ALGEMEENE BIBLIOTHEEK.   ALGEMEENE BIBLIOTHEEK, vervattende NAAUWKEURIGE en ONPARTYDIGE B E R I G T E N VAN DE VOORNAAMSTE WERKEN, IN DE GELEERDE WAERELD ALOM VAN TYD TOT TYD UITKOMENDE. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM, By JAN D 6 L L. MDCCLXXVII.   INHOUD DER WERKEN, VAN WELKE BERIGT WORDT GEGEVEN IN DIT EERSTE DEEL. INHOUD van N°. I B. Kennicott, Het Oude Testament, i deel. Bladz. I Dr. Wilïarris Redevoering. • • x& R. Schutte, Over de Zeventig Weeken van Daniël. . • • • • 35 Grondbeginfels der Algemeene Wetgevinge. . 51 De Guignes, Koophandel, Reden der Kruisvaarten 65 A. Smith, wegens de Oorzaaken van de Welvaart der Volken • • • 7? C. Burney, Over de Muziek der Ouden. . 93 Dr. Wat/ons, Historie der Regering van Fiüps den Ilden. . . ' • • • "3 Letternieuw. .... 130 tot 138 ** I JNT-  INHOUD van N0. II, Bisfchop Z, Pearce, pver de IV Evangelis- ten" ' BJadz. 140 Dr. J Priestley. Overeenftemming der Euarj- Selisten' ' • • . . 16a De Maüla, Gefchiedenis van China. . Mr. W. Schorer, Over de Regtsgeleerdheid en Pw&yln. . . % . .18* Smmerat, eene Reis naar £fieuw-Guinee. . ?o? Dr, L. Bikker, Vertoog over de Inenting der Kinderpokjes SI3 Mrr H. v Alpben, Gedichten en Overden- *in2en' ' • • ' . . 2,6 Jonkheer A v. d. Capellen, Gedenkfchrifren. 236 E. Rigby, Proeve over de Bloedvloeiingen. . 24Ó Verflag van een Eleétrifcheo toeftel. . 240 Bericht, van eene Proef, genomen omtrent de uirwerking van het Eleftrifche vuur op de pntvlambaare Lucht. . , . Letternieuw. , . , ? 265^282 I N-  m INHOUD van N0. III. Jjr. J. Priestley,Overeenftemming der Evangelisten, vervolg en flot van bladz. 174. 283 H. Farmer, Verhandeling over de Demonifche Bezetenen, , , * 3QI C. Bumey, over de Muziek der Ouden, vervolg en flot van bladz. 113. . . 314 M. W. Schorer, over de Regtsgeleerdheid en Pra&yk, vervolg en flot van bladz. 201. 328 W. Robertfons Historie van Amerika. . 344 Werken van de Maatfchappy derNederlandfche Letterkunde 375 K. Guattani, over de uitwendige Slagaderderbreuken. .... 395 Verbaazcnde uitwerkingen vaneen' bHkfemflag. 412 Heelkundig Bericht. ... . 416" -Letternieuws . ... . 417 tot 428 INHOUD van N°. IV. S. Chandler, over de Brieven aan de Galatiërs, Ephezers en Thesfalonikers. . 429 Le Beau, Historie van 't laater Keizerryk. 459 ** 2 w. Rq.  W. Róbertfans Historie van Amerika, ver. vervolg van bladz. 375. »• , 483 J)r. W. Fordyce, over de Koortzen. . 496" Mr. J. Rendorp, over het Recht van de Jagt. 515 Letternieuws. .... 537 tot56"o INHOUD van N°. V. W. Robertfons Historie van Amerika, vervolg van bladz, 490". ., . . 561 Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap. 621 Heelkundig Berigt wegens de Slagaderspat, vervat in eenen Brief van den Heere D. v. Gesfcber. . . . 621 Letternieuws. • -. 652 tot 696" Register 697 A L-  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. i. Vetus Testaïvïentum HebraIcüm., cuöi varïïs LeéHonibus. Edidit Benjaminus Kennicott, S. T. P. JEdis Chrifti Canonicus & Bibliothecarius Radclivianus. Tom. I. Oxon. eTypographeo Clarend. 1776. Fol. Het Oude Testament , in 't Hebreeuwfch, met de verfcheide Leezingen; uitgegeven door B. Kennicott, Hoogleeraar der Godgeleerdheid, Canonik van Chrift.Kerk en Bibliothecaris der Radcliviadnfche Bibliotheek , 1 Deel, te Oxford, uit de Drukkerye van 'Cld* rendon, 1776. in Folio. «gü^-^fen 't laatfte gedeelte van *t voorleeden Jaar kwam ^ J ^ dit Eenle Deel van het zoo zeer gewenfehte "Ê^^SI? werk van den Heer Kennicott te voorfchyn ; de Hebreeuwfche Bybel, met eene zeer verbazende meenigte van verfchillende leezingen , die met eene overgrote moeite, uit omtrent zevenhonderd, zooHandfchriften, als oude gedrukte Exemplaren, 't zy die het ganfche Oude Teftament, 't zy die een gedeelte deszelve vervatten , zyn byecn verzameld, in orde gelchikt, en dus uitgegeven. Het is vry meer dan twintig Jaarén ge" A 'lee*  2 KENNICOTTS leeden, dat Dr. Kennicott den eerften voorflag deedt^ otti de Hebreeuwfche Handfchriften van het O. T. natezienj en met de algemeen aangenomen Leezing te vergelyken' de verfchillende leezingen in orde te brengen en dezelven in 't licht te geven. Hy was de eerfte, die immer daartoe hoop gaf, tevens aantonende de middelen en wyze, om het gelukkig te kunnen ondernemen; en byna de ganfche geleerde waereld werdt daardoor opgewekt in verlangen, om zulk een groot en nut werk voleind te zien. De zeer geleerde Dr. Hunt, toen Hooglceraar der ' Hebreeuwfche en Arabifche taaien op de Univerfiteit van Oxford , was een der eerften, die het voortreflyk werk aanprees. Hy beval de aanmoediging daarvan aan die Univerfiteit, met al zyn vermogen en eenen gewenfehten uitflag, aan. In alle landen, daar geleerdheid geagt wordt, werdt vervolgens de onderneming toegejuicht en begunftigd, gelyk dit zelfs kan blyken uit de lyften der Bcgunftigcrs en Intekenaars van dit werk. Daarin vindt men de namen van zeven Gekroonde Hoofden, van verfcheide Prinfen en Vorften <, Keurvorften, Kardinalen ^ Aartsbiffchoppen en Biffchoppen onder allerleie gezin ten * van veele Univerfiteiten en Hoogc Schooien, openbaare Bockeryen , cn van zeer vecle geleerde Mannen in Europa. Veelen der aanzienlyke en vermogende begunftigers namen niet- alleen deel aan dit werk by infehryvinge, maar bevorderden het zelve ook door aanzienlyke fommen toetebrengen tot het goedmaken der onkoften, die noodwendig verknogc waren, vooreerft, aan het nazien enlaaten nazien van zulke grote menigte van Handfchriften, welken wyd en zyd in de verfchillende landen van (*) Europa verfpreid zyn ; ten anderen aan het gereedmaken van C *) Van Europa zeggenwe , want de Heer fonmeott fchynt gcene Handfchriften der Ooftcifche Jooden nagezien te hebben.  Oude Teflamtnt. 3 van % werk zelve ter Drukperfe ; en eindelyk aan het drukken van 't zelve. Onder deze groote Begunfiigers muntte ook by uitftekenheid uit Zyne Doorluchtige Hoogheid ', de Heer Prins Erfftadhouder der Verëenigde Nederlanden, Willem de Vde, welke in den Jaren 1769. yerftaande, dat Br- 'Kennicott nog onderfteuning mogt behoeven, hem met vyftig ponden fterlings 'sjaarlyks, althans gedurende de vyf eerftkomende Jaaren, begunftigdc: Uit Groot Britannie, Ierland en-Amerika vindt men 534 néïrnen van Begunfiigers en Intekenaars, 't zy aanzienlyke mannen, 't zy genootfehappen s en boven dezelven nog den naam des Konings. Van de namen uit andere landen vindt men, uit de Verëenigde Nederlanden 36; uit de Ooftenrykfche Nederlanden 1. uit Deenmarken 1, te weeten dien des Konings. uit Frankryk den haam des Konings en 32. uit Duitfchland 39., uic Zwitferland 4, uit Spanje den naam des Konings en 19 anderen, uit Hongarie 1, uit Italië 10, uit Polen 1, uit Pruiffen 1 , uit Rusland dien der Keizerinne en 4 anderen ; uit Sardinien 1, dien des Konings; uit Zweden den naam des Konings en rj anderen; uit Zevenbergen il Uit alle omftandigheden blykt het uitflekend , dat de Heer Kennicott voor zynen zeer groten arbeid ook zeer aanzienlyke voordeden heeft verkregen ; daar dit foort van oordeelkundige letteroeffeningen te vooren uit enkele zucht voor de zuiverheid der H. Schriften, en door fommigen der geleerden zelfs tot hun byzonder groot nadeel (f) was behartigd. ... , , Gelukkig voorwaar zyn in dit opzichte de tyden, welken wy mogen beleeyen , waarin het Vooroordeel, het Bygeloof en de diepe Onkunde, voor geen klein gedeelte C 1 ) Men zegt, dat de zeer geleerde Heer J. J. rfttfttin, door 't nWSeven van zyn N. T. groot nadeel heeft gclecden. A 2  4 KENNICOTTS deelte verdreven zynde, zulke nutte werken door Konin gen en Vorfteo zei ven, endoor de voornaamfle mannen , zoo zeer begunftigd en aangemoedigd worden, ten einde aan de H. Schriften alle mogelyke klaarheid, geloofwaardigheid en luifter by te zetten! daar het bekend is, hoe voormaals, en zelfs nog binnen het bereik van onzen Ieeftyd , fommige zoogenaamde yveraars en dweepers hemel en aarde, hoogen en laagen , bewoogen, om heilzaame werken van dezen aart gehaat te maken, en voor goddelooze ondernemingen uittckryten ; maakendc der menigte wys, dat ieder woord, jota en tittel in het O. en N. T., volgens de algemeen aangenomene leezing, als heilig is en van God ingegeven. Vreemd is het ondertuffchen, dat voor Dr. Kemücott niemand der geleerden met ernft dit werk hadt ter harte genomen, daar 't zelve met zoo grote nuttigheid door verfcheide beroemde mannen, en met naame door MUI en fi"etftein, ten aanzien van het N. Teftament was verrigt. Doch naardien weinigen een regt denkbeeld van de natuur en nuttigheid van dit uitflekend werk van den Heer Kennkott hebben, zal het niet ongevoeglyk zyn hier eenige weinige zaaken vooraf te melden, die meeflal gevonden worden in twee Verhandelingen en in de Jaarlykfche berigten, welken Dr. Kennkott, wegens zyne onderneming en zyne vorderingen in dezelven, heeft uitgegeven. Ge?yk men niet zeker kan bepaalen, aan wien men de hedendaagich algemeen aangenomen leezing van het Griekfche Teftament hebbe toetefchryven; zoo fchynt het ook niet volkomen zeker, op wiens gezag de algemeen aangenomen leezing , die men thans gebruikt, van het Hebreeuwfche Teftament ftcunc. Uit de druk' kcrye van Daniël Bomberg te Venetië zyn in 't begin van de XVI Eeuwe verfcheide uitgaven van 'c Hebreeuwfche Tes-  Oude Teftament. 5 Teftament voortgekomen, onder welken die van 't Jaar 15:6". verre uitmunt, hebbende hy tot die uitgave gebruikt R. Jacob Ben Chajim, een zeer geleerden en arbcidzamen Jood van Tunis uit Afrika. De leezingen dezer uitgave zyn doorgaans in de volgende uitgaven gevolgd , waardoor dezelve de algemeen aangenomen leezing fchynt geworden te zyn. Ben Chajim hadt de leezing der Maforctifche affchriften, in algemeen gebruik, gevolgd; en het vooroordeel, dat dezelve zonder eenige fout was , of ten minfte zonder misflagen van eenig belang , hadt de Geleerden, weinigen uitgezonderd, algemeen zoo vooringenomen , dat zy byna om geene verfchillende leezingen dagten. — Veel kundiger mannen zelfs meenden , uit hoofde van eene andere loffe opvatting, dat 'er geene Handfchriften of gefchreven Codices van den Hebreeuwfchen Bybel gevonden werden , welken niet naar de Maforctifche leezing waren gevormd of hervormd, dcwyl de Mafora (*) ouder ,is, dan eenig He- brecuw- (*) Door dc MasorA verftaat men, gelyk bekend is, dat Letteren Oordcel- kundig werk der Geleerde Jooden omtrent den Hebreeuwfchen text , waardoor zy de veerzen, de woorden en letters hebben geteld , de kfenkftippeh of by de woorden gevoegd of te regt gefield, en alle verfcheidenheid in den text aangeteekend, om dus de waare en ftand< vaftige leezing te bewaaren en overtelcveren. De Geleerden zyn het geenzins eens , wanneer en door wicn deze zorg, om de regte leezing aantevvyzen en te bewaaren, begonnen zy: Sommigen meenen, dat Ezra en de mannen der groote Synagoge de eerften waren, die zig daarop toelciden; maar thans is het gemeenfte gevoelen , dat de geleerdtte Jooden van Tiberias , daar eene beroemde Joodfclie Hooge School in de VI en VII Eeuw na Chriftus geboorte was , dit werk voomaamlyk eerft ter hard namen , opdat de Hebreeuwfche leezing van den Bybel, nu hun volk alom verftrooid was, niet mogte vergeten worden. Dezen nu worden gehouden zoo 't geene hunne Voorouders wegens den Hebreeuwfchen text en de leezing hadden overgeleverd ('t woord Mafora betekent Overlevering) al; 't geene zy naar hunne ei^en oordeelkunde beft reekenden, byeerigeA 3 Wtii  6 KEN N. I Q O T T S, breeuwfch Codex, dat men kent. — Het gros der Godgeleerden hadt daarbenevens nog verfcheide andere vooroordeelen , die hen geruftelyk de aangenomen Jeezing deeden aankleeven, en ieder letter en tittel als goddelyk agten; waarby miffchien ook kwam, de yver-zugt, om zig tegens de Roomfchgezinden te kanten, nadat de-' zen de gemeene Latynfche Overzetting voor Authentiek verklaard hadden: want partyzucht heerft over oordeel en goed verftand. "' ,. . : Dr. Kennkott was eertyds zelfs in 't algemeen begrip wegens de volkomene geloofwaardigheid en juiftheid der gewoone leezing; maar, gelyk de grootfte ontdekkingen' niet zelden by toeval gefchied zyn , zooheeft zulks ook: ten aanzien van hem en van dit zyn werk plaats gehad. De tegenwoordige Biffchop van Oxford, de zeer geleerde Heer Lowth , beroemd door zyne voortrefiyke Voorleezingcnoverde Heilige Poëzy der Hebreeuwen, verzogt aan Dr. Kennkott de twee lyften van Davids helden , 2 Samuel XXIII. en 1 Chron. XI. onderling te ver-, gelyken, om uit die vergelykinge dezer twee plaatfen, welken in den zin volmaakt behoorden 'overeentekomen indien de Text ongefchonden ware, de misilagen 'der uitfehry veren, cu by gevolge de'onvolmaaktheid van de gedrukte uitgave, die algemeen gebruikt wordt, te ontdekken. By deze gelegenheid fchoot den Heef Ken. nicott in,dat hef miffchien van nuttigheid konde zyn de Hebreeuwfchegefchreeven Codices, die in de Eodleiaanfche Boekerye gevonden worden, eens intezien; en, fchoon hy van dat nazien geene grote verwagting hadde, dit egter opende hem een nieuw en verbaazend tooneel. Hy bevondt, tot zyne grote verwpnderijag en tegens het al- fcragt te hebben in eene verzameling , die de Mafora genoemd wordt ; wuiirby cjjtcr ook aanmerkingen v.in laster JootUche Meefteren gekomen zyn.  Oude Teftament g gemeen aangenomen gevoelen, 't welk tot nog toe niet behoorlyk onderzogt was, de verfchillende leezingen zeer meenigviildig , en fommigen derzelven van geen gering helang. Vervolgens gaf hy twee fraaije Verhandelingen over dit onderwerp in 't licht; waarin hy verfcheide proeven van die verfchillende leezingen aan de waereld mededeelde. Hiervan nu was het gelukkig gevolg , dat de Geleerden in 't algemeen van de dwaaling, waarin zy tot nog toe geweeft waren , en van de nutheid, of liever noodzaaklykheid eener naauwkeurige vergelykinge der Hebreeuwfche Codices des O. Teftaments, ten minftcn der oudflen en beften onder dezelven, overtuigd werden. Hierop dan befloot Dr. Kennkott hand aan dat werk te Daan, nemende op zig, om de vergelyking der Handfchriften binnen tien Jaaren ten einde te brengen. Door ongeloofiyke vlyt is hy ook in ftaat geweeft zyn voornemen ter uitvoer te brengen; vervolgens alles in orde te fchikken, en eiudelyk dit eerfte ftuk des ganfehen werks uit de Clarendonfche drukkerye, met een fraaije en nette letter, op zeer goed papier, fierlyk uittegevcn ; zullende het tweede Deel 't overige van 't geheele werk vervatten. Na den Titel volgt de Opdragt van 't werk aan den Koning van Engeland, en daarop vervat het eerft volgende blad een Loffpraak wegens de edelmoedige Begunfligers van 't zelve ; welke Loffpraak uit een ftukje van den Hoog-gelecrden en wydvermaarden Hoogleeraar Joh. Salomo Semler genomen, en in zyne woorden vervat is; waarmede hy de gemelde aanmoedigingen van dit werk roemt, en zyne grote verwagting van 't zelve te kennen geeft. Een Loffpraak, welke , hier met luifter geplaatft, den Heere Semler zeiven niet min tot eer verltrekt, dan aan den Heer Kennkott en zyne hoogaanzienlyke en overige Begunfiigers. Daarop volgt de lyft der A 4 j]cL.  * K E N N I C O T T S Bégunftigeren en Infchryveren, en dan de Voorreden, aan de Lezers. In deze Voorreden geeft de HeerKenmcott berigt wegens de fchikking die hy gehouden heeft ten aanzien der verfchillende leezingen , en van de tekens , welke hy gebruikt om aantetonen , van welk foort die verfchillende leezingen zyn , 't zy byvoegfels, 't zy uitlaatingen , verplaatfingen , of veranderingen van één of meer woorden of letters vooranderen. Omtrent zevenhonderd, zoo Hebreeuwfche, als Samaritaanfche Handfchriften of vroegfte gedrukte uitgaven zyn 'er vergeleeken met den Text, of hier en daar, over plaatfen, die men dit waardig oordeelde, nagezien ; waarvan de uitflag is geweeft, dat de verfchillende leezingen, gelyk reeds uit dit eerfte Deel blykt, een veel groter getal vervatten , dan zy allen die door MUI, Kaften en WetftcinvatAe Handfchriften van het N. Teftament verzameld zyn ; en geen wonder, want het getal der Handfchriften .van 't O. Teftament door Dr. Kennkott gecollationeerd, of hier en daar nagezien, gaat dat van de Handfchriften, die over het IM. Teftament nagezien zyn, verre te boven. De Heer Kamicott, die een ongelooflyk geduld bezitten moet, heeft tien duizend'verfchillende leezingen geteld, die hy uit de vergelyking der gedrukte uitgaven alleen ontdekt heeft; maar die, welken gevonden zyn uit de vcrgelykinge der Handfchriften, zyn ontelbaar, 't Was te wenfchen geweeft , dat de Dr. met dit eerfte Deel een naai-.-keurig berigt hadt gegeven van de natuur , waardy en ouderdom van alle de nageziene Handfchriften en ou-, de uitgaven, die voorde Maforetifche Bombergfche uitgave gedrukt, en by deze gelegenheid gelukkig ontdekt zyn; maar dat berigt zal de Heer Kennkott eerft geven in eene Algemeem Verhandeling, welke by het tweede Deel zal gevoegd worden. Dit is ondertu.fichen oorzaak, t dat  Oude Teftament. dat men thans minder of maar zeer weinig gebru;k nebbe van dit eerfte Deel. Of de Heer Kennicott byzondere redenen voor deze zeer onaangenaame fchikking hebbe gehad, daar we liefft niet na willen giffen; dan of hy in die Algemeene Verhandeling nog fommige dingen zal verhandelen, die niet wel in overweging konden genomen worden, voor dat het gehele werk ten einde was gebragt, zal de tyd leeren. Nu kan men van de juiftheid van zyn werk nog weinig oordeelen. De fchikking en orde, die de Dr. heeft in agt genomen, is allezins fierlyk en beknopt. Hy teekent de verfchillende Handfchriften en oude uitgaven, waaruit de verfcheidene leezingen getrokken zyn, met cyffer-getallen aan, die in orde beantwoorden aan de getallen, met welken dezelven zullen gemerkt zyn in zyne algemeene Verhandelinge, waarin hy van die Handfchriften en oude uitgaven berigt zal geven. Dit is van den eenen kant zeer beknopt, om de Handfchriften aanteduiden, en zal van den anderen kant ook zeer gemaklyk zyn, om fn de Algemene Verhandeling na te zien van welken aart en gezag die Handfchriften en dcrzelvcr verfchillende leezingen zyn, waarvan ons als nog geen woord berigt is. De Hebreeuwfche Text zonder punten is in deze uitgave van den Heer Kennicott gedrukt, naar de uitgave van dien Text door Everardus van der Ilovght, die gedrukt is te Amfterdam, in 2 Deelen in 80. in 1705. De Dr. heeft deze uitgave verkoozen, naar dien zy ten uiterften naauwkeurig gedrukt is, en die Hebreeuwfche letters , welken veel naar eikanderen zweemen, daarin zeer duidelyk onderfcheiden zyn; 't welk de vergelyking der verfchillende leezingen gemaklyk en naauwkeuriger maakte. In deze opzigten is de druk en letter van Dr. Ken. nicotts Bybel ook uitnemend fraai. In opzigt egter van dc  ro KENNICOTTS de Dichtftukken, die in het Oude Teftament voorkomen, heeft Dr. Kennicott, eene andere manier, dan van der Hooght, verkooren. Want daar die H. Dichtftukken by den laatften op dezelfde wyze als het Profa gedrukt zyn, heeft de Heer Kennicott dezelven verdeelt, en laten drukken in zulke Hemifticha of halve veerzen, waarin zy natuurlyk zig zeiven verdeden; zoo dat ieder deze gedeelten des Ouden Teftaments kan leezen of als Profa of als dicht , naar zyne verkiezing. Inderdaad, 't is. niet onwaarfchynlyk, dat de oude Dichtkunde der Hebreeuwen nergens anders in beftaan hebbe, dan in de verhevene wyze van uitdrukkingen, en in de verdceling van regels, die met andere woorden genoegzaam het zelfde te kennen geven, en ook naar genoeg even lang zynde zekere maat of kadans fchynen gehad te hebben. Dit begrip van die zeer oude Dichtkunde fchynt met de kunfteloze eenvoudigheid van de vroegfte eeuwen der waereld beter te ftrooken, dan de naauwkeuriger maat en ingewikkelder kunft , welke fommigen daarin onderfteld of gezogt hebben. En het drukken van die dichtkundige ftukken van den Hebreeuwfchen Bybel in zulke onderfcheide veerzen heeft byzondere voordeden, gclyk Dr. Kennicott in deze Voorreden voor het I Deel aanmerkt, en in zyne Algemene Verhandelinge omftandiger zal aantonen. „ Verwonderlyk is het, zegt hy, hoe zeer de „ mcening des H. Dichters terftond zou uitblinken , en „ dat op duizend plaatfen, [indien men altoos deze ver„ deeling maakte;] daar het anders zeer bczwaarlyk is „ eenigen zin , ten minftcn eenen waaren zin uittefor,, fchen, wanneer zy onder de gevvoone gedaante van „ het Profa voorkomen". Men kan in dit opzigte ook verder aanmerken, dat deze verdceling in halve veerzen, die naar genoeg eeven lang zyn, van nuttigheid is, om onze opmerking te verwekken , wanneer de eene helft veel  Oude Te/iament. ïi veel langer is dan de andere, ten einde naar te gaan of in 't een of ander halve veers ook woorden zyn bygeyoegd of uitgelaten; 't welk aanleiding kan geven, om de plaats, die daardoor bedorven zou kunnen zyn, te verbeteren. Dit eerfte Deel bevat de boeken 'des O. Teftaments van 't Boek Genefis af tot het twede boek der Koningen ingefloten. Inden Pentateuchus, of de vyf boeken van Mozes, ziet men ieder bladzyde in twee kolommen verdeeld, en op de eene kolom den Hebreeuwfchen Text, op de andere den Samaritaanfchen. De laatfte wordt hier gegeven volgens den druk der Londenfche Polyglotta, en de verfchillende Leezingen der Samaritaanfche Handfchriften zyn op zig zeiven afzonderlyk, onder die kolom geplaatft; gelyk de verfchillende Leezingen van den Hebreeuwfchen text van der Hooght, onder de Hebreeuwfche kolom voornaamlyk geplaatft zyn. Doch dewyl de Samaritaanfche text niet anders is dan een Affchrift van den Hebreeuwfchen met Samaritaanfche letteren , ten gebruike der Samaritanen; zoo mag dezelve met regt fiegts voor eene verfchillende uitgave van den Hebreeuwfchen Pentateuchus gehouden worden, en moet als zoodanig niet alleen met de Samaritaanfche Handfchriften vergeleken worden , om eenen naauwkeurigen Samaritaanfchen text te verkrygen, maar ook met den gedrukten Hebreeuwfchen text, om dien Hebreeuwfchen text zeiven des te naauwkeuriger te maken. En om deze reden heeft Br. Kennicott die beide texten in twee kolommen naaft elkander doen drukken; doch niet den gantfchen Samaritaanfchen text, maar alleenlyk zoodanige gedeeltens daar van, waarin dezelve vcrfchilt van den Hebreeuwfchen text, die 'er naaft ftaat, latende voor het overige de Samaritaanfche Kolom wit, of, gelyk men zegt, in blanco, en met kleine ftreepjes of tittels,  12 KENNIC'OTTS gevuld, zoodat men met een opïlag van 't oog het ver fchil tulTchcn den Hebreeuwfchen en Samaritaanfchen text zien kan. En tot meer gemak heeft de Heer Kennicott zïg niet bedient van Samaritaanfche Ietteren , maar van de gewooneHebreeuwfche, als algcmeener bekend. Agter ieder boek der H. Schrift heeft Dr. Kennicott een lyft gefteld van de Handfchriften en oude gedrukte Exemplaren , die over dat boek zyn nagezien; en hy heeft met cyfer getallen aangetekend , welken zy zyn j by voorb. over Genefis zyn nagezien 376 Codices ; tè weten, 97 Hebreeuwfche Handfchriften zyn geheel vergeleken; 223 zyn vergeleken over uitgekoozen plaatfen; 17 gedrukte geheel; 21 gedrukte over uitgekozen plaatfen ; 11 Samaritaanfchen zyn geheel, en 7 over uitgekozen plaatfen vergeleken. Het zal niet ongevoeglyk zyn hier kortelyks iets te zeggen wegens de nuttigheid van den overgroten arbeid, waarmede dit Werk is famengefteld. 't Is klaar, dat het ingewortelde vooroordeel wegens de naauwkeurig- en volmaaktheid van den algemeen aangenomen Maforetifchen text zeer weinige of geene gelegenheid overliet, om, door de oeffeninge eener redelyke oordeelkunde, de menigvuldige zwaarigheden weg te nemen, welken uit den Hebreeuwfchen text, zoo als die gedrukt was, voortvloeiden. Men hadt daartoe geene hulpmiddelen, dan den Samaritaanfchen Pentateuchus, en xde oude overzettingen , met name de Griekfche van de Zeventigen; en alwaar de Samaritaanfche text veel verfchilde van de aangenomen Hebreeuwfche leezing, werdt dezelve voor zeer bedorven gehouden; ook meende men veelal, dat de Overzetting der LXX. zeer willekeurig was. Maar nu blykt, uit de ontelbare verfchillende leezingen , die de Heer Kennicott heeft voor den dag ge- bragt,  Oude Teftament. "3 fe'ragt, dat de aangenomen leezing verre af is van 't vermeende gezag te hebben. 't Is egterongelukkig,dat men geeneouder Hebreeuwfche Affchriften heeft, dan van de tiende Eeuw, zyndezy byna allen van later tyden. Ondertuffchen leefde Mozes omtrent vierentwintig eeuwen vroeger; en zelfs de Babylonifche Gevankenis gebeurde vyf of zcftien eeuwen voorden tyd, waarop het Oudfte Handfchriftdatwy thans hebben werdt gefchreven. Het Oudftë Handfchrift van Dr. Kennicott is derhalve nog van zeerlaaten tyd, in vergelyking van den tyd, waarop het oorfpronklykc was gefchreven; zoo dat, by voorbeeld, een Handfchrift van't Nieuwe Teftament, 't welk nu drie honderd jaaren geleden gefchreven is, zoo veelteagtenzouzyn ten aanzien van 't N. T. , als het oudfte Codex van Dr. Kennicott ten aanzien van het O. T. Nu weet men ondertuffchen van hoe weinig gezag en agtbaarheid zulk een laat Grickfch Handfchrift zou gerekend worden. Wat willen derhalve de nog later Codices van Dr. Kennicott veel beduiden , om 'er de oorfpronkiyke leezing, met eenig vertrouwen , uit optemaaken? Zy hebben egter nog grote nuttigheid; al ware het maarj om ons te keren, dat de doorgaans aangenomen leezing zekerlyk van zulk heilig gezag niet is, als men veelal meende, en dat het zeer redelyk is door eene verftandige en bezaadigde oordeelkunde daaromtrent zoo tewerk te gaan, als de Geleerden omtrent alle oude Schryveren gedaan hebben, om dezelve van miffchryvingen te zuiveren. Dit immers blykt zonneklaar uit zoo vele duizende verfchillende leezingen, als Dr. Kennicott ons bezorgd heeft, waar van de meeften zeker* lyk uit min agtbaare oorzaken voortkwamen. Ook beveiligen de verfchillende leezingen van Kennicotts Bybel nu en dan de Griekfche Overzettingen van de LXX. waarvan we, by voorbeeld, een aanmerk!}ke blyk heb- btn  14 KENNICOTTS ben in het XXI Kapittel van Jozuaas boek; waar de Steden, den Levieten toegevoegd, gezegd worden agtl ënveertig in getal te zyn, en door't overflaan van twee Veerzen^ in 't opnoemen van die Steden, volgens de gemeene Leezing van den Hebreeuwfchen text, maar vierenveertig worden gevonden , en dus vier overgeflagen \ welke vier in 't 36 en 37fte veers door onze Nederlandfche Vertaling worden ingelaft; gelyk ook die vier Steden en die twee veerzen in 126 Handfchriften worden gevonden J en ilegts in 5<5 worden overgeflagen: ook worden zy gevonden in 23 der vroegfte uitgaven, en in drie alleen uitgelaten; al 't welk ten klaarften bewyze dient i dat de gemeene Hebreeuwfche text verre af is van volmaakt te zyn. Met één woord zal ik hier byvoegen, dat in deze twee gemelde veerzen egter verfcheide verfchillende leezingen voorkomen, die Dr. Kennicott aanteekent. Het is zeer waarfchynlyk , dat in fommïge plaatfen van 't O. T. eenige verfchikking is gekomen , zoodat fommige deelen uit hünne regte plaatfe op eene andere geraakt zyn; 't welk door verfcheide toevallen, kan zyn gebeurd, b. v. wanneer de bladen , waarop de zaaken befchreeven waren, klein zynde en los geraakt van plaats verwiffelden; of wanneer de uitfehryver, by onoplettcnheid, eenige regels overflaandc , dezelven niet invulde op haare regte plaats om zyn affchrift niet te ohtfieren, maar op eene andere plaats; óf wanneer, om de eene of andere reden, verfchillende gedeelten der H. Schrift waren' byeengevocgd in 't een of ander affchrift, en een uitfehryver van het O. Teftament, of van één boek des O.' T.,onvoorzigtig 't zelve; als ware het een juift affchrift," na ging fchryven; 't welk miffchien 't geval is van eenige Pfalmen, Spreuken, en Voorzeggingen. Men zou van zulke verplaatfingen voorbeelden kunnen bybrengen, ook  Oude Teftament, bok uit ongewyde fchryveren (*). Iets dergelyks althans fchynt gebeurd te zyn, met de tien eerfte veerzen van 't XXXfte Hoofdfti Van Exodus, die daar min gevoeglyk gelezen worden, terwyl zy zeer gepaft ih het XXVI Hoofdft. van dat boek zouden geplaatft zyn, agter het 35fte veers: Want dan vervat dat XXVI. Hoofdftuk alles wat tot onderrigting van 't toeruften en maken des Tabernakels behoorde; dewyl die tien veerzen de befchryving behelzen van den reukaltaar , enz. Doch daar nu in den Hebreeuwfchen text eene gedceltelyke Onderrigting wordt gegeven van 't geene in den Tabernakel moeft geplaatft worden, en daarop dan eene onderrigting volgt wegens den voorhof des Tabernakels, van de heiliging der Priefteren, en2. en dan eerft in 't XXX Hoofdft., op eene zeer afgebroken wyze , de verdere ondcrrigtingen van 't geene in den Tabernakel te doen ware ten aanzien van 't reukaltaar en deszelfs plaatfinge, heeft men reden een miftelling te vermoeden. En dat hier inderdaad eenige verandering by toeval veroorzaakt mag zyn, fchynt nader te blyken uit den Samaritaanfchen text, welke die tien veerzen ter gemelde plaatfe in 't XXVI Hoofdft^ heeft en dezelven in 't begin van 't XXX Hoofdfh uitlaat. Onmogelyk is het voor als nog genoegzaam te oordeeien over de nuttigheid der verfchillende leezingen van dit Werk; want daartoe wordt tyd vereift, en eene opzettclyke beöeffening van die plaatfen, welke men wil ophelderen door middel der verfchillende leezingen. Wy heb- (*) De grote oordeelkundiger), Cesver, Hemflsrhtiis en anderen hebben , om een aanmerklyk en bekend voorbeeld hier maar bytebrcngen, op deze wyze zeker ftuk in de werken van Lucianus, door enkele verfchikkinge, in orde gebragc. LuciKx. Tom. III. pag. 510, 515, 516. Edit. 1743, in-4to. 1$  16 K E N N I .„e O T T S hebben verfcheide plaatfen , daar de Geleerden eenigë andere leezing gegift hadden, en fomtvds al zeer waarfchynlykook, naar geflagen; maar de Varianten van Dr. Kennicott hebben ons niet geholpen. Ook is reeds door fommige Geleerden aangemerkt, dat in den Bybel van Dr, Kennicott niet gevonden worden verfcheide van die verfchillende leezingen, welken uit Hebreeuwfche Handfchriften van andere Oordeelkundigen al in 't licht waren gegeven; zoodat of die Handfchriften niet behooren tot het getal der geenen, die Dr. Kennicott geheel heeft nagezien, of datdezelven, daartoe behorende, ft geene men eeeft weten zal, wanneer de Dodor de cyfer-getallen zyncr Handfchriften zal ontcyferd en uitgelegd hebben) niet naauwkeurig genoeg zyn nagezien. Men moet ook niet denken, dat alle de Handfchriften en oudfte gedrukte uitgaven ten getale van byna zeven honderd, van woord tot woord en van letter tot letter, zyn nagezien. Zeer veelen zyn geheel gecollationeerd; maar nog meerder anderen, gelyk we reeds hebben te kennen gegeven, zyn maar op fommige plaatfen nageflagen, daar men eenige aanmerkelyke verfchillende leezing verwagtte. En 't was anders byna onmogelyk geweeft , dat de Heer Kennicott zoo verre met zyn werk zoude gevorderd zyn, als hy nu is. Doch dit toont tevens aan, dat Jer een zeer groot veld voor de Liefhebberen der Hebreeuwfche Oordeelkunde open gebleven is, om verfchillende leezingen te vinden, ten einde de Oudfte Schriften der waereld licht by te zetten , en de Hiftorie en byzonderheden van den geöpenbaarden Godsdienft van den Eenigen en Waaragtigen God , en van 't Volk, tot zynen dienft geroepen, optehelderen in eenige kleiner byzonderheden. Wy zeggen met voordagt de Hiftorie cn byzonderheden van dien Godsdienft: want het wezen van den Gods- dienft  Oude Teftament. 17 dienft des O. T. zelf ontvangt noch eenig aanmerklyk toevoegfel uit deze verfchillende leezingen, noch eenige verandering; maar is en blyft geheel dezelfde. Sommige opregte en yvcrige maar tevens onkundige Geloovigen hebben wel eens gevreesd, dat de verfchillende leezingen naar te fpooren, nergens anders toe konde dienen, dan om de Goddelyke Openbaaring van den Joodfchen en Chriftelyken Godsdienft op loffe fchroeven te ftellen. Hunne zwakke en kinderagtige vrees heeft eenige Ongeloovigen tot de dwaaze ftoutheid aangezet, om meer onopregt' en boosaartig dan onkundig voortewenden, dat het oneindig getal van verfchillende leezingen genoegzaam aantoont, dat we niet zeeker kunnen zyn van den inhoud en natuur van den Godsdienft,welken wy gelooven en belyden. Maar dit alles is volftrekt verkeerd,en wordt aller ongcrymdft gevreeftd of voorgegeven: ja zelfs is het in tegendeel zonneklaar, dat de Joodfche en Chriftelyke Godsdienft door die veele duizende verfchillende leezingen op het aller fterkft wordt beveiligd en geftaafd waarlyk zoodanig te zyn, als wy denzelven gelooven- En dit is een allerdierbaarft voordeel, 't welk Dr. Kennicott op de uitftekendfte wyze ons heeft bezorgt, en zynen zeer grooten arbeid en deszelfs belooningen overwaardig is; fchoon men zelfs door zyn werk de egtte leezingen veel al niet zou herftellen, of veele duifterheden niet ophelderen kunnen. Want nu kan niemand vreezen of voorwenden, dat de boeken des Ouden Testament , die wy hebben, miffchien geheel andere dingen vervatten , dan men vinden zoude, indien men alom ging'onderzoeken, of 'er geene Handfchriften zyn, die vry wat anders leeren. Alle twyfeling is deswege weggenomen , alle tegenfpraak tot ftilzwygen gebragt. Byna zevenhonderd Handfchriften zyn over 't O. T. nagezien, met het loutere oogmerk om verfcheidenhcden te B vin-  18 Dr. W I L L I A M S, vinden. Ouden en Iaateren (en onder de ouden zyn fommige waarfchynlyk wel uit andere zeer ouden uitgefchreven) komen nogthans allen in alhet Wezcndlyke volmaakt overeen, en al 't verfchil beftaat flegts in kleine byzonderheden, die in den Godsdienft zeiven geene verandering altoos te wegebrengen. Zoo is 't ook met alle de verfchillende leezingen van 't Nieuwe Teftament gegelegen. Welke ontwyfelbaare Zekerheid zet dit der Waarheid en Geloofwaardigheid dier Schriften , welke dierbaare Geruftheid aan Godvrugtige Gemoederen niet by! II. A. SERMON, preached, Sec, dat is, REDEVOERING, gepredikt ter gelegenheid der Jnwyinge van een Kapel in Margarct-Jlreet te Londen ; en Liturgie of Kerkdienst, gegrond op de Algemeene JBeginfelen van den Godsdienft en derZeedekunde; Door Dr» Williams;gedrukt byPayne, te Londen 1770". in-8vo. T "Jet is de uitnemenheid dezer Redevoeringe of Predikatie niet, die ons beweegt om 'er berigt van te geven; maar de zonderlinge gelegenheid , waarby zy gedaan is; het oprigten naamelyk van eene Kerk of Godsdienftig Genootfchap van Ongeloovigen , volgens bcginfels van den natuurlyken Godsdienft. Onder de Ongeloovigen, die alle Goddelyke Openbaaring verwerpen, vindt men groot onderfcheid: fommigen onder hen zyn  Redevoering. eyn ^zoodanig verwilderd van harte en verbyfterd Vart verftand, dat zy zelfs het beftaan van den Almagtigen, volmaakt Wyzcn en Goeden Schepper loochenen, in deszelfs plaats, zonder eenige, ja tcegens alle reden,eene eeuwige en algemeene natuurlyke Noodzaaklykheid of Noodlottigheid invoerende, waarom zy eigenlyk Naturaliften genoemd worden ; anderen erkennen wel den grooten Schepper, maar verwerpen nogthans zyne byzondeve Voorzienigheid en Regeering over zyne Schepfelen, en ontkennen allewezenlyk onderfcheid tusfchen Deugd en Ondeugd. Een derde foort erkent het beftaan van God, eene Voorzienigheid over ieder in 't byzonder, en 't onderfcheid tüffchen zeedelyk goed en kwaad,- en vormt, volgens deze beginfels, zig een famenftel van Godgeleerdheid en Zeedenkunde,'t welk zy min of meer, nadat zy gebreklyker of beter denkbeelden van die eerfte beginfelen hebben, opmaaken. De beften onder deezen zyn derhalve voorftanders van den Natuurlyken Godsdienft, dat is, van dien Godsdienft, welken men door 't enkele Licht der Reden, uit de geftelteniffe der natuurlyke dingen, kan opmaaken; of ten minften, welken Wy, NB. nadat we door de Goddelyke Openbaaringen eens verlicht zyn,nu door 't verftand,' dat God ons gegeven heeft, kunnen zien op de natuur der dingen, dat is, der menfehen en overige fchepfelen die wy kennen, gegrond te zyn: Want men fnag hierop wel toepaffen , 't geene de ongeloovigen niet behoorlyk overweegen, maar één der allergrootfte Mannen onder de Heidenen, by eene andere gelegenheid, zeide; Zoo fcherp is 't doorzigt niet van der „ menfehen natuure en verftand, dat iemand zoo groote zaaken, ten zy ze hem zyn aangeweezen, zien kan; 3, en de duifternis der zaaken is egter ook zoo groot niet s 3i dat een man van fchrander verftand deze! ven niét volB 2 H 10  2o Dp. VV I L L I A M S, „ komen zien kan, wanneer hy, nadat ze hem zyn aan-„ geweezen, dezelven befchouwt (*> Deze aanmerking of onderfcheiding maaken we niet loffclyk; want zy is op de reden en natuur der dingen zelve gegrond; en door de ondervinding der gebeurde zaaken wordt zy volmaakt beveiligd. De Heer Hume zelf zoo bekend wegens zyne Ongeloovigheid, als beroemd wegens de Hiftorien, die hy heeft gefchreven, beweerde m zeeker gefchrift (f), dat het menfehdom oorfpronkJyk tot de kennis van den ecnigen God en zyne Vol maaktheden, door hun natuurlyk verftand, niet heeft kunnen komen, ten zy na zeer veele eeuwen, wanneer door de afgetrokkene oefeningen van wysgeerige befpiegelingen het verftand opgefcherpt en verfynd was; zoodat het menfehdom, naar zyn begrip , een febriklyken langen reeks van eeuwen in de diepfte Afgodery gedompeld lag, door eene noodzaakiykheid , die zy niet konden ontworllelen, fchoon zy denkbeelden van eenigen Godsdienft konden maaken, en met 'er daad maakten uit welke Helling ook volgde , dat de Afgodery den volken, en 't gros des menfehdom, dat zig met wysgeerige béfpicgelingen niet kan ophouden, natuurlyk is. Doch deze Helling van Hr. Hume erkent zelve de moeilykheid van den waaren godsdienft uittevinden; en haare ongerymde gevolgen toonen de groote waarfchynlykheid, dat de Wyze en Goede Schepper, die 's menfehen natuur voor zyne Kenniffe en Dienft vatbaar gemaakt heeft, oorfpronkelykdaarby zulkeonderwyzingenheeftgevoegd, (gelyk Hy hem ten aanzien van zyn natuurlyke cn gezellige vermogens onderrigtingen gegeeven heeft, omdat zy volftrekt noodzaaklyk waren tot het regt gebruik dier vermogens} waar C) Cicero, de Oratore, Lib. III. eap, 31. (t) Huju», Eflai on Natur. Relig.  Redevoering. 21 waardoor zy,zoodanige onderrigtingen of openbaaringen eens ontvangen hebbende, die voortreflyke verftandige en zedclyke vermogens, welke God hun gegeven hadt, ter volinaakinge hunner zcedclyke natuure, dat is tevenster eere van hunnen Schepper, konden gebruiken en bly ven gebruiken ; indien zy, gelyk egter gebeurd is, door hunnen fchuld dezelven in vervolg van tyd niet verwaarloosd en verduifterd hadden. De Ondervinding van veele eeuwen heeft dit ook duïdclyk beveiligd. Want, nadat het menfehdom eens verwilderd was, heeft het zig, ,uit dien poel vanongerymden gqddeioos-hedcn der dwaafte Afgoderye, waarin zy verzonken lagen, zonder eene Goddelyke Openbaaringe niet kunnen redden. Zelfs de fchranderfte Mannen onder de Keidenen, die zig in wysgcerige befpiegelingen konden en wilden bezig houden, zyn zoo verre niet gekomen, als men van hun zou verwagt hebben. Zy hebben wel de dwaasheden der Afgoderyen gezien, en zynde geholpen, 't zy door zeer flaauwe Overblyffels eener overoude Lecre (*), 't zy door. eenige zeer kleine vonken van 't Licht der Goddelyke Openbaaringe, eertyds aan de Jooden gegeeven, welke vonken zig hier en daar door 't Ooften hadden verfpreid, maar tevens, zeer verduifterd en te verre van haaren oorfpronk verwyderd, onnafpeurlyk geworden waren; zy hebben zeggen we, dus miffchien door 't een en ander geholpen, door hunne natuurlyke reden .eenige kennis gekreegen van dat Godlyk Verftand, 't welk van de wonderbaare orde van 't Geheel-al de oorzaak en onderhouder is; maar ten aanzien van zyne Eenheid, van zyne Natuur en verfcheiden zyner Volmaaktheden, zyn zy in giffingen verward geraakt, die ons duidelyk toon en, dat zy die Raadfels van vooren niet .heb- B 3  52 Dr. WILLIAMS hebben kunnen oploffen, welken wy van agtéren, nadat de Goddelyke Openbaaring ons dezelven verklaard heeft zoo gemaklyk met ons natuurlyk verftand begrypen en doorzien. Ten aanzien der Zeedenkunde en Plig- ten hebben zy, 't is zeker, grooter vorderingen gemaakt. Het onderfcheid der dingen, op de natuur der zaaken gegrond, hebben de uitmuntendften onder hen gekend , het eerlyke (*) enoneerlyke, hetzeedelykgoeden kwaad hebben zy gevoeld en gezien; en dat wel des te ligter, naamelyk, omdat de goede en wyze Schepper de dingen zoo gemaakt heeft, dat in 't algemeen de Deugd orde en geluk , de Ondeugd wanorde en elcnde te weeg brengt, Zy hebben ook begrepen, dat het Godlyk Verftand, de natuur der dingen befchouwende, en van eeuwigheid kennende zoo als dezelven zyn , dit zelfde onderfcheid ziet, verftaat en volgt; en dus hebben zy ccde eeuwige Reden (f), in 't afgetrokkene, zig vöbrgefteld, als het rigtfnoer van 't Goddclyk Verftand en van alle Verftandige Wezens, met naarne de Menfehen. Maar dat het de Wil van God is, die den menfeb vcrpligt om dat licht der Reden te volgen, hebben zy in 't geheel niet, of ten minften maar zoo gebrekiyk en duister geweeten, dat men daarvan niets dan zeer zwakke en wilde uitdrukkingen by de uitmuntendlte mannen onder hen ontmoet, en men met grond mag zeggen, dat we de kennis van dat groote en zeer gewig-tige Eeginfel aan de heilryke Openbaaring des Hemels alleen verfchuldigd zyn. Wy vinden daarom ook nergens, dat de beroemd- fte (*) Honeftum ; vel quid fit pnlcbrxm , quid turpi, quid utile, quid non. HoRAT, (t) Retia Ratio, natura congruent , ditfufa in omnes , conftant, fempijirna, &c. Cicero, de Leg. Lib. I. Cap. 6, 7, Lib, U. cap.4,5. &de, $JP. I4b. flL ap. UCttmi. Lib. VI. pap. g.  Rcavoerifig. 23 fre Mannen der Oudheid, in welke omftandigheden ook, door eenig gevoel van hunnen pligt omtrent God gcdrccven, ooit by de gewigtigfte gelegenheden, by voorbeeld , in de lede oogcnblikken des levens, Hem om vergiffenis hunner zwakheden , onvolmaaktheden of misdaaden hebben gebeden. Noch Socrates noch Kato .dagtcn zoo verre ; noch Plato noch Cicero hebben 'er immer van gefproken. Wonderbaare duifternis van 't jnenfchelyk Verftand! Doch, 't geene niet min aanmerklyk is, gelyk hunne Zeedenkunde in ettelyke andere opzigten gebrekiyk was , zoo was dezelve, boven al, verbaazende gebrekiyk omXrent den God en Regeerder van allen. Schoon de fchranderfte en deugdzaamfte Wysgeeren (want 't gros des volks bemoeide zig niet eens met deeze oneindig gewigtige leeringen, als enkel tot de fllozofen en niet tot den menfeh als menfeh behoorende.) Schoon de voortrefiykfte Wysgeeren de volmaakt wyze Oorzaak der wonderbaare orde van 't Geheelal kenden , en de Godheid als 't volmaaktfte Verftand en 't voorbeeld van de algemeene of alle Reden roemden, nimmer egter hebben zy zig verpligt geoordeeld, aan God eenigen dienft of eer te bewyzen; of indien men onder hen al eenen Kleantes (*) mag ontmoeten, op wiens gezang, regt verftaan zynde zoo als hy het meende, nogthans verfcheide gewigtige aanmerkingen te maaken zyn, nergens vindt men egter een voorbeeld, dat zy dien God op eenige plegtige en godsdienftige wyze eerden, of zig eenig genootfehap maakten, om Hem gezamentlyk te pryzen, te fmeeken cn te verheerlyken, opdat Hy meer en meer onder hunne medeburgeren mogte bekend, en zyn Wil gehoorzaamd , of liever om my naar hunne onkunde hier te fchik- (*) Apud Cudwortu, Syltem. Intellect. Vol. L pag. Ü62. Ed. M»*kern. in 4to. ^ B 4  24 Da. w ï L L I A m s, fchikken, zyn Voorbeeld gevolgd worden. Integendeel in plaatfe van door hun meerder verftand en gedsdien'ftig gedrag de dwaazen wyzer te maaken, hadden zV de zwakheid en oneerbiedigheid voor den God, dien zv kenden, om zig by de dwaazen te voegen, en, voor zoo veel uit de gefchiedenifTen bekendis, de zotte bygelovigheden en plegtighcden van den Vaderlandfchen Godsdienft, dien zy zelfs befchimpten en veragtten, ook zelfs nogthans te oeffenen, en aantepryzen (*). 't Is de Goddelyke Openbaaring alleen, waaraan wy de kennis van deze verheven en dierbaare Pligt-oefeningen omtrent God zyn vcrfchuldigd. En gelyk de Heidenfche Wysgeeren zig gedroegen , zoo heoben ook zig tot nog toe gedragen, die in deze twee of drie laatfte eeuwen zig inbeelden te verftandig te zyn, om de Goddelyke Openbaaring des Evangeliums te gelooven ; want van deeze fterke Gceftcn fpreek ik alleen, omdat men van de ondeugenden en gedebau cheerden onder hen met geen fchyn van reden kan ver wagten, dat zy God zouden dienen. Doch nu eindelyk hebben eenige van de befte Deïften goedgevonden cm een gedeelte der inftellingen van de Chriftenen wegens den dienft van den Eenigen Waaragtigen God overtenemen en in dit zoo zeer voortreffelyk en allerheerlykft ftuk,' 't welk de Openbaaring des Hemels, die zy niet erkennen, ons geleerd heeft, dezelve ook natevolgen. 't Is te hoopen, en wy wenfehen van 'harte, dat zy het doen uit een waaragtig beginfel van eerbied voor God, en niet ilegts, om m dit opzigte ook Zonderling te fchynen. Dit zonderling en raar verfchynfel van een Genootfchap van menfehen, die enkel den Natuurlyken Godsdienft O Zw Paulus, den Apoftel ,'Rw*i». I. i?-23. j gffafa ,. „ Wiens woorden zoo fraai als waaragtig gyn,  Redevoering, S£ (erkennen, en zig met geene Goddelyke Openbaaring wjU Jen ophouden, gelyk zy voorgeven, fchoon het ailezins blykf, hoe veel zy, waarlchynlyk zonder het te wectcn, of zelfs nategaan, daaraan verfchuldigd zyn ; dit raar yerfchynfcl heeft men nu, federt eenigen tyd, in Engeland zien te voorfchyn komen ; en of de Heeren Deïften in andere landen 't zelve zullen navolgen,moet de tyd leerenHet is ter gelegenheid van eene Redenvoering ter inwyinr ge van een Kapelle voor zulke Godsdienftige Deïften gefchikt, dat we 'er, als van iets, zeer zonderlings, den Nederlandfchen Leezer hier berigt van geven. Dr. Williams, de Prediker van zulk een genootfchap, gaf eenige jaaren geleden , een ftukje tot eene proeve in 't licht over den Openbaaren Godsdienft; en in 't zelve gaf hy yoor, de misbruiken té willen verbete*. ren f die hy in den openbaaren dienft van God meende gezien te hebben. Zyn ontwerp was eene godsdienfti, „ ge maatfehappy opteregten , waarin de Dienft van „ God ceniglyk zoude-heruiten op den grondfiag van de allercenvoudigfte Beginfelcn der Zeedenkunde, zonder „ eenige verbindteniffc met de Leer des Chriftendoms, „ noch met eenig famenftel, dat op de Openbaaring ge„ grond is. " Wanneer men uit het hier vooren gezegde oordeelde, zou men gedagt hebben, dat Br. Wil* Hams nimmer de vrugten van zyn ontwerp zou hebben genoten, noch Prediker yan zulk genoptfehap zyn geworden. Maar dit foort van zoo genaamde Wysgeeren van onzen tyd is hierin zonderling geweeft, en gelyk zy de bcginfels van hunnen Natuurlyken Godsdienft in zeer veele opzigten wel hebben willen leeren van hun, die Chriftus Evangelie voor eene Goddelyke Openbaaring houden; zoo hebben ze ook eindelyk goed gevonden de oefFening van Godsdienftige Byeenkomften \gs eere yan God intevoeren; en dus hebben ze, zop B y op  Efi, WILLIAMS op nog een of twee plaatfen in Engeland, gelyk ons verhaald is, als ook nu te Londen, volgens het voorftel van Dr. Wïlfiams, zulk een tweede Kerk opgerigt. Ter dier gelegenheid is door Dr. Williams den 7 van April 17-6 deze Predikatie gedaan, en nevens de Liturgie of Ker'kdienft van dat Genootfchap nu uitgegeeven. Wat de Redevoering betreft; zy is op zulfcen leeft gefchoeid, als men van zoodanigen Predikant kon vcrwagten. Vreemd mag het egter fchynen , dat hy zyn Motto (want zyn Tckft kan ik het niet wel noemen, dewyl dezelve niet verhandeld wordt) genomen heeft, uit den Brief aan de Hebreeuwen, Hoofdft. X. 25. Voorzeker heeft hy in de Schriften der Oude Theïftcn of Wysgeeren die eenen God erkenden, niets gevonden 't welk hem tot zyne Verhandeling zulke gevoeglyke aanleiding konde geven, dewyl dat anderszins, als voor hem gepafter, wel zou gekooren zyn. „ Het vergeten , dus begint hy zyne redevoering, „ van de middelen, welken de menfehen eertyds tot „ heerlykheid en deugd opleidden, is de eenige bron „ van hunne verbyftering en ongeluk; en de eerwaar„ digfte zelve van alle de Inftcllingen der menfehelyke „ wysheid kan het onderzoek der reden niet doorftaan". Hy wil hiermede zeggen, indien we zyne woorden anders wel vatten, dat de Inftelling van openbaare Byeenkomften om God te eeren cn te dienen eene der eerwaardigfte inftellingen is, die wel wyslyk door de menfehen js uitgevonden, maar om zulke redenen ingevoerd, welken geenzins met gezond verftand beftaanbaar zyn. Men ziet, dat Dr. Williams zig niet zeer klaar uitdrukt, noch wel onderfcheidt: want de Inftelling zelve kan het onderzoek der reden wel uitftaan (anders begaat hy en zyn Genootfchap eene dwaasheid met dezelve overtenemen enna te volgen;) maar de redenen, waarop het aannemen *5  Redevoering. 27 - .men en ocffenen van die wyze Inftelling onder de Christenen gegrond is , wil de Heer Williams zeggen , kunnen de proef der gezonde reden niet uitftaan. Om dit althans te.bcwyzen, gaat hy dus voort. Indien men aan die Inftellinge wonderbaare dingen, . of Wonderwerken, tocfchryft, dan moet men 'er den „ Grondflag van zoeken in de ligtgeloovigheid en 't •• bygeloof van 't volk: want die wonderbaare dingen „ zyn, buiten twyfel, van belagchelyke en ongerymde „ onhandigheden vergezeld geweeft; maar die omftan„ digheden ontflipten de oogen der eerfte getuigen, om„ dat, in den beginne van alle maatfchappyen, derzelver navolgers gemeenlyk door het wonderbaare verbyfterd worden ; maar in 't vervolg van tyd maakt men daar„ over met meer bedaardheid zyne bedenkingen. De „ eerfte jaaren van den menfeh worden doorgebragt in „ doen of werken, en niet in redeneeren of onderzoe„ ken; en gelyk het zeker is, dat 's menfehen hart be„ ter leidsman voor hem is dan zyn geeft, en dat het zel„ ve zyne jeugd, ondanks zyne onervaarenheid, deugd„ zaamer doet zyn , dan de tyd dezelve kan maa„ ken; zoo zyn de Sekten in hunne eerfte tydperken „ deugdzaam geweeft, door zig naar de opwellingen van „ het harte en der algemeene neigingen te gedraagen; „ maarzy zyn bedorven geworden, nadat zy een mee}, nigte van redeneerders, geleerden en Filozofen heb,, ben gekreegen". Dit zyn de gronden , welken Dr. Williams eerft legt, om 'er vervolgens de gebeurde zaaken mede te vergclyken. Maar die gronden zullen aan veelen zeer zwak voorkomen. „ Buiten twyfel, zegt hy, „ gingen de Wonderwerken met veele belagchelyke en „ ongerymde omftandigheden vergezeld, maar dezeont„ flipten de oogen der eerfte getuigen". Dit buiten twyfel is hier zekerfyk in geen goed licht geplaatft j want het ftcunt  - ?8 Dr. VV I L L I A M S, fieuntop dezen grond, dat de Getuigen ,wdken de wonderwerken zagen, die omftandigheden «te ge«W werden; een ander zou daaruit gegronder befluitcn, dat 'er zulke omftandigheden , die niet gezien werden , en daar de Getuigen niets van weeten , ook niet geweeft zyn. Zy zyn 'er buiten twyfel mede vergezeld geweeft, zegt Dr. Williams, maa-niemand zag zc. Hy noemt die belagchelyke en ongerymde omftandigheden niet ; Ja geeft 'ergeen de minfte oppering van: hy kan egter'van de voornaam fte omftandigheden, die 'ermede vergezeld gingen, niet geheel onkundig zyn, en zal ze ooïc niet geheel lochenen. Eenigcn dcrzclven zyn dezen: De wacreld was zeer goddeloos en afgodifch, en de vcrüandigen onder de volken maakten haar nictwyzer en beter, cn konden dat ook niet doen, zoo dooi- gebrek aan genoegzame kennis, als aan klaarecn ecnvouwige redenen om te overtuigen, of aan gezag om voor te fchryven. 't Behaagde God derhalve, gelyk de Wonderwerkers voorgaven, de menfehen tot zynen dienft, tot de deugd en door dezelve tot het waaragtig geluk opteleidcn, opdat zydus, op nieuws,, gelegenheid zouden verkrygen, om volkomeneraanhet oogmerk hunnerfcheppinge, blykende uit de vermogens waarmede zy befchonken zyn, te kunnen beantwoorden : Daartoe zondt God mannen, •die de verftandigfle en verbevenfle leeringen wegens God, wegens zyne Voorzienigheid , wegens zyne volmaakfte Liefde voor het menfehdom, wegens de'uitmuntendfte zeedelyke Deugd en de zuiverfteHeiligheid, als den Wil van God, algemeensankundigden: . Die dit deeden op de eenvoudigfle wyze, wonderbaar naar de vatbaarheid van 't gros des menfehdoms algemeen ge- fchikt. Eneindelyk, die om tebcwyzcn, dat zy djt niet op eigen gezag deeden, maar van den Hemel fdaartpe laft hadden, hunne Zending met Wonderwerken bè>  Redevoering. 25 weezen. Welke dezer omftandigheden zyn nn ongerymd ? Is "t die, dat God, overeenkomftig met de menfchelykc natuur handelende, op eene zeedelyke wyze, 't vervallen menfehdom genadig wil te regt brengen, om volkomener aan't oogmerk hunner fcheppinge te beantwoorden? Is 't die, dat Hy daartoe eene Openbaaring , zoo heerlyk en zoo heilig in haaren inhoud, fchenkt ? Of is 't die, dat Hy zoodaanige Openbaaring fchenkende, dezelve met Wonderwerken beveftigt', dewyl 'er geen ander middel ter weereld is, om anders menfehen van deze waarheid, dat Hy zig openbaart, op eene zeedelyke wyze te overtuigen. Dit zyn de Omftandigheden, die wy weeten, en die de Getuigen ons berigten , dat de Wonderwerken verzelden; en zy zyn buiten ttuyfel, noch belagchelyk, noch ongerymd. Zy kunnen zelfs van belachchelyken niet vergezeld zyn geweeft, die uit haaren aart en natuur teegen deze zeer zekere ftryden. Uit deeze omftandigheden kan men ook veel klaarder de Deugd der eerfte Chriftenen afleiden, dan uit 't geene Dr. Williams laat volgen. De Redenaar toont vervolgens egter zyne waare hoogagtingvoor Godsdienft. „ Daaraan, zegt hy, waren onze Voorouders hunne Deugd, hunne liefde tot het Vaderland, endeWysheid hunner Wetten verfchuldigd: daar integendeel hunne nazaaten, die in de verhevenfte wectenfchappen zyn ingewyd, en zig op den groeten naam hunner Wysgeeren beroemen , door «hunne verfoeilyke ongodsdïenftigheid in een verzwakte veroudering van beginfelen en in een ftaatkundige verwoefting zyn vervallen , welke zoo ftrydig is tegens de goede zeeden als tegens het llaande houden der Gemeenebeften en Ryken". Daarop vaart Dr. Williams met grooten ernft en verontwaardiginge uit tegens de Grooten, die door hun voorbeeld de minderen bederven, en tegens allen ia 't algemeen, omdat  3o Da. W I L L I A M Sl omdat men de kinderen zeer kwaalyk opvoedt. „ Ramp„ zaalige Ouders! roëpt hy uit, wat nut hebt gy van de „ grootc fchatten, die gy aan de opvoeding uwer kinde„ ren verfpild hebt? Wat hebben zy gewonnen door dat „ geid en door 't verwerpen van den Godsdienft, waar„ van men hen geleerd heeft de beginfels te vcragten ? „ Zy weeten van de voorvallende zaakeri des tyds te „ praatén en van eenige beuzelingen, in de eeven zoo beu„ felagtige taaie van een nabuurig volk, als 't welk zy „ zoeken hatevolgén. Zy zyn van alles voorzien, uitge„ nomen van 't geene hen braave menfehen kan maaken. Hierop maakt de Heer Williams een overgang tot zyn voornaam oogmerk en onderwerp. Oordeelt gy, ze°t „ hy,' dat de Gronden van uwen Godsdienft, niet ver. ,, deedigbaar zyn; wel, kunt gy dan, dezelven vaarwel „ zeggende, geencn beeteren Godsdienft omhelzen?Om „ dat uwe onbedagtzaame Jeugd de oude vooroordeelen j, uitlacht^ moet men haar daarom aan haar verderf en „ ondergang overlaatcn , als ontbraken u de middelen óm ,, haar te houden by haare wczenlykfte pligten? Voor„ waar! In den toeftand, waarin wy ons bevinden, moei, ten we de Buiten-werken verlaaten, en ons in de Ci,, tadelle of Sterkte alleen begeeven , want de vyand i, heeft reeds de plaats in". Door de fterkte of citadellc verftaat Lr. Williams dc Zuivere en eenvoudige natuurlyke Godsdienft, de Dienft van 't Opperfte Weezen; en door de Buitenwerken verftaat hy alle overige Godsdienftige Leerftukken , die by den Natuurlyken Godsdienft gevoegd worden; te weeten denChriftelyken Godsdienft inzonderheid met deszelfs eenvoudige leerftukken. En hy beduidt hier zyne Toehoorders of Leezers ,dat deszelfs Vyanden , de Ongeloovigen naamelyk, den Chriftclyken Godsdienft reeds vermcèsrerd en overwonnen hebben, zoodat dezelve niet langer te  Redevoering. . 3f te verdeedigen zy- 't Welk zekerlyk een verregaand voorgeeven van dezen Heer is. Ons is onbekend, wathy voor den Chriften Godsdienft houdt; daar zyn 'er onder de Chriftenen, die veele onverdeedigbaare leerftukken, bygeloovigheden en ongerymdheden als gedeeltens daarvan reekenen : maar indien men dat alleen voor den Chriften Godsdienft houdt, waarin alle Chriftenen algemeen overeenkomen; dan is 't 'er zoo verre af, dat de Ongeloovigen eenige overwinning daarop behaald hebben, dat men wel mag zeggen, dat ze denzelven nog niet hebben weeten aantevallen. Nimmer hebbenze durven ondernemen, om te toonendat de Gefchiedenis van onzen Godlykcn Heer een verdigtfel is: Nimmer hebbenze de valsheid van zyne Wonderwerken beweezen; want de tegenwerpingen van den Heer Hume en anderen zyn volmaakter wederlegd, dan noodig was: Nimmer hebbenze eenige opmerkenswaardige tegenwerpingen tegens de Opftanding van Jefus Chriftus uit den dood, en de getuigeniffen der Apoftelen deswege kunnen maaken , enz. Zy hebben zig moeten vergenoegen met eenige kleine vittcryen, die uit groote onkunde dikwyls voortkwamen, en met het beftryden van eenige itellingen of leerftukken, die de verftandigfte voorftanders des Evangeliums nimmer voor gedeelten van den Chriftelyken Godsdienft erkenden. Dr. Williams ondertuffchen, fchoon hy den Chriftely-' ken Godsdienft, zoo als hy dien begrypt , niet verdeedigbaar oordeelt, is egter overtuigd , dat Godsdienft de voornaame band der menfehelyke Maatfchappye^is, en de grond van ons geluk; en vaftftellende, dat het algemeene begin fel van Verdraagzaamheid allen menfehen regt geeft om de Godheid, naar hun geweeten en 't licht van hun verftand te dienen , noodigt hy allen , die in God gelooven, tot het vormen van godsdienftige eg-  3* Dr. WILLIAMS genootschappen, waarin zy zig enkel bepaalen om deVolmaaktheden van God te roemen, en Hem de eerbiedigfte hulde en dankzeggingen optedragen. Voorts betuigt hy, dat hy door de uitvoering van zyne onderneminge geenzins eenige fcheuring wil veroorzaaken; en dat hy, fchoon zig met geene andere Godsdienftige Gezinten verbindende, zig egter van dezelven niet geheel cn volftrckt wil afzonderen, noch zig met haar in twift of onderzoek inlaaten. Hy heeft, zegt hy, geen ander oogmerk, dan om zyne leerlingen opteleiden cn aantemoedigen in de betragting van die algemeene pligten, die de vrede en 't geluk onder de menfehen bevorderen; en de volkomenheid van alle deze pligten is, volgens zyne gedagten, gelegen in de Algemeene Goedwilligheid. Op deze beginfelen is ook de nieuwe Liturgie of Kerkdienjl van den Heer Williams gegrond. Zy befïaat eeniglyk in het roemen cn verbreiden der Godlyke Volmaaktheden, vergezeld van Dankzeggingen en Gebeden In 't zaamenftcllen van dezelve heeft hy zig van eenige* fchoone dichtftukken bediend , uit Milton en Thompfon getrokken. Hy heeft by deze Liturgie nog eene verzaameling van vierentwintig Pfalmen gevoegd, volgens de overzettingen van Addifon, Watts cn anderen. Om den Leezer eenig denkbeeld te geven van den fmaak, die in 't werk van Br. Willliams heerft, zullcnwc eenige Hukken van zyne Liturgie overfchryven. Het volgende vervat den Avond-Kerkdienft, die tot het doen van Dankzeggingen cn Gebeden gefchikt is. De Bedienaar. „ O Volk, verheug u in den Heere. Zing zynen lof, „ en zegen Hem, want Hy is goed, en zyne Goedheid „ is eeuwig. De  Redevoering. 33 De Gemeente. „ Laaten we den Aller-Hoogften danken, en zyne „ Goedheid roemen in de blydichap onzer harten. (Algemeene Kei van Dankzeggingen.) De Bedienaar. „ O God ! Gy zyt de bron van alle goedheid: Gy „ Vermaakt U in het geluk uwer fchepfelen; Gy deelt „ hun daaglyks uwe weldaaden uit. Uwe Goedheid waakt „ over hen van 't oogenblik af, waarop zy beftaan. Door „ Uw toevoorzicht ontbreekt hun niets. Gy geeft hun „ het vocdfel; Gy verleent hun wooningen en kleedercn; „ Gy herftelt hunne uitgeputte krachten , en doet hen „ de vrucht van hunnen arbeid genieten. O hoe zeer zyn de menfehen verpligt U te danken voor uwe oneindige goedheid! De Gemeente. „ Gezegend zy de Heer, onze God, voor zyne goed„ heid en voor de zegeningen, welken Hy aan de kin„ deren der menfehen fchenkt! De Bedienaar. „ Wy loven en danken U, öHeer voor den geeft en „ 't verftand, door U aan ons verleend, voor de reden, „ waarmede Gy ons hebt begiftigd, voor de fchatten der „ kenniffen, die Gy ons hebt geopend. Wy danken U, „ dat Gy ons geformeerd hebt tot Deugd en Godsdienft; „ dat Gy ons de middelen hebt gefchonken, om van on„ ze afdwaalingen te rug te keeren, en dat Gy ons leidt „ op den weg des geluks. „ Wy loven en danken U, dat Gy ons in eene maat3, fchappye hebt verzamelt, en dat Gy onze harten ver„ vuld hebt met de aandoeningen van onderlinge teder„ heid;dat Gy onder onze lieflykfte vermaakende agting „ en vriendfehap onzer broederen hebt gefield. „ Aan uwe Goedheid is het, dat we 't geluk te danC „ ken  34 Dr. WILLIAMS „ ken hebben, 't welk we in de oeffcninge der deugd „ vinden en in 't geraaatigd gebruik onzer natuurlyke . „ vermogens. Wy danken U voor de verfchillende be„ proevingen, waar Gy ons laat doorgaan, om ons beter ,. te maaken, en voor de edele belooningen, zoo tegen„ woordigeals toekomende, welken Gy aan onzebraave „ betragtingen fchenkt. O Volk, zing den lof van uwen God, verheug u „ voor Hem, en vermeenigvuldig uwe dankzeggingen, „ want Hy is goed, want zyne Barmhertigheid is eeu» wig, en ftrckt zig uit tot alle geflachten!" De Gemeente. „ Gode zyalle eer en heerlykheid, lof en dankzeg»> gingj Grootheid, Majefteit en Macht, van nu tot in }, eeuwigheid!" Ziet daar een klein gedeelte van deze Liturgie. Gelyk zy gefchikt is voor den dienft van den Eenigen Waaragtigen God,is het niet te verwonderen ,dat zy met deH. Schriften, die wy gelooven de Openbaaring van dien God te vervatten, veelal overeenkomt: en zamengefteld zynde in eene eeuwe, waarin de kennis van goddelyke zaaken door de weetenfehappen, vernuft en befchaafdheid verfierd is, is 't geen wonder, dat zy fraaije aanmerkingen vervat, die ieder godvruchtig gemoed behooren te treffen; dewyl zy tot eer van God en ter bevorderinge van Deugd ftrekken. Dr. Williams verzekert ons, dathy de H. Schrift niet gevolgd heeft in 't opftellen dezer Liturgie; 't is egter klaar genoeg, dat hy 'er dan wederom, tegens wil en dank, niet weinig aan is verfchuldigd. Dan hoe dit ook zy; 't is zekerlyk eene treflyke inftelling, die allen lof verdient: want dewyl 'er zyn, die den Chriftelyken Godsdienft verwerpen, waarfchynlyk, (indien zy anderszins menfehen zyn van een braaf en god-  Redevoering. 35 godvruchtig gemoed, en wy geloven dat 'er zulken onder hen gevonden worden) omdat zy denzelven met regt kennen , en met de leerftelfels van zommige Chriftenen verwarren; Dewyl 'er, zeggen we , zulken zyn, zoo is het regtmaatig en loflyk , dat ze zig egter in den dienft en aanbidding van den Eenigen God vereemgen, en daarin eerbiedig kwyten. Die daardoor waarlyk tot denopregtften en ootmocdigften eerbied voor God worden opgeleid, zullen zckerlyk niet verre zyn van t komnkryk der Hemelen; want alzoie , zei onze Goddelyke Meefter en Heer, den wil van God wil doen, die zal van myne Leer bekennen, of zy uit God is, dan of ik uit my zeiven fpreeke. # * *■ III. VERHANDELINGEN over de zeventig weeken van Jerufalems herbouwinge, en eene week van deszelfs vervvoeftinge. ifte Stuk, door Rütger Schutte, Predikant te Amfterdam ; by de Wed. Lovering en Mart, en Joh. IFefing, Willemz. 1776. in 8vo. De Eerwaarde en zeer geleerde Schryver van dit ftuk heeft hierin op eene uitnemende wyze blyken gegeeven van zyne groote geleerdheid in de Taal- en Oordeel- Tydreken- en Hiftorie-kunde; gelyk hy in andere Schriften van de aangenaamfte en ftichtelykfte bekwaamheden al voor lang treflyke proeven hadt gegeeven. Wy zeggen dit niet, omdat wy voorgenomen hebben den Godgeleerden in 't algemeen den wierook van lof toetezwaaijen, gelyk niet zelden, laf genoeg, gefchiedt, vooral wanneer men hunne gevoelens is toegedaan; maaf Ca 0Ift'  R. SCHUTTE, Over de omdat de Heer Schutte in waarheid door deze verhandelinge zeer grooten lof heeft verdient, indien Wy ons niet geheel bedriegen; fchoon we egter geweldig twyfelen, of zyne Verklaaring van deze Voorzcgginge in Daniël IX. 22-27. in verfcheidene opzichten gegrond zy. Na de opdragt aan den Heer Mr. Nik. ter Brugge, Advokaatin 'sGraavenhaage, enz.,en eene Voorrede aan den Lezer, waarin de Heer Schutte berigt , dat het tweede Stuk dezes wcrks ook voltooid is , waartoe anders, uit hoofde van zyne droevige verzwakkinge en ongefteldheid in armen en handen, door eene fclierpe ziekte veroorzaakt, weinige hoop zoude zyn; volgen eenige gedichten , door goede vrienden gemaakt tot lof van zyn Eerw. en dit werk, en daarop het werk zelf. Dit begint de Heer S. met een Tydrekenkundig Voorbericht, en algemeene Tydtafel. In 't zelve vindt men een juift bericht van den Juliaanfchen Tydkring, door den groten Jofef Scaliger uitgevonden , om tot eene algemeene tydmaat te ftrekken vooralle andere Jaartellingen. De geleerde Sehryver bedient zig in dit fttrfc zeer dikwils daarvan, en heeft daarom dit berigt van den zeiven vooraf laatcn gaan, met aanwyzinge van zyne nuttigheid. De Tydtafel begint, met Darius den Meder, de Jaaren zyner regeeringe, die des Juliaanfchen Tydkrings en de Jaaren voor Chriftus Geboorte; te weten 't Jaar voorC. G. 537. en zy (trekt zig uit tot het zevende of laatfte Jaar van de weck der verwoeflingem 't Jaar 73 der gewoonc Chriftelyke Jaartellinge. Na deze voorbereidingen tot het werk volgt een kon Vertoog van des Schryvers Verklaringe der Zeventig weeken en de Gronden voor dezelve. Over Daniël IX. 22— 27. In dit Vertoog ftelt hy zyn gevoelen beknopt voor over LXX wecken van Daniël en de gronden, die voor zyn gevoelen pleiten; welken in tien Hellingen worden voor- 5*  Zeventig weken van Daniël. 37 voorgedragen; te weeten in dezelven wordt gezegd, dat de Hebreeuwfche Text, zoo.als wy dien nu leezen, juift moet worden overgezet, en de wettige gevolgen, daaruit voortvloeijcnde coegeftaan; ook de getallen en .woorden .moeten in de regte beteekeniffe worden opgevat , cn by die beteekenis moet men blyven, als dat een .week een .week., zeven zeven, .tweeenzeftig tweeenzestig enz. beteekenc en bly.ve beteekenen 't zy men die woorden eenmaal eigenlyk of oneigenlyk genomen heb* bc. De LXX wecken zyn weeken van Jaaren, die .400 Jaaren uitmaaken, ,dewyi men 'er geene weeken van dagen , die flegts één jaar en ruim vier maanden zouden uitmaaken., door verltaan kan , alzoo daarin de zaaken, hier voorfpekl, niet kunnen gebeurd zyn , hoe men den text ook zoude willen verkiaaren: De Vervulling toont ook, bvde aitkomft, dat de verkiaaring van Jaarw.pken de regte is. Die LXX Jaarweéken loppen in een afgebroken reeks voort; zoodat men 'er geene tuffchen ruimte van Jaaren mag invoegen, dewyl daardoor alles los en onzeker wordt. Die LXX weeken worden in de voorzegging zelve verdeeld in VII, LXII, en I week. En deze tydvakken moet men beginnen en eindigen daar de Hebr. text dat gebiedt; want daartoe zyn zy onderfcheiden opgegeeveo, Op 't Begin dan van 't eerfte tydvak van VII Jaarweeken komt het voornaamlyk aan; en dewyl 't begin van 'c 25 t. daarop ziet, moet men dat naauwkeurig volgens den Hebreeuwfchen text vertaaien; en wel op deze wyze volgens den Heer S. Gy zult dan het geheim weetende met ryj> overleg doen letten, uit hoofde van den uitgang des •woords, dat men Jeruzalem herbouwe tot Mejfias den Vorjl toe; zeven weeken lang; dat is. „ Daniël moeft godvruch.j tig en bedaard doen opmerken op de Stads herbou„ wing, dat men Jeruzalem herbouwde tot Mcffias den C 3 „ Vorft  3S R. S C H U T T E, Over de „ Vorft toe: En die opmerkzaamheid zou duurcn zeven „ weeken lang.*' De Uitgang des IVoords ziet hier op het uitgaan des Woords uit Gods mond, 't welk Gabnèi in 't 24fte f, aan Daniël kwam te kennen geven ; cn niet op een Woord of Bevelfchrift van cenen der Perfifche Koningen; want zeer duidelyk en zeker blykt dit uit het 23 f. gelyk ieder, die het inziet, zal gewaar worden. Alle de uitleggers derhalve, die hier op een Koninklyk bevel denken, zyn van den regten weg. En de waare kenmerken van 't begin der VII eerfte Jaarweeken zyn het woeft liggen der Stad, dc herbouwing, en wel eene herbouwing der Stad met een bedaard en godvruchtig overleg en opmerkzaamheid op deze Godfpraak. Deze kenmerken vindt men niet in 't ifte Jaar van Cyrus, noch in *t 2de yan Darius Hyftaspesz, noch in't 7de van Artaxcrxes Langhand, noch in zyn 32fte jaar; maar alleenlyk in het 2oftc Jaar van dien Vorft, het 45ifte voor Chr. Geb. Vèrgëïyk ffiébenn. ï: 4. Het einde dezer VII weeken, of 49 jaaren, brengt ons tot het jaar 402 voor C. G, of tot het flot van de boeken des O. T., eindigende met Malachias. Het tweede tydperk is van LXII weeken of 434 jaaren. En, zegt de Godfpraak volgens dc overzetting van den Schryver, in twee-cn-zejlig weeken zal plein en Jlcile diepte herbouwd worden, ook in de benaauwdheid van die ty. den; 'f. 25. b. Dit tydperk begint, daar 't voorige eindigt. Na 'c uitfterven der Profeten verbafterden de zceden, cn tyden van benaauwdheid volgden, zoo onder de Syrifchc Vorften als onder Herodes geflacht en de Romeinen ; doch men bleef de Stadsbouwing voortzetten; zelfs 't plein van Moria en de diepte van de Kaasmakers vallcic werden tot luiftcr en verfterking der Stad herbouwd , tot het 33'ftè Jaar na C. G. toe, dat is tot het iaatfte Jaar van dit tydperk. Het  Zeventig weehen van Daniël. 3? Het derde Tydperk wordt in 't *6ftc % befchreeven, •t welk de geleerde Heer S. dus vertaalt: En naweeën- zeflig weeken zal de Meffias uitgerooid worden maar het zal niet voor H.nzelven zyn: en die Stad en dat Heiligdom zullen verderven >t Folk van den Vorft die komt; doch zyn einde zal zyn met eert overftroomenden vloed; }a tot he Lde toe van eenen oorlog zal 'er het vaftelyk beftootene der verwoeftingen zyn. . Dat men door den Vorft dte komt hier den Meffias verdaan moet, blykt uit de benaamin^; van Vorft,die in 't ^e^vanhem reeds was gebruikt, en uit «byvoèging^^i^ of K3n, den gewoon» titel van dien Vorft, als hy ter ftrafoeffemng verfchynt. Zyn Volk, naamelyk het nieuw gezalfd heiligdom zyn derhalve de Chriftenen. De woorden Zyn Einde ■moet men verftaan van de LXXfte week, waarin een einde werdt gemaakt van den tyd van de zeventig weekte Van dit Einde is duidelyk te ondcrfcheiden het Einde des Joodfchen Oorlogs , in *t laatfte gedeelte van dit vecrs, tot eenen overgang, om 'er nader in t a7 * van te fprecken, hier gemeld. Deze laatfte of LXXfte week, beginnende met het 33fte na C. G. het jaar zyner kruifiging, eindigt met het 4ofte jaar na C. G. volgens onz- gemeene Jaartelling. De kenteekens dezer weeke zyn het uitrooijen van den Meffias tot verzoening en gerechtigheid; zyne komft als Vorft aan 't hoofd van zyn Volk,dat hy nu zou zalven; de vervolgingen, welken de oude Stad en Heiligdom tegens dat Volk zou in 't werk ftellen, doch die hun niet zouden gelukken; en 't einde van des Meffias regering geduurende de LXX Jaarweeken, 'twelk nu zou komen met eenen overftroomenden vloed van vyandelyke legers ;*t welk in die laatfte week ook gebeurd is; doch flegts als ten vocrboode van zwaarer onheilen,te weeten van de geheele verwoefting. C 4 De'  40 R- SCHUTTE, Over de Deze geheele verwoefting van Stad, Tempel cn Staat door de Romeinen vindt men y. 2? befchreeven; waarvan ^ natuurlyke vertaaling volgens onzen Schryver is: Want te beveftigen. Vervolgens wyft onze Schryver in 't tweede Hoofdftuk dezer tweede Verhandelinge de vervulling aan van't begin der LXX jaarweeken, of der VII eerfte weeken in het 2ofte Jaar van Artaxerxes Langhand. De twee eerfte en grootfte tydvakken, zegt hy,hebben veel naauwkeuriger betrekking tot malkanderen, zy behooren tot het Oude Teftament; en dit geeft hy op als de reden, waarom zy by malkanderen ftaan in één vers. Zou derhalve deeze geleerde man hier ookgedagt hebben, dat de verdeeling in veerzen van eenige gezag is ? gelyk zyn Eerw. aan de klank-ftippen, zinftippen en zinfnydingen vry wat gezags fchynt toetefchryven; om welker minagting deHee- ren  . Zeventig zveeken van Daniël 47 ren Michaëlis en Hafencamp hier zoo fterk, als menfehen zondereenigen fmaak, berispt worden; fchoon de Heer Schutte waarlyk anderzins een zeer zeedig Schryver fchynt. Naauwkeurig wyft zyn Eerw. aan het begin der LXX weeken op het 2ofte Jaar van Artaxerxes Langhand, 't welk hy fielt overeentekoomen met het 426311e der Juliaanfche Periode , en met het 483 Jaar'voor Chriflus dood, die in 't 3311e Jaar der gemeene Chriflelyke Jaartelling gefield moet worden. En gelyk dit begin van agteren uit het Jaar van Chriflus dood wordt opgemaakt, zoo toont hy 't zelfde ook zeer geleerd en uitnemend aan met van vooren te beginnen. In dat 2ofle Jaar van Artaxerxes lagen Jeruzalems muuren nog verwoefl en zyne poorten verbrand , Nehem. I. 3. II. 11-17. IIL \rr$fc Cyrus hadt te vooren maar verlof gegeven den Tempel te herbouwen. Ook ftrekte zig het verlof der volgende koningen niet verder uit. Dus bleef de Stad als Stad verwoefl. Hier wordt Prideaux in zyne gefchiedenis van het O. en N. Verbond aaneengefchakeld , wedcrlegd. Dat de Stad in gemelde 2ofle Jaar is begonnen herbouwd te worden, en dat wel met het godvrugtig opmerken, om dezelve te bouwen tot Meffias den Vorfl toe, wordt verder getoond: het laatfte tragt de Heer*?, te bewyzen uit de vergelykinge van verfcheide plaatfen van Nehemia en Profeet Malachia met dit IX Hoofdft, van Daniël. Maar na de VII weeken of 49 Jaaren van dit eerfte Tydvak, en dus na 't overlyden der Profeten, vervielen de zeeden deerlyk en verdween grooten deels die opmerking. Hierop toont de Heer S. uit de Gefchiedeniffen met zeer veel geleerdheid en naauwkeurig. heid, dat het 2cfte Jaar van Artaxerxes Langhand waarlyk invalt met het 4263fte Jaar des Juliaanfchen Tydkrings: bewyzende dat met het gezag van den gelyktydigen en zeer voortreflyken Griekfchen Hiftorie-Schryver Thucydi. des  48 5. SCHUTT E, (teer de des, 't wélk hier boven dat van Diodorus den Siciliêr en vön den Tydregel van Ptolomeus, en anderen is te Hellen. Nogthans tragthy ook die verfchillende Schryvers geleerdelyk overeentebrengen, door te onderftellen dat Artaxerxes met zyn Vader Xerxes tegelyk zes Jaaren te vooren reeds geregeerd hadt. Dit geheele ftuk, een der fraaiften van 't werk, verdient by uitftekenheid de opmerking der geleerden; maar wy kunnen 'er niet op ftilftaan; zullende hier alleen maar byvoegen, dat de Heer ^.aantoont, dat Thucydides opgave ook door de H. Schrift wordt beveftigd. In het lilde Hoofdftuk der Tweede Verhandeling vindt Men de ■vervulling van 't eind/lek der VII eerfte weeken in het begin der Regeeringe van Artaxerxes Mnemon of den Langheugcnden, zynde het 43 u en 4312 Jaar van den jul. Tydkring, f. a5h. Hier ftraalt wederom 't Mans naauwkeurigheid en geleerdheid door. Hy bewyft, dat 3er omtrent 't einde der 49 Jaaren eene groote verandering a3nhet Perfifche Hof voorviel; dat Nehemiaasplaats Van Landvoogd thans bekleed werdt door Bagoas eenen der -Perfifche grooten; dat de Jooden zeer ondeugend werden, hebbende de Hoogeprieftcr Johannes zelf zynen broeder Jefus in den tempel vermoord ; waarom hun zwaare fchatting werdt opgelegd, en zy in benaauwde tyden vervielen. Wyders bepaalt de Heer S. het einde van den leeftyd der Profeeten met den regeeringstyd van Darius Nothus of den Baftaard, of met 't begin van Artaxerxes Mnemon, die in 't Jaar 4310 des J.T. 't roer in handen kreeg; en federt dien tyd werdt de Godsdienft flordiger behandeld, en men verloor uit het oog het bouwen der Stad met de godvrugtige opmerking, om het te doen tot Mefiias den Vorft toe. Zeer naauwkeurig, bondig en onderfcheiden toont onze Schryver, dat Ezras, Nehemias en Malachias leeftyd niet langer moet uitgeftrekt worden, wederleggende alle tegenwerpingen. In  Zeven weeken van Daniël, 49 In 't IVdc Hoofdftuk dezer tweede Verhandelinge wordt van den Heer S. de Vervulling van 't tweede lid van '£ 25 y. of den tydkring der LXII. Jaarwecken aangeweezen; dat is van 't tydvak van 434 Jaaren , aanvangende met het 4312de Jaar des J. T.en zig uitftrekkende tot het 4746fte, het 33fte der gemeene Chr. Jaartelling, waarin Chriflus dood voorviel. Benaauwdheid der tyden hadt in dit tydvak doorgaans plaats, zegt onze Schryver, door geldafperfingen, oorlogen, verwoeftingen, en vervolgingingen om den Godsdienft, en hiervan waren de ondeugden der Jooden veelal oorzaak; zoodat zy ook geenzins bouwden met opmerkinge tot Meffias den Vorft toe. Dit alles wordt met gefchiedeniffen beveftigd; die egter niet aantoonen, dat 'er geene vry groote tydvakken van voorfpoed geweeft zyn, gelyk wy meenen.; fchoon de Heer S. het tegendeel tragt te bewyzen ook van de tyden onder Johannes Hyrkanus. Men bleef egter, fchoon met geeri oogmerk om tot den Meffias toe tebouwen , aan de Stad bouwen , en wel in 't byzonder aan 't pleinen de fteile diepte met onnoemlyke koften, gelyk uit de Hiftorien ook wordt beweezen. Men trok een wonderbaar groote muur op uit dc fteile diepte om van den Tempelberg eene fterke veiling tegelyk, cn een groot Paleis te maaken; en Herodes de Groote heeft dat plein en die diepte, waaraan reeds veele vorften gebouwd hadden, met groote onkoften herfteld. Dus hebbenwe den korten inhoud van deze fraaije verhandelingen gegeven; welker ftyl cn taal zoo vloeiend is, hier en daar een enkel woord uitgenomen, als de inhoud naauwkeurig en geleerd. We hadden vooorgenomen eenige bedenkingen op des kundigen Schryvers verklaaring voorteftellen, maar dit uittrckfcl is daartoe te groot geworden. Alleenlyk zullen we egter aanmerken, dat het geloovig bouwen der Stad met opmerkinge om D to:  50 R. SCHUTTE, Over de Zeven wecken van Dankt'. tot den Meffias toe te bouwen van den Heer Schrvver wa fterk wordt aangedrongen; daar, 't geen aan verfcheide geleerden ftof van verwondering heeft gegeven, in de boeken van Ezras en Nehemia niet een woord' van den Meffias nf rro-rftrfr-Vc r\f Tmn r«r „,„„.jt zoo min, of miffchien nog iets minder dan in de Apokryfe Boeken, die in 't tydperk der LXII weeken zyn gefchreven. Want Nehem. VIL 65. enEzrall. C3. zyn te duifter om in aanmerking te komen. Maar men weet, hoe veelen onzer Godgeleerden (want by de buitenlandfche geleerden is dat gevoelen merklyk afgenomen, met het toenemen der oordeelkunde) doorgaans nog zeer fterk zyh ingenomen met het begrip van 't Geloove der godzalige mannen onder het O. V. in den Meffias, als hadden derzelver gedachten en daaden daaróp zoo zeer gedoeld, dat zy in die betrekking byna altoos moeten verklaard worden , fchoon hunne woorden en fchriften, eenvoudig en ietterlyk genomen, 'er een volkomen ftilzwygen van bewaaren. De geleerde Schryver hadt egter, onzes oordeels, niet noodig gehad, hierop zoo fterk aantedringen; indien hy op de zinfnyding door den Atnach» of twee punten, die by de geleerden thans van weinig gezag is, min ware gefield geweeft, en geleezen hadde, f. 24. Gy zult dan iveetcn en opmerken van wege den uitgang des woords, dat men Jeruzalem herbouwe tot Meffias den Vorjl toe, zeven weeken en twee en zeftigweeien; en- de vlakte en diepte zullen herbouwd worden, ook in de benaauwdheid dier tyden. En daar was dan nog zeer wel reden te geven van de fnyding der negen en zeftig weeken in zeven en in twee- en-zeftig weekenDoch we moeten hier eindigen» IV.  5i IV. PRINCIPES de la Lègijlatlon Univerfillc. Jmfterd. 1776". dat is, GRONDBEGINSELS der Algemeene Wetgevin» ge. Amfterd. 1776- 2 Deelen, in 8vo. De eerfte bedenking, welke men by het leezen van dit werk miffchien zal opvatten, zal wezen; hoe lange zullen de Geleerden nog wel fchryven over de wetten en de wetgeving? Immers, indien men den Opftellcr gelooft, heeft de bekwaamheid der Menfehen in dit ftuk, in weerwil der verbeteringe, welke door eene ondervinding van vyftig eeuwen moeft te wege zyn gebragt, flechts geringe voortgangen gemaakt. Dit befluic hy uit den elendigen ftaat, waar in men, nog ten huidi- gendage, befchaafde volken gedompeld ziet. Dus zullen wy dan alvoort beuzelen, boeken fchryven en het eene leer-ftelzel by het andere voegen, om het geluk der volken aantewyzen, tot dat deze volken, en de aarde, welke ter hunner omzwerving dient, niet meer zyn zullen ; en de wetenfehap van wetten voortefchryven zal dan der volmaaktheid eerft naby komen , wanneer 'er noch Opperhoofden om te regeeren, noch Onderdaanen om te gehoorzaamen, zullen zyn overgebleven. Indien men met een onpartydig oog de wetten befchouwt, welken, by de verfcheidene volken der aarde, door de Wetgevers zyn voorgefchreven, geraakt men zoodanig in verbaasdheid , wegens de ftrydigheden, die men, zelfs in de eenvoudigfte grondbeginzelen ontmoet, dat men gereed ftaat om te denken dat de Wetgevers D 2 alleen  52 GRONDBEGINSELS der alleen het byzondere belang van één Volk hebben in achtgenomen en dat hun geeft, binnen dc grenzen van hun land bepaald, don Menfeh niet in zyne gemeene betrekking tot het geheele geflacht befchouwd heeft. De geëerbiedigde wetten van Minos by de Kreters, de by de Spartaanen aangenoomene wetten van Lykurgus, het meerdcrgedeelte der zetregels van Konfucius, ingevoerd by een talryk en voormaals geletterd Volk, de wetten van Numa in Italië , van Solon in Griekenland, van Zoroafter by de Perfiaanen en Indiaanen, eindelyk vanMozes by de Hebreeuwen, (hoewel deze laatften om: zeer wyze redenen zoodanig moeftcn zyn) alle deze wetten, elk faamenftel op zich-zelve onderzocht, zyn maar alleen gefchikt voor den Landaart, voor welken zy gemaakt zyn. Indien men in eenigen derzelven zomtyds eenige weinige zaaken waargenomen vindt, die het geheele menfehelyke geflacht betreffen, zoo zyn dezelven echter niet eenvoudig voorgedragen, maar liggen verzonken in eenen maalftroom van grond'^ beginzelen, die byzonder belang bedoelen, en niet begaanbaar zyn met het algemeene belang van alle de In. wooners der aarde. Dit laatfte heeft de Schryver zich als den grondfjag van het gebouw zyner algemeene wetkunde voorgefteld. Het werk is, buiten tegenfpraak, zeer lofwaardig, zoo wegens de groote menigte van voornaame onderwerpen die 'er in voorkomen, als wegens de deftige en verftandige manier van voor dragen, welke de Schryver gehouden heeft. Billyk oordcelendc dat in een zoo ftaatkundig, werk rgéen opfmukkende voorraad van puntige volzinnen diende uitgeftort te worden, heeft hy eenen manlyken, zinryken ftyl boven die flikkerende fpreekvvyzen gefteld, welken men in duizend der hedendaagfehe gefchriften vindt, gelyk weerlichten ïn  Algemeene Wetgevïngc. 53 .in een donkeren nacht, alzoo fchielyk verdwynende als opkomende. Voor het overige is het werk fieflyk gedrukt. De eere van hetzelve gefchreven te hebben, wordt van zommigen den Heer PiJati, van anderen den Heer Schmidt, eenen Zwitfer, toegekend. , Wy zullen onzen Leezeren, eer wy hun het plan van 't werk mededeelen, een ftaaltje onder het oog brengen, waar in des Schryvers doelwit, naamelyk de algemeene verbintenis der verfcheidene Volken-, ten klaarften doorftraalt. „ De byzondere maatfehappyen, als leden zynde van .„ de algemeene, konnen nooit volkomen gelukkig zyn, „ ten zy het geheele Menfchelyke geflacht een byna een„ paarig geluk geniete. Buiten deze evengelykheid van „ geluk, over het geheele menfchelyk Geflacht verfpreid, zal elk Volk, in weerwil van zynen bloeijenden ftaat, „ noodzaakelyk gebrek lyden aan duizenderleije gerief,, lykheden'en voordcelen, welken het uit de andere „ Volken zoude trekken, indien allen even kundig on„ derwezen en even bekwaam geregeerd werden. Ten ,, anderen veroorzaakt het al te groote onderfcheid in de J5 gefteldheid der Volken, ter oórzaake der algemeene „ verëeniging der Menfehen , de zelfde uitwerkzelen, ., als dc al te fterke ongelykheid van het fortuin, in de ,, byzondere, raaarkwalyk famengevoegde genootfehap„ pen: dit onderfcheid geeft voet tot eenen land haat, „ en baart onluften cn verwyderingen. Befchaafde Vol„ ken vinden zich aangezet om hunne macht en fchran„ derheid te misbruiken, ter onderdrukkinge van zwakke „ cn domme Volken; of woefte en krygshaftige Vol„ ken , aangefpoord door die ruftelooshcid, welke altoos „ de ruwheid der zeeden verzelt, overvallen minder fterkea dcc'a meer voorfpoedigen. D 3 „ Dit  •54 GRONDBEGINSELS der Dit onderfcheid is diensvolgens eene hinderpaal tot „ hec algemeene welzyn der maatichappyen, vermits n daar door de vreede en de ftille ruft, die tot den ge„ lukftaat der menfehen vereifcht worden, noodwendig „ worden verbroken. „ Als men de wederzydfche af hangkelykheid van alle „ de leden der algemeene maatfehappy opmerkzaam naa„ denkt, ziet men hoe de verlichte Volken hunne waare „ belangens verzuimen, wanneer zy, in plaats van af„ gelegene Volken te befchaaven en te onderrichten, „ dezelven te onder brengen, en hen geheel redenloos „ maaken, door ze te regeeren met de yzeren roê, om „ hen in flaverny te houden; óf wanneer zy deze rampza„ ligen overlaten aan het verfoeilyk eigendunkelyke ge„ zag eenes baatzuchtigen en verfjindenden koophandels. „ Hoewel de ftraf dezer inbreuken op de rechten der „ menfehelykheid zich niet terftond, op eene duidclyke „ wyze, openbaart; echter ontfnappen derzelver uit„ werkzelen geene doordringende oogen; maar deze zien ,, den aannaderende val reeds door den opblazenden voor„ fpoed heene. De Landaart die, het eerft, op deze ,i wyze, tegens de gefchiklykheid zondigt, zal ook, het „ eerft, zulks moeten bezuuren , en haare Nabuurcn „ zullen, by afftuiting, het mede moeten ontgelden. „ Indien voorbeelden niet haatelyk waren , zoude het „ gemaklyk zyn, daar van oude en nieuwe aan te haa„ len. „ Men begrypt, door deze zelfde redenen, welken „ uit de noodzaakelykheid der verëcniging van het gc„ heele Menfehdom in de algemeene maatfehappy voort„ vloeijen, dat al het geene ftrekt om de menfehen van „ elkander af te fcheiden , hun gelukftaat nadeelig is „ Dierhalven moeten alle Volks-afkeerighedcn, welken deze verëcniging beletten, ter zyde gefield, en alle „ aaa-  Algemeene Wetgevinge. 55 aanftootelykheden uit den weg geruimd worden, die „ rockclooslyk by de gemeenzaamc verkeering tuffchen de verfchillende Landaarten plaats grypen en der vol' brenging dier noodzaakelyke verëeniging hmderlyk " zyn Hoe meer de Menfehen de zelfde wetenfehap'" pen en kunften, de zelfde zinlykheden en dezelfde " zeeden zullen toegedaan wezen, hoe meer zy geneigd zullen zyn om elkander te beminnen en zich onderling " te verbinden. Eene van andere afgefcheidene Land,' aart bekoomt iets te byzonders en eigenzinnigs in haar „ karakter, dat haar by de Nabuuren gehaat maakt; zy „ berooft zich-zelve van alle de kundigheden en van al „ het vermaakelyk genot, dat zy in de verkeering met , andere volken zoude konnen vinden; zy is in het gc" val van een' kluizenaar, die, de vermaakendes levens vaar-wcl gezegd hebbende, tot grillig-en eigendunke„ lykheden overflaat, welken de reftvan het menfehdom „ onverdraaglyk zyn. „ Ook zyn de op zich-zelf levende Volken nooit ge„ lukkig geweeft, welken fchyn van voorfpoed zy an\\ ders ook vertoond hebben. De Egiptenaars, in hunne valleye beflotcn, hebben geen nut mogen haaien uit „ de kunften en wetenfehappen der vreemdelingen; en ;' geenen toeverlaat in hunne Nabuuren bezittende, vcr\\ vielen zy onder de oppermacht der Krygslieden en der „ Pricfteren : door de wetten huns Vaderlands in hetzel" ve gevangen gehouden wordende en tegens de reizi„ gers een vooroordeel voedende, bekwamen zy, door '„ het bedwang en de eenftemmigheid waar in zy hun le„ ven deeten.- een bedrukt en laaggeeftig karakter, dat „" regtftreeks tegens het geluk aanloopt. Men roemt de „ macht en den bloeijeuden ftaat van Japan, zedert dit keizerryk allen omgang met de overige waereld heeft „ afgcfneden. het inwendige dezes lands is ons te weiD 4 » ni8  J5 GRONDBEGINSELS der „ nig bekend , dat wy over deszelfs gelukkigen^oeftand „ zouden oordeelen; dan, de blyken die wy hebben van „ deszelfs eigendunkelyke regeering, van deszelfs even „ zoo hard als beuzelachtig beftier, van deszelfs affchu „ wclyke Volks-zeeden.doen ons deszelfs Inwooners aan„ zien als een hoop elendige flaaven. „ Buiten twyffel was het noodwendig dat de algemeene „ maatfehappy verdeeld wierd in een zekere menigte van „ byzondere maatfehappyen ; de te groote afftand tus„ fchen de verfcheidene deelcn van den aardkloot, zou„ de de beftiering dezer deelcn, verëenigd zynde, te „ moeijelyk, ja onmogelyk gemaakt hebben; doch wy „ befpeuren aan den anderen kant, de oneindige voor» deelen van eenen ftaat, welks uitgeftrektheid evenre„ dig is aan den byftand,dien de provintiën in deszelfs „ midden elkander verleenen moeten, cn aan de noodi„ ge middelen ter verdeediging tegens de aanvallen van „ buiten: derhalven mogen wy befiuiten, dat de kleine Staa„ ten ook weinig gefchikt zyn naar de wetten der regel„ maatigheid, zoo wel, vermits zy niet beantwoorden „ aan de vereifchte voorwaarden ter handhaveninge van „ eenen vaften en geduurzaamen regeerings - vorm, als „ uit hoofde der verwydering welke zy tuffchen de „ Menfehen veroorzaaken. Hoe meer de Menfehen „ zich in afgefcheidene hoopen verdeelen, hoe minder „ zy het gemeene belang der menfehelykheid ontwaar „ worden, en hoe minder zy bygevolg het geluk ken„ nen". Op deze wyze toont de Geleerde Schryver aan, het nut eener Wetgevinge, die op de beginfclen der Algemeene Wetgevingegebouwd is; cn waaruit denoodzaaklykheid van de kenniilc dier beginfclen der Algemeene Wetge vinge blykt. Het  Algemeens Wetgevinge. 57 Het werk zelf is verdeeld in XI boeken, welken 98 Hoofdftukken behelzen. In het eerfte boek, handelende over de betrekking van den Menfeh ten aanzien der Natuur, redeneert de Schryver, in agt Hoofdftukken , van dc Natuur in het gemeen, van de Natuur onzes Aardkioots, van de Natuur des Menfehen, van den invloed van ftoffelyke wezens op den ftaat des Menfehen, van den invloed van verftandige Wezens op den ftaat der Natuur,' van de fchikking welke waargenomen wordt in de bewaring van ieder byzonder weezen , en in de voorplanting der Zoorten; eindelyk van de plaats die de Menfeh in de orde der Natuur beflaat. „ Wy noemen Natuur", zegt hy, „ het onmeetbaar „ uitgeftrekte famenftel van wezens , mitsgaders de on„ veranderlyke wetten waar naar dezen zich hebben te richten. De Natuur is diensvolgens geen wezen het „ welk daadelyk beftaat, maar in tegendeel een afge„ trokken denkbeeld van onzen geeft, een algemeen uit„ gedachte naam ter vermyding van omfchryvingen. In,, dien zy in der daad beftondt, zoude zy het Opperwe,, zen zelve moeten zyn, daar zy intuffchen Hechts een „ gewrocht is van dat oneindig Wezen, en de fpiegel „ waar in God ons zyne almacht vertoont. Wanneer „ men zegt: het is een uitwerkzel der Natuur, wil men „ niets anders te kennen geven, dan dat dit uitwerkzel voortgebragt is , door de werking der zelfftandighe„ den, welken door de vermogens en volgens de wetten, die door den Schepper gegeven zyn, bewegen". Wanneer de Schryver op het ftuk van de Natuur van den Menfeh komt, toont hy verhevene begrippen te hebben van ons geflacht, daar hy zeer edelaartig het wyde onderfcheid befchryft tuffchen de redelyke Schepzelen en de Dieren. Aanmerkelyk is het egter, dat hy ten aanzien der laatftgenoemden, de KarteGaanfche ftelD 5 ling  y3 GRONDBEGINSELS /Za¬ ling eenigzins fchynt aantekleeven. „ Wy zyn volftrekt „ onkundig", zegt hy, „ van de grondoorzaak en dryf3, veêren van de daaden der Dieren waar in wy zomtyds „ geheugen en verbeelding meenen te ontdekken, nadien „ dezelven zomtyds vermogens fchynen te eiffchen die „ eenen zweem van de onzen hebben, doch dezelven „ ontftaan bedenkelyk alleen uk het werktuiglyke van „ hunne ligchaamen. „ Althans befpeurt men in hunne verrichtingen en in „ hunne denkbeelden, gecncrleijegevolgtrekking, fchik„ king of famenvoeging, en alles bewyft in hen fieebts „ werktuiglyke vermogens ; den Menfeh alleen is het voortreffelyk gefchenk van een denkend verftand te s, beurt gevallen". Zonder dit gevoelen nader te onderzoeken, moeten wy evenwel betuigen, dat het ons zeer gemakkelyk voorkomt, om duizendcrleije trekken waar te neemen van eene waarachtige famenftclling van denkbeelden in eene menigte zoorten van Dieren. Ten anderen, door zoodanig te redeneeren, als of de Dieren, enkel door de fpeeling hunner werktuiglyke deelen , daaden konnen voortbrengen , die de onzen gelyken, geeft men den Materialiften ruimte om even eens de verrichtingen van den Menfeh tot het werktuiglyke te bcpaalcn, alleen met het onderfcheid van meer en minder. Deze hunne ftelling zal dan nog beter klem hebben, uit hoofde vandegrootere volmaaktheid onzer werktuiglyke deelen, boven die der Dieren, welke de Schryver voor het overige zeer eieigenaartig voordraagt. Het tweede boek, het welke ingericht is ter befchouwing van de betrekking, in welke de Menfeh jlaat ten opzichte der maatfehappy, behelft de gevoelens en ophelderingen van den Schryver nopens den Natuur-ftaat. In 't eerfte hoofdftuk wordt de dwaaze wonderfpreuk van den Heer Kout-  Algemeent Wetgevinge. 59 Roufeaa volmaakt vvederlegd ; én de oorfprong van de maatfehappy, de natuur van eene algemeene, huishoudelyke en" burgerlyke maatfehappy , mitsgaders dé rechten en plichten van denMenfch, als zynde een gezellig wezen, worden in de volgende Hoofdftukken aangetoond. Eigendom en Vryheid zyn de onderwerpen van het derde boek. In hetzelve zyn de verfcheidene zoorten van eigendommen onderfchciden en uit alle oogpunten be- fchouwd. Perfoonlyke eigendom, vryheid , flaver- ny, fchendig van perfoonlyken eigendom, beweegbaare of roerende goederen, onroerende of lands-eigendom, de wetten welken met den lands-eigendom niet ftrooken, de overdragt van goederen, en de tollen welken inbreuk maaken op den eigendom. Onder anderen fpreekt de Schryver hier ook van het verbod om te gaan reizen of uit zyn vaderland te trekken, als onbeftaanbaar met natuurlyke vryheid; en daar hy op de vryheid van denken komt, zegthy: „ de eigendom onzer gedachten is een „ voornaam gedeelte van onzen perfoonlyken eigendom ; „ indien wy geen meefter zyn van de waarheden te on„ derzoeken welken tot ons geluk behooren, moeten wy „ volftrekt ons beftaan en aanwezen verzaaken. Geen „ gezag is gerechtigd om ons te verontruften in de be„ zitting van dezen wettigen eigendom , cn de vryheid „ van denken is een wezenlyk voorrecht van den menfeh, „ die niet zinneloos is. Dierhalven handelt alle Opper„ macht, welke de vryheid van denken zoekt te belem„ moren, onrechtvaardig, nadien zy een geheiligd recht „ van den Menfeh aantaft: ook handelt dezelve in dat „ geval ongerymd, door dien zy onnutte middelen aan„ wendt, om een onmogelyk doelwit te bereiken. Het Geloof laat zig niet gebieden, dewyl het afhangt van „ de wyze, waarop men de denkbeelden befchouwt en „ famenvoegt, wanneer men zal overtuigd worden. — » De  6o GRONDBEGINSELS der „ De Regeering heeft, 't is waar, de macht om geveins„ den tc maaken , door haare onderdaanen tegens hun „ gevoelen te doen fprecken ; of om zwakhoofden te 3, vormen, die Homp geworden in elendige onkundekrui- „ pen. Doch een volk , door geveinsdheid en on- „ wetenheid ontaard, valt in verachting en kan op den „ duur geenzins gelukkig zyn. In de bygeloovigheid „ en domheid vindt men de oorzaaken van de zwakheid „ en het verval der volken , dewyl zy langzaamer hand „ ontaarden, door 't gebrek van vry te mogen denken. „ Eene verftandige Regeering, verre af van die vry„ heid te belemmeren , zal veeleer dit Regt en dezen Pligt van ieder menfeh door haare wetten aanmoedi„ gen, opdat ieder, naar zyn licht, helpe toebrengen „ tot onderrigting van zyns gelyken. Aan de Drukkonfl „ zyn we het dierbaar voorbeeld verfchuldigd, van onze kundigheden zeer gemaklyk medetedeelen; en aan „ haar hebben we toetefchryven die verbaazende veran„ dering, welke ons zoo uitflekend verheft boven allen, ,, die dezelve miffen. Aan die uitvindinge zyn we ook de „ duurzaamheid van dezen onzen .voorrang verfchuldigd, „ en de onmogelykheid om weder in de grootfle barbaars„ heid te Horten. De oeffening van zulke heilzaame „ uitvinding te bepaalen en te belemmeren, is het mid„ del om ons te rug te leiden tot dc duiftere eeuwen on„ zer voorouderen. De Vryheid der drukperffe en van 't „ leczen is een onbetwiftbaar Regt, 't welk wy bezitten „ door 't regt 't welk wy op alle onderrigting hebben. „ Die vryheid van drukken en leezen is aan geene on„ gemakken onderhevig: de waarheid kan nimmer nadeel „ toebrengen. Behelzen de gedrukte werken waarheden, „ hoe vreemd zy mogen fchyncn, cn hoeverre verfchillen „ van de gemeen aangenomene gevoelens, zy zullen altoos „ nut zyn. Leeren zy dwaalingcn, die dwaalingen, door dit „ mid-  Algemeene Wetgevinge. <5l „ middel, bekend geworden en geleezen zynde, zullen „ daardoor tevens te regt gebragt, en zy, die dezelven „ miffchien heimlyk koefterden zonder te weeten dat het „ dwaalingen waren, zullen daaruit gered worden. De „ vryheid, om voor den regtbank van 't algemeen de „ onderwerpen te onderzoeken, en de onderlinge wry" ving der gevoelens doen 't licht der waarheid voor „ den dag komen, en uitfehynen. — „ Maar heeft de menfeh regt tot vryheid van denken „ in 't algemeen; vooral komt hem dat ook toe ten aan„ zien van zaaken, die hy als de wezenlyke deelen van „ zyn geluk befchouwt. Zoodanig zyn de leerftukken „ van den godsdienft, waaronder wy regt hebben om „ die te kiezen, welker waarheid ons beft beweezen „ fchynr. De Verdraagzaamheid is derhalve een „ noodzaaklyke voortbrenging, uit onzen Eigendom en „ onze Vryheid oorfpronklyk ; en de Souverein, die „ haar niet oeffent en vaftftelt, kent noch zyn eigen be„ langens , noch de regten der menfehen , die hy re„ geert". Het vierde bock handelt byzonderlyk over de goederen en rykdommen. Hierin worden de rykdommen befchouwd in hunnen aart, oorfprong, en inde koftenen moeiten, welken tot hunne verkryging noodig zyn. De Schryver acht den Landbouw de voornaamfte, zoo niet eenige oorfprong der rykdommen van eenen Staat te wezen. Men weet, dat het geld, het welke de goederen verbeeldt en betekent, eenegemakkelyke uitvinding is,om de verwiffeling der rykdommen te bevorderen; doch deze zoo eenvoudige en geriefiyke uitvinding heeft de verderffelykfte misvattingen veroorzaakt; het is den menfehen met hunne rykdommen gegaan, gelyk het hun ten allen tyde gegaan is met de voorwerpen van hunnen Godsdienft. Dc verbeelde zaaken zyn verwaarloosd en de  62, GRONDBEGINSELS der de afbeeldzels hebben allen aandacht tot zich getrokken. De Beftierders van eenen Staat vergeeten in het algemeen de waare rykdommen, die door de metaalen afgebeeld worden, en zich door den. fchyn dezer teekenen latende verblinden, waanen zy door de opftapcling van het goud, werkelyk den welfrand en overvloed van den Staat te bevorderen, terwyl zy ondertuffchen middelen aanwenden die dikwyls den akkerbouw ondermynen. Uit deze algemeene dooling fpruiten veelerhande byzondere: de vooringenoomenheid voor de mynwerken, de ydele vrees voor het uitgaan der geldfpeciën, het ingebeelde voordeel in den omloop van het geld, en diergelyken. .. In het vyfde boek, onderzoekt de Schryver wat de enderdaanigheid (fubordinatie) in eene maatfehappy zy: Na de algemeene denkbeelden van de noodzaakelykheid der onderdaanigheid opgegeven te hebben, gaat de Schryver over tot het onderzoek der verfcheidene klaffen waar uit een Staat is famengefteld; ver-volgens befchryft hy zeer naauwkeurig alle derzelver verfchillende betrekkingen tot elkander, en befluit het eerfte deel met een Hoofdftuk over de vryheid van elk dezer klaffen voor zich, in de maatfehappye. Souvereine Oppermacht is het onderwerp van het agtfte boek, waar in de Schryver handelt van den oorfprong en de eigenfehap der Souverainiteit, van de verfcheidene zoorten van gemengde regeerings-vormen, van de oefening der oppermacht eh van de erffelyke opvolging tot dezelve. Het zevende boek handelt over de macht of het vermo- ' gen eener maatfehappy, en bygevolg van de bevolking, de krygsmacht, de gemeene middelen en uitgaven, van de fchattingen, en wyze om dezelve te ligten In  Algemeene Wetgevinge. 4$ In het agtfte boek befchouwt de Schryver de onderlinge le. trekking waar in de verfcheidene Staaten of Volken tot elkander fiaan. Hier in vinden plaats de natuurlyke verbintenis tuffchen publieke gemeenfchappen, de buitenlandfche koophandel en deszelfs balans, zyne vryheid j de compagniën in den koophandel, de volkplantingen , de oorlog, de traktaaten en verbonden, en het algemeene recht der volken. .Het voornaaroe onderwerp van het Onderwys des Volks houdt onzen Schryver in het negende boek bezig. Hy fpreekt in dit uitgeftrekte artikel van de eerfte en eigenlyke dryfveêren der menfchelyke daaden, van de dwaalingen , van de onkunde , van de klaarblyklykheid , en van de opgevatte gevoelens , en van de weetenfchappen. De opvoeding der Kinderen , welke ftof byna uitgeput fchynt, wordt hier befchouwd in haar verband met de wetten der maatfchappye. „ Europa, zegt de Schryver, „ is nu de gevaaren ontworstelt van den overgang uit de „ woeftheid tot befchaafde wetenfchappen : de heete „ koorts-vlaagen der ongerymde en bloedige twiften f, fchynen thans plaats te maaken voor ftraalen van be„ terfchap: het is thans een vry welgefehapene crifis; „ het is de taak der Regeeringen deze pogingen der Na„ tuur, dooreen welgepaft onderwys des Volks, te hulp „ te komen, en het Menfehdom te herftellen tot dien ftaat „ van gezondheid en vermogen des verftands, waar toe „ het gefchikt is". Het tiende boek is befteed aan de verhandeling over het Algemeen Geluk der maatfchappye. De Schryver geeft hier den waaren oorfprong van den publieken welftand, op, in tegenftelling van zommige dwaalingen, tot hier toe aangenomen. Als mede, onder eene menigte andere voorftellingen, de vafte kenmerken van den bloeijcnden cn voorfpoedigen ftaat eens Volks. Het  $4 GRONDBEGINSELS der Algemeene &e. Het elfde en laatfte boek van dit werk handelt over de flellige Wetten: Dcrzelver oorfprong, verfcheiden.heid, eenvoudigheid , de belooningen en ftraffen, enz. Het werk wordt befloten door een Hoofdftuk over de manier van rechts-plegingeu. s, Om alle trouwloosheid te vermyden", zegt de Schryver, „ en om den Rechter de verzoeking te befpaaren „ van zyne macht cigendunkelyk te misbruiken, is het „ noodig dat de rechts-handeling in het openbaar ge,, fchiede. Gemeenlyk is dezelve in dé burgerlyke „ (civi/e) zaaken voor een ieder aan te hooren; maar het „ is vreemd dat men deze gewoonte, in de zaaken, die „ voor de openbaare veiligheid van het meefte belang 3, zyn, heeft afgefchaft, en dat men het proces van „ eenen Misdaadiger in het geheim opmaakt. Een Rech„ ter die zich onder een bedekt zeil fchuil houdt, of die „ de Getuigen en de Partyen in het geheim ondervraagt, „ is byna volftrekt meefter van het leeven en de eere „ zyner Medeburgeren; men heeft nog niet vergeeten, „ welke yffelyke gevolgen die donkere recht-banken „ naagefleept hebben, die in de middel - eeuwen geheel „ Duitfchland deeden beeven, door zoo meenigc gehei„ me veröordeelingen". Van den Godsdienft cn van deszelfs invloed op het geftel der maatfehappy, heeft de Schryver niet gefproken, dan voor zoo verhyin zyne InleidingJreden geeft, waarom hy dit gewichtig ftuk voor een andèr enkel daar toe gefchikt werk heeft overgelaaten. V.  65 V* MEMOIRES de VAcademie Royale des Infcripions fif Belles Lettres, &c. 1767-1709- #«. XXXVII. Parts, 1774- in 4t°» MEMORIE, handelende over den Staat van den Koophandel der Franfchen in de Levant, te weeten, in Syrië eri Egypte, voor den tyd der kruistochten; en over den wederzydfchen invloed , zoo van den koophandel van Europa op de kruistochten, als van de kruistochten op den koophandel. Door M» de Gui- GNESi Onder de verfcheiden Verhandelingen van geleerdheid, in dit Deel van 't beroemde Werk vervat, is „ deze Memorie ons van gewicht en opmerking genoeg J voorgekomen , om denLeezeren tot eene proeve te dienen; weshalve wy dezelve hier, zeer verkort, zullen mededcelen ; want in *t oörfprohklyke beflaat zy zedig „ bladzyden in 4~to"i Men heeft als een doorgaand gëvoelën , aangenomen gehad , dat de eenige drangreden welke dc Chriften Vorften noopte om de kruisvaarten te ondernemen, ên aahtcmoedigen,ten einde öm 't H. Land overwinnen, de Godsdienft Was. - Zommige Schryvérs evenwel hebben deze onder^ neming uit een ftaatkündig oogpunt befchcüwd, en te regt; maar niemand had hog bedacht om den koophandel tot eenen daar toe betrekkelykeri grond te ftellen. Dit nu is het geen waar toe de Heer de Gü ion fis zynmëmorie heeft ingerigt. Het Stuk, fchoon zeer wydloopig, is geleerd gèfchreeven; en interejjeert uitnemend. Het is verdeeld in tweè Hoofd-deelen. In het Eerfte derzelven geeft de Schryver een denkbeeld van den koophandel, welken de Franfchen, E voor  65 De GUIGNES, Koophandel (Voor zoo ver dezen kunnen onderfcheiden worden van de, andere Europeaanen, die in het algemeen Franken genoemd werden) gedreven hebben in het Ooftc rotonden tyd der kruistochten; en in het Tweede vervolgt hy de gefchiedenis van dien koophandel, en befchryfe deszelfs aanwas geduurende het tydgcwricht van "de Franfche macht in Syrië. Eerfie-Deel. De koophandel met Indië, welke van onheuchelyke tyden af te Alcxandrië gedreven werdt wasdc voornaamfte zaak welke de Europeaanfche Kooplieden naar de Levant lokte. Ceylon (toen Taprobane genoemd) was de ftapelplaats; en derwaart ftevenden de koopvaardyfehepen uit Indië, China enz. geladen met aloës, nagelen-, muskaatnooten, edele gefieentens enz. tcrwyl de bcftcNardus en Caftoreum vanCalliane cn Sin' dore kwamen. Alle deze koopmanfehappen werden van Ceylon naar Omcritis en-Adouly in Perue gevoerd. Daar en tegen fcheepte men in deze haven , zekere goederen m voor Indië, voornaamclyk Smaragden , welken dc Ethiopiërs uit de landen der Blemmijers haalden. Peper kwam van Maley: Calliane leverde koper, een zoort van hout, naar het ebbenhout gelyfcende en verfcheiden werkftoffen voor de fabrieken van ftoffen. De andere vermaarde havens waren Sindore, aan den oever van den Indus, Orrota, Calliane, Sibor en Maley. In vyf andere zeehavens, met naamen Parti, Mangarouth, Saloupatan, .Nalopatan.cn Poudapatan werdt dc handel in peper gedreven. Ethiopië verfchafte elpenbeen, het welk naar Indië, Perue, Arabië cn Europa verzonden wierdt. De zyde voerde men over met karavaanen, welken van China naar Baktria reisden en van daar verder naar Perfië, Nifibe cn naar Selcucia op dc kuft van de Middenlandfche Zee gelegen. Ook ftrekte zich dc handel tot op de Afrikaanfchc kuft uit, tot eene plaats, Zingiuh geheeten, alwaar men  Reilen der Kruisvaarten. Q 61 men yzer en zout naartoe voerde, en daarentegen goud, Wierook en andere welriekende waaren baaien ging. Deze was de ftaat des koophandels in de zesde eeuw, gelyk ons bericht wordt door het verhaal van CoSmas,dcn Ldifch-vaarder toegenaamd, die geleefd heef' onder de regeering van Juftiniaan en Juftinus, en zelf in Indie heeft gereisd. In zynen tyd zondt Juftiniaan twee Monniken naar China, welken van daar zyde-wormen medebragten, enden Grieken het aankweeken en opvoeden dezer wormpjes leerden;het welk gelegenheid gaf tot de opregting van fabrieken van zyde ftoffen in verfcheidene plaatfen van het keizerryk. Deze voorwerpen van koophandel waren eene aanprikkeling voor de Franfchen cm de Levant te bezoeken en zulks «M reeds by aanhoudendheid gedaan door die van Marfeille, toen deze Stad nog onder Romeinfche heerfchappy ftondt en dus voor den tyd dat zy onder de Franfchen kwam. De oude Gefchied-fchryvers, die in hunne fmaaklooze en bygeloovige verhaalen , gemeenlyk agter wege laaten al wat betrekkelyk is tot kunften, wetenfehappen, koophandel en verbeteringen van der menfehen gezellig leven , hebben deze onderwerpen zoo weinig aangeroerd, dat wy enkel als by geval daar van eenig naaricht ontmoeten. Indien,by voorbeeld, deBedienden van den Aartsdeken van Marfeille, Vigilius, niet zommige vaten Olië geftolen hadden, welken aan vreemde Kooplieden (negotiatoribus transmarinis) toebehoorden , zoo zouden wy niet geweten hebben, dat de haven dezer ftad in den tyd vanSigebert, door vreemden bezogt was geworden. En in zoodanige toevallige vertellingen, voorkomende in brede verhaalen wegens zeeden , wonderen gezichten en geftrenge oeffeningen van bygeloof der Monnikken en Geeftelyken, leeren wy, dat de wyn van G-iza in Vrankryk werd gedronken, ten tyde van GonE 2 tr3n'  68 DeGUIGNES, Koophandel . ' tran cn dat verfcheiden Steden van dit koningryk bar. del dreeven met Egypte, Syrië en het Ooften. Deopkomft van Venetië, de voorfpoed des koophandels van die Stad, haare ondernemingen, en in 't byzonder baar nayver omtrent alle andere fteden, die fchepen naar de Middelandfche Zee zonden, waren ten uiterften nadeelig voor den koophandel van Marfeille, en hebben het Venetiaanfch Gemenebefi, geduurende een geruimen tyd geducht gemaakt in Europa. OndertuiTchen weet men dat onder het eerfte geflacht der Franfche Koningen, de Franfche Kooplieden en inzonderheid die van Marfeille, geregeld naar Alexandrië gingen, van waar zy de koopmanfchappen en fpeceryën afhaalden, welken men derwaart heenvoerde, uit Indië,door de Roode Zee. Wel- haaft ftremde de jaloersheid der Venetiaanen dezen handel der ftad Marfeille gevoelig, vermits dit Gemeenebeft, door zyn aanwaffend vermogen, zich het gebied der Mid- delandfcbe Zee byna geheel begon aan te maatigen. - . Ondertuffchen verfchafte deze koophandel den geenen die Chriftenen waren, gelegenheid om hunne bygelovige nieuwsgierigheid te voldoen, in menigvuldige reizen naar het heilig land, en in bezoeken te geven aan de Egypti. fche Kluizenaaren. Deze pelgrimafiën waren gefchifct om den koophandel, die tot dezelven aanleiding gegeven had, te vergrooten , en deze beiden zyn, volgens des Schryvers gevoelen, de oorfprong geweeft van de kruistochten : toen de ondergang van den koophandel werd te gemoet gezien en de pelgrimafiën verfcheiden zwaarigheden bejegenden; toen werden deze krygs-ondernemingen in het werk gefield, welken veelligt anders nooit waren begonnen geworden. Terwyl Jer groote ftaatsverwiffelingen voorvielen in Griekenland, Egypte, Syrië, Paleftina en andere ocsreriche.landfchappen, in gevolge der overwinningen, do©r  Reden der Kruisvaarten. 69 «door Mahomet en deszelfs Opvolgers in Azië behaald, hielden de Franfchen aan met hunnen handel in deze landen, en insgelyks met. de Stad Jeruzalem te bezoeken; zelfs de Pelgrims, die,uit een beginzel van godsvrucht, het Heilige Graf kwamen zien , voerden byna altyd eenige zoort van koopmanfchap met zich, om op deze reize te verhandelen. - Kooplieden, die in de verfcheiden ftapel-plaatfen van de Levant hunne kantooren en pakhuizen hielden, verworven de vergunning om een gafthuis of Hospitaal (hospitium') in de Stad Jeruzalem te bouwen, cn zulks werd hun door Karei den Groten befchikt. De pelgrimafiën vermeerderden fterk in den tyd van dien groten Vorft aan wien de Kalif Haroun het Heilige Graf afftond; en het gezegde gafthuis, het welke door Karei den Groten met eene boekery was voorzien, werd beftemd om de Pelgrims en de Kooplieden te huis■veften. De Franken hadden naaft aan hetzelve eene markt, die hunnen naam droeg, gelyk ons berigt wordt door het verhaal van eenen Monnik, die in het jaar 870 •naar Jeruzalem reisde. Daar was, gelyk wy uit een ander verhaal van het jaar 715 verneemen , jaarlyks eene aanzienlyke Jaarmarkt te Jeruzalem, op den 15 September, waar op de Franfche Kooplieden zaamen kwamen om te koopen en te verkoopen: ad commercia mutuis conditionibus & emptionibus peragenda. Karei de Groote , byna van geheel Europa meefter zynde, befchermde den koophandel zyner Onderdaanen, en beteugelde de driftige baatzucht der Venetiaanen, die voor zig alleen al den Koophandel van Europa en het Oofte zogten meefters te worden. By den aanvang van de negende eeuw was de koophandel der Franfchen in de Levant in eenen zeer bloeijenden ftaat. Daar was eene Compagniefchap tuffchen eenige Kooplieden van Lions, van Marfeille en van Avignon, E 3 wel-  70 Dï GÜIGNES, Kcoplandel welken tweemaal 'sjaars fchepen naar Alexandiië zonden, en van daar de Indiaanfche fpeceryën en Arabiiche reukwerken of perfumen lieten afhaalen. Deze koopmanpen werden de Rhonc ingebragt , vervolgens .de Saone opgevoerd; alwaar zy, geloft zynde om wederom op de Moezel ingefcheept te worden, voorts langs den Rhyn, de Main en don Nekker, tot in de afgelegenfte plaatfen van Duitfchland werden verzonden , gelyk de Schryver van een beknopte Chronyk van de Hiftorie van Lions verhaalt. Onze Akademift, vervolgens de verwantfehap tuffchen de kruis-tochten en den koophandel zullende aan te toonen, geeft een breeder hiftorifch berigt van den alge. meenen koophandel, daar hy tot nog toe van den enkelen Franfchen handel meeft gefproken hadt. Immers de Franfchen waren niet alleen in deze onderneemingen betrokken. De Italiaanen , en meer byzonderlyk de Venetiaanen, yverden even zoo fterk voor de kruis-tochten; en de bloeijende ftaat van hunnen koophandel, maakte het voor hun van belang, den heiligen oorlog te bevorderen. Genoeg is het dierhalven voor het oogmerk van den Schryver, dat hy bewyze, dat, voor het cydpunt der kruis-tochtcn , de Weftcrfchc Chriftenen vallen voet in het Oofirn gehad hebben, beide voor hunnen koophandel cn voor hunne pelgrimafiën , als mede dat hun belang geweeft is, dezelven te handhavenen. Hy bcwyft zulks ook door aanhalingen uit oude Schryveren, uit welken blykt dat Huct, in deszelfs bericht van den koophandel van dc Europeaanen en Arabiërs beide, niet naauwkeurig genoeg geweeft is in zyne dagtekeningen, en m eenige andere omftandigheden. ■— De aangehaalde i-"tuigeniffen bevvyzen insgelyks, dat de drift voor den i^opirndeljin die tyden, meer en feller inbreuk maakte op  Reden der Kruisvaarten. "71 on godsdienft cn menfchelykheid, dan in cnzc dagen : want wy vinden dat de Venctiaanen zich niet gefchaamd hebben om Chriften Slaaven te koopen en aan de Mufulmannentc verkoopen. Karei de Grote poogde te vergeefs deze ongeregeldheid te verhelpen; en de Pauzen trachten dezelve weg te neemen door deze Slaaven te koopen , ten einde hen wederom vry te maaken. Boven dien leczen wy dat de Kooplieden van Verdun den Arabiërs in Spanjen zoodanige jonge Lieden verkogten, welken zy alvoorens, uft winzucht, toegefteld hadden om tot de oppaflmg der vrouwen in de Serrails veilig gebruikt te konncn worden. Uit de bcrigten van Willem den Tyriër cn andere oude fchryveren blykt ook, dat de Pelgrims dikwils meer de koopmanfehap dan de godsvrucht ten doel hadden, en dat de pelgrimafiën haaren oorfpronk zeiven aan dit oogmerk voornaamlyk waren verfchuldigd. Men had tot aan den tyd van Petrus den Kluizenaar, vryheid van openbaaren koophandel en van bedevaartreizen genoten, onder de befcherming van de Souvereinen van Egypte, die daar uit een groot voordeel trokken , zoo wegens de tollen op de koopmanfehappen, als wegens de byzondere vergunning , welke elk Pelgrim moeft koopen , om in ftaat te zyn van zyne godsvrucht: te voldoen. Petrus de Kluizenaar, die, volgens het ge. bruik en den fmaak van zyne eeuw, de reis naar Jeruzalem ondernam , vondt aldaar de zaaken geheel en al veranderd. Eenigen tyd te vooren waren de Turken in Armenië, Syrië en klein Azië gevallen, en vermits dezen geen verbond of verdrag met de Chriftenen of Franken hadden aangegaan, vervolgden zy dezelven op het wreedfte, beroofden de karavanen der Kooplieden en de Pelgrims , en -namen de ryke magazynen te Jeruzalem weg, vernielende de meeftc godsdienftige gefr.icht.c~ van Karei den Groten, en dreigende zelfs Konftanuiopole E 4 het  72 De GUIGNES,^/ atwaff ^ d£Zen ft3at def Zaaken en ™ ^ tyd laan en nT TT1" ^ °f Veilig' naar J-Uzalem te ■gaan, en alle handel met het Wetten was afgebroken De iToiz]e:mem rehiiderde pet- deze onheilen en rampen zoo aandoenlyk af, dat hy by ^e te rugkomftin het Wetten,den yver der Chrrlenen ZttlZ^\bm:°ë'0m ^-verdelgen, terwyl het belang der Europeaanfche Vorften en ontallyke verfcheidene beweegredenen onder het Ge" meen, zyne vermaningen onderfteunden en de kruistochten te wege bragten, Yver voor den godsdiïntt was by zommigen aandrang genoeg; doch dezcL was lied boenen, welken enkel uit eigen belang ba tzucht, ongebondenheid, naarvolging, losheid, fmaak voor het wonderbaare en diergelyke redenen meer, tot één verfchrikkelyk ligchaam tegens de Ongelovigen famen vloeiden. Onder de drang^denen van e gen belang moet men voornaamelyk verttaan, de begee " en" tSZT^ * ^ nenm hct Ooften opgerigt hadden, te behouden. Het is met te ontkennen dat by deze dubbele drangreden wegens den godsdienft en den koophandel,Tic ftaatkunchge belangen te voegen zyn, die doorgaans de ondernemingen doen voortzetten. De Griekfchc KeTzer waren zodanig door de Turken in het naauw gebrag 22^* V0°r * PÜOnen Van Ko^antinopol gcnadeid) dat zy genoodzaakt waren om Vrankryk te hulp te roepen ter verdediginge hunner Staaten. Maar Vrankryk zag zelve zyne zuidelyke Provintién dikwyS door deze ongeloovigen verweeft; en, vermits dezelven e gelyk meefter waren van Spanjcn en van verfchei en" havens in Itahe bragt het belang van Vrankryk mede om hen te huis bezigheid te verfchaffen; zelfs vondthe .aar door een middel om zich van het te groot getal n wooners  Reden der Kruisvaarten. 72 wooners te ontladen, welken het bezwaarlyk bevatten en voeden kon, volgens het getuigenis van een Gefchiedfchryvervan dien tyd: Numerofitate..., coanguflatur.... £? vix fola alimenta fais cultoribus adminiflrat. Deze redenen werden van den Paus gebezigd om de Franfchen tot den tocht naar Syrië aan te maanen; en — dat dezelven nog meer kracht byzette -— men zocht de plaagen te ontvlieden, welken ten dien tyde in Vrankryk regeerden ; het was 'er rampfpoedig gefield door peft en hongersnood,door de dwinglandy,die de Heeren tegens hunne Onderhoorigen oeffenden, en door een menigte wanorders. De meefle drangredenen werden bemanteld met het yoorwendzel van den Godsdienft ; maar de koophandel werd in het openbaar voorgefteld, en zelfs uitdrukkelyk opgenoemd in het Ontwerp dat Sanutoden Paus aanbood, voor eenen der laatfte kruistochten. Gelyk nu de inzichten van den koophandel eenen fterken invloed hadden op dc onderneeming der kruistochten, zoo hadden wederom de kruis-tochten eenen aanmerkelyken invloed op het bevorderen van den koophaudel van Europa, gelyk de geleerde Schryver aantoont in het tweede Hoofddeel van zyne Memorie. Tweede Deel. — Dit was vooraf bedoeld: en diensvolgens, werden, na den eerften tocht naar het heilige land, ontwerpen gefmeed by Pauzen, Vorften en Koop* lieden ter overwinninge van Egypte, het welk door deszelfs liggingtuffchende RoodeenMiddenlandfche Zeeën, een bekwaam middenpunt was, tot den handel van Europa met Indië; weshalven de Europeaanen , met de bezitting van dit land, meefters zouden wezen van dezen onwaardeerbaaren koophandel. Gedeeltelyk werden deze ontwerpen ten uitvoer gebragt; doch de Kruis-dragers waren niet machtig genoeg om hunne grote overwinningen, E j in  74 De GUIGNES, Koophandel in den eerften en tweeden kruistocht gemaakt, te handhaven en te behouden. De eene tocht volgde op den anderen; maar de bezittingen der Europeaanen, daar te lande, hielden geen langer ftand dan honderd en negentig jaaren tyds, en in den jaare 1291 werden zy geheel en al uit het zelve verdreven. De geleerde Schryver geeft een aanmerklyk berigt van de voordeden, welke de koophandel der Franfchen getrokken heeft, geduurende de kruistochten, uit de vaftgefielde fchikkingen daartoe in 't Ooften gemaakt. Hy telt op wat al van daar gezonden werdt naar Europa, en uit Europa derwaards; aanwyzende langs welke wegen die handel gedreven wierdt, en hoe dezelve verminderde. Men behieldt egter, nog den koophandel op zommige plaatzen. Die van Marfeille en de kooplieden der andere Steden langs de Middcnlandfche zee, gingen nog naar Alexandric; maar hunne voorrechten aldaar werden menigmaal door de Mufulmannen gefchonden. De Venetiaanen , zeer magtig geworden , hielden te Alexandrië 't langftc ftand, uit°hoofde van hunne getroffene verbinteniffen met de Sultans van Egypte, en verzorgden byna geheel Europa met fpeceryën. Ook haddenze genoegzaam den ganfehen handel aan' zig wecten te trekken. Men was met het ontwerp van eenen nieuwen kruistocht bezig, wanneer de Normandiërs, wars van de tegcnftribbelingen, welken zy telkens ondergingen, hunne ■pogingen naar eenen anderen kant wendden. Zy veftigden zich na den laatften Kruistocht in 't jaar 1365 op de kuft van Senegal, cn trokken dus uit het binnenfte van Afrika de waaren, die zy te vooren genoodzaakt waren van de Mufulmannen te koopen, die in Egypte den Afrikaanfehen koophandel met den Indiaanfchen vereenden. Dc Normandiërs bouwden op de kuft van Afrika (Wc kantooren, het eece klein jparys, en het andere kleit, • Diepix  Reden der Ki'idsvaarten. IS Dleppe gchcctcn, cn breidden zich langs 4dc kuft verder -■Deze bezittingen werden op het einde der veertiende eeuw vernield; maar wel haaft maakten andere Normandiers zich meefter van eenigen der Canarifche eilanden. Alle deze bewegingen op den Oceaan , bewogen de bygelegene volken om die groote ondernemingen te waagen, waarvan de vrucht geweeft is, de ontdekking van eenen weg naar Indië om den zuid-hoek van Afrika, de Kaap de goede Hoop, en eindelyk ook de innceming van Amerika. Na dus de bevordering des koophandels, in de gevolgen der kruistochten, befchreven te hebben, befchouwt de Schryver dezen nog uit een ander oogpunt, en rekent de herft'clling der wetenfehappen in Europa door de kruistochten voortgebragt te zyn. Immers , de Vorften en Pauzen, bemerkende dat bloedige wapenen geen genoegzame uitwerking konden doen, namen hunnen toevlucht 't~t gecflclyke, en werden bedacht om in deze landen de volken te bekeeren, en daar door als door eenen zekerder'weg in het bezit derzclven te geraken. Reeds in het jaar 1285 ftelde de Paus Honorius voor, overeenkom/lig zegt hy, aan de oogmerken myner voorzaaten, 't welk toont, dat het ontwerp niet nieuw was) om een Collegie te Parys tot het onderwys in de Arabiiche en andere oofterfche taaien op te regten. Insgelyks ftelde men in het Concilie te Weencn de opbeuring en voortzetting der geleerdheid voor, als het waare middel om dc Ongeloovigen te bekeeren cn het Heilige Land te herwinnen; in gevolge van dien werden te Rome, te Parys, te Oxford, teBologne, en te Salamanka, Leermeefters beroepen om Zendelingen in de Hebreeuwfche, in de Arabifche cn in de Syrifche taaien te onderwyzen. Men ziet zelfs in de ontwerpen, by het bovengemelde Concilie verhandeld, dat dc koonhandel niet vergeten werdt, terwyl men voor de  16 DeGUIGNES, Koophandel Reden der de zaak van den godsdienft waakte. hujusmodi ftudio rum provifionem contingent nobis Occidentalibus cotn. municari res preciofas in partibus illis abundantes, nobis defictentes, & apud nos cariffimas. „ Door zulke voor,, zorge ten aanzien van de letteroefeningen , zouden „ wy die in t Weften woon en , verkrygen die zeer „ koftbaare goed ren, welken in die landen overvloedig „ zyn, ons ontbreken, en by ons zeer duur geïchat „ worden". Dan, bet befluit van het Concilie verkreeg eerft zyn vollen befjag onder de regeering van Franciscus I. Toen werden Pojlelcn Gille naar de Levant gezonden, om eene verzameling op te doen van de oudfte Hebreeuwfche en Griekfche boeken. En toen werd het Koninglyke Collegie opgerigt om de geleerdheid weder op den been te helpen. Europa won derhalve door deze middelen de herftelling der letterkunde en wysbegeerte; en de algemeene fmaak voor onderzoek, ondernemingen , en' ftudien was oorzaak van een menigte nuttige uitvindingen en van de befchaving der zeeden in verfcheide landen, VL  77 VI. An Enquiry into the Nature and Cau/es of the JVealth of Nations, by ADAM SMITH, L. L.D. and F.R.S* formely Profejfvr of Mor al Philofophy in the Univerfity of Glasgozv. DAT IS, Onderzoek nopens de Natuur en de Oorzaaken van de Welvaart der Volken(*). Door ADAM SMITH, Doaor in de Rechten, Lid van de Koningklyke Maatfchappy te London, en eertyds Hoogleeraar in de zeedelykeWysbegecrte teGlasgou.II Deelen in4to.i776- Welke zwaarïgheden ook den Financier of Koopman voorkoomen in de werkdaadige pogingen, om, het zy gemeene Lands-, het zy eigene of byzondere Middelen te verkrygen of wel te befteeden; de Wysgeer ontmoet geen minder zwaarigheden, wanneer hy den aart en den oorfprong dezer Middelen opfpooren, en de verfcheidene, zoowezenlyke als fchynbaare wiffelvalligheden derzelven tot haare waare grondoorzaaken te huis brengen zal. Hoewel men de dryfvêeren van den koophandel, den omloop van het geld, de redenen van het ryzen en daalen in den prys des arbeids of der waaren, den uitflag van publieke of byzondere fondfen, en andere diergelyke bekende zaaken dikwyls beredeneerd hebbe; echter zyn dezelven als nog veele zintwiften onderworpen en fchynen niet duidelyk genoeg begrepen te worden. Zommigen der Schryvers over die ftoffen zyn Mannen van bewind geweeft, die door hunne om- ftan- C*) TFta.'tb, bereekent Overvloed, Rykdotn,, JVilveer:, enz.  78 A. SMITH, Wegens de Oor zaaken Handigheden en bedieningen gelegenheid hadden om zich eene juidc kennis , uit zekere waarneemingen, te verfchaffen en dezelven aan het Publiek met aannccmelyk gezag, voor te draagen. Dan, veelal was hunne opvoeding en Ievcnswyze niet daar toe gefchikt, dat zy hunne befchouwing over deze urtgeftrekte onderwerpen wysgeerig genoeg konden inrigten, en dezen tak van kennis in eenen regelmaatigcn orde opdeden. Anderen wederom , zich de moeite niet willende geeven van waarneemingen te doen of te boeken, hebben, alleen op grond van algemeene denkbeelden cn beginzelen , eenige afgetrokkene BefpiegeJingen opgedifcht, welken menigwerf tegens de ondervindinding aanloopen. Dus hebben zeer weinige Schryvers hier omtrent de vereifchte oplettendheid in waarneemingen met een rcgelmaatigen fcherpzinnig onderzoek van grondbeginze. len verëenigd. Wy denken dat het Publiek met ons zal inftemmen, als wy onder de bekwaamden van de laatftgenoemden, den Schryver van dit doorwrochte werk, eene voornaamc plaats toeftaan Hy heeft een grondig en gepaft onderzoek gedaan op alle de onderwerpen, welken aan de welvaart der Volken verknocht zyn , en, door eene gelukkige famenvoeging van de waarneeming 'en befpiegeling, een faamenfielzel opgerigt, dat , ons bedunkens, over het geheel meer voldoende en beter gegrondveft is, dan 'er tot nog toe een voor het Publiek is verfcheenen. De dyl en fchikking van het werk, alfchoon het onderwerp voeglyk,en, op eenige weinige plaatfen na, naauwkeurig is, zetten hetzelve zyne geringde verdienden by. Het munt voortreffelyker uit, cn deszelfs verdiende bedaat voornaamelyk in de diepzinnige en keurige ontvou. wing van een zoo ingewikkeld cn verward onderwerp; welke hier voortvloeit uit de zekerheid der grondbegin- ze-  Van de Welvaart der Volken. 79' zelen die door den Schryver geftaafd zyn, en uit de aangelegenheid en het nut der gevolgtrekkingen, welken hy den Leezer aan de hand geeft, te maaken. Eene enkele uitkipping van zommige gezegdens zoude onzen Lezeren geene genoegzaame bevatting van H6tB Werk en van 't gewichtig onderwerp daarin verhandeld, konnen geeven. Wy zullen dierhalven in dit en in een volgende artikel, hun het algemeene plan in deszelfs famenhang onder het oog brengen, mitsgaders de aangclegenfte byzonderheden van dit Onderzoek, by wyze van kort Begrip: want wy durven ons niet vleijen dat dit geleerde, doch uitgebreide werk immer zal vertaald worden. Het eerfte Boek, waar op wy thans onze aandacht vestigen, ftrekt om de opwekking tot en de voortzetting van den Arbeid,mitsgaders deszelfs uitwerkzels, te befchryven, als zyndedebron van des Volkswelvaart. Hier worden ook klaare beginzelen en juifte denkbeelden vaftgefteld, aangaande, den oorfprong en het gebruik van het geld, en de oorzaaken, welken den prys der noodwendigheden en der landhuuren bepaalen of doen veranderen. De Arbeid van een Volk is de oorfprongkelyke bron . van deszelfs inkomftcn , welken beftaan in het geene 1 die arbeid uitleevert, of in het geene men voor dat uitgeleverde kan aankoopen. Het uitleverend vermogen van arbeidzaamheid , of derzelver bekwaamheid van Middelen op te geven , kan verfterkt of verbeterd worden. Hier toe is allerdienftigft de verdeeling van den arbeid, of de verfpreiding Van den vereifchten arbeid, ter uitleveringe van eenige noodwendigheden , in veele handen. Het algemeene uitwerkzel dezer verdecling is te begrypen, als men derzelver betrachting, in byzondere fabrieken gade flaat. By voorbeeld in eene fpelde- fabriek kunnen tien;perfooncn, ieder een onderfcheiden gedeelte van den arbeid verrigtende, 48000 of elk man kan  80 A> SMITH, Wegens de OorzaakeH kan 48O0 fpelden op eenen dag afmaaken; daar en tegetf iemand die niet tot het werk was opgeleid, zou zekerlyk niet in ftaat wezen om 'er tien op een' dag te maaken. In den landbouw kan de verdecling van den arbeid niet zoo ver getrokken worden als in de fabrieken. Het voordeel, dat uit de verdeeling van den arbeid ontftaat, is te wyten aan de verbeterde kundigheid of behendig-heid der Werklieden; aan de befpaaring van tyd die anders door het opneemen van de eene bezigheid na de andere, verloren gaat; en aan het gebruik vankonfttuigen, dienende om het werk te verkorten en gemakkelyk te maaken, welken men verfchuldigd is, of aan het vernuft van Werklieden, die zich alleen by een ftuk gehouden, of aan dat van Kunftenaars of Wysgeeren, die zich voornaamelyk op eenen tak van arbeid of kennis toegelegd hebben. De aanwas van uitleveringen, door dc verdeeling van den arbeid, bevordert de nationaale welvaart des te meer, wyl zy eiken byzonderen perfoon beter in ftaat ftelt om de nuttige en gerieflyke dingen mede te deelen en te bezorgen. De verdeeling van den arbeid fpruit allengskens uit den natuurlyken trek, waar toe de Menfehen overhellen, om te ruilen en te wüfelen. Zy verkrygen noodwendigheden van de eene zoort door die van een andere zoort mede te deelen. Een enkel perfoon, die in eenig byzonder artikel vernuftig en handig is, verwiffelt de uitlevering van zyn' eigen' arbeid met die van anderen; en, bemerkende dat zyne behoeftens hier by hetgereedft konnen voldaan worden, zal hy zich geheellyk op een' flag van bezigheid toeleggen. Buiten deze verdeeling van den arbeid, zouden alle Menfehen het zelfde noodzaakelyk werk te doen hebben en niemand gelegenheid vinden van byzondere begaafdheden te vertoonen; ook zoude de arbeid van den eenen menfeh den anderen geen nut aanbrengen. j)e  Van de Welvaart der Volken. 79 De verdeeling van den arbeid wordt bepaald door dc me*gu der voorvallende ruilingen, of door de uitgeftrektheld van de markt. 'Er kan in kleine fteden met zoo veele onderfcheide hanteering wezen als in groote. Byv. de vervoering der goederen te water, die de menigte van markt-plaatzen begunftigt, verwekt tevens eene aanmoediging tot werkzaamheid. Hier van daan zyn de Zee-kuiten, of de oevers van rivieren het eerft befchaafd geworden, en menigte landaarten blyven ruw en woeft, uit noofde van gebrek aan rivieren of vaarten. Zoo als het eerft en eenvoudig met de ruiling ftondt, moei de verwiffeling ophouden met de wederzydfche behoeften der perfoonen aan eiken kant: ten zy dezen elkanders overvloed benoodigd waren, kon 'er geen handel tuffchenhen plaats hebben. Om zich voor deze ongelegenheid te wachten, moeft een ieder zich bevlytigen om behalven de uitleveringen van zynen eigenen arbeid, zulke gerieflykheden by zich te houden, als waarfchynlykft het gereedft in vcrwifieling zouden ontvangen worden: dus is het vee, vifch , huiden, fchulpen, in den handel gangbaar geworden, als de gereedfte middelen- Dan, ten laatften wérden de metaalen algemeen tot' dit oogmerk aangenomen, deels om dat dezelven by uitnemendheid duurzaam zyn , doch voornaamelyk om dat zv zich zonder verlies laaten fmaldeelen, en overzulks',in bekwaame evenredigheid, tot eenige hoeveelheid van waaren koimen gebragt worden. Yzer, koper, goud en zilver zyn diensvolgens voor geld gebruikt, eerft in ruwe ftaven, naderhand in beftempelde Hukken om de vervaifching te verhoeden, en vervolgens in munt om de moeite van het weegen te ontgaan. Want het geld werdt by het gewigt en niet by het üetalontvangen, tot den tyd dat de gierigheid en het onrecht eere benoemde waardy boven de wezenlyke deeden doorgaan. F De  8o A. SMITH, Wegens de Oorzaaken De waardy van een ding is in wiffeling, deszelfs vermogen om andere goederen door koop machtig te worden. De wezenlyke regelmaat van de waardy van alle de gerieflykheden is de Arbeid. Elk Menfeh is ryk of arm, naar maate hy in ftaat is van veel of weinig vruchten van den arbeid te koopen. Diensvolgens ftaat de wiffelende waardy van eenig goed in evengelykheid met de hoeveelheid van Arbeid waar over de Eigenaar befchikken mag. Het geld verandert van waardy, niet alleen naar reden der moeite die deszelfs bezitting gekoft heeft, maar ook om andere redenen, en kan daarom geene beftendige maat wezen van de waardy van andere dingen; doch eene geJyke hoeveelheid van arbeid moet, ten allen tydc, even veel waardy voor den Egenaar behouden; dierhalven zal de Arbeid eene onveranderlykc richtfnoer van waardy blyven. De arbeid heeft zoo wel als andere zaaken eenen wezenlyken en eenen benoemden prys; zynde' de wezenlyke, de hoeveelheid van goederen die 'er in der daad voor gegeven worden; en de benoemde prys, de geld-fom die 'er voor betaald wordt. Het geld is eene juifte maat van de waardy der goederen, in een'zelfden tyd en plaats;; maar het is op verfchillende tyden en plaatfen verandering onderhevig. Het koorn is over het beloop van eene eeuw of langer tyd eene bekwaame maat voor de waardy der dingen, vermits in zulk eenen tyd de hoeveelheid van den arbeid byna op het zelfde zal uitloopen: maar by eene jaarlykfche rekening is 'er groot onderfcheid, uit hoofde van de onbeftendigheid der jaargetyden: niets dan de arbeid alleen is het eenpaarige richtfnoer van wezenlyke waardy. De benoemde waardy van eenigé'gerieflykheid ligt in de hoeveelheid van goud of zilver,waarvoor men ze koopen kan; komende de benoeming van het geld in geene aanmerking. De  Van da Welvaart der Volken. Sr De prys van elke gcrieflykheid kan bepaald worden volgens een of meer dezer drie zaaken, naamelyk het Loon dat voor den arbeid betaald wordt, het Gewin dat af te trekken is voor de hoofdzom welke men in de fabriek gebruikt, eneindelyke de Landhuur. Koorn,meel, Vlas, en de meefte andere waaren worden Volgens deze drie zaaken gewaardeerd ; de vifch wordt alleen op prys gefteld volgens het arbeids-looh cn de winft der hoofdzom. Op deze wys kan de prys bepaald worden van alle de gerieflykheden, welken famengenomen de jaarlykfche uitlevering zyn van den arbeid van elk volk* Alle 's lands inkomften beftaan in werkloon, winft, of huur Van landeryen. De inkom ft, die uit de intereften van de hoofdzommen fpruit , is wegens geleende hoofdzommen tot eens anders gebruik ontftaan, en maakt dierhalven eene Verdeeling van winlt tuflchen den geenen die ze leent en den geenen die ze borgt. De landhuur cn de winft, als ook het werkloon en de winft worden zomtyds onder een verward by dezulken die zei ven hunne landgoederen doen bebouwen. Daar zyn in elke Volk-buurt of landftreek, over het geheel te berekene bepalingen van werkloon, winft en landhuur, welken natuurlyke bekopen zouden konnen genoemd worden. De natuurlyke prys van alle dingen is de zoodanige, die jüift voldoet om de landhuur, het arbeidsloon, en de winft der hoofdzom te betalen, volgens het natuurlyke beloop. De daadelyke of marktprys verfcheelt menigmaalen van den natuurlyken prys, wordende gefchikt naar evenredigheid van de opgave en de naarvraag. Wanneer de marktprys aan het daalen raakt, moet of de landhuur, of het werkloon, of de winft verminderd worden ; indien de marktprys ryft, moeteen of meer van dezeh ook hooger ftygen. In de waaren, die gceae geregelde uitlevering geven, naar maate van F 2 den  8z A. SMITHj Wegens de Oor zaaken den arbeid, als koorn, enz moet de marktprys menigwerf verandering lyden. Dezelve wordt dikwyls boven den natuurlyken prys opgehouden, met den aanwas der naarvraag te verbergen, met het zelve geheimlyk te bewaaren, door eene monopolie in den handel, en door alle zulke wetten als welken de naaftreeving in byzondere hanteeringen verbieden. Zelden blyft de marktprys lang beneden den natuurlyken prys , vermits de Verkooper, zyne fchade bemerkende, dra den aanvoer zal ftremmen en de naarvraag doen vermeerderen. De natuurlyke prys van goederen of gerieflykheden is veranderlyk volgens de verfcheidene natuurlyke beloopen van arbeids-Joonen, winften, of landhuuren welken altcmaal onbeftendig zyn. Laat ons nu de oorzaaken van de veranderingen in ieder derzelven onderzoeken. Het arbeids-loon is afhangkelyk van het verdrag dat de Werkman aangaat met den Eigenaar der hoofdzom die hem gebruikt. By het fluiten van dit verdrag, hebben de Eigenaars groot voordeel boven de Werklieden, wyl dezen niet zoo gemakkelyk eene onderlinge verbintenis konnen aangaan, of buiten werk konnen leeven. De Meefters zyn altoos in eene zekere ftilzwygcnde verbintenis onder elkander, om het arbeids-loon niethooger te laaten klimmen. De Werklieden winnen zelden iets, by verbinteniffen, het zy van hunnen kant of van den tegen gefteldcn. Doch daar is eene zekere bepaling, beneden welke het ondoenlyk fchynt, het arbeids-loon eenen geruimen tyd te verlaagen; hetzelve moet altoos toereikende zyn tot het beftaan van eenen perfoon, met iets daar boven voor zyn huisgezin te rekenen. Het arbeidsloon zal van zelfs opklimmen, wanneer 'er fchaarsheid aan Werkvolk is, het welk gebeuren zal als de Meefters toeneemen in inkomften en bezitting, of in het geene hun, boven het noodige tot hun eigen beftaan en be-  Voor de Welvaart der Volken. 83 bezigheid, toevloeit. Deze aanwas van inkomft en bezitting of hoofdzom is de aanwas van nationaale welvaart. In bloeiiende landfchappen die niet aanwinnen, maar op den ouden voet blyven, zyn de Werklieden doorgaans te menigvuldig en zy verminderen, zeiven doornaaftreeving, het arbeids-loon, als in China gefehiedt. Het arbeidsloon is in Engeland hooger dan noodzaakelyk is; want hetzelve is doorgaans het hoogft in den zomer, hoewel de verteeringen het grootft zyn in den winter; zoo dat de laagfte arbeids-loonen gelyk ftaan met dehoogfte noodwendige verteeringen. De arbeids-loonen veranderen niet met den prys der levens-middelen , zoo dat dezelven naar den hoogften prys vaftgefteld zyn. In verfcheidene plaatfen veranderen de arbeids-loonen veel meer dan de prys der levens-middelen, en zyndikwyls hetlaagft wanneer die prys het meeft opklimt. De arbeids-loonen zynmerkelyk hooger geftegcn, met alleen in naam, maar wezenlyk, binnen de tegenwoordige eeuw. Want terwyl de prys des arbeids opgeklommen is is het koorn iets beter koop geweeft dan in de voorgaande eeuw tot op het jaar 1764 , zedert welken tyd de prys gerezen is door een aanhoudendheid van onvruchtbaare jaaren: verfcheidene andere zoorten van gewaffen en ruwe' kleedy zyn insgelyks beter koop geworden, in zoo verre dat de prys by waardeering gelyk ftaat met verfcheide andere goederen. Hier van ftrekt de thans heerfchende zwier onder het gemeene Volk ten bewys. De verbetering der Werklieden in hunne omftandigheden is zeer nuttig, want behalven hun eigen geluk, worden de huwelyken en de bevolking hier door bevorderd, ook wint de kunft 'er by, doordien zy in fterkte en lulligheid toeneemen. Men heeft aangemerkt dat de arme Lieden meerder arbeid doen in goedkoope dan in duure tyden. F 3 De  U A. SMITHj Wegens de Ootzaaken Dewin/l der hoofdzom daalt by eene algemeene vermeerdermg van hoofdzonden, naar maate deze eene menigte van mededingers verwekt. Winden zyn uitermaaten veranderlyk, zoo wegens de onbeftendigheid van het vertier, en de omftandigheden der koopers, als wegens eene menigte toevallige oorzaaken, Men kan geen ovenlag maaken van de winften over het geheel genomen; doch zich het beft een denkbeeld van dezelven vormen, m den ftaat van intereft, welke i„ evenredigheid ftaat met de winften, die uic de geborgde hoofdzom te maaken zyn - zynde miffchien de helft van dezelvenwant men heeft in het algemeen waargenomen, dat dubbelde intereft eene redelyke en doorgaande winft is, Dan, intereft «, geen regel waar naar men van den blocijenden of daalenden ftaat eens Volks konne oordeelen; want eene vermindering van winft, en bygevokr ook van intereft, kan wel uit een aanwaffende hoofdzom en eenen voordecligen handel voortylocijen; of daar en tegen konnen de winften zoo groot worden , en in den handel konnen 'er zich nieuwe gelegenheden van eene hoofdzom aan te leggen , zoo uitnemend fchoon voor doen, dat het de moeite waard fchyne van geld teeen eenen hoogen intereft op te neemen. In eene zelfde maatfehappy of Volkbuurt behooren de voordeelen en nadeelcn van de verfchillende wyzen op welken de arbeid o de hoofdzom gebruikt wordt, even gelyk te zyn, zoo veel mogelyk is, nadien anders de ccne tak te veel, de andere te weinig zoude hebben. De omftandigheden, welke tot bevordering dezer evengelykheid ftrekken, door eene kleinere geldwinft in zommige beroepen te vergoeden,en eene grooterein andere te bezwaaren, zyn de volgenden: de aangenaamheid of onaangenaamheid des beroeps; de gemakfcelykheid en de kleine kosten, ef de moeijelykheid en de groote koften in het lee- ieu  Van de Welvaart der Volken. 85 Ten dcszelven; het beftendig of onbeftendig werk dat men 'er in heeft; het gering of groot vertrouwen dat in de geenen, die zulk een beroep oeffenen, gefteld wordt; en dan de waarfchynlykheid of onwaarfchynlykheid van 'er in te flagem Ondertuffchen konnen deze omftandigheden alleen (trekken om eene evengelykheid te bewerken aan den voordeeligen of naadeeligen kant der hanteeringen, wanneer deze hanteeringen reeds welbekend en lang in ftand zyn geweeft, wanneer 'er geen zonderling ryzen en daalen by de naarvraag voorvalt, en wanneer 'er ïlechts of voornaamelyk, een enkele hanteering waar te neemen is. Andere ongelykheden in de voordeden of nadeden in verfchillende wyzen van den arbeid of de hoofdfom aan te leggen, fpruiten uit de beteugeling of de aanmoediging der wetten. Tot de eerftgenoemde behooren de uitfluitende rechten der Gildens; hoedanigen zyn dat de geenen die zich op een beroep toeleggen, eerft hunne leerjaaren moeten uitdienen by een' bekwaamen Meefter, waar by aan ieder Meefter een zeker getal van Leerlingen toegeftaan, en de Leerling tot een zeker getal van jaaren verbonden wordt. Tot de aanmoediging der wetten behooren zulke fchikkingen als welken de opvoeding der jeugd inzommige hanteeringen bevorderen. Deze ongelykheden worden verders nog grooter door zulke inrigtingen als waar door de vrye overgang des arbeids en der hoofdzom, van de eene hanteering in de andere en van de eene plaats naar de andere , geftremd wordt: het eerfte gefchiedt door de wetten die voorde leerjaaren gemaakt zyn, het andere gefchiedt door de Gildens. Waarlyk eene groote inbreuk op de natuurlyke vryheid, en eene voornaame reden van de zoo verfchillende pryzen des arbeids in verfcheidene plaatfen. Wetten ter bepaling van het beloop der arbeidsloonen, of van den prys der goederen, zyn geheel onF 4 noo-  SS A. SMITH, Wegens de Oorzaaken noodig: de natuurlyke uitwerking van den overvloed of de fchaarsheid van werk of vertier zal dezelven wel van zelfs tot ftand brengen ; et derde ft„k dat de waardy der geriflykbeden uitmaakt, is de landhuur. Deze wordt van den Landheer gevorderd uit hoofde van zynen eigendom, in het land en in de daar aan befteede hoofdzom beftaande. Delandshuur fpruit uit dat gedeelte van den prys der uitleveringen, welk meer dan toereikende is tot goedmaaking van den prys des arbeids, en van de winft der hoofdzom aan het landgoed bedeed. Zy zal diensvolgens naar den prys der uitleveringen hoog of laag wezen. Zommige uitleveringen voldoen altoos aan de huur, en zommige zyn niet altyd genoegzaam. De landeryen leveren altyd meer koorn en weide, dan vereifcht wordt om den arbeid ftaande te houden, en de hoofdzom die 'er aan hefteed is, te beantwoorden. De landhuur is des te grooter, indien de landen mby groote Steden liggen, vermits hier door h<-t vcreifchte werk om de uitlevering ter markt te voeren, ligtcr wordt. Binnenlandfche vaarten en goede bruikbaare wegen doen dezelfde uitwerking. Ook leveren de koornveldcn meer voedzel dan de weilanden, en zouden dezelven daarom voordeeligcr wezen , by aldicn even veel gewicht van ieder gewas , van een en denzelfden prys ware. In den aanvang van den landbouw was het koorn fchaarfer dan het vee, dewyl dit zyn voedzel in onbebouwde wilderniffen kon vinden; maar by het vervolg der bouwing is het koorn, ver vooruit geraakt. Toen is het noodzaakelyk geworden het vee op hooger' prys te ftollen, tot dat het den landheer zoo veel huur, en den Boer zoo veel winft kon geeven, als zy beide konden krygen van een koorngewas op hun beploegd land waar door dan met een, de huur en de winften van onbevoegd land , ook reezen, fn zommige liggingen is het we'-  Van de Welvaart der Volken. 87 wéÖaöd veel voordeeliger dan het bouwland bevonden, Inzonderheid naby de groote fteden. Alwaar geene genoegzaame plekgrondsis om beide koorn velden en weilanden te hebben, heeft men de keuze van 'er andere lyyiger waaren te doen groei jen en het koorn te koopen, gelyk in oud Italië het geval geweeft is, en nog tegenwoordig in Holland plaats heeft. De prys van het Slagers-vleefch is in Engeland naar evenredigheid van de broods-zetting, thans laager dan voor dezen. De winften van elk ander flag van uitleveringen worden gefchikt naar die van het koorn en weiland , uitgezonderd wanneer de naarvraag veel grooter is dan de aanvoer ; gelyk plaats heeft met zommige wyngaarden en de zuiker plantagiën. Vermits de ryft, eene grooter hoeveelheid van voedzel uit een ftuk land oplevert dan koorn, de arbeid gelyk blyvende, moet de huur van ryftakkers hooger ftygen, gefteld dat 'er goed vertier van zy: en diergelyk is ook het geval met de aardappelen. Het menfchelyk voedzel is de eenige uitlevering welke onfeilbaar huur moet opbrengen. In eene onbebouwde landftreek zyn de ftoffen van kleedy en huisvefting in overvloed te vinden; en in eene bebouwde landftreek is ïn het gemeen het vertier groot genoeg om huur op te brengen. De wildfte volken hebben gelegenheid van hunne overtollige kleedyftoffen met de Koopvaarders, die hunne kuft aandoen, te verwiffelen. De ftoffen van huisvefting, daar en tegen, als fteen en timmerhout,konnen zoo ligt niet vervoerd worden, en blyven daarom dikwyls onverkocht liggen; in welk geval dezelven geene intereft verfchaffen en alleen den arbeid betaalen der geenen die 'er gebruik van maaken. De naarvraag geeft aanleiding tot de intereft, gelyk in de boffchen van Noorwegen , cn de Steengroeven op de kuft van Schotland. In den ruwen ftaat der maatfehappy, koften de kleedy en de huisvesF y ting  SS A- SMITH, Wegens de Oorzaaken ting weinig arbeids: maar terwyl met den voortgang der befchaavingen door de verdeeling des arbeids, de arbeid van een huisgezin genoegzaam is om aan twee gezinnen voedzel te verfchaffen, of de halve maatfehappy de geheele kan verzorgen, zo zal de andere helft gebruikt worden in de vervaerdiging van zaaken die andere zinnelykheden enbegeertens voldoen konnen. De luft tot voedzel is bepaald; maar tot andere zaaken oneindig verfcheiden en nitgeftrekt. De geenen , dierhalven, die over meer voedzel, of over meer van het geene daar het voor gekocht wordt, befchikken konnen, dan zy voor zich-zelven van nooden hebben , befteeden het overfchot om andere dingen machtig te worden, waar mede de geenen die aan voedzel gebrek hebben, hen vaardig bedienen zullen. Dus fpruiten alle de andere uitleveringen van land en arbeid uit de verbeteringen van de vermogens die in den arbeid liggen ter verfchaffing van voedzel. De koolmynen voldoen zomtyds aan de opbrenging van de huur; maar zommigen leveren fiechts zoo veel uit als het arbeids-loon en de winft der hoofdzom bedraagt: anderen konnen niet bewerkt worden uit hoofde van haare voor het vertier ongunftige ligging. Het hout ftygt hooger in prys, als eene landftreek bebouwd is ; en zelfs dermaate dat, alfchoon hetzelve langzaam voortkomt het alzoo voordeelig te planten is als koorn. De waardy van de metaal - mynen, voornaamelyk die van koftbaarftc metaalen , is niet zeer afhangkelyk van de ligging, om dat zy de onkoften der vervoering konnen goed maaken. Daarom kan de prys van de metaalen eener myn tot eenen regel ftrekken,waar naar de prys van andere mynen die ver af zyn, bepaald wordt. De mynen van Peru brengen geene huur op, uitgezonderd de belafting van een vyfde gedeelte, dat door den Koning van Spanje op dezelven gelegd is. In-  Van de Welvaart der Volken. 89 Ingevolge van de algemeene doorbreeking der gezellige befchaafdheid, moet het zilver (voor het gebruik, verpierzel en munten) geduurig meer en meer begeerd worden : indien de toevoer van het zelve niet tevens in den zelfden trap vermeerdert, zal de waardy van het zilver allengskens ryzen in eevenredigheid van die van het koorn: in dit5 geval zoude men voor eenige gegeven hoeveelheid van zilver fteeds grooter en grooter hoeveelheid van koorn konnen inwiffelen; of anders zoude de prys in fpecie van het koorn vallen moeten. Voor het midden van de veertiende eeuw, was de gemiddelde prys van het Engelfch quarter tarw,(van tien in een laft) omtrent vier oneen zilver; zedert daalde dezelve allengskens tot op twee oneen zilver, waar op het bleef tot omtrent het Jaar 157 • De PrYs van net koorn daald" op dezelfde manier in Vrankryk, en waarfchynlyk in andere geweiten van Europa; waar door, by gevolg, dc waardy van het zilver toenam. Uit een misverftand van den prys der huur, of van het geene den Landheer in fpecie, toekwam voor den marktprys, als mede uit Üordige en gcbrekkelyke regifters , en uit den zeer laagen prys der tarw op zommige tyden van ouds, vergeleken met andere laatere tydsgewrichten, heeft men befloten dat het zilver in waardy afnam, ten tyde waar op de bedenking viel; maar, als men de groote vermeerdering van den naarvraag voor het zilver in acht neemt, cn de befteaanteekeningen van dien tyd raadpleegt, zal het blyken, dat hoe groot ook de aanwas in de hoeveelheid van het zilver geweeft zy, deze echter het zelve geenzins in waardy deedt verminderen. Dan, indien de toevoer , by eenig geval , meer naar evenredigheid toeneemt dan de naarvraag, moet het zilver allengskens beter koop worden, of de prys des koorns over het geheel genomen, duurder. Dus was het geval zedert omtrent het Jaar IJ7° tot  90 A. SMITH, Wegens de Oor zaaken tot het Jaar tff4o; waar van de oorzaak ongetwyffeld in de ontdekking der mynen in Amerika gelegen is Geduurende dit tydsgewricht rees de prys van het koorn van twee oneen tot tuffchen de fes of agt oneen zilver het quarter. Indien de toevoer van het zilver byna in dezelfde reden als de naarvraag toeneemt, zal de gemiddelde prys des koorns byna even hoog blyven, of het zilver zal, met alle verbeteringen en rykdom van den ftaat, echter niet vervallen in waardy. Nimmer fchynt de waardy van het zilver, naar evenredigheid van die des ' koorns, laager gezonken te wezen dan omtrent het Jaar I636. In de tegenwoordige eeuw fchynt ze iets hooger geftcgen te zyn, het welk blykt uit de pryzen courant van de Windfor-markt tot op het Jaar' 1764. en de ver hooging van den prys in de laatfte tien of twaalf Jaaren fchynt baarblykclyk ontftaan te zyn uit de aanhoudende onvruchtbaarheid der Jaargetyden en uit de wanorders in lolen. Dat de prys van den arbeid is toegenomen, is te wyten aan eene vermeerdering in den naarvraag van den arbeid, met aan eene vermindering in de waardy van het zilver. Deze is op den ouden voet gebleven door den geduurigen aanwas der naarvraag van het zilver in Europa, Amerika en Ooft-Indiën. Het zilver ftaat tot het goud in reden van waardy als 1 tot 15. Beide deze koftbaare metaalen ftygen hooger in eene bloeijende landftreek, om dat zy begeerlyker, of tegen grooter wezenlykcn prys ingeruild worden. Dan, alfchoon de meefte geneflykheden, uitgezonderd het koorn, tegen eene grooter hoeveelheid van zilver verwiffeld moeten worden , volgt overzulks niet dat het zilver wezenlyk beter koop is, of minderden arbeid kan betaalen, maar wel dat dezegeriflykheden duurder zyn geworden of meerdervoor den arbeid;dan te vooren konnen betaalen; dezelven zyn zoo" wel inj wezenlyken als in benoemden prys verhoogd. De  Van de Welvaart der Volken. S>i De verfcheidene zoorten van uitleveringen konnen tot drie claflen gebragt worden. Dezulken welken het menfchelyk vernuft niet veel vermeerderen kan, als zommige viflchen, vogelen en andere zcldzaame voortbrengfelen der natuur, welken bederf onderworpen zynde tot geene grooteopftapeling komen konnen. Dezulken, welken naar evenredigheid van de naarvraag moogen vermeerderd worden,als het vee en het gevogelte. En eindelyk de zulken waar omtrent het vermogen van het vernuft bepaald of onzeker is, als hout, huiden, vifch, en koftbaare metaalen. By den voortgang der verbetering, konnen de uitleveringen van de eerfte claffe tot eenen onbepaalden buitenfpoorigen prys ryzen: die van de tweede hebben eene beperking in de waardy van den grond die tot haare voortbrenging gebruikt wordt; die van de derde claffe konnen ongemeen veel veranderen in een Staat, dien men gcduurig tracht te verbeteren. Uit den hoogen of laagcn geldprys der geriefiykheden in het gemeen, kan men niets befluiten dan dat de my-' nen vruchtbaar of onvruchtbaar zyn. Maar indien het vee, het gevogelte en andere uitleveringen veel beter koop dan het koorn worden , daar uit is met zeer veel waarfchynlykheid op te maaken, dat de landbouw en den befchaafdc gezelligheid nog in eenen laagen ftaat zyn. De klimming,die zomwylen in den prys van zommige levensmiddelen ontftaat, bewyft geen verval in de waardy van het zilver, terwyl de prys van het koorn niet gerezen is; want zulke gedeeltelyke toeneemingen konnen zeer wel uit toevallige oorzaaken fpruiten, of de uitwerkzels zyn van die toenceming in de naarvraag welke, by den aanwas van eenen ftaat, natuurlyk moet plaats hebben. Uit  62 A. SMITH, Wegens de Oorzaaken, &c< Uit het geene reeds gezegd is, blykt nu duidelyk dat de waardy van het geld in der daad niet verminderd is < wesha ven de toeneemende prys van zommige levensmiddelen, ten bewyze ftrekt van 'slands voorfpoed en welvaart. p m De onderwerpen, welken de Schryver in dit eerfte boek heeft verhandeld,zyn in zoo groot eene verfcheidenheid dat het ons ondoenlyk is in een byzondere befchrwins te treeden van zyne gevoelens en aanmerkingen Wegens ieder onderwerp. Wy zullen ons dierhalven vergenoegen met dezetedenking te voegen by het algemeene bericht dat wy er van gegeven hebben, dat hoewel 'er in dit Onderzoek veelerleye gevoelens voorkomen, die met de algemeen aangenomene gevoelens niet ftroken, wV echter meenen dat dezelven by een naauwkeurig toezicht" zullen blyken Wel geftaafd en beredeneerd te zyn inzonderheid de laatfte ftelling, dat het geld, tegens het algemeene denkbeeld aan, niet in waardy vermindert De onderwerpen van het tweede en derde boek zyn \ de natuur, opftapeling en aanleg van de hoofdzom: en de verfchillende toeneeming van den welftand by verfcheidene Volken. Wy zullen miffchien het zaakelvke van des Doftors aanmerkingen op deze ftoffen, onzen Lezeren in een volgend ftukje mededeelen. VIL  93 VIL A General Hl STORT of MUS IC, from the earlieji Ages to the Prefent Period. To ivieh is prefixed a Dis. fertation on theMufic of the Antient s. By CHARLES BURNETS Muf. Dr. F. R. S. vol.I. London, 1776.1 dat is, Algemeene GESCHIEDENIS der MUZIEK, zedert de vroegfte tyden, tot op den tegenwoordigen tyd. Waar voor eene Verhandeling over de Muziek der Ouden gefteld is. Door Charles Bürkey, Doctor in de Muziek en Lid der Koningklyke Maatfchappye, Ifte Deel. In 4to. 1776. ■ TTXe Muziek heeft, ten allen tyde, de oplettenheid des Menfchdoms tot zich getrokken, en men vindt geen klimaat op den aardbodem, waarin men niet getracht: hebbe, dezelve aantekweeken of althans teoeffenen. Zy mag billyk worden aangezien als eene der fynfte en meeft verftandelyke, zoo wel als eene der onfchuldigfte van alle de zinnelyke voldoeningen. Het is natuurlyk dat alle, die in deze kunft vermaak fcheppen, inzonderheid die zich met dezelve als eene weetenfehap bezig houden, of haar tot uitfpanning oeffenen , belang ftellen in het onderzoek van derzelver oorfprong en toeneemende verbetering. Daarom vindt men behalven onzen Engelfchen Schryver, zommige Franfche, Italiaanfche en Duitfchê Schry vers die of eene volledige of eene gedeeltelyke befchryving van de Hiftorie der Muziek ondernomen hebben. Onder de Engelfchen is de Heer Burney de eerfte, dié dit onderwerp heeft behandeld. Hy heeft het ook met dat oogmerk ondernomen, om in dezen tak der geleerdheid het gebrek zyner Landgenooten te vervullen, en heeft  34 C. B ü R N E Y, Over de heeft het nu voor een gedeelte zeer gelukkig uitgevoerd meÊ den zuiverften fmaak over het onderwerp, en eene edele begeerte om de kunft, waar van hy een voorftander is , in eenen fchooner' dag te ftellen: ten welken einde hy ook veel tyd, moeite en koften hefteed heeft, inzonderheid m het verzamelen en naauwkeurig overwegen zoo der uitnemendfte gedrukte verhandelingen, als der befte ongedrukte ftukken, deze ftof betreffende. Des Scbryvers twee voorgaande Werken (*) Zyn niet •alleen inneemendc door de behaaglyke en onöpgefrnukte wyze op welke hy zyne volbragte onderzoeken wegens de muziek, in verfcheidene geweften van Europa, heeft voorgedraagen, maar ook door den grooten yver, met Welken de onöplcttcndfte Leczer zelf zien moet, dat hy is bezield geweeft, in het opfpooren van allerleije onderrigting, uitdedooden en de levenden: al 't welk ook ter voltooijinge van het tegenwoordige Werk heeft konnen dienen. In hetzelve vint men de duidelykfte kenmerken van die zelfde doorgaande werking van zynen yver, en in het byzonder, alle de voldoening, die men thans verwagten kan ten aanzien dier ftukken der muziekaale Oudheid, waar over de tyd eenen fluijer verfpreid heeft, welke miPchien niet volkomen weg te neemenis, door de uiterfte poogingen der gefchiedkunde. Doch, juift deze deelen van het onderwerp, welken het den Schryver miffchien ondocnlyk was volkomen op te kiaaren, heeft hy vervrolykt en bevallig gemaakt. Hy heeft, op eene zeer gefchikte wyze, zyn onderzoek wegéns dezelven, ineen redelyk uitgebreide Verhandeling ter inlefdinge vergoten , ten einde zyn gefchiedkundig verhaal nader- (*) i. Over den tegenwoordigen ftaat der Muziek in Vrankryk cn Italië; en 2. Over den tegenwoordigen ftaat der Muziek in Diiitfchland;'t eer-fte in 't Jaar 1770 en 't ander in 't Jaar 17-2 uitgegeven.  Muziek der Ouden. c5 naderhand niet belemmerd en afgebroken mogt worden door geleerde en kunftige befchryvingen. Vermits het echter deze ftukken zyn , wear omtrent men de meefte nieuwsgierigheid mag onderftellen, en die de kundigfte liefhebbers als aanmerklyke deelen der geleerdheid,waardeeren, zullen wy ons tegenwoordig bepaalen tot eene zaakelyke opgaave van het aanmerkelykfte dienaangaande. Inleen volgende ftukje zullen wy in ftaat zyn eenalgemeener cn aangenaamer Uittrekfel te gceven van dat gedeelte des werks dat enkel hiftorifch is. In verfcheide plaatzen van de Inleiding of voorafgaande Verhandeling, zien wy den Schryver ftoutclyk zommigen van de diepfte en donkerde afgronden der Oudheid intreeden; en genoegzaam licht aanfteken, om voort te gaan op den weg, waarop hy naauwlykszoo veel licht voor zich ziet, om de duifternis gewaar te worden, en om met bedachtzaamheid de valfche lichten te ontwyken, welken de geenen die dit pad te vooren betraden, daar op gefteld hebben. De Leezer kan zich een denkbeeld vormen van de zwaarigheden, die met dit onderzoek verzeld gaan, wanneer wy hem berichten, dat zelfs de wyze van de Griekfchc fchaal te leczen, of enkel hei: a, b, c, van hun muziekaal ftelzel, aan onzekerheid en twift onderworpen geweeft is. Men heeft getwyffeld, of men deze fchaal kezende , van dc grove naar de fyne toonen , of van de fyne naar de grove voortging; in andere woorden , met heeft getwyffeld of men deze fchaal voorwaards of rugwaards moeft leezen, en of by voorbeeld de Proslambanomenos, de grondnootvan het ftelzel, de hoogfte of de laazfte der fchaale ware. Gelukkig voor den Schryver dat hy het verdriet niet heeft van bv Het uitzeilen der haven fchipbreuk te lyden; maar hier kwam hem de wetenfehap der zekerheid te hulp, in den perzoon van Euklides, en door dezelve wordt de zaak ten G eer.  96' C BURNEY, Over de eerften befliiï op den onwcderfpreekelyfcften grond van natuur- en wis-kundo. Die Wetgeever der Wiskonftenaars, wiens fchriften dezen ten regel ftrekken , vcrfchafr hem een onfeilbaar bewys in zyne SeSlio Canonis, alwaar hy ProslambanvmenoruhW eklt door de geheele /naar. Wcshalven deze benaaming de laagte noot, die de fnaar geven kan moet uitdrukken. In de tweede afdeeling verklaart de .Schryver de natuitr van de drie geflacbten in de oude muziek:' het I&atönïfche, het Chromatifche en het Enharmonifcbe. De zonderlinge eigenfchappen van dit laatfte flach, welk ons Hedendaagfchen zoo onnatuurlyk in zich-zelfs, en zoo moeijeJyk in de uitvoering toefchynt, heeft overvloed van ftof tot giffingen opgegecven. De Ouden hebben zulke wonderlyke dingen verhaald nopens dit lang verloren geraakt en deswegen lang beklaagd geflacht, dat de Schryver poodzaakelyk gevonden heeft om in een byzonder onderzoek wegens deszelfs aanwezen cn eigenfchappen te treeden. „ Niets valt bezwaarJyker, zegt hy, in het begrip 3, van onze hedendaagfche Muziekkenners, dan dat 'er „ aangenaame uitwerkzels zouden konnen voortgebragr: .„ zyn, door vallen (*), welken daar toe van zich-zeïs, ven onbekwaam zyn, en tot welker aangenaame uit„ werkzelsindien de vallen dezelven al konden voort„ brengen en in melodie ftellen, geene harmonie kon bc„ dacht worden,, die het gehoor ftreelde, of met de re- « gels.. ■CO De vallen van de enbarmomfcbè fchaal Waren alleen jnarMoonen en groote tertzen. Het volgende is een ffaaije van de enlarmonifcbe tetracbor4e, welke met twee op elkander volgende quart-toonen begint; door een grootc-terts gevolgd wordende; dat is, B, B kruis, C, E.  Muziek der Ouden. 97 -els van de partituur ftrookte. Daar zyn zoo me- ' nigvuldigeonbeftaanbaarheden, vervolgt by, indebe' richten,'welken de oude Schryvers aangaande deze " zoort van muziek naagclaten hebben, dat 'er niets ovcrblyft om deszelfs waarfchynlykheid te ftaaven dan " eene onderftehïng aan te neemen, welke hy ten dien " einde op eene zeer zedige wyze oppert": betuigende tevens dat deze de eenige onderftelling is, welke hy in het «rantfche werk denkt voor te draagen. Onze muziekkundige Lcezers zullen dezelve in het algemeen bevatten uit de volgende fchets. Volgens de waarneeming van den Schryver is, uit veele plaatzcnder oude fchriften over de muziek, blykbaar, dat 'er twee zoorten van enharmonifcbe melodyen by de Grieken in het gebruik geweeft zyn, in de oudfte van welken de die fa of quart-toon geen plaats fchynt gehad te hebben. Dit geflacht, het welk zeer eenvoudig was, in der daad eenvoudiger dan ons hedendaagfeh diatonrjeh, noemt hy het oud enharmonifcbe, in tegenftelling van het nieuwerwetfeher, kunftiger en moeijelyker, waar in de femitoon- of halve-toon gebroken werd, welk flach hy het nieuw enharmonifcbe noemt. Des Schryvers onderftelling is vaornaamelyk gegrond op eene zonderlinge plaats in de èamenjpraak over de Muziek van Plutarchus. waar van hy eene getrouwe en byna woordelyke vèrtaaling geeft, met eene oordeelkundige uitlegging, welke, zonder eenige de minfte verdraaïjing van den zin, zeer waarfchynlyk maakt, dat 'er in het oude en eenvoudig Enharmonifche geene dieps gevonden werd , alfchoon defemi-toonen aangenomen waren. De eigenfehap van dit geflacht, beftondt daar in, dat zommige nooten in ieder van de oude tetrachorda, vermocdelyk elke derde klank, werd uitgelaten; welke fprongen of gaapingen eene zeer groote eenvoudigheid in de melodyen, volgens deze verminkG 2 te  y8 C. BUR.NE Y, Over de te fchaal, alsook veel gemak in de uitvoering moétenveroorzaakt hebben. In het kort, de trant of wys van. deze oud enharmonifcbe muziek fchynt, zyns bedunkens, die Van de oude Scotfche muziekfcbaal zeer naby gelyk' geweeft te zyn; gelyk elk Muziekkenner zal konnen oordeelen, wannneer hy dezelve befchouwt, als door den Schryver voorgefteld. „ Deze is, zegt de Schryver, juift de Scotfe fchaal ■ „ over de kleine terts; en dus treft men daarin eene „• verbazende overeenkom!!: aan met de boven aange„ haalde plaats uit Plutarchus". Naa dat de Schryver vervolgens aangemerkt heeft datde oude Chineefche fchaal van zesnooten , (die door Rameau bekend gemaakt en zedert door den Abt Rouffier nader overwogen is) ten naaften by dezelfde Scotfche fchaal uitlevert:(C,D,E, G, J, [c]) alleen een noot. by voegende om de octaaf tc voltooijen; zegt hy, dal „ niets bekwaamer is om een fterker klem (of, zco de „ Grieken het noemden, ü0«5) aan de melody tegeevcn „ dan de geduurige. of gebruikelyke uitlaating van byzon„ dere nooten in de fchaal. Gefteld, het zy onzeker uit. „ Plutarchus op te maaken, welke nooten uitgelaaten wer>} den; evenwel fchynt de waarnceming zeker genocp„ dat die oude Muzickkundigen, Opftellërs van de oude „. echte Griekfche muziek , van wier voortreffelykheid „ boven de laatere Compniften , Plato, Ariftoteles en „ alle de Schryvers zoo hoog opgeevcn, in der daad veel op hadden met den diatonifchen voortgang te breeken: „ — met of over zekere nooten in de mclo- „ dy hen te flappen. En hier uit is ten hoogften waar.. „ fchyn-  Muziek der Ouden. &> fchvnlyk dat de trant der oude nationaale Griekfche *' i deren zeer veel geleek naar dien der oude Scotfche " SS* en ik geloof, zegt hy, in het alge- " Zen, dat de uitlaating van eenigerhande nooten » : de fchaal, als die uitlaating Hechts „ wege brengt, veelal eènerleyc uitwerking op het ge l_ 1 ^nPTl" " In de vier volgende afdeelingen verklaart dc Schryver de muziekaale JSfert van deouden,en handelt over de Cmutationes) verfchikkingen , de meiopia en denr/^m Deze verfcheidene onderwerpen worden met vee geleerdheid enfcherpzinnigheid behandeld, en zelfsmet naauwkeurigheid, alwaar de ftoffe zulks toelaat, het welk inzonderheid plaatsheeft by het laatftgenoemde onderwem dat een allervoornaam» ftuk is in de melody. De beroemde Ifaak Voftius fchreef alle de wonderbaare vermogens der oude muziek aan den rbytbmus toe, en onze Schryver merkt aan, dat indien men eenig geloof flaan kan aan iets zoodanigs als het vermogen welk de oude muziek wordt gezegd over de hartstochten gehad te hebben, •dit voornaamelyk moet gelegen geweeft zyn m de kracht ■n klem van uitdrukking van den rbytbmus. Maar •het blykt dat de Ouden een allerluidruchtigft geraas gemaakt hebben by de oeffening van den rhythmicaalen uk der kunft, of in het fiaen der maat in hunne muziek; ,1e Beftierders van welke, by de Grieken n.W« en n.M**« genoemd en by de Romeinen Pedant of Pedtculani, wegens het gedruis dat zy met hunne voeten maakten in het gemeen houten of yzeren voetzooien aan hadden. Anderen gebruikten , om het geraas te maaken, hunne handen en floegen oefterfchelpen of beenderen tegens eikanderen. „ Welk eene raazende en gedrochtelyke muziek! zegt de Schryver: alles rhytbmiesch en geen toon! Wy G 3 s' zou-  ICo C Bü-RN-EY, Over de " ZtlïT "S" dCnkbeeld W de be- v^.fe,:anhedeDdaagfche die zoo ' feat hn, ^"^zegtRous» ieau, hoe minder dezelve gehouden wordt; en in het . gemeen hebben fiechte muziek en flechte Muziekan » ten zulk een geraas het meeft van doen" Onder de voortrdFelyke aanmerkingen d'es Schryvers op dit gedeelte zyns onderwerp», vinden wy dat , het d? V;01feI ? V001' dC gCCncn die m hebben om ü t i l l PSÏOnk °Udhe,'d' zo° «««gelyk Ï : 5^»** die plaatzen juift de klaarften " Z;,Ja ?;r r Liefl,ebbers ons ais wv nni bcrchou™-aardig; want hoe onkundig 2HÏÏF*, W£Zen V3n demdody der o^emuziek; * d, echter, of de maat dier melody, welke (ge» Ivkhytc vooren aangemerkt heeft) volkomen gefchikt « was naar de metricaale of w.VOeten , moet Qns ^ „ zoo wel bekend zyn als de^W/, en fchikking der vaer„ zen; mvoegen wy niets anders te doen hebben dan de " te ''ver^ Iett^CCPen eenigerhande twee nooten * te gecven waarvan de eene tweemaal de ^duurzaam- « «^f £f a"dereh^^omzoozekeralso>wy thoo" „ den te kunnen wee ten op welke wyze een,Ve byzorl „ dere foort van Metrum of maat by de ouden w°as geteld * ten aanzien van tydmaat en cadans, welke die zoohoo* „ geroemde rhythmus ükm^} ^ ^ ^ " betendtWOn d3tdefheelC k'mChtVan huMe «E*k „ beftondt. Des mag het eene voldoening van nieuws- » gierigheid baarenbyzommigcwclkendedichtkonftdcr * ?den nimmcr uk ók oogpunt befchouwden, indien „ ik eenige wcimge voorbeelden bydraage, die miffchien „ van dienft konnen zyn om de LJ^£*^m » müZiek der Gfieken te verklaarcn, en om een dent 35 beeld  Muziek der Ouden. *** beeld te geeven van het rhytbmifche hulpmiddel, welk Z den Muzikaalen Dichter in een der voornaamftc dee„ len van zyne kunft te ftade kwam". " De Schryver geeft hier eenige voorbeelden op, uit de Griekfche treurfpelen getrokken; hy tekent de maat aan met nooten, die in geduurzaamheid overeenkomen met de lettergreepen-, doch altemaal op eene linie {taande; de fchennis niet waagen durvende van eenige me- lody op de compofitie toe te paffen-, welker invulling hy der verbeeldinge van den Leezer overlaat „ ware ik, zegthy, ftout genoeg om dezelve te beraamen, l dan mogt myne vermetelheid ftraf erlangen als die van J3 Salmoneus-, tj „ Bemens! qui nimbos & non imitabile fulmen, &c . De twee eerfte ftaaltjes uit de Hecuba van Euripides, heeft de Schryver maatftreepen gegeeven ; maar deze vryheid heeft hy gefchroomd te neemen met het derde voorbeeld, dat hem de Oedipus Tyrannus van Sophocles verfchaft, hoewel dit tot het deel der Reijen van het drama behoorde; tot dat gedeelte, het welk, gelyk hy daar naa aantoont, „ inzonderheid muziekaal was, en de uitgekipte rollen voor de Muziekanten vervatte, waar in al de toverkracht der kunft, met alle '„ de wonderen van den rbytbmus moeften voor den dag komen'5. Dan, de verfcheidenheid in de mengeling en fchikking der voeten, is in dit voorbeeld zoodanig, dat, hoewel de geduurzaamheid van elke noot ligt te bepaalen zy uit de maatkunde of frofodie, de ftreepstrekking in maaten echter nooit regelmaatig te volbrengen fchyne. De Schryver ftelt zulks daarom den muziekaaien Leezer voor, als een gefchikt voorwerp om zyne fchranderheid te toetzen ter bcvroeding, hoe de ouden de maat hier door het ftampen metyzeren voetzool floegen; of, in andere woorden,hoe hier de hedendaagfehemaatG 4 ftrec--  1 ■6uy vtu ais immers moiie- iyk, te verminderen". Wy konnen van dit gedeelte des onderwerp* niet afflappen, zonder den Leezer eenige weinigen van des Schryvers, aanmerkingen mede te deeien , welkende oude en hedendaagfche verbintenis en affcheiding dernoëzyen muziek betreffen. De kundigheid en het fchrander oordeel, in die aanmerkingen doordraaiende, verdiende wel , ware het in ons beftek doenlyk, dat wv al het geene hy dienaangaande zegt, woordelyk vertaalden. „ Geene omftandigheid, merkt hy aan, tot de oude „ muziek betrekkelyk, is meermaalen en meer overbluf„ fende den hedendaagfehen voorgeworpen, als een be » wys van meerderheid, dan derzelver onfehendbaar „ verband aan een gezette hoeveelheid van lettenreepen „ Hetismifchieneven bezwaarlyk dit te ontkennen; „ als te begrypen hoe zoodanig eene muziek naar „ den eifch kon uitgevoerd worden, zonder de To-„ hoorders en de Speelers beiden in ftuiptrekkingen te „ te brengen. Doch, is dit echter het geval geweeft „ dan behoeven wy ons niet langer te verwonderen we„ gens het geraas, waar toe de Ouden toevlucht namen „ om dc maat te flaan; want, myns bedunkens, zoude „ het een gezelfchap van hedendaagfche Muziekanten „ zeer zwaar,, zoo niet onmogelyk vallen, om net by „ elkander te blyven in dc uitvoering van een Griek„ fchen Chorus, alfchoon zyonderftcund wierden door al »» het geraas van eenen Coryphaus der Ouden. „ Over het geheel mag miffchien het onvolkomen bc„ richt, dat ik wegens het behulp van den rhythmus in „ de oude muziek, getracht hebbe tegeeven, genoeg „ zyn om ons uit den droom te helpen, na al het geen « de  Muziek der Ouden. 103 „ de Heer Izaak Vojfius (*) cn eene menigte anderen ,ï gezegd hebben, nopens eene gezette profodie en de ,, ftrikt' 'onöverëenkomendc geduurzaamheid der letter„ greepen, of dezelven tot aanpryzing ftrekkcn van ee,', nc taal voor de muziek? dat is, of eene op zulkeéne ,, taal net gepafte muziek niet noodwendig lam en arm,, zalig uitkomen moet , in vergelyking van die vrye, onbedwongene verfcheiden heid, die ongefnuikte jna, richting van rhythmicaale pajfages, welken een -zoo fchitterend deel van rykdom der hedendaagfche rail„ ziek zyn ? Laat de vlugfte Componift het eens bezocken om een half dozyn Hexameters, zuivere Jamben, of andere veerzen, welken in geregelde, gemeene of triepel- maaten vallen , op muzicknooten te ftellen,en „ hy zal dra ontdekken dat geene melody vermogende „ is om de ftroeve en droomige eenvormigheid der „ maat te vergoeden; en wat aangaat zoo iets als treffen,; dc uitdrukking, wy zouden al zoo wel aangedaan konnen worden door de ftyve houding van eenen Soldaat ,, op de parade. Wel is waar, dat in andere metrums „ of maaten, zulken als reeds in de voorige voorbeelden gegeven zyn, waar in de voeten met verandering van „ maaten zyn ingevoerd , eenige verfcheidenheid gc„ vonden wordt; doch, deze is een misftallige verfchei,, denheid, welke, verre van het uitwerkzel der laftige „ bëpaaling van niet meer dan tweederleije geduurzaamheid in de nooten, wech te ncemen, hier by zelfs » nog (*) Deze Schryver (de Viribus Rbythmipag. 128) geeft den Hedendiiagfehen den raad om, „ indien zy hunne muziek ftreelende voor het ge„ hoor willen maaken, alle die gedrochtelyke of barbaarfche verfcheiden„ heid van nooten af te fchaffen , en alleen halven en vierendeclen te be„ houden". Dit, zegt onze Schryver „ zoude in der daad wezen inven„ tti fragibus, gitinde vefci 1" GS  IC4 C. B ü R N E Y, Over de „ nog eene wanfchapenc en wilde fchikking voegt ;wor„ dende het gehoor fteeds gcpynigd door eenvormigheid, „ daar verandering vereifcht wordt , en geplaagd met „ verande-ing daar eenvormigheid te pas zou komen. „ De hedendaagfche muziek, daar en tegen, verëery'gt by al de geneuchte, die het gehoor van natuure „ in ftaat is om uit eene rigtige eenpaarigheid van maat te ontvangen , door de verdeelinge in even lange maa„ ten, en de ongelyke fmaldeelinge dezer maaten in „ nooten van verfchillende lengte, alle de verfcheiden„ heid en uitdrukking, welken de Ouden, naar het „ fchynt, door fchielyke en verwrongene ongelykheid „ van maat,cn geduurige verwarring van ontftelde rhyth, ,} -,nen trachten te wege te brengen". Dus bh kt het dat de oude muziek te flaafachtig aan de dichtkonft gebonden was. In tegendeel veracht onze hedendaagfche het voeglylee en zomtyds noodzaakelyke richtfnoer der profodie, en fpat te dikwyls uit in de ongebondenfte en buitcnfpoorigfte vryheden. By de verhandeling der verbintenis van de hedendaagfche muziek met de poëzy, berispt de Schryver naaderhand de onoplettendheid, welke de hedendaagfche Componiften voor dc profodie toonen , waar door de fraaifte gevoelens en uitmuntendfte veerzen verwrongen en onverftaanbaar gemaakt worden: Omfchryvingen van geen belangen geringe woordtjes „ worden der aandacht opge„ drongen door dezeflordige ofonkundigeComponiften, „ die alleen op de enkele muziek bedacht, geen achtfiaan „ op haare zufter, de poëzy. Dan, de poëzy gebruikt, „ om zich te wreeken, even zoo weinig oplettendheid „ voor muziekaale uitwerkzelen; want 'er wordt in het „ gemeen zoo weinig aan welgefchiktheid van zang en „ eenvoudigheid van doel gedacht, dat alle onaartige „ denkbeelden, welken zich in rym laaten uitdrukken, „ zon-  Muziek der Ouden. loj „ zonder onderfcheid in een lied worden geftoken. In der daad, de muziek en de poëzy , zyn gelyk man en ,, vrouw, beft van elkander, indien zy niet konnen over„ ëen komen; en het zoude in veele gevallen te wen„ fchen zyn, dat derzelver verbintenis in het vriendlyke ,, verbroken ware". De Schryver merkt ondertuffchen van den anderen kant, aan „ dat de hedendaagfche melcdy bedenkclyk „ meer dan een' enkelen klank voor eene enkele lettergreep vereifcht; en dat een fraaije item nu en dan ee„ ne lange noot verdient om haare zoetheid te doen hoo„ ren: doch dat zulks op lange lettergreepen, en opene „ klinkletters gefchieden moet, en miffchien, in het algemeen, niet dan naa dat de woorden vooraf eens „ eenvoudig en geartikuleerd gezongen zyn , om den „ Toehoorder te kennen te geeven welk eene hartstocht „ men voor heeft uit te drukken, of welk een gevoel ,, door volgende indrukken zal bekrachtigd worden". De onderfcheide vermogens , werkingen en belangen van de twee zufterlyke konden, elk op zich-zelve befchouwd, konnen veelligt nimmer beknopter en cierlyker befchreven worden dan in de twee volgende volzinnen. „ Daar is een ïlach van poëzy, zegt de Schryver, zoo „ opgepropt van beteekenis, zoo vvysgeerig, leerzaam „ en verheven, dat dezelve geheel-en-al ontzenuwd zou„ de worden, wilde men ze door toonen fleepen, die „ geene andere plaats des hoofds konnen aandoen, dan „ enkel de ooren. „ En daar is ook een flach, zelfs van inftrumenteele ,, muziek, zoo hemelfch gecomponeerd, en zoo fpree„ kende in de uitvoering, dat dezelve geene woorden „ behoeft om haare betekenis uit te drukken. Zy is in „ zich-zelve de taal van het hart en der hartstochten, „ en zegt in eenige weinige nooten, deze beiden meer- „ der  ioö C BÜRNEY, Over de „ der toe, dan alle andere taal, uit ftootende medeklin„ kers en laffe klinkletters beftaande, vermag te doen „ in zoo veele duizenden van dezelven". Tot hier toe hebben wy ons nog maar bezig gehouden met de befpiegeling van, en redeneering over de Griekfche muziek, of met de verhandeling der zaaken die betrekking hebben op de theorie dezer wetenfchap, uit oude Schryvers opgemaakt. Gelukkig zyn eenige-(taaltjes van de bcoeffening der konft by de Grieken' den verflindendcn tyd ontfnapt, en dus zyn wy in ftaat om met het gehoor , zoo wel als met het verftand te oordeelen van de natuur dier melodijen, nopens welken zoo veele wonderen zyn verhaald geworden. Van de voortreffelykc werki'lukkcn der Ouden in de Beeldhouw- en andere fraaije Konden zyn ons eenige (taaltjes naagelaten, welken de hoogde loffpraak der oude Schryvers wegens dezelven volkomen billykcn. Dan, of'er niet eenen zeer grooter afflagdient gemaakt te worden, ten opzichte hunnermu. ziekaalc bekwaamheden en werkftukken, zal beft blyken, als men de zevende afdeeling dezer'verhandeling met opmerking naleeft , waar in de Schryver van de beoeffening der mcloptzia onder de Ouden 'handelt, en ons naauwkeurige naarfchriften geeft van de vier eenige (taaltjes hunner compofitie, welken tot ons gekomen zyn. Hetkoftbaare handfchrift, dat van deze onwaardeerbaare overblyfzelen der muziekaale oudheid drie vervatte, werd gevonden in Ierland, onder de papieren van den vermaarden Aartsbiffchop Usher; en de ftukken zeiven zyn publiek gemaakt in de Oxfordfche uitgaave van Aralus, door Dr. Feil. In Italië en Vrankryk heeft men dezelven ook uitgegeeven, met Griekfche nooten of muziekaale figuuren, uit andere oorfprongkelyke handfchriften naargefchreven. Zy zyn drie Lofzangen of hynmi, een aan een Calliope, een andere aan Apollo en de derde aan  Muziek der Ouden.- 107 aan Nemefis; men gift dat zy het voortbrengzel zyn vaa eenen Griekfchen Dichter, geheeten Dionyfius. De oudheid en echtheid dezer zonderlinge ftukjes, welken door de bekwaamfte Oordcelkundigen en Muziekkenners van deze en de voorgaande eeuw verzameld en naargezien zyn, kan met fchik niet in tvvyffel getrokken worden. Even zoo weinig kan men twyffelen of wy tegenwoordig de muziekaale figuuren (*) by de veerzen. geplaatft, wel verftaan. Wanneer men deze figuuren vergelykt met de geenen die ons Alypus gegeven heeft, (in een regifter van alle de oude muziekaale figuuren en derzelver beduidenis, door alle de zangwyzen,) blykt zeker dat deze drie ftukjes gezongen werden en gefteld waren in de Lydiaanfche Zangwyze van het diatonifche geflacht. Onze muziekaale Hiftoriefchryver, zich van den arbeid zyner Voorgangers bedienende en denzeken verrykende, heeft van deze ftukken naauwkeurige naarfchriften in zyn werk gelafcht; geevende eerft den Griekfchen text, met de oude muziekaale figuuren boven elke lettergreep, en vervolgens deze melody overzettende in de toepaffelyke hedendaagfche nooten volgens den discantfleutel, als zynde den meeft bekenden en gebruiklykftcn. By ieder hymnus is eene Engelfche vertaaling gevoegd , waar in het onze nieuwe Poeëet-Muzicus gelukt is, al den geeft van den ouden Griekfchen Eard en miffchien meer te verfpreiden. — Wy zouden onzen Schryver een befpottelyk compliment maaken, cn zekerlyk kon hy 'er ons (*) De op nooten Helling der Griekfche muziek was uitermaaten eenvoudig; alfchoon de figuuren door weiken bet gefchiede, zeer menigvuldig waren. Zy beftondt alleen in boven elke lettergreep van de veerzen (die altoos de muziek verzelden) de verfcheidene letters van het alptiabet te zetten, in veelcrhar.de richtingen, als rechtöpfiaur.de, om^-keerd. zydelings , enz. terwyl de maat of geduurzaamheid van ie Jer noot, ligt en juiü te bepaalen.was uit de profodie.  löé C BURNE Y, Over dc ons niet voor danken, indien wy hierby voegden, dathy óngetwylfeld alle de ftukken op veel beter muziek had konnen zetten: — althans naar ons hedendaagfch gevoel en denkbeelden om van melody te oordee ■;. In deze laatfte aanmerking hebben wy de beöordeeling Uitgekozen, welke dc Schryver van deze eerwaardige en zonderlinge overblyfzelen geeft. Hy verklaart zyn gevoelen daar over, verzeld met eene milde verfchooning wegens derzelver gering >'eid, in de volgende w orden.0 „ Geene moeite is gefpaard om deze melodyen in den „ kiaarflen en gunftigften dag te ftellen; cn niet-te-min, 3, met alle de voordeden van hedendaagfche nooten en 3, maaten, hadde men my gezegd dat dezelven van de 3, Cherökeèrs of Hottentotzen afkomftig waren, ik had my 33 niet over derzelver fraaiheid verwonderd. Daar is mu3, ziek, die by het gantfche Menfehdom in befchaafde „ geweften, voor goed zoude gehouden worden; maar „ deze ftukken behooren zekerlyk niet tot dat zoort: „ immers maaken dezelven, met al het licht dat men ze „ toe kan voegen, nogthans eene ruwe en afzichtige „ vertooning, en fchynen zulk een vernuftig, geeftig „ en fentimenteel volk als de Grieken, geheel onwaar„ dig, inzonderheid als wy de hooge oudheid , welke „ aan twee van deze hymnen gegeven is, toeftaan, waar „ door derzelver vervaardiging tot dat tydftip gebragt wordt, wanneer dc kunften cn wetenfehappenin Grie„ kenland tot den hoogften top van volmaaktheid flee» gen. „ Ik heb het met dezelven bezocht door alle dc flcu„ tels en door alle de maaten, welken de voeten der s, veerzen lyden konden; en wyl zommiger gevoelen ge,, weeft is, datdeGriekfche fchaal en muziekhebrceuwfehs„ wyze, dat is van agteren moeflgeleezen worden,heb„ be ik zelfs de orde der nooten omgekeerd, dcch zon- » der  Muziek der Ouden. ïoo „ der vrucht, om 'er eenige bevalligheid aan te geeven. „ Dierhalven is de mildfte onderftelling, welke men „ dienaangaande kan aanneemen, deze, dat de Griek„ fche taal, inzich-zelve muziekaal zynde, minder den " byftand van toonen behoefde dan eenige andere meer " harde en ruwe taal; en de muziek, fteeds aar. de pocZ zy geketend, en door derzelver voeten beftierd,haalde Z alle haare verdiende cn uitwerking uit de voortreffe„ lykheid der veerzen, en uit dc zoetheid der ftem, door „ welke zy gezongen of liever opgcfneden werd. Dan , Z enkel als muziek befchouwd, behoeft men geen ander Z, bewys van de armoede der oude melody dan derzelver Z verflaafdheid aan lange en korte lettergreepen". Wy hebben nog te fpreeken van een vierde en wel wat beter of althans verftaanbaarerftaaltjc van oude Griekfche muziek, het welk door Vader Kircherus, ontdekt is inde vermaarde boekery van 't klooftcr van St. Salvator in Sicilië. De goede Vader (die, als de Schryver aanmerkt, te recht genoemd is „ een man van eene onmeetlyke „ maar ongefchikte geleerdheid", Vir immenfa, quidem fed indigejla. admodum eruditionis) heeft het met den naam van een zeer oud Huk van Pindarus beftempeld; fchynende niet bedacht geweeft te zyn, dat het niet anders was dan de agt eerfte veerzen van het eerfte Pythifche lierdicht diens Dichters. Alle deze veerzen hadden de oude muziekaale figuuren of letters boven zich geplaatft, cn wel zoodanig, dat deze melody daar door blykt, gelyk de voorgaande, in de Lydiaanfche zangwyze geweeft te zyn. De vier eerften zyn getekend met de tot de Item gepafte figuuren; voor den aanvang der vier laatften ftaan de woorden; x0?0! ^ ^«j*- Chorus hy het geluid ■ der Cither gezongen ; en boven de lettergreepen (laan daarom de figuuren, die der inftrument^He muziek eigen zyn. „ De melody van deze abt veerzen, zegt de „ Schry.  2 10 C. UURNE Y, Over dc Schryver, is zeer eenvoudig, en beftaat alleen in zes „ onderfcheidene toonen, het welk een fterk bewys is ,, voor de oudheid der muziek, vermits de lier met zè„ ven fnaaren meer nooten bevat dan tot derzeivc ui!,, voering noodig was. „ — Dc melody, voegt hy 'er naderhand by, ,, is zoo eenvoudig en natuurlyk, dat zy „ door eene vergieting in geregelde maat, het zy eene „ triepel-of flegte maat, en door byvoeving van een bas, ,, waar toe zy heel gefchikt is, de ged ante cn kracht 4, zoude ontvangen van een godvruchtige of kerklykc 3, hymnus of lofzang der tegenwoordige eeuw (*)''. Ingevolge biedt ons de Schryver deze uitmuntende compofitie der Grieken, aan , in maaten verd eld en geaccompagneerd. En inderdaad, met de verbeteringen en byvoegzelen, gelykt zy thans veel beter naar muziek van deze ivaereld dan eene van de drie voorgaande voorbeelden : — maar waar'yk, de muziek waar door eerft fteden gebouwd, en wilde beeften getemd werden,moet nog veel beter geweeft zyn dan deze.' De groote vraag, of de Ouden van partituur, of muziek in part yen gefpeeld, geweeten hebben, welke tot zoo veele naafpooringen cn redentwiften aanleiding heeft gegeven, maakt de agtfte afdeeiing dezer verhandeling uit, waar in de oordeelkundige Schryver de vraag zelve, en de hiftorie van de verfchillen des wegens, op eene duidelyke cn aangenaame manier behandelt. Hy ftelt van beide kanten voor alle de redenen voor cn tegen. Htt zaakc- (*) De Ncderduitfche Leezer zal dit te beter wrftaan, als hem die èymr.i of lofzangen bekend zyn, welken men op de feeftdagen in de Engclfche kerken hoort; of inzonderheid dezulken die van tyd tot tyd door de bekttfiaififte Mu/.ickkonftenaars gecomponeerd worden, om ten voordeel? van eenige wees- of andere Gods-huizen , de gemoederen door een verrukkend gszang tot liefdaadigheid te bewcegen.  Muziek der Ouden. ïll zaakelyke daar van, waar op vervolgens zyne befliffing gegrond is, komt hier op uit: Tertzen en fexten, buiten welken geene harmonie als de onze beftaan kan, werden by de Grieken onder de difonanten gerekend. Dezelven waren het inderdaad, uit hoofde van de toeftelling hunner fchaal, die alleen volmaakte quinten en quarten vervatte , welken als onver- anderlyk befchouwd werden, foni immobiles: dan, „ zulke evenredigheden en verdeeühgen van de fchaal, „ hoe gefchikt ook om in de melody te gebruiken, ko„ men zekerlyk in de harmonie niet te pas"; te weeten, niet in twee of meer te gelyk fpeelende melodyen. In de uitvoerigfte verhandelingen over de oude muziek hebben de Schryvers eene volftandige gewoonte, van, na de belofte van elke byzonderheid, de konft betreffende, te zullen verhandelen, hun onderwerp in zeven leden te verdeden; „ geluiden, vallen, Jlelzels, ge. 3, Jlachten, toonen of Jleutels, verfchikkingen en melopaia „ of melody, welke met den rhylhmus, of de maat, de "3, geheele konft of uitgeftrektheid van hunne beoeffenen- de muziek befloot": en ondertuffchen fchynt het dat in deze algemeene en leerftellige verhandelingen, doorgaans zoo zeer ingedeeld en naauwgezet, geen enkele volg-r,egel, of zelfs geene leiding te vinden is ten aanzien van de partituur, of wat wy hedendaagfchen gewoon zyn harmonie te noemen. - Zulk een wezenlyk gedeelte van de theorie der muziek kon waarlyk niet met ftilzwyzen zyn voorby gegaan, als het ware, by algemeene toeftemming, indien het hun bekend, of by hen in zwang geweeft was. Verfcheidene Schryvers in de midden-eeuwen, by Vader Martini aangehaald, van de partituur of muziek in partyen fpreekende, drukken ze uit onder de benoemingen van mu/ica nova, ars nova} novitium inventum: —— H welke  H2 C. B ü R N E Yj Over de welke fpreekwyzen eene kortelingfche uitvinding aaE, dmden. b De geeftelyke zang-wyzen, en de Canto-fcrmo van de Roomfcoe kerk, welken in het gemeen voor overblyfzels van de oude Griekfche muziek worden gehouden en welken, uithoofde der langzaamheid en eenvoudig heid der melody, beft gefchikt zyn tot de harmonie, en inderdaad derzelver byftand fchynen te vorderen , zyn altoos zonder partyen gefchreven geweeft, en beft'enditr alleen in Unifons en OStaaven gezongen. By deze aanmerkingen moogen wy die van den Schryver in de voorgaande afdeeling voegen ; dat althans twee van de drie Haaltjes der oude melody, aldaar vertoond , naauwlyks bekwaam zyn om 'er een bas of tweede party tegen te zetten. Na deze redenen te hebben voorgedraagen behoeven wy naauwlyks te zeggen, van welk een gevoelen de Schryver zy in zyn befluit op deze vraag. Hy verklaart geen geloof te hebben in de te gelyk ge/peelde harmonie der Ouden. Hunne harmonie, zegt hy, „ moeft, zonder „ tertzen en fexten, laf geweeft zyn, en met dezelven, „ zoude de verzameling van verfcheidene geluiden en „ melodyen, welken door onderfcheidene vallen en in „ verfchillende maaten bewogen, zulk eene verwarrin°„ veroorzaakt hebben, als den Grieken onlydelyk moeft „ wezen, uithoofde van de agting welke zy voor hunne „ taal en poëzy hadden". Nu blyven nog twee afdeelingen over, waar in de to. meel.muziek cn de uitwerkzelen welken de muziek der Ou. den worden toegefchreven, zeer cigenaartig worden onderzocht, met.die diep- en fcherp-zinnigheid, welken, het geheele werk door, eene leerzaame verluftiging gecven, indien men anders fmaak en oordeel aan dit onderwerp' feefteedt Maar ons bericht is aireede zoo uitgebieid ge-  Muziek der Ouden. 113 geworden, dat wy hetzelve voor het tegenwoordige,moeten ftaaken. Ondertuffchen zullen wy niet in gebreke blyven, om , de verdienften dezes werks nog kennelyker te maaken, door onze algemeene Bibliotheek in een volgend ftukjete verlevendigen,met een beknopt uittrekzel van dat gedeelte des werks, 't welk eigenlyk hiftorifch is. VIII. The Hiftory of the Reign of PHILIP the fecond, Ring of SPAIN, By ROBERT WATSON, LL. D. Profefor of Philofophy and Rhetorick in the Univerfity of Si. Andreivs 1776. 2 Voll. in $to. dat is, De Hiftorie der Regeering van FILIP S den II., Koning van SPANJE, door R. Watson, Doctor in de Regten, en Hoogleeraar der Wysbegeerte en Welfprekenheid op de Univerfiteit te St. Andrews. 1776. 2 Deelen, in 4to. De agting, waarmede de Hiftorie van Karei den V., door den Heer Robertfon gefchreven , ontvangen is, heeft waarfchynlyk den Heer Watfon ten fpoor geftrekt, om dien voortrcfiyken Hiftoriefchryver navolgende de Hiftorie van Kareis zoon, Filips den II-, te ftellen, welke insgelyks een tydperk betreft , 't welk fchoon zoo gewichtig niet als dat van den Vader, egter een der aller vrugtbaarfte is in groote en aanmerklyke gebeurteniffen onder alle laatere tydperken. En deivyl de Nederlanders te regt de Helden dezer Gefchiedeniffe mogen genoemd worden, hebben we ons willen verhaaften, om hun van dit Werk, zoo ras ons mogelyk was, eenig H 2 be-  H4 Dr. WATSONS, Hiftorie der berigt te geeven. Doch wy zullen ons thans vergenoegen met maar eenige weinige proeven van Dr. Watfom werk voortedragen, waaruit wy egter meenen , dat onze Leezers van zyne uitgeftrekte kundigheid wegens 't onderwerp, dat hy verhandelt, van zyn fcherpzinnig oordeel cn wyde doorzicht van 't ganiche plan der gefchiedeniffe, diehy befchryft; en van zyne onzydigheid ,juiftheid, entegelyk ook van zynen fty], waarmede hy gefchreven heeft, eeniger maate zullen kunnen oordeelenWy meenen , dat de volgende proeven uit zyn werfe daartoe geenzins ongepaft zyn zullen. Eerft geeft hy een algemeen bericht van 't charakter van Filips, die den 21 van Mei 1527 te Valladolid gebooren was, van zyn geflacht en verwantfehap, van zyn huwelyk met Maria, Koninginne van Engeland, van zyn verblyfin, en van zyn vertrek uit dat land, daar hy zoo weinig bemind als geëerd werdt; en daarop geeft deHistoriefchryver eene korte opening van des Konings magt en heerfchappyen, ten tyde des afftands van zynen Vader Karei den V. met eene beknopte befchryving van den algemeenen ftaat van Europa in dien tyd. „ Schoon Karei , zegt hy, in zyn ontwerp om het „ Keizerryk aan zynen zoon te doen koomen ware te „ loor gefteld; nochthans was Filips de magtigfte Monarch van zynen tyd. Behalven dc verëenigde Konink„ ryken van Kaftilien, Arragon,en Navarrc, bezat hyin „ Europa nog dc Koninkrykcn van Napels en Sicilië, het „ Hertogdom van Milaan, France-Compté, en de Ne3, derlanden; in Afrika, Tunis, Oran, Capo-Verde, en deKanarifche Eilanden; in Azia, de Filippynfche en „ Sundafche Eilanden, en een gedeelte der Mollukken ; „ en in Amerika, de Ryken van Peru enMexiko, Nieuw „ Spanje, en Chili, behalven nog Hispaniola, Kuba, ... cn veele andere Amerikaanfche Eilanden. De mynen van  Regeering van FILIPS den II. 115 ê vanMexiko, Chili, en Potofi waren, ten tyde van ,, Filips komfte tot den troon, een bron van grooter „ fchatten, dan byna alle de overige Vorftcn van Europa „ bezaten. Zyne vloot was veel talryker, dan die van „ eenige andere Europefche mogenheid. Zyne krygsmagt „ was beter geöeffend en meer gewoon aan den oorlog „ en overwinningen, en ftondt onder het bevel der be„ kwaamfte en door ondervindinge bedrevendfte Veld„ heeren van dien tyd. „ Zulke uitgeftrektemagten zoodaanige ryke bronnen, „ ter hulpe cn herftellihge, konden geenzins nalaaten „ voor de overige ftaaten van Europa ten uiterften ge„ dugt te zyn; inzonderheid wanneer zy in aanmerkinge „ namen het duiftere en heerfchzugrige charakter van „ den vorft, die dezelve bezat. Want fchoon Filips zy„ ncn Vader noch in dapperheid en bekwaamheid, noch „ in onderneemzugtige werkzaamheid evenaarde; hy was egter vernuftig en doordringend van geeft in 't fme„ den van ontwerpen. Ook hadt hy reeds getoond, dat „ zyne heerfchzugt niet min brandde, dan die van den „ Keizer, zynen Vader; en dezelve was des te meer te ,, vreczen, naarmaate zy zig dieper verfchuilde onder ,, het kleed van eenen blaakenden yver voor de belangen van den Godsdienft. ,, Dan, hoe zeer de magt en 't charakter van Filips „ ook gefchikt mogten zyn, omdennayver en opletten„ heid der nabuurige Staaten gaande te maaken; weinigen „ egter onder dezelven waren in dezen tyd, beftand „ om zyne oogmerken te wederftaan. De Engelfchen „ hadden, federt Mariaas komft tot den troon, veel van „ die agting en invloed in Europa verlooren, welke zy ,,' een halve eeuw te vooren gehad hadden: De koophan„ del was of verwaarloosd of onderdrukt; de troepen „ waren ongeöeffend en den oorlog ongewoon; cn hunne II 3 „ zee-  116 DR. WA fSONS, Iliflorie der „ zeemagt was in den kwynendften ftaat. Geduurend* „ het verblyf van Filips onder hen , hadden zy wel bly„ ken gegeeven van hunnen aangebooren zugt tor onaf„ hankelykheid, weigerende hem tot eenig aandeel in de „ regeering toetelaaten; maar in alle andere zaaken had,, den zy zig vry onderwerplyk getoond aan den wil ee„ ner zwakke en bygeloovige Koninginne; en men hadt „ rcedcn te vreezen, dat zy door haar veeleer zig zou„ den laaten dringen, om Filips te onderftcunen, dan „ tegenteftaan, wanneer hy eenige geweldige maatregels „ wilde voortzetten, waartoe zyne heerfchzugt of by,, geloovigheid hem mogte beweegen. „ Hy hadt geene reeden om van Duitfchland meer te„ genftand, dan van Engeland, te verwagten : want welke „ misnoegdheid Ferdinand ook mogte opgevat hebben, „ omdat hy zyn mededinger naar de Keizerlyke kroon „ geweeft was: het was nochtans niet waarfchynlyk, dat „ daaruit ooit eenige geweldige oneenigheid of openbaa„ re breuk tuffchcn hen ontftaan zoude. Keizer Ferdi„ nand was nog niet volkoomen in 't bezit van Hongaryc „ geveftigd, en was ongeruft uit vreezc, dat de Sultan „ eerlang zyne vyandlykheden tegens hem in datKonink„ ryk zou hervatten: Om tegens zulk voorval te voor„ zien, en zig in ftaat te ftelien , wanneer het gebeurde, „ door de hulpc, die hy dan ten hoogften zou behoe„ ven, was hy vlytig en onophoudelyk beezig om de „ eendragt onder de verfcheidene vorften van 't Duitfche „ ryk te beveiligen, en de hevigheden der gemoederen, „ door de verfchillen inden Godsdienft veroorzaakt, te „ bedaaren. „ Portugal had, in dezen tyd, het toppunt van zyne „ voorfpocd en glorie bereikt. De ontdekkingen en „ verwinningen in de afgelegenfte geweften des aardbo„ dems, die dat koninkryk tot eenen rang, veel hooger „ dan  Regeering van FILIPS den II. 117 „ dan het zelve ooit te vooren bezat, opgevoerd hadden, waren byna voleind. Maar Joannes de III. onl, der wiens regeering en beleid zulk een groot aantal van " ontdekkingen en verwinningen gedaan en behaald waren, was nu in 't afnemen van zyn leeven, bemind „ by zyn volk, geëerbied by zyne nabuuren, en alken T, bezorgd om de vrede te bewaaren , en zyn volks geluk te bevorderen. „ Chriftiern de IIL bekleedde thans den troon van „ Deenemarken, en Guftavus Erikfon dien van Zwee„ den. Onder de regtvaardige en zagte regeering van den eerften, begon Deenemarken zig van dien uitgeputten „ ftaat te herftellcn, waartoe het vervallen was door bur,, gerlyke onëenigheden, de rampen van eenen uitland „ fchen oorlog, en de onderdrukkingen van een haatly„ ken dwingland, niet lang geleden van den troon ge, bonft: terwyl Zweeden, 't welk door 't beleid van „ Guftavus het juk van 't nabuurig Koninkryk hadt van „ den halze geworpen, en zyne kroon den dapperen ver„ ioffer op 't hoofd gezet, thans onder hem de zoethe„ den der vryheid genoot, en den grondilag lag tot die „ grootheid, waartoe het vervolgens is gekoomen. Gee„ ne van beide deze volken waren egter toen in ftaat om ,, eenig deel te nemen in de zaaken der overige magten „ van Europa; en de patriottifche Vorften, die over hem „ regeerden , vonden in hunne eigene ryken bezigheid „ genoeg, om de ruft te beveiligen. „ In Italië waren de bezittingen van de Kerk, ziynde „ onlangs zeer verkleind door den afftand, dien Paulus de ,, III. gedaan hadt van de Hertogdommen vanParma en Pla,, centiaaan zynen kleinzoon Octavio Farnefe, bepaald „ tuffchen het Hertogdom van Milaan aan den eenen „ kant, en het Koninkryk van Napels aan den anderen. De Souvereine Opperpriefter was derhalve afhankelyH 4 kei'  118 Dr. WATSONS', Hiftorie der „ ker van Filips, dan van eenig ander vorft, en kon „ waarfchynlyker zyn belang vinden in dc , hps,het zeer zorgvuldig bewaarde, als zynde dit het „ eenige middel, waardoor de aanvallen van hunnen ge- dugten vyand, den Turkfchen Sultan, konden af-e5, weerd worden. „ Uit  Regeering van FILIPS den II. 119 „ Uit deze befchouwing van de Europefche Staaten „ ten tyde van Filips komfte tot den troon, is 't klaar, „ dat 'er in 't ganfche Chriftendom geen tegenwigt om „ zyne magt te evenaaren, dan alleen in de magt van „ Vrankryk, gevonden werdt. Dit ryk was zekerlyk van „ zoo groote uitgeftrektheid niet als de heerfchappyen van Filips, maar hadtin zyne ligginge, in zyn volk, „ en in zyne regeeringe zulke voordeden, dat het door „ dezelve ten minften het tweede Koninkryk in Europa „ ware, en in ftaat om tot een waarborg te ftrekken „ voor de algemeene vryheid tegens de Spaanfche magt. „ Schoon de grenzen van die magtige Monarchie zig toen „ zoo verre als nu niet uitftrekten , nochtans breidden „ zy zig toen uit van het Britfche Kanaal tot de Midde'l landfche Zee en Italië, en van 't Pyreneefche Geberg„ te tot Duitfchland en de Nederlanden; en in die gan„ fche uitgeftrektheid werdt het niet afgebroken door „ tuffchen beide liggende heerfchappyen van eenige ande„ re mogenheid; liggende zelf tuffchen de ftaaten van „ Filips in Spanje of Italië en de Nederlanden ; waardoor het in tyden van oorlog voor de krygsmagten van Filips moeijelyk viel, eikanderen in de verfchillende deelen zyner heerfchappyen te onderfteunen en ., onderling medetewerken". Deze voordeelige ligging van Vrankryk en de ftaatkunde van deszelfs regeering, die geenzins onverfchillig kon zyn, of de magt van Filips toename of niet, gaven, nevens de ftugge gefteltenis en verkeerde ftaatkunde van dien Vorft, aanleiding dat, in 't vervolg van tyd, een aanmerklyk gedeelte van zyne heerfchappyen van hem afviele, en dat 't ander gedeelte ontvolkt wierdt. De wyze, waarop onze Hiftoriefchryver de gevoelens van'Filips wegens den Godsdienft befchryft, zoo als zy in hem werkten, ter gelegenheid zelve van zyne verfchillen H 5 met  iao Dr. WATSONS, Hiftorie der met den Roomfchen Stoel, geeft blyken van zeer vee! oordeel. „ Sommige Hiftoriefchryvers , zegt by, beveiligen, „ dat Filips van de Spaanfchc gceftelyken , aan welken „ de zorg zyner opvoedinge was toebetrouwd geweeft, „ de hoogfle eerbied voor den Roomfchen Stoel al vroeg „ hadt ingezoogen ; en eenige zwaarigheid by zig ge„ voelde over de geoorloofdheid, om geweld tegens zy„ ne Heiligheid te gebruiken. Anderen beweeren, dat „ die zwaarigheden enkele grimatfen en louter geveinsd „ waren. Hy hadt reeds het plan gevormd om Europa „ aan zyne heerfchappye te onderwerpen; en Yver voor „ het Katholyk Geloove was beide het voorwendfel en „ het middel, 't welk hy befloten hadt ter uitvoeringe „ van dit oogmerk te gebruiken. „ Geen van beide dezer berigten is geheel te verwer„ pen; en tevens kan noch het een noch het ander op „ zig zelve voor volkoomen voldoende gehouden wor„ den. Het is van den eenen kant onmogelyk te twyfe„ len, dat heerzucht, en niet de godsdienft, het heer,, fchend beginfel van 's Konings gedrag niet zou geweeft „ zyn; cn wanneer wy van den anderen kant agt flaan, „ op de zorgvuldigheid, waarmede men van zynevroeg„ fte kindsheid af alle moeite genomen hadde, om hem „ de aankleeving aan het Roomfche Geloof inteboeze„ men, en hoe ernftig en yverig hy zig altoos getoond „ hebbe, zoo in de belydeniffe als in den voorftand van „ 't zelve; dan is het onmogelyk te onderftellen, dat „ hy, ten aanzien van den godsdienft, geheel en al den „ geveinsden zou gefpeeld hebben. Het is onwaarfchyn„ lyk, dat eenig menfeh zoo eenpaarig "zynen rol zou ., fpelen, als Filips gedaan heeft, zonder inderdaad en „ in grooten trap de kragt van die beweegreden te gevoc„ len, welke hy by de waereld ftandvaftig voorwendde „ het  Regeering van FILIPS den II. I2r „ het beginfel van zyn gedrag te zyn. Hiertegens geeft " geen het minfte vermoeden, dat zyn gedrag, by vcr" fcheide gelegenheden, onbeftaanbaar was met de zui" verfte opregtheid van godsdienft. Zyn Godsdienft was " zekerlyk niet geheel zuiver en egt. Dezelve was noch " de godsdienft der natuure, noch die van Chriftus, maar " de barbaarfche bygeloovigheid van de toenmaalige Kerk van Rome; welke in de ecuwe van Filips, in plaatfe Z van de menfehen aftefchrikken van ondeugden, veel \\ eer ftrekte, om hen in 't oeffenen derzelven aantemoeZ digen; want zy boezemde de allerhoogfte eerbied in " voor een orde van Priefteren, die men onderftelde be„ kleed te zyn met de magt, om de fchuld en ftraf van " de fchriklykfte misdaaden te vergeven. Het was derhalve voor een gedeelte aan Filips bygeloovige eerbiedigheid voor den heiligen Stoel toetefchryven, dathy in de tegenwoordige omftandigheden zoo gemaatigd \\ was, en dat hy het befluit nam, om de aller aanzicn„ lykfte godgeleerden raad te plegen, wegens dc geoor„ loofdheid van eenen oorlog tegens een' vyand, wiens „ perfoon hy zoo heilig en onfehendbaar reekende". Wy zullen hier laaten volgen de befchryving, welke de Heer Watfon geeft van 't charakter van Filips den II. en waarmede hy zyne Hiftorie eindigt. „ Nimmer , zegt hy, werdt eenig Charakter by de „ verfchillende Hiftoriefchryveren met tegenftrydiger „ kleuren gefchilderd, dan dat van Filips den II; en nog„ thans, wanneer men de langduurig-en werkzaamheid „ zyner regeeringe in aanmerking neemt, dan fchynt 'er „ geen charakter tezyn, 't welk zoo gemaklyk en met zoo „ veel zekerheid is optcmaaken. De gefchiedeniffen,inde „ voorgaande hiftorie gemeld, laaten ons geen twyfel ,, over, of hy bezat, in groote maate, doordringenheid „ van verftand, wakkerheid, en-bekwaamheid om te re- „ geeren  322 Dr. VVATSONS, Hiftorie der li geeren. Zyne oogen waren altoos open over ieder „ deel zyner heerfchappyen. Hy lag zig toe op ieder „ gedeelte van de ganfche regecring; was met eene on„ vermoeide oplettenheid waakzaam over het gedragzy„ ner ftaatsdienaareu; en in de keuze van dezelven en „ van zyne veldheeren , toonde hy eene aanmerklyke „ fchranderheid. Ten allen tyde bewaarde hy eene ge„ zette en bedaarde houding, en vertoonde zig nimmer A of verheugd of neerflagtig. Zyne geaartheid was al„ lerheerfchzugtigft en gebiedend , en zyn uitzigt en „ houding trots en geftreng; onder zyne Spaanfche onder„ daanen was hy egter zeer gemaklyk van toegang, luifterende met geduld naar hunne vertoogen en klagten; en „ wanneer 'er zyne heerfchzugt en bygeloof niet mede /, waren gemoeid, was hy doorgaans zeer gewillig om „ hunne bezwaaren te herftellcn. Dus veel tot zyn „ lof gezegd hebbende, hebben we niets meer gezegd, „ dan 't geene de regtvaardigbeid vordert, of de waar„ heid toelaat. Het is inderdaad onmogelyk te onder,, ftellen, dat hy onopregt zou geweeft zyn in zynen „ yver voor Godsdienft. Maar naardien dezelve zeer „ bedorven was, zoo ftrekte die zelfs tot vermeerdering ,i van de natuurlyke verkeerdheid van zynen aart , en „ veroorloofde hem niet alleen, maar zette hem aan tot „ het bedryven van de haatlykfte en aanftootlykfte mi „ daaden. Schoon een Vorft in de bygeloovige eeuwe van „ Filips overtuigd ware, dat de belangen van den Gods„ dienft door valfchheid en vervolginge mogten bevor„ derd worden; nogthans hadt men reden te vcrwagten, „ dat de gevoelens van eer en menfehlykheid , in een „ deugdzaam Vorft, by fommige gelegenheden , over ,, de opgeevingen van bygeloovc zouden zeegenpraalen: „ maar van zulken zeegenpraal vindt men geen eenig „ voorbeeld in de regeeringe van Filips; welke, zonder de  Regeering van FILIPS den II. 123 „ deminftebedenkinge, de allerheiligfte verpligtingen l, fchondt, zoo dikwils als zyn Godsdienft hem daartoe „ een aanleiding gave; en onder dat voorwendfel oeffen„ de hy geduurende veele Jaaren de aller yslykfte wreed„ heden, zonder weerftreeving of wroeging van gewee,', ten. Zyne heerfchzugt, die buitenfpoorig was; zyne „ wraakzugt, die onverzoenlyk was; zyne willekeurige „ geaartheid, die nimmer voor tegenftreeving week; „ fpanden met zynen bygeloovigen yver voor den-, „ Roomfch-Catholyken godsdienft te faamen, en voer„ den den bloedorftigen geeft, welken die godsdienft „ toen gefchikt was inteboezemen, tot zulke hoogte in „ Filips, als dezelve ooit in eenig ander Vorft van die „ of eenige voorigc of volgende eenwe bereikte. „ Sommige hiftoriefchryvers hebben dezen Vorft mes „ den titel van Filips den Voorzigtigen willen onder„ fcheiden, en hem als den wysften en godsdienftigften „ vorft, die ooit den Spaanfchen troon betradt, voor,, gedragen. Maar't is gefchil onderhevig,of hy tot dien „ lof wel geregtigd zy, 't zy uit hoofde van zyne voor» „ zigtigheid, 't zy nit hoofde van zynen godsdienft. In „ den beginne zyner regeeringe, toonde hy groote om„ zigtigheid in zyne krygs-ondernemingen; en hy maak„ te by fommige gelegenheden zelfs grooter toebereid„ fels,dan noodigwaren om zig vaneenen goeden uitflag „ te verzekeren. Maar zyne heerfchzugt, zyne wraak„ gierigheid, en zyn afgryzen van de Proteftanten waren „ te geweldig, om te gedogen, dat hy naar de voor„ fchriften van eene gezonde ftaatkunde en van voorzig„ tigheid te werk ginge. L!y zou den opftand zyner „ Nederlandfche en Vlaamfche onderdaanen ■ hebben „ kunnen voorkomen, indien hy, nadat de Hertogin van „ Parma de hervorming in de Nederlanden genoegzaam „ hadt ondergebragt, het roer der regeeringe in handen 3' van  124 Dr. WAT SONS, Hiftorie der M van die verftandige Vorilinne hadde gelaaten , enzu!„ ken haatlyken dwingland, als de Hertog van Alva was, 5, niet gezonden, onj hen tot flaavcn te maaken. Hy zou miffchien, na de nederlaag van den Prinlc van „ Oranje, de ketenen der ilavernye hen weer om den 3, hals hebben kunnen leggen , en hen van langzaamer 3, hand aan het juk gewend; indien hy, door zig in altc veele koftbaare ondernecmingen in te laaten , zyne „ fchatkift niet uitgeput, en het nieteeniger maate voor „ Alva noodzaaklyk gemaakt hadde, de fchattiug van de „ tiendeen twintigfte penning intevocren,omzyne troe,, pen te onderhouden. Hy zou, door de groote be„ kwaamheden van den Hertog van Parma, de afgeval len landfchappen miffchien wederom tot gehoorzaam3, heid hebben gebragt, indien hy het wilde heerfchzug33 tige oogmerk niet hadde in 't hoofd gekreegen, om. „ Engeland onder te brengen, en de oppermagt over „ Vrankryk in handen te krygen. Zyne legers waren in 3, het laatfte gedeelte zyner regeeringe nimmer talryk genoeg, om de verfcheidene ondernemingen , die by eer 33 hand floeg, ten uitvoer te brengen: en egter waren „ zy nog veel te talryk voor hem , om ze te onderhou3, den. Weinige Jaaren gingen 'er voorby, waarin zy „ niet aan 't muiten fioegen, door gebrek aan betaalin3, ge: en Filips leedt door de wanorders en verwoeftin„ gen, die zyne eigene troepen aanregtten, meer na3, deel, dan ooit door dc waapenen zyner vyanden. Te3, gens zyne aanfiagen op Engeland en Vrankryk deeden „ zyne wyfte raadslieden de allerfterkfte vertoogen: en ,, de voorzigtigheid vereifte zekerlyk, dat hy eerft zyne eigene bezittingen verzekerd hadde, eer hy de heer,, fchappyen van anderen ging aantallen. Maar zoo groot „ was de hoop zyner verwilderde verbeeldinge, dat hy „ liever, dan dc uitvoering der ontwerpen uitteftelien, „ welke  Regeering van FILIPS den II. I2j „ welke zyne wraak- en heerfch-zugt hem hadden inge„ boezemd, gevaar wilde loopen om de vrugt van alle „ de overwinningen te verliezen , die de hertog van ,, Parma behaald hadt ; en laatende de Provintien, die „, hy aan zyn gezag onderworpen hadt, zonder verdee„ diginge, gaf hy daardoor aan de opgeftaane landfchap„ pen gelegenheid, om hun vermogen op zulken vaften '„ grondflag te beveiligen, dat de ganfche Spaanfche al„ leenheerflng, haare magt geduurende meer dan vyftig „ Jaaren daar tegens infpannende, niet in ftaat ware de,, zelve te vermeefteren". Dus befchryft de Heer Watfon het charakter van den Spaanfchen Koning; en zyne befchryving toont, hoe volkoomen hy meefter ware van 't onderwerp , dat hy verhandeld hadt. Laaten we hier byvoegen zyne aanmerkingen van 't charakter van Willem den I. 't welk niet min oordeelkundig is, en voor een tafereel van een volmaakt Vorft kan verftrekken. „ Nimmer, zegt hy, was eenig perfonaadje beter ge„ fchikt, dan de Prins van Oranje, voor de moeilykfte „ omftandigheden, waarin hy zig bevondt, noch beter „ in ftaat tot den zwaaren poft, om een verongelykt ,, volk te verloffen van 't juk zyns onderdrukkers. Zyne „ bitterftc vyanden zelve erkennen, dat hy wakkerheid, „ arbeidzaamheid, doordringenheid en fchranderheid be„ zat, gepaard met eene zonderlinge behendigheid, om ,, de neigingen der menfehen te beftuuren, en hunne ge„ negenheden te winnen en te bewaaren. By deze be„ kwaamheden mogen wy, op 't gezag der ganfche hiftorie ,, van zyn leeven en der getuigeniffen van de kundigfte „ hiftoriefchryveren, de deugden voegen van grootmoe„ digheid, regtvaardigheid, billykheid, geduld, gelyk„ moedigheid, en gemaatigdheid, welke men miffchien nimmer in eenig perfonaadje in zoo uitftekenden trap „ ver-  126 Dfi. WATSONS, Hiftorie der „ vereenigd zag. In *t midden van alle de veranderlyfc„ heden der fortuin, welke hy ondervondt, verhefte hy i, zig nimmer, noch was ooit neerfiagtig; maar 't zy de „ gevallen , waarin hy zig bevondt, voor- of tegen-fpoe„ dig waren, by alle gelegenheden bewaarde hy dezelf„ dc bedaardheid en helderheid van geeft. „ Door eenen deftigen Roomfchgezinden Hiftoriefchry„ ver wordt hy befchuldigd van gierigheid en inhaalig„ heid; maar die Schryver is buiten ftaat geweeft, om „ een enkel geval tot.goedmaaking dier befchuldigingc „ voor den dag te brengen. Het blykt niet uit eenigen „ hiftoriefchryver, dat hy zig ooit heeft fchuldig ge„ maakt aan ft misbruik van zyne magt, om zvn by„ zonder belang, ten nadeele van iemand of van 't alge„ meen, te bevorderen. Hy weigerde altoos deel tene„ men in 't beftier der geldzaaken. Hy was zelfs niet „ ftrikt op 't vorderen der betaalinge van de inkomften, „ welke dc Staaten hem hadden toegevoegd; en op zy„ ncn dood liet hy zyne byzondere zaaken zoo beflom„ merd, dat de Staaten noodzaaklyk oordeelden fchik„ kingen te maaken tot onderhoud zyner weduwe en „ kinderen.- „ De zelfde Schryver legt hem bedrog en geveinsd„ heid te laft; doch zonder eenig bewys altoos, en al„ leen met algemeen tegens hem uittevaaren ; want geen 3, enkel voorbeeld van bedrog hebben zyne verouderde „ vyandenooitvoortgebragt. Voordat hy met Filips brak, „ hadt hy altyd zyne kwaadkeuring' betuigt omtrent de „ geweldige maatregels , die men volgde; en daarnaa „ heeft hy beftendig het eenpaarig gedrag van een ver„ klaarden vyand gehouden. Hy hadt geen' godsdienft, „ zeggen fommige Roomfchgez'inde fchryvers, dan alleen „ wat zyn belang en heerfchzugt voorfchreeven. Hy was „ nogthans betaamlyk en onberispelyk in zyn gedrag, en ccvrn  Regeiring van FILIPS den II. 127 „ eeven naauwkeurig in 't waarnemen der pligten van den godsdienft, welken hy beleedt: ook tragten die l, Schryvers zelfs geen ander bewys van hunne te laft" legging te geeven, dan dat hy jlen Roomfch-Katholy" ken godsdienft verlaaten hadt, waarin hy aan 't hof des Keizers was opgevoed, en dat hy tot dien godsdienft was \\ wedergekeerd, waarvan zyn gemoed in zyne vroege " kindsheid de beginfels hadt ingezoogen. Zyn gods„ dienft was, voorwaar, van dien geeft niet, welke hen '„ bezielde, die toegedaan waren aan den godsdienft, " dien hy verlief, noch ook welke veelen bezielde, die belydenis deeden van den godsdienft, wiens zaak hy " omhelsde. Zyne godsdienftige gevoelens lieten hem niet toe, befpiegelende begrippen of uiterlyke pleg3, tigheden te houden voor genoegzaame redenen , om „ anderen van welke hy verfchilde te vervolgen en te „ vermoorden. Maar in eene eeuwe van wreede en duistere bygeloovigheid, welke byna alle de medegenoo„ ten zyner jeugd door en door befmet hadt, was zyn „ Godsdienft, overeenkomftig met het voorbeeld cn.de „ geboden van deszelfs Auteur, zagtmoedig, gemaatigd, „ en menfchlievend. Ook ftrekte zyne gemaatigdheid „ en goedwilligheid niet flcgts uit tot eene gezinte van „ Chriftenen alleen: maar, gelyk hy alwat in zyn ver,, niogen was deedt,toen hy het Roomfchgezinde geloof „ aankleefde, om de vervolging der Proteftanten te voor „ koomen; zoo befteedde hy ook zyne alleryverigfte „ poogingen,nadat hy den Hervormden Godsdienft om|j helsd hadt, om de Roomfch-Katholyken te befchcr„ men tegens alle geweld , en hun vryheid van gods„ dienft-oeffening te bezorgen, zoo verre zulks met de„ gemecne ruft beftaanbaar was. Uit dit zyn gedrag af „ te willen leiden, dat hy zelf geen' godsdienft hadt, , c;aat'zelfs veel verder, dan de geoorloofdheid der ver, I „ vol-  128 Dr. WATSONS, Hiftorie der „ volgingen te bewccren, want het ftaat gelyk met het „ bcweeren, dat geen Chriften op'-egt kan zyn, die in „ vreedc met zulken leeven wil, welke van hem in gods„ dienftige gevoelens yerfchillcn. „ Het doet niets ter zaakc, welke de Roomfchgezindc „ fchryvers bedoelen met het fchildcren van Prins Wil„ lems charakter, wanneer zy zeggen, dat hy eerzugtig „ was: want cerzugt, op zig zelve genomen., verdient „.noch lof noch blaam; maar zy is lofwaardig of laak„ baar volgens het einde, 't welk zy bedoelt, en de ,,. middelen, die zy aanwendt. Maar indien wy naar die „ kenmerk van 's Prinfen charakter zullen oordeelcn, „ dan moet het onmooglyk zyn, dat fchryvers van zulke „ tegenftrydige beginfelen , als Roomfchgczinden cn „ Proteftanten, daarin overeenkomen. „ Indien wy, met deeerftgenoemd::, de regten van alle fouverainen, zonder onderfcheid re maaken tuffchen vol„ ftrekte vorften en de vorften van een vry volk, op den „ zelfden grond.'lag bouwen , cn geloovcn , doe ieder „ vorft, dooreen onfehenbaar en gocjlyk ; ?,,t, bevoegd „ is om een willekeurige magt over den godsdienft en vryheid zyner onderdaa.'icn te ocffencn ; indien we gc„ looven, dat een Koning , door vergunninge van den „ Paus, zyne picgtigfte eeden mag fchcndeii, cn dat de „ verpligtingen zyner ónderdaanen tot gehoorzaamheid van dezelfde kragt blyven , zelfs nadat ieder voor„ waarde, waarop zy zig aan hem verbonden, gefchon- den is: indien wy volgens zulke bcginfels van 't cha„ rakter van den Prinfe van Oranje oordeelcn, dan 7i\ ,, 't moeilyk zyn hem als vry van meineed en weerfpan*, nigh'eid. te befchouwen ; en in rjlkcn gevalle is 't ., zagtllc dat van zyn gedng gezegd kan worden, dat he: voorigckemen is uit cene misdaadigé cerzugt.  Hegeering van FILIPS den II. „ Maar indkn wy, van den anderen kant, 's Pauzen „ voorgevens van magt, om den menfeh van zyne eeden „ te ontdaan als ongerymd en goddeloos befchouwen; „ indien we de regten der onderdaanen voor niet min „ heilig agten dan die der Koningen ; indien we ender., fcheid maaken tuffchen een prins, wiens regt tot zyne „ heerfchappyen nimmer kan verbeurd worden, en eenen, „ die zyne Souvereiniteit alleenlyk op zekere voorwaar„ den heeft,welke hybezwooren heeft na te zullen koo„ men; terwyl zyne onderdaanen zig verpligten om hem „ te gchoorzaamen onder voorwaarde, dat hy de zynen „ vervult; in dit geval, zal ons oordeel over Prins Wil„ lems charakter ten uiterften verfchillen van 't andere „ volgens de voorige onderftellingen opgegeeven. Wy „ zullen niet te vrede zyn met zyne onfchuld van die misdaaden, welke zyne vyanden hem te laft hebben „ gelegd, enkel te beweeren; maar wy zullen hem de hcerlyke titels geeven, welke zyne landgenooten hem fchon„ ken, van Vader des Vaderlands en Befchermer van „ deszelfs vryheid en wetten; die edelmoedig zyne be„ langen, 'ruft en veiligheid voor het algemeene welzyn „ opofferde, en die, eerft door raad en overreedinge, en „ vervolgens door kragt van waapenen, grooter dingen ver„ rigtte, om zyne medeburgers uit onderdrukking te red„ den, dan in zulke onfpoedige omftandigheden, door „ eenig voorftander van zyn Vaderland, ooit te vooren gedaan waren". I 2 IX-  Ï30 LETTERNIEUWS. ITALIË. Te Modena, is federt het Jaar 1773 tot hu toe uiige, geven, in vier op elkander volgende deelen, die nog vervolgd worden , Sto'ria de la Letterature Itdlidna, di GdNOLAMA TIRABOSCHI, della Compagnia di Gefa > Bibliotecario del Serenijjime Duca di Modena, in. 4to. IV Tom. De Abt Tirabofchi toont in dit werk zyne uitgeftrekte en verbaazende geleerdheid. Het begint met de Hiftorie der Letteren in Italië federt de eerfte tyden van geleerdheid in dat gen eft, en dit vierde deel eindigt met he Jaar 1300. ■ > ! . VRANKRYK. Parys. Men drukt hier, by infehryvinge, Hijloirc Generale de la Chine, ou les grandes Annales de eet Empire, traduites du texte Cbinois , par le feu Pere Jo- seph A nne-M A rie'de MoYRIAC de MaiLLA, Jel'ui- te Francois, Mifiionaire a Pekin , publiées, par M. I'Abbe Grosier, XII. Vol. in 4to. 1776. Van dit zeer aanmerklyk werk zullen we in 't volgende ftuk dezer Algemeene Bibliotheek nader bengt geven. *■ Esfaifi/r Pplijloire naturelle de VIjle deSt. Domingue, par le P. N1 c 0 l s o n ,de 1'Ordre de St. Dominigue ; a Paris , 1776. in Svo. Men ontmoet in dit werkje zeer fraaije aantee. keningen tot de Natuurlyke Hiftorie betreklyk. Ook vervat het in 't kort de gefchiedeniflen en ftaat van St. Domingo. Carte de l'AMERIOUE SEP TEN TRIO NALE, en V1IJ grandes Feuilles, drejjëe, par le Do&eur Michel, & corrigée en 1776. chez le Rouge, Geographe du Roi. Prix 9 Liv. en feuilles. Deze kaart, of kaarten zyn ^er naauwkeurig en uitvoerig. Ocuvrcs  LETTERNIEUWS. -3* öeuvres complettesd'ALEXIS PZRÖN, publiés par M Rigoley de Juvigny, Confeiller-Honoraire &c. dc 1'Academie de Dijon &c. VII Vol. m8vo. 1776- Eene zeer aamnerldyke vetzaameling van gcwigtige onderwerpen, de fraaije letteren, het vernuft ende Dichtkonft betreffende. Precis de Mathematiques a ia portee de tout le monde, a fufage des Colleges & Penftons&c. par Mr. V Abbé SAURi,in 121110. 1776. Dit werkje is zeer uitnemend gefchikt voor eerft beginnende, zynde kort en vry klaar. Men kan het ook te Amfterdam krygen by den Boekverkoper M. M. Rey. Intro duüion d PHiftoire Naturelle & a ia Geograpbie Phyfique de l'Efpagne, traduit e deVOriginal Efpagnol de M. Guilliaume Bowles,^_E le Vieomte de Flavigny, I Vol. in 8vo. Dit werk vervat de beginfelen, die men in Spanje maakt van de Natuurlyke Hiftorie van dat ryk , wiens koftbaare mynen by de Romeinen zoo beroemd waren, als naderhand genoegzaam onbekend. Men mag met reden van de nieuwe onderzoekingen in de natuurlyke Hiftorie , enz. die aldaar door geleerden op order van 't Hof thans gedaan worden, groote ontdekkingen verwagten. GROOT-B RITTANNIE. Londen. The Hiftorie of the Decline and Fall of the Roman Empire. By Edward Gibbon* Esq. in 4to. Firft Vol. 1776. Deze Hiftorie van 't Vervalen den Ondergang des Romeinfchcn Ryks is met de grootfte geleerdheid , naaukeurigheid , deftigheid en fierlykheid gefchreven; en verdient onzen Nederlander nader bekend te worden, waartoe wy in 't vervolg dezer Bibliotheek miffchien gelegenheid zullen vinden. De Heer Gibbon rekent het begin van 't Verval van da eeuwe der Antoninen af, en ftelt den ganfchcu Val in de omkee. ring van het Weiïerfehe Keizerryk. I 3 '  W LETTERNIEUWS. Anti quittes of England and Wales. % Pr an cis Grose, Esq. Voll. IV. 4t0. I776. De Plaatcn en de histonfche Befchryving, waaruit dit werk beftaat, zyn , ieder in haar foort, uitmuntend, en doen den fchryver-zeer veel eer aan. Tot het zelve behoort ook 't volgende werk, 't welk afzonderlyk werdt uitgegeven, A Colle&ion of Plans of the Antiquities of England and Wales, By F. Grose, Esq. 4to. Travels in Afia Minor; or, an Account ofa Tour made at the Expence of the Society of Dilettanti. By Richard Chandler.D.D. Fellow of the Society of Dilettanti, and of the Society of Antiquaries. in 4to. 1775. and Travels in Greece; or, an Account ofa Tour made at the Expence of the Society of Dilettanti, hy the Same Author, 111410. 1776. Deze Reizen van Dr. R. Chandler hebben zeer veele verdienften, zoo in geleerdheid als ten aanzien van 't zonderlinge vermaak, dat zy den Leezer verfchaffen. Hier of daar zou men egter wel een weinig meer naauwkeurigheid vereiffchen. A Harmony of the Evangelijl in Greek; to wiek are profixed Critical Dijfertations in Englifch. By Joseph Priestley, LL. D. F. R. S. in 4to. 3777. Het is in deze Harmonie der Evangeliften byzonder, dat alle de predikingen en daden van onzen Heer J. C. bepaald worden binnen den tyd van niet meer dan ruim één jaar gefchicd te zyn. Doch we zullen in een volgend fuik van dit werk nader berigt geven. DUITSCHLAND. Te Bbrt.yn is uitgekomen eene Wysgeerige Verhandeling-, onder den Titel Urbcgriffe von der Befcbaffenheit, dem Ur~ fprunge und Endzzecke der Natur; gedr. by Hiir/birrg, 1776 in 8vo. Deze Verhandeling verdient zeer haare oplettenhuid  AAN DEN LEEZER* TJoe grooten voortgang de weetenfebappen en geleerd* tl b,id aiom gemaakt hebben,is aan niemand onbekend >t Zou te beklaagen zyn, indien wy , m ons Vaderland, nHswogten weeten, dan alleen de kundigheden, welke aldaar 'aan 't gemeen wordenmedegedeeld: en nogthansonU luekt het den Nederlanderen , welke geene gelegenheid hebben, om de letterkundige berigten te kezen, die m andere taaien gefchreeven worden, aan genoegzaame engoe ■ de berigten wegens de befte werken, die in andere landen of taaien het licht zien. Jto gebrek te vervullen is t oogmerk van V werk,dat we indeze Algemeene Bibho* theek ondernemen; waarin wy wegens de aanmerklykjU «erken, die in Italië, Zwüferland,Duitfchland,Frank, ryk' Engeland, en alle andere deelen der wereld uitkoken, zoo wel als van de befte werken,die ons eigen Vaderland oplevert, om de drie maanden, in een flukje M M tegenwoordige, herigtzullen geven. Over de uUvoering zal de Leezer, zoo wy hoopen, gunftig oordeelen; terwylwy ons zullen bevlytigen om onzydig en vry van partyzucht te fchryven; naardien wy oneindig verre af Ln, van door onze beoordeelingen of door hevigenfmaadlykuitvaaren, aan eenig braaf man den luft en moed te Uenbenemen, 't zy om zyne poogingen ter bevordering, Wnwaarheid,kundighedenenweetenfchappenintefpannm, * 2 m  BERlGr aan ZT/JlT tonrMmdetedeelen , 'tzymvryelyk te o 1 ™nani™^ boelen en don, van natuure toekomt, en hem niet zonder onregtengevLld r^T'0/"W^" ""*"., le\^U enThel Ï ^» » « ƒ*» «*r geluk en heil op t zelve in gefchik Niemanddenke ook, datwede vryheid, die we genieten «ftjr*f ruiken, om zulke giften aantePr ^ 2 den Go sdienft^emeeneru/lofgoedezeeden nadeelig zyn WyzuUen, vooraar, ons werk niet maaken, m dezelve voortedraagen; maar komen zy ons voor] cn vinden we er zwaarheden in voorgejield, die waarlyk van heling fchnen, wy zullen ze niet verbergen; maar niet ofzoil der onze aanmerkingen, dochaltm ^ b hetaamelykzyn en geenaanfioot hehooren te geevet, voor. draapn.om dus totheilzaam onderzoek en ophelderlrgder waar.  den LEEZER. V waarheid theer en meer aanleiding te verfchafen. Het zelfde willen we gereekend worden hier te zeggen ten aanzien van de gevoelens, waarover de Chriftenen onderling verdeeld zyn : want ons oogmerk is geenzins ten dienfte van ééne , maar van alle gezinten, die in de wereld zyn, dat is, ter bevorderinge zoo van het Onderzoek der Waarheid als van de Deugd te fchryven. Fan allerleie werken, *t zy groot of klein, die in de geleerde wereld uitkomen, tot welke foort van geleerdheid en kundigheden zy mogen behooren, wanneer zy nuttige of nuttige en tevens vermaaklyke uittrekfels uitleeveren , zullen we ons bedienen f ook zelfs gebruik maakende van uittrekfels uit zulke werken, die we in de befte buitenlandfche letterberigten ontmoeten, wanneer we oordeelen, dat zy zoo goed of beter zyn, dan wy zeiven in ftaat zouden wezen, onzen Leezeren anders medetedeelen. Dus zullen we minder nodig hebben door bywerk onze ftukjes aantevullen, dewyl wy binnen den engen omtrek van vader landfche werken niet bepaald zynde , ft of in overvloed zullen vinden, om den Leezeren nut te zyn, of hen te vermaaken door verhandelingen van geleerdheid of vernuft, die we alom zullen ontmoeten. Nogthans zyn we ook zeer genegen, om berigten of verhandelingen, over gewigtige of fraaije onderwerpen te plaatfen, wanneer men ons de eer gelieft aan te doen om ons dezelve te laaten toekomen. m  BERIG T aan den LEEZER. Wz hadden hier nog veel bytevoegen, maar zullen voor bet tegenwoordige dit voorherigt fluiten met de verzeekeringe, dat we ons zullen hevlytigen , om door uitgewerkte verhandelingen, en alle mogelyke verfcbeidenheid, meer dan in dit eerfte ftuk kon vallen, de ah gemeens goedkeuring te verkrygen en te behouden. A L-  LETTERNIEUWS. 133 heid, fchoonze in verfcheide opzigten zeer bedenklyk zy, en fomtyds niet voldoende. TcWeenen is uitgegeven een werk onder den titel van Numi vetera anecdoti exMufeis Cafareo Vindobonenfi, Florentino Magni Ducis Etruria, Granalüano, nmic Cafareo, Vitzaiano, Fefiettojano, Savorgnano Veneto aliisque. Collegit & animadverfionibus illujlravit JosephusEckbel, Thefauro Cafareo numorum veteru'.n & rei antiquarias in Univerfttate Findobonenfi docenda Prrtfe&us; in 4to, 1776. Het werk vervat XVII. tafels, met ruim 400 Medailjes, die meeftal Griekfche zyn, te vooren nimmer uitgegeven, en die door den Hr. Eekbei opgehelderd en uitgelegd worden. Onder dezelven vindt men 'er, die van groot belang zyn voor de penningkunde. Te Ween en kwam ook in den Jaare 1775 uit DerWeiff Kimig enz. dat is, De wyze Koning; Een verhaal van de Daaden van Keizer Maximilaan den I. volgens deszelfs. opgeeven zaamengejleld door ]&xTrizfaurwein, nevens de daartoe gefnedene Houtplaaten van Haufen Burgmair: Uitgegeven uit bet oorfpronklyk Handfchrift der Keizerlyke Koninklyke Hof Bibliotheek, 't Welk vervat 307 bladzyden,en 237 Plaaten, die alle en ieder op zigzelve meesterltukken zvn. Dit werk is zeer zeldzaam, dewyl de Exemplaaren, op'hoog bevel, aan 't Hof moeten geleeverd worden. Dit heeft aanleiding gegeven tot het volgende werkje, dat Te Frankfort aan den Oder is gedrukt, De elaro Libro der Weiff Kunig : AuUore C. R. Hausen, Hift.Prof, Pub. 1776. in 4to. waarin de Profeffor een geleerd berigt van 't gemelde zonderlinge boek geeft. Te Halle is gedrukt Biograpbie Keifer Cad des fechten, von G. B. Sciiirach 1776. in 8vo. De Heer Profr. Schiraeh heeft dit werk aan Haar R. K. Majeteit opgedraagcu, en ii daarvoor in den Acelftand verheven.  134 LETTERNIEUWS, Te göttingen is uitgegeven Jo. Frid. Blumenbachm, M. D. &Profr. Gott. de Generis humani varietate liber, cum Figuris wi i„cifis. Noturas fpeeies ratioque &c apud Vid. van den Hoeck. 1776 m 8vo. Waarin de Schryver aantoont,het gewifle onderfcheid der menfehen van de dieren, en met man* van den Oran Outan cn Chimpanfi, uit de ganfche oorfpronklyke gefteltenis der ligchaamen. Ook bewyft hy, dat alle de menfehen van éénen oorfprong zyn, en dat de verfcheidheid , die onder hen gevonden wordt, uit'natuurlyke oorzaaken is afteleiden, die hy aamvyft. NEDERLANDEN. Tc Haarlem, by J. Bofch is in 't laadt van 't voorige Jaar 1776 uitgekomen Het Mofaifcb Regt, 'of de Ziel der Wetten van Mof es , door J. D. Michaölis , in gr. 8vo. VI of laatfte Deel; waardoor dit zeer febrandere en geleerde Werk volkomen is. Het vervat, gelyk bekend is, de uitlegging van zeer veele der Mozaifche Wetten, en de Redenen , waarop die Wetten gegrond zyn, opgemaakt uit do zeeden dier aaloude tyden, de oofterfche gebruiken , enz. enz. Miffchien zou men mogen zeggen, dat de zeer Geleerde Schryver nog beter aan den Titel van Ziel der Wetten van Mozes zou voldaan hebben, indien hy nog opzettelyk en naauwkeurig hadt aangeweezen, het groote Oogmerk van den Wetgeevcr in deze wetten, en hoe dezelve alle of regtftreeks of van ter zyde medewerken , én onderling verknogt zyn om medetevverken, ten einde dat groote Oogmerk te bereiken. Te Leiden, geven P. v. d. Eyk en D. Vygh uit, De Geneeskundige Verhandelingen , aan de Kohinglyks Zweedfche vlkademie medegedeeld,en door dezelve van bet Jaar 1739 tot dezen tyd'bekendgemaakt: uit derzelver werken byëenverzameld', vertaald en uitgegeven door J. B. Sandifort, Med. Doft. Stads Doft. in 's Haagc, cnLid van  LETTERNIEUWS. 13J van verfcheidene geleerde Genootfchappen. III of laatfte Deel in .gr. 8vo. By dezelve is ingclyks gedrukt Heelkundige Waarnemingen van J. L. Schucher, Eerfte Generaal' Chirurgyn en Diredeur van de Veld-hospitaalen van 't Leger des Konings van Pruilen enz. Vertaald door den ftraks genoemden zeer geleerden en zeer arbeidzaamen Heer J. B. Sandifort; Ilde 'Deel, in gr. 8vo. , Te Amsterdam, is by P.Meijer gedrukt Gefehedems der lfraëliten voor de tyden van Jezus, door J. J. Hess, Bedienaar van Gods Woord te Zurich, uit het Hoogduitfch overgezet, ifteDeel. In dit werk vindt men eene Uitbreiding der U. Hiftorie, die te gelyk voor eene uitmuntende verklaaring kan dienen, welke in 't byzonder het groot beleid der goddelyke Voorzienigheid, ten aanzien dier aloude en gewichtige gebeurteniffen, in een zeer helder licht plaatft. De ftyl der overzettingeis fraai, doch de verhandeling van 'tWerk, hoe voortreflyk'Ook, is wat lankwylig. By G." Warnars en te Harlincen by V. v. d. Plaats, zyn uitgekomen Vraagen over den Godsdienft tol onderwys der Jeugd gefchikt, door de Leer aar en der Cbriftelyke Doopsgezinde gemeente te Harlingen; 2de Druk in gr. 8vo. In dit werkje vindt men , thans zeer veel vermeerderd, in plaatfe van. Antwoorden oP de Vraagen over den Godsdienft, telkens eene breedvoerige optelling van de Geleerdfte Schryvers , met aanwyzing van de plaatfen hunner werken, welke men kan naleezen om over de voorgeftelde Vraagen -of Onderwerpen te kunnen redeneeren. en antwoorden : zoodat dit werkje over alle Godgeleerde cn Zeedenkundige onderwerpen'een uitnemende Diftionaire zy die niet alleen voor de leugd , maar zelfs ook voor Godgeleerden en Bedienaaren van Gods Woord zeer dienftig is. By di Wed. Lovering en Aliart, enM. de Bruin zyn ui.tgel-.omen Brieven ter verbetering van het gemoed., aan een  136 LETTERNIEUWS. een jonge Juffer gefchreven, door Mevrouwe Chapone «it het Engelfch op een vryen trant vertaald , in gr. 8vo. By P. Schouten en de Wed. Lovering en Allart is gedrukt Handleiding tot het korte begrip der befchouwende Godgeleerdheid van den Wel Eerzv. Heer A. Buurt, Predikant te Amfierdam, ten dienfie van eerftbeginnende Leerlingen opgefield door \Y. L. Kriegkr, Krankbczoeker, in gr. 8vo. 't Geene het Godgeleerde werk van den Heer Buurt van andere godgeleerde famenfrellen onderfcheidt, fchynt niet zeer gefchikt tc z)-n, om 'er een kort begrip cf eene handleiding voor eerft beginnende uit tc vormen. Yntcma cn Tieboel geven uit Het Leeven en de Leer van Jezus Chriflus, op eene klaccre cn eenvoudige wyze befchreven door Jan Wageivaar; gefchikt ter bevordering der Jeugd in de kenniffe der Evangelifche Gefcbiedefiis t Jr'aaraper eenige vraagen over dit allergewigtigfl onderwerp , in 8vo. Dit werkje is een uittrekfel of gedeelte van 't groote en fraaije werk van wylcn den Heer Wügetfaar. De Vraagen zyn overcenkomftig met den inhoud der Hoofdftukken van 't werkje , waar in men het antwoord kan vinden, 't Is zeer gefchikt voorkinderen en eenvoudigen; fchoon de Heer Wagenaar miflehien nimmer eenig (tuk zwakker cn min uitgewerkt gefchreven heeft, dan juift dit gedeelte, wegens het Leeven van Jezus Chriflus. By P. Conradi worden uitgegeven Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk, Sèrvandis Civibus: zynde drie Verhandelingen ter beantwoording der Vragen; „ Welke middelen zyn, in kwaad,, aartigc te famenvloeijende Pokjes, de bekwaamftc en veilic;'„ fte om de kwyling zoo te regelen, dat zy niet te hevig ,, woede, noch te traag in haaTen voortgang zy: om dezelve, „ wanneer zy* omtrent den elfden dag eensklaps ophoudt, ,, op nieuws tc verwekken: of, indien zulks onmogelyk be- „ von-  LETTERNIEUWS 137 vonden wordt, oni de gevaaren, die uit zulk een toeval " ontftaan, aftewendert. HdeDcel, in gr. 8vo. " Te Utreckt n,ecft J. van Schoonhoven en Comp. uii,HiJlo. rk der Stadsen Meijerye van h Hertogenbofcb ,ah meE van de voornaam/re daaden der Hertogen van Brabant, tot bet Jaar ^9- door J. H. van Heurn Oudfchepen en Raad der Stad 's Hertogenbofch, enz. IH. Deelen, L p.; 8vo. Dit werk verdient de oplettenhcid der liefhebbaren van de Vaderlandfche Gefchiedeniffen. Bydenzclfden zyn ook uitgekomen Opufcula Soctetatts, cuï Symbolum, Tandem fit Surculüs Arbor, in oT 8vo. zynde-eenige verhandelingen, in de Studenten-Jaaren gefchreven, die van de Heeren'Schryveren, wanneer zy m celeerdheid, oordeelkunde en kragt van geeft opgroeijen, groote hoop geven ; gelyk fommige onder hen reeds groote .mannen zyn geworden. . Te Arnhem heeft W- Trooftuitgegeven Korte Htjtone van de Synode Nationaal, gebonden binnen Dordrecht, 1-618 , 1619. uit Echte Gedenkfiukken en geloofwaardige Schaveren opgemaakt: door den Procureur van de Vaderlandfche Kerk, in gr. 8vo. De geleerde Schryver geeft zig uit zeedigheid dezen nedcrigen titel, en betuigt zelf te vrede tc zyn met den minderen.ritel van Klerk. Hy zou ook dien van Verkorter van Trigland, Baudart, Leidekker, enz. konnen voeren. Alwie de Schriften van deze Schryveren zeiven leezen, kunnen dit werkje mifien; fchoon het anders zeer goed voor katechizeermeefters, fchoolmccftcrs en dergelyke geleerden is, die noch tyd noch onkoften aan grooter werken van dezen aart kunnen befteeden. Ware dc Schryver van de Hijidrie der Remonftranten, J. Regenboog, niet dood; hv hadt hier gelegenheid zig wakker te \erdedigcn-: of de uitgever van zy» IIIde Deel' '£ wdk wc verwaStcn' die verdee' distiV voor "hem uoodig oordeelen zal, moet de tyd leeren. c 0 . Te  133 LETTERNIEUWS. Te Leuwarden cuFraneker by H. A. Chalmot en D. Romar is uitgekomen Verklaaring over het Nieuwe Teftament door CA. Heümann, Hoogleeraar te Gottingen. ifïe Deel, waarin Mattheus en Markus opgehelderd worden: uit 't Hoogduitfch vertaald, in gr. 8vo. De geleerdheid van den Heer Heuman is te beroemd, om 'er hier iets van te zeggen: en zyne verklaaring, fchoon wat omflagiyk, en fomtyds bezig in 't aannaaien en verwerpen van ongerymdheden, niet waardig gemeld te worden, verdient veele agting.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. L A COMMENTARY, voith Notes, on the FOUR EVANGEL1STS and the ACTS OF THE APOSTELS; together voith a neiv Translation of St.PAUJLS First Epiflle to the COR IN TH IA NS, voith a Parapbrafe and Notes: To vohich are added otber Tbeological Picces ; Uy Z ACH ART PEARCE, D. D. late Lord Bi/hop of Rochejler: Published from the Original MSS. hy John Derby , A. M. bis Lordship's Chaplain, and Rector of Soiitbfleed and Longfield, London, 1776. II Vol. in 4to. DAT 19, EENE VERKLAARING , met Aanteekeningen, over de VIER EVANGELISTEN en de H AN DELINGEN der APOSTELEN; en eene nieuwe Vertaaling van den Iften Brief van den H. PAULUS aan de KORINTHEREN, met eene Uitbreiding en Aanteekeningen ; waarby andere Godgeleerde Verhandelingen ; door wylen Zacharias Peauce, Doctor der Godgeleerdheid, Lord Bisfchop van Rochester: Uitgegeven volgens het oorfpronklyke Handfchrift door John Derby, Meester der Konden , zyn Lordfchaps Kapelaan cn Rector van Southfleet en Longfield, Londen 17760 IÏ Deelen, in 4to. D e naam van den Hoog-Eerwaardigften en zeer Geleerden Schryver dezer Verklaaringe is federt langen beAlgem. Biül. I. Deel. N. 2. K roemd  I40 Verklaaring der vier Evangelisten, roemd geweest door zyne oordeelkundige uitgave van Ciceroos werk, de Oratore^ mee aanteekeningen en verbeteringen , welken hem by de kenners der Latynfche Letterkunde grooten roem deeden verkrygen , en den eerften grond lagen tot dat aanzien en die waardigheid, waartoe hy vervolgens opklom ; want daardoor werdt hy bekend by Lord Parker, toen Opperregter van 's Konings Bank , naderhand Graaf van Macclesfield en Lord Kanfelier van Groot Britannie, aan wien hy zyne gemelde uitgave van Cicero, in 't jaar 1716, opdroeg. Agt jaaren later, te weeten in 't jaar 1724. gaf hy eene Griekfche uitgave van Longinus , over het Verhevene , met eene nieuwe Latynfche overzettinge en aanteekeningen , aan den zelfden Heer opgedraagen. Ook heeft hy vervolgens in 't jaar 174J 't werk Van Cicero, 'de Ojfiriis , met aanmerkingen en verbeteringen in 't licht gegeven. Vier maaien is de uitgave van 't eerfte, zes maaien die van 't tweede, en twee maaien die van 't laatstgenoemde werk herhaald. In deze zyne werken toonde hy uitnemend en zyne groote bekwaamheden in de Oordeelkunde , en zyne uitgebreide Geleerdheid. Van zoodaanigen Man mag men met reden verwagten , dat hy, tevens een Godgeleerde van beroep zynde en ook in de Godgeleerdheid zelve , door zyne vroeger Schriften , inzonderheid tegens Woolfton , veel lof verworven hebbende , uitftekend gefchikt is geweest, om eene Verklaaring over de H. Schriften te geven. Want niets is zekerer, dan dat men te vergeefs van eenen Godgeleerden, in de taaien, oudheden en oordeelkunde niet zeer bedreven, eenige aanmerklyke Verklaaring der H. Schrift zal verwagten; want hoe yverig zyne pogingen ook mogten zyn , hy zal veeleer zyne vooropgevatte gevoelens in de H. Schriften vinden of brengen , dan zyne begrippen uit die bronnen haaien. En  door Elsfchop pearce. 141 \ En van den anderen kant zal een Letter- en Oordeel: kundige, die zig op geene Godgeleerdheid heeft toegelegd, zich doorgaans bezig houden met de beteekenis . der enkele afzonderlyke woorden , zonder de zaaken > zelve, die 'er door beteekend worden, in haar verband, : en overeenkomftig met de doorgaande leeringen der H. Schryveren en de groote oogmerken der Godlyke Openbaaringe, te verklaarcn. Weinige zyn 'er, die zonder Letter- en Oordeelkundigen en zonder Godgeleerden te zyn, in de Uitlegginge der H. Schriften geflaagd zyn; ja misfehien niemand, behalve de groote Locke, wiens wonderbaare oordeel , oplettenheid , juistheid en vryheid van denken, hem in ftaat Helden, om zelfs boven veele Godgeleerden en Oordeelkundigen van beroep , daarin uit te munten; fchoon hy reden overliet, om te wenfehen, dat hy in de letter- en oordeelkunde meer j "bedreven ware geweest. Inderdaad een goed natuurlyk bordeel is doorgaans beter hulpmiddel, dan enkele Letter- en Oordeel-kunde en Godgeleerdheid. Doch wanneer deze voortreflyke bekwaamheden met een fraai natuurlyk verftand en oordeel of fmaak gepaard gaan, gelyk zulks by voorb. in Grotius, by uitnemenheid plaats hadt, dan kan men byna al wat men wenscht van zulken man in dit opzigte verwagten. Aan de noodige letter» kundige en godgeleerde weetenfehappen en geleerdheid haperde het den Bisfchop Pearce geenzins , gelyk uit öntelbaare zeer geleerde aanmerkingen blykt; maar hy komt ons voor zoo groote maate van natuurlyk oordeel fiiet gehad te hebben als genoemde groote Man. Hy is m dat opzigte liever te vergelyken by zynen Landgenoot, Dahiel Whitby, die ook zeer geleerd was, fchoon in een zeker ander foort van Letteröeffenicgen, maar tevens geen man van 't allerfynfte oordeel en kiefche fmaak', ' V.hoewel hy gewi'sfélyk, over 'c algemeen genomen, i aas k 3 ook  14* Verklauring der vier Evangelisten , ook een der deftigfte Uitleggeren van 't Nieuwen Testament ware. Dat althans Bisfchop Pearce hier en daar ook eenige misdagen heeft begaan, en wat al te verre gezogte uitleggingen gegeven, kan, in het doorbladeren van zyne Verklaaringe, genoegzaam blyken. Om onzen Leezeren eenige. proeven van het zeer geleerde werk te geven, zullen we van vooren af aan een begin maaken. ,, Matth. I, i. Het boek des gefiachts ] Het woord ysW.s, zegt de Schryver, fchynt hier te beteekenen, niet alleen het geflachtregjster en de afkomst, maar ook alwat tot Jefus betreklyk is. Zyne geboorte, wanneer daarop alleen wordt gezien, wordt hier uitgedrukt door een ander woord , yivvijnc, in v. 18. De Griekfche Overzetting der Zeventigen gebruikt dikwils 't woord yévstreg in den zin van- quicquid evenit^ quicquid ad Mum ftranuix [alwat gebeurd is,alwat tot hem behoord heeft.] Genef. II, 4. &vtvi t\ fifthog yevéaeuc. épuvë m) ïjj, êre iyé* vsto , Dit is 't bet igt van 't geene gebeurde betreklyk tot hemel en aarde, wanneer zy werden. - Zie 't zelfde gebruik van het woord by de LXX in Genef. V, 1. VI, 0. XXXVII, 2. Nurn. Ui; i j Judith XII, 18. Waar men kan byvoegen Jakob, III, 6. in welke plaats Tpo%bi yevéveue dm loop der gebeurtenisfen fchynt te beteekenen. En , overeenkomftig met het geene ik hier heb aangeteekend, zyn de woorden, het Boek des gefiachts, dus ook verklaard op den kant van Aartsbisfchops Parkers Bybel in 't Jaar 1568 , Het verhaal van Christus geJlachtregister en leven"* Hier fchynt de zeer Geleerde Man dc plaats Genef. II, 4. niet zeer juist bytebrengen , want Qifihoï yevep.xw5«s, ten aanzien van ettelyke deelen van Godsdienst, welke de Historiefchryver meldt". Deze Aanteekening is nieuw en zeer gepast, zoo we meenen, om te toonen, dat de woorden van onzen Heere alleen opzicht hebben , op het zweeren buiten plegtige noodzaaklykheid. De geleerde Bisfchop maakt ook, hier en daar, gee- ( ne zwaarigheid, wanneer hy dat nut oordeelt, van de gewoone leezing aftewyken, en zelfs zonder hulpe van Handfchriften den aangenomen text te verbeteren. Men denke egter niet, dat hy zulks woest, en uit enkele jeukte om te willen verbeteren doet; want van die fout was hy zelfs vry ten aanzien van de ongewyde Schryveren (•>. We zullen hiervan eenige weinige voorbeelden opgeven. „Matth. CO De beroemde Abt TtOlhet geeft, in de Voorreden voor zyne uitgave van Cicsroos Werken, dit loflyk getuigenis van den Bisfchop: „Za„ charias Pearcius, Anglus: qui tres de Oratore libros emendavit, notis" que üluftravk, anno 1716. Hic verö laudc dignisfimus . quód facere * cum bonis 'temperantibusque Criticis maluit, quam cum iis, qui Tul- lium Cantabrigise turn decorare voluerunt. Quamvis enjm Bentleiura " Itium laudibus°videatur ad ccelum extollere, non Imitatijr tarnen, neque unquam verecundi» fines tranfit: homo excellentis ut ingenii, fic judi„ cii, & a quo non nifi magna expectes."  Ijo Verkleuring der vier Evangelisten, „ Matth. I, 8. Over deze plaats merkt de Bisfchop aan, dat 'er drie Koningen van Judea zyn overgeflagen; en hy gist dat dit veroorzaakt is door de onoplettcnhcid van de uitfehryveren. En dewyl 'er, wanneer deze drie Koningen in den lyst worden ingevuld gelyk hy onderftelt dat gefchieden moet, zeventien geflachten van David tot de Babylonifche gevankenis en geen veertien geteld worden, gelyk v. 17 geze-d wordt; zoo houdt hy die 17 vers voor eene onegte inksfing, die egter al vroeg plaats gekregen heeft". Matth. V, 43. Gy hebt gehoord, dat 'er gezegd is Gy zult uvsen naasten liefhebben, en uwen Vyand zult Gy haaten. „ Ik vind, zegt zyn Lordfchap, in Levit. XIX , 17, 18. Gods bevel in dezer voegen, Gy zult uwen „ Broeder in uw harte niet haaten, ë tu Dr. J. PRIESTLET, misfchien van begrip zyn, dat de Heer Pearce alle die zwaarigheden niet regt overwogen, en op de oordeel* en letterkundige bedenkingen niet eens genoegzaam agt gegeven , veel min dezelve allen beantwoord heeft ; fchoon hy over 't ti vers eene aanteekening maake, die zeer flaauw eene zwarigheid zou fchynen optelosfen. Maar dit uittrekfel is reeds te lang geworden. Het werk is waarlyk zeer geleerd en nut, maar heeft ook veele fouten door gebrek van keurig oordeel in den Schryver. IL A HARMONY of THE EVANGEL1STS, t„ Greek; Tho 'er in hunne onderfcheiden befchryvingen der zaaken, hier en daar geen verfchil altoos zoude oyerblyven, ten aanzien van kleine omftandigheden, die 't weezen der zaaken egter niet veranderen, maar fomtyds met elkander geenzins beftaanbaar zyn- Dewyl nu deze zyne Helling ftrydig is tegens het doorgaans aangenomen gevoelen wegens de Ingevinae of Infpiratie der H. Schryveren; trage hy aantetoonen dat dit gevoelen niet flegts ongegrond is , maar zelfs zeer nadeelig voor het Gezag en de Geloofwaarr dieh-id der H. Schriften en met naame der Evangeliën. Di' verhandelt hy in de Voorreden, en het onderwerp is van dat gewicht, dat we zyne aanmerkingen hm ter overweeginge zullen voordragen; te meer, dewyl, zy „opIph nipnw zullen zyn .(*). Na dat hy heeft aangemerkt, hoe het belang, 't welk wv hebben by het leven en de gezegende verrigtingen 3 , van (0 De Heer Priestley fchynt zelfs van begrip te zyn, dat zyn gevoelen wegens de Ingeving der H. Schriften v,y meirw * 5 I wéft egrer geenzin; zoo is.'om uit vcelen maar weinige te noemen: De groote Lasmus, onze Vaderlander cn één der alleryoourcflykfte Oordeelkunde «, was'er geenszins vreemd van, gelyk men zien kan u,t zyne Commen•L^n overk'tó.II.Ö. De geleerde doch onge!ukl,ge Castauo w,s van * zelfde begrip, gelyk bfykt uit,'t gedeelte van zyne Vcrhandehng Wik de Heer W^cm heeft uitgegeven, aan 'r emde van II Deel van zyn N. Test. bladz. 8J4 en verv. Ook heeft de zeer geleerde en oordeelkundige Heer de Beausobre over dat onderwerp met anders ge- dagt, gelyk te zien is, uit zyne Kamra. CrMS. fur U N. T. fur Matth. XXVIII. i. L 5  164. Dr. J. PRIESTLEY, van onzen Heer en Zaligmaaker J. C. en by de Geloof, waardigheid van deszelfs gefchiedenisfe, veele geleerden aangefpoord hebbe, om Overeenftemmingen der vier Evangelisten opteftellen ; toont hy de noodzaaklykhcid derzelve ook aan, dewyl de tyd-orde der gebeurtenisfen van Christus leven door de H. Schryvers der Evangeliën met naauwkeurig is waargenomen; omdat zulks niet vereist werdt tot het Hoofd - gebruik, waartoe zy de Evangeliën fchreeven; zynde ook Markus en Lukas gelyk men algemeen onderftelt , niet tegenwoordig geweest by die gebeurtenisfen, en derhalve niet naauwkeurig bewust van derzelver tyd-orde: Schoon evenwel de Evangelie-gefchiedenis overvloedige kenteekens van tyd opgeve, die in de verhaalen der zaaken, waarmede zy natuurlyk verknogt waren, zig aan een oplettend en fchrander Leezer van zelfs voordoen. In de Overeenftemmingen, die de geleerden gemaakt hebben, zou minder verfchil zyn, indien zy niet zeer verfchillende algemeene Onderftellingen gevolgd had den; waarvan 'er twee zyn, die Dr. Priestley zeer on. gegrond voorkomen, en waarop hy noodig oordeelt zyne aanmerkingen te maaken. En dewyl die aanmerkingen de gronden van dien regel vervatten, welken hy, in 't ftellen zyner Overeenftemminge, gevolgd heeft, dienen we vooraf daarvan berigt te geven. „ Onder de vroeger en laater Schryvers der Overeen ftemmingen (*) zyn 'er, die op deze Onderftelling te werk gaan, dat alle de Evangelisten ieder zaak naar de orde des tyds , waarop zy gebeurd is , befchryven • waaruit volgt, dat hunne verhaalen of in 't geheel geene' of « O^nier onder de oudften, en Dr. Mecknight, die niet veele T3a.  Overeenfiemming der Evangelisten. J65 ofmaar zeer weinige verfchikking noodig hebben. Maat om dan menigvuldige zwaarigtfeden voortekomen, die w voor ieder terftond opdoen, dewyl zy ook tevens beweeren moeten dat ieder der geringfte omftandigheden zelve in aUe de verhaalen de juiste naauwkeurigheid eri waarheid heeft; onderftellen zy dat alle toevalligheden, fchoon zy in ieder der meenigvuldige omftandigheden overeenkomen, als zy maar in de eene of andere byzonderheid verfchillen, ook inderdaad verfchillen en tot ver. fchillende tyden moeten gebragc worden. Uit dezen hoofde vermenigvuldigen zy veele redenvoenngen en wonderwerken, welke door anderen gehouden worden voor dezelfde. En zy beweeren de waarfchynlykhcid > dat onze Heiland dikwils dezelfde redenvoenngen en wonderwerken herhaald heeft : maar zy overweegen niet genoegzaam de natuurlyke onwaarfchynlykheid dat een groot aantal der zelfde uitwendige en tot Ut wezen der zaake niet behorende omftandigheden, zulke redenvoenngen eri wonderwerken ook telkens wederom zoude vergezeld hebben. Dus, by voorb.vermenigvuldigen zy om die reden de gefchiedenis , wegens het uitdryven der koopers en verkoopers door onzen Zaligmaaker uit den Tempel; daar zy om dezelfde réden dan ook Jefus Doop, de inftelling van 't H. Avondmaal, enz. zouden moeten vermenigvuldigen." De grondflag van deze hunne onderftellinge, dus galt Dr. Priestley voort, is zulk een begrip wegens do fpomm (of Infpiratie) van de' fchryvers der Evangeliën en°andere boeken der H. Schrift, als 1 welk my en onverdeedigbaar en onnoodzaaklyk voorkomt. Ja, ik kan het niet helpen, dat ik denke, dat de poogingen van de voorftanderen der Goddelyke Openbaaringe om eene volmaakte overeenkomst van de hiftorifche boeken , der Schrift aantetoonen, en om ieder geringfte tegen- ftry-  i.öö Dr. J. PRTESTLEF, ftrydigheid, in dezelve, voorkomende, te willen wegnemen (zoo zelfs, dat men niet toeftaat dat de Schrvvers eenig verfchillend begrip, of verfchillend gevoelen wegens eenige gebeurde zaak of derzelver allerminfte omHandigheden zouden gehad hebben) Ik kan niet nalaaten zegge ik, van te denken, dat.die poogingen niet alleen vaneenen ongelukkigen uitflag zyn geweest, en aan de vyanden der Openbaaringe een klaarblyklyk voordeel hebben verfehaft; maar dat zy zelfs, indien zy naar wenseh van haare voorftanderen geilaard waren, by de uitkomst m der daad, ter behoorlyke verdeediginge van de goddelyke Openbaaringe zeer ongunftig zouden ge. wee»_ zyn volgens 't oordeel van allen, die de natuur van hiftonfche Blykbaarheid regt weeten te overweegen " „ Wanneer een aantal van perfoonen in hunne beng. ten overeenftemmen wegens de gewigtigfte omftandigheden eener gebeurde zaake, waarvan zy voorgeven ge. lykyk getmgen geweest te zyn; dan geeft zulks een fterk vermoeden fofnrefumnV vj»,- • Aa j , „ Preiumtie,; dat zy ons met misleiden; omdat de Hoofd-onhandigheden der dingen,! gelyk men weet, de oplettenheid. van alle de aanfehouwers gelyklyk treffen Maar indien zy in hunne berden overeenkomenzeifsorntrentieder^^ hcd, dan verwekt dat veeleer verdenking Cof fufpieie ) dat zy met eikanderen eenig overleg hebben gemaakt, en te faamen opgeftemd, om dezelfde hiftorie te verte len op de allerzdfdfte wyze; dat derhalve het ge.tal der etgenlyke op zig.zeiven genomene getuigen zoo groot met is; en dat men by gevolg op hunne berigten zoo /veel ftaat met kan maaken: naardien gering, omftandigheden uit haaren aart niet gefchikt zyn, om de oplettenh-eid van alle de aanfchouweren gelyklyk tot zig tc trekken. En dit is de oorzaak ook, waarom men in der daad bevindt, dat wanneer ooggetuigen op kleine by zoa»  Overeenfiemming der Evangelisten. , 107 zonderheden komen, zy altyd in hunne berigten wegens ■■ dezelven eenigzins verfchillen. Nimmer gaven twee perfoonen juist het allerzelfdfte berigt van eenige door veele omftandigheden vergezelde gebeurtemsfe, fchoon . Zy dezelfde gelegenheid hadden, om daarvan wel onderrigt te zyn." „ Uit dezen hoofde is het, dat in een .verhaal, verfchillen van geringer omftandigheden zoo noodzaaklyk fchynen tot eene volkomene en voldoende Blykbaarheid, als de overeenkomst ten aanzien van't geen hoofdzaaklyk is en wezenlyk tot de Hiftorie. Ja , in veele gevallen gebeurt het, dat hoe meer perfoonen ra hunne berigten van eenige zaaken verfchillen, de blykbaarheid des te beftisfender en meer voldoende is ten aanzien dier zaaken, waarin zy overeenkomen." Deze volkomene blykbaarheid heeft , naar myne gedagten, zegt Dr. Priestley, de Hiftorie der Evangelisten. Zy komen met eikanderen overeen, in hunne berigten van ieder gewigtige omftandigheid; - en nogthans bewyzen hun verfchillende ftyl en fchryfwys, hunne breder of korter berigten van redenvoeringen, tegelyk met hunne verfchillende fchikkingen der deelen van hun verhaal , en hun verfchil ten aanzien van zaaken van weinig belang; dit alles, zegge ik, bewyst, naar myn oordeel, dat zy met elkander geen gemeen overleg hadden gemaakt, en derhalve dat ieder op zig zeiven als een oorfpronklyk en op zig zeiven ftaan«fc getuigen van dezelfde zaaken moet gehouden worden." „ Ik twyfel niet, of het zal uit den loop myner aanmerkingen blyken, dat 'er verrigtingen, die buiten alle gefchil dezelfde zyn , verhaald worden, met omftandigheden , die volftrekt met elkander onbeftaanbaar zyn: Zoodat ik, in fpyt van al 't vernuft der geheele wereld, durve zeggen, dat haare volmaakte Beftaanbaarheid met  itJü D«. J. PRIESTLE Y, clkanderen, cn by gevolg dc; zoo hooge begrippen van de Ingeving (of JnfpiratieJ) der H. Schryveren, onverdeedigbaar is. Dewyl dan deze onderftelling door de daadiyke uitkomfte der zaake niet wordt onderfteund, moet zy noodzaaklyk opgegeven worden. Het bepaalde opzet zelve om een begrip, 't welk met zulke zwaarigheden, als deze zyn, gedrukt wordt, te willen verdeedigen, toont zoodanige geneigdheid, om eene onderftelling, het koste wat het wil, te verdeedigen, die de gemoederen der Ongeloovigen moet voorinneemen tegens eene historie, voor welke zoo ongerymd gepleit wordt." „ Daarenboven, is ook dit hooge begrip wegens de Ingeving even zoo onnoodzaaklyk ten aanzien van het eigenlyk gebruik der Eyangelie-gefchiedenisfe, als het op zig zelve onverdeedigbaar is. Alle de groote einden van 't Evangelie zullen voldoende beantwoord worden, indien men zurg draagt voor de geloofwaardigheid der voornaame [principale] gebeurtenisfen , als daar zyn het wezenlyke van de zedelyke Redenvoeringen, en inzonderheid van de Wonderen, Dood, en Opfiandinge van Christus, als een bewys zyner goddelyke zendinge, en eene bevestiging van ons geloove in de verze. keringe, die Hy ons gegeven heeft, wegens eene alge. meent opftanding en van Zyne komfte om de wereld te oordeelen, en een iegelyk naar zyne werken te vergelden. En het is zekerlyk voldoende om die geloof te wege te brengen, dat een bevoegd getal van "perfoonen, die genoegzaame gelegenheid hadden, om de gebeurde zaaken optemerken en te onderfcheiden, derzelver waarheid getuigen; en dat de gevolgde historie aantoont, dat het verkondigen dezer gebeurtenisfen op de gemoederen en 't gedrag van die geenen, aan welken zy ei. genlyk werden voorgefteld, zulke uitwerking hadt, als men  Overeenfiemming der Evangelisten. 1*9 men zou mogen verwagten volgens de overweeging van hun charakter en omftandigheden. Maar de geloofwaardigheid van zulke gewigtige zaaken en gebeurtenisfen als de bovengemelde zullen niets lyden door eeni" verfchil, dat men in de Hiftorie - fchry veren der Evangeliën, ten aanzien van minder omftandigheden, die haar verzeilen, mag ontmoeten." Maar nu, het fchynt de handelwyze der Goddclyke Voorzienigheid te zyn, nimmer Wonderwerken te doen, daar de natuurlyke oorzaaken genoegzaam zyn , \ om de bedoelde uitwerking voorttebrengen. En ge- ■ wisfelyk, Twaalf Mannen, opzettelyk van onze Heere : verkoozen, om Hem, geduurende den ganfchen tyd > zyner openbaare bedieninge , te verzeilen, ten einde de : Getuigen te zyn van zyn leeven, redeneringen, dood, en opftanding, boven en behalven de ontelbaare mee. i nigten, die daarvan meestal noodzaaklyk getuigen moeten geweest zyn, fchoon daartoe niet uitdrukkelyk aan- ■ gefteld; die twaalf mannen, zegge ik, waren natuurlyk \ voldoende om van de geloofwaardigheid van alle de boi vengemelde groote gebeurtenisfen verzekering te geI ven. Geene andere gefchiedenis is van eenige baarblyk; lykheid verzeld, die met deze van 't Evangelie in ver: gelyking kan komen. — „ Doch wanneer men al toeftaat, dat de ganfche ge. j loofwaardigheid der Evangelie-gefchiedenisfe, zoo als wy die aannemen, iets zoude'winnen, indien dezelve op het i Goddelyk getuigenis der Ingevinge, zonder het menfcheI lyke aangemerkt, rustte; dan is het nogthans klaar, dat , wy thans de Evangelie - gefchiedenis, op het geloof aan I het menfehefyk getuigenis alleen, aannemen: Want de vroegfte uitfehryvers van de Evangeliën hadden even min eene Godlyke Ingeving als onze tegenwoordige drukkers; en federt de eerfte verkondiging van Christus gods-  i/o Dr. j. PRIESTLE7, godsdienst tot onzen tyd toe, zyn de affchriften der Evangeliën, van den eenen voor en van den anderen na, zoo dikwils overgefchreven, dat 'er zulk eene opvol, ging van menfchelyk gezag, tusfchen 't begin en ons Zl ; "C' °ac men by m°gelykheid dezelve niet kan nareekenen. Daar nu de Goddelyke Voorzien.ghe.d goedgevonden heeft dit dierbaar pand, geduurende zoo veele eeuwen, aan 's menfehen handen toete betrouwen ; hoe kan men het dan Onbeftaanbaar agten met de handelwyze der Voorzienigheid, dat zy ons'het zelve op gelyke wyze door menfehen van den beginne af aan heeft overgeleverd; zynde de Apostelen van natuure zoo bekwaam om te verhaalen en een berigt te fchryven van 't geene zy hoorden en zagen, als andere menfehen om vervolgens hunne berigten na te fchryven." „ Ik moet bekennen , zegt de geleerde Schryver verder, dat ik geen oogmerk, noch zelfs eenige Beftaanbaarhnd kan vinden in de aanftelling van Getuigen om onzen Heer ftandvastig te verzeilen, ten einde aan de nakomelingfchap een egt (authentiek; en geloofwaardig berigt van zyn leeven, leer en wonderwerken medetedeelen; indien het, nadat alles, 't oogmerk van God ware geweest dat getuigenis overtollig te maaken door Boeken, die genoegzaame kenteekens dragen van eene bovennatuurlyke Ingevinge. In de waarheid, een enkel Boek wiens godlyke Ingeving volkomen bewezen was, zou alle overige bewyzen overtollig maaken." „ Tegens alle deze bewysredenen brengt men wel in hoe wy, eens onderftellende, dat men op de Evangelisten niet volftrekt ftaat kan maaken zelfs ten aanzien van ieder minfte byzonderheid hunner verhaalen, dan ook op hen in 't geheel geen ftaat altoos zouden kunnen maaken. Maar indien.'er eenige weezenlyke grond  OveremjUnmuig der Evangelisten. 171 grond ware voor deze tegenwerpinge , dan moesten we alle geloof aan Historiën laaten vaaren : want geen tydftip is 'er in de gefchiedenisfen, die door verfchillende mannen befchreven zyn,waarin niet verfcheide gebeurtenisfen met eenig verfchil worden verhaald; en 't blykt egter klaar, by de ondervinding zelve, dat ons geloof in de Historiën door deze omftandigheid geenszins wordt om verre geftoten." Dus by voorbeeld , fchoon men bevonde, dat Christus, volgens den eenen Evangelist de koopers en verkoopers uit den tempel dreef op den dag zyner zegenpraalende intrede binnen Jerufalem, en dat hy, volgens eenen anderen Evangelist, dat niet eer dan daags daarna gedaan hadt; zou daaruit volgen, dat wy geene reden hebben om, te gelooven, dat het inderdaad ooit gefchied is? Of zoude men, omdat alle de Evangelisten verfchillen in 't befchryven van 't opfchrift, 't welk Pilatus boven Christus kruis liet {tellen, moeten befluiten, dat 'er in "t geheel geen opfchrift boven 't i kruis is gefteld geweest, of dat Christus zelfs nimmer gekruist is ? En, omdat de Evangelisten verfchillende denkbeelden fchynen gehad te hebben van de wyze, waarop de Opftanding van onzen Heeren aan de Apostelen werdt bekend gemaakt, en in 't byzonder wegens het gezigte der engelen by die gelegenheid, zon daaruit moeten volgen, dat zy zulke onbevoegde getuigen zyn, dat we geene reden hebben om aan hun geloof te geven wegens de opftandinge zelve?" —— „ Men brengt hier tegens in, dat onze Heer zynen Apostelen eene byzondere uitdruklyke belofte gedaan heeft, dat de Geest der waarheid hen in alle de waar. heid zoude leiden, en dat die hen leeren zoude alles, en hen indagtig maaken alles, wat Hy gezegd hadtj Joan. XVI, Algem.Bibl.I.Deel.N.2. M I3«  172 Dr. J. PRIESTLEY, 13. XIV, 26. Maar en de reden der dingen, en de uitkomst der zaak zelve kunnen ons verzekeren, dat deze belofte alleen opzigt kan hebben op zaaken van aanbelang, en waarfchynlyk , gelyk de uitmuntende Schryver der Vyf Brieven over de Ingeving onderftelt, op zoodaanige zaaken, welke de Apostelen toen nog niet ten volle konden begrypen, en daarom 't ligtfte zouden vergeeten (f). Want wat de byzondere uitdrukkingen betreft,alle de Evangelisten verhaalen de redenvoeringen van onzen Heer met veele en groote verfcheidenheid. En, aangezien het groote einde van 's Heeren last en leeringen door de verfchillende wyzen, waarop dezelve befchreeven werden, niets leedt; zoo kon daaruit voor dezelve ook geen weezenlyk nadeel ontftaan; en derhalve zou zoodaanige tusfchenkomst der Goddelyke Voorzienigheid, om hetzelve voor te koomen, geen han- (f) Ik heb elders, (fchoon ik nu niet zeggen kan waar,) eene andere verklaaring van de woorden, Jotn. XIV. 2Ö. gelezen, die hierop uitkwam j en misfchien aan fimimige, die wegens de Infpiratie der H. Schryveren op dezelfde wyze, als Dr. Priestley denken, wnnrfchynlyker zal voorkomen j te weten, dat Jefiis Christus al wat Gods raad betrof,'t zy duidelyk, 'l zy ingewikkelder, naar de verfchillende tydsomfbmdigheden cf de natuur der zaaken, geleerd hadtj zoodat men zelfs geen één leerftuk in de brieven der Apostelen zoude vinden, 't welk Hy niet, op de een of andere wyze, heeft geleerd, fchoon zyne Apostelen toen alles niet begrepen en derhalve ook niet onthielden: En dat fefus hun hier belooft, dat de II. Geest hun geheugen zou verfterken, en hun verftand verlichten, zoodat zy zig zouden erinneren, en begrypen alles war hy hun gezegd hati; voor zoo verre naamelyk dat noodig was, om zyné leer, de Waarheid, aan de menfehen te prediken: zoodat zy in deze Waarheid door den Geest dus geleid zouden -worden; zynde derhalve op deze wyze in ftaat, om zonder onmiddelyke Ingeving te prediken en te fchryven. Dit drukt Jefus uit, door hdagtig maaken en heren alwat hy gezegd hadt; ziende op 't gewigtige, het voornaame en wcezenlyke, dat Hy gekomen was om te openbaaren.  Overeenfiemming der Rvar.gelisten. 173 gewichtig einde hebben bereikt. Overeenkomftig derhalve met al wat we wegens de regels der Goddelyke handel wyze weeten of kunnen opmaaken, zal 'er ook geene zulke tusfchenkomst plaats gehad hebben." Dr. Priestley meent, dat deze" zyne bedenkingen van zeer veele kragt zyn, en dat daarenboven, door de Ingeving der Evangelisten, voor zooverre zy Schryvers I zyn, optegeven en niet te beweeren, twee aanmerklyke voordeden worden bereikt; Vooreerst, dat men 1 dus de Evangelie - gefchiedenis op den zelfden onwrikbaaren voet ftelt, waarop alle andere geloofwaardige historiën rusten, op getuigenisfen naamelyk, die ieder op zig zeiven beftaan, dewyl zy in alle zaaken van belang overeenftemmen, en van wege haare verfchillen. heid in zaaken van geen gewicht, duidelyke kenmerken draagen, dat zy ieder op zig zelve ftaan: Ten anderen , dat men op deze wyze de klaarblykelyke waarheid der Evangelie - historie ontlast van veele tegen, werpingen, die in zigzelve wel weinig willen zeggen, doch zeer gewichtig worden, ja volftrekt onoplosbaar, wanneer wy de volkomene Ingeving der H. Schriften willen beweeren. Zoodat men des Schryvers ftelling volgende, naar zyn begrip, op de kragtdaadigfte wyze de Blykbaarheid van alle de gewichtige gebeurtenisfen der Evangelie-historie bewaare; en al het overige van zelfs volge , of ook de geloofwaardigheid daarvan veilig i kan over 't hoofd gezien worden." In gevolge van deze zyne begrippen, keurt hy vol{trekt die Overeenftemmingen af, welke gebouwd zyn op de onderftelling , dat de Evangelisten onmogelyk dezelfde gefchiedenis met eenige onderling onbeihanbaare omftandigheden zouden kunnen te boek gefteld hebben; en inzonderheid dat zy zekerlyk ook de waare M 2 orde  174 Dr. J. PRIESTLEY", enz. orde van tyd hebben gevolgd, zoodat men de verhaalde gevallen niet zou mogen verplaatfen. Hy befluit deze zyne aanmerkingen met tc zeggen, dat hy alleenlyk de Ingeving der H. Historie. fchryveren, als Schryvers ontkent; maar tevens vastftelt, dat wanneer de Profeten of Apostelen wonderen of voorzeggingen deeden, of Gods byzondere booden waren, zy dan zekerlyk eerst XJodlyke Openbaaringen moesten ontvangen. Dus fchynt Paulus te zeggen, dat hy zyne kennis van 't Evangelie, door eene perfoonlyke mededeeling van Christus zeiven na zyne opftanding, hadt ontvangen. Op dezen voet baant zig de geleerde Schryver den weg tot de fchikkingen zyner overeenftemminge, welke veel van die van andere geleerden verfchilt. Zyn tweede voornaamfte onderftelling, te weeten, dat J. C. maar één groot jaar gepredikt heeft, beweert hy in 't vervolg; en wy zullen daarvan in een volgend gedeelte van dit Werk, zoo naauwkeurig als ons bellek eenigzins toelaat, berigt geven: want dit uittrekfel is te groot geworden, om 'er iets, veel min onze be» denkingen, bytevoegen. III.  DE MAIL LA, Gefchiedenis van China. 175 III. Histoire Generale de la CHINE, par le feu Pere J. A. M. de Moyriac de Mailla, &c. publiée par M. l'jibbé Grosier, tjc. dat is, Algemeene Gefchiedenis van CHINA, door Vader de Mailla, XII. Deelen in 4to. Uitgegeven door den Abt Grosier te Parys, 1777. E*en werk, dat in zich de echte Gefchiedenis van twee' en-twintig Dynastien bevat, gevende dus een omftandig bericht van alle de Keizerlyke Familiën, welken den Chineefchen Throon beklommen, van het jaar 2940 vcor, tot het jaar 1772 na Christus geboorte; dat verrykt is met nieuwe kaarten van het oude en hedendaagfche Chineefche Ryk, door bevel van den laatst verftorven Keizer Kang - hi vervaardigd, verdient zekerlyk groote oplettendheid. De Abt Grofier, die de Uitgever is, heeft eenen misflag begaan, met ons in zyn voorbericht te vertellen, dat dit werk door Vader de Mailla is overgezet uit de Groote Jaarboeken 1 van China. Hy zegt dat de Keizer Kang-hi, by zyne verheffing tot den Ryks - zetel, begeerig zynde om zyne onderdaanen de Manchevos , een Tartaarsch volk. waar uit hy zelf gefproten was , in de Chineefche Gefchiedenisfen te doen onderrichten, door zyn bevel be- zorg- (*) Zie hier vooren, onder 't Letternieuw^van 't Eerfte Stukje,bladz. I 130. Dit uittrekfel is genomen uit het ontwerp van dit Weik , ter inttekening gemaakt, zynde een voorbereidende Verhandeling van den Litgevcr. M3  D E MAILLA, zorgde, dat 'er eene getrouwe overzetting van de Groote Historie in de Tartaarfche taal wierd gemaakt, en, zegt hy, dit verwekte in den geleerden en arbeidzaamen Vader de Mailla den lust en yver, om eene Franfche overzetting dier Gefchiedenisfen te onderneemen , welke hy ook, zonder eenigen byftand, alleen ten einde bragt. Dan het is blykbaar dat de Abt Grofier geen recht denkbeeld heeft van die uitgeftrekte verzameling der Gefchiedenisfen van China, welke men onder den titel van de Groote Jaarboeken begrypt. Deze Jaarboeken behelzen alle die ftukken welken vervaardigd zyn door het Hof of Departement van Gefchiedkunde, dat in Chü na opgerigt is, om der Nakomelingfchap de openbaare Gebeurtenisfen des Ryks, tevens mee de levensbefchryvingen , handelingen en geiiartheden der Keizeren over te leveren. Alle de aanmerklyke zaaken, die de Monarchie zedert derzelver eerfte ftichting betreffen, plagt dit Departement in bewaaring te houden, ter tyd toe, dat doorgaans in elke eeuw, de ftukken in geregelde orde, volgens de opvolging des tyds, gefchikt werden; welk werk dan onder het opzicht van den Staat gefchiedde, met alle mogelyke voorzorge tegens de influiping van achteloosheid of partyzucht. Ja, deze voorzorgen gingen zoo verre, dac de Gefchiedenis der regeering van elke Kcizerlyke Familie niet gemeen werdt gemaakt, dan naa d3t zoodanige Familie reeds was uitgeftorven: voor dien tyd, geduurende die Dynastie, bleef dezelve een allerdiepst geheim, op dat noch fchroom noch vleijery de waarheid krenken mogte. In der daad, zulk een faamenftel van Gefchiedkunde ware onwaardeerbaar ; doch het leeven van Vader de Mailla was niet toereikende geweest om hetzelve na tc fchryven, veel min  Gtfchiidenis van Ch:na. 177 min over te zetten; ook zouden tien maal twaalf Deelen in 4». van de allergrootfte vorm , hetzelve niet hebben konnen vervatten. Als men eens bedenkt, dat de groote Jaarboeken van China alle wetenswaerdi ge zaaken behelzen, die in dat Ryk zyn voorgevallen; de levensbefchryvingen van alle de Keizeren , Keizerinnen , Vorsten , Staatsdienaaren, Legerhoofden , vermaarde Mannen en Vrouwen; de gefchiedenis der konften , wetenfchappen en nuttige ontdekkingen; als men verder naargaat, dat deze uitgeftrekte verzamelingen, alfchoon flegts den naam van Jaarboeken dragende, echter veel eer Gefchiedkundigefredenkjchriften over alle deze onderwerpen zyn; die onder zekere tydpunten en afdeelingen zyn by elkander gefchikt; zoo valt het gemaklyk: te befluiten dat het werk van Vader de Mailla daar van geene vertaling kan wezen; en in der daad het waren deze Jaarboeken niet, welke de Keizer beval in het Tartaarsch over te zetten. Het werk, dat de Keizer liet vertaaien, en Vader de Mailla in het Fransen vertaald heeft, is een geheel ander Gefchiedboek: niet zoo echt als de Jaarboeken , maar evenwel algemeen geacht in China, uit hoofde van deszelfs beknoptheid en bekorting; het is uitnemend gefchikt om daar in fchielyk iets op te zoeken, of eenig punt van verfchil te verklaaren, en daarom in ieders handen. „ De meesten der Souvereinen van Europa," zegt de Abt Grofier, (terwyl hy altyd het werk waar van hy Uitgever is voor de Groote Jaarboeken misduidt) „ hebben geen moeite en kosten ontzien om een af„ fchrift van het oorfprongkelyke dezer Jaarboeken „ te bekomen: 'er is een prachtig exemplaar van de„ zeiven in de Boekery des Konings van Frankryk , „ vervat in honderd banden:" De Abt is in dit gedeelte van zyn voorbericht gantsch niet naauwkeuM 4 » "g;  178 DE M AI L L A, rig; een zeer geleerd Oordeelkundige (*) , wiens naam alleen, indien wy vryheid hadden, denzelven te melden, genoegzaam gezag aan zyn gezegde zoude geven, wederfpreekt dit in zoo verre, dat hy erkent, dat de Koning van Frankryk de eenige Souverein is, die zyne Boekery verrykt ziet met de Groote Jaarboeken ; dat dezelven een talryke menigte van boekdeelen beilaan, en dat de Jaarboeken in honderd boekdeelen, van welken de Abt fpreekt, een ander onderfcheiden werk zyn , naamelyk juist dezelfde chronologifche verkorting van de Jaarboeken, waar van wy reeds hebben gefproken. De naamlooze Oordeelkundige Schryver merkt ook aan „ dat 'er van dit Uittrekzel verfcheiden cxemplaa„ ren in de Boekery des Konings van Frankryk zyn, „ en dat hy-zelf een exemplaar bezit van nog laater „ uitgave dan dat van den Koning; want het werd ge„ meen gemaakt in het 42fte jaar der regeering van „ Kang-hi, in den jaare 1703; daar de exemplaaren „ in des Konings Boekery van de voorige Dynastie » zyn. En buiten twyffel is de Tartaarfche vertaling, „ als ook de Franfche van Vader de Mailla, naar deze „ uitgave gedaan." Dit werk wordt in het algemeen Kam-?no, of Uittrek, zei genaamd. Het meerendeel deszelven is opgefteld door Tehuhi, die onder de Song, in het jaar 1172 van de Christen Tydrekening geleefd heeft. Deze Ge. fchied - Schryver maakte een Uittrekzel van de Jaarboc ken van Sema - Kouang; maar dewyl hy niet zoo hoog opklimt als tot de grondvesting van het Chineefche Keizerryk, is dit gebrek door anderen verholpen, die het afgelatene ingevoegd hebben, zonder echter het plan van Tehuhi uit het oog te verliezen; en men heeft de- zelf- C •) Zie Journal dis Scavans, Juin, 1775. pag. 29 & fiiiv.  Gefchiedenis van China.' 179 aelfde inrichting gehouden, aangaande de tydsgewrichten die zedert de twaalfde eeuw verloopen zyn Dus is het werk, waar van wy thans handelen, by tusfchenpoozen opgefteld door Geleerden, die tot het Departement der Gefchiedkunde behoorden; alhoewel het niec als het eigenlyk voortbrengzel van dat Genootfchap geëcht, of met de oorfpronklyke Jaarboeken gelyk gefteld, maar veeleer voor een uittrekfel en verkorting derzelve moet gehouden worden, zynde elke afdeeling in het byzonder door den eenen of anderen Geleerden op zichzeiven uitgevoerd. Het werk wordt hoog gefchat, om reden van zyne wezenlyke voortreffelykheid; hoewel het zekerlyk de echtheid en het gezag van de Groote Jaarboeken niet hebbe. Het geen ook aan dit werk geen geringen luister byzet, is de lof welke de beroemde Heer Freret hetzelve waardig keurt; dezen Heer behaagde de uitgave zeer, en hy wendde zelfs eenige poogingen aan om het uit de Louvre te voorfchyn te doen komen. En fchoon het een onderfcheiden werk zy van de Groote Jaarboeken , is niettemin al het hoofdzaakelyke daarvan uit die Jaarboeken getrokken , en het is dierhalven zeer gefchikt om een recht denkbeeld van de Chineefche Gefchiedenisfen te geven. De Aarts-Bisfchop van Lions, en de Regeering dier Stad, die in het bezit zyn van Vader de Mailla's handfchrift, en zich bevlytigd hebben om het zuiver en ongefchonden te bewaaren, zullen zekerlyk, by de uitgaaf van hetzelve, het Gemeenebest der fraaije Letteren verryken met eene volledige Gefchiedenis van China. Zulk een weik heeft ons tot nog toe in Europa ontbroken ; want laat men alzulke Schryvers als Du Halde, Kircherus, en Martin op hunnen prys van billyke verdiensten ftellen, geen M 5 van  i8o DE MAILLA, van hunne werken kan den naam van eene algemeene Ge» fchiedenis van China voeren. De Abt Grofier maakt zomwylen gewag van gebeurtenisfen , die de oprechtheid, naauwkeurigheid en geestigheid der Chineefche Gefchiedfchryvers voortreffelyk doen blyken; en die, naar behooren beweezen zynde, veel geloofbaarheid aan hunne verhaalen moeten byzetten. Hy zegt dat 'er onder hen verfcheiden geweest zyn, die zich aan ballingfchap ja zelfs aan den dood bloot ftelden, liever dan dat zy de gebreken en de ondeugden van den Souverein zouden bewimpelen. Tfokieon-min, een Schryver die ten tyde van Confucius geleefd heeft, verhaalt dat onder de dynastie van de Tcheou, een Vorst van Tft, Téhuan-kong genoemd, eene geweldige liefde-drift opvattede voor de iGemaalin van zynen Generaal: Zyne menigvuldige en veel betekenende bezoeken aan die Dame, wekte de achterdocht enden minyver van den man tot zulk eene hoogte, dat hy alle grondbeginzelen vaarwel zeide om zyner wraake te voldoen: Hy bragt zynen Souverein om het leven, en bewerkte vervolgens dat King.kong als deszelfs Opvolger werdt erkend. De Staats-Gefchiedfchryvers laschten terftond den dood van den voorigen Vorst in hunne Gedenkfchriften, tevens met de redenen, waarom deszelfs Bevelhebber van het Leger de boosheid gehad hadt van hem te vermoorden. Deze, begeerig , om zyne gruwelyke misdaad aan het Nageflacht onbekend te doen zyn, deedt het Hoofd of den Voorzitter der Gefchiedfchryvers gevangen neemen en ter dood bren. gen, waar na hy eenen anderen in zyne plaats verkoos, die hy meende dat infehikkelyker en hem gunstiger zoude wezen. Maar wel dra ontving hy bericht, dat de nieuwe Voorzitter terftond, by het aanvaarden zyner be-  Gefchiedenis van China. 181 bediening , zyn gezag geöeffend hadt, om juist de zelfde gebeurtenis te doen boeken, met byvoeging van de oorzaak en omftandigheden van den dood des geenen in wiens plaats hy getreden was. Hier op fteeg de woede des Generaals tot zulk een buitenfpoorigheid , dat hy bevel gaf om alle de openbaare of Staats. Gefchiedfchryvers om te brengen. Deze wreede daad van dwinglandy ontftak alle de Geleerden van de provincie Th'; zy gispten den boosaartigen met zulke hevigheid, en fchilderden zyn wanbedryf met zulke haatelyke verwen af, dat hy van mismoedigheid werdt overftelpt, en het veiligst en voorzichtigst oordeelde, om het Hof der Gefchiedkunde wederom op te richten, het welk hy hadt vernietigd, als mede om allen deszelfs Leden, de vrye oeffening hunner bediening in het vervolg te vergunnen. Een andere Anecdote, welke in de groote Jaarboeken wordt gevonden, levert mede een treffend bewys uit voor de geftrenge naauwgezetheid en onbuigzaamheid der Chineefche Gefchied - Schryveren: Wy zullen het opgeven op het gezag van den Abt Grofier. De Keizer Tang.tai-lfong van de dynastie der Tang, vraagde eens den Voorzitter van het Hof der Gefchiedkunde, Tchow Joui-leang, of hy niet te zien mogte krygen, wat 'er in de geheime gedenkfchriften wegens zyne regeering was aange» teekend? „ Sire, antwoorde de Voorzitter, de Gefchied. „ fchryvers van ons Hof vergaderen in 'hunne aanteekeningen alle goede en kwaade bedryven der Vorften, de lofwaardige of de laakbaare uitdrukkingen', die hun ontvallen, en alle de voorbeelden van billykheid „ en van onrecht, welke, geduurende den tyd, dat „ zy de beftiering des Ryks in handen hebben, gebeu„ ren. Wy zyn op dit punt ten ftrengften naauwkeu„ rig en onberispelyk; en niemand van het Genootfchap  i82 DE MAILLA, „ fchap der Gefchiedfchry veren durft hier in zynen plicht „ verzuimen. Indien de Gefchiedkunde zal dienen tot „ eenen teugel voor de hartstocht Jn der Vorften en Re„ geerderen, moet eene onkreukbaare getrouwheid der„ zeiver wezenlykfte eigenfchap uitmaaken. Behalven „ dat is my niet bekend,dat ooit tot hier toe eenig Kei«, zer geweten hebbe, van het geen hem aangaande be. „ ichreven was. Zoo! zeide de Vorst; gefteld „ ik deed niets dat pryzenswaardig is, en zelfs ik fpattê „ zoo verre uit, dat ik myne regeering fchande aan„ deedt door ongerechte of ondeugende bedryven „ zoudt Gy, Tehou-foui-leang, zulks in uwe aanteke- <* "!nfD plaatzen? Ik zoude, indien zulks voor- „ viel, met de hevigfte droefheid worden aangedaan, „ hernam de Voorzitter, maar vermits ik de eere hebbe „ van zulk een gewichtig ampt te bekleeden, als dat „ van Voorzitter in het Hof van Gefchiedkunde, hoe „ zoude ,k buiten de geftrenge waarneeming van mynen „phcht mogen gaan?" Lieou-ki, een ander Gefchiedfchryver, by dit gefprek tegenwoordig zynde, fprak op dit onderwerp in dezer voegen: „ AI is Tchou.foui„ leang Voorzitter in dit Genootfchap, daarom heeft „ hy het nog ,n zyne magt niet om de valschheid voor „ de waarheid plaats te geven: indien hy tot zulk eenen flechten handel bekwaam ware , zouden alle zyne „ Medegenooten zich tegens hem verzetten, en onge„ twyffeldin hunne Gedenkfchrifcen de ondeugendheid „ van hun Hoofd aan teekenen. Wat meer is, voedde „ de Voorzitter hier by, üwe Majesteit kan verzekerd „ zyn, dat haare vraag aan ons, met het gefprek dat „ wy op dezen oogenblik daar overhouden, ontwyf. „ fclbaar door het Nageflacht in onze Gcdenkfchrif* ten zal gevonden worden". Indien deze anecdoten waar zyn, zyn zy zekerlyk van een zonderling fiag. Men  Gefchiedenis van China. 183 Men moet bekennen dat Geleerden , die tot zulke edele proeven van oprechtheid en ftandvastigheid bekwaam zyn, alle geloof verdienen in hunne verhaalen, en dat eene Gefchiedenis, uit hunne Gedenkfchriften zaamengefteld , boven alle verdenking van valschheid of bedrog is. De Abt GroGer fpreekt van eene handelwyze, welke in China waargenomen wordt,en een bewys te meerder van de onkreukbaare getrouwheid der Chineefche Gefchiedfchryvers aan de hand geeft, of althans een krachtig behoedmiddel is, tegens de infiuiping van onwaarheden in de Jaarboeken. Wy hebben hier boven aangemerkt , dat de daaden en gebeurtenisfen, welken onder de regeering eens Keizers voorvielen, niet eerder werden gemeen gemaakt dan na zynen dood, na de uitfterving van zyn geflacht, en na dat eene andere Familie op den throon was gevestigd. Intusfchen, zegt de Abt, verzamelen de openbaare Gefchiedfchryvers alle dagen de bedryven en omftandigheden , welke onder hunne oplettendheid vallen ; zy fchryven dezelve op enkele ftukken papier , zonder elkander raad te pleegen of hunne aanmerkingen mede te deelen, en leggen dezen dan wech in eene foort van Kist of Kas, welke verzegeld is onder alle de Ryks-zegels, en waar in eene kleine fleuf is, juist groot genoeg om de papieren door te fteeken. Deze kas blyft, zoo lang een-en-dêzelfde Famillie den Throon bezit, gefloten: maar by eenige verandering, zoo door fterfgeval als anderszins, worden deze afgebrokene Gedenkfchriften vergaderd, nevens elkander vergeleken, naar de ftrikfte regels beöordeeld, en als dan verleent de Staat bevel, om de gefchiedenis der voorige Dynaftie op te ftellen uit dezoodanige papieren, welke na het voorgemelde onderzoek,zyn uitgekoozen. Dus worden de groote Jaarboeken vervaardigd, en  *H D E MAILLA, en deswegen fchynt men op dezelven veel beter en zekerer ftaat te konnen maaken, dan op de Gefchiedenisfen van veele andere oude Volken, die by ons naauwlyks eenigen twyffel lyden. Zulks is eene onfeilbaare waarheid, en dierhalven roemt de Abt op de Gefchiedenisfen van China, als in echtheid die van de oude Egiptenaaren, Chah deeuwen, en Asfyriërs verre te boven gaande , 'welke opgefteld zyn uit een klein getal losfe ftukken, onduidely. ke opfchriftcn van befchadigde Zuilen, die daarenboven fomtyds gefchreven'zyn in eene taal, waar van zelfs het alphabet niet meer bekend is. Deze aanmerking van den Abt is niet ongerymd: doch men moet tevens bedenken, dat de Gefchiedenis van China flechts, zedert den aanvang der Christen tydrekening , heeft begonnen zoo uitgebreid, zoo zaakelyk en bondig gefchikt te worden. Zy is by langen zoo wel niet gefchreven, als wy tot vier of vyf honderd jaaren voor Christus geboorte te rug zien. En wanneer wy nog hooger opklimmen tot de vroegfte' tyden der Egiptenaars, Asfyriërs en Chaldeeuwen, zullen wy bevinden dat de Chineefche Gefchiedenisfen in dit tydsgewricht niet uitgebreider noch regelmaatiger opgefteld zyn, dan die van deze Volken; ook kan men 'er geen meerderen ftaat op maaken, vermits de Chineefche Chronologisten of Tydrekenkundigen niet met elkander overeen ftemmen in de duurzaamheid der verfcheiden regeeringen ; en de verhaalde gebeurtenisfen zyn maar weinig in getal. De Chou-king is in deze Gefchiedenis ingelascht; doch dit boek is in alle tydrekenkundige orde gebrekkig, en naauwlyks iet meer'dan eene verzameling van zedelyke vertoogen. Het kleine werk van Con* fucius kan allcenlyk dienen om de, Tydrekening des Kyks te bepaalen, tot op een weinig voor de opkomst van dien Wysgeer; en het boek Sanfen genaamd, van het welke de Abt zegtdat het de xegeeringen van Fo- hi,  Gifchiedenis van China. 185 hi, Chinnoug en Houangti behelst, is naar de gedachten van eenen geleerden Oordeelkundigen , die het in de Boekerye des Konings van Frankryk heeft naagezien, een zeer kort werk, dat vol van verdichtzelen, en maar onlangs gevonden is. Dus blykt dat de twee eerfte Dynastiën van het Chineefche Ryk niet volkomener noch waarachtiger befchreven zyn, dan de vroegfte tydperken van den Egiptifchen Staat. Een van de levendigfte plaatfen van den Abt Grofier *s Voorbericht, is zyne wederlegging van den Heer dePaw, den vernuftigen, maar te gelyk ontrouwen en onbefchaamden Schryver van de Wysgeerige onderzoekingen voegens de Egiptenaars en Chineezen. „ Het is zeker, (om hier des, Abts eigen woorden te gebruiken) dat de afkeerigheid van dezen Schryver tegens de Chineezen, op elke bladzyde van zyn werk , geweldigen aanftoot geeft. Hy fchildert hen met de lelykfte verwen af: hen uitbeeldende als het laagfte, domfte, verachtelykfte en fchelmachtigfte volk, en als het fchuim van den gantfehen aardbodem. Hunne Gefchiedenis, welke de Heer de Paw noch geleezen heeft, noch kan geleezen hebben, is, volgens zyn bits gevoelen, niet anders dan eene fmaakelooze aanéénfchakeling van leugenen en ongerymdheden : hunne Steden zyn maar in zeer gering getal en weinig bevolkt; hunne landeryen worden meerendeels onbebouwd gelaten ; de wysften onder hunne voorgewende Wysgeeren , als naamelyk Confucius en Mengefeé waren flegts laffe Leermeesters, die zelfs geene kennis altoos hadden- van de eerfte beginzelen der Zedekunde: de algemeene domheid van het volk maakt hetzelve geheel onbekwaam tot eenige vorderingen m de-befchaafde kunften: zy hebben nog de kinder fchoenen niet uitgetrokken in het handhaven der wetten-, en hunne regeering, alfchoon zedert 3000 jaa.  135 DE MAILLA, jaaren nog dezelfde gebleven , is niet anders dan een wankelend en bouwvallig ftelzel, dat uitgedacht is door de grilligheid, wreedheid, en tegenftrydigheid." De. ze zyn met korte woorden, (zege de Abt GroGer) de vermetele opgaven, welken de Heer de Paw, terwyl hy te Berlyn ftil op zyn ftudeerkamer zat, ons opgedrongen heeft, betreffende een Volk, dat op eenen afftand van zes duizend mylen van hem af leeft, en waar mede hy nimmer eenige verkeerinp- Inrlr- w„ - o -i—— j uwucu ucl uoex van den Heer de Paw oplettend gelezen, en zyn het ten vollen met den Abt eens, in de veröordeeling van de menigvuldige onbezonnene, verdraaide en lasterzieke ftellingen, die daar in zonder eenig bewys voorkomen; het welk de Abt ook zegt , voornemens te zyn meer omftandig aan te toonen, in het vervolg van het werk dat hy uitgeeft. Aireede brengt hy in eene Noot onder zyn Voorbericht, dezen onredelyken Schryver gevoelige flagen toe, welken ons te meer behagen ! met om dat wy een hoog denkbeeld voeden van den geest de reden, de landbouw , de Wetten, en het ltaatsbcftier der Chineezen ; verre daar van : maar omdat ons altyd aan den anderen kant, zeer mishaagt dat een byzonder volk, eene maatfehappy of welk een hghaam van ftervelingen, groot of klein, het ook zy geg.spt worde met den geest van partydigheid en kwaad.' aartigheid. Wy konnen dit ons berigt niet eindigen zonder te kennen te geven, dat de geleerde Abt voor heeft om, by de vertaling van Vader de Mailla, eene affchetzing of tablature van het Chineefche Keizerryk te voegen welke onsdezelfs uitgeftrektheid, den aart van deszelfs grond, deszelfs voortbrengzelen, tevens met eene be fchryving van deszelfs landfehappen en aanliggende ei-* landen, mitsgaders van Tartaryen, en eindelyk een bericht  Gefchiedenis van China. 187 richt van den ftaat en welvaart des Volks, zal opgeven. — Hier op zal hy eene verhandeling laten volgen, betreffende den Godsdienst.de Regeeringsvorm, de Krygstucht, de manieren, gewoontens enz. der Chineezen. De Liefhebbers van de Oosterfche Letterkunde zullen by het flot des werks op de naavolgende ftukken worden vergast, i. De overeenkomst van de Tydrekening : der Zeventigen met de Tydrekening der Chineefche Ge] fchiedkunde, waar in de betrekking tusfchen de gelyki tydige Tydftippen of Epochen der beide Rekeningen ' wordt aangetoond: 2. Eene overeenfiemming van de : oude en hedendaagfche Naamen der Chineefche Steden en Gewesten. 3. Brieven , die gewisfeld zyn tusfchen Vader de Mailla en den Heer Freret, aangaande de vertaaling en uitgave der jaarboeken. 4. Oordeelkundige waarneemingen van den Heer Freret, wegens de algemeene Land-kaart van Ch.'neesch Tartaryen, te Parys uitgegeven door den Heer d'Anville, met de antwoorden van den .laatstgenoemden en van Vader du Halde. iv. r\ ;yj VERTOOG over de Ongerymdheid van het Samenftel onzer hedendaagfche REGTSGELEERDHEID en PRACTYK, door Mr. \Villi:m Sciiorer, Praefident van den Raade van Vlaanderen. Gedrukt te Middelburg by Pieter Gillis/en en te Amfterdam by Tntemaen Tieboel, 1777. in gvo. In het Voorberigt, voor dit Vertoog geplaast , geeft de Prsefident allereerst het oogmerk op, waarom hy dit Werkje heeft uitgegeven, de Verbetering namentlyk der Juftitie, welke hy te regt als een zaak van het uiterfte belang befchouwd.' Algem. Buil. I. Deel. N. 2. N Ge-  i«8 Ma. W. SCHORER, Gelyk nu dit oogmerk niet genoeg geroemd kan worden , zo is tevens niet te ontkennen, dat niemand gefchikter is, om eenige reforme in ons Regt en Regts* pleeginge, voor zo verre die reforme nodig zyn mogt, te weege te brengen, dan een Pralident van het een of ander Gercgts-Hof, en om deeze reden zou de Heer Sehorer juist de man zyn, om den rang van ReformaUstür by dien van zyn Prcefidium te voegen. Dan het is veel gemakkelykcr zig onder het getal der Reformateurs te plaatzen, als dien post naar vereisen, van zaaken te bekleeden. Hier toe dog behoord onzes oordeels, behalven een meer dan gewoone kunde van het onderwerp zelve, behalven eene voorbeeldige lydzaamheid, om daar mede de tegenkantingen , die een Reformateur te wagten heeft, geduldig te kunnen ondergaan, nog boven dien eene meer dan gewoone VoOrzigtigheid in het kiezen van den bekwaam tien en gevocgelykften weg, om de voorgeftelde verbeteringen tot ftand te brengen. En men houde het ons ten goede, dat wyoordeelen, dat de Praïfident zig, in de middelen ter bereikinge van zyn loffelyk en pryzenswaardig oogmerk, klaarblykelyk vergist heeft, eenen weg inflaande, die de hoop op verbetering genoegzaam onmogelyk maakt. De Hr. Sehorer zeer wel voorziende, dat tweederlei zoort van Geletterden, de Profesforen in de Regten en Practizyns, over zyn Vertoog gebelgd konden zyn , heeft daarom, na dat hy zyn bedoeld oogmerk voorgefteld hadde, door een en andere reden , die tweederlei foort van Geletterden zoeken te vreede te ftellen. Dan wy zyn van gedagten, dat de Prajfident de oorzaak, die aanleiding tot belgzugt geven kon, niet regt getroffen heeft. Regtfchaape Profesforen in de Regten, eerlyke Practizyns zullen zig nimmer de verwytingen, aan de  over de Regtsgeleerdheid- en Praftyk. l3o de fchandvlekken hunner orde toegevoegd, en die deeze zeer wel verdienen, aantrekken : maar de Profesforen en Practizyns kunnen daar over, en misfchien met reden, gebelgd zyn , althans zo als de zaak ons voorkomt , dat Hy zig zo ieverig , zo driftig tegen de Roomfche en Vaderlandfche Regten verklaard heeft. Wanneer Hy dierhalven had kunnen goedvinden, de 'Hoogfchatters van die Regten wat te gemoet te komen, door te beweeren, dat, hoe volkomen die Regten ook mogten zyn, een en ander famenftel egter, by de dagelyks toeneemende kennis van Staat- en Regtkunde, vry wat verbetering nodig had, zouden die tweederlei foort van Geletterden , in plaats van gebelgd te zyn, zyne pogingen veel eer begunftigd , en de PraeGdent alzo zyn oogmerk gemakkelyker bereikt hebben. Verder bevat het Voorberigt geene zaaken , die ons lang behoeven bezig' te houden. De lof-reden, aan den onfterffelyken NoordS:erk gegeven, zagen wy en alle Amfterdammers met genoegen, maar dat een zo ernftig onderwerp op zulk een lugtigen en fchertzenden trant gefchreven is, en dat wel onder anderen , om dat de heerfcliende fmaak daar heen wil, kunnen wy, als niet overeenkomftig met de eerwaardige deftigheid van een Prasfident, bezwaarlyk goedkeuren, en hadden veel liever gezien , dat zyn Wel Ed. een deftige, mannelyke en meesterlyke ftyl, de voorkeur gegeven hadde. Dan wy flappen van het Voorberigt af, en gaan tot het Vertoog zelve over. De Prtelldent 'heeft, ten bewyze van de ongerymdheid van het famenftel onzer Hedendaagfche Regtsgeleerdheid en Praclyk, in een Boekdeeltje van niet meer dan 135 bladzyden in 8vo. zig de behandeling van de drie volgende zaaken voorgefteld. N 2 i°. Gaat  l$p Mr. w. schorer, i°. Gaat hy het Roomfche Regt, na zyne wyze en trant van denken te keer. dat Regt een Driehoofden ^/gorf noemende: het Corpus Juris, waar in dat Regt vervat is,den naam van een Corpus Ineptiarum toevoegendewaarin hy beweerd, dat het goede zodanig met zoutelaoze Jubliliteiten , onraste fpitsvindigheden en nut. leluuze fitten is opgevuld , dat men als 't ware een paarl m een misthoop of een naaide in een voer hooy moet zuekcn.. ■ J 2' Dat onze Vaderlandfehe Regten vaar.gantsch niet ge/ckkt zyn, om,het welweczen der Ingezeetenen het geen egter het principaale but van alle wetten behoord te zyn,. te bevorderen. 3°. Dat onze form van procedeeren gansch melaatseh ïs , zo wel in 't Civile als Crimir.ccle. De Voorftanders cn Verdeedigers van het Roomfche Regt kunnen, onzes oordeels, ten voordeelc van hetzelve, de volgende vry wat aanmerking verdienende redencn aanvoeren. Wat ook de inhoud van dat Regt zyn moge, waar over wy nader zouden kunnen handelen het is kennelyk, dat de Romeinen van zeer kleine zelen tot zulk een magt, aanzien en vermogen gekiom men zyn, dat de magtigfte Vorst, die Europa thans' heeft dat Karei de Groote en Karei de V. zelfs daar by niet te noemen zyn. - Dat de braaffte cn teffens bekwaamfte Regtsgeleerden zig, gcduurende een reeks van e-uwen, beyverd en bevlytigd hebben, om dat Regt tot volkomenheid te brengen. Dat de Romeinfche Staat hoe dapper en oorlogzugug ook, nimmer dien trap van* mogenheid , alleen door de wapenen, bereikt, of zo lange .taande gehouden zou hebben, indien het Staats- en Burgerregt, indien de Regtpleging van dat Volk niet in eene evenredige vólkomenheid geweest was. Dat het onbegrypelykis, dat, die mogenheid en haar ontzag geheel ten  Over de Regtsgeleerdheid en Frattyk. 191 ten val geraakt zynde, de Overwinnaars van de Romeinen de wetten van hunne Overwonnelingen aangenomen en geëerbiedigd hebben , nietiegenftaande de Romeinen , uit hoofde van hun oorlogzugtig grondbeginzel, waar op hun Staat gevestigd was , zo zeer in den haat der Volken waren , ja dat het wederom vinden van een aanzienelyk gedeelte van dat Regt, alleen genoeg was , om het zelve op nieuws door gansch Europa in te voeren, en dat wel, niet tegenftaande de tegenkantingen der in die dagen zo veel invloed hebbende Geestelykheid, die het Jus Canonicum op alle wyzen zogt te Canoniceeren, ja nietiegenftaande den afkeer, die men natuurlyk voor vreemde wetten heeft , en het daadelyk verbod door decze en geene Vorften, tegen den invoer van dat regt, afgekondigd. Laatftelyk , zo dit al eens aan de diepe onkunde dier tyden moest toegefchreven worden, dat het nog onbegrypelyk is en blyft, hoe dat Regt zyn gezag en credit in de voorige, in onze verligte dagen behouden, en misfchien by waarlyk kundige Beoordeelaars van tyd tot tyd vermeerderd heeft. Althans dat een Schulting, Noodt, Bynkershoek en de Groot, buiten tegenfpraak de grootfte Regtsgeleerden, die ons Land immer gehad heeft : dat andere groote Mannen in andere Landen , naar maate hunne kennis grooter was, dat Regt meer geëerbiedigd hebben, is zo zeker, als het zeker is , dat het nimmer aan Mannen ontbrooken heeft, die, fchoon tot nog toe zonder de minfte vrugt, dat Regt in veragting hebben zoeken te brengen , de Praefident zelve zeer wel aanmerkende , dat hy de eerfte niet is, die zulks ondernomen heeft. De zaak in die termen ftaande, is het klaar en zeker, dat de Hr. Voorzitter tot ftaving zyner wonderfpreuk met nog veel klemmender redenen, uit den inhoud van dat N 3 Regt  192 Wr. W. S C H O R E R, Regt afgeleid, zyn gevoelen bewyzen en toonen moet, dat dat gunftig vooroordeel , ten voordeele van het Roomfche Regt, uit onze zo aanftonds gelegde gronden afgeleid, op geenen genoegzaamen grond berust. Dat hy bewyzen moet, dat de algemeene grondregelen van dat Regt, de meer bepaalde grondregelen van een of ander gedeelte deezer wetten, op zig zeiveen in verband tot eikanderen, ongerymd, onregtvaardig, nadeelig en fchaadelyk zyn. Zo ras hy dit op de behoorlyke wyze gedaan zal hebben, is de Driehoofdige Afgod ter neder geveld. Men toetze nu hier aan des Schryvers wyze van betoog. — Van bladzyde 4—22 is de Prtefident bezig met de gevoelens van verfcheide Mannen, van meer of minder aanzien in de Republicq der Geleerden , aan tc haaien, die even gelyk Hy niet gunftig over dat Regt gedagt hebben. Maar is dit wel een bewys ? — Hy had dit getal nog meer kunnen vergrooten , en wat dan ? zou het aan het opnoemen van Mannen van naam, voorftanders en verdeedigers van dat Regt, haperen ? niets minder dan dar. Ook begrypt de PraJlident dit zeer wel, zeggende daarom „ maar laat ons niet „ langer met autoriteiten fchermen en liever kortelyk be„ wyzen, dat die Schryvers naar waarheid geöordeelt „ hebben: bet geen men niet klaarder zal konnen betoo„ gen , dan met het begin der Academifche Studie na te „ gaan. Laaten wy dan met de Injlituten een aanvang neemen." Dit voorftel en voorwaarde, nopens de inrigting van het bewys tegen het Roomfche Regt, behaagd ons byzonder,, en wy durven het waagen , dat Corpus ineptiarum, fchoon zekerlyk voor de laatfte reize, nog eens open te flaan, en te vergelyken met de befchuldigingen, door den Prajudent daar tegen in ge. bragt,  Over de Regt geleerdheid en PraSlyk. 193 brast, hier in beftaande: „ Is niet het begin regt gefchikt, om alle luiden van fmaak te degouteeren; dewyl niemand by na zo onkundig kan weezen, of „ hy weet, dat men hem met zaaken ophoud, die by geen mogelykheid hem immer te ftaade kunnen ko„ men?" Indien wy deeze vraag moesten beantwoorden, zouden wy, zonder de minfte twyffeling, zeggen; in 't geheel niet, nog het een nog het ander. Alles is hier daadelyk van nut, ten minften word 'er niets in gevonden, dat den waaren fmaak degouteeren, of voor geheel nutteloos te houden is, althans niets dat onredelyk, dat ongerymd is. De eerfte titel handeld de Juflitia ö3 Jure, en bevat twee Bepaalingen van Regtvaardigheid en van Regtsgeleerdheid, welke voor onverbeterlyk te houden zyn, dewyl tot nog toe niemand beter defmitien heeft kunnen geven. Die zelve titel fielt vervolgens de drie voornaame en bekende regelen, waar uit onze pligten afgeleid kunnen werden, Honeste vivere &c voor. Maakt een verdeeling tusfchen het Staats- enBurger-regt, geert van een en ander zeer korte, zeer klaare en wederom onverbeterlyke defmitien, en eindigd met de bronnen op te geven, waar uit een en ander Regt afgeleid word. In deeze eerfte titel , heerscht dan orde , fmaak, kortheid , analogie ; de denkbeelden , die ons hier meede gedeeld worden zyn onöntbeerlyk, voor een ieder, die zig der Regtsgeleerdheid wil toewyden. Het begin is dan juist gefchikt , om alle luiden van fmaak te animeeren, om verder voor te gaan. Dus u het insgelyks met den tweeden titel gelegen , waarin veele wetenswaardige zaaken voorkomen, die ons beftek niet toelaat op te geven: alleen zullen wy hier de laatfte §. van dien titel laaten volgen, om dat dezelve den overgang tot de behaudeling van al het geene in de vier N 4 Boe"  194 Ma. W. S C H O R E R, Boeken der Infticuten gevonden word inhoud, en zo Klaar als kort voorfteld. „ Omne autem jus, quo utimur, vel ad perfonas per li- „ net vel ad res, vel ad aEtiones. Hier op volgd de derde titel, handelende van het Regt der Perzoonen _ Hier worden dezelve verdeeld ■ m vryen en /laven - De bepaling, die hier wederom van ingegeven word, is eenvoudig en onverbeeterlyk, niets dan het geen wetenswaardig is word hier, met een onbegrypelyke kortheid en klaarheid, voorgefteld — In den vierden titel word opgegeven, wie vry en welgeborenen zyn , en alles is hier wederom billykheid, Regtvaardigheid. _ De vyfde titel handeld van den verfchiijenden ftaat der vrygemaakten , en de verfchillende wyze van vry maaking, welke alleen dan nog van de grootfte nuttigheid zyn zou, wanneer men flegts hier door leerde de fchriften der oude Romeinen beter verftaan. Om nu niet te zeggen dat deeze titel in de Colomen van den Staat, daar men even gelyk te Romen, nog flaavcn heeft, onontbeerlyk is, en gevolgelyk meede, uit hoofde van de onderhandelingen zo tusfchen Nederlanders onderling, als tusfchen Nederlanders met de Planters, van meer of minder nut kan zyn. Voor al de daar op volgende titel, handelende over de oorzaaken. waar door iemand verhinderd word zvne Slaaven vry te laaten, al was het alleen maar om de § 3. van dien tïtel, welke bepaald, wie gezegd kan worden zyne Slaaven vry te maaken in fraudem Creditorum, welke § wederom de billykheid, wysheid en juist gepaste denkwyze der Komemfche Regten ten toon fpreid. Die § verdiend gelezen te worden, dewyl ons beftek niet duld die hier te plaatzen. - De regten over de Slaaven en hunne vry laating te weeten, te kennen, kan ons dus nuttig en noodzaakelyk zyn, ook zelfs de Lex Fufia Caninia en de  Over de Regtsgeleerdheid en Prattyk. 105 de affchaffing van dien, terwyl wy met den Prsfident gaarne gelooven, dat het ons minder voordeel geeft te weeten , waarom die wet dus genaamd en onder wiens Bureemeesterfchap die gegeven is &c. - Worden deeze cn diergelvke byzonderheden die meer curieus als nuttig zyn, op de Academiën te nauwkeurignagefpoord, dit is geen gebrek van het Regt, maar van de Leermeesters in het zelve. De volgende titels de Patria Potestate, de Nuptus , de Alopiionibus, een zaak, die misfchien by ons wel ingevoerd mogt worden, Qjribus modis jus Patria Potestatis folvitur , gewigtig genoeg om eenigen aandagt te verdienen, ftapt de Hr. Sehorer lugtig over, alleen vraagende, „ of het ons nuttig kan zyn te weeten, dat by * de Romeinen het huwelyk op driederlei wyze vol" trokken wierd. — Dat op een dier wyze alleen een \t Fiamcn Dialis trouwen mogt. - Dat de Vrouwen driederlei goederen hadden : van welker twee geen " fchaduw of zweem in onze Regten bekend zou' zyn." Maar al moest deeze vraag met neen beantwoord worden __ wat dan nog ? zal daar uit volgen het befluit dat hier uit afgeleid word en onmiddelyk volgd. „ En ,, dit zyn Regten, waar in wy ten gemeenen nutte ge£ promoveerd worden ! '* Wy gelooven van neen. De Praelident doed vervolgens een fprong van den loden titel van het eerfte Bock der Injlituien tot den roden titel van het sde Boek, een fprong, die ons vry vreemd maar regt Fransch voorkomd, dewyl van den 13de titel van het eerfte tot het einde van dat Boek, een allergewigtigst onderwerp, de Voogdyen met den aankleeve van dien, behandeld word. Het fchoone , het nuttige, de pryzenswaardige voorzorgen, door de Romeinfche Wetgeveren voor minderjaarige en andere toevoorzigt behoevende perzoonen gebruikt, n 5 fclly-  ioö- Mr. w. schorer, fchynen den aandagt vaa den Heer Schorer niet waardig te zyn, en zyn ftilzwygen doed ons befl uiten , dat hy hier op geene aanmerkingen heeft, die hy waardig oordeelt, het publiecq mede te deelen, terwyl wy onze Leezeren durven verzeekeren, dat men een nieuw Wetboek hier over willende maaken, veiligst doen zal, dat plan van wetgeeving zo na moge. lyk te volgen , ja dat dit gedeelte van het Wetboek volkomener zyn zal, naar maate het, met eenige verfchikking op onze tegenwoordige gefteltenis, zuiverer romeinsch blyft. Van even groote, zo niet grooter nuttigheid , zyn de negen eerfte titelen van het tweede Boek. De Praïfldent fpreekt 'er geen woord van, zeer waarfchynlyk om dat hy op dezelve al meede geene aanmerking verdienende bedenkingen wist te maaken. Wy zullen die ook met ftilzwygen voor by gaan, om dat ons beftek niet gedoogt de nuttigheid der zaaken, daar in voorkomende, op te haaien. De Hr. Voorzitter even folide aanmerkingen over de Testamentmaaking — Legaten, de verdeeling der Contracten in bonce fidei 6? ftricti juris en diergelyke gemaakt hebbende, maakt bladz. 29 het befluit zyner aanmerkingen in deezer voege op: — „ uit het geen ten „ minften tot hier toe is aangeftipt, geloof ik, dat „ men met evenveel nut aan jonge luiden de geest van „ Jan Tamboer zoude voorleezen, of ontvouwen de „ connexie die 'er te vinden is in Frans Baltus." Is dat bewyzen aanvoeren, is datPrafidiaal fchryven, gelyk een Bynkershoek gedaan heeft? —De Leezer oordeele zelve. Het nut en zouttelooze van het R. Regt, invocge voormeld, afgehandeld zynde, gaat de Prasfident over, .om te onderzoeken, of het wel in allen deelen van iniquiteiten vry te pleiten is. De Lex quis- quis ,  Over de Regtsgeleerdheid en PraStyk. 107 quis, zo wel als het Silaniaanfche Raads-befiuit, beide ten dien einde door den Prasfident aangehaald , kan men toeftaan dat ftreng, dat wreed zyn, fchoon 'er misfchien redenen te geven zouden zyn, waarom de Roomfche Raad tot die ftrengheid heeft moeten befluiten. En wat de Lex quisquis aangaat, laaten dit de . defpotique bevelen zyn van Opperheeren , die alles meenen te mogen doen, wat hen flegts phyfice mogelyk is. Wat dan nog ? Moet de Prsfident niet bewyzen , dat de geest van iniquiteit in het ganfche famenftel van Wetten de overhand heeft? — Een aanmerking wenschten wy wel, van wegen den Prafldent, dat agter gelaaten was — wy hooren hem bladz. 36 zeggen — „ Hoe zoude men zig tog een favorabel denkbeelt van „ zo een regts fyftema maaken, daar NB. de elfde Wet „ van den eerften titel in dc Pandecten reets deeze on„ gerymde Helling voortbrengt: Prcetor quoque jus red„ dere dicitur, etiam cum inique decernit. Hier heeft de Hr. Voorzitter een totum vitium begaan.— Ongelukkig het Land, waarin men een nieuw Wetboek van Regt en Regtspleging maakt, en waarin deeze regel van het Roomfche Regt niet ten grondilag gelegt word. — Die Regel wil niet anders zeggen, en het is onbegrypelyk, dat een Praïfident van een GeregtsHof dit niet fchynt geweeten te hebben, dan dat een zaak, eens by uiterlyk vonnis beoordeeld zynde, over de gegrondheid of ongegrondheid van dat vonnis niet meer getwist behoord te worden, dewyl alle gefchilI len eens, het zy dan wel het zy dan kwalyk beoor1 deeld , een einde moeten hebben, dat men, dus dat geene , het welk de Prastor voor regt verklaard heeft, voor regt houden moet, quantum ad effeeïus ex» ! jernos, al was het, dat het vonnis anders had behooren te zyn. Wy  198 M». W. SCHORER, Wy kunnen ons by alle de verdere redeneeringen van den Hr. Schorer, over het R. Regc, niet langer bezig houden, het gezegde is genoeg, om onzen Leezeren een denkbeeld van des Prsefidents denk- en ichryfwyze te gceven. Wy voegen 'er daarom alleen tot flot het compliment, waar meede Hy van dat Regt zyn affcheid neemt, by. „ Dit zy genoeg van de Roomfche of befchrevene „ Regten, die in zoo een gefchikte order hier en daar „ tot ons zyn overgekomen, dat men zoude zeggen, „ dat zy met een orkaan of Maartfe hagelbui op Euro„ pa zyn nedergevallen." Zo dit waar is, is het dan niet eene onuitwisbaare fchande voor een Bynkershoek en de Groot, dat zy zo veele kostelyke naren aan zulk een wanftaltig Regt verfpild hebben ? - Maar laat ons liever van deeze aanmerkingen afftappen, en tot het tweede gedeelte, het Vaderlandfche Regt, ons nog nader betreffende, overgaan , en wy vinden ons al wederomme genoodzaakt te verklaaren , dat des Prafldents redenen hier over nog veel minder den naam van bewys verdienen, en dat de Hr. Schorer maar in 't geheel niet bewyst, gelyk hy aangenomen had, dat onze Vaderlandfche Regten, gantsch niet geJchikt zyn, om het welweezen der Ingezeetenen te bevorderen. De Praefident begint hier meede biadzyde 42. en met bladzyde 55, dat is met 13 bladzyden in 80. js dit uitgebreid onderwerp geheel afgehandeld, beroepende Hy zig op drie voorbeelden , die nog gezamentlvk nog ieder afzonderlyk iets hoe genaamd uitdoen. Wy zullen alleen, ten bewyze'hier van, over het eerfte onze aanmerkingen opgeven. — Het argument word ontleend , uit §. 12. van een Wet door Keizer Karei, den 4 Oclober 1540 gemaakt, en waarin „alle „ giften by testament, legaacen, giften by levenden » ly-  Over 'de Regtsgeleerdheid en Practyk. 199 -„ lyve, of in gevalle des docds by mindere dan ay „ jaaren van onroerelyke goederen of belastingen op „ dezelve goederen, tot profyte van hare Curateurs, „ Bewaarders, Adminiftrateurs &c. gedaan, nul en van ,, onwaarde verklaard worden." Ons nederig gevoelen is, dat een wet, die ingerigt is , om fchandelyke baat- en hebzugt te beteugelen , niet anders dan het wehveezen der Ingezeetenen bevorderen kan. — Dat een Wet, die het leeven en bezittintingen van minderjaarige, en in de laagen en listen der wereld nog geheel onervarene Perfoonen befchut en be* vciligd, zelfs tegen hunne eigene losheid, eigenaartig tot het wehveezen der Ingezeetenen gefchikt is, en des niet tegenftaande moet deeze §. ten betoge van des Praafidents wonderfpreuk aanleiding geven , 't geen wederom niet veel van een wonderfpreuk verfchilt. Het is waar, de Hr. Voorzitter keurt het heilzaam oogmerk der Wet mogelyk goed , maar zyn argument, uit die wet afgeleid is dir. Wat zyn over die wet 'al procesfen geweest? en welke kunnen 'er nog over gemaakt worden? Schoon nu het oogmerk goed is, zo de wet meer fchaade dan voordeel toebrengt, is de wet maar geheel niet gefchikt om 't welweezen der Ingezeetenen te bevorderen. Dit argument zoj, met betrekking van deeze wet, dog verder niet doorgaan , indien het waar was, dat de' wet meer nadeel dan voordeel deed, welk wy in 't geheel niet gelooven. — De Wet zy zo gebrekkig als men wil, het enkel aanweezen van de Wet beveiligd' alle minderjaarigen, voor de aanzoeken, kunstig aangelegde listen, laagen , bedreigingen en geweld van op hunne goederen vlammende nabeftaanden of vreemden, die, zo de wet geen plaats had, zeer meenigvuldig zouden zyn. — Dit is dus een groot voordeel. — Ten tweede belet de wet dc-  200 Mr. W. SCHORER, dezelve Intrigues of geweld de vrugten van hunne laagheid of geweld te plukken, ten minsten in die gevallen , die klaarblykelyk in de termen van de wet vallen. Dit is meede geen gering voordeel. Laaten 'er nu daarentegen over eenige twyffelagtige gevallen, bedenkingen gemaakt worden, hoe veele vandeeze zullen wel tot een formeel Proces komen? — In hoe veele van die gevallen zal de zaak by accord of verblyf afgedaan , ja zelfs, i wanneer de omftandigheden voor den begunftigden perfoon pleiten, door eerlyke en billyke lieden overtuigd, dat de minderjaarige uit eigen vrye wil, zonder tusfchenkomst van list of geweld, die maakingen om goede redenen gedaan heeft, buiten proces betaald worden? Terwyl in dit geval byzonder opmerking verdient , dat zodanige bevoordeelden geen gefchil hebben de damno'vitando maar de lucro captando, ja-dat zy niet, gelyk wel in andere gevallen plaats heeft, in hun weerwil, in een proces kunnen ingefleept worden. Dat zy dus volkomen vry blyven, daar over een regtsgeleerden oorlog te voeren of niet. Belluiten Zy hier toe, en vald de zaak vervolgens tegen hunne gedagten uit, zyn de kosten van zulk een proces, als 't ware, de tol die zy betaalen, voor de veiligheid van hun leeven en goederen , geduurende hunne minderjaarigheid door deeze zelfde wet genootèn, of die de hunnen in tyd en wylen genieten zullen. En om ook eens, in navolging van den Praafident, te fchertzen en een lugtig argumentje te maaken. — Daar geërfd word mogen de Practizyns. wel een klein legaatje genieten. Zy moeten immers ook leeven, en wie heeft te klaagen, wanneer zy het maar zo fchappelyk maaken, dat men niet genoodzaakt word, in navolging van het ivelwyze vonnis, voor de zoetelyk duttende regtbank van Puiterveen ge-  Over de Jiegts geleerdheid en Pracïyk. 20I geweezen, aan hen maar half falaris toe te leggen,'en ;, zulks om redenen. Wy hebben tot het maaken deezer laatfte aanmerking aanleiding gekregen, uit een gefchil over de opvolging in een leen, by den Hr. Schorer opgegeven, waar meede hy bet bewys zyner tweede wonderfpreuk befluit. De Hr. Voorzitter verhaald namelyk, dat zekere naastbeftaande vrienden, gefchil hebbende, wie van hun drieën tot zekere nagelatene leengoederen geregtigd was, dit verfchil, tot voorkoming van kosten aan den Hooi gen-Raade, als Arbiters, verbleven hadden, en dat des 1 niettegenftaande de kosten, en dat nog wel NB. alleen jivan twee kanten, circum ƒ 5000 - : zouden beloopen hebben. — Wierd dit niet door een Prasfident als de 1 Hr. Schorer getuigd, wy zouden dit geval voor êen zoet verteliingtje houden, en geneigt zyn te gelooven i dat de drukker hier een o te veel gefteld heeft, byjkans niet mogelyk zynde, dat in zulk een geval, zo : veel kosten gevallen kunnen zyn, immers wanneer de . zaak in die eenvoudigheid beftaan heeft, waar in de ! Heer Schorer die verhaald. Dan het. zy hier meede zo 't wil, grooter voorbeeld van beurfefnyery zou . men niet ligt te berde kunnen brengen, en 'wy befluij: ten daarom, na genoeg met de woorden van den PraefiI dent, dat, daar de nagedagtenis van een Noordkerk en 1 zoortgelyke cequi fc? jufii Moderatoren in zeegening blyI ven zal , die Praótyzyns daarentegen, die in dat I genoemde geval getoond hebben, het reekenen zo meesi terlyk te verftaan, nóg te veel' eer aangedaan word, , wanneer zy „ als Joram weg gaan-zonder begeert te j „ werden." {Het overige in de eerstkomende Bibliotheek.'] Ll ï'':' V.  202 .SONNERAT, V. Voyage de la NOUVELLE GUINE'E, &c\ bat is, Eene Reis naar NIEUW-GUINE'E; waarin eene Befehry viog van het Land, met wysgeerigc en zedelyke waarneeminge doormengd , en een Bericht van veelerleie zaaken , betrekkelyk tot de Natuurlyke " Hiftorie in de Dierlyke en Groeiftoffelyke Ryken. Door den Heer Sonnerat , Onder - Commisfaris der Marine, Loontrekkend Natuurkundige en Correspondent van 't Kabinet des Konings en van de Koning, lyke Academie der Weetenfchappen te Parys, Geasfócieerde van de Academie der Weetenfchappen , Fraaije Konften en Befchaafde Letteren van Lions. Met 120 Plaaten verrykt &c. Parys 1776. in 4to. De Schryver heeft deze reis gedaan uit begeerte om den Ridder Coetivi te verzeilen, die in het jaar 1769. naar Nieuw Guinee werd gezonden , door den Heer Poivre , Super - intendent op de Eilanden France en Bourbon , om voor deze Volkplantingen nieuwen voorraad van levens-middelen en krygsbehoeftens te gaan haaien. Hy geeft ons hier een zeer nuttig en vermaakelyk dag-verhaal van zyne reis. Zyn Styl is zoo levendig en aangenaam-als zyne waarneemingen naauwkeurig en verftandig fchynen. In het byzonder heeft ons zyn bericht wegens de voortbrengzelen der verfcheide landfehappen, welke hy bezocht heeft, zeer veel genoegen gegeven. Op zyne overtocht van het Eiland de France naar de Manilla's of Philippynfche Eilanden, hadt hy gelegenheid,  Rek naar Nieuw Guinèe, 203 heid, door dien het Scheepsvolk daar eenigen tyd vertoefde , om het Land verder inwaard te bezoeken; alwaar de Inwooners, althans voor het meerder gedeelte, vry zyn, en zelfs in een ftaat van volkomene Anarchie en regeringloosheid leeven. Zoodanigen, zyn onder anderen de Negrilloos , welken voor de Inboorlingen gehouden worden, en de yvcrzuchtigfte Lief hebbers van vryheid in de gantfche waereld zyn, ingevolge van welk grondbeginzel, zy ook zonder eenige Regeeringsvorme leeven. Dan het is 'er verre van daan, dat deze onaf hanglykheid tot hun welzyn bevorderlyk is, en hun toeftand wyst duidelyk aan, dat zelfs de Vryheid haare perken en wyzigingen moet lyden, zonder welken zy , in den tcgenwoordigen ftaat der natuur, noch oorfpronkelyk noch middelyk tot geluk ftrekken kan. Immers, deze vrye Manilliërs zyn, over het geheel genomen, niet minder rampzalig dan hunne Landslieden, die onder de yzeren roede van den willekeurigen Spanjaard bukken. Beider toeftand is wel ongelyk, doch vertoont wederzyds de prangendfte elende en bitterftè verachtelykheid. De mensch is in zynen natuur-ftaat niet, wanneer hy een eigendunkclyk gezag is onderworpen, en ook niet, als hy aan zichzelven wordt overgelaaten. Onze Schryver , die dezen tweederhanden toeftand opmerkzaam heeft waargenomen , in zyn verhlyf onder des Lands Inboorlingen aldaar, drukt zich deswegen dus geestig en krachtig uit. „ Ik wist, (zegt hy,) dat een deel Van dit volk, 't „ welk onder deSpaanfche heerfchappy gedwongen leef„ de, eenige blyken iaat zien van eenen half-befchaafden „ Landaart; dat het ander gedeelte, trots, onftuimig „ en onafhangkelyk, ten eenemaal wild is; dat de eerst. „ genoemden in eenen ftaat van vadzigheid zukkelen , „ zonder genoegzaame aandrift, het zy tot deugdzaa. Algïm.Bij!L.I,Deel.N.2. O „ me  2C4 SONNERAT, „ me bedryven, het zy om misdaaden te begaan; dat n de luiheid en vreesachtigheid hun karakter uitmaa„ ken, en zy altoos zyn in een ftaat van onverpoosde „ elende; daar en tegen dat de laatften, halftarrig te„ gens alle onderwerping, en afkecrig van alles wat „ maar naar eenig bedwang zweemt, hun beftaan alleen n ten kosten der anderen handhaaven, gaande telkens „ by dezelven op roof der levensmiddelen, die zy ter „ verlenging hunnes akeligen aanwezens benoodigd „ zyn, terwyl dezelven geen kracht of moed bezit„ ten, om zich tegens dit ongelyk te verweeren; ein„ delyk dat het karakter van dit deel dier Landiiarc „ uitgemaakt wordt door onbefchoftheid , kwaade „ trouw , roofzucht en wreedheid. Dit alles my be„ kend zynde, gebruikte ik de voorzorgen, welke aan„ gewend dienen te worden in eene Landftreek, al„ waar altoos een gedeelte der Inwooners aanvallers „ zyn van anderen, die zich nimmer verdeedigen. Ik „ vertrok van Manilla, den 26 van Oftober, vergezeld „ van zes Indiaanen en eenen Tolk: hebbende ik de ftout„ ftekareis, die ik krygen kon, tot myn geleide uitgekipt. „ Na eenen dag reizens ontmoetten wy niets dan Bos„ fchen,. zonder eenig fpoor van menfehelyke Maat„ fchappy. Wat verder werd de diepe ftilte der na„ tuur , in deze ruwe woeste ftreek, door eenige om„ zwervende Indiaanen verbroken. Dezen hadden hun„ ne fchouders met een Geitevel omhangen, het ove„ rige van het lyf naakt, eenen boog in de flinker „ hand, en eenen koker met pylen op den rug. Dit „ geflacht heeft een wild gezicht en een angstvallig „ ongevestigd gelaat: zy leeven gantsch onafhangkelyk „ van alle geregeldheid; en hoewel zy niets in bezit„ ting hebben, echter boezemt hun het denkbeeld van „ de ontkoming des juks, dat anderen is opgelegd, of » wel  Reis naar Nieuw'Guihie. 205 wel eenige andere oorzaak, eene foort van verwaand-1 " heid in, of iets dat daar naar zweemt. Zy neemen 1 de vlucht, wanneer zy eenen vreemden zien: zelts „ vlieden zy van elkander ; zy leeven in geenerleije „ maatfehappy, maar zwerven alleen; rusten daar het «reval hen voert; en als de fchaduw des nachts hen l nadert, fchuilen zy in het holle van den eerften boom . die hun voorkomt. Zy weetcn zelfs van de huisly- ke gezelligheid niet, en zyn van de lieftalligheden en " van°den naam zeiven van een huisgezin onkundig. Niets dan de onverwinnelyke neiging der natuur T kan hun onhandelbaar karakter tot die kortftondige - verëeniging buigen, welke ter voortplanting des ge- * flachts noodig is, en als dan worden zy, door de - infpraak van lust, tot de eerfte vrouwsperfoon, die " zy in hunnen weg vinden, gedreven: geene bekoo- * ringen der liefde veredelen het wellustig oogenblik, aeene gevoelens van hartelykheid geven by deszelfs * nafmaak verheuging, de begeerten verzadigd zynde: l Én is dit (zegt onze Schryver, terwyl hy ontwyf" felbaar Rousfeau met fommige anderen in het oog " heeft) die ftaat der natuur, dé oorfprongkelyke ftaat des menschdoms, van welken men zoo hoog heeft opgegeven , als of de mensen alleen tot denzelven gefchapen ware! O Gy, wien deze vreemde wonder- * fpreuk ontvallen is, denkt Gy dan dat de wyze, goedertierene hand, aan welke de mensch zyn aanwezen verfchuldigd is, hem zoo veele begaafdheden fchonk, zyn gemoed met de bronnen van zoo veele kennis verrykte, en in zyn hart de zaaden van zoo menige l edele 'aandoeningen inftortie, enkel tot geen ahder * oogmerk, dan dat hy een beesten leeven zoude leiv den?" Onze Reiziger vondt, omtrent twee mylen van KaO a lam-  2C6 SONNERAT, lamba, in een Dorpje, eene kleine rivier , welker water kookend heet was, want de Thermometer van Reaumur, daar in gedompeld zynde, rees wel tot negenenzestig graaden, of fchoon op den af ftand van een myl van derzeiver oorfprong. Men beeldt zich ligt in dat zulk een trap van hicte alle de voortbrengzelen der natuur langs den oever van dit Riviertje moest verzengen; en nochtans vondt de Schryver aldaar , tot zyne groote verwondering , planten en heesters in vollen wasdom ftaan, niettegenftaande derzelver wortels altoos in dit kookend water, en hunne takken in den geduurzaamen dikken damp , welken hetzelve opgeeft, gedompeld waren; en egter is deze damp zoodanig verdikkende, dat de zwaluwen , welken den ftroom dorsten overvliegen, zelfs ter hoogte van zeven of agt voeten, krachteloos ncdervïelen. De Spaanfche Gouverneur heeft langs den vloed van dit Riviertje verfcheidene baden doen vervaerdigen, en de Heer Sonnerat zag met verbaasdheid visch zwemmen in een water , welks hitte zoo merkelyk doordringend was, dat hy zyne hand 'er niet in houden konde. Hy deedt alle mogelyke moeite om eenigen van die Visfchen te vangen, op dat hy weeten mogt tot welk een' flach zy behoorden; maar derzelver ongemcene fnelheid,en de onbehendigheid der Wilden in dien Oord, beletten hem de vangst van eenen enkelen; zoo dat al wat hy befpeuren kon, alleenlyk was, dat zy bruine fchubben, en in het algemeen genomen, omtrent vier duimen lengte hadden. Dit verhaal zal misfehien by fommigen ongeloofiyk fchynen ; maar om het aanneemelyk tc maken, merkt de Reiziger aan, dat niemand zich verwondert, wanneer een mensch, die in Rusland tot twintig of vyf-en-twintig graden van koude gewend is, naderhand zestig graden van hitte tusfchen (de keerkringen, of zeventig graden van hitte onder den  Reis naar Nieuw -Gtiinie. 207 de middeliyn kan verdragen; wat is 'er dan zoo ftrydig met het geloofbaare in het geval van een dier , wiens natuurlyke trap van getemperdheid dertig graden is? De befchryvingen die de Heer Sonnerat doet van de vogelen, vruchten, planten en andere natuurlyke vóórtbreng-zelen , welken hy gade geflagen hadt in den uitgeftrekten Archipel der Philippynfche eilanden, te Lucon , te Kavité, te Samboangan , te Mindanoa , te Xolo en te Pulo, zyn by uitftek wetenswaerdig en van een meesterlyke pen; zynde met een aantal van boven de honderd plaaten verrykt. De vruchtbaarheid en rykdom van dit gewest is ongemeen groot. De lekkerfte vruchten der West-Indien zoo wel als van het Oosten , groeijen 'er in overvloed; en verfcheiden, die nergens elders gevonden worden , treft men hier in menigte aan. Op de bergen wasfen in het wild kaneel nootmuskaaten en kruidnagelen: hunne daalen pronken met veertig onderfcheiden foorten van palmboomen, de uitgelezenfte cocosnooten en de beste casfia: bosfehen van ebbenhout, en ander fchoon timmerhout, zyn in deze Eilanden gemeen. Amber, en veeltyds ook amber de gris, komt in verbazende hoeveelheid, en zomwylen in ftukken van vyftig ponden zwaarte, op de kusten aanfpoelen: terwyl ook overal in de Manillaas, goud gevonden wordt op de bergen, in de aarde der valleyen , als mede in het zand en het ilyk der meiren, rivieren en beeken. Om niet tot te veel wydloopigheid verlokt te worden, zyn wy verplicht de leezing van het boek zelf aan te bevelen, in: geval men eenig omftandig onderricht begeert wegens deze natuurlyke voortbrengzelen. Men zal, by het door. bladeren van dit werk, eene zonderlinge tegenftelling gewaar worden tusfchen de ftoffelyke en verftandige natuur, tusfchen de natuurlyke en zedelyke wezens O 3 de-  508 S ONNERAT, dezer vermaarde eilanden. Dan wy konnen niet afzyn van het bericht mede te deelen , dat opgegeven worde wegens den thans regeerenden Koning des eilands Yolo, het welk in eene zeer bchaaglyke uitweiding vervat is. Yolo of Xolo is een eiland van geringe uitgebreidheid , op den afftand van omtrent zestig mylen van Samboangan; maar het is aanmerkelyk wegens zyne beveiligende fterkte, en wegens het geluk, dat den Inwooneren is te beurt gevallen, onder de beftiering van eenen Vorst, die voor hun welzyn oplettende, en zelf het voorwerp van hunne liefde is. Deze Prins heeft zich, door zyne bekwaamheid en vlyt, ontzagchelyk jegens zyne nabuuren gemaakt, en de Bewooneren der kusten van het eiland Borneo aan zyne heerfchappye onderworpen. Alle de Koningen der omftreekfche eilanden moeten hem fchatting betalen. Hem behoort ook het eiland Bacittan of Bafilan, het welk tusfchen Xolo en Mindanoa ligt; en hy heeft een' van zyne zoons, de oppermacht over dat eiland opgedragen. Indien de Koning van Xola heer ware over meer uitgeftrekte Landfchappen, zoude hy waarfchynlyk dezelfde figuur in Indien maken, als Czar Peter de I. in Europa gemaakt heeft. Deze twee , die beide geboren werden om Hoofden te zyn van een ruw onbefchaafd volk, wien het beiden ontbrak aan de voordeden eener gefchikte opvoeding, hebben beide, zonder eenig model, waar naar hunne gevoelens konden gebogen of hun gedrag kon ingerigt worden, enkel door een foort van inftinót gedreven en by het licht van aangeboren vernuft geleid, de. zelfde groote denkbeelden opgevat, en hetzelfde grootfchc plan ontworpen ; beide in gelyke omftandigheden, maar alleen verfchillende in vermogen en bezittingen. De Koning van Xolo fteeg van zynen Throon af, op dat hy de kunst van te regeeren zou mogen leeren, en den-  Reis mar Nieuw -Guinée. > i09 dcnzelven daar naa wederom beklimmen met te meerder eer en aanzien. De eerfte jaaren zyner regeering bragt hv door met reizen. De eerfte plaats die by bezocht was Batavia, de Hoofdftad van de Nederlandfche Be. zittingen in de Moluccaas , alwaar hy zynen naam en rang zorgvuldig bedekt hield. Hy verkeerde eerst met de Matroozen om de konst der zeevaart te leeren. Vervolgens werkte hy voor knecht in een' Timmermanswinkel, ten einde zich te doen onderrichten in alle de takken van dat ambacht. Hy kocht alle de gereed- I fchappen en werktuigen welken de Timmerlieden en Metzelaars gebruiken, en byzonderlyk ook de zulken die tot den landbouw cn de boerdery vereischt worden; en keerde eindelyk met dezen recht kostelyken fchat naar zyn eiland te rug; de manier van denzelven wel aan te leggen hem bekend geworden zynde, leerde hy ze zy nen Onderdaanen als een tweede Triptolemus. Nadat hy dus de Inwooners van zyn eiland hadt konnen gerieven met de noodzaakelykfte vereischten der natuur, wendde hy zyne aandacht ter verbetering van hunne I kennis, en tot hun onderwys in de wetenfehappen en de bezigheden van eene befchaafde levensaart. Hy deedt eene reis naar Mecca; leerde aldaar de Arabifche taal, beftudeerde de wet van Mahomet, en bragt by zyne tehuis komst de cyffers cn tekenen mede, welken in de I fchryfkonst gebezigd worden ; ook voerde hy het gebruik van gemunte fpeciën in, dat in de overige Philippynfche Eilanden onbekend is. 'Er is in het eiland Borneo een Diamant - myn, die reeds voor langen ontdekt was geworden. Wy Nederlanders , hebben deze myn in bezit genomen gehad , voor de verleende befcherming aan den vorst, wien dezelve toebehoorde. Toen de Koning van Xolo , na het volbrengen zyner reizen, zyne macht te huis vergrootte., O 4 over-  aio SONNERA T, overwinningen op zyne Nabuuren behaalde, en meester van een gedeelte der kusten van het eiland Borneo wierd , wilde hy eenen aanval op deze diamant-myn onderneeinen, welke in der daad in onze handen gefteld is, alfehoon zy in naam en fchyn nog den oorfprongkelyken eigenaar toebehoort. Om dit ontwerp ten uitvoer te brengen, verklaarde hy aan den Koning van Borneo den oorlog; maar werd door ons geflagen, dewyl wy, als het ware, als Bondgenooten der Borneërs te veld trokken. Wel dra werd de Koning van Xolo gewaar, dat het hem, zonder kanon of eenigerleie fchietgeweer, on. mogelyk was, tegens eenen vyand te beftaan, die van deze werktuigen der vernielinge wel voorzien was: dierhalven ftaakte hy de uitvoering zyns ontwerps, keerde weder naar zyn eiland, liet zynen raad by een komen, en ftelde voor om fchietgeweer te koopen van de Spanjaarden , met welken hy kort te vooren een vrede - trak. taat hadt gefloten. Zyn voorfiag pryslyk gekeurd zynde, fteekt hy naar Manilla over met zyne vrouw, zyne kinderen, die allen nog jong waren, den Kapitein zyner Lyfwacht, en zes krygslieden, en neemt verfcheidene dingen mede, om by wisfeling zulken, als hy noodig hadt, aan te koopen. Hy kon niet begrypen "dat zyn onop. zichtig gevolg hem ontzagchelyk zou doen fchynen , veel min argwaan verwekken. Dan hy was niet zoo dra op den Spaanfchen bodem aangeland , of hy wierd overrompeld en gevangen genomen, terwyl men hem befchuidigde van eenen toeleg op de Stad Manilla. Meo voerde hem na een kort proces naar eene gevankems. De ongelukkige Vorst was een Indiaan, en hadt groote rykdommen mede gebragt; dit was genoeg om hem onder verdenking van fchuid te brengen. Zelfs werd hy fchuldig gehouden naar het oordeel der gewaande Voorftanders der zachtmoedigheid, welke de Europeefche Vor*  Reis naar Nieuw - Guinèe. 21 r. Vorfrcn naar dit gedeelte van den aardbol gezonden hadden om het Christendom te verkondigen. Onder anderen waren de Jefuiten zyne bitterfte vyanden. De Heer Poivre werd, op deze wreede mishandeling van eenen Vorst, in wiens gedrag geen blyk en zelfs geen fcbyn van fchuld was, van medelyden getroffen ; hy onderfteunde den gevangenen met geld, bezocht hem dikwyls en verfchafte hem alle hulp die in zyn vermogen was. Intusfchen wakkerde de verwondering der Onderdaanen van dezen Vorst , wegens deszelfs lang ageer blyven op in achterdocht, droefheid en toorn ; zy vatten de wapenen op, gaan hem opzoeken, en naderen zelfs zeer dicht by Manilla, de plaatzen van hunnen doortocht overal plunderende en verwoestende. De omliggende eilanden worden het toneel hunner wraakgierigheid , en de Inwooners van het platte land moeten voor de onrechtvaardigheid en wreedheid der hoofdftad lyden. Den Gouverneur van Manilla, te midden in zyne vesting, door deze verrichtingen vrees ingeboezemd zynde, klaagde hy over dezelven by den gevangen Koning , dien hy op zulk eene laage wyze mishandeld hadt, en wiens aangedaan cngelyk zyne getrouwe Onderdaanen zoo billyk wreekten. Thans over zyn gedrag befchaamd , liet deze wrevelmoedige Gouverneur den trotfehen en bitzen toon , welken hy tot hier toe gehouden hadt, merkelyk zakken ; fioeg den Prins eenige voorwaarden van verdrag voor, welken hoofdzaakelyk daar in beftonden, dat de Prins een zeker getal Jefuiten met zich naar Xolo zoude nemen en aldaar in de hoedanigheid van Misfionarisfen befchermen. Dan vermits den Koning dit godsdienftig Genootfchap reeds was bekend geworden, door hun gedrag in de heerfchappyen zyner Nabuuren, wist hy 'er genoeg van om dezen voorflag te verwerpen, en hy voegde by zyne wei0 5 ge-  212 SONNERAT, gering, eenige aanmerkingen en gelykenisfen, welke den volgeren van Jgnatius geen eer aandeeden. De Jefuiten, die deze weigering woedende maakte , verkreegen van den Gouverneur van Manilla verlof om zes galeyen en twee floepen te bemannen. Deze kleine vloot was gefchikt, naar hun voorgeven, om den Vorst naar zyn gebied te rug te geleiden; maar zy was, in der daad, uitgerust om aan dolle wraakzucht, mitsgaders eene lust tot overwinning en roof, te voldoen. Dienvolgende werd de Koning t'fcheep gebragt , maar te Samboangan aan land gezet; en op het oogenblik zeilde de vloot naar Xolo. De Inwooners van deze plaats, verbaasd over de aannadering dezer zeemacht, en van fchrik aangedaan wegens het getal en de toebereidzelen der Befprmgers, togen naar eene vesting hecne, wel, ke hun eenige plaats van verdediging was , zynde de muuren nog maar van eene foort van modder opgeworpen. Niet te min befchooten de Spanjaarden deze wallen met hun kanon te vergeefs, en konden ze niet neder werpen. Daar op ondernamen zy eené landing , welke hun zonder moeite of tegenkanting gelukte, en trokken voorts naar de vesting zonder eenigen weder, ftand te ontmoeten; maar op hunnen marsch vervielen zy in eene hinderlaag, alwaar de krygslieden van Xolo hen verwagtten. Deze ontvingen hen manmoedig, floegen hen af, en deeden hen naar hunne fchepen te rug keeren, waar in zy zich ter naauwer nood in haast en wanorde konden bergen. Intusfchen vondt de Koning, die te Samboangan in gevangkenis werd gehouden , middel om te ontmappen; en vluchte in het holle van den nacht naar boord van een ErgeUch Schip dat in die haven lag. Hy was zoo gelukkig van zich by den Kapitein bemind te maken , cn deszelfs mededogenhcid te verwekken door het ver-  Reis naar Nieuw 'Guinee. 213 verhaal zyner lotgevallen , waar door deze bewogen werd om zonder tyd verzuim in zee te fteken. Hy zag zich dus eindelyk in zyn gebied wederom. Zoo dra het fchip in de haven van Xolo kwam, heiste de Kapitein des Prinsten vlag op; de Prins vertoonde zich zynen Onderdaanen , welke in menigten op de kust Honden; toen heerschte 'er eene algemeene blydichap door het geheele eiland, en de Koning hernam den fcepter met voorigen luister. Na deze merkwaardige uitweiding, vervolgt de Heer Sonnerat het dagverhaal zyner reize van Samboangan naar Pulo, makende verfcheidene aanmerkingen betreffende de manieren der Inwooneren van de Molukfche Eilanden, en over de Papous, uit wier gewest hy naar het eiland de France te rug keerde; en zedert in Parys gekomen zynde , heeft hy zyne prachtige verzameling van natuur - voortbrengzelen in des Konings kabinet geplaatst. VI. VERTOOG van de voornaamfte redenen, welken de Ingezetenen van ons Land , tot hier toe , van de INENTING der KINDERPOKJES wederhouden, en oorzaak zyn, dat deze Praftyk niet algemeen by ons in gebruik kome, door Lambertus Bicker Med. Doft. te Rotterdam, en Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen. Te Rotterdam by G. Manheer, in groot 8vo. Niemand onzer Lezeren zal ons , hopen we, ten kwade duiden, dat wy, met achterftelling van andere vroeger uitgegevene Schriften, ons haasten om een belicht te geven van Dr. Bickers versch uitgekomene Ver-  2Ï4 Dr- B I C K E R, Verhandeling. De tegenwoordige tyds-omftandigheden, in welken hec zoo zeer betwiste punt der Inenting, by gelegenheid eener hevige Epidemie der natuurlyke ziekte, meer dan ooit te voren het algemeene onderwerp der gefprekken van wyzen en onwyzen geworden, en zelfs op den Predikftoel gebracht is, doen ons vermoeden , dat deeze verhaasting aan het Publiek niet onaangenaam zyn zal. In de Voorrede, voor dit Werkje geplaatst, bericht ons de Geleerde vSchyver, Dr. Bicker, een der yverigfte en teffens befcheidenfte Voorftanders der Inenting, welke Hy, ten blyke zyner volle overtuiging, aan zyne zes kinderen met een' gezegenden uitkomst heeft in 't werk geftelt; dat deeze Verhandeling haren oorfprong grootendecls verfchuldigt is aan de Vraag, door het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam, in den jare 1776 ter beantwoording voorgeftelt, betreffende de gefchikfle middelen om den Gemeenen Man in ons Vaderland, zo wel ten platten Lande, als in de Steden, tot liet gewillig gebruik maken van de Inenting aantemoedtgen, en om deeze Praftyk, op de minst kostbaare wyze en zonder gevaar van de befmetting le vtrfpreiden, aan hun toetedienen. Dr. Bicker oordeelende, dat de beste middelen, die men ten dien einde zou kunnen voorflaan , hun doel noodzakelyk moeten misfen , indien niet vooraf de hinderpaalen geweert worden, die het Publiek tot hier 10e der Inëoting hebben ongezind gemaakt; heeft het der pyne waardig geacht in deeze Verhandeling de gronden dier algemeene tegenkanting natefpooren , daartoe zegthy, in ftaat geftelt zynde door ondervinding, menigvuldige gefprekken en eigen overweeging van dit onder werp,by gelegenheid van de laatfte Epidemie derKinderziekte te Rotterdam in de jaren 1775 en 177Ö, in welke men  Vertoog over de Inenting der Kinderpok]es. 215 men berekent dat van 6coo peribnen, door de natuurelyke ziekte aangetast, 830 gefneuvelt zyn, terwyl er van 183 ingeënten geen één verloren is. De redenen nu van den geringen voortgang der Inenting in ons Vaderland meent onze Schryver dat gezocht moeten worden, ten deele in de verkeerde en bevooroordeelde denkbeelden, die zich het onkundig Gemeen, (en onder deezen naam begrypt Hy ook het grootfte gedeelte der Grooten) van de Inenting vormt, ten deele en wel voornaamentlyk in de bronnen, waaruit die valfche begrippen voortvloeijen. r De verkeerde begrippen van het gros onzer Natie ten deezen aanzien moeten , naar des Doctors meening , tot deeze vyf'hoofdpunten gebracht worden , ia. dat de Inenting eene gevaarlyke operatie is, waardoor men zyn leven roekeloos in de waagfchaal fielt, 2*. dat de Inenting van wege 't gevaar der befmetting voor de burgerlykc zamenleving onveilig is, 3°. dat de Inenting geen noodzakelyk middel van voorbehoeding is tegen de naturelyke rziekte , welker gevaar of niet naar waarheid gekent, of uit partyzucht verkleint word. 4». dat ue Inenting onvermogend is, om het gevaar der naturelyke pokjes wegtenemen, en dat bygevolge 5*. de Inenting uit burgerlyke en Godsdienftige beweegredenen eene ongeoorloofde praktyk is. Deeze vooröordeelen zyn in zo veele voortreffelyke Verhandelingen als 'er zedert menigte van jaaren, door de eerfte Meesters in onze kunst, in verfcheidene taaien over dit onderwerp zyn uitgegeven , zo bondig , zo uitvoerig onderzocht en wederlegt ; de gemakkelykheid , genoegzaamheid en veiligheid der Inenting, zo ten aanzien van de ingeënten als van derzelver medeburgers, en de daaruit voortvloeijende zedelyke geöorloofheid deezer Praktyk zo klaar en duidelyk aangeweezen , dat alle middelen van eene  216 Dr. BICKER, eene redelyke overtuiging naar het oordeel van onzen Schryver uitgeput zyn, en 'er van dien kant, ter algemeene invoering der Inenting , naauwlyks iet meer te doen is. Maar deeze redelyke middelen mogen van tyd tot tyd hunnen eigenaartigen invloed hebben op vatbaare, en boven de algemeene vooröordeelen verheven verfranden: op 't Gemeen zullen ze weinig of g?ene werking doen, althans zo lang de hinderpaalen niet worden weggeruimt, die derzelver natuurelyke uitwerkzels ftremmen; en dit brengt ons met den Schryver, tot de befchouwing van de oorzaakcn of bronnen , uit welken de gczeide vooröordeelen voortvloeijen. Hiertoe brengt de Hr. Bicker , voor eerst de onzydigheid of liever het onverfchillig gedrag van de Hoge en Lage Regeering in ons Vaderland , ten aanzien der Inenting, tegelyk met de daaröntrenc door de Magiftraten van zommige voornaame Steden gemaakte bepaalingen , ten s°. de onverfchilligheid van het Ligchaam onzer Geestclykhcid , en de bittere tegenkanting van veelen derzeiven; en wel voornaamentlyk 3°. het gedrag van het gros onzer Geneesheeren. Dr. Bicker behandek deeze ftukken zo vrymoedig' als befcheiden. Hy ontvouwt in 't breede, welken voor dc Inenting nadecligen invloed het onverfchilli omflagtig, fchroomachtig en kiesch omtrent verkeeP 2 a, reas  222 Dr. BICKER, „ ren, veele zwaarigheden en uitzonderingen maaken; „ dat verfcheiden'er naar hun begrip zeer verkeerd voor .,, yveren dat ecnigen 'er te kennelyke kwakzalvery in ,, mengen ; en dat voorat zommige Inënters 'er eene ,, opzettelyke kostwinning Van maken, oeffertende deeze praktyk alleen om hunne beurs te vullen". De Hr. Bicker duide ons ten goede , dat Wy onder de oorzaaken,die van den kant der Inënters den voortgang deezer Praktyk gchindert hebben, ook het verzwygen of verbloemen der ongelukkig uitgevallene Inentingen mee. nen te moeten tellen; De Doctor fchryft elders in deeze Verhandeling, bl. 84. (a) dat men , volgens 't geen hem bericht is, om uit partydigheid tegen de Inënting het gevaar der natuurelyke ziekte te verkleinen, op alle wyze het fterven aan de kinderpokjes verbergt, en zelf • op zommige plaatzen als daaraan niet geftorven, de dooden opgeeft. Om rond uit te fpreeken; indien dit bericht niet zeer authentiek, is , dan kunnen wy onzen Schryver in deezen niet vryfpreeken van eene hatelyke verdenking zyner partyen: maar, wat grond 'er voor dit bericht zyn moge, wy twyffelen zeer of'er wel zo veel grond voor is als voor het verwyt, den Inënteren reeds voorlang gedaan, dat namentlyk zommigen hunner (men zondere de Kirckpatricks, de Dimsclales en Campers uit) hunne ongelukken meermaalen voor het Publiek verborgen, dezelven op hunne Lysten niet gemeld, of, zo 'er geene mogelykheid tot verzwyging was > aan toevallige oorzaaken, en dat niet zelden met luttel fchyns, getracht hebben toetefchryven ? Althans Dr. Kirckpatrick betuigt met eene voorbeeldige oprechtheid, dat Hy op 't zien der lange Lysten zonder één eenig ongelukje, 'iem van verfcheiden Inënters door geheel Groot-Britanje neene , toegezonden , de uiterfte kracht van zyn geloof heeft moeten oeffenen; en wat belangt de pogingen om  Vertoog over ds Inenting der Kinderpokjes, 223 om alle ongelukkige gevallen te verbloemen , deezen, zegt Hy, zyn meestal beuzelachtig en zomtyds belagchelyk geweest „ want dac,indien men flegts ftelt", (en dit ftellen veelen Voorftanders der Inënting , onder anderen nog onlangs Cotunnius de fedibus Varïolaruvi) „ dat de ingeënte Kinderpokjes in ftaat zyn eenig rus„ tend Jeminium eener doodelyke ziekte in beweeging te „ brengen; men in zulk een gevalle,fchoon de Inenting „ niet gezegt kan worden den Lyder regtjlreeks gedood „ te hebben, echter erkennen moet, dat dezelve daar„ toe de voornaame gelegenheid gegeven heeft, en de „ caufa caufae van den dood geweest is" eveneens gelyk zulks menigmaalen in Sterfgevallen door de natuurelyke ziekte plaats heeft, 't Valt niet duister te raam en, wat Kirckpatrick van de twee bovengemelde Haagfche gevallen zou geöordeelt hebben, inzonderheid indien hy dezelven met dat van Morton had vergeleeken. — Doch, hoe groot ook de nadeelige indruk van een en ander ongelukkig uitgevallene en algemeen bekend gewordene Inënting ia den beginne en voor een wyle tyds zyn moge, over het geheel echter en by de uitkomst kan eene getrouwe en openbaare opgaaf niet anders dan voordeelig uitvallen, en daarom moest ieder Inënter het loffelyk voorbeeld volgen van dien braaven Kirckpatrick, die zich heilig voornam, en dat voornemen heeft hy even heilig nagekomen , nimmer eenig ongeluk, onder zyne beftiering voorgevallen, te verduisteren of te verbloemen, overtuigt zynde dat het Menschdom ftrikt recht heeft om eene onpartydige historie der Inenting met alle hare gevolgen te vorderen, ten einde in.ftaat te zyn tot het bereekenen van het veilige en gevaarlyke „ want zeker„ lyk, zegt Hy, is 'er eenig gevaar, hoezeer zommi„ gen uit algemeene goedwilligheid en nienfchenliefde P 3 «al  224 Dr. BICKER, „ al te gereed geweest zyn om het tegendeel te be„ weeren. En Ik", vervolgt Hy, „ boude my ver„ zekert, dat zulk eene Historie der Inënting, op welke „ geen het allerminfle vermoeden van partydige verzwy„ ging kon vallen, een der allerkrachtdadigfte middelen ,, zyn zou, niet alleen om deeze Praktyk algemeen uit „ te breiden, maar om dezelve tot den hoogften trap „ van volkomenheid te brengen, indien namentlyk ie, „ der Geval, dat kwalyk Haagde, met eene naauwkeu„ rige befchryving van alle ter zaake dienende omflan„ digheden, en een bericht van des Lyders voorberei„ ding en geneeskundige behandeling , getrouwelyk „ wierd voorgedragen." Kirckpatrick Anal. of Inoculat. feft, V. Van den kant echter der Geneesheeren zal men de verandering in de denkbeelden van 't Publiek ten aanzien der Inënting moeten verwachten, en, hoe verre af dee-. 5e omkeering thans moge fchynen , Dr. Bicker vleit zich echter met de hoop , dat deeze omwenteling in de denk- en handelwyze der Doctoren zekerlyk ten geepen dage zal voorvallen , en nu in caufis fecundis is. Deeze hervorming zal allengskens gefchieden , en het zal niet onpas zyn met de woorden van onzen Schryver de wegen aan te wyzen , langs welke dezelve komen zal, „ De Geneeskundigen, die de Inënting oeffenen, „ zullen door de ondervinding meer en meer van de „ veiligheid en nuttigheid derzclve overtuigt worden, „ en ze vervolgens met zo veel te grooter gerustheid „ in 't werk Hellen, 'er zich minder onverfchillig on„ trent gedraagen, noch het langer enkel aan de ver„ kiezing hunner cliënten, overlaaten, of zy 'er zich „ niet dan al van bedienen willen, neen; maar zy zulM të> zich verplicht achten om 'er hen door de fterkfle » drang.  Vertoog over ie Inenting der Tinderpoljes. 225 drangredenen toe aantezetten en over te haaien, ter\ wvl het tevens mêer en mèer blyken zal, dat zy ge„ reed zyn om den Burgerlieden en den Armen voor „ eene geringe koste ofwel voor niet inte-ënten. Zom" migen der Geneesheeren, die nu der Inënting nog ter genftreeven, of 'er twyffelaclitig ontrent verkccren, en daarom dezelve niet oeffenen , zullen langzaamer" hand door de eenvoudigheid en vooral door den goe* den uitflag deezer bewerkinge te zien, mede van de veiligheid en het nut derzelve overreed worden; ver' volgens edelmoedigheid genoeg hebben om deezer praktyk toetevallen, dezelve aantepryzen, en einde'; lyk redenen genoeg vinden om zeiven inteënten. De overige Geneeskonstige Beftryders der Inenting zul" len met ter tyd uitfterven, en door anderen vervan" gen worden, die zich gehouden zullen oordeelen dee" ze Praktyk met zo veel yvers voort te zetten , als \ hunne voorgangers 'er zich met drift tegen verzet hebben. Dit zal vooral dan gefchieden, nadat men " algemeen op onze Hoge Scholen de Studenten in de „ praktyk der Inënting zal onderweezen , en hen van derzelver voordeden zal onderricht en verzekert heb" ben; waarvan op zommige Academiën reeds cenbegin gemaakt is." bl. 104. Gave de Hemel, en met deezen hartelyken wensch zullen wy dit Uittrekzel dat onder de hand zeer is uitgedeid, befluiten, dat alle brave Geneesheeren in ons Vaderland, met eene edelmoedigheid, hun karakter waardig, alle inzichten van belang en partyzucht; opofferden aan de inboezemingen van waare Menfchenhefde, en de waarheid in deeze met liefde betrachteden! dan zon men dit gefchilpunt welhaast tot dien trap van zedelyke klaarblykelykheid gebracht zien, dat niemand van ge-  fi?<$ Mr'. H. vak.ALPHEN,. zond verftand na eene bedaarde overweeging onzeker zou kunnen blyven, welke kèuze hy in eene zaak van zo veel belang voor leven en welftand, voor zich en den zyrien te doen hadde. VII, GEDICHTEN en OVERDENKINGEN; te Utrecht by Jan van Terveen, 1777. in gr. 8vo. De Hr. Hierojnymus van Alphen , by onze Landgenooten bekend door zyne Dicht- en Letteroefeningen , heeft drie van de Digtftukjes, welke hier gevonden wordpn, omtrent anderhalf jaar geleden reeds laten drukken , met oogmerk om ze aan zyne vrienden mede te deelen. -*» Een derzelven werdt gemaakt ter gelegenheid van het overlyden zyner Vrouwe, en voert ten titel; Myne aandoeningen by 'het Graf van myne beminde Egtgenoete, enz. De oordeelvellingen van fommigen over eenige regels van dezen Klaagzang hebben den Heer van Alphen genoopt om in een Voorberg dat zeer lezenswaardig is, reden te geven, waarom hy na de bedenkingen, welke hem medegedeeld waren * met bedaardheid overwogen te hebben, by zyn gevoelen gebleven is, en die regels onveranderd gelaten heeft. Dezelven worden op bladz. 10 gevonden, waar wy het volgende lezen: Maar denkt ge, Jansje Hef! ook fomtyds niet aan my; Aan my!.,. Zoudt ge op uw hart nooit myn belangen dragen. Vnn 't geen uw blydfchap ftoort, dit weet ik, zyt ge vry; Maar egter knik ge veel voor my by Jefus- vragen. - * \ Gy  Gedigten en Overdenkingen. - *-7 Gy kendet myn ellend; gy wist waar aan ik kwyn; Nu is de toegang tot Gods liefde u nooit geflooten. Wie weet, hoe vaak myn weg zal in het duister zyn; Hoe verre ik foms verdwaal van myne reisgenooten. Maar ja ! gy denkt aan my; dit merke ik dag aan dag. 'k Ontvang op uw gebed een aantal van gefchenken: Verrukt, dat myn Vriendin by Jefus veel vermag, Blyve ik aan uw geluk,'en zyn genade denken. Wy hebben faam geleefd voor God, en de eeuwigheid; Eikandren lang en teer bemind als Jefus leden; Door éénen prys gekogt, door éénen geest geleid; Hetzelfde juk getorst; denzelfden ftryd geftreden. Daarom is 't u tot vreugd, wanneer uw medgezel In zynen pligt getrouw, en wakend wordt bevonden; Ja 'k zie hoe ge u verblydt, wanneer, op Gods bevel, Een engel tot myn hulp of troost wordt afgezonden. Gy vraagt, dunkt me, aan dien geest, wanneer hy wederkeert, Naar myn geloove en ftryd; naar rampen, die my drukken: Hoe ftreeltu dit berigt: „ Hy wordt van God geleerd; „ Uw beider Koning doet hem alles wel gelukken". En waarom zoudt ge ook niet om 't heil van uw geflagi; Aanhoudend fmeeken, en ons kroost tot Jefus brengen ; Het kroost, dat uwe zorg gewaar werd dag en nagt; Ja!... Jefus kan van U zulk bidden wel gehengen. ' Sommigen fchynen in het denkbeeld gevallen te zyn dat de Digter hier harsfenfehimmen voor waarheid heeft aangenomen; dat eene verhitte verbeelding hem alles waar deed voorkomen, wat hem ten dien tyde niet onaangenaam'was. — In het Voorberigt, waarvan wy gefproken hebben , wordt dat vermoeden tegengegaan, en tevens vindt men in het zelve de gronden aangewezen, op welken de Heer van Alphen oordeelt dat zaligen, uit de herinnering der onderlinge verkeering met hunne vrienden op deze aarde, weten aan welke gebreken en zwakheden dezelven-onderhevig zyn; dat P 5 zy  228 Mr. H. van ALPHEN, zy het goede voor hun wenfchen en bidden van dien God tot wien zy gedurigen toegang hebben; dat dit gebed niet onverhoord blyft; en eindelyk dat wy in dit leven reden kunnen hebben om te denken dat die verhooring waarlyk goede gevolgen voor ons te weeg brengt. De gronden, waarop dit oordeel rust, komen hoofdzakelyk hierop uit: De zaliggeftorvenen hebben hun geheugen nog; want zonder dit zouden zy hunne evenzelfsheio", identitas perfonalis, niet kunnen behouden: zy herdenken dus ook aan hunne agtergelatene vrienden, met gevoelens van liefde; zy weten, door herinnering, in welke omftandigheden zoo natuurlyke als zedelyke, zy die op deze waereld gelaten hebben ; zy wenfchen hun het goede; en wat zyn die wenfchen ? ftille gebeden, opklimmende zugtingen, die by God bekend zyn, die naar zynen wil wel ingerigt zyn, en daarom zekerlyk verhoord worden. De zaak komt op een uit of men dit wenfchen of gebeden noeme. Wy zullen niet verklaren wat wy wegens de overtuigende kragt van deze bedenkingen oordeelen: het is om het even of de Lezer ons gevoelen omtrent de voorgeftelde zaak al of niet wete, en of de Digter , naar onze gedagten gelyk of ongelyk hebbe. —• Al vonden wy goed ronduit te zeggen, dat wy van den Heere van Alphen verfchillen (het geen wy gantsch niet meenen te zeggen) zouden wy 'er byvoegen dat zyn Digtftuk ons behaagt, eh hem al den lof geven, dien hy als Poëet waardig is. Liet de aart van ons werkje toe breeder uitweidingen te maken, wy zouden hier dan de gelegenheid waarnemen om te onderzoeken of deze Klaagzang wel iets van zyne wezenlyke waardye zoude verliezen, al ware het dat men niet wist dat de Digter in denzelven zyne ware gevoelens had voorgedragen. — De Vraag of  Gedigten en Overdenkingen. 22J> of en in hoe verre een Digter verpligt is in zyn werk niets te zeggen dan het geen hy gelooft met de waarheid overeen te komen, en het geen hy als zoodanig door ftrikte redenkavelingen kan goed maken, verdient wel eens naauwkeuriger beantwoord te worden, dan zv, onzes wetens, tot heden toe, by onze Landgenooten beantwoord is. - Hoe klaar wy begrypen dat wy zulks voor het tegenwoordige niet volkomen kunnen doen, behaagt het onderwerp ons egter te veel, om 'er niet een weinig op ftü te ftaan. Ter beantwoordinge dan van de voorgeftelde Vrage is noodzakelyk te bepalen wat een Digter eigenlyk doen moet. Is het zyn werk het verftand te onderngten, overtuiging te weeg te brengen, en het hart te treffen; of den geest te ftreeleu, door genoeglyke denkbeelden aan denzelven te vertegenwoordigen, of zaken, op welken de menfehen hunne aandagt gaarne gevestigd houden , met woorden af te malen ? — Men moet hier het antwoord zoeken in de denbeelden , welke van ouds af aan de benamingen van Digter en Digtkunst zyn gehegt geworden. - Het verftand te onderrigten, overtuiging te weeg te brengen, en het hart te treffen is ook het werk van Historiefchryveren , van Wysgeeren , en Redenaaren. - De wyze , waarop de fchranderfte mannen, in oude en latere tyde van de Poëzye gefproken hebben, toont genoegzaam dat het laatfte voornamelyk het werk der Digtkunde is. De begrippen der ouden kennen wy. De Digters werden onder hen aangemerkt als magtig om in woeste en verwilderde verftanden, door hunne konst, verwondering te verwekken. Zy vertellen van Amfion, dat hy de fteenen door zyne Poëzye geleid, en Theben gebouwd heeft: van Orfeus dat hy de dieren getemd heeft. — De Poëzy is in alle eeuwen aangemerkt geworden als eene  430 Mn. H. van ALPHEN, eene fprekende fchildery. Het is gemaklyker haar door de befchryvinge van hare hoedanigheden , dan door eene ftrikte bepaling van haren aart te doen kennen. Te zeggen dat zy een mengfel is van Schilderkunst, Muziek en Welfprekendheid beteekent niets. — Men verklaart weinig meer door te zeggen , dat zy hare taal en fpreekwyzen ontleent van de Welfprekendheid : dat zy even als de Muziek, eene mengeling van geregelde toonen heeft, die het oor op eene licflyke wyze aandoen: dat zy eindelyk, even als de Schilderkunst, de voorwerpen afmaalt, en dezelven met hunne eigene kleuren doet voorkomen. Men leeraart niet veel door te verzekeren dat de Poëzy allerleie foorten van ftoffen kan behandelen. — Eene groote meenigte van Schryveren , die voorwenden de natuur der Digtkunst te zullen doen kennen, beweeren dat zy zich bezig houdt met al het voortreffelyke, dat in de Historie voorkomt. Volgens dezen doorwandelt zy de ruime velden der Wysbegeerte: zy ftygt ten Hemel, om den loop der.Starren gade te flaan: zy zinkt in den afgrond, ora de geheimen der Nature te onderzoeken; zy begeeft zich zelfs naar de ftille verblyfplaatfen der geftorvenen, om het loon der deugd, en de ftraf der ondeugd te befpiegelen: zy befchouwt het gantsch Heelal. Wanneer de gefchapene waereld voor haar niet genoegzaam is, dan fchept zy nieuwe waerelden, welke zy oppronkt met aangenaame wooningen , en bevolkt met eene ontelbare menigte van onderfcheidene wezens. Zy fchept niets dan het geen volmaakt is: zy verfraait de voortbrengfels der Nature. Zy betoovert, om zoo te fpreken, de oogen, de verbeelding, den geest zeiven, en verfchaft den mensen, door hare hersfenfehimmen, wezenlyke vermaken. Hoe weinig al die omflag van woorden ons den aart der  Gedigten en Overdenkingen. 63* •d vroegcn dood moet begeeren? en hoe hy zig moet „ gedragen, om dien als eene weldaad en eene eer voor 9» Z'S te kunnen aanmerken , cn 'er eenigfints op te „ kunnen hoopen ?" Onder de aanmerkingen, die, ter beantwoordinge dier Vragen worden bygebragt', is'ook deze: „ Een Christen verlangt nimmer te fterven, al„ vorens hy, door druk eri vreugd , lydcrt en te'^en„ fpöeden, die gefchiktheid door de Goddelyke &$ „ de verkregen heeft, welke 'er voor hem nodig Ml „ om'door zynen overgang in de andere wceréld niet' „ als 't ware, boven zynen kring geplaatst te worden " Om eene vollediger proef der Schry fwyzc van den kundigen en verftandigen Heer van Alphen te geven dan wy den Lezer nog onder het oog gebragt hebben] zullen wy ons Berigt wegens zyn Werk met twee plaatfen, uit de Tweede Overdenkinge genomen, befluiten „ Memgmaal" (zegt hy, bladz. qj) „ heb ik my„ ne gedagten laten gaan over het,nut, dat de herden,, king aan onze lieve afgeftorvenen ons geven kan. Ik „ heb ook menigmaal nauwkeurig zoeken te ontwikke- » len,  Gedigten en Overdenkingen. 235 len, het geen men , naar myn oordeel , vermyden ,, moet, om zyn eigen genoegen en volmaking niet te ,, verhinderen. Alle omftandigheden van ons leven moeten wy dienstbaar maken aan het groote einde ,, van onze fchepping; maar vooral de bedroevende: „ op dat wy, de zoete vrugten van onzen druk fmaa,, kende, dan zelfs, wanneer wy een betraand aange„ zigt naar onzen hemelfchen Vader wenden , hem ,, als de Liefde mogen aanfchouwen , en dus in alles leeren danken." Eenige weinige bladzyden verder, op bladz. 103 namelyk, lezen wy: ,, Men wagte zig voor zulk een ,, aandenken aan afgeftorvenen, het welk ons de betrek„ king, waar in wy gefield zyn, zou doen verwaarlo,, zen. De waare iterkte des geestes, die een Chris„ ten, uit hoofde van zyne beginfelen , in den aller,, grootften trap bezitten kan, beftaat ook in eene ge,, latenheid om zig, door de gewoone rampen van dit ,, leven, niet te laten verhinderen in zynen loop. Een ,, foldaat, die regt dapper is, zal door droef heid over ,, zynen makker, die aan zyne zyde wordt dood gc,, fchoten, niet bewogen worden, om het flagveld te verlaten , in zyn tent te gaan uitfchreien , en dus ,, door droefheid eerloos te worden. Hy blyft in te„ gendeel vegten, treurt 'te gelyk, en zoekt den dood van zynen medgezel door dapperheid te wreeken. Op 5, dezelfde wyze moeten wy ons door den dood van onze godvreezende vrienden niet laten zetten uit dien ftand, waar in wy door de Voorzienigheid gei5 ileld zyn. Ons treuren moet ons werken niet vér„ hinderen; maar onze herinnering moet alleen dienen, „ om ons met des te groytcr yver hand aan het werk 4, te doen Haan; om ons te haasten in het afdoen van het geen ons te- vcrrigten ftaat. Als ons werk voleinAj.c;ï>.«. tfm.. ï.Dm.n 2. q „ digd  236 Gedenkfchriften van ' digd is, zullen wy ook komen daar zy zyn, en geen „ oogenblik eerder. Ik denk hier geduurig aan Eli- za's gedrag na de hemelvaart van zynen meeseer." - Wy hebben dus de fchryfwyze van den Heer van Alphen, zoo in poëzye als in profa, befchouwd , en kunnen niet nalaten hem in beide die opzigten ten voorbedde aan te pryzen. Zyne Schriften kunnen van niemand, die fmaak heeft, gelezen worden, zonder dat zy behagen. Hoe vele Lezers hy moge aantreffen , die over verfcheidene onderwerpen anders dan hy denken , zal egter dat verfchil in denkwyze by verftandige geene oorzaak zyn dat iemand hem dien lof weigere, welke aan eene matige juistheid van oordeel, aan uitgebreidheid van kennisfe,aan befchaafdheid van vernuft, en aan netheid van taal en ftyl behoort gegeven te worden. ö • • . ' , ". VIII. GEDENKSCHRIFTEN van Jonkheer Alex. van dhr Capf.llen, Heere van Aartsbergen, Boedel hoff, en Mervelt, befchreven in de Ridderfchap der Graaffchap Zutphcn , Gecommitteerde ter Vergaderinge van de Heeren Staten Generaal, enz. enz. Be. ginnende met den jaare 1621, en gaande tot 1632; by een gezameld en uitgegeven door Jonkheer Rob ert Jast ar van der Capellen, Heere van de Marsch en Lathmer, befchreven in de Ridderfchap der Graaffchap Zutphen , enz. enz. Eerfte Deel; te Utrecht by J. van Schoonhoven en Camp. 1777. in groot 8vo. Het geflacht der Hoog Edele Heeren van der CapeU len is in ons Vaderland beroemd, wegens hunne getrouwe en ftaadvastige aankleeving aan 't zelve en hun-  A. van der CAPELLEN. 237 hunnen yverigen Voorftand der vryheid. De Vader van den Schryver dezer Gedenkfchriften, die in den jaare 1543 gebooren en in den jaare 1625 geftorven is, hadt, gelyk men hier óp bladz. 373 vindt aangeteekend, „ de „ fundamenten van dezen Staat der Verëenigde Landen helpen leggen, en alle overleefd, die in Gelderland • daaraan geholpen hadden; hadt ook, in 't begin der " troebelen , altyd geyverd in de voortplannnge en £ ftandhoudinge van de waare Gereformeerde Religie, " en de befcherminge van de vryheid dezer landen"; en zoo in den kryg als vervolgens in den raad, merklyke dienften gedaan , „ zonder zyn byzonder belang te zoes, ken, eere Da te jagen, of zig met eenig geestelyk -\ goed, gelyk anderen deeden, te verryken. De Predikant Baudartius heeft ook daags na zyne begraafn;s in zyne Predikatie aan hem zeer heerlfn gtdagt, gelyk we hier leezen, ende getaxeert die geene, die de gees. telicke goederen incorporeer en. Dezelfde gevoelens bezielden den Zoon, gelyk uit deze zyne gedenkfchriften alom blykt, welke Jonkheer R j van der Capellen goed heeft gevonden uit te geven ' Op de omgekeerde zyde van het Titelblad leest men' deze regels ; „ By de uitgave van het Tweede Deel, loopende tot den jaare 1654, zal de Uitgever " een omftandig bericht geven der redenen, die hem " bewogen' hebben deze Gedenkfchriften met den druk " gemeen te maken, wanneer het Portrait van den AuZ theur mede het licht zal zien En op de volgende Wadzyde leest men eenvoudig de woorden, aan myn Vaderland, Daarop volgen de Gedenkfchriften zelve , zynde fcaèMfcKè aantekeningen en aanmerkingen van en over 1 ' Q 2 *t gee«  238 Gedenkfchriften van 't geene in dien tyd gebeurde, en onder des Hoog Edelen Schryvers opmerking viel. Zy zyn ten deele in 't Latyn, ten deele in 't Fransch, doch meest al in 't Nederduitsch , naar de toen in Gelderland heerfchende dialekt gefchreven, zeer waarfchynlyk voor byzonder gebruik en geenzins met oogmerk om uitgegeven te worden. In geene der taaien is de ftyl fraai, en verre het grootfte gedeelte der aanteekingen in dit ffcuk voorkomende is van geen zeer groot belang , behelzende maar weinige onbekende gebeurtenisfen , en zettende aan de bekende ook weinig aanmerklyk licht by; fchoon 'er hier en daar egter byzonderheden voorkomen, die elders niet gevonden worden , en aanmerkingen, die veele oplettenheid verdienen. Het Tweede Deel zal waarfchynlyk van meer belang zyn, en 't gebeurde in den -jaare 1650, waarin de Heer van Aartsbergen veel deel hadt, en 't welk zyn Hoog Ed. niet gunftig tot nog toe in de Vaderlandfche Gefchiedenisfen heeft doen voorkomen, merklyk ophelderen , en waarfchynlyk ter verdeediginge van zyne edele en vrye gevoelens eenigzins ftrekken kunnen. Uit dit eerfte Deel zelve blykt , dat de Heer Schryver , (naderhand Heer van Aartsbergen, door zyn huwelyk met de Dogter van Heer Frederik van Zuilen van Nievelt, Heer van Aartsbergen , enz ) een g'-oot Voorftander was van het Vaderland, deszelfs vryheid en der Gereformeerde Religie, gelyk we reeds te kennen gaven; fchoon hy juist niet 'altyd de regte middelen fchynt gekend te hebben, welke tot die handhaavinge de beste waren. De gefteltenis van de tyden zyner vroeger jaaren, en van 't gewest, waarin hy leefde, waarin veele den Roomfchen Koning nog zeer toegedaan waren , en de meeste Steden, na den afval van den Graave van Rennenberg, wederom tot deSpaanfchen waren overgegaan, zoo wel als Over- ysfel  A. van der CAP ELLEN. 139 ysfel en Groningen; gelyk ook Grolle, een kleine bevestigde Stad in 't Graaffchap Zutphen, federt nog in handen der Spanjaarden was'; en meer andere omftandigen toevalligheden fchynen zynen geest vervuld te hebben met grooten afkeer van al wat hy begreep der vryheid en voorfpoed van het Land nadeelig te zyn ; en inzonderheid fchynt daaraan toegefchreven te n.oe.en worden, zyne alom doorftraalende vrees voor de overwinnende wapenen van den Keizer en het Roomfche Verbond. De meenigvuldige verraaderyen en verftandhoudingen met den vyand , waarvan men een voorpeeld vindt op bladz. 37-40 maakten hem waarfchynlyk ook zoo fterk op 't ftuk van 't beteugelen der Roornschgezinden, als uit deze Gedenkfchriften blykt, en dit we. derom zette zynen yver voor den Hervormden Godsdienst zeer fterk aan en deedt hem, alte zeer, voor de Vryheid en dien Godsdienst bekommerd zyn. Dit doet hem hier dikwyls klagen over de flaauwhertigheid van 't krygsvolk, en nu en dan ook over het verzagten van de Placaten, en over de gemaatigdheid van Prins Frederik Henrik ten aanzien van de toen onder de Gereformeerden heerfchende godgeleerde gefchillen , die hy, als ftaatkundige , gevaarlyk voor den ftaat des Lands fchynt geöordeeld te hebben. Het begin des werks behelst eenige aanmerkingen over de veele misfiagen van den ongelukkigen Paltsgraave Frederik, verkooren Koning van Bohemen ; in 't voeren van den oorlog begaan. Vervolgens vindt men over 't jaar .1622 eenige aanmerkingen over den op nieuw begonnen oorlog na 't eindigen van 't XII jaarig beftand; welk beftand de Schryver der Gedenkfchriften zeer nadeelig oordeelde, en als zoodanig affchildert. Van de kerklyke gefchillen vindt men hier weinig; 't blykt egter , dat de Heer van der Capellen de RemonQ 3 ftran-  24° Gedenkfchriften van ftrantén of Arminiaanen voor eene Factie in den ftaat aanmerkte, die der gemeene veiligheid nadeelig was, en voor welker onderneemingen hy zonder reden vreesde; gelyk bladz. 58. uit zyne aanmerkinge te zien is, welke hy maakte, om dat ter gelegenheid van de onverwagte belegering van Bergen op Zoom door Spinola, alle deSoldaaten uit Rotterdam onder anderen derwaards gezonden werden : „ Het is aanmerklyk, zegt hy, dat men, fchoon die „ van Rotterdam Arminiaansch waren , nogthans geen „ een Soldaat in die Stad liet, en dat *er egter geene de „ miiffte beweeging ontftont". Over dit zelfde jaar leest men eenige aanmerkingen van verfcheide misflagën, die Prins Maürits, naar 't oordeel des Schryvers, in den veldtocht van dit jaar 1622 zou begaan hebben; gelyk ook over de misflagen van Spinola in 't beleg der gemelde Stad, Bergen op Zoom; bladz. 83—96. Op 't begin van 't jaar 1623. maakt hy gewag van dc Saamenzweering tegens het leeven van zyne Doorluchtigheid Prins Maurits; maar het weinige dat daar van door hem gezegd wordt, bepaalt zig tot het geene de toenmaalige eerfte wilde gerugten wegens die Saamenzweering behelsden ,• zonder eenige andere aanmerkinge, dan, „ Men hout het daer voer, dat dit voorge„ nomen is met weten ende intelligentie van den „ vyant"; enz. Op bladz. 18J—100. leest men een omftandig verhaal van de nederlaag van Vorst Christiaan van Brunswyk op den 27 Juli 1623 in Munfterland. Dit verhaal fchynt wel opgefteld en verfcheide goede aanmerkingen te vervatten over alle de verwarringen, die in het te faamengeraapte leger plaats hadden. Zonderling zyn des Hoog Edelen Schryvers bedenkingen over het Stadhouderfchap van Gelderland, wan¬ neer  A. van der CAPELLEN. ' **i neer Prins Maurits aftyvig mogte worden. Zy fchynen zeer veel te verfchillen van zyn Hoog Ed. gedrag in den jaare 1650. „ Synde, zegt hy op bladz. 203, de ftaet van Stadholder van Gelderlant altyt geweest van grooten aanfien ende autoriteit, ende nu in de " Pcrfoone van fyn Excellentie door de civiele factiën * vermeerdert, fal nae doode van fyn Excellentie bödenckelick fyn, aen wien defelve wederomme te ver- "„ geven fy; indien men daer toe neemt Prints Henrick, ofte een ander Heere van het huys van Nasfouw, * is te beduchten , dat de autoriteyt fal geufurpcert worden, tot nadeel van onfe liberteyt en privilegiën, endefoo niet hereditaire, ommers foo fterck en vast gebonden worden aan de Nasfoufche Heeren (die oock over het krychsvolck ende d'andre Provintien 't meeste gefagh hebben) dat men haer geen wetten fal kunnen ftellen, indienfe haere macht te buyten gaan; 't welck in fuiken ftaet ligt foude gebeuren kunnen. Alwaeromme my geraedtfamer foude dunceen ander Heer daer mede te verfien", enz. Hy oordeelt om die reden, dat Graaf Herman Otto van Bronkhorst , die onder den Paltsgraaf, Mansfeld, en Vorst Christiaan , tegens de Keizerfchen als vry* willige gediend hadt, daar toe wel in bedenking mogte komen; doch dat die Graaf, zoo door zyn eigen gezag als door dat zyner broederen, te veel invloed zou hebben in de Vergaadering der Heeren Staaten van Gelderland ; waarom hy op eene gelimiteerde . in ftruct ie denkt, en om hem alleen toe te voegen eene lyfwagt van eenige voetknegten , en eene Compagnie paarden; dat hy verder geene Gouvernementen van fteden hebben moest, en zyne refidentie te Arnhem zou moeten nemen, enz. Op 't jaar 1624 redeneert de Schryver overliet geQ 4 drag  242 Gedenkfchriften van Örag van den Heere Hartaing de Marquette op zulke die duidelyk zyne vrye gronden en manier van denken toont. Hy verhaalt, dat de gemelde Heer noch' zorgvuldig genoeg was geweest , noch genoegzaamen tcgenftand met zyne ruitery geboden hadt aan die der bpaamchen , welke in de maand van February, over oen toegevrooren Ysfel, die men verzuimd hadt open te byten , eene ftroop in de Veluwe hadden gedaan. Marquette gaf tot reden van zyn gedrag, dat hv bevel haut om vooral de Steden tebewaaren; maar, zegt de Heer W der Capellen i » d« is niet gezeit, dat men den vyant ionder fiach of ftoot fal laeten over de rivieren « komen, en 't platte lant buyten noot abandonneren, „ ende met goede oogen aanfien, dat het in dc asfche » gelegt worde. Soude dit wel een wech fyn, om ons 3, te lichter tot een fcandelicken trefves te brengen, en- „ de tnbutarisfen te maken van Spacnien? De gront van Marquette is niet fondeeren , ende fyn autoriteit ende raet geit vuel by de Prints, oock onder de „ Staeten van Hollant, daer hem de Prints in geftelt }J heeft, 'e Is quaet) dat die geene , die de refolutien, daer perykel by.is, fullen executeeren , facht ,, fittende, felfs daer over ftemmen. — Ten beste ge. „ nomen, fonder archwaen van 't gemeene volck, die fyne alliantie "met Don Louys en Don Inigo fu'fpeü „ is, is het niet anders als een marqué van poltronne,, rie en couardife ['t volgende wordt in 't Fransch ge„ fchreven] van een man, die alte ryk en te zeer op ., zyn gemak zynde, zyn perfoon niet waagen wil; en „ nogthans is hy het, die den Prins van Oranje'be„ ftuurt. Wat 'er ook van zy s niemand der andere „ Legerhoofden kan deze retraite goedkeuren ; ook „ wordt zy van de geheele wcereld gelaakt". Verder geeft de Schryver eenige redenen op, waaruit men op . . zou  a. van der C A P E L L E N. 243 zou kunnen maaken, dat de Heer van Marquette zig niet voorzigtig genoeg en te flaauwhertig gedragen hadt; ?t welk ook dóór de Franfche Gedenkfchriften van Pnqs Frederik Henrik fchynt bevestigd te worden. Op verfcheiden andere plaatfen klaagt onze Schryver insgelyks over denzelfden Heer. Op het jaar 1625 fpreekt hy van het overlyden van Prins Maurits op deze wyze; „ Syn Vurst. Genade is een Prince geween van groot verftant, beleyt ende " courage, refolut in alle fyne actiën : heeft gehadt " groote vittorien in de beginfelen van fyn gouvernement; — maer is gedurende de laetfte jaeren van \] den o'orlogh ongelukkig geweest in alle fyne aenfla" gen. — Hadde door fyn heroïque daden en 't verdel" gen'der Arminiaenfche faclie, ook confervatie van 11 defe landen tegens de viclorjeufe legers, — groote M reputatie ende auctoriteyt (was daervan feer jalours , niet kunnende lyden , dat daerinne eenighe indracht ,', geicagh) binnen en buiten 'antS by alle Coningen » " Princen en Rcpublicquen verkregen, 't Quaedfte was, 'twelk gemeenlick uit civile factiën omftaet, " dat Hy gefubiugcert hebbende d'Arminiaenfe faftie, \ alle autoriteyt van de Provintien, Generale Staten, ',' ende den Raedt van State aen fich hadde getrocken, ,", ende niet met tytel, maer in effeft als Souverain van „ alles disponeerde, met advis ende raedt van die gee„ ne, die het hem beliefde daertoe te roepen ende ge. bruiken. — 't Is gebeurt, dat defen winter [in 't jaar " 1624 of 1Ó25.] de Staten hem communiceerden feke- ren aanfiagh, verfoekende daertoe fyne ordre ende " patenten, hy 't felve weigerde te doen , feggende „ tegens de Gecommitteerde, ftaende voor hem met blooten hoofde; faites ce que mus voudrez, je nek ' veuxpoint, doetgy, wat ge wilt, ik wil het met". ■Q 5 Na  f44 Gedenkfchriften van Na eenige andere aanmerkingen gaat de Hoog Edele Schryver dus voort. „ De Liberteit van defe veree. ,, higde Nederlanden vereischt wel, dat Pr. Henrick nier en fuccedeerde in de autoriteyt ende macht, die „ Pr. Maurits gehadt heeft, ende dat defelve nu met ,, goede inftruclie befneden ende gereguleert. werde , „ maer dat fal foo wel niet kunnen gefcieden byChrygs- tyden, fonder fyn Excell. te offenfeeren ende groo,, telix te miscontenteeren, het welcke voor den ftaet „ van 't Lant oock niet geraedtfaem is , fonderlinghc foo de beginfelen van fyn regieringhe met eenigh no- tabel geluck of exploict worden gelegt. Evenwel „ dient daer opgelet, opdat de Liberteyt ende au tori„ teyt van de Provintien niet t'eenemaal worde geoppri- meert, 't Sekerfte is, dat die geene, die duslanghe „ in de Staten Generael gefeten, ende Prince Maurits „ geadoreert hebben ende hooch verheven, om felfs te „ meer credyts te hebben, ofte met fekere inftruaie, „ ende niet met abfolute commisfie, als tot noch toe „ gefciet, naerden Haghe gefonden worden, ofte aa„ derc in haer plaetfe gedeputeert". Over den jaare 1625 leezen we in deze Gedenkfchriften verfcheide aanmerkingen en klagten over verzuim, lafhartigheid en kwaad beleid. „ Onze militie, zegt de „ Heer Schryver , ende fonderlinghe de hoofden van „ de ruterye, fyn, door den langen trefves en haere „ geraepten ryekdom, foo verbastert, dat zy voortaen „ niet meer vechten willen: — alle ihaere prattiquen ftrecken alleen tot parade, ende om 't lant te frau„ deeren. De Staten hebben defe faute willen recher„ cheeren en doen ftraffen; maer fyn Excell. heeft fulx „ belet, feggende dat de cognitie daer van Hem toe„ o,uam, onttrekkende de Staten de macht, die fy als „-Overheeren hebben, ende voedende de couardife van „ ons  A. vanderCAPELLEN. ^5 „ ons volk, hoewel hy daerover oock feer t'onvreden is „ geweest". Op 't jaar 1628, van de komfte van Prins Frederik Henrik te Amfterdam , om aldaar de rust te berftellen , fpreekende , zegt de Heer Schryver; „ Dit is d'eerfte Acte, daermede zyn Excell. naer 't aenvaerden van 't Stadholder ampt, getoont heeft ernst tegens d'Ar„ miniaenen; hadde hy in den aanvank fuiken gefigt ge„ toont, men meint dat haer ftoutigheyt foo groot niet „ foude fyn geworden". Over de Krygsverrigtingen in den zomer van 't jaar 1629 maakt de Hoog Ed. Schryver verfcheide aanmerkingen , die zeer gegrond fchynen , inzonderheid aantoonende, hoe nut het ware den vyand, die in de Veluwe gevallen was, met een goede menigte troepen op zyde te gaan liggen, waardoor hy gewisfelyk geweldig belemmerd zou zyn geworden , maar dit gefchiedde niet, en men verdeelde 't krygsvolk te veel. Op 't jaar 1630 vindt men eene fterke klagte van den Heer van der Capelïen over den toeftand der regeeringe , die, zyns oordeels, zeer ongelukkig was; hoe gegrond of ongegrond die klagte zy, mogen zy beöordeelen , die de gefteltenis dier tyden beter kennen; wy zullen 'cr dit uittrekfel mede eindigen , als genoeg gezegd hebbende , om de gronden van den Hoog Edelen Heer Schryver te doen kennen. „ Wy vervallen, zegt hy, „ heel in flavernye, ende is niemant in de vergaderin„ ghe van de Staten Generaal, niet tegenftaandc dezelve nu becleedet is met Extraordinaris Gecommitteer„ de uit Zeelant ende Groningen, ende ook eenighe uyt „ Gelderlant, die 't felve beletten, of Och daer tegens „ eenigermaten openbaren durf. De Prins disponeert „ van alles naer fyn welgevallen , en wort alles aen „ hem gedefereert; trachtende -een ieder Prefident om „ feerst  246 edward rjgby, „ feerst om hem te believen, ende met hem te delibe» „ reeren ende advifeeren, eer men in de vergaderinghe „ komt." Tot een blyk van dit zyn zeggen verhaalt de Schryver 't volgende. „ Op den 2y defes [van January 1630] heeft de Heere Ploos, Gecommitteerde van Utrecht, buyten last van fyne Principalen, en „ fonder communicatie van fyne Medegecommitteerde „ ofte die van d'andere Provintien, ende met groote » jaloufie van andere Leden der vergaderinghe , ge„ proponeert, dat men 's Princen Soontjen, out fynde* „ drie jaaren, defereeren foude den titel van Generaal „ van de Cavallerye; 't welk dadelick foo goetgevon„ den ende gcëffectueert is; eene charge, dewelcke of „• ten dienfte van 't Lant behoorde te worden gemesna„ geert, of geconfereert aan iemant, daervan 't Lant „ dienst konde trekken; en is eene faeke, die aenwvst „ dat het oogenmerck van de Gecommitteerde is' al„ leene om den Prins te behagen." IX. Jn Es/ai on the Uterinc Haemorrhage which precedes th delivery of the f uil grovrn Foetus: illufirated with Ca. fes. By EDWARD RIGBY. London i7?J. DAT I'S PROE VE over de Bloed-vloeijingen in hoog-zwangere Vrouwen: opgeheldert door eigen' Waarnemingen. Door EDWARD RIGBY. Londen 1775. in 8vo. ^vnder alle de toevallen, aan welken de Vrouwen in een ftaat van ver-gevorderde zwangerheid zVn blootgeftelt, is 'er geen' zo algemeen en zo zorgelyk voor  Proeve over de [Bloedvloeijingen. f47 \ voor het leven van moeder beide cn kind, dan zwaare bloedvloeijingen in de laatfte maanden haarer dragt. Alle zulke vloeijingen hebben haare naaste oorzaak in eene volkomene of gedeeltelyke affcheuring des moederkoeks van de inwendige oppervlakte der Lyfmoeder, en kunnen derhalven nimmer geneezen worden dan .door de verloffing, 't zy door eigen' krachten der natuur , 't zy door de kunst te weeg gebracht. Maar hier ligt de zwaarigheid , hoe men namentlyk in voorkomende gevallen, zich op goede gronden zal kunnen bepaalen, of om deeze ftortingen door het aanwenden van algemeene zo uit- als inwendige middelen te matigen en de verlosfing van de pogingen der natuur zelve te verwachten , of om het kind te keeren en eene fpoedige verlosfing door kunst te be» werken. De beantwoording van dit vraagftuk word des te moeijëlyker, om dat men aan den eenen kant veelvuldige voorbeelden heeft van vrouwen, die in gevalle van zwaare bloedvloeijingen, onder eene behoorlyke behandeling, door de hulp der goede natuur gelukkig en zonder eenige kwaade gevolgen gered zyn geworden, terwyl men ter anderer zyde, niet weinigen, die zich naar uiterlyken fchyn in gelyke omftandigheden bevonden, door de Kunst, zo 't fcheen , voorfpoedig verlost, weinig tyds daarna heeft zien fterven. Deeze onzekerheid nu wegtenemen en daarentegen vaste en redelyke gronden op te geven , naar welken men kan oordeelen, in welken gevallen men veilig op de hulp der Natuur moog' wachten, en wanneer integendeel de verlosfing door Kunst volftrekt noodzakelyk is, dat is ongetwyffeld een allergewichtigst punt in de Vroedkunde, en het hoofd-oogmerk van den Hr. Rigby in dee.ze Verhandeling, aan welke Wy zeer gaarne' den verdienden lof willen toekennen, van dit gewichtig onder-  248 EDWARD RIGBY, Proeve enz. derwerp klaar en duideiyk behandelt, en zyne gefielde gronden door een goed aantal van eigen' waarnemingen geftaaft te hebben; terwyl wy ons desönaangezien uit beginzelen van rechtvaardigheid en dankbaarheid verplicht reekenen, de eer te handhaaven van den beroemden Vroedkundigen Levret. Deeze heeft lang voor den Heer Rigby deeze gantfche zaak volledig afgedaan, en breedvoerig aangetoont, dat de inplanting des moederkoeks omme en by den inwendigen mond der baarmoeder eene gemeene en gewisfe oorzaak van zwaare bloedvloeijingen in hoog - zwangeren is, en dat in zulken gevalle geen ander middel is tot redding, als eene fpoedige verloffmg door de kunst, hoe zeer hy anders met onzen Schryver meene, dat de natuur, onder eene voorzichtige behandeling, 't zy alleen, 't zy naar de wyze van Puzos geholpen , in andere gevallen doorgaans voor zich zelve genoeg is: hy heeft daarenboven alle merkteekenen opgegeven, door welken men deeze bloedvloeijing van anderen kan onderleidden Onze fchryver zegt, bl. 22*. dat Hy, na het affchryven van zyn Tractaatje, Levret's Vroedkunde te zien gekr.eegen, en daarin een hoofdftuk over de Bloedvloeijingen gevonden had, waarin Levret met drie of vier voorbeelden aantoonde, dat de Moederkoek naby den mond der Baarmoeder gelegen kan zyn, zonder vooraf van elders afgefcheurt en derwaart gezakt tc zyn. Dit is alle de melding die de Heer Rigby van den Franfchen Vroedkundigen maakt. Wie ondertusfchen de moeite neemt Levret's Verhandelingen over dit onderwerp aandachtig te overweegen, en met Rigby's Gefchnft te vcrgelyken , zal met ons moeten erkennen , dat de roem van dit gewichtig onderwerp in een meuw licht geftelt te hebben , den Eerften onweder- fpre-  B. J. D. Ferfiag van een' Ekftriefchen toejiel. 249 fprekelyk toekomt, en 'er by den Laatften niets voorkomt dat eigentlyk den naam van nieuw verdient. v,.-;: qUtJ 1135,3 mVi n*?d& ■ -...» - «wuqlw I ,r. /ijwri§oj*inbbos ui i'bori 'Jb : .r-gna .d VERSLAG van een' nieuw uitgevonden'Electrie- fchen toeftel, genaamd Electrophore perpétuel, benevens van eenige proeven met denzelven alhier genomen. j, Caufa latet, vis eft notisjima." Onder alle de nafpooringen van de Natuur, of veeleer van de verfchynfelen die wy gewaar worden, en met welke wy ons moeten vergenoegen , zo lang het 1 -ons niet gelukt de bekleedfelen, waar achter de waare oorzaaken van haare uitwerkfels verborgen liggen, te doorzien, mogen wy met recht de reeds ontdekte eigenfchappen van de Eleótriciteit, voor geene der minst gewigtigfte en fraaifte in haare foort aanmerken ; te 1 meer, dewyl de meeste deezer verfchynfelen, federt 1 omtrent eene halve eeuw, om zo te fpreeken, als 1 nieuw aangekomene in de wysgeerige waereld zyn. Door dezelve genieten wy, buiten het geneeskundig nut, reeds het voordeel, om onze gebouwen en fchepen eenigermaate voor de verwoestende uitwerkingen van den blikfem te kunnen beveiligen; terwyl ze daarenboven geduurig door zeer byzondere en veeltyds zeer onverwachte ontdekkingen, onze verwondering levendig houden: eene verwondering, welke misfehien zo veel te grooter is, door onze onkunde omtrent de voldoende verklaaring van veele verfchynfelen, waarvan de voor| zichtige wysgeer, die zich niet dan met fchroom op den  2JQ Verftag van een' Eletïriefchen toejlel. den glibbetigen grond der Hypothefes durft begeevén, dikwyls betuigen moet, geene hoogere kennis te bezitten, dan iemand die nimmer om wysbegeerte gedacht heeft ; , kunnende hierin, de waarneemingen van het verftand, die der bloote zinnen byna geen hulp toebrengen: de wysgeer heeft, in zodanige gevallen, ech. ter dit voordeel, dat hy , r bezield en wakker door den geest van opmerkzaamheid , indien men het zeggen mag, betere zinnen fchynt te hebben. Ware deeze geest van opmerkzaamheid wat algemeener, wy zouden met mee*- grond mogen hoopen, dat duizend verfchynfelen, die 't geval dagelyks doet geboren worden, door den tyd , in nuttige ontdekkingen zouden veranderen. Men vergeeve my deeze geringe uitweiding, ter gelegenheid dat ik dacht het onzen Vaderlandfchen beoefenaaren der Natuurkunde niet onaangenaam te zullen zyn, in dit werk een kort verflag te vinden, wegens eene nieuwe ontdekking, om door een eenvoudigen toeftel, by aanhoudendheid, en zonder geduurige wryving, Elecfriciteit voor te brengen , 't geen des wegens EleStrophore perpétuel genaamd word. De befchryving van deezen eenvoudigen toeftel, benevens eenige proeven met denzelven genomen, vinden wy in eenige brieven, welke in de meeste Joumaalen der Geleerden geplaatst zyn; als van den Heere Alexanoer. Volta, Edelman te Conto (*), die men voor deszelfs uitvinder houd ; den Heere Abt Jacquet te Weenen, en den Heere Rouland te Parys, uit welke brieven ik het voornaamfte zal overnecmen, hierby voegende eenige aanmerkingen en proeven, welke ik, met een' myner vrienden, den Heere A. P. v. T., over dit onderwerp gedaan heb. ■ <•) Eene Stad in ItaliSn, omtrent vier uwen ten Noorden van HFImm,  ■genaamd Eletlrophore perpétueh sjt •De toeftel, zo als de Abt Jacquet dien befchryft, is aldus: „ Dezelve beftaat uit twee plaaten van metaal, „ eene daarvan is overdekt met eene laag hars ter „ dikte van J duim; de andere is voorzien van drie zy„ den koorden , ten einde men daardoor dezelve ligte„ lyk op de voorige plaat kan ftellen, en weder daar„ van afneemen, zonder eene derzelve aanteraaken." Men kan hierby tot opheldering aanmerken, dat de beide plaaten behooren rond te zyn , en even groot, i vooral behoort de onderfte plaat , zynde de met hars overdekte, niet kleinder te zyn dan de bovenfte, maar veeleer zelfs iets grooter, 't welk de werking zekerder maakt. De dikte van het metaal is onbepaald, gelyk Imede de foort, fchoon men gewoonlyk koper, of blik, daartoe gebruikt; men kan derhalven hetzelve zo dun ncemen als men wil. Ook is de grootheid van twee voeten middellyn geen noodzaakelyk vereischte; men I kan dezelve grooter , of kleiner neemen, naarmaate i men de werking in een' hoogeren , of laageren graad j begeert. De zyden koorden, waartoe men ook linten neemen kan, zyn het best van groene of blaauwe kleur, i gelyk dezelve gewoonlyk tot Electriefche proeven gei nomen worden. De ltof waarmede men de onderfte plaat overdekt, is mede niet bepaald aan de hars alleen, kunnende men daartoe, wegens de broosheid der hars, ook gebruiken hars met wasch vermengd, pik, ! zwavel, mastik, fchellak, enz, . ,, Wanneer men de Ekctxophore in werking wil bren« ,, gen, moet men beginnen met de laag hars, waarmede „ ueonderfte plaat overdekt is, te wryven, 't zy met de ,, hand, of met een'lederen handfehoen, of met eenig , bent; voorts door middel der zyden koorden, de ,, bovenfte plaat op deeze, met hars overdekte, ne,t derzetten; dit gedaan zynde, moet men met het r • Algem ■ BiriL. I, Deel. N. 2. R „ ui- 3 i  -52 Verfiag van een' Eletitriefchen toejlel, „ uiterfte van den duim en vinger de beide plaaten, al„ dus op elkander leggende, aanraaken; 't voldoet zelfs als men flechts de bovenfte plaat alleen van „ boven, even met een' vinger, [of met eenig metaal, of ander geleidend lichaam] raakt, vervolgens moet „ men, door middel van het hengfel der zyden koor}J den, de bovenfte plaat ter hoogte van 8 of9 dui,, men opheffen, en als dan, kan men uit deeze plaat, „ [over derzelver geheele oppervlakte] 't zy met den „ knokkel van een' vinger, of met eenig metaal, mits „ het niet fcherp of puntig zy, eene Eleöricfche vonk „ trekken. Na deeze eerfte proefnceming fielt men „ de bovenfte plaat weder op de beharste plaat; en na „ beide de plaaten, of wel de bovenfte alleen, op de „ zelfde wyze als te vooren aangeraakt te hebben, ligt „ men door middel der zyden koorden de bovenfte we,, der op, alsdan bevind men op nieuw, dat zo dra men een' gebogen' vinger, of rondachdg metaal, daarby ,» brengt, men ook weder eene Elektriefche vonk uit „ de plaat trekt. Deeze werking of proefneeming kan „ men zo dikwyls herhaalen als men wil, zonder dat ,, het nodig zy de hars op de onderfte plaat weder te ., wryven. Men kan veilig de bovenfte plaat een' ge „ heelen dag, ja zelfs verfcheiden dagen, op de on„ derfte laaten rusten , zonder dat men behoeve te vreezen dat de Eletlrophore deszelfs vermogen zal ,, verliezen." Ik zal hier nogbyvoegen, dat men by ondervinding weet, dat het zelfs niet noodzaakelyk is de beide plaaten van metaal te neemen, men kan daar toe ook houten fchy. ven van een voet, twee voeten, of meer middellyn, en onbepaald van dikte gebruiken, van welke nochtans de bovenfte fchyf noodwendig over derzelver geheele oppervlakte met plaatzilver moet bekleed zyn; de onder- fte  genaamd Eletlrophore per.pêtnel. 253 fte kan uit enkel hout beftaan, waarop men de gefmol* ten harsachtige ftof ter behoorlyke dikte giet; hoewel het echter beter is, zo dezelve alvoorens ook van rond* omme met plaatzilver bekleed word: men kan by zulk eene onderfte plaat van hout ook een dekfel van metaal gebruiken. Zo men het mengfel van hars en wasch gebruikt moet men in acht neemen, dat 'er teft minfte in hoeveelheid drie deelen hars tegen één deel wasch zyn. Men bedient zich ook in plaats van eea. hengfel van zyden koorden of linten voor de bovenfte plaat, waarmede men dezelve vryftelt (ifoleerf), Van eene pyp zegellak, of van een glazen cylindertje o£ buisje, 't welk men door middel van een koperen bosje in dc metaalen plaat, of houten fchyf, kan vastfchroe-» ven; vervolgens altoos wel zorg draagende dat de zyden koorden, het lak of het glazen buisje en de bovenfte plaat, zo droog gemaakt worden als mogelyk is, dezelve ten dien einde wel afwryvende en by vochtige lucht ectt weinig warmende; insgelyks moet men de harsachtige oppervlakte wel droog houden. Om op eene ligte wyze te ontdekken of de Eletlrophore werkt, kan men boven pp het dekfel, een' dunnen zyden draad door middel van een weinig lak vasthechten , welke draad zich terftond verheft wanneer het dekfel opgeligt word en aldus door de Eletlrophore belaaden is ; men kan dit insgelyks beproeven met donsveêrtjes of andere ligte ftof op het dekfel te leggen, welke, zodra hetzelve in werking ge* bragt is, daarvan affpringen, of zich op cn neêr beweegen wanneer men de hand even boven dezelve houd, Deeze byzondere eigenfehap der uit zichzelve Elec» triefche harsachtige lichaamen , bragt my op de ge* dachtc om tc beproeven of het glas, (als zynde mede uit zichzelve Eledtncsch) wanneer het Elettriesch vermogen daar van eens opgewekt wierd, hetzelve ook by R 3 aan.  Verflag van een' Eletlriefchen toeftel, aanhoudendheid en door enkele aanraaking zou blyven bezitten; waarop ik my bediende van eene fchyf fpiegelglas , ter dikte van omtrent J duim, en ter grootte van omtrent een voet middellyn, dezelve eerst wel droogende en met leder fterk wryvende; voorts leidde ik die op eenig metaal, op een tafel, of ook op de hand neder, (tellende op hetzelve het dekfel of bovenfte plaat van eene Eletlrophore van Volta , 't welk een weinig klcinder was dan de glaze fchyf, en door middel van een glaazen buisje vrygefteld en opgeligt wierd , en telkens by de opheffing van het dekfel, (na het zelve alvoorens, toen het op de glaze fchyf ftond, even aangeraakt te hebben) konde men , als met de andere Eletlrophore, daaruit Eleólriefche vonken trekken. Myn vriend, welken ik dit medegedeeld had, berichtte my gevonden te hebben, dat wanneer men 't glas, om deszelfs Eleflriefche kracht op te wekken, met de raetaale plaat zelve (welke van koper was) een poos wreef, als wilde men 't glas polysten , de vonken daardoor veel fterker wierden, gelyk ik mede gezien heb, fchoon de kopere plaat weinig meer dan een halve voet middellyn had; echter zyn de vonken , met zodanig .eene glaze Eletlrophore voortgebragt, zo fterk niet als die met eene harsachtige van meerder grootte : ook bewaart dezelve haare aanhoudende kracht zo lang niet, doch deeze word ftraks daar in herftelt wanneer men het glasbuisje afveegt, en voorts de fchyf, met de plaat weder een weinig wryft. Van alle de ftoffen waarmede wy vervolgens proeven namen, hebben wy geene betere gevonden dan de Schellak; naamelyk, door een fchyf van deeze ftof, ter dikte van J duim en ter grootte van ruim een voet middellyn, te leggen op eene metaale plaat, of verzilverde houte fchyf van de zelfde grootte , en voorts eene  genaamd Eletlrophore psrpêtuel. 255 eene dergelyke plaat of fchyf, met een hengfel van zyde linten voorzien, op de fchyf van fchellak te ftellen; dan even van boven aan te raaken, en voorts ter hoogte van eenige duimen op te heffen, als wanneer men vry fterke vonken daaruit konde trekken. Zo men , na het afhaalen der vonk uit het dekfel, hetzelve door middel der zyden linten, weder op de fchyf van fchellak ftelt, en vervolgens éénen vinger brengt aan de metaale plaat, of houte fchyf, onder de fchellak, terwyl men met een' anderen vinger het dekfel aanraakt (zonder de middelfchyf van fchellak te raakenj, gevóelt men een' ligten, hoewel duidelyken Elettriefchen fchok. De Abt Jacquet maakt ook gewag van deezen fchok met de Eletlrophore van Volta , doch wy hebben dien daarmede niet zo fterk kunnen befpeuren dan met eene fchyf van fchellak tusfchen twee metaale plaaten, of verzilverde houten fchyven. De zelfde Abt geeft ons nog bericht van een zeer byzonder verfchynfel met deezen toeftel van Volta: , Wanneer ik"(zegt hy) de Elettropfore gefteld had op ü eene verniste laê-tafel (Commode}, waarvan het bo„ venfte blad omringd was met een' vergulden boord, wierd ik gewaar, dat op 't oogenblik wanneer ik „ eene vonk uit de opgeligte bovenfte plaat trok, het geheele vergulde boordfel, rondom de Comvmle vaa vonken flikkerde; ik dacht in het begin dat zulks „ veroorzaakt wierd doordien de zyden koorden het „ dekfel of bovenplaat niet genoegzaam vryftelden, „ weshalvcn ik, om te beletten dat het Electriefche „ vuur niet door myn lichaam konde afvloeijen op den „ Vloer waarop de Commode ftond, my plaatfte op een „ voetbankje , [voorzien met glaaze ftyltjes, of op „ een' lak of pikbak] en my aldus vryftelde; doch ik „ vond wel haast in myne gedachten bedrogen te zyn, R 3 „ de-  90 VerH m e™' EleSlriefchen toeftel, » dewyl ik, aldus geplaatst, en teffens zorg draagende » zo verre van de Commode af te blyven als mogelyk » waar', echter het verguldfel om den rand, op de zelf. „ de wyze als te vooren, zag flikkeren zo ras ik eene „ vonk uit de opgeheven bovenplaat trok, dit zo by» zonder, als onverwacht verfchynfel, heb ik federt » dien tyd verfcheiden maaien herhaald. Kort daarna » vond ik, dat zo iemand, terwyl ik uit de opgeheve„ ne bovenfte plaat eene vonk trok, den vinger zeer „ naby aan de onderfte met.ale plaat hield , dezelve „ ook altoos, eene vonk uit deeze onderfte cn niet vry. » geftelde plaat trok; beide deeze verfchynfelen be» rusten ongetwyfeld op een zelfde grondbeginfel " Het . is ons niet gelukt het eerfte verfchynfel' zo achtbaar te befpeuren (*), doch het laatfte hebben wy byna altoos in eene donkere kamer gezien, vooral wanneer men, in plaats van een'vinger, een rondachtig metaal naby de onderfte plaat houd; echter wierden wy deeze flikkering gewaar, wanneer wy aan de onderite plaat zelve, van rondomme, goudblaadjes hechtten. Wanneer men de harsachtige ElecJroplwre vryfteld op een C) Toevallige omftandigheden, nis by voorb. de Poort van het vernis op de Cotnmodi enz. enz. kunnen ligt de ooraak zyn , dat hïeri zulk een Verfchynfel „iet altoos ziet: ik herinner my, l,y deeze selesenheid by een' vnend gezien te hebben , dat het metaale dekfel van een Eleclropho. re, op een groen gevenvden tafel met witte verw gefHppeld ..gefield zynde , deszelfs kracht verfcheiden minuten volmaakt behield, zo -oed als Of hetzelve op de volkomenfte wys was viygefleld; en dit gebeurt no* telkens. hoe menigmaal men deeze proef op die tafel herhaald ' 't "een op eene dergelyke tafel, en in dezelfde Omftandigheden (zo veel'ik (reet) by my met gelukt is, waarvan de foort of ouderdom der verw, dc droogte van bet bnut, enz. enz. de reden zyn kunnen; fchoon ik echter zulks hoewel met zo volkomen, ook op een groen gewacht kleed ondervond' *€, door heeft .n.n misfchien aanleiding, om het verfchynfel op de Commode te kunnen verfclaaren.  genaamd Eletlrophore perpéluel. 257 een glazen tafeltje, word men gewaar, dat zo dra men ééns, of meermaalen, dc vonk uit de opgeheven bovenplaat of dekfel getrokken heeft, en het zelve, door middel van de zyden linten, of het glazen buisje, weder op de hars field, men by eene volgende aanraaking van deeze bovenplaat, terwyl dezelve rust op de onderfte plaat, eene vonk trekt, en vervolgens, wanneer de bovenplaat opgeheven wordt, weder eene vonk daar uit haalt, en zo telkens, by de aanraaking na het nederzetten eene vonk, en na het opheffen weder eene venk; welk verfchynfel van geduurige vonktrekking men eenigen tyd kan hcrhaalen , tot dat het allengs minder word en verdwynt; als wanneer men dit weder kan herftellen, door de onderfte of beharste plaat even aan te raaken. Men ondervind ook zo dra de bovenplaat opgeheven is, dat men dan geduurig uit de onderfte plaat, welke vrygefteld ligt, zo wel eene vonk kan trekken als uit de opgeheven bovenplaat. De Heer Roulakd maakt in zynen brief ook gewag van deeze laatfte dubbele vonktrekking. Doch zonder dat deeze vryftelling der Eletlrophore plaats heeft, ontdekt men meesttyds, en wanneer dezelve genoegzaam werkt, dat men zelfs een vonkje kan trekken uit het dekfel of bovenplaat, zodra die op de met hars, of beter met fchellak, overdekte plaat gefteld is; waardoor het fchynt'dat de enkele opzetting van het vrygefteld metaalen dekfel op de harsachtige ftof, hetzelve terftond belaad: zo men, na het opligten van het dekfel, en het afnaaien van de vonk daar uit, hetzelve weder op de beharste plaat fteld, ziet men op nieuw dit vonkje, zodra men een' gebogen vinger of rendachtig metaal dicht by de bovenfte oppervlakte van het, nu rustende , dekfel brengt. De Eletlrophore van glas.', waarvan ik hier tc vooR 4 rea  258 Vcrjlag van een' Eleilriefchen toejlel, ren gefproken heb, vrygcfteld worJende, geeft ook het verfchynfel der dubbele vonkr.rekking, even als de vrygefielde harsachtige Eletlrophore van Volta; doch men moet hierby aanmerken, dat gelyk de vryftelling van deeze moet gefchieden door middel van glas, men de Eletlrophore van glas moet vryftellen door middel van eene harsachtige ftof(by voorbeeld, door eene fchyf van fchellak) ; zonder dit in acht te neemen hebben deeze verfchynfelen geen plaats. De Abt Jacquet zegt ons vervolgens: „ dat men „ de werking der Eletlrophoren veel kan vermeerderen, „ door de middellynen der plaaten of fchyven te ver„ grooten ; om dit te doen zonder door dc zwaarte „ dier groote plaaten belemmerd te zyn, neeme men „ voor de bovenfte plaat den houten rand van eene groo„ te does, maakende in plaats van derzelver bodem van „ hout, een' bodem van linnen, 't welk men met plaat„ zilver van onderen wel bekleed, gelyk men mede om„ trent den houten rand werkftellig maakt; hebbende „ zodanig een dekfel nog dit voordeel boven de vaste „ plaaten, dat deszelfs bodem, beweegbaar zynde, met „ alle de punten van deszelfs oppervlakte het bckleed„ fel der harsachtige ftof van dc onderfte plaat, aan„ raakt". Wy hebben de waarheid hiervan duidelyk ondervonden , en eene Eletlrophore van ruim 2 voeten middellyn hier door op eene zeer gemakkelyke wyze behandeld ; wy hebben daartoe , gelyk mede om buiten de nabuurfchap van het beladen dekfel te kunnen blyven, de zyde koord welke verknocht was aan de koorden die tot een hengfel van het dekfel dienden, over een katrol aan de zolder , loodlynig boven de onderfte plaat, doen loopen; de vonken door middel van deezen toeftel verwekt, waren fomtyds meer dan een duim lang, cn io of 13  genaamd Electrophore perpétuel. ' 250 12 derzelve genoeg om eene Leidfche fles met een' middelbaaren fchok te belaaden. De Heer Volta fpreekt in zynen brief van eene ■'■EleStrophore van diergelyke grootte , uit welke hy dik-wyls opdenafftand van 10 of 12 vingerbreedten, vonken trok van eene blixemftraal-vormige gedaante , gelyk die welke wy uit de geleiders der groote Elektriciteiten, onder eene aanhoudende draaijing zien voortkomen. „ Om deeze te verkrygen (zegt hy) moet men de „' mastik pofitief EleSrifeeren, vervolgens by het opge, ligte dekfel, den knokkel van een' gebogen vinger ,of „ den ring van een' fleutet brengende, ziet men terftond „ eene lange dunne vonk, gelyk die van welke ik ge„ fproken heb; dan eene aaneenfchakeling van vonken; " dan weder eene zeer lang lichtpenfeel, gepaard gaan- " de met een flaauw gekraak. Eindelyk word eene " Leidfche fles vin middelbaare grootte , met niet ;; meer dan 5 of 6 vonken daar mede uit het opgeiigte dekfel te trekken , hierdoor genoeg belaadën om een' „ fterken fchok voort te brengen", t: Doch zulk eene fraaije en verbaazende uitwerking hebben wy niet kunnen befpeuren : ook niet dat de Ekdrophore eene evengroote werking had by vochtig weder, wanneer de ftof gelegenheid heeft om fpoediger langs de vochtige zyden koorden of het glaze buisje af te vloeijen ; 't geen men duidelyk befpeurt aan het licht 't welk langs het glazen buisje van het belaaden dekfel afftraalt, zo dra men 't glas, met den adem een weinig bevochtigd en de proefneeming in het donker verricht. Terwyl wy met deezen grooten toeftel werkten , baarde een byzonder verfchynfel ons in 't begin veel verwondering; naamelyk,wy bevonden dat het niet nodig ware om de bovenplaat of dekfel, en dus veel minder de beide plaaten, met de hand aan te laaken, alvoo\{ j rens  z6o Vcrjlag -van een' Eleclriefchen toejlel, rens men het zelve ophefte om daar uit dc vonk te trekken , gelyk de gewoone en hiervoor befchreven behandeling der Eletlrophore als noodzaakelyk te kennen gaf; de proef verfcheiden keeren herhaalende, en het dekfel weder, door de meergemelde zyden koorden, op dc beharste plaat hebbende laaten vallen, en (zonder aanraaking) daarmede weder opgehaald, zagen wy telkens eene even fterke vonk als of wy het aanraakten; wy vonden echter kort daarna de rede daarvan , hierin beftaande: dat de rand van de onderfte plaat, welke eigenlyk eene houte onverzilvcrde fchyf was, begoten met een mcngfel van hars cn wasch, rondomme een weinig (omtrent een vierde, van een duim) uitftak boven de oppervlakte van de laag harsachtige ftof, en dat bygevolg het dekfel, welks verzilverden rand tegen dien laagen houten rand of boordfel raakte wanneer het nedergezet was, hierdoor alvoorens, of te gelyk met de opligting reeds eene genoegzaame raaking onderging om bekaden te kunnen zyn; wy vonden vervolgens dat als men by dc opheffing van 't dekfel van ieder Eletlrophore, hetzelve eenig. lichaam van hout doet aanraaken , 'c welk even op de hars van de onderfte plaat word gelcgt, men niet nodig heeft het dekfel vóór de ophef, fing aan te raaken, als naar de gewoone wyze, maar dat hetzelve, aldus opgeheven zynde, zo veel wy uiterlyk befpeuren konden, eene vonk geeft even fterk als anders ; 't geen byzonder is, als men aanmerkt dat hierdoor de Electriciteit gelegenheid fchynt te verkrygen, om van het dekfel door het hout, 't geen het raakt eenigzins te kunnen afvloeijen en zich dus in het oogenblik der opheffing , zo niet geheel, immers voor een gedeelte te losfen; om ons hiervan verder tc verzekeren, namen wy den uitftekenden rand of boordfel van deeze zelfde Eletlrophore weg, en wy ondervonden dat .toen het dekfel, even als met de gewoone Eletlropho- ., ren  genaamd Eletlrophore perpêtuel. \ aCi ren, wederom eerst moet aangeraakt worden, om daar "uit, na de opheffing, eene vonk te kannen trekken. ,Eene andere Eieclrophore fmts van pik met hars vermengd gemaakt hebbende, en weder van zulk een boord voorzien zynde, geeft weder de vonk zonder aanraaking, deeze geringe opmerking maakt de behandelmg der EkSlrophoren nog meer byzonder en eenvoudiger. Wilde iemand deezen toeftel vergrooten door faam'voeging van andere reeds bekende zaaken , misfchien zou hy ook de uitwerking kunnen vergrooten : de opeenftaapeHng van verfcheide Ektlrophoren is ons^ rceus toeschenen als een middel tot verfterking van t vermogen, cn ook als een bron van nieuwe proeven; hoe,wel onze waarneemingen daaromtrent nog niet volftre.ct beftendig geweest zyn, gelyk die welke ik opgegeeven heb, en daarom van my verzwegen zyn. Inderdaad de verbetering der Ektlrophoren komt met onwaarfchynlvk voor: het is zelfs veeleer onwaarfe^nlyk dat men byna ten eerfte daar toe reeds de beste ftoffen zou gekorcn, of gevonden hebben Ik hoop dit verflag den beminnaaren der Natuurkunde geleg.nheid zal geeven den eerften trap te kunnen betreden tot verdere oefening. Men verbeelde zich echter met dat dccze verfchynfelen voor het oog geheel blinkende zvn, maar het fchynt my toe dat zy ter naipoonng van dé wetten der Natuur, in deeze zeer byzondere kracht der ftof, van waarde zouden kunnen zyn; dewyl het zeker is dat de minst faamgeftelde proeven het naast by de werking der Natuur zelve zyn: de kortfte weg immers is altoos haare weg; en ons vernuft leert ens maar al te dikwils, op eene fchrandere wyze, omwegen vinden, of — ingebeelde wegen zoeken. Het fchynt dat de faamftelling deezer Eletlrophore van Volta haaren oorfprong eigenlyk hebbe uit eene an- ae-  262 T'erjlag van een' Elecïriefchen loejiel. dere proef door den Heere jEpinus te Petersburg op. gegecven; aldu5: „in een metaalen kom giet men gefmol„ ten zwavel, en wanneer dezelve daarin koud geworden „ is, word men geene Elecïriefche kracht noch in 't me„ taal, of in de ftoffe gewaar; doch zo dra men de zwa„ vel van het metaal affcheid zullen zy beiden Eleclriek „ zyn, welke kracht weder verdwynt zo ras men de zwa„ vel weder in de kom ligt, en wéér herboren word wan„ neer die daar weder word uitgenomen". — Deeze foort van Elektriciteit noemt gemelde Heer Ele&ricitas Jponlanea of, uit eigen wille werkende Electriciteit. In alle deeze waarneemjngen, welke alleen als zodanige worden opgegeeven , heb ik voordachtelyk geen melding gedaan van de proeven omtrent de nafpooring van derzelver oorzaaken , of om beter te fpreeken, van de overeenkomften of ftrydigheden met de eene of andere tot hiertoe aangenomen wyze van verklaaring door eenig Jystema. Veele der verfchynfelen heb ik met het fystema van den zeer beroemden Dr. Franklin, betreffende eene pofitieve cn negatieve Electriciteit, kunnen overeenbrengen, andere niet, immers tot nu toe niet: meerdere proeven zouden hierin misfehien meerder zekerheid kunnen voortbrengen. In een volgend ftukje hoop ik een verflag te geeven van deeze meer nafpoorende proeven, en daar in de reeds gegeevene verklaaringen van de Heeren Volta, Jacquet en Rouland te overweegen, als mede die proeven en verklaaringen welke ik met myn' vriend den Heere v. T. over dit onderwerp gedaan heb, daar weder by te voegen; intusfehen zal het ons aangenaam zyn indien andere beminnaars der Natuurkunde, lust hebbende zich met, deeze ftoffe bezig te houden, ons eenige nieuwe proeven of gegronde Verklaaringen willen mêdedeelen (*). B J D O Zy die zich van de Ekclrophorcn, in dit verflag belchrcven, willen «omen, kunnen dezelve bekomen by J. Cuthtofon, Mathemaüfche en Phyfiiche Inftramentmaker alhier. XI>  Eleclriciteit en ontvlambaare Lucht. 263 „ffij-! inu£W e^VCd M*^*™»» BERICHT van eene Proef, genomen omtrent de uitwerking van het Elccbiefche vuur op de ontvlambaare Lucht. (Inflammable Air.) -p*e verbaazende verfchynfelen van het Elcftriefche JU vuur, wanneer het door middel van Leidfche flesfen, of Batteryen, tot eene aanmerkelyke kracht vcrfterkt word ; de niet min verbaazende eigenfchappen der vaste en andere foortcn van Luchten, over welke •de Heer Priestley , te London, onlangs eene Verhandeling heeft uitgegeeven, bragten myn' vriend y den Heere A. P. v. T. en my, tot het denkbeeld om te beproeven, welke de uitwerking zoude zyn van de faamvoeging dier beide verwonderlyke vermogens der Natuur. Hiertoe gebruikten wy een' glazen Cylinder , ter hoogte van ruim een' halven voet, en van nagenoeg i\ duim middellyn, 't welk aan de eene zyde open, en aan de andere meteen' glazen bodem was voorzien, (gelyk de gewoone molglazen, )dit glas, naar de wyze van den Heere Priestley ,zevuk\ hebbende roet ruim een derde gedeelte ontvlambare of inflammable Lucht, en het overige met gewoone Lucht QAtmospherial Ah ), ftclden wy , het onderfte boven , in een fchoteltje met water; vooraf hadden wy in den bodem van't glas, (nu het bovenfte gedeelte) eene kleine opening doen drillen , en door dezelve een koperdraad doen gaan, tot byna een' duim boven de oppervlakte van het water, hebbende de opening rondom het koperdraad met kraanwas luchtdicht gemaakt; het glas aldus op een' genoegzaamen afftand van ons geplaatst hebbende , deeden wy den Electrieichen fchok uit het koperdraad, dóór de gemelde Luchten m het water gaan, en in een oogenblik vertoonde zich het glas  a5| Eleclriciteit en mfdamiaare Lucht. glas van binnen in vlam, cn rees, dus brandende, tot eene aanmerkelyke hoogte naar boven, waarna het met een' zwaaren fiag geheel verbryzeld wierd.,. Wy namen vervolgens een dergelyk glas, weder ge* vuld met een derde gedeelte inflammable Lucht , doch vulden het overig gedeelte, in plaatfe van met gemeene Lucht,met Lucht zonder vuurftof (Dephlogistic airjz toen was de flag veel geweldiger, en de uitwerking zo fterk, dat fommige ftukken van het verbryzeld glas niet alleen op een' afftand van 12 voeten en meer wierden voortgeworpen, maar dat zelfs eenige daar van in den zolder van het vertrek, wierden gedreven, terwyl het koperdraad, waardóór de fchok was gegaan, en \ duim dikte had geheel krom was gebogen. B.giyncnde dat de werking der ontvlamde Lucht ei* genlyk de oorzaak was van dit geweldig verfchynfel, en dat het Eledtriefche vuur niets dan het middel tot de oogcnblikkelyke aanfteeking geweest was , namen wy weder een dergelyk molglas , fluitende het gaatje 't welk daar in van boven gedrild was , met kraanwas luchtdicht, zonder toen het koperdraad te gebruiken; dit glas met inflammable Lucht gevuld hebbende, en aldus het onderstboven in water gefteld zynde, maakten wy in de kraanwas eene kleine opening om de inflammable lucht door te laaten, en hielden eene brandende kaars, op den afftand van 3 of 4 duimen , boven het zelve; dit gaf een fchoon verfchynfel: wy zagen eerst boven het glas een brandend wolkje zweeven, 't welk vervolgens daalde, en door de kleine opening in het glas drong, toen oogenblikkelyk de andere lucht aanftak, door welk vuur hetzelve met een' fterken flag verb~yzelde. Wy hebben gedacht den beminnaaren der Natuurkunde geen ondienst te doen, met hen deeze proeven mede te deelcn. B. J. D. LET-  LETTERNIEUWS. ITALIË. Rome. Alphabeticum Barmanum feu Bomanum Regm Av» Sniti^um^ ^»»««. Mi 8vo. .777- Dit werkje is uitgegeven door de Congregatie de Propaganda Bde te Rome, onder opzicht van den Abt A**D«*ri, en den Eerw. P Carpani , eenyds zendeling in Pegu. liet vervat het A , B C der Bannanfche of Taak, d.e m t Komnk. ryk van Ava- en de omleggende Landfchappcn gefproken wordt. Dit Koninkryk legt oP eenentwintig graden lengte, grenzende aan Tibet en Chineesch Tanarye, en is omringt door de rykea Z Pegu, Tangu, Laos, KasQ of Asfem en Arakan;ea ryk des Konings van Ava zelve is zeer uitgebreid. De Bar rnanfche of Bomanfche taal wordt dus genaamd naar t woord Bomas, een fterk man of groot volk betekenende, en word: rgeheele ryk door gefproken. Haar AlPh,bet heeft drie-enden g wortel-letters en verfcheide faamengeftelde; 't begnit „et K en eindigt met A, heeft nogthans geen q nociF, maar drie foorten van I, en twee van V en van O. Deze volken hebben noch eene zeer oude en heihge taal, d.e Bau oïBalia word, genoemd, en den Talapoin: of Puesteren die 1 Monniken leeven, alleen bekend is De Wilden, die in deze landen woonen, fpreeken een andere taal, hun byzonder eigen, en Kariaan geheeten. De mwooners zyn Afgodendienaars, en dienen den God van de Tibetters Buffa genaamd-, doch de Barnabiter Zendelingen hebben onder hen dertien kerken weeten te ftigten. Mufn Capitolini antiqu* Infcriptiones a Franc.sco Eügehio Güasco, Alexandrino, ejusdem Mufn Curatore nunc pnmum editie, notisque illuftraU, Vol. li in 4«>. -77 By J. Priestley, DAT IS, EENE OVEREENSTEMMING der EVANGELISTEN, door J; Priestley, Londen» i777. in 4w' (*> D E zeer geleerde Schryver fielt, gelyk we reeds hebben aangemerkt (*) , dat de Evangelisten , fchoóft zy wegens alle de wezenlyke ftukken, welke tot het le* ven, het lyden, de opftanding, de verheerlyking en de leer van onzen Goddelyken Heer en Zaligmaker behöten, volmaakt onderrigt waren eh daarin ook volmaakt met elkander overeenftemmen , nogthans in geringer omftandigheden zig hier of daar vergist kunnen hebben» en dus in hunne verhaalen van dezelve zo verfchillen * dat die met eikanderen niet volkomen zyn overeen te brengen: En dat men egter, om zulke geringe verfcheidenheden in hunne verhaalen, van ééne en dezelfde ge* beurtenisfe geenszins twee of meer behoort te maken Lyk in 't fchikken der Overeenftemminge, verfchadd geleerde Mannen gedaan hebben. De Heer Priestley^ O Zie dit Ifte Deel dezer Algem. Etst. bier tóten Blada. «*>t ' AlCEM. Biet. I. DflEÏ» N» 3* T  afc* Dr. J. PRIESTLEY, namelyk, beweert, dat de H. Schryvers door geene Infpiratie of Ingevinge gedreven werden , wanneer zy fchreven. ' Dit tot den grondflag zyner fchikkinge gelegd hebbende, beweert hy ten anderen, dat onze Heer J. C. geenszins drie of meer jaren, gelyk het algemeen 'aani genomen gevoelen is, met het prediken van zyn Evangelie heeft doorgebragt, maar flegts ruim één jaar. En yan dit zyn gevoelen zullen we thans onzen Lezeren , inzonderheid, nader berigt geven. Wegens den tyd der geboorte van onzen Heere is hy van begrip, dat dezelve op het Vilde Jaar voor onze gemeene jaartelling moet gefteld worden, zo dat onze Heer vyf en dertig jaaren oud zoude geweest zyn in 't agt en twintigfte jaar der Gemeene Jaartellinge' wanneer hy gedoopt werdt. Lukas zegt wel, dat Jezus toen omtrent dertig Jaaren was, Hoofdft. III. 23, ftra eruv rpmomt, maar die uitdrukking, zegt Dr. Priestley vervat geenzins eene juiste bepaaling. De redenen ' om dit zyn gevoelen te bewyzen, zyn zo byzonder niec* dat we 'er ons mede behoeven op te houden. Den dood van onzen Heiland ftelt hy'op 't apfte jaar der G. J. in 't 782fte na de Bouwing van Rome wanneer de twee Gemini Burgemeesters waren; beroepende zig op de bewyzen, welke de zeer geleerde Le Clerc daarvoor heeft bygebragt in de eerfte Verbandelinge, door hem agter zyne Overeenftemminge geplaatst Inzonderheid dringt Dr. Priestley op de getuigenisfen van Clemens van Alexandrie, Julius Africanus, Origenes, Tertullianus en Sulpicius Severus deswege aan • voegende 'er verfcheide aanmerkingen by , om te tonen ' dat Pafcha in dat jaar zeer wel heeft kunnen gevierd worden op den 18 of 25 van Maart; welk laatfte by veele der eerfte Christenen voor zo zeker werdt gehou- den  Overténjtemming der Evangelisten^ 2$$ den inderdaad gefchied te zyn, dat zy hun PaaschfeesE altyd op dien dag wilden vieren (*). In de derde en twee volgende Afdeelingen handelt onze Schryver over de zeventig weeken van Daniël, en ftelt, dat de woorden vertaald moeten worden ; En weet en ver ftaat, dat van den uitgang van een beftuit ont Jeruzalem te bouwen tot Mesfias den Forst, zullen zyn ze* ven en zeventig weeken; en in zestig en twee jaaren zal het herbouwd worden, enz. Vervolgens wil hy, dat men » om de zeven en zeventig weeken, of 539 jaren, te vinden , van 't bevel af van Darius Hyftaspesz, (waardoot Cyrus bevel bevestigd werdt en eerst kragt kreeg, ont den tempel te herbouwen en om de Joden naar hun land te doen keeren) tellen moet, dat is van 't Jaar 510 voor Christus tot het jaar 29 onzer gemeene jaartellinge, waarin Christus als de Mesfias zyne bediening begon» En door 't bouwen van Jeruzalem verftaat hy het herflellen der burgerlyke regering van *t Joodfche Volk. Hy rekent het begin der zeventig - jarige gevankenisfe Vari 't begin der Belegeringe van Jeruzalem, welke na twéé jaaren eindigde met de daadlyke verdelging van den Jood* fchen Staat door Nebukadnezar; en die belegering begon in 't jaar 580 voor Christus, zodat dc zeventig jaaren eindigden in *t jaar jio, en derhalve C't welk de tyden der voorzeggingen of gebeurtenisfen uitnemend aan* een fchakelt) juist in *t zelfde jaar van den uitgang des bevels van Darius. Dit meent hy kan ook opgemaakt wor* (♦) Zie Wuch's Verklaring Van 't befluic der Nicsefcht Kerkvérgad* wegens den tyd van Pafcha, in Novis Comment, Gottingens. Vol. I. pag. ofi. [Dat Pafcha in dat Jaar op den 18 Maart kwam > heeft G. Bosjour, getoond in zyn Kalendarium Romanum, en uit hem Le Clerc< in de Bibl. Choit» Tom. XV. pag. 194. En deze ftelling komt insgelyks overeen met de ganfche Onderltelling van Dr. Prkslley.] T 2  285 Dr. J. PRIESTLEY, worden uit Zacharia, I. 12. ■ In deze rekening on. derftelt hy dat de Tydrekenaars omtrent de regering van Xerxes een' misflag van tien jaren hebben begaan ; 't welk hy oordeelt genoegzaam door den Heer Lauchlan Taylor bewezen te zyn (*); hebbende Xerxes niet meer dan elf jaren geregeerd; 't welk hy met veele redenen uit dien geleerden Schryver, waarby hy zelf ook andere voegt, omftandig bewyst. En inderdaad, dit fchynt thans eene uitgemaakte zaak te zyn (f)- Hoe geleerd en uitvoerig dit alles ook behandeld zy, wy zullen ons egter daarmede nu niet ophouden. In de zesde en de drie volgende Afdeelingen wordt gehandeld van den tyd, door onzen Heer J. C. befteed in 't werk zyner Bedieninge hier op aarde; welke Dr. P. meent, dat flegts ruim één jaar geduurd zou hebben, en dit zyn gevoelen tragt hy te iiaven met verfcheide* bewysredenen. De zeer geleerde Heer Mann hadt het zelfde gevoelen beweert in zyne Verhandeling wegens Christus Geboorte- en Sterfjaar; maar niemand fchynt hem daarin gevolgd te hebben, behalve onze Schryver, die hier de bewyzen van dien Heer voordraagt, opheldert, beöordeelt, en met nieuwe bewyzen vermeerdert ; fchoon hy in verfcheide opzigten , en met name ten aanzien van Jezus fterfjaar, van hem veel verfchille. Voor eerst, beroept Dr. Priestley zig op de oude kerkelyke Schryvers Justinus den Martelaar , Clemens van Alexandrie, Origenes, Tertullianus, Julius Africanus', Laftantius, Hieronymus, Augustinus, Sulpicius Se- O) In bis Esfay on fome Pasfages in the Revelation, pag. 191 & foll. Ct) Zie R. Schutte, Verhandeling over de LXX Weeken, ifte Stuk, ede Verh. 2de Hoofdft. waarvan we fpraken ia 't Ifte Stuk van dit JUte Deel deezer Jlgtm, BMoth. W. 47, 48.  Overeenfiemming der Evangelisten. 287 Severus en Prosper; die alle ftellen, dat J., C. maar één, of ten langften twee jaren gepredikt heeft. Eufebius was de eerfte, die in 't Evangelie van Joannes vier Paaschfeesten meende te ontdekken , en uit dien hoofde ftelde, dat onze Heer, drie en een half jaar gepredikt hebbende , in 't 19de jaar van Tiberius was geftorven. Maar, zegt Dr. Priestley, 't blykt uit Eufebius Kerkl. Gefchied. in 't III Boek, Hoofdft. 24. dat hy de fchikking der Evangelie- gefchiedenisfen geheel anders begreep , dan de hedendaagfche fchryvers der Overeenftemmingen; want hy meende, dat de drie Evangelisten , Mattheus, Markus en Lukas, alleenlyk verhaalden 't geene de Heiland in den loop van één jaar, na 't gevangen nemen van Joannes den Doper, gedaan hadt, en dat Evangelist Joannes daarom hadt befchreven , 't geene door den Heere te voren was verrigt. Behalve de gemelde Kerkvaders ftelde de Ketter Valentinus ingelyks, dat Jezus maar één Jaar hadt gepredikt. D e woorden van Profeet Jezaias LXI. 1,2. De Geest des Heeren Heeren is op my, • om uit te roepen het jaar van 't welbehagen des Heeren, hadden den Kerkvaderen, volgens 't oordeel van den Heer Mann, aanleiding gegeven, om te denken, dat Christus maar één jaar , dat jaar des welbehagens namelyk, hadt gepredikt; maar Dr. P. denkt, dat zy deze hunne zonderlinge en onnatuurlyke verklaring van des Profeets woorden daarom alleen hebben aangenomen, om dat zy Helden , dat Christus maar één jaar gepredikt hadt. Uit de allernaauwkeurigftc manier , waarop Evang. Lukas de tydtekening ftelt van 't begin der openbare bedieuinge van Joannes den Doper, Luk. III. 1—3. kan men ligt opmaken, naar de gedagten van Dr. Priestley , dat het jaar van Christus dood onmiddelyk op het jaar van Joannes des Dopers prediking moet gevolgd zyn. T 3 » Daar  m Dn. J, PRIESTLEY, » Daar fc misfchien, zegt hy, geen voorbeeld in den „ ganfchen kring der Historie dat eenige andere 'gé, » beurtenis zo omftandig en nadrukkelyk is getydtes» kend; en kan men dan wel met eenigen fchyn onder„ ftellen, dat dezelfde Schryver eene gebeurtenis van n oneindig meer gewigt, te weten die van Christus Dood, » waarmede hy zyne historie eindigt, ten eenenmale » zonder eenige tydtekeninge zal laten ? Dit zou nog» thans het geval zyn, indien hy geene blyken hadde ge» geven, waaruit men van de eene tot de andere ge„ beurtenis een zeker beïluit zou kunnen opmaken, en » W gevalle hy de gebeurtenisfen van verfcheide jaren „ verward hadde, zo dat niemand dezelven of hun getal * zoude kunnen onderfcheiden. Daar het beleid van de- * zen Schryver, in tegendeel, volmaaktelvk met zig „ zeiven kan overeen gebragt worden, op de" onderftel„ ling, dat in zyne denkbeelden het jaar van Christus „ dood onmiddelyk volgde op 't jaar van Joannes pre„ diking, zonder tusfchenkomfte van eenig ander jaar w tusfchen dezelven. Want dan is de tydtekening van „ 't eene overvloedig genoegzaam voor de tydtekening » van 't ander ; en 't was gewisfelyk natuurlyker de » tydtekening in 't begin van 't werk dan op deszelfs „ einde aan te wyzen. ^— Maar nu, men erkent alw gemeen, dat het voor toegedaan zou moeten gehou„ den worden, indien we geen ander Evangelie dan 't „ Evangelie van Lukas hadden, dat de ganfche gefchie* » denis , van 't begin van Joannes prediking tot den m dood van Christus, in de tusfchenwytte van minder „ dan twee jaren begrepen is, naardien het tegendeel „ ook niet te kennen wordt gegeven door eenige mel„ dinge van Paasfchen of eenige ander tydmerk. Uit het beloop van de H. Historie van Christus le. V6i?, oncleent de Heer Priestley een ander bewys voor  Overeenjlemming der Evangelisten. zyne onderftelling. „ Sommige zeer korte tydperken van de openbare bedieninge van Christus zyn, vol" gens de berigten van alle de Evangelisten , zeer vol " geweest van menigvuldige bezigheid. Hy fchynt by *, na onophoudelyk werkzaam geweest te zyn m 't pre" diken, in 't genezen van groote menigte zieken, en " in »t verrigten van zeer veele andere wonderwerken: " en uit de wyze, waarop de Evangelisten zyne gewo" ne levensmanier befchryven , fchynt het genoegfc zaam, dat Hy het grootfte gedeelte van zynen tyd E dus ten eenenmaal befteedde. Hy ging onophouii delyk alom goed doen , makende het tot zyne Jpys „ en drank den Wil van zynen hemelfchen Vader te doen. }) Indien nu onze Heer drie of vier jaren op deze " wyze hadde doorgebragt, en de Apostelen insgelyks, H gedurende den tyd van één jaar of langer, op zes ,', verfchillende plaatfen in dat kleine landfehap, gedu" rjg gepredikt en wonderen gedaan hadden; en indien " daarenboven de LXX Difcipelen in dien zelfden tyd, „ gelyk gemeenlyk onderfteld wordt, dus waren bezig „ seweest; dan zoude 'er zulk een aantal van Wonder„ werken verrigt zyn , dat dezelve ons noodzaaklyk „ zouden moeten toefchynen alle eigenlyke oogmerken, „ waar toe zy ftrekken, verre te buiten te gaan: Of „ daar konden in Judea geene ongelovigen overgeble„ ven zyn ; of, indien de wonderwerken ftrekten om de ongelovigen te verbitteren, dan zou 'er zulk een bitterheid, in de gemoederen der Joodfche Overften " opgerezen zyn, dat dezelve al veel vroeger zynen '„ dood zou hebben te weeg gebragt, ten zy een won„ derwerk , veel grooter dan alle de overigen , dat „ belet hadde. Wat my betreft ; in plaatfe van te denken, dat één enkel jaar niet genoegzaam zou ge„ weest zyn voor 't oogmerk van 's Heeren zendinge ; T 4 » ver'  *PQ Dr. J. PRIESTLEY, „ verwondere ik my veeleer, dat de ongelovigheid des $, volks het zo lang heeft kunnen uithouden, aangezien » de wyze, waarop Hy zynen tyd heeft doorgebragt, a of dat de kwaadaartigheid zyner vyanden zelfs een j, geheel jaar heeft kunnen weerhouden worden. • • i, Men kan inderdaad, uit aanmerkinge van de geweldi3, ge vooröordeelen, welke de Joden tegens de voor. *, gevens hadden van zodanigen Mesfias, als de uitwendige gedaante van Jezus vertoonde , zich nog wel a, verbeelden , dat het gros des volks, of althans de 3, bedorvenfte en werelds - gezindfte onder hen de klaar, blyklykheid der wonderwerken, die in één jaar gedaan zyn, hebben kunnen wederftaan; maar 't is bezwaarlyk eenen zo grooten trap van ongelovigheid te „ onderftellen , die het zou hebben uitgehouden tegens „ de duizende, ja tien duizende wonderwerken, welke 'er volgens de algemeene onderftelling zouden moeter} .,, gedaan zyn geweest. „ Het is, zegt onze Schryver verder, ook gemak,, lyker van de vooröordeelen der Apostelen en van a, hunne onkunde wegens de ware nature van Christus „ koninkryk, zelfs op en na zynen dood, reden te ge. ,, ven, op de onderftelling dat zyne bediening van korten , dan dat dezelve van langen duur zou ge^ „ weest zyn ". ,, Indien onze Heer, zegt hy wyders, drie of „ vier .jaren heeft gepredikt, en de Evangelisten der, halve fomtyds alle de gebeurtenisfen van geheele jaa, „ ren tevens hebben overgeflagen, is het dan niet zeer vreemd, dat zy, en zelfs niet één van hun, de zo „ zeer van een gefcheide deelen hunner verhalen nooic „ hebben te famen gehegt door zulke of dergelyke uit, 3, drukkingen , als in H volgende jaar, na een, of na #1 f^'?? j'men j enz, enz, D,c jaar fatzoenen zyn fomtyds  Overeenjlemming der Evangelisten. ayi ■ van hun onderfcheidenlyk aangewezen, en men vindt " zelfs het juiste getal van dagen, tusfchen de eene " en andere gebeurtenis verlopen, nu en dan naauw. " keuris aangetekend; maar niets, 't welk zulke gaa" pingen te kennen geeft, als men gemeenlyk in de " Evangelie - gefchiedenisfen onderftelt. Hunne ge" wone overgangen, na deze dingen, of daarna, kun" nen niet genomen worden, als of zy een jaar of twee „ daarna betekenden. Hadde Jezus, dus gaat de Heer Priestley voort, beide in Judea en Galilea, omtrent een geheel jaar " voor den dood. van Joannes den Doper, gelyk men " „emeenlyk onderftelt, bezig geweest met prediken " en wonderen te doen, dan kon het niet misfen, of Herodes, die in Galilea regeerde, zou van hem heb" ben gehoord; en dan zou hy derhalve zekerlyk gc" weten hebben, dat Jezus geenzins Joannes was, die " uit den dood zou zyn verrezen , gelyk hy egter siste, Matth. XIV. U Maar indien wy onderftel" fen, dat Jezus flegts eenige weinige weeken voor " Joannes dood heeft begonnen te prediken, dan kun" nen we begrypen, dat Herodes, in eene groote men.g" te van bezigheden en van vermaken ingewikkeld, van " Tezus in dien korten tyd niet gehoord hadt, en derhal" ve met eenige waarfchynlykheid mogt gisfen, dat hy " miffchien Joannes zou zyn , die uit den dood was op^eftaan. ■ Dit bewys fchynt my toe de gemee. " neÖftelling wegens den langer tyd van Jezus predi- " king byna" ten eenenmaale om verre te ftooten. " Eindelyk, alle de reizen van onzen Heer, van welken de Evangelisten eenig berigt geven, komen " in zo veele omftandigheden overeen, dat zy duide" lyk voor dezelfde te houden zyn, en ook van alle , de Schryvers der Overeenftemmingen voor dezelfde T y » S,e-  29* Dr. J. PRIESTLEY, „ gehouden worden. Maar, naardien deze vier His. „ toriefchryvers zeer verfchillende gebeurtenisfen in „ 's Heilands leven hebben uitgekozen te verhaalen , „ is het dan niet verbazende, dat alle zyne reizen naar „ Jeruzalem niet meer uitmaken, dan vier; waarvan „ elk godsdienftig Jood 'er ten minften verpligt was ,, drie te doen in den loop van ieder jaar ? Onze Heer „ zou de reizen naar Jeruzalem, in drie of vier jaren, „ viermalen meer moeten herhaald hebben ; en men „ mag wel onderftellen, dat 'er in die verfcheide meer„ dere reizen ook eenige andere aanmerklyke zaak zou„ de voorgevallen zyn, gelyk in deze vier verhaalde. „ Evangelist Joannes, die veel van het overgeflagene „ der andere Evangelisten vervult, fielt het getal dier „ reizen ook alleenlyk op vier; hy geeft verfcheide „ nieuwe redenvoeringen en nieuwe gevallen van den 9, Heiland op, maar meldt van niet meer, dan van de ,, gezegde vier reizen. ,, Ten befluite merkt Dr. Priestley aan, dat we de gefchiedenis van den Heiland in de Evangeliën met naauwkeurigheid lezende, fommige kleine tydperken verbazend opgevuld vinden van verrigtingen, in *t by. zonder de eerfte week of twee na zyne openbare verfchyning in Galilea kort na 't eerfte Pafcha, en de week voor zynen dood; zodat indien Hy flegts een maand of twee van 't jaar op dezelfde wyze hadde doorgebragt, alle de verrigtingen, die de Evangelisten verhaalen, daarin hadden kunnen gefchied zyn: Waaruit volgt, dat 'er, naar de onderftelling van Dr. Priestley, nog eene zeer groote menigte van gebeurtenisfen in 's Heilands leven door de Evangelisten moet overgeflagen zyn, gelyk Joannes ook getuigt." Dit zyn de redenen, waarmede de geleerde Schryver zyne onderftelling aandringt. Zy zyn zekerlyk alle niet  Overeenfiemming der Evangelisten. 203 Biet even kragtig, en in 't byzonder menen we, dat hy te weinig heeft nagegaan op welke wyze, wanneer, in welke zekere omftandigheden en ten gevalle van welk foorc van lieden Jezus, en dat niet altyd even overvloedig, zyne wonderwerken verrigtte, en den grooten invloed, dien dezelven ook waarlyk hadden,by de Galileërs inzonderheid , fchoon zy hem, om verfcheide andere redenen, die hun ongeloof ftyfden, eindelyk geheel verwierpen. Hadde hy wyders naauwkeurig nagegaan.de natuur van 's Heilands leer, die voor zulke voornaamlyk gefchikt was en ingerigt werdt, welke, fchoon zondaars, nederig en ootmoedig van geest waren, naar de geregtigheid hongerden , en op Gods voorgaande onderrigtingen, gegeven door Mozes en de Profeten, door de leidingen der Voorzienigheid en door de voorbereidende predikingen van Joannes den Boetgezant en van Jezus Christus zeiven, met eenige eerbied en godsdienftigheid agt hadden gegeven (*); hadde, zeggen we, Dr. Priestley dit alles naauwkeurig nagegaan, hy zou gezien hebben, hoe de wereldsgezinde, aan de ondeugden verflaafde en bevooroordeelde gemoederen, zig tegens zulke leer en zodanig ingerigte wonderwerken, langen tyd konden verharden; en hoe de verdeeldheid des volks, de gunffige gefteltenis van vele Galileërs voor Jezus (om zyne genezende wonderdaden namelyk, fchoon zyne leer hun onaangenaam ware) en zyne eigene wonderbaare en Goddelyke Voorzigtigheid de kwaadaartigfte bitterheid der voornaamfte Joden te Jeruza- lem , fO Zie b. v. MM V. 3. 6- XI. 25-30. XIII. 3 -15. f** M, 35. Joan. III. 19»21. V. 38, 44, 4«, 47- VI. 37» 44 . 45, 65. VII. 17, 28, 29. VIII. 19, 23, 37> 45> 47 , 54 » 55' IX. 39~4i' X' 3,, 4s 14, 26, 27.  £94 Dr. j, priestle y; Jem, die allen oproer, en inzonderheid allen opftand tegens de Romeinen zorgvuldig vermydden, en van zynen kant vreesden, dewyl zy dagten dat het hem eindelyk om een wereldsch Koninkryk te doen was, ligtelvk twee of drie jaren in evenwigt konden houden; te ligter, dewyl Hy onder hen niet dan op de hooge Feesten, en dus onder zyne Galileërs, aldaar verfcheen. Maar noch de Uitleggers, noch de Godgeleerden hebben de meesten dezer onderwerpen niet genoegzaam nagegaan en verklaard; en de gedagten van den Heer Priestley daarop niet gevallen zynde, heeft hy zwarigheden gevonden, daar zy geenzins zyn. _ Ja hadde die geleerde en levendige Schryver deze onderwerpen naauwkeurig overdagt; misfchien zou hy hebben geoordeeld, dat de natuur van Jezus Leer en Wonderwerken eene langzamer cn itX ïrêer Predib'ng vereiscl«en, en dan ook hgtelyk oplosfJngen gezogt en gevonden hebben van die bewyzen welke hy nu tegens het algemeene gevoelen wegens Jezus driejarige predikinge heeft ingebragt. Ons bellek laat niet toe, om daarover hier breed genol mttewyden; maar wy hebben den Lezer alleenlyk aan! leiding willen geven, om de zaak, ook uit dit gezigtpunt, nader te overweegen. Onder de Tegenwerpingen, welke Dr. Priestkv tegens zyne Helling zelf oppert en tragt op te lo f „ is voor eerst de plaats uit Joan. VI. 4. het parj' het Feest der Joden, was naarby, met welken men tmeenlyk meent, dat de Evangelist Christus derde Pa fcha te kennen geeft; maar de Hr. Priestley beweert* m navolginge van den Hr. Mann, dat Joannes deze' woorden met zou gefchreven hebben, en dat men of énkel lezen moet, Een Feest der Joden was naarby, 0f tevens nog ftellen, dat dit Vide Hoodft. van den Evan- ge-  Overeenfiemming der Evangelisten. 29J gelist voor het Vde moet gefteld worden (*); dewyl joannes dan, volgens hunne gedagten, in zyn Evangelie op orde fpreeken zou van 't eerfte Pafcha dat Jezus bywoonde, van 't volgende Pinxterfeest, (want dat Feest ftellen zy, dat Joan. V. 1. verftaan wordt door een Feest der Joden, 't welk anderen egter van Christus tweede Pafcha uitleggen) van 't Feest der loofhutten , > van 't Feest der inwyinge, en eindelyk van zyn laatfte i Pafcha, en dus juist van alle de Feesten van het ééne J jaar van Christus predikinge. Deze gisfing, dat i de woorden Joan. VI. 4. of althans 't woord Pafcha, 1 uit de penne van den Evangelist niet zyn voortgekomen, fchoon ze in alle affchriften worden gevonden, j dringt de Hr. Priestley aan, door optemerken, dat Ire; neus, die al wat hy maar kon tegen de Valentinianen zogt by te brengen, om te tonen, dat onze Heer meer ja{ ren dan één gepredikt hadt, dezen text niet aanhaalt, i (Lib. II. cap. 39.) fchoon hy uit Joannes Evangelie i' alle andere plaatfen aanhaalt, die hy zig verbeeldt dat van een Paaschfeest fpreken. Ook meent de Heer Priest\ ley dat Eufebius in Joan. VI. 4. 't woord Pafcha niet gelezen heeft, dewyl hy anders niet zou konnen ge. dagt hebben, dat alle de gebeurtenisfen, by de drie eerI fte Evangelisten gemeld, in den tyd van één jaar zyn voorgevallen. De overige tegenwerpingen , door den geleerden Schryver voorgedragen, zyn ontleend uit de omftandigheden en uitdrukkingen der Evangelisten, welke meer tyd fchynen te kennen te geven, dan met zyne ftellinge zou overeenkomen: By voorb. dat onze Heer zig na het eerfte Paaschfeest een tyd lang in Judea ophieldt, aldaar doopte, en veele Difcipelen maakte, eer hy naar Ga- C*) Zie bier voren dit IfteDeel dezer Jlgem. BMkth. bladz, 150,157.'  49<3 Dr. J. PRIESTLEY, Galilea reisde, Joan. III. 22. doch Dr. Priestley üelt daar maar weinige dagen voor: Dar. Jezus te Ka- pernaum ging vooonen, Matth. IV. 13; maar met die woorden het zeggen van den Heiland by Mntk VIII. 20. vergelykende, meent de Hr Priestley dat dezelve wegens 's Heeren Moeder en Broeders moeten verftaan worden: Dat het alom prediken in de Synagogen van Galilea, Matth. IV. 23. niet letterlyk moet worden opgevat, dewyl Jezus maar ettelyke dagen daarmede doorbragt, Mark. II. 1. vergelyk Mark. I. 38, 39. Evangelist Lukas, Hoofdft. IV. 31. zegt wel, dat Christus op de Sabbathdagen te Kapernaum leerde; maar het meervoudige van 't woord Sabbath wordt meermaalen voor het eenvoudige genomen; Matth. XXVIII. 1. Mark. II. 23. Luk. XIII. 10. en dat Ev. Lukas in dien text maar op een enkelen Sabbath ziet, blykt uit het verhaal van Markus, Hoofdft. I. 21. Dat het uitzenden van de Twaalven, Matth. X. 1. 't welk doorgaans geöordeeld wordt veel tyds vereischt te hebben, maar omtrent eene week geduurd heeft, waarna zy te rug kwamen, naderhand de prediking waarfchynlyk vervattende. ——• De zending der zeventig Difcipelen Luk. X. 1. meent hy, dat alleen geduurd heeft zo langen , als Jezus reis uit Galilea naar Jeruzalem; want by paaren gaande kondenze in korten tyd veele plaatfen bezoeken: ook hebben ze hunne zending insgelyks kunnen hervatten. „ Maar, zegt de geleerde Schry- „ ver, alle deze byzonderheden zal men in klarer » licht kunnen zien, wanneer we van Christus geheele „ gefchiedenis een beknopte fchets naar de orde van „ den tyd geven; en alle de kentekens van tyd en an» i dere kenmerken van overgang , in de Evangeliën „ voorkomende, byeen verzamelen. Dit verfchaft „ zulk eè -gezigt, dat ik my durve vleijen, dat het „ niet  Overeenfiemming der Evangelisten. 29? niet alleen de mogelykheid, maar ook de waarfchyn* lykheid van dit myn ontwerp van Overeenftemmin" ge, onafhankelyk van alle andere bewyzen voor 'c „ zelve, duidelyk vertoont." Het is onmogelyk deze zeer korte fchets van den geleerden Man hier nog korter voortedragen , fchoon dezelve van veel nut zy, zelfs wanneer men het met Dr. Priestley niet eens is wegens den korten tyd van één jaar en weinige maanden van Christus predikinge; dewyl het verloop van min of meer tyd tusfchen ieder geval gene verandering te wege brengt in de orde der gebeurtenisfen. We zullen derhalve liever nog eenige weinige zyner aanmerkingen , die hy over de Schryfwyze der Evangelisten gemaakt heeft , voordragen. Niemand, zegt hy, zou de Evangelifche verhaalen hebben kunnen famenftellen, dan zy aan wien ze wor" den toegefchreven, of, 't geene voor ons het zelfde " is, dan zulke mannen, die dezelfde voorregten, om " zodanige gefchiedenisfen te fchryven, hadden gehad. * . Het is des te waarfchynlyker dat zy uit hun ge- " heugen fchreven 't geene zy gezien en gehoord had- den , dewyl 'er nergens in hunne fchriften eenigen " fchyn van verbeeldingkragt of toeleg om hunne verhalen op te fieren gevonden wordt. Zy waren daartoe , gelyk genoegzaam blykt , zo onbekwaam als ongezind. Alle vier hebben zy de tydorde ver- ' * waarloost, fchoon Mattheus en Joannes ooggetuigen * geweest zynde, nu en dan gelyk van zelfs natuurlyk is in de verhalen van ooggetuigen , meermalen dan " de andere Evangelisten , tyd en plaats te kennen ge1 ven ; hoewel Markus ook zo veele omftandigheden l van gebeurtenisfen opgeeft, dat men zig naauwlyks verbeelden kan, dat hy 'er zelf niet by is tegenwoor-  293 D R. J. PRIESTLEY, „ dig geweest", [of althans die geen, wiens aantekenin» gen hy gebruikt heeft.] Verscheid e redenen kan men geven, waardoor „ het zy toegekomen, dat de tydorde van de Evan„ gclisten is verwaarloosd. Daarop agt te geven is „ juist de natuurlykfte en beste wyze van verhaalen niet; „ want andere betrekkingen hebben fterker invloed op „ den geest, dan die van tyd; te weten zy, die uit de „ gelykenisfe van oorzaak of uitwerking der gebeurde „ zaaken ontftaan. Het is ook waarfchynlyk, dat „ 't geen Christus te prediken, in den beginne der ver» „ kondiginge van zyne leer, genoemd werdt, voor„ naamlyk beftont in 't verhaalen van de byzonderheden „ van Christus leven; zodat de Evangeliën den inhoud „ dier predikingen bevatteden. In dat geval kan men niet „ onderftellen dat de prediking in verhaalen naar de orde „ des tyds van Christus geboorte tot zynen dood gefchied. „ de; maar veel eer dat de gebeurtenisfen naar de om„ Handigheden zulks medebragten, verhaald werden, en „ met 'er tyd kregen dan alle die gebeurtenisfen eene ze„ kere famenvoeging, die van de tydorde verfchilde. Hoe „ langer nu het befchryven derzelve werdt uitgefteld, „ des te minder kan men overblyffels van tydorde ver„ wagten. Volgens Dr. Lardner fchreven de drie eer„ fte Evangelisten omtrent 't jaar 04, en rjoannes in 't „ jaar 68. *— Veele geleerden hebben gemeend, dat „ Markus en Lukas het Evangelie van Mattheus ge„ volgd, of verkort hebben, omdat zy fomtyds de„ zelfde uitdrukkingen in dezelfde gevallen gebruiken: „ maar hiervan kan men waarfchynlyker reden geven „ door te onderftellen, dat de Evangeliën oorfpronklyk » in afgebroken gedeelten zyn opgefteld geweest, waarvan 9 fommige door de Apostelen misfchien zelve, of door » hun-  Overeenfiemming der Evangelisten. 299 „ hunne toehorers waren gefchreven , welke zy zelfs vervolgens hebben nagezien ". [Het is ook waarfchynlyk , dat onder Jezus navolgers en toehorers zelve fommige reeds aantekeningen van zyne redenvoeringen en wonderen , als korte gedenkfchriften of ir.emorien , maakten , die waarfchynlyk naderhand door de Evangelisten gebruikt zyn.] „ en dus kan men lig„ telyk reden geven van de overeenkomst der bewoor, „ dingen en verhaalen in ettelyke deelen , en van 'c , „ verfchil hunner fchikkinge ten aanzien der orde. • j „ Daaruit kan ook ontftaan zyn, dat fomtyds in de Evan„ gelien zaken zyn byeengevoegd, die geene betrekking „ tot elkander hebben; maar in verfchillende korte en , » afgebrokene deelen vervat of zelfs misfchien byeen, „ gevoegd waren. —— Het groote oogmerk der Apos„ telen en Evangelisten was maar, om den menfehen „ een befef van de waarheid en grootheid van Chris„ tus charakter inteboezemen, opdat zy in een vast „ gelove in Hem zouden leven ; en daartoe was de om., „ ftandigheid van tydorde van weinig nuts. — Verder. „ diene ik nog aantemerken, zegt de Heer Priestley % „ dat de wanorde ten aanzien van den tyd, in onze af„ (chriften van de Evangeliën, ook kan ontftaan zyn „ door 't verplaatfen van fommige paragraphen of af„ declingen van hunne fchriften. De Evangelisten, „ niet bedreven zynde iu 't fchryven van boeken, Lu„ kas misfchien uitgenomen, hebben mogelyk ook in 'c eerst niet eens voorgehad het ganfche leven van „ onzen Heer te befchryven, maar flegts daarvan eeni„ ge afgezonderde deelcn befchreven , en die laten uit•„ fchryven door hunne bekenden. Of, wanneer zy hun „ eerfte ontwerp voltooid hadden , kunnen zy , by „ verdere overweging en nadere erinnering, byvoeg, fels gefchreven , en aanwyzingen gegeven hebben, Algjsm. Bibl. I, Deel N. 3. V „ waar  303 Dr. J. PRIESTLEY, „ waar dezelve moesten ingevoegd worden; waarom„ trent de vroegfte uitfchryvers zig misfchien nu of „ dan vergisten ; of de fchryvers zelve zyn mo« „ gelyk niet naauwkeurig geweest, waar zy die by„ voegfels inlasten, als zynde dat eene zaak van wei« „ nig aanbelang. — Deze aanmerkingen hebben voor„ naamlyk opzigt op de Evangeliën van Mattheus en „ Joannes; van de wanfehikkingen van Lukas en Mar„ kus kan, zonder deze onderftellingen, reden gegee» ven worden. Lukas was waarfchynlyk zelf van de „ orde der gebeurtenisfen niet naauwkeurig onderrigt, „ fchoon hy wegens de waarheid derzelve alle zekere „ kennis hadde genomen , en haar fchikte naar zyn „ beste vermogen." Dit zyn, benevens veele andere, daar ons bellek niet toelaat gewag van te maken, eenige der vernuftige aanmerkingen van den Heer Priestley, waaruit we meenen , dat onze Lezers eenigzins van 't gewigt en de waardye van dit werk zullen kunnen oordeelen. In het algemeen kan men 'er ten befluite van zeggen, dat hy zyne onderftelling met veele naauwkeurigheid heeft aangedrongen, en tevens demogelykheid aangewezen, om alle de gebeurtenisfen van 's Heilands leeringen, wonderen en lyden, door de Evangelisten verhaald, in den omtrek van één jaar en eenige weinige maanden te bepalen. Ondertusfchen hangt voor geen klein gedeelte het ganfche gefchil, wegens die korte of langer duurzaamheid van 's Heeren openbare bedieninge, af van de bepalinge der Feesten , die Evangelist Joannes heeft gemeld, Hoofdft. II. 13. V. 1. en VI. 4. Want indien daar van twee of drie Paasch - feesten gefproken wordt, dan vervallen alle de vernuftige vindingen van den Heer Priestley; dewyl zyne aanmerking, dat de verrigtingen van onzen Heere tusfchen het eerfte en tweede en tusfchen  öüereenftemming der Evangelisten. $<$i fchen het tweede en derde Paaschfeest, volgens het verhaal der Evangelisten . geene de minfte evenredigheid met de menigte zyner verrigtingen op zekere andere tyden zouden hebben, van weinig belang fchynt; wanneer men aanmerkt dat de Evangelisten maar een klein gedeelte van 's Heilands redenvoeringen en werken ver» haaien, overflaande alle de overigen, welke in de natuur der zaken niet verfchilden van de geene, die zy aantekenden. Ook weet Dr. Priestley zelf niet aantewyzen * op welke byzondere tyden veele der verhaalde gebeurtenisfen moeten geplaatst worden. Schoon derhalvë zyne redenen voor de kortheid van Christus openbare bedieninge al groote waarfchynlykheid mogten hebben ; zy zyn egter nog niet genoegzaam , onzes oordeels > om de zaak in gefchil te bepalen. Vooral zien we nog geene reden, om de woorden Joan. VI. 4. uit den text te verwerpen. Doch 't is hier de plaats niet, om dit ganfche onderwerp aftehandelem II. VERHANDELING over de Demonifche Bezeteneti in het Nieuwe Verbond. Door Hugh Farmer. Uit het Engelsch vertaald. Te Amfterdam. by de Erven van F. Homtuyn, 1777. In 8vo. Met regt vindt men in de Inleiding tot deeze Ver* handeling aangemerkt, dat, „ onder alle tegen„ werpingen tegen de H. Schrift, geene met meer op„ hef door de ongeloovigen wordt aangedrongen dan „ die, welke men haalt uit de gemeene verklaaring „ van bezetenen in het Evangelie." Dit heeft verfcheidene voornaame Schryvers, onder welken in het byzonder Joseph Mede, Lardner en Mead V 2 g*  302 HUGH FARMER, geteld worden , aangezet om te toonen dat de ongefteldheden, aan bovennatuurlyke bezetenheden toegefchreeven, uit natuurlyke oorzaken, en niet door de werking van eenigen boozen geest voortkomen. Dewyl zy egter niet elk deel van dat onderwerp in zyn eigen daglicht gefield, of het zelve van alle zwarigheden gezuiverd hadden, oordeelde de Heer Farmer het noodig het zyne toe te brengen , ter vervullinge van 't geen aan hunne fchriften ontbreekt, ter verbeteringe van hunne misflagen, of ter oplosfinge van die zwarigheden, welke zy niet uit den weg geruimd hebben. De Verhandeling van den laatstgemelden Schryver, van welke wy hier in het byzonder zullen fpreken, beftaat uit drie Hoofdftnkken, welker twee eerften in verfcheidene Afdeelingen verdeeld zyn. . In het eerfte Hoofdftuk, dat tien Afdeelingen heeft, wordt de ware zin van het woord Bezetenen in het Nieuwe Verbond opgehelderd en vastgefteld. In het tweede Hoofdftuk, het welk drie Afdeelingen bevat, vinden wy de verfcheidene zwarigheden, hier tegen ingebragt , opgelost. — Het derde Hoofdftuk is gefchikt om aan te toonen, welke voordeden ■ deze verklaaring oplevert, en van welke ongerymdheden de gewoone uitlegging van dit onderwerp verzeld gaat. Na getoond te hebben dat de Geesten, welke men voor de Inwooners of Bezitters des menfchelyken ligchaams hield, in het Nieuwe Verbond Demons en niet Duivels genoemd worden , bewyst de Heer Farmer dat de Heidenen „ menfchelyke geesten tot den rang „ van Goden en Demons verhieven, cn dezelven be„ kwaam oordeelden om de ligchamen der menfehen te „ te bezitten, en dolheid en wezenloosheid in dezelven „ te verwekken: «— Dat de Jooden, die, even als „ hun-  Verhandeling over de Demonifche Bezetenen. 303 „ hunne Heidenfche nabuuren , wezenlyke bezetenheden „ geloofden, ook derzelver bewerking aan dezelfde Gees- ten met hun toeeigenden:" en dat , dewyl men in den tyd, waarin het Evangelie eerst verkondigd werd, zulk een denkbeeld aan de benaming van Demons hegtte. Christus en zyne Apostelen dit woord in denzelfden zin met alie andere gebruikt hebben. Schoon de benaming op zich zelve zekerlyk onverfchillig was, en in den tyd der eerfte prediking van het Evangelie zoo wel op goede als op kwade Demons werd toegepast, fchynt het egter uit eenige bynamen, door de Evangelisten aan dc Geesten, die Jezus uitwierp, gegeven, dat zy als kwade Demons befchouwd werden: doch men zoude te vergaan, indien men ze, uit dien hoofde, als wezens van eenen verhevener oorfprong dan de menfehen wilde aanmerken. De overweeging dat de Luiden, die gezegd werden door eenen Demon bezeten te zyn, wezenlyke ongefteldheden hadden, geeft den Schryver aanleiding om te onderzoeken welke die ongefteldheden, volgens de begrippen der Ouden, 't zy Heidenen of Jooden, geweest zyn, en dit onderzoek brengt hem tot het befluit, dat de dolheid of krankzinnigheid en de vallende ziekte, door hun, aan bezetenheid werden toegefchreeven. Het kost weinig moeite te toonen dat alle Bezetenen, van welke in het Nieuwe Verbond gefproken wordt, krankzinnig of met de vallende ziekte gekweld waren. — De wyze, waarop eenige Joden, door de leeringen van Jezus getergd, hem verweten dat hy den Demon had, en uitzinnig was (a), en het oordeel, het welk zy over Joannes den Dooper velden CO» wor- 00 Joann. X. 20. (&) Matth- III. 4. V3  go4 HüGHFARME R, worden bygebragt om te bewyzen dat zy niet flegts 'de ylende uitzinnigheid , maar ook die, welke melancholieof droefgeestigheid genoemd wordt, aan de werkinge desDemons toeeigenden. — Het geval des Bezetenen te Gadara dient ook om deze ftelling te bevestigen, dewyl' uit het verhaal der Evangelisten duidelyk blykt, dat de gewyde Schryvers hem als een dol en uitzinnig mensen Willen doen voorkomen. — „ Wat hun (zegt de Heer „ Farmer) die met de vallende ziekte gekweld waren, M aangaat, 'er is boven aangemerkt, dat, zo hunne » ongefteldheid, door de Ouden, aan de bezetenheid i toegefchreven werd, zulks gefchiedde omdat ze met » eene berovinge van verftand of met zinneloosheid en v met tekenen van razerny gepaard ging. 'Er is der-' * halven genoegzame reden om te vermoeden, dat de » Maanzieke Jongeling, die ons inzonderheid in het Nieuwe Testament befchreven wordt (O, zodanig » is gefield geweest. En dat hy inderdaad zo was° » blykt ten vollen uit de verfcheidene byzonderheden* » die door de Evangelisten van hem vermeld worden."* Na de oplosfing van eenige zwaarigheden, welke te. gen de voorgetelde bedenkingen zouden kunnen ingebragt worden, vinden wy in deze Verhandeling aangewezen hoe ongerymd het gevoelen is der geenen, die beweeren dat de Demonifche Bezetenheden, en de ongefteldheden,aan dezelven toegefchreeven, in hetjoodfcheLand, of in den tyd van Christus, menigvuldiger Waren, dan in andere tyden en plaatfen. Met hoe weinig gronds fommigen beweerd hebben dat de Bezetenen, in het Nieuwe Testemcnt befchreeven, pnderfcheiden zyn van zulken, waarvan men by andere e«dfi Schryvers vindt gewag gemaakt, blykt omdat de • toe* co Mattb. xy;. ,s, ï.toc. IXi ,8, LuCi K> 33?  Verhandeling over de Demonifche Bezetene*. 305 toevallen der ziekte van de eerften niet verfchillen van die welke in de laatften plaats vonden. - Ter verdere ftavinge van deze bedenkinge wordt aangetoond dat m de reden geene klaarblyklykbeid voor het beftaan van Demonifche Bezetenheden is, maar dat zy integendeel dit gevoelen geheel afkeurt, en bewyst dat de ongefteldheden, aan dezelven toegefchreeven, ook uit naxuurlyke oorzaken kunnen voortkomen, en men met kan bewyzen dat zy het niet doen. - De Heer £gr ,ner gaat vervolgens nog eenen ftap verder, en beweert dat het Leerftuk van de Demonifche Bezetenheden , ver van door de Joodfche en Christelyke openbaring eeftaafd te worden, door beiden ten uiterften gewraakt wordt. Om deze gewigtige ftelling met die naauwkeurigheid, welke zy vordert, te ftavcn, leert hy, voor eerst, dat het leerftuk der bezetenheden, ver van door de joodfche en Christelyke openbaringen geftaafd te worden, door beiden ten uiterften gewraakt wordt. Ten tweeden, dat het onbeftaanbaar is met de grondbeginfelen zoo wel van de Joodfche als van de Chnstelyke openbaringen met de eigene klaarblyklykheid van wonderwerken in het algemeen, en in het byzonder met den aart der wonderwerken , die aan de bezetenen ver. figt werden. - Ten derden, dat alle Goddelyke Profeeten, ten allen tyde, volgens hunnen last, de Lroddelyke boodfehap aan de menfehen verkondigende, de volftiekte onmagt der Demons eenpariglyk hebben getuigd, en hierdoor de leer van Demonifche bezetenheden geheel en al omgekeerd. Alle de bvgebragte ftellingen, worden in dit uitmuntend Werk 'door., bondige redenkavelingen beweezen , en in het zelve komt eene groote meenigte van zeer geleerde aantekeningen voor, welke dienen om alles door getuigenisfen uit verfcheidene Schryveren, en door V 4 de  3CS HÜGH FARME R, de vergelykmge van menigvuldige plaatfen met elkanderen op te helderen en te bevestigen. De laatst aangeroerde bedenking geeft den oordeelkundigen Hr. Farmer aanleiding om de ware meening te onderzoeken van het zeggen van den Apostel Paulus: wy weten dat een Af. god mets is in de waereld, en dat 'er geen ander God is dan een (d). - Hy toont in het breede dat men in de aangehaalde woorden door eenen Afgod eenen heiden. Jchen Demon of Godheid te verftaan heeft, en dit geeft hem gelegenheid om alle de plaatfen uit het Nieuwe Teftament, waarin het woord Demons voorkomt, zonder dat het regtsftreeks op bezetenheden ziet, kortelyk op te helderen, en aan te wyzen dat het overal door de Apostelen gebruikt wordt om Godheden te kennen te geven, die van menfehen afkomftig zyn. - Om te toonen dat dit onderzoek niet voor eene nuttelooze uitweiding moet gehouden worden, maar een onmiddelyk verband heeft met het voornaame Onderwerp, befkit de Schryver dit eerfte Hoofdftuk met de volgende woorden: „ Mogen wy niet, uit al het geene in deze „ afdeelinge voorkomt, befluiten, dat het zeer onbil„ lyk is aen de H. Schrift te last te leggen, dat zy de „ leer van Demonifche Bezetenheden ftave ? Hebben „ de gewydc Schryvers deze leer het eerst ingevoert ? „ Men heeft nimmer voorgewend dat zy dat gedaen „ hadden. Hebben zy ooit dezelve doen voorkomen „ als een deel dier openbaringe, welke zy op Godde„ lyk bevel aen de waereld moesten verkondigen ? Zy „ konden dat niet doen, dewyl zulks de hoofdleer en „ klaerblyklykhcid der Joodfche en Christelyke open„ baringe omver werpt. In tegendeel, zy hebben ge„ daen al wat/er gevoeglyk gedaen kon worden, om „ dc- 09 i Kor. vin. (4.  Verhandeling over de Demonifche Bezetenen. 30?-. '„ dezelve uit de waereld te verbannen , door de Chris3, tenen zorgvuldiglyk te onderrigten van de volftrekte ,, nietigheid der Demons; door hun dit beginfel geduu. 3, rig in te prenten met eenen yver, aen het groote gewigt der zaake overëenkomftig, en door zulks op de klaerfte wys te beweeren. Indien gy uwe ge-dachten over de Demons richt naer die van de Schry3, veren des ouden of nieuwen Verbonds, zult gy be3, kennen moeten, dat een' ware Bezetene nooit be„ ftaen heeft, noch beftaen kan." In het tweede Hoofdftuk, het welk dient om verfchew de zwarigheden, tegen de voorgaende Verklaring der Bezetenen in het Evangelie op te losfen, vinden wy aangemerkt dat de Tegenwerpingen tegen de leer, die in hetvoorgaande Hoofdftuk is voorgedragen, onder drie hoofdverdeelingen kunnen gebragt worden. Zy zyn namelyk genomen, voor eerst, uit het geen deze bezetenen zeiven gefproken en verrigt hebben. Ten tweeden, uit de vernielinge der kudde Zwynen, waarin de Demons gezegd worden gevaren te zyn , en welken men leest dat zy eene fchielyke dolheid veroorzaakt hebben. Ten derden'. Uit de uitdrukkingen, door onzen Zaligmaker in het genezen der Bezetenen, en door de gewyde Schryveren in het verhaal daarvan, gebruikt. Uit het geen de Bezetenen gezegd hebben blykt dat zy wisten dat Jezus de Mesfias was, en hem daarvoor bekend maakten. Doch hier over kan niemand zich verwonderen , wanneer hy overweegt dat zy , lang voor dat ze van hunne ziekte overvallen waren, de hooge waardigheid van den Mesfias, toen in het algemeen verwagt, kunnen geleerd hebben. — Eenigen waren alleen aan toevallen van vallende ziekte onderhevig, en konden dus, by derzelver afwezendheid, het V 5 vol-  20S HUGH FARMER, volle gebruik van hunne verftandelyke vermogens .hebben. Volgens de berigten der Joden, werden de dolle Bezetenen zelfs fomtyds geoordeeld wel by hun verftand te zyn. — Dit geeft ook aanleiding om eene andere zwarigheid uit den weg te ruimen , te weten dat Christus de Demons gebood hem niet bekend te maken. — Eigenlyk gefproken heeft de Heiland dit aan de menfehen , die door de Demons bezeten waren , verboden. Dezelfde reden nu, welke Jezus aanzette om dit Verbod aan zyne Difcipelen, en aan veele anderen te geven , was ook genoegzaam om het hem aan de Bezetenen te doen voordragen, dewyl hunne innerlyke overtuiging wegens zyn Mesfiasfchap, en hartelyke dankbaarheid voor de weldaad hunner genezinge, hen zouden aangezet hebben om hunne verhevene denkbeelden wegens hem overal te verbreiden. — Vervolgens wordt de bedenking dat de Bezetenen met Jezus op eene zeer verftandige wyze redentwistten, en veel gepaster fpraken, dan van hun, wier hersfenen ontfteld waren, met reden kon verwagt worden, overwogen. Dewyl deze tegenwerping voornamelyk gegrond is op het gedrag des Bezetenen te Gadara , onderzoekt de Schryver in hoe verre het zelve aan de bovengemelde onderftellinge beantwoordt, en of in de redenen van dien man blyken van eene meer dan gemeene fchranderheid plaats hadden. Dit onderzoek brengt den Heer Farmer tot het befluit dat de uitleggers, om eene geliefde ftelling te onderfchragen, aan den Bezetenen te Gadara eene meer dan menfehelyke fchranderheid toefchryven ; fchoon het verhaal zelf ten klaarften aanwyst dat dezelve ontfteld was in zyne hersfenen. — Eindelyk toonen zy, die de ongemeene fterkte der Bezetenen bybrengen om de tusfchenkomst van hoogere wezens te bewyzen, dat hunne vooröordeelen hen beletten op de gewonelykfte toevallen eener  Verhandeling ever de Demonifche Bezetenen. 205 cener natuurlyke ziekte agt te geven, dewyl zy anders moesten begrypen dat dolle menfehen zeer wel eene verbazende fterkte bezitten kunnen. De ongegrondheid van het bewys, het welk ten voordeele van wezenlyke bezetenheden wordt afgeleid uit de vernielinge van de kudde Zwynen , waarin wy lezen dat de Dempns gevaren zyn, wordt vervolgens door verfcheidene bedenkingen aangetoond , op welken wy , willen we de beknoptheid die ons beftek vordert in het oog houden, niet kunnen fti! ftaan. Het zy genoeg aan te merken dat onze Schryver met regt beweert dat de woorden der Evangelisten geenszins' medebrengen dat de menfehen de Zwynen in de zee dreven of zulks poogden te doen , en dat dit wonderwerk, op het woord, of op het bevel van Jezus verrigt werd, en aan Gods kragt moet worden toegefchreven. — Men vindt hier ook eenige redenen , tot verdediging van 's Heilands wysheid en regtvaardigheid in de vernielinge der Zwynen, bygebragt. Na al het gezegde zal men ligtelyk begrypen dat de Heer F armer de bedenking voor de wezenlykheid der Bezetenheden , die afgenomen is van de fpreekwyzen van Jezus en de Apostelen onder het verrigten of verhalen van de genezingen der Demonifche Bezetenen, of in de befchryvinge der toevallen van deze ongelukkige menfehen, gemaklyk heeft kunnen beantwoorden. Uit alle die plaatfen heeft men befloten, „ dat zo wel Je,, zus als zyne Apostelen de leer van echte bezetenhe„ den beweerden en bevestigden. Indien nu zulks eene ,, dwaling was, was het nodig, zegt men, dat de in„ geblazene Opftellers van het Evangeli vry waren van „ eene dwaling', die zo veel nadeel toebrengt aen de „ Godsdienftige leer, die zy moesten verkondigen" enz. De Schryver ftaat toe dat, zoo wel onze Zaligmaker als  *io H U G H F A R M E R} als zyne Apostelen, in dit geval gebruik maakten van de gewone fpreekwyzen van hunnen tyd in het land , waarin zy leefden, en dat die fpreekwyzen oorfpronglyk gegrond waren op de vooronderftelling van de egtheid der Bezetenheden. Doch uit het bloote gebruik van deze fpreekwyzen kan , zyns oordeels, niet bewezen worden , dat zy hunne toeftemming gaven aan het gevoelen , waaraan die bewoordingen haren oorfprong verfchuldigd waren: dewyl het alle foorten van luiden, en dus ook den gewyden fchryveren, en onzen Zaligmaker zei ven, eigen was in de gemeene volks tale te fpreken, fchoon hun bekend was dat derzelver bewoordingen oorfpronklyk op eene valfche wysbegeerte gegrond waren. Onze Zaligmaker en zyne Apostelen, van ons onderwerp fprekende, bedienden zich zekerlyk, in vele gelegenheden , van uitdrukkingen en wyzen van zeggen, die by hunne tydgenooten in gebruik waren , fchoon zy geen oogmerk hadden om hier door het gemeene volksgevoelen te bevestigen. Men kan derhalven uit de bloote uitdrukkingen, in de beichryvinge der Demonifche Bezetenheden gebruikt, geen gevolg trekken tot hun gevoelen voor dezelven. Zy waren door God niet belast om de menfehen wegens de natuur der ziekten, tot welker genezinge zy hunne kragt oeffenden, te onderrigten, of hen omtrent eenige natuurkundige dwalingen, dien aangaande, te verlichten , en by gevolg konden zy geene onderwyzingen over deze zaak geven, zonder hunnen last te buiten te gaan. In het laatfte Hoofdftuk toont de Heer Farmer de zwakheid van de redenen , die door fommigen worden bygebragt om te toonen dat het gemeene gevoelen wegens de wezenlykheid der Demonifche Bezetenheden voordeel aan de Leere des Euangeliums toebrengt; en beweert daarentegen dat het gefchikt is om den Chris.' te.  Verhandeling over de Vemonifelie Bezetenen. 211 telyken Godsdienst te benadeelen. Zy, die de nuttigheid der gewone verklaringe aandringen, willen dat het noodzakelyk is aan den Duivel, in de eerfte tyden des Euangeliums, eene zeer groote vryheid toe te khryven, om dus de zegepraal van Jezus over deszelfs vermo-en den heerlykften luister by te zetten. Doch om deze redekaveling te doen doorgaan, zoude de wezendlykheid der Bezetenheden uit de Schrifture moeten blyken en niet fteunen op eene onderftelling , welker valschheid bewezen is, te weten dat de Geesten, door welken men de menfehen agtte bezeten te worden, inderdaad Duivels of gevallene Engelen waren. - Men kan ook aanmerken dat de bloote uitwerping van Demons niet voor een grooter wonder te houden is dan de genezing van natuurlyke ongefteldheden. - Vervolgens wordt aangewezen dat zy, die in dit geval alles aan de magt van den Duivel, of van de gevallene Engelen willen toefchryven , een gevoelen voorftaan , het welk eene bron is van vele bygeloovigheden, de reden met de Heilige Schrifture doet verfchillen, het geloof in de wonderbare aanbrenginge en genezinge van ziekten ver. mindert en de klaarblyklykheid der Wonderwerken m het algemeen vernietigt. - Daarentegen oordeelt de Schryver dat de verklaring, welke hy wegens de Bezetenen , die in het Evangelie genoemd worden, gegeven heeft, dient om den luister der wonderen, d.e aan dezelven verrigt zyn, ten klaarften te vertoonen. - Van deze wonderden wordt overal in het Nieuwe Testament met eenen byzonderen nadruk en onderfcheiduige gefproken. „ Indien gy " (zegt de Heer farmer) den waren aert van dit wonderwerk iets naeuwkeuri" ger inziet, zult gy de reden bevroeden, zo wel van " den grooten nadruk, in het Nieuwe Testament daer " op gelegt, als van den krachtigen invloed, dien het " r ° maek-  ai2 IIUGH FARMER, maekte in de gemoederen der aen fchouweren. De1 „ demonifche bezetenen in het Evangeli waren , in den „ allerhoogften trap hunner ongefléldheid, met dolheid „ bevangen, en hunne dolheid was in fommige gevallen „ met echte aenvallen der vallende ziekte verzelt. — „ Sommigen ftonden bekend , als een groot getal van „ jaren,en anderen als van hunne kindsheid af,met deze „ ongefteldheid geworfteld te hebben. Eenige hunner „ ondergingen, op het ogenblik dat Jezus hen genas, „ eenen allergeweldigften aanval dezer ongefteldheid. „ Om nu zulke ziekten te genezen, en hen, die 'er „ mede worftelden, in een ogenblik, zonder gebruik 3, van natuurlyke geneesmiddelen, tot de volmaakte „ gezondheid van ligchaam en geest te herftellen, met ,, die ftemme van gezag, waar mede Jezus eens de win* „ den en de zee beftrafte, of de dooden uit het graf }, riep; zulks is een van de grootfte wonderwerken; ,, niet alleen eene uitwendige en zichtbaare, maar ook „ allervoortreffelyke en verbazende vertoning van de „ magt en tegenwoordigheid van God." De wyze, waarop wy den algemeenen Inhoud van dit werk hebben opgegeeven, maakt het onnoodig veel tot deszelfs aanpryzing by te brengen. Wy zullen al- leenlyk zeggen dat in het zelve eene groote meenigte van plaatfen uit de gewyde bladeren zeer gelukkig verklaard worden , en dat de Schryver, onzes oordeels, zyn gevoelen zo bondig heeft bewezen, dat wy niet zien welke gegronde aanmerkingen tegen de zynen kun* nen gemaakt worden. —— Hy heeft zyn onderwerp volkomen afgehandeld, en wy begrypen niet dat men zwarigheden in dit geval kan inbrengen, welke uit de Hellingen, die hy bevestigd heeft, niet kunnen opgelost worden. Wegens de overzetting hebben wy onze gedagten reeds  Verhandeling over de Demonifche Bezetenen. 213 reeds in het voorige ftukje van deze Bibliotheek gemeld. Op derzelver getrouwheid valt niets aan te merken, maar fpreekwyzen , die in onze moedertale zeer vreemd luiden, worden 'er al te menigvuldig in gevonden. Bladz. 4.leest men: Laat ons derhalven trachten alle onze Vooröordeelen op zy te leggen: af teleggen of ter zyde te ftellen, moest het zyn: bladz. 42. zich gedurig gezellende tot, in plaatfe van, zich gedurig voegende by voorwerpen. bladz. 71. waarin het onmogelyk is, omtrent derzelver betekenis te mistasten , voor mis te tasten» bladz. 72. van welke ik niet om heen kan, voor waarvan ik niet kan na* laaten hier te handelen, enz. Wy zullen ons Berigt wegens de Verhandeling van den Heer Farmer befluiten, met aan te merken dat de aanhalingen uit verfcheidene Schryveren aan zyn Boek een voorkomen van geleerdheid geven , die velen onzer Landgenooten, voor welken het van groote nuttigheid zyn kan, mischien zal affchrikken van het te lezen: doch men begrype dat al die geleerdheid vervat is in aantekeningen, die onder aan de bladzyden geplaatst zyn, en welken allen, die in Nederduitfche werken ongaarne Griekfche en Latynfche plaatfen aantreffen, kunnen overflaan ; wy moeten egter erkennen dat zy het werk van den Hr. Farmer eene groote waarde byzetten voor zulken, die gaarne de bronnen kennen, waaruit de bewyzen voor bygebragte ftellingen moeten gehaald worden. III,  214 C. B U R N E Y, III. A General HISTORY of MUSIC, &c. dat is: Algemeene GESCHIEDENIS der MUZIEK, zedert de vroegfte tyden tot op den tegenwoordigen • tyd: waar voor eene verhandeling over de Muziek der Ouden gefteld is. Door Charles Burney, Doclor in de Muziek en Lid der Koningklyke Maatfchappye. Ifte Deel in 4to. 177Ö. In ons voorgaande bericht van dit werk (*), fpraken wy niet verder van het zelve, dan ten aanzien van het wetenfchaplyke of de werktuiglyke gedeelten; thans zullen wy den Lezer een uittrekzel geven van het enkel historifche, 't welk daar in vervat is. Het verhaal van de algemeene Gefchiedenis der Muziek wordt hier aangevangen met de Historie der Muziek in Egypte; een Land, waar wel inzonderheid, en in de vroegfte eeuwen der waereld , de oeflening en vordering der Muziek heeft plaats gehad. Om dit te bewyzen maakt de Schryver gewag van twee Obelisken, die men te Romen ziet. Onder alle de gedenkftukken van menfchelyke konst en vernuft, die aldaar nog gevonden worden, zyn 'er geene zoo oud als de Obelisken, welke van Egypte herkomftig zyn; en de gemelde twee in het byzonder acht men oorfpronkelyk door Sefostris, byna 400 jaaren voor den Trojaanfche Oorlog, te He. liopolis opgericht, en door Augustus naar Rome gezonden te wezen. Een van die Obelisken, in Campo Mar. tio O) Vervolg van bladz. 93. in dit lik Deel dezer Algera. Bibliotheek.  Over de -Muziek der 'OudefU 315 Éfo liggende, draagt de beeltenis van een muziekinftru•ment met twee fnaaren en eenen hals, gelykende zeer veel naar de Calafeione, welke nog tenhuidigen dage in het Koningkryk Napels zeer in gebruik is. De Schryver heeft 'er eene afteckening van doen vervaardigen, van dezelfde grootte met =de figuure op den Obelisk, welke hy hier bygevoegd heeft. De hals en de ruimte voor de vinger - plaatzing bewyzen de gefchiktheid van dit inftrument, om, alfchoon het Hechts twee fnaaren hadde, ten minften zeven of agt toonen uit te leveren, wanneer men de fnaaren drukte, of meer of min korc maakte. Dit was een voordeel dat geen der Griekfche inftrumenten gehad heeft, dan veele eeuwen na de oprichting dezer gedenkzuile; het welk daar uit te belluiten is, om dat men in derzelver afbeeldingen nimmer eenige blyk van eenen h;ds ziet. Des wordt dit inftrument hier te recht voorgedragen, als een onfeilbaar bewys van de fneediaheid der Egyptenaaren, die reeds in de vroegfte waereld-eeuwen de middelen hebben uitgedacht, om door de eenvouwdigfte konstgreepen de muziekfchaal te vergrooten, en de geluiden van een klein getal fuaaren te vermenigvuldigen. Dan, deze groote en vroege vordering in de muziekkonst by de Egyptenaaren wordt nog klaarer en -be» flisfender bewezen in eenen brief, welke door den Hr» Bruce den Schryver toegezonden is, en eene menigte van merkwaardige zaaken bybrengt, die betrekkelyk zyn tot den ftaat der Muziek in Abysfinië. De Heer Bruce voegde by dezen brief twee keurlyke teekeningen waar van de eerfte eene Lier, de andere eene Harp verheelt. Wy zullen pp de laatstgenoemde byzonderlyk ftil ftaan, uit hoofde van de treffende fchoonheid van derzelver maakfel, en van de hooge oudheid der fchildertrant, die de afbeelding vertoont. - \ « . Algem.Bibl.I.Debl.N.3. X De  216 C. B U R NE Y, De plaats , waar de Heer Bruce gezegd wordt die Schilder ftuk ontdekt te hebben, was tusfchen de Graffteden, waar, volgens de overlevering, de eerfte Koningen van Thebcs zyn bygezet; zy was niet ver van de ruinen dier Hoofdftad. De prachtige Graftombe van lfmandes of Ofymanduas, welke Strabo zoo omflaglyk befchryft, en welker verwonderlyke ruïnen, volgens Doctor Pococke, meer dan eene halve Engelfche myl zyn uitgeftrekt, vervatte, naar het zeggen van dezen Reiziger , eenige vertrekken , welker muuren nog verCerd waren niet beeldwerk en muziekinftrumenten; dan noch hy, noch de Heer Norden hebben dezelven befchreven. De Heer Bruce, eene der kamers, waar in Pococke denkelyk geweest is, doorgaande, zaa behalven fommige figuuren, in bas-reliëf gevormd^ eene fchildery van een' perfoon die op de harp fpeelde: het was in fresco, nog onbefchadigd, en verwekte boven al het andere zyne opmerking. Hy deelt, in zynen brief, daar van het volgende mede: „ De linkerhand, zegt hy, fcheen werkzaam te wezen aan het bovenfte van het fpeeltuig, omtrent de „ toonen in alto, als of zy eene arpeggio deedt hoo„ ren, terwyl dc pferfoon, iets bukkende, zyne regter„ hand op de laagfte fnaar fcheen te zetten, derwyze „ als of hy voor hadde om, met der vlucht, eenen „ fchielyken loop naar boven aan te vangen." De Heer Bruce plaatst wel den werkman van dit ftuk in eenen laager rang onder de Konftenaaren, maar dewyl de gemelde houding of actie zeer levendig getroffen is, kan men daar uit afneemen „ dat dezelve in „ dien tyd niets ongemeens vertoonde; of in andere „ woorden, dat de groote greepen en loopen toen reeds „ gemeen waren, en bygevolg dat de muziek wel ver- „ ftaan en vlytig beoeffend werdt." Men ziet de af-  Over de Muziek, der Ouden. ftï? afbeelding van dit fraaije- overblyfzel der Egyptifchc oudheid hier bygevoegd in eene koperen plaat, doch zonder de beeltenis des fpelers, ten einde men alle de deelen van het fpeeltuig te zien zou krygen. In het flot van dezen brief zegt dc Heer Bruce, dat „ het maakfel en de bekwaame hoedanigheden van deze „ Thebaanfche Harp, alle de berichten van den vroeg„ ften ftaat der oude muziek en muziekinftrumenten in ,, Egypte om ver ftooten; en haare vorm, verfierfsls en beknoptheid bewyzen allerzekerst, tegen duizen,, derlei je Griekfche aanhaalingen aan, dat de meet-, ,, teeken- werktuig- en muziek-konften reeds tot volko,, menheid geftegen waren, toen deze Harp gemaakt ,, werdt; en het geene wy meenden dat in Egypte de ,, uitvinding der konften was, is eigenlyk het tydperk ,, geweest toen derzelver lier {telling begon." De Schryver insgelyks, nadat hy uit de beste tydre^ kenkundige data of opgaven berekend heeft, dat de ont» dekking van dit fchildery de uitvinding en het gebruik van de muziekinftrumenten in Egypte, byna 4000 jaaren vroeger dan het tegenwoordige tydperk fielt, draagt eenige gisfingen voor, wegens de wyze, hoe de dertien fnaaren van deze harp ftemden, en hy verklaart zich verders cenigermaate voor het bovengemelde gevoelen van den Heer Bruce. Ik.hebbe nu, zegt hy, te fpreeken van de Thebaanfche Harp, het merkwaardigfte en fraaifte van ,, alle my bekende oude muziekinftrumenten. Het „ getal der fnaaren, de grootte en de gedaante van het ,, fpeeltuig cn de bevalligheid van de opfiering geven zoo veel ftof van bedenkinge, dat het doorfnuffelcn „ van dezelve my te ver van myn hoofd - onderzoek zoude brengen, en inderdaad boven myn bereik is. „ Het verftand taakt geheel verbysterd in de onmeetX 2 „ lyke  3i8 C B U R N E Y, „ lyke oudheid van den fchildertrant dezer afbeeldinge; ,, voorwaar de tyd, waarin dit gedaan is, is zoo ver „ afgelegen, dat men zich geneigd voelt te gelooven, 9) dat de konften , na eerst tot de grootfte volmaakt>s heid geftegen te wezen,, wederom in verval geraakt, „ en wederom, lang daar na, op nieuws uitgevonden s, zyn; het lydt geen' twyffel of de menfchelyke kun„ digheden en befchaafde konften hebben hetzelfde lot ,, ondergaan met de Landfchappen, waar in zy aangekweekt werden." In het naastvolgende Hoofdftuk neemt de Schryver de Hebreeuwfche Muziek tot zyn onderwerp. Thans richt hy zich naar de Bybelfche Gefchiedenisfen alleen, en maakt uit dezelven een aaneengefchakeld en vermaaklyk verhaal op van den toeftand en de vorderinge der muziek zedert de dagen van Jubal, zesden afftammeling van Kaïn, —— den Vader van alle die de harpen en orgelen handelen (Gen. IV. 21.), Inzonderheid ftaat de Schryver ftil by het tydperk van den Koninglyken Muziekbeöeffenaar, David: ,, De Muziek werdt geduurende deszelfs rcgecring in de hoogde achting by de Hebreeuwen gehouden," als blykt uit de optellinge in het eerfte boek der Chronyken, Hoofdft. XV, XVI, en XXIII. alwaar gefprooken wordt van de talryke menigte , welke deze Koning ten dienste van de Arke inftelde. In het XXV. Hoofdftuk van dit Boek wordt gezegd dat ,, het getal der geene die in de zangkonst ,, onderwezen en kundig waren, twee honderd en agt „ en tagtig beliep; ook wordt in het XXIII. Hoofd„ ftuk niet minder dan eene menigte van vier duizend „ Leviten opgenoemd, om den Heer met fpeeltuig te loven." „ Terwyl de muziek zoo Iuisterryk in de dagen van David eo Salomon, de Augustifche eeuw der Jooden, „ in  Over de Muziek der Ouden. 319 „ in zwang was; hadden de Grieken, merkt Hr. Bur~ „ ney aan, naauwlyks hunne ruwfte fpeekuigen ont„ worpen. Immers, Homerus en Hefiodus , die de Griekfche poëzy, zoo niet uitgedacht, althans be> „ fchaafd cn geilepen hebben; als mede Orpheus , „ Mufeus en Linus, denwelken de uitvinding hunner „ muziek en fpeekuigen wordt toegefchreeven ; deze ,, allen kwamen eerst omtrent of na den tyd dier Hc- breeuwfche Koningen." Ten aanzien van de hedendaagfche Joodfche muziek, brengt de Schryver eenige opheldering by, welke hy van eenen Hebreeuwfchen Opperpriester ontvangen heeft; en daar uit blykt, dat het geringe gezang, nu in de Joodfche Synagogen gebruiklyk, eene enkele nieuwigheid is, en dat „ de eenige Jooden, thans op den aardbol woonende, welken een regelmaatig gezang in hunne ,, Synagogen gevestigd hebben, deHoogduitfchen zyn, ,, die in partyen zingen; en dezen hebben eenige oude melodyen, of zangwyzen behouden, welke geree„ kend worden van een hooge ouderdom te zyn." —— De Schryver heeft by dit Hoofdftuk eene plaat gevoegd , waar in hy den Liefhebberen fommige Haaltjes vertoont van ettelyke Hebreeuwfche gezangen of melodyen , zo als dezelven in de Synagogen van verfcheide gewesten van Europa, geduurende de twee laatstvoorgegaane Eeuwen, werden gezongen. Vervolgens gaat onze Historie - fchryver over tot de befchryving van den toeftand der muziek, volgens de berichten der Griekfche en Latynfche Schryveren; alvoorens de afgelegenfte en duisterfte perken van verdichtzelkunde en allegorie doorwandelende, en daarom de poëten en mythologisten tot gidfen nemende, want andere gidzen zyn 'er niet. Zyne verhandeling wegens deze donkere tyden, wordt beide den Muziek- en LetX 3 ter-  220 C. B U R N E Y, terkundigenLeezer aangenaam voorgedragen, door eene fraaije verfcheidenheid van ophelderingen die door hem, betrekkelyk tot den jongen ftaat der muziek in Griekenland, verzameld zyn, en door de keurige behandelinge der vernuftige verdichtzelen der oudheid, welken, niet zondereenigen wezenlyken grond in de hiftorie, door hunne Dichteren zyn opgezongen. Na twee hoofdftukken hefteed te hebben over de gefchiedenis dezer konst in Griekenland ,, geduurende het verblyf der Heiden„ fche Godheden van den eerften rang op de aarde," en over die der aardfche of halve Goden, daalt hy in het volgende hoofdftuk tot op de tyden der Helden. „ 'Er zyn zoo veele verdichtzelen verfpreid, zegt de J} Schryver, aangaande de eerfte Dichters en Muzie,, kanten, dat men zelfs, of zy wel in wezen geweest „ zyn, getwyffeld hebbe. De Dichters en Mytholos, gisten fpreeken met zoo buitenfpoorigen ophef van „ Chiron, Amphion, Orpheus, Linus en Muféus, dat het veelen eeven zoo weinig moeite waardig zal fchynen, een emftig onderzoek te doen nopens den tyd en de plaats van hunnen bloei, als nopens het ge„ flacht van Duimpje met de groote laarzen, of eenig 3, ander tover-vertelzel. Dan, hoewel ik de wonder„ baare uitwerkzelen van hunne muziek gereedelyk „ wil laaten vaaren; mag ik egter niet lyden dat lie3, den, wier talenten zoo langen zyn beroemd geweest, ,, geheel in vernietiging, cn hunne verrichtingen uit „ de gedenkfchriften van verledene tyden geraken zou„ den." „ Zelfs uit 't vergeten graf verheft zich de natuur, „ En in hunne asch fmeult nog het altoos levend vuur." Doch fchoon deze Philofophen, Poëten en Muziekanten geplaatst waren, gelyk onze Schryver zich uitdrukt, „ in  Over de Muziek der Ouden, 221 in zulke dorre gewesten der Gefchiedkunde, dat de" zeiven nu, eeven als de voormaals aanzienlyke liedenPalmyra en Balbek, geheel woest liggen"; onttrekt hy ze nogthans met hunne verhevene, en by de gantfche oudheid wel bekende en hooggefchatte karakters, van het akelige vonnis van vernietiging, het welk Vosfius, „ al te zeer met zyn wilde famenftel ingenomen, „ met'alle de vryheids aanmaatiging van eenen Etymo. j, logist," tegens hen uitgefproken heeft; zelfs hunne naamen in Phcenicifche woorden vergietende, welken ding*» betekenen in de plaats van perfoonen; want hy verandert, naar zyne verwoestende Helling, Linus m een gezang ; Mnfêus in het woord Mof ar t konst of lceTing betekenende; en Orpheus zeiven, wiens werken, althans deszelfs zoogenaamde werken, onlangs te LeipZig gedrukt zyn, herfchiep hy in het woord Orpheo of wetenfehap. Doch deze voorgewende Non-Entia, worden door den Schryver in hun ligchaamlyk aanwezen, waar toe hun onbetwistbaar recht Ook blykt, herfteld; en hy deelt ons een bericht mede van derzelver werken, getrokken uit de verlichtfte en gematigdfte Schryveren der oudheid. De gefchiedenis van den 'Troiaanfchen Oorlog, gelyk dezelve gezongen is door Homerus, wiens gedichten „ den Bybel der Grieken" uitmaakten, verfchaft onzen Schryver eene verfcheidenheid van aangenaame ftoffen in dit gedeelte zyner verhandelinge. ,, De oudheid, zegt hy, heeft de perfonaadjen, in de gedichten 'van Homerus, zulk eenen eerbied toegedragen, „ dat niemand ooit twyffelde aan het wezenlyk beftaan ,', van éénen derzelven," en deze Dichter was in het algemeen, „ zoo naauwkeurig ten aanzien van het geen • „°men Costume noemt, dat hy zelden melding maakt „ van perfoonen of zaaken, welken wy niet mogen X 4 » vast"  32a C. B U R N E Y, vastftellen bekend geweest te zyn in de tyden waav „ van hy fchreef." Hy maakt in meer dan vyftig plaatfen van de Ilias en Odysfea, met verrukking gewag van de Muziek, hoewel in -zulk een naauw verband met de poëzy, dat het, gelyk Dr. Burney zegt, moeijelyk zy te onderfcheiden, tot welke van beide des Dichters loftuitingen behooren. Onder de menigvuldige gastmaaien en vrolyke partyen, welke hy befchryft, is 'er geen zonder Muziek en eenen Bard of Dichter. Wy moeten ons bepaalen binnen eenige weinige Haaltjes, van de gene die de Schryver uit den eerwaardigen Homerus bybrengt. De Bard, wiens karakter en achtbaarheid het meest door Homerus geroemd worden, is Demodokus, van weikén hy, op zyne verhevene wyze, zegt; —— Nu ver. fchynt de wapendrager en begeleidt den gewyden Zangmeester der hemelfche liederen: —— voor deszelfs gejloelte ftaat een» blinkende tafel, en voor hem bruischt een volle leker met edelen wyn : een wapendrager brengt zyne mond. lost aan. „ Het is zeker, zegt onze fchryver, dat „ Homerus niets heeft agterwege gelaten, van het „ geene dezen Bard deftigheid en aanzien kan byzetten. „ Hy doet geenen Hap zonder wapendrager; heeft eene „ aanzienlyke plaats aan des Konings tafel, en Ulysfes „ bedient, onder het voorfhyden, hem eerst, en de „ beker vloeit voor hem van onvervalschten wyn": en in het agtfte boek van de Odysfea, 't welk voornaamlyk den lof van dien groten Bard behelst, wordt zyne waardigheid cn aanzien op niet minder toon gezongen en uitgebreid. Men ziet 'er uit, hoe hoog het karakter van zoodanigen Bard, ten tyde van Homerus, geacht wierde, en hoe de agtingien eer der Muziekanten fciert gedaald zy. Jn het vierde hoofdiluk gaat de Schryver voort met het '  Over ie. Muziek der Ouden. 323 het verhandelen van den ftaat der muziek in Griekenland , federt den tyd van Homerus tot aan deszelfs onder werping aan de Romeinen: een tydperk, waarin alle de kunften tot haare hoogfte volkomenheid opklommen. Het was inzonderheid van alle voorige onderfcheiden door de viuziekale Jiryden, welke de Heer Burney bewyst, dat een gedeelte uitmaakten, van alle de vier openbaare Spelen , die de Heilige fpelen genoemd werden; en in 't byzonder van die der Pythifche. Thans was het, dat Sakadas, fchoon hy niet minder Dichter dan goed Muzikant ware, de muziek van de dichtkunde affcheidde, en de openbaare aandacht op de enkele muziek der fpeekuigen vestigen deedt: „ eene fcheuring, „ zegt onze Schryver, die niet min fterk is beftraft „ geworden, dan de fcheuring der Kerke. Doch de „ beftraffers hadden vergeten, dat zulke fcheuringen in de kunften ruim zoo zeer tc wenfchen, als die „ van den Godsdienst te vermyden zyn; want door „ zoodanige afzonderingen alleen worden de verfchil„ lende kunften, en de verfchillende takken van eene „ en dezelfde kunst, de voorwerpen van byzondere en „ onderfcheidene beöeffeninge en tot haare grootfte ,, volmaaktheid en zuiverheid gebragt. Zoo ras, „ zegt hy, waren de muziekanten niet vry van de wet„ ten der lang- of kortheid van lettergrepen en van „ derzelver maat, of zy vermenigvuldigden de fnaaren „ der Lier en de gaten der Fluit; voerende nieuwe „ meer famengeftelde en verfcheidener bewegingen in, ,, met nieuwe tusfchenvallen en ongemeene modula„ tien. Lafus, Melanippides, Timotheus , Phrynis „ en eenige anderen worden van Plutarchus onder de „ eerften geteld, welke deze vry heden aan den zang „ durfden geven." —— Tegens deze nieuwigheden en dit gewaande bederf X 5 Hel-  324 C. BURNEY, fielden zig hevig Ariftoteles en anderen, en maakten 'er veele zwaarigheden tegens; „ maar, zege de Hr. Bur„ ney; dit zyn tegenwerpingen, die geduurig weerko. „ men en weer zullen komen by allen, die de muziek „ als eene flavinne der lettergrepen befchouwen, en „ vergeten, dat zy eene taal op zich zelve heeft, waar. „ mede zy tot onze hartstogten fpreekt; en dat 'er „ zekere gelegenheden zyn, waarby haar vergund moet „ worden volkomen vry te werken." ,, Van dezen tyd af aan werdt de muziek eene onder„ fcheidene kunst; en de Reijen , welke tot nog toe de „ melodie van de Lier- en Fluitfpclen beftierd hadden, „ werden nu a3n deze beiden onderworpen. Te ver„ geefs riepen de V/ysgeeren tegens deze nieuwighe„ den, welken zy meenden dat de zeden zouden beder„ ven van 't volk, 't welk, nimmer genegen om de ,, vermaaken der zinnen aan die des verftands opteöffc„ ren, deze nieuwigheden met verrukkinge hoorde, en „ derzelver invoerders aanmoedigde. Dit foort van „ muziek kwam derhalve ras uit de openbaare fpelen „ op het toneel, nam daar eerlang het voornaamfte „ gedeelte van het toneelftuk in, en eertyds de nede„ rige dienaares der dichtkunde geweest zynde, werdt „ zy de fouvereine." Hierover knorden en klaagden, zegt de Schryver, Plato, Ariftoteles, Ariftoxenus en Plutarchus onder de ouden, als over een verlies van de goede muziek: maar de goude eeuw, voegt hy 'er by, kreeg ook haaren naam niet van die gene, welken haar beleefden. In 't vyfde hoofdftuk handelt de Schryver van de oude fekten in de muziek, en van de theorien over het geluid; voornaamlyk van de twee voornaamfte gezinten, de Pythagorifche en Arifloxenifche ; welker twee ftigters, benevens Lafus, Euklides, ecPtoIomeus de door- luch-  Over de Muziek der Ouden. 32* luchtigfte muzikaale Theoristen der oudheid waren. Aan Pythagoras is men de uitvinding der Monochorde verfchuldigd, die hem algemeen wordt toegefchreven ; als mede de uitvinding van de muzikaale reden en rekening, die daaruit wordt afgeleid; waardoor het geluid onder de magt der getallen gebragt, en het voorwerp van wiskunftige naarfpooring is geworden. < Op de historie van de Pythagorifche fchoole laat de Schryver een bericht volgen van de befchouwingen of ! lee--e van den aarts-ketter Ariftoxenus, het hoofd der 1 teeenftrydige fekte; van Lafus, Euklides, Didymus en Ptolemeus. Hy befiuit dit hoofdftuk met een bericht van den laatstgemelden, die allergrootst vermaak hadt in 't vermenigvuldigen van muzikaale famenftellen en het fplitfen van toonen. Hy rabraakte de muziekfchaal; maar onder de menigvuldige losbandige famenvoegingcn komt eenederzelve, by geluk, overeen met ons tegenwoordige famenftelfel, en gaf misfchien gelegenheid, fchoon°na verloop van langen tyd, tot cmtrepoint of onze tegenwoordige muziek in party. „ Ptolomeus j zegt de Hr. Burney in 't befiuit van dit hoofdftuk, " z^er gemaklyk en met vermaak misfchien rekenende, " fchynt met de muzieklchaale op allerleije wyzen om" gefprongen, en allerleije verwarringen gezogt en be" proefd te hebben; en fchoon één van zyne menig" vuldige famenftelfels op onze hedendaagfche praktyk " pasfe. nogthans moet men zig niet verbeelden, dat " het met opzet berekend was ten dienfte van de mu" ziek in party, waaraan hy geenzins dagt. Het fchynt " egter als of dezelve door deze fchikkinge der tus" fchenvallen het eerst is in de gedagten gekomen; want de tertzen en fexten, welke te vooren zoo " hard en ruuw waren, dat zy onder de desaccords 7, werden geteld, waren nu verzagt en veraangenaamd in  32Ö C. BURNEY, „ in die bevallige famenfchikkinge, welke de heden„ daagfche ooren zoo zeer vermaakt, Het was onmo» gelyk, dat beminnaars der muziek, dezelve gehoord „ hebbende, de bevalligheden niet zouden gewaar » zyn geworden, welke uit de famenvoeginge en op„ volginge van deze confonances of overeenftemmingen „ voortkwamen; en van dien tyd af begonnen de zaa„ den uittefpruiten van die harmonie, welke in eenen „ min verborgen dan in den Pythagorifchen zin ge„ zegd mogen worden in onze natuure ingeplant te „ zyn. Zy waren inderdaad langzaam in 't groeijen,. „ dewyl 'er geen goed zaad van werdt voortgebragt „ dan na duizend of meer jaaren; maar de kunften zyn „ de langlevende dieren gelyk, en hebben eene lange „ kindsheid, eer zy tot haaren bloei en rypheid komen." In 't volgende hoofdftuk geeft ons de Schryver verfcheide fraaije voorbeelden van de Skolia of gezangen der Grieken, die ze veelal op hunne gastmaalen ter eere der Helden zongen. In plaatfe van eenig gedeelte dezer ftukken van 't vernuft der ouden over te fchryven, welker melodie onhcrftelbaar verloren is, zullen we alleenlyk aanmerken, dat de Schy ver ons, in eene aanteekeninge, wyst naar eene plaats in Ariftoteles, welke zyne te vooren gemaakte vernuftige en waarfchynlyke onderftelling, wegens het oude of ligte enharmonifche, gelyk hy het noemt, uitnemend bevestigt: (zie hier vooren, bladz. 07.) Want die Wysgeer fpreekt, in het 15 de voorftel, van enharmonifche meiodien, als eertyds boven alle andere gefchat, „ uit hoofde van haare ge„ maklykheid en eenvoudigheid, wanneer het byde gezel„ fchappen in gebruik was dithyrambifche Rcijen op te „ zingen, enz." daar het, volgens onze hedendaagfche denkbeelden van het enharmonifche, 't welk onze Schryver het nieuwe en kunftiger noemt, niet kan gedaan war-  Over de Muziek der Ouden. 327 worden dan van meesters in de kunst. Ook bevestigt de Schryver zyne onderftelling verder (*) door het beroemde Spartaanfche raadsbèfluit tegens Timotheus, by 't welk die geftrenge wetgevers, de Ephoren of OpperOverheden van Spana,dien Muziekant banden,en hem veroordeelden om de vier overtollige fnaaren, die hy by zyne lier gevoegd hadt, aftefnyden; omdat hy daardoor de melodie onteerd hadt, door in het chromatifche te „ ftellen en niet in het enharmonifche." — In dit befiuit ziet men dat het enharmonifche foort als gemaklyk en eenvoudig vertoond wordt, als enkel met zeven fnaaren wordende uitgevoerd ; in tegenftellinge van het kunftiger en meer famengejtelde chnmatifche, waartoe elf fnaaren gebruikt werden. In het laatfte hoofdftuk van dit deel verzamelt de Heer B. de overgeblevene brokken van de muzikaale letterkunde der Romeinen Dit groote en machtige volk, zegthy, beöeffende naauwlyks eenige kunst, dan die des oorlogs ; wetenfchappen en fyne kunften bekwaamen zy alleen door de overwinninge van Hetrurie en Griekenland (f). » Het blykt niet, dat men gedurende de regeering van Augustus by de Romeinen eenig CO See PaS' 4°7' & f01'" (f) „ Ten aanzien der Heéarifche muziek zegt de Schryverj alwie , het groot getal der fpeekuigen befchouwt, die in de fraaije verzameling van "oudheden, onder opzicht en begunftiging van den Heer miliam ' Haimlton, zyn uitgegeven, als mede die, welke onlangs te Rome door " tasferio zyn in 't licht gegeven ; zal moeten bekennen , dit de oude „ inwoners vm Hetrurie geweldig op de muziek gefteld waren: want ie„ der foort van muzi';aal fpeeltuig, welkmcui de overblyffelen van oud „ Griekenland vindt uitgehouwen , is op de vafen van deze verzamelin„ gen afgefchetst , fchoon de oudheid van eenigen onder dezelve gefchat „ worde veel hooger te zyn , dan het algemeene gebruik van de daarop „ vertoonde ibeekuigen, zelfs in Griekenland, geweest is."  3a3 C. BURNEY. enz. eenig bouwkundige, beeldhouwer, fchilder of muziekkenner hadt, Vitruvius uitgenomen." Hunne voornaamfte fchryvers over muziek zyn de II. Augustinus, Mar* tianus Capella , Boëthius , en Casfwdorus ; en zy herhaalen alleen wat voor hun gezegd was; leerende alleenlyk het alphabct der muziek, en niets kan men uit de beöeffening hnnner fchriften in dit opzichte haaien dan verdriet en hoofdpyn. Dit eerfte deel wordt befloten met eene verhandeling, die over de famenftelling en het gebruik der fpeekuigen van de ouden verfcheide oordeelkundige aanmerkingen vervat; en door eene verklaaring van ettelyke zeer uitmuntende platen , die het werk ophelderen. Dit deel is ook zoodanig uitgevoerd, dat de groote menigte van intekenaaren en lezeren met fterk verlangen het vervolg moeten te gemoet zien: want ieder bladzyde levert blyken uit zoo wel van de grootfte kundigheid en geleerdheid des Schryvers, als van zyne wyze om oorfpronklyk te denken, en van zyne duidelykheid en bevalli ghcid in 't fchryven. IV. VERTOOG over de Ongerymdheid van het Samen ftel onzer hedendaagfche REGTSGELEERDHEID en PRACTYK, door Mr. Willem Schorer, Praïfident &c. [Vervolg van Pag. 201.] WY moeten nu van het laatfte gedeelte van het Vertoog van den Hr. Schorer fpreekcn, waarin Hy zig voorgefteld heeft te bewyzen, dat onze form van procedeeren gansch melaatscb is, zo voel in 't Civile als Cn'.  Mr. W. SCHORER, enz. 3«> CHmineele. „ Wanneer men op de rolle komt ," (dus fprekende voord de Hr. Praefident zyn eerfte bewys van zyn voordel aan) „ is 'er geen Joodfche Synagoog, „ die hier by haaien kan; de alleronvcrftaanbaarfte konsttermen , die de fpreker zelve by wylen niet veritaat, worden hier met veel arrogantie uitgebromd." Hier is vry wat aan. Des niet te min zyn 'er een menigte konsttermen, die geene vertaaling dulden, ons Regt en Regtspleeging, onder de Regeering der Graaven, uit het Bourgondifche Huis, op den leest van die der Franfchen gefchoeid zynde ; zedert welken tyd men zig om ftryd beyverd heeft, zyne kundigheid in vreemde Regten en Taaien ten toon te fpreiden, en deeze bastaardy tot den hoogften trap van ongerymdheid te brengen, zo verre, dat veele Practizyns, buiten de allerminfte noodzaaklykheid, de vreemde woorden op een ftapelen, en daar door veroorzaaken, dat hunne Schriften voor Lieden van fmaak genoegzaam onleesbaar worden. Om nu niet aan te merken , dat het met de eerwaardigheid der Regtbanken niet overeen te brengen is, dat in dezelve zulk een mengelmoes gefproken en de zuiverheid der Vaderlandfche taal zo zeer verwaarloost word. Dan dit gebrek van fmaak en orde is zeker veel gemakkelyker te dulden, dan de klagte van den Hr. Prafident, dat men naamentlyk, „ op de alleronbefchaamfte wyze de termynen ziet vermeenigvuldigen en onge" oorloofde dilaijen uitdenken," Die heeft zeker wel eens plaats en zou wel blyven plaats hebben, hoe volmaakt de wetten, op de Regtspleeging vastgefteld, ook waren. Niet te min kan men hier van de fchuld niet in allen deelen aan de Praclizyns zelve geven, „ dewyl die „ een gerecipieerde flenter nolentes volentes volgen l moeten," gelyk de Hr. Schorer zeer wel aanmerkt, waarom zyn Ed. dan ook, na het opgeven van eenige voor-  33ó. Mr.. W. SCHORER, voorbeelden van nuttelooze langwyligheid en kosten , byzonder in het verzoeken van het bekende Beneficie van Inventaris, waar voor Hy een veel korter weg aan de hand wyst, van oordeel is, „ dat het meer dan tyd zou„ de zyn, dat de Souverein een korter en'min kostbaare „ form van procedeeren invoerde." Wy willen niet tegenfpreeken, dat veele der onvolkomenheden , door den Hr. Schorer tegen onze Regtspleeging aangevoerd, daadelyk beftaan. Ook zullen wy niet onderzoeken, of de Regtspleeging, by andere Volken plaats hebbende, zo zeer boven de onze den voorrang verdiend, en of aldaar niet nog veel grooter en meenigvuldiger onvolkomenheden plaats hebben , maar of onze Regtspleeging, om de door den Hr. Schryver gemelde onvolkomenheden en anderen , die men nog misfchien zou kunnen geven, gansch melaatscli genoemd mag worden , twyffelen wy zeer. Ja het komt ons voor , dat de Prasfldent , de gebreken onzer Regtspleeging al te zeer door een vergrootglas befchouwd heeft. Laaten deeze onvolkomenheden al eens, min of meer, in aanmerking komen, de onpartydige, de onkreukbaare Regtvaardigheid onzer beide Hoven van Justitie en van onze Regtbanken in 't gemeen, verdiend waarlyk allen lof. Elk Ingezeeten, groot en klein , kan zig verzeekerd houden, dat hem Regt wedervaaren zal. Nog in ons Regt, nog in onze Regtspleeging heerscht zo veel onzekerheid, als -deHr. Schorer zig fchynt voor te ftellen. Het gebrek is niet zo zeer in de onvolkomenheid der wetten, als wel in de uitvoering van dezelve gelegen. Wy zullen ons, ten betooge hier van, alleen beroepen op de Ordonnantie op het ftuk der Justitie, bekend onder den naam van Manier van Procedeeren in de Steden 'en ten platte Lande, in den jaare ïj8o by Ridderfchap, Ede-  Over de "Regtsgeleerdheid en Praclyk. 331 Edelen en Steden van Holland vastgefteld en nog in gebruik , waar by eene korte, eenvoudige en met den aarc der zaake overeenkomende wyze van regtspleegen , van de Dagvaarding tot de geheele uitvoering van 't Vonnis toe , voorgefchreeven word ; welke Ordonnantie ons zo volkomen voorkomt, dat wy zeer twyffelen , of men, over het geheel gefproken,wel een beter plan zou kunnen voorfchryven. Verder hebben deeze en geene Steden en Plaatzen byzondere Ordonnantiën, die de onbetwiscbaarfte blyken van de wysheid van de Maakers derzelve in zig bevatten. En, zo 'er eenige Reforme nodig was, het zou misfchien in de wyze van procedeeren, voor de Hoven van Justitie in gebruik, te zoeken zyn , daar de zaaken meestentyd met te veel omflag en kosten behandeld worden. Dan hoe onvolkomen, hoe melaatsch onze Regtspleeging ook ware , die onvolkomenheden zullen onzes oordeels altoos minder gevaarlyk zyn , dan eene willekeurige en van alle befchrevene wetten ontfiaagene Regtspleeging, waar toedeHr.Voorzitternufchyndover te hellen. Wierd deeze ingevoerd, der Ingezeetenen Vryheid en Bezittingen zouden als dan in een klaarblykelyk gevaar komen. Alles zou van de begrippen en vooröordeelen der Regteren afhangen, ja men zou, in dat geval, nog minder, of liever in 't geheel geen zekerheid hebben. Dees gevaarlyke klip, gelyk de Hr. Sehorer die zelve met zeer veel reden noemd,en voor welke de Proefidcnt voormaals, in zyne Voorreden voor de Inl. tot de Holl. Regtsgel. van den Hr. de Groot,zo ernflig en kragtigge* waarfchuwd, ja als 't ware alarm geflagen heeft, moet daaromme, wat ook de Hr. Schorer thans oordeelen mag, zorgvuldig vermeid worden. Het is waar, inde twee laatst voorgaande eeuwen, hebben zeer veele Regtsgeleerde Schryvercn , een oneindig aantal Uitleggingen en Cqmmentarien over de Regten gefchreven, waar meeAlgem. Bjel. I. Deel. N. 3. Y . de  s32 Mr. W. SCHORER, de men zeker „ een oorlogfchip van de grootfte char„ ter zou kunnen overlaaden ," gelyk de Praefident zegt. Maar het gezag van veele dier Schryveren verminderd dagelyks. Hunne droomen en fpitsvindigheden heerfchen niet meer, met zulk een onbepaald gezag, over gezond verftand , natuurlyke reden en billykheid. Hunne werken krygen bezwaarlyk meer plaats in onze Bibliotheeken. Het fchryven van Commentarien over het ganfche Regt houd op. De goede alleen blyven in waarde. Wy verwagten daarom, met eene minder fchrik verwekkende aandoening als de Hr. Schorer, het werkje, byinteekening te Bruffel gedrukt, en hetgeen maar 30 quartynen zal beloopen. Want is dit werkje gefchreven in den fmaak van een Leyferus , die over de Pandecten een zo fchoon werk heeft uitgegeven, zal het 'er zo verre van daan zyn, dat deeze vrugtbaare moeder aan dertig maal dertig folianten het leeven zal geven, dat wy integendeel gelooven, dat hier door dertig maal dertig folianten en quartynen hun naderend einde zullen zien vervroegen. Of zouden de Leerredenen van eenen Bonnet, Chevallier, den Abt Jerufalem, Tillotfon èn anderen, alleen het voorregt bezitten, geheele ftapels met elendige Predikatiën en andere Theologifche Schriften, voor altoos, in vergetelheid te brengen? En zouden de eeuwentartende werken van een de Groot, Bynkershoek, Noodt en anderen, dezelve uitwerking niet hebben ? Wy bedriegen ons zeer, indien dit het geval niet is» En zo dit werkje van 30 quartynen al eens geene of eene zeer geringe waarde had, wat zwarigheid ? Het zal den hoop van flegte en van alle gezag bereids beroofde boeken alleen vermeerderen. Wy kunnen ons, over de voorgeftelde middelen tot 'redres, niet uitlaaten, dewyl het gewigt der zaake niet toelaat, hier over met een enkel woord te fprecken. — Ook fpoeden wy ons tot de Crimineele Regtspleeging, by  Over de Regtsgeleerdheid en PraStyh 333 by welke wy ,met den Hr. Schorer, nog wat nader zul. len ftil ftaan. —— Wy verfchillen hier inne wederom vry wat van den Praefident, en gelooven, dat de Crimi. neele Regtspleeging by ons, eenige weinige verbeteringen, die 'er altoos in menfchelyke fehikkingen te maaken zyn,uitgezonderd,op een zeer goeden voet is. Of dit eene bevooroordeelde liefde voor ons Land, Wetten, Inzettingen, welhergebiagte Gewoontens en diergelyke iSjOordeele onze Leezer uit de volgende aanmerkingen. De Wysgeer, de Staatsman, de Regtsgelcerde komen hier in overeen: i°. Dat het toppunt van volmaaktheid, het geen hier bedoeld word, is, door de minst mogelyke ftraffen, aan de maatfehappy in 't gemeen, en aan ieder burger in 'e byzonder, de hoogst mogelyke veiligheid in leeven,eer en goederen te verfchaffen. 2*. Dat de Crimineele Wetten eene byzondere zorg moeten draagen , dat de onfchuld door geen verdigta of onvoldoende bewyzen van fchuld in eenige ongelegenheid kome. Aan beide deeze grondregelen nu voldoed onze Crimineele Regtspleeging, over het geheel genomen. Zy verdiend dus niets minder dan met den naam van melaatsch beftempeld te worden. ■ Van den aanvang deezer eeuwe ga men de doodftraffen na, die , te Amfterdam by voorbeeld, uitgevoerd zyn. Wy noemen Amfterdam, om dat men in die ftad , zo om haare volkrykheid, als om de meenigte vreemdelingen, genoegzaam uit de vier waereldeelen derwaarts vloeijende, meer dan elders in de noodzaakelykheid is, om de boosdoenderen de ftrengheid der wetten te doen ondergaan. En egter zal aldaar het getal van de doodftraffen, jaar door jaar, één of op zyn hoogst twéé bedraagen, dac is, tweemaalhonderd duizend menfehen en meer worden daar befchermd of in teugel gehouden , door het oeffeY 2 nen  334 Mr. W. SCHORER, nen van eene ftrengheid, zo fpaarzaam, dat zy de verwondering van des kundigen verdiend. Men vergelyke hier meede Berlyn, Weenen, Londen, Parys, en men zal een verbaazend verfcbil, ten voordeele onzer Regtspleeging gewaar worden. De berigten van Parys, die zetel van goede fmaak en welleevenheid, bragten onlangs meede, dat het getal van de ter dood gebragten aldaar, geduurende deeze eeuw, zestigduizend menfehen belopen zou hebben, dat is twee daags. Op wat grond van zekerheid dit berigt fteund weeten wy niet. Wy gelooven zelve, dat dit getal veel te groot opgegeven word. Men vermindere daarom dit getal naar welgevallen, het onderfcheid zal altoos zeer aanmerkelyk blyven, geenzins evenredig aan die volkrykheid, in welke Amfterdam en Farys tot eikanderen ftaan, terwyl men, in weerwil van de ftrengheid , die te Parys geoeffend word , aldaar minder veilig leeft dan te Amfterdam, gelyk natuurlyk is. In de overige Steden onzer Republiek en ten platte Lande zyn de zaaken niet flegter gefteld, gelyk genoegzaam bekend is. Wat nu aanbelangd de zorg, welke de Wetgever gebruiken moet, om voor te komen , dat de onfchuld, door geene verdigte of onvoldoende bewyzen van fchuld, in eenige ongelegenheid geraake, ook hierinne is, in ons Land zo veel ja meer dan elders, voorzien. Wanneer 'er buitengewoon tegen de fchuldigen geprocedeerd word, kan de ftraf, by de wet vastgefteld, niet toegeweezen worden , zo lange de befchuldigde ontkend, al waren de bewyzen, tegen hem leggende, van de allergrootfte klaarblykelykheid. En de reden hiervan is, loutere zorg voor den onfchuldigen. Geen bewys dog is fterker of zekerer dan eigene Erkentenis. Getuigen kunnen kwaalyk gezien of gehoord hebben, zig zeiven,  Over de Regtsgeleerdheid en Praclyk. 335 ven, of den Regter misleiden en diergelyke. Hierom dringd ons Regt en Regtspleeging zo zeer op eigene Erkentenis. Ja wanneer men al, in een gewoon geding, op bewyzen, zonder erkentenis, Regt doed,dan moeten die bewyzen zo zeker, zo notoir zyn, dat de onfchuld van den aangeklaagden onmogelyk is, terwyl hy, in zulk een geval, voor geene veroordeeling te vreezen heeft, dan na een allernauwkeurigst en allervolkomenst onderzoek zyner zaak, waarin hem de raad en hulp van des kundigen volkomen vry gelaaten word. Voor zo verre dierhalven is 'er in ons Crimineel Regt en Regtspleeging niets , dan het geen de eerfte grondregelen van Regtvaardigheid en Staatkunde voorfchryven. — Laat ons nu zien,op wat gronden de Prsfident zig beroept, om zyn gevoelen te ftaaven. Het eerfte daar Hy zig van bediend is het gebruik van de tortuur of pynbank. En het is buiten bedenking , dat de Hr. Schorer hier , even gelyk een kundig krygsman, zyn vyand aanvalt, daar hy hem het zwakfte oordeeld te zyn. De allerhaatelykfte trekken tegen de pynbank worden hier in meenigte aangevoerd, en de PrasGdent heeft klaarblykelyk ten doel gehad, zyne Leezeren den haaten affchrik,die hy tegen dezelve in zyne ziel gevoelde, op het kragtigfte in te prenten, en voor zo verre de Hr. Schorer dit dwangmiddel zo affchuwelyk als gevaarlyk oordeeld, kan men dit geenzints mispryzen. Ondertusfchen is het zeker, dat hoe veele beroemde Mannen, en onder deeze de groote Monte squieu , zig tegen de pynbank in de bresfe gefteld hebben,'er egter, ten allen tyden,Mannen van naam geweest zyn, die een bepaald en aan zekere regelen verbonden gebruik der tortuur voorgeftaan hebben. Voor zo verre wy de bedenkingen , voor en tegen dit dwangmiddel van tyd tot tyd aangevoerd, geleezen hebben, is het ons voorgekomen, y g dat  33« Mr. W. SCHORER, dat men ten wederzyde den ftaat des gefchils hier over nimmer nauwkeurig opgegeven heeft. Een misflag, die gemeenlyk begaan word, wanneer eene verfchillende denkwyze, over deeze of geene onderwerpen, plaats grypt. De redenen by den Hr. Schorer aangevoerd, en welke gefchoeid zyn op den leest, waar op de Raadsheer Heemskerk , by den Vaderlanderen , om zyn Batavifche Arkadia, zo zeer in agting, in de voorige eeuwe, en de Marquiz de Beccaria nu onlangs hunne redenen , tegen dit by veelen zo zeer gehaate dwangmiddel, gefchoeid hebben , komen ons, onder verbetering, voor, de blyken van het door ons opgegevene gebrek te draagen. Zal men het gebruik van de tortuur voorftaan of weerleggen, behoord men onzes oordeels zyn aandagt op de volgende onderwerpen te vestigen. Ten wederzyde toegeftaan wordende , gelyk behoord, dat de ftraffen, by de wetten bepaald en vastgefteld, niet te werk gefteld kunnen of mogen worden , zo lange 'er geen klemmende blyken van fchuld zyn: Voorts toegeftaan wordende, dat de ondervinding leerd, dat men $eer zelden gcnoegzaame bewyzen bekomen kan van die misdaaden , welke met opzet en voorgaand overleg gepleegd worden, als daar zyn moord , huisbraak, aanlanding of afzetting op 's Heeren wege, tegen welke niisdaaden ondertusfehen, naardien zy de gruwelykfte en booste zyn , de ftrengheid der Wetten voor al te werk gefteld moet worden ; — zo is de vraag, of het belang en vooral de perzoneele veiligheid der goede Burgery niet vorderd en vereischt, dat hy, die van een der hier bovengenoemde misdaaden of zoortgelyke, die met opzet gepleegd worden, en waar van het genoegzaam bewys, om die reden, zeer bezwaarlyk te bekomen is , aangeklaagd word, niet onder de verpligting gebragt behoord te worden, omme op zodanige vraagen, als hein vaa  Over de Rsgtsgeleerdheid en -Prattyh 337 van officie wegen gedaan worden, te antwoorden? dat is, of de buitengewoone Regtspleeging niet behoord plaats te hebben ? . Of'er, by de Wetten , om zeer gewigcige redenen, vastgefteld zynde, en altoos vastgefteld moetende worden , dat de bewyzen van fchuld eene genoegzame blykbaarheid en zekerheid behooren te hebben, niet tevens een middel gezogt moet worden , door welk bloeddorftige moordenaars en geweldige roovers , de ftrengheid der wetten gevoelen , en alzo in het verder pleegen van euveldaaden tegen de goede Burgery geftuit worden? Zo men ja antwoord, en alzo het verhoor en examen toeftaat, of dit verhoor niet, door de vrees voor de tortuur, kragten klem bygezet moet worden? Verder, of het nuttig, noodzaakelyk, voorzigtig is, op eigene erkentenis aan te dringen? Of de Wet eigene erkentenis, in een buitengewoon Regtsgeding, vorderende, zal'er eene veroordeeling volgens de wetten plaats hebben , niet een bolwerk van burgerlyke veiligheid en zekerheid is ? Zo ja — of de zo gemelde monfters en pesten der zamenleeving zig agter dit bolwerk van perzoneele veiligheid mogen verfchanzen ? Zo neen — of het gebruiken van dwangmiddelen tegen dezelve dan eene te ver gedreevene ftrengheid, ftrydig met het Regt der Natuur, is, onderfteld, dat de bewyzen van fchuld van dat gewigt zyn, dat het vonnis des doods tegen dezelve zou uitgefproken worden in die Landen , daar men op geen erkentenis maar op bewys gewoon is Regt te doen ? Of ten minfte dit middel, met de vereischte omzigtigtigheid geoeffend wordende,niet in zekere gevallenender zekere bepaalingen , geoorloofd is ? Y 4 Hoe  338 Mr. W. SCHORER, Hoe verre de regel — Non esfe £? non appareje in jure pro fynonymis habentur—hm te pas komt ? — Wanneer, hoe, in welke gevallen, ten opzigte van welke perzoonen men van dezelve gebruik kan en mag maaken? Met andere woorden, wanneer word de daadelyke toepasfing van deezen regel lafheid ? Wanneer veroorzaakt deeze eene fchaadelyke ftraffeloosheid ten nadeetc der Maatfehappy ? Wanneer daarentegen loopt het met nadruk vervolgen der misdaaden tegen deezen regel in ? Wat fchryft de gezonde reden en waare Menschlievenhcid hier voor ? Moet de menschlievenheid aan de onwaardige voorwerpen geoeffend worden, of heeft de goede Gemeente Regt te vorderen , dat hunne perzoonen en goederen , door het oeffenen van eene gepaste ftrengheid, befchermd en beveiligd worden ? Laastelyk kan men niet, daar de pynbank in gebruik is, fterker bewyzen van fchuld vorderen , dan elders ontbloot van dit middel ? Moet men zig aldaar niet met minder klemmende bewyzen vergenoegen , zo men niet alles ftraffeloos wil zien pleegen ? En is dit niet zeer gevaarlyk voor de onfchuld van veelen ? Wat is hier te kiezen? wat is minst gevaarlyk? Deeze en diergelyke zaaken, by ons op 't papier gebragt, zo als bns die voor den geest kwamen, zyn de onderwerpen , die by de behandeling over de geoorloofdheid of ongeoorloofdheid der tortuur onderzogt, aangedrongen , uitgebreid of tegengefproken moeten worden. Op deeze of zoortgelyke wyze dit onderwerp behandelt wordende, zou de pynbank, aan zekere regelen gebonden en tot zekere gevallen alleen bepaald, zo wy ons niet geheel bedriegen, een veel min haatelyk aanzien erlangen, terwyl men uit de aanmerkingen, hier flegts aangeftipt , in allengevalle zeer klemmende redenen voor dezelve zou kunnen aanvoeren. Hier  Over de Regtsgeleerdheid en Praclyk. 33O Hier meede flappen wy van dit onderwerp af, zonder dat nodig zyn zal, onze Leezeren met de byzondere redenen , waar op de Hr. Schorer zyn gevoelen tegen de pynbank vestigd, bezig te houden, alleen in 't algemeen aanmerkende , dat dezelve aan ons, blykens de door ons gemaakte aanmerkingen, ter bellis fing van dit allergewigtigst gefchil, onvoldoende voorkomen, en dat de Hr. Voorzitter zig klaarblykelyk vergist, wanneer hy fteld, dat het 5 Art. van het Placaat van den 19 Maart 1614., in Holland nog in viridi obfervantia zyn zou. Dat dit artikel letterlyk overgenomen is uit het ' 14 Art. van het Placaat der Staaten van Zeeland van dato 19 July 1607.., heeft vry wat waarfchynlykheid. Dat het eene al te verre gaande ftrengheid, door de noodzaakelykheid dier tyden misfchien voorgefchreven, in zig bevat, gelooven wy met den Hr. Voorzitter. Dat het in Zeeland trapswyze in onbruik is geraakt, immers zelden gepractifeert wordt, fpreeken wy niet tegen. Maar dat men in Holland de ftrengheid, by dat artikel voorkomende, nog oeffenen zou, kunnen wy den Hr. Voorzitter verzekeren, dat hem kwaalyk berigt is. Indien een Baljuw of Hoofd-Officier, hier in Holland, een bedelaar of ander perfoon, fufpect van aan zekere huisbraak fchuldig of meedepligtig te zyn, ter fcherper examen vorderde, op fundament, dat hy „gezonds „ lyfs gebedelt, of ook zonder bedelen ledig gegaan had , „zonder te konnen verklaaren de middelen daar by hy „ had geleefd," twyffelen wy niet, of zulk een vordering zou met verontwaardiging verworpen worden, hoezeer hy zig ook op dit artikel, waar by zulks voor genoegzaam verklaard is. beroepen mogt. Een tweede grond, op welke dePrsefident zig, tot Having der befchuldigingvan melaatsheid}bevoeot, is ontleend van de akelige gefteltenis der gevangen • huizen, welke, Y 5 zelfs  S4o Mr. W. SCHORER, zelfs volgens het bevel van Koning Philips, die zeer waarfchynelyk nimmer van eene te verregaande zagtheid befchuldigd zal worden, alleen tot bewaamis/è en niet tot ftraffinge behoren te zyn, gelyk hy dan ook ge. wild heeft, dat 3, ten minflen eens ter maandt twee „ Regters met een Officier zig in de gevangenisfen zul,, len begeven; de gevangens aanfpreeken, zig infor„ meeren , of zy van het nodige voedzel voorzien „ zyn, of de gevangenisfen niet geinfecteerd of Hinken. „ de zyn." Men zou de Souvereinen onzes Lands beledigen, indien men niet als zeker ftelde, dat hunne menschlievenheid nog veel verder gaat, en dat het mitsdien hunne volftrekte wil en begeerte is, dat de ftaat van de wegens misdaad aangeklaagde perzoonen, geduurende den loop van het geding, zo draagelyk mogeiyk zyn moer. Dus hebben de zo evengemelde vastftellingen van Koning Philips, als billyk en noodzaakelyk, nog kragt van wet. De wet, op de Crimineele Regtspleeging in dit opzigt vastgefteld, is dan niets minder dan melaatsch , en die melaatsheid, zo deeze plaats heeft, zou alleen in de uitvoering zelve gezogt moeten worden. Wat hier omtrent nu, by deeze of geene Regtbanken in Zeeland, plaats heeft, weeten wy niet, In Holland worden de gevangenen op een zeer redelyke en tevens gefchikte wyze bewaard, althans wy weeten van geene voorbeelden van het tegendeel. Ja zo dit al eens hier of daar plaats mogt hebben, en deeze of geene Regters voor de uitvoering van deeze wetten geen genoegzaame zorg droegen, zou men dit nog den Wetgever, nog de Regtspleeging zelve, kunnen te last leggen, of de Regtpleeging daaromme over het geheel van melaatschheid mogen befchuldigen. — Dan genoeg hier van. In de ftraffen zelve vind de Hr. Voorzitter een derde re-  Over de Regtsgeleerdheid en PraBjk. 341 reden voor zyn gevoelen. „ Hy geloofd niet dat 'er altoos een regte proportie tusfchen de ftraf en „ de misdaad te vinden is: en dat 'er zommige te „ zwaar,andere te ligt geftraft worden." Wat de gevorderde evenredigheid aangaat, wy gelooven dit met den Prsefident, dog voegen 'er by, dat zulk eene volmaakte proportie of evenredigheid een loutere harsfenfchim is. Dat gefield al eens, die proportie behoorde en konde beter in 't oog gehouden worden, dit dan nog geen bewys van melaatsheid van ons Crimineele Regt is, en zo ja , dat wy ons fterk maaken, als dan te betoogen, dat deeze melaatsheid alomme by alle'volken gevonden word. Zeker ! de aart der zaake zelve maakt het onmogelyk eene proportie, die den naam van volmaakt eenigzints verdienen kan, te vinden. Want het is niet alleen de innerlyke boosheid van het misdryf zelve, maar ook en wel voornaamlyk de fchaadelyke invloed daar van voor de maatfehappy, die by het regelen der ftraffen in aanmerking komt, en dit is oorzaak, dat zommige misdaaden hoe boos, ligtcr geftraft moeten worden, dan mindere overtreedingen, die zomtyds alleen onder de verzuimen of zwakheden, in den braafften man vallende , te tellen zyn. Ook diend men nimmer uit het oog te verliezen, dat, in de menfehelyke vierfchaar, niet zo zeer de zedelyke boosheid, als wel het burgerheil, de maatfhf der ftraffen zyn moet. Ondertusfchen houden wy het daar voor, dat wanneer de wetgeevende magt in zo verre misbruikt word , dat men, by voorbeeld, de ftraf van het tugthuis field op het zoeken van hafelnooten in de bosfchen van den Heer, of den nieveren landman, die zynen akker van het fchaadelyk wild zuiverd, daar voor vervolgd enkneeveld, alleen op dat groote Heeren het vermaak van de Jagt zullen kunnen neemen, zulks geene ine-  342 Mr. W. SCHORER, melaatsheid, maar openbaar geweld genoemd mag worden. Dan dit kan in het vry gemeenebest der Verëenigde Nederlanden, alwaar men zulke grooce Heeren, die het gezag der wetten ontgroeid zyn, niet vind, geen plaats hebben, maar wel onder zodanige despotique Regeeringen, alwaar men de Ingezeetenen als flaaven handeld en verkoopt,om zig in een ander Waerelddeel te gaan dood vegten. Wat voor het overige de aanmerking van den Heer Schorer aangaat, dat zommige misdaaden te zwaar, andere te ligt geftraft worden, dit zy zo. — Voor verbetering is ons Regt vatbaar, dit fpreeken wy niet tegen. De doodftraffen op huisbraak en veedievery noemen wy egter niet te zwaar, en zouden ons daaromme met het gevoelen van den beroemden Michaëlis kunnen vereenigen, die de regtvaardigheid deezer ftraffen zo kragtig betoogd heeft, indien wy niet van oordeel waren , dat deeze misdaaden uit luiheid en losbandigheid voortkwamen , en daaromme door zwaareu arbeid en ondergefchiktheid in een tugthuis , het waare Antidotum tegen dezelve, beter te beteugelen zouden zyn. Indien dierhalven de wetten hier tegen nog vastgefteld moesten worden , zouden wy voor ons het tugthuis de voorkeur geven. Maar of men 'nu , de doodftraffen eens vastgefteld zynde, hier inne, behoudens de veiligheid der maatfehappy, verandering maaken kan , is een geheel andere vraag, waar van de beantwoording niet aan ons, maar aan den Souverein zelve toekomt. De vierde en laatfte reden, door den Prafident ingebragt, is gelegen in de eeuwige gevangenisfen. Wanneer de burgermaatfehappy het Regt tot het vastftellen en uitvoeren van doodftraffen heeft, gelyk ons mee den Hr. Sclmer onbetwistbaar voorkomt, dan zien wy geen  Over de Regtsgeleerdheid en PraStyk. 343 geen reden, waaromme eene gevangenis voor het ganfche leeven een ongeoorloofde ftraf zoude zyn. Het Roomfche Regc, 't is waar, verwerpt die wyze van ftraffen, en voor zo verre dat Regt by ons , ten tyde van den Hr. de Groot, daadelyk, ook in dit opzigt, aangenomen was , heeft die onvergelykelyke Man met grond beweerd, dat het naar regten onbeftaanbaar was, hem, dit Regt daar zynde, tot een eeuwigduurende gevangenis te verwyzen, welke eeuwigheid egter, heb dank het beleid en de hulp zynerGemalinne, eene eeuwigheid van nog geen vier jaaren geweest is. Dit ondertusfchen zyn wy met den Voorzitter eens, dat, wanneer by de wetten van den Lande vastgefteld is, niemand tot eene gevangenis voor al zyn leeven te mogen verwyzen , het als dan eene verregaande hardigheid is , iemand tot het tugthuis te veroordeelen, voor zulk een getal van jaaren , welk hy zeer waarfchynelyk niet overleeven zal. Hebben wy voor het overige, en hier meede zullen wy van den Hr. Schorer ons affcheid neemen, onze gedagten zo vry als onbewimpeld voorgefteld, het is alleen gefchied uit zugt voor de waarheid, die wy zeker ftellen, dat den aanzienlyken Schryver zo zeer als ons ter harte gaat. Ja wy fchroomen niet opentlyk te verklaaren, dat, hoe zeer wy dan ook in meer dan een opzigt van hem verfchillen, wy niet te min, voor 's mans verdienften, een waare agting gevoelen. De volgende regelen komen ons zo gepast by deeze gelegenheid voor, dat wy gemeend hebben, daar meede dit ons verflag van des Heeren Scliorer's werkje te moeten beiluiten. De Twist, hoe zeer gehaat, geeft klem aan 't onderzoek, Zy kweekt de kunstdrift aan en maakt den yver kloek, En is de veil om 't hreiu meer fcherpte en fnêe te geven. V.  3ii W. ROBERTSONS, V. The HISTORY of AMERICA, by William Roeertson, D. D. Principal of the Univerfity of Edinburg and Historiograpber to bis Majesty for Schot* land, 2 vols. in 4^. 1777. dat is: HISTORIE van AMERIKA , door William Robertson, D.D. Opperfte van de Edenburgfche Univerfiteit , en Historie-Schryver van Schotland, 2 deelen in 4». 1777. Wy neemen met greetigheid de eerfte gelegenheid waar, by welke wy onze Leezers kunnen berigten, dat de Heer William Robertfon, bekent door zyne Historie van Schotland, en door die der regeering van Karei denvyfden; aan het verlangen van 't publicq ten deele voldaan heeft, door de uitgaave van twee deelen in 4t0. ten tytel voerende de Historie van Amerika; dog welker inhoud zig voornamentlyk bepaalt, tot de ontdekking der Nieuwe Waereld, tot den voortgang der Spaanfche Wapenen, en tot hunne Colonien aldaar. De Heer R. zegt in zyne Voorreden dat hy, wat de Britfche Colonien betreft, de uitflag der tegenwoordige gefchillen afwagt, om aan dat gedeelte van zyn werk de laatfte hand te leggen; en het fchynt niet dat men intusfehen iets meer van zynen arbeid wegens Amerika. te wagten hebbe. Dat Waerelddeel, en alles wat het zelve betreft, trekt billyk de algemeene oplettenheid, en is door de aaneenfchakeling van oorzaaken en gevol. gen die in dc zamenleeving plaats hebben, van groot belang geworden, zelfs voor zodanigen der Ingezeetenen  Historie Tan Amerika. 34j 1 nen van elk gewest in Europa, welker levenftanden en ; bezigheden in den eerften opflag geene betrekking op het zelve fchynen te hebben. De ontdekking en bemagi tiging dier nieuwe Waereld , befchreeven te zien in i eene ftyl zo bevallig als meesterlyk, zo juist als deftig; : door een Man , die eene groote belezenheid met een 1 doordringend oordeel , die de kennis van dê Waereld met de kennis van het menschlyk hart paart; die het zo min aan Godsdienftige en Wysgeerige, als Historifcha Kundigheden ontbreekt; cn wiens vermaardheid hem de verkryging der nodige berigten gemakkelyk gemaakt heeft; is eene dier letterkundige vermaaken, welken om hunne zeldzaamheid gevoelig aandoen; en die zeldzaamheid is de reeden, waarom wy moogelyk uitvoeri| ger dan naar gewoonte zullen zyn in ons verflag van dit treffelyk werk. In de Voorreden geeft de Schryver de bronnen op, waaruit hy de kennis gefchept heeft van zaaken en daaden , aan vorige Schryvers zo het fchynt onbekent, of waaromtrent hy van dezelven verfchilt; hy betuigt zynen dank aan de kundige, aanzienelyke, ja zelfs Vorftelyke Perfoonen, welker juiste berigten, vriendelyke hulp , of nutte gunst hem te ftade is gekomen; dog met regt beklaagt hy zig, dat de geheimzinnigheid van de Spaanfche Regeering , hem de ver■ kryging van eenig licht uit de Archiven van dat Ryk onmoogelyk gemaakt heeft. De Historie van Amerika is in VIII boeken verdeelt, veele gewigtige Nooten en ophelderingen zyn agter ieder der twee boekdeelen geplaatst, en agter het tweede vind men een zeer talryke lyst van Spaanfche Boeken en Handfchriften, die door den Schryver zyn geraadpleegt. 1 In het verflag 't welk wy nu flaan te geeven , zullen wy veeltyds ons van zyne uitdrukkingen tragten te bedienen, kortelyk de meeste voornaame zaaken aanroe-  34ö W. ROBERTSONS, rende, welken in zyn werk uitvoerig worden voorgeftelt. Wy beginnen het eerfte of voorbereidende Boek. I. Ongemeen traag zyn de voortgangen der Menfehen geweest in het ontdekken en bevolken der verfcheidene deelen des Aardbodems; de tyd en wyze van bezitneeming der verfchillende Landen welken zy thans bewoonen is ons onbewust, dog wy mogen vastftellen dat zy, zig uitbreidende, in de vroegüe tyden het vaste Land niet hebben verlaaten ; lange tyd is 'er waarfchynelyk verloopen , eer de Menfehen zo ftout wierden van zig aan de ongenade der winden en golven over te geven, en hun geboorteland voor verafgeleegene onbekende ftreeken te verwisfelen. Zeevaart en Scheepsbouw zyn zeer ingewikkelde Kunften, waarin de uitvindingen en ondervindingen van agtereenvolgende Eeuwen te famen loopen. Onnafpeurlyk is de voortgang der vorderingen tusfchen het zamenftellen van eene Cano, waarvan zig de Wilde bedient tot het overvaaren eener Rivier die hem op zyne Jagt weerhoud, en dat van een fterk bemand Schip 't welk veilig naar verre Kusten ftevent: met de Zeevaart vangt ook de Koophandel aan; de menfehen moeten reeds verre gevordert zyn eer deeze voer hun van aanbelang word; zy moeten reeds merkelyke flappen naar de befchaafdheid gedaan hebben, eer zy het denkbeeld van eigendom verkrygen, waarna dat ,van eenvoudige ruiling volgt; wederzydfche behoeften voeren ongevoelig eenen handel tusfchen onderfcheide Stammen of Natiën in; dog tusfchen naastby geleegene gewesten, weinig verfchillend in voortbrengfelen, kan geen uitgebreide Koophandel plaats grypen; en het i overbrengen der gerieflykheden van vergeleegene oorden is te land fchier ondoenelyk. Men is het der Zeevaart .yerpligt, dat de zegeningen van elke byzondere Luchts- ftreek,  Historie van Amerika. -. 347 -flreck, aan de verfte oorden worden medegedeeld. De zucht tot eer of veroveringen , niet langer de eenige beweegreden tot het bezoeken van vreemde Landen zynde ; wierd de handel eene groote bron van ontdekkingen en bragt meer dan eenige andere oorzaak toe, om de Menfehen te doen kennen, den aart, dc ligging en de gerieflykheden der verfchillende deelen van den Aardkloot; dog de Zeevaart bleef, ondanks eene merkelyke befchaafdheid, ondanks eene yverige beoeffening van Kunften en Wetenfchappen, onder de Ouden nog flegts als in eere ftaat van kindsheid. Deezen, met gebrekkige Schepen , onkundig van de voorname beginfelen dezer Wetenfchap; deezen, fchoon zy den Magneet kenden, egter onkundig van deszelfs verbazend nut, hadden een ongelooflyken tyd noodig, by hun gevaarlyk .kruipen langs de Kusten; en het zou by hun de grootfte vermetelheid geweest zyn, de woede der Zee in den Winter te braveeren. De woelige Geest des Koophandels egter ftreefde tegens alle moeijelykheden en gevaaren op. . De Egyptenaar* worden gezegd, kort na 't oprigten hunner Monarchy, eenen handel gevestigt te hebben, van de Arabifche Golf of Roode Zee met de westelyke kust van het uitgeftrekte vaste Land van Indien; de waaren wierden te Land van de Roode Zee af, naar de oevers van den Nyl, en langs denzelven tót de Middelandfche Zee gebragt: Dit hield egter kort aan , want dc Egyptenaars, zonderling en grillig in hunne inzettingen cn gewoonten, te vreeden met hun ongemeen en vrugtbaar Land,hielden 'er zig in beflooten ; fnccden allen omgang met Vreemdelingen af, verachteden voorts alle Zeelieden , en fteklen niet eer hunne Havens weder open dan toen hunne magt begon te vervallen. Jn tegendeel wierd de Handel by de Phtniciè'rs, Algf.m. Bibl. L Deel N. 3. Z wel-  3;3 - W. ROBERTSONS, welkers grondgebied noc> v.-ugtbaar noch uitgeftrekt was, te Tyrus en te Sidon ftouter en magtiger dan ergens elders. De Pheniciers maakten eene Natie uit van Kooplieden, die de heerfchappy der Zee bedoelden en bemagtigden. Zy bezogten niet flegts de Havens der Middelandfche Zee , waar by de vroegere Zeevaart bepaald ■was geweest, maar bezeilden, door de Straat van Gades heenen, de westeiyke Kusten van Spanje en Afrika; en naar 't voorbeeld der Egyptenaars zig van eenige Havens in de Roode Zee meester gemaakt hebbende; dreeven zy aan de eene zyde een geregelden handel met Arabien en 't vaste Land van Indien, en aan den anderen kant met de oostelyke Kust van Afrika. Offchoon de Joden onder de voorfpoedige regeeringen van David en Salomon eenig deel gehad hebben in de voordeden van dien ryken Handel hunner bondgenooten op de Roode Zee, echter kunnen dezelven, door hunne wetten tot een afgezondert Volk gevormt, niet onder de Volken getelt worden die de Zeevaart verbeterden of ontdekkingen deeden; dog de geest des Koophandels ging van de Pheniciërs , op hunne afstammelingen de Karthagers over. Karthago overtrof Tyrus weldra in magt, dog haare ingezeetenen fchynen zig niet op den Handel met Indien te hebben toegelegt : hunne werkzaamheid was naar eenen anderen kant gerigt ; zy zetteden hunne ontdekkingen door de Straat van Gades heen, verder dan die der Pheniciers voort. De Spaanfche Kusten voorby zeilende , bezogten zy die van Gallie , ja drongen tot in Brittanje door. Zuidwaarts zeilden zy langs de westkust van Afrika byna tot de Kreeftskeerkring, en ontdekten de Eilanden die nu de Canarifche worden genoemt. De Griekfche en Romeinfche Schryvers verhaalen ons eenige voornaame Zeetogten van de Karthagers en Pha*  Historie van Amerika* 349 Pheniciers,op kosten van eiken ftaat, tot ontdekking van vreemde Landen gedaan; de laatften vertrokken zo men wil, met eene vloot, omtrent 600 Jaar voor onze tydrekening, uit de Roode Zee, zeilden rondsom Afrika,en kwamen door de Straat by Gades aan den Nyl terug. De berigten daaromtrent zyn egter duister en van twyfelachtig gezag ; alzo de Pheniciers en Karthagers hunne kundigheden in de Scheepvaart volftrekt geheim voor andere Volken hielden. De eerfte zyn door de Grieken onder Alexander, de laatften door de Romeinen t'ondergebragt. Met minder onzekerheid is de Scheep* vaart dezer beide lestgenoemde Volken na te fporen, die egter veel minder dan hunne voorgangers in dezelve hebben uitgemunt. Van de Grieken blykt dit inzonderheid, in 4t begin van de oprichting hunner Staaten, uit den grooten ophef van de togt der Argonauten uit Thesfalie naar de Euxhiifche Zee \ cn het blykt ook uit Homerus, den eenigen Dichter die ver* dient heeft dat de Historie zig op hem durft beroepen, By eene gebrekkige Sterrekunde,was hun 't gebruik van Yzer en Ankers onbekend, hunne Schepen waren ligt, meest zonder dek, met eene ftrykende mast; en deezen wierden na den Zeetogt gelyk de Cano's der Wilden op het ftrand gehaald. Toen in later tyden de Kunften, Wevtenfchappen en Koophandel fterk in hunne gemeene» besten bloeiden; bleef hunne Zeevaart nogtans bepaalï by de Middelandfcbe Zee, en zy zeiven bleeven onkundig van 't voornaamfte waarop eene goede Aardrykskunde rust. De kring dier kundigheden wierd by hun grooter door de togt van Alexander in het Oosten; en dat ongemecne Mensch bragt door de kragt van zyn geest, fchier geen minder omwenteling inden Handel, als in Staatszaaken door zyne Wapenen te wege. Na 't verwoesten van Tyrus,en het te onderbrengen van Egypten, bouwZ 2 de  3?o W. ROBERTSONS, flë hy aan den mond des Nyls eene groote Stad, naar hem genoemd, die aan de Middelandfche Zee gelegen, door haare nabyheid aan de Roode Zee, de Zetel wierd des Oosterfchen en Westerfchen Handels, en die bleef in weerwil aller Staatsverwisselingen , tot de ontdekking van de Kaap de Gaede Hoop toe. Alexander , die het oosten indringende egter niet verder kwam dan tot de oevers der Rivieren welken in delndus vallen , die nu de westelyke grens ftrekt van het vaste Land van Indien, vormde het grootsch ontwerp van eene Vaart te vestigen , uit den mond van de Indus tot in de Perfiaanfche Golf, en om dit uittevoeren wilde hy den ingang van de Euphraat bevaarbaar maken; om de waaren van 't Oosten die Rivier en den Tiger op te voeren in zyne Afiatifche Staaten; terwyl zy aan het overige der Waereld over Alexandrien zouden worden medegedeeld. Een bekwaam Overfte had 10 Maanden nodig om van de Indus in de Perfiaanfche Golf te landen, en de Grieken hielden ebbe en vloed, nu voor de eerftemaal vernomen, voor een goddelyk wonder. De Romeinen maakten nog minder voortgangen in de Zeevaart; en nadat hunne dapperheid Karthago, Griekenland, en Egypten had vermeestert, bleef de Koophandel nog in handen der verwonnenen; nimmer was die zo bevryd van hinderpalen als onder hunne oppermagt, welke de naarftigheid van het gantfche Menschdom regelde, cn de vrugt van deszelfs verëenigde pogingen genoot. De weelde, in Rome doorgedrongen, deed den Handel op Indien over Egypten voortzetten; waardoor men kennis kreeg aan den pasfaat - wind, welke de Schepen uit de haven aan Ocelus , aan den mond van de Arabifche Golf in die van Mufiris, op de Malabaarfche Kust, en van daar weder te huiswaards dreef. De Romeinen ondertusfehen hadden door hunne krygs- zugt  Historie van Av.ierika. 351 zugt aangezet , meer te Land dan ter Zee ontdekt. i Spanje , Gallie , Britannie, Germanie, de gewesten in Afrika langs de Middelandfche Zee, en het grondgebied der Perfifche en Macedonifche Heerfchappyen in Afia ; viel hun ten grooten deele in handen ; dog 't blykt niet dat iemand onder de Ouden, verder dan tot de Ganges doorgedrongen is; de algemeene kennis der Aardryks- ] kunde bleef ongemeen gebrekkig; een doorflaand bewys hier van is het by hun heerfchend gevoelen, als of de Aarde in vyf Luchtftreeken (Zones) verdeelt was, waar* van flegts de twee gemaatigden bewoonbaar, en deezen nog door de verzengde ftreeken voor altoos wederzyds ongenaakbaar waren ; een denkbeeld, 't welk hun voor altoos van pogingen tot vorderingen moest affehrikken. De val van 't Roomfche Ryk is bekend , waardoor kennis en koophandel uit Europa verdwynende flegts in Conftantinopolen ftand hielden;alwaar de Grieken,toen i Egypte door de Arabiërs was overheert , egter de waaren van het Oosten fchoon op eene moeielyke wyze wisten te brengen. De Arabieren begonnen zig allengs op de Aardrykskunde toe te leggen, en de beginfelen der Meetkunde zo wel als die der Sterrekunde op dezelve : toe te pasfen. Europa, waar dit alles toen nog onbekend was, begon eindelyk allengs uit den diepften nacht der onkunde eenig teken van licht in Italien te zien opgaan. De Italiaanen deeden eerst Conftantinopolen aan, toen de Syrifche Havens, en vervolgens, wanneer den handel met het Oosten door de Egyptifche Soudans zyn voorige loop over Alexandrien weder was gegeeven, ook deze Stad, en alle de Havens der Middelandfche Zeeraderhand zig buiten de Straat wagende begonnen zy Spanje, Frankryk, de Nederlanden, en Engeland te bevaaren, I en over Europa dus de kennis en waardy der Oosterfche ! voortbrengfelen te verfpreiden. Pi/a en Genua reezen Z 3 op.  3J3 W. ROBERTSONS, op. Venetien wierd eene aanzienelyke Zeemogenheid; waartoe de kruisvaarten naar Palestina, en 't vertier door dezelven.veroorzaakt veel toebragten; door deze kruisvaarten, wierden by de Europeaanen nieuwe behoeften en begeerten , zucht naar vreemde Landen, en yver tot den Koophandel opgewekt: eene wilde dweepery die te dier tyd in alle ontwerpen doordraaide, fpoorde fommigen tot zwaare reistogten aan. Een bygeloovige Spaanfche Jood ondernam in 't jaar 1160 een Landreis over Conftantipopolen,noordwaarts door deEuxinifche enCaspifcheZeën tot in het Chineesch Tartarye toe; van daar zuidwaarts verfcheide gewesten door kruisfende, ging hy te fcheepe op de Indifche Zee, bezogt veele Eilanden in dezelve , en kwam over Egypten 13 Jaaren daarna te rug. Paus Jnnocentius IV. zond in 1246 een gezandfehap van Monniken aan 't Opperhoofd des Tartaarfchen gebieds, om hem te vermaanen tot omhelzing van het Christen • geloof; dit en een diergelyk gezantfehap door denH, Louis van Frankryk in 1253 afgevaardigd, verfpreidde insgelyks meer kennis van het Oosten; waar na toe zig Mar co Polo, €en edele Venetiaan, omtrent 1269 begaf; die tot in Peking de hoofdftad van China geraakte , de Indifche Zeën bevoer, en berigt van 't Eiland Zipangri, waarfchynelyk Japan, verkreeg. Omtrent 1302 deed Flavio Gioia, burger van Amalfi, eene Stad in 't Koningryk Napels , eene ontdekking van gewigtiger gevolgen, dan eenige andere, die in de historie van 't Menschdom voorkomt; 't is die van het Zeecompas, 't welk den Mensen de heerfchappy der Zee geopent heeft, en hem het volle bezit van den Aardbodem fchenkt. Het leed egter nog byna eene halve Eeuw, eer de Zeelieden zig op het zelve verlatende , de onbekende Zeën dorften bebouwen: de §erfte blyk'n van nieuwe ftoutheid in de Zeevaart, vertoonden zig in de reizen der Spanjaarden, naar de Cana- rifchc  Historie van Amerika. 353 rifche Eilanden, 500 mylen van hunne kust afgeleegen: door welk toeval zy die ontdekten weet men niet; wat ook van hunne zuidelyke togten, en de berigten van eenige Oosterfche Landreizen mogen zyn geweest, de Zeevaart was in 't begin der 15de Eeuw, niet verder dan in dc laatfte tyden der Romeinen gevordert. Eindelyk ver fcheen het tydftip , wanneer een uitgefhekter oeffenperk geopend wierd voor de menfchelyke bekwaamheid en moed. Portugal, een der geringfte Eujopeefche Ryken, had de glorie van daar toe den weg te baanen. 't Was in haare School dat de Ontdekker van Amerika wierd gevormt. Na langduurige Oorlogen tegens de Mooren , had een felle inlandfche Kryg in Portugal woelige en ftoute geesten verwekt, gelchikt tot groote ondernemingen. Jan de 1 , bygenaamd de Bastaard, een treffelyk Vorst, had niet gerechtigd tot den Troon dien egter beklommen. De Zee was het eenige veld dat hy open vond, om zyne woelzieke Onderzaaten werk te verfchaffen. Eene talryke Vloot wierd omtrent 1412 te Lisbon uitgerust, om de Mooren op de Barbaryfche Kust aantetasten, en eenige weinige Scheepen beftemt, om langs Afrika's westkust, de onbekende Landen aldaar op te fpooren. De Portugcezen hadden nimmer voorby Caap Non gezeild, welke ter dier tyd onoverkomelyk wierd geagt; dog men begon nu aan de ou. de vooröordeelen te twyfelen; de Griekfche en Roomfche Schryvers te leezen; Meet-Aardryks-en Sterrekunde te beoeffenen; en men had het geluk, voorby de gedugte Caap Non tot aan Caap Bojador te vorderen. Hier door wakkerde de drift tot ontdekkingen op , en 1 oriu«ral vnnrl in Prins Hendrik. vierde Zoon van Koning Jan, eenen Prins , die de vcreischte bekwaamheden, yver en ... _ _ ^r_u_ ftandvastigheid bezat, tot volvoering zyner grooiu.no ontwerpen} die , niet uit Eer of Goudzugt gebooren, Z 4 d3 >  554 W. ROBERTS ONS, de bevordering van het menfchelyk geluk bedoelden. Gelukkig was de uitflag der pogingen in de Zeevaart, onder zyne befcherming. Madeira wierd ontdekt, Caap Bojatlor te boven gezeild, de Rivier Senegal, en de gantfche kust van Caap B:ank tot Caap Ver de gekend; en de Portugeezen, over hunne eigene vorderingen verbaasd, zagen by 't naderen der verzengde lugtftreek, door da Ouden voor onbewoonbaar gehouden , die nieuwe ver. tooning der menfchelyke gedaante, welke het kenmerk is der Negers. Prins Hendrik vervoegde zig, om alle tegenftreeving, welke hy in Portugal ontmoette, uit hoofde van oude vooröordeelen of verkeerde Staatkunde, gantfchelyk te boven te komen, tot den Paus; verzoekende, om met uitfluiting van andere Christen-mogenheden, aan Portugal te fchenken, alle de Landen, die deszelfs Onderdaanen zouden ontdekken of bemagtigen. Niemand twyfelde inde 15 Eeuw, aan 'sPausfen magt tot deze fchenkaadje ; hy had te veel Staatkunde om dezelve te weigeren ; en dus wierd de yver tot nieuwe ontdekkingen geflyft, door yver voor den Godsdienst, welke te dier tyd grooten invloed had op het gedrag der Volken. De roem der Portugeefche togten vloog over Europa, en lokte van alomme onderneemzugtige Vreemdelingen , in haare School van Zeevaart, waaraan een gevoelige flag wierd toegebragt, (na het ontdekken der Cabo - Verdifdie en Azores-Eilanden), door de dood van Prins Hendrik, in *tjaar 1463. Geene glorie voor Vaderland of Volk , maar byzonder Koopbelang , was nu de eenige dryfveer tot vorderingen ; men deed 'er egter eenigen ; en in 't jaar 1171 waagde men het pasfeeren van de Linie, en vond met verbaazing die verzengde Lugtftreek niet flegts bewoond , maar volkryk en vrugtbaar. Onder de befcherming van jan den II., tot groote ondernemingen geneegen en bo  Historie van Amerika. 35y bekwaam , wakkerde op nieuws de moed der Zeevaarenden. Men ruste in 1484 een magtige Vloot uit, vorderde joomylen ten Zuiden van de Linie, en befchouwde voor 't eerst nieuwe Hemelen en Gefternten. Jan verzekerde zig van 't bezit dier Kusten , bouwde fterkten , zette Volkplantingen uit , en vestigde de Portugeefche magt en handel in Afrika, door Verdragen en door Wapenen, op eenen vasten grondflag. Men had nu den misflag der Ouden omtrent de verzengde Lugtftreek bevonden,en dat het vaste Land van Afrika in plaats van Zuidwaarts , volgens Ptolomeus ftelling te verbreeden,merkelyk verfmalde, en Oostwaards ftrekte. Dit deed de Phenicifche togten rondsom Afrika,lang als verdichtfels befchouwd , minder ongeloofelyk voorkomen ; en gaf hoop, dat men langs het zelfde lpoor in de Indien aanlanden, en daar eenen allervoordeeligften handel zou mogen dryven. De Koning zond gezanten te Land naar Abysfinie en 't Oosten tot inwinning van be- i rigten , uit welken men nog nader de waarfchynelykheid van zulk een doortogt naar de Indien fcheen te mogen ii befluiten. Intusfchen ging in 1486 Bartholomeus Diaz op I ftouter Zeetogt, dan tot hier toe ondernomen was; hy I ftevcnde 1000 mvlen verder Zuidwaards aan, cn door gevaaren noch ftormen op onbekende Zeën, noch muitery van zyn Volk, noch hongersnood weerhouden, wierd hy beloond met het gezigt van dat hooge Voorgebergte, 't welk de uiterfte grenspaal is van Afrika ten Zuiden , en dat hy denaam van Stormkaap gaf; dog de Koning, niet meer twyfelende aan de ontdekking van den lang gewenschten ; weg naar de Indien, gaf het den naam van Kaap der Goede Hoop. De oplettenheid van gantsch Europa wierd j nu op de vorderingen en ontwerpen der Portugeczen : gericht: gelukten deeze laatften , dan waren 'er gewigtige : gevolgen in Staatszaken en Koophandel te voorzien. De Z 5 Ve-  35 vond hy dra het fchip dat hem verlaten had weder, en zyn billyk ongenoegen fmoorende , was het om den flegten toeftand zyner fchepen nodig, ten fpoedigften naar Europa tekeeren; dog in February overviel hem een ftorm, zo geweldig dat alles volftrekt hoopeloos ftond. Hy, minder bezorgt voor zyn leeven, dan voor de gedagtenis zyner bedryven en ontdekkingen , wond een kort verhaal van dezelve, in geolied doek, en fmeet het in zee; op hoop of dit pand van zo veel gewigt voor 't menschdom, nog door een gelukkig toeval mogt behouden wor* den. De Voorzienigheid redde egter een leeven, zo nuttig als het zyne. Nadat de ftorm bedaard was, bereikte hy de Azores Eilanden; dog vernam zyn tweede fchip niet, dat zo 't niet verzonken was, het eerst de tyding kon brengen, en den roem wegdragen van zyne ontdekkingen. Een tweede ftorm noodzaakte hem den 4den van Maart de Taag in te loopen, waar de Koning hem met de hoogfte agting ontving, en naar zyn berigt luisterde met verwondering en berouw; terwyl Columbus nu de waarheid van zyne ontwerpen kon bewyzen, aan hen wier onkunde die als hersfenfehimmen had verworpen. Hy haaste zig naar Palos, de haven in .Spanje van waar hy uitgezeild was, en waar hy met de grootIte blydfchap en koninglyke eer ontfangen wierd; terwyl het gemiste fchip, nog dien zelfden avond, mede dezelfde haven binnen zeilde. In Barcelom, waar toen 't Hof was, wierd hy met dc  Historie van Amerika. <^5$ de grootfte ftaatfie ingehaald. De nieuwe Waereldbcwooners en voortbrengfelen door hem medegebragt, wekten verwondering. Columbus zelf trok aller oogen ; de Koning en Koningin Honden van hunnen zetel op , en hem naby zig geplaatst hebbende, verzogten ze een omftandig berigt zyner reize; 't welk hy gaf, meE eene deftigheid zeer gepast by de Spaanfche Natie, en met de zedige eenvoudigheid , welke het kenmerk is der.verhevene zielen; die, te vreden over hunns groote daden, geen ydelen lof najagen door wydluftigen ophef hunner bedryven. Op 't eind van zyn verhaal, knielde de Koning en Koningin, God dankende, ter aarde; alle eerbewyzen wierden Columbus aangedaan , zyn geflacht veredeld , en 't geen hem boven al behaagde , een bevel uitgevaardigd tot het uitrusten, eener bekwaame zeemagt, om zyne ontdekkingen voortte zetten. De maare van dit alles deed gantsch Europa verbaast ftaan. Columbus zelf oordeelde , dat de ftree* ken door hem ontdekt, een gedeelte uitmaakten van Afia, onder den naam van Indiën bcgreepen. 't Goud, itl Indiën overvloedig , had hy in zyne nieuwe Eilanden gevonden; Katoen was 'er insgelyks gemeen; eenige gewasfen en dieren fcheenen hem toe gelykheid met de Indifche te hebben ; zyne medegebragte vogelen hadden insgelyks eene luisterryke pluimaadje; men noemde dan de ontdekte Landen de Indiën , en de Spanjaarden, ja geheel Europa fchynt dit gevoelen van Columbus omhelst te hebben: zelfs na de ontdekking van. dien misflag, word nog de nieuwe waereld de WestIndiën, en haare Inboorelingen worden Indiaanen geheeten» Staat-en Goudzucht zetten nu, door haare vermogende werking, eene groote menigte aan, om reisgenootert op eene nadere togt te zyn ; ras had men zeventien vry aan» Aa 2 zie>  S66 W.ROEERTSO N S, zienelyke fchepen gereed, wel toegerust met mondkost, met Europeefche gedierten, met planten, zaaden , werktuigen , handwerkslieden, en alles 't welk tot het oprigten eener volkplanting vereischt wierd. De Paus, die te dier tyd gelooft wierd recht te hebben op*het bezit van den geheelen aardbodem, fchonk uit ftaatkunde, aan de kroon vanCastille, uitgeftrekte gewesten, die hy zelf naauwelyks wist dat in wezen waren; en maakte eene fcheiding, tusfchen zyne gift aan Spanje en die voorheen aan Portugal gedaan, door eene Linie te verzinnen, 100 mylen westwaards van de Azores, van Pool tot Pool getrokken, ten oosten van welke hy de Portugeezen , en ten westen van welke hy de Spanjaarden alles toewees , wat zy ontdekken mogten. Colombus zeilde van Cadis den 22iten van September, en zuidelyker koers nemende dan te vooren, trof hy 26 dagen daarna de Caribifche Eilanden aan; voorts Dominica , Marigalante, Guadeloupe , Antigua, St. Jan de Porto Ricos enz. waarvan de meeste Inwooners krygszugtig, en Menfchen-eeters bleeken te zyn; ras wende hy zig naar zyne Volkplanting in Hispaniola, dog vond 'er nog fterkte, nog volk; 't laatlte vernam hy uit zyn bondgenoot den Cazique, dat door eigen fchuld was omgekomen; dewyl zy tegen de bevelen van Columbus aan, de Inwooners onderdrukt, hun goud, hunnen voorraad, hunne vrouwen geroofd, endaar door de Inboorlingen genoopt hadden om hen te verdelgen. Wat 'er ook van ware, Columbus leidede grondflag van een nieuwe, beter gefterkte Rad, die hy Ifabella noemde; dog de arbeid hiertoe vereischt, bragt onder zyne volgers, die traag en ongeduldig zig niets anders verbeeld hadden, dan fchielyk fchatten famen te raapen, een algemeen ongenoegen en muitery te wege, die hy eg-  Historie van Amerika, 557 egter gelukkig bytyds dempte. Op een binnenlandfchen togt, naar eene goudryke landftreek Cibao genaamd , bediende men zig het eerst van Paarden, die veel fchriks by de Inboorelingen verwekten; terwyl Columbus door iregtvaardigheid niet minder hunne liefde tragtte te winnen. Men vond in Cibao inderdaad kentekens dat 'er veel goud zou te graven zyn, en men verzekerde zig des van dien flreek, door 't fligten eener fterkte; dog gebrek aan voorraad en ongewoone ziekten, gevolgen der verzengde luchtftreek, wekten weder de muitzugt op; alle de bekwaamheid van Columbus , en de hoop op goud, waren noodig om alles weder in rust te herftellen. Toen weder op nieuws te fcheep gegaan, ontdekte hy Jamaica; dog zukkelde vyf maanden lang tusfchen rotfen en kleine Eilanden, en had 'er by hongersnood, niet alleen met normen en muitzucht te kampen, maar afgeflooft, verviel hy in eene byna doodelyke gevoelloosheid; waaruit hy door groote vreugde, over het onverwagt ontmoeten van zyn broeder Bartholomeus op Hispaniola, weder herftelde. Deeze kwam met versch volk en voorraad uit Europa juist van pas, dewyl de Indiaanen, getergt door de mishandelingen die de Spanjaarden, in weerwil van Columbus,hun aandeeden, met verëenigde magt tegen hem opftonden. Hoe ongelyk de flrydende ook in bekwaamheden waren, een hand vol Spanjaarden had tegens eene geheele Natie te vegten. Zy triompheerden egter weldra door 't beleid van Columbus en de fchrik voor het fchietgeweer. Den onderworpenen wierd eene vry aanmerkelyke fchatting, voornamenlyk in goud, opgelegd. Columbus was tegens zynen aard tot dien flap genoodzaakt, dewyl het opzenden van een genoegfaamen fchatnaar't Hof, het eenigst middel was om zyn gezag te handhaven, tegens de verëenigde pogingea Aa 3 zy-  S6S W. ROBERTSONS, zyner vyanden aldaar; welke reeds zo veel vermogten, dat een hunner, Aquado genaamd, naar Hispaniola wierd gezonden, om het gedrag van Columbus te onderzoeken. Deeze befloot te regt naar Europa te keeren, en zig by Ferdinand en Ifabella in perfoon te verantwoorden. Na eene reis,die zyn geduld op een zwaaren proef ftelde, en zyne edele denkwyze deed uitblinken, ver. toonde hy zig voor hun, met de zedige dog verzekerde houding van iemand, die zig zyner braafheid en gedaane dienften bewust is. Berisping en laster zweegen voor eene poos. 't Geen hy verrigt had,de medegebragte fchat, de geopende mynen, en de voordeden die nu genoegzaam zeker verder te behaalen waren, bragten te wege; dat men met hem ernftigeen Ontwerp beraamde, tot het vestigen eener geregelde Volkplanting: dog een geer gewigtige misflag in het zelve was , dat men de kwaaddoeners en gevangenen uit Spanje naar dezelve zou overvoeren ren diergdyke ftap heeft altoos verderffelyke gevolgen gehad, 't Liep egter door het dwarsboojnen zynerTegenpartyders tot in 't jaar 1498 aan, eer hy met zes tamelyke Schepen, fchaars uitgerust, op zynen derden togt kon gaan. Van dezelven zondhy 'er drie naar Hispaniola ; zelf Zuidwaarts tot onder de Linie gekomen , met oogmerk om van daar westwaards te ftevenen, noodzaakte de onlydelyke hitte en geweldige ziekten van zyn volk , hem ten noordwesten te ftieren; en op deeze wyze landde hy aan een aaumerkelyk Eiland door hem Trinidad genoemd :'t legt naby de mond van dc Rivier de Oronoke; welke, verbazend veel grooter dan eeni: ge ftroomder oude Waereld , onweerftaanbaar, tot eenigen mylen verre onvermengd, in Zee ftroomt, Columbus ontworftelde ter naauwernood de onftuimige woeling dier wateren , door eene naauwe ftraat; dog het geweld van dezen ftioom deed hem te regt befluiten, dat de- aelv©  Historie van Amerika. 369 zelve niet uit eenig Eiland, maar uit dat oneindig uitgeftrekt vast Land, zo lang door hem gezogt, moest geboren zyn. Dit begrip deed hem de kust onderzoeken , waar hy op veele plaatfen landde, en dus de glorie wegr droeg, van aan het Menschdom eene geheel nieuwe Waereld, het vaste Land van Amerika namentlyk, ontdekt te hebben. Door ziekte en gebrek genoodzaakt naar Hispaniola weder te keeren, alwaar zyn Broeder, op zyn last, de Volkplanting verplaatst had, aan een anderen kant van 't Eiland, en den grondflag gelegt had tot St,Domingo, langen tyd de zetel der Spaanfche magt in Amerika; vond' hy alles aldaar in den deerelykften ftaat, door eenen gevaarlyken opftand onder de Spanjaarden, die tegens zynen Broeder,door Francis Roldan 3een bevelhebber voorheen door Columbus zeiven aangefteld, verwekt was.^ Ily vond egter middel, om door toegceflyke handelingen met Roldan; door aanbod van vergiffenis aan eenigen ; en door 't verleenen van vryheid om naar Spanjen weder te keeren aan anderen; trapswyze de rust te herftellen. In gevolg van zyn verdrag met de Muitelingen, wierden hun Landen toegedeeld, en den Indiaanen wierd, in ftede van de voorige fchatting, opgelegd, den grond voor hunne Meesters te bebouwen. Zie hier den oorfprong van Repartimientos, of toebedeelingen van Indiaanen , zedert in alle de Spaanfche wingewesten ingevoerd; die bron van eindelooze elende voor dat ongelukkig Volk. Columbus tegenwoordigheid hier nodig zynde, zag hy zig verhinderd, in het doen van verdere ontdekkingen; dog inmiddels vaardigde hy een getrouw verflag der reeds gemaakte , en tevens van het gefmoorde oproer naar Spanje af. Roldan fchreef van zynen kant regtftreeks ftrydige berigten; die ongelukkig het meeste geloof ten Hove vonden. Aa4 Ia*  370 W. ROBERTSONS, Intusfchen had Emanuel, Koning van Portugal, om het groote ontwerp zyner Voorzaten, het zoeken van eene doortogt naar de Oost - Indien voorby de Kaap de Goede Hoop, voort te zetten, drie Schepen geftelt onder bewind van Vascode Gama, een deugdzaam, voorzigtig, en dapper Man; wien het gelukte naar't doorftaan veeier moeielykheden,dien weg te vinden;en die, naar 't aandoen der Malabaarfche kust, te Lisbon te rug gekomen in 1499, de verfte en bezwaarlykfte Zeetogt had afgelegd, welke ooit tot dien tyd toe gedaan was. Dus had het Menfchelyk geflacht , in de Vyftiende Eeuw, grooter vordering in het erkennen van den bewoonbaaren kloot gemaakt, dan in alle de vorige Eeuwen. Nu deeden zig groote voorwerpen op: eene zucht tot evenredige onderneemingen verfpreide zig alom : byzondere perfoonen booden zig in Spanjen aan, tot het doen van togten , en verdere ontdekkingen in de Nieuwe Waereld. Dit wierd, in weerwil der rechten van Columbus, uit het Verdrag van 1492 fpruitende, aan Ojedat een medgezel zyner eerfte reize, toegeftaan; die op de kust van Paria landde, en westwaards tot aan Caap de Vela toe, langs de kusten voer, en dus het gevoelen van Columbus, dat die ftreek een deel van 't vaste Land was, bewaarheid vond. Americo Vespucci, een Florentyns Edelman, verzelde Ojeda op zynen togt. Om zyne bekwaamheid , fchynt by een aanmerkelyk deel in 't beleid daar van gehad te hebben , en bezielt "door de gloriezugt van een Reiziger, die zyne eigene bedryven verheft, had hy de ftoutheid en behendigheid, om zig te doen voorkomen, als den eerften, die het vaste Land der nieuwe Waereld had ontdekt; zyne oordeelkundige aanmerkingen over derzelver voortbrengzels , Inwooners en hunne* zeden, wierden by eene aangename Reisbefchryving, met greetigheid geleezen ; en America is, ten on- regte  Historie van Amerika. 371 rëgte by alle Natiën, de naam van dat Waerelddeel geworden. De Koning van Portugal in 't jaar if 00, eene Vloot naarOost-Indien beftemd, onder bevel van Cabralgeftelt heb-, bende , hield deeze , ter vermyding der veranderlyke Winden, die langs de kust van Afrika waaijen, zo zeer Westwaards aan;dat hy tot zyne eigene verbaazing,zig op de kust van een onbekend Land , 10 graden beneden de Linie bevond, 't welk nu Brazil geheeten word,en 't welk hy voor de kroon Portugal in bezit nam, dus ontdekte Cabral, door een louter toeval, de nieuwe Waereld , die Columbus door een geoeffend oordeel en onvertzaagden moed ontdekt had. Deeze laatfte had middelerwyl met de kwaadwilligheid zyner onderhoorigen , en de ondankbaarheid van zyn Hof te kampen. Onkundig van de duurzaame voordeelen , die vlyt en koophandel allengs opleveren , was goud het onmiddelyk doel der algemeene hoop; hier aan niet fpoedig genoeg kunnende voldaan worden, wisten zyne vyanden, door allerleie valfche befchuldigingen , het by Ferdinand en Ifabella zo verre te brengen, dat Bovadilla met eene onbepaalde magt naar Hispaniola wierd gezonden; die ylings, na zyne aankomst, Columbus als een misdadiger behandelde; zyn huis en zyn goederen in beilag nam ; hem voor zig zeiven ter verantwoording daagde ; en toen hy gewillig aldaar verfcheenen was, onverhoord hem in ketenen deed flaan; te fcheep brengen; en met zyne twee broeders, hoewel op byzondere Schepen , naar Spanje overvoeren ; tevens de onbefchaamdfte en lasterlykfte befchuldigingen hunner vyanden tegens hen inwinnende. De Schipper, die den Admiraal overbragt, bood aan om hem van zyne onfchuldige boeijens te ontlasten. „ Neen, fprak Columbus, „ ik draag die op last van myne Souverainen, en hun A a 5 „ be-  3Y* W. ROBERTSONS, „ bevel alleen zal 'er my vry van maaken ". Ferdinand en Ifabella, zyne komst als een gevangenen in kecenen bekneld verneemende, en nu befchaamd over hun eigen gedrag,'t welk gantsch Europa moest verfoeijen, ftelden hem in vryheid, en verzogten hem ten Hove; waar hy de overtuigendfte bewyzen van braafheid en goed beleid, en van de kwaadaardigheid zyner Vyanden gaf; dog fchoon Bovadilla flraks wierd vernederd, herftelde men egter Columbus niet in zynen rang; hem wantrouwende, zelfs om dat men hem zo veel verpligt was, terwyl juist dit redenloos wantrouwen hem allermeest bedroefde en verbitterde. Intusfchen voer men voort, in byzondere onderneemingen, de kusten te ontdekken, van Kaap de Vela af tot de Golf van Darien toe, nu by den naam van Terra Firma bekend. Ovando, nu tot Gouverneur van Hispaniola afgezonden,met eene aanzienelyke Vloot van 32 Schepen, bemand met 2500 koppen, kwam ter regter tyd aan, om het ongeregeld beftier van Bovadilla te doen ophouden; die van zyn onverantwoordelyk gedrag bewust, zig door de gunst zyner Landsgenoten moest zoeken ftaande te houden; en tot verkryging derzelve, de allerverderfelykfte maatregelen, regtftreeks ftrydig met die van Columbus, had gevolgt, en de Indiaanen aan de mishandeling der Spanjaarden gantfchelyk ten prooi gegeeven; welken, op niets anders dan verkryging van goud bedagt, dat zwak geflacht, door onlydelyke arbeid in de mynen, deeden omkooraen. Ovando, die Bovadilla naar Spanjen, om zig te verantwoorden opzond , bragt door billyke en wyze fchikkingen alles op een beteren voet ; en verklaarde de Indiaanen voor vrye Onderdaanen , welker gewillige arbeid betaald moest worden. Columbus ondertusfchen drong twee Jaaren lang ver- geefsch  Historie van Amerika. 37-3 geefsch by een ondankbaar Hof, te wantrouwig om een Onderdaan met groote magt bekleed te zien, op de vervulling der met hem gemaakte overeenkomst aan. Hy kon egter zyn geliefd ontwerp, het vinden van een nieuwen doortogt naar de Oost-Indien, niet laaten vaaren; en bood zig daar toe tot een nieuwen togt aan. Dit vond ftraks goedkeuring, zelfs by Ferdinand ; te meer dewyl Lisbon, door den toegang tot Oost-Indien, ylings de zetel des handels en des overvloeds geworden was; terwyl Spanjen flegts de verwagting op aanftaande voordeden uit de nieuwe Waereld had. Columbus ging dan in 't jaar 1502 op zyn vierden Togt, dog met vier geringe Scheepen; waarvan hy het beste nog zo ongefchikt tot zyn oogmerk bevond, dat hy naar Hispaniola toog, op hoop van het tegens een Schip van Ovando te verwisfelen; dog hier wierd hem onmenschlyk flegts het inloopen geweigerd ; fchoon zyne ondervinding hem een feilen ftorm had doen voorfpellen, 'twelk Ovando in den wind floeg. De Orcaan egter, welken Columbus door genomene voorzorg te boven kwam, verflond iy of 16, van i3 ryk geladen fchepen, dienaar Spanje zeilree lagen. Bo. vadilla, Roldan , en de meeste vervolgers van Columbus , lieten daar by hun fchat en leven ; terwyl 't Schip, dat de overblyffels van Columbus fortuin bevatte, behouden bleef. Hy zelf volhardde in 't vrugteloos zoeken naar de gewenschte Straat, welke hy onderftelde dat hem in den Indifchen Oceaan zou brengen, en welke hy dagt naby de golf van Darien te moeten vinden. Evenwel ontdekte hy, by deze gelegentheid, de gantfche kust van 't vaste Land, van Caap Gracias a Dios tot aan Porto Bello toe; maar fchoon hy dikwils aan land ging, had hy het geluk niet, door de naauwe Land-engte te dringen, welke de golf van Mexico van de Zuid-Zee fcheid. Hy  374 VV. ROBERTSONS, Hy liet een kleine Volkplanting agter op de Rivier Bilem, in 't gewest Veragua, onder beftuur van zyn broe* der; dog de onverdraaglyke hebzugt der Spanjaarden tergde de Inboorelingen, moediger dan andere Indiaanen , dermaten, dat zy hun deeden verhuizen. Een ysfelyke Orcaan , waar door een van Columbus Schepen verging, en een tweede reddeloos wierd, noodzaakte hem naar Hispaniola te keeren; een andere Storm die zyne twee overige Schepen tegen elkander floeg, deed hem met moeite de kust van Jamaica bereiken, waar hy het op 't ftrand moest zetten om niet te zinken, en de fchepen voorts geheel zag vergaan. Van hier fcheen het onmooglyk flegts het berigt van hunnen toeftand op Hispaniola te doen weeten , met twee elendige Cano's, van de Inboorelingen verworven; dog na 't doorftaan van oneindige gevaaren, op een Zeereis van 30 mylen , gelukte het egter twee van Columbus byzonderfte Vrienden, Ovando kennis 'er van te doen krygen; dog de laage nyd van dien bevelhebber fneed alle hoop op verlosfing af. 't Volk van Columbus wierd door wanhoop tot muitery gebragt, en dreigde zyn leeven; de Inboorelingen dreigden den toevoer aller leevensmiddelen te doen ophouden; dog *t verftand van Columbus was aller behoud ; hy bedreigde de Indiaanen met de wraak des Hemels, en voorfpelde ten teken daarvan, dat de Maan dien nagt haar licht zou verbergen, en zig als bloed vertoonen. Zo dra de Eklips begon, had dezelve de bedoelde uitwerking; men bad hem 't nakende bederf afteweeren, en men bragt zints eerbiedig overvloedigen leeftogt aan. Ovando zond middelerwyl een Schip, om hunnen rampzaligen ftaat gade te flaan , zonder hen te verlosfen. Deze moedwilligheid vermeerderde de wanhoop ; en 't was niet dan na een Jaar lang alle mogelyke elen*  Historie van Amerika. 375 elende ondergaan te hebben, dat zy,eindelyk afgehaald , te St. Domingo aankwaamen. En fchoon Ovando toen Columbus uiterlyk eer bewees, ftraalde zyn gefmoorden haat telkens fterk door; om welke reeden Columbus mee twee Schepen in September 1504, de terug reis naar Spanje aannam. Door nieuwe tegenfpoed, moest een der zeiven fpoedig naar St. Domingo te rug keeren, en hy kreeg met het andere zwaar befchadigde Schip , met veel moeite, de haven van St. Lucar. Hier overviel hem de maare van Ifabella's dood, welke de maat zyner rampen vervulde. Ferdinand, altoos hem weinig geneegen, hield hem geduurig met beloften en goede woorden op; en in plaats van hem recht te doen, en zyne Vervolgers naar verdienften te ftraffen ; vleide hy zig met de hoop, dat de verzwakkende lichaams gefteldheid van Columbus hem ontflaan zou van lastige aanzoeken , die hy nooit dagt in te willigen. Verftoord door de ondankbaarheid van een Monarch, dien hy zo getrouw en met zo goeden uitflag had gedient; uitgeput en gekrenkt door lichaamsgebreken , gevolgen van oneindig doorgeftaane moeijelykheden, ftierf Columbus in 't jaar 1506, in het 4ofte jaar zyns ouderdoms; met eene bedaardheid, evenredig aan de grootheid van ziel, die zyn Characïer had doen uitblinken; en met gevoelens, overeenkomftig den diepen eerbied voor Godsdienst, welken hy by alle gelegenheden getoond had. VL  3^5 Werken van de Maatfehappy VI. WERKEN van de Maetschappy der Neder* landsche Letterkunde te Leyden. Derde Deel. —— Te Leyden; by P. van der Eyk en D. Vygh. 1777. in gr. 4to. Uit het geen wy, in ons voorgaande Stukje, wegens den algemeenen inhoud van dit Deel der Werken van de Maecfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden, gezegd hebben , is reeds gebleken dac in het zelve eene aangename verfcheidenheid van ftoffen gevonden wordt: Uit het verflag, het welk wy voornemens zyn wegens iedere der Verhandelingen, welke hier voorkomen,te geven, zal blyken dat zy allen door kundige Schryveren, die hun onderwerp volkomen meester waren, zyn opgefteld en bearbeid, zoodat zy de goedkeuring van allen, die eenig belang ftellen in de bevorderinge der Nederlanfche Taal- Oudheid- en Digtkunde, moeten wegdragen. De Maatfehappy laat de Vaderlanders niet onkundig wegens de merkwaardige byzonderheden , welke, federd de uitgave van het Tweede Deel harer Werken , eenige veranderingen ten haren aanzien veroorzaakt hebben. —-— Uit het voorbericht leeren wy, onder anderen, dat zy Zyne Doorlugtige Hoogheid, Nederlands Erfftadhouder, Willem den Vyfden, als haren Beschermer mag noemen. Dit Boekdeel is uie haren naam aan dien Vorst opgedragen. De Opdragt is door den bekenden Digter Willem van der Pot gemaakt, en verdient gelezen te worden. In dezelve vindt men die regt digterlyke houding, 'die keurigheid van uitdrukkingen , en die Hollandfche rondheid, welke Hem  der Nederlandfchs Letterkunde. 37? Hem eigen zyu. Ten bewyze van ons zeggen, zal het genoeg* zyn de volgende regels by te brengen. De t' faamgevoegde vlyt dier wakkre Batavieren Heft de oude zuiverheid der Moedertale in top; Delft Neêrlands oudheid, delft der vaadren vroomheid op; Kroont ware Heldendeugd en Wysheid met lauwrieren; Terwyl de Dichtkunst, door een' Hemelgloed beftraald, De Harten ftreelt en roert, Natuur en Godvrucht maalt. Thans mag die Maatfehappy u hare erkentnis wyden! Thans juicht haar dankbaar hart, dat op uw goedheid roemt, Nu ze, edelaartig Prins, U haar Befchermer noemt, ü, die de Liefde zyt en Glory dezer tyden, U, groote Batavier, die, met deez' vryen ftaat, In heil en glory ryst of met dien ondergaat! Op den Inhoud van het Voorbericht zullen wy niet in het byzonder ftilftaan , dewyl dezelve in het voorgaande Stuk van deze Bibliotheek is opgegeven. — Volgens onze belofte zullen wy de Verhandelingen, die in het Werk zelf voorkomen, doen kennen. Voor eerst vinden wy hier een Vertoog over de tegenmoordige Spelling der Nederduitfche Taal, vergeleken met de Spelling der ouden, en uit dezelve ene foort van evenredigheid opgemaakt .door A. Kluit. —Dit vertoog is een vervolg van eene Verhandeling, welke reeds in den jare 1763, in de Nieuwe Bydragen tot opbouw der Vaderlandfche Let. terkunde, Ifte Deel, 3de Stuk, is uitgegeven, en waarvan wy alleenlyk zullen zeggen dat zy dient om den aart onzer vokaalverlenging aan te wyzen, of om te toonen wat in onze tale, ten aanzien der fpelling, in aanmerking komt omtrent de lange en korte vokalen. ——■ Het vertoog, het welk ons nu voorkomt, handelt over de verwantfehapte Medeklinkers, dat is zulken, die in haren aard verandering onderhevig zyn. Dc  378 • Werken van de Maatfehappy ■ De kundige Schryver beweert voor eerst, op vooraf gelegde gronden, dat het in alle talen een vastgaande regel is, dat Letters van een en 't zelfde Organum onderling vervuisfelen. — Dus is het by ons gelegen mee de V en F; de B en P; de D en T; de Z en S; de G en CK. van welken de voorften de Zagte, en de agterften de Scherpe zyn. Na deze algemeene aanmerkingen gaat de Heer Kluit tot byzonderer bedenkingen over. De grond, waarop het gantfche gebouw der verfcherping of verzagting der genoemde Konfonanten berust, is dat onze taal, in haren oorfprong , zich meest bediende van woorden van twee fyllaben , doch dat die daarna, door befnoeijing of verharding van Uitfpraak, veelal in eenfyllabige woorden vervormd zyn. Zooras als men de E begon af te kappen in de woorden van twee of meer fyllaben , by voorb. tide, gebede , ivive , dage, lede, lode, zoo had men aanftonds noodig te fchryAen tyD, gebeD , voyV', daG, UD, looD, of tyT, gebeT, voyF, daCH, UT, looT: en niemand, die onze oudfte fpelling zonder vooringenomenheid befchouwd heeft, kan onkundig zyn dat, waar de aphaerefis de agterfte E agter zagte Konfonanten wegnam, daar die zagte Konfonante ook in eene fcherpe veranderde, zoodat men in het gemeen voor de woorden bleve, dade, zage ,ftonde, enz. fchreef, bleef ,daet, zachsftonts enz.— In de letteren V, F; en Z, S; is het onbetwistbaar dat de regelmatige fpelling, 'volgens her agtbaarfte gebruik, ons voor een gedeelte 'is. bygebleven. Na eenige verdere aanmerkingen over de fchryfmanier onzer Voorouderen, ten aanzien van  der Nederland/die Letterkunde. 379 van de bovengemelde letteren bygebragt te hebben, treedt de Heer Kluit tot deletteren G en CH, D en T. Ten opzigte van dezen fpoort hy voor eerst na wat de Regelmaat en de Oudheid in elk vereisfche , en onderzoekt vervolgens hoe ver men heden daarvan, tot groote veragtering der ware Spellinggronden , afwykt of kan afwyken. Wy zullen hier van deze Verhandelingen afftappen, alleenlyk nog aanmerkende dat elk, die de regels , welke in dezelve voorkomen, in het-oog houdt, en alle onze Spraakkundige opftellen van vroeger en later letterbazen nagaat, met verwondering zal bevinden hoe los zy menigmaal te werk gaan, en naar allerlei gewaande regels , uit hun brein verfierd, de fpelling onzer tale vormen, en het altyd daar heen brengen, dat zy, of hunne byzondere bevattingen, of deze of gene byzondere dialekt, of het byzonder oorgeftel van zichzelf ons voor taalregels opdringen. Het volgende ftuk is van den Heere J. Mac quet, en handelt over het Schoon in de Poëzye, een Onderwerp, waar over tot heden toe niets origineels in onze tale gefchreven is, en dat zekerlyk verdient uitgewerkt te worden op eene wyze, die gefchikt is om regtfchapene Digtkunst te bevorderen. De Schryver begint zyne Verhandeling met te bepalen dat het fchoon in de Digtkunde gelegen is in de Natuur behoorlyk te volgen; en haar zoo te fchilderen, dat het afgebeelde treft en aandoet. —- Hieruit wordt eene onderfcheiding van het Schoone en Goede geboren. Over het algemeen genomen is 'er niet meer dan een Schoon, doch daar zyn vele foorten of wyzin,gen van het zelve, die te famenloopende het volmaakte Schoon zouden voortbrengen. „ Men kan" (zegt de Heer Macquet) „ het ALCïM.BiBt.LDiEL.N.3. Bb „ Schoon  3^° Werken van de Maatfcha'py „ Schoon in twee voornaame rangen of hoofdei celen „ verdeelen: in Schoonheden, die tot het verftand „ fpreken , en in Schoonheden , die het harte raken. „ Schoonheden, die tot het verftand fpreken, noeme „ ik de zulken, die door hare goede afbeelding, orde „ en gefchiktheid, eene juiste overeenkomst der zaken „ aan het oordeel brengen, des zy deszelfs goedkeuring „ en verwondering wegdragen. Schoonheden, die het „ harte raken,noeme ik de zulken, die door hare kragt „ het hart overmeesteren , en in het zelve een' diepen „ indruk en aandoening wekken. Het Schoon, dat tot „ het verftand fpreekt, verdeele ik in drie geflachten, „ het Natuurlyk, het Vernuftig, het Betaamlyk. Het „ Schoon, dat op het harte werkt, heeft by my vier „ geflachten, het Teer, het Schriklyk, het Stout, het „ Verheven. Tot een van deze brenge ik alle de an„ dere foorten." Vervolgens vinden wy nadere bepalingen, wegens de byzondere foorten van Schoon, die door voorbeelden , uit de beste Digteren getrokken, worden opgehelderd. Omtrent de bygebragte voorbeelden meenen wy te moeten aanmerken dat die, welke uit vreemde talen, en inzonderheid uit de Latynfche , ontleend zyn , of minder in getal, of ten minften met eene Nederduitfche overzettinge, behoorden voor te komen, om beter aan de bedoelingen der Maatfchappye te beantwoorden. „ Natuerlyk Schoon" noemt de Heer Macqokt, „ wanneer iets eigenaerdig wordt afgebeeld , des de „ fchildery met de wezenlyke zaek overeenkomt, en „ het verftand door de juiste trekken treft." Met zeer veel oordeel voegt hy 'er by, „ dat dit Schoon zich „ door alle de andere geflachten en foorten verfpreidt." Deze bedenking geeft hem egter aanleiding om te zeggen , dat 'er een „ Natuurlyk Schoon is, dat men » meer  der NedèrUndfche Letterkunde!. 38 f „ meer bepaald dus noemt, het Eenvoudig Schoon na„ melyk, het welk, vooral plaats heeft in het affchil„ deren der voortbrenfelen van de Nature, en de „ aengenaemheden van het Landleven. Onder de voorbeelden, hier toe betrekkelyk , behoort het vol» gende van Poot. Hoe genoeglyk valt het leven Des genisten Lantmans heen, Die zyn zaligh lot, hoe kleen , Om geen Koningskroon zou geven! Appels enten , peereplukken» , Maeien, hooien; fchuur en tas Stapelen vol veltgewas, Schaepefcheeren, uiers drukken J Zeven kinders en een wyf Zyn zyn daeglyx tydverdryf. (*) De Schryver brengt verder het geen wy het Losfè} en de Franfchen het naïve noemen tot het Natuurlyk Schoon. —— Onder het Vernuftig Schoon betrekt hy het Aartige, het Behaaglyke en het Leerzame, en han* delt vervolgens over de verscheidenheden , die in het Betaamlyk Schoon kunnnen plaats hebben, waartoe ook het Deftige gebragt wordt. Daarna worden de Schoonheden, die op het Hart werken , aangewezen. Het eerfte geflagt van dezelven is het Teere. Hiertoe behoort alles wat het hart treft doof tnedelyden of zagte gewaarwordingen der Ziele te wekken. Het wordt voortgebragt door al het Pathetieke, dat op eene zagte en beweeglyke wyze het gemoed raakt,door eene zoete en medelydende aandoening,zonder (*) Ged. I. D. bl. 3ö7 en 370. Bb 3  582 Werken van de Maatjehappy 1 der vreze of fchok, te verwekken. De aanmerkingen , welke de Schryver tot opheldering van zyne gedagten bybrengt, zyn zeer waardig om gelezen te worden, gelyk ook die , door welke hy vervolgens den aart vanhetSchriklyke, en dien van het Stoute verklaard heeft. Zeer fraai zyn ook zyne bedenkingen over het geen hy het Verhevene in de Digtkunde maakt. Wy zouden al te omflagtig worden, indien wy ons hier in byzonderheden wilden inlaten, en zullen ons uit dien hoofde bepalen tot de befchouwing der bronnen van het zelve , die de Heer Macquet heeft aangewezen. „ Ik vin„ de (zegt hy) drie bronnen, uit welken men het Ver„ heven fchept, of, met andere woorden, die aanlei,, ding tot het Verheven geven. De eerfte is een groot „ vermogen en voortrefiykheid in het Onderwerp; de » tweede een groote eerbied en verwondering voor het „ Onderwerp; de derde alle Hartstogten en bedryven „ die de Ziel opwakkeren door hunne edelheid. De „ Kunst vindt verder nog andere bronnen om eene rede „ Verheven te maken, de behoorlyke plaetüng der woor„ den en het wel gebruiken der Figuren." De algemeene opgave van den Inhoud dezer Verhandelinge, waartoe wy ons, om niet buiten ons bedek te gaan , bepalen moeten , is wel genoegzaam om de denkwyze van den kundigen Schryver te doen kennen , maar niet volkomen gefchikt om de juistheid van zyne keurige onderfcheidingen aan te wyzen : misfchien zullen velen, die dit verflag lezen , denken dat zy wat al te fyn gefponnen zyn. Misfchien zal men, by voorbeeld, oordeelcn dat het gantsch overtollig is over het Behaaglyk Schoon in het byzonder te fpreken , nadat te voren over het Natuurlyk en Aardig gehandeld is : doch alles in zyn verband befchouwende zal men zien dat zulke bc-  der Nederlandjche Letterkunde. 3^3 bedenkingen geenen grond altoos hebben, en dat de onderscheidingen met de natuur der zaken overeenkomen. — In het bygebragte voorbeeld is het van belang aan te merken dat 'er vernuftige en zelfs natuurlyke teekeningen zyn kunnen , die behagen, en zelfs het hart beroeren door hare Scherpheid, als in de Schimpdigten, of door hare afgryslykheid, als in het Schriklyk Schoon: doch de Schryver verklaart, dat hy deze niet verftaat door dit Behaaglyk, dat hy tegen het fchriklyk, overfielt, en de Ziel zelfs begeert te genieten. —— ,, Wan„ neer iets zoo is afgebeeld (zegt hy) dat het de Ziel „ door eene zoete aendoening bekoort, des zy het wenscht „ te genieten, om dat zy 'er niets dan lieflyke, ftreelende „ trekken, overeenkomfb'g met de aangename voorwer„ pen, in ontdekt, noeme ik het Behaeglyk". Schoon vele voorbeelden , hier uit de werken der Digteren bygebragt, niet ongelukkig gekozen zyn, nemen wy egter de vryheid van aan te merken, dat de Heer Macquet, onzes oordeels, zyne gedagten nu en dan door gepaster en treffender voorbeelden zoude hebben kunnen ophelderen. De Treurfpelen van vondel leveren plaatfen uit, die beter toonen wat Teer is, dan de woorden van Jephtha tegen IJïs, welke op bladz. 6g voorkomen.— In de woorden van h o o f t , op bladz. 71 en 72 , is wat te veel konst voor de gevoelens vaa Tederheid, die de Digter moet uitdrukken. Het zy genoeg deze geringe onvolmaaktheid in een Stuk,dat zeer veel Fraais bevat, in het voorbygaan aangewezen te hebben. Men vindt in dit uitmuntend Stuk getoond in welke byzonderheden vele uitheemfche en vaderlandfche Digters uitmunten; en dergelyke Werken zyn ongemeen dienflig, om regten fmaak van Konst onder eene Natie te bevorderen. — Schoon men te veel verwagten zoude, wanneer men meende dat zulke onBb 3 der-  384 Werken van de Maatfehappy derrigtingen, als de Heer u a c quet, in zyne Verhandelinge heeft voorgedragen, eenen Digter gelukkig zullen doen flagenjn de uitbeelding van die byzondere foort van Schoon, waartoe hem de fmaak, om zoo te fpreken , niet is aangeboren; is het egter zeker, dat zy dienen om het natuurlyke, dat altyd weeldrig is, door de kunst te bellieren. Het Vernuft blyft, even als de Mensch zonder opvoeding, zonder leiding, onbefchaafd. »-T)e noodzakelykheid der beftieringen, toont de Schryver door de volgende aanmerking. „ Ovidiüs,Cats „en eaFomtaine, hebben hunne natuerlyke be„kwaemheden zeer veel bot gevierd, en vallen daerom w menigwerf in het Overtollige. Zy kunnen hunne ge„ dagten niet bedwingen, Zy zouden tot de eenvoudige „ Dichters behooren , zoo zy de weeldrigheid van hunnen 9 geest wat meer befnoeid hadden. Jan Vos levert ons „ een voorbeeld van een' Dichter, die veel van de natu„ re bezat; doch dezelve in het wilde liet lopen, waer. 9 om hy menigkeer tot het buitenfporig vervalt". De verdediging van de voornaamfte Dichterlyke Fryhe. $en, door Mr. zaciiakias ïienric. aeewyn, bevat het Tweede Stuk van eene Verhandelinge, waar van het Eerfte gedeelte in het Ilde Deel van de Werken der Maatfchappye, bladz. 89. enz, te vinden is. Het geheele Vertoog beftaat uit Negentien Hoofdftukken, waar van de Tien laatften hier voorkomen. In dezelven vindt jnen de volgende byzonderheden. — Fan de Elhpfis; met tenen uitflap over het gene. — Fan den Pleonafmus. . Van de Synchyfis.—, Fan de Metathefis en Antithefu. — Van de Projlhejis en Aphaerefis. Fan de Syncope en Ppenthefis,— Fan de Crafis en Diaerefis. —-■ Fan de A, focepe en Paragoge. — Fan het verzuim der Synaloepha, — 1§U over de Heterofts temporwn t Synefis 3 Woordfplitzing, Cs*  der Nederland/die Letterkunde. 38J enz. Algemeene aanmerking over het gebruik maken van Poë* tifche Vryheden. Over de Ellipfes of uitlatingen handelende, zegt de Schryver, na getoond te hebben, dat zy in onze dagelykfche fpreektale gebruikelyk zyn: „ Uit de gefprekken „ is dezelfde verkorte manier van zeggen overgegaan in „ de gefchriften. En onze poëzy, die niet alleen, fom„ tyds met een woordjen te veel is opgefcheept, maar „ die ook door de kortheid kracht van zeggen ontvangt, „ heeft die wyze van uitlating gretig overgenomen : en „dit, zo my voorkomt, met het. uiterfte recht". „ Evenwel (voegt hy 'er een weinig lager by) „ moet „ het gebruik der vryheid in geen misbruik veranderen ". Vervolgens vindt men in het byzonder aangewezen , waarin het wettig gebruik en-het misbruik der uitlatingen gelegen is, Gelyk men in de gemeene tale zeer wel zegt, een huis met die 'er in wonen, in plaatfe van met hun, zoo behoeven onze Poëten , volgens het oordeel van den Heere alewyn, geene zwarigheid te maken, om het pronomen demonftrativum uit te laten, met uitdrukking van het relativum. Dat dit by hun niet ongewoon is, wordt uit verfcheidene voorbeelden , die goedgekeurd worden, getoond. Dus ftaat by v o n d e l , Poëzy, D. I. bl. 237. Laet overmeeten, tellen, En voeegen, wien dit lust, voor laet hem. Onder het misbruik behooren alle gebrekkige tweeledige voorftellen, als , wien dit deerde , en niet verduwde, voor wien dit deerde, en die dit niet verduwde. Dus baart het ook verwarring, wanneer men het pronomen demon, ftrativum uitdrukt, en het relativum uitlaat. Met dien ze droegen beteekent cum eo, quem portabant; maar met die ze Bb 4 dm*  386 Werken van de Maatfehappy droegen, cum Mis, qui ea portabant, — De Schryver erkent hier egter eene uiczondering in het geene, dat zyns oordeels, verkeerdelyk voor een Pronomen demonftrativura gehouden wordt. Wyagcen het genoeg, zoo veel wegens de fchryfwyze van den Heere a le w ïn gezegd te hebben. Wien het lust zyne Verhandeling door te lezen, zal eene groote naauwkeurigheid, en eene menigte van zeer goede aanmerkingen , in dezelve ontdekken: doch tevens bevinden dat fommige byzonderheden, onder de vryheden geteld woraen, die uit verlejpiheid of armoede geboren zyn , en door zulken, die zich toeleggen om eene zuivere taal te fchryven, geheel worden afgekeurd.— Van dien aart zyn zeer vele woordfplitzingen, en onder andere die, welke bladz. ïoö uit bod daer t wordt aangehaald. Die alle quaad van u en uwe tent had af Geweerd, en u den flaap, als zyn beminden gaf. Hier toe behooren ook alle harde Syncopse, als Bevall'ge voor bevallige , Knyn voor Konyns Glei voor Galei, enz. fommige Apocopas, als d' voor den, m' voor men enz. en meer andere, die door den Schryver in hec Hot zyner Verhandelinge zyn aangewezen, waar hy ook erkent, dat eigenlyke vryheden nimmer ais fieradea moeten befchouwd worden. Onder de nagelaten gefchriften van den Heer Jan Wagenaar was de Toets der Rymchronyke van Klaas Kolyn, welke de vierde Verhandeling van dit derde Deel van de Werken der Maatfchappye uitmaakt. De Schryver had dezelve gefchikt, om in de Maatfehappy ingeleverd te worden, zoo als hy op bladz. 205 zelf getuigt. Het oogmerk der Verhandeling is den Lezer eenige voorname redenen qnder het oog te brengen, om welke deze Rymchronyk niet voor echt te houden is, en de Heer Wagenaar haar, in de tweede Uitgave der Vaderlandfche Historie  der Nederlatidfche Letterkunde. 387 torie de plaats, welke zy in de eerfte beflagen had, heefc doen ruimen. De Schryver begint zyne Verhandeling met de melding van eenige voorbeelden van ouder en later gefchriften , die op valfche namen zyn verdicht geworden. Hy merkt aan, dat men federt eenigen tyd ook is beginnen te twyfelen, aan de echtheid van het gefchichte Historiael Rym of de Rymchronyke der eerfte Graaven van Holland , op den naam van Klaas Kolyn, reeds tweemaalen uitgegeven , en by vele Geleerden lang in achting geweest, en dat men het vertoog van de redenen, om dit gefchrift voor onecht te houden, te vergeefsch verwacht heeft van den Heer Huydecoper. In de eerfte plaatfe geeft hy eene Historie van de wyze, op welke deze Rymchronyk hier te lande is bekend geworden, en achting verkregen heeft, voornamenlyk ontleend uit de berichten , welke Mr. Pieter van der Schelling, Schoonzoon van Kornelis van Alkemade, den eerften bekenden bezitter van deze Chronyk, van tyd tot tyd gemeen gemaakt heeft. Deze gefchiedenis en de ingeweven aanmerkingen, zyn reeds zeer gefchikt, om van de echtheid dier Chronyke niet gunftig te doen denken. Alkemade had geene kennis aan Klaas Kolyn, dan na zyne ronde woorden in eenen brief aan Simon Eifolenbcrg van 8 January 1711 zelve getuigen, en van der Schelling bevestigd heeft. Waarfchynlyk kende hy hem ook nog niet, by zyne Uitgave van de Munt der Graven van Holland, in 't jaar 1700, of toen de Naamrol der Batavifcbe Schryveren van Pars in het licht kwam in 't jaar 1701, in het famenftellen van welken Alkemade aan Pars de hand bood, doch in welk gefchrift Kolyn niet voorkomt. In de gefchiedenis, welke van der Schelling gegeven heeft, wegens de wyze, op welke een affchrift van Kolyns Bb 5 Chro-  388 Werken van de Maatfehappy Chronyke in de bezitting van Alkemade gekomen is , wordt noch de Verkooper van dit affchrift, noch de bezitter van het oorfprongelyke, naar welk dit affchrift gebrekkelyk gemaakt was,noch deBoekverkooper,dieover den koop gehandeld had , genoemd. De Verkooper had het oorfprongelyke zelf nimmer gezien, Alkeuiade had, zoo als hy aan Eikelenherg fchreef, van den Schryver van dit affchrift, wien hy al mede niet noemr, „ niet mo„ gen verftaan, waar het oorfprongelyke gebleven was, „ niettegenftaande hier over meer dan twintig Brieven „ zyn gewisfeld, die, eindelyk, in den Oorlog, zoo wel „ als dit boek, zyn te zoek geraakt". Hy, van wien de Verkooper van dit Affchrift. het zelve gekogt had, fchynt nog een ander geweest te zyn, dan de bezitter van het oorfprongelyke. Van der Schelling vertelt dat de naam van dien eerften Verkooper gevonden werd in zekere inleiding, door Alkeniade ontworpen, om voor zyne voorgenomen Uitgave van Kolyn geplaatst te worden , maar hy heeft niet geraden gevonden , zelfs dezen naam aan 't gemeen bekend te maken. Welk eene duisternis 1 Teffens blykt het dat Alkemade , in 't jaar 1708. ja zelfs in't jaar 1711, nog geen ander dan het gebrekiyk affchrift, door hem gekogt, gezien had. Na dat Alkemade aan dezen en geenen van zynen verkregen fchat kennis had gegeven, twyfclde de Heer C. van Someren in 't jaar 1705 reeds aan de echtheid van deze Chronyk. Alkemade, fchoon des meermalen verzogt zynde , weigerde aan den Profesfor Matthceus telkens hem zyn Kolyn te laten zien. Eindelyk zond hy hem in 'tjaar 1710 een Affchrift, met zyne eigen hand naar het zyne gemaakt. Vreemd luidt het, het geen Matthceus gezegd heeft van een affchrift op Pergament, het welk Alkemade zoude gehad hebben. Naar het Affchrift van Alkemades hand, fchoon na de dood van Matthceus  der Nederland/die Letterkunde. 389 thceus vermist, is waarfchynlyk Kolyns Uitgave, in Dumbars Analecla,door dezen vervaardigd, en naar deze Uitgave is die van van Loon gefchied. Fan der Schelling heeft naderhand gefchreven, als of Alkemade voor deszelfs overlyden, of hy zelf in 't vervolg, het oude ware handfchrift van Kolyn bekomen had, en dat hy 't nog bezat; maar zyne bewoordingen zyn zoo ingericht, dat hy, uit kracht derzelven, niet zoude kunnen gedrongen zyn i geworden om het te vertoonen. De Heer Frans van "! Limborch heeft ook een affchrift van Kolyn yan Alke1 made ter leen gehad , waarin twee gapingen , die in 3 Dumbars, en zelfs in van Loons Uitgave gevonden worI den , zyn aangevuld. De Heer Profesfor Petrus BurI niannus bezit een gefchreven Kolyn , waarin deze zelfde : aanvullingen , en nog een of twee meer, voorkomen. Echter houdt de Heer Wagenaar dit affchrift voor zeer 1 jong, en gemaakt, lang na Dumbars, en mogelyk na van I Loons Uitgaven, offchoon de vorige bezitter wilde doen gelooven, dat het van Henrik Laurensz. Spiegel gemaakt i was, waarom hy 'er deszelfs afbeeldfel voor geplaatst had. I, . Na dit Historisch bericht gaat de Heer Wagenaar 1 over tot het opgeven van redenen , om Kolyns Chronyke , niet voor echt te houden. De naam van Klaas Kolyn is niet t'eenemaal onbeI kend. 'Er heeft zich in de Hoekfche en Kabeljauwfche i twisten een Klaas Kolyn' voor gedaan , maar wel twee I eeuwen na den tyd, waarop onze Chronyk-Schryver zoude ■ geleefd hebben , zoo als uit zekere uitfpraak van Hertog 1 Albrecht, in 't jaar 13O1 blykt. Van dezen kan de naam ! van Klaas Kolyn ontleend zyn. Het verdient eenige opmerking , dat in die zelfde uitfpraak drie Heeren van I Alkemade genoemd worden. Komelis van Alkemade veri Hond uit dezen huize afkomftig te zyn. De uitfpraak van  g90 Werken van de Maatfehappy van Hertog Albrecht is naderhand eerst door Mieris uitgegeven. Doch hoe dit zy, de taal van onzen ChronykSchryver verfchile van die van de twaalfde eeuwe, zoo als de Heer Huydecoper met vele voorbeelden getoond heeft , van welke de Heer Wagenaar 'er eenigen bybrengt, die echter niet ontveinst, dat men van de meesten dier taalgebreken redenen zoude kunnen geven, indien men bewys voor de echtheid van de Chronyk had,maar, dewyl dit bewys ontbreekt, klemmen die redenen luttel. De zoogenaamde Kolyn geeft voor geleefd te hebben , onder Graaf Florens den III, dat is in de laatfte helft der twaalfde eeuw. Ook fpreekt hy van dingen, lang voor den tyd van dezen Florens gebeurt, als of hy ze, alleenlyk, uit mondelinge verhalen wist. Doch hy fpreekt wederom van veel later gebeurtenisfen, als of hy ze in Gefchiedfchriften gezocht en gevonden had. Hy fchynt derhalven vergeten te hebben, in welken tyd hy wilde gehouden worden gefchreven te hebben. Hy fchynt boven dien te hebben willen pronken met de kennis van oude gefchriften, welke hy niet had, by voorbeeld de Gezangen der Barden, uit welke hy echter niets verhaalt, dan het geen men by eenigen oude en later Schryvers lezen kan. Uit de vergelyking van Kolyn met Melis Stoke is blykbaar af te nemen, dat de eerfte den laatften voor zich gehad heeft, zoo als de Heer Wagenaar met verfcheiden ftalen uit beiden, in twee kolommen naast eikanderen geplaatst, aanwyst, en met nog eenige aanmerkingen bevestigt. Kolyn en niet Melis moet voor den Uitfchryver van den anderen gehouden worden. Melis getuigt eene Latynfche Chronyk inde oudfte gefchiedenisfen gevolgd te zyn. Die Chronyk is nog voorhanden, en bevestigt zyn getuigenis. Daarenboven verfchilt Melis van Kolyn, waar dezeiets byzonders heeft, zoo als onder anderen blykt uit de  der Nederland/die Letterkunde. 39I ele jaarteekening van den bekenden Giftbrief van de Kerk te Egmond, volgens Melis van 863, volgens Kolyn van 923, en uit den brief van 922, die by niemand dan by Kolyn voorkomt. Nauwlyks zal men kunnen twyfelen, of de vermomde Kolyn heeft eerst gefchreven na den dood van Scriverius , die in 't jaar 16Ö0 overleden is, dewyl hy, overal daar 't hem te pas kwam, de aanhalingen en gisfingen van Scriverius heeft , en zulke gisfingen zelfs beves« tigt, die aan Scriverius byzonder eigen zyn. De Hr. Wagenaar geeft hier verfcheiden Halen van op. Onder anderen dient hier weder de firaksgemelde giftbrief der kerk van Egmond. Alle oude Schryvers, en zelfs een of twee oude Handfchriften, ftellen dien op het jaar 863. Scriverius meent, en Kolyn fielt, dat zy gegeven is in 923. De laatfte had teffens de voorzichtigheid van 'er Hechts een kort uittrekfel van te geven. Te weterj, Melis had dien brief reeds geheel berymd , en als Kolyn zulks ook ondernomen had, zou de navolging te blykbaar geweest zyn. Veiliger vond hy 't, een brief van 't jaar 922, dien niemand ooit gezien had of nog gezien heeft, geheel te verdichten» Verder weidt de Heer Wagenaar nog uit over het gebrek van eenig oud handfchrift van Kolyn; de onwaar* fchynlykheid der vertelling van het rooven dezer Chronyk uit de Abtdy van Egmond door de knechten van Brederode, in 't jaar 1567; de onwaarfchynlykheid dat dit ftuk van dien tyd af aan, door koop, in eenig geflacht gekomen en bewaard zoude zyn geworden, zonder echter aan eenig onderzoeker der Vaderlandfche oudheden bekend te worden; en de uiterfle onwaarfchynlykheid , dat van deze oude Chronyk niets zoude voorkomen by Schryvers, die lang voor het berooven der Egmonder Abtdy geleefd hebben, zelfs niet by sul-  392 - Werken van de Maatfehappy zulken , welke in die Abtdy gewoond, of, gelyk Beka, getuigd hebben de oude gefchriften, welke in die Abtdy voorhanden waren, naarftiglyk gebruikt te hebben. De Heer Wagenaar wil Alkemade niet Heilig voor den verdichter van Kolyn verklaren. Hy zoude hem gaarn willen verdedigen , indien zeker was, het geen voor weinige jaren, uit den mond van wylen Frans van Mieris, door den Heere Gerard Meerman verhaald is, dat de verdichter van Kolyns Chronyke niet Alkemade maar Hendrik Graham, Advokaat in 's Hertogenbosch, zoude geweest zyn. Wy voegen hier by, dat 'er mogelyk nog gelegenheid zyn zoude, om Alkemades handfchrift van Kolyn te 'zien by den Heer Salomon Bosch, Koopman te Rotterdam , tegenwoordigen bezitter der nagelaten papieren van Alkemade en van der Schelling. Een gedicht van den Eerwaardigen Heer Pieter van den Bosch fluit dit derde deel van de Werken der Maat. fchappye. Het heeft tot opfchrift, De ware Dichtkunst altyd eenvoudig. De Dichter poogt een denkbeeld te ge. ven van het geen de ware Dichtkunst vordert, cn velzet zich tegen den opfmuk van windrigheid, woordenfpeling, en allerleie valsch vernuft, welke fommigen in deszelfs plaatfe voor den dag brengen. Dit gedicht voegt het voorbeeld by de lesfen. De volgende regels kunnen tot een proef verflrekken. 't Vernuft., naar eisch gevormd, door zorg en vlyt befchaafd, Door valfchen fmaak van kunst verbysterd noch verwilderd, Door denkeuskracht gefterkt, met kundigheid begaafd, En door Natuur geleid, weet hoe men treffend fchildert. Het agt geen onderwerp gefchikt voor Poezy, Dat voor verbeelding zich niet levendig laat malen, 't Vindt in de Dichtftof zelf den grond der fchildery, En heeft een volle bron om 't byvvetk uit te halen. 't Schets:  der Nedèrlandfchi Letterkunde. 393 't Schetst ieder voorwerp met zyn eigen kleuren af; Het zorgt om ieder beeld in juisten ftand te brengen: Natuur, die Schilders verw en Dichters woorden gaf, Leert ook in Poezy het licht met fchaduw mengen. Te wenfchen was het dat de voorfchriften van dit gedicht gevolgd, en zy, die de vereischte gefchiktheid tot dat werk njet hebben, van hunnen vruchteloozen en vervelenden arbeid te rug gehouden wierden. Verder oordeelen wy het niet ongefchikt onzen Leezeren hier tevens te berigten, dat deeze Maatfehappy, in haar jongst gehoudene vergadering, geoordeelt heeft dat de Dichtkundige Vraag, voorgefteld in het jaar 1775, om beantwoord te worden voor den eerften van Slacht, maand des Jaars 177Ö, „ Welke zyn de algemeene „ oogmerken, die een Dichter moet bedoelen? welke „ zyn derhalven de eigenaartige onderwerpen voor de „ Dichtkunst ? en welke zyn derzelver algemeene re„ gelen? het beste en aan het oogmerk der Maatfehappy voldoende beantwoord was door den Schryver van zekere Verhandeling, die by de opening van het verzegeld briefje bevonden is te zyn ;de Wel - Eerw. Heer cornelius van engelen, Oudleeraar der Doopsgezinden ; Honorair Directeur der Maatfehappy tot redding van Drenkelingen; Lid van de Maatfehappy der Nederlandfche Letterkunde te>Leyden\ enz. aan wien de Maatfehappy den gouden Penning heeft toegewezen : zo dat die keurige Verhandeling eerlang mede ftaat uit te komen. Voorts heeft de Maatfehappy, in dezelfde Vergadering, twee Onderwerpen verkozen om naar eenen Prys te laten fchryven: Het eene, Welke zyn de vereischten van een Lofreden? Om  391 Werken van de Maatfehappy Om beantwoord te worden voor den eerften van Slachtmaand des Jaars 1778 : Het andere, Hebben de Dichtkunst en Welfprekendheid verband met de Wysbegeerte ? en welk nut brengt dezelve aan de eene en de andere toe? Om beantwoord te worden voor den eerften van Wynmaand des Jaars 1779. Verwagtende dezelve Maatfehappy nu eerlang en voor den eerften van Slachtmaand de antwoorden op de Vraag, in de laatst voorgaande Jaarlykfche Vergadering vastgefteld: Hoe, en door wie, is de Rechtspleging in het Burgerlyke , Lyfftraffelyke en Leenroerige, van de oudfte tyden af, tot de vyftiende Eeuw, in Holland en Westfriesland geöefend? en welke is de oorfprong van onze Rechtbanken, zoo van Welgeboren , als van Schepenen, en Leenmannen ? En voor den eerften van Slachtmaand des Jaars 1779, de antwoorden op de Vrage, andermaal voorgefteld: In hoe verre kan men uit de overblyffels van het Moefogottisch en Angelfaxisch, tot opheldering der Oudheid van het Nederduitsch, aantoonen, dat de grond onzer Tale in de bovengemelde te vinden is? Met het voorftellen van welke Vrage de Maatfehappy bedoelt, het algemeen gevoelen, „ dat de Nederduit„ fche Taal haren oorfprong grootendeels verfchuldigd 3i is aan de Moefogottifche en Angelfaxifche Talen,'* te onderzoeken. Zy verlangt derhalven, dat de Schryvers in hunne Antwoorden beproeven, in hoe verre men, zoo uit de Historiën, als uit de vergelyking dier beide Talen met de Nederduitfche, de waarheid van dit gevoelen bevestigen kan.  der NederkndfcJie Letterkunde. 395 De antwoorden moeten op de gebruikelyke wyze voor of op den tyd, hier boven gemeld , bezorgd zyn in handen van den tegenwoordigen Sekretaris der Maatfchappye , frans van lelyveld , of den Brieffchryver , ' riETRit vreede Junior, beide wonende te Leiden. Voor het overige zynde Wetten, volgens welke de Maatfehappy naar eenen Prys laat fchryven, te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maatfchappye. VII. Anvoeifimg, voie die ausferlichen Pul/ader gefchwtdjle auf eine gefchickte voeife von den Wundartzen zu curiren Jindz von CA RL GUATTANleraz. Altenberg in der Richter* fchen Buchhcmdlung, 1777- Oftavo , nebst gehorigen Kupfern. dat is: Onderrigting, wegens de beste Heelkundige behandeling der uitwendige Slagaderbreuken. Door den Heers KAREL GTJATTANI. Te Oldenburg, by. .♦. Richters, 1777. In Octavo. Met Plaaten. . De beroemde cuattani, Heelmeester van den laast overleeden Paus clemens de XIV. en van twee Gasthuizen te Rome, openbaar Leeraar der Ont* leed-en Heelkunde in die Stad, en Lid van verfcheiden Geleerde Gezelfchappen; is de Schryver van dit Werk, dat in het kort bellek van 132 Bladzyden, eene der weezenlykfte verbeteringen bevat , welken de Heelkunst misfchien immer ondergaan heeft. Overtuigd door eene veeljaarige ondervinding, van het gevaar der Slagaderbreuken, zoo wel als van de moeijelykheid, pynlykheid, en onzeekerheid der gewoone Algem.Bibl.I.DeelN.3. Ce Konst-  «06 KA REL GUATTANI, JConstbewerking; en gefterkt door de aanmoediging van den grooten lancisius, die zelfs een uitmuntend Werk over de inwendige Slagaderbreuken gefchreeven heeft; befloot hy , alle zyne vermogens aan te leggen , ter verbetering van dit zoo voornaam gedeelte der Heelkundige Weeten fchap. Gelukkig, dat, niettegenftaande de zeldzaamheid deezer Gebreken , zynen rang onder de Heelmeesters van eene zoo groote Stad als Rome, hem veelvuldige gelegenheden gaf. om aan deeze begeerte te voldoen, en de natuur en lotgevallen dier Ziekten, te leeren kennen. Onmiddelyk (zegt den Overzetter in zyne Voorreede ), na den aanvang zyner KonstoefFening, kreeg hy in een der Ga.-thuizen aan zyne zorge toevertrouwd, een ] .yder, wien het Gewrigt des Elleboogs, door een Pistool fchoot aanmerkelyk gekwetst ware. Deeze wond werdt op de gewoone wyze behandelt , en fcheen tot aan den zevenden Dag niets kwaads te voorfpellen. By zyn bezoek egter van den volgenden Morgen, werdt hem bericht, dat de Lyder des Nachts geftorven was. Getroffen door eene zoo onverwagte gebeurtenis, befloot hy tot het ontleedkundig onderzoek van het doode Lighaam, en vond de oorzaak van dit zoo fchielyk als onvoorzien afflerven, in eene verbrooken Slagaderfpat, en de hier van afhangende uitftorting van Bloed. Ter zelfder tyd ftierf te Rome een Grieksch Priester, ' wien door eene Aderlaating, de Armflagiider geopend was, en tot wiens hulp men niets hadt aangewend. De Slagaderbreuken daarenboven van de Onderknieflag'ader, waren dikmaalen voor een Ettergezwel aangezien, met het Mes, een Bytmiddel, of het Brandyzer geopend , en de Lyders oogenbliklyk geftorven. Ooggetuigen zynde van deeze treurige gebeurtenisfen, en éénmaal mee eenen goeden uMag, de Operatie der  over de uitwendige Slagaderbreuken, 397 der Slagaderfpat aan den Arm gedaan hebbende, beflooc hy, hetzelfde te doen by een dergelyk gebrek der Onderknie-Slagader, maar mislukte in zyn oogmerk , door diende uitgeftrektheid der zwelling hem noodzaakte, eene te groote wond te maaken, te veel Slagaderlyke vaten door te fnyden, en de Bloedvliet, hier van afhanglyk, hem tot den aanleg van een Verband verplichtte , welks te fterke drukking, in korten tyd, eene Verfter* ving van het Been, en den Dood veroorzaaktte. Deeze,zoo kwalyk geflaagdeonderneeming,fchriktte onzen Schryver niet af van het volvoeren zyns voorneemens , maar bepaalds hem veel meer, om by de eerfte gelegenheid de Kunstbewerking te hervatten,en was het moogelyk, door eene voorzigtiger en oplettender verbinding, alle hinderpaalen uit den weg te ruimen. Hy Haagde ook inderdaad, by het eerfte geval van dien aart, dat hem voorkwam. Dit niettegenftaande befchouwde hy de Kunstbewerking als veel te gevaarlyk, om het eenig hulpmiddel te zyn in deeze Ziekte. Gezien hebbende in beide zyne Operatien, dat fommige Slagader*, breuken, dus niet konden geneezen worden; vooral wanneer den Lyder niet vroeg genoeg hulpe zogt, of van eene kwaade Lighaams-gefteltheid ware, wensclite hy veel eerder , de heeling te kunnen bewerken zonder deeze. Dikmaalen werdt by de Breuken der Knieflagader, de Afzetting aangepreezen en uitgevoerd. Güattani gaf naauwkeurig acht op de gevolgen deezer Konstbewerking. Dewyl de Lyders allen ftierven, era hy daarentegen befpeurde, dat fommige deezer foorten van Slagaderbreuken, door de Natuur alleen geneezen werden, befloot hy die genen welken voor de Operatic niet gefchikt waren, liever aan de zorg der Natuur te beveelen , dan het Deel af te zetten. Het geval van eenen Lyder, die de hem voorgeftelde afzetting ver> Cc 2 wierp.  353 KAREL GUATTANI, wierp , en door de Natuur, van een aangelegd verband geholpen, het zoo verre bragt dat hy zyne gewoone bezigheden die vry werkelyk waren, konde waarneemen , en eenen langen Tyd in goeden welftand leefde; deed hem eindelyk eene geneeswyze omhelzen en vol- • maaken, welke enkel beftond in den aanleg van zeeker verband , door den Heere genga in zyne Anatomia , Chirurgka reeds voorgefteld, en waar van lancisius | ook voor een gedeelte gefprooken hadt. De gemeenmaaking deezer Geneeswyze, en het bekragtigen derzelver door eene reeks van Proefneemingen, is het voornaame doelwit van den Heere cuat- | tani in dit Werk , dat ten dien einde beftaat uit 22 Waarneemingen , eenige Aanmerkingen op fommigen derzelver, en 3 Konstplaaten, welker Gravure egter , j maar zeer middenmaatig is. De eerfte deezer Waarneemingen behelst de ongelukkige uitflag der gewoone Konstbewerking op eene breuk der Dyeflag'ader, welke zich van de helft des Dyes, tot aan het midden der Knieholte uitbreide , aanmerkelyk verheeven ware, geene klopping hadt, met eene uitmergelende Sluipkoorts gepaard ging, zeer hevige Pynen veroorzaakte, en by een taamlyk bloedryk Man van 45 Jaaren plaats greep. Gelyk de Schryver in dit geval, by de binding der SlagSJer de verzeilende Zenuw hadt uitgeflooten, raad hy zulks aan in alle dergelyken omftandigheden, en beweerd niet alleen tegen den Heere molikelli, dat de binding der Zenuwen gevaarlyk is,maar bewyst zulks zelfs uit de eigen Waarneemingen van denzelven. In de tweede Waarneeming, wordt het geval befchreeven van andreas boTturi, een Doodgraver, oud *5 Jaaren, die mager, niet zeer bloedryk, voormaalen door eenen vergevorderden trap van Venusziekte geteisterd  over de uitwendige Slagader-breuken. terd was, en in de Maand Mey des Jaars 1756, in het Gasthuis van den H. Geest werdt ingenootnen. De Slagaderfpat was betrekkelyk tot de Onderknieilagader, door i het draagen van zwaare lasten, van een gering beginzel, tot de uitgeftrektheid van 8 vingerbreedten aangegroeid, , zonder klopping, hard, veerkragtig, Eirond, niet vereenigt met de bekleedzelen of het Dyebeen, maar zeer pynlyk, en verzeld van eene aanmerkelyke Koorts, en zwelling van het Deel. De Konstbewerking, na behoor- ■ lyke voorbereiding gedaan, en die veele moeilykheden infloot, hadt eenen goedea uitflag, en werdt van eene • volkoomen geneezing agtervolgt. De derde Waarneeming is opzigtelyk tot eene derge1 lyke Slagiiderbreuk by een Man,aan wien de Heer ciasconi , de Afzetting vrugtioos hadt voorgefteld, en die na verloop van 20 Jaaren, reeds hoog bejaard, en vol. maakt geneezen zynde, van den Schryver gezien werdt. In de vierde, wordt het geval befchreeven van een Voerman, by wien een breuk van de Onderknie Slagader, door onkunde of onoplettenheid van zynen Heelmeester, als een Ettergezwel befchouwd , en geopend werdt; doch,dit niettegenftaande ,door een bekwaam Verband, en volgende Verettering zoo wel genas, dat hy zyn voormaalig beroep hervatte , en eerst na verloop van 13 Jaaren, aan eene andere ziekte ftierf. In de tweede Afbeelding van de eerfte Plaat, wordt dit geval in alle , zyne byzonderheden afgemaald; en hier uit ziet men, dat het gedrukte gedeelte der Slagader, ter lengte van ' 2 Rynlandfche Duimen en 5 Lynen, geheel faamen gegroeid, en voor een minder gedeelte, door eene Vliesagtige zelfftandigheid, met de Onderknie ader veree- i nigt ware. . De vyfde Waarneeming betreft een Soldaat, die in • den Jaare 1746, voor den Heer guattan i naar Parys Cc 3 §iD§»  4oo KAREL GUATTANI, ging, in het voorgemelde Gasthuis werdt ingenoomen, Het geval was gelyk aan dat der eerfte Waarneeming, en hierom werdt hem door dien Heelmeester, de afzetting van den Dye voorgeflagen, doch zonder uitwerking. Na verloop van 2 Jaaren , te rug komende, werdt hem bericht dat hy noch leefde , en met behulp van een Kruk naar verfcheiden kleine Steden ging, ter verkoopinge van eenige galanterie waaren. Hem eindelyk by geval ontmoetende , vond hy het Gezwel zoo groot, dat het de gantfche Knieholte innam, zeer verheven , onpynlyk, hard, en by uitftek veerkragtig was. Geduuyende noch verfcheiden Jaaren , doorrysde hy op dezelfde wyze den gantfchen Kerkenftaat, kwam vervolgens te Rome, en vertoonde zich weder aan den Schryver, met verzoek van zynen byftand. Hy verhaalde hem by die gelegenheid, dat het Gezwel in een zeekere Stad open gebrooken was, veel Etter en Bloed ontlast hadt, en weder toegeheeld ware: dat een bepaald gedeelte deszelve hard gebleeven was, en vervolgens, onder het waarneemen zyner bezigheden , op veel plaatsen doorgebrooken, met ontlasting van niet anders dan Bloed; dat deeze doorbraken , dan eens geheeld, dan weder geopent waren, en altoos eenig Bloed ontlast hadden : eindelyk; dat het Deel ftyf was, en hy nu egter zonder ftok gaan konde, doch hinkend. Sedert eenige Jaaren is 'er op nieuw eene opening gekoomen in de Knieholte, en een holle zweer met Beenbederf verzeld; terwyl het leven des Lyders immer aanhoud. By deeze gelegenheid merkt de Schryver aan, dat hy, in gevalle van Slagaderbreuken der Knieholte, vier maaien de afzetting van den Dye beproefd heeft, doch altoos met eenen doodelyken uitflag, niettegenftaande de ( Ouderdom, Lighaamsgefteltheid, en kragten der Lydeïen alles goeds voorfpelden. Van deeze 4 Lyders zyn 3 ge"  ever de uitwendige Slag'dderbreuken. 4°* geftorven aan onverwagte Stuiptrekkingen, die by den eenen den 17 , by den anderen den 27 Dag na de afzetting plaats greepen, in de Onderkaak begonnen, en zich vervolgens langs den Hals, den Rug, de Borst, en het gantfche Lighaam uitbreiden. De beide anderen zyn den 3den Dag gefneuveld aan de gevolgen eener Bloedvliet, welke 's Nagts na de Konstbewerking, als wanneer de toevallige Koorts het fterkst is, begon, bezwaarlyk gefluit werdt, en ongeagt alle moogelyke voorzorgen, en deblyvende fluiting der gelegde bindzels, zich den volgenden Nagt hernieuwde. In de zesde Waarneeming; de eerfte van die welke betreklyk zyn tot de Slagaderbreuken der Knie holte waarin de Heer Guattani de drukking beproefd heeft, wordt het geval befchreeven van een Lastdraager, oud omtrent 40 Jaaren, en van een fterke en bloedryke gefteltheid. Het Gezwel, dat de groote en gedaante hadt van een Ganzen-Ei, was zeer hard, veerkragtig, kloppend, pynlyk, en verzeld van Koorts en eene merkelyke zwelling van het Been en den Voet. Wy zullen deeze Waarneeming, met de eigen woorden van den Schryver ter neder ftellen, om datze in zich bevat de eerfte aanwyzing zyner verbeterde behandeling deezer Gebreken. té Wy1 (ze& hy)eene zwellins van den DYe' met „ dit geval gepaard ging, achtte ik het niet raadzaam ,, myn voorneemen uit te voeren, dan, na dat ik al„ voorens de toevallen bepaald had; opdat de behan„ deling niet nutteloos gemaakt, en het Deel door verfterving aangetast werdt. Ik liet hierom den Ly„ der eenigen tyd het Bedde houden, een ftrenge Leef3, regel in acht neemen, en verfcheiden maaien ader„ laaten". „ Door deeze voorzorgen werdt bewerks, dat de Cc 4 , Slag-  402 KAREL GUATTANI, „ Slagaderbreuk niet grooter werdt; de pyn, in Herfst„ maand geheel verdweenen was; de klopping vermin„ derde; en de zwelling van het Been en den Voet, „ niet weinig afnam. Wyl ik egter my.niet onttrekken „ konde , om met mynen Heere den Paus naar het „ Land te gaan, oordeelde ik het noodig, om het ge„ deeltelyk verbeterd gebrek , tot myne terugkomst, a, die in Wintermaand voorviel, in rust te laaten. Ge* 3, lyk ik toen het Gezwel zelfs in denzelfden toeftand 3, vond, maar de zwelling van het Been en den Voec verdweenen, befloot ik onmiddelyk tot de drukking, st en bewerkte deeze op de volgende wyze". „ Ik omfloeg het Deel eerst, geduurende eenige Da3» gen,'met drukdoeken, in Azyn nat gemaakt, en by „ aanhoudenheid bevogtigd. Naderhand bedekte ik het 3, Gezwel met een linnen doek van genoegzaame groot„ te, en lag twee langwerpige drukdoeken, dermaaten |J kruiswys over deszelfs middenpunt, dat de beide bo,, venfte einden, het Deel boven, en de onderfte, ., beneden de Knie, omvatteden. Eene andere lang3i werpige drukdoek, en die even als de voorige met „ Azyn bevogtigt was, werdt-langs den loop der Dye„ flagiidcr gelegt tot aan den Lieschvouw. Al het Lin„ nen zelfs, waar mede de omtrek van de Knie en het „ Been gedekt werdt, was op gelyke wyze bevogtigt. „ Vervolgens nam ik een lang en vast opgerold wind„ fel', dat niet meer. dan drie dwerfche vingeren breed „ was , deed daar mede de eerfte omgang over het „ midden des Gezwels j leidc de volgende omgangen „ indervoegen naar boven en beneden, als men gewoon „ is te doen in allo gevallen waar het gantfche Deel „ moet bewonden worden j en deed vooral zoo veelen „ derzelver dwersch over het Gezwel gaan, als noo, Sl dig v/aren om dit behoorlyk te drukken, en te doen » in»  over de uitwendige Slagaderbreuken, 403 „ inkrimpen. Deeze omwindingen hebbe ik vervolgt „ langs het gantfche Deel, toe aan den Lieschvouw, „ en door eenige flagen om het Bekken bevestigt. Met „ de grootfte omzigtigheid is 'dit eerfte verband aange„ legt, om eene al te groote drukking te verhoeden. „ Om de drukking daarenboven overal gelyk te doen „ zyn, hebbe ik naauwkeurig acht gegeeven, dat ie„ der omgang van het windzel, de voorige iets meer ,, dan voor de helft bedekte, 't gene inderdaad, in „ alle gevallen moet plaats grypen, waar men van een ,, dergelyk verband gebruik maakt. „ Alles dus geëindigt zynde, hebbe ik den Lyder ,, eene ruime Aderlaating, een ftrikte Leefregel, eene „ bedaarde Geestgefteltheid, en de rust van het Deel „ aangepreezen ; waar ik noch byvoegde , de drop van }J Wyngeest, van eene zeekere hoogte tot het omwon,, den gezwel zelfs bepaald. Ik hebbe het verband ein„ delyk, zoo lange onveranderd gelaaten als het vast „ zat; dat gewoonlyk, als het goed is aangelegt,'voor „ het minst 18 of 20 Daagen duurd. ,, Als ik om de eene of andere [reeden genoodzaakt „ ben hetzelve weg te neemen, draage ik altoos zorg, „ dat het volgende iets vaster aangelegt worde , en „ beveele, vooral wanneer 'er de geringfte zwelling „ in het Been of den Voet is, eene Aderlaating. Dee,, ze namentlyk, belet meestendeels dat men het ver,, band niet behoefd los te maaken , fchoon het zelfs al iets vaster aangelegd was als den Lyder verdraagen konde. Ter verdere bevcgtiging van hetzelve, be* „ diene ik my van Azyn, of de Po/ca; niet van Wyn- geest; en dat wel om die reeden, dat daar door eene „ te groote verhitting der Huid wordt voorgekoomen , ,, welke de geneezing niet weinig vertraagen zoude. „ Door eene, met geduld dus agtervolgde behandeCcj ling,  #4 KAREL GfJATTANI, ling, heb ik het gezwel, ongeagt deszelfs blyvende „ hardheid en klopping, dagelyks zien verminderen in uitgebreidheid; en wel zoo, dat de Lyder in den Tyd van 3 Maanden, gereekend van den eerften Dag der s, drukking, in een ftaat van volkoomen gezondheid „ het Gasthuis verlaaten konde. Myne Amptgenooten» en alle jonge Lieden welken zich aldaar in de Heel„ kunde oeffenen, zyn hier van Ooggetuigen; en heb„ ben met vermaak gezien, dat ter plaatfe der gewee,, zene Slagader breuk, niets was overgebleeven dan «, eene vereelting , die naauwlyks grooter dan een ., Boon ware. ,, Niettegenftaande de Lyder, zoo dra hy het Gast- huis verliet, zyn voormaalig beroep hervatten , en ,, zich derhalven geduurig beweegen moest , groote zwaartens droeg , en geenen behoorlyken Beregel houden konde , heeft hy geen ander ongemak ge„ voeld dan eene zwelling van het Been en den Voet, a, welke hem in geenen deelen hinderde. In het Jaar ., 1766 (het volgende zyner geneezing) werdt den Ly„ der overvallen van eene toen heerfchende afgaande 3, Koorts, en kwam weder in het Gasthuis. Hy er- langde daar ook nu zyne gezondheid weder, zonder 3, eenige verflimmering van het voormaalig gebrek. De,, wyl dus , noch het gaan , noch den arbeid, noch „ eenen door de Koorts vermeerderden omloop, hem „ ten dien opzigten eenig nadeel toebragt, hebbe ik ., reeden om te befiuiten , dat de vogten ongeftoord door de faamenftellende Deelen van het Gewrigt kon., den omloopen. Het geval van Damiani, het onderwerp van de ze. vende Waarneeming, hadt onder dezelfde behandeling, den zelfden uitflag, fchoon grooter en zagter zynde dan het voorige. In dit geval egter, dat wel moet aange. merkt  over de uitwendige Slagaderbreuken. 40J merkt worden , werdt de klopping des Gezwels, 80 Dagen voor de Geneezing, die in omtrent 5 Maanden zyn beflag kreeg, niet meer befpeurd; en hadt de nablyvende dikte, de grootte van een Kastanje, en de hardheid van een Been - knobbel. De agtfte Waarneeming bevat een geval, dat door den Heelmeester Javina op gelyke wyze behandeld werdt, en een zelfde gevolg hadt, niettegenftaande de Lyder, noch niet geheel geneezen zynde, het Gasthuis verliet, en flegts onder het waarneemen zyner bezigheden , hetzelfde verband aanhield» Volgens de negende Waarneeming , hadden de Heelmeesters Skghi en Flajani, het zelfde gevolg van de behandeling des Schryvers,in het geval van Nikkel Scarpa, oud 34 Jaaren, en genazen dit in den tyd van 3 Maanden. In de tiende Waarneeming, wordt het geval befchreeven van Paul Martha, die in Mey 1769 in het Gasthuis van den H. Geest ingenoomen zynde, om deszelfs onreedelyk gedrag, in het begin van Maart des volgende Jaars, daar weder werdt uitgezet. De flagaderbreuk by deezen Man, befloeg de gantfche Knieholte, ftrektte zich naar boven uit tot aan de helft van den Dye, en was hard , pynelyk , kloppend , en zonder eenige miskleurigheid der Bekleedzelen. Door dezelfde behandeling werdt dezelve dermaaten verkleind, dat men de grootfte hoop hadt op eene volkoomen geneezing , indien niet den ongezeglyken aart des Lyders, en zyne begeerte om altoos in het Gasthuis te blyven, waar toe hy meende de geneezing door allerlye beweegingen, en eene ongeregelde Levens wys te moeten vertraagen, alle voorzorgen nutloos gemaakt hadden. De elfde Waarneeming is ten naasten by van gelyken aart, voor zoo verre den Lyder, na verloop van weinig  406 KAREL GUATTANI, ' nig Dagen het Gasthuis verliet, en den Schryver buiten de mooglykheid Relde, hem eenige hulp te konnen toe brengen. In de twaalfde Waarneeming, betreklyk tot eene zeer groote Slagaderbreuk van de Knieholte, by eene Vrouwe van 44 Jaaren , verzeld van eene buitengemeene zwelling des I'eens, en van den Voet, beproefde de Schryver dezelfde handelwys; maar befloot naderhand uit vreeze voor verfterving, het geval aan de Natuur tebeveelen; met dat ongelukkig gevolg, dat de Ellendige in weinig Dagen aan ccne Bloedvliet fneuvelde. Dit geval, fchoon geen bewys van de nuttigheid der drukking, heeft de Heer Gujittani 'er bygevoegd, om regt te doen aan de Waarheid, en op het voorbeeld van den Goddelyken Hyppokrates, niets te verheelen van alles wat daar toe konde medewerken. Men moet bekennen, dat dit gedrag in alle opzigten groot is, en deeze openhartige bekentenis van zynen misflag (want by de verwerping van het verband was 'er geene ongegronde hoop tot herfteliing) hem geen minder eer aandoet, dan het verhaal van alle zyne gelukkige uitflagen. De dertiende Waarneeming, behelsd de kwetzing ecner Dyeflagader, door een Snaphaans - Kogel, agt vingeren breedte beneden den Lieschvouw , door de onderfchepping geneezen; en behoord dus niet regtftreeks tot het voornaame onderwerp deezes Werks. In de veertiende Waarneeming, de eerfte der genen welke betreklyk zyn tot de breuken van het bovenfte gedeelte der Dyeflagader, wordt het geval befchreeven van Joseph Lüberti, by wien een dergelyke Slagaderfpat, zo groot als een Appel, en geplaatst agter den Fallopiaanfchen Peesband, een geruimen tyd door een maatig fluitend verband gedrukt zynde, in weêrwil van  ever de uitwendige Sl.iga,derhreuken. 407 van zyne geduurige beweegingen verminderde; doch naderhand, alles zynde nagelaaten, dermaaten toenam, dat zeker ftout Heelmeester hem onderwierp aan de gewoone Konstbewerking, die, gelyk de Hr. Guat* tani voorzegt had, den derden of vierden dag, van verfterving en den dood gevolgt werdt. Het geval in de vyftiende Waarneeming befchreeven , is zeer zonderling, en bewyst misfchien meer dan eenig, het onbegrypelyk vermoogeu van eene met waare kennis gepaarde, en op deeze (leunende Heelkundige ftoutmoedigheid. Felix Mo rel li naamentlyk, oud 55 jaaren, en ; door den Schryver 30 jaaren te vooren geneezen van eene door Venusfmet veroorzaakte Lieschbuil aan de . linkerzyde , verzogt hem in de maand Augustus des 1 jaars 1762 , ter opening van een , door verfcheiden : Heelmeesters dus befchouwd, en zoo men dacht, tot rypheid gekoomen Ettergezwel, aan de regter zyde. Hy onderzogt hetzelve met alle mogelyke oplettenheid , ondervroeg den Lyder naar de oorzaak, vermoede een Slagaderbreuk, en gaf zyne vreeze te kennen aan de andere Heelmeesters. Deezen , die van een ! tegengefleld gevoelen waren, fielden egter de opening I des Gezwels voor eenige dagen uit, en beproefden alles ftaande noch 15 dagen. Gelyk het geval in deezen I tyd merkelyk was toegenoomen, en de aangewende hulpmiddelen geene uitwerking altoos hadden, befloot 1 men eindelyk < met hem, tot de opening, onderrigte ; den Lyder van het gevaarlyke zyner toeftand, verzee. kerde denzelven dat die opening het eenig middel ware ; ter zyner geneezinge, werden 'er alle moogelyke voor: zorgen genoomen ter fluiting eener vermoedelyke , bloedvliet, en het Gezwel door den Heelmeester Maximino, ten overftaan van den Heere Guattani geopent.  4oS KAREL GUATTANI, opent. Niets dan enkel bloed kwam door deeze ope» ning met groote drift te voorfchyn. Alles was in de uiterfte verleegenheid. De Schryver alleen, aan zich zelfs gelyk, onderfchepte het uitloopend bloed in een bekken , en liet het tot zoo lange vloeijen, dat de Lyder merkelyk verbleekte, en van eene flaauwte gedreigd werdt. Toen , en niet eerder, werdt de bloedvliet te keer gegaan door de opening van het vat te fluiten met den duim des voorgcmelden Heelmeesters. Guattani leide vervolgens zyn gewoone verband aan. Dit, \ welk in allen deelen Haagde, bleef tot aan den 13^» dag onaangeroerd, en werdt toen weggenoomen, zonder gevolg van bloedvliet, maar met ontlasting van een weinig Etter, het ontwyffelbaar kenmerk zegt de Schry. ver, van de fluiting der geopende Slagader. Deeze verëttering, hoe gering ook, maakte aan het bovenfte deel van den Dye eene tegenopening noodzaaklyk , die, zoo wel als de voorige, in Wintermaand toeheelde. In de bygevoegde aanmerkingen op deeze Waarneeming, zegt de Heer Guattani, dat men door de drukking alle deeze Slagaderbreuken, van welk eene oorzaak ook af hanglyk, geneezen kan: dat de hoeveelheid des bloeds, uit dit Gezwel gevloeid, door den Lyder zelfs op 12 ponden gefchat werdt: dat hy niet naauwkeurig de Slagader die beleedigt was, bepaalcn kan, maar deeze vermoedelyk zal geweest zyn de buitenfte heupbeenfche: dat hy zulk eene te vooren gemelde hoeveelheid bloed heeft doen uitvloeijen, om te meer deszelfs drift te verminderen, en te zeekerder te zyn van deszelfs ftemping: eindelyk, dat hy zich niet bediende van de onderfchepping, om het vermoogen te beproeven der drukking; en deeze geneezing zoo volkoomen geweest is, dat Mo rel li na verloop van wei-  over de uitwendige Slag'dderbreukenï ^qq weinig Maanden, zelfs zonder ftok gaan konde doch hinkend; gelyk alle Heelmeesters van het Gasthuis des H. G. op wier getuigenis hy zich beroept, gezien i hebben. De zestiende Waarneeming, die niet minder gewigtig is, bevat de ongelukkige uitflag der drukking, by eene Slagaderbreuk in de Lieschvouw, ter grootte eener queepeer. De Lyder ftierf na verloop van 2 Maanden, en werdt door den Heere Guattani geopend. Hy ; vond de Buik, en de helft van den Dye, met eene oni gelooflyke hoeveelheid geftold Bloed opgevuld, ge1 vloeid uit eene opening van de buitenfte Heupflagader, : ter lengte van vier dwerfche vingeren; en een Beenbe! derf, welks lengte, breedte, en diepte zoo groot was, ) datze een duim bevatten konde. Verfcheide andere by:i zonderheden van dit geval, worden befchreeven in de aanmerking op deeze Waarneeming , en nader aangeJ toond in de derde afbeelding van de eerfte Plaat. Uit 1 het een en ander ziet men, dat het Beenbederf de voor1 naame oorzaak der mislukking geweest zy, en de Dye! flagüder, voor een groot gedeelte aanmerkelyk verwyd f ware. Het geval in de zeventiende Waarneeming befchree' ven, dat insgelyks ongelukkig afliep, en in den Liesch. i vouw geplaatst was, bevat zoo veele byzonderheden, dat ons beftek niet toelaat die allen te melden. Genoeg ! is het als wy aanmerken: dat hetzelve uitwendig meer als een vuist groot was, eene zeer blykbaare klopping hadt, met eene zoo groote zwelling van het Been en den Voet verzeld ware dat men voor verfterving vreesde, na verloop van eenigen tyd doorbrak met ontlasting van zeer veel ontaart Bloed en ftinkvogt, de Heup- en Schaambeenderen aanmerkelyk bedorven waren, en 'er tevens een* breuk van den boog der groote Slag-  4io - KAREL GUATTANI, Slagader plaats hadt, die ter plaatfe van den gaffel een gezwel maakte ter grootte van een Hoender-Ei, en dat in het Leven , eene veranderde polsflag aan den Voorarm, hartklopping, en benaauwde ademhaaling veroorzaakt hadt. De agttiende Waarneeming is betreklyk tot twee 'Slagaderbreuken in de Lieschvouwen, by een Jongman van 28 Jaaren; door een onkundig Heelmeester befchouwd als Lieschbuilen, en met de Plyster van Calf.sta ni verbonden. De Lyder ftierf na verloop van "eenige Maanden dat hy zich het eerst aan den Schryver vertoond hadt. Men vond by de opening van het doode Lighaam , een derde dergelyk gezwel in de regter Onderfleutelbcens Slagader, welks wanden byna geheellyk met eene kleine opening doorboord waren. In de eerfte Afbeelding van de tweede Plaat, wordt de een én ander deezer Slagaderbreuken in haare eigen grootte aangeweezen. In de negentiende en twintigfte Waarneemingen, wordt de nutteloosheid der drukking aangetoond in twee Slagaderbreuken van het bovenfte gedeelte der Kuit; en één derzelver afgebeeld in de derde Plaat. 'De ecnentwintigfte Waarneeming behelst de befchryving eener Slagaderfpat in de regter handpalm, van J o h a n n P a r 1 s 1, oud 45 Jaaren. Zy hadt de grootte van een gemeene appel, was onpynlyk, zonder klopping, zeer gefpannen, en zonder verandering van de kleur der Bekleedzelen. De Schryver, langen tyd van deszelfs natuur onzeeker geweest zynde, befloot eindelyk tot de opfnyding ; kreeg een fterke bloedvliet; ftuitte deeze door een drukkend verband, na dat hy den gantfchen zak had weggefneeden; en genas den Lyder in 26 dagen. De tweeëntwintigfte, en laatfte Waarneeming, die op-  over de uitwendige Slag'dderbreuken. 411. opzigtelyk is tot eene Slagaderfpat op den rag des Voets, door eene Aderlaating veroorzaakt, bevat geene merkelyke byzonderheden ; en fchynt van den Heere Guattani hier enkel geplaatst te zyn,om den Heelmeesteren te waarfchouwen, dat ze ook hier ter plaatfe , in het doen eener aderlaating moeten voorzigtig zyn , en niet denken, dat aldaar geenerlei gevaar te vreezen is. Zie daar den zakelyken inhoud van een Werk, dat te meer onze achting verdiend, om dat het niet gefchree.ven is, dan 30 jaaren na deszelfs Schryver zyne verbetering hadt uitgedagt; en, voor die verbetering, zoo wel beweezen ware, datze door alle Heelmeesters van Rome was aangenoomen. Men zal de uitgebreidheid van dit Uittrekzel gereedelyk verfchoonen, als men het gewigt des onderwerps in aanmerking neemt, en daar nevens overweegt, dat niet fommige Romynfche Heelmeesters alleen, maar ook veelen van de onzen, in de behandeling der Slagaderbreuken, aanmerkelyke misflagen begaan hebben. Het gene ik niet voorby kan hier aan te merken, is, dat dit Werk, eene vertaaling fcheint te zyn van hec Latynfche Werk des Heeren Guattani , getyteld : De externis Aneurismatibus mam chirurgica methodice pertrad;andis, cum nonnullis circa Aneurismata interna , ac tribus alüs rarioribus chirurgicis Obfervationibus, atque Oefophagotomice operatione e Gallico fermone, in latinum Ver/a, omnia cum Tabulis archetypis. Rome 1772. Waar van men alles, wat niet betreklyk was tot de uitwendige Slagaderbreuken, heeft nagelaaten. Algem. Bibl. i. Deel. N. 3. Dd VIII.  412 Verbaazende uitwerkingen VIII. VERBAAZENDE uitwerkingen van een' Blikfemflag, en middelen om 't gevaar van hecOnweder voor te komen. Het volgende merkwaardig geval, uit een Ita. liaansch tydfchrift (*) overgenomen , kan ten bewys verftrekken van de nuttigheid, ja in veele gevallen zelfs van de noodzaaklykheid om Ele&riefche Afleiders op hooge gebouwen, magazynen, molens % fchepen enz. te plaatfen. Den I5den Juny 1776, des avonds, verhief zich niet verre van Ceneda Cf) een zwaar Onweder in het westen ; na verfcheidene harde donderflagen hoorde men een' vreeslyk' zwaaren flag, en de blikfem trof een prachtig kasteel, 't welk op een' heuvel omtrent 5 uuren van gemelde flad is gelegen, en den Bisfchop van Feltre toebehoord. Dit kasteel is aan de hoeken van het dak, als mede boven de Facen van 't gebouw verfierd met fteenen Naalden of Pyramieden, fprui tende bovendien uit ieder derzelve eene lange yzere punt of fpits. Eenige herders, welke hun vee naar de Hallen te rug dreeven, zagen het vuur van den blikfem gelyk een' ftroom over het dak vloeijen, en zich vervolgens op drie van deeze yzere punten verdeelen, de. zelve buigendeen met zoveel geweld wringende, dat eene derzelve teffens met de fteenen Naald van boven neder op de plaats van het kasteel wierd geworpen. De yzere punt naauwkeurig befchouwd zynde, heeft men waar- (*■) Giornate Encydopcdico. £t) Ene kleine flad ruim 10 uuren tea N. van Ftnttii.  van een* Blikfemjlag» 4*3 waargenomen dat derzelver uiterfte deelen gefmolten waren, en dat byna al het overige eene blaauwe kleur had bekomen, zeer wel gelykende naar die van 't yzer wanneer het in 't vuur gehard word. De blikfemflag deed eene menigte leijen van het dak ter neder vallen; kloofde verfcheiden fteenen welke naar buiten uitftaken , wierp eenige derzelven op een' zeer verren afftand weg, en liep vervolgens rondom eene blikke watergoot welke het kasteel omringde, fc Vernielend uk* werkfel zou geene verdere gevolgen gehad hebben, ware de blikke goot voorzien geweest van dergelyke, of andere metaale pypen, langs welke het vuur naar de aarde had geleid kunnen worden; maar deeze ontbreekende, baande de blikfemftraal zich zelve een' weg naar het binnenfte van het paleis, en rechtte in de zaaien en kamers eene ysfelyke verwoesting aan. Van veertig vertrekken heeft dezelve zes-en-dertig doorge» loopen, zynde door verfcheide muuren heengedrongen. Hy verbrandde de vergulde lysten der fchilderyen of maakte die geheel zwart, en fmolt of verwrong heC lood der venfters en glazen, zodanig, dat 'er meer dan zevenhonderd uit hunne plaats zyn gerukt, waar Van eenige gefcheurd, andere met eene groote menigte kleine gaten, even-als door fynen hagel, zyn doorboord, en het grootfte gedeelte geheel gebroken en byna tot ftof vergruisd is. Het kasteel geraakte vervolgens in brand, doch deeze doofde fpoedig van zeiven weder uit. Dit is nu,federt weinige jaaren,de vierdemaal dat dit zelfde gebouw door den blikfem getroffen is,'t welk ook den Bisfchop tot het befiuit gebragt heeft, om het zelve geheellyk te verlaaten , te meer dewyl die Geestelyke zelf ééns getuige van zulk een' ramp geweest is. Men zoude echter uit dit voorval, twee middelen kunDd 2 nen  414 Verbaazende uitwerkingen nen afleiden, om het kasteel in het toekomende te beveiligen. Het eerfte zoude zyn , om de fteenen Naalden en yzere punten of fpitfen weg te neemen , en een' Inwendigen Afleider te maaken , welke met de metaale ftoffen, die tot het gebouw behooren gemeenfchap had, welke Afleider vervolgens tot onder den grond liep, zodanig eenen heeft de Abt to al 00, Hoogleeraar inde Sterreen Verhevelingskunde aan de Univerfiteit te Padua, nog onlangs , aan het klokgeftel van het Paleis van St.Marcus te Venetië', op bevel der Procuratoren geplaatst. Het tweede, en tevens gemakkelykst en minst kostbaar middel tot afwending van 't gevaar, zoude zyn , om aan één van de yzere punten boven de fteenen Naalden , een' yzerdraad te hechten , welke men gemeen fchap moest geeven met alle de andere yzere punten, en vervolgens door één' of meer hoeken van het kasteel deezen draad af te leiden, tot onder de aarde. Dit middel is zeker, en veele ondervindingen hebben de genoegzaamheid van deszelfs uitwerking geftaafd. Tot dus verre het Italiaansch Bericht. — Wy zullen hier by nog eene aanmerking voegen. Verfcheiden voorbeelden hebben ons reeds geleerd, dat het Onweder op verfchillende tyden, meer dan eens een zelfde gebouw getroffen heeft: men vind onder anderen in de Affiches van Bourgogne, dat in den zomer van het voorleden jaar, de blikfem tot vyfmaalen toe in het klokgeftel van een' zelfden toren is geflagen. De oorzaak van zulk een rampfpoedig verfchynfel moet, buiten de gelegenheid der Landen, (1) zekerlyk in de ligging en gedaante dezer ge- (1) Hoeveel en op wat wyze de ondcrfclieidenc uitwansfemingen vsm byzondere Landen, tot deeze aantrekking van het Onweder iets bybrengen, fchynt by gebrek van genoegzaame waarneemingen, nog niet bepaald te kunnen worden ; dit is echter zeker, dat de hooge gebergten biet aan het meest  van een' Blikfemjlag. 4*5 gebouwen gezocht worden , welke doorgaans zodanig worden bevonden, dat dezelve veel hooger in de lucht opgetrokken zyn dan hunne nabuurige gebouwen , en boven dien; dat zy met één of meer yzere of andere uitfteekendheden naar boven voorzien zyn; of ook, dat zy in de vlakke velden geheel alleen , en om zo te fpreeken geïfoleerd liggen ; in beide deeze omftandigheden zyn meesttyds onze torens, kruidmagazynen , fchepen en molens , welke derhalven ook meer dan andere voorwerpen, door het Onweder getroffen worden, voor diergelyke gebouwen zyn dan de Eleftriefche Afleiders door den beroemden Heere franklin uitgevonden , byna noodzaakelyk, (2) en het is met recht verwonderlyk , dat meest ten doe! daan. De Reizigers verhaalen, dat men nergens zodanige fchrikkelyke Onweders ontmoet als by de Siërra Lio„a, welke bergen,op de westkust van Africa, veel hooger cyn dan de Alpen of Pyreueen: ook zo-i men dat deeze laatften reeds van ouds dien naam verkregen hebben wegens het hemelfche vuur , 'tgeen menigvuldigmaalen op dezelven valt. Het «ebeme Andes in Zuid-America trekt byna alle Onweders uit zee tot zich T°elyk de Heer franklin opgeeft. By Brandei. op den Pilatus-berg in Zwitferland, is een klein Meir van flechts 38 voeten in den omtrek, boven het welke byna alie Onweders uitfehieten, waar van men meor vind in de Hamovrifche nutzl. Smnmlung. J. 1757- In onze Provintie trekken de meeste Onweders met onderfcheiden winden over het Noordl. gedeelte naar Zee. (2^ Zo men misfchien twyfelen mogt, of zulk een Afleider inderdaad de beveiling te weeg brengt welke door de befchouwing zo zeker word aangewent, kan men daarvan overtuigd worden dooreen geval, te vinden in de Obferv. de Phyfiquede m. kosier rTom. 3. P- *VÓ Ee» zw;lare blitfemfag trof een derwyze gewapend huis, zonder aan liet zelve eenig nadeel toe te brenaen: de punt van den Afleider alleen was ter lengte van zes duimen sermolten ; doch de ftraal was langs den metaalen draad. zonder eenig» fchade te doen afgedaald. Het behoedmiddel, 't geen in veele Landen «cbruikt word, om naan.elyk de klokken der Kerken te luiden, by Onweder fchynt niet voldoenend, dewyl (volgens de Uist. de l'Acad. Royale des Sciences, Ao. 1719) het Onweder in den nacht tusfchen den 14en igdett April 1718, Vi'er-en-twintig Kerken in Bretagne trof, van Landcrneau af tot St. Volde Eeon toe, alwaar overal de klokken geluid wierden, zynde toen verfcheiden andere, waar men niet luidde, vrygebleven. Dd 3  4ï5 Verbaazende uitwerkingen dat daar de Rede hierïn het natuurlyk en algemeen In. fiinSt, 't geen ons noopt om voor de behoudenis van ons wezen te zorgen, te hulp komt, beide niet krachtig genoeg fchynen te zyn om, by een groot deel van onze landgenooten, het vooroordeel tegen het invoeren van nieuwigheden, gelyk men't noemt, te overwinnen. HEELKUNDIG BERICHT. D e Heer Richter, beroemd Hoogleeraar der Geneeskunde te Gottingen, zegt in zyne Chirurgifche Bibliotheek. 4 Band. i Stuk. Bladz. 194: dat de Heer Lange. «en Jong Geneesheer van groote hoop te Zevenbergen, hem het volgende gefchreeven heeft uit Weenen. „ In November des voorige Jaars, kwam een Soldaat in het Hospitaal, wiens eene Bal zoo hard als een Reen was, en de groote van twee vuiften hadt. Deeze verharding was 4 Jaaren oud, en van eenen opgeftopten Drui. per afhanglyk. Dewyl men reeds allerleye hulpmiddelen te vergeefs hadt aangewend, wierd tot de Castratio beflooten.|DeHeer Odeukirchen. een ervaaren HeeJmees' ter, verzeekerde by die gelegenheid, dat hy veelmaa]en dergelyke verharde Ballen door het inenten des Druipers geneezen hadt. Ingevolge hier van, werdt een Ly. der die een druiper hadt, een Waschkaarsje gebragt in den Pisweg, en na verloop van een half uur, daar uit genoomen zynde, in die van deezen Zieken ingevoerd. Men liet hetzelve den tyd van 8 Uuren binnen blyven.' Er ontftond een waare Druiper, welke men eenigen tyd liet vloeijen, en in 8 weeken alle verharding van den Bal wegnam. Deeze Proef heeft den Heer Odenkir. (hen, meer dan honderd maaien, en altoos met een goed gevolg herhaald, in alle Ziektens welken van eenen opggftoptcn Druiper Oorfpronglyk waren.  LETTERNIEUWS. (*) VRANKRYK. Parys. Memoires de Mathêmatique & de Phyjtque, ttrefentés a Mcadkmie Royale des Sciences, par divers Scavans,& lus dans fes Asfemblées. Annèe 1773.* ris de Hmprimerie Royale, i776. in 4°- ™ deel is het zevende van de Verzameling der ftukken, welke de Koningivke Akademle der Wetenfchappen ontfangen heeft van geleerden, die tot haar ligchaam niet behooren, en welk e zy federt het aar 1750 heeft begonnen uittegeven. Ook heeft de Akademl goedgevonden de Verhandelingen, die zy met eerpryzen betoond heeft , voortaan by deze verzameling te voegen ; en daarmede een begin gemaakt met dit deel, t welk in t algemeen de verhandelingen, die in 't jaar 1773 ontfangen en g lezen zyn, vervat, waarby men gevoegd heeft de verhand Len, die in 't jaar i774 met eerpryzen zyn bekroond. Alle de overige ftukken,- die de Kon. Akademie te voren met pryZen vereerd heeft, zyn vervat in IX byzondere deelen m 4to, welker laatfte in dit jaar i777 wordt uitgegeven. Histoire de la Maifon de Bourbon, par M DÉsoR„eaüx, Historiographe de la Maifon de Bourbon Btbho. hécaire de S. A. S. Mgr. le Prince de Condé, de lAeade2r&c. 1773 & 1776. li- Tom. 4°. Van deze H.stone 2Yn de gefchiedenisfen der Hertogen van Bourbon, te weten, die der oudfte zoonen van dat Koninklyk huis, de voornaamZ grondilag; zo egter dat die der zy-takken niet worden ^H^oTe'de V Astronomie Ancienne, depuis fon Origine juf- qu si rO NB. De menigte en het gewigt der ftoffen beletten ons al het Letternieuws 't welk we hebben medetedeelen, hier te plaatfen, .«zonderhTSéeYwe dateenigzins beredeneerd zouden doen. We kunnen ïïa^vL het tegenwoordige, alieenlyk een zeer *+W+» ™ Tze e nelden; en het vervolg daarvan zullenwe omtrent het begm der maand Deeemb r eerstkomende in ons Wde Stukje mededeelen, doch " oLmeniyk zuilen we het grootfte gedeelte daarvan 1toto mmf ander Stukje, 't welk tot een AanHngPd op dit eerfte ^ °"z" ™'° theek zal (bekken, en omtrent liet einde aezes jm» Dd 4  418 LETTERNIEUWS. qu"a rEtablhfement de PEcole cTAlexandrie, par M. Bailly, de l'Academie Roiale, &c. &c. 1776. in 40. Dit Werk is met groote geleerdheid, klaarheid en fierlykheid gefchreven. Uit de gefchiedenisfen toont de Ht. Bailly, dat de Sterrekunde in Egypte en Chaldea reeds 2800,in Perfie 3209, in Indie 3101. en in China 2952 jaaren, voor de Christelyke Jaartelling zou beöeffend zyn: maar volgens zyn gevoelen, moet derzelver oeffening zeer veel ouder wezen; dewyl hy uit eenige byzonderheden gist, dat zy zelfs zeer veel ouder is dan de Jaartelling van de Schepping der Wereld. Doch zulke gisfingen, en zekere vreemde vooringenomenheid voor de Oudheid der flerrekunde van de Chaldeè'rs, die hy ons vertelt dat den loop der Kometen zo goed als Newton verftonden, overflaande, moet men egter bekennen , dat zyn Werk zeer fraai en zeer geleerd gefchreven is. Disfertation fur 1'Apocalypfe, ou Pon examine &c. Verhandeling over de Openbaaring van den H. Joannes, waarin onder, zogt wordt, 1. Op welken tyd dezelve gefchreven zy. II. IVat het Ontwerp daarvan zy. III. En of zy in 7 Grieksch, Hebreeuwsch of Syrisch zy gefchreven; Of Aanme?-kingen over deze drie Stukken, ter gelegenheid der Schetfe van den Heer Des Hautesrayes, over dat godlyk Boek, door Laürent - Etiennb Rondüt, Uitgever van de Bybel van Avignon 1776. in 12vo. Het is bekend, hoe veele twyfelingen zeer geleerde Mannen , en onder anderen de groote Godgeleerde Johann Salomo Semler, niet lang geleden, tegens dit boek der H. Schrift gemaakt hebben. Ook is aan niemand onbekend, hoe verbazende de Geleerde Uitleggers van dit Boek verfchillen, omtrent het bepaalen van den tyd , waar in het is gefchreven, en van de voornaamfte onderwerpen, die 'er in mogen verhandeld zyn. De Heer Des Hautekayes hadt onlangs beweerd, dat de verwoesting van Jeruzalem het voornaamfle onderwerp, of een der voornaamfte onderwerpen van de Openbaaringe van Toannes is; en daar tegens verzet zig in dit Werkje de Heer Rond et, beweerende dat de ondergang der Afgoderye in het Romeinfche Gebied, de verfchillende Lotgevallen der Christelyke Kerke tot het einde der eeuwen, en het Laatfle Oordeel, met deszelfs ontzachlyke gevolgen, ia dit Boek verhandeld en voorfpeld worden. GROOT-  LETTERNIEUWS. 419 GROOT-BRITANNIE. Londen. An Account of [ome German Vokmos, and their Produclions; with a new Hypothefis of the prhmatical Bafaltes, eftablifhcd upon faéis ; Being an Esfay on phyfical Gcography for Philofophers and Métiers. Publifhed as fupplementary to Sir William Hamilton's Obfervations on the Italien Fokanos. By R. E. Raspe. 1776. in 8°. Het onderwerp, 't welk in dit werk verhandeld wordt, de Vuur-fpugende Bergen en derzelver aart en voortbrengfel, maakt een aanmerklyk deel uit van de natuurlyke Historie des Aardryks, en is zeer opmerklyk, en van groote nuttigheid. Sedert niet' langen egter, heeft men 'er eerst werk van gaan maaken ; en de Heer Raspe heeft in dit ftuk fraaije proeven yan zyne bekwaamheden gegeeven; zynde voornemens om in 't Engelsch te vertaaien de opmerklyke Waarnemingen, die onlangs omtrent dit onderwerp in Italië, Hongarie, Dalmatie en Duitschland gedaan zyn door de Heeren Ferber, Bom, Fortis en anderen, 't Was te wenfchen, dat onze taal met dergelyke werken verrykt werdt. Disfertatatio de Babrio &c. in 80. 1776. of Verhandeling wegens Babiuus, den Schryver van zekere Fabelen, die onder den naam van Ezopus gaan; waarby eenige andere Fabelen van Ezopus, tot nog toe onuitgegeven, en komende uit de Bodleiaanfche Bibliotheek, als mede eenige {lukken of Fragmenten van Babrius gevoegd zyn. De geleerde Schryver dezer Verhandelinge beweert, met zeer veel waarfchynlykheid, dat Babrius de fchryver der Fabelen van Ezopus is, volgens het gezag van een onuitgegeven Handfchrift in de Bodleiaanfche Bibliotheek, 't welk door de voorige uitgevers der Fabelen van Ezopus nog nimmer was nagezien. A Foyage towards the South Pole, and round the World; performed by his Majesty's Ships the Refolution and Aventure , in the years 1772—1775. written by James Cook, Commander of the Refolution, &c. &c. 4t0. 2. Vols 1777. Dit werk van Kapitein Cook, 't welk met prenten, kaarten, portraitten, en gezichten van Steden, door den Hr. Hodges gedurende de reize getekend, is verfierd, is zo wel, zo verftandig en ver£>d 5 nuf.  420 LETTERNIEUWS. nuftig gefchreven, als rnen naauwlyks van eenen Zee-Officier zou verwagten , en wederlegt in dit opzichte volkomen het nadeelig berigt, 't welk de Heer G. Forfter, in zyne zeer fraaije befchryvinge van deze zelfde reize ,daarvan hadt gegeven ; en het verdient in veele andere opzigten den voorrang boven Forfters werk, fchoon dit laatfte, over 't algemeen genomen , onzes oordeels boven dat van Kapitein Cook te waarderen zy. NEDERLANDEN. Te Leiden heeft J. le Mair uitgegeven Inleiding tot het rechte verftand van het Nieuwe Teftament, door de Heeren Beausobre en L'Enfant; uit het Fransch in het Hoogduitsch overgezet, en vermeerderd met twee hiertoe betrekly* ke Verhandelingen door J. A. E r n e s t i : met eene voorreede van J. L. van Mosheim. In twee deelen, uit het Hoogduitsch vertaald door P. S. in groot 8°. 1777. De inhoud van dit zeer nutte werk is te bekend, om 'er hier van te fpreken; doch de Voorreden van den vermaarden Mosheim is van geen groot belang, zynde met haast gemaakt. In dezelve wordt gezegd, dat de Hoogduitfche Vertaler van dit werk is de Heer Joan Frederik Ernesti, en uit de voorrede van dien Heer vertaler zeiven blykt, dat hy ook de Schryver is van de twee Verhandelingen , die egter op den titel dezes werks aan den zeer beroemden Heer Jcan August Ernesti worden toegefchreven. Die Verhandelingen zyn egter niet aanmerklyk, gelyk de Godgeleerde Werken van den zeer voortreflyken Letter- en Oordeelkundigen Heer J. A. Ernesti zelden zyn ; doch wy twyfelen, of hy de Schryyer dezer Verhandelingen zy, dewyl de zeer geleerde en zeer arbeidzaame Heer Le Clerc 'er tegen zyne gewoonte meermalen met lof in wordt aangehaald. Te Utrecht by J. van Schoonhoven in Comp. is gedrukt Verhandeling over twee van Jesus Broederen, en hunne Brieven in onzen Bybel. Hier nevens een Aanhangfel, behelzende een proeve van zommige ongegronde conjecturen over het Nieuwe Testament; uit het Hoogduitsch vertaald door N. B. ia 80. 1777. In de Voorreden, die niet ongeleerd gefchreven b is»  LETTERNIEUWS. 42T Is, wordt van den Heer Vertaler gezegd , dat dit werkje, volgens geloofwaardige berigten, in 't Hoogduitsch is gefchreven door den Heer H. Herder, thans eerften Hofprediker, Confistoriaal- en Kerken - Raad, en Generaal Superintendent te Weymar. Het voorname oogmerk van 't zelve is aantetonen, dat de H. Maagd Maria, na Jefus geboorte, meer kinderen gehad heeft, tegens het doorgaans aangenomen gevoelen, 't welk hier aan voorgevens der Monniken wordt toegefchreven. Wy hebben in deze onze Bibliotheek, bladz. 145. reeds aangetekend, dat de zeer geleerde Hr. De Beaufobre, zeer veel oordeelkundiger, den oorfprong daarvan uit de leerftellingen der Doketen afleidt. Verder onderzoekt de Schryver 't gene van Jefus Broederen in de Evangeliën, naar zyne gedagten, gemeld wordt; en hy beweert, dat door hun ook de twee Brieven , die van Jacobus en Judas in 't N. Testament gevonden worden, gefchreven zyn. Hy maakt daaruit gisfingen , die fomtyds niet onvernuftig zyn, en daarop boudt hy eenige verklaringen over' de brieven van Jacobus en Judas, van welken hy eene nieuwe Vertaaling geeft. Hy tragt die brieven ook te verklaren uit de Leeringen van Zoroaster in Zend-Avesta; enz. De gedagten van den Schryver zyn doorgaans wat ftout en wild; en de oorfpronklyke flyl van 't ftukje (waarover de Hr. Vertaler ook zeer klaagt) en de gehele fchryfwys zyn verre af van klaar, juist, en fraai te zyn. Het aanhangfel beftaat uit de wederlegging van eenige gisfingen die om den text van de gemelde twee brieven te verbeteren door de Heeren Bowyer en Schultz waren voorgedragen. Te Amsterdam. By P. Schouten is uitgekomen eene Verhandeling over het Recht van de Jagt , door Mr. Joachim Rendorp, Vry-heer van Marquette, Meester knaap van Holland, enz. enz. in groot 8vo. 1777. Deze Verhandeling draagt alle blyken van veel onderzoek , van oordeel en van zugt tot waarheid , recht en vryheid. Zy bepaalt zig voornaamlyk tot het onderzoek van 't Recht der Jagt in Holland. Wy zullen de eerfte gelegenheid waarnemen , om 'er in ons volgende ftukje verflag van te doen; thans alleen aanmerkende, dat zo lang Mannen, in de aan-  42- LETTERNIEUWS. aanzienlykfte posten van 't Gemeene-best gefteld, of daar toe voorgefchikt, een gedeelte van hunnen tyd op zulke en dergelyke wyze in docto otio doorbrengen, en het geenzins beneden zig agten hunne verkregene kundigheden, ten algemeenen nutte, in 't licht te geven; kennis en geleerdheid onder de lieden van den eerften rang zekerlyk zullen aangekweekt, en daardoor de luister der Regeering en de welvaart des Volks op 't meest bevorderd worden. Te Amsterdam. Is by P. den Hengst uitgekomen: Bibliotheca Critica; Pars prima, in gr. b'vo. 1777. De Voorrede van dit eerfte ftukje berigt ons , dat de Heeren uitgevers voornemens zyn, van tyd tot tyd, in zulke ftukjes rils dit eerfte, van de boeken, wegens Romeinfche, Griekfche en Oosterfche Letteren, nieuwlings uitkomende, berigt te geven, en daarby over ftoffen van dien aart onuitgegeven verhandelingen te voegen: waartoe verfcheide geleerde en voortreflyke mannen hunne hulp hebben toegezegd. Alwat tot de Oordeelkunde behoort zal hun voornaamfte voorwerp zyn , en alwat tot de fraaije letteren betrekking heeft ook in andere Studiën en Schriften, zullen zy plaats geven. In dit ftukje vindt men, berigten I. van 't eerfte Deel van Ciceroos Werken, volgens de laatfte uitgave van J. A. Ernesti in V. Deelen, in groot 8vo. te Halle in Saxen 1774. en by die gelegenheid geeft ons de zeer geleerde Schryver van dat berigt ettelyke uitftekende oordeelkundige verbeteringen van den text van Ciceroos boeken, de Oratore, die de Hr. Ernesti niet hadt gezien. II. Van Platoos twee Samenfpraken, Philebus en het Gastmaal, uitgegeven door Jo. Frid. Fifcher, te Leipzig in gr. 8vo. 1776. Na Fifcher's werk beoordeeld en, gelyk het verdiende, berispt te hebben, geeft de geleerde Schryver een kort berigt van den inhoud van Platoos Gastmaal, merkende onder anderen aan, dat fchoon Plato in 't zelve verfcheide maaien de omftandigheden van tyd verwaarloost, men daarin egter niets vindt, 't welk vreemd is van den aart en de zeden der genen , die hy fprekende invoert: Hy hadt 'er kunnen byvoegen, dat Plato zelfs met veele kunst zyne Perfonaadjen zulke redenen veelal in den mond legt, welke ieders Charakter best  LETTERNIEUWS. 423 best voegen; en dat hy door de fchikkinge , in zyne Samenfpraak gehouden , het voorname oogmerk derzelve zeer vernuftig aandringt en in 't licht fielt. Eindelyk vindt men hier ettelyke zeer fraaije oordeelkundige aanmerkingen en verbeteringen over en van dit ftuk van Plato. III. Daarop volgt een berigt van 't werk van Bryant, over de Oude Mythologie, waarvan de ongegrondheid tevens en des Schryvers onkunde zelve van den aart en natuur der talen , waaruit hy zyne Etymologifche vindingen zogt ,zeer geleerd getoond worden. IV. Vervolgens vindt men hier een berigt van Kennicoit's Bybel ; waarvoor geplaatst is eene zeer fraaije historifche Verhandeling wegens de Hebreeuwfche Studiën onder de Christenen in de voorgaande eeuwen; en met naame van de gefchillen der laatstvoorgaande eeuwe tusfchen de Buxtorffen, die de Maforetifche leezing, als ware zy onfeilbaar en goddelyk, verdedigden , en Capellus met zyne navolgers, die vry woest met den Hebreeuwfchen Text te werk gingen. In 't twede deel toont de zeer kundige Schryver van dit ftukje met eenige voorbeelden het nut van Kennicott's verfchillende leezingen, nadat hy zyn werk nader befchreven hadt. V. In de laatfte plaats vindt men een kort begrip van eene Akademifche Verhandeling over het Leven en de Schriften van Loncinus , onder opzicht van den wydvermasrden en zeer voortreflyken Ruhtikenius, gemaakt; een ftuk, 't welk dus, gelyk het te over verdiende, en algemener bekend en der vergetelheid onttrokken wordt. De taal en ftyl van alle deze Verhandelingen is de cierlykfte en fraaifte, welke men zou kunneri wenfchen, en komt volmaakt overeen met de overige geleerdheid, waarmede dit gehele werkje gefchreven is. Wy hebben gevoeglyk en nut geoordeeld, voor deze keer, van dit begonnen werk onzer Latynfche Amptgenoten , 't welk we hopen en wenfchen dat gelukkig voort gezet mag worden, gewag te maken. By Petrus Conradi is gedrukt Verhandeling over eene byzondere bereiding en gebruik van de bytende Sublimaat in de Venus-Ziekte , &c. Door G. J. van Wy , Heelmeester te Amfterdam ; 1777. 8vo. Dit werkje bevat de be- rei«  424 LETTERNIEUWS. reiding en her gebruik van een Kwikmiddel, dat reeds veele) jaaren, door verfcheiden Genees- en Heelmeesters, onder den naam des Geheims van Yvo Gaukes , ter behandeling der Venus - Ziekte is aangewend, en waar aan nu alleen, door de byvoeging van de Slym der Arabiefche Gom , en de Rhabarber, eene andere gedaante gegeeven is. Wy verwonderen ouï zeer, over het verbazend, en tegen onze Proeven zoo ftrydend, vermoogen, welk aan dit mengzel wordt toegeëigend ter geneezing des Venerifche Druipers; en vreezen met reeden; dat zyn Ed. met te veel verhaasting gefchreeven heeft , en misfchien in vervolg van tyd zich genoodzaakt zal zien te be« leiden, dat dit vermoogen , inderdaad veel minder aanzienlyk is. Niet minder verwonderen we ons over zyne zoo ftoute {telling, aangaande de zoo groote befmeflykheid van den witten vloed der Vrouwen in fommige gevallen. Eene Helling die het ons toefchynd niet dan een verzagting te zyn van die van D ar an, en waaromtrent men wel mag aanmerken, datze de deur opent aan de losbandigheid der Mannen, of althans veelen van deezen, in het geval van Venerifche befmetting , een fchoonfchynend voorwendzel van verontfchuldiging aanbied. Met dit alles pryzen we de werkzaamheid van deezen Heelmeester , en hebben eenigen grond om te denken, dat een weinig minder drift, gevoegd by wat meer Leéture en Ondervinding hem een nuttig Lid kunnen doen worden van de Saamenleeving. By H. Tiedeman, is uitgegeeven; Verhandeling over een geheele nieuwe manier van Operatie om de Cataract door uitneeming te geneezen, &c. Door H. Omeyer, Chirurgyn te Amfterdam, 1777. 8vo. 102 Bladz. Al het byzondere dat in dit werkje bevat is, komt daar op uit, dat de Schryver de zitplaats der Glaucoma, fteld in de Zenuwen, niet in het Glasvogt ('t geen noch nader zal moetenbeweezen worden) en hy, by de uitneeming van het verduisterd Krystallyne Lighaam, het doorfchynend Hoornvlies in eene Ioodlynige ftrekking wil doorfneden hebben. Gelyk de Heer Omeyer, ter verdeedi. ging der waarde van deeze nieuwe Operatie, zich inzonderheid verfchuild agter de Borstweering der Ondervinding, en meestal-  LETTERNIEUWS. 425 al ontrefbaar. is voor allerlye andere wapenen , dan die der Ondervinding zelve, zal ook deeze alleen het lot der voorgeftelde Konstbewerking beflisfen moeten, en kunnen wy niets anders aanmerken, dan dat voor zoo veel onze kundigheden ons in ftaat ftellen, om daar van te oordeelen , wy niet anders dan eene zeer ongunftige uitflag verwagten kunnen. Wat de byzondere Verhandeling over de Oog - ontfteking betreft, welke een gedeelte van dit werkje uitmaakt, deeze is , zoo in zyn befchouwend als oeflenend deel gebrekkig, en verdiend geene byzondere oplettenheid voor anderen. By M. Schalekamp ,' word uitgegeeven: Verhandeling over de Vraag; welke zyn de voornaamfte oorzaaken van het overlyden van een zo groote menigte Kinderen; en welke zyn de kragtdaadigfte en eenvoudigfte Hulpmiddelen, om hen in het Leeven te behouden? Door den Heer Jaques Ballexserd, Burger van Geneve. Met den Eereprys bekroond door de Koninklyke Akademie der Weetenfchappen te Mantua, in den jaare 1772. in gr. 8vo. Dit werkje van den Menschlievenden Ballexserd kan tot een Aanhangzel dienen van 's Mans gekroonde Verhandeling over de Ligchaamelyke Opvoeding der Kinderen, en, fchoon in eenige opzichten meer byzonder op de Franfche zeden dan die van onzen Landaard betrekkelyk , behelst verfcheidene algemeen nuttige Aanmerkingen over een der gewichjigfte Onderwerpen , die de pennen der Geleerden en de overweegingen der Politiken immer beezig hielden. Te Zwol is gedrukt: Verdeediging van Abraham Cyrus, Medic. Licent. en Chir. Major van Z. D. Hoogh. Lyfregiment Orange Vriesland; tegens den Heer Stolte, Med. Doft. Fol. 1 o Bladz. Deeze verdeediging, die minder fchynt gefchreeven te zyn met oogmerk om den Leezer over den waaren ftaat des gefchils te doen oordeelen , dan ter voldoening eene verregaande kwaadaartigheid, verdiend met alle regt onze verontwaardiging, en tekend op eene zeer ongunftige wyze, het karakter van den Schryver. By S. Clement is uitgekoomen: Bericht wegens de ongeluk' kige gevolgen van eene Aderlaating op de regterhand van den Hoog Welgebooren Geftr. Heere A. Baron Sloet, Heer van twee Nyer>  ~^i6 LETTERNIEUWS. Nyenhuizen, &c. Door J. H. Stolte, Med. Doétor, 8 vo. 52 Bladz. Zoo laag het gedrag is van den Heer Cyrus in voorgemelde Verdeediging, zoo grootmoedig is dat van den H;er Stolte. Hoe zeer ook door deeze gehoond, is hy gelyk gébleeven aan zich zeiven, en heeft zich met alle befcheiden. heid verantwoord. Wy kunnen egter niet ontveinzen van gedagten te zyn, dat zyn Ed. door de uitgave van dit Bericht, zyne zaak geene merkelyken dienst gedaan hebbe. De te vooren uitgegeeven , en hier weder bygevoegde Brieven van de Heeren Camper, Nahuis, en van Echtere n , hadden reeds de ontrouw van zynen tegenftrever, zoo zeer ten toon gefteld, dat geene nadere verdeediging noodzaakelyk ware , en hy zeer wel in deeze hadt kunnen berusten : vermits een Schryver , die zich in zulke gewigtige omftandigheden fchuldig maakt aan het verhaal van onwaarheden , geen het minfte geloof verdiend in anderen. Ter zelfder Plaats is uitgegeeven : Nadere Verdeediging van A. Cyrus, tegen Jan Henitrik Stolte , 10 Bladz. Fol. Deeze Verdeediging is van denzelfden aart als de eerfte. Wy kunnen derhalven bezwaarïyk denken datze meerder goedkeuring zal wegdraagen dan deeze , noch onze beöordeelinge daar van kragtloos maaken, fchoon men zelfs met den Schryver mocht vastftellen : Qu'un fot trouve toujours un plus fot qui i'admire. PRO-  LETTERNIEUWS. 4=7 PROGRAMMA van de Maatschappy, ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam, 1777. De Maatschappy ter bevordering van den LaNDBOU W , opgericht binnen amsteldam, h^eft in haare groote Vergadering, gehouden den 16" September dezes Jaars, geoordeeld, dat van alle de Antwoorden , op de door haar in 't voorleden Jaar voorgeftelde Vraag: Zoude men zich tot verbetering van dc Bouw- en Weilanden in onze Provincie, van de Hout en Turfaifche met nut kunnen bedienen? Voor ■welk foort van Gronden, en op welk eene wyze zoude men dezelve tot het meeste voordeel kunnen gebruiken ? ingekomen, het meest aan haar oogmerk voldaan hadt de verhandeiing met het Opfchrift: arida tantum Ne faturare f.mo pingui pudeat fola , neve Effoetos CiNEREM immundum jacïare per agros. P. Virg. Maro. Weshalven Zy dezelve met den Eer-Prys heeft bekroondt,en aan de Schryver derzelver de Gouden Medaille toegeweezen. Dan by het openen van het Billet, tot dat antwoord behoorende, bevonden hebbende, dat de Schryver heeft kunnen goedvinden daarin blootelyk te ftellen de Letters, M. F. 1. niet tegenftaanflaande de Maatfehappy in haar voorig Programma had gevorderd , dat de Schryvers, die naar den Prys willen dingen, by hunnen Antwoorden een verzegeld Billet ,inhuuds.nbe hunnen Naam & Woonplaats zouden zenden , en dus aan de uitdrukkelyke voorwaarde niet voldaan heeft, is geöordeelt den Schryver niet bevoegd te zyn tot het ontvangen der toegeweezene Medaille. Nochtans is door de Vergadering vastgefteld deze Verhandeling in de eerfte plaats te doen drukken, met byvoeging van des Schryvers naam, indien hy denzelven voor den ïften November dezes Jaars aan de Maatfehappy wil openbaaren. Vervolgens heeft zy het ACCESSIT,in een ZilvereMedaille beftaande, toegewezen aan den Schryver van de Verhandeling onder'de Zinfpreuk Experientia rerum optima magiftra, aan wien  428 LETTERNIEUWS. wien Zy, ingevalle hy, mede voor den 1 fte November eerstkomende, zynen naam gelieft bekend te maaken, dezelve zat doen toekomen. Voorts heeft zy uit de overige Verhandelingen, onder welke _ verfcheidene zyn , die zeer nuttige aanmerkingen behelzen , Twee uitgekozen , om mede te laaten drukken, de eene met de Zinfpreuk Omnium rerum, ex quibus aliquid acquiritur, nihil agricultnra eft mclitis, nihil uberius , nihil dulcius, nihil homine libero dignius Cicero de Officiis Libr. I. en de andere van de Asfche maakt men Land. (*) Wordende de Schryvers derzelve vcrzogt hunne Naamen binnen den hier boven bepaalden tyd op te geeven, om die aan het hoofd van hunne Antwoorden te kunnen plaaizen. De Vraag welke de Maatfchappy voorftelt om te beantwoorden voor den ifte Tuly i'79 is : Welke zynde kentekenen van het ONGANS onder de Schaopen ? waar door wordt deze Ziekte veroorzaakt, en hoe kun men dezelve voorkomen of geneestent Ter beantwoording voor den i. Ju'y 177R, heeft zy in het voorleden Jaar opgegeven deze Vraag: Welke zyn de eigcnfcliappen van de verfchillende zoortcn van het EQIJISE'CUAI, !y ons bekend onder den naam van Heermoes , Unjer of Katteflaart. Waar in beflaat de aart cn hoedanigheid van deszelfs Vnichtdeelen en voortplanting j> welk nadeel word door het zelve aan het Wei- en Bouwland toegibragt, en welk is het door de ondervinding beproefde ifste middel, om het züve op de minst kostbaars wyze uit te roejen ï ' De Prys, welke aan den Schryver van liet beste, op eene deezer Vraagen ingekomen, Antwoord wordt aangeboden, zal beliaan in een gouden Medaille ter waarde van VYFTIG DUCAÏliN, op den Stempel der Maatfehappy gellagen, en met des Schryvers naam voorzien ; of wel dezelve Som in geld, benevens eene zilveren Medaille ter keuze van den Schryver. Indien geen der ingekomene Antwoorden, op een door de Maatfehappy opgegecvene Vraag, baars oordeels, den Prys verdiend heeft, behoudt zy aan haar het recht, deeze Vraag noch eens , of niet weder op te geven. Daar en tegen, wanneer 'er meer dan een Antwoord haar voorkomt eenige aanmerking te verdienen,zal zy een ACCESS1T, in eene zilveren Medaille beftaande. am den Schryver van het naast aan het beste komende Antwoord aanbieden, en hem die befiuit, voor dat her verzegeld Billet, by zyne Verhandeling betiooieude , geopend word , door de upenbaaie Nieuwspapieren bekend maken. De Maatfehappy zal ook een zilveren Medaille fchenken aan die geenen, welke haar eenige nuttige ontdekkingen omtrent den Landbouw zullen mededeclen, en de bevordering derzelver na bevinding onderlteunen. De Schryvers, die naar den Prys dingen, zullen by hunne Antwoorden, een verzegeld Billet moeten zenden , inhoudende hunnen Naam en Woonplaats, en van buiten getekend met dezelfde Zinlpreuk, welke aan het einde hunner Verhandelingen zal gevonden worden. De Antwoorden zullen in het Nederduitsch , Laryn , Fransen, Engelsch, of Hoogduitsch opgefteld, met een leesbaare hand gefebreeve" « en, gelyk alle andere aan de Maatfchappyen toe te zendene Stukken of Berichten, Franco toegezonden moeten worden aan den Heer JERONIMO de BOSCH Jeronimusz. , op de Keizersgraft by de Rheeftraat, te Amfterdam. (•} A. van de Venne Sinne-vonch op de Hollandfche Turf.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. I. A PARAPHRASE and NOTES on the EPISTLES o/St. PAUL to the GALATIANS and EPHESIjfNS, ivith doftrinal and Praëtical Obfervations. Together with a Critical and practical COMMENTA. RT on the Pwo EPISTLES of St. PAUL to the THESS AL O NIANS. By the Late Learned SAMUEL CHANDLER, D. D. Published from tho Authors M. S. by Nathaniël White. London, 1777. in 41°. DAT is: EENE UITBREIDING en AANTEKENINGEN over de BRIEVEN vam den H. PAULUS aan de GALATiËRS en EFEZERS, met Leerzame en Fraktikale Aanmerkingen verrykt: waarby eene Oordeelkundige en Praktikale VERKLARING over de twee BRIEVEN van den H. PAULUS aan de TEESSALONIKERS gevoegd is. Door wy len den geleerden Heer SAMUEL CHANDLER, Doctor der H. Godgeleerdheid. Uitgegeven volgens des Schryvers Handfchrift , door Nathanaël White, Londen, 1777. in 4to. In den Jare 1769. gaf de Uitgever van fommige Predikaatfien , die de geleerde Heer S. Chandler voor zyn overlyden ter drukperle had gereed gemaakt, ons bericht dat de overledene insgelyks verfcheidene AanAlgem.Bibl.I.DeelN.4, Ee teke-  430 S. CHANDLER, Over de Brieven aan di tekeningen ter ophelderinge van de taal en leerbegrip^ pen der gewydeSchryveren, inzonderheid des Nieuwen Verbonds, had nagelaten, en dat fommige van zyne Vrienden voornemens waren dezelve in 't licht tegevcn. Het werk, ons thans medegedeeld, fchynt daarvan een gedeelte te zyn. Des zelfs uitgever de Hr. Aath. White zegt in de Voorreden, dat uit verfcheidene omftandigheden bleek, dat de Doctor het zelf ter drukpers had klaar gemaakt, dat zyne dochter het aan hem om ui-tegeven had ter hand gefteld, en dat verfcheiden Predikanten, thans nog in leven, konden getuigen, dat het volgens het oorfpronklyk Handfchrift nu het licht ziet; zodat wy het met regt voor een echt voortbreng, fel van dien uitmuntenden en geleerden Oordeelkundigen , wiens naam het voert, houden mogen. Ook draagt het de inwendige kenmerken, zegt de uitgever , van 's Doctors Geest, die door des zelfs Kracht en Gefteltenisfe, zo wel als door aanhoudende Letteroefeningen uitnemend gefchikt fcheen, om de Schriften van Apostel Paulus te verklaren, en dien diepzinnigen en nauw. keurigen Redenaar, in zyne lang aaneen gefchakelde Redeneeringen zo tc volgen, dat hy alles onderfcheiden en klaar bevatte; fchoon des Apostels brieven, door de byzondere kracht van zyne verbeeldinge, het vuur zyner aandoeninge , den famenloop zyner Gedachten, en de ongemeene volheid van ftoffe, aanmerkelyk opgevuld zyn met fpoedige Overgangen, lange Tusfchenredenen, verafgefcheidene Aaneenfchakelingen, en onverwachte terugkeeringen tot onderwerpen die reed» verhandeld waren. Deze gevoegd by verfcheide andere Omftandigheden, eigen aan oude fchriften, ver/cbaffen noodwendig een merkelyke duisterheid en moeite, welke een uitlegger der gewyde fchriften zo veel mogelyJf moet wegnemen". Daar  Galat tiërs, Ephszcrs en Thcsfabnikers. 431 Daartoe was Doctor Chandler uitflekend bekwaam, gelyk wy uit een kort bericht van zyn Leven, 't welk wy onzen Nederlandfchen Lezer , als een byvoegfel, zullen mededeelen, kunnen opmaken. Samud Chandler , in den jare 1693 geboren, en opgevoed door zynen Vader Henry Chandler, die een waardig en bekwaam Predikant onder de Disfenters te Batb was , kreeg vroegtydig fmaak in de geleerde Talen, inzonderheid in het Grieksch, waarin hy zyne Medeleerlingen, reeds toen hy naar de hoge fcholen bevorderd werd , aanmerkelyk overtrof. In den jare 1714 begon hy te prediken, en in het jaar 1716 werd hy door eene vergadering der Presbyteriaan en te Peckham naby London tot Predikant beroepen. Geduurende den tyd van negen jaren, die hy aldaar doorbragt, werd hy nog verzogt» om met den vermaarden Doctor Lardner in het winterfeizoen voor eene vergadering van eenige Heeren van verfchillende Bevattingen onder de Disfenters binnen Londen te prediken over de Blykbaarheden van den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, en ter beantwoordinge der voornaamfte Tegenwerpingen, die daartegens worden ingebragt. Vervolgens, werd hy in den jare 1725. reeds eenen grooten naam verkregen hebbende, binnen Londen beroepen , in eene Gemeente van Disfenters in the Old Jewry, waarin hy ruim veertig jaren met eene fleeds toenemende achting geleefd heeft. Hier begon hy eene verklaring over de Profeeten te fchryven; maar die van Joel, welke hy heeft uitgegeven, en die in de Bybel-Verklaringen der Engelfche Godgeleerden in het Nederduitsch is ingelast, voleind hebbende, kreeg hy eenige gefchrevene Lesfen van den beroemden Leidfchen Hoogleeraar A. Schuiten: , met betrekkinge tot de Hebreeuwfche en Arabifche Talen, in handen. Door deze Lesfen begreep hy Ee 2 de  432 S. CHANDLER, Over de Brieven aan de de noodzakelykheid, om moeijelyke woorden en fpreekwyzen der Hebreeuwfche Tale, door vergelykinge mee de Arabifche te verklaren. Weshalve hy befloot de Hebreeuwfche Taal op nieuw op dien voet te beöeffenen, en zyne verklaring der Profeeten te ftaken tot dat hy zich zeiven kon verzekerd houden den echten zin dier gewyde Schriften begrepen te hebben. Dan vervolgens is deze verklaring der Profeeten door verfcheidene andere bezigheden achter gebleven: Inzonderheid door zyne fchriften ter verdediginge van Jezus Heilleer tegens de aanvallen der Ongelovigen, met namen tegens Collins en Morgan. Ook heeft hy verfcheidene andere ftukken gefchreven, zo tegens de Roomsgezinden, als tegens eenige Yveraren der Onverdraagzaamheid , die zich tegens hem gekant hadden , uit hoofde van zyne Inleiding, door hem gefteld voor het werk van den zeer vermaarden Remonftrantfchen Profesfor Limborch, Historie der Inquifitie genaamd , 't welk hy in het Engelsch had overgezet, en uitgegeven; En waardoor hy aanleiding kreeg om verfcheidene ftukken, zo over de vervolgingen, als over het Ondertekenen van Geloofs-Artikelen te fchryven. In ons Vaderland is onze Doftor onlangs ook beter bekend geworden door zyn werk over het Leven van Koning David , waarin Hy dien Man naar Gods Hart tegens de voornaamfte Tegenwerpingen van den Hr. Bayle en andere verdedigt, en de voornaamfte Bedryven van dien Godvruchtigen Koning van Ifracl in een uitnemend Licht ftelt. — Uit een bericht van zyne Schriften naar de orde des tyd, waarop zy zyn uitgekomen opgefteld, is ons gebleken dat hy van het jaar 1725 af tot aan het einde zynes Levens, 't welk hy in het jaar 1766, het 73fte zynes Ouderdoms met eene uitftekende Gelatenheid en Onderwerping aan Gods wil aflei, hebbende gedurende de laatfte  Galatiers, Ephezers en Tbesfahnikers. 433 laatfte jaaren met herhaalde aanvallen van eene zeer pynelyke kwaal geworsteld, een zeer werkzaam leven geleid, en altyd als een gelovig Kristen, ter Eere van zynen God en Zaligmaker, ter handhavinge van den geopenbaarden Godsdienst en der Kristelyke Deugd geyverd heeft. In zyne fchriften, zegt de Hr. Th. Amo17, de uitgever zyner Predikaatfien, zal ieder aandachtig lezer eene ongemeene fcherpzinnigheid en doordringendheid van Oordeel vinden , eene groote uitgeltrektheid en verfcheidenheid van geleerdheid, eene levendigheid en fterkte van verbeeldingskracht, en eene beftendige aankleving aan de zaak van redelyke Godsvrucht , Kristelyke Deugdsbetrachting, en godsdienstige en burgerlyke Vryheid; waar door hy zulk een bekwaam verdediger van den Kristelyken Godsdienst , zulk een leerzaam en levendig Prediker, zo voorfpoedige voorftander der Vryheid, en zulk een Eer der Proteflantfebe Disfenters geweest is, dat men groote reden hebbe, om zynen dood, fchoon in den hoogen Ouderdom van 73 jaren voorgevallen, te betreuren als een aanmerkelyk verlies voor de geleerde en Kristelyke waereld. Hy had zich reeds in den bloei zyner jaren zo beroemd gemaakt, dat beide de Hoge Scholen, zo die van Eden. burg als die van Aberdeen, hem, zonder eenig aanzoek daartoe gedaan te hebben, met den Titel en Waardigheid van Doctor in de Godgeleerdheid vereerden (*). Ook is hy Lid geweest van de Koninklyke en andere Sociëteiten, en heeft in het algemeen den naam weggedragen van een zeer welfprekend Prediker, en doorgeleerd, oordeelkundig man. De groote naam, dien hy door (*) Men maakt daar geene zwarigheid dien eertitel te geven ook "aan mannen , die van de heerfchende gevoelens niet zyn, indien zy door geleerdheid denzelven verdienen. Ee 3  434 S. CHANDLER, Over de Brieven aan de door de verdediginge van den Kristelyken Godsdienst en zyne geleerde Schriften verkregen had, is meer dan eens oorzaak geweest, dat hem verfcheidene zeer aanmerkelyke aanbiedingen gedaan zyn, indien hy zich by de Hoofdkerk van Engeland wilde voegen: dan hy floeg de zelve edelmoedig af; waardeerende, gelyk in de Predikaatfie die by zyn overlyden gedaan is gezegd word, Vryheid en Opregtheid van geweten meer dan eenig ding, rekenende het zich tot eene fchande, om eenig waerelds inzigt als Godsdienstige Waarheden fommige Leerftellingen te belyden, welke hy in de daad niet geloofde, of in den Godsdienst iets te doen, 't geen hy in zyn hart niet volkomen goedkeurde. Overeenkomftig met dit bericht is ook zyne Verklaring, die wy in het werk, waarvan wy nu eenig verflag zullen doen, vinden aangetekend , ter gelegenheid van zyne afzonderlyke aanmerkingen over de Leer der Regtvaardigmakïnge. s, Ik zeg dit niet", voegt hy 'er by, om opzettelyk iemand aanftoot te geven, maar „ om myne goede konfcientie te kwyten, en, gelyk ik 3, vertrouw, in de vreze van God; doch ik hoop, het „ zyik menfehen behage, of mishage, altyd vrymoedïg „ te melden, 't geen ik begryp de Waarheid in Kristus „ te zyn; en indien hetgeene gezonde maar eenedwaal,, leer is, te zeggen dat een opregt Geloof, 't welk „ alle de Vruchten der Geregtigheid voortbrengt, de „ waare Regtvaardigheid eenes Kristens is , en als zo„ danig by God word aangenomen en beloond, heb ik „ niettemin het genoegen, van te weten, dat ik met „ den Grooten Apostel der Heidenen dwaal, en ik wil „ zulks veel eer doen, dan, van Hem verfchillende, als regtzinnig en gezond in de Leer doorgaan by ee„ nig gezelfchap of aanhang van Menfehen in deeze „ Waereld". Wat  Calatiërs, Ephezers en Thesfalonikers. 4^ Wat nu het Werk, 't welk 't onderwerp van dit ons berigt is, aangaat; men moet bekennen , dat het alle blyken draagt van de juistheid van des Schryvers oordeel en redeneerkunde : Hy weet de redenkavelingen van den diepzinnigen en levendigen geest des grooten Apostels naauwkeurig nategaan, onderfcheidenlyk voortedragen, en klaar te ontvouwen. Geene tusfchenrededen, geene van een gefcheidene en verre verwyderde famenhegtingen, of onverwagte wederkeeringen tot reeds verhandelde onderwerpen ontflippen zyne fchrandere oplettenheid ; en hy toont alom de juistheid en bondigheid van des Apostels redenkavelingen op eene voor- treflyke wyze aan. Het blykt ook, dat de Hr. Chandler in de Griekfche Taaie en fchryveren niet onbedreven was; doch zyne oordeelkundige aanmerkingen over" verfchillende leezingen of veranderingen omtrent den Text, en over de betekenisfen der enkele woorden zyn niet vele in getal; en gisfingen over de leezing van den Text vindt men in 't geheel niet. Hierop was hy, naar 't fchynt, minder gevat. • Doch 't geene ruim zo gewigtig is, en thans vooral in 't verklaren der H. Schriften vereist word, hy verftont zig meesterlyk op de eigenlyke onderwerpen, die de H. Paulus in zyne Brieven verhandelde, en op de manier, waarop de Apostel dat deedt; en hy kende den aart en omftandigheden der zaken, der gefchillen, der perfonen en der tyden, waarop de H. Schryver 't oog had, en verloor dezelve nimmer uit het gezigt. Het werk beftaat uit eene Uitbreiding van den Text, die nevens denzelven ftaat: daar on Ier volgen de Aantekeningen; en by gepaste afdeelingen vindt men afzonderlyke Aanmerkingen; en daarna de Praktikale Onderrigtingen en Leeringen, welke uit die afdeelingen ontleend worden. In de Uitbreidinge tragt de fchran- Ee 4 dere  436 S. CHANDLER, Over de Brieven dan de dere Dr. beftendig den geest van. het oorfpronklyke naauwkeurig aantekleven; zelden of nooit zoekt hy eenigen opfchik van ftyl , of iets dat hy niet oordeelt regtltreeks door den Apostel bedoeld te zyn; fchoon zyne taal naar de bevatting der hedendaagfche Leezeren gefchikt zy. — Zyne Aantekeningen zyn menigvuldig, en fomtyds wat omflaglyk en wydloopig, doch dragen duidelyke blyken, dat hy zeer veel meer werk heeft gemaakt van den verlichten Schryver door en door te verftaan door eigene zeer oplettende nafporingen> dan door de onderrigtingen van anderen Uitleggeren. Zyne afzonderlyke Aanmerkingen betreffen voornaamlyk het L cerftellige, doch enkel en alleenlyk met opzigt op die woorden van den Apostel, die reeds verklaard zyn, en geenzins verder. De Hr. White, Uitgever van dit werk,- zegt 'er van : „ Zy fchynen als onder den invloed der gewyde Godfpraken zelve ge* febreven te zyn: de Schryver zoekt de waarheid te ontdekken en te volgen, waar zy hem ook leide; zonder oogmerk om menfehen te behagen, of zonder flaaffche ' vreze van de verfchillende gezindheden eenigen aanftoot of ergernis te geven", Zyne Praktikale Onderrigtingen en godvruchtige overdenkingen dienen inzonderheid , om de gewyde lesfen tot het hart der menfehen te doen doordringen, hunne Godsvrucht te doen toenemen , en hunnen wandel te regelen , en dus aan het eerfte en gewigtigfte oogmerk der Goddelyke Openbaring:: te voldoen"; gelyk de zelfde Heer White fpreekt. Het is bekend, dat de brief aan de Galatiërs gefchikt is , om de Leer der Regtvaardigmakinge uitte leggen en te verdedigen, en om door eene verfc'ieidenheid van Bewyzen aantetoonen, dat „ het Geloof op zich zelve, „ zonder zich naar de Wet van Mozes te fchikken, „ genoegzaam was, om de Gelovigen tot het volk en de „ kin»  Galatiërs, Ephezers en Thesfalonikers. 437 „ kinders van God te maken, en aan hun regt te gev^n „ op de belofte en de hoop des eeuwigen Levens". Dienvolgens merkt de geleerde Schryver in eene Aantekening over het 16^ vers van het tweede Hoofdftuk aan , dat het woord Aw«ii7<*<, 't welk geregtvaardigd word overgezet, driederleiebetekenis heeft. Vooreerst, om iemand', die wezenlyk regtvaardig in zich zeiven is, zodanig te verklaren. In dezen zin fchynt het gebruikt te worden Luk. VII, 29. alwaar de Tollenaars gezegd worden, God te regtvaardigen, dat is te erkennen en te verklaren, dat Hy regtvaardig en Heilig is. Ten tweeden word fomtyds iemand gezegd geregtvaardigd te voor' den, wanneer hy ter dood word veroordeeld', en volgen» het over hem gevelde vonnis geftraft; dewyl de Wet op hem geen verderen eisch of aanfpraak heeft: Dus betekent hx.*us» r»st 0 zegt hy, te gefchieden, door het gelove in Kristus en niet door de werken der Wet, d. i. door opregtelyk in het Evangelium van Kristus te geloven, zonder zich te fchikken naar de Wet van Mozes. Het wezenlyk kenmerk van een Kristen is, te geloven in Kristus Jezus, te geloven dat hy de waarachtige Mesfias is, en zyn Godsdienst van God; zo vele nu als 'er dus in Kris-  44° S. CHANDLER, Over de Brieven aan de Kristus geloven , heeft hy magt gegeven kinders van God te worden; zy worden van God erkend en aangenomen , als Leden van zyne Kerk en Koninkryk, en geregtigd tot alle de Beloften des Evangeliums; zyzyn verzekerd, dat zy de beloofde Zegeningen zullen ontvangen, indien zy ftandvastig en onbeweeglyk blyven in hunne Kristelyke Belydenisfe, niettegenftaande alle hunne voorheen bedreveneOvertredingen, hetzy als Joden, het zy als Afgodifche Heidenen; Het met hunnen Mond belyden van den Heere Jezus en met hun harte te geloven, dat God hem uit den dooden heeft opgewekt, regtvaardigt en zaligt hen, dat is, verzekert hen , door de Genade en Belofte van God, van de vergeving hunner voorheen bedrevene zonden , en biengt hen in eenen ftaat van aanneeminge en zaligheid ; zo dat geregtvaardigd te worden door het Geloof in Kristus , is geacht en aangenomen te worden by God, als menfehen, die vry zyn van alle voorgaande verpligtingen om geftrafd te worden , en zulks onmiddelyk als het gevplg van hun opregt Geloof in het Evangelie, niet alleen zonder de verdienften van eenige voorheen bedrevene werken , maar integendeel niet tegenftaande de wanverdienften hunner voorheen bedrevene zonden en misdaden; En in dezen zin werden de Zondaars door het Gelove alleen, zonder eenig opzigt op de werken hoe genaamd , geregtvaardigd; vermids hierdoor de Joden en Heidenen beide Leden werden van de Kristelyke Kerke, en geregtigd tot de weldaden der verlosfinge door Kristus Jezus. Ik wil alleen verder aanmerken, dat deze Regtvaardigmaking, dit Pardon of deze kwytfchelding zich alleenlyk uitftrekte tot die zonden, die voor hunne bekeering tot den Kristen Godsdienst bedreven waren , en niet tot eenige dier zonden, die zy naderhand zouden of konden bedryven. De Weldaad dezer Regtvaardigmakinge kon ver-  Galatiirs, Ephezers en Thesfahnikers, 441 verloren worden, even gelyk een door Pardon geregtvaardige Misdadiger zyn Leven, na dat Pardon, door nieuwe Overtredingen kan verbeuren: Regtvaardigmaking is, volgens Paulus redekaveling, alleenlyk de herftelling der zondaren in genade en gunst, door de vrye genade van God, in het vergeven der voorgaande zonden. Hunne volharding in die genade hangt af van hunne volharding in gehoorzaamheid aan het Evangelie, en hunne eindelyke Regtvaardigmaking, van hun ge. trouw zyn tot den dood; zo dat in deze twee gevallen de zin van het woord regtvaardigmaking veel van elkanderen verfchille. Een Jood of Heiden, tot den Kristen Godsdienst bekeerd, werd geregtvaardigd, om dat hy, door eene ryke kwytfcheldinge en Pardon, hoewel hy den dood verdiend hadde, ten aanzien der Wet, regtvaardig gefield word. Dus word hy hier befchouwd als een doodwaardig Misdadiger , die pardon verkrygt; maar voor den toekomltigen Rigteriloel van God zullen de Menfehen geregtvaardigd, of regtvaardig verklaard, en als zodanig behandeld worden, enkel naar maate hunne werken goed en deugdzaam zullen worden bevonden ; .en in dezen zin worden Zy eigenlyk als Regt vaardigen aangemerkt, die zich naar de voorwaarden van het Evangelie-verbond hebben gefchikt, en zich zeiven gereinigd hebben, gelyk Kristus rein is". In zyne afzonderlyke Aanmerkingen over de Leer der Regtvaardigmakinge zegthy, de uitdrukking van Begtvaardigheid toeterekenen word Hechts tweemaalen in de Schriftuur gebruikt, namelyk Rom. IV. 6, 7, 8. en IV. 11. En in geene van die beide plaatfen kan het by mogelykheid betekenen de Toerekening van de Regtvaardigheid van den eenen perfoon aan den anderen; zodat hy, die in zich zei ven onregtvaardig was, als een eerlylc en regtvaardig man zou geacht cn aangenomen worden ter zake  442 S. CHANDLER, Óver de Brieven aen de zake van de regtvaardigheid van eenen anderen Perfoon", En een weinig verder in zyne Pra&icaie Onder, regtingen voegt hy 'er by:" Duidelyk beweer ik, dat de Geregtigheid van Kristus zelfs niet eens in het Nieuwe Testament gezegd word aan eenig perfoon, wie hy ook zyn moge, te worden toegerekend: maar dat het Geloufs de opregte omhelzing of het opregte Geloof in het Evangelie beftendig gezegd word, toegerekend te worden tot Regtvaardigheid; dat is het geloof word den Gelovigen gerekend als het geen waar door zy by God aangenomen , en als eerlyke en regtvaardige perfonen gezegend worden. Ik begeer niet op myn enkel zeggen geloofd te worden. Ik heb hiervoor een gezag , grooter dan dat van alle de Catechismusfen, Geloofsleuzen, Samenftelfels en Belydenisfen, die immer federt de dagen der Apostelen gemaakt zyn. De heilige Historiefchryver zegt van Abraham , Hy geloofde in den Heere, en Hy rekende het hem tot Geregtigheid, Gen. XV, 6. De .H. Paulus haalt deze zelfde plaats in zynen brief aan de Romeinen aan, en redenkavelt daaruit als uit een voor zeker aangenomen beginfel. In de algemeenste bewoordingen zegt hy verder, den geenen die gelooft in Hem, die de Goddeloozen regtvaardigi, word zyn geloof gerekent (het moest toegerekend vertaald zyn) tot Regtvaardigheid, Rom. IV. 5. nog eens, Wy zeggen dat Abraham het Geloof gerekend [toegerekend] is tot Regtvaardigheid Rom. IV. 9. En wederom nu is het niet alleen om zynent wil gefchreven, dat het hem toegerekend is, maar ook om onzent wil, welken het zal toegerekend worden , namelyk den geenen die geloven in Hem, die Jezus onzen Heere uit den dooden heeft opgewekt, Rom. IV, 23, 24. Ik beroep my op ieder Mensch, die onder ge. .ne ongeneeslyke Vooröordeelen ligt, of het niet de uitdrukkelyke letterlyke Leer derSchriftuur zy, dat het 't Ge  Galatiërs, Ephezers en Thesfahnïkers. 443 Geloof vaneen Kristen is, 'twelk God hem toerekent tot Regtvaardigheid, 'twelk zyne eigenlyke Regtvaardigheid onder het Evangelie uitmaakt, waardoor hy vergeving van zyne voorheen bedrevene zonden by God erlangt, van Hem geregtvaardigd, als een regtvaardig perfoon aangenomen word, en recht erlangt tot de weldaden der verloslinge, en waarvoor hy eindelyk door Kristus zal beloond worden., indien hy daarin tot het einde zynes levens volhart, onder den invloed van dat Geloof zyn hart reinigt, en zich door eenen wandel van goede werken volmaakt". En dan laat de Doctor daarop die plegtige verklaring volgen, die wy hiervoreu bladz. 434 hebben aangehaald. Het zal onzen Lezeren niet onaangenaam zyn de» : fchranderen Doctors uitlegging te zien over de duistere plaats Galat. IV. 21 —31. welke uitlegging we hier egter flegts verkort kunnen voordragen. Vooraf merkt Dr. C.aan; —- Dat eene Allegorie, gelyk de Ap.zelf deze zyne redenering f. 24. noemt, enkel de Vertoning is van het eene ding voor het ander, gelyk dit in de Parabelen en Gelykenisfen ook plaats heeft; zynde deze manier van onderwyzen'oudtyds zeer gebruiklyk: Dat Alkgorien of Parabelen niet voor Bewyzen dienen, maar voor Ophelderingen, om duidelyk en gemeenzaam voortedragen "t geene door andere redenen bewezen word". De Apostel, zegt hy, heeft met deze Allegorie niet voor te bewyzen, dat de Kristenen vry, en de Joden in dienstbaarheid zyn, omdat Izaak vry, en Ismaël een flaaf geboren was: Geenzins; maar alleenlyk om door dit voorbeeld op te helderen 't geene hy te voren kragtig en duidelyk had bewezen. Veel min heeft hy voor ! vast te ftellen, dat die gefchiedenis van Izaak en Ismaël oorfpronklyk bedoelde den verfchillenden ftaat van Kristenen en Joden te betekenen, of dat de mystifche alle- gorifche  '444 S. CHANDLER, Over de Brieven adn de gorifche zin de ooffprohklyke eri eerfte zin is van deze gefchiedenisfe. Neen : de H. Paulus was zulk een onnozel man niet; en zogt zyne leer niet veragtelyk ts maken door zulk foort van redeneringen voor bewyzen Van dezelve opteg'eveh. Zyn oogmerk was voornaamlyk om eene opheldering te gevenfchoon, in de daad, daardoor tevens, uitnemend gepast bleek, dat zelfs Abrahams natuurlyke nakomelingen dienstbaren enflaven konden zyn". — „ De gefchiedenis van Hagar en Sara, Ismaël en Izaak, zegt Dr. C. in zyne Uitbreidinge over f. 24.. geeft een juist gezigt van de twee verfchillende flaten der Kristenen en Joden; en de twee vrouwen verbeelden zeer wel de verfchillende bedeelingen of verbonden, waaronder zy zyn. Het eene Verbond is dat, 't welk op den berg Sinai is gegeven, 't welk zeer wel betekend word door Hagar, dc dienstmaagd; om dat gelyk Hagars kinderen dienstbare waren als deelgenoten van den ftaat hunner moeder, zo ook zy zyn, die onder het verbond van Sinai waren, namelyk in eenen ftaat van dienstbaarheid en flavcrnye geboren. (25 \'. En 't geene deze gelykenis nog juister maakt, is dat de naam Hagar eene Kots betekent , en dat de berg Sinai dus door de Arabiërs genoemd word. Doch Hagar beantwoord in deze myne Allegorie aan de tegenwoordige ftad Jeruzalem, welke, gelyk Hagar en hare kinderen die de dienstbaren of flaven van Abraham waren, met alle hare inwoners in de dienstbaarheid is van 't Verbond van Sinai.) 26 fi Maar het Jeruzalem, welk van boven is, de Kristelyke kerk, die onder een Verbond, van den Hemel gegeven, zig bevind, is in deze myne vergelykinge de vrye vrouwe, of word verbeeld door Sara, de huisvrouwe van Abraham; welke, zelve vry en de Moeder zynde door Izaak van 't Beloofde Zaad, te regt mag genomen worden voor de Moeder aller Kristenen, die in Hem  Galat ars, Ephezen en Tbesfalonihrs. 445 Hem geloven, en die by gevolge ook vry zyn, als deelgenoten van den vryen ftaat hunner Moeder. 27. f: En fchoon het gevolg hier van zou zyn, dat,indien de Heidenen zo wel als dc Joden dus voor Saraas kinderen gerekend moeten worden, deze hare geestelyke nakomeHngfchapveel talryker zoude zyn, dan hare natuurlyke; nogthans kan dat aan niemand vreemd voorkomen, die de Voorzegging van JezaiaS overweegt, Hoofdft. LI. r. welke rëgtftreeks op dc Heidenen ziet ; Zyt vrolyk , Gy onvrugtbare, enz. 28 vs. Zodat, Broeders, gelyk Izaak aan Abraham en Sara niet naar den gemeencn loop der nature, maar op eene ongemeene wyze, uit kragt van Gods belofte,geboren werd; zo zyn ook wy Kristenen , die Heidenen waren, door Izaak in Kristus gefteld tot kinderen van God, volgens de belofte aan Abraham gedaan, dat in [hem alle de volken der waereld'zullen gezegend worden, en volgens andere voorzeggingen hier toe betreklyk. 29 vs. Wyders, gelyk de twee Moeders de verfchillende ftaten der Joden en Kristenen verbeelden, zó' zyn de twee verfchillende geaartheden der Kinderen ook juiste verbeeldingen van de verfchillende geaartheden dér Joden en Kristenen; want gelyk Ismaël, diè volgens dén gewonen loop der nature uit Abraham geboren was, zynen broeder Izaak, die door Gods kragt eri volgens Gods belofte geboren was, befpotte en vervolgde; zo befpotten en vervolgen de Joden, Abrahams natuurlyke nakomelingen , ons die zyn gcestelyk zaad zyn, enz". 1 Onder deze Uitbreiding plaatst de Heer Chandler zyne aantekeningen, die dezelve bevestigen, en waaruit we eenige aanmerkingen zullen overnemen. „ Het enkel melden van deze gefchiedenis, zegt hy, was treffende; want het toonde dat Abrahams nakomelingen tweederlei waren, en naar *t vlees en naar de belofte; dat Algem. Bjbl.Ï. Deel. N. 4. Ff dé  446 S. CHANDLER, Over de Brieven van Petulus, de eerften dienstbaar konden zyn, de laatften vry; dat de oudften konden uitgefloten worden van 't erfregt, en de jongften erfgenamen zyn der zegeningen. - De woorden y. 21 moeten vertaald worden, -welke dingen te allegorizeeren zyn, dat is, niet datzy zulken verborgen figuurlykcn zin oorfpronklyk bevatten; geenzins, want eene allegorie is de verbeelding van zekere zaak door eene andere, en by gevolg is de letterlyke zin der gefchicdenisfe de eenige waare zin, dewyl 'er anders in *t geheel geene allegorie zyn zou. Derhalve betekenen ook de volgende woorden, deze zyn de twee verbonden, geenzins dat Mozes in eenen verborgen cf mystifchen zin dat bedoelde, maar dit; deze twee vrouwen verbeelden in myne allegorie de twee verbonden". Op 't 25 vs. tekent hy aan over de woorden, want dit Agar is Sinai een berg in Arabie; dat is, dit woord Hagar betekent een Rots, en is de zelfde naam, waarmede de Arabiërs den berg Sinai betekenen, en derhalve word het Verbond, op dien berg gegeven, zeer eigenlyk door deze Vrouwe van Abraham verbeeld. De Apostel voegt 'er by; en komt overeen met Jeruzalem , dal nu is: maar deze overzetting doet in de Allegorie den berg Sinai overeenkomen met, of beantwoorden aan Jeruzalem; doch dat is, fchoon Erasmus, Grotius en anderen het zo opvatten, zekerlyk een misflag;want de vrouw Hagar verbeeld hier het verbond van Sinai en komt overeen met Jeruzalem, dat nu is; dat is, moet als de moeder worden aangemerkt van de inwoners van Jeruzalem of Judea, die in dienstbaarheid der Wet van Sinai zyn, gelyk Hagars zoon een dienstbare was van Abraham. Niets is klaarder, dan dat Hagar en haar zoon hier gerekend worden het verbond van Sinai en de Joden, die daaraan dienstbaar waren, te verbeelden; enz. Over 't 2ó vs. maar Jeruzalem dat boven is, dat is vry, te-  Galatiërs, Ephezers en Thesfalonikers. 447 tekent hy aan; Men moest deze woorden vertaald hebben , maar de vrye vrouwe is, of beantwoord in deze allegorie aan, bet Jeruzalem dat boven is, welke is de moeder, welke vrye vrouw is de moeder, van ons allen; namelyk van alle Kristenen, vergel. \. 31: De dienstbare vrouw beantwoord in de Allegorie aan de Joden , de natuurlyke nakomelingen van Abraham, welker hoofdftad het aardsch Jeruzalem is; maar de vrye vrouw beantwoord in de allegorie aan de Kristenen of de Kristelyke Kerke,- het hemelsch Jeruzalem, volgens Hebr. XII. 22. wiens grote Regeerder God, en wiens grote Midde* laar Jezus is, die deze flad, dit gemenebest ftigte en ! deszelfs verbond en voorregten vestigde; en deszelfs inwoners of burgers zyn de Engelen, de gemeente der eerstgeborenen, de geesten der volmaakte regtvaardigen, enz. — De Reden worden dikwils de Moeders ! der ingezetenen genoemd, en dus beantwoorden in deze allegorie Hagar en Sara en hare kinderen naauwkeurig | aan 't aardfche en hemelfche Jeruzalem. Op deze wyze, : doch wat omftandiger, heeft Dr. Chandler zeer fraay en eenvoudig deze duistere plaats verklaard. In zyne verklaringe van den brief aan de Èphezeren tracht de Doftor de Leer wegens de voorfchikkinge en 1 verkiezinge, waarvan de Apofïel in 't L Hoofdftuk van : dezen brief fpreekt, te verklaren, door aan te toonen, dat die voorfchikking beftaat in Gods eeuwig Befiuit of Voornemen om de Afgodifche Heidenen, zonder eenige onderwerping aan Mozes Wet, te roepen tot het deelgenootfchap aan de voorrechten en Beloften van het Koninkryk van den Mesfias:" De Verkiezing, Voorver- • ordineering of Voorfchikking, waarvan hier gefproken word, zegt hy over het 4de vers , ftrekt zich buiten twyfel uit tot alle de Perfonen, aan welken de Apostel I dezen brief fchryft, alle de Heiligen, die in de belydeFf 2 fiisfe  448 S. CHANDLER, over de Brieven aan de nisfe van hun Kristelyk Gelove te Ephezen volharden-. En waartoe zy uitverkoren en te Voren geordineerd waren , blykt zo duidelyk uit de bewoordinge zelve, dat ik my verbeelde, dat geen nauwkeurig onderzoeker kan mistasten : Zy waren uitverkoren om Heilig en onberispeJyk tc zyn in de Liefde, dat is, tot de belydenis van eenen Godsdienst, die hen tot de naauwgezetfte Reinheid of Heiligheid, en vurigfte Liefde verpligtte. Zy waren te voren verordineerd tot de aanneming tot kinderen , dat is, om uit hunnen ftaat van Heidenen tot het Gellagt, de Kerk, en het Koninkryk van God gebragt te worden, vers. 5. Dat welbehagen, 't welk God voorgenomen had in zich zelvcn , beftond daarin om tri de volheid der tyden wederom tot een te vergaderen, of te verecnigen, onder Kristus, de Engelen in den Hemel en alle natiën op aarde, Joden en Heidenen; onder welke de Ephezers te voren verordineerd waren om een Erfdeel te worden, of eeft deel te krygen in zyne Erfenislc \\ 0 -11; waardoor zy van Vreemdelingcn en Eywooners Medeburgers der Heiligen en Huisgenoten van God werden Hoofdft. II, 19. Want deze was de groote Verborgenheid, die God in zich zerven had voorgenomen tc vervullen en in de volheid des tyds aan het licht te brengen, dat de Heidenen medeerfgenamen, en van het zelfde lighaam, en mededeelgenoten zyner belofte in Kristus door het Evangelium worden zou* den, Hoofdft. III. 3, 6. Zodat indien de H. Schriften zich zeiven mogen verklaren, de Verkiezing en Voor. befchikking, waarvan in dezen brief gefproken word, niet beftaat in eene volftrekte Verkiezing van byzondere Perfoonen ter zaligheid ; maar in de Verkiezinge en Voorfchikkinge der Heidenen , om één Lighaam met de Joden zeiven te worden in Kristus, om gelykelyk met hen tot Leden zyner Kerke en Erfgenamen der Zegeningen, onder den Mesfias beloofd, gefteld te worden, zon-  Galati'rs, Epbezers en Thesfalonikers. 449 «onder befnydenisfe of de mintte gelykvormigbeid met Mozes Wet, enkel op den Grondflag van Gelove en Bekeeringe". Over vers 5. van Hoofdft. L merkt onze Schryver aan, dat ,, het grondwoord «rgo^iVas, door onze overzetters te voren verordi .eerd vertaald, eigenlyk betekent vooraf iets bepalen, vastftellen, of befluite-n: En wanneer het van God gebruikt word , gelyk in dezen Tekst, geeft het te kennen zyn eeuwig Voornemen, of zyn bepaald Befiuit, voor de grondlegging der waereld genomen, om de gelovige Heidenen, zonder Befnydenisfe, tot de Voorregten zyner Kerke en van zyn Volk aantenemen. En ik kan, zegt hy, geen wezenlyk onderfcheid vinden tusfchen de Voorvcrordineering, waarvan in dit vers gefproken word, en de Verkiezing voor de Grondlegging der Waereld, waarvan in het voorgaande vers is gewag gemaakt; want wanneer God te voren bepaalde de gelovige Heidenen als Leden zyner Kerke aantenemen, verkoos Hyhen van te voren doordat beftuit tot die Heiligheid, welke het groote doelwit hunner aanneminge was; zo dat hun te voren verordineerd zyn ter aanneminge alleenlyk het eeuwige voornemen van God was, om hen deelgenoten der Voorregten zyner Kerke te maken; om welke reden hy hen insgelyks te voren verordineerde, of hen voor de Grondlegging of het Begin der Waereld uitkoos tot die Onberispelykheid en Liefde, welke het groot oogmerk dier aanneminge was. Het befluit met betrekking tot de middelen en het einde is een en het zelfde, en gemaakt voor de grondlegging der Waereld". „ Wat door de aanneminge van kinderen bedoeld worde, gaat Dr. C verder voort, moet uit andere plaatfen der H. Schrifture worden verklaard. Het betekent niet eenige byzondere Perfonen, met uitfluitinge van alle Ff 3 an-  450 S. CHANDLER, Over de Brieven aan de anderen, ftellen om volftrekt en in alle opzigten kin? ders van God te zyn, en wel in diervoege, dat zy van de eindelyke Belooninge des Eeuwigen Levens onfeilbaar verzekerd zyn: Dit fchynt my geenzins toe de Leer der Schriftuur te zyn ; ten minfte niet van deze plaats. De Schriftuur zelve zal den waren zin van die uitdrukkinge duidelyk bepalen. De Apostel zegt ons Rom. IX, 4. dat tót de Israëliten of Joden, als een Lighaam, of naatfle genomen, de aanneeming tot kinderen behoorde. Hiermede overeenkomftig beval God aan Mozes tegens Farao te zeggen, Israël is myn Zoon, myn Eerstgeboren, Exod. IV, 22. dit word van het gehele Volk, van de goeden en kwaden, als vereenigd in een Lighaam , genomen: Ja toen de Joden een zeer verdorven en ondeugend volk geworden waren, lochende God echter zyne betrekking tot hen als kinderen niet; zy waren echter zyne kinderen, fchoon -weerbarstige kinderen, Jef. I, 2. een gansch verkeerd geflacht, hinderen in welken geen trouw was, Deut. XXXII, 20. Wat was derhalve inzonderheid in deze hunne aanneming, of in dit hun ftellen tot kinderen of Eerstgeborenen van God begrepen ? Duidelyk dit; dat zy begunftigd waren met byzondere voorregten, hoedanige aan geen ander volk gegeven waren, waardoor zy van God onder andere Volken behandeld wierden, als de Eerstgeborenen , die altyd van een Vader des Huisgezins boven de andere kinderen gefteld worden: En dus verklaart het Mozes zelf, Gy lieden zyt kinderen des Heeren uwes Gods; want gy zyt een Heilig volk den Heere uwen God, en u heeft de Heer verkozen, om hem tot een volk des Eigendoms te zyn uit alle de volken, die op den aardbodem zyn. Deut. XIV, 1, 2. Op gelyke wyze nu heeft God de gelovige onbefnedene Heidenen uitgekozen, of te voren verordineerd tot de aanneming van  Galatiërs, Ephezers en Thesfahnikers. 4JI van kinderen , zegeaer.de hen met alle geestelyke en hemelfche zegeningen; Hy riep hen door het Evangelie tot edeler voorre ten, dan Wdj m de de Joden onder de Wet immer beguftftigd waren; inzonderheid daar zy in of door Kristus, den eeniggeboren Zoon van God, tot het beloofde zaad van Abraham waren uitgekozen, en derhalve door en met hem erfgenamen der beloofde Zaligheid. Gelyk Abraham dc Vader der Gelovigen was, zo zyn alle de gelovigen zyn geestelyk zaad en zyne kinde* ren, en gelyk zyne zaligheid door den Mesfias op dit zyn geestelyk zaad komen zou, zo beftaat hunne eigenlyke en dadelyke aanneming in geroepen te worden om deelgenoten van zyn Evangelie en Koninkryk te zyn, en gelyk God hen hiertoe voor het begin der Waereld te voren verordineerd had, zo was het onmogelyk dat een byzonder Verbond, lang daarna met de Joden gemaakt, dit eeuwig Befiuit van God ten hunne voordeele genomen kon verydelen". „ Het is hieruit derhalve duidelyk dat de Apostel in deze uitdrukkingen den Hoogmoed der Joden, die in hunne sanneming roemden en alle andere Volken der waereld -met de uiterfte kleinachting en verachting behandelden, als of zy van God verlaten en verzaakt waren, tracht ter neder te werpen; en dat hy de onderfcheidene benamingen der Joden, hen onder het Oude Verbond gegeven, op de onbefnedene gelovige Heidenen toepast, verzekerende hen, dat zy de voorwerpen van Gods eeuwig Befiuit of Voornemen waren, en de Aanneming tot kinderen hadden, door geroepen te zyn tot de belydenis en het Geloof des Evangeliums. En derhalve mogen wy, en een ieder van ons, die de voorregten van den Evangelie-ftaat en kerk genieten , de woorden van den Apostel op ons zeiven toepasfen — Verkiezing, Voorbefchikking , en Aanneming tot Kinderen zyn, Ff 4 zegt  45^ S. CHANDLER, Over. de Brieven aan de zegt hy ten befluite, Voorregten, die gemeen zyn aap allen, die, de voordeden van het Evangelium genieten en den Kristen Godsdienst belyden; en dewyl wy dit geluk genieten, moeten wy ons benaarstigen om onze Roeping en Verkiezing vasttemaken , opdat wy eindelyk niet mogen verfteken worden van die onwaardeerbare Erffenisfe , welke God als eene toekomende belooning en deel zyner gelovige en gehoorzame Kinderen bereid heeft". Des Doctors Kundigheid in Griekfche en Latynfche fchryveren ftraalt hier en daar duidelyk in zyne Aantekeningen door, inzonderheid in het geene hy over verfcheidene plaatfcnin den brief aan de Ephezeren aanmerkt, als vervattende, naar zyne gedagten , Zinfpelingen op het Beeld enden Tempel van Diana, de groote Godinne der Ephezeren. Dus zegt hy over Ephez. 1.23. „ Dc kerk word hier vergeleken by een Lighaam, 't welk al zyn voedfel en invloed, al zyn groei en aanwas, al zyn bellier en rigting van Kristus, als het Hoofd ontvangt, even als het natuurlyk Lighaam invloed en onderhoud , geleiden en rigting door het hoofd verkrygt". Doch vervolgens voegt hy 'er by; „ Ik twyfel niet of de Apostel heeft in deze uitdrukkingen van het LigBaom van . Kristus cn de V'invulling des geenen, die alles in allen vervult, gezinfpeeld op het befaamde Standbeeld van Diana, die de Groote Godin der Ephezeren was. Haarbeeld was dat van eene vrouwe; cn het Lyf was vol met vrouweborsten bezet, om te kennen te geven, gelyk de H. Hierqnymus over deze plaats zegt, dat ze de voedfter, de Ondernoudfler en het Leven van alle levendige fchepfelen was, of , gelyk Macrobius ons onderregt, Saturn. Lib. I. c. 20. de Aarde of de Natuur verbeeldde, door welker voedinge het ganfche Geheelal werd verzadigd. Dit nu geeft een fraaijen zwier aan des  Galati:rs, Ephezers en Thesfahmkers. 453 des Apostels woorden. De Kerk van Kristus is dat Lighaam , die mwi> of die Vervulling f welke hy in ftand houdt en verrykt door zyne Goedheid. Diana werd onder de Ephezeren voor de voedfter en onderhoudfter aller dingen gehouden, en hare veelvuldige borsten betekenden de verfcheidene middelen en wegen, waardoor zy voedfel en vervulling aan het Geheelal verleende: En zodanig zegt de Apostel den Ephezeren,dat Kristus wezenlyk was, want hy was het, die alles in allen vervulde. Hy vervulde de Kerk en alle hare Leden met'eene ryke en mildadige verfcheidenheid van zegeningen; want, gelyk Ap. Joannes, die insgelyks langen tyd te Ephezen verkeerde,ons met den zelfden trant va 1 bewoordingen zegt, uit zyne Volheid hebben wy allen Genade voor Genade ontvangen". Joan. I. 16. In eene Aantekening over Hoofdft. III. vers 8, Ik beneen dienaar geworden — De allerminfie van alle de Heiligen — My is deze Genade of Gunst gegeven, ■ onnafpeuriyke Rykdomvan Kristus; tekent D. Chandler aan, dat de byzo 'dere fraaiheid en eigentlykheid dier uitdrukkingen duidelyk blyken zal, indien wy ze vergelyken met het geen on-r gewyde Schryvers, wegens de Priesters van den Tempel van Diana aantekenen. Xenoph. de Exped. Cyr. Plant, in Bac. Spanh. de Num. p. 717, 718. Dus zegt Strabo ons Lib. XIV. p. 950. dat Priester van den Tempel van Diana te. zyn eene bediening van zeer groote waardigheid was, en dat de geenen, die ze bekleedden , in zeer groote achtinge waren. Zy werden n«*>*^« Bewaarders van den Tempel genaamd; een woord wegens de ganfche ftad van Ephezen, uit hoofde van hare Godsdienftigheid aan deze Godinne, by toepasfinge gebruikt Hand. XIX. 35. In tegenftellinge hiervan noemt Paulus zich zeiven Ai**«»o{ dc dienaar van het Evange* Hum van Kristus; en om de waardigheid dier bedieninFf 5 ge  454 S. CHANDLER, Over de Brieven aan de ge uit te leggen, verklaart hy het eene Gaaf of vrye gVt Van de Genade van God te zyn , hem gegeven naar de werking zyner kracht. En om zyne verpligting voor zo gróoteEer, hem betoond, te kennen te geven, noemt hy zich den allerminflen van alle de Heiligen. Deze Priesters van Diana hadden verder de bewaring van hare fcha ten, Paufan. p. 533. Hun werden de Gelden, die aan anderen, welke daarop regt hadden, moesten ter hand gefteld worden, in bewaringe gegeven. Integenftellinge van deze fchattcn fpreekt de H. Paulus van de onnafpeurlyke Rykdommen van Kristus, waar van hy de blyde tyding aan alle Heidenen of Volken moest verkondtgen, Rykdommen van oneindig meerwaarde dan alle de fchatten van Dianaas Tempel. De verborgenheden van Diana waren insgelyks zeer heilig, en het werd voorde grootfte eer gerekend in dezelven ingewyd te zyn. De H. Paulus ftelt hier tegens over de Gemeenfchap dier Verborgenheid, die in Gode is verborgen geweest, zynde Hy aangeftcld om in dezelve alle Volken te verlichten door het Evangelium van Kristus, en derzelver kennis was met de dierbaarfte Voorregten en Voordeden verzeld. M — Onze Geleerde fchryver onderftelt dat de Apostel vers 15 van het zelfde Hoofdft. wederom op Diana van Ephezen , die de algemeene Godin der Aziatifche fteden was, zinfpeelt. En in tegenftelling op deze hare Voorgevens zegtde Ap. den Ephezeren, dat zy tot een edeler Geflacht behooren, waarvan de algemeene Vader God was. Eene gelyke Zinfpding op den Tempel van Diana meent hy in het 17 en 18 vers te vinden. Plinius Lib. XXXVI. c. 14. en Lib. XVI. c. 40. Zegt ons, dat dezelve op eenen mocrasfïgen grond zeer pragtig gebouwd , uitnemend fterk en vast in zyne grondflagen, en zeer breed en lang in hare uitgeftrektheid was, en wanneer de Apostel zegt, dat de Ephezers geworteld  Galatürs, Ephezers en Thesfalonikers. 455 teld en gegrond zyn in Liefde, op dat zy mogen begrypen •welke de breedte,de lengte, de diepte en hoogte zy, meent onze fchryver , dat hier niet bedoelt word de breedte lengte enz. der Liefde van Kristus, maar van dien geestelyken Tempel, die door God gebouwd en opgeregt was, waarvan zich de breedte en lengte zo ver als het geheelal uitftrekte , vervattende in zich de gelovigen van alle volken; en deszelfs diepte en hoogte was van de Aarde tot in den Hemel, vervattende Engelen en Menfehen. Door deze Zinfpeling op Dianaas Beeld en Tempel heldert hy verfcheidene andere plaatfen op, of ten minsten hy tragt dat te doen; hoewel naar onze gedagten meestal, gelyk in de bygebragte voorbeelden, wat verre gezogt. Wegens des Apostels brieven aan de Thesfalonikers merkt Dr. C. aan, dat het voornaam Oogmerk van den Apostel in den eerften brief is de Gelovigen te Thesfalonika te pryzen wegens hunne aankleving aan den Kristelyken Godsdienst en hen aantemoedigen, om onder alle de vervolgingen daarin te volharden: en vervolgens fluit hy zynen brief met verfcheidene Aanmaningen toteenen godvruchtigen en deugdzamen wandel, waardig het Evangelium van Kristus. In den eerften brief, zegt de Dr. in de Inleiding voor den Tweeden Brief, had de Apostel uitdrukkelyk gezegd , dat de byzondere Tyd der Verfchyninge van onzen Heere Jezus Kristus, en van de Opftandinge der Dooden, volftrekt onzeker was, en hierom had hy daarvan gefproken als van eene gebeurtenis, die mogelyk in zynen of hunnen leeftyd, want men kon het tegendeel niet weeten, zou kunnen voorvallen. Dit hadden fommigenkwalyk opgevat, en zo verre getrokken, als of de Apostel beweerd hadde, dat het zekerlyk in hunnen of zynen leeftyd gebeuren zou. En indien dit Gevoelen de overhand had  45<5 S. CHANDLER, Over de Brieven aan de had gekregen als door het Gezag van eenen Aposte! geftaafd , zou zulks van zeer flegte gevolgen geweest zyn, zyn Gezag verminderd, en den Opgang van het Evangelie gefluit hebben. Om derhalve dit te keer te gaan, fchreef de Apostel inzonderheid den tweeden brief. Hy begint wel, met aanmaningen en beweegredenen tot ftandvastigheid en volharding in het Kristelyk Geloof, onder alle de Vervolgingen; maar vervolgens komt hy tot het eigenlyk Oogmerk van dezen brief, ter voorkominge van hunne verbeelding, dat de dag van Kristus fpocdig en gedurende hun of zyn leven zou voorvallen. En vermids 'er eenige wanorders waren in de Thesfalonifchc Kerke, fluit hy zynen brief met gepaste onderregtingen om ze te verbeteren en wegtenemen, voegende daarby zynen Apostolifchen Groet enZegenwensch". By Gelegenheid van dien groet en Zegenwensch, in de twee laatfte verzen van den 2den brief vervat, merkt Dr- Chandler aan ; „ Dat de H. Paulus zelden zyne brieven met zyne eigen hand fchreef, maar zich daartoe van eenen fchryver bediende , wien hy de zelve voorzei. Dit kon ligt gelegenheid geven , om op des Apostels naam brieven te verfieren, en het fchynt dat deze of geene Iooze ondernemer op deze wyze de Thesfalonikers reeds had zoeken te verleiden ; waar om de Apostel in het tweede Hoofdft. van dezen brief vers 2 zegt, dat zy niet moeiten bewogen worden noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons gefchreven, als of de dag van Kristus aanflaande ware; te kennen gevende, dat 'er zekere zodanige Brief, bewerende de naby zynde nadering van den dag des Oordeels, als van den Apostel gefchreven, onder hen verfpreid was. — Om alle Bedriegery van dezen aart voorttekomen, onderrigtte hen de Apostel, dat 'er een zeker blyk  GalatiïrS, Ephezers en Thesfalonikers. 457 blyk of teken was, 't welk hy by alle zyne brieven voegde, waardoor zy van alle misleiding gemakkeïyk konden bevryd blyven, hierin betraande, dat hy altyd eenerhande wyze van Groetenisfe by het eindigen van zyne brieven voegde, en dat de zelve altyd met zyne eigen hand werd gefchreven; De Greetenis van my Paulus met myne eigen hand, dat is met myne eigen hand gefchreven, welk is het Teken, of onderfcheidend kenmerk,//? ieder brief, waaruit des zelfs Echtheid kan erkend en opgemaakt worden , dat ik dien zelf heb voorgezegd: Dus fchryf ik , dit is myn Hand en de gewone wyze van groetenisfe, welke ik by het einde van ieder brief voeg: namelyk de Genade van onzen Heer Jezus Kristus zy met u allen, Amen. — Zo dat 'er deze twee onderfcheidende kenmerken aan alle zyne brieven waren: de wyze van Groetenis, waarmede hy floot, en dat de zelve met zyn eigen hand werd gefchreven. En hiermede overeenkomftig vinden wy dat alle de Brieven van Paulus, met weinige verandering, in of by het einde van ieder brief, de zelfde wyze van Groetenis vervatten. In de praktikale Aanmerkingen van den Dr. over deze brieven aan de Thesfalonikers vinden wy verfcheidene juiste Aanmerkingen, uit de redeneringen van Paulus ontleend, tegens vervolging en bitterheid. Alle zyn ze overeenkomftig met het geene hy over het softe vers van het IV. Hoofdft. van den brief aan de Galatiërs aanmerkte. „ Geene Redenen kunnen Vervolging in Gewetens zaken regtvaardigen, en welke kerk de zelve bedryft, het zy, Paapfche of Proteftantfche, het zy heerfchende, of gedulde , zy is in zo verre eene Antikristifche Kerk. Het geweten eenen Regel voortefchryven is een voorregt van God, niet van eenig fterflyk Mensch; alwie derhalve 's menfehen geweten iets wil voorfchryven, ma-  458 S. CHANDLER, Óver de Brieven aan ae matigt zieh Gods Bewind aan, en maakt zich aan de grootfte Vermetelheid en Onbefcheidenheid fchuldig. En het is beide onregtvaardigheid en wreedheid menfehen , om zaken die het geweten betreffen, of van iets te verfteken, of eenige fmert toetebrengen. Verfoeit, myne Broeders! deze Joodfche Gecstgefleltenis , welke een duidelyk kenmerk is van afvalligheid van Kristus, en van by God verworpen te zyn: Verfoeit de zelve, waar gy ze ook vindt; zy is verfoeielyk in alle menfehen. Yver voor waarheid en voor Gods Eer zyn de oude voorwendfelen, door de vcrvolgeren altyd gebezigd. Maar gy weet, dat de zaak van God en der Waarheid nimmer door geweldige of onkristelyke middelen kan bevorderd worden, en dat de Yver van een deugdzaam man zich beter kan bezig houden, dan met andere te fchelden , te verongelyken en te vervolgen. Laat niemand u verleiden met ydele woorden, want om deze dingen komt de Toorn van God over de Kinderen der Ongehoorzaamheid; zo zyt dan hunne Medegenooten niet: maar laat alle bitterheid en toornigheid en gramfchap en geroep en lastering van u geweerd zyn met alle boosheid) en zyt tegens eikanderen goedertieren, barmhartig, vergevende malkanderen, gelyk God in Kristus ulieden vergeven heeft". In het ganfche Werk vinden wy overal kenmerken vaneenen Godsdienstigen, van eenen Gematigden Kristen, en doorftralende blyken van eenen oorfpronkelyken uitlegger, die zich niet ophoudt met enkel 't geen andere hebben opgemerkt aantetekenen , maar die den waren zin van den gewyden fchryver nafpoort door kracht van zyn natuurlyk Oordeel, met behulp van uitgebreide Beleezenheid, en eene gegronde kennis van de Taal des fchryvers , en der gewoonten van de  Galatiërs, Ephezers en Thesfalonikers, 459 de Eeuw, waarin hy leefde. Het was te wenfchen, dat alle dc Brieven van Paulus door zo geleerden oor» deelkundigen Kristelyken Schryver waren verhandeld. i HISTOIRE du bas EMPIRE, &c. &c par Mr. LE BEAU, Tome XIXme & XX<«< Zvo. ParisM 1776. dat is: I HISTORIE van't LATER KEIZERRYK.door den Heer Le BEAU, Oudhoogleeraar der Univerfiteit van Parys, en van de Wclfprekenheid in 't Koninklyke Collegie; Secretaris van den Hertog van Or. leans, en Oudfecretaris van de Koninkiyke Akademie der Fraaije Letteren. XIXde en XXfle Deel, te Parys, 1776. in 8vo. Van deze gefchiedenisfen, die met de regeering van Keizer Conftantinus beginnen, en eindigen met de ; geheele vernieling van het Ryk in het jaar 1453, en dus : een tydperk van meer dan elf Eeuwen vervullen, zyn reeds twintig deelen uitgekomen, waar van het laatfte j eindigt met de verovering van de hoofdftad Conftantii nopelen door de Lateinen in het jaar 1204. Zoo dat de ! fchryver derzelven, indien hy tyd van leeven heeft» i nog een tydperk van twee en een;; halve Eeuwen zal ; moeten doorloopen, en nog eenige deelen van dit werk moeten laaten volgen. Voor het overige kan men zeggen , dat de Heer le | Beau zig overal als een verftandig en geleerd Schryver en als een Man van orde en deugd vertoont, wiens 1 oogmerk fchynt te zyn, om door het eenvoudig verhaal van veele euveldaaden en misflagen, dezelven als in ver*  460 LE BEAU, Historie van H vergelyking te ftellen met anderen, die flegts met verandering 'van tyd, tooneel, en uitvoerdercn, in alle Eeuwen, en onder alle foorten van regeeringen voorko-* men, en die dus yoor oogen te brengen aan voornaame' mannen, welke eenig beftier in hun Vaderland hebben. Waarom hy fomtyds vry lang ftaan blyft op zommige tydperken dezer historie, in welke, onder laffe bygcfoovige en ondeugende Vorftcn, de zeden van het volk verbasterd, en alle de fpringveeren van het Ryk verflapt waren. Waar van men, zoo men de Agtien voorige deelen wilde aanhaalcn, verfcheide voorbeelden zoude kunnen bybrengen. Om nn dit uittrekfel wat meer lichts by te zetten, dient aangemerkt te worden, dat Alexis Komnénos, wiens regeering in de twee voorige deelen begreepen is, in het jaar 1031 naa het öntcroónen van Nikeforus op den troon was geraakt, het ryk door zyne wakkerheid en moed voor deszelfs geheelen ondergang bevryd had. Dog de Oorlogen hadden hem belet, om met meer gevolg deszelfs herftelling te bevorderen; het geene inzonderheid veroorzaakt wierd door de menigvuldige invallen der Turken in dat gedeelte van klein Azie, waarvan de Grieken meesters waren, en die van de Hungaren en Patzinaken over den Donaw; dog voornamentlyk door de hevige Oorlogen, die hy had moeten voeren met de Normanfche helden Robcrt Guiscard en Boémond, die zig niet vergenoegden met het zuidelyke deel van Italië van het Kcizerryk afgefcheurd te hebben; maar het zelve nog in Ulyrie en Griekenland kwamen beftooken. Waar by men voegen mag de groote verwoestingen die in het Ryk aangeregt wierden door die talryke en ongefchikte Legers, welke door de raazerny der Kruisvaarten tot het verdelgen der Mahometanen in Azie wierden overgevoerd, en die in de daad de voornaamfte oorzaaken zyn geweest van des»  Laater Kcizerryk. ^51 deszelfs geheelen "ondergang > doordien de krygszüge der Turkfche volken, die zig aldaar gevestigd hadden> door deze geduurige oorlogen onderhouden wierd; zoo dat zy na verloop van twee eeuwen de Latynen geheel hebbende verdreeven, na het verloop van nog ruim anderhalve eeuwdaarnaaConftantinopole vermeesterd hebben. Alexis was in het jaar 1118 overleden, en wierd door synen zoon Joannes opgevolgd , met wiens regeering het XIXde deel dezer historie begint. Joannes was een fieugdzaam Vorst en dapper in den oorlóg. De Heer le Beau zegt van hem, dat hy verdiend had in de beste ty den van het Roomfche Ryk gebooren te zyn g-weest en dat hy de Marcus Aurelius van Couftantinopole ge' weestisO). Hy begon zyne regeering met eene edelmoedige daad, te weeten met Vergiffenis te verleenen aan zyne geleerde zuster Anna Komnena, die haaren man Bruennius op den troon had willen Verheffen (2) Na welke mislukte onderneming zy eene veragting voor denzelven opgevat hebbende, van zulke ftaatzuo-tfee ontwerpen afzag, en haaren overigen tyd verfleet, in een klooster, tusfen Homerus en Plato, ende godsdienfti/;heden haarer Ecuwe* Haar broeder dus op den troon gevestigd, vond wel haast gelegenheid om zig aan zyne onderdaanen bekend te maaken, In het eerfte hadden de ligtvaardige Grieken geringe denkbeelden van hem en noemde hem al fpottende Kalo, dat is, fchoon e, Joannes, daar hy integendeel klein, maager en vry leelyk was; doch zy veranderden wel haast ten zynen opzigte, wanneer hy beöorlogd wierd door de Turken,een volk dat in de oude tyden dezelfde ongemeetene vlakten en wildernisfen , die midden en in het Noorden van Azie gelegen zyn, eef doorzworven dan bewoond heeft, en welken by ons'onder CO Tome XIX. pag. 90. ibidem pag. 6 en 7. Alcem.Bibl.LDjeei..N.4. Gg  4ó« Le BEAU, Historie van 't der den algemeenen naam vanTartavye bekend zym Eén gedeelte van dit volk,'twelk tenoord-Oosten van de Kaspifche Zee woonde, was reeds in de Vide en Vilde eeuwen by de Grieken onder dien naam bekend. Daar andere Horden of Hammen, die benoorden de Kaspifche en zwarte Zee omgetrokken waren, onder dè naamea van Hunnen, Khazars, Abaren, en Magiars of Hungaren in Europa bekend waren geworden. Eene hunner horden of Hammen ,in het eerst in klein getal, (i) doch , vervolgens door toeloop van anderen vermeerderd, had niet alleen geheel Perfïe, maar ook Mefopotamie, Syrië cn Paleftina vermeesterde Ja zelfs was het eenen hunner opperhoofden gelukt in het jaar -ioó8, den Griekfchen Keizer Romanus Diogenes te verflaan en gevangen te neemen, en op deze wyze een gedeelte van klein Azie, (door de Grieken toen al Anatolê genaamd) te bemagtigen, en in de Rad Ikonium zynen Zetel te vestigen. Van welk volk in laater tyden de Osmanlis of hedendaagfche Otomannen gekomen zyn. Tegen deze Sultans was Keizer Joannes genoodzaakt den oorlog te voeren, en naa het behaalen van eenige voordeden gelukte bethein in 't Jaar 1120, de Turken tot aanTurfus in Cilicie te verdryven (2). In het volgende jaar 1121 had de Keizer gelegenheid om zyne dapperheid te betoonen tegen een volk door de Grieken Patzinakoi genaamd, het geene ook van Turkfchen of Tartaarfchen oorfpronk was, en eenige eeuwen te vooren ten noorden van de Kaspife Zee gewoond had , en toen ter tyde de landen tusfen denNieper enden beneden Donaw of Ister hebbende ingenomen, zig verftoutte om in het Keizerlyke gebied Rrooperyen aan te CO Herbelot Biblioth. Oriëntale, Artieles Turk, Turkeftan, Touiin, t 5elgiguki. (2) Tomé XIX. pag. u — 14.  Laater Keizerryk. te regten. De Keizer bedwong hen 'door eenen veldilag, waar in zy geheel overwonnen wierden, en hy gekwetst , fchoon hy groote blyken van dapperheid gaf in het overweldigen van eenen Wagenburg, die zy gemaakt hadden om zig te verdedigen. Aan het overfchot van dit volk, dat reeds dertig jaaren te vooren zoodaanig overwonnen en verdelgd was , dat van het zelve weinig weerbaare manfehap was overgebleven,, doch dat na verloop van een geflacht door de polygamie wederom tot een volk was aangewasfen, verleende de Keizer landeryen om te bebouwen (i). In het jaar 1123 beteugelde hy op dezelve wyze de Serviërs, een Venedisch of Slavonisch volk, dat zig in het westelyke of Opper Mefia eenige eeuwen te vooren had ncdergeflagen. Waaruit eene Oorlog ontftond met de nabuurige Hungaren, een volk zoo wel als de Patzinakers vanTurkfcheafkomste, en mede uit Azie gekomen uit de ftreekeh beoosten de Wolga; cn dat na veele verwoestingen in Duitsland en Italië te hebben aange* : regt, zig in de Xde Eeuw omtrent den Donavv gevestigd had. Deze menfehen waaren Christenen geworden zonder merkelyk veel van hunne voorige woestheid te verliezen; en hadden de ftad Beügrad, gemeenlyk Belgrado genaamd, in welke de Keizer bezetting gelegd had, veroverd en verwoest. In dezen Oorlog behaalde de Keizer eenige voordeden (2). In den jaare n 24, had hy verfchii gekregen met de Venetianen,die eenige verwoestingen aanregtten in de Eilanden van Griekenland; en in de twee volgende jaa* ren oorlogdehy wederom in klein Azie met de Turken ; doch dit alles was van weinig gevolg. I* (O Tome XIX pag, 14—17. fa) Ibidem pag. iS—34, Gg 2  ^(54 Le BEAU, Historie van V In de zes ISBtlle Jaaren van zyn leven, (te weten m de jaaren 1137 tot 1143 (1), veroverde hy geheel Ciliciè tot den berg Amanus toe op de Armeniërs ; waar van eenigen in hun vaderland door de Turken gekweld wordende, zig in dat bergagtige land gevestigd hadden. Verder onderfteunde hy Raimond, Vorst van Antiochie, tegen de Turken. Maar eene onderneeming om zig van die Rad meester te maaken mislukte den Keizer, die na verfcheide voordeden op de Turken in Pontus en Kappadocia behaald te hebben, een talryk leger in Ciliciè vergaderd had , om met bet zelve Syrië en Paleftina te heroveren, en die Landen wederom aan het ryk te brengen, van welken de Franken en de Latynen zig in hunne kruistogten meesters gemaakt hadden. Zyn voornemen was , om volgens de begrippen dier tyden, eene beedevaart te doen naar jerufalem, en dat wel verzeld door zyn leger. Doch dit voornemen had geen gevolg , om dat de Keizer in de lente van het jaar 1143 het ongeluk had van zig te kwetfen door eenen vergiftigden pyl, die uit zynen pylkooker gevallen was, aan welke wonde hy na eenige dagen kwam te overlyden. Op zyn doodbedde verklaarde hy zynen jongden zoon Emanuel, gemeendyk Manuel genaamd, tot opvolger (2), als verre den bekwaamften om den last te onderfchraagen van een ryk, dat van alle kanten aangevogtea wierd, en dus door eenen wakkeren Vorst behoorde befchermd te worden; gelyk Manuel zig ook in Zyne geheele regeering betoond heeft, welke hy in geduurigc Oorlogen heeft doorgebragt , te lang en te veelvuldig om van dezelven eenig omltandig gewag te maaken; en die het ook te minder verdienen, als gevoerd zynde in eenen tyd, waar in dekrygskunde cler aloude Grieken cn Ro- (1) Torna XIX pas. 80 — 84. (2) Ibidem pag. Sï — pi.  Laater Keizerryk. 4*5 Romeinen geheel buiten gebruik was geraakt, en als onbekend geworden by detoenmaalfche Grieken, die zig nog Romeinen noemden, doch de wyzen van oorlogen der westelyke barbaren en hunne ridderlyke oeffeningen en tDurnooifpelen overgenomen hadden; waar in'de Keizers dus uitmuntte (1) , dat het FrancoLatynfche volk van Antiochie zig zeer over hem verwonderde. Met deze zwakke middelen hield Manuel het nogtans gaande tegen veel onrustige nabuuren. Te weeten, metde Hungaren omtrent den Donaw, met de Turken in klein Azie of Natolie, met de Franken en Latynen, die zedert de eerfte kruisvaart in Syrië en Paleftina genesteld waren had hy telkens te ftryden. De laatften evenwel waren vry zwakke vyanden. In een vreemd land overgebragt, waren, zy verbasterd van hunne voorige moedigheid-, en aaa allerleie wellustigheden overgegeven, waar toe dezagtheid van de lugtftreek misfchien veel toebcagt. Hy oorlogde verder met WPlem, Konink van Sicilië». Zoon van Roger, op. welken hy een aanzienelyk gedeel-, te van het zuidelyk Italië, nu het Koninkryk van Napels genaamd, veroverde. Doch de- Grieken waren niet in ftaat om deze overwinningen te bewaaren, die meest door de onwilligheid en müitzugt der Normanfche leenheeren fchynen verkregen te- zyn geweest (2). Schoon in het gedrag van dezen Keizer meer dapperheid dan voorzigtigheid is te vinden, zoo dat men hem fomtyds niet van roekeloosheid kan vry fpreeken (3); heeft hy zig egter niet durven verzetten tegen den grooten kruistogt van den Duitfchen Keizer Konrad, en van Lodewyk den Vilden Konink van Frankryk, welke twee ... v ris Vor^ (1) Tome XIX. pag. 274 & 275. (2) Ibidem pag. 231 — a5»(3) Ibidem pag. 12% & 277- Gg 3  4.66 Le BEAU, Hiftorie van 't Vorften aan het hoofd van zuke talryke legers, als zelden verzameld zyn geweest, hunnen weg door het Griekfche Ryk moesten nemen. Hoewel nu die tweeleegers, hoe talryk zy ook waaren, onder het bevel van twee zulke eerfte Vorften minder vcrderffelyfc voor het Griekfche Ryk fcheenen te moeten zyn, dan die woeste hoopen van Edelen, verzeld met ontelbaare zwermen van het allerflegtfte gefpuis, welke het westelyke Europa in Azie uitgefpogen had, en die door eenen dommen geestdryver aangevoerd wierden ten tyde van de eerfte kruisvaart. Tot dezen togt integendeel waren de vorften en volken aangefpoord door den heiligen Bernardus, dat flonkerligt der Xllde Eeuwe, den laatften der kerkvaderen, die nogtans wysfelykhet opperbevel over den zeiven van de hand gewezen had. Onder zulke aanzienelyke en welmeenende aanvoerderen zoude men eene tamelyke goede krygstugt verwagt hebben ; maar het geld ontbrak. Ook zoude het niet mogelykgeweest zyn om inde meeste landen, welke men doortrekken moest, voor zoo groote meenigte menfehen de noodige leevensmiddelen te bekomen, al hadde men alle de fchatten van de waereld gehad. Zoo dat het dan niet vreemd ware, dat deze westelyke Christenen de Grieken hier en daar moesten berooven: die hen op hunne beurt, daar zy hen verfpreid vonden, doodiloegen. Zelfs wierd'er eene zonderlinge overeenkomst gefloten, dat zoo de Griekfche Heden in Azie geene levensmiddelen aan het leger van den Koning van Frankryk konden of wilden bezorgen, het den Franfchen vry zoude ftaan om dezelven te plunderen (2), Deze gevaarlyke overftrooming door het verfmelten dier talryke legers verdwenen zynde, had Manuel in de ver- 40 Tome XIX. £35. itftf. (2} Petros den I eremtsf.  Laater'Kei zerryk. 4*? verdere jaaren zyner regeeringe flegts te oorlogen met de te vooren genoemde vyanden van het ryk; het geene'hy met vry goeden uitflag gedaan heeft. Doch onder zyne vyanden moet men de Venetianen ook begrypen, die verbitterd door kwaade behandelingen, hunne kooplieden te Confhntinopolc aangedaan, eene vloot in het jaar 1172 uitzonden, die evenwel met flegten uitflag wederom keerde (1), In het jaar 1176 wierd het leger van Manuel in eene naauwe doortogt door de Turken geheel geflagen; doch hy en zyn overige volk verkregen den vryen aftogt van den Sultan van Ikonium ;en fchoon deze nederlaag van geene groote gevolgen warfe, fcheen zyne byna roekelooze dapperheid door dit ongeluk, gelyk ook door de jaaren en de verzwakking van zyn lichaam, zeer verflaauwd te zyn, en vier jaaren daar na, in het jaar 1180,, kwam, hy te overlyden. De Heer le Beau geeft ons (2) eene korte fchets van het gedrag van Manuel, dien hy den laatften-d. Sr rvomnénen noemt, het welke hier ten voornaaraften op uitkomt , dat hoewei hy het ryk met eene wcergadclooze dapperheid befchermd heeft, het overige van zyn bellier egter zeer te laaken is geweest, en het ryk zeer verzwakt heeft, dewyl hy zyne onderdaanen met al te zwaare fchattingen overlaadden; die niet alleen ten prooi wierden gegeven aan fommigen zyner dienaaren,maar door hem zeiven dikwyls onnut verfpild; zoo dat hy in de laatfte jaaren, om zyn krygsvolk te onderhouden, tot die kwaade fchikking vervallen ware, om hetzelve ten kosten der Provintien en Steden van het ryk (3) by inlegering te onderhouden, alwaar het, als naar welgevallen, niet alleen zyn O) Tomc XIX. pag. 40Q —-414. (i) Ibidem pag. 466 — 4S». Cs) Ibidem pag. 473 & 474. Gg4  468 Le BEAU, Historie van 't zyn onderhoud, maar ooi veel meer, gewoon was af te persfen; zoo dat de gemeente daar door tot het grootfte verval en armoedegebragt wierd, en geheel buiten ftaat gefteld om de verder noodige belastingen te kunnen opbrengen. In het begin van het XXfte deel (i) fchildert de Heer le Beau den toenmaalfchen toeftand van het Keizerryk met deze woorden af. „De drie eerfte Komnénen hadden ,, het ryk wederom wat opgebeurd, doch meer op heb„ bende met de glorie dan met den welftand van het 3, zelve, hadden zy zig te weinig bezig gehouden, „ met de inwendige gebreeken van het zelve fe ge„ neezen; en terwyl zy aan de vreemde volken het hoofd „ moesten bieden en de inbreuken van buiten her„ ftellen, hadden zy te weinig agt gegeven op de be- dekte vyanden , die het van binnen ondermynden. „ De roofzugt en overdaad, twee onaffcheidelykc ge. zellinnen, de elende en het misnoegen des volks, » 't welk overladen was met fchattingen en reeds rp3, ftand in het hoofd had; de verdorvenheid derftaatsdie3, naaren, die regt en onregt en den Vorst zei ven te „ koop veilden; de domme begrippen in den Godsdienst, „ die in ydele bygeloovigheden verbasterd was; de A. ontugt, die te gelyk met den Vorst op den troon gem ze£tn> n°S fterk'er heerschte dan hy zelf: In een „ woord, alle deze ongeregeldheden voorfpelden de uiaf terfte rampen, indien men van eenen opvolger „ geen herftel van dit alles mogte verwagten. Maar dit „ was verre boven de jaaren en het verftand van Alexis, „ den II, Zoon van Manuel Deze Alexis was een kind van elf jaaren, geregeerd door zyne moeder, die haaren minnaar, ook Alexis genaamd (O Tomé XIX. paj. i & 2^  Laater Keizerryk. 469 naamd en eenen neef van den Keizer, tot beftierder van den ftaat had genomen , met zulken ongelukkigen uitflag, dat zy alles in de uiterfte verwarring bragten, en aan eenen anderen neef van den Keizer, Andronikus genaamd, die veel meer fchranderheid bezat, doch te gelyk veel ondeugender was dan zy, gelegenheid gaven, om hen van het bewind en te gelyk van het leven te berooven. Deze Andronikus, na dat hy zig eerst als beftierder van het ryk had opgeworpen, in fchyn om het algemeene welzyn en dat van den jongen Keizer te behartigen, liet hem naderhand om het leven brengen, en wist zig zeiven op den troon te verheffen ; welken hy als een bloeddorftige dwingeland bekleed heeft geduurende den tyd van twee jaaren, waarna hy door het ongenoegen van het volk de kroon en»het leven verlooren heeft, en met veele mishandelingen ter dood is gebragt (1). Een ander aanzienlyk man , Ifaak Angelos genaamd, wierd in deze omwenteling, als by toeval, door de gemeente voor Keizer uitgeroepen : doch hy was geheel onbekwaam om den gefchokten ftaat te herftellen, dewyl hy in zyne regeering geene de minfte blyken van eenig gezond verftand gaf: zoo dat alles hoe langer hoe erger liep geduurende de tien jaaren zyner regeeringe ; na welke hy door zynen broeder Alexis genaamd onttroond wierd, die even lafhartig en onbekwaam was alshy, en nog tot in het derde jaar der XlIIde [Eeuwe den naam van Keizer gevoerd heeft. Onder deze twee veragtelyke Vorften, in een tydperk van agtien jaaren, wierd het ryk zoo kwaalyk beftierd en verzwakt, dat het te gelooven zy, dat de geweldige en willekeurige regeering van Andronikus, welke nog eeni- gs CO Tomé XIX. pag. 55 —• ntf. Gg 5  470 LeBEAU, Historie van 't ge bekwaamheden bezat (i), minder kwaad veroorzaakt zoude hebben. Onder de regeering van Ifaak, fcbudden de Bulgaren het juk af, die zig eenige Eeuwen te vooren in Neder Mefien gevestigd hadden,maar in de Xlde Eeuwe door den Keizer Bafilius den Ilden te ondergebragt waren. Dit was wel een groot verlies cn, verzwakking voor het ryk, dat tot dien tyd door de Saw en den beneden Donaw was beperkt geworden; cn dit verlies, gevoed met andere nadeelen, die daaraan van de Turken in Azie wierden toegebragt, en vooral de inwendige verzwakking van het zelve , deeden het veel laager daalen dan ooit te vooren. Hoewel het eerst geheel te onderften boven is gekeerd door de manhaftige en onderneemzieke volken van hetwesten, die toen ter tyd, hoe groot ook de nevelen van onkunde onder hen mogten zyn, eh hoe geringe vorderingen zy ook in Haaten krygskunde mogten gemaakt hebben, «Je toenmaalfche Grieken in dapperheid zoo verre overtroffen, a!s wel eer de oude Grieken de inwoonders van] het westelyke Azie, wanneer die door de Perfiancn. tot een foor; van eene vreedzaame flaverny gebragt waren. De godsdienftige raazerny der kruisvaarten, die aan Europa oneindig veel volk gekost, do ch in andere opzigten wederom voordeel toegebragt heeft, hield nog aan, fchoon 'er zedert de eerfte van die togtenruim eene eeuw verloopen was. Hier by kwam de groote verbittering der Latynfche Christenen, die niet zonder reden de Grieken voor een lafhartig en verraaderlyfc volk hielden. Een' togt van Keizer Frederik, Barbarosfa bygenaamd, had hen in die verbeelding wonderlyk verfterkt. Van dezen geeft de fchryver (2) een vry omftandig verhaal, uit het welke men van den kant der Grie- (1) Tome.XX ptg. 114 — 114. CO ibidem pag. iS.tf-üi».  Zoneter Keizer ryk. 47r Grieken niet anders befpeurt , dan de a'Vbaatelykfte verraaderyen met zeer weinig moed en krygskunde gepaard ; en van den Duitfchen Keizer, dat hy een wakker cn verftandig Vorst fchynt geweest te zyn, die zyn volk op de plaatfen, daar zy niet kwaalyk behandeld wierden, onder eene vry goede krygstugt wist te houden; zoo dat zy flegts door den afbreuk die hun gedaan wierd, en door de noodzaakelykheid om zig met geweld van levensmiddelen te voorzien, hier en daar genoodzaakt waren , om tamelyke groote Uagtingen onder de Grieken aan te regten, en nog veel grooter onder de Turken in Natolie, die hun op dezelve wyze den vryen doortogt en levensmiddelen aangeboden, doch hen even trouweloos gehandeld hadden. Zoo dat dit talryke leger van ruim 30, ,00 mannen, in Syrië aankomende, -zeer verfmolten was. De aller aanmerkelykfte kruistogt der Franken en Latynen wierd in het jaar 1202 aangevangen, en dit onweder daalde door eenen te zamenloop van omftandigheden op het Griekfche Keizerryk neder. Een Priester te Neuilli in Champagne, Foulque genaamd, die in gezond oordeel verre beneden, maar in geestdryvery verre boven den heiligen Bernard te houden was, had met zyne ongefchikte predikgaven en donderende ftemme eene mcenigte Franfche Edelen tot het aanvaarden van het kruis bewogen, by gelegenheid van een tournooifpel dat ergens in Champagne gehouden wierd. Deze godsdienftige yver floeg- verder voort, zoo dat verfcheide Franfche Vorften en andere Grooten, waar onder mannen waren van uitmuntende bekwaamheden en waardig om in eene laater Eeuw te leven, de hoofden wierden van deze grillige onderneming, waar van Pauslnnocentius dellldeookdeaandryveren begun* ftiger was. Het voornemen was omJerufalem,de heilige ftad»  474 Le BEAU, Historie van 't flad, die in het jaar 1187 door de Latynen verboren was, op nieuw te gaan veroveren; en hier toe had men een leger van 4500 Franfche Ridderen, 9000 fchild-, knaapen, en omtrent ao,coo mannen voetvolk by een gebragt; eene magt genoegzaam om onder eene goede aanvoering alle de legers van het Mahometaanfche Azie overhoop te werpen. Door de voorige rampen , die de landtogten door Duitsland, Hungaryen, en het Griekfche ryk tot in Syrië toe, verzeld hadden, begreep men eindelyk.dat het beter was om dit volk te water daar naar toe, of naar Egypte, daar deroofzugt veelen van dit leger naar toe lókte, over te voeren. Maar hoe zoude men zoo groot getal fcheepen hiertoe nodig vinden in de havenen van Provence? Te Genua en te Pifa zoude het mogelyk beter gegaan hebben; maar de beste gelegenheid hier toe deed zig op te Venetië, de grootfle Zeemogenheid dier tyden, fchoon het gebied van het zelve op het vaste land zig toen maar weinig buiten de hoofdflad uitflrektte. De onderhandeling wierd dan aangevangen, en men wierd het eens met den Raad van die Rad en met den Doge, Henrico Dandolo genaamd, eenen man meer doorfleepen en fchrander, dan men in dien tyd zoude hebben kunnen verwagten. Deze Franco - Galliërs hadden in hunnen drift eene overeenkomst geflooten, om voor de overvoering van hun krygsvolk en paarden, de kost en het verder onderhoud, geduurende een jaar 85000 marken zilver te betaalen,. zonder na te reekenen dat dit zeer verre het vermogen van hen allen te boven ging. Het was verder niet te verwagten dat een handeldryvend volk, aan wien de waarde van het geld te wel bekend was, hen dit uit godsdienftige inzigten kwyt zoude fchelden, alzoo min als dat men de voldoening van het zelve van Rome zoude verwagten, alwaar men altyd meer voor ontfangen dan geven is geweest  Laater Kcizcrryk. 47§ weest. Hier was goede raad duur: maar de fchrandere Dandolö vond een uitmuntend middel uit, om die zwaarigheid uit den weg te ruimen, hier in beftaande; dat de Franfchen met vegten konden betaalen , door Zara en eenige andere Heden van Dalmatie, die zig tegen de Venetianen opgeworpen hadden, voor hen te veroveren ; en dan geduurende den winter aldaar onderhouden te worden , om in den voortyd van het volgende jaar 1203 naar Syrië of Egypte te worden overgevoerd. By ongeluk liep deze Ridderlyke togt regelregt aan tegen de oogmerken van Innocentius, die verboden had eenige Christenen, hoe ook genaamd, te beoorlogen, te vermoorden of te berooven. De voornaame hoofden dezer togt waren ook wel van dat zelve begrip, maar de omftandigheden deeden hen veranderen, en na eenige verfchillen ftak de vloot over naar Dalmatie, veroverde Zara, en het leger betrok de winter quartieren in dit evengenoemde landfchap. Ondertusfchen was 'er iets voorgevallen, het geene de togt naar Conftantinopole te weege bragt, op welke niemand dezer zwervende helden gedagt had. Ditwicrd, zoo als meer wacreldfche zaaken, door eenen te zaamenloop van omftandigheden veroorzaakt, van welken de listige Dandolo zig wonderlyk wel wist te bedienen. Een Zoon van den Keizer Ifaak, die agt jaaren te vooren afgezet was, had uit zyne gevankenis weeten te ontfnappen naar Italië, alwaar hy aan verfcheide deuren geklopt had, zelfs by den Paus; maar overal weigerend antwoord bekomen hebbende, had hy zig eindelyk by de hoofden dezer Kruisvaart vervoegd, die hem het oor hadden beginnen te leenen door de groote aanbieding van twee maal honderd duizend marken zilver aan hun leger te zullen uitdeden, en verder magtigen byftand te zullen verkenen om het heilige land te herwinnen De  474 Le BËAU, Historie van 't De Paus was en bleef tegen deze aanbiedingen, en ooi-deeldehet,niet zonder reden,als eene afwyking van hun hoofdoogmerk, dezelve aantenemen. Hy bevestigde zyne redenen, naarden fmaakdier tyden, met het voorbeeld van de huisvrouw van Loth, die uit Sodom gaande te rugge keek. Doch de 200, coc marken zilver woogen veel zwaarder dan alle de redenen van Innocentius. Te meer, om dat men langs dien weg 'de eerfte onderneming hoopte te bevorderen; en hoewel eenigen onder dat voorwendfel afdroopen, was het leger door den byftand der Venetianen en van anderen uit Lombardie in getal vermeerderd; zoo dat het omtrent 40, coo mannen beliep. Na dat het Paaschfeest met veel Godsdienftigheids gevierd was, vertrok de vloot, uit omtrent 502 Vaartuigen beftaande en aan boord hebbende het bovengenoemde krygsvolk, in de maand April van het jaar 120 5 naar Corfou en van daar naa Conftantinopole. Toen men omtrent die hoofdftad gekomen was, landde men te Chalcedon , en begaf zig naar het naabuurige Chryfopolis, thansScutari genoemd, beiden gelegen aan de overzyde van Conftantinopele, omdat men aldaar één beter en veiliger legplaats had voor de fchepen, dan in de Propontis ten westen van de ftad (1). Kort nadat het leger zig hier nedergeflagen had* viel'er eene kleine ontmoeting voor, die den Grieken den moed moest benemen; te weeten , 81 Franfche Ridders, die te landewaarts ingereden waren, om eenigen van hun voetvolk die voeder en buit ophaalden te befchermen, wierden door wel 500 Griekfche Ruiteren ontmoet, die in het eerfte eenigen tegenftand fchenen te willen bieden , doch by den eerften aanval van deze zwaar gewaapende mannen , die zy de duivelen van het westen noemden, zeer fpoedig de vlugt namen (2). De (o Tome xx. juj, 399—414. (a) Ibidem pag. 415 & 416.  Laater Keizerrjk. ^'y De Verdere tegenweer der Grieken was niet beter, want weinige dagen daarna wierd het leger over den Bosphorus gevoerd, en in de eerfte landing door wel zeVen iig duizend Grieken aangetast, die evenwel fchielyk de vlugt namen. De Voorftad Galata aan de andere zyde van de haven, na zyne kromme of hoornagtige gedaante Keras genaamd, wierd veroverd , en de ketenen , die over den mond derzelve geipannen waren, in ftukken gebrookem De Franfchen, de haven omgetrokken zynde, begonnen de ftad aan de westelyke of landzyde aan te tasten , terwyl de Venetianen die aan de noordzyde door de haven te waater beftookten. Het gelukten dezen laatften in eenen aanval den ftandaard van St. Marco op de wallen te planten. Terwyl dit gefchiedde ende Franfchen ook by eene poort een aanval deden, hadden de Grieken door de andere poorten van de landzyde een zeer talryk leger uitgebragt, zoo dat de Franfchen in plaats van ftorm te Ioopen genoeg bezig gehouden wierden om deze groote overmagt het hoofd te bieden; doch de lafhartigheid der Grieken was zoo groot, dat fchoon zy dooreenen dapperen Krygsman, Theodorus Lascaris genaamd, wierden aangevoerd , zy egter zig naar binnen lieten dryven , en niets anders uitwerkten, dan dat de Venetianen zig tot hulp der Franfchen moesten fpoeden , en daar door van hunnen zoo wel gelukkenden aanval afzien. De lafhartige Alexis, ondertusfen bevreesd zynde geworden , ontruimde de ftad en nam de vlugt, en zyn broeder Ifaak (Vader van den jongen Alexis, die in het leger der Latynen zig bevond) wierd voor Keizer uitgeroepen, waar door het aanftonds vreede wierd tusfcn de belegeraars en de belegerden ; en dezelfde verbintenislén, die met den Zoon  jfiS Le BEAU, Historie van *t Zoon gefloten waren, wierden door den Vader aange« noomen (i> Deze Vorst, wiens verftand altyd zeer ftomp was geweest, en die daarenboven op bevel van zynen broeder van zyn gezigt berooft was, had deze voorwaarden aangenomen ten deele uit onkunde, en ten deele om dat zyn zoon, die wyzer was danhy, zig volgens alle de beginfelen van eer verpligt vond tot het nakoomen derzelven. Ook was men overeengekomen, dat de togt naar Palestina tot in het volgende jaar uitgefteld zoude worden; waar op het zeegenpraalende leger naar de overzyde van de haven keerde, en zig te Galata nederfloeg, alwaar het overvloedig van het noodige voorzien wierd. Sommigen van het Krygsvolk kwamen van tyd tot tyd in de ftad; alwaar zy allen met de grootfte verwondering getroffen wierden, over deszelfs grootte en over de aanzienelykheid der gebouwen; waar by men niet alleen niets vergelyken konde, dat in die onwetende tyden in Frankryk en Duitsland te vinden was; maar waar voor ook de beste fteden van Italië,zoo als Rome, Milaan, Venetië , en Genua zwigten moesten. Deze vriendfehap tusfen de Grieken en de Latynen was egter van geen langen duur. Het opbrengen van de 200., oco marken zilver moest noodzaakelyk veel moeielykheden veroorzaaken, zynde eene der voorwaarden, die bynaa onmogelyk vervuld konde worden: ten minften niet dan in eenen langen tyd. Geen minder zwaarigheden waren 'er gelegen in de beloften van den Griekfchen Patriarch om den Paus van Rome tot opperhoofd der geheele Christelyke kerke te zullen erkennen, het geene veel gemakkelyker te belooven was, dan dc toeftemming daar op van de Griekfche Gees- (1) Tem; XX. pag. 429 — 444.  Laater Keizerryh Geestelykheid en gemeente te verkrygen. Doch eer het daar toe komen konde, viel 'er iets voor, dat den haat der Grieken zeer ontlteken moest, en hun tegen de Latynen eene groote verbittering inboezemen. Eenige Krygslieden van den Graave van Vlaanderen in de Stad gekomen zynde, wierden door eenen Latynfchen Koopman rykelyk onthaald, en aangemoedigd om eene Moskee der Mahometaanen die in de Stad was te plunderen, en die ongeloovigen te vermoorden. Dit volk, door den Griekfchen wyn verhit (i), lloeg handen aan het werk om dat fnoode voornemen uit te voeren; doch eene meenigte Grieken op de been gekomen zynde, wierden zy genoodzaakt zig met het zwaardeenen weg te baanen, om uit de Stad te geraaken> en ten dien einde ook brand in twee of drie huizen te fiigten. Dan dewyl dit des nagts en met eenen hevigen wind voor* viel, nam de vlam zoodanig de overhand, dat het wel agt dagen duurde eer men den brand bluffen konde, eri veele duizende huizen in de asfche gelegd werden; hoewel dè edelmoedige Opperhoofden van het Leger alles tot redding en behoud aanwendden; doch met dit al den haat en verbittering der Grieken niet kondén wegnemen,, De domme Keizer Ifaak had zig ondertusfehen veragtelyk gemaakt door eenige dwaasheden, die men hem had laaten doen om het Gemeen te behaagen ; als by voorbeeld het onder de voet werpen van een Kolosfus-beeld van Minerva, dat door de bygeloovigheid tot dus verre was gefpaard , doch nu moest weggenomen worden, om dat het met den eenen arm naar het Westen reikte, en dus, zeiden zy, de iTatynen 'chcen te nodigen (2). Ook wierd de Jonge Alexis, die egter zco zot niet was als zyn Vader ,• wel haast haatelyk by dé Grie- CO Tomé XX. pag. 456—459. (2) Ibidem, pag. 459—463- Algem. Bibl. I. Deel N. 4. H h  475 Le BEAUj Historie van '* Grieken, dewyl hy groot behaagen fcheen te fcheppeïi in de krygsoeffeningen, vermaaken en woeste vrolykheid der Franken en Latynen , het geen dan te wege bragt, dat een zeefcere Alexis Dukas, Murzuflos bygenaamd, het volk tegen de Franken aanhitfte. Doch eene groote meenigte daar van met hem uitgetrokken zynde , om eenen kleinen hoop Franken te overvallen, wierd zoo wel ontfangen, dat hy moeite hadde, om het na verlies van veelen van zyn volk, in de Stad te ontvlugten. De Franfchen en Venetiaanen door deze vyandlykheden getergd, vonden goed om van de Grieken voldoening te eisfchen, en by gebrek van dien hun den Oorlog aan te kundigen. Dit gebeurde in het begin van het Jaar 1204. Zes Edelen uit het Leger begaven zig naar den Keizer, en kundigden hem den oorlog aan, byaldien hy geene voldoening wilde geven. Een welfpreekend Edelman uit Artois voerde het woord» en zonder te fchelden, doch zeer ernftig fpreekende, eindigde hy met deze nadrukkelyke woorden, „ Onze s, Vorften zyn niet gewoon den Oorlog te voeren, by j, verrasfing en zonder die aangekundigd te hebben; Gy 3, kunt nu zoodaanige party kiezen , als het u be„ haagenzal". De Byzantynfche Autokrator zweeg, en verbleekte, zoo als ook zyn Zoon; en de Gezanten, geene voldoening verkrygende, gingen weg, en keerden naar het Leger (1). De Oorlog wierd dan begonnen, en de Grieken ondernamen de Vloot der Latynen, die in de haven Keraslag, met brandfchepen te vernielen, welke met eenen zuidelyken wind in die haven ingeftuurd wierden; doch deze pooging wierd door de wakkerheid der Venetiaanen vernield. In (O Torhe XX. pag. 464-466.  Laater Keizerryh 478" In dit begin van den oorlog wierden de twee Keizers, Haak en zyn Zoon Alexis, afgezeten ter dood gebragt; Pelyköok nog een derde, welken het Gemeen van Conftantinopole opgeworpen had, zoo dat Murzuflos in het bewind geraakte. In het begin van het zelve zogt hy de braave Ridderen, die hembeftreden, door eene fchandelyke verradery te verfchalken met hen in de ftad te lokken: Maar Dandolo, die den fchelmfchen aart der Grieken beter kende, dan zy, waarfchuuwde hen, Dit veroorzaakte groote verbittering onder de belegeraars, waartoe niet weinig hielp, dat een zeekere Cardinaal, die zig als afgezondene van den Paus in het Leger bevond, volkomen van het zelve begrip wierd ; en dat wel voor al door de geestelyke ongehoorzaamheid der Grieken ; waarom hy dit trouweloos en te gelyk onregtzinnig volk aan de regtmaatige wraak der Latynen overgaf, en voor het uitvoeren van dezelve de behoorlyke aflaaten verleende. Met zulke hulpmiddelen gefterkt ondernamen de belegeraars om eene Stad aan te tasten, waarvan het getal der inwoonderen wel op een millioen menfehen ge* fchat wierd, en die naar de wyze van belegeren en het krygstuig dier tyden buiten gewoon bevestigd, en van al het noodige tot verdeediging voorzien was. Waar by men het zoogenaamde Griekfche vuur (*) mag voegen , waar van zy zig zoo dikwyls met groot voordeel be* diend hadden , en dat in dit geval van verfchrikkelyke uitwerkingen konde zyn, om dat de zyde der Stad , die tegen de haaven aanlegt , te water met de vloot der Venetiaanen beftormd wierd, op welke men het Franfche Krygsvolk ook ingefcheept hsd. Dewyl nu ver» (*) Uitgevonden 3n de Vilde Eeuwe, dooï eenen Sjrier, Kallinüeus genaamd* Hh a  480 . L E B E A U, Historié van 't verder deze belegering door Niketas en door de overwinnaars flegts eene hand vol volks waren in vergelykinge van de overwonnenen, bleef een groot getal der eerften aldaar, waarby nog een groote toeloop kwam van de Franco-Latyncn die in Paleflina gevestigd waren. Want men had aldaar eenen ftilftand van wapenen met de Mahometaanen gemaakt, en van de kruisvaart, die tegen hen beftemd was, afgezien. Ondertusfen hadden de Grieken eenen Theodorus Laskaris tot Keizer opgeworpen (3). Doch het geene verder tuilen hen en de Latynen, hunne overwinnaaren, voorviel, is buiten het beftek van dit boekdeel; en zal naar gedagten door den Heer Le Beau in het vervolg van zyn werk verhandeld worden. Waarom wy dit uittrek fel hier befluitcn. C O Tomé XX. p:g. 5S5 & 53*. CO Ibidem pag. 536—53?. C3) Ibidem pag. 503 & 544. III.  4^3 The HISTOKT of AMERICA, by WiLHAM roeertson, D. D. &c. dat is: HISTORIE van AMERIKA, door William Robertson, Doctor der Godgeleerdheid, enz. a Dceien in 4t0« 1777- [Vervolg van bladz. 344 — 375»] T"*Ve Heer Robertfon, vervolgt zyne Historie, na den JLJ dood van Columbus, by den aanvang van zyn derde boek, in deezer voegen, III. De Spaanfche Volkplanting in Hispaniola had by trappen de gedaante eener gereegelde en voorfpoedige Maatfchappye gekregen; dog , dewyl de Indiaanen vry verklaard waren, en de Spanjaards, wier getal door ziekte flerk afnam, niets zonder hen wisten te verrigten ; en dewyl de helft van 't geene de Mynen opbragten, voor den Koning benaderd wierd, moest Ovando, om den ondergang der Volkplantinge te verhoeden, andere fchikkingen maaken. Hy deelde de Indiaanen, onder eenige bepaalingen, wederom aan de Spanjaarden toe, cn bragt des Konings aandeel, in het .voordeel der Mynen, op een vyfde deel. De Indiaanen, voelden het juk der verdrukking, na eene kortflondige ontheffing, nu zwaarder prangen; en de Spanjaarden merkten hunne poogingen, om het te ontworstelen, als een' opftand aan, dien zy door de wapenen ftraften. Dapperheid, kundigheid, en orde Ronden in deezen ftryd over, tegen kleinmoedigheid, onkunde, en wanorde ; de eerften, gaven aan de Spaanfchcn eene overmagt, die hen de Indiaanen voor eene minder foort van weezens deed houHh 4 den,  4H W. ROBERTSONS, den, en op de wrecdfte wyze, zonder onderfcheid yan rang of Raat, ecnpaarig tot de verachtelykfte SLverny brengen. Dikwils wierden hunne opperhoofden, door het verfocijelykst en Jafhartigst verraad , omgebragt; zoodat eindelyk alles onder 't juk boog; en de arbeid dier geheele Natie, tot de Mynwerken befteed, leverde fpoedig groote fchatten op , welken veel volks naar Amerika lokten, waardoor de Volkplanting bleef bloeijcn. Zo geftreng als Ovando de Indiaanen handelde, zo wys cn billyk beftuurde hy de Spanjaarden, wier pplettcnheid hy wist te wenden tot nuttiger werkzaamheden, dan het zoeken naar goud. Nieuwe Steden wierden gefticht, en Suikerplantagicn aangelegd, die zo wel ilaagden, dat zy de voornaamfte bron van welvaart wierden. Ferdinand, nu het vermeerderend nut der nieuwe bezittingen befpeurende, begon zyncaandagt naar dien kant te vestigen, en aan zyn doorzïgt is Spanje veele dier inrigtingen verfchuldigd , welken allengs dat Syftem* van diepe, doch nayverige ftaatkunde vormden, volgens 't welk dat Ryk zyne Staaten in Amerika beheerscht. Hy rigtte te Seville een rechtbank van koophandel op, beftaande uit bekwaame en aanzienelyke leden , aan welker afgefcheiden en uitgeftrekt rechtsgebied hy de Amerikaanfche zaaken onderwierp : hy vestigde eene Kerkelyke regeering, van hoogen en minderen rang in Amerika; tevens behendig zorgende, dat de Paus daar nimmer yeel invloed mogt verkrygen: ook mogt zonder byzonder verlof van zynen Raad, niemand naar, noch ook eenig goed uit, Amerika gevoerd worden. Ondertusfchcn dreigde het geweldig verminderen der Indiaanen, zo noodig tot den arbeid, de Volkplanting met haaren ondergang. Een Milh'ocn inwooners, waarop Hispaniola gereckend wierd ten tyde der ontdekking, was  Historie van Amerika. 485 was in 15 Jaaren op zestig duizend verminderd. Zwakker dan de Europeaanen, ongewoon aan arbeid, waarvan zy een' doodelyken afkeer hadden, bezweeken zy onder de geweldige verdrukking, of wierden door ziekte , hongersnood, en wanhoop verteerd. Tot onderftand der Volkplanting, lokte Ovando, onder een valsch voorgeeven, veertig duizend bewooners der Lucanfche Eilanden naar Hispaniola; daar zy in de elende hunner broederen deelden. Eer Ovando in 1509- naar Spanje terug geroepen wierd , was Porto Rico door zyne bevelhebbers aan de Spaanfche Magt onderworpen ; en men had op nieuw een uitgeftrekt gewest, nu Yucatan genoemd , ontdekt; en Cuba rond zeilende, tegen voc* rig vermoeden gezien dat het een Eiland was. Diego, Zoon van Columbus, langen tyd door *t Hof te leur gefteld, had aanfpraak op zyn's Vaders recht gemaakt, voor den Raad van Indiën; en door eene zeldzaame rechtvaardigheid, zyn geding tegen den Koning gewonnen: hierby kwam de invloed van het Huys van Toledo, waaraan hy door huwelyk vermaagfchapt was, en waardoor hy eindelyk nog zyne aanftelling tot Gouverneur , in plaats van Onderkoning, gelyk hem toekwam, verkreeg; hy vestigde naar's Konings last, op 'c kleine Eiland Cubagua, eene Paarlvisfchery die zeer wel Haagde. 'tWas omtrent deezen tyd, dat men, op nieuwe ontdekkingen bedagt, tot den 40^" graad zuider breedte gezeild, met verwondering bevond, dat het vaste land van Amerika zig by aanhoudenheid langs den Oceaan bleef ftrekken: Men ondernam dan ook verder zig op de vaste kust te vestigen; waartoe aan Ojeda, een gebied van Caap de Vela af tot de golf van Dariën toe, en aan Nieuesfa, een diergelyk gebied van die golf af tot aan Caap Gracias a Dios toe verleend wierd. De wyze der Hh5 be-  48<5 W. ROBERTSONS, bezitneeming hun voorgefchreven, is zekerlyk zo buitenfpoorig en byzonder als iets dat in de Historie voorkomt. Zy moesten den inwooneren by hun aanlanden voorhouden het Christen Geloof; het opperfte recht van den Paus, over alle de Koningryken der aarde; de gift Van hun Land, door zyne Heiligheid aan den Koning van Spanjen gedaan, aan wiens gezag en Godsdienst, zyzig hadden te onderwerpen; of by gebreke van dien, zouden zy te vuur en te zwaard vervolgd, tot flaaven gemaakt, en uitgerooid worden. De Inboorelingen aldaar, Rout enjoorlogszugtig, wien deeze handelwyze onbegrypIyk voorkwam, verzetteden zig met kragt tegen de Spanjaarden , en velden met vergiftige pylen veelen ter neder. Ziekte van anderen, verlies van Schepen op de onbekende kust, en onderlinge tweedragt, deeden hunne onderneeming mislukken; een klein overblyffel hield flegts ftand te St. Maria el Antigua, in de golf van Dariën, onder 't bevel van Vasco Nugnez de Balbao, die in den hoogften nood door beleid en dapperheid uitmunt,, te. Ook wierden Francois Pizarro en Ferdinand Cortes gevormd tot groote bedryven in deze fchool van tegenfpoeden; en door dezelven niet afgefchrikt, lag men zig in 1511- op de verovering van Cuba toe. Defpocdig gemaakte Fortuin van eenigen, en de bezwaarlykheid van 't voortzetten der Myn werken, uit hoofde van het Uitfterven der Indiaanen, verfterkten kragtdaadig den geest van onderneeming dier tyden. Een enkele Cazi, que boodt op Cuba kortftondigen wederftand ; tot de vlammen vcrweezen zynde, vroeg hy aan een' MonHik, die hem tragtte te bekeeren, door hem de hemelfche vreugde voorteftellen; Of in dien Hemel ook Spanjaarden kwamen? en toen deeze antwoordde; geene andere dan goeden; hernam hy ,, de besten zyn ondeu,, gend, ik wil naar geene plaats gaan, daar ik dat ge- „ vloekt  Historie van Amerika. 487 w vloekt geflacht kan aantreffen". De gemaklykheid der «anzienelyke verovering yan Cuba moedigde nieuwe onderneemingen aan. Juan Ponce de Leon, die voorheen Porto Rico bemagtigd had ; en die, geloof flaande aan eene overlevering der Eilanders, dat 'er ergens eene Fontein was, welker water kragt had tot vernieuwing der jeugd, dezelve onophoudelyk zogt; rustte in A°, 1512, op eigen kosten, drie Schepen uit, waarmede hy, na 't aandoen der Bahama Eilanden, zuidwestwaards een land ontdekte, 't welk hy Florida. noemde, dog te zwak om 'er zig tegen den wil der moedige InboorelinT gen te vestigen, keerde hy naar Porto Rico te rug. Balbao, door zyne medgezellen inde kleine Volkplan. ting van St. Maria in Dariën tot hun Opperhoofd gekoren , tragtte door een' gewigtigen dienst, by Ferdinand zig in dien post te doen bevestigen; en had kort hierna het geluk, eene ontdekking van groot belang te doen, Op een' zyner togten had hy een' jongen Cazique aangetroffen, die verwonderd over een' feilen twist tusfchen twee Spanjaarden om eenig goud, hen dus toefprakj „ Hoe kunt gy over zulk een kleinigheid twisten ? Zyt „ gy zo begeerig naar goud ? ik kan u naar een gewest „ leiden, daar de geringfte gereedfchappen 'er van ge. „ maakt zyn": hen, op hun wedervraagen, voorts berigtende, dat zy na zes Zonnen, dat is dagreizen, zuidwaarts eene andere Zee zouden vinden, naby welke dat ryk gewest gelegen was. Dit was het eerfte berigt, 't welk de Spanjaarden kreegen yan de Zuidzee en 't nu bekende ryk van Peru, Bilbao brandde van yver en Relde alle mogelyke middelen in't werk om derwaarts te fpoeden. De Landengte van Dariën, die hy over te trekken had, is flegts 60 mylen breed; dog een keten van hooge bergen, met ondoorgangbaare bosfchen be» dekt, en in ftaat om de aanvallen van twee tegengeftelde Oce-  48S VT. ROBERTSONS, Oceaanen te weerftaan, loopt 'er door. De valleijenzva moerasfen, en dikwils overftroomd; en breede ftroomen fnellen 'er van de hoogten af. Balbao beftond egter in 1513 met icoo Indiaanen en roo mannen van zyn volk, en met eenige honden, door hun ten Rryde geleerd, en daarin vreefelyk voor hunne naakte vyanden, heen te dringen door zulk eene landftreek, dwars door vvandelyke Natiën, en geleid door Indiaanen, op wier trouw men zig niet kon verlaaten. Hy had in plaats van zes, reeds vyfentwintig dagen onder weg geweest, toen de onmagt en het ongeduld onder zyn volk Rerk aangroeiden; eindelyk na nog drie dagen een hoog gebergte beklommen te hebben, zag hy ter plaatfe van de Golf van St. Michaël, ten oosten van Panama, de Zuidzee, in eene oneindige uitgeftrektheid, beneden voor zig heenen rollen; en dankte,knielende, den Hemel voor die zo lang gèwenschte ontdekking. Uit de nabuurfchap bekwam hy veel voorraad, goud en paarlen, en tevens berigt van een ryk en magtig koningryk, verre oostwaards leggende, welkers inwoonders tamme lastbeesten bezaten. Deeze wierden ook naderhand in Peru gevonden. Thans wierden de Spanjaarden door dit alles in hun verkeerd vermoeden, van de nabyhcid der nieuwe waereld aan de Ooft-Indiën, flegts verftcrkt. Balbao, met Pizarro, zyn'medgezei, langs geen minder gevaarlyken weg weergekeerd van zynen togt, zondt, by 't verflag van denzclven, veel fchats naar Spanje; en drong om verfterking van manfchap, tot het veroveren van dat ryk gewest, aan. Dog Ferdinand en zyne Staatslieden mistrouwden elk die boven anderen uitmuntte; dus wierdt het bevel over ff Scheepen en 1200 Soldaaten, waarby zig vrywillig 150- aanzienelyke Spanjaarden voegden, opgedragen aan Pedrarias Davila. Deeze gaf by zyne aankomst ty- ding  Historie van Jmtrika. 489 dmg tan zyne aanftelling tot Gouverneur van Dariën aanÖBalbao; wiens volk hem tegen de ondankbaare handelwyze van het Hof wilde befchermen ; dog hy onderwierp zig hunnes ondanks volkomen aan hetzelve. Pedrarias, die hem met allerlei ongelyk en fmaad vergold , hielp alles in de war; en zag door gebrek aan voorraad, door den fehadelyken invloed der ongewoone lucht, en het wangedrag van veelen, die zig de Inboo, relingen tot doodvyandcn maakten, zyn volk merkelyk verminderen, en befchuldigde Balbao by 't Hof, dat hy valfche berigten had gegeeven, terwyl deeze aan hem met recht het bederf der Colonie wytte. Ferdinand ftelde hierop Balbao tot Lieutenant Gouverneur van de Zuidzee aan, m gebood Pedrarias hem in alles behulpzaam te zyn. Beider verzoening wierd dan ook door bemiddeling te weeg gebragt, en Pedrarias zou zyre dochter aan Balbao ten huwelyk geeven. Deeze dappere Man, in 1517 vier Brigantynen met 300 koppen gereed hebbende tot zyn' togt naar de Zuidzee, wierd door Pedrarias, wiens haat flegts gefmoord was om feller te ontbranden, tot een mondgefprck uitgelokt; op. zyn' last gevat; als 't ware te recht gefteld; verwezen; en ondanks de voorfpraak der Rechteren zeiven, ter dood gebragt. De ondernomen togt bleef hier op agter ; dog Pedrarias door zyn' invloed ten Hove in veiligheid. Hy verplaatfte de Colonie van St. Maria naar Panama, 'twelk den Spanjaarden naderhand tot hunne veroveringen aan de Zuidzee merkelyk gemak verfchafte. Intusfchen was by een'byzonderen togt, op kosten van 't Hof ondernomen, om een westelyke doorvaart naar Ooft-Indiën te zoeken, door Juan de Solis in ijió, de kust en de rivier van Rio de Janeiro, en zelfs de mond van Rio de Plata, een der grootfte Rivieren van Amerika, ontdekt. Laat  4$o W.' R0BBERTS0NS, Laat ons naar Hispaniola te rug zien. Diego Colurff. büs zou de volkplanting aldaar wel in een' bloeïenden ftaat gebragt hebben ; dog de wantrouwige ftaatkunde van Ferdinand dwarsboomde alle zyne maatregelen •■, verkortte zyne voorrechten; en bekleedde Rodrigo Albuquerque met een nieuw ampt, waaraan de magt tot uitdeeling der Indiaanen gehecht wierd. Dit was Diego's invloed vernietigen, die zig met ydele hoop op herftel naar Spanje begaf, terwyl Albuquerque de 14000 Indiaanen } nu het eenig overfchot der gantfche Natie, aan de meestbiedenden by kavelingen verkogt. De verhaaste ondergang van dat elendig volk, verwekte het medelyden van elk wien eenig gevoel van menschlyk, heid was overgebleeven. De Geestelyken en Zendelingen, tot voortplanting van het Christen geloof onder hun afgezonden, voornamentlyk de Dominicaanen, lieten zig fterk en opentlyk tegen de haatelyke dwinglandy uit; de Franciscaanen integendeel, zogten ten voordeele der Leeken dezelve te bewimpelen, en te verfchoonen uit hoofde der noodzakelykheid. Ferdinand benoemde eenen raad tot beflisfing van hun gefchil, daC ten voordeele der Dominicaanen wierd uitgeweezenj des onaangezien bleeven de Repartimientos even als te vooren in zwang, en wierden daarna nog door Ferdinand bekragtigd en goedgekeurd, fchoon hy tevens een bevel liet uitgaan, om de Indiaanen beter dan te vooren te behandelen, te kleedcn, te voeden, en te ondérwyzen. De geweldige handelingen van Albuquerque Verlevendigden boven al den yver der Dominicaanen, en verwekten voor de Indiaanen een* voorftander , die moeds en doorzettenheid genoeg had, om hun verdrukte zaak te handhaaven 't Was Bartholomeus de las Cafas, die de Indiaanen, hem te beurt gevallen,in vryheid ftelde j en Albuquerque  Historie van Amerika» 491 que door eigen belang doof vindende voor zyne billyke klagten, Ferdinand zeiven hoopte te vermurwen, door een"getrouwe affchetfing der verdrukte onfchuld. 'tViel hem niet moeijelyk het medelyden van dien Vorst, nu zelfverzwakt en in 't afgaan zyner dagen , gaande to maaken; dog door zyn dood viel kort daarna de kroon in handen van Karei van Oostenryk, naderhand bekend on* der den naam van Keizer Karei den jden. De Kardinaal Ximenes, die als regent 't bewind van Castille in af wezenheid van den Koning aanvaardde, gebood Las Cafas de zaak voor hem in perfoon te brengen ; en na ryp beraad , bepaalde zig zyn ftoute geest tot een vreemd, dog fchrander ontwerp. Hy zond drio afgevaardigden, met de vereischte magt bekleed, naar Amerika; om aldaar na grondig onderzoek, de zaaken ten besten te reegelen; en dewyl de Dominicaanen en Franciscaanen tegens elkander gekant, en op de onpartydighcid der Leeken wegens zelfbelang niet te vertrouwen was, koos hy drie geagtte munniken uit de orde van St. Jeronimus, 'er een voornaam Rechtsgeleerde by voegende. Zy gingen omtrent zulk een teder punt, met gemaatigdheid en fchranderheid te werk;alle berigten , die hun gegeeven wierden, wikkende en weegende; en beftooten eindelyk, dat de toeftand der zaaken met den aart der Indiaanen vergeleeken , het dulden der Repartimientos noodzaakelyk maakte; dog tragttcn tevens door veelvuldige goede inrigtingen, de dienstbaarheid den Indiaanen zo ligt alsmogelyk te maaken; enzy volhardden tot algemeen genoegen, ondanks 't gefchreeuW van Las Cafas, in dit vast befluic. Deeze in Europa gekeerd, yverde zo fterk by de Vlaamfche Staatslieden en" Gunstelingen van Karei, welken, na Ximenes, dood den kiem der regeering in handen kreegen,en zig gaarne in de Amerikaanfche zaaken indrongen, dat de voorige afge-  4P? W. ROBBERTSO NS, afgevaardigden herroepen, en de Figueroa een bekwaarrf Rechtsgeleerde, tot opperregter benoemd wierd; ter gunfte van Las Cafas, om de zaak nog nader te onderzoeken en te reegelen. Las Cafas, egter de onmogelykheid bevroedende om de Volkplantingen zonder den dienst der Indiaanen in ftand te houden, ftelde door yver vervoerd, en onbeftaanbaar met zyne eigene beginfelen voor, om de plaats der Amerikaanen te vervullen, door Afrikaanfche Negerflaaven; als fterker van lichaam en vlytiger tot den arbeid dan deezen. Karei, ongelukkiglyk overgehaald, gaf het uitfluitend recht tot den invoer van 4000 Negers aan een zyner gunftelingen; die het voor 25000 ducaten aan Genueefche Kooplieden verkogt; en zie daar den Slaafhandel, fints zo uitgebreid , voor 't eerst aan den gang gebragt. De winzugt der Genueezen maakte den prys der Slaaven zo hoog, dat de geringe invoer weinig verandering op Hispaniola maakte. Las Cafas bedagt daarop tot verligting der Indiaanen , dat men door premiën , naar Hispaniola landbouwers en arbeidslieden moest lokken; hy Haagde egter niet in dat ontwerp , en toen wanhoopcnde om het kwaad daar 't ingeworteld was uitterooijen, verzogt hy dat hem de zeekust van de Golf van Paria tot aan St. Marta toe mogt geweezen worden ; om 'er met arbeidslieden , landbouwers , en geestelyken eene Volkplanting te vestigen ; voorgeevende dat hy in twee Jaaren tyds , tien duizend Inboorelingen zo zeer befchaaven zou , dat zy den Koning 15000 ducaten jaarlykfche inkomften zouden opleeveren ; dog onder beding, dat noch Soldaat noch Zeeman ooit, en geen Spanjaard dan met jtyn verlof, zig daar zou mogen nederzetten. Den Spaanfchen Ministers kwam dit ontwerp zeer wanfchikkelyk en onuitvoerlyk voor; dog juist wyl het hun  Historie van Amerika. 493 hun mishaagde, bevorderden de Vlaamfche Gunftelingen het zelve te meer. Keizer Karei deed perfoonlyk in eene plegtige zitting, daartoe bepaald, onderzoek op de zaak, in 'z byzyn van Diego Columbus; en overwoog tegen elkander de redenen van den Bisfchop van Dariën, en van Las Cafas; die, om zyne onbaatzuetigheid te bewyzen, Van alle belooning afzag, hoe voordeelig ook de uitflag van zyhe voorneemens zyn mogt. Het gevolg was, dat hem in 1519 een grondgebied van 300 mylen van de kust van Cumana wierd toegeftaan ; om een proef naar willekeur te neemen, en hoewel hyniec meer dan een getal van 200 landbouwers en handwerkslieden kost overreeden om met hem te trekken, ging hy onder zeil, en deed Porto Rico aan; dan hier ontfing hy berigt van eene nieuwe, fchier onoverk'oïrielyke zwarigheid tegen zyne onderneeming. 't Verloop der zaaken op Hispaniola , door 't uitfterven der Indiaanen, had namentlyk, behalven een grooten aanvoer van Negers , ten gevolge gehad ; dat de Spanjaarden op >de kust van 't vaste land kmisfcnde, overal waar zy kans zagen op de geweldaadigfle wyze de Inboorelingen overvielen, en zo veëlen als hun mogelyk was in flaverny Wegvoerden. In de verbittering en den tegenfhnd natuurlyk hier door verwekt, raakten twee Dominicaaner Monniken omhals ; de bygelovige eerbied voor de dienaars van den Godsdienst, deed de Spaanfchen van Hispaniola befluiten, die heiligfchennis op al het volk te wreeken; en Diego Ocampo, ging by Las Cafas aankomst, met 5 Schepen uit om 't land van Cumana te verwoesten, en de inwooners tot flaaven te maaken; 't welk hy met de grootfte onmenfchelykheid ter uitvoer bragt. Las Cafas, na zeer geringe befcherming tot het volvoeren van Zyn oogmerk van St. Domingo verkreegen te hebben, zag dra al zyn hoop ver- Algem. Bibl.I.Deel.N.4- Ii vloo-  494 W. ROBBERTSON S, vloogcn; cn een hand vol volks, waarmede hynog beproefd had zig op dc kust neder te zetten, wierd gedood of verjaagd ; zo dat hy uit fchaamte over zyne mislukkingen , zig in een klooster der Dominicaanen begaf. Geduurende de handelingen van Las Cafas,had Velasquez, de Overwinnaar van Cuba; dat door zyn voorzigtig beltuur in bloey geraakte; Cordova gefterkt, in 't uitrusten van drie Schepen; waarmede deze in 1517 regtftreeks westwaarts aanzeilde, en hef uitgeftrekte Schiereiland Yucatan rond voer. Vyf Cano'smet volk, gefchikt in Catoen gekleed, kwamen naar hem toe, en fcheenen hem vriendelyk naar hunne verblyven te noodigen; dog meer in befchaafdheid gevorderd dan de Indiaanen die men tot nog toe had aangetroffen , waren zy ook listiger; Cordova wist egter, uit eene hinderlaag aangevallen, hen, door den fchrik welke het fchietgeweer onder' hen verwekte te doen verftuiven. Steeds westwaarts langs de kust houdende, kwamhy te Campeachy aan; hier, zig van water ververfchende, bragten de Inboorelingen 47 Spaanfehen om het leven, en ilegts een bleef ongewond. Cordova zelf ftierf, naar Cuba weergekeerd, aan zyne wonden, In weerwil van deezen rampfpoed, zond Velasquez, altoos hoopendc eene ontdekking te doen, zo gewigtig, dat dezelve hem onafbangkelyk van den Admiraal mogt maaken, Juan de Gryalve, voor een' man van moed en verdienften bekend, op een' togt in 1518, Te Potonchan wraak willende neemen, over zyne gefneuvelde Landsgenooten, behield hy met behulp zelfs van eenige Veldftukken, nog met veel moeite de overhand;en nu geduurig westwaarts langs de kust houdende, bekoorde het gezicht van 't Land,waar zig fommige gehugten, en zelfs eenige fteenen huizen opdeeden , zyn volk zo zeer, dat zy dit uitgebreid ge west, den naam van. Nieuw  Historie van Amerika. 435 Nieuw Spanje gaven. Te Tabasco landende, waar de maare hunner overwinning te Potonchan behaald, was verfpreid ; wierden zy vriendelyk ontfangen, en in een land veel westelyker gelegen, nu de Provintie van Guaxara, als höogere wezens rriet eerbied begroet. Hier bekwamen zy voor eenige kleinigheden, door ruiling jjoooPezos, en vernamen door tekens van de Inboorelingen , dewyl hunne Indiaanfché Tolken derzelver taal niet verftonden ; dat zy onderdaanen waren van een* groot' Monarch , Montezumai genoemd , die over uitgeftrekte Provintien gebood. Van hier, deed hy een klein Eiland aan ; 't welk hy 't Eiland der Offerhanden noemde; dewyl hy daar het offeren van menfehen voor 't eerst befchouwde. Na 't landen op St. Jan de Ulua en 't zenden van berigt zyner reize naar Velasquez, volgde hy de kust tot de Rivier Panucó toe; en fchoon veele Officieren van Gryalva, beweerden dat hy op eene bekwaame plaats, een Volkplanting moest aanleggen ; begreep hy egter, dat 'er te veel gewigtige zwaarigheden voor als nog aan vast waren; en dat het voorzigtlgst ware naar Cuba te keeren, gelyk hy deed; na in 6 maanden den langften en voorfpoedigften togt afgelegd te hebben, dien de Spanjaarden ]tot dien tyd , in de nieuwe Waereld gedaan hadden. Zo dra Alvarado, door Gryalva afgezonden, de nieuwe berigten en fchattcn aan Velasquez had gebragt; zond deeze daarvan de tyding naar Spanje, cp dat hy een vermeerdering van gezag mogt verwerven, die hem tot het doen van veroveringen in ftaat kon ftellen: zonder egter den uitflag zyner verzoeken , en zelfs zonder Gryalva aftewagten, begon hy eene toerusting van wapenen, evenredig aan 't gewigt en 't gevaar van zyn ontwerp. Dog dewyl dat vervolgens tot groote bedryven aanleiding gaf, en de Spanjaarden bragt tor li 2 de  496 W. ROBBERTSONS, Historie van Amerika, de kennis van een volk, 't welk in vergelyking der Amerikaanen hun toen bekend, als ten hoogften befchaafd mag aangemerkt worden; zo laat ons, eer wy tot de verhandeling van zo verfchillende gebeurtenisfen over. gaan, den ftaat der nieuwe Waereld befchouwen ten tyde der eerfte ontdekking ; en nafpooren de leefwyze, cn de zeden der ruwe onbefchaafde. Stammen, of Natien, in die gedeelten derzelve, welke den Spanjaarden toen bekend waren. Het Vervolg hier na. IV. A New Inquiry into the Caufes, Symptoms and Cure of Putrid and Inflammatory Fevers; with an Appendix on the HeStic Fever, and on the Ulcerated and Malignant Sore-Throat. By William Fordyce, M. D. The fecond Edition, London. 1774. 8vo. dat i s: Nieuwe Proeve over de Oorzaaken, Toevallen cn Genees-wyze der Rot- en Ontfteeking-Koortzen , met een Aanhangzel over de Sleepende Koorts en over de Zweerende en Kwaadaartige Zeere Keel, door Dr, William Fordyce. Zonder ons in te laaten om uitfpraak te doen over de rechtmaatigheid of onrechtmatigheid der klagte, door onzen Schryver in de Voorrede voor deeze tweede uitgave, tegen de Monthly Reviewers ingebracht; ter zake dat deeze Keurmeesters onzen Doctor van ter zyde gegispt hadden, om dat Hy deeze zyne verhandeling met den titel beftempeltheeft van eene Nieuwe Proeve, waarin  Dr. WILLIAM FORDYCE, Over dc Koortzcn. 497 waarin zy ondertusfchen meer vertooning van wetcnfchap dan wezenlyk Nieuws meenden gevonden te hebben ; Ons is desönaangezien de inhoud zo van dit werkj je zelf, fchoon reeds voor drie jaren ten tweeden maale gedrukt, als van het daaraan gehegt Aanhangzcl, gewichtig genoeg voorgekomen om van het een cn ander omftandig verflag te doen. En zo doende, mee¬ nen Wy met alleen wezenryK nut te zuiieu wi aou veelen onzer Koristbroeders, die de regels van praktyk, dbo'r onzen Schryver ernftig aangedrongen, fchoon misfchien op zich zeiven met nieuw , ten hunnen aanzien nieuw mogen heeten; maar daarenboven geen geringen dank te behaalen by zulken onder onze Vaderlandfche Geneesheeren, die, getrouwe aankleevers van de grondlecringen der Boerhaaviaanfche fchole, de eenige rechtzinnige in 't ftuk van praktikaale geneeskunde, en dezelfde met die van Hippocrates en van de Natuur, niet zonder verontwaardiging aanzien , hoe zommige nieuwei wetfehe fchool-leeraars zich meer toeleggen om hunnen leerlingen vergezogte en nuttelooze onderfcheidini gen, cn fyn-gefponnen, maar op losfe gronden gebouwde, bypothefen, dan de eeuwige en onwankelbaare beginzelen eener redelyke cn mannelykc therapie intefcherpen; by zulken met één woord , die de Jphorismen van Loerhaave en de Inflitutiones van Oosterdyk, boven de Prima Linea' van Dr. Cullen waardeeren. — Doch ter zake. Dr. Fordyce, na vooraf eene korte histori der Koortzen gegeven, en zyn weerzin betuigt te hebben tegen de menigvuldige fyne verdeelingcn en misfelyk zamengeflansde benamingen der Koortzen, door Savages en zyne volgers met veel omflag en weinig nut ter geneeskundige Icholen ingevoert; fielt een eenvoudiger en li 3 tevens  498 Dr. WILLIAM FORDYCE, tevens veel bevattend plan voor, in de volgende fteliingen begreepen: Dat, namentlyk» alle Koortzen (men begrypt van zelve, dat de gantfche bende van Intermitteerende of Tusfchenpoozénde Koortzen hier niet gedacht word) dat alle aanhoudende Koortzen gebracht moeten worden tot deeze drie Clasfen , Koortzen met Verrotting, Koortzen met Ontfteeking, en zulken , die een mengzel zyn van deeze beiden: Dat iedere deezer reeds vroeg in den aanvang door hare eigenaartige toevallen kan onderkent worden: Dat, eveneens gelyk de geneeswyze der OntfteekingKoortzen algemeen erkent word wis en zeker te zyn, zo maar in tyds de verkoelende genees-wys aangevangen en lang genoeg achtervolgt word ; men zich in de Rotkoortzen van een niet minder gelukkigen uitkomst verzekert houden mag, indien van den beginne af eene bederfweerende en de bedorvene vochten gepastelyk uitdryvende geneeswys aangevangen en lang genoeg achtervolgt worde: terwyl het 'er in de Gemengde zoort, dat is, in zulke Koortzen, die met Ontfteeking beginnende, vroeger of laater op Verrotting uitloopen, hoofdzakelyk op aankomt, het juiste tydftip waartenemen, waarop de verkoelende manier van behandeling moet ophouden en voor de bederf weerende plaats maken, p. 10, ir. Wy zullen, voorbygaande 't geen tot de aanleidelyke oorzaaken van de eene en de andere zoort van Koortzen betrekkelyk is,onzen Leezers die aanmerkingen van onzen Schryver voordragen, die ons ten aanzien van de Kentekenen en de Geneeswyze de gewichtigftcn fchyncn. Onder de Teekenen , die der Rot - koortzen eigen zyn, telt onze Doftor eene zonderlinge nêer/lagtigheid. Niet alleen zyn dc krachten van het ligchaam reeds in den  Over dc Koortsen. 493 De Sleepende Koorts, die zich kennen doet door eene meer dan natuurlyke hitte en een rasfen pols, door eene eenpaarige gelykheid aan zich zelve, zonder andere dan toevallige verheffingen of aflaatingen, zodat de lyder zich zelve naauwlyks van eenige koorts bewust is; veele weeken achtereen, zomwylen maanden lang duurende, en duidelyke teekenen toonende van verftoppingen der longen behoort, naar onzes fchryvers oordeel, tot de clasfe der waare Ontfteeking-Koortzen, en valt, indien flegts niet erffelyk zynde, en op hetzelfde plan als alle andere Koortzen van dien aart behandelt, veel meer onder het bereik der kunst dan men zich pleeg te verbeelden. Wy zullen de ontvouwing van dit ontwerp ter geneezing eener bedriegelyke en daaröm des te gevaarelyker ziekte met de eigen woorden van den Doctor voordragen. „ Myn plan (zegt hy) is dit, dat men „ aderlaatingen doen moet van twee, drie, vier of vyf „ oneen te gelyk, naar mate van de krachten en omftan„ digheden, maar byzonderlyk naar evenredigheid van de „ dikte en lyvigheid van het bloed ; dat hét gebruik van „ vleeschen visch,met alle bereidingen van beiden, en „ van alle geestryke en gegiste dranken, alleen dun bier „ uitgenomen, geheel moet worden nagelaten ;• dat koe„ melk, naar gelang harer dikte verlengt, of gekarnde „ melk, waarvan de boter is afgefcheiden terwyl de melk „ nog versch was , melk-wey, ezelinnen-melk, garste„ water, wel gebakken brood, alle rype en zappige vruch„ ten en moes-kruiden, aardbeziën, aalbeziën,kersfen, Aj.gem.BiblJ.Deel.N.4. Kk „ &c»  ;to Dr. WILLIAM FORDYCË, -„ &c. in den zomer; oranje-appelen, lemoenen , druy=« „ ven, appelen, en peeren in den winter; bloemkool, „ rapen-, en zomwylen aardappelen, het voédzel des ly„ ders in deeze ziekte zyn moeten; dat de lyder alle „ mocijelyke bezigheid en beflommering, ftudie, comp„ toir, laaten varen, en de onzuivere lucht van groote Reden voor de frisfche buitenlucht verwisfelen moet; „ en dat dit alles, zo dra de vaten genoegzaam gcledigt zyn om zulks te gehengen, door ligchaams-oeffening 't „ zy met te paard te ryden of in eenig rytuig, naar gelang „ van 's lyders krachten en omftandigheden, moet befloo„ ten worden. Door dit plan intyds te verkiezen en ge„ trouw te achtervolgen, zal men de fleependeKoorts, „ de hoest, het nagt-zwect, doorgaans doen verdwynen, „ en den lyder tot frisfche gezondheid herftellen. 'T „ fmert my te moeten meiden, 't geen ik meermaalen ,, ondervonden heb, dat Ouders, na geduurende een „ geruimen tyd zulke maatregels goedgekeurt en met tastelyk voordeel voor hunne zieke kinderen achter„ volgt te hebben, eindelyk den moed opgaven cn in ,, hun opzet bezweeken zyn, om dat zy de lyders, uit„ gehongert, zo ze waanden, beeven en waggelen za„ gen, en dat juist te dier tyd dat de pols ongelyker „ en langzaamer wierd, en de onfteeking dus op 't „ punt ftond van op te houden. " p. 20S, 207. De Zweerende en Kwaadaardige Zeere Keel is een byzondere zoort van Rotziekte ,die in de zestiende eeuw in Italië en Spanje bekend geweest zynde, zedert ettelyke jaren in Engeland in verfcheiden quartieren hevig gewoed en voor veelen zo volwasfenen als kinderen doodelyk geweest is. By ons niet dan enkele reizen hier en daar gevonden wordende, is deeze ziekte zeer gefchikt om zelf anderzins genoeg ervarenen te misleiden; en daarom zal het niet te onpasfe zyn deeze gelegenheid waartenemen om dezelve wat nader te doen kennen. Dr.  Over de Koortzen. 511 Sr. FothergMwas m Engeland de eerfte die 'er voor dertig jaren eene goede befchryving van gaf, en naderhand Dr. Huxham, die zich .veel moeite gaf om de praktizyns ten platten landen wel te onderrichten van den byzonderen aart deezer Keef-ziektc; en de kenteekenen", waardoor dezelve zich van andere Keels-cntfteekingen laat onderfcheiden. Hy deed hun ,namentlyk acht geven op de kleinheid, fnelheid, ongelykheid, trilling van den pols, reeds by den aanval der ziekte: en, was de pols zomwylcn vol, dan was ze daarby traag en ongelyk; op het fchielyk verval van krachten , op de benaauwtheden, op het beftendigzuchten, op de doffe, vochtige en als 't ware fchreijende oogen; op de bleeke, raauwe, dunne, zomtyds echter als verkoude pis ; .pp de witte, doch vochtige, fchoon achter aan by haar wortel zwaar bezette tong; op de carmozyn roode en.glimmende kleur der Keel, daar zich, gcmeenlyk op de amandelen,de lel,het a'hangend gehemelte,en het achterfte gedeelte van de pharynx, hier en daar witachtige of asch-kleurige vlekjes vertoonden, die zomtyds zeer fpoedig aanwiesfen en wel haast eene of beide de amandelen en de lel bedekten ; en deeze vlekjes waren de ■éscars van oppervlakkige en echter zomwylen diep invreetende zweeren; op de fterke ftank van den adem; op de fcharlaken of karmozyn-roode uitflag, zomtyds by wyze van roos, zomtyds als puystjes zich vertoonende, ophanden, armen, hals en borst; alle welke toevallen zich in het eerfte tydperk deezer ziekte, wat Vroeger of laater opdoen. Onze Schryver maakt eene onderfcheiding tusfchen 't geen hy eenvoudig de Zweerende Keel en 't geen hy de Kwaadaartige Zeere Keel noemt, beiden van een rpttigen en befmettenden aart, en niet anders inderdaad dan Verfchillende trappen van eene en dezelfde ziekte. Aan Kk 2 het  5i2 Dr. WILLIAM FORDYCE;, het huis van een Fatzöenlyk Heer in Islington verwekte de Kwaadaartige Zeere Keel, met de ergfte toevallen onder zyne kinderen woedende, by de dienstmaagden, welken de zieken oppastten, alleënlyk die andere gemeencr zoort, die de Doftor enkel Zweerende Zeere Keel noemt. Een dier kinderen, zes of zeven jaren oud, was het gevaar van de Kwaadaartige Zeere Keel naauwlyks ontfnapt, of het kreeg de Mazelen, in welken by vier of vyf aderlaatingen nodig , om de longen voor verzweering te hoeden, het bloed uitcrmaate dik en zwaar bevonden wierd. Zo groot is het vermogen , zegt onze fchryver, van dat onzichtbaar ding, dat men Smetjlof noemt, en zo wyd verfchillende is de Raat onzer zappen in koortzen met ontfleeking en met verrotting, p. 211, 212. Wenfchelyk waare het; de melding van dit geval dwmgt ons uit algemeene menfchenliefde deeze aanmerking hier in 't voorbygaan intevlechten; dat en het Publiek, dat menigmaal van het gevaar deezer ziekte en de noodzakelykheid van wyzen raad intenemen geen behoorlyk bezef heeft, en zommige Geneesheeren zelf, even zeer als onze fchryver, overtuigt waren van dén inflammatoiren aart der Mazelen en de onvermydelyke noodzakelykheid om dezelven op de antiphlogistifche wyze te behandelen, en in wat tydperk dier ziekte 'tzyn mag, zo dikwyls de hevigheid der koorts, de ylhoofdigheid en benaauwdheid van keel of borst het vereisfehen, 't lancet niet te fpaaren. Of Wy bedriegen ons geweldig of het getal der geenen, die door deeze ziekte of hare gevolgen weggefleept worden, zou merkelyk verkleinen. Maar ter zake. De Zweerende Zeere Keel begint met pyn in de keel by 't doorflikken. van het lpeekzel, waarop een koortzige huive-  Over de Koortzen. \ 513 huivering volgt van korter of langer duur, met pyn in de rug en de leden, en verzelt van eene rnerkelyke krachteloosheid en dat byzonder zoort van hoofdpyn, dat veelal by Rot-koortzen is en nergens beter by te ge, lyken is dan by de hoofdpyn die men krygt door lang verblyf in een opgepropte Schouwburg of andere openbaare Vergaderplaats. Deeze twee laatfte omftandigheden duiden de ziekte reeds aan, eer 'er eenige zweering in de keel te ontdekken is. Binnen acht of tien uuren na den aanval vertoont zich in meer of mindere maat ulceratie of zweering aan de amandelen , gelykende zomtyds aan de zamenvloeijende kinderpokjes voor en al eer zy rypen, en alleen midden op de amandel gez,eeten; zomtyds is de geheele amandel met een vuile korst bedekt, met meer pyn dan moeijelykheid in 't doorzwelgen; ook is de keel van buyten aan de zyden, daar dc amandelen liggen, opgezet en gevoelig op het aanraken. . . Zo vertoont zich deeze ziekte zonder eenig ïnmengZel van kwaadaartigheid , wanneer deeze byzondere zoort van Smetftof gezonde en- Rerke ligchaamen aantreft, zonder rnerkelyke vervuiling der cerRe wegen of kwaadzappigheid, de lucht daarby gezond, het jaargetyde ongunftig voor verrotting, als op het einde van den winter en in de lente, de barometer hoog, en de gelegenheid van plaats niet laag of dampig is- De lyder geraakt dan wel dra in een zacht verlichtend zweet, met een volmaakt goed zetzel in de pis, en dat in korter tyd dan in eenige andere aanhoudende koorts, by ons ot by de Ouden bekent; binnen vier dagen. p. 212,213. Maar, wanneer het tegendeel de zo even opgetelde omftandigheden plaats grypt,dan toont de Zweerende Zeere Keel alle kenmerken van Kwaadaartigheid , en K k 3 maakt  514- Dr. WILLIAM FORDYCE, maikt juist die vertooning, die Wy hierboven uit Bt\ Huxham hebben opgegeven. Eén valfche flap in den beginne deezer ziekte Relt haar buiten het bereik der kunst. Men1 Remt daarin overeen, dat aderlaaten niet tepnsfèkomt dan in zeer volle geitellen, en alleen in volwaslenen. Dr. Fordyce zag nimmer eene adtrlaating hier nodig. Het bloed is als van een lam, bly van kleur, eh heeft een crasfamentum, dat, in ftcé van digt en vast, los en lillig is. Neus-bloedingen verlichten den lyder niet, fchoon zy geen dodelyk teeken flrekken. De miag door middel van een zacht braakmiddel van een gedeelte der bedorven ftoffen te ontlasten,is meestal in deezen van groot nut. Ingevalle 'er loslyvigheid plaats heeft, maakt onzé Schryver gebruik van Wey, met Rynfchen Wyn en Lemoen-zap bereid, van lemonade en andere zuure dranken. Nimmer bevond hy dat de loslyvigheid dus behandelt nadeel deed, zelf na dat zicli de fcharlaken eh carmofyrie uitflag geopenbaart had; ohakngczien het algemeen vooi oordeel, als was 'er niets erger in deeze ziekte te duchten, daarintegenclecl niets zo gevaarlyk is dan deeze ontlastingen door opiaten én zamentrekkende middelen te ftoppén. Van Spaanfche vlieeen belooft zich onze Schryver niet veel nuts, fchoon Iluxham getuigt met zeer goeden uitflag Spaanfche vliegen om dc gantfehc keel gelegt te hebben, van het eénc tot het andere oor. Geeri gunftiger teeken in déeze ziekte dan eene gefchiktheid tot zweeten, met een zachte eh vochtige huid. - Wanneer het zweeten begonnen is , doet Wyn ï met matigheid gebruikt cn met andere dnmken vermengt, veel goeds, en is het beste van alle hartfterkingen. Ook  Over de Koortzen. 5lS Ook hi« kan de Koorts-bast, vooral met mineraale zuuren gepaart, onder dewelken de Doftor aan de Sp. falis marini den voorrang geeft, met ongemeen nut gebruikt worden, indien de dofheid van huid en de droogte van tong deszelfs gebruik niet verbieden, p. 22Ï. In beide deeze zoorten van Zweerende Zeere Keel is het volftrektelyk nodig de geraakte deelen dikwyls te beftrykenmet honing van rozen,zuur gemaakt met fp. falis marini, inde evenredigheid van twintig droppels van den laatften op een once van de eerfte; en de keel te gorgelen met dezelfde ingrediënten, met garste water of fago-thee behoorlyk verlengt, tot zo lang de zweering verdwyne. Meermaalen, zegt de Doftor, heb ik de lyders een ongeduldig verlangen zien betor nen om hunne keelen aangeraakt te hebben van dat verlevendigend middel (zo als zy 't noemden; uit honing van rozen en geest van zee-zout. p, 214, 222. V. VERHANDELING over het RECHT van de Tagt,door Mr. JOACHIM RENDORP, VRYHEER van Marquette; MEESTERKNAAP van HOLLAND enz. Te Amfterdam, by P. Schouten, 1777. in 8vo, Vjerfoneele veiligheid, gepaard met eene geruste en JL ongeftoorde bezitting onzer goederen , zyn de hoofdbedoelingen aller welgeregelde Burger-maatfchappyen. Berooving en geweld moeten dierhalven door den' Wetgever niet alleen voorgekomen en zo veel mogelyk belet worden, maar zyne zorg behoord zig bovendien nog zo verre uit tc flrekken, dat Kk 4 e]k  yiS Verhandeling over het Recht van de "jagt, elk Ingezeeten, groot en klein, een ongeRoord, een onverhinderd , een veilig gebruik van het zyne kan maaken. De denkbeelden , aan den eigendom gehegt, brengen dit meede, terwyl dc zuiverfte regelen van eene op den aart der zaake gevestigde Staatkunde zulks pnbetwistbaar vorderen. Het Recht van de Jagt, hetzy dan dat hetzelve, uit kragte van het recht der natuur , door allen gcoeffend word , hep zy dan dat1 het zelve , by overeenkomst, aan den Wetgever gelaaten, en als een Regaal afgeRaan ïs, heeft dan zyne paaien, welke, in 't een nog ander geval, zonder geweld of Rooring van eens anders recht, overtreeden kunnen worden. Uit dit oogpunt de zaak befchouwende, heeft de kundige en aanzienelyke Schryver deezer Verhandeling , de wettige rechten van de Jagt in een klaar daglicht geRelt, doch tevens de misbruiken van dat Recht aangeweezen, deszelfs waare uitgebreidheid nauwkeurig bepaald, en de ingeflopene misvattingen , voor zo verre die den eigendom onzer bezittingen te na komen, wederlegd. Met een woord — het nuttig en onfchaadelyk Recht der Jagt gehandhaafd en verdeedigd, doch tevens alle misbruiken en fchaadelyke vooröordeelen,daarover plaats hebbende, kragtig te keer gegaan. De Verhandeling is opgedraagen aan Zyne Doorlugtige f'oogheid, Willem den V., Nederlands Erfftedehouder. Men vind in dezelve zodanige trekken, welke ten klaarRen bewyzen, dat men aan die Vorflelyke Perfonagie een zuivere hoogagting kan toedraagen, en aan Hoogstdezelve een behoorlyke pligtplecging doen, zonder rogtans te vervallen tot laffe en laage yleiery, die nimmer een regtfchapen Hollander, veel min pog een Mecde-Rrgent, voegd. Na deeze Opdragt volgd eene korte en zaakelyke Inleiding  door Mr. JOACHIM RENDORP. 517 leiding tot de verhandeling zelve, die in zeven Hoofdftukken afgedeeld is. „ Het Recht om te mogen Jagen, dat is, de wilde „ beesten te mogen vangen endooden", dus begind de Hr. R. zyne Inleiding, „ komt, volgens 't natuurlyk „ Recht, eenen iegelyk toe. — De Roomfche wetten „ Remmen hier mede overeen. — In latere tyden heeft „ men anders gedagt. Zommige Rechtsgeleerden ,, hebben gemeend, dat de wilde dieren den Vorften „ van den Lande toekwamen: anderen, dat aan „ hun alleen het afzonderlyk recht toekwam, om ze te „ vangen, terwyl het gemeen gevoelen van latere tyden „ is, dat de Jagt een Regaal of een vorftelyk recht is, „ den Prinfe van den Lande alleen tocbehoorende. Doch hoe en wanneer dit recht verkregen is, weet de Hr. R. niet, en is ook, zynsweetens, nergens te vinden. Veele, wel is waar, zoeken dit Recht, daar meede te ftaaven, „ dat de VorRen zig de wilderniil'en en bos„ fchen hebben toegeëigend , als zynde ongeëigende „ goederen, en datzy van ouds in die bezitting, door „ het volk flilzwygende zyn bevestigd. Dan hier op word aangemerkt, „ dat zulks wel waar „ kan zyn aangaande die wildernisfen en bosfehen , ,, die zy geduuriglyk onder hunne beheering gehouden „ hebben , ook met betrekking tot de wilde dieren „ zelve, die in de gemelde bosfehen en wildernisfen zig ophouden: maar hoe kan men onderftellen, dat „ de Vorften zig zouden toegeëigend hebben, alle de „ wilde dieren van hun gansch Vorftendom, geboren „ of nog geboren zullende worden, en dat zy, voor zig „ en hunne opvolgers, verkregen zouden hebben hetaf„ zonderlyk recht, om die dieren te vervolgen en te dooden, zelfs op een's anders grond en erfdeel, zo„ danig, dat het den wettigen eigenaar van dien grond K k 5 „ niet  ji8 Ver-handeling óver het Recht van de Jagts 3, niet geoorloofd zcu zyn die dieren, welke fchade zy „ hem ook mogen toebrengen, te dooden". Hier op fteld de Hr. R. zyn gevoelen voor, beweerende, dat voornamentlyk in een vry Rand gelyk hef onze, wanneer de Opperheer gebruik wil maaken, 'tzy voor zig, 't zy ten nutte van eenige weinigen, van eene zaak, die 't ganfche volk natuurlyk en oorfpronkelyk toekomt, het als dan nodig is aan te toonen, hoe hy daar toe gerechtigd is, met den Hr. de Groot aanmerkende, dat alietiatie, zonder bewys, nooit geprefumeerd word. En wil men verder weeten, waar aan de Heer R. den oorfprong van het afzonderlyk recht tot de Jagt toefchryft, men hoore Hem zelve, „ het is hier meede gegaan als „ 't meerendec] gaat, de zwakken hebben voordemach„ tigen moeten bukken", zig tot ftaving van zyn gezegde, na eene korte en juiste opgaaf van de wyze , op welke dc burgerlyke vryheid het hoofd opgebeurd, en zig van den dwang en geweld der aloude Baronnen en Feodaale Regecring ontflagen heeft, op de tegenwoordige geReltenis van Duitschland beroepende, alwaar de Jagt in de meeste Staaten nog het grootRe voorbeeld uitleverd van de onrechtvaardige behandelingen der grooten over de kleinen. „ Zonder mededogen ( wy volgen hier wederom genoegzaam woordclyk den Hr. R.) „ ziet de hovaardige „ en trotfe Landheer de hoop van den armen landman door 't wild gedierte verflinden. — Zonder „ mededogen den tot wanhoop geperften landman naar „ den flrafbank fleepen, over 't vellen van een Hart, „ 't geen hy gedood heeft, terwyl 't zyn Koorn ver„ nielde" waar op hy zig vervolgens hooren laat. — „ Gelukkig ! duizentmaal gelukkig zyn wy, myne „ Landslieden , dat wy aan diergelyke wreedheden „ niet  door Mr. JOA'CHIM RENDORP. 519, 5j nïet zyn bloot gefteld. — Elk is Heer op zynen „ grond, en niemand kan hem in zyn wel verkregen Eigendom komen ftooren. Ik zie met vermaak het „ hutje en den kleinen akker van eenen geringen „ Landman , zoo wel gefloten voor allen, die zyn's ,, ondanks daar ih of op zouden willen komen , als de „ Kafteelen en aanzienelyke Eigendommen der magtigften, voorzien met poorten, hekken en graften". Na deeze fraaye aanmerking, die de edele denk en fchryfwyze van den Hr. R. op 't kragtigfte aan den dag legd, gaat hy dus voort. „ Een ding riogthans fchynt in ons Land tegenftrydig te zyn met die vryheid; De Jagt namentlyk zoo als dié 3, gewoonlyk word geoeffend, dewyl men elkanJe„ ren diets maakt , dat de zogenaamde Gequalificeer* „ deiïs gerechtigd zyn, om waar 't hen lust het wild te „ komen opzoeken, vervolgen en dooden. Alle plaat„ zen zyn wildernisfen, zo zy niet zyn afgefloten , ja „ men betwist den Eigenaar 't vry befte! over zyn goed: „ men beweerd zelfs, dat met een rafterwerk of andere „ omcingelihg de wildernis niet mag verkort worden , gaande deeze vooröordeelen zo verre, dat zelfs by de verftandigften beweerd word, dat men zyn goed moet omheinen of omgraven met eenen breeden graft, wil „ men de Jagers daar af of uit houden". Als beminnaar van zyne eigene en 'sLands vryheid, nit overweeging van de onbillykheid daar in gelegen dat lieden , die zomtyds geen duim Lands in deeze Provincie bezitten, ééns anders erfdeel of gepagt goed komen plat lopen, onder voorwendzel, dat zy door geboorte, ampt, of byzondere vergunning daar toe Gs. qualificeerd zyn, heeft onze Schryver de pen opgevat om den oorfprong cn de gronden van 't Recht tot de [egt naar tefpooren, en te bepaalen, hoe verre en tot weike plaat-  520 Verhandeling ever het Recht van de Jagt, plaatzen het zelve zig uitftrekt; waar in de Hr. Rendorp, als Meester-knaap van Holland, meer dan iemand anders gelukkig Raagen kon, vooral daar Hy bovendien nog toegang gehad heeft tot de Charter en Leenkamers van Holland, en tot de oorfprongelyke Rukken en papieren , aldaar bewaard wordende. Hem in zyne verhandeling volgende, zullen wy eerst en voor af fti] liaan by den oorfprong van het afzonderlyk Recht tot de Jagt, waar van hy in zyn eerfte Hoofd-ftuk handeld. Het gevoelen van den Hr. R. daar over komt zaakelyk hier op neder. Volgens het natuurlyk recht mag een ieder Jagen. — Het is zeker, dat by de Romeinen het Jagen en vangen van wilde dieren in 't water, de lucht, of op de aarde aan niemand verboden was. Van ouds Rondt het hier te Lande meede ieder een vry te Jagen. De Jagt maakte een groot gedeelte uit van 't bedryf der Mannen. Cafar, van de zeden der oude Inwooners fpreekende, getuigd: vita omnis in venationi* bus, atque Jludiis rei militaris confiftit. Anderen hebben aangemerkt, dat het recht om te mogen Jagen alle de Duitfchers oudstyds toegekomen heeft. Maar de VorRen hebben al van ouds op die recht rnerkelyke indragt gedaan. Hcineccius, Bort, van Zurck, de Groot en anderen, hebben, wel is waar, gemeend, dat de eigendom der zaaken , die in de Roomfche wetten publica genaamd worden , by de Germanen of Duitfchers, aan huune Vorflen is toegekend geworden, zodanig dat niemand daar van 't gebruik zoude hebben dan de Vorst, en zodanige anderen , als hy zoude goedvinden; dan de Hr. R. kan zig met dat gevoelen niet vereenigen, om dathy meend, dat de tyd en wyze van die opdragt niet kan beweezen worden; ja hy geloofd liever, dat de Vorften zig die zaa-  door Mr. JOACHIM RENDOR'P. 5™ zaaken allengskens hebben toegeRhikt, want de Menfehen , grooten en kleinen, hebben in alle tyden op dezelfde wyze gehandeld; en de Vorften hebben zelden gewagt dat men hen gaf, wanneer zy t zonder vragen konden krygen : houdende onze Schryver het voor een zekere zaak, dat het Recht tot de Jagt aan elk en een ieder tot den tyd van Karel den Grooten toebehoord heeft, zig ten dien einde op de wetten der Bourgondiërs Westgothen , Longobarden , Allemannen , Ripuariers Anglen, Friefen enz. beroepende. Dees Vorst dan (Karel de Groote) Erfgenaam en Vermeerderaar van zyns Vaders en Grootvaders gezag, zou de eerRe geweest zyn, die zig zekere groote bosfehen toegeëigend, en aan eenen iegelyken verboden zou hebben daar in te Jagen, waarin hy door anderen nagevolgd is, egter met deeze bepaling, dat men nergens vind, dat dc Frankifche Koningen of Keizers ooit het Jagen hebben verboden op andere plaatzen, dan in hunne zogenaamde Fore/la, of gchegte walden, uit kragten van hunnen aangemaatigden eigendom op dezelve en niet als Vorften des Lands. Dat overzulks hun recht van Houtvestery (Jus Foreftale) zig niet verder uitgeftrekt heeft, dan over die Foresten, gelyk dan ook byzondere perzoonen het zelfde recht in de Foresten, met welken zy door de Koningen en Keizers begiftigd waren, zouden gehad hebben, blykens de Capitularia Ludovici Pii en van andere Keizers. Blyvende alzo voor alle overige plaatzen de Jagt onbepaald , behalven op eens anders Land, tegens den wil van den eigenaar. Teekenende de Hr. R. verder als eene opmerkelyke by• zonderheid aan, dat daar Keizer Frederik Barbarosfa of Frederik de III. alle de Keizerlyke Regalia zorgvuldig in gefchrifte heeft doen Rellen, egter by derzelver optelling geen het minRe gewag gemaakt word van een afzon-  ■jil Verhandeling over het Regt ven de Jagtf zondcrlyk recht tot de Jagt, of verbod van anderen om' te Jagen, nóg mede niet, dat alle de wildernisfen den' K^Veren zouden toebehoren, doelende met deeze'aanmerking klaarblykelyk op de bekende plaats 2 Feud. c. 56. qwc funt Regalia. Ziet daar kortelyk het gevoelen van den Heer R. met zyne redenen voor het zelve opgegeven. En dewyl zyne verdere redenceringen hier op eenigzints berusten, zullen wy, om 't gewigt der zaake, hier by wat nader ftil flaan. — Het is zeker, dat het afzonderlyk Recht tot de Jagt van laateren oorfprong zyn moetdan de eerfte opregting der Burger-maatfchappyer. Wat de Romeinfche Wetgeveren hier omtrent vastgefteld hebben merkten wy reets aan, en tot nog ouder wetten en tyden opklimmende, zal men daar van nog m'nder blyken aantreffen. Daar de voortteeling der wilde dieren veel fpoediger voortgegaan is dan die der menfehen; daar zommige een vry groot aantal jongen,' ter eener dragt, voortbrengen, moet het getal der wilde en verfchcurende dieren, oudtyds, niet alleen verbaazend groot zyn geweest, maar ook de jammerlykfte verwoestingen aangeregt hebben. In die aloude tyden kan dienvolgende dit afzonderlyk recht der Jagt geen plaats gehad hebben. Het ganfcheMenschdom Was, om Zo te fpreeken, in een altoos duurenden oorlog met het wild gedierte. De algemeene veiligheid en zekerheid vorderden volftrekt, dat een ieder dien gemeenen vyand zo veel afbreuk deed als mogelyk was, en elk geveld wild cn verfcheurend dier was eene weldaad, der menfchelyke famenleeving beweezen. De oudfte geTchiedverhaalen (temmen met deeze aanmerking overeen. Wy zullen ons , ten bewyze hier van, alleen op de volgende plaats uit Polybitis L. VI. Uifior. c. IV. beroepen, volgens de latynfche vertaaling dus luidende: „ Quando quis in periculis acriter pro omnibus propug- „ nat.  door Mr. JOACHIM RENDORP. 523 nat, idemque feras valentisfimas fubfiftit & earurri i, fustinet impetus, non est dubitandnm, quin hunc ac„ clamationibus profequatur fauftis rnultitudo, benevo,, lum animum Rmul Rgnificans & patroni honorem ei deferens". (1) Wy hebben deeze aanmerking des te noodzaakelyker geoordeelt, omdat wy gelooven, dat hier aan toe gefchreven moet worden, het algemeen gebruik, Van ongevraagd op eens anders bezittingen en landeryen te komen Jagen. Zulks in die over oude tyden te doen kon niet anders als den bezitteren aangenaam zyn. Ja dit tegen te gaan of te beletten, zou, in die omftandigheden, de grootfte dwaasheid en hoofdigheid geweest zyn. Maar het nut van dien langzaamerhand minder en minder wordende , bleef egter dat gebruik,het geen men eerst zo gaarne zag, en waar aan men, door opvoeding als anderzints, gewoon geworden was, plaats- hebben, veroorlovende het Roomfche recht het Jagen op eens anders grond in zo verre, immers naar onze gedagten, dat 'er een uitdrukkelyk verbod van den eigenaar nodig was, om zulks te beletten , behoevende de Jager,dienvolgende, alvorens geen toeftemming te vraagen. Welk, onzes oordeels, tenminflen in de toepasfing van het Roomfche recht op het recht tot dc Jagt van Holland, nog al eenig verfchil maakt. Ook fchynt de aart der zaake zelve aanleiding gegeven te hebben, tot het ongevraagd komen op eens anders grondgebied. Hoe was het tog van het gros der Jageren te verwagten,dat zy,in de drift der vervolging van het wild gedierte, zig van het grondgebied van een ander onthouden en alzo hun prooy verlaaten zouden hebben. Zy fchynen veel eer als 't ware ftilzwygende over een (1) Ziet hier pve* breeder van Heel èt Fenatiirtt, p. 64, 65, 66.  524 Verhandeling over het Recht van de Jagt, eengekomen te zyn, zulks over en weder te dulden^ —t Ondertusfchen is ons oogmerk niet, door het maakeiï deezer aanmerkingen het recht van eigendom te verkorten. Niets minder dan dat. Alleen willen wy de redenen opgeeven, waar aan tóegefchreven kan worden, dat eetf gebruik, waar door onze bezittingen zo onveilig gemaakt worden, zo algemeen aangenomen heeft kunnen worden: gaarne erkennende, dat, in de tegenwoordige gefteltenis van ons Land en tyden , het alle eigenaaren, groot en klein, vry behoord te ftaan, een ieder, hy zy wie hvzy, den toegang op zyn goed, waar voor hy aan den Lande fchot en lot betaald, te weigeren of te vergunnen , zo als hy dit raadzaam oordeeld. Verder zyn wy het met den Heer R. al meede eens, dat de door Hüncccijs en anderen voorgewende overeenkomst en afftand van de wildernisfen en wilde dieren aan den Vorst, waar uit het afzonderlyk recht tot de Jagt vervolgens afgeleid word, door geene gefchiedkundige berigten, die proef houden, te betoogen is. De lange bezitting , door overmagt bekomen, houden wy, met Hem, voor den eenigen grond, die daar voor aangevoerd kan worden. Wy twyffelen egter, en , zo wy meenen, met vry wat reden , of 'er geen blyken voor handen zouden zyn, waar uit te bewyzen is, dat de Vorften zig het afzonderlyk recht tot de wateren, rivieren, meeren, ftroomenen bosfehen in 't gemeen,ea alzo by gevolg het afzonderlyk recht tot de Jagt veel vroeger, ja lange voor Karel den Grooten , aangemaatigd hebben. Met wat recht doed hier niets ter zaake. Althans ten tyde van Domitiaan moet men reets eenige denkbeelden van den afzonderlyken eigendom der visfchen, als of deeze aan den Vorst toebehoorden, gehad en voortgeplant hebben , want Juvenalis befchimpt reets de Haaf lche Vleiers ,die ten tyde van dien Keizer, beweer-  ■door Mr. JOACHIM RENDORP. 525 weerden, dat de VisRhen, waar ook gevangen, den Keizer toekwamen , op dien zeiven belachgelyken grond i waar op men , in laatere tyden, den eigendom van het wild, waar ook opgefpoord, den Vorst desLands toegekend heeft, te weeten, dat die uit zyne vyvers en wateren ontvlugt of ontfnapt waren. — Men hoore JU' vena/is zelve; — Disper ft protinus algx ïnquifitores agerent cum remige nudo, Non dubitaturi fugitivum dicere piscem, Depastumque diu vivaria Cafaris: inde, Elapfum veterem ad dominum debere reverti. Si quid Palfurio, ft credimus Armillato, ■Qtndquid confpicuum pulcbrumque ex aquore [toto Res fisci est ubicumquc nalat Dan hoe befpottelyk dit gevoelen ook was, het had eene natuurlyke flrekking tot uitbreiding van de magt der Vorflen, en fchynd daarom van dien tyd ingekropen te zyn, zo dat PUnius het als een grooten lof van Trajanus meld (2), dat hy hier in redelyker handelde. „ Qua? habemus ipfi quam propria , quam noftra funt! Non enim exturbatis prionbusDominis,omne flagnum , ,, omnem lacum , omnem etiam Saltum immenfa „ posfesfione circumvenis: nee unius oculis flumina, „ fontes, maria deferviunt. Est,quod Csefar non Rum „ videat: tandemque imperium Principis, quam patrimo,, nium majus est. Uit beide deeze plaatzen, met den anderen vergeleken, zien wy dus, dat de denkbeelden van eenen afzonderlyken eigendom over de wateren, meeren,bosfehen en het wild gedierte, doch voornamentlyk over de visfehen, daar (a) Plinius in Panegyr. c. 50. Algem.Bibl.I.DeelN.4*  526 Verhandeling over het Recht van de Jagt,- daarin huisvestende, langvoorKAREL den GRooTEN,fchynen plaats gehad te hebben, terwyl het zeer aanmerkelyk is, dat Juvenalisalleen van de visfehen en Plinhis Diet dan met een enkel woord van dc bosfehen fpreekt, fchoon by herhaaling van rivieren , bronnen, zeeën gewag maakende. Waar uit wy dus, met eenige waarichynelykheid, mogen gisfen , dat de Vorften zig het eerst den afzonderlyken eigendom op de visfehen aangemaatigd , en zig alzo dat gedeelte van de Jagt toegeëigend hebben. Waar van de reden ook vry klaar fchynd, dewyl de visfehen de Menfehen in perzoon nog goederen nadeel kunnen toebrengen. Ja deeze gisfing word des te waarfchynelyker, omdat Koning Otto reets in den Jaare 948, en dus niet zeer lang na Karel den Grooten, de visfehery zyn Regaal fchynd tc noemen (3). Daar dus de Roomfche Keizeren zig eenig afzonderlyk recht op de ftroomen en bosfehen, en by gevolg meede op dc visfehen en het wild, daar in gevonden wordende, fchynen aange maatigd te hebben, zou men dan niet mogen Rellen, dat zulks door die VorRen,diehet Roomsch-Keizcrrykin het westen ten gronde toe gefloopt hebben, zelfs voor Karel den Grooten, nagevolgd, en van tyd tot tyd verder uitgebreid is? Ja is het te denken, dat zy, in de Roomfche Keizeren zulke loffelyke voorgangeren van overheerfching gehad hebbende, geene indragten op het recht der Jagt, waar meede men in die tyden van onbefchaafdheid zo veel op had, en die door alle Vorflen en Princen met zo veel yver geoeffend is, gemaakt zouden hebben ? Leveren zelfs de meenigvuldige giftbrieven, die nog voor handen zyn, en waar van de Heer R. melding maakt, geen bewys daar van op? Indien doch, uit kragte van den eigendom der goederen zelve, by zodanige gift (5) Ziet Mieris Charterb. 1. D. p. 42.  door Mr. JOACHIM RENDORP 527 Giftbrieven afgeftaan, alle de rechten, die een eigenaar oeffenen kan, tevens afgeftaan waren, gelyk naar het gevoelen van den Heer R. het geval is, hoe komt het dan j dat in die giftbrieven het recht tot de Jagt zo dikwils met naame genoemd is. Het is waar, in de bekende plaats 2. F. c. 56. qu aan de Latynfche Kerke, door toedoen der „ Bisfchoppen is opgedrongen ; en dat de Leer zelve,- welke ,, de toerimaalige Katholyke Bisfchoppen op eene tot nog toe „ ongehoorde wyze vastftelden, vals is in zo verre zy eene „ Byzondere Genade fielden, en alle menfehen, die buiten i, de Kerk en uiterlyke Gemeenfchap der Christenen leeven , „ fchriklyk ter eeuwige verdoemenisfe veroordeelden ; een „ Oordeel, 't welk zy, uit hoofde van zekere Latynfche uit„ drukkinge , uit eene van alle menfehen aangeërfde oor„ fpronklyke zonde afleidden". Dit is indedaad veel gezegd! maar de Schryver meent, gelyk hy zelf te kennen geeft, dat een Hoogleeraar der Godgeleerdheid de Waarheid boven alles moet doen gelden; en hy beroept zig op dat oordeel, 't welk men, na 't oplettend overwegen van dit, gelyk hy het noemt, voor-  LETTERNIEUWS. 553 voortreflyk gefchriftvan Pelagius aan Demetrias en van de foobre berisping van Augustinus tegens 't zelve, over deze ganfche zaak zal moeten vellen. Giessen. Voorleden jaar kwam hier uit het laatfte ftuk tot het zeer bekende en beroemde werk van Leyfer behoorende onderden titel; Augustini a Leyser Meditationes ad Pande&as, Voluminis XII. Pars II. & ultima, cum indice generali. Gis/a, 1776. in 4to. De Profesfor Hopfner te Giesfen hadt,eenige jaaren geleden, een deel tot aanvulling of fupplement van Leyfers Meditatiën over de Pandekten uitgegeven; waar van dit ftuk het vervolg is, of liever een twede fupplement. Het eerfte ftuk vervatte zodanige kleine Verhandelingen, Welke den Heer Leyfer zekerlyk tot fchryver hadden ; dit ftuk zodanige over welke hy het opzigt heeft gehad, en die onder hem, als Voorzitter , verdedigd zyn. Op eenige derzelven heeft hy aanmerkingen gemaakt, die in zyne Meditatiën zyn ingelast, zonder de verhandelingen zelve, welke tot die aanmerkingen de text waren; zodanige zyn n°. 3. 12. 17. Een andere, de laatfte, behoort tot zyne Verhandeling, die in zyne Meditatiën is uitgegeven en den titel heeft van Decas Qiiast. ex Jur. Camb. en zy betreft QuastAU. VII. X. Verder verdient het grootfte gedeelte der hier voorkomende verhandelingen dezelfde »plettenheid,als de overige werken van dezen geleerden man. Halle. Beyfpiele der JVeisbeit und Tugend, aus der Gefchichte,mit Erinnerungen fur Kinder, von Jakob Fred rich feddersen,Pr RÖBERTSOKS tan. Sommige andere Stammen in Paraguay, in nieufr Granada, op de oevers der Oronoco, als mede de Öaffe forniërsj waren zelfs nog ruwer en min gevorderd. Egter doen zig ten deezen opzigte eenige uitzonderingen op, en wy vinden 't openbaar gezag in fommige plaatzen van Amerika gebragt tot eene hoogte, onnatunrlykonder ruwe Volken. Laat ons tot eenigebyzonderheden overgaan* 't Schynt dat de mensch, in koude en getemperde landen, waar het lichaam gehard , fterk, cn tot groote poogingen bekwaam is, 't meest naar onafhangelykheid haakt; en zig in de hecte Iuchtftrccken die de lichaamen verzwakken, en waar tegenwoordig vermaak het opperfte goed is, gereeder buigt onder 't juk eens meesters: dus zien wy in Amerika , van 't Noorden naar 't Zuiden voortgaande, eene trapswyze opklimming van gezag by de gebiederen, en den geest der Volken evenredig buigzaamer worden. In Florida was de waardigheid dcrSachems, Caziquen, of Opperhoofden niet flegts duurzaam, maar erfeiyk, cn zy wierden door hun volk zeer geëerbiedigd. Ónder de NatChez aan de Misfisfippi woonende, Waren fommige gcflagten edel en meferfelyke waardigheden bekleedden 'tytel van Achtingswaardigen voerende, terwyl dc overigen Stinkerds gehceten wierden. 't Opperhoofd word voor een broeder van'de Zon, dat voorwerp hunner aanbidding gehouden 5 zyn wil is eene wet, en als hy fterft, worden de voornaamfte van zyn hofgezin, en zyne begunftigdc Vrouwen, die geen grooter geluk wenfchen , op zyn graf geófferd; opdat hy in de andere Waereld, door dezelfde perfoonen als in deeze zou gediend worden. In Hispaniola, Cuba, en andere groote Eilanden, bezaten de Caziquen eene uitgeftrekte erfclyke magt, dietrzy met hulp van 'c bygeloof nog vergrootten; hunne bevelen voor Orakels uitgevende, en  Historie van Amerika, 595 ;t bezie der Éragc over regen en zonnefchyn voorwendende. Op fommige plaatfen van 't vaste land, fchynen de Caziquen met geen minder vermogen voorzien te zyn geweest. InBogota, eene Provintievan Nieuw Grana^ da, woonde een volk, het aanzienelykfte, van geheel Amerika, buiten dat van Mexico en Peru; 't leefde meest van den landbouw ; was gevoegelyk gekleed, bezat eigendommen, huizen, en lieden ; had eene regtbank, die de misdaadigen vervolgde en llrengelyk ftrafte; en een Monarch, die met volflrekt gezag heerfchende, in 't openbaar niet dan met groote pragt verfcheen, en voor wien niemant zyner onderdanen de 'bogen op dorst Haan. Hadden deeze en diergelyke ongewoone verfchynfelen met meer oordeel befchouwd geweest, dan mogten wy de oorzaaken derzelven uit de verhaalen der Spanjaarden, of uit hunne eigene overleveringen moogelyk afleiden; nu kunnen wy alleen na dezelve gisfen. Schoon willekeurige Oppermagt in Amerika, niet dan onderde warme en onder de verzengde lugtftreek heerscht, kan de heete lugt daarvan de eenige oorzaak niet zyn, want men vind in diezelfde landen veele vrye Volken, en fommigen die geheel geene regecring kennen. De vadzigheid en vrees aan de bewooners hunner Eilanden eigen, doet ons gemakkelyk derzelver onderwerping aan den wil eens meesters verklaaren; die van de Natchez en 't volk van Bogota, is mooglyk daaraan ioetefchryven, dat zy vast gefielde woonplaatfen hadden; beiden hadden zo veel vorderingen in den landbouw gemaakt, dat het regt van eigendom eenigermate in de eerstgenoemde, en volkomenlyk in de laatstgemelde maatfehappy gevestigd was. Gierigheid en Staatzuigt hebben dan onderwerpen waarop zy zig kunnen Qq 2 toé-  5p6 W. ROBERTSONS toeleggen; te hcerfehen word iets wenfchelyks; en be* weegredencn, aan min befchaafde volken onbekend ; haaien 't volk over om voor aangemaatigd gezag te bukken. Dog zonder tusfchenkomst van Bygeloof, kon de ina"t des heerfchers nooit zo buitenfpoorig aangegroeid zyn ; haar noodlottigen invloed, vernedert den mensch in alle ftanden, brengt zyne vryheid te onder, en hy dié de beftiering van dat verfchriklyk wapentuig kan bekomen, is van de heerfchappy over zyne medemenfchen zeker. De Caziquen der Eilanden, konden in den mond hunner Goden zodanige antwoorden leggen als zy goedvonden. \ Opperhoofd van de Natchez, gaf zig uit voor het beeld hunner Godheid de Zon. De godsdienst, bragt het volk van Bogota tot de eerbewyzen aan hunnen Monarch, wiens erfgenaam in't binnenfte van hun heiligdom wierd opgevoed. Dus bragt het bygeloof onder deze Volken, zig nog eerst uit den laarften ftaat van onbefchaafdheid opheffende,deallerergfte plaag,de ftrenge alleenheerfching voort; welke, by befchaafde volken ,: flegts op hun laatst tooneel van bederf en ondergang verfchynt. V. Wegens de maatregelen tot algemeene beveiliging en verdeediging valt aantemerken, dat de onafhangelyke Stammen, over Amerika alomme verfpreid , onderling onophoudelyke vyandelykheden pleegen ; veeltyds ontftaande om dat elke kleine maatfehappy zig in 't bezit haarer byzondere, uitgebreide en onafgeperkte jagtgronden tragt te handhaaven: nog fterker beweegreden egter is de wraakzugt, die met zo veel woede het hart der Wilden vervult, dat dezelve een der allerkenlykfte trekken is van den mensch in zynen ruwen ftaat. Waar de ftrafoeffening aan elk in 't byzonder verbleeven is, worden de beleedigingen fterk gevoeld, nooit vergeeven, en  Historie vm ■Amerika. J97 enailerftrengst gewroken ; *t vuur dier wraake, {leekt de -antfche kleine bende der krygslieden aan; die niet o-dyk befchaafde volken, elkander weinig haatende, ftryden om de eer der overwinning of om vermeerderin-van gebied, maar met een onverzoenelykewoede en een opzet van voMaagene verdelging. Deeze wraakzugt, die de mensch tot het bloeddorstigfte aller dieren verkeert, is byna het eenige 'twelk hunne kinderen kragtfg word ingeprent. Een enkel krygsman, of eenige weinigen vallen fomtyds den vyand aan, en hunne bedrvven maaken dikwils de historie van een' Amenkaanfchen veldtogt uit. Dog als de oorlog eene algemeene zaak is, dan word het ook eene plechtige onderneeming, van lang beraad; waarover hunne waarzeggers, fomtyds ook de vrouwen , geraadpleegd worden ; ja reeds befloten zynde, heeft elk nog vryheid daarin deel ^e neemen of niet. Ook trekt men daar nooit m grooten getale te veld; 't zou hun op een togt van honderde mylen, door de wouden of over meiren en rivieren aan voorraad dra ontbreeken; een Mat, een zak geftooten Graan, (Mais) en 't Wapentuig is al de toerusting van ieder krygsman. Nog ver>an de vyand af zynde, blyven zy van elkander verwyderd, leevende van visch en wild; dog verzamelen zig by 't aannaderen en trekken listig op, niet om opentlyk aantevallen , maar om te verrasfen en tc verdelgen; en even eens hunnen oorlog voerende als hunne jagt. Al loerende, al kruipende op handen- en voeten door de wouden, overvallen zy den vyand of zetten 's nagts de hutten in brand , en vermoorden de viugtenden ; kunnen zy veilig aftrekken, dan voeren zy de gevangenen meê, tot erger lot gefpaard; is de vyand op zyn hoede, dan agten zy het aanvallen dwaasheid, en trekken doorgaands weg. Nooit eene overwinning pryzende die hun op bloed komt te Qq 3 ftaan,  59$ W. ROBERTSONS. ftaan, agten zy het fterven in den flag geene eer maar een ongeluk, vermoedelyk de vrugt van eenige vermetelheid. Geen gebrek aan moed doet hen dus te werk gaan; maar onder een klein getal is elks leeven van veel belang: en waar de .Amcrikaanfche maatfehappyen talryker zyn geweest, gelyk in Brazil, in Mexico, en Peru, zyn ook grooteren grooter legers tegens elkander opgetrokken; yeldflagen bevogten, met de woeste onmenschlykheid, éigen aan zulken die nooit kwartier vraagen noggeeven; en is ook het bedryf desoorlogs, in beleid en uitvoering , by hen overeenkomftiger met dat van andere volken geweest. Hoe verwonderlyk elk hunner in byzondere listen ookuitmunte, zo verzuimen zy, vereenigd zynde tot eenen hoop, dikwils, uit vofftrektgebrek van krygstugt, de noodigfte voorzorgen; en worden, op den vyand loerende en nogthans geene wagten uitzettende, fomtyds des nagts zeiven verrast en afgemaaktin zulken diepen flaap als of zy buiten bereik van gevaar hadden geweest? dog valt hun de vyand.in banden, dan ftroopen zy hem 't vel van 't hoofd, en bewaaren dat tot een gedenkteken hunner zege en hunner wraake. Gelukt het hen krygsgevangenen meê te brengen, dan plaatzen hunne vrouwen cn de onftrydbaare jeugd zig in twee ryen, tusfchen welken die ongelukkigen heen trekkende, met ftokken en fteenen wreedelykgeteisterd worden; daarna heffen zy luide rouwklagten aan, over hunne makkers op den togt verlooren; dog vliegen op een gegeeven teken oogenblikkelyk op, met een barbaarsch gelehal, in uitbundige vreugde over hunne zege". Sommnc krygsgevangenen worden door de oudften gefchikt om met de dood geftraft, anderen om tot het geflacht der verflagenen ingelyfd te worden; deeze laatften, worden aan de vrienden des overledenen voorgefteld i  JH'mie 'tw; A/neiïkh. 599 ttekt; zo de wouwen hem ontfangen, worden zy op d; mat des verftorvënen geplaatst, neemen zynen naam aan, pa worden met tederheid als Vader, Broeder, Man, of Vriend erkend; do; weigeren zy hem, dan kan hem niets voor foltering en dood bevryden. De krygsgevanpen middelcrwyl, fchynt volmaakt onverfchillig en bedaard terwyl zyn lot in twyfel hangt; word het treurig vonnis geltreken, hy ontfangt het gelykmoedig, heft zyn doodzang op, en bereid zig om als een man te lyder!, De overwinnaars verzamelen zig, als tot een feest, om zyn geduld op de zwaarfteproef tc ftellen; zy tragten elkander te overtreffen in uitdenking van folteringen, zo afgryslyk dat wyniet befluiten kunnen daarover uittewciden. Ongekreukten moed onder dezelven te behouden, zyne beulen uittetarten, hen tot meerdere wreedheid zelfs te noopen, cn hunne razende woede als 't waarc aftcmatten, is de grootfte zegepraal van zulk een krygsman. De overlevering heeft in de oude Waereld de gedagtenis bewaard van 't ceten van menfchenvleesch door barbaarfchc volken; dog zo verre gaat de onnatuurlyke drift der wraake by dc Amerikaanen, dat overal in de nieuwe Waereld volken gevonden wierden,by wien dit zeer ge.neen was; ja in landen, waar omftandigheden ons onbekend , dit buiten gebruik gefteld hadden, was het tot in de fpreekwyzen der taaie overgegaan. De Iroquoifen, tot oorlog befluitcnde, zeggen „Laat ons r.aan en dat volk opceten". Een nabuurig volk byftand vergende , noodigen zy het „ om brood te eeten van hun 's vyands vlecsch gemaakt". Die gruwelyke maaltyden waren in 't befchaafder Mexico zelve in gebruik, en men vond 'er overblyffels van, by de zatter bewooners van Peru; 't was egter niet gelyk fommigen waanen de honger; 't was de ukfpoorigheid der wraak, die hen. Qq 4 daar-.  6"00 W. ROBERTSONS daartoe aandreef: nooit was menfchenvlecsch een gewoon voedzel in eenig land. In Zuid-Amerika heeft omtrent de gevangenen dit gebruik plaats, dat zy in de eerfte ontmoeting op gelyken voet als in Noord - Amerika geleeden hebbende, voorts met groote vriendelykheid behandeld, ja zelfs door fchoone jonge vrouwen geftreeld worden; moogelyk heeft men dit voor eene verzwaarende wreedheid te houden, dewyl daarna het onherroepelyk vonnis plegtig, dog eensklaps aan hen die zig des niet fchynen te bekreunen word yolbragt; waarna de vrouwen, haare kinderen met zyn bloed bevlekt hebbende, voorts met alle de aanwezenden op het af. rysfelykfte ter feest gaan. Dewyl dit lot elk Amerikaans krygsman treffen kan, is het groote doelwit hunner opvoeding hen te vormen, pm dat te kunnen ondergaan; en alle de oeffeningen tot den kryg zyn van der jeugd af aan geene betoningen van dapperheid, maar van geduld cn lydzaamheid. Een jongen en een meisje zullen dc armen aan elkaar binden en een brandende kool vuurs daartusfehen plaatzen, om te beproeven wie de ongeduldigfte van beiden zyn zal. De proef van hem, die Bevelhebber tragt te worden onder de benden aan de oevers der Oronoco, onder welke veelen het leeven laaten, beftaat; eerst, in langen ftreng vasten; dan in allerfelst gegcesfeld te worden met zweepen ; voorts na eene tusfehenpozing, vastgebonden in een hangmat, door ontelbaare venynige mieren over het ge-r heelc lichaam gebeeten te worden,-en eindelyk in de" zelfdegeftalteliggende,metpalmettobladen bedekt, den gloed en fmook van een vuur, door ftinkende kruiden aangeftookt te verdraagen, zonder eene enkele zugt te loozen. Men heeft die verwonderlyke ftandvastigheid in 't ondergaan der uitgezogfte folteringen, aan eene onge- meene  Historie van Amerika. 601 meene zwakheid van hun geftel die hun onaandocnelyker zoude maken , willen toefchryyen; maar zy verfchil:. len in dat opzigt te weinig van 't overig menschdom, om zulks vast te ftellen : *t is een beginfel van eer, vroegtydig en zorgvuldig ingefcherpt, dat in den ruw. fren ftaat een' ftandvastiger heldenmoed teweegbrengt, dan de wysbegccrte, in meerdere befcbaafdheid. De denkbeelden die 't gedrag eens'Wilden bepaalen, en de driften die zyn hart vermeesteren zyn weinig in getal, en dus van beflisfender uitwerking; en in gelegenheden daar de Amerikaan niet door zyne eerzugt word geprikkeld , ftaat zyne gevoeligheid met die van anderen gelyk. De aanhoudende vyandelykheden onder deze Volken, die in vredenstyd naauwelyks hun beftaan kunnen vinden, veroorzaaken dikwils hongersnooden, die de wederzydfe Stammen doen uitfterven; ja van eenigen eertyds magtig, is de naam flegts overig. Ter voorkoming van dicrgejyken ramp, lyven fommige Volken de krygsgevangenen in hunnen ftaat in; en deezen verzaaken voor altoos hun? nen vaderlykehftam zozeer, dat zy dikwils tegens denzelven mede optrekken. Deeze fchielyke overgang, komt vooral onder kleine maatfehappyen, daar de volkshaat diep ingeworteld is, vreemd voor; dog men neeme in aanmerking, dat zo dra iemand gevangen word genomen, zyn naaste vrienden hem als dood befchouwen, en hem al kwam hy weder te rug verzaaken zouden, als bezoedeld in zyne eer. Dit maakt hem gewilliger tot het aangaan van nieuwe verbindtenisfen met hen, die hem van een wreeden dood bcvrydende, tevens hem als medeburger aanneemen; en de overeenkomst yan zeden onder alle de Wilden maakt dit nog te gemaklyker. Al die Volken, in den oorlog van vooruitzigt en voorzorg ontbloot, vreemd van onderling vertrouwen ; Qq 5 zo  602 W. . R Q. B E R T S O N S zo onofitbeeriyk tot het beraamen van uitgcftickie qnjtwerpen, en beroofd van krygstugt, niet min noodzakelyk tot derzelver uitvoering; kunnen egter niet lang tegens de kunst der befchaafden beftaan, en nog dapperheid nog groot getal kwam den Amerikaanen tegens een handvol Europeefche overweldigers te baat. VI. De kunften van ruwe Volken verdienen op zig zelve weinig overweeging, dog zy toonen eenigermate derzelver geest en zeden aan. Dc eerfte zorg van een Wilde, moet natuurlyk zyn, eenig dekzel optefpoorens om zig tegens de ongemakken der lugt tc beveiligen; in de warme en zagte lugtftreek-en van Amerika, was geene der Stammen van kleedercn voorzien , en de natuur had den meesten het denkbeeld, dat naaktgaan onsevoegelyk was, niet ingeboezemd. Hoewel naakt waren zy egter niet onverfierd; zy fchikten hun hairop veelerleyc wyzen; zy hingen ftukjes goud, fchelpen, of blinkende fteenen in hunne neuzen, ooren, en wangen; fchetften veele gedaanten op hunne huid af; en befteedden veel tyd, en ondergingen veel pyn, om zig dus optefieren. De hoogmoed, die oneindige bezigheid vind onder volken , waar de kleedy eene ingewikkelde weetenfehap is geworden, is by naakte Wilden in zulke naauwe paaien bcfloten, dat deezen eenen des te fterker trek hebben, om de gedaante hunner lichaamen zeiven te vervormen; en dikwils waagen zy 't leeven van hunne kinderen, hen het hoofd plat, of kegelswyzerond, of vierkantagtig willende nypen. Hun oogmerk is egter meer zig ontzachelyk, als beminnelyk te doen voorkomen; en de krygsman, die in de vergadering zyns volks of in 't veld zal verfchynen, kipt zorgvuldig de uitgezogtfte fieraaden uit. De verfierfelen der vrouwen waren gering en cenvouwdig; by veele Stammen hadden zy vccltyds werk, met hunne mannen te befchildcren cn tetooijen; die trots cn koel genoeg om hen klein te agtcn, zclven met  Historie van Amerika. • 603 met de zucht tot pronk behebt waren, welke men andcrzints voor eene geliefde drift der vrouwen houd. Deeze naakte Volken, hadden ook de vernuftige gewoonten van hunne lichaamen tc zalven, en te ftryken met dierenvet, met Iymige gommen en olyen, waardoor zy de overboodige uitwaasfeming, zo fchadelyk onder de. verzengde lu nftreek, wisten voortekomen, en zig tevens tegens°de groote vogtigheid beveiligen; ook zyn zy onder een Hevig vernis van verwen, waarmede zy zig overvloedig befmecren, vry van 't fteeken der zon, en van de onnoemelyke bloedelooze diertjes, die van dat mengfel een afkeer hebben, en wier vervolging door de wouden en moerasfen dier warrne landen, anders onverdraagelyk zou zym De wilde Krygsman agt den opfchik als iets van. aanbelang voor zyne perfoonlyke waardigheid; maar onbekend met eenen ftaat, waarin de leevenswyze medewerkt om iemand te doen uitmunten, draagt by weinig zorg voor de fraaiheid en gemakkelykheid zyner wooning. Sommige Stammen hadden geene huizen, dog beveiligden zig tegens de hette des daags, onder de fchaduw der boomen, van welkers takken en bladen zy zig des nagts eenfchuilplaatsvormden; zigwydcrs in'tregenend jaargetydc verfteekende in natuurlyke of gemaakte holen; anderen zwervende, op de jagt, behielpen zig in hutten zo ligt opgeflagen, als wederom gcmakkelyk verlaaten. De bewooners dier velden, welke in de verzengde lugtftreek jaarlyks overftroomd Worden, ftigtenwooningen op ftutten in den grond; of leeven op 'tgeboomte; maar zelfs by zulken die vastgeftelde woonplaatzen hadden , waren de hutten erbarmelyk; fommigen van eene cirkel- of langwerpigronde gedaante, zonder venfters, met ccne opening in het midden van het dak tot uitdryvingder rook.1 en met zulke laage deuren.dat men buigende,  004 W. ROBERTSONS gende, of op handen en voeten daar binnen moest kruipen; en eenigen, ruim genoeg om tagtig ja honderd perfoonen te bevatten; die, van onderfcheide familien, zonder affcheidfels by elkander leefden, waaruit behalven hun denkbeeld van onderlinge gelykheid, weder hunne onverfchilligheid jegens de vrouwen blykt; welker deugd zy anders aan de verzoekingen van diergelyken ommegang niet zouden hebben overgelaaten. De duurzaame eendragt in hunne opgepropte verblyven heerfchende, bewyst dat het Volk van eene zeer zagte, of van eene zeer koele geaartheid is. Na de zorg voor dekzel en verblyf, ftrekt de zorg eens Wilden zig natuurlyk uit, tot het vinden van aanvallende of verweerende wapentuigen. Na de allereenvoudigften, gelyk knodzen, in 't vuur geharde ftaaken, lansfen met fteene punten voorzien, en diergelyken die van naby kwetfen; wierd pyl en boog, om op eenen afftand te treffen by de oudfte en ruwfte Volken onzer waerelddeelen gehandteerd; maar zo onvernuftig waren fommigeAmerikaanfche Natiën,dat allewerpgeweerhun onbekend was: deflingerzelf wierd zeldzaam in NoordAmerika en de Eilanden, en flegts door weinigen in Zuid-Amerika gebruikt. Eene byzonderheid heeft by debewooners van Chili en dePatagons plaats. Zy hegten aan beide einden van een lederen riem, agt voeten lang, een' fteen vast ter dikte van eene vuist; en werpen dien, over hunne hoofden flingerende, zo behendig, dat zy doorgaands doel treffen. Volken, wier voornaame bezigheden beftaan in oorlogen in jagt, befteeden geringe vlyt aan huisfelyke gereedfehappen ; eenigen der zuidelykften, wisten egter aarde vaten ndoor zonnefchyn zo te doen droogen, dat die daarna het vuur konden verdragen. In Noord-Amerika vulde men een uitgehold ftuk hontmetwater, 't welk men doorgloeiende ftee-  Historie van Anieriltd. 60 * fteenen daar in te werpen, aan 't kooken bragt: dit is reeds een zweem van weelde, want al de kookkunst der ruwfte Amerikaanfche Volken, beftaat in de fpyzenover het vuur te roosten. Dog 't meesterftuk der kunst by de Wilden, is het toerusten van eene Kano. De Eskimaux, belloten in zyne boot uit walvisbeenderen gevormd, met robbevellen t bedekt, braveert ftormen en baaren; de Canadiers doen lange reizen over Rivieren en Meiren, in fchuitjes uit bast van bQomen gemaakt, zo ligt, dat twee menfehen die over kunnen dragen; de Eilanders en zuidelyke Volken, weeten {lammen van boomen uiterlyk lomp, met oneindige moeite uitgehold, zo behendig te ftuuren, dat hunne fchielyke wendingen, de kundigfte Europeaanen verbaasd hebben ; hunne Oorlogfloepen kunnen 40 of jo man bevatten, en hoe naauwkeuriger men het werktuigelyke van hun vaartuyg in 't byzonder nafpoort, hoe meer men zig daarover met regt verwondert. Dog zy werken zelfs in de dringendfte noodzaakelykheid zo lusteloos, zo traag, dat een ooggetuige hunnen arbeid vergelykt by den onmerkbaaren voortgang der groeijing. 't Geringfte handwerk, is by hun eene moeïelyke onderneeming, waarvan zy als kinderen telkens afftappen. Een deel van het dak is fomtyds- vergaan , eer het andere voltooid is. Verfcheide oorzaaken werken hiertoe mede; 'c verfchilt de Wilden, by wien de tyd van weinig waarde is, niet, hoe lang zy bezig zyn, als zy flegts hun einde bereiken; ook zouden onze bedrevenfte kunstenaars , met fteene bylen, fchulpen, of beenderen naauwelyks iets ter uitvoer brengen. Dog 't is vooral de koele geaartheid der Amerikaanen, die door niets dan oorlog of jagt uit hunne vadzi'heid te trekken zyn, welke alle hunne poogingen doet kwynen. Zelfs nu, door de Europeaanen onderligt?  6;ö W. RÖBERTSONS r jgt 3 en met werktuigen voorzien, moogen zy geduldig en langduurig arbeiden; dog niets kan bun doen fpoeden '3 en 't waare vrugteloos hun aantedringen, flegts tot het verhaasten van hunnen flap. VIL Van al wat ruwe volken betreft, is mogelyk niets zo zeer het voorwerp van nieuwsgierigheid geweest, en mooglyk is niets zo gebrekkig begrepen, en met zo weinig getrouwheid voorgeltelt, als hunne godsdienstige begrippen en oefFeningeh. Priesters en Zendelingen, die in Amerika de beste gelegendheid hadden tot onderzoek, te veel vervuld met de denkbeelden van hunnen eigenen godsdienst, zyn al te genegen geweest om in de gevoelens dier volken iets optefpooren, dat geleek naar de voorwerpbn van hunnen eigenen eerbied. Alles uitéén oogpunt befchouwende, zoeken zy al wat hunne opmerking trekt, met hun leerftelfel over een te brengen; en geen agt flaande op de ruwe begrippen dier volken, fchryven zy hun denkbeelden toe, die zy niet kunnen vormen ; en onderftellen hen bekend met voorvallen, met grondbeginfelen, die zy niet kunnen weeten. Hiervandaan is het, dat eenige zendelingen gemeend hebben, zelfs onder de barbaarfte der Ameri» kaanfche volken, eenige kennis te befpeuren,'' aan 't leerftuk der Drieëenheid ; aan dat der Menschwording van Gods Zoon en zyn verzoenende Offerhande; aan de kragt van 't Kruis, en de uitwerking der Sacramenten enz: Dog zelfs op het geleide van min onkundigen, blyft het onderzoek naar de godsdienftige begrippen van ruwe Volken, eene zeer ingewikkelde zaak; en wy moeten dikwils ftil ftaan by byzondere gebeurtenisfen welke onze onderrigters verhaalen; die zorgvuldig afzonderende van redeneeringen waarmede zy die verzeilen , of leeringen die zy op dezelve vestigen. Vee! on-  Historie van Amerika. €>o? fchnutte arbeid is'er in onderzoek van dien aart, hoewel 'met een goed oogmerk gedaan. Twee grondftellingen zyn 'er, waarop het geheele ftelfel van Godsdienst berust, zo verre het by 't natuurlyk licht kan ontdekt worden: 't beftaan van God, cn de Onfterfelykheid der ziel. Hier aan zullen wy ons onderzoek bepalen ; ondergefchikte gevoelens en plaatfelyke bygcloovigheden voorbygaande. Die eenigzins gelegenheid heeft om de godsdienftige begrippen van lieden in de laagfte rangen der famenleving, zelfs onder de befchaafdfte Volken natefpooren, zal bevinden dat zy hunne geloofspunten aan onderrigting, geenszins aan eigen onderzoek verpligt zyn. Dat talryk gedeelte van 't menschdom welks lot is te arbeiden, welks voornaamfte en byna eenigfte bezigheid is zig van onderhoud te verzekeren i ziet de fchikkingen en werkingen in de Natuur met weinig opmerking; en heeft nog tyd nog bekwaamheid , om dien weg van afgetrokkene en ingewikkelde befpiegelingen te betreeden, welke tot de kennis der grondbeginfelen van een natuurlyken godsdienst geleid. In den vroegften en ruwften ftaat der Wilden, zyn diergelyke overwegingen geheel onbekend. Wanneer de verftandelyke vermogens zig flegts beginnen te ontwikkelen, en hunne eerfte zwakke poogingen gerigt zyn, naar een klein getal voorwerpen van de hoogfte noodzakelykheid; wanneer de bekwaamheden van den geest nog zo bepaald zyn , dat men geene afgetrokkene of algemeene denkbeelden vormt; wanneer de armoede der taal zo groot is, dat het haar aan naamen ontbreekt om iets te onderfcheiden buiten de zinnelyke gewaarwordingen; zo kan men niet verwagten , dat de mensch bekwaam zy met naauwkeurigheid de famenhang tusfchen oorzaak en gevolg nategaan; nog onderftellen, dat hy uit de befchouwing van het eene tot  6oB W. RO.BERTSONS tot de kennis van het andere zig verheffen, en zig juiste begrippen zoude vormen van een God, als Schepper en Regeerder van het geheelaL Het denkbeeld van Schepping, is zo gemeenzaam als 't verftand door weetenfehappen uitgebreid, en door openbaring verligt is > dat men zelden opmerkt, hoe diep en afgetrokken dit denkbeeld is; of overweegt, hoezeer de mensch in opmerking en navorfching moest gevorderd zyn , eer hy tot de kennis van dit eerfte grondbeginfel in den godsdienst kon geraaken. Men heeft dan ook in Amerika werkelyk verfcheide' Stammen aangetroffen, die geen denkbeeld hoegenaamd hebben van een Opperwezen, nog ook inzettingen van eenig godsdienftige hulde. Zonder dat heerlyk tafereel van fchoonheid en orde , dat zig aan hun gezigt opdoet , gade te flaan; niet gewoon te overweegen wat zy zelve zyn t of natefpooren wie de veroorzaaker is van hun beftaan; flyten die menfehen in hun wilden ftaat, de dagen gelyk dc dieren rondom hen, zonder een verhevener Wezen te kennen, of te eerbiedigen. Zy hebben geene benaaming voor de Godheid in hunne taaien; en de naauwkcurigfte waarnemers zyn niet in ftaat geweest, eenige oeffening of inftelling te ontdekken, web ke fcheen aanteduiden, dat zy Gods gezag erkenden, of bezorgd waren om zyne gunst te verkrygen. Deeze volflaagene ongevoeligheid voor indrukfels eener onzigtbaare Magt, vinden wy alleen onder menfehen in den allerruwften ftaat der natuur, en terwyl hunne verftandelyke vermogens nog zo zwak en bekrompen zyn, dat zy zig daardoor naauwelyks boven dc redelooze fchepfelcn verheffen. Maar de menfchelyke ziel, gevormd tot den godsdienst, opent zig ras tot het ontfangen van denkbeelden, die verbeterd en geauiverd, gefchikt zyn om de groote bron van troost te wor-f  Historie van Amerika. 6o9 Worden, onder de wederwaardigheden van het leven; By fommige Amerikaanfche Stammen, nog in de kindschheid van hunnen ftaat van vordering, befpeurt men eenige denkbeelden wegens een magtig en onzio-tbaarWezen;dog deeze zyn aanvangkelyk onnauwkeurig en verward ; eer door fchrik voor aanftaande rampen verwekt, dan voortvloeiende uit dankbaarheid voor ontfangen zegeningen. Terwyl de Natuur haaren loop volbrengt, met eeneallezins gelyke en engeftoorde eenpaarigheid, genieten de menfehen het goede daar uit voortvloeiende, zonder de oorzaak daarvan natefpooren, maar elke afwyking van dezen gewoonen loop, treft e„ verbaast hen; zy zoeken naar de reden daarvan met eene yverige nieuwsgierigheid ; hun verftand is met, bekwaam zo verre doortedringen , maar de verbeelding, een voorbariger en heviger eigenfehap van de ziel, beflist zonder eenig beraad. Zy fchryft de ongemeene gebeurtenisfen in de Natuur toe, aan den invloed van onzienelyke Wezens, en onderftelt dat onweer, orkaanen, en aardbeevingen,uitwerkingen zyn hunner tusfchclf- komfte. , Maar boven dit alles; een Wilde is aan zo veele verfchrikkelyke gevaaren blootgefteld, dat hy zyne eigene onmagtgevoelende, geene uitkomst ziet, dan door de kragt van een' onzigtbaren arm. Hier van daan, dat dè eerfte inftellingen, naar blyken van godsdienst zweemende het afwenden van wezendlyke of gewaande plaagen bedoelen, De'Manitous, of Okkis, der Noord Amerikaanen, waren betoveringen, die zy waanden dat elk die op dezelven vertrouwde, voor alle rampen zouden behoeden; of het waren befchermgeesten, om welker Hulp zy in 't ongeval baden. De Cemis der Eilanders, voor veroorzaakers van allerleïe plaagen gehouden, wierden flegts vereerd, op dat men hunne dolle gramfchap mogt Algem.Bibl.I.DkelN.5. Rr vei'*  Ctö W. ROBERTSON S verzagten. Onder min onbefchaafde Stammen vinden wy egter eenige gefebikter bevattingen van de Magt, die de natuur beheerscht. Eenigen noemen die den grooten Geest, dog Wanneer zy die uitdrukking tragten te verklaaren, blykt het, dat zy geen ander dan een lichaamelyk denkbeeld van de Godheid hebben. Zonder vastgeftclden dienst, zonder tempelen en derzelver gewyde bedienaars, kennen zy nogtans by overlevering eenige bygelbovige plegtigheden; waartoe zy by dringende nooden , met een kinderagtig vertrouwen hunne toevlugt neemen. By de Natchez, was de Zon het voornaame voorwerp van godsdienftige eerbewyzing; in haare tempelen, naar hunne wyze verflerd, wierd een geduurig vuur, als haar zuiverst zinnebeeld, onderhouden ; ook waren 'er bedienaaren aangefteid om het te bewaaken r en feesten, door geen bloed bezoedeld, op gezette tyden verordend. Dit is het zniverfte foort van bygeloof in Amerika bekend. Onder 't volk van Rogota, wierd mede de Zon en Maan geëerd. Zy hadden tempelen, altaaren, priesters, offerhanden, en dien langen ftoet van plegtigheden, welken het bygeloof overal invoert, waar het zyne heerfchappy over 't menschlyk gemoed ten vollen gevestigd heeft: ook offerden zy menfehen op aan de Goden. De gevoelens der Amerikaanen waren eenpaariger , omtrent het tweede voornaame godsdienftige leerftuk, de onfterfelykheid der ziel. Het menschlyk gemoed, hoe ruw, keert zig met febrik af van de gedagten der vernietiging, en ziet met hoop en verwagting vooruit op een' toekomenden ftaat. Dit gevoelen vinden wy door geheel Amerika, hier flaauw en duister, daar volkomener ontwikkeld, dog nergens onbekend te zyn. Zy ftellen zig voor te zullen komen in een vermakelyk land, met eene eeuwige lente gezegend; daar 't woud veel wild, da:r  Historie van Amerika. 6lt daar\de. rivieren overvloedig visch verfchafFen ; waar geen hongersnood vernomen, en altoosduurende overvloed zonder arbeid genoten word ; daar de hoogfte plaats toekomt aan den behendigften jager, aan den gelukkigften krygsman ; aan hem die veele vyanden verrast en verflagen , die veele gevangenen gefolterd, en derzelver vleesch verfcheurd heeft 5 en op dat de dooden, in de andere Waereld wel voorzien hunnen nieuwen loop mogen beginnen, worden allerleïe noodwendigheden hunnes levens, als wapenen, huiden tot dekfel, fpyze cn gereedfehappen met hun begraven; ja in fommige gewesten, eenige vrouwen en llaaven der Opperhoofden gedood, om zyn gevolg aldaar uittemaaken. 't Is met de Amerikaanen, als met andere onbefchaafde Volken gelegen. De menfchelyke geest, verbaasd door 't geene hy niet bevroed; bevreesd voor 't geene Waarvan hy de uitkomst niet voorzien kan, geeft zig ger'eedelyk toe, in de ydele drift van het toekomende te willen doorgronden. Waarzeggery, word dan een gedeelte van den godsdienst. Priesters geeven voor als dienaaren des Hemels, deszelfs orakelen aan de menfehen te verkondigen, en alleen de kunst te bezitten van te ontdekken, 'tgeen voor aller oogen verborgen is* Maar by zulke ruwe Menfehen, die geen Opperwezen eerbiedigen, fpruitde nieuwsgierigheid naar 't geene aanftaandcis, uit andere beginfelen voort. Daar zy bloot gefteld zyn aan weinige dog felle ziekten ; en, ongeduldig onder dezelve worden > verkrygt elk bedrieger die hunne ligtgeloovigheid misbruikt, hoe onkundig van de oorzaaken; en nog meer van de geneesmiddelen der kwaaien, grooten invloed op den verzwakten geest, in dien toeftand hetmeest door gewaande vrees of ongegronde hoop gefiingerdj en zig betrouwende, op het voorgewende nut van bezweeringen , betoveringen, en diergelyke beuzelaryen. R r 2 DuS  6i2 W. RÖBERTSONS Dus fproot het bygeloof allereerst uit den trek, om van' tegenwoordig leed, geenzins om voor rampen van eerr toekomend leven , bevryd te worden ; en wierd dus vroeger aan de geneeskunst, dan aan den godsdienst vermaagfehapt. De Geneesheeren dier ruwe Stammen, waren alomme tovenaars of waarzeggers; en 't vertrouwen op dezelven, breidde zig meer en meer uit, zo dat zy by elke gelegenheid van- aanbelang wierden geraad. pleegd. Voortekenen, geluiden van vogelen endieren, vonden ook veel ingang by de Amerikaanen. Eer de mensch de Godheid kent en eerbiedigt, zien wy hem met een vermetele hand arbeiden, om het gordyn wegtefchuivcn, waar door de Voorzienigheid goedgunstighyk haare oogmerken verbergt, en vrugteloos tragten, in 't geheim haarer beftuuring te dringen. VIII. Willen wy nu verder een volledig denkbeelddér ruwe Amerikaanfche Volken verkrygen, dan moeten eenige byzondere gewoonten , onze aandagt nice ontfnappen, die algemeen aan hen eigen zynde, egter niet gevoeglyk te brengen waren onder eene dier punten , waaraan zig ons onderzoek omtrent hunne zeden heeft bepaald. De drift tot dansfen is fterk onder alle Wilden ; dog de Spanjaarden ftonden by de ontdekking van Amerika verbaasd, een Volk zo koel cn levenloos daar op verllingerd te zien : 't is by hen geene üitfpan« ning, maar eene ernstige zaak. Vredehandelingen , oorlogsverklaringen , verzoeningen der Goden, blyde en treurige voorvallen, gaan altoos verzeld van dansfen naar evenredigheid derzelven ingerigt. Tot geneezing van een zieken word zelfs een' dans voorgefebreeven; en is die daartoe te zwak, zo neemt de geneesmeester of bezweerder de uitvoering daarvan op zig. Van alle dccze dansfen met eentoonig verveclend muzyk gepaard, drukt de oorlogsdans het eigenaardigst, 't bedoelde onderwerp  Historie van /.vmika. C15 Verwerp uit. 't Vertrek des Krygsmans van zynMaagfchap „ r.yn optogt naar den vyand, de omzigtigheid in zig te legeren, eene behendige hinderlaag, 't verrasfen van den vyand, k-rumoer, de woede yan 't gevegt, de afftrooping der voorhoofdshuiden van de y.erflagenen, 't vatten van krygsgevangenen, de zegepraalde/ .overwinnaars , en de foltering der gedoemden, worden zo levendig vertoond; dat Europeërs, met vrees en fchrifc daar door aangedaan, zig naauwelyks verbeelden kunnen , dat het flegts eene naboodzing zy. 't Is opmerkelyk dat by de Amerikaanen, de dans geene de minfte betrekking beeft -tot de gevoeligheid voor de fchoone Sexe, aan welke het flegts zeldzaam vergund is, meê ter feest te mogen gaan; waarop haar nogtans, zelfs niet door gebaarden , eenige genegenheid betoond word. De veelvuldige ledigheid verwekt, :even als by de fütfoenelyke lieden der ^befchaafde Volken , by deeze IVilden eene groote begeerte tot fpeelen en dobbelen, waardoor hunne driften aan 't roeren gebragt, en zy tot ongeduld, hebzugt, en byna tot razerny vervoerd worden; in welke zy alles, en zelfs hunne hoog gefchatten onafhangkelykhcid opofferen.'t Bygeloof, dat zig van de fterkftc driften meester maakt, werkt zelfs daartoe mede ; dewyl hunne bezweerders, -fomtyds een plegtige weddenfehap in 'tfpel, tot dc verzoening der Goden, of hcrftelling der kranken noodig oordeelen. Niet minder zyn de Amerikaanen overgegeeven aan dronkenfehap, en zulken onderhen, wien het aan kunst ontbrak, om in dranken door gisting eene bedwelmende hoedanigheid te verwekken, wijten door tabakrook het zelfde oogmerk te bereiken. Al de Volken van Amerika worden door dien lust beheerscht. Zekerlyk moet tot zulk een'al^cmecnen fmaak ,cenc zedelyke oorr Kr 3 zaak  6U W. ROBERTSONS zaak medewerken: 't is namentlyk de langduurigc tusfchenpozing van werkeloosheid en dofheid , die den Amerikaan buiten dea oorlog en de jagt, in een peinzend, droefgeestig dier hervormt, uit welken ftaat de lieete dranken, hem in vreugde envrolykheid overbrengen. Ue Amerikaanfche vergaderingen, met wat oogmerk ook belegd, loopen allen uit op drinkpartyen; die verfcheide dagen aanhoudende, niet eindigen zo lang 'er eenigen drank overig is, en ten gevolge hebben verregaande oploopenheden cn doodflagen. Wederom is bet een blyk hunner kleinagtingtegens de vrouwen, dat deezen geen deel mogen hebben aan die feesten, en het flegts hunne taak is den drank te bereiden, rond te fchenken, en zorg voorde befchonkene mannen te dragen. 't Zou tc wydlöopig zyn alle byzonderheden der Amerikaanen bytebrengen,dog wykunncn dcezenietvoorbygaan, dat overal by de ruwfte Stammen de gewoonte plaats had, zulken die door ouderdom of kwaaien by hen onherftelbaar fukkelden, van kant te helpen, om hen den last der zwakheden, en zig zelve dien der oppasfing te Tpaaren ; 't welk niet voor eene wreede maar liefderykc daad wierd gehouden, en welk lot men zeer gewillig, door dc hand der naaste bloedverwanten onderging. IX. Daar blyft nu nog voor ons overig, eene algemeene vergelyking optemaaken van hunne inborst, tegens die van befchaafde Volken overgefteld. De mensch, uit de handen der Natuur te voorfchyn komende, is overal dezelfde; in de eerfte kindschheid doet zig in hem, 't zy onder de ruwfte of befchaafdfte volken, geene hoedanigheid op, die eenig onderfcheid of uitmunten, heid aanduid : de vermogens om te kunnen vorderen fchynen dezelfde, en de bekwaamheden die hy naderhand zou mogen verkrygen, zo wel als de deugden tot Wglkei oefening hy bekwaam kan worden, hangen ger heel  Historie van Amerika. 615 boel af van den ftaat der famenlecving waarin hy ge plaatst is. Zyn geest rigt zig natuurlyk na dezelve, en ontleent daarvan zyn onderwys en tucht. In evenredigheid der behoeften, welke die ftaat een mensch gewent te gevoelen, en der werkzaamheden waartocj d^e behoeften hem noopen, worden zyne verftandelyIte vermogens opgefcherpt; en naar mate van de betrekkingen, welke die ftaat tusfchen hem en de overigen van zyn geflacht heeft vastgefteld, worden zyne hartsgenegenheden gaande gemaakt, 't Is alleen door eene genoegzaame oplettenheid wegens dit voornaam? grondbeginfel, dat wy ontdekken kunnen wat de inborst van den mensch uitmaakt, in elk onderfcheidcn tydperk zyner vorderingen. Dit op het leven der Wilden toepasfende, zal men bevinden, dat de verftandelyke vermogens van den mensch in dien ftaat, zeer bekrompen moeten zyn, en bepaald by 't geen hy tot de vervulling zyner eigene behoeften noodig agt; dog 't weinige 't welk hy kent, kent hy ook geheel en al; zyne kennis is geene aangeleerde, maar door ondervinding verkreegene; en hy bevind zig dikwils in gevaaren, waaruit zvne eigene fchranderheid hem alleen redden kan. Men wil ook dat de Amerikaanen met wyze ftaatkunde de zaaken hunner kleine maatfehappyen beftuuren, en men heeft de plegtigheid der raadsvergaderingen hunner Oudften, by dié van befchaafde gemeenebesten vergeleken; maar overal waar het denkbeeld van eigendommen onbekend, en geene lyfftraftelyke regtbank is opgerigt, is naauwelyks gelegenheid om eenig beftuur te oefenen. 't Is waar de menigvuldigheid en langduurigheid der handelingen van de Amerikaanen, zet dezelve eenen fchyn van wyshcid by; dog dit is meest aan de koelheid van hunnen inborst cn traagheid van befluit toetefchryven. Uitgezonderd het vermaarde verbond der j Natiën Rr 4 'm  6x5 W. ROBERTSONS' in Canada, 't welk ter zyner plaatfe in aanmerking zal genomen worden, kunnen wy weinig blyken van doorzigt en fchrandere ftaatkunde onder hen befpeuren; daar dikwils de woeste woede der Jeugd, meer dan de ondervinding en wysheid der Ouden, aan hunne maatregelen deel heeft. , Het fterk gevoel van eigen onaf hangkelykheid in den ftaat det Wilden, ftrekt mede weinig tot aankweeking van onderlinge genegenheid en goedwilligheid. Hiervandaan hunne grilligheden, hun ongeduld, hunne onmagt van zig in eenige begeerte te maatigen, verftnaading van allen raad, hooggevoelenheid vanzigzelven,en veragting van anderen; al 't welk het zelfde gevolg onder hen te weeg brengt, als de baatzu.t onder befchaafde Natiën; waardoor men alles tot zig zelve betreklyk maakt, en de voldoening van eigene wenfchen het eenig oogmerk van het geheele gedrag word; en hieraan is ook de hardheid en ongevoeligheid hunner harten, onvatbaar voor vcrpligting, dankbaarheid, cn vertrouwen, tewytcn. De onbetamelyke handelwyze in dat opziet tusfchen ègtgenootcn, tusfchen ouders en kinderen, hebben wy reeds aangeroerd; dezelfde onaandoenelykheid doet; hen, zulken die door kwaaien worden aangegrepen verlaaten, uit ongegronde vreeze voor befmetting; zonder heneeuig mededoogen, zonder hen eenige hulp of troost te bewyzen. Zelfs hebben de Spanjaarden in fommige plaatfen, door ftrenge wetten hen moeten verpligtcn, om voor het naastbeftaande Maagfchap in ziekte te zorgen. Dezelfde inborst ftraalt nog fterker in hun gedrag omtrent de dieren door, welker getrouwheid of dienHen zy niet beloonen, maar hen altoos hard behandelende, niets dan geweld en wreedheid oefenen om hen te temmen. In allen opzigte blykt het , dat de Wilde flegts op eigene voldoening bedagt, zig der gevoeligheid e»  Historie van Amerika. 617 én aandoeningen van al wat hem omringt, luttel bekreunt; en zyn ftaat, zo ongunftig voor de uitbreiding van 't verftand als voor de verbetering van het hart, is wyders oorzaak van eene ftilzwygenheid, onverdraaglyk voor hen, die aan het gulle onderhoud der gezellige verkeering gewoon zyn. De Amerikaanen kunnen geheele dagen in eene geftalte zitten, zonderde lippen te bewecgen ; te famen ten oorloge optrekken , dog op een afftand van elkander blyven; in eene Kano te famen roeien, zonder een woord te wisfelen. Deeze ftilzwygende agterhoudenheid kweekt ook hun nr'strou. wen van anderen aan, en fcherpt hunne eigene listigheid op. In 't gemeene leven, loopen zulken wier omftandigheden hen flegts weinige voorwerpen onophoudelyk doen najaagen, 't meest in 'toog wegens laage kunstgreepen tot bereiking hunner geringe oogmerken ; en 't is te meer met de wilde Amerikaanen dus gefteld, om dat hunne twee gewigtigfte oefeningen, den oorlog en de jagt, hen bevestigen in de gewoonte van altoos op list bedagt te zyn. Uiiftckend behendig en dubbelhartig, onnafpeurelyk geheim in maatregelen diezy oplettend en geduldig agtervolgen, zynzy tot de uitgedagtfte veinzery bekwaam. De inboorelingen van Peru, hadden zig dertig jaaren bezig gehouden om een' opftand te beraamen, die aan een groot getal betrouwd wierd, zonder dat iemand door eenig woord of wenk onverhoeds aanleiding tot het minste vermoeden had gegeeven, Maar zyn 'er gebreken cn ondeugden, daar zyn ook goede hoedanigheden en deugden, byzonder eigen aan hunnen ftaat. De geest van onaf hangkelykheid, dien de Wilde befchouwt als het onfehendbaar voorregt van den mensch, doet zyne ziel zig zo hoog verheffen, dat hy by fommige gelegenheden te werk gaat met eene verbalende kragt, ftandvastigheid, en waardigheid. Dc Rr 5 ge-  6i8 W. ROBERTSONS gevaaren waaraan hy onophoudelyk blootgcfteld is, maa? ken dapperheid en moed by hem tot eene hebbelykheid; de wyze van dezelve te betoonen, verfchilt zekerlyk met die, welke in magtige ftaaten uit hoofde van eene verfchillende oorlogskunst en andere begrippen plaats heeft; maar het menschlyk gemoed, verheft zig nooit zo zeer boven de vrees voor gevaar, en de fchrik des doods, als in zynen eenvoudigflen en onbefchaafdften ftaat. Ook is hunne getrouwheid aan de maatfehappy waarvan zy leden zyn, te aanmerkelyker, dewyl men om de losfe banden welke hun vcreeni'en, die niet verwagten zoude; dog hunne belangen en werkzaamheden, wanneer zy, op hunne nabuuren, vooiige vyandelykheden of kortsgeledene verongelykingeH verhaalen, zyn niet veelvuldig nog ingewikkeld; 't zyn onderwerpen, die eene geringe vatbaarheid niet overtreffen : men kleeft maatregelen aan, door dezelfde driften voorgefchreeven, die elks byzonder gedrag regelen. Dus levert elke ftaat waarin de mensch kan geplaatst worden , ja zelfs de ongunftigfle, eenige goede hoedanigheden, eenig foort van geluk op. De ziel, word door eene heilrykeneiging der natuur bewerkt, tot eene overeenfiemming met dezelve, waardoor 's menfehen denkbeelden en wenfchen zigniet verder uitftrekken,dan tot den ftaat derfamen• leving waaraan hy gewoon is. De zwervende Tartaar die van zyne kudde leeft, vloekt zynen vyand toe; dat hy, tot eene vaste woonplaats gedoemd, door de toppen der kruiden gevoed mag worden. De ruwe Amerikaan, ver van zig te beklaagen, of befchaafdcr menfehen hun geluk te benyden, befchouwt zig als het vooibeeld van voortreffelykheid, en 't best gefchikt tot genieting van waar geluk. De ondergefchiktheid der rangen, komt hem onbegryplyk; de onderwerping van den wil des eenen aan dien des anderen, komt hem laag cn laf; de zorgvuldige vlyt des> Europeaans om zig voor toekom- ftige  Historie van Amerika. 619 ftige behoeften of rampen te beveiligen, komt hem dwaas en ilaafs; de voortreffclykheid zyner eigene zeden, komt hem ontwyfelbaar voor. De Iroqnois noemt zig den voornaamften der menfehen; de volksnaam Caraibe, beteekent het moedige volk; de Cherokees, noemt den Europeaan ccn niets, of het vervloekt gcbroedfel, cn geeft zyne Natie den tytel van het beminde volk; cn fchoon de Amerikaanen, in 't begin verbaasd over de kunften der Europeaanen, tevens fchrikten voor derzelver magt, begonden zy wel dra menfehen te veragten, aan hen zo ongelyk; hen noemende het fchuim der zee, en waanende dat zy, eigen land en nooddruft dervende, over zee kwamen om te plunderen hen, die beter waren voorzien. Dus te vreden met hunnen ftaat, zyn zy ongenegen dien voor een befchaafdcr te verwisfelen ; eene onmiddelyke overgang daartoe, zou endoenelyk zyn; dog waar men zulks allengs heeft tragten te weeg te brengen, waar men hen 't genot van eer en vermaak heeft doen fmaaken, blyven zy egter kwyneq onder 't bedwang van wetten cn gebruiken; de eerfte gelegenheid waarneemende, om tot hunne bosfehen, tot hunne onbetoomde vryheid, weêr te keeren. Eer wy van dit gedeelte onzes werks afftappen, moeten wy ter regtvaardiging onzer befluiten, en ter voorkoming van misvattingen, nog deeze aanmerking maaken ; dat by de befchouwing der inwooners van zulk eene uitgeftrektheid als Amerika, het onderfcheid der lugtftreeken grootelyks moet in agt genomen worden. De gewesten van hetzelve verfchillen daaromtrent zo zeer, dat dit alleen genoegfaam is, om onderfcheid tusfchen de wederzydfche inwooners te weeg te brengen. De uitwerkfelen der uiterften van hette en koude, zyn allertreffendst; dog 'tzy wy den mensch als een dier, of als een wezen voorreden vatbaar befchouwen;wy zullen bevinden, dat  <$ao W. ROBERTSONS dat hy zyne grootfte volkomenheid bereikt, in de gemaatigde gewesten van onzen Kloot. Daar, is zyne gedaante fchoonst; zyn geftel fterkst; zyne zintuigen, zyn daar fcherpst; daar, bezit hy uitgebreider bekwaamheden, vrugtbaarder yerbeclding, meer onderneemende dapperheid, meer gevoeligheid van hart; welke niet flegts hevige, maar ftandvastige driften doet geboren worden; daar, heeft hy de uiterfte poogingen getoond van zyn vernuft, in letteren, in ftaatkunde, in handel, in oorlog, en in; alle de kunften, voor het leven nuttig of aangenaam. De kragtige invloed der lugtsgeftcldheid, word door de Wilden, die geen verzagtende voorzorgen tegens derzelver ongemakken gebruiken kunnen, allerfterkst gevoeld. Dit maakt dat men de Amcrikaanfche, over 't algemeen in twee groote Clasfen kan verdeden; de eene bevattende, al de JNoord-Amcrikaanen, van de Rivier St. Laurens af tot de Golf van Mexico toe, alsmede de bewooners van Chili, en eenige kleine Stammen naar den zuider uithoek van Amerika; de andere, influitende alle de Eilanders, en allen die van de landengte van Dariën af tot de zuider grenzen van Brazil, ten oosten de Andes wooncn. De eerfte zyn fterker, vlytiger, verftandiger, en dapperder. De Noord-Amerikaanen, zyn het aan hunnen moed vcrplig't, dat zy nog in wezen, dat zy onafhangkelyk zyn, fchoon door drie aanzienelyke Europecfchc Magten omringd, 't Volk van Chili, ftryd nog met de Spanjaarden, en fielt hun gebied paaien. Dog in de verzengde lugtftreek, waar de menfehen zwakker van lichaam , minder yverig van gemoed, gemakkelyker maar ontaarder, aan 't vermaak vcrflaafd en in vadzigheid verzonken waren, hebben de Europeaanen hunne heerfchappy volkomen gevestigd; en zyn 'ereenige Stammen nog onafhangkelyk, 't is wyj zy nooit zyn aangetast door ccn' vyand, reeJs zat van over-  Historie van Amerika. 6zi- overwinningen, en in 't bezit van grooter landen als by kan beflaan. 'J Hoe duidelyk dit onderfcheid , tusfchen dc bewooners zulker verfchillende gewesten ook mag blyken, het is -nogtans niét zonder uitzondering. Zedelyke eh Staatkundige oorzaaken werken; op byzondere perzooöeïi, en op Natiën, met nog meerder kragt. Op verfcheide plaatfen der verzengde lugtftreek vind men eenige Stammen, die weinig minder dapperheid en zugt tot onaf hangkelykheid bezitten, dan die onder gemaatigder lugt geboren zyn; dog wy weeten te weinig van dc gefchiedenisfen deezer Volken , om de byzondere oorzaaken dier verfchynfelen nategaan. 't Is niet door agt te geeven, op eene enkele oorzaak, een enkel grondbe. jnfel, hoe vermogend deszelfs invloed fchyne, dat wy de daaden, of de geaartheid der menfehen kunnen verklaarem Zelfs de kragt der lugt, misfchien algemeener rn haare uitwerkingen op de geflachten der menfehen,- daii eenige andere natuurwet, kan niet dan onder veele uitzonderingen toepasfelyk worden gemaakt, by het beoordeclen van derzelver gedrag. (Hierna het vervolg met het vyfde hoek beginnendeI) II. VERHANDELINGEN van het BATAAFS CH GENOOTSCHAP der Proefondervindelyke JVysbe^ geer te te Rotterdam. Derde Deel, 1777. in gr. 4to. Het is bekend, dat eenige jaren geleeden op de fcheepen der Nederlandfche Oostindifehe Maatfchappye zeer zwaare Ziektens en Sterftens hebben geheerscht, waar door, niettegenftaande'de uitzending van een aanzicnelyk getal fchepen, by derzelver vertrek uit deezè lan-  622 Verhandelingen van hit landen voldoende bemand, de Indifche Gewesten nóg. tans verftokèn bleeven van dat ontfet van volk, 'tgeen voor dezelve noodzakelyk was geoordeeld. , Eene pryfelyke menschlievenheid, gepaard met een Vaderlandfchen iever voor het welzyn en den bloei der Oosterfche Bezittingen van deezen Staat, fchynt het Genootfchap aanleiding te hebben gegeven om tc vragen, welke zyn de redenen of oorzaaken, waarom 'er op de uitgaande Schepen der Nederlandfche Oostindifche Maatfchap pye, vooral van hier tot aan de Kaap de Goede Hoop, thans meerder volk fterft , dan voorheen, en meer dan, zoalsidt de berichten fchynt, by andere Natiën? en zuclke zyn, behaken de reeds bekende, de beste behoedmiddelen om zulks te voorkomen? Op deeze vraag vind men in dit derde deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap drie antwoorden. Het eene is van Gerhardus Gysbertus ten Haaf, Medicina, DoHor te Rotterdam. Het andere van Dirk Schuurman, Chirurgyn, Operateur, en Vroedmeester aldaar. En het derde antwoord is van Joachim Fredrik Muller, Burger tc Amfterdam. De twee eerstgemeldde Verhandelingen heeft men geoordeeld beide den Gouden prys verdiend te hebben, cn het is alleen door'tlot geweest dat de Gouden Medaille aan den Heer Ten Haaf, en de Zilveren, met het Opfchrift par primo, den Heer Schuurman ten deel is gevallen. Den Heer Muller heeft men het accesfit van een Zilveren penning toegeweczcn. Misfchien zou men echter de balans hebben kunnen doen overllaan ten voordeele van den Heer Schuurman, met te overweegen, dat door hem het best in 't oog is gehouden , dat het Genootfchap inzonderheid wilde weeten, of men behalven de reeds bekende nog ecnigef andere behoedmiddelen tccgen de fterftens konde aan de  BATAAFSCH GENOOTSCHAP, 623 de hand geeven: wy zwygen, dat de Heer Ten Haaf byna onaangeroerd laat dat gedeelte van de vraag 't geen betrekkelyk is tot de meerdere fterfte op 'sCom* pasmies Schepen, in vergelyking van die van andere natiën- Het is alleen in 't voorbygaan, dat hy oppert of men dit onderfcheid zou kunnen afleiden uit de meerdere kunde die in de Franfche en Engelfche Zee-Chirurgyns plaats heeft. Doch zyne verfchoning deswege is in eene kantteekening van zyne verhandeling te vinden. Het is inmiddels zeeker, dat in de verhandeling van den Heer ten Haaf, verfcheide blyken van kennis en een goed verftand voorkomen , en wy achten die ververhandeling alzins waardig om van dezelve verflag te doen. Tot een grondflag leggende, dat men de reden der meerdere fterftcns te vergeefsch zoekt in het getal der koppen op de Schepen geplaatst, toont hy vervolgens aan, dat oudtyds de bemanning eeven fterk was, cn dat 'er echter minder volk ftierf. Indien men ons wel heeft onderrecht, word dit gevoelen van den Heer ten Haaf bevestigd door de herhaalde proeven, die by de Ooft-Indifche Maatfehappy zyn genomen. Van de Schepen in het zelfde Jaarfaifoen uitgerust, het zelfde foort van volk op hebbende, en in alle andere uiïerlyke omftandigheden gelyk, heeft men fommige op den gewonen voet bemand, andere merkelyk minder. Dc fterfte heeft zich echter hier na geenszins geëevenredigd; de Schepen, die het zwakst waren bevolkt, hadden fomtyds de meeste doden: fomtyds ondervind men juist het tegendeel. Maar welke zyn dan de waare oorzaken der toegenomene fterftens? wy twyfelen of iemant by d'eerfte leezing der Verhandeling van den Heer T. H. in ftaat zou zyn, hier op een vaardig en bepaald antwoord te geeven: —- Of het gebrek zy  en men teekent alsdan aan eenige voorname kenmerken van zyne uiterlyke gedaante, midsgaders de plaats van waar hy geboortig is. En hoe zeer wy niet geloven, dat Eewindhebberen by het in dienst neemen de perfoon zelve doen afvragen, of hy aan eenige ziektens en gebreken onderheevig zy, (wy begrypen dog njet hoe de Heer T.H. van die ondervraging eenig nut heeft kunnen voorfpcllen) meenen wy nogtans zeer wel te weeten, datzecdert eenige jaaren by de Ooft-Ind. Komp. ten fcherpst word toegezien ten einde geene perfonen, die blyken geeven, van met eenig ongemak behebt te zyn, dan wel deeze of gecne ziekte onder de leeden te hebben, aan hoord der Schepen worden toegelaten. Het is boven dien waereldkundig dat door Heeren Bewindhebberen , ter kamer Amfterdam, het geheele jaar door in Texel een zogenaamd Hospitaalfchip word gehouden, op 't welke men de man-  •BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 6*9 manfchappen, die op de Schepen, alvorens dezelve uit'open, in ziekte vallen, terftond doet overbrengen. Wy moeten niettemin bekennen dat door onzen Schryver deeze en geene middelen zyn voorgeflagen die ons niet voorftaat,. dat by d' Oost-Ind. maatfehappy m praktyk zouden gebragt weezen, ten minften met in alles op dien voet, als de Heer T.H. zulks dienstig en noodzakelyk oordeelt. Dus meent hy dat om de werving van het volk, inzonderheid van de Soldaten, altyd aan den gang te houden, de Maatfehappy geftadig in haren dienst aan de wal behoorde te hebben Kommandeurs en Provoosten. Deeze zonden onder andere daaglyksch by de Volkhouders, of daar de manfehappen hun kwartier hadden, op de nieuw aangeworvencn hebben acht te geeven, en te onderzoeken of dezelve wel van 't noodige voorzien wierden ; terwyl teffens langs deezen weg zou kunnen worden uitgewerkt, dat 'er geen volk teegen wil en dank zich in 'sKompagnics dienst begave: een zaak voorzeeker« waaromtrent niet te veel onjzigtigheid kan plaats hebben; en God geeve, dat Heeren Bewindhebberen, mids^aders de Bediendens, welke hunne orders moeten uitvoeren, daar teegen met dezelfde gevoelens van raenschlievenlieid en met allen mogelyken ieyer fteeds blyven waken! Wyders ftelt de Heer T, H. voor, om de aangeworvene manfehap terftond in foldy te neemen, en dezelve in den tusfehentyd, eer zy naar boord gaan,in den wapenhandel te doen oeffenen, of anderszins op de werven of in de pakhuifen der Ivompagnie eenig werk tc laaten verrichten. Ook is hy van gevoelen dat men altyd aan den wal een vasten Geneesmeester, of ten minften een bekwamen Heelmeester behoorde aan de hand te houden, om Ss3- de  "3° Verhandelingen van het de gezondheid van het aangenomene volk gadeteflaan, en die, welke verborgene kwaaien onder de leeden hadden, nog voor hun vertrek naar boord te kunnen geneezen. De Schry ver gaat vervolgens over tot het voordellen van eenige middelen, welke ter bewaring der gezondheid en ter beletting van den voortgang der ziektens kunnen dienen. Die middelen hebben hunne betrekking tot de onderhouding van verfche lugt op de Schepen , tot de foorten en de wys van gebruik van fpys en drank, tot de kleeding en beweeging , midsgaders bekwaamheid der Chirurgyns, welke op de Schepen worden gefteld. Het is ons echter niet voor gekomen dat de middelen veel behelzen, of hetzelve zal waarfchynlyk by de OostIndifche Maatfehappy reeds zyn in r cbruik, zo men üegts uitzondere het door Kapitein Cook, op zyne reize rondom de waereld, aangewende middel, in een aftrekfel van mout of geil bier beftaande, en door den Heer T. H., in d' aanteekeningen te berde gebracht cn aangepreezen. Behalven deeze uitzondering zien wy, dat aan den Schryver ongelyk zou gefchieden, wanneer wy niet aanteekenden, dat de middelen die hy voorllaat , om bekwame Heelmeesters voor de fchepen te bekomen, opmerkfaamheid verdienen. En zeeker zou het van nut zyn, indien men aan hun, die zich geneegen toonden om te vaaren, nopens dc inwendige Geneeskonst, en wel bepaaldelyk metbetrekkinge tot de Scheepsziektens, byzonder onderwys bezorgde. Vooral zo men daar toe mannen gebruikte, die byeene befchouwende kennis tceyens door waarneemingen aan boord der fchepen in perfoon gedaan, zich eene zo gegronde ondervinding hadden verkreegen, als de Heer Schuurman, wiens door- wrogte  BATAAFS CH GENOOTSCHAP, 631 wrogte verhandeling wy nu met onze leezeren kortclyk zullen befchouwen. De Heer Schuurman, die doorgaans een vry goede orde in acht heeft genomen, in het eerfte gedeelte van zyn werk onderzoek doende na de oorzaken der meerdere fterfte, verdeelt de voorwerpen van dit onderzoek in drie klasfen: de Zeevarenden, Militairen en Ambachtslieden. Na vooraf eene bedenking gemaakt te hebben (eene bedenking, die wy gelooven niet van allen grond ontbloot te zyn) of namelyk de leevensmiddelen, die men de fchepen medegeeft, thans ter oorzake van de algemeene duurte, wel van eene zo goede deugd zyn als voorheen, cn of dezelve wel altoos aan de monsters beantwoorden? Stelt hy vervolgens vast, dat de voornaamfte oorzaken in de manfehappen zelve moeten gezogt worden. Aan de vaart naar het Oosten niet veel voordeel meer verknocht, en in Indiën zelve minder Fortuin te maken zynde dan in vroeger tyden, leidt hy daar uit inzonderheid af de oorzaken van den minderen toeloop van volk, en van de noodzakelykheid, waar in men zich tegenwoordig fterker dan te vooren bevindt, om in het uitrusten van 's Kompagnies fchepen de Volkhouders te hulp te neemen, terwyl men door een minder verfchot van manfehap ook minder gelegenheid heeft om de beste uittekiezen. Hier komt by dat de fchaarsheid van bevaaren volk te Batavia, den arbeid dermatroozen meerderen moeijelyker maakt dan voorheen: Veele ervarene matrozen,om het losfen en laden der fchepen te ontgaan, veinzen ziek te zyn, byna zo ras het anker is gevallen: Men zendt ze dan naar het Hospitaal, daar dezelve veeltyds befmet worden. Het kleinfte gedeelte der manfehap, minder op dit loopje afgericht, blyft aan boord, word • S s 4 door  £32 Verhandelingen van het door de groote hitte, zwaren arbeid, en fchraale voedfels, afgemat, ziek, en moet voor het meerdere gedeelte gedwongen den zelfden weg kiezen. Het Hospkaal van zieken overkropt zynde, raakt men te Batavia om matrozen verleegen, en de beftuurders der Equipagie aldaar zyn genoodzaakt, willen zy de Retonrfchepen behoorlyk bemannen, veele Zeevarenden te rug te zenden, eer dat hun transportfchuld is uitgediend. Deeze fchuld voor een groot gedeelte van derzelver premie (hier doordenken wy dat de Schryver venlaatdie ver eering, waarvan hier boven is gefprokenvoldaan moetende worden, fchiet er naauwlyks iets overig. En daar zy dus zonder eenig voordeel thuis komen, gaan zy liever op een andere vaart, en bencemen door hun voorbeeld aan andere ook de lust om zich in 's Kompagnies dienst te begeeven. Wy hebben geen grond om den Schryver in deeze onderftellingen tegen te fpreeken; dog hetgeen hy teffens te kennen geeft, dat de fterfte, de by uitftek zwaare fterfte, die te Batavia heerscht, ook zou meewerken tot ftremming van den toevloed van volk, en de daar uit ontftaande moeijelykheid om onder het zelve eene behoorlyke verkiezing te maken, Iydt by ons bedenking" Veel eer zouden wy den Heer Schuurman kunnen toeftemmen het geen hy zegt wegens de nadeelige uitwerkfelen van eene al te bekrompene uitrusting, en de diefftalen, die aan boord der fchepen worden gepleegd Di t laatfte fchynt ons toe by een behoorlyk toezicht der Scbeeps-Overheden te kunnen worden geweerd Deeze behooren toe te zien, dat niemant van zyn goed beroofd worde; en hoe zeer ten aanzien van het eerfte 's Kompagnies huishouding ons niet is bekend, vertrouwen wy nogtans dat 'er bepalingen zyn, hoedanig de uitrusting moet gefchieden, zulks het in deeze'eralleen op aankomt j  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 633 komt, of aan die bepalingen de hand word gehouden: Maar wie zou eene nalatigheid durven onderftellen omtrent eene zaak, waar van, na de redeneeringen van den Heer S., het leeven van een mensch kan af hangen ? Hy fpreekt ook (cn 's mans taal verdient te meer opmerking, om dat hy by ondervinding fpreekt) de Heer S. fpreekt ook van een ftraffe onberedeneerde en onbarmhartige regeering aan boord der fchepen, die een groot gedeelte van het fcheepsvolk zo veelmogelyk het licht doet fchuwen en tusfchen deks blyven. Berouw, droefheid, vrees, of wanhoop, zyn by deeze menfehen in het aangezicht te leezen: dit maakt hen aandoenelyker voor de fchadelyke uitwerkfelen van de bedorven lucht tusfchen deks, en zy zelve vermeerderen aldaar merkelyk, door hunne tegenwoordigheid, dat fchadelyk vermogen: Dan hoe akelig dit tafereel ook moge zyn, wy verheugen ons op dit oogenblik ons te binnen te kunnen brengen de verhalen van zodanige gevallen, waar in door Heeren Bewindhebberen, op de allervoorbeeldigfte wyze, zyn geftraft de Scheeps-O verheden, die men ontdekt hadde, tegen het arm en onnozel volk zich te hebben vergrepen. De Hemel geeve dat dergelyke ontmenschte fchepfels, dat dergelyke monsters, van de fchepen der Maatfehappy voor altoos gebannen blyven! Onze bekwaame Schryver toont vervolgens aan, dat het tegengeftelde van de redenen, die na zyne gedachten de yroote fterfte te weeg brengen, voorheen plaats had; terwyl hy,ten befluite van zyn vertoog dat de voornaamfte oorzaken der meerdere fterfte in de ongefchiktheid der manfehap plaats hebben, nog deeze en geene waarneemingen mededeelt, tevens aanmerkende, dat uit de ongunftige voorgefchiktheid der fchepelingen zodanige nadeelige gevolgen niet zouden worden geboren, indien dezelve op de reis, veeltyds niet doorbykomenSs j de  634- , Verhandelingen van het de of geleegenheid geevende oorzaken geholpen wk-rden. Onder bovengemeldde waarneemingen zyn 'er twee die den ieezer doen beeven: Zie hier of wy by vergrooting fpreeken? Het uitgaande Schip Europa ver. trok omtrent het midden van de maand November 1772 naar Batavia. De Ambachtslieden en Soldaten waren op de infeheeping, volgens getuigenis van een der Cbirurgyns, zo zwak en ongezond, dat de laatfte naauwlyks den fnaphaan konden dra- en. Op dit Schip openbaarde zich, by den aanvang der reis, de kwaadaartige rotkoorts zodanig, dat ftaande eene reis van ruim vyf maanden van honderd tot honderd en dertig mannen aan dezelve ziek waren, en niemant van de gantfche Equipagie dan de Konftabel gezond bleef; cnmen, aan de Kaap komende, honderd envyftig doden, en tzvee en negentig zieken aanbragt. Het prootfte getal der doden was reeds aan deeze zyde van den Evennagtslyn overleeden. Het Schip Bleiswyk, vertrok weinig tyds na het Schip Europa met even dezelfde foort van manfehap, en had op de reis van Rammekes tot de Kaap, volgens bericht van den ■ zelfden Chirurgyn, tzvee honderden zestig doden." Dat nu het meeste volk fterft tusfchen Nederland en de Kaap, ontftaat na het oordeel van den Heer Schuurman voornamelyk daaruit, dat, wanneer het volk van de Kaap vertrekt, hetzelve aan het fcheepsleeven meer gewoon, en minder aandoenelyk is voor de ongemakken aan het Zeeleeven verknocht: Voegt hier by datdikwyhs veelen van de menfehen, in welke eene voorgefchiktheid tot ziekte plaats had, aan deeze zyde van de Kaap geftorven zyn; dat gedurende eene ligging van vier of vyf weeken aldaar in een gezond klimaat, het volk door het dagelyks gebruiken van verfche groente foepen, brood, vleesch en wyn, in het gemeen eene betere gefteldheid verkrygt: dat na het vertrek van de Kaap 'er meer-  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 635 •meerdere ruimte is tusfchen deks, en eindelyk dat alsdan het volk minder is blootgefteld aan de nadeelige gevolgen dier groote hitte, dewelke men tusfchen de Keerkringen aan deeze zyde van de Kaap heeft, De Heer S. de voorgelïelde vraag al verder naauwkeurig ontleedende, treedt vervolgens ter verbandelinge van de redenen, waarom 'er meer volk op onze fchepen fterft, dan op die van andere natiën. Deeze en met namen de Deenen, Zweeden, Engelfchen en Franfchen, hebben in hun eigen land meer en beter volk dan wy, kunnen daar in eene betere forteering maken, en haare fchepen met eigen landaard bevolken. Tot een betoog, dat deeze manfehap veel gefchikter is, dan die van onze fchepen, om zich na alles te voegen, en zich reiner te houden, beroept de Schryver zich op het getuigenis van een ieder, die geleegenheid heeft gehad de Oostindifche Schepen van deeze onderfcheidene natiën te zien, wy. ders aanmerkende, dat dezelve de voedfels en manier van fchaffing met de algemeene gefteldheid en leevenswyze van het volk meer overeenkomen. Een Hoogduitfchcr, by voorbeeld, leeft gezond by fpyzen, waar van een Franschman wel ras door zyne zwakkere ingewanden, of ongewoonheid eene ziekte zal krygen. De mengeling van zo veele onderfcheidene natiën op onze fchepen doet genoegfaam een ieder als voor en op zich zeiven leeven, en dit geeft aanleiding tot droefgeestigheid. Te voren, belfond het volk meer uit onze eigen natie, 'er regeerde als toen meerdere gezelligheid, en de manfehap ftond elkander in ongelegenheden getrouwer by. By andere Natiën heeft veeltyds een redelyker en billyker beuuur plaats dan op onze fchepen, alwaar (dus getuigt de Heer S.) alwaar de gemeenen man doorgaans zo geregeerd word, dat het ieder gevoelig hart moet bedroeven; de onnozelheid word dikwyls te jammerlyk pn-  636 Verhandelingen van het onderdrukt, en door gebrek aan behoorlyk toezicht of onderzoek der Bevelhebberen word de onbedrcevene door den meer ervarenen op een fchandelyke wyze van alles beroofd. Men heeft hem ook bericht, dat 'er op de fchepen van andere natiën, weekelyks randfoen aan het volk word gegeeven, daar 'er op die van de Nederlandfche Maatfehappy (dog hy meent voor een groot gedeelte te-gen Kompagnies orders) gemeenlyk voor een geheele maand te gelyk, aan een baksvolk van 10 man uitdeeling word gedaan: wordende aan ieder man by den aanvang der reize gegeeven twee kaazen, elk van omtrent 8 ponden. De ligte Matrozen, Ambachtslieden cn Soldaten hebben daar toe weinig zeekere berging: zy vertrouwen hunnen maats niet, en de vrees van door anderen daar van ontzet te worden, doet dezelven, ten kosten van hunne gezondheid, het randzoen van boter, kaas, olyvenolie enz. fchielyk en roekeloos gebruiken: En hoe wel na het gevoelen van den Schryver, in het bovengezegde genoegfaame redenen te vinden zyn voor de meerdere fterfte op onze fchepen, heeft hy echter gemeend by die redenen nog deeze te moeten voegen, dat men op de fchepen van andere naden meer geestryke dranken geeft, dan op die van de Nederlandfche Maatfehappy, terwyl deeze dranken in heete gewesten van veel nuts zyn, om de fpysverteering en gezondheid te onderhouden. Wy zyn dus genaderd tot het laatfte gedeelte van des Schryvers Verhandeling, 't welk ten onderwerpe heeft een onderzoek na de beste behoedmiddelen, behalven de reeds bekende, om de ziektens en fterftens te voorkomen. De bepaaldheid van ons bellek laat niet toe, dat wy den Schryver in alle dc byzonderheden volgen. Hy heeft de opgave dier behoedmiddelen zeer oordcelkundig geregeld naar den aart der oorzaken, die door hem  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 6c7 hem te. voren zyn aangeweezem Een opmerkzaam leezer zou dus de behoedmiddelen eenigermate van zelve kunnen nagaan. Sommige zyn echter van die natuur, dat zy eene uitdrukkelyke aanhaaling vorderen, waartoe wy dan ook, om het gewigt derzelve, gereedlyk overgaan. Vooraf zeggen wy met een woord, dat eenige van de, behoedmiddelen, die de Schryver heeft aan de band gegeeven, by de Maatfehappy reeds zyn in trein. Althans, op dat wy daar van een enkel voorbeeld aanbaalen, wy zouden zeer verkeerd moeten.onderricht weezen , wanneer Heeren Bewindhebberen niet met de uiterfte zorgvuldigheid waakten, dat, daar men bevaarene eh vlugge menfehen in dienst heeft genomen, in derzelver plaats geene kreupelen, zieken of onbekwamen worden aan boord gezonden. Alle oogluikingen zyn in deezen ten fcherpfle verboden, en men heeft op het kragtigst beteugeld de flinkfche ftreeken van mindere bediendens, die het niet fcheelt hoede zaken gaan, indien zy flegts hun beurs maken. Dus luiden de verzeekeringen, die wy na gedane,opzettëlyke navraag nopens dit onderwerp hebben gekreegen : en het zou ons leed doen, wanneer de Heer Schuurman de gegrondheid dier verzeekeringen door dadelyke bewyzen van het tegendeel kon tegenfpreeken. — Befchouwen wy nu 's Mans bedenkingen wat nader. Hy wil onder .andere dat de manfehap der Volkhou* ders, van den tyd dat ze aangenomen word, tot dat dezelve naar boord vertrekt, onder het beftuur der Kompagnie zal weezen. Ten dien einde geeft de Schryver in overweeging, om zich te bedienen van een oudKompagnies fchip, en het zelve te plaatfen aan het Y, in Texel, voor Rammekes, of aan de Moerdyk: dan wel van eenig huis alleen gefchikt tot herberging en uitrusting van vreemde Soldaten en Ambachtslieden, waar toe  638 Verhandelingen van het toe hy voor de Kameren van het Zuider Kwartier voofflaat het Pesthuis over de Rivier de Maas by Rotterdam1 gelcegen. Het eerfte middel heeft echter by hem den voorrang, als gefchikter om het weglopen voortekomen, en de manfehap aan het fcheepsleeven min of meer te gewennen. Onze Schryver maakt vervolgens eene bereekening om aantetonen, dat de onkosten van zulk een vaartuig of huis eenmaal gedaan zynde, hetzelve in 't vervolg, voor het grootfte gedeelte, zo niet geheel, inzonderheid by de groote Kamers, zonder verder bezwaar voor de Kompagnie, en buiten weezenlyk nadeel voor het Scheepsvolk, zou kunnen onderhouden worden; terwyl , na zyne gedachten, op zodanig eene Wyze de fchepelingen beter gevoed en uitgerust, en derhalven dedaaf van afhangende oorzaken der ziektens voorgekomen zouden worden: ook meent hy dat men geleegenheid genoeg zou kunnen vinden, om deeze menfehen in den tusfehentyd te werk te ftellen, hun gedeeltelyk de kost te doen verdienen, en dus te behoeden voor eene leedigheid, die lastig is en nadeelig. De grootfte zwarigheid van dit ontwerp zou weezen, dat de Kompagnie de hulp der Volkhouders misfende, geen volks genoeg zou kunnen krygen; doch de Heer S. oordeelt, dat men dezelve te boven zou kunnen komen, wanneer aan de Volkhouders een zeker geld voor de aanbrenging van ieder perfoon wierd toegelegd, en men hun daarenboven vergunde de bezorging der uitrusting voorde geenen, die zy hadden aangebracht, volgens eene daar van te maakene lyst Wy durven riet bepalen, of en hoe ver het tot hier toe beredeneerde middel uitvoerelyk zy. Dit belet echter niet dat hetzelve in ons oo een behaagchelyk voorkomen foeêft, zo dra wy het van dien kant befchouwen , als aanleiding kunnende geeven, om voorden dienst der Maat-  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 639 Maatfehappy het nodige volk door eige Rekruteerders te doen aanwerven: eene onderneeming, die in de tegenwoordige groote verlegenheid om volk misfchien te ftade zou kunnen komen, eene onderneeming althans, die, wanneer ze van goed gevolg was, een kwaad zou kunnen fluiten, 't geen daarom fchynt geduld te worden , om dat men het als noodzakelyk aanziet. Wy zeggen een kwaad, want eene andere benaming kunnen wy niet geeven aan een recht, 't geen dat klasfe van Volkhouders , welke men door de wandeling Zielverkopers heet, zich aanmatigt, om van hunne partikuliere woningen gevangenhuizen te maken, en aldaar luiden, over welke zy niets te gebieden hebben, optefluiten, denzelven de vryheid van uit en ingaan onregtvaardiglyk beneemende. De braave Schuurman heeft, even als de Heer Ten Haaf, zeer wel gevoeld de afgrysfelyke gevolgen die uit eene zo willekeurige handelwyze kunnen voortvloeijen. Het is hiervandaan, dat hy heeft voorgeflagen, om zo het hier voren opgegeevene middel niet tot fland mogt komen, alsdan eenige vaste Volkhouders, die alleen voor de Kompagnie werfden, met uitfluitinge van anderen, aanteneemen, onder voorwaarde, dat de Maatfehappy daar voor het recht zou hebben, om zo dikwyls het nodig wierd geoordeeld, in hunne huizen onderzoek naar het volk te doen, en de wyze op welke het aldaar geherbergd en gehandeld word. Dit laatfte, deeze huiszoeking namelyk, is een der tcederfte onderwerpen, die in deeze Verhandelingen voorkomen. Het zy ons derhalven geoorloofd niet als bloote verflagdoenders, niet als koele beoordelaars van uitgekomene Schriften; maar als Beminnaars van onze evenmenfehen, maar als voorfpraken van ongelukkigen, maar als waare verdeedigers van recht en geregtigheid, onze  6$ö Verhandelingen van het ónze leezeren te verzoeken, of liever te fmeeken een' meer dan gewoone aandacht op bet voorzeide onderwerp te vestigen, en wel te overweegen of nopens het zelve niet eene betere voorziening e zou kunnen en behooren te gefchieden; misfchien word daaruit iets goeds geboren, misfchien bevinden wy na een onpartydig onderzoek dat het kwaad zo al niet geheel uitgerooid, ten minften eenigermate getemperd kan worden (*). Wy (*) Welke denkbeelden men zich in andere landen van de Zielverko'pèrs vormt, en welke de indrukken zyn, die men aldaar van derzelver .boJryvcn tracht i'nteboczcmen; kan uit het volgend tafereel worden opgemaakt , dat wy uit een Heogduitsch tydfchrift óntleenen. Zeeker Bohecmer werd door zyne oude moc.der naar Holland gezonden om naar een erfenis te vernecmen' die men meende haar aanbefturven te zyn. Geheel vreemd word hy, zo dra hy maar in de ftad komt, bejeegend dooï1 iemant, die een' zeer heusch vóórkomen heeft, die zeer beleefd zynen dienst aanbiedt om hém den weg- te wyzen en teevens logys: Eenvoudige' reiziger! hy aanvaart de gebodenc hulp met blydfchap en bedankt reeds zynen leidsman voor deszelfs vriendelykheid, by voorraad: aan het huis; gekomen , alwaar hy vernachten zal, neemt hy van deezen onbekenden affcheid, met hèrhaalde dankbetuigingen, — maar een oogenblik daar na 6.' wiens hart bloédt niet op deeze gedachten ? een oogenblik daar na ondervondt hy dat juist deeze man, wiens goedheid hy zo ecven hade gezeegend, de oorzaak is van zyne elende, en het huis alwaar men hem heeft gebracht een gevankenis: — Het vertrek, neen het hok, alwaar hy zyn' Verblyf moet neemen , word' gefloten ; men behandelt hetfl als of hy een misdadiger ware: hy fchreit; hy bidt, fmeekt, kermt om verlosfing dog alles te vergeefsch: doet hem de wanhorjp errn wraak roepen, eenige wreede beulen, vloeken hem toe, dat, zo hy gerucht maakt, zy hem dea hals zullen breeken: hy fpreekt nog een woord , en word ysfelyk geflagen. Het arm fchépfel fmclt weg van hartféer, van kommer, van ongemak; hy moet echter aan de Ooft-Ind. Maatfehappy verkocht worden; maar' zyn kwynend lichaam- laat niet toe dat hy in perfoon worde in dienst genomen: men brengt een ander aan, dog op naam van' onzen man 4 op dat hy naderhand naar boord gezonden worde: daar zal men veel- ligt geleegenheid vinden hem te doen doorflippen. Het gelukt. De bovenlander, die nimmer te voren een zee hadt gezien, bevondc' zich"  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 641 Wy achten het onnodig ftil te ftaan by het geen de Heer S. verder zegt, dat men in de werving der Solda- zich reeds te fchccp: boor gebrek, door dodelyke angftcn vcrfUft ca als wcczenloos geworden , begrypt hy naauwlyks hoe hy aldaar ïi gekomen; men had hem tot verfterking een drank gefchonken die zyne reeds verbysterde zinnen nog verder bedwelmde. Hy ziet zich by meer andere uitgemergelde fchimmcn,die hem zeggen, dat hy met hun voor foldaat naar Indiën vaart naar Indiën vaart, goede Heemel! een kille fchrik bevangt hem 5 de felheid der aandoening neemt de weinige kranen die hem nog overig waren, weg: hy valt in onmagt neer. Imusfchen waait de wind oost: het Schip ftaat fpoedig te vertrekken, en men moet kisten, bagagie enz. met haast overneemen: een woeste hoop matrozen zweert, raast, tiert om hem heen; doch hy word nog mets Sewaar: die domme hond j (dat is het zagfte woord 't geen zy gebruiken O die domme hond van een foldaat zit hun in den weg: men traPPe dien luien reekei zo lang dat hy wakker worde! dus gefchopt en gefmeeten komt hy uit zyne mymering een weinig tot zich zeiven, kruipt zo goed hy kan uit de voeten, cn niet weeter.de of men hem wil doodflaan, verfchuilt hy zich in den donkerften hoek van het Schip. Het zóu jammer zyn, dat een zo fchoone wind over het hoofd woei: met het aanbreeken van den dag doet men al de monftering: de naamen der fchepelingen worden bóven op het dek opgeleezen: ook den zynen, maar hy is 'er niet; misfchien word 'er tusfchen deks om hem geroeoen- tnisfehien hoort hy ook zyn naam; doch een dronke Kwartiermeester dondert en blixemt zo afgrysfelyk, dat hy fchrikt van agter de kisten te voorfchyn.te komen, hy zou het zekerlyk weeder misgelden moeten; daarom houdt hy zich dood ftil,hy durft niet kikken. Het is hoogtyd dat men de monfterrol fiuittc. Men gut m 'c wilde dathy isaanden wal gebleeven, of mooglyk over boord geraakt, wie zal dit zo net zeggen?men zette hem dan als afweezig bekend. De laatfte orders zyn nu gegeeven:het anker word geligt: daar zeilt het SchipinZee. Het lydt nog eenige uriren eer de vermiste foldaat word ontdekt: hy Cdccrt, beeft, trilt: zyne knien knikken onder zyn lyf. De heelmeester van het Schip vint hem van een heevige koorts aangetast, en hy raakt in de kooi zo 'er een voor hem is; anders moet hy op zyn ieege kist leggen: de rampzalige lyder word met eenig meededogen behandeld: dit verkwikt hem: nu poogt hy zyn droevig noodlot bekend te maken , maar zyne ftem is te beevende en'te afgebroken : ook wil het ongeluk Algem. Bibl. I. Deel. N. 5. Tt d6t  642 Verhandelingen van het daten en Ambachtslieden vooral na jonge lieden behoorde te zien, cn te beletten, dat 'er zo veele bejaarde menfehen niet werden aangenomen. — Immers onderftellen wy dat dit nimmer gefchiedt dan uit gebrek aan anderen, en om dat men denkt dat het nog beter is deeze luiden aanteneemen , dan dat de heelmeester zo min als zyne handlangers iet anders dan Hollandseh verftaat: de koorts verheft fteik en in de hitte raakt hy aan het ylen. Na het afgaan van dezelve is hy zodanig afgemat dat hy geen lust meer heeft tot fpreeken. Alle zyne gedach¬ ten zyn bepaald tot zyne oude moeder; upt zal deeze denken van zyn wegblyvenï zyne oude moeder! zyne oude moeder! wat zal dezelve door bange angften gefolterd worden? hoe zal zy het zonder zyne hulp maken? Goede-man, ontrust u hier niet over! De verleegenheid om u haren jongften zoon, en het grievend leed over uwen dood heeft haar reeds ten grave doen dalen. Ja over uwen fehielyken dood, want die moest zy vastftcllen, daar 'er reeds zo veel tyds was verlopen, dat gy te rug had moeten zyn, daar zy teegen de af fpraals taal nog teeken van u vernam: daar niemant haar zou hebben kunnen doen geloven, daar gy in het vrye Nederland in een kerker zat opgcftoten. De krankheid verdubbelt op nieuws haare woede. De uitge. putte lyder kan geen weerftand meer bieden. — En ziel en ligchaams benaauwdheden doen hem duizend doden flerven: zyne oude moedei;! .... zyne oude moeder! . . . . 6 God! hy geeft den geest" Wat dunkt u Leezer! kan men omtrent voorvallen van dergclyken aart oiiverfchillig wezen ? kan men langer twyfelen of 'er in den tegen woordigen ftand van zaken eene fchreeuwende noodzakelykheid zy voor die huiszoeking waar van in den tekst is gefproken ? of zou men de Politie te gemoed willen komen door aan byzondere perfoncn een magt te laten,die zyzo deerlyk misbruiken kunnen, zyn 'er zwarigheden te bedenken die een aas hebben van dat gewigt, 't welk in de behoudenis van de vryheid, van de gezondheid, van het leeven van zelf maar een eenigen mensch is gelegen! „Ik heb (zegt Dokter ten Haaf) in het Amftcrdamfche Gasthuis voor weinige jaaren eenen beklagenswaardigen lyder gezien, die na eenigen tyd, nagtendag, zonder behoorlyke legplaats, met nog meer anderen , in eene vogtige kelder by zulk eenen vriendelyken waard (namelyk een Zielverkoper) opgellotcn te zyn geweest, eene. verfterving in beide de voeten gekregen had".  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. dan in het geheel geene. Het zou althans na onze gedachten by het in dienst neemen van Militairen voor Indiën, weinig te pas komen, dat men vorderde dat dezelve reeds te voren als zodanige hadden gediend, maar wel dat men acht gave, of dezelve na het uiterlyk aanzien gezond waren van lyf en leden; dit laatfte kan men het best verwagten aangaande hunj die nog geene gelegenheid hebben gehad , om zich in ongeregeldheden te verlopen, en om zo te fpreeken onmiddelyk vanachter den ploeg in 'sKompagnies dienst overgaan. Zulk flag van volk word hier te fande in den tyd van maar weinige maanden tot goede Soldaten vervormd. — En het zelfde kan gefchieden in Indiën en gedeeltelyk reeds onder weg. Wy mogen niet onaangeroerd laten, het geen onze geweezen Scheeps-Dokter zegt wegens de te geringe hoeveelheid van de Kina Kina, Rabarber, Zenebladen, Room van Wynfteen enz. cn het geheel ontbrecken van de bekende Maagwortelen; terwyl het verfcheidene van onze leezeren zal verbaazen, wanneer zy onder de zaken, die verbetering behoeven, den Heer S. zien opgeeven dat de Schippers fomtyds het gewoon rantfoen aan het volk cn aan de zieken zelve onthouden, of verminderen , om daar van te Batavia of elders zoveel te ruimer beurs te maken, met bygevoegde verklaring dat zulks by alle Zeevarende te veel bekend is, om daar aan te twyfelen. Heeft de maatfehappy, mogen wy wel vragen , heeft de maatfehappy tegenwoordig nog dergelyke ontaarde fchepzels in haren dienst ? dat men dan hunne gangen nafpore, op dat derzelver Godvergeeten gedrag ten ftrengfte geftraft, en andere door dit voorbeeld geleerd worden zich te wagten voor deeze of foortgelyke ongerechtigheden, die tot den Heemel om wraak roepen, Tt 2 On^  ©44 • Verhandelingen van hef Onder nog meer andere middelen ter voorbchoeding, fpreekt onze Schryver ook van die, welke men moet aanwenden, ten einde de lucht tusfchen deks te vernieuwen en te zuiveren. Men moet de roosters van het groote luik by maatig weeder meer openzetten, en zo veel men kan de windmouw gebruiken , doch deeze windmouw behoort zeer net in de opening te pasfen ; dewyl anders denedervallende lucht door de te wyde opening ter zyden weer op klimt. — Hy tracht vervolgens zo uit de plaatfing der Ventilators (een foort van blaasbalgen,) als uit de gefteldheid van het fchipaantetonen, dat het onmooglyk is door die Ventilators de lucht overal tusfchen deks te ververfchen, en dat dit althans niet kan gefchieden ter plaatfe, alwaar die ververfching het noodzakelykfte is, zynde tusfchen de groote mast cn het kabelgat, daar de Soldaten, Ambachtslieden, en veeltyds de zieken huishouden, geevende hy aan de hand een middel, waar door men beeter eene geftadige ftroom van verfche lucht tusfchen deks zou kunnen te weeg brengen. Dan hy pryst boven alles aan het werktuig van Sutton , waar van men volgens het bericht van den Heer Wargentin , op de Engelfche Schepen met veel vrucht de proef heeft genomen; zynde door het gebruik van deeze to.tpypen de luchtonder de dekken van het Schip, op reizen van veele maanden lang, zo frisch als in een kamer geblceven, en hebbende het fcheepsvolk byna niets vanfehcurbuik of andere gewone ziektens geweeten (*). Eene herhaalde ondervinding heeft thans de nuttigheid van dit werktuig volkomen bevestigd, en men bedient zich van het zelve in de Hospitalen en op de groote Schepen van andere Natiën vry algemeen. Het war* C) Zie de uitgezogte Verhandel. X Deel, Bladz. 198 en 199.  BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 645 ware derhalven, zegt de Heer S., te wenfchen, dat men in ernftige overweeL'ing name , om dit werktuig als ■voorde behoudenis der gezondheid zo noodzakelyk ook op onze O. I. Kompagnies Schepen te doen vervaardigen, waar teegen, zo hy meent, j eene zwarigheid is intebrengen, of men kan dezelve zeer ligt uit den weg ruimen. Hier meede befluiten wy voor het tegenwoordige ons verflag, zullende moo;:lyk by eene volgende geleegenheid uit de derde verhandeling nog deeze en geene byzonderheid aanteekenen , en misfchien alsdan ook met een woord fpreeken van de overige ftukken, die in dit derde deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap voorkomen. III. HEELKUNDIG BERIGT wegens de Genezing der SLAGADERSPAT, vervat in eenen Brief van den Heer D. v. GES SC HER, tot een Aanhangfel op de Verhandeling des Heeren Guattani, in Jt lilde Stuk van 't Ifte Deel deezer Algemeene Bibliotheek, bladz. 395—411. (*). MT NE HE EKEN! m ]' Tet Uittrekzel van de uitmuntende Verhandeling des. ^j- Heeren Guattani, over de behandeling der Uit. C*) Schoon we niet voorgenomen hebben onzen Lezeren byzondere Brieven medetedeelen; dezen zeer gewigtigen egter, als een byvoegfel zyr.de op ons uittrekfel van Guattani, hebben we zeer gaarne plaats gegeven, den zeer kundigen en vermaarden Schryver daarvoor, aoits dezen, onzen dank betuigende. Tt3  646 HEELKUNDIG BERIGT, Uitwendige Slagaderbreuken, geplaatst in het derde Stuk des eertien Deels, van uwe zoo nuttige Algemeene Bibliotheek ; erinnerde my iets dergelyks geleezen te hebben in de Nette Bemerkungen und Erfahrungen zur bereiche■rung der Wundarzne^kunst und Medicin, van den Heere J. C. A. Th eden; één der eerfte Heelmeesters van de Legers des Konings van Pruisfchen. Vergun my dat ik UL. hetzelve mededeelc! niet om dat ik onderftelle, dat zulks uwe oplettenheid ontfnapt zy, maar, om eenigermaate mede te werken tot hetzelfde oogmerk, de Bevordering naamlyk, van het Welzyn onzes noodlydenden Medêmensch. De Onwaare Slagaderfpat, zegt die Heelmeester, is tot hier toe, alleen door de Kunstbewerking geneezen, als 'er veel Bloed uitgeftort was, deszelfs ftolling oneffenheden en onbewceglykheid van het deel veroorzaakt hadt, en het Gezwel doorbraak dreigde. Inde Werken van de Roomsch Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekers, worden.wel twee gevallen verhaald, waarin zulks door een aangelegd verband bewerkt was. De Heeren Platner cn Treu hebben daarenboven het één cn ander gezegt van de nuttigheid der verbanden in het gemelde gebrek; maar geenzins genoeg ter navolginge. Het is bekend, dat men, terftond na de Aderlaating, waar by een Slagader gekwetst is, de nadeelige gevolgen, en eene onwaare Slagaderfpat, door drukking kan voorkoomen. Als men egter myne wyze van verbinding volgt, gefchied zulks veel ligter dan anders; of word ten minften dc onvermydclyke pyn en zwelling van den voorarm, afhangiyk van de drukking rondom het gcwrigt des elleboogs alleenlyk, verhoed. In gevallen ook, waarin en uitltorting en ftolling plaats heeft, kan men de onwaare Slagaderbrcuk, zonder Operatic, door een verband tot geneezing brengen, en een volkoomen,oplos-  Wegens de Genezing der Slagaderfpat. 24.7 losfing van het uitgeftortte Bloed bewerken. Dit ftuk is-van zeer veel aanbelang, en verplicht my een geval te verhaalen, dat zoo nieuw als waar, en door verfcheiden ooggetuigen bekragtigt is. Eene bejaarde Juffer,aan den drank'overgegeeven,wierdt, in de Lente van den Jaare 1765, eene Aderlaating gedaan op den arm. De Slagader werd geopent. De Aderlaatcr behandelde het geval met onagtzaamheid: en, hoe veele Aderlaa ter.s zyn kundig genoegom zulks wel te behandelen?Ticn weeken na de gedaane lating, werd ik door den Hoogleeraar Bkandes geroepen, in de onderftelling dat de Kunstbewerking het eenig hulpmiddel zyn zoude. My egter, fcheen dezelve zeer bedenklyk, uit hoofde van de zwakke ligchaamsgefteltheid der Lyderesfe, en van haare ongeregelde levenswyze. Ik kende de nuttigheid der omwindingen, en van myn Wondwater. Om welk eene reeden zoude ik dezelven niet eerst op de proef ftellen? Alle vingeren van de hand, de hand zelve, de voorarm, en de opperarm, waren tot aan den fchoudcr, door het buitengevaatte en geftolde Bloed opgezwollen. Het Bloed zelfs, fcheen alle oogcnblikken, op verfcheiden plaatfen der zwelling, te willen doorbreeken. In deezen toeftand, bewond ik eerst, op de voorgefchrceven wyze, ieder vinger in het byzonder, cn vervolgens den voorarm. Langs den loop der Slagader werd een Longuet gelegd, en met hetzelfdewindzel bevestigt. Hier na werd de gantfche opperarm bewonden, cn het einde van het windzel om den hals vast gemaakt. Elk der Hagen van het windzel, werd door naald en draad gehegt aan de volgende, om de ontwikkeling te verhoeden; en het gantfche verband fteeds vogtig gehouden met het Wondwater, dat flegts koud werdt aangebragt.. Een droog verband, naamlyk, veroorzaakt, gelyk reeds gezegt is, pynen; en men moet wel indagtig Tt 4 zyn»  «548 HEELKUNDIG BERIG.T, zyn, om geene der Icleederen, met het Wondwater te befproeijen, wyl ze allen daar door verknaagd worden. Den derden dag nam ik het eerfte verband weg, en had geene reeden meer, om aan de Kunstbewerking te denken; vermits alle die plaatfen, welke doorbraak dreigden, vaster geworden waren. Ik herhaalde het verband op voorbefchreeven wyze. Na verloop van noch drie Dagen, was het verband mcrkiyk los geworden; ten bcwyze, dat reeds eene opneeming van het buitengevaatte bloed moest gefchied zyn; gelyk ook bleek na deszelfs wegneeming; want, zelfs de grootfte verhevenheden, door het uitgeftorte Bloed eemaakt, waren merklyk kleiner geworden. Alles werdt weder op gelyke wyze aangelegt, met by voeging van noch één Longuct, dat op het eerfte, langs den Joop der Slagader geplaatst werd; en de behandeling vyf Weeken voortgezet. Ik moest, ftaande deezen tyd, doordien het verband, door de groote vermindering der zwelling, geduurig los werd, hetzelve daaglyks vernieuwen. De vingeren, de hand, de voorarmen de opperarm, nu ook hunne natuurlyke gedaante herkreegen hebbende, bleef 'er niets over dan een Buil, ter plaatfe der beleedigde Slagader, die de grootte had van een Ganzen Ei. Ik agtervolgde myne behandelin: tot in de tiende Week, niet zonder eene daagly'kfche vermindering der overgebleeven zwelling; en veranderde nu het verband flegts om den anderen dag, vermits de hoeveelheid van het uitgevaatte Bloed gerinj ware. Een hard en vast gezwel, ter grootte eener halve kleine Haazenoot, was nu overgebleeven. Ik wilde weeten, of dit het Lidtceken der gekwetfte Slagader ware; liet heiverband agter geduurende twee Dagen; en vond diekleine zwelling mcrkiyk toegenoomen. Ik hervatte hierom hetzelfde verband weder; en wel met dat gevolg, dat in den tyd yan agt Dagen, alles in eenen natuurlyken ftaat  Wegens dc Genezing der Slagader spat. 649 ftaat gebragt ware. Het windzel weggenoomen zynde, leide ik een blikken plaatje van \ duim lengte, overdekt met een pleister, om ontvelling" te verhoeden, op de plaats der beleediging; en liet dit uit voorzorg, want de geneezing was volkoomen, eenen geruimen tyd draagen. De Hoogleeraaren Gleditsch , die in het huis der Lyderesfe inwoonde, en Brandes, zyn, nevens veele anderen, noch levende getuigen van deeze nieuwe en groote geneezing, welke tevens de mooglykheid bewyst eener opneeming van uit eftort Bloed,-door den Heer Martini zoo Wiskunftig tegengefprooken. Dus verre de Heer The den. Men ziet uit het geheel beloop zyner Waarneeming, dat het verband,door hem op eene andere plaats onder den naam van het Uitdryvende befchreeven, en zyn Wondwater, de voornaame bewerkers zyn geweest der Geneezing. Ik zal, om dat ik reeden hebbe van te denken, dat de eene en andere deezer hulpmiddelen aan de meesten on-. zer Heelmeesters noch weinig bekend zyn, dezelven hier by voegen; en moet nu aanmerken, datzc inderdaad den voorrang hebben voor de behandeling des Heeren Guattani,zoo uithoofde van derzelver vermogen, ais van het gemak datze den Lyder toebrengen. Het verband beftaat uit verfcheiden trapswyze drukjloeken, een Longuet, vyf windzels, die elk omtrent, een el lang en een vinger breed zyn, en één windzel van 12, ió of 20 ellen lengte, en ter breedte van 2 of omtrent 3 dwerfche vingeren. Met elk der eerfte windzels wordt een byzondere vinger indervoegen bewonden, dat men eerst twee kringsr wyze omgangen maakt, rondom den top, welken elkander naauwkeuriglyk bedekken; en vervolgt met krulwyze, welken telkens ter helft van de breedte des windzels pyer elkander liggen, tot aan de nahand, over welkers Tty rug  65o HEELKUNDIG BERIGT, rug het einde van het windzel uitgefpreid, endoor een helper bevestigd wordt. Als alle vin.ers, de duimen niet uitgezonden, dus bewonden zyn, maakt men dwersch over de nahand, by den wortel der vingeren, met het groote windzel, twee kringswyze omgangen, op dezelfde wyze gefchikt als die der vingeren; en ;>aat met krulwyze, die insgelyks voor de helft eikanderen bedekken, tot aan den elleboog. Hier gekoomen zynde, worden de trapswyze drukdoeken gelcgt op de geopende of meest uitgezette plaats der Slagader; en de Longuct, langs deszelfs loop door den opperarm, dat is voor het meeste gedeelte, langs den binnenrand van den tweehoofdigen Armfpier. Met het overige van het windzel, dat intusfehen door een helper is vastgehouden, worden alsdan eenigekruiswyze flagen gelegt om het gewrigt des voorarms, en dit deel naauwkeurig van alle kanten gedekt zynde, de gantfche opperarm, tot aan het gewrigt des fchouders, op dezelfde wyze bewonden als de voorarm; waar na het einde des windzels, over den fchouder, langs den tegengeftclden Oxel, en over de Borst, eens of meermaalen gevoerd zynde, wordt vastgemaakt. Hetzelfde Verband, welks ontwikkeling verhoed wordt, door alle de flagen van het windzel aan één tc naaijen, of met fpelden te bevestigen, kan ook van nut zyn in de breuken der Onderknie llagader, en moet in dit geval, door eenige flagen om het Bekken bevestigt worden. Deszelfs vastheid moet evenreedig zyn aan den trap der zwelling; dat is te zeggen , datzenaar deeze minder wordt, allengskens meerder zyn moeten. Het Wondwater, door den Heere Thedcn aahgepvcezen, en dat inderdaad meer vermocgcr.d is dan de Azvn, ter oplosfing van het buitengevaatte Bloed, cn verfterking der door dc uitzetting verflapte deelen, be-< ftaat  Wegens de Genezing der Slagaderfpat. 651 ftaat uit 3 ponden aqua acetofa en fpiritus vini redtificatisfimi, i pond faccharum alb. en 10 oneen fpiritus vitrioli. Met dit mengfel wordt het verband na deszelfs aanleg bevogtigt; of dat beter is, men doordringd met hetzelve alle de ftukken van den toeftel, voor derzelver aanlegginq;; en laat naderhand, alles daar mede zoodikmaalen bevogtigen, als noodig is om eene geheele droog, wording te voórkoomen. Ik hebbe gezegt, dat beide deeze hulpmiddelen den voorrang hadden voor de behandeling des Heeren Guattani ; en moet 'er nu byvoegen, dat zulks afhanglyk is, niet alleen van het zoo even gemelde grooter vermoogen des befchreeven Plaatsmiddel, dan van de Azyn; maar ook, en misfchien het alleimeest, van de gelykreedige drukking des verbands op alle flippen van de uitgeftrektheid des belcedigden deels; waar door alle vaten , geene uitgezondert, gelykelyk gefteund; de doorvloe> 'LÉTTERNIEÜWS. zy daarin vastgefloten zyn ,of doordien zy hunne eigene grootte vermeerderen of doordien zy de poren vernaauwen. Deze uitlegging van den Heer d'Apligny is zekerlyk waarfchynlyk, voor het grootfte deel; maar of zy alleen genoegzaam is, fchynt zeer twyfelagtig, want het hout, by voorbeeld, dat in de daad geen gebrek aan poren heeft, laat zig egter moeilyk verwen. Ondertusfchen is het zeker, dat de Wol gemaklyker te verwen is dan Zyde, zelfs ook mer veel minder verfftoffe; 'want met één once Conchenille kan men een pond wol verwen, daar men drie encen tot een pond Zyde nodig heeft: waaruit de Schryver befiuit, dat de poren van Wol juister afmeetingen of grootte hebben, dan die der Zyde, om de kleurende deeltjes van de Conchenille intelaaten en te behouden; dit egter fchynt wederom niet zeker; dewyl de zyde alle de kleurende deeltjes der Conchenille zo wel na zig neemt, als de wol; want na dc werking blyven 'er in de' kuip niet meer kleurende deeltjes over van 'de zyde dan van de wolle:' zodat 'er van dit verfchil eene andere, of ten minste verdere oorzaak dient te zyn. Het werkdadige gedeelte, 't welk de Schryver hiar insgciyks'verhandeld, is zeer naauwkeurig en verdient alle opmerking; maar dat onderwerp geeft ons geene gelegenheid aan de hand, om 'er hier iéts van te kunnen zeggen. Alleen lyk zullen we aanmerken , dat het van zeer veel nut kan zyn voor allen, die zig in de konst van verwen oeffenen. De Verhandeling over de drie Plantgewasfcn, in den titel gemeld, handelt over derzelver aankweking volgens de eigene ondervinding des Schryvers, en kan van veel dienst zyn. De Abbé Saürt, bekend door zyne Schriften over alle deelen der Wysbegeerte, heeft ook uitgegeven La Morale du Citoyen du Monde, Ou la Morale de la Raifon * formant-la Troifieme Partie efun Cours de Philofophie; par M. ÜAbbè Sauri, Correspondent de 1'Academie Royale des Sciences de Montpellier. in 12. 1776. Men heeft van de-  LETTERNIEUWS. 657 dezen geleerden Man een Redenkonst cn Bovennatuurkunde > • eene Natuurkunde, en een kort begrip over de Wiskunde ; alsmede een volkomen famenftel over de Wiskunde, in vyf Deeien in 8vo. Dit zyn werkje over de Zedenkunde vervat twee deelen, waarvan het eerde tien, en het tweede zesendertig hoofdftukken heeft. In 't eerfte gedeelte handelt hyover de noodzaaklykheid van den Godsdienst met betrekking tot de Zedenkunde; over de gevoelens der Filozofen wegens den Godsdienst, de natuur der Deugd, en wegens de zeden in de Maatfchappye; over Zelfsmoord en Twcegevegten; over de Schouwfpelen en derzelver invloed op de zeden; over den oorfprong der zedenkundige gevoelens, der praktikale regelen van de zedenkunde, en der gisfingen ten aanzien van de zeden der menfehen, enz. In het twede gedeelte handelt hy over den uitwendigen toeftand der Maatfchappye; te wceten, den Landbouw, Bevolking, Handwerken, Koopmanfchap, Zeevaart, Oorlog, 't. Regt der Volken, Wetgeving, enz. Tot eene kleine proeve van dit werkje zuilen we hier twee aanmerkingen van den bekwaamen Schryver plaatfen. fi De Orde, zegt hy in '£35 „ Hoofdft. van het Tweede Gedeelte, is niets anders, dan de „ oefTening der Deugden, ingerigt naar de klaarblykheid van „ haare noodzaaklykheid, van haare regtvaardigheid, en van „ het belang 't welk 't Ligchaam, dat tot eene Maatfchappye „ vereenigd is, en ieder van deszelfs Leden, hebben om 'er ,, nimmer van aftewyken ". Op deze aanmerking laat hy deze tweede volgen: „ Groote Deugden zag men, gedurende ecni„ gen tyd, in Rome, Karthago, Athenen, Lacedemonie, by „ de Perzen en Egyptenaaren fchitteren ; maar niet gegrond „ of onderfteund door de klaarbiyklykheid van de Orde, die „ wezenlyk tor de Maatfehappy behoort, zyn zy verduisterd „ en verdwenen. Zo lang de Vorften by de Perzen en Egyp. „ tenaars deugdzaam waren, deedt dcWysheid hunner regee„ ringe die Ryken bloeijen; maar op hunnen dood werdt der- Algem. Bibl. I. Deel, N. 5. Vv „ ze!~  658 LETTERNIEUW S. „ zeiver voorfpoed te gelyk met hunne deugden begraveir, „ In de Gemeenebesten, terftond gemeld, hadt men geene * kennis alt00s van de Orde, die aan de Maatfchappyen we„ zenlyk eigen is: want by de Lacedemoniërs hieldtmen de „ Heloten in llavernye, en de drie andere Gemeenebesten la„ gen zig toe op overwinningen, cn gaven maar weinig agt „ op de Wet van Eigendom, die als de grondflag is van de „ natuur]) ke Orde der Staats-Maatfchappyen ". Over 't geheel genomen is die Zeden- en Staatkundig werk waardig den naam, dien dc Schryver door zyne andere werken zig reeds verkregen heeft. In een klein ftukje kwam hier uit eene Esfai Cbrenologique, Historique & Polhique fur Flsle de Corse, avec des Notes importante* fur les droits de la France, rela. tivement d cette posfesfion, presque ausfi anciens que la Monarchie; enfemble FOrgine des Peuples, leur moeurs, leur cara&eres, la defcription de fon fol, & fes d'fferentes revolutions jusqu' d fa rédu&imz aux Jrmes du Mot. Par M. FerrandDupuy, Confeiller de confiance «ie la Maifon Souveraine de Nasfau. \ Paris, in 12. 1776. De Heer Dupuy geeft hier flegts een kort berigt van zyne nafporingen over de Korsen, beginnende met het io8fte jaar na de bouwing van Rome. Na elkander waren deFoceërs, de Etruriërs en Karthagers meesters van Korfika. De laatfte verwoesten het land en verboden op doodftraffe, om binnen een jaar niets te zaaijen of te planten, om dus de inwooners te beteugelen of te ftraffen. In den eerften Punifchen Oorlog ontrokken zig de Korfen aan de Karthagers en onderwierpen £g aan de Romeinen, die hen niet min hard handelden, waarom zy het juk, doch te vergeefs, affchudden, en van meesters tragtten ie veranderen; maar Karthago te ondergebragt hebbende, werden 'er de Romeinen ook geheel meester van. Wanneer 't Romeinfche Ryk ten val kwam, warende Korfen de  LETTERNIEUWS. 65* de laatften niet, om 't juk aftefchudden: maar werden door Karei den Grooten weder ondergebragt. Vervolgens maakten de Arabiërs, fti Afrika en Spanje gevestigd, zig meester van Korfika, cn ftigtte'er een ryk» dat 166 jaaren duurde. Vervolgens geraakte het, na een vyftigjaarigen oorlog, onder de magt der Genuezen, voor een korten tyd onder die des Paus, en vervolgens als een leen onder de Pifaners; doch na eene en andere omwenteling wederom onder de Genuezen, Vervolgens handelt de Schryver over de oorfpronklyke regten der Franfchen op dat Eiland, die hy van Karei den Grooten af nagaat; zynde de Korfen aan Vrankryk vervolgens onder, hoorig geweest onder Karei den VI, den VII. en Lodewyk den XII. Doch Hendrik II. Was genoodzaakt hen aan die van Genua weder overtegeven. Daarop volgt een berigt van de latere omwentelingen federt 't jaar 1559. In weerwil van alle die veranderingen is den Korfen hun ruwe en oorlogzugtige aait bygcbleven. Zy zyn fombcr van aart > woest van zeden , wraakgierig; en tot alles in ftaat; hebbende altoos geworsteld tegens harde onderdrukkingen, veeleer bekwaam om hen geheel te verharden, dan te befchaven. De Monniken zyn 01:der hen onkundig, ondeugend, verraderlyk , oorlogzugtig : de mannen woest, de vrouwen flavinnen: in de fteden zelve heerscht eene boerfche rauwheid. De Schryver fluit zyne Verhandeling mef een lystder Franfche Schryveren, welken over dit Eiland gefchreven hebben. GROOT-BRITANNIE. Londen. Men heeft hier uitgegeven eeri Werk Ön the Doctrine of the Sphere, inSixBooks. Bookl.Con~ talmg [ome preliminary Propertles of the Cone. II. The genera! Do&rine of the Sphere. III. O/'Spheric Angles and Triangles. IV. Of the Orthographic Projection. V. Of the Stercographic Projection. VI. Of the SpTierie Trigonometry» Vv 2 Te  66d L. E TTËRNIEUWS. To wblch h addedan Appendix, containig thefolutionof' a Froblem, for asfertaining the Latitude and the Longitr.de of a Place, togetber witb the apparent Time. By the. Rev. George Walk.er, F. R. S. in 240. 1777. De Leer der Sphere wordt in geen werk zo beknopt en tevens zo naauwkeuri? verhandeld, voor zo veel ons bekend is, als in dit werk van den Eerw. Heer Walker, die het zelve reeds voor twaalf jaren hadt opgefteld. Hy heldert in 't zelve de grondbeginfels dezer wetenfchap volkomen op, cn maakt'er eene algemene toepasfing op» zig bedienende van de zuivere Meetkunde, daar men anderzins doorgaans hier gewoon is tot de Algebra zyn toevlu°t te nemen; en in dat opzigte overtreft hy alle anderen, die dit onderwerp behandelden. Zyne betogingen zyn deftrikfte die men zou kunnen verlangen; en zyne ganfche Verbande. ling verdient zeer veel lof by de beminnaars der zuivere Meetkunde. In - het Aanbangfel heeft hy het Problema door een voorbeeld opgehelderd,, 't welk een Bewys verfebaft, wat het zelve, fchoon op het beginfel der Approximatie gegrond, in ftaat is uit te leveren; en zyne oplosfing van 't zelve verfchilt niet alleen veel van die van F. van Schooten en den Ridder Newton, maar heeft ook boven dezelven grote voordeden. History of the Colonization of the Free States of Antiquity, applied to the p'efent Contest between Great Britain and her American Colonies: witb Refe&ions concerning the future Settlement of thefe Colonies. in 4to. 1777.. De Schryver van dit geleerde werk is onbekend , en zegt van zig zeiven dat-, hy by de beftierders der publieke maatregelen ook onbekend is, en alleen uit liefde voor de waarheid, en een opregte zugt,. om de beste vastftelling der wereld re handhaven' en te bewaren, gefchreven heeft. Zyn voornaamfte doelwit isnategaan, welke de betrekkingen en verbintenisfen 'er ouwlings waren tusfchen de Kartaagfche, Griekfche en Romeinfche Staten met hunne Volkplantingen; welke de uitgeftrektheid ware van hun regtsgebied over dezelve; en in 't byzonder welke  'L'E T T E R N I E U W S. 661 'ke de handelwys der oudheid ware ten aanzien van het fchat-ten der Volkplantingen. Hy heeft zyn werk in vier hoofdftukken verdeeld: in het eerfte handelt hy van de Karthagers, hunnen oorfprong, bloeiftaat, Volkplantingen, enz. enhybewyst, dat zy den Koophandel hunner Volkplantingen bepaalden en haar fchattingen opleidden. In 't twedc Hoofdftuk vertoont hy de politieke gefteldheid der Griekfehe'Staten cn de oorzaaken, waarom zy Volkplantingen zonden, en wanneer en hoe zy dezelve fchattingen opleidden; want de ganfche Historie van -Griekenland levert geen één voorbeeld van eenen Griekfchen Staat uit, die contributien of fchattingen van zyne Koloniën kon heffen, of dezelve heeft het ook met 'er daad gedaan. En dit fchynt des te opmerklyker te zyn, omdat.de Volkplantingen alleen weggezonden werden, wanneer het Vaderland door dc menigte yan menfehen overladen was, en'men nog gene buiten ïandfche oorlogen., by voorbeeld tegens de Perfianen, enz. te voeren hebbende, gene fchattingen hefte, zodat 'er in den beginne gene andere banden van verwantfehap waren geweest, dan die der onderlinge genegenheid, waarop eerst in vervolg van tyd het opleggen van fchattingen volgde. In het derde Hoofdftuk handelt de geleerde Schryver van de Romeinen, den voortgang hunner wapenen,hunne Staatkunde omtrent de overwonnen volken, -hunne Municipien, Bondgenoten , Volkplantingen, -van de redenen, waarom zy Volkplantingen maakten, enz. Hy onderfcheidt de Romeinfche Volkplantingen in twee foortcn, Romeinfche en Latynfche, en toont, dat de Romeinfchen juist gefield en ingerigt waren op die wyze, als de Britfche Koloniën in Amerika, voor zo verre de Romeinfche Staatsgefteitenis met die van Britannie overeenkomt: en inderdaad de overeenkomst, die hy tusfchen dezelve aantoont, is zeer groot. De Romeinfche Volkplantingen hadden geen deel in de regering van'r oorfpronklyke Vaderland, gene ftemmen inde volksvergaderingen, noch. toegang tot eeraapten of bedieningen; omdat zy vrywülig die voordeden Vv 3 op-  662 LETTERNIEUWS. opgeofferd hadden, door haar vertrek, aan 't vooruitzigt ons andere voordeden in de Volkplantingen te winnen, die zy hoger waardeerden dan 't gene zy in 't Vaderland kans zagen te verkrygen; doch zy konden, wanneer zy wederkeerden naar hun oorfpronklyk Vaderland, de bevoegdheid tot alles, even als te voren eer zy vertrokken, wederverkrygen. Ondertusfchen waren de Romeinfche Colonisten verpligt, niet alleen zorg te dragen voor de onkosten, die zy in hunne Volkplantingen moesten maken tot handhaving harer eigene inwendige regeringe, maar zy waren ook verpligt, by alle gelegenheden, onderftand in volk en geld optebrengen, wanneer het van 't Vaderland werdt gevorderd, rot handhaving en verdedigingvan 't gemenebest. De Griekfche Volkplantingen grotendeels door haren voorfpood en afgelegenheid in verzoeking geraakt zynde, om zig der onderhorigheid van 't Vaderland te onttrekken, hadden door haar voorbeeld de Romeinen meer voorzigtigheid geleerd, waarom zy noch grote noch verre afgelegene Volkplantingen begeerden, en alles inrigtten, wat derzelver afhanklykheid verzekerde, enz. In 't vierde Hoofdftuk past de Schryver 't gene hy in de voorgaande Hoofdftukken gezegd hadt op de tegenwoordige onëenigheden van Groot Britannie en zyne Volkplantingen toe. Zyn werk is met veel oordeel en geleerdheid te famengefteld, uit de oorfpronklyke Griekfche en Latynfche Schryveren opgemaakt, en met aanteekeningen hier en daar verrykt, die op de tegenwoordige gefchillen opzigt hebben. Te Londen zyn by J. Johnfon uitgegeven, de twee volgende werken; I. Disquifitions relating Matter & Spirit. By Joseph Priestley, LL. D. F. R. S, Lond. i777.in8vo. Het onderwerp van deze Onderzoekingen wegens Stof en Geest, is het onderzoek en bewys, volgens 't oordeel van Dr Priestley, dat de gantfche Mensch, naar de beginfels der #!ozofie en der H Schrift, maar uit eene Zelfftandigheid be- ftaat,  LETTERNIEUWS. 663 ftaat, en dat onze eenige hoop op een toekomend leven af hangt van de Christelyke Leer der Opftandinge uit den dóód. Waar dc Schryver bygevoegd heefr de Historie van de Filozofifche Leerftellingen wegens den Oorfpronk der Ziele, en de Natuur der Stoffe, met derzelver invloed op den Christeiyken Godsdienst, en in 't byzonder ten aanzien der Leere van Jezus Christus Voorbestaan. II The Do&rine of Philosophical Necessity iliustrated, being an Appendix to the preceding disquifttions; & an ansiver to the Letter on Matbrialism and m H a r t l e y's Tbeory of the M1 n d. i777. in 8vo. By Josüph Priestley, LL. D. F. R. S. De Heer Priestley gaf in den jare 1774 een werk uit onder den titel van Onderzoek van Dr. Reid's, Dr. Beattie, en Dr. OswaUs Hellingen en redeneringen over het Beginfel van gezond Verftand of Senfus Communis; en in dat werk beloofde hy de Theorie van Dr.Hartley te zullen verklaren, als zynde zulke verklaring, naar zyne gedagten, het beste middel om dc ongegrondheid van de beginfels der gemelde geleerden aantewyzen, en de regte kennis wegens de Mcnschlyke Natuur te bevorderen. In gevolge daarvan gaf hy uit in den jare 1775. Hartiefs Befchouwing van 's menfehen gemoed, volgens het beginfel der onderlinge famenvoeging of Asfociatie der Denkbeelden; met Proeven tot dat onderwerp betreklyk. Volgens die beginfels van Dr. Hartley beweert de Heer Priestley in deze werken, en in die, welken wc hier, als onlangs uitgekomen, aantekenen, dat de uitwendige voorwerpen onze zenuwen aandoen, dat daaruit denkbeelden in ons verwekt worden, dat die denkbeelden onze genegenheden, ons oordeel , onzen wil en werkingen bepalen, zodat wy in alles lydelyk en derhalve noodzaaklyk zyn; dat 'er by gevolg geen zede/ykc Deugd of Ondeugd, en dus ook geen lof of fchande, geene beloning of ftraf, eigenlyk en wysgeerig gefproken, plaats hebben, of kunnen hebben, volgens bepaalingen dier Vv 4 ' woor-  664 LETTERNIEUWS. ■woorden, welke Vryheid van willen en werken zouden onderv Hellen, doch die hy volftrekt ontkent: Ook is het begrip van eene Z.el , dat is, een onftoflyk werkend wezen, van 't ligchaam onderfebeiden, volgens hem, geheel ongegrond; en de ftof van dien aart, dat zy voor bevatting, denkbeelden, enz. vatbaar zy. Op-dien grond beweert hy, dat, volgens de beginfels van Wysbegecrte en der H. Schriftuur, de Mensch enkel beftaat uit ééne Zelfïtandigheid, namelyk de ftofiyke, en dat onze eenige Hoop van een toekomend leven gegrond is op de Christelyke Leer van de Opftanding uit den dood. De H. Schriftuur, 't is waar, fpreekt doorgaans op eene wyze' als of wy menfehen vrye of zelfs werkende wezens, encigenljkc oorzaaken of werkers onzer daden waren , vatbaar voor zedelyke daden van deugd of ondeugd, lof of oneer, beloning of ftraf; maar, zegt hy, dc H. Schrift leert ons geene Filofofie en fpreekt maar de taal der menfehen in 'c algemeen, welken zulke Vryheid onderftellen. In 't verklaren der H. Schrift en 't onderwyzen van Godsdienst gaat Dr. Priestley ook op die zelfde algemeen aangenomene wyze tewerk, en wel altoos volgens de beginfels der Remonftranten, de grote voorftanderen van »s menfehen Vryheid; terwyl hy ook een groot en fterk tegenftrever is van de Leer der Volftrekte Verkiezing en Verwerping, der kragtdadige Genade, enz. Daar zyn 'er, die Dr. Priestley verdenken van onopregtheid; doch dit vermoeden is zekerlyk zeer ongegrond en verkeerd: alle zyne werken, zyneTedene ringen, zyne moeiten, enz. tonen klaarblyklyk de oprégtheid zyner meninge, in deze opzigten. Wy kunnen niet nalaten hier een bladzyde of twee natefchryven uit de Voorreden van zyn Onderzoek der beginfelen van DD. Reid, Beattieen Oswald; re meer, omdat we dus tevens eene aanmerking kunnen mededeelen ten aanzien van het werk van den Heer Jonathan Edwards, tegens de Vryheid van Wil, uitliet Sngelsch overgezet, en gedrukt te Utrecht in 'r jaar 1.774 Wiens overzetter, fchoon zeer opregt, egter by ongeluk on. kun-  LETTERNIEUWS. 663 kundig genoeg is geweest, om het zelve aan de Remonftranten optedragen, met verzoek dat zy het wederleggen zouden; waartoe zy egter tot nu toe noch door noodzaaklykheid gedreven, noch uit hunnen vryen wil genegen fchynen geweest te zyn. „ Wat de Leer der N oodzaakl y k heid betreft, „ zegt Dr. Priestley, waaraan ik my hier voornaamlyk gcdra„ ge; het zal misfchien aan fommigen, die van gevoelen zyn, „ dat ik niet in 't wilde te werk ga, vry wat moeite uitwin„ nen, indien ik hun hier als myn gevoelen opgêve, dat zy „ nimmer dit onderwerp regt verftaan zullen, tenzy ze zig al' „ vry vroeg in hun leven op dit onderzoek hebben toegelegd „ gehad, en dat wel volgens eene zekere geregelde oeffening „ van de Geest, en Zeden-kunde: want, zonder dat, zullen. ,, ze altoos aan zelfsbedrog, aan twyfeling, verwarring en „ vrees van ongerymde bevattingen te omhelzen bloot°-efteld „ zyn, ter oorzake dat het gros der ichryveren, die hoe fraai „ zy ook doorgaans declameren, 'er wezenlyk niet meer van ,, verftaan dan zy, de zaken geheel anders vertonen. De ge„ mene Arminiaanfche leer van den Vryen Wil, in dien zin van ,, de woorden , waarin het menschdom dezelven al°emeen „ gebruikt, nameiyk voor de magt van te doen, wat ons „ behaagt of wat we zvillen, is de leer der H. Schriften, „ en zy is dat geene 't welk de Filozofifche Leer van de „ Noodzaaklykheid onderftelt; en meer dan die magt vereist „ niemand ten aanzien van ons gemene levensgedrag of yan den „ Godsdienst. Indien men, in het daartoe eigene tydftip des „ levens, met een gemoed, vry van de volksvooroordcelen, „ met de nodige vooibereidendekundigheden voorzien, gelyk „ ook van zeker foort van flerkte en möed, die tot eene „ aanhoudende befchouwing van grote en p. gtige bnder„ werpen vereist wordt; indien, zegge ik, .ema'nd, dus toe„ gerust, dit ftuk ernftig wilde onderzoeken , dan zou ik hem „ aanraden, behalve dc vlytige beöefferiing van Dr. Hartleys ,, Aanmerkingen over den mensch, het werk van den Heer 5 „ Jonath,  666 LETTERNIEUWS, „ Jonath. Edwarö's over den vryen Wil nategaan. Die Scbryv „ ver heeft dit onderwerp met grote klaarheid en oordeel ver„ handeld, en ieder fchaduw van tegenwerping opgelost: in „ myne gedagten is zyn werk onbeantwoordelyk. M-ar de „ famenvoeging van de Filozofifche leer der Noodzaaklykheid „ met de naare begrippen vanKalvy«,komt my voor een vreemd „ foort van verfchynfel te zyn; en ik twyfe! niet, of die vernuftige „ Schryver, de Heer Edwards, hadde hy tyd van leven gehad, en „ op de natuurlyke aaneenfcbakeling en ftrekking zyner gcvoe. „ lens nader gedagt, zoude zekerlyk de zaken in een geheel ander licht hebben befchouwd, en duidelyk zyn gewaar ge„ worden, dat zyne Wysbegeerte zeer veel nader aan den „ Soeianismus, dan aan de Calvinismus verwantfchapt was. „ In de daad, ik kan niet wel nalaten te denken, dat het een „ foort van kunstje of bedriegerytje in den Heer Edwards ge„ weest is, de leer der Filozofifche Noodzaaklykheid voorte„ ftellen als ware zy dezelfde zaak met den Calvinismus, en „ de leer der Filozofifche Vryheid als ware zy de zelfde zaak met den Arminianismus. Want beiden, zo de Arminianen ,, als de Kalvinisten, hadden zekerlyk het allerzelfdfte gevoelen „ wegens de vryheid van 's menfehen wil in 't algemeen, „ fchoon ay van eikanderen in begrippen verfchilden,wanneer „ het op den Godsdienst aankwam. In de waarheid, van het „ hedendaagsch gefchil over Vryheid en Noodzaaklykheid hadden die Godgeleerden nimmer gehoord, en zy verfton„ den 'er niets van"; enz. Dus verre de Heer Priestley; by wiens woorden ik enkel zal voegen, dat de Contraremonftrsnten van de Remonftranten niet verfchillen, althans niets van wezenlyk belang, met opzigt op dit Filozofisch gefchil, ten aanzien van's menfehen wil in't kwaad doen; fchoon zy omtrent zyne vryheid in 't goede te willen en te doen iets meer verfchillen. Dus zien we, dat de Nederlandfche Vertaler van Edwards werk, hoe opregtelyk zyn Ed. het ook moge gemeend hebben, de zaak niet wel begreep, en den Remonftranten een ,taak  LETTE RIN 1 E U W S. 667 taak toedeelde, die hen niet meer dan den Contrarcmonftranten aangaat. Dus zien we ock uit Dr. Priestleys woorden , dat men nog vry jong moet zyn, en een door zekere kundigheden of vooröordeelen (ik wil dit woord hier wel in een goeden zin neemen) vooraf toegerust verftand, enikwect niet welke dapperheid en couragïc moet hebben , om te leeren , dat we geene vrye maar noodzaaklyke Wezens zyn, en om regt ons zeiven te overtuigen, dat de inwendige getuigenis van ons hart wegens onze vryheid, ons leelyk bedriegt. Wy denken daarom ook, dat die Leer niet zeer veele navolgers zal krygen, dewyl de jonge lieden zig dus maar zelden toerusten; cn de menfehen, wanneer zy meer jaren hebben gekregen, ongelukkig de waarheid dier leere (wie weet door welke noodzaaklykheid gedreven) nimmer kunnen gewaar worden. Wegens het twede ftuk, dat we hier, als onlangs uitgekomen, aankondigen, dient men aantemerken, dat het ingerigt is tegens een werkje, 't welk zeer ernftig tegens deze Hellingen van den Hr. Priestley is gefchreven, en waarin dezelven niet alleen wysgecrig betwist worden, maar waarin hem ook 't groot Gevaar en Nadeel, dat zy het menschdom en de maatfchappye zouden kunnen toebrengen, levendig wordt voorgefteld, volgens godsdienftige, zeden- en ftaat-kundige beginfels. DUITSCHLAND. Berlyn en Koningsbergen. Hepbaestion von Jahann August Stark; Kon. Preusf. Opper-Hofprediger, der H. Schrift Doet. &Theol. Profr. auf der Konigsb. Univerfitaet. In 8vo. 1775. en tweede druk 1777. (*) Onder dezen titel (*) De Heer Stark, Gcneraal-Superintendent en Opperhofpredilant te Koningsbergen, is federt Profesfor in bet Petrinifche Gymnafium tc Mietau geworden.  LETTERNI E'U W S. t'rtel geeft de Hr. Stark eene Verhandeling over den toeftand var» den Godsdienst ouwlings, zo by de Grieken en de Romeinen, als by de Jooden. Hy geeft van den Haat daarvan onder de eerften gunftiger gedagten, dan men 'er doorgaans van vormt; fchoon hy de ongerymd- en fnoodheid van hunne openbaare godsdienften toeftaat; maar daaruit zelfs befiuit hy, dat die in alle andere opzigten vernuftige volken zulke dwaasheden en ondeugden noch goedkeurden noch geloofden. Doch dit gevolg fchynt ons alleen goed ten aanzien van de allerverftandigfte onder die volken, die het zotte cn booze wel zagen en veragtten, doch het waare cn goede daarom juisr nog niet kenden, maar of tastende zogten, of 't geene zy gevonden hadden in ongeregtigheid veelal t'onderhielden; gelyk zelfs in onzen tyd gebeurt by niet min fchrandere volken; waardoor ongerymden bygelovigheden ftand houden onder 't gros des volk. Wegens de Verborgenheden en Mysteriën volgt Dr. Stark meestal 't geene Bisfchop Warburton daarvan opgeeft; en men weet, dat'c zelve grotendeels vernuftiger is, dan gegrond. Zyne Verhandeling over de Godsdienftige Gevoelens der Jooden wykt ook in veele opzigten af van de algemeene begrippen. Mozes heeft, naar zyne gedagten, 't berigt wegens de .Schepping en den oorfprong des kwaads ingerigt naar de zwakke begrippen van 't onkundige Israëütifche Volk; -en voor geen klein gedeelte overgenomen uit de Egyptifche hieroglyfifche wysbegeerte, en uit oude berigten. De gisfingen van den Heer Starkzyn hier ten deele waarfchynlyk, ten deele wat wild cn voorbaarig. -—, Maar 't geene hy wegens het uiterlyke of plegtige gedeelte van den Joodfchen Godsdienst zegt, is inderdaad zeer bedenkclyk. Zeer veele Godgeleerden ftellen, dat dc plegtige dienst van den Mozaifchen godsdienst of geheelenal of ten groten deele fymbolisch of typisch was, en een geheimzinnig cpzigt op Christus en zyne gezegende verrigtingen, Jyden en verheerlyking hadt, en dezelve affchetfte cn voorfpelun Vicaire a F'Auteur de la Brochurejmhulée; les Protestaus déboutés de leur pro. ten-  LETTERNIEUW 5. 691 tentions. in 8vo. i777- Dit werkje vervat vier Brieven, die ze-r fraai en bondig gefchreven zyn, om de Burgerlyke Verdraagzaamheid, die bier van de Kerkelyke naauwkeurig onder, fcheiden wordt, te verdedigen, en het recht der Protestanten in Vrankryk op dezelve aantetoonen. De Schryver geeft klare blyken, dat hy van zyn onderwerp volkomen meester is, en zeer bedreven in de Kerklyke en Franfche Gefchiedenisfen. Hy is Roomschgezind, en dringt onder anderen de Burgerlyke Verdraagzaamheid aan, door deftig aantetoonen, hoe men door dwang, om de Protestanten de Roomsch-gezinde gevoelens en praktyken te doen omhelzen, den Godsdienst zeiven ontëerd cn ontheiligd; weshalve hy zig zo afkeerig toont van de Kerklyke Verdraagzaamheid, gelyk een egt Roomschgezinden ook voegt, als yverig tegens de Burgerlyke Onverdraagzaamheid. Hy beroept zig op dc voorbeelden van andere volken. „ Alom zie ik, zegthy, bl. 49- dat 'er geene Maatfchappyen „ zyn, zelfs niet de ergfle Ketterfche, welke niet oplettend „ zyn, om haren Godsdienst tegens heiligfchennisfen te hand" haven. Holland, daar de Burgerlyke Verdraag. " zaamleid^ een regel van Staat gehouden wordt, in weer'„ wil van zyne republieksgezinde gefteltenisfe, die aan den " geest van fadie oneindig veel meer aanleiding en voedfel verfchaftj dan eene alleenheerzing; Holland is ftrikt verknogt " aan het groote beginfel der Godgeleerde Onverdraag"„ zaamheid: Terwyl het daar egter aan ieder vryftaat in vrede "i de leiding van zyn geweeten te volgen, en God naar zyn ", licht te dienen, fluit men 'eruit de Gemeenfchap der Na"„ tionate Kerke volftrekt allen uit, die niet gewilligderzel" ver Leerftukken en praktyk omhelzen. De Engelfchen, de Duitfchers en de Zwitfers volgen dezelfde beginfels." In hoe verre dit alles gegrond zy, mogen zy oordeelen, die des kundig zyn; maar 't is groot jammer, dat de Roomschgezinden zig door de voorbeelden der Protestanten kunnen ityven in de begrippen, zo van 't Gezag en van de Onfeilbaarheid der Yy a Ker-  692- - LETTERNIEUWS. Kerke, als van de noodzaaklykheid van een zigtbaaren Regter der gcloofsgefcbiüen; die onoverkomelyke hindernisfen van Kristelyke Vereeniginge en Verdraagzaamheid, zo wel als van alle Hervorminge en Verbeteringe. Te Middelburg, by P. Gillisfen en te Amsterdam, by Yntema en Tieboel is gedrukt: De Jonge Praclizyn ontmaskerd, door Mr. Willem Schorer, Prudent &e Waar regen in 's Hage, by Johünnes Menfert, is uitgekomen: De valfchelyk ontmaskerde Jonge Praclizyn in zyne ware gedaante en Beweegredenen nader ontdekt &c Welk een en ander gevolgd is door een klein ftukje, te Utrecht by J. van Schoonhoven en Comp. gedrukt en genaamd: De Jonge Praclizyn door eenen Beminnaar der waarheid, beoordeelt. Uit het tweede en derde Stuk onzer Algem. Bibliotheek (*) is genoegzaam op te maaken, Wat 'er zy van het letterkundig Gefchil, tusfchen den Hr. Prafident Schorer en den Jongen Pra&izyn, wyzende de bloote opgave van gemelde drie Stukjes genoegzaam aan, dat dezelve tot dat gefchil betrekking hebben. Ondertusfchen zal men ons wel ten goede houden, dat wy ons over de waarde of onwaarde van die Drie Stukjes in't geheel niet zullen uitlaaten. Hoe moeijelyk het altoos is voor onzydigen, zig zodanig te gedragen, dat men geene der twistende partyen in verdenking van party te trekken brengd, ondervonden wy, hier in, maar al tc klaar. Wy hadden, en zo wy meenden met vry wat reden, een en andere Bedenking tegen het Vertoog van den Prafldent geopperd, ja wat meer is, en waarom zouden wy dit ontveinzen? niet onduister te kennen gegeven, datwy van den zo uit hoofde van zyn ampt als jaaren eerwaardigen Hr. Scharer vry wat verfc'hilden, voegende ons dus, meer of min, aan de zyde van den Jongen Praclizyn, wiens Verdeediging wy den lof ga- O Men zie a. Sr.' bl. 1S7. en vo!g._LmernieHWS M. a8o. en. 3. St. b!. 328.  LETTERNIEUWS. 603 gaven, van over't geheel vry wel, fchoon wat lang wyüg, gefchreven te zyn. Natuurlykeï wyze zou men dus, in gevalle een der twistende partyen hier over eenig ongenoegen, hoe ongegrond ■ook, mogt te kennen geven, hebben moeten verwagten, dat niet de Jonge PraUïzyn, maar dat de Hr. Schorer zig over ons beklagen zou. Maar neen. Geheel het tegendeel is gebeurd. Een man van aanzien en van die jaaren, die doorgaans, min of meer, van gemelykheid verzeltgaan, maakt, 't is waar, hier op, eene aanmerking, doch flegts in 't voorbygaan, (*) fatzoenelyke lieden als een fatzoenelyk man behandelende. Maar de Jonge Praclizyn , het jonge Heertje, wien wy in 't hoofdzaakelyke, en dat wel tegen een oud man , vry wat toegevallen waren, is egter verfchrikkelyk boos op ons (t> Twyffelden wy, in ons kort verflag van zyne Verdeediging, eenigzints, of die waarlykdoor eenen Jongen Praclizyn gefchreeven was, nu gelooven wy dit met zekerheid. Practizyns van jaaren en ondervinding zyn het tegenfpreeken zo gewoon, dat zy niet ligt boos worden, vooral wanneer men het met hen in de hoofdzaak eens is. Jongelingen daarentegen, die zig laaten voorftaan, op de Academiën wat meer dan anderen geftudeerd te hebben, en die het zeggen, quantum est quod nefcimus, voor een wonderfpreuk houden, kunnen, zo 't fchynt, geen tegenfpraak, hoe genaamd, dulden. Daar nu de Schryveren van deeze Bibliotheek dit egter hadden beftaan, moesten zy, over deeze hunne vermetelheid, geftraft worden. Zeer ongelukkig ondertusfchen heeft de Jonge Praclizyn zyne pleidooi] en tegen ons ingerigt. . Hy pleit in 't wilde, zonder alvoorens de ftukken bedaard en oplettend geleezen te hebben, een tweede bewys, dat hy waarlyk nog maar een jong en onërvaaren Praéfizyn is. Van onze laatfte en misfchien gewigtiglte aanmerking getuigd hy zelve, dat die door onzydi- gen, {*) Men zie den Jongen Praftizyn ontmaskerd, bl. 63. (f) Men zie zynen Valfcbelyk ontmaskerden Praftizyn, bl. 3. 32.3?. 39. Yy 3  694 LETTERNIEUWS. gen, die NB. over hem niet ongunftig denken, ook gemaakt is, wat zeggen wy gemaakt is? zy zyn 'er zelfs over te onvrede geweest, en om deeze Goedgunncrs wederom in een goed bumeur jegens hem te brengen, niet om ons (en dit behoefde ook waarlyk niet,) heeft hy aan de beledigde fchim van den Raadpenftonaris de Wilt amende honorabele gedaan Wat is hier dan door ons misdaan ? Zelfs by zyn eigen Goedgunners heeft hy met de door ons berispte Remarque ongenoegen verwekt. Wy hebben dezelve alleen als onvoegelyk in eenen Jongen Praclizyn voorgefteld. Over wien moet hy zig dan wel het meest beklaagen ? Wel is waar de Jonge Praclizyn wend, by herhaaling, voor, en op deezen vaifchen grond berust zynebefehuldiging tegens ons eeniglyk en alleen , dat wy hem deswegens van de laagjle oogmerken verdagt gemaakt hebben (f). Maar voet by 't ftuk Myn Heer da Jonge Praclizyn. Zo 't waar is zullen de Schryvers der Algemeene Bibliotheek aan u, gelyk gy aan den Raadpenfimarls de Witt gedaan hebt, amende honorabele doen. Herlees inmiddels, maar vooral met wat meer bedaardheid, ons kort verflag nog eens, doch koppel de laatfte aanmerking vooral niet aan de onmiddelyk voorgaande. Wilt gy nu verder weeten, waar op de aanmerking, di geheelde belediging zulk een hoogen cn beledigenden toon aan te neemen , en houd u verzeekerd, dat wy ons aan hunne uitfpraak onderwerpen, ja met zulk een amende te vreeden zullen zyn, als deeze u hier voor zullen opleggen. De Leezer verfchoone deezen uitflap.- Wy waren tot deeze korte doch zaakelyke verdeediging van ons gedrag wel genoodzaakt, maar hebben tevens, voor het toekomende, eens vooral, voorgenomen, nimmer, dan in den allerdrmgendften nood, onze Beöordeelingen te verdeedigen. Wy zullen ons liever het meer en meer toeneemend Credit van onze Bibliotheek op den duur tragtcn waardig te maaken, ons werk voortaan zig zeiven hatende verantwoorden. Voor den aanvang van hetzelve voorzagen wy reets, dat wy, de ronde waarheid fpreekende, gelyk wy meenen verpligt te zyn, ons aan het knorren van deezen of geenen Schryver niet moeten ftooren. Dit Systcma zullen -wy voortaan blyven volgen. In 's H a g e by J. P. Wynants zyn gedrukt: Gedagten over de Belangens en Plichten der Onzydige Mogentbeden en hunne Onderdaanen, byzonder van deezen Staat: by gelegenheid der jegensivoordige Noord-Amerlkaanfcbe Onlusten, door Mr. L. J.Vitringa, Advokaat voor de Hovenvan Justitie In Holland. Wy behoeven niet aantemerken, ciat dit onderwerp, vooral in onze dagen, vry gewigtig en in~ teresfant is, en dat het zelve, door eene inecsterlyke hand kragtig en gepast voorgefteld, zou moeten behagen. Dit fchynt den Schryver tot de uitgave zyner Gedagten bewogen te hebben. Hy is, zo wy verneemen, een jong Advokaat, die, terwyl hem zyne Cliënten nog niet overloopen, zyne ledige uuren geenzints in nuttelooze rydfpillingen verkwist, maar aan de  6o6 LETTERNIEUWS. de Letteren toewyd, de pen voornamentlyk opvattende, om zig zeiven te oeffenen, terwyl hy zo zedig als rondborflig verklaard., zyn werk aan het oordeel zyner Leezeren met een eerbiedig ftilzwygen te willen onderwerpen. Dit een en an. der verftout ons hem die kleine gebreken, die zyn werk , onzes oordeels ontfieren, even rondborstig meede te deelen. De Titel van 't werkje komt ons niet al te gefchikt voor. OnzydigeMogenheden zo wel als onzen Staat hunne plichten te willen voorhouden, en dit zo opentlyk op den titel van het werk zelve, behaagd ons maar tamelyk, óm dat het den fchyn heeft, als of men zig tot Raadpenfonaris Generaal van Europa zou willen opwerpen. Dit is egter het oogmerk van den Schryver geheel niet, gelyk uit den zedigen toon, waar in het ganfche ftukje gefchreven is, onder anderen blykbaar is, fchroomende de Hr. Vitringa niet, in zyne Voorreden, te verklaaren, dat hy zig geenzints verbeeld veel nieuws, ten opzigte van deeze ftof, voor den dag gebragt te hebben. Wy zyn te befchaafd, om hem hier ja tegen te fpreeken, doch voegen 'er by, dat dit wat al te nederig van zig zelve gedagt is. Verder komt het werkje ons wat oppervlakkig voor. Ook heeft de Hr. Vitringa zig, onzes oordecis, nu en dan, wat al teveel moeite gegeven, in het bewyzen van notoria, die buiten gefchil zyn of behooren te zyn. _ Eene vaardigheid van fchryven, den Hr. Vitringa byzonder eigen, heeft hem ook, nu en dan.znaken doen aanroeren, die zeer gemakkelyk konden gemist worden, ja die misfchien beter onaangeroerd gebleven waren, koomende het ons verder voor, dat die zelve vlugheid van fchryven wel eens.over het oordeel van den Schryver den baas gefpceld heeft. Ook twyffelen wy zeer, of het Commercieerende gedeelte onzer Landsgenooten, aan wien hy zyn werk toegewyd heeft, het wel in alles met hem eens zoude zyn. Ondertusfchen maaken wy deeze aanmerkingen geenzins met oogmerk, om den Schryver eenigzins af te fchiikken. Integendeel fpooren wy hem veel eer, door de aanwyzing van die zaaken, diewy als onvolkomenheden aanmerkten, tot fchryven aan, en wy durven hem, mer volle ruimte, verzeekeren , dat van de vaardigheid zyner pen wat goeds te hoopen is, indien hy, tot ryper jaaren, meerder ondervinding en oeffening gekomen , gclyke vorderingen in gezond verftand en oordeelkunde, gemaakt zal hebben.  ËLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN* Die in de W'erken, van welke in dit Deel der Algemeene Bibliotheek berigt gegeven wordt, voorkomen. Als ook van de Tytels dier Werken. Dis in het Letternieuws worden gevonden, zyn met een * Sterrêtje getekend* Account of fome German Volcanos, and their Productions. ByR.E.Raspe.419.* Account of the Martyrs at Smyrna and Lyons in the Second Century. 273.* Alphabeticum Barmanum, leu, Bomanüm Regni Avse. 265.* Amerika, wanneer en door wien ontdekt. 356 enz. Amerika. Algemeene befchouwing van dit waerelddeel, in opzicht van deszelfs uitgeftrektheid, ligging, Bergen, Rivieren, Meiren, Lucht, en gronds-gefteldheid, gedierte &c. 562. Verfcheidene gisfingen hoe het zy bevolkt geworden. 569. zeer Waarfchynlyk uit de Noor. delykfte deelen der oude waereld. 572. Amerikaanen. Befchouwing ALGEM.BlBL. I. DEELN $. van den ftaat deezer Volkéri ten tydehunner ontdekkinge.' £75. Van hunne lichaamsgefteltenisfe; 577. de hoedanigheden van hunnen Geest. 584. hun huisfelyken ftaat. 587. hunne Staatkundige In.; rigtingeri, 589. hun begrip van oorlog en onderlinge veiligheid, 596. de Kunften onder hen bekend, 6Ö2. hunne Godsdienftige begrippen en inzettingen, 606. hunne gevoelens omtrent de onfterflykheid der ziele ,610. hunne waarzeggeryen, bezweringen i betoveringen &c- 611. hunne drift tot dansfen, 612. fpelen en dobbelen, 613'. dronkenfchap. ald. Zy dooden die door ouderdom of kwaaien onherftelbaar zyn 614. algemeene vergelyking van hunne inborst { Zz te- A.  B L A D W Y Z E R der tegen die van befchaafde Volken overgefteld. ald. Analeöa Veterum Poëtarum Graeccrum. Editore Rich. Brunck, 552.* Anatomes primce Linete J. Pieuck. Edit. 2da &emend. 276. * Anleitung zur praöifchen Chirurgie — von S. Pallas. 2te auflage. 276. * Autiqui-ties of Engeland and Wales, by F. Grofe. 132. * Arbeid (de) van een volk is de oorfpronglyke bron van deszelfs inkomften. 74. IJ Art de la Teinture des Fils & EtofFes de Coton &c. par M. Le Pi leur d"Apligny. 655.* Atlas cé.'efle de Flamftecd , 2de edition. par M. J. Forthi. 267.* B. Bedenkingen over de inwendige klaarblykelykheid van den Chr Godsdienst, door S. Jenyns. 279. * Beyfpiele der Weisheid und Tugcnd. aus der Gefchichte, mit Erinnerungcn fur Kinder von J. F. Fedderfen 555-* Bevtrag ( Vierter) zur Gefchichte und litteratuur aus den Schatzen der Herzoglicbcn Bibliothek zu Wolffenbüttel. 274.* Bericht wegens de ongelukkige gevolgen van eene Aderlating op dc rechterhand van den Hoog Welgcb. Gcftr. Heere A. Baron Sloet, door J. H. Stolte Med. Dof3. 426.* Bericht van eene proeve, genomen omtrent de uitwerking van het Eleöriefche vuur op de ontvlambaare lucht. 263. Befchouwing der Crimineele Zaaken, door Mr. J. S. Amalry. 684.* Befchryving van het Kabinet der Natuurkunde en Natuurlyke Historie van den GrootHertog van Toskane, door den Abt Fontana. 538. * Bejchryving (nieuwe alge • meene) van de Kaap de Goede Hoop. 681.* • (Nieuwfte en beknopte) van dc Kaap de Goede Hoop, nevens een dagverhaal van een Landtogt na het binnenfte van Afrika , gedaan op bevel van den W. E. G. Heer Ryk Tulbagh, Gouverneur van de Kaap. 682.* Bezetenen (Demonifche), vau welken in het NI V. wordt gefproken, waren krankzinnigen, of menfehen, met de vallende ziekte gekweld. 303. Waren ten tyde van Chr. in het Joodfche land niet menigvuldiger, dan in andere tyden en plaatfen. Noch ook onderfcheiden van zulken, van welken menby oude Schryvers vindt gewaggemaakt. 304. Oplosfingvan verfcheidene tegenwerpingen , tegen deeze verklaring van Bezetenen, ingebragt. 307. enz. Bybel, Nuttigheid'van de uit-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. uitgaave-van den HebreeufchenBybel met verfcheidene leezingen; door Dr. Kennicor. I2> Bibliotheca Critica, pars prima 1777- 422. * Bibliotheque Litteraire , Historique & Critique de la Medicine ancienne & moderne, par J. F. Carrere. 266. * Byeënkomst , (de) van hen , die geene openbaring erkennen , ten einde in den natuurlyken Godsdienst geoeffend en tot den oprechten eerbied voor God te worden opgeleid ; kan hen allengs bekwaam maken om bet Evang. als Godlyk te erkennen. 35- Biograpbie Keifer Carl des Sechten. 133 * Blixem, Verbazende uitwerkingen van een' Blixem-flag; en middelen om 't gevaar van het Onweder voorrekomen. 4I2« Bloed-vloeijingen , in hoogzwangere vrouwen zeer gevaarlyk , en hoe best in zulken geval gehandeld. 247. Brazil, door wien en wanneer ontdekt. 371- Brief, van Mr. W. Schorer , aan het Regtsgeleerd Genootfchap binnen 's Hage. 281. * Brieven ter verbetering van het gemoed aan een jonge Juffer gefchreven , door Mevr. Chapone. I36> * Zz 2 C. Carmina. Davidis, aliorumaue Poëtarum Hebraorum Carminum Libri V. auö. J. A. Stark. 671. * Carte de 1'Amerique Scptentrionale en 8 grandes Feuilles, par Michel &corrigée en 1776. chëz le Rouge. 130. * Catalogus Codicum Latinorum Bibliothecas Medicea Laurentiana. 537- * Catalogus, Librorum Bibliothecae Cafanatenfis. 537 * Chandler (Samuel) kort bericht van deszelfs leven. 431. Charakteristik, der Bibel. 276. * Chineezen, derzelver groote Jaarboeken. Zie Jaarboeken. Columbus, (Christoffel) reistogten na America. 356. Comédie, (la divine) da Dante Aligbieri. 539- * Commentary , with Notes, onthe four Evangelists, and the Acts of the Apostels; together with a new tra'n. flation of St. Pauls firsc epistle to theCorinthians-by Zachar. Pearce. 139. D. Dedu&ievoorHend. Ifra'ël; Infpe&or en Medelid van den Kerkeraad der Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburgfche Conf'esile te Leyden. 282. * Demons, Betekenis van dit 2 Woord  ÉLADWYZER dér Woord in het N. T. '302, 306. Zie ook Geesten. Defcriptio ^Egypti, Arabice & Latine , Abulfed*. Ex Codice Parifienfi Edidit. J. D. Michaëlis. 553. * Defcription of an Engine for dividing Mathematical Inftruments, by M. J. Ramsden. 546. * Dichtkunde , Waarin waarfchyniyk de oude Dichtkunde der Hebreen beftaan hebbe. 10. Di&ionarium TeutonicoLatinum, Corn. Kiliani, curante Ger. Hasfelto, qui & fuas adnotationes adjecit. 688. * Dictionaire Historique & Critique de la S. Bible. XIV. Vol. in 4to. Tom. f. Lett. A. B. 542.* Dictionaire des Origenes, 011 Epoques des inventions utiles, des decouvertes importantes &c. &c. 2 vol. Lett. A. G. 54 r.* Dieren. Of de Dieren, enkel door de fpeelinge hunner werktuiglyke deelen, daaden voortbrengen, die den onzen gelyken. 58. Digter, of en in hoe verre een Digter verpligt zy in zyn werk niets te zeggen, dan 't .geen hy gelooft met de Waarheid' overeentekomen, 229. Disquifttions relating to Matter , & Spirit, by Jofeph Priestley. 662. * Disfertatton fur 1'Apocalypfe. pai L. E. Ronder. 418.* Disfertatio de Babrio. 419.* Tbe Do&rine of Philofopbical Necesftty illustrated being an Appendix to the preceding d'isquifitions; & an answer to the letter on Materi'alism and ox\Hart~ ley*s Theory of the Mind. 663.* Druiper. Zie Ziektens. Drukpersse (de Vryheid der) aan geene ongemakken on. derhevig; en een onbetwistbaar recht, dat wy bezitten door 't recht, datwy op alle onderrigting hebben. 60. E. Eer, (de) der Hollandfche Natie en van haare Wetgevers —— verdedigd, tegen het Vertoog over de Ongerymdheid van het zamenftel onzer hedendaagfche Regtsgeleerdheid en Praétyk van PF. Schorer, door eenen jongen PraóbXyn. 280. * Eigendom en Vryheid*, verfcheidene foorten van eigendommen van den mensch. 58, Electriciteit. 249-262-, Electriciteit en ontvlambaare Lucht. 26 j. EhECtROPiioREperpétuel van deezen Electriefchen toeftel. Zie op Verjlag. Elements of Conchology, or an Introduótion to the Knowledge of Shells, by Eman. Mendez da Cofta. 544- * Enquiry into the Nature anti  VOORNAAMSTE ZAAKEN. and Caufes of the Wealth of Nations, by AdamSmitb. 77- Epbef. Verfcheidene plaatfen uyt Cap. I. van den brief aan de Efezers , en Cap. 111. 8, 15, i7» i8. opgehelderd. < _ 447-454- Epistola Benjamini Kennicotti, ad celeberrimum Pro•fesforem J. D. Michaëlis ; de cenfura primi Tomi Bibliorum Hebraicorum nuper editi. 272 * Epistola Pelagii ad De- metriadem CUlll alÜS aliorum epiftolis — recenfuit & notas addidit Sal. Semler. 553- * Erdbefcbreibung, < (Neue) von ganz America, von A. L. Schlözer. 274- * Erkiutertmg der Chirurgifchen Lehrlatfe des Hippokrates von B. Genga, aus dein Itajianifchen uberfetst von J.Hunczowsky. 277. * Eiïai Geometrique & Pratique fur 1'ArchiteQure navale , par M. Vial du Ciairbois. 268. * Es/ai 011 the Uterine Hajmorrhage which precedes the delivery of the ful grown Foetus, by Edzv. Rigby. 246. Es/ai Chronologique, Historique & Polirique fur Pille de Corfe, parM. Ferrand Dupuy. 658.* Es/ai fur 1'Histoire naturelle de 1'Isle de St. Domingue, p ir le P. Nieolfon. 130. * E va n g e l 1 s t e n (de 4) konZz nen niet zoo volmaakt overeengebragt worden, dat niet hier en daar eenig verfchil ten aanzien van kleine omftandigheden , die echter het wezen der zaake niet veranderen, zou overbly ven. 163. 't Geen ook bewyst dat zy met elkander geen gemeen overleg hebben gemaakt, maar dat zy alle, ieder op zich zeiven ftaande getuigen 'zyn. 167. Zy befchry ven -niet ieder zaak naar de orde des tyds, waarop die gebeurd is. 169. F. Filips de H. deszelfs Magren Heerfchappyen. Algemeens Staat van Europa ten zynen tyde 114. Zyne gevoelens omtrent den Godsdienst 119. Zyn Charakter. ra 1. Frederik Henrik. Zie He n r ik. G. Galat. IF. 31-31 verklaard. 443-347-457- Gedancken uber die Zufriedenheit von J. C. R. Eckermann. 556. * ledagten over de Belangens en Plichten der onzydige Mogentheden en hunne Onderdaanen , byzonder van deezen Staat, by gelegenheid der tegenwoordige Amerikaanfche Onlusten.door Mr. L. S. Vitringa, Adv. voor de Hoven van Justitie in Holland. 695. * ! Ge,  BLADWYZER der Gedenkschriften van . Jonkheer Alex. van der Capellen , beginnende met 1621 en gaande tot 16 ■52.uitgegeven door Jonkheer Robert Jaspar van der Capellen. Eerfte Deel. 236. Gedichten en Overdenkingen van den Meer Hieron. van Alphen. 226. Ge es te-n (de) welke men voor Bezitters van het menschlyk lichaam hieldt, worden in het N. V. Demons , niet Duivels genoemd. Watdenkbeeld Heidenen en Jooden aan de benaminge en werkinge der Demons hegtten, ten tyde van onzen Zaligmaker 302, 303. En welk denkbeeld door de Joodfche cn Christelyke openbaringen gewraakt wordt. 305, 306. Geld, wegens den oorfprong en het gebruik van 'tGeld.7 g. Vermindert niet in waardy. 80. C ener is (de) bumani Varietate liber aut. Blumenbachio. \ 34. * Genootschap (een) van menfehen , die enkel den natuurlyken Godsdienst erkennen, te zamen komende om God op eene plegtige wyze te eeren, voorhenen nergens te vinden, maar nu te Londen opgerigt. 23. Gefchichte der freye Kunde und Wisfenfcliiifièn in Italien von C. J. Jageman. 2?5-.* Geschiedenis (algemeene)der Muziek , federt de vroegfte tyden, tot op den tegenw. tyd, door Charles BurNEYlfteDeel. 93. Geschiedenis (algemeene) van China, door VaT der de MAILLA. 175. Gefchiedenis der Ifraëliten voor de tyden van J. C. door J. Hesf. ifte deel. 135. * Gevangenhuizen in Holland.zoo draaglyk ingerigt als doenlyk is. 339. Gevangenissen. Aanmerking over eeuwige Gevangenisfen. 342. Goederen (de) en Ryk. dommen , befchouwd - in hunnen aart, oorfprong &c. 61. Grondbeginsels der algemeene Wetgevinge. 51. Grotius, deszelfs lof. 141. H. Handleiding tot het kort begrip, der befchouwende Godgeleerdheid van den Wel-Eerw. H. Buurt, opgefteid ten dienfte van eerst beginnende Leerlingen, door Kriegcr. 136. * Harmony of the Evangelists in Greek,by Jofeph Priestley. 160, 283. Harp , Befchryving van eene Thebaanfche harpe. 316. Henrik, Gedagten van Jonkheer Alex Capellen, over de Succesfive van Prins. F. Hen-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. F. Henrik , in het gezag -,ai Prins Maurits. 244. Hepbastionvon J.A. Stark. 667. * Antibephastion. 670. * Hhtoire de Loango , Kakonego, & d'autres Royames d'Afrique, par M. Poyart. 268. * Hhtoire du Regnc de Philip Ü. Roi d'Efpagne , par M. Watfon. 560 * Hhtoire du bas Empire &c. par Mr. le Beau. Tomé XIX & XX. 8vo. 450Histoire Generale de la China-, par Pere de'Mailla. 175- Histoire de la Maifon de Bourbon , par Deformeaux. 417- * Histoire de 1'Aftronomie An. cicnne , par M. Bailly. 418. * Historia Eccleftastica Islandi*, Fmni Johannei Episcopi Dioc. Skaholtinas in in Islandia. 679. * Historie (korte) van de Synode Nationaal van Dordrecht, 1618 , 1619. uit echte gedenkftukken ■opgemaakt — door den Procureur van de Vaderlandfche Kerk. 137-'* Historie der Regeeringe van Filips den II. Koning van Spanje, door R. Watfon. 113. Historie van 't Later Keizerryk, door den Heer le Beau, 19 en 2ofte deel, in 8vo. 459- Historie der Stad enMeyerye van 'sHertogenbosch, door y. H. van Heurn, 3 deelen. 137- * Historie , Hedendaagfche Oojlerfcbe Historie, 9de deels ifte ftuk. Hedendaagfche Europifcbe Historie, 7de deel. Ook het 3de ftel van 6 kaarten tot deeze H istorie behorende. 681.* History of America, by William Robertfon. 344,483, History (a General) of Mulle by Charles Bur. ney. 93 » 3'4- History of the Reign of'Philip theSecond, King of Spain, by R. Watfon. 113. History of the Decline and Fall of the Roman Empire, by Edw. Gibbon. _ 131.* History of the Cojonization of the Free States ofAntiquity, applied to the prefent Contcst between GreatBritain and her American Colonies. &c. 660. * History (a General) of the Science and PraSife of Mu~ fic. by J. Hawkins. 54,5. * Huur, van de Land- en andere Huuren. 86. h Jaarboeken (dc Groote") vier Chineezen, wat die beheizen. 176. Hoe die vervaardigd worden. 183. Uittrekzel derzelve, genaamd Kam~mo« 178. Oprechtheid Zz 4 ea  BLADWYZER der en naauwkeurigheid der zelve. 180. Jagt. over het Recht van de Jagt, door Mr.Joach. Rendo'T- 5x5. J. Christus. Of onze Heere J. drie of meer Jaaren, of flegts ruim één Jaar met het prediken van zyn Evangelie hebbe doorgcbragt.a84.enz. Incas (les); ou la deftruction de 1'Empire du Perou, par M. Marmontel. 268.* Inenting der Kinder - ziekte. Uit welke bronnen en oorzaaken de vooröordeelen van onzen Landaart tegen de inenting der Kinderziekte voornaamlyk voortvloeijen; en de ongegrondheid derzelve aangetoont. 216. Ingeving van Gods Woord, zie Wcord. Infpiratie. Inleiding tot het recht verftand van het N. T. door Beauföbre en IJ Enfant; vermeerderd met twee Ver ■ handelingen door J. A. Ernesti; met eene Voorreden van J. L. van Mosheim.420.* Jnquiry into the Opinions of the learned Christians concerning the Generation of [ef. Chr. by the Editor. of Benj. Ben Mordechais 7 Lettr. to ElishaLevi. 270. * Jnquiry (a new) into the Caufes, Symptoms and Cure of Putrid and Imflammatory Fevers; with an Appendix on the Heótic Fever, and on the Ulcerated and Malignant Sore-Throat, by William Fordyce. 496. $nfcriptiones antiquae Mufa?i Capitolini a F. E. Guasca, nunc primum editae, notisque illuftrarae. 265. * Inspiratie, Aanmerkingen op het gemeen gevoelen wegens de infpiratie of ingevinge van de H. Schriften, pag. 161, 163 , 165 , 168 , 173 , 174. Onnoodzaaklykheidvan zoodanige infpiratie, ten aanzien van het cigenlyk gebruik der Evangelie-gefchiedenisle. 168. Zie ook woord. Injlitutiones Theologie Dogmatic*, Auéh Sam. Endeman. 674. * Plntolerance éclairée, ou lettres Critiques d'un Vicaire a PAuteur de la Brochure intitulée; les Proteftans deboutês de leur pretenfions. 690. * Introduction a 1'Histoire Naturelle , & a la' Geographie Phylique de 1'Efpagne, par Bowles, traduitede 1'original EfpagnolparFlavigny. 131.* Johan. 11. 14 - 19. 23. VI. 4- VIH. 1—11. opgehelderd. 152-XVI. 13. XIV, 26. I72. Italia , _ Del Riforgimento d'Italia negli ftudi, nelle Arti, e ne' Costumi, dopo il mille. DelBettinelü 652.* Italia, della citta d'Italia , & fue Ifole adjacenti compendiofe Notizie Sacre e protane, compilate da Cte fare Orlandi. 539. * K. K.aap van Goede Hope, wanneer, en door Wien ontdekt. 3,-5. ka-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Katechismus der Natuur, door J. F. Martinet. 558.* Keel. Kentekenen van — en Hulpmiddelen tegen een Zweerende en Kwaadaartige Zeere Keel. 51 o. Kolyn (Klaas) Rymchronyk, of die echt zy. 386. Komponisten. Zwanzig Komponisten, eine Skizze von J. L. Junker. 556.* Koophandel (van den) dien de Franfchen gedreven hebben in het Ooste tot op den tyd der Kruistochten. 66. Deszelfs aanwas gedurende het tydgewricht van de Franfche Magt in Syrië. 73- Koortzen. over de oorzaaken, toevallen en geneeswyze der Rot- en ontfteking- en flepende Koortzen, door W. Fordyce. 496. Kruisvaarten (de) ondernomen, niet alleen om den Godsdienst, maar ook om den Koophandel. 65. De herftelling der Wetenfehappen in Europa door de Kruisvaarten voortgebragt. 75- Kunig, der Weifs-Kunig. Et, de claro libro der WeifsKunig. ?33-* L. Leben Johan Bunkels , nebs^t den leben verfchiedener merkwurdiger Frauenzimmer, aus den EngelandiJchen uberfetzt. 676. * Leezing (de hedendaags alZz 1 gemeen aangenomen) van het Hebr. en Grieksch T. onzeker op wiens gezag die fteune. 4. Lettres fur 1'Origine desScien. ces, & fur celle des Peuples de l'Afiee,adresfées & M. de Voitaire, par M. Bailly. 547-* Leven (het) en de Leer van J. Chr. op een klaare en eenvoudige wyze befchreven door J. Wagenaar, ge. fcrn'kt ter bevordering van de Jeugd. 136* Linea (prima;) Anatomes, auft. J. J. Plenck, Edit 2da, & emend. 276. * L 0 c k e , deszelfs lof. 141, Loon, van de Arbeids Loonen. 81. M. Maatschappy. Wat onder, danigheid in eene Maatfehappy zy. Over de macht of het vermogen eener Maatfchappye. 62. Over het algemeen geluk der Maatfchappye. 63. M a s o r a , wat men daar door verfta. g. Matth. I. 8. Aanmerking op deeze plaars. 150. Matth. I. 1. 18. 21. 25. II. 1. 2. 12. lik 7. V.34. 43, VI. 6. 7. VII. 19. opgehelderd. 142. VI a u r 1 t s. Character van deezen Prins gefchetst door Alex. van derCapellen. 243. Wfeditattones ad Pandeótas August'mi a Leyfer Vol. 5 XII.  BLADWYZER der XII. Pars II. & uit. cum indice generali. 555. * Memoires de 1'Academie Royale des Infcriptions& belles Lettres. 1767-1769. Vol. 37- 65. Memoires de Matbématique & de Phyfique, prefentes a 1' Academie Royale des Sciences, par divers Scavans, & lus dan fes Asfemblées. Annéei773. 417.* Memoires Politiques & Miliraires pour fervir a 1'Hiftoirc de Louis XIV. & de Louis XV. Compofcs fur les pieees Originales, rccuillies, par A. Maur. de Noailles, par 1'Abbé Millot. 686.* Memoires concernant 1'Histoirc, les fciences, les Arts, les mceurs, les ufages &c. des Cbinois, par les Misfionaires de Pekin. 652. * Memorie, handelende over den ftaat van den Koophandel der Franfchen in de Levant, te weten, in Syrië en Egypte, voor den tyd der kruistochten ; en over den wederzydfchen invloed, zoo van den koophandel van Europa op de kruistochten , als van de kruistochten op den koophandel, door M. de Guignes. 65. Mensch, Over óp betrekking van den mensch ten aanzien der Naiuure. 57. ten aanzien van de burgerlyke Maatfchappye. 59. M e n s c h d 0 m C het) eens verwilderd , kon zich uyt den poel van ongerymd en godloos-heden der dwaaste Afgoderye, waarin zy verzonken lagen, zonder eene Godl. Openbaringe niet redden. 2c. la Morale du Citoycn du monde, ou, la Morale de la Raifon , par M. 1'Abbé Sauri. 656. * Muziek, Verhandeling over de Muziek der Ouden, door C. Burney. 93, 314. De trant der oude Griekfche heeft veel gelykhcid met dien der oude Scotfche muziek. 97. Van de Muziekaale Zangwyzen der Ouden. 99. Aanmerkingen over dc oude en hedendaagfche verbintenis en affcheiding der Poëzy en Muziek. 102. Muziek, ftaaltjes van de Beoeffeninge der Muziekkonst by de Grieken. 106. Of de Ouden van Muziek, in partyen gefpeeld, geweten hebben. 110. Muziek, Algemeene Gefchiedenis der Muziek, de oeffening der Muziek heeft in ^Egypte, en in de vroegfte eeuwen der waereld plaats gehad. 314. Van het Muziek der Hebreen. 318. Van den toeftand der Muziek, volgens de berichten der Griekfche en Latynfche Schryveren. 319. enz. N. Natur. Urbegriffe von der Befchaffeuheid , der Or-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. "S Urfprunge und Endzwecke der Natur. ia». * Not* critica in univerfos V. T. libros, cum Hebraice , turn Grcece fcriptcs , C. Y.Houbigantii. ó~73.,? Numi veteres Anecdoti, ex Mufeis variis. Collegit J. Eckbel. I33-* O. Qbfervations fur les portes des Fcmmes en Coucbes, & fur les Moyens de les Guerir, parilf. LeRoux, 544. * Obfervations (Critical) on Books, ancien and modern. Numb. 1. 271.* Qeuvres complettes