WILLIAMSHAKESPEAKs TOONEELSPELEN. VYFDE DEEL.   tl J *%fï 1-3 dij*/ ^ //é W1LLIAM SHAKESPEAICs TOONEELSPELEN. Verrykt met de Voorredens, Aantekeningen, enz. VAN Rowe, Pope , Theobald3 Hanmer ,Wai.surton , Johnson en Capell. Nmt de uitgaaf vui Capell uit bttEngilfcb vertuit CU Met aantekeningen van Prof. E?chenbuio en van den Vertaaler verrykt. Met nieuw • geïnven tee rde KunJlplaaUn VYFDE DEEL. Te AMSTELDAM, By ALBRECHT BORCHERS. MDCCLXXXII.  INHOUD van het VYFDE DEEL. C. M. CORIOLANUS, Treur/pel. Bladz. r. KONING HKNDRIK de VIERDE , Tweede Deel Hijioriefpel. Bladz. 187 VEEL LEVEN ov«» NIETS. Bltfpel. Bladz. 355.  NAAMLYST DER H E E R E N LIEFHEBBEREN, Welke dit Werk met bun Wil Eds. Infcbry ving hebben gelieven te verleren. ]VÏ r. D. V' A. te Leiden. Jobannes Abrahams, Boekhandelaar te Middelburg. Zeven fixemplaaren. Reinier Arrenberg , Boekhandelaar te Rotterdam. Gerrit Aukes, te Amfteldam. Antbony Baarspal, te Amfteldam. Leendert Bakker, te Middelburg. • D. F Berntrop , Boekbandelaar te Amfteldam. Twee Exemplaaren. * 3 n  vi NAAMLYST. P. van Beuzekom . Boekhandelaar te Amfteldam Twee Exemplaaren. Tjeert Bliek, Boekhandelaar te Amfteldam. A. Blusfé en Zoon, Boekhandelaars te Dordrecht. Zes Exemplaren- De Wed, G. ten Boekelaar Junior , Boekhande. laarfter te Amfteldam. C. H, Bobn, Boekhandelaar te Haarlem. Twee Exemplaaren. Sander de Boer, te Weftzaandam. C. Bogerts, te Amfteldam. Salomon Bos, Koopman të Rotterdam. Dirk Hendrik Bosboom, te Amfteldam. Albrecbt Bonkers , Boekhandelaar te Amfteldam. Zes.en-zaventig Exemplaaren. Chriftoffel Borcbers, te Amfteldam. Hendrik Borcbers, te Amfteldam. A* Bothal, Boekhandelaar te Rotterdam. Vier Exemplaaren. "Jan Braams, te Amfteldam ; groot Papier, met Proefpl. P. van Braam, Boekhandelaar te Dordrecht- Vier Exemplaaren. G. Brender & Brandis , Leermeefter in de Wis kunde, enz. te Amfteldam; groot Papier, met Proefpl4 Jan Felix Broenfe, te Middelburg. Hendrik Brinkman, te Amfteldam. C. E. Brugman, te Amfteldam. Abrabam Bruyn, Boekhandelaar te Vlisfingen. Tbmas Bruyn, te Amfteldam; met Proefpl.  N A A M L Y S T. vrr N. Byl, Boekhandelaar te Amfteldam. Jacob Bynema,,te Zaandam. C. D. V. A. te Amfteldam. N. H. van Cbaranten , te Rotterdam." m Pieter Clifford Kocq Hz., Raad en Oud-Schepen der Stad Delft, Bewindhebber der Ed. Weft. Indifche Compagnie op de Maas. Jacobus Ceenraads Juniorszaon, te Amfteldam; groot Papier, met Proefpl. P. Coenradie, Boekhandelaar te Amfteldam. W. Coertfe Junior, Boekhandelaar, té Amfteldam, Twee Exemplaaren. Joan Hanius Coetze , te Amfteldam ; groot Pa« pier. B. P. van Cappello, te Middelburg. Hendrik Cramer, Pharm. Stud. te Utrecht. Ab. da Cofia Iz,, te Amfteldam. S, J. Dekker, Boekhandelaar te Zaandam. Elf Exemplaaren. J. H. van Delden, Boekhandelaar te Haarlem. F, Does Pz., Boekhandelaar te Leiden. ZesExem? plaaren. Abraham Dorland, te Zaandam. Francais Duffer Cbrisftoffelz>, te Dordrecht. Willem Duizenberg, te Amfteldam. ,„ Cornelis Duyn, te Zaandam. J.vanDriel, Boekhandelaar te Utrecht. Twee Exemplaaren. C. S. van den Dries, Boekhandelaar te Rotterdam. Twee Exemplaaren. * 4 B.  I ▼»« NAAMLYST. H. W. Drmsberg en Zomen , Boekhandelaar tc Amfteldam. Abraham Dykman, te Amfteldam.' Jan Petrus van Ede van der Pais, Notaris te Rot terdam; grooc Papier. C. H. Engelberts, te Amfteldam. J- J- Engert, te Amfteldam. J. J. Esfcbsnburg, Profesfor in Bronswyk. De Wed. S. Etveld en Holtrop, Boekbandelaar te Amfterdam; groot Papier. Van der Eyk en Vygb, Boekhandelaart te Lei. den. J. E. Eytclwyn, te Amfteldam. A. H. Fabricius, te Amfteldam. Arend Fokke Symonsz., Boekhandelaar te Amfteld*m. Twee Exemplaaren. Hendrik Gartman , Boekhandelaar te Amfteldam Zes Exempiaaren. J. de Groot, Boekhandelaar te Amfteldam; J. van Gulik, Boekhandelaar te Amfteldam. Dri» Exemplaaren. C. N Guerin, Boekhandelaar te Amfteldam. Jobannes Seepb. Guerin, te Amfteldam. Da Wed. Myndert Gysz, te Zaandam. Mr. N J van Hanswyk , te Amfteldam; groot Papier. J, van Helmont Airiaansz. , te Rotterdam ; groot Papier. J, A. Hein , Boekhandelaar te Rotterdam. Elf Exemplaaren. L.  NAAMLYSt. n L. Herding, Boekhandelaar te Leiden. Ctrnelis Heiligen, Boekhandelaar te Lelden. EIÏ Exemplaaren. Pieter Neeve Hoebe, te Amfteldam. Cornelis van Hoogeveen Junior, Boekhandelaar te Leiden. Drie Exemplaaren. H. Hoogenflraaten, Boekhandelaar te Leiden. Twee Exemplaaren. Jonas Hoop Lusz, te Amfteldam. Willem van Horfen, te Amfteldam; W. ten Houte, Chir. Stud. te Amfteldam. De Erve Houttuin, Boekhandelaar te Amfteldam.1 Drie Exemplaaren. Jan Hugli, te Amfteldam. Willem Janzen, te Amfteldam- Elias Jocbems Junior, te Amfteldam. Hit. P. N Juinbal, te Rotterdam. W. van Kesfel, Koopman te Dordrecht." H. H. Keyfer, Boekhandelaar te Amfteldam. Ze* Exemplaaren. De Erve David Klippink , Boekhandelaar te Am» fteldam. Gerrit Klyn, te Amfteldam; groot Papier. A. van der Kroe , Boekhandelaar te Amfteldam. Vyf Exemplaaren. H. Kuyper, Boekhandelaar te Amfteldam. P. J Kalielcyn. Pharm. te- Amfteldam; Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunsften en Weetenfohappen . en van hst Dicötlietrend Genootfchap N« B. O. B- — groot Papier. * 5 Pt'erjr  x N A A M L Y S T- Pieter is Lange, te Zaandam. W' H. Lange, te Rotterdam; groot Papier. Antbony Lardelli, te Amfteldam. T. J' J> van Leenhof ie Lespierre, te Leiden. Mr. Adtiaan van ier Lely, te Delft { groot Pa» pier. Het Leesgezelfchap te Weesp. Het Leesgezelfchap te Amfteldam; onder de Spreuk : tot Stichting en Vermaak. Het Leesgezelfchap, uit zucht tot Weüenfcbap, to Amfteldam. Dirk Leur, te Zaandam; groot Papier. L. J. S, te Zaandam. Jan Hendrik van Loenen , te Amfteldam. Jobannes van Loon, te Rotterdam ; groot Papier. J. Loosjes Pietersz., te Haarlem. Jonkheer P. van Lynden , Heer van Nieuwland . te Breda. Mr. Joban Hieronimus van der Mark, Raad en Schepen- der Stad Leiden. M. vander Meerfcb, Predikant by de RemonftraHten te Leiden. Antbony Mens, Boekhandelaar te Amfteldam. Drie Exemplaaren. J. Menfert, Boekhandelaar in 's Haage. J. H. Munnikbuizen, Boekhandelaar te Amfteldam. Twee Exemplaaren", groot Papier, Proefpl. Mylius, Notaris te Amfteldam. e. Nagtglas, te Amfteldam; groot Papier. W. v.  N A A M L Y S T. Si Jjr.v. d. Nkhurg , te Amfteldam. F. Nitlen, te Utrecht. Jobannes Noordyk, te Utrecht. Jan Gerard Oncken , te Amfteldam. D. van Outgaarden, Boekhandelaar te Dordrecht. Twee Exemplaaren. W. Oukoop , Boekhandelaar te Breda. G T. van Paddenburg, Boekhandelaar te Utrecht. Twee Exemplaaren. J. en H. Palier , Boekhandelaars te *s Hertogen- bofch. Vyf Exemplaaren. Pardicque , in 's Haage; groot Papier. Jobannes Paspoort, te Delft. C. Pasje , te Amfteldam. Comelis de Pecker, Boekhandelaar te Leiden. Twee Exemplaaren. Jan Pilander, te Amfteldam. C. Plaat en C»mp. , Boekhandelaar in 's Haage. Vyf Exemplaaren. Jacob Ploeg , te Amfteldiin ; groot Papier, Proefpl. Pieter Lourens Ploeg, Luitenant ter Zee. M. E van Praag, te Amfteldam. Hendrik van der Ree , te Leiden ; groot Papier. Jan Dirk Renningbof, te Amfteldam. D, Romar, Boekhandelaar te Franeker. Jan Roos en Zoon , Boekhandelaars te Atfrfteldam. Hendrik Rmp, te Amfteldam; groot Papier, Jacob  xn NAAMLYST, Jactb ven Rosftm, te Utrecht. Hendrik le Roy, te Amfteldam. Leenden van Ryn, te Amfteldam. Ifaac Rynders, te Amfteldam. Jan van Schelle; Chirurgyn te Zegwaard. C. E. J B. Scbonck, Reétor der Latynfche Schoo» len te Gorichem ; groot Papier. T. P. Scbonck, te Amfteldam; groot Papier. C. Scboemaker, te Leiden. . De Wed. J. van Schoonhoven, Boekhandelaarfter te Utrecht. Zeven Exemplaaren. Jan Schouten, te Zaandam. D. Schuurman, Boekhandelaar te Amfteldam. Het Genootfchap: Sine Labore Nibil, te Amftei» dam. Egbert van der Smout, Boekhandelaar te Delft. Vyf Exemplaaren. Jan Smit en Zton, Boekhandelaart te Amfteldam» Zeven Exemplaaren. De Wed. Everbard Smit , Boekhandelaar te Am» fteldaai. Jan Hendrik Sooruer, te Amfteldam. A. Soulage Junior, te Amfteldam; groot Papier, Proefpl. Dirk van der Stam, te Amfteldam. D. van Steenderen, te Amfteldam. Stegmm, t« Wewp. Let-  N A A M L Y S T. xn* Litnari Stuck, Conful van H. H. M. M. te Alicanten. jreni Stubbe. Boekhandelaar te Utrecht. De Wed. J* van Terveen, Boekhandelaarller te Utrecht. Jeb. Tbicle, Boekhandelaar te Rotterdam. Twee Exemplaaren. J. Tbierry, Boekhandelaar in '» Haage. Pieter van Tbtl, Boekhandelaar in 'i Haage. Cornelis Tbim, te Rotterdam. \ Jacob Tirion, te Amfteldam. Nicolaas Tufink , ta Amfteldam. Jatobus van Veldbtven Izaaczoon, te Utrecht. Wiücm Vemandel, Boekhandelaar te Amfteldam. Mr Af ?• Vetb van de Perre, Heer van Weffi. «ppel en 't Nieuwland, Schepen en Raad iet Stad Middelburg. J. Viruli, te Amfteldam.' jry vis, Boekhandelaar te Rotterdam. Twee Exemplaaren. Dirk Vis, Boekhandelaar te Rotterdam. Negen Exemplaaren. Juflus Vis, Boekhandelaar te Utrecht. J. Vriefe, Boekhandelaar te Amfteldam. Twee Exemplaaren. ' Samuel de Waal, Boekhandelaar te Utrecht. Age Exemplaaren. P. Wagenaar Jr. te Amfteldam. Gtrrit  sip naAmlysï. QenttWarnars, Boekhandelaar te Amfteldam. Driés Exemplaaren. C. N. de Wee, te Utrecht. 'Reiner Wege, Boekhandelaar te Amfteldam. £. Wild, Boekhandelaar te Utrecht, Zeven Éxemplaaren. J. P. Wynants, Boekhandelaar in 's Haage; groot rapier. Tntemo en Tieboel, Boekhandelaars te Amftel' dam. iatmri van Zivyndrecbt, te Rotterdam.  CAJUS MARCIÜ S CORIOLANUS, TREURSPEL.  PERSOONEN. Ca jus Marcius Coriolanus, een Edele Romein. Titus Lartius, \Veldbeeren tegen de VoU Comixius, S fcers. MeneniusAgrippa, Vriend van Coriolanus. Sicinius Velutüs, IGemeensmannen van Junius Brutus, S Romen. TüllusAufidius, Veldheer der Volfcers. Een onderbevelhebber van Aufidius. Marcius, Het Zoontje van Coriolanus. Zaamengezworenen met Aujidius tegen Coriolanus. Volümhia, Moeder van Coriolanus. Viroim a, Gemaalin van Coriolanus. Valbria, Vriendin van Virginia. Romeinfcbe en Volfcifcbe Raadsbeeren, Bouivmie. Jters, Gerechtsdienaars , Krygsknecbten , Gemeen. JJtenaars van Aujidius, en ander Gevolg. Het Tooneel is gedeeltelik te Romen, en gedeeltelik op bet Grondgebied der Volfcers en Antiaten. C. Af.  CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. TREURSPEL. EE RSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Toeneel verbeeld eene ftraat te Romen. Eenige Oproerige Burgers met Jlokken , knodfen, en andere Wapenen, komen op bet Tooneel. Eerste Burger. Hoort my fpreeken éér wy verder gaan. Allen. Spreek, fpreek! Eerste Burger. Gy hebt befloten liever te fterven dan honger te lyden? Allen. Befloten, befloten! Eerste Burger. Vooreerft weet gy, dat Cajus Marcius de voor* naamfte vyand der burgers is. Allen. Wy weeten het, wy weeten het! Eerste Burger. Laaten wy hem om het leven brengen , en dan zullen wy zeiven den prys van het koorn kunnen ftellen. Is dit een befluit? Allen. Spreek niet meer daar over, laat het gefchieden.' Voort, voort.' A a Twbi»  4 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Tweede Burcer. Een woord, goede Burgers! Eerste Burger. Ons rekent men voor arme burgers; de Edelen voor goede (burgers). Hetgeen de aanzienlyKen in overdaad verkwiften, zou ons uit den nood helpen. Indien zy ons het overtollige wilden geeven, dan zouden wy, dewyl het tot onze behoudenis zou ftrekken, moogen denken, dat zy ons menfchlievend onderfteunden; maar zy denken, dat wy te veel kosten. De behoeftigheid, die ons kwelt, die oorzaak van onze elende, is even als een regifter om hunnen overvloed ftukswyze aan tetoonen;ons lvden is wind voor hen. Laaten wy dit wreeken met onze pieken, éér wy zeiven piekftokken worden ; want het is de Goden bekend, dat ik dit zeg uit honger naar brood , en niet uit dorst naar wraak. Tweede Burger. Zoud gy tegen Cajus Marcius in het byzonder wilien te werk gaan ? Allen. Tegen hem voornaamelyk; wanthy is een rechte bloedhond voor de Gemeente. Tweede Burger. Bedenkt gy wel, welke diensten hy voor zyn Vaderland gedaan heeft? Eerste Burger. Zeer wel; en wy zouden hem gewilliglyk den lof daar voor willen geeven, maar hy beloont zich zeiven door trotfch (daar op) te zyn. Allen. Nu gy rcoet niet kwaadfpreeken. Eerste Burger. Ik verzeker u, dat alles, hetgeen hy roemruch. tig gedaan heeft, hy zulks tot dat einde gedaan heeft. Offchoon zachtaartige menfchen te vreden zyn met te zeggen, dat dit voor zyn Vaderland  TREURSPEL. J was, hy deed het enkel om aan zyne moeder ro behaagen, en om trotfch te kunnen zyn; en dit is hy , zelfs in zó verre, dat zyne trotsheid zyne dapperheid evenaart. Tweede Burger. Gy rekent eene ondeugd in hem hetgeen hem van natuur eigen is. Gy kunt toch op geenerhande wys zeggen, dat hy hebzuchtig is. Eerste B urger. Schoon ik dat niet kan (zeggen) , behoef ik echter niet verlegen te zyn om andere befchuldigingen ; hy heeft gebreken in menigte , die men zou kunnen opnaaien. {Men boort gejuicb van binnen.) Welk een gejuich is dat ? De andere zyde van de Stad is op de been; en waarom ftaan wy hier onzen tyd te verpraaten ? Voort, naar het Capi. tooi. — Allen. Voort, voort! Eerste Burger.' Zacht.' Wie komt daar aan ? TWEEDE TOONEEL. De Voorigen, Menenius Agrippa. Tweede Burger. Het is de braave Menenius Agrippa, een man, die het volk altoos bemind heeft. Eerste Burger. Ja, hy is braaf genoeg; ik wenfchte wel, dat zy allen zo waren. M. Agrippa. Wat is *er te doen , myne Landslieden ? Waar gaat gy heenen met ftokken en knodfen? Wat is het geval ? Spreekt op, bid ik u. Tweede Burger. Ons voorneemen is aan den Senaat niet onbe> A 3 kend;  6 CAJUS MARC1US CORIOLANUS. kend; zy hebben reeds veertien dagen lang kun. nen vermoeden , wat wy van voorneemen zyn te doen, en dit zullen wy hen nu met daaden toonen. Zy zeggen , dat arme verzoekers een' fterken adem hebben; maar zy zullen nu ondervinden , dat wy ook fterke armen hebben. M. Agrippa, Hoe nu, mannen , myne goede vrienden en nabuuren, wilt gy uzelven ongelukkig maaken? Tweede Burger. Dit kunnen wy niet doen, Mynheer; want wy zyn reeds ongelukkig. M. Agrippa. Ik kan n zeggen, Vrienden, dat de Edelen op het allerminzaam!!, zorg voor u draegen. Gy moogt met evenveel recht , om uw gebrek en uw lyden in deezen duuren tyd , uwe Hokken tegen den Hemel opheffen als tegen den Romeinfchen Senaat; wiens loop zyn' weg zal vervolgen, en die tienduizend kinkettingen kan verbreeken , die elk op zichzelve, van veel fterker fchakels aan', eengehecht zyn, dan 'er ooit in uwe tegenkanting kunnen gevonden. Wat aangaat de duurte hier van zyn de Goden oorzaak, en niet de Edelen ; en uwe kniën, niet uwe wapenen moeten dienen (om die af ts wenden.) Helaas.' uwe ramp vervoert u derwaarts, daar nog meer (rampen) u te wackten ftaan; en gy laftert de beftierders van denftaat, die als vaders voor u zorgen, terwyl gy hen als uwe vyanden vervloekt. Tweede Burger. Zy voor ons zorgen! Ja, wel! — Zy heb. ben tot nu toe nooit voor ons gezorgd. Ons te laaten uithongeren, daar hunne voorraadhuizen met graanen opgevuld zyn; wetten te maaken met betrekking tot den woeker, om de woekeraars te fterken; dag aan dag de eene of andere heilzaams wet tegen de Grooten gemaakt te herroepen, en  TREURSPEL, 7 en elk oogenblik meer en meer drukkende bevelen uit te vaardigen om de armen te boeijen en onder flaaverny te brengen. Indien de oorlog ons niet verflind, dan zuilen zy bet doen; en dit is alle de zorg, die zy voor ons betoonen. •M. Agrippa. Gy moet zelf bekennen , dat gy buitengemeen kwaadaartig zyt, of men moet u van krankzinnig, heid befchuldigen. Ik zal u eene aartige vertelling verhaalen ; miflchien hebt gy dezelve reeds meer gehoord; maar dewyl het tot myn oogmerk kan dienen, zal ik die (met u) een weinig nader overweegen. Tweede Burger. Goed , Mynheer, ik zal die aanhooren; doch gy moet niet denken , dat gy onze bezwaaren met een vertellingje wegfchertfen zult- Maar, gy kunt het ons echter verhaalen, indien gy het goed vind. M. Agrippa. Het gebeurde op zekeren tyd, dat allen de leden van het lichaam opftonden tegen den buik;en dien dus befchuldigden; —- Dat hy als een grondelooze kolk in het midden van het lichaam ftil en werkeloos bleef zitten; dat hy het voedfel flechts inflokte , zonJer , even gelyk de andere leden, eenig werk te doen; terwyl de overigen, zagen, hoorden , fpraken .onderrichten, wandelden, gevoelden, en onderling met eikanderen handelden, den eetluft ten dienft (tonden, en eene vrywillige genegenheid aan het lichaam in het algemeen betoonden. Hier op gaf de buik ten antwoord. —— Twejdb Burger. Welnu , Mynheer, wat gaf de buik ten antwoord? M. Agrippa. Dat zal ik u zeggen, vriend. —■ Met eene foort van glimlacht die hem echter niet van harte ging, A 4 maar  g CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. maar echter zo omtrent, (want ziet; ik kan den buik zo wel doen lachen als doen fpreeken,) gaf hy verachtelyk ten antwoord aan de misnoegde leden, aan het oproerig gedeelte, dat hem zyne inkomften misgunde ; even welgepaft , als onze Raadsheeren u, kwaadaartigen , beantwoorden, wanneer gy u beklaagt, dat zy niet met u gelyk zyn. — Tweed e Bdrgek. Hoe! de buik durfde antwoorden—wat? Zou het koninglyk- gekroond hoofd, het waakzaam oog, het hart de raadgeever, de arm de krygsknecht het been de oorlogshengft, de tong de trompetter! met de overige hulpbenden van het lichaamsgeftel. —> M. Agrippa. Hoe is het? Deeze man fpreekt in myne plaats. Wat dan? Hoe is het? v Tweede Burger. Zouden die zich iaaten dwingen van den buik, dien alverflinder, die enkel de zinkput is van het lichaam ? M. Agrippa. Welnu, Wat meer? Tweed e Bur ger. Wanneer die voorgemelde leden klaagen, wat kan de buik dan daarop antwoorden ? M. Agrippa. Dit zal ik u zeggen, wanneer gy myHechts een weinig wilt vergunnen van het geen, waarvan gy niet veel bezit, te weeten, een oogenblik; geduld dan zult gy het antwoord van den buik booren. Tweede Burger. Gy zyt veel te langdraadig. M. A grippa. Let wel, myn vriend. De achtbaare buik was bedachtzaam, niet overhaart, gelyk zyne befchul. digers;  TREURSPEL. 9 digers; en gaf hen het volgend antwoord: Het is waar , zeide hy, myne medeïngelyfde vrienden, dat ik het algemeen voedfel eerft ontfang, waarvan gy alleen leeft;en dit is ook behoorlyk , naardien ik het voorraadhuis ben van het geheel lichaam. Maar herinner u ook , dat ik hetzelve rondzend door de rivieren van uw bloed maar het opperfte hof, het hart; naar den zetel van het verftand, en naar de voornaamfte dryfveêren van het lichaam' De fterke zenuwen, en de mindere aders ontfangen van my den vereifchten toevoer, waarvan zy moeten beftaan. En niectegenftaande alles [let wel myne goéde vrienden,] zeide de buik. — Tweede Burger. Ja, wel, Mynheer , ja wel. M. Agrippa. Niettegenftaande allen niet kunnen bemerken wat ik aan een' ieder van hen toevoer, kan ik hen echter aantoonen, dat zy allen het beft voedfel van my ontfangen, en dat zy my nietsoverlaa ten dan de uitgemergelde ftof. Wat dunkt u daar van? Tweede Burger, Dat was wel geantwoord. Maar hoe wilt gy dit toepasfen? M. Agrippa. De Raad van Romen is deeze goede buik, en gylieden zyt de overige oproerige leden; want onderzoekt flechts hunne raadflagen , en hunne zorg, overweegt de zaaken gelyk het behoort, en gyzult bevinden, dat, met betrekking tot het wélzyn van de Gemeente, 'erniet ééne blykbaare weldaad is, of zy komt van hen tot u, en in geenen deele van uzelven. Wat dunkt u daarvan, gy groote teen van deeze vergadering ? Tweede Bubger. Groote teen 1 Wie, ik? Ben ik de groote teen ? As M. A-  io CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. M- Ag ex pp a. Ja.dewyl gy, een van de geringften, laagften, en armften van dit zeer verftandig oproer, u aan het hoofd delf. Gy deugniet, die de flechtde zyt van afkomft.zyt de eerde om (uwe makkers) ten verderve te leiden , om (voor uzelven) daaruit eenig voordeel te trekken. — Maar houd uwe harde dokken en kneppels in gereedheid, Romen en zyne rotten daan op het punt van flag te leveren; en een van beiden moet de nederlaag hebben. DERDE TOONEEL. De Vooricen, C. M. Coriolanus. M. Agrippa. Wees welkom, edele Marcius! CoriolanusIk dank u. Wat is de rede , gy oproerige fchelmen, waarom gy, door de armhartige jeukte van uwe verbeelding te krabben , u zeiven fchurft maakt ? TweedeBurger. Wy zyn wel gewoon goede woorden van u te krygen. Coriolanus. Hy, die u goede woorden zou willen geeven , zou tot afgryzens toe laag moeten zyn. Wat wilt gy toch, gy honden, die noch in vreede, noch in oorlog te vreeden zyt ? De laatfle maakt u bevreesd , en de eerde trotfch. Hy, die op u betrouwt, vind haazen daar hy leeuwen meent te vinden, ganzen voor vosfen; gy zyt niet bedendiger dan eene kool vuur op het ys, of een hageldeen in de zon. Alle uwe deugd is, dat gy den geenen verdiendelyk noemt, die om zyne misdaasien vernederd word, en dan het recht, dat zulks doet,  TREURSPEL. n doet, te lasteren. Een ieder, die verheffing verdient, verdient uw haat; en uwe neiging is de neiging van een'ziek' inenfch, die het meest verlangt naar hetgeen, dat zyne ziekte moet verergeren. Hy, die op uwe gunst vertrouwt, zwemt met vinnen van lood , en tracht eikenboomen met riethalmen neder te vellen. Dat hy gehangen worde, die op u betrouwt! Op u, die elk oogenblik van gevoelen verandert,en dengeenen edel noemt, die kort te vooren het voorwerp van uw' haat was; en hem verachtelyk, die eerft uw lieveling was. Wat is de rede, waarom gy, op verfcheideneplaatfen van de Stad, tegen den edelen Raad mort; die , naad de Goden , u in tucht houd , u, die anders elkande. ren zoud verflinden. (Tegen M. Agrippa). Wat is bun begeeren? M. Agrippa. Zy begeeren koorn , tot een' prys, dien zy zel« ven willen Hellen, en zeggen, dat 'er nog genoeg in de ftad is. Coriolanus. Hang op! Durven zydat zeggen? Zullen zy by het vuur zitten, en weeten wat 'er op het Capitool omgaat; wie kans heeft om grooter te worden , wie opkomt, en wie ondergaat; zullenzypartyënftich> ten, en igebeelde huwelyken ontwerpen ; deeze aanhangen fterken, en geene, die niet naar hunnen zin zyn, verzwakken, en vernederen tot beneden hunne gelapte fchoenen? Durven zy zeggen, dat 'er koorn genoeg is? Indien de Edelen hun medelyden wilden ter zyde ftellen, en my myn zwaard laaten gebruiken , dan zou ik van deeze gevierendeelde flaaven een' vierkanten lykhoop maaken, zo hoog als ik met myne lans reiken kan. M. Agrippa. Ik heb deezen reeds weder genoegzaam overreed; want fchoon het hen rykelyk aan befcheidenheid ontbreekt, zyn.zy echter boven maate lafhartig-  ii CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. tig- Maar zeg my, bid iku, hoe ftaat het met den anderen hoop ? Coriolanus. Die is van een gefcheiden. Die fchurken' Zy zeiden, dat zy uitgehongerd waren; zy Reenden niets dan fpreekwoorden , dat, Honger fteenen muuren brak, dat, Honden wel moesten eeten, dat, Het eeten voor den mond gefchapenwas.dat. De Goden het koorn niet alleen voor de ryken lieten groeijen. —- Met deeze en dergelyke brokken fiieten zy hunne klagten uit; en toen die beantwoord wierden, en hen een verzoek toegeftaan, waarlyk een zeer vreemd verzoek, dat de edelaartigheid het hart moet doen barsten, en de moedigfte magt doen verbieeken, toen wierpen zy hunne mutfen naar de hoogte , als of zy die aan de hoor. nen van de maan hadden willen ophangen, en boezemden als om ftryd hun gejuich uit. M. Agrippa. Wat heeft men hen dan toegeftaan ? Coriolanus. Vyf Gemeensmannen om hunne Janhagels-wys. heid te verdeedi^en, die zy zeiven gekozen hebben. Een derzelven is Junius Brutus, en Sicinius Velutus, en ik weet niet wie al meer. By Jupiter! dat fchuim zou veeleer allen de huizen van Romen van hunne daken beroofd hebben, eer zy zo veel van my zouden hebben verkregen! Zy zullen door den tyd de opperfte magt overmeesteren , en nog grooter ontwerpen tot oproer fmeeden. M. Agrip pa, •Dat is iets vreemds. Coriolanus, (tegen bet volk.) Voort , fcheert u naar huis , nietswaerdigen! (Een Bode komt op bet Tooneel.) Bode. Waar is Cajus Marcius ? Co-  TREURSPEL. 13 Coriolanus. Hier. Wat is 'er te doen ? Daar is tyding gekomen, Myn heer, dat de Vol. fcers de wapenen opgevat hebben. Coriolanus. Dat verblyd my ; nu zullen wy gelegenheid hebben om ons van ons overtollig ontu.g te^ontdoen. Zie, daar komen onze waerdige oudften. VIERDE TOONEEL. De Voorigen.Sicinius Velutus, Juhius Brui-us, Cominius , Titus Lartius, en andere Raadsheeren. Eerste Raadsheer. Marcius , het is thans waar . hetgeen gy ons onlangs voorfpeld hebt , de Volfcers hebben de wapenen opgevat. v Coriolanus. Zv hebben een Veldheer, genoemd Tullus Aufidius, die ons vry wat te doen zal geeven- Ik zou misdoen, indien ik hem zyne dapperheid benydde, en echter indien ik niet was, die ik ben, dan zou ik wenfchen Tullus Aufidius te zyn. cominius" Hebt gy tegen hem geftreden? Coriolanus. Indien de eene helft van de waereld tegen de andere in de wapenen was , en hy myne zyde koos, dan zou ik van party veranderen, alleenlyk om hem te beftryden. Hy is een leeuw, dien ik het my eene eer reken uit te tarten. Eerste Raadsheer. Dan, edele Marcius, zult gy Cominius m deeaen oorlog verzeilen. Comi>  14 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. . CoMINIUS. Dit is reeds te vooren uwe belofte geweeir.' córiolanu.c Zo is het, Mynheer, en ik blyf ftandvaftig (bv myn woord> Titus Lartius, gy zu|t my andermaal iullus m het aangezicht zien treffen. Hoe, zvt gy verftyfd? Treed terug ? ' ' Titus Lartius. Neen, Cajus Marcius. Veeleer zal ik my met een kruk onderfteunen, en met den andere ftiyden eer ik uit deezen oorlog wegblyf. ' M. Agrippa. 6 Edele man 1 Eerste Raadsheer. Verzei ons naar het Capitool ik weet, dat onze getrouwilen vrienden ons daar wachten. Titus La rtius. Gaa ons voor, en volg gy Cominins; het voegt ons u te volgen, gy verdient met recht den voorrang. Cominius. o Edele Lartius.' EersteRaadsheer, (tegen de Burgers) Voort, naar uwe huizen! Pakt u weg' Coriolanus. Neen, laat hen medegaan, de Volkers hebben veel koorn, neemt deeze rotten mede, om hunne fchuuren te doorknaagen. Achtenswaardige muitelingen , uwe dapperheid doet zich fchoon voor • ik bid u volgt ons. — (De Edelen vertrekken, de Burgers fluipen (lil weg, en Sicinius Velutus blyft met Junius Brutus alleen op bet tooneel, Sicinius. Was wel ooit iemand zo trotfch als deeze Marcius? Br utus. Hy heeft daarin geene wederga. Si ci.  T R E U R S PIL. IS SlCINIUS' Toen wy tof Gemeensmannen van het Volk verkozen wierden"-. BïüTüS. Hebt gy toen acht gegeven op zyne oogen, en op de trekken van zyn mond? Sicinius. Neen ; maar op zyne fchimpredenen. Brutus. Wanneer hy toornig word, zou by zich niet ontzien de Goden te hoonen.— Sicinius. Ja zelfs de kuifche maan te befpotten. Brutus. De tegenwoordige oorlog moete hem verilinden! Hy is te trotfch geworden om langer zo dapDer te zyn. r Sicinius. Wanneer zulk eene geaartheid door voorfpoed gekitteld word, dan veracht zy zelfs de fchaduw waarin zy op den middag treed; maar het verwondert my , dat zyne verwaandheid dulden kan onder Cominius te gebieden* Brutus. De roem, die zyn eenig doelwit is, en waarin hy thans reeds ftaat, kan nooit beter behouden of verkregen worden dan door eene bediening van den tweeden rang; want alles, dat mislukt, word gerekend de fchuld van den Opperveldheer te zyn, fchoon hy het uiterfte doet, dat een man kan ver. richten; en alsdan zal de duizelige bèrispzucht over Marcius uitroepen: O! Dat hem de zaak ware toebetrouwd geworden. Sicinius. Daarenboven, wanneer de zaak goed uitvalt, dan zal de verbeelding , die nu zo fterk op de zyde van Marcius is, Cominius alle zyne verdienften ontrooven. Brh-  16 CA JUS MARCIUS CORIOLANUS. Brutus. Gy fpreekt wel ; de helft der verdienden van Cominius zal voor Marcius zyn, fchoon hy die niet heeft ingeöogft, en allen zyne misflagen zullen eertitelen zyn voor Marcius , of fchoon hy dit inderdaad niet verdient. Sicinius. Kom, laaten wy van hier gaan, en hooren hoedanig de bevélen zyn ingericht; en op welk eene wyze hy buiten zyne gewoonte, zal te veld trekken. Brutus. Ja, laaten wy gaan. i VYFDE TOONEEL. Het Tooneel is te Corioli, de Hoofdjlad der Volfcers. Tullus Aufidius, Raadsheerew der volscers. Eerste Raadsheer. Zo is dan uw gevoelen, Aufidius, dat de Romeinen ons voorneemen ontdekt hebben, en weeten hoe wy zullen te werk gaan ? Aufidius. En is dit niet het uwe insgelyks ? Waaraan toch beeft men in deezen (laat gedacht, dat werkftellig kon gemaakt woaden , éér Romen daar van kondfchap kreeg ? Het is nog geen vier dagen geleden, dat ik tyding van daar gekregen heb. — In de volgende woorden. — Ik meen, dat ik den brief by my heb. — Ja, daar is die, (Hy leejl.) „ Men heeft hier eene magt op de been gebregt, „ maar bet is onbekend, of die naar het Oosten, „ of naar het Westen beftemd is. De duurte is n hier  treurspel; xj „ hier zeer groot; en daar gaat een gerucht, dat ,, Cominius, Marcius, uw oude vyand, die hier „ te Romen nog meer gehaat is dan by u, en ,, Titus Lartius, een zeer dapper Romein,'dat „ deeze drie de gemelde krygstoerufting naar de ,, plaats haarer beftemming zullen geleiden. Waar ,, fcbynlyk zal het op u gemunt zyn. Overweeg „ dit nu. Vaarwel." Eerste Raadsheer. Ons leger is in het veld, en wy hebben nim> mer daaraan getwyfeld, of Romen was gereed om ons af te wachten. Aufidius. Ook hebt gy het geene dwaasheid geacht, uwe groote oogmerken bedekt te houden, tot dat die noodzaakelyk zichzelven moesten ontdekken, die echter reeds in hunne geboorte, naar het fchynt, te Romen zyn uitgelekt. Door deeze ontdekking zullen wy ons doelwit mïsfen , het welk was, veele fteden in te neemen, éér Romen de weet kreeg, dat ons leger op de been was. Tweede Raadsheer. Edele Aufidius, aanvaard uw bevel, fpoed u naar uwe legerbenden, en laat ons de zorg voor Corioh aanbevolen. Wanneer zy zich voor deeze Stad nederflaan, voer dan uw leger aan om hen het beleg te doen opbreeken; maar ik denk , dat gy bevinden zult, dat zy niet tegen ons zyn uitgeruft. ' Aufidius. Twyfa daar niet aan, ik fpreek met zekerheid, ja zelts , dat meer is , een gedeelte van hunne magt is reeds op weg, en enkel hier naar toe. Ik verlaat uwe Achtbaarheden. Indien het gebeurt, dat Cajus Marcius en ik eikanderen ontmoeten, dan hebben wy onder eede beloofd , zo lang te zullen ftryden, tot dat een van beiden buiten ftaat van tegenweer gefteld is. b Al.  13 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Allen. Dat de Goden u hunnen byftand verleenen! Aufidius. En uwe Achtbaarheden behoeden! ■ Eerste Raadsheer. Vaarwel! Tweede Raadsheer. Vaarwel.' Allen. Vaarwel! ZESDE TOONEEL. Het Tooneel is te Romen in bet buis van Cajus Marcius. Volumnia, Virginia. (Zy zetten zich op twee laage Jloelen, en beginnen te borduuren,) Volumnia, Ik bid u, Dochter, zing, of fpreek ten minde op eene meer troostel.yke wyze. Indien myn zoon myn gemaal was, dan zou ik my meer verblyden over eene afweezigheid, die hem eer moet toebrengen, dan over zyne omhelzingen, waarin hy my zyne tederfte liefde toonde. Toen hy nog jong en teder, en myn eenige zoon was; toen zyn jeugdig en bevallig gelaat aller oogen tot zich trok; toen voor een' dag Konings fmeeken eene Moeder hem geen uur uit haar gezicht zou hebben laaten gaan; toen heb ik, overweegende hoe wel het verkrygen van eer aan zulk een'jongeling zou voegen, en dat hy niet beter was dan eene fchilderyom aan den wand te hangen, indien de Faam die niet bezielde, met vermaak hem uitgezonden om gevaarte zoeken, daar hy waarfchynlyk eer vinden kon. Ik zond hem in een' bloedigen oorlog, vanwaar hy te  TREURSPEL. te rug keerde de wenkbraauwen overfchaduwd met eikenloof. Ik kan u zeggen, Dochter, dat ik niet meer verrukt was van vreugd, toen men my zeide, dat het een mannelyk kind was, dan toen , wanneer ik voorde eerfte maal vernam, dat hy getoond had een man te zyn. Virgin ia. Maar, indien hy in dien oorlog gefneuveld was, Mevrouw, wat zou het dan geweeilzyn? Volumnia. Dan zou zyn roemruchtige naam my tot een' zoon geftrekt hebben, daarin zou ik dan eene nakomelingfchap gevonden hebben. Hoor, dit kan ik u met oprechtheid bekennen. Indien ik twaalf zoonen had, die ik allen even zeer beminde, en niet een van allen minder dan uwen en mynen waarden Marcius, dan zou ik liever hebben, dat elf van dezelven moediglyk voor hun Vaderland fneuvel. den, dan dat een zyn' leeftyd in werkeloosheid wellustiglyk verkwiftte. (Eene kamerjuffer komt op bet tooneel,) Kamerjuffer. Mevrouw, daar komt Mevrouw Valeria om u een bezoek te geeven. V1r gini a. Ik bid u, Mevrouw, vergun my,dat ik vertrek. Volumnia. Neen, gy zult voorzeker niet (vertrekken'). My dunkt, dat ik hier den trommel hoor van uw' ge-, maal; dat ik hem Aufidius by de haairen langs den grond zie fleepen , en de Volfcers voor hem vluchten als kinderen voor een' beer. My dunkt ik zie hem dus ftampvoeten, (zy jlampt met den voet) en ik hoor hem uitroepen: Komt voort, bloodaarts, gy zyt in vrees geteeld ^ fchoon gy in Romen geboren zyt. (Ik zie hem) zyne bebloede wenkbraauwen met zyne gewapende hand afveegende, aan. rukken, even als een maaijer, die aangenomen is S 2 om  ao CAJÜS MARCIUS CORIOLANUS. om alles ter neder te Haan , of zyn dagloon te verliezen. VlRGINIA. Zyne bebloede wenkbraauwen o Tnpiter, geen bloed I Volumnia. Gaa heen, dwaaze; bloed voegt beter aan een' man dan goud aan zyne zegetekenen. De borst van Hecuba zag 'er niet minnelyker uit , toen zy Heftor zoogde, dan bet voorhoofd van Heétor, toen het bloed uitfpoot tegen de zwaarden der Grieken. (Tegen de Kamerjuffer.') Zeg aan Valeria, dat wy gereed zyn om haar te verwelkomen. (De Kamerjuffer vertrekt.) VlRGINIA. De Hemel bewaare myn Gemaal voor den verfchrikkelyken Aufidius! Volumnia. Hy zal het hoofd van Aufidius onder zyne knie doen bukken, en hem op den nek treeden. (Valeria komt op het tooneel verzeld van een' Geleider en eene Kamerjuffer.) Valer i a. Mevrouwen , ik wenfch u beide een' goeden dag. Volumnia. Waarde Valeria.' VlRGINIA. Mevrouw, ik ben verblyd u te zien. Val e r ia. Hoe vaart gy beide? Gy zyt waarlyk uitmuntende huisvrouwen- Zit gy hier te borduuren ? Waarlyk eene nuttige bezigheid. (Tegen Virginia.) Hoe vaart uw zoontje. VlRGINIA. Ik dank u, Mevrouw. Hy vaart zeer wel. Volumnia. Hy ziet liever een bloot zwaard, en hoort liever  TREURSPEL. ar Ter een' trommel, dan dat hy op zynen meefter acht geeft. Valkru. Op myne eer, by aart juift naar zyn' vader. Ik kan betuigen , dat het een allerlieffte jongen is. In waarheid ik zag hem voorleden woensdag een gantfch baif uur aan.—Hy beeft eene rullige geftalte. Ik zag hem eene gouden tor naloopen , en toen hy die. gevangen had, liet hy die weder vlie. gen; en liep die weder na; toen viel hy over hals en hoofd op den grond, aanftonds was hy weder op; en vong die weder; of nu zyn val hem toor. nig gemaakt had, of hoe het was, hy beet op zy. ne tanden, en verfcheurde de tor. o, Ik verzeker u, dat hy hem plukte. Volumnia. Dat is juift eene der kinderlyke gewoonten van zyn' vader. V A l f R A. Zie, het is inderdaad een edelaartig kind. VlROINIA- Het is een' kleine ftyfkop, Mevrouw. Va LER ia. Kom, leg uw borduurwerk ter zyde. Gy moet deezen achtermiddag met my in ledigheid doorbrengen. VlRGINIA. Neen, Mevrouw, ik gaa niet uit de deur. V E L E R I A, Hoe, niet uit de deur? Volumnia. o Zy, zal wel, zy zal wel. VlRGINIA. Inderdaad niet, neem het my niet kwalyk. Ik zal niet over den drempel komen, vóór dat myn gemaal uit den oorlog terug gekeerd is. V ALE RIA. Foei, gy fluit uzelve op tegen alle rede. Kom, B 2 67  ïi CAJUS MARCIUS CORIOLANUS, gy moet met my die Dame gaan bezoeken, die in cu kraam bevallen is. Vijgibi a. Ik wenfch, dat zy fpoedig haare krachten mooge wederkrygen, en haarer in myne gebeden indachtig zyn, maar ik kan niet by haar gaan. Volumnia» En waarom niet, bid ik u ? VlEGINIA. Niet om dat het my te veel moeite is, of om dat het my aan genegenheit ontbreekt. V a l e r i A. Gy wilt eene tweede Penelope zyn. En men zegt, dat de menigte van garen, die zy geduurende de afweezigheid van Ulyfles verweven heeft > enkel heeft gediend om Ithaca met motten op te vullen. Kom, ik wenfchte wel dat uw borduur* doek zo gevoelig was als uw vingel, dan zoud gy uit medelyden ophouden dien te fteeken. Kom, gy moet met ons gaan. VlRGINIA. Neen, myne waarde Mevrouw, verfchoon my; in waarheid, ik zal niet uitgaan. Valer ia. Eilieve, ik bid u, gaa met ons, dan zal ik u eene zeer goede tyding van uw' man verhaalen. VlRGINIA. o, Waarde Valeria, daar kan nog geenezyn» V a l e R i a' In waarheid, ik fpot niet met u; daar is giflerenavond tyding van hem gekomen. VlRGINIA. Is het waar, Mevrouw? Vale rt a. In ernft , het is waar; ik heb het van een1 Raadsheer gehoord. Dus luid de tyding: De Vol. fcers hebben een leger in het veld, tegen het welk Cominius met een gedeelte van de Romeinfche leger-  TREURSPEL. 23 Iegermagt opgetrokken is. Uw gemaal en Titus Lartius hebben het beleg nedergeflagen voor Corioli; zy zullen ongetwyfeld de overhand behouden, en fchielyk een einde van den oorlog maa. ken. Dit is op myne eer waar, en daarom bid ik u, dat gy met ons gaat. Vibginia. Verfchoon my, bid ik u, waarde Valeria, in het vervolg zal ik u in alles ten wille zyn. Volumnia- Laat van haar af, Valeria. In die gemoedsgeftalte , waarin zy thans is, zou zy onze vreugd ilechts verftooren. Va leb. ia. Dat geloof ik inderdaad ook. Vaarwel dan. Kom,waarde Volumnia. Nog eens Virginia,zend uwe plegtige treurigheid ter deurre uit, en gaa met ons. Virginia. Neen, op myn woord, Mevronw, ik kan nietIk wenfch u beide veel vermaak. Valeria. Welnu, vaarwel dnn. {Volumnia en Valeria vertrekken, en na baar ook Virginia.) ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel is voor de vnallen van Corioli. Cajus Marcius, Titus Lartius, Be. vel hebbers, KrYGSKNECHTEN, een Bode. Coriolanus. Gints komt een Bode- Ik wil wedden, dat zy flaags zyn geweeft. B 4 T. Lar.  24 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. T. T. Lartius. zo is. my" paard tegen het uwe' dat het niet 'tt . , OoBIOLANUS. Het is gedaan. «. . T. Lartius. Ik ben te vreeden. <:,„•,«!, co*iolanus, (tegen den Bode.) aangPetaft. P' ' °DZe Vel^heer den vyand 7 , Bode. ben 7p,Sn in elkanders gezicht, maar zy hebben eikanderen tot nog toe niet aangetaft. „ T. Lartius. ^o, nu is dat fchoon paard het myne. Tl, ., . Coriolanus. Ik wil het u weder afkoopen. TM- -l -. J^' L ARTIUS. JNeen, ik wil het u niet verkoopen, of eeeven Stad op. C g "n Bevtlbehi"r-) Eifch de Hn» f0",011"'- Oegen den Bede.) daS? 6 ,eggen d0 twee le8eis hi« van /-» . Bode. Omtrent anderhalve myl. r».„ i, Coriolanus. zy hetkö""enowy hun, k^gerucht hooren, en S rrzVvrlenïn ff g ^ESfi ^""W « i* tefe» totendel de v2n kZTi tT.^ciJ'CÉe ^sbeeren op En-  TREURSPEL. *5 Eerste Raadsheer. Neen, en ook niet één man, die niet even weinig vreeft aïs hy, en dat is minder dan weinig. Hoor.onzs trommelen geleiden onze jonge« lingen naar den ftryd. (Men boort trommelen van verre) Wy zullen veeleer onze muuren afbree. ken , dan dulden dat uw volk ons hier influit; onze poorten , die thans gefloten fchynen, heb» wy flechts met riethalmen toegegrendelt. Hoor, daar van verre, daar is Aufidius. (Men boort van verre een krygs gerucht.) Hoor, hoe hy onder uw verftrooid leger te werk gaat. Coriolanus- o, Zy zyn reeds met eikanderen Haags — T. Lartius. Laat hun krygsgerucht ons teken zyn. Brengt ftormladders aan. (De Volfcers doen een' uitval.) Coriolanus. Zy vreezen ons niet, maar vallen uit de (rad viit. Houd nu uwe fchilden voor uwe harten, en ftryd met harten, die nog meer verftaald zyn dan uwe fchilden. Trek vooruit , braave Titus; zy verachten ons veel meer dan wy gedacht hadden; en dit doet my het zweet uitbreeken van wraakzucht. Rukt aan, myne medemakkers; hem, die vlucht, zal ik voor een' Volfcer houden , en hy zal de fcherpte van myn zwaard gevoelen.(^ry^x. gerucht, de Romeinen worden door de Volfcers in bunne verfcbanjingen terug gedreven.) AGTSTE TOONEEL- Cajus Marcius, Krtgsknechten. Coriolanus. Alle de befmettelyke ziekten van bet brandend zuiden moeten over u komen, gy fchandvlekken B s van  i6 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. van Romen ! Etterbuilen en peilvlekken moeten uwe lichaamen zodanig overdekken.dat men u nog yerder fchuwt dan men u zien kan, en dat de een den ander* verder dan eene myi in den wind aaniteekt! —Gy ganzenzielen, die enkel de gedaante van menfchen draagt; boe, hebt gy gaan loopen voor lafhartige flaaven , die door aapen zouden kunnen verflaagen worden ? Pluto en hel.' allen van achteren gewond. Roode ruggen, en bleeke aangezichten, door het vluchten en eene koortfige vrees! Maakt het beter, en tail hen op nieuw aan, of ik zweer u by alle hemellichten, dat ik den vyand zal verlaaten, en u aantallen. Bedenkt dit wel, en komt met myj zo gy ftand durft hou den, dan zullen wy ben naar hunne vrouwen terug flian even gelyk zy ons in onze verfchanfingen terug gedreven hebben, (weder krygsgerucbt, en Marcius vervolgt de Volfcers tos aan de poort van Corioli.) Zo, nu zyn de poorten open, gedraagt u nu als dappere medehelpers . de Fortuin verwyd dezelve voor de vervolgers niet voor de vluchten, den. Ziet naar my, en doet gelyk ik. (Hy vliegt ter poort in. Eerste Krygsknecht. Dwaaze vermetelheid, ik volg niet. Tweede Krygsknecht. Ik ook niet. Derde Krygsknecht. Zie, daar fluiten zy hem in. (Marcius word in* gefloten.) Allen. Nu is hy een lyk, dit is zeker. (Titus Lartius komt op bet tooneel ) T. Lartius. Wat is 'er geworden van Cajus Marcius? Allen. Die is zonder twyfel verflagen, Mynheer. Eerste  TREURSPEL, 27 Eerste Krygsknecht. Toen hy de vluchtende (Volfcers) op de hielen volgde is hy met hen de poort ingeraakt; en hierop hebben zy terftond de poort achter hem gefloten. Hy is alleen, en moet de gantfche ftad het hoofd bieden. T. Lartius, o Edele Held! die,zelf gevoelig, moediger zyt dan uw gevoelloos zwaard, en daar dat buigt nog overeind blyftHaan! Gy zyt dan verlaten, Cajus Marcius! Een enkele karbonkeifteen zo groot ais gy zelf zyt, is geen zo koftbaar juweel. Gy waart een krygsman naar dtn wenfch van Cato, niet alleen verwoed en fchrikkelyk in uwe flagen, maar ook in uwe barfche oogwenken, en in de donde« rende doordringendheid van uweftem ;gy deed uwe vyanden zidderen, als of de aardbol koortfig was, en begon te beeven. (Marcius komt, bloedende, en Sicb tegen de vyaiiden verweerende.) Eerste Krygsknecht. Zie, zie, Mynheer! —— T. Lartius. O.' daar is Marcius! Laa;en wy hem bevryden, of met hem blyven. (Zy vallen de Volfcers aan, en dringen allen met hen in de Stad, een weinig daarna komen eenige Romeinfcbe Soldaaten met buit terug.) Eerste Krygsknecht. Dit zal ik mede neemen naar Romen. Tweede Krygsknecht. En ik dit. Derde Krygsknecht. De peft fchende hen', ik dacht, dat dit zilver was. (Het krygsgerucbt binnen de wallen blyft aanhouden. Cajus Marcius en Titus Lartius komen met een' Trompetter uit de Stad.) Coriolanus. Zie toch eens deeze muitelingen, die hunne eer voor eene beuzeling wegwerpen • Kusfens, tinnen lepels,  18 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. lepels, Hukken yzer, die naauwlyks een penning waerdig zyn, kleederen, die zelfs een beulsknecht zou begraaven met de lyken , die hy opgehangen had, met zulke nietswaerdige dingen Ioopen deeze laaghartige fchelmen weg, éér nog de ftryd geëindigd is. Slaat (de Volfcers) ter neder.' Hoort toch welk eene krygsgerucht gintfch onze Veldheer (Cominius) maakt 1 — Naar hem toe! — Daar is myn gezworen vyand Aufidius, daar doorfteekt hy onze Romeinen» Dappere Titus, behoud zo veel volk by u, als noodig is om de Stad te bewaaren , en ik zal in tuflchen met de geenen, die moeds genoeg hebben, my fpoeden om Cominius te hulp te ko. men. T. Lartius. Dappere held, gy zyt gewond; en gy hebt u te veel vermoeid om ten tweedenmaal het gevecht te hervatten. Coriolanus. Prys my niet, Mynheer; myn arbeid heeft my nog niet eens warm gemaakt. Vaarwel; het bloed, dat ik ftort.is veeleer heilzaam dan gevaarlyk voor my. Ik zal my dus aan Aufidius vertoonen, en hem beftryden. T. Lartius, Dat dan de minzaame Fortuin zó fterk op u'verlieve, dat zy de zwaarden van uwe vyanden, door haare alvermoogende toverkracht, doe misfen.' Moedig Held, dat het geluk uw leidsman zy! Coriolanus. Ik wenfch u denzelfden voorfpoed, myn Vriend dien zy fchenkt aan de geenen, die zy het meest begunftigt. En hiermede Vaarwel. T. Lartius. En gy insgelyks, dappere Marcius. (Tegen den Trompetter.) Gaa heen , fteek de trompet op de groote markt, en roep allen onze Bevelhebbers byëen,  TREURSPEL. 29 byëen , wy zullen hen daar onze 'bevélen te ken» nen geeven. Laaten wy gaan. (Zy vertrekken.) NEGENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de Legerplaats van Cominius. Cominius, Keygsknechten, (terugtrekkende.) Cominius. Schept een weinig adem, myne Vrienden. Gy hebt dapper geitreden. Wy hebben ons gedragen als Romeinen, niet halftarrig in het wederftaan , of lafhartig in het terug wyken. Gelooft my, vrienden , wy zullen wederom aangevallen worden. Terwyl wy geftreden hebben, heb ik by tusfchen. poozen, als de wind naar ons toe was, het krygsgerucht van onze vrienden voor Corioli gehoord» ó Goden der Romeinen, laat hen zo voorfpoedig zyn als wy het wenfchenj en maakt, dat onze beide legers eikanderen vrolyk glimlachende moogen ontmoeten, (Een Bode komt ep bet tooneel,) en u offerhanden van dankzegging opdraagen! Wat brengt gy nieuws? Bode. De Burgers van Corioli hebben een' uitval gedaan , en aan Lartius en Marcius flag geleverd. Ik heb onze legerbenden naar hunne verfchanfingen te rug zien dry ven, en toen ben ik vandaar ver. trokken. Cominius. Of fchoon gy de waarheid fpreekt, dunkt my echter , dat gy kwaalyk fpieekt. Hoe langs is dit reeds geleden ? Bod e. Wat langer dan een uur, Mynheer! Ce-  50 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. comini us. Het is naauwlyks eene myl van hier. Wy hebben nog kort geleden hunne trommels gehoord. Hoe hebt gy over ééne myl een uur tyds kunnen veripillen, en ons zo laat eerit tyding bren« gen? Bode. Kondfchappers der Voifcers hebben my nagejaagd, zodat ik genoodzaakt ben geweefteen' omweg van drie of vier mylen te neemen, anderzins, Mynheer, zou ik u reeds voor een half uur tyding gebragt hebben. (Marcius komt op bet tooneel.) Cominius Wie komt daar gints aan , die den fchyn heeft als of hy verfcbeurd was ? Groote Goden! Hy heeft de gedaante van Cajus Marcius, ik heb hem voorheen als zodanig gezien. cor i o lanus. Ben ik te laat gekomen ? Cominius. Een fchaapherder kan niet naauwkeuriger den donder van een.' trommelflag onderfcheiden, dan ik den klank der tong van Cajus Marcius van dien van mindere lieden. Coriolanus. Kom ik te laat? Cominius. Ja, indien gy niet komt, bevlekt met het bloed van anderen, maar met uw eigen bloed. Coriolanus. ó, Laat ik u in myne armen drukken, die nog zo gezoBd en Merk zyn als toen ik myne huisvrouw ten huwlyk verzocht; met een hart, dat zo ver. heugd is als op den avond van myn' trouwdag, toen de kaarfen het teken gaven van naar bed te gaan. Cori o»  TREURSPEL. 31 Cominius. O Voorbeeld der Helden • Hoe is het met Titus Lartius ? Coriolanus. Even als met een' man, die bezig is vonnisfen uit te vaardigen; hy doemt fommigen ter dood, anderen tot ballingfchap, en weder anderen tot geldboeten. Hy erbarmt zich over den een', en dreigt den anderen; hy houd Corioli in den naam van Romen, even gelyk een' kwispelftaartenden windhond aan de lyil, dien hy kan loslaaten wan. neer hy wii. Cominius. Waar is de fchelm, die my gezegd heeft, datgy tot in uwe verfchanlingert terug gtflagen waart? Waar is hy ? Breng hem hier. Coriolanus. Laat hem met vreeden; hy heeft u de waarheid gezegd. Maar wat onze braavc helden betreft, ons gemeen volk; de peil moet hen verflinden 1 En , men heeft hen nog Gemeensmannsn toegeftaani Geene muis vermyd zo iïerk eene kat, als zy vluchtten voor gefpuis, dat nog verachtelyker was dan zy zeiven. Cominius. Waardoor hebt gy de overwinning behaald? Cgriolanus. . Ik geloof niet, dat de tyd zal toelaaten u dit te verhaalen. — Waar is de vyand ? — Zyt gy meesters van het flagveld gebleven ?• — Indien dit zo niet is, wat toeft gy dan om zulks te worden ? Cominius. Wy hebben ongelukkig geftreden, Marcius, en wy zyn terug getrokken om ons oogmerk te bereiken. Coriolanus. Hoe is de fchikking van hun leger? Weet gy aan wel-  32 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS.' welken kant hunne vertrouwdfte legerbenden eet plaatft zyn? Cominius. Naar my dunkt, Marcius, beftaat hunne voori hoede uit Antiaten, waarop zy het meeil vertrouwen; zy worden aangevoerd door Aufidius, het groot middelpunt van uw verlangen. Coriolanus. Ik bid en bezweer u, by allen de Veldflagen, die wy tezaamen hebben bygewoond, by het bloed, dat wy te zaamen hebben geilort, en by de gelofte van eeuwige vriendfchap, die wy aan eikanderen gedaan hebben, dat gy my ftelt tegen Aufidius en zyne Autiaten, en dat gy voor het tegenwoordige geen langer uitftel neemt, maar dat wy, de lucht met opgeheven zwaarden en fpiefen vervullende, op het oogenblik eene kans waagen. — Cominius. Schoon ik liever zou wenfchen u naar een warm bad gebragt te zien en balfem in uwe wonden gegoten, kan ik echter uw verzoek niet afilaan; ik laat u de keus van de manfchap, die gy oordeelt dat ubest van dienil kan zyn. Coriolanus. Dat zyn die geenen, welken daartoe het gewilligft zyn. Indien hier eenigen gevonden worden, waaraan te twyfelen een misdaad zou weezen, die behaagen fcheppen in de kleur, waarmede zy my befchüderd zien; indien zy minder bevreeft zyn voor hun leven dan voor hunnen goeden naam, indien zy oordeelen, dat eene roemruchtige dood een fchandelyk leven overtreft, en dat hun Vaderland hen meer waard moet zyn dan hunne eigen perfopnen, laat dan een ieder van hen', of laaten allen, die dus denken, hun gevoelen te kennen geeven door dit teken, (Hy zwaait met den arm) en laaten zy Marcius volgen. (Zy juichen allen, zwaaijen met hunne zwaarden , tillen hem »p in hunne  TREURSPEL; 23 lunn; amen, en werpen hnnne mutfen in de hoogte.) o, Neemt my alleen! Maakt een algemeen zwaard van my! Indien dit geene enkel uitwendige tekenen zyn, wie onder u is dan niet zo goed als vier Volfcers? Niet één is 'er onder u, die niet in ftaat is tegen den grooten Aufidius een zo dapper fchild aan te voeren als zyn eigen is. Ik zal, fchoon ik u allen hartelyk dank, een zeker getel uit allen kiezen, de anderen zullen in een' volgenden flag my ten dienft ftaan, wanneer de gelegenheid zulks vereifcht. (Tegen Cominius.) Indien het u behaagt den optogt aan te vangen, dan zal ik terflond myne manfchap uitkiezen , uit degeenen, die daartoe meeft genegen zyn. Cominius. Trekt aan , myne vrienden , bekrachtigt uwe moedige betuigingen met de daad, en gy zult in alles met ons dcelen. (Zy vertrekken.) TIENDE TOONEEL. Het Tooneel is te Corioli. Titus Lartius, Een Onderbevel. hebber, KrYOS knechten , een Gids (Zy trekken, na eene genoegzaame bezetting in Corioli gelaten te bebben. ter poort uit, naar bet leger van Cominius en Cajus Marcius.) T. Lartius. Zo, laat de poorten behooriyk bewaaken,neemt myne bevélen in acht, gelyk ik u die gegeven heb. Zend deeze wachten tot onze hulp, wanneer ik hen doe ontbieden, de overigen zullen genoegzaam zyn om de plaats voor een' korten iyd C in  34. CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. in te houden; want, wanneer wy den flag verlie» zen, kunnen wy toch de ftad niet behouden. OnderbevelhebberVrees niet voor onze zorg, Mynheer. T. Lartius, (tegen zyn hygsvolk.) Trekt aan. (Tegen den Onderbevelhebber) fluit de poorter achter ons. (Tegen den Gids) Kom hier, Leidsman, geleid ons naar het Romeinfch Leger. ELFDE TOONEEL. Het Tooneel is op bet Slagveld. (Men boort Krygsgefcbrei van binnen-) Cajus Marcius, Tullus Aufidius, (Elk van eene byzondere zyde op bet Tooneel ke. mende.) Coriolanus. Ik wil met niemand ftryden dan met u, want ik haat u meer dan een' meineedigen. Aufidius. Onzer beider haat is even groot; Africa heeft geene flangen , waarvan ik grooter afgryzen heb dan van uwen roem, en yverzucht. Staa pal. Coriolanus. Laat hy, die het eerft wykt, des anders flaaf zyn , en de vloek der Goden treffe hem hierna, maal*. Aufidius. Indien ik vlucht, Coriolanus, dryf my dan vry als een' haas. CORI-  TREURSPEL. 35 cokiola nus. Nog geen drie uuren geleden, Tullus, heb ik geheel alleen in Corioli geitreden, en daar alles gedaan, dat my behaagde; het is niet myn bloed, waarin gy my vermomd ziet. Span vry uwe meerite krachten in om dat te wreeken. Auïidius. Schoon gy Heftor zelf, de geesfel van uwe zo genoemde Voorouders waart. zult gy my hier niet ontkomen. (Zy beginnen te Jlryden. en eenige Volfcers komen Aufidius te bulp. Marcius ftryd tot dat zy adeinloos terug gedreven zyn. Aufidius. Dienftvaardig , maar niet dapper! — Gy hebt my door uwen ontydigen byftand fchande aangedaan. (Zy gaan beiden Jlrydende van bet tooneel. Men boort vervolgens trompettengefebal; krygsge. tucht; de aftogt werd geblazm , Cominius komt met bet Romeinjch leger van den eenen kant, en Cajus Marcius, met zyn' arm in een'Jluijer, van den ani deren kant op bet Tooneel.) Cominius. Indien ik u ging vernaaien het geen gy op dee. zen dag hebt uitgevoerd, dan zoud gy uwe eigene daaden niet kunnen gelooven; maar ik zal daarvan verflag doen ter plaatfe, daar de Raadsheeren hunne traanen met glimlachen van goedkeuring zullen vermengen; daar de doorluchtige Edelen met aandacht zullen luifteren en zidderen , en eindelyk verwonderd ftaan; daar de Jufferfchap zal fchrik. ken, en op eene aangenaame wyze ontroerd, verder willen hooren; daar de dwaaze Gemeensman. nen, die met het flecht Gemeen uwe eerbenyden, tegen wil en dank zullen moeten zeggen: Wy danken de Goden , dat zy aan Romen zulk een' krygsman gefchonken hebben! Gy zyt nu flechts op het overfchot van dit gaftmaal gekomen , na dat gy reeds te vooren uw genoegen gegeten had. C 2 Titus  56" CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. (Titus Lartius komt met zyne legermagt van let vervolgen der vyanden terug.) T. Lartius, (op Coriolanus ivyzende) o, Cominius, zie hier het oorlogipaard wy zyn flechts het tuig. — Indien gy gezien had.... Coriolanus. Ik bid u zig niets meer. Myne moeder zelve, die de zwakheid heeft van haar gedacht te pryzen, doet my verdriet aan als zy meent, dat zy my verheft. Ik heb gedaan gelyk gy allen gedaan hebt, dat is, al dat ik kon doen, daartoe aangefpoord even gelyk gy, te weeten, uit liefde voor myn Vaderland. Een ieder, die flechts aan zyn' goeden wil voldaan heeft, heeft myne daaden overtioffen. Cominius. Neen, gy zult het graf niet zyn van uwe verdienften. Romen moet de waerdy van haar eigendom Ieeren kennen; uwe daaden te verbergen zou een verzwygen zyn veel erger dan een diefftal, ja dan verraadery, en dat te verzwygen, hetwelk u tot den hoogden top van eer verheft, zou niets dan eene verkeerde befcheidenheid zyn. Daarom bid ik u, dat gy my voor het hoofd van ons leger gelieft aan te hooren, enkel om aan hetzelve te toonen wie gy zyt, niet om u te beloonen voor hetgeen gy gedaan hebt. Co-r i 0l a nus. Ik heb eenige wonden ontfangen, en die op te haaien zou my flechts fmart veroorzaaken. Cominius. Ihdien daaraan niet gedacht wierd, zouden zy met recht tegen da ondankbaarheid-moogen etteren, en zich met de dood omzwachtelen. Van allen de paarden, waarvan wy zeer goede, en een goeden voorraad veroverd hebben, en van allen de fchat ten, die wy in het veld en in de Stad verkregen hebben, zullen wy uhet tiendegedeeltegeevenom naar  TREURSPEL. 37 naar uw genoegen uit te kiezen, vóór de algemeene verdeeling. Coriolanus. Ik dank u, myn Veldheer, waar ik kan myn hart niet beweegen eenige belooning voor myn zwaard aan te neemen. Ik moet dit weigeren, en een gelyk aandeel verzoeken met degeenen die myne daaden aangezien hebben. (Men hoort een lang trtmpettengefcbai. en bet geheel legtr roept , Marcius, Marcius , en allen fleeken zy hunne mutfen en fpiesfenin de hoogte ; Cominius en 1'. Lartius ftaan blootshoofds.) Coriolanus. Mogten die muziek • inftrumenten , welken gy ontheiligt, nooit weder geluid kunnen geeven/Als trompetten en trommelen in het veld vleijers worden, laaten dan de velden even als de fteden een valfch gelaat vertoonen! Wanneer het ftaal 10 zacht word als de zyden kieederen van een' tafelvriend, laaten dan lofzangen krygsmarfchen worden! — Niets meer, zeg ik; om dat ik myne bloedende neus niet afgewasfchen heb, of den een' of ande. ren zwakken elendel'ng met den voet vertreden heb; het welk veeien, die hier zyn, gedaan hebben ; overlaad gy my met te veel vergroote loftuitingen, even als of het my kon behaagen, dat myne geringe waerdy zou onthaald worden op lof gefausd met onwaarheden. Cominius. Gy zyt al te zedig; en meer wreed tegen uwen goeden naam, dan dankbaar jegens ons,die u dien met recht geeven. Onder uw welneemen, indien gy vertoornd zyt tegen uzelven, zullen wyu, even als iemand, die zyn eigen nadeel zoekt , handboejens aandoen, eh dan bedaard met u fpreeken. Laat hst derhalven aan een' ieder' kenbaar zyn, dat Cajus Marcius den eerkrans van deezen oorlog heeft weggedragen, en ten teken daarvan fchenk ik hem C 3 myn  38 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. myn edel paard, dat by het geheel leger beroemd is, met al deszelfs toebehooren, en laat hy van nu af aan, voor de dapperheid, die hy voor en in Corioli betoond heeft, met de toejuiching van alle onze benden, genoemd worden , Cajus Marcius Coriolanus. Behoud voor altoos dien edelen Toenaam. (Gefcbal van trompetten en trommelen,) Allen. Cajus Marcius Coriolanus! Coriolanus. Ik zal myn aangezicht gaan afwafchen , en als het fchoon is zult gy kunnen zien , of ik bloos of niet. Hoe het zy, ik dank u. Ik ben van voorneemen uw paard te befchryden, en ten allen tyde my dien toenaam meer en meer waerdig te maaken, zoveel zulks in myn vermoogen zal zyn. Cominius. Genoeg. Laaten wy naar myne tent gaan ,• daar zullen wy , éér wy ons ter ruft begeeven, naar, Romen kennis geeven van onzen voorfpoed. Gy, * Titus Lartius, keer gy terug naar Corioli; en zend ons vandaar de voornaamfte burgers naar Romen, om een verdrag met hen te maaken, tot hun beft en het onze. T. Lartius. Ik zal, Mynheer. Coriflanus. De Goden beginnen met my te fpotten. Ik die tot hier toe zelfs de vorftelykfte gefchenken van de hand gewezen heb, ben thans verplicht om eene bede aan myn' Veldheer te doen. Co mi n i bs. Neem het, het is het uwe, wat is het? Coriolanus. Ik heb in Corioli een' tydlang in het huis van een' geringen man gehuisveft, die my minzaam behandeld heeft. Hy riep my toe om hulp; ik zag hem gevangen neemen, maar op dat oogenblikver- fchee»  iTREURSPEL, 39 fcheen Aufidius voor myne oogen, en toen verwon myne gramfchap myn mededoogen. Nu fmeek ik u, dat gy myn' armen huiswaard zyne vryheid fchenkt. Cominius. ■ Eene edele bede! Al was hy ook de moorde. naar van myn' zoon by zou zo vry zyn als de wind. Ontflaa hem, Titus. T. Lartius. Hoe is zyn naam, Marcius? Coriolanus. By Jupiter, ik heb dien vergeten. Ik ben moede, myn geheugen zeifis afgemat. Hebben wy hier geen' wyn? Cominius. Laaten wy naar onze tent gaan. Het bloed begint reeds op uw aangezicht vaft te droogen. Het is tyd, dat daarnaar gezien word. Kom met ons. (Zy vertrekken.) TWAALFDE TOONEKL. Het Tooneel verbeeld de Legerplaats der Volfcers. Tullus Aufidius, Krtgsknechten. (Men boort Trompetten gefcbal, en Tullus Au. fiiius komt gewond op bet Tooneel-) T. Aufidius. De Stad is veroverd. Eerste Krygsknecht. Zy zal wel terug gegeven worden op goede voor» waarden. T. Aufidius. Voorwaarden' Ik wenfchte wel een Romein te C 4 wet-  4o CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. weezen; want, een Volleer zynde, kan ik niet zyn, die ik ben. Voorwaarden ! Welke goede voorwaarden kunnen 'er plaats hebben in eene o» vereenkomft voor de party, die van de genade van de andere afhangt? Ik heb nu vyfmaal tegen u gevochten, Cajus Marcius, en gy hebt my telkens geflagen, en ik' geloof, dat gy dit altoos zoud doen, wanneer wy eikanderen zo menigmaalen ontmoetten als wy eeten. Ik zweer by allen de elementen, indien wy eikanderen wederom van aangezicht tot aangezicht ontmoeten, dan zal by de myne zyn, of ik de zyne. Myn n3yver heeft dat groote niet meer, dat die gehad heeft;want daar ik te vooren befloten had hem door gelyke magt, zwaard tegen zwaard, rechtvaardig te overwinnen, heb ik na voorgenomen naar zyn leven te ftaan op welke wyze het ook zy. Woede of lift moeten hem bedwingen. Tweede Kbyosknecht. Hy is de duivel. T. Aufidius. Hy is nog vermeteler, fchoon niet zo listig. Myn moed is vergiftigd door de vlek, die hy aan denzelven heeft toegebragt, voor hem zal die uit zich zeiven vluchten. Noch flaap, noch heiligdom, hy mooge naakt of ziek zyn, noch tempel, noch raadhuis, noch de gebeden der priefters, noch de tyden der offerhanden, geenerhande beletfelen der woede, zullen in ftaat zyn hunne verouderde voorrechten en gewoonten te doen gelden tegen myn' haat tegen Cajus Marcius. Waar ik hem vind, al was het ook in myn eigen huis, of onder de befcherming van myn'eigen' broeder, zelfs ook daar zou ik, tegen de geheiligde rechten der gaftvryheid.myne hand in zyn hartebloed waschen» Gaat gy naar de Stad, verneem hoedanig die bezet is, en wie zy zyn, die als gyzelaars naar Romen moe« ten gaan. Ebksts  TREURSPEL. 41 Eerste Krygsknecht. Zalt gy zelf niet medegaan? T. Aufidius. Men wacht my in het Cypreffenbofch. Het legt ten zuiden van de ftadsmoiens, brengt my daar be< fcheid. hoe het in de waereld gefchapen ttaat, op ■ dat ik my daarnaar mooge richten, en myne reis vethaaften. Eerste Krygsknecht. Ik zal, Mynheer. (Zy vertrekken!) Einde van bet Eerfte Bedryf. C 5 TWEE-  42 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL; Het Tooneel is te Romen. Menenius Agrip pa,Sicinius, Ju. nius Brutus» M. Agrippa. ' De Wichelaar heeft my gezegd, dat wy deezen avond nieuws zouden hooren. Brutus. Goed of flecht? M. Agrippa. Niet naar den wenfch van het volk, want dat bemint Caj'us Marcius niet. S i c inius. De natuur leert de beefteh zeiven hunnen vrienden kennen. den kennen. * M. A g rip p a: Eilieve , zeg my eens, wien bemint de wolf ? Sicinius. Het lam. M. Agrippa. Ja, om het te verflinden, even gelyk bet hongerig Gemeen den edelen Marcius gaarne zou doen. Brutus. Hy is waarlyk een lam, dat blaet gelyk een beer. M. Agrippa. Hy is veeleer een beer, die leeft als een lam. Gy zyt twee oude mannen, antwoord my op eene vraag, die ik u zal doen. Bei*  TREURSPEL. 43 Beiden. Welnu, Mynheer. —- M. Agrippa. In welke misdaaden is Marcius arm, waarvan gy niet een' grooten overvloed bezit. Brutus. Hy is in niet eene ondeugd arm, maar rykelyk voorzien van alle. Sicinius. Voornaamelyk van trotsheid. Brutus, En hy gaat alle anderen in grootfpreekendheid te boven. M. Agrippa. Dat is vreemd. Weet gy beiden wel, waarvoor gy beiden hier in de Stad gelaakt word, te weeten by ons Edelen, die van de rechte liniën afdaalen ? Weet gy dit wel ? Brutus. Welnu, Mynheer, waarover worden wy gelaakt? M. Agrippa. Dewylcynu toch van trocsheid (preekt.— Maar zult gy niet toornig worden ? Beiden. Neen, Mynheer; gaa voort, gaa voort. M. Agrippa. Nu, het kan ook niet veel fcheelen,een kleins dief van gelegenheid zou u een groot geduld kunnen ontfteelen. Geeft uwe naiging den ruimen teugel, en weeft zo toornig als het u behaagt, ten minfte, wanneer gy het voor een vermaak houd, toornig te zyn. Gy laakt Marcius, om dat hy trotfefi is. Brutus. Wy doen dit niet alleen, Mynheer. M. Agr ippa. Ik weet wel, dat gy zeer weinigj alleen kunt doen; want gy hebt zeer veele medehelpers, en indien  44 [CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. indien dit zo niet was zoud gy zeer weinig uitvoer ren; uwe bekwaamheden zyn veel te kinderachtig om veel alleen te kunnen doen- Gy fpreekt van trotsheid —o, dat gy eens uwe oogen in uwen nek kond liaan, en uzelven van binnen befchouwen! o, dat gy dit kond doen! Brutus, Wat zou het dan weezen, Mynheer ? M. A g i r p P a. Wel, dan zoud gy in u een paar zo verdiende looze, trotfche, driftige, en eigenzinnige Overheden, of liever zotten, ontdekken, als'er in Romen te vinden zyn. Sicinius, Gy zyt ook genoeg bekend, Menenius. M. AgrippaJa,men kent my als een' vrolyken Edel man, en al* iemand, die gaarne een' beker verhittenden wyn drinkt zonder een dropje verlengend Tiberwater. Men zegt, dat ik de zwakheid heb van den eerften klaager te begunftigen; dat ik by al te geringe gelegenheden te fchielyk vuur vat; dat ik meer verkeer met het einde van den nacht, dan met het begin van den ochtendftond. Ik fpreek gelyk ik denk, en ftoit myne gal door myne woorden uit. Wanneer ik twee zulke Overheden ontmoet, gelyk gy zyt, dan kan ik die geene Lycurgusfen noemen; wanneer de drank ,dien gy my infchenkt.onfmaaklyk is voor myn gehemelte, dan trek ik een vies gezicht. Ik kan niet zeggen, dat gy eene zaak wel hebt voorgedragen, wanneer ik in demeeftewoorden van Uwe Achtbaarheden het ezelachtige zie doorftraalen; en fchoon ik behoor geduld te hebben met hen, die zeggen, dat gy eerwaardige en deftige mannen zyt, liegen zy echter grouwelyk, die zeggen, dat gy zulk een gelaat hebt. Schoon gy dit nu uit de kaart van myne kleine waereld insgeiyks kunt zien, volgt dan daaruit juist, dat ik ook bekend  TREURSPEL. 45 kend genoeg ben ? En welk nadeel kunnen uwe twy • felachtige waarneemingen daarin begluuren, indien ik al eens bekend genoeg was? Brutus. Kom, kom, Mynheer, wy kennen u genoeg. M. Agrippa. Gy kent noch my, noch uzelven , noch eenig ding; gy h3ak enkel naar de mutfen en beenen van het Gemeen; gy brengt een' gantfchen voormiddag door met het aanhooren van een gefchil tusfchen een appelwyf en een' kraanenlapper, en ftelt dan een geding van drie ftuivers tot den volgenden dag uit. Wanneer gy twee partyën tegen eikanderen hoort, en daardoor buikpyn krygt, dan trekt gy gezichten als poftuurmaakers , dan fteekt gy de bloedvlag uit tegen het geduld , raaft over een' waterpot, en zend de twiftende partyën weg , terwyl de zaak, door uw verhoor, nog duifterderge* worden is. Al het vergelyk, dat gy in hun gefchil maakt, is, dat gy zegt , dat ay beiden fchurken zyn. Gy zyt al een paar zeldzaame luiden. Brutus.. Kom, kom, wy weeten wel, dat gy een bekwaamer fpotvogel zyt in een gezelfchap dan een noodig medelid in den Raad. M. Agrippa. Onze Priefters zeiven moeten fpotvogels worden, wanneer zy zulke belachelyke voorwerpen aantreffen , als gy zyt. Wanneer gy uw gevoelen op het verftandigfte voorftelt, dan is het nog zoveel niet waerd , dat gy uwe baarden daarover fchud, en uwe baarden verdienen nog niet eens een zo eerlyk graf als het kusfen is van een' lapper, of de zadel van een' laftdraagende ezel. En evenwel durft gy zeggen, dat Marcius trotfch is; die, ten laagfte gerekend, grooter is dan allen uwen voorouders van Deucalions tyden af, offchoon, by geval, . fommigen van hen Erffcherprechters kunnen geweeft zyn  46 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. zyn. Ik wenfch uwe Achtbaarheden een' goeden avond; indien ik langer met u fprak, zou het misfchien myne harfens nadeel kunnen doen , de» wyl gy de herders zyt van het beeftachtig Gemeen. Ik zal my de eer geeven van affcheid van u te neemen. (Terwyl by been wil gaan, komen Volumnia, Virginia, en Valeria op bet Tooneel.) TWEEDE TOONEEL. De Voorigen. Volumnia, Virginia, Vale ria. M. Agrippa. Wat nieuws, myne zo fchoone als edele Vrouwen ? [De groote Maangodin zelve , indien zy fterfiyk was, zou niet edeler kunnen zyn] wer« waarts volgt gy zo fpoedig het geleide uwer oo» gen? Volumnia. Ede'e Menenius, myn zoon Marcius nadert deeze ftad. Ter liefde wan Juno laat ons gaan» M Agrippa. Hoe!komt Marcius naar huis? Volumnia. ' Ja, edele Menenius, en wel met de allergelukkigfte toejuiching. M. Agrippa, (Zyne muts naar de hoogte werpende ) o, Jupiter, ontfang myne muts, en tevens my. ne dankzegging/ Hal Marcius komt naar huis! Sicinius en Brutus. Hoe! is het waar? Volumnia. Ziedaar, daar is een brief van hem aan ons, en daar is een andere aan den Raad; zyne gemaalin heeft  TREURSPEL. 4? heeft ook een' ontfangen ,• en thuis is nog een voor u, Menenius, M. Agrippa. Dan zal ik dezen avond myn huis op fielten zetten. Hoe, een brief voor my! Virginia, Ja, ik vreet het zeker; daar is een brief voor u; ik heb dien gezien. M. A gripp a. Die brengt my een inkomen van zeven Jaaren gezondheid j en geduurende dien tyd duif ik alle Doélors vry uitlachen. Het beft geneesmiddel van Galenus is maar kwakzalveiy, en in vergelyking van die behoedmiddel niets meer dan een paarde, drank. Is hy niet gewond? Hy was altyd gewoon gewond thuis te komen? Vjr ginia. o, Neen, neen, neen. Volumnia. Ja, hy is gewond, en ik zeg de Goden daar» voor dank. M. Agrippa. Ik ook, indien het niet te erg is. Brengt byeenige tyding van overwinning mede? Wonden voegen hem. Volumnia. Aan zyn voorhoofd, Meninius. Hy keert voor de derde maal met den eikenkrans terug. TT ^' A gfi,pj'a. tyd? T" Aufidius naar behooren gekas» Volumnia. Titus Lartius fchryft, dat hy met hem geftredea fleert, maar dat Aufidius terug geweken is. M. A gripp a, Het was ook zyn tyd, dat wil ik hem wel ver. zekeren. Indien ik 'er by geweeft was, dan zou ik voor alle de kiften in Corioli, en al het goud, dat  48 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. dat 'er in was, niet gaarne my zo hebben laaten fidiusfen. Heeft de Raad reeds berichc daarvan gekregen ? Volumnia. Laaten wy gaan: Vriendinnen. Ja, Ja, de Raad heeft brieven van den veldheer waarin hy myn' zoon allen den roem van deezen oorlog geeft. Hy heeft in deezen kryg alle zyne voorige daaden meer dan dubbeld overtroffen. Valeria. Op myne eer daar worden wonderen van hem verhaald. M. A grip pa. Wonderen! Ja , daarvoor zou ik wel willen borg blyven, en niet zonder die ten duurfte ba. taald te hebben. VlRGINIA. De Goden geeven dat het waar zy! Volumnia. Waar ? oho i • ■ M. Agrippa- Waar? Ik wil 'er een' eed op doen, dat het waar is« Waar is hy gewond? — (Tegen de Geneensmamen) God behoede uwe Achtbaarheden, Marcius komt thuis, nu heeft hy nog meer rede om trotfch te zyn. — (Tegen Volumnia,) Waar is hy gewond? Volumnia. Aan den fchouder, en aan den linkeram, Hy zal littekenen in overvloed hebben, om aan het volk te vertoonen , wanneer hy naar zyn ampt zal ftaan. By het verjaagen van Tarquinius ontfing hy zeven wonden aan zyn lichaam. M. A g ripp a, Eene aan den hals, en eene aan de dye; dat is negen, naar my voorftaat. Volumnia. Vóór deezen laatften togt had hy vyf-en twini 'tig wonden. M. Acaif.  treurspel; 4s M. A g riff a. Nu is het zeven-en-twintig ; elke wond was het graf van een" vyand. (Men boort van binnen trompetten en vreugdegejuich) Hoort' De trompetten. Volumnia. Dit zyn de voorboden yan Marcius; voor hem uit komt vreugdegejuich , en achter zich iaat hy traanen na; De dood, dat akelig fpook, ruft in zyn' fterkgefpierden arm, die opgeheven, en wederom nedergelaaten zynde de menfchen doetfterven. DERDE TOONEEL. De Voortgen, Cominius, Coriolanus, Titus Lartius, Bevelhebbers, Kr y gsknec h t en , Een He» ra ut. Coriolanus komt tuffcben Cominius en T. Lartius geleid, en met een' eikenkrans gekroond, onder trompettengefcbal op bet Tooneel. Her aut. Weet, Romen, dat Cajus Marcius geheel alleen binnen de muurcn van Corioli geftreden heeft, en daar met roem een' toenaam ■ verkregen heeft. Wees derhal ven welkom in Romen, beroemde Coriolanus! (Trompettengefcbal.) Allen. Welkom in Romen, beroemde Coriolanus j Coriolanus. Niet meer hier van! Het beleedigt myn hart. Ik bid u, niets meer. Cominius. Zie uwe Moeder, Mynheer. D Ve-  5o CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus, (nederknielende.) o • Ik weet, dat gy allen de Goden voor my om voorfpoed gefmeekt hebt. Volumnia. Niet zo; rys op, myn dappere krygsman. Myn edele Cajus, braave Marcius, en zo ais gy thans met een' dood • tiotfeerenden naam genoemd zyt, hoe is het, moet ik u Coriolanus noemen?— Zie uwe gemalin! CO kiolan us. Wees gegroet, o gy bevallige ftilzwygend heid! zoud gy gelachen hebben, wanneer ik in eene doodkift thuis gekomen was. daar gy fchreit nu gy myn' triumf aanfchouwt? Ach l myne waardfte! zulke oogen hebben de weduwen in Corioli , en de moe* ders, die haare zoonen misfen. M. Agrippa. Dat de Goden u verder bekroonen! Coriolanus, (tegen Valeria.) En leeft gy ook nog, edele Valeria? verfcboon my. Volumnia. Ik weet niet waarheen ik my zal wenden, o. Welkom thuis, en gy ook, edele Veldheer 1 En welkom gy allen.' M. Ag rippa. Honderdduizendmaal welkom! Ik zou kunnen fchreijen en lachen; ik ben luchtig en zwaarmoe dig. — Welkom! Een vloek treffe elk hart in zyn' wortel, dat niet verheugd is u te zien. — Gy zyt drie helden, waarop geheel Romen behoort te verlieven; maar by alles, dat heilig is, wy hebben hier eenige oude wilde takken, die zich niet op uw ganoegen willen laaten enten. Maar, desniettegen, ftaande, welkom , Oorlogshelden.' Wy noemen een' netel flechts een' netel; en de gebreken van ; gekken gekheid. Altyd  TREURSPEL. 51 Cominius. Altyd rechtuit. COS iol anus. Wie, Menenius? o, Altyd, altyd. Heraut. Maakt ruimte daar , en vervolgt den optogt. Coriolanus, (tegen zyne Gemalin en Moeder.) Geeft gy my uwe hand, en gy ook. Eer myn eigen huis myn hoofd zal overfchaduwen, moeten wy eerft een bezoek by de braave Edelen afleggen; van welken ik niet alleen gelukwenfchingen, maar ook veelerhande eerbewyzingen ontfangen heb. Volumnia Ik heb moogen beleeven, dat myne wenfchen, en de gebouwen van myne verbeelding beveiligd zyn geworden; nu ontbreekt 'er flechts nog ééne zaak, welke ik niet twyfel, of Romen zal u die vergunnen. Coriolanus. Weet, waarde Moeder, dat ik liever naar myne wyze Romen's dienaar wil zyn, dan op zyne wyze met Romen heerfchen. Cominius. Kom voort, naar het Capitool. (Zy vertrekkers allen met dezelfde flaatjie, gelyk zy gekomen zyn» ender bet gefcbal van trompetten en verder krygsmw ziek; Sicinius en Brutus blyven op bet Tooneel.) VIERDE TOONEEL. Sicinius, Brutus. Brutus. Alle tongen fpreeken van hem, en de kortzich. tige oogen neemen brillen om te zien. De praat» D a zieke  5a CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. zieke minnemoers laaten haarevoedfterlingen fchreeuwen tot zy ftuipen krygen, terwyl zy van hem bab. beien; de fmeerige keukenflst fpeld haar' beften fytel om haar' berookten hals, en klautert tegen de muuren om hem te zien. Stailen , winkels vensters, alles word verdrongen; de floepen zyn opgepropt, de nokken der huizen zynoverfchreden door (menfchen van) verfchillende gedaanten; die echter overeenftemmen in nieuwsgierigheid om hem te zien; Priefters, die zelden in het openbaar komen , worftelen door het gedrang van het gemeen, en zwoegen om eene geringe plaats te krygen; onze gefluijerde jufferfchap geeft den tweeftryd tuflchen het leliewit en roozerood op haare bevallig- bloozende wangen ten prooi aan de brandende kusfen van Phebus; daar is zulk een geweld, als of de God, die hem befchermt, wie die ook zyn mag, heimelyk in zyne menfchelyke krachten was ihgeflopen, en hem eene bekoorlyke houding ge. geven had. Sicinius. o, Ik zie hem wel haaft Burgemeefter. Brutus. Dan kan ons ampt, geduurende zyne regeering wel gaan flaapen. S.icikius, Hy weet zyne eeretrappen niet op eene gemaatigde wys van het een op het ander over te bren« gen, of waar hy moet beginnen of eindigen; en dus zal hy welhaaft verliezen hetgeen hy gewonnen heeft. Brutus. Dit is onze grootfte trooft. Sicinius. Twyfel niet, of het Gemeen, voor hetwelk wy opkomen, zal, volgens den ouden haat tegen hem, by de geringfte gelegenheid, deeze zyne op nieuw verkregene eer vergeeten, en dat hy hiertoe gele- gen-  TREURSPEL. 53 genheid zal geeven, daarvan ben ik zó vair verze kerd, als hy zyn' roem draagt in dit te doenBrutus. Ik heb hem hooren zweeren, dat, indien hy tot Burgemeester voorgefteld wierd, hy nimmer zich (volgens gewoonte) op de markt zou vertoonen, of het kaalgefleten kleed der nedrigheid aantrekken , of zyne wonden aan het volk toonen, en hen om de toeftemming van hunnen Hinkenden adem bedelen. Sicinius. Dit is zo. B r u tu s. Dit waren zyne woorden. OI hy zou dit ampt veel liever willen misfen, dan het op eenige an. dere wyze verkrygen , dan door het aanzoeken der Edelen. Sicinius. Ik verlang niets meer dan dat hy by dit voorneemen mooge blyven, en hetzelve ten uitvoer brengen. Brutus. Dit zal hy waarlchynlyk wel doen. Sicinius. Dan zal het hem, juift gelyk wy het wenfchen, zekeriyk ten verderve ftrekken. Brutus. Dit moet voorzeker het lot zyn van hem , of van onze magt. Ten dien einde moeten wy aan het Volk voorftellen , hoezeer hy hetzelve altoos gehaat heeft; dat hy hen fteeds tot flaaven van zyne magc heeft willen maaken, hunne voorfpraaken doen zwygen , en hen hunne vryheden ontweldigen, door hen, in menfchelyke handelingen en begaafdheden, van geen meerder nut te houden, dan ke. mels in den oorlog, die alleen gevoed worden om hunne Iaden te kunnen draagen, en die zwaare Hagen krygen wanneer zy onder dezelven bezwyken. D 3 Wan  54 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Sicinius. Wanneer dit, gelyk gy wel zegt, hen voorgefteld word, ten een'of anderen tyd, wanneer zyne hoogvliegende trotsheid het volk beleedigt; het geen niet misfen kan, zo ras hy daartoe gelegen» heid zal hebben; en die te vinden is zo ligt, als honden tegen fchaapen aan te hitfen; dan zal het een vuur zyn om hunne drooge ftoppels aan te fteeken, en derzlever damp zal hem voor altoos zwart maaken. (Een Bode komt op bet Tooneel.) Brutus. Wat is de rede van uwe komft ? Bons. Gy beiden word ontboden op het Capitool. Men denkt, dat Cajus Marcius Burgemeefter zal worden; ik heb gezien, dat ftomme menfchen drongen om hem te zien, en blinden om hem te hooren fpreeken; eerwaerdige Matroonen wierpen hem haa. re handfchoenen, edele Juffers, en Burgermeisjes haare fluijers en zakdoeken toe, wanneer hy voorby haar ging ; de Edelen boogen zich voor hem als voor het beeld van Jupiter; en de Gemeenenmaakten een' regen en donder met hunne mutfen en toejuichingen, waatvan ik nog nooit de wedergas gezien heb. Brutus. Laaten wy naar het Capitool gaan, en onze oo. gen en ooren fchikken gelyk het de tyd vereifcht, maar onze harten naar de uitkomft. Sicinius. Ik Item met u. VYFDS  TREURSPEL. 55 VYFDE TOONEEL. Het Tooneel is op bet Capitool. Twee Bedienden, (kusfens aanbrengende.) Eerste Bediende. Maak voort, maak voort, zy zyn genoegzaam hier. Hoeveelen zyn 'er, die naar het Burgemeeiterfchap ftaan? Tweede Bediende. Drie, naar men zegt, maar een ieder denkt, dat Coriolanus het zal verkrygen. Eerste Bediende. Hy is een dapper man, maar ondraaglyktrotfch, en gantfch geen vriend van het Gemeen. Tweede Bediende. Op myne eer, daar zyn veele voornaame man« nen geweeft, die het Gemeen gevleid hebben, zonder het daarom te beminnen, en daar zyn veelen, die het bemind heeft, zonder te weeten waarom; en dus, als men bemint zonder te weeten waarom, dan is de haat niet beter gegrondveft. Dus is de onverfchilligheid van Coriolanus of het Volk hem haat, dan of het hem bemint, een klaar bewys, dat hy deszelfs geaartheid in den grond kent, en dit toont hy duidelyk door zyne grootmoedige kleinachting. Eerste Bediende. Indien het hem onverfchilligwas.of hy des Volks genegenheid had , of niet, dan zou hy ook onverichillig wankelen, zonder hetzelve goed of kwaad te doen; maar hy ftaat naar deszelfs haat met veel meer vuurigheid dan zy hem dien kunnen toedraagen; en laat niets ongedaan,dat kan doen blyken, dat by hunne openbaare tegenftreever is. Nu is het. D 4 toonen,  56 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. toonen, dat men zich den haat en het ongenoegen van het volk .zoekt op den hals te haaien even flechc a's dat , hetgeen hy verfoeit, naamelyk, hetzelve om hunne gumt te vleijen. Tweede Bediende. Hy heeft zich by zyn Vaderland ten hoogde veraienitelyk gemaakt, en zyne verheffing niet bereikt langs zulke gemakkelyke trappen als zy, die zich onderdaanig en minzaam jegens het Volk betoond nebben; die hunne mutfen voor hetzelve afnamen, zonder 'ets anders te kunnen bybrengen om deszelfs achting en goed getuigenis te kunnen wegdraa. gen, maar hy heeft hen zyn' roem zó klaar voor oogen gefield, en zyne daaden zó levendig in hunne harten geplant, dat het voor hunne tongen eene allerondankbaarfte beleediging zou zyn, zyn' lof te verzwygen, en dit alles niet op ie haaien; en een ander getuigenis van hem te geeven, zou eene kwaadaartigheid weezen , die , door zichzelve te Jeugenftraffen, de berisping en den afkeer van alle ooren, die het boorden, zich oP den hals zou haaien. Tweede Bedien o e. „f™. n,et, roeer v«n hem, hy is een waerdig man. Maak plaats, daar komen zy. ZESDE TOONEEL. Raadsheeren, Gemeensmannen Ge. rechtsdiekaars , vooruit. Corio. LANus, MtN enius Agrippa,CoM ini u s, als Burgemee/lcr. Sicinius en Brutus gaan als Gemeensmannen op eer.tgen a/Jland van de Raadsbeeren zitten. «y . , , M. Agrippa, Na let Jot der Volfcers beflift, en Titus Lartius opont,  TREURSPEL. 57 opontboden te hebben , blyft, a!s de voornaamfte hoofdzaak van deeze onze nadere bjëenkomft. dit nog over, dat wy de edele dienften beloonen van dengeenen, die zo dapper voor zyn Vaderland geftreden heeft. Het behaage u ten dien einde, eerwaerdige en achtbaare Vaderen aan den tegenwoordigen Burgemeefter en g'- wezenen Veldheer (everzoeken, ons eenig verihg 'e gejven van hetgeen zo dapperlyk verricht is door C.'jus Marcius Coriolanus , dien wy hier begroeren om hem te bedan. ken, en om tevens zyne verdienden te beloonen met eerbewyzingen, die zyner waerdig zynEerste Raadsheer. Spreek , braave Cominius, Slaa niets over uit vrees van te lang te zullen zyn , en geef ons rede om te denken, dat het onzen ftaat veel eer ontbreekt aan vergelding, dan ons aan genegenheid om die uit te breiden. Btftuurders van het Volk, wy verzoeken u een gunftig oor te willen leenen, endaarna het Volk te overreeden om datgeen goed te keuren hetwelk hier zal bed ren worden. Sicinius. Wy zyn het over een minnelyk verdrag eens geworden, en onze harten zyn genegen om het Onderwerp van onze vergadering te vereeren en te bevorderen. Brutus. Hergeen wy met nog grooter vermaak zullen doen , indien hy het Volk meer in waerde wil houden dan hy tot hier »oc? gedaan heeft. M. A g r i ppa. Dat komt hier niet te pas. Ik wenfehte liever dat gy gezwegen had. Behaagt het u Cominius te' hooien fpreeken? Brutus. Zeer gaarne ; maar evenwel was myne waarschouwing hier meer gepaft dan de berifping, die %y my daar over doet. D s M. Agrip-  58 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. M. Agrippa. Hy bemint bet volk, maar wil het niet tot zyne flaapmakkers hebben. Edele Cominius, fpreek op. (Coriolanus ftaat op, en wil vertrekken.) Eerste Raadsheer. Blyf, Coriolanus, en Schaam u niet uwe dappe* ie daaden aan te booren. Coriolanus Ik bid den Achtbaaren Raad om verfchooning * ik zou iiever myne wonden nog eenmaal willen laaten geneezen dan hooren vernaaien hoe ik die gekregen heb. Brutus. Ik hoop niet, Mynheer, dat myne woorden u hebben doen opilaan? Coriolanus. Neen, vriend! Schoon ik dikwils gevloden heb voor woorden , daar ik voor ilagen liaan bleef; gy vleit niet, derhalven beleedigt gy niet; en wat uw Volk betreft, ik bemin het zo verre het zulks verdient. —■ M. Agrippa. Ik bid u, zit neder. Coriolanus. Ik zou liever hebben, dat iemand my het hoofd ln de zon zat te krabben als bet teken tot den aanval gegeven word, dan de monilerrol van myne nietswaerdige daaden hooren opleezen. (Coriolanus vertrekt.) M. Agrippa. Hoofden des Volks, hoe kan hyuwe als vlfchkuitvoortteelende Gemeente vleijen, waar by men onder duizend naauwlyks één goeden kan vinden, daar gy ziet, dat hy liever alle zyne ribben zou waagen om eer te verkrygen, dan een van zyne ooren om die (eer) te hooren vernaaien? Begin, ComiBios. Cominius* De ftem zal my begseven, en de daaden van CoCo.  TREURSPEL. 59 riolanus behooren niet met eene flaauwe flem verhaald te worden. Men'Helt vaft, dat de dapperbeid de voornaamfte deugd is, en die baaren be. zitter het meeft vereert, Indien dit waar is, dan is 'er niemand in de gebeele waereld te vinden, die den man, van wien ik fpreek, kan opweegen. Op zyn zeftiende jaar, toen Tarquinius met eene legermagt voor Romen kwam, flreed hy veel dap perder dan anderen; onze toenmaalige Dictator, v n5 j met den ëroofteD eerbied gedenk, zag hem ftryden , toen hy met zyne Amazoonenkingeborftelde lippen voor hem deed vluchten; hy Helde zich fchrylings over een' verflagen' Romein , en verfloeg, in het gezicht van den Burgemeefter drie mannen van de tegenparty; hy ontmoette Tarqui. jiius zeiven, en wondde hem aan de knie. In dien leeftyd, toen hy nog zeer wel eene vrouwenrol op het tooneel zou hebben kunnen vertoonen, betoon, da by zich den dapperften man in het veld en voor zyne belooning wierd zyn voorhoofd met eikenloof verfierd. Zyne jongelingsjaren namen zulk een mannelyk begin, dat hy toenam als de zee , en naderhand heeft hy in zeventien gevaar lyke veldflagen alle zwaarden den zegenkrans ont rukt. Wat aangaat deezen laaften voor en in Corioli, ik moet zeggen, dat ik dien niet naar waer. de kan roemen; hy hield de vluchtenden ftaande en maakte door zyn verwonderlyk voorbeeld dat bloodaarts den fchrik voor kinderfpel hielden. Het volk gehoorzaamde hem als de golven een zeilend fchip , en bukten onder zyn roer. Zyn zwaard, het zegel van de dood, nam, overal daar het ingedrukt wierd, alles weg van het hoofd tot de voeten. Hy was een bloedftortendwerktuig, waarvan elke beweeging door eene doodkreet verpoosd wierd. Hy drong alleen in de doodelyke poort der Stad welke hy met onvermydelyk verderf verwde; hy keerde door niemand geholpen terug, en overviel , ais  oo CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. als eene dwaalftar, met eene onverwachte verfterking, de ftad Corioli op nieuw. Dit is het nog niet alles , want kort daarna trof het krygsgerucbt op nieuw zyn levendig gevoel, waarop terftond zyn dubbele geeft verfrischte betgeen in zyn lichaam afgemat was , en toen kwam hy by den veldilag, daar hy rookende (van bloed) over de lichaatnen heenvloog , als of zy allen zyne buit waren; en hy heeft geen oogenblik ftil geftaan om zyne borft door ademhaaling ruimte te geeven, dan nadat wy de ftad en het flagveld het onze konde noemen. M. Agrippa. Die edele man! Eerste Raasheer, Hy verdient dubbel de eerbewyzingen, die wy hem toegelegd hebben. Cominius. Hy ftiet den buit met den voet, en befchouwde de koftbaarfte dingen als of die het uitvaagsel der aarde waren; hy begeerde nog minder dan de armoede zelve kan geeven; hy beloont zyne daaden door die te doen, en is te vreden met zyn' tyd door te brengen enkel om die door te brengen. M. Agrippa. Hy is waailyk een grootmoedig man. Laat hy geroepen worden. Eerste Raadsheer. Roep Coriolanus. Bediende. Daar komt hy reeds. (Coriolanus komt weder ip bet Tooneel.) M- Agrippa. Coriolanus, het heeft den Raad behaagc u als Burgemeester voor te^ftellen. Cori olanüs» Ik blyf hen nog fteeds myn leven en myn'dienft fchuldig. M. Agrif»  TREURSPEL. 6i M, Agrippa. Dus blyft 'er niets meer over dan dat gy eene aanfpraak aan het volk doet. Coriolanus. Ik bid , dat ik dit gebruik mooge overflaan; want ik kan het lang kleed niet aantrekken, my ontbloo. ten, en hen fmeeken, dat zy my om myne wonden hunne (temmen geeven. Laat my , bid ik , toch deeze daad vootbygaan. Sicinius. Het Volk moet om zyne toeftemming aangezicht worden, Mynheer, zy zullen geen ftip van hunne rechten afftaan. M. A gripfa. Laat het zo verre niet komen. Ik bid u, fchik u naar den tyd, en aanvaard, even gelyk uwe voor. zaaten gedaan hebben, uw eerampt naar het ge. woonlyk gebruik. Coriolanus. Het is eene rol, die my onder het uitvoeren zal doen bloozen. Men mogt dit voorrecht het Volk wel ontneemen. Brutus, (tegen Sicinius.') Hoort gy dat wel ? Coriolanus. Om voor hunne oogen te praaien deed ik dit, en dit. — Maar hen de gevoellooze littekenen te toonen, die ik gaarne voor hen zou willen verbergen, even als ot ik die ontfangen had om daarvoor hunne Hemmen te huuren. . . . M. Agrippa. Wees niet hardnekkig. Wy beveelen onzen voor. ilag aan u, Beftuurders deS Volks Wy wenfchen onzen edelen Burgemeester alle eer en voorfpoed. De Raadsheeren, Wy wenfchen Coriolanus alle eer en voorfpoed. (Zy vertrekken allen , bebalven Sicinius en Brutus.) Bru.  62 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Brutus. Gy hebt gehoord, hoe hy met het volk denktte bandelen. Sicinius. Laaten zy zyn voorneemen maar eens merken/ Hy zal hen aanzoeken, even als of hymet verach. ting befchouwde, dat het aan hen ftaat te befchikken over hetgeen, waarom hy hen verzoekt. Brutus. ( Kom, wy zullen hen bericht gaan geeven van hetgeen hier is omgegaan. Ik weet, dat zy ons op de Markt wachten. ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de Markt te Romen. Eenioe Buboer. Eerste Burger. Eens voor al; wanneer hy ons om onze Hemmen verzoekt dan kunnen wy hem die niet weigeren. Tweed e Borger. Wy kunnen, indien wy willen. Derde Burger. Wy hebben de magt om dat te doen aan onf zeiven , maar het is eene magt, om welke uit te voeren wy geene magt hebben; want wanneer hy ons zyne wonden toont, en ons zyne daaden ver. haalt, dan behooren wy onze tongen in zyne wonden te leggen, en in de plaats van dezelve te fpree. ken; en als hy ons zyne heerlyke daaden meld, dan moeten wy hem onze erkentenis melden. Ondankbaarheid is monilerachtig, en ondankbaar te zyn zou de Gemeente monilerachtig maaken; en dewyl wy leden van de Gemeente zyn, zouden wy dus ons zeiven tot monilerachtige leden maaken. Eer.  TREURSPEL. 6S Eerste Burger. En een klein weinig zal genoeg zyn om hem van ons niet beter te doen denken ; want eens, toen wy oproer maakten om het koorn, ontzag hy zich niet ons de veelhoofdige menigte te noemen. Derde Burger. Veelen hebben ons dus genoemd, niet omdat fommigen van ons bruine, of zwarte , of gryze, of kaale hoofden hebben, maar omdat onze verHanden zo veelkleurig zyn ,* en inderdaad ik geloof; dat zo allen onze verftanden eens uit ééne harfen. pan konden uitvliegen, datzy Ooft, Weft, Zuid, en Noord, zouden vliegen, en hunne eensgezindheid nopens een' rechten weg zou hierin beftaan, dat zy allen te gelyk naar allen de ftreeken van het kompas zouden vliegen. Twee de Burger. Denkt gy dat? Naar welken kant denkt gy, dat myn verftand kan vliegen ? Derde Burger. o, Uw verftand zou zo gaauw niet wegvliegen als dat van een ander, omdat het zo vaft ineen domkop ingeleid is, maar zo het los kwam zou het voorzeker naar het zuiden vliegen. Tweede Burger. En waarom juift naar dien kant ? Derde Burger. Om zichzelf in een' dikken nevel te verliezen; en als dan drie vierde deelen daarvan tot een' ftin. kenden mift verfmolten waren, dan zou het vier. de gedeelte om der confcientie wille terug keeren om u aan een wyf te helpen. Tweede Burger. Gy kunt toch nimmer uwe kuuren laaten, Gy kunt.... gy kunt. Derde Burger. Hebt gy allen befloten hem uwe Hemmen te geeven? Maar. dat kan ook niet fcheelen; de meeste  64 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS.' te Hemmen gelden. Ik durf zeggen, dat, indien hy het volk wat meer genegen wilde worden, men nimmer een' waerdiger' man zou kunnen vinden (Ca. riolanus komt, in een lang kleed, met M, Agrippa op bet Tooneel) ziet daar komt hy, in het kleed der nedrigheid; geeft acht, hoe hy zich zalgedraa» gen. Wy behooren niet allen by eikanderen te bly« liaan , maar naar hem toe te gsan , daar hy ftaat, een, twee, of drie te gelyk Dus zal hy zyn verzoek aaneen' ieder' in het byzonder moeten doen, en wy zullen, man voor man, de eer hebben van hem, elk mondeling, onze Hemmen te geeven, volgt my derhal ven, en ik zal u aanwyzen, hoe gy hem moet naderen. Allen. Goed, goed! M. Agrippa. (tegen Coriolanus.) o, Myn vriend, gy hebt ongelyk; weet gy dan niet, dat de braaffte mannen dit gedaan hebben ? Coriolanus, Wat moet ik ook zeggen ? — Myn vriend, ik verzoek u .... By Jupiter! Ik kan myne tong niet hieraan gewennen , Zie , myn vriend, zie myne ■wonden; ik heb die gekregen in dendienftvanmyn Vaderland, toen fomaiigen van uwe medemakkers van angft fchreeuwden, en voor het geluid van onze eigen trommels wegliepen. M. A gr ipp a. De Goden behoeden ons! Gy moet daarvan niet fpreeken ; gy moet hen verzoeken, dat zy uwer willen indachtig zyn. Coriolanus. Myner indachtig zyn ? Ik wenfehte liever, dat zy gehangen waren , en dat zy my vergaten, even als de deugden, die onze Priefters hen te vergeefs vóórprediken. M. Agrippa. Gy zoud ben allen beleedigen. Nu ik laat u al; leen.  TREURSPEL; t$ leen. Ik bid u, fpreek toch minnelyk tegen hen. (M. Agrippa vertrekt, de Burgers naderen.) Coriolanus, (by zicb zeiven.) Laaten zy hunne aangezichten wafichen , en hunne tanden fchoontnaaken. Zo , daar komt reeds een paar. Gy weet, vrienden, om welke rede ik hier ftaa. Eerste Burger. Dit weeten wy, Mynheer, zeg ons, hoe gy daar* toe gekomen zyt ? Coriolanus. Door myne eigene verdienden. Tweede Burger. Door uwe eigene verdienden ? Coriolanus. Ja! niet door myn eigen verlangen. Eerste Burger. Hoe! niet door uw eigen verlangen ? Co riolanus. Neen , vriend, bet is nimmer myn verlangen geweeft arme lieden met bedelen laftig te vallen. Eerste Burger. Gy moet bedenken, Mynheer, dat, alswyuieti geeven, wy daarby hoopen te winnen. Coriolanus. Welnu zeg my dan, bid ik u , op welk een* prys ftelt gy het Burgemeefterfchap. Eerste Burger. De prys is, vriendelyk om hetzelve te verzoen ken. Coriolanus. Vriendelyk? Welnu, dan verzöek ik u, myne vrienden dat gy my daartoe uwe dem geeft. Ik heb wonden aan myn lichaam, die ik u, als wy alleen zyn, toonen kan. Ik verzoek om uwe Item mynegoe* de vrienden. Wat is uw antwoord ? Beiden de Burgers. Gy zult die hebben, edele man. E CoriO'  (6 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Ik houd u by uw woord. Nu heb ik reeds twee waerdige Hemmen verkregen. Ik heb twee almoe» zen ontfangen, vaart wel. (Hy gaat verder.) Eerste Burger. Dat komt my toch een weinig vreemd voor. Tweede Burger. Zo ik de myne op nieuw moeft geeven ....Maar, het is niets, (de twee Burgers vertrekken, en twee andere Burgers komen op bet Tooneel.) C o r i ola nus. Ik bid u, indien het met den toon van uwe ftem men beftaanbaar is, dat gy my Burgemeefter maakt. Ik heb hier het gewoonlyk kleed aan. Eerste Burger, Gy hebt u by het Vaderland zeer verdienftelyk gemaakt, en gy hebt u ook niet verdienftelyk gemaakt. ' 6 cor i ola nus. Wat wil uw radfel zeggen ? Eerste Burger. Gy zyt een geeflèl geweeft voor deszelfs vyanden, en eene roede voor deszslfs ingezetenen. Gy zyt, waarlyk, nooit een vriend geweeft van het gemeene Volk. ° Coriolanus. Gy behoorde my voor des te deugdzamer te hou. den , omdat ik niet gemeen geweeft ben met myne genegenheid. Thans heb ik voorgenomen myn'Spits* broeder, het Volk, te vleijen, om eene grootere achting by hem te verkrygen. Dit is toch eene ge. bruikelyke voorwaarde, die men voor aartig houd. En, dewyl zy zo wys zyn in hunne keus, dat zy liever myne mu s hebben dan myn hart, zal ikmy den vleijenden knik met het hoofd aanwennen, en ricn, zo veel my mooglyk is, namaaken; dat is, vnend , ik zal de toverkracht van een' gemeenzaa. men man namaaken, en die goedwillig fchenken aan  TREURSPEL; «7 aan een' ieder', die dezelve flecht begeert. Om die rede verzoek ik u, dat men my Burgemeefter laate worden. Tweide Burger. Wy hoopen in u een' vriend te zullen vinden, en derhalven geeven wy u onzen Hemmen van gantichen harte. Eerste Burger. Gy hebt reeds veele wonden voor uw Vaderland ontfangen. Coriolanus. Ik wil uwe kundigheid niet beveiligen met die te toonen. Ik zal uwe Hemmen in groote waerde houden , en u verder niet laftig vallen. Beiden de Burgers. Wy wenfchen van gantfchen harte, Mynheer, dat de Goden u alle genoegen Schenken! (detwee Bnrgers vertrekken.) Coriolanus. o, Welke aangenaame ftemmenl .... Het is beter te fterven, of van honger te vergaan, dan te bidden om den loon , dien men reeds te vooren verdiend heeft. Waarom moet ik hier ftaan in dit wolvachtig kleed, om van ryp en groen, diemaar 1 komen willen, hunne noodelooze ftemraen af te bedelen? De gewoonte dwingt my hiertoe! -—.Maar indien wy in alle gevallen zouden doen , hetgeen de gewoonte, wil, dan zou het ftof van den ouden tyd voor altoos onopgeveegd blyven leggen,en de dwaa. ling tot een' berg opgehoopt worden, veel te hoog om door de waarheid overzien te kunnen wor- I den. — Eér ik my langer zo dwaas wil aanftellen wilde ik liever, dat het oppergezag en de eer van hetzelve opgedragen wierd aan iemand, die zo kan handelen. — Maar, ik ben 'er nu half door; dewyl ik de eene helft heb kunnen doorftaanzalikhetmet de andere ook waagen. (Drie andere Burgers komen tiaar bem ue.) Daar komen meer Hemmen, (tegen E a de  62 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. de Burgers.) (Geeft my) uwe ftemmen. — om uwe Hemmen heb ik geftreden; om uwe ftemmen heb ik gewaakt; om uwe ftemmen draag ik vyf-en-twintig wonden; ik heb driemaal zes ilagen gezien en gehoord; om uwe ftemmen heb ik fommige dingen meer, fommigen minder gedaan. Gfeft my uwe ftemmen , waarlyk ik zou gaarne Burgemeefter willen worden. Eerste Burger. Hy heeft zich braaf gedragen, en geen eerlyk man kan hem zyne ftem weigeren. Tweede Burger. Laat hy derhalven Burgemeester worden; dat de Goden hem eer en voorfpoed geeven, en hem den vriend des Volks doen zyn? Allen. , Het zy zo ! het zy zo.' De Goden behoeden u edele Burgemeefter ! (Zy vertrekken ) Coriolanus. o, Welke waerdige ftemmen! M. Agrippa, (met Sicinius en Brutus op bet Tooneel komende ) Gy hebt den bepaalden tyd uitgeftaan, en de Ge» meensmannen geéven u de ftemmen des Volks. Nu blyft 'er nog alleen over, dat gy, met de Burgemeefterlyke eertekenen bekleed, op nieuw den Raad gaat begroeten. Coriolanus. Is dit nu gedaan? Sicinius. Gy hebt thans aan het gebruik van om des Volks ftemmen te verzoeken voldaan» Het Volk geeft u zyne goedkeuring, en gy word thans opontboden om in uw ampt beveftgd te worden. Coriolanus. Waar, op het Raadhuis ? Sicinius. Ja, daar, Coiiolanus* Corio.  TREURSPEL. 69 coriolanus. Kan ik dan nu deeze kleederen afleggen? Sicinius. Ja, dit moogt gy doen, Mynheer. Coriolanus. Dat zal ik dan terftond doen; en dan zal ik, zo haaft ik myzelven herken, naar het Raadhuis gaan. M. Agrippa. Ik zal u verzeilen. Wilt gy, gaan? Brutus. Wy wachten het volk hier. Sicinius. Vaartwel, Heeren.' (Coriolanus en M. Agnpp* vertrekken.) AGTSTE tooneel. Sicinius, Brutus, Eenige Burgers. Sicinius. Hy heeft het nu, en, naar het uiterlyk te zien, dunkt het my, dat hy 'er wel mede in zyn' fchik is. B rutus" Hy droeg zyne necirige kleederen met een trotfch hart. Willen wy nu het Volk doen fcheiden? Sicinius, (tegen de Burgers.) Wel nu", vrienden, gy hebt dan deezen man uitgekozen l Eerste Burger. Wy hebben hem onze ftemmen gegeven. Brutus. Wy bidden de Goden, dat hy zich uwe genegen, heid mooge waerdig maaken. Tweede Burger. Dit zy zo! Maar, naar myne geringe kennis, fpotte hy met ons, toen hy om onze ftemmen ver» zocht. ^ E j Derde  ÏO CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Derde Burger. Hy heeft ons waarlyk rechtuit voor den gek ge. houden. Eerste Burger. Neen, het is zyne gec-oone manier vanfpreeken. Hy heeft niet met ons gefpot. Tweede Burger. Niemand van ons,-dan gy alleen, zegt anders, dan dat hy ons met verachting behandeld heeft. Hy moest ons de tekenen van zyne verdienden getoond hebben, naamelyk de wonden, die hy voor het Vaderland ontfangen heeft. Sicinius. Hoe l dit heeft hy immers zekerlyk gedaan ? Allen. Njen, niemand beeft die gezien. Derde Burger. Hy zeide, dat hy wonden had, die by onder vier oogen kon toonen ; hy zwaaide zyne muts op eene verachtelyke wyze, en zeide; Ik zou gaarne Bun gemeester willen zyn , maar het oud gebruik ftaat my dit niet toe, dan met ulieder toeftemming;geeft my derhalven uwe toeftemming. — Toen wy hem dit beloofden, toen was het: Ik dank u voor uwe ftemmen, — ik dank u, — voor uwe allerlieffte ftemmen, — nu gy my uwe ftemmen gegeven hebt, heb ik niets meer met u te doen. — Waren dit geene fchimpredenen ? Sicinius. Hoe, zyt gy dan zo onkundig geweeft van dit met te bemerken; of zo gy het bemerkt hebt, zyt gy dan zó kinderachtig - vriendelyk geweeft , dat gy hem evenwel uwe ftemmen gegeven hebt? Brutus. Kond gy hem niet gezegd hebben gelyk wy u ondemcht hadden; Dat, indien hy, even als toen hy nog een gemeen onderdaan van den Staat was, en zich altyd uw' vyand toonde, onophoude- lyk  TREURSPEL. 7t lyk uwe rechten tegenfpreekende, en zich aankan, tende tegen de vryheden, die men u vergund heeft; -—. nu tot aanzien en het opperbewind benoemd zynde, langer volhardde in zyne vyandfchap tegen het Volk, uwe ftemmen vervloekingen over u zeiven mogten worden. Gy moeft gezegd hebben , dat gelyk zyne dappere daaden geene mindere beiooning verdienden dan die, hy thans verzocht, zo ook zyne genegen aart zich tot u wenden moeft om uwe ftemmen, en zyn' haat tegen u in vriend, fchap doen veranderen, door zich uwengenegenen beheerfcher te toonen. Sicinius; Indien gy zo gefproken had, gelyk gy te vooren onderricht waart, dan zoud gy zyn gemoed getroffen, en zyne neiging beproefd hebben ; gy zoud van hem, of zyne goede beloften verkregen hebben, waarop gy u, als het de nood vereifchte, zoud hebben kunnen beroepen, of anders zoud gy hierdoor zyn' ftuurfchen aart gaande gemaakt hebben • die niet gemakkelyk kan overgehaald worden tot eene belofte, waardoor hy aan iets gebonden is» en wanneer gy hem dus tot toorn verwekt had» zoud gy u zyne drift ten nutte hebben kunnen maaken, en hem onverkozen zyn voorbygegaan» Brutus. Hebt gv befpeurd, dat hy u met verachting om uwe ftemmen verzoent, toen hy uwe toegenegen, heid noodig had, en denkt gy nog, dat deeze verachting niet onderdrukkende voor u zal zyn, wan. neer hy eens de magt zal hebben om u te verpletteren? Hoe, hadden uwe lichaamen geene harten in zich ? Of had gy enkel tongen om tegen de beftuuring der gezonde rede te fpreeken ? Sicinius. Hebt gy te vooren, de vraagers wel van de hand gewezen ? en thans uwe verlangde ftemmen seeeven aan hem, die niet vroeg, maar u befpotte P ° 6 £4 DïRDB  72 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Derde Buroe r. Hy is nog niet beveiligd, wy kunnen hem noe afkeuren. * TwebdeBurger. En wy zullen bem afkeuren; ik zal wel vyfhonderd ftemmen weeten te vinden, die zo luiden zullen. Eerste Burger. En ik wel tweemaal vyfhonderd, en hunne vrienden om die te onderfteunen. Beo tus. Gaat terilond vanhier, en zegt aan deeze vrienden dat zy een' Burgemeefter gekozen hebben dis hen van hunne vryheden zal berooven; maakt, dat zy niet meer Hem hebben dan honden, die me' nigraaal om hun blaffen geflagen zyn, en echter gehouden worden om te blaffen. Sicinius. Laaten zy allen byëenkomen en na een ryper overleg allen ulieder dwaaze verkiezing herroepen Dringt aan op zyne trotsheid , en op zyn' ouden haat tegen u; vergeet daarby ook niet, met welke verachting hy het neJrig kleed gedragen heeft; hoe Dy, by zyn aanzoek, u befchirupte; zegt, datniets anders dan uwe genegenheid, by het overdenken van zyne dienilen , u belet heeft op zyne houding acht te geeven , welke hy op de fpotachtigfte, en onvoeglykfte wyze fchikte, naar den verouderden haat, dien hy u toedraagt. Brutus. Schuift zelfs vry de fchuld op ons, uwe Ge. ineensmannen; zegt, dat wy getracht hebben oma niettegenftaande alle beietfelen, over te haaien * dat gy hem zoud verkiezen. S IC IK x us. Zegt, dat gy hem verkozen hebt, meer op ons bevel, dan beftuurd door uwe eigene genegenheid, en dat uwe harten, meer ingenomen met hetgeen a  T R E ü R S P E L. 73 f»y moeft doen dan met hetgeen gy wilde doen, u bewogen hebben, om hem, tegen uwen dank, tot Burgemeester te benoemen. Legt dus de fchuld op ons. Brutus. Ja, fpaart ons niet. Zegt, dat wy u voorgepredikt hebben; hoe jong hy reeds begonnen heeft het Vaderland te dienen, hoe lang hy daarin volhard heeft; en uit welk geflacht hygefproten is, naameJyic, uit het oud en edel huis der Marciusfen; waar uit mede afdamde de beroemde Ancus Marcius de dochterszoon van Numa Pompilius', welke (Ancmj Marcius) na den grooten Tullus Hostilius, hier Koning geweeft is; dat uit dit zelfde huis gefproten zyn Publius en Quintus, die ons het zuiverft water door waterleidingen hebben toegevoerd; en dat Cenforinus, de lieveling van het volk, die deezen edelen toenaam verkregen heeft door tweemaal tot Cenfor benoemd te zyn geweeft, ook een van zyne doorluchtige voorouderen is geweeft. Sicinius. En, dat wy iemand van zulk eene edeleafkomft, en die daarenboven in eigen' perfoon groote daaden gedaan heeft, aan uw aandenken aanbevolen hebben, als wel waerdig in dien hoogen ranggeplaatft te worden; maar, dat gylieden bevonden hebt.by vergelyking van zyn tegenwoordig gedrag met hec voorige, dat hy uw geflagen vyand is, en dat gy derhalven uwe overhaafte goedkeuring intrekt. B r utus. Zegt; en blyft daarby.dat gy dit nooit zoud gedaan nebben, dan op onze aanfpooring; en gaat dan, zohaaft gy uwe fteurnen opgenomen hebt, op nieuw naar het Capitool. Allen, Dit zullen wy doen. De meeften hebben berouw over hunne verkiezing. (De Burgers vertrekken*) Brutus. E s laa.  74 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Bxutus. Laaten zy hunnen gang gaan , het is beter, dae wy deeze muitery waagen, dan voorzeker op eene veel grootere blyven wachten» Wanneer hy, vol' gens zyn' aart, tot toorn verwekt word, door hun < ne weigering, dan zullen wy daarop acht geeven, •n met zyne gramfchap ons voordeel doen. Sicinius. Kom, laaten wy naar het Capitool gaan; wy kunnen daar éér zyn dan de toevloed van het volk, en dus zal dit oproer , gelyk het gedeeltelyk is, van hen fchynen te komen, of fchoon wy het aan« geftookt hebben. (Zy vertrekken.) Minde van bet Tweede Bedryf, DERDE  TREURSPEL. 75 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eenefiraat te Romen. Coriolanus, Cominius, M. Agrippa, T. Labt ius, Raadsheeren. Coriolanus. Zo heeft dan Tullus Aufidius wederom een nieuw leger op de been gebragt? T. Lartius. Ja , Mynheer, dit heeft hy gedaan; en dit is de rede geweeft, waarom ik een fchielyker verdrag, (met de ftad Corioli) gefloten heb. Coriolanus. Dus ftaan de Volfcers , even gelyk te vooren, gereed, om. wanneer de gelegenheid hen daartoe aanfpoort, op nieuw een' aanval opons te doen? Cominius. Edele Burgemeester, zy zyn zodanig gehavend, dat wy waarfchynlyk , in onzen Ieeftyd, hunne vaandels nooit zullen zien waaijen. Coriolanus, Hebt gy Aufidius gezien * T. Lartius. Hy is met vrygeleide by my gekomen, en fchold de Volfcers, omdat zy de ftad zo lafbattiglyk had. den overgegeven. Hy is terug gekeerd naar Antium. Coriolanus. Heeft hy ook van my gefproken? T. Lartius. Ja, Mynheer. Goj •»  76 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Hoe, en wat ? T. Lartius. Hoe menigmaal hy eene ontmoeting met u had gehad; dat niemand op deeze aarde by hem zo gehaat was als gy; dat hy allen zyne goederen wil. de verpanden, zonder hoop van die ooit weder terug te zullen krygen, als hy den roem mogt wegdragen van u overwonnen te hebben. Coriolanus. Is hy in Antium? T. Lartius. Hy is in Antium, Mynheer. Coriolanus. Ik zou wel wenfchen eene gelegenheid te kunnen vinden om hem daar op te zoeken om aan zyn' haat ten volle te kunnen voldoen. (Tegen T. Lartius.) Wees welkom hier, Mynheer. (Sicinius tn Brutus komen op bet Toaneel) Ziet eens ? Daar komen de Gemeensmannen, de tongen van den gemeenen mond! Ik veracht hen, want zy pronken zich op met een aanzien, dat voor het geduld van een edel gemoed ondraaglyk is. Sicinius , (tegen Coriolanus.) Gaa niet verder- Coriolanus. Hoe! wat is dat? Brutus, (tegen Coriolauus.) Het zou gevaarlyk zyn verder te gaan. Gaa niet verder. Coriolanus. Vanwaar komt deeze verandering? M. Agrippa. Wat is 'er gaans ? Cominius. Is hy niet doorgegaan by de Edelen en het Volk ? Brutus. Neen, Cominius. Ce.  TREURSPEL. 77 Coriolanus. Zyn het dan kinderen geweeft, die my hunne ftemmen gegeven hebben ? Eerste Raadsheer. Maakt plaats, Gemeensmannen, hy zal naar de Markt gaan. Brutus. Het Volk is tegen hem verbitterd. Sicinius, (tegen Coriolanus.) . Blyf, of alles raakt in oproer. Coriolanus. Is dat uwe kudde? Kan zulk volk zyne ftemmen geeven , en die een oogenblik daarna weder in. trekken? Wat is uw ampt ? Kunt gy, die hun mond zyt, hunne tanden niet in orde houden? Hebt gy hen niet opgeftookt? M. Agrippa. Wees bedaard.' Wees bedaardl Coriolanus. Het is eene gefmeede zaamenrotting, en dieby hoopen toeneemt, om de willekeurige magt der Edelen te doen buigen. Verdraagt die, en leeft met degeenen, die zelvennietkunnenregeeren, en nimmer willen geregeerd zyn. Brutus. Noem het geene zaamenrotting. Het Volk roept, dat gy met hen gefpot hebt, en ook onlangs, toen 'er voor niets koorn aan bet volk gefchonken wierd, zyt gy te onvrede geweeft; toen hebt gy degeenen, die hen voorfpraken, fchendnaamen gegeven; gy hebt hen pluimftrykers, vleijers, en vyandenvande Édelen genoemd. Coriolanus. Welnu; dit hebben zy reeds te vooien geweten. Brutus. Niet allen. Co-  78 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. COR T0 LANUS. Hebt gy hen dan naderhand hiervan kennis ge« geven ? Brutus. Wat! zóu ik hen hiervan kennis gegeven heb. ben? Coriolanus. Wel, gy fchynt daartoe wel in ftaat te zyn. Brutus* Het is niet onwaarfchynlyk, dat ik dit gedaan heb, maar dan heb ik dit gedaan om te verbeteien hetgeen gy bedorven had. Coriolanus. Ën waarvoor zou ik dan,Buigemeefter zyn? By den Hemel, laat my dan liever zo weinig verdienftelyk zyn ais gy, en maak my uw'medemakker. Sicinius. Gy Iaat te veel blyken van datgeen, waarom het Volk tegen u verbitterd is. Indien gy tot bet ampt', waartoe gy benoemd zyt, wilt overgaan, dan moet gy den weg opzoeken, dien gy thans niet betreed i en minzaamer van aart worden; of gy moet nooit trachten zo edel te zyn als een Burgemeefter, of met hem het ampt van Gemeensman te bekleeden. M. Abbipïa, Laaten wy toch bedaard fpreeken. CoMini us. Het volk is mifleid; laaten wy voortgaan. Deeze ongeftadigheid voegt niet aanRomeinen; ook heeft Coriolanus deeze onteerende hinderpaal niet verdiend , die zo valfchelyk zyne vetdienften in den weg gelegd word. Coriolanus. My over (de zaak van) het koorn te durven fpreeken ! Dit heb ik gezegd, en ik zal het hier herhaaien • M. Agrippa. Nu niet! nu niet! Eerste  TREURSPEL. 79 Eerste Raadsheer. Neen, Mynheer, niet in deeze verhitting. Coriolanus. Zo waar als ik leef, ik zal het nu doen. Ik zal myne vrienden, de Edelen, om vergiffenis bidden, maar laat het veranderlyk en Hinkend graauw op my zien, dewyl ik het niet vlei, en in myne redenen zichzelf befchouwen; ik zegnogmaal, datwy, door hetzelve te koefteren, tegen den Raad het onkruid van oproer, ftoutheid, en partydigheid aan. kwekken, voor hetwelk wy zei ven geploegd, ge. zaaid, en gemaaid hebben, naardien wy hetzelve met ons aanzienlyken vermengen, met ons, aan welken geene dapperheid, en geene magt ontbreekt dan die, welke wy aan bedelaars gegeven hebben. M. Agrippa. Het is genoeg.' Niets meer! Eerste Raadsheer. Geen woord meer, bid ik u. C o r i ol a nus. Hoe! geen woord meer? Zo waarlyk als ik myn bloed voor myn Vaderland geftort heb, zonder da magt van den vyand te vreezen; zo waarlyk zalmy^i ne long, tot verteeren toe, fcherdwoordeu fuiee* den tegen dit fchurft, welkers jeukte wy met ver. achting behoorden te vermyden, terwyl wy intusfchen den rechten weg inflaan om daarmede befmet te worden. Brutus. Gy fpreekt van het volk alsof gy een God waart, die de magt heeft om hen te ftrafFen, en geen menfch, die hen in zwakheid gelyk is. S i c inius.j Het is noodig, dat wy dit aan het Volk te kunnen geeven. M. Agrippa. Wat, wat? zyne drift.... Co-  go CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Drift / Indien ik zo ruftig was als de flaap ter middernacht, by Jupiterf ik zou nog van het zelfde gevoelen zyn. Sicinius. Het is een gevoelen, dat een vergif zal blyven daar hét is, en nergens verder niemand vergifti* gen. Coriolanus. Zal blyven ? Hoort gy dien Triton der fpieringen wel? Let gy wel op zyn befliffend zal 2 Cominius. Het was tegen de wet. Coriolanus. Zal! o Braave, maar onverftandige Edelen, gy achtbaare, maar onvoorzichtige Raadsheeren, hebt gylieden dan aan deeze Hydra toegeftaan voor haarzelve een' Beftuurder te kiezen, die, daar hy niets anders is dan de hoorn, en het geloei van dat monfterdier, met zyn gebiedend zal, hetgeen hy zich durft verftouten in uw byzyn uit te fpreeken, uwe ftroomende rivier in een ftilftaand moeras zal veranderen, en uwe bedding de zyne maaken? Indien hy de magt in handen heeft, laat dan uwe onkunde voor hem bukken; of zo niet, ontwaakt dan uit uwe gevaarlyke toegeevendheid: indien gy ervaaren mannen zyt, gedraagt u dan niet als gemeene dwaazen; doch zo niet, legt dan een kuilen voor hem naaft de uwen. Gy zult het Gemeen zyn zohaaft als zy Raadsheeren worden; en zy zyn inderdaad niet minder, wanneer hunne en uwe ftemmen ondereen gemengd zyn, en defmaak naar hun gehemelte gericht word. Hoe! zy hunne eigene Overheden verkiezen! En wel zulk een als deeze, die zyne ilem, zyne laage flem, durft verheffen tegen eene Raadsvergadering veel achtbaarder dan 'er ooit eene in Griekenland eerbied kon verwekken! By Jupitei' dit verlaagt de Burge. meefte-  TREURSPEL; Si ineefteren zeiven, en het doet my tot in de ziel leed dat ik zien moet, dat daar twee regeeringen plaats hebben, waarvan noch de eene. noch de andere de opperfte magt heeft, hoe fchielyk de verwarring daar de plaats, die tuffchen beide open is, zal inneemen, en de eene met de andere vernietigen. Cominius. Genoeg. Kom, gaa mede naar de markt. Coriolanus. Wie het ook mooge geweeft zyn, die den raad gegeven heeft om voor niet koorn uit het voorraadhuis uit te deelen, gelyk men fomtyds ïnGne- kenland gewoon is te doen M. A g i r p p a. Nu, nu, niets meer daar van. Coriolanus. Schoon het volk daar meer eigene magt heeft.... wie hy ook zy, ik zeg, dat hy de ongehoorzaam, heid geftyfd , en het bederf van den Staat aange-j kweekt heeft. Brutus. Hoe! zou het volk hunne ftemmen geeven aan iemand, die dus fpreekt? Coriolanus. Ik zal myne redenen bybrengen, en die zyn meer waerdig dan alle hunne ftemmen. Zy weeten, dat wy ben het koorn niet tot eene beloo. ning gaven, dewyl het zeker is en blyft, dat zy nimmer daarvoor gediend hebben; wanneer zytot den oorlog opontboden wierden , in een'tyd, toen de Staat door onze vyanden naar het hart geftoken wierd , wilden zy niet ten poorten uit, deeze foort van dienft verdiende niet* dat men hen het koorn voor niet gaf; eindelyk in hetveld gekomen, konden hunne muitery en oproer, waarin zy zich het dapperft gekweten hebben, ook niet voor hen fpreeken. De befchuldigingen, die zy zo menigmaal  82 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. tegen den Raad ingebragt hebben, alle dingen, die nooit gebeurd zyn, konden ook geene beweegredenen zyn tot onze zo mildadige gift. Welnu, wat dan ? Hoe heefc deeze vermenigvuldigde hoop de vriendelykheid van den Raad opgenomen ? Laaten hunne daaden uitdrukken, wat waarfchynlyk hunne woorden zullen geweeft zyn;" Wy hebben „ dit gevraagd, en, omdat wy de magtigften wa„ ren, hebben zy uit waarachtige vrees ons dit ,, verzoek toegeftaan." — Dus vernederen wy on. zen Hand , en maaken, dat het graauw onze voor» zorg vrees noemt; en dit zal door den tyd de floten van de Raadhuisdeuren openbreeken, en de kraaijen daarin brengen om de arenden te verpikken. M. Agrippa. Kom, al genoeg. Brutus. Genoeg, en meer dan genoeg. C or i ol anus. Neen, hoort nog meer, dat alles met eedezou kunnen beveiligd worden. Dat Goden en menfcben getuigen zyn van hetgeen, waarmede ik deeze my ne reden zal eindigen! — Deeze dubbele regeering i waarvan het eene gedeelte het ander met alle lede veracht en waarvan het andere zonder eeni. ge rede bet eerftebeleedigt; daaradeldom, eerampten, en verftand niets kunnen befluiten dan met het Ja of Neen van algemeene onkunde, moet wezentlyke noodzaaklykheden voorbygaan, en intusfchen plaats maaken voor onbeftendige onachtzaamheid; wanneer men dus aan alle oogmerken den weg affnyd, dan moet daaruit volgen, dan eindelyk niets met eenig oogmerk gedaan word. Derhal* ven bid ik u, u, die minder bevreesd dan voorzichtig wilt zyn, die meer bezorgd zyt voor het wezentlyk heil van den Staat, dan voor eenige verandering van denzelven; die een edel leven fielt boven een lang leven, en die liever deszelfs lich» haam  treurspel: ) haam wilt zuiveren door een gevaarlyk genees. | middel dan hetzelve aan eene zekere dood op4 offeren; dat gy ten eenenmaal de tong van het Gei meen wilt uitrukken, en haar het zoet niet laai ten oplikken, waaruit zy haar vergif zuigt. Uwa i oneer vernietigt het Wys beleid, en berooft den j Staat van die volmaaktheid , welke aan denzelven i toekomt; naardien die niet in ftaat is al het goed 3 te doen, dat zou kunnen gedaan worden, uit hoof' I de van het kwaad, hetzelve dwarsboomt. Brutus. Hy heeft reeds genoeg gezegd, Sicinius. Hy heeft gefproken als een landverraader, en zal si daarvoor als een landverraader geftraft worden. Coriolanus. Gy onwaeidige! Verachting rufte opfuw hoofd/ | Wat zal het Volk met zulke kaalhoofdige Gemeens1 mannen uitvoeren? Deszelfs afhanglykheidvanhen 3 vernietigt de gehoorzaamheid aan de hoogere Rei geering. Zy zyn verkozen in een oproer, toenniet i hetgeen, datbeboorlykwas, maar hetgeen de nood » vereifchte eene wet wierd; laat nu, in betere ty< n den, bevolen worden dat, hetgeen behoorlyk zyn j moet, en laat hunne magt tot ftof vernietigd wor« )} den, Brutus. Opentlyk Verraad! Sicinius. Zou hy Burgemeefter worden ? Neen. Brutus. Waar zyn de Dienaars ? Hei.' Laat hy gevat Worü I den! (Di Dienaars komen binnen,') Sicinius Gaat, roept hetjvolk. {Tegen Coriolanus.) Inden a naam van hetzelve neem ik u in bewaaring alseen' I verraader die nieuwigheden zoekt in te voeren, » en als een' vyand van het Gemeenebeft. Gehoor* F a- zaant  U CAJUS AMRCIUS CORIOLANUS. zaam my, ik beveel het u, en volg my naar deverhoorplaats. (Hy Jliat de band aan Coriolanus.') Coriolan us. Laat los, oude bok. Allen. Wy zullen hem in zekerheid brengen. Cominius. Houd de handen van hem af; oude man. Coriolanus, Laat los, uitgeteerd ding, of ik zal uwe fehonken uit uwe kleederen fchudden. Sicinius, Staat my by, Burgers. TWEEDE TOONEEL. Eene menigte vau het gemeen komt met de Dienaars op bet Tooneel M. Agrippa. Wat meer ontzag van beide kanten. Sicinius, (tegen bet Folk.) Hier is by, die u alle uwe magt wil ontrooven. Brutus. Vat hem, Dienaars. Allen. Slaat hem dood! Slaat hem dood! Tweede Raadsheer. Wapen' wapen.' wapen! (Zy Jcbieten allen toe op Coriolanus.) Gemeensmannen ? Edelen.' Burgers! Houd op! — Sicinius.' Brutus' Coriolanus! Bssr. gers / houd op! Al len. Stil, flil, ftil.' Staat! houd op! weeft ftil! M. Agr i ppa. Wat zal 'er gefchieden? — lk ben buiten adem ; daar is eene algemeene verwarring, op handen. Ik. kan  TREURSPEL.. 85 kan niet fpreeken. Gemeensmannen, Coriolanus, hebt geduld; fpreek gy, Sicinius. Sicinius. Hoort my, mannen • Hoort myt Allen. Laaten wy onzen Gemeensman hooren. Stil, tril! (tegen Sicinius.) Spreek, fpreek, fpreek/ Sicinius. Gy fta3t op het punt van alle uwe vryheden ta verliezen; Marcius tracht u die alle te ontrukken, die Marcius, welken gy onlangs tot Burgemeefter benoemd hebt- M. Agrippa. Foei! foeil foei! Dit is de rechte weg om bet vuur aan te ftooken, niet om het uit te blusfchen. Eerste Raadsheer. Om de Stad te verderven, en tot den grond toe te Hechten. Sicinius. En wat is de Smd anders als het Volk? Allen. Wel gezegd, het Volk is de Stad. Brutus. Wy zyn met algemeene ftemmem veikozen tot Overheden van het Volk. Allen. En dit ault gy blyven. M. Agrippa. Naar alle waarfchynlykheid. Coriolanus Dat is de rechte weg om de Stad tot den grond toe te fiechten, om de daken met de fundamenten gelyk te maaken, en om alles, dat nu nog eenig onderfcheid maakt, te begraaven onder de puinhoopen van eene algemeene verwoefting. Sicinius. Dit zeggen verdient de dood. F 3 - B*v  U CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Brutus, Gy moet ons onze magt laaten behouden, of toeftaan, dat wy die verliezen. Wy verklaaren hier tegenwoordig uit den naam van het Volk, door wiens magt wy tot deszelfs voorfpraaken benoemd zyn, dat Marcius verdient oogenbliklyk te fter« ven. Sicinius. Vat hem derhalven; voert hem naar de Tarpejifche rots, en werp hem van derzelver top ia de vernietiging. Brutus. Vat hem, Dienaars. Allen se Gemeenen. Geef o over, Marcius 1 geef u over/ M. Aorifpa. Hoort my! Eén woord, Gemeensmannen / Ik bid u , één woord! Dienaars. Stil! ftil» M« Agri pp a. Toont, dat gy waarlyk zyt. hetgeen gy wilt fchynen te zyn, en tracht met gemaatigdheid eene zaak te herftellen, waartoe gy nu geweld wilt gebruiken. Brutus. Deeze flaauwe handel wyze, Mynheer, die een voorzichtig geneesmiddel fchynt, is verderflyk, wanneer eene ziekte zo hevig is. Vat hem, en brengt hem naar de rots. Coriolanus , (zyn zwaard uittrekkende.) Neen, ik wil hier lterven. Daar zyn fommigen onder u, die wy hebben zien ftryden. Komt hier, beproeft nu aan uzelven, hetgeen gy van my ge> zien hebt. M. Agrippa. Weg met dat zwaard. Gy, Gemeensmannen,' verlaat ons een oogenblik. JU»!  TREURSPEL. $7 Brutus. Slaat de handen san hem» M. Agrippa. Helpt Marcius, gy Edelen, helpt hem,' helpt," Jongen en ouden t AlhetVolk. Slaat hem ter neder! Slaat hem ter neder» (In dit oproer worden de Gemtensmanneu, met de Du> naars, en bet Gemeen terug gejlagen.) DERDE TOONEEL. Coriolanus, M. Agrippa, Cominius, T. Lartius,e» andere Raadsheerbn» M. Agrippa, (tegen Coriolanus.) Gaa heen, begeef u naar uw huis. Maak uweg, want anders is alles om niet. T we ede Raadsheer. Ja, maak u weg, Marcius. Coriolanus. Houd ftand , wy hebben zoveel vrienden ala vyanden. M. Agrippa. Zullen wy het zo verre laaten komen ? Eerste Raadsheer. Dat verhoeden de Goden Uk bid u, edele vriend, keer naar uw huis, en iaat ons de zorg over deeze zaak bevolen. M. Ag rip p a. Want het is eene wond, die gy zelf niet verbla» «ien kunt. Cominius* Kom, Mynheer, gaa met ons. M. Agrippa. Ik wenfchte wel, dat zy Barbaaren waren,gelyk art inderdaad zyn, of fchoon in Romen geworpen; F 4 en  86 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. en niet Romeinen, betgeen zy niet (toonen te) zyn, fchoon gejongd in het voorpoonaal van het Capitool. Vertrek , en leg uwen rechtmaatiren toorn niet op uwe tong, daar zal wel eens een andete tyd komen. Coriolanus. In het open veld zou ik veertig van hen kunnen vet flaan. M. Agrippa. Ik zelf zou een paar van de beften onder hen on my durven neemen, al waren het zelfs de twee Gemeensmannen. Cominius. Maar nu is het getal ongelyk vér boven alle re. kening, en lloutmoedïgheid word dwaasheid eeroemd, wanneer die ftand wil houden tegen een inilortend gebouw Wilt gy niet va„bier gaan éér da tuig wederkomt, dat, even als een lang oP; geflopte vloed alles verwotft, en zich aankan tegen hetgeen het gewoon was te dulden. M. Agrippa " Ik bid u vertrek toch! ik zal beproeven, of myn eud verftand van eenigen invloed zal zyn by hen. die maar zeer fchaars daarvan voorzien , zyn dit moet met eenige Hof bedekt worden, van welke kleur die ock zy Cominius. Kom met my. (Coriolanus vertrekt met Cemi. mus.) 4 VIERDE TOONEEL. Pz V o o r i o en , en een weinig laater, S r c Inius, en Brutus, mee bet Folk. Eerste Raadsheer. Deeze man heeft zyn geheel geluk bedorven M. Ar  TREURSPEL. 82 M. Agrippa. Zyn aart is te edel voor deeze waereld; by zou Neptunus niet willen vleijen om zyn'drietand, of Jupiter om zyn' bhkfem; zyn mond is zyn hart, gergeen zyne borft fmeed, dat moet zyne tong koelen, en wanneer hy toornig is vergeet hy. dat hy ooit de dood heeft hooren noemen. (Men hoort gerucht van binnen) Hooit, hoe fraai zy huishouden. Twiede Raadsheer, Ik wenfehie wel, dat zy allen op hunne bed. den lagen. M. Agrippa, En ik, dat zy in den Tiber lagen. —Wat droes5 kon hy niet vriendelyk met hen fpreeken? (Sici* nius en Brutus komen met bet Volk voeder op bet Toa< neel.) Sicinius. Waar is die adderflang, die de ftad zoekt te ontvolken, en zelfs alles te zyn? M. Agrippa. Achtbaare Gemeensmannen.... Sicinius. Hy zal geweldigerhand van de Tarpejifche rots afgeworpen worden. Hy heeft zich tegen do wetten aangekant, en daarom zuilen de wetten hem eenig verder rechtgeding ontzeggen, dan de ge. ftrengheid der algemeene magt, welke hy zo veracht heeft. Eerste Burger. Hy zal ondervinden, dat de edele Gemeensmannen de mond zyn van het Volk, en dat wy bunne handen zyn. Al het Volk. Dat zal hy, weeft daarvan verzekerd. M. Agrippa, Vrienden» vrienden» F 5 Sr.  flo CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Sicinius. Weeft ftil. , M. Aorippa. Kraait geen oproer, daar gy enkel met bedaard» heid uw oogmerk behoort te bejaagen. Sicinius. Hoe komt het toch, Mynheer. dat gy zyn ontvluchten hebt helpen bevorderen ? M. Aorippa. Hoor my fpreeken; zo wel als ik de loflyke verdienften van den Burgemeefter ken, zo wel kan ik ook zyne gebreken opnoemen.... Sicinius. Van den Burgemeefter i Van welken Burgemee» fter? M. A GRlPPA. Van den Burgemeefter Marcius Coriolanus. Brutus. Wie hy Burgemeefter» Al het Volk. Neen, neen, neen, neen. M. Aorippa. Inüen het met goedvinden is van de Gemeensmannen, en van u, goede burgers, dat ik gehoor* verkryg, dan zou ik verzoeken een paar woorden te moogen fpreeken; die u geen grooter nadeel zullen toebrengen, dan dat gy den tyd (van die aan te hooien) verloren hebt. Sicinius. Maak het dan kort, want wy hebben vaftelyk befloten dien verraaderlyken adder fchielyk van kant te hilpen; hem vanhier te verbannen zoufteedseen gevaar blyven; en hem hier te houden zou eene zekere dood zyn; en uit dien hoofde is het vaftgefteld, dat hy nog deezen avond zal fter ven. M. Agrippa. De Goden verhoeden, dat onze roemryke ftad," wier dankbaarheid jegens haare verdienftelyke in* boos.  TREURSPEL. 91 boorllngen zelfs in het gedenkboek van Jupiter ftaat aangetekend, even als eene ontaarte vrouw, nu haare eigene kinderen zou verflind^n / Sicinius. Hy is een bedeif, dat wfggefneden moet worden. M. Agkipfa. Hy is een lid , dat flechts een ongemak heeft; en hetwelk af te fnyden doodelyk zou zyn ; daar het integendeel gemakkelyk kan genezen worden. Wat heeft hy misdaan tegen Romen, dat de dood verdient. Het bloed, dat hy verloren heeft by het flachten van onze vyandeu, hetgeen ik wel duif ver. zekeren meer te zyn dan hetgeen hy heeft overge> houden, dat heeft»hy geftort voor zyn Vaderland, en nu te moeten verliezen betgeen hy nog over heeft, door de handen van zyne eigen landgenooten, zou voor, ons allen, die het doen, of toelaaten eene fchandvlek zyn tot aan het einde der waereld. Sicinius. Dit is alles beuzeltaal. Brutus. En geheel verkeerd. Zolang hy zyn Vaderland beminde heeft het hem ook geëerd. Sicinius. De voet, wanneer die met koud vuur bezet raakt, word niet meer zo hoog gefchat als te vooren, toen hy van dienftwas. Brutus. Wy willen niets meer hooren. Vervolgt hem in zyu huis, en rukt hem daaruit, éér dat zyne be» fmetling, die van een' overerflyken aart is, zich verder kan verfpreiden. M. Agrippa. Nog één woord; flechts nog één woord ; deeze tygeiklaauwige woede zal, wanneer zy eenmaal het nadeel van deeze onbedachte overyling zal befpeu» ren, Iooden gewigten aan haare hielen nafleepen. Gaat bedaardelyk te weik, opdat geene partyfehap. pen  9i CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. pen moogen uitbarsten, dewyl hy zoveel vriendea heeft; en het magtig Romen door Romeinen geplunderd worde. Brutus. En, indien dat eens zo was ? S i c i n u s. Wat moogt gy praaten, hebben wy niet zei ven eene blvk van zyne gehoorzaamheid gezien ? Heeft hy niet onze Dienaars geflagen, en zich tegen ons aangekant? Kom.... M. Aorippa. Bedenkt dat hy in den oorlog grootpebragt is, van dien tyd af, dat hy een zwaard heeft kunnen tillen en dat hy flecht bedreven is in gezifte taai, hv fto'ot meel en zemelen, alles te gelyk uit. Vergunt my de vryheid van naar hem toe tegaan, en ik zal trachten hem te overreeden om zich ter plaat fe te begeeven, daar by zich op eene wettige wys zal verantwoorden, met bedaardheid, op gevaar van zyn leven. Eerste Raadsheer. Achbaare Gemeensmannen, dit is de billyke weg; de andere zou al te veel bloed koffen , en deszelfs einde zou in het minft niet gelyken aan het begin. Sicinius. Edele Menenius, wees gy dan by hem de gevolmagtigde van het Volk. — Vrienden, legt uwe wapenen neder. r Brutus. Maar gaat niet naar huis. Sicinius. Komt op de markt byëenrwy zullen u daar verwachten , en zo gy Marcius niet daar brengt, zullen wyin ons eerft befluit volharden. M. A grippa. Ik zal hem u brengen. (Tegen de Raadsbeeren.) Laat my u verzoeken, dat gy my verzelt. Hymoet ko»  T R E U R S P E U 9% komen, of het zou de ergfte gevoelen kunnen hebben. Tweede Raadsheer, Komt, laaten wy by htm gaan. (Zy vertrekken.) VYFDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet buis van Coriolanut. Coriolanus, Edelen. Coriolanus. Laaten zy alles rondom myomverrehaaien, Iaa> ten zy my de dood voor oogen ftellen opeen rad, of aan de hielen van wilde paarden; of laaten zy nog tien rotfen op de Tarpej'ifche rots opftapelen, zodat de nederftoning zich nog dieper uitftrekke dan het oog bereiken kan, ik zal evenwel zo met hen handelen. Eerste Edele. Gy handelt des te edeler. (Folumnia komt op bet Tooneel.) Coriolanus. Het verwondert my, dat myne Moeder myn gedtag niet langer goedkeurt, die fteedsgewoon was hen lompe vaffaalen te noemen, en dingen, niets meer waerdig dan om by penningen gekocht te worden , om in alle vergaderingen blootshoofds te ftaan, om te gaapen, ftil te zwygen, en zich te verwon, deren, wanneer iemand van onzen rang oprees om van oorlog of vreede te fpreeken. (Tegen Volum. nia.) Ik lpreek van u, Moeder. Waarom begeert gy toch , dat ik minzaamer zal Zyn? Wilt gy dan, dat ik valfch zal zyn tegen myn' aart? Zeg liever, dat ik den man vertoon, die ik ben. Volumnia. o Zoon, zoon , zoon! Ik wenfchte wel, dat gy u  o4 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS; u met uwe magt wel bekleed had, vóór datgvdezelve geheel had afgefleten. C o ei olah osLaat dit zo zyn. Volumnia. Gy zoud genoeg den man hebben kunnen verfoei' nen, die gyzyt, zonder zo fterk te trachten om dit te doen Zy zou Jen uwe oogmerken niet zo fterk gedwarsboomd hebben, indien gy hen niet had doen blyken, hoe gy gezind waart, éérzy verftoken waren van de magt om u te dwarsboomen. Coriolanus. Laaten zy gehangen worden! Volumnia. En verbrand daarby! (M Agrippa komt de Raads' lieren.) M. Agrippa Kom, kom, gy zyt te ruw geweeft, een weinig te ruw; gymoet terug keeren, en dit verbeteren. Eerste Raadsheer. Daar is geen ander middel; want, zo gy dit niet doet, dan zal onze Stad zich vaneen fcbeuren, en te grond gaan. Volumnia. Ik bid Iaat uraaden; ik heb een hart, dat daartoe zo weinig bekwaam is als het uwe; maar echter een hoofd, dat my aanfpoort om myne gramfchap tot een' bekwaamer' tyd uit te ftellen. M. Ag r i ppa. Wel gefproken, edele Vrouw; indien de gewei, dige omftandigheid der tyden dit niet vereifchte als een geneesmiddel voorden geheelen ftaat, dan zou ik, liever dan dat hy dus zou bu'tken voor het Volk, Veeleer myne oude wapenrufting, die ik naauwlyks meer draagen kan, aantrekken. Coriolanus. Wat moet ik deen? M. Aesir-  TREURSPEL. M. Agrippa, Terug keeren naar de Gemeensmannen» Coriolanus. En, wat dan ? wat dan ? M. Agrippa»' Herroepen hetgeen gy gezegd hebt. Corio lanus» Voor hen ? — Ik kan dit voor de Goden zeiven niet doen, en zou ik dat dan voor hen moeten doen? Volumnia. Gy zyt al te eigenzinnig, fchoon gy daarin nooit te edel kunt zyn, dan alleen wanneer de uiterfte nood het vereifcht» Ik heb u hooren zeggen, dat de eer en de ftaatkunda , gelyk twee onaffcheidbaare vrienden , in den oorlog te zaamen opgroeijen, houd dit thans ook ftaande, en zeg my, wat de eene by de andere in vreedenstyd verheft, waardoor zy alsdan ook niet zouden kunnen vereenigd blyven t Coriolanus. Zacht, zacht» M. Agrippa. Eene goede vraag» V olumnia. Indien het in den oorlog eene eer is te fchynen hetgeen gy niet zyt, hetwelk gy ftaatkunde ter bereiking "an uwe oogmerken noemt, waarom zou het dan erger zyn, dat dezelve de eer in vreedens. tyd zowel als in den oorlog verzelde; daar die in gelyke betrekking ftaat tot beiden » Coriolanus. Waarom dringt gy hierop aan? V o lumnia. Omdat het u vryflaat tegen het volk te fpreeken , niet volgens uwe eigene ingeeving, of hetgeen uw hart denkt, maar met woorden, die en. kei in uwe tong geworteld zyn , als onechte voort, brengfelen, en klanken van geene verbindtenis met betrekking tot de waare meening van uw hart. Nu , dit  96 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS* dit onteert u immers niet meer dan dat gy eens ftad verovert door goede woorden , weikeu anders zou noodzaaken om de krygskans te beproeven , en u in gevaar van groote bloedftorting brengen. — Ik zou myn' aart ontveinzen, wanneer myn geluk, of myne vrienden in gevaar waren, en de nood vereifcbte, dat ik eershalven dit doen zou Nu ben ik; uwe echtgenooten, uw kind, de Raadsheeren, allen de E leien zyn thans in dit geval, en echter wilt gy liever aan het lomp gepeupel toonen hoe barfch gy zien kunt, dan hen een' vriendelyken oogwenk geeven ter verkryging van hunne genegenheid, en ter behouding van datgeen hetwelk door het gemis van dezelve zou verloren gaan. M. Aorippa. Edele Vrouw/ (Tegen Coriolanus ]) Kom , gaa met ons, fpreek v/iendelyk. Hier door kunt gy niet alleen geneezen hetgeen thans gevaarlyk is, maar ook het verlies van het voorledene beiftel' len. Volumnia. Ik bid u, myn Zoon, gaa naar hen toe, met uwe muts in de hand, en ftrek die zo verre uit als gy hen nadert; Iaat uwe knie den grond kuilen; want in zulke gevallen zyn gebaarden welfpreekendheid, en de oogen der onkundigen verftandiger dan hun. ne ooren. Knik met uwhoofd;flaadikwylsop uwe borft, om uw hoogmoedig hart te beftraffen. Ver. neder u als eene rype moerbezie, die geen aanraaken veelen kan; Zeg tegen hen, dat gy hun krygsman zyt, en dat gy, in den oorlog grootgebragt zynda u op die zachte middelen niet verftaat, welke gy wel wilt bekennen dat dienftig voor u zouden zyn, dewyl zy recht hebben om te verwachten , datgy hen om hunne gunft zoud verzoeken; dat gy in het vervolg zult toontn in zo verre de hunne te zyn als uw vermoogen en perfoon zullen toelaaten. M, As Kir.  TREURSPEL. 97 M. A g ripp a. Waiinser gy flechts dit doet, gelyk uwe Moeder u zegt, dan zyn allen de harten voor u, want zy zyn zo los met hunne vergiffenisfen, wanneer men hen daarom verzoekt, als genegen om oyerbeuze» lingen te klaagen. Volumnia. Ik bid u, gaa heen, en iaat u gezeggen; oftchoon ik wel weet, dat gy liever uwe vyanden in een' vuurigen poel zoud vervo'gen, dan hsn ineenluftpriëel vleijer> (Cominius komt op bet Tooneel.) Daar komt Cominius. Cominius.' Ik ben op de Markt geweeft, en gy hebt of een' fterken aanhang noodig, Mynheer, of gy moet uzelven verdeedigen door zachtzinnigheid, of door weg te blyven. Al het volk is ten hoogfte tegen u verbitterd. M. A g bi pp a. Enkel, goede woorden. Com inius. Ja, ik denk, dat die van nut zullen zyn, indien hy zyn' geeft daartoe buigen kan. VOLUM nia. Hy moet, en hy zal dit doen. (Tegen Coriolanus ) Ik bid u, zeg, dat gy het doen zult, en gaa het ten eerfte werkftellig maaken. Cobiolanus. Moet ik heengaan om hen myn ongefchoren hoofi te toonen ? Moet myne laage tong myn edel hart eene leugen opdringen , die het verdraagen moet? Welaan, ik zal het doen; maar, indien 'er niet meer by verloren ging dan dit enkel lichaam, des* ze uitwendige vorm van Marcius, dan zouden zy dien vry tot ftof moogen wryven, en in den wind ftrooijen. Naar de Markt 1 Gy hebt my thans eene rol opgelegd, die ik nooit goed zal kunnen affpee • len. . G *■ Co.  98 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Cominius. Kom, kom', wy zullen u inblaazen. Volumnia. Ik bid u, waarde zoon, gelyk gy dikwyls gezegd hebt, dat myne loffpraaken u tot een' Krygsman gemaakt hebben , dat gy nu, om die opnieuw te verdienen, eene rol op u neemt, die gy nooit te vooren gefpeeld hebt. Coriolanus. Welaan, ik moet het doen. — Weg, myne edele denkwyze, en laat een hoeren-aart my bezielen. Laar. myne oorlogsftem, die altoos met den trommel overeenftemde, veranderen in het piepend ge» luid van een' gefnedenen, of van een jongmeisje, dat kinderen in flaap zingt! Laaten de glimlachende trekken van bedriegers op myne wangen gegra* veerd worden, en laaten de fpiegels van myne oogen bevlekt worden met de traanen vanfchooljongens! Laat de tong van een' bedelaar zich beweegen _ tufichen myne lippen, en laaten myne geharnafte kniën, die nimmer gewoon zyn geweeft te buigen, zich buigen als de kniën van iemand, die een almoes ontfangen heeftI — Maar neen, ik kan het niet doen, — ik zou myne trouw ih haare eer te kort doen, myn hart eene alleraankleevendfte laagheid lieren. Volumnia. Doet dan, wat gy wilt. Het isgrooterefchande voor my, dat ik u fmeek, dan het voor u is, dat gy hen fmeekt. Laat uwe moeder veeleer de gevolgen van uwe trotsheid gevoelen, dan uwegevaarlyke halftarrigbeid vreezen; want ik belach de dood met een zo ftoutmoedig hart alshetuweis. Doe, wat gy wilt, uwe ftoutmoedigheid is de myne geweeft, gy hebt die van my afgezogen', maar uwe trotsheid hebt gy van uzelven. Coriolanus. Ik bij u, Moeder,wees te vreeden, ik zal naar de  treurspel; ft de Markt gaan. Beftraf my niet meer. Ik za! hen hunne gunft aftroggelen, hen hunne hartenontftee. len, en terug keeren bemind van allen de winkeliertjes van Romen. Zie, ik gaa reeds. Groet my. ne gemaalin. Ik zal als Burgemeefter terug keeren, of [nooit wederbeproeven, wat myne tong door vlei. jen kan te weeg brengen. Volumnia. Doe", gelyk gy wilt. (Zy vertrekt.) Cominius. Kom voort, de Gemeensmannen wachten u.Bereid u om vriendelyk te antwoorden; want ik heb gehoord, dat zy nu nog veel zwaardere befchul* digingen tegen u zullen inbrengen dan te vooren. Coriolanus. Vriendelyk ? Dit is dan het woord. — Welnu laaten wy gaan. Laaten zy vry verdichte befchuldi. gingen tegen my inbrengen; ik zal my tot myne eer verantwoorden, M. A orip pa. Goed, maar doe het toch vriendelyk. Coriolanus. Wel; het zy dan vriendelyk, vriendelyk I (Zy vertrekken.) ZESDE -TOONEE IV Het Tooneel is op de Markt. Sicinius., Brutus. Brutus, Dring voornaamelyk aan op dit punt, dat hy naar de opperfte Magt geftaan heeft, en, indien hy zich weder daaruit weet te redden, dring dan aan op zyn* haat tegen het Volk, en zeg, dat de buit, die op de Antiaten gemaakt is, niet onder het Volk is G % uit-  Soo CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. uitgedeeld. Maar zou hy weder terug komen ? (Een Dienaar komt op bet Tooneel.") Dienaar. Marcius komt. Brutus. En wie verzelt hem ? Die na ar. De oude Menenius, en de Raadsheeren, die hem altoos genegen zyn geweeft. Sicinius. Hebt gy eene lyft in order gebragt van alle de ftemmen , die wy hebben weeten te verkrygen ? Dienaar. Ja, ik beb die hier gereed. S i c iniu s. Hebt gy die naar de wyken opgenomen? Dienaar. Ja, dit heb ik gedaan. Sicinius. Roep dan nu het Volk hier byeen, en laat het dan, wanneer ik zeg: " Het zal zo zyn, uit naam, „ en bylafte der Gemeente, " — het zy dan dood, of geldboete, of of ballingichap, wan neer ik zeg, " geldboete, " roepen, " geldboete, " of " dood," dan, "dood, " en aandringen op het oud voonecht, en op de rechtvaardigheid van de zaak. Dienaar Ik zal hen daaivan kennis geeven. Brutus. En, wanneer zy eenmaal begonnen hebben te roepen, laaten zy dan niet ophouden, maar met een verward gefchreeuw aandringen op eeneoogenbliklyke uitvoering van het vonnis , dat wy uitge. iproken hebben. Dienaar. Zeer wel. Sicinius. Zorg , dat zy moedig en gereed zyn tot deeze  TREURSPEL. ioi ze sanmaaning, wanneer wy hen die zullen geevtn. Brutus. Gaa heen, om dit werkftellig te maaken. (De Dief naar vertrekt.) (Tegen Sicinius) Verwek hem tot toorn; hy is gewoon de overhand te behouden, en altoos tegen te fpreeken. Wanneer men hem eenmaal driftig gemaakt heeft, dan kan hy met weder tot bedaardheid gebragt worden; dan fpreekt hy, gelyk zyn hart het hem opgeeft; en dit is het, dat, met onze hulp, kan dienen, om hem in zyn verderf te ftorten. (Coriolanus, M- Agrippa ende overige Raadsbeeren komen op bet Tooneel). Zie, daar komt hy, ■ . M. Agrippa, (tegen Coriolanus.) Ik bid u, wees toch bedaard. Coriolanus. Ta even als een bediende, die voor eene geringe beuzeling eene geheele lyft fcbeldwoorden duld (Tegen bet Volk ) De eerbiedwaardige Goden moe ten Romen fteeds in hunne befcherming houden en de zetels der Gerechtigheid vervullen metwaer di«e mannen; zy mosten iiefde en eenigheid onderu doen huisvesten, en onze ruime tempeien opvul, len met vertooningen van vreede, en niet onzeüraaten met oorlog. Eerste Raadsheer. Het zy zo • het zy zo ! M. A grip pa. Een edele wenfch. Sicinius, (tegen bet Volk.) Treed nader, mannen. Dienaar. Hoort uwe Gemeensmannen , Geeft gehoor j weeft ftil, zeg ik. Coriolanus. Hoort my eeift fpreeken. G 3 Si'  ro* CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. S ICIHI us. Welnu, fpreek, (Tegen bet Volk.) Weeft ftil. _ coriolanus. 7,11 iic K-Ct Vrrd!r "geklaagd worden dan hier? Zal alles hier afgedaan worden ? Sicinius. JVraa£ of ëy u onderwerpt aan de ftemmen van het Volk, of gy deszelfs Overheden erkent, en of gy genegen zyt om eene wettige beftraffine «iZnnfanV00r.die -"-««-"den. waarvan men u zal kunnen overtuigen ? , . cokiolanus. Ik ben daartoe genegen. M. Ag rippa. Hoort gy het wel, Burgers? Hy zegt, dat hy ?v r.°Kegfn is* ?verwee6' M de dilnften.die hL ^\°0r'0g gedaan heeft>* denl" aan de won. den, die hy aan zyn lichaam draagt, die zich ver. toonen als gedenktekenen op een gewyd kerkhof. „ M. Agrippa. fnrïk^f Verdlr; d3t fch00n &hem "»« hoort ipreeken als een' burger, gy echter in hem een' Krygsman vind; neemt derhalven zyne oEchaaf- maar kwaadaartiSe uitdrukkingen aan; maar, gelyk ik zeg, voor woorden van een' krves. man, en niet voor die van den nyd. Gy.... 78 _ Cominius. oenoeg, genoeg, daar behoeft niets meer. w . Coriolanus. a^J'. Zede' waarom ik, na met algemeene ftemmen tot Burgemeefter verkoren te «yn geweeft zo zeer ont eerd ben geworden, dat ik op hetzelfde oogenblik weder ben afgekeurd? ^"«zeiiae j Sicinius.. Antwoord ons.  TREURSPEL. 103 Coriolanus. Spreekt dan. Het is waar, ik moet dit doen. Sicinius. Wy befchuldigen u , dat gy getracht hebt alle gewoonlyke regeering uit Romen te verbannen, en uzelven met alle de magt van een' dwingeland te bekleeden; en om die rede verklaaren wy u voor een' verraader van het Volk. Coriolanus! Wat! vooreen' verraader! M. Agrippa. Zo niet, bedaard; denk aan uwe belofte. Coriolanus. Het diepft vuur der hel verflindehet volk l My hunnen verraader noemen! Lafterzieke Gemeensman! In uwe oogen zaten twintigduizend dooden.m uwe handen hield gy zoveel millioenen, en op uwe leu. genachtige tong lagen beiden deeze ge talleni verdubbeld; ik durf u zeggen, dat gy liegt; en dit zeg ik fmet eene zo vrymoedige ftem als ik de fco5 den aanbid. Sicinius. Hooit gy dit, mannen ? Allen. Weg, naar de rots met hemSicinius. Stil. Wat behoeft gy bem nieuwe dingen te Iaft te leggen? Hetgeen gy hem hebt zien doen, en hooren fpreeken; het fiaan van uwe amptenaaren, het vervloeken van uzelven, het beftryden van de wettelyke magt met flagen, en het uittarten van hen, welker |roote vermoogen over hem moeft oordeeelen, allen deeze dingen, die zo misdaad* zyn, en wel fn zulk een' hoogen graad, verdienen de zwaarfte doodftraf. Brutus. Maar, dewyl hy gioote dienften voor Romen gedaan heeft ^ Coi  iof CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. i Wat praat gy van dienden? Brutus. Ik praat van dat, hetgeen ik weet. Coriolanus. Gy? Coriolanus. • Is dit de belofte, die gy aan uwe moeder gedaan hebt * ö Com inius. Bedenk, bid ik u Coriolanus. Ik wil niets meer bedenken. Laaten zy my ver«' oordeelen tot de verpletterende Tarpejifche dood tot eene omzwervende ballingfchap, of om levend gevild te worden, Laaten zy my op één garftekoorntje daags laaten uitteeren , dan zou ik nog haare gunft met geen enkel goed woord willen koopen, of myn' moed bedwingen voor alles, dat zy kunnen fchenken, al kon ik het ook verkrygen met goede morgen te zeggen. Sicinius. Gmdat hy, zoveel a s in zyn vermoogen was, van tyd tot tyd het VoIk benyd heeft, en middelen gezocht om hetzelve van zyne magtteberooven- en omdat hy nu nog onlangs vyandelyke fhgen gegeven heeft, niet alleen in de tegenwoordigheid van het heilig recht, maar zelfs aan hen, die hetzelve moeten uitfpreeken; om dat alles verbannen wy hem inden naam van het Volk, en volgens onze magt als Gemeensmannen, van dit oogenblik af aan, uit onze Stad; met bedreiging van terftond van de Tarpejifche rots te zullen geworpen worden , wanneer hy. ooit weder binnen de poorten van Romen komt Inden naam van het Volk zeg ik, datditzozynzall Allen. Het zal zo zyn' het zal zo zyn.' Weg met hem i Hy is gebannen, en dit zal zo blyven. Co-  TREURSPEL. 105 com i n i u s. Hoortmy eerft, myne algemeene vrienden. Sicinius. Hy is gebannen, daar is niets meet te hooren. Cominius. Laat my fpreeken; ik ben Burgemeefter geweeft, en kan aan gantfch Romen de merktekenen van onze vyanden op myn lichaam toonen. Ik bemin het welzyn van myn Vaderland met eene betrekking, die voor my veel tederer, veel heiliger, en veel dierbaarder is dan myn eigen leven, dan de liefde van myne echtgenoote, en de vrucht van haar lichaam, die fcbat van myne lendenen; dus, indien ik iets zeggen wil..., Sic inius. Wy weeten al wat gy zeggen wilt» Maar even' wel, fpreek op. Brutus. Daar is niets meer van ie zeggen. want hy is gebannen als een vyand van zyn voik en Vader land, En dit zal zo zyn. Allen. Het zal zq zyn, het zal zo zynCoriolanus. Gy gemeen gejank van honden, welker adem ik haat als den ftank van vervuilde modderpoelen; welker genegenheid ik even hoog fchat alsdedoode geraamten van onbegraven menfchen, die de lucht rondom my vergiftigen; ik verban u allen; blyft hier in eene eeuwige onzekerheid over uwlot;Iaat elk los gerucht uwe harten doen beeven; laat de wind der helmvederen van uwe vyanden u wanhoop aanwaaijen- Behoud de magt om uwe ver" losfers te verbannen zolang,totdat uwe onkunde, die niets begrypt dan als zy gevoelt, niets in de Stad overlaatende dan uzelven, die toch altoos uwe eigen vyanden zyt, u als allerfchandelykfl vernederde flaaven overlevert aan het een of ander volk, G s dat  I07 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. dat u zonder flag of ftoot overwonnen heeft! Dus dan de Stad om u verachtende keer ik u allen den rue toe; — daar zyn nog meer plaatfenin dewae. leid. (Coriolanus, Cominius, en de andere Edelen vertrekken. Het Volk juicht, en werpt de mutjen naar de hoogte.) Dienaar. Hy is weg, de vyand van het volk ; hy is wegAllen. Onze vyand is gebannen; hy is weg! Ho»ho! Sicinius. Gaat heen, ziet hem de poort uitgaan; en volgt hem eelvkhy gewoon wasu te volgen; kwelt hem «aar lyne verdienften met de uiterfte verachting. Laaten eenige wachten ons door de Stad verzeilen. Allen. Komt, komt; laaten wy hem de poort zien uit« gaan; komt. De Goden behoeden onze edele Gemeensmannen! komt. (Zy vertrekken.) Einde van hit Derde Stdryf, VIERDE  TREURSPEL. ioG VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.' Het Teoneel is voor de poert in Romen. Coriolanus, M. Aorippa, Cominius, V irginia, Edelen. Cor iolanus. Komt, ftaakt uw fchreijen. Een kort vaarwel; Het veelhoofdig beeft floot my weg. Hoe, Moeder, waar is nu uw oude moed?Gy waart fteeds gewoon te zeggen dat uiterfte tegenfpoeden de befte toetsfteenen der gemoederen zyn, datgewoonlykeram» pen door gewoonlyke menfchen kunnen gedragen worden; dat als de zee ftil is alle vaartuigen gely» ke bekwaamheid in het vaaren betoonen. Dut wanneer de flagen van het noodlot het felft treffen'./ die met gelatenheid te draagen eene edele denkwy ze vereifcht. Gy waart gewoon my leden voor te fchryven, die een, hart, dat dezelve kon opvolgen , onverwinbaar moeiten maaken. Viroini a. o Hemel! o Hemel 1 Coriolanus. Ik bid u, myne waardfte.... Volumnia. Dat nu de gloeijende peft alle handwerken in Ro« men doe te niet gaan, en dat alle bezigheden ver ■ vallen 1 Cor 10 lanus. Wat! wat! wat! Ik zal bemind worden als men my mift- Kom, Moeder, herneem den moed, dia u bezielde toen gy zeide, dat indien gy de gemaa» lin van Hercules geweeft waart, gy zes van zyne daa*  io8 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. den op u zoud genomen hebben, om uwen ech'genoot van die moeite te ontheffen. Cominius, treur niet: vaarwel. Vaartwel, myne echtgenoote en moeder! het zal my daarom niet kwaa. lyk gaan. En gy , oude, braave Menenius, uwe traanen zyn. zyn zouter dan die van jonge iieden, en doodelyk voor uwe oogen. Myn gewezen Veldheer, ik heb u fteeds onvtrfchrokken ge zien, en gy zyt menigmaal ooggetuige gt-weeft van hartverhardende fchouwtooneeien. Zeg aan deeze bedrukte vrouwen, dat het even dwaas if onvermydelyke rampen te befchreijen als die tebelachen. Gy weet, Moeder, dat myne gevaaren altyd uw trooft geweeft zyn, en houd u daarvan verzekerd , dat, fchoon ik alleen gaa, gelyk een eenzaame draak, wiens moeraflïg verblyf van een' ieder' gevreesd, word, en waarvan men meer fpreekt dan by gezien word, uw zoon echter het gemeene menfchdom zal overtreffen, of door bedrieglyke liften en ftreeken gevangen worden. Volumni a. Myn groote zoon, waarheen wilt gy gaan ? Laat de braave Cominius u eeue poos verzeilen; maak liever een bepaald ontwerp, dan dat gy uligtvaardiglyk. blootftelt aan elk toeval, dat zich voor u opdoet. Coriolanus. o Goden! Cominius. Ik zal u eene maand lang verzeilen, en met u oveileggen, waar gy uw verblyf zult vtftigen, opdat gy van ons tyding moogt kunnen krygen, enwy van u. Als dan de tyd eenige rede voor uwe terugroeping zal opleveren, dan zullen wy nietdoar de geheele waereld behoeven rond te zenden om naar één' eenigen man te zoeken, en dus het voordeel verliezen, dat altoos verfiaauwt, wanneer de" geen, die het noodig heeft ver van de hand is. Co-  TREURSPEL. Coriolanus. Vaarwel, gy hebt reeds hooge jaaren, en gyzyt reeds te veel verzadigd door de zwaarmoedige gerechten van den oorlog, om te gaan zwerven met iemand, die nog onverzwakt is; geleid my nachts tot buiten de poort, Komt myne geliefde echtgenoote, myne waarde moeder, en myne hooggeachte vrienden; wenfcht, dat het my wel gaa, als ik weg ben, en glimlacht dan. Komt voort, bid ik u. Zolang ik nog op de aarde ben zult gy tyding van my hooren, en nooit iets anders, dan hetgeen met myn voorig gedrag overeenkomftig is. M. Aorippa. Dit is zulk eene edele taal als ooit eens menfchen oor kan aanhooren. Komt laaten wy niet fchreijen, indien ik flechts een zeven jaaren van deeze oude armen en beenen kon af fchudden, dan, by allen de Goden • zou ik u ftap voor ftap navolgen. Coriolanus. Geef my uwe hand. (Zy vertrekken.) TWEEDE TOONEEL. Sicinius, Brutus, een Dienaar, ten weinig kater , Volumnia, Virginia, en M. Agrippa. Sicinius , (tegen den Dienaar.) Beveel hen allen, dat zy naar huis gaan. Hy is weg, en meer begeeren wy niet. De Edelen zyn geraakt, die, gelyk wy gezien hebben, zyne party trokken. Brutus. Nu wy hen onze magt getoond hebben , laaten wy nu meer gedwee fchynen nadat het gedaan is, dan toen het nog te doen ftond. Sicj.  Ho CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Sicinius. Beveel hen naar huis te gaan; zeg hen, dat hun grootfte vyand weg is, en dat zy nu hunne oudo magt weder gekregen hebben. Brutus. Zend hen naar huis. (Volumnia, Virginia,en M. Agrippa komen op let Tooneel.) Daar komt zyne Moeder. Sicinius. Laaten wy haar niet opwachten. Brutus. Waarom niet ? Sicinius. Men zegt, dat het haar in het verftand geflagen is. Brutus. Zy hebben ons reeds gezien ; gaa maar naar hen toe. VO l u m nia. o Gy komt recht van pas. De opeengehoopte wraak van allen de Goden beloone u voor uwe genegenheid • M. Agrippa. Zacht, zacht; wees niet zo driftig. Volumnia. Indien myn fchreijen het niet verhinderden, dan zoud gy hooren.... Gy zult toch nog iets hooren. (Tegen Brutus.) Hoe, wilt gy heengaan? Virginia, (tegen Sicinius.) Gy moet ook blyven. Ik wenfchte wel, dat ik dit tegen myn' gemaal kon zeggen. Sicinius. Zyt gy zo manachtig ? Volumnia. Ja , gek; is dat fchande ? Zie my eens dien gek! Was myn vader niet een man. Hebt gy door uwe voffeftreeken hem uit Romen verbannen, die meer flagen voor zyn Vaderland heeft ontfangen dan gy woorden gefproken hebt %,  TREURSPEL. lit SïCINIUS. Goede hemel Volumnia. Meer edele Hagen, dan gy wyze woorden, en zulks ten befte van Romen. — Ik zal u iets zeg. gen. — Gaa heen. — Neen, blyf.— Ik wenfch.' te wel, dat myn zoon in Arabiën was, en uwe kudde voor hem, en dat hy zyn beproefd zwaard in de hand had. Sicinius. En wat dan? Virginia. Wat dan? dan zou hy uwe nakomelingfchap uitroeijen. Volumnia. Badaarden en alles. Die braave man"! hoeveel wonden draagt hy voor Romen ' M. Agrippa. Nu, nu, wees bedaard. > Sicinius. Ik wenfchte wel, dat hy zo voortgevaren had voor zyn Vaderland, gelyk hy begonnen heeft, en dat hy zelf den edelen knoop, dien hy gelegd heeft, niet had ontbonden. Brutus. Ja , dat had ik ook wel gewenfcht. Volumnia. Gy had dat gewenfcht! — Gylieden hebt het Graauw opgeftookt; gy honden, die evenveel in ftaat zyt om beboorlyk over zyne waerdy te oor» deelen, als ik over de geheimen, die de hemel niet wil dat aan de aarde kenbaar zullen zyn. Brutus, (tegen Sicinius,) . Ik bid u, laaten wy gaan. 'Volumnia. Ja, gaat maar heenen; gy hebt eene braave daad gedaan. Maar, éér gy gaat, hoort nog eerft deeze woorden; Zoverre als het Capitool het geringd: huis  iïfc CAJUS MARCIUS CORIOLANUS; huis in Romen overtreft; zoverre gaat myn zoon, de gemaal van deeze edele vrouw, de man, dien gy gebannen hebt, u allen te boven. Bkutus. Genoeg, genoeg, wy zullen heengaan. Sicinius. Hoe kunt gy toch langer blyven ftaan , en u ophouden met esne vrouw, die haar verfland ver* loren heeft? Volumnia, Neemt myne hartelyke wenfchen met uj ik wenfchte wel, dat de Goden niets anders te doen hadden, dan myne vervloekingen uit te voeren. (De Gemeensmannen vertrekken.') Indien ik flechtseenmaal daags hen kon aantreffen, dan zou ik myn hart kunnen ontladen van den haat, die zo zwaar op hetzelve legt. M. AGRIPPA. Gy hebt hen braaf de les voorgelezen; en, op myne eer, gy had rede daartoe. Blyft gy deezen avond by my eeten ? Volumnia. Gramfchap is myne fpys, ik eet van myzelve, en dus ik door myn voedfel vergaan. Kom, laaten wy gaan, flaak dit inwendig jammeren, en klaag overluid gelyk ik, in toorn , gelyk Juno klaagt. Kom voort, kom voort. M. Agrippa. Ach, ach, ach 1 DERDE  treursfel: 115 DERDE TOONE ET Het Tooneel is te Antium. Een Romein, en een Volscer. Romein. Ik ken u wel, vriend, en gy kent my. Uw naam is naar my dunkt j Nicanor. Volscer. ja, vriend. Maar, waarlyk ik ken u niet meer. Romein. Ik ben een Romein, maar, ik dien, even gelyk gy, tegen Romen. Kent gy my nu? Volscer. Is niet uw naam Hadrianus? Romein. Juift zo, myn vriend. Volscer'. Gy bad zwaarder' baard , toen ik u laatft gezien heb, maar uwe fpraak doet my uw gelaat berkennen. Wat is 'er nieuws in Romen ? Ik heb bevel van den Raad der Volfcers om u bier op te zoeken. Gy hebt my wel een' dag reizens uitgewonnen. Romein. Daar zyn in Romen verbaazende opfchuddingen geweeft; het Volk is opgeftaan tegen de Raadsheeren en Edelen. Volscer. Geweeft? zyn die dan weder geftild?Onze ftaat is niet van die gedachten; wy hebben alle toeboreidfelen gemaakt tot den oorlog, en wy denken hen aan te vallen in het midden van hunne oneenigheid. Romein. De voornaamfte brand is geblufcht, maar dezelH »•  «4 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. ve zou met eene geringe zaak weder ontvonkt kui» nen worden» De Edelen trekken zich de verbanning van den dapperen Coriolanus zó flerkaan, dat zy in ftaat zouden zyn om het Volk alle zyne magt weder te ontneemen, en de Gemeensmannen voor altoos af te fcbaffen. Dit fmeult nog, en ftaat op het punt van met de grootfte hevigheid uit te barften. Volscer. Hoe, is Coriolanus gebannen? Romein. Hy is gebannen, vriend. Vols ce r. Gy zult welkom zyn met deeze tyding, Hadrianus. Rome in. Het is thans eene fchoone gelegenheid voor uw volk» Ik heb wel hooren zeggen ,dat de bekwaamfte gelegenheid om eene vrouw te verleiden, is» wanneer zy met haar' man twift heeft- Uw dappere Tullus Aufidius zal in deezen oorlog fterk uit. munten, dewyl zyne fterkfte tegenparty, Coriolanus, by zyn Vaderland niet gezien is. Volscer. Dit kan niet misfen. Het is een groot geluk voor my, dat ik u zo toevallig ontmoet. Gy hebt myn» bezigheid volvoerd, en ik zal u met vermaak thuis» waarts verzeilen. Rome i n- Ik zal u tusfchen deezen tyd en den avond veele vreemde zaaken van Romen verhaalen ; d!e alle ten nutte van haare vyanden kunnen verftrekken. Zegt gy niet, dat gy een leger jin gereedheid hebt? Volscer. Een zeer m3gtig leger. De Bevelhebbers ea hunne benden zyn reeds in order verdeeld, trekken hunne foldy, en kunnen in één uur tyds gereed zyn. Romein. Het verblyd my te hooren, dat zy zo wel bereid zyn,  TREURSPEL; 11$ zyn, en ik ben, dunkt my, de man, die hen fchie» lyk werk zal verfchaften. Derhalven, myn vriend , zyt gy my van harte welkom, en ik verblyd my over onze ontmoeting. Vo lsc e r. Gy befpaart my de moeite, vriend, en dus heb ik de meefte rede om daarover verblyd te zyn» Romein. Kom laaten wy te zaamen gaan. (Zy vertrekken.) VIERDE TOONEEL. Coriolanus, in eene geringe kleeding, vermomd, en in zyn kleed gewikkeld. Een Burger. Coriolanus, (alleen ) Dit Antium is eene fchoone ftad. —-oStad, ik ben het, die uwe vrouwen tot weduwen gemaakt heeft; ik heb menigen erfgenaam van deeze fchoone gebouwen onder myne flagen hooren zuchten en bukken; ken my derhalven niet, opdat uwe vrou. wen my niet met fpeekfel, en uwe kinderen met fteenen in een' volksftryd verflaan. (Een Burger komt op bet tooneel.) Goeden dag, vriend. Burger. U ook. Coriolanus. Onderrecht my, zo het u behaagt, waar de groote Aufidius gelegerd is. Is hy in Antium ? Burger. Ja, en hy geeft deezen avond een gaftmaal aan de voornaamfte Edelen. Coriolanus. Toon my zyn huis, bid ik u. Burger. Daar ftaat het, recht voor u. H 2 Co.  kif CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Ik dank u, Vriend, vaarwel. (De Burger vertrekt.) o Waereld.hoe ongeftadig zyn uwe omwentelingen' Vrienden, die zich aan u met eede verbonden hebben, welker dubbel hart niet meer dan één gevoelen fchynt te koesteren, met welken men fteeds één' tyd, één bed,één' maaltyd.en ééneuitfpanning gehad heeft, zullen in den tyd van één uur, om een verfchil van één' enkelen penning.de bitterde vyanden worden. Op dezelfde wyze kunnen degrootftevyanden .welkerhevige woede,en kwaadaartige laagen om eikanderen te verftrikken hen den flaap belet, door de eene of andere omftandig. beid, door eene beuzeling, die geen ei waerdig is, greote vrienden worden, en hunne oogmerken met «lkanderen vermengen. Dus gaat het ook met my; ik heb myne geboorteplaats en myne vrienden veriaten; ik treed thans deeze vyandlyke Stad binnen; indien zy my doodflaan, doen zy zichzelven recht; ■ indien zy my aanneemen zal ik hun land ten dienft ftaan. (Hy vertrekt.) VYFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene voorzaal in bet buisvaa T. Aufidius. (Een Bediende komt op bet Tooneel; men boort Muziek van binnen-) Eerste Bediende. Wyn, wyn, wyn.' welk eene flechte bediening ? Ik zou byna gelooven, dat al het volk in flaap gevallen is. Tweede Bediende. Waar is Cotus ? Mynheer vraagt naar hem. (De terfie Beditnde vertrekt, en Coriolanus komt op bet Tooneel) C».  TREURSPEL- "T Coriolanus. (Jlil.) Dat is geen onbillyk huis, en het gebraad ruikt gosd; maar ik zie 'er niet uit als een gaft. Tweede BediendeWat begeert gy, vriend, en vanwaar komt gy? Hier is geene plaats voor u. Eilieve, gaa naar bui. ten. (Hy vertrekt.) Coriolanus, (Jttl.) .... Ik heb geen beter onthaal verdiend, dewyl ik Coriolanus ben. Eerste Bediende, (Terug komende.) Vanwaar komt gy, vriend? Heeft de poortier dan geene oogen, dat hy zulke foort van volk inlaat / Wees zo goed van weg te gaan. Coriolanus. Hoel weg te gaan? Eerste Bediende. Ja weg, gaa weg, zeg iK u. Coriolanus. Gy zyt my laftig. Eerste Bediende. Zyt gy zo ftout? Ik zal u aanftonds nader fpree. ken. (Een derde Bediende komt den ecrjlen in bet beengaan te gemoet. Derde Bediende. Wat voor een knaap is dat? Eerste Bediende. Een zo zonderlinge knaap als ik ooit gezien heb. Ik kan hem niet hier uit het huis krygen. Eilieve, roep Mynheer eens. Derde Bediende, Wat hebt gy hier te doen, man. Toe, gaa maar fchielyk uit het huis. Coriolanus. Laat my hier maar ftaan, ik zal u geen leed doen. Derde Bediende, Wie * H 3 *.  iig CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Een Edelman. Derde Bebiende. Waarlyk een zeer arm Edelman. Cor iolanus. Dat is waar, dat ben ik. Derde Bediende. Ik bid u, myn aime Edelman, zoek een'anderen poft, her is geene plaats voor u, Ei toe,gaa heen, kom voort. Coriolanus, (hem wegftootende.) Neem gy uwe zaaken waar, gaa aan de overgefchoten brokken zitten (muilen. Derde Bediende. Hoe? wilt gy niet? (Tegen zyn'makker) Eilieve, gaa eens aan myn' Heer zeggen, welk een* vreemden gaft hy hier heeft. Eerste Bediende. Dat zal ik doen. (De Eerjle Bediende vertrekt-) Eerste Bediende. Waar woont gy? Coriolanus. Onder den fterrenhemel. Derde Bediende. Onder den fterrenhemel? Coriolanus. Derde Bediende. Waar is dat? Coriolanus. In de ftad der gieren en kraaijen. 'Derde Bediende. In de ftad der gieren en kraaijen ? Welk een ezel is dat- Dan woont gy zekerlyk ook by de kaauwen ? Coriolanus. Neen, ik dien uwen meefter niet. Derdb Bediende. Hoe, vriend, wilt gy met myn' Meefter te doen Jaebben? q9.  TREURSPEL. si§ cori ol anus. Ja, want het is eerlyker met uwen meefter te doen te hebben dan met zyne huisvrouw. Gy -ftaat hier te praaten en te babbelen, gaa heen. draag uwe fchotels op. Scheer u vanhier. (Hy jlaat den Bedienden van bet Tooneel ) (Tullus Aufidius komt met den voorigen Bedienden op bet Tooneel.) T. Aufidius. Waar is die knaap ? Eerste Bediende. Hier, Mynheer. Ik zou hem geflagen hebben'ale een' hond, indien ik niet gevreesd had de gaften te zullen ftooien. T. Aufidius. Vanwaar komt gy? Wat begeert gy? Hoe is uw naam? — Hoe, fpreekt gy niet ? Spreek, vriend; hoe is uw naam? Coriolanus. Indien gy my nog niet kent, Tullus,en .fchoon my ziende, my niet houd voor den man, die ik ben, dan dwingt my de noodzaaklykheid u mynen naam te zeggen. T. Aufidius. Hoe is uw naam? Coriolanus. Myn naam is zeer onmuzikaal voor de ooren ♦ier Volfcers, en ruw van toon voor de uwen. T. Aufidius. Zeg my, hoe uw naam is? Gy hebt een grim» mig gelaat, en uw aangezicht heeft iets beveelends in zich. Gy fchynt my een edel fchip, fchoon uw tuig befchadigd is. Hoe is uw naam? Coriol ANUS. Bereid uwe wenkbraauwen tot fronfen. Kent gy . my nu? T- Aufidius. Ik ken u nog niet* Zeg my uw' naam. H 4 Co-  120 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. •Myn naam is Cajus Marcius, die aan u in hetbyzonrler.en aan allen deVolfcers in bet algemeen groot leed en raJeel gedaan heeft; hiervan kan myn Riddernaam Coriolanus getuigen. De moeijelyke dienft, de groote gevaaren , en allen de bloeddroppeien, die ik voor myn ondankbaar Vaderland geftort heb, hebben geen' anderen loon gekregen dan dien ridderlyken naam; eene goede gedachtenis, en getuige van den haat en het misnoegen, dat gy my moet toedraagen; deeze naam alleen blyft my nog over; de wreedheid en de afgunft van het volk, door onze lafhartige Edelen door de vingeren gezien , die allen my veriaten hebben , heeft al het overige verflondenj.en zy hebben toegelaten, dat de ftemmen vanfbaven my uit Romen uitgejouwd hebben. Nu, dit uiterfte heeft my naar u toegedreven, niet op hoop, verftaa my wel, van myn leven te redden; want, indien ik de dood gevreesd had, zou ik van, alle menfchen in de waereld u het meeft vermyd heb ben ; maar enkel uit fpyt , en om volkomen van deezen myne verbanners af te zyn, ftaa ik hier voor u. Indien gy nu een-wraakzuchtig hart in u hebt, dat uw eigen leed wil wreeken, en defchandelykefcha. de van uw Vaderland betaald zetten, zo fpoed u, en laat myn ongeluk u ten dienft ftaan; bedien 11 daarvan zodanig, dat myn wraakzuchtige dienft u tot eene weldaad mooge ftrekken. Want ik heb voorgenomen tegen myn verdorven vaderland te ftryden met alle de kwaadaartigheid der onderaardfche booza geeften. Maar, indien het weezen mogt, dat gy dit niet durft onderftaan, en dat gy moede zyt om op nieuw uw geluk te beproeven, dan ben ik, metéén woord, moede om langer te leeven , en bied myn', halsaanu, en uwen ouden haat, en gy zoud toonen dwaas te zynzogydien niet doorfneed, naardien ik u fteeds met den bittersten haat vervolgd heb, gehbite tonnenbloedsuw Vaderland heb afgetapt, en 6?  TREURSPEL. 121 gy my niet kunt laaten leeven dan tot uwe fchande, of het moeft zyn om u van dienft te weezen. ï. Aufidius. o Marcius! Marcius! elk woord, dat gygefproken hebt, heeft een' wortel van myn' ouden haat uit myn hart uitgeroeid. Indien Jupiter zelf uit gint» fche wolken my zyne goddelyke ftem deed hooren, en zeide: „ Het is waar, " dan zou ik hem niet meer geloof geeven, dan u, alleredelfte Marcius. Laat my myne armen om uw lichaam flingeren, op hetwelk ik dikwyls myne ruwe lans gebroken heb, dat de maan voor de fplinters van vrees verbleekte. Hier omvat ik het anbeeld van myn zwaard, en thans ftryd myne genegenheid zo vuuriglyk en edelmoe» diglyk met de uwe, als ooit myn moed in eerzuch. tige dapperheid met den uwen om den voorrang ge> ftreden heeft. Wees verzekerd, dat ik de maagd, die ik gehuwd heb, hartelyk beminde; en dat niemand ooit uit zuiverder liefde gezucht heeft; maar nu ik u hier zie, alleredelfte man, nu klopt myn hart van verrukking nog veel fterker dan toen ik myne nieuwgetrouwde gemaaün voor de eerfte maal myn' drempe! zag betreeden- o Gy edele Mars! ik kan u zeggen , dat wy een leger op de been heb . ben; en ik had reeds voorgenomen nog eenmaal te beproeven, of ik uw fchild van uwenfterkgefpierden arm kon afhouwen, of myn'arm daarby te verliezen. Gy hebt my twaalfmaal uit het veld gefla» ge.n, en ik heb zedert dien tyd eiken nacht gedroomd van ontmoetingen tusfchen u en my. Wy hebben in myn' flaap geduurig met eikanderen geworfteld, de helmen afgerukt, en eikanderen by de keel gevat, cn dan ben ik ontwaakt halfdood Zonder iets gedaan te hebben. Dappere Marcius, indien wy ook geene andere rede hadden om met Romen te twisten, dan alleen deeze, dat zy u gebannen hebben, dan zouden wy nog alle onze manfchap monfteren van twaalf jaaren af tot zeventig toe; en, door d«n oor. H 5 1°S  122 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. log tot in deszelfs ingewanden voort te zetten, het ondankbaar Romen overftroomen als een geweldige vloed. Kom, treed binnen, bid ik u, geef onze vriendelyke Raadsheeren de hand , die thans hier zyn om affcheid van my te neemen, dewyl ik ge. reed ben tot den aantogt tegen uwen Staat, offchoon niet tegen Romen zelf. coriolanus. o Goden.' gy maakt my gelukkig! Aufidius. Derhalven, zeer vermoogende man , indien gy uwe wraak zelf wilt beftuuren, neem dan de betft van myn' lail op u, en befluit, naardien gy by on» dervinding beft de fterkte en zwakheid van uw vaderland kent, welken weg gy wilt inflaan; of gy recbtftreeks aan de poorten van Romen wilt aankloppen, of hen een onvriendelyk bezoek geeven op hunne grenzen, om hen te verfchnkken, éé gy hen vernielt. Maar, kom, kom binnen; laat ikr u eerft voorfteilen aan hen, die alle uwe begeerten met Ja zullen beantwoorden, Wees, duizendmaal welkom, en grooter vriend, dan gy ooit vyand geweeft zyt; en dat, Marcius, zyt gy in een'hoogen graad geweeft. — Geef my uwe hand, en wees hartelyk welkom • (Zy gaan binnen ) ZESDE TOONEEL. Tweede Bediende. Eerste Bediende. Dat is al eene wonderlyke verandering. Tweede Bediende. Op myne eer, ik had voorgenomen hem met een' kneppel te flaan, maar myn hart zeide my, dat zyne kleederen een valfch verflag vanzyn'perfoon gaven. Eer  TREURSPEL. 125 Eerste Bediende. Welk een' fterken arm heeft hy! hy draaide my rond met zyn' vinger en duim, even gelyk men. ©en' tol opzet. Tweede Bediende. o, Ik zag aanftonds wel aan zyn aangezicht, dat 'er iets in hem ftak. My dunkt, daar was zo iets in, dat ik niet noemen kan. Eerste Bediende. Dat is 'er ook, hy zag 'er uit als het ware.... ik wil my laaten ophangen, zo ik niet dacht, dat 'er meer in hem ftak , dan ik my verbeelden kon. Tweede Bediende. Dat dacht ik ook, daar wil ik wel op zweeren Hy is waarachtig de zeldzaamfte man van den aard", bodem, Eerste Bediende. My dunkt, dat hy grooter krygsmen is, dan die gy weet wel.... * Tweede Bediende. Dan wie? dan onze Heer? Eerste Bediende. Gewis, daar is geen twyfei aan. Tweede Bediende. Hy kan wel zes zulken opweegen. Eerste Bediende Neen, zo erg is het ook niet, maar ik houd hem toch voor grooter krygsman' Tweede Bediende Zie, op myne eer. men weet niet 'wat men 'er van zeggen zal; onze Veldheer is verwonderlyk bekwaam om eene ftad te verdeedigen. Eerste Bediende.' En ook om een' aanval te doen. f Een derJ, n. dimde komt op bet Tooneel. Aderde Be. Derde Bediende o Jongens, ik kan u wat nieuws vertellen, groot aieuws, rekels. * ë»ooi Bei.  M4 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Beiden. Wat, wat? vertel het ons. Derde Bediende. Ik zou van alle natiën het minft een Romein willen weezen. Ik zou al zo Hef een man willen weezen, die veroordeeld is. Beiden. Waarom, waarom? Derde Bediende. Wel, by, die gewoon was onzsn Veldheer te flaan, is hier; Cajus Marcius is hier. Eerste Bediende. Waarom zegt gy onzen Veldheer te flaan? Derde Bediende. Ik wil juift niet zeggen onzen Veldheer te flaan 5 maarhy was toch mans genoeg voor hem. Tweede Bediende. Kom , kom, wy zyn vrienden en medemakkers. Hy was altftos onzen Veldheer temagtig. Dit hel» ik Aufidius zeiven hooren zeggen. Eerste Bediende. Hy was hem inderdaad te magtig, om de waarheid te zeggen. By Corioli heeft hy hem gefce. den. en gekorven als eene karbonade, Derde Bediende. En, zo hy een kannibaal geweeft was, zou by hem miffchien nog daarenboven gebraden en opgegeten hebben. Eerste Bediende. Maar, wat hebt gy meer nieuws? Derde Bediende. Wat? men maakt daarbinnen zoveel werk van hem, alsof hy een' zoon en erfgenaam van Mars zeiven was; hy zit aan het boveneinde van de tafel , en niemand van de Raadsheeren, doet hem eene vraag dan blootshoofds. Onze Veldheer zelf ontziet hem als zyne minnaares, kruift en zegent zich over hem, en zit met groote oogen naar hem t«  Treurspel. i*s te lattieren, Maar de hoofdzaak van het nieuws is, dat onze Veldheer doormiddengefneden is, en nu niets meer is dan de helft van hetgeen hyg.steren was. Want de andere heeft de overige helft op verzoek en met toeftemming van den gantfchen Raad. Hy zegt, dat hy zal heengaan om den poortwachter van Romen by de ooren langs den grond te fleepen , alles, dat hem voorkomt weg te maaijen, en den weg, dien hy zich gebaand heeft, woeft te laaten. Tweede Bediende. En hy is zo wel in ftaat om dit te doen als ie. mand, dien ik my ooit zou kunr.en verbeelden. Derde Bediende. Om dit te doen? Ik ben verzekerd, dat hy het doen zal. Want. hoor eens, vriend, hy heeft zoveel vrienden als vyanden; maar deeze vrienden, man, durfden, als het ware, zie, zy durfden niet zich, om zo te fpreeken, zyne vrienden noemen, omdat hy, onder bedwang was. Eerste Bediende. Onder bedwang, wat is dat te zeggen ? Derde Bediende, Maar, vriend, als zy hem het hoofd weder zullen zien opbeuren, en den man met bloed bedekt, dan zullen zy allen weder uit hunne hoeken te voorfchyn komen, als konynen na den legen, en hem naloopen. Eerste Bediende. Maar wanneer zal dit voortgang hebben i Derde Br.diende. Morgen; vandaag; op het oogenblik Gy zult nog deezen achtermiddag den trommel hooren flaan. Het is, om eens zo te fpreeken een gedeelte van hun gaftmaal, dat ten uitvoer zal gebragt worden éér zy hunne lippen afveegen. Tweede Bediende. Zo, dan zullen wy weder eene verwarde waereU  126 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS; krygen. Deeze vreede deugt ook tot niets, dan om het yzer te doen roeften, fnyders te voeden, e» liedjeszangers uit te broeijen. Eeeste Bediende. Ja, oorlog is goed, zeg ik, dezelve overtreft den vreede, zoverre als de dag den nacht; de oorlog is levendig; wakker; men kan die hooren, en daarover fpreeken. De vreede daarentegen is eene wezentlyke beroerte, een doodflaap, die bedwelmd, doof, flaaperig,ongevoelig, en de vader van meer baftaardkinderen is , dan de oorlog ka» uitroeijen. Tweede Bediende. Ja, dit is waar, en zo wel als de oorlog, in zeker opzicht een Schaaker kan genoemd worden, mag men den vreede een' koekoekmaaker noemen. Eerste Bediende. En hy maakt, dat de eene menfch den anderen haat. Derde Bedi ende. Gy hebt gelyk; om dat de een dan den ander' minder noodig heeft. Ik wil geld geeven voor den oorlog. Ik hoop nog eenmaal de Romeinen zo goedkoop te zien als de Volfcers. —■ Zy ftaan op, zy ftaan op. Allen. Binnen, binnen, binnen. (Zy vtrtrekksa.) Z I-  TREURSPEL. 127 ZEVENDE TOONEEL. Bet Tooneel is op eene algemeene Plaats van Romen. Sicinius, Bïutus, «b een iveinig hater, M. Aorippa, Eenige Burgers , Een Dienaar, Boden, Cominius. Sicinius, Wy hooren niets van hem,en wy behoeven hem ook niet te vreezen. Zyne middelen ter herftelling' zyn thans krachteloos, geduurende den uiteriyken vreede, en de inwendige ruft van het volk, dte te vooren van groote uitwerking war«r. Zyne verbanning doet allen zyne vrienden bloozen, omdat zy zien, dat des niettegenftaande de zaaken in goede order gaan; daar zy, fchoon zy zei ven daardoor ook zouden hebben moeten lyden, veel liever oneenige hoopen volks de ftraaten zouden hebben zien in oproer brengen, dan onze winkeliers in hunne winkels zingende, en op hun gemak hunne zaaken waarneemen; maar wy hebben ons nog intyds daar. tegen aangekant. (M. Jgrippa komt op bet TooneeU) Is dat Menenius? Sicinius. Ja, hy is het, hyishet. o, Hyis.zederteenigen tyd zeer vriendeiyk geworden. Heil zy u, Menenius! M. Agrippa. Heil zy u beiden t Sicinius. Uw vriend Coriolanus word niet fterk gemift dan onder zyne byzondere vrienden; het Gtmeenebeft blyft in ftand, en zou in ftand blyven, fchoon by nog veel fterker tegen hetzelve vertoornd was. M. Agrippa. Tot dus veire is alles wel, maar het zou nog veel beter  128 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS beter geweeft zyn, zo hy zich naar den tyd had weeten te fchikken. Sicinius. Hebt gy ook gehoord waar hy is ? M. Agrippa. Neen, ik heb niets daarvan gehoord. Zyne moe. der en echtgenooten hooren ook niets van hem. (Eenige Burgers komen op bet Tooneel.') Allen, {tegen de Gemeensmannen.) De Goden behoeden u beiden.' Sicinius. Goeden avond, Buuren- Brutus. Goeden avond allen, goeden avond! Eerste Burger. Wy, onze vrouwen en kinderen hebben alle rede Om voor u beiden op onze kniën te bidden. Sicinius. Leeft en bloeit. Brutus. Vaartwel, myne goede gebuuren;wy wenfehten wel, dat Coriolanus u zo bemind had gelyk wy doen. Allen. De Goden behoeden u! Sicinius en Brutus. Vaartwel, vaartwel. (De Burgers vertrekken.) Sicinius. Dit is tog een beter en gelukkiger tyd, dan toen deeze lieden door de ftraaten rondliepen, en oproer fchreeuwden. Brutus. Cajus Marcius was een dapper krygsoverfte, maar laatdunkend , geheel vermeefterd van den hoogmoed, heerfchzuchtig boven alle verbeelding, en alleen zichzelven beminnende. Sicinius. En begeerig om geheel alleen te regeeren, zon» der medehelpers, M. A g r i *.  -treurspel; ~~ 125 M. Agrippa. Keen, ik denk zo niet. S i c ini us. Wy zouden, tot onzer allen leedweezen, dit endervonden hebben, indien het had doorgegaan, dat hy Burgemeester geworden was, Brutus. De Goden hebben dit gelukkiglyk verhoed; ea Romen is in ruft, fchoon zonder bem. (Een Die. naar komt op bet Tooneel.) Een Dienaa'r. Achtbaare Gemeensmannen, een Haaf, dien wy gevangen genomen hebben , verhaalt, dat de Vol» fceis met twee byzondere legers in het Romein fch grondgebied zyn ingerukt, en, met de uiterfte wreed • heid van den oorlog, alles verwoesten, dat hen te vooren komt. M. A gri pp a. Dit is voorzeker Aufidius, die, de verbanning van Coriolanus vernomen hebbende, op nieuw zyno hoornen oprteekt, die hy in zyne fchulp getrokken had, zolang Marcius voor Romen ftreed; toen durfde hy zelfs niet eens uiikyken. ° Sicinius. Kom, kom, wat praat gy van Marcius! Brutus. Laat deeze tydingbrenger gegeesfeld worden. Het is onmooglyk.dat de Volfcers den vreede met •ns durven verbreeken. M. Agrippa. Is het onmooglyk ? Wy hebben blyken, dat het zeer mooglyk is, en by myn' leeftyd heeft men reeds drie voorbeelden daarvan gezien. Ondervraag dien man eerft , vóór dat gy hem ftraft, waar hy dit gehoord heeft; want anders zoud gy ligt uwen waarfchouwer kunnen geesfelen, en den boodfchapper flaan , die u op uwe hoede wil doen I zyn  ija CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. • zyn tegen bet 'gevaar , waarmede gy gedrefgd word. Sicinius. Zeg het my toch niet, het kan niet weezen. Brutus. Het is niet mooglyk. (Een Bode komt op bet Toi9 • neel.) Bode. De Edelen gaan allen, met grooten haaft naar het Capitool; daar is eene tyding gekomen , die hen van gelaat doet veranderen. Sicinius. Dat komt van dien ilaaf; gaa heen, laat hem voor de oogen van al het volk geesfelen. Hy heeft het opgebragt! Het is zyn uiiftrooifel. Bode. Ja, achtbaare Sicinius, het verhaal van dien flaaf word bevestigd, en nog meer; daar word nog fchrikkelyker nieuws gemeld. Sicinius. Wat dan nog fchrikkelyker ? Bode. Verfcheiden lieden zeggen rechtuit, met wat waarfchynlykheid weet ik niet, dat Cajus Marcius met Aufidius vereenigd een leger tegen Romen aanvoert, •n een weêrwtaak gezworen heeft zo uitgeflrekt als de tusfchenruimte tusfchen de nieuwfte en de oudfte dingen. Sicinius. öet is ook heel waarfchynlyk. Brutus. Het is enkel uitgeftrooid, om het gemeene volk te doen wenfchen, dat Marcius weder mooge terug geroepen worden. Sicinius. Dit is de gantfche zet. M. Agritpa. Het is niet waarfchynlyk. Hy en Aufidius kun* nes  treurspel; 131 nen nog minder met eikanderen overeenftemmen, dan de alierftrydigfte tegenftrydigheid. (Een tweed: Bode komt op bet Tooneel.) Tweede Bode. De Raad Iaat u ontbieden; een verfchrikkelyk groot leger, geleid door Cajus Marcius vereenigd met Tullus Aufidius woed op ons grondgebied; zy hebben zich reeds een' weg gebaand, alles met vuur en zwaard verwoeft, en weggenomen wat hen maar voorkwam. (Cominius komt op bet Tooneel.) Cominius. o Gy hebt recht wat fchoons uitgevoerd. M. Agrippa. Wat is 'er nieuws ? wat is 'er nieuws i Cominius. Gy hebt bewerkt, dat uwe eigene dochters ge. fchonden, dat het lood van de daken op uwe hoofden gefmolten, en uwe vrouwen voor uwe oogen onteerd zullen worden. M. Agrippa, Wat is 'er nieuws ? wat is 'er nieuws. COM i n i us. Dat men uwe tempels tot op de cimenten ge. welven zal afbranden, en uwe vryheden, waarop gy zo flerk geftaan hebt, in een boorgat zal op. fluiten. M. Agrippa. Ik bid u, zeg toch, wat het nieuws is. Ik vrees mannen, dat gy .ons wat fchoons zult berokkend hebben. Zeg, wat is uw nieuws ? Zo Marcius eens met de Volfcers vereenigd was.... Cominius. Zo hy was/ Hy is hunne God; hy voert hen aan als een wezen, dat door eene andere Godheid dan de Natuur gefchapen is, die demenfchenvolmaakter maakt; en zy volgen hem tegens ons ftyfkop» pigen met zoveel moeds als kinderen de zomervlin. I z ders  *3» CAJUS AMRCIUS CORIOLANUS. ders najaagen, of als flachters, die vliegen doo* den. M. Aorippa» Gy hebt wat fchoons aangevangen , gy en uw fchootsvellenvolk, dat gy zo fteik geftaan hebt op de ftemmen van handweikslieden, en op den adem van knoflookeeters. Cominius. Hy zal u, uw Romen om de ooren fchudden. M. Agrippa. Even gelyk Hercules de rype (Hespeiifche) vruch' ten affchudde. Gy hebt het fraai gemaakt 1 Brutus. Maar is het wel waar, Mynheer? Cominius. Ja, en ik verzeker u, dat gy nog wel eens verbleeken zult, éér gy het anders bevind. Alie onze iandfchappen ftaan gewillig tegen ons op, enalwie tegenftand bieden, worden befpot over hunne dom. me dapperheid, en fneuvelen als ftandvaftige dwaa. zen. Wie kan het hem kwaalyk neemen ? Uwejen zyne vyanden vinden zelfs iets in hem. M. Asrippa. Wy zyn allen bedorven, zo die edele man geene barmhartigheid met ons heeft. Cominius. Wie zal hem daarom bidden. De gemeensmannen kunnen dit niet doen fchaamtshalven ;het volk verdient by hem dezelfde barmhartigheid, die de wolf van de fchaapherders verdient; en zyne befte yrienden, als die tegen hem wilden zeggen : " Wees Romen genadig, " dan zouden zy even Hecht doen als zy, die zyn' haat verdiend hebben, ca die zich zyne vyanden toonden te zyn. M. Agrippa. Het is waar. Wanneer hy den brand ftak in myn touis, die hetzelve geheel ftond te verteeren, dan aou ik nog liet hut niet hebben om te zeggen:"  TREURSPEL. 133 ,, Ik bid u, Iaat af. " Gy hebt het wel gemaakt, gy en uwe arbeiders! gy hebt fraaigeürbeid 1 Cominius. Gy hebt Romen in eene ramp geftort, zo hul. peloos als .ons nog nooit overkomen is. Sicinius. Zeg niet, dat wy dit gedaan hebben. M. Ag ïippa. Hebben wy het dan gedaan ? Wy beminden hem, maar wy hebben als domme beeften, en lafhartige Edelen uw talryk Gemeen ingewilligd, en die hebben hem ten Stad uit gejouwd. Cominius Ik vrees, dat zy hem weder daarin zullen kermen. Tullus Aufidius, de tweede naam in rang onder de helden, gehoorzaamt zyne fchikltingen alsof hy zyn Onderbevelhebber was. Wanhoop is alle de ftaatkunde, magt, en verdeediging, die Romen hem kan tegenftellen. AGTSTE TOONEEL. De Voor'igen Eenige Burgers. M. Aorippa. Daar komt het gedrang aan. — Worden zynog niet gevolgd van Aufidius? — Gy zyt het; gylieden, die de lucht ongezond maakt, wanneer gy Hwe ftinkende fmeerige mutfen in de hoogte werpt, en juicht over het verbannen van Coriolanus. Nu komt-hy terug, en daar is geen haair op het hoofd van eenigen Romeinfchen krygsknecht, dat geen flag van hem zal gevoelen; zoveele zotten als hun»; ne mutfen opgegooid hebben, zal hy nederwerpen, en u voor uwe ftemmen betaalen. Het is niets zo hy ons allen tot één kool te zaamenbrand, want wy hebben het dubbel verdiend. I 3 Al*  i34 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Allen. Waarlyk wy hooren verfchrikkelyke tydingen. Eerste Burger. Wat my betreft, toen ik zeide:" bant hem, "zeide ik daarby: " maar het is jammer." * Tweede Burger. En ik ook. Derde Eurger. En' ik ook; en om de waarheid,te zeggen, d!t zeiden veelen van ons. Dat wy gedaan hebben, dat hebben wy om beft wille gedaan; en fchoon wyvrywilliglyk in zyne verbanning geftemd hebben, was het echter tegen onzen wil. Cominius. Gy zyt mooije dingen, gy en uwe ftemmen '• M. Agrippa. Gy hebt wat fchoons uitgericht, gy en uw ge • fchreeuw. (tegen Cominius.) Zullen wy naar het Capitool gaan? Cominius. Voorzeker ja; wat anders? (M. Agrippa en Cominius vertrekken.) Sicinius. Gaat, vrienden, gaat naar huis, weeft niet mistrooftig. Dit is een aanhang, die zich zou verbly. den indien het waar was, hetgeen zy zozeerfchy nen te vreezen. Gaat naar huis, en toont geene blyken van vrees. Eerste Burger. De Goden moeten ons genadig zynl Komt vrienden, laaten wy naar huis gaan. Ik heb altoos, ge zegd dat wy ongelyk hadden, toen wy hem ver. banden. Tweede Burger. Dit zeiden wy allen, komt laaten wy naar huis gaan. (De Burgers vertrekken.) Brutus. Bat nieuws behaagt my nret.  TREURSPEL, *3Ï ■ Sicinius. Noch my. Brutus. Kom, laaten wy naar het Capitool gaan. Ik zoa wel willen om de helft van myn goed, dat het eene leugen was. Sicinius. Kom laaten wy gaan. (De Gemeensmannen vertrekken.) NEGENDE TOONEEL. Het Totneel verbeeld de legerplaats der Volfcers, naby Romen. Tullus Aufidius, Een OhdiksE' velhebber. T. Aufidius. Blyft het volk nog fteeds tot den Romein over. loop en ? Onderbevelhebber. Ik weet niet welk eene toverkracht hem bezielt; maar dit weet ik, dathybyuwe krygsknechten het gebed vóór het eeten, het gefprek over tafel,en de dankzegging na het eeten is; en datgy, Mynheer, in deezen veldtogt, door uw eigen volk verduis. terd word. T. Aufidius. Ik kan dit nu niet keeren ; want door middelen daartegen in het werk te ftellen zou ik den voet van ons voorneemen verlammen. Hy gedraagt zich, zelfs tegen myn' perfoon, veel trotfcher, dan ït immer zou gedacht hebben, toen ik hem voor de eerftemaal omhelsde. Maar zyn aart is daarin geen wisfelkind, en wy moet erTcoegee ven , daar geene t-eïbetering kan plaats hebben. 0m  jjo- CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Onderbevelhebber. Ik zou echter wel wenfchen, Mynheer, te weeten voor uw byzonder belang, dat gy uwen last niet met hem gedeeld had; maar dat gy deezen optogt alleen had opgenomen, of dat gy dien aan hem al. leen had overgelaten. T. Aufidius. Ikbygrypu wel; en wees verzekerd, dat hy, wanneer hy eens rekenfchap zal moeten geeven , nog niet weet, wat ik al tegen hem zal kunnen inbren • gen. Want fchoon het fchync, en hy zich verbeeld, en het klaarblyklyk is voor de oogen van het Ge. meen, dat hy in alles oprechtelyk te werk gaat, ea den Volfcifchen Staat zoekt voer te ftaan; dat hy ftryd als een draak, en dat hy overwint zohaast hy zyn zwaard trekt; heeft hy echter geene zorg gedragen voor datgeen, hetwelk hem den hals zal koften, of den mynen in gevaar brengen, wanneer wy in het geval komen van rekenfchap te doen. Onderbevelhebber. Zeg my toch, Mynheer, denkt gy, dat by Ro. men overmeefteren zal? T. Aufidius. Alle ftsden geeven zich aan hem over, éét hy het beleg voor dezelve heeft nedergeflagen, en de Edelen van Romen zyn zyne vrienden; de Raadsheeren en de overige Grooten beminnen hem ins» gelyks; de Gemeensmannen zyn in het geheel geene krygskundigen; en het volk zal even haastig zyn in zyne terugroeping, als in zyne verbanning. Ik denk, dat hy voor Romen zal zyn , hetgeen de zeeMrend is voor de viflehen, welke hy door eene ingefchapene overheerfching vangt. Eerft was hy een edel dienaar van dien ftaat, maar hy wift zyne eertitels niet met behoorlyke gemaatigdheid tedraagen; het zy dan, dat hoogmoed, die, wanneer het geluk de gewoonlyke paaien te boven ftreeft, den gelukkifen merifch altoos aanfteekt, of, dat gebrek aan oor*  TREURSPEL. 337 oordeel om de fchikkingen te maaken van die lot. gevallen, welken hy in zyne hand had, of, dat zyne natuur niet gewoon iets anders te zyn, dan eene zelfde zaak, en uit den helm op het kuilen verplaatft te worden; maar in vreede eveneens, en met dezelfde geftrengheid te willen beveelen als in den oorlog; eene van deezeoorzaaken van wel» ke alle hy de grondbeginfelen in zich had, en niet allen, want daarvan moet ik hem vryfpreeken, heeft hem gevreesd gemaakt. en vervolgens gehaat, en gebannen. Maar hy heeft waarlyk zulke groote ver. dienften , dat hy anderen beleedigt door daarvan te fpreeken; zo zyn doorgaans onze deugden afhang* lyk van de uitfpraak van den tyd ; en geene dapperheid , hoe roemwaerdig ook, heeft kiaarblyklyker graf, dan den fpreekftoel, die haare daaden verheft. Het een vuur verdryft het ander, gelyk de eene fpyker den anderen verdryft; het recht word vertreden doqr het recht, en kracht word door kracht verzwakt. Kom, laaten wy gaan, zohaaft, Cajus, als Romen het uwe is, dan zytgy de armfte van allen, want dan zyt gy de myne. Einde van bet Vierde Bsdryf, IS VYFDE  i3S CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het looneel verbeeld eene openbaare plaats te Romen. M- Aoripta. Cominius, Sicinius, Brutus, en eenige Edelen en Gemeenen. M. Agrippa. Neen, ik wil niet gaan. Gy hoort wat de man zeet die voordeezen zyn Veldheer geweeft is, en die hem altoos eene byzondere genegenheid heeft toïeedragen. Hy was gewoon my vader te nemen; mair wat wil dat zeggen? Gaat gylieden, die hem verbannen hebt, valt, opden afftand.van eene myl, voor zyne tentneder, en leg dus kruipende den overigen weg tot zyne barmhartigheid af. Neen dewyl hy geweigerd heeft Cominius te hooren fpreeken, zal ik thuis blyven. Cominius. Hy fcheen my niet te willen kennen. M. Abrippa. Hoort gy dat wel ? CominiusEenmaal echter noemde hy my by myn* naam. Toen drong ik aan op onze oude bekendfchap, en bezwoer hem by de droppelen bloeds, die wy te zaamen vergoten hadden. Maar op den naam van Coriolanus wilde hy niet antwoorden ; hy verzocht, dat ik hem geen' naam zou geeven, zeggende, dat hy eene foort van onwezen was, dat geen' titel had, vóór dat hy zich een'naam zougefmeedheb. ben, die in het vuur van het brandend Romen gegloeid was. 6 M. A g r i p«  TREURSPEL. 139 M. Agrippa. Wel zo, Gy hebt u wel uitgefloofd. Een fraai paar Gemeensmannen, die voor Romen geplukt heb. ben om de kooien goedkoop te maaken. Eene edele nagedachtenis' Cominius. Ik herinnerde hem, hoe edel het is vergiffenis te fchenken, wanneer dezelve minft verwacht word. Maar hy gaf ten antwoord, dat dit niets anders was dan een bloot verzoek van ftaat aan iemand , diea zy 'gebannen hadden. M. Ag rippa. Zeer wel; kon hy wel anders fpreeken? Cominius. Ik beproefde, of ik zyne mededoogen voor zyne byzondere vrienden kon opwekken. Zyn antwoord was, dat hy zich niet kon ophouden met hen uit te pikken uit een' hoop duf en walglyk kaf. Hy voeg de daarby, dat het dwaasheid zou zyn om een of twee onnozele koorntjes den Hinkenden hoop on verbrand onder den neus te houden. M. Agrippa. Om een of twee koorntjes? Ik ben een vandee» zen, en zyne moeder, zyne huisvrouwen zyn kind, en deeze braave mannen ook. (Tegen de Gemeensmannen) Gylieden zyt het duf en walglyk kaf; en men kan uwen ftank nog boven den maan ruiken. Wy zullen om u verbrand worden. Sicinius. Ik bid, wees bedaard; indien gy ons in deeze nog nooit zo gevaarlyk geweeft zynde omftandigheden uwe hulp al wilt ontzeggen, befchimp ons echter niet in ons ongeluk. Maar dit is zeker, dat, indien gy de voorfpraak van uw vaderland wilt zyn , uwe gladde tong meer helpen zou om onzen landsman te ftuiten, dan al het krygsvolk, dat wy in haaftkun. nen op de been brengen. r M.Agrip-  140 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. M. Agrippa. Neen, ik wil geen middelaar zyn. Sicinius.. Ik bid u, gaa naar hem toe. M. Agrippa, Wat zou ik by hem doen ? Bru tu s. Alleenlyk beproeven, wat uwe genegenheid by Marcius ten behoeve van Romen kan uitwerken. M. Ag rip p a. Welnu, en gefteld zynde, dat Marcius my deed terug keeren gelyk Cominius terug gekeerd is, on. verhoord, wat dan ? Enkel als een misnoegd vriend, die door zyne onvriendelykheid tot in de ziel getroffen is. Gefteld, dat dit zo was? Sicinius. Dan zal echter uw goede wil dank van Romen er. langen, naar maate uwe meening goed geweeft is. M. Agrippa. Ik zal het onderneemen; ik denk, dat hy my hooren zal. Maar evenwel, dat byten op de lippen, en dat morren tegen den braaven Cominius beneemen my msrkeiyk den moed. Maar hy wierd niet ten rechten tyd aangetaft,hy had nog hetmiddagmaal niet gehouden. Wanneer de aderen niet opgevuld zyn is het bloed koud, en dan zien wy den voormiddag verdrietig aan, en zyn niet bekwaam om te geeven of te vergeeven; maar wanneer wy deeze buizen en geleiders van het bloed met wyn en voedfel voorzien hebben, dan hebben wy buigzaamer zielen, dan by ons priefterlyk vas ten. Derhalven zal ik hem opwachten, wanneer by door den maaltyd tot myn verzoek voorbereid is, en dan zal ik een' aanval op hem doen. Brutus. Gy weet den juiften weg tot zyne gunft, en kunt das het fpoor niet misfen. M. Agrip'  TREURSPEL. M. Ag e i pp a. Op myne eer, ik zal hem toetfac, het moog' dan uitvallen zo als het wil. Ik zal binnen kort kennis hebben van myn' uitflag. (M. Agrippa ver trekt.) Cominius. Hy zal hem niet hooren. Sicinius. Niet? Cominius. Ik zeg u, hy zat op een' gulden' zetel, zyne oo. gen gloeiden, als of hy Romen daarmede in den brand wilde fteeken, en zyne beleediging was de cipier van zyn mededoogen. Ik viel hem te voet, ter naauwer nood zeide hy: " ftaa op; " en zond my dus met eene fpraakelooze hand van hem weg. Wat hy doen wilde liet hy my naderhand by ge> fchrift weeten; en wat hy niet doen wilde, omdal hy zich door een' eed verbonden had van naar geene voorwaarden te zullen luifteren; en dus is alle hoop vergeeffch, ten zy het zyne edele moeder en zyne gemaalin, die, naar ik gehoord heb, voorgenomen hebben hem te gaan fmeeken, ge'uks hem te beweegen, dat hy zyn vaderland vergiffenis fchenkt. Laaten wy ten dien einde vanhier gaan, en door ons ernftig verzoek haar aanfpooren om fpoed te maaken. (Zy vertrekken.) TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is in de Legerplaats der Volfcers. M. Aorippa, Schildwachten, en daarna Coriolanus, met T. Aufidius. Eerste Wacht. Houd ftand. Vanwaar komtgy? Tweede  i42 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS.' Tweede Wa c h t. Houd ftand en treed terug. M. Agrippa. Gy neemt uwe wacht waar ais mannen. Gy doet wei Maar, onder uw welneemen, ik ben een af. gezant van ftaat, en ik ben gekomen om met Co. riolanus te fpreeken. Eerste Wacht. Vanwaar, komt gy ? M- Agrippa. Van Romen. Eerste Wacht. Dan moogt gy niet doorgaan; onze Veldheer wil vandaar niets meer hooren. Tweede Wacht. Éér zult gy Romen in de afch zien leggen, éér ev met Coriolanus fpreeken zult. . M. A grippa. Myne goede vrienden, indien gy uwen Veldheer hebt hooren fpreeken van Romen, en van de vrienden die hy daar had, dan is het tien tegen een, of myn naam moet ook uwe ooren getroffen heb. ben, die is Menenius Agrippa. Eerste Wacht. Laat die zo zyn, treed terug; het vermoogenvan uw' naam is hier niet gangbaar. M. Agrippa. Ik zeg u, man , uw Veldheer is myn vriend; ik ben fteeds het gedenkboek van zyne dappere daaden eeweeft waarin de waereld zyn' onvergelykelyken roem heeft kunnen leezen, dien ik gelukkiglyk uitgebreid heb; want ik heb altoos myne vrienden , van welken hy de voornaamfte is, zoveel geprezen als de waarheid zonder kwetfing veelen kon; ja zelfs is hec fomtyds wel gebeurd, dat ik, even als een bal op een' effen' grond, over den ftreep gerold ben; en het merk der leugen op zyne loffpraak  TREURSPEL. 145 gedrukt heb. En om die rede, vriend, moet ik de vryheid hebbben van door te gaan. Eees te Wacht. Geloof my op myn woord, of fchoon gy zoveel leugens ten zyne behoeve gefproken had, als woorden ten behoeve van uzelven, zou ik u echter niet door. laaten; neen, gy zoud niet, fchoon het ook even braaf was te liegen als kuifch te leeven. Daarom gaa terug. M. Agrippa. Bedenk wel, vriend, dat myn naam Menenius Agrippa is, en dat ik altoos de party van uw'Veld. heer ben toegedaan geweeft. Tweede Wacht. Offchoon gy, gelyk gy zelf zegt, voor hem gelogen hebt, ben ik echter de geene, die in zyn' dienft de waarheid fpreekt, en u derhalven zeggen moet, dat gy niet moogt doorgaan, en daarom gaa te* rug. M. Agrippa. Kunt gy my zeggen, of hy reeds het middag» maal gehouden heeft? Wantik wil hem niet fpreeken dan na het middagmaal. Eerste Wacht. Gy zyt een Romein , nietwaar ? M. Agrippa. Ik ben dat uw Veldheer is. Etrste Wacht. Dan zoud gy, even gelyk hy, Romen haaten. Kunt gy, nadat gy uit uwe poorten den befchermer van dezelve verdreven hebt, en nadat gy, door de woedende onkunde van uw volk vervoerd, uw fchild aan uwe vyanden gegeven hebt, u nog verbeelden, dat gy zyne wraak het hoofd zult kunnen bieden met de nietsbeduidende verzuchtingen van oude vrouwen, aietdeuifgeflrektemaagdelykehanden van uwe jongedochters, of mee de beevende voorfpraak van een' afgeleefden fuffer , gelyk gy fchynt  144 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS fchynt te zyn ? Kunt gy denken, dat gy het reeds befloten vuur, dat uwe Stad in lichte vlam zal zetten , zult uitblaazen met een' zo zwakken adem ais deeze is? Neen, gy bedriegt u; keer derhalven te* rug naar Romen, en bereid u tot uwen ondergang. Gy zyt veroordeeld, onze Veldheer heeft gezwo • ren, dat hy u noch uitftel, noch vergiffenis zal verleenen. M. AORIPf A. Kaerel, indien uw Hoofdman wift, dat ik hier was, hy zou my met meer achting behandelen. Eerste Wacht. Kom i kom, myn Hoofdman kent u niet. M. Agrippa. Ik meen uw Veldheer. Eerste Wacht . Myn Veldheer acht u niet. Terug, zeg ik u, of ik zal u het half pint bloed, dat gy nog overhebt, aftappen; want dat is zekerlyk al het meefte, dat gy nog bezit. Terug. M. Agrippa. Welaan, maar, knaap, knaap! (Coriolanus en Tullus Aufidius komen op bet Tooneel.) CORIOLAIfUS. Wat is hier te doen? M. Agirppa, (tegen de Wachten. Nu, Kameraats, nu zal ik u loon verfchaffen. Nu zu'.t gy weeten, dat hy my achting toedraagt; gy zult ondervinden.dat geen Jan - fchildwacht my van myn' zoon Coriolanus mag nfwyzen; Iet flechts op myn gefprek met hem, en maak daaruit op, of gy niet in gevaar zyt van gehangen te worden, of van eene dood, die nog langer fchoufpel ople. vert, en nog pynlyker is. Geef thans flechts acht, en bezwym op het denkbeeld van hetgeen u te wachftaat. (tegen Coriolanus.) — Dat de groote Goden onophoudelyk moogen vergadering houden over de vermeerdering van uw perfooalyk geluk, enufteeds even  treurspel; even vuurig beminnen ais uw oude Vade „ Menenius I Ach! Zoon / Zoon • Gy zyt bezig met vuur voor ons te bereiden, zie hier water om het uitte bluiTchen. Men heeft my bezwaarlyk kunnen overhaaien om naar u te gaan, maar, dewy! ikmy verzekerd hield, dat niemand 'dan ik u zou kunnen beweegen, heb ik my door den wind der zuchten van het Algemeen ten poorte uit laaten blaazen; en nu fmeek ik u, dat gy aan Romen, en uwe biddende landgenooten vergiffenis gelieft te fchenken. De Goden moeten uwe wraakzucht doen bedaaren, en derzelver droeflem doen nederzinken op deezen fchurk, op hem, die even als een blok my verhinderd heeft u te begroeten. Coriolanus. (tegen M. Agrippa.) Vertrek. M. Agrippa- Wat! moet ik vertrekken ? Coriolanus. Vrouw, moeder, kind, ik ken niets meer. Ik heb myne dienften aan anderen opgedragen, fchoon de wraak myn eigendom is, legt echter de vergiffenis in de harten der Volfcers. De ondankbaars vergetelheid zal veel fterker met haar vergif uitwisfchen, dat wy ooit gemeenzaame vrienden geweeft zyn, dan het medelyden zal kunnen optekenen in hoeverre wy zulks geweeft zyn. —— Vertrek derbalven ; myne ooren zyn vafter gefloten voor uwe fmeekingen dan uwe poorten voor myne krygsmagt. Maar, dewyl ik u fteeds bemind heb , neem dit gefchrift mede, ik heb het ten uwen gevalle gefchreven, en zou het anders gezonden hebben. (Hy geeft hem een' brief.) Voor het overige, Menenius, wil ik u geen woord meer hooren fpreeken. — Deeze man, Aufidius, was voorheen te Romen myn vriend, maar nu ziet gy.... K T. Av-  146 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS* T. Aufidius. Gy zyt ftandvaftig van gemoed. (Coriolanus en T. Aufidius •vertrekken.) Eerste Wacht. Welnu, vriend, is uw naam Menenius? Tweede Wacht. Gy ziet, dat 'er eene groote toverkracht in gelegen is. Gy weet nu denk ik, den weg naar uw huis. Derde Wacht. Gy hebt gehoord , hoe wy beftraft zyn geworden , omdat wy uwe edelheid terug gehouden heb» ben. Tweede Wacht. Welke rede zou ik nu, denkt gy hebben om te bezwymen ? M. Ag rippa. Ik ftoor my noch aan de waereld, noch aan uwen Veldheer. En wat zulk tuig betreft als gyzyt, als ik u zie, dan kan ik naauwlyks gelooven dat ik iets zie, zo niets waerdig zyt gy. Hy, die voorgenomen heeft door zyne eigene handen te fterven, vreefl niet voor die van anderen; Laat uw Veldheer vry het ergfte doen. En gy, blyft nog lang die gy zyt, en uwe elende vermeerdere met uwe jaaren I Ik zeg thans tegen u hetgeen men tegen my gezegd heeft; Vertrekt. (M. Jgrippa gaat voeg.) Eerste Wacht. Een fchoon kaerel op myne eer. , Tweede Wacht. De braaffle kaerel is onze Veldheer. Hy is een rotsfteen, een eikenboom, die door geen'wind kan bewegen worden. (Zy vertrekken ) DER-  TREURSPEL; 14? DERDE TOONEEL. Co-.ioi.anus. T. Aufidius. C o e i o lan u s. Morgen zullen wy ons leger voor de wallen van Romen nederflaan. Myn Medebevelhebber indeezen kryg, gy moet aan de Volfcifche Raadsheeren melden hoe oprecht ik my in deeze zaak gedra» gen heb. T. Aufidius. Gy hebt enkel hunne belangens in het oog gehouden; uwe oorea geflopt voor de algemeene fmeekingen van geheel Romen; en nooit eenig ftil gefprek toegelaten zelfs niet met vrienden, die zich van u verzekerd hielden. Coriolanus. Deeze laatfte oude man, die ik met een gebro.' ken hart naar Romen terug gezonden heb, bemin, de my meer dan een vader kon doen, ja aanbad my byna. Hunne laatfte toevlucht was hem naar my te zenden; om wiens eude vriendfchap ik, offchoon ik hem een ftuurfch gelaat toonde , hen nog eenmaal de eerfte voorwaarden heb laaten aanbie» den, die zy te vooren van de hand gewezen hebben, en nu niet kunnen aanneemen. Enkel om hem te gevallen., die zich verbeelde, dat hy meer zou kunnen doen, heb ik een weinig toegegeven. Van nu af aan zal ik aan geene nieuwe bezendingen of fmeekingen het oor leenen , noch van den Staat, nog van myne byzondere vrienden. — (Men boort gerucht van binnen,') Ho, wat is dat? Zou ik in verzoeking gebragt worden om myne belofte te verbreeken op hetzelfde oogenblik, dat ik die gedaan heb? Neen ik zal niet.... (Volumnia, Virginia Valeria, de jonge Marcius, en verder gevolg ko'. men op bet Tooneel, allen in rouxvgewaad.) Myne ü 2 echt.  34? CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. echtgenoote komt vqoruit, daarna de geëerde vorm. waarin deeze vleefchklomp gevormd is. en aan haar hand de kleinzoon van haar bloed. Maar weg met de aandoening• weg met allen de plichten en rechten der natuur! Laat ik het thans voor eene deugd houden onverbiddelyk te zyn. (Virginia buigt zig vtor hem neder ) Wat is deeze vernedering waerdig, en deeze duivenoogen, die zelfs de Goden meineedig zouden kunnen maaken ? Ik bezwyk, en ik gevoel, dat ik van geene flerker ftof gevormd ben dan anderen. (Volumnia bnigt zicb insgelyks neder.) Myne moeder buigt zich, even alsof de hooge Olympus zich in eene fmeekende houding voor een' molhoop nederboog; en myn jonge zoon heeft een gelaat van tuflchenfpraak, uit hetwelk de vermoogende item der natuur my toeroept: " ont. „ zeg hem niets I " Laaten de Volfcers Romen omploegen , en geheel Italiën eggen; ik zal nooit zo kinderachtig teder zyn, dat ik de infpraak der natuur zal gehoorzaam en, maarmyzoftandvaftigtoo. Tien, alsof de menfch zichzelven gefchapen had, •n geen ander bloedverwantfchap kende. Virginia. Myn Heer en Gemaal > Coriolanus. Dit zyn niet meer dezelfde oogen, die ik in Romen gehad heb. Vi r 6 i n i a. De droefheid, die ons zo zeer veranderd aan u vertoont,doet u dit denken. Coriolanus. Ik heb thans, even als een Hechtetooneelspeeler myne rol vergeten, en ik ben zoverre daaruit geraakt, dat ik my niet meer dezelve kan herinneren. — Waardft gedeelte van myn leven, vergeef my myne wreedheid; maar zeg echter daarom niet. " Vergeef het aan onze Romeinen. —Ach! een'kus, zo langduurende als myne ballingfchap, zozoetals myne  TREURSPEL. 145 myne wraak* Ik zweer u by de yverzuchtige Ko« ningin des Hemels,dat dit de kus is, die ik vanu, myne waardfte, heb medegenomen, en dat myne oprechte lippen , die zedert dien tyd , met eene maagdalyke zuiverheid bewaard hebben o Go- den? ik ilaa hier te praaten ; zonder de befte moe. der vari den gantfchen aartbodem te groeten. Zink myne knie;zink tot in de aarde, en toon meer indruk van uwen plicht, dan de knie van gewooniyke zoonen. (Hy knielt neder,') Volumnia. o Zoon, ftaa gezegend weder op; terwyl ik op geen zachter kusfen dan deeze fteenen voor u nederkniel, en tegen gewoonte u myne eerbewyzing betoon, alsof men die tot hiertoe tuffchen kinderen en ouders verkeerd begrepen had. Coriolanus. Hoe, wat is dit! knielt gy voor my y Voor uwen veroordeelden zoon ? Laaten dan vry de keizelfteenen van den hongerigen oever zich tegen de ftarren verheffen; Laaten dan de oproerige winden de trotfche cederboomen tegen het vuur der zon aanflingeren, en de onmooglykheid vermoord worden om van hetgeen niet gefchieden kan, ligt werk te maaken. Volumnia. Gy zyt myn krygsheld; ik heb u helpen vormen. Kentgy deeze edele vrouw? (Zyviyft op Valeria.) Vol u mn ia. De braave zufter van Publicola, de maan van Romen; kuifch als een yskege!, die door de vorft uit de zuiverfte fneeuw tot ys geftremd is, en aan den tempel van Diana hangt* Waarde Valeria! Volumnia , (op den jongen Marcius wyzende.) En dit kortbegrip van uzelven, dat door de ryper jaaren uitgebreid uw eigen evenbeeld zal verwonen. Coriolanus. De God der krygslieden moete, met detoeftemK 3 «""S  150 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. rning van den alvermoogenden Jupiter, uw gemoed met-edele denkbeelden vervallen , opdat gy moogt toonen onkwetsbaar te zyn voor fcbande, en in den oorlog uitmunten als eene uitmuntende baak, die alle ftormwindcn kan verduuren, en alle, die u ia * bet oog houden, redden! • Volumnia. Kniel neder, kind. Coriolanus. Zie daar myn' braaven zoon. Volumnia. Hy zelf, uwe echtgenoote, deeze edele vrouw, en ik zelf hebben u iets te verzoeken. Coriolanus. Zwygt, bid ik u, of, zo gy fpreeken wilt, be« denk dan eerft, dat de zaak, die ik gezworen heb ten uitvoer te zullen brengen, door uwe afkeuring nooit kan gefluit worden. Vordert niet van my, dat ik myn krygsvolk zal afdanken, of op nieuw in onderhandeling treeden met het ambachtsvolk van Romen. Stelt my niet voor in welk opzichtikonnatuurlyk fchyn te weezen; tracht niet door uwe flaauwe redeneeringen myne woede en wraakzucht ter neder te zetten. Volumnia. o Niets meer! niets meer! Gy hebt reeds gezegd, dat gy ons niets zoud toeftaan; en wy hebben niets anders te vraagen, dan hetgeen gy reeds geweigerd hebt. Wy zullen echter vraagen, opdat, wanneer gy ons onze bede ontzegt, zulks enkel aan uwe hardnekkigheid te wyten zy. Hoor ons derhalven. Coriolanus. Aufidius, en gy Volfcers, geeft wel acht; want ik wil in het afgezonderde geen* voorflag hooren van de Romeinen. (Tegen Volumnia.) Wat is uw yeizpek? Volumnia. gehoon wy zweegen, en niet fpraken,dan zoude»  TREURSPEL. 151 den nog'onze kleederen, en de toeftand van onze lichaamen u toonen welk een leven wy zedert uwe verbanning geleid hebben. Oordeel zelf of wy niet bier gekomen zyn veel ongelukkiger dan eenige an« dere vrouwen van den aardbodem, omdat uw gezicht , dat onze oogen moeft doen overloopen van blydfchap.en onze harten doen opfpringen van verrukking , hen noodzaakt tot fchreijen, en kloppen van vrees en droefheid; daar de moeder, deechigenoote, en het kind zien moet, dat de zoon , de gemaal, en de vader de ingewanden van zyn Vaderland verfcheurt; en uwe vyandfchap treft het meelt ons ongelukkigen; gy belet ons de Goden te bidden, hetgeen een trooft is, dien alle menfchen genieten behalven wy. Want hoe kunnen wy, he-. laas! hoe kunnen wy voor ons Vaderland bidden, waartoe wy verplicht zyn , en tevens voor uwe overwinning, waartoe wy insgelyks verplicht zyn? Helaas! Wy moeten ons Vaderland,die geliefdevoedfter, verliezen, of uw' perfoon, die onze,grootfte trooft in hetzelve is. Wy vinden niets dan droevige rampen, fchoon wy onzen wenfch verkrygen, welke van beide partijen het ook mooge winnen. Want, of gy moet, als een verbannen verraader, geboeid door onze ilraaten rondgeleid worden; of gy moet uwe overwinnende voetftappen zetten óp de puinhoopen van uw Vaderland, en den palmtak draagen voor dat gy dapperlyk het bloed van uwe echtgenoote en kind geftort. Wat my betreft, zoon, ik heb voorgenomen, niet te wachten totdat het lot deezen oorlog zal beflist hebben. Indien ik u niet kan overbaalen om liever eene edele gunst aan beide de partijen te bewyzen, dan den ondergang van eene van beide te zoeken; dan zult gy niet zoras optrekken om uw Vaderland te verwoeften, of gy zult, wees daarvan verzekerd, op het lichaam treeden van uwe moeder, die u ter waereld gebragt heeft. K 4. ' Via-  152 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. VlROINIA- En ook op het myne, dat u dit kind gebaard heeft | om uwen naam levendig te houden by het nageflacht. De Jonge Marcius. Hyzal op my niet treeden; ik zal vluchten tot dat ik ouder zal geworden zyn , en dan zal ik flryden. Coriolanus. Om geene vrouwelyke tederheid te gevoelen moet men het aangezicht van eene huisvrouw of kind niet zien. Ik heb hier reeds te lang gezeten. V o lum nia. Neen, gaa zo niet van ons af. Indien het zo . was, dat ons verzoek ftrekte om de Romeinen te behouden, en daardoor de Volfcers, die gy dient, te verderven, dan zoud gy ons als nadeelig voor uwe eer kunnen veroordeelen. Maar, neen; ons verzoek is, dat gy hen met eikanderen bevree. digt; op dat de Volfcers moogen kunnen zeggen : „ Deeze gunfl hebben wy betoond;" en de Ro. nieinen:" Deeze gunft is aan ons betoond ; en men van beide kanten u zegen mooge toewenfchen, en uitroepen: Wees gezegend voor het bewerken van deezen vreede ! Gy weet, myn groote zoon, dat de uitflag van den oorlog onzeker is; maar dit is zeker, dat zo, gy Romen overwint, al het voordeel, dat gy daaruit trekken zult, enkel dit is, dat gy een'naam zult verkrygen, diefteedsmet vervloe king zal herhaald worden; en waarvan de Jaarboe. ken dus zullen fchryven: " Deeze man was edel, „ maar door zyne laatfte onderneeming heeft hy ,, dien eernaam uitgewischt* hy heeft zyn Vader„ land verwoeft, en zyne nagedachtenis blyft by de nakomelingfchap gevloekt. " fpreek tegen my, myn zoon. Gy hebt van jongs af behaagengefchept in de bevallige toonen der eer; gy hebt de Goden Is volmaaktheden willen aaftreeven; gy hebt de opg@r  , liiateii yrt lie-xii 311 et nze Is-Tiaen de^r-oa «iii en .   TREURSPEL. -"53 opgefperde kaaken der lucht met donder willen vervullen, en uwen blikfem met eene fchichc willen wapenen , die een' eikenboom vaneen zou doen fplyten. Waarom fpreekt gy niet? Denkt gy, dat het edel is voor een' groot'man geleden ongelyk fteeds te herdenken ? Spreek, Dochter, want hy geeft op uwe traanen geen acht. Spreek gy, myn kleinzoon; mifichien zal uw kinderlyk gevlei hem meer beweegen dan onze redenen. Geen man in dewaereld heeft grooter verplichting aan zyne moeder dan hy, en echter laat hy my hier ftaan praaten als eene gevangene. Gy hebt nog nooit in uw leven uwe moeder eenige gunft. bewezen, fchoon zy, arme hen, niet teder over een tweede broedfel, u naar den oorlog, en daarna, met eer overladen , wederom naar huis geklokt heeft. Indien gy zeggen kunt, dat myn verzoek onredelyk is, jaag my dan met fchande van u weg; maar indien dit niet zo is , dan handelt gy niet eerlyk, en de Goden zullen u ftraffen, om dat gy my de plichtbetooning ontzegt, die eene moeder toekomt. — Hy keert zich van ons af. Knielt, edele Vrouwen , laaten wy hem met onze kniën befchaamen. Aan zyn'riddernaam Coriolanus is meer hoogmoed verknocht, dan barmhartigheid aan onze gebeden. Knielt, knielt, endaar mede gedaan, dit is het laatft. Dan zullen wy terug keeren naar Romen om met onze medeburgers te fterven. Nu, zie voor het minft ons aan. Dit kind, dat nog niet duidelyk genoeg kan uitdrukken wat zyn begeeren is, maar echter knielt, en gemeenfchaplyk zyne handen met ons opheft, zet ons verzoek meer kracht by, dan gy hebt om het af te flaan. — Komt, laaten wy weggaan; deeze man heeft een Voifcifche vrouw tot zyne moeder; zyne huisvrouw is in Corioli, en dit kind gelykt hem flechts by toeval. — Geef ons nu ons affcbeid. Ik ben nu geftild totdat onze Stad in brand zal ftaan, maar dan zal ik nog eenigë woorden fpreeken. K 5 Corio*  154 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. o Moeder! Moeder! — (Hy boud baar eenzgen tyd ftilzwygende by de band.) — Wat hebt gy gedaan? Zie, de hemel opent zich, de Goden zien neder , en belachen dit onnatuurlyk fchouwfpel. Ach- Moeder- Moeder- Ach.' gy hebt eene gelukkige overwinning voor Romen verkregen; maar, wat u zoon betreft, geloof my, o geloof my, voor hem is uwe overwinning zeer gevaarlyk, zo niet misfchien doodelyk. Maar, laat dit zo zyn. Aufidius, Schoon ik geen' openbaaren oorlog kan voeren, zal ik echter een' welvoeglyken vreede bewer. ken. Zeg my eens, myn waarde Aufidius, indien gy in myne plaats waart geweeft, zoud gy eene moe, der minder gehoord hebben? Of zoud gy haar minder hebben kunnen toeftaan? zeg, Aufidius. T. Aufidius. Ik zelf was aangedaan. Coriolanus. Ik duif wel zweeren, dat gy zulks waart; en waarlyk, Mynheer, het is geene beuzeling te maa ken, dat myne oogen medelyden zweeten. Maar zeg mv nu, vriend, welk een' vreede gy wilt maa. ken en wees verzekerd, dat gy in die zaak volko. men'op my kunt ftaat maaken. o Moeder I o Echt. senoote! ö T. Aufidius. Ik ben verblyd, dat gy uw medelyden en uwe eer in uw gemoed van eikanderen fcheid- (.jfrzyde*\ Hierdoor zal ik myn voorig fortuin herftellen. Coriolanus, (tegen de Vrouwen, die hem een wenk geeven.) Ta zo teiftond; maar wy zullen eeritmetelkanderen drinken; en gy zult een fterker getuigenis met " terug neèmen dan bloote woorden, netweIk wvod overeengekomen voorwaarden wederzyds willen gezegsld hebben, Komt, treed met ons binden.  TREURSPEL. 155 T. Aufidius. Mevrouwen, gy verdient, dat men u een' tempel ftichte, allen de zwaarden van Italien, en al> len de wapenen van deszelfs bondgenooten zouden deezen vreede niet hebben kunnen bewerken. VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de Markt te Romen» Mene nius Agrippa, Sicinius. M. Agrip paZiet gy diert hoek van het Capitool, dien gilt» fchen hoekfteen ? Sicinius» Welnu, wat zou dat? M. A g ripp a. Indien het u moogïyk is dien met uwen kleinflen vinger te verplaatfen , dan is 'er nog eenige hoop, dat de edele vrouwen van Romen, en in het by zonder zyne moeder iets op hem zal vermoogen. Maar ik zeg u, dat beide even hoopeloos is; onze halzen zyn gevonnisd , en wachten enkel op de uitvoering. Sicinius. Is het mooglyk, dat de tyd den toeftand van den menfch zodadig kan veranderen? M. Agrippa. Daar is onderfcheid tuflchen een' worm en een' vlinder, fchoon de vlinder een worm geweeft is. Deeze Marcius is van een' man een draak gewor den; hy heeft vleugels, hy is meer dan een krui pend dier. Sicinius. Hy bemind echter zyne moeder tederlyk. M. AGRrp.  ï56 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. M. Agrippa, Zo deed hy my ook; en nu heeft hy niet meer weet van zyne moeder, dan een agtjaarig paard. De wrangheid van zyn gelaat zou rype druiftrofïen zuur maaken. Ais hy gaat beweegt hy zich gelyk een vreeslyk gevaarte . en de grond krimpt ineen onder zyne fchreden. Hy is in ftaat om een borft. harnafch met zyn oog te doorbooren; hy fpreekt als een klinkend metaal, en zyn Hm! is een krygsgerucbt. Hy zit op zyn' praalzetel als een , die Alexander verbeeld. Het geen hy wil dat gedaan moet worden, is te gelyk met fzyn bevel gedaan. Hem ontbreekt niets om een God te zyn dan de onfterf. lykheid, en een hemel om zyn' troon in te ves. tigen. Sicinius. Wee onzer! zo gy hem naar waarheid affchetft. M. Agrippa. Ik fchets hem in zyn waar karakter. Geef wel acht welk medelyden zyne moeder ons van hem terug zal brengen, daar'er niet meer medelyden in hem is dan melk in een' manlyken tyger; onze ongelukkige Stad zal dit ondervinden, en dit alles komt enkel van u. Sicinius. Dat de Goden ons genadig zyn! M. A cri p pa. Neen , in dit geval zullen de Goden ons niet genadig zyn. Toen wy hem gebannen hebben, heb. ben wy hen niet ontzien, en nu hy wederkomt, om ons om hals te hrengen, zullen zy ons niet ontzien. (Een Bode komt op bet Tooneel.) Bode, (tegen Sicinius) Mynheer . indien gy uw leven wilt redden, vlucht dan haaftig naar uw huis; het volk heeft zich van uwen Amptgenoot meefter gemaakt, en fcheuren hem heen en weder; enzyzweerenaüen, tiat zy hem, zo de Romeinfche vrouwen geen' tiooft  TREURSPEL. *57 trooft medebrengen, onder langzaame pynigingen zullen doen derven. (Een tweede Bode komt op bet Tooneel.) Sicinius. Wat brengt gy nieuws ? Tweede Bobs. Goed nieuws"? goed nieuws. De edele Vrou. wen hebben de overhand behouden. De Volfcers zyn opgebroken, en Marcius is weg. Nooit heeft een blyder dag Romen begroet, zedert de uitdry ving* der Tarquiniuffen. Sicinius. Vriend, zyt gy. hiervan verzekerd? Is het waar? Is het wel zeker? Tweed e Bode. Zo zeker als ik weet, dat de zon vuur is. Waar hebt gy geftoken dat gy nog daaraan twyfelt ? De door den wind gedreven vloed fnelde nooit zo fterk door de boogen van eene brug, als de getrooite menigte door de poorten. Hoort gy dat wel (Min. boort bet geluid van trommelen, trompetten, en an» dere muziek-mjhumenten.) De trommelen, zakpy. pen, pfalters, en fluiten, en de juichende Romeinen doen de zon danfen. Hoort gy wel? M, Agrippa. Dit is eene goede tyding; ik zal de edele vrou. wen gaan begroeten. Deeze Volumnia is alleen zoveel waerdig als eene gantfche ftad vol Burgemeefteren , Raadsheeren, en Edelen, en als een geheel land en zee vol zulke Gemeensmannen gelyk gy zyt. Deezen dag is ulieder gebed verhoord geworden, deezen morgen zou ik voor tiendui. zend van uwe halzen geen' penning hebben wil. len geeven. Hoort hoe zy juichen! (Men boort by aanhoudendheid di muziek en bet gejuich.) Sicinius, (tegen den Bode,) Vooreerft moeten de Goden u beloonen voor uwe  1SS CAJUS MARCIUS CORIOLANUS; uwe tyding, en ontfang daarna ook myne harte* iyke dankzegging. Bode. Mynheer, wy allen hebben groote rede om d« edele Vrouwen grooten dank te geeven. Sicinius.. Zyn zy reeds naby de Stad ? Bode. Zy ftaan op het punt van binnen te treeden. Sicinius. t Wy zullen haar te gemoet gaan, en in de vreugdedeelen (Zyvertrekken.') (Twee Raadsheerengaan met de Vrouwen en verdere Edelen over bet Tooneel.) Eerste Raadsheer. Ziet hier onze befchermheilig, het leven va» Romen, toept alle onze wyken byëen, dankt de Goden, en ontfteekt vreugdevuuren; ftrooit bloe. men voor haare voeten ; juicht het gefchreeuw weg, dat Cajus Marcius verbande; herroept hem, en wenfcht hem welkom met zyne moeder; roept; We!, kom, edele Vrouwen.' welkom! (Zyvertrekken-) Allen. Welkom, edele Vrouwen.' welkom! (Men boon trommelen en trompetten.) VYFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene openbaare plaats te Antium. Tullus Aufidius, Gevolg. T. Aufidius , tegen een' van zyne dienaars. Gaa heen, en zeg aan de regeerders van de ftad f dat ik hier ben; geef hen ditgefchrift over jen ver. zoek  TREURSPEL. IJ9 zoek hen, nadat zyhet zullen gelezen hebben, weder hier op de markt te komen, daar ik voor hunne ooren en voor die van de gantfche gemeente de waarheid van hetzelve zal geftand doen. Hy, dien ik befchuldig, is zo even ter ftadspoort ingekomen; en heeft voorgenomen voor het volk te verfchynen, in hoop van zich door bloote woorden te zullen zuiveren. Vertrekt. (Eenige zaamengezworenen van T. Aufidius konen op bet Tooneel ) (Tegen de zaamengezivorenen.) Welkom, welkom! Eerste Zaamengezworen; Hoe ftaat het met onzen Veldheer ï T. Aufidius. Even als met een' man, die door zyne eigen almoezen vergeven, en door zyne liefdaadigheid verflagen is. Eerste Zaamengezworen. Edele Heer, indien gy u nog houd aan het zelfde voorneemen, waarin gy begeerd hebt, dat wy zouden deelen , dan zullen wy u van een groot gevaar vcrlosfen. T. Aufidius. Myn vriend, ik kan hiervan nog niets zeggen; wy moeten te werk gaan naar maate dat wy het volk gefteid vinden. Derde Zaamengezworen. Het volk zal weifelende blyven, zolang 'er tusfchen u beiden onderfcheid is; maar de val van een* van beiden maakt den langftleevenden algemeen' erfgenaam. T. Aufidius. Dit weet ik, en myn voorwendfel om hem te doen vallen kan zeer goed uitgelegd worden. Ik heb hem verheven, en myne eer te pand geftsld voor zyne trouw; en toen hy zo verre verheven was, heeft hy zyne nieuwe planten bewaterd met dén dauw der vleijery, en dus myne vrienden verleid;  ito CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. *> leid; en om dit oogmerk te bereiken heeft hy zyn1 aart gebogen, die, gelyk bekend is, te vooren en. kei genegen was tot barsheid, onbuigzaamheid, en vrywilligheid. Derde Zaamengezworen. En tot trotsheid, Mynheer, toen hy omhetBurgemeefterfchap ftond, hetwelk hy gemift heeft door gebrek aan onderdaanigheid. T« Aufidius. Dit was het juift, waarvan ik wilde fpreeken; toen hy om die rede gebannen was, vertoonde hy zich aan myn hart,bood zyn' hals aan myn zwaard; ik heb hem opgenomen, en hem tot myn' mededie. naar gemaakt; ik heb aan alle zyne begeerten voldaan; ja dat meer is, ik heb hem uit myne eigene benden volk laaten kiezen om zyne ontwerpen ten uitvoer te brengen, myne befte en gezondfte manfchap; ik zelf heb in eigen' perfoon zyne oog* merken ten dienft geftaan; ik heb den roem helpen verkrygen, dien hy zich thans geheel alleen toeëi. gent; en ik was zelfs min of meer hovaardig om dat ik myzelven dit nadeel deed ; zodat ik ten laatfte meer zyn' dienaar geleek dan zyn medebevelhebber; en zyn goed gelaat was myn loon, even als of ik zyn huurling geweeft ware. Eerste Zaamengezworen. Dit is zo, Mynheer; en het geheel leger heeft hierover verbaasd geftaan, en eindelyk , toen hy (het lot van) Romen in zyne magt had, en Wy evenveel buit als roem verwachtten. ——— T. Aufidi us. Dit is het juift waarom ik alle myne krachten tegen hem zal in het werk ftellen; voor eenige weinige droppelen vocht uit vrouwen.oogen, die even goedkoop zyn als leugens, verkocht hy ons zweet en bloed, en hierom zal hy fterven; en ik zal my door zyn' val herftellen. Maar, hoort.— (Men  treurspel; . j«i (Men boort trommelen en trompetten gepaard met een groot gejuicb van bet volk.) Eerste Zaamengezworen. Gy zyt in uwe geboorceftad terug gekomen even als eene poftbode, zonder ééne welkomftgioet; maar nu by terug keert doet hy de lucht van het gejuich weêrgalmen. Tweede Zaamengezworen. En toegeefiyke zotten, walker zoonen by verflagen heeft, fcbreeuiyen hunne keelen te barften om hem te pryzen. Derde Zaamengezworen. Doe hem derhalven , tot uw eigen voordeel, éér hy zich verklaart, of het volk beweegt, door het geen hy zal zeggen, uw zwaard gevoelen, en wy zullen u onderfteunen. Als hy dan ter neder geveld legt zal het verhaal van zyne gefcbiedanis, op uwe wys gedaan, zyne verdeediging te gelyk met zyn lichaam begraaven. T. Aufidius. Zegt niets meer; daar komen de Raadsheeren. (De Raadsheeren der Stad komen op bet Tooneel.) Allen de Raadsheeren. Gy zyt ons ten hoogfte welkom. T. AüFIDIUf. Ik verdien die groet niet. Maar, achtbaare Heeren, hebt gy met aandacht datgeen doorlezen, het welk ik aan u gefchreven heb? Allen de Raadsheeren. Wy hebben dit gedaan. ^ Eerste Raadsheer. En het bedroeft ons, dat wy dit moeten hooren. Allen de misflagen, die hy begaan haeft vóór dee. zenlaatften, zouden, myns bedunkens, ligtelyk te verfchoonen zyn geweeft; maar, te eindigen daar hy had behooren te beginnen, en het voordeel van onze legeis weg te geeven, ons met onze eigene tRkoften., te betaalen, en een veidrag te maaken j_, daar  i(S2 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. daar reeds eene overgaaf kon plaats hebben, dit Kan niet verfchoond worden. , T- AueidiusHy nadert, gy zult hein hooren. ES'DE TOONEEL De VooRieEN, Coriolanus, met Jlaande trommen en vliegende vaandels, en gevolgd van bet Folk. Coriolanus. Heil zy u, edele Heera-n, ik keer tot u terug als uw krygsknecht, die niet méér befmet is met de liefde voor zyn Vaderland dan toen hy vanhier vertrok, en zich nog fteeds aan uwe vermoogendebevélen blyft onderwerpen.- Gy zult van my verftaan, dat ik met goed geluk den veldtogt begonnen, en my dus een'bloedigen weg naar de poorten van Romen gebaand heb- De buit,dien wy medebrengen, bedraagt wel een derde gedeelte meer dan de kosten van den veldtogt. Wy hebben een'vreede gefloten , die de Antiaten zoveel eer als de Romeinen fchande aandoet; en hier ftel ik u ter hand de voorwgarden ondertekend door de Burgemeefteren en Raadsheeren, en bekrachtigd met het zegel van den Senaat. T. Aufidius. Leeft die niet, edele Heeren; maar zegt aan dien Verraader, dat hy in den uiterften graad uw vermoogen misbruikt heeft, Coriolanus. Verraader.' — Wat is dit ? — T. Aufidius. Ja, verraader, Marcius. Coriolanus. Marcius '• T. Au-  TREURSPEL. T. Aufidius. Ja, Marcius, Cajus Marcius: of verbeeldgyu, dat ik u zat vereeren met dien roof. met den naam van Coriolanus, dien gy in Corioli geftolen hebt ? Gy Heeren en Opperhoofden van den Staat, hy heeft uwe zaak trouwlooslyk verraden , en voor eenige droppen ziltig nat uwe Stad Romen over» gegeven aan zyne huisvrouw en moeder; ik zeg met recht uwe Stad; en dus zyn eed en voorneem en verbroken als een' verrotten zyden' draad; zonder ooitkrygsraad te beleggen; maar op (hetzien vanj detraanen van baar, die hem opgevoed heeft, heeft hy uwe overwinning weggefchreid en weggezucht, zodanig dat zelfs jonge knaapen over hem bloosden; en mannen van moed met verwondering elkankeren ftonden aan te kyken. Coriolanus. o Mars, hoort gy dit! T. Aufibius. Noem dien God niet, builende jongen! ■ Coriolanus. Ha! — T. Aufidius. Niets rreer. Coriolanus. Bovenmaatige leugenaar, gy hebt myn hart te groot gemaakt voor datgeen, waarmede hetomvac is. Ik een jongen! o Gyverachtelykeflaaf.'.— Vergeeft het my, Heeren, dit is de eerfte«maal, dat ik my vernederen moet tot fchelden. Uwe uitfpraak ., Acbtbaare Heeren; moet voorzeker dien rekel in in het ongelyk ftellen; en zyn eigen geweeten, dat myne flagen, die in zyn lichaam zyn ingedrukt, natelt, welken hy tot het graf toe draagen moet, zal zich by uwe item voegen, om dit te beveiligen. Eerste Raadsheer. Weeft beiden ftil, en hoort my fpreeken. L 2 Co-  IÖ4 CAJUS MAtlCIUS CORIOLANUS. Coriolanus. Scheurt my in Hukken , Volfcers mannen en jongelingen, floot allen uwe dolken in my. — Ik «en jongen 1 Gy leugenachtige hond 1 Indien uwe jaarboeken naar waarheid gefchreven zyn , dan kunt gy daarin vinden.dat ik, even als een arend ineen duivenhok, uwe Volfcers door eikanderen geflingerd heb. Dit heb ik geheel alleen gedaan. Jongen• T. Aufidius. Hoe, edele Heeren kunt gy dulden, dat die verwaten fnoever u. voor uwe eigen ooren en oogen, zyn blind geluk en uwe fchandeherinnert? Allende Z aa men gezworen en. Doet hem daarvoor fterven. Al hei Volk, Scheurt hem in flukken , op ftaanden voet. (Het volk Jpreekt tnder eikanderen) Hy heeft myn'ioon omgebragt, — myn' broeder, — myn'neef, — myn' vader. — TweedeRaadsheer. Silte! geene beieeuigingen; ftiltet — Hyiseen edel en dapper man , en zyne faam vervult dm eantfchen aardbodem; zyne laatfte vergryping teeen ons zal naar behooren onderzocht worden. Houd op, Aufidius, en ftoor hier de ruft niet. Coriolanus. o Dat ik magt had op hem, en nog zes Aufi. diuffen, of meer; op zyn' geheelen hoop om myn rechtvaardig zwaard te gebruiken ! ——— T. Aufidius. Onbefchaamde frhelm.' Allen de Zamengezwgrenen. Dood, dood, dood, dood, dood hem, (Allen de Zaamengezworenen trekken bunne zwaarden , entreffen Coriolanus, die dood ter neder valt, en T. Aufidius gaas op zyn lyk ftaan ) AllendeRaadsheeren. Houd op, houd op, houd op, houd op! T.Aï.  TREURSPEL. 165 T- Aueidius. Myne edele Heeren en Meefters hoort my fpieeken. Eerste Raadsheer. , o Tullus.' Tullus! 'Tweede Raadsheer. Gy hebt eene daad gedaan, waarover de dap> perheid zelve zal fchreijen. Derde Raadsheer. Vertreed hem niet. — Steekt allen uwe zwaar< den op, mannen. T. Aufidius. Wanneer gy zult verftaan, Mynheeren*, hetgeen gy in deeze woede, door hem getergd, niet kunt verftaan , te weeten, het groot gevaar, dat het leven van deezen man u dreigde, dan zult gy u verblyden, dat hy dus van kant gemaakt is. In dien het uwe Achtbaarheden behaagt my voor den Raad te doen roepen, dan zal ik.aantoonen, dat ik uw getrouwe dienaar ben , of my aan de zwaarfte ftraf onderwerpen. • Eerste Raadsheer. Brengt zyn lichaam vannier, en draagt rouw over hem. Laathy befchouwd worden als het ede'fl lyk , dat ooit een heraut naar den brandftapel volgde. Tweede Raadsheer. Zyne eigene opvliegendheid neemt een groot deel der laakbaarheid van Aufidius weg. Laaten wy alles weder ten befte keeren. T- A u.f i d i u s. Myne woede is voorby, en thans ben ik getroffen door droefheid. Neemt hem op ; laaten drie der voornaamfte legerhoofden my helpen ; ik zal de vierde zyn. Slaat den trommel , dat hy een' droevigen klank geeve. Laat uwe pieken fleepen. Schoon hy in ons land veele menfchen tot weduL 3 wen  i66 CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. wen en kindeilooze ouders gemaakt beeft, die tot op dit uur toe hun leed beweenen, zal echter zyne nagedachtenis beroemd zyn. (Zy vertrekken allen met bet lyk van Coriolanus, onder bet flaan van eene lykmarfcb.) • 8 Einde van bet Vyfde Bedryf,  1*57 AANMERKINGEN o p cajus marcius coriolanus, 'treurspel. Naardien onze Dichter het onderwerp van dit ftuk uit Plutarchus heeft overgenomen, en oe Gebeurtenis, waarop hetzelve is gegrond, algemeen bekend is, zuilen wy ons niet ophouden mee daarover eenige aanmerkingen te maaken, maar, kortheidshalve, terftond overgaan tot de ophelderingen , en aanmerkingen, die de Engelfche uh> geevers daarover gemaakt hebben. 6 Vertaaler. Pag. 4. Reg. 10 ii. maar zy denken, datvoy te veel kofien. Dat is: Zy denken, dat de koften van ons te onderhouden onze waardy te boven gaan. Dr. Johnson. Pag. 5. Reg. 6. Gy rekent eene ondeugd in hem, enz. Door het woord ondeugd moet hier misdaad verftaan worden; want de fpreeker zelf erkent, dat het eene ondeugd is. - „_ Dr. Warburton. Pag. 8- Reg. ia- Het hart de raadgeever»" Oudtyds wierd het hart voor den zetel der voor. zichtigheid gehouden. Hier vandaan, Homo corda. tus, een voorzichtig 5man. ^ JoHNSON, l 4 p°s'  j6$ AANM. op CAJUS MARCIUS CORIOL. Pag. 9. Reg. 8, 0. naar den zetel van bet verfland, Lees liever: „ Naar den zetel, bet verfland. Aanmerk, en Giss. Pag 12; Reg. 13. 14. dat de edelaartigbeidbet hart moet doen harjlen, In het Engelfch ftaat: To break tbebeart of generofity , hetgeen Dr. Johnson dus uitlegt: „ Dat den-Adel het hart zal affteeken ". Welk van beiden beter zy laaten wy den Leezer beöordeelen. Vertaaler. Pag. 13 15,16,17. "Marcius, bet is tbans waar, betgeen gy ons onlangs voorfpeld bebt, de Volfcers hebben de wapenen opgevat. in het Engelfch ftaat eigentlyk, that you have lately told us, betgeen gy ons onlangs gezegd hebt. Doch deeze letterlyke vertaaling kan hier niet wel plaats hebben , dewyl Cajus Marcius zelf flechts een oogenblik te vooren de tyding had gekregen , dat de Volfcers de wapenenen hadden opgevat, derhalven heb ik het woord to teil, zeggen, waarfchynlykheidshalve liever in de ruimer betekenis van voorfpeilen gebruikt; dewyl dit uit hoofde der omftandigheden zeer ligt mooglyk kon zyn. Vertaaler. Pag. 14. Reg. 9. (van onderen.) In het Engelfch ftaat Tour valour puts well fort. Uwe dapperheid bot fchoon uit. Pag. 19. Reg 1,2. de wenkbraauwen overfcbaduwd met eikenloof. Het was by de Romeinen oudtyds gebruikelyk aan dengeenen , die het leven van een' of meer Bur< gers van Romen gered had, een' krans van eikenloof  TREURSPEL. 169 ïoof te fchenken, en deeze Krans wierd hooger ge. waardeerd dan tallen de anderen. Dr. Johnson. Pag. 27. Reg.-12,13. . Gy waart een Krygsman naar den wenjcu van Lato , Plutarchus maakt, in het Leven van Cobiola« kus,gewag van dit gevoelen van Cato den Ouden, dat, naamelyk, een groot Oorlogsheld door den opflag van zyne oogen en door den toon van zyne flem zich moet gevreesd maaken; en deeze aanhaa. ling van Plutarchus heeft onzen Dichter door onoplettendheid een' grooten misflag tegen de tyd. rekening doen begaan. Theobald. Pag. 2$, Reg. 2,1 ,(van onderen) en Pag Reg. 1,2. Gai been. fteek de trompet op de groote markt, enroep allen onze Bevelhebbers byëen , wy zullen ben daar onze bevélen te kennen geeven. By nadere overwetging heeft hst my foegefche. nen, dat deeze zin ook op de volgende wys zou kunnen vertaald worden: Gaa heen, jleek de trompet op de marktplaats, en roep allen de Amptemaren der Stad bier byè'en; wy zullen ben bier onzen wil doen verftaan. Vertaaler. Pag. 30. Reg. 22,23,24,25. Een fchaapberder kan niet naauwkeuriger den donder van een' trommel/lig onderfcbeiden , dan ik den klank der tong van Cajus Marcius van dien van mindere lieden., Dit heeft veel van eene navolging, het zy dan, dat Shakespeare dit uit het oorfpronglyk overgenomen heeft of niet; te weeten, daar de Griekfche Treurfpeldichter Ulysfes Iaat zeggen, dat hy de item vaa Fallas kon kennen zonder haar te zien. L 5 [ns  i7o AANM.op CAJUS MARCIUS CORIOL. 'At èvfxttSêt Xoi',°»«v «-ró-rrof qs , '6ua>; fpwvun' caéai, x«! %vvucWci(üo tppeyJ XtfXxoró/iö xciJwvof üïf Tupcruviiujc. Sophocles in .«-f/ace. • ' Theobald. Fng. 33- , f , , Oi>! Me •' 'Bafc<* you ajword of me o, Neemt my alleen' Maakt een algemeen zwaard van my! ' u Dit is voorzeker de waare meening met, de Uienter heeft waarfchynlyk gefchreven: Let me alone; make you a fword of mei Laat vanmyafl Wilt gy een zwaard van my maa. ken ? Dr. Johnson. Pag. 36. Reg. 4,5. 0 Cominius, zie bier bet oorlogspaard wy zyn flechts bet tuig. Indien gy gezien bad.... Dit is eene zonderlinge iotfpraak , de Dichter wil hier mede waarfchynlyk zeggen; Deeze man is de uitvoerder, en wy zyn enkel aanfehouwers ge- weeft* Dr. Johnson. Pag. 40. Reg. 15.14. (van onderen) voor hem zal die uit zichzelven vluchten. Dat is; om hem te benadeeien zal myn moed afwuken van het fpoor van deszelfs edelmoedigheid. wy Dr. Johnson. Pag. 42. R'g- r3- (van onderen.) Eilieve, zeg my eens, wien hemmt de wolf'. Toen de Gemeensman, in antwoord op de aan. «ïerking over den haat van Coriolanus tegen het Volk gezegd had, dat zelfs de heeften hunne vrienden kennen; vroeg hem M. Agrippa: Wien bemint ie wolft Willende hiermede te kennen geeven, dat  T R E V R S P E L. 171 'er beeften gevonden worden, die geen fchepfel ter waereld beminnen , en dat het voik onder die foort van beeften behoorde. De, Johnson. Pfl£,44- 5- ■ 0, dat gy eens uwe oegen m uwen nek kond Jlaan, Dit is eene aanfpeeling op de Fabel van Pbaj. drus • Pera* impofuit Jupiter nobisduas, etc. waarin gezegd word , dat Jupiter de menfchen twee zakken over den fchouder heeft gehangen, een' voor deborft.en een' anderen op den rug, waarvan de eerfte' met de gebreken van anderen, doch de an. dere met hunne eigen (gebreken gevuld is. Vertaaler. Pag. 45- «eg 9, i°- Gv brengt een' gantfcben voormiddag door met bet aanbooren van eengefcbil tuffchen een appelwyf'en een' kraanenlapper. . uklk- TJit deeze en eenige volgende regels bïykt het duidelyk , dat Shakerpeare het ampt van Prafeüus Urbis met dat van Tribunus Plebis verwarde. Dr. Warburton. Ibid. Deeze fchimpreden is niet geeftig genoeg om de lompheid van dezelve te kunnen verfchoo- nen. _ Dr. Johnson. Ibid. Reg. 5,4, 3. 2, !• (.van onderen.) En evenwel durft gy zeggen, dat Marcius trotfcb is; die, ten langfte gërekend, grooter isdanallenu. we voorouders van Deucalions tyden af, of fchoon, by geval, fommigenvan hen Erffcberprechters kunnen geweeft zyn, Misfchien heeft de Dichter hier het oog gehad op het flot van het a'gtfte Hekeldicht van Juvenalit, dewyl deeze woorden zeer veel overeenkomfl daarmede hebben, offchoon dit gezegde van Sha. ke>  172 AANM. op CAJUS MARCIUS CORIOL. kefpeare minder bewimpeld is dan dat van denRomeinfchen Dichter: Et tarnen ut longe repetas, Ungeque revolvas Nomen, ab infami gentem deducis afylo; Majorum primus quisquis fuit Me tuorum, Aut pajlor fuit, aut iliud, quod dicerenolo. Theobald. Pag. 46. Reg. 3.4,5- Dewyl gy de Herders zyt van bet beeflacbtig Gt> meen. Dus noemt Homerus de Koningen nói/*ewt "Kam, Herders der volken, II. a. Ibid. Reg. 7, 6 (van onderen-') 0 Jupiter , ontfang myne muts, en tevens myne dankzegging ! Dr. Warburton wil, dat men hier voor cap , muts, cup, beker, zal leezen, alsof M. Agrippa wilde zeggen, dat hy aan Jupiter eene offerhande zou doen, doch, dewyl Shakefpeare zo dikwyls fpreekt van de muts in de hoogte te werpen, mag men wel met rede onderftellen, dat M. Agrippa van blydfchap zyne muts in de hoogte wierp met dankbetuiging aan Jupiter. Dr. Johnson. Pag, 50. Reg. 1 r. Wees gegroet ,0 gy bevallige fiilzwygendbeid\ Het toevoeglyk woord, dat hier by ftilzwygendheid gevoegd word, ftrakt niet om weêrhouding of zwaarmoedigheid aan te duiden, maar ziet op het uitwerkfel van een deugdzaam gemoed, dat by zich zelf geruit is. Deeze uitdrukking is waarlyk fchoon en verheven; en in de betekenis van dezelve legt de fchoonfte loffpraak opgefloten, die men ooit aan eene braave vrouw kan geeven. Dr. Warbürton. Pag.  TREURSPEL. 173 Pag. 54. Reg. 5,4,3- (van onderen.) Laaten wy naar bet Capitool gaan, en onze oogen en oorenfcbikken gelyk bet de tydvereifcbt, maaron-' ze harten naar de uitkomft. Dat is ."laaten wy acht geeven. wat, 'er omgaat, maar laaten wy in ons hart ftandvaftïg blyven by het voornoemen om Coriolanus te dwarsboomen. DR. JOHNiON. Pag. 57. Reg. 14. (van onderen.) van onze vergadering. Hier is zonder twyfel een misilag in de uitdrukking , welke ik aan deaffchryvers of uitgeevers zou geweten hebben, indien dezelve des Dichters onkunde in het natuurlyke te kennen gaf, doch,daar het hier enkel op zyne hiftoriekunde aankomt, geloof ik, dat de fout by hemzelven,gelegen is. Hy behoorde niet our aiïembly, onze vergadering; maar your aiTembly, uwe vergadering gezegd te hebben. Want vóór het invoeren van de Lex Attinia, (wier infteller door Sigonius , in zyn boek , de vetere Italië jure gefteld word een tydgenoot te zyn geweeft van Q. Metellus Macedonicus,) hadden da Gemeensmannen bet recht niet van in den Raad te zitten , maar zy hadden huune zitplaats by den ingang aan de buitenzyde van de zaal. Dr. Warburton. Pag. 59 Reg. 7 , 8. . . O/) zyn zeftiendejaar, toen Tarqmmus met eene legermagt voor Romen kwvn. Ik kan niet nalaaten hier eene aanmerking te maaken op deeze omftandigheid van onzen Dichter, het zy dan dat die toevallig of opzettelyk is. Men zegt, en het blykt ook waar te zyn, dat hy Plutarchus vry naauwkeurig gevolgd heeft; maar hy wykt van hem af in ééne zaak, en zulks doet by waarfchynlyk, om eene groote ongerymdheid in de tydrekening te vermyden, Shakefpeare zegt, dat  174 AANM. op CAJUS MARCIUS CORIOL.' Coriolanus, op zyn zeftiende jaar. den krygsdienft . aanvaardde, toen Tarquinius een leger op de been bragt, ooi zyn Koningryk te herwinnen; en dat hy naderhand in zeventien veldflagen zich uitmuntend gekweten had. r'lutarchus zegt ook , dat hy zeer jong was, teen hy zich in den krygsdienft begaf; dat hy voor de eerftemaal uitmuntte, toen Tarquinius dien aanval deed op de Stad, en dat hy naderhand geduurende zeventien achtereenvolgende jaaren in den kryg heeft uitgemunt. Nu is het een weinig ongelukkig voor de rekening van Plutarchus, dat de aanval van Tarquinius gefchiedde A. U. C. a58, en Coriolanus wierd reeds gebannen, ja zelfs vermoord binnen het kort bellek van agt jaaren na zyn' eerften veldtogt, te weeten A. U, C 266. — Nu is 'er van den anderen kant ook nog weder iets, dat flrydig is, naamelyk, indien Coriolanus nog zo jong zynde reeds de wapenen gevoerd heeft , en indien de tyd, die van toen af tot zyne verbanning toe verlopen is, zo kort is geweeft, dan was hy veel te jong om tot het Burgemeeflerfchap voorge. field te worden. Die gewigtige waerdigheid aan iemand van zo jonge jaaren op te draagen, zou voor tene fchending der achtbaarheid van dezelve gehouden zyn geworden, die, vsor zo verre my bekend is, nimmer heeft plaats gehad, dan in den tyd der Keizeren , toen eene fhaffche onderwerping den aart der Romeinen verbaftard had. Dus moet 'er zekerlyk een' misilag plaats hebben, in het berekenen van den ouderdom van dien beroemden-man. Ik zou wel willen onderftellen, dat, toen by zich voor het eerll in den krygsdienft begeven heeft, zulks geweeft is toen Tarquinius uit Romen verdreven wierd , te weeten A. U. C. 245 i en wanneer men hem dan agttien jaaren geeft,dan zal men be. vinden, dat hy ten tyde van zyne verbanning, A. U. C. 264 . zeven-en-dertig jaaren oud is geweeft; een ouderdom, waar in het Gemeenebeft niet wel de  TREURSPEL. 175 de Burgemeefterlyke waardigheid aan iemand van zo uitmuntende verdienden kon ontzeggen. * Doch ik ftel dit hier enkel voor,om twee onwaar, fchynlykheden te vereffenen. Theobald. Pag. 60. Reg. 16,17. (van onderen.) En is te meden met zyn' tyd door te brengen enkel $m dien door te brengen- De laatfte woorden van Cominius hebben niets te betekenen. Ik denk, dat Shakespeare deeze redeneering dus heeft afgedeeld; '—and is content to fpend bis time.... M. Agrippa. To end it, be's rigbt noble. en dat dus M. Agrippa, de boezemvriend van Coriolanus , den Veldheer Cominius in de rede geval, len is , met te zeggen : „ To end it; Om een eind te maaken, be is rigbt noble. Let bim be called for; hy is waarlyk een grootmoedig man. Laat hy geroepen worden „ Dit is volmaakt overeenkomftig met het karakter van Agrippa. en herftelt den goeden zin van deeze woorden. Da. Warburton. Pag. 61. Reg. 2, 3. Dus blyft 'er niet meer over dan dat gy eene aan. fpraak aan bet volk doet. Coriolanus wierd gebannen, A. U. C, 262, est • tot den tyd van Manlius Torquatus toe, wierden beiden de Burgemeefteren door den Raad verkozen, (A. U. C. 393.) en toen eerft verkreeg het Volk, door den muitzuchtigen aart der Gemeensmannen bygeftaan, de vryheid van een' derzelven te raoogen benoemen. Maar even gelyk onze Dichter Romen, dat ten dien tyd eene volftrekte Ariftocratie was, tot  I7ó AANM. of CAJUS MARCIUS CORIOL. tot eene Democratie maakt, zo maakt hy ook, i» zyn'Timon, Athenen tot eene Ariftocratie, dat eene volftrekte Democratie was. Hat zou echter onbillyk zyn, deezen misilag toe te fchryven aan zyne onkunde; het moet veeleer geweten worden aan de levendigheid van zyne verbeelding, die eenmaal verhit zynde , alle verkregene kennis deed verflaauwen en verdwynen. Want men vind hem fomtyds juift omgekeerd.zo dat hy zyne uitdrukkingenfchikt naar de frnfte trekken van het karakter van den perfoon. dien hyfchetft, en naar den eifch van deszelfs aait, en rang. Dr. Warburton. Pag. 62. Reg. iz, 11, 10, (vtn onderen.) Wy lebben de magt om dat te doen aan ons zeiven, maar bet is eene magt, 01» welke uit te voeren wy geene magt hebben. Ik houd my verzekerd , dat de Dichter hier den fpot heeft willen dryven met de ftelling van den H. Auguftinus nopens den vryën wil, gelyk die toen in de Godgeleerde Schooien van Engeland geleerd wierd. Dr. Warburton. Pag. 63. Reg. 10, 111 12, 13. en inderdaad, ik geloof, dat zo allen onze verjlanden eens uit ééne barfenpan konden uitvlieden , dat zy Ooft, Wefl , Zuid, en Noord, zouden vliegen. Hy wil zeggen, offchoon het belang van een' iedtr' van ons met dat van allen bleek overeen te komen, dan zou nog het ontwerp om het-zelve te bevorderen, oneindig verfcheiden zyn. ' Dr. Warburton. Ibid Reg. 9. 8. 7. (van onderen.) Dan zou bet vierde gedeelte om der confcientie wille terug keeren om u aan een wyf te helpen. Dit is een fyne hekelende trek, om aan tetoo' nen  TREURSPEL. 177 nen hoe weinig verftand -er van noodenif om eene vrouw te krygen; doch de dagelykfche blykenvan voorzichtigheid, die de fexe ons oplevert, in het doen van eene keuze, kunnen duidelyk aantoonen hoe ongegrond deeze fchimpfchoot is Da. Warburton. Pag. 67. Reg. 16, 15, (van onderen.) Waarom meet ik bier ftaan in dit wolvacbtig kleed. Door deeze uitdrukking verftaat Coriolanus de Toga birfuta, of het ruig kleed, waarin diegeenen, welken Burgemeefter wilden worden, zich by de oude Romeinen aan het volk moeften vooiftel. len, . , Da. Johnson. Ihd. Reg. 13. De gewoonte dwingt my biertoe ! Dit is eene groote onoplettendheid- De Romeinen hadden nog eerft kort geleden, de burgemeefterlyke regeering aangenomen; na het uitdry. ven van Tarquinius. Dr. Warburton. Pag. 73. Reg. j5. 17. En dat Cenforinus , de lieveling van bet volk, die deezen edelen toenaaam verkregen beeft door twee ■ maal tot Cenjor benoemd te zyn geweeft, ook een van zyne doorluchtige voorouderen is geweeft. Deezen regel heb ik in den tekft weder ingevoegd ; dezelve is hier klaarblykelyk uitgelaten, gelyk te zien is voor een' ieder', die flechts het begin van het leven van Coriolanus door Plutarchus befchreven, naflaat, waaruit Shakefpeare dit genoegzaam letterlyk heeft overgenomen. Ibid. P0"' De eerfte Cenfor is aangefteldgeworden, A. TJ. C. 314. en Coriolanus is uitgebannen, A. U. C. 262. De waarheid van de zaak is, dat de zegging, welke Pope hier boven aanhaalt, getrokken is uit M het  178 AANM. of CAJUS MARCIUS CORIOL. bet Leven van Coriolanus door Plutarchus befchre. ven. daar de gemelde Schryver, van Coriolanus lpreekende , niet alleen gewag maakt van zyne voor* ~ zaaten, maar ook van zyne nakomelingen, en dus heeft de drift, die onzen Schryver bezielde , hera waarfchynlyk geen' tyd overgelaten om alles naauwkeurig na te gaan , en dit is waarfchynlyk de re de, waarom hy de eenen met de anderen verward heeft. Men vind meer voorbeelden van dergelyke onoplettendheid by Shakefpearc; zoals in het eerfte deel van Hendrik den Vierden, daar eene lyftopgegeven word van Edelen, die in de vlakte van Ho'.* Hiedon krygsgevangen gemaakt waren; daar zegt hy: Mordake Graaf van Fife, en oadfte zoon van den verflagen' Douglas. ——• Nu was de Graaf van Fife geen zoon van Douglas, maar van Robert Graaf van Albany, Stede» houder van Schotland. Hy beeft deeze lyft overge nomen uit de Chronyk van Holing&head, wiens woorden aldus luiden, „ en onder de Krygsgevan„ genen waren ook, Mordack, Graaf van Fife» ,, zoon van den Stedehouder, Arkimbald Graaf Dou» „ glas, " enz. Dit heeft den Dichter in de verbeelding gebragt, dat de Stedehouder en Graaf Douglas dezelfde perfoon waren. Thioiald en Dr. Warburton. Fag. to. Reg. 19. de boom en bet geloei, Dit is eene aanfpeeling op de voorige uitdrukking van Coriolanus, daar hy den Gemeensman den Triton der Spieringen noemt. Da. Warburton. Ibid- Reg. 15, 14. laat dan uwe onkunde voor hem bukken; Onkunde werd hier gefteld voer envermoogen, de-  TREURSPEL. m dewyl het onvermoogen een gevolg der onkunde is. T,., Dr. Warburton. Ibid. Myns oordeel» behoeft men hier aan het woord inkunde geen* oneigen' zin by gevolgtrekking te geeven, de zin is klaar genoeg: " Indien deeze man „ die magt heeft, iaat dan de onkunde, die hem „ dezeive gegeven heeft voor hem ftryken of ne„ derbukken. Pag.Si.Reg.z-6. ^'Johnson. En bet doet my tot in de ziel leed dat ik zien moet, dat daar twee regeeringen plaats hebben, waarvan noch de eene, nocb de andere de opperfte magt heeft boefcbielyk de verwarring daar de plaats, die tusJcben beide open is, zal inneemen , en de eene met de andere vernietigen. De Dichter geeft bier eeneallerlevendigltefchets van het nadeel, en de ongerymdheid , die noodzaakelyke gevolgen zyn van datgeen , hetwelk men Imperium in Imperia noemt. „ _ Dr. Warburton. ?ag. 97. Reg. 10, 9 (van onderen.) Moet ik beengaan om ben myn ongejcboren boofd te tomen ? Het was de gewoonte by de oude Romeinen, dat degeenen, die iets aan het Volk wilden verzoeken , zich ongefchoren en in haveloofe en fkchte kleederen aan hetzelve vertoonden. Dr. Johnson. Pag. 105. Reg. 6—1, (van onderen) en Pa*. 106. Reg. 1. Behoud de magt om uwe verlossers te verbannen zolang, totdat uwe onkunde , die niet begrypt dan als zy gevoelt, niets in de Stad overlaatende dan uzelven, die toch altoos uwe eigen vyanden zyt, u alt allerjfebandelykjl • vernederde Jlaaven overlevert 'aan Ma bet  lEo AANM. op CAJUS MARCIUS CORIOL. bet een of ander volk, dat u zonder ftag offtoot over •wonnen beeft! Het is optnerkelyk, dat oni'er andere ftaatkundige grondftellingen van den d >orzichtigen Ha» rington ook eene gevonden word, welken hy welJigt van dit gezegde van Shakefpeareontleend heeft. Het Gemeen, zegt hy, kan niet zien maar voel voelen. Het ftrekt niet zeer tot roem van het volk , dat het even verblind is omtrent zyne vrienden als omtrent zyne vyanden. Zo flerk waren de zielsvermogens van onzen grooten Dichter, dat hy het menfchelyk leven in alle deszelfs betrekkingen zo algemeene als byzondere tot in den grond doorzag. Da. Johnson. Pag. 116. Reg. 3—.21. 0 Waereld, boe ongejladig zyn uwe omwentelingen! Vrienden , die zich aan u met eede verbonden hebben, welker dubbel hart niet meer dan één gevoelen ftlynt te koesteren, met welken men fteeds één' tyd, één bed, één' maaltyd, en ééno uitfpanning gehad beeft, zullen in den tyd van één uur, om een verfchil van één' enkelen penning, de bitterfte vyanden worden. Op de. zelfde wyze kunnen de grootfte vyanden , welker hevige woede, en kwaadaartige laagen om eikanderen te verfirikken ben den flaap belet, door de eene of andere emftandigbeid, door eene beuzeling, die geeneiwaer dig is, groote vrienden worden, en hunne oogmerken met eikanderen vermengen. Dus gaat bet ook met my; ik beb myne geboorteplaats en myne vrienden verlaten'ik treed thans deeze vyandlyke Stad binnen; indien zy' my doodjlaan, doen zy zicbzelven recht; indien zy my aanneemenzal ik bun land ten dienft ftaan. Deeze fraaije befchryving van dagelykfche vriendfchapsverbindtenisfen, is eene kunftige inleiding tot de onverwachte verbindtenis, welke de Dichter hem kortdaarna doet» aangaan; en eeneniet minder kunft.  TREURSPEL. i8r kunftryke verdeediging voor zyne opkomende vyand» fchap tegen Romen. Dr. Warburton. Pag. 124. Reg. 2, 1. (van onderen) Kruift en zegent zich over hem , Het is jirft niet zeer waarfchynlyk, dat een Veldheer der Volfcen, eenige eeuwen vóór Christus.geboorte zich gekruift en gezegend heeft, gelyk onze Dichter dien bedienden'hier laat vertellen. Sedtranfeat boe cum cateris! Vertaaler. Pap. 126. Reg. 7, 6. (van onderen.) Gy hebt gelyk, om dat de een dan den ander' min. der noodig beeft. Wanneer Shakefpeare goedvind eenige gewigtfr» ge aanmerkingen over de menfehelyke natuur te maa» ken, legt hy dezelve doorgaans (hetgeen daaraan juift niet veel gezag byzet) in den mond van het een of ander laag • comiek karakter. Dr. Warburton. Pag. 132. Reg. 6,7. Op den adem van knoflookeeters. Naar knoflook te ruiken was oudtyds het kenmerk van eene allerlaagfte geboorte, in zó verre, dat, gelyk Guevarra ons heeft nagelaten , het aan de Rid< ders van zekere oude Spaanfche Order verboden was dit voedfel te gebruiken. Dr. Johnson. Pag. 133- RtS- ". 13. 14. ISen die hebben hem ten ftad uit gejouwd. Cominius. Ik vrees, dat zy hem weder daarin zullen kermen. Dat is; even gelyk zy juichten by zyn vertrek. zullen zy by zyne terugkomft kermen; gelyk hy met fchimpredenen uitgedreven is zal hy met jammeiklagten wederkeeren. Dr. Johnson. M 3 Pag-  182 AANM.0? CAJUS MARCIUS CORIOL. Pag. 136, Reg. 8, 7. (van ouderen.) betgeen de zee&rend is voor de viffcben, Men zegt van eene zekere foort van Zeearenden by de Natuuronderzoekers OJJifragagenoemd, dat de visfchen zó bevreesd zyn voor dezelve, dat, wanneer zy dien vogel boven zich zien zweeven, zy zich aanftonds omkeeren met den buik omhoog, en zich dus goedwillig aan hunnen vyand ten prooi geeven; op deeze byzonderheid heeft de Dichter hier voorzeker het oog gehad. Vertaaler. Ibid Reg. 4,3,2,1. (van onderen en Pag. 137. Reg-1 — T Het zy dan, dat boogmoed, die , wanneer bet geluk de gewoonlyke paaien te boven ftreeft, den gelukkigen menfcb altoos aanfteekt, of, dat gebrek aan oordeel om de fcbikkingen te maaken van die lotgevallen, welken by in zyne band bad, of. dat zyne natuur niet gewoon iets anders te zyn, dan eene zelfde zaak, en uit den belm op bet kuffen verplaatste worden; maar in vreede eveneens, en met dezelfde geftrengbeid te willen beveelen als in den oorlog; T. Aufidius noemt hier drie redenen op, welke het kwaalyk flaagen van het verzoek van Coriolanus konden veroorzaakt hebben; vooreeril, Hoogmoed, die zeer ligt ontiiaat uit eene onafgebrokene aaneenfchakeling van voorfpoed; ten tweede Gebrek aan oordeel, om zich de gevolgen van zyne overwinningen ten nutte te maaken; en eindelyk, eene halftarrige eentoonigheid van aart, die hem belette, een' gevoeglyken overgang te maaken van den helm tot het kusfen; maar zowel in ftaatszaaken alsinkrygs. zaaken eigendunkeiyk deed handelen. Dr, Johnson. Pag-140. Reg. 13,12. (van onderen.) Wanneer de aderen niet opgevuld zyn, dan is bet bloed koud. Deeze aanmerking is niet alleen natuurlyk, en zeer  TREURSPEL; iIj zeer fraai uitgedrukt, maar is ook zeer wel geplaatft in den mond van iemand,die reeds in het begin van het fhik gezegd had, dat men hem kende als een' vrolyken baas. Da. Warburton. Pag-Ui. Reg. n. Ik zeg h, byzat op een'gulden zetel, Dat is; hy is gezeten midden in alle de pracht en luifter van de opperfte waardigheid, zo zegt Homerus , van Juno, als de Koningin der Goden, fpree. kende, Xpvtófyovo;' Hpfl. De in goud gethroonde Juno. Dr. Johnson. Pag. 145. Reg 17, 15, 14. (van onderen.) fcboon de wraak myn eigendom is, legt ecbter de vergiffenis in de barten der Volfcers. Coriolanus wil hiermede zeggen , fchoon ik een byzonder recht heb op de wraak, zyn de Volfcers echter myne deelgenooten in het recht van vergiffenis te fchenken. Dr. Johnson. Pag. 147. Reg. 12, 11, 10. (van onderen.) Enkel om hem te gevallen, die zicb verbeeldde, dat by meer zou kunnen doen, beb ik een weinig toege. geven. Indien Coriolanus enkel de eerfte voorwaarden, die de Romeinen reeds van de hand gewezen hadden, hen op nieuw had laaten voorftellen hoe kon hy dan zeggen , dat hy iets gedaan had ten gevalle van zyn* ouden vriend, M. Agrippa ? Derhalven moet deeze zin noodzaakelyk verbeterd worden, door byvoe, ging vun het woord more meer, en aldus gelezen worden: „ Enkel om hem te gevallen, die zich „ verbeeldde, dat hy meer zou kunnen doen, heb ,, ik een weinig meer toegegeven. Ofmirk. & Aant. M 4 Pae-  184 AANM.op CAJUS MARCIUS CORIOL. Pag. 148. Reg. 14, —. 9. (van onderen.) Coriolanus. Dit zyn niet meer dezelfde eogen, die ik in Romen gebad heb. Virginia. De droefheid, die ons zo zeer veranderd aan u ver* toont, doet u dit denken. _ Virginia geeft hier met voordacht eene verkeerde uitlegging aan de woorden van haaren man. Hy zegt: „ Dit zyn niet meer dezelfde oogen , die ik in Ro,, men gehad heb ; " willende daarmede zeggen, dat hy nu de dingen uit een ander oogpunt beichouwde; en zy neemt deeze woorden op alsof hy van haare oogen wilde fpreeken, om daardoor zyne aandacht op haar en op de andere edele vrouwen te doen vallen. Dr. jOHNSOir, Pag. 149. Reg. i,2. J mels ZW"r U ty dC yverzucbt'Se Koningin des He. Dat is by Juno, de B-fchermgodin van den Een. ten «aat, en, uit dien hoofde, de wreekerefle van alle echtelyke trouwloosheid. Dr. Johnson. Ibid. Reg.$, (van onderen.) De braave zufier van Publicola, Myns bedunkens behoorde Valeria niet op het Tooneel gebragt te zyn, enkel om den trein te vol. gen zonder één enkel woord te fpreeken. n „ Thiobald. Pag. 150. Reg, 1. van den alvermoogenden Jupiter. Jupiter is bier zeer verftandiglyk en wel te pas in. gevoegd, dewyl hy de Befchermgod van Romen was. p„„ D , Dr. Warburton. rag. 154, Reg. 1. (van onderen ) Komt, treed met ons binnen, Mevrouwen. j?v ver„ dient, enz. '6J Het gedeelte van deeze reden, dat begint metMevrouwen, gy verdient, enz. word ten onrechte Co.  TREURSPEL. 185 Coriolanus in den mond gelegd; hetzelve behoort tot de rol van Aufidius. Want het zou ongerymd zyn te ftellen , dat de eerfte in het midden der verwarring van zoveel hevige en ftrydige driften, bedaard en welbedacht genoeg zou weezen om een zo galant compliment aan de Dames te maaken. „ „ D». WARBUflTOïr, Pag. 155. Reg. s, 3,4. Allen de zwaarden van Itaüen, en allen de wapenen van deszelfs bondgenooten zouden deezen vreede niet hebben kunnen bewerken. Hier moet men aanmerken, dat de Dichter, door zyne levendigheid vervoerd, op deeze plaats het oog heeft op de laateregrootheid van Romen,even gelyk op Pag. 148. «^-17,18. Daar hy Coriolanus doet zeggen : „ Laaten de Volfcers Romen om„ ploegen, en geheel ItaliSn eggen; " want ten tyde van Coriolanus befloeg het grondgebied van Romen flechts eenige weinige mylen rondom de Stad. Dr. Warburtoiï. M 5 Dit  i86" AANM.or CAJUS MARCIUS CORIOL; L/it Treurfpel is een der fraaifte Tooneelftuk. ken van onzen Dichter; te meer, dewyl het de aan. dacht geduurig bezig houd. De vrolykheid vaneen' luchtigen grysaart in M. Agrippa ; de eerwaerdigheid van eene edeldenkende Matrone in Volumnia; de jongvrouwlyke zedigheid in Virginia; deadelyke en krygshaftige trotsheid in Coriolanus; en de gemeene volks kwaadwilligheid, en laagtrotfche ver. waandheid in Brutus en Sicinius leveren eene beval, ligo en aandachtwekkende verfchillendheid op ; en de veelvuldige omwentelingen in het lot van den Held van dit Tooneelftuk vervullen de gemoederen met eene onruftige nieuwsgierigheid. Alleenlyk zou men misfchien in dit ftuk kunnen beriipen, dat 'er te veel gewoel in het eerfte bedryf, en te weinig 1» bet laatfte gevonden word. ^ jomn. I 1 H D 1. MET  HET TWEEDE DEEL VAN KONING HENDRIK den VIERDEN Behelzende deszelfs Dood, en de Krooning van Koning HENDRIK deh VYFDEN. H I S T O R I E.S PEL.  PERSOONEN. Koning Hendrik de Vierde. Prins Hendrik van Wales. *y Prins J o h a n van Lancaster. / Zoenen des Prins Hümphrey van Gloucester. c Konings. Prins Thomas van Clarence. J nohthumberland. , De Aartshisjcbop van Yoii- \ MowïïiT. H as ti nos. Vyandenvan Mylord Bardolph. : den Koning. Travers. Morton. Coleville. / W ar wick. Westmoreland. S u r r e y. I Vrienden van Gower. \ den Koning. Harcour t. f De Lord • Opperrechter. J ' F alst aff. poins. Bardolph. Pistol. P e t o. Een Pagie. Shallow. ï. „ , , Silence. Vreederecbters. David, Knecht van Sballow. Phano, . .. S n a r e. s Gerechtsdienaars. M o u l d y. _ S h a d o w. / Wart. > Landfoldaaten. F e e b l e. \ B ul c a lf. Lady Northumberland. Lady Pekcï. Vrouw Quikly , eene Waardin. Doll Tearsheet. Kelder jongens, Diefleiders, Stalknctbts, enz. VOOR-  ïSo VOORAFSPRAAK. Het Gerucht komt op het Tooneel mtt een kleed geheel met tongen befchilderd. Opent uwe ooren; want wie van uüeden zal de werktuigen van het gehoor floppen, wanneer het luidruchtig Gerucht fpreekt? Ik, die van het ooft tot het nederdaalend weft, den wind tot myn poft. Baard gebruik, ontvouw onophoudeiyk de daaden, die op deezen aardkloot ondernomen worden- Over myne tong ryden onophoudeiyk kwaadfpreekingen, welke ik in alle taaien voortbreng, en dus de ooren der menfchen met val[che verhaalen vervul. Ik fpreek van vreede , wanneer bedekte vyandfchap, onder den glimlach van veiligheid de waereld treft; en wie anders dan het Gerucht, wie anders dan ik veroorzaakt ontzaglyke monfteringen en voorbereide verdeedigingen, terwyl het dik jaar, gezwollen door eenige andere rampen, geöordeeld word bezwan* gerd te zyn door den Oorlog, dien onmededoogenden dwingeland, en niet door dergelyke zaaken. Het Gerucht is eene fluit, die geblazen word door vermoeden, achterdocht, en gisfing, en derzei ver mondftukis zo gemakkelyk en eenvoudig, dat het lomp gedrocht met ontelbaare hoofden, het altoos oneenig en weifelend gemeen daarop fpeelen kan. Maar, wat behoef ik dus myn welbekend lichaam te ontleeden voor myne eigen huisgenooten ? Waar. om is het Gerucht hier gekomen ? Ik ben de voorbode der overwinning van Koning Hendrik; die op het bloedig flagveld by Shrewsbury den jongen Hotfpur en zyn leger verflagen heeft; de vlam der vermetele oproerigheid uitblusfende met het bloed van den oproermaaker. Maar, wat doe ik?Waar. om fpreek ik zo van den beginne af aan de waarheid f  ito VOORAFSPRAAK. heid? Myne zaak is rondom te verfpreiden d-t Hendrik Monmouth gevallen is door het wraak zwaard van den edelen Hotfpur; en dat de Koning voor de woede van Douglas zyn gezalfd hoofd zo laag als de dood heeft moeten bukken. Dit heb ik yerfpreid door alle de landlieden van het koninglyk flagveld van Shrewsbury af tot aan deezen doorwormden burg van ruwe fleenen ; daar de vader van Hotfpur, de oude Northumberland hevig krank legt. De poflboden komen vermoeid hier aan en niet een van hen brengt eenig ander nieuws dan hetgeen ik hen geleerd heb. Zy brengen op de tongen van het gerucht zachte vertrooftingen, dia onwaar zyn, en dus erger dan kwaade tydineen die waarachtig zyn. (Hy vertrekt.) ' HENDRIK  191 HENDRIK de VIERDE TWEEDE DEEL. EERSTE BEDRYF. eerste tooneel; Het Tooneel verbeeld bet Kafteel van Nortbumberland. Lord Bardolph, de Poortiir. Lord Bardolph. w ie is hier deurwachter, hola.' Waaar is de Graaf? Poortiir. Wie zal ik zeggen dat gy zyt ? Lord Bardolph. Zeg aan den Graaf, dat Lord Bardolph zyne opwachting by hem komt maaken. PoORTI kr. ZyneLordfchap is gaan wandelen in den boomgaard, klop flechts aan de deur, en hyzelfizaluantwoord geeven. (Lord Bardolph klopt, en de Graaf komt op bet Tooneel.) Lord Bardolph. Daar is de Graaf. NORTHUMBERLAKD. Wat nieuws, Lord Bardolph? Elke minuut moeft thans de vader van eene nieuwe lift zyn. De ty« den zyn verwilderd; de tweedragt is, even als een overvoederd paard, woedende losgebroken en velt alles voor zich ter neder. Bar-  iqï HENDRIK de VIERDE. Bardolph. Edele Graaf, ik breng u nieuws van Schrewsbury dat zeker is. Northumberland. Goed nieuws, hoop ik, zo het den Hemel be> haagt. Bardolph. Zo goed als men ooit kan wenfchen. De Ko ïiing is genoegzaam doodelyk gekwetft, en Prins Hendrik is door het geluk van Mylord uw' zoon verflagen; en de beide Blunts zyn omgebragtdoor •de hand van Douglas. De jonge Prins Johan, en Weftmoreland, en Stafford zyn gevlucht, en Hendrik Monmouth's vleefchklomp, de dikkeSir Johan ïs de Krygsgevangen van uw'zoon. oZulkeendag, waarop zó gevoelen , zó vervolgd , en eene zó iroemruchtige overwinning behaald is , vertoonde Kich nooit om de jaarboeken te vertieren zedertde tyden van CajCar's geluk ! Northumberland. Vanwaar komt dit nieuws? Hebt gy hetfligveld gezien? Komt gy van Schrewfbury ? Bardolph Ik heb iemand gefproken , Mylord, die vandaar kwam, een braaf edelman, en die in een' goeden n;iam ftaat; deeze heeft my vanzelfs deeze tyding voor waarheid opgegeven. Northumberland. Daar komt myn bediende Travers, dien ik voorgaanden donderdag heb uitgezonden om naareenig nieuws te verneemen. Bardolph. Mylord, ik heb hem op den weg- voorby gereden , en hy kan u niets meer met zekerheid zeggen, dan hetgeen hy, by toeval, van my vernoi men heeft. TWEE.  HISTORIESPEL. m TWEEDE TOONEEL. De Voorigen, Travers. Northumberland. Wel, Travers, welke goede tyding komt 'er metu? Travers. Mylord, Sir Johan Umfrevil heeft my naar ute rug gezonden met blyde tyding; en, dewyl hy een beter paard had, is hy my voorby gereden. Achter hem kwam fpoorflags een ander edelman, die geheel afgemat was door de haaft, die naaft my ftil hield om zyn bebloed paard te doen ademhaalen; hy vroeg my naar den weg naar Chefter; en ik vroeg hem naar eenig nieuws van Sbrewsbury, hy zeide my, dat het oproer ongelukkig was, en dat de Spoorhiel van den jongen Hendrik Percy koud was. Hierop vierde hy zyn fnel paard den teugel, en, zich voorover buigende, floeg hyzyne behendige hielen in de zwoegende zyden van het paard tot aan het fpooryzer; en ylde zó fchielyk weg , dat by in het rennen den weg fcheen te verflinden; zonder eenige verdere vraag af te wachten. Northumberland. Hoa! Nog eens! —Zeide hy, dat de fpoorhiel van den jongen Hendrik Percy koud was, en het oproer ongelukkig? Bardolïh. Mylord, ik zeg, dat, zo de jonge Lord uw zoon deezen dag niet de overwinning behaald heeft, ik op myn woord van eer myne geheele baronie voor een zyden lint wil geeven. Spreek 'er niet meer van. Northumberland. Maar, waarom zou dan de edelman, dit naaft N Tra.  194 HENDRIK de VIERDE. Travers gereden heeft, dat bericht van ons verlies gegeven hebben? Bardolph. Hoe, die ? Dat is voorzeker een fiechte knaap geweeft, die het paard geftolen bad, dat hy bereed, en die, op myne eer, maar zo ieis op goed fortuin weg, vertelde. Zie, daar komt weder nieuwe tyding. DERDE TOONEEL. De Voorigen, Morton. Northumberland. Ja, het gelaat van dien man voorfpelt, even ais een titelblad, den aart van een treurig boek. Even zo vertoont zich een ftrand, waarop de zee blykbaare bewyzen van overweldiging heeft nagelaten. Zeg, Morton, komt gy van Sbrewsbury. M o r t o n. Ik ben fpoorflags weggerend , Mylord , van Shrewsbury, daar de dood haar allerverfchrikkelykft masker had aangedaan om ons volk te verfchrikken. Northumberland. Hoe vaaren myn zoon en myn broeder ? Gy beeft, cn de bleekheid van uwe wangen is beter in ftaat om uwe boodfchap tc melden dan uwe tong. Juift zulk een man, zoflaauw, zo ademloos , zo verward, zo akelig, zo mistrooftig opende de bedgordynen van Priamus in de ililte van de middernacht, om hem te vernaaien, dat reeds de helft van zyne Stad Troijen was afgebrand; maar Priamus kon éér het vuur dan hy zyne tong ontdekken, en ik de dood van myn' Percy dan gy my die kunt verhaalen. Gy ' zyt van voornemen te zeggen; dus deed uw Zoon , en dus deed uw Broeder; en dus ftreed te edele Dowglas  HISTORIESPEL. 195 Dowglas.om daardoor myn greetig oor met'bunnemoedige daaden te vullen; maar op het laatft, om myn oor inderdaad te Hoppen, hebt gy een' zucht gereed om deezen lof weg te blaazen, eindigende met te zeggen, dat zoon , broeder en alles dood is. Morton, Dowgles leeft nog, en uw Broeder insgelyki; maar Mylord uw Zoon Northumberland. Welnu, die is dood. Zie eens welk eene fnelle tong de achterdocht heeft. Hy , die enkel de din. gen vreeft, welke by niet gaarne zou willen verneemen, heeft by inftïnct reeds kennis uit de oogen van een' ander', dat hetgeen hy vreesde gebeurd is. Maar, fpreek echter. Morton; zeg aan uwen Graaf, dat zyn vermoeden liegt; en ik zal dit opneemen als eene aangenaame beleediging, en u een gefchenk geeven omdat gy my dit ongelyk aandoet. Morton. Gy zyt te groot om door my geleugenftraft te worden, uw voorzeggingsgeeft is al te waarachtig, en uwe vrees maar al te zeker. Northumberland; En, met dat alles, zeg toch niet, dat Percy dood is Ik zie eene vreemde bekentenis in uwe oogen; ay fchud uw hoofd, en houd het voor vrees of voor eene misdaad de waarheid te fpreeken. Indien hy verflagen is zeg het dan. De tong, die komt zegeen, dat hy dood is beleedigt niet; en hy doet zon. de, die een* dooden beliegt, maar niet de geene, die zegt dat een dood nietmeer leeft. Echter heeft de eerfte brenger van eene onaangenaame tyding eene onaangenaame bezigheid, en zyne tong klinkt achterna even als eene doodklok , die ons herin«ert, dat zy een' overleden' vriend beluid. N 2  ÏOÓ HENDRIK de VIERDE Bardolph. Ik kan niet gelooven, Mylord,dat uw zoon over* leden is. Morton. Het doet my leed , dat ik u moet dwingen te geJooven hetgeen ik, by den Hemel, wenfchte niet gezien te hebben ; maar deeze myne oogen hebben hem in een' bloedigen toeftand gezien, zodat hy afgemat en ademloos flechts flaauwen tegenftand bood aan Hendrik Monmouth; wiens fnelle gramfchap den nooitverwonnen' Percy ter aarde wierp, van welke hy nimmer levendig wederom opgeftaan is. Kortom, de dood van hem, wiens adem zelfs aan den loaipften kinkel in het leger vuur inblies, bekend geworden zynde, beroofde de beftgeftelde gemoederen van zyn volk van al hun vuur en nette; want zyn aanhang was door zyn metaal verftaald , hetgeen in hem verminderd zynde allen de overigen tot hunne voorige ftof deed wederkeeren, naamelyk tot lomp en zwaar lood. En gelyk nu dingen, die zwaar zyn, door middel van geweld het fnelft voortgedreven "worden, even zo zette ons volk, dat nu zwaarmoedig geworden was door Hotfpur's dood, aan deeze zwaarte door deszelfs' vrees zulk eene ligtheid by, dat geene pylen fneller naar hun doelwit gedreven worden,dan onze krygsknechten, die hunne eigene veiligheid bedoelden, van het flagveld vluchtten. Toen wierd de edele Worcefter,helaas! al te fchielyk krygsgevangen gemaakt; en die woe« dende Schot.de met bloed bedekte Dowglas, wiens weltreffend zwaard tot driemaal toe den fchyn van den Koning verflagen had, begon toen zyn' moed te verliezen, en ontfchuldigde daardoor de fchande van hen, die hunne ruggen hadden gekeerd; en door vrees in zyne vlucht flruikelende wierd hy gevangen genomen. Met één woord, het befluit van alles ïs, dat de Koning overwonnen heeft; en dat hy in alle yl eenige troepen heeft afgezonden om u aan te taften,  HISTORIESPEL. 197 taften, Mylord, onder het bevél van den jongen Lancafter en Weftmoreland. Dit is het gantfche nieuws. Northumberland. Ik zal nog tyd genoeg hebben om daarover te treuren; in het vergif zelf kan men geneesmiddelen vinden, en deeze nieuwstyding, die my, indien ik gezond ware geweeft, ziek zou gemaakt hebben, heeft my. nu ik ziek ben, in zeker opzicht gezond gemaakt. Even gelyk een ongelukkige, wiens door koorts afgematte gewrichten als krachtelooze hengfels onder het leven krommen, ongeduldig over zyn' toeftand zich uit de armen van zyn' oppasfer losrukt; juift zo zyn myne leden, die, eerft door droefheid verzwakt zynde, nu door droefheid tot woede vervoerd worden, driemaal fterker dan te vooren. Weg, derhalven, met die nietige kruk, eene gefchubde handfchoen met yzeren leden moet thans myne hand bekleeden. Weg met dien ziekelyken hoofddoek, die eene veel teydele befcherming is voor een hoofd, op hetwelk Vorften door overwinning vet geworden hun doelwit geveftigd hebben. Dgkt thans myne wenkbraauwen met yzer, en laat nu het yslykft oogenblik naderen, dat tyd en toelaating over woedende Northumberland kunnen brengen om hem tot toorn te verwekken Laat de hemel de aarde kusfen! Laat de hand der natuur nu niet meer de onftuimige wateren paaien ftellen! Laat alle orde uitgeroeid worden, en laat deeze waereld niet langer eene fchouwplaats zyn om den twift in eene kwynende gedaante te onderhouden; maar laat de geeft van den eerftgeboren' Caïn in aller harten heerfchen, opdat , elk hart geneigd zynde tot bloedige aanvallen, dit woeft fchouwfpel een einde neeme;en duifternis de dood begraave! Bardolph. Deeze. aangefpoorde drift doet u nadeel, MyN 3 l°rdt  198 HENDRIK de VIERDE lord / — Myn waarde Graaf, maak toch geene fcheiding tusfcben uw verftand en uwe eer. Morton. Het leven van allen uwe toegenegene medeftanders hangt af van uwen welftand, en indien gy dien aan hevige driften ten prooi geeft dan moet dezelve noodzaakelyk afneemen Gy hebt immers den uitflag van den oorlog overwogen, edele Lord , en de kansrekening opgemaakt, éér gy gezegd hebt: ,, Laaten wy de wapenen opvatten." Het was immers reeds uwe vooronderftelling, dat in de hitte der flagen uw zoon zou kunnen fneuvelen; gywift, dat hy over gevaaren wandelde, op eene kans, waarby hy meer waarfchynlykheid had van daarin te verzinken dan daarover te komen; gy waart niet onbewuft, dat zyn lichaam vatbaar was voor wonden; tn dat zyn driftige aart hem voeren zouter plaatfe, daar het grootft gevaar was, en evenwel hebt gy tegen hem gezegd. „ Gaasbesn." En niets van dit alles, boefterk gy het ook kond vermoeden, kon u van uw ftandvaftig vporneemen doen afzien; wat is 'er dan nu gebeurd, of wat heeft zyne ftouteonderneeming uitgewerkt, anders dan dat'ergebeurd is, hetgeen waarfchynlyk ftond te gebeuren? Bardolph. "Wy allen, die aan dit verhes deel hebben, wis. ten, dat wy ons op zulke gevaarlyke zeeën be. gaven, dat het tien tegen een zou zyn,indien wy het leven daarvan afbragten; en evenwel hebben wy het om den voorgeftelden prys gewaagd; wy hebben een oogfchynlyk gevaar ge'art , en nu, daar wy overwonnen zyn , waagen wy het op nieuw. Kom, wy zullen alles opzetten, goeden bloed. Marton. Het is meer dan tyd ; en daarenboven, edels Lord, heb ik hooren verzekeren, en als waarheid beveftigen, dat de braave Aartsbiffchop van York •P  HISTORIESPEL. 199 op de been is met eene welgeoefende legermagt. Hv is een man, die zyne medeftanders mtt een dubbelen band san zich verbind. Myiord uw zoon had enkel lichaamen, enkel fchaduwen cn vertoningen van mannen om te ftryden; want het enkel woord Oproer maakte eene fcheiding tuffchen de daaden van hun lichaam en tuffchen hunne ztel, en zy ftreeden met tegenzin, en al?gedwongen, even gelyk men geneesdranken inneemt, zodat hunne wapenen alleen op onze zyde fcheenen te zyn, maar hunne zielen en neigingen waren door het. enKei woord oproer bevroren opgefloten als viffchen in een' vyver. Maar thans verkeert de Btffchop een opftand in Cotfj-dieniligheid; want dewyl men hem voor oprecht en vroom van gevoelen houd, word by gevolgd met lichaam en ziel, hy onderfteunt zyn oproer met de fteenen van Pomfret, waarvan hy het bloed van den edeien Koning Richard heett afgefchraapt ; hy ontleent zvn gefchil en deszelts oorzaak van den hémel, en zegt aan zyne mede. ftanders, dat hy een bloedend land befchermt, dat onder den magtigsn Bolingbroke naar zyn laatlten adem fnakt, en grooten en kleinen vereenigen zich om hem te voldoen. Northumberland. Ik heb dit te vooren reeds geweten, maar om de waarheid te zeggen, deeze tegenwoordige droefheid had het uit myn geheugen verdreven, Gaat met my naar binnen, en raad aan een ieder den veiligften weg tot behoudenis en wraak. Zend bo den en brieven af, en bezorgt ons vrienden met allen mooglyken fpoed; nimmer hadden wy er zo weinig, en nimmer hadden wy die meer vandoen. (Zy Vertrekken.) N» VIER-  200 HENDRIK de VIERDE VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene jlraat te Londen. Sir Johan Falstaff met een' Pagie die xyn degen en fcbild droogt. ' Falstaff. Hoor eens hier knaap, groote reus! wat zegt de Doctor van myn water. P ag ie. Hy zegt, Mynheer, dat het water, opzichzelfge nomen, goed gezond waterwas. Maar, dat degeeii. waaraan het toebehoorde , we! meer ziekten zou kunnen hebben, dan hy zich verbeeldde. Falstaff. Lieden van allerhanden ftaat fcheppen vermaak om over my te lachen. Het brein van den kluchtig gevormden klomp aarde, van den menfeh, is niet ;n ftaat om iets uit te vin jen om iemand te doen lachen, dat ik niet heb uitgevonden, of dat opmy niet uitgevonden is. Ik ben niet alleen aartig in my zeiven . maar ben daarenboven de oorzaak', dat andere lieden ook aartig zyn. Ik kuijer hier voor u heen en weder even als eene z*ug , die alien ?nH-! Jrgpn- t0t °p éeo na doorlegen heeft. Indien de Prins u in myn' dienft gefteld heeft om •enige andere rede dan om mydes tebeterte doe» affteeken, dan begryp ik het niet langer. Gy bas taard kaboutermannetje , gy zyt meer gefchikt om in myne muts te fteeken, dan om achter my te gaam UZrn0ë n0°a d3n nU met eenagaatfteentjeop. gefchikt geweeft; maar ik zal u ook niet in goud of zilver zetten maar in gemeene ftof, en u voor een Juweel aan uwen meefter terug zenden • Dat jongetje dat Prinsje, u Heertje | wiens kin nog niet eens gevlokt is; ik neem veeleer aan een'baard " dm  HISTORIESPEL. 201 den palm van myne hand te doengroeijen, danhy 'er een' aan zyne kaaken zal hebben; en evenwel houd hy niet op van te zeggen, dat zyn aange. zicht een recht koninglyk aangezicht is. De Hemel mooge dit beflisfen zoals by wil, tot nog toe is 'er geen haair aan verbeurd , laat hy het vry voor een koninglyk aangezicht houden, want geen barbier zal 'er ooit een' fchelling aan verdienen; en evenwel kraait hy zo luid als of hy reed; een man was geweeft toen zyn Vader nog een jongeling was. Hy mag vry zyne gunft voor zichzelven houden, want ik wil hem wel verzekeren, dat hy de myne reeds voor het grootfte deel verloren heeft. —Wat heeft Meefter Dombledon gezegd over het Satyn van myn manteltje, en broek. F a o 11. Hy heeft gezegd, Mynheer, dat gy hem een' be» ter; borg moeft ftellen dan Bardolph; want dat hy noch zyn woord, noch het uwe wilde aannjemen 5 hy heeft geen' zin in dien borgtogt. Falstaff. Laat hy verdoemd zyn gelyk de Ryke Man, en laat zyne tong nog veel heeter zyn 1 Zulk een hoe» rekind van een Achitophel, zulk een fchurkachtige gepredeftineerde rekel 1 De handtafting van een' edelman te hebben, en dan nog borgtogt te vorde> rent — Die fchurfde kaalkoppen draagen thans niets anders dan hooge fchosnen, en fleutekeekfen aan hunne gordels; en wanneer iemand het aiethen eens is over een fatfoenlyk te ■ goed-houden, dan willen zy nog borgtogt hebben. Ik zou al zo lief willen, dat zy my rottenkruid in myn* mond fta. ken, dan dat ik die met borgtogt zou vullen. Ik had gedacht, dat hy iny twee-en-twintig ellen fatyn zou gezonden hebben, omdat ik een braaf Ridder ben, en hy zend by my om zekerheid ; welnu, hy kan in zekerheid ilaapen; want hy heeft den hoorn des overvloeds, en het licht van zyne vrouw fchynt N 5 '«  202 HENDRIK de VIERDE. 'er door, en nog kan hy niet zien, fchoon wy zyne eigene lantaren hebben om hem voor te lichten. Waar is Bardolph ? P a g i e. Hy is naar Smithfield gegaan om voor uwe Edel» heid een paard te koopen. Falstaff. Ik kocht hem in Paul's, en hy zal my een paard koopen in Smithfield! Als ik nu nog een wyf voor my kon vinden in een hoerhuis, dan had ik een' knecht, een paard, en een wyf. VYFDE TOONEEL. DeVoorigen.de L o rd-0 p fe rre c hter, en Gerechtsdienaars. P a g i e. Mynheer, daar komt de Edelman, die den Prins heeft doen gevangen zetten, omdat hy hem floeg over Bardolph. Falstaff. Volg kort achter my; ik wil hem niet zien. Lord Opperrechter. Wie is hy, die daar gaat? Dienaar. De Ridder Falftaff, onder het welneemen van uwe Lordfchap» Lor d-0 pperpechter. Hy, die over eene aanranding verhoord is geworden ? Dienaar. Dezelfde, Mylord. Maar hy heeft na dien tyd by Shewsbrury veel dienft gedaan ; en, naar ik gehoord heb, moet hy nu met eene boodfchap vanhtt Hof naar Lord Johan van Lancafler vertrek, ken. Lord<  HISTORIESPEL. 203 Lo rd-Opperrechter. Hoe, naar York? roep hem terug- Dienaar. Sir Johan Falftaff l .... F a l s t a f. Pagie, zeg hem, dat ik doof ben. Pag ie. Gy moet luider fpreeken, myn Heer is doof. L,ord-Opperrechter. Ik ben wel verzekerd, dat hy het is om eenig goed te hooren. Gaa heen, trek hem aan den elboog. Ik moet hem fpreeken. Dienaar. Sir Johan Falstaff. Wat, zuik een jonge knaap bedelen ! Is 'er geen oorlog ? is 'er geen werk? Heeft de Koning geene onderdaanen noodig ? Hebben de Rebellen geene fol. daaten van doen? Schoon het fchande is eenige party aan te hangen dan eene, is het echter meer fchande te bedelen , dan de flechtfte zyde te verkie» zen, fchoon die ook Hechter ware, dan de naam van Rebellie kan uitdrukken hoe dezelve moet verkregen worden. Dienaar- Gy miskent my, Mynheer. Falstaff. Hoe, vriend? Heb ik gezegd.dat gy eeneerlyk man waart? Myne ridderfchap en krygsmanfchap ter zyde gefteld, dan heb ik het gelogen in myn' hals, indien ik dat gezegd heb. Dienaar. Eilieve, Mynheer, ftel dan eens uwe ridderfchap en krygsmanfchap ter zyde, en geef my vryheid, om u te zeggen, dat gy in uw' hals liegt, wanneer gy zegt, dat ik iets anders ben dan een eerlyk man. Fal.  204 HENDRIK de VIERDE • Falstafg. Zou ik u vryheid geeven om my dit te zeggen ? zou ik afleggen hetgeen aan my vartgegroeidis; indien gy die vryheid van tny verkrygt, hangmydan vry op en zo gy die vryheid gebruikt, verdiende gy veeleer gehangen te worden. Loop heen fchurk, pak u weg. ' Dienaar. Myn heer begeert u te fpreeken, Sir Johan. Lord Opperrechter. Sir Johan Falftaff een woord. Myn waarde Lord!'~ God geeve uwe Lord. tEn 80£Jdenn daë- Ik ben verb! Vd . dat ik uwe Lordfchapop de ftraat zie; ik had hooren zeggen , . » "we.r*iordfcnaP ziek was. Ik hoop immers dat uwe Lordfcnap op raad van den Doctor uitgaat. Uwe Lordfchap heeft, ofichoon zy de jeugdige jaaren nog niet geheel heeft afgelegd, echter reeds eenige trekken van de achtbaarheid desouderdoms; zoiets van het zout der jaaren; en derhalven zou ik u vriendelyk verzoeken naauwkeurige zorgtedraagen voor uwe gezondheid. fa c- Lord Opperrechter. •sir Johan , ik heb u doen ontbieden vóór uwen togt naar Shrewibury. _ Falstaff. Under het welneemen van uwe Lordfchap, ik ,,,>W00"1, dat de KoniDê «in of meer misnoegd uit Wales terug gekomen is! ö LordOpperrechter lk fpreek niet van zyne Majjfteit. Gy hebt ge. weigerd te komen, toen ik u ontboden heb. Falstaff. En daarenboven heb ik gehoord, dat zyne Ma. jefteit weder die verd * * * de beroerte heeft ge. Lord.  HISTORIESPEL 105 Lo rd'0 p perrech te r. Nu, dat God hem wederherfteile' Maar, eilieve, laat ray toch met u fpreekenFalstaff.De beroerte is, naar het my voorkomt, eene foort van fhapziekte, onder het welneemen van uwe Lordfchap, eene foort van flaap in het bloed, een drommeifch gekrieuwel, LordOpperrechter. Wat behoeft gy daarvan met my te praaten ? Laat het weezen wat het wil. Falstaff. Dezelve heeft haar' oor fprong uit groote kwelling, uit fterk denken en hoofdbreeken. ik heb de oorzaak daarvan in Galenus gelezen. Het is eene foort van verdooving. Lord Opperrechter. Dan denk ik, dat gy met die ziekte behebtzyt; want gy hoort niet wat ik tegen u zeg. Falstaff. Zeer wel, Mylord, zeerwel; maar hetis. onder uw welneemen veeleer bet ongemak van niet te kunnen Imiteren, de ziekte van geene achttegeeven, die my geheel overheert. Lord-Opperrechter. U aan de voeten te ftraffen zo j de oplettendheid van uwe ooren wel verbeteren; en het fcheelt my weinig, of ik zou uw Doctor wel willen worden. Falstaff. Ik ben wel zo arm als Job, Mylord, maar niet zo lydelyk. üwe Lordfchap kan my, met betrekking tot myne armoede, den drank der gevangenis toedienen ; maar in hoeverre ik uw lyder zou zyn, in het volgen van uwe voorfchriften, hiervan zouden wyze mannen een drachma van een fcrupel kunnen maaken, of veeleer een fcrupel zelf. Lord.  ao5 HENDRIK de VIERDE Lord-Opperrechter. Ik heb u ontboden, toen uw leven 'er aan hing van met my te komen fpreeken. Falstaff. Dewyl ik toen door myn' raad, die in de wetten van dit land zeer ervaren is, gewaarfchouwd wierd, ben ik niet verfchenen. lord-opperre chter. Nu dan, recht uit gezegd, Sir Johan, gy .leeft in groote fchande» Falstaff. Iemand, die zich met myn' gordel gord kan in geen kleiner leeven, Lórd-Opperrechter. Uwe middelen zyn zeer klein, en uwe verteering is zeer groot. Falstaff. Ik wenfchte wel, dat het juift anders was; dat myne middelen grooter waren, en dat myne middelen geringer waren. LoRD-OpPERR echter. Gy hebt den jongen Kroonprins verleid. Falstaff. De Kroonprins heeft my misleid. Ik ben de man met den dikken buik, en by is myn hond. Lord-Opperrechter. Welnu, het zou my leed doen eene verfchgenezene wond weder op te krabben; uw dagdienft by Shrewsbury heeft uw nachtbedryf by Gadfhill een weinig verguld. Gy moogt het aan deeze onruftige tyden dank wyten, dat deeze uwe daad met zoveel ruft over het hoofd gezien word. Falstaff. Mylord Lord-Opperrechter. Doch, nu alles wel is, laat het nu zo blyven; maak geen' flaapenden wolf wakker. F al-  HISTORIESPEL 2CJ Falstaff. Een* wolf wakker te maaken is even erg als een' vos te ruiken. Lord-Opperrechter. Hoe, gy zyt even als eene kaars, wier beft ge. deelte binnen uit gebrand is. Falsta ff. Eene feeftkaars, Mylord, enkel fineer; maar zelfs indien ik zeide van wafch, dan zou myne geftaltede waarheid daarvan bewyzen.' Lord-Opperrechter. Gy volgt den jongen Prins op en neder, als een kwaade engel. Falstaff. Niet zo, Mylord, uw engel is licht; maar ik durf hoopen, dat een ieder, die my aanziet, my neemen zal zonder my te weegen,en evenwel kan ik u verzekeren in zeker opzicht, dat ik niet gangbaar ben; ik kan het zo niet zeggen. De deugd word zo weinig geteld in deeze fcbacheraars-tyden, dat wezentiyke moed een beerenleider geworden is; vindinf rykheid is eene tapfter geworden , en heeft haar vlug vernuft afgefloten in het opmaaken van rekeningen ; en allen de anderen gaaven, die aan den menfch behooren, zyn'gelyk de boosheid deezsr eeuw dezelve misvormt, geen oortje waerdig, G y, oude lieden, gy geeft geen acht op de bekwaamheden van ons, die jong zyn; gy meet de hitte van onze levers af naar de bitterheid van uwe gal, en wy, die in het voorfte gedeelte van ons leven zyn , ik moet het bekennen , wy zyn al raare fnaa. ken. Lord-Opperrechter. ' Z;t gy uw' naam op de rol der jeugd, die voor oud opgefchreven is met allen de karakters der bejaardheid ? Hebt gy niet vochtige oogen , uitgedroogde handen, getaande kaaken , een' gryzen baard , afneemende beenen, en een' toeneemen. den  ao8 HENDRIK bi VIERDE den buik? Is niet uwe item gebroken , uw vernuft enkel , en allen de deelen van uw lichaam verwelke door ouderdom? en wilt gy uzelven jong noemen? Foei, foei, foei, Sir Johan! Falstaff. Mylord , ik ben geboren zo omtrent drie uuren in den achtermiddag, met een wit hoofd, en een' min of meergronden buik. Wat myne ftem betreft, die heb ik door zwaar bygen en het zingen van lofzangen bedorven. Ik ben niet van voorneemen om meer bewyzen voor myne jeugd by te brengen. De waarheid van de zaak is, dat ik flechts oud ben in oordeel en verftand, en alwie tegen my capriolen w.il maaken om duizend mark, laat die myeerfthet geld leenen, en dan zien hoe het hem vergaat. Wat de oorvyg betreft, die de Prins u gegeven heeft, hy gaf u die als een onbefchaafd Prins, en gy hebt die opgenomen als een gevoelig Lord. Ik heb hem daarover beftraft, en de jonge leeuw heeft 'er berouw over; juift wel niet in zak en afcb, maar in oude fek en nieuwe zyde. Lord -Opurrichtir. Nu, de Hemel geeve den Prins een' beter' metgezel ' Falstaff. De Hemel geeve den metgezel een' beter' Prins' Ik kan myne handen niet van hem aftrekken. Lo»d-OpfIRRICHTIR. Welnu, de Koning heeft eenefcheidinggemaakt tusfehen u en Prins Hendrik. Ik hoor, dat gyroet Lord Johan van Lancafter den AartsbifTchop en den Graaf van Northumberland zult tegen gaan. Falstaff. Ja, daarvoor dank ik uw allerliefft vernuft; maar, hoor eens, bid gy allen die Mevrouw de Ruft hier thuis moogt kusfen, dat onze legers niet in een' heeten dag aan eikanderen moogen raaken; want, ik  H I S T O R I E S P E L. »a« ik zweer u. dat ik niet meer dan twee hemden me. de zal neemen , en dat ik niet van voorneemen ben fterk te zweeten; zo het een heete dag is, en ik iets anders aanval dan eene fles, dan wenfch ik, dat ik nooit weder wit moog' fpuwen, Geen gevaar kan den kop opfteeken, of ik word daarheen geftuurd. Ik kan dat niet altoos uithouden. — Maar het is fteeds het zwak van onze Engelfche Natie geweeft, dat, wanneer zy iets goeds uitgevonden hebben, zy zulks al te algemeen maaken. Indien men my dan al een'ouden man wil noemen dan dient men my ook ruft te geeven. Gave God dat myn naam niet zo verfchnkkelyk ware voor de vyanden als die is! Het zou beter voor my zyn, dat ik geheel opgegeten wisrd door den roeft, dan tot niet gefchuurd te worden door onophoudelyke beweeging. LoRD-OrPERRECHTER. Nu, gedraag u wel, gedraag, uwel, en de Hemei zegene uwe onderneeming I Falstaff. Zou uwe Lordfchap my een duizend ponden willen leenen om mv uit te ruften? Lord-Opperrechter. Geen ftuiver, geen ftuiver; gy zyt te ongeduldig om kruis te draagen. Vaarwel. Beveel my aan myn' Neef Weftmoreland. (Hy vertrekt.) Falstaff. Als ik dat doe mag men my met een' fmidsvoor. hamer op den neus flaan. Een menfch kan even zo min den ouderdom en de inhaalighetd van eikanderen fcheiden, als de jeugd en de wellufttgheid- maar de jicht kwelt den eenen, en de pokken plaagen den anderen , en dus voorkomen die beide gevolgen myne verwenfchingen. Pagte! P a g i e. Mynheer! Falstaff. Hoaveel geld is 'er nog in myne beurs? O Pa«  216 HENDRIK be VIERDE Padie. Zeven grooten en agc penningen. Fe lstafï. Ik weet geen geneesmiddel te vinden tegen dcc ze teering van myne beurs. Leenen en borgen helpt haar nog zo wat zukkelen ie voort, maar de ziekte zelve isongeneeslyk , Gaa, breng dien brief aan Mylord van Lancailer, dien aan den Prins, dien aan den Graaf van Weflmoreland, en deezen aan de oude Mevrouw Urfula, welke ik alle weeken beloofd heb te zullen trouwen, van dat ik het eerfte gryze baair aan myne kin befpeurd heb af. Gaa voort daarmede, gy weet waar gy my vinden kunt. De pokken moeten die jicht tenenden' of de jicht deeze pokken' want de eene of. de anderen fpeelen den beeft met myn' grooten teen ; het kan niet fcheelen, of ik hink , want ik heb den oorlog tot myn voorwendfel, en dus zal mei het des te billyker oordeelen , datikgepenfioneerd ■word. Een fchrander vernuft kan alles tot zyn voordeel doen ftiekken; ik Z3l van ongemakken gemakken maaken. (Hy vertrekt met zyn' Pagie.) ZESDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Paleis van den Aartsbit' Jcbop van Tork. De Aartsbisschop van York, Has. tings. Thomas Mowbray LordMaarfcbalk, en Lord Bardolph. York. Dus hebt gy dan onze zaak gehoord, en onxo meening ventaan. Nu verzoek ik u allen edele vrienden, zegt uwe meening rechtuit over hetgeen wy  f HISTORIESPEL. Sit wjr te hoopen hebben. En vooreerft, Lord • Maarfchalk, wat zegt gy 'er van ? mows kat. De rede van het opvatten onzer wapenen keur ik zeer goed, maar ik zou wel wenfchen bet»er onderrecht te worden, hoe wy met onze middelen onszelven zo zullen kunnen verheffen , om met een voorhoofd , dat ftout en fterk genoeg is, do krygsmagt en het vermoogen van den Koning onder de oogen te zien? Hastings. Onze tegenwoordige monfterrol beloopt op vyfen-twintigduizend uitgelezen mannen; en onze hoop op byfland is met rede gegrond op den grooten Northumberland, wien borft gloeit door een ont. ftoken vuur van beleedigingen. Lord Bardolph. Dus is dan , Mylord Haftings, voor het tegenwoordige de vraag, of onze vyf-en-twintigduizend mannen in ftaat zyn om het hoofd te bieden, zon» der Northumberland? Hastings. Met hem kunnen zy het doen. Lord Barbolph. Ja maar,dit is juift het geval; doch, indien wy ïOnder hem te zwak zyn, dan ben ik van oordeel, dat wy ons niet te verre moeten waagen vóór dat wy zyne hulp by de hand hebben, want in een ontwerp, dat'er zo bloedig uitziet als het onze.behooren geene gillingen , verwachtingen , of vermoedens plaats te hebben. York, Dit is wel waar, Lord Bardolph; want waarlyk dit was het geval van den jongen Hotspur by Shrewsbury. Lord Bardolph. Zo was het ook, Mylord, hy voedde zich met koop, door enkel lucht te eeten, op belofte van O 2 onder-  si2 HENDRIK de VIERDE onderftand; en vleide zich met de verbeelding van eene magt, veel geringer dan de geringde van zyne gedachten , en dus leidde hy, met grootfehe harfenfchimmen, even als een dolleman, zyneben,den ter dood, en liep pinkoogende in zyn verderf. Hast ings. Maar", onder uw welneemen ; het is nimmer fcbadelyk geweeft eenige ontwerpen en grondflagen van hoop te leggen. Lord Bard olph. Ja wel in de omftandigheden van deezen oorlog, waarin wy ons met de ftellige uitvoering overhaalt hebben. Eene zaak, die te fchielyk ondernomen is, leeft van de hoop, even als de uitbot, tende boomknoppen, die wy in eene vroegtydige lente zien; op wiens aanftaande vruchten de hoop ons minder zekerheid geeft dan de wanhoop, door de vrees, dat de vorft dezelvenzal kwetfen. Wan. neer wy voorgenomen hebben een huis te bouwen, dan overzien wy eerft ons ontwerp, dan fchetfen wy de tekening, en wanneer wy de figuur van het huis zien dan berekenen wy de koften van het opbouwen ; en wanneer wy dan zien, dat die onze Vermoogens te boven gaan, wat doen wy dan an. ders, dan een nieuw modél opmaaken, met minder vertrekken ? Ofwy ziengeheel van het bouwen af. Zo veel te meer (moeten wy dit doenj in dit. groot werk, hetgeen niets minder is dan het omverre werpen van eene koninglyke regeering om 'er eene andere op te gronden j wy moeten het ontwerp der omftandigheden overzien ende tekening; wy moetenovereenkomen nopens een'zekeren grondflag; kundige bouwmeefters raadpleegen, onzen eigenen toeftand kennen , in hoe verre wy in ftaat zyn o»n zulk een werk te onderneemen, en of het dè tejengeftelde party kan opweegen; want anaeis ma fctT wy veftingwerken enkel in figuur  HISTORIESPEL 213 figuur en op het papier, en gebruiken naamen van mannen in de plaats van mannen zeiven, geiyK een man die eens tekening maakt van een huis • dat boven zyne magt is op te bouwen, en die net. zelve half voltooid opgeeft, en zyne gedeeltelyK bepleifterde muuren overlaat als eene naakte prooi aan de traanen dér regenwolken , en ten verderve voor de woede des onftuimigen winters. Hastings. Maar al eens gefteld zynde, dat onze hoop, die ons tot nog toe eene gelukkige geboorte fchynt aan te duiden, alreeds geboren is, en dat wy nu reeds den laatflen man, dien wy te wachten het>ben, bezitten, dan denk ik nog, dat wy een leger uitmaaken, dat fterk genoeg is, zoals wy thans zyn , om den Koning te evenaaren. Lord Bardolph. Hoe, is de Koning dan maar vyf en-twentigdui» zens (mannen fterk) ? Hastings. Tegen ons gerekend, mets meer; zelfs niet zo veel, Lord Bariio ph ; want zyne verdeelingen , naar. dien de tyden verward zyn, beftaan uit drie hoofden, eene magc tegt-n de Franfchen, eene tegen Giendower, en dus moet noodwendig de derde ons opneemen ; zodat de magtelooze Koning in driten verdeeld is, en zyne koffers wedergalmen door holle armoede en ledighied. York. Wy behoeven niet te vreezen, dat hy zyne ver fcheidene legers zal byëen trekken, en.onscus met zyne volle magt tegen trekken. Hastings. Indien hy dit deed,dan zou hy zyn rug' ongewapend laaten, dewyl de Franfchen en die van Wales hem op de hielen volgen zouden. Vrees derhalven daarvoor niet. ■ T n _ _ O 3 Lord  »I4 HENDRIK de VIERDE LonD Bar dol p h. Wie denkt gy dat waarfchynlyk zyn leger tegen ons zal gebieden? Hastings. De Hertog van Lancafter. en Weftmoreland ; en tegen die van Wales hyzelf en Hendrik Monmouth; maar, wien hy aangefteld heeft tegen de Franfchen zulks heb ik nog niet met zekerheid kunnen te wee• ten krygen. York. Laaten wy dan een begin maaken, en de rede verkondigen, waarom wy de wapenen opvatten. Het Gemeenebeft walgt van zyne eigene keus, zyne al te greetige liefde heeft zich de maag overladen. Hy ,die op de harten van het gemeen bouwt, heeft eene wankelbaare en onzekere wooning. O, Gy dwaaze Menigte! met welke luide toejuichingen deed gy de lucht wedergalmen onder het zegenen v;m Boüngbroke, éér hy nog was hetgeen gy hem wiide hebben ! En nu hy eindeiyk naar uwe eigene begeerte opgehemeld is, nu zyt gy, beeftachtig8 vraat zó vol van hem, dat gy uzelven geweld aan. doet om hem weder over te geeven. Even zo, algenieïne hond, hebt gy uwe gulzige maag ontlaft van den koninglyken Richard , en nu zoud gy uw dood uitbraakfel wel weder willen opeeten, en jankt om het te vinden. Wat ftaat is 'er toch op deeze tyden te maanen? Zy , die Richard, toen hynog leefde, dood wilden hebben, zyn nu verliefd geworden op zyn graf; gy, die ftof op zyn beminnelyk hoofd geworpen hebt, toen hy zuchtende het trotfch London doortrok achter de hielen van den bewonderden Boüngbroke, roept nu uit: o Aarde, geef ons dien Koning weder, en neem ons deezen Koning af. o Haatelyke gedachten der menfchen! Het vaor. ieden en het toekomende fchynt altoos beft; en de tegenwoordige dingen de flschtfte-te zyn. Wow-  HISTORIESPEL. aij MOWBIAI. Zullen vry om volk gaan monfleren en optrekt ken? Hastiwgs. Wy 2yn thans onderdaanen van den tyd, ta de tyd zegt tegen ons: Vertrekt. (Zy vtrtrekkm.) Eindt van itt Etrfit Btirtf*  2i6 HENDRIK de VIERDE. TWEEDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. De Waardin met de Twee Gerechtsdienaars Phang en Snare. Waardin. Monfieur Phang, zyt gy klaar om de actie ten uitvoer te brengen. » Phahg. Ik ben klaar. Waardin. Waar is uw kameraat?is hy een knap kamerast? zou hy durven ftaan? Phang. Holla, waar is Snare? Waardin o Heer, die goede Monfieur Snare! Snare. Hier ben ik, hier ben ik. Phang. Snare, wy moeten Sir Johan Falftaff arrefteeren. Waardin. Ja myn goede Monfieur Snare ik heb hem uitgewonnen en hen allen. Snare. Dat zou eenigen van ons wel het leven kunnen koften, want hy zal fteeken. Waardin. o Hemel! wacht u toch voor hem; hy heeft my geftoken in myn eigen huis, en wel op eene zeer beeftachtige wys. Het kan hem niet fcheelen wat kwaad hy doet, als hy eenmaal zyn geweer heeft aitgelwajd. Hy ftoot tes «Is een duivel; hy zal ■Ofih  HISTORIESPEL. 217 Eoch mannen, noch vrouwen, noch kinderen ont« zien. Phang Ais ik hem maar digt genoeg aan het Iyf kan komen dan vrees ik zyne ilooten niet. Waardin. Neen, ik ook niet. ■ Ik zal u byftaan. Phang. Als ik hem maar eens te vatten kryg; als hy maar onder myn bereik komt. Waardin. Ik ben bedorven zo hy weggaat, ik zweer u, dat hy een oneindig regifter op myn fchuldboek is. Myn goede Monfieur Phang houd hem wel vaft, myn lieve Monfieur Snare , laat hem toch niet ontfnappen. Hy komt geduurig in Pie-Corner, onder hec welmeenen van uwe geftrengen, om een' zadel te koopen, en hy is deezen middag ten eeten verzocht in het luipaardshoofd in de Lombaardftraat, by den Heer Smooth, de ftoffenkooper. Ik b'd u, nu myne klagt aangenomen, en myn geval zo waereldkundig geworden is, laat hy nu ter verboor gebragt worden. Honderd mark is eene groote fom voor eene arme verlatene weduwe omtelyden; en ik heb geleden , en geleden , en geleden, en ik ben gefopt, en gefopt, en gefopt geworden, van den eenen dag tot den anderen, dat het fchande is om 'er aan te denken. Zulk een handel is niet eeriyk of men zou van een vrouwsperfoon een' ezel of een beeft moeten maaken om bet ongelyk van el. ken fchurk te draagen. (Falftaff , Bardolph, en de Fagie komen op het tooneel.) Gints komt hy aan, met den omzwervenden fchurk Bardolph met zyn' brandewyns neus by hem. Doet uw'plicht, Monfieur Phang en Monfieur Snare, doet, doet, doet toch uw' plicht. O 5 Fai-*  aiS HENDRIK di VIERDE Falstaff. Hoe nu? Wiens merrie is -er dood? Wat is net geval ? Phang. Sir Johan, ik arrefteer u op verzoek van de waardin Quickly. F a l» s E A f ï* Pakt u weg, fchurken. Trek van leer, Bardolph, hak my dien rekel den kop af; en trap die flinkhoer in de goot. Waardin. My in de goot trappen ? Ik zal u in de goot trappen. Wat wilt gy? wat wiltgy, fchelmfchhoerekind. Moord! moord! o Vervloekte moordenaar, wilt ey de dienaars van God en den Koning om hals brengen? oGy zyt een moordenaar, een moor, denaar van mannen en vrouwen. Falstaff. Houd hen terug, Bardolph. Phang. Help.' help! Waardin. Lieve menfchen haalt nog een' man of twee; gy wilt, wat wilt gy, gy wilt, wat wilt gyTProbeer het een', toe , probeer het eens , galgevo. Falstaff. Scheert u weg, kanaille, rapaille, hondsvotten, of ik zal een eind van u maaken. TWEEDE TOONEEL. Di Voorigen, de Lord-Ofperrechtxr, Gevolg. Lord Opperrechter. Wat is bier te doen.' Boud ruft hier, holal Waar.  HISTORIESPEL. 219 Waardin. Ach, Mylord, ftaa my toch by ' Ik bid u, ftaa my by! Lord Opperrechter, Wat is dat, fir Johan * wat ftaat gy hier te kibbelen? Komt dit overeen met uw ampt, met uwen tyd, en met uwe bezigheid? Gy moeft reeds lang op reis zyn naar York. — Laat hem los; knaap; wat doet gy hem zo op het lyf te hangen? Waardin. Ach' Edele achtbaare Lord, onder het welneemen van uwe Lordfchap, ik ben eene arme weduwe van Eaftcheap, en hy is geSrrefteerd op myn aan. zoek. Lord-Opperrechter, Voor hoeveel ? Waardin. Het is meer dan hoeveel, Mylord; het is voor myn geheel capitaal, voor alles, dat ik heb; hy heeft my huis en hof opgegeten, hy heeft allen myne middelen van beftaan in zyn' dikken bu;k geftoken. — Maar ik wil 'er iets weder uit hebben, of ik zal hem alle nachten ryden als de nachtmerrie. Falstaff. My dankt, dat ik beter gefchikt zou zyn om de nachtmerrie te ryden, als ik 'er maar eerft op kon komen. Lord-Opperrechter. Hoe komt dit, Sir Johan? Foei, welk een man van eer zou dit onweder van verwytingen willen uitftaan ? Schaamt gy u niet eene arme weduw te noodzaaken zuik een' harden weg in te flaan om aan het haare te komen ? Falstaff. ben?*1 iS dC hoofdfoin van het6een >k « fchuldig Waar.  sao HENDRIK de VIERDE Waardin. Waarachtig , zo gy een eerlyk man waart, gy zelf en het geld nog daarenboven. Gy hebt my gezworen by een' vergulden beker, toen gy in myne dolfynkamer zat, aan de ronde tafel, by een vuur van fteenkoolen, den woensdag voor Pinkfter, toen de Prins u een gat in het hoofd geflagen had omdat gy zyn' vader by een' liedjeszanger van WinJlor vergeleken had; toen hebt gy my gezworen , terwyl ik uwe wond uitwafchte.dat gy my zojd (touwen, en my tot Mevrouw uwe gemaalin ma rken. Durft gy dat ontkennen? Kwam buurvrouw Kaatje, de flagersvrouw , toen niet by ons in, en noemde zy my niet Peetje Qjickly? toen zy kwam om een mutsje azyn te borg te haaien, en ons vertelde, dat zy een lekker zootje mosfelen had; toen gy verlangde eenigen daarvan te eeten; waarop ik u zeide, dat die kwaad waren voor eene verfche wond; en hebt gy toen niet gezegd, toen zy de trappen was afgegaan, dat gy my verzocht, my met zulk flecht volk niet meer gemeen te maaken, zeggende, dat zy my binnen kort Mevrouw zouden .noemen ? En hebt gy my toen niet gekuft, en my verzocht, dat ik u dertig fhillings zou leenen; ik verg u nu op uw' bybeleed; ontken het, zo gy durft. Falstaff. Mylord , dit is eene arme krankzinnige ziel; die door de geheele ftad op en neder gaat vertellen » dat haar oudfte zoon volmaakt naar u gelykt. Zy heeft in een goed doen gezeten, maar de armoede heeft haar krankzinnig gemaakt. Maar, wat deeze malle dienaars betreft, ik verzoek onderdaaniglyk, dat my daaromtrent vergoeding mooge gegeven worden. Lord-Opper rechter. Sir Johan.' Sir Johan .' ik weet zeer wel, datgy gewoon zyt de waarheid te verdraaijen. Geen ftout gelaat, of dt' menigte van woorden, die met eene meer  HISTORIESPEL. aai meer dan onbehoorlyke onbefchaamdbeid uit uw' mond komt, kan my wederhouden van een billyk onderzoek. Ik weet, dat gy het ligtverleidelykhart van deeze vrouw iaagen gelegd hebt. Waardin. Ta, dat is waar, Mylord, op myne eer. Lord-Opperrechter. Eilieve , zw'yg toch ftil. (Tegen Falftaff.) Betaal haar het geld , dat gy haar fchuldig zyt , en los de fchande af, die gy haar hebt aangedaan; het een kunt gy doen met gereed geld, en het ander met gereed berouw. Falstaff. Mylord, ik kan deeze verwyting niet laaten voor. bygaan zonder daarop te antwoorden. Gy noemt eene edele ftoutmoedigheid eene onbehoorlyke on. befchaam iheid; wanneer iemand vieijen wil , en ftilzwygen, dan is hy een braaf man. Neen, My. lord, myn fchuldige plicht buitengefloten, ik begeer uw vleijer niet te weezen; ik zeg u rechtuit, dat ik begeer ontflagen te worden van deeze Gerechtsdienaars, dewyl ik in 's Konings dienft eene zaak te verrichten heb , die den uiterften fpoed verei fcht. Lord.Opperrechter. Gy fpreekt als iemand , die gerechtigd is om kwaad te doen; maar geef antwoord gelyk het aan iemand van uwen rang voegt, en voldoe deeze arme vrouw. Falstaff, (de Waardin ter zyde roepende.) Kom hier. DER.  222 HENDRIK dt VIERDE DERDE TOONEEL. De Vookigek, Gowei,. LokdOpperrechtei. Welk nieuws, Mynheer Gower? Gower. De Koning , Mylord , en Hendrik Prins vara Wales zyn naby,het overige zal dit papier u zeggen. Falstaff. (tegen de Waardin.) Zo waar als ik een' edelman ben.... W aardi n. o, Dat hebt gy al meer gezegd. Falstaff. Zo waar als ik een edelman ben, zeg ik u .... Kom, kom, geen woord meer. Waardin. By die hemelfche aarde, waarop ik hier treed, dan ben ik genoodzaakt om myn tinnegoed , en de tapyten van myn eetkamer te gaan verpanden. Fals taff. Glazen , glazen zyn alleen maar noodig om uit te drinken , en wat (de tapyten van) uwe muuren betreft,dan is eenaanig luchtig grapje,of dehifto. rie van den verloren' zoon, of eene Hoogduitiche jagt in waterverw , duizendmaal meer waerd dan die bedgordynen , en die van de motten doorknaagde tapyten. Laat het tien ponden weezen, zo gyhst kunt doen. Kom, kom , als gy zulke kuuren niet had, dan was 'er geen beter wyf in Engeland. Loop heen. wafch uw aangezicht af, en trek uwe actie in. Kom. gy moet tegen my niet in zulk een knorrig humeur zyn ; kent gy my dan niet? Kom, kom , ik weet wel dat men u daartoe heeft op. geftookt. Waab-  HISTORIESPEL. **3 Waardin. Eilieve , Sir Johan , iaat het twintig Nobels zyn ; het zou my fpyten als ik myn huisraad moeft verzetten, waarlyk, in goeden ernft. Falstaff. Nu, laat dat daar, ik zal een ander middel zien te vinden; gy zyt toch altoos een gekkinnetje. Waardin. Wel, gy zult het hebben, al zou ik ook myn kleed daarvoo'r verpanden. Ik hoop immers, dat gy dee. zen avond by my zult komen eeten. Gy zult my dan alles te gelyk betaalen? Zo waar als ik leef! — (Tegen de Gerecltsdic naars.) Gaat met haar, gaat met haar; maakt voort, maakt voort' Waardin. Wilt gy Doll Tearsheet mede ten eeten hebben. Falstaff. Geen woord meer. Laat haar komen. (De Waar* din en de Gerecfjtsdienaars vertrekken.) Lord-Opperrechter. Ik heb beter nieuws gehoord. Falstaff. En wat is dat voor nieuws, myn waarde Lord? Lord-Oppbrrechtir. Waar heeft de Koning deezen voorleden' nacht geflapen t G o w e r. Te Bafingftoke, Mylord. Falstaff. Ik hoop immers, Mylord, dat al les wel is? Wat is toch het nieuws, Mylord? Lord-Opperrechter. Komt hy met zyn geheel leger terug ? Gower. Neen, vyftienhonderd man te voet, en vyfbon. ' derd  224 HENDRIK de VIERDE derd ruiters zyn afgetrokken naar Mylord van Lan« carter, tegen Northumberland en den Aartsbiflchop. Falstaff. Komt de Koning terug uit Wales, myn edele Lord ? Lord-Opperrechter. Ik zal u op het oogenblik brieven medegeeven. Kom, gaa met my, Mynheer Gower. Falstaff. Mylord Lord-Opperrechter. Wat wilt gy? , Falstaff. Vriend Gower, mag ik u verzoeken om het middagmaal met my te gaan houden ? Gower. Ik moet met Mylord medegaan, en derhalven bedank ik u, myn goede Sir Johan. Lord-Opperrechter. Sir Johan , gy vertoeft hier veel te lang, daar het uwe zaak is om op het land foldaaten te gaan werven. Falstaff. Vriend Gower, wilt gy dan deezen avond met my eeten? Lo rd-Oppe rrechter. Welk een zotte meefter heeft u deeze manieren geleerd, Sir Johan. Falstaff. Vriend Gower , indien die my niet welftaan, dan is het een zot geweeft, die my dezelve geleerd heeft. Dit is de rechte fraaiheid van helfchermen, Mylord, ftoot om ftoot, en zo wel af te komen. Lord - Opperrechter. Nu, de Hemel verlichte u! Gy zyt een groote gek. (Zy vertrekken.) VIERDE  ff I S T O R I E S F E h. VIERDE TOONEEIi. Prihs HïNDRir, Poins. Prins Hendrik. Geloof my, ik ben bovenmaate vermoeid. P o i NS. Is het zo ver gekomen? Ik heb altoos gedacht, dat de vermoeidheid nooit iemand van eene zo hoo? ge geboorte durfde aantallen. Prins Hendrik. Zy heeft het echter my gedaan, offchoon dit te bekennen de gefteldbeid myner grootheid doet ver. kleuren. Schynt het geene laagheid in my te zyn , dat ik naar dun bier verlang? Poins. Wel een Prins behoorde niet zo flechtgeftudeerd te zyn, dat hy nog aan eene zo fiaauwe compoQ. tie kon denken. Prins Hendrik. Dan is waarfchynlyk myn luft ook van geeno voiftelyke afkomft, want, op myne eer, ik denk tegenwoordig aan dat onnozel ding, aan het dun bier. Maar , waarachtig, deeze vernederende bedenkingen maaken my kwaad vriend met myne grootheid. Welk eene fchande is het voor my, dat ik my uwen naam herinner ? of morgen uw aange» zicht berken? of dat ik oplet, hoeveel paaren zydsn koufen gy hebt, [te weeten deeze, en dan die, welke perzik-kleurd plegten te weezen, ] of dat Ik den inventaris van uwe hemden opmaak; teweeten één ten overvloede, en één voor het gebruik ; maar dit weet de herbergier uit de kaats» baan beter dan ik, want daar gaat eene zeer laaga ebbe van linnen Dy u, wanneer gy daar de rake» niet handelt; hetgeen gy nu in langen tyd niet gedaan hebt, om dat uwe overige Nederlanden eene P zaamee-  426" HENDRIK de VIERDE. zaamenzweering gemaakt hebben om uw Holland op te eeten. Poins. Hoe kwaalyk komt het overeen, datgy, na zo zwaar werk gedaan te hebben, zo-ligt praat.' Zeg my eens, welke braave jonge Printen zouden dit doen, wanneer hun vader zo z:ek was als de uwe thans is? Pr ins Hendrik. Zal ik u eens iets zeggen, Poins. Poins, Ja, maar laat het wat goeds weezen. Prins Hendrik. Het zal goed genoeg zyn voor vernuften van geen' grooter' rang dan het uwe. Poins. Gaa uwen gang; ik ftaa gereed om alles af te wachten, dat gy my zeggen zult. Prins Hendrik. Nu, dan zal ik u zeggen , dat het my niet voegt droevig te weezen nu myn Vader ziek is.offchoon ik aan u zou kunnen zeggen, als aan iemand, dien het my behaagt, by gebrek van een'beteren ,myn' viiend te noemen, dat ik droevig zou kunnen zyn' en wel zeer droevig. Poins. Ja, wel zeer droevig over zulk eene oorzaak. Prins Henerik. Op myne eer , gy denkt, dat ik reeds zo ver ben in het Duiveis-boek als gy en Falftaff, in ftyfkopptgheid en volharding. Het einde zal het uitwyzen. Maar ik kan u zeggen, dat myn hart inwendig bloed, omdat myn Vader zo ziek is; doch dat het my, dewyl ik zulk flecht gezelfchap verkozen heb als het uwe, met recht alle uiterlyke vertooning van droefheid verbied. _ „ Poins. Om welke rede* Prins  HISTORIESPEL 227 Prins Hendrik. Wat zoud gy van my denken, wanneer ik nu fchreide * Poins. Ik zou denken, dat gy recht een Vorftelyka Huichelaar waart. Prins Hendrik. En dit zouden alle menfchen denken; engyzyt een gelukkige knaap, omdat gy juift zo denkt gelyk ajle menfchen denken. De gedachten van geen' menfch in de waereld volgen beter den broeden weg dan de uwe. Inderdaad, alle menfchen zouden denken, dat ik een huichelaar was. En wat beweegt uwen recht eerwaerdigen geeft om zo te denken ? Poins. Wat ? dat gy u getoond hebt als geheel onge< bonden, en als ingeënt op Falftaff. Prins Hendrik. En op u. Poins. Neen, neen. zo waar als ik leef, ik ftaa in een' zeer goeden naam, dit kan ik met myne'eigen ooren hooren, het ergft, dat men van my kan zeg. gen, is, dat ik een jonger broeder ben, en dat ik een knaap ben, die vaardig ter hand is , en deeze twee dingen kan ik niet verhelpen, dat wil ik wel bekennen. Zie, zie, daar komt Bardolph. Prins Hendrik. Met den Pagie, dien ik aan Falftaff gegeven heb; hy heeft hem van my gekregen als een chriftenmenfcb, en , zie maar eens, of die dikke rekel her» siet in een' aap veranderd heeft. pa VYFDE  MS HENDRIK »ï VIERDE VYF D«£ TOONEEL; De Voorioen, Bardolph, Pagie. Bardolph. God behoede uwe Genade! Prins Hendrik. En de uwe, hoogedele Bardolph. Bardolph , (tegen de Pagie.) Kom dan hier, deugdzaame ezel, fchaamacbtiga gek! waarom blooft gy ? welk een verwyfde fchildKnaap zyt gy geworden ? Is het dan eene zo groote zaak eene twee-mingelens-kan de maagdom te ontneemen ? Pagie. Hy riep my zo even, Mylord , door een rood tralievenirer, en ik kon niets van zyn aangezicht onderfcheiden van de traliën; eindelyk kreeg ik evenwel zyne oogen in het gezicht, en toen fcheen het my toe, eveneens als of hy twee gaten in den rooden onderrok van het bierwyf bad gemaakt, en dat by daar door keek. P r r ns He nd rik. Heeft de knaap niet al geleerd ? Bardolph Loop heen, hoerektnd, babbelaar, loop heen. Pagie. Loop heen, ondeugende droom van Althéa,loop heen. Prins Hendrik. Onderrecht ons, knaap. Wat is dat voor een droom, knaap? Pagie. Wel, Mylord , Althéa droomde, dat zy in de kraam beviel van eene brandende fakkel; en daarom noem ik hem haar droom. Prins  HISTORIESPEL. *2t Prins Hendrik. Dat is eene uitlegging,die wel eene kroon waerdig is. Daar is het, knaap. (Hy geeft geld aan den Pagie.)- POINS. O dat deeze fchoone bloezem voor ongedierte mogt bewaard blyven! Daar is een zes-ftuivers-ftuk om u daarvoor te bewaaren. Bardolph. Indien gy niet maakt, dat hy met u gehangen word, dan zult gy de galg tekort doen. Peins Hendrik. En hos maakt het uw Heer, Bardolph ? Bardolph. Zeer wel, .Mylord. Hy heeft de komft van uwe Genade in 'de ftad vernomen. Hier is een brief voor u. Prins Hendrik. Met behoorlyken eerbied overgegeven; —en hoe vaart uw Heer, die Sint-Martens-dag? Bardolph. Naar het lichaam wel, Mylord. Poins. t Zeer wel, maar zyn onfterfiyk deel heeft een Dcclor van nooden; maar, dat kan niet fcheelcn, want, fchoon dat ziek is, het fterft echter niet. Prins Hendrik. Ik vergun dien vleefchklomp, dat hy zo gemeenzaam met my is als myn hond; en hy houd ook zyne plaats; want, zie maar eens hoe hyfchryft. Poins, (leeft.) „ Johan Falftaff, Ridder," — Iedermenfchmoet dit weeten, zo dikwyls als hy maar gelegenheid heeft om zich zeiven te noemen; even gelyk zy, die pabeftaanden van den Koning zyn; want die fnyden zich nimmer in den vinger , of zy zeggen: „ Daar ia „ bloed van den Koning geftort." „ Hoe meent gy dat?" vraagt dan iemand. die dit niet begrypt; P 3 en  ijo HENDRIK de VIERDE f n het antwoord ïs zo vaardig als de hoed van een' man, die geld ter leen vraagt: „ Ik ben een arme „ neef van den Koning, Mynheer." Prins Hendrik. Ja, men wi! met geweld onze bloedverwant zyn, al zou men het ook van Japhet af opnaaien.. Maar, j.ai voort met den brief. Poins. „ Johan Falftaff . Ridder , aan den zoon des „ Konings, die de naafte aan zyn'Vader is, Hendrik „ Prins van Wales, falut." Hoe, dit febynt wel eene publicatie. Prins Hendrik, Stil. Poins, (yoortltezende.) • „ Ik zal de achtbaare Romeinen in kortheid na. „ volgen " Hy meent hier zekerlyk in kortheid van adem, in aênborftigheid. „ Ik beveel my aan u, i, ik beveel u aan, en ik verlaat u. Wees niet te „ gemeenzaam met Poins, want'hy maakt zulk een „ misbruik van uwe gunftbewyzen, dat hy zweert, „ dat gy met Pieternel zyne zuster zult trouwen. „ Toon berouw als gy ledigen tyd hebt , en hier „ mede, vaarwel. Ik ben de uwe by ja en neen ; ,, dat is zoveel te zeggen, als, gelyk gy hem wilt ,, gebruiken.- Jan Falftaff. by myne gemeenzaame „ vrienden; Johan Falftaff, by myne broeders en „ zusters, en Sir Johan Falftaff, by.geheel Euro„ pa." — Mylord, ik zal dien brief in fecq doopen, en laaten hem dien dan opeeten. Prins Hendrik. Dan wilt gy hem veele van zyne eigen woor. den weder doen irflikke». Maar, zegt gy dit van my, Ned? Zou ik met uwe zuster trouwen? Poins. Ik wenfehte wel, dat de meid geene Hechtere party deed; maar ik heb het nooit gezegd. Prins  HISTORIESPEL. 231 p»ttis Hendrik. Nu .« w/hKo M - »- , in London ? Baiholph. Ta, Mylord. Prins Hendrik. Waar eethy deezen avond? Vreet het oud zwyn in het oud varkenshok? Bardolph. Op de oude plaats. Mylord, inEaftcheap. Peins Hendrik. Met welk gezelfchap? Pagie. . MetEphefiërs. Mylord, van de oude KerK. Peins Hendrik. Eeten 'er ook eenige vrouwen met hem Geene andere , Mylord,"dan de oude vrouw Ouickly, en Juffer Dei! Tearsheet. ^ Prins Hendri k. Wat is dat voor eene heidin ? Een knap vrouwspe^foon' ^Mylord, en eene bloedverwante van myn' Heer. Prins Hendrik. imfl- ™tk eene bloedverwante, denk ik, als de doSïoei eVmet d? ft.d.b»ljen zyn Willen, wy hen mos ftil gaan verraden onder het eeten, Ned* Ik ben uwe fchaduw, Mylórd, ik volg u overal. Prins Hendrik, Hoort hier, knaapen; gy Pagie ,en[W^ft zegt geen woord tegen uw' Heer, dat J reeds o ftad gekomen ben. Daar hebt gy wat voor uwituzwy. gen. p Bar-  23* HENDRIK di VIERDE ,, , . Bardolph. Jk heb geene tong, Mylord. „ , Prins Hendrik. Vaart we , en gaat been. Die Doll Tearsheet moet voorzeker een gemeene weg weezen. Poins. A.n:nTrLondZonSemeena,Sde ^ tUsfchen *™ Prins Hendrik. Hoe zullen wydeez-n avond Falftaff beft in zvna wankleur kunnen zien, zonder zeiven gelede Poins. Wy moeten twee lederen buisjes en voorfchoo- oppa'ers?6"' *** "* de ,*» ^eTenen als xr jPkins Hendrik. Vaneen Godineen'ftiereene Jaage vernederinp f dit was het geval van Jupiter. Van een' Princ Z g , ZESDE TOONEEL. Met Tooneel is op bet Kafteel van den Graaf van Northumberland. , 7 Northumberland, Ladt No r t h y mierland. Lady Percy. v Northumberland. IJfbid u, geliefde Geraaalin, en waarde Dochter. iaat  HISTORIESPEL. 233 Iaat myne onaangenaame bezigheden den vrijën loop. Neemt toch het gelaat niet aan van deeze tyden, en weeft niet laftig, gelyk zy voor Percy. Lady Northumberland. Ik heb het opgegeven; ik zal niets meer zeggen; doe dat gy wilt; laat uwe wysheid uwe leidfter zyn. Northumberland. Helaas I waarde Gemaalin, myne eer is verpand, en niets dan myn optogt kan die losfen. Lady Percy. Ach, Vader!trek toch, in Gods naam, niet in deezen kryg. Daar is een tyd geweeft, dat gy uw woord gebroken hebt, toen gy naauwer betrekking daartoe had dan nu; toen uw eigen Percy, myn tedergeliefde Hendrik zo menigmaal zyne oogen noord, waarts wendde, om zyn' Vader met deszelfs hulp. benden te zien aankomen; maar dit heeft hy lang te vergeefs gedaan Wat heeft u toch bewogen om toen thuis te blyven? Daar was de eer van twee te vet. liezen; de uwe, en die van uw'zoon. Wat de uwe betreft, ik wenfch , dat een hemelfche glans aan dezelve luifter mooge byzetten • En, wat aangaat dé zyne; dezelve fcheen van hem af als de zon in het blaauw gewelf des hemels; en derzelver licht fpoorde de geheele Ridderfchap van Engeland aan om dap. pere daaden te doen. Hy was inderdaad de fpiegel. waarnaar de jonge edellieden zich kleedden. Daar waren geene beenen, die zynen gang niet navolgden ; en de radde fpraak, die de natuur hem als een gebrek gegeven had, wierd de fpraak der helden; want al. lën, die zacht en langzaam konden fpreeken, ver* keerden hunne begaafdheid in een misbruik om naar hem te gelyken. Zodat hy in fpraak; en gang; in leefwyze, en in aangenaame aandoeningen , in de krygswetten, en in de gefteldheid van het bloed, het doelwit, en de kyker was, het boek en de copy, waarnaar anderen zich gedroegen. En hem , dien verwonderJykan man, dat wonder der helden,hem, P 5 die  HENDRIK de VIERDE. die voor niemand behoefde te wyken, hebt gy gedwongen te wyken door hem niet te onderfteunen; hem hebt gy overgelaten om tot zyne fchade den verfchrikkelyken krygsgod onder de oogen te zien, en een' grond te betwiften, daar niets weerbaar fcheen dan de naam van Hotfpur. Dus hebt gy hem verlaten, o Doe toch nimmer zyne fchitn dit ongeiyk aan , dat gy kiefcher en naauwgezetter op uwe eer zyt jegens" anderen dan jegens ham. Laat hen alleen (ltryden); de Lord-Marfchalk en de Aarts» bisfchop zyn magtig. Indien myn waarde Hendrik flechts de helft van die magt had gehad, dan zou ik nog op deezen dag, hem aan den hals hangende, met hem over de dood van Monmouth hebben kunnen fpreeken. Northumberland. Bedwing uw hart, waarde dochter, gy beneemt myden moed met oude overdenkingen door jam» merklagten nieuw te maaken. Maar ik moet daar het gevaar te gemoet gaan, of het zal my in eene andere plaats komen opzoeken, en my flechter voorzien vinden. Lady Northumberland. Vlucht naar Schotland, zolang tot dat de Edelen en het gewapend Volk eene kleine proef van hun vermogen zullen -genomen hebben. Lady Percy. Indien zy veld winnen, en voordeel op den Koning behaalen, voeg u dan by hen, als eene ftaa» en rib om de fterkte nog fterker te maaken. Maar, om alles , dat ons lief is, laaten zy eerft alleen hunne krachten beproeven. Dit hteft uw zoon ook gedaan, gy hebt dat toegelaten; hierdoor ben ik weduw geworden; en nooit zal ik lang genoeg Jeeven , om uit myne oogen op het herdenken ts regenen, om hetzelve te doen uitfpruiten en opgroeijen tot aan den hemel toe, ter nagedachtenis van »yn' edelen gemaal. Nort-  HISTORIESPEL 235 Northumberland. Komt, gaat met my naar binnen. Het gaat met myn hart even als met het watergety; a!s het op het hoogft gekomen is, dan ftaat het eenigen tyd ftil, en vloeit noch ,naar den eenen, noch naar den anderen kant. Ik zou gaarne willen optrekken om my by den Aartsbiflchop te vervoegen, maar vee le duizend redenen houden my terug, Ik zal beiluite» naar Schotland (te gaan) . daar zal ik blyven , tot dat de tyd en voordeeliger omftandigheden myne tegenwoordigheid zullen vorderen. (Zy ver trekken.) ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel is in de Herberg bet Zwynsboofd in Eaftcbeap. . Twee Oppassers. Eerste Oppasser. Wat drommel hebt gy daar op de tafel gebragt, Sint-JanS'Appelen? Gy weet immers, dat Sir Johan geen' Jan appel verdraagen kan. Tweede Oppasser. De droes! gy hebt gelyk. De Prins zette eens een bord met Sint Jans -Appelen voor hem, en zeide toen tegen hem, dat 'er nu vyf Sirs Johans meer waren, en vervolgens, zyn' hoed afneemen. de, zeide hy. " Nu zal ik myn affcheid neemen „ van deeze zes, uitgedroogde, ronde, oude, en verlepte ridders." Dit trol' hem tot in de ziel, maar hy heeft dat vergeten. Eerste Oppasser. Nu dan , dek de tafel, en breng die (appelen) beneden, en zie of gy de troep van Sneak kun^ vinden ; Juffer Tearsheet mag gaarne muziek hoo. ren.  *36" HENDRIKde vierde rerj. Haaft u! — de kamer , daar zy zitten fs al te heet , zy zullen op het oogenblik wel hier komen. Tweede Oppas ser. Zeg eens, kameraat, aanflonds.zullen de Prins en de Heer Poins hier zyn, en zy zullen twee lederen buisjes en voorfchooten aantrekken. Bardolph heeft het gezegd. Eerste Oppasser. Dan zal hier oud feeft gehouden worden; dat zal een mooije zet zyn. Tweede Oppasser. Ik zal gaan zien. of ik Sneak kan vinden. (Zy vertrekken.) ag T S TE TOONEEL. De Waardin, Doll Tearsheet, en een weinig laater Falstaff. De Waardin. Op myne eer, myn hartje,my dunkt gy zyt nu in een zeer goed humeur, uw polsje flaat zo buitengemeen wel als men ooit zou kunnen wenfchen, en ik verzeker u, dat uwe kleur zo rood is als eene roos; maar waarlyk, gy hebt een weinig te veel Canarie - Secq gedronken, en dat is een zeer door. dringende wyn; hy doortrekt het bloed, eer men kan zeggen? „ Wat'isdat: "Hoe hebt gy het nu? Doll Tearsheet. Beter dan het geweeft is , Hem! De Waardin. Zo, dat is braaf gezegd. Een goed hart is goud waerd. Zie, daar komt Sir Johan. Falstaff, (zingende). ,, Toen Arthur eerfl in 't Hof" gooi de water. pot  HISTORIESPEL. a37 pot uit— „ hy was een braave" — Hoe gaat het Juffer Doll? De Waardin. Zy is ziek van de warmte; inderdaad. Falstaff. Zo gaat het met haare gantfche Sexe; wanneer zy eens in de warmte komen, dan zyn zy ziek. DollTearsheet. o Vuile rekel, is dat alle de trooft, dien gy my geeft? Falstaff. Gy maaktal vette rekels, Doll. Doll Te ae s heet. Maak ik die! Gulzigheid enziektens maaken die, ik niet. Falstaff. Als de kok de gulzigheid bevordert, dan bevordert gydeziektens, Doil; wy krygen het vanu, Doll, wy krygen het vanu, wees daarvan verzekerd; op myne eer, wy krygen het vanu. Doll Tearsheet. Ja, onze gouden kettingen, en onze juweelen.—i Verhang u, vuile rekel, verhang u! De Waardin. By myne ziel, dat is weder het oude doen; gy beiden zyt nooit by eikanderen, of daar is rulle, gy zyt beiden zo roeftig als twee ftukken uitgedroogd gerooft brood . gy kunt elkandeis zwakheden niet verdraagen. Wat, duivekater' een van beiden moet draagen"; en dat moet gy doen, Doll j gy zyt het zwakfte vat, of gelyk men zegt, het iedigfte vat. Doll Tearsheet. Kan dan een ledig vat zulk een plomp vol okshoofd draagen ? Daar is eene geheele koopmans laading van Bordeaux in hem geftouwd; men heeft nog nooit een fchip gezien, wiens hol beter geftouwd was. Kom, Jan, ik wil goed vriend met u zyn. — Gy gaat naar den  238 HENDRIK de VIERDE den oorlog, en geen menfch laat'er zich iets aan gelegen leggen , of men u zal weder zien of niet. NEGENDE TOONEEL. De Voorigen, Een Oppasser. De Oppasser. Sir Johan, de Vaandrig Piftoi is beneden, en begeert u te fpreeken. Doll Tearsheet. Hang op dien rufiemaaker, laat hem niet hier komen ( het is de fchurkachtigfte vuilbek van gantfch Engeland. De Waardin. Indien hy een rufiemaaker is, laat hem dan niet hier komen. Neen, waarachtig niet; ik moet onder my. ne buuren leeven; ik w il geene rufiemaakers hebben. Ik ftaa, zelfs by de braaffte lieden, in een' goeden naam. Sluit de deur, hier moogen geene rufiemaakers inkomen , ik heb te lang geleefd om nu rufiemaakers in huis te hebben, fluit de deui, zeg ik u. Falstaff. Wilt gy my hooren. Hospita ? — De Waardin Ik bid u, wees maar geruft, Sir Johan, geene rufiemaakers moogen hier in komen. F a l sta ff. Hoor my toch — het is myn vaandrig. De Waardin. W is je wasjes, Sir Johan, maak my dat niet wys; uw Vaandrig de rufiemaaker komt niet in myn huis. Ik was onderdaags voor den Heer Commisfaris Tilick , en die zeide tegen my, — het is nog niet langer geleden dan voorleden woensdag —,, Buur,, vrouw Qmckly, " zeide hy daar de Heer Dumb de  HISTORIESPEL. 239 de Domine van onze wyk by was, „ ontfang al. leen de menfchen die gefchikt zyn, want, zeide hy, „ gy zyt in een' flechten naam; " nu ik weet wel, waarom hy dat zeide, „ en" zeide by,„ gy zyt eene braave vrouw, en waarvan men goe" de gedachten heeft , en wees daarom op uwe " hoede welke gaften gy ontfangt. Ontfang,' zei. de hy „ geene rufiemaakers." — Daar komt ook niet een in myn huif. Gy zoud u kruifen en zegenen; als gy gehoord had wat hy zeide. Neen ik wil geene rufiemaakers bebben. F a l s t a f. Hy is geen rufiemaaker, vrouw; op myne eer hy is een makke beursgaarder; gy kunt hem zo ge. ruft ftreelen als een windhondje; by zou geene rufie zoeken tegen eene kalkoenfche hen; wanneer zy flechts haare veêren tot teken van boosheid tegen hem opzette. Roep hem boven , Oppasfer. De Waardin. Een deurwaarder , zegt gy ? Nu , ik wil voor geen' fatfoenlyk' man myne deur fluiten en ook niet voor een' deurwaerder; maar ik houd niet van rufie maaken , op myne eer niet; ik ontftel als ik het woord rufiemaaker maar hoor noemen. Voelt maar eens, vrienden, hoe ik beef, ziet gy wel ? ikverze? ker het u. , Doll Tearsheet. Zo doet gy , Hospita. DeWaardin. Niet waar ? Ja , waarlyk, wel doe ik', ik beef als een abeelenblad. Ik kan geene rufiemaakers dulden. TIEN.  Uo HENDRIK de VIEilDË. TIENDE TOONEEL; De Voorigen, Pistol, Bardolph, Pagie. Pistol. Weeft gegroet, Sir Johan. Falstaff. Welkom , Vaandrig Piftol , Kom hier, Piftöl, 'ik geef vuur op u uit een bokaal metSecq, gy kunt dan nadeiband op de Hospita vuur geeven. Pistol. Ik zal vuur op haar geeven , Sir Johan, met twee kogels. Falstaff. Zy is piftool-proefhoudende , vriend, gy zoud haar niet ligt kwetfen. De Waardin. Kom, kom , ik wil geene proefjes 'of geene kogels drinken; ik wii ten gevalle van niemand meet drinken dan my goed doen kan- Ik Pistol. Dan op u Juffer Door tje, dan zal ik op u vuur geeven. Doll Tearsheet. Op my vuur geeven.' Ik vervloek u , fchurfde hond 1 Gy naakte, Iaage, fchurkachtige, hemdeloo» zedobbelaar. Scheeru, pokkige rekel, fcheer u,ik ben een kluifje voor uw' Heer. Pistol. Ik ken u wel, Juffer Doortje. Doll Tearsheet. Scheer u, fchurk; weg beurzenfnyder, weg rottig aanhangfel. Ik zweer u by deezen wyn, dat ik dit mes in uw' pokkigcn baft zal ftooten, zo gy langer Voortgaat met my den beeft te willen fpeelen. Weg, fcharre-  HISTORIESPEL. 345 fcharrebiers - rekel, weg verlepte klungel! Gy! — Zedert wanneer kentgymy? — Hoe! wat zie ik, ' met nesfels op de fchouders ? Wel, dat is wat groots! Pistol. Daarvoor zal ik u den kraag van den hals haaien. Falstaff. Niet meer, Piftol; ik wil niet, dat gy hier leven zult maaken. Verwyderu van ons gezelfchap, Piftol. De Waardin. Och, neen, myn goede Kapitein Piftol; hier niet, myn lieve Kapitein Piftol. Doll Tearsheet. Kapitein! wel, gy vervloekte dobbelaar, fchaamt gy u niet, datgy u Kapitein laat noemen? Indiende Kapiteins van myne gedachten waren, dan zouden zy u eens helder afrosfen, omdat gy hunnen naam aanneemt vóór dat gy dien verkregen hebt, Gy Kapitein, gy verachtelyke ilaaf! en om welke dappere daaden? om dat gy misfchien eens eene arme -hoer in een bordeel den kraag van den hals gefcheurd hebt ? — Hy Kapitein! Hang op den rekel, hy leeft enkel van half verrotte pruimen , en uitgedroogde korften brood. Hy Kapitein! Zulke fchurken zullen het woord Kapitein nog zo verachtelyk maaken als het het woord gebruiken, dat een zeer goed woord was, vóór dat het in een' kwaaden zin gebruikt wierd. Bardolph. Ik bid u, gaa naar beneden, myn goede Vaan- drië' Falstaff. Hoor eens hier, JufFer Doortje. Pistol. Neen, ik (gaa) niet. Ik zal u wat zeggen, Cor. poraal Bardolph, — ik zou haar wel willen ver. fcheuren. — Ikzalmy aan haarwreeken. Facie. Ik bid u, gaa naar beneden.  *Uï HENDRIK de VIERDE Pistol, Ik wil haar veel liever verdoemd zien in het vervloekt meer van Pluto, in den hellenen afgrond, daar de Erebus en alle deszeis pynigingen huisvesten. Haalt touw en blok hier, zeg ik; naar beneden, rekels, naar benedenl Naar beneden fchurken, hebben wy Hirene hier niet ? De Waardin. Op myn woord, Kapitein Piefel, ik bid u houd u toch ftil, het is reeds laat, ik bid u onderdruk toch uwe gramfchap- Pistol. Wel, dat zyn waarachtig al aartige kuuren. Zul len dan laftpaarden , en fchraal-gevoerde knollen van Afiën, die niet meer dan dertig mylen daags kunnen gaan, gelyk gefteld worden met Calars en met Cannibals , en Trojaanfche Grieken? Néén laaten zy veel liever verdoemd zyn met Koning Cerberus, en laaien de wolken brullen. Zullen wy ons geluk verkyken om beuzelingen ? De Waardin. Gaa toch heen, myn goede Vaandrig. Dat zal weder op nieuw op rufie uitkomen. Pistol, Laaten menfchen flerven als honden; geef kroonen weg als fpeldcn ; hebben wy Hirene hier niet ? De Waardin. Op myn woord van eer, Kapitein, zulk een menfeh is niet hier. Wat duivekater! denkt gy, dat ik haar verzaaken zou ? Ik bid u houd uwe ruft. Pistol, Voed udan, en word vet, myne fchoone Calipolis; kom, geef my wat fecq. (Hy zingt) Si fortuna ine tormenta, il fperare me contenta Vreezen wy voor eene laag? Neen, laat de vyand vuur geeven; geef fecq; en gy, myn lieveling, leg daar. (Hylegt zyn zwaard neder.) Komen wy hier om enkel plaats te vullen, en nietsbeduidende etcastera's te zyn? F al*  HISTORIESPEL. 243 Falstaff. Piftol, ik zou gaarne een weinig ruft willen hebben. P istol. Waarde Ridder, ik kus u het vuiftje. Hoe' wy 'hebben de zevenftar immers gezien» Doll Tearsheet. Smyt hem naar de zevenftar, ik kan dien fmachterigen fchurk niet langer dulden. Pistol. Smyt hem naar de zevenftar, net of wy dat galge. gefpuis niet kenden? Falstaff. Gooi hem weg, Bardolph , even als een kwaade fchelling. Als hy hier niets doet dan nietswaerdige dingen fpreeken, dan zal hy hier ook niets zyn. Bardolph (tegen Piftol) Kom, gaa de trappen af. Pistol. Hoe, zullen wy gewond worden ï zullen wy bloed ftorten 7 Laat dan de dood my in flaap wiegen, en myne droevige dagen verkorten! Laaten dan diepe, verfchrikkelyke , en gaapende wonden de draaden der drie Gezustersonttwynen. Kom, Atropos! (Hy vat zyn zwaard voeder op.) De Waardij». Dat ziet 'er hier fraai uit. falst a ff. 6eef my myn' degen, knaap. Doll Tearsheet. Ik bid u , Jantje, trek toch niet van leêr, trek niet. Falstaff. Marfch, de trappen af. (Hy trekt zyn' degen, en jaagt Piftol uit de kamer ) De Waardin. Dat is hier een mooi leven; ik zou het liever ver» vloeken langer herberg te houden, dan zoveel fchrikkenenangftenuitteftaan. Zo, zo, daar zullen nog moorden en doodflagen van komen, dat wil ik wei Q a ver<  244 HENDRIK de VIERDE verzekeren. Ach! ach! fteekt toch uwe Blootede. gensop! fteekt toch op/ Doll Tearsheet. Ik bidu, Jan, houdutoch ftil, de rekel is weg. o Gy kleine heldhaftige ligtmis, daar gy zyt! De Waardin. Zyt gy niet gekwetft in de lafch ? My dacht, dat hy een' verfchrikkelyken ftoot naar uw'bujk deed. Falstaff, (tegen Bardolpb.") Hebt gy hem de deur uitgegooid ? Bardolph. Ja, Sir, de rekel is dronken. Gy hebt hem in den fchouder gekwetft, Sir. | Falstaff. Die fchurk! durft die my uittarten! •— Doll Tearsheet. Wel myn lief klein fchelmpje '• o Myn lief hondje ! wat zweetgy 1 Kom hier, laat ik uw aangezicht wat afveegen. Kom hier, myn diefje, myn ftburkje! Ik heb u recht lief. — Gy zyt zo dapper als Hcaor van Trojenj — gy zyt alleen zoveel waardig als vyf Agamemnons , cn tienmaal dapperder dan de Eegen helder. Die fchurk I Falstaff. Die luizige rekel! Ik wil den fchelm in een bed delaken knoopen. Doll Tearsheet. Doe dat vry, zo gy het hart hebt; zo gy dat doet, dan zal ik u uiiTchen een paar beddelakens opba. keren. (Eenige Mufikanten komen op bet looneel.) Pagie. De Mufikanten zyn gekomen, Sir. Falstaff. Laaten zy fpeelen; fpeett op, vrienden, Gaa' op myne knie zitten, Doll. Die rekel, diewindmaakende hondsvot 1 De Schurk liep van my weg als kwikzilver. Doll  HISTORIESP EL. 24S Doll Tearsheet. Dat is waar, op myne eer, en gy volgde hem als eene kerk ; myn klein lief fchurkje van een Sint Nicolaas-mannetje wanneer zult gy eens ophouden van overdag te vechten, en by den nacht te zwieren, en beginnen uw oud lichaam voor den he» mei te bereiden? ELFDE TOONEEL. De Voorigen, Prins Hendrik, Po ins. Falstaff. Zwyg ftil, myn lieve Doll, fpreek niet als een doodshoofd, beveel my niet aan myn einde te denken. Doll Te ar sheet. Zeg eens, wat voor een flag van een man is de Prins? F alsta ff. Een goede eenvoudige jongen; hy zou goed voor een broodmeefter weezen, want hy kan heel goed brood fnyden.' Doll Tearsheet. Ik heb hooren zeggen, dat Poins veel verftand heeft. Falstaff. Poins veel verftand! hang op den lobbes.' zyn verftand is zo dik als Tewkbury - moftard; hy heeft net zo veel verftand als een houten blok. Doll Tearsheet. En waarom houd de Prins dan zo veel van hem. Falstaff. Om dat hun beider beenen even dik zyn, omQ 3 dac  246 HENDRIK de VIERDE dat hy goed kaatfen kan, omdat hy gaarne zeeaal met venkel eet, en endjes kaars voor ftukjes kurk opdrinkt; omdat by dolt met de jongens, en in een' bangfchop kan fpiingen ; omdat hy goed flag Tan vloeken heeft, en omdat hy zyne laarzen zeer net naar de form zyner beenen optrekt.omdat hy geen' twift verwekt door het vertellen van geheime hls torien; en'om meer dergelyke kluchtige begaafdheden, die hy heeft, die een' geringen geelt, en een behendig lichaam aanduiden, word hy van den Prins toegelaten, want de Prins zelf is zo een di to, de zwaarte van één haairtje zoude fchaal van een' van beiden doen doorflaan. Peins Hendrik. Verdient die wiel-as niet, dat men hem de ooren van den kop fnyd ? Poins. Laaten wy hem in het byzyn van zyne hoer braaf afkloppen. Peins Hendrik. Zie eens, hoe die verlepte oude zich den kop laat krouwcn als een papegaai. Poins. I» het niet vreemd, dat de begeerte de bekwaam, heid zoveel jaaren overleeft? Falstaff. Geef my een'zoen, Doll, Prins Hendrik. Saturnus en Venus in conjunftie; wat zegt de almanak daarvan? Poins. Et zie eens hoe die gloei jende driehoek, zyn knecht Bardolph het oud zakboekje , het verfleten dagregis ter, de oude leesctêl van zyn' Heer aan den hals hangt. Falstaff. Gy geeft my lekkere mondftootjei. Poll  HISTORIESPEL 247 Doll Tearsheet. Op myne eer, ik zoen u met een alleroprechtft hart. F a l s t a F f. Ik ben oud, ik ben oud. Doll Tearsheet. Ik heb u meer lief dan een' van allen die fchurfde jonge knaapen. Falstaf f. Van welke (lof wilt gy een kleed hebben? Aanftaande donderdag ontfang ik geld. Morgen zult gv een nieuw kapfelhebben. Kom, nueenvrolyk liedje — het word laat , wy zullen haaft naar bed gaan. Gy zult my toch vergeeten als ik weg ben. . DollTearsheet. Op myne eer, gy zoud my doen fchreijen door zo te fpreeken. Onderzoek vry, of ik my wel zal opfchikken vóór uwe terugkomft. — Onthoud myn gezegde. Falstaff. Een glas Secq. Frans. Prins Hendrik en Poins, (te gelyk) Aanftonds , aanftonds , Sir Falstaff. Oho, een baftaardzoon van onze Koningen, en zyt gy niet Poins, zyn broeder ? Prins Hendrik. Wel , gy landkaart van zondige landen, is dat eene manier van leevsn, die gy leid: Falstaff. Beter dan de uwe, ik ben een heer, en gyeen oppafler. r PrinsHendrik Dit is waar, Sir, en ik ben hier gekomen on op u te paffen. . Dr Waardin. o Hemel' God zegene uwe Genade! Welkom Q 4 10  2 4-3 HENDRIK de VIERDE fn London — God zy gedankt, dat wy uw aangezicht moogen-zien. Hoe, zyt gy reeds uit Wales gekomen? Falstaff. Gy weërgaifche malle compofïtie van kohingly ke Majefteit, (by legt de band op Doll learfbeet) by dit ligt vleefch en bedorven bloed, zweer ik dat gy my welkom zyt ' Doll Tearsheet. Loop heen, malle dikbaft, ik wil niet met u ta doen hebben. Poins. Mylord, hy zal uwe wraakzucht geheel verdryven en alles in gekheid verkeeren , zo gy van deeze' eerfle hitte geen gebruik maakt. Prins Hendrik. Gy weêrgaafche kaarsvetmyn, hoe verachtelyk htbt gy op dit oogenblik van my gefproken tegen deeze braave, deugdzaame, en eerlykejuffer? De Waardin Ik dank u voor uwe goede gedachten, en zyishet ook inderdaad. Falstaff. Hebt gy my hooren fpreeken ? Prins Hendrik. l3,' .md -8y kende mY even êoed a's toen cy bv Gadshill gingt vluchten; gy wift, dat ik achter o was en gy hebt enkel zo gefproken om myn geduld tê beproeven. Falstaff. Neen, neen, neen, dat is zo niet, ik dacht niet. ' dat ik onder het bereik van uw gehoor was. Prins Herdrik. Nu, dan zal ik u noodzaaken om uwen moedwil, ligen misilag te erkennen, en dan weet ik wel. hos ik met u handelen moet. Neen, het is geen loe'dwlSgB rcisfiae, Heintje, Ifiraarlyk niet. 6* j»g/H'  HISTORIESPEL. 249 Prins Hendrik. Was het niet? My te verachten, en my broodmeefter, en broodfnyder te noemen, en ik weetniet wat al meer ? . Fjlstaf, Neen geen misilag, Heintje. Poins. Hos, geen misflag? Falstaff, Neen, geen misilag hoegenaamd, Ned; waarlyk geen misflag, myn goede Ned. Ik heb hem ge. laakt by de ondeugenden opdat de ondeugenden niet op hem zouden verlieven; en door dit te doen heb ik den plicht van een' oprechten vriend, en van een' getrouwen onderdaan betracht. —— En uw Vader zal my daarvoor dankbaar zyn. Neen, het is geen misflag, Heintje; neen, Ned, het is geen misflag; neen, kinderen, neen. Prins Hendrik, Zie nu zelf eens, hoe openbaare vrees, en volflrekte lafhartigheid u aanfpooren om deeze eerbaare JufFer te verongelyken , enkel om weder goed •vriend met ons te worden. Wie is hier ondeugend ? Is zy ondeugend? Is de waardin ondeugend? Is die oppasfer ondeugend? Of is, de eerlyke Bardolph, wiens yver in zyn'neus brand, ondeugend. Poins. Geeft antwoord , gy vermolmde lindenboom, geef antwoord. Falstaff. De duivel heeft Bardolph onherflelbaar vafl, en zyn aangezicht is Lucifer's binnenhaard, daar hy geduurig meelwormen op rooltert. En, wat de oppaffer betreft, om hem heen zweeft nog wel een goedé engel, maardsduiveihesfttocb.de overhand op hem. Prins Hendrik. Sn wat zegt gy dan van de vrouwen ? Q 5 Fal-  aSa HENDRIKdeVIER.DE Falstaff. Eene van dezelve is van nu af aan in de hel, en alreeds aangebrand, die arme ziel.' en aan de ande» re ben ik geld fchuldig, en of zy daarvoor verdosmd zal worden weet ik met. De Waardin. Ik wil u wel verzekeren van niet. FA ls ta ff. Neen. ik denk het ook niet, ik denk, dat u dat wel zal kwytgefcholden worden. Maar, evenwel, daar legt eene andere befchuldiging op u, en die is, dat gy toelaat, dat 'er vleefch gebruikt word in uw huis tegen de wet, en daarvoor denk ik , dat gy eenmaal huilen zult. De Waardin. Wel, dat gefchied in alle gaarekeuker.s. Wat komt het toch in eene getieele Vallen op een paar lauw» boutjes aan? Prins Hendrik. En wat zegtgy, Juffer? Doll Tearsheet. Wat belieft uwe Genade t Falstaff. Dat zyne Genade belieft, dat wederfpreekt zyn vleefch. De Waaxdik, Wie klopt daar zo hard aan de deur. Gaa eens xien aan de deur, Frans. TWAALFDE TOONEEL. Dr Voorigen, Pkto. Prins Hendrik. Hoe, gy hier, Peto , welk nieuws ? Pe to. De Koning uw vader is in Weftminfter, en daar zyn  HISTORIESPEL. 251 zyn wel twintig vermoeide en afgematte poften uit het noorden aangekomen ; en, toen ik hiernaartoe kwam, ben ik wel twaalf Officiers tegengekomen en voorbygereden, allen zonder hoeden, en fterk zweetende, die aan alle herbergen aanklopten , en allen naar Sir Johan Falftaff vroegen. Prins Hebd rik. Byden hemel! Poins, ik gevoel, dat ik zeer te befchuldigen ben, omdat ik den koftelyken tyd zo nutteloos vertwift; daar het oproer eveh als een onweder, dat uit het zuiden, op vleugelen van zwarte dampen aangevoerd word, zich begint te ontbinden, en op onze ontbloote hoofden te druppelen. Geef my myn'degen en myn'mantel. Goeden nacht, Falftaff. (De Prins en Poins vertrekken.) Falstaff. Nu komt het lekkerft beetje van den nacht aan, en wy moeten voort zonder daarvan te proeven. Al wederom geklop aan de deur? — Hoe nu, wat is 'er te doen? Bardolph. Gy moet op het oogenblik aan het Hof komen, Sir; daar flaan voor de deur ten minfte een dozyn Officiers, die naar u wachten. Falstaff. Betaal de muzikanten Bardolph. Vaarwel, Hospita, vaarwel Doll. Nu ziet zy, myne goede vrouwtjes , toe mannen van verdienften nagelopen worden, eenledigganger kan gaanflaapen, wanneer'er naar den werkzaamen man gevraagd word. Vaartwel, lieve vrouwtjes; indien ik niet al te fchielyk weg gezonden word, zal ik u nog komen zien, éer ik vertrek. Doll Tearsheet. Ik mag nooit weder fpreeken , zo het hart my nietbarft van droefheid. Nu, lieve Jan, draag toch aorg voor uzelven. Fal-  252 HENDRIK de VIERDE Falstaff. Vaartwel, vaartwel! (Hy vertrekt met Bardolph.) De Waardin. Nu, vaar gy ook wel. Ik heb u nu, als de erwtentyd weder aankomt, negen en twintig faarengekend maar altoos als een eerlyk en goedhartig man; — nu vaar wel. ' "Bardolph, {terugkeerende.) Juffer Tearfheet! ' De Waardin. Wat is het? Bardolph. Zeg tegen Juffer Tearsheet, dat zy by myn'Heer komen moet. De Waardtn. o Loop heen, Doii, loop heen.' Loop heen mvne lieve Doll! f 3 [Zy Vertrekken.) Einde van het tweede Bedryf. DERDE  HISTORIESPEL 253 . DERDEBEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Paleis van den Koning te London. Koning Hendrik, in zyn nachtgewaad, en Een Pagie. K. Hendri k. Gaa heen, roep de GraavenSurreyen Warwick; maar zeg hen , dat zy deeze papieren, eer zy by my komen, doorleezen, en dezelven met aandacht overweegen. Spoed n. (De Pagie vertrekt.) Hoeveel duizenden van myne armfte onderdaanen leggen thans geruft te flaapen! o lieflyke flaap, be. valiige voedfter der natuur , waardoor heb ik ü zodanig afgefchrikt, dat gy myne oogleden nie.t meer wilt nederdrukken , en myne zinnen in den vloed der vergetelheid dompelen? Of legt gy, o flaap, liever in berookte hutten, daar gy u op harde bedden van ftroo uitrekt, en door de gonzende mug. een in flaap gezuft word , dan in de welriekende zaaien der Grooten , onderkoftbaareverhemelten, daar gy door de aangenaamfte melodie geftreeld word! o Gy, loome Godheid, waarom legt gy met de geringen in verachtelyke legeifteden, en maakt het koninglyk ledikant tot een wachthuisje met eene algemeene alarmklok ? kunt gy in den top van een' hoogen en flingerenden maft des fcheepsjongens oogen toezegelen, en zyneharfenswiegen in de wieg der woefte en omftuimige zee, onder het gehuil der winden, die de bruifchende golven by den kop vatten, haare verfcbrikkelyke hoofden cosn krullen, en haar met een verdoovend geloei ophan•  *S4 HENDRIK db VIERDE ophangen in het glibberig want, zodat de dood zei. ve van het fchuimend gerucht ontwaakt ? Kunt gy o partydige flaap, uwe ruft aan den doornatten zee'. man in zulk een ruw tydftip fchenken, en dezelve weigeren aan een' Koning, in een* allergeruften en ftilften nacht, gepaard met allen de hulpmidde. ien om dezelve te bevorderen ? Dan is de geringe boer waarlyk gelukkig; want eén hoofd dat eene kroon draagt, legt zeer onzacht.' TWEEDE TOONEEL. De Koning, Warwick, Surret, W ai wrc k. Ik wenfch uwe Majefteit van harte een' goeden morgen. K. H e n d r i e. Is het reeds morgen,Mylords. Warw ick. Het is reeds over één uuren. K. Hendrik. Wel, dan wenfch ik u insgelyksgoeden morgen,-* Nu, Mylords, hebt gy de papieren gelezen, die ik aan u gezonden heb ? Waïwick. Dit hebben wy gedaan , myn Vorft, K. Hendrik. Dan hebt gy ook daaruit wei befpeurd hoezeer het lichaam van ons Koningryk vervuild is; welke hevige ziekten zich met het grootft gevaar rondom deszelfs hart beginnen te ontdekken. Waïwick. Het is tot nog toe flechts gelyk aan een ongefteld lichaam, dat tot zyne voorige gezondheid kan herfteid worden door goeden raad en eenige geringe ge*  HISTORIESPEL. 255 geneesmiddelen; Mylord Northumberland zal welhaaft gekoeld zyn. K: Hendrik. o Hemelt dat het eens geöorlofd ware in het boek van het noodlot te leezen, en te zien hoe de omwenteling der tyden bergen effen maakt, hoe het vaft land zyne vaftigheid verliezende in de zee verfmelt, en boe op andere tyden de zee, die omringende gordel van den grooten Oceaan, tewyd word voor de heupen van Neptunus; hoe de kanfen met ons fpotten , en hoe de beurtwisselingen den beker der verandering met verfchillende vochten opvul, lenl o, Indien dit gezien kon worden, dan zou zelfs de gelukkigfte jongeling by het doorzien van zyn leven, welke gevaaren hy daarin reeds had doorgeftaan , en welke tegenfpoeden hemnogfton» den te wachten , het boek toefluiten, zich nederzetten en fterven. — Het is nog geene tien jaaren geleden , dat Richard en Northumberland als groote vrienden te zaamen banketteerden; en twee jaaren naderhand waren zy met eikanderen in oorlog. Het is nog niet meer dan agt jaaren, dat deeze zelfde percy de man was, die my het naaft aan het hart lag; die, als een broeder, voor myne zaak arbeidde , en zyne genegenheid en leven voor myne voe. tennederlegde; ja, die zelfs om mynentwil Koning Richard en zyne tegenwoordigheid durtde uittarten. Maar, wie van u was 'er by? (Tegen Warwick.) [Gy, Neef Nevil naar myvootftaat,] toen Richard met zyne oogen boordevol traanen, wanneer hy door Northumberland befchimpt en gelafterd wierd, deeze woorden fprak, die nu blyken eene voorzegging geweeft te zyn. „ o Northumberland, gy ladj „ der, langs welke myn Neef Bolingbroktf myn* „ troon beklimt; " fchoon God weet, dat ik toen dit voorneemen niet had, maar, dat het noodlot de zaaken van den ftaat zulk een' keer deed neemen, dit ik genoodzaakt wierd de opperfte magt te omhel-  256 HENDRIK dë VIERDE helzen; „ de tyd zal komen , " dus vervolgde hv : „ de tyd zal komen, dat booze fnoodheid de over' „ band krygende tot bederf zal uitbarflen. " Dus , ging hy voort, en verhaalde den toeftand van deeze tyden, en het verbreeken van onze vriendfchap. Warwick. Het leven van alle menfchen is eene hiflorie.die den aart der dingen van verlopen tyden verbeeld ; uit welker waarneeming iemand, al zeer naby de voornaamfte omwenteling kan voorfpellen van dingen , die nog niet gebeurd zyn, en nog in hunne zaaden en geringe beginfelen begraven leggen. Zulke dingen worden door den tyd uitgebroed; en uit derzelver noodzaaklyke gedaante kon Koning Ri. chard zeer naauwkeurig opmaaken, dat de magtige Northumberland, die hem toen ontrouw was, uit dat zaad tot grooter ontrouw zeu opgroeijen, die geen' anderen grond zou kunnen vinden om op te wortelen dan op u. K. Hendrik. (? Indien dan deeze dingen onvermydelyk zyn , laa. ten wy die dan als onvermydelyke dingen te gemoet gaan. En dit woord zelf roept ons moed toe Men zegt, dat de Bisfchop en Northumberland vvftisduizend mannen fterk zyn. Warwick. Dat is onmooglyk. Het gerucht verdubbelt alles, gelyk de flem en de de echo het getal voor bloodaarts. Het behaage uwe Majeileit zich naar bed ta begeeven. Op myne eer, myn Vorft, de legers, die gy uitgezonden hebt, zullen.gemaklyk de overwinning kunnen behaalen- Om u nog meer trooft te geeven. kan ik u zeggen, dat ik zekere tyding heb, dat Glendowsr dood is. Uwe Majefteitisnu zedert veertien dagen onpasfelyk geweeft, en deeze ontydige uuren moeten noodzaakelyk uwe ziekte doen veiergeren. K. Hen-  HISTORIESPEL. 157 K. Hendrik. Ik'zal uwen raad volgen; en wanneer deeze in* landfche oorlogen eenmaal afgedaan zyn, dan zullen wy, myne waarde Lords, den kruistogt naar het Heilig Land aanvaarden. (Zy vertrekken.) DERDE TOONEEL. Het Tooneel isinbetluis van den Vreederecbür Sballow in Gloucejlershire. Shallow, Silknce, Gerechtsdie. naars, met Mouldy.Shadow,Wart, Feeble, en Bulcalff. Shallow. Kom voort, kom voort, kom voort, geef my uwe hand, Mynheer; gy zyt al vroeg by de werken , op myne eer. S 1l e n c e. Goede morgen, waarde Neef Shallow. Shallow. En hoe vaart myne Nicht, uwe bedgenoote, en uwe en myne allerlieffte dochter, myn peetekind Leent je ? S ilence. o Die zwaite kraai, Neef Shallow'. Shallow. By ja en neen, vriend , ik durf zeggen, dat myn Neef William een goed Student geworden is. Hy is nog te Osford, niet waar t S 1 l e n c e, Ja wel, Mynheer, en op myne eigene koften. Shallow. Nu, dan moet gy maaken, dat hy binnen kort op lands koften komt. Ik ben in vroeger' tyd in Clements-Collegit geweeft; en ik denk, dat zy daar R a°g  45* HENDRIK de VIERDE nog heden van den dollen Shallow zullen weeten te fpreeken. S i L f. n c e. Zy noemden u toen den vrolyken Shallow, Neef. Shallow. Zy gaven my allsrbande naamen, en ik deed allerhande dingen, en dat zo maar voor de vuift weg. Daar was ik toen, en de kleine Johan Doit van Staffordshire, en de zwarte George Bare, en Francis Pickbone, en Wtlliam Squeele van Corswold: nooit zyn 'er zulke vier. vechtersbaazen in eenig Coliegie byëen geweeft; en , tusfchen ons gezegd, wy witten , waar de Bona-Roba's waren, enwy hadden die alle op commando Toen was Jan Falftaff, nu Ridder Johan, een kleine jongen, en Pagie by Thomas Mowbray, Hertog van Norfolk. S ilenc e. Die zelfde Ridder Johan, Neef, die nu ftaat hier te komen om foldaatsn voor het leger van den Koning aan te werven ? Shallow. Dezelfde Ridder Johan, juift dezelfde, ik zag hem by de hofpoort Schoggan den kop aan ftukken flaan, toen hy nog een deumis was pas zo hoog; en op denzslfden dag vocht ik met eenen Simpfon Stok. fish, een fruitverkooper achter Gray's-Inn. o Wat hebben wy toen al zotte dagen doorgebragtl En nu te moeten zien hoeveel van onze oude kennisfen reeds van tyd tot tyd geftorven zyn t SlLENCE. Wy zullen hen moeten volgen, Neef. Shallow. _ Dat is gewis, zeer ga wis, zeker, zeer zeker. Het is, g?lyk de Pf.iimift zegt, den menfch gezet een. maal te fterven, alle menfchen moeten fterven. Hosveel mo,;t een koppel bul-oflen wel gelden op de markt te Stamford ï Silew-  HTSTORIESPEL. 159 SlLEBCE. Waarlyk, Neef, ik ben daar niet geweeft. Shallow. De dood is zeker. Leeft de oude Doublé in uwe ftad nog? Silence. Hy is dood, Neef. Shallow. - Dood ! — wel zo, — wel zo, — hy was een eoed boogfchutter; en is hy dood. Hy fchoot zeer net. Johan van Gaunt mogt hem wel zetten, an hield dikwils veel geld op zyne hand. Dood! — Hy kon op tweehonderd-en-veertig treden m net wit fchieten, en eene werpfpies twee-honderd-entagtig , of negentig ellen verre wegwerpen , dat het iemands hart geluft zou hebben het aan te zien. Wat geld tegenwoordig het fnees fchaapen zo wel ? S i l e n C e. Al na dat zy zyn. Een fnees goede ooilammen kan zo omdreeks tien pond gelden. • Shallow, En is waarlyk de oude Doublé dood ? VIERDE TOONEEL. De Voorigen, Bardolph,dr Pagir. Silencï. Daar komen twes bedienden van Sir Johan Falftaff naar het my toefchynt. Shallow. - Goeden morgen , braave Heeren. Bardolph. Eilieve, zeg my, wie is Rechter Shallow ? Shallow. Ik ben Robert Shallow , Mynheer , een gering land-edelman van dit diftrikt; en een van'sKonings 2 Vrede,  2t>0 HENDRIK de VIERDE Vrederechters. Wat gelieft U. W. E. my te be. veelen? Bardolth. Myn Kapitein, Mynheer, laat zyn compliment aan u maaken, myn Kapitein , de Ridder Johan Falftaff; een braaf Edelman, by den Hemel, en een dapper voorganger. Shallow. Zyne groet is my aangenaam, ik ken hem voor een* man, die den degen wel weet te voeren. Hoe vaart die braave Ridder ?en,zo ik het vraagen mag, hoe vaart Mylady zyne gemaalin? B a eb o lp h. Ik vraag u wel excuus, Mynheer,een krygsman is beter geaccommodeerd zonder vrouw. Shallow, Wel gezegd, waarlyk wel naar waarheid gezegd ; beter geaccommodeerd, — dat is recht, inderdaad het is recht, goede phrafes zyn en blyven altoos pryswaerdig. — Geaccommodeerd, — dat komt van accommoio; zeer goed, eene zeer goede phrafij. Bardolph. Met uw verlof, Mynheer, ik heb gehoord hoe gy dat woord noemt. Gy noemt het phrafis, niet waar? Waarachtig ik weet niet wat phrafis is .maar ik durf met myn' degen ftaande houden, dat dit woord een recht krygsmans woord is, en een woord, dat zeer veel kan afdoen» Geaccommodeerd, dat is, wanneer iemand, zo als men zegt, gcaccommo. deerd is, of als een man in het geval is, dat hy geaccommodeerd kan worden , en dit is eene recht fchoone zaak. VYF.  HISTORIESPEL. Itt VYFDE TOONEEL. Di Voorioek, Falstaff. S hallow. Gy hebt groot gelyk. — Zie, daar komt onze braave Sir Johan , geef my nwe hand, t>ir; geef myuwe Hoog-edelbeids hand. Geloof my, gy ziet 'er wel uit, en gy draagt uwe jaaren zeerwel. Wel. kom, waarde Sir Johan. Falstaff. Ik ben verblyd, dat ik u wel zie, myn goede Heer Robert Shallow. — En dit is de Heer Sure- card, denk ik ? — Shallow. Neen, Sir Johan, dit is myn Neef Silence.myn amptgenoot. F a i* s t a f f» Myn goede Heer Silence, het komt zeer wel met uw' naam overeen voor den vreede te zyn. (*) Silence. Uwe Hoogedelheid is ons van harte welkom. Falstaff. Phoe, wat is dat heet weder. —Welnu, Heeren, hebt gymy een half dozyngoedekaerelsbezorgd? Shallow. Voorzeker, hebben wy dit gedaan, Sir. Wilt gy gaan zitten ? Falstaff. Eilieve, laat ik hen eens zien. Shal^ (*) Geduurende dit geheel Tooneel fpeelt Fal. ftaff met de naamen dar aanweezende perfoonen. Sballow betekent onnozel, Silence, ftilte, Mouldy, roeftig , Sbadow , fchaduw , Wart , wrat, FeeMi, zwak, Bulcalf, bulkalf. R 3  *62 HENDRIK de VIERDE ... . , Shallow. Waar ii de rol, waar is de rol, waar is de rol? Laat my 2lerj, laat my zien>Iaat ^ J"« « «J- zo, zo, Ja, recht, Sir. Ralph Mouldy?Llat hV komen, a s ik hem rnen r ,,r / u uy' 'dat "Y bi hpm?J i 7' Laat hem-voprkomen , laat hem voorkomen. Laat zien, waar is Mouldy! „. mouldy. Hier, onder uw welneemen. „, , Shallow. Wat dunkt 'a u van, Sir Johan' Hy is een wel gemakt kaerel, jong, flerk! en van 'j^J* F a l s t a f f. Is uw naam, Mouldy? r •»„ Mouldy. Ja, Mynheer, om u te dienen- Wel dan is het meer d'anTyd ' dat gy gebruikt word. ohallow. Ha, ha, ha, waarachtig mooi gezegd- Dingen die roeftig zyn moeren gebruikt worden. Waarlvk zeer moo, gezegd, Sir Johan, zeer mooi gezegd? ™, . Falstaff. Teken hem. Mouldy. Ik was buiten dat reeds genoeg getekend indien gy my vry had willen laaten. Myne8 oude vrouwial K ^ TleSe" Zyn om iemand. die voor haar _ , . Fals taff. m* hem. —Wees ftil, Mouldy, gy moet gaan Mouldy, hetistyd, dat gy gebruikt wwï 8 ... Modid r. Jk gebruikt t Sn al-  HISTORIESPEL. aös Shallow. Zwyg, kaerel, zwyg. Gaa ter zyde. Weet gy wel, waar gy zyt? Nu, een ander, Sir Johan; — laat zien, — Simon Shadow» Falstaff. la, waarachtig, dien moet ik hebben om 'er cm. der te zitten; die zal waarfchynlyk een koel toldaat weezen. S hallow. Waar is Shadow? Shadow. Hier, Mynheer. Falstaff. Wiens zoon zyt gy, Shadow? Shadow. De zoon van myne moeder, Sir. Falstaff. De zoon van uwe moeder.' Nu.dat is zeer waar. fchynlyk; en de fchaduw van uw' vader; zodat do zoen van de vrouw de fchaduw van den man dit is dikwyls inderdaad waar, offchoon bynietui* des vaders zelfsftandigheid is. Shallow. Hebt gy zin in hem, Sir Johan t Falstaff. Schaduw is goed in den zomer; teken hem op; wy hebben buiten hem reeds veele fchaduwen op de Monilerrol. Shallow. Thomas Wart. Falstaff. Waar is hy ? Wart. Hier, Sir. Falstaff. Is uw naam, Wart. Wabt. Ja'Slr* K4 Fal.  JÖ4 HENDRIK de VIERDE Falstaff. Gy zyt recht eene geborftene wrat. Shallow. Zal ik hem tekenen, Sir Johan? Falstaff. Dat zou overtollig zyn; want hy heeft zyne uitrufting op den rug, en de geheele machine ruft op een paar fpelden, teken hem toch niet meer. Shallow. Ha, ha, ha. Gy hebt 'er flag van Sir, gy hebt er fl Ig van, dat durf ik u wel verzekeren. — Fran. cis Feeble, F e e b le. Hier, Mynheer. Wat is uw handwerk, Feeble'? F e e b l f. Een vrouwen-kleerenmaaker, Sir. Shallow. Zal ik hem tekenen, Sir? Falstaff. Gaa uw'gang; maar, zo hy een mans-kteerenmaaker geweeft was, dan zou hy „ getekend hebben. (Tegen Feeble.) Zult gy zoveel gaten maaken in het leger der vyanden als gy in de onderrokken der vrouwen gemaakt hebt? Fe ï b l e. Ik zal myn beft doen, Sir; meer kunt gy niet van my vorderen. 8Ï Braaf gezegd. myn "goede* vróuwen - kleerenmaa; ker; braaf gezegd , moedige Feeble. Gy zult zo dapper zyn als de wraakzuchtige duif, of ah dr allergroo'moedigfte muis. Teken den vrouwerr-Jdee! renmaaker , H«r Shallow, teken hem w.1 ter. dcegen, Heer Shauow. Fï e>  HISTORIESPEL. 265 Feebi.ï. Ik wenfchte wel, Sir, datgy Wart mede had doen gaan. Falstaff. En ik wenfchte-wei, dat gy een mans-fhyder waart, dat gy hem kond oplappen, en aan het gaan krygen. Ik kan iemand niet tot gemeen foldaat aanneemen, die de aanvoerder van zoveel duizenden is. Dit zy u genoeg, magtigfte Feeble. ' Feeble. Het zal my genoeg zyn. Falstaff. Ik ben u zeer verplicht, eerwaerdige Feeble. Wie volgt aan? Shallow. Peter Bulcalf, van de groene weide. Falstaff. Ja, kom aan, laaten wy dat Bulkalf eens bekyken. Bulcalf. Hier ben ik, Sir. Falstaff. Op myne eer, een knappe kaerel. Kom, teken dat Bulkalf tot dat het bulkt. Bulcalf. Och, myn lieve Mynheer kapitein/ Falstaff. Hoe, bulkt gy al vóór dat gy getekend zyt? Bulcalf. Och, Sir, ik ben een ziekelyk man. Falstaff. Welke ziekte hebt gy ? Bulcalf. Eene vervloekte verkoudheid, Sir; eene drooge hoail, Sir, die ik in's Konings dienft gekregen heb, toen ik op den dag van zyne krooning heb moeten de klok luiden. Falstaff. Nu kom, gy zult in eene japon te veld trekken ; R 5 wy  2(56 HENDRIK de VIERDE wy zullen die verkoudheid wel verdryven, en ik zal order ftellen, dat uwe vrienden voor u de klok zullen moeten luiden» Zyn zy hier nu allen? Shallow. Daar zyn reeds twee boven b*t getal, Sir; gy moet 'er maar vier hebben, en derhalven bid ik u, dat gy met ons in huis gaat om het middagmaal met my te houden. Falstaff. Kom, ik zal eens in huis gaan om met u te drinken, maar het middagmaal kan ik niet afwachten. Op myne eer, Mynheer Shallow, ik ben verblyd van u te zien. Shallow. Sir Johan, heugt hetunogwel, toen wy eens een' gantfchen nacht in den molen in Sint-George. Fields gelegen hebben, Falstaff. Spreek, daar niet meer van, Mynheer Shallow» fpreek daar niet meer van. Shallow. Dat was recht een plaifierige nacht. Leeft Jansje Nightwork nog? Falstaff. Zy leeft nog, Heer Shallow. Shallow. Zy kon nooit zonder my weezen. Falstaff. Nooit, nooit. Zy zeide altoos, dat zy den Heer Shallow niet misfen kon. Shallow. De drommel, ik kon haar fomtyds recht beos maaken. Zy was in dien tyd eene bona-roba. Houd zy zich nog goed ? Falstaff. Zy word oud, Heer Shallow. Shallow. Ja, voorzeker moet zy oud worden, zy heeft geene  HISTORIESPEL. 267 geene andere keus; voorzeker is zy oud, zy had Robert Nightwork reeds by den ouden Nightwork, vóór dat ik in Clements-Collegie kwam. Silex c e. Dat is nu vyf -en-vyftig jaaren geleden. Shallow. Ha, Neef Silence, zo gy eens gezien had, dst deeze Ridder en ik gezien hebben j — Zeg, Sir Johan, fpreek ik niet wel? Falstaff. Wy hebben menigmaal de klokken ter midder nacht gehoord, Heer Shallow. Shallow. Ja, wel hebben wy, Sir Johan, waarachtig, wel hebben wy. Ons woord was altyd; „ Komt joH,, gens." — Kom laaten wy gaaneeten. — o Welke dagen hebben wy te zaamen doorgebragt! Komt voort, komt voort. Bulcalf , (terzyde tegen Bardtlpb.) Myn lieve Mynheer Kopperaal, blyf wat ftaan, myn vriend, en daar zyn vier Hendriks van tien Shillings in Franfche Kroonen voor u; waarachtig , myn vriend, ik wil my al zo lief laaten ophangen als te veld gaan >' maar evenwel, voor myn eigen part, vriend, zou het my zoveel niet kunnen fcbee len; maar enkel omdat ik daartoe wat ongenegen', ben, en omdat ik voor myn eigen eigenite part lie ver by myne vrienden zou willen blyven. BaedolphHet is goed, gaa maar wat aan een'kant. Mouldy. En ik , myn lieve Mynheer Korperaal Kaptein, och , ik bid , wees my genadig om myne oude vrouw; zy heeft geen menfch , die wat voor haar .doen kan als ik weg ben , en zy is oud . en kan haar zelve niet helpen; ik wil ook veertig Shillings geeven, Mynheertje. Bax-  *63 HENDRIK de VIERDE Bardolph. Het is goed, gaa maar wat aan een'kant, Feeble, Het kan my niet fcheelen , een menfch kan toch maar ééns fterven; wy zyn aan de Natuur ééne dood verfchuldigd, ik wil zo lafhartig niet weezen; als dat myn lot zal zyn, is hetgoed;zo niet, ook goed. Geen menfch is te goed om zyn' Vorft te dienen; en het moog' dan weezen zo het wil, die van dit jaar fterft is toekomende jaar vry. Bardolph. Braaf gezegd, gy zyt een hupfch man. Feeble. Neen, waarachtig, ik wil niet lafhartig weezen. Falstaff , (tegen Shallow.) Kom aan, Mynheer, welke mannen moet ik hebben t Shallow. Gy kunt 'er vier uitkiezen naar uw genoegen. Bardolph , (tegen Falftaff.) Mynheer, een woordje. —— Ik Kan drie pond krygen van Bulcalf, en van Mouldy voor hun ontflag. Falstaff. Gaa uw' gang, het is wel. Shallow. Kom, Sir Johan, welke vier wiltgy hebben? FalstaffKies gy voor my. Shallow. Wel. kom aan dan , Mouldy, Bulcalf, Feeble, en Shallow. Falstaff Mouldy en Bulcalf. —- Gy, Mouldy, blyf thuis tot dat gy afgefleten zyt voor den dienft; en gy, , Bulcalf, groei zolang' tot dat gy daartoe in ftaat zyt. Ik begeer niet een' van u beiden- S h al.  HISTORIESPEL' 269 Shallow. Sir Johan, Sir Johan, doe uzelven geen nadeel; zyzyn twee mannen, die u beft lyken, en myn voorneemen was u van de beften te bedienen Falstaff. Wilt gy my de befte mannen Ieeren uitkiezen, Heer Shallow? Wat geef ik om grove leden, fterkte, grootheid, zwaarte en uitwendige dikte van het lichaam? Ik zie enkel naar den geeft, Heer Shallow. Daar is Wart, hoe vervallen hy 'er ook uitzie,zal hy echter in het rond ftaan als een tinnegietershamer , en gaan en komen veel fchielyker dan een die in een' brouwersputftoel water put. En deeze halfuitgeteerde knaap , deeze Shadow, geef mydien ook, de vyand kan op hem niet mikken, zy zouden ruim zo goed de punt van een pennemeskunnen raaken. En wanneer het eens op retireeren aankomt, hoe fnel zal dan deeze vrouwen - kleerenmaaker , deeze Feeble , kunnen wegloopen ? Geef 'my flechts de mageren , en behoud gy de grooten. Geef een' fnaphaan aan Wart, Bar. dolph. \ Bardolph. Vat aan , Wart; ftei u in poftuur. zo, zo, zo. Falstaff. Kom, handel nu eens uw geweer. Zo, dat is goed, gaa voort, zeer goed, allerbeft o, Geef my maar altoos kleine, magere, oude, uitgerammelde, kaalkoppige fchutters. Wel goed, Wart gy zyt een knaap kaerel. Daar is een zes.ftuivers ftuk voor u. Shallow. Hy is toch geen tovenaar, hy doet het niet goed. Het heugt my nog te Mile.end-green, toen ik nog in Clements-Collegie was; toen fpeelde ik voor Sir Dagonet; in het fpel van Koning Arthur, entoen wa»  270 HENDRIK di VIERDE was 'er een kleine vlugee knaap, die behandelde zyn geweer aldus, en aldus; dan was hy op het tooneel, en dan weder binnen, en dan weder op, en dan weder binnen; tah, tah, tah, zeide hy dan; bons, zeide hy dan, en dan ging hy weder weg, en dan kwam hy wederom. Ik zal zulk een' knaap van myn leven niet weder zien. Falstaff. Deeze knaapen zullen het welmaaken. God behoede u, Mynheer Shallow. Vaarwel, MynheerSi' lence. Ik zal niet veel complimenten met u maaken. Vaartwel , Heeren, beiden. Ik dank u , ik moet deezen avond nog twaalf mylen afleggen. Bardolph, geef kleederen aan de foldaaten. Shallow. Sir Johan, de Hemel zegene u, en geef u voorfpoed in uwe onderneeming, en fchenke ons allen vreede. Kom my een bezoek geeven als gy terug komt. Laaten wy onze oude btkendfchap vernieuwen ; het zou kunnen gebeuren, dat ik dan met u naar het Hof ging. Falstaff. Ik zou wel wenfchen, dat gy dit wilde doen, Heer Shallow. Shallow. Nu, nu, een woord is een woord. Vaarwel. (Sballmxi en Silence vertrekken.) Falstaff. Vaart wel , goede Heeren. —— Allons, Bardolph , breng dat volk weg. Als ik terug kom zal ik deeze Vreederechters opzetten. ïk heb dien Heer Shallow al door en door gekeken. Hoezeer zyn wy oude mannen onderhevig aan dit gebrek van liegen! Die uitgemergelde Vreederechter heeft tegen my van niets anders gefproken, dan van de losbandigheid van zyne jeugd, en van de vroome feiten,  HISTORIESPEL. 271 feiten , die hy omftreeks Turnbull-ftreet heeft uitgevoerd; en om het derde woord kwam 'er eene leugen, üie veel getrouwer betaald wierd aan de toehoorders , dan de fchatting aan den grooten Turk. Ik herinner my nog hem gekend te hebben, in Clements-Coliegie, dat hy 'er uitzag als een mannetje, dat men na het avondeeten uit eene kaaskorft gefneden heeft. Als hy naakt was, fcheen hy voor een' ieder, die hem zag eene gefpletene radys, daar men uit de grap met een mes een' kop aan gefneden had. Hy zag 'er zó uitgerammeld uit, dat de verdeelingen van zyn lichaam voor iemand , die byziende was, volftrekt onzichtbaar waren. Hy was het waar afbeeldfel van den hongersnood , en evenwel zo geil als een baviaan, de hoeren noemden hem kaboutermannetje. Hy was altoos twee modes ten achter , en zong voor de fbchtlte vrouwsperfoonen liedjes, die by van de voerlieden had hooren fluiten, en zwoer dan, dat het eigen invallen of ferenades waren. En nu Is deeze harlekynsklepper een landedelman geworden, en praat zó gemeenzaam van Johan van Gaunt, als of hy zyn eigen broeder was geweeft, en ik wil verdoemd zyn, zo hy hem meer dan eens gezien heeft, en dat nog wel in het Tournooiveld, daar hem de kop in ftukken geflagen wisrd, omdat hy zich onder de bedienden van den Marfchalk gemengd had. Dit zag ik, en toen zei- ' de ik tegen Johan van Gaunt, dat hy zyn' eigen' naam had laaten flaan; want hy was zó mager, dat man hem en zyne geheele kleeding wel in eene aalshuid zou hebben kunnen ftoppen; de kas van eene hobó zou een ruim verblyf voor hem geweeft zyn, ja zslfs*een hof; en nu heeft hy vee en land. Nu, ik zal nader kennis met hem maaken als ik wederkom, en het zal 'er al raar moeten toegaan, als ik geen dubbele Lapis Pbilofopborum van hem maak.  27* HENDRIK de VIERDE maak. Indien de jonge grondling een lokaas ft voor den ouden fnoek, kan ik geene rede in de wet der natuur vinden. waarom ik niet naar hem sou moogen happen. De tyd zal het leeren, en daarmede gedaan. (Zy vertrekken.') Einde van bet Derde Bedryf. VIER*  HISTORIESPEL. 473 VIERDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL- Het Teoneel verbeeld een Bofcb in Torksbire. De Aartsbisschop van Yokk, Mowf-ray, Hastings, Coreville. York. Hoe word dit-bofch genoemd? Hastings. Dit is Gaultreeibofch. York. Laaten wy hier ftand houden , Mylords , en kondfchappers uitzenden om het getal van onze vy» ancien op te neemen. Has t i n gs. Wy hebben die reeds uitgezonden. York. Gy hebt wei gedaan. Myne vrienden en fpitsbroeders in deeze gewigtige zaak, ik moet u te kennen geeven, dat ik onlangs een'brief ontfangen heb van Northumberland, welker flaauwe inhoud het volgende behelft : Dat hy van harte zou wenfchen in perfoon hier te zyn, met eene magt overeenkomftig met zynen rang, doch, dat hy die niet op de been had kunnen brengen, en dat hy der» halven uit het land geweken is, tot dat zyn geluk tot rypheid zal gekomen zyn, en zich naar Schotland begeven heeft; en by eindigt met een' hartelyken wenfch, dat onze onderneeming het gevaar cn dehacheiyke ontmoeting der vyanden moe» ge te boven komen. M o w b r a y. Dus is de hoop, die wy op hem geveftigdhad- S -dei?  174 HENDRIK de VIERDE den, geilrand, en floot geheel in Hukken. (Een Bode komt op bet Tooneel.) . Ha s ti jjg!, Hoe nu, wat is 'er nieuws ? Bode. Ten wellen van dit bofch, naauwlyks eene myl van hier, komt de vyand in geregelde orde aantrekken , en voor zo verre ik uit den grond, dien zy beflaan, kan narekenen, zyn zy zo om en by dertigduizend mannen fterk. mowüiat. Dat is juift het getal, waarop wy hen gefchat hadden, Laaten wy zwenken, en hen in het open vsld te gemoet trekken. TWEEDE TOONEEL. ÜE VOOSIOEH, W ISTltOlILANS, yor k. Welk een wel onderricht bevelhebber komt daar naar ons toe? mowbiat, Naar het my toefchynt is het Mylord Weftmoreland. W e s t m o iel aetd. Heil en genegene groete zy u van onzen Veld. heer den Prins, Lord Johan Hertog van Lancaster. York. Spreek geruft op , Mylord Weftmoreland, om welke rede komt gy hier? Westmorelahd. Weet dan, Mylord, dat hethoofdzaakelykevan myne bezrnding aan uwe Genade gericht is. Indien het oproer in zyne eigene gedaante tegen ons op. kwam,  HISTORIESPEL. 275 kwam, met een laag en verachtelyk gefchreeuw, aangevoerd door driftige jongelingen, omkleed met woede, en onderfteund door jongens en bedelaars; indien, zeg ik, het oproer aldus verfcheen.in deszelfs natuurlyke gedaante, en waarebeeldtenis,dan zoud.gy, Eerwaerdige Vader, met deeze Edele Lords hier niet verfchenen zyn om de haatelyke ge« daante van de laaghartige en bloeddorftige wederfpannigheid met uwe doorluchtige eertitelen te ver. fleren. Gy, Mylord-Aartsbisfchop, wiens zetel door burgerlyke ruft beveiligd word, wiens baard door de zilverblanke hand van den vreede geftreeld word, wiens geleerdheid en letterkunde door den vreede befchermd worden, wiens witte kleederen het afbeeldfel der onfchuld zyn , de gezegende du;f en geeft des vreedes; hoe kunt gy u zo flecht herfchep. pen van de taal des vreedes, die zoveel bevalligheid heeft, in de fchorre en bulderende taal van den oorlog ? Hoe kunt gy uwe boeken veranderen in wa. penen, uwen inkt in bloed, uwe pennen in fpiesfen en de zachte luit van uwe geeftelyke taal in eene fchelklinkende trompet van haatelyk krygsge. rucht? York. Waarom ik dit doe? is de korte inhoud van deeze vraag; en dit is de rede: Wy zyn allen ongefteld, en hebben ons door onze brasferijën en welluftigheden eeneheete koorts op den hals gehaald; en daar voor moet ons het bloed afgetapt worden, door welks ongefteldheid Koning Richard befmet zynde geftorven is. Maar, edele Lord Weftmoreland, ik geef my hier niet uit voor een'Arts; ook wil ik my niet als een' vyand van den vreede onder de benden der krygsfieden vermengen; maar enkel voor eene korte poos de verfchrikkelyke gedaante des oorlogs aanneemen, om vervuilde gemoederen , die ziek zyn door weelde te fpeenen, en de verftoppingen te zuiveren, die de doorftraaling van onze levensaderen S » reeds  HENDRIK de VIERDE reeds beginnen te beletten. Maar, hoor my nader; ik heb het leed , dat onze wapenen zouden kunnen doen, en het leed , dat wy moeten ondergaan met eene onpartydige balans gewogen, en bevonden, dat ons lyden veel zwaarder weegt dan onze beleediging. Wy zien naar welken kant de ftroom van den tegenwoordigen tyd vloeit, en wy .worden uit onze vreedzaame loopbaan weggedreven, door den woesten vloed der tydsomftandigheden; en wy hebben de lyft van allen onze bezwaaren opgemaakt, om die, ten gelegenen tyd ftukswyze te vertoonen; die wy reeds lang te vooren aan den Koning hebben willen overgeeven; maar wy hebben door geene fmeekingen toegang tot hem kunnen krygen. Wanneer wy beleedigd worden, en onze bezwaaren openleggen , dan word ons de toegang tot zyn' perfoon geweigerd, door diezelfde lieden, welken ons het meeil beleedigd hebben. Het gevaar van den nog zo kort verlopen' tyd, waarvan de gedachtenia op de aarde gefchreven ftaat met bloed, dat nog zichtbaar is, en de voorbeelden van allen de geval, len, die wy tegenwoordig voor oogen zien, hebben ons deeze, voor ons zo kwaalyk voegende, wapenen doen aangorden, niet om den vreede te verbreeken, of eenige olyftakken van denzelven, maar om hier een' vreede in te voeren, die den naam, en de daad waarlyk kan voeren. Westmoe eland. Wanneer is toch ooit uwe klagt van de hand gewezen? en waardoor toch heeft de Koning u ooit vertoornd? Welke Pair is omgekocht om u te kwellen ? Wat fpoort u aan om dit onwettig en bloedig boek der gefmeede muitery met het geeftelyk zegel te bekrachtigen, en het zwaard van het binnen, landfch oproer te wyden ? York. Myn algemeen bezwaar betreft het Gsmeenebeft, es  HISTORIESPEL «77 cn het huislyk leed, dat myn' eigen* broeder aangedaan is, maakt myn byzonder bezwaar. westm oreland. Daar is eten herftel in den ftaat noodig, en zo het 'er al noodig ware, dan gaat het u niet aan. Mo WBRA1T. Waarom gaat het hem, voor zyn aandeel, niet aan, zowel als ons allen, die nog de flagen der voorleden tyden gevoelen, en dulden moeten, dat de gefteldheid deezer tyden eene geweldige en onbillyke hand flaat aan onze waardigheden * Westmoreland. o Myn goede Lord Mowbray , breng toch de tegenwoordige tyden overeen met derzelver voU ftrekte noodzaaklykheden, en dan zult gy waarlyk moeten zeggen; dat het de tyd is, en niet de Koning, die u verongelykt. Echter, wat u aangaat, kan ik niet bemerken, dat of de Koning, of de tyd u één' duim grond gegeven heeft om eenig bezwaar op te bouwen. Zyt gy niet berfteld in alle de heer. lykheden van den Hertog van Norfolk .wylen uwen hoogedelen Vader loflvker gedachtenis ? Mowbray. Wat heeft dan myn Vader in zyne eer verloren, dat in my herft*ld en weder verlevendigd moet wor. den? De Koning, die, volgens het toenmaaüg geftel van den ftaat, hem beminde, zag zich met ge. weid genoodzaakt om hem te verbannen. En toen Hendrik Boüngbroke en hy beiden in den zadel wa« ren opgezeten, toen hunne briefchende rosfen den fpoorflag van den aanval uittartten, toen zy hunne lanfen geveld, en hunne vifieren gefloten hadden toen hunne vuurige oogen uit ftaalen traliën flonker, den, en de fchelle trompet hen tegen eikanderen aanvoerde; toen, toen niets myn' Vader van do borft van Boüngbroke zou hebben kunnen , weêr. houden, en de Koning toen zyn' ftaf nederwierp, toen heeft by zyn leven te gelyk met zyn ftaf weg. S3 < gewor-  i78 HENDRIK de VIERDE geworpen; toen heeft by zichzelven weggeworpen, en met zich het leven van hen allen , diezedert, of door aanklagt, of door de woede van het zwaard, onder Bolingbroke in ongeluk geraakt zyn. Westmoreland. Mylord Mowbray, gy fpreekt van zaaken, waar van gy geene kennis hebt. De Graaf van Hereford wierd toenmaals gehouden voorden dapperften Rid• der van gantfeh Engeland. Wie weet aan wien van beiden de Fortuin 'zoo toegelachen hebben ? Maar indien uw Vader al eens de overwinning behaald had, dan zou hy die echter nooit uit Coventry mede gedragen hebben, want hetgeheele land fchreeuw de met algemeene ftemmen baar regen hem; en aller liefde en gebeden waren geveftigd op Hereford , met wien zy geheelenal ingenomen waren ; hy wierd inderdaad meer gezegend en geftreeld dan de Koning zelf. —— Maar, dit leid my flechts af van het oogmerk myner bezending. — Ik ben herwaarts gezonden van onzen Vorfteiyken Veldheer, om uwe bezwaaren op te neemen, en om u uit naam van zyne Genade te zeggen, dat hy u gehoor zal verleenen, en dat uwe eifchen , in alles, daar die zullen blyken billyk te zyn, u zullen toegeftaan worden, met ter - zyde • ftelling van alles, dat u als vyanden zou kunnen doen befchouwen. Mowbray. Maar hy heeft ons genoodzaakt om hem tot dit aanbod te dwingen , en dus is het ftaatkunde en geene genegenheid. Westmoreland. Mowbray, gy denkt te trotfeh, wanneer gy dit zo opneemt; dit aanbod gefchied uit goedheid , en niet uit vrees. Want, zie, daar gints legt ons leger, en, op myne eer, zy zyn allen veel te vol van moed en vertrouwen, dan dat zy aan eenig denkbeeld van vrees hoegenaamd plaats zouden geeven» Ons leger is talryker dan het uwe; ons volk  HISTORIESPEL. *79 volk is beter in den wapenhandel geoefend , onze wapenruftingen zyn even goed gehard, en onze zaak is de"befte; en dus fpreekt het vanzelf, dat onze har. ten eveneens gefteld moeten zyn. Zeg des niet, dat ons aanbod gedwongen is. Mowbray. Met myne goedkeuring, zullen wy geene onderhandeling toelaaten. Westmoreland. Dit toont de fchandelykheid van uwe misdaad, eene tchurfde zaak kan geene handeling lyden. Hastings. t Heeft Prins Johan volkomen volmagt van zyn Vader om de voorwaarden , waarop wy aandrm. gen. te hooren, en daar over ten volle te beflis. fen? Westmoreland. Dat legt immers opgefloten in den naam van Veldheer, ik ftaa verwonderd, dat gy eene zo onnozele vraag kunt doen. York. Neem dan dit papier metu, Mylord Weftmoreland , hetzelve behelft onze algemeene bezwaaren. Wanneer elk byzonder artikel van hetzelve berfteld word, wanneer allen de leden van onze zaak, die in dit geval deel genomen hebben in behoorlyke orde vry verklaard worden, en wanneer aan ons en onze oogmerken zonder uitftel voldaan word; dan zullen wy wederkeeren binnen de paaien der gehoorzaamheid, en onze legermagt aan den arm des vreedes vaftknoopen. Westmoreland. Ik zal dit (papier) aan onzen Veldheer toonen. Zo het u behaagt, Mylords, zullen wy in het ge. zicht van onze beide legers met eikanderen fpreeken, en met den vreede eindigen, hetgeen de hemel ons vergunnel — of. op de plaats van het S 4 ge-  m HENDRIK di VIERDË. gefchil de zwaarden te hulp roepen, om daarover te beflisfen. Yoik. Dit zullen wy doen, Mylord. (Weftmoreland. vertrekt.) DERDE TOONEEL. De Aartsbisschop van York, Mowbrat, hastinos, colevile. M owb rat. Ik gevoel iets in myn gemoed, dat my zegt, dat geene voorwaarden van onzen vreede kunnen ftand houden. has t i n g. Vrees daar niet voor; indien wy vreede kunnen maaken op zulk uitgeftrekte en willekeurige voorwaarden als die zyn waarop wy zullen aandringen, dan zal onze vreede zo vaft ftaan als een rotsachtig gebergte. Mowbray. Ja, maar dit zal de prys zyn, waarop wygefchat zullen worden; dat de geringde en kwaalyk geduide zaak, ja zelfs elkenietsbeduidende, beuzeiach* tige en ingebeelde rede, by den Koning naar dit geval zal ruiken. Dat, al was ook onze oprechte trouw een martelaar van haare liefde , wy echter zulien gewand worden in een' zo harden wind, dat zelfs ons koorn zo ligt zal fchynen als kaf, en dat 'er tuffchen ons goed en kwaad geen onderfcheid zal gemaakt worden. York Neen , neen , Mylord ; merk dit wet op, dat zulke gezochte en onaangenaame kwellingen den Koning zeiven verveelen ; want hy heeft onderVonden, dat wanneer by zich door de dood van ééne twyfe.  HISTORIESPEL. a«i twyfeling ontflaat, 'er twee andere opftaan in de överleevenden. Daarom zal hy zyne lei wel fchoon veegen, en geene aantekening houden in zyn geheugen , die hem zyn verlies op nieuw herinneren of te boek zetten kan. Want hy weet volkomelyk ze. ker, dat hy zyn land niet zo fchoon kan wieden, als zyne achterdocht hem wel daartoe 'aanleiding zou kunnen geeven; zyne vyanden en zyne vrienden zyn zodanig dooreen geworteld, dat, wanneer hy aan een' vyand trekt om dien los te maaken, hy tevens een' vriend ontwortelt en doet waggelen. Zodat dit land gelyk is aan eene kwelzuchtige huisvrouw , die haaren man aangehitft heeft ombaar metflagen te dreigen,en die, juift wanneer hy flaan wil, hem het kind voorhoud, en dus de voorgenomene tuchtiging ophangt aan den arm, die reeds tot de uitvoering was opgeheven. Hastings. En daarenboven heeft de Koning alle zyne roeden reeds afgefleten op voorgaande beleedigers, zodat hy nu geene ftraftuigen meer over heeft; en zyne magt, even als die van een' klaauwloozeu leeuw, wel grypen maar niet vafthouden kanYork. Dit is inderdaad waar, en dus kunt gy verzekerd zyn, myn goede Lord-Maarfchalk, dat, indien wy onze verzoening op een' goeden voet kunnen bewerken, onze vreede, even als een gebroken, doch weder wel in een gezet lid, door deeze breuk fter. ker zal worden. Mowbray. Het zy zo! Zie, daar komt Mylord Weftmoreland terug (Wtftmorelani komt op let Tooneel ) Westmoreland. De Prins is hier kort by;zou het uwe Lordfchap behaagen zyne Genade nu te fpreeken op een' gelyken afftand tusfchen de beide legers? S s Mow-  a8a HENDRIK de VIERDE Mowbray. Laaten wy dan in Gods naam gaan, zo uwe Hoogwaerdigheid het goedvind. York. Gaa gy vooruit om zyne Genade te begroeten. — Wy zullen volgen, Mylord. VIERDE TOONEEL. [ De Voorigen, Prins Johan van Lancaster. Lancaster. Welkom hier, myn goede Neef Mowbray. Ik wenfch u een' goeden dag, Mylord Aartsbisfchop; en u Mylord Haftings, en allen de overige Lords. Mylord York, het zou veel beter ftaan, dat uwe Gemeente, door de kerkklok byeen geroepen, u omringde om met eerbied Gods heilig woord door u te hooren uitleggen, dan u dus hier te zien als een' yzeren' man , die een'hoop oproerigen met den trommel byeen vergadert, denherderftaf voor het zwaard verwisfeit, en het woord des levens voor de alvernielende dood. Indien een man, die in het hart des Konings geworteld is, en in den zonnefcbyn van deszelfs gunft opgroeit, van dit groot voorrecht een misbruik wilde maaken, helaas' hoeveel rampen zou die niet te weeg kunnen brengen onder de fchaduw van zulk eene grootheid I En dit is juift uw geval. Mylord Aartsbisfchop. Wie is'er. die niet heeft hooren zeggen hoe kundig gy zyt in Gods heilig woord, dat gy voor ons de fpreeker zyt van zyn Parlement, de zinnebeeldige ftem van hemzelven, de uitlegger en de bemiddelaar tusfchen de Goddelyke Genade en de hemelfche Heiligen, en onzeflechte daaden? Wie kan toch anders denken , dan dat gy een misbruik maakt van Ce eerwaerdig-  HISTORIESPEL. 283 heid van uw ampt, en dat gy u bedient van de magt en degunftdes Hemeis, evenals een valfrhgunfteling van den naam van zyn' Vorft, om fchandelyke daaden te pleegen? Gy hebt, onder fchyn van yver voor Gods zaak, de onderdaanen van zyn' Stedehouder , myn' Vader , tot oproer aangezet, en hen tegen de ruft van God en van hem beiden her waarts aangevoerd. York. Myn waarde Mylord Lancafter , ik ben niet opgekomen tegen de ruft van uwen Vader; maar, gelyk ik aan Mylord Weftmoreland gezegd heb , de wanorde der tyden doet ons met algemeene ftemmen vergaderen , en perft ons tot deeze wanftaltige gedaante om voor onze eigene veiligheid te zorgen. Ik heb de byzondere artikelen van onze bezwaaren aan uwe Genade toegezonden, die door het Hof met verachting van de hand gewezen zyn; en hier uit is deeze veelhoofdige Hydra geboren , wier gevaarlyke oogen enkel in flaap kunnen getoverd worden door het bewilligen in onze rechtvaardige en billyke eifchen , en dan zal oprechte gehoorzaamheid, van deeze dolle woede genezsn, zich geduldiglyk buigen voor de voeten der Koninglyke Majefteit. Mowbray. En, zo dit niet gefchied , dan zullen wy tot den laatften man toe ons geluk beproeven. Hastings. En, fchoon wy hier fneuvelen, dan hebben wy nog medehelpers om onze onderneemin^ te on Jerfteunen, en wanneer het hen mislukt, dan zullen hunne medehelpers hen onderfteunen, en dus zal 'er eene geftadige opvolging van rampen geboren worden, en nakomelingen op nakomelingen deezen twift levendig houden, zolang Engeland menfchen zal voortbrengen. Lan-  184 HENDRIK di VI ERDE Lancaster. Mylord Haftings, uw dieplood is te kort, ja vee! te kort, ooi de diepte van den toekomenden tyd te peilen. Westmoreland. Zou het uwe Genade nu behaagen hen ftellig antwoord te geeven, in hoeverre gy hunne voorgemelde artikelen goedkeurt? Lancaster. Ik keur die allen goed, ik item volkomen daarin toe, en zweer thans by de eer van myn geflacht.dat men de inftellingen van myn' Vader verkeerd heeft opgevat, cn dat eenigen dergeenen, die hem omringen , zyne waare meening en magt al te fchande. lyk misbruikt hebben. Mylord, deeze bezwaaren zullen ten fpoedigfte herfteld worden; by myn leven, zy zullen herfteld worden. Indien gy dit goedkeurt, zend dan uwe manfchap een' ieder' naar zyn huis, gelyk wy de onze zullen doen; en laaten wy hier, tusfehen de twee legers, eikanderen vriendelyk toedrinken en omhelzen, opdat aller oogen deeze tekens van onze herftelde genegenheid en vriendfehap met zich naar huis moogen draagen. York. Ik houd u aan uw vorftelyk woord voor de herHelling van onze bezwaaren. Lancaster. Ik geef het u, en zal het geftand doen; en hierop zal ik het uwe Hoogwaerdigheid toebrengen. Hastings, (tegen Colevile.) Gaa heen, Kapitein, breng aan het leger deeze tyding van vreede; betaalt hen, en laaten zy af. trekken. Ik weet, dat hen dit wel aangenaam za[ zyn. Spoed u, Kapitein. (Colevile Vertrekt) York. Ik breng het u, edele Lord Weftmoreland. West-  HISTORIESPEL. aïf Westmoreland. Ik neem het van uwe Hoogwaerdigheid. Indien gv eens wift, welk eene moeite ik aangewend heb om deezen vreede te bewerken, dan zoud gy geruft met my drinken; want het zal binnen kort blvken hoezeer ik u bemin. ' York. Ik twyfel niet daaraan. Westmoreland. Dat verheugt my — Gezondheid aan Mylord, myn' goeden Neef' Mowbray, Mowbray. Gy wenfcht my juift ten goeden tyd gezondheid, want ik begon daar op het oogenblik zeer kwaalyk te worden. York. De menfchen zyn doorgaans vrolyk wanneer hen eenig ongeluk over het hoofd hangt, maar zwaarmoedigheid is de voorbode van een' goeden uilflag. Westmoreland. Wees derhalven vrolyk , Neef, daar eene énverwachte beangltheid enkel dient om ons toe te roepen : „ Het beft komt morgen." v York. Gelooft my, ik ben zeer ligthartig. Mowbray. Des te erger indien uwe ftelling doorgaat. (Mtn boort gejuich.) Lancaster. Het woord van vreede is gegeven; hoor, hoe zy juichen! Mowbray. Dit zou heuglyk geweeft zyn na eene overwit» ning. York. Een vreede is in den aart gelyk aan eene verovering,  c35 HENDRIK de VIERDE ring, want dan zyn beide partyën edelmoediglyk ten onder gebragt, en niet eene van beide is de verliezer. Lanc aster, (tegen Weftmoreland.) Gaa heen, Mylord, en doe ons leger insgelyks van een fcheiden. (Weftmoreland vertrekt.) (Tegen Tork.) En indien het u behaagt, Mylord, laaten dan onze beide legers ons voorby trekken, opdat wy moogen zien met wie wy ie doen zouden gehad hebben. Y ork. Gaa Mylord Hastings, en doe ons volk, éér het afgedankt word, hier voorby trekken. (Haftings vertrekt.) Lancaster. Ik denk, Mylords, dat wy deezen nacht by elkan. deren zullen blyven. VYFDE TOONEEL. De Voorigen, Westmoreland, Lancaster , (tegen Weftmoreland.) Hoe, Neef! waarom blyft ons leger nog byeen? West moreland. De Opperhoofden, die van u bevel gekregen hebben om te blyven. willen niet aftrekken vdór dat zy u zeiven hebben hooren fpreeken.. Lancaster. Zy weeten hunnen plicht. Hastings, (terug ktmende.) Mylord, ons volk is alreedsverflrooid; evenals jonge ftieren, die van onder het jok komen, namen zy hunnen weg naar het ooften, het wefter/, het noorden, en het zuiden; of gelyk, wanneer een fchool  HISTORIESPEL. 287 fchool uitgaat, een ieder naar zyn huis, of naar de fpeeiplaats loopt. Westmore land. Eene goede tyding, Mylord Hdftings; voor weike ik u, Verraader, gevangen neem, als fchuldig aan Hoog Verraad , en u beiden insgelyks, LordAartsbiiTchop, en Lord Mowbray. M o w b r a y» Is deeze handelwys billyk en eerlyk? Westmoreland. Was uwe byëenkomft zodanig? York, (tegen Lancafter.) Zult gy dus uwe belofte verbreeken? Lancaster. Ik heb aan u in perfoon geene belofte gedaan. Ik heb niets beloofd, dan dat de bezwaaren, waar. over gy u beklaagde, zouden uit den weggeruimd worden; en hiervoor zal ik, op myne eer, recht chriftelyk zorg draagen. Maar wat u betreft, Oproermaakers. gy zult den verdienden loon ontfan* gen voor uwe muitery en fnoode daaden. Gyhebt zeer onbezonnen dat my goed doen kan, en noem het dan gelyk gy wilt Lancaster, (tegen Colevile.) Is uw naam Colevile? Colevile. Ja, Mylord. Lancaster. Gy, Cojevile, zyt een bekend muiteling. Falstaff. En een onderdaan van bekende trouw heeft hem gevangen genomen. Colevile. Ik ben eveneens, Mylord, als de voorgangers, die my herwaarts gevoerd hebben; maar zo zy zich door my hadden laaten gezeggen, dan zoud gy hen tot hooger prys betaald hebben dan nu. F alst a ff. Ik weet niet hoe duur zy zich verkocht hebben, maar dit weet ik , dat gy, als een goedhartig man, u zeiven om Gods wil weggegeven hebt; en derhalven dank ik u voor u. Z E  historiespel: i9t ZEVENDE TOONEEL. Dl vookigen. westmorel anb. Lancaster, (tegen Weftmoreland.) Wel nu, hebt gy uwe vervolging geftaakt» Westmoreland. De aftogt is gedaan, en wy wachten op uwe uitfpraak. Lancaster. Zend dan Colevile met zyne zaamgezworenen naar York, om terftond hunne ftraf te ontfangen. Blunt, leid hen weg; en draag zorg dat gy hen wei bewaart. (Blunt vertrekt met Colevile.) Laaten wy ons nu naar het Hof fpoeden , Mylords ; ik heb verftaan, dat de Koning myn Vader zeer krank is, onze nieuwstyding zal oni voorgaan naar zyne Majefteit, en die zult gy , myn Neef, hem gaan brengen om hem op te beuren , en wy zullen u volgen zo fpoedig als mooglyk zal zyn. Weftmoreland vertrekt.) Falstaff. Mylord,geef my verlof,bid ik u.om naar Glöu> cetlershire te gaan, en als gy aan het Hof komt, wees dan zo goed van goed getuigenis van my te geeven. Lancaster. Vaarwel, Falftaff; ik zal, naar myne wyze van denken , beter van u fpreeken dan gy wel verdient. (Lancafter vertrekt.) Falstaff, (alleen.) Ik wenfchte wel, dat gy maar verftand had, dat zou u beter zyn dan uw Hertogdom. Op myne eer, deeze jonge fchraalbloedige knaap bemint my niet; en niemand kan hem aan het lachen maaken; maar , dat is juift geen wonder , want hy drinkt seen' wvn. Nog nooit is een van die huiszittende T 2 jon-  *«4 HENDRIK si VIERDE jongens op de proef goed bevonden ; want flappe drank en veelvifch eeten maakt hun bloed zó koud, dat zy in eene foort van mannelyke vryfterziekte vervallen , en als zy dan trouwen dan teelen zy enkel meisjes, Zy zyn doorgaans zotten en bloodaarts; en dit zouden veelen van ons ook kunnen zyn, maar alleen door al te groote verhitting. Een goed glas Sereetfche Secq doet eene tweevoudige werking;het ftygt my naar de harfens,droogt daar alle zotte, ydele , en ongekookte denkbeelden op, die dezelven omringen ; en maakt hen vlug, vat. baar, vindingryk, en vol van levendige, vuurige, en aangenaame invallen ; die aan de ftem overgeleverd, en door de tong ter waereld gebragt, uitmuntende aartigheden worden. De tweede uitwerking van deezeSecqis.dat dezelve het bloed verwarmt j dat te vooren koud en geftreken de lever wit en bleek liet; en dat is het kenmerk van kleinmoedigheid en lafhartigheid;maar de Secq verwarmt het, en doet het van de binnenfte deelen tot de uiterfte omloopen; zy ontfteekt het vuur in het aangezicht, dat dan even als eene baak allen de overige deelen van dit klein Koningiyk, den menfch waarfchouwt om in de wapenen te komen, en dan pafleeren de mindere levensdeelen , en binnenlandfcbe kleine geeften allen de monilering voor hunnen atgemeeren bevelhebber, het hart; dat dan grootfch geworden , en opgeblazen door zulk een talryk gevolg allerhande dappere daaden durft beftaan; en deeze dapperheid komt enkel uit de Secq. Dus is kundigheid in de wapenen niets zonder de Secq ; en geleerdheid alleen een klomp goud, die door een' boozen geeft bewaard word, tot dat de Secq dien in handeling brengt, en denzelven dus van gebruik en nut doet worden. Hier van daan komt het dat Prins Hendrik zo dapper is; want hy beeft het koud bloed, dat hy van zyn' Vader ge6rfd heeft, even alafchraal, onvruchtbaar, en woeft land, gemeft, be-  HISTORIESPEL. 293 bewerkt, en beploegd, door zyn uiterfte beft te doen , in het drinken van eene goede kwantiteit goede vruchtbaare Secq, zo dat hy daardoor recht warm en dapper geworden is. Indien ik duizend zoonen had,dan zou het eerfte menfchelykegrondbeginfel, dat ik hen zou inboezemen, weezen.dat zy alle flappe dranken moeften afzweeren.en zich eeheelenal aan de Secq overgeeven. (Baritlpbkomt op bet Tooneel.) Hoe is het, Bardolph ? Barbolph. Het volk is afgedankt en reeds vertrokken. Falstaff. Laat hen loopen; ik zal over Glouceftershire gaan, en daar den Heer Robert Shallow, Schildkn, gaan bezoeken. Ik heb hem reeds tusfchen vinger en duim week gemaakt , en binnen kort zal ik met hem zegelen. Kom, laaten wy gaan. (Zy vertrekken,) AGTSTE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Koninglyk Paleis te Weftminfitr. Koning Hehdrik, Warwick, Clarknor, Gloucistir. K. Hendrik. Nu My'ords, indien de Hemel een' gelukkigen uitfhg geeft aan den twift, die binnen onze eigene deuren bloed, dan zullen wy onze jongelingfchap naar edeler flagvelden geleiden, en geene andere dan gewyde zwaarden trekken. Onze Scheepsvloot is reeds hier toe gereed gemaakt, onze magt byeen eebraet, onze Stedehouders bohoorlyk aangefteld , en allés naar onzen wenfch gefchikt; wy hebben nog maar alleenlyk eene kleine verfterking van aooden, en wy wachten enkel tot dat de Muitelin-  29* HENDRIK de VIERDE. gen, die nu op de been zyn, zich aan het juk der wettige regeering zuiien onderworpen hebben. Warwick. Ik twyfel niet, of uwe Majefteit zal deeze beide zaaken wel ras zien gebeuren. K. Hen de ik. Myn Zoon, Humphrey van Gloucefter, waar ii de Kroonprins uw broeder t Gloucestee. Ik meen, Mylord, dat hy naar Windfor gegaan is om te jaagen. K. Hendrik. En met welk gezelfchap ? Gloucestee. Dat is my onbekend, Mylord. K. Hendri k. Is uw broeder Thomas van Clarence niet by hem ï Gloucestee. Neen, Mylord, die is hier tegenwoordig. Clarence. Wat verlangt Mylord myn Vader* K> Hende i k. Niets meer dan alles goeds voor u, Thomas van Clarence. Hoe komt het , dat gy niet by uwen broeder den Kroonprins zyt ? Hy bemint u, Thomas , en gy verwaarlooft hem. Gy hebt meer deel in zyne genegenheid dan uwe andere broeders; boud hem in waerde, myn kind; gy zult daardoor altoos een groote bemiddelaar kunnen zyn tusfehen zyne Majefteit en uwe andere broeders, wanneer ik eens zal overleden zyn. Verwaarloos bem derhalven niet; draag zorg, dat gy zyne genegenheid niet verheft; en maak niet dat gy uit het voorrecht van zyne gunft raakt, door u flaauw jegens hem te toonen , of onverfchillig voor zyne begeerten. Want hy is goedhartig, wanneer men hem weet te gemoet te komen; by heeft altoos eene traan over voor het medelyden, en eene hand, zo open als de  HISTORIESPEL. aj>5 de dag voor de zachte weldaadigheid; maar hy is ook integendeel, wanneer hy eenmaal vertoornd is, een rotsfteen, ongeftadig al» de Winter , en zo opvliegende als de voorjaarsvlaagen , die in den ochtendftond bevrozen zyn geweeft. Daarom moet zvn humeur wel in acht genomen worden; beftraf hem over fouten, doch met ontzag, wanneer gy befpeurt, dat zyn geftel tot vrolykheid geneigd is, maar, wanneer hy gemelyk is, vier hem dan delyn tot dat hy, even als een walvifch in de diepte, zichzeiven door fpartelen afgemat heeft. Neem dit in acht, Thomas, dan zult gy in het toekomende do toevlucht zyn voor uwe vrienden, de gulden hoep om uwe broeders aaneen te binden , zodanig dat het weieek ulpt vat van hun bloed, fchoon met net vergif van opgifting gemengd, hetwelk van tyd tot tvd de eeflachtsverwisfeling daarin zal ftorten, nimmer zal lekken, al werkte ook dat (vergif) zo fterk als akonyt, of zo fchielyk als gezwind buskruid. Cl ar ence. Ik zal hem ontzien met alle mooglyke zorg en genegenheid. , K Hendrie:. Hoe komt het, Thomas , dat gy niet by hem te Windfor zyt 1 Clarence. Hy is daar niet van daag, hy eet in London. K Hendrik. En met welk gezelfchap, zoud gy my dit ook kunnen zeggen? Clarence. Met Poins, en met anderen van zyne gewoone makkers. K. Hendri k. De vruchtbaartte grond is meeft onderhevig aan onkruid; en hy , dat edel af beeldfel van myne ioneelingfchap is daarmede geheelenal bezaaid; en dit maakt dat myne droefheid zich nog verder uit' t 4 ftrekt  sof* HENDRIK di VIERDE ftrekt dan hef uur van myne dood. Het bloed fchreit uit myn hart, wanneer ik in verbeeidelyke gedaanten my de losbandige dagen en de bedorven tyden voordel, die gylieden beleeven zult, wanneer ik eenmaal zal ruften by myne voorouders. Want, als zyne buitenfpoorige llgtmifleryën eens geen bedwang meer zullen hebben , als driften verhit bloed zyne raadgeevers zullen zyn , als magt en flechte zeden zich met eikanderen zullen vereenigen , o Hemel! met hoe fnelle wieken zal dan zyne neiging het uittartend gevaar en het bederflyk verval te gemoet treeden! Waïwick. Myn genadigfte Lord, gy ziet verre achter hem; de Prins beftudeert alleen zyne makkers, even als eene vreemde taal, waarin het noodig is, wanneer men dezelve magtig wil worden, dat men zelfs de onbetaamelykfte woorden naziet en van buiten leertwelken, eens geleerd zynde, gelyk uwe Majefteic wel bekend zal zyn, geen ander gebruik hebben, dgn dat zy gekend en gehaat worden. Zo zal ook de Prins, volmaakter geworden door den tyd,zyne oude makkers,als onbehoorlyke uitdrukkingen verwerper», en het aandenken aan hen zal overblyven even als een patroon of maat, waar naar zyne Genade het gedrag van anderen zal kunnen afmeeten, en du» voorleden nadeelen in voordeden veranderen. K. Hendrik. Het i» iets zeldzaams , dat de bye haar huisje verlaat, dat zy in een dood geraamte gemaakt heeft. ■» Wie komt daar aan, Weftmorelandï N E-  HISTORIESPEL. 297 NEGENDE TOONEEL. Dl voorigen, We 1 tm o ÏELiHD. Westmoreland. Heil zy myn' Vorft, en dat nog meer geluk gevoegd mooge worden by dat geen, hetwelk ik hem kom verkondigen .' Prins Johan , uw zoon , kuft eerbiediglyk de hand van uwe Genade; Mowbray, de Bisfchop Scroop.Haftings, en allen de overigen zyn ter ftraf gevoerd; daar is thans niet één oproerig zwaard ontbloot, maar de vreede plant overal olyfplanten. Op welk eene wyze dit alles is toe. gegaan, en elke ftap van dit geval, kan uwe Majefteit omftandiger leezen in dit gefchrift. K. Hendrik. o Weftmoreland , gy zyt een zomervogel, die altoos in het felft van den winter het verlengen der dagen aankondigt. (Harcourt komt op bet looneel.) Daar komt nog meer nieuws. Harcour t. God behoede uwe Majefteit voor vyanden ; en dat een iegelyk, die tegen u opftaat, mooge va'llen gelyk die, waarvan ik u tyding kom brengen! De Graaf van Northumberland, en Lord Bardolph, en nog eene groote menigte Engelfchen en Schotten zyn verflagen door den Gouverneur van Yorkshire, deeze papieren kunnen u, wanneer het u behaagt, breedvoerig bericht geeven van de inrichting en cmftandigheden van het gevecht. K. Hendrik. Waarom toch moeten deeze goede tydingen myne ongefteldheid doen toeneemen ? Kan de Fortuin dan nimmer met twee volle handen komen ? Moet zy altoos haare vleijende woorden met de flechtfte letters fchryven » Altoos geeft zy eene maag en geen voedfel; zo als aan armen, die welvaarendo T 5 zyn;  to8 HENDRIK db VIERDE zyn; of zy geeft een feeft en neemt de maag weg; zo als by de ryken , die overvloed bezitten , en daarvan geen genot hebben. Ik behoorde my over alle deeze gelukkige tydingen te verblyden, en nu begint het gezicht my te begeeven en het hoofd te draaijen. — Ach, my / komt by my! — ik word zeer onpaflelyk. Glouczster. God verfterke uwe Majefteit! CL arence. Ach! myn Koninglyko Vadert Westmoreland. Myn genadigfte Heer, beur uzelven op, en open uwe oogen. Warwick. • Hebt geduld, Prinfen; gy weet, dat deeze toe» vallen zyne Majefteit meer overkomen. Verwydert u een weinig van hem. geeft hem lucht; by zal welhaaft weder herfteld zyn. Clarence. Neen, neen, hy kan deeze hevige pynen niet lang doorftaan; de onafgebrokene zorg en arbeid van zyn'geeft hebben den muur,die hen opgeiloten moeft houden, zodanig doorboord, dat het leven reeds daar door kykt, en uitbreeken zal. Gloucestee. Het volk maakt my beangft; want men fpreekt van fchepfels, die zonder vader geteeld zyn, en andere tegennatuurlyke geboorten. De jaargetyden veranderen hunne gewoonten, even als of het jaar eenige maanden flaapende had gevonden , en dezelve had overgeftagen. Clarence. De rivier heeft drie getyden lang gevloeid zonder eene ebbe tusfchen beiden, en de oude lieden, die praatzuchtige jaarboeken van den tyd, zeggen , dat dit nog eens gebeurd iikort vóór dat ocze Overgrootvader Eduard ziek wierd, en ftierf. b W a r-  HISTORIESPEL 199 Waïwick. Spreekt wat zachter, Prinfeu , want de Koning begint te bekomen. Gloucestee. Deeze beroerte zal gewisfelyk zyn uiteinde zyn. K. Hendrik. Weeft zo gosd neemt my op, en draagt my van hier in eenige ander kamer. Wat zacht, bid ik u , en laat daar geen gerucht gemaakt worden, myne waarde vrienden, of de eene of andere zacht-treurige en toegenegene hand zou myn' afgematten geest eenig muziek moeten willen influisteren. Warwick. Roept de muzikanten in de naafle kamer. K. Hendrik. Zet de kroon hier op myn hoofdkusfen» Clakinci. Zyne oogen ftaan hol, en hy begint fterk te ver« anderen. Waïwick. Wat ftil, wat ftil! TIENDE TOONEEL. De Voorigen, Peins Hendrik. P. Hendrik. Heeft iemand den Hertog van Clarence gezien f Clarence* Hier ben ik, Broeder, en tot in de ziel bedroefd. P. Hendrik. Wat is dat! regen in huis, en niet buiten de de deur i Hoe vaait de Koning ? Gloucestee. Zeer Hecht. P. He nd rik. Heeft hy het goed nieuws al gehoord? Zeg het hem. Clou.  300 HEND RIK de VIERDE. Gloucestee. Hy is merkelyk verergerd zedert dat hy het ge» hoord beeft. P. Hendrik. Indien hy ziek is van blydfchap, dan zal hy wei herflellen zonder geneesheer. Warwick. Maakt zo veel gerucht niet, Mylords. Genadige Prins, fpreek zacht ; de Koning uw vader heeft zich ter ruft gelegd. Clarence. Laaten wy in eene andere kamer gaan. Warwick, (tegen F, Hendrik.') Behaagt het uwe Genade met ons te gaan? P. Hendrik. Neen; ik zal my hier nederzetten om den Ko« ning te bewaaken. (Zy vertrekken allen, bebalven Prins Hendrik.) (Prins Hendrik vervolgt.) Hoe! legt de kroon hier op zyn hoofdfeutfen , die eene zo onruftige bedgenoote is? o Gy gepolyfte onruft.' gulden kommer! gy, die de poorten der fluimering voor zo menig een' flaapeloozen nacht wyd open houd , kan hy nu met u flaapen ' —— Maar hy ftaapt niet half zo zoet en gezond als degeene, die de wenkbraauw met een' groven hoofddoek omwonden, de gantfche nachtwaake doorfnurkr. o Opper* magt, wanneer gy uwen bezitter drukt dan draagt hy u als eene prachtige wapenrufting in een' heeten dag , die befchermt maar ook brand. Tegen de poorten van zyne ademhaaling legt een donzachtig vedertje, dat zich niet beweegt; indien hy ademde dan zou dit ligt en wigteloos donsje zich voorzeker beweegen. — Myn Vader I myn genadigfte Opperheer! —— Deeze flaap is wei vaft; ja, inderdaad, wel vaft; het is die flaap, welke reeds zo dikwyls eene fcheiding gemaakt heeft tusfchen deezen gulden' krans en zoveel Engelfche Koningen. Hetgeen ik u verfchul digd ben zyn traanen, en hartgrondige droef.  HISTORIESPEL. 301 droefheid , en die zullen, 0 myn waardfte Vader, ü door natuur, genegenheid, en kinderiyke liefde rykelyk betaald worden. Hetgeen gy aan my verfchuldigd zyt is deeze koninglyke kroon, die van 2elf op my vervalt, als den onmiddelyken opvolger in uwe waardigheid en bloedverwantfchap. (Hy set de hoor. op zyn hoofd.) Zie, daar zit zy, en, zo de hemel my byftaat, dan zal de magt van de gantfche waereld, in één' reuzen • arm byëen vergaderd, my dien ring van eer niet met geweld kunnen ontrukken. Ik zal die overlaaten aan myne nakomelingen even gelyk gy dezelve aan my hebt nagelaten. (Hy vertrekt.) ELFDE TOONEEL. Koning Hendrik , Warwick, Gloucestee, Clarence. K. Hendbik. Warwick' Gloucefter! Clarence I Clarence. Roept uwe Majefteit ? Warwick. Wat begeert uwe Majefteit ? Hoe bevind uwe Genade zich thans t K. HENDRrK. Waarom hebt gy my hier alleen gelaten, Mylords f Clarence. Wy hebben den Kroonprins, myn* broeder,hier gelaten, myn Vorft, die het op zich genomen heeft by u te blyven om u te bewaaken. K. Hendrik. Den Prins van Wales ? Waar is hy f Laat my hem zien. Warwick. Deeze deur it open, hy zal daar uitgegaan zyn. Glo v.  30* HENDRIK de VIERDE G l0uce ster. Hy is niet door de kamer gekomen, daar wy oni opgehouden hebben. K. Hendrik. Waar is de kroon t Wie heeft die van myn hoofdkusfen afgenomen? Warwick. Toen wy weggegaan zyn , myn Vorft, hebben wy de kroon hier gelaten. K. Hendrik. Dan heeft de Prins die weggenomen. Gaat hem opzoeken. Is hy zó driftig, dat hy myn' flaap voer myne dood aanziet? Gaa, zoek hem op, Mylord Warwick, en doe hem door beftraffingen herwaarts komen; deeze booze trek van hem vereenigt zich met myne ziekte, en helpt haar myn einde bevorderen. Ziet, myne zoonen, welke fchepfelen gy zyt; hoe fchielyk kan de aart veranderen, wanneer het goud deszelfs voorwerp word! Hier voor hebben onze zottelyk bezorgde Vaders hunnen flaap afgebroken door nadenken ; hunne harfens door zorg; hnnne leden door arbeid ; hiervoor hebben zy de befmette hoopen goud uit vreemde landen gehaald ,• hiervoor hebben zy hunne gedachten ingefpannen om hunne zoonen tot allerhande kunftea en krygsoefeningen bekwaam te maaken. Wanneer wy, even als de byën, die van elke bloem iets afneemen, onze fchenkels met wafch , en onze monden met honig gevuld, en die in den korf gebragt hebben, dan worden wy, even als de byën, voor onze moeite gedood 1 Deeze bitterheid vermeerdert de fmart van eenen ftervenden vader. (Warwick komt te rug.]) Wei nu , waar is hy, die zo lang niet wachten wil, tot dat zyne vriendin, de ziekto over my befloten heeft ? Warwick. Myn Vorft, ik vond den Prins in de naafte kamer; daar by met vuurige traanen zyne fchoone wan.  HISTORIESPEL' 303 wangen zat te wasfchen, in eene zó grievende geftalte van droefgeeftigheid, dat de wreedheid zelve, die fteeds gewoon is bloed tu zwelgen , hem ziende , haar* dolk met traanen van mededoogen sou afgewasfchen; hebben. Hy zal terftond hier komen. K. Hendrik. Maar , waarom heeft hy dan de Kroon wegge» «omen? (Prins Hendrik komt,$p bet Tooneel.) Ziet, daar komt hy.—• Kom by my, Hendrik. (Tegen de twee andere Prinfen en Warwick.) Gaat uit het vertrek , en laat ons hier alleen. (Zy vertrekken.) P. Hendrtk. Ik had nimmer gedacht, dat ik u ooit wederom zou hebben hooren fpreeken. K. Hendrik. Hendrik, uw wenfch was de vader van deeze gedachte. Ik blyf te lang by u , ik begin u te verveelen. Zyt gy zo hongerig naar myn\ledigen zetel, dat gy u gedrongen vind myne eertekenen te aanvaarden , eer de tyd nog geboren is t — o Dwaaze jongeling.' Gy ftaat naar eene grootheid, die u ter neder zal drukken. Maar, wacht nog een weinig; want de nevel van myne grootheid woid door een' zó geringen wind om hoog gehouden, dat dezelve welhaast zal nedervallen: myn dag is reeds betrokken. Gy hebt iets geftolen, dat, na verloop van weinige uuren zonder misdaad uw eigendom zou geweest zyn; en gy hebt, zelfs in het uur van myne dood myne verwachting van u bevestigd. Uw leven toont duidelyk dat gy my niet bemint, en gy begeert, dat ik met deeze verzekering mooge fterven. Gy verbergt duizend dolken in uwe gedach» ten, welken gy op uw verfteend hart gewet hebt, om één enkel half uur van myn broos leven te ver» moorden. Hoe i kunt gy my geen half uur langer dulden? Wel nu, gaa dan uwen gang, en delf zelf myn graf, en beveel aan de vreogdeklokken, dat zy  304 HENDRIK d« VIERDE zy aan uwe ooren toeroepen, dat gy gekroond zyt, maar niet, dat ik dood ben. — Laaten alle de traanen, die myn Iyk zouden befproeijen balfemdroppen worden om uw hoofd te zalven; vermeng my enkel met het vergeten (tof, en geef hem, die u het leven gegeven heeft, aan de wormen over. — Zetmyne amptenaarsaf, verbreek myne wétten; want nu is de tyd gekomen om met alle geregeldheid den fpot te dryven; Hendrik de Vyfde is gekroond. Verhef u, ydelheid' Buk neder, Koninglyk Gezag I Weg met alle wyze raadsmannen, en laaten nu allen de dwaaze lediggangers uit alle landen zich naar het Engelfche Hof begeeven; laaten nu onze na. buuren zich van het fchuim van hun volk ontlasten. Indien daar een ligtmis gevonden word, die gewoon is te vloeken, te drinken, te danfen, te rinkelrooi, jen by den nacht, te rooven, te moorden, en de oudfle zonden op de nieuwfte wyzen te pleegen, laaten zy zich dan verheugen } want hy zal daar niet meer lastig zyn ; Engeland zal zyne driedubbele fchulden dubbel vergulden; Engeland zal hem bedieningen , eerampten , en vermoogen geeven ; want de vyfde Hendrik rukt de verdraaide losbandigheid den breidel uit den mond,en de dolle honden zullen hunne tanden flaan in het vleesch der onnozelheid. Helaas! myn ongelukkig Koningryk, dat door zoveel burgerlyite flagen getroffen isl daar alle myne zorgen uwe buitenfpoongheden niet hebben kunnen beletten, wat zal 'erdan van u worden, wanneer de buitenfpoorigheid zelve voor u zal moeten zorgen 1 Ach' gy zult welhaast weder eene wildernis worden, bevolkt met wolven, uwe oude bewooners! P. Hendrik, (knielende.) Ach I Vergeef het my, myn Vorst! Indien myne traanen, die vochtige beletfelen van myne fpraak, my niet verhinderd hadden, dan zou ik deeze harde, fchoon waarde, verwytingen reeds voorgekomen  HISTORIESPEL. 505 men zyn,éér uwe droefheid die had uitgefproken, en ik dezelve zolang had aangehoord. Hier is uwe kroon , dat Hy , die de kroon draagt tot in alle eeuwigheid,dezelve nog lang de uwe doe zyn! Indien ik meer begeerte heb tot dezelve, dan tot uw eer en roem , dat ik dan nooit meer opftaa uit deeze onderdaanige houding, welke aan myn oprecht en eerbiedig hart deeze vernederende kniebuiging heeft ingeboezemd. De Hemel zy myne getuige, hoe fterk myne ziel getroffen wierd, toen ik , in deeze kamer komende , geene ademhaaling befpeurde in de borst van uwe Majefteit! Dat ik in myne tegenwoordige fpoorloosheid fterve .-'indien ik thans veins, en nooit herleeve om aan deongeloovige waereld de edele verandering van gedrag to kunnen toonen, welke ik myzelven heb voorgefield ! Toen ik inkwam, en my verbeeldde, dat gy dood waart, fchoon ik zelf byna dood was door het denkbeeld-, dat gy het waart, fprak ik de kroon aan, even als of dezelve bezield was, en heb haar de volgende verwytingen gedaan : De zorg, die aan u onaffcheïdelyk verknocht is, heeft zich gevoed met het vleefch van myn' Vader, en daarom zyt gy, fchoon het fynfle goud, (echter in myne oogen) het flechtile goud ; ander (goud) , fchoon minder fyn van fpecie, is meer van waerdy, naardien het,tot een drinkbaar geneesmiddel ontbonden , des menfchen leven behoud;daar gy integendeel, het allerfynfte, het allergeachtfte, en het allerberoemdile, dengeenen, die u droeg, verflonden hebt. Na aan de kroon deeze verwytingen gedaan te hebben, heb ik, myn Vorft, die op myn hoofd gezet, om tegen haar, als eene vyandin, die myn' Vader voor myne oogen vermoord had, het geding van een' wettigen erfgenaam aan te vangen. Maar, indien deeze daad myne levensgeeflen met eenige blydfchap befmet heeft, of myne verbeelding tot eenige verhef fing van trotsheid heeft doen opzwellen, of,indien V eenige  3oÖ HENDRIK de VIERDE eenige verwaande of wederfpannige gedachte met de geringfte aandoening van eene welkomgroet aan derzelver oppermagt huisvesting gegeven heeft; laat dan de Hemel die voor eeuwig aan myn hoofd ontrukken, en my gelyk ftellen met den geringften onderdaan, die met vreezen en beeven daar voor nederknielt. K. He nd Hl e. o Myn Zoon! de Hemel heeft het u ingegeven, dat gy de kroon hier zoud wegneemen, opdat gy te beter de liefde van uwen Vader zoud weder winnen door deeze daad zo verftandiglyk te verfchoonen. Kom nader, Hendrik; zet u neder voor myn bed; en hoornaar myn' raad,die,naar ik denk.de laatfte zal zyn, dien ik zal uitboezemen. Het is den Hemel bekend, myn Zoon, door welke bypaden en flinkfche wegen ik tot deeze kroon gekomen ben; en ik zelfweet maar al te wel hoe onrustig dezelve op myn hoofd gezeten heeft. Zy zal met meer rust op uw hoofd overgaan,• gy zult die met meej gunst , en meer zekerheid bezitten; want alle de vlekken van derzelver verkryging zullen metmy ten grave daalen. Op myn hoofd fcheen zy enkel een eerteken te zyn, dat door eene woeste hand was weggerukt; en daar zyn nog veelen in leven, die my kunnen verwyten , dat ik dezelve door hunne hulp verkregen heb. en hieruit omftaan dagelyks oneenigheden en bloedftortingen, die de ingebeelde rust verftooren. Ik heb,gelyk gy weet, alle deeze ftoute verfchrikkingen met groot gevaar tegengegaan. Want myne gantfche regeering is niets anders geweest dan een tooneel, dat over dit onderwerp handelde; en nu verandert het door myne dood; want hetgeen ik door inkoop verkregen had, vervalt nu op u deor een veel gelukkiger lot, dewyl gy de kroon zult draagen door erfrecht. Maar, fchoon gy nu vaster ftaat dan ik immer heb kunnen doen, tyt gy nog niet genoeg gevestigd, dewyl de wonden nog    HISTORIESPEL. %^ nog versch zyn, en allen uwe vrienden, die gy tot vrienden moet trachten te behouden, eerft iedert korten tyd hunne angels en hunne klaauwen hebben afgelegd, door welker ftrenge uitwerking ik bevorderd ben, en naast welker vermoogen ik wel met recht de vrees van op nieuw onttroond te zuilen worden zou moogen plaatfen; weshalven ik, om dit te vermyden, eenigen van hen heb afgefneden, en voorgenomen een groot gedeelte naar het Heilig Land te geleiden; opdat de rust en het langduurig ftilzitten, hen niet te naauw in myne omftandigheden doe inzien. Ën daarom, myn Hendrik, laat het u tot eene gewoonte worden duizelige hoofden met bukenlandfche Oorlogen bezig te houden, op dat hunne werkzaamheid , verre van hier uitge» floofd , het aandenken aan voorige dagen mooge te niet doen. God vergeeve het my, hoe ik aan de Kroon ben gekomen, en vergunne u, dat gy dezelve in vreede moogt bezitten .' P. Hendrik. Genadigfte Vorft, gy hebt die gewonnen, gedra•gen, behouden, en aan my overgegeven, dus moet myne bezitting klaar en wettig zyn ,en daarom zal ik meer dan gemeene zorg aanwenden, om die tegen de geheele Waereld wettiglyk te verdeedigen. (Prinf Johan van Lancajler en Warwick komen terug.) K. Hendrik. Zie, daar komt myn Zoon Johan van Lancafter. Lancaster. Heil , vreede, en welvaart zy myn' Koning en Vader.' K. Hendrik. Gy brengt my heil en vreede, zoon Johan; maar welvaart is , helaas ! met de vleugelen der jeugd weggevlogen, van deezen dorren en vermolmden Struik. Nu ik u zie, neemen alle myne waereldfche zaaken een einde. Waar is Mylord Warwick. P. Hendrik. Mylord Warwick! .... Va K. HiS'  $68 HENDRIK de VIERDE.' K. Hendrik, (tegtn Warwick.) Heeft de plaats, daar ik voor de eerfte maal myn toeval gekregen heb, eenigen byzonderen naam' Warwick. Men noemt die Jerufalem, genadige Vorft. K. Hendrik. God zy gelooft 1 Daar is het dat myn leven nioet eindigen. Het is my reeds voor veele jaaren voor. fpeld, dat ik niet fterven zou dan in Jerufalem, het geen ik verkeerdelyk voor het Heilig Land heb opgenomen. Maar breng my naar die Kamer, daar zal ik my nederleggen , in dat Jerufalem zal Hendrik fterven. (Zy vertrekken.) VYF?  SISTORIESPEL 30J» VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is op bet Landgoed van Sballow. Shallow. Silence , Falstaff , Ba*, dolph, Pagie, David. Shallow. Voor den drommel, Ridder, gy komt vandaag niet hier van daan! — Hola, David!-— Falstaff. , Gy moet my verfchoonen, Mynheer Shallow. Shallow. , Neen, ik wil U niet verfchoonen ; gy zult nitft Terfchoond zyn. Geene verfchoonmg zal hier geiden-daar is gLne verfchoóning, die u diener, kanj ey zult niet verfchoond zyn. Hola, David. -s (David komt op bet Tooneel.) v David. Hier ben ik, Mynheer. Shallow.. David David, David, laat eens zien, David; laat eens zien;-ja, apropos,gaa aan W.ll.am den Kok zeggen, dat hy hier kome,— bu jonan, gy zult niet verfchoond zyn. Het is goed, Mynheer. Maar, dat yoorfchrift kunnen wy niet volgen; en dan nog meer, Mynheer j zullen wy het hooge land met tarw bezaaijenF Shallow. Met mode tarw,David. Maar, van W-Hum1 deu Kok gefproken. -Zyn 'er geene jonge duiven? V 3 DA'  S i q HENDRIK di VIERDE. David. Ja, Mynheer. —— Hier is de rekening van den Smit voor hoef-en ploegyzers. Shallow. Laat die ondertekend en betaald worden. — Sir Johan, gy zult niet verfchoond zyn. (Hy gaat naar de andere zyde van bet Tooneel.') David. Nu, Mynheer, wy moeten ook eene nieuwe ketting aan de wateremmer hebben. En zyt gy van voorneeraen, Mynheer, iets van William's huur af te trekken voor den zak , die by op den Marktdag te Hinckly verloren heeft ? Shallow. Hy zal dien moeten betaalen. Eenige duiven, David, wat kortbeenige hoenders, een fchaapen. bout, en dan zo eenige kleine fchoteltjes met lek kere toefpyzen. Zeg dat aan William den Kok. . David. Zal die Officier hier deezen nacht blyven,Myn- heer ? Shallow. Ja , David , ik zal hem vriendelyk behandelen. Een Vriend aan het Hof is zo goed als geld in den zak. Behandel zyn Volk wel, want zy zyn omzwervende Landioopers, zy zouden ons plukken. David. Niet erger, Mynheer, dan zy zei ven geplukc zyn, want zy hebben verbaazend flecht linnen aan. Shallow. Wel gezegd, David. Gaa uwe zaaken verrichten, David. David. Ik bid u, Mynheer,befcherm toch William Vifor van Wancot tegen Clement Perkes van den heuvel. Shallow. Daar worden groote klagten ingebragt, David, tegen Vifor; die Vifor is een Hechte Knaap, voor zo verre het my bekend is. Da.  HISTORIESPEL. 3» David. Ik wil het uwe Edelheid wel toeftemmen, dat hy een Hechte knaap is;maar, God bewaar' ons,Mynheer, een Hechte knaap dient,op het verzoek van een' vriend , eenige befcherming te vinden. Een eerlyk Man , Mynheer, is in ftaat om voor zichzeiven te fpreeken , daar een fchurk dit niet kan doen. Ik heb uwe Edelheid, nu agt jaaren lang, getrouwelyk gediend ;en wanneer ik nu nog niet het vermoogen heb, om eens of tweemaal in een vie» rendeeljaars , een' fchurk te helpen tegen een' eerlyk' man , dan moet ik wel weinig crediet by uwe Edelheid hebben. De knaap is een braaf vriend van my, Mynheer, en daarom bid ik uwe Edelheid, dat gy hem uwe befcherming verleent. S h a l low. Gaa maar heen , zeg ik u ; hem zal geen leed gefchieden. Pas wel op, David. — Waar zyt gy, Sir Johan ? Kom, trek uwe Laarzen uit. Geef my uwe hand, Heer Bardolph. Bardolph. Ik ben verblyd, dat ik uwe Edelheid wel zie* Shallow. Ik dank u van gantfchen harte, myn goede Heer Bardolph. (Tegen de Pagie ) En wees gy ook welkom, kleine Knaap. Kom, Sir Johan. Falstaff. Ik zal u volgen, myn goede Heer Shallow. Bardolph , pas op onze Paarden. (Sballow i Silence, en de overigen vertrekken , bebalven Falftaff. —— Wanneer men my in ftukken zaagde, dan zou ik ten minfte, vier dozyn zulke gebaarde Pelgrimsftokken kunnen uitmaaken , zo als Shallow is. —- Het is wonderbaarlyk om te zien, hoe naauwe overeenkomft 'er is tusfchen den aart van zyn volk en zyn' eigen; zy gedraagen zich, door hem na te aapen even gelyk zotte Vreederechters; en hv is, door met hen te verkeeren, veranderd in ' V 4 een'  3i2 HENDRIK d« VIERDE. een' Vreederechterachtigen dienaar. Hunne geesten zyn zodanig met eikanderen vereenigd , door den gemeenzaamen omgang, dat zy eikanderen in eene vlugt achter na vliegen, als eene troep wilde ganzen. Indien ik van den Heer Shallow iets te verzoeken had, dan zou ik zyne bedienden in een' goeden luim brengen, door hen voor te houden , dat zy geduurig by hunnen Heer waren ; en met betreKking tot zyne bedienden, dan zou ik tegen Shallow zeggen.dat niemand zyne bedienden beter weet te beftieren dan hy. Het is zeker, dat een wys en een zot gedrag overerven, even gelyk iemand eene ziekte overerft,de een van den ander', en daarom behooren de menfchen op hunne hoede te zyn, in het verkiezen van hunne gezelfchappen. Ik zal uit deezen Shallow ftof genoeg trekken, om Prins Hendrik ten minften.den tyd van zes modes achtereen te doen lachen, dat is, vier termynen, en twee dagvaardingen , en hy zal zonder eenige vacantie doorlachen, o Het is toch veel, dat eene leugen met een' kleinen vloek bevestigd, en eene grap met een ernftig gelaat verteld, zo groote uitwerking kan hebben op een'Jongeling, die nog nooit Jicht of Podagra gevoeld heeft. Let wel, gy zult hem zo zien lachen, dat zyn aangezicht 'er uitziet als een natte mantel, die flordig omgehangen is. Shallow. (van binnen.) Sir Johan' Sir Johan I Falstaff. Ik kom , Mynheer Shallow; ik kom. (Falftaff vertrekt ) TWEEDE  HISTORIESPEL. 3U TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Hof te London. De Graai va» Warwick, en de Lord-Opperrechter. Warwick. Hoe is het, Lord-Opperrechter; waar gaat gy zo heen ? Lord-Opperrechter. Hoe vaart de Koning ? Warwick. Volmaakt wel; alle zyne zorgen hebben een einde genomen. Lord • Opperrechter. Ik hoop immers niet, dat hy dood is' Warwick. Hy is den weg van alle vleefch gegaan; met be« trekking tot ons leeft hy niet meer. Lord • Opperrechter. Ik wenfchte wel,dat Zyne Majefteit mymetzich genomen had , de dienst, dien ik geduurende zyn leven getrouwelyk waargenomen heb, ftelt my nu bloot aan veele onaangenaamheden. Warwick. Ik geloof inderdaad, dat de jonge Koning u niet zeer bemint. Lord.Opperrechter. Ik weet zeerwel.dat hy my nooit bemind heeft, en derhalven heb ik myzelven gewapend tegen de omftandigheden van den tyd; die my met verfchrikkelyker kunnen voorkomen , dan ik dezelve my reeds in verbeelding heb voorgefteld. (De Prinfen van Lancafter , Cloucefter , en Clarence komen op bet Tooneel,) Warwick. Daar komen de bedroefde Afftammeüngen van Y 5 den  s-4 HENDRIK dï VIERDE. den overledenen Hendrik. Ach! dat de nog leeven. Te Hendrik flechts de inborst had, van den mmften van deeze drie braave Heeren, hoeveel edele zielen zouden dan hunne ampten behouden, die nu voor ichepiels van een* laagen aart, het zeil zullen moeten ftryken! Lord-Opperrechter. Helaas! ik vrees, dat alles ten onderfte bove» zal gekeerd worden. 6 Lancaster. Goeden morgen, Neef Warwick. Gloucester. Goeden morgen, Neef. Clarence. Goeden morgen^Neef.^ ^ ^ ^ Wy komen byëen als lieden, die het fpreekei vereeten hebben. WB Warwick. Wv kunnen nog wel (fpreeken); maar ons on. derwerp is te treurig om veel fpreeken toe te laaten. Xa a k c ast e r» Wel nu , vreede zy hem , die ons dus treurig eemaakt heeft! B Lord-Opperrechter. Vreede zy ons , op dat wy niet nog treuriger worden Gloucester Mvn goede Lord, gy hebt inderdaad een* Vriend verloren ; en ik ben wel verzekerd dat gy du treu. rig gelaat niet van de fchyndroefheid geleend hebt i maar, dat bet voorzeker uw eigen is. Lancaster. Offchoon niemand weet hoe gunftig hy zal ontfangea worden, ftaat gy echter in de geringfte verwachrlng. Dit bedroeft my; ik wenfchte wel, dat het andets ware. Cla-  HISTORIESPEL. 315 Clarence. Nu zult gy Sir Johan Falftaff, goede woorden moeten geeven, die altoos tegen den ftroom van uw ampt heeft opgeroeid. Lord - Opperrechter. Waarde Prinfen, alles, dat ik gedaan heb, heb ik in esr en deugd gedaan , enkel aangefpoord door de infpraak van myn hart; en nimmer zult gy my eene onbetaamlyke, of lafhartige vergiffenis zien afbedelen. Indien waarheid en zuivere onfcbuld my niet kunnen redden , dan zal ik den Koning, myn' Heer, die overleden is, gaan opzoeken, en hem zeggen, wie my hem achterna gezonden heeft. (Prins Hendrik komt op het Tooneel.) War w ick. Daar komt de Vorft. Lord Opperrechter. God behoede uwe Majefteit! Koning Hendrik. Deeze Titel van Majefteit, dit nieuw en prachtig kleed, zit my zo gemaklyk niet als gy wel zoud denken. Waarde Broeders, uwe droefheid fchynt met eenige vrees vermengd te zyn; dit is een Engelfch en niet een Turkfch Hof; het is geen Amurath , die hier een' Amurath opvolgt ; maar een Hendrik is hier de Opvolger van Hendrik. Wees echter treurig, Broeders, want, om naar waarheid te fpreeken, zulks ftaat u wel; de droefheid vertoont zich in u zó Vorftelyk , dat ik deeze mode ten diepfte zal volgen, door dezelve in myn hart te draagen. Wel aan dan, Broeders, weeft droevig; maar, waarde Broeders, trekt u die fmart niet ver. der aan, dan als een' algemeenen laft, die ons allen opgelegd is. Wat my betreft; ik bid u, om Gods wil.fteit u daaromtrent geruft; ik zal uw Vader en uw Broeder tevens zyn; draagt ©ylieden my flechts liefde toe, en ik zal uwe zorgen draagen. Schreit echter omdat Hendrik overleden is j ik zal het ook doen;  3iö HENDRIK öi VIERDE. doen; maar Hendrik leeft nog, die deeze traanen in eene menigte van gelukkige uuren zal doen ver- Lancaster, Gloucestee. Clarence. Wy hoopen dit van uwe Majefteit. K. Hendrik. Gy ziet my allen wonderlyk aan, en gy hebt rede daartoe. (Tegen den Lord-Opperrechter.) Hetfchynt my toe , dat gy u verzekerd houd , dat ik uw Vriend niet ben. Lord-Opperrechter. Ik ben verzekerd, dat, wanneer ik naar de bil. lykheü geoordeeld word, uwe Majefteit geene rede heeft van my te haaten. K. Hendrik. Niet! Kan een Prins, die zoveel te wachten heeft als ik, de onwaerdigheden vergeeten, die gy my aangedaan hebt ? Hos , den onmiddelyken Erfgenaam van de Kroon van Engeland te recht te ftellen, verwytinoen te doen, is dat niets?Moet dat in den poel van^Lethe afgewasfchen , moet dat zo maar vergeten worden? Lord-OpperrechterIk verbeeldde toen denPerfoon van uwen Vader, het afbeeldfel van zyne magt was teen in my ge leen, en in het uitvoeren van de Wetten. Toen ik bezig was met het algemeen weizyn te betrachten, vond-Uwe Hoogheid goed, niet alleen myn Ampt te vergeeten, maar ook de achtbaarheid en het gezag der wetten en rechten, en de Majelteit van den Koning, welken ik daar verbeeldde; en zelfs my in myn'rechterftoel te flaan;en derhalven heb ik my tegen u, als tegen een' beleedtger van uwen Vader, van alle myne magt bediend, en u in hechtenis doen neemen. Indien dit eene Hechte daad geweeft is, dan moet gy nu ock.te vreeden zyn, nu gy zelf de Kroon draagt, wanneer gy eens een' Zoon hebt, die uwe Wetten voor nsets acht,  HISTORIESPEL. 317 die de Gerechtigheid uit baaren achtbaaren zetel rukt, die het recht met voeten treed, en die het zwaard ftomp maakt, dat de ruft en veiligheid vaa uwen perfoon moet befcheimen; ja, dat meer is, die uw Koninglyk evenbeeld befpot, en uwe daaden in een' tweeden perfoon belacht. Pleeg raad met uwe koninglyke gedachten; ftel uzelven in het geval; wees eens vader,en verbeeld U een' zoon, hoor uwe waerdigheid eens zo fchandelyk verachten , zie onze achtbaarfte wetten zo onachtzaamlyk vertreeden; befchouw uzelven eens, als zo zeer verfmaad door uw' eigen'zoon, en ftel udan voor, dat ik uwe zaak opneem, en in uw' naam uwen zoon tot rede breng. Wanneer gy dit alles bedaardelyk zult overwogen hebben, vonnis my dan; en naardien gy nu Koning zyt, zeg my dan volgens uwen ftaat, wat ik gedaan heb, dat niet overeenkomftig was met myn ampt, met myn' perfoon, of met de oppermagt van myn' Vorft. K. Hendrik. Gy hebt gelyk , Mylord , en gy befchouwt het wel , blyf derhalven den evenaar en het zwaard behouden;en ik wenfch,dat uw roem fteeds mooge toeneemen, en dat gy zolang moogt leeven, tot dat gy een' zoon van my moogt zien, die, even gelyk ik , na u beleedigd te hebben , zich aan u onder, werpt. Dan zal ik lang genoeg geleefd hebben t om met de woorden van myn' Vader te moogen uitroepen: „ Hoe gelukkig ben ik, dat ik een' man „ in myn ryk heb, die moeds genoeg heeft om „ recht te oefenen tegen myn' eigen' zoon, en ik ,, ben niet min gelukkig, dat ik een' zoon heb , „ die zyn' hoogen rang zo gewilliglyk overgeeft, „ in de handen van het recht," »— Gy hebt my in bewaaring doen neemen, en om die rede geef ik opnieuw het onbevlekt zwaard.dat gy tot hiertoe gevoerd hebt, in uwe hand ter bewaaring; met deeze vermaaning, dat gy hetzelve blyft gebruiken, met even  3i8 HENDRIK de VIERDE. even zoveel moed , gerechtigheid , en verfhndige onpartydigheid, als gy het tegen my gebruikt hebt. Daar is myne hand, dat gy als een vader zult magt hebben over myn' zoon , myne item zal uitfpree. ken, hetgeen gy aan myn oor zult ingeeven; en ik zal alle myne voorneemens doen bukken en vernederen, voor uwe weloverlegde en wyze fchikkin. gen. En gy, myne Prihfen, gelooft my, bid ik u, myn Vader is ongebonden ten grave gedaald, want myne voorige neigingen leggen in zyn graf, en ik overleef hem in droefheid, met zynen aart, om de verwachting van de Waereld te leur te ftellen, om voorfpellingen te doen liegen, en het flechtgevoelen, dat my afgefchetft heeft naar myn' uiterlyken fchyn , uit te wisfchen. Offchoon het gety van myn bloed tot nog toe moedwilliglyk gevloeid heeft naar de ydelheid,keert het echter nu terug, en ebt naar de algemeene zee, daar het zich met den vloed van ftaat zal vermengen , en van nu af aan met plegtige Majefteit vloeijen. Laaten wy nu ons hoog Parlementshof byëen roepen; en tot onzen raad zulke edele leden verkiezen, dat het groot lichaam van onzen Staat in gelyken rang mooge ftaan met de beft beftierde Natie; dat vreede en oorlog, (eik ' byzonder), of beiden te gelyk zich moogen vertoornen als zaaken, waarin wy wel bedreven zyn; (tegen den Lord- Opperrechter,) en waarin gy, oude Vader, de voornaamfte ftem zult hebben. Zo haast de Krooning gefchied is, zullen wy, gelyk gezegd is, allen onze Staaten byëen roepen, en,indien de Hemel myne goede voorneemens bekrachtigt, dan zal niet één Prins, of Pair billyke rede hebben om te zeggen: De Hemel verkorte één' enkelen dag van het gelukkig leven van Koning Hendrik. (Zy vertrekken,") VIERDE  HISTORIESPEL. 3»9 VIERDE TOONEEL. Het Tooneel is op het Landgoed van Shallow in Glouceftersbire. Shallow, Silence, Falstaff, Bardolph, Pa» gie, David. Shallow. Kom, gy moet myn' boomgaard ook eens zien, daar zullen wy in.een prieeltje te zamen een' pip» pjng d'or van het voorleden jaar eeten , dien ik zelf geënt heb, met een fchoteltje confituuren, en zo voorts. — Kom met ons, Neef Silence. —- En dan zullen wy naar bed gaan. Falstaff. Gy hebt hier een fraai en ryk Landgoed. Shallow. Slecht,flecht, flecht. Al bedelaars,al bedelaars, Sir Johan.Kom, laaten wy vrolyk zyn. Breng op, David, breng op, David, wel goed,David. Falstaff. Gy hebt veel dienft van dien David, hy is QW lyf knecht en uw rentmeeiler. Shallow. Een braaf knecht, een braaf knecht, een recht braaf knecht, Sir Johan. — By myne Ziel, ik heb te veel Secq over Tafel gedronken. — Een braaf knecht. Nu, gaa zitten, gaa zitten; toe kom aan, Neef. Silehce, (zingende.) „ Ik zeide; myn vriend, ik ben alreeds hier, Kom, Iaat ons maar eeten, en maaken goed' cier, Het vleefch is goedkoop, en de meisjes zyn dier; 't Zyn vrolyke Jongens, die gaan aan de zwier. Sa lullig, van vooren af aan.' Sa lullig van vooren af aan i" F al.  3io HENDRIK de VIERDE. Falstaff. Dat is een teken van een vrolyk hart. Myn goede Heer Silence, daarvoor zal ik het u eens toebrengen. 4 Shallow. Geef wyn aan den Heer Bardolph, David. David, (tegen Bardolph.) Zet u neder, myn goede Heer, zet u neder; ik zal op het oogenblik weder by u zyn; zet u, myn goede Heer. — Heer Pagie, myn goede Heer Pagie, zet u toch; —proficiat', hetgeen 'er van eeten ontbreekt, zullen wy met drinken vergoeden; maar gy moet het neemen, zoals het valt; een goed hart is alles. (Hy vertrekt.) Shallow. Wees vrolyk, Heer Bardolph; én gy ook, myn jonge Krygsman, wees vrolyk. Silence, (zingende.) „ Wees vrolyk, wees vrolyk, het wyf is de baas; 'tZy groot,of 't zy klein, 'tmaakt altoos geraas; 't Is goed zyn in 't huis, Daar men hoort gedruis; Welkom, welkom, Vaftenavond." Weeft vrolyk, weeft vrolyk, Vrienden. Falstaff. Ik had niet gedacht, dat onze Heer Silence een zo vrolyk Man was. Silence. Wie, ik? Ik ben in vroeger' tyd wel twee of driemaal zo vrolyk geweeft. (David komt terug.) David, (tegen Bardolph en den Pagie,) Daar is een bord met Renetten voor u. Shallow. David' •—■ David: Wat begeert uwe edelheid. —— Ik zal op het oogenblik by u zyn. — Een glas wyn, Mynheer? Sr-  HISTORIESPEL. J«i Silence, (zingende.) „ Een glaasje wyn , Recht klaar en fyn, Breng ik aan myn coufyn; Een vrolyk hart leeft zonder pyn, ha» hal * Falstaff. Ifavo, Heer Silence. Silence. Nu wy eerft recht vrolyk zouden beginnen te wor» den, nu komt de zoetheid van de nachtrui! aan. Falstaff. Gezondheid en een lang leven aan u , Heer Silence. Silence, (zingende.) „ Vul het glas, en breng het over". Ik zal u befcheid doen , al was da bodara ook eene myl diep. Shallow. Wees welkom, braave Bardolph ; wanneer u iet» •ntbreekt.en gy niet daarom vraagen wilt,wyt het dan aan uw eigen hart. Welkom ook, klein, aartig diefje ; weeft van harte welkom* Ik zal eens de gezondheid drinken van Heer Bardolph , en van allen de Cavaiero's, die 'er in de nabuurfchap van London gevonden worden. David. Ik hoop, vóór myne dood, London nog eens te zien- Bardolph. Ja, als ik u daar eens ruogt zien , David.... Shallow. Dan zoud gy nog een pintje zaamen drinken; iiiet waar, Heer Bardolph ? Bardolph. Ja, wel vier, Mynheer. Shallow. By God,ik dank u;de knaap zal uniet lotlaaten, dat kan ik u wel verzekeren ; hy zal niet weg'oopea» hy is nunvaft. X I * r  $ti HENDRIK db VIERDE Bardolph. £n ik zal hem ook niet loslaaten, Mynheer. Shallow. Wel, man, gy fpreekt ah een Koning. Geef het niet op, wees vrolyk. (Daar word aan de deur ge. Hopt.) Gaa, zien wie daar aan de deur is, hola — Wie klopt daar. Falstaff , (tegen Silence, die de pocaal uitdrinkt. Goed; nu hebt gy my befcheid gedaan. Silence, f zingende,) „ Doe my befcheid, Ten deezen tyd, En flaa my Ridder, Samingo " Is het zo niet. Falstaff; Ja, het is zo. Silence. Is het zo» wel nu, zeg dan, dat een oud Man dog wat doen kan. David, (tegen Falftaff.) Edele Heer, daar is een zekere Piftol, die van de Hof komt, met eene nieuwstyding voor u. Falstaff. Van het Hof, Laat hem binnen komen. VYFDE TOONEEL. Di Voorioew, Pistor Falstaff. Wie is 'er, Piftol? ' Pistol, God zegene u, Sir Johan, Fautaff; Welke wind heeft u hier naar toe gewaaid, riitol ? Pif.  RISTORI ESFEL, 3-3 PtSTOL. ©een kwaade wind, die niemand ooit iets goeds aanbrengt. Braave Ridder, gy zyt thans een van de gewigtigfte Mannen van het Koningryk. Silencï. Ja, ik geloof , dat hy het is, op den goeden Poff van Barfon na. Piitol. Wat Poff, een poff op jouw bakkes, verdoemde laage rekel. ——- Sir Johan, ik ben uw getrouwa Piftol, en uw Vriend; en ik ben holder de bolder naar u toe komen ryden; om u goede tyding en groote blydfchap te verkondigen van gulden' tyden, en gelukkig nieuws van groote waerdy. Falstaff. Ik bid u, verkondig het my dan als een menfch van deeze waereld. Pistol. „ Weg met deez' waereld, en de waereldlingen al; „ Ik fpreek van Africa, en gulden hemelchooren. Falstaff. „ Verachtlyke Aflyrier, wat is dan uw geval ? „ Laat Vorft Cophetua terftond uw tyding hooren". Silence, (zingende.]) ,, En Robin Hood. Scarlet, en John". Pistol. Zullen mefthoopshonden hier die van den Heli', con overblaffen ? En zal goede tyding den mond geflopt worden ? o Piftol, leg dan vry uw hoofd in den fchoot der Furiën. S h al low. Myn goede Heer, ik weet niet vanwaar gy gekomen zyt. Pistol. Wel nu, dat moogt gy u wel beklaagen. Shall ow. Ik vraag u om vergiffenis, Mynheer. Indien gy van het Hof komt, dan zyn 'er flechts twee wegen X 2 open;  3H HENDRIK db VIERDE open; gy moogt het nieuws, dat gy medebrengt, openbaaren , of gy moet het verborgen houden. Zie, Mynheer, ik ben ook in zeker opzicht een dienaar van den Koning. Pistol Van welken Koning.Bemoeial?Spreek, offterf. Shallow. . Van Koning Hendrik. Pistol. Van Hendrik den Vierden , of van Hendrik den Vyfden ? Shallow. Van Hendrik den Vierden. Pistol. Dan is uwe gantfche bediening geen oortje waer» dig! Sir Johan, uw lief lammetje is thans Koning. Hendrik de Vyfde is onze Man, Ik fpreek de waarheid; indien Piftol liegt, doe dan zo, en geef my een ftomp voor den neus , als een' Spaarrfcben windmaaker. FalstaffHoe ? Is de oude Koning dood ? Pistol. Zo dood a!s een fpyker in de deur. Hetgeen ik u zeg is de waarheid. Falstaff. Voort, Bardolph,zadel myn paard. Heer Robert Shallow, verkies nu maar welk eene bediening gy in dit Koningryk wilt hebben, en zy zal u geworden. Piftol; u zal ik dubbel en dwars met eer en waerdigheden overlaaden Bakdolfh, o Blyde dag! Ik zou myn lot niet willen ruilen voor een' Ridderorder. Pistol . Wel nu, bieng ik geen goed nieuws ? Falstaff. Brerg den Heer Silence naar bed. Mrshee- Shal-  HISTORIESPEL -jij Shallow, Mylord Shallow, wees nu wat gy wilt, ik ben nu de Stadhouder van het Fortuin. Trek uwe laarzen aan ; wy zullen den gantichen nacht doorrydeo. o Myn lieve Piftol.' — Maak voort lardolph. — Kom, Piftol, vertel my nog meer; en bedenk vooral iets voor u, dat u kan goed doan. Laars u, Mynheer Shallow, laars u. Ik weet, dat de jonge Koning ziek (van verlangen) naar my ii. Laaten wy van alle menfchen vry paarden nee» men; de Wetten van Engeland ftaan nu onder myn gezag. Gelukkig zyn zy, die myne Vrienden geweeft zyn; en, wee, den Lord - Opperrechter. Pistol, Laaten booze gieren hem den lever uitpikken i Wat is toch het leven, dat ik tot hier toe geleid beb? Dit is het rechte; wees welkom blyde dae! (Zy vertrekken.) ZESDE TOONEEL. Hit Tooneel verbeeld eine Straat in Linden. Dl Waakdin Quickly, Doll Teak.» ■ hut, Gerechtsdienaars. De Waardin. Neen, fchelmfche Landloopers , ik zou gaarne willen fterven, om u te zien ophangen ; gy hebt my den fchouder uit het lid getrokken. Gerechtsdiznaars. De Onderfchout heeft haar in onze magt gefteld, en zy zal warm toegedekt worden, dat verzeker ik haar. Daar zyn reeds een of twee maanen om haar' vermoord. Doll Tearsheet. Schelm / Schelm / gy liegt. Hoor hier. Ik zal u «« zeggen, verdoemde dikbakkes, zo het kind, X 3 dat  3i6 HENDRIK di VIERDE dat ik draag, eene misgeboorte word, dan zou het u beter geweeft zyn, dat gy uwe Moeder geflagen had, ichurftige papierbakkes. De Waardin. o Hemel, als Sir Johan maar hier was, dan zon het een' bloedigen dag voor fommige luiden geeven. Maar ik hoop , dat de vrucht van haar' buik zal emflaan. Gerechtsdienaar. A's datgebeuit, dan zult gy weder een vol dozyn kuffens hebben, nu hebt gy 'er maar elf. Kom, ik beveel u beide met ons gaan; want de Man is geflor ven, dien gy en Piftol met eikanderen geflagen hebt. Doll Tearsheet. Ik zal u wat zeggen, gy magere uitgerammeld© kaerel ! Gy zult voor deeze daad loffelyk gekwispeld worden,gy blaauwe itrontvlieg! — Gyfchurf. tige uitgehongerde binnenbeul- Zo gy niet gegeesfeld word, dan wil ik het wel vervloeken ooit meer koite rokken te draagen. Gerechtsdienaar. Kom maar voort, Wyfjes - Don. Quichot, kom voort. Di Waardin.' Ach dat het recht dus boven de magt moet gaan.' Maar, na lyden komt verblyden. Doll Tearsheet. Komt, Schurken, komt. Brengt my voor des Vreederechter. Di Waardin. Ja, kom aan, uitgehongerde bloedhond. Doll Tearsheet. Kom voort, geraamte, kom voort, uitgedroogd* fchinkel. —» De Waarsin* ©y ondeel daar gy zyt • jö9lï,  HISTORIESPEL. 3*7 Doll Tearsheet. Kom hier, uitgemergelde rekel; kom hier finach* tigc hond. Gerechtsdienaar. Wel nu, komt dan. (Zy vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene openbaare plaats nabj de Abtdy van Weftminjisr. Twee Staldïena ars , die deftraat met groene biezen beftroaijen, en een weinig daarna, Falstaff, Shallow , Bardolph, Pistol, Paois. Eerste Stalknecht. Meer biezen, meer biezen > . Tweede Stalknecht. De Trompetters hebben reeds tweemaal geblazen. Eerste Stalknecht. Tegen twee uuren zullen zy van de krooning te rug komen; maak voort, maak voort. (De Stal. bedienden vertrekken.) (Falftaff, Sballow. Bariolplt, Piftol, en de Pagie komen op bet Tooneel.) Falstaff. Kom hier by ftaan, Heer Robert Shallow, ik zal maaken, dat de Koning u zyne gunft betoont. Ik zal hem een' wenk geeven als hy ons nadert, en geef dan maar acht op het gelaat, dat hy my too. nen zal. Pistol. God zegene uwe longen , braave Ridder l Falstaff. Kom hier, Piftol; gaa achter my ftaan. 0 Zo ik Hechts tyd had gehad om nieuwe liverei te maaken, Heer Shallow, dan zou ik de duizend Penden, die X 4 »  %%% HENDRIK bï VIERDE ik vanu geleend heb,daar aan te kofte gelegd hebben. Maar het kan geen kwaad, deeze flechte vertooning it wel zo goed; die toont de zucht,welke ik gehad heb om hem te komen zien. Shallow. Dat doet het. Falst af f. Het toont myne oprechte genegenheid. Pistol. Dat doet bet. Falstaff. Myne verkleefdheid aan zyn' perfoon. Pistol. Dat doet het, dat doet het, dat doet het. Falstaff. Alt het nog maar enkel fcheen , alsof ik over dag en over nacht doorgereden had, zonder tyd te neemen tot overleggen, tot bedenken, en zelfs niet tot verfchoonen. Shallow. Dit is zeker waar. Fal st aff. Maar, maar te (laan, befpac van de reis, bezweet door het verlangen om hem te zien, aan niets anders denkende, alle andere bezigheden ter zyde (tellende, even alt of'er niets anders te doen was, dai hem te gaan zien. Pistol. Het it: Semper Idem; want: Absque bec nihil efl; het is alles in alle opzichten. Shallow, Dat it het waarlyk. Pistol. o Ridder, ik zal uwe edele lever verhitten, en uwe woede gaande maaken. Doll, de Helena van yjw doorluchtig hart, legt in een' verachtelyken en befmettelyken kerker opgefloten ; waar heen zv .«oer geringe «n morfïge handen it weggefleept. Vloek  HISTORIESPEL. 3** Yloek derhalven de wraak, met haare flangenhaai. ren, uit het diepfte van de hel op; want Doll is In hechtenis. Piftol fpreekt nooit iets anders dan waarheid. Falstaff. Ik zal haar verloflen. Pistol. Daar bromt de zee ; en de trompetten klinken. AGTSTE TOONEEL. {Men boort Trompettengefcbal.) De VooiiezH, »z Koning, en verder Gevolo. Falst aff Ood behoede uwe Majefteit,myn Hendrik;myn Koning; myn Heintje ! P ist ol. De hemel befcherme en behoede u, o pronkjuweel van het koninglyk geflacht1 Falstaff. God behoede u, myn braave Jongen.' De Koning. Lord Opperrechter , fpreek gy met dien ver. waanden man. Loed-Ofpeerechtee. Zyt gy wel by uw verftand ? Weet gy wat gy zegt f Falstaff. Myn Koning, myn Jupiter, ik fpreek tegen »', myn hartje. De KoningIk ken u niet meer, oude man. Begeef u tot het s-ebed! Hoe kwaalyk voegen gryze haairen aan een* fosbol en grappenmaaker! Ik heb langen tyd ge. droomd van zulk eene foort van man,zo opgezwollen door braifaryên,zo oud, en zo godloos; maar X 5 nB  339 HENDRIK de VIERDE nu ik ontwaakt ben, heb ik een' afkeer van myn* droom. Maak van nu af aan, dat uw buik kleiner, en uwe deugd grooter word ; laat af van het zwel. gen. Bedenk, dat het graf voor u driemaal wydet gaapt dan voor anderen. Antwoord my hierop niet net eenige zotteklap; verbeeld u niet, dat ik nog ben hetgeen ik geweeft ben; want bet is den hemel bekend, dat ik aan de waereld zal toonen, dat ik myn' voorigen Ik van my verwyderd heb, en dat ik eveneens wil doen met hen, die my verzeld heb* ben Wanneer gy hoort, dat ik weder dezelfde ben, die ik voordeezen ben geweeft , kom dan weder by my, en gy zult weder zyn hetgeen gy geweeft zyt, te weeten, de beftuurder en aankweeker v«n myne ligtmisferyën; tot zolang verban ik u op ftra van de dood, even gelyk ik myne andere verleiders gedaan heb, en verbied u onzen Perfoon te naderen op den afftand van tien mylen. Hetgeen tot onderhoud van uw leven noodig is, zal ik u doen geworden; opdat het gebrek aan noodige middelen u niet noodzaake om kwaad te doen; en zo haaft wy zullen hooren, dat gy u beter gedraagt, dan zullen wy u bevorderen «aarmaate van uw vermoogen en verdienden. (Tegen den Lord-Opperrechter.) Het zy uwe zaak, Mylord, dit ons bevél te zien Serkfteliig maaken. — Laaten wy gaan. (De Rong vertrekt met zyn gevolg.) Falstaff, (tegen Sbalhvo.) Heer Shallow, ik ben u duizend ponden fchul. (Mg. Shallow. Ja zeker, Sir Johan, en ik verzoek u, dat ik die mede naar huis mag neemen. Falstaff. Dat kan niet weezen, Mynheer Shallow. Laat dit u niet verlegen maaken; ik zal wel alleen by hem ontboden worden. Zie, hy moeft zich dus houden voor het oog van de waereld. Wees maar niet bevreesd  HISTORIESPEL. 33ï trreesd voor uwe bevordering; ik ben de man, die u groot zal tnaaken- Shallow. Ik begryp niet op welk eene wyze; of gy moeft my uw' overrok aantrekken, en dien met ftroo op. vullen. Eilieve, Sir johan, geef my flechts vyf. honderd van de duizend. FiLSTirr. Ik zal myn woord houden, Mynheer. Alles, dat gy gehoord hebt, was maar een fchyn. Shallow. Een fchyn, die u, naar ik vrees, tot uwe dood toe zal byblyven , Sir Johan. Falstaff. Vrees toch voor geen' fchyn. Gaa met ray het middagmaal houden. Kom, Luitenant Piftol, kom Bardolph. Hy ^aI deezen avond wel om my zenden. (De Lord-Opperrechter en Prins Joban van Lam cajler komen weder op bet Tooneel.') Lord • Opperrechter , (tegen een' Dienaar.) Gaa heen en breng Sir Johan Falftaff na de Fleet, en neem allen zyne Makkers mede. Falstaff. Mylord, Mylord I —— Lord-Opperrechter. Ik kan nu niet mee u fpreeken. Ik zal u naderhand wel hooren. —— Breagt hen weg. Pistol, (zingende.) „ Si fortuna mi tormtnta, il fperare mi contenta." (De Dienaars en de overigen vertrekken, uitgezon. derd Prins Joban en de Lord Opperrechter.) Lancaster. Deeze braave handelwys van den Koning gevalt tny. Zyn wil is, dat zyne voorige metgezellen wel zullen bezorgd worden ; maar zy zyn (uit zyne tegenwoordigheid) verbannen, ten tyd toe, dat hun gedrag voor het oog van de waereld, verftandiger m aediger zal blykea te zyn.  n% HENDRIK bk VIERDE LORD-OpfERRRCHTER. Ja zy zyn verbmnen. n- v • . La»cAS ter. pen MyS h" Parlement byëen gero«* Dit heeft hy gedaan. Tb- ™JI i l*kca$ter. « rM weddingfchap aangaan, dat wy, iwaard.n J"' Ver,0Pen • onze burgerlyke i^FnZ'J Tm ""'^dfchen brand, geheel tot !l& £ t£ overb«ngen. Ik heb een vo- lonL ni>? e" 2in«en ' en die zan6 fch«n den (Zy vertrtkken.) slüi r  HISTORIESPEL. 333 SLUITREDEN, (door een' Dan/er uit gefproken.) Het eerft is, myne vrees, het tweede, myne bui*' ging, en het laatfte, myne aanfpraak. Myne vrees is uw misnoegen, myne buiging is myn plicht, en myne aanfpraak is eene verfchooning. Indien gy thans eene fraaije reden van my verwacht , dan maakt gy my verlegen; want alles, dat ik u zeggen zal is van myn eigen opftcl, en ik vrees, dat zulks zal blyken tot myn eigen nadeel te zyn- Maar laa« ten wy tot ons onderwerp, en dus ook tot de proef komen. Het zy udan bekend, gelyk ik weet dat het is, dat ik my onlangs aan u vertoond heb, by het eindigen van een Spel, dat niet voldaan had, om verfchooning te verzoeken, en u een beter te belooven. Ik had waarlyk gedacht u met dit Stuk tc betaalen ; maar indien dit gelyk eene kwaalykuitvallende onderneeming ongelukkig terug komt,dan moet ik bankroet maaken , en gy, myne genegen fchuldeifchers , daarby verliezen. Ik heb u beloofd, dat ik hier zou verfchycen, en hier beveel ik my thans aan uwe goedgunftigheid ; borgt my wat, en ik zal u wat betaalen, en u daarenboven, gelyk de meefte fcbuldenasrs doen , oneindig veel belooven. Indien myne tong u niet kan beweegen om my kwyt te fchelden , begeert gy dan ook,dat ik myne beenen (daartoe) gebruiken zal?,En zelfs dat het» geen ik u fchuldig ben weg te danfen , zou eens betaaling in zeer iigte fpecie zyn. Maar een goed geweeten kan alle mooglyke voldoening geeven,en daaivan zal ik my bedienen Alle de Dames, die hier tegenwoordig zyn, hebben my vergiffenis ge» fchonken; indien de Heeren dit niet willen doen, dan ftemmen de Heeren niet overeen met de Dames ,  334 HENDRIK 01 VIERDE mes, en dit is nog nooit gezien in eene vergadering gelyk deeze is. Nog een woord, ais ik u mag bidden; indien gy niet al te veel met vet opgeftopt zyt, dan zal onze n onderdaanige Tooneeldichter deeze gefchiedenis vervolgen met Sir Johan daarin, en u vermaaken met de fchoone Catharina van Frankryk; als wanneer, indien ik my niet bedrieg, Falftaff door eene overmaatige verhitting zal fterven, ten zy hy reeds door uwe ongunftige gevoelens vermoord is; want Oldcaftie is als een Martelaar geftorven, en dit is die man niet. Myne tong is vermoeid; en zo ras myne beenen zulks insgelyks zullen zyn, dan zal ik u goeden nacht wenfchen, en dus op myne kniën vallen voor u, maar inderdaad om te bidden voor de Koningin. linie v«n bet Vyfde Bedryf, AAN.  335 AANMERKINGEN O P H E T TWEEDE DEEL. VAN HENDRIK den VIERDEN HISTORIE. SPEL. Het blykt, dat het oogmerk van Shakespeare in allen deeze Hiftorie Spelen, van Richard II. af, tot Hendrik den V. ingefloten, geweeft is eene aaneengefchakelde Hiftorie te geeven, van de regeering en het leven van deeze drie Koningen. Koning Hendrik de IV. zegt, op het einde van Richard II, dat hy voorgenomen heeft een' togt naar het H. Land te doen, en dit herhaalt hy meer dan eens in deeze beide deelen van zyn leven. Di. Johksow; Pas. lig. Reg. I. Deeze Vooraffpraak, fchoon vry fchüderachtig en poëetifch , is echter geheel overtollig ; dewyl daarin niets gezegd word,dat in het eerfte Tooneel niet breedvoerig word verhandeld. Het eenig nut van zodanige Vooraffpraaken was oudtyds de Toe. hoorders te verwittigen, van eenige voorafgegaano gebeurteniffen , waarvan zy geene kennis konden krygen, door de Perfoonen van het Stuk. Da. JoRirsoir. HENDRIK di VIERDE, T we e di Deel. De gebeurteniffen, in dit Stuk vervat, beflaan een  336" AANM. van HENDRIK den VIERDEN een tydperk van negen jaaren. Het Stuk begint met de nederlaag en dood van Hotfpur; en eindigt met de dooi yan Koning Hendrik IV, en de Krooning van Hendrik V. 6 Ibid. Theobald. De Heer Upton wil, dat deeze twee Stukken niet het Eerfte en Tweede Deel van Hendrik den Vierden genoemd behoorden te worden. Hy zegt, dat het Eerfte Stuk eindigt, met de vreedzaame beveétiging van Hendrik op den Troon , door het uitroeijen der Rebellen. Dit kan men niet wel toeftemmen ; want de Rebellen zyn nog niet geheel uitgeroeid. Het tweede Stuk, zegt hy vertoont ons Hendrik den Vyfdcn, van veelerhande kanten ia het licht van een van een' goedhartigen ligtmis, ten tyd toe, dathy, na zyns Vaders dood , een meer •del en manlyk karakter aanneemt. Dit alles is waar; maar deeze voorftelling kan geen denkbeeld geeven van eene Tooneelvertooning. Wanneer de Leezer kan goedvinden deeze beide Stukken na te gaan, zonder de eerzucht te hebben van te willen berispen , dan zal hy zien , dat dezelven zódanig aan eikanderen verknocht zyn, dat het tweede nieti anders is, dan een vervolg op het eerfte; en dat de Dichter dezelven alleen van eikanderen gefcheidea heeft,omdat deeze twee Stukken byeen genomen te lang zouden zyn. * Elke minuut moeft tbant de Vader va^n eene nieuwe lift zyn. Dr. Warburton wil, dat men hier door lift geene krygslift, maar eene dappere daad zal verftaan. D „ , Dr- Johnson. rag. 200. Reg. 0,8. (van onderen.) Gy baftaard - Kaboutermannetje In het Engelfch ftaat „ Tbou wborefon mandra„ te", het geen eigentlyk zeggen wil; „gy baftaaïd- j, man-  HISTORIESPEL. 83? „ mandragora". Zynde dit eene aanfpeelingopeeu oud bygeloof.dat naamelyk de wortel van het kruid Mandragora, by het opgroeijen de gedaante van een klein Dwergje aannam* vertaaler» Pag. 201. Reg. 7. Koninglyk Aangezicht. Dat Is, voor een Aangezicht, dat door geene gemeene handen mag aangeraakt worden. Dl. Johnson. Ibid. Reg. r,i. (van onderen) en Pag. 202. Reg. 1,2. Want by beeft den boom des overvloeds, en bet licht van zyne vrouw fcbynt 'er door, en nog kan by niet zien, fchoon wy zyne eigene lantaren hebben om hem voor te lichten. Deeze boert is klaarblykelyk overgenomen, uit die Plautus \ Quo ambulas tu , qui Vulcanum in cornio conclufum gens ? Amphitr. Act» 1. Sc. 1. Het is zeker, dat Piaütus hier met het woord ccrnn, hoorn, heeft willen fpeelen, want, dat dit woord in een' kwaaden zin te duiden reeds zeer oud is, blykt uit Artemidorua'Owip. Bt'(3»\. 0. KsCp t(3, daar hy zegt: ripoeiTTêiV a'vTw 'óri ij yvvii ai nopvtvssi, %ai rp ï-iyintvoVy xép«r« üvtüó TTonjtrci, Dat is: ,, Hem „ voorfpellende , hoe zyne buisvrouw hoereerea „ zou, en zeggende„ dat zy hem hoorns zou op» „ zetten", enz, Dr. Warburton.. Pag. 202. Reg. 8. Ik kocbt hem in Paul's. Dit was ten tyde van onzen Dichter de verga, derplaats van lediggangen, en ridders van den re. genboog. Da. Warburton/ Pag. 207. Reg. i2»»-i9. Gy volgt den jongen Prins .op en neder, tals een kwqade engel. Falstatt. Niet ze, Mylord, uw engel is Hebt; maar ik dur.  338 HENDRIK de VIERDE toepen, dat een ieder, die my aanziet, my neemen zal zonder my te weegen, en evenwel kan ik u verzeke. ren m zeker opzicht, dat ik niet ganglaar ben: ik kan let zo met zeggen Hier fpeelt Falftaff met het woord Angel, dat in het Engelfch een Engel, en ook zekere oudeMuntfpecie betekent, die by onze Voorouders onder den naam van Angelot bekend was. Pag. 221 Reg. 3)4. Jlnul \ P l/l i&wrleidelyk hart van deeze vrouw laagen gelegd belt Jus*.6 e Saaf in Qrt0 ftaat deeze ze^ aldus. ,, oy hebt, naar het my voorkomt, het hgtverletdelyk hart van deeze Vrouw laagen gelegd Zt^LT T .00$meik™ februikt. zo in halrê geldmiddelen als m haare Perfoon - Deeze byvoe. iVfr !ep4ft; dewTl de volgende aanfpraak IJ t Lord-Opperrechter aan Falftaff voornaamelyk op deeze laatfte woorden fchynt te zien. P„n. ... d D*' JOHNSÖK. Pag. 224. Reg. 10,9,8,7,5. (van onderen.) u™&}£LrM beeft u d°™—™ F s t a f f Vriend Gower, indien die my niet welffaan, dan is * Onln- f m$i die ^ dezel™ S'lterd beeft Onze Dichter bedient zich van dezelfde veinzing van onoplettendheid, in het Vyfde Bedryf va„ Écf. rilhenepi^ZesdeD' in de ^aCnfpraak ™ P"n,fes Margareta en Suffolk, toen hy haar gevangen had genomen. Maar daar mist dezelve d«e geest.gheid welke wy hier vinden , om dat Margareta en Suffolk genoodzaakt zyn beiden ter zyde te fpreeken; en hier hebben de Lord-Opper- wTen VLl'l™';30™tutfchen b.idenP,Ptot wien zy zich beurtelings kunnen wenden. 1hiobald. Pag.  HISTORIESPEL» 33* Pag. «7. Reg. O, 8. (van enderen.) En dat ik een knaap ben, die vaardig ter band is. Dit is eene Engelfche fpreekwyzo om te beteke» nen, een', die ligt genegen is tot vechten. Dr. Johnsow. Pag. 228. Reg. 3. *• (.van onderen,) Wel, Mylord, Altbea droomde, dat zy in de kraam beviel van eene brandende fakkel. Shakespeare it hier in de war met de Oudheid, kunde, hy verwart de brandende fakkel van He. cuba met het brandhout van Althéa. Het laatfte had een wezentlyk beftaan; en Hecuba, toen zy van Paris zwanger was, droomde flechts, dat zy beviel van eene fakkel, die het gantfcbe Ryk inbrand ftak. Dr. JoHirsoN. Pag. 229, Reg. ao. Die Sint ' Martens • dag. Hiermede wil de Prins te kennen geeven, dat Falftaff , fchoon overgegeven aan de driften der jeugd, reeds in den herfst van zyn leven was. Dh. Johkson. Pag. 230. Reg. 15. , . . . „ Ik zal de acbtbaare Romeinen tn kortbeta na„ volgen". Ik geloof.dat men hier niet Romans .Romeinen; maar Roman, Romein, moet leezen met betrekking op Marcus Brutus, die zich byzonderlyk op een,* korten ftyl toelegde. Dr. Warbürtow.. Ik'geloof, dat de verbetering van Dr. Warbur ton gegrond it, maar ik geloof daarby, dat zyne uitlegging verkeerd is. Ik denk , dat door den acht» baaren Romein bier gemeend word Julius Cajfar, op wiens veni, vidi, viei, Falftaff het oog fchynt te hebben in het vervolg van deezen brief, da*** hy zegt: „ Ik beveel my aan a; ik beveel u aan, „ en ik verlaat u". Nihi* y * P«t>  340 HENDRIK di VIERDE Pag. 23 r. Reg. 16. Met Epbefièrs, Mylord, van de oude Kerk. Dit woord febynt in de tyden van Shakespeare februikt te zyn geweest voor ligtmisfen, of dron« aarts,ten minfte fchynt de Dichter dit hier daarmede te willen betekenen, als ook in de vrolyke Vrouwen van Windfor, daar hy zegt: Het is uw Huiswaard, uw Ephefiër, die u roept. Doch om welke rede dit woord in dien zin gebruikt is ge* weest, heb ik niet kunnen nafpooren. Ds. Johnson. Pag. 232. Reg. 17.18,19. Wy moeten twee lederen buisjes en voorfibooten aandoen, en hem aan de tafel bedienen als oppasjers. Dit is een ontwerp; dat niet ligt kon gelukken in een gezelfchap, daar Prins Hendrik en Poins zowel als de Oppasfers bekend waren, doch het vervrolykt het Stuk, en dit fcheen onzen Dichter meer tebe. haagen dan de waarfchynlykheid. Dr. Johnson. Pag. 134. Reg. 4,3. (van onderen.) Om uit myne oogen op bet berdenken te regenen. Hier is in het Engelfch eene woorfpeeling, welke ik onmooglyk heb kunnen behouden. De Plant, welke wy roozemaryn noemen word in het Engelfch remembrance, berdenken , genoemd, en wierd oud. tyds by Iykplegtigheden gebruikt. Virtaahr. Pag. 236. Reg. 13. Ik zal gaan zien, of ik Sneak kan vinden. Sneak was een beruchte Straat-Muzikant van die tyden. Da. Johnson. Pag. Ut. Reg. 17, 16, 75. (van onderen.) Hy leeft enkel van half verrotte pruimen, en uit. gedroogde korften brood. Dat-is, hy leeft op kollen van anderen, doch woid niet aan hunne tafels toegelaten, tsaar krygt enkel  HISTORIESPEL. 34r enkel de klieken, die te lang geftaan hebben om in huil gegeten te worden. Dr. Johnïobt. Pag. 142. Reg. 7. Hebben wy Hirene bier niet* Dat is : Zal ik vreezen , daar ik dit dapper en onwinbaar ftaal op zyde heb ? Want gelyk de twee Slagzwaarden van Koning Arthur, de naamen hadden van Caliburne en Ron; dat van Eduard den Belyder van Curtana ,* dat van Karei den Grooten van Joyeufe; dat van Roeland van Durindana; dat van Reinoud van Fusberta, en dat van Rogier van Balifarda, zo noemt ook Piftol, in navolging van deeze vroome Ridders zyn zwaard Hirene. Men zegt, dat Amadis van Gaule een zwaard van dien naam gehad heeft. Hirir betekent, flaan, derhalven is het niet onwaarfchynlyk , dat het woord Hirene daarvan afgeleid is, om een fnerpend en fcherpfnydend zwaard aan te duiden. Thiobald. Ibid. Reg. 13. Zullen dan, enz. Deeze en eenige volgends gezegden zyn overge» nomen uit een oud, wanfchapen Tooneelftuk ge* noemd : De Overwinning van Tamerlan , of de Scythifche Herder. Theobald. Ibid, Reg. 17. Cannibals. Dit is eene voorbeda^chtelyke verfpreeking voor Hannibal, om de winderige redenen van Piftol des te belachelyker te maaken* Dr* Johnsok. Pag. 250. Reg. 2, 3. Eene van dezelve is van nu af aan in de bel, en alreeds aangebrand, die arme ziel. Hier heeft d,o Dichter het oog op zekere befmetV 3 telyke  34.1 HENDRIK di VIERDE telyke ziekte, welke men veeltyds gewoon is door de uitdrukking van zich te branden aan te duiden* Dr. Johnson. Pag. 253. Reg. 2. Dit eerfte Tooneel word niet gevonden in myne Copy van de eerfte uitgaaf. Dr. Johnson. Ibid. Reg. 9,8, 7. En maakt bet koninglyk ledikant tot ten wachthuisje met eene algemeene alarmklok. Dit is eene aanfpeeling op eene oude gewoonte, die thans nog hier in Nederland min of meer gebruiklyk is; naamlyk, dat by een wachthuisje een klein klokje geplaatst word, hetwelk door den geen', die de wacht in dat huisje heeft, van tyd tot tyd moet geluid worden, om daardoor blyk te geeven, dat hy zyne wacht getrouwelyk waarneemt. Deeze alarmklokjes worden door Shakespeare menigmaal aangehaald. Vertaaler. Pag- z55- Reg- IO> (van onderen.) [Gy, Neef Nevil naar my voorftaat-'] Dit ziet op het Tweede Tooneel van het Vyfde Bedryf van Richard II. Maar, of des Konings, of des Dichters geheugen heeft hen hier parten ge fpseld, want Warwick is daarby niet tegenwoordig geweeft. Dr, Johnson. Pag. 263. Reg. 22,11, (van onderen.) Wy hebben buiten bun reeds veele fcbaduwen op de Monflerrol, Dat is; wy hebben op de Monflerrol verfchei. den naamen, waar voor wy foldy trekken, zonder «le perfoonen zeiven te hebben. Dr. Johnson. Pag. 265* Reg. 6- (van onderen.) Bona roba. De Engclfchen bedienen zich van dit Italiaanfch woord,  HISTORIESPEL. 3+S Woord, om eene vrouw of vryster te betekenen, die 'er wel uitziet, en teveni juist niet zeer onhan» delbaar is, gelyk men ia het Nederduitfch wel ge« woon is een lekker brokje te zeggen. Vhtaalm. Pas. 268. Reg. 16,15,14. (van onderen.) Ik kan drie pond krygen van Bulcalf, en van MouU dy voor bun ontflag. Deeze rekening komt niet uit. Maar misfchien dacht Bardolph de overige twintig Shillings te verduisteren. ~ Da. Johnsou. Pag. 269. Reg. s,f. (van onderen.) Toen /peelde ik voor Sir Dagonet; in bet Jpel van Koning Arthur. , De Hiftorie van Sir Dagonet is te viaden in een ouden Roman, genaamd: La Mort d'Artbure, die ten tyde van onzen Dichter, of een weinig te voo» ren zeer beroemd was. „ Toen gantfch Engeland ", zogt Afcham in zy»' Schoolmeester; „ in de Papis. „ tery als in een' modderpoel verzonken lag.wier„ den 'er in onze taal weinig boeken gelezen, dan „ eenige Ridder - Romans , zo als gezegd wierd, „ tot tydkorting en vermaak; welke boeken, naar „ het zeggen van fommigen, gemaakt wierden in „ de Kloosters door luije en ledige monniken , als „ by voorbeeld een, genaamd: La Mort d'Artbure'. — In deezen Roman was Sir Dagonet de Hofnar van Koning Arthur, en Shakespeare wilde zyn' Vre. derechtervoorftellen als niet in ftaat om grooter rol nit te voeren. _ Da. Johnsow. Ibid. Hat Spel van Koning Arthur fchynt een Tooneel. ftuk geweest te zyn, getrokken uit den ouden Ro« man genaamd; La Mort d'Artbure, een' der meest y 4 D#-  344 HENDRIK db VIERDE. bekenden ten (yde van onzen Dichter. Sir Dagonet is de Schildknaap van Koning Arthur, Theobald merkt op deeze plaats aan: „ Dat hy aan deezen ,, vroomen Ridder (Sir Dagonet) geene andere ,v kennis heeft dan uit Beaumont's en Fletcher's „ Ridder van bet vlammend brandhout". De Aantekenaars op Beaumont's en Fletcher's Ridder van bet vlammend brandhout hebben geen acht gegeven.dat het ontwerp en de aartigheid van dit Stuk gegrohd is op een oud Blyfpel, genaamd: De vier Leerknecbts van London ,met de verovering van Jerufalem ; zoals bet zelve verfcbeiden maaien Vertoond is inden Rooden Bul door de bedienden van baare Majefteit de Koningin. Gemaakt door Thomas Heywood, 1612. Even gelyk in het Stuk van Beaumont en Fietther een Kruidenier in de Strand een dooiend Rid. der word, en zyn' leerling tot zyn' Schildknaap aanneemt;20 rusten in het Spel van Heywood vier leerknechts zich uit als dooiende Ridders, en gaan naar Jerufalem om avontuuren te zoeken. Een van hen, die de hoofdrol fpielt, is een goudfmid, de tweede een kruidenier,de derde eenftoffenkooper, en de vierde een kraamer* Maar het Stuk van Beau. mont en Fletcher , offchoon gegrond op dat van Heywood, behelst echter verfcheiden fchimpfchooten tegen hetzelve, die niet kunnen gemerkt wor. den door degeenen , die het laatstgenoemde Stuk niet gelezen hebben. Dus word in de vooraffpraak , of het eerfte Tooneel van Beaumont en Fletcher voorgefteld om het Stuk te noemen: De doorluchtige Kruidenier. In hetzelfde Tooneel word een Burger ingevoerd, die zegt, dat hy een'kruidenier in het Stuk wil hebben, die wonderbaarlyke dingen zal doen. — Nogmaals zegt Ralph , in het eerfte looneel van het eerfte Bedryf: „ Onder allen de H fraaije boeken van Ridderlyke daaden en vroome n feiten kan ik my met herinneren ooit een gele- n zen  HISTORIESPEL. 34S ï, zen te hebben, daar inkwam van een Kruidenier. „• Ridder; en daarom wil ik het worden. Hebt gy ,, ooit hooren fpreeken van een', die omzworf ,, zonder Schildknaap , of zonder Dwerg ? Myn „ oudfte broeder Tim zal myn getrouwe Schild» knaap, en George myn Dwerg zyn." — In het eerfte Tooneel van het vierde Bedryf blykt het duidelyk , dat daar gezinfpeeld word op het Stuk van Heywood, daar de Jongen zegt: „ Maar het „ zal immers niet welvoeglyk fchynen,dat de leer„ knecht van een'kruidenier by eens Koningsdoch» „ ter zyn hof maakt? Burger. Zal het, knaap? Gy „ zyt heel bedreven in de Historiën; eilieve, wat „ was Sir Dagonet ? Was hy niet de teerknecht „ van een' kruidenier te London? Lees het Stuk van de vier Leerknechts, daar zy hunne Janfen „ ook zo drillen ". —- In hetBlyfpel van Heywood word Euftace, de leerknecht van den Kruidenier, ingevoerd als zyn hof maakende by de Dochter van den Koning van Frankryk, en . in de vertooning vóór het eerfte Bedryf, worden de vier Leerknechts verbeeld in volle wapenrusting,hunue werpfpiefen uitfchietende. Oogenbliklyk vóór de laatstgemeld© zaamenfpraak vind men de volgende fpreekende bewyzen van eene aanfpeeling : „ Burger. Laat ,, de Sophi van Perfiërj peetoom over zyn kind zyn. „ Jongen. Geloof my, Mynheer, dat zal niet be« „ vallen, dat is te oudbakken; dat is reeds te voo* „ ren vertoond in den Rooden Bul". Dit ziet op eene omftandigheid in het BlyfpeJ van Heywood, dat, gelyk hier voor gezegd is, in den Rooden Bul verfcheiden maaien vertoond is geworden" Het Spel van Beaumont en Fletcher is geheel in den boertigen fmaak; dat van Heywood is een mengfel van jok en ernst, en klaarblykelyk opgericht om de» fpot te dryven met de toenmaals heerfchende mode van niets dan Ridder-romans te leezen. W a b t o it. Y S Pag.  346 HENDRIK de VIERDE Pag. 276. Reg' 4. 3. (van onderen.) En bet zwaard van bet binnenlandfcb oproer tewydenf Het was een oud gebruik, hetwelk ten tyde der eerfte Kruisvaarten opgekomen is, dat de Paus het zwaard wydde van een' Veldheer, die ten dienst van de Kerk ten ftryde zou gaan. En op dit gebruik word hier door den Dichter gezinfpeeld. Wabburton. Pag. 287. Reg. 15-20. Ik heb aan u in perfoon geene belofte gedaan. is leb niets beloofd, dan dat de bezwaaren, waarover gy u beklaagde, zouden uit den weg geruimd worden; «71 biervoor zal ik, op myne eer,recht chriftelyk zorg draagen. Maar wat u betreft, Oproermaakers, gy zult den verdienden loon ontfangen voor uwe muitery en fnoode daaden. Gy hebt zeer onbezonnen de wa. ■penen opgevat; gy hebt dwaaslyk uw volk herwaarts aangevoerd, en hetzelve nog dwaaslyker weder weg. gezonden. Laat de trommel roeren, en vervolgt den verfirooiden hoop ; de Hemel beeft deezen dag voor tns geftreden en niet wy zeiven. Laat eenige wacb. ten deeze verraaders geleiden naar bet doodblok, als let reebtmaatig flerfbed des verraads. Het moet voorzeker by alle weldenkende leezers eenige veromwaerdiging verwekken.dat de Dichter deeze verfoeijelyke trouwloosheid dus flaauw heeft laaten doorflippen, zonder eenige blyk van berisping of verfoeijing in dit Tooneel te brengen. Da. Johnson. Pag. 291. Reg, 5,4, 3. (van onderen.) Op myne eer , deeze jonge fcbraalbloedige knaap bemint my niet; en niemand kan hem aan bet lachen maaken. Falftaff fpreekt hier als een eud ervaren kenner van de waereld. Hy zegt, dat de jonge Prins hem niet  HISTORIESPEL. 347 niet bemint, en hy heeft geene hoop van ooit zyne genegenheid te zullen winnen , omdat hy hem niet aan het lachen kon maaken. De menfchen worden best vrienden door in elkanders vermaaken deel te neemen. Iemand , die niet tot vrolykheid kan gekneed worden , kan bezwaarlyk tot genegenheid gefmolten worden. Dr. Johnson. Pag. 193- R^g' 15.16.17- ' Ik heb hem reeds tusfcben vinger en duim week ge- maakt, en binnen kort zal ik met bem zegelen. Dit is eene zeer aartige aanfpeeling op het toen- maalig gebruik van de brieven met wasch te ver. zegelen. Dr. Warburton. Pag. 29C Reg. 3, 2. (van onderen.) Het is iets zeldzaams, dat de bye baar buisje verlaat , dat zy in een dood geraamte gemaakt beeft. Even gelyk de byën , wanneer zy eenmaal haare raaten in eenig dood geraamte vajtgehecht hebben, haaren honig niet verlaaten , even zo is iemand, die eenmaal behaagen gevonden heeft in flecht gezelfchap, genegen om by dat gezelfchap te blyven. Dr. Johnson. Pag. 3«5 Reg. 15 ,14,13»12» «• (van onderen.) Het flecbtjie goud i ander (goud) , fchoon minder fyn van fpecie, is meer van waerdy, naardien bet t tot een drinkbaar geneesmiddel ontbonden , des menfchen leven behoud. Men is langen tyd in de verbeelding geweest, dat het Aurum potabile, fdrinkbaar goud) of anders gezegd, eene folutie (ontbinding) van goud uitmuntende medicieaale krachten bezat,en dat de onver, derflykheid van het goud medegedeeld wierd aan de lichaamen, die daarmede bezwangerd wierden. Men  343 HENDRIK di VIERDE Men heeft bedriegers gevonden, die onder andere verdichte fcbelmeryen om de onnozele menfchen te misleiden , en hen van hun geld te berooven, voorgaven dit zogenaamd Aurumpotabile, (of, drinkbaar goud) te kunnen maaken, Di. Johnson. Pag. 306, Reg. 5,4,3. (van onderen.) Want betgeen ik door inkoop verkregen bad, vervalt nu op u door een veel gelukkiger lot, dewyl ey de kroon zult draagen door erfrecht. Alle overweldigers hebben fteeds de gewoonte had van zich te beroepen op het Erfrecht, zo fpoedig ais zulks maar met eenigen fchyn kon gefchieden. Di. Johnson. Pag. 307- Reg. 0,10. En voorgenomen een groot gedeelte naar bet Heilig Land te geleiden. Deeze Kruistogt naar bet Heilig Land , welke door den Koning op verfcheidene plaatfen word opgehaald , had twee oorzaaken , naamelyk Godsdienst en Staatkunde. Hy fchroomde de onwettig, verkregene Kroon te blyven draagen zonder daarvoor boete te doen ,en hy wilde tevens.dat deeze daad van boetdoening zyne onrechtvaardigheid van nut zou zyn, door het vermoogen van zyne binnenlandfche vyanden te verzwakken, en de magtigften van hen met zich uit zyn Ryk te voeren. Da. Warburton. Ibid. Reg. J7, r8, 10. God vergeeve bet my , boe ik aan de Kroon ben gekomen, en vergunne a, dat gy dezelve in vreede moogt bezitten l Dit is eene fraaije affcbetfing van een gemoed, dat tusfchen het Hemelfche en het Aardfche ver. deeid is. Hy bid om de afweering van de ftraf van zyne-  HISTORIESPEL. 349 zyne misdaad, en tevens, dat die voor zyn' zoon gelukkig mooge zyn. Da. Johnson. Pag. 300. Reg. 12,13,14.15- Neen , ik vuil u niet verfchoonen ; gy zult niet verfchoond zyn. Geene verfchooning zal hier gelden; daar is geene verfchooning, die u dienen kan;gy zult niet verfchoond zyn. Hola, Davidl De Dichter geeft ons hier eene geestige fchets van het gering vernuft van den Rechter Shallow , door hem zo dikwyls dezelfde zaak in verfchillende bewoordingen te doen zeggen. Dr. Warburton. Pag. 312. Reg. 14,13,12. (van onderen.) Dat is, vier termynen, en twee dagvaardingen, en by zal zonder eenige vacantie doorlachen, Het is een geestige inval van Shakespeare, dat hy een' doorbrenger, gelyk F al staf/, den tyd doet berekenen naar de termynen van eene aétie om fchuld. Dr. Johnson. Pag. 315. Reg. 16,15. (van onderen,) Dit is een Engelfch en niet een Turkfcb Hof. Dat is; geen Hof, daar de Prins, die den troon beklimt, zyne Broeders doet ombrengen. Dr. Johnson; Pag. 321. Reg. 16. (van onderen.) Cavalero's, Dit was de naam, welke men, ten tyde van on« zen Dichter, gewoon was aan losfe, luchtige, en veel geld verteerende jonge knaapen te geeven. Dr. Johnson. Pag. 323. Reg- 19. , .... , „ Weg met decz' waereld,en de waereldlmgen ai; „ Ik fpreek van Africa, en gulden bemelcboeren. F Ai».  350 HENDRIK de VIERDE Falstaff. ,, Veracbtlyke Affyrier, wat is dan uw geval? ,, Laat Vorft Copbetua terftond uw tyding booren". Deeze belachelyke verfen zyn genomen uit een oud winderig Tooneelfpel genaamd : Koning Co> pbetua. Dr. Warburton» Pag. 33°. Reg. 4,5,6. Bedenk , dat bet graf voor u driemaal wyder, gaapt dan voor anderen. Antwoord my hierop niet met eenige zotteklap. De Natuur is verwonderlyk wel getroffen in dit gezegde. De Koning nu alle zyne dwaasheden afgelegd hebbende, beftraft zyn' ouden makker met grooten ernst; hy neemt hier het karakter aan van een' geestelyken ; beveelt hem, dat hy zich tot het gebed zal begeeven ; en zyne ligtmisferyê'n vaarwel zeggen. Maar deeze uitdrukking doet in hem een' boertigen inval opkomen, welke hy niet kan nalaaten te achtervolgen. Bedenk, zegt hy , dat bet graf voor u driemaal wyder gaapt dan voor anderen, enz. en ftaat op het punt van weder tot de oude grappen van Prins Hendrik te verval* len, door eene kluchtige aanfpeeling op Falftaff 't dikken buik; doch hy bemerkt zyne fout terftond, en vreezende, dat Sir Joban hiermede zyn voor» deel zou zoeken te doen, beftraft hy zichzelven, door het verbod, dat by aan den Ridder doet, van hem niet met eenige zotteklap te beantwoorden; en hierop vat hy den voorigen toon van zyn ge* fprek weder op, en gaat voort met zyne zedelesfen tot aan het einde van deeze rol. Dr. Wahburton. Pag. 331. Reg. 18,17. (van onderen.") Gaa been en breng Sir Joban Falftaff na de Heet, Ik  HISTORIESPEL. gji Ik kan niet begrypen, waarom Falstaff naar de Fleet gebragt word. Wy hebben hem nimmer uit oog verloren, zedert zyn affcheid vau den Koning; hy heeft geene nieuwe misdaad begaan, en dus geene ftraf verdiend; maar de verfchillendeaan* doeningen van vrees, toorn, en verbaasdheid, in hem en zyn gezelfchap, maakten eene goede vertooning voor het oog; en onze Dichter, die hem nu niet langer op het Tooneel noodig had, is zekerlyk verblyd geweest van hem op deeze wyze weg te krygen. Dr. Johnsojlj la.  352 HENDRIK d* VIERDE , enz. JNdien dit Stuk zo flaauw niet eindigde, zou het voorzeker een der uitmuntendfte Stukken van Onzen Dichter zyn. Doch , dewyl hetzelve door Shakespeare in geene bedryven verdeeld is, zou het gevoeglyk kunnen eindigen, met de dood van Hen, brik den Vierden, en dus zouden deTooneelen van het Vyfde Bedryf, het Eerfte Bedryf van Hendrik den Vyf den uitmaaken; te meer , dewyl het blykt, dat Shakespeare het oogmerk gehad heeft, om van het leven van Richard den Tweeden, tot op dat van Hendrik den Vyfden, eene aaneengefchakelde Historie te maaken. Voor het overige zyn de hoofdkarakters in dit Stuk fraai gefchetst, en wel uitgehouden. Prins Hendrik is een Jongeling van uitmuntende hoedanigheden, en een doordringend verftand, doch die door het kwaad voorbeeld van anderen, zich dikwyls tot losbandigheid en flechte daaden laat vervoeren. Over het algemeen is dit karakter groot, natuurlyk, en juist. Percy is een woest Krygstnan, oploopende, en twistzuchtig, en bezit geene andere deugden dan die van een* oorlogsman, naamelyk, edelaartigheïd en moed. Falstaff is een verwonderlyk zaamenmengfel van geestigheid en ondeugd, van vleijery en trotsheid , doch bezit echter de gaaf van zich by den Prins aangenaam,en zelfs noodzaakelyk te maaken. Zyne losbandigheid is echter van geen' woesten of wreeden aart, en kan derhalven uit hoofde van zyne aartige invallen geduld worden. VEEL  VEEL LEVEN over NIETS, B L T S P E L.  PERSOON EN. Do» Pedro, Prins van Jrragen. L e o n a t o, Stadvoogd van Mesfina. Dom Joan, Bajiaardbroeder van Don Pedro. Cl aüdio, Een jong Edelman van Florence, en Gunjteling van Don Pedro Benedicto, Een jong Edelman van Padua, insgelyks in gunft by Don Pedro. Balthazar, Een Bediende van Don Pedro. Amtomio , Broeder van Leonato. Borachio, Vertrouwde van Don Jean.\ C o n r a d o , Vriend van Boracbio. Dogberry, j Twee onnozele Gerecbtsdie. Veebes, J naars. H z r o, Dochter van Leonato. Beatrice, Nicbt van Leonato. Margarrta, ? Twee Kamerjuffers van Ursula, S Hero. Een Monnik. Een Bode. Een Wacht. De Stadsfcbout. ■ Een Doodgraaver. Eenige Bedienden. Het Tooneel is te Mesfina in SicüUn. VEEL  VEEL LEVEN over. NIETS b ' B L *T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Plein voor bet Paleis van Leonato. Leonato, Hero, Beatrice, een Bode. Leonato. Ik verneem uit deezen brief, dat Don Pedro, dePrins van Arragon,deezen avond hier zal komen. Bode. Hy is reeds zeer naby Mesfina , hy was geenedrie mylen meer van hier, toen ik hem verlaten heb. Leonato. Hoeveel Edellieden hebt gy in deezen Slag vet; loren ? Slechts weinigen over het'geheel, en onder die niet een' van hoogen rang. Het is eene dubbele overwinning , wanneer de Overwinnaar voltallige gelederen terug brengt. Ik lelf hï. dat Don Pedro vcele eerbewyzmgen betoont aan zekeren jongen Florentyner , genaamd Claudio. t t Boni,  -56 VEEL LEVEN over NIETS. Bode. Die van zyn' kant we! verdiend, en van den kant van Don Pedro wel beloond zyn; hy heeft zich gedragen boven de beloften van zyne jaaren,en in de gedaante van een lam de daaden van een' leeuw gedaan ; waarlyk hy heeft de verwachting beter verbeterd, dan gy moet verwachten, dat ik die zal vernaaien. Leonato. Ky heeft een' Oom hier in Mesilna , die daar over zeer verblyd zal zyn. Bode. Ik heb aan denzelven reeds brieven gebragt, welken hem groote blydfchap aangebragt hebben, zelfs zó groot, dat dezelve zich niet zedig genoeg kon gedraagen, om geen uitwendig teken van gevoeligheid te toonen. Leonato. Hoe, borst hy dan in traanen uit? Bode. Bovenmaate. Leonato. Eene foegenegene blyk van toegenegenheid. Daar zyn geen zuiverder aangezichten, dan die dus ge. wasfchen zyn. Hoeveel beter is het te fchreijen in blydfchap,dan zich te verblyden in eens anders fchreijen i Be a te i ce. Zeg my, bid ik u, U Signor Montanto uit den ftryd terug gekomen of niet ? Bode* Ik ken niemand van dien naam, Mevrouw, daar is geen zodanige edelman , van welken rang ook in ons leger geweest. Leonato. Naar wien vraagt gy. Nicht? H e R o. Nicht meent daarmede Signor Benedifto van Padua. Boa  B L T S.P E L. 357 Bode o Ja, die it terug gekomen, en zo vro'yk als hy ooit te vooren geweest BlATRICE. Hy floeg zyne brieven hier in Mesfina aan, en daagde Cupido op de boogfcheut uit, en de Nar van myn' Ootn de uitdaaging gelezen hebbende, ondertekende voor Cupido, en daagde hem op de kruisboog. Maar, eilieve, zeg my toch eens, hoe veel heeft hy in deezen Oorlog gedood en opgege. ten t Want hy heeft gezegd, dat hy alles, hetgeen hy doodde, zou opeeten. Leonato, Waarlyk, Nicht, gy denkt al te flecht van Signor Benediéto, maar hy zal u wel durven ftaan, daar zou ik niet aan twyfelen. Bode. Hy heeft geduurende deezen Oorlog, veele goede dienften gedaan , Mevrouw. Beatrice. Gy had waarfchynlyk duffe levensmiddelen, en hy heeft u die helpen opeeten; hy is voorzeker een ftout eeter, hy heeft een goede maag. Bode. En een ftout Krygsman daarby, Mevrouw. Beateice. Een ftout Krygsman by eene Mevrouw' Maar, wat is hy dan by een' Heer * Bode. Hy is een Heer by een' Heer, een Man by een' Man, en kortom met alle deugden opgevuld. Beateice Het is zekerlyk waar, dat hy een opgevuld Man is; maar wat de vulling beireft Nuj Wy zyn allen fterflyk. Leonato. Nu, myn Vriend, gy moet myne Nicht niet verkeerd verftaan; daar is eene foort van boertigen Z 3 °«'  358 VEEL LEVEN ovn NIETS. Ooilog.tusfchen haar en Signor Benediéto ,• zy ontmoeten eikanderen nimmer , of daar valt altoos een fchermutfeling van vernuft tusfchen hen beiden voor. BlAIIICE. Maar, hy wint helaas niet veel daarby, In onze laatfte fchermutfeling , trokken vier van zyne vyf zinnen verminkt af , zo dat de geheele man nu flechts door een' geregeerd word; en indien by nu nog vernuft genoeg heeft om zich warm te houden, laat hy dat dan draagen als een ridderteken, om htm van zyn paard te onderfcheiden; want het is alle de fcbat,die hem nog overblyft, om voor een redelyk fcnepfel erkend te worden. Wie is nu zyn metge» fel? Want hy is gewoon alle Maanden een' nieuwen boezemvriend te hebben. Bode. Is het mooglyk ? Beatrice. Zeer ligt mooglyk; want hy leeft met zyne trouw even als met de figuur van zyn' hoed, die verandert zo dikwyls hy op den hoedenbol komt. Bode. Ik merk wel, Mevrou n, dat die Heer by u in geen goed boekje ftaat. Beatrice. Neen, en, zo dat waar was, zou ik allen myne boeken verbranden. Maar, eilieve, wie is toch nu zyn Makker, is 'er niet de een of andere jonge zwerver, die met hem een reisje naar den Duivel wil doen? Bode. Hy is veel in gezelfchap met den edelen Claudio. Beatrice. o Hemel i hy zal hem aankleeven als eene ziek. te; men kan hem ligter krygen dan de pest, en die hem krygt word op het oogenblik dol. God helpe sjgn edelen Claudio,indien by met Benediéto bezet  B L T S P E L. 35» is; het zal hem wel duizend ponden kosten éér hy genezen is. 6 Boui. Mevrouw, ik zal wel maaken dat ik vriend met ■ blyf- Beatrice. Doe dat, myn Vriend. Leonato. Gy zult dan nooit dol worden , Nicht. Beatrice. Neen, Oom, niet dan in een' heeten January. Bode. Don Pedro nadert. TWEEDE TOONEEL. De Voorioen , Don Pedro , Claudio , Benedicto, Don Joan, Balthazae. Don Pedro. Myn goede Signor Leonato,gy kómt uwe onrust te gemoetjde Waereld is gewoon kosten tevermy den, en gy gaat die opzoeken. Leonato. De onrust is nimmer in myn huis gekomen onder da gedaante van uwe Genade; want by uwe komst verdwynt zy, en het genoegen blyft; maar by uw vertrek, neemt de droefheid hier haar intrek, en het geluk neemt zyn affcheid. Don Pedro. Gy neemt uwen last al te gewilliglyk op u. Ditw, denk ik, uwe dochter? Lronato. Haare moeder heeft my menigmaal zo gezegd. Benedicto. Twyfelde gy dan , Mynheer , wanneer gy het haar vraagde? z^ Lï0>  Sfto VEEL LEVEN over NIETS. Leonato, Neen , Signor Benediéto; want toen waart s* npg een kind. bT Don Pedro. Gy bebt uwen trek thuis, Benedidb; hieruit kan men opmaaken, wat gy als man zyt; waarlyk het aangezicht van de Juffer toont genoeg haar' Vader aan; gy moogt u wel verblyden, Mejuffer, want gy gelykt naar een* zeer braaven Vader. Bes edict o. Schoon Signor Leonato haar Vader is. zou zy echter voor allen de fchatten van Mesfina zyn hoofd niet op haare fchouders willen hebben, hoe wol zy hem ook mooge gelyken. Beatrice. Het verwondert my, Signor Benedicto, dat gy fteeds blyft voortpraatcn ; geen menfch geeft acht op u. Bene dicto. Zo, myne waarde Juffer Verachting, leeft gy nog ? Beatrice. Kan het wel mooglyk zyn , dat de Verachting zou fterven, zolang dezelve zuik bekwaam voedfel heeft als Signor Benedifto. De beleefdheid zelve moet verachting worden, zo haast zy u ziet naderen. Benedicto. Dan is de beleefdheid eene veinzeres; want het is zeker, dat ik van alle Juffers, u alleen uitgezonderd, bemind word; en ik zou wel wenfchen in myn hart te kunnen vinden, dat ik geen hard hart had, want waarlyk ik bemin niet eene van haar. Beatrice. Dit is een groot geluk voor de Vrouwen, zy zouden anders met een'Iastigen Minnaar opgefcheept zyn geweest. —- Ik dank God en myn koel bloed, dat ik in dit geval naar u gelyk; ik zou liever hooien, dat myn hond eene kraai aanblafte, dan dat een Man my zyne liefde verklaarde. Bk  B L T S P E L. 361 BlHIDICTO. God doe uwe Hoogedelheid fteed6 by dezelfde gedachte blyven; want dan zal een braaf Man voorzeker bewaard blyven voor de predestinatie van een opgekrabt aangezicht. Beatrice. Het opkrabben zou "er geen kwaad aan kunnen doen , indien het een gezicht was gelyk het uwe. Benedicto. Gy zyt al eene aartige papegaaileerfter. Beatrice. Een vogel van myne fpraak is beter dan een beest van de uwe. Benedicto. Ik wenfchte wel, dat myn paard de fnelheid van uwe tong had, en het zo goed kon uithouden; maar gaa uwen gang, in Gods naam, ik heb gedaai. Beatrice. Gy eindigt altoos met eene knollengrap, ik ken u van ouds. Don Pedro. Dit is het eind en het flot, Leonato; — Signor Glaudio, en Signor Bsnedicto; myn waarde Vriend Leonato heeft u alien genodigd , en ik heb hem ge. zegd, dat wy ons hier voor het minst eene maand zullen ophouden, en hy bid van gantfchen harte, dat de eene of andere gelegenheid ons hier nog langer mooge ophouden; en ik durf zweeren, dat hy geen fchynheilige is, maar dat hy uit den grond van zyn hart bid. Leonato. Indien gy daarop zweert, myn Prins, dan'zult gy voorzeker geen' valfchen eed doen. —— Vergun my, dat ik u welkom mooge heeten , Don Joan, nu gy met den Prins uwen Broeder verzoend zyt, ben ik u insgelyks myn' eerbied verfchuldigd. Don Joan. Ik dank u, ik ben niet gewoon veel te fpreeken, uiaar ik dank u. Z 5 Leo»  362 VEEL LEVEN ovee NIETS. Leonato , (tegen den Prins.) Behaagt het uwe Hoogheid ons voor te gaan » Don Pedro. Geef my uwe hand, Leonato; wy zullen rezaa. men gaan.. (Zy vertrekken allen bebalven Claudit en BenediSo.) DERDE TOONEEL; Claudio, Benedicto. Claud io. Benedicto hebt gy de Dochter van Leonato wel gemerkt ? Benedicto. Ik heb haar niet gemerkt , maar ik heb haar aangekeken. Claudio. Scbynt zy uniet eene welgemanierde Juffer te zyn. Benedicto. Vraagt gy my dit, gelyk een eerlyk man behoort te doen, om myn oprecht en eenvoudig gevoelen te hooren, of wilt gy, dat ik naar myne gewoonte zal fpreeken als een gezworen vyand van haare fexe ? Claudio. Neen, fpreek in goeden ernst, alt ik u bidden mag. Benedicto. Nu dan;my dunkt zy is te laag voor een'hoogen lof, te bruin voor een'zilverblanken lof ,en teklein voor een* grooten lof; ik kan enkel dit getuigenis van haar geeven, dat, zo zy anders was dan zy is, dan zou zy niet bevallig zyn, en, dat, nu zy niet anders is dan zy is, zy my niet bevalt. Claudio. Gy denkt, dat ik boetten wil; maar, eilieve, zeg my oprechtelyk, hoe zy u voorkomt. Bi*  S L Y S P EL. 363 Benedicto. Wilt gy haar koopen, dat gy zo naar haar verneemt? Claudio. Kan men voor de gcheele waereld wel zulk een juweel koopen T Benedicto, Ja, en nog wel eene kas daarby, om hetzelve in te zetten. Maar zegt hy dit met een ernftig gelaat, of fpeelt gy nu voor gek, om ons wys te maaken, dat Cupido een goede haazenopfpoorder, en Vulcanus een goedé timmerman is ? Zeg eens, welken ileutel moet men gebruiken, om met u mede te zingen? Claudio. In myne oogen is zy de fchoonfte Juffer, welke ik immer gezien heb. Benedicto. Ik kan nog zonder bril zien, en evenwel kan ik dit niet zien. Daar is haare Nicht, indien die niet door zulk eene Furie bezeten was, zou zy haar in bevalligheid zo verre overtreffen ,als de eerfte Mey den laatflen December; maar ik hoop immers niet, dat gy het befluit genomen hebt om een getrouwd man te worden, hebt gy wel ? Claudio. Al had ik het tegendeel gezworen, dan zou ik nog myzelven naauwlyks betrouwen , wanneer Hero myne huisvrouw wilde zyn. Benedicto. Is het waarlyk al zo verre gekomen r Is 'er dan in de waereld niet één' man meer te vinden, die zyn' hoed zonder achterdocht wil draagen ? Zal ik dan nooit meer een' vrijer van zestig jaaren ontmoeten ? Gaa uwen gang, in Gods naam, en, zo gy u met geweld een juk op den hals wilt haaien, draag 'er dan ook het merkteken van, en zucht uwe Zondagen weg. Zie, daar komt Don Pedro terug om u op te zoeken. VIER,.  3<54 VEEL LEVEN om NIETS. VIERDE TOONEEL. De Voori«en, Don Pedro, Don Joan. Don Pedro. Welk geheim heeft u hier gehoudeu, dat gy niet mede gegaan zyt in het huis v^n Leonato? Benedicto. Ik wenfchte wel, dat uwe Hoogheid my wilde noodzaaken om het te verhaalen. Don Pedro. Ik beveel het u op uwe trouw. BenedictoGy hoort het, Graaf Claudio ; ik kan anders 20 goed zwygen als een ftom meBfch, en ik hoop, dat gy dit gelooftj maar, op myne trouw — let wel — op myne trouw —Nu dan, hy is verliefd. — Op wie? — Dit is nu de vraag van uwe Hoogheid. — Let nu wel hoe kort het antwoord is:—OpHero, de korte dochter van Leonato. ClaudioIndien dit zo is, dm i« het gezegd. Benedicto. Dat is juist gelyk he:. oude Sprookje zegt: Het is zo niet, en het was zo niet; maar, God verhoede dat bet zo zy. Claud 10. Indien myne neiging niet binnen kort verandert, dan verhoede God , dat het anders zy. Don Pedro. Ik zeg Amen, indien gy haar bemint, want de juffer is het wel waerdig. Claudio. Gy zegt dit om my te v.rftrikken, Prins. Don Pedro. Neen, op myne eer, ik fpreek gelyk ik denk. Cliu.  S L T S P E L. 3«S Claudio. En ik, myn Voist, heb, in waaiheid, eveneens gefproken. B ened i cto. En ik heb , op myne dubbele eer , en dubbele waarheid , ook zo gefproken. Claudio. Dat ik haar bemin, dit gevoel ik. Don Peoeo. En, dat zy het waerdig is, dit weet ik. Benedicto. En, hoe het mooglyk is , dat men haar kan be< minnen , of hoe zy het waerdig kan zyn, is een ftuk, dat ik niet begtypen kan, en dit denkbeeld kan door geen vuur uit my gefmolten worden ; ik wil daar voor aan den ftaak fterven. Don Pedro. Gy zyt altoos een hardnekkige ketter geweest, in het verachten der fchoone fexe. Claudio. Eb nimmer heeft hy zyn ftuk kunnen ftaande houden , zonder zyn' eigen' wil geweld aan te doen. Benedicto. Dat eene vrouw my gebaard heeft, daar voor bedank ik haar; dat zy my opgevoed heeft, daar voor bedank ik haar zeer vriendelyk, maar de vrou« wen zullen my het niet kwaalyk neeroen, dat ik niet van voorneemen ben , om een' roeper op myn voor hoofd geplaatst te zien ,of myn' jagthoorn aan een' onzichtbaaren draagband op te hangen; om rede, dat ik niet ééne van haar het onrecht wil doen van haar te mistrouwen , wil ik myzelven het recht doen van niet ééne van haar te betrouwen; kortom het mooi van de zaak, waar door ik des te mooijer kan vry komen, is, dat ik vjyër wil blyven. . Don Pedro. Ik zal u, vóór myne dood, nog bleek zien van verliefdheid. B E-  366 VEEL LEVEN over NIETS. Benedicto. Van toorn, van ziekte,of van hoBger.maar niet van verliefdheid; indien men my kan bewyzen, dat ik ooit door de liefde meer bloed verlies dan ik door het drinken weder kryg, fteek my dan met de pen van een' Straatpoêet de oogen uit,en hang my als een uithangbord voor een hoerhuis, om de blinde Cupido te verbeelden. Don Pedro. Indien gy immer van dit geloof afvalt, zult gy een gewigtig bewys zyn. Benedicto. Als dat gebeurt, hang my dan op in eene groote Kruik als een Kat, en laat dan op my fchieten, en klop dengeenen , die my raakt op den fchouder, en zeg Adam tegen hem. Don Pedro. Welnu.de tyd zal het leeren;door den tyd leert de wilde ftier het juk wel draagen. Benedicto. Laat de wilde ftier dit doen , maar , indien de befchaafde Benedicto dit ooit doet, ruk dan den ftier de hoornen van den kop; zet die op myn voorhoofd; laat my dan, zo flecht als mooglyk is, uitfcbilde. ren; en met zo groote letters als men gewoon is te fchryven: ,, Hier ftalt men Paarden" , daar onder fchryven : „ Hier ziet gy Benedicto, den getrouw* „ den Man". Claudio. Als dat ooit gebeurt, zult gy de ziekte van het hoornvee krygen. Don Pedro. Ja voorzeker ; als Cupido niet alle zyne pylen te Venctiën ve'rfchoten beeft, dan zie ik u nog bin« ntn kort aan deeze ziekte beeven. Benedicto. Als dat gebeuit, verwacht ik eene algemeene aar dbee ving. Don  B L T S P È L. 3fi7 Dor Pedro. Nu, gy zult u wel naar den tyd leeren fchikken; intusfchen verzoek ik u, Vriend Benedicto, datgy naar het huis van Leonato gaat, hem van mynent wege groet, en hem zegt, dat ik het avondmaal by hem zal komen houden , want ik weet, dat hy groote kosten heeft gemaakt. Benedicto. Ik heb ftof genoeg in my tot zulk een gezantfchap, en hiermede beveel ik u aan.... Claudio. De befcherming van God. —- Uit myn huis , (indien ik 'er een had.).... Don Pedro. Den zesden July. Uw genegen Vriend, Benr. dicto. BENEDrCTO. Ja fpot maar , fpot maar ; het lichaam van uw gefprek is fomtyds omboord met lappen, en deeze boordfels zyn maar losjes vastgehecht; éér gy zulke oude zetten gebruikt om te boerten, onderzoekt dan eerst uwe eigene confcientiën, en hiermede verlaat ik u. (Hy vertrekt.) VYFDE TOONEEL. Don Pedro, Claudio. Claudio. Myn Prins, nu kunt gy my van dienst zyn. Don Pedro. Myne genegenheid is ten uwen dienst om zich te laaten leeren, leer haar flechts hoe, en gy zult zien hoe bekwaam zy is om alle lesfen, die u van dienst kunnen zyn, hoe mo.eijeiyk ook, te kunnen leeren. Claudio. Heeft Leonato ook een' Zoon, Mynheer T Don  368 VEEL LEVEN over NIETS. Don Pedeo. Neen , hy heeft geen ander kind dan Hero, zy is zyne eenige erfgenaam; hebt gy genegenheid voot haar, Claudio? Claudio. Toen wy tot den thans geëindigden kryg optrokken , befchouwde ik haar met de oogen van een* Krygsman , aan wien zy wel behaagde , maar die eene veel te ruwe taak voorhanden had, om aan den naam van liefde te kunnen denken; maar nu ik te rug gekomen ben, en de oorlogsgedachten hunne piaatfen in myn hoofd ledig gelaten hebben,komen zachte en kiefcbo begeerten in hetzelve indringen , die my inluisteren hoe fchoon de jongo Hero is, en zeggen, dat ik haar reeds beminde éér ik naar den oorlog ging. Don Pedro. Gy zult welhaast geheel aan een' minnaar gelyk zyn ,en uwen toehoorder met een geheel boek van woorden verveelen. Indien gy de fchoone Hero bemint, kweek deeze liefde aan, en ik zal met haar en met haar" Vader fpreeken, en gy zult haar heb. ben. Was dit het oogmerk niet, waarom gy een zo fraai vertelfeltjehebt begonnen zaamen te weeven? Claudio. Welk een' aangenaamen byfiand kunt gy niet aan de liefde betoonen, daargyhaare fmert uit haare gedaante kunt zitn. Maar , op dat myne neiging niet te zeer overhaast mooge fchynen, zou ik dezelve gaarne met een breedvoerig gefprek omkleed willen zien. Don Pedro. Wat behoeft de brug grooter te zyn dan het wa.' ter breed is? Het noodigfte is het beste gefchenk i zie, alles, dat dienen kan, is nuttig; nu, met één woord , gy bemint , en ik zal u het geneesmiddel aan de hand geeven. Ik weet, dat wy deezen avond eene vrolyke party zullen hebben; dan zal ik onder de  B L Y S P E L. 36* de eene of andere vermomming uwe rol fpeelen, en aan de fchoone Hero zeggen, dat ik Claudio ben, en myn hart in haaren boezem uitftorten, en haare aandacht gevangen neemen, door de magt en den hevigen aanval van myne verliefde redenen ; dan zal ik my vervolgens tot haaren Vader wenden, en het befluit van dit alles is, dat zy de uwe zal zyn. Laaten wy dit nu terftond werkftellig maaken. (Zy vertrekken, en Leonato komt met Antonio voeder op let Tooneel.) Leonato. Wel nu, Broeder, waar is myn Neef uw Zoon? Heeft hy de Muzikanten bezorgd? Antonio. Hy is 'er drok mede bezig; maar, Broeder, ik kan u iets nieuws Zeggen, daar gy nog niet van gedroomd hebt. Leonato. Is het wat goeds? Antonio. Zo als het lot het wil ftempelen, het ziet 'er ten minfte goed uit, het laat zich wel aanzien. De Prins en Graaf Claudio zyn door een' van myn volk beluisterd geworden, terwyl zy in eene digtbegroeide laan van myn' hof wandelden : de Prins ontdekte aan Claudio, dat hy op myne Nicht uwe Dochter verliefd was, en dat hy voorgenomen had haar dit deezen avond op het bal te ontdekken; en ingevalle zy met hem overeenftemde, was hy van voorneemen de gelegenheid by bet haair te vatten, en ter» ftond met u over die zaak te fpreeken. Leonato» Heeft d§ knaap * die u dit gezegd heeft, eenig verftand. Antonio. Het is een recht flimme knaap; ik zal om hem zenden, dan kunt gy hem zelf ondervraagen. A;i Lèö.  3?o VEEL LEVEN ovee NIETS, Leonato. Neen, neen, wy zuilen dit befcbouwen, als een droom tot dat het vanzelf uitkomt. Doch ik zal echter myne Dochter hiervan kennis geeven, opdat zy te beter mooge bereid zyn om te antwoorden, indien dit by toeval al eens waar mogt zyn; gaa ey heen om met haar daar over te fpreeken. (Per. Jcbetden perfoonen loepen over bet Tooneel) Neef, gy weet wat u te doen ftaat. o Myn Vriend, ik verzoek u om uwe hulp, gaa met my, ik moet my van uwe kunde bedienen. Myn lieve Neef, wees gy zo goed en draag een weinig zorg in deezen drok ken tyd. (Zy vertrekken.) ZESDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een vertrek in bet Paleh van Leonato. Do» Joan, Con»ado. C o n b a d o. Wat weêrgaa , Mynheer, hoe zyt gy toch zo bovenmaate droefgeestig ? ' w Don Joan. „Sï"? Seenemaat a?n * rede, die zulki veroor. maaVhebbet *"* °°k de d™f&™W«* ff». Co nbado. Gy behoorde naar rede te hoeren. »o?nbSenSdte 6eh°°°rd hC^"at k3D W éit *■ Co ns ad o. Zo dezelve geen daadelyk hulpmiddel is kan z* n echter met geduid leeren lyden. 1 Don  B L T S P t L. 3?t Dosr Joabt. Het verwondert my, dat gy, die, naar gy zegt, onder Saturnus geboren zyt, kunt trachten een zedekundig hulpmiddel te gebruiken tegen een ongeneeslyk ongemak ; ik kan niet verbergen hetgeen ik ben; ik moet droefgeestig zyn wanneer ik rede daar toe heb, en als dan om niemands aartigheden lachen; ik moet eeten wanneer ik honger heb, en naar nie» mand wachten; flaapen wanneer ik ilaaperig ben, en my aan niemands zaaken laaten gelegen leggen , lachen wanneer ik vrolyk ben, en niemands vro* lykheid ten dienst ftaan. Conrado. Goed : maar gy moet dit niet opentlyk vertoo« nen, vóór dat gy zulks zonder bedwang kunt doen. Gy hebt u nog eerst onlangs tegen uw* Broeder aangekant, en hy heeft u weder in zyne gunst aan* genomen; daar het nu onmooglyk is, dat gy wortel kunt fchieten dan door middel van het fchoon weder , dat gy zelf maakt, is het noodig, dat gy u een goed jaargetyde voor uwen oogst verfcbaft. Don Joan. Ik zou liever een wilde bloem in de ftruiken wil» len zyn dan eene roos in zyne gunst; en het komt beter met myn* aart overeen van allen veracht te worden dan een oneigen gedrag aan te neemen ora iemands genegenheid te ontfteelen; in dit geval [of fchoon men niet zeggen kan , dat ik een vleijend eerlyk man ben] kan men niet ontkennen , dat ik een oprechte deugniet ben; men vertrouwt my om dat ik een' muilband draag , en men laat my los loopen om dat ik eene kluister aanheb, en daarom heb ik befloten niet te zingen in myne kouw; indien ik myn' mond tot myn' wil had dan zou ik byten; en zo ik myne vryheid had zou ik doen, dat my behaagde; maar laat my ondertusfchen zyn die ik ben, en tracht niet my te veranderen. Aaa Co».  37* VEEL LEVEN over NIETS, Conrado, Kunt gy dan van uw misnoegen geen gebruik maaken ? Don Joan. Ik zal daarvan al bet mooglyk gebruik maaken ; wint ik gebruik niets dan dat. Wie komt daar aan? (Boracbio komt op bit Tooneol.) Wat nieuws, Borachio? Borachio. Ik kom daar van een groot gastmaal; de Prins, uw broeder, word koninglyk onthaald door Leonato , en ik kan u bericht geeven van een voorgenomen huwelyk. Don Joan. Zou het tot een modél kunnen dienen om 'er eenig ongeluk naar te ftichten? Wat is dat vooreen gek, die zich zeiven aan de ongerustheid toebetrouwt? borachio. Wat drommel! het is uws Broeders rechterhand. Don Joan. Wie, de alleruitgezochtfte Claudio» B o r a c h r o. Juist dezelfde. Don Joan. Een bekwaam Heertje 1 En op wie , op wie ? Waar heeft hy het oog op? EOltCHIO. Wat drommel! Op Hero, de eenige dochter en erfgenaame van Leonato. Don Joan. Een recht voorlyk Maart-kuikentje! Maar hoe komt gy dit te weeten ? Borachio. Men had my voor een' bewierooker aangenomen, en terwyl ik bezig was met eene duffe kamer te bewierooken, zie daar komen de Prins en Claudio hand aan hand, in een ernftig gefprek. Ik floop fchielyk achter het tapyt, en toen hoorde ik, dat 'er afga.  B L T S P E L. 373 afgefproken wierd, dat de Prins Hero voor zich zeiven zou verzoeken, en dit verkregen hebbende haar aan Claudio geeven. Do» Joan. Komt, komt, laaten wy derwaarts gaan, dit zal voedfel opleveren voor myn misnoegen. Die jonge fpringer / heeft alle de eer van myne nederlaag ; indien ik hem in eenig opzicht kan dwa"*oo«e° • zal ik my in alle opzichten gelukkig achten; gy zyt beiden getrouw, en zult my byftaan. Conrado. Tot in de dood, Mynheer. Don Joan. Kom, laaten wy naar dat groot gastmaal gaan; hunne blydfchap is des te grooter .ointó»»? onder gebragt ben. Ik wenfchte wel, dat de kot van myn gevoelen was! — Willen wy gaan om te zien, wat 'er moet gedaan worden? Wy zullen uwe iS^^u^ Aa 3 TWEE-  37* VEEL LEVEN over NIETS, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. He» Tttneel verfoeid eene zaal in bet buis van Leanati. LlOJTATO, Aittomio, Hero, Beatrics , Mi*. oarrta, UaSULA. Leonato. Is Don Joan niet hier geweest by het avondmaal? Antonio» Ik heb hem niet gezien. BzATxrez. Wat ziet die Heer zuur? Ik kan hem nooit aanzien, of ik heb nog wel een uur naderhand het zomin de maag. Hero. Hy ia van een' zeer droefgeestigen aart. Beatrice. Het zou een uitmuntend man zyn, die tusfchen hem Benedicto in gefchapen was; de een gelvkt te veel naar een beeld, en zegt niets; en de ander te veel naar Mevrouws oqdfte zoontje, en babbelt eeuwig Lbonato. &' ™ nnn0? dC ^ft™ Benediao's tong in den mond van Don Joan,en de helft van de zwaarmoedigheid van Don Joan op het gelaat van Benedicto...?. Beatrice. Met fraaije beenen , en welgemaakte voeten. Oom,en geld genoeg in den zak, zulk een man zou elke vrouw kunnen verwinnen , indien hy flechts baare genegenheid kon winnen. Leonato. Op myne eer, Nicht, gy zult nooit een' man voor « kunnen bekomen, als gy zo fcherp van tong zyt An-  i L T S f E L. VS AütONIO. Inderdaad, zy is al te boos. Beatrice. Al te boo« is meer dan boos; hierdoor zal ik eene al te booze koe krygt'« » ëeheel geeMn* 2odat gy, omdat»ft» S£s zyt, nooithoorns zult krygen. Beatrice. Voorzeker niet, als ik geen' man kryg; om.welken zeeën ik den hemel 'smorgens en «wondt op myne bfootè kniën bid. J^i*mg?JS£ met een' baard kunnen dulden, ik zou liever onder «ene wollen deken willen leggen. LeoHAto. Gy zoud een* man kunnen kiezen , die geen baard had. beathice En wat zon Ik daagde dóén?Hem defen Srekkèn, en hem tot "^«nTonSn ven? Die een' baard heeft is meer dan een jongen, Sdta ieetf baardi heeft is minder dan een man; en de g ng.dTe meer dan een jong en is,die» met voor my6;en 'voor den %£iïlZ£iZ~ zpe aapen daar voor naar de hel brengen. Leosatö. Wel nu, loop dan naar de hel, en Beatrice. k«m flöchts tot aan de poort; en daar zal de mCt tÏÏS °hie CS geene P aatsToor'maaV' Sint Pieten die wy« my^an den hoek. ««jj  376 VEEL LEVEN over NIETS, vryè'rs zitten , en daar leeven wy dan alle dagen even vrolyk. « Antonio, (tegen Hero.) Nu, Nicht, ik vertrouw, dat gy u door uw' Vader zult laaten gezeggen. Beatrice. Ja, het is inderdaad myne Nkhts plicht onder, daamg te neigen ,en te zeggen: „ Zo als het u be„ heft, Vader . Maarevenwel, Nicht, laat het pen knappe jongen zyn , of neig anders voor de tweedemaal, en zeg: „ Zo als het my belieft, Vader". Leonato. Nu, Nicht, ik hoop, dat gy u nog eenmaal voor een' man zult kunnen fchikken. Beatrice. Niet vóór dat de natuur de mannen van andere ilof dan van aarde zal fcheppen. Moet het eene vrouw niet leed doen,dat zy overheerfcht word door een ftuk magtig ftof ? dat zy rekenfchap van haar gedrag moet geeven aan een* klomp mislyke klei ? Neen, Oom, ik begeer *er geen'; de zoonen van Adam zyn myne broeders, en ik houd het voor zonde met een van myne bloedverwanten te trouwen. Leonato, (tegen Hero.) Herinneru, Dochter, wat ik u gezegd heb- in. dien de Prins u over deeze zaak aanfpreekt. dan weet gy uw antwoord. Beatrice. Geloof my, Nicht, wanneer gy niet ten bekwaamen tyd trouwt, dan zal het de fchuld van de muziek zyn; als de Prins a! te driftig is, zeg hem dan dat er m alle dingen eene zekere maat is, en ontdans dus het antwoord ; want, hoor eens Hero vryen, trouwen, en herouw hebben , is eveneens als eene Schotfche Gigue, een Menuet,en een Cinque-pas, het eerfte aanzoek is vuurig en fchielvk even als een Schotfche dans,en tevens grillig: het «ouwen is geregeld en deftig>even als een Menuet, vol  B L Y 3 P E L, 377 vol van ouderwetfche deftigheid; en eindelyk komt het berouw, en valt met zyne zwakke beenen hoe langer hoe meer in de Cinque-pas, tot dat het in het graf nederdaalt. " Leonato. Nicht, gy befchouwt alles met een zeer fcherp gezicht. Beatrice. Ik heb een goed gezicht, ik kan by klaaren 'dag wel eene kerk zien. Leonato. Maak plaats, Broeder, daar komen de vermomden. TWEEDE TOONEEL. De Voorigen , Don Pedro , Claïdio , Bene. dicto , Balthazar , en anderen; allen vermomd. Don Pedro, (tegen Hero.) MejufFer, behaagt het u met uwen vriend eene wandeling te doen? Hero. Indien gy langzaam wandelt, vriendelyk ziet, en niat fpreekt, dan ben ik tot uw' dienst om te wan« delen , en wel voornaamelyk wanneer ik hier van daan wandel. DonPedro. In gezelfchap van my? Hero. Dit zou ik kunnen zeggen, zo het my behaagde. Don Pedro. En wanneer zou het u behaagen dit te zeggen f Hero. Wanneer uw gelaat my zal behaagen, want God verhoede, dat de luit zou zyn gelyk de kas is I Don Pedro. Myn masker is het dak van Philemon; onder het zelve is Jupiter, Aa5 Hero.  37» VEIL LEVEN over NIETS. Hero. Dan moest uw masker met riet gedekt zyn. Maroareta, (tegen Baltbazar.) Spreek zacht als gy van liefde fpreekt. Baltbazar. Nu dan; Ik zou wel wenfchen, dat ik u moge behaagen. Maroareta. En dat zou ik niet wenfchen om uweflt wil, want ik heb veele Hechte hoedanigheden. Baltbazar. Zeg my eene van dezelve. Maroareta. Ik bid overluid. Baltbazar. Det te meer bemin ik u , dan kunnen de Toe* hoorders Amen zeggen. Maroareta. God geeve my een' goeden danfer! Baltbazar. Ameni Maroareta. En voer hem weg uit myn gezicht als de dans uit isi Nu, antwoord dan, Voorleezêr. B althazar. Geen woord meer, de Voorleezêr is al geantwoord, U Rt u l a, (tegen Antonio.) Ik ken u zeer wei, gy zyt Signor Antonio. Abtobjo. Op myn woord, die ben ik niet. Ursüla. ïk ken u aan het fchudden van uw hoofd. Antoki o. Om u de waarheid te zeggen , ik doe hem dat maar na. Ursula. Gy zoud zyn kwaad nimmer zo goed kunnen na. doen, zo gy niet de man zelf waart; dat is zyne ipttê  S L T S P E L. dorre hand op een haair; gy zyt het; gy zyt het. Antonio. Op myn woord, ik ben het niet. Uesüla. Kom, kom, verbeeld gy u, dat ik u niet ken aan uw vlug vernuft? Kan de vroomheid zich verbergen ? Kom, kom, Masker, gy zyt het; uwe begaafdheden blinken door, en daarmede gedaan. Beatrice, (tegen BenediSo.) Wilt gy my niet zeggen, wie u dat gezegd heeft. Benedicto. Neen, gy moet my dat niet kwaalyk neemen. Beatrice. En wilt gy my ook niet zeggen wie gy zyt • Benedicto. Tegenwoordig niet. Beatrice. Dat ik fpytlg ben, en dat ik alle myne geestig, heid haal uit de Htnderd Vrolyke Vertellingen, wel, dat heeft Signor Benedicto gezegd. Benedicto. Wie is dat? Beatrice. Ik ben verzekerd, dat gy hem zeer wel kent. Benedicto. Ik niet, geloof my. Beatrice. Heeft hy u nooit doen lachen ? Benedicto. Eilieve, zegmy eens, wat is by toch* Beatrice. Wel, hy is de grappenmaaker van den Prins;een recht lompe gek; zyne eenige bekwaamheid beftaat in het verfpreiden van onmooglyke lasteringen; niemand fchept vermaak in hem dan iigtmisfen- en zyne aanpryzing is niet gelegen in zyne geestigheid maar in zyne ondeugendheid; want by behaagt do aenfehen, en ergert hen te gelyk; en dan lachen zy om  $io VEEL LEVEN over NIETS. om hem en liaan tevens hem om de ooren ; ik ben verzekerd, dat hy mede in de vloot is, en ik wenfchte wel, dat hy my aangeklampt had. Benedicto. Zo haast ik dien Heer zal kennen, zal ik hem verhaalen wat gy zegt. Beatrice. Goed, doe dat, hy zal enkel eene of twee gely kenisfen op my den hals breeken; en wanneer die by toeval niet opgemerkt worden, of niet daar over gelachen word, dan word hy droefgeestig, en dat befpaart ten minfte een' vleugel van eene patrys, want dan eet de gek dien avond niet Kom, wy moeten onze aanvoerders volgen. (Men boert muziek van binnen.) Benedicto. In alles, dat goed is. Beatrice. o, Zo zy ons tot iets kwaads zoeken te vervoeren; dan verlaat ik hen by den eerften tour. (Zy vertrekken.) DERDE TOONEEL; Don Joan, Borachio, Claudio vermomd. Don Joan. Voorzeker is myn Broeder verliefd op Hero, en hy heeft haar' Vader ter zyde getrokken om met hem daarover te fpreeken; de Juffers zyn hen gevolgd, en daar is maar één Masker hier gebleven. ' B o r achio. En dat is Claudio, ik ken hem aan zyne houding. Don Joan, (tegen Claudio.) Zyt gy niet Signor Benedicto ? Claud i o. Gy kent my zeer wel, Mynheer» ik ben het zelf. Don  B L Y S P. E L. 381 Don Joan. Signor, gy zyt grootelyks in de gunst van myn* Broeder, hy is verliefd op Hero, ik bid u, dat gy ham dit tracht af te raaden , zy is hem niet gelyk in geboorte; gy zult daarin handelen als een eerlyk man. Claud 1 o. Hoe weet gy, dat hy haar bemint? Don Joan. Ik heb hem zyne liefde hooren beëedigen. Bokachio. En ik ook , en hy zwoer, dat hy haar nog zelfs deezen avond zou willen trouwen. Don Joan, (tegen Boracbio.) Kom, laaten wy naar het feest gaan. (Don Joan tn Boracbio vertrekken.) Claudio , (alleen.) Dus antwoord ik dan , in den naam van Benedicto ; maar hoor dit droevig nieuws met de ooren van Claudio. Het is wel zeker zo .... de Prins be« geert haar voor zich zeiven De vriendfchap is ftandvastig in alle andere dingen, beha!ven in den dienst en in de zaaken der liefde; en daarom, allen cy verliefde harten, bedient u van uwe eigene ton« gen, laat een ieders oog voor hem zeiven in onderhandeling treeden, en geenen bemiddelaar betrouwen ; de fchoonheid is eene Toveres, door wier betovering gexr-mwheid tot bloed vèrfmelt. Dit is een toeval der beproeving van één uur, welke ik niet mistrouwde. Vaarwel dan Hero ! (BenediQ* komt op bet Tooneel.) B bned icto. Zyt gy Graaf Claudio? Claud 10. Ja, die ben ik zelf. Benedicto. Kom , wilt gy met my gaan ? Claudio. Waarheen ? Be-  38* VEEL LEVEN ovïr NIETS. Benedicto, Naar dien gintfchen wilgenboom, om uw eigen belang, Graaf. Op welke wyze wilt gy de bloemfestoen draagen ? Om uwen hals gelyk de gouden keten van een' woekeraar t Of onder den arm door gelyk de fjerp van een Luitenant? Gy moet die op de eene of andere wys draagen, want de Prins heeft uwe Hero verkregen. Claudio. Ik wenfch hem veel geluk met haar. Benedicto. Nu , dat is gefproken als een eerlyke osfenweï. der; zo verkoopt men de osfen; maar kunt gy den* ken, dat de Prins u dus zou behandeld hebben? Claudio. Ik bid u, Iaat my alleen. Benedicto. Oho .' Nu doet gy even als de blindeman ; de jongen heeft uw eeten geftolen, en gy Haat de post van de deur. Claudio. Als gy my niet verlaaten wilt, dan zal ik u ver. laaten. (Hy vertrekt.) Benedicto, (alleen.) Ach' dat arm aangefchoten duikertje 1 nu zal het onder het kroos kruipen.-— Maar, dat Juffer Beatrice my kent, en niet kent! Ik de grappenmaaker van den Prins I — Ha l het kan zyn, dat ik onder dien naam doorgaa, om dat ik kluchtig ben, — ja wel, maar zie, zo ben ik in ftaat om myzelven te benadeelen; ik ftaa daar voor niet te boek. Het is alleen de laffe, fchoon bittere denkwyze van Beatrice, die de waereld in haare perfoon wil verbeelden , en my daar voor uitgeeft j nu ik zal my wreeken zo haast ik zal kunnend VIERDE  S L T S P E L. 383 VIERDE TOONEEL. Benedicto, Dos Pedro. Dok Pedro. Wel nu, Signor, waar is de Graaf ? Hebt gy hem gezien? Benedicto. Voorzeker, myn Prins, ik heb de rol van Juffrouw Fama gefpeeld. Ik vond hem hier zo melancholiek: als een jagershuisje in een bosch; ik zeide hem , £en ik geloof, dat ik hem de waarheid zeide, ] dat uwe Hoogheid de gunst van de jonge Juffer gewon* nen had, en ik verzocht hem, dat hy my zou ver*] zeilen naar dien wilgenboom om hem of een festoen te maaken, om dat hy verlaten was, of om eeno roede voor hem te binden, om dat hy waerdig ie geflagen te worden. Don Pedro. Geflagen te worden < Wat heeft hy dan misdaan f Benedicto, De lompen fout van een' fchooljongen; die ver*' voerd van blydfchap , om dat hy een vogelnestje gevonden heeft, het zelve aan zyn' makker wyst, die hem dat ontfteelt. Don Pedro. Noemt gy het vertrouwen eene misdaad ? De misdaad is by den dief. Benedicto. Dan zou het evenwel nog goed geweest zyn, dat de roede gemaakt was geweest en de festoen ook; want de festoen zou hy zelf hebben kunnen draa. gen, en de roede zou hy aan u kunnen beiteeden, die [zo als het my voorkomt] zyn vogelnestje ge. fiolen heeft. Don Pedro. Ik wil hen flechts leeren zingen, en dan aan den eigenaar terug geeven. Be-  314 VEEL LEVEN over NIETS. Benedicto. Indien hun gezang met uwe woorden overeenitemt, aan fpreekt gy, op myne eer, als een eerlyk man. DonPedro. Juffer Beatrice is zeer verftoord op u; de Heer, die met haar danfte , heeft haar gezegd , dat zy grootelyks door u beleedigd word. Benedicto, o Neen; maar zy beleedigde my zodanig dat geen blok het zou hebben kunnen dulden; een eik, die nog maar één groen blad had gehad zou haar geantwoord hebben; myn masker zelf begon leven te krygen , en met haar te kyven; zy zeide my, niet denkende, dat ik het zelfwas, dat ik dè grappenmaaker was van den Prins, en dat ik zwaarmoediger was dan een dikke mist; zy fchoot trek op trek met zulk eene ondraaglvke,gezwindheid op my uit, dat het fcheen even als of ik een man op een doelwit was , en dat een geheel leger op my fchoot ; zy fpreekt ponjaards, en elk woord maakt eene wond; indien haar adem zo fchadelyk was als haare uitdrukkingen, dan zou 'er geen leven omtrent haar te vinden zyn, zy zou de lucht vergiftigen tot aan de Noordftar toe;ik zou haar niet willen trouwen, al bezat zy ook alles , dat Adam's eigendom was vóór den val; zy zou Hercules zei ven het fpit hebben doen draaijen, ja zeifs zyne knods tot brand, hout gekloofd hebben om het vuur aan te flooken4 Kom, fpreek niet meer van haar, gy zult bevinden dat zy de helfche Ate is in eene fraaije kleeding. Ik zou om Gods wil wel wenfchen,dat hier een Geestelyke was om haar te bezweeren; want, waarlyk zolang iy hier is,kan een menfch even gerust inde hel als in een bedehuis leeven, en de lieden zondigen met voordacht, om dat zy daarheen willen; zo dat, in waarheid alle oniuft, fchrik, en verwar, ring haar navolgen. VYFDE  B L Y S P E L: 3*5 VYFDE TOONEEL. Claudio, Beateice, Leonato, Heêo, De Voo« ei oen. Don Pedbo. Zie, daar komt zy. Bemedicto. Behaagt het uwe Hoogheid my eenigen diëtist op te leggen aan het einde der waereld ? Ik wil nu gaarne voor de geringde bsodfchap, die gy my wilt opleggen; «aar de Antipoden gaan . ik wil u een' tandenttookcr gaan haaien uit den verften hoek van Afiën , u de lertgte van Paap Jan's voet brengen, u een haair uit den baard van den Chan van Tartaryën uitplukken; een gezantfchap voor u verrichten naar de Pvgmeën , liever dan drie woorden wisfelen met deeze Harpy; hebt gy my niets te belasten? Don Pedro. Niets anders,dan dat-ik u verzoek my gezelfchap to houden. Benedicto. o Hemel I Mynheer , daar is hier eene kost, die my niet fmaakt. Ik kan de tong van die Juffer niet verdraagen. Don Pedro, (tegen Beatrice.) Kom, Mej'uffcr. kom hier; gy hebt het hart van Signor Benediého verloren. B e at rice. Het is waar, Prins; by heeft het my voor een poosje geleend; maar ik heb hem ook rente daar voor gegeven, een dubbel hart voor een enkel; hy beeft het my inderdaad eens afgewonnen met val» fche dobbelfteenen, en dus mag uwe Hoogheid met recht zeggen, dat ik het verloren heb. Bb Don  386 VEEL LEVEN over NIETS. Don Pedro. Gy hebt hem ter neder geworpen, Mejuffer'; e» hebt hem ter neder geworpen. Beatrice. Ik zou niet gaarne willen, Prins, dat hy het my deed, uit vrees, dat ik dan eene moeder van gek. ken mogt worden.— Ik heb Graaf Claudio, dien gy my bevolen had op te zoeken, hier gebragt. Don Pedro. Wel, Graaf, hoe is het» Waarom zyt ey droef* geestig*' ' °' Claudio, Ik ben niet droefgeestig, Prins. _„ , Don Pisko. Wat dan, ziek ? 'Claud ro. Geen van beiden, Prins. Beatrici, De Graaf is noch droefgeestig, nóch ziek, noch vrolyk, noch gezond; maar zo zacht als een oranjeappel, fchoon fomtyds van dezelfde jaloerfche kleur. DonPedro. In waarheid,Mejuffer ik geloof, dat uwe veraelyking juist is; offchoon ik wel met eede wil verklaaren ,dat,indien dit zo is.hy een verkeerd denkbeeld heeft. Kom hier, Claudio. ik heb voor u gevryd, en de fchoone Hero voor u gewonnen • ik heb met haar* Vader gefproken, en zyne toenam, rtiing verkregen ; bepaal flechts den dag van uw auwelyk, en God geeve u alle mooglyk genoegen t Leonato. Graaf, ontfang van my myne Dochter, en met haar het erfrecht op allen myne goederen. Des Prmfen goedheid heeft dit huwelyk bewerkt, en de Algoedheid zegge daarop, Amen I Beatrice. Spreek, Graaf, het is uwe beurt. ClA*j!  B L T S F E Li 387 Claudio.' Stilzwygendheid is de befte verkondigfier van in. nerlyke blydfchap ; ik zou Hechts weinig gelukkig zyn , indien ik zeggen kon hoe zeer ik gelukkig ben. (tegen Hero,) Mejuffer , gelyk gy de myne zyt, zo ben ik ook de uwe; ik fchenk myzelvers weg aan u, en reikhals naar de uitwitfeling. Beatrice. Spreek, Nicht, of ftop zyn' mond met een' kus, [indien gy niet fpreeken kunt, ] en laat hem ook niet fpreeken. Dow Pedro, (tegen Beatrice.) Inderdaad, Mejuffer, gy hebt een vrolyk hart. Beatrice. Ja, Mynheer, en ik dank dat kluchtig ding, om dat het altoos aan de windzyde van de zorg gaat ftaan; myne Nicht zegt het hem in het oor,dat hy zyne plaats heeft in haar hart. Claud i o. Zo doet zy, Nicht. Beatr icb. Goede hemel! Wat trouwt dat alles! Zo raakt ieder in de waereld, en ik ben verbrand van de zon; ik raag maar in een' hoek gaan zitten en roepen, Hola hei.' om een' man te krygen. Don Pedro. Ik zal 'er u een' bezorgen, Juffer Beatrice. Beatrice. Ik zou liever een' hebben, dien uw Vader my bezorgd had ; heeft uwe Hoogheid nooit een' broeder gehad, die u geleek? Uw Vader beeft uitmuntende mannen voortgebragt, indien een meisje maaf daar aan kon komen. DonPEdro. Wilt gy my hebben , Mejuffer ? Beatrice. Neen , Prias , of ik zou een' anderen voor in de weck moeten hebben; uwe Hoogheid is een veel Bb z te  388 VEEL LEVEN over NIETS. te kostelyk ftuk , om alle dagen te draagen; maar , Ik bid, dat uwe Hoogheid myne redenen ten befte gelieve te neemen; ik ben geboren om altoos jok en nimmer ernft te fpreeken. Don Pedio. Uw ftilzwygen beleedigt my het meeft , en de vrolykheid ftaat u wel; gy moet voorzeker in een vrolyk uur geboren zyn " Beatrice. Neen zeker niet , Prins . want myne moeder kermde; maar daar danfte toen juift eene ftar, en onder die ben ik geboren — Nu, Neef en Nicht, God geeve u geluk en genoegen I Leonato. Nicht, zult gy het oog houde» over die dingen, waarvan ik u gefproken heb ? Beatrice. Neem het my niet kwaalyk. Oom. Met veilof van uwe Hoogheid. (Zy vertrekt.) ZESDE TOONEEL. De Vooei gen. Don Pedro. Op myne eer , dat is een blygeeftig Meisje. Leonato. Daar is zekerlyk zeer weinig zwaarmoedige ftof lo haar, Mynheer; zy is nooit ernftig dan wanneer zy flaapt , en zelfs dan is zy niet altoos ernftig; want ik heb myne Dochter wel hooren zeggen, dat zy dikwyls droomt van vreemde dingen, en dat zy dan zichzclve door haar lachen wakker maakt. Don Pedro. Zy kan niet dulden , dat men van een' Man fpreekt. -Leo'  £. L T S P E L. 3t9 LlOSlTO, o In het geheel niet; zy fpot allen de aanzoeken van haare Minnaars weg. Dok Pidio. Zy zou eene uitmuntende vrouw zyn voor Be> ledi&o. , . L e o n a t o. o Hemel! Prins, wanneer zy flechts ééne week ge' trouwd waren zouden zy eikanderen gek praaten. Don Pedko. Graaf Claudio, wanneer denkt gy naar het outer te gaan ? Claud io. Morgen, myn Prins, de tyd gaat op krukken,zolang do liefde nog niet haaren vollen eifch heeft. Leonato. Neen, waarde zoon, niet voor Maandag, dat juift heden over agt dagen is, en nog is zelfs die tyd te kort om alle dingen naar myn' zin te befchikken. Don Pedro Kom, ik zie dat gy uw hoofd fchud over eene zo lanee tusfchenpoos; maar geloof my, Claudio, die tvd zal door ons niet ledig doorgebragt worden, Ik zal intusfchen een' Herculifchen arbeid op my nee. men dat is, eene neiging van liefde in Signor Be< nedifbo en Signora Beatrice voor eikanderen doen ontftaan;ik zou gaarne daarvan een huwelyk willen zien en ik twyfel niet, of ik zal dat wel weeten te plooiien , indien gy alle drie my flechts die hulp wilt bewyzen, weke ik van u vorderen zal. Leonato Myn Vorst , ik ben tot uw' dienst, al zou het uy ook tien nachten waaken kosten. Claudio. En ik ook , Prins. Don Pedro. En gy ook, fchoone Hero? Bb 3 Hero  399 VEEL LEVEN over NIETS. ,, ., Hero. Ik wl gaarne allo betaamelyke middelen in nr.i D «N P E D R 0' ("t?*» #»■•.) wei nu, Benedicto is nog geen van de hnnn» loosten, die ik ken, om een golde MaaTte mESS? hierin kan ik hem ten minileaan^Sda™U edele geboorte.bekende dapperheid, en bwroeSS uwe Nicht moet hande en, om haar on vJz,a-t? te doen verliefd worden; {*£LlZtZ?5^ on fiL# huJp van u b«iden» ^«nVwerten op h« hart van Signor Benedicto, dat hy inSS o* Zan, -Zyn fPfelend ve™f' « walgende nTaa» op Beatrice zal verliefd worden. Indieni wl & K meeregdarnenefD'dan " <*-P^7<4? 3 ? eer' dan zal zvn roen» op ons overaaan ZEVENDE TOONEEL. -Bi. Tooneel verheeld een ander vertrek in het luit van Leonato. ■Pon Joan Borachio. dat  M L T S F E L, 391 dat ftrydig is met zyne begeerten, komt volkomen overeen met de myne. Hoe kunt gy dit huwelyk dwarsboomen ? Bo b/4 c Hl o. Juift niet op eene eerlyke wys, Mynheer, maar echter op eene zó bedekte wys,dat geen fchyn van oneerlykheid op my zal hechten. Don Joan. Zeg my kortelyk op welk eene wys. Borach 10. Ik meen, dat ik, nu omtrent een jaar geleden, aan uwe Hoogedelheid gezegd heb, hoe zeer ik in de gunst ben van Margareta.de kamerjuffer van Hero. Don Joan. Ja, dit ftaat my nog voor. Borachio. Ik kan haar, zelfs op den onvoeglykften tyd van den nacht, bepaalen om uit het venfter van haare Juffers flaapkamer te komen leggen. Don Joan. En welk een leven is daar in, dat de dood van dit huwelyk kan veroorzaaken ? Borachio. Dan ftaat het aan u om daaruit vergif te berei« den; gaa gy dan naar den Prins, uw' Broeder, en zeg hem rechtuit, dat hy zyne eer te kort gedaan heeft door den beroemden Claudio, [wiens verdienften gy alsdan magtig moet opvyzelen] uit te huwe» lyken aan eene zo afgefletene hoer als Hero is. Don Joan. En welk bewys zal uw ontwerp daar toe opleveren? Borachio. Bewys genoeg, om den Prins te misleiden, Clau» dio verdriet aan te doen, Hero ongelukkig te maa' ken, en Leonato in bet graf te helpen; 01 begeert gy iets anders ? Don Joan. Ik wil alles onderneeraen, als ik hem maar verdriet kan aandoen. B b 4 »o*  m VEEL LEVEN over NIETS. ... , Borachio. Welnu, zoek dan een' foekwaamen tyd waarin gy Don Pedro en Claudio ter zyde kunt nelmen*g hen dat gy weet, dat Hero op my veS's* cSÏÏS "al yVei- V°0r dcD ïïïoïr ciaudio , als of gy hen dit ontdekt om de eer te fift0 e'nVoof H.Br°ede*i' diC dit hwe,*k 6« Hi« J- ? i °n0t den eoeden naam wn zyn' vriend. d.e misleid ftorjd (e WQrden dQ 7 ena naa zy zullen dit niet willen gelooven . zonder lïenheTd^a'n" ^ * Z''en' Bied *™ 'VdTge Jegenbeid aan, om hen zoveel blykbaarheid te too. nm, dat zy my aan haar kamer venfter zullen z en • terwyl zy IDy Borachio noemen zal; en breng hen trouwen want ik zal bet in dien tusfchentyd zodara 1" l3beftö?kCn ' dV He'° alsdan Steezï H-rr.-. Zal zovee' waarfchynlykheid van Haros ontrouw gevonden worden , dat minnend g-maakte toebereidfelen om verre zal werpen Don Joan. Laat dit zo fleebten uitflag hebben als het wil it1 ^et echter werkfteilig maaken; overleguwe zaa ken hstig.en duizend ducaaten zullen uw iöon zy„ „. Borachio. ' uwl l1setUe,T,a,rIf!1and'aStig-in Uwe befchuldlglng, uwe listigheid zal de myne niet befchaamd maaken. ti i „ Don Joan. -Ik zal terftond naar den dag van het huwf'»*- «jaan yerneemen. (Zy vtrtrekkL) S yk AGTSTJF^  B L T S F E L. 3P3 AGTSTE TOONEEL. Het Tooneel is in den Tuin van Leonato. Benedicto, een Pagie. Benedicto. Hola, Pagie' Pagie. Signor• Benedicto. In myn kamervenfler legt een boek , breng my dat hier in den tuin. Pagie. Ik ben alreeds hier , Signor. Benedicto. Dat weet ik wel; maar ik wil u eerst hiervan» daan, en dan weder hier hebben, (De Pagie ver. trekt.) —— Het verwondert my ten hoogfle, dat een man, die gezien heeft hoezeer een ander man dwaas is, wanneer hy zyne gedachten aan de liefde toewyd , na over die laffe gekheden van anderen gelachen te hebben, zelf het voorwerp van zyne eigene befpotting kan worden, door verliefd te zyn l En Claudio is juist zulk een Man. Ik heb hem gekend, dat 'er geen muziek (aangenaam) voor hem was, dan de trommel en de veldpyp; en nu hoort hy liever de tabourin en de fluit; ik heb hem ge. kend, dat hy tien mylen verre te voet zou gegaan hebben om eene fchoone wapenrusting te zien, en nu zou hy wel tien nachten zonder flaapen door. brengen, om een nieuw fatfoen van een wambuis uit te denken. Hy was voor deezen gewoon los weg en terftond over de zaak te fpreeken, als een braaf krygsman, en nu is hy een woordenvitter geworden, zyne woorden maaken nu te zaamen een grillig gast» maal uit , zo veel woorden , zo veel vreemde ge. rechten. Zou ik zodanig kunnen veranderen, en B b s nog  39+ VEIL LEVEN ovir NIETS. nog met deeze zelfde oogen zien ? Ik kan het niet verzekeren, maar ik denk het toch niet. Ik wil'er niet op zweeren, dat de liefde my niet in eene oester zou kunnen veranderen; maar daarop wil iK wel zweeren , dat, zolang die my niet in eene oester verandert, ik nooit zo gek zal worden. Eene Juffer is fchoon, dat deert my niets; eene andere is ver* Handig, dat deert my ook niets; eene derde is deugd, zaam, dac deert my ook niets. Zolang niet alle de bevalligheden in één meisje vereenigd zyn, zal niet één meisje my bevallen* Ryk zal zy moeten zyn, dat is zeker; verftandfg, of ik wil haar niet hebben; deugdzaam, of ik wil 'er niet op bieden ; fchoon, of ik wil haar niet aanzien j goedaartig.of zy moet my niet genaaken; edel, of ik ben niet voor haar, schoon zy een engel was; geestig in gefprek; uitmuntend in de muziek, en haar haair van die kleur gelyk het God behaagt. — Ha! daar komt de Prins met Mynheer Verliefd! Ik zal my hier in het geboomte verfchuilen. (Hy fchuilt weg.) NEGENDE TOONEEL. DohPisbo, Leonato, Claudio, Balthazae. Don Pedro. Nu, willen wy deeze muziek aanbooren > Claudio. Ja, gaarne, myn Prins.— Hoe ftil is de avond, even als of die met voordacht zweeg, om de har■ïonie meer bevalligheid te geeven. Don Pidio, (ftil.) Ziet gy wel waarBenedifto zich veiftoken heeft' Claudio, (ftil.) Ja, zeer wel, Prins; zohaasttjde muziek geëindigd is , zullen wy dien ontdekten vos met eene beuzeling in den ftrik krygen. Do»  3 L Y S P £ L. 395 Don Pedro. Kom , Balthazar, laaten wy dat lied nog eens hooren. B althazar. o Myn goede Heer, verg toch eene 20 ilechte item niet. de muziek meer dan eens fchande aan te doen. Don Pedbo. Het is altoos eene blyk van kundigheid , een vreemd gezicht te tooaen over zyne eigene be. kwaambeden; ik bid u, zing toch, en Iaat my niet langer daarom vrySn. Balthazar. Dewyl gy van vryên fpreekt zal ik zingen; want fchoon menig vryër zyne vryaadje aanvangt by eene vrouw, die hy dezelve niet waerdig acht, vryt hy echter, en zweert, dat hy haar bemint. Don Pedbo. Nu, eilieve, begin dan; of, zo gy langer uwe tong wilt roeren, doe het dan op nooten. Balthazar. Noteer dat dan voor myne nooten ; dat niet eene noot van my waerdig is genoteerd te worden. Don Pedro. Notieren , nooten • wat zyn dat voor misiykc nooten, die hy fpreekt. Benedicto, (ter zyde.) Nu, hemelfch gezang i Nu is zyne ziel opgeto. gen! — Is het niet vreemd, dat fchaapendarmen de zielen uit de lichaamen der menfchen kunnen trekken; nu een glaasje op myne kosten, als alles gedaan is. Balthazar, (zingt.) „ Si zucht niet, Juffers, het is fchand'» Gy kunt geen' man betrouwen , Een voet op zee, een voet aan land, Zo moet gy hen befchouwen. Trekt  |4< VEEL LEVEN ovib. NIETS. Trekt 't u niet aan, Maar laat hen gaan ; Laar air uw' kommer vaaren ; En wisfelt al uw droef geklag Voor, Tra la la lalare. Ei, Juffers, kwelt toch uw verftand Niet met een dwaas berouwen, Pit was altoos der mannen trant, Sints 't fcheppen van de vrouwen Trekt 't u niet aan, ' Maar laat hen gaan; Laat all' uw' kommer vaaren, En wisfelt al uw droef geklag Voor, Tra la la lalare. Don Pedro. Dat is, op myne eer, een aartig lied. Balthazar. En een zeer onaanige zanger, Prins. Don Pedio. Neen .waarlyk niet.gy zingt fraai genoeg om 'er a te kunnen uitredden. Benedicto, (ter zydt.) Indien hy een hond was gewetft, en 20 gehuild had , dan zou men hem opgehangen hebben ; en waarlyk, ik hoop dat God verhoeden mooge, dat zyn gejank geen voorteken van ongeluk is; ik zou waarachtig met minder angst de nachtraven hooren kryfchen , daar mogt dan op volgen, wat 'er ook wilde. Don Pedbo. Nu, hoort gy het wel, Balthazar? Bezorg ons toch uitmuntende muziek; want morgen-nacht wilden wy ons daarvan bedienen onder het kamer, venfter van Juffer Hero. B althazab. Zo goed als 'er te krygen is, Prins. (Baltbazar itrtrtkt.) Don  B L T S P E L. 3*7 Don Pedro. Doe dat, en vaar wel. Hoor eens, Leonato; wat was dat, daar gy my vandaag van gefproken hebtj zou uwe Nicht Beatrice verliefd zyn op Signor Be. nediéto? _ n , . Claudio, (ftil tegen Don Pedro.) Ta , goed ; zet voort het fchild. zet voort, oeatrice verliefd is. Hebo. Zo zeggen de Prins en myn nieuwverloofde Bruidegom. Ursul a. En hebben zy u gelast haar zulks te melden. Mevrouw * Hebo. Zy hebben my verzocht.dat ik haar daarvan zon kennis geeven; doch ik heb hen zoeken te o verreeden , dat zy , zo zy waarlyk vrienden waren van Benedicto , hem zouden raaden zyne genegenheid tegen te gaan, en nooit eenige kennis daarvan aan Beatrice te geeven. Uesula. Waarom hebt gy dat gedaan ? Verdient die Heer niet een zo gelukkig bed als ooit doer Beatrice zal baflapen worden f Hzao. • Ik zwoer by den God der liefde, dat by alle* ver-  M L T S 2» E L. 407 verdient, hetgeen men ooit aan een' man zou kun»en toeftaan ; maar de Natuur heeft nooit eemg vrouwelyk hart uit trotfcher ftof gevoimd dan dat van Beatrice. Verwaandheid en minachting zweeven flikkerende in baare oogen, die alles verfmaa. den, dat zy aanfchouwen ; en haar geestig vernuft fchat zichzelf zó hoog, dat alle andere voorwerpen haar gering fchynen; zy is zo zeer met eigenliefde ingenomen , dat zy niet kan beminnen , ja zelfs geen' fchyn van beminnen verwonen, of eemg ontwerp van dien aart vormen. Ja, voorzeker, dit denk ik óok; en om die rede zou het gewisfelyk niet goed zyn , d« «7 m™« kreeg van zyne liefde; want zy zou er flechts me. de fpotten. Hno. , T1 . . Gy fpreekt inderdaad de waarheid. Ik heb nog nooit een' maa gezien . hoe verftandig. hoe edel, hoe eugdig, hoeSwelgemaakt, dien zy niet verkeerd uitduidde; wanneer hy blank van ™? ïou zy (taande houden.dat hy haare zuster behoorde te zvn; was hy bruin, welnu, dan had de wafuur naLèen' Arlelcyn willen fchilderen.«.dus;'™ »°or eens wat raa^rfdir h " JIflWr ™'«V1'00 gaan , en hem inderd»?. /• 26 Zyn.e,drift ,egen§a»- * zal ón. ^en'ge geöorlofde achterklap bedenken, n^tPï?^NlC\hy hera zwa" te maaken .'Men zou ZL&T h0C z-f.r een nadeell'S word d« negenheid kan vergiftigen. Ursüla. o uoe toch uwe Nicht zo groot een ongelvk niet aan. Het kan haar, indien zy zulk ee» vhTg en uit. muntend vernuft heeft, als men van haar roemt niet zo zeer aan gezond oordeel ontbreeken daï zy zulk een' voortrefFelyken Edelman , als Benei dicto is, zou afwyzen. «sue- ii : j t HltO. ru,l- d,f beste man van Itali«n . myn waarde Claudio alleen uitgezonderd. ... UasuL*. jk bid , Mevrouw , dat gy het niet kwaalvt S.X'bTT? * myne mee^"S "c!3 t fpreeï: dén fchSnnS100 ' W°rd d00r geheel Ita«Sn voo rien fchooniten, welgemaaktflen, welbefpraaktften #n dapperften aan gehouden. 1B«P™««en  B L Y S F E L 40f Hr 10. Hy beeft inderdaad een' zeer goeden naam. 17 ts o L A. Zyne verdienften hebben hem dien reeds waerdig gemaakt, éér hy dien nog had. — Wanneer zal uw huwelyk voltrokken worden, Mevrouw ? Hero. O, alle dagen — misfchien morgen.*— Kom; gaa met my binnen, ik zal u eenige ftellen kleede. ren laaten zien, en u dan raad vraagen, welk van dezelven my morgen best zal ftaan. ürsula, CM) Zy zit al aan het lym vast. ik verzeker het u , wy hebben haar gevangen, Mevrouw. ' Hero, (ftil ) Als dat blykt waar te zyn , dan is het enkel toe. vallig; fommige Minnegoden vangen met pylen en anderen met vallen. (Zy vertrekken.) Beatrice, (te voorfcbyn kmende.) Welk een vuur brand 'er in myne ooren ? Zou dit waar zyn ? Word ik zo zeer wegens myn' hoog. moed en minachting gelaakt? Vaarwel dan min ach. ting, en maagdelyke hoogmoed, men fpreekt niet met lof van u achter uwen rug. En gy, Benedifto, blyf my fteeds beminnen, en ik zal u zulks met we< derliefde vergelden; ik zal myn wild hart door uwe beminnende hand laaten temmen ,• zo gy my waar. lyk bemint, dan zal uwe genegenheid u aanfpooren om onze wederzydfche liefden in één' gewyden band zaamen te knoopen. Want,men zegt, dat gy het verdient; en ik geloof dit beter dan van enkel hooren zeggen. (Zy vertrekt.) . . m - Cc s TWEEDE  4io VEEL LEVEN over NIETS. TWEEDE TOONEEL. 'Het Tooneel is in bet buis van Leemte. Don Pidio, Claudio, Benedicto, Leonato. Don Pedro. Ik zal hier zolang blyven tot dat uw huwelyk zal voltrokken zyn, en dan gaa ik weder naar Arragon. Claudio. Ik zal u derwaarti verzeilen , Prins, indien gy my zulks wilt toellaan. Don Pedro. Neen , dat zou eene zo groote vlek in den nieu. wen glans van uw huwlyk zyn , als of men een kind zyn nieuw kleed liet zien, en het tevens verbood dat aan te trekken. Ik zal my alleen verftou. ten om Benedicto om zyn eezelfchap te veizoeken; want hy is, van den hoofdfchedel af tot de voetzooien toe, louter vrolykheid; by heeft twee of drie maaien de boogpees van Cupido in Hukken gefneden, en nu durft dat kleine beultje niet meer op hem fchieten; hy heeft een hart zo gaaf als eene klok, en zyne tong is de klepel; want dat zyn hart denkt fpreekt zyne tong. Benedicto. Vrienden, ik ben niet meer gelyk ik geweest ben. Leonato. Dat zeg ik ook, my dunkt gy zyt droefgeestiger. Claudio. Ik hoop, dat hy verliefd is. Don Pedro. Loop heen, daar is geen oprechte droppel bloed in zyn lyf om oprecht verliefd te kunnen zyn; als by droefgeestig is dan heeft hy gebrek aan geld. Benedicto. Ik heb tandpyn. Don  3 L Y S F Ê L. 41» Don Pedro. t,aat hem trekken. Benedicto. Laat hem hangen. Claudio. Eerst hargen, en dan trekken. Don Pedro. Hoe nu , zucht gy om tandpyn ? Leonato. Is het flechts eene zinking, of is het een worm ? Benedicto. Iedereen weet raad voor eene kwelling behalven by, die dezelve gevoelt. Claudio. Ik zeg nog eens, dat hy verliefd is. DonPedro. • Daar is geen de minfte fchyn van grillen in hem ts vinden , dan alleen van zich vreemd te willen kleoden, zo als vandaag een Fraufchman, en morgen een Hollander te willen zyn; of naar de mode van twee landen te gelyk gekleed te gaan, een Duit» fcher te zyn van de heupen nederwaarts alles ruim , en een Spanjaard van de heupen opwaarts zonder hemdrok. Indien hy geene grillige neiging voor deeze zotheid had, gelyk het blykt dat hy heeft, dan zou hy geen zot door grilligheid zyn, gelyk gy hebben wilt, dat hy zal fchynen. Claudio. Indien hy niet op het een of ander Meisje verJietd is, dan kan men geen' ftaat meer maaken op oude waartekenen ;hy fchuijert zyn'hoed eiken och. tend af, en wat voorfpelt dat ? Don Pedro. Heeft iemand hem by den barbier gezien? Claud ro. Neen, maar de knecht van den barbier is by hem gezien, en men heeft reeds kaatsballen gevuld met het gewezen fieraad van zyne kaaken.  ai* VEIL LEVEN over NUTS. Leonato. Inderdaad, hy fchynt jonger dan te vooren, na het befcheeren van zyn' baard. Don Pedro. En hy beftrykt zich met ziveth j kunt gy hem aan die lucht opipeuren ? Claudio. Ja, dat tekent genoeg; de goede jongen is verliefd. uoh tedro. Zyne zwaarmoedigheid is het kennelyktt teken. Claudio. En was hy wel ooit te vooren gewoon zo dikwyls zyn aangezicht te wasfchen ? Don Peoro. Of, dat meer is, zich te blanketten? Ik heb ook al gehoofd, wat zy deswegens van hem zeggen. Claudio. En dan zyn altoos boenende geest, die nu in eene citherfnaar gekropen is , en door vingergree* pen gcregccru wura Don Pedro. Waarlyk ,dat geeft niet veel goeds voor hem te kennen. Kortom, hy is verliefd. Cl aud i o. En ik ken haar, die op hem verliefd is. Don Pedro. Die zou ik ook wel willen kennen ; want ik ben wel verzekerd, dat zy iemand is, die hem niet kent. Claud i o. Noch zyne flechre hoedanigheden; en die echter, in weêrwil van dit alles, om hem van liefde fterft. Don Pedro. Zy zal met haar aangezicht om hoog begraven worden. Benedicto. Maai dit is geen tovermiddel voor de tandpyn. (Tegen Leonatt.) Oude Heer, wees zo goed van met my ter zyde te gaan,ik heb agt of negen wyze woor.  s L r S P E L. 413 woorden bedacht, die ik u gaarne wilde mededee. len ■ en die deeze loshoofden niet behoeven te hooren. (Bencditto vertrekt met Leonato ) Don Pedro. Ik durf myn leven verpanden, dat het ii om met hem over Beatrice te fpreeken. Claudio. Voorzeker. Hero en Margareta, hebben intus» fchen haare rol gefpeeld met Beatrice; en nu zullen die twee beeren eikanderen niet meer byten, wanneer zy bySen komen, DERDE TOONEEL. Don Pedro, Claudio, Don Joan. Don Joan. Myn Vont en Broeder, God behoedt u. Don Pxdro. Goeden dag, Broeder. Don Joan. Indien het u gelegen kwam , zou ik u wel eens willen fpreeken. Don Pedro. In het geheim t Don Joan. Indien het u behaagde; hoewel Graaf Claudio mag het wel hooren; want hetgeen, waarover ik u wilde fpreeken, gaat hem aan. Don Prdro» En wat is dat » • Don Joan, {tegen Claudio.) Is uwe Edelheid van voorneemen morgen te trouwen 1 Don Prdro; Gy weet immers, dat dit zyn voorneemen is. Dos  *ï* veel leven over niets. Don Joan. Dit vreet ik niet, wanneer hy zal weeten, dat ik Weet. Claudio. Indien 'er eenig beletfel mogt zyn, meld het ons dan, bid ik u. Don Joan. Gy zoud kunnen denken, dat ik uw vriend niet ben, wat daarvan zy zal van achteren blyken, en gy zult beter van my leeren denken uit hetgeen ik u nu zal ontdekken; wat myn' Broeder betreft, ik geloof, dat by veel van uhoud , en dat hy uit gene. genheid van zyn hart uw begeerd huwelyk heeft helpen bewerken; waarlyk een noodeloos aanzoek en eene kwaalyk befteede moeite. Don Pedro. Hoe dat ? Wat is het geval ? Don Joan. Ik ben hier gekomen, om u te melden, zonde* veel omftandigheden , [want daar is reeds te larie van haar gefproken,] dat die Juffer ongetrouw is. Claudio. Wie, Hero? Don Joan. Juist dezelfde; Leonato's Hero, uwe Hero, allo mans Hero. Claudio. Zy ongetrouw? Don Joan. Woorden zyn nog te goed om haare ondeugd af te fchetfen;ik zou moogen zeggen,datzy nog erger is dan ondeugende; bedenk gv zelf een'erger'naam, en ik zal dien op haar toepasfen. Laat dit u niet verwonderen tot nader bewys, gaa flechts deezen aanftaandön nacht met my, en gy zult haar kamervenfter zien beklimmen, in den zelfden nacht vóór baar trouwdag; indien gy haar dan nog bemint, trouw haar dan, maar het zou veiliger zyn vooruwa *«, dat gy van gedachten veranderde. Claw.  s l r s f e l; 415 Claudio. Zou dit waar zyn? Don Pedio. Ik kan het niet gelooven. Don Joan. Indien ev niet durft vertrouwen op hetgeen gy ziet belyd dan niet hetgeen gy zeker weet; indien Ev rny vólgen wilt,dan zal ik ublyken genoeg tooSm en wanneer gy dan meer gezien, en meer gehóórd zult hebben, handel dan gelyk gy het goed zult oordeelen. Claudio. Indien ik deezen nacht iets zie, dat my rede kan «even, om morgen niet met haar te trouwen,dan fal ik naar in de volle vergadering, daar ik haat zou trouwen , befcbaamd maaken. Don Pedro. Fn ik zal, gelyk ik u geholpen heb in om haar aan te houden, ü ook helpen om haar fchande aan te doen. DoN Joan. Ik zal niets meer tot haar nadeel zeggen vóór dat tot den aanftaanden nacht, en laat de uitkomit zich zelve ontdekken. Don Pedro. o Ongelukkig veranderde dag l Claudio. o Vreemd dwarsdryvend ongeluk! Don J o a n. o Tuist bv tyds voorgekomen verdriet! —Zo zult ev zeggen, wanneer gy de gevolgen zult gezien hebben. (Zy vtrwkksn.) VIER.  Ai6 VEEL LEVEN ©vu NIETS. VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene Straat, DOOBERRT, VllOII, WiCHTIK.1 Do ober b r, (tegen de Wachten.) Zyt gy allen eerlyke lieden, en trouw ? Ve roes, Voorzeker, anders zou het jammer zyn, dat zy niet de eeuwige falvatie zouden lyden aan Iyf en ziel. docbebby. Waarachtig, dat zou nog veel te geringe ftraf voor hem zyn , zo zy flechts de minfte loijaliteit betoonden, daar zy tot lyfwachten van den Prins zyn aangefleld. Vz boes. Nu, Buurman Dogberry, geef hen nu uwe orders. Dogbebkt, (tegen de Wachten.) Nu dan; wien onder u keurt gy voor den incapa. belden man onder u, om Kaptein te weezen» Eerste Wacht. Huig Garftenkoek , of Joris Steenkool, Myn. heer; want zy kunnen leezen en fchryven. Do oberrt. Kom gy dan hier, buurman Steenkool; God heeft u met een' goeden naam gezegend, en een man van een goed voorkomen te zyn, komt enkel van het geval, maar fchryven en leezen komt uit de natuur. Tweede Wacht. Welke beide, Heer Kaptein.... Dooberry. Gy bezit; ik weet wel, dat gy dit wilde zeegen. Wel nu, Vriend, wat uw goed voorkomen betreft, dank God daar voor, en wees niet trotfeh daarop, en wat aangaat uw fchryven en leezen, toon daar* van blyken, wanneer zulte ydelheden niet te paa komen;  B L Y S F È L. 4i7 komen; gy word bier gekeurd voor de incapabelftê en bekwaamde man om Kaptein van de wachts te weezen, en daarom zult gy de lantaren draagen,dit is uwe post; gy zult alle waagbonden comprehendeeren; en in 's Prinfen naam allo menfchen ftaande houden. Tweede Wacht. Maar als zy nu niet willen blyven ftaan f Dooberet. , Welnu, houd 'er u dan niet mede op, maar Iaat hen loopen; en roep dan terftond allen de wachts byêen, en dank God, dat gy van een' fchurk verlott zyt. V e b o e s. . Als hy niet wil blyven ftaan, wanneer het hém geboden word, dan is hy geen onderdaan van den Prins. Doobebbv. , Wel gefproken; en zy hebben met niemand te doen dan met de onderdaanen van den Prins; en. daarom zult gy op ftraat geen gerucht hebben te maaken , want bet is vol/trekt tolerabel , dat de wachts op ftraat ftaan tê babbelen en ie praaten, en dat kan onmooglyk geleden worden. Tweede Wacht. Wy zouden veeleer ilaapen dan praaten; wy wee» ten wel wat een Wacht doen moet. DOGIJIIt, Bravo, gy fpreekt als een bevaren en zeer ftllle wacht; want ik kan .niet zien, dat ilaapen eenig leed kan doen ; als gy maar oppast, dat uw geweer niet geftolen word ;nu, gy moet aan de deuren van alle bierhuizen roepen , dat degeenen, die dronken zyn , naar bed moeten gaan. Tweede Wacht. Maar, als zy dit nu niet willen doen t D o o b e b b y. Wel, laat bes dan zitten tot zy weder nuchter Dd zyn,'  ii8 VEEL LEVEN ovzb. NIETS. zyn, en als zy u dan geen beter antwoord geeven, zeg dan , dat zy de lieden niet zyn waarvoor gy hen gehouden bad T wie de Wacht. Zeer wel, Mynheer. Do«beert. Als gy een' dief ontmoet moogt gy, uit hoofde van uw ampt, fuipecïeeren, dat hy geen eerlyk Man is,en wat zulke foort van lieden betreft, hoe minder gy u daarmede bemoeit, hoe meer eer het voor u is. Tweede Wacht. Maar, als wy weeten, dat hy een dief is,moeten wy dan de handen niet aan hem liaan? DOGBEBBT. Uit hoofde van uw ampt moogt gy dit zekerlyk doen ; maar ik ben van gedachten.dat die pik handelt ook daarvan befmet word; de vreedzaamfte weg vooru lieden is, dat, wanneer gy een'dief gevangen hebt, gy hem laat tooaen wat hy is , door hem fteelswyz» te laaten ontflippen. VZBOES. Men heeft u altoos gekend voor een' goedb-rtigen Man, Collega. dogbe ebt. Ja, dat ben ik ook, ik zou met myn' zin zelfs geen' hond kunnen ophangen, en veel minder een' man, die eenige eerlykheid bezit. V e b o e s, (tegen de Waebten ) Wanneer gy in den nacht een Kind hoort fchreijen , dan moet gy de min wekken, en haar zeggen, dat zy het ftillen moet. Tweede W acht. Maar, als nu de min flaapt, en ons geen gehoor geeft f Dogbebbv. Nu, gaat dan beenen in vreede; want bet fchaap, dat zyn eigen lam niet hoort blaeten, zal geen kalt antwoorden als het bulkt. Veh.  É L r s r È L. 41$ Vebges. Dat is wel waar. dogbexby. Dit is het einde van uw' lajt: gy, Kaptein , moet den perfoon van den Prins verbeelden; wanneer gy' den Prins in den nacht ontmoet, moogt gy hem ftaande houden. Vebges. Neen, by onze lieve Vrouw, dat mag hy, dunkt my. niet doen. ' DOGIEBBY. Vyf fchellingen tegen een', dat iederéén, die de ftatuën kent, zeggen zal, dat hy hem mag ftaande houden; maar niet zonder bewilliging van den Pnnf; want de wacht raag voorzeker niemand beleedigen i en iemand ftaande te houden tegen zyn' Zin, is gewis eene beleediging. b Verges. Ja, by onze lieve Vrouw , dat denk ik ook. . Dooberrv. Ha ha,ha! Nu, Vrienden,goeden nacht;indient 'er eenige zaak van gewigt voorvalt, roept my dan op- volgt uw' eigen' raad en dien van uwe Mede. makkers, en hiermede goeden nacht. Kom, Buurman. Tweede Wacht , (tegen de andtun) Nu Vrienden, wy hebben onzen last geboord; laaten' wy nu hier op de kerkbank gaan zitten tot twee uuren, en dan naar bed. d o o 1e B B y. Nog een woord,mynogoedebuuren. Waakt toch terdeeg by het Paleis van Signor Leonato; want, dewyl de trouwdag op morgen bepaald is, zal daar deezen nacht vry wat leven zyn ; vaartwel, en houd goede wacht, bid ik uliedefi. (Dogberry en Verges vertrekken.) Ddz tt'F.  410 VEEL LEVEN over NIETS. VYFDE TOONEEL. Borachio, Conrado, de Wachten, (van verre,) Borachio. Hola, Cónrado.' •— de Wachten, (ter zyde.) Stil, verroert u niet. Borachio. Conrado, zeg ik. Conrado. Alhier, Man, ik ftaa aan uw' elboog. Borachio. Waarachtig; en myn elboog jeukte; ik dacht wel, dat het fchurft daarop volgen zou. CoN r ad o. Ik blyf u een antwoord daar voor fchuldlg; gaa intusfchen nu maar voort met uwe vertelling. Borachio. Kom dan hieronder deezen luifel, want hetftof regent, en ik zal, even ais een rechte dronkaart, u alles vertellen. De Wachten, (ter zyde') Daar is onraad , Vrienden , maar hóud u nog maar wat ftil. Borachio. Weet dan , dat ik duizend ducaaten van Doa Joan gekregen heb. Conrado. Is het mooglyk.dat een fcbelmftuk zo duur kan zyn Borachio. Gy behoorde veeleer te vraagen, of een Schelm zo ryk kan zyn ? Want, wanneer ryke Schelmen armen noodig hebben, dan kunnen de armen zo* veel geld bedingen als zy willen. Conrado, Dat verwondert my. Bo'  B L Y S P E L. 421 Borachio. Dat is eene blyk.dat gy nog een nieuweling zyt; gy wist immers, dat het fatfoen van een wambuis, •f hoed, of mantel, niets doet tot den man. Conrado. Ja het is zyn opfchik. Borachio. Ik fpreek van het fatfoen. Conrado. Ja, het fatfoen is het fatfoen. Borachio. Och loop, zo kan ik ook zeggen een gek is een gek ; maar ziet gy nu niet welk een doortrapte fchurk dat fatfoen is ? Di Wacht, (ter zyde.) Ik ken die Sinjeur Fatfoen; by is al voor zeven jaaren een fchurk geweest; en hy gaat toch voor een ordentelyk man; ik ken hem by den naam. Borachio, (tegen Conradt.) Hebt gy niet iemand hooren fpreeken ? Conrado. Neen , het was de windwyzer op het huis. Borachio. Ziet gy niet, zeg ik nog eens, welk een doortrapte fchurk dat fatfoen is f Hoe zot hy allen de heethoofden tusfchen de veertien en vyf» en-dertig jaaren doet ronddraaijen ;hen nu eens fatfoeneeren ■ de als de foldaaten van Pbarao op de oude berookte fchilderySn; dan weder als Baal's priesters in een oud kerkglas, en fomtyds als de gefchoren Hercu» les in de morfige muurtapyten, daar zyne voorbroek zo dik verbeeld word als zyne knods. Conrado. Dit alles zie ik, en ik zie ook, dat het fatfoen meer kleederen verflyt dan de man ; maar zyt gy piet even zot als het fatfoen zelf, dat gy uit uwe vertelling uitgeraakt zyt, om my van het fatfoen te vertellen' Dd 3 Bo*  ah VEEL LEVEN over NIETS. Borachio. Neen , zo is het niet; weet dan, dat ik deeze nacht Margareta, de kamerjuffer van Hero, onder den naam van Hero gevryd heb; zy ftond aan het kamervenfter van haare Juffer, en wenfchte my wei duizendmaal goeden nacht. —Maar ik vertel het u niet goed ; —» ik moest u eerst vertellen, dat de Prins, en Claudio, en myn Heer, terwyl de twee eerden door myn' Heer, Don Joan, met voordacht daar geplaatsten vooringenomen waren, van verre in den tuin donden.en deeze minzaame ontmoeting aanfchouwden. Conrado. En dachten zy, dat Margareta Hero was ? Borachio. Twee van hen dachten dit, te weeten de Prins en Claudio; maar myn duivel van een Heer wist wel, dat feet Margareta was; en daaiop is Claudio, gedeeltelyk overgehaald door myn' Heers eeden, gedeeltelyk door de duisterheid van den nacht, die hem misleid heeft, maar voornaamelyk door myne list, die de lastertaal van Don Joan bevestigde, raazende van woede weggegaan; zweerende.dat hy pp het bedemde uur morgen ochtend in de kerk zou komen, en Hero daar te fchande zou maaken in het byzyn van de gantfche vergadering, door het verhaal van hetgeen hy deezen nacht gezien had, en haar zonder man terug zenden. Eerste Wacht. Wy beveelen u in 's Prinfen naam, daa. Tweede Wacht. Roep den Kaptein op; wy hebben hier de allergevaarlykde verraadery ontdekt, die ooit in den flaat heeft plaats gehad. Eerste Wacht. En een zekere Fatfoen is onder dat complot; ik ken hem wel, hy draagt een vederbos. COK;.  B l r S f e L. 4*3 Conrado. Mannen, mannen Tweede Wacht. Gy zult dien Fatfoen wel moeten aan den dag brengen, dat verzeker ik u, C o n a a d o. * Mannen. . . . Eieste Wacht. Spreek geen woord; wy beveelen u, dat wy u gehoorzaamen , om met ons te gaan. Borachio, (tegen Conrado.) Wy zullen waarfchynlyk geene onbillyke waar lyken, als wy op de lyst van deeze mannen ftaan. Conrado. Neen, eene waar daar veel vraag naar is, dat verzeker ik u, (tegen de Wachten.) Komt,mannen, wy zullen u gehoorzaamen. ZESDE TOONEEL. Eet Tooneel verheeld de kamer van Hero in iet buit van Leonato. Hero, Maroareta, Urswla. Hebo. Lieve Urfula, maak myne Nicht Beafrlce Wakker , en verzoek haar, dat zy opftaa. Ursula. Ik zal, Mevrouw. Hero. En zeg haar, dat zy bier kom. Ursula. Zeer wal, Mevrouw. (Urfula vertrekt.) Maroareta. Waarlyk, Mevrouw, my dunkt, dat uwe andero kraag beter zou zyn. h sro.  4U VEEL LEVEN ovrr NIETS, Hero. li, neen, Grietje, ik wil deeze aandoen. Maroareta. Op myne eer die is zo fraai niet; en ik verzeker a, dat uwe Nicht zulks Insgelyks zeggen zal. Hero. Myne Nicht is zot, en gy niet minder. Ik wil geene andere dan deeze aandoen. Maroareta. Uw nieuw kapfei bevalt my by uitneemendheid, indien het haair een weinig bruiner was ; en uw kleed is inderdaad van een' ongemeenen fmaak. Ik heb het bruidskleed van de Hertogin van Milano gezien, dat zo boog geprezen word. Hero. o, Dat is uitneemend fchoon, naar men zegt. Margareta. Op myne eer, het is flechts een nachtgewaad in vergelyking van het uwe; het is van gouden geborduurde ftof , opgelegd met zilver , en omzet met paarlen,met lange mouwen,afhangende mouwen, ei? een fleep met blaauwachtig lint omboord; maar wat het net , fierlyk , bevallig, en buitengemeen tatioen betreft, dan is het uwe wel tienmaal fraaijer. Hero. God geeve.dat ik bét met blydfchap mooge draa. gen; maar myn hart is zeer zwaarmoedig. Maroareta. Het zal nog wel zwaarmoediger worden door het gewigt van een* man. " t. • Hero. Toei, fchaamt gy u niet ? __, Margareta. Waarover, Mevrouw?Om dat ik in eer en deugd *W .ISr,het, büWelyk niet eer'y* *e|fc b7 *>"• SÜ"J1'i " u UW Mnft"» achtig zyne zinnen zyn niet zo ftomp ais ik, God help' my, wel zou wenfchen; maar, op myne eer, hy is zo eerlyk als het vel, dat hy tusfchen zyne wenkbraaüwen draagt. Vergis. Ja, ik ben, God dank, een eerlyk man, zo eerlyk als'er een leeft, die een oud man is, en niet eer» lyker dan ik. Dogberrt. Vergelykingen zyn odoreus; palabrai, buurman Verges. Leonato. Buuren, gy zyt zeer tedieus. Do ober ry. Dat belieft uwe Hoogedelheid maar zo te zeggen; wy zyn arme Prinfen dienaars; maar waarlyk als ik zo tedieus was als een Koning, dan zou ik van harte geneigd zyn om dit alles aan Uwe Hoogedelheid te befteeden. Leonato. Hoe, alle uwe tedieusheid aan my? DOOBERRY. Ja, en nog wel duizendmaal meer; want ik hoor vari uwe Hoogedelheid eene zo goede exclamatie alt van iemand in de ftad,en, fchoon ik maar een arm man ben, ben ik echter blyd, dat ik dit hooren mag. Verges. En ik insgelyks. Leonato. Ik zou gaarne willen weeten , wat ey my te zeggen had. Verges. Kortom, Mynheer, onze wacht heeft deezen nacht, * met except van uwe Hoogedelheids prefentie, een paar fchurken gevat, zo ondeugend als een van lletfina. Doe-  B L Y S F E L. ai* DO ober kt, Die goede oude man! Mynheer, hy zou praaten zonder ophouden; het is, zoals men zegt; als de jaaren vermeerderen vermindert het verftand; Ood zeeën' ons! het is de pyne waerd' om te zien. . . . Braaf gezegd, buurman Verges; nu, hy is een braat man; wanneer twee mannen één paard beryden , dan moet 'er een achterop zitten ; een eerlyk man, Mynheer, dat is hy op myne eer, zo eerlyk als er ooit een brood gegeten heeft, maar, God zy geprezen, alle menfchen zyn juist niet gelyk, ach . myn arme buurman! Leonato. Inderdaad, buurman, by fchiet by u te kort. Doobzery. Dat zyn Gods gaaven. Leonato. Ik moet u verlaaten. Dogberrt. Nog één woord, Mynheer; onzo wachten heb. ben inderdaad twee refpechbele perfoonen gevat; en wy wilden die deezen morgen voor uwe Hoogedelheid ten verhoor doen komen. Leonato. Ondervraagt gy hen flechts, en doet my verflag daarvan; ik heb tegenwoordig grooten haast,gelyk gy wel zien kunt, DoobrrrT. Het is zeer wel, Mynheer. Leonato. Laat u een glas wyn geeven eer gvheen gaat;en vaart wel. (Een dienaar komt op bet Tooneel.) Dl en aar. Mynheer , men wacht naar u om uwe dochter aan haaren echtgenoot te geeven. Leonato. Ik zal by ben komen. Ik ben gereed. (Leonato *"mkt > Do o.  43? VEEL LEVEN ovu HIETS. DoosEiRt, (tegen Perges.) Gaa heen, Collega, gaa naar Frans Seekool, ei zeg hem, dat hy met pen en inkt in de gevangenis nomt, wy moeten nu deeze twee luiden onder, vraagen. Vnaaxs. En wy moeten dit wyslyk doen. Doobzrry. Het zal ons aan geene wysheid ontbreeken, dat ▼erzeker ik u ; daar (op zyn voorhoefd viyzende) zit wat ia, dat hen wel tot confufie zal brengen. Laat de geleerde fchryver onze «communicatie maar to * w «ellen, en by mj in de gevangenis komen. (Zy vertrekken.) VIIRDI    JS L T S P Ë L. 43r VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tomcel verbeeld eene kerk van binnen. noTi Pedro , Don Joan, Leonato, Een Mwhnik, Claudio, Benedicto, Heeo , Beatrice. Leonato. ■k-om Vader FrancUcus, maak het kort, lees enkei het' formulier van het huwelyk, gy kunt hen Dunne Plichten naderhand wel voorhouden, nunne Pjje Punnik, (tegen Clajidie.) Mynheer, zyt gy hier gekomen om deeze Juffer te trouwen? Claüdio. Neen' Leonato. j # • Om met haar getrouwd te worden, Vader Fran. ciscus. Gy zyt gekomen om hen te trouwen. De MurriIi (tegen Hen.) Mejuffer, zyt gy hier gekomen om met deezen Graaf in den echt te treeden ? Hero. Dl MUNNIK. Indien iemand van u eenig inwendig beletfel Weet, waarom gy niet getrouwd zoud kunnen worden, dan bezweer ik u by het welzyn van uwe ziel, dat gy het ontdekt. ClaUDIOj Weet gy iets, Hero? Hero. Neen, Mynheer. De Monnik. Weet gy iets, Graaf? Leo»  43* VEEL LEVEN ovk NIETS, ti i c , Leonato. ik durf wel voor hem antwoorden; Neen. Claudio. ol Wat durven de menfchen niet al dbeh' Wat doen de menfchen niet! En wat doen zy niet zon. der te weeten wat zy doen | ««".zon- BïBEDICTO. Hoe nu T Interjeétiën I Welnu, .daar is ook eene Interjecho van lachen: Ha, ha, he.' Claudio. Geef wel acht, Vader Franciscus. —- Met „» verlof, Leonato; zyt gy genegen om my met een vry en ongedwongen gemoed deeze maagd, uwa dochter ten huwelyk te geeven ? ven helft. ^ 200n"al^G"'ha» «n "7 gege. Claudio. En wat heb ik om u daarvoor terug te geeven weegën? * M ***** 6efcflenk kan opi „. , DOlf PlDRO. teru^eef?" 6y haar "lve faem wederon» erfin^T^^ eens «dele erkentenis: Ziedaar, Leonato, neem ev haar dan weder terug , en geef dien verrotten l»ntiiel niet aan uwen vriend. Zy bezit niets danTe/uiterlyken fchyn van eer; zie eens hoe zy than,bloost even als eene maagd i p, Hoe fraai kande5ï£ rnisdaad zich bedekken met het aanzien en den £ terlyken fchyn van waarheid / Stygt dat bloed niet als eene zed^e blyk naar het aangezicht om de eef. voudige deugd getuigenis te geevfn ? Zoud gy allen , die haar hier ziet, niet zweeren, dat zy eene Maagd wa«i.yolgens deeze uiterlyke tekenen?En echteMs zy het niet; zy kent de hitte van een dartel bed - haar Wo» is fchuid en niet zedigheid, wwl e £  È L r S P Ë Li 433 Leonato. Wat wilt gy hiermede zeggen, Mynheer ? Claudio. Dat ik niet met haar wil trouwen, of myn haft verbinden aan eene openbaare hoer. Leonato* Myn waarde Heer, indien gy overtuigd zyt, dat gy den zwakken tegenftand van baare jeugd verwon. nen hebt,en övtr haare maagdom gezegepraald Claudio. Ik weet wat gy zeggen wilt. Gy wilt zeggen, indien ik haar bekend heb, dan heeft zy my omhelsd als haaren echtgenoot, om dus do misdaadigo overyling te verkleinen. Maar, neen, Leonato, ik heb haar nooit door eenig oneerlyk woord verzocht; maar haar fteeds, als een broeder aan eene zuster, befchaamdo oprechtheid , en betaamlyke genegenheid betoond. Hero. En ben ik u ooit anders voorgekomen ? Claudio. Weg met uw voorkomen.' Ik durf het tegendeel fchriftelyk ftaande houden. Gy komt my voor gelyk Diana in haaren kring ,zo zuiver als een bloemknop éér de wind dien heeft aangewaaid; en echter zyt gy meer verhit in uw bloed dan Venus, of de geile wilde dieren, die van ongeregelde driften woeden. Hero. Is myn bruidegom wel by zyn verftand, dat h|' zo wonderlyk fpreekt? Leonato. Waarde Prins, waarom fpreekt gy niet * DonPedro. Wat zou ik zeggen ? Ik ftaa befchaatnd omdüt iÉ myn best gedaan heb om myn' vriend aan eene gemecne hoer uit te huwelyken. se tit'  43* VEEL LEVEN over NIETS. Lb ow ato. Hoor ik dit alles waarlyk zeggen, of droom ik ook? Dow Joan. Gy hoort dit waarlyk zeggen, en het is ook waar. Benedict o. Dit gelykt niet veel naar een huwlyksfesst. Hebo. Waar.' o Hemel 1 Claudio. Leonato, ftaa ik hier?Is dit de Prins? Is dit des Frinfen broeder ? Is dit het aangezicht van Hero ? Zyn dit uwe eigen oogen ? Leonato, Ja, Mynheer, dit alles is zo; maar, wat wilt gy hiermede zeggen ? Claud io. Vergun my flechts ééne vraag aan uwe dochter te doen", en gebied gy haar op de vaderlyke magt, welke gy over haar hebt, dat zy my naar waarheid zal antwoorden. L e o n a to , (tegen Hero.) Indien gy myn kind zyt, beveel ik u zulks te doen. Hero. o God ,ftaa my by.' Wst ben ik benaauwd! Welk eene ondervraaging vordert gy? Claudio. Dat gy naar waarheid antwoord op uwen naam. Hero. Is die niet Hero ? En wie kan dien naam met eenig gegrond verwyt bevlekken ? Claudio. Waarlyk, dat kan Hero; Hero zelve kan Hero's deugd te niet doen. Wie was de man, met wien gy in den voorleden' nacht tusfchen twaalf en een uuren uit uw venfter gefproken hebt ? Indien gy maagd zyt, antwoord dan hierop. Hero. Ik heb ten dien tyd met geen' man gefproken, Mynheer. Do»  B L T S P E L. 435 Dos Fe de o. Nu «dan zyt gy geene maagd meer. Leonato, het moeit my, dat gy dit hooren moet; op myne eer, ik zelf, myn Broeder, en deeze -verongelykte Graaf hebben haar, op dat uur in den voorleden' nacht gezien , en haar hooren fpreeken uit haar kamer* vender met een' eerioozen boef. die, als een on. befchaamde deugniet, de eerlooze byëenkomften, weike zy duizendmaal met eikanderen gehad heb; ben, heeft opgehaaHd. Dok Joan. Foei, foei 1 Prins, zy moogen niet genoemd of opgehaald worden; daar zyn geene kuifcbe woorden te vinden om die uit te drukken zonder iemand te beleethgen; en derhalven, myne goede Juffer» ben ik met recht bezorgd over uw flecht gedrag. Claudio. o Hero I hoe wel zoud gy aan nw* naam be2ntwoord hebben, indien de gevoelens en raadflagen van uw hart overeenkomftfg waren geweest met uwe uiterlyke bevalligheden ƒ Maar nu , vaarwel alleraffchuwlykfte fchoon allerfchoonfte! Vaarwel, fchoone ondeugd, on ondeugende fchoonheid l Dm u alleen zal ik allen de poorten van myn tiatt voor de liefde fluiten ; om u zal fteeds de achterdocht rusten op myne oogleden, om alle fchootfheden in vermoedens van mrsdaadigheid te veranderen; en nimmermeer zullen dezelve eenige bevalligheid voor my hebben. Ceowato. fïeeft niemands zwaard eene punt voor my t Beatrice, (tegen Hero,) Wat is dat, Nicht* Zinkt gy ter neder ? ©ow Joan. Komt, laaten wy gaan; de zaaken, die nu aan het licht gekomen zyn, verdikken haare levensgeesten. (Don Pedro, Dan Joan, en Claudio vertrekken.) Eez TWEEDE  4JÖ VEEL LEVEN ovza NIETS. TWEEDE TOONEEL. Leonato, de Munnik, Benedicto, Heio, Beateice. Benedicto. Hoe is het met de Juffer ? Beateice. Zy is dood, denk ik; ach, Oom / Staa my by. Hero! ach, Hero! Oom! Signor Benedicto! Vader Franciscus I Leonato. o Noodlot! trek toch uwe fiaande hand thans niet terug, de dood is het beste dekkleed voor haare fchande, dat men zou kunnen wenfchen. Beateice. Hoe is het, Nicht Hero? De Munnik. Wees getroost, Mejuffer. Leonato.' Slaat gy uwe oogen nog op t De Munnik. Wel ja; waarom zou zy dat niet doen t Leonato. Waarom? Hoe, zou niet alles, dat op aarde is, haar haare fchande verwyten ? Zou zy ooit die fchande, die in haar bloed is ingevloeid, kunnen ontkennen ? Herleef niet, Hero; doe uwe oogen niet weder open; want, indien ik denken kon,dat gy niet fchielyk zoud fterven, en dat uwe levensgeesten meer vermogen hadden dan uwe fchaamte, dan zou ik zelf, ter vergelding der verwyten, uw leven den laatften flag toebrengen. Bedroefde ik my omdat ik maar één kind had? Was ik daarom misnoegd over de fpaarzaame bedeeling der Natuur ? In u heb ik reeds een kind te veel. Waarom motst ik 'cr een hebben ? Waarom zyt gy ooit bemin.  B L r S f £ L. 4J7 rninnelyk in myne oogen geweest ? Waarom heb ik "et liever met eene liefdaadige hand eens bedelaar* fpruit aan myne deur opgenomen? Van wek i Ik . wanneer dezelve dus met oneer bevuild en bevlekt was, had kunnen zeggen: Ik heb geen deel daaraan; zy ontleent deeze fchande van onbekende en^nen Maar de myne!.... de myne, die ik beminde! de myne dWroemde! de myne, waarop iK trotfeh was" die zó zeer de myne was, dat ik nayzelven minder de myne rekende in vergelyk.ng van haar Si zvl .... Ach! zy is gevallen in zulk een' poel van fnkt dat de ruJe zee geene droppen genoeg heeft om haar weder fchoon te wasfehen, en geen zout genoeg or/haar vuil bedorven vleefch eemgen fmaak te geeven! Benedicto. Heb toch eeduld , Mynheer; ik voor my ben zo opgïtogen val verwondering, dat ik niet weet,wat ik van de zaak zeggen zal. Bbateice. o, Op myne eer! Myne Nicht is valfchelyk be- l£>e haar op de hand te draagen tot dat het tyd» ftip gekomen is om eikanderen de hand te geeven, en dan met openbaare befchuldiging, onbedekte lastering, onbarmhartige kwaadaartigheid!.... Hemel/ dat ik een man ware! Ik zou zyn hart op de volle rearkt verfcheuren. Benedicto. Hoor my Beatrice. Beateice. Met een' man aan het venfter gefproken I —• Een fraai gezegde. Benedicto. Ja; maar Beatrice.... Beatrice. Die lieve Hero l Zy is verongelykt, zy is belo. gen, zy is bedorven. Benedicto. Bea Beate tes. Prinfen en Graaven! Waarlyk een prinslyk getuigenis , een fmaaklyk graavenftukje, een mooi minnaar, waarachtig! o Dat ik omzynentwilleeen man ware i of, dat ik eenigen vriend had, die om mynentwille een man wilde zyn 1 Maar de man. haftigheid is verfmolten tot hoflykheid, en dapperheid tot plichtpleegingen, en de mannen zyn nu en < kei tongen geworden , en wel zeer fyne tongen ; hy word nu voor zo dapper gehouden als Heren. les, die eene leugen kan vertellen, en dezelve bezweeren: Ik kan door wenfchen geen man worden, cn daarom wil ik door treuren eene vrouw iter. ven. Be-  Jt L T S F E L. 445 B ene d i cto. Blyf, waarde Beatrice, ik zweer u by deze myne band, dat ik u bemin. Bxateicx. Gebruik die ter liefde van my tot iets beters dan daarby te zweeren. Benedicto. Gelooft gy in uw bart, dat Graaf Claudio Hero verongelykt heeft T Beateice. Ta, zo zeker als ik een geloof en een hart heb. Be ned i ct©. Genoeg, ik geef u myn woord, ik zal hem uit. daagen;ik kus u de hand, en hiermede zal ik u verhaten; by deeze hand zweer ik, dat Claudio my eene zwaare verantwoording zal moeten geeven; gaa heen en veitroost uwe Nicht; ik moet zeggen, dat zy dood is, en hiermede vaarwel. /(Zy vertrekken.) VIERDE TOONEEL. Het Toaneel verbeeld eene gevangenis. Dogbeert, Veeges, Borachio; conbado, de stadsschout, en een Kerkdienaar, getdbbaard. Stadsschout. Is onze gantfche disfemblee hier byêen? doobebry. o Een ftoel met een kufien voor Mynheer den Kerkdienaar. Kerkdie naar. Waar zyn de delinquanten r  446 VEEL LEVEN over NIETS. Vz«gz«. Wel, dat ben ik en myn Collega. Doo bee1t, Ja, dat is zeker, het is ons geinhibeerd te esa mineeren. Kerkdienaar. Maar, wie zyn de misdaadigers , die geëxamineerd moeten worden? Laaten zy voor denRechter komen. S t adsschout. Ja recht, laaten zy voor komen. Hoe is uw naam, myn vriend? Borachio. Borachio. Stadsschoutfehryf op, Borachio. En de we, kameraatt fs Comdo8*" EtómanN'MyDnheer, en myn naam Stadsschout. Schryf op: de Heer Edelman Courado. Vrienden , vreeft gy God? t » Conrado m Borachio. ja, Mynheer, dat hoopen wy. Stadsschout. «..«Th^'r^ a°°pen' dat ^Godvreezen; maar fchryf God eerft, want God verhoede, daj God achter zulke booswichten zou geplaatst worden. . Mannen, het is alreeds gebleken, dat gy niet veel beter zyt dan valfche fchelmen, en het zal niet vt el fcbeeta, of gy zult binnenkort daarvoor gebxudea worden; wat antwoord ey voor-u. zeiven ? mr ~ Conrado. Wel, Mynheer,wy zeggen, dat wyhetnietEyn. Stadss chobt. Dat is een verwonderlyke flimme knaap, dat ver. zeker ik u, maar ik zal hem wel krygen. (Tegen Bom-  B L X S P E L. 447 Borachio. ) Kom gy e€ns nief ' knaaP » laat iK u een woord in het oor zeggen; ik zeg u, dat men denkt, dat gy beiden valfche fchelmen zyt. Borachio. En ik zeg u, Mynheer, dat wy bet niet zyn. Stadsshout. Nu , treed terug. By God , zy fpreeken beiden uit één* mond, hebt gy gefchreven , datzy bet niet zyn ? Kerkdienaar. Heer Stadsfchout, gy Haat den rechten weg niet in om hen te verhooren, gy moet de wachten roepen, die hunne befchuldigers zyn. S t 4dsscboot. Ta waarlyk, dat is de befte weg, laaten de wach» voorkomen. (Tegen de Wachten. ) Vrienden, ik beveel u in 's Prinfen naam, dat gy uwe befehul* diging tegen deeze lieden inbrengt. Eerste Wacht. Deeze man , Mynheer. heeft gezegd, dat Don Joan, de Broeder van den Piim oen fchurk is. 5t*d«schout. Schryf, op, dat Prina Joan een fchurk is, wat I dat is eene openbaare perjune, eens Prinfen broe* der ^eo' fchurk te noemen. Borachio. Mynheer de fcbout Stadsschout. Eilieve , knaap zwyg toch; uw gezicht bevalt my niet,1 dat zeg ik u Kerkdienaar. Wat hebt gy hem nog meer hooren zeggen f Tweede Wacht. Wat F Dat hy duizend ducaaten ontfangen bad van Don Joan om Juffer Hero valfchelfk te beicbuldigen. Stab«-  44» VEEL LEVEN over NIETS. Stadsschout. Een zo openbaar fcbelmftuk, als 'er ooit een ba» gaan is. Dogberrt. Ja by God, dat is het. Kerkdienaar, Wat nog meer, vriend ? Eebste Wacht. En dat Graaf Claudio voorgenomen had volgens zyne befchuldiging, Hero te fchande maaken voor de geheele vergadering, en haar niet te trouwen. Stad»schout4 o Schurk , daarvoor zult gy tot de eeuwige re. demptie verwezen worden. Kerkdienaar. Wat meer? Tweede Wacht. Dat is het ai. Kerkdienaar. En veel meer, knaapen, dan gy kunt ontkennen Prins Joan is deezen morgen ftil weggevlucht; Hel ro is juift op die wys befchuldigd, en ook op die wys verftoten , en door deeze droefheid op het on. verwachtft geftorven, Mynheer de fchout laaten deeze mannen gebonden, en by Leonato gebraec worden; ik zal vooruit gaan, en hem hun verhoor vertoonen. (Hj vertrekt.) Dogberrt. Kom, laaten zy gebonden worden. Conrado. Los, zotskap. DOCBRRRT. God bewaar ons' waar is de Kerkdienaar ? Laat hy opfchryven, dat een Amptenaar vari den Prins een zotskap is ; kom, bind hen; gy ondeugende fchelm.' Ces-  3 L ï S P X L. 44f Conrado. Blyf af.' Gy zyt een ezel, gy zyt een ezel! DOOBRRRT. Sufpeéteert gy myn ampt niet? en fufpefteert gy myne jaaren niet?o üat hy hier was om op te fchryven , dat ik een ezel ben; maar, vrienden, onthoud wel, dat ik een ezel ben; fchoon het niet opgefchreven is, vergeet evenwel niet, dat ik een ezel ben; neen deugniet, gy zyt vol piëteit, gelyk u met goede bly. ken zal bewezen worden; ik ben een wys man; en, dat meer is, een amptenaar; en , dat meer is , een huishoudend man; en, dat meer is,zulk een knap ftuk vleefch als een in geheel Mesfina, en een ,die de wetten verftaat; en daarby, een man, die wel gegoed is; en daarenboven, een man, die verliezen geleden heeft; en]een man , die twee pakken kleederen heeft, en die van al hetnoodige wel voor. zien is; brengt hem weg. o Dat het opgefchreven geweeft ware, dat ik een ezel ben i (Zy vertrekken.) Ff VYV«  45» VEEL LEVEN over NIETS. VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is voor bet buis van Leonato. Leonato, Antonio. Antonio. Als gy zo voortgaat, zult gy uzelven om hals brengen ; en het is niet verftandig dus tegen uzelven de droefheid aan te kweeken. Leonato. Ik bid u, dat gy uwe raadgeevingen ftaakt, dia even nutteloos in myne ooren vallen als water in eene zeef; geef my geen' raad, noch laat eenig raadgeever mjn oor vermaaken , maar zulk een, wiens rampen met de myne overeenkomen. Breng my een' vader, die zyn kind zo beminde als ik, en wiens vreugde even als de myne vernietigd is, en zeg hem, dat hy van geduld fpreeken moet; meet zyn leed naar de lengteen breedte van het myne, en laat het toon voor toon volkomen met het myne overeenftemmen, als dat tegen dat, en zulk eene droefheid voor zulke, in alle trekken, takken, ge. daanten, en vormen; wanneer zulk een man lacht, en zyn' baard uitftrykt; of roept: weg droefheid,of ha ha1 als hy fteenen moeft; als hy de droefheid met grappen bepleiftert; als hy zyn ongeluk met nachtloopïrs verzuipt, breng hem dan by my, en ik zal van hem geduld inzaamelen. Maar zulk een man is 'er niet; want, broeder, de menfchen kun nen wel raad geeven, en vertroosten, in een leed, dat zy zeiven niet gevoelen; maar, wanneer zy zei. ven het ondervinden, dan verandert hun bedaarde raad in drift,die te vooren geneesmiddelen van woor« den voorfchreef tegen de woede; en de hevigftedol- hcid  B L r S P E L. 4Sr heid met een' zyden' draad wilde boeijen; die pyn met wind, en doodiluipen met toverwoorden dacht te verdry ven. Neen, neen; het is wel de zaak van een' ieder van geduld te fpreeken tegen degeenen ,die gekromd gaan onder den lalt der droefheid; maar geen menfch heeft moed of vermoogen genoeg om zo bedaard te zyn, wanneer by zelf iets dergelyks moet ondergaan ; en daarom, geef my geen'raad; want myn leed overfchreeuwt alle raadgeevingen. Antoni o. Hierin verfchillen de mannen dus niets van de kinderen. Leonato. Ik bid u, zwyg; ik wil ook van vleefch en bloed zyn, naardien 'er nog nooit een wysgeer geweeft is, die met geduld kiespyn heeft kunnen verdraagen, offchoon zy in den ftyl der Goden gefchreven, en met de wiiTelvalligheid en den tegenfpoed den fpot gedreven hebben. Antonio. Maar , laad toch al het leed niet op uzelve, laaten zy, die u beleedigd hebben, dat ook hel. pen lyden. Leonato. Daarin fpreekt gy wel; ja, dat zalikdoen. Myn hart zegt my, dat Hero belogen is; en dat zal Claudio, dat zal de Prins weeten, en allen degeenen, 'die haar dus onteerd hebben. TWEEDE TOONEEL. De Vooeigen, Don Pedbo, Claudio. Antonio. Daar komt de Prins, met Claudio in groote haast. Ff 2 Dow  45* VEEL LEVEN over NIETS. Don Pedro. Goeden dag, goeden dag. Claudio, Goeden dag aan u beiden. Leonato. Wilt gy my hooren, Mynheeren? Don Pedro. Wy hebben wat haast Leonato. Lr on ato. Hoe , haast, Mynheer? Welnu, vaarwel, dan, Mynheer. Hebt gy nu zulke haafl ? Nu, dat is om het even. DonPedro. Nu, maak toch geen' twift met ons, goede ou • de man. Anton i o. Indien by zich door twift kon recht doen, dan zou eene van beide partyën moeten onderleggen. Claudio. Wie beleedigt hem? Leonato; Wat ! gy f veinzaart, gy beleedigt my.' Slaa u. we hand maar niet aan den degen , (ik vrees u niet. Claudio. Inderdaad, gy moogt vry myneftiandbeftraffen, wanneer zy uwe ouderdom rede geeft tot die vrees; op myne eer, myne hand had geene gedachte op myn' degen. Leonato. Zacht , zacht, man, veracht of befpot my niet; ik fpreek niet als eenfuffer of een gek, of om onder het voorrecht van myn* ouderdom , te pochen op hetgeen ik, nog jong zynde, gedaan heb, ofhetgeen ik, indien ik geen oud man was, nog zou doen; maar weet, Claudio, dat gy, voor uw hoofd, myn on. fchtildig kind en my zodanig beleedigd hebt, dat ik genoodzaakt ben de eerwaerdigheid myner jaaren ter  B L T S P E L. 4Sf ter zyde te ftellen,en met gryze haairen endenlaft des ouderdoms overdekt u te dagvaarden op de kampplaats van een', man; ik zeg u, dat gy myn onfchuldig kind belogen hebt, uw lafter heeft haar het hart doorftoken, en zy legt helaas begraven by haare voorouders, in eene graftombe, daarin nog nimmer eenige oneer geruft heeft, dan de haare, die door uwe fnoodheid is uitgedacht. Claudio. Door myne fnoodheid! Leonato. Door uwe fnoodheid, Claudio; dooruwe fnood. heid, zeg ik. Don Pedeo. Gy fpreekt nist recht oude man. Leonato. Myn Vorft, myn Vorft! ik zal het hem ten kofte van zyn lyf ftaande houden, zo hy durft; in fpyt van zyne handige verweering, liftigebehandeling, jeugdige jaaren. en bloeijende krachten. Claudio. Gaa heen, ik wil niets met u te doen hebben. Leonato. Denkt gy my zo af te wyzen? Gyhebt myn kind gedood maar als gy my dood, jongen, dan zult gy een' man gedood hebben. Antonio. Hy moet ons beiden dooden, en die inderdaad mannen zyn; maar dat is niets, laat hy alvoorens eenen dooden; my overwinnen en dood wegdraai gen ; laat hy my ten antwoord ftaan; kom, jongen, volg my; kom, zeg ik, jongen, volg my. Myn. heer de jongen , ik zal u met flagen uit uw postuur dryven, ik verzeker u, op myn woord van c. delman, dat ik het doen zal. Leonato. Maar, Broeder.... ff s An.  454 VEEL LEVEN over NIETS. Antosio. Wees te vreeden.*— God weet, dat ik myne Nicht beminde; en zy isgeftorven.terdoodgebragt door den lafter van bloodaarts en fchelmen, die waarachtig zo weinig een' man durven te woord ftaan ais ik eene flang by de tong durf vatten. Jongens, aapen, windmaakers, gekken, melkmuilen! Leonato. Broeder Antonio Antonio. Houd u toch ftil, man; ik ken hen immers, ja toch , en hoe zwaar zy weegen, tot op een aas, ik weet, dat zy losbandige, onbefchaamde, mode> volgende jongens zyn, die liegen , en bedriegen , en befpotten, enkwaadfpreeken, en lafteren; vreemde flappen doen, en voor het|uiterlyke eene ver* fchriklyke vertooning maaken, een half dozyn kwaa» de woorden fpreekende, hoe of zy hunne vyan» den zouden aantallen en leed doen, als zy maar durfden, en dit is het ook al. Leonato. Maar, Broeder Antonio Antonio. Kom, kom, het is niets; bemoei 'er u nietmO' de , laat my die zaak beredden. Don Pedro. Mynheeren , wy willen uw geduld niet langer tergen , ik ben van harte bedroefd over de dood van uwe dochter, maar op myne eer, zy is over niets-befchuldigd geworden, dan dat waar was,en waarvan duidelyke blyken waren. Leonato. Myn Vorft, myn Vorft Don Pedro. Ik wil niets van u hooren. Lio»  B L Y S P E L. 455 Leokito. Niet ? Kom , Broeder, laaten wy dan gaan, ik zal wel gehoord worden. Antonio. Gy zult gehoord worden, of eenigen van oni zullen daarvoor bloeden. (Leonato en Antonio ver. Irekken.') DERDE TOONEEL. Dok Pedro, Claudio, Benedicto. DonPe»ro- .. Zie, 2ie, daar komt juift de man aan, dtenwy wilden gaan zoeken. Claudio. Wel nu, Signor, wat nieuws? Benedicto. Goeden dag, myn Prins. Don Pedro, Welkom , Signor Benedicto, gy zoud byna gekomen zyn om iets, dat byna een gevecht was, by te woonen. Claudio. Het fcheelde niet veel, of onze neuzen zouden afgebeten zyn geworden door twee oude mannen zonder tanden. Don PjiDio. Leonato en zyn Broeder; wat dunkt u? Zo wy gevochten hadden, zouden wy miffchien te jong voor hen geweeft zyn. Benedicto. n In eene valfche zaak kan geen waare moed plaats hebben. Ik ben gekomen om u beiden op tezoeken. Claudio. Wv hebben op en neder gelopen om u te zoo* Ff 4 *en;  '45 Zie, daar komt Mynheer Signor Leonato aan, met den Kerkdienaar by hem. VYF-  462 VEEL LEVEN over NIETS. VYFDE TOONEEL. De Voorigen, Leonato, de Kerk. dienaar. Leonato. Wie is de fchelm ? Laat ik hem in de oogen zien; opdat ik, wanneer ik een'ander'man zie, die hem geiykt, denzelven vermyde. Wie van deezen is hy ? Borachio. Zo gy uwen beleediger wilt zien, zie dan op my. Leonato. Zyt gy, zyt gy de fchelm ; die door uwen adem myn onfchuldig kind gedood hebt? Borachio. Ja, en ik alleen. Leonato. Neen, dat is niet zo, deugniet; gy beliegt uzelven; hier ftaan nog twee braave mannen, en een derde, die ook daarin de hand heeft gehad, heeft de vlucht genomen; ik dank u, Prinfen, voor de dood van myne dochter, tekent die op by uwe andere groote en roemruchtige daaden; het is eene edele daad, als gy het wel bedenkt. Claudio. Ik weet geene woorden, om u om geduld te verzoeken , en echter moet ik fpreeken; kies gy zelf uwe wraak; leg my zodanige ftraf op, als uwe vinding voor myne misdaad zal kunnen uitdenken; en echter heb ik nietmisdaan dan door vergisfing. Don Pedro. Op myne eer, ik ook niet; en echter zal ik, om deezen braaven grysaart voldoening te geeven, my bukken onder den zwaarsten last, dien hy my zal willen opleggen. Leonato. Gy kunt niet beveelen, dat myne dochter weder. om  S L Y S f E L. 463 om zal herleeven, dit is onmooglyk; doch ik verzoek u beiden , dat gy het volk van Mesfina onder, recht hoe onfchuldig zy geftorven is; en zo uwe lief' de in eenige droevige uitvinding kan werkzaam zyn, hang dan een lykdichtop haare graftombe, en zing dat vóórhaar gebeente; zing dat deezen nacht; kom daarna morgen ochtend aan myn huis, en, naardien nu niet meer myn fchoonzoon kunt zyn, wees dan myn neef, myn Broeder heeft eene Dochter, hst juift evenbeeld van myn kind , dat geftorven is . en zy alleen is de erfgenaame van ons beiden; geef haar het recht, dat gy aan myne dochter zoud gegeven hebben, en hiermede zal myne wraak fterven. Claudio. o'Edelmoedig man! uwè buitengemeene goed. heid peift my traanen af; ik neem uwe aanbieding aan; befchik van nu af aan over den ongelukkigen Claudio. L X O N A T O. Nu, ik zal dan op morgen uwe komft afwachten; . voor deezen avond neem ik affcheid. Deeze deug. niet zal aan Margareta vöorgefteld worden, die, naar ik denk, in alle deeze fchelmery deel heett , en door uw'Broeder, daartoe omgekocht is geworden. B o 1 a c h i o. Neen , waarlyk, dat is zo niet, zy wist niet wat zy deed, toen zy met my fprak. Zy is altoos braat en deugdzaam geweeft in alles, dat my van haar bekend is. DOOBERIT. Daarby komt nog, Mynheer, of fchoon het niet zwart op wit ftaat, dat deeze klaager hier, deeze misdaadiger, my een' ezel genoemd heeft; ik ver. zoek, dat dit In z/n vonnis mag gemeld worden; en ook heeft de wacht hem hooren fpieeken van zekeren Fatfoen; men zegt, dathy een fleutel in ZVn oor draagt, daar een flot byhangt; en dat hy , geld leent om godswil, dat hy zolang gehouden  46-4 VEEL LEVEN" over NIETS. heeft, zonder ooit te betaalen, dat de menfchen daardoor hardhartig geworden zyn, en nu niet» meer om Godswil willen leenen. Ik bid u, dat gy hem over deeze zaak exanimeerr. Leonato. Jk dank u voor uwe zorg en eerlyke moeite. Dogberrt. Uwe Hoogedelheid fpreekt als een dankbaar en eerbiedig jongman; en ik dank God om u. Leonato. Neem dat voor uwe moeite. Dogberrt. God behoede de regeeringsform. Leonato. Gaa heen , ik ontflaa u van uwen gevangenen; en ik bedank u. Dogberk t. Ik laat een' openbaaren fchurk by u we Hoogedel» heid, en verzoek uwe Hoogedelheid hem zelve te ftraffen, tot een exemplaar voor anderen. God behoede uwe Hoogedelheid; ik wenfch uwe Hoog. edelheid het welzyn; God herftelle uwe gezondheid; ik geef onderdaaniglyk de vryheid van te vertrek, ken ; en zo men eene blyde ontmoeting mag wenfchen , God prohibeere zulks • Kom , Buurman. (Dogberry en Verges vertrekken.) Leonato, (tegen den Prins en Claudio.) Nu, Mynheeren. vaartwel, tot morgenochtend. Antonio. Vaart wel, Mynheeren; wy zullen u morgen verwachten. Don Pedro. Wy zullen niet in gebreke blyven. Claudio. Deezen nacht zal ik Hero betreuren. Leonato. Brengt deeze knaapen weg; wy zullen met Margareta fpreeken , hoe zy aan deezen Hechten kaerel ken  B L r S P X L: 4 Benedicto. Nu, dan hebben uw Oom, de Prins, en Claudio zich wel bedrogen ; want zy hebben 'er op gezworen. B e a tr i ce. Bemint gy my niet? Benedicto. Op myne eer; neen, niet meer dan redelyk is. BEATRrCE. Nu , dan hebben myne Nicht, en Margareta,  4?6 VEIL LEVEN OVER NIETS. en Urfula zich wel bedrogen; want zy hebben 'er op gezworen. Benedicto. Zy hebben gezworen, dat gy krank waart van liefde voor my. Be ATRl ce. Zy hebben gezworen, dat gy omtrent dood waart van liefde voor my. Bene dicto. Dat kan niet fcheelen ; gy bemint my dan met? Beateice. Neen zeker niet anders dan uit minzaame weder; vergelding. Leonato. Ei kom, Nicht, ik ben verzekerd, dat gy dien Edelman bemint. Claudio. En ik wil wel zweeren dat hy haar bemint; want ziedaar een papier door hem eigenhandig gefchreven behelzende een kreupel fonnet, van zyne eigene vinding, dat hy op Beatrice gemaakt heeft Hero. En ziedaar een ander door de hand van myne Nicht gefchreven, en uit haar' zak gefloten, dat haare liefde voor Benedicto te kennen geeft. Benedicto. Mirakel l hier fpreeken onze eigen harte* onze Aanden tegen; kom, ik zal u neemen; maar , zo waar als de dag fchynt, ik neem u uit medely. den. Beatrice. Ik wil u niet afwyzen; maar, ik zweer by dee. zen blyden dag; dat ik my opfterk aanraadenovergeef , en grootendeels om uw leven te redden; •sant men heeft my gezegd, dat gy reeds de teemg 8ezet naü"' Be-  £ L T S P É L 473 Eikidicto, 0>aar kujfende.) 7wve. of ik zal u den mond floppen. ^ yB' Don Pedbo. Hoe vaart Banedifto. de getrouwde man? 1 Benedicto. Mae ik u eens wat zeggen, Prins? Eeü eeheel gezelfchap ivan vernuftrabraakers kan my Smuit dien luim brengen; of denkt gy, dat ik ? Kantnnr hekelineen of fchimpfcheuten? Neen, , h„ nnnit fchoon goed kunnen aanhebben; met in wUd dit het huwelyk -yn voorwerp een w"<"u> . . ik V00rgenomen nooit het ooi geworden is,, nebj '0O| d daartegen kari ?e ^ worde^- en beTpoc'my derhalven niet £,Jel ik tê vooren tegen hetzelve gezegd heb w nt de menfch is eenSwispeltuurig ding. en hiermede lal ik eindigen; wat u betreft, Clauen niorui&uo tweeftryd te zullen komen; maar aewyi gy ongekwetft laaten , en u SeUaSvêelel'Sat'gy'myne Nicht ileeds be, ffiint' Claudio. Ik had wel gewenfcht, dat gy Beatrice zoud af. ge"„°1 een onzekeren man te maaken, dat gy voor^VwordTzult, indien myne Nicht u nie. «■ m kom wv Zyn nu goede vrienden; laaten te maaken. Leonato. Wy zullen den dans naderhand hebben.  478 VEEL LEVEN over NIETS. Benedicto. Nmij, inderdaad, vooraf, en Iaat derhalven de Muzikanten opfpeelen. Prins, gy fchynt droefeeeftig. zoek u eene vrouw; daar is geen beter ftaf, tL ï6, T h0?[n befla8en is' (*«» Mimdt tornt c-p bit Tooneel) BEDrENDE. Prins, uw Broeder , Don Joan is achterhaald voerT' Sewap,nd volk "aar Mesüna terug ge. Benedicto. Denk niet aan hem voor morgen; en dan zal ik o itraf genoeg voor hem aan de hand geeven. Mu. TS'v^le°nP) ~ •EINDE. AAN?  479 AANMERKINGEN o p VEEL LEVEN over. NIETS, B L Y S P E L. Men vind in de Hiftoires Tragiques de Belieft' reft. eene vertelling, die tot Titelvoert: Timbrel de Cardonne devient amoureux a Meffine de teniet* Leonati. ê? des divers £? eftranges accidsns, ?a* advindrent avant tuil l'efpoufafl; dezelve is overgenomen uit Bandello.by wien men die vinden kan, in het Eerfte Deel op bladzyde 150. van de Uitgaaf van Lucca, van het Jaar 15S* Deeze vertelling heeft de meefte overeenkoir.fi: , men den inhoud van het Blyfpel , Veel Leven over Niets , en is waarfchvnlyk de grondflag van hetzelve geweeft. Nog vind men een geval . dat hiermede veel overeenkomft heeft in den Orlando Furiofo, 10 hctVytde Boek , en nog een dergeiyk in Spencers Toverko. ninZin' CaielU Pas. ^56. Reg' 10, 9 (van onderen.) _ Zeg my, bid ik u, is Signor Montanto uit den Hr\d terug gekomen of niet t Montanto, is de Spaanfche benaaming van een groot flagzwaard.dat men oudtyds gebruikte, en dat met twee handen moeft geregeerd worden; de Dichter laat Beatrice zeer geeftiglyk, dien bynaam geeven aan iemand, dien zy als een' pocher en windmaaker wilde uitduiden. Hanmeb, Pag. 363. Reg' 9, 10,11. Om. ons wys te maaken, dat Cupido een goede baazenopfpoorder, en Vulcanus een goede timmerman sj?  480 AANM. op VEEL LEVEN over NIETS. Ik moet bekennen, dat ik geen recht begrip kan krygen van den geeftigen trek, die hiermede gemeend word. Claudit geeft zyne liefde voor Hero ingewikkeld te kennen. Benediiïo vraagt hem daar op , óf by dit in goeden ernft meent, dan of hy nu voor gek wil fpeelen, en hen komen vertellen, dat Cupido een goede haazen-opfpoorder , en Vuleanus een goede timmerman is? Een man, die een fchoon meisje boenende pryft, kan gezegd worden , het-foel gezicht van Cupido te hebben; maar welke betrekking heeft hy toch op het timmermanfchap van Vul» canus? Miffchien legt 'er in deeze vraag niets meer opgefloten, dan dit volgende: „ Zoekt gy ons iets „ te vertellen , dat wy reeds weeten?" Da. Johhso». Ibid. Reg. 9, 8,7. (van onderen.) Is 'er dan in de waereld niet één' man meer te vin • den, die zyn' hoed zonder achterdocht wil draagen t Dat is: Die zyne harfens niet wil ondeiwerpen, aan ongeruftheid en minnenyd. Ibid. Reg. 3, t, (van onderen.) Én zucht uwe Zondagen weg. Dit is eene fpreekwys , om te betekenen, dat iemand in het geheel geene ruft heeft; wanneer hy den Zondag, die van ouds veor een' dag van ruft en uitfpar.ning gehouden is geweeft, zo onruftig en droefgeeftig doorbragt. Dr. Warburton. Pag. 366. Reg. 16. En zeg Adam tegen bem. Dit is eene aanfpeeling op zekeren Adam Bell, een metgezel van Robin Hood den roover, een uitmuntend boogfchutter,volgens de aanhaalingen van Tbeobald en Dr. Jobnfon. Vertaaler. Ibid. Reg. 6,54. {van onderen ) Ja voorzeker; als Cupido niet alle zyne pylen te Venetiën verfcboten heeft, dan zie ik u nog binnen kort aan deeze ziekte beeven. Allen  B L T S P E L. 4tt Allen de laatere Schryvers, plaatfen Vtnetten m hetzelfde licht, waarin de Ouden gewoon waren Cyprus te plaatfen , en de Dichter heeft hier het oog op het algemeen Volkskarakter. 6 ^ DR. warburton. Pag. 371. Reg. 5 • 6. Ik kan niet verbergen hetgeen ik hem Dit is een fchoone trek van de Natuurkennis van onzen Dichter. Een afgunftig en ongezellig man, die te trotfeh en eigenzinnig is, om anderen ver. maak aan te doen, en te gemelyk en knorrig van aart, om daardoor aangedaan te worden, tracht altoos zyn kwaadwillig karakter te verbergen, onder den dekmantel van openhartige eerlykheid, of onder dien van eene hoogmoedige onafhanglykheid. Dr. Warburton. Pag 375. Reg.7,enz. (vanonderen) en Pag. 376. Reg. 1,2. Beateicï. Neen, flechts tot aan de poort; en daar zal de dmvel my tegenkomen als een oude hoorndrager, met dehoorns op den kop. en zeggen: „ Gaa gy naar den „ hemel.bier ts geene plaats voor maagden". En dan geef ik myne aapen over, enmarfcb naar Sint Peter; die wyst my dan den boek , daar de vryfrs zitten, ca daar loeven wy dan alle dagen even vrolyk. Deeze regels, behelzende niets dan goddelooze wartaal,heb ik weggelaten;dewyl die waarfcbynlyK door de Speelers tusfehen ingevoegd zyn. Dr. Warburton. Naar het my toefchynt, zyn de bovenftaande regels teveel inde manier van onzen Schryver,om die voor onecht te verklaaren; hy is wel meer gevroon in zyne geestigheden wat te verre te gaan. Capell heeft dezelven gehouden. Dr. Johnson. Hh  4?t AANM. op VEEL LEVEN om NIETS. Pag- 379- Reg. io. Honderd Vrolyke Vertellingen. Hier heeft onze Dichter het oog op de Cent Nouvelles nouvelles, uitgegeven in het Jaar 1455,door Lodewyk den Elfden Koning van Frankryk, toen nog Daupbyn, geduurende zyn verblyf aan het Hof van den Hertog van. Bourgondiën. Naleezingen enz, Ibid. Reg. 4,3,2, (van onderen.) E11 zyne aanpryzing is niet gelegen in zyne gees* tigbeid maar in ondeugendheid. Door ondeugendheid ineent Beatrice hier zyne kwaadaartigbeid en godloosheid* Zy wil zeggen , dat hy de Ligtmisfen vermaakte door zyne godde» looze fpotternyè'n , en hen vertoornde door zyn kwaadfpreeken van hen. Dr. Warburton. Pag. 381. Reg. 13 ,12. (van onderen) , L>e fcboonheid is eene Toveres , daor wier betove» ring getrouwheid tot bloed verfmelt. . Dat is: De Schoonheid wekt de begeerten op, die dan den Menfch ontrouw doen worden; doch de aanfpeeling ziet hier eigentlyk op een oud byg'. loof, dat de Hekfen door hunne toveryën heilzaams dranken in bloed konden veranderen Dr. Warburton. Pag. 382. Reg. 3.4.5. Op welke wyze wiltgy de bloemfestoen draagen? On uwen hals gelyk de gouden keten van een' woekeiaar i Ik weet niet of ten tyde van onzeu Dichter, de gouden keten de gewoone dragt van tyke burgers was, dan of dit een fteek is op de Aldermans .welker verfierfel van ouds eene gouden keten was. Dr. Johnson. P»g- 384. Reg 8. Xvm onderen ) Dat zy de belfcbe Ate is in eene fraaije kleeding. . Dit is eene geestige aanfpeeling op de gewoonte der Dichters en Schilders, om de Furiën met gefcheardé vodden bekleed af te beelden. Dr. Warburton. Pag.  B L t S P È L. Pag. 387. Reg. I7»i6- (van onderen.) Zo raakt ieder in de waereld, en ik ben verbrand Van de zon. , Wat wil dit zeggen: „ zo raakt teder m de waereld*" Misfchien betekent het, door het huwe. lyk in een' bepaalden ftand gevestigd worden; maar wat wil dit dan zeggen, dat de ongehuwde Jufter zegt , dat zy van de zon verbrand is ? Ik zou den. ken, dat men voor world, waereld, woed, bosch, behoort te leezen ; en dat Beatrice wil zeggen: Zo vind ieder eene fchaduw en ik zit in het open veld te verbranden van .de zon. Da. Johnson. Pag. 304. Reg. 17.16. En haar haair van die kletir gelyk het God behaagt. Dat is te zeggen-. Zy zal het niet verwen- EenS aanfpeeling op eene gewoonte van dien tyd, van het haair te verwen, wanneer het niet van die kleur was, welke meest geacht wierd. Da. Warburton. Pag. 407. Reg. 16,15» 14. N onderen.) Was hy bruin, welnu, dan bad de Natuur naar een" Arlekyn willen fcbilderen, en dus een lelyk abuis begaan . , De Arlekyn was eene kluchtige Perfonadie-in do oude Tooneelfpelen , met een zwartgemaakt aangezicht, en een kleed van lappen van allerhande kleur. Hieruit blykt, dat 'er onder het algemeen eenige denkbeelden, by overlevering, zyn overgebleven van de Mimi der Ouden , die door Jpulejus dus befchreven worden : Mimi centunculo, fuligme faciem cbduüi, dat is: De Mimi waren bekleed met een kleed van veelverwige lappen , en m het aangek zicht met roet befmeerd. Da. Warburton. Pag. 409. Reg. 13. Zy zit al aan bet lym vajt. Urfula zinfpeelt hier op de manier van vogelen;  484- AANM. op VEEL LEVEN ovïr NIETS. te vangen, door de takken der boomen met vogel, lym te beftryken. „., _ Da, JoHNtow. Ibid, Reg. fo. W;lk een vuur brand 'er in myn ooren ? Dit is eene aanfpeeling op een algemeen gezegde In Engeland,dat iemand deooren branden, wanneer 'er van hem in zyne afweezigheid gefproken word, even gelyk wy hier te Land gewoon zyn te zegden dat alsdan iemand de ooren tuiten. _ _ Vertaaler. Fag. 412. Reg. 6, 5. (van onderen.) Zy zal met baar aangezicht om boog begraven Voorden. Dus vind men het in alle de Uitgaaven ; maar welke byzonderheid is hierin toch gelegen ? Worden riet alle menfchen dus begraven ?De Dichter heeft hier voorzeker willen zeggen , dat zy tegen de gewoonte, dat is, met de Melen omboog, zou begraven worden. Thecbald, Fag 416. Reg. r. (van onderen ) Wanneer zulke ydelbeden niet te pas komen. Men moet hier voor 110 need (niet te pas) waar. fchynlyk leezen more. need (meer te pas), want Dog. verry word wel als beiachelyk, maar niet als zinne. loos voorgeiield. Dr. Waeburton. Fag. 425. Reg. i7, Beatrice. Ik ben uit alle andere toonen uitgeraakt, zo my voorkomt ——. Maar, Nicbt, enz Ik ben genoodzaakt geweest, om (op het voorbeeld van Prof Efcbenbwg), hier eenige weinige regels over te flaan; dewyl dezelven woordfpeelingen behelzen, die onmooglyk kunnen vertaald wor. den, zonder hunne aartigheid te verliezen. Vertaaler. Ibid-  £ L Y S P -E L. 4«S Ibid. Reg. 22, 23. ïPe/n» . iMflïen gy niet Turkfcb geworden zyt, aait ian men niet meer naar de ftarren zeilen. Margareta wil hiermede zeggen; indien gy niet in het ftuk van liefde, van uw voorig gevoelen zyt afgevallen. Da. Warburtoüt. Pag. 420 Reg. 7,8- , Wanneer twee Mannen één Paard beryden , dan moet 'er een achterop zitten. Deeze uitdrukking is hier zeer wel, en niet zonder oogmerk geplaatst. Dogberry , zich op zyne eigene bekwaamheden beroemende, wil echter ook die van zyn' Amptgenoot verdeedigen, en met dit zeggen te kennen geeven , dat de voorfte pkats of rang fkchts aan één' Man kan gegeven worden; maar dat die eerfte daarom zyn' minderen, die achterop zit, niet moet verachten. Dr. Johnsow. Pag. 432. Reg- 8,0. Hoe nu ? InteijeSiën l Welnu , daar is ook eene InterjeBio van lachen: Ha, ba, bel Dit is eene aanfpeeüng op een' Regel uit de Latynfche Grammatica over de Interjeétiën. Vertaaler. Pag. 4^8 Reg. 11,10. (van onderen.) Mejuffer, wie is de man, waarmede men u &efcbuldigt ? De Munnik had zich even te vooren beroemd op zyne bekwaamheid, om de waarheid uit te vorfchen. En uit deeze vraag blykt het inderdaad , dat hy gantfch niet onnozel is. Hy was altoos by de befchuldiging tegenwoordig geweest, en had echter geen' naam hooren noemen. Hoe kan hy dan vraagen , wie de Man is , waarmede men Hero befchuldigt ? Doch in deeze vraag is juist de list van zyne uitvorfching gelegen; want het was zeer waarfchynlyk,dat Hero, indien zy fchuldig geweest H h 3 wa s,  f 486 VEEL LEVEN over NIETS. was, in die verwarring van Geest waarin zy zich toen bevond door de grievende beleediging haar door haaren Minnaar aangedaan, zich niet Zou herinneren , dat de naam van den man niet genoemd1 was, en dus by het beantwoorden van die vraag zichzelve verraaden door het noemen van den perfoon , met wien zy wift eenige gemeenfchap gehad te hebben. Dit begreep de Munnik ook en maakte gevolglyk daaruit op, dat, indien zy fchuldig was, ay voorzeker zou vallen in den ftrik, dien hy voor haar gefpa nnen had. — Ik heb enkel deezeaanmer. hing gemaakt om te toonen, boe bekwaam Shakesr-EAïE geweeft is in het onderhouden der Karakters. Da,. Wabiurtok. Pag. 441- ^g. 13. 14- Naardien ik in droefheid verzonken ben , kan de dunfte draad my trekken, Dit is eene van die fchoone aanmerkingen van onzen Dichter op het menfchelyk leven. Wanneer iemand door droefheid overmand is, luiftert by greetighjk aelfs naar den geringften voorflag van eenig hulpmiddel, geeft zich over aan alle onïwerpen, hoedanig die ook zyn moogen, en flaat geloof aan alle beloften. Een menfch, die niet langer op zichzelven betrouwt, zal doorgaans met blydfchap zy vertrouwen ftellen op een' ieder', die hem zyn' raad en byfhnd wil verleenen. Dr. Johnsow. Pag. 44 r. Reg. 12. (van onderen.) DERDE TOONEEL. Dit Tooneel geeft, myns bedunkens, groote bly. ken van het vernuft van onzen Dichter. Beatrice eifcht daarin van haaren minnaar, dat hy het leed zal wteeken, dat haare Nicht Hero is aangedaan, zonder dit zeer eigenaartig toeval zou.Beatrice niet zeer  g L Y S P E L. 4*7 zeer natuurlyk hebben kunnen verliefd worden op RenedSp wanneer men flechts in aanmerkmg St dat hfar karakter los is, en dat de gantfche veXfdheid van hen beiden flechts oP> een bloot SS ruft. Doch van deeze bekentenis . en wel bVdeeze gelegenheid, hing de uitfug af yan het ontwerp, dat men nopens haar en Benedicto gefmeed hadI Want, zozy haare liefde voor hem. t>y dit toeval, niet bekend had, dan zou zy,na* tuurlvkerwyze de lift kort daarna ontdekt hebben, en dan zou het oogmerk om hen aan eikanderen te verbinden vanzelf vervallen zyn; en zy zou haare ne sine nimmer geopenbaard hebben, op het hoo. r!r\ val d™ liftige uitftrooifels, indien de zucht om de bdeedigde eer van haare "icht gewroken te zien haar grillig humeur niet op éénmaal tot ftand ge. tad- Da. Warboetos. Pas. 4.sr. Reg i7> 18 • x9' Offcboon zy inden ftyl der Goden gefcbreven en met de wiffclvalligbeid en den tegenfpoed den fpot ë%'^JgenzUt op den buitenfpoorigen lof . dien de Stoïcynen hunne groote mannen toezwaaiden; Sapiens enim cum Diis ex pari vnit . Z2gt Seneca, Ep. 59. En elders: „ Jupiter quo ante. adit JL bonum ? Diutus bonus eji. Sapiens " nibilo fe minoris alimat, Deus non vmcit Japen* li tem ftlkitate.* Ep. 73- ^ WASBÜRÏOir. Door dit gezegde hekelt Leonato de onnatuurly. ke verwaandheid en voorgewende dnftemoosheid (a7(tös«t) der Stoïfche Wysgeeren. v ' Dn. Jomfsow. Pas. 453. Reg. 10 — 3- (.fan onderen.) Hymoet ons beiden dooden, en die inderdaad mm> nen zyn; maar dat is niets, laat by alvwens »enen  488 VEEL LEVEN om NIETS. dooden; my overwinnen en dood wegdraagen; laat by my ten antwoord flaan; kom, jongen, volg my ; kom. zeg ik , jongen, volg my. Mynheer de jongen. ik zai u met Jlagen uit uw poftuur dryven, ik verzeker u , tpmyn woord van edelman. dat ik bet doen zal. Deeze Antonio is een uitmuntend afbeeidfe! van den gewoonen loop der menfchelyke natuur. In den beginne had hy hec karakter aangenomen van een* Wysgeer, ter vertroofting van zyn'Broeder, diein de diepfte droefheid gedompeld was over de fchande zyne Dochter aangedaan; en hem ftrenglyk berifpt omdat hy zyne driften niet beter beheerfchteby zulk eene beproevende gelegenheid. En echter heeft hy zohaaft geen vermoeden opgevat, dat hy door de hooge jaaren zyn'moed verloren heeft , of hy vervalt zelf indehevigfte woede; en alles, dat zyn Broeder tegen hem zegt, is niet in ftaat om hem te doen bedaaren. Dr. Warburton. ■P«g\459. Reg. 9. 10, ii: Wat is een man toch een kluchtig ding , wanneer by in zyn wambuis en onderkleederen uitgaat, en i^den mantel van) zyn verftand af laat! Het wierd ten tyde van Übakefpeare voor een ken. merk van ligtzinnigheid gehouden, dat iemand in zyne onderkleederen uitging en zyn' mantel afliet; en dit is het juift waarop de Dichter hier het oog heeft. De meening van dit gezegde is, dat de liefde iemand even belachelyk maakt, als ofby in zyne onderkleederen zonder mantel uitgaat. Dr. Warburton. B"g. 468. Reg. 17 , ifj, 15. (van onderen.) Dit is een verouderd, een zeer verouderd Jprookje, Beatrice, dat plaats bad in den tyd, toen ernoggoc~ de buuren waren Dat is; toen de menfchen nog niet afgunftig waxen, en de een den anderen recht liet wedervaaren. Dit is een recht geeftig antwoord. Db. Warburton. EINDE.