459 C 9   P L A N VAN INTEKENING, en Proeve eener Overzetting van I TEM Q RA, EEN HELDENDICHT IN A G T ZANGEN, , in:de Cakdonifche of Qallifche Taal, door QSSIAN DEN ZOON VAN FINGAL OPGESTELD: Naar 't Franfch van den Heer MARQUIS de St. SIMON. TE GOUDA, BY WOUTER VERBLAAUW, Boekverkooper.  BË R I C HT. Schoon te wel'overtuigd van den goeden tak on.er.fetidgcnoten, om ;te twyfejen ot een gedicht, van zo veele verdienften, als dat van Osfian, by.'hun wel zoude ontogen woréen., zal. ons-échter (hopen wy) memand kwalvk nemen, dat wy enige nieuwsgierigheid toonen , om te wetên of hun voornemen om di> fcoek^Hkopepr, als Pt zal gedrukt zyn, goed 1 ab Wfmaak;- wyl Vy thands in t geval zyn, onenig bejangm beide te hebben, eerwy ons Ver verlore moeite en kosten bekfc:'- 'Te meer,-daar aan ecne kant, de gecne, voor wien deze overzetting agentlyk gefchikt. zon zyn, dat is, die Engelfch, Mch noch Hoogduitfch lezen geene de rünfte kennis van den verhevenen ftyl en denkwyze deze, ouden dichters kunnen hebben, dm misfchien'uït eene proeve die men daar van vind in Ylyden van den jongen Werther, en de Julia van den Hr. Feith onder den naam van Alpin; en aan den anderen kant de rymloze poëfie niet algemeen word goedgekeurd, & -et genoegen gelezen Om dezel. ve'dan te gemoet te komen , m hoope van van hunne zyde dezelfde beleefdheidweertege tue  t 3 ) nieten , fen niemand zal ons ten kwade 'duf: den, dat wy een zo algemeen aangenomen Syflema volgen, wyl *t aityd min of meer befpotlyk is zich te willen uitzonderen ) zullen wy hun een venlag van ons voornemen geven, en eene kleine proeve beide van de voortreffelyke voorrede der franfche uitgave, die wy menen re volgen om redenen ftraks te melden, cn van 'r werk zelf hier by voegen , en onzt? infchikkêlyke Landgenoten zul* len ons immers deze moeite niet vergeeffch laten doen. . Wy zullen dan de originele Engelfche uitgave niet volgen om ééne grote reden, die aliccn genoeg kon fchynen, zo 't ons op een reden of twee aankwam, naamlyk dat wy die nier bezitten,, en na veele aangewende moeite hier te land niet magtig kunnen worden ook; ten anderen om dat wy dus dat doorknede voorwerk zou len verliezen, 't welk inde franfche is, en 't geen zo veel geeft tot ver'land van de hiftorie der Caledoniers, onzen dichter'daar uit oorfpronklyk, en deszeifs werk, dat wy onze ( misfehien toekomende ) lezers veel te kort zouden doen, indien wy hun 't zelve onthielden. Ten derden en laatilen geloven 'wy ook niet dat wy 'er heel veel aan zullen Verliezen, al mifièn wy 't origineel; want A 2 ge-  (4) Rdyk wy in ccn welgetroffen Ponrtrait, zelfs van iemand dien wy niet kennen, dikwyls trekken vinden, zo charafteriferende, dat wy met twyfelen te befluitcn , dat dit beeld den bedoelden perfoon noodwendig moet geleken hebben; zo meenen wy ook in de overzetting van den Heer Marquis de St. Simon zo veel bewys van getrouwe volging ontdekt te hebben, dat wy gerust bedriten, dat het met het origineel byna niets kan verfchclen. Echter zullen wy ons best doen om het te bekomen, en in dat geval, en anders niet, er «bruik van maken , om zommige plaatfen mar te volgen, die zich misfehien natuurlyker in hollandfeh dan in franfeh zullen laten overbrengen, gelyk zulks door enkele woorden of fpreekwyzen , die twee talen met eikanderen en met gene andere gemeen hebben, kan veroorzaakt worden. Wy zullen dan dezen Osfian geven zo als hy in 't franfeh is, dat is 't gedeelte,, 't welk Tenxora heet, met de aanmerkingen tot verHand dienende ; 'er van ons zeiven weinig of misfehien niets by doen, (waarby, in vertrouwen gezegd, niemand fchade zal lyden,) en wyl in de Engelfche Editie noch veele (tukken onvertaald zyn, misfehien ook onze kragt«n in dezen beproeven, doch de Lezers (ver*  J 5 ) (vergeef my, dat de hoogmoed van voor 't eerst in 't publicq te verfchynen,. my weër doet onderzeilen, die te zullen hebben) kunnen verzekerd .zyn, als dit laattte niet zo wel mocht gaan, fcheiden wy daarvan, en berusten by het franfeh,- want zedert dat ik in een mooy boek met printen eene hitlorie van karus en noch eene van Phaëton heb gelezen, • heb ik een fehrik voor te hoog klimmen. De franfche uitgave beflaat omtrend 300 bladzyden in 8°, de holïandfche zal wel enige meer zvn; men zal ieder vel, als naar gewoonte, op 7| St: rekenen, en geen geld vorderen, wel te verdaan, voor de aflevering. Een getal van 300 Intekenaren zal genoeg zyn oin aanflonds met drukken te beginnen, en men zal de Intekening fluiten met het eind van Juny; wanneer ieder der Hceren Boekhandelaren verzogt word zyn getal van Intekenaren ' op te geven; men zal dezelfde letter en papier gebruiken, als waar mede deze proeven gedrukt zyn, en aan niemand, buiten de Intekenaren, een exemplaar afleveren, minder dan tegen 2 St: 't vel. Wy laten dan, om den Lezer van dit berigt wat nader met Osfian bekend te maken, enige fragmenten volgen uit de A 3 VOOR-  (O VOORREDE' Dewyl de oudheid der Gedichten vanOsilan, en de goede trou van Macpherfon, die dezelve heeft overgezet, thands buiten tegenfpraak zyn, moet men den (laat der Caiedoniers onder de regering van Fingal, als die der zuivere natuur aanmerken. De Caledoniers hadden geen 't minne denkbeeld van hunne afkomst! of van den tyd, vaar o? hunne Vaderen de Bergen (van Schotland) beteken hadden, die zy bewoonden; zy befchouwden zich als "t meest vrye en onafhanglvke volk van den Aardbodem. - ln den boezem van Zuik een volk, van alle beredeneerde wetenfchappen, en bvna alle kumien ontbloot, alle deugden, alle heldhaftigheid, en a^e | grootmoedige denkbeelden te vinden die dfc befte opvoeding, en de befte Godsdienst m ftaat zvn te geven, is gewis een troost voor de menfehlykheid. De Caledoniers waren betrachters dier fehone wysgeerte, die de wyzen onzer eeuw prediken, zy waren deugden en Weldadig. De natuur graveerde^ ieder hart de deugdm van lederen ftaat De de Overfte was dapper en regtvaardig, de_gemeene krygsman hakende naar den zelfden Tem, volgde by denzelfden geest, toveren, door hare lugrigheid, hare aanloklykheden en maatgezang Myne verbeelding (zegt de Marq. de St. Simon, en deze woorden mogen wy ook gedceltelyk de onze maken ) verhit door deze beeltenifien, wierd geheel vervoerd om in myne taal fchoonheden te geven, overeenkomftig, zo 't moog: lyk was, met die welke my in 't Engeifch' zo veel genoegen hadden verfchaft . t Dichtdruk Temora is opge leid door OsA 5 iian  ( io ) lian Zoon van Fingal, Broeder van Fillan, en Vader van Oscar; het zelve is verdeeld in agt Zangen. Het begin van den eerften vertoond ons de onrust van een knagend geweten in den perfoon van Cairbar, Vorst van Atha (in de Provincie van Ccnnaught, in Yrland) tegen wien Fingal dezen Oorlog ondernam, om dat hy, den jongen Koning Cormac in zyn Palais van Temora verraderlyk vermoord hebbende, zich op den Throon van Ullin had geplaatst, in de volgende bewoordingen. TEMORA. I. BOE K. De blauwe golven van Ullin, ruifchten Voort by de flikkering van 't licht. De dag fpreide haren glans over dé Bergen , met groen bedekt. De Bomen bewogen hunne bruine toppen door 't- geblaas van eenen friflehen wind. De onruftige beeken flortten hare bruiflehende wateren uit. Twee groene Bergen met oude eiken omringd, befloten ene kleine vlakte. Een foelie vloed deed daar zyne blaauwagtige wateren voortftromen. Cairbar d' Atha ftond onbeweeglyk aan hare oevers. De fpiets van dien Vorst, diende hem tot een fteunfel; de fchrik fchilderde zich in zyne verwilderde oogen. Zyn geest vertegen- woor-  f I») Woordigde hem Cormac, bedekt met alle zyne bloedende wonden. De blecke geest van dien jongen Vorst verfcheen hem in de diüfternis. 't Bloed droomde uit de' zyde van dit verfchynfel, driemaal f.hoot Cairbar zyne fpiets tegen de aarde, en driemaal greep hy met Woede naar zynen baard. Hy flapte met een' afgebroken tred;, dikwyls ftond hy (til, en floeg met zyne gefpierde armen. Hy is als de wolk in de Woeftyne, die ieder adem des winds van gedaante doet veranderen, een dille fchrik heerfeht in de naburige dalen., zy beeven alle de eene na de andere de woede van 't onweer te gevoelen. De Koning eindlyk zyne zinnen verzamelende vatte zyne fpiets, met eene fcherpe punt gewapend. Hv wende zyne oogen naar de vlakte van Lena: ?yne boden komen te rug van de oevers der. w'de zee: de vrees doet hun hunne treden verdubbelen, en dikwyls zien zy om. Cairbar hoorde dat de magtige ( Fingal met 'zyn leger), naby waren, hy riep zyne flugge opperhoofden te zamen. Cairbar hoorde hunne woorden aan zonder die af te breken, gelyk aan eene wolk, die van 't onweer zwanger gaat, zy blyft treurig hangende boven Cromla, tot op 't O-  (I») ogenblik dat de fnelle Blixem los barst uit hare zyde; het flikk'rend fchynzel verligt 't gehele dal, de geelten des onweders verheugen zich. Zodanig vertoonde zich de zwygende Koning van Temora, die eindlyk in deze woorden uitbrak. Het voornemen van Cairbar zynde, Ofcar volgens gewoonte voor den flag ter feest te nodigen, en aldaar te vermoorden, zo bereid ons Osfian op eene kimftige wys voor tot zynen dood, door deze aanfpraak aan Malvina, verloofde Bruid van Ofcar : Dochter van Tofcar, waartoe deze tranen? hy is noch niet verflagen! hoe vele krygshelden moeten van zyne hand fneuvelen, eerdatmyn Held bezwykt! zie hen ncdervallen voor mynen Zoon, gelyk de bomen des wouds, als een woedend verfchynzel in den nacht 'er dwars door druifcht, en met zynen vuist hunne groene hoofden aangrypt! Morlath valt; Morannan geeft den geest: Cónnachar fparteld in zyn bloed. Cairbar deinst van vreze voor 't zwaard van Ofcar: hy-verbergt zich.wegkruipende achter eene rots , verheft zyne fpiets, zonder bemerkt te worden, en doorftoot de zyde van mynen Ofcar. Het fchild des Helds weerhield hem in zynen val, hy hield zich op op  C13) op zyne knie, en zyne fpiets bleef noch in zyne hand. Zie Cairbar den verrader; hvvaltf 't ftaal doorklieft zynen fchedel, en dringt in tüsfchen zyne roflè hairen. Hy lege uitge'lrekt als de verbryzelde rotz, wiens fcherpe punten Cromla doet van een fplyten. Maar Ofcar zal zich niet weer opheffen. Hy blyft ruften op zyn fchild. Zyne gevreesde hand laat de fpiets niet los. Vervolgens komt Fingal op Y gerugt aangevlogen, vind zynen Kleinzoon flervende, en ftort de volgende klagt over hem uit: Gy fneuvelt dan myn Ofcar, in 't midden van uwen loop! 't harte des grysaards klopt op u! hy ziet de veldflagen die op u wachtten; veldflagen die naby waren, maar nu ontroofd aan uwen roem! wanneer zal de vreugd op Selma weer kunnen wonen ? wanneer zal zich de neerflagtigheid verwydcren van Morvan? myne Zoonen vallen den een na den anderen. Fingal zal haast de laatfle van zynen Stam 'zyn, myn roem gaat verdwynen, myn ouderdom zal beroofd van vrinden zyn, ik zal overblyven in myn Palais als ene donkre wolk, ik- zal niet meer wachten op de terugkomst van enen Zoon, by 't roemiugtig geklank zynër wapenen. Weent, gy hel-  C t4 ) Édelen van Morvan, Ofcar zal'zich metweèr opheffen f ê.—j_-—. Ëindeh-k bcf:hryfc hy Ofcar dervende dus: Als Ofcar zyne vrienden rondóra zich zag, zwol zyn bleke borst op van zugten - d»i weeklagen der oude Vorden, ( zeide hy,) 't gehuil myner honden, de onafgebroke tqorj der treurzangen, hebben" de ziel van Ofcar vertedert. Myne ziel die nooyt vertederd was: zy was gclyk het ffaal van mynen degen. Osfian breng rry over naar onze bergen ; dicht daar 't gedenkteken van mynen roem. Plaats in myne naauwe woning den hoorn, die ik op de daffejagt droeg, en mynen degen. -De flromende beeke zal inogélyk na velé dagen de aarde af kabbelen, de jager het Haal vinden, en zeggen, dit was Het Zwaard van oscar. pe imborst van Cathmor (leekt by die van ■ Cairbar zynen Broeder by uitnemenheid ten voordeele van den eerflcn af in 't verhaal dat Althan doet aan Fingal van den moord van Cormac en de wreedheid aan de Barden gepleegt , die hy in onderaardfche holen hield opgefloten, tot dat Cathmor hem 't volgend verwyt deed, Hy  C '5 ) Hy hoorde onze Mem uit de onderctardfche holen, hy floeg zyne vergramde blikken op Cairbar Vorst van Atha! tot hoe lang zult gy de flraf myner ziele uitmaken? uw hart gelykt de rotzen der woeftyne, en uwe overdenkingen zyn doodlyk. — Maar gy zyt de Broeder van Cathmor, en zyn arm zal u ondertieunen in uwe gevegten de ziel echter van Cathmor gelykt niet naar de uwe, laage krygsman! de zuiverheid van mynen boezem is bevlakt door uwe daden: de Barden zullen rhynen roem niet opzingen, mooglyk zullen zy zeggen : Cathmor was dapper, maar hy flreed voor den ftuggen Cairbar, zy zullen met flilzwygen myn graf voorbygaan, myn roem zal niet verbreid worden Cairbar! ontfa de Barden: zy zyn de kinderen der vorige eeuwen, hunne flem moet zich doen horen , als de-Koningen van Temora zullen ophouden. In 't begin van den tweden Zang betreurd Osfian zvnen Zoon in de ilille nacht. Vader der helden, Trenmor die uwen zetel hebt in den fchoot der woedende Orcanen! waar de donder zyne brandende voetflappen in de voortgedrevene wolken drukt! open uw Palais, dat de onweren omringen! dat de Bar.  C ió-.). Barden -der verlope eeuwen rot ons nederdalen! dat zy naderen; en dat hunne Zangen zich verenigen met de welluid^nhcid hunner harpen, die men maar ten halyen ontdekt. 't ls niet een eenvouwig bewoner van enige vogtigc valleye die zich vertoont; 't is geen onbekend jager aan den oever dezer rivieren; maar een Overfie der wagenen, Ofcar , die uit 't midden der veldflagen komt. Wat verandering, ó myn Zoon , in uwen ïuifter by 't geen gy waart in de donkere vlakte van-. Lena! de winden voeren u op in de flippen hunner klederen, en hun gedruifch weergalmt in de Hemelen. Ziet gy uwen. Vader niet aan de rivier der nacht? - De Vorften van Morvan flapen hier ver af. - Zy hebben ook gene Zonen verloren. Maar gy hebt enen held verloren, o gy Vorften van ' Morvan der rivieren! wie was'hem gelyk in kragtcn? als de ftryd, gelyk aan de bruifchende golven der zee, zyne baaren voortholde , die zyn ichild .deed affluiten? maar waartoe deze. wolk in de ziele van Osfian? zy moet niets, horen dan van zynen moed in de gevaren. Erin is naby, zo wel als zyn leger. He Koning van Morvan is alleen Gy zult niet alle.cn zyn, ö myn Vader! zo lang als ik dezq_ fpiets zal kunnen voeren.