hy dan te bed? BOODE, Hy lag reeds vier dagen voor dat ik vertrok te bed ; en toen ik afreisde waaren de Geneesheeren zee* bezorgt weegens hem. Worcester. Ik wenfehte dat hy nu dezen tyd eerft gezond» was geweeft, eer hy krank geworden was. Zyne gezondheid was nooit zo veel waardig als tegenwoordig. Hotspur. Tegenwoordig krank ! — tegenwoordig bedleserief — ö I deze krankheid fteekt het levens bloed'van onze onderneeming aan, en zal zicht over ons gantfeh Leger uitbreiden. Hy fchry ft my hier van eene hevige ziekte - en zyne Vyandea kunnen door afgezondenen niet zo ras te faamen eevoegt worden; ook houw ik het met yoor zeer raadzaam , eene zo gewigtige en gevaarlyke zaak aan iemant anders te vertrouwen dan aan zich Live. Intusfchen geeft hy ons toch den raad om met onze weinige Manfchap aan te rukken en de Proef te neemen, of het geluk ons gunftg is. Want 'er is, volgens zynSchryven, geen tyd te veïzu men terwyl de Koning van ons gantfche Toorneemen onderricht is. Wat zegt gy daar toet Worcester. Uw vaders ziekte is een groote fchade voor om. ^  288 HENRIK de VIERDE Hotspur. Een doodelyke wond —een afgehouwe Lidj j maar neen, dat is hy niet. wy zuilen hem waarJyk minder misfen, als wy thans denken. — WdS het wel goed ons geheel geluk op één worp te zet. ten ? zulk een ryk goed aan het fleepende gevaar van een twyffelachtig uur over te laaten? dat was niet goed. Want wy waagen daar de gantfche Ziel onzer hoope, den besten grond, en de uiter. ftu grenzen van ons geheel geluk by, , Douglas. Zekerlyk hebben wy dat gedaan, daar ons hier tegen, mets dan eene aangenaame verwagtingover. blyft. wy kunnen dus op hoop van hit toekom! Algen iets afwenden ; daar blyft ons dan noch altoos den troost van een nog overig zynde hulp. _ Hotspur. Zekerlyk ; een verzaamelplaats, een Vrvftad waarheen wy vlieden kunnen, indien de Duivelen een vyandiyk toeval ons onze eerste ondernee. ming met wil laaten gelukken. W o r ces t er. Maar ik wenfchte toch dat uw Vader hi*r was de natuur ende gefteldbeid van onze ondernem'n» laat bet niet toe, dat wy ons verdeden, veelen die niet weeten waarom hy afweezend is, zullen gelooven, dat kloekheid, trouwe, en een bloot mishagen van ons voorneemen, den Graaf te rug. houdt, bedenkt nu eens hoe naadeelig zulk een vermoeden voor ons zyn zou, en hoe zulks onze zaak terug kan zetten. Want gy weet wel dat wy, als het aangrypende deel, ons in geene naauwe overleg ■ ging kunnen inlaaten, en ieder luchtgat, iedere Nis waar door het oog des vernufte in het binnenste kan zien, toeftoppen moeten: uwen Vader rukt eea voorhangiel af dat de onzekeren eene oorzaak tot vreezen geeft, daar zy van te vooren niet van droomen konden. Hot-  HISTORIESPEL. it$ Hot spui. Gy gaat te ver; ik zie zyne afweezenheid eer. der als eene omftandigheid aan, die ons voorneemen een fterker glans geeft, en een gunstiger vooroordeel daar omtrend verwerven moet, als wanneer de Graaf hier was. Want de Lieden moeten den. ken wanneer wy zonder zyn hulp in ftaat zyn het Koni'ngryk een gevoeligen neep te geeven; dat wy met zynen byftand het zelve dan wel 't onderfte boven kunnen keeren — het gaat alles nog goed; en de Schaakels van onze keten zyn nog geheel. Douglas, Hoe wy ook wenfchen moogen; in Schotland word geen woord van vrees gefprooken. TWEEDE TOONEEL. S i r Richard Vernon , de Voorige. Hotspur, Myn Neef Vernon.' — welkom , by myne Ziele! ik heet u welkom. V e r n o n. Wilde de Hemel dat myne tyding een welkomst waardig was , Milord.' de Graaf van weftmorland is, zevenduizend Man fterk, hier in aantogt, ea Prins John met hem. Hotspur. Dat doet niets uit: wat zou dat toch? Vernon. Boven dien heb ik vernoomen dat de Koning in eieen Perfoon daar tegens ook aanrukt, en ook van zints is , op het geheimste met een grooten magt hier te komen. — Hotspur. Hy zal ook welkom zyn. waar isdan zyn Zoon, III. Deel. T  2jxï HENRIK de VIERDE de fnelvoetige (rrr) en dolkoppïge Prins van Wallis en zyne Kameraaden, die de Waereld op zyde ftooten , en baar zeggen , dat zy gaan kan waar ze wil? Vee non. Zy zyn allen gereed; allen in de Wapenen; allen gevedert gelyk de Struisvogels, (sss) de wind be weegt hunne Vederen gelyk de Adelaar zyne Vleugelen, wanneer hy zich pas gebadet heeft, zy fchiiteren allen van het goud, gelyk de Beelden der Heiligen op de Feefldagen; en zyn zo vol leven als de Mey; en zo prachtig gelyk de Zon in Junius; zo moedwillig ais Jonge Bokken, en zo wild als Jonge Stieren, ik zag den Jongen Henrik met zyn Helm op 't hoofd ; zyne Lendenen gepaniïert in eene Edle rufting, gelyk de gevleugelde Mercurius zich van de Aarde verheft, en zo ligt in zynen Zadel fpringt als of 'er een Engel uit de Wolken beneeden gefloopen was, om op eenen vuurigen Pegafus alle buigingen en draaingen te maaken, en de Wajeld met eene edle reikunst te betooveren. Hotspur. Genoeg, genoeg: deze Loffpraak zou ons eer der de koorts als krygsluft doen krygen. Laat hen komen, zy komen gelyk opgefchikte Slachtoffers, en wy willen hen alle heet en bloedend aan de Krygsgodin met vuurige oogen opofferen, de gepanfierde Mars (rrr) Shakespear, gebruikt zyne Bywoorden zelden zonder grond. Stowe. zegt van den Prins „ hy was ongemeen fnel in 't loopen, „ zelfs zo, dat hy met twee anderen van zyne ,, Hoflieden, zonder Honden, Boogen of andere „ wapenen, een wilde Eend of Lampreitje 'in een „ groot Parkvangen kon. " Steeven s. (f ff) dat 's-* Me gekleed gelyk de Prins zelve. Wiens veldteken een ftruisveder was. Gr et.  HISTORIESPEL. IQI Mars zal tot aan de ooren in 't bloed op zynen aitaar zitten, ik ben enkel vuur, dat ik hooren moet, dat die ryke buit zo naby en evenwel noch Liet aan ons is. Kom, laat ik myn Paard beftygen, het welke my, gelyk een donderfleen tegen de borst van den Prins van Wallis voeren zal. Harry zal tegens Harry, het eene hittige Paard tegens het andere ■ zy zullen te faamen ftooten, en niet weder van elkander komen ,voor een van ons dood ter neder vak j — ó! dat Glendower hier was.' V e r n o N. Dat errinnert my nog aan eene omftandigheid. ik hoordde te Worcefter daar ik doorreed, dat hy In veertien dagen zyne Magt kon vergadert hebben. Douglas. Dat is nog het flimste bericht van allen. Worcester. Ja, waarlyk dat klinkt zeer kwaad. Hotspur. Hoe fterk of des Konings Heir wel is? Veehoh. Dertig duizend Man. Hotspur. Laaten 'er veertig duizend zyn. daar myn Vader en Glendower beide niet hier zyn, zo zal ons Heir alleen zulk een groote flag kunnen onderneemen. welaan laat ons heden monstering houden ; de Jongste dag is naby; wy zullen allen, indien wy fterven, met vreugde fterven. D o u o l a s. Spreekt van geen fterven; voor het naaste half Jaar vrees ik den dood noch zyne banden. Tt DER.  202 HENRIK de VIERDE DERDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verheeld een Landweg omtrend Coventry. Falstaff, Bardolph. Bardolph, ga vooruit naar Coventry, en vul my een fles met Sek, onze Soldaaten zullen maar door trekken, wy willen dezen avond nog naar Sutton CoIField. Bardolph. Wilt gy my geld geeven, Hoofdman! Falstaff. Stap uit, Stap uit. Bardolph. Een Flefch Sek maakt eenen Engel, (ttt) Falstaff. Goed; indien dat zo is, neem hem dan voor uwe moeite; en wanneer hy 'er twintig maakt, zo neem hen allen, ik fta voor de Munt. zeg aan myn Luitenant Peto, dat hy aan bet einde van de ftad op my wagten moet- Bardolph. Zeer wel, Heer Hoofdman, vaar wel. VIERDE TOONEEL. Falstaff, alleen. Indien ik my myne foldaten niet fchaame zo wil ik een Stokvifch zyn! ik heb des Koning ordonnantie om te werven op het fcbandeiykfie mis. bruikt. aan hondert en vyftig Soldaaten heb ik drie hondert en ettelyke ponden gewonnen. Ik preste niemand als goede Huyflieden, ryke Boeren Zoonen , maaken myn verfprookene Jonge Lie* (t 11) een Munt van tien Engelfcbe fcbellingen. Vertaaler.  HISTORIESPFL. 203 Lieden uit, die reeds tweemaal aangebooden zyn: 20 een Soort van Lichtmiffen, die liever den Duivel mogen hooren als een Trommel; die voor de bloote naam van een Kanon erger beeven als een getroffe Vogel; of een gefchootene wilde eend. Ik preste 'er geen als zulke Boterfnyders; met herten in 't Lyf, die niet dikker zyn als de kop van een fpeld ; (mkk) en die kogten zich allen van den dienst af. en nu beftaat myne gantfche Compagnie uit louter Vaandrigen, Korporaalen en diergelyken, die 'er zo geplukt uit zien gelyk Lazarus op de oude Tapyten, daar de honden van den ryken Man hem zyne Zweeren lekken, uit Lieden die zekerlyk nooit Soldaaten geweest zyn, maar wel onnut" te en afgedankte bedienden; Jonge Zoonen van Jonge Broeders ; ruziezoekende Speelhuisoppasfers en te rug gekomene Waarden; in 'tkort al zulk on* kruit als eene langduurige Vreade pleeg uit te broeien; tienmaal meer gefcheurd dan een oude geknoeide Vaan. Soortgelyke Lieden heb ik aaneenoomen in de plaats van ben die zich afgekogt hebben,zo dat men op het aanzien zeggenzou.dat ik veertig verlooren Zoonen te faamen gebragt heb, die even van het zwynen hoeden en Varkens draf vreeten afgekomen waaren. my ontmoette on. derweg een gekke Kaerel, die zeide , dat ik alle Galgen befloolen had, en die doode Dieven tot Soldaaten gemaakt. Geen menfchlyk oog heeft ooit zulke Vogelfchrikken gezien, ik wil niet met hen door Coventry Marcheeren,en durf ook niet; wan die Schurken treden noch daar en boven met zulke wyde beenen als of zy in de boeien eingen; ook kreeg ik zekerlyk de meeften uit de gevankenis. Daar is niet meer als anderhalf hemd in myn geheele Compagnie; (u u u) Onze Hedendaagfcbe HsnryQuatre Heeren, hebben veele Pbifionomifcbe trekken vanbet Caraüer van Falftaff's Soldaaten, T 3  594 HËNR IK de VIERDE pagnie; en die halve zyn twee te zaamengenaaid$ Vaatdoeken, gelyk de rok van eenan Heraut over de fchouderen geworpen: en het hembd is, om de waarheid te zeggen , van den Waard te St. Albans, of van den roodasnzichtigen Bierfchenkcr te Daintry geftoolen. maar dat is alles het zelve, ieder zal groeiens g;noeg in zynen Tuin vinden. VYFDE TOONEEL. Prins Henrik, Westmorland, de voorige. Prins Henrik. Hoe gaat het, dikke Hans? hoe gaat het, Matras ? Falstaff. Ziedaar, Hal.' — he! gekke Jongen; wat dui. vel doet gy in warwiksMr,e ? — ha ! Milord van Westmorland , ik verzoek u om vergeeving ; ik meende dat uwe Hoogheid reeds te Shrewsbury was ? Westmorland. Zekerlyk, Sir John, het is hoog tyd dat ik daar zyn moet, en gy ook: maar myn volk is tiaar ai. ik moet u zeggen, dat den Koning ens allen ver. wagt; dezen avond moeten wy allen voort. Falstaff. ö.' Wees om mynent wege niet bezorgt;ik ben zo waakzaam als een Kat , die op de Muizen loert. Prins Henrik. Zekerlyk Ja , die op de Muizen loert; wsnt door al het fteelen zyt gy geheel als boter geworden. Maar zeg my eens Hans, wat zyn dat voor Kaerels die daar ginter aankomen ? Falstafï. Myne, Hal. de mynen. Pais.  HISTORIESPEL. S95 Prins Henrik. Ik heb van myn Leven nog geen armzaaliger nog lomper Honden gezien. Falstaff. Zagt, zagt ; zy zyn goed genoeg om dood te flaan: voêr voor't kruit; voêr voor 't kruit. Zy vullen een graft zo goed als andere die beeter zyn: zagt Hal, fterfelyke, enkel fterffeïyke Menfchen 1 Westmorland. Zeer goed, Sir John. maar my dunkt ook dat zy 'er al te armzaalig en te hongerig uitzien: veels te bedelachtig. Falstaff. Wat haare armoede beireft, ik weet waarachtig niet, hoe zy daar toe komen; en dat hongerig aan. zien hebben zy ten minste van my niet geleerd. Prins Henrik. Neen, waaiachtig niet, of drie vingeren dik vet op de Ribben moest een hongerig uitzien heeten. maar Kaerel maak u toch voort ; want Percy is reeds aangerukt. Falstaff. Hoe is de Koning al in het Leger ? Westmorland. Zekerlyk, Sir John; ik vrees dat wy te lang talmen. Falstaff. Wel zeker Ja. Hy, die een goede gaft en flegfe Krygsmanis," Komt na het eind des ftryds, maar voor het maal ten dis. (Zy vertrekken,) T 4 ZES'  •96 HENRIK be VIERDE ZESDE TOONEEL. (•) Het Tooneel is te Sbrewsbury. Hotspvr, Worcester , Douglas, V e r n o x. Hotspur. Wy moeten hem deze nacht aangrypen. Worcester. Dat gaat niet. Douglas. Dan geeft gy hem een voordeel. „ , Vernon. Geen hair. _ . VlBNOM. Dat doen wy ook. 't^ssjs^T^*maar de °nze * Worcester. niaftille.raaden'LieVe Neef;en h0ud deze^ht Doet dat, MiJord. ^^£$^1"^den zeI™ ui« T V e r n o n. Laster my niet Douglas. hy myn leven ik heb moeds genoeg dat met myn leven te k~pèn --wanneer de waare Eer my roept dan ea i* «en zo min met de vreeze te raade?a s*y , Mjford •f ergens een Schot in de Waereld! Mo^enTden flag  HISTORIESPEL. 297 flag zal het zich verklaaren, wie van ons vreesachtig Is. Dou olas. Ta, of deze nacht. V e r n 0 n. Ik ben te vreeden. Hotspur. Deze nacht zeg ik. V e r n o n. Zeker het gaat niet aan. my verwondert ten hoog. ften, hoe Mannen van zo veel ervarenheid gelyk ev. niet voor uit zien welke ongemakken ons in den weg leggen. Myns Vaders Vernons Ruitery is 'er noch niet; uw Oom Worcefters Ruitery kwam heden eerft aarf. en nu zyn hunne Paarden moede, zonder drift noch vuur; hunne moed is van de lange reize afgemat, en gezakt; en de Paarden zyn de helft in kragt niet van het geen zy zyn kunnen. Hotspur. m . Even zo gaat het ook met des Vyands Paarden, zy zyn meeftendeels moede en mat van de Keize; daar de meesten van ons daar tegen uitgerust heb. ben. Worcester. De Koning is ons in het getal van Manfchap zeer veel te boven: om Gods wil, Neef,wagt tot wy alle by elkander zyn. (Men boord een Trompet, die bet teken van on' derbanieling aan geeft.) ZEVENDE TOONEEL. Blunt, de Voorigen. Blunt. Ik kom met Koninglyke Aanbiedingen van zyne Majefteit indien gy my gehoor wilt vergunnen.  ao8 HENRIK m VIERDE hotspue. Welkom, Sir Walter BIubc! wilde het den He» mei dan hadt gy beflooten als wy. eenige van ons beminnen U; en even dezelven zyn op uwe groote verdiensten en op uwen roem yverzuchtig, dewyl gy niet op onze zyde zyt, maar in 't bizonder ons als Vyand tegengaat. Blunt. En de hemel verhoede dat ik anders ga, zolang gy zonder recht en billykheid tegens de gezalfde Majefteit aandruifcht. -— maar boord myne Com. misfie — de Koning verlangt te weeten welke be. zwaaren gy eigenlyk hebt; en uit welke oorzaaken gy den inlandfchen Vreede, door zulke gezochte vyandfchappen afbreekt, en zyn, hem altoos trouw gebleeven, Land, de woeste tegenftreeving leerd. wanneer de Koning uwe verdienften — van welke hy betuigt dat dezelve menigvuldig zyn — op de eene wyze of de andere vergeeten heeft, zo verlangt hy, dat gy uwe bezwaaren voordraagt, en terftond zult gy uwe wenfchen, en nog meer als uwe weDfchen verkrygen; en daar toe eene volkomen.e vergeeviug voor u, en de geenen die van u tot Rebellie ver* leid zyn. Hotspur. De Koning is zeer goed; en wy weeten reeds, dat de Koning weet wanneer het tyd is om wat te belooven, en wanneer om zyn belofte te vervullen. Myn Vader en myn Oom, Ja, ik zelf, zetten hem de kroon op, die hy draagt, en wel op een'tyd dat hy noch geen zes en twintig Man fterk was. Ja dat hy veracht, ongelukkig, en ten ondergebragt;een arme moedelooze Banneling was die in zyn Vaderland te rug kroop, daar heette hem myn Vader aan den oever welkom; en daar hoorden wy hem zweeren en by Gods gunst betuigen, dat hy flegts kwam om Hertog van Lankaster te worden, zyn Erfdeel in bezit te neemen; en zyn vergiffenis met traanen der onfchuld en redelyken dienstyver te zoeken: daar  HISTORIESPEL. 19a daar zwoer hem myn Vader uit medelyden en goedhartigheid, dat hy hem wilde byftaan, en deed het ook. Toen nu de Lords en Edelen des Ryks zagen dat hy van Northumberland onderfteund wierd, kwamen zy, dan meerder,dan minder, zich voor Jiem bukken, en de knien "buigen; gingen hem uit Steden, Vlekken, en Dorpen te gemoet ; verwag'ten hem op de Bruggen en in de enge S'raaten; lagen gefchenken voor hem neder; zwoeren hem Eden, en gaaven hem haare Zoonen, die, in gouds klederen als Edelknaapen aan zyne zyde to» gen. Zo dra hy zyne grootheid zag, vloog- hy ter» Hond hooger als de belofte die hy gedaan hadt, toen zyn bloed noch niet verheven was, op den naakten oever by Ravensburg. nu onderneemt by van de verbetering van zekere Staatsbevelen, en ftrenge verbonden te fpreeken, die zo hy zegt, den ftaat te beswaarlyk waaren: Schreeuwd over misbruiken ; en fchynt over de verdrukking van zyn eigen Vaderland te weenen. en door dezen fchyn van rechtvaardigheids liefde gewon hy de herten van allen, om weiken het hem te doen was. Hy ging nog verder, en floeg alle de Gunstelingen de kop af, die de afweezende Koning tot bewaaring van het Ryk gefteld had, toen hy den Ierlandfchen Kryg inPerfoon bywoonden. . . . Blust. Zagt.' ik kivam niet om dit hooren. Hotspur. Dus, tot de Hoofdzaak —— kort daar na zette hy den Koning af, beroofde hem aanftonds daar na van het leven, en brandfchatte vervolgens den gantfchen Staat, om het nog erger te maaken, liet hy zyn Neef, den Graaf Maren — die, wanneer alles in een gefchikte order ging, in den grond zynen Koning is —— in wallis gevangen neemen, en liet liem daar zonder Losgeld — in den Kerker liggen: wierp in het midden van myne gelukkige daaden, eene onverdiende lastering op  30O HENRIK de VIERDE op my, zogt my.door allerfy kunstgreepen in den Valftrik te lokken; floot myn oom van den Staats: raad uit; Joeg in zyne woede myn Vader van hec Hof af; brak Eeden op Eeden; ftaapelde onrecht) op onrecht, en dreef het eindelyk zo ver,dat wy dit Heir tot onza befchutting moesten te faameni brengen ; en terftond zyn recht op de kroon on») derzoeken. Welk recht wy niet geldig genoegj vinden om lang van duur te zyn, Blunt. Is dat het antwoord dat ik den Koning zal terugbrengen ? Hotspur. Dat niet, Sir Walter; wy willen wel een wei«i nig ter zyde gaan. — ga tot den Koning te rug, en Iaat hem voor ons een toerykende Borgtocht Rellen , dat hy zeker te rug keeren zal; dan zali myn Oom morgen ochtend vroeg onze bedingen? overbrengen, vaar wel Blunt. Ik wenfch dat gy vergiffenis en vriendfchap zult! aanneemen- Hotspur. Het is moogelyk, dat wy het doen. Blunt. De Hemel geeve het.' (zy vertrekken allen) AGTSTE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld bet Paleis van den Aards- biffchop van Tork. De Aardsbisfchop. Sir MichaSl. York. Hier . tiran waardf» Sir Mfrhspl • hrpnu deren verzegelden brief met een gevleugelde vlucht aan 1 den Lord Marfchal. dezen aan mynen Neef Scroop,>| en i  ' • HISTORIESPEL. 3öf en de o verigen allen aan die zy gericht zyn —— i indien gy weet hoe veel daar aan gelegen is, zult gy vliegen. MlCHAël» Myn Heer, ik raade vast hunnen inhoud. York. Het is zeer mooglyk. morgen, myn waarde Sir ! Michaïl, is het een dag, die aan het leven van ! tienduizend Menfchen de Proef houden moet. ; want, Sir, gelyk ik toevallig ontdekt heb is j de Koning met eenen grooten en fpoedig ontboode| nen Macht, tegens Lord Percy by Schrewsbury aangerukt; en ik vreeze, Sir Michaël — ge deel[ telyk wegens de ziekte van Northumberland , op wiens byftand men het meeste gerekend heeft; gedeeltelyk wegens Owen Glendowers afweezenheid, op wiens hulp zy mede gereekent hadden, en die door de dorre voorzeggingen te rug gehouden word — ik vreeze dat Percy's Heir te zwak is om het thans tegen dat van den Koning uittehou. den. M i c h a ë l. Neen , Milord ; gy moet niet bevreest zyn; Douglas en.Lord Mortimer zyn immers by hem? York. Neen, Mortimer is daar niet. M i c h a è l. MaarMordake, Vernon, Lord Henrik Percy, en Milord van Worcester zyn daar toch; en een gantfeben drom van Edele Krygslieden en wakkere Jongelingen. York. Zeker Ja; maar de Koning heeft het Krygsheir ü|van het gantfche Land op ontbooden —— de IPrins van Wallis, Lord John van Lankaster.de sEedle Westmorland; de krygzuchtige Blunt, en |veele andere van gelyke waarde , Mannen van i aanzien en krygs ondervinding zyn daar by. Su  3oa HENRIK be VIERDE , Sir M r c h a ë l. Twyffel niet , Milord men zal hem dapperen' weêrftand bieden. York. Dat hoop ik ook, maar men moet echter daarom niet onbezorgt zyn; en om het flimste te verhoeden zo vlieg, Sir Michaêl. want indien Lord Percy niet gelukkig is, zo denkt de Koning; eer hy zyn heir laat vertrekken, ons hier een bezoek te geeven — want hy heeft gehoord, dat wy aan de faamenzweering deel hebben ——•» en de kloekheid vordert dus ons tegens hem te verfteiken. daarom vlieg: ik moet gaan, en nog andere vrienden fchry ven. Vaar wel, Sir Michaêl.. Eindt van bet vierde Bedryf. VYF*  HISTORIESPEL. 303 VYFDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld bet Leger by Sbrewsbury. Kon: Henrik, Prins Henrik, Lord John van Lankaster , de Graaf van Westmorland, Sir Waltek Blunt, Fal s tafe. Kon Henrik. Hoe bloedig breekt de Zon over eenen bofchry. kep Heuvel uit! de dag verbleekt van fchrik voor haare grimmigheid. Prins Henrik. De zuidewind blaast de Trompetten tot haar voorneemen, en kondigt door zyn hol gefluister in de bladeren, een onweder, en een dag vol Horman aan. Kon; Henrik. Zo Sympatileert zy , dan met de geenen dis verliezen, dan met de geenen die winnen j want zy kan niet bedroeft fchynen. (Men blaast de Trompetten.') TWEEDE TOONEEL. Worce ster, Vernon, de Voorigen. Koning Henrik, Zie daar Milord van Worcester. — het is niet braaf dat gy en ik op zulk eene wyze te faamen moeten komen, gy hebt ons vertrouwen bedroo» gen; hebt ons genoodzaakt onze aangesaame vree. de klederen af te leggen, en onze oude Leden in hard  304 HENRIK de VIERDE hard fhal te prangen; dat is niet braaf Müord, dat is niet braaf, wat zyt gy van zints ? wilt gy deze verdrietelyke knoopen eenes over al gefchuwden Oorlog weder ontwinden, en in den kring der ge» hoorzaamheid te rug keeren, daar gy zulk een fchoon en natuurlyk licht van u werpt; en niet lan« ger een uitgeblufchten Meteor zyn, maar een vruchtbaar wonderteken en een voorbode van het af« neemende onheil voor de nog ongeboorene tyden ? Worg ester. Vergun my gehoor, myn Vorst —— voor myn Perfoon kan ik het my ligt bevallen laaten, het laats, te gedeelte mynes levens in ruft door te brengen; want ik verzeekere u dat ik den dag van deze open* haare vreedebreuk niet gezogt heb. • • . Koning Henrik. Gy hebt hem niet gezogt ? — hoe komt gy 'er dan aan? Falstaff. Hy vond de tegenftreeving op zynen weg liggen; en toen nam hy ze op. PrinsHenrik. Zwyg, Boterkeuken.' zwyg. Worcester. Het beviel uwe Majefteit, uwe gunstige oogen van my en myn gantfche Huisgezin af te wenden, en echter moet ik u, Myn Vorst, herinneren,dat wyuwe eerste en yverigfte vrienden waaren. ik brak om uwentwille by Richards tyden myn Maarfchalks ftaf in tweën, en reisde dag en nacht om u te gemoet te gaan, en uwe band te kusfen, en Wel in eenen tyd dat gy, zo in rang als aanzien , verre beneeden my waart, ik , myn broeder, en zyn Zoon waaren het die met het grootste gevaar uw in uw Vaderland te rugbragten. gy zwoert ons— te Donkaster zwoert gy dezen Eed, dat gy niets tegens den ftaat in 't zin had, en niets verder begeerde, als uw aangebooren recht, het Landsbezit in Gaunt, het Hertogdom Lankaster. hier toe zwoe?  HISTORIESPEL. 3°5 zwoeren wy u onzen byftand. Maar wanneer kort daar na het goedgunftige geluk op uw hoofd regende, en 'er eenen vloed van grootheid op u afftroomden — deels door onzen byftand ,deels door afwezenheid des Konings, deels door de Misbruiken eener onbezonnene Regeering ; door de 00, genfchyrielyke verdrukkingen die gy geleeden hadt, en door de tegenwinden , die den Koning zo lang in eenen ongelukkigen Ierlandfchen Oorlog té rug hielden, dat ieder Menfch in Engeland hem voor dood hield — toen alle deze gunstige voordeelen zich voor u vereenigden, naamt gy gelegenheid o.n in eens wild te worden; naamt het Roer van Staat zelf in handen ; vergat uwe Eeden te Donkaster : ea nu maakt gy ons, die u groot gemaakt hebben, even zo, als het ondankbaar gebroed des koekkoeks de Muffchen dost: gy vermeesterde ook ons nest, en was van ons gevoed, en wel tot zulk eene grootte, dat onze liefde zelfs, uit vrees van Veiflonden te werden, zich niet verftouten dorst om u te naderen: maar wy moesten in 't bizonder wegens onze zekerheid, met fchuwgewordene Vleugelen , van u aangezichte vliegen ; en ons genoodzaakt zien, dit krygsheir op de been te brengen, met het welke wy u weêiftaan om middelen te gebruiken die gy zelfs tegens uw zelve gefmeed hebt: door onvriendjelyke betuigingen, flegt gedrag, en door de nalaating van alle trouw' en Eerlykheid, die gy ons, in den aanvang van uw geluk, gezwooren had. Koning Henrik. Deze dingen hebt gy zekerlyk, ftukswyze faamen gefteld, op openbaare Marktplaatfen. uitgeroepen; van den Kanfel afgeleezsn, om het gewaad des óproers daar mede af te ftoffen, en het zelve een fchoone kleur te geeven, die de oogen van wankelbaare warhoofden en armzaalige Misnoegden be ■ vallen moet: die terftond gaapen en de Elleboo. gen vryven, wanneer 'er van geweld en nieuwig. III. Deel. V heid  305 HENRIK de VIERDE held gefprooken word. Nooit heeft het den op. roerigtn aan zulke Waterwenen ontbrooken, om hunne booze gedachten daar mede te verwen, en ook nooit aan harrewarrende Bedelaars die naar de tyden van verwarring en verftrooing hongerden. Peins Henrik. In onze Heiren zyn verfcheide Zielen die voor deze trotfche Antwoorden duur betaalen zullen, wanneer zy eens te faamen ftooten. zegt uw Neef, dat de Prins van Wallis zich met de gantfche Waereld tot lof van Henrik Percy vereenigt * by al myn hoope. — deze tegenwoordige onderneming ter zyden gezet - — ik geloof niet dat een waardiger Jongen Edelman; daadelyker en dapperder; kloeker en ondernemender dan hy, in de Waereld leeft, om dezen laaten tydkring door beroemde daaden te verheerlyken. Ik zelf — tot myne fchande bevestig ik zulks — ben tot hier toe het ridderlyke leven ongetrouw geweest, en zo hoor ik, denkt hy ook van my. Maar voor den Koning mynen Vader, zegge ik, dat ik te vreede ben, dat hy zich van het geheele voor. recht zyns roemwaardige naams over my bediene ; daar ik my aanbiede.om beider partyen bloed te fpaaren, in eenen Tweeftryd myn geluk met hem te verzoeken. KoningHenrik. En wv ftelien vertrouwen genoeg op u, Prins van Wallis, om het beste van u te verwasten; maar daar zyn ontallyk veel oorzaken die dit be. letten — neen, goede Worcester , neen ; wy beminnen ons volk ; zelfs die geen beminnen wy die zich op de zyde van uwen Neef hebben laten trekken; en zo zy onze aangeboodene ververgiffenis willen aanneemen, zo zullen allen, hy, en zy,en gy.en ieder een, weder myn vriend zyn en ik de hunne. Zegt dit uwen Neef, cn meldt my wener wat hy doen wil. wil hy zich echter niet  HISTORIESPEL; 30? niet vernederen, dan ftaan my de ftraffen en fcher. pe tuchtingen ten beveele , en dezen zullen dan hun ampt doen. keert hier mede te rug. wy willen heden geen Antwoord afvorderen, onze aanbieding is edel; overleg het wel. DERDE TOONEEL. Kosinb Heitrik, Prins, Henrik, Falstaff. John-van Lankaster. de Graaf van WestMokland. Blunt. Prins Henrik. Het zal niet aangenomen worden, waarlyk niet.' " ' Douglas en Hotfpur zyn beide te ftout om zich door de gantfche Waereld in.de wapenen te laaten verfchrikken. Koning Henrik. Dus voort 'er mede, ieder Aanvoerder by zyne fchaare.' want zo ras wy antwoord van hen heb • ben, moeten wy den aanval doen; en God zai zo fterk op onze zyde zyn als onze zaak rechtvaardig is. (Zy vertrekken') VIERDE TOONEEL Prins Henrik, Falstaef. Falstaff. Hal .' indien gy my in het treffen ziet liggen, wees dan zo goed en fteld u zo tegens my over (y v v) het is een vriendfchapsdienst. Prins (■vvv) In dtn Jlag by Agincourt, deed Va Hen-  3o3 HENRIK de VIERDE Prins Henrik. _ Niemant, dan een Colosfus kan u deze vriend, fchap bewyzen. doet uw gebed, en vaart wel. Falstaff. Ik wou dat bat flaapenstyd was, Hal; en alles vooiby was. PrinsHenrik. Ho i gy zyt den Hemel toch een dood fchuldig. Falstaff. Thans noch niet; en het zou my leed zyn hem eerder te betalen dan ten gezetten tyde. wat be« hoef ik zo voortvarende te zyn, daar hy my niet maanr 9 . zekerlyt doet hy dat niet, want de Eere'f'poort .my aan ! — Maar hoe? wanneer my de eer nu eens ter dood aanfpoord, en ik haar ge. hoor geeve? hoe dan? —— kan de Eer my een been aanzetten? neen. of eenen arm? neen; de Eer verftaat zich dus niet op de Heelkunde t neen. wat is dan Eere? een woord, wat is hst woord Eere ? — lucht' — een foobre Rekening i wat verkrygt hy die op woens- dag ftetft? voelt hy haar? Neen' hoord hy haar? neen. zy is dus onvoelbaar? Ja, voor de dooden. maar leeft zy niet met den Levenden? neen. waar. om niet? de nyd laat het niet toe. Ik verlang dus naar niets daar van. zy is niets meerder dan een sefchildert Wapsnfchild (www) en daar mede is myn Cathechismis ten einde. (zy vertrekken) V x r* Henrik, als Koning, zynen Broeder den Hertos van Glouce ste r> dezen Friendfcbaps dienst. Steeven s. (www) Het Loon voor dappere daaden beftond voormaals alleen in zekere Eerenjcbilden , Me de Krygslieden van verdiensten gegeeven wierden. Maar , daar Falstaff gezegt beeft, dat de Eer eerst na den dood komt, zo noemt by 'er zeer zinryk een Wapen, jcbild by, hetgeen men by hetbigraaven der hgcbaa. mm omdroeg. Warburton.  HISTORIESPEL. 309 VYFDE TOONEEL, (*) Het Tooneel verbeeld bet Leger van Hotfpur. Worcester, Sir Richard Vernon. Worcester. ó Neen, Sir Richard, myn neef raoet de goede aanbiedingen van den Koning niet weeten. V e r n o n. Het was toch beter dat hy ze wist. Worcester. Dan waaren wy allen verlooren, het is byna onmogeiyk dat den Koning zyne belofte kan houden om onze Vriend te zyn ; hy zou ons noo-t vertrouwen, en dikmaais gelegenheid vinden , in het zoeken van andere Misflagen, deze daar in te beftratfen. de Argwaan zou, zo lang wy leefden ,hondert opgefpann'e oogen op ons vestigen : want de Verradery vertrouwt men niet meer, gelyk een Vos, die hoe mak hy zich aanfteld, en hoe vriendelylc men met hem omgaat, hoe eng men hem rafpant, toch altoos zyn aangebooren drift behoud, wy mochten'er uitzien hoe wy wilden, vrolyk of treurig, dan aou de verklaaring echter de opfhg van onze 00. een altoos kwalyk uitleggen: en men zou ons houden lelyk de Osfen in ftal; hoe beter gevoedert hoe nader aan den dood. Myn Neefs tegenftreeving kan nog vergeeten worden: hy heeft de ontfchuldiging van de hitte der Jeugd voor zich: zyn naam, den dolkoppigen Hotfpur, geeit hem reeds een vryheids brief; en men fchryft alles op de Rekening van zyne Luimen; en ik en zyn Vader moeten voor al zyne zonden boeten. Wy hebben hem verleid; wy hebben hem vervoerd ; wy worden als den oo'fnong van al Zyne ongefchik. heden aangezien , en moeten, voor alles betaalen. Laat hem dus , lieve N^ V 3  Si» HENRIK de VIERDE te^iï&'iïï'S!'des Koni™ ™*< ^iP^^l het bekragtigen. ZESDE TOONEEL. Hotspur, Douglas, de voorigen. i\/r « Hotspur. mnti^ mJh Weder teruë —levert Lord Westvo°or;anleu;SerUlt - N"' ' Wat *«ï W • Worcester. JJe Koning wil terftond een flag tegens u leveren. Hotspur. Lord Douglas, ga, en zeg het hem. Douglas. Dat wil ik, en met vreugde. _T (Hy vertrekt.) r, tt . Worcester. ue Koning fchynt in 't geheel niet geneigt om een vergelyk te treffen. b™™&* om Ho t sp ur. üad gy hem daar om ? — dat verhoede God i Worcester. ik droeg hem uwe bezwaaren op de elimniesta hX?n°h Zei-hem'u d3thy zyn Eed Soke? hadt: enhy wist zich niet beter te helpen dan door zyn Myneed door een tweeden teTogche pen. hy noemt ons Rebellen, Verraders; en dreigt ^tuchtigS. rP d°°r de Wapenen daar v0°r (D*ugl»s komt te rug.) Do*  HISTORIESPEL. 3M Douglas. Wapent u, Milords. wapent u. ik heb Koning Henrik eene derde uitdaaging op de tanden geworpen. Weftmorland, die hier als Gyzelaar was, brengt ze aan hem over; en daar door zal by zekerlyk terftond tot den aanval bewoogen worden. wor cester. De Prins van Wallis, trad voor den Koning,ert vorderde u tot een tweeftryd uit, Neef. Hotspur. 6.'Konden wy met ons beiden den handel alleen, uitmaakenl en dorst niemant heden korter adem haaien dan ik en Henrik Monmouth 1 zeg mytoch, hoe fprak hy van my ? was het met verachting ?. V e r n o n. Neen, by myne ziele niet! •— ik hoorde van myn leven geen befcheidener uitdaaging. de eene Broeder kon den ander niet hoflyker tot een wapen oeffening of ridderfpel verzoeken, hy betuigde alle mogelyke hoogachting voor u; verhief uwe waarde met eenen Vorstelyken Mond; en fprak van uwe verdiensten, gelyk een Kronyk: hy zette u verre boven zynen Loffpraak, en zette zynen lof niet tegens u in vergélyking. En het geen hem waarlyk als een Prins tot groote Eer verftrekt,is, dat hy met fchaamte van zich zelve fprak en fchold op zyne kwalyk doorgebragte Jeugd, met eene omHandigheid die te bewyzen fcheen, dat hy een dubbelde geest in zich vereenigde, die op een en dezelve tyd leeraarde en leerde. Hier hield hy op. Maar laat my de waarheid zeggen, wanneer hy de nyd van dezen dag overleeft, zo heeft Engeland nooit zulk een fchoone verwagting in bezit gehad , hoe fterk de afwykingen zyner Jeugd dezelve ook verdonkerd hebben. Hotspue. - Ik geloof Neef dat gy op zyne gekheden verliefd zyt: ik heb nooit van een Prins gehoord, die de uit. selaatene wildheid ongeftraft zo vergedreeven heeft. 13 V 4 niaar  3H HENRIK db VIERDE, mnar hy zy wie hy wil, ik zal hem nog, eer het nacht word, met den aroi eens Soldaats omarmen, dat hy onder my«ie Hoflykbeid te faamen krimpen zal. fpoedig, fpoedig, maak u gereedI en gy, Kameraaden en vrienden, bedenkt zelf wat gy te doen hebt, daar my de gaave van redeneeren ontbreekt en ik dus niet gefchikt ben om uw bloed, door myse aanmoediging te verhitten. (Daar komt een Boode) Roods. Milord l hier zyn brieven aan u. * Hotspur. Ik kan ze thans niet leezen ' — o / myne vrienden, de tyd des levens is kort; maar hy was te lang wanneer wy hem zo onedel verdryven wilde • zelfs indien het leven op het fpitfe van eenen Uurwyzer zat, en telkens eindigde zo dikmaais 'er een uur voorby was. Overleven wy dezen dag, zo overleven wy ook het onder den voet brengen van Koningen ; fterven wy, dan is het een eedlen dood dewyl 'er Vorsten met ons fterven" . ót by al wat heilig is, de wapenen zyn fchoon.- wan. neer het oogmerk waar toe zy opgevat zyn, rechtvaardig is. • (Daar komt een andere Boode.) BüODE. togtIi'°rd' maaI{ " êereed' de Koni'nS " in aanHotspur.Ik dank hem dat hy myne reden afbreekt, want praaten is myn zaak niet. Slegts dit enkelde noz een ieder doet zyn best.' en hier trek ik het zwaart welkftaal ik , op deze gevaarlyken dag met het beste bloed dat ik vinden kan, denk te verwen i — mi ...... Efperance! — Percy. — trekt uitlaat alle bekwaame Inftrumenten des krygsfaamenftemraen, en laat ons by dit Muziek allen elkander omarmen. Want, ik wil den Hemel tegens de Aarde verwedden, dat eenige van ons het niet we- der  HISTORIESPEL. 313 der beleven zullen om zich terr tweederaaale te pmarmen. (Zy omarmen elkander en vertrekken:, men blaas\ de Trompetten.') ZEVENDE TOONEEL. Konino Henrik met zyn Heir,Douglas, en Sir Walter Blunt, Veldgefchreeuw. Blunt. Wie zyt gy, die my zo overal in den wegkomt? wat voor eer zoekc gy aan my in te leggen * Douglas. Weet, dat ik Douglas heet, en u vervolg , om, dat men my zegt dat gy een Koning zyt. Blunt. Men zegt u de waarheid. Douglas. Da Lord van Stafford heeft daar duur voor betaald, zoeven; om dat hy'er als gy uit zag; dus, wyl ik hem voor u aanzag, Koning Harry, zo heeft hem myn Zwaart gedoodt. En dat zal u ook ge. fchieden, zo gy u niet gevangen wilt geeven. Blunt. Ik ben niet gebooren om my aan eenen hoog. moedigen Schot over te geeven: gy zult in my eenen Koning vinden , die Lord Staffords dood wreeken wil, (Zy vegten. Blunt vah.) V 5 AGT-  314 HENRIK de VIERDE AGTSTE TOONEEL. • Hots pur , de voorigen, H otspur. ó Douglas' had gy by Holmedon zo gevogten, nooit had ik over een Schot gezegepraalt. Douglas. Alles is voorby.' alles is gewonnen.' de Koning ligt hier dood. Hotspur. Waar? Douglas. Hier. Hotspur. Deze, Douglas ï — neen , ik ken zyn gezicht te wel. het is een braave Ridder, hy heette Blunt: hy draagt flegts een gelyke Rufting als den Koning. ( Douglas. ó '• De naam van eenen Gek gaat met uwe Ziele waar zy ook gaat. gy hebt uw geborgde Titel te duur betaald, waarom zei gy my, dat gy een Koning waart. Ho tspur. De Koning heeft veele Heeren , die in zyne klederen gaan. Douglas. Nu, dan wil ik al zyne klederen ombrengen; wil zyn gantfche Garderobe ftuk voor ftuk ver. moorden, tot ik den Koning zelf aantreffe. Hotspur. Voort — wy moeten weder weg! onze Lieden houden zich ongemeen goed in den flag. (Zy vertrekken, men boort weder een Veldgefebrei.) NE.  HISTORIESPEL. 315 NEGENDE TOONEEL. O Falstaff. alken. Te London kwam ik 'er dikmaais fchootvry («se) af. maar hier is 't vervloekt benaauwd om te rekenen. Hier geld geen aariftreepen dan op den Kop — zagt! wie zyt gy? Sir Walter Blunt? ginter is Eer voor u in te leggen; hier is niets te haaien. ——» ik ben zoo heet als gefmolten Lood, en ook even zo zwaar; de Hemel wend toch al het lood van my af, ik gebruik geen gewicht meer, dan myn eigen ingewand. —— myn lompe Kaerels hebbe ik zo gefield, dat men za dapper gepeepert heeft: geen drie van myn hondert en vyftig zyn 'er nog in 't leven, en met de anderen is het zo ver dat zy haar leven lang zuilen moeten beedelen. maat wie komt daar 3 TIENDE TOONEEL. Peins Henrik, Falstaff. 0 Prins Henri k. Hoe.' ftaat gy hier ledig» — geef my uw degen , . 'er ligt zo menig edelman dood, en verflikt onder de Paarden der woeste Vyanden, wiens dood niet gerechtigd is. geef my uw deegen, Falstaff. d Hal / ik bid u, veroorloof my een weinigje lucht te fcheppen. de godloozeturk Gregoor (7 y y) heeft nooit in den ftryd zulke daaden gedaan, als ik heden verricht heb. ik heb Percy betaald; hy is in zekerheid. Prins (xkjc) a Shot, kan een fcboot, maar ook een Rekening in de Herberg beduiden, op bet laat/ie doeli \e% vervolg. EscasNsui$  316 HENRIK de VIERDE 4 Prins Hekeik. Dat is hy waarachtig, en kan u nog ombrengen, kom geef my uw degen. * Falstaff. Neen, Hal. indien Percy nog leeft, zo krygt gy myn degen nier. maar neem myn Pistool, indien gy wilt. Prins Henrik. Geef hier, is zy in de Halster? Falstaff. Neem u in acht, Hal. het is heet van binnen, (De Prins trekt bet uit, en vindt dat bet eeu Fles Sek is.) Prins Henrik. Hoe! is het thans tyd om kluchten te maaken? Hy werpt bem de Fles toe en vertrekt. Falstaff. alleen. Indien Percy nog leeft, zal hy hem ook zo in tweën flaan —. komtbymyin den weg: nu,doet hy het niet, en ik kom hem goed fchiks in den weg, dan zal hy Carmenade van my hakken' ik mag zulk een grynzende Eer niet lyden, gelyk Sir Walter Blunt heeft: geef my het leven om het daar van af te draagen; dat is nog iets. zo niet, dan komt de Eer onverwagts en dan is het voorby : (Hy vertrekt). ELF- ■ (y i y) De bekende Paus G r e g o r r u s, genaamt Hillebrand en zyne gruwzaamheden tegens den Keyzer, zyn onder anderen door F o x zo baatelyk af ge. maald. dat de Protejlanten van dien tyd: vermoedelyk hunne vreugde daar in hadden, dat Shake. s p e a r hem deze hynaamen gaf, daar by de eigen ■ fcbappen, van baar twee grootfte Vyanden, de Turk tn den Paus in een Perjoon vereenigden.  HISTORIESPEL. 317 ELFDE TOONEEL. Koning Henrik. Prins Henrik,Lor» John van L^nkaster, de Graaf van Westmorland. Min boord Trompetten en Feldgefcbreeuiv, ah tok de aanvallen der Heken. Koning Henrik. Harry , houd u te rug : gy bloeit te fterk: gy Lord John gaat met hem. l.ankaster. Niet eerder myn Vorst, voor ik ook bloede. Prins Henrik. Tk bid uwe Majefteit, daar te blyven : uwe verwydering mogt uwe Vrienden in verwarring bren- ê« t prins Hekrik. ó! Deze Jongeling fteld ons alien in vuur. (Hy vertrekt.) DERTIENDE TOONEEL. Koking Henrik, Douglas. «r j dodou8. Weder een Konins? 7,. Koppen van Hydra & n„7„ f °e'en &]ïk da üyk voor allen die deze kieur Hr£ C" verderf" gy, die hier de Perfoon dës £$m' ~,wie z?c Rellen ? des Konings wilt voor. Koning Henrik. datDgy?o°^ het hertelykleed is mm da»,^.Tn,v° ' ïtïP•■O-Pveldopzoeken; - « . „fï 5 ,-y**.* .*, Douglas. Ik vrees dat gy ook flegts een Copie zyt; hoe wel  HISTORIESPEL. 3U» wel, gy gedraagt u geheel als eea Koning, maar weest van my verzekert; dat wie gy ookzynmoogt ik overwin u. (Zy vegten : wanneer de Koning m gevaar « komt Prins Henrik.) VEERTIENDE TOONEEL. P rins Henrik, de voorige. Prins Henrik. Houd op, onwaardige Schot? of ik dood u op deze Plaats. — de geesten des dapperen Schirly» Stafford, Blunt , zyn in myn wapen. Het is da Prins van Wallis die u tergt, en die nooit ietsbe. looft dat hy niet denkt te houden. (Zy vegten: Douglas vliedt.) Moedig Milord 1 hoe gaat het u myn Vader? — Sir Nicolaas Gawsey heeft om verfterking verzogt, en Clifton insgelyks. ik wil terftond naar Clitton. Konino Henrik. Blyf, en verhaald u een oogenblik —-» gy hebt myne verloorene achting weder gekocht, Har. ry; en door deze edele Redding beweezen dat n myn leven niet geheel onverfchillig is. Prins Henrik, ó. Hemeli men deed my het grootfte onrecht, wanneer men ooit zeide, dat ik op uwen dood loerde, was dit zo, dan had ik flegts de dreigende hand van Douglas niet moeten ftooren , zy zou uw einde even zo wel bevordert hebben, als al het vergift in de Waereld: en had uwen Zoon dus die verraderlyke Moeite befpaard. Koning Henrik. Viieg gy naar Clitton; ik wil naar Sir Nico» laas Gawley. (De Koning vertrekt.) VYF-  Saö HENRIK d.e VIERDE VYF TIENDE TOONEEL. Prins Henrik:, Hotspur, Hotspur. Indien ik wel zie, zo zyt gy Harry Monmouht' Peins Henrik. Gy ipreekr als of ik mynen naam zou willen verloogchenen. 4 Hotspur. Myn naam is Harry Percy. PrinsHenrik. Ik zie dus een zeer dapper Rebel van deze naam voor my. ik ben de Prins van Wallis • en denk nu niet, Percy, om langer om de Prys der Eere te dobbelen. Twee Sterren kunnen haaren loop niet in eene fpaer houden, en een Engeland kan geen dubbelde heerfchappy van Henrik Percy en den Prins van Wallis dulden. Hotspur. Dat zal hy ook niet; want het uur is geko men , dat een van ons beiden een einde mïaken zal; en wilde het den Hemel, zo waar uw naam in den oorlog thans zo groot als de myne Prins Henrik. Hotspur. ik kan u niet langer hooren Pogchen.' (Zy vegten.) ZES-  HISTORIESPEL. 34/ ZESTIENDE- TOONEEL. Falstaff. de voorigen Falstaff. Bravo, Hal! daar op los. Hal!—- hola! gy Zult daar geen kinderfpel hebben, dat verzeker ik u. ZEVENTIENDE TOONEEL. Douglas, de voorigen. (Douglas vegt met Falftaff, die, gelyk doodter Aarde valt, Periy werd gewond en valt,) H O t f p U r. 0! Harry / gy hebt my myne Jeugd gerooft. het eindigen van dit gebrekkelyk leven fmert my min» der, dan den roemwaardi^en titel die gy my afgewonnen hebt. hy doorwondt myne ziele dieper dan uw 'zweert myn vleefc'i doch de Ziel is een flavin des levens, en het Isven een fpel voor den tyd; eri de tyd moet by alle haare heerfchappy over de gantfche waereld , doch eenmaal op houden o! ik zou voorzeggen, indien flegts die zwaa- Te en koude hand des doods niet op myne tonge lag l neen, Percy, gy zyt ftof; een fpyze voor (Hy flerft) Prins Henrik. Voor de wormen braave Percy. Vaar wel, groote Ziel ! — flegt geweevene Eergierigheid hoe krimpt gy in een •' —als dit Iigchaam nog een geest in zich had, was een Koningryk een te kleine ruimte voor hem: maar thans zyn twee fchreeden van de flegtfte aarde ruimte genoeg voor hem. dit doode Ligchaam draagt, 111. Deel. X geene  342 HENRIK de VIERDE geene levenden die aan het zelve fn edelmoe digheid gelyken. kond gy alle de betuigingen der Hoflykheid nog voelen , dan zou ik myne achting voor u,by deze uitdrukking niet bepaalen, maar laat ik uw ftandvastig aangezichte roemen en in uw naam my zelve daar voor danken, dat ik u deze laatften liefdédienft bewyze. Vaar wel, en neem uwen roem met u ten hemel j uw fmaad flaape met u in het graf. en word inuwgraffchriftniet herhaald. (Hy ziet Falftaff op de Aarde lirgen) Hoeouds kennis ? — kon dan al dit vleefch niet een weinig leven in zich bewaaren? — Arme Hansvaar wel! een beter Man zou ik beter pryzen ó bet zou my zwaar zyn u te miflen, indien ik'een groote vriend der fnoevery waar. de dood heeft heden haast geen zulk een fchoon wildbraat neder, gevelt, fchoon er ongeiyk veel anderen, die meerder waardig zyn, in dezen Moedigen flag omkwaamen — ik wil u fpoedig laaten balzemen. tot djen tyd moet gy hier in 't bloed van den Edelen Per. cy liggen. (Hy vertrekt. Falftaff ftaat langzaam op.) ■ AGTIENDE TOONEEL. Falstaff, alleen. " My laaten balzemen ? — zo dat heden nog gefchiedde, zo zou het u geooriooft zyn my. in ie vryven en morgen te verteeren. deDuivel! het was wel tyd om een looze pas te maaken; anders hadt de hittige en dolle Schot roy deftig toegedekt, een Conterfeitfel ? — neen , ik ben geen Conterfeit. fel. wanneer men fterft wórd men een Conterfeitfel • want het is bloot een Conterfeitfel van een Menfch I die het leven van een Menfch ontbreekt: maar wanneer men den dood Conterfeit en daar echter by leeft; zo is men waarachtig geen Conterfeitfel, maar in 't bizonder, dat waare en volkomen beeld des  zjn T>etoovertl *   HISTORIESPEL. -31J des levens, de beste eigenfchap van een dapper held is 't verftand, en door deze eigenfchap heb ik myn leven gered, ik ben toch vóór dezen Kanonfchieter, Percy, bang, fchoon hy gelyk als dood is. hoe zou het gaan wanneer hy ook eens een Conterfeitfsl gemaakt had, en weder opftond ?ik vrees dat zulks wel het beste Conterfeitfel zou zyn. ik wil ham dus liever de rest geeven. — Ja, en dan daar óp zweeren dat ik hem gedood heb. Waarom kan hy niet even zo goed weder op ftaan als ik? flegts één ooggetuige kan my wederjeggen ; maar hier ziet my niemand. Dus goede Vriend ,daarhebt gy nog eene wond in de fcheenen; kom nu met my. (Hy neemt Hotfpur op zyn rug.) ■■ NEGENTIENDE TOONEEL. Falstaff,Prins Heneik,Lankastik.' Prins Henrik. Nu broeder John, gy hebt u voor de eerftemaal ongemeen gedraagen. L ankaster. Maar zeg eens, wie is dat toch/hebt gymyniet gezegt dat deze dikke Kaerel dood was? Prins Henrik. Zekerlyk, ik zag hem dood, Ademloos, en bloedend op den grond liggen. —- leeft gy nog ? of zyn wy betoovard ? zo fpreek eens, wy willen onze oogen niet zonder onze ooren betrouwen, gy zyt niet wat gy fchynt. Falstaff. Nsen zeker niet. ik ben geen dubbeld Menfch. Cs 3 s) maar indien ik Hans Falftaff niet ben, zo wil ik . (zzz) Dat is, ik ben Falstaff en Percy niet tegelyk; fchoon ik P e r c y op den Rug heb, en daar door dubbeld febyn te zyn. X 2 1 Johnson.  524 HENR IK de VIERDE Ik Hans domper zyn. Hier is Percy (Ttrwyl hyhet ligcbaam van zynen rugge neemt) indien uw. Vader mv e.cn D.elooning geeven wil dan is bet goed, en zo niet, dan mag hy de naaste Percy zelfs dooden. ik hoop daar Graaf of Hsrtog voor te worden.dat verzeker ik u. Pet ns Henrik. Wat? Percy doode ik zelfs, en u zae ik dood liggen, Falstaff. Waarlyk? — groote God! hoe is de Waereld thans aan de loogens overgegeeven / ik verzeeker u dat ik zonder adem op den grond lag, enhyook; maar wy ftondcn beide te gelyk weder op ; en vosten een geheel uur, volgens de uutwyzer van Schrewsbury. wil men my gelooven , goedzo niet, dan mogen zy die de dapperheid beloonenzullen, de zonde op zich neemen. ik wil 'er op fterven , dat ik hem deze wond, In de dikte van her been gegeeven heb. indien de man nog leefde en het loogchenen wilden zo zou ik hem een ftuk van myn degen te vreeten geven. . Lankaster. Dat is de zeldzaamfte gefcbiedenisfe die ik ooit gehoord heb. _ PrinsHenrik. Dat is ook de zeldzaamste Kaerel, Broeder John. kom draag uw Pak gefchikt op den rugge, en indien een loogen uw dienft verligten kan, zo wil ik de. zelve uw ten gevalle, met de gunftigfle uitdrukkingen overgulden, die ik maar vinden kan — (men blaajl denaftogt) de Trompetten blaazen tot deAfmarfch; het Veld is ons! —- kom Broeder, wy willen midden op het fiagtveld , rond zien, welke van onze Vriendeu nog leven, en wej^ke dood zyn. (Zy vertrekken.) Falstaff. Ik volg, om dat ik beloond hoop te worden. wie  HISTORIESPEL. 8«ï wie my beloon'!, die beloone den Hemel/wan* nsei ik groot word dan wil ik ook kleiner worden, want dan wil ik pu'geeren eh de Sek laaten, en een ordentelyk leven leiden , gelyk het een Edelman betaamd. (Hy vertrekt.) TWINTIGSTE TOONEEL. Kon: Henrik, Prins Henrik, Lor» John van Lankaster, de Graaf van Westmorland. Worcester en Vernon, als gevangenen. Trompetten. Koning Henrik. Dus vrind de opfttnd haare tuchtiging — gy valfche Worcester! zooden wy niet alle genaade, vergeeving en vrienJelyke aanbiedingen toe? en gy vermeette u onze verklaaring geheel en al om tt keeren, en uw Neefs vertrouwen tot zyn verderf t« misbruiken! drie dappere Ridders, die op dezen dag aan onze zyde gevallen zyn, een Edele Graaf, en menig ander dapper Man, zouden nog leven, indien gy redelyk, zo als een Christen betaamd.de bgrichten van ons Heir aan het uwe had overgebragt. Worcester. Wat ik deed, da^r toe dwong my myne zeker. heid;en ik onderwerp rnygelaaten aan myn noodlot, dewyl het niet in myne magt irond het zelve te omwyken. Koning Henrik. Voert Worcester en Vernon ter dood : de overige Medeplichtigen geeven wv noguitftel. (Worces* ter en Vernon vertrekken met de wachten ) hoe ftaat het in 't Veld ? Prins Henrik. Wanneer de wakkere Schot, Douglas, zag, dat '« geen hoop meer voor- hem was om den flag to X 3 wm'  3*5 HENRIK de VIERDE winnen, daar de edele Percy reeds verflaagen was, •n de vreeze alle zyne lieden had aangegreepen; zo ontvlood by'met de overigen ; maar de val die Jby van eene hoogte deed belette hem zodanig, dat hy in de handen viel van hen die hem nazette. Hy is in myne Tent; en ik bid uwe Majesteit hem aan myne goedkeurig over te laaten. Kou: Hekeu. Van harten gaarne. Prins Henrik. Zo geef ik dan aan u, Broeder Lankaster! dit roembaar werk van grootmoedigheid, ga tot Dou* glas en zet hem zonder Losgeld, en zonder eenig beding in volkomen vryheid. zyne dapperheid die hy heden aan ons beweezen beeft, heeft ons geleerd , zulke ichoone daaden zelfs in onze Vyanden hoog te achten. Lankaster. Ik dank u Milord, voor deze overdragt, die ik terftond zal opvolgen, Kon Henrik. Nu is 'er niets meer overig dan ons Heir van elkander te laaten trekken. — gy, myn zoon John, en myn neef \Vestmorland', wend u in allen fpoed naar York om Northumberland en den Prelaat Scroop aan te grypen, die zich, zo wy hooren, op het y verig. fte ten oorleg rusten. Ik zelf, eBgy myn zoon Harry, zullen naar Wallis om met Glendower en den graaf van March te vegten. nog een dag als deze zal de Muitery in myn land den moed beneemen: en daar den aanvang zo wel gelukt, moeten wy niet afiaaten tot wy al het ODzen weder gewonnen hebber),, Einde van bet Vyf de en laatjie bedryf. ONDER-  bladz. 34? onderzoek en aanmerkingen , over het EERSTE DEEL van HENRIK de VIERDE^ met het LEVEN en den DOOD van HENRIK, G E N A A M T HOTSPUR. HISTORIESPEL. Deeefchiedkundige omftandigheden welke in dit Historiefpel ten grondfbg liggen bevatten flegts een tvdruimte van omtrend tien Maanden ; want He Handeling begint met het bericht vanHorJPUES herwinning op de Schotten by Holmedon , waar oo den dag van Kruisverheffing den 14de Septem. ber 1402. den Slach geleverd wierd; en eindigt met de nederlaag en den dood van HoTsrua by Sbrtwbury den 21 JuW 1403. ^  $48 ONDERZOEK in AANMERKINGEN Hiftor.efpel aan dat van Richard de II. te verkl«rd,H^»ït 0tva" hüt laas'8^elde „uk vereén topMn 'r L r" VJERD/ aan zV"en voorzaat, een togt in t heilige Land te doen, en met het begin van het tegenwoordige ftuk herhaald hv her B dVrevfdva?'Rr ^ K°4* Hw-ÏK^lLS BedryF van Richard de H. 0ver de Wildheid van zynen Zoon doet, bereden den Lezer toiTv olyke Zie hier voor eerst eenige voorvallen uit de ee- Archibald Graaf van Douglas deed inhei laar 1402 „met Twaalfduizend MAan Schotten door eenên inva? fnTW Ede,lieden onderftefi! eenen inval in Engeland,en Pionderde de noorde Kc?rHoir;P0Hpzynete;uetocht Werd ^v» Shaald ^n n d°n' aa" de E"gelkhe Grenzen eeflaaSn Cl « Zeer heetS'veg<. ^Ikonien geilaagen, Koning Henrik kreeg van' deze overwinning terftond bericht, en beval den Graaf van Northumberland, de Gevangenen ,dié hv tot «yn «gendom hield,niet uit tewisfelên dit beve Henr 1 k° Percv6'^- TT ™ de" hoe larS hi" ' *? Graaf Northumberland met OwL r meerder ™?°rd™- d«e Het zich In S n UBD0WIÏ in eenÈ verftandhouding met den £|ÜGLAS ,D V^id. floot een vatbond Koninï hS "2 bragt in 'C kort alles tegens' punt dafErtNRIKn df Wapenen' het was OP N^)RTHUMntni °°r'0S Z°U beSinnen • w~ ee Prrct ?D °nverw;i?ts zjek wierd. de Jon. ge i-ERcr nam dus de aanvoering van het heir op zich r JTeel 1naRuPf-Dee'11 B!adz' *a  over HENRIK de VIERDE. 314 2ich en toog met hetzelve naar Scbrewsbury daar Glendower met hem vereenigde, de Koning; haastte zich met een klein getal Krygslieden daar heen te trekken, die hy tegens de Schotten vergadert hadt, en het kwam by Scbrewsbuty tot den flach. De Avond te vooren kondigte Percy den FfOning Formeel alle gehoorzaamheid af; hield hem alle bezwaaren voor die den Adel en het volk tegens hem,hadden,en vorderde hem totdenftryd: deze was een van de heetste en langduurigfte. Koning Henrik zo wel als zyn Zoon, de Jonge Prins van Wallis, vochten met eenen heldhafti. gen yver. aan de andere zyde ftreed Percy en Douglas met de uiterste dapperheid, de laatste zogc den Koning overal op; en daar "er verfcheiden officieren des Koning kleding hadden aangedaan, ftier^en 'er veele door de dwaaling van Douglas. Pircv blééf in dezen flach, fchoon men eigelyk niet weet wie hem gedoodt heeft. Shakespear geeft deeze eer aan den Prins van Wallis, en verheft daar door het Cara&er van denzelven, daar hy aan de andere zyde den dood van Percy zo veel te beroemder maakt. Worcester en Douglas wierden gevangen genoomen , en de eerfte te Sbreuusbury onthoofd. De beide Deelen van Henrik de Viehde, behooren zonder tegenfpraak onder de voortreffelykste werken van onzen dichter, en onder dit foort van fpelen van zyne hand, welke zyne Natie het meeste bewondert, het Historifche aandeel is, zq als wy gezien hebben, niet zeer van belang, eri echter heeft Shakespear dit voortreffelyk ten' nutte gebruikt; het zelve verfraait, 'er in 't bizon, der de daar in deelneemende Caraclers zeer interresfant in weeten te maaken. onder deze blinken onftrydig het Caraóler van Hot-pur en van den Jongen Henrik het meeste uit. „ zo dikmaais een van hen op her. Tooneel kornt, zegt Juffrouw Grif- fith (Ib'jb) • en dair tos is een van bei' den (bbbb) Bladz. 226. X 5 .  330 ONDERZOEK kk AANMERKINGEN. den toerykend genoeg ——w zo bekenne ik , dat myn hart even zo gefield is , gelyk Sir Philip SidneY zegt , dat het zyne gefield was, wanneer hy de oude Ballade CbcvyCbace las : als of hy het gefchal van een Trompet hoorde. " Zy maakt daar op, tusfchen deze twee Carafters.de vol. gende Paralelle. „ Zy zyn beiden even dapper ; maar Hotspur's moed is van meerder ftoutheid verzelt: de grootmoedigheid van den Prins is Heldhaftiger, deeerfte gelykt Achilles: de tweede meer naar Hector. de verfchiilendedryfveeren hunner handelingen zelf gronden zich op , en rechtvaardigen dit, onderfcheid; daar de een het recht aangrypt en den ander het zelve verdeedigt. Hotspur fpreekt van zynen Mededinger Douglas Edel, zelfs in zyn by zyn, en eerft na dat hy zyn vriend geworden is; de Prins fpreekt op dezelve wyze van Hotspur agter zynen rugge, en daar hy nog zynen Vyand is," (cccc) - „ Beiden hebben een zeer moedigen Luim in hunnen omgang, maar Hotspur behoud toch altoos den dryvenden en hardnekkigen overmoed van zyn Cara&er, zelfs by de vergoedingen die hy zich veroorlooft, de Prins heeft meer lichtvaardigs en natuurlyks aan zich , en geeft zich aan de verftroojing en de Vrolykheid, zonder te rughouding over. Hotspurs en Hamlets luftigheid fchynen veel gelykheid op elkander te hebben: zy fchynen alleen aangenoomen om de onruft der Zielen te verlichten en bloeddorstige aanflagen te bedekken: de moedigheid van den Prins fchynt, gelyk die van Faulconbridge , in Koning Johannes, echter en (cccc) Met dezen vergelyktzy ook die üamMontagu en vindt de Verzen van Horatius, waarin den Dramatifcben Dicbter bet getuigenisfe zyner Helden geeft, op Psrcy's Caraüer zeer toepasfelyk. Impiger, iracundus inexorabilis, acer; Jura neget fibi nata, nihil non arroget armis.  over. HENRIK »s VIERDE. saen waarachtiger te zyn ; en uit een natuurlyken öorfpronk, en een gezonden omloop des bloeds te ontftaan. de Prins is Alcibiades; Percï is» zich zelve". Eén teken in het Caracter van den Prins, ichynt my in dezen toe, het meesterlykste te zyn: namelyk, men ziet, gelyk Lekox zich zeer wel uit* drukt, door de fluier zyner fpoorloosheden en afwykingen, eene bedyking van grootheid en deugd Uitblinken, welke den toekomstigen glans zynes levens en zyner Regeeringe verkondigt. , Ik flaa de overige en menigvuldige fchoonheden yan dit ftuk, die gedeeltelyk in het Qnderzoek over SHAKESPEABsgew'ee» Schriften (ddddy goedvergeleeken zyn,over. maar de vermenging van het ernstige met het Comieke, kan ik niet geheel onaangeroerd laaten, daar de zelve in de beide Deelen van Henbik de Vierde duidelyker is, als in de overige Hisiorifche Tooneel. en. Treurfpelen van onzen Dichter, ik weet dat deze Mengeling dealgerneenfte aanftoot is, die men aan SitAir.EtPEars Tooneelfpelen pleeg te hebben, dat eeuwige „ Maar " wanneer men hem Genie en voortreffelykheid toe* gedaan heeft;een ontallyk dikmaais herhaalde berif. ping, die ieder voortbrengt, wyl het zich zeer ligt zeggen en nazeggen laat , en echter eene zekere gezuiverde fynbeid van fuiaak fchynt te verraden. Maar dit is gelyk aan de berifping.die men eenen ouden Beeldhouwer voorwierp, wiens Status voor den Gevel van eenen hoogen Tempel beftemd was. Men vond dezelve grof .ongefchikt en zonder even» redigheid, zo lang denzelve beneden ftond: men gaf het werk van een ander, veel geringer en ge» dachtenloozer Kunstenaar, den voorrang : beide Statuën werden naar boven gebragt; nu bewonder, de men het geen men berifpt had; en berifpte het goene (dddd) Dit werkje is hy den uitgeeverdeezes mede ep ie Pers. Vertaaler.  $38 ONDERZOEK en AANMERKINGEN geene daar men zich over verwondert had; en fchaamde zich zyne voorbaarigheid. Ik beb het reeds meermalen erinnert; het val. fche gezichtpunt, uit het welke men onzen Dichter en zyne werken aanziet, is de voornaam!te oorzaak van de menigvuldige oordeeien over heil; die even zo fchêef, zo valfch en zo onrechtvaardig zyn, als het dwaalende oogpunt dat men daar toeneemt, een Historiefpel, is onwederfpreekelyk een geheel anderfoort dan een Treurfpel: •een Treurfpel van Shakespear een geheel andereri vorm,dan een van Aristoteles; of een van'de Fransfchen. Hoe kan men nu voorwerpen van geheel verfcheidene Soorten tegens elkander houden, om de maatstok van den een tot den ander te doen dienen ? Shakespear 's Historifpelen zyn Tafereelen des levens, en hoé gemengd zyn de verschillende Tooneelen , ernstige en vrolyke niet in dezen? het Copie zal dus zo veel te getrouwer zyn, hoe meer het zelve die mengeling behoud, of zouden Dichter, die geen ander oogmerk had, dan waare gefchiedenisfe in handeling te brengen , deze gefchiedenisfe liever verminken ? en zpu hy dat doen kunnen zonder de varbinding en de te faamenhang , die keten der Aanleiding en der gevolgen, te verbreeken ? Even dat Comieke gedeelte, van deze beide Tooneelfpelen, is het, waar door zy by de Engelfchen zulk een voortreffelyke toejuijuiching verkreegen hebben ; maar voomamelyk het gantfch eigen en Luimryk Caracter van Fai. 6taff. ,, onnaargevolgde , onnaarvolgbte Falstaff, roept Dr Johnson uit, hoe zal ik u be. fchryven ? de Menging van vernuft en lastering; van vernuft dat men bewonderen maar niet hoogachten ; van lastering die menverachten , maar b*. zwaarlyk verfoeien kan .'Falstaff is een Caracter, met feiten ovtrlaaden, en wel met zulke feilen üie natuurlyker wyze verachting verdienen. Hy is  over HENRiK de VIERDE ' 333 een Dief en een Dronkaart; een Bloodaart en een Grootfpreeker j altyd vaardig om de zwak. ken te bedriegen , en den armèn te berooven; de vreesachtigen te verfchrikken, en met de weer» loozen te fpotten. dienstvaardig en boosaartig fpot hy in hunne afweezenheit met die, door wie te vleien hy leeft. Hy is met den Prins, alleen als een werktuig des lasters, vertrouwd, en ech» ter is hy op dit vertrouwen zo ftout, dat hy niet flegts tegens geringe Lieden hovaardig en overmoedig handeld; maar in 't bizonder ook gelooft, dat de Hertog van Lankaster zyne gunsteling eri voorfpraak zyn moet. en echter weet dit verderf, felyk en verachtingsWaardig Menfch den Prins, die hem in den grond veracht, door de inneemend» ste aller eigenfchappen ; door bestendige vrolykheid noodzaakelyk te maaken: door een nooit feilend geweld het lagchen'af te troonen, welke men zich zo veel te vryer * veroorlooft, daar zyn verftand niet van het blinkendste of yverzuchtigsté foort is , maar bizonder in vlugtige fpotterny en invallen des lichtvaardigheids beftaat; die vrolyk. heid, maar geen nyd, verwekken. Men moet daar by aanmerken, dat hy met geene bloedige of fchrikkelykemisflagen bevlekt is,en dat zyn uitgelaaten. heid daar door niet zo zeer beleedigt, dat men dezelve, in eene vrolykheid ,niet zou kunnen ver. draagen. " Een ander Engelfche Kunstrichter geeft de vol. gende doorzichtige bewyzen van Falstaffs Ca racter. (éeee) „ Het is oogfchynlyk dat de voortreffelykheld van dit Caracter in de behoorlyke menging van verftand in den Luim ligt, de grondflag is luimig, of de aan. ftelling en ontdekking van een prachtig en groot- fpree* (teie) Esfayupontbetrue Standard of wit, Humeur &by Corbyn Morris—deze geheele plaats ftaat ook in de Biograpbia Brittanica. Deel VI. BI: 3633.  334 ONDERZOEK en AANMERKINGEN fpreekenden bloodaart in het gemeene leven, tn« tuflVhen zou dit den Ridder alleen als een leeren windbuidel aan het gelag bloot gefteld hebben, en wanneer men flegts eens door zyne befchaaming bevreedigt was, dan zou hy affchuwelyk enhaatelyk geworden zyn. Maar hier komt Sir Johns onnaarvolgbaar vernuft hem te hulp, en geeft zyn Ca. racter een nieuw Leven, en een nieuwen glans: om o zyne invallen vergeeft meH hem zyne. lafhartigheid, of zyne lafhartigheid is ons te liever ,wyi zyne denkbeelden daar door gelegenheid krygen om zich te vettooBen. in 't kort, de Luim geeft het vernuft aanleiding en wakkerheid; en het vernuft daar tegen óndeïhottd en verfraait zyne Luimen. Terftond , by de eerfte verfchyning van den Ridder werden onae goede Luimen, onze trek tot Vrolykheid, door 2yt> kluchtig aanziea, en door zyne dikte, onwedeiflaanbaar in beweeging gebracht. Men voeld en erkent het, dat by het gefcbikste Voorwerp is, dat men bedenken kan ,om grappen'en Jagchernyen te verwekken, maar wanneer men hem terftond daar op toebereidselen ziet maaken om zich te be* weegen, en iets te onderneemen by zyne oogen. fchynlyke zwaarte en onbehulpzaamheid, dan werd onze opmerkzaamheid op. gewekt, en wy zyn be* geerig om tot het einde van zyne handelingen, acht op hem te flaan: onze inbeeldings kragt ziet reeds voor uit in welke verleegenbeid hy geraaken zal. de gantfche fyddoor, dat wy hem in zyne werking befchouwen,-maakt hy ons zyne toekomende we=, derw.iardigheden telkens volkomener, door zyne fleizuchtige inbeelding van zyne waarde en ver. moogen; en dborde komieke grootfprakeryen van zyne Talenten en grootfche eigenfchappen; zo dateindelyk, wanneer hy 'er flegt afkomt, onze verwachting volkomen bevreedigt word , en wy dat volle vergenoegen hebben, dat wyal zyn uit« gebazudnden roem in het flof zien neêrgeligt. in het midden van zyn ongeluk verheft hy zich weder, ge*  ' over HENRIK ce VIERDE 33S gereed om vervolgens te zinken , door de voortreffelyke fterkte van zyn verftand, en treed met een frisfchen moed en levendige behendigheid eeri nieuwen loopbaan-op. dit verwondert ons des te meer, hem op nieuw Jagt te zien maaken, daar Wy reeds zyn gewiffe nederlaag vooruitzien, van welke hy zich dan noch weder verheft, en met 'nieuwe hoop en grootfpraakery weder zegepraald. Terftond daar op loopt hy voor de derdemaal aan. en zo telkens verder; geftadig ontdekten betrapt, en evenwel telkens weder in ftaat, om zich door zyn onnaarvolgbaar vernuft en vindingryke geefï weder op te helpen, en op deze Wys gaat ons vermaak in een' beftendigen loopkring voort, verder* diend Falstaffs adel hem ongemeen om zyn Ca» rafter te onderfteunen, en verhindert dat hy naverfcheidene ongelukkige voorvallen , .doch niet, te diep ter neder zinkt, boven dien fïaat men hem, van wegens zyn' rang en ouderdom, het voorrecht toe, de Reyën aan te voeren, en andere by veele gelegenheden te rug te zetten, daar door gefchied het dat hy ons niet zo tegendruifcbend en onafhanklyk voorkomt. Het gezond verftand dat hy bezit komt hem telkens te hulp , en maakt dat hy niet verachtelyk werd, terwyl hy ons hoogachting voor zyne waare bekwaamheden aftroondo Verder tracht ook het voorrecht dat wy hem inl ruimen , andere te verdringen en te overweldigen wanneer by met behoorlyke befluiten-zyn overleg gebruik:, en zeer veel daar by doet, om zyn Carafter een nieuw aanzien en gewigt te geeven; na dat wy hem ergens in de eene of andere verlegenheid gezien hebben; en brengt dus de Ziel van den Lezar, of den aanfchouwer eenigzints weder in 't gelyk , eer hy op een nieuw avontuur uit gaat; daar men zomtyds, zonder genoegzaame na. laating en afwiffing.iQ bestendige infpanning b\ya ven moet. ook verdiend het opmerking aan de zyde van Falstaff dat zyn ligchaams gestalte on-  839 ONDERZOEK in AANMERKINGEN. gemeen voor zyn gemoedsaart , fchikt , zo daf; wy eene bestendige Zinfpeehng van het een en het ander voor ons zien , waar uit dan een onbeperkt gevolg van vernuft ontftaat; zy mogen met elkander verfchillen of te faamen (temmen, wanneer hy rechtfchaapen handelen wil, dan ftaat het vernuft in Contrast tusfchen zyn gemoedsaart en zyn Figuur ; en het verstand is in haare te faamen (lemming, wanneer hy in zyne Vrolykheid zegepraald. En om het geheel volkomen te maaken vindt men in het Caracter van Falstaff,niet flegts een vryen voortgang van den Luim, door een verwonderingswaardige vinding ondetfteund en verfraait; maar in 'r byzonder is deze Luim ZO helder en verlicht, als men ooit iets denken kan. Sir John Falstaff bezit grootmoedigheid, wakkerheid , fcherpzinnigheid, vinding, welgemoedheid en eene levendige verbeelding, meer dan alle andere Menfchen. zyn perfoonlyk Afbeeldzelis een Tafreel van wellust , vreugde en goedhartigheid , en verband in eens a|le andere voorstellen uit onze borst. Hy is gelukkig voor zich zelve en maakt ons ook gelukkig, onderzoekt men nader zo heeft hy geene ftoutheid, geen terughouding en geen boosheid of geheime ftreeken : alle zyne gedachten zyn op fchaadelooze wellust en vrolykheid gericht, ook heeft de Ridder geen ingewortelde oogmerken, behalven de Sek; en ook dezen bemind hy. wanneer hy boven dat alles voor ëen befchaafd en Manhaftig Man wil door gaan dan kan men eene, zoonfchadelyke,zwakheid ligt aan hein vergeeven, daar zy ons, door haare volHandige ontdekking een zulk groot genoegen verfchaft. neemt men nu alles eens te famen, dan is het onmoogelyk den eerlyken Hans Falstaff te haaten, betracht men nu deze eigenfchappen nog eens, zo kan men daar uit niets afleiden, dan dat zy goed zyn. Hy is de"wakkere; de vernuftige, de wel gemoede. gelukkige en vette Hans Falstaff ;  over HENRIK de VIERDE 33? STAFFjde aangenaamsteGrootfpreeker van dewaereld. men moet hem om zyn zelfs wille goed achten, eh tevens moet men hem noodzaakelyk, weegens zyne Talenten goed ach:en ;en heeft men van do. zuive eenig nut gehad, *o keurd men hem zekerlyk uit dankbaarheid goed. hy heeft niets wulps, en daar tegen veel vervroolykens aan zicb. Bei° den, zyn gezond verstand en zyne zwakheden heb« ben ons genoegen ten oogmerk; en het isonmoogelyk in zyn gezelfchap moede of misnoegt te zyn. . , t Ben Johnson heeft Luimen in zyne Carafter. die met een meesterlyke gefchiktheid en vol inzicht getekend zyn. aan naauwkeurigheid , invloed , gefchiktheid en waarheid overtreft en berykt hem niemant onder de ouden of Nieuwen, alleen de Carafters die hy op het Tooneel brengt zyn van Satirifchen of bedriegchelyken of van eeri onvriendelyken of verachtens waardigen aart, gelyk: Volfone, Subtle, Morose en Abel Drug* ger. in deze allen is iets haatens of iets verachtens waardig ; en even dezelve misftanden heeft, men in alle de andere Caraflers van Johnson ; eni wanneer men door haare ontdekking of bestraf-; fing bevrèedigt is, dan is men hun gezelfchap har. telyk moede eh verdrietig. Shakespear daar te. gen heeft, behalven de eigenaarte wakkerheid iri Falstaff's Luimen, daar voor gezorgt ,dat hyons met zyne nadruk niet tot last kan zyn, terwyl hy hem een rangen adel gaf; om noch verachtens waar dig te zyn wegens zyn waarlyk goed verstand, en voortreffelyke bekwaamheden ; noch haatenswaardig , wegens zyne onfchaadelyke aanflaagen eh onderneemingen ; en heeft ons eindelyk ver« zekerd , onvermoeid te zyn door zyn onnaarvolgbaar vernuft, en zyne nieuwe en ongehoorde vrolyke en gekke invallen. Hier ligt het geheim in om het Blyfpel tot den hoogste trap van vermaak te brengen, dat men de Caractïrs der fpee- III Deel. Y leö  338 ONDERZOEK en AANMERKINGEN de Perfoonen , met zulke behaagcbelyke en aan', genaame zelfstandigheden- en zwakheden lekend, welke men in hun gezelfchap, in het gemeene le ven zelf, gaarne hebben mag. want dikmaais kan men zich in den beginne aan de nieuwheid van een CaracTer, aan een fchielyke ontdekking, niet wel gewennen , noch aan het belagchelyke van het zelve eenig vermaak vinden; maar zyn eigen zin, zyne minvoegzaamheid, of onredelykheid, vangt doch aan, ons by eenig overleg afkeering, en terstond daar op vermoeid en gehaat te maaken; ter wyl het uitgemaakt is, dat die geen, welke niet als een toevallig gezelfchap in het gemeene leven te dulden is, ook nooit den grondflag van een Comiek en welbeminnend Carafter op het Tooneel worden kan. deze fmaak hl leen van grootmoedige en waardige Caracters , die wy voor het Too» neel proeven , daar geen overwigt van nyd, of Boosheid, of perfooneele Vyandfcbap ons ter zyde trekt; fchynt een bewys van onze natuurlyke cn aangeboorene neiging tot rechtfchapenheid en deugd te zyn: wanneer de gemoederen der meeste Lieden terstond, en zeer vroegtydig de verwe van la£terzuchtige neigingen aanneemen; en het daar door niet te verwonderen is, dat men overal blootevlek» ken voor oorfpronkelyke verwen aangezien heefr. alle goed getekende Caracters bevallen , en met reden, maar niet allen even fterk. Johnson heeft in zyne Comieke Tooneeien de dwaasheid en de lastering belagchelyk gemaakt; Shakespear heeft vreugde, vrolykheid , en behaaglykheid op het Tooneel gevoerd, de Alchimist, Volpone en ie Jhlle Vrouw van Johnson zyn heerlyke Satiren: de Comieke ftukken van Shakespear zyn de volkomenste werken van fpotterny, vernuft en den Luim. Johnson verfierd elk Caracter met eene leer* «elling: Shakespear meteen nieuwfoortvan zwakheid en zeldzaamheid, de eerste wist zyn Satire met meesterlyks trekken treffend te maaken, en de  Övbr HENRIK db VIERDE. 333 do laatste was in het roerender Vrolykheids fnaaren onnaarvolgbaar. " ,, Men kan verder optnaaken, dat JohnsoM daar door, dat hy het nuttigste oogmerk van het Blyfpel zögt te bereiken, van rechtswegen verbonden was, zyn eigen Carafters telkens meer nederig te doen worden en te verftooren; en op deze wyza moest hy dezelve noodzaaklyk aan onzen haat ten prys geeven, en kon gevolgelyk nooit een lievens waardig Perfoon op het Tooneel brengen. Maar Shakespar weet met beter inzicht , zyn Caracters by ons in gunst te houden, zyn Rechter Shallow verwydert zich eer hy walgelyk word : de Franfche Doftor en de Wailifche Priefter (ffff) gaan ln volle levendigheid en wakkerheid van hetTooneel.Vaandrig Pistol komt zekerlyk op een laage wys weg: intusfchen neemt hy zich in acht, en dreigt noch telkens op zulk een goede wyza dat men zyn gezelfchap nog langer wenfcht. en het is onmogelyb, van den vrolyken , nooit verwelkenden , altoos Jeugdigen Falstaff vermoeid of misnoegt gemaakt te worden." ,De opftellers van de Britjcbe Biograpbie gelooven dat de Autheur by de Tekening en verklaarrng deszelven , hoofdzaakelyk het Eerjle Deel van Henrik de Vierde voor oogen gehad heeft; want zo ras Sir John by de eene gelegenheid of de ander Zich in bgdriegeryen of lichtvaardige ftreeken inlaat, is hy van den hier befchreevenen Falstaff onderfchydcn , dat een volkomen liavenswaardig Carsftsr is — boven dien fchynt my deze Kunstrichter van het geheel voordeeligelicht, waarin hy dit Carafter aanzag , te fterk Verblind te zyn ; hoe had hy anders Falstaffs Snoeveryën en uitwykingen kunnen 'erinneren, en zyne hut- (fff) In & vrelykc Vrouwen te Windfor. y 2  $40 ONDERZOEK ew AANMERKINGEN handelingen doorgaands zo goedaartig en onfcha. delyk kunnen vinden? Vaft vreeze ik, dat menige duitfche Lezers in deze Luimige Tooneelen die fmaak niet zullen vinden die de Engelfche Natie daar in vindt, gedeeltelyk heeft daar de overzetting de fchuld van , die hier meer dan ergens anders moeft misfen. Zeer veel.luimige Tiraaden, invallen en uitdrukkingen zyn met het eigenlyke der Engelfche fpraak zo onaffcheidelyk vereenigt, dat zy in alle andere fpraa* ken zeer veel verliezen moeten, maar aan de andere zyde hangt deze fmaak, ook zeer veel van de enkele Dénkwyze van den Lezer, en niet zelden van de ogenblikkelyke bevatting af, waar in hy dergelyke Tooneelen leeft. „ Het is iedereen zyn „ zaak niet, zegt Sterne (gggg) Luimente voe,, len, hoe zeer hy het ook moog wenfchen'; het ,, is een gaave Gods ten derhalven brengt een ver„ eifcht en voelend Lezer altoos de helft zyner on„ derhouding mede in het Boek. zyn eigen denk„ beelden werden alleen door dat geene dat hy „ leeft, voortgeroepen; eü de rustende hartstocht. „ ten zyner Ziele (temmen naauwkeurig , met de ,, door het lezen verrukte.overeen — het is eveis „ of hy zich zelve las —• en niet het Boek,". (gggg) In de Brieven aan zyne Vrienden, EIND Ei DE  D E DWAALING» B L T S P E L.  PERS OONEN. Salinus, Hertog te Epbezen. Aigeoh, Een Koopman uit Syrakuza. Balthazar, Een Koopman. Antipholis van Epbezen, } _ ANTiPHOtrs van Syrakuza. f Tweelingen. D r o m i o van Epbezen 1 Tweelingen en BeTi ro mi o van Syrakuza. $ dienden. Anoelo een Goudfmit, I>octor Pinch, een Schoolmeester en Zwarte • Kunstenaar. Een Koopman. Ameha, Abdisfe te Epbezen. A d t r a n a , Vrouw van Antiphelis van Epbezen, •L u c i h n a , de Zuster van Adriana. Luce, Dienftmaagd van /idriana. ] v j. i A, een geriefelyke Juffer GERECHT$dienaars,SipiER,«l gevols. Het Tooneel is te Epbezen. ? 2  Bladz, 343 DE DWAALING b' l t s p e l. eerste bedryf EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verheeld bet Paleis van den Hertog. Saliwus, Aegeon, de Schout, Gevolg. A E g e o n. Vaar voort Salinus , mynen val te bevorderen, en door den uitfpraak van het doodvonnis, 4nya ongeluk en alles te eindigen. Salinus. Koopman van Syrakufa, zeg niets meer tot uw verantwoording, ik kan tot nadeel der wetten niet eenzydig zyn. de vyandfchap en de oneenigheid, welke het Schrikkelyk gedrag van uwen Hertog onlangs tegens eenige van onze getrouwe Onderdaanen en Kooplieden deed blyken; die, daar zy seen geld genoeg hadden om hun leven los te koopen, zyne ftrenge maatregelen met hun bloed verzegeld hebben; verbant al het medelyden uit onze dreigende oogen. Want zedert een verderrfelyken tweedracht tuffchen uwe oproermakende Landslieden en ons uit brak, is in de ieeite. lyke vergadering des volks, zo wel van de byra-  S44 Ds DWAALING. kuzers alt van ons , beflooten, geen handel tuffchen onze vyandelyke Steeden toe te laatun nog meet; welke gebooren Ephefier zich op den Jaarmarkt van Syrakufa laat vinden, moet fterven; en wederom , welke gebooren Syrakufer in de Haven van Ephefen komt, die derft, en zyne goederen werden ten voordeelen van den Hertog ingetrokken , ten zy hy een ftraf van duizend Mark tot zyn losgeld betaalen kan. nu beloopt alles wat gy hebt. volgens de hoogde Schatting, ruim op honderd Mark : gy zyt dus, volgens da wetten ten dood gedoemd. A e g e o n. Myn trood fa; dat do voltrekking van hetvon» nis, nog voor Zonnen ondergang ook een einde van myn Lyden zal maaken. Salinus. Wel aan dan, Syrakufer, verhaal ons kortelyk de oorzaak waarom gy uw Vaderlyke -wieg verlaaten hebt, en waaioiii gy hier naar Ephezen geko" men zyt. A e c e o n Daar kan my geen zwaarder zaak opgelegl worden, dan van myne rampen te fpreeken. Echter , daar de waereld erkend.dat den loop der Natuur (a) en geen misdaadig verbreeken , my dit ongelukkig einde toefchikt, wil ik zo veel zeggen , ais myne fmarte my toe Iaat. Jk wierd te Syrakufa gebooren en ï;an eene Vrouw gehuwd die reeds voor my gelukkig was, en het ook door my zou geworden zyn, indien ons noodlot niet rampl'poedig geworden was. ik leefde vergenoegt met haar ; myn yermoogen .nam, door gelukkige Reizen, die ik (a) Het was in vroeger tyd een Algemeen Byge > loof, dat elke groote en onverwagte ftzg van bet on* geluk eene wraake des Hemels was, welke de Men* fcben wegens hunne geheime zonden vervolgde. Warburtow.  S L X S P E L. 34S sk dikmaais naar Epidamum deed, toe, tot de dood inynes Factors, en de zorge vóór myne, reeds ten goede gelukke overgelaatene goederen,my de liefwaardige omarmingen myner Gemalin onttrok. Ik was nog geen volle zes Maanden van haar verwydert geweeft, als zy, op een tyd dat zy onder de aangenaame ftraffe haars geflachts, byna beviel, gereedheid maakte om my naar te volgen; en ras en gelukkig aanlanden daar ik was. Zeer fpoedig na haaren aankomft wierd zy een gelukkige en blyde Moeder, van twee fchoone Kinderen, die elkander zo wonderbaar geleeken, dat het onmoo» gelyk was, hen anders dan door naamen te onderfcheiden. in even dit uur wierd in dezelve Herberg eene arme geringe Vrouw ook van twee Manne. lyke Tweelingen ontbonden, die even zo veel ge» lykhïïid op elkander hadden, deze kogt ik, terwyl hunne Ouderen.ten uitterfte armmoedig waaren, en voede hen op, om myne Zoonen op te paffen, myn Vrouw die op twee zulke 'knaapen niet wei» nig trofch was, drong my dagelyks aan om onze te rugreize vaft te ftellen. ik bewilligde eindelyk, hoewel ongaarne , daar in ; en wy gingen « helaas I al te ras ——— ter Scheepe. naauw. lyks waaren wy een Myl van Epidamnum voortgezeild , wanneer de altoos aan den wind gehoor» zaame diepte , uit ons verderf een droevig Schouw» fpel maakte, wv hadden niet veel meer te hoopen; want het duiitere Lich:, het welke den Hemel ons noch liet zien, diende flegts daar toe, om onze zielen vol fchrik , eene angftige verzoeking des geheel naderenden doods te geeven. ik voor nïyn deel had hem met opene armen ontvangen; maar dat onophoudelyk Zuchten eener geliefde Vrouwe, die reeds in voorraad dat beweende, 't welk zy als onvermylelyk voor oogen zag, datgecbrey haarer rampzaalige Kinderen, die, zonder e weeten wat zy te vreezen hadden, flegts daarom weenden, om dat zy hunne Moeder zagen Y 5 wee.  34$ De DWAALING weenen , noodzaakte my , ten minfio op eenige hulp voor hen en voor my te denken, en dit deed ik op deeze wyze, terwyl ik geen ander Middel had. Het Scheepsvolk zogt zyne redding in onze Boot, en liet pni het Schip dat reeds halfver-' zonken was. myn Vrouw, voor haare eerftgeboo. renen het meefte bezorgt, had hen aan eenen dunnen Maftboom gebonden, welke de Zeelieden uit voorzorg met zich pleegen te neemen. Nevens hen werd 'ereeq van de andere Tweelingen, gebonden , intuflchen, ik met de andre het zelve volvosrde. na dat wy nu op deze wys voor de kinderen gezorgt hadden, bonden wy ons beiden, myn Vrouw en ik , de oogen geveftigt op dat geen, waar onze zorg op ruften, aan ieder einde des Mafts. wy dreeven volgens den ftroom hoa langs boe verder voort, en geloofde naar Corinthen te dry ven. Eindelyk fcheen de Zon weder op de Aarde neder, verdeelde de dampen die ons in de weg waaren, en door de weldaadigheid van haar • wenfchelyk licht werd de Zee weder ftille. Toen ontdekte wy twee Scheepen die op óns aanzeilden ; het eene van Corinthen en het andere van Epidaurus. maar eer zy by ons kwamen/ —— o.' Laat my niet verder verhaalen, befluit het.volgende uit het voorgaande. Sali nus. Neen , vervolg oude Man! breek uw verhaal niet af; wy durven u beklaagen fchoon wy u geen vergeeving kunnen fchenken. A e g e on. Ach! hadden de Goden zulks gedaan, dan had ik thans geene oorzaak hen onbarmhartig, weegens ons, te noemen. Wy waaren nog tien Meilen van deze Schepen verwydert, wanneer ons hulpeloos Schip door een geweldigen ftoot op een zwaaren Klip, midden rioor gefpleeten wierd. Het nood. lot uat myn Vrouw en my op zulk eene onrechtvaardige wyze drukte, liet aan een ieder van ons, wat  B L T S P E L. 34? wat ons te gelyk vreugde en zorg veroorzaakt», het gedeelte van het Schip, daar zy op was, —» die arme Ziel! wierd, vwmoedelyk wyl het me. ligter waare, maar zekerlyk met geen ligter kom mer belaaden was, veel fpoediger voorwaardi ge. dreeven, en zy met hun dnën wierden voor myne oogen , van Corintifche viffchers, zo het my toe fcheen, op gevangen. Eindelyk bemachtigde.een ander Schip ook ons gedeelte, ik vond daar bekende vrienden in, welke zich verheugde dat zy ons uit zulk een gevaar hadden moogen redden; en wenfchten de Viffchers hunnen buit ook gaarne gerooft te hebbea-+ maar , daar hunne Barken flegt tot zeilen toegeruff waaren, moeften zy hunnen loop naar huis ricbtèn. Zie daar, nu hebt gy gehoord, hoe ik van myn geluk beroofd ben. dat doch myn Leven door zo veele ongelukken verlengt moeft worden, dat ik van myne rampzaligheden , vertellingen maaken moeft.' Salinus. Om den wille van die, welke gy beklaagt, verhaal my uwen toeftand, en meld my nog hoe het u verder tot hier toe, vergaan is. A e e e o n. Myn Jongden Zoon, Hy , het oudfte voorwerp mynen zorgen, bekwam, toen hy agtien Jaar was, een hevig verlangen om zynen broeder op te zoe» ken; en liet niet af, tot ik hem veroorloofde om zich op reis te begeeven, en zyn Bediende mat hein te neemen, welke zich in een gelyk geval bevond; hebbende zynen Broeder verlooren en zynen naam behouden, ik waagde dan een geliefde Zoon dien ik nog had, om den geenen te vinden die ik niet had , en verloor hen daar beiden door. vyf Zomers heb ik reeds aangewend om hen in het diepfte van Griekenland op te zoeken, en na dat ik door alle Geweften van Azien (b) op en neder ge- (b) Ur-ton gelooft, int men bier veor Afla lezen  243 Dï DWAALING gezwarft hebbe, kom ik eindelyk naar Ephezen» zekerlyk zonder hoop om hen daar te vinden, maat evenwel met het befluit, om buiten dezen, geen anderen van Menfchen bewoonde Plaatfen onderzont te laaten. maar hier moet ik de gefchiedeniffe mynes levens eindigen; en de dood zou my welkom zyn, indien ijr. van alle myne Reizen fjegtszoveel ondervonden hadt, dat ik verzekerd was dat zy nog leefden» Salinus. Ongelukkige Aegeon, wien het Noodlot uirgekoozen heeft om den hoogden graad der verfchrikke lykde wederwaardigheden te ondervinden! geloof my, was het niet tegens onze wetten —— welke Vorden, fchoon zy ook willen, niet Vernietigen kunnen, ——— was het niet tègens myne kroone, mynen Eed, en myne waarde ; dan zou myn hert uw Befchermer werden, en voor u fpreeken. maar, daar het uitgefprooken doodvonnis, zonder het grootde nadeel onzer eere niet weder te herroe. pen ftaat ; zo wil ik doch zo veel ten uwen bede doen als ik met mogelykheid doen kan. Ik fchenk u dan dezen dag nog, op dat gy uw lé. ven door andere hulp kunt zoeken te behouden, ftelalle de vrienden welke gy mogelyk in Epbezen hebt, lezen moet, Italy , bet welk, zo als bekend is G r JE c i a M a g n a beet; want by boud deze Plaats voor eene overzetting van de volgende verzen in de M e n a c km e n van P l a u t u s. Hic annus fextus, poftquam rei huic operam damus. ïdros, Hispanos, Maffilienfes, Illyrios. Mare Superum omne. Graaciamque exoticam,' Orasque Italicas omnes,qua egreditur mare, ' Sumus circuaivefti.  B L Y S P E Li 3*0 hebt , op de Proef ; verzoek of leen zo veel als'gy noodig hebt om uw losgeld vol te maaken; en gy zult leven : zo niet , dan zyt gy veroordeeld om te fterven Schout.' neem hem in bewaaring. De Schout. Zeer wel myn Heer l Ae ge on. , Zonder hulp en hoop gaat Aegeon het einde syns levens een dag laater zien. (Hy vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. (•) Het Tooneel verbeeld een Straat. Antipholis van Syrakufa, eenKoopJ siAN, Dromio van Syrakufa Koopman. Geef dus maar altoos voor, dat gy uit Epldamrium zyt; warit anders werd al uw vermogen ge. heel en al in gehouden. Dezen Morgen zelf it 'er nog een Syrakufer Koopman, wegens zyne aankomft alhier gevangen gezet; en wyl hy niet in ftaat is zyn leven los te koopen , zo moet hy volgens onze wetten nog voor zonnen ondergang fterven. Hier is uw geld, dat gy by my had nedergelegt. Antipholis. Ga Dromio, bezorg het in de Centaurus, waar wv mede gekomen zyn. wagt daar tot ik kom; in een uur zal het middag zyn. Ik wil intuffchen de Stad bezien; my met de Kooplieden bekend maaken: de Gebouwen in oogenfchyn neemen; en dan in myn Herberg terug keeren en flaapen ; want ik ben van het langduurig reizen geheel ftyf en moede, ga heen. Deoï  ÉSo De DWAALING .... Dromio. Menig een zou hem by zyn woord neemen, en met" . zulk een Bundel Reisgeld zynen weggaan. (Hy vertrekt ) _ > Antipholis. Dat is een eerlyke Schurk, Myn Heer! rfi- m„ wanneer ik zwaarmoedig en nSgeflaLn ben * door zyne g.kke invallen dikmaais IS ?n «n goed humeur brengt. Nu, hoe is hei ƒ w|ts my de Stad niet eens door wandelen , en daar na net my in myn Herberg Eeten? r na . t Koopman. Ik ben by eenige Kooplieden ontbooden van welke ik een aanzienlyk wmftje denk te trek'kln" gy zuit my dus welgeiieven te verfchoonen Zo ras het Vyf uuren geflaagen is, wil ik u, ind"en het u bevalt op de Markt weder vinden.cn dato LOSi&rSÏÏi U°?D- d'-'-ePnerDfyne „ , Antipholis. alleen IZ rnT di?,lyd WeL Ik wi! intul^a alleen eens rond wandelen en de Stad bezien. Koopman. Ik wenfch u veel vergenoegen, myn Heer. DERDE TOONEEL. ASTTiPHOLis van Syrakufa, daarna Dromio van Er hezen. Antipholis. Wie my veel genoegen wenfcht, die wenfcht my iets dat ik nooit verkrygen kan. Ik ben in de Waereld gelyk een waterdruppel die in den Oceaan e*n anderen druppel zoeken wil, en terwyl hy daar invalt, zich zelf verheft zonder den ander te vinden. Zo gaat het by ongeluk ook «et my, terwyl ik eene Moeder en eenen Broe- der  ÉL T S P E L. 35* der zoeken wil, verlies ik my zelve (Dromio van Epbtzen komt) Daar komt myn waare Almanacn 1 _ — Nu, hoo is dat? waarom komt gy zo lpoedig weder te rug ? r Dromio van Ephcfen. Zo fpoedig weder te rug? — zeg veel liever, waarom komt gy zo laat? de Kapoen droogt uit; het Speenvarken valt van bet fptt af, de klok heeft Twaalf geflaagen, en Mevrouw heeft het zelve 9p myn Bakhuis gedaan: zy is zoheet.wyl het Eeten koud word, en gy niet naar huis komt; gy komt niet naar Huis terwyl gy geen honger hebt; gy hebt geen honger terwyl gy uw vafteneebrooken hebt; enwy, die welweeten wat vallen en Bidden te zeggen is; wy moeten dan nog boeten voor de zonde die gy heeden gedaan hebt. Antipholis. Spaar uwen adem, goede Vriend; zeg my maar eerst, waar gy dat geld gelaaten hebt dat ik U gat? Dromio van üphefen. 6-! — die zes penningen , die ik en Woensdag kreeg om den Zadelmaaker voor de Zaalriemen van Mevrouws Paard te betaalen. — De Zadelmaa. ker heeft ze Myn Heer; ik heb dezelve niet behouden. Antipholis. Ik ben thans op geene Spotternyen belast, zeg my, zonder gekheid te maaken, waar is bet geld? JL hoe durft gy op eene plaatfe, daar wy vreemden zyn, zulk een groote Som uit de handen geeven ? Dromio van Ephefen. Ik bid u,Myn Heer! fpot liever wanneer gyam Tafel zit, Mevrouw heeft my met de grootfte fpoed uitaefchikt.om u op te zoeken. Indien gy met raa komt, dan zal het mynen Schedel moeten ontgel. den. My dunkt uw maag moest gelyk de myne , uw Klok zyn ven u zonder een Boode,naar huis flaan.  Ui Da DWAALING antipholis. Hoor Dromio, deze kluchten zyn thans zeer ten ontyde: fpaar hen voor een luchtiger uur. Waar is het geld, dat ik u gaf om weg te brengen? Dromio van Ephefen. My, Myn Heer t —— gy hebt my geen geld ge. geeven. Antipholis. Ik zeg u Schurk, houd op den gek te vertoonen, en zeg my, hoe gy uw boodfchap bezorgt hebt? Dromio van Ephefen. Myn boodfchap was alleen , U van de Markt naar huis te haaien, in den Phcenix, myn Heer, tet de Middagmaaltyd. Mevrouw en haar Zuster, wagten op U. Antip holis. Verwenfchte Kaerel, antwoord my terftond, waar gy myn geld heen gebragt heb, of ik zal U den fpotzuchtigen hals breeken, die zulk eene ontydige fpotterny dryft, wanneer ik daar niet toe gefcbikt ben. Waar zyn de duizend Marken, die gy van my gekreegen hebt ? Deomio van Ephefen. Merken heb ik zekerlyk van U op myn Kop, en eenige andere merken van Mevrouw op myne Schou.. deren; maar geen duizend Maiken van U beiden. Wanneer Ik ü, Myn Heer, deze weder terug be. taalde , zo zoud gy ze mogelyk zo geduidig niet aanneemen. Antipholis. Uwe Vrouw, Marken? — Welk een Vrouw, Schurk1 Wat hebt gy voor een Vrouw? Dromio van Ephefen. Uw eigen Vrouw, Myn Heer, in den Phcenix; die zo lang Vasten moet, tot gy by haar naar huis komt, en die U bidden Iaat, toch fpoedig te komen. Antipholis. Hoe zult gy my in myn aangezicht tot een Gek maa>  B L r S P E L, 353 maaken, daar ik het TJ zo even verbiede ? ■» -»! Daar, neem dat weg, heer Schurk.' Dromio van Ephefen. Wat bedoeld gy daar mede Myn Heer ? .' Om Godswil houd uwe handen voor U'nu , indien gy niet wilt Myn Heer, dan zal ik myn beenen gebruiken. % (hy vertrekt.) Awtipholis. De Schurk is, zo waar ik leef, door de een of andren ftreek het geld kwyt geraakt! —— men zegt dat deze Stad vol Gauwdieven is (c),vol Goochelaars, welke de oogen verblinden, zwarte Kunftenaars die het gemoed veranderen; en Zielverderfe» lyke Hexen; die het Lichaam doen verdwynen; verkleede Beurzetnyders, zwetzende Marktfchreeu • wers, en van veele foortgelyke Lieden, die zich alles veroorlooft hebben. Indien dat zo is, dan wil ik zo veel te fpoediger van hier vertrekken. Thans ga ik naar den Centaurus , om den Schurk op te zoeken; Ik vrees fterk, dat myn geld niet wel bewaard is. (c) Dit was het Caraiïer. dat de Ouden aan deze Stad gaaven, daar van ontjl'ond dat gemeene fpreekwoord Etpena atXSi^a^^ot zo ais het Menander gebruikt > en Etfjcncc vsa pisara in den gewoonen Zin, Warbu.rton. Einde van het Eerji'e Bedryf. III. Deel, Z TWEE  354 De D W A A L I N G TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verheeld let Huis van Antipholus van Ephefen, ADS I A NA , LuCIANJU Abriana. Noch myn Man, noch myn Slaaf komt te rug, dien ik evenwel zo fpoedig naar zynen Heer gezonden heb. Zeker, het is wel twee uuren, Luciana. LuCIANA» Mogelyk is hy van de Markt, met de een of an. dren Koopman vertrokken, die hem mede genoomen heeft om daar te Eeten. Wy willen Eeten lieve Zufter, en ons daar niets over vertoornen. Een Man is Heer over zyne Vryheid. Zy hebben geen andere Heeren dan de gelegenheid ; zy komen en gaan, na het hen gelegen komt; en daar dit nu za gelegen is, zo moet gy geduld hebben, Zufter. Adjiiha, Waarom moeten;zy meer vryheid hebben ,dan wy? Luciana. Om dat haar meefte bezigheden buitens huis zyn. Adriana. Zie maar, wanneer ik op dezen voet met hem wil omgaan, dan neemt hy bet kwalyk. Luciana. o Gy moet denken, dat het de temming van uwen wille is. Adriana. Nu, de Ezels zuilen zich dus goedwillig laaten temmen. „ Luciana. ; JJe fterkhoofdigc Vryheid, is dus eens met fmer- ten  B L Y S P E L. 3JS ten gepaard (d). daar is niets onder den hemel, dat niet op de Aarde, in de Zee of in de Lucht, een ander onderworpen is. de Visfchen, Dieren en Vogelen zyn hunne Mannen onderworpen , en ftaan onder hun gebod; de Göddelyken Menfche Heer over hen allen, Beheerfcber dezer wyde Waereld! en des Oceaans, die zy overftroomd, met eene vernuftige en denkende Ziele begaaft, die hem over alle anderen Schepfelen fteld, is Heer over zyn Vrouw, en haar Gebieder. Laat het u dus niet verdrieten uwen wille na de zynen te fteramen. Adriana. En deze dienftbaarheid beweegd u om ongetrouwd te blyven. Luciana. Neen dat niet; maar de onruftigheden en do zorgen des Huwelyks. Adr iana. Maar wanneer gy getrouwd waart , moeft gy doch ook onderworpen zyn. Luciana. Eer ik leerde beminnen, zou ik my in gehoor» zaamheid oeffenen. A d r ï A N A. Maar hoe zoud gy doen; indien UW Man gaarne met anderen ging. Luciana. Dan zou ik geduid hebben tot hy weder naar huis kwam. Adriana. Een nooit gevergd geduid kan ligt in ruft blyven; het is geen kunft om gelaaten te zyn, wanneer men geene oorzaaken tot het tegendeel heeft, wy verlangen dat de ongelukkige die door zorg To L a s h 't welk fomiyds Kloppen Jeduid, werd dikmaais zo als S t e e v e n s aanmerkt met To L eash, Saamenkoppelen, in tenen zin gebruikt, Escïïenbuks. Z a  3SÖ D e DWAALING. gekweld word, geruft zal blyven wanneer wy hem hooren klaagen; maar drukt ons eene geiyke ramp, dan zullen wy even zo, of nog meer, klaagen dan hy. zo ook gy , die geene onvriendelyke Ega hebt , die u plaagt; gy weet my geen anderen trooft te geeven, dan dat gy my het hulpeiooze geduld aanwyft; maar wy zullen zien, hoe lang gy dit geduld , dat flegts tot gekheid vorderen kan (d) behouden zult, wanneer gy het beleeft, myn noodlot te ondervinden. L u c r a h a. Goed, ik wil eens Huwen om daar de Proef van te neemen. maar daar komt uw flaaf al, uw Man zal dus niet ver meer van hier zyn. TWEEDE TOONEEL. Dromio van Ephefen, de voorigen. Adriana. Zeg, is uw talmachtige Heer nu by de hand? Dromio van Ephefen Neen, by is met beide zyne handen by my, en daar zyn myne ooren getuigen van. Adriana. Hebt gy hem dan gefprooken ? heeft hy u zyne msenig gezegt? Dromio vin Ephefen. Ja, Ja hy zeide my zyne meenig op myn oor. zyn hand is verwenfcht; het viel my zwaar en zuur om hem te begrypen.' • Lu(d) Dit is mogelyk den zin van bet bywoord Sooi. -Beggd, -want Johnsons verklaaring komt my .veel te gedwongen voor. Hy meend dat bet het geduld is, die haare verwandten ligt voor bloot' hartigheid neemen, en daar om de voogdyfcbap over bem, als een Gek af bidden kunnen. Eschenburg,  ■ S L Y S P E U gjt Luciana. Sprak hy zo dubbelzinnig! dat gy zyn mee-g niet vatten kon ? Dromio van Ephefen. ■ Neen, hy trof het zo regt,- dat ik zyne oorveigen veel te goed varen; en evenwel fprak hy zo dubbelzinnig dat ik ze naauwlyks vatten kon. (*) Ad riana. Maar zeg my eens; zal hy naar huis komen? het fchynt hy bekommerd zich weinig in zyn vrouw te bevallen. Dromio. Waarachtig ,' Mevrouw> myn Heer, is Hoorndol. * Adriana. Hoorndol! fchurk.' Dromio. Ik meen niet hoornbeeftig dol, maar waarachtig , hy is raazend dol. Toen ik hem bad, dat hy om de Middagmaaityd naar huis zou komen, vroeg hy my naar duizend Mark goud. Het is tyd om te Eeten, zeide ik: myn goud? fprak hy. gelieft gy naar -huis te komen? vrceg ik: myn goud ? zeide hy. waar zyn de duizend Mark dien ik u gaf? gy fchurk. Het fpeenvarken. zei ik, is reeds geheel verbrand, myn goud fprak hy. Mevrouw Heer, zeide ik: loop aan de galg met uw vrouw; ik weet niets van uw vrouw ; loop voor den drommel met uw viouw.' Luciana. Hoe! wie? Duo. (e) In 't Origineel een woordfpeeling met to un. terftand voor to ftand under. hoe armhartig bet ook is, fchynt het een geliefkoosde fpotterny vanden Dichter geweeft te zyn. men vind bet ook in de twee Veroneezen. Stesvens. Z 3  sss D£ DWAALING. Dromio. Wie? Myn Heer, ik weet niets zeide hy, noch van huizen noch van wyven, en vooral van geen vrouw, zo dat ik, al wat ik met myn tong kon verwerve, dank zy dezelve, op myne fchouderen naar huis droeg, want met een woord by gaf my fchoone klappen. Adriana. Ga weder te rug fiaaf, en haal hem naar Huis. Dromio. Ik weder te rug gaan , om my nog eens naar huis te laaten kloppen? om Gods wil Mevrouw; zend daar eenen anderen afgezand heen. Adriana, Ga weder heen, flaaf, of ik flaa u kruiswyze den Kop aan Hukken, Dromio. En dan zou hy dat kruis weder door flaagen digt kloppen; dus zou ik u.beiden dan een heilig hoofd te danken hebben. A d i a n a. Voort, gy Babbelaar , haal uwen Heer naar huis. Dromio, Ben ik dan tegens u zo rond als gy tegens my, dat gy my even als een Bal kunt van u ftooten ? gy ftoot my voorwaards , en hy zal my weder rugwaardt ftooten. indien ik zulk een dienft moet uithouden zuit gy my een lederen overrok dienen .te laaten maaken. DERDE TOONEEL. Adriana. Luciana. Luciana, . Foei-'dat het ongeduld uw gezicht dus veranderd. Adri-  £ L T S P E L, 359 Adriana. •Hy kan zich van zyn lief en aangenaam gezelfchap niet berooven ; en ik moet intuffchen thuis zitten, en tot verhongeren zelfs, naar een vriendlyk opflag zyner oogen verfmagten. Heeft dan de Ouderdom , de lieffelyke fchoonheid reeds van myne arme wangen weggenoomen ? Indien dat zo is, dan heeft hy dezelve bedorven, is myne fpraak .ongefierd, en myn verftand ftomp? zyne onvriendelykheid is het hardeMarmer waar aan het zyne fcherpte verlooren heeft, bevallen hem anderen beter, wyl zy knapper gekleed zyn? dat is myn fchuld niet, hy is Heer over mynen ftaat. welke mismaaktheden kan men aan my vinden, dat-zyn werk niet is* Hy is dus alleen de fchuld van myne ongefteldheid. een enklen vriendeiyken opflag van hem zou myne verwelkte fchoonheid weder fpoedig nerftellen. Maar hy breekt gelyk het ongebonden wild door de hagen heen, en zoekt zyn voedfel daar buiten, ik arme vrouw ben hem reeds te veell Luciana. Welk een zicb zelf plaagende Minnenyd - foei - gy moet dezelve verbannen. Adriana. Slegte onërvaarne Gekkinnen kunnen tegens zulke Beledigingen voorzigtig zyn. ik ben verzekerd dat zyne oogen hier of daar een ander voorwerp hebben dat zy aanbidden- Waaraan zon het anders ontbreeken dat hy niet hier is? Gy weet Zufter, dat hy my een Gouden keten beloofde, wilde de Hemel dat het alleen dat was dat hy my onthield' — ik zie wel dat een Juweel, hoe fchoon het ook zyn mag, eindelyk zyn fchoon. heid verheft wanneer wy het altoos draagen; en gelyk het goud zelve, fchoon het de behandelingverdraagt, door het dikmaais herhaaleni zich ein delyk begeeft; zo is 'er geen gemoed zo edel» dat niet door de langdumige ocgeuouwheid en Z 4 val  3»o DiDWAALING. (■Zy vertrekken.) VIERDE TOONEEL. (*) Het Tooneel verbeeld een Straat. Het to"„ï VZÏÏ^&W f* Ceotaurus zeer wel be^rdD'TL° 6f' is in dc*> dige Gek is heen 7eL4 óm m 3' 'eLZOfgvulbezorgeniffe dat 1 fa l? my, te zoeken • uit o ik de%mihndig^den dr^rrk°T-W3nneer van mynen waard me t-fk J/rl ve'teIiwS ik Dromio niet gefpróoken tiu ™geyke' 20 kan het eerft van de Mart, r ^1"' iedeft ik hemrecht va» pas Markt afzond/ hal daar komt hy VyFDE TOONEEL. * Dromio van Syrakufa, de voorigen. ■ ter^f oveï?StF^ " ™e vygen? zo fpoï llP ël eeD L,tf^bber v3n Oor. van de Centaur* ?I !L met ^ gy weet niets vangen ? uw vrouw fj, fieen 8cld van my ««• maai te roepen ? mvn hl °°' my t0t h" md^waart gy do/ hüls Was ,n den Phoenfe » woorden gaf. ' ëy m? zu,k onzinnige anr Ah-  B L T S P E L. 3S1 Antipholis Dair evsn; en hier op deze plaats; zynde nog geen halfuur geleeden. Dromio. Ik heb u tot nu toe met geene oogen gezien, terlert gy my, met het goud dat gy my gaf, naar den Centaurus zondt.' Antipholis, Schurk, gy loogchende dat gy dat geld ontvangen had ; en fprak my van een vrouw en van middag eeten. doch ik hoop dat gy gevoeid hebt hoe wel my dat bevallen is. .Drom 10. Het verheugd my toch , dat gy zo wel gehu. meurd zyt. wat zal deze fchertzery beduiden? ik bid u myn Heer' zeg my zulks eens? Antipholis. Hos.' gy fpot en greinft my nog in 't aangezicht; denkt gy dat ik fpotte? —— daar hebt gy eens en daar nog eens? Dromio. Houd op, myn Heer. om 's Hemels wille! —> thans voel ik dat uwe fpotterny ernst word. Maar waarom flaat gy my dan , indien ik het vraagen mag? Antipholis. Om dat ik zomtyds veitrouwlyk genoeg met u om gaa om u als mynen vrolykmaaker te gebruiken , en den gek met u te fcheeren; zo dryft gy uwe onbefchaamdbeid zo verre, om myne goedheid te misbruiken ; en my uwe klugten ook in myne erns tigfte uuren op te dringen, wanneer de zon fchyut mogen de zweevende Mieren hunne fpotternyen dryven , maar zy moeten weg kruipen wanneer zy haare ftiaalen verbergt, indien gy met my fpot■ ten wilt, zo zie eerft toe,hoedanig ik 'er uit zie, en richt dan u gedrag naar myne oogen-af. of ik zal u deze Leerwyze door flaagen in uwe fchantfe diyven. Z 5 Dxo-  3f5z Dz DWAALING. D r o m i o. Noemt gy myn hoofd een Schans? - wsn< neer gy dat kloppen maar wilt nalaaten, zo be« hoeft gy maar flegtweg myn hooft te noemen, indien gy zo langer voordvaard, dan moet ik een Schans voor myn hoofd hebben en het zelve verfchanfen , want anders zou ik myn verftand in myne f:houderen moeten zoeken, maar zeg my eens, myn Heer ? waarom "word ik geflaagen ? Antipholis. Weet gy dat nog niet? Dromio. Verder niet, myn Heer , als dat ik geflaagen moid. Antiphol is. Moet ik u zeggen, waarom ? Dromio. Ja myn Heer. en uit wat oorzaaken. want men pleeg te zeggen iedere waarom heefc zyn daarom. Anfipholis. Eerft dan, waarom, •—— om dat gy met my de gek gefchooren hadc. en dan daarom; — terwyl gy zulks ten tweedemaal geloogcbend hebt. Dromio. Is 'er wel ooit iemant zonder zo min oorzaak geflaagen ? noch in den waarom noch in den daarom is gezond Menfchen verftand. nu goed myn Heer, ik dank u. Antiphol is. Gy dankt my? waar voor danf Dromio- Wel myn Heer, voor dat iets, dat gy my om niets gegeven hebt. Antipholis Ik wil het eerlang weder goed maaken, en u niets voor iets geeven. maar zeg eens,is het Ee- • £ens tyd? Duo»  B L X S P E L. 36S Dromio. Neen, myn Heer, ik geloof 'er iets aan 'tEeten ontbreekt dat ik heb. Antipholis. Mag ik weeten wat dar is? Dromio. Het zal niet bedroopen zyn i (ƒ). Antipholis. Nu goed, dan is het droog. D ro m i o. Indien dat zo is, zo eet 'er toch niets van. Antipholis. Waarom niet. Dromio. Dat zou u nog Colorieker maaken; en my ook een drooge druppel doen toedienen. Antipholis. Goed , myn vriend , leer vernuftig en ter be« kwaamen tyd fpotten; een iedere zaak heeft zynen tyd. Dromio. Ik heb beftaan om zulks te loogchenen, eer gy 20 Coloriek waart. Antipholis. En uit welk een gron-l.' Dromio. 6 Heer! uit een grond die zo klaar is, als de klaare en kaale fchedel van Papa, de Tyd, zelve, Antipholis. Laat hooren. . Dromio. Het is geen tyd meer voor iemant om zyn hair we- (ƒ) De inval in bet origineel ligt in de dubbeli zinnigheid van bet woord balling; bet geen tevens een dragt flaa^en, en bet bedruipen van dat geene, dat> uan 'tfpit gebmden word, beduid  35a De DWAALING. LtrWo^kmeT1 die door den l0°pder ■» Antipholis. Kan hy dat door geen geld boete en bezitnee. ming verkrygen? „ , , , Dromio. «nSi'.T*' by een SeId ^te voor ander Tn 'r h *" hM Veri°0ren hair ™» anaer in t bezit neemt. Antipholis. Waarom >s dan de tyd zo gierig met het hairdaar het dikwils zoo een ryken uitwaffingis? Dromio. Om dat het hair een weldaadipe gift is die 717 «n oo beeilen vereerd; en het geef zy denier,7 fchen jd hair onthouden heeft , dat heeft zy hem aan 't verliand weder goed gedaan. Am t iph ol i s. Maar daar zyn wel menfchen, die meer hair • dan veiftand hebben • r • Dromio. Zulke hebben toch aitoos verftand om hun hair te verliezen, (g) n nair Antipholis. Maar maakt gy dan het befluit, dat haairige Lieden eerlyke gekken zonder veiftand zyu ? Dromio. Hee. eerlyker gek , hoe eerder by verlooren Sgde?" 20 6611 'mlieSC hCt Wet een f0°» van An- te) DaJ «,. rfe ^en welke meer bair dan ver fiand heeft w„4 zeer- ligt van LichtvsarZ', ' vrouw* perfoonen verftrikt, en moet dan de 'etfi gen zyner wup!beid ondervinden ;.■ waar van e n dereerjie verfcbynfelen dezer ziekte in EilroTa w perlies van bet bair was. ' pa ' iet Johnson.  B L 7 S P E L, 36J , Ahtip hol is. Uit welke oorzaaken ? Dromio. Uit twee oorzaaken die gezond zyn. Antipholis. Neen, gezon d waarachiig niet. Dromio. Dan zeker? Antipholis. Neen , nooit zeker, in zulk eene onzekere zaak. Dromio. Nu! dan uit gegronde oorzaaken. Antiphol is Noemt ze. Dromio. Eerftelyk verheugd hy z ch daar over, dat hy het geld (paard , dat hy voor 't krouwen zou moe. ten uitgeeven, en ten tweeden, om dat zy by hem, warneer hy Eet, niet in den Soep kunnen vallen. Antipholis. Gy hebt al dezen tyd willen bewyzen, dat iede* re zaak zyn tyd niet heeft. Dromio. Zekerlyk, myn .Heer: en dat heb ik ookbeweezen, naamelyk 'er is geen tyd om uitgevallen hair te behouden. Anttpholis. Maar uwen grond behield geen fteek, waarom 'er geen tyd is om het weder te verkrygen. Dromio. Ik zal hem dan op deze wyze verbeteren; •de tyd zelf is kaal, en zal daarom, tot aan het einde der waareld kaale naarvolgers hebben. Antipholis. Ik wift het reeds dat uw befluit kaal zou uitvallen, maar zagt, wat komt daar aan? ZESi  35<5 De DWAALING. ZESDE TOONEEL. Adriana, Luciana, de voorigen Adriana. ja, Ja, Antipholis, zie 'er maar onvriendelyk en verdrietig uit; eene andere beheerfcherefie heeft alleen uw vriendelyk aanzien: ik ben Adriana niet meer, uw beminde vrouw, daar is een tyd geweeft , dat gy onverzogt , my zwoer , geen woorden waaren Muziek voor uwe ooren, indien ik niet fprak; geen voorwerp beviel aan uwe oogen, indien ik u niet aanzag; geen gevoel was aan uwe handen welkom , indien ik u niet aanraakte; geene fpyze kon uwen fmaak voldoen, indien ik u dezelve niet voorleide. Doe komt het, thans dan myn, Gemaal/ ol zeg my, boe komt het, dat gy zo vervreemd tegens u zelf geworden zyt? ik noem het tegen u zelve, daar gy het tegens my zyt, die op zo eene onwederftaanbaare wyze opu. verliefd ben , dat ik beter dan het befte deel van u zelfs ben. ó, ruk u niet van my los, want gy kunt eerder een druppel water in het diepfte der Zee laaten vallen , en onvermengt van anderedruppelen, zonder meerder of minderheid weder te rug neemen. hoe! zou het u niet in uwe ziele imerten , wanneer gy hoorde, dat ik van myn plicht week, en dat dit reine ligchaam dooronkuifche tuften bevlekt werd. Zoud gy my niet aanvalie; niet met voeten ftooten , en my den naam van eene Echtbreekfter in 't gezicht werpen, en de bevlekte huid van myn Hoerenhoofd rukken? van myne trouwlooze hand, den Trouwring afrukken, en hem met eene bezweering van eewige fmarte verbreeken.' *—. ik weet gy kunt het, dus volbrengt het ook! — ik ben met een Echtbreekend Brandyzer getekend; myn bloed is met de onreinigheid der ontucht vermengd, want, wan-  B L T S PEL. 3<5f wanneer wy het beiden eens zyn, en gy ontrouw word , zo deeld gy my het vergift mede dat in uwe aderen fchuimt, en maakt my door aanfteeking tot een Echtbreekfter. Ach! keer dan tot uwen plicht te rug, en blyft uw kuifche bed getrouw, op dat ik onbevlekt, en gy onönreerd leven moog. Anti fholis. Schempt gy op my, myn fchoone Vrouw ? ik ken u toch niet. ik ben in Epbezen ruim twee uuren oud; en even zo onbekend met uwe Stad als met uwe redenen, ik fpoor al myn verftand te vergeefs aan, om flegts een woord van die allen te verftaan, welke gy my voorpraat. Luciana. Foei! Broeder, wat zyt gy verandert ? zedert ' wanneer hebt gy u aangewend myn Zufter dus te bejegenen? zy zond Dromio af,om u tot het Mid» dagmaal te verzoeken. Antipholis. Dromio? Dromio. My? Adriana. Ja U*, en gy zei ons, toen gy weerkwam , dat hf u muilperen gegeeven had, en dat hy onder het uitdeelen daar van noch van zyn huis, noch vanmy, als zyne Vrouw, iets had willen weeten. Antipholis tegen Dromio. Hebt gy met dit Vrouwsperfoongefprooken?we/k een verftandhouding hebt gy te zaamen ? en waar toe diend dit alles. Dromio. Ik, Myn Heer! —ik zie ze thans voorde eerftemaal van myn leven. Antipholis; Gy liegt het, Schurk; want gy bragt my op do Markt haar verzoek met dezelfde woorden aan. Duo;  Sö"? Di DWAALING. Drom 10. ik neb ze van myn leven nooit gefprooken. Antiph'olis. Hoe kan zy ons dan by onze naamen noemen ? zy moet dan een waarzeggende geeft hebbeni Adriana. Hoe weinig voegt dit aan uwen Staat, zulk een Jaage Comedie met uwen Slaaf te fpeelen, en hem te vergen, om my op de groffte wyze te befpotten? ik ben genoeg beleedigt, dat gy zo vervreemd van my zyt; hoopt Uw onrecht niet hooger op, tot zulk een graad van verachting. 'Kom, laat ik u vaft omarmen; gy zyt een Olm myn lieve Man , en ik een zwak riet, dat met uw fterken ftam vereenigt, deel aan uwe fterkte neemt, al wat ik van my afwyden wil is onkruit; diefachtig onkruit, en onnut moes, dat, zelf wanneer het niet by tyden afgefneeden word , tot aan uw midden opgroeit, en aan uw Vérderfzyn voedfel zoekt. 7 Antipholis ter zyden* Zy fpreekt met my, en maakt my tot den inhoud van haar gefprek. Hoe.' ben ik mogelyk in een droom aan haar gehuwd? of flaap ik thans, en beeld ik my in, dat ik dat alles hooi? — welk eene verwarring betoverd onze oogen en ooren ? tot ik uitvinden kan, wat ik van deze onbegrypelyke zaak maaken moet, zal wel het zekerfte zyn een gunftig gedrag aan te houden. Luci ana, Ga heen, Dromio; zeg de Bedienden dat zy het Eeten opbrengen. ' . Dromio.. Nu, by myn Rooztnkrans 1 ik wil het kruis maaken; God zy by ons; wy zyn hier in een Hexenland: wy fpreeken met enkel Bitebaauwen, Mon' fters en nachfgeeften. wanneer wy niet doen war zy hebben willen, dan zullen zy ons den adem uitzuigen, en ons biuin en blaauw fchoppen.  B L T S P E L. 269 Luciana. Wat babbelt gy daar in :u zelve, en antwoord niet ? Dromio, gy Lummel t gy Slak! gy traage Kaerel,gy Gek. Dromio. Ik ben verandert, myn Heer, niet waar? Antipholis. Ik denk dat gy in uw gemoed even als ik gefield ben. Dromio. Beide aan ziel en ligchaam, myn Heer. Antipholis. ' 'j Gy hebt uw gewoone geftalte. Dromio. Neen ik ben een Aap. Luciana. Indien gy in iets verandert zyt, zo is 't in eea Ezel. Dromio. Dat is zo, gy bereidt my, en ik honger naar gras. zekerlyk ben ik een Ezel, anders was het onmoogelyk dat ik u niet even zo goed kennen zou als gy my. Adriana. Weg daar meê.' ik wil ook niet langer een gekkin zyn : en de vinger in de oogen fteeken en weenen, terwyl de Heer en de knegt met mynen kommer lagchen. Kom, kom myn Heer, aan 'c middagmaal; Dromio, geef intulTchen op het huis acht; ik wil heden, met u myn lieve Man, boven eeten, en daar zult gy my alle uwe kleine fchel» meryën op bicgtcn. Hoor vriend, indien'er iemant naar uwen Heer vraagt, zo zeg dat by buitens huis eet; en laat 'er geen levendig menfch in. Kom Zufter. Dromio,fpeel uwen rol als Deur* waaider vooral goed. Antipholis. Ben ik op Aarde , in den Hemel, of In de Helle? flaapende- of waakendc? zinneloos of by IILOiii, Aa myn  S70 Di DWAALING. myn verftand? aan deze Menfchen bekend, en voor my zelf onkenbaar ? ik wil zeggen wat zy zeggen, en maar regt uit in dezen Nevel voortwandelen. DiOMEO. Myn Heer- zou ik toch waarlyk Deurwaarder zyn? ^ Adriana. Zefcerlyfc. wees voorzichtig van niemant in te laaten. of ik breek u den hals. Luciana, Kom, kom Antipholis , wy eeten, zonder te vertoeven reeds, te laat. Minde van bet Tweede bedryf. DER}  B L Y S P E L. 371 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL, Het Tooneel verbeeld de ftraat voor bet buis van Antipholis. Antipholis van Ephefen, Dromio van Ephefen; anoelo, B alt h as ar. Antipholis Gy moet my onsfchuldigen, myn waarden Heer, Angelo. myn vrouw is verdrietig wanneeP ik niet op de gewoone tyd naar huis kom. zegtach, dat ik my by u, in uwe werkplaatfe heb opgehouden , om naar het bearbeiden van haar halsketen te zien;die gy haar morgen wiit brengen. Maar, hier is een Schurk, die my in 't gezicht durft ftaande houden dat hy my op de Marüt heeft aangetroffen, en dat ik hem daar flaagen gegeeven heb; en duizend Mark aan goud van hem gevordert, en niets van myn vrouw, noch van myn Huis wilde weeten. Gy verzoopen Kaerel.' wat wilt gy toch met al uw gezwets? ; Dromio. Myn Heer .zegmaar wat gy goedvind; ik weet toch wat ik weet. dat gy my op de Markt gefla» gen hebt, dat kan ik met uwe hand bewyzen. was myn vel Perkament, en de oorvygen die gy my gegeeven hebt, de inkt, zo zoud gy op uw eigen handlchrift zien wat ik denk. Antipholis. Ik denk dat gy een Ezel zyt. Drom i o.. Zeker , Ja; dat kan men van het onderricht, en de flaagen die ik gekreegen heb, afleiden. Ik had zekerlyk ook wel kunnen agter uit JTaan, toen men my flocg; en was dat gefchied, zo zou Aas me«  37a De DWAALING. men voor my in 't vervolg uit'den weg gaan, era zich voor eenen Ezel in acht neemen. Antipholis. Zyt gy niet weigehumeurd , Heer Balibafar ? de Hemel geeve, dat onze Maaltyd, mynen gosden wille, en de vieugde myner verwelkoming bewerken mooge ! Balthasar. Ik fchat uwe lekkere fpyzen gering, myn Heer; en uwe verwelkoming zeer hoog. Antipholis. Ach! waarden Heer Balthafar.' in allen gevalle verandert de vriendfchaps welkomft groet, geen enkelen fchotel van Lekkernyen. Balthasae. Een goede maaltyd, myn Heer, is wat gemeen, want elke Gek kan dezelve geeven. Antipholis, En de welkomft groet is nog gemeener, want zy beftaat alleen in woorden. Balthasar. Weinig gerechten, en veel goede redenen maa- ' ken een vrolyke Maaltyd. Antipholis. Zekerlyk. voor een' Gierigen Traftant en een nog kaariger gaft. Maar, wanneer myn Gerechteneven zo flecht zyn, neem dan dezelve echter in vriendfchap aan. Gy zoud wel een beeter Maaltyd kunnen hebben, maar geen die uw beeter van harten gegund is. Maar zacht.' myn deur ïsgcflooten. Ga heen, Dromio, zeg hen dat zy ons in laaten. Dromio. Mathilde, Brigitta , Mariane, Cecilia, Kathari» na , Sufanna. Dromio van Syrakufa, van linnen. Vlegel, Kakker , Bengel, Gek, Schaapskop, Kraa.  B L T S P E L. 573 iengezicht! voort, voort , fcheerd u weg van de deur, of zit op den dorpel, weik een verbaasde menigte Menfchen bezweerd gy daar te zaamen ; daar 'er één van hen allen, reeds één te veel is ? Maak uw weg, van de Deur af Dromio. van Epbefen. Welk een vleugel is 'er toch by ons tofcDeurwaarder aangefteld ? Myn Heer, wacht bier op de ftraat: maak opent Dromio. van Syrakufa. Laat hem heen gaan, van daar hy gekomen is, op dat zyn voeten niet koud mooaen worden. Antipholis. van Epbefen. Wie fpreekt daar binnen ? Hola maak de deur open' Dromio. van Syrakufa Terftond myn Heer; indien gy my, maar eerfi zeggen wilt, waarom. Antipholis. Waarom, fchurk! om dat ik van middag eeten wil: ik heb heden nog niets gegeeten. Dromio. van Syrakufa. En zult heden hier in huis ooit niets te eeten krygen. kom op een andermaal eens weder. Antipholis. Wie zyt gy dan, die my in myn eigen huis niet wilt laaten? Dromio van Syrakufa. Uw hedendaagfcne Deurwaarder , myn Heer; en myn naam is Dromio. Drom io van Epbefen. ö'. Gy Galgenvogel/ hebt gy my beiden; mynen naam en myn ampt ontftoolen! de eene heeft my nooit krediet, en de andere eene menigte verwytingen verworven. » . ■ zytgy Dromio? — ik wenfchte dat gy heden in den ftaat van dezen Dromio geweeft waar ;gy had dan gaarne uw gezicht tegens een naam, of uw naam tegens eenen Ezel verruild, As 3 hv%  374 Di DWAALING. Lucu, van binnen. Wat is dat voor een geweld ? —- wie it daar voor de Deur.' Dromio van Epbefen. Laat myn Heer m, Lucie. L u c i e. Neen, waarachtig niet; hy komt te Iaat; zegt dat uwen Heer nu weder. Dromio van Epbtfen. 6 Hemel! ik moet lagchen! hier hebt gy een fpreek* Woord.zal ik myn ftaf in 't Huis zetten? Lucie Daar hebt gy een ander : zet hem naar den eifch. Dromio van 'Syrakufa. Indien uw naam Lucie is, Lucie, dan hebt gy hem goed geantwoord. Antipholis. Hoord gy goede vriend? ik denk toch datgymy zult inlaaten! * .Lucie. Ik dachï het u zo even te vrasgen. Dromio van Syrakuja. En gy zeide, neen. Dromio van Ephefen. Zo, braavo/welgetroffen dat is flag op flag. Antipholis. Gy Lomp gebroedfei, iaat my in. Lucie. Kunt gy zeggen om weike redenen ? ■ Dromio van Epbefen. Klop eens fterk aan de deur, myn Heer. L u c i-e. Laat hem kloppen, tot het hem zeer doet. Antipholis. Gy zult echter huilen en klaagen, wanneer ik d deur inflaa. Lucie. o 1 zal zulks dienen ? Ar> j z  S L T S P E L. 375 Adeiama (van binnen) Wie is daar voor de Deur, en maakt zo veel Waarachtigzyn hier kwaade boeven » de Stad. «..'.« , £*lV^ O had wel eerder Zyt gy daar Vrouw' —— 6* U4U kunnen komen. Uw Vrouw, Hei° Gaauwdlef ? ga, maak n van reiken. zouden het gaarne beiden gehad^hebben. Wy zullen overeen toyd^ wat «"beiden het befte is, nu zekerlyk niets ^ervinden. Dromio van Epbefen. Gy ftaat voor de deur, myn Heerj heet elkan. der hier buiten maar welkom. Antipholis.Hpi moet zekerlyk aan den wind liggen, dat wy niet in de Haven komen. Dromio van Epbefen. Dat zou zich laaien zeggen myn Heer, ndten uwe klederen dun waaren. uw Keuken hier inhu.s UrS«,m to gy ftaat hier buiten in de koude, men zoa 'er gek over worden, dat men zo ftaan moet, cn niet weet of men verraaden of verkogt is. Antipholis. j_„ Ga , haal my iets, om daar de deur mede op te biceken. A * 4  flt Pi DWAUIN G) Dromio van Syrakufa. Onderftaat gyU, om hier wat in ftukkken te breeken , zo zal. ik uwen hals ó fchurkenlop de zelve- wys behandelen. Dromio van Epbefen. Men kan doch wel een woord met u breeken • want woorden zyn flegts wind. Laat het u anders in :t gezichte breeken, indien gy rnaar uw rua niet van ag.erenbreekt. Dromio van Syrakufa. Het fchynt dat het u aan breuken ontbreekt. Hier uit gy Lompert! ' 1 Dromio van Epbefen. Hier zyn 'er reeds te veel uit, laat my liever hierin! ' Dromio van Syrakufa. Ja , Ja, wanneer de vogelen geen veeren, en de vuTchen geen fchubben meer hebben. Antipholis. Nu, dan moet ik inbreeken. ga, haal my een breekyzer. ' Balthasar. Hsb geduld, myn Heer.' begin zulk eene onder, neemmg n;et. gy zoui uw eigen goeden naam aangrypen, en de nooit onteerde Eere uwer vrouw in vermoeden brengen, bedenk eens hoe lang gy de ondervinding vanJiaaren zedelyken wandel en deugden hebt; haare bekende zedigheid en zelfs haar gefielden ouderdom Rechtvaardigen haar, en u , tegens alle vermoedens. Het zal mogelyk een goed oog. merk hebben, dat gy nu niet weeten kunt waar om men ditmaal de deur voor u geflooten houd twyffel maar niet, myn Heer, zy zal zich daar pver volkomen weeten te rechtvaardigen, vplg mynen raad, en gaat met geduld te rug, en laat ons allen in den Tyger het Middagmaal houden, gaat dan tegens den Avond alleen naar huis, en onderzoek dan naar de oorzaak van dit onverwagte voorval. Indien gy met geweld wilt inbreeken, het  B L Y S P E L. 377 het ?s thans helder dag, en alle Straaten zyn vol Volk, en dus zult gy eene algemeene Stadsrharktzien vergaderen; en dat kon, daar de Waereld alles ten flimfte weet te duiden, uw nog ombevlekte Ee. re een vlek doen verkrygen , die 'er al uw leven aan hegten kon, want de Schandvlekken blyven nog by onze nalaatenfchap , zy blyven Eeuwig woonen, waar zy eenmaal bezit genomen hebben ? Antipholis. Gy hebt my overtuigt; ik wil in ftilte heen gaan en ben voorneemens om my Vrolyk te maaken, hoe weinig oorzaak ik daar ook toe hebbe. ik ken een vrouwtje dat zeer aangenaam in de verkeering is.; knap en verftandig, moedwillig en echter aarlig. daar zullen wy van middag Eeten. myn Vrouw heeft thans haare bekenden, maar waarachtig zonder oorzaak, den voorrang gegeeven ; wy zullen dus heen gaan en by een ander Eeten. ga naar huis, Angelo, en haal de Keten, zy zal thans wel vaardig zyn. Breng dezelve maar in 'tSteekelzwyn want daar woond zy. Ik wil die keten aan onze Hospita geeven, al was het alleen om myn wyf een pots te fpeelen, maak u gezwind, Myn waarden Heer. Terwyl ik in myn eigen Huis niet ingelaaten word, zo moet ik immers zien waar ik een ander open vind. Ange lo. Myn Heer ,• ik zal u daar binnen 't uur op wagten. Antipholis. Zeer goed. Qerzyden) deze Spotterny zal my geld kaften. Aas TWEE'  378 De DWAALING. TWEEDE TOONEEL. (*) Het Toeneel verbeeld een Kamer in 't Huis van Antipbolis van Epbefen. Luciana, Antipholis van Syrakufa. Luciana. Hoe is het dan mogelyk dat gy zo fchielyk hebt kunnen vergeeten wat de plicht van eenen Echtgenoot is ? zeg my Antipholis, za! dan de Haat reeds in de Jeugd uwer liefde, de bronnen uwer liefde verdroogen? valt het gebouw uwer ltefda reeds in duigen, daar het naauwlyks opgeiïchtis? indien gy myu Zufter alleen om haar vermogen gehuwd hebc, zo bejeegen haar dan ook, ten minfta om haar vermoogens wille, vriendiyker ;of bemind gy ergens iemant anders , zo doet het heimeiyk, Verduifterd uwe valfche Liefde met esne ondoordringbare donkerheid. Laat niynZuster uwe ontrouwheid niet zo duidelyk in uwe oogen Lezen, en maakt uwe tong tot geen Redenaar uwer eigen fcbande. ziet baar vriendelyk aan; geef haar goede woorden, wees met haar goeden aart ongetrouw; kleed den Lafter gelyk een Huisgenoot der deugd; neemt eene f&boone geftalte aan, fchoon het uw hert niet veelenkan; leerde zonde en het gedrag van eenen Heiligen; met een woerd; wees htimlyk ongetrouw; wat diend het dat2y zulks weet? welke Dief is zo eenvoudig dat hy met zyne flreeken wil pronken ? Het is een dubbeld ongelyk, wannner gy in uwe piicb;en tegens haar nalaatig zyt, en het haar uiterlyk iu uwe oogen doet leezen. de fchaamte op eene goa de wyze geleidt, heeft ten minfign eenigen roem agter zxh; flegte handelingen worden door fleste woorden verdubbeld, overtuig ons arme wyven, die zo-ligt te overtuigen zyn, ten minite, dat gy ons  B L r S P E L. 319 ons bemind. Hebben anderen den Arm, zo gun ons toch ten minden de mouw ; wy zyn toch al. toos uw fpeeltuig waar gy van maaken kunt wat gy goedvind, kom «aan dan Lieve Broeder; trooft myn Zufter; handel vriendelyk met haar; noemt hsar uw vrouw, het is een geoorlooft bedrog ; een weinig lichthartig te zyn, wanneer men door zoete vlyeryen den twift kan huldigen. Anttpholis van Syrakufa. Aanvallige gebiederefie! — ik weet u geenen anderen naam te geeven ; ook begryp ik niet door welk een wonderwerk gy den mynen ontdekt hebt i ■ uwe fchoonheid, en deze proef uwes verftands bewyzen beide.dat gy eerder eene Godheid , dan een aardfch wezen zyt. Leer my, lchoone geftalte hoe ik decken en hoe ik fpreeken zal ! verklaar voor myn te grove , aardiche , zwakke, en in dwaaling geraakte, zinnen, den volkomen en geheimen inhoud uwer redenen. Waarom bemoeit gy u zo fterk tegens de zuivere oprechtheid myner ziele; my in een onbekend Veld om te voeren ? zyt gy een Godin ? wilt gy my opnieuw fcheppenl zo veranderd my dan , ik onderwerp my aan uwe macht •• maar zo lang ik "nog by my zelve bsn , weet ik gewis dat uwe weenende Zufter myne Vrouw niet is, en dat ik haar geen van alle die plichten fchuldig ben, d;e gy my inlcherpt. veel fterker, veel dierbaarder, wierd ik tot u getrokken.' ■ oiverg myriict; haal een Zevnimphje, door uw Toverlied , om ïny in den traanenvloed uwer Zufter te verdrinnen. Zing voor uw zelf, Sireene ; en Ik ben enkel liefde, fpreidt uwe gouden lokken over uwe zilveienboezem, en ik wil u tot myn bed maaken, en neder liggen, en op zulk een Roemwaardige Legerfteede denken, als zommigen door den dood verwerven, die op zulk eene wyze fterft, mag toch de liefde, die ligt is, verdrinken, wanneer zy zinkt. Lu?  Sjjo De DWAALING Luciana. Hoe» zyt gy gek, dat gy dus fpreekt? Antipholis. Niet gek; maar wel in verwarring geraakt; maar hoe, weet ik zeif niet. Luciana. De fchuid is aan uwe oogen. Antipholis. Wyl zy, ó fchoone Zon, uwe ftraalen zo na bei fchouwden. Luciana. Kefchouw dat geene wat gy befchouwen moet; dan zal uw gezicht zich ras weder op klaaren. Antifholts, Het is even zo goed , n;yn zoete lief.de oogen toe te fluiten, als in den donkren nacht te zien. Luciana. Waarom noemt gy my, Lief? noemt myn Zufter zo. ' Antipholis. Uw Zufters Zufter. Luciana. Dat is myn Zufter. Antipholis. , Neen, dat zyt gy zelfs; de befte helft van my! * myner oogen helderfte oogen; myns tedren harte. tedren harte: myn voedfel/ myn geluk'en het deei myner aangenaamfte hoopelmyn aardfchen Hemel en myn eenigften wenfch van den Hemel.' Luc u na. Dat alles is myn Zufter, of moet het ten min fte zyn. Antipholis. Noem u zelve Zufter, myn Lief, want ik meen u. ik wi! u beminnen en met u myn levenftyd verdryven. gy hebt noch geen Man ; ik noch geen Vrouw ? geef my uw hand! Lnci ana. Ho.' ho! zacht, myn Heer. Slegts een weinig ge-  B L T S PEL, 38* geduld: ik wil eerft myn Zufter haaien om haare toeftemmig te verkrygen. DERDE TOONEEL. Antipholis van Syrakufa, Dromio vati Syrakufa. Ahtipholis. Ho ! hola, Dromio, waar loopt gy zo fpoedigt Dromio. Kent gy my dan, Myn Heer ? ben ik Dromio 2 ben ik uw flaaf? ben ik, ik zelf. Antif holis. Gy zyt Dromio, myn Slaaf, en uw zelf. Dromio. Ik ben een Ezel; een wyfs flaave (6) en buitea my zelve. Anttpholis, Welk een wyfs flaave ? en hoe buiten uw zelve * Dromio. Zekeilyk , Myn Heer, buiten my zelve, ik be. hoor een Vrouwsperfoon toe, een die aanfpraak op my maakt; die my over al naarloopt.en my hebben wil. Antipholis. Wat voor aanfpraak maakt zy dan op u ? Dromio. Wat drommel! Myn Heer, zulk een aanfpraak als gy op uw Paard maaken kunt, want zy wil my als een Beeftje hebben, dat is niet te zeggen dat zy my hebben wil om dat ik een Beeftje ben; maar in *t bizonder, dat zy juift als een beeftelyk fchepfel aanfpraak op my maakt. ^ (b) In 't Engelfcb werd met bet woordje man ge. Jpeeld, in de tweevoudige beduiding van een Eebt; gemat en een Bediende.  382 Dl DWAALING iira ■ i. Antipholis. Wie is het dan? Dromio. fcen zeer refpektahsl Pcrfoon, Myn Heerreen feiloon van welke men niets durft fpreeken zon oer te zeggen, met refpekt te fpreeken. ik maak flegts een gantlcn mager geluk wanneer ik den handel aan ga, en evenwel is het eene ontzachelykevet. te party. * Antipholis. Hoe, zo ? JSS^S1!?' ^erV is de Keukenmeid, te gebruiken was dan tot een Lamp om by haar «gen licht voor haar, daar van af teloopen. ikftaa «_ voor m, dat haar kleeren met hef fmeer dat er m is, een, geheelen Laplandfchen winter zouden doorbranden, indien zy tot aan den Jongften dag leeft , zal zy zekerlyk een geheelen week lange? branden als de geheele waereld. • A n t i ph o l i s. Hoe ziet zy 'er dan uit ? Dromio. Zwart, gelyk myne fchoenen; maar haar gezicht zelf is zo reira als iets; en waarlyk zo fterk dat zy zweet dat men tot over de fchoenen in het vet van haar kan waaden. Antipholis. fyll* "? get>rek 'L we,k h« wateweder goed kali maaken. D r o m i o. Neen, Myn Heer! het is vee! te flim; Noachs Zondvloed zou niet toerykende zyn. Antipholis. ' Hoe heet zy dan ? Dromio. Nell, Myn Heer Maar haar naam, en drie Kierde (dat 1S een £1 eD drie vierde; is SgSver! re  B L T S P E L. 383 xe niet groot genoeg om haar van de eene heup tot den ander te meeten. • • Antipholis. . Zy is dus tamelyk breet ? Dromio. Niet langer van het hoofd tot de voeten , dan, van de eene heup tot den ander, zy is rond gelyk een Aardkloot; ik wil Landen op haar ontdekken. Antipholis, Waar zoud gy by voorbeeld Irland vinden ? Dromio. ó Myn Heer.' op haare Lendenen, ik ontdekte het aan de Moeraflen. Antipholis. Waar Schotland? D r o m i o. Ik ontdekte het aan de onvruchtbaarheid; juift op baar vlakke hand. Antipholis. Waar Vrankryk? Dromio- Op haar voorhoofd; gewapend en rugwa'ardsga keerd, en tegens haar hair te velde trekkende.(i) Antipholis. Waar Engeland ? Dromio. Ik zocht naar de krytbergen , maar ik kon 'er geen fpoor van vinden ; ik geloof intulTchen dat het op haar kin lag, wegens den zoute vloed die tüffchen dat Land en Vrankryk vlood. An> (i) Wederom eene Zinfpeeling op de venus ziekte, door een gewaapend voorhoofd of fleme, verjiaat by zulk een , dat met uitgeixiaffcben builen bedekt is; en bet geenrugwaards gekeerd is, is van bet bair te verjiaan. Johnson;.  384 Di DWAALING Antipholis. Wlar Spanjen ? Dromio. Waarachtig dat zogt ik niet; maar ik rook het zeer fterk aan haaren adem. Antipholis. Waar America ? waar de beide Indien ? Dromio. ó Myn Heer.' op haar neus, die rondsomme met Robynen, Karbonkels en Saphiren opgefchikt is; welke haar ryk aanzien tegens den heeten A* dem van Spangjen neigen, het geen geheele vlooien van Fregatten en Scheepen uitzond om in haar &eus met ballaft gelaaden te worden. Antipholis. Waar lag Holland V waar de Nederlanden t Dromio- ó / Myn Heer! zo diep van onderen heb ik niet gezogt. kort en goed ; . deze Hex of Toveres maakte aanfpraakopmyjnoemdemy Dromio; zwoer dat ik met haar gehuwd was; zeide my welke gehei. memerktekenen ik aan myn lichaam had : gelyk de vlekken op myne fchouder; de wel aan mynen hals; de groote vlek aan myn linker arm, zo dat ik vol fchrikken daar van afliep; terwyl ik wel zag dat zy een Hex moeft zyn. ik geloof waarlyk, indien myn borft niet met het fchild des geloofs (k) en myn hart met ftaal was gewaapend, dat zy my in een Hond of een Zwyn zou verandert hebben; ommy in haar keuken het gebraad te laaten keeren. Antipholis. Ga, zo ras gy kunt; loop aan deReê, en zo'er ér. (k) Dit ziet op het gemeene by geloof, dat" er niets in ftaat is, de 'J ooverkunfte eener Hex . om naamelik menfchen in dieren te hervormen, tegenftand te doen, dan een Jlerker geloof, Wariurton.  B L Y S P E L. 3*5 ergens een wind van den Oever afwaait , 20" wil ik geen nacht meer in deze Stad doorbrengen. Indien 'er ergens een Schip gereed is om aftevaaren, zo komt op de Markt, ik zal daar op en af gaan , tot gy wederkomt: wanneer ons iedereen ken, en wy kennen niemant, dan is het, denk ik, tyd» om op te kraamen, en ons voort te maaken. Dromio. Geiyk iemant voor eenen Beer loopt om zyn le« ven te redden , zo vliede ik voor haar, die myn Vrouw wil zyn. VIERDE TOONEEL. Antitholis van Syrakufa. alleen. Het is uitgemaakt.dat hier geen Menfchen dan enkel Toverhexen woonen, en daarom is 't hoog tyd , dat ik rr.y van hier maak. het fmert my tot in de Ziel dat zy myn Vrouw wil zyn, die my als haar Man aanfpreekt ,• maar haar ichoone en lieve Zufter heeft zulk een aangenaam en onwederftaaniyk wezen , en zulk een' betooverenden omgang, dat zy mybyna tót een Verrader van my zelve gemaakt hadt. Maar, zo ik my niet in het ongeluk wil ftorten, zo moet ik myne ooien tegens het gezang van deze Syreene toeftoppen. VYFDE TOONEEL. A n g e l o met een' gouden Keten. A n T i ï H l i s van Syrakufa. A n o e l o» Myn Heer, Antipholis antipholis'. Ta, zo heet ik. III. Deel, Bb Arw  38er enkel als geblinde Lieden rond. een goede Geelt mcge ons gelukkig weder van hier brengén. (q) And reftsthem. eenwocrdfpeelingmet to reft, in ruft brengen en to arren:, in verzekering neemen, , .li AGTSTE  B L Y S P E L. 399 AGTSTE TOONEEL. Julia, de Voorigen. Julia. Welkom , Welkom ! Myn Heer Antipholis; ik zie , gy hebt eindelyk den Goudfmit gevonden: is dat de Keten die gy my heden belooft hebt? Antipholis. Te rug, Satan! — verzoek my niet, zeg ik U f D rom i o. Myn Heer, is dit Vrouwsperfoon dan Satan? Antipholis Het is de Duivel. Dromio. Neen, zy is nog iets flimmer; zy is des Duivela Grootmoeder, in de geftalte van een ligt Vrouw, menfch. dus geeft de Hemel ons hier het licht; want daar ftaat gefchreeven, dat de Duivels de Menfchen verfcbynen, in de geftalte van ds Engelen des lichts, licht is eene werking des Vuurs, en Vuur brandt, derhalven branden de ligte Vrouwsperfoonen, dus* wagt U, om haar te na te komen, (r) Julia. Uw Bediende, en gy, zyt ontzagchlyk Spotziek, Myn Heer. wilt gy met my gaan ? willen wy hier van avond faamen Eeten? Dromio. Myn Heer! indien gy leepelfpyze verwagt, zo befteld voor al een lange leepel. An. (r) Men beeft in't Hollands de Engelfche Woord" heeling van light kunnen behouden ; dewyl ligt en licht bier ookecncWoordfpeelingis. daorem ligt Vrouwsperfoon , ver ftaat men ook bier een Hoer door. dus de Verklaaringvan WielaND doorEscHENBUR» aangevoerd, niet behoeft. * Vbrtaalib.  400 Dj-, DWAALING antip hol I s. Waarom dat, Dromio? Dromio. Wat Drommel, Hy moet wel een lange leepel hebben, die met de Duivel zal eeten. Anfipholi». Te rug, booze Vyandl — wat praat gy my van Avondeeten? gy zyt een Hex, gelyk gy allen zyt. ik bezweere U, laat af, en gaat uwen weg ! Julia. Geef dan eerft mynen ring weder, die gy my by het eeten hebt afgenomen; of geef my de Keten die gy my belooft hebt; dan zal ik gaan, en U niet verder ontruften. Dromio. Andere Duivels verlangen flegts naar kleinigh'*. den ; een' afgefneeden Nagel, een Stroohalm; ten hairtje; een diappel bloeds; een fpeld; een noct, of een Kerfenfteen; maar deze is zo vervloekt g e« rig.dat zy niets minder dan een Keten wil hebben. IMyn Heer, wees hier op uw hoede, want zo gy het deedt, dan zou deze Duivel zyn Keten fchud. den en ons daar meê verfchnkken. Julia. Ik bid U Myn Heer. geef my mynen ring, of myne Keten. Ik hoop niet, dat gy my wilt bedriegen. A nt i ph o lis. Maak U voort,Hex'— Kom Dromio, wy zuL Jen gaan. ' ' Dromio. Vlieg voor den hoogmoed , zegt de Pauw. wilt gy wy* worden, Mevrouw. ' N Ë.  Ê L f S P E t. 4oi NEGENDE TOONEEL. Julia (alleen,) . Antipholis is zekerlyk gek geworden; anders zou hy zich nooit zo gedraagen. Hy heeft van my een' Ring die veertig Ducaten waardig is; hy beloofde my een keten voor den Ring, en nu ontzegt hy het beide, nog eene andere omftandigheid, die my doet selooven dat hy gek is, is een geklyk geval dat hy dezen Middag aan Tafel vertelde , namelyk , dat men zyn eigen Huisdeur voor hem geflooten hadt. Doch , mogelyk heeft het zyn Vrouw gedaan , om dat zy reeds weet, wanneer hy zyne aanvallen van dolheid krygt. Heden wil ik naar zyn Huis gaan,en zyn Vrouw vertellen,dat hy zich zo even, toen hy zyn dolle uuren hadt, in myn huis is ingedrongen ; en met geweld myn ring heeft génoomen. dit dunkt my is wel het zekerfte ; want veertig Ducaaten te verliezen, was toch te veel in eene reis. TIENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Straat. Antipholis van Ephefen, de Sipiee, d*rna Dbomio van Ephefen. Antipholis. Vrees niets, goede Vriend; ik wil niet vertrek* ken; ik wil ü,eer ik ü verlaat, zo veel geld ten onderpand geeven als die fomma bedraagt, om welke ik by u in bewaarïng ben. Myn Vrouw is heden niet wel gehumeurd, zy zal myn bediende niet ver. trouwd hebben. Ik verzeker U , dat het een donder, flag voor haar zyn zal, wanneer zy hoord dat ik in Ephefen gevangen bsn. (Dromio van Epbefen komt III. Deel. Cc met  402 DWAALING. met Koor^) Daar komt myn Bediende, hy zal dat geld wel brengen. Nu Vriend, hebt gy het geen waar toe ik ü afgezonden heb? C0l^Dei^en' Dromio, Hier is iets dat hen alien betaalen zal z daar fta is voor in, Antipholis. Maar waar is het geld ? Dromio. Ei, Myn Heer! dat gaf ifc voor het koord uit Antipholis. Tot welk een einde zond ik U dan naar huis? Dromio. Ten einde van het Touw, Myn Heer, en tot dar einde kom ik weder hier. ' Antipholis. JlaUlem)^ ^ * U «"rdiomffl. {h •o u J GïRECBTSDIIKAAK. Heb doch geduld met hem, myn waarden Heer. Dromio. Het komt my waarachtig eer toe, om geduld te •hebben, want ik ben in de droefheid vervallen Gerechtsdienaar. Houd toch uw Bek, Vriend. Dromio, Zeg hem eerder, dat hy zyne handen hond. Antipholis. Gy onwaardige, ongevoelige Schurk .' n/i tt Dromio. Myn Heer, ik wenfchte ongevoelig te zvn dan zou ik uwe Slaagen niet voelen. 8 7 ' Antipholis. alb LX"'6' aandoenlyk dan »oor Slaagen, gelyk r. -. ~ Dromio. Dat ik een Ezel ben, i. waar; want dat kan ik met myne lange ooren bewyzen.ik heb hem van  B L r S P E L. 4Ó3 van het uur myner geboorte af tot nu toe gediend, en heb voor alie myne dienften nog niets , van hem ontvangen, dan oorvygen. . Wanneer ik koud ben, dan warmt hy my met flaagen : wanneer ik warm ben dan verkoeld hy my met flaagen ; ik word daar meê opgewekt wanneer ik flaap ;ik word daar mede opgericht wanneer ik zit; ik word daar mede de deur uitgejaagt wanneer ik uitgaa ; ik word daar mede verwellekoomt, wanneer ik weder naar huis kom: ik draag de flaagen op myne Schouderen, gelyk een Bedelaaifter haar kind ; en ik verwagt , dat wanneer hy my lam geflaagen heeft, dat nï dan nog van huis tot huis daar mede zal moeten gaan bedelen. ELFDE TOONEEL. Adriana, Lociana, Julia, Doctor PiHCii, de voorigen. Antipholis van Epbefen. Kom, gaa met my, ik zie daar myn Vrouw Komea. Dromio. Vrouw, Vrouw, refpiceflnem; bedenk toch het einde, of liever, laat u gelyk van de Papegaaien raaden, om het einde des ftnks te vermyden. (j) Anttpholis. Moet gy dan altoos babbelen. (Hy flaat Dromio). Julia. Nu, wat zegt gy, is uw Man nu niet dol. Ad xi a- (s) Men leerde de Papegaaien diergelyke Waar. fchouwingen , die zy de voorbygaande toeriepen; en hunne verflandige bezitters pleegen dan te zeggen, wees voorzichtig , Myn Heer , myn Papegaai is een Propheet. Warburton. Cc 2  404 De DWAiLING, Adriana. Ik kan 'er niet meer aan twyffelen, daar hy zó wild is. Lieve Doftor Pinch , gy zyt een Bezweerder; geef hem zyn Verftand weder, en vordert daar voor van my, wat gy begeerd. Luciana. 8 Hemel! hoe vuurig en wild ziet hy in 't rond! Julia. Zie maar eens, hoe hy beeft van woede! P inch. Geef my uw hand, ik moet uw Pols eens voelen. Antipholis (bem een Oorvyg gevende.) tiaar is myn hand; ik moet uw oor eens voelen, Finch, Ik bezweer U, Zatan , die dezen Man bezit; by alle Heiligen des Hemels bezweer ik U , op myn heilig gebed uittevaaren ; en op het fpoedigfte naar het Ryk der duifterniffe te rug te keeren ! Antipholis. Zwyg, gy onzinnige Hexenmeefter '• ik ben niet bezeten. Adr i a na. ó Beliefde God, dat gy het niet was! arme en ontrufte Man '• Antipholis (tegen Adriana') Nu Schatje, nu; zyn dat uw bedryven ? Was het deze Kaerel, met zyn Saffraan geel gezicht , die heden in myn Huis met uw popte, en zich vrolyk maakte, terwyl de deur op eene fchandelyke wyze voor my geflooten was, en het ingaan in myn eigen huis met geweld gekeerd wierd ? Adriana. Ó-' Myn lieve Man! God weet dat gy dezen middag t'huis gegeeten hebt. ach .' waart gy daar maar gebleven, en had gy U zo openlyk op ftraat niet in een kwaad geiucht gebragt. Antipholis tegens Dromio, Heb ik dezen Middag t'huis gegeeten ? geg het, S.hutk. DrO'  S L T S P E L. 405 Dromio. Neen, Myn Heer; om oprecht te fpreeken, zo hebt gy niet t'huis gegeeten. Ant ipholis. Was myn deur niet gegrendelt ? en wilde me» my wel in laaten ? Dromio. De Duivel Ja : Uw deur was gegrendelt; en men wilSe U niet inlaaten. An tipholis. En heeft zy zelfs my niet fmaadelyk afgeweezen? Dromio. Zonder gekfcheeren , zy zelfs heeft U fmaade» lyk afgeweezen. Antipholis. - Schold en fchempte en fpotte de Keukenmeid niet op en met my? Dromi o. Zekerlyk deed zy dat; de Keukenveftalin (t) fpotte met U. A ntipholis. En ging ik niet eindelyk, vol woede, daai' van daan ? Dromio. Ja, waarlyk, dat deed gy;myn knokken kunnen het getuigen; die zedert dien tyd al de fterkte van uwe woede gevoeld hebben. Adriana tegen Pinch. Is het wel goed, hem in zyne onzinnige invallen gelyk te geeven ? Pinch. Heel kwaad is het niet», die Kaerel weet waar het (fc) Vestalin; om dat zy, gelyk deze, onder de verplichting ftond, om bet vuur op den haard in irand te houden, Johnson, Cc 3  4P5 De DWAALING het hem fchortjen om hem nog meer van het fpoor at te brengen, zegt hy op al zyn gekke redenen, Ta. r i, ^ JTIPH0LIS teSen Adriana. «jy nebt de Goudfmit ingeftooken, dat hy my in de gevankeniffe zou laaten brengen. 7 V ' Adriana. «SSf ,t U' door deze Deom"> geld toegezonden om U nit te fosfen; terwyl hv om die reden m allen baalt tot my kwam. 7 „, Dromio. in» nJ7 °,or ™y seld gezonden?een eoeden wil „ . . Adriana. Hy kwam bymy, en ik heb hem de beurs gegeeven. Luciana. JJn ik ben getuige, dat gy zulks gedaan hebt. Dromio- Jan"!?enn*ril^0r ZyD myS s?tuiSen- d^t ik niet aan een Strik heb moeten haaien. Mevrouw.' de Heer er? deknegt zyn beiden bezeten ; ik zie het aan hun bleek en doodverwig nlHa ;Amen nm?et ze binJen • en in eene donkrl Ledlteede opfluiten. Antipholis. Zeg eens, waarom hebt gy het'huis voor my go. flooten ?--en gy Kaerel, waarom heet gy liegen, dat gy de beurs met geld gekreegen heb? Adriana. lieve M^nJ00' U ^ hüiS "iet geflooten » *** Dromio. En ik, myn lieven Heer, ik heb geen geld bekomen, maar dat betuig ik myn Heer, dat men voor ons het huis geflooten heeft. A.  B L Y S P E L. 40? Gy huichelachtige^Schurk?gy liegt het alle beide. , ANT i ph0li s. Maar ik w» nrei vergenoegen daar aan zien ( binden , maar by verweerd zicb.) Adriana. . ,. ft! Bindt hem! bindt hem: laat hem met te digt by my komen. Nog meer Menfchen? — de booze Vyand is fterk in hem. 6 Hemel.' de arrn^e Man^hoe bleek en elendig ziet hy 'er uit •' Antipholis. Wat1 - wilt gy my vermoorden ■ «y» Gerechtvar! ik^ben'uw Gevangene ; wi t gy toelaaten, dat zy my uit uwe handen ontvoeren. Voort, hindt dezePBedienHde ook.by is insgelyks onzinnig. Wat begeerd gy t^gjon^^ dienaar? welke vreugde hebt W'er toch aan . om te zien, dat een arm ongelukkig Man , zien befchimpt en onteerd ? Gerechtsdienaar. , Hy is myn Gevangenen. Laat ik to S^. ddi moet ik de Schuld betaalen, om welke hy in verzekering geooinen is. ^ ' ^.  4o8 De DWAALING Adriana. Ik wil U bevreedigen eer ik van hier ga. breng my by zynen Crediteur, (zy binden Antipholis"en Dromio), zodra ik maar weet hoe hoog de Schuld beloopt, wil ik dezelve betaalen. waarde Heer Doftor, zorg toch daar voor, dat hy zonder fchaade naar myn huis gebragt word. —— dit is een regt onzalige dag! Antipholis. Dit is een recht onzaalige Meerkat. Dromio. Myn Heer ik ben hier uwen 't wegen gebonden, Antipholis. Voort met U Schurk , waarom maakt gv mv raazende. b' * Dromio. Wilt gy dan om niet gebonden zyn? raas,mvn Heer, maak geweld, de Duivel...... Luc iana. God bewaare ons.' — die arme Schepfels' ■ wat voor reden hebben zy te faamen • Adriana. f J?^Vbren|t- bln W6# bIyf gy by m? Zatter. (Antipholis , Pinch en Dromio met eeniee Lieden vertrekken.) Nu, zeg my op wiens aanklaaging is hy in verzekering ? 6 6 Gerechtsdienaar. keSPgy heVm?eenen G°Udfmit' name'yk' ArSe,e' Adriana. Ja. Hoe veel is hy dan fchuldig? Gerechtsdienaar. Twee honderd Ducaaten. Adriana, En waar voor? Gerechtsdienaar. van^enr heeeftKeten ' * ™ Man ™ hem °nf' A-  B L T S P E L. 405 Adriana. Hy heeft zekerlyk een keten voor my befteld ; maar hy heeft dezelve noch niet ontvangen. Julia. Even na dat uw Man, in zyne dolheid in myn huis was ingevallen , en my mynen ring hadt ont* noomen, even dezelfde ring die ik thans aan zynen Vinger zag; ontmoete ik hen op de ftraat, en zag dat hy een Keten aan zyn hals droeg. Adriana. Dat kan zyn; maar ik heb denzelven nooit gezien. Kom , Gerechtsdienaar , breng my by den Goud» fmit; ik ben zeer benieuwt, om de omftandigheden dezer zaak te weeten. TWAALFDE TOONEEL. Antipholis van Syrakufa, met een ontblooten Degen. Dromio van Syrakufa. de voorigen. Luciana. ó s Hemel! daar zyn zy reeds weder los.' Adriana. En komen met de blooten Degen op ons aan! —* wy willen om hulp roepen, op dat men ze weder kan binden. Gerechtsdienaar. Voort, voort,of zy brengen ons om. (zy hopen weg) Cc§ DER}  4io De DWAALING DERTIENDE TOONEEL. Antipholis van Syrakufa, Dromio van Syrakufa. Antipholis. Ik zie wel, de Hexen die hier zyn, vreezen voor de bloote degen. Dromio. En zy die uw Vrouw wilde zyn liep het eerfte weg. AüTIPIIOLIf. Kom mede naar den Centaurus, en haal daar ons goed af. Ik kan het naauw verwagten, tot wy met een geheelen huid van hier weg en aan boord zyn. Dromio. Waarlyk, wy moeten deze nacht nog hier bly» ven, zy zullen ons zekerlyk niets doen. Gy hebt immers gezien, dat zyvriendelyk met ons fpraaken, en ons geld gaven; my dunkt het is zulk een goedgeevend Volk , dat ik , indien 'er geen berg van WildVleefch hier was , die een echtelyke Aanfpraak op my maakte, van harten gaarne altoos zou hier blyven, al moeft ik zelf een Tovenaar worden. Antipholis. Om de geheele Stad wil ik hier geen nacht over blyven , maak U dus voort, en pak ons goed by elkander. Eindt van bet Vierde bedryf. V V F<  B L T S P E L. 4ï¥ VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL, Met Tooneel verheeld een Straat voor een Kloojljr. Een Koopman, Angelo. •Angelo. Het doet my leed,Myn Heer, dat ik U zo lang heb moeten ophouden; maar ik verzeker U, dat hy de Keten van 'my ontvangen heeft; fchoon by het thans op zulk eene fchandelyke wyze loochent. Koopman. Welk een naam heeft dan deze Man in de Stad? Angelo. Een naam vol Eere, Myn Heer; hy is een Man van een onbegrenft Credïet; hy is zeer gelieft, zo dat 'er geen een in de Stad hem daar in overtreft. EeB woord van hem, geld zo veel als al myn ver. mogen. Koopman. Spreek wat zagt ; my dunkt dat ik ze daar zie gaan. Angelo. Hy is het, en draagt juift de Keten om den hals, van welke hy op zulk eene onbehoorlyke wyze ioogchende, dat by hem ontvangen hadt. kom, ga met my, Myn Heer ik wil hen aanfpreeken. TWEEDE TOONEEL. Antipholis van Syrakufa , Dromio van Syrakufa. de voorigen. Angelo. Myn H|pr Antipholis 1 ik verwonder my nietwe^.  41» Dl DWAALING nig waarom gy my zo veel fmaad en onruft veroor. zaakt, en dat gy ten minflen voor uw eigen eer met betergezorgt hebt;en met zulke omftandighe. u T het ontva"geri van deze Keten geloogchend hebt, die gy thans zo openlyk aan den hals durft draagen. Buiten de befchaaming en de gevankenisfe die gy my en U zelve hebÊ veroor. •zaakt, hebtgy dezen mynen braaven Vriend eene groote fchaade toegevoegt; terwyl hy, door onzen Stryd opgehouden , in de ongelegenheid gekomen is, om heden af te vaaren. Kunt gy loogchenen dat gy deze Keten van my bekomen hebt. Antipholis. . Zekerlyk ontvong ik hem van U , dat heb ik nooit geloogchend. Koopman. Dat deed gy wel , Myn Heer ; en zwoer nog daar en boven. Antipholis. Wie hoorde my zulks loogchenen en bezweeren ? Koopman. Deze myne ooren hebben U aangehoord ; dat weet gy, Ja. Schaamt U, laaghartig Man; het is droevig genoeg, dat het U toegelaaten is, om met eerlyke Lieden vry om te gaan. Antipholis. Gy zelf zyt een Schurk, wanneer gy my van diergelyke gevallen de Schuld geeft. Ik wil op dit oogenblik myn Eer en myn Onfchuld tegens U bewyzen; indien gy hart hebt om Mand te houden. Koopman. Dat heb ik; en daag U als een Schurk daartoe uit. (Zy trekken hunne degens.) DER-  jï L T S P E L. 4i3 DERDE TOONEEL. Adriana, Luciana, Julia, gevolg, de voorigen. Adriana. Houd op ! houd op .' doet hem geen leed. om Gods wille, houd op! Hy is niet wel by 't hoofd. Myne Vrienden , veizekeit U van hem , neemt hem den degen af; bindt Dromio ook, en brengt ze beiden in myn Huis. Dromio. Loop heen, Myn Heer; loop heen.' —— om Gods wille, vlugc hier of daar in een huis; hier is .een Kloofter. denk ik; kom, hier in, of wy zyn verlooren. (2y hopen in bet Kloofter, even daar na komt 'er de Abdijje uit ) A b d 1 s s e. Wees toch geruft , Myne Vrienden ; waarom dringt gy toch zo fterk op my aan? Adriana. Om myn arme krankzinnigen Man aftehaalen. Laat 'er ons in op dat wy hem binden, en naar huis voeren, en hem weder te recht brengen moogen. A b d 1 s s e. Ik merkte het wel, dat hy niet wel by zyn zin. nen was. Koopman. »an is het my leed, dat ik tegen hem getrokken heb. Abdisse.. Hoe lang is deze arme Man al in deze omftan» digheid geweeft? Adriana. Deze geheele Week door was hy telkens zwaarmoedig , droefgeeftig en nedergeflaagen; en geheel niet meer, die Man die hy te vooren was. Maar voor dezen middag , is zyne krankheid nooit tot deze volkoraene woede uitgebatften. Aï<  4'4 Dl D WA 4 L IK g. terwyl hy dikmaais buiten 's huis was. ' „ . . Abdisse. Gy had hem daar over moeten onderhouden. , - ... Adbi ana. o, Dat heb ik ook gedaan. Abdisse. Ja, maar zekerlyk niet fcherp genoeg. wifde toSlafteni8 ^^^-heid, my maar Denkelyk dan, wannee/g'y met hem alleen waart. A d r r a ïj a. Neen, ook in 't byzyn van andere Lieden. Abdisse. Maar mogelyk niet dikmaais genoeg. omtanfVhe, fdu"r^n -«houd van onzen df fedf^JÏmÏMd k0n hy niec flaaPen- negens kon hfn?et FPtindaar °V£r vo°*^by den Difch Kon ny niet Eeten, weegens de redenen die ik hem dan^XudVOo°n^,dP; ^ al,eÊ" wL"ren was h't ik het zeë? ^ ,Pr?d,Jkatie: Gezelfchap bragt ik net zeer dikmaais m de reden te d-s • Ti ik hield hemjnophoudelyk voor, dat Wg^SJS Ab.  b Lts p e l. ais Abdisse. En daar door kwam het, dat uw Man gek wierd. het vergiftend gefchreeuw van een Minnenydig Wyf geeft doodelyker Wonden , dan den beet van eenen dollen hond. Gy beweerd dat gy hem, door uwe minnenydige redenen,het flaapen onthouden hebt, en daar door kwam het dat zyne herfenen verdroogde. Gy zegt dat gy zyn Eeten met uwe voor-. Werpingen geweekt hebr; onruftige Maaltyden ver. oorzaaken kwaade Verteeringen , en eindelyk het vuur tot koortfen; en wat is de koorts anders dan ♦ eene aanvalling van RazernyïGy herhaald dat uwe redenen hem in zyne üirfpannings uuren vervolgd hebben;indien dan alle aangenaame Tydkorting geweerd word, wat kan daar dan anders uit volgen, dan duiftere en droevige Zwaarmoedigheid , de bloedverwant der zwarte trooftelooze Vertwyffe. ling , en in haar gevolg een onguur vergiftigend Heir van bleeke krankheden, en Vyanden des Levens? in zyn Voedfel, in zyne Vreugde; en in de by het leven aanhoudende ruft, geftoord te worden, is reeds genoeg orri menfchen of Beeften dol te maaken. Hier uit volgt dan klaar, dat het bloot uwe Minnenydige grillen zyn geweeft , die uwen Man zyn Verftand hebben doen verliezenLuciana.Zy deed hem nooit anderen, dan zeer befcheidene Voorftelhngen, daar hy en tegen zich ruw, morrend en wild gedroeg. Waarom verdraagt gy deze belediging zo geduldig Zufter? Waarom ant-. woord gy niet? Adriana. Zy heeft de Voorwerpen van myn eigen geweé-i ten verraaden. Gaat 'er toch in, myne Vrienden, en verzekerd U van hem. Abdisse. Neen , geen levendig menfch moet zich onderftaan, om in myn huis in te dringen-  416 De D W A A L I N G, Adriana. Laat uw Bedienden myn Man dan daar uit bren» gen. Abdisse. Dat ook niet. Hy heeft deze heilige plaatfe tot zyne vryplaatfe gekozen, en zal daar ook voor uwe handen zeker zyn. Hy zal daar zo lang binnen bly. ven , tot ik hem weder in orden gebragt , of al myne moeite met onderzoeken verlooren heb. Ad rian a. Ik wil myn Man echter oppaffen; ik wil zyn Bed opmaakfter en Ziekebewaardfter zyn ,• dat is myfl plicht. Ik wil geen andere Oppasfter by hem hebben, dan my zelf. laat my hem dm die redenen mede naar huis neemen. A b d i s s Ei" Wees geruft, want ik zal hem zekerlyk niet eerder laaten vertrekken, voor ik myn bewaar middel aan hem beproeft hebbe. Gezonde, zagteDranken, en heilige Voorbeden , zullen hem zo ik hoope, ras weder heiftellen. Het is een plicht der Chriftelyke Liefde, die myne Ordensgelofte my oplegt, ga dus geruft heen, en laat hem hier by my. Adriana. Ik zal niet heen gaan, en myn Man hier laaten. ook fchikt het zich zeer weinig voor de Heiligheid uwer waarde, om Man en Vrouw van elkander te fcheiden. Abdisse. Wees geruft en gaat heen ; gy zult hem niet verwerven. Luciana tegen Adriana. Klaag by den Hertog over deze gewelddaadigheid. (de Abdijje vertrekt.) Adriana. Kom met my. ik wil hem te voet vallen, en niet eerder opftaan, tot myne traanen en gebeden hem bewoogen hebben , om in eigen perfoon hier te komen,  B L T S P E L* 41? komen, en myn Man de Abdiffe met geweld af te neemen. Koopman. Ik zie aan de Klok dat het ras vyf uwen zal zyn j zekerlyk moet de Hertog in 't kort dezen weg koT men, om het droefgeeftige dal by de Graven van, deze AbJy, waar de ter dood veroordeelden plegen gerecht te worden, te bezoeken. Angelo. Waarom dat. Koopman. Om een Svrakufaas Koopman te zien fier ven, dia op eene ongelukkige wyze tegens de Wetten van deze Stad hier in aangekomen is, en om die rederi zyn hoofd moet verliezen. A n 6 e l'o. Zie, daar komen zy reeds; wy willen toch de te rechtftêlling mede aanzien. Luciana. Doet een Voetval voor den Hertog, eer hy aan de Abdy komt. VIERDE TOONEEL. Salinus, Gevolg, A e o e o n , met entblooten hoofde ,de Scherprechter, eenige Gerechtsdienaars, de voori-, gen. Salinus. Nog eens, roept het openlyk uit: indien ergens een Vriend die Somma voor hembetaalen wil,dan zal hy niet fterven; dit is alles wat wy voor hem doen kunnen. Adr i ana. Rechtvaardigheid! Recht' Grootmoogend Heert tegens deze Abdiffe. lil,'Der». Dd Hek»  4,11 Dz DWAALING Salinus. Zy is eene deugdzaame en Eerwaardige Vrouw} CD kan U onmoogelyk onrecht aandoen. Adriana. Staa my loe te fpreeken, Grootmoogend Heer.Antipholis , myn Ma.n , dien ik op uwe voldoe. nende aanbeveeling tot Heer van myn Perfoon en myn vermogen maakte, kreeg heden op deze ongelukkigen dag, een zo'geweldigen aanval van Razerny, dat hy in zyne dolheid, met zynen Slaaf,die even zo dol als hy was, door de Straaten liep, en de Lieden in de Stad omruilen; terwyl hy in de huizen inliep, en Ringen, Juweelen, en wat hem in zyne woede aanftond , met zich nam. Ik bemagtigde hem eindelyk; liet hem binden, en naar huis brengen ; en gaf my intuiTchen de moeite om de fchade te vergoeden, die hy hier en daar in zyne razerny aangericht had. Maar hy rukte zich, ik weet niet hoe, van zyne boeien weder los en ontliep hen, die hem bewaaren moeiten; en hier ontmoeten wy hem en zyn dollen bedienden weder op nieuw, en zy vielen ons vol woede met de uitgeioogene degens aan , en jaagden ons voort. Toen wy echter in fterker getal terug kwamen , om hen te binden , vlugten zy in deze Abdy.en wy volgden hen. Maar nu fluit de Abdiffe de Deur voor ons toe, en wil niet toeftaan , dat wy hen haaien ; noch wil hen niet tot ons zenden, op dat wy hen verder kunnen brengen. Laat hen dus, Grootmoogend Heer, laat hen dus op uw bevel daar uitgehaald , en ter hunner heiftelling naar huis gebragt worden. Salinus. Uw Man heeft my reeds lang in den Oorlog dienft gedaan,en ik beloofde U,toen gy hem huw. de, dat ik hem altoos zo veel gunfte en vriendfchap bewyzen zou als ik maar konde. Dat 'er iemand heen ga, en aan de Poort kloppe; laat de Abdiffe hier by komen; ik.wil deze zaak uitmaaken, eer ik verder ga. V Y P;  B L Y S P K L. 41» VYFDE TOONEEL. Een Booöe, de voorigen. BOODEi jufvrouw .' Jufvrouw / Spoedig, red U toch! Myn Heer en zyn Knegt hebben zich beiden losgerukt , hebben de Maagden der Rey braaf afgeklopt , en den Doftor gebonden. Zy hebben hem den baart met brandnetelen afgezengt. (u) en ter. wyl hy zich kromde, gooten zy een gantfche Ketel Pompwater over hem heen, om het haair weder te blusfchen. Myn Heer Predikte hem geduld, en in die tyd poetfte hem zyn Dienaar met een Schaar, dat hy gek meende te worden. Word hem niet op bet oogenbük iemand ter hulp gefchikt, zo ben ik verzekert dat zy den armen Duivelbanner om het leven zullen brengen. Adriana. Zwyg.gy Gekke Kaerel luw Heer en zyn Knegt zyn beide hier. het is alles valfch wat gy ons daar verteld. Bode. Jufvrouw' ik zeg U by myn Ziel de waarheid, ik heb naauwlyKs adem gehaald, zedert ik het mee myne oogen gezien heb. Hy raaft ontzagchlyk over (w) Deze belagchelyke omfiandigbeid . ftaat bief geenszints aan de onechte plaatje; veel Zonderbaarer is het, zulks in een Heldendicht, midden onder de Schrik' kelyke Beelden des Slagts, en des bloedvergieten} te vinden, namelyk inde Enaide Boek XII. Obvius ambuftrim torrem Chorinasus ab ara Corripit, & venienti Ebufo, plagamque ferenti Occupat os flammis. lilis ingeni barba reluxit, Nidoremque ambufta dedit. Dd 2 '  4a« D e D W A A L I N G. U, en zweert dat wanneer hy U krygen kan, hy G t?Pn l u l/bera3!en ' dat gv nooit iets gelyks meer zien zult, (men boord een gejebreeuw agter de Sober- , „ ,■ " . Adriana. ö Hemel! het is myn Man; gy allen zvt eetumpn dat by onzichtbaar weder daar uit gekomef s fa^ even zagen wy hem in de Abdy v£en, en nu s hy hier, zonder dat een Menfch kanXhoe 2» ZESDE TOONEEL. Antipholis en Dromio van Ephefen. de Voorigen. Antipholis. Recht.' Recht.' Grootmoogend Heer.' ■ 6 j"1^0?." gerecfiligheid wedervaaren.' . om' den dienft dien ik U deed, toen ik in den Slag myn dfa onn* Schi'd maakte' en die wonden ontving OP U gemunt waaren ; laat my om bet hloed ^ssïiXiïzzrUw leven te redden» veïÏÏrd1 ÏJW Je«diod« n,yne oogen niet Dromio; * 20 2,6 lk hier myn Zo°" Antipholis en ... Antipholis. Vrn,^ J'ghRid' g,ootm°ogend Prins, tegens deze Vrouw, die gy my zelf ten Wyve gegeeven hebt SÜS ï dhn, h,°°gfte,n gr3ad b«d'oog "nen be*. >P« heeft, de belediging heden van haar ontvang gena,  B L Y S P E L. 421 gen, gaat alle paaien te beven, en het geen men ook daar van zou kunnen verbeelden. Salinus. Zeg waar dezelve in beftaat, en gy zult recht ontvangen. Antipholis. Heeden , Grootmachtigen Hertog , floot zy rfe deur voor my toe , en vermaakte zich intusfchen met liederlyk gefnor in myn Huis. S a l i n us. Dit is een zwaar misdryf!— Zeg eens Vrouw, deed gy zulks ? Adhiana. Neen, grootmogend Heer. Ik zelf, hy en myne Zufter, hebben eieren middag met elkander gegeeten. Ik wil een Kind des doods zyn , indien dit valsch is t hy tygt my dat alles aan. Luciana. Nooit wil ik den dag weder zien, noch in den nacht weder fhapen , indien dit niet de zuivere ivaarheid is , het geen zy ü , grootmogend Heer gezegt heeft. Angelo. ó Welke Myneedige Wyven! ——— Zy hebben beide valsch gezwooren; in deze aanklaaging heeft den krankzinnigen Man gelyk. Antipholis. Grootmogend Heer, ik weet wat ik zeg, ik ben noch dronken noch van toorn of woede verbysterd; fchoon ik op zulk eene wyzebeleedigt ben, dat dezelve wel een gefchikter Man raazend zou kunnen maaken. Dit Wyf dat hier ftaat, wilde my dezen Middag niet in hais laaten. Was dezen Goudfmit niet met haar in verftandhouding, zo kon hy zulks betuigen; want hy was die tyd by my, en daarna verliet hy my om een Keten te haaien, die hy my beloofde in 't Steekelzwyn te brengen, waar Bafthafar en ik dezen middag aaten; en toen hy niet Dd 3 ea  422 Di DWAALING. en kwam. ging ik uit om hem op te zoeken;ik trof hem op Straat aan, in 't gezelfchap van dezen Heer. Hier dorft my deze Myneedige Goudfmit bezweejen, dat ik die Keten waarlyk van hem reeds be* komen had, daar ik dezelve waarachtig niet gezien had: en om die reden liet hy my door een Gerechts. dienaar in bewaaring neemen. ik bereide my, en fcbikte myn Knecht naar huis om geld te haaien; paar hy bragt my niets, daarop fprak ik met den "Gerechtsdienaar , dat hy in Perfoon met my naar myn Huis zou gaan- Onderweege ontmoete ons myn Vrouw, haar Zuster, en een geheele Zwerm van haare Medefpannelingen. Zy hadden eenen zekeren Pinch by zich,een uitgehongerden, dorren Spitsboef, een naakt geraamte, een Marktfchreeuwer die de Lieden waarzegt ; een armzaaligen, hoögvliegenden, Sterrekykende Bedelaar; een leven» . dig Monfter. deze vervloekte Schurk, die zy als Bezweerder medegebragt hadden , keek my in de opgen, voelde my de Pols; en bragt my door zyne gekke gebaarden buiten my zelve, en fchreeuwde dat ik bezeten was. aanftonds vielen zy alle op my aan,bonden my, voerden my naar huis, enlietenmy en myn knegt daar beide te faamen gebonden, in een donker en dampig gewulft liggen;tot ik, nadat ik myne banden met myn tanden van een had ge» jukt, myne vryheid weder verkreeg, en zo fpoedig al? ik kon , by U op deze plaatfe kwam. Dus , Grootmoedig Heer, verzoek ik U ernftig om my, wegens deze ongehoorde befchimpingen en beleedigingen toerykende genoegdoening te verfchaffen. Angelo. Grootmoogend Heer I in zo verre kan ik U ge • tuigenisfe geeven, dat hy dezen Middag niet t'huis gegeeten, en dat men bem niet heeft willen inlaaten. Salinus. Maar heeft by dan de Keten van ü gekreegen, of niet ? An.  B L T S f E L. 423 AtfGELO. Hy beeft bem gekreegen, grootmoogend Heer , en toen hy daar ftrak hier kwam , bebben deze Menfchen gezien, dat hy de Keten aan zynen hals droeg. Koopman. Boven dit alles kan ik daar op zweeren, dat ik bem met deze myne Ooren heb hooren bekennen , dat hy die Keten van ü gekregen,na hy te vooren op de Markt het tegendeel gezwooren hadt ;ik trok om die redenen mynen degen, en hy redde zich in deze Abdy, uit welke hy door een Wonderwerk, denk ik, weder uitgekomen is. Antipholis. Ik ben nooit in deze Abdy geweeft; ook; hebt: gy nooit uwen degen tegens my getrokken. Ook neb ik, zo waar ik leeve die Keten nooit gezien, by befchuldigt my alle onrechtvaardig. Salinus. Welk een verwarden Handel is dit? — ik geloof dat gy allen uit Circé's Besker gedronken hebt. Hebt sy hem in dit Klooster gedreeven , dan moet hy er ook in zyn; was hy raazend dan zou hy zyne klagten niet met zulk een koud bloed voordraagen. Gy zegt, hy heeft dezen Middag fhuis met ü gegeeten; maar den Goudfrnit wederfpreekt dit. — Wat zegt gy dan, goede Vriend? D E o m i o. Grootmoogend Heer.hy heeft dezen Middag met dit Viouw>perfoon hier in het Steekelzwyn gegeeten. T u l i a. Dat heeft hy, en daar trok hy my dezen Ring ▼an den Vinger. Antipholis. Dat is waar, Grootmoogend Heer, dezen Ring kreeg ik van haar. Dd4 Hl*  *'* De D W A A L I N G. •7„ . , Salinus. ^gtgyhem hier^ ta* Abdy iDgaan ? •li^wS^^"^ ik tba«* «we door. tvt j . «Salinus; Nu, dat is toch bizonder.. r, , . disfe hier; ik geioof dat ev al^Ti, ' roeP de Ah' zyt. 8y a,teD betooverd of dol (Daar gaat iematit naar de Abdy.) ZEVENDE TOONEE', de Voorigen. ^X^^S^ m* t0C ™ woord een Vriend die rr!yn Jeve^red f,8 Re'ükkige wyzB betaalen zal. y redtie en myn Losgeld c . SOLINUS Spreek vry Syrakufer. wat gy wilt. -,r Dromio. viszyn verb- «myne banden; Eu ben £^,0LbcbbeD *hy S,aak'e den Bediende. Dr0ffl!0 eD zy" ongebon- TIr «.o- Ae CBON. herLcïn:erZekert* bei«* «nmyzult 4? SÏ'éï^S^ « ü aa" * thans zyt. Gy zvt irnmP« „ y 20 iebo«den als gy A 2-  B L Y S E P L. 425 AEGE on. Waarom ziet gy my zo vreemd aan p gy kent my toch zeer wel? Antipholis. Ik heb U, behalven thans, in myn leven nooit gezien. A e g e 0 n. ó,De rampen hebben my zeer verandert,fzedert gy my het laatfte gezien hebt; en de Uuren vol zorg hebben, met de ontftelde hand des tyds geheel andere Merkgetuigen in myn gezicht gefcbreeven. Maar zeg my toch Ikunt gy ten minfte myne itemme niet? Aktipho lis. Even zo weinig. A e g e 0 n. Gy ook niet, Dromio? De om 10, Neen, op myn trouw ik ook niet. A e g e o . Ik weet zeker dat gy my kent. Drom 10. Ik.' Myn Heer. — ik weet zeker dat ik U niet en kenne, en men mag het U heeten loogchenen zo veel men wil, zo zyt gy to:h verbanden om hem te gelooven. A e g a o n. Myn Stem niet te kennen.' 6 '■ OuderdomI hebt gy myn arme Jonkheid zo gebrooken, dat myn eenigen Zoon hier uwen zorgvuldigen toon niet meer kent ? Offchoon dit myn graauw gezicht in de Sneeuw des zagtvcrkleumenden Winters gehuld is, en alie gangen myns bloeds toegevroozen zyn, zo heeft echter deze nacht myns levens nog eenige* Erinnering; myne uitgebrande Levenslamp nog een Zwakken Scheemering over; en myn doove Ooren nog een weinig gehoor. Alle deze bejaarde Getuigen zeggen my, ik kan niet dwaaien, gy zyt myn Zoon Antipholis. Dd 5 An.  42e Pb DWAALING Antipholis. Ik heb myn Vader van myn leven nooit gezies. Aegeon. En echter weet gy dat het naauw zeven Jaar is, dat wy in de Baai van Syrakufa van elkander afiOK'id naamen* Maar mogelyk fchaamt gy U thans, Myn Zoon; om my in myn elendigen toeftand voor uwen Vader te erkennen. Antipholis. De Hertog , en alle die my in deze Stad ken« ïien, moeten getuigen dat dit zo niet is; ik heb Syrakufa van myn leven niet gezien. Salinus. Ik kan U zeggen Syrakufer! Twintig Jaar ben ik Antipholis Begünftiger geweeft, en in dezen gantfchen tyd is hy nooit in Syrakufa geweeft. Ik merk dat de Ouderdom en de Vreeze des doods 17 kindfch maakt. A G T S T E T O O N E*E L. De.Abdisse,Antipholis en Dromio van Syrakufa de voorigen. Abdisse. Grootmoogend Heer, zie hier een Man, die het grootfte onrecht gefchied is. (alle dringe?i aan om ben te zien ) Adriana. Wat zie ik l ——■ Bedriegen my, myne oogen ? - ik zie mynen Man verdubbeld. Salinus. Een van dees beide Menfchen is de Geeft van den ander. Maar wie van beiden is nu waarlyk Menfch ? en welke is de Geeft ? wie ontbindt dit gefchil? Dro>   ASDISSE — acK ! inrlien jrv deae Aeo-eon zyt , zo jppreeli met dezelve Amelia . DE BWAALIKÖ. V?V&a . Wf* &vm..  Jf L T S P E L. 4-Ü Ds o mi o van Syrakufa, Myn Heer, ik ben Dromio, laat my dus maar heen gaan. Dromio van Epbefen. Myn Heer, ik ben Dromio, laat my dus maar hier blyven. Antipholis van Syrakufa. Zyt gy Aegeon, Myn Vader niet? of zyt gy zyn geeft? Dromio van• Syrakufa. ö.' Myn waarden Ouden Heer? — wie heeft U zo gebonden. Abdisse. Wie hen ook gebonden mag hebben, ik wil zyne banden losfen, en door zyne Vryheid een Echtgenoot herwinnen. Zeg eens, oude Aegeon. of gy die Man zyt, die eens een Vrouw, namelyk Amelia had , welke U in éénmaal twee Zoonen baarden? «ach ! indien gy deze Aegeon zyt,zo fpreek met dezelve Amelia. Salinus. Ha! hier begint de Gefchiedenisfe die hy dezen Morgen verhaalde, zich te ontzwagtelen: deze twee Antipholisfen , en deze twee Dromio's zyn beide Broeders, die men Biet van elkander kan onder« fcheiden. Daar toe beroepen zy zich, op haare Schipbreuk. Hier zyn denkelyk de Ouders van deze Kinderen , en het noodlot brengt hen heden te faamen. Aegeon. Indien ik niet en droome, zo zyt gy Amelia, en zyt gy dat, zo zeg my, waar is uw Zoon. die met U op eene ongelukkige wyze met de Boot weg fpoelde. Abdisse. Hy en ik, en de Tweeling Dromio, werden alle van Ëpidamners opgevifcht ; maar kort daar op , naamen flegte Visfchers van Corinthea mynen Zoo»  ■ 428 De DWAALING. Zoon en Dromio met geweld af, en my lieten zy by die van Epidamnen, Wat bier na van hen geworden is kan ik niet zeggen, ik ben in dezen toe» ftand geraakt, waar in gy my heden bier zier. Salinus tegen Antipholis van Syrakufa, Antipholis I gy kwaamt het eerft van Conmhen hier ? Antipholis van Syraknfa; Ik niet , Grootmoogend Heer, ik kwam van Syrakufa. Salinus. Wagt eens, gaat een weinig ter zyde; ik ver. wisfel U telkens met elkander. Antipholis van Ephefen. Ik kwam van Corinthen, Myn Heer. Dromio van EphefenEn ik met hem. Antipholis van Ephefen. Van den beroemde Held, den Hertog Menapho* uw Eerwaaidigen Oom, werd ik in de Stad gebragt. Abria na. Wie van U beiden heeft dan dezen Middag by my gegeeten? Antipholis van Syrakufa. Ik, myn waarde Adriana. Adriana. . Gy zyt dus myn Man niet? Antipholis van Ephefen. Neen, dat fpreek ik tegen. Antipholis. ïk ook, fchoon gy my toe zo noemde, en dat fchoone Vrouwtje uw Zufter, my broeder noemde (tegen Luciana.) Het geen ik U toe gezegt heb' durf ik openlyk beveftigeö, indien het geen ik zié en hoor flegts geen droom is. Angélo. Dit is de Keten Myn Heer, die gy van my bekomen hebt. An.  B L T S F E Li m Antipholis van Syrakufa. Ik geloof Ja , ik verloogchen het niet. Anttpholis van Ephefen. En gy Myn Heer, zette my wegens deze Keten in de Gevankenisfe. Adriana. Ik gaf aan Dromio geld om U weder vryremaa» ken;maar ik geloof dat hy het U niet gebragt heeft, t D r o m i o van Ephefen. Aan my 'niet, Antipholis van Syrakufa, Deze Beurs met Dukaten ontviog ik van U; en Dromio myn Slaaf bragt hem my. Ik zie dat wy 'elkanders Bedienden telkens ontmoetten. Men hield U voor my, en my voor U, en daar ontftondBa alle deze dwaalingen uit. Antipholis van Ephefen. Deze Dukaten geef ik voor myn Vader te pand. Salinus. Dat behoeft niet , uw Vader zal in 't leven blyven. Julia. Myn Heer, ik moet dezen Diamant weder hebben. Antipholis van Ephefen. Daar, neem hem weg,ik zeg TJ dank voor uwe hërberging. » Abdisse. Grootmoogend Heer, verneder U toch, om met ons in de' Abdy te gaan, en; de uitvoerige Gefchie. denisfe van alle onzeomftandigheden aan te hooren. En gy allen, die door deze Sympathetifche Dwaa. ling één dag onrecht geleden hebt, komt en ver-< meert ons gezelfchap,zo zult gy uwe volle bevreediging ontvangen. Vyf en twingtig Jaar , myner Zoonen, ben ik met ü in zorgen geweeft j en in dit gelukkig oogenblik ben ik eerft van myne zwaare banden ontbondeD. de Hertog, myn Man, myn beide Kinderen , en gy, de Almanach van hunne geboorie,zuIlen allen met my op het vreagdemaal komen,  43© D* DW.AALING. komen, en by my blyven. na zulk een lange korsi' mer, behoord zulk een feeftelyke vreugde. Salinus. Ik wil met al myn Hart uw vrolyke gaft zyn. NEGENDE TOONEEL. Antipholis en Dromio van Ephefeft, Antipholis en Dromio vajl Syrakufa. Dkomio van Syrakufa. Myn Heer, wil ik uw goed van het Schip we> der af haaien. Antipholis van Ephefen. Wat voor goed van my hebt gy dan ingefcheept Dromio ? Dromio van Syrakufa. Üw goed Myn Heer, dat in onze Herberg de Centaurus lag. Antipholis van Syrakufa. Hy fpreekt met my; ik ben uw Heer Dromio. Kom, ga nu met ons; wy willen daar na daar wel voor zorgen. Omarm hier uw Broeder en veiheug U met elkander. TIENDE TOONEEL. Dromio van Syrakufa, Dromio van Ephefen. Dromio van Syrakufa. Is 'er in het Huls van uwen Heer, niet een zeekere vette Vriendin, die my van middag in de Keu. ken voor U aanzag; zy zal nu myn Zufter zyn, en aiet myn Vrouw. My  S L T S P E L. 431 Dromio. Mv dunkt gy zyt myn Spiegel en nie£myn. der ;ik zie aanü.dat ik een fris jong; Kaerel ben. Wilt gy mede in huis, en toezien hoe zy zien vrolyk maaken? Dromio van Syrakufa. Ik ga niet het eerfte, gy zyt myn oudfte Broe* der * v Dromio van Ephefen. Dat is de vraag nog. hoe zult gy dat bewyzen v Dromio van Syrakufa. Wy zullen Halmen zaaien, wie de oudfte is. tot die tyd moet gy voor aan gaan. Dromio van Ephefen. Keen, zo moet het zyn. (Hy ftaat ,) Wy kwamen te gelyk als Broederstee e kander ter Waereld. Dus moeten wy ook hand Sn. hand naaft elkander naar binnen gaan. Bnde van bet Vyf de en laatfte Bedryf. ONDKW  ONDERZOEK eh AANMERKINGEN" over het B L Y s P E L. d e DWAALING. gY geen één Stuk van Shakespear, kan de bron waar u.t by geput heeft, met zo veel zekerhe.d ontdekt worden, dan by het bovenftaande Stuk. Ieder Lezer die Plautus kent,zal denze'ven ligt kunnen ontdekken:het zyn de Menacbmen van dezen Comieken Dichter, uit welke men hier den Hoofdinhoud; veele Schaakels van de Keten der omknoopmg en eene menigte kleine omftan digheden weder vindt. Men moet intusfchen nt by een gedrukt ^nde;maar dat vermoedelyk reeds voorbeen gedrukt was,Jetom men bet niet terftond by de Uitgaave van bet zelve^ Boek van 1534 aantreft. Dan, eenige naamen der Perfonaadten Stemmen in beiden ever een, en van Eibe zegt uitdrukkelyk, dat by dezelve zo verwis- *tl{w)%us zegt ook Ehrnhold, of de Voorredenaar in bet zelve Stuk by Hans Sachs. III. Deel. Ee »»  434 ONDERZOEK eh AANMERK, over het gebeele ftuk van Plautus vooruit eezon. den; welke zy naar het Franfche ftuk van Gur d e v i l i e gemaakt heeft. By haare Aanmerkingen over het ftuk van Shakespear, gaat zy weder zo partydig gelyk altoos te werk. en men ziet ook hier de benspzucht, en tegenfpraak die in haar Werk heerscht. By den Engelfchen Dichter moet alles Kunft en oogmerk fchynen, het geen by den JLatynfchen Dichter enkel toevallig fchvnt te zvn Zekerlyk heeft de eerfte mogelyk fn geen vaD z/nê Schouwfpelen, zo veel kunft doen biyken, dan in het tegenwoordige ; maar die,dunkt my ook zo meefterlyk te zyn aangewendt, dat het daar door een waar Monfter van een Kunstftuk geworden it. ^G\0^S he6ft m,,al'e ^vallen veel onwaar fchynlykheid; maar zulks heeft zy by Plautu8 ook j en hoe ligt laaten wy ons tot zulk eene on derftelling over haaien, dat zulk een geval wel waar is, en dat 'er wel twee zo gantfch Ielyke?en zo ligt verwisfelende Broederen zyn kunnen Shakespear trekt zekerlyk deze'onderftel. ling verder, terwyl hy het geval verdubbeld, en de Tweelingen, twee zulke gelyke Tweelingen tot Bedienden geeft; maar te denk, dat men hem zu k. hgt kan vergeeven , dat hy zo veel lichSoovS heid en verwisfeling van onze zyde eischt, zo raS wy z.en, hoe voordeelig hy deze omftandigheid weet te gebruiken, en hoe veel vermaak hy 'e? vowden Lezer en Aanfchouwer weet uit te trekken tw by komt dat de Fabel van dit Stu", by a'le ,i . . . in iiefer Stade Sicb zwifeben ibn begeben bat J Se wunderbar I r e u n o zu endt, Weil mn hein vor den andern kendt. (x) Sbakespeare Illuftrated Vel. II, p. 219.  het BLYSPEL de DWAALING. 435 Shwikkelingen geen de minfte verwarring heeft; dat alles op de gelukkigfte wyze aan elkander verbonden,en zo uit elkander gevlochten is, dat men zulke zelden in Tooneelfpelen van dezen aart zo zal aan* treffen; wiens Opftellers zo ligt in ontezaamenhangende, onnatuurlyke en geweldige Gefchiedenisfen vervallen. Dr. Wa huurt on kent in het forteeren van Shakespear's Tooneelfpelen , welke hy voor zyne» Uitgaave van Shakespear, in het licht gegeeven heeft, onzen Dichter de Dwaaling niet toe, doch zonder daar eenigen grond van aan te geeven; en beweerd met zyne gewoone naauwkeurigheid.dat het zekerlyk niet van Shakespear is. Het zyn, zo als een doorzichtig Schryver (y) vermoedt, de verfcheidenheid der wyze , en de enkele berispingen der diktion, die hem tot deze Beoordeeling bewoog; Maar, zo als deze Kunstrichter met reden zegt. „ Shakespear is zichïin „ zyn meeste Werken nooit gants gelyk; de buiten„ gewoone vruchtbaarheid van zynen Geest, helpt „ hem meer, als ergens eene merkwaardige Deli„ katesfo van zynen fmaak , om den Zyweg te „ vermyden, die onder de bewoording van Manier „ of wyze,een zeer beftemde berisping aanduidt". Hy bewyst daar op terftond door voorbeelden, hos weinig met dat alles, de Kunstrichters te betrouwen zyn, wanneer zy , zonder ergens eenen wigtigen grond voor te hebben, de Opftellers van een Oud Tooneelfpel alleen uit de Manier of wyze van be» werking willen uitvorfchen. Voor 't overige weet ieder, die eenigermaaten met de Gefchiedenisfe des Tooneels bekend is, hoe dikmaais (y) Schleswigische Literatuihrieïen B I.bl. 293.... Men vindt daar zelf hl. 286. de voernaamftt emftandigbeden van de Dwaaling «itgetrekktn. Ee a  436\ ONDERZOEK en AANMERK, over S Genootfchap, onder de Spreuk j Nil lenubus Arduum e,n Kluchtig Blyfpel uit de Memcbmen van Plautus getrokken,:uifgegeeven • waarvan de Tweede DrukAo. ^r^isSkomen• penter j v V o n d e l , heeft 'er een Vierreeeli? Versje van dezen Inhoud, voor geplaatft. 8 ' De Neêrduitfch wil geen Plautus wyken. Men kent den Vader aen de Vrucht. De Dwaeling baert een fchoone klucht. Wie zagh oit fchooner twee Gelyken. Het Stukje zelve heeft minder onnatuurlykheden, t\tirn • onder anderen heeft men de kleed.ng der Tweelingen zeer kunftig verward. lE"JiR ëeen"in'soPgenierkrword, en echter aanftonds in de oogen moet vallen. Belie. de Huisvrouw van de Jongfle Kwiertn, (heb. bende veel gelykheid met A driana in het fi ZZ nH« K£o'EAK- Ge)>'k D^or Poliph.mu» met Doüor Pinch in hei zelve Stuk) zegt, hj Kwi°e™red " Gefchiedenisfe. «gen de Oud/e Maar deCALESDRA des Biebina , en een Ontwerp van den ouden Ricco-o»r. L-fmpoiteur malgré lui ,alsgelyke Vomwerpen op. Men vindt van den Eer fin een Uit irekjel %n Lessing s Theatraal Bibüothek , Stuk 2 JJ. 241, ir. en de laatfle in bet zelve Werkvlak* BI. 145. ' VMn+' tM) Het geen bier tusfchen [ ] Jlaat is een By. votgfel van den Nederduitjcben Vertaaler.  *bt BLYSPEL di DWAALINC. 437 Maar jy Kwieryn StofFelsz., Tabakkooper Van Amesfoord, of liever Duiveljaager en Land* Iboper, Die een Menfch al zyn naamen zo diefachtig ont« fteeld, en daar by Je zelf verioverd hebt in myn Mans eigen Viefeny, Jy wandelt imperfybel.ofjy hebt je ergens verfcboolen ïn men Huis; want dat pak, datje an hebt, is geftoolen. De Oudfte Kwieryn. Ontftel je niet, Besje, 'k heb 't gekogt. Belie. Ontftel je niet, Bedevaar. Ootmoedige Schalk.zel deDuivel tegen deKluizenaar. Ontftel je niet.Besje. Kyk, is't niet van 't zelfde laken, Dat men Man veur fchuld nam, daerbytwie pakken van liet maaken, Die hy deur mekaar droeg, daer jy 't len van as hebt, Schoft. En hy 't air. De Oudfte Kwibrtn. Jy verzinje , ik heb 't op de nieuwe Markt gekofe Van een Uitdraagfter. Ant onio. Dat is alzo zeker, als wy leeven. De Jongfte Kwieith. 't Kan zyn. 'k Had het Tafelbezem om te ver» koopen, gegeeven Om dat ik juift geld van doen had, en 'ér jou niet om vraagen wou. Maar buiten dit Stukje heeft men een van Jonger datum, en dat veel meer gelykheid heeft met de Dwaaling van Shakespear; namelyk het Eiland tan Verwarring ,van den Amfterdamfchen Tooneeldichter H, van Elvervelt. Een Blyfpel in Drie Bedryven. De Dichter zegt dat hetzelve zyne ge« boorte verfchuldigt is aan eene enkle inval van gedachten, want op zekeren tyd óp de bovengemelde Ee 3 Qtljk  438 ONDERZOEK en AANMERK, over ïiylLTweeUnSen denke» c, ,FhlIlppynrche Eilanden , tot de plaats van d t Stukje te verkiezen; daar hy de Heeren tot hLt \ El!and"eder gezet hebbende , tevens een Hand! ft Va" ^Cheepen is' en de Broeder" Handel dryvende _ met een eigen Schip, by gevs en u,t nieuwsgierigheid daaraan komt; en daar de S' « ffen,aan de v«keerde by abuis ter hand word gefield. Ook heeft hy , fchoon 'er allerly Natten op dat Eiland woonden , zyne Heeren tot Spanjaarden gemaakt, om dat de Spaanfche klee ding veelal éénerly is> het wdk de £ Knegts natuurlyker wyze is, en omdat, zo door de kneevels als kraagen en andere Byvoegfels, de Spanjaarden wel het beft gelyk waaren te maaken ; ITll l rrder de.Cï»ö««. en van de Heeren 2 l,\ fnegIS blzonder gemaakt heeft , zo dat dit Stukje altoos met vermaak gezien word. m« aZ° StiZlKt daÉ dit Stukj'e veel fielykheid heeft met dat van Shakespear, de gelykheid der Knegts zyn er reeds bewyzen van; boven dien vergelyke men het Vyfde Tooneel uit het Tweede Sedryf var, het Eiland van Verwarrino, tegens het Tweede Srt'i; r nde £f,dryf van D= Dwaaling. Z^e hier het Eeiftgemelde, en het laatfte op bladz. 387 enz. hier voorftaande. Gom-  kit BLYSPEL de DWAALLNG. 4$ö GOMPERT, NeTTENBURG, SlïRVAAS > JOOST. GOMPERT. Eer Forrenates, 'k bin je dienaar, ei, beget, Ik'eb an je 'uis geweest, maar vond de baak verzet, Om dat je. kyk, verftaeje, in 'uis niet ftond te weezen: Nou. dats'om't even,'k'eb voor 't geld toch niet te vreezen; Maar nademiddag was 't gezeid. Nettenburg. Uw geid is klaar, Als gy 't beitelde goed my levert. G o M P E R T. Kyk, zie daar, Ik 'ebje toch de Ring geleverd zelf in anden. Nettenburg. Wanneer ? G o m P E R t. Daar nis Owaif waar ftaeje te belanden. Eer Fortenates, as je geen gehegen 'ebt? Nettenburg. Ik loof voorzeker dat gy faam behaagen fchept In my te foppen; wantik heb geen Ring vernomen, Gy zoudt die brengen, maar gy zyt nog niet gekomen. GOMPERT. Ai.kyk.verward, men 'eer.bin jy gien heerlyk Man? Netten burg. Die ben ik zeker. G o M P E R T. Ai, waarom ontkeB je dan, 'Et geen je knecht nog zelf gezien 'eeft by zen oogen * NETTENBURO. En ik zeg U ronduit dat alles is geloogen. Gom peet. Wat zegje, ftaeje dan te willen liegen, dat Je mynen Ring. Net-  440 ONDERZOEK e» AANMERK, tnz. Nettenburg. Ja, want ik heb dien niet gehad. . gompe rt. Al» * ben bedirven, hilf, hy ftaai te willen fteelen. Servaas. vch! Gompert, ik moet ook in 't zelfde noodlot deelen. Ik heb hem geld geleend,zo als men is gewend Op Intrest,dat hy nu halftarrig ook ontkent. Nettenbur». Met recht; ik merk dat gy te zamen hebt beflooten My op te dringen't geen ik nimmer hebgenooten. De Lyst der Perfonaadjen dezer Vertaalinge met de Engelfche en Hoogduitfche vergelykende, zou men mogelyk denken dat men 'er een Perfoonaadjen by gevoegt hadt: maar hier omtrent moet ik den Lezer berichten, dat ik de Courtifane in 't En gelfch, of de Bublerin in *t Hoogduiifch met de naam van Julia beftempeld heb, het geen myeigenaartiger met onze Taalgewoontens voorkwam J Einde.